*1
1
VAN HET
Derde en Vierde Book.
TEN GELEIDE IN HET DEEDE BOEK.
1. Het doel van liet derde boek is, te streven naar de heiligheid, die men gewoon is de volmaaktheid te noemen. Deze heiligheid echtcr wordt verkregen door deugden, welke een zekeren heldenmoed vorderen, zoo als die, welke gewoonlijk beoefend worden in het geduldig verdragen van het lijden. Zeker toch is het, zoo als blijkt uit de voorbeelden van alle Heiligen, dat niemand, die niet in lijden hechte en in zekeren zin heldhaftige deugden had beoefend, ooit de ware heiligheid heeft verworven. En dit moet niet slechts verstaan worden van de Heiligen, welke de Kerk in hare registers heeft opgeteekend, maar ook van hen allen, die schoon nok in den Ileiligen-kalender niet opgeschreven, evenwel tijdens hun leven getracht hebben die heiligheid te verkrijgen, welke Christus door bet voorbeeld zijns Harten aan allen geleerd heeft en waarvoor de levensstaat van een ieder vatbaar is. Zeer schoone en levendige, krachtige en troostvolle voorbeelden van die edele deug-
361
don, waardoor de heiligheid verkregen wordt, toont ons de lijdende Jesus. In zijn werkend loven schitteren wel is waar de deugden van zijn Hart met helderen en blijvenden glans en noo-digen en overreden den denker bezadigd en krachtig tevens tot gepaste navolging; doch in zijn lijden schitteren zij in al hare volkomenheid en luister en trekken den overweger niet slechts tot zich, maar wakkeren en dringen hem zelfs met hevigheid aan. Het is daarom voor ons dienstig, dat wij eerst zijn werkend Hart overwegen, dat wij in de kennis van hetzelve, in zijne deugden ingewijd zijn, en ook daarin reeds eenigen voortgang gemaakt hebben, anders zullen wij door de grootheid of verherenheid der deugd en van zijn lijdend Hart afgeschrikt en moedeloos worden.
Vervolgens heeft deze heiligheid twee graden; en elke graad bevat wederom drie wijzen.
In den eersten graad namelijk lijdt men god-vruchtig al hetgeen niet kan vermeden worden; en dit lijden geschiedt ten eerste met geduld; ten tweede in overeenstemming met den godde-lijken wil; ten derde met eene zekere bovennatuurlijke blijdschap.
In den tweeden graad, lijdt men ook al hetgeen wel op de een of andere wijze kan vermeden worden, maar wat eenmaal te lijden met vrijen wil wordt aangenomen, of wat bovendien nog te lijden gevraagd of gezocht wordt. Dat alles echter wordt in overeenstemming met dengod-delijken wil geleden; ten eerste, uit liefde tot Jesus om een bovennatuurlijk doel, bijvoorbeeld
362
om te voldoen voor de beleedigingen Hem aangedaan, tot bekeering der zondaren, tot volharding der regtvaardigen, ter verkrijging van deze of die genade; ten tweede, nit verlangen naar gelijk-vormigteid met Jesus en naar de vrucliten, welke uit deze heilige en liefdevolle gelijkvormigheid voortspruiten; ten derde, uit zuivere liefde, om een te zijn in gelijkenis met Jesus en Hem zoo waarlijk te behagen, terwijl men alle eigene belangen, voor zoo ver het geoorloofd is, ter zijde laat.
2. Houd u overtuigd dat, in welken staat of in welke betrekking gij ook leven moogt, gij waarlijk een heilige zult worden, als gij, hetgeen de Heer u te lijden zal aanbieden, wel geleden zult hebben. Immers indien gij u verdiensten vergadert en voortgang maakt, zelfs door enkele gewone handelingen of door daden van gewone deugd, hoe veel meer zult gij winnen en vooruitgaan door daden van heldhaftige deugd, die in wederwaardigheden gewoonlijk
dikwijls beoefend worden. n j i
Bedenk eens, wat gij verdient, door elke daad van gewone deugd, als zij door u in staat van genade goed verrigt wordt; vooreerst namelijk, een nieuwen graad ofeene zekere vermeer dei mg der heiligmakende genade, die gij terstond ontvangt en waardoor gij zelf volmaakter en uode behagelijker wordt; maar tevens een nieuwen en geövenredigden graad van glorie of eeuwige zaligheid welke gij later in den hemel_ zult verkrij-oen,' waar zij wel bewaard u verbeidt. En beide deze genaden verdient gij op titel van verschuldigde verdienste, in dien zin, dat God volgens
363
zijne belofte, waardoor Hij zich vrij maar toch waarlijk verpligtte, ze u regtens schuldig is. Zoodanige verdienste, die verdienste in een strengen zin wordt geheeten, is persoonlijk en wordt niet met anderen gedeeld.
Daarenboven kunt gij een zekeren graad of eene bijzondere ondersteuning verdienen van dadelijke genade, of ook wel van werkdadigc genade, die het verstand verlicht en bestiert en den wil bezielt en versterkt, om het kwade te vermijden en het goede te doen; en eindelijk een deel van de groote gave der volharding ten einde toe. Doch beiden kunt gij slechts verdienen in zoo verre het passend is, dat zij u geworden, wel te verstaan in dien zin, dat God ze u nooit verschuldigd is, op titel van regtvaar-digheid, maar enkel en alleen wegens een zekere betamelijkheid, gepastheid of vrijgevigheid. Hiertoe namelijk heeft God zich door geene belofte verbonden; evenwel wijl Hij bovenal vrijgevig is, voegt het Hem ook op deze wijze onze bovennatuurlijke handelingen te beloonen; en Hij heeft inderdaad ons geen enkele beweegreden gelaten, om eene teleurstelling te vreezen. Op deze wijze kunt gij beide genaden niet slechts voor u zeiven maar ook voor anderen verdienen.
Die graden nu, welke gij door de deugd verdient, kunnen grooter of kleiner zijn naar gelang de verdienstelijke handeling meer of minder volmaakt is. Het kan namelijk gebeuren, dat gij door een heldhaftige daad, waardoor gij met een edel en grootmoedig hart iets volmaakt ten ofier brengt of verdraagt, meerdere verdiensten
364
vergadert, dan door honderd of duizend of zelfs; n
door meerdere daden van gewone deugd. Inder- d
daad de heilige Chrysostomus verzekert, dat de b
heilige man Job meer verdiensten hoeft ver- \
worven door die eene daad, waarmede hij zich a
in tegenspoed aan den goddelijken wil gelijk- e
vormig maakte, dan door allo andere daden, g
welke hij gedurende geheel zijn leven in voor- h
Laat ons zorgen, dit niet uit het geheugen te
verliezen gedurende dit kortstondig loven, dat b
ons geschonken is, om verdiensten te vergaderen a voor de eeuwigheid. Want het zal ons een hulp- ' d
middel zijn, om met meerder welslagen de be- v
goochelingen te vermijden, die aan dezen trap v
van hot innerlijk leven eigen schijnen. De meest d
gewone der begoochelingen is dikwijls, dat wij t te ligt het oor leenen aan het gevoel en den
weerzin der natuur en daardoor de onderge- u
schikte oorzaken onzer wederwaardigheden gaan p
beschouwen, en om het een of ander voorwend- h
sel de moeijelijkhedon, die de Heer ons aan- n
biedt, ontwijken of ten minste met een onte- k vreden hart dragen, of ook wel, dat wij een
anderen weg zoeken dan welken Jesus bowan- z;
deld heeft; die Hij voor ons effen gemaakt hoeft h
en waar langs Hij ons roept, om Hom met alle ti Heiligen te volgen in de zelfde stemming des j v
harten, waarmede Hij ons is voorgegaan. re
3. Zoo lang gij u derhalve bezig houdt met aquot;
hetgeen in dit boek verhandeld wordt, moet gij b
zorgzaam daarop uwe oogen vestigen en daar- ii
heen uw streven rigten, dat gij zoo volmaakt n
365
mogelijk begrijpt, niet slectts de onuitsprekelijke droefheden en smarten van Gods Zoon, maar boven al ook de liefde en gezindheid zijns Harten. Want daar schuilt die onmetelijke schat; welke alleen een ijverig en vroom zoeker kan opsporen en ontdekken. Hoe aandachtiger en godvruchtiger gij het Hart van uwen lijdenden Heer zult hebben overwogen, des te volmaaktere dingen zult gij vinden, des te betere goederen verkrijgen.
5. Do wijze van overweging voor dit boek is, behalve de dubbele wijze voor het eerste boek aangegeven en die hier ook kan toegepast worden, nog tweevoudig; het zijn namelijk de twee wijzen, welke voor het tweede boek werden voorgesteld en die hier op de overweging of op de beschouwing van het lijden van Jesus Christus toepasselijk worden gemaakt.
Derhalve, wanneer gij overweegt, dan stelle uw geheugen u eene deugd voor uit het lijdens-punt des Heeren, dat gij behandelt; en behoude haar na de overweging zoo wel in uwe herinnering, dat gij haar gevoegelijk in uwe daden kunt toepassen.
Het verstand overwege de deugd, hare oorzaken en doeleinden, hare wijze en omstandigheden. Onderzoek en ga na, met welke gesteltenissen des Harten Jesus haar geoefend heeft; vergelijk vervolgens den toestand uws harten met die deugd; beschouw haar daarna van alle zijden en onderzoek uw afgeloopen leven; betuig uwen dank en vraag om volharding, indien gij haar tot dusverre wel geoefend hebt; mogt het tegendeel waar zijn, verwek dan een
366
berouw en vraag door het lijdend Hart van Jesus om vergeving; eindelijk neem uwe voorzorgsmaatregelen voor de toekomst en zie eens oplettend toe, wanneer en hoe gij die zelfde deugd kunt uitoefenen.
De wil omhelze de deugd en verrigte inwendige oefeningen daarvan en make het vaste besluit om haar ten geschikten tijd, zoowel uiterlijk als inwendig, tot daad te brengen intusschen volhardend in vrome gevoelens en smeekingen.
Doch als gij u aan beschouwing overgeeft, zie dan in het geheim of in de bijzondere gebeurtenis, welke gij beschouwt, wat Jesus lijdt en in welke omstandigheden Hij lijdt: namelijk wie lijdt en van wie en voor wie.
Let vervolgens eens wel, welke woorden Hij daarbij spreekt, of hoe Hij zwijgt en voor God den Vader innerlijk door gebeden zijn Hart uitstort.
Ga ten laatste eens met eerbied en oplettendheid het Hart van Jesus na, hoe dat Hart gezind is, waaruit zooveel heldendaden voortspruiten. En geef u zooveel gij kunt gedurende geheel de beschouwing over aan vrome ontboezemingen des harten, aan liefdegevoelens en gebeden.
De gevoelens van liefde, waarin gij u hetzij door de overweging,- hetzij door de beschouwing oefent, kunnen verscheiden of verschillend zijn, naarmate gij gestemd zijt of behoefte gevoelt, of ook wel naarmate gij inwendig dooiden Geest Gods wordt bewogen.
Zeer nuttig kunt gij het geloof verlevendigen en dikwijls vurige akten daarvan verrigten, door
367
Jesus in elk geheim als God te erkennen, en Hem te aanbidden in de vernederingen en versmadingen, waaronder zich somtijds zijne godheid verbergt uit liefde voor ons.
Het is ook goed, n dikwijls en met kalmte aan vertrouwen over te geven, u overtuigd te houden, dat de Heer, die zoo veel uit belanglooze liefde voor u, een onwaardige onder alle opzig-ten, doet en lijdt, om u te verlossen, nu voorzeker, nu gij zelf wilt medewerken, u niet zal weigeren, wat onvergelijkelijk minder is, de middelen namelijk tot uw heil en uwe volmaking.
Door de liefde tot Jesus, uwen God en zaligmaker, zal uw hart somtijds terstond ontvlamd worden, als gij zien zult, hoe Hij lijdt uit liefde voor u. Want dewijl Hij voor allen en voor een ieder heeft geleden en gestorven is, daarom kan en moet een ieder inderdaad zeggen: Jesus heeft mij bemind en zich zeiven voor mij gegeven.quot; 1)
Houd uw hart dikwijls onledig met het ver-foeijenswaardige en het afschuwelijke der zonde, beschouwende hoe vele martelingen de Zoon van God in zijne menschheid om haar heeft geleden.
Haat jegens de wereld zal er in uw hart worden geboren, als gij aandachtig nagaat, wat en hoezeer Jesus van den haat dezer wereld heeft geleden.
Medelijden voor den lijdenden Jesus zal geheel
1) Galat. II: 30.
368
uw hart doordringen als gij Hem met een vroom en toegewijd hart beschouwt.
IJyer zal u ontsteken om Hem vergoeding te schenken voor de beleedigingen Hem zoo onwaar-diglijk aangedaan! met dat doel moet gij dikwerf uwe heilige verlangens, uwe goede werken en uwe smarten opdragen.
Boven al echter moet gij de gevoelens en gezindheden van Jesus lijdend Harte en ieder geheim met aandacht en toeleg nagaan en in u overnemen. Zoolang gij dat niet doet, kunt gij wel gebukt gaan onder den last dos kruizes maar niet de voetstappen van Jesus volgen.
Wat de smeekgebeden betreft, die men kan verrigten, deze kunnen zoowel verscheidene als verschillende zijn. Ja, de kring der voorwerpen, die wij vragen kunnen, is zoo uitgestrekt, dat men er naauwelijks grenzen voor kan stellen. Men kan namelijk vragen, de gave of de vermeerdering van geloof, hoop en liefde ; van afschuw voor de zonde en van verachting der wereld; van medelijden voor Jesus en van ijver voor zijne eer; kortom van alle deugden en genaden; en dat niet voor u alleen maar voor ieder naaste; zooals voor het tweede boek gezegd is en hier wederom herhaald wordt, om nog dieper in te prenten, wat niet genoeg op het hart kan gedrukt worden, dat de gevoelens of liever de oefeningen van deugden en de smeekingen, waaraan overeenkomstig de genade, de zalving des gebeds en zijn voornaamste vrucht gewoonlijk ontspruit, van het hoogste belang zijn.
5. Tot onderscheiding der Geesten worden
369
ons de volgende regels, die hier bijzonder op hunne plaats zijn, door de Heiligen gegeven:
Eerste Regel. Geestelijke vertroosting wordt gezegd eigenlijk dan aanwezig te zijn, wanneer er eene zekere inwendige beroering wordt gaande gemaakt, die de ziel met Goddelijke liefde ontsteekt, hetzij regtstreeks, als zij namelijk door Gods liefde wordt ontvlamd wegens de goddelijke goedheid; hetzij niet regtstreeks, als zij namelijk tot goddelijke liefde wordt gespoord door de beschouwing van het lijden van Jesus Christus, of door de smart over de zonden tegen den Heer bedreven of door eene andere oorzaak, welke dan ook, die waarlijk geschikt is om tot den dienst van God op te wekken. Vervolgens wordt ook geestelijke vertroosting genoemd elke vermeerdering van geloof, hoop en liefde. Eindelijk behoort ook nog onder geestelijke vertroosting gerangschikt te -«'orden, elke inwendige blijdschap, welke de ziel tot het boven-aardsche, tot de zaligheid en tot volmaking aanzet en rustig maakt in den Heer.
Tweede Regel. Geestelijke mistroostigheidwordt genoemd alles, wat met de goederen in den eersten regel opgenoemd, in strijd is, als zijn: duisternis, ontsteltenis of dorheid der ziel; elke beroering, die wantrouwen kweekt, de hoop of de liefde bestrijdt; ten laatste opwekking der neigingen tot zaken, die beneden ons zijn, innerlijke droefheid, welke het gemoed neerslaat of verontrust.
Derde Regel. God alleen is in staat dor ziel vertroosting te schonken zonder voorafgaande oorzaak; dewijl het den Schepper eigen is, in het
24
370
hart zijns schepsels te treden, het geheel in zijne liefde meê te slepen, het te veranderen en om te keeren. Dan zegt men, dat er geene voorafgaande oorzaak bestaat, wanneer de vertroosting gegeven wordt zonder eenige voorgaande gemoedsbeweging, of overdenking van het een of ander, waaruit die troost door daden van het verstand of van den wil voor de ziel voortspruit.
Vierde Regel. Als er cene oorzaak van vertroosting voorafgaat, dan kan de ziel zoowel dooiden goeden Geest als door den kwaden Geest op zekere wijze vertroost worden, doch met een verschillend doel: door den goeden Geest tot vooruitgang der ziel, opdat zij goed handele en van het goede tot het betere voortschrijde; doch door den kwaden geest integendeel om haar te bederven en neerslagtig te maken.
Vijfde Regel. Tijdens de mistroostigheid moet men nooit eene verandering maken; maar standvastig en krachtig staande blijven in die voornemens en plannen, welke wij vóór dergelijke dorheid gevormd hebben. Omdat zooals wij tijdens de vertroosting gewoonlrjker sterker door den goeden Geest worden bewogen en ook te gereeder van onze natuurlijke vermogens gebruik maken, zoo ook tijdens mistroostigheid gewoonlijk meer door den boozen geest worden opgewekt, bij wiens inspraken, wijl het gebruik onzer vermogens meer of minder verhinderd wordt, wij naauwelijks in staat zijn zekere plannen ten goede te vormen
Zesde Regel. Ofschoon wij tijdens de mistroostigheid onze vorige plannen niet moeten
371
veranderen, is het evenwel zeer nuttig onze wijze van doen te veranderen, om tegen die geestelijke droefheid te strijden, eerstens door meerder volharding in het gebed; ten tweede door meerder onderzoek en door ons te vernederen en aan de goddelijke barmhartigheid van Jesns Harte over te geven; ten derde door ons meer te oefenen om welberaden werken van boetvaardigheid of liefde te verrigten.
Zevende Regel. Wie in geestelijke droefheid verkeert, herinnere zich, dat hij door God op de proef wordt gesteld, dat hij, overgelaten aan zijne natuurlijke vermogens, met gewone genade en ook met bijzondere, schoon ook niet gevoelige genade ondersteund wordt om in dien staat der verschillende bekoringen van den vijand weerstand biedend, de getrouwheid zijner liefde te toonen. Want hij kan met de goddelijke genade weerstaan, wijl deze met hem blijft, ofschoon hij haar niet door het gevoel bespeurt.
Hij echter, die vertroosting geniet, overwege hoe hij zich in toekomstige mistoostigheid zal gedragen ; hij verzamele nieuwe krachten, om in de droefheid, die komen moet, niet te bezwijken; hij trachte zich te vernederen, bedenkende hoe weinig hij vermag, wanneer de Heer hem niet op bijzondere en gevoelige wijze ondersteunt.
Eindelijk, zoowel de bedroefde als de vertrooste moeten beiden zorg dragen om degelijke deugden te verkrijgen of zich op dezer versterking toeleggen en op deze wijze zich te heiligen.
De H. Ignatius. De H. Bonaventura. De H. Maria Magdalena de Pazzis.
Nuttige vermaningen om het allerheiligst Hart van den lijdenden Jesus na te volgen.
EEESTE HOOFDSTUK.
hoe hoog de heiligheid moet worden geacht, hoezeer wij haar moeten genegen zijn.
1. Jesus. Zijt heilig, mijn kind, dewijl ik heilig beu. Een ieder, die een volmaakt leerling van mijn Hart wil zijn, heilige zich zelven, zooals ik heilig ben met een innerlijke, ware en degelijke heiligheid.
De heiligheid is een groot goed, alles bevattend, wat op deze aarde begeerenswaardig is, en do eeuwige zaligheid ons bereidend voor den hemel.
De heiligheid is de voltooijing der deugd, de beschermster der heiligmakende genade, de be-houderes van den inwendigen vrede, de voedster van de vreugde des harten en van blijvend geluk.
Zij is de ware wijsheid; zij is de ware glorie ; zij is eene schat, die niet wordt uitgeput.
373
De minste der heiligen te zijn, is onvergelijkelijk meer dan de grootste te zijn van do ge-heele wereld.
Wat kan er in deze wereld regtens met de heiligheid worden vergeleken ? geen wetenschap, geen waardigheid, geen roem, zelfs niet het bezit van eenige zaak welke ook. Want deze zijn slechts aardsche vergankelijke goederen; als dampen in do lucht, glinsteren, en verdwijnen zij spoedig. Doch de heiligheid is iets hemelsch en blijvends, zij schittert als de zon tnsschen de hemelligchamen; en als de zon zal vergaan zijn, zal zij nog voortgaan gedurende alle eeuwigheid te schitteren.
Dat derhalve de wijze zich niet beroeme op zijne wijsheid, en de sterke niet groot ga op zijne kracht, noch de rijke op zijne schatten, maar dat een ieder, die zich beroemt, er roem op drage, mij te kennen en te beminnen, mij door liefde na to volgen en zoo zich te heiligen.
Mijn kind, als gij dit nu niet vat, dan zult gij het eindelijk te laat en tegen uwen wil begrijpen, als gij den dood nabij met meer ware gevoelens zult bezield zijn.
Zeg mij, indien gij heden moest sterven, wat zoudt gij liever willen, of een heilige dan wel een vorst of paus geweest te zijn? Ach mogt ik, zoo riep eon stervende uit, die het had ondervonden, ach mogt ik geen hoerscher zijn geweest, maar de laatste onder de heilige dienaren van God! acht mogt ik, zoo verzuchtte een ander, niet op een leerstoel maar in de keuken eener God gewijde woning geloefd hebben!
374
Gij kunt de heiliglioid niet te hoog waardeeren, dewijl ik haar zoo hoog heb geschat, dat ik. om haar mogelijk en gemakkelijk te makon, de schatten mijns Harten heb uitgestort; de middelen om haar te verkrijgen met de grootste opoffering heb vermenigvuldigd; alles ten laatste beschikt heb tot heiliging der Uitverkorenen.
Eigt al uwe verlangens, mijn kind, tot bereiking van een goed, dat van zoo veel belang is, en streef met een grootmoedig hart om een Heilige te worden.
2. De leerling. Ik zal dan een Heilige worden, o Heer! ach Heer Jesus! ik heb daartoe gedurende mijn leven te veel gezondigd. Zou het geen hoovaardigheid zijn, indien ik mij zulks vermetel voorstelde? maar zie, ik ben zoo zwak, dat ik niets der heiligheid waardig kan verrigten.
Jesus. Zegt gij dit, mijn kind, uit u zeiven of om anderen, die het u hebben ingesproken? indien gij het uit li zeiven zegt, dan dwaalt gij ; zegt gij het om anderen, dan zijt gij bedrogen.
En wel vooreerst, indien gij in uw leven hebt gezondigd, zie dat is eene nieuwe reden om u te heiligen, want alzoo zult gij door de toekomst het verledene herstellen.
Maar, mijn kind, er is geen sprake van hetgeen gij geweest zijt, maar wel van hetgeen gij in het vervolg zijn moet.
Hoevele zielen zijn, na'de zonden bedreven te hebben, binnen een korten tijd tot een hoogeren trap van heiligheid opgeklommen dan sommige zielen, die altijd in onschuld hun leven hebben
375
gesleten; omdat zij de heriuuering aan de zonden, die zij beklagenswaardig genoeg hadden bedreven, maar door mij barmhartig]ijk waren vergeven, als een prikkel gebruikten, om zicli tot heiligheid te sporen en te dwingen!
Derhalve kunnen de eenmaal bedreven zonden niet slechts geen beletsel, maar als gij wilt ook een hulpmiddel ter heiligheid zijn.
Vervolgens mijn kind, naar het toppunt van deugd te streven, naar heiligheid te verlangen is geen trotschheid, geen vermetelheid, maar grootmoedigheid, maar adel van ziel, zonder welke niemand een leerling van mijn Hart kan zijn.
Zoo spreek ik, en zie wel toe, wien van beiden gij geloof schenkt, of aan mij of den vijandigen geest, die u het tegenovergestelde ingeeft.
Wees op uwe hoede, mijn kind, opdat gij misleid, niet een kleingeestige en aldus onbekwaam wordt om te streven naar datgene, wat voor het verlangen van elk goedgezind hart verreweg de meeste waarde heeft.
Verhef uwen moed, werp alle bedorvenheid des harten uit, kweek de gevoelens aan, die een leerling van mijn Hart waardig zijn.
Eindelijk als gij zwak zijt, ben ik niet de mag-tigc ? als gij geen gestrengheden kunt verduren, kunt gij ze daarom niet liefhebben? als gij niet kunt handelen, kunt gij daarom niet lijden? Welnu door liefde en door lijden wordt de heiligheid bovenal tot volmaking gebragt.
Geen buitengewone dingen, geen wonderen, maar liefde, maar lijdende liefde bevordert vooral de heiliging der ziel.
376
Tracht uit liefde tot mij te lijden, wat ik zelf ïi te lijden zal uitkiezen en opleggen: en zie, gij zult een Heilige worden.
Indien de goederen, die de wereld groot noemt, zoo gemakkelijk te verkrijgen waren, welke wereldling zou ze dan niet bemagtigen?
8. De volkardendc begeerte om voortgang tef maken en het ijverig streven naar heiligheid, wordt in dit loven met regt geacht de heiligheid des menschen uit te maken.
Niemand is volmaakt heilig, die er niet naar streeft nog volmaakter to worden; want in die mate toont iemand meerder heiligheid te bezitten, naar de mate hij naar grootore volmaaktheid streeft.
Derhalve mijn kind, is volmaakte heiligheid niet het werk van één dag of van ééne week. Meen dns niet, dat gy gedurende zulk een kort tijdsbestek volmaakt zult worden. Want dit hopende en daarna u in uwe verwachting bedrogen vindend, kondet gij wel eens den moed laten zinken, of ook gevaarlijk bekoord worden het werk achterwege te laten.
De volmaaktheid is een gewrocht der goddelijke genade en der menschelijke medewerking.
Do goedheid mijns Harten evenwel, die u heilig wil zien, is veel meer geneigd om u genade te verleenen, dan gij om ze te vragen, wat meer is, zij stort die ongevraagd over u uit.
Hoe getrouwer gij derhalve met de genade medewerkt, des te spoediger zult gij u de heiligheid ten bezit maken.
4. Als gij den volhardenden en krachtdadigen
377
wil hebt, om tl te heiligen, dan kan u niets een beletsel zijn, om heilig te worden.
Hoe gij ook van nature geschapen zijt, gij zult de heiligheid bereiken, niet door n we natuurlijke gesteltenis, maar wegens de medewerking met de genade door uwen vrijen wil.
Niet de inborst, ook niet de levensstaat noch uwe betrekkingen zullen u een beletsel zijn, indien gij met edelmoedige getrouwheid des harten niet de goddelijke genade medewerkt. Zie eens welk een ontzaggelijke menigte, die niemand vermag te tellen, door die getrouwheid in den kloosterlijken staat zich heeft geheiligd; en hoe duizend duizenden, Heiligen zijn geworden te midden der wereld. Door die getrouwheid werd een Hendrik heilig in het legerkamp; Casimir aan het hof; Elzea in den omgang met de wereld; Isidorus op het veld; Agnes werd eene heilige in de stad; Maria op het land; Catharina in het ouderlijk huis; Christina in slavernij.
Ook hangt de heiligheid mijner Zaligen en Heiligen niet af van de inschrijving op het hei-ligenregister, hetwelk iemand niet tot een heilige maakt maar slechts als zoodanig verklaart voor de stervelingen. Als gij een Heilige in den hemel zult zijn, dan, geheel gelijkvormig aan het goddelijk welbehagen, zult gij er u niet om bekommeren of uw naam in dat register der Heiligen op aarde wordt gevonden.
Ten laatste stellen zelfs de bekoringen en moeijelijkheden u geen beletsel in den weg. Alles toch wat de hel zou kunnen beproeven.
378
wat de wereld tegen u zou kunnen verzinnen, dit alles zal, indien gij wilt, een middel tot uwe heiligwording zijn.
5. Het is wel waar, dat hij, die de heiligheid wenseht te vorkrijgen, alle zonden ook de kleinsten moet vermijden; doch de onvrijwillige misslagen, die uit menschelijke zwakheid voortspruiten, staan der volmaaktheid niet in den weg.
De grootste heiligen zelfs waren niet geheel vrij van die ellende; en zoo lang als zij op aarde geleefd hebben, hebben zij de zwakheid der menschelijke natuur ondervonden.
Wil u dus niet verontrusten noch beangstigen om feilen, waarin de wil niet met kennis deel neemt; de mensch kan zeer volmaakt zijn, schoon hij ook zonder zijn vrijen wil misdoet.
Verminder zooveel gij kunt, naar het voorbeeld der zaligen, die onvrijwillige misslagen en verneder u voor mij met vredevolle liefde over degenen, die gij hebt bedreven; zoo zult gij daaruit zelfs nut trekken tot uwen voortgang.
6. Dewijl dit zoo is, mijn kind, leen daarom aan niemand het oor, noch aan u zelven noch aan eenig sterveling noch aan eenigen geest, die u, onder welk voorwendsel ook, van hot streven naar de heiligheid tracht af te houden.
Doch ga met een edelmoedig hart, zonder ooit den moed te verliezen, volhardend voort naar inwendige heiliging te streven.
Die heiligheid is eene zaak van zooveel belang, mij zoo vereerend en welgevallig, dat eene en-
379
kele ziel slechts, die zich aldus innerlijk heiligt, mij meer vereert, mij meer behaagt, in mijn harte meer geldt dan iemand anders, die hoe goed zij ook mogen wezen, zich evenwel met gewone dengden tevreden stelt.
Weet wel, mijn kind, dat de heiligheid tot eene zekere hoogte, volstrekt noodzakelijkheid is, om voor het aanschijn mijner goddelijke majesteit te worden toegelaten, omdat niemand zonder heiligheid God zal aanschouwen.
Indien gij deze noodzakelijke heiligheid niet znlt verworven hebben in dit tegenwoordig loven, dan zult gij in het toekomend leven door het vuur tot die heiligheid worden gelouterd, alvorens gij den hemel binnen zult gaan, waarin niets, wat onheilig is, binnentreedt.
Onthoud dit, mijn kind, tot uwen troost, dat zoo gij den goeden en krachtdadigen wil, om u waarlijk te heiligen zult hebben levend gehouden, gij niet eerder den dood zult smaken dan na de heiligheid bereikt te hebben.
Doch waan intusschen nimmer de heiligheid reeds verkregen te hebben of reeds een volmaakte te zijn, maar streef immer voort en houd aan op don prijs, uwer verhevene roeping weggelegd.
Moed gevat, mijn kind, beproef iets, wat den leerling mijns Harten waardig is ; zijt een mededinger met de Heiligen, uwe edele broeders en zusters. Wat gij zijt, zij waren het eenmaal ook; wat zij thans zijn, gij kunt het eenmaal wezen.
7. De Leerling. Zoo dan, o Heer Jesus, ook
380
ik, de minste van allen, moet en kan een Heilige worden.
Ja ik moet het, dewijl Gij het mij gebiedt, dewijl ik van zoo vele bijzondere weldaden en genaden mij verleend, rekening zal moeten geven; dewijl ik gehouden ben de onuitsprekelijke ver-pligtingen door iiwe barmhartigheid, na zoo veel zonden, mij opgelegd, voor zooveel in mijn vermogen is te voldoen; dewijl ik verplicht ben mijne zaligheid te behartigen en mij voor den hemel voor te bereiden; doch bovenal dewijl Gij alle liefde en alle eer op de eerste plaats verdient.
En ik kan het: omdat Gij overvloedige en krachtdadige middelen daartoe schenkt; omdat Gij niets anders van mij eischt, dan dat ik met een opregten wil mijne krachten inspan, bereid als Gij zijt, om zelf het ontbrekende aan te vullen; omdat mij niets een beletsel kan zijn, zoo ik zelf het niet wil; omdat alles, wat ook, indien ik het wil, mij kan helpen en voortstooten; omdat ten laatste geheel het werk mijner heiliging niets anders is dan een werk der liefde, der liefde tot ü, eene wederkeerige liefde namelijk voor welke alles mogelijk, alles gemakkelijk, alles zoet is.
Derhalve begeer ik een Heilige te worden, niet om op aarde onder de Heiligen geteld te worden, maar om in den hemel in de rijen der uitverkorenen, U te verheerlijken; niet zoozeer uit vreeze voor straf noch op hoop van belooning als wel uit liefde tot ü, beste en allerzoetste Jesus, opdat ik IJ meer beminne, ü meer ver-eere nu en in de eeuwigheid.
381
Zie dan, o Heer Jestis, ik wil een Heilige worden en zoolang ik adem haal zal ik niet ophouden dit te willen; ik hid en smeek TJ, ter wille van uw allerheiligst Hart, kom dezen mijnen goeden wil te hulp.
TWEEDE HOOFDSTUK.
dat in het leven niemand zondee lijden kan zijn.
1. Jesus. Mijn kind, zoo lang gij op aarde leeft, kunt gij niet vrij zijn van beproevingen.
Wat anders dan droefenis is geheel dit ster-velijk leven, waarin de mensch schreijende zijne intrede doet, waarin hij al lijdende verkeert, en waaruit hij zuchtende vertrekt?
Het is onmogelijk, dat de mensch, sinds hij den dood onderworpen geboren wordt, zijn leven zonder smarte kan slijten, omdat hij zelf de bron van smarte in zich draagt. De natuurlijke gesteldheid, volgens welke hij moet sterven, veroorzaakt vele en verschillende ellende, ziekten en smarten, waaraan geen einde kan komen zoolang de vruchtbare en werkende oorzaak blijft bestaan. Doch deze allen, schoon ook veelvuldig en lastig, zijn nogtans van minder belang. Immers uit de bron zijner bedorven natuur wellen er andereu op, die veel erger zijn; ongeregelde en bedorvene begeerlijkheden, die den mensch ook tegen zijn wil noodzaken te gevoelen, wat hij niet wil gevoelen.
382
Deze zijn de hartstogten, de voortbrengers van zoovele kwalen, die zijn hart zelf aankleven en den vrede van velen verstoren; oorlogen, vreeselijke oorlogen doen ontstaan; door tegenstrijdige be-roerselen de ziel aan tallooze gevaren en bitterheden blootstellen.
2. Hoevelen toch zijn de smarten, die den mensch inwendig overvallen, en waaraan volstrekt niemand kan ontkomen! Koude, hitte, verschillende ongestadigheden, duizende lastigheden van den kant der schepselen, zeer vele gevolgen eindelijk van natmniijke oorzaken, die, schoon ook in het algemeen ten goede strekkend, het goede evenwel door de gebreken van den mensch in den staat zijner gevallen natuur of wel in de tegenwoordige orde van zaken, niet kunnen uitwerken zonder den een of ander in het bijzonder tot last te verstrekken.
En hoezeer bezwaart onder dezen niet somtijds den sterveling de arbeid, zonder welken niemand hier kan leven bijaldien hij niet nog grooteren druk wil ondervinden.
Voeg en tel eens te zamen, indien gij kunt de smarten en bitterheden van allerhande soort, die uit de hartstogten en gebreken van anderen voortspruiten, en gij zult overal moeijelijkheden zien, die, worden zij niet door u te boven gestreefd, u zullen overstelpen.
3. Inderdaad mijn kind dewijl het leven der stervelingen van zoovele kwalen overvloeit, zoti hetnaauwelijks aan weinigen dragelijk toeschijnen, zoo niet de geest van den godsdienst u beweegredenen ingaf om geduld te oefenen, en mijn
383
Hart met de zalving zijner genade u leniging aanbood.
Alle wijsheid zelfs dezer wereld, schoon zij ook schoone bewoordingen over het verdragen dei-smarten weet in het midden te brengen, zal evenwel nimmer geneesmiddelen voor de smarten kunnen vinden en aanvoeren.
Hoe velen, die over het lijden van droefheden op de schitterendste wijze wisten uit te weiden, en anderen trachtten te onderrigten, werden zelf door de droefheid ter neör geslagen!
Kan het daarom bevreemden, als zij, die van den geest van godsdienst zijn verstoken en vreemd zijn aan mijn Hart, in wederwaardigheden eindelijk tot wanhoop oversloegen, en door hunne rede verblind, de overige ellende door de grootste ellende, omdat zij eeuwigdurend is, beklagenswaardig genoeg besloten!
De godsdienst toch maakt alle wederwaardigheden dragelijk en nuttig, wijl hij leert, dat wat een billijke straf voor de zonde en een regt-vaardige rede voor het lijden der menschen is, door de troostvolle uitwerkselen van de wijsheid en goedheid mijns Harten, een heilzaam geneesmiddel wordt tegen de zonde en eene bron van overvloedige verdiensten voor den mensch.
De smeltkroes loutert het metaal. Het vuur verhardt het leem, doch verweekt de was. De storm werpt de planten neder, maar doet den gewortelden boom nog dieper wortelen schieten.
Zoo beproeven de wederwaardigheden den mensch: de droefheid maakt dan een gehard,
384
den anderen weekclijk. De insnijding slaat den een ter neder, doch versterkt den ander.
De wederwaardigheid zou allen ter zaligheid voeren, indien allen haar wel opnamen. Indien iemand door haar ten ondergang komt, is het zijn eigen schuld dewijl zij, goed verdragen, een zekeren weg tot heiligheid en dus tot waar geluk aanbiedt.
4. Maar zie, mijn kind, veel ligter en troostrijker is alle wederwaardigheid geworden, omdat ik, in wederwaardigheden gedompeld, het lijden heb geheiligd en omdat ik zelf hen, die door wederwaardigheden bezocht zijn, zoowel door het voorbeeld van mijn leven, als door dc toezegging van belooning en door de hulp en den troost mijner genade voorga.
Van mijn voorbeeld hebben de Heiligen het geheim geleerd om goed te lijden, en de kunst om het kwade in goed te verkeeren.
Daarom hebben zij ondervonden, dat wederwaardigheden zelfs zoet voor hen waren, en trokken zij uit mijne liefde zulk een begeerte tot lijden, dat zij niet zonder lijden wenschten te leven, want in al hun wederwaardigheid vloeiden zij over van vreugde.
Kunt gij ook niet, mijn kind, naar hetzelfde streven? is dat niet zoowel in mijn als in uw belang? wat vreest gij? zie geene droefheden kunnen uw hart bereiken, die niet eerst mijn Hart hebben doordrongen; doch dit doordringende, hebben zij alle kracht om te schaden verloren, en zijn zij met eene goddelijke kracht van troost doortrokken.
385
5. Draag zorg mijn kind, dat gij de wederwaardigheden, als zij u van uit mijn Hart met zoetheid doortrokken overkomen, niet bitter maakt door de bitterheid uws harten.
Lijden is noodzakelijk; er is geene keuze; doch goed te lijden of slecht, te lijden zooals de uitverkorenen of als de verdoemden; tot uwe heiliging of tot uwe verwerping, dat staat aan uwe verkiezing, mijn kind, dat hangt van uwe keuze af.
Bereid u zeiven, mijn kind, ja, houd u voorbereid voor moeijelijkheden, die niet ophouden en niet zullen ophouden u te overvallen.
Wil niet gelooven, dat gij eenen dag zult hebben zonder eenige moeijelijkheid, dewijl er nimmer in de toekomst een dag zal aanbreken, die niet haar eigen kwaad voldoende met zich zal voeren.
Wil u ook niet verbeelden, dit te kunneu ontvlugten, wat gij ook doen moogt. Mogt gij u ook alleen in de eenzaamheid begeven, de zeeën oversteken, of u aan de uiteinden der aarde verbergen, overal zal de wederwaardigheid uwe gezellin zijn en u met hare oorzaken of gelegenheden altijd als de schaduw volgen.
Tracht daarom, mijn kind, als gij wijs wilt zijn, wat gij niet kunt vermijden, in uw voordeel te keeren door met een tevreden en goedgezind gemoed, zooals de Heiligen, het kruis uwer wederwaardigheid te dragen en bereidvaardig mijne voetstappen te volgen.
6. Wilt gij de wederwaardigheden gemakke-kelijk en met vrucht dragen, draag ze dan uit
25
386
liefde tot mij; deze liefde zal de zwaarte en de bitterheid aan uw kruis ontnemen en door hare kracht uw kruis, en door hetzelve u heiligen.
Die zijne tegenspoeden niet lijdt uit liefde tot mij, zal zijn kruis niet lang bereidvaardig dragen, maar zal het weldra, of wel tobbend en zuchtend na zich slepen, of door hetzelve overweldigd jammerlijk ter aarde storten.
Indien bet n zwaar valt zoo te lijden, kom dan tot mijn Hart, mijn kind, en bid. Daar zult gij hulp, daar liefde, daar de zalving dei-genade verwerven.
Mijn kind, tot dusverre heb ik niet opgehouden u te zeggen, en zal ik niet ophouden ute herhalen, dat gij bidden moet en niet op moet houden te bidden.
Want zie in het gebed ligt alles opgesloten; in het gebed is bevrijding van kwalen, in het gebed is verkrijging van goederen, in het gebed ligt het geneesmiddel tegen ellende, in het gebed ligt leniging voor smarte, in het gebed is troost, in het gebed is volharding.
De leerling. Er blijft mij derhalve, o Heer Jesus, geen uitvlugt meer; lijden is noodzakelijk of willig of onwillig. Doch indien ik vrijwillig lijd, zal ik het lijden minder gevoelen; doe ik het met weerzin, dan zal ik de zwaarte daarvan nog vermeerderen.
Wil ik derhalve niet te vergeefs mij zeiven ongelukkig maken, dan moet ik mijn hart bereid houden om te lijden en indien ook de noodzakelijkheid soms hard moge schijnen, dan toch zal de vrucht van het geduld, die mij tijdens
387
dit leven zal heiligen en gedurende geheel de eeuwigheid zal zaligen, ovcrvloediglijk voldoende zijn, om mijn hart te bemoedigen en aan te sporen.
Doch indien ik U bemin, o allerzoetste Jesns, zal de beschouwing van U alleen mij bewegen U bereidvaardig en met vreugde te volgen, om met U te zijn, op ü te gelijken, U mijne liefde te bewijzen, en uwe liefde te genieten.
O Jesus, eindelooze zoetheid! Met U wordt ook het bittere in zoetheid veranderd; want zie Gij hebt door zelf te lijden aan de wederwaardigheden ontnomen en voor ü zeiven behouden, al wat daarin bitters wordt gevonden; doch alles wat daarin zoet en smakelijk is, hebt Gij er uit getrokken en aan ons gegeven.
O allerliefste Jesus, die mij tot zulk een graad hebt liefgehad, ik smeek TJ, deel mij de gevoelens uws Harten mede, opdat ik al mijne wederwaardigheden heilige en door deze uwe eer en mijne volmaaktheid bevordere.
DEEDE HOOFDSTUK.
hoedanig het allekheiligst hakt van jesus ten opzigte van het lijben gestemd was.
1. Jesus. Let eens wel mijn kind, welke de gevoelens waren van mijn Hart ten opzigte van het lijden, en tracht deze na te volgen.
388
Zie gedurende mijn sterfelijk leven, leed mijn Hart onophoudelijk en was liet altijd tevens blijde.
Begrijp wel, wat ik zeg, mijn kind; ik spreek niet van mijnen goddelijken wil, die namelijk vrij en ongeschikt was voor alle smart; maar van mijnen menschelijken wil. Want ik heb deugden beoefend, daardoor verdiensten verkregen, daardoor de verlossing van den mensch bewerkt.
Van af het begin van het bestaan mijner Menschheid was mijn hart geheel verblijd over de aanschouwing der Godheid, die met haar persoonlijk was vereenigd, die zij altijd genoot en waardoor zij in de hoogste mate zalig was; en ter zelfder tijd treurde mijn Hart door een bijzondere medewerking der Godheid over de zwaarte en het bittere van het lijden, dat het moest verduren.
Maar ook over dat gestreng en bitter lijden zelve treurde en verheugde zich mijn Hart tevens onder verschillend opzigt. Het treurde daarover voor zooverre het der menschheid zwaar en lastig was; doch voor zooverre het door God gewild was en het heil van den mensch bedoelde, verheugde het zich daarover.
Immers mijn Hart bezat ook een menschelijken wil, die op zich zeiven beschouwd wel één doch in 'hare werking als het ware tweeërlei was:
Een lagere, die van zelf van al, wat der men-schelijke natuur smartvol is, een afschiik had en het ontvlugtte; een hoogere, die de zelfde smartelijkheden om verhevener beweegredenen, met vrijen wil beminde en omhelsde.
Beiden, die lagere en hoogere wil, waren wol
389
gestemd, nooit ongeregeld en door geen gebrek van hunne kracht beroofd.
De lagere immers, die hetgeen aan zijne natuur goed en voordeelig was beoogde en begeerde, slechts wat voor zijne natuur smartelijk was en den dood vreesde en ontvlugtte, liet zich tevens door den hoogeren wil besturen.
De hoogere echter onderwierp en vormde den lageren wil en zich zeiven aan en naar den god-delijken wil. Daaruit ontstonden volmaakte, bovennatuurlijke daden van deugd ; daaruit ontstonden verdiensten, daaruit eindelijk ontstond een overvloed van opgehoopte genadeschatten voor den mensch.
Denk er aan, mijn kind, dat gij insgelijks zulk een wil hebt, wel niet zoo volmaakt en zuiver, maar dan toch vrij: en dat ook gij in dien wil een hooger en een lager gedeelte bespeurt.
2. Gij, mijn kind, gij weet niet altijd noch op eens, wat gij te lijden hebt. Uit barmhartigheid en goedgunstigheid geschiedt het, dat gij dit veelal eerst ziet, wanneer het zich voordoet, waardoor gij elk in het bijzonder met meer geduld verdraagt.
Doch mijn lijden was mij altijd voor oogen; overal waar ik was, zag ik volkomen al de martelingen, die mij in de toekomst wachtten.
Geen enkel oogenblik was het voor mij verborgen, wat de profeten omtrent mijn lijden hadden voorzegd, wat de beelden der oude wet van mij hadden voorafgebeeld, wat de boosheid der wereld en der hel zou verzinnen, wat al verschrikkelijke kwellingen de zonden der men-
390
sclien afriepen, wat de gekrenkte eer van mijn hemelschen Vader eisclite, wat uwe bekoefte, mijn kind, vergde.
Dit alles en elk in kot bijzonder zweefde mij gedurig voor oogen, en perste onopkoude-lijk mijn Harte zamen.
Doek de liefde mijns Harten was oorzaak, dat ik alles verdraagde en willig leed.
De liefde maakte mij alles smakelijk; arbeid en nachtwaken, koon en verguizing, geeselsla-gen en doornen, ket kruis en alles, wat dooiden goddelijken wil beschikt was tot zaligheid der mensohen.
Zie dan, mijn kind, zie daar de allesbeheer-schende stemming van mijn lijdend Hart, liefde voor God en liefde voor de menschen. Uit deze bron vloeiden al zijne overige gezinheden voort.
3. Vandaar dan ook was het geduld mijns Harten onuitsprekelijk, waardoor ik zooveel, sckoon ook onverdiend en onwaardiglijk toch zonder bitterheid, zonder eenige klagt verduurde. De liefde tock is geduldig, de liefde verdraagt alles.
Vandaar de onderwerping mijns Harten aan het goddelijk welbehagen in alle droefheden en alle smarten. Mijn wil namelijk, door de liefde aan den wil Gods gelijkvormig gemaakt, was bereid alles tot het laatste toe te lijden.
Vandaar de vreugde mijns Harten in het lijden ; immers die bemint, die het goede van het beminde voorwerp kent, verheugt zich als hij het geniet. Want mijn Hart kende volmaak-telijk do verhevenheid van den goddelijken wil
391
en stelde er dus, mogt het ook vele en ver-scliillende smarten kosten, zijn genot in dien te vervnllen.
Vandaar de bovennatuurlijke hegecrte van mijn Hart om te lijden. Want de ware liefde wenscht op werkdadige wijze hare opregtheid, hare tee-derheid en hare getrouwheid te bewijzen. Derhalve werd mijn hart onophoudelijk door liefde geprikkeld, steeds smachtend naar de vervulling van het lijden, dat voor God zou zijn en voor den mensch zoit blijven een duidelijk en eeuwig bewijs tevens van de opregtheid, van de teederheid en van de getrouwheid, ja en van do overmate mijner liefde.
4. Doch, mijn kind, nog hooger streefde de liefde mijns Harten. Dit toch wilde het, dit begeerde het, door hare overmate de harten der menschen to rooven, en met haar vuur te ontvlammen.
Ik was immers op aarde het vuur komen brengen en wat wilde ik anders, dan dat het ontstoken zoude worden.
Daartoe had ik het doopsel van mijn bloed, levendig en gloeijend, waarin ik gedoopt werd.
Mijn lijden, bedoel ik, waarin ik ten eenemale gedompeld, waardoor ik overstelpt werd.
En hoe werd ik geprest, totdat bet vervuld mogt worden! Hoe brandend verlangde mijn Hart om dat ziedend bad te openen, dat met wonderlijke kracht de harten der stervelingen zou zuiveren, verwarmen, aansporen, ontvlammen.
Daarin waren gezuiverd, daardoor waren ont-
392
vlamd de Apostelen en Martelaren, de heilige Belijders en Maagden, die uit zuivere liefde voor mij bereid waren alles te lijden en mij te volgen, door smarten, door vernederingen, door duizend martelingen, door duizend dooden heen.
En zoude uw hart, mijn kind, ook niet kunnen worden ontstoken? daarom heb ik u in zulk een graad bemind, om u tot wederliefde jegens mij te ontvlammen, om al uwe liefde te winnen.
5. Mijn kind, als gij dikwijls en met aandacht beschouwt tot welk een hoogte ik u heb lief gehad, en hoeveel meerdere beweegredenen gij hebt om mij te beminnen, dan ik om u; dan moet gij ongetwijfeld worden aangezet die liefde met wederliefde te vergelden.
En als de liefde eenmaal geheel uw hart zal hebben ingenomen, dan zal zij daarin dezelfde gevoelens, die in mijn Hart ten opzigte van het lijden derwederwaardigheden wonen,voortbrengen.
Hoe meer gij mij bemint, des te beter zult gij gestemd wezen jegens al wat hinderlijk is ; en hoe meer gij met een goed gestemd hart het lijden verdraagt, des te volmaakter zult gij mij liefhebben.
Indien soms de gezindheden van mijn Hart met betrekking tot de wederwaardigheden niet in uwen smaak vallen, dan is dit een teeken, dat gij een hart zonder kracht bezit, ja een hart dat kwalijk is aangedaan; en na ingesteld onderzoek zult gij als oorzaak daarvan bespeuren, dat uw hart, beroofd van de warmte der goddelijke liefde, of wel verdoofd is door de koude
393
van zekere onverscliilliglieid, of wel in het koortsvuur ligt van bedorven eigenliefde.
Voorwaar juist daarin, dat gij nog zoo onge-sctikt zijt om hetgeen voor edele zielen van zooveel waarde is, te kunnen bereiken en genieten, zie daarin juist eene rede om u krachtiger op te rigten en aan te sporen.
En begeer en verlang ten minste, dat uw hart bewogen moge worden door dezelfde gezindheden , die in het mijne wonen.
6. En bid, schoon de natuur er zich ook tegen verzette , bid dikwijls en vurig dat gij de waarde van dergelijke gevoelens kennen en de onwaardeerbare vruchten daarvan beminnen moget.
Als gij zoo in uw gebed opregt zult zijn, dan zullen de oogen van uwen geest worden geopend, en dan zult gij duidelijk inzien, dat de wijsheid der wereld, die een afschrik heeft van de liefde voor de zaligende vernederingen en verstervingen, waarlijk dwaasheid is, doch dat die heilzame liefde de wezenlijke wijsheid bevat, welke ik zelf, uit den hemel nederdalend, met woord en voorbeeld heb verkondigd.
En als gij volhard zult hebben in het gebed, dan zal u overvloedig genade geschonken worden, om de wederwaardigheden met een vroom gemoed te omhelzen en heilig te verduren.
Wil u echter met het gebed alleen niet te vreden stellen; neen, maar tracht ook overeenkomstig de genade en overeenkomstig uwe krachten u zeiven te verloochenen, alle droefheden te lijden, met mij het kruis te dragen.
Zalig hij, die in de heiligende wederwaardig-
394
hoden smake vindt! inderdaad hij is geleerd, meer door goddelijke zalving dan door men-schelijke vinding , hij wordt bezield meer door de genade dan door de natuur.
Niets is er, mijn kind, waaraan men beter de ware leerlingen mijns Harten erkent, dan aan de waardeering van, en aan de liefde voor de wederwaardigheden om mijnent wille.
7. De leerling. O goede Jesus! hoe groot was de liefde van uw Hart jegens mij ! hoe onverdiend de genegenheid! in hoe hooge mate maakt Gij mijne zaligheid uit!
Hoeveel en met welke zuivere liefde hebt Gij geleden, en dat alles om mij, om mij door liefde met U te vereenigen!
En ik zou TJ dan ooit kunnen vergeten? ik zou TJ ooit genoeg kunnen beminnen ? weinig, ik beken het, maar toch billijk en rechtvaardig is het, dat ik U met geheel mijn hart beminne, dat ik uit liefde U ook in het lijden volge tot den dood toe.
Maar zie, mijn God en Zaligmaker, daartoe, om het lijden lief te hebben en in het lijden de gevoelens uws Harten na te volgen, daartoe, ik gevoel het, heb ik veel genade noodig.
Immers als ik niet bijzonderlijk ondersteund word, kan ik niet op verdienstvolle wijze noch in het groote, noch in het kleine mij zeiven verloochenen, het kruis met vreugde omhelzen, de neigingen der natuur overwinnen, U overal volhardend begeleiden tot in den dood.
Doch dewijl Gij mij daartoe uitnoodigt, ja zelfs roept, smeek ik ü, verleen mij daartoe dan ook
395
die overvloedige genade, -waardoor ik kan ten uitvoer brengen, wat ik uit mij zelven niet vermag.
Verruim derhalve mijn liart en prent in hetzelve rijkelijk en diep de gevoelens van uw lijdend Harte, opdat ook ik met een nederig en zachtmoedig hart leere beminnen te lijden uit liefde tot U, al wat Gij mij te lijden zult overzenden.
VIERDE HOOFDSTUK.
quot;welke goederen er in het geduldig lijden liggen opgesloten.
1. Jesus, mijn kind, het is aan u gegeven de geheimen mijns Harten te begrijpen, daarin godvruchtig door te dringen en ze geheel ten uwen voordeele aan te wenden.
Luister derhalve naar de geheimen, die voor de wereld zijn verborgen; leer de goederen kennen, waarvan de wereldlingen geen begrip hebben.
Zie ik de Schepper der schepselen, de Verlosser der vrijgemaakten, de Vader der kinderen, ben, den weg des kruizes bewandelende, voorgegaan , en heb aan alle menschen verklaard, dat een ieder, die deelgenoot wilde worden van het onuitsprekelijk geluk, dat mij aan het einde van mijnen weg wachtte, met een welgezind hart zich zelven moet verloochenen en mij navolgen.
Doch velen, die deze stem hoorden, zeiden;
396
dat is een hard woord en wie kan er gehoor aan leenen? en sinds dien oogenblik traden er velen terug en wandelden niet meer met mij.
Maar de Heiligen en ieder, die zich. op werk-dadige wijze wilde heiligen, ontvingen mijne uit-noodigingen met een dankbaar en bereidvaardig hart, en hebben geoordeeld , dat hunne zaligheid op deze aarde gelegen is in het verkeer met mij, in het lijden met mij , in de volharding met mij, in alle omstandigheden ten einde toe.
2. En in der daad, mijn kind , wat is er goeds op aarde, wat niet in het lijden met mij wordt gevonden? dat is de ware glorie: eene glorie, die goddelijke eerzucht waardig is, eene glorie, die niet met deze wereld vergaat; eene glorie, die duren zal en nog verhoogd zal worden gedurende geheel de eeuwigheid.
Dat is de verborgen schat, waarvoor men het rijk der hemelen met al zijn eindelooze zaligheden koopt.
Ziedaar het zuiver genot, dat alle zinnelijke genoegens overtreft. Immers, indien gij het zoo ver brengt, dat gij er eene vreugde in stelt met mij te lijden, dan zult gij een geestelijk Paradijs van wellusten op aarde bezitten.
8. Zoolang als alles volgens natuurlijke neiging geschiedt en geen enkele kwelling het hart benaauwt, hangt de mensch gewoonlijk aan de schepselen, vestigt hij weinig zijne gedachten op mij, houdt hij zich slechts noode met het eeuwige bezig.
Maar als hij onder tegenspoeden gebukt gaat, of door droefheid gekweld wordt, dan keert bij
in zijn hart, dan beschouwt hij hoe ij del, hoe gebrekkig al het aardsche is; dan neemt hij zijne toevlngt tot mij, wien hij bespeurt het meeste noodig te hebben.
Daarom mijn kind, is de goedertierene Voorzienigheid mijns Harten gewoon om het zoo te beschikken, dat zij, die overvloed van wereldsche goederen hebben, dezelve niet zonder kommer genieten, waardoor zij des te eerder en met meer kracht worden aangespoord om de goederen der toekomstige wereld te zoeken.
Want indien zij een rustig en ongestoord geluk bij al het wereldsche genoten, zouden zij er welligt niet eens aan denken om zich de hemel-sche goederen te verzekeren. Mijne barmhartigheid is derhalve de oorzaak , dat er overvloedige kwalen in de wereld zijn, opdat de wereld niet worde bemind en hare beminnaars niet verloren gaan.
4. Zoo als het vuur den roest verteert maar het goud daarentegen zuivert, zoo brengen de smarten aan de hartstogten den dood toe en berooven hen van hunne levenskracht, terwijl zij daarentegen de deugden zuiverder en kostbaarder maken.
Door de wederwaardigheden, mijn kind, welke gij met geduld verdraagt, koopt gij uwe zonden af en voldoet gij aan de goddelijke rechtvaardigheid voor de straffen, die gij daarvoor nog moest boeten; en wel in dien zin, dat gij hier een ligt en troostvol vagevuur kunt hebben, waarin gij u waardig maakt, om door de poort van de eeuwige vreugde over te vliegen.
398
Wat levert meer verdiensten op dan het lijden, dat met een goedgezind hart wordt gedragen? want zie de kortstondige en ligte wederwaardigheden bewerken u een gewigt van eeuwige glorie.
Elke droefheid voegt een nieuwen edelsteen aan uwe hemelsche kroon, die schitteren zal met zooveel stralen, als gij deugden zult hebben beoefend in het verdragen dier droefheid.
In tegenspoeden wordt de mensch van vele vooroordeelen en dwalingen bevrijd, en in zeer veel zaken onderwezen. Zalig hij, die in de school der wederwaardigheden geleerd heeft alles te weten!
Wat weet hij, die nooit eenigen tegenspoed heeft ondervonden, die nooit uitwendig of innerlijk iets heeft geleden? en hoe kan hij voor zich zeiven of voor anderen in raad of bestiering van nut zijn?
5. Derhalve mijn kind, verlies den moed niet als gij door wederwaardigheden bezocht of door mij beproefd wordt. Immers wien ik lief heb beproef ik ter zijner vorming op liefdevolle wijze en in hem schep ik, zooals een vader in zijn kind, mijn welbehagen.
Te regt dus moet gij u in het lijden verheugen , dewijl gij daarin een bewijsgrond vindt van mijne liefde jegens u en een kenteeken van de vaderlijke genegenheid mijns Harten.
Naauwelijks wordt er iets gevonden, wat meer vertrouwen jegens mijn hart inboezemt en een vrijeren toegang daartoe opent, dan de graagte om voor mij te lijden.
Wanneer gij sterven zult, mijn kind, zult gij
399
u over niets van het afgelegde leven veiliger verblijden of meer zekeren troost smaken, dan over de zoete herinnering, dat gij met mij veel hebt geleden.
6. Zeer velen zijn er op uit om den weg der vernedering en der wederwaardigheden te vermijden, vooorgevende, dat zij beter langs een schooneren weg God verheerlijken en den naaste behulpzaam kunnen zijn.
Welke zinsbegoocheling! zij zoeken namenlijk onberaden zich zeiven, niet God noch den naaste. Want de glorie van God en het heil van den naaste moet bevorderd worden niet volgens het goedvinden van den mensch, maar volgens het goddelijk welbehagen.
Want God toonde aan zijnen Zoon de wijze om zijne majesteit op aarde te verheerlijken en de verlorene wereld te redden. En die wijze heeft de Zoon gevolgd door te lijden, en door te lijden heeft Hij die den menschen veropenbaard.
Volg gij mijn kind dien weg, die door mij betreden en u aangewezen werd. En bid aanhoudend, en bid vurig opdat gij daarop moogt volharden.
Doch overweeg, terwijl gij bidt met godsvrucht, al de soorten mijner smarten, en met betrekking tot deze al de gesteltenissen mijns Harten, die geheel bovennatuurlijk waren.
Wil niet by uwe natuurlijke neigingen alleen of bij het zuiver menschelijk gevoel te rade gaan, maar verhef u boven dit zinnelijke door bovennatuurlijke beginselen; beschouw door dezen geleid de wederwaardigheden als door mijn god-
400
delijkeu wil u toegezonden en tracht ze, voor zooveel gij kunt, met uwen wil te omlielzen.
Moed dan mijn kind, wek uw hart op, zie hoe ik, en al mijne heiligen met mij, den weg van wederwaardigheden blijmoedig heb bewandeld. Heb den moed om te volgen. Met mij hebt gij niets te vreezen; het gezelschap is goed; de weg veilig; de eindpaal zeker; de belooning eeuwig.
7. De leebling. O HeerJesus! wie zou er niet worden aangespoord U te volgen ? wiens hart zou niet ontvlammen als Gij zoo over dien weg spreekt?
Doch iets anders is het, door U ontstoken te worden, iets anders TJ te volgen; iets anders is het te overwegen, iets anders te handelen; iets anders eindelijk is het de deugd te kennen, iets anders haar te beoefenen.
Ik erken wel is waar de liefde voor het lijden als een alles overtreifende deugd, mijn geest bewondert haar, mijn hart zelfs bemint haar, doch als de gelegenheid zich voordoet, om haar in daden te beoefenen, zie dan verontrust mij terstond de eigenliefde, dan verblindt mij verborgene hoovaardij, dan dringen zich duizende uit-vluchten,duizendschoone voorwendsels aan mij op.
Zoo strijd ik jammerlijk met mij zeiven als zich de gelegenheid, om iets voor u te lijden voordoet, en, wat mij van schaamte moest doen blozen, dikwerf wensch ik mij zeiven geluk, als ik in dien strijd maar niet gewond word.
O God, goedgunstige Jesus, ik smeek U; zie medeljjdend op deze mijne groote ellende neder
401
en verleen mij barmhartiglijk door uwe genade uit te voeren, wat ik in mijne gebrekkigheid niet vermag te volbrengen.
Mijne zwakheid is groot, groot is de kracht mijner weerspannige natuur, die bij de gedachte alleen van vernedering of smarte wordt afgeschrikt.
De rede, waarom ik zoo zwak, zoo flaauw-hartig ben, dat ik mij tegen de natuur niet kan verzetten, de rede is, omdat ik TJ niet genoeg bemin.
O Allerzoetste Jesus, als ik U beminde zooals uwe Heiligen, hoe ligt, hoe zoet zou het mij vallen over die weerspannigheid der natuur te zegepralen.
Geef mij derhalve, ik smeek het U, die bijzondere genade, om U te beminnen met volmaaktere liefde, met krachtige en edelmoedige liefde, die mij, ondanks den weerzin der natuur , vervoert in alles IJ te volgen, o Jesus, mijn leven, mijne zoetheid, mijne zaligheid.
HOE WIJ 0\s ZELVEN NAAR HET VOORBEELD VAN HET ALLERHEILIGST HART VAN JESUS IN WEDERWAARDIGHEDEN AAN DEN GOD-DEL1JKEN WIL GELIJKVORMIG MOETEN MAKEN.
1. Jesus. Mijn kind, reeds had ik do wereld door mijn leering verlicht, door mijn liefde ont-
402
vlamd, door de gaven van gclieel mg zeiven iu zekere mate blijvend zalig gemaakt; niets bleef or over, dan door de overmaat dierzelfde liefde, liet uiterste te lijden, en zoo alles te voltooijcn.
Derhalve de eetzaal verlatende , ging ik waarheen mij de wil des Vaders riep en waarheen mij daarom jnist de liefde mijns Harten voortdreef; naar den berg van Olijven.
Overweeg mijn kind, wat ik in mijn hart gevoelde, toen ik in dien stillen nacht voorttrad, helder ziende alle en elk in het by zonder van de martelingen mijns lijdens, die zich over mij zonden uitstorten.
Het was een smartelijke weg! een weg vol van onuitsprekelijke bekommernissen en benaau-wingen dos harten! ik ging evenwel met moed voort, omdatik het goddelijk welbehagen volgde.
Zoo als gedurend geheel mijn leven, zoo ook nu onder smarten, die mij van alle zijden overvielen, mijn hart vereenigd houdend met den goddelijken wil, omhelsde ik don tegenspoed, met edelmoedigheid en liefde als door den wil van mijn hcmelschen Vader mij toegezonden.
2. Zoo, mijn kind, moet ook gij in lijden niet de wederwaardigheden in zich zeiven beschouwen ; maar uwe oogen omhoog heffen en vestigen op den goddelijken wil, die u dezen ten uwen heile overzendt, ofschoon gij ook al niet inziet, dat zij u ton heil verstrekken.
Voorwaar, mijn kind, bohalve de zonde geschiedt er niets zonder den wil van God, doch wat er, de zonde uitgezonderd, geschiedt, is niet kwaad maar goed, dewijl het van den wil
403
voorkomt, wiens wezen liet is, goed te ziju, en dewijl liet een middel is door God gekozen, om den mensch te heiligen.
De goddelijke wil namelijk, die door de ein-delooze wijsheid bestuurd, door de oneindige almagt ondersteund, en door de eindelooze goedheid bewogen wordt, kan wel is waar alles , wat hij wil, voortbrengen doch volstrekt niets vóór do stervelingen willen, dan hetgeen goed voor hen is.
Dewijl echter de schepselen, wat zij ook al kwaad smeden, niet kunnen beletten, dat de goddelijke wil ten uwen opzigte vervuld wordt, daarom staat het vast, dat zoo dikwijls u iets, wat geeno zonde is, overkomt, op welke wijze dan ook, u dat volgens den goddelijken wil overkomt en voor u heilzaam is.
De zonde echter kan God wegens zijn eindelooze heiligheid niet willen ; hij kon evenwel ter wille zijner eindelooze Voorzienigheid baar veroorloven, en veroorlooft haar zoowel om den mensch zijn vrijen wil niet te ontnemen, als ook om langs dien weg, welken wij in een andere wereld zullen zien en bewonderen, zijne volmaaktheden te verhoogen.
Immers de eindelooze volmaakte weet uit het kwaad goed te trekken, en beeft beter geoordeeld goed te trekken, uit het kwade, dan niet te veroorloven , dat het kwaad zou kunnen bestaan.
_ 3. Mijn kind , andere dingen geschieden er , die de mensch niet kan vermijden, maar die hij, willens of onwillens, verpligt is te dragen.
Zalig hij , die in dergelijke gebeurtenissen ernaar streeft zich aan den goddelijken wil te
404
onderwerpen en gelijkvormig te maken, zoodat hij zijnen wil met den goddelijken wil vereenigende, niet meer genoodzaakt maar uit eigen beweging lijdt! want door die vrijwillige onderwerping worden de wederwaardigheden niet slechts verdienstelijk , maar ook gemakkelijk.
Mogt gij dit wel begrijpen, mijn kind , om wanneer dergelijke wederwaardigheden zich voordoen niet door de schuldige wederspannigheid van uwen wil alle verdiensten weg te werpen, en de eene ellende bij de andere te voegen! wat toch is zoo ellendig in dit leven als nimmer te willen, wat eeuwig zal duren en altoos te willen, wat nimmer zijn zal?
Andere dingen geschieden er , die iemand niet zonder zonde kan ontvlugten , zoodat .hij ze of wel moet verdragen of wel zondenschuld moot beloopen.
O hoe onverstandig, hoe onwaardig gedragen zij zich, die om van de tegenspoeden verlost te worden, niet aarzelen tot ongeoorloofde middelen hunne toovlugt te nemen! moet men aldus gebruik maken van mijnen kelk, die waarlijk een goddelijke gave is en die niet eerder wordt toegezonden, dan na door mijn Hart geproefd en smakelijk gemaakt te zijn?
Eindelijk komen er nog andere wederwaardigheden voor, die de mensch zonder schuld kan ontwijken. Het is evenwel Gode behagelijk, de zoodanigen met moed te omhelzen, zoo de eene of andere deugd dit vordert.
Mijn kind, indien gij een waar leerling mijns Harten waart, zoudt gij u geen dezer gelegenhe-
405
den laten ontglippen, maar uw hart altijd bereid houdend, zoudt gij dergelijke gelegenheden , die zich zonder gevaar aanbieden om u te vernederen of te verloochenen, als een klein geschenk van mij ontvangen en met des te meer genegenheid aangrijpen, naar de mate gij, wijl de natuur daarin geen deel neemt en uw hart alleen door mijn welbehagen wordt bewogen, meer in staat zijt, zuivere liefde jegens mij aan den dag te leggen.
De ijverige leerlingen mijns Harten, niet te vreden met hetgeen zich zoo voordoet, zoeken daarenboven de gelegenheden op, om iets voor mij te lijden en zich aan mij gelijkvormig te maken; want zij weten, dat ik in die gelijkvormigheid als in de volmaakte getuigenis der liefde, bovenal mijn welbehagen schep.
4. Daar zijn er, die steeds met hun geest en hart in het verledene of in de toekomst bezig zijn; die of wel in de overdenking van de oorzaken of omstandigheden der kwalen, die hun eenmaal zijn overkomen, geheel zijn verslonden, o£ wel uit de verte toekomstige tegenspoeden begroeten, maar de tegenwoordige met toeleg ontwijken.
Hoezeer zijn zij te beklagen! want zij worden gekweld door het verledene en misleid door de toekomst.
In de verbeelding lijden zij veel, maken zij vele plannen; in waarheid zijn zij wonderlijke kwellers van zich zeiven, en ijdele toeschouwers van zaken.
Hoe velen hunner stellen zich voor eenmaal
406
groote dingonto lijden , doch zij dulden intussolieu zelfs bet gemakkelijke niet op eeno goede wijze.
Wacht u mijn kind , voor een ingebeelde volmaaktheid , die de eigenliefde bedekt en die ten eenemale bedriegelijk is.
Maak gebruik van het tegenwoordige, grijp elke gelegenheid der deugd aan hoe klein ook; groote dingen komen zelden, kleine dikwerf voor, en de kleine wel geleden, maken u geschikt voor groote.
5. Mijn kind, indien gij in elke gebeurtenis mijn goddelijken wil zaagt, dan zoudt gij er geen acht op slaan van wiea u de wederwaardigheden overkomen, hetzij van een overste ; hetzij van uws gelijken; hetzij van uwe minderen; hetzij van een goede of van een kwade ; maar gij zoudt ze onverschillig aannemen, enkel en alleen uwo blikken vestigend op den goddelijken wil, die ter bereiking van zijn allerheiligste bedoelingen verschillende werktuigen gebruikt.
Om aan uw zwakheid ter hulpe te komen raad ik u : onderwerp vooreerst in het verdragen van tegenspoeden u zelven zoo zeer, dat gij geduldig wordt, en ofschoon gij het lijden niet bemint noch u er over verblijdt, lijd evenwel, wat gij lijden moet zonder bitterheid des harten, zonder morren.
Bezig alle middelen , welke in uwe magt zijn, en houd daarmede zoolang vol, totdat gij u gewend hebt gemaakt in de wederwaardigheden, die u gewoonlijk overvallen , aan den goddelijken wil onderworpen en geduldig te zijn.
Na dien eersten graad bereikt te hebben moet gij u gelijkvormig maken aan mijnen wil in
407
elko droefheid, die u overkomt, haar -willendo omdat ik haar wil, van haar niet bevrijd willen worden zoolang ik n niet wil bevrijden.
Om echter tot die hoogte te geraken, moet gij veel bidden, opdat vooral uw verstand verlicht worde, en de wil geholpen door do genade zich door bovennatuurlijke beweegredenen waarlijk naar mij vorme, zoo, dat gij door het geloof en door de liefde er van overtuigd zijt, dat niets beter is dan do goddelijke wil.
Dien tweeden graad bereikt hebbende, moet gij nog hoogor streven. Gij moet al uwe krachten inspannen om u zoo met den goddelijken wil te vereenigen, dat gij er uwe vreugde in stelt in hot lijden van tegenspoeden daaraan gelijkvormig, ja zelfs één met dien wil te worden.
Want dan, mijn kind, zal onder ons die vereeniging van beider wil bestaan , als uw hart mot dezelfde gevoelens, die in het mijne voor het kruis wonen, bezield zal zijn , en zich verbeugen zal zooals mijn Hart over de gelijkvormigheid met het goddelijk welbehagen zich verheugt.
Die vereeniging van beider wil is iets grootsch, zij is ware volmaaktheid en degelijke heiligheid. De zuivere liefde alleen baart die heilige vereeniging , welke niet bestaan kan zonder den mensch te verheffen, te veredelen en zalig te maken.
6. Mijn kind, als gij mij bemint, zult gij ook mijnen wil lief hebben. Voor hem, die bemint, is het genoeg het verlangen van den beminde te kennen om hot met een blijmoedig hart ten uitvoer to brengen.
Welaan, dierbaar kind, omhels met al de liefde
408
iiws harten liet goddelijk welbehagen, en lever zoo het bewijs, dat gij een waar leerling van mijn Hart zijt; niet een beminnnaar van n zeiven, maar van mij.
Handel zoo, leef zoo , dat ik in een mensch volgens mijn Hart erkonne , die, zoowel in voorspoed als in tegenspoed, al mijne begeerte vervult.
7. De leerling. Beste en allerzoetste Jesns,. wiens eenige levensregel de wil van God is geweest, zie met uwe genade stel ik vast, altijd te trachten dien allerveiligsten en zekersten regel te volgen.
Derhalve, hoezeer de natuur ook weerstreve: toch wil ik lijden alles, wat Gij wilt, dat mij door welk schepsel zigtbaar of onzigtbaar ook zal worden aangedaan. Niets dan goeds kan mij overkomen van uw eindeloos goed Hart, waarmede Gij mij meer en beter bemint, dan ik mij zeiven bemin of kan beminnen.
En ik weet, o Heer, dat ik niets te lijden zal hebben, wat niet eerst door uwe eigen Hart gegaan en aldus verzoet is.
En indien de bedorven neiging zich mogt verzetten en trachten mogt uwen wil aan zich te onderwerpen, toon dan, smeek ik ü uwe almagt: Sla den onbeschaamden vijand in slavernij , opdat hij niet wederom in verzot kome.
O allerbeminnelijkste Jesus! o vuur, verteerend, wat boos is, niet schadend, wat goed is; vlam liefelijk brandend en gelukkiglijk verwoestend, verwoest in mij allen kwaden en ongeregelden wil, ontsteek en koester den goeden en regtzinnigen
409
wil, die zich gelukkig acht als zij uw goddelijk welbehagen in alles, ook in tegenspoed opvolgt.
dat het allerheiligst haut van jestjs oxs leert in wederwaardigheden tot het gebed onze toevlugt te nemen.
1. Jesus. Mijn kind, toen ik reeds in den hof van Olijven was aangekomen, zie daar daagden, terwijl er een diepe stilte rondom mij heerschte, van den eenen kant alle zonden der wereld, van den anderen kant al de verschrikkelijke martelingen van mijn lijden op en drongen al nader en nader; en persten tevens mijn Hart met zooveel geweld te zamen, dat het, schoon zelf de sterkte van alle zwakken, begon te sidderen, te kwijnen, te treuren en te weeklagen.
Doch toen ik bespeurde, dat niet weinigen na zooveel smarten met zooveel liefde omhelsd, en met zooveel barmhartigheid ten heile van alle mensclien opgeofferd, weigeren zouden verlost te worden, en daarvan met vrijwillige hardnekkigheid tot hun grooter ongeluk misbruik zouden maken, en mij eindelijk niet anders dan met de zwartste misdaad van ondankbaarheid zouden vergelden, toen, mijn kind, drong mij mijn Hart onder de smarten bezwijkend uit te roepen: mijne ziel is bedroefd tot den dood toe !
410
Dooli van mijne leerlingen een weinig verder voortgegaan en ter neêr geworpen, bad ik evenwel op mijn kuiel:n liggende.
En toen mijne smarten intusschen door den tweestrijd tusschcn het hoogere en lagere gedeelte mijns Harten tot zulk eene hoogte klommen, dat mijn zweet in bloed werd veranderd en met droppelen ter aarde stroomde, en ik met mijn aangezigt ter aarde gevallen, in doodstrijd verkeerde, bad ik met nog meerder aandrang.
Toen echter die doodstrijd uit een inwendigen tweestrijd ontstaan, voortduurde, ging ik voort-te bidden: Vader, indien gij wilt, noem dien kelk van mij weg; maar niet mijn wil, maar de uwe geschiede, ja mijn Vader uw wil geschiede!
Toen, mijn kind, verscheen een engel van den hemel gezonden, niet om den lijdenskelk weg te nemen, dien de hemelsche Vader wilde, dat ik ten bodem toe zonde ledigen, maar om mij te versterken, opdat terwijl mij vreugde was voorgesteld zonder lijden, ik vrijwillig het kruis, de schande gering ochtend, zoude opnemen.
Herdenk, mijn kind, welk een smartelijken strijd mijn Hart in dien nacht heeft gestreden; een strijd, die zijns gelijken niet heeft; een strijd, van wiens uitslag het heil der wereld afhing.
Mijn Hart streed volhoudend, worstelend, weerstand biedend ten bloede toe, en het heeft overwonnen; doch het beeft overwonnen in het gebed.
2. Ziedaar mijn kind, ziedaar voor u een bron van veelvuldige vertroosting; mijn Hart
411
stervend en biddend, door liefde strijdend, door liefde zegepralend.
Want ziedaar, tot welke hoogte ik de zwaarte der wederwaardigheden heb gevoeld, tot welke hoogte ik de bitterheid er van heb geproefd. En dat om ïi te verligten, om xi te bemoedigen, mijn kind.
Laat derhalve den moed niet zinken noch verwonder er u over, als gij in u een weerzin voor het lijden ontwaart. Want als mijn Hart, ofschoon, zoo heilig en volmaakt, zoozeer de smarten gevoelde, is het dan te verwonderen als ook w hart ze gevoelt?
Doch nimmer zult gij begrijpen, nimmer gevoelen, wat mijn Hart heeft, gevoeld. Indien gij alles, wat u in het leven te lijden wacht, op een oogenblik in uw hart zoudt verduren, dan zou het nog slechts een druppel zijn van mijnen kelk, dien myn Hart in den hof ledig dronk.
Welken weerzin gij echter in u ook ontwaart, wil evenwel mgn voorbeeld navolgen, wijk niet voor de natuur, die weerstreeft, maar verzet u tegen haar.
Spoed u ten dien einde in elke moeijelijkheid, in elke benaauwingzondervertragingtot het gebed.
3. Als gij tijdens de wederwaardigheden, tot het gebed uwe toevlugt neemt, dan zullen zij ii altijd tot gewin verstrekken. Door het gebed zult ge of wel tot uwe verdienste er van bevrijd worden of geholpen worden om ze tot nwe verdienste te verdragen. Kom derhalve mijn kind, en bid neergeknield of ten minste het hart nederig gebogen, zoo als ik heb gebeden: bid
412
dat die kelk van droefheid van u wijke indien het de goddelijke wil is, dat evenwel niet uw wil maar de wil van God moge geschieden.
Bid opdat, zoo die kelk ook al niet kvume voorbijgaan, gij toch de genade verkrijgen moogt om u te onderwerpen en u aangespoord moogt gevoelen dien te drinken.
Heb moed, mijn kind, geene gelegenheid zal u ooit beproevingen doen ondervinden, wier omhelzing zooveel strijd zal kosten, als ik gestreden heb. Nimmer zult gij een strijd moeten bestaan, die noodzaakt bloed te zweeten. Wat al moei-jelijkheden gij moogt ondervinden, houd ook gij stand, worstel ook gij, strijd met u zeiven om het gevoel te overwinnen. En onophoudelijk strijdend, bid ook en bid steeds vuriger, totdat gij uw hart aan den goddelijken wil gelijkvormig en bereid gemaakt hebt om, ook ondanks de natuur, mij in alle goddelijke beschikkingen te volgen.
4. De gewoonte om te laat tot het gebed uwe toevlugt te nemen, eerst de middelen der menschelijke wijsheid te beproeven, en zelfs te veroorloven, dat de eeuwige vijand van uw heil en de ongeregelde neigingen der natuur in uw hart al te zeer de overhand verkrijgen, mijn kind, dat berokkent u veel nadeel.
Wil niet luisteren naar allerhande ingevingen des duivels of der hartstogten. Zij zoeken u namelijk door valsche redeneringen te bedriegen en te schaden. Neen kom, alle redeneringen, elke onderhandeling met hen u ontzeggend, zoo spoedig mogelijk tot mijn Hart; daar is raad, déAr is hulp, daar is troost.
413
Mogt liet ook noodig zijn dat een engel zigt-baar uit den hemel werde gezonden, dan nog zult gij niet zonder vertroosting worden gelaten, als gij bidt zooals liet behoort.
En indien gij ondanks uw godvruchtig streven, dien weerzin toch in u blijft gevoelen, wil u daarom niet bedroeven. Als uw wil zich maar aan den goddelijken wil onderwerpt, dan zal die weerzin, schoon ook gevoeld, maar niet gewild, u niet slechts niet schaden, maar integendeel, als gij weerstand biedt, u zelfs van zeer veel voordeel zijn.
Het is een heldhaftig leerling van mijn Hart eigen, te bidden en te trachten uit al zijn vermogen zich zeiven geheel te beheerschen, zoowel in die zaken, waarvan de ongeregelde natuur een afkeer heeft, als in diegenen, voor welke zij neiging gevoelt.
5. Als gij in smarten bidt, mijn kind, moet gij zoo uw gebed inrigten, dat gij verlangt onderworpen te zijn, hetzij gij bevrijding erlangt, hetzij gij in plaats daarvan iets ander verkrijgt, dat voor u voordeeliger is, omdat het meer met den goddelijken wil strookt; hetzij gij zoetheden smaakt, hetzij gij bitterheden proeft.
Immers, niet dat is het beste gebed, waarin gij bovenal vertroosting ontwaart, want hot zoete is niet altijd nuttig, noch het bittere altijd schadelijk. Integendeel in den tegenwoordigen toestand des menschen zijn de zoetheden gewoonlijk nadeelig en de bitterheden voordeelig.
Dat is het beste gebed, waarvan ge met meerder nederigheid, met meerder liefde opstaat, zoo
414
gestemd, dat gij ter vervulling van liet goddelijk welbehageu hoedanig ook, u kraclitdadig tegen alle wenschen der natuur wilt verzetten en alles, wat de natuur weerstreeft wilt aanvaarden.
Welk een beklagenswaardig schouwspel is het voor God, voor de Engelen en voor de menschen, er sommigen te zien, die dagelijks lang en veel bidden, en daarvan opstaan, niets anders medenemend dan schulden van nalatigheid en van misbruik der genade, of fijnere hoovaardigheid en eigenliefde, terwijl zij niets geschikter worden voor de vervulling hunner plichten, maar wel onvermogend om de gebreken van den naaste te verdragen, onwillig om met eigene geneigdheden te breken.
Gij, mijn kind, bid gij op een betere wijze, zooals gij door mijn voorbeeld geleerd hebt. Bid en overwin uwe natuur; bid en onderwerp u, en maak u zeiven gelijkvormig aan het goddelijk welbehagen.
Niet lang zult gij u dergelijke harde inspanningen moeten getroosten. Nog slechts een weinig tijds en gij zult u niet meer tot de wederwaardigheden voorbereiden, nochu tijdens dezelve moeten bemoedigen; maar gij zult blijde en roemvolle zegeliederen zingen met de Heiligen, die allen uit groote verdrukking voortkwamen en nu beloond, in blijvende overmate van vreugde worden vervoerd en juichen gedurende de eeuwigheid.
6. De leerling. Heb dank, allerliefste Jesus, ware troost der bedrukten, heb dank, omdat Gij mij op zoo onverdiende en zoo zoete wijze
415
vertroost in den weerzin, die ik gewoonlijk voor liet lijden ontwaar, en omdat Gij met zulke opoffering van uwe zijde mij een bron van geneesmiddelen voor elke verdrakking hebt geopend.
Want zie in dat alles, wat Gij IJ zoo barm-bartiglijk verwaardigd beb te lijden, zie ik met grooten troost, dat de weerzin der natuur niet schaden kan aan den goeden wil, waarop Gij alleen ziet en waaraan alleen door ü op aarde vrede wordt geschonken.
O Heer, troost der stervelingen, en blijdschap der Engelen! die in droefheid tot het gebed uwe toevlugt hebt genomen, verleen mij, ik bid het ü, dat ik uw voorbeeld navolgende in elke wederwaardigheid terstond mij tot het middel des gebeds wende, om den weerzin der natuur ten offer te brengen, en mij aan den goddelijken wil te onderwerpen en gelijkvormig te maken.
Uw Hart, o beste Jesus, is een open en veilig toevlngtsoord voor alle ellendigen; sla uw oog, bid ik U, oi) mijne zwakheid; wek mij op, spoor mij aan, opdat ik bij elke moeijelijkheid, in al wat gebeurt daarheen mijne toevlugt neme, daar hulp vinde, daarin moed en krachten hale.
O zoete Jesus, mijne liefde en al mijn goed! ik bid en smeek U, verleen mij de genade om altijd en overal in den goddelijken wil met U te berusten, en zoo met U te volharden in eeuwigheid.
416
ZEVENDE HOOFDSTUK.
hoe het allerheiligst haut van jesus ons leert in wederwaardigheden de hulp der schepselen aan te quot;wenden.
1. Jesüs. Mijn kind, toen ik van het gebed was opgestaan, kwam ik, het welbehagen mijns hemelschen Vaders volgend, bij mijne leerlingen, zoowel om u door mijn voorbeeld te onderrigten, als ook om van hen in het toppunt mijner smart eenige verligting te verkrijgen.
Doch helaas, ik vond hen zeiven door droefheid ter neer gedrukt en in slaap gedompeld, zoodat zij, wakker geschud, mij niets geen leniging konden geven, neen zelfs niet wisten, wat zij zouden zeggen, en zelfs meer behoefte hadden troost te ontvangen dan zij in staat waren, ze mij te geven.
Het was eene bitterheid allerbitterst voor mijn Hart, mijn kind, te zien dat zij, die ik met meer dan vaderlijke zorg had opgevoed, die ik met zooveel liefde had verzorgd, die ik zoo dikwijls had versterkt, om mijn lijden zoo onverschillig, zoo zonder zorgen waren, dat zij zelfs niet één uur met mij konden waken.
Waar was dan nu die belofte, nog zoo kortelings door hen gegeven, van mij tot den dood toe getrouw te zullen blijven? waar was de beloofde trouw ? waar de volharding, zoo plegtig verzekerd? alles was vervlogen, maar het had
417
mjin Hart doorboord; en ach, welke diepe wonde hadden zij daarin geslagen!
Dewijl ik echter lijdende tot hen ging, alleen omdat de Vader het wilde, daarom ook had ik met een onderworpen hart, overeenkomstig dien zelfden wil des Vaders, de smarten omhelsd, die mijn gang tot hen na zich zouden slepen.
2. Het is derhalve niet verboden, mijn kind, in tegenspoeden tot de schepselen uwe toevlngt te nemen, mits dit op behoorlijke wijze geschiedt.
Gij neemt echter op een behoorlijke wijze uwe toevlugt tot hen, indien gij u slechts wendt aan de schepselen met het doel, de middelen te zoeken om des te gemakkelijker en op meer volmaakte wijze u naar den wil van God te voegen, en u daarmede te vereenigen.
Het is de gewoonte der meer volmaakte leerlingen mijns Harten te lijden en hun lijden, zooveel het geoorloofd is, voor alle stervelingen te verbergen, aan mij alleen de droefheden huns harten te openbaren en innerlijk mede te deelen; — gij echter mijn kind, indien gij tot nog toe zulk een toppunt van volmaaktheid niet hebt kunnen bereiken, ga dan na eerst gebeden te hebben, tot een vroom en ingekeerd mensch, niet zoozeer om van hem gevoeligen troost te ontvangen maar om verligt en geholpen te worden om beter tot mijn Hart, de bron der ware vertroosting, te naderen, en u op mij meer dan op eenigen troost te verlaten.
Voorwaar, indien gij waarlijk wijs zijt, moet dit altijd uw grootsten troost uitmaken, u op
27
418
mij te verlaten. Immers met mij vereenigd, mogt TJ dan ook alle andere troost ontbreken, zult gij zoet aan mijn Hart rusten. En wat is er zoeter ? en wat is er veiliger ?
3. Zoo dikwerf gij in uwe wederwaardigheden raad of bestiering noodig hebt, of aan liet gevaar van zelfmisleiding blootgesteld zijt, wil dan niet op u zeiven vertrouwen, opdat gij niet door eigen meening in dwaling geraakt, of door den schijn van goed bedrogen wordt.
Want in die zaken voornamelijk heb ik de gewoonte den mensch door den mensch te leiden zoowel opdat de orde mijner goddelijke Voorzienigheid duidelijker aan het licht kome, als ook opdat de menschen zich wederkeerig meer zouden beminnen, door de ondervinding leerende, dat zij zich zeiven niet voldoende zijn, maar dat de een de hulp des anderen noodig heeft.
Want die zich in dergelijke omstandigheden zelf wijs genoeg wanen, om niet door anderen geleid te worden, vinden gewoonlijk een gevaarlijk einde.
Somtijds echter is het niet slechts een raad veiligheidshalve, maar een gebod, dat verpligt, om zijne toevlugt tot tijdelijke middelen te nemen.
Zeer wijs en zeer goed tevens is het vast gesteld en verordend, dat de mensch geholpen moet worden door de overige schepselen, die tot zijn waar nut zijn geschapen, mits hij zich namelijk van hen onthoude ter wille van deugdsoefening, mits hij ze gebmike tot zijn heil of tot zijne volmaking, mits hij ze gebruike als middelen.
Bewonderenswaardig is de goddelijke Voorzie-
419
niglieid in al hare werken. Alles staat haar ten dienste; indien gij mij bemint, mijn kind, zal alles ook u ten dienste staan.
4. Doch wanneer het noodig is de schepselen als middelen te gebruiken, moet men naauwkeurig letten op dit gebmik, en den uitslag zoo afwachten dat, hoe de zaak ook uitvalle, gij aan den goddelijken wil onderworpen zijt. j .i,-
Wend daarom den voldoenden ijver aan, en welke dan de uitslag zij, hij zal u een teeken zijn van goddelijk welbehagen.
Somtijds geef ik raadgevingen in, welke de menschen met kracht en volharding trachten uit te voeren, doch waarvan ik evenwel geen goeden uitslag wil. In dit geval hebben zij een dubbel voordeel: hier de verdienste voor den arbeid, om tot een goeden uitslag te komen; ginds de verdienste der onderwerping, wanneer zij niet slagen.
Indien de eene of andere uwer ondernemingen door uwe schuld niet met een goeden uitslag wordt beloond, betreur dan uwen misslag doch neem de straf van den tegenspoed geduldig aan en draag die gewillig. Immers de misslag is wel tegen mijnen wil, maar de straf voor den misslag is volgens mijnen wil; en dus moet de overtreding betreurd en verfoeid, de straf echter omhelsd en met liefde gedragen worden. En indien iets ongelukkig uitvalt door de schuld van een ander, onderwerp u zclven ook in deze wederwaardigheid, en wil noch het geduld, noch den vrede des harten verliezen.
Immers indien ik toelaat, dat de schuld van
420
een ander u belet in iets te slagen dan geschiedt dit, omdat ik wil, dat gij niet goed slapen zoudt. En zooals ik de schuld toelatende, haar haat toedraag, en tevens den slechten uitslag van uwe onderneming wil; zoo moet ook gij door gelijke gesteltenis des harten, die schuld verfoeijen doch den slechten uitslag u willen getroosten.
5. Mijn kind, indien uw hart goed gestemd ware, zoudt gij in eiken uitslag van zaken aan mij onderworpen zijn, en zoo uit eiken tegenspoed een nieuw edelgesteente ter versiering van uw hemelscho kroon verkrijgen.
In der daad, groote en bovennaümrlijke voor-zigtigheid is er noodig, om de schepselen wel te gebruiken; want schoon ook soms iemand met goede bedoelingen ze te bate neemt, toch kan hij zich daarin gemakkelijk verwikkelen en misdoen.
Derhalve moet gij bidden en het licht en de hulp der genade inroepen om vrij te blyven en noch te misdoen door de verwaarloozing der tijdelijke middelen, noch in het gebruik daarvan buitensporig te worden.
6. De leerling. O Jesus, eerste en laatste toevlugt voor een bedroefd hart! welken troost kunnen alle schepselen te zamen geven, als de zalving van dc zoetheid uws Harten daaraan ontbreekt ?
Zoo dikwerf toch als ik door een ongeregelde neiging of door de een of andere beweegreden met uwen wil in strijd, tot de schepselen bedroefd mijn toevlugt nam of troost bij hen zocht, ben ik dieper bedroefd en troosteloozer weergekeerd.
421
Dit is echter door de goedheid uw Harten alzoo geschied , opdat ik tot mijn voordeel gedwongen en in zekeren zin gedreven zoude worden om tot TJ, eindelooze zoetheid, weder te keeren, en mijn bedroefd hart uit te storten voor ü, die den bedrukten van harte immer nabij, en alleen in staat zijt aan het hart waren troost te verschaffen.
Dank zij U, beste Jesus, voor de groote welwillendheid uws Harten, waardoor Gij zoo vol ontferming en zoo mijn heil beoogend met mij hebt gehandeld.
O Heer, mijn licht en mijn heil! zend uw stralen op mijn verstand neder, opdat ik in het bijzijn der schepselen TJ alleen voor oogen hebbe ; zuiver mijn gehechtheid , opdat ik in het gebruik van hen U altijd beminne; verleen mij om, vrij van alles, in U alleen te rusten.
Bestier mij door uwen geest, o Heer Jesus, en doo mij zoo het geschapene gebruiken, dat ik übehage, doe mij zoo wandelen door de kwalen van dezen tijd, dat ik de goederen der eeuwigheid verwerve.
hoe wij, na au het voorbeeld van het alleb.-heiligst hakt van jesus, de moeijelijk-heden en vervolgingen van den kant der menschen moeten verdragen.
1. Jesds. Nu was de ure gekomen, dierbaar kind, waarin de Zoon des menschen
Medt oudt. haat uwe elijke doch !
temd aan 'gen-j van
f oor-wel uand toch n en
i de n en der ! :van
/tste oost 3 de :aan ;
elde den )efd ben j
3rd.
422
in de lianden der zondaren zou worden overgeleverd.
Zie, daar naderde Judas de man van Karioth, een der twaalf apostelen; met hem kwam eene groote menigte met lantaarnen en werktuigen, met stokken en zwaarden gewapend.
En liij ging als aanvoerder der vervolgers voor heil uit; met een geveinsd hart nu naderende, sprak hij: » zij t gegroet, mijn Meester;quot; en terstond kuste hij mij, en alzoo verried hij mij aan hen:
Doch ik, alles wetende, wat er zou gebeuren, werd in mijn Hart nog heviger bewogen over het ellendig lot van dien ongelukkigen leering en van die schare, dan wel over mijn eigene smart.
Ik beproefde daarom het uiterste en niets liet ik onbeproefd om hunne harten te verweeken en te winnen.
Overladen ten eenemale door de beleedigingen, met een vriendelijk gezigt en met nog vriendelijker hart dien apostel zacht toesprekend, zcide ik: »Vriend waartoe zijt gij gekomen?quot;
En toen zijn hart ongevoelig bleef voor zooveel goedheid, drong ik nog zachter doch krachtiger tevens aan, opdat hij in zich zeiven zoude keeren; en hem tot overweging van de grootte zijner misdaad, mij wel bekend, aansporende, zeide ik: »Judas, Judas, met een kus verraadt gij den Zoon des menschen ?quot;
Toen hij die heil sprekende stem van mij niet achtte maar integendeel zijn hart nog meer verhardde, toen eindelijk nam ik mijne almagt
423
te baat, zoo echter, dat de vrijheid van zijn wil behouden bleef.
Zie nu, door een wonder, op de enkele klank mijner stem, wierp ik als met een bliksemslag dien tronweloozen leerling en geheel zijne bende ter aarde neder, doch stierde tevens een magtige genade tot zijn hart.
Dat ijzeren hart werd bewogen, doch hot gehoorzaamde niet aan do beweging: hot voelde de genade, doch wilde haar niet aannemen.
2. Mijn kind, indien gij door de overweging eenigzins kondet beseffen, met welke liefde mijn Hart hen, van wie ik dit alles onderging, altijd had vervolgd, en steeds met nieuwe weldaden had overladen, dan zoudt ge zien, dat de smarten, die als stortstroomen mijn Hart overstelpten en overweldigden, onuitsprekelijk waren.
Als u iets dergelijks te lijden overkomt, verlies dan den moed niet, mijn kind; maar dat het voorbeeld, welk ik u ter onderrigting en tot troost heb gegeven, u bemoedige en vertrooste.
Voorwaar ik zeg het u, mijn kind, in de wereld zult gij verdrukking lijden; maar vertrouw en wil niet vreezen, dewijl ik met u ben.
Zijt mijne woorden indachtig: De dienstknecht is niet beter dan zijn Heer.
Als zij mij hebben vervolgd, kan het dan verwondering baren, als zij ook u vervolgen?
Als de wereld u haat, herinner u, hoe zij mij het eerst gehaat heeft.
3. Mijn kind, weet het wel, zoolang gij een leerling mijns harten wilt zijn, zoodat gij de
424
wereld en hare voorsckriften verafsclruwt, zult gij ook die boosaardige vijandin tot tegenstreefster hebben.
Aan tiwo wijze van doen zal men den naam van huichelaiij, van zonderlingheid of van een ander gebrek geven.
Nn eens zal zij veinzen medelijden met u te hebben; dan wederom zal zij n openlijk bespotten.
Als gij de eenzaamheid zoekt, zal zij u van droefgeestigheid of stnursohheid beschuldigen; als gij openlijk verschijnt, zal zij haar best doen uwe deugden te bezwalken; en uwe gebreken zal zij bovenmate opvijzelen of wel daarmede u vleijen tot uwen ondergang.
Als gij, door den ijver uwer liefde gedreven, het heil der wereld tracht te bewerken, zult gij veelal gevoellooze onverschilligheid bespeuren of bittere ondankbaarheid ten loon ontvangen.
Deze en dergelijke zullen do wereldlingen aandoen, niet slechts in het openbaar, maar ook in het geheim; niet zij alleen, die openlijk do deugd vervolgen, maar ook zij, die de godsvrucht voor het oog schijnen te eerbiedigen, doch inderdaad naauwelijks anders oordeelen dan do wereldlingen zeiven.
Zie, mijn kind, deze dingen heb ik u voorzegd , opdat, als zij gebeuren, gij u aan mijne woorden herinneren en, doormijn voorbeeld aangemoedigd , in uw goed voornemen standvastig zoudet blijven, medelijden zoudt hebben met hen, die u kwalijk bejegenen, voor hen zoiidt bidden, en zelfs ijveren zoudt om ook hun heil te bewerken.
425
Voorwaar, beklagenswaardig zijn zij en alle medelijden waardig,- want zij scliaden veeleer zicli zeiven dan u.
4. Mijn kind, in dit leven moet gij het verwachten, dat de menschen u dikwijls zullen weerstreven, en dat zelfs zij, die n genegen waren, op wonderlijke wijze veranderd, tegen u zijn.
Wacht u derhalve voor de menschen, dat gg n niet verlaat op hen, wanneer zij n beschermen, noch ontsteld wordt, als zij n weerstreven.
Indien gij met een vrij en zuiver hart met een ieder omgaat, zult gij u met veel meer gemak en voordeel, wanneer zij u kwalijk bejegenen, aan mij onderwerpen, den vrede bewaren, en verdiensten vergaderen.
Ga, mijn kind, en sla uwe woning op tusschen de stervelingen, waar gij wilt; overal zult gij er vinden, die uw geduld op de proef stellen.
Mogt gij ook enkel en alleen onder godvruch-tigen verkeeren; mogt gij ook uw leven slijten tusschen personen, die der wereld hebben vaarwel gezegd en die zich met ligchaam en ziel aan mij hebben toegewijd, ook onder hen zult gij niet geheel voor tegenstrevers beveiligd zijn.
Indien er zelfs onder mijne twaalf apostelen een was, die mij vervolgde, wil u dan niet verwonderen als ge onder hen, die een godvruchtig leven of don kloosterlijken staat beleven er eenigen vindt, die u verdriet aandoen.
5. Inderdaad mijn kind, allen, die een innerlijk godvruchtig leven willen leiden, zullen vervolging moeten verduren.
Want den innerlijken en godvruchtigen leer-
426
ling mijns Harten zal de vervolging nimmer ontbreken.
En let wel, die vervolging is veelvuldig, zoo veelvuldig als het martelaarscliap is.
Trouwens er bestaat eenc vervolging van zigt-bare vijanden en onzigtbaren; er is eene vervolging van boozen en van den kant der goeden.
Zoo bestaat er een martelaarschap des geloofs en een ander der liefde; eene marteling des ligchaams en ook der ziel; en het grootste martelaarschap eindelijk is dat des harten.
Mijn kind, indien gij een volmaakt leerling van mijn Hart wilt worden, dan moet gij in zekeren zin een martelaar zijn.
Trouwens als gij een zoodanig leerling zijt, zijt gij een gezel der Heiligen. Vestig derhalve uwe blikken op die groote menigte,' welke niemand kan tellen, staande om den troon dei-goddelijke majesteit, met palmtakken, de zinnebeelden hunner marteling, in hunne handen.
Want ofschoon niet alle Heiligen hua bloed hebben gestort, hebben evenwel allen geleden om den palmtak van het een of ander martelaarschap te behalen.
6. Doch merk op mijn kind, dat niemand, die inderdaad martelaar is, zijne marteling naar zijn eigen wil uitkiest, maar de martelingen lijdt, welke hem door God worden ingegeven of voorgesteld.
Geloof daarom, dat uw martelaarschap bestaat in het verdragen van datgene, wat u in den levensstaat, in het ambt of in de omstandigheden, waarin u de goddelijke voorzienigheid geplaatst heeft, door haar wordt aangeboden.
427
Om eene gelegenheid tot het martelaarsoliap te vinden is het niet noodig u naar do ongeloo-vigen en onbeschaafde volkeren te begeven of een vervolger, dio openlijk tegen de Kerk woedt af te wachten.
De wereld bespot u; de mensch veroorzaakt u droefheid; de eene verraadt n: een ander belacht of hoont u; deze vernedert, gene weerstreeft u; de bedorven natuur of de ongeregelde neiging verzet zich tegen u; of iets anders is u oorzaak tot smart; ziedaar, mijn kind, ziedaar uw vervolger.
Ondanks de kwaadsprekendheid en de weerstreving der meuschen, ondanks hunne eischen en plagerijen, edelmoedig en met kracht de voorschriften en geboden van den godsdienst te onderhouden, de deugd lief te hebben, en de godsvrucht te beoefenen ; ziedaar uw martelaarschap des geloofs.
Bid voor uwe vervolgers; bemin en help uwe naasten, ook hen, die u kwalijk gezind zijn, en schoon ook de natuur er zich tegen verzot; ijver voor hun heil; offer uwe gebeden, arbeid en smarten voor hen op; ziedaar uw martelaarschap der liefde.
Ziekte kwelt u, gij lijdt pijn in uw hoofd, in uwe borst of in uwe ledematen; een harde arbeid put uwe krachten uit, ziedaar uw martelaarschap des ligchaams.
Gij lijdt innerlijken angst; gij ondervindt lastige bokorigen of iets anders, wat da goddelijke liefde bezigt, om uwe ziel volkomen te zuiveren of te vervolmaken; ziedaar uw martelaarschap der ziel, ziedaar uw martelaarschap des harten.
428
Maar bedenk het wel, mijn kind, dat zij die het gebruik hunner rede hebben gekregen, niet kunnen volstaan met dat martelaarschap onwillig om de eene of andere oorzaak of rede, onverschillig welke, te verdragen, maar zij moeten het gaarne, met onderwerping of zeker met geduld uit goddelijke liefde verduren.
Het is derhalve niet genoeg te lijden, neen, men moet gewillig lijden uit liefde tot mij.
Trouwens een martelaarschap, waarin de goddelijke liefde zijn gloed niet doet gevoelen, is dood en ijdel.
Zie, mijn kind, een veelzijdige kroon wordt u aangeboden, die duizende stervelingen uit eiken stand en levensstaat hebben nagestreefd, die zoo veel jongelingen en maagden juichend hebben verworven. Zoudt ook gij haar niet kunnen en willen liefhebben en verwerven?
Zie den hemel aan ; beschouw de glorie en de zaligheid der Heiligen; herinner u, dat zij uwe broeders en zusters zijn; wek uwen moed op, verover u eene kroon en palmtak, opdat gij onder hun getal kunt worden opgenomen.
7. De leeeling. O mijn allerzoetste Jesus, Koning en bekrooner der martelaren, vertrooster der stervelingen ! zoo dikwerf ondervind ik, beklagenswaardige, dat de menschen mij weerstreven en dat valt mij dikwijls zwaar.
Indien ik evenwel opregt wil zijn, dan moet ik bekennen, dat ik daarom niet te beklagen ben, dewijl ik, tegen TJ mijn Heer en God, den laagsten en den allerondankbaarsten der menschen, Judas, en zijne bende ben nagevolgd.
429
Daarom verdien ik waarlijk, ik beken het, door elk sckepsel verafsclmwd te worden; daarom ben ik ten eenemale onwaardig, door U bemind of onder de heilige leerlingen van uw Hart opgenomen te worden.
Doch dewijl Gij een Hart bezit zoo geduldig, dat Gij ook nog Judas wildet aannemen en alles in het werk hebt gesteld om hem te winnen, hoe zou ik dan kunnen wantrouwen of kunnen vreezen! integendeel welk eene hoop en welk een vertrouwen moet het mij niet inboezemen, dat Gij ook mij, hoe ellendig ook tot U weder-keerende, niet zult verstooten maar vol ontferming zult aannemen en helpen!
Steunende derhalve op de goedheid en genade uws Harten, neem ik mij vast voor de verledene ongetrouwheid door volhardende liefde te vergoeden, uit liefde tot U het martelaarschap mij genadiglijk aangeboden te verduren en zoo eindelijk mij te heiligen tot eeuwige vreugde en glorie uws Harten.
NEGENDE HOOFDSTUK.
hoe hen naak het vookbeeld van het allee-iieiligst iiaut van jesus, het verlaten dek peksonen, me ons vookal nuttig op noodzakelijk zijn, moet verdkagen.
1. Jesüs. Mijn kind, toen die menigte was genaderd en de hand aan mij had geslagen, zie
430
daar namen al mijne leerlingen de vlugt en lieten mij alleen te midden der vijanden achter.
Zij waren het, mijn kind, die ik had uitgekozen, die ik met alle zorg, voorkomendheid en liefde mijns Harten had opgekweekt; die ik mijno vrienden en leerlingen had geheeten, aan wie ik, wat ik van mijn Vader gehoord had, had medegedeeld.
Zij zeiven zijn het, die weinig vroeger allen eenparig hadden betuigd, mij niet te zullen verloochenen al moesten zij ook den dood met mij sterven.
Nu echter, nu de magt der duisternissen en de tijd der beproeving is aangebroken, nu hebben zij hun Verlosser en Vader vergetend, zij, mijne kinderen, mij verlaten.
Beschouw mijn kind, hoe diep mijn Hart gewond werd door dat verlaten mijner leerlingen.
Merk ook op en overweeg met welk gevoel des Harten ik zulk eene droefheid leed.
2. Indien gij dat gevoel mijns Harten wel in u overneemt, dan zult gij mot gelatenheid en verdienste voor mij kunnen dulden, dat gij door de schepselen, ook door allen verlaten wordt.
Het gebeurt niet zelden, dat door Gods toelating de mensch ook in zijn wederwaardigheden verlaten wordt door personen, die hem zelfs zeer nuttig of noodzakelijk waren, opdat hij daardoor op des te volmaakter wijze zich aan mij gelijkvormig make, hooger stijge in heiligheid, en met des te meer glorie de kracht toone mijner liefde, waardoor de zwakke mensch zoo versterkt wordt, dat hij onder de jagende winden
431
der tegenspoeden en onder woedende stormen toch volhardend staande blijft.
Dit is dikwijls een hulpmiddel voor den mensch om zich geheel van de schepselen te ontdoen en ook volkomen aan zich zeiven vaarwel te zeggen.
Trouwens, wanneer hij zich van den eenen kant door de stervelingen verlaten ziet, onthecht hij des te gemakkelijker aan hen zijn hart, om het aan mij te geven, die niemand verlaat; en wanneer hg van den anderen kant zich tegen naderende moeijelijkheden niet ziet opgewassen, komt hij als uit eigen beweging tot mij en werpt hij zich met al het zijne in mijne vaderarmen.
Voorwaar, het is iets heldhaftigs en der goddelijke goedkeuring waardig, als een sterveling door allen verlaten, in die verlatenheid evenwel tevreden is, zijne verlaters nog zuiverder bemint, de genegenheden der menschen gaarne uit liefde tot mij ontbeert, tusschen alle wisselvalligheden in mij alleen berust. Dit voorzeker is een duidelijk kenteeken van een nederig hart, dat zich geheel aan mij overgeeft.
8. Zoolang iemand de genegenheden van anderen bezit, hij moge ook de beste bedoelingen hebben, toch bemerkt hij dikwijls, dat vele ongeregelde of zekere menschelijke bedoelingen daarbij haren invloed doen gelden.
Doch ik, een naijverig beminnaar des harten, die niet wil dat het hart der menschen met iets anders dan met mij of om mij bezig zij; ben gewoon de zaken zoo te beschikken, dat hij somtijds verlaten of verwaarloosd wordt door de
432
stervelingen, ook zelfs door hen, die met liem een zelfde lot tot aan den dood toe schenen te moeten deelen.
Lang en veel moet de mensch met zich zeiven strijden, om de begeerte van door anderen bemind te worden, volmaaktelijk te regelen.
De leerling. Maar Heer, is het dan kwaad te verlangen door anderen bemind te zijn of ook daarnaar zonder kwade bedoelingen te streven ?
Jesüs. Iets anders is het, mijn kind, dit te begeeren of er naar te streven om u zeiven; iets anders dit te verlangen of ook te zoeken om mijnent wille.
Als gij de liefde van andoren zoekt om daarin genot te hebben of n daarmede tevreden te stellen; indien gij er naar streeft om de soort van personen, opdat gij aan uwe neigingen voldoening knnnet geven, eindelijk indien gij haar op zekere wijze verlangt in dien zin, dat zij in n, in de bevrediging der natuur, of regtstreeks of zijdelings haar laatste doel heeft, dan begeert gij bemind te worden om u zeiven.
Indien gij echter de liefde van anderen wenscht of tracht te verkrijgen om mijne belangen te behartigen, om uw eeuwig heil te verzekeren, om de volmaaktheid der zielen te bevorderen, om het rijk mijner liefde uit te breiden, om harten voor mij te winnen; zie dan streeft gij bemind te worden om mijnent wille.
Vervolgens mgn kind indien gij regtstreeks of zijdelings er naar streeft bemind te worden, al doet gij dit ook zonder kwade bedoelingen , dan is die neiging toch ongeregeld,
433
omdat niet gij, maar ik uw laatste doel ben; en daarom is zij gebrekkig, en wat nog meer te vreezen is, is zij gewoon u niet slechts tot zonde te brengen maar daarin n ook te verstrikken.
Doch indien gij verlangt bemind te worden om mijnentwille dan is uwe liefde goed geregeld, zij is zuiver, zij is mijne liefde, waardoor de Heiligen beminden en verlangden bemind te worden, waardoor zij veel goeds bewerkt hebben, en waarvan ook gij, mijn kind, op gelijke wijze gebruik moet maken.
4. Er is in de wereld naauwelijks iets, waaraan het menschelijk hart met meer gevoeligheid hecht, dan de vriendschap, die wisselvallig als zij is, voor velen voordeelig of noodlottig pleegt te zijn.
Kostbaar doch moeijelijk te vinden en nog moeijelijker te behouden, is die wezenlijke en zuivere vriendschap, welke oorzaak is, dat de een den ander uit opregte liefde tot mij bemint; dat de een het heil zoekt des anderen als ware het zijn heil: waardoor de een zonder vleitaal, zonder menschelijke opzicht de gebreken des anderen zoekt te verbeteren en tot deugd en heiligheid te bemoedigen en voort te helpen ; die in tegenspoed zoowel als in voorspoed, in den dood zelfs en na den dood, zoowel als in het leven steeds getrouw is.
Mijn kind, indien gij iemand bemint, maar 200 dat gij daardoor onrustig wordt, dat uw hart getrokken wordt om onophoudelijk tsr gelegener of ongelegener tijde met hem bezig te zijn, dat gjj met hem dikwijls of langen, tijd
28
434
wenscht tc spreken, dat gij op zijn uiterlijke hoedaniglieden acht slaat en daarnaar uwe ge-heclithedcu koestert of regelt, dat gij in zijne tegenwoordiglieid bewondering of vleitaal durft uiten; dat gij zijn gebreken onder gezochte namen vorgoêlykt of verontschuldigt; dat het uw hart moeite kost, wanneer hij ook door anderen bemind wordt; dat gij u in zekeren zin ontroostbaar of al te ongelukkig acht, indien gij u geheel van hem moest scheiden; dan is uwe liefde, uwe vriendschap, niet echt noch zuiver, al mogt gij dit ook niet bespeuren, al mogt gij dit ook niet vermoeden. Indien gij integendeel niets van dit alles ontwaart, dan hebt gij een goed teeken ten voordeele van uwe liefde en vriendschap.
Mijn kind, indien gij een wezenlijken en op-regten vriend bezit, dien zeldzamen en wezenlijken schat, gedraag u dan jegens hem op verschuldigde wijze en handel zoo met hem, dat mogt hij getrouw blijven of ontrouw worden, gij nimmer over uwe handelingen spijt behoeft te gevoelen.
Want, ofschoon de vriendschap, die mijne liefde ten grondslag heeft, op zich zelve beschouwd, goed is, moet gij toch uw hart zoo bereid houden, dat gij mij alleen, indien ik het zoo zou beschikken, in plaats van allen voor u als voldoenden vriend wilt hebben. Uw hart zal nimmer volkomen tevreden noch tot innige vereeniging met mij geschikt zijn, wat ge overigens ook doet, zoo gij niet alle natuurlijke genegenheid te boven strevend bemint, louter uit liefde tot mij, en in mijne liefde alleen bevredi-
435
ging vindt. Vestig derhalve mijn kind, uwe genegenheden op mij, hecht uw hart aan het mijne, opdat het niot neerslagtig noch ontsteld worde, als de menschen u verlaten.
5. Wat is de mensch tenzij een beweeglijk en broos riet, waarop gij u niet veilig kimt verlaten indien gij n niet wilt blootstellen aan het gevaar van te wankelen of te vallen?
Mogen de stervelingen n ook niet verlaten, gij zelf zult hun toch binnen kort moeten vaarwel zeggen, dewijl do dood allen en een ieder scheidt.
Wanneer gij door de menschen wordt verlaten, zult gij nergens zekerder en grooteren troost vinden, dan bij mij, die op gelijke wijze werd behandeld uit liefde tot u.
Word niet verbitterd, mijn kind, en wil niet klagen als haddet gij niet verdiend door deze ten minste of door gene zoo behandeld te worden.
Ach mijn kind ! indien gij niets wilt lijden tenzij van hen, van wie gij gaarne iets verdraagt, wat is dan het beginsel uwer deugd? en indien gij niets wilt lijden dan hetgeen gij verdiend hebt, wat grootscli is daarin gelegen ? of wat passends is daarin voor een leerling van mijn Hart?
6. Indien sommigen om de een of andere reden, welke ook, u verlaten, toon hun door uwe welwillendheid, door uwe zachtmoedigheid en door uwe weldaden, wat de zuivere liefde vermag, waardoor gij veeleer hun welzijn behartigt dan uwe ncigiug, in spijt van allen tegenzin der natuur, ook dan, wanneer zij zich onwaardigen toonen.
436
Het is waar, mijn kind, zoo der natuur weerstreven, is een harde zaak; doch een nederig leerling mijns Harten, door mijne liefde bezield, ziet niet op de moegelijkheden, welke de natuur aanbiedt, maar op het voorwerp der liefde: en terwijl een ander koud of laauw aarzelt, is hij reeds vol vuur de moeijelijkheid te boven gesneld.
Ontsteek uw hart, mijn kind, met dat liefdevuur, waarvan het mijne brandt; gloei door dat vuur, bemin die liefde, als gij dat doen zult, zie dan zullen de moeijelijkheden voor u vlugten en verdwijnen.
6. De Leerling. Zalig dus hij, die ontstoken en vervoerd door uwe liefde, U volgt, o Jesus, liefde der liefde, goddelijke roover des harten! hij toch wandelt met snelle schreden over do moeijelijkheden heen; en weldra stijgend boven al wat menschelijk of wat zijn eigen is, vliegt hij, veilig met U vereenigd, met een opgeruimd hart op de uitgestrekte vleugelen der goddelijke liefde met U ten hemel.
O beste en zoetste Jesus! geef mij, ik bid en smeek het ü, die vurige, die werkdadige liefde, waardoor ik TJ bemin om U, en niets bemin tenzij om uwentwille; dan zal ik het gemakkelijk verdragen, als Gij toelaat, dat de menschenmij verlaten.
Blijft Gij slechts altijd met mij; Gij alleen zult mij genoeg zijn. Schoon ook allen, mij verlaten en vlugten, toch zal mijn hart niet verontrust worden, als Gij bij mij zijt.
Dit eene vraag ik II en zal ik niet ophouden te vragen, dat allen, die mij verlaten en ont-
437
vlugten, niet U verlaten, niet TJ ontvlugten; maar integendeel des te hechter U aanhangen, U op volmaaktere wijze beminnen mogen.
TIENDE HOOFDSTUK.
hoe wij het allerheiligst hakt van den gevangen genomen jesus kunnen navolgen.
1. Jesus. Mijn kind, nadat de soldaten en aanvoerders der Joden wederom van hun val waren opgestaan, drongen zij op mij aan en mij vattende benden zij mij.
Zie mijn kind, zie het Lam Gods in de handen van moordenaren, gebonden om ter slagtbank geleid te worden! gebonden echter omdat Hij het wilde, en Hij wilde het, omdat Hij beminde.
Trouwens de banden der liefde omwonden mijn Hart veel naauwer, dan de ketenen der vijanden mijne handen knelden.
Want hadde mijn Hart door liefde gevangen het niet belet, dan zouden mijn almagtige handen én de ketenen én die vijanden zeiven hebben kunnen verdelgen.
Doch de liefde lijdt alles: geene vernedering acht zij te zwaar, geene wederwaardigheid beschouwt zij te groot; wat er ook geschiedt, zij neemt het aan en behoudt het, zelve altjjdvrij.
O indien ge eens wist, mijn kind, welke zaligheid het is, een gevangene der goddelijke liefde te zijn, voorzeker gij zoudt zelfs geen enkel oogen-
438
blik u zeiven willen toebehooren al mogt gij het ook kunnen; maar gij zoudt ziel en ligchaam en al het uwe wegschenken om door haar in boeijen geslagen en gevangen gehouden te worden !
'2. Die in do goddelijke liefde leeft, zal noch vervolging, noch ketenen, noch gevangenis, noch den dood zelfs voor mij te ondergaan, als zwaar of ongelukkig beschouwen, maar hij zal het veeleer als een groote winst en heilige benijding waardig beschouwen, dat alles te lijden uit liefde tot mij.
Waarom meent gij dat sommigen, wanneer ze om bet geloof te bewaren ketenen of ongemakken moeten verduren, niet staande blijven in de waarheid, maar zloh op meeningen der menschen verlaten en onder het vonnis der verwerping vallen ? Is het niet omdat zij door mijne zuivere liefde niet worden bestierd zoo, dat zij liever hun leven in deze wereld zouden willen verliezen om het in de toekomst te behouden?
Vandaar gebeurt het, dat zij geen gevangenen willende zijn met mij, gevangen worden van den duivel; dat zij hun loven willende behouden in dezen tijd, het voor de eeuwigheid verliezen.
Mijn kind, indien het gebeurt, dat gij ter wille der deugd ketenen of gevangenis moet lijden, wil hen dan niet vreezen, die het ligchaam kunnen dooden, maar verder niets vermogen; vrees meer hem, die ligchaam en ziel in eeuwigheid ongelukkig kan maken.
8. Dat is genade, dat is geluk, indien gij om mij droefheden verduurt en onverdiend lijden
439
ondergaat. Zoo deelende in mijn lijden moot gij u verheugen om u in de openbaring mijner glorie juichend ook te mogen verheugen.
Niemand echter lij de als een ongeregte of als een lasteraar of als een boosdoener; maar indien hij lijdt als mijne leerling, dan schame hij zich niet maar verheerlijke hij mij, op dien naam krachtig en volhardend lijdend, godvruchtig en nederig zich gelukwenschend, dat hij onder hen behoort, die waardig gekeurd worden voor mij te lijden en aldus Heiligen te worden.
Eenigen hunner werden verscheurd, anderen wederom moesten hoon en geeseling en daarenboven gevangenis lijden ; anderen werden gestee-nigd; anderen werden op de pijnbank gemarteld en in stukken gehouwen; anderen werden met het zwaard gedood; anderen eindelijk zworven rond in dierenvellen en vreemde kleederen verborgen, gebrek, angsten en smart verdurend; zij doolden rond in de eenzaamheid naar bergen en spelonken, naar de holen der aarde.
Doch aan dezen, wie de wereld niet waardig was, heb ik, wijl zij al lijdende met mij volhard en overwonnen hebben, de magt gegeven met mij op mijnen troon te zitten, gelijk ook ik lijdende volhard en overwonnen heb en met den Vader op zijnen troon bon gezeten.
Indien gij deelgenoot wordt van hunne wederwaardigheden om mijnentwille, mijn kind, hoe gelukkig zijt gij dan! dewijl alle eeuwige glorie en roem, alle ware deugd en heiligheid, eindelijk geheel de geest mijns Harten in u woont.
4. Maar niet aan allen wordt de gelegenheid
440
aangeboden banden en martelingen voor de deugd te lijden. Allen evenwel, die naar de volmaakte navolging mijns Harten streven, kunnen en moeten in zekeren zin ter wille der deugd gevangenen worden.
Wie toch is er, die de zinnen zijns ligchaams niet in gevangenschap kan voeren, niet slechts opdat zij het kwade niet doen noch aan ij delheid toegeven, maar ook opdat zij in bedwang blijven en verpligt worden aan de beoefening der deugd te arbeiden? Doch weinigen bewaren al hunne zintuigen binnen de perken der rede en minder nog versterven zij ze overeenkomstig de beginselen des geloofs.
Onderzoek eens, mijn kind, hoe gij gewoon zijt de zintuigen uws ligchaams te besturen. Zie eens toe of gij hun niet te veel vrijheid veroorlooft. Beschouw vervolgens eens, wat in u ten dien opzigte nog voor de volmaaktheid gemist wordt.
5. Zoudt gij ook zelfs de vermogens der ziel niet in zekeren zin in gevangenschap kunnen voeren ? de zwervende verbeelding namelijk, zoo verkleefd aan het verledene, zoo nieuwsgierig ten opzigte van het toekomende zult gij bedwingen en langzamerhand verpligten aan u onderworpen te zijn, indien gij haar terstond terug roept als zij afdwaalt; indien gij haar te huis aanhoudend met nuttige zaken bezig houdt, indien gij volhardend al haar oogenblikkelijke bewegingen en dwaasheden onderdrukt, tot zij gewend gemaakt zij zich in rust te houden.
Wat het verstand betreft houdt het geheel,
441
zooals liet belioort, onderworpen in den dienst des geloofs, opdat gij, een onderzoeker der majesteit willende wezen, misschien niet verpletterd wordt door hare glorie, noch de waarheid ontvlugtende een slaaf wordt der dwaling.
Ja wat meer is, maak, zoo geen andere deugd het verbiedt, uwe meeningen ondergeschikt aan het oordeel van anderen om der liefde wille. Zoo doende zult gij u des te meer verdiensten verzamelen naar de mate uw gevoelen u aannemelijker toeschijnt, en het dus zwaarder vallen moet u te onderwerpen.
Innerlijk en uiterlijk onbewaakt en uitgelaten te zijn, heeft zijn oorsprong in een gebrek des harten, dat de slaaf is of van vijanden of van hartstogten of van zich zeiven.
Uwe voornaamste zorg derhalve moet zijn het hart vrij te houden van alle slaafsche onderwerping aan alles hier beneden. Dan immers kunt gij het in geheel zijn kracht met al zijn genegenheden schenken aan de zuivere boven-aardsche liefde,en gebonden door de banden der goddelijke liefde, een medegevangene worden met mij.
6. De liefde is wonderbaar in hare werkingen. Indien gij een dienstknecht der liefde zijt, zie dan zal alles voor u in heil verkeeren.
Bemin mij, mijn kind, uw God en Zaligmaker en leer mij, al beminnende, op volmaaktere wijze lief te hebben; de liefde wordt beter onderwezen en tot volmaaktheid gevoerd, door te beminnen dan door te beschouwen.
Indien uw hart volkomen aan mijne liefde onderworpen is, dan zult gij gemakkelijk en ijverig
442
tevens op uwe hoede zijn voor die valsclie vrijheid van denken en spreken, en voor willekeur in uwe handelingen.
Die dwaze vrijheid, niet dc ware vrijheid, wat is zij anders dan een dekkleed voor de hartstog-ten, dan de ondergang der deugd, dan het rijk der ondeugd, de kwelling der familien, de'onder-gang van vereenigingen en een post voor geheel de maatschappij?
Want sinds dit kwaad van dag tot dag zich onder de wereldlingen meer en meer verspreidt, onder schooner vorm bij godvruchtigen een toegang vindt, ja zelfs tusschen kloosterlingen onmerkbaar doordringt; daarom moet gij met des te meer zorg op uwe hoede zijn, opdat het uw hart niet bezoedele en onder den schijn van goed aan den dienst der nederige liefde ontvoere, om het over te leveren aan de vrijheid des vleesches, die voortleidt tot de slavernij der hel.
U eigenmagtig toe behooren kunt gij niet, al zoudt gij het ook nog zoo bcgeeren, of nog zoo vurig er naar streven. Immers gij zijt ver-pligt te beminnen en dus u aan eenig voorwerp te schenken ook zonder dat gij het wilt. Doch aan geen schepel kunt gij u wegschenken zonder jegens mij de grootste onregtvaardigheid en de afschuwelijkste ondankbaarheid te plegen en zonder aan u zeiven veelzijdige nadeden te berokkenen.
Derhalve mijn kind, wees met vrijen wil de myne, schenk u geheel aan mijne liefde, die zelf voor u een gevangene heeft willen worden opdat gij mij zoudt toebehooren.
443
Hoe gelukkig zult gij zijn zoo gij imieiiijk eu uiterlijk door de zelfde liefdebanden gebonden zult zijn, die de Engelen en Heiligen aan mij verbinden.
7. De leerling. O Beminnelijkste Jesus ! hoe zeer bebt Gij mij lief gehad, die u verwaardigd hebt voor mij een gevangene te worden, een gevangene der smarte in de handen uwer vijanden, opdat Gij ook mij zoudt vangen en een gevangene maken van uwe liefde!
O Heer, mijn God, mijn Zaligmaker! als ik aan uwe ketenen denk dan walgt aan mijn hart alle wereldsche vrijheid, begeerig als het is met U in ketenen te worden geklonken.
Indien mij de ketenen der vijanden ontbreken, zie dan lever ik mij over in de banden dei-liefde, opdat de zintuigen mijns ligchaams en alle vermogens mijnor ziel gevangen en onderworpen, zoo met U worden verbonden, dat ik nimmer meer van U worde gescheiden.
Verleen, smeek ik TJ, o Heer Jesus, dat dit geen ijdele wenschen maar krachtdadige voornemens zijn, die ik door uwe genade in vervulling breng tot troost van uw Hart en tot heiliging mijner ziel, waarvoor Gij zooveel hebt geleden.
444
ELPDE HOOFDSTUK.
hoe wij naak het voorbeeld van het allek-heiligst hakt van jesus valsche beschuldigingen moeten vek-duken.
1. Jesus. Mijn kind, nog een weinig tijds, en gij zult den Zoon des menschen, hoewel Hij zelf de hoogste regter over levenden en dooden is, zien staan voor zondaren, die den eeuwigen dood verdienden, om beschuldigd en veroordeeld te worden. Want, zie na mij gebonden te hebben, leidden zij mij tot den Hoogepriester bij wien de overige priesters. Schriftgeleerden en Pharizeën waren zaamgekomen.
Want de hoofden der priesters en geheel de raad zochten tegen mij valsche getuigen om mij aan den dood over te leveren.
En velen, in hun midden voortredend, spraken tegen mij valsche getuigenissen.
Toen stond de Hoogepriester op: antwoordt gij niet, zoo zeide hij tot mij, antwoordt gij niet op alles, wat u door dezen wordt ten laste gelegd ?
Mijn kind, wat meent gij, dat ik op hunne valsche beschuldigingen en zelfs op die vermaningen des Hoogepriesters tot mijn eigen verdediging heb ingebragt? wat zegt de schriftuur? Zij zegt: 2Doch Jesus bewaarde het stilzwijgen.quot;
Zoo is het, mijn kind, ik zweeg met den mond gelijk een mensch, die geen wederlegging in zijn mond had, doch met het hart sprak
445
ik tot mijn liemelschcn Vader, mij naar zijn welbehagen schikkend en hem biddend, toch medelijden te hebben met die allerbeklagens-waardigste menschen en in hunne harten een overvloed van genade des heiligen Geestes te willen storten om hunne ongelukkige zielen te redden.
2. Wetende, mijn kind, hoe bitter het is door valsche beschuldigingen betigt te worden en hoe moeijelijk het is dit met volmaakt geduld te dragen, heb ik willen veroorloven, dat mijn Hart in den hoogsten graad door onregtvaardige lasteringen verwond en overstelpt werd, opdat, gij, valschelijk beschuldigd, eenigen troost zoudt vinden in mijn Hart op gelijke wijze aangedaan, cn aan zijn voorbeeld een veiligen regel voor uw gedrag zoudt nemen.
Voorwaar er is voor het menschelijk hart niets zoo bitter als van zijn goeden naam beroofd te worden door valsche beschuldigingen; sommigen worden daardoor, wat hunne rede betreft, zoo in verwarring gebragt, dat zij door hun gevoel overmand, als hun de keuze werd gelaten, liever zouden willen sterven dan zoo onteerd te leven. Wat u betreft, mijn kind, zijt op uwe hoede, dat gij uwen geest niet verontrusten of benevelen laat; maar zie de zaak met een kalm hart beter aan; handel als een waar leerling mijns Harten.
Vestig daar wel uwe aandacht op, dat noch de boosheid uwer valsche beschuldigers, noch de dwaling van hen, die daaraan gelooven u anders kan maken, dan gij zijt, of u de deugd van grootmoedigheid kan ontnemen, waardoor gij u boven lasterlijke gezegden en meeningen verheft.
446
Want indien gij de zaak in het licht des geloofs beschouwt, dan zult gij zien, dat hare verhevene voortreffelijkheid, hemelsche eero, eeuwige belooningen aan de grootheid iiwe vernedering beantwoordt.
En mogt gij ook onschuldig zijn aan hetgeen men u ten laste legt, toch zult gij, wegens de beleedigingen der goddelijke majesteit in vele dingen door u aangedaan, daarin een gelegenheid vinden, die gij gewillig moet aannemen om gedurende dit tijdelijk leven te voldoen voor datgene, wat u anders in de eeuwigheid te boeten zoude overblijven.
En ofschoon gij u ook door andere middelen liever van uwe misslagen zuiveren en tot den hemel zoudt willen voorbereiden, neem niettemin, wat u door de goddelijke Voorzienigheid wordt aangeboden aan, als middelen, die zekerder, die veiliger zijn.
Hoe zwaar zij ook aan het natuurlijk gevoel mogen vallen, lijd mijn kind, verdraag uit liefde tot mij ; lijd met mij.
En indien uw hart bijna onder de smart bezwijkt, kom dan, mijn kind, tot mijn Hart, dat voor u nog bitterder heeft geleden; versterk dan uw hart, betuigende, dat ge ondanks de stem der natuur, aan mijne liefde onderworpen wilt zijn.
3. Mijn kind ik wil volstrekt niet, dat gij uwen naaste om welke beleediging ook, haat zult toedragen. Dan ofschoon ik wel is waar een gebod heb gegeven van ook uwe vijanden lief te hebben, heb ik evenwel niet bevolen te zwijgen of u van eeno regtvaardiging tegenover valsche beschul-
447
digingen te onthoudeu; neen maar ik raad het IJ aan, mits het stilzwijgen geene zonde zij.
Die dus, wanneer hij yalschelijk beschuldigd wordt met een opregt hart en enkel ter zijner verdediging speekt, doet geene zonde, die echter niet spreekt doet beter.
Inderdaad het is groote volmaaktheid, de val-sche beschuldigingen stilzwijgend te verdragen ; te lijden, dat de menschen van u. gelooven, wat zij willen, u geheel aan mij alleen over te geven, en met mij onderworpen te blijven.
Zie daarin zegeviert de genade, dat voert de Engelen tot bewondering; dat maakt u deelgenoot der Heiligen; dat geeft glorie aan God den allerhoogste; dat levert het bewijs, dat gij een nederig beminnaar van mij en een opregt leerling mijns Harten zijt.
Dit is het grootste geheim voor het innerlijk leven aan mijn Hart ontleend, waarvan velen hooren, wat velen ook bewonderen, doch weinigen begrijpen en weinigen navolgen.
4. Doch de Heiligen hebben dit volmaakt begrepen en als zoet bevonden, de Heiligen, die brandend van liefde tot mij en bezield met ijver om mij na te volgen zich de valsche getuigenissen van allerlei soort getroostten met een blijmoedig hart.
En schoon zij zich ook regtvaardigen en met één woord hun goeden naam herwinnen konden, wilden zij toch liever aan mij hunne verdediging overlaten, met mij het stilzwijgen bewaren en als het uitvaagsel en meest verachtingswaardige der wereld verschijnen, om op mij gelijkend
448
bevonden te worden en mij geene twijfelachtige liefde te betoonen.
Het is maar al te waar, mijn kind, dat dit volgens het menschelijk gevoel niet gemakkelijk is, zoo min als dat de natunrlijke rede alleen daartoe voldoende bemoediging schenkt; maar het gevoel en de rede moeten te boven gestreefd worden door het geloof en de liefde, die daarvoor voldoende en zeer krachtige beweegredenen en aansporingen dringend aanbieden.
Weet wel, indien gij niet wilt handelen dan uit gevoel of natuurlijke beweegredenen, dan zult gij niet slechts nimmer volmaakt, maar ook nimmer zalig worden.
Leef uit hot geloof mijn kind, handel uit liefde tot mij. En indien de natuur, voor versterving of vernedering bevreesd, weerstreeft, dit zij voor u een nieuwe aansporing om te zwijgen, opdat gij uwe ongeregelde natuur moogt overwinnen.
5. Zonder twijfel zal de vijand uwer zaligheid en volmaaktheid, die immer rond gaat, zoekende wien hij kan bedriegen, toetreden en u vele en zwaarwigtige en gezochte redenen ingeven; doch luister zelfs niet naar zijne ingevingen, ja, trek zelfs al uwe aandacht van hem af of zeg hem verachtende: Ga satan, want het is beter den goddelijken Zaligmaker te volgen, die ons voorgaat en den zekeren en veiligen weg toont, dan het gezelschap van Jesus te verlaten, en den voet te zetten op een anderen weg, die onzeker is.
Welligt zal u ook iemand ondervragen: antwoordt gij niets op hetgeen u door hen wordt
449
ten laste gelegd? docli geef ook op die vraag geen antwoord, maar volg mij na en zwijg, gelijk ik.
Indien men aanhoudt: ziet ge niet, dat de verachting van uwen naam, de stichting van den naaste, die geërgerd wordt, de eer der geschondene deugd, eindelijk de glorie zelf van God het eischt, dat gij ter uwer regtvaardiging optreedt ? wil dat niet gelooven, mijn kind; want dat is de waarheid niet.
Voorwaar zoo ooit, dan voorzeker schenen de omstandigheden, waarin ik het stilzwijgen bewaarde, het te eischen, dat ik tot mijne verdediging zoude spreken; doch zij eischten dit niet; want hadden zij dat gevergd, dan zoude ik hebben gesproken.
6. Laat hen derhalve begaan, mijn kind, en beveel geheel de zaak aan mij, opdat ik zelf overeenkomstig de vrijheid en goedheid mijns Harten bewerke, wat voor mij en voor u het beste is.
Lijd gij intusschen met mij stilzwijgend en geduldig. Ik ken den beschuldiger en den beschuldigde, den oordeelvelier en den geoordeelde, wie vernedert en wie vernederd wordt, en ik zal te geschikter tijde vergelden en aan beiden loon naar werken geven.
Roep u dikwijls, opdat gij des te beter moogt volharden, in het geheugen met welk smartgevoel ik vernederingen heb ondervonden, grooter dan de uwe; met welk een kracht van ziel, met welk een edelmoedig Hart ik ze heb geleden uit liefde tot u; en wil mij, die u zoo zeer heb lief
29
450
gehad, wedcnninneii en u uit liefde voor mij niet onttrekken aan het lijden van beleedigingen, die geringer zijn dan de mijne.
Wil de beschaming niet vreezen; omhels haar met een grootmoedig hart, zij zal u niet ter nederslaan, zij zal u niet schaden; integendeel zij zal u opbeuren, n mij gelijkend maken, u met verdienste en heiligheid versieren, u met de zoetste zalving van troost vervullen.
7. De leerling. O beminnenswaardige en allerzoetste Jesus' ontferm u mijner en help mij, want zie, wijl ik nog zoo laauw ben in de liefde en zoo onvolmaakt in de nederigheid, vind ik altijd mijn hart tot verontwaardiging genegen en mijn mond bereid, mij te verontschuldigen, zoo dikwijls mij iets onaangenaams wordt ten laste gelegd.
Doch, wat erger is en wat ik niet zonder schaamte kan belijden, dikwerf gevoel ik mij geneigd verontschuldigingen te zoeken, wanneer ik inderdaad misdaan heb; en hoewel de beschuldigingen regtvaardig zijn, word ik aangespoord, de gebreken, mij ten laste gelegd, te regtvaar-digen of ten minste te verkleinen.
Daaruit blijkt, mijn Heer en God, hoezeer de wereld nog in mij heerschende is, dewijl ik meer de goedkeuring der menschen wensch te winnen dan U gelijkend te worden; ja, en welke bedorvenheid er nog in mij schuilt, dewijl ik voor een onschuldige wil gehouden worden, als ik mij een schuldige erken.
Wee mij! wanneer zal ik eindelijk nederig zijn,
451
wanneer eindelijk eens beginnen met zulk een edelmoedig hart te beminnen, ik bid en smeek het U, spaar mijne hoovaardigheid niet, hoe heimelijk zij ook in mij moge schuilen; prikkel mij met vurige liefde, waardoor ik met u mede-werke, om die pest uit mij te verdelgen.
O mijn allerbeste Jesus ! voorzeker ik wil II navolgen en met ü de valsche oordeelvellingen en beschamingen stilzwijgend en onderworpen verdragen; doch daartoe heb ik, zwak als ik ben, uwe krachtige genade noodig.
Versterk mij derhalve met uw veelvermogende genade, opdat ik, uit liefde tot ü, met ü blijve zwijgend en geduldig ten einde toe, naardat Gij het wilt beschikken.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst habt van jesus ons leem', hoe wij persoonlijke beleedi-gingen moeten verdkagen.
1. Jesus. Mijn kind, toen de getuigenissen mijner beschuldigers niet overeenstemden, zeide de Hooge-priester, mij andermaal aansprekend, om een voorwendsel tot mijne veroordeeling te vinden: Zijt Gij de Christus, de Zoon van den gezegenden God? — ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij de Christus zijt, de zoon van God.
Dewijl de hemel en de aarde en wat onder de aarde is, duidelijke en voldoende getuigenis voor
452
mijne Godheid hadden afgelegd, was het niet noodig geweest, den Hoogpriester, die mij op de proef stelde, te antwoorden-; om evenwel den eerbied te toonen, den levenden en gezegenden God, mijn Vader, verschuldigd; om voor de zaligmakende waarheid ook met gevaar van mijn leven getuigenis af te leggen; om de harten dier beklagenswaardigen te treffen, zoo zij welligt aan de genade mogten willen gehoorzamen, antwoordde en zeide ik; Ik hen het: Doch voorwaar ik zeg u: Van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien zetelen ter regterhand van de kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.
Mijn kind, indien zij aan deze duidelijke, heilige en schrikwekkende woorden hunne aandacht hadden geleend, zouden zij dan niet plotseling van regters in smeekelingen zijn veranderd geworden, zich aan mijne voeten hebben neergeworpen en om vergeving en ontferming hebben gebeden?
Doch die ongelukkige Hoogcpriester en zijn raad versmaadden de aangeboden genade en de heilzame vermaningen.
Trouwens de goddelooze, als hij in de diepte nederstort, slaat tot verachting over.
2. Toen echter scheurde de voornaamste der priesters zijne kleederen, uitroepend: Hij heeft God gelasterd. Ziet, nu hebt gij de lastering gehoord. Wat dunkt u? En zij riepen eenparig, dat ik des doods schuldig was.
Na deze goddelooze en wi-eedebeleediging, die weheel den hemel met afschuw vervulde, zie, daar wachtten mij nog wreeder, nog bitterder
453
beleedigingen. Want, dewijl het reeds laat was geworden, ging de Hoogpriester met zijn gezelion ter raste, en liet mij in de handen van het laagst gemeen om gedurende het overige van den nacht gekweld te worden.
Wat gij ook doen moogt, mijn kind, met welke inspanning gij ze moogt overwegen, gij zult de smarten niet kunnen beseifen, die ik tijdens dien droevigen nacht heb geleden.
Toen, mijn kind, spuwden zij in mijn aange-zigt, hetwelk de Engelen begeeren te aanschouwen ; en zij die mij gevangen hielden, trachtten om strijd mij te bespotten en te hoonen.
En om te vrijer te kunnen handelen, bonden zij mij een blinddoek voor de oogen; en nu uitgelaten, gaven eenigen mij kaakslagen, anderen sloegen mij in het aangezigt, met verachting zeggende: profeteer ons Christus, wie het is, die u heeft geslagen ? anderen eindelijk spraken togen mij vele godslasteringen en deden vele onwaardige dingen.
O D
Zie dan den Zoon van God, niet een mensch, maar als het ware een worm geworden, de spot der menschen en het uitvaagsel van het volk!
3. Tntusschen, mijn kind, gedroeg ik mij als een lam onder do hand des scheerders, mijn. mond niet openende, noch eenig teeken van wraak, van afgekeerdheid of van ongeduld gevende.
Maar de grievende smarten in mijn Hart samenpersende, toonde ik in gelaat en handelingen een onoverwinnelijke zachtmoedigheid, opdat die vijanden door zulk een voorbeeld getroffen, bekeerd mogten worden, en gij, mijn kind, daar-
454
door aangespoord, niet weigeren zoudt, mij uit liefde na te volgen.
Want als ik, de Zoon van den levenden en gezegenden God, zooveel wreedheden, zulke onbegrijpelijke beleedigingen uit liefde tot u heb verdragen, is het dan te veel, als gij uit liefde tot mij een beleedigend woord, of een spottenden naam, of de een of andere hoonende bejegening verduurt.
Indien gij om mijnentwille iets dergelijks, dat vergeleken bij mijn lijden hetwelk ik om uwentwille verdroeg, gering is, niet wilt lijden, gelooft gij dan, dat gij ware liefde jegens mij bezit, eene liefde, die mij of een leerling mijns Harten waardig is ?
Ondervraag de Heiligen. Ook de minsten onder hen zullen u antwoorden met hunne daden, die zoowel hun als mij tot glorie strekken. Voorwaar, die edelmoedige harten zouden zich geschaamd hebben, ze zouden hunne liefde voor niet of als een valsche liefde hebben beschouwd, en zij zouden zich de bijzondere genegenheid mijns Harten onwaardig hebben geacht, indien zij de vernederingen, hun door mij aangeboden, niet met liefde hadden verdragen.
Zeg niet, dat gij zooveel vernederingen niet kunt dragen, omdat gij nog geen heilige zijt. Immers gij kunt het, indien gij wilt, geholpen door de genade, die u niet zal ontbreken. Indien gij ze derhalve niet verdraagt, toont gij met de daad, niet, dat gij het niet kunt, maar dat gij het waarlijk niet wilt. Indien gij geen heilige zijt, werk dan mede met de genade en lijd de vernederingen gaarne, en zie, gij zult een heilige worden.
455
4. Mijn kind, zoolang gij onder stervelingen leeft, kunt gij, hetzij gij wilt of niet, niet van dergelijke vernederingen bevrijd blijven; daarom moet gij uw hart immer bereid houden, opdat gij, als het een of ander u wordt aangedaan, terstond tot mij uwe toevlugt neemt en mijn bulp inroept.
Ja zelfs het zal gebeuren, en dit wel tot uw heil, mijn kind, dat de menschen u niet slechts weerstreven of u verwaarloozen, maar ook, dat zij u in uw aangezigt misprijzen of met hoon bejegenen. Als gij dan niet terstond door het gebed tot mij uwe toevlugt neemt, zult gij u aan onrust en groot gevaar zien blootgesteld.
De eerstbeginnenden en zij, die in het innerlijk leven en in de verloochening des harten nog slechts weinig voortgang hebben gemaakt, zullen, wanneer de beleediging zich doet gevoelen, gemakkelijk ontroerd en in onrust worden gebragt; dewijl de natuur, die nog niet onderworpen is, bij de eerst gegevene gelegenheid opstaat en een hevige vrees voor vernedering en een levendig verlangen naar wereldsch eerbetoon opwekt.
Doch voorwaar, alle wereldsche eer is louter ijdelheid: trouwens zij steunt niet op waarheid, maar hangt af van de veranderlijke lippen der menschen, die naar willekeur vleien of verguizen.
Maar de vernedering verdragen uit deugd, dat is ware glorie; dewijl dit den mensch mij gelijkend maakt en een eeuwige kroon verdient.
5. De beste verdediging van een goeden naam
456
is de heldhaftige edelmoedigheid des Harten. Is zelfs de zachtzinnigheid of grootmoedigheid niet meer in staat ook onder de menschen een goeden naam te behouden of weder terug te krijgen dan haat of wraakzucht? deze toch bewijst, dat men klein is van ziel, en toont duidelijk, dat het hart een slaaf is der hartstogten; gene echter pleit voor grootheid van ziel en voor een edelgczind hart, en dwingt ook onze vijanden of weerstrevers tot zwijgende bewondering.
Daarom zeide zelfs een heiden: zijn gemoed
te overwinnen.....zijn tegenstrever niet slechts
te prijzen, maar ook met weldaden te overladen .....die dat doet, hem vergelijk ik niet
met de uitstekendste mannen, maar ik oordeel hem Gode gelijkvormig.
Ik wensch evenwel, mijn kind, dat gij dit slechts op de tweede plaats beschouwt, en dat gij hooger klimt tot bovennatuurlijke beweegredenen, opdat gij de vruchten van uwe krachtige inspanningen en van uwe zware beproevingen niet moogt missen voor de eeuwigheid.
Velen zijn er, die meer smaak vinden in de ijdelheid der wereld dan in mijn voorbeeld en die liever slaven hunner begeerlijkheden willen zijn, dan aan mij gelijkvormig te worden.
En sommigen laten zich door hartstogten zoo verre voeren, dat zij bij de hun aangedane beleedi-gingen liever hunne ziel den dood toebrengen en zich aan de straifen der hel blootstellen, dan zich de. wraakoefening op den beleediger te willen ontzeggen, of de oogenblikkelijke beleediging edelmoedig te willen vergeven.
457
Wee den menscten, die door het goddelijk geloof begunstigd, toch nog slechter leven dan de heidenen, welke alleen door de rede geleid werden!
De ongelukkigen zullen eindelijk inzien, hoe dwaas en hoe slecht zij hebben gehandeld, toen zij, in plaats van door de aangeboden gelegenheid God te verzoenen, hunne zonden af te boeten en verdiensten te vergaderen. God integendeel tot gramschap uitdaagden, hunne zonden vermeerderden, en de strafien, die hun wachten, vergrootten.
6. Hoe vjiriger er iemand op uit is, zich zeiven te overwinnen, hoe talrijker en moeijelijker de overwinningen zijn, welke hij op zich zeiven behaald heeft, des te sterker zal hij innerlijk worden en met des te meer gemak en vrucht zal hij zich toekomstige overwinningen verzekeren.
Schep derhalve moed, mijn kind ; overwin u zeiven, opdat gij tot mij opstijget en mij navolgt. Beoordeel daarnaar uwe deugd en de opregtheid uwer liefde ; wil daaraan onderscheiden, of gij een waar leerling mijns Harten zijt.
Ik wenschte, dat gij daarop wel uwe aandacht vestigdet, want indien gij de natuur, die zich tegen het volgen van den goddelijken wil verzet, niet weerstreeft, dan, weet het wel, moogt gij mirakelen doen, of ook dagelijks in verrukking geraken, dan is al uwe godsvrucht niets meer dan zinsbegoocheling.
Zijt edelmoedig en volg mij, uw geleider, uw beschermer en vertrooster; en wil u niet bekommeren over hetgeen de menschen u aandoen of wat de weerbarstige natuur gevoelt.
458
Indien uw hart geen verwijtingen doet, heb dan vertrouwen, mijn kind, verdraag dan met een edel en zachtmoedig hart de aangedane be-leedigingen, want dan hebt gij een teeken, dat mijne genade met u is en in u woont. Want eene schildering van het vuur brandt niet; zoo ook: de schijn van liefde lijdt niet op die wijze.
7. De leerling. 0 Jesus, God der opperste Majesteit! in waarheid, de overmate uwer vernedering is onbegrijpelijk, de overmate uwer liefde is onbevattelijk.
Alle knieën in den hemel, op aarde en onder de aarde bnigen zich voor U; en zie. Gij wordt overladen met de beleedigingen van verworpene stervelingen. Gij wordt verzadigd met verguizingen ! o Jesus Gij zijt waarlijk zachtmoedig en nederig van Harte! want zie, als een lam te midden der wolven wreed verscheurd, wenscht Gij dezen nog door een wonder van uwe zachtmoedigheid te treffen, te bekeeren, te behouden!
Wee mijn hart, als het na dit alles zich aan de vernedering onttrekt, of eene beleediging, welke ook, wenscht te wreken' want als het aan zulk een voorbeeld, aan zulke liefde van God, die zich om mij zoo diep vernederde, nog weerstand biedt, wat staat het dan ten laatste anders te wachten, dan de gestrengheid der regtvaardigheid ?
Doch ik smeek U, Heer, mijn God, regtvaar-dige Eegter en Vergelder, treed niet met mij in het oordeel, maar vergeef mij grootmoedig, wat ik ooit door haat of wraakzucht heb misdreven.
Zie nu in uwe tegenwoordigheid, allerzoetste Jesus, leg ik voor immer af en breng ik, on-
459
danks de inspraken der natuur, ten offer, elke begeerte naar vijandige vergelding, naar wraakoefening, in één woord naar alles, wat met de liefde in strijd is.
Om alles, wat U dierbaar is, bid ik U, o Heer, dat Gij goedgunstig dit offer moogt aannemen, wat ik met de smarten uws Harten vereenig en TJ aldus aanbied, en ik smeek U, dat Gij allen, die mij beleedigen door een band der goddelijke liefde aan U verbindt en met U vereenigt voor eeuwig.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
hoe wij het allerheiligst haut van jesus tot dien graad moeten navolgen, dat wij met een opregt hart met hem en om hem als dwazen wenschen beschouwd te wokden.
1. Jesus. Toen de morgen was aangebroken, mijn kind, zie, daar kwamen alle opperpriesters en ouderlingen des volks wederom ten raad bijeen; en weldra opstaande, geleidde heel die menigte, mij gebonden door de straten sleepende, naar Pilatus, een heiden, den landvoogd van Judea.
Buiten staande, riepen zij schreeuwend den landvoogd tot zich en begonnen zij mij van vele en verschillende gezochte misdaden te beschuldigen.
Doch toen Pilatus hoorde, dat ik nit het ge-
460
bied van Herodes was, zond hij mij tot dezen, die koning was van Galilea.
Herodes, ook een heiden, verblijdde zich toen hij mij zag; want hij had veel over mij gehoord en hoopte een wonderteeken te zullen zien en zoo zijne wenschen te bevredigen.
Doch dien zinnelijken en onzuiveren mensch, die niet begreep, wat Godes is, gaf ik, hoewel hij zelf mij veel ondervraagde, en de joden mij aanhoudend beschuldigden, niets ten antwoord, maar zwijgend leverde ik hem een welsprekend toonbeeld van zedigheid en heiligheid, opdat hij begrijpen mogt, hoe ik zwijgend en gepast hem vermaande, en hij door mijn voorbeeld tot bekeering mogt worden bewogen.
Doch dewijl do vleeschelijke mensch dat alles misbruikte, en niet begreep, waarom ik mij zelf niet verdedigde, waarom ik zijne gunst niet zocht, schreef hij mijne handelwijze toe aan onverstand en zinneloosheid.
Derhalve verachtte mijHerodes met zijne soldaten en bekleedde mij met een wit kleed, als ware ik een dwaas; zoo bespotte en beleedigde hij mij.
En in dezelfde kleeding mij naar Pilatus terugzendend, stelde hij mij aan de stad en aan de wereld als een zinnelooze ten toon.
2. De leeeling. O Heer, mijn God! gij voor zinneloos gehouden! Spaar Heer, spaar de goddelijke waardigheid van uw persoon.
Waarom verdelgt gij de heiligschenners niet met uwe bliksems, opdat de verachtelijkheid der menschen niet aldus uwe goddelijke Majesteit ontheilige.
461
Jesus. O kind! gij kent nw hart niet, noch het mijne. Want zulk een geneesmiddel werd er geüischt voor de hoovaardigheid uws harten.
Want indien gij, ook na den Zoon van God, als een zinnelooze en dwaze om uwentwille behandeld gezien te hebben, u toch nog durft verhoovaardigen, wat zoudt gij niet doen, indien u dat voorbeeld niet ware gegeven? Zou niet uw eigenliefde in hare spitsvondigheid met elk gebod den spot drijven en naar het toppunt van hoovaardigheid streven?
Leer derhalve uit de grootheid van het geneesmiddel de zwaarte uwer ziekte; en pijl van den eenen kant den afgrond der ellende uws harten en van den anderen kant de diepte der liefde van mijn Hart.
De eene afgrond riep den anderen te hulp; de liefde mijns Harten heeft geluisterd en zich ten afgrond toe willen vernederen, om u aan den afgrond te ontrokken.
Want ofschoon ik de onuitsprekelijke smart der menschelijke natuur gevoelde, heb ik toch met een bereidvaardig gemoed deze diepte der vernedering gedragen, meenende, door zulk een liefdebewijs eenmaal geheel uw hart te zullen winnen, met de zelfde liefde te ontvlammen en eindelijk met de zelfde gevaarwordingen te zullen bezielen.
3. Het is een diep geheim, mijn kind, dat God zelf onder de menschen verschijnt als een dwaze; een geheim, waarvan de liefde alleen eene verklaring kan geven.
462
Trouwens mijii Hart, door liefde vervoerd, werd door liefde voortgesleept tot vernederingen, tot verguizingen, tot bespottingen, tot- den scliijn van zinneloosheid, terwijl het de smart der beschaming op bittere wijze gevoelde en tevens de schande bereidwillig omhelsde.
Indien iemand mij bemint, dan zal hij mijn woord onderhouden: De leerling is niet verheven boven den meester; een ieder echter zal volmaakt zijn, als hij op zijn meester gelijkt.
Gij derhalve, mijn kind, gij zult, indien gij mij lief hebt, niet weigeren den naam van dwaas of zinnelooze met mij te dragen, wanneer ik ooit veroorloof, dat men u met dien naam bestempelt.
Wel is waar, het is niet geoorloofd, dat gy zelf daartoe de oorzaak stelt, maar wel moogt gij dulden, dat anderen daarvoor eene gelegenheid zoeken ; of wenschen, dat zonder beleediging van God de gelegenheid worde aangeboden, waarin gij als een onverstandige of zinnelooze om mijnentwille wordt gehouden; dat is waarlijk heldhaftige deugd en de hoogste volmaaktheid.
4. Houd u bereid, mijn kind, om door de men-schen somtijds als dwaas beschouwd te worden, want zie, in welken levensstaat gij verkeert, gij zult als zoodanig somtijds worden aangezien, indien gij een waar leerling mijns Harten wilt zijn.
Immers het leven, dat niet in naam, maar met de daad innerlijk en godvruchtig is, schijnt den volgelingen van de voorschriften der wereld niets anders dan dwaasheid toe.
Wat anders dan dwaasheid schijnt het hun te zijn: de tegenwoordige gemakken der wereld,
463
door de hoop op toekomende goederen te verachten ; de armoede en de onthechting aan het aardsche lief te hebben, zich te onderwerpen aan den wil en het oordeel van anderen, die zelfs in deugd en wetenschap beneden ons staan; de zinnen des ligchaams onophoudelijk te versterven; zonder noodzakelijkheid nimmer voldoening voor beleedigingen te eischen: zijne vijanden met een opregt hart te beminnen; de vernederingen lief te hebben en ze als gewin te beschouwen ?
Welaan mijn kind, schep moed en verdraag met een groot hart en met een blij gemoed alles met mij.
Want zie, wat gij doet, zal somtijds door mijn wijze beschikkingen niet slagen en aan uw onverstand worden geweten ; anderen echter zullen in dezelfde zaak een gelukkigen uitslag ondervinden, waardoor gij, naar de mate het beter uitvalt, des te dwazer zult schijnen.
Als gij beschuldigd, met verwijtingen overladen en uitgelagchen wordt, zult gij met mij zwijgen en daarom zult gij als een zinnelooze beschouwd worden door hen, die de alles overtreffende wijsheid mijns Harten niet kennen.
Wanneer gij, om mijne eer te bevorderen, de geschikte gelegenheid in uw eigenbelang verwaarloost, zult gij aan velen toeschijnen het gezond verstand verloren te hebben.
Uwe voornemens om geheel nzelven af te sterven; om voor mij alleen te leven, zullen sommigen door gebrek aan ouderscheiding, ja zelfs door valsche godsvrucht geleid, als zinneloosheid beschouwen.
462
Trouwens myn Hart, door liefde vervoerd, werd door liefde voortgesleept tot vernederingen, tot verguizingen, tot bespottingen, tot- den schijn van zinneloosheid, terwijl het de smart der beschaming op bittere wijze gevoelde en tevens de schande bereidwillig omhelsde.
Indien iemand mij bemint, dan zal hij mijn woord onderhouden: De leerling is niet verheven boven den meester; een ieder echter zal volmaakt zijn, als hij op zijn meester gelijkt.
Gij derhalve, mijn kind, gij zult, indien gij mij lief hebt, niet weigeren den naam van dwaas of zinnelooze met mij te dragen, wanneer ik ooit veroorloof, dat men u met dien naam bestempelt.
Wel is waar, het is niet geoorloofd, dat gij zelf daartoe de oorzaak stelt, maar wel moogt gij dulden, dat anderen daarvoor eene gelegenheid zoeken ; of wenschen, dat zonder beleediging van God de gelegenheid worde aangeboden, waarin gij als een onverstandige of zinnelooze om mijnentwille wordt gehouden; dat is waarlijk heldhaftige deugd en de hoogste volmaaktheid.
4. Houd u bereid, mijn kind, om door de men-schen somtijds als dwaas beschouwd te worden, want zie, in welken levensstaat gij verkeert, gij zult als zoodanig somtijds worden aangezien, indien gij een waar leerling mijns Harten wilt zijn.
Immers het leven, dat niet in naam, maar met de daad innerlijk en godvruchtig is, schijnt den volgelingen van de voorschriften der wereld niets anders dan dwaasheid toe.
Wat anders dan dwaasheid schijnt het hun te zijn: de tegenwoordige gemakken der wereld,
463
door de hoop op toekomende goederen te verachten ; de armoede en de onthechting aan het aardsche lief te hebben, zich te onderwerpen aan den wil en het oordeel van anderen, die zelfs in deugd en wetenschap beneden ons staan; de zinnen des ligchaams onophoudelijk te versterven; zonder noodzakelijkheid nimmer voldoening voor beleedigingen te eischen: zijne vijanden met een opregt hart te beminnen; de vernederingen lief te hebben en ze als gewin te beschouwen ?
Welaan mijn kind, schep moed en verdraag met een groot hart en met een blij gemoed alles met mij.
Want zie, wat gij doet, zal somtijds door mijn wijze beschikkingen niet slagen en aan uw onverstand worden geweten ; anderen echter zullen in dezelfde zaak een gelukkigen uitslag ondervinden, waardoor gij, naar de mate het beter uitvalt, des te dwazer zult schijnen.
Als gij beschuldigd, met verwijtingen overladen en uitgelagchen wordt, zult gij met mij zwijgen en daarom zult gij als een zinnelooze beschouwd worden door hen, die de alles overtreffende wijsheid mijns Harten niet kennen.
Wanneer gij, om mijne eer te bevorderen, de geschikte gelegenheid in uw eigenbelang verwaarloost, zult gij aan velen toeschijnen het gezond verstand verloren te hebben.
Uwe voornemens om geheel uzelven af te sterven; om voor mij alleen te leven, zullen sommigen door gebrek aan onderscheiding, ja zelfs door valsche godsvrucht geleid, als zinneloosheid beschouwen.
464
Deze en andere dergelijke dingen zullen n overkomen, mijn kind, niet slechts van hen, die zich beminnaars der wereld toonen, maar ook som-tijde van hen, die zeggen een braaf leven te leiden, of die in den kloosterlijken staat leven, maar die, mijnen innerlijken geest niet bezittende, wel mijn deugden beminnen, waardoor zij aan-zich zei ven en aan anderen behagen, doch in mijne droefheden, beschamingen en vernederingen geen smaak vinden.
Van dezen mijn kind, die in het bovenmatige mijner vernederingen inderdaad ergernis nemen, zult gij somtijds des te zwaarder en des te bitterder te lijden hebben.
5. Wil den moed niet verliezen en laat uw hart niet neerslagtig worden, mijn kind, als gij door sommige stervelingen zoo behandeld wordt; integendeel, schep moed en verblijd u ten minste ; lijd mot geduld, als gij geen kracht genoeg bezit, het met blijdschap te doen.
Is het niet verkieselijker, met mij als een dwaas beschouwd te worden, dan door de men-schen alleen als een wijze te worden aangezien.
Voorwaar, voorwaar, een ieder, die om mijnentwille in deze wereld voor een dwaze wil gehouden worden, hij zal in dit leven wederkeerig honderdvoudige goederen ontvangen en onverwelkbare glorie in het eeuwig leven.
Dit hebben de Heiligen ondervonden en zij hebben veel meerdere en betere goederen verkregen, dan zij vermoed hadden of durfden verwachten. Beproef ook gij dit, mijn kind, en gij zult het zelfde ondervinden.
465
6. Dat is de hoogste wijslieid, die de wereld en hare volgelingen vatten noch begrijpen kunnen, maar die de nederige en zachtmoedige leerlingen mijns Harten begrijpen en smaken.
Indien gij deze leering mijns Harten liefhebt en overeenkomstig haren geest handelt, verblijd ti dan mijn kind, verblijd u: juich en verheng ii, want gij zijt in gelijkenis mij bet meest nabij gestreefd.
Wel is waar, mijn kind, bet is een zeer moeije-lijke zaak; maar maak haar ligt door de liefde; en, om u te bemoedigen, donk er ook aan, dat zij spoedig een einde neemt en dat eene eeuwige belooning n wacht in den hemel, waar gij weldra met mij znlt zijn en waar gij tusschen Engelen en Heiligen met meerder eer zult schitteren, naar de mate gij door zwaarder gewigt van vernederingen onder de menschen werdt ter neer gedrukt.
Dit heb ik gezegd, kind mijns Harten, opdat als het zal geschieden, gij tot mij uwe toevlugfc nemet, om in mij vrede en troost te hebben en mot mij te volharden.
7. De leerling. Ik belijd U, o Jesus, beste Vader; die dit den wijzen en voorzigtigen dezer wereld heb verborgen en het den kleinen en ne-derigen leerlingen uws Harten hebt geopenbaard. Zoo is het. Vader; dewijl bet aldus ü behage-lijk was.
Die leering omhels ik met mijn hart zooveel ik kan, begeerig bovenal te kennen en te beminnen U, mijn allerzoetste Jesus, ü, als een dwaze beschouwd uit liefde tot mij.
Te laat, helaas! te laat heb ik dit verheven
466
geheim gekend; te laat lieb ik deze bovenaard-sclic wijsheid omhelsd, die de Heiligen onderwezen en gevormd heeft.
Verleen mij, o liefdewaardigste Jesus, de genade, om volgens mijn verlangen mij zeiven vergetend en slechts aan U denkend, door liefde naar U te worden getrokken, door liefde U te volgen zoover zelfs, dat ik met U, indien dit nw welbehagen veroorlooft, een onverstandige, een dwaas, een zinnelooze schijne.
O Jesus, eindelooze zoetheid! met U wordt alles zoet; aan U te gelijken is het hoogste gelnk op aarde en het veiligste onderpand des hemel.
VIEEDE HOOFDSTUK.
hoe wij naak het voorbeeld van het allerheiligst hakt van jesus wen-schen moeten, beneden allen gesteld te worden.
1. Jesus. In de geregtzaal teruggevoerd mijn kind, stond ik voor den landvoogd, die wist, dat ik uit afgunst door de priesters en de Pha-rizeën was overgeleverd.
Dewijl Pilatus aan mijn onschuld niet twijfelde, wilde hij mij bevrijden, indien hij dit zonder den Joden te mishagen doen konde. Daartoe verzon hij een middel, dat de onedele lafhartigheid van zijn gemoed aan den dag bragt en mij met de grootste schande overlaadde.
Gedurende de feestelijke dagen namelijk was
467
de landvoogd gewoon, aan het volk een der gevangenen vrij te laten, naar hunne keuze. Toen echter was er een berucht gevangene, Barabbas geheeten:
Barabbas was inderdaad een roover, die wegens oproer in het gewest veroorzaakt, en wegens manslag in den kerker was geworpen.
Pilatus nu meenende, dat mij, den weldoener van allen, den beminnaar des vredes, den hersteller des levens boven dien mensch door allen de voorkeur zou worden gegeven, sprak tot de vergaderde oversten der priesters, tot de hoofden des volks en tot het volk aldus: Het is de gewoonte, dat ik u tijdens het Paaschfeest een gevangene loslaat: Wien van beiden wilt gij dus, dat in vrijheid worde gesteld, Barabbas of Jesus?
Doch de geheele menigte, door de hooge-priesters opgezet, riep als uit éénen mond: Niet deze maar Barabbas.
Beschouw mijn kind, hoe dit mijn hart moest treffen: hoezeer het daardoor gegriefd werd, hoezeer het daardoor van één werd gereten.
En beschouw mij, staande naast Barabbas voor het oog van allen, en zie dan, hoe ik door de hoogsten en de laagsten werd behandeld, als de verachtelijkste der menschen. En toch heb ik deze onwaardige verachting, ofschoon zij mijn Hart ook met smartgevoel verteerde, bereidvaardig verduurd, opdat ik van den eenen kant dien ongelukkigen Barabbas, voor zooveel het in mijn vermogen was, en u mijn kind, en geheel de wereld van de eeuwige verwerping mogt bevrijden; en opdat ik van den anderen kant u
468
een voorbeeld zou geven, rijk aan vertroosting.
2. Neem het derhalve niet kwalijk, maar verdraag het geduldig en onderworpen met mij, wanneer gij beneden anderen gesteld wordt.
Wat wonder, indien gij, die stof en niets uit u zeiven zijt, veroorlooft, dat gij om mijnentwille achter anderen gesteld wordt, terwijl ik, de God en Heer van alles toegelaten heb, dat ik achter den laagste der stervelingen werd gesteld ?
Sinds gij, zij het ook door een dagelijksche overtreding, tegen de goddelijk Majesteit hebt bezondigd, hebt gij waarlijk verdiend, niet slechts gesteld te worden beneden de menschen maar ook beneden de redelooze wezens, die zich aan schennis of beleediging der Majesteit Gods niet schuldig gemaakt hebben.
Wanneer ik derhalve, mijn kind, veroorloof, dat gij beneden anderen geacht wordt, zijt daarmede tevreden, als waart gij op de plaats, die u toekomt.
En indien gi] meent, onder uws geljjken gesteld te worden, wil dan niet naauwkeurig gaan berekenen of afmeten, hoevele graden uws gelijke boven u verheven wordt; maar vestig uw aandacht op mijn voorbeeld, en daal met uw hart nog lager af, wetende, dat, hoe nader gij mij zijt in vernederingen, gij mij ook des te nader zult zijn in de glorie.
En hoe zoudt gij, mijn kind, oen waar leerling mijns Harten kunnen zijn, indien gij de eerste wildet wezen, waar ik de laatste ben? Gaat dan de leerling voor den meester ? Een leerling te zijn, is dat niet den meester volgen?
469
Volg derhalve mij en zijt met mij gaarne de minste. Zie, hoevelen er in de wereld zijn, die genoodzaakt worden, zich met de laagste plaats te vergenoegen, en dewijl zij dit met tegenzin doen, doen zij het ook zonder vertroosting, zonder verdiensten. Blijf gij, mijn kind, met een goed gezind hart aan mijne zijde en gij zult geen reden hebben, daarover spijt te gevoelen.
3. Zalig zijt gij, mijn kind, indien gij gaarne uit liefde tot mij beneden allen wilt gesteld zijn! want indien gij u dit wilt getroosten, zie, dan zult gij u heiligen door datgene, wat u ongetwijfeld zal overkomen.
Eenigen toch zullen somtijds verheven en als lichten op den kandelaar geplaatst worden; u zal men voorbij zien of onder de korenmaat verbergen.
Sommigen zullen gemakkelijk verkrijgen, wat zij vragen, en men zal oordeelen , dat zij dit verdienen; wat gij vraagt zal onredelijk schijnen, of men zal meenen, dat gij uw verlangen niet verdient vervuld te zien.
Wat anderen zullen zeggen, zal als gepast en als beslissend worden gehouden; wat gij zegt zal ongeschikt en bespottelijk schijnen.
Anderen zullen naar hartelust hunnen nood klagen en bij velen medelijden vinden; gij, zwoegend onder smarten of moeijelijkheden zult, wanneer gij, door noodzakelijkheid gedreven, het waagt, uwe klagten te uiten, als een verbeel-dingszieke worden beschouwd.
De gebreken van anderen zal men met een schoonen naam versieren, doch uwe deugden zal
470
men als gevolgen van zwakheid des geestes verklaren. Jegens anderen zal men toegevend zijn; u daarentegen zal men berispen, voorgevende, dat gij dit niet slechts verdient, maar dat dit noodig voor u is.
Niet weinige dergelijke dingen, mijn kind, waardoor gij beneden anderen gesteld wordt, zullen u overkomen, en als dit gebeurt, zal de natuur daardoor smartelijk worden aangedaan. Doch schep moed en volhard met mij, ondanks dat natuurlijk gevoel, liever met mij de laatste dan zonder mij de eerste te willen zijn.
Wil niet slechts bereidvaardig dulden, dat gjj beneden anderen gesteld wordt, maar kies uit eigen beweging, waar gij ook zijt, en dit op geoorloofde wijze doen kunt, voor u de laagste plaats; daar, mijn kind, daar zult gij mij vinden, daar mij met u hebben.
Indien gij dit gedaan zult hebben, dan zal Hij, die de nederigen verheft, eenmaal tot u zeggen; Mijn vriend ga hooger op. En dan zal het u tot roem verstrekken in het gezelschap der Engelen en Heiligen.
4. Indien de waardigheid van uwen stand of van uwe betrekking u boven anderen stelt, dat dan de nederigheid uws harten n uit liefde tot mij op gepaste wijze beneden hen plaatse. Want aldus zult gij mij, wien alle magt is gegeven, wèl navolgen, u vele verdiensten vergaderen en aan anderen meer voordeelig kunnen zijn.
Wil niet gelooven, dat dergelijke handelingen aan de eischen van uw gezag te kort doen; want ofschoon het voor een overste passend en ver-
471
pligtend is, zijn gezag te handhaven, kan hij dit op geen betere wijze doen, dan door die nederige liefde, welke niet slechts den uiterlijken mensch alleen onderworpen houdt, maar ook zelfs het hart inneemt en bewaart, en het met liefde en vertrouwen vervult en in de beste gesteltenis brengt.
Wil niet het verrigtenvan grootsche en schoone bezigheden voor u behouden en die van minder belang of aanzien aan uwe ondergeschikten overlaten ; integendeel, laat voor zooveel het geoorloofd is, gene aan uwe ondergeschikten en behoud deze voor u. Zoo zult gij mijn voorbeeld volgen, de welwillendheid uwer ondergeschikten verwerven, en hun gemoed ten goede sporen.
Zoo doende zult gij door uwe ondergeschikten meer en beters verrigten; dan gij alleen uit u zeiven vermogt te doen, en terwijl gij aan het hoofd staat van anderen, zult gij met mij een van huns gelijken, ja zelfs als hun dienaar schijnen.
5. Verkies, voor zoover het aan u overgelaten wordt, liever ondergeschikt te zijn dan aan het hoofd te staan; ja, op welke plaats gij ook gesteld zijt, vermijd zelfs alle woorden en teekencn, die uw verhevenheid of uw verstand of andere gaven en goederen, waarmede men niet ijdel mag pronken, ter kennis brengen.
Meng u ook niet in eens anders zaken, als of gij die zoudt willen verbeteren of bestieren; leen u ook niet te gereede, tenzij de deugd zulks eischt, tot het schenken van raadgevingen, als waart gij bekwaam daartoe.
Verdraag bereidwillig, dat anderen u in wetenschappen of andere zaken, ja zelfs in uitwen-
472
clige deugden overtreffen; wat n betreft, doe met ijver, wat in uw vermogen is, berust voor het overige in bet goddelijk welbehagen en beroem u met mij in uwe vernederingen.
Weet bet wel, dat gij dan eerst tot ware beiligbeid zijt gekomen, als gij uit liefde tot mij er uwe vreugde in vindt, inderdaad of met een werkdadig verlangen u met mij op de laagste plaats te bevinden.
En indien gij tot dien trap van volmaaktheid nog niet kondet geraken; welaan, mijn kind, bid dan en span uwe krachten in; en gij zult dien later bereiken.
6. De leerling. 0 Heer, mijn God en Zaligmaker! lioe goddelijk is uw leven ! boe verbeven de leering van het voorbeeld uws Harten! Wie toch, die niet door U met de zalving uws Gees-tes onderwezen wordt, is in staat haar wel te begrijpen.
Helaas, Heer Jesus! ik was dan tot heden zonder begrip; tot nu toe heb ik immers naaide verhevenste plaats gestaan, ofschoon ik U de laagste zag innemen.
Beklagenswaardige, die ik ben! boe heb ik gedwaald .' want ik heb U in vernederingen alleen gelaten en blind en alleen naar de hoogte strevend, ben ik verre van U af geweken, verre van uw Hart vervreemd geworden.
IJdel en bedorven als ik was, heb ik getracht, onder de menschen uit te schitteren en eenen naam te maken, terwijl mijn geweten getuigt, dat ik wegens mijne zonden, waardoor ik ü, o Jesus! tot overmaat van goddeloosheid en ondankbaar-
473
heid niet slechts achter Barabbas maar zelfs beneden den duivel heb gesteld, waardig ben onder de voeten van een ieder vertreden en voor hemel en aarde met alle schande overladen te worden.
Onwaardig ben ik, o Heer Jesus, met TJ te zijn ook op de laagste plaats. Maar dewijl Gij in de eindelooze goedigheid uws Harten mij zoo vol ontferming hebt teruggeroepen; vertrouw ik ook, dat gij mij goedgunstig zult aannemen.
Gij hebt mijne oogen geopend, om mijne dwaling in te zien, en mijn hart getroffen, om uw gezelschap lief te hebben ook in vernederingen; geef mij, bid ik ü, genade, geef mij moed, dat ik daarin uit liefde tot U bereidvaardig met U verblijve.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
hoe het allerheiligst hart van jesus door
de geeseling verscheurd, ons leekt door vrijwillige verstervingen hem na te volgen.
1. Jesds. Zie, mijn kind, toen Pilatus tegen zijne verwachting, bespeurde dat de Joden mij achter Barabbas stelden, stond hij over zooveel nijd van hunnen kant verslagen ; doch niettemin aan ruyne onschuld geloovende, wilde hij mij nog loslaten, maar tevens het volk tevreden stellen.
Twee heeren willende dienen, van den eenen kant namelijk, de menschen behagen, en van den anderen kant aan de stem van zijn
474
geweten gehoor willende leenen, beproefde hij tot mijne bevrijding een ander middel vol onregt en wreedheid.
Hij besloot namelijk, mij in zulk een toestand te brengen, dat de menschen, zoo zij nog een men-schelijk hart bezaten, mij niet zonden kunnen aanzien, zonder met medelijden bewogen to worden.
Ik heb, zoo sprak hij, geen schuld in dezen mensch gevonden; ik zal hem dus kastijden en dan loslaten. Terstond deed hij mij door zijne dienaren aangrijpen, om gegeeseld te worden.
Zie, weldra hadden de soldaten mij aan de kolom gebonden; dra hebben zij door een regen van geeselslagen met even zoovele wonden mijn ligchaam verscheurd: zij worden door anderen vervangen, die om strijd de slagen en mijne wonden vermeerderen.
Zie het bloed van alle zijden, alles rondom purperen, en zelfs de beulen bespatten! Doch dezen, in woede ontstoken, slaan met heviger inspanning en kerven en rukken mijn vleesch van een!
Verdelgen wij hem, zoo schreeuwen zij, verdelgen wij hem uit het land der levenden, en dat zijn naam niet meer herdacht worde!
De hemel werd door dit beweenenswaardig schouwspel bewogen; de Engelen sidderen van verbazing en ontroering over de overgroote liefde mijns Harten jegens de menschen.
2. Wat u betreft, mijn kind, overweeg met godsvrucht en oplettendheid deze verbazende kwellingen mij aangedaan en leer, hoe zwaar, hoe verschrikkelijk de zouden des vleesches zijn, die
475
zulk eene voldoening eiscMen. Eoepon deze wonden niet allen toe, ten minste uit medelijden niet meer in te willigen den wellust des vleesches en mijne smarten nog met nieuwe smarten te vermeerderen?
Leer ook, hoe groot de liefde mijns Harten is, waardoor ik, onsoliuldige, mij bereidwillig aan de straf der schuldigen onderwierp. Ja, mijn kiud, de liefde, de vurige begeerte om allen te verlossen, was oorzaak, dat ik met geheel mijn Hart mijn vlekkeloos ligchaam aan mijne beulen overleverde en vrijwillig de marteling der gee-seling verdroeg.
Leer eiadelijk, hoe gij dat ligchaam moet behandelen, dat het uwe is, dat in zonden ontvangen werd, in hartstogten toenam en tot het kwade geneigd is.
Zie eens, wat do Heiligen geleerd hebben; bemerk, waarom zij hunne ledematen verstorven, op welke wijze zij al hunne zinnen gekastijd hebben.
Hunne harten namelijk waren gelijkvormig aan mijn Hart en daarom bragten zij ook de zelfde vruchten in hun ligchaam voort. Neen zij achtten zich niet gelukkig, wanneer zij ook hierin niet eenigszins op mij geleken.
3. Derhalve mijn kind, moogt gij ook een regtvaardige zijn, versterf evenwel uw vleesch, eensdeels opdat het niet opsta en u ten verderve voere, ten andere vooral, opdat gij aan mij gelijkvormig en aldus heilig moogt worden.
Velen zijn beminnaren van zich zei ven, zinnelijke menschen, schoon zij daarvoor niet willen gehouden worden, die geen smaak in de ver-
476
sterving hebben en altijd bet een of ander voorwendsel gereed hebben, om zich aan do versterving te onttrekken.
Dwaze en misleide zielen! Voorwaar, voorwaar, bijaldien gij geen boetvaardigheid zult gedaan hebben, zult gij allen gelijkelijk omkomen. En indien iemand, hij moge dan ook een Heilige, ja een Engel schijnen, het tegendeel zegt, hij zij gevloekt.
Herinner U, wat de Geest zegt: »Die Christus toebehooren, hebben hun vleesch gekruizigd met dezelfs ondeugden en begeerlijkheden quot;
De wijsheid des vleesches is de dood; doch de wijsheid des geestes is leven, en daarenboven vrede en vreugde.
Derhalve, indien gij volgens het vleesch zult geleefd hebben, zult gij sterven; maar als gij door de werken des geestes bet vleesch zult verstorven hebben, dan zult gij leven, en vrede en blijdschap des harten genieten.
4. Mijn kind, beziel u met dien liefdegeest, waardoor mijn Hart zich aan de bittere geese-ling onderwierp, en gij zult de versterving ligt en hare vruchten zoet en heilzaam vinden.
Noch tijd, noch plaats is er, waarop gij niet in staat zijt, een uwer zintuigen te versterven.
Ja, zijt gij niet verpligt, waar gij ook zijt, met meerder toeleg uw ligchaam te versterven, om mij na te volgen en den hemel te verwerven, dan de zondaren de lusten huns vleesches bevredigen, om mijne geeseling te vernieuwen en zich de hel te verdienen ?
Schep moed, mijn kind en vrees niets. De
477
vrijwillige versterving is de weg des levens, dei-vrijheid, der kalmte, der deugd, en der heiligheid.
Zalig, die dezen weg bewandelen! hnn geluk is slechts gekend door hen, die het ondervonden hebben.
5. Die zich niet versterft in onverschillige en geoorloofde zaken, hij zal zich bijna of in 't geheel niet versterven in noodzakelijke of ongeoorloofde dingen.
Wilt- gij leeren, u zeiven in groote dingen te versterven, versterf u dan volhardend in het kleine.
De nieuwsgierigheid der oogen, het vurig verlangen om nieuws te hooren, de begeerte naar ijdele gesprekken, de lust naar aangename geuren, de neiging te genieten, wat do zinnen streelt, nu eens de begeerlijkheid om te eten of te drinken zonder voldoende reden, dan weder het voornemen, iets te doen, wat anderen hinderlijk is; deze en dergelijke dingen kannen de stof voor herhaalde, ja voor aanhoudende verstervingen uitmaken.
Deze, mijn kind, zullen trouwe wachters zijn van uwe onschuld; deze zullen het voedsel zijn der goddelijke liefde; deze zullen in uw hart don ijver bewaren; deze zullen de voortdurende offers zijn op het altaar van het innerlijk heiligdom opgedragen, welke met de offers van mijn Hart vereenigd, onophoudelijk in geur van zoetheid zullen opstijgen tot den troon des Allerhoogsten.
Deze kleine en dagelijks herhaalde offers zijn passend en nuttig voor allen, voor jongenen ouden, voor zwakken en sterken; voor beginnondon, voortgaanden en volmaakten; en niemand kan
478
zioli daaraan onttrekken, zonder een teeken van laanwheid te verraden.
Daarin ligt geen gevaar voor de gezondheid van wien ook; daartoe behoeft geen verlof gevraagd te worden; zij zijn voor een ieder veilig en heilzaam.
6. Groote verstervingen echter kunnen niet allen gelijkelijk op zich nemen ; niet allen toch hebhen de zelfde behoefte, noch de zelfde lig-chaamskracht, noch eindelijk een zelfde roeping.
Daarom is het raadzaam de bijzondere omstandigheden aan onzen geestelijken leidsman gepast te openbaren, met hem wijslijk de mate van versterving te bepalen, zonder zijnen raad niets buitengewoons te ondernemen, om niet door den schijn van goed het ware goed te verliezen, noch ons voor grooter goed ongeschikt te maken.
Onder de verstervingen verdienen zij de voorkeur, welke uit haren aard meer geschikt schijnen, om de zinnen aan den geest en aan de genade te onderwerpen en die u meer geschikt maken, overeenkomstig mijn voorbeeld de tegenspoeden met kracht te verdragen.
Doch vóór alle moeten die omhelsd worden, welke door mij, door de Kerk, door de Oversten worden voorgeschreven. Deze worden heiliger en met meerder zekerheid beoefend dan andere, welke door eigene keuze worden opgelegd; deze dragen meerdere en kostbaarder vruchten, dewijl bij de versterving nog de deugd en de verdienste der gehoorzaamheid gevoegd wordt.
Mijn kind, als gij u met een dankbaar hart in het geheugen roept hoe ik verwond ben ge-
479
worden om uwentwille, en verscheurd om uwe zonden, dan zult gij met den Apostel er op uit zijn, de teekenen mijner wonden in uw ligchaam te dragen en zoo te leven, dat mijn leven in liet uwe geopenbaard wordt.
7. De leerling. O mijn Jesus en mijn God! Waarlijk, Gij zijt de man van smarten; want zie, ik beschouw U gegeeseld en ik zie geen gedaante, geen schoonheid meer aan U; als een melaatsche en een geslagene zijt Gij, zoo, dat Gij onkennelijk zijt geworden.
Waardoor, helaas! waardoor, zoo niet door mijne zonden, zijt Gij tot zulk een uiterste ge-bragt ? Ik, verachtelijk kind der menschen, heb wreedelijk gezondigd, en Gij, opperste God, boet daarvoor met zooveel en zoo groote smarten, met zooveel en zoo groote wonden!
O welk een Hart hebt Gij, Heer Jesus! Hoe groot is de overmaat uwer liefde, die U dat alles voor mij deed lijden! O beminnelijkste, o zoetste Jesus! Welk een magtige beweegreden, om op ü te vertrouwen, hoe ellendig ik dan ook ben! welke dringende aansporing, TJ uit geheel mijn hart weder te minnen!
Hoe onnatuurlijk echter, hoe afschuwelijk zou het zijn, door de zonde uwe martelingen te vernieuwen, terwijl ik verpligt ben, gedurende alle eeuwigheid U mijne dankbare liefde daarvoor weder te geven!
Verkiezelijker is het voor U duizendmaal te sterven, dan zoo iets te bestaan. Ja, Heer, liever wil ik hier uit liefde tot U den geest geven, dan tegen U te zondigen.
480
En om dit inderdaad te voorkomen, schenk mij daarom de genade, mijn ligchaam volhardend onder bedwang te houden en mijne zinnen bij elke gelegenheid te versterven.
Geef mij, smeek ik U, vnrige liefde voor ü, en zie, de versterving zal mij een leven zijn, waardoor ik voor U leef, U navolg, U onophoudelijk vereer, U dagelijks een offer breng, nu een slagtoiïer van lof en dankbaarheid, dan een zoenoffer van zintuig of neiging, dan wederom een brandoffer van geheel mijn hart.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
hoe wij uit het voorbeeld van het allerheiligst ii-vrt van jesüs leeren moeten, ligohamelijke ziekten en smarten te verdragen.
1. Jesus. Mijn kind, na de geeseling, terwijl geheel mijn ligchaam nog droop van het bloed, zie, daar geleidden mij de soldaten in den voorhof van de lijfwacht en riepen daar geheel de wacht bijeen.
En een kroon van doornen vlechtend, plaatsten zij die wreedaardig op mijn hoofd en gaven mij een riet in de regterhand.
En nu kwamen zij beurtelings voor mij neder-knielen en bespotteden mij; en weder opstaande namen zij het riet en sloegen daarmede op mijn hoofd en zoo de scherpe punten der doornen
481
dieper doordringend, doorboorden zjj mijn hoofd van alle zijden.
Nu, mijn kind, klommen mijne smarten tot een onuitsprekelijk uiterste; en dewijl ik die kroon bleef dragen tot den laatsten snik, zouden zij steeds voortduren en onophoudelijk toenemen.
Zie, ik sleepte mijne gebrokene leden en gekneusde ledematen mede, en al mijne zintuigen waren krank en bijna magteloos door de grootheid der smart!
Van de voetpalm tot aan de kruin van mijn hoofd was er innerlijk of uitwendig geen gezond deel meer in mij.
2. Nimmer, mijn kind, zult gij de smarten van mijn Lijden beter begrijpen, dan wanneer gij dezelfde smarten lijden zult: wanneer gij uw ligcjiaam door smarten gemarteld en uwe ziel door droefheid verteerd zult voelen.
Wanneer de mensch van fortuin, van een goeden naam of van andere uiterlijke zaken beroofd wordt, dan valt dit zwaar, o ja en bitter voor de natuur; doch veel zwaarder, veel bitterder is het, door ligchamelijke ziektepijnen gekweld te worden.
Want boven die uiterlijke dingen kan de mensch door grootmoedigheid zich met behulp der genade zoo zeer verheffen, dat hij de oorzaak of het gevolg der wederwaardigheden vergeet of niet acht; doch in ziekten des ligchaams kan hij niet ongevoelig zijn voor hetgeen hij gevoelt en wat hij ook doen moge, altijd en overal draagt hij zijne ziekte mede.
Evenwel, moge de ziekte een zwaarder lijden zijn, grooter zijn ook de goederen, die zij den geduldigen lijder oplevert.
31
482
Daarom, mijn kind, zij het uwe grootste zorg haar met een welgezind hart te verduren en daarbij, zoo veel doenlijk, de gesteltenissen mijns Harten na te volgen.
3. En wel ten eerste; als gij eenige ziekte gevoelt, neem haar dan aan, als eene bezoeking van de liefde mijns Harten, ten minste met het hart zeggend: Gezegend de Heer, die zijn kind bezocht heeft! En wil dit niet nalaten, ofschoon gij bespeurt, dit slechts met moeite te kunnen doen; daardoor toch zult gij des te gemakkelijker den weêrzin der natuur overwinnen en meer verdiensten vergaderen.
Onderwerp u vervolgens zoo goed gij kunt aan den goddelijken wil; en vernieuw die heilige onderwerping zoo dikwerf mogelijk, verzekerd daaruit zeer groote sterkte en grooten troost to zullen putten.
Vereenig daarna uwe smarten met de mijne, en doe dit herhaaldelijk tot verschillende doeleinden, al naar dat de noodzakelijkheid of het nut of ook de godsvrucht het zal
vergen. . .
Door deze goddelijke vereeniging, welke van zalvende genade overvloeit, zullen uwe smarten gelenigd en voor u ligter en zoeter worden.
Eindelijk, mijn kind, om u ter volharding te ondersteunen en om uwe ziel in vrede te bezitten, moet gij, zoo veel mogelijk, uwe oplettendheid en uwe gedachten afleiden van de oorzaken uwer smarten, ja ook van uwe smarten zeiven; vestig daarentegen uwe aandacht op mijn voorbeeld en op het onoverwinnelijk geduld der Heiligen, en
483
bedenk, -welk een onmetelijk, welk een zoet loon
Igij in den hemel zult verwerven, bijaldien gij dit door vrijwillig ongeduld niet verliest.gij in den hemel zult verwerven, bijaldien gij dit door vrijwillig ongeduld niet verliest.
4. Dewijl gij intusschen, mijn kind, veel genade noodig bebt en uit u zeiven niets ter zaligheid doen kunt, moet gij overeenkomstig uw vermogen volharden in het gebed; vooral in korte en vurige gebeden, op deze en dergelijke wijze tot mg verzuchtend: Zie Heer, wien Gij tot den
dood toe bemind hebt, is krank......Heer,
geef geduld......Geef onderwerping. ....
Geef vereeniging met u ten einde toe.
En als de ongesteldheid toeneemt, zult gij wel doen, hetgeen een leerling van mijn Hart het passendst is, indien gij uw ligchaam inderdaad als een levende offerande aan mij opdraagt, en den dood aanneemt op dien tijd en op die wijze te ondergaan, naar het mij behagelyk zal zijn.
Weet wel, mijn kind, dat gij somtijds, hoezeer gij daar ook tegen strijdt, zeer geneigd zijt, den moed te verliezen. Herinner u, dat dit het gevolg is der kranke en der kwijnende natuur, waardoor gij u niet moet- en ook niet moogt laten ontstellen. Draag slechts zorg, daaraan niet toe te geven of te veel in te willigen. Want daarvoor buigende of daaraan toegevend, zult gij en te vergeefs uwe smarten vermeerderen en zelfs uw hart in slechte stemming brengen.
Indien uwe smarten en angsten u somtijds zoo verre voeren, dat gij zelfs naauwelijks van de vermogens uwer ziel ter herinnering gebruik kunt maken, blijf dan rustig tussclien mijne armen
484
en wil niet met geweld of met angst gevoelens of oefeningen van deugd verwetken, maar stel n met kalme onderwerping aan mg tevreden.
Zalif hij, die in ziekte volhardend met den zaligmakenden wil Gods vereenigd blijft! Zoolang toch als hij één is met het goddelijk welbehagen, rust hij aan mijn Hart en is alles veilig!
Mijn kind, verlies den moed niet, of wil niet mistroostig worden wegens de grootheid of dsn langen duur uwer smarten; herinner u, dat vele Heiligen hun leven lang in de grootste smarten gesleten en, daarin onderworpen, zich geheiligd 'hebben; en beschouw, hoe uw lijden, het moge nog zoo groot en zwaar zijn, niets is in vergelijking met de onmetelijke en eeuwigdurende blijdschap, waarmede uw geduld weldra in den hemel beloond zal worden.
Roep u de overmaat mijner kwellingen en mijn martelaarschap in het geheugen, dat geheel mijn leven voortduurde; en herinner u, dat ik dit alles vrijwillig leed uit liefde voor u. Dat zal u veel helpen, om uwe wederwaardigheden uit liefde tot mij standvastig te verdragen.
5. Word niet vrijwillig lastig of ongeduldig jegens hen, die de zorg over u hebben. Uwe ongesteldheid zal dikwijls oorzaak zijn, dat zij u onoplettend of zorgeloos toeschijnen.
Zoo dikwijls het noodig of gebruikelijk is, moogt gij mij met nederigheid en liefde te kennen geven, wat gij voor u noodzakelijk of nuttig geloofd te zijn. Doch houd u intusschen in die stemming, dat, hetzij men uw verlangen inwilligt of niet, gij evenwel onderworpen en tevreden blijft,
485
Aanvaard en lijd geduldig alles, wat u van de zijde uwer oppassers te lijden overkomt, al ware dit ook niet het minste deel van uw lijden. Trouwens, dit levert wegens de bitterheid der omstandigheden, waaronder het geschiedt, groote verdiensten op.
6. Wacht u, mijn kind, onder voorwendsel van ongesteldheid aan het vleesch toe te geven. Op dat punt dwalen er niet weinigen, die door de ziekte niet slechts niet beter, maar integendeel slechter worden, wijl zij zich beminnaren des ligchaams en slaven der hartstogten gemaakt hebben.
Geef aan het ligchaam, wat het toekomt; doch zoo min in goede als slechte gezondheidstoestand, zoo min tijdens het leven als in de uur van uwen dood moet gij voedsel geven aan de ongeregelde neigingen des vleesches, die zoowel tijdens gezondheid als gedurende gevaarlijke ziekte evenzeer verstorven moeten worden.
Onderwerp u aan lastige geneesmiddelen, aan smakelooze en bittere dranken uit een geest van versterving. Des te kostbaarder is deze versterving, des te zuiverder verklaring is zij van uwe liefde jegens mij, naar de mate zij lastiger is en meer tegen de neiging der natuur strijdt.
7. Wil u, mijn kind, tijdens uwe ziekte niet bezig houden met verlangens , om uw ambt of betrekking te vervullen; voor u zei ven of voor anderen te arbeiden, werken van godsvrucht te verrigten; kortom andere goede dingen te doen, die met uwe ongesteldheid niet gepaard kunnen gaan.
486
Dergelijke dingen, dienen tot niets, tenzij om IJ nutteloos te bedroeven, u kwalijk te verontrusten, of mij te mishagen.
Ik eisch ze dan niet van u, mijn kind; wat ik van u verg is: met een goed gezind hart te lijden, in ovorgeving aan mijnen goddelijkenwil.
Doe slechts, wat ik van u eisch: en laat al het overige aan mijne Voorzienigheid over, die zonder u, alles zeer goed kan en weet te regelen.
8. Zie toe, mijn kind, zie wel toe, dat gij tijdens uwe ziekte niet uwe eigene leiding volgen wilt. Want in dien tijd vooral, zult gij, zooals een blinde den blinde, u in eenen afgrond leiden.
Gehoorzaam godvruchtiglijk aan uwe Oversten en laat u door hen van mij bestieren. Eer den geneesheer, omdat het zoo behoort en zijt hem in eenvoudigheid des harten onderdanig.
Wil ook in ongesteldheid u zeiven niet te kort doen door verwaarloozing of zorgeloosheid; maar maak op redelijke wijze gebruik van de middelen, God, van witjii alle gezezing komt, biddende, dat hij zich gewaardige, u daardoor de gezondheid weder te geven, als het u zalig is.
Als gij dit gedaan hebt, geloof dan dat de ziekte, hoe zwaar zij ook wezen moge, voor u heilzaam is, dewijl zij volgens den goddelijken wil is.
Welaan, mijn kind, zijt vrijwillig een martelaar in uwe smarten uit liefde tot mij, die door de overmaat aller smarten de koning aller Martelaren ben geworden.
Heb geduld, o kind mijns Harten, heb geduld ; zie! nog een weinig tijds en uwe smart zal in vreugde verkeeren en ik zelf, die uit liefde
487
tot u met doornen gekroond werd, zal u met glorie en eere kroonen.
9. De leeeling. Zijt gezegend, Heer, omdat Gij uw kind bezoekt hebt, om mij in dezen tijd ontfermend voor te bereiden voor de eeuwigheid !
O mijn God, hemelsche Verzorger der men-scben ! Zie, in uwe handen vertrouw ik mijn lig-chaam en mijne ziel. Gij weet, wat voor mij het best is; doe met mij, wat Gij in de goedigheid uws Harten wilt.
Ik lijd veel, o Heer Jesus ; Gij weet het. Help mij met uwe genade; versterk mij met uwe liefde. Wilt Gij, dat do pijn langer dure, vermeerder dan, smeek ik U, vermeerder dan de genade, vermeerder het geduld.
Al mijn lijden vereenig ik met uw lijden, dat veel smartelijker was en ik bid ü, alles tot Uwe eer en tot mijne zaligheid te doen strekken.
Verleen mij deze grooto gunst, welk ik U door Uw allerwelwillendst Hart smeekend vraag, dat Gij mij met U onafscheidelijk vereenigd hou-det en zoo naar den eindpaal van alle ellende geleidet, naar de eeuwige zaligheid.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
hoe wij, ka au het voorbeeld van het allerheiligst hart van jesus, den dood moeten aannemen.
1. Jescs. Gekroond met doornen, mijn kind, en met een purperen mantel omhangen, bragt
488
Pilatus mij naar buiten en mij aan al iet volk toonend, zeide hij: »ziet den mensch!quot;
Doch toen de Joden mij zagen, werden zij niet verweekt, integendeel, hooger nog klom hunne dorst naar den laatsten druppel van mijn bloed; en allen te gelijk schreeuwend, riepen zij eenparig: »Kraisig hem, kruisig hem!quot;
Andermaal te leur gesteld en meer nog onthutst dan te voren, zeide Pilatus: ik vind geene schuld in hem. Doch zij drongen nog heviger aan en bedreigden hem: Indien gij dezen loslaat, zoo spraken zij, dan zijt gij geen vriend van Cesar.
Nu ziende, dat hij mij niet konde loslaten zonder de gunst des volks en welligt ook die des keizers te zullen verliezen, vormde Pilatus zich een valsch geweten en viel zoo in eene noodlottige begoocheling van zich zeiven. Ten aanschijn namelijk van geheel het volk zijne handen wasschend, sprak hij: »ik ben onschuldig aan het bloed van dezen Eegtvaardige; gij moogt toezienquot; Doch zij riepen met luider stem: »zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!quot;
Toen sprak Pilatus het vonnis uit, waardoor hun eisch werd ingewilligd en leverde mij, wien hij telkens en herhaaldelijk onschuldig bevonden en onschuldig verklaard had, volgens hun verlangen over, om gekruisigd te worden.
2. O! wie, mijn kind, wie zal verhalen, wat toen mijn Hart gevoelde ? Zie, uit den hemel was ik neergedaald, om de wereld te troosten en zalig te maken; ik had hitte en koude verduurd, dorst en honger geleden, ik had mijn leven ge-
489
sleten in onophoudelijken arbeid, in onverpoosd lijden, alles eindelijk had ik ten offer gebragt, om allen gelukkig te maken; en voor dat alles gewordt mij van hen de dood, en wel de dood des kmises!
Welke smart doorboorde mij het Hart wegens zoo veel ondankbaarheid, wegens zoo veel onge-regtigheid des menschen! Welke smart wegens de verstoktheid hunner harten, die met verachting van hot aangeboden geluk, zich geheel en al aan het onheil prijs gaven! Welke smart wegens de droefheid mijner heiligste Moeder en mijner beminde Leerlingen, aan wie ik mij niet slechts op een zoo bittere, neen ook op zulk een schandelijke wijze zag ontrukken.
Maar toch heb ik het doodvonnis met een onderworpen Hart omhelsd, niet ziende op de schandelijke boosheid van hen, die mij veroordeelden, maar op het welbehagen van mijnen heinel-schen Vader.
Trouwens de Vader wilde uit hunne overgroo-te boosheid, die zij door het misbruiken van hun vrijen wil bedreven en welke Hij veroordeelde, overeenkomstig zijne eindelooze wijsheid het hoogste goed trekken, de verlossing namelijk dei-wereld.
Daarom heb ik mij, ondanks het smartgevoel der menschelijke natuur, met een zekere bovennatuurlijke blijdschap aan den dood onderworpen, waardoor do wereld gered, de hemel geopend, de goddelijke Majesteit verzoend en gefc'erd, eindelijk ook mijn Hart weder bemind en in alle eeuwigheid grootelijks geprezen zoude worden.
Mijn kind, onderzoek ijverig deze gesteltenissen
490
mijns Harten; neom deze gevoelens over; aanvaard, voor zoo veel het in uw vermogen ligt, den dood, die u wacht met dezelfde stemming.
3. Wetende, dat alle menschen van nature den dood vreezen, en hem als het verschrikkelijkste van al wat ons op aarde kan overkomen, duchten wegens het verledene, het tegenwoordige en wegens de toekomst, daarom gedoogde mijn Hart niet, hen zonder een voorbeeld te laten, waaraan zij zich zouden spiegelen en waarin zij zoeten troost zouden vinden.
Zijt derhalve niet verbaasd, mijn kind, noch ontsteld, indien gij u bij de nadering des doods hetzij hij met de daad, hetzij in verwachting nader treed, een hevigen afschrik en weerzin dei-natuur in u gevoelt. Daar is volstrekt geen kwaad in gelegen : al dat natuurlijke zal, zoo gij slechts wilt, tot uw heil verstrekken.
Wil slechts met die gewaarwordingen dei-natuur niet instemmen, opdat zij u niet in slechte gesteltenis brengen of u beletten, u aan den goddelijken wil, wien al, wat natuurlijk en geschapen is, onderworpen moet zijn, te onderwerpen.
Lijd geduldig allen weerzin der natuur en maak daarvan gebruik als van de gelegenheid, om groote deugden te beoefenen en vele verdiensten te verzamelen.
4. Mijn kind, veroorloof der verbeelding niet, wild rond te dolen ; volg evenmin de natuurlijke rede, om de beschikkingen der goddelijke Voorzienigheid te onderzoeken, eindelijk, buig u ook niet voor uwen wil, hoe goed en heilig hij u
491
schijue, opdat gij niet in gevaarlijke zinsbegoo-chelingen vervallet.
Neen, onderwerp, na uwe verbeelding beteugeld te bebben, én uw verstand én uwen wil aan mij; daardoor zult gij niet weinig verdiensten vergaderen en tevens kalm en veilig zijn.
Wanneer gij smart of angst ondervindt omtrent zaken of personen, die u door den dood ontrukt worden, wil ook daardoor uw hart niet laten verontrasten. Uwe onrust zal immers bun zoo min als U eenig voordeel aanbrengen, doch wel zeer nadeelig zijn.
Indien gij gedaan bebt, wat gij voor ben moest en kondet doen, laat dan alles over aan mij, die weet, wie u omgeven en die in de liefde mijns Harten voor de uwen veel beter zorg draag dan gij het zoudt vermogen.
Houd mijn voorbeeld in uw geheugen, mijn kind; herdenk, hoe ik mijne dierbaren verliet en aan het goddelijk welbehagen overgaf. Houd u daarmede bezig en troost u daarmede.
ïrenr ook niet, mijn kind, omdat gij dat leven reeds moet verlaten. Immers, wat is het aardsobe leven, dan onophoudelijke kommer? Wat is het verblijf in deze wereld anders dan een verwijlen in ballingschap! Wat eindelijk is het verkeer onder de menschen anders dan een zich vervreemden van mij en van de Engelen.
Als gij de zaak wel beschouwt, dan is, bijaldien ik u roep, de dood beter dan bet bittere leven. Want de dood is het einde van de kwalen der wereld, een vertrek van hier naar mij.
492
het begin der goederen, die aan geen wisseling of beperking onderhevig zijn.
De leerling. Ja, Heer Jesus, indien ik wist, dat ik na mijden dood met U onder de Heiligen zoude zijn, voorzeker, dan zou ik mij niet bedroeven, maar veeleer verblijden: voorwaar, dat verschrikt, dat beangstigt mij, niet te weten, welke toekomst mij wacht, of ik haat of liefde zal waardig gekeurd worden; welke eeuwigheid mij dus te wachten staat: een gelukkige of een ongelukkige.
Jesus. Wat vreest gij, mijn kind, of waarom kwelt gij u met ijdele angsten? Weet, dat de mensch, die zalig wil worden, (bij moge dan ook nog zulk een slechten weg bewandeld hebben), en daartoe wil mede werken, nimmer verworpen zal worden door mij, die de zaligheid van alle menschen wil.
Zijt er van verzekerd, dat ik het ontbrekende aanvul van een ieder, die doet, wat in zijn vermogen is. Doe derhalve in vrede, wat gij kunt en werp u, wat het overige betreft, aan mijn Hart; daar, mijn kind, zult gij nooit te gronde gaan.
Wees daarom kalm, en bereid, zooveel gij kunt, u zeiven voor tot den overgang uit het tijdelijke naar het eeuwige.
6. Eu wel op de eerste plaats offer u zei ven aan mij op met een onderworpen hart en bid, dat ik uw sterven in vereeniging met mijnen dood aanneme, als een zoenoffer voor al uwe misdaden, ter voldoening van al uwe schulden, als eene eerbetoo-ning jegens de goddelijke majesteit, eindelijk als een betuiging uwer liefde jegens mij.
493
Schenk daarna uit geheel uw hart volkomen vergeving aan al uwe vijanden en aan alle naasten, die ü, waarin ook, gekrenkt of beleedigd hebben.
Ontvang vervolgens met den ijver, welken gij aanwenden kunt, de heilige sacramenten, waarmede de kerk met moederlijke zorg u tracht uit te rusten, om in den laatsten strijd de overwinning te behalen en zegevierend den hemel binnen te kunnen gaan.
Eindelijk, geef u geheel over in mijne handen, bereid te sterven, niet, wanneer en zoo als gij het zult willen, maar zoo en dan, als ik het zal willen. Gij kent noch den tijd, noch de omstandigheden, die voor u het best zijn; doch ik, mijn kind, ken ze, en alsdan zal ik ü tot mij roepen, mits gij zelf niet vrijwillig een beletsel in den weg stelt.
Onderwerp U derhalve geheel aan mij door de volstrekte overgave van U zeiven in mijne handen; en houd u overtuigd, dat gij ten laatste niets beter doen kunt, dan u volkomen met het goddelijk welbehagen te vereenigen, en als een volmaakt slagtoffer van dat zelfde welbehagen n aan te bieden. Doet gij dat, dan zult gij zalig worden.
7. Hoe gelukkig hij, mijn kind, die zich aldus tot den dood voorbereidt en voorbereid houdt! Voor hem is het sterven waarlijk veilig en gelukkig: voor hem is de dood geen bron van kwaad, maar integendeel van goed, ja van veelvuldige goederen.
Want zie eens, uw Vader, die in den hemel woont; uwe Moeder, de koningin des hemels; uwe gezellen, de heilige Engelen; uwe broeders,
494
alle uitverkorenen; uw waar en blijvend vaderland; uwe glorie en zaligheid: dat alles is in het ander leven, en nergens anders dan in het ander leven kunt gij dat volmaakt genieten.
Welnu, mijn kind, de dood is de eenige deur, waardoor gij uit dit leven in het andere kunt binnengaan. Is het dan geen gelukkige ure, als ik zelf u de deur voor zoo veel goederen open!
Wil nu echter, totdat die ure slaat, waarop ik haar voor u openen zal, handelen, edelmoedig lijden, standvastig volharden: ik ben met u in arbeid en in kommer en indien gij mij niet met vrijen wil terugstoot, zal ik met u blijven, totdat ik u mijn rijk zal binnenleiden in het gezelschap der Heiligen en Engelen.
8. De leeeling. O allerzoetste Jesus! welke vertroosting stort gij niet uit uw honigzoet Hart over mij uit! Als de zalving van uwe geheimzinnige mededeeling reeds zoo zoet is, wat zal het bezit van TJ niet zijn in het rijk uwer glorie!
Ja, Heer, leid mij üw rijk binnen; ik wensch immers ontbonden te worden en met ü te zijn.
Voer mijne ziel uit hare gevangenis, opdat ik uit den kerker van dit ellendig leven tot de vrijheid van het hemelsch vaderland, uit alle bekommeringen tot de eeuwige zaligheid moge overgaan.
O Jesus, mijn God en mijn Vader! wiens kind kwijnt in een vreemd land, waarom, als ik eenmaal , gelijk ik van uw eindeloos goed Hart hoop, ü in eeuwigheid zal mogen genieten, waarom wordt dan het klein gedeelte levens, wat mij overblijft, niet door de eeuwigheid verzwolgen.
495
Waarom ben ik nog niet met U, om U op volmaakte wijze te beminnen, om eeuwig Uwe barmhartigheid te bezingen, om de goedheid en liefde Uws Harten zonder einde, zonder mate te loven en te prijzen?
Zoolang ik hier beneden blijf, verkeer ik in gevaar, en U en mij zei ven te verliezen; zoo lang ik dit sterflijk ligchaam mededraag, kan ik niet alle gebreken vermijden, noch U beminnen, zooveel als ik het begeer.
O Heer Jesus! als ik dit beschouw, walgt aan mijne ziel het leven om uwentwille. Doch niet zoo als ik wil, maar zooals Gij wilt; Uw wil geschiede op aarde, zoo als in den hemel. Liever wensch ik uit liefde tot ü overeenkomstig Uwen wil ook dat gevaar, ook die bitterheden te ondergaan, dan volgens myn eigen wil het leven te verlaten.
Blijf Gij slechts bij mij; houd mij onderworpen aan U, vereenigd met Ü gedurende mijne overige levensdagen, totdat het eeuwig leven aanbreekt.
O leven, wat ik thans slijt! O alles wat zigt-baaris! Watzijtgij, beschouwd op den drempel der eeuwigheid! daar verschijnt gij, gelijk gij zijt, als schitterende maar ijdele dampen.
O eeuwigheid! onuitsprekelijk iets! iets grootsch. stel ik mij vanU voor, dochgrooter nog inü; oneindigheden zijn er inU, die geen oog gezien r geen oor gehoord, noch een menschenhart ontwaard heeft.
O eeuwige woonplaats van allen, die het leven der redelijke schepselen hebben ontvangen! Weldra zal ik in u zijn; weldra zal ik uwe won-
496
deren zien, elk oogonblik kunt gij mij geopend ■worden, als de Braidegom komt, wien mijne ziel bemint, doch ook op dezelfde stonde , dat zij mij geopend zal worden, zie, dan zal ik rustend aan het Hart des Beminden, met hem binnentreden. Zoo zij het, HeerJesus, mijne liefde voor eeuwig!
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
welke gesteltenis des hasten, wij naar
het voorbeeld van jesus allerheiligst hart met betrekking tot het kruis moeten bezitten.
1. Jesus. Mijn kind, toen het doodvonnis tegen mij was uitgesproken, werd alles met den meesten spoed voor zijne voltrekking in gereedheid gebragt. Zie, daar stond reeds het kruis op mij te wachten.
Gebonden, derhalve, overdekt met bloed, verscheurd door geeselslagen en wonden, werd ik naar het kruis geleid: en toen ik het zag, verzuchtte smachtend mijn brandend Hart: Gegroet, gegroet, o heilzaam kruis, altijd bemind, zonder ophouden begeerd, eindelijk voor mij bereid! O heilig kruis! door u zal ik overwinnen, door u zal ik zegevieren, door u zal ik heerschen.
Toen het kruis omhelzend en met vuur aan mijn Hart drukkend, bevochtigde ik het met mijn bloed en tranen; daarna nam ik het op mijne schouders, ten aanschouwe der wereld en des hemels.
497
Door de soldaten der Joden en Heidenen omgeven, m de heilige stad, op den helderen middag, bekleed met mijn eigen bovenkleed, trad ik voort, mijn kruis dragend.
Zie, mijn kind, zie, ik ga het kruis oprigten op den berg als de oorlogsvaan van mijn rijk tegen den vorst der wereld; en op die banier zal ik met mijn eigen bloed de onuitwischbare strijdleuze der mijnen schrijven: »De liefde van Jesus, die zich offert uit liefde voor de menschen,quot; tegenover het wachtwoord der wereldlingen: » De liefde voor de wellusten, schatten en eerbetoo-ningen der wereld.quot;
Met die leuze van mij, in dit teeken, mijn kind, zult gij overwinnen; doch de vijand, door mijn wachtwoord en teeken op een dwaalspoor gebragt, zal te gronde gaan.
2. Onder de banier des kruises zullen de menschen uit alle natiën, volkeren en stammen der aarde zamenstroomen en onderling en met mij vereenigd worden.
Onder deze banier zullen mijne leerlingen mij als aanvoerder erkennen, en, met mijne liefde bezield, mij blijmoedig volgen.
Onder dit vaandel zullen al de mijnen strijden, zegepralen over de hel, over de wereld en over zich zeiven, en eindelijk het rijk der hemelen zelfs veroveren.
Komt dus, komt allen,en doe,wat gij mij hebt zien doen; een iegelijk neme zijn kruis op en volge mij, steeds de oogen op mij vestigend, voortgaande met een grootmoedig hart en opgeruimd gemoed, nimmer noch ter regter noch ter linkerzijde afwijkend.
32
498
Gij allen, die mij vergezeld zult hebben, zult deelgenooten eeuer zekere overwinning en eener eeuwige belooning zijn; docli hoe meer nabij mij iemand zal gevolgd zijn; hoe grooter de liefdesterkte is, die hij zal hebben aan den dag gelegd, des te nader zal hij mij eindelijk zijn in glorie, des te grooter in mijn eeuwig rijk.
Dat niemand het wachtwoord vergete; dat niemand het vaandel verlate; maar dat een ieder bereid zij voor die leus, ouder die vaan te overwinnen of te sneven, volkomen zeker, dat zoo hij in die stemming leeft en sterft, hij mijn gezel en dus deelgenoot mijuer onfeilbare overwinning zal wezen.
3. Ja, mijn kind, ik heb nooit het kruis ont-vlugt; maar ik heb mij aan het kruis gehecht, aan het kruis volhard, aan het kruis den geest gegeven, overwinnend en zegepralend.
Gelukkig de ziel, die met de gevoelens mgns Harten bezield, het kruis vol liefde omhelst en getrouw omklemd houdt! Dat kruis houdt haar aan mijne zijde; werpt haar niet neer, maar beurt haar op, is geen beletsel, maar een spoorslag tot bereiking van het toppunt der heiligheid, tot beslissende overwinning.
Volhard derhalve, mijn kind; met mij onder het kruis, moet gij leven, onder het kruis sterven, als gij op mij gelijken en eenmaal met mij wilt zegevieren.
Luister naar niemand; noch naar het vleesch, noch naar het bloed, noch naar den geest, welken ook, zoo zij u overreden, het kruis te verlaten.
499
Waar, mijn kind, waar is het beter, dan onder het kruis? Het kruis toch is de geleider naar het rijk, dat eeuwig duurt; het kruis is de wijsheid der Apostelen, het zegetecken der Martelaren, de glorie der Belijders, de veiligheid dei-Maagden, de heiliging van den ouderdom, de bewaker der jeugd, de veroordeeling der wereld-lingen, de spiegel der kloosterlingen, eindelijk de toevlugt en troost van alle ongelukkigen.
Als gij het kruis ontvlugt, miju kind, waarheen zult gij u dan wenden? Zie, dan zult gij in de legerplaats des vijands geraken, waar gij niet één kruis zult vinden maar waar velerlei kruisen van alle zijde \i zullen te gemoet komen, overvallen en verpletteren.
Daar zal u mijn vaandel, dat van de liefde mijns Harten getuigt en u moed enedelmoedigheidinstort, niet opwekten of troosten; maar do ketenen van dwingelanden onder een schoonen naam u langs ruwe wegen voortslepen, niet ten goede maar ten ongeluk, niet tot vreugde maar tot kwellingen, niet tot glorie maar tot schande.
Hier echter onder mijn kruis, mijn kind, zijt gij met mij uw aanvoerder, uw bewaker en uw krooner; hier verkeert gij onder alle goeden, sterken en edelmoedigen; hier zijt gij in gemeenschap der uitverkorenen en Heiligen, die u zijn voorgegaan en onder hot kruis en levend streden en stervend zegepraalden; hier eindelijk vormt gij één gezelschap, ééne legerschaar met de Engelen zeiven, die aau uwe zijde geplaatst u beschermen, met u strijden en evenzeer mijn rijk trachten uit te breiden.
500
Dwaas dus en noodlottig zoudt gij handelen, als gij er op dacht, het kruis te ontloopen, of u inbeeldet, ergens beter te kunnen zijn dan onder het kruis.
4. Wel is het waar, en dit moet u niet verwonderen , de vorst der booze wereld en zijn afgezanten, dewijl zij vijanden zijn, trachten, zoo dikwijls als zij u door ingebeelda voorbeelden bekoren en door schijnredenen overhalen, u na het kruis verlaten te hebben, tot hen te doen overloopen.
Doch, mijn kind, sla uw oog zelfs niet op hunne bedriegelijke voordeden, leen evenmin uw oor aan hunne listige drogredenen; maar hof uw hart en oogen op tot mij, die de strijdbanier voor u uitdraag, en verklaar plegtig, mij te willen volgen in elk geval, ja zelfs in den dood.
Zoo zult gij bewerken, dat de aanvallen en listen der vijanden meerder afkeer voor hen en steeks krachtiger gehechtheid aan mij in uw hart opwekken.
5. Doch het is niet genoeg vooru, mijn kind, het kruis niet te ontvlngten; gij moet het kruis omhelzen, op uwe schouders nemen.
Bemerk dit wel en schenk daaraan ijverig uwe oplettendheid; want zie eens al de gebreken, welke gij bedrijft, spruiten ze niet daaruit voort, dat gij het u aangeboden kruis weigert, of aarzelt te omhelzen en op te nemen.
Als gij de liefde krenkt, welke is de oorzaak daarvan, zoo niet uwe weigering om het kruis, dat u oogenblikkelijk wordt aangeboden; de een of andere vernedering, of de versterving van uw eigen zin of van uwe natuurlijke neiging, te ondergaan ?
501
Waarom handelt gij tegen de heilige armoede? Is het niet, omdat gij het kruis niet opneemt; omdat gij u zeiven niet wilt onderwerpen aan de moeite, of u niet wilt blootstellen aan de vernedering van verlof te vragen?
Waarom misdoet gij tegen de zedigheid? Is het niet, omdat gij de versterving verwaarloost; omdat gij dit kruis niet aanvaardt?
Waarom blijft gij in gebreke ten opzigte der gehoorzaamheid ? Is het niet, omdat gij het kruis niet bemint; omdat gij nalaat uw eigen wil en oordeel volmaakt ten oflFer te brengen?
Inderdaad, mijn kind, het is zoo; tegen welke deugd gij handelt of misdoet, als gij wel toeziet, zult gij ontwaren, dat de oorzaak niet anders is dan gebrek aan bereidwilligheid, om het kruis te omhelzen en op uwe schouders te nemen,
En toch, mijn kind, zoodanig kruis is klein en ligt; als gij dit niet met liefde aanneemt, hoe zult gij dan een grooter en zwaarder kruis opnemen?
Zie wel toe, mijn kind, dat gij niet in zinsbegoocheling vervalt en ongelukkig wordt , zoo als zij, die het een of ander ontzaglijk kruis zich in de verbeelding schilderen en ook vaststellen , het eenmaal te dragen , doch intus-schen elk kruis, dat thans wordt aangeboden en dat ook minder moeijelijk is, met toeleg ontwijken; en geplaatst tusschen het kruis en de overtreding, zich gewennen de laatste in plaats van het eerste te omhelzen.
6. Wat vreest gij? waarom ducht gij het krnis ? Moed, mijn kind, neem het op en het
502
zal u opnemen en u op wonderbare en veelvoudige wijze besclierinen; want zie, iu plaats van onrust, kwelling des gewetens, of angst des harten te ondervinden , waardoor anderen, die het kruis beneden de overtreding stellen, gewoonlijk gemarteld worden, zal het u beschermen, in u den vrede bewaren, u met deugden versieren, eindelijk mot zijne zalving n vertroosten.
Welaan dan, mijn kind, laat den moed niet zinken, al moogt gij ook moeijelijkheden ondervinden. Zie , ik, de schuldelooze Zoon van God, draag het zwaarste kruis voor u uit, uit liefde voor u, acht het dan niet beneden u, uit liefde tot mij uw kruis mij na te dragen. De liefde, die mijn bitter kruis zoet voor mij maakte, zal ook het uwe verzoeten.
Bid herhaaldelijk, dat gij verdienen moogt, boven allo goederen van dit leven, met de heiligmakendo genade, het kruis lief te hebben, dat den verworpelingen wel is waar eene dwaasheid, doch hun, die behouden blijven, goddelijke wijsheid is; dat den vijanden een kwelling maaiden leerlingen mijns Harten een troostvol onderpand is dor eeuwige zaligheid.
Welaan dan, mijn kind; kom, volg mij; dat is do weg, dien ik u zal aantoonen; al s gij met mij blijft, dan zal ik voor u een rijk boroidon zoo als mijn Vader voor mij bereid heeft.
7. De leerling. De Heer loeft; en do Heer, mijn koning leeft, want waar ter plaatse Gij ook zijn zult, o Heer, hetzij in leven, hetzij in dood, daar zal uw dienstknecht wezen.
Het oog op uwe banier gevestigd, en bevestigd
503
door de leuze, zal ik U, den aanvoerder, overal volgen ; als moeijelijkhedeu zich voordoen , zal ik de leuze indachtig, herhalen; Met liefde tot Jesus , die zich offert nit liefde tot mij, zal ik deze inoeijelijkheid , ondanks den weerzin der natuur te boren streven, onder het vaandel verblijven.
Mogten legers tegen mij opstaan, mijn hart zal niet vreezen, moge de strijd tegen mij ontbranden , op u zal ik vertrouwen.
Komt gezellen! Zie, Jesus, de koning, zal aan uw hoofd staan; en Hij zal voor ons uitgaan en onzen strijd strijden.
Laat ons uitgaan, Zijne schande dragend; laat ons loopen tot den voorgestelden kamp, ziende op de oorzaak en voltrekker van ons geloof; Jesus , die bij de vreugde, Hem voorgesteld, zijn kruis heeft gedragen.
Laat ons gaan en met Hem sterven; als wij met Hem gestorven zullen zijn, zullen wij met Hem leven; als wij zullen volharden, zullen wij met Hem heerscheu.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
DAT DE GEKllüISTE JESUS , BIDDEND VOOll ZIJNE BEULEN, DE ONMEETLIJKE GOEDHEID ZIJNS HARTEN JEGENS DE ZONDAREN TOONT; EN DAT DIE ZONDAREN DOOR DE DOODZONDE HEM OP NIEUW KRUISIGEN.
Jesus. Mijn kind, zie, eindelijk waren wij op Golgotha, op den weg van Calvarie aange-
504
komen. Zonder vertraging stellen zij het kruis en bespoedigen en verhaasten zij alles.
Doch intusschen hielden zij niet op, mij te kwellen. Zij gaven mij zelfs wijn met mirre en gal gemengd te drinken. Zoo groot was hnnne wreedheid!
Toen zij dan gereed waren, hieven zij een luid geschreeuw aan, hechtten mij wreedelijk aan het kruis, de nagelen door mijne handen drijvend, met geweldige en verdubbelde slagen , welke de vallei herhaalde en ten hemel zond, en van welke ieder het hart doorvlijmde mijner Moeder, die daarbij tegenwoordig was.
Zoo, mgn kind, hebben zij mijne handen en voeten doorboord; hebben zij al mijne beenderen geteld, die door het uitrekken van mijn ligchaam zigtbaar werden.
Daarna ziet gij hen het kruis woest oprigten en mij hangen tusschen hemel en aarde, terwijl het bloed vloeit uit alle wonden, om de aarde te reinigen en ten hemel om zaligheid voor de menschen te smeeken.
Om echter mijne kwellingen te vermeerderen , hadden zij twee boosdoeners uitgeleid, om gekruist te worden, de een aan mijne regter de ander aan mijne linkerzijde , zoo, dat ik in hun midden hing.
Doch zie, toen ik aan het kruis gehecht werd opgeheven, ontstond er tevens eene duisternis over geheel de aarde. De zon en de maan verborgen beiden treurend hunne lichtstralen en wikkelden de aarde in somberen rouw.
Het volk stond toeziende. Die echter voorbij
505
gingen, lasterden mij en schudden tet hoofd. Die mij omgaven, lachten spottend om mij; eveneens spotteden met mij de hoofden der priesters, de schriftgeleerden en ouderlingen. Ook de soldaten hoonden mij en vermeerderden mijne verguizing door mij azijn te drinken te geven. Allen in één woord, overlaadden mij met verguizing.
Doch wat deed ik bij dit alles, mijn kind? wat deed mijn Hart? Vader, zoo riep ik uit, het Hart geopend. Vader! vergeef hun; want zij weten niet, wat zij doen: zij weten niet, hoe groot de onmetelijkheid der misdaad is, welke zij bedrijven.
2. De Engelen weenden bij dit schouwspel; geheel de natuur gruwde er van, verslagen over zooveel goddeloosheid dei menschen en over zooveel goedheid van mijn Hart.
Gij alleen, goddelooze zondaar, blijft gevoelloos, terwijl de wereld siddert; gij, terwijl hemelen aarde huivert, gij hernieuwt de smarten van mijn lijden.
Want zie op nieuw zondigend, stelt gij op nieuw de oorzaak van mijnen dood; op nieuw bedrijft gij de daad, waarom ik gekruisigd, waarom ik gestorven ben.
Ja zelfs, door de genade en eigen ondervinding mij beter kennend en verpligt mij grooter dankbaarheid en teederder liefde weer te geven, doet gij, mij op nieuw door de zonde overleverend, grooter misdaad dan zij, die mij aan het kruis hebben genageld: gij vermeerdert de smarten mijner wonden; gij dooi boort mijn Hart niet na mijnen dood, maar bij mijn leven; voor zooveel het in
506
uwe magt is, vennoort gij in uwe wreedheid mij, don Bewerker van uw leven en den Eegter van uw eeuwig lot.
3. O beklagenswaardige! Mets van dat alles trof dan uw Hart? Maar slechter dan Judas , de verrader, zegt gij aan uwe onedele hartstogten : wat wilt gij mij geven en ik zal uHeiu overleveren?
Maar geplaatst tusschen eene hartstogt, die u bekoort en tusschen mij, die u verbiedt, roept gij met de Joden; Met deze, maar Barrabas !
Maar bij de waarschuwende stem des gewetens : Wat zal ik dan met Jesus doen? roept gij door uwe daden: Kruisig Hem ! Kruisig 11 em!
Maar, o misdaad! met Pilatus uwe begeerten willende bevredigen, levert gij mij over om bespot, om gegeeseld, om gekruist te worden.
Zoo, o mensch, zoo vergeldt gij mij, die u geschapen, die u verlost, die u behouden heb? Daartoe hebben dan al mijne weldaden, zoo vele en zoo groote weldaden, gediend, om mij andermaal aan de bespotting van allen prijs te geven en te kruisigen!
4. O, als gij eensnagingt, welk afzigtelijkkwaad gij doet met zoo te zondigen, hoe zoudt gjj het kunnen, hoe zoudt gij het durven bestaan?
Wilt gij weten, welk kwaad de doodzonde is?
Beschouw dan eens, hoe ik, de eeniggeboren Zoon van God, om voor haar te voldoen, niet de wereld, niet den hemel, niet de menschen noch de Engelen, maar mij zeiven, den Heer van hemel en aarde , van Engelen en menschen , heb prijs gegeven, en onder onbegrijpelijke martelingen mijn bloed, zelfs mijn leven heb gegeven.
507
Wilt gij het nog duidelijker weten? herdenk dan met een levendig geloof, hoe uwe zonde al de kwellingen van mijn Lijden vruchteloos maakt en op wreede wijze hernieuwt tot uwe meerdere verdoemenis.
Voorwaar, nimmer zult gij tastbaarder de hoosheid der zonde inzien, dan in mijn Lijden; en nooit zou de grootheid der zonde zoo duidelijk gekend zijn geworden, als ik niet om haar den dood des kruises gestorven ware.
Ween, zondaar, schrei over het lot, wat u in de toekomst wacht; want als de zonden van anderen in mij, in het groene hout, zulke uitwerkselen hebben; wat zullen in u, die dor zijt, uwe eigene zonden, zoo vele en zoo groote niet uitwerken.
Indien de hoovaardige Engelen niet gespaard, maar regtvaardig gestraft werden, hoe veel zwaarder straffen meent gij niet, dat den mensch zullen treffen, die den Zoon van God, voor hem gekruisigd, met den voet treedt.
Wil u niet misleiden, wil niet vermetel zijn, omdat gij niet terstond gestraft wordt; want ik oefen slechts geduld; in den tijd hier beneden laat ik plaats voor do barmhartigheid, wijl mij, om mijne regtvaardigheid te doen gelden, eene eeuwigheid overblijft.
Bijaldien gij wilt, kunt gij de maat der zonden , welke ik van u verdragen zal, vol maken. Ik zal u uw vrijen wil niet ontnemen. Ik wil geen dienst, die den stervelingen door dwang wordt afgeperst.
Zie, uit de schatten mijns Harten heb ik u
508
mimschoots genade doen toestroomen; als gij met de daad wilt medewerken, dan zal ik u een onvergelijkelijk loon daarvoor schenken; wilt gij het niet, dan moogt gij toezien, dan moogt gij de gevolgen dragen.
Doch zie, nog ben ik uw Verlosser, nog hen ik uw Vader, hereid u in mijne armen te sluiten: later echter zult gij in mij een regt-vaardig Eegter en Vergelder vinden.
Heb medelijden met uwe ziel, zoo lang gij nog tijd hebt en wil u niet voor eeuwig ongelukkig maken door het misbruiken van mijn Lijden, waardoor gij u een eeuwig geluk kunt koopen.
5. Kom, o kom tot mijn kruis; hier blijkt de goedgunstigheid van uw Verlosser; hier treedt de grootte mijner vaderlijke toegenegenheid in 't licht; hier wekken mijne wonden niet slechts tot berouw en boetvaardigheid op, maar bieden zij ook vergeving en genade; hier spreekt voor u de stem mijns bloeds met magtige kreten; hier eindelijk brandt mijn Hart van verlangen naar uwe eeuwige zaligheid.
Beschouw mij, vestig uwe blikken op mij, den Zoon van God , gekruisigd en stervend voor de zonde; en gij zult haar uit geheel uw hart ver-foerjen en met ijver terugkeeren tot mijnen dienst, zooals de menigte, die mede op Calverië tegenwoordig was en dit schouwspel ziende, op hare borst klopte en terugkeerde.
Indien gij andermaal tot zonde bekoord wordt, vlngt naar het kruis, en mij daaraan gehecht ziende, zeg dan tot u zei ven: Zie de Zoon Gods
509
sterft aan hot kruis, om mij zalig te maken, ik zou om mij te verdoemen hem nogmaals kruisigen? en als ik zulks deed, zouden er dan in de hel kwellingen zijn, zwaar genoeg, om zulk een boosheid naar verdienste te bestraffen.
Nergens zult gij, in welken strijd met den duivel ook, gewikkeld, beter kampen dan onder hot kruis; hier namelijk is hij van zijne heerschappij en kracht beroofd; hier zult gij gemakkelijk zegepralen.
6. En gij, mijn kind, hebt gij verstaan, wat ik gezegd heb? hebt gij begrepen, wat al verschrikkelijks de zondaar, die eene doodzonde doet, tegen mij bedrijft? Kunt gij dat gevoelloos aanzien? Wilt gij niet met alle inspanning uwer krachten er naar streven, zulks te beletten?
Zie eens, van hoeveel gewigt het is, de zonde te voorkomen, dewijl gij zoo verhoedt, dat ik wederom met beleedigingen word overladen, wederom verscheurd word door geeselslagen, wederom gekruisigd word door de booze neiging van den zondaar.
Wanneer gij derhalve slechts ééne zonde belet, dan doet gij iets grooters en beters dan wanneer gij het vaderland voor een ondergang behoedt.
Kunt gij mij liefhebben en niet zorgen, dat ik voor zulk kwaad bewaard blijve? En als de liefde u niet ontsteekt, dat dan ten minste het medelijden u bewege, te voorkomen, dat ik andermaal aan zoo vele en groote beleedigingen worde prijs gegeven.
Gij zegt een leerling van mijn Hart te zijn:
510
welnu, dan vraag ik van u, dan wil ik uit bet innigste mijns Harten, dat gij én zelf én door anderen, wie gij daartoe kunt overhalen, altijd en overal de zonden zoo veel mogelijk belet, en do wreede ondankbaarheid der zondaren door de getrouwheid uwer liefde jegens mij tracht te vergoeden.
7. De leerling. Doch Heer Jesus, ook ik ben een zondaar. Ik beu niet waardig, ik belijd het, een leerling van uw Hart genoemd te worden.
Ik ook immers heb U ontelbare malen kwaad aangedaan; ook ik heb uw Hart met de bitter-
o 7
ste smarten verzadigd; heb ook ik niet, -— Ach wees mij, zondaar, genadig! — heb ook ik ü niet meermalen aan het kruis gehecht!
Eeuwige dank zij U, voor die eindelooze goedheid uws Harten jegens mij, waarmede Gij mij zoo geduldig verdragen en zoo barmhartiglijk bekeerd hebt!
O beste en zoetste Jesus ! ik bid TJ smeekend, verleen mij de genade, U schadeloos te stellen, voor de groote beleedigingen, die ik U heb aangedaan , en U voor het overige mijns levens met des te meer vuur en teederheid te beminnen, naar de mate Gij jegens mij beter en goediger geweest zijt.
511
DAT JESUS DEN MOORDENAAR VAN HAKTE VERGEVEND EN HET PA11ADIJS BELOVEND, ONS LEEKT, HOE J1EN DE ANGST OMTRENT ONZE EEUWIGE ZALIGHEID MOET LIJDEN.
1. Zie, mijn kind, terwijl geheel de natuur in duisternis gehuld over mij treurde, begon ook een der roovers, dio aan mijne zijde hingen, mij te lasteren; doch de ander, door eene zalige vreezo getroffen, berispte hem: vreest, sprak hij, ook gij God niet, gij, die toch een zelfde vonnis ondergaat ! en wij ondergaan dit teregt, want wij ontvangen overeenkomstig onze daden; doch deze heeft niets kwaads bedreven.
Bewogen, namelijk door het voorbeeld van mijn goddelijk geduld, van mijne heldhaftige liefde, waardoor ik zelfs voor mijne beulen bad, dooide onoverwinnelijke zachtmoedigheid mijns Harten en de volmaakte onderwerping in de kwellingen van het Lijden, en geholpen door bovennatuurlijk licht en ondersteuning, ontwaakte in hem en oefende hij jegens mij geloof, hoop en liefde.
Met een vermorzeld hart wendde hij zich vol aandoening tot mij en riep: Heer, Heer, gedenk mijner, als Gij zult zijn gekomen in Uw rijk.
Ziende, hoe hij zelf met de genade, die namelijk door het schouwspel, wat hij voor oogen had, uiterlijk hom aandeed , en innerlijk uit mijn Hartin het zijne vloeide, medewerkte, haastte ik mij, hem te troosten, verpletterd als hij bijna was door het
512
gewigt zijner bedrevene misdaden, en verontrust over h.et toekomstig heil zjiner ziel.
Terstond heb ik van den roover een Heilige; uit den belijder zijner boosheid, een leerling mijns Harten; van Dismas den zondaar, een gezel en deelgenoot van mijn rijk gemaakt. Zoo groot is de goedheid mijns Harten!
Voorwaar, zoo zeide ik tot hem, voorwaar, heden zult gij met mij zijn in het paradijs. Hij geloofde en voortgaande zijne misstappen te betreuren en mijne goedheid te herdenken, volhardde hij tevreden aan het kruis, de vervulling der zalige hoop verbeidend en de vereeniging der liefde met mij in mijn rijk.
Zie, mijn kind, hoe gij ugedragen moet in de verontrustende bekommeringen omtrent uw heil, die n somtijds kwellen.
2. De leerling. Word, oHeer, ik bid het u , niet verontwaardigd, als ik spreek. Zie , Gij hebt mij niet gezegd; Gij zult met mij in het paradijs wezen. O, als Gij dat zoudet zeggen , ik zou het gelooven, en niet meer bekommerd zijn voor mijn eonwig heil. Doch nu weet ik niet, wat mij in de toekomst wacht en daarom is mijn hart beangstigd.
Jesus. Indien ik dit ook al aan u mogt zeggen, mijn kind, dan zult gij toch het paradijs niet in bezit kunnen nemen, zoo niet met behoud van uwen vrijen wil. Want ik ben altijd de zelfde en ik heb den mensch van den beginne afhankelijk gesteld van en overgelaten aan zyn eigen beslissing; ik heb mijne wetten gegeven; indien gij die wetten wilt bewaren, dan zullen zij u bewaren.
513
Welnu, met behoud en goede aanwending dier vrijheid n gegeven, zeg ik ook u: Gij zult met mij zijn in hiet paradijs. Ik wil immers, dat gij en dat allen zalig worden.
Wel is het waar, eenige vaten zijn ter eere, eenige tot oneer bestemd, docli de mensclielijke boosheid—-niet de goddelijke Voorzienigheid vormt een vat tot oneer. Want indien iemand een vat tot oneer zijnde, zich zal gezuiverd hebben, zal hij een vat zijn tot eere geheiligd.
3. De leekling. Derlialve, Heer, hangt de zaligheid af van de vrijheid des menschen.
Jesus. Gij dwaalt mijn kind; want de mensch heeft zoowel om zijne zaligheid te bewerken, als zelfs om met die bewerking een begin te maken, bovennatuurlijke genade noodig, zonder welke hij haar noch bewerken, noch zelfs ondernemen kan.
Overigens geef ik onverdiend aan alle menschen die voorkomende en helpende genade, waardoor een ieder, die er gebruik van maakt, zich kan zaligen, doch die haar verwaarloost, zich in het verderf stort.
De zaligheid komt dus op de eerste plaats van mij; vervolgens van de vrije medewerking des menschen; doch de verwerping spruit op de eerste plaats uit den mensch en daarna uit het verwaarloozen mijner genade voort.
De leerling. Doch, Heer, die mogelijkheid, om misbruik te maken van mijnen vrijen wil; de vreeze ook, dat ik hom ooit misbruiiten zal, verontrust mijn hart grootelijks.
Jesus. Maar mijn kind, dat is de kracht, dat
33
514
is de roem des mensclien, dat liij kan overtreden en niet overtreedt; dat hij het kwade kan doen en het niet doet. Dat is op aarde de dienst, welke mijner waardig, vereerend voor mij, voor u zeer edel en verdienstvol is.
Ja die bezorgdheid zelve, dat gij welligt van uwe vrijheid misbruik zult maken, zal u een schat van velerlei goederen aanbrengen, indien zij slechts binnen de juiste grenzen wordt gehouden.
Want niets is meer geschikt, n in de nederigheid, zonder welke alle overige deugden aan alle kansen en aan eiken ondergang bloot staan, te bewaren, dan te weten, en zelfs in zekere mate te gevoelen, dat gij nog verworpen kunt worden, ofschoon gij ook tot in den derden hemel zijt verheven geweest.
Daaruit wordt ook die zorgzame liefde jegens mij geboren, waardoor gij er u op toelegt, met meerder waakzaamheid alle gevaren te vermijden en met meerder verknochtheid mij aan te hangen.
Ook zult gij leeren, u meer volkomen aan alle dingen van dit leven te onttrekken, als gij begrijpen zult, dat de volmaakte veiligheid daarin niet kan gevonden worden.
Eindelijk zult gij des te vuriger naar het onsterflijk leven verlangen, waarin gij voor gevaar, ja zelfs voor de vrees van gevaren veilig en zeker zult zijn.
4. Het is goed, mijn kind, om vóór al het andere, voor uwe eeuwige zaligheid bezorgd te zijn; gij moet evenwel op uwe hoede zijn, dat gij niet tot angstvalligheid vervalt.
Er zijn er, wier hart bij het zien van de mo-
515
gelijkheid van verloren te gaan en sidderende van vreeze, dat zij eenmaal hunne goederen, met zoo veel arbeid verzameld, zullen verliezen en eene ongelukkige eeuwigheid hun lot zal worden, zoo neerslagtig worden, dat zij nocli de krachten, noch den moed bezitten, mij met blijdschap te dienen, maar daarentegen een leven slijten, dat hunner zoo min als mijner waardig is.
Van daar komt het, dat zij do mogelijkheid somtijds tot werkelijkheid maken, en het gevaar, dat slechts mogelijk was, in een wezenlijk gevaar verkeeren.
Zijt wijzer, mijn kind; zie wel toe, dat gij, hetgeen u ten heil verstrekt, niet tot uwen ondergang maakt; dat gij door overdrevene vrees voor uw verderf u aan het verderf zelf niet blootstelt.
Hond dien goeden wil, om altijd te doen, wat gij in geweten doen kunt, trouw in uw levend; en lijd de angst, zoo gij ze soms lastig vindt, met geduld, als een kostbaar en zaligend deel, dat gij innerlijk aan de smarten mijns Harten neemt.
Doe van den eenen kant uw best, in het verdragen van deze droefheid, er nimmer aan toe te geven, maar aan den goddelijken wil onderworpen te blijven. Van den anderen kant, draag ijverig zorg, niets na te laten van uwe gewone werken of oefeningen, die ter zaligheid en tot volmaaktheid geleiden.
5. Laat u, welke kwellingen gij innerlijk ook gevoelt, niet in verwarring brengen, verzekerd als gij zijt, dat voor den mensch, die goedwillig doet, wat in zijn vermogen is, de verwarring niet anders kan komen dan van den vijand van zijn
516
eeuwig heil, die onmagtig zulk een menscli in de zonde of in liet verderf neer te storten, evenwel door verwarring en angsten, door gezochte spitsvondiglieden onder voorwendsel van meerder zekerheid, hem daarheen tracht te brengen, waar heen hij hem onder regtstreeksche bekoringen niet kan voeren.
Voor die strikken, mijn kind, moet gij ijverig op uwe hoede zijn, en u niet, om welke reden ook, uit het middenpunt van uwen vrede laten verdrijven.
Leg u zoo op het bewerken van uwe zaligheid toe, alsof de goede uitslag van uwen arbeid afhing; en neem zoo door het gebed tot mij uwe toe-vlugt, alsof ik alleen niet slechts het welslagen maar ook het doen van uwen arbeid geven kan; en stel ten laatste zoo uw vertrouwen in mij, dat gij gelooft, dat ik uw gebed verhoeren en uwen arbeid met een goeden uitslag bekroonen zal.
6. Docli zie, mijn kind, ten dezen opzigte is de vrees van ieder mensch ijdel; ik immers wil niet, dat iemand verloren ga. Wat echter kan de oorzaak zijn, dat iemand verloren gaat, dan de zonde? Houd u dus zuiver van zonden en gij zult in eeuwigheid niet verloren gaan.
Wat kwelt gij u dan met de angst omtrent voorbeschikking? Zie, als gij voorbeschikt wilt zijn, vlugt dan het kwaad en doe standvastig het goede en gij zult voorbeschikt zijn.
Zalig hij, die alle ijdele gezochtheden ter zijde latend, met de daad, niet in bespiegelingen, zijn roeping tracht zeker te maken!
7. De leerling. 0 zoetste en beminnenswaar-
517
digste Jesus! Gij zijt waarlijk de God der vertroosting. Dank zij U voor dit groote gunstbewijs, waardoor Gij mijn neergedrukt hart oprigt en verkwikt.
Zie, Gij hangt aan het kruis, verteerd door smarten en Gij vergeet TJ zelven, om aan mij te denken en door uw lijden niet slechts maar ook door uwe vertroosting mijne zaligheid te verzekeren. Hoe zou ik dan mijn eeuwig lot niet gerust aan U overlaten?
Door uwe bijzondere genade, welke ik niet op zal houden af te smeeken, wil ik doen, wat in mijn vermogen is, doch voor het oveiige werp ik alle zorgen in dat allerteederste Hart van U, waarin zelfs de moordenaar op het oogenblik van zijnen dood niet verloren ging.
Gedenk mijner. Heer, in uw rijk, gedenk mijner in mijn ballingschap; gedenk mijner bijzonder, als Gij mij in gevaar ziet van mijne ziel te verliezen , gedenk mijner in leven en sterven, opdat ik hierna met U moge zijn in het paradijs.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
welke teedebheid des habten jesus ons getoond heeft , toen hy zijne moeder aan ons tot moeder gaf.
1. Jesüs. Zie, mijn kind, naast het kruis stond de Maagd Maria, mijne Moeder, wie noch de droefheid des harten, noch de smaadheden van den kant der menigte, noch de wreedheid
518
dor martelingen, noch liet doodsgevaar van mij vermogten te scheiden.
Want zij was van harte bereid, zelve met mij te sterven, of mij stervende ter zijde te staan.
Daar stond ook de Leerling, die wegens zijne onschuld mij het dierbaarst was, die bij het laatste avondmaal aan mijne borst had gerust en tot verzadiging toe gedronken had van de liefde mijns Harten.
Toen ik dan do maagdelijke Moeder en den maagdelijken Leerling, wien mijn Hart beminde, beschouwde , sprak ik , op de Moeder ziende: Vrouw, ziedaar uwen Zoon. Vervolgens zeide ik tot den Leerling, (verbeeld u, dat ik, tot hem alleen sprekend, tot allen sprak:) Zie uwe Moedor. En van die stonde af nam de Leerling haar als Moeder aan.
2. Gij ziet dus, mijn kind, hoe op hetzelfde oogenblik, waarop de stervelingen mij aan het kruis hangend onophoudelijk nieuwer en zwaarder smarten aandeden, waarin do boosheid van hot menschelijk hart ten top steeg, de liefde mijns Harten nog dat toppunt overschreed.
Op liet punt van te sterven en heen te gaan naar mijn rijk , wilde ik de Leerlingen niet als weezen achterlaten; neen, door liefde gedreven, besloot ik hun eene moeder te geven , eene moeder, de beste van allen, mijne Moeder zelve.
Daarenboven moest ik wegens de verhevene waardigheid mijner Moeder en wegens do volmaakte liefde van mij jegens haar, allen ijver en alle zorg voor haar toonen en voorzien in de eere en liefde, haar verschuldigd.
519
Zoo behoorde het namelijk te geschieden, opdat ik overal en altijd en zij tegelijk met mij gekend en ook te gelijk bemind zonde worden.
En inderdaad, sinds liet begin der wereld heeft God aan den gevallen en onder de wreedheid der helsche slang znclitenden mensch mij als Verlosser belovend , ook mijne Moeder beloofd.
Die goddelijke belofte vol van uilen troost, aan de geheele nakomelingschap der eerste menschen overgeleverd , werd steeds in godsdienstige liefde levend gehouden. Want ofschoon zij bij de heidenen verduisterd was, bleef zij evenwel bij het volk Gods steeds ongeschonden voortbestaan: die zelfde belofte werd hernieuwd door de Profeten en nog duidelijker uitgelegd, naarmate de volheid der tijden meer nabij kwam, waarin God Zijn Zoon zoude zenden, om uit do Maagd Maria geboren te worden.
Derhalve mijn kind , wie God van eeuwigheid in de plannen zijner barmhartigheid had vereenigd, wie hij te gelijk beloofd had, zij werden te gelijk door de menschen verbeid en te gelijk verlangd. Zoo dikwijls toch als zij tot mijn Vader in den hemel verzuchtten; Daanwt hemelen en gij wolken regent den Kegtvaardige af!quot; zoo dikwerf ook verzuchtten zij naar mijne toekomstige Moeder op de wereld: » De aarde opene zich en brenge den Verlosser voort!quot;
3. Toen ik eindelijk als Verlosser ter wereld kwam, zie, toen zag men mij in het gezelschap mijner maagdelijke Moedor. Sinds ik een geschapen Hart heb bezeten, is dat Hart onafscheidbaar met het Hart mijner Moeder vereenigd geweest.
520
Steeds heb ik die Maagd vereerd en bemind op eene wijze, die haar als Moeder toekwam; en zij zelve beeft mij niet slectits als zoon geëerd en lief gehad, maar ook als God geëerd en bemind.
Er is geen schepsel op aarde, noch in den hemel, dat mij zoo geëerd en bemind , zoo aangebeden en liefgehad heeft, als mijne maagdelijke Moeder. Zij alleen, zij alleen overtrof door hare eeredienst en liefde alle Heiligen en Engelen te zamen op eene onvergelijkelijke wijze.
Ook is er nergens een hart, dat zoo met mijn Hart vereenigd, en mij zoo dierbaar was, als het hart dier Moedermaagd.
En ik zou zulk eene Moeder niet eeren, niet lielhebben, en ik zou niet willen, dat zij altijd en overal geëerd en bemind werde ? Heeft men aldus mijn Hart leeren kennen ?
4. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, waar ook ter wereld mijn Evangelie zal gepredikt worden, daar zal men zeggen: Dit heeft mijne Moeder voor mij gedaan en ik ben haar onderworpen geweest. Ja tot aan de voleinding der eeuwen, waar ik ook als Verlosser vereerd en bemind zal worden, daar zal ook Maria als mijne Moeder vereerd en bemind worden.
Docli ook overal, waar mijn godsdienst heer-schen zal, zal de geest der menschen hervormd en de staat der vrouw veredeld worden.
Vanwaar, meent gij wel, zooveel hoogachting voor de onschuld en zooveel billijkheid voor de vrouw in den boezem van ieder geloovige , zoo niet wegens de zuiverste en verhevenste Maagd Maria ?
Het onbeschaafde heidendom heeft van de vrouw
521
eene ellendige slavin gemaakt; het ongeloof maakte van haar een afgod der hartstogten; de dwaling in den godsdienst maakte haar tot een werktuig der verleiding; de ware godsdienst alleen heeft haar waarlijk vrij gemaakt en waarlijk geëerd en behoudt haar in vrijheid en eere, haar steeds eene maagdelijke moeder van God tot voorbeeld stellend.
5. Zie dan, mijn kind, zie op uwe Moeder, die onder het kruis lijdende met mij u als kind heeft aangenomen. Deze, uwe Moeder, zult gij eeren al de dagen uws levens, indachtig, wat en hoeveel zij met mij om u heeft geleden.
Erken de grootheid van het geschenk, dat mijn stervend Hart u in zulk eene Moeder heeft geschonken. Wat, mijn kind, wat konde het u beters geven ? Zie, niets in de wereld is aan mijn Hart zoo dierbaar, niets voor u zoo zoet als die beste der Moeders.
Want haar moederlijk Hart vloeit over van bijzondere genegenheid, van medelijden , liefde en bezorgdheid; neen zij kan de kinderen niet vergeten, die zij van mij, in zulke smarten den geest gevend, ter verzorging heeft ontvangen.
Haar Hart, naar mijn Hart gevormd, staat onder de benaming van het allerzoetste Moederhart voor allen open, zoodat allen, die daarheen vlugten , steeds gemakkelijk een toegang vinden, door haar goedgunstig opgenomen en door haar in mijn Hart binnengeleid worden.
Door de Maagd Maria ben ik tot de menschen gekomen; en door die zelfde Maagd Maria moeten de menschen tot mij komen.
522
Welke genade gij dan ook van mij wilt verwerven, draag aan Maria als aan mijne Moeder, die ook uwe Moeder is, op, mijn Hart in uw belang aan te roepen, en zij zal toonen eene Moeder te zijn.
O zeker, zij zal verkoord worden wegens hare waardigheid; want onmogelijk is het my , mijn aangezigt van mijne Moeder af te wenden of haar iets te weigeren. De moederlijke regten toch, die zij op aarde bezat en deed gelden, heeft zij niet verloren in den hemel, waar zij met mij heerscht als koidngin aller Engelen en Heiligen.
Indien iemand door de Maagd Maria tot mij nadert, zal hij niet verstooten worden, neen! maar zelfs tot in mijn Hart worden toegelaten en door de ondervinding leeren , welke de hoogte de diepte en uitgestrektheid is, die mijne Moeder in mijn Hart inneemt.
6. Zooals ik van nature God tot Vader en Maria tot Moeder heb zoo ook, mijn kind , moet gij, bijaldien gij door aanneming God tot Vader hebben wilt, ook Maria tot Moeder hebben.
En indien gij ondervinden wilt, hoezeer Maria eene Moeder is, toon u dan haar kind te zijn en wil haar Hart niet bedroeven door mijn Hart te bedroeven met de zonde. Want gevloekt is hij, die zijne Moeder bedroeft!
Doch dubbel de vervloeking, dubbel wee over hen, diw de eer en de liefde, mijner Moeder verschuldigd , trachten te beletten of te verminderen! want de lof zoowel als de beschimping, dei-Moeder aangedaan, valt op mij haren Zoon terug.
Daarom ook zullen hare vijanden eerloos zijn;
523
ja een ieder, die tegen haar misdoet, benadeelt zijne eigene ziel. Docli die haai- verheerlijken door verschuldigde vereering en liefde, zullen het eeuwig leven bezitten.
Waan niet, dat Maria met de Heiligen en Engelen gelijk staat of onder hen slechts de eerste plaats inneemt; want zij stelt eene orde daar, die alle overige schepselen overtreft; zoo, dat zij veel hooger staande dan alle Heiligen en hemelsche geesten, niemand anders boven zich ziet dan mij met den Vader en den heiligen Geest.
Derhalve moet zij met eene bijzondere vereering en met eene bijzondere liefde gediend worden. Bemin en vereer haar, mijn kind, zoo veel het in uw vermogen is; gij kunt de perken niet te buiten gaan, zoolang gij haar maar niet eene eere en liefde bewijst, die aan God alleen toekomt.
Leer echter voor alles van Maria mijn Hart volkomen na te volgen. Zij toch bewaarde al mijne woorden en al mijne voorbeelden en overwoog ze in haar Hart; en zoo heeft zij zich de leering eigen gemaakt van mijn Hart, welks leven , deugden en gewaarwordingen zij volmaakt in zich nagebeeld toonde.
7. Zalig zult gij zijn, mijn kind, als gij zoo mijne maagdelijke Moeder vereert. Door haar zult gij den weg tot iieiligheid, het inwendig leven, gemakkelijk en zoet vinden; door haar zult gij barmhartigheid , genade en troost ja alles vinden, wat u nuttig of noodzakelijk is; door haar eindelijk zult gij met mij zijn en blijven.
Neem dan tot haar by elke gelegenheid en
524
ten allen tijde nwe toevlugt. Wat vreest gij? Gij immers zijt Zoon en zij is Moeder. Wat weifelt gij ? zie, niemand gaat immers tot haar te vergeefs; allen ontvangen: door haar ontvangt de wereld zaligheid, ontvangen de gevangenen verlossing, de zondaren hoop, de regtvaardigen glorie, de engelen blijdschap.
8. De leerling. O Jesus, God mijn Zaligmaker! Gij geeft uwe Moeder aan mij tot Moeder! Wie heeft ooit zoo iets gehoord? Gij alleen Heer, knnt zulk een geschenk uit de schatten uws Harten nemen en aan ons zondaren geven.
Dank zij U, beminnelijke Jesus , eeuwige dank zij U voor zoo groot eene gave, mij, den onwaardigste, zoo goedgunstig verleend.
Zie, uwe Moeder is mijne Moeder! Gedoog, allerliefste Jesus, dat ik het herhaal: Zie , uwe Moeder is mijne Moeder! Dat is blijdschap voor het hart, honig voor den mond, gezang voor het oor.
O waarlijk gelukkige, die ik ben, een kind te zijn der koninginne van hemel en aarde , van de Moeder van God, van mijn Zaligmaker, van mijn Eegter!
Door zulk eene Moeder en wel door haar, neem ik tot U , mijn Jesus, mijne toevlugt, door hare moederlijke liefde zal ik tot uw Hart naderen; door haar onbevlekt Hart zal ik in uw Hart binnentreden tot de innigste vereeniging met ü.
Doch als ik ten oordeel zal moeten verschijnen, o zie, welke zoete vertroosting ! ik heb een voorspreekster bij den Eegter, de Moeder van den
525
Regter, die ook mijne Moeder is , die als Moeder Toor haar kind spreekt bij haren Zoon, en aan welke Moeder de Begter gegeven heeft: alles te vermogen in zijn Hart.
Zoolang ik leef, zal ik daarom trachten en zal het mijne vreugde zijn, zulk eene Moeder als gij, o zoete Maagd Maria zijt, steeds meer te vereeren, en uwe eer op alle wijzen bij allen altijd uit te breiden.
Zoolang mijn hart in staat zal zijn te beminnen ; zal het u, o Moeder van Jesus, o mijne Moeder, liefhebben ! neen meer, het zal branden, om aller harten met een zelfde liefdevuur te ontsteken, opdat zij allen op aarde beginnen u om Jesus en Jesus om Hem zeiven te beminnen en zoo verdienen mogen zalig te worden in den hemel en voort te gaan, u te lieven en te beminnen gedurende do blijde en eindelooze eeuwigheid.
TWEE EK TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Dat Jesus in zijne verlatenheid aan het
kruis ons leert, hoe wij ons gedragen moeten, als wij in bekoring worden verlaten.
1. Jesus. Mijn kind, dewijl ik aan het kruis de boosheden zou dragen der menschen, voor wie ik mij zeiven uit liefde tot plaatsvervanger en borgtogt had gesteld, heeft de Vader de menschen zoo lief gehad, dat hij mij heeft overgeleverd.
526
Daarom heeft de duivel, die na de bekoring-in de woestijn mij voor bepaalden tijd verlaten had, nu in mijn Lijden wederkeerend, mij met meer geweld overvallen en met meerder hardnekkigheid benaauwd.
Behalve zijne eigene boosaardigheid, heeft hij gebruik gemaakt van de bedorvenheid der boo-zen, welke hij opwekte èn om mij allerlei martelingen en den schandelijksten dood te doen ondergaan, èn ook om verschrikkelijke zonden voor mijn aanschijn te bedrijven.
Hij juichte, de duivel mot de zijnen, als vierde hij eene zegepraal, en steeds zijne afschuwelijke aanvallen met meerder aandrang hervattend, schreeuwde hij: God heeft hem vervolgt en grijpt hem.
En ik, die den menschen ter wille in zwakheid moest omkomen, was tegenover de magt der vijanden, die uiterlijk tegen mijn ligchaam woedden en innerlijk mijn Hart verscheurden, alleen gelaten zonder eenige gevoelige vertroosting, welke dan ook.
In zulke kwellingen verlaten, zie , daar verhief ik tot den Vader, dien ik eindeloos beminde en door wien ik eindeloos bemind werd, mijne schreijende en bijna verstorvene oogen en stortte tevens mijn Hart aan de uiterste benaauwdheid ten prooi, uit: jgt;Mijn God! mijn God! Waarom hebt gij mij verlaten?quot;
Ziedaar, mijn kind, de uitdrukking van de onbegrijpelijke droefheid mijns Harten, dat in een afgrond van lijden verzonken en als onder een stortvloed van smarten bedolven werd.
527
2. Evenwel onderwierp ik mij met liefde aan het welbehagen van mijn hemelschen Vader; geheel mij zei ven bragt ik ten offer aan Hem, die mij eenmaal troosten zoude overeenkomstig de grootheid myner smarten.
Dewijl de smart de mate der liefde aangeeft, heb ik de overmate van dit allersmartelijkst lijden verduurd en te kennen gegeven, opdatdemensclien begrijpen zouden, in welk eene mate ik lien heb lief gehad.
Doch sclioon aan al Je overige mensclien deukend, dacht ik toch bijzonder aan u, mankind; ja om u heb ik met een onderworpen en tevreden Hart de woede der vijanden en die smartelijke verlatenheid verdragen.
Ik wist immers, dat gij, volgens de goddelijke Voorzienigheid, niet van de aanvallen des duivels bevrijd kondet blijven; ook was het mij niet verborgen, mijn kind, hoeveel droefheid u die harde strijd met uwen meest bedorven vijand veroorzaakt; en daarom heb ik u mijn voorbeeld gegeven, om daaruit rijkelijk leering en troost te putten.
Ik ken, mijn kind, de herhaalde en diepe zuchten, welke gij, begeerig om in volmaakten vrede, vrij van elk beletsel, voor mij te leven, slaakt, wanneer gij u te midden van woedende vijanden niet verkeeren.
Doch beschouw mij, mijn kind, den eenigge-boren Zoon van God, den Heilige der Heiligen, uit onverdiende liefde overgeleverd aan de woede mijner vijanden en daarbij alleen en verlaten; en dan zult gij u niet verwonderen noch gebukt
528
gaan, als gij een mensch, een zondaar ia zoo vele opzigten, tot uw heil, ook na reeds langen tijd mij gediend te hebben, aan de aanvallen des bekoorders overgelaten en daarbij van gevoelige vertroosting beroofd wordt.
Want inderdaad, hieruit blijkt Gods welwillendheid jegens u, als hij den strijd niet wegneemt, zonder welken geene vijanden overwonnen worden en de vrede geen vaster wortel schiet, noch de gelegenheid van den strijd verwijdert, zonder welke er geen zege behaald, noch eene kroon verkregen wordt.
Het is een gevolg van de ware liefde mijns Harten als het u verlaat, opdat gij zoo, prijs gegeven aan uw eigene zwakheid, tot bewustzijn komen zoudet en zoo in nederigheid behouden en door uwe behoefte gedreven onophoudelijk tot mij vlugten, naar mij verzuchten zoudt.
Hoe velen hebben volhard en zijn zalig geworden door de bekoringen, die bij gemis daarvan, langzamerhand laauwen, en hoogmoe-digen en eindelijk verworpelingen zouden zijn geworden!
Kent gij er wel een van allen, die zich geheiligd hebben, en vrij van bekommering zijn geweest? Waren de grootste Heiligen niet gewoon, de hevigste bekoringen te ondervinden?
Dit toch is de weg, waarop eene meer dan gewone zuiverheid des harten wordt verkregen; waarop volmaaktere deugd wordt aangeworven; eindelijk, waarop do ziel beter gestemd wordt voor de goddelijke vereeniging.
3. Inderdaad op dit punt verkeeren velen in
529
dwaling, meenende, dat de bekoring de zonde is. En wat is gewoonlijk wel gevaarlijker dan die dwaling ? Daaruit immers ontstaat een dwalend geweten, verwarring, angstvalligheid, lusteloosheid , gebrek aan moed en krachten , om edelmoedig weêrstand te bieden en te zegevieren.
Geloof my, mijn kind, mogt ook de bekoring van welken aard dan ook, gedurende geheel uw leven aanhouden, zij kan u niet schuldig maken aan eene enkele zonde, mits zij u maar mishaagt.
Leg dus die noodlottige dwaling af; werp de overdrevene vreeze voor de bekoring van u. Die vrees, uit dwaling geboren, door de eigenliefde gevoed, wordt eene gelegenheid, om neg meer en des te gevaarlijker bekoord te worden; dewijl gij dan niet zoo zeer door Gods toelating als wel door uw eigen gebrek bekoord wordt.
Dat is het ongeluk der menschen, dat zij in een van beiden uitersten vallen. Eenigen namelijk wijl zij de bekoring te veel duchten, anderen wijl zij daarvoor niet genoeg op hunne hoede zijn, loopen grootelijks gevaar. Wat u betreft, mijn kind, bewandel den middenweg, bijaldien gij veilig wandelen wilt.
4. De leerling. Maar, Heer, is dan de zonde niet bovenal te vreezen en te ontvlugten? Waarom dan zal ik niet het meest de gevaren en de gelegenheden tot zonde vreezen en ontvlugten?
Jesls. Zeer zeker, mijn kind, moet gij de zonde bovenal vreezen en ontvlugten. Doch wachtuvoor bedrog; wil het een met het ander niet verwarren, maar wil wel onderscheiden. Want iets anders is de bekoring, iets anders de zonde; iets anders het
530
gevaar der bekoring en iets anders het gevaar der zonde; eindelijk iets anders de gelegenheid, Welke van den kant des duivels, die bekoort, gesteld wordt, iets anders de gelegenheid, die van don kïint des menschen zeiven gesteld wordt en die hem tot de zonde nader brengt.
Vervolgens moet gij de gelegenheid, gesteld van den kant des menschen, dewijl zij een naaste gevaar tot de zonde en dus zondig is, met zorg vermijden; doch do gelegenheid van den kant des duivels, als slechts een gevaar van bekoring en dus niet van de zonde zijnde, zijt gij niet ver-pligt te ontvlugten.
Wil u daarom niet verwonderen, als de duivel u bekoort, immers hij heeft niets anders te doen, dan rond te loopen en te bekoren. In zijne onbeschaamdheid echter wendt hij zich tot een ieder en bezigt verschillende wijzen van bekoring; terug gestooten, ontziet hij zich niet terug te keeren; overwonnen, laat hij niet na, andermaal den aanval te hervatten.
Wil u om die reden niet laten verontrusten; als gij bekoord wordt, is de boosheid des duivels, niet uwe bedorvenheid daarvan de oorzaak.
IJdel voorwaar en dwaas zoudt gij handelen, als gij wegens bekoringen den vrede des harten zoudt verliezen. Want zoo stelt gij uwen vrede in de macht des duivels, die u ongetwijfeld nimmer daarvan het genot zal veroorloven.
Mijn kind, ik ken uwe zwakheid; ik ken de boosheid des duivels, doch ik ken ook de kracht mijner genade; ik weet, wat gij uit n zeiven en wat gij door de genade tegen den duivel vermoogt.
531
En ik, wien de duivel zoozeer onderworpen is, dat hij zonder mijnen wil zelfs het minst edele der dieren niet kandeeren; ik, wien uwe zaligheid zooveel gold, zal niet gedoogen , dat gij boven uwe krachten bekoord wordt, maar ik zal bewerken , dat gij met de bekoring uw voordeel doet.
5. De leerling. Dank zij U, goede Leermeester, zoete Jesus , omdat Gij mij zoo aangetoond hebt, hoe ik mij ten opzigte der bekoringen moet gedragen, vóór dat zij komen of mij overvallen; gewaardig U ook , smeek ik u, mij te leeren, hoe ik mij gedragen moet, als zij mij voor den geest zijn en tot de toestemming trachten over te halen.
Jesus. Merk op , mijn Kind, dat de duivel langs drie wegen u kan aanvallen, of uw hart kan naderen; langs den uitwendigen weg der zintuigen , langs den innerlijken weg des verstands en eindelijk langs den weg der verbeelding, die in zekeren zin den middenweg uitmaakt.
Langs welken dier wegen gij echter bekoord wordt, draag zorg, om, zoodra gij de bekoring bespeurt, u niet te beangstigen of te verontrusten; maar tracht door uwe opmerkzaamheid op mij te vestigen, die bij u ben, uwen geest in kalm bewustzijn te bewaren.
Komt de bekoring tot u door de zintuigen, gedoog dan niet, dat deze zonder voldoende reden aan het gevaarlijke voorwerp der bekoring blootgesteld blijven; maar wend ze met kalmte en tevens met ernst daarvan af, om zoomogelijk het kwaad, wat u voorgesteld wordt, niet meer te bespeuren.
Komen zjj door het verstand totu, waag het
532
dan niet, zelfs in den geest slechts, iets met den vijand te onderhandelen; neen, welke schoone redenen of welke tastbare waarheden zijne inge-vingeii ook mogen schijnen, zoodra gij ziet, dat zij tegen eenige deugd strijden, onderwerp u dan aan mij, zonder eenige redenering, en zie, dan zult gij overwinnaar zijn.
Wordt de bekoring u aangebragt door de verbeelding , wegens voorwerpen, vroeger door de zinnen waargenomen, of nu door den duivel u voorgesteld, let dan ijverig op, niet toe te laten, dat de verbeelding zich daarop vestige, als om die ijdele voorstelling te beschouwen; maar wend terstond en met ernst de verbeelding daarvan af; en als zij ergens anders mede bezig is, stel haar dan iets voor, wat gij door het geloof kent, als de dood of het oordeel, de hel, het vagevuur, den hemel of liever nog den Zoon van God, hangend aan het kruis, u aanschouwend en zijn Hart aan u tot een schuilplaats biedend.
Merk dit echter op, mijn kind, stip dit aan, dat het in elke bekoring genoeg is, eenvoudig uwe aandacht tot iets anders te wenden, dewijl dit ook weerstand bieden is op eene stellige wijze.
Tracht zoo beschut door die maatregelen tijdens elke bekoring zoo veel mogelijk, tot uwen meerderen voortgang, u met bezadigdheid en ernst met mij te vereenigen, zij het ook door zeer korte oefeningen van liefde.
Ik raad u zeer aan, mijn kind, als gij gewoon zijt in staat van genade te leven, gedurende de bekoringen gebruik te maken van oefe-
533
ningen, die niet regtstreeks het voorgestelde kwaad bestrijden, maar die u in liefde met mij vereenigen.
Gij moet n evenwel altoos meer op de genade dan op eigen kracht verlaten. Daarom moet gij herhaaldelijk, zoo wel ten tijde van vrede als van strijd, bidden, dat de genade u in den strijd moge steunen, bemoedigen en doen overwinnen.
Als gij zoo den roem der zege toeschrijft aan mij, die de eerste overwinnaar ben en die mijn glorie aan geen ander afsta, dan, mijn kind, zal ik u met myn schild bedekken en voor u strijden als een magtig en onoverwinnelijk strijder en dnizend zullen er aan uwe zijde en tien duizend voor u vallen; en geen vijand ter wereld zal u overweldigen.
6. De leerling. O beminnenswaardigste Jesus! wat al zoetheden, en welkome leeringen doet Gij voor mij uit uw Hart stroomen en schenkt Gij mij! Hemel en aarde en al wat er in is brenge U met mij eeuwigen dank!
Doch toon mij, smeek ik U, nog ééne zaak en dan is het genoeg. Zie, het gebeurt namelijk, dat ik uit den strijd wederkeerend, door groote vrees gekweld wordt of welligt mijne ziel niet een prooi van den vijand geworden is.
O Heer, die woorden des eeuwigen levens hebt, ik bid U spreek tot mij een woord , dat mijne ziel verademing schenkt. Dat zal een nieuw gunstbewijs uws Harten zijn, hetwelk mij wederkeerig met nieuwe en zoete banden van ver-pligte dankbaarheid en liefde aan U zal verbinden.
534
Jesus. Zie, mijn kind, als de bekoring, zoo lang zij duurt, u mishaagt, dan hebt gij een zeker teeken, dat gij niet hebt toegestemd. En in deze moet gij het lager gedeelte uws harten Onderscheiden vau het hooger gedeelte, hetwelk alleen in zijne magt heeft te zondigen of niei te zondigen.
Het lager gedeelte namelijk stemt niet altoos orereen met het hooger deel, maar schept dikwerf in. spijt van het hooger gedeelte in de bekoring een zeker behagen; ja somtijds is het zelfs oorzaak, dat het hooger gedeelte, zonder het te willen, dat behagen gevoelt. Doch het gevoel schaadt niet, waar de toestemming ontbreekt.
En indien gij twijfelt, of gij de bekoringen geroeid dan wel of gij er ook in toegestemd hebt, let dan op het verschil, dat tussclien gevoelen en toestemmen gelegen is. Gij kunt, wel is waar, de bekoring gevoelen zonder nogtans met vrijen wil en kennis haar lief te hebben; doch, toestemmen in de bekoring kunt gij niet, zonder tevens, erkennende dat zij zondig of kwaad is, haar met vrijen wil te beminnen.
Als gij daaraan nog twijfelt, of gij al of niet de bekoring op deze wijze bemind hebt, volg dan den regel der Heiligen: Zoo lang een persoon , die een teeder en bezorgd geweten heeft, niet zeker weet toegestemd te hebben, dan kan hij zich in geweten verzekerd houden, dat hij niet toegestemd heeft.
Inderdaad, mijn kind, een ieder, die gewoon is mij aan te hangen en met een opregt hart vreest van mij gescheiden te worden, hij moot om in
535
de bekoring, welke hem somtijds tot zonde lokt, wetens en willens toe te stemmen, ziek zeiven groot geweld aandoen , zoo wel om weerstand te bieden aan do heilzame aansporing van zijn geweten , welke hij gewoon is te hooren en op te volgen, als om zijnen wil af te trekken van het voorwerp, dat hij steeds heeft lief gehad en te keeren naar een voorwerp, hetwelk hij altijd haat heeft toegedragen. Hetgeen niemand voorwaar doen kan, zonder de boosheid duidelijk in te zien en, als hij ze omhelst, ze wetens en willens te omhelzen.
Integendeel, wie eene gewoonte heeft van zondigen wegens een slecht of te ruim geweten, hij moet in den twijfel of hij tijdens de bekoring heeft toegestemd, veronderstellen: toegestemd te hebben. Want, dewijl hij uit beginsel of door zijn doen eene gewoonte heeft aangenomen, die met de zonde instemt, moet hij, tot zonde bekoord , om te weerstaan zich ook groote inspanningen getroosten, niet slechts om oogenblikkelijk aan de waarschuwende stem dos gewetens, waarom hij zich in dergelijke gevallen gewoonlijk niet bekommerde , te gehoorzamen, maar ook om de bekoring met een vast bepaalden wil te verwerpen. Doch dit alles kan hij niet doen, zonder duidelijk zijne inspanning en ongewone overwinning te bespeuren.
7. Gij ziet hieruit, mijn kind, hoe gelukkig zij zyn, die mij getrouw dienen, dewijl zij in bekoringen, waar het menschelijk leven vol van js, zich op zoo zoete wijze kunnen troosten; terwijl daarentegen de nalatigen tot hunne be-
536
schaming en verbetering met innerlijke angsten en kwellingen gekastijd worden.
En dat is een van de duizende goederen, waarmede ik de leerlingen mijns Harten overlaad. Verblijd u, mijn kind, verblijd u over zulk een goed, en gebruik en geniet het tot glorie van mijn Hart en tot heiliging uwer ziel.
Gij moet evenwel na de bekoring op uwe hoede zijn, om de zaak niet zoo te willen onderzoeken , dat gij, door de bekoring of hare omstandigheden in het bijzonder na te gaan, Ti aan gevaar blootstelt.
Doch, verneder voor zoo verre de omstandigheden het toelaten, dan u zeiven met kalmte, vergiffenis vragend, indien gij misschien aan hoogmoed, ongeregelde vrees, aan eenig wantrouwen , aan nieuwsgierigheden of nalatigheid hebt toegegeven. Ga daarna , de betuiging uwer liefde hernieuwd hebbende, onverschrokken en blijmoedig voort.
8. Ten laatste, mijn kind, herinner u, dat de weg dor bekoringen tot vele dwalingen leidt, zoodat niemand alleen veilig langs dien weg kan wandelen. Wie gij dus ook zijt, in het klooster of in de wereld, geleerd of ongeletterd, gij hebt een beproefd geleider noodig, en zoolang gij dezen gehoorzaamt en volgt, zal ik niet gedoogen, dat do gehoorzaamheid u ten ondergang voere. Ik zelf zal zorg voor u dragen.
Welaan mijn kind, moed gevat; zijt onverschrokken. Moge de wind huilen, moge de storm woeden, waarom zoudt gij vreesachtig zijn? Zie, ik ben met u.
537
Dit heb ik gezegd, mijn kind, opdat gij in bekoringen verligting en troost zoudet bezitten. Doch niet, om geene bekoringen te hebben of het lastige daarvan niet te gevoelen. Draag 'ie met geduld en ten zijne tijde zullen zij veelvoudige vruchten opleveren.
Laat derhalve den moed niet zinken, maal? zijt aan den goddeliiken wil onderworpen. Arbeid, mijn kind, volhard grootmoedig, wetende, dat de lijder der bekoringen zalig is, dewijl hij na beproefd geweest te zijn, de kroon des levens zal ontvangen.
9. De leerling. O, hoe goed zijt Gg, mijn Jesas! hoe goed zijt Gij! Zie , Gij de blijdschap der Heiligen en der Engelen, zijt verlaten aan hot kruis en van alle vertroosting verstoken; intusschen laat Gij mij evenwel, ofschoon een onwaardige onder alle opzigten, niet alleen, niet zonder troost, neen, Gij zelf beurt my op en verkwikt mij met wondervolle zoetheid.
Gaarne laat ik mij aan uwe zorg over; ik geef mij geheel over aan uwen goddelijke!! wil; voltooi de plannen, die uw Hart met my voor heeft; zuiver en heilig mij langs den weg of op de wijze, die U behaagt. Behoed my slechts voor alle zonden.
Zijt mij in elke bekoring , in elk gevaar krachtdadig ter zijde, bescherm mij; help my, houd mij zoo met ü vereenigd, dat ik nimmer vaü u gescheiden worde.
538
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dat jesus , in zijne verlatenheid dooe. doitst gekweld en geen verkwikking ontvangende , ons toont, hoe wij ons in verlatenheid moeten gedragen.
1. Jesus. 0, gij allen, die voorbij gaat, vestigt uwe aandacht en ziet eens, of er eene smart is gelijk de mijne!
Zie, belegerd door smarten, kwelden mij al mijne vervolgers; en niemand van al, die mij dierbaar waren, was er, om mij te troosten.
Mijn kind, zie mijn hoofd met doornen doorstoken, mijn aangezigt door tranen en bloed bedekt, alle ledematen van een genikt, geheel mijn lichaam verscheurd, van de voetpalm tot aan de kruin des hoofds was ik ééne wonde; en wat mijn Hart betreft, het werd zaamgeperst door onuitsprekelijke smarten, verteerd door de hartvochtigheid der menschen, door mijn beminden en beminnenswaardigsten Vader verlaten.
In deze pijnen werd ik daarenboven gemarteld door eene nieuwe kwelling, een allerhevigsten dorst, zoodat ik uitriep: » ik heb dorst!quot;
Die dorst, mijn kind, is velerlei: smachtend tot den dood toe naar verkwikking in mijner volslagene uitputting; meer smachtend nog van dorst naar de zaligheid, naar de liefde en de eeuwige dankbaarheid der menschen; doch het meest smachtend ten laatste om het welbehagen van mijn hemelschen Vader te vervullen.
539
Doch mijne vijanden, dit hooiende, weigerden mij niet slechts elke verligting, maar laafden mij daarenboven nog in mijnen dorst met azijn.
Tot herstel van Gods eer en tot zaligheid der menschen wilde de Vader, dat it in de hoogste smart zonder eenige verligting sterven zoude.
Hooger klom mijn Lijden, doch hooger ook klom de liefdevlam mijns Harten, waardoor ik mij met den goddelijken wil vereenigend, van Harte sprak: Ja Vader, ja, dewijl het zoo aan U welbehagelijk is.
En zoo heb ik mij zeiven geheel overgegeven om te lijden en eindelijk te sterven in de uiterste verlatenheid.
Overweeg dit, mijn kind, roep u dit in het geheugen, dan vooral, als gij zelf verlatenheid ondervindt.
2. Zoolang als de oefeningen van godsvrucht innerlijk behagen en aan den geestelijken smaak bevallen, is het, gemakkelijk en aangenaam tevens er mede bezig te zijn; maar hard en onaangenaam is het ze met getrouwheid en naauwge-zetheid te volbrengen, als zij niets dan verveling en weerzin opwekken.
Dewijl echter het hart des menschen in die innerlijke vertroosting aan het genot der gevoelige zoetheden gewoon raakt en mij gewoonlijk niet zoo zuiver om mij bemint, daarom ben ik gewoon den mensch, die het reeds dragen kan, van allen gevoeligen troost te berooven.
Dit is een geheim kunstmiddel, wat de liefde mijns Harten gebruikt, opdat de ziel, ondanks zich zelve, leere niet mijne vertroosting maar,
540
boven al het zinnelijke, mij zeiven te zoeken en lief te hebben.
Als gij mij in verlatenheid getrouw blijft, dan levert gij een duidelijk bewijs, dat gij mij uit zuivere liefde niet om uwe eigene oogenblikke-lijke belangen dient.
Gij hebt dus geen reden, mijn kind, u in verlatenheid te verontrusten, maar wel u met inspanning toe te leggen op edelmoedige daden en op een krachtig geduld.
3. Volhard standvastig in hetgeen gij hebt begonnen en wil om de verveling en den afkeer, welke gij in de verlatenheid ondervindt te overwinnen, meer dan gewoonlijk bidden, onderzoek met meerder ijver zoowel uwe inwendige als uitwendige daden, waak met meer oplettendheid over uw hart en eindelijk versterf u dikwijlder en op volmaaktere wijze in kleine zaken.
Door dezen volhardenden en degelijken ijver zult gij aan lusteloosheid krachtdadigen weerstand bieden. Onderwerp u intusschen steeds meer en meer; en beschouw dit als uwe grootste vertroosting, met nederigheid en liefde den god-delijken wil te aanvaarden.
Niet altijd wil ik, dat gij op gevoelige wijze vertroost wordt, al mogt gij ook gedaan hebben, wat mogelijk was, om de vertroosting te verkrijgen, opdat zij u geen nadeel toebrenge, noch gij aan n zeiven zoudet toeschrijven, wat het mijne is.
Doch dit wil ik, dat gij u in volkomen nederigheid bewaart en mij zoo zuiver mogelijk lief hebt. Daarom veroorloof ik u, innerlijk te gevoelen, dat het niet in uwe magt is, do vertroos-
541
ting te nemen of te behouden, maar dat zij een geschenk is van mij,
Erken dus, dat gij ten eenenmale onbekwaam zijt, waren troost te verschaffen, ja zelfs ook onwaardig den geringsten ti'oost te ontvangen: en belijd dit als de grootste gunst, welke alle gevoelige vertroosting verre overtreft, door mi] voor een mijner kinderen gehouden en door de liefde mijns Harten verzorgd te worden.
4. De leeulixg. O, zeker. Heer mijn God, het is de grootste genade, een niet te vergelijken gunst, uw kind, do beminde van uw Hart te zijn, doch mijne verlatenheid veroorzaakt mij niet slechts weerzin, maar zij ontrooft mij ook somtijds het bewustzijn van die gunst te bezitten.
Zoolang ik my verheug in de zedelijke overtuiging, dat ik door uwe heiligmakende genade, een dierbaar kind uws Harten ben, zoolang schijnt mij alle gemis aan menschelijke of goddelijke vertroosting, schoon ook zwaar en pijnlijk voor de natuur, evenwel dragelijk toe, ook ontrukt zij dan niet aan het hart geheel en al den vrede.
Doch, Heer Jesus, somtijds overvalt mij de verlatenheid in die mate en doet zij alle vermogens der ziel zoozeer aan, dat het mij voorkomt, van U gescheiden te zijn, en dat ik mij niet overtuigen kan, nog eene plaats in uw Hart te bezitten.
O mijn Zaligmaker! die alles weet en niet noodig hebt, door iemand onderwezen te worden, Gij kent de grootheid mijner smarten, die zwaarder zijn dan de dood zelf. Alle andere
542
droefnis adit ik troost in vergelijking met deze verlatenheid, die ik niet durf aanschouwen en waarvan ik evenwel somtijds de oogen des gees-tes niet kan afwenden.
O Jesus! door de overmaat van uwe verlatenheid aan het kruis, bid en smeek ik TJ, dat Gij U gewaardigen moogt, mij te verligten of ten minste te onderrigten. Ik beken geen van beiden te verdienen, en dat uw voorbeeld mij voldoende moest zijn: doch als Gij dit zelf niet op mij toepast, dan ben ik beklagenswaardig als een ziende, die niet ziet en als een hoorder, die niet verstaat.
5. Jesus. Mijn kind, iets anders is, het goede te doen, iets anders te weten, dat gij het goede doet. Het eerste maakt uwe verdienste uit; het tweede verschaft u genoegen. Nogmaals, mijn kind, iets anders is het, u in mijne genade te bevinden, en iets anders te weten, dat gij u in mijne genade bevindt. Het eerste maakt uw waar geluk uit; het laatste voegt bij uw geluk niets meer dan een gevoelig genot.
Welnu van dat blijde en aangename bewnst-zijn, waarin volstrekt geen verdienste gelegen is, beroof ik somtijds de ziel uit goedheid, opdat zij met kracht zich oefene ter heiligwording en toeneme in liefde tot mij. Deze is de hoogste zuiverheid der liefde, door liefde naar liefde te streven, terwijl gij de liefde niet gevoelt, door welke en naar welke gij streeft.
Vermoei u derhalve niet, mijn kind, om ute overtuigen, dat gij in mijne genade zijt. Want gü arbeidt te vergeefs, om u iets te verschaffen,
543
dat ik juist, tea nwen heile niet wil, dat gij bezitten zult.
Ik zoek en bemin veel meer uw waar heil dan uwe gevoelige vreugde; en ik weet, dat de berooving daarvan voor u waarlijk nuttig is om, terwijl gij in gevoelige zakon nergens steun vindt, waar ge uwen voet zet of u aan vastklemt, alleen in mij het onveranderlijke goed te berusten, zonder het gevoelige te willen.
Wend u daarom, mijn kind, zooveel gij kunt, af van die bezwaren, welke gij gevoelt, tot mij; worp aan mijn Hart, altijd dezelfde betuiging afleggend, dat gij uit liefde tot mij in alles het goddelijk welbehagen mijns Harten wilt volgen.
Doe daarna met bezadigdheid, wat gij doen moet en laat geen enkel uwer goede werken, welke gij gewoon zijt te verrigten, wegens de verlatenheid achterwege.
Houd u echter, zoolang de verlatenheid u be-naauwt, onder geen voorwendsel ooit bezig met droevige bemerkingen over haar te maken; blijf tevreden, bid, u zeiven steeds aan mij onderwerpend, aan mij overgevend.
Dit ten slotte, onthoud dat gij in deze verlatenheid, ik zeg niet in eenig schepsel buiten U, ook niet in u, maar slechts in mij den steun moet zoeken, waarop gij u verlaat. Derhalve hoe meer gij u zeiven verlaten, u van u zeiven ontdoen, mijn Hart behouden, ja u daarin verliezen en vergeten kunt, des te beter zult gij U beminnen.
6. De leerling. Zegen, lof en glorie zij uw Hart, o Heer, omdat zijne goedigheid ü bewoog
544
mij te leeren, welke de weg des levens is, te midden van de schaduwen des doods.
Nogtans sclioon ook zoo onwaardig, dat ik niet verdien mij in het stof voor uwe voeten neer te mogen werpen, duld, bid ik TJ, dat ik nog grooter verlatenheid bloot legge, een onuit-pprokelijke kwelling, waardoor mij somtijds de pijnen der hel schijnen te overvallen.
Want somtijds dunkt het mij, overtuigd te zijn op een zekere wonderbare wijze, dat ik niet slechts van uwe genade beroofd, maar inderdaad ook door u verworpen ben, dat de hel mijne woning is, waaraan ik te vergeefs tracht te ontkomen.
Ik zoude zooveel ellende niet durven open-baren, o Heer mijn God, zoo niet de uiterste pllende mij drong aan ü den afgrond te toonen, waarvan ik de diepte niet ken.
7. Jesus. Dat is voldoende mijn kind, want flat zegt genoeg, wat gij ondervindt.
Let hier vooral op, mijn kind, draag vooral 7org u niet te verontrusten, hoe groot uwe ver latenheid ook wezen moge.
Zie, wat gij daar openbaart, hebben zelfs de Heiligen geleden, die mij zoo volmaakt mogelijk gelijkend geworden, op die wijze geheel zich welven afgestorven zijn en als waren zij nieuwe gchepselen, voor mij eenigen alleen geleefd hebben.
Geloof, en vertrouw en bemin zuiver, mijn kind; zie nu is het de tijd, zuivere deugden te beoefenen en heldhaftige gevoelens te verwekken.
Verlies den moed niet; wat den schijn des doods beeft, dat is het verborgen leven, wat nu den.
545
schijn heeft van verderfelijk te wezen, zal ten laatste lievonden worden hernieuwing te zijn.
Doch leer, mijn kind, uit hetgeen gij verduurt, hoe groot het gunstbewijs mijns Harten is, dewijl ik u daardoor behoed voor het ongeluk van eene eeuwige verwerping te ondervinden, waarvan de enkele gewaarwording alleen u smarten doet gevoelen, die alle andere in het leven overtreffen.
Zie daaruit met hoeveel regt gij verpligt zijt, mij wederkeerig onbeperkte liefde toe te dragen, wijl gij door mij voor een mateloos onheil bewaard wordt.
8. Doch merk op, mijn kind, dat het de duivel is, die u ingeeft te twijfelen aan mijne waarheid, waardoor ik verzeker de zaligheid van alle stervelingen te willen; dat het de duivel is, die u aanzet tot wantrouwen jegens mijne barmhartigheid, in welke een ieder, die hoopt, niet beschaamd wordt en een ieder, die bidt, verkrijgt; dat het de duivel is, die u beweegt, geen verwachtingen op mijne goedheid te bouwen, terwijl ik toch door eindelooze liefde gedreven, alles tot uwe eeuwige zaligheid beschik.
Wat kwaad in zich zeiven is, komt van den geest des duivels, nooit van mij, die niemand bekoor.
Doch laat aan den duivel, wat hij u ingeeft; twist niet met hem, wil niets met hem te doen hebben.
Neen, blijf en volhard eenvoudig met vrede en onderworpenheid in den goddelijken wil; en schoon gij ook wegens de grootte der verlatenheid niet geheel en al aan het goddelijk welbehagen gelijk-
35
546
vormig meeat te zijn, ontstel of verontrust u evenwel niet, neen, werp u zonder angst aau mijn Hart en herhaal: God, mijn Zaligmaker, uw wil geschiede met mij in tijd en eeuwigheid!
Onmogelijk is het, mijn kind, dat iemand, die zich zoo aau den goddelijken wil overgeeft, verloren gaat. Veeleer zullen hemel en aarde vergaan, dan dat de mensch, die van goeden wil is en zich zonder voorbehoud aan het goddelijk welbehagen toevertrouwt, ooit te gronde zoude gaan.
Overigens, moed gevat kind mijns Harten, lijd edelmoedig dat martelaarschap, waardoor de dierbaarste leerlingen mijns Harten verheerlijkt worden en waardoor onverwelkbare zegepralen en een eeuwige kroon worden verworven.
9. De leerling. O Jesus! O mijn laatste toevlugt! Wat zal ik hierop zeggen? Zie, getroost en verlaten tevens, kan ik niet wedergeven, wat ik gevoel; doch Gij ziet mijn hart.
Om de grootste verlatenheid, die Gij hebt ondervonden, behoud o Heer Jesus, mijne ziel, voor welke Gij zoo vele en groote kwellingen hebt geledeu.
Ik geef mij aan U over zoo veel ik kan; ik verlaat mij geheel en al op de zorg uws Harten; uw wil geschiede met mij voor tijd en eeuwigheid.
547
dat jesus aan het klluis alles volbrengend, ons leert, dat ook wij op het krüis alles moeten voleinden.
1. Jesüs. Zie mijn kind, eindelijk had ik het werk volbragt, dat de Vader mij te doen had opgedragen.
Uitgaande van het hoogste der hemelen, om. mijnen weg te gaan, zie, nu heb ik mijnen loop geeindigd.
Eeeds eindig ik het leven, dat uit arbeid, smarten en aanhoudende offers bestaat; doch het lijden, door dat alles veroorzaakt, wordt nu wel volbragt, de vruchten en verdiensten echter blijven in eeuwigheid.
De onherstelbare ondergang van het rijk van satan is voltooid en hij zelf, de vorst dezer wereld, is van zijn heerschappij beroofd en verstooten.
Daar staat mijn rijk, dat ik door mijn eigen bloed mij heb verworven, wat ik door de liefde van mijn eigen Hart doe bloeijen, wat ik bevestigd heb met alle middelen tot eeuwige duurzaamheid en veiligheid, zoodat het in de toekomst geen einde zal hebben.
Wat van het begin in beelden omtrent mij bestond en wat van mij geschreven is, heeft een einde; zie, de tijd is aangebroken, waarin de overtreding voltooid, de zonde ten einde zal zijn en het onregt uitgewist, en blijvende rechtvaardigheid zal worden aangebragt.
548
Niets blijft te doen over, niets blijft er over te lijden; alles is volbragt. Nu sterf ik met een gerust Hart.
Wijl bier, mijn kind, en merk op, waar ik alles volbragt beb. Zie, aan liet kruis volhardende. Vestig daarop uwe oogen en doe naar bet voorbeeld, wat op den berg van Calvarie getoond is.
2. Als gij reeds de gewaarwordingen mijns Harten tot de uwe hebt gemaakt, dan zult gij niet wensclien te leven, niet wenschen te sterven, tenzij vastgehecht aan het kruis.
Want er is den mensehen geen andere ^ weg onder den bemel gegeven, om heilig en zalig te worden, dan de weg, dien ik bewandeld heb.
O indien gij bevroed et, hoe vele goederen gij voor bet tegenwoordige en voor het toekomstig leven kunt verzamelen door met liefde aan bet kruis gehecht te blijven, voorwaar, zoo als ik zoudt gij het nooit meer willen verlaten!
Veel veiliger, veel beter is het onder alle opzigten, aan het kruis te volharden uit liefde tot mij, dan uit eigen beweging u van het kruis te ontdoen 1
Als gij den prijs en het loon der wederwaardigheden kendet, dan, mijn kind, zoudt gij dit leven veel te kort achten om te lijden, doch de eeuwigheid lang genoeg, om de belooning te genieten.
3. Wilt gij in droefheden gemakkelijk volharden, denk dan niet over de jaren, noch over de maanden, ja zelfs niet aan de weken, welke zij duren kunnen; maar denk slechts aan den da0, van heden als ware hij de laatste, en als
1
549
ware daarna niets meer te lijden of te verdienen.
Zalig zij, die in hunne wederwaardigheden meer zorg aanwenden, om op mij te gelijken, dan wel, om zich van de wederwaardigheden te ontslaan. Zij zijn het, die zich in vereeniging met mij door de zuiverste liefde tot volkomenheid brengen.
Zie op het voorbeeld der leerlingen, die met minachting van al wat het hunne was, mij zoo zuiver zochten, zoo brandden van verlangen zich aan mij gelijkvormig te maken, dat sommigen begeerig waren naar lijden of naar den dood; anderen wederom wenschten niet te sterven maar te lijden.
Zij achtten het niet genoeg te verdragen, wat dc goddelijke Voorzienigheid over ben beschikte, maar door mijne Geest gedreven, namen zij ook vrijwillige versterving en arbeid op en werden zij aanhoudend aangespoord, zich door liefde in mij geheel te doen opgaan.
4. Onderzoek en beproef alles, mijn kind, toch moet gij ten laatste weder tot deze waarheid terugkomen, dat het geestelijk leven, het innerlijk leven bestaat in een volhardend offeren van de neiging en de weerzin der natuur uit liefde tot mij, om door mijnen Geest te leven.
Ziedaar uw werk, zoolang uw leven duurt. Want zoolang gij zult leven, zult gij mensch en dus geneigd zijn of overhellen tot bet kwade, eu niet anders dan door uw streven en door inspanning uwer krachten, met behulp der genade, zult gij het kwade en onvolmaakte vermijden en het goede en volmaakte kunnen doen.
550
Alzoo, edelmoedig en de natuur weerstreven èn de genade volgen uit liefde tot mij; dat is de geest der Heiligen.
5. Mijn kind, indien gij wel beseft, wat gij lijdt, dan zoudt gij geen andere kroon op deze wereld wensehen dan meerdere liefde tot mij, en meerdere genade, om des te volmaakter voor mij te lijden.
Uwe smarten zullen nooit zoo groot zijn, als de mijne waren, evenwel heb ik daarin volhard, totdat ik mijn leven eindigde, opdat gij leeren zoudt in de uwe te volharden, zoolang als het goddelijk welbehagen zulks mogt willen.
Schaam u, mijn kind, omdat gij somtijds zoo onverstandig zijt er aan te denken, mij aan het kruis te verlaten.
Indien gij mij bemint om mij, dan zult gij u in geen geval van mij verwijderen. Doch als gij mij om u zeiven bemint, dan is het niet te verwonderen, dat gij bij de kwelling en langdurigheid der smarten naar dingen durft wensehen, die u aangenamer zijn.
Trouwens een huurling zorgt niet zoozeer voor zijn heer als wel voor zich zeiven, en bij het minste, wat er voorvalt, verlaat hij zijnen heer, wien hij zonder oogenblikkelijke winst met harden arbeid moet dienen.
Doch gij hebt niet den geest eens slaafschen Luurlings ontvangen, maar een edeler geest, den geest des zoons, opdat gij ook zijn zoudt daar, waar ik ben
Zie toe, mijn kind, dat gij van dien geest niet ontaardt; houd stand met mij, bereid om
551
op die plaats te sterven, liever dan van plaats te veranderen.
6. Wat zal Let u baten, veel geleden te hebben om mijnentwille, als gij niet voltooit door de volharding?
Als gij mij tot dusverre in wederwaardigheden gevolgd zijt, verheug u dan mijn kind; doch herinner TJ tevens, dat niet hij, die begonnen maar wel die volhard heeft, zalig zal worden. Wel wordt den beginuenden eene prijs beloofd, doch alleen aan die volhard hebben, wordt zij gegeven.
Stel, om u tot volharding aan te prikkelen, u dikwerf die eeuwige belooning voor oogen, welke u te midden der Heiligen wacht en die de wederwaardigheid van dezen tijd verre overtreft.
Bid veel, mijn kind, om den moed niet te verliezen, noch de kroon te missen, welke voor u bereid is. Zoolang gij namelijk goed bidt, zoolang zult gij ook goed volharden.
Eindelijk, mijn kind, zijt steeds mijn voorbeeld en mijner tegenwoordigheid indachtig, hernieuw dagelijks uw voornemen, en bevestig uw hart, om met mij te blijven. Zoo zult gij den eenen dag na den anderen doorloopen en eindelijk tot eene beslissende en zalige volharding geraken.
7. De leerling. O allerliefste Jesus! om de verdiensten van Uw Lijden, om de verdiensten van alle Heiligen, die getrouw aan TJ gehecht zijn, geef mij de genade met U te volhaiden ten einde toe.
Ik verlang, o ja, en hoop ook met U aan het kruis te voleinden; doch ik weet en gevoel, dat mijne kracht daartoe niet toereikend is.
552
Versterk mij derhalve en bemoedig mij, bid ik U, met Uwe genade, die de Heiligen als daartoe voldoende hebben bevonden; opdat ik aan het kruis mij zelve volmake tot een brandoffer van aangena-men geur voor U en tot eeuwige zaligheid mijner ziel.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dat jesus, zijnen geest in de handen des vadeks aanbevelend, ons leert, hoe
wij ons geheel aan he1i moeten schenken.
1. Jesus. Mijne kindertjes, nog een weinig tijds ben ik met u, totdat, na alles reeds volbragt te hebben, ook de liefde mijns Harten tot voltooi-jing worde gebragt.
Zie mijn kind, niets blijft mij over dan mijn Geest; al het overige heeft mijn Hart, niet slechts wat gehechtheid betreft, maar ook met de daad als een brandoffer opgedragen.
Ofschoon mijne ziel ook altijd in de hand mijns Vaders was, en Hem van deu beginne vrijwillig was toegewijd, offer ik haar, geef ik haar evenwel nu over, om de overmate der liefde mijns Harten te voltooijen. Niemand ontneemt mij haar, maar ik leg haar af uit mij zeiven.
In deze voltooijing echter van de overmate dei-liefde spreekt mijn Hart, vóór dat het den geest geeft, nog de laatste woorden.
Opdat gij echter begrijpen zoudt van hoeveel
553
gewigt zij ziju, zeg ik niet zuchtende, neen roepend met magtige stem: „Vader, in uwe liandeu beveel ik mijnen geest.quot;
Dit is het hoogste toppunt mijner nederigheid en liefde, dat men in dit leven niet kan overtreffen en waarin ik sterf.
Zie, in het hoogste toppunt van allerhande smarten, werp ik mij geheel en volkomen in de armen mijns Vaders.
Ik bid nu niet meer tot den Vader: „Niet mijn, maar uw wil geschiede.quot; Neen, want mijn wil is de mijne niet meer, maar die des Vaders, in wiens handen ik hem heb overgegeven.
2. Mijn kind, vang deze laatste woorden van uwen Zaligmaker, stervend uit liefde voor u, met bijzondere genegenheid op, en bewaar ze in uw hart, en overweeg ze met godsvrucht.
Want van alles, wat ik u tot dusverre over het inwendig leven, over de deugd, over de heiligheid geleerd heb, bevatten zij den beknopt ten inhoud en de voltooijing.
Hierin liggen de kostbaarste en nuttigste geheimen voor u opgesloten. Onderzoek ze, mijn kind; benut ze; tracht ze ijverig vooral met de daad in beoefening te brengen.
Derhalve mijn kind, zooals ik mijnen Geest in de handen des Vaders aanbeval, beveel ook gij zoo uwen geest in mijne handen.
Als gij dat gedaan zult hebben, zie, dan zult gij volkomen ophouden door uwen geest te levers en gij zult beginnen zoo te leven door mijnen Geest, dat uw hart, uw verstand, en al uwe vermogens niet anders dan mijnen Geest ademen.
554
Dan zal uw wil niet meer de uwe zijn, maar overgegeven in mijnen goddelijken wil, zal Hij in zekeren zin écn zijn met den mijne.
3. Zie, mijn kind, dat de hoogste trap van heiligheid in een volmaakt deugdsleven, waarop de ziel met heilige onverschilligheid jegens alles, uit eigen beweging niet meer wil, maar toelaat, dat ik wille en beschikke en handele jegens haaien met alles, zooals het mij zal goeddunken, terwijl zij zelve met mijnen wil en al mijne beschikkingen instemmend, altijd en overal naar jnij gevormd en met mij vereenigd is.
Zalig de ziel, die zoover komt! Zij berust in alles en boven alles in mij: boven alle gevoel, boven alle deugd, boven alle zaligheid, boven nlie goed.
In zulk eene ziel regel ik de zuiverheid der liefde en ik vervoer haar door liefde mijns Harten zoozeer, dat zij boven al het zigtbare en onzigtbare geheel en al aan mij en ik aan haar toebehoor.
Als gij zoo u zeiven geheel en al aan het goddelijk welbehagen zult hebben overgegeven, dan zult gij op de volmaaktst mogelijke wijze vrij zijn van alle ijdele vrees of ongeregelde droefgeestigheid, van alle begeerten of wenschen, die louter natuurlijk zijn, eindelijk van alle over-drevene zorg en onrust.
Dan zult gij, u zeiven en uwen toestand als het ware vergetend, het als uw vreugde beschouwen, mij vreugde te versehaffeu door mijnen wil te volbrengen. Als mijn Hart maar tevreden is, dan zal ook het uwe tevreden zijn, zonder
555
bekommering, of dit der natuur aangenaam of onaangenaam is.
4. Alle Heiligen liebben in deze beknopte zamen-vatting aller deugden uitgemunt: het goddelijk ■welbehagen achtten zij van zooveel belang, beminden zij zoozeer, dat zij zieli zelven oji zekere wijze vergetend, dit boven alles stelden.
Volg de Heiligen na, mijn kind, indien gij een Heilige zijn wilt of indien gij met de Heiligen verlangt te heersehen.
Dit leven volgens het goddelijk welbehageu, is de beeldtenis van het hemelsch leven. Want door het zelfde goddelijk welbehagen volmaakt tevreden, een ieder in zijne zaligheid, zijn alle hemelingen zalig.
Neem deze gelijkvormigheid aan den goddelijken wil weg, en zie het inwendig leven zal begoocheling zijn, en de weg tot heerlijkheid zal niet meer bestaan.
5. Als gij in alle dingen met mij het zelfde zult willen en het zelfde piet willen, zoowel in het groote als in het kleine, in het geestelijke zoowel als in het tijdelijke, in voorspoed zoowel als in tegenspoed, in leven eindelijk en in sterven, verheug en verblijd u dan, mijn kind, want dan zijt gij een leerling geworden volgens mijn Hart.
Dan zult gij niet meer slechts offeren, niet slechts u zelven en het uwe aan mij onderwerpen, opdat ik het gebruike; maar meer nog, gij zult veroorloven, neen willen, dat ik over u en over al wat gij zijt en bezit, beschikke, overeenkomstig mijn welbehagen.
556
Geef dus, mijn kind, en laat u zelveu en al liet uwe aan mij over; en volhard in deze overgave, in dit overlaten van u zeiven aan den wil en het welbehagen mijns Harten, getrouw tot in den dood.
Houd u overtuigd, dat gij zoo met mij gestorven zijnde, ook met mij zult leven en met de Heiligen zult heerschen in het eeuwig leven.
6. De leerling. O Heer Jesus, hoe verheven is de heiligheid uws Harten! Nogtans wijl Gij zoo dringend daartoe uitgenoodigt en zoo lieflijk oproept, zoo moet ik daarnaar met kloekmoedigheid streven eu iets edelmoedigs ondernemen.
Gesteund derhalve door de kracht uwer genade en bezield door uw voorbeeld, beveel ik mijnen geest in uwe handen aan; U geef ik mijnen geest terug, om niet anders dan in uwen Geest te leven; aan U geef ik mijnen wil over, om door niets anders bewogen te worden, niet meer te handelen, te lijden en te sterven dan volgens uwen wil.
Zie, ik ben geheel de uwe: neem mij aan en beschik over mij altoos en overal, volgens het welbehagen uws Harten.
Moge ik eindelijk een volmaakt leerling van uw Hart worden, door de volmaakte gelijkvormigheid en vereeniging met U.
557
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
het geopend iia11t van den uit liefde vook ons gestokven jesus, is het toevl1jgts-ooed en de teoost van allen.
1. De leekling. Zie Jesus stervend aan het kruis! O schouwspel! O God, zie uwen Zoon! O Maria, zie uwen Jesus! O Engelen, ziet en weent!
O schouwspel, zooals er nooit werd geleverd en nimmer meer zijn zal! Ja zie: terwijl de Schepper den geest geeft, wordt al het geschapene bewogen, alles treurt. Geroerd wordt de Hemel en bergt vol rouwe zijn licht, en hult al wat bestaat in duisternis.
De aarde treurt en siddert tot in hare grondvesten, schudt en splijt haar bergen en rotsen van een.
De godsdienst weeklaagt en scheurt als het ware haar kleed ten teeken van rouw, nu het voorhangsel des Tempels vau boven tot beneden wordt stuk gereten.
Zelfs de dood wordt getroffen en, als treurde bij over hetgeen hij zelf bestond, veroorlooft hij de dooden, op te staan uit hunne graven. Want zie, de graven worden geopend en vele ligchameu verrijzen.
Geheel de natuur is geschokt, geheel de wereld schreit om Jesus, stervend aan het kruis tus-schen hemel en aarde.
O schouwspel! Jesus, de Zoon van God, is
558
gestorven in martelingen uit liefde tot ons! O eeuwig gedeukteeken der liefde van Jesus Harte!
3. Doch zie, een der soldaten opent met eene lans zijne Zijde, en terstond stroomt er bloed en water uit. Nieuw liefdewonder; veelvoudig geheim!
liet Hart van Jesus wordt geopend, opdat daaruit zijn eene, volmaakte, maagdelijke Bruid, de heilige Kerk gevormd worde.
Het bloed en het water stroomen, het Bloed dat vrijkoopt; het -water dat de zielen zuivert. Het water vloeit, opdat de menschen door het bad des doopsels in de Kerk herboren worden; het Bloed vloeit, opdat zij door do vrucht des Harten, namelijk het allerheiligst Sacrament, in de kerk tot volmaaktheid worden gebragt.
Jesus wilde daarenboven nog zijn Hart doen openen, om ons te toon en, dat hij ook na het einde zijns levens nog niet ophoudt ons lief te hebben; en om ons de zekerheid te geven, dat zijn Hart ook na zijn dood, brandt van liefde tot ons.
Eindelijk, hij wilde het geopend hebben, opdat wij in zijn Hart een blijvende schuilplaats, troost en al wat ons noodig en nuttig is, zouden bezitten.
Neen, niet slechts verwond, maar geopend wilde hij zijn Hart hebben en het geopend houden, opdat er steeds een toegang zoude zijn, opdat er steeds eene deur ontsloten zoude zijn, waardoor de binnentredende, behouden zou blijven; en daar zal men in en uitgaan, en voedsel vinden ten eeuwigen leven.
3. Zie dan, door de opening der Zijde ligt de geheimzinnige woning des Harten open; blijkt
559
dat groot liefdegeheim; treden de gevoelens van ontferming van onzen God aan het licht in welke gevoelens hij ons, uit den hoogen nederdalend, bezocht heeft.
De wonde zijns Harten is zigtbaar, daardoor wordt de onzigtbare wonde der liefde duidelijk, welke Jesus eeuwig wil behouden, niet slechts als een toevlugtsoord voor de stervelingen, maai' ook als een paradijs voor de zaligen.
Om deze reden dus, opdat uit deze bron des 'Verlossers de menschen op aarde met blijdschap zouden putten de levende wateren van genade en van alle gunsten; en de Engelen eu Heiligen in den Hemel al juichende de stroomen zouden afleiden van blijvende bewondering, van lofprijzing en dankbetuiging en van eeuwige liefde.
4. O mijn ziel! hef uwe oogen op tot Jesus; beschouw uwen Beminde; zie dat Hart verwond door liefde, door liefde geopend.
Zie, die geopende Zijde vertoont de genegenheid des Harten; de wonde bewijst, hoezeeï dat Hart u liefheeft.
Geheel het uiterlijk toont u, dat Jesus waarlijk zachmoedig en nederig van Harte is, Jesus uw Beminde boven allen.
Zie het Hart van uwen Jesus staat open: het staat open, opdat gij nader treden en daarbinnen zoudet gaan, opdat gij uw hart aan Hem zoudt schenken en overgeven.
5. Zie, welk een onuitputtelijke diepte van goedheid; wie zal haar peilen? Wie de laagte en wijdte er van bevatten? Noch de mensch, noch een Engel zal ooit hare grenzen te weten komen.
558
gestorven in martelingen uit liefde tot ons! O eeuwig gedenkteeken der liefde van Jesus Harte!
3. Docli zie, een der soldaten opent met eene lans zijne Zijde, en terstond stroomt er bloed en water uit. Nieuw liefdewonder; veelvoudig geheim!
Het Hart van Jesus wordt geopend, opdat daaruit zijn eene, volmaakte, maagdelijke Bruid, de heilige Kerk gevormd worde.
Het bloed en het water stroomen, het Bloed dat vrijkoopt; het water dat de zielen zuivert. Hot water vloeit, opdat de menschen door het bad des doopsels in de Kerk herboren worden; het Bloed vloeit, opdat zij door de vrucht des Harten, namelijk het allerheiligst Sacrament, in de kerk tot volmaaktheid worden gebragt.
Jesus wilde daarenboven nog zijn Hart doen openen, om ons te toouen, dat hij ook na het einde zijns levens nog niet ophoudt ons lief te hebben; en om ons de zekerheid te geven, dat zijn Hart ook na zijn dood, brandt van liefde tot ons.
Eindelijk, hij wilde het geopend hebben, opdat wij in zijn Hart een blijvende schuilplaats, troost en al wat ons noodig en nuttig is, zouden bezitten.
Neen, niet slechts verwond, maar geopend wilde hij zijn Hart hebben en het geopend houden, opdat er steeds een toegang zoude zijn, opdat er steeds eene deur ontsloten zoude zijn, waardoor de binnentredende, behouden zou blijven; en daar zal men in en uitgaan, en voedsel vinden ten eeuwigen leven.
3. Zie dan, door de opening der Zijde ligt de geheimzinnige woning des Harten open; blijkt
559
dat groot liefdegeheim; treden de gevoelens vail ontferming van onzen God aan het licht in welke gevoelens hij ons, uit den hoogen nederdalend, bezocht heeft.
De v/onde zijns Harten is zigtbaar, daardooï wordt de onzigtbare wonde der liefde duidelijk, welke Jcsus eeuwig wil behouden, niet slechts als een toevlugtsoord voor de stervelingen, maar ook als een paradijs voor de zaligen.
Om deze reden dus, opdat uit deze bron des Verlossers de menschen op aarde met blijd--schap zouden putten de levende wateren van genade en van alle gunsten; en de Engelen eu Heiligen in den Hemel al juichende de stroomen zouden afleiden van blijvende bewondering, van lofprijzing en dankbetuiging en van eeuwige liefde.
4. O mijn ziel! hef uwe oogen op tot Jesus; beschouw uwen Beminde; zie dat Hart verwond door liefde, door liefde geopend.
Zie, die geopende Zijde vertoont de genegenheid des Harten; de wonde bewijst, hoezeeï dat Hart u liefheeft.
Geheel het uiterlijk toont u, dat Jcsus waarlijk zachmoedig en nederig van Harte is, Jesus uw Beminde boven allen.
Zie het Hart van uwen Jesus staat open: het staat open, opdat gij nader treden en daarbinnen zoudet gaan, opdat gij uw hart aan Hem zoudt schenken en overgeven.
5. Zie, welk een onuitputtelijke diepte van goedheid; wie zal haar peilen? Wie de laagto en wijdte er van bevatten? Noch de mensch, noch, een Engel zal ooit hare grenzen te weten komen.
560
Wie dan, die ongelukkig is, zal vreezen tot zulk een Hart te naderen, van Hem, die uit liefde tot ongelukkigen gestorven is, ja meer, zijn Hart zelfs geopend houdt, opdat voor alle ongelukkigen de toegang vrij zou staan!
Schouw in het Hart van den voor u gestorven Jesus en zijne klaarblijkelijke liefde welke sterker is, dan de dood, levendiger dan het leven, welke geheel zoetheid is, zal de vrees doen verdwijnen, het wantrouwen verjagen, de angstvalligheid doen vlugten, het geloof opwekken, de hoop versterken, de liefde ontsteken; en gij zelf zult u nederdompelen in eene zee van goedheid.
Als gij ooit de liefde van Jesus uit het geheugen verliest, of aan zijne genegenheid twijfelt, wend u dan tot Hem zei ven en let op: het doorboorde Hart zal roepen, hoe Hij bemint, hoe zeer Hij u lief lieeft; maar liet zal ook eisehen, dat gij wedermint, dat gij Hem daarvoor wat wedergeeft.
Wordt gij beangstigd, wordt gij gekweld, haast u, snel tot deze bron van alle genade, tot de fontein van alle vertroosting.
Jagen uwe ongetrouwheden u vreeze aan, uw vertrouwen en uw moed zullen opgewekt worden door de voorkomende goedheid van Jesus Harte, welke zich in zijn gebogen hoofd, in zijne uitgestrekte armen, in dien boezem, hijgende van liefde voor u, als in zoo vele zinnebeelden uitspreekt.
In elk gevaar, in elke moeijelijkheid, werp u met vertrouwen aan Jesus Harte; stort al uwe angsten daarin over, want Hij zelf zal zorg voor u dragen.
561
En hebt gij iets goeds verrigt, hebt gij u eenige verdiensten verworven, berg alles in het Hart van Jesus waar het veilig is, opdat dit heilig Hart het met zijne deugd heilige en het behoede voor de roofzuchtige ijdele glorie en voor den roest der eigenliefde, en het beware tot den beslissenden dag der vergelding.
6. O kostbaarste, o zoetste Wonde des Harten van mijnen Jesus, beminnenswaardig boven alle eereteekenen, gezocht verblijf boven elk andere woning! uit U moge ik slechts een teug van liefde nemen en terstond vergeet ik allen tegenspoed, walgt mij de wereld en het aardsche, smaakt mij het geestelijke en het hemelsche, terstond heb ik geen andere zorg meer dan oni Jesus, die gewond is uit liefde tot mij, te kennen en te beminnen.
O zoetste Jesus! trek mij tot ü: trek mij door de wonde uwer Zijde tot uw goddelijk Hart, opdat niet meer in mij maar in U leve, in uw Hart leve, de zalige woonplaats aller Heiligen.
Maak, bid ik ü, maak dat mijn hart volkomen met IJ vereenigd en omtrent alles met U van hetzelfde gevoelen, voortdurend gesloten blijve voor uwe vijanden, dat het gestorven zij voor de wereld en voor mij zeiven, altijd geopend voor U, naar U alleen verlangend, U boven alles beminnend. O Jesus, Beminde mijner ziel! bewaar mij voor eeuwig in uw Hart, dat zoeter is dan alle zoetheid, waarin alles is, wat ik voor mijn waar geluk verlang.
TEN GELEIDE IN HET VIERDE BOEK.
1. Het doel van het vierde boek is, de ziel met God, haren Zaligmaker, te vereenigen. Dat geschiedt echter door de goddelijke liefde. Welnu, geheel dit boek handelt over de goddelijke liefde, over hare oorzaken en gevolgen en over hare wijze. Als men deze in hare bron zelve nagaat, als men ze beschouwt in het Hart van Jesns zelf, dat bemint, om ons tot wederliefde te bewegen, dat brandt, opdat wij ons met Hem vereenigen zouden, dan, het kan niet anders, moeten onze harten vervoerd worden en ten eenemale geheel versmelten, om met Hem in zekeren zin tot één geheel zamen te vloeijen.
2. Dit leven der goddelijke vereeniging, dat het volmaakste en gelukkigste deel van het innerlijk leven uitmaakt, moet men niet opvatten in dien zin, als of de zielen, die dit leven leiden, zich aan geen enkele oefening, tot het leven der zuivering of der verlichting behoorend, meer hadden te onderwerpen. De oefeningen toch dier drie levenstrappen worden hier op aarde nimmer geheel van elkander gescheiden. Zoo lang gij leeft,
563
welken trap van goddelijke vereeniging gij ook bereikt hebt, zult gij steeds iets te doen hebben om uw hart meer te zuiveren of om het zuiver te houden, steeds zult gij, hetzij in uwe daden, hetzij in uw lijden, de deugd te beoefenen hebben.
Gij moet dit leven echter verstaan in dezen zin, dat de ziel na wel gezuiverd en genoeg versierd te zijn met de ware en degelijke deugden, door edelmoedige daden van verloochening verworven, met Jesus haren God, op de innigste wijze leeft; ineen heilige, wederzijdsche,onuitsprekelijk gemeenzaamheid met Hem het zelfde smakend, het zelfde willend, het zelfde niet willend, intusschen voor 'tmeerendeel bezig zij met die oefeningen en handelingen, welke deze vereeniging aank weeken en bevestigen, ofschoon het laatste meer uit liefde dan om eenige andere beweegreden doende, wat met de inwendige zuivering of met de beoefening van deugden in betrekking staat. Desgelijks zegt men, dat de zielen, die naar inwendige zuivering streven of die zich vooral op het verkrijgen van ware en hechte deugd toeleggen, het leven der zuivering of der verlichting leiden, naar gelang zij zich in het algemeen op den eersten of op den laatsten levensweg bezig houden, hetzij dan dat zij te gelijker tijd verschillende oefeningen ondernemen, welke eigenlijk tot een ander gedeelte van het inwendig leven behooren.
En hierop moet men met zorg letten, opdat niemand in begoocheling vervalle, welke hier vooral gewoonlijk is. Derhalve moet geen sterveling, tenzij hij bedrogen of in gevaar gebragt
564
wil zijn, ooit meenen, dat hij wijders niets meer te arbeiden, niets meer te doen heeft. Voor alles echter geloove niemand ooitquot;, dat hij in dit leven niets meer te vreezen heeft, dat hij zich vrijelijk in gevaren begeven kan onder dit of onder een gelijkluidend voorwendsel: dat geen schepsel ter wereld hem meer aandoet, dat hij niets zoekt of verlangt dan God alleen; door welke begoocheling zelfs uitstekende personen, die met de naam van heiligen, ja met den roem van het martelaarschap als sterren aan den hemel schitterden, jammerlijk in een afgrond zijn neergestort. Uit die zelfde bron van vermetelheid komen ook andere begoochelingen voort, als: het verwaarloozen van zijne pligten en van andere kenteekenen van den wil Gods, om de rust er van te nemen in de zoetheid van Gods gaven; of ook in plaats van den Heer zeiven, meer zijne «aven te zoeken en daarnaar buiten mate te verlangen.
3. Diensvolgens moet gij, eenmaal u op dezen trap bevindende, alles doen strekken om steeds meer en meer Jesus uwen God en Zaligmaker te beminnen en u met Hem door de zuiverste liefde op de innigste wijze te vereenigen. Deze liefde wordt verkregen eensdeels door de overweging van zijne ontelbare weldaden, van de onuitsprekelijke daden der liefde zijns Harten, van zijne verbazende en zoetste belofte, in een woord van alle goeds, wat Hij u voor tijd en eeuwigheid bereidt; ten andere door de beschouwing van zijne beminnelijkste en oneindige volmaaktheden, waardoor Hij alleen vóór alles de
565
hoogst mogelijke liefde verdient, eindelijk door het gebed, door het ligchamelijk of geestelijk bezoek van het allerheiligst Sacrament, door bij de heilige Communie godvruchtig en vurig met Hem te spreken.
4. De wijze om dit boek te gebruiken, kan eene zijn der vier, die voor het eerste en tweede boek zijn opgegeven. Uit het daar gezegde echter volgt, dat een ieder hier die wijze, welke hij voor den toestand zijner ziel, en voor de zaken, die hier behandeld worden, nuttiger meent, zoo aanwende, dat hij het doel van dit boek bereike.
Gij moet er echter wel ijverig op letten, dat zoo ergens, dan vooral op dezen trap van het innerlijk leven, het ongeoorloofd is, zoo bepaald aan eene wijze of regel gehecht te zijn, dat gij u niet meer wilt laten leiden door de genade, door den Geest Gods, die dikwerf vooral in die zielen, welke, gezuiverd en verlicht, zich geheel met God trachten te vereenigen, gewoonlijk alle wijzen en regels ter zijde laat, bijna alle redeneringen te boven gaat, het hart vervoert, het opneemt in een bewonderenswaardig licht en op onuitsprekelijke wijze aandoet.
De gevoelens, waaraan gij u overgeven moet, de oefeningen, welke gij hier behoort te verwekken, zijn voornamelijk:
Van dankbaarheid of dankzegging voor de giften en genaden aan u en anderen geschonken; ja ook voor de glorie, voor de zaligheid en volmaaktheid van God onzen Heer, zoo als de Kerk ons door haar voorbeeld leert, als zij zegt: Dank zeggen wij U, voor uwe groote glorie.
566
Van vreugde over de barmhartigheid en liefde jegens u en de overige schepselen; over de volmaaktheden, die God in zich zeiven bezit, over zijne eer, zijn geluk en vreugde.
Van vertrouwen in de goedigheid zijns Harten, op zijne zorg, op zijne Voorzienigheid.
Van bewondering der grootte en menigte van weldaden aan u en anderen geschonken, en der werken zijner goddelijke liefde en zijner einde-looze volmaaktheden.
Van lof, hetzij alleen of vereenigd met de Kerk; hetzij alle schepselen uitnoodigend of met de Heiligen en Engelen des hemels zamenstem-mend, om zijne wonderen te verheffen.
Van ijver voor zijne eer en glorie en voor het heil en de volmaaktheid der zielen in zijn belang.
Van nederigheid, u in het geheugen roepend en erkennend uwe onwaardigheid, en de edelmoedigheid daarentegen van God, dewijl Hjj de schatten zijns Harten over u uitstort.
Van kinderlijke liefde, welke u een heilige vreeze instort, om den Heer te beleedigen; en waardoor gij met liefde de misstappen betreurt, waarmede gij of anderen zijn Hart bedroefd hebt.
Van zuivere liefde, waardoor gij u zeiven en al het uwe aan Hem schenkt, overgeeft en ten offer brengt, waardoor gij u in alle dingen aan zijnen wil en aan zijn welbehagen gelijkvormig maakt; waardoor gij ten laatste leeft één met Hem door de volmaaktste vereeniging.
Doch deze en dergelijke oefeningen moeten, zoo elders, dan voornamelijk hier zóó verrigt worden, dat, zoo lang gij u met de eene kunt
567
bozig houden, gij volstrekt niet overgaat tot eene andere, maar voortgaat, u kalm en godvruchtig daarmede onledig te houden, totdat de tijd des gebeds verstreken is, of totdat de Geest der genade u tot iets anders leidt; indien gij echter met godsvrucht en kalmte uw best doet, in eene oefening of in een gevoel bezig te blijven en bespeurt, dit niet langer te kunnen, ga dan over tot een ander, naarmate de behoefte uwer ziel, uwe godsvrucht of de Geest der genade het u ingeeft.
Eindelijk, laat u vrij door den Geest des Heeren geleiden tot alle goeds, hetzij om daaraan uwe overweging of uwe beschouwing te wijden; hetzij u in liefdegevoelens met Hem bezig te houden, hetzij in zijne tegenwoordigheid rustig neêr te zitten; hetzij tot Hem te spreken of naar Hem te luisteren; hetzij te vragen of te geven. Span u ook niet in, met de daad bewust te blijven van al hetgeen gij tijdens het gebed ver-rigt.
5. Dewijl de regels, ter onderscheiding der geesten, voor dezen graad des innerlijken levens eigenlijk geldend, zeer moeijelijk zijn, moet men ze ijverig aanleeren en wel begrijpen, om ze met vrucht te kunnen toepassen. De Heiligen geven ons de volgende regels;
Eerste Regel. Er is een tweevoudige ver-eeniging met God en daarenboven een voltooi-jing dier vereeniging. Die vereeniging wordt ten eerste werkdadig; zij wordt ten tweede lijdelijk genoemd.
De werkdadige vereeniging bestaat in de vol-
568
maakte gelijkvormigheid van onzen wil met den wil van God. Deze is de geheele volmaaktheid der goddelijke liefde. Door deze vereeniging worden de gewaarwordingen van Jesus Harte, onze gewaarwordingen, wordt de Geest van Jesus, onze geest, Jesus leven ons leven. Zoo op beminnelijke wijze met Jesus vereenigd, genieten wij Hem in vreugde en zijn wij waarlijk gelukkig.
Doch de lijdelijke vereeniging bestaat hierin, dat wegens den overvloed van licht en ingestorte liefde, de werking der vermogens geschorst wordt, zoodat het geheugen zich niet meer herinnert, de geest niet meer denkt, de wil niet meer bemint dan God den Heer, terwjjl de ziel zoo door het goddelijke voorwerp is verslonden, dat zij dezen toestand van magteloosheid niet bespeurt. Deze vereeniging, zoo rijk aan wondervolle en zoete geneugten is telkens kort en duurt gewoonlijk niet langer dan een uur. Daarom moet de ziel bij tusschenpoozen zich door do werkdadige vereeniging bezig houden en daarmede tevreden zijn.
Tot de werkdadige vereeniging kan een ieder geraken door de getrouwheid aan de genade, die hem wordt geschonken; doch tot de lijdelijke vereeniging kan geene menschelijke zorg maar alleen Gods goedheid de ziel verheffen.
De voltooijing der goddelijke vereeniging bestaat hierin, dat de ziel, welke met God vereenigd is, op zekere wijze zoozeer in het goddelijk voorwerp der liefde wordt hervormd, dat zij zonder schorsing of verhindering der vermogens in hunne werkingen, zelve als uit gewoonte, kalm en zoet
569
deu Heer geniet, geheel als het ware in God op wondere en lieflijke wijze verslonden en niettemin zeer goed geschikt blijft, zoowel om te handelen als om te beschouwen.
Tweede Eegel. Veiliger is het te verlangen en te streven naar de werkdadige vereeniging dan wel naar de lijdelijke vereeniging, of naar de gunsten, die in de lijdelijke vereeniging worden geschonken, als daar zijn gezigten, openbaringen en soortgelijke mededeeliDgon. Het kan gebeuren, dat de zielen, welke in de werkdadige vereeniging leven, veel meer verdienste hebben dan zij, die met de lijdelijke vereeniging begunstigd worden, omdat zij namelijk grootere en edelmoediger dingen voor God doen of verdragen, en tevreden zijn bij het gemis, wijl God het wil, van die vertroostingen, welke anderen hier in het leven smaken, doch aan haar in meerder overvloed zullen worden geschonken in het ander leven.
Derde Regel. De ziel moet, om zich op te wekken en aan te sporen, iets groots en krachtigs voor God te doen en te lijden, erkennen en belijden, dat zij van God vele en groote genaden heeft ontvangen en nog ontvangt, niet om zich beter te wanen dan anderen, maar om met edelmoedigheid en volmaaktheid Hem te dienen. Derhalve moet gij als komende van den kwaden en niet van den goeden geest, verwerpen elke gedachte, elke beweging, die haar tot klagten over hare ellende, tot neerslagtigheid des harten, tot angstvalligheid, onder welk voorwendsel ook, aanspoort.
570
Vierde Kegel. Welkdanige uitwerkselen der goddelijke goedheid de ziel ook hebbe genoten, hoe innig zij ook vereenigd zij met God, en hoezeer zij ook het toppunt van alle goeds hebbe bereikt, steeds moest zij zich herinneren, dat zij nog kan zondigen, dat zij nog verloren kan gaau, als zij den Heer niet getrouw blijft. Diensvolgens moet zij, naarmate de genade, haar geschonken, veelvuldiger en grooter was, ook altijd des te nederiger zijn en God met meerder zuiverheid beminnen. Vandaar als zij wordt aangespoord, op de langdurigheid van haar deugdzaam leven, of op de standvastigheid harer goede voornemens, of op de hechtheid harer deugd te vertrouwen en zich aan gevaren bloot te stellen, dan wete zij, dat de kwade en niet de goede geest haar aanspoort.
Vijfde Kegel. Wat ons verwijdert of aftrekt van het katholiek geloof, zooals zekere inspraken en mededeelingen, moeten wij met allen ijver en zorg als voortkomend van den boozen geest verwerpen. Doch met nederige dankbaarheid moeten wij als vruchten van den goeden Geest aannemen alles, wat met het katholiek geloof overeenstemt en dienstig is, om de ziel met God den Heer te vereenigen; ja dit mogen wij ook met nederigheid en onderwerping vragen, met het doel namelijk, om onze ziel in de liefde des Heeren en in volmaaktere vereeniging te doen toenemen.
Zesde Regel. Wanneer de ziel bespeurt, dat zij door de ontvangene mededeelingen meer en meer sterft aan zich zelve, door grootere begeerte
571
naar volmaaktheid bezield wordt en voortgang maakt in de goddelijke liefde, dan is dit een teeken, dat zij van den goeden geest komen. Doch als de ziel ontwaart, dat zij door die mede-deelingen meer geneigd wordt der bedorvene natuur bevrediging te verschaffen, of dat zij den honger en den dorst naar hoogere volmaaktheid verliest, of dat zij met eene zekere stijfhoofdigheid die mededeelingen wil verdedigen, of ze als waarlijk goddelijke mededeelingen wil beschouwen, schoon ook haar bestierder dit niet gelooft of het betwijfelt, dan is dit een teeken, dat zij van den kwaden geest komen.
Zevende Eegel. De ziel verlange niet naar gezigten of openbaringen, en geenszins stelle zij daarin de volmaaktheid of de heiligheid. Zij herinnere zich, dat velen daardoor misleid en aan het grootste gevaar werden prijs gegeven. Als zij de begeerte daarnaar in zich bespeurt, dan moet zij als ontwijfelbaar zeker houden, dat die begeerte door den boozen geest ingegeven en opgewekt is, en haar verdrijven en onderdrukken.
Achtste Eegel. Hoe vuriger dergelijke buitengewone dingen begeerd worden, des te grooter gevaar bestaat er, dat de ziel bedrogen en afgeleid worde van den waren weg der heiligheid, welken Jesus, de zachtmoedige en nederige van Harte, heeft aangetoond en welken de Heiligen bewandelen.
H. Ignatius. H. Alplionus. Eerw. Margaretha Maria.
Nuttige vermaningen, om zich met het zaligst Hart van Jeamp;us te vereenigen.
EERSTE HOOFDSTUK.
het allerheiligst sacrament ues altaars is eene vinding der liefde van jfisus allerheiligst hart.
1. Jesus. Ik ben dood geweest, mijn kind, en zie, ik ben levend in de eeuwen der eeuwen.
Ik was van den Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; eindelijk heb ik de wereld verlaten, om tot den Vader weder te keeren.
De liefde mijns Harten evenwel veroorJoofde niet, gedoogde het niet, dat ik als weezen zoude achterlaten hen, wie ik meer beminde dan mijn leven.
De liefde tot den Vader noodigde en riep mij heen te gaan en Hem te verheerlijken met die heerlijkheid, welke ik bij Hem bezat, vóór dat de wereld bestond.
Doch ook de liefde tot de menschen noodigde
573
en drong mg met hen te blijven, en hun in allen kommer des levens tot troost te verstrekken.
Welnu, zie dan, mijn Hart heeft een middel gevonden,om ènmgne liefde tot den Vader èn mgne liefde tot de menschen te voldoen.
't Is een geheim, mijn kind, dat ik ten hemel klim en nederzit aan de regterhand mijns Vaders, en met u blijf tot aan de voleinding der eeuwen.
Een geheim, waarvan niemand der schepselen zich ooit een denkbeeld zoude gevormd hebben, zoo niet ik het uit mijn Hart hadde genomen; een geheim, dat geheel de geschapen natuur te boven gaat; een geheim eindelijk, dat het vermogen van al het eindige overtreft.
Er zijn dus verbazende wonderen noodig, die Gods almagt alleen vermag te wrochten. Doch de liefde zegeviert: de liefde, die in het goddelijk Hart het plan vond, vond ook daarin de magt dit plan ten uitvoer te brengen.
Voor mijn Hart, indien het wil, is alles mogelijk, alles gemakkelijk, zijn willen is kunnen en doen.
2. Dewijl echter de stervelingen het gezigt mijner glorievolle Majesteit niet konden verdragen, noch de wereld in staat is in den glans van zulke heerlijkheid voort te bestaan; moest ik hunne zwakheid in aanmerking nemen, opdat door de schittering mijner grootheid de menschen niet sidderende werden terug gestooten. Ik moest derhalve mijne glanzende glorie verbergen en niets openbaren, wat hen konde doen vreezen.
Vervolgens mijn kind, wijl gij hier geen blijvende woonplaats hebt, maar eene toekomstige
574
woning zoekt, was het dienstig voor u, dat ik onder eene andere gedaante bij u bleef opdat gij, niet vergetend een pelgrim op aarde te zijn, u hier geen tenten zoudt opslaan of u aan het tegenwoordige zoudet hechten, maar, uwe ballingschap indachtig, naar bet vaderland zoudt haken, waar gij mijne glorie met een ontsluijerd, gelaat zult kunnen aanschouwen.
Daarenboven, wijl dit leven kort is en daarna geen tijd om verdiensten te verzamelen meer overblijft, is het goed en zeer nuttig voor u, dat ik mijn aanschijn achter een sluier verberg, opdat er alzoo grooter ruimte blijve voor het geloof en ook meerder gelegenheid, om andere deugden te beoefenen.
3. En dewijl het wegens zoo vele redenen dienstig was, dat ik voortaan op aarde met de menschen bleef onder eene andere gedaante, moest ik uit die ontelbare gedaanten, die mogelijk waren, er eene kiezen, die het meest met de liefde mijns Harten strookt en voor den mensch het voordeeligst is.
Vervolgens, mijn kind, dewijl ik onder de menschen ben gekomen, opdat zij het geestelijk leven zouden hebben, en met hen blijf, opdat zij het in meerder overvloed zouden bezitten; en dewijl het geestelijk leven onder alle opzigten gelijkt op het leven des ligchaams, dat door natuurlijk voedsel onderhouden en gesterkt wordt; daaróm is er voor hen eene bovennatuurlijke spijze noo-dig, waardoor het geestelijk leven onderhouden wordt, in duarzaamheid toeneemt, en meer en meer aan krachten wint.
575
Het was derhalve gepast, dat ik onder de gedaante van voedsel op aarde bleef, wijl ik niet slechts het brood des levens maar het leven zelf ben. In welk een hooger overvloed zal de getrouwe ziel het leven bezitten, als zij met het leven zelf gevoed wordt?
Daarenboven, mijn kind, is mijn Hart de liefde zelve; doch de liefde is eene gave van zich zelve, die niet tevreden is dan na zich aan het beminde voorwerp geschonken en daarmede vereenigd te hebben.
Doch op het gebied van het natuurlijk leven wordt niets zoo naauw vereenigd als het voedsel met hem, die gevoed wordt; en zoo wordt op gelijke wijze in het geestelijk leven, door het geschenk mijner liefde, de hoogste en innigste vereeniging tusschen de ziel en mjj tot stand gebragt.
Dit is de goddelijke en heilige vereeniging, waarmede ik elke ziel kan gelukkig maken; een werk namelijk van grenzelooze liefde.
Ten laatste, verkoos ik onder den vorm van gastmaal op aarde te blijven, welke het grootste teeken van vriendschap is, opdat de geloovigen ook op aarde reeds zich verblijden zouden in de bovenaardsche vereeniging, welke de Zaligen in den hemel genieten, en opdat zij zich vol vreugde het eeuwig geluk zouden herinneren, waarin ik u een rijk voorbereid, om te eten en te drinken aan mijne tafel en waar ik omgord heen en weder zal gaan om u te bedienen.
Dit zal de eeuwige en volmaakt zalige vereeniging zijn, het Pascha der eeuwige vreugde.
576
de wijn der eeuwige liefde, dien ik met u, steeds onder nieuwere geneugten zal drinken in het rijk mijns Vaders.
4. Om echter den mensch voor zulke groote geheimen langzaam voor te bereiden, heb ik dit in de oude Wet op velerlei wjjze willen voorafbeelden.
Een beeld daarvan, was de vrucht van den boom des levens, welke midden in bet paradijs was geplaatst, door welke spijs de onschuldige menschen gevoed zouden worden, toenemen zouden in levenskracht, bewaard zouden blijven voor den dood, en verzekerd zouden zijn van de onsterfelijkheid.
Een beeld daarvan, was het offer van brood en wijn opgedragen door Melchisedech, die priester en koning tevens was; priester namelijk van den Allerhoogste, en koning van Salem, dat is, koning van den vrede.
Een beeld daarvan, was het Paaschlam, het lam zonder vlek, dat geofferd en gegeten werd; dat niet ruw, niet gekookt maar door het vuur bereid, moest gegeten worden; die het aten moesten de lenden omgord, de voeten geschoeid, en stokken in hunne hand hebben, geheel ter reize gereed zijn.
Een beeld daar7aD, was het Manna in de woestijn, dat dagelijks van den hemel nederviel, dat geheel zoet was van smaak, dat het brood der Engelen genoemd werd, waarvan eindelijk hij, die boven de gewone maat inzamelde, niet meer bezat, dan hij die minder dan een ander vergaderde.
Een beeld daarvan, was de arke des Verbonds, boven welke de goddelijke Majesteit tusschen
Cherubs vereerd word, en waardoor God aan zijn volk ontferming eu hulp, en troost bij dag en nacht plagt te schenken.
Een beeld eindelijk daarvan was het ongezuurd brood, waardoor de Profeet van lusteloosheid en zwakheid bevrijd en met nieuwe kracht uitgerust, door de versterking van die spijze voortwandelde tot aan den berg Gods.
5. Het was mij niet verborgen, mijn kind, hoeveel mij die instelling zoude kosten; hoe vele en welke groote offers dat Sacramenteel leven van mij zoude eischen.
Ik weet aan welke vernederingen ik mjj onderwerp, aan welke zware beleedigingen ik mrj bloot stel. Doch dit alles acht mijn Hart gering bij de liefde, die het voor mijn Vader en voor de menschen koestert.
De liefde mijns Harten wordt door geen enkel beletsel overwonnen; zij zegeviert gemakkelijk over alles. Ja de moeijelijkheden, de offers zeiven heeft zij lief en haalt zij aan als zoovele bewijsgronden voor hare grootte en voor hare edelmoedigheid.
Ziedaar dan bij uitstek de beweegredenen van het groot Sacrament der godsvrucht, dat door mijne liefde vóór de eeuwen uitgevonden, in den tijd door mijne hoogste almagt werd daargesteld, dat den Engelen verschenen, den heidenen verkondigd is, de wereld getroost en de harten der stervelingen gedrenkt heeft met bedwelmende zoetheid.
6. De leerling. O diepte der wijsheid en liefde uws Harten, o Jesus, Zoon van den levenden
578
God! hoe wondervol, hoe verbazingwekkend zijn uwe vindingen! Hoe beminnelijk, Heer, hoe zoet zijn zij!
Zie, hoe Gij ons bemind hebt, liefdewaardigste Jesus! Gij hebt ü zeiven vernietigd uitliefde tot ons, de gedaante van brood aannemend, aan voedsel gelijk wordend, voor het uiterlijke als brood bevonden, doch als brood des eeuwigen levens!
O welke liefdegloed ontstak uw Hart, toen Gij heengaande uit deze wereld tot den Vader, dit wondervolste, dit allerzoetste middel om met ons te blijven en Op deze wijze voortdurend met ons te blijven, in het leven riept!
O wonderwerk der liefde! O goddelijke instelling! Waarin Gij zelf, beste Jesus, gastmaal en gastheer tevens, offeraar en offerande, de vreugde van Engelen en menschen zijt!
7. Dank zij ü, o Heer Jrsus, eeuwige dank voor de onuitsprekelijke goedheid uws Harten, waardoor Gij ons deze gunst zonder wederga hebt geschonken.
O mogt ik U voor zulk een geschenk de schuldige dankbaarheid kunnen betuigen! Komt Engelen en Heiligen Gods, komt alle volkeren en geslachten, zegt met mij dank den Heer; laten wij hierin de liefde zijns Harten loven en hemelhoog prijzen.
Laat ons den Heer een nieuw loflied zingen, want op nieuwe wijze met ons wonend, stort Hij ook uit zijn Hart steeds nieuwe gunstbewijzen over ons uit.
Jubelen wij, God onzen Zaligmaker ter eere,
579
knielen wij voor Hem in het stof, laat ons schreijen voor Hem van blijdschap en dankbaarheid.
8. O Jesus, eindelooze liefde! die uit liefde in deze wereld zijt gekomen en uit liefde hier verblijft, ja uit liefde geheel de mijne zijt geworden ; wedeikeerig bied en geef ik D mijn hart en al mijne gehechtheden, geheel mij zeiven; maak, ik smeek het U, dat ik uit liefde voor eeuwig geheel de uwe zij, dat al wat ik heb en ben, dienstbaar zij aan uwe liefde en aan uwe glorie.
Neem van mij weg alles, wat een hinderpaal kan zijn, om U te beminnen; doof in mij uit alle ongeregelde gehechtheid; dat niets mij meer treffe, niets mij meer roere dan wat met U en met uwe belangen in betrekking staat.
Gij, o zoetheid mijns harten en zaligheid mijner ziel! leef en heersch Gij in mij; zijt Gij in het vervolg het eerste en laatste voorwerp voor mijne gedachten en genegenheden; moge ik altijd bezig zijn met U of voor U, die mij alles zijt.
over de wondervolle instelling van het allerheiligst sacrament des altaaes.
1 Jesüs. Ik ben het levend brood, dat uit den hemel gedaald is; die tot mij komt zal niet hongeren; het brood, dat ik geven zal, is mjjn Vleesch voor het leven der wereld.
580
Toen ik dit gezegd had, mijn kind, redetwistten de joden onderling, zeggende: Hoe kan deze zijn vleeseh geven om te eten?
Doch hun antwoordende bevestigde ik: Voorwaar, voorwaar ik zeg u, tenzij gij het vleeseh van den Zoon des menschen zult gegeten en zijn bloed gedronken zult hebben, zult gij het leven niet in u hebben.
Want mijn vleeseh is waarlijk spijs, en mjjn bloed is waarlijk drank.
2. Doch op den dag voor het Paaschfeest, wetende, dat mijn uur was gekomen, om uit deze wereld heen te gaan tot den Vader, heb ik, wijl ik de mijnen beminde, die in de wereld waren, ten einde toe bemind.
Toen dan de avond was aangebroken, zat ik met mijne twaalf Leerlingen ten laatsten maaltijd aan: en tot hen, zoo rondom mij zittende,zeideik: Met verlangen heb ik begeerd dit Paaschlam met u te eten.
En terwijl zij avondmaalden, nam ik het brood en zegende het, en brak en gaf het aan mijne Leerlingen zeggende: Neemt en eet; dit is mijn ligchaam.
En den kelk nemende, dankte ik en gaf ik dien aan hen, zeggende: Drinkt hieruit allen, dit is mijn bloed.
Doet dit tot mijne gedachtenis.
3. De leerling. Deze zijn dus uwe woorden, Heer mijn God, eeuwige waarheid, waardoor Gij eerst plegtig beloofdet, ons U zeiven als brood des levens te zullen geven; deze zijn uwe daden, waardoor Gij later wat Gij beloofd hadt, tot werkelijkheid brengt.
581
Door die woorden en daden van ü onderwezen, vóór dat zij geschreven waren, heeft uwe Kerk dit goddelijk geschenk van ü genoten; en ter uwer gedachtenis gedaan, zooals Gij bevolen hadt.
Hiermede hebt Gij de voorziene moeijelijkhe-den der ongeloovigen, de opwerpingen der Ketters en de bekoringen der duivelen, vernietigd en neergeworpen.
Want hierdoor hebt Gij geleerd, dat wij ge-looven moeten, wat Gij, de onfeilbare waarheid, zegt, alhoewel wij ook niet begrijpen, hoe dat kan geschieden.
Wat Gij echter gezegd hebt, weten wij door de heilige Kerk, uwe waarachtige Bruid; doch hoe do geheimen, die Gij door uwe woorden bevestigd hebt, innerlijk samengesteld zjjn of worden, kunnen wij niet begrijpen, dewijl onze beperkte rede niet bereiken kan, wat alle grenzen dér rede overschrijdt.
Als wij niet eens begrijpen, wat in ons is, hoe zullen wij dan vatten, wat boven ons is?
Dat een graankorrel in de aarde geworpen en gestorven, opgroeit tot een nieuwen halm en veelvoudige vruchten voortbrengt, dat gelooven wij, omdat wij het uiterlijk ontwaren; doch hoe dit innerlijk geschiedt, kunnen wjj, ofschoon het ook tot de ordo der natuur behoort, volstrekt niet inzien.
Zou men hem dan niet teregt voor een dwaas houden, die hoewel hij het bestaan det geheimen in de natuur met zijne zintuigen waarneemt, ze toch niet wil aannemen, omdat hij niet begrijpt, hoe of zij bestaan?
582
Welnu, met onze zintuigen bespeuren wij, dat de geheimen des geloofs door ü geopenbaard zijn; dewijl het geloof uit het gehoor is; en daarenboven zegt ons onze eigen rede, dat deze geheimen waarachtig zijn, omdat het voor de rede tastbaar duidelijk is, dat Gij, de wezenlijke waarheid, onmogelijk onwaarheid kunt spreken.
Het is derhalve een redelijk dienstbetoon, dat al uwe getrouwe geloovigen U bewijzen. Doch zij, die weigeren U te gelooven, meenende zelve wijzen te zijn, zijn dwaas en ten eenemale onverstandig geworden.
Daarom gebeurt het, dat zij uit blinde hoo-vaardigheid, welke door de kunstgrepen des duivels hun ingestort wordt, weigeren hunne rede, hun edelste gaven aan U, die de oorsprong der rede zijt, te onderwerpen en door die onderwerping der rede TJ te eeren.
Terwijl integendeel allen, die ooit nederige leden der Kerk waren, zij mogten ook door de grootste geestesgaven uitschitteren, hun verstand gevangen gaven, om aan U in den geloove te gehoorzamen.
Hierdoor toont Gij Heer te zijn van allen, goed jegens allen, zonder onderscheid van persoon te maken; en inderdaad van een ieder, zoowel van geleerden als van ongeletterden, een dienst van onderwerping te eischen, zoowel van het verstand als van den wil.
4. Voor U, o Heer mijn God, mijn Schepper en Verlosser werp ik mij neder, en aan U onderwerp ik mijne rede geheel en al; ja ook geheel mijn verstand en mijnen wil, mijn ligchaam en
583
alle zintuigen, in den dienst des geloofs, tot uwe eer!
Doch ook mij strekt het tot eer en voordeel, («zelfde gaven, welke ik van U naar ziel en lifchaam ontving, tot U, den oorsprong en het einde van al die gaven, terug te brengen; en hetgeen ik in de orde der natuur ontvangen heb, als een middel te gebruiken om vrijelijk mede to werken met uwe genade tot een bovennatuurlijke orde en dus tot mijne eeuwige glorie en tot mijne altijddurende zaligheid.
De rede en het geloof zijn beide geschenken van U, o Heer; de eerste is een natuurlijke gave, de laatste eene bovennatuurlijke; beiden zijn elkander steeds vriendschappelijk genegen, nooit zijn zij met elkander in strijd; beiden zijn zij geschonken, om tot de waarheid te komen, een ieder echter in zijne orde.
Indien ik geloof, omdat de natuurlijke rede mij overhaalt, dan is mijn geloof natuurlijk, niet bovennatuurlijk, noch strekkend ter zaligheid. Doch als ik geloof, omdat eene bovennatuurlijke beweegreden mij aanzet, dan is mijn geloof bovennatuurlijk en dienstig ter zaligheid.
Zalig, die niet gezien en toch geloofd hebben. En inderdaad, hoe zullen de zintuigen bespeuren, wat niet onder het bereik der zinnen valt! of hoe zal de rede begrijpen, wat buiten het begrip der rede blijft? Of hoe zal de koude lofspraak der menschen verklaren, wat de alles overtredende liefde uws Harten heeft uitgewerkt?
5. Naar den geest dus uwer Kerk, geloof ik vastelijk, dat Gij de Heer Jesus Christus, waarlijk
584
God en meusch, waarachtig en zelfstandig in het allerheiligst Sacrament onder de zigtbare gedaanten van brood en wijn tegenwoordig zijt.
Vastelijk geloof ik, dat Gij onder elke dtr beide gedaanten en onder elk der deelen van tie gedaanten, wanneer eene scheiding plaats heeft, geheel en onverdeeld tegenwoordig zijt.
Vastelijk geloof ik, dat Gij, die daaronder in een verheerlijkten staat tegenwoordig zijt, de zelfde zijt, wien de Engelen bij uwe koaist op aarde aanbaden, wien Maria en Joseph, de Herders en de Wijzen in de gedaante van een kind hebben vereerd, die zachtmoedig en nederig van Harte al weldoende hebt rondgewandeld, die gestorven voor ons, verrezen zijt, die opgeklommen ten^ hemel glorievol zetelt aan de regterhand van God den Vader.
Ik vraag geen teekenen zooals de joden, noch wil ik de wijze onderzoeken; ik wil niet gelijk de ongeloovigen de innerlijk verborgene oorzaken begrijpen; ook verlang ik niet zooals de ketters mijn eigen oordeel bevredigd te zien; voor mij is de getuigenis uwer onfeilbare Bruid, de heilige Kerk, die de grondzuil der waarheid is, voldoende.
Al wat met hare leering in strijd is, verwerp ik; en dit is mijne zekerheid, mijn geloof.
6. O Heer! God van oneindige Majesteit, Heilige der Heiligen ! die zoo wondervol en beminnelijk in dit geheim verscholen blijft, U aanbid ik, U vereer ik met godsvrucht.
Met ligchaam en ziel in uwe tegenwoordigheid neergebogen, belijd ik voor hemel en aarde, dat Gij mijn God en Zaligmaker zijt; en ü breng
585
ik den hoogsten eeredienst aan uwe Majesteit verschuldigd,
Ik offer U ook op de aanbidding en eerbe-wijzing en alle dienstbetooningen, die de Engelen en de Heiligen en geheel uwe Kerk U brengen.
O mogten alle menschen U kennen, U aanbidden, ü dienen en eerbiedigen !
Doch dewijl velen daarin in gebreke blijven, daarom, o Heer, aanbid en vereer ik U in ver-eenigiug met de Heiligen en Engelen en met uwe getrouwe zielen; op deze wijze wensch ik hetgeen van den kant der ongetrouwe zielen ontbreekt, te kunnen vergoeden.
7. O Jesus! al, wat ik voor U doen kan, is als niets, vergeleken bij hetgeen ik U schuldig ben.
Gij hebt mij door de liefde uws Harten in dit allerminnelijkst Sacrament alles geschonken, wat Gij bezit, uw ligchaam en uwe ziel, uwe Mensch-heid en uwe Godheid, met al de schatten daarmede verbonden. Zooveel ben ik ü dan schuldig, zooveel als Gij zelf waard zijt, die de oneindige zijt.
Wederkeerig geef ik U mijn ligchaam en mijne ziel, al wat ik heb, al wat ik ben; doch zie, na U dit alles gegeven te hebben, blijft mijne schuld nog eindeloos.
Het is mij goed, o Heer Jesus, op deze wijze door U verpligt te worden, dewijl ik daardoor bewogen en gedrongen word, met eene onbegrensde liefde de eindelooze goedheid uws Harten te beminnen.
Uwe onmetelijke en onverdiende liefde indach-
586
tig, min ik U, o Jesus, uit geheel mijn hart weder eu wensch ik U met eene onbeperkte liefde te vergelden.
7. Help mij, beminnelijkste Jesus, om U te beminnen met die godsvrucht, met die teedeiheid, met dien eerbied, die de liefde alleen weet in te boezemen.
Geef, dat ik daarom met zuivere liefde leve voor U, die uit eindelooze liefde voor mij leeft in het allerheiligst Tabernakel.
Door uw allerheiligst Hart zoo door liefde gevangen en geboeid bid en smeek ik ü, bind mijn hart aan IJ, opdat het een gevangene uwer liefde zij en nimmer van U verwijderd of gescheiden worde.
DERDE HOOFDSTUK.
met welk een levendig geloop de kerk hake vereering jegens het allerheiligst sacrament overal en ten allen tijde getoond heeft.
1. Jesus. Mijn kind, de Kerk jubelt over het voortreffelijke gunstbewijs mijns Harten, en vereert dit grootste wonder mjjner liefde met alle gevoel van godsvrucht.
Buiten zich zelve over de buitenmatige goedheid mijns Harten, versmelt zij als in liefde tot mij en verblijdt zij zich, veilig door mijne allerbeminnelijkste tegenwoordigheid, en gaat voort zich te verblijden, terwijl de geslachten zich op-
387
volgen, de gedaante der aarde verandert en de eeuwen vervliegen.
Zie, gedurende al de eeuwen, die tot het verleden behooren, stonden er zoowel in het Oosten als in 't Westen, in 't Noorden en in het Zuiden kinderen op van die Kerk, en wenschten die heilige Moeder geluk met de groote liefde mijns Harten, die alle dagen bij haar blijft tot aan de voleinding der eeuwen.
In die eeuwige tegenwoordigheid, vol van weder-zijdsche liefde, vier ik een groot gastmaal, een goddelijk feestgetij van geestelijke verloving met mijne onbevlekte Bruid, de Heilige Kerk.
Daartoe zijn de geloovigen, zij mogen armen, zwakken, blinden of kreupelen zijn, allen uitge-noodigd, opdat mijn huis vol gasten, de vreugde volkomen zoude zijn.
2. De leerling. Luistert er naar, stervelingen en komt gesierd met het bruiloftskleed. Komt hier zien en proeven, hoe zoet de Heer is.
Inderdaad tot dit heilig gastmaal, waarbij de Engelen dienen, komen altijd en overal de geloovigen zamen, met dat feestelijk kleed uitge-doscht, waardoor zij den Heer behagen en, zich voedend en verkwikkend, deelnemen aan zijne vreugde.
Wien echter dit kleed ontbreekt, zij, die besmeurd zijn, mogen zich teregt er van onthouden, omdat zij al te wel beducht zijn, »zich het oordeel te eten en te drinken;quot; of, «omdat zij niet belijden, dat het Altaargeheim het vleesch bevat van onzen Zaligmaker, Jesus Christus, die voor onze zonden geleden heeft en wien de Vader in
588
zijne goedertierenheid wederom ten leven heeft opgewekt.quot; 1)
Wat ons echter betreft, «wij hebben geleerd, dat het heilig Sacrament des Altaars het ligchaam en bloed is van den mensch geworden Jesus Christus.quot; 2)
Welk eene gave wordt dus niet medegedeeld, niet slechts aan onze ziel maar ook »aan ons ligchaam, dat door het ligchaam en bloed des Heeren gevoed wordt!quot; 3)
Welk een groote eerbied wordt er ge volgelijk niet gefiischt!quot; » Gij weet, gij, die bij de heilige geheimen gewoonlijk tegenwoordig zijt, hoe gij bij het ontvangen van het ligchaam des Heeren met alle zorg en eerbied op uwe hoede zijt, opdat ook niet het kleinste deel op den grond valle, of iets der geheiligde gaven verloren ga; want gij gelooft u strafschuldig, indien door uwe nalatigheid iets daarvan zoude vallen. Zooveel zorg behartigen wij daarbij en wij doen dit teregt.quot; 4)
3. Naauwelijks trad de Kerk uit de vervolging van drie eeuwen te voorschijn blijde en met laauweren gekroond, of weldra stelde zij in de eerste algemeene Kerkvergadering, waartoe hare kinderen uit alle oorden der wereld waren zamen-gestroomd, de wijze der bediening van dit goddelijk Sacrament voor geheel de aarde vast, opdat
1) 1 Cor. XI. H. Ignatius Martelaar. Eerste Eeuw.
2) H. Justinus Martelaar. Tweede Eeuw.
3) H. Ireneus. Tweede Eeuw.
4) Origenes. Derde Eeuw.
589
dit zoo heilig geheim, overal ook heilig zoude behandeld worden.
Zij voerde geene nieuwigheden in, maar als bewaarster van hetgeen haar is toevertrouwd, riep en prentte zjj de oude leering in het geheugen harer kinderen. „Geen regel,quot; zoo sprak die bezorgde Moeder, »geene gewoonte geeft ons de overlevering op, waardoor het hun, die de magt om het heilig Offer op te dragen, niet bezitten, geoorloofd zoude zijn aan hen, die wel het Offer mogen opdragen, het ligchaam des Heeren uit te reiken. Men zal dus volgens rangorde, na de priesters, uit de handen des bisschops of des priesters de heilige Communie ontvangen.quot; 1)
Ziedaar de heilige Communie! ziedaar het Sacrament des Heeren! »Want onder de gedaante van brood geeft Hij ons zijn Ligchaam en onder de gedaante van wijn geeft Hij ons zijn Bloed, opdat gij bij het ontvangen daarvan smaken zoudt het ligchaam en het bloed van Christus, deelgenooten wordend van zijn eigen ligchaam en bloed; zoo toch worden wij Christusdragers, dat is, Christus dragende in onze lig-chamen; zoo worden wij volgens den heiligen Petrus, deelgenooten gemaakt van de goddelijke natuur.quot; 2)
Het is brood, wel is waar vóór dat de sacra-menteele woorden zijn uitgesproken; doch als de consecratie heeft plaats gehad, dan is het brood het vleesch van Christus geworden. Door wiens
1) Eerste Kerkvergadering van Nicea. Vierde Eeuw.
2) H. Cyrillus van Jerusalem. „ „
500
woorden, door wiens taal geschiedt dus de consecratie? Door het woord van den Heer Jesus. Het woord van Christus dus stelt het Sacrament daar. Welk is dat woord van Christus, zooniet dat, waardoor alles gemaakt is? De Heer beval, en geschapen is de hemel; de Heer beval en gemaakt is de aarde; de Heer beval en alle schepsel is geschapen. Gij ziet dus, welke uitwerkingskracht het woord van Christus heeft. Doch als het woord van den Heer Jesus zulke kracht bezit, dat het dingen tot bestaan roept, die vroeger niet bestonden, hoeveel meerder kracht van uitwerking zal het bezitten, wanneer het gesproken wordt om dingen, welke reeds bestonden, in iets anders te veranderen? Hij heeft gesproken en het is geschied.quot; 1)
»0 Sacrament der godsvrucht! O kenteeken der eenheid! O band der liefde! Die wenscht te leven, vindt hier de plaats en het voedsel om te leven. Hij wordt beligchaamd om beleefd te worden. Niet een ontstoken ligchaamsdeel, dat uitgesneden behoort te worden; niet een misvormd lid, dat doet blozen, streve naar die lig-chamelijke vereenigiug. Neen, maar een lid dat schoon, geschikt, gezond is, dat hechte zich aan het ligchaam, leve voor God uit God.quot; 2)
ïHoevelen wij derhalve ook zijn, die deelge-nooten van dit ligchaam worden, laten wij bedenken, dat wij Hem nuttigen, die hierboven zetelt en door de Engelen wordt aangebeden.
1) H. Ambrosius vierde Eeuw.
2) H. Augustinus vijfde „
591
Hij zelf, wien de Engelen wegens zijne verblindende glorie niet vrijelijk durven aanzien, strekt ons tot voedsel, met Hem vereenigen wij ons, worden wij één ligchaam. Opdat wij dit echter niet slechts door de liefde zouden worden, juist daarom geschiedt die vereeniging in werkelijkheid, met zijn eigen vleesch; want door de spijze, die Hij ons ten geschenke gaf, worden wij met Hem één ligchaam. Wij keeren derhalve van die tafel terug als brieschende leeuwen, den duivelen ten schrik.quot; 1)
»Hoe goed is dat brood, dat de Engelen voedt door het aanschouwen, opdat zjj in het Vaderland zich daaraan verzadigen zouden; en ons voedt door het geloof, opdat het ons op den weg daarheen niet aan kracht zoude ontbreken. Opdat de mensch het brood der Engelen zoude eten, daarom is de Schepper der Engelen mensch geworden, beiden voedend en evenwel onverdeeld blijvend.'' 2)
Die echter een zondig leven leiden en niet ophouden tot de Communie te naderen, meenende door zulk eene Communie gereinigd te worden, zij mogen leeren, dat dit hun niet tot zuivering, maar tot veroordeeling zal verstrekken. «Want het vleesch van Christus is de spijze der Heiligen.quot; 3) Bereid daarom uw hart voor, //want — het heilig Sacrament des Altaars is eene Communie, waardoor wij met Christus omgang hebben, zijn
1) H. Chrysostomus. Vijfde Eeuw.
2) H. Fulgentius. Zesde „
3) H. laodorus van Sevilla in Spanje. Zevende Eeuw.
502
vleesch en zijne Godheid ontvangen, en ons onderling vereenigen.quot; 1)
»Dat zij dan toeluisteren, die den zin van dit woord sligchaamquot; willen ontzenuwen, als of het niet waarlijk het vleesch van Christus noch waarlijk zijn bloed ware, dat thans in de Kerk in het heilig Sacrament vereerd wordt, wanneer zij, ik weet niet met welke redenen en zinnebeelden, willen bewijzen, dat er slechts eene zekere kracht des vleesches of van het bloed tegenwoordig is, als zoude de Heer leugentaal spreken, terwijl Hij, de waarheid zelve, toch zegt: Dit is mijn Ligchaam. Ook zeide Hij daarom niet, bij de breking en uitdeeling van het brood: Deze zjjn, of in dit geheim is een zekere kracht of zinnebeeld van mijn ligchaam, maar Hij zegt, zonder beeldspraak: Dit is mijn Ligchaam; en dus is het dat, wat Hij gezegd heeft en niet dat, wat een ieder in zijn verbeelding er zich van voorstelt. Tot heden heeft nog niemand openlijk Hem weersproken, wien geheel de aarde gelooft en belijdt.quot; 2)
5. »In de kerken staat het heilig Sacrament altijd ter aanbidding; welke gewoonte de oude kerken behouden hebben.quot; 3)
Derhalve »i3 Christus niet der vergetelheid prijs gegeven: Christus beveelt in zijne geboden niet het tegenovergestelde. Hij zelf is het brood, dat van den hemel gedaald is, dat als hemelsche
1) H. Joannes van Damascus. Achtste Eeuw.
2) H. Paschasius Abt. Negende Eeuw.
3) Luitprandus. Tiende
593
spijze in de Kerk dagelijks ter tafel wordt ge-bragt, dat gebroken wordt tot vergiffenis der zonden, dat allen, die er van eten, voedt en verzadigt ten leven.quot; 1)
»'t Is ijdel, woorden te wisselen over do veropenbaring des Heeren in onzen tjjd, welke men loochent, of over die, welke den vaderen des Ouden Verbonds is gedaan; of over de verschijning den Apostelen geschonken, namelijk de tegenwoordigheid van zijn ligchaam. Want voor een iegelijk, die oplettend uit zijn oogen ziet, is het duidelijk, dat geen van beiden zijn te loochenen. Want ook wij hebben nog de wezenlijke zelfstandigheid zijns vleesches, nergens zoo ontwijfelbiiar tegenwoordig als in het Sacrament. Ook wij nog hebben openbaringen, doch in den geest en in de kracht, opdat het blijken zoude, dat ons niets in allerhande genade ontbreekt.quot; 3) 6. gt;Niemand is in staat de lieflijkheid uit te drukken van dit Sacrament, waarin de geestelijke zoetheid aan hare bron wordt genoten; en de gedachtenis gevierd wordt van die uitstekende liefde, welke Hij in zijn Lijden getoond heeft. Daarom, om de onmetelijkheid dezer liefde zijne getrouwen nog dieper in het hart te prenten, stelde Hij in het laatste Avondmaal, toon Hij, na de viering van het Paaschfeest met zijne Leerlingen, uit deze wereld zoude heengaan tot zijn Vader, dit Sacrament in als een blijvende gedachtenis van zijn Lijden, de vervulling der
1) H. Petrus Damianus. Elfde Eeuw.
2) H. Bernardus Twaalfde „
38
594
afbeeldingen der oude wet, als het grootste van al zijne gewrochte wonderen en tot bij zonderen troost van hen, die over zijne afwezigheid treuren.quot; 1^ »De mensch, die een geestelijk en inwendig leven leidt, vindt in de deelname aanhetLigchaam van Christus Jesus, twaalf voortreffelijke vruchten: Kracht om zich met gemak te ontdoen van de wereld cn van het vergankelijke; Vooruitgang in zgne bemoeüingen voor de eeuwige zaligheid; Verheffing der ziel boven al wat niet in God is; Sterkte om het goede te beoefenen; Verlichting van het verstand om God en alles, wat in den spiegel der eeuwigheid gezien wordt, volmaakter te kennen; Ontvlamming der liefde jegens God; Voltrekking van hetgeen hem tot geluk verstrekt; Een schat van rijkdommen; Aanhoudende blijmoedigheid des Geestes; Een zekere veilige bestendigheid ; Volmaakten vrede; De vereeni-ging der ziel met God.quot; 2)
»0 kostbaar gastmaal, grootsch, zaligend en vol van alle zoetheid! Daardoor worden wij van zonden gezuiverd, worden de deugden vermeerderd en den geest een overvloed van alle genadegaven ingestort.quot; 3)
7. De katholieke Kerk derhalve over dit ver-eerenswaardig en goddelijk Sacrament des Altaars bare leering uitsprekend, welke zij van onzen Heer Jesus Christus en van zijne Apostelen geleerd en van den Heiligen Geest, die haar ten
1) H. Thomas van Aquinen. Dertiende Eeuw.
2) ïhauler. Veertiende „
3) H. Antonius. Vijftiende „
595
allen tijde alle waarheid ingeeft, heeft ontvangen, heeft behouden en tot het einde der eeuwen zal behouden, leert en belijdt openlijk en eenvoudig, dat in het verheven Sacrament des Altaars na de Consecratie van het brood en van den wijn, onze Heer Jesus Christus, waarlijk Goden mensch, wezenlijk, werkelijk en zelfstandig onder die zigtbare gedaanten tegenwoordig is.
Zij raadt, en vermaant, vraagt en smeekt door de ingewanden van Gods barmhartigheid, dat allen en een ieder, die den naam van Christenen dragen, overeenkomen en zamenstemmen in dit teeken der eenheid, in dezen band dor liefde, in dit zinnebeeld der eendragt, gedachtig aan zooveel Majesteit en zulke uitstekende liefde van Jezus Christus onzen Heer, die zijn dierbaar leven tot prijs voor onze zaligheid en zijn vleesch ons tot spijze gaf; dat zij deze heilige geheimen van zijn ligchaam en bloed met die volharding en kracht des geloofs, met dien eerbied, met die godsvrucht en aanbidding des gemoeds gelooven en vereeren, dat zij in staat zijn het brood, dat alle zelfstandigheid overtreft, herhaaldelijk te ontvangen, en dat hun dit waarlijk tot leven en tot voortdurende gezondheid der ziel versterkke.
Opdat zij door de kracht daarvan versterkt, langs den weg dezer droevige pelgrimsreize komen mogen tot het hemelsch vaderland, om daar het zelfde brood, der Engelen, dat zij thans onder een heiligen sluijer nuttigen, te eten, ontdaan van alle sluijers. 1)
1) Kerkvergadering van Trente 13 Zitting. Zestiende Eeuw.
596
8. O Heer mijn God! hoe brandden de ge-loovigen van alle eeuwen om U in het Sacrament uwer liefde te vereeren! met welke godsvrucht hebben zij niet getracht ü hier de hoogste vereering te brengen! welke moeite getroostten zij zich niet om de aan uw Hart verschuldigde dankbaarheid te bewijzen, om de liefde uws Harten met wederliefde te vergelden!
Veroordeelenswaardig zouden wij dus zijn, indien wij, de erfgenamen van het geloof, dat eenmaal den Heiligen werd overgeleverd, wij de kinderen der Heiligen, verflaauwden in deze voornaamste van alle godsvruchtoefeningen, welke de beknopte inhoud van geheel onze godsvrucht bevat, terwijl zulk eene lange rei van eeuwen ons oproept tot een levendig geloof, zulk een menigte geloovigen van alle tijden en plaatsen der wereld ons door hun voorbeeld aansporen en zooveel welwillendheid van uw Hart onze harten tot liefde dwingt.
Verlevendig ons geloof, beminnelijkste Jesus,en eenmaal verlevendigd, houd niet op het te vermeerderen. Versterk de hoop en het vertrouwen. Ontsteek en ontvlam onze liefde.
Verleen ons, o Heer, dit allerheiligst en zoetste geheim in den geest des geloofs te kunnen aanbidden, het godvruchtig te vereeren en steeds waardig te mogen ontvangen.
597
VIERDE HOOFDSTCK.
dat het allerheiligst habt van jesus in het sacrament zijner liefde volmaakt zalig is.
1. Jesus, Wat mijn Hart begeerde, mijn kind, wat het door alle overmate der liefde zocht, dat geniet het nu tevreden in het heilig Sacrament des Altaars.
Zie nu is niet slechts der regtvaardigheid van den hemelsehen Vader voldoening geschonken, maar ook de liefde mijns harten is bevredigd. Daarover juicht en verblijdt zich mijn Hart, omdat het niets meer mist van hetgeen het voor zijn geluk wenschte.
Verheug n met mij, mijn kind, dewijl dit de blijdschap, het genot, de zaligheid mijns Harten uitmaakt.
Hier is een nieuwe Hemel, met goddelijke kunst gemaakt en versierd, opdat mijn Hart daarin zijn welbehagen zoude hebben en ten allen tijde zalig zoude zijn.
Doch zie, mijn kind, mijn Hart vindt geen genot in die dingen, waarin de wereld, ij del tobbend, haar geluk zoekt. Niet in het praalvertoon vanaardsche goederen, niet in zinnelijk genoegen, ook niet in hetgeen de hartstogten streelt.
Ik mis dat alles vrijwillig; ja waarlijk dikwerf pleeg ik mij te omgeven met datgene, wat de wereld verafschuwt en ontvlugt. Evenwel is mijn Hart volkomen tevreden en zalig.
598
2. Waarom zou mijn Hart niet zalig zijn, dewijl het in dit paradjjs van boveunatuurlijke geneugten overstelpt wordt met een stroom van goddelijke vreugde en van de grootste zoetheden.
Ik ben, mijn kind, volkomen zalig van Harte door de goederen, welke ik als Zoon van mijn Vader in erfenis heb gekregen en, als Verlosser der wereld, voor den prijs mijns levens heb verworven.
Doch gij, mjjn kind, in welke goederen zoekt gij uwe zaligheid? Zoekt gij haar ook wel in de goddelijke vereeniging, in het boveuaardsch verkeer, in den honigzoeten troost van het goddelijk welbehagen ?
Verliest gij somtijds niet de vreugde of ook wel den vrede, wegens het gemis van hetgene uwe natuur tevreden stelt? Doet gij daar ook gewillig afstand van, overeenkomstig den god-delijken wil?
Zie wel toe, mijn kind, en houd u overtuigd, dat uw hart, zooals het mijne, niet door het zinnelijke, niet door het geschapene maar door de liefde en het genot van het bovennatuurlijke en het goddelijke zalig moet zijn.
3. Vervolgens is mijn Hart hier zalig wegens de zaligheid mijner getrouwen, die uit deze bron aller goederen putten en met mij deeleu.
Gelijk een goed vader zich gelukkig gevoelt, wanneer hij zich te midden zijner beminde kinderen ziet, zoo gevoel ook ik mij gelukkig te midden van mijn volk.
Hier worden de geloovigen, als kinderen, die aan mijn hart zeer dierbaar zijn, opgevoed en
599
gevormd; zij leven en verkwikken zich met mij, zij drinken de edelmoedigheid en de sterkte mijns Harten in, zij worden opgewekt om te wedijveren in het beoefenen mjjner deugden ; ja, zij leeren hun roem en hun genot te stellen in hetzelfde, waarin ik roem en vreugde stel.
O zeker, daarover verblijdt zich mijn Hart, dat zich zalig acht als het anderen zalig heeft gemaakt.
Verheug u met mij, mijn kind, ziende hoe uw geluk het voorwerp is, niet slechts van mijne zorgen, maar ook van de vreugde mijns Harten.
4. O indien gij wist, hoeveel zaligheid mijn Hart hier bovendien geniet door de teederheid, door de godsvrucht der liefde van zoovele zielen, die, waar ook geplaatst, in welken stand ook verkeerend, met al hun gehechtheden voor mjj leven, mij hier geheel van harte toegewijd zijn !
Hier, mijn kind, bier is Benjamin met mij in opgetogenheid des geesles. Hier worden de zuivere zielen vervoerd door hevnelsche geneugten, waarvan de Engelen zeiven dronken worden.
Hier maken de edelmoedige zielen, schoon zwak van nature, groote en sterke plannen voor mij, vergelden zij in verlangen en in daad de offers mijner liefde, wijden zij zich geheel en al aan mijne belangen.
En ik zoude geen genot vinden in zoo veel liefde, die zoo teeder, die zoo zuiver is ? En ik zoude niet geheel mijn Hart voor hen uitstorten? Of zal ik, mijn kind, mij in teederheid en edelmoedigheid der liefde laten overtreffen ?
Het is mijn genot met de kinderen der men-schen te zijn; het zoetste der genoegens acht
600
mijn Hart om zich te verblijden over de liefde der zuivere zielen, en wederkeerig hare harten te verkwikken.
5. Hier dus is mijn Hart volkomen zalig onder vele opzigten. En zoo er sommigen r'.ijn, ondankbaren en ontaarden, die gevoelloos blijven voor mijne liefde of mijn Hart beleedigen, dan kunnen zij niet mij, doch wel zich zeiven ongelukkig maken.
Want sinds ik tot een glorierijk leven ben verrezen, sterf ik niet meer, doet mij geene smart, welke ook, meer aan. Mijne vreugde, mijne zaligheid is volmaakt en volkomen; niemand ontneemt ze aan mijn Hart, niemand zal haar verminderen.
Dewijl mijn Hart, mijn kind, persoonlijk met de Godheid vereenigd is, daarom is het zalig in de zaligheid der Godheid zelve.
En dus heeft mijn Hart om volmaakt gelukkig te zijn geene uiterlijke middelen noodig, omdat het met of zonder deze, altijd in de hoogste mate gelukkig is.
Niet minder gelukkig is het in de hut van den stervenden arme, dan in het paleis bij een groote des rijks of bij een vorst; even gelukkig is het in het Tabernakel op het Altaar, als op den troon in den hemel.
Want de oorzaak van de zaligheid mijns Harten is inwendig, is in mij zeiven gelegen, daarom is zij overal, ten allen tijde en in alle omstandigheden dezelfde.
Dat inwendige is de schuilplaats, waar ik mijn zetel heb opgeslagen, waar ik woon in een
601
ongenaakbaar licht, waar ik een volkomene en onveranderlijke zaligheid geniet.
6. De Engelen omgeven mij; vol verwondering nederknielend vereeren zij mij, en juichen zij jubelende: Laten wij ons verblijden en onzen God eere geven !
En meer nog verheugen zij zich over mijne dan over hunne eigene zaligheid; want in verrukking tot mij verheven en door overmate mijner liefde zich zeiven vergetend, verblijden zij zich met mij in onuitsprekelijke blijdschap.
Eveneens verheugen zich vele getrouwe zielen, schoon nog in het ligchaam de ellende van dit sterfelijk leven ondervindend, in de hoogste mate, omdat ik ben, die ik ben; en bun grootste geluk vinden zij er in te weten, dat ik in de hoogste mate zalig ben.
En ook gij, mijn kind, indien gij mij waarlijk lief hebt, zult u verblijden, omdat ik zalig ben niet slechts in het genot der hoogste glorie aan de rechterhand van God mijn Vader, maar ook in dit Sacrament der liefde mijns Harten.
7. De Leerling. Gij zgt mijn getuige, beminnelijkste Jesus, en Gij weet, dat ik uit liefde tot ü mij verheug wegens uwe volmaakte zaligheid in het allerzoetste Sacrament uws Harten.
Ja, Heer, mijn hart en geheel mijne ziel jubelt in ü, omdat uw Hart zalig is, en in de zaligheid bevestigd is voor de eeuwen der eeuwen.
O hoe teregt moet mij de grootste vreugde doorstroomen, omdat na het volbrengen uws Lijdens uwe glorie en uw geluk volkomen en boven alle wisselingen verheven is.
602
'tis waar, nog is de tijd voor mij-niet aangebroken om mij te verblijden over mijne eigene glorie en blijvende zaligheid, dewijl ik nog de beletselen mijner ballingscbap ondervind: doch dit is mij intussoheu genoeg, te weten, dat Gij mijn God, mijn Zaligmaker en Vader, U volkomen verblijdt in de grootste glorie, in de hoogste zaligheid.
Ziedaar de rede mijner vreugde, eeuer vreugde, waarin geheel mijn hart deelt, ofschoon ook gezeten en schrejjend in de gevangenis, bij de herinnering mijner erfenis iu den hemel, welke Gij als God, mij voorbereid hebt, welke Gij mij als Verlosser hebt teruggekocht, toen ik ze had verloren, en welke Gij mij als Vader hebt nagelaten.
En dewijl het rechtvaardig en billijk is, dat ik U meer bemin dan mij zeiven en het mijne, daarom is het eveneens regtvaardig en heilzaam dat ik met levendiger vreugde mij verblijde over uwe zaligheid, dan over al hetgeen ik bezit of zal bezitten.
In waarheid, o Heer Jesus, innig en vurig verheug ik mij meer over uwe glorie ea over uwe zaligheid dan over alle eer en verheffing, over alle vreugde en vertroosting van mij, hoe groot zij dan ook wezen moge,
Doch ook met geheel mijn hart verblijd ik mij over de vreugde, die uw Hart doorstroomd wegens het geluk, de godsvrucht en liefde zoo veler getrouwe zielen, die onder alle volkeren zich aan U hebben toegewijd.
9. Verleen beste Jesus, dat ik tot het getal
603
van hen behoore, die ü voor de grooto liefde, waarmede Gij ons in dit Sacrament liefhebt, met zooveel zuiverheid en edelmoedigheid wederminnen.
Ik vraag U niet buitengewone en verwondering wekkende gunsten, zooals Gij dikwijls en ruimschoots aan hen hebt geschonken; U, mijn Jesus, U zei ven vraag ik tot loon en tot mijne eenige zaligheid in alles, voor den arbeid en de smarten, die ik misschien voor U mogt ondergaan.
Geene goederen of genoegens der wereld, die de natuur streelen, ook geene vertroostingen welke louter zinnelijk zijn, kunnen mij gelukkig maken. Mijne zaligheid, allerliefste Jesus, is aan uw Hart te rusten, D te genieten.
Zwaar valt alle rust, welke niet aan uw Hart wordt genoten: nietig is alles, wat niet met U in betrekking staat, ijdel alles, wat niet met de gewaarwordingen uws Harten strookt, smakeloos alles, wat door de zalving uwer liefde niet is toebereid.
Geef slechts, dat ik U bezitte door de goddelijke vereeniging, U, op de zuiverste en edelmoedigste wijze beminne; en dan doe ik van al het overige volgaarne afstand, door die gave alleen zal ik met U zalig zijn.
VIJFDE HOOFDSTUK.
het allerheiligste hart van jesus is het hart zijner heilige kerk.
1. Jesus. Mijn Hart, mijn kind, dat in het
604
Sacrament leeft, is iieL hart mijner Kerk, die mijn geheimzinnig ligchaam is.
Dit mijn ligchaam is levend en met eene ziel begiftigd. Welnu, die ziel is het beginsel van het bovennatuurlijk leven, dat het ligchaam doet leven.
Dit levensbeginsel spruit voort uit mijn goddelijk Hart; uit mijn Hart namelijk is mijne Kerk gevormd, wel te verstaan niet wat hare ledematen of haar ligchaam, maar wat hare ziel betreft.
^ Velen wel is waar zijn hare ledematen, doch één is haar ligchaam, dat mijn Hart door een goddelijk beginsel bezielt, voedt en verzorgt, opdat mijn leven in haar ligchaam geopenbaard worde.
De Kerk derhalve, bestaande uit een ligchaam, dat het menschelijk bestanddeel uitmaakt, en uit eene ziel die het goddelijk bestanddeel is, bestaat als een afzonderlijk zedelijk wezen in eenheid van persoon en in deelneming aan een mensche-lijke en aan een goddelijke natuur.
Want zooals de wijnstok zijne levenssappen mededeelt aan de ranken, die in staat zijn deze sappen op te nemen, zoo deel ik aan de gezonde ledematen der Kerk dat goddelijk beginsel mede.
En zooals de wijnstok en de ranken één zijn, zoo ook ben ik in zekeren zin een met de Kerk.
De Kerk en ik zijn dus waarlijk en innig ver-cenigd, niet slechts op een zedelijke maar ook op eene zelfstandige wijze; niet zinnelijk maar geestelijk ; niet door eene persoons-vereeniging maar toch door eene persoonlijke vereeniging
605
in dien zin namelijk, dat ik met de Kerk zóó vereenigd beu, dat zij met mij een zedelijk persoon uitmaakt, van mij baar hoofdbestanddeel, hare ziel, het bovennatuurlijk levensbeginsel ontvangt en tevens ledematen bezit, welk ieder in het bijzonder wederom onder een ander opzigt personen zijn, die in zich en voor zich bestaan en waarlijk van elkander onderscheiden en louter menschelijke personen zijn.
2. Zoo met mij vereenigd, zoo bezield door een goddelijk levensbeginsel, leeft de Kerk in zekeren zin een goddelijk leven, een leven, rijk aan verdiensten voor de eeuwige zaligheid.
Wat meer is, aan die zelfde bron dankt ook de mensch het eerste begin van zijn lidmaatschap der Kerk, als bij door het water en den geest mgns Harten wordt herboren, volgens het woord der Schriftuur: »Wij allen zijn in een ligchaara gedoopt, betzij wij Joden, heidenen, slaven of vrije kinderen zijn.quot;
Daarom vloeide er water uit mijne geopende zijde als een zinnebeeld des doopsels, dat het bad der wedergeboorte is.
Door dat zelfde beginsel zijn ook de ledematen der Kerk innig met elkander vereenigd. Wel is waar worden de geloovigen door vele wederzijdscbe banden zoet en gelukkig zaam-gebonden; doch in het Sacrament der liefde mijns Harten worden zij als in mij verligchaamd en met mjjnen Geest begunstigd en alzoo onvergelijkelijk naauwer, zoeter en volmaakter onder elkander verbonden.
En dit is het geheim der liefde, waarvan de
606
Apostel spreekt, als hij zegt: „Wij velen zijn één ligcnaam, die deelgenooten zijn van een zelfde spijze. Eén ligchaam en één geest.quot;
Wat wonder derhalve als de geloovigen slechts één hart bezitten, mijn Hart, uit welks volheid zij den geest des levens ontvangen?
Zoo als immers in het natuurlijke ligchaam het bloed met levenskracht uit het hart stort en ook tot de uiterste en kleinste lichaamsdeel en, mits het geen beletsel vindt, voortstroomt, zoo gaat het beginsel des bovennatuurlijken levens uit mijn Hart voort en deelt zich aan alle en aan ieder der deelen van mijn geheimzinnig ligchaam mede, zoo daarvoor geen beletsel wordt gesteld.
3. Door deze goddelgke kracht leeft de Kerk niet slechts innig vereenigd met hare ledematen, maar door die zelfde kracht wordt zij ook van mij gevoed, ontvangt zij haar levens-vaag, en wordt zij in een blijvenden levensbloei bewaard.
En indien ook een lid krank wordt, of wel den belevenden invloed of de mededeeling van mijnen geest door het misbruiken van zijn vrijen wil belet of weerstaat, zoo dat het in bovennatuurlijken zin een lijk wordt, dan kan het evenwel, zoolang^ het met het ligchaam der Kerk verbon-den blijft, van mijn Hart nog het bovennatuurlijk leven en de gezondheid terug ontvangen, als het door het Sacrament van Boetvaardigheid zich wascht in het bad van mijn levendmakend en zuiverend Hartebloed, en aldus het beletsel of de hindernis verwijdert.
De levende ledematen echter der Kerk worden
607
door mijnen Geest bezield, wijl zij door den invloed mijns Harten steeds gevoed worden, en dewijl zij in mij blijven eu ik in hen, daarom brengen zij vele vruchten voort, ware blijvende vruchten, vruchten des eeuwigen levens.
Doch alle valsche godsdiensten en sekten, wijl zij van mijn goddelijk Hart het leven niet ontvangen en, als ten eenemale van mijn geheimzinnig iigchaam gescheiden, ook niet ontvangen kunnen, zijn levenlooze wezens, wie het beginsel van het bovennatuurlijk leven ontbreekt, en welke diensvolgens geen wezenlijke en heilzame vruchten kunnen dragen. Want zooals de rank uit zich zelve geen vrucht kan voortbrengen, tenzij zij met den wijnstok vereenigd blijft, evenmin vermogen het de menschen, zoo zij niet in mij vereenigd blijven.
Wil u dus niet verwonderen als de secten en de valsche godsdiensten als afgesneden ranken verdorren, bederven en eindelijk vergaan.
4. Indien die gaven, mijn kind, waardoor de Kerk zoo leeft, in krachten toeneemt en vruchten levert, wonderbaar en zoet zijn, nog wondervoller en rijkeraan zoetheid zijn de overigen, welke ikhaar mededeel, en waardoor zij mij gelijkend wordt.
Want al wat ik van nature bezit, dat heeft de Kerk, voor zooverre zij vermag, van mij door de genade.
Inderdaad dewijl ik, de Heilige, de Kerk met een goddelijk levensbeginsel beziel en haar zoo met mij vereenigd heb, dat wij als één zijn geworden, is ook zij noodzakelijk heilig niet slechts uiterlijk, namelijk wat haren oorsprong en doel
608
en de middelen tot haar doel, de eeuwige zaligheid, betreft, maar ook inwendig wat hare ziel zelve aangaat, waarin de heiligheid eigenlijk zetelt.
Door de voortdurende vereeniging en den invloed mgns Harten, volmaak ik haar in de heiligheid om haar tot eene Kerk te vormen, die glorievol, zonder smet, zonder roest of eenige vlekken is.
Ik kan niet dwalen, bijgevolg kan ook de Kerk niet dwalen. Als zij dwalen zoude, dan zoude ik dwalen, doch ik ben de onfeilbare waarheid, bij gevolg is ook zij onfeilbaar.
De woorden, die de Vader mij heeft gegeven, heb ik haar gegeven, en ik heb haar er den zin van ontsloten, opdat zij, door mijnen Geest geleid, ze verstaan en bewaren zoude.
De Kerk, die mijn ligchaam is, sterft niet, omdat ik niet meer sterf; maar zij blijft zoo voortbestaan, totdat ik kom met glorie bij de voleinding der eeuwen.
Ik ben Jesus; dezelfde die ik gisteren was, ben ik heden; ik ben dezelfde tot in eeuwigheid; en gevolgelijk begiftigt mijn Hart, dat de Kerk doet leven en voortbestaan, dat de Kerk voedt en krachtsvoltooijing schenkt, dat haar met zijne heiligheid heiligt en met zijne waarheid bevestigt, haar ook met een eeuwig leven en met eene roemrijke onsterflijkheid.
5. Leer hieruit, mijn kind, hoe zeer de Kerk uwen eerbied en uwe liefde verdient, wijl zij zoo innig met mij vereenigd is, geheel mijn wezen zoo in zich draagt, dat zij met regt zeggen kan: «Die mij ziet, ziet ook Christus.quot;
609
Verblijd u, mijn kind, verblijd u van gansoher harte, omdat gij oen lidmaat zijt van dit geheitn-■/innig ligchaam, dat alles wat op aarde is, in schoonheid, in adel en bewonderingswaardigheid overtreft.
Wilt gij mij beminnen, bemin dan mijne Kerk, voor wie ik mij zeiven heb overgeleverd en die aan mijn Hart dierbaarder is dan iets van alles wat op aarde of in den hemel is.
Voornamelijk in het allerheiligst Sacrament mijner liefde zult gij in mij met de Kerk naau-wer vereenigd worden en daarin des te luster van mijn Hart haren Geest leeren vatten.
Een ieder, die den geest der Kerk wil leeren kennen, moet den Geest van mijn Hart leeren begrijpen; wijl beider Geest een en dezelfde is.
De Kerk moet in den zelfden geest beschouwd worden, die haar doet leven; en hare wijze van doen moet niet naar menschelijke opvatting, maar beoordeeld worden naar den geest, die haar in hare daden bestiert.
O, indien de gewaarwordingen der Kerk, welke, als zijnde die mijns Harten, de gewaarwordingen eener moeder verre te boven gaan, door allen gekend werden; hoe vurig zouden zij de Kerk beminnen! hoe volmaakt zouden zij al hare handelingen goedkeuren!
Bid, mijn kind, dat alle stervelingen de Kerk kennen en beminnen mogen, opdat zij luisterrijker ledematen mogen zijn van dat ligchaam, bezield met den geest des levens; ledematen, die mij tot eere, tot roem verstrekken.
Bid veel en dikwijls, dat de gezindheden mijns
39
610
Harten onder alle opzigten zich ontwikkelen en toenemen mogen in dat ligchaara, totdat hare ledematen zich vereenigen tot een volmaakt Hg-chaam en deelgenooten worden vau het gezelschap der Engelen en Heiligen, die in de vereenigir.g mijns Harten bevestigd zijn in den hemel.
6. Draag intusschen vooral zorg, mijn kind, om in mij te blijven, niet slechts door het geloof, door de hoop en door de liefde, maar ook door middel van het Sacrament, door volmaakte vereeniging.
Dit is het eenige en noodzakelijke voor u, met mij vereenigdte zijn. Uit deze vereeniging spruit voor u leven, kracht, volmaaktheid en heiligheid voort.
Hoe naauwer gij met mij vereenigd zijt, en hoe beter gij u daartoe voorbereid houdt, des te overvloediger zal de stroom der genade en der bovenaardscbe goederen zijn, dien gij wel is waar altijd, maar bijzonder in de heilige Communie, uit mijn Hart zult afleiden.
Daardoor zult gij vele vruchten van heiligheid leveren, waardoor gij de goddelijke kracht mijns Harten aan het licht brengen en mijue ware glorie zult bevorderen.
7. De leerling. O Heer, onze God! Hoe wondervol, hoe beminnelijk is uw Hart! Wie zou er niet verbaasd staan over zulke diepe geheimen zijner kracht! Wie niet getroffen worden door znlke betuigingen van liefde.
Groot voorzeker en wondervol was het werk uwer liefde, toen Gij onze menschelijke natuur aannaamt, doch hoe veel grooter en wondervoller de schenking van U zeiven aan ons in het heilig Sacrament.
611
In uwe Monscliwording immers hebt Gij onze menschbeid aangonotnen, maar in de Communie geeft Gij ons uwe Godbeid en uwe Menscbheid weder.
U niet onze natuur bekleedende, zijt, Gij tot ons afgedaald en hebt Gij zelf een sterflijk leven geleid; doch TJ mededeelend aan ons in het Sacrament, heft Gij ons op tot U en schenkt Gij ons een goddelijk leven.
Mensch geworden, bobt Gij ons vrijgekocht cn om U vergaderd, doch onze spijze geworden, vereenigt Gij ons met U, opdat wij één worden door ü en in ü.
O Heer. hoe wondervol en boe zoet is de liefde nws Harten jegens ons, voor wie Gij zulke grootscbe dingen gewrocht hebt!
Ach Heer mijn God, mogten allen U kennen en deze wonderen en beminnelijkheden liefhebben! Ach, naogt ik alle harten bezitten om ze aan uwe liefde te kunnen toewjjden!
8. O Jesus, leven en liefde mijner ziel! boe onuitsprekelijk is de liefde, waarmede Gij mjj bemind hebt!
Hoe groot de weldaad uwer liefde, die mij het natuurlijk leven naar uwe gelijkenis gaf! Doch boe onvergelijkelijk grooter de gunst, toen Gij mij door uwe genade tot gelijkvormigheid met ü bebt verheven! Maar wat dan te zeggen, wat dan te gevoelen o ver die weldaad, waardoor Gij mij verbioft tot de innigste vcreeniging met U! Wie ben ik dan, en wie zijt Gij om zoo jegens mij te handelen!
O onbegrijpelijke liefde! o allerzoetste Jesus.
612
bemimielijke boveu al wat beminnelijk is! Hoe zou ik nog kunnen leven, zonder U te beminnen! Hoe leven kunnen, zonder voor U te leven.
O Heer, begin, onderhouder en einde mijns levens! geef, bid ik U, geef dat ik leve veree-nigd met ü, leve door IJ, leve om ü, en tot glorie en vreugde uws Harten, dat zoo veel wonderlijks, zoo veel zoets in het leven riep. 1)
1) quot;Wat de schrijver in dit hoofdstuk bespreekt, is bovenal nuttig en troostvol. Ofschoon er ook niets in gezegd wordt, wat het begrip te boven gaat, zal het toch gewenscht zijn, het een en ander te verklaren en uit een te zetten, wat in de zaak, die behandeld wordt, op godgeleerde gronden kan verzekerd worden.
Het hoofd van Christus geheimzinnig ligchaam, of het hoofd der Kerk is Christus; de ledematen zijn de geloovigen. Er bestaat echter tusschen het hoofd en de ledematen, zooals de schrijver beknopt zegt, eene vereeniging.
1. Die zelfstandig, die niet slechts zedelijk is, zooals bijvoorbeeld tusschen het hoofd en de onderdanen van eenen Staat.
2. Die g e e s t e 1 ij k is, in dien zin, dat zij geene natuurlijke vereeniging is, veroorzaakt wel te verstaan, door zamenhechting of vermenging van stoffelijke deelen, uitgezonderd den tijd, gedurende welken de heilige gedaanten der Communie in den mensch blijven bestaan. En evenwel is zij niettemin eene zelfstandige vereeniging; want de vermenging en de zamenhechting van het stoffelijke is ten laatste niets meer dan een bijkomend iets, wat niet tot het wezen der zaak behoort. In de vereeniging echter, waarvan wij hier spreken, is het de Geest van Christus, die aan de levende ledematen het wezen geeft.
3. Die persoonlijk is in zekeren zin. Geheel dat
613
tiet allerheiligst hart van jezus vereknigt t)e strijdende kerk op aarde met de zegevierende keiik in den hemel.
1. Jesus. Mijn kind, ik ben tot hoofd gesteld over geheel de Kerk, wier glorierijk gedeelte met mij zegeviert in den hemel.
geheimzinnig ligchaam namelijk stelt één persoon daar. Doch Christus als het hoofd van dat ligchaam, geeft daaraan, wat in deze persoonlijkheid het voornaamste uitmaakt. Niet Hij zelf, wel is waar, is geheel en alleen de persoon, omdat de persoon eigenlijk daargesteld wordt door alles, wat tot zijn wezen behoort, waaronder dus ook de leden moeten gerekend worden; maar Hij is datgene, waarvan de leden het geestelijk leven ontvangen, waardoor zij bestuurd en bezield worden. Zij is echter geen hypostatische ver-eeniging, welke ook wel persoonlijke vereeniging genoemd wordt. Want in de persoonlijke vereeniging neemt de persoon des quot;Woords zoo zeer de mensche-lijke natuur in zich op, dat in deze natuur onder geen opzigt nog eenige persoonlijkheid blijft voortbestaan, en beide, èn de menschelijke èn de goddelijke natuur, onder alle opzigten slechts een eenig persoon des goddelijken Woords vormen; maar in de vereeniging, waarvan wij hier spreken, is elk lidmaat reeds een zeker persoon, let wel, niet voor zooverre het een lidmaat van Christus geheimzinnig ligchaam is, maar in zoo verre dit lidmaat onder een zeker opzigt op zich zeiven bestaan kan, en het beginsel zijn kan, waaruit, zooals de leeraren der School zeggen, zijn handelingen voortspruiten. Voorwaar de menscheljjke
614
Dit gedeelte, deze zegevieiende Kerk, waartoe de overige leden eenmaal jnichcnd zullen opklimmen, die vereeniging van alle Engelen en Heiligen scbitterend in overwinningen, gekroond met onverwelkbare lauweren, volmaakt en onveranderlijk toegewijd aan mijne glorie en liefde, is in de hoogste mate welgevallig en dierbaar aan mijn Hart.
Is het dan te verwonderen, dat mijn Hart getrokken werd tot dat roemrijk gedeelte in het land der levenden, in het rijk der eeuwige zaligheid ? Doch zie, tevens werd het door een wonder der liefde genoopt om in het Sacrament met die strijdende Kerk te blijven.
Op deze wijze dan is het tegenwoordig bij beide deelen, beide vc reenigt het door en in zich zeiven, beide maakt het tot één.
natuur in Christus is slechts het beg inse 1 waardoor zijn handelingen geschiedden en onder geen opzigt het veroorzakend beginsel dier handelingen; bijgevolg is die vereeniging in Christus eene persoonlijke vereeniging. Integendeel de leden van Christus geheimzinnig ligchaam zijn wel het beginsel, waardoor hunne handelingen plaatshebben, in zooverre zij als ledematen beschouwd worden van dat geheimzinnig ligchaam; doch zij kunnen ook beschouwd worden, en inderdaad ook zijn, even zoo vele beginselen, die oorzaken zijn, waaruit dus hunne handelingen voortspruiten, voor zooverre zij als onderscheidene personen of als individuen gedacht worden. Hier volgt dus uit, dat de persoonlijke vereeniging grooter, inniger en wondervoller is dan de vereeniging, waarvan wij spreken.
615
2. In mij heeft ieder gedeelte hetzelfde slagtoffer : dit zegevierend gedeelte namelijk aanbidt het Lam staande als geslagtofferd, niet nu geofferd wordend, maar als eenmaal geofferd zijnde; dat strijdend gedeelte echter bezit hetzelfde Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, als een lieflijk offer, dat op alle plaatsen als een zuivere offerande wordt opgedragen.
Wij zijn echter inderdaad ledematen van Christus en kunnen gezegd worden „vleesch te zijn van zijn vleescliquot; (volgens den H. Paulus) zooals de ziel, (lie in den mensch het hoofdbestanddeel is, tot deleden haars ligchaams zeggen kan : dit is mijn lidmaat, ik beziel dit of dat ligchaamsdeel, waarom het in waarheid een harer leden is. Diensvolgens noemt ons Christus teregt zijne ledematen, zijn vleesch, enz.
Het voornaamste zamenstellend of vereenigend beginsel van dit geheimzinnig ligchaam is, volgens sommigen, het heilig Sacrament des Altaars. Daardoor meenen zij op de beste en meest bevattelijke wijze te kunnen verklaren de woorden van Christus : „Tenzij gij liet vleesch van den Zoon des menschen
eet...... zult gij het leven niet in u hebben.quot; En
deze: „Die mijn vleesch eet......hij blijft in mij
en ik in hem.quot;
Het leven, waarvan hier sprake is, waarmede namelijk Christus de ledematen van zijn geheimzinnig ligchaam beleeft, is geen natuurlijk leven, zooala blijkt, maar een bovennatuurlijk leven, gelijk de schrijver zegt. Vandaar zijn de ledematen, indien zij door de doodzonde zijn besmeurd, wel is waar leden van het geheimzinnig ligchaam, maar dorre en doode ledematen, die, zoo zij niet tot herleving komen, eenmaal geheel van het ligchaam afgesneden worden. (P. J. A. Cens.)
616
Beide gedeelten zitten aan een zelfde tafel : het hemelsebe gedeeltovoorwaar wordt verzadigd met het ongesluijerd brood der Engelen, hetwelk zij etende steeds meer verlangen te eten en waardoor zij evenwel tevens verzadigd worden ; het aavdsche gedeelte echter geniet een zelfde spijze, maar die onder een geheimzinnigen sluijer verborgen is, en aan den tegenwoordigen toestand waarin zij verkeeren beantwoordt.
Eindelijk een zelfde bron verkwikt beide gedeelten : want wie daarboven heerseht, wordt gedrenkt met blijvende geneugten, van den stroom der goddelijke wellusten, die uit mijn Hart ontspringt ten eeuwigen leven; de strijder hier beneden put uit dezelfde bron blijde wateren der genade, der vertroosting en der zaligheid.
3. Zoo beide gedeelten vereenigend, bewerkt mijn Hart in het heilig Tabernakel, dat er eene blijvende en ononderbrokene vereeniging en een deelgenootschap onder hen bestaat.
Immers waar ik ook in het heiligst Sacrament des Altaars ben, onophoudelijk dalen de engelen van den hemel neer om mij te dienen, te aanbidden, te beminnen en te prijzen.
En verbaasd over die liefde, waardoor ik op zoo wonderlijke en zoete wijze met de menschen verblijf, betuigen zij zoowel op aarde bij het Sacrament mijner liefde als in den hemel voor den troon mijner glorie, met nooit onderbroken zangen : Heilig, heilig, heilig de Heer, de almag-tige God! Geheel de aarde is vervuld met uwe glorie.
Als zij zich verwijderen, zie dan stijgen zij
617
ten hemel met gouden schalen vol welriekende geuren, welke de gebeden zijn der Heiligen, der geloovigen, die waarlijk met deu geest en beilig-lijk tot mij bidden ; deze offeren zij voor den troon der goddelijke Majesteit en leggen daar de behoeften bloot hunner broeders, die nog op aarde strijden.
Op de voorspraak der Engelen en Heiligen en uit eigen beweging mijns Harten, daalt de barmhartigheid en genade af; die de stervelingen vertroost, verkwikt en met bovenaardsche vreugde vervult.
En op deze wijze, mijn kind, worden de geloovigen, terwijl de hemelingen de eeuwige zaligheid volkomen genieten, door dit allerheiligst Sacrament onophoudelijk tot de zelfde zaligheid voorbereid, en zoo voorbereid, treden zij voortdurend de hemelsehe tabernakelen binnen.
4. Derhalve wordt in mijn Hart de Kerk, die in den Kemel zegeviert en die op aarde strijdt, vereenigd. Mijn Hart is het beginsel, waardoor het geheel tot een gebracht wordt en de deelen wederzijds met elkander voortdurend omgang hebben.
Het was namelijk mijn welbehagen, alles, wat op aarde en in den hemel is, daardoor te verbroederen, zoo dat alles in dat Hart zijn wortel en hechten grondslag hebbend door hetzelve overvloed zoude bezitten.
En dat was inderdaad noodig, mijn kind; want indien ik niet de genade mgns Harten hadde geschonken, waardoor de menschen versterkt en zelfs verheven worden, om tot deelneming aan het
618
hcmelsohe te geraken, dan zouden zij nooit door natuurlijke krachten tot die bovennatuurlijke zaligheid hebben kunnen komen.
Zoo derhalve zijt gij nader getreden tot de stad van den levenden God, tot het hcmelsche Jerusalem, en tot het verkeer met vele duizende tingelen, eu tot do Kerk der eerstelingen, wier namen in den hemel zijn opgeteekend.
o. Bewonder, mijn kind, die verhevene plannen, vereer deze geheimen der liefde; maak gebruik eindelijk, in het belang uwer ziel, van zooveel goedheid mijns Harten, waardoor aan u schoon een zwak sterveling, de vrijheid geschonken wordt op de innigste wijze te deolen in het gezelschap der Engelen en Heiligen en met hen uit een zelfde schatkist u die zaligheid toe to eigenen.
Zie hoe de strijdende Kerk, vervoerd door deze liefde mijns Harten, er naar streeft door hare lofprijzingen en teekenen van dankbaarheid met, de zegevierende Kerk te wedijveren.
immers zooals de Kerk des hemels geen rust heeft maar zonder einde mij looft, onophoudelijk my verheerlijkt; zoo ook houdt de Kerk op aarde met op mij te vereeren en mijnen naam te prijzen.
Mogen de gezindheden uws harten, mijn kind, niet verschillen van die der Kerk, die uwe Moeder is; neen, integendeel gevoel in u, wat zij in zich zelve gevoelt.
Als gij voor mijn beminnelijk Tabernakel verschijnt, verruim dan uw hart, geef u aan cods-vrucht over, geef glorie aan God uwen Heer \ eieenig u met de strijdende Kerk; vereenig
019
u ook met de zegenvierendc ; loof, zoo deelgenoot geworden der geloovigen en der hemelsche Geesten, God uwen Zaligmaker, juichend met hart en mond.
Kniel eerbiedig neder, aanbid, smeek, geniet mijne tegenwoordigheid.
6. De leerling. O beminnelijkste Jesus! Hoe wondervol is de liefde uws Harten, waardoor Gij mij opbeurt en vertroost op aarde, en gemaakt hebt, dat ik op zekere wijze hier de zaligheid en het gezelschap des hemels geniet!
Zoo, o onbegrijpelijke liefde! zoo hebt Gij de bitterheden mijner ballingschap op wonderlijke wijze gelenigd, ja in hemelsche zoetheid veranderd.
En na dit alles, zou ik ü niet beminnen? U niet prijzen ? niet altijd uwe liefde in mijn hart en uwen lof op mijne lippen dragen?
Ja, o ja, ik zal U beminnen, ik zal uloven, o Heer ; ik zal u beminnen en loven zooveel ik kan; en ik wensch het zooveel te kunnen als ik verpligt ben hot te doon.
Doch ook den hemel en de aarde noodig ik uit, U met mij te beminnen en te prijzen.
Dat de Engelen en Heiligen, alle regtvaar-digen cn geloovigen buiten zich zeiven van uwe liefde U loven in het allerzoetste Sacrament des Altaars! Dat èu de zegevierende èn de strjjdendo Kerk tevens in den hemel en op aarde de zangen hunner liefde en lofprijzing doen weergalmen!
Ja, dat al de schepselen eenparig, zigtbare eii onzigtbare, levende en levenlooze, die uwen wil volbrengen, niet ophouden bij dag en bjj nacht
620
ü te lovon en te verheerlijken, die allen lof, alle eere voor eeuwig waardig zijt!
7. O zoetste van al wat bestaat, Jesus, Zaligheid aller Engelen en Heiligen! Waar zal ik geluk op aarde zoeken, als ik ze hier niet zoeken ga!
fliei wordt ik gezel der Heiligen, hier verkeer ik onder de Engelen, hier vind ik de zaligheden des hemels zeiven.
O onuitsprekelijke goedheid! O eindelooze zoetheid! die de hemelsche Geesten uit den hemel tot ü trekt, trek ook mij tot U, opdat ik hier luste, hier onder de Engelen U aanschouwe, ü aanbidde, ü love, ö smeeke.
Wanneer ik ooit elders wordt teruggehouden, o trek dan mijn geest en mijn hart hierheen tot ü, opdat ik tan minste met den geest bij U zij, door herhaalde gedachten en genegenheden met U spreke, mij met CJ onderhoude.
Wat toch zou ik beter! of zoeter kunnen begeeren, in de wereld, dan U bier te genieten ? Hier is het nieuwe paradijs op aarde, waarin ik wensch en vaststel te leven, totdat ik van bier worde overgevoerd naar uw hemelsch rijk om eeuwig met de Engelen en Heiligen te zegevieren.
621
ZEVENDE HOOFDSTUK.
KT.T AliLKRHEILIGST HART VAN JESUS VEEEENKiT DE KERK, ME IN HET VAGEVUUR GEZUIVERD WORDT, MET DE STRIJDENDE EN MET DE ZEGEVIERENDE KERK.
1. Jesus. Mijn kind, niemand treedt het rijk der hemelen, de zegevierende Kerk binnen, tenzjj die heilig en vlekkeloos is. Niets immers, wat besmeurd is, zal daar binnen gaan.
Een ieder echter, die bezoedeld uit deze wereld vertrekt, doch geen zonden meer heeft, welke in het toekomstige leven niet vergeven worden, hij zal behouden blijven, evenwel zoo als iets door het vuur behouden blijft.
In dat vuur, mijn kind, is de lijdende Kerk, de menigte van zielen, die weleer onder mijne banier met mij tegen het vleesch, tegen de wereld en den duivel hebben gestreden, doch op de eene of andere wijze in den strijd te kort schoten en hare misslagen nog niet tijdens het leven hebben afgeboet.
Zij lijden, mijn kind, en te zwaarder is hun lijden, naarmate zij nu alles beter inziende, ook vuriger verlangen met mij te zegepralen in het rijk des hemels.
Eu dewijl zij die zaligheid met een vast vertrouwen verwachten, wordt ook het verlangen daarnaar nog heviger; immers de hoop, wier bevrediging wordt uitgesteld, doet de ziel pijnlijk aan.
622
En ofschoon do ziel zich ook verblijdt, daar gereinigd te worden, en niet ongezuiverd die plaats zoude willen verlaten, vindt zij evenwel geen rust, maar door overgroote begeerte gedreven, roept ze uit: Wanneer zal ik komen, wanneer, en voor hel aanschijn van God worden toegelaten!
2. Die zielen, mijn kind, heb ik lief omdat zij mij in haar leven bemind hebben, en niet tot het laatste oogenblik toe aan mijn vaandel ontrouw zijn gebleven.
Hare namen zijn opgoteekend in het boek dos levens en haar loon ligt veilig bewaard in mijn Hart
Intusschen bezielt haar de genade mijns Harten, de kracht van mijn Hart schenkt haar ver-ligting, en de liefde mijns Harten biedt haar vertroosting.
Door mijn Hart dus wordt de lijdende Kerk beleefd, zooals de strijdende en de zegevierende Kerk; en in mijn Hart zijn die drie ééne Kerk.
Bezield door bet bovennatuurlijk leven mijns Harten hebben allen, zoowel de zegevierende in den hemel, als de lijdende Kerk in het vagevuur en de strijdende op aaide, een zelfde doel, namelijk, eene eindelooz ; zegepraal tot eeuwige glorie mijner goddelijke Majesteit.
3. Doch dewijl allen uit mijn Hart bet leven ontvangen en de vrucht des levens tot mijn Hart weer terug brengen, daarom worden alle goederen voor hen een gemeenschappelijk goed in mijn Hart, welks liefde den hemel, de aarde en den louteieuden afgrond doordringende, die goe-
623
deren aan alle leden, ten bate van allen en van een ieder in het bijzonder uitdeelt.
Dewijl echter de zielen in het vagevuur voor zich zeiven niet meer verdienen kunnen en de stervelingen haar niet anders dan door hunne gebeden kunnen te hulp komen, daarom heeft mijn Hart aan de liefde dat middel ontleend om haar ruimschoots te helpen.
Het heeft namelijk bewerkt, dat het H. Offer, ter wille van hetwelk de goddelijke Majesteit haar bevrijding of zeker verkorting of vermindering van straf verleent, op haar kan worden toegepast.
Aan mijn Hart derhalve moet men het dank weten, dat aldus die zielen verligting en zuivering erlangen door de kracht van mijn bloed, dat door het Offer op haar wordt toegepast.
Op deze wijze, mijn kind, wordt het vagevuur geledigd, de hemel vervuld en aan de pelgrims op aarde met betrekking tot hen, die de wereld verlaten hebben, de zoetste vertroosting geschonken.
4. Zoo zie dan, mijn kind, welk schoon geheel de Kerk is, wier deelen allen in mijn Hart onderling met elkander omgaan.
Het strijdend gedeelte, schitterend met de behaalde overwinningen, snelt steeds naar nieuwe zegepralen, juicht met de blijden ii. de verheerlijkte en weent met de weenenden in de lijdende Kerk.
Liefde, medelijden, blijdschap, gebeden gaan rond door alledeelen van de eene zijde tot de andere.
Verblijd u, mijn kind, omdat gij niet tot het
624
getal behoort van hen, die geene hoop meer hebben voor do overzijde des grafs, maar tot hen, die in mijn Hart vereenigd zijn, en wie noch afstand van plaats, noch de magt des doods vermag te scheiden.
5. Neem den geest mijns Harten in u op, mijn kind; en denk al smeekend, zoo dikwijls gij bij hot allerheiligst Offer tegenwoordig zijt, aan de afgestorvene geloovigen ; doch als het heilig en aanbiddelijk Slagtoffer tegenwoordig is, dan vooral is het een heilzame gedachte, een zeer godvruchtig werk, voor de overledenen te bidden, opdat zij van hunne zonden ontslagen mogen worden.
Volgens dien zelfden Geest moet Gij, een aflaat verdienende, die voor hen van nut kan zijn, hun verligting en troost verschaffen, door ze op hen toe te passen.
Doch wanneer gij in de heilige Communie met mij vereenigd zijt, dan vooral moet gij aan mijn Hart al, wie gij op de aarde hebt liefgehad en anderen, voor wie gij verpligt zijt te bidden, aanbevelen.
Ga eens in uwe gedachten na, mijn kind, met welk een gevoel van dankbaarheid ea liefde, de zielen, die gij door uwe gebeden of voorspraak de hemelsche zaligheid hebt binnen geleid, u daarvoor zullen trachten te beloonen.
Deze godsvrucht, deze liefde voor de lijdende zielen, en het vagevuur, is een eigenaardig ken-teeken der leerlingen mijns Harten, die naar mijn voorbeeld, de grenzen dezer wereld overschrijden en een ieder met liefde vertroosten, die in staat zijn, hunnen troost te ontvangen.
625
6. De leerling. O allerliefste Jesus! Welk een Hart hebt Gij! hoe bewonderingswaardig! hoe goedig!
Want zie in dat Hart van ü ontmoet ik ook hen, die ik in dit leven verloren had, en word ik vereenigd met hen, die ik in deze wereld heb liefgehad.
Hierin heb ik met hen eenen omgang rijk aan zoetheid, hierin kan ik èn hen èn mij zeiven troost verschaffen.
Met de grootste dankbaarheid van dit troostmiddel gebruik makend, offer ik tot verligting der geloovige zielen, door uw Hart zeiven alle vruchten op der Misofferanden, die overal zijn opgedragen.
En, in vereeniging met deze allen, offer ik U alle goede werken op, die ik door uwe genade bezit, opdat Gij de vlekken van al die zielen uit-wisschen en ze aldus moogt waardig maken in het gezelschap der zegevierende Kerk te dee-len. Ik offer U ook mijne gebeden en smeekingen op vooral voor mijne overledene ouders, voor mijne broeders en zusters, voor mijne vrienden, eindelijk voor allen, die mij of naar de ziel of naar het ligchaam weldaden hebben bewezen.
Bjjzonderlijk ook beveel ik U die zielen aan, van wier straffen ik op eenige wijze de oorzaak ben geweest.
Doch in het bijzonder bid ik voor de overledenen, die tijdens dit leven godvruchtige leerlingen uws Harten waren.
Eindelijk bid ik ü voor allen, opdat zij van hunne straf ontslagen, uwe eeuwige vreugde
40
626
mogen binnen treden en daar bij U mijner mogen gedenken.
7. O Jesus, vertrooster van al die de uwen zijn, en vernieuwer van al wat bestaat! wanneer ik hier voor het heilig Tabernakel met U ben, dan schijnt de zinnelijke wereld voor mij te verdwijnen; want eene geestelijke wereld wordt hier voor mij geopend; en o hoe ruim, hoe be-wonderingswaardig is deze! Hoe vervuld met vele en groote wonderen van troost.
Hier treed ik in gemeenschap met de Kerk, die in den hemel zegeviert en met de Kerk, die zich in het vagevuur zuivert; hier verkeer ik vrijelijk en heilig in uwe tegenwoordigheid met de Engelen en alle hemellingen; hier ga ik om met mijne bloedverwanten en vrienden, die in een onzigtbare wereld wonen.
Aan wien echter, zoo niet aan uw Hart moet ik dat alles dankweten? Hier dus, hier is mijn geliefkoosde plaats, het verblijf van rust en vrede, van vreugde en vertroosting.
O hoe goed is het mij hier te zijn, beste Jesus! bron van alle goeds! Mogen anderen gaan, waarheen zij willen; dat zij zich verlustigen met hetgeen in hunnen smaak valt; wat mjj betreft, ik zal mij zoo dikwijls uw wil het veroorlooft, hierheen spoeden; hier zal ik mij met de uwen verlustigen; hier zal ik met U, hart aan hart, mij onderhouden in de volheid uwer zoetheden.
627
ACHTSTE HOOFDSTUK.
over de onuitsprekelijke bezigheden van het allerheiligst hart van jesus in het heilig sacrament ten opzigte van zijnen vader.
1. De leerling. Indien de werken van uw heilig Bart, Heer Jesus, met betrekking tot alle deelen uwer Kerk, zoo wondervol en verheven zijn in het goddelijk Sacrament, hoedanig, zeg het mij, zijn de bezigheden ten opzigteuws Vaders, door wien gij oneindig bemind wordt en wien Gij eindeloos liefhebt?
Deze inderdaad zijn geheimen zoo diepzinnig, dat de taal der menschen of der engelen tot hunne verklaring niet meer vermag dan de taal van een kind, dat niet weet te spreken.
Ja waarlijk. Heer, het zijn verborgenheden, welke den mensch niet geoorloofd zijn uit te spreken.
Wil ze derhalve zelf, ik smeek het ü, aan ons openbaren, voor zoo verre Gij weet, dat het tot uwe glorie en tot ons heil kan verstrekken, opdat wij in staat mogen zjjn U in het allerheiligst Sacrament op eene waardige wijze te vereeren en te beminnen.
2. Jesus. Luister met eerbied, mijn kind, en span godvruchtigljjk uwe aandacht in, en ik zal u de goddelijke geheimen ontsluijeren.
Hier in dit geheimzinnigst schuiloord, in het ongeschapen licht, aanschouw ik met vervoering
628
des Harten het wezen van God, en verlustig ik mij in zijne oneindige volmaaktheden.
Daardoor wordt mijn Hart met onuitsprekelijke geneugten overstroomd en naarmate het tijdens het sterfelijk leven meer met bitterheden vervuld was, naar die mate wordt het thans overstelpt met rijker en zoeter vreugdegenot.
Bij deze heerlijkheden, bij deze goddelijke vreugde is de Vader in mij en ik in den Vader; en zonder gedruisch van woorden spreekt de Vader tot mij en ik tot Hem.
Hier deelt mij de Vader de eeuwige plannen zijner wijsheid, de raadsbesluiten zijner opperste magt en de verlangens zijner beminnelijke goedheid mede.
Wedeikeerig beschouwt mijn Hart deze en verlustigt zich daarin.
3. Want de Vader bemint mijn Hart in de hoogste mate; en dit Hart brandt zoozeer van liefde jegens Hem, dat het nimmer verkoelt, nimmer een vonkje van zijn liefdevuur verliest.
Ziedaar, mijn kind, eene liefde, waarmede geen ander hart den Vader kan beminnen, omdat elk ander hart als het hart van een kind, niet zooals mijn Hart van nature, maar slechts als aangenomen kinderhart zich tot Hem wendt en met Hem vereenigd wordt.
Wat dit betreft, is mijn Hart eenig in zijn soort en zonder evenbeeld. En daarom verlustigt zich de Vader in deze liefde mijns Harten bijzonderlijk en meer dan in de liefde van alle Engelen en Heiligen, omdat zij de liefde van het Hart zijns eenigen Zoons is.
629
4. Voor zoo verre ik Gods Zoon ben, geniet ik alles en beschik ik over alles in den heiligen Geest, omdat alles, wat de Vader bezit, het mijne is.
Al wat de Vader doet, doe ook ik; met den Vader en den heiligen Geest schep, behoud en bestier ik alles.
Voor zoo verre ik Zoon des menschen ben, vernietig ik mij zeiven in zekeren zin voor de Majesteit des Vaders, en betuig ik Hem eeuwige aanbidding.
Hier vereer ik zijne goddelijke Wijsheid, Goedheid en Almagt en de overige volmaaktheden, op eene wijze als de Cherubijnen of Seraphijnen, noch eenig schepsel ze kan vereeren.
5. Doch terwijl ik zoo in den Heiligen Geest met den Vader in deze geheimzinnige en verhevene eenzaamheid van het goddelijk Sacrament verkeer, wordt mijn Hart evenwel niet ontrouw, als zoude het zijne liefdewerken ten opzigte van de kinderen der menschen vergeten.
Voor hen offert mijn Hart zijne offerande zoo veelvuldig en verbazingwekkend als zij zijn, voortdurend den Vader op.
Zoo er zijn, die naar den geest kwijnend, ziek of gestorven zijn, dan bidt mijn Hart hier voor hen met onuitsprekelijke verzuchtingen.
Dan stort het zich met al zijne genegenheid voor den Vader uit, opdat de regtvaardige nog regtvaardiger, en opdat de heilige nog heiliger worde.
En nooit houd ik op met mijn Hart gebeden en smeekingen op te zenden voor allen, over wie ik
630
mij niet schaam om hen voor mijn Vader mijne 'broeders te noemen.
Opdat allen een mogen zijn, zoo smeek ik, gelijk Gij Vader in mij en ik in U ben, opdat ook zij in ons een zijn mogen.
Ik in hen en gij in mij, opdat zij in eenheid volkomen zijn; en de wereld erkenne, dat gij mij gezonden en hen liefgehad hebt, gelijk gij mij ook hebt liefgehad.
Ik bid u niet, dat Gij hen uit de wereld neemt, maar dat gij hen van den boozen bewaart. Heilig hen in de waarheid.
Vader, ik wil dat die gij mij hebt gegeven, ook met mij zijn, waar ik ben; opdat zij de heerlijkheid zien, welke gij mij gegeven hebt.
6. Ziedaar; mijn kind, waarmede mijn Hart jegens den Vader in dit heilig Tabernakel gedurig bezig is.
Tracht die bezigheden mijns Harten, als gjj hier in mijne tegenwoordigheid verschijnt, zoo veel gij kunt na te volgen.
Verhef uw hart boven al het zinnelijke en beschouw met de Kerk uwe Moeder, die als zinnebeeld van haar geloof, voor het allerheiligst Sacrament altijd een licht brandend houdt, in het licht des geloofs uwen God en Zaligmaker, als bij u tegenwoordig.
Overweeg in stilte, met veel eerbied en liefde, godvruchtig alles,j waarmede hier mijn Hart bezig is.
Kom dikwijls hier, mijn kind; stort hier uw hart uit, bemin hier, verlustig u hier in mijn Hart.
631
7. De leekling. O hoe wondervol, hoe goddelijk zijn uwe bezigheden, O mijn Jesus, in het heilig Tabernakel!
O Heer, als men ze beschouwt, en ze begrijpt, dan deelen zij leeringen mede, die geene boeken bevatten, noch menschelijk vernuft uitspreken kan.
O goddelijke eenzaamheid van Jesus in het Sacrament! Zij is de bron van hemelsche geheimen ; de school van overweging, waarin men leert zich boven het zinnelijke te verheffen den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest te genaken, de grootheden Gods te beschouwen, met den geest en met het hart te bidden, door te dringen tot het geheimzinnige en tot het goddelijke.
Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, geen zintuig heeft het in zich opgenomen, neen het geloof alleen ziet, proeft in zuivere liefde, welk geluk, welke zoetheid, welke overvloed, in een woord van alle goederen, hier verborgen is.
Hier, Heer Jezus, is het schuiloord, waarin Gij tevreden, alles bevredigt, waarin Gij bezig zijt en ook ons bezig houdt, waarin Gij heilig zijt en ook ons heiligt.
Hier is de plaats, welke de Engelen begee-ren, en waar de zuivere zielen hare woontenten wenschen op te slaan.
Hier, allerliefste Jesus, hier zal ik U altijd zoeken; hier moge ik, smeek ik U, verdienen in uw licht het licht te zien, waarin Gij woont, hier moge ik met U bezig zijn, hier mij verlustigen in de wonderen, die gij met den Vader en den heiligen Geest wrocht! hier verslonden worden
632
door den stroom van goddelijk vuur, die uit uw Hart opstijgt; hier eindelijk door liefde geheel in u opgaan.
Leid mij, bid ik U der geheimen uws Harten in, en bewaar mij bij U in dien goddelijken vrede, waarin alle menschelijke beroering ophoudt, waarin alle beweging van de Godheid uitgaat en tot de Godheid wederkeert.
Als ik in uwe oogen. Heer genade heb gevonden, dan, ik bid het U, laat mij toe, vereenig mij met U door een onverbreekbaren band van liefde ; doordring al mijne innerlijke en uitwendige vermogens, opdat ik door U en voor U leve.
NEGENDE HOOFDSTUK.
het allerheiligst haut van jesus vereert
in het heiligst sacrament zijnen vader op eene oneindige wijze.
1. Jesus. Nu, dierbaar kind, is de Zoon desmen-schen verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem.
Hoezeer, denkt gij wel, dat de Vader verheerlijkt, en vereerd wordt door den Zoon, die ter eere en glorie des Vaders, niet meer op aarde gezien wordt maar verborgen is in het Sacrament?
De Vader is alle vereering, alle lof en gehoorzaamheid waardig; daarom ook betuig ik Hem zulks onder alle opzigten in dit heilig geheim door de onmetelijke vernederingen, waaraan ik mij hier onderwerp.
633
Hoe dieper de mensch geworden Zoon zich vernedert om den Vader te eeren, des te hooger klimt de Majesteit van God den Vader.
Peil, als gij kunt, den afgrond der vernedering in welke ik hier tot glorie des Vaders ben afgedaald, 't Is waar, ik ben in een afgrond neergedaald door de Menschwording ; dieper nog ben ik doorgedrongen door mijn leven, tot de diepste diepte heb ik mij vernederd door den dood. Doch hier ben ik beneden alle afgronden neergedaald : hier heb ik elke overmate van vernederingen overtrofifen en blijf ik haar overtreffen.
Beproef zoo veel gij kunt, span uw krachten in zooveel gij wilt, gij kunt verwonderd, verslagen staan van verbazing, doch nimmer de diepte of de uitgestrektheid van den afgrond bevatten of begrijpen, waartoe mijn Hart zich vernedert heeft.
Zelfs de Engelen staan verbaasd, als zij met eerbied zien hoe ik, wien zij als hun Heer erkennen en dienen, mij ter eere des Vaders meer verneder dan zij het vermogen.
Hevig worden zjj daardoor ontstoken en aangespoord om de goddelijke Majesteit te verheerlijken, wier eindelooze grootheid zij niet kunnen begrijpen, en welke zij uit mijn voorbeeld duidelijk inzien eindelooze eere waardig te zijn.
2. Mijn kind, indien de staat, waarin ik hier tegenwoordig ben, reeds zoo zeer der goddelijke Majesteit tot eere streekt, welke eer spruit dan niet voort uit dat alles, wat ik in dien staat voor haar doe!
Wil niet naar den uiterlijke schijn oordeelen;
634
want het goddelijke moet niet naar mensche-lijke opvatting worden afgemeten.
Al mijne daden in dit Sacrament, als zijnde daden van een oneindig waardig persoon, zijn, schoon ook onzigtbaar en ontdaan van dien glans, welke de zinnen des menschen treft, van oneindige waarde.
Vandaar, mijn kind is de minste beweging mijns Harten tot glorie des Vaders, onvergelijkelijk eervoller voor Hem, dan alles wat Hem ter eere door hen, die louter schepselen zijn, gedaan wordt.
Eoep in uwen geest alle heldenfeiten, de schitterende daden in de handelingen der stervelingen te zamen, waardoor zij hunnen roem over de wereld verspreiden; zie, wat zijn zij allen, vergeleken met ééne daad van mijn Hart, wat anders dan de rook van een brandend vuur ?
Ja, wat meer is, voeg alle deugden, wederwaardigheden en heldhaftige daden bijeen, waardoor alle Heiligen sinds Abel tot den laatsten rechtvaardige zich beroemd hebben gemaakt: ook deze mijn kind, zij mogen Gode aangenaam en vereerend zijn, staan nog oneindig verre beneden één offer, waarmede mijn Hart hier God verheerlijkt.
Wat meer? Groot zijn wel is waar de eerezangen en dankbetuigingen, die de hemelsche Geesten en de hemelingeu der goddelijke Majesteit aanbieden, doch onvergelijkelijk grooter en eervoller is de lof en dank, dien mijn Hart Haar door een offer van zich zeiven op het Altaar aanbiedt.
3. Teregt verheugt zich daarom de Kerk,
635
dat zij een Bruidegom heeft, den Zoon van God, die voor haar de goddelijke Majesteit vereert, zooals zij verdient geëerd te worden, en haar zulk een dank betuigt, als zij dankbetuiging waardig is.
Dit erkent zij dagelijks met een dankbaar hart, als zij door mij tot den Vader nadert en Hem zegt: Door Hem en met Hemen in Hem, zij IJ, God den almagtigen Vader, in de eenheid des heiligen Geestes, alle eer en glorie.
Door deze goddelijke instelling gevormd en met mij vereenigd, durft zij zonder vreeze van afgewezen te worden den Vader bidden en Hem dank betuigen door mij, Christus den Heer.
Eu dewijl zij weet, dat hare handelingen slechts door mij aan God op eene bovennatuurlijke wijze behagen, daarom verrigt zij alles, wat zij doet, alles wat zij offert, in vereeuiging met mij tot lof en glorie der goddelijke Majesteit, en ook tot haar eigen nut ten eeuwigen leven.
4. Zalig, mijn kind, de zielen, die door den geest barer Moeder, de Kerk, gedreven, met baar zich in het Sacrament met mijn Hart vereenigen en aldus aan God de eer en dankbaarheid trachten weer te geven, welke zij Hem verschuldigd zijn. doch uit eigen vermogen niet kunnen schenken !
Herinner u, mijn kind, hoeveel gij den hemel-schen Vader schuldig zijt, die u zoo bemind heeft, dat Hij mij, zijn eeniggeboren Zoon, op zulk een wondervolle en beminnelijke wijze heeft geschonken; die u met zoo veel liefde verzorgt, dat Hij u overvloediglijk de genadegaven mededeelt van den geest der vertroosting, die in mijnen naam is gezonden.
636
Hoe zoet is die pligt der dankbaarheid, als gij een edel hart bezit! Doch wat is zoo zoet, indien gij een kinderhart bezit, als de betuiging uwer dankbaarheid jegens den besten der vaderen?
Indien gij echter Gode dankbaar wilt zijn, zooals een kind jegens zijn Vader behoort te wezen, eer Hem dan; want Hij zegt: indien ik Vader ben, waar is dan mijne eer?
5. De leerling. O eeuwige Vader! van wien ik als van de hoogste oorsprong alles en wat het grootste is, zelfs uwen eenigen Zoon met zijne onuitsprekelijke verdiensten en weldaden, met zijnen heiligen Geest en veelvuldige gaven, heb ontvangen, wat zal ik U wedergeven voor zoo vele en zoo groote goederen?
Indien er tusschen het geschenk en de dankbaarheid eene zekere evenredigheid en verhouding moet bestaan, zie dan ben ik ten eenemale onmagtig om ü den schuldigen dank te bewijzen, dewijl mijne gebrekkige dankbaarheid met uwe eindelooze gaven niet in vergelijking kan treden.
Als ik daarenboven beschouw, dat al uwe volmaaktheden oneindig zijn en die oneindige volmaaktheden, al haddet Gij mij nooit eene weldaad bewezen, evenwel om haar zeiven op oneindige wijze vereerd moeten worden, dan bezwijk ik onder den last der verpligtingen, waaraan ik beken uit eigen kracht in eeuwigheid niet te kunnen voldoen.
Doch zie, Jesus, uw eenige en zeer beminde Zoon, die uit liefde voor U en voor mij met mij op aarde blijft. Hij vult aan, wat ik schuldig ben, en niet vermag te voldoen.
637
Door Hem dus, die al uwe gunsten jegens mij kent, en al uwe volmaaktlieden begrijpt, erken ik hier in vereeniging met de liefde zijns Harten de verpligting mijner schuld, en breng ik de vereering, die U altijd het welgevalligst,e_ is, als zij U gebragt wordt in Hem, in wien Gij altijd uw welbehagen hebt.
6. Met geheel mijn hart verheug ik mij er over dat Gij oneindig volmaakt, en ook onuitsprekelijk vrijgevig jegens mij zijt; en dat ik in het Hart van Jesus, uwen beminden Zoon het middel heb om U de schuldige eere en dankbaarheid te kunnen bewijzen.
Derhalve offer ik U alle deugden van het allerheiligst Hart van uwen Zoon op, en alle daden, die Hij in het heiligst Sacrament zijner liefde niet ophoudt tot eer uwer Majesteit en tot heil der geheele wereld te verrigten.
Wat ik ook doen kan, het is niets in vergelijking met hetgeen ik ü verschuldigd ben: en dit zelf maakt een deel van uwen lof uit, dat uwe verdiensten al mijn vermogen te bovengaan.
Doch zie op Jesus, uwen Zoon, die de beeld-tenis van uwe goedheid en van al uwe volmaaktheid is, en aanvaard tot uwe glorie al de volheid der heiligheid zgns Harten.
Gewaardig U, zoo smeek ik, heilige Vader, aan te nemen de verdiensten, de voldoeningen en den lof van uwen eeniggeboren Zoon, die ik U opoffer tot vergoeding van al de beleedigingen, waarmede Gij door mij «n door anderen ooit onteerd zijt geworden.
Hoe zoude ik wenschen die beleedigingen door
638
mijn bloed en allen arbeid welke ook, te kunnen herstellen; doch dewijl alles, wat ik doe, daartoe volstrekt niet voldoende is, daarom vereenig ik het met de eindelooze verdiensten van Jesus uwen Zoon en offer ik het U op.
7. Door dat zelfde Hart uws geliefden Zoons, waardoor ik U de schatting mijner vereering breng, en ü voor al uwe weldaden dank betuig, vraag ik ook tot uwe glorie nieuwe genaden.
Vooreerst, verleen mij, smeek ik U, een groote, edelmoedige en tevens teedere liefde jegens uwen Zoon, den Beminde mijner ziel, den allerzoetsten Jesus, die zoo liefdevol hier met mij verblijft.
Geef, dat ik, bezield door de gezindheden zijns Harten en met zijn Hart vereenigd, door Hem leve, door wien alleen ik tot U kan komen.
Schenk mij met dat doel, bid ik ü, de volheid des heiligen Geestes, die altijd het Hart van Jesus bezielde en bestierde.
Moge deze goddelijke Geest geheel mijn hart vervullen, en met liefde voor Jesus ontvlammen, en steeds hongerig en dorstig maken naar zijn allerzoetst Sacrament.
639
TIENDE HOOFDSTUK.
het allerheiligst hart van jesus verzoent, door zijne opofferingen in het heiligst
sacrament des altaars, de goddelijke regtvaardigheid en verschaft ons onbegrijpelijke genadegaven.
1. Jesus. Mijn kind, zoo zegt God: op alle plaatsen wordt geofferd en mijnen naam een zuivere offerande opgedragen, dewijl mijn naam groot is onder de heidenen.
Deze, mijn kind, is de offerande des heils, die na eenmaal op den heiligen berg tot verlossing van allen opgedragen te zijn, dagelijks over de wereld wordt geofferd om mijne verdiensten op een ieder in het bijzonder toe te passen tot vergiffenis der zonden, die dagelijks worden bedreven.
Want dewijl ik wist, dat het maaksel van hen, ook van die in mij zouden gelooven, zoodanig was, dat zij in vele zaken zouden misdoen, daarom heb ik, door de liefde mijns Harten bewogen, een offer ingesteld, dat aan God niet slechts de hoogste vereering en dankbetuiging zoude bieden, maar ook verzoening en genade zoude afroepen, opdat God door dat offer verzoend, genade en de gave van boetvaardigheid verleenende, de misdaden en zonden vergeven, en ruimschoots gunsten zoude schenken.
Het zelfde offer namelijk, dat weleer aan het kruis werd opgedragen, draag ik nu op het
640
altaar op; niet bloedig, wel is waar, zooals vroeger eenmaal, maar toch met dezelfde liefde des Harten.
Zoo dikwijls derhalve deze heilzame offerande wordt opgedragen, zoo dikwijls de gedachtenis van dit slagtoffer wordt gevierd, wordt ook het werk van de verlossing der menschen uitgeoefend.
Welke offerande de a.lmagtige Vader altijd zich gewaardigt goedertieren en bevredigd aan te zien en welgevalliger te beschouwen, dan het heilig en vlekkeloos offer, dat hem de hoogepriester Melchisedech heeft opgedragen.
Daarom bidt de Kerk met vertrouwen tot God den Vader, door dit offerde geloovigen te willen bevrijden van alle kwalen zoo van het verledene als voor het tegenwoordige en in de toekomst, opdat zij, ondersteund door de hulp der goddelijke barmhartigheid, van alle zonden bevrijd en tegen elke verontrusting beschermd mogen blijven.
Wat toch zal de eeuwige Vader weigeren, als Hij mij ziet, zijn eenigen Zoon, op het altaar geslagt door den ijver voor zijne eere en door de liefde voor de menschen, als het offerlam zijner glorie, terwijl mijn Hart en mijn bloed tot Hem roept en smeekt voor mijne broeders.
2. Ja waarlijk deze offerande zoo bij uitstek vlekkeloos, door mij zeiven in eindelooze liefde des Harten den hemelschen Vader door de bediening der priesters aangeboden, is Hem altijd welgevallig en vindt immer verhooring wegens hare eerbiedwaardigheid.
Aldus zijn er vele anderen tot priesters verheven, omdat de dood hun belet altijd op aarde
641
te blijven, en omdat dit offer op alle plaatsen zou worden opgedragen; doch ik, dewijl ik blijf in eeuwigheid, bezit een eeuwigdurend priesterschap. Daarom kan ik voortdurend allen, die door mij tot God komen, behouden.
Door de slagting van dit allerheiligst Offerlam is geheel de aarde aanhoudend gepurperd, en stijgt zijne zoetheid met de verdiensten en deugden mijns Harten onophoudelijk als een liefelijke geur tot den Vader op.
Indien vele zonden der menschen de goddelijke Majesteit veel beleedigen en zijne regtvaar-digheid afroepen, onvergelijkelijk meer nog biedt dit heilig offer haar eere en verzoening aan ; omdat de eeniggeboren Zoon haar oneindig wel-gevalliger is, dan alle zondaren haar mishagen.
Welk gewest op aarde werd niet eenmaal gekleurd door het bloed mijns Harten, of welke plaats bleef uitgesloten van zijne gebeden en bescherming ? welke plek der wereld dan zal God kastijden, zonder eene plaats te treffen, die door het Hart zijns Zoons verdedigd wordt?
Zie, de zondaren zondigen en zij worden niet, naar verdiensten, neer geworpen in den poel van het eeuwig vuur; integendeel zij worden in het leven gelaten, wel te verstaan, niet om te zondigen, maar om zich zalig te maken.
Want ik stel mij zei ven tusschen God den Vader en tusschen de zondaren, en voor dezen offer ik mij op, bemiddelend smeekend: Aanschouw, heilige en regtvaardige Vader, zie mijne handen, zie mijne zijde; zie hoeveel zij aan uwen Zoon hebben gekost! Om de liefde, waar-
él
642
mede Gij mij faemirit, spaar, Vader, spaar uw volk.
3. Mijn kind, moest de zondaar niet toegeven aan zooveel goedheid, waardoor ik de hel gesloten houd, opdat zij hem niet verslinde; waardoor ik de duivelen belet om hem meê te slepen; waardoor ik de armen des Almagtigen weerhoud, opdat de bliksems van Gods regt-vaardigheid hem niet verdelgen?
Ja, verbaasd zoudt gij staau, indien gij al de geheime middelen zaagt, welke mijn Hart hier gebruikt om de zielen te redden, die, zoo ik de goddelijke verontwaardiging niet weerhield, teregt spoedig zouden vergaan.
Indien, gelijk eertijds, aan de boozen niet meer plotseling en onherroepelijk de straf wordt voltrokken, zij mogen bedenken, dat het geweten moet worden aan het offer mijns Harten, waardoor geheel de wereld behouden blijft.
Ziedaar, mijn kind, hoe mijn Hart bemint, overal den mensch, ook den ellendigste, indachtig, bevordert het overal de zaligheid der zielen!
4. Met welke gewaarwordingen moet gjj dan met dit geheim omgaan, waaruit gij zoo vele heilmiddelen ontvangt! waaruit gij allerlei genaden en gunsten verkrijgt: immers het is van oneindige waarde.
Doch ofschoon dit offer van oneindige waarde is, worden evenwel op den mensch de vruchten daarvan toegepast in eene mate, die beperkt wordt door de levendigheid des geloofs en der godsvrucht, van de gesteltenis der ziel, die er bij tegenwoordig is, of voor wie het opgedragen
643
wordt: gelijk de Kerk door den heiligen Geest onderwezen, aanduidt, als zij offerende God bidt, dat Hij zijn dienaren en dienaressen, en allen, die er bij tegenwoordig zijn en wier geloof en godsvrucht Hem bekend zijn, gedachtig moge wezen.
Derhalve, mijn kind, draagt het H. Misoffer op of woon het bij met een levendig geloof, met ware godsvrucht en in heilige gesteltenis, opdat gij verdienen moget de zeer groote vrucht van het offer en alle genaden, die gij vraagt, te verkrijgen,
Want de goddelijke welwillendheid schenkt ongetwijfeld aan hen, die in goede gesteltenis zijn de genade, die zij gedurende de heilige Mis vragen, ja verleent hun dikwijls zelfs gunsten die zij niet vragen.
Onthoudt dit wel, mijn kind, het godvruchtig hooren der Mis, is het heilzaamste middel om u tegen gevaren te beschermen, voor een onvoorzie-nen dood te bewaren en den weg der deugd te vol-gen.
Wilt gij verdiensten opstapelen, zijt dan dikwijls, indien het geoorloofd is, bjj het offer der H. Mis tegenwoordig; want door het godvruchtig bijwonen van ééne H. Mis, verwerft gij u veel meer verdiensten dan door een langdurig godvruchtig vasten of door gestrenge kastijding, of door een langen pelgrimstogt, dien gij onderneemt.
Indien gij ten laatste u aan mijn Hart wilt aanbevelen, zijt dan zoo dikwijls en zoo godvruchtig mogelijk bij de heilige Mis tegenwoordig; dit offer toch strekt der allerheiligste Drievuldigheid tot glorie, verbleidt de Engelen en de
644
Heiligen, verrijkt de regtvaardigen met genade, helpt de zondaren tot bekeering, verligt de zielen in het vagevuur, verkwikt eindelijk geheel de Kerk die op aarde bestaat.
5. De leerling. O liefste Jezus! hoe groot is de barmhartigheid, hoe belangloos de liefde, hoe onovertrefbaar de goedertierenheid, hoe verbazend de goedheid uws Harten!
Want zelfs voor hen, die nw Hart, zooveel zij kunnen, bedroeven, houdt Gij niet op U te offeren, om het gewigt der goddelijke wraak te weerhouden, totdat zij zich onder de bescherming van uw Hart in veiligheid hebben gesteld.
En ik, ja ik zal het belijden, schoon in zulk eene mate door de genade uws harten overladen, ik de ondankbaarste van allen, heb uw Hart bedroefd
Aan de groote barmhartigheid dus aan de ein-delooze goedheid uws Harten mag ik het dank weten, dat ik nog niet verdelgd, nog ongestraft ben.
6. O Hart van Jezus! zoet en allerliefst Hart! Hart, dat alle liefde waardig zijt en overvloeit door overmate van allerhande liefde! zou ik nog een hart bezitten, dat een menschelijk hart mag heeten, als ik U niet wederminde?
Wie, Heer, wie biedt er weerstand aan uwe liefde, als hij overweegt hoe Gij in het allerheiligst Altaargeheim ons in uw Hart verbergt en U zei ven aan den Vader voor ons opoffert!
O mijn Jezus! wat zou er gebeuren, als Gij een zondaar van de bescherming uws Harten uitsloot! Hoe ontzettend zou de bliksem van Gods regtvaardigheid hem tot in de diepte der hol nederwerpen!
645
Verre, o Heer, verre zij het van mij, dat ik door ondankbaarheid en door de zonde uw Hart uitdagen en mij aan zulk een gevaar zou blootstellen!
7. Geef, o mijn Zaligmaker! dat ik U, die zoo voor mij bezorgd zijt, met ijver dank betuige, TJ vurig beminne; door dankbaarheid en liefde gedreven ü dikwerf bezoeke, dikwijls en met godsvrucht bij het heilig Offer tegenwoordig zij.
O hoe weinig zou ik U beminnen, indien ik niet dagelijke hier kwame om de heilige Mis bij te wonen, om hier te overwegen, met ü mij te onderhouden, en ü veel te vragen!
Hoeveel tijd van den dag besteed ik niet aan aardsche bezigheden ! hoeveel wijd ik aan eigen rust en ontspanning! en voor het werk mijner eeuwige zaligheid en der goddelijke glorie zou ik hier geen half uur met ü kunnen besteden, terwijl ik toch van hier uwe genade en uwen zegen medeneem, waardoor zelfs mijne bezigheden en al het overige geheiligd wordt en welslagen vindt?
Ja, Heer, dagelijks zal ik hier met ü zijn. En als ik door een noodzakelijk beletsel gedwongen wordt afwezig te zijn, dan zal ik toch in den geest hier met U zijn.
64G
ELFDE HOOFDSTUK.
het allerheiligst habt van jezus is in het sacrament zijner liefde de grootste troost voor ons op aarde.
1. Jezus. Mijn kind, ziehier mijn woontent met de menschen! zie, hier zal ik met hen wonen. Hier vertrooost ik een ieder, die tot mij komt en droog ik hunne tranen af.
En wijl er geen plaats op de wereld is, waar de droefheid niet somtijds tranen schreit, vermenigvuldigt mijn Hart zijne wonderen, om overal de vertroosting te vermenigvuldigen.
Hieruit blijkt mijn kind dat de barmhartigheid mijns Harten grooter is dan de ellende der menschen zijn kan.
Indien er een geneesmiddel, indien er eenige troost in ellende wordt gezocht, hier in mijn Hart wordt het gevonden, hier uit mijn Hart wordt het met blijdschap verkregen.
Zie, hier maak ik alles nieuw: wat zwaar is maak ik ligt, wat smakeloos is maak ik zoet; het bittere verkeer ik in zoetheid en den rouw in blijdschap des harten.
Wat meer is, dit dal van tranen verander ik in een paradijs, de aarde in een voorsmaak van den hemel. Want hier is overvloed van hemel-sche goederen, hier de bron van vrede en vreugde, hier zijn de Engelen, hier woon ik zelf, de eeuwige zaligheid.
2. Deze, mijn kind, zijn de wonderen der
647
liefde, die mijn Hart voor u gewrocht heeft, opdat gij in den tegenspoed des levens den moed niet zoudt laten zinken maar door de goedheid mijns Harten aangespoord, tot deze bron van alle vertroosting zoudt naderen.
Als gij hare zoetheid wel geproefd zult hebben, zult gij alle doorgestane droefheid spoedig vergeten of haar als vreugde waarderen.
Als gij hier voor het heilig Tabernakel uw hart uitstort, vooral echter als gij na de heilige Communie van hart tot hart met mij spreekt, en u geheel aan mij overgeeft, dan zult gij ontwaren, dat de droefheid plaats maakt voor den troost, de vrees voor het vertrouwen, de lusteloosheid voor den ijver des harten.
Indien gij, mij verwaarloozende, elders uwe schreden wendt om iemand te vinden, die u in uwe neerslagtigheid opbeurt of ondersteunt, dan zult gij dikwijls bij ondervinding kunnen zeggen: Ik heb gezocht naar iemand om mij te troosten, doch ik heb niemand gevonden.
Doch hier, tot mijn Hart zult gij nimmer te vergeefs komen, nimmer zult gij zonder verlig-ting van hier weggaan.
Neem derhalve altijd hierheen uwe toevlugt om een geneesmiddel in uwe wederwaardigheden te ontvangen en uwe droefheden in troostvolle verdiensten te veranderen.
3. Als tegenspoed, verlies uwer goederen, of behoeften oorzaak zijn, dat uw hart zuchten slaakt of uwe oogen met tranen worden gevuld, zoo zeer zelfs, dat uwe ziel bedroefd is, en een tegenzin krijgt in het leven; hier, mijn kind, zult
648
gij vinden wat geen sterveling u kan schenken, hier zult gij leniging uwer smart ontvangen, Mijn voorbeeld beschouwend, zal het uw hart troosten? de belofte mijner blijvende goederen, waaraan gij als mijn medeërfgenaam na weinige dagen zult deel nemen, zal uw gemoed opbeuren, eindelijk, de geheime genade mijns Harten zal somtijds de tranen der smart verkeeren in tranen van vertroosting.
Als de wereld u haat, als de menschen u verwaarloozen, u tegenstreven en verdrukken, hier, o mijn kind, hier in dit geheim der liefde zult gij rijkelijk getroost worden. Als gij mij zult bezitten, als gij daarenboven uw nart aan mij uw Verlosser, uw getrouwsten Vriend, uw liefdevolsten en besten Vader zult vastklemmen, dan zult gij weltevreden met mij verborgen en vernederd willen worden, om aan mijn Hart meer gelijkvormig en welgevallig te zijn, om in de eeuwigheid onder mijne Uitverkorenen te worden verheven.
En indien smarten des ligchaams, of angsten der ziel u treffen en zelfs kwellen: zie, mijn kind zie hier is voor u een troost, die alleen tot in de diepte van uw ziek hart kan doordringen en waaraan niemand een beletsel kan stellen zoo gij zelf het niet doet, door moer aan uwe eigene bevindingen dan aan mijne inspraken geloof te hechten.
Voorzeker gij zult ondervinden, wat duizende getrouwe zielen dikwerf ondervonden hebben ; die in droefheid en bonaauwdheid, hier tot mij kwamen, en spoedig door de zoetheid mijns Harten
649
verkwikt met een opgeruimd gemoed wederkeerden.
Wordt gij door bekoringen gekweld, is het verlatenheid, die u doet kwijnen ; snel hierheen, mijn kind, want zie, als gij bekoord wordt, als gij troosteloos zijt, dan roept en verbeidt u mijn Hart. Het zal u met vreugde ontvangen, met zijne kracht versterken, u met de zalving zijner zoetheid vervullen,
Moogt gij zelfs in eene feil vervallen, sta spoedig op en snel hierheen. Hier zult gij ligtelijk alles herstellen, hier vrede en vreugde des harten wedervinden.
O, mijn kind, indien gij wist met welke begeerte mijn Hart hier ton allen tijde wakende is om een ieder te vertroosten, terwijl het zich zeiven troost als het den bedroefde opbeurt; dan zoudt gij begrijpen, waarom niemand, in welke wederwaardigheid hij zich bevindt, ongetroost heengaat indien hij slechts met goede gesteltenis tot mijn Hart nadert.
4. Immers in het heilig Tabernakel bezit gij thans waarlijk mij den zelfden Zaligmaker, die eertijds gedurende zijn tijdelijk leven, allen tot troost verstrekte, mijn zelfde Hart, dat reeds in de kribbe den herders vrede schonk en de Wijzen met hemelsche blijdschap vervulde; dat een ieder, die gedurende mijne kinder jaren met mij omging, verkwikte; dat gedurende geheel zijn leven de toevlugt en de troost van allen en van een ieder was.
Gij weet, mijn kind, hoe de zieken en gebrek-kigen, de blinden en lammen, de dooven en de
650
stommen, de ongelukkigen en bedroefden allen mijn Hart aanriepen, en mijne barmhartigheid en hulp pleegden af te smeeken.
En is er wel ooit iemand, door welke droefheid ook gekweld, of op welk uur bij dag of bij nacht tot mij komend, in zijn vertrouwen te leur gesteld geworden ?
Keerde niet een ieder, telkens als hij tot de goedheid mijns Harten zjjne toevlugt nam, meer getroost terug dan hij had durven hopen ?
5. Waarlijk, mijn kind, al deze wondervolle, al deze troostrijke gebeurtenissen worden hier door mijn Hart aanhoudend vernieuwd, doch op een wijze, die volmaakter en schooner is, naarmate zij meer het geestelijke en het eeuwige leven beoogen.
Toen namelijk genas het de ziekten naar het lig-chaam; hier echter geneest het de ziekten, de zwakheden en de ellende der ziel-
Toen verlostte het de bezetenen of hen, die door den duivel gekweld werden; hier doet het meer dan dat, dewijl het de geloovigen tegen den duivel beschermt.
Toen reinigde het de melaatschen, hier zuivert het de zielen en maakt ze witter en schooner dan sneeuw.
Toen verzadigde het door een wonder duizende menschen met natuurlijk voedsel, hier voedt het eiken geloovige met het brood der Engelen.
Toen riep het de dooden terug in het leven ; hier, wat onvergelijkelijk beter is, behoedt het de zielen voor den dood.
En zooals toen mijn Hart vol medelijden, ontferming en goedheid voor allen openstond, zoo
651
is het thans geopend voor een ieder, ook voor don meest ellendige, den meest bedroefde.
Geloof niet, mijn kind, geloof ook den geest niet, die u ingeeft, dat mijn Hart thans andere gevoelens koestert jegens God en jegens de menschen dan toen.
Wacht u derhalve om mijn Hart, dat hier verwijlt om u te troosten, te onderscheiden van mijn Hart, dat weleer in het sterfelijk leven zoo wondervol, zoo zoet de menschen verligtte en met allerlei troost vervulde. Want iedere geest, die zoo mijn Hart onderscheidt en verdeelt, is niet uit God.
6. Verruim uw hart, mijn kind, en neem, zooveel gij kunt, alle vertroosting op, die hier uit mijn Hart, als uit eene eeuwig springende bron, voor u voortvloeit.
Zie alle vertroostingen, zoo wondervol en zoet als zij zijn, en die vele en verschillende personen tijdens mijn sterfelijk leven hebben genoten, worden in mijn sacramenteel leven aan u alleen geschonken.
Hoe veel gelukkiger zijt gij dan degenen, die tijdens mijn sterfelijk leven leefden 1 Zij toch mogten niet gedurig, zooals gij, in mijne tegenwoordigheid verblijven, zij bezaten mij niet op eene wijze zooals gij mij bezit; zij eindelijk ontvangen of genoten mij niet zooals gij, kind mijns Harten.
Zie dan in welke mate mijn Hart u bevoordeelt. Vlugt derhalve in allen nood, in elke inwendige of uitwendige moeijelijkheid hierheen. Hier immers zult gij, indien gij een schuldige zijt, ver-
652
giffenis ontvangen; zoo gij ziek zrjt dan zal n genezing, in neerslagtigheid moed en sterkte, in droefheid verligting en hulp, in gevaar bescherming en veiligheid, in alle ellende een redmiddel, altijd ware en heiligende troost geworden.
7. De leerling. O Jesns, mijne liefde! hoe zoet is het besluit uws Harten, waardoor Gij om de bitterheden van dit leven te verzoeten, op zekere wijze met mij voortwandelt in deze ballingschap, en het ballingsoord in een paradijs verandert!
Zal ik spreken. Heer, of zal ik zwijgen van de gewaarwordingen, die de overgroote liefde uws Harten jegen de menschen in mij wekt? Doch neen, tot glorie van uw Hart, zal ik niet zwijgen: Zoo, o Jesus! zoo hebt Gij nooit met de Engelen zeiven gehandeld; nooit hebt Gij hun U zeiven op zulk eene wijze te genieten gegeven!
O eindelooze zoetheid, mijn Jesus! in welke mate hebt Gjj mij liefgehad! hoe geeft Gij mij ü zeiven, hoe wordt Gij geheel en al mijn troost!
Vanwaar, beminnenswaardigste God, vanwaar zoo veel goedheid jegens een ondankbaar kind, dat zelfs den naam van kind niet waardig is?
Aldus, o onuitsprekelijke liefde! toont Gij de grootte uwer goedheid wijl Gij uwe Majesteit en mijne verworpenheid niet in aanmerking neemt, maar welwillend de goedheid uws Harten involgt, bewogen als Gij wordt, door mijne behoefte en door uwe liefde.
8. O Heer Jezus, Vader der barmhartigheden en God van alle vertroosting! met welke blijdschap kom ik tot U, aangespoord en gesteund door uwe onverdiende goedheid!
653
Talrijk wel is waar en groot zijn mijne ellenden, doch getrokken door de zoetheid uwer liefde kom ik evenwel vol vertrouwen en haastig tot U.
Want nu weet ik, dat Gij, schoon onlijdelijk, evenwel niet ongevoelig zijt; dat Gij ofschoon niet te deeren door mijne smarten, daarvoor evenwel niet onverschillig zijt.
Nu erken ik, dat Gij medelijden kunt en wilt hebben met onze zwakheden; en dat mijne vele en groote ellende, het voorwerp is uwer oneindige barmhartigheid.
Indien ik tot dusverre ongelukkig en verlaten nederlag, dan was het mijn eigene schuld; omdat ik verwaarloosde tot de bron van ontferming en vertroosting te komen, die altijd toegankelijk is.
Doch voortaan zal ik zoo dikwijls als ik treurig ben, opstaan en tot deze bron van alle goederen naderen, waar ik meer geneesmiddelen vind dan ik behoef; waar ik grooter troost ontvang, dan mijn hart vermag te bevatten.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
het allerheiligst ha.rt van jesus, in zijn sacramenteel leven zoo als eertijds in zijn sterfelijk leven den mensch onderwijzend, houdt niet op te leeren, dat hij zachtmoedig en nederig van harte is.
1. Jesüs. Wijlt hier, kinderen der menschen, en leent mij uwe aandacht.
654
Zie, hoe ik hier met u ben alle dagen! leer hier van mij, leer altijd hoe zachtmoedig en nederig van Harte ik ben.
Wonderbaar voorzeker scheen de nederigheid en liefde mijns Harten gedurende mijn sterflijk leven; hier evenwel, in mijn leven in het heilig Sacrament, is de diepte mijner vernedering en de overmate mijner liefde veel meer bewondering waardig.
Geheel dit geheim is vernedering, is liefde. Hier wordt niet slechts mijne Godheid, maar ook mijne Menschheid voor het oog der stervelingen verborgen. Hier reikt de liefde niet slechts tot den dood, maar tot het einde der wereld, ja gaat elk toppunt der liefde te boven.
Welk oog heeft gezien of welk oor gehoord, of welk hart begrepen, hoe diep hier de nederigheid mijns Harten afdaalt, tot welke hoogte de liefde stijgt ?
2. Indien gij, mijn kind, verbaasd staat, indien gij in vervoering geraakt over de overmate der liefde, waardoor ik mij weleer in mijn sterflijk leven den nederige en zachtmoedige van Harte vertoonde; welke moeten uwe gewaarwordingen dan niet zijn als gij eens naauwlettend beschouwt hoe nederig en zachtmoedig van Harte ik nu in het Sacramenteel leven ben.
Zoolang toch als ik op aarde zigtbaar wandelde en met de menschen verkeerde, heb ik nooit en nergens opgehouden aan allen en aan een ieder ware en werkdadige nederigheid en zachtmoedigheid des Harten te toonen.
Herinner u, mjjh kind, met welke nederigheid
655
en liefde mij us Harten ik plagt om te gaan met mjjne leerlingen; met een onbeschaafd en lastig volk; met ongelukkige en bedroefden; met beklagenswaardige zondaren, ja ten laatste zelfs met mijne vijanden.
Wat konde ooit deze bron van nederige en onuitputtelijke liefde stoppen of sluiten? Geen gebrek, geen onbeschaafdheid, geen onhandelbaarheid, geen moeite, geen verwerping, zelfs niet de bedorvenheid der menschen. Geen van al deze zaken konde oorzaak worden om mij ook maar jegens één sterveling anders te betoenen dan nederig en zachtmoedig van Harte.
Getuige dat zoo hardnekkig volk, getuige de heidenen, die door de zachtzinnigheid mijns Harten getrokken, nader kwamen, zeggende: » Wij willen Jesus zien;quot; getuige de Chananeesche vrouw en allen die treurden; getuige Magdalena en elke zondige ziel, die tot mij hare toevlugt nam; getuigen de Pharizeën, die mij tot den dood toe vervolgden. Deze allen leggen getuigenis af voor de daden van mjjn nederig en zachtmoedig Hart tijdens mijn sterfelijk leven.
3. Doch zie, mijn kind, in het leven in het heilig Sacrament, zet ik die daden voort; ja daarin toon ik op nog wondervoller en lieflijker wijze, dat ik nederig en zachtmoedig van Harte ben.
Overweeg toch eens, hoe de menschen, ik zeg niet op onbeschaafde wijze, neen maar met oneerbiedigheid en gevoelloosheid zich jegens mij gedragen, en zie hoe ik evenwel hunne gebreken verdraag.
Beschouw eens hoe vele zielen, ook die ik
656
meer bijzonder liefheb, voor het deel van mijn kruis, haar door mij als het kostbaarste onderpand mijner liefde toegezonden, hier in plaats van lof en liefde, mij klagten en bitterheden wedergeven; en bemerk met welke goedigheid des Harten ik haar niet slechts duld, maar ze zelfs bemoedig en aanspoor tot betere en edeler gevoelens.
Ga eens na hoevele ondankbare zielen, overladen met mijne weldaden, heengaan en mij hun weldoener bij het genot der weldaden vergeten of verwaarloozen; hoe vele laauwen, na zoo dikwijls de ontvangene genade misbruikt te hebben, onbeschaamd voor mij treden en nieuwe gunsten vragen; en zie dan met welke zachtmoedigheid ik hen duld, met welke edelmoedigheid ik hen verdraag, met welken bezadigden maar tevens krachtigen aandrang van liefde ik hen tot getrouwheid en ijver aanwakker en help.
Overweeg eens hoe bedorvene menschen mijne goederen en gaven gebruiken om zich tegen mij te verzetten, om mij te beleedigen, om mijn Hart zelfs te verwonden; en merk eens op met welke gesteldheid des Harten ik geen kwaad met kwaad vergeld, maar het kwade overwin door het goede.
Beschouw ten laatste, hoe dikwijls de vijanden, vervolgers mijns Harten, mij hier komen beleedigen, en hoe ik in de goddelijke liefde van mijn nederig Hart hen zelfs toelaat in mijne tegenwoordigheid, hun ontferming en vergeving en vrede aanbied.
Zie, mijn kind, op elk uur, op elk oogeublik, bij dag en bij nacht komen en gaan de men-
657
schen tot mij, betzjj voorbereid of onvoorbereid, hetzij goeden of kwaden, dankbaren of ondankbaren, vrienden of vijanden, terwijl een ieder mg behandelt naar de gesteltenis, waarin hij verkeert; doch zie eens in het licht des geloofs, hoe ik met allen en een ieder handel, met welk eene nederige, onvernaoeijelijke, onuitputtelijke welwillendheid en zoetheid mjjner liefde!
4. Deze wonderen van de liefde mijns Harten, mijn kind, zult gij niet begrijpen, indien gij ze niet met een levendig geloof beschouwd en met een godvruchtig hart overwogen zult hebben.
Want de diepte der vernedering, welke hier mijn Hart beoefent, moet in hooger licht beschouwd, door vrome overweging ingedacht en in stilte en gebed aangeleerd worden.
En de liefijjkheid der liefde, welke hier mijn Hart ten toon spreidt, moet op gelijke wijze gezocht, door omgang beproefd en door de ondervinding gesmaakt worden.
Zie eens terug, mijn kind, en beschouw eens hoe gij dit tot heden gedaan hebt; hoe gij in de navolging van het blijvend voorbeeld mijns Harten tot nu toe geslaagd zijt.
Schep nieuwen moed, mijn kind, en leer met de daad en in waarheid, wat ik niet ophoud hier te onderwijzen: dat ik zachtmoedig en nederig van Harte ben.
5. De leerling. Hoe goed, o Jesus, hoe goed zgt Gij, die om aan alle geslachten op zoete en krachtdadige wijze uwen Geest te leeren overnemen, in dit beminnelijkst geheim verwijlt, zoo nederig, zoo zachtmoedig!
42
658
Inderdaad en hier vooral, zoo bovenmate nederig en zachtmoedig van harte, zijt Gij de eenige Leermeester der nederigheid en liefde, zoowel in uwe daden als in uwe onderrigtingen, voor alle geslachten.
Doch ook al, wat U omgeeft, houdt, niet op te verkondigen, dat Gij do nederige en zachtmoedige van Harte zijt.
Dit verkondigt de diepe en stille eenzaamheid, waarin Gij U verschuilt; dit verkondigt de diepe stilte, waarin de Engelen neergebogen en in geestvervoering U aanbidden; dit verkondigt de teedere godsvrucht der vrome geloovigen, hoe nederig en zachtmoedig Gij zjjt, o Heer.
O Jesus, wie zal zich dan nog verhoovaardigen? Wie nog hardvochtig van harte zijn? Zal niet een ieder voortaan zich gaarne vernederen? Zal niet een ieder branden van liefde tot ü?
Ach Heer, wie zal er hier aan uw verlangen niet toegeven, hoedanig dan hun geloof, hunne hoop, hunne liefde ook zij? O trotsche en wraakzuchtige zielen! in uw midden heeft Hij gestaan, wien gij niet kent, op wien gij uwe aandacht niet vestigt.
6. Leen gij uwe aandacht, mijne ziel en leer hoedanig uw Beminde is, hoe zoet, hoe geheel uw verlangen waardig, hoe geheel beminnelijk.
Dring door tot het wonderlijk Tabernakel, tot de woonplaats van uwen goddelijken Verlosser, en aanschouw den God van Majesteit, den Maker van hemel en aarde, de vreugde der Engelen en Heiligen, zoozeer uit liefde tot u vernederd, zoozeer door liefde tot u vervoerd!
Leer hier uit liefde u te vernederen; leer hier
659
tiwen bruidegom, die zoo zuiver bemint, met zuivere liefde wederminnen.
Luister, wat hij innerlijk tot uw hart door zijn groot en schoon voorbeeld spreekt, en betoon u leerzaam jegens Hem, die u zoo zoet door zijn voorbeeld onderwijst en zoo machtig zijne leering door voortdurende wonderen bevestigt.
7. O, wonder van nederigheid, Jesus, Zoon van den levenden God! O wonder van liefde! ik bemin ü; met geheel mgn hart bemin ik ü, om mijn zachtmoedige en nederige Beminde, zoetste en zuiverste Bruidegom mijner ziel!
Beminnen, liefhebben wil ik ü alleen; ik zeg vaarwel aan al het overige; uwe liefde alleen begeer ik; enkel uit liefde toi U wensch ik onder offers, als onder zoovele oefeningen en betuigingen mijner liefde, te leven en te sterven.
Want het voorbeeld uws Harten leert mij dit; de zalving uwer liefde maakt mij dit aangenaam.
O Jesus de beste van allen ; bewaar deze gezindheid mijns harten en geef genadiglijk, dat ik U hier dikwijls bezoekende, steeds beter leere ü zuiver te beminnen, en uit liefde tot U mij jegens allen nederig en zachtmoedig van harte te betoonen.
660
het allerheiligst hakt van jesus wilde,
dat het heiligst sacrament des altaars de voortdurende gedachtenis van zijn lijden, en eene eeuwige herinnering der liefde zoude zijn, welke hij in dat lijden toonde.
1. Jesus. Zoo dikwijls gij dit brood zult eten, en dezen kelk zult drinken; zult gij den dood des Heeren verkondigen, tot Hij kome.
Dit beveel ik, mijn kind, om ieder menschin het bjjzonder oplettend te maken op die over-mate der liefde mijns Harten, waarmede ik hem in zekeren zin meer beminde dan mij zeiven, dewijl ik zelf den dood onderging opdat zij het leven zouden bezitten.
Ik draag roem op dat sterven, waardoor ik, terwijl de liefde mijns Harten zegepraalt, den eeuwigen Vader verzoend en bovenmate verheerlijkt heb, waardoor de menschen verlost ea gered zijn, waardoor ik de glorie der Verrijzenis en der Hemelvaart, en der eeuwige heerschappij, over alles wat bestaat, heb verkregen.
Daarom heb ik gewild, dat de gedachtenis aan mijn Lijden altijd en overal zou levend bljj-ven; dat een ieder, die steeds de vruchten van zulk een gunstbewijs zonde ontvangen, zich daaraan ook met een dankbaar hart steeds zoude herinneren, hetzij in den hemel, hetzij op aarde.
2. Inderdaad, de Uitverkorenen in de hemelsche
661
zaligheid zijn, wijl zij weten aan wien zij hunne zaligheid en glorie verschuldigd zijn, onophoudelijk mijn Lijden indachtig; in eeuwigheid aanbidden zij het Lam Gods als geslagtofferd met zijne vijf wonden, schitterender en glansrijker dan de zon.
En de Kerk, wijl zij op aarde erkent, dat zij op den Heiligen berg uit mijn Hart het leven ontving en uit die bron alle goederen dagelijks ontvangt, tot dat ik zal wederkomen en haar in glorie zal opnemer, houdt niet op, mijnen dood met alle gevoel van dankbaarheid te herdenken. Want in het offer, dat zij dagelijks opdraagt, heeft zij mij als offerlam bij zich tegenwoordig en door de afzonderlijke Consecratie van het Ligchaam en Bloed duidt zij' mijnen dood aan.
Doch ook in de ziel van een ieder, die aan het allerheiligst Sacrament deel neemt,wordt eene zekere voorstelling en eene gedachtenisvan mijnen dood geleverd. Immers, zoo als ik uitgestrekt op het kruis door het Lijden mijn sterfelijk leven heb verloren, zoo verlies ik het Sacramenteel leven in de harten der geloovigen door de Communie.
Wat meer is, mijn kind, zelfs de staat, waarin ik hier verblijf, is een zekere afbeelding van mijn Lijden. Want in mijn Lijdon werd de glans mgner Godheid en zelfs de heerlijkheid mijner Menschheid op zekere wijze onder eenen sluijer verborgen ; doch zijn de nederige en liefelijke gedaanten van het Sacrament niet de duidelijke voorstelling van dien sluijer !
3. Mijn kind, het offer van het leven mijns Harten, mijn dood vormt het middenpunt aller tijden. Immers alle offeranden, die vroeger be-
662
stonden, de wijze der plegtigheden, en het overige, dat op den godsdienst betrekking had, doelde op mijn sterven; daaraan ontleende het zijn kracht en uitwerking.
Wederkeerig, al wat op dat sterven volgde, als het Offer, de Sacramenten, en al het overige wordt daartoe terug gebragt en ontleend daaraan zijn kracht en uitwerking.
Ziedaar dus het Offer, van het begin der wereld opgedragen in beeldtenissen, op het kruis in waarheid opgedragen en in de Kerk in zijn wezen voortgezet tot aan het einde der wereld.
Ziedaar, mijn kind, ziedaar de verhevenheid van de bedoeling mijns Harten; ziedaar de uitgestrektheid van zijne liefde !
Geheel mijn levensloop toch op aarde, van het begin der wereld tot aan haar einde, vervat in mijne beloofde tegenwoordigheid, in mijn sterfelijk leven en in mijne gedachtenis het Sacrament, en ai, wat het in elk dier deelen verrigt, vormt één geheel, één volmaakt werk van ein-delooze goedheid, hetwelk ik dan eerst besluiten zal, als ik bij do voleinding der eeuwen, met de Kerk ten hemel zal stijgen om eene eeuwige zegepraal te vieren.
4. Wat wonder dus, mijn kind, als bij de heilige Communie, bij het lezen of aanhooren der H. Mis dit geheim u altijd nieuw, u altijd even eerbiedwaardig toeschijnt ?
Voorwaar, met die gesteltenis des Harten, met die genegenheid moet gij bij het ontvangen der heilige Communie tegenwoordig zijn, als waart gij bij het laatste Avondmaal tegenwoordig, om
663
aan te zitten en van mij zeiven het brood des levens te onvangen.
Want het is dezelfde maaltijd; denzelfden dood, dien ik in de eetzaal voorzeide, verkondigt gij in het Sacrament.
Mijn kind, als gij de heilige Mis opdraagt, of de Communie ontvangt, dan verkondigt gij door die handeling zelve mijnen dood; zoo als namelijk beiden, èn de opdragt van het Offer èn de nuttiging van het Sacrament, denzelfden dood aantoont.
5. Doch wanneer gij zulke groote geheimen verrigt, als mijn Hart door zijn dood voor u verdiende, dan moet gij ook van uwen kant doen, wat in uw vermogen is, om ze op waardige wijze te herdenken.
Zooals ik dus in mijn Lijden mij zeiven aan den Vader als een volmaakt offer heb opgedragen, zoo moet ook gij, mijn kind, u zeiven in de Communie als een zuivere en onverdeelde offerande aanbieden.
Ja zelfs bij uwe bezoeken, moet gij met groot gevoel van godsvrucht u de offers van mijn lijdend leven in het geheugen terug roepen; hetgeen gjj doen zult, als gij godvruchtig overweegt, als gij u zeiven aan mij in allo wederwaardigheid onderwerpt, als gij u geheel overgeeft aan mij in de tegenwoordigheid van het heilig Tabernakel, waar alles, wat gij rondom mij ontwaart, dient om u de offers mijns Harten voor den geest te roepen.
Op deze wijze, mijn kind, zult gij beter de grootheid beseffen dier liefde, waarmede ik tijdens mijn leven van arbeid en smarten, onder vele offers opklom tot het laatste en hoogste offer.
664
tot den dood, en tot deze gevangenschap der liefde, waarin ik voortdurend een liefde-offer ben.
Als gij dit met godsvrucht overweegt, zult gij dan niet aangespoord worden tot dankbaarheid, tot wederliefde, tot navolging, zoozeer, dat gij niet slechts met het hart, maar ook met de daad de uitwerkselen van mijn voorbeeld in u vertoont?
Zoo op eene werkdadige wijze, die voor u nuttiger is, mijn Lijden herdenkend, zult gij leeren bij voorkomende verstervingen niet den moed te verliezen of u te verontrusten, maar integendeel u op bovennatuurlijke wijze te beroemen en te verblijden.
Deze werkdadige gedachtenis aan mijnen dood, mijn kind, zal volmaakt zijn, indien gij, telkens als gij tot de heilige geheimen nadert, ook meer de schepselen en u zeiven afsterft om voor mij te leven, zoo als ik voor u gestorven ben, en hier voor u leef.
6. Doch helaas, ofschoon er velen zijn, die zich met het voedsel van dit Sacrament wen-schen te verkwikken en met de geneugten der Engelen te voeden, hoe weinigen evenwel zijn er, die mijn Lijden met de daad herdenken, inderdaad navolgen willen!
En daarom, mijn kind, zijn en blijven er velen altijd even onvolmaakt, alhoewel zij zoo dikwijls tot de heilige iafel naderen.
Want omdat zij aan het doel der goddelijke instelling ten hunnen opzigte en aan de genade niet beantwoorden, missen zij vele vruchten.
O mogten het die zielen begrijpen, die meer
665
bezorgd zijn om de Communiën te tellen, waarin zij godsvrucht toonen of gevoelen, dan wel derzelver vruchten, die haar heiligen en tot grootere volmaaktheid voeren!
Wat u betreft, mijn kind, zijt wijzer en getrouwer. Herdenk zoo mijn Lijden, druk zoo mijnen dood in uw gedrag uit, dat gij van elke heilige Communie, die gij ontvangt, ook alle vruchten ter heiliging moogt verkrijgen.
7. De leerling. O beste van allen, o allerliefste Jesus! Gij zijt voor mij uit liefde gestorven en hier geeft Gij U voor mij uit liefde; en o! hoe leeft Gij hier voor mij!
Waarlijk Heer, waarlijk hij verdient den dood, die weigert voor zich zeiven te sterven en voor U te leven.
Als Gij, Heer mijn God, ü zeiven ten offer brengt uit liefde tot mij, wat is er dan groots of ver-wonderends in gelegen, indien ik, een ellendig schepsel, mij zeiven opoffer uit liefde tot U!
En evenwel aarzel ik somtijds nog om,- ik schaam mij het te zeggen, niet mij zeiven, maar eene nietigheid, een gevoel van hoovaardigheid of afgekeerdheid, of eene neiging der bedorvene natuur ten offer te brengen.
Wee mij! terwijl ik in woorden verkondig ü lief te hebben en na te willen volgen, bewijs ik in mijne daden hoe weinig ik ü bemin, hoe verre ik ben van de werkdadige gedachtenis van uw lijden, van de ware navolging uws Harten.
En dan klaag, dan verwonder ik mij er nog over, dat mijne Communiën mij zoo weinig vruchten opleveren.
666
Eéne Communie kan den menseh, die wel voorbereid is en met uwe genade medewerkt, tot een Heilige maken. En ik helaas! wat en wie ben ik, na zoo vele Communiën!
Ik, o Heer, ik beken het, ik draag zelf de schuld daarvan; want in zoo vele Communiën heb ik zooveel genade ontvangen als noodig was om duizende zielen te heiligen, doch ik heb verwaarloosd met de genade mede te werken. Ik heb gehandeld als of de genade alleen, zonder mijne medewerking, mij moest heiligen; en in-tusschen ben ik voortgegaan volgens de natuur, niet volgens de genade, voor mij, niet voor ü te leven.
Ik erken het leven voor uw aanschijn onwaardig te zijn geworden, omdat ik uwe eindelooze liefde misbruikend, naliet om voor U te leven.
Doch spaar. Heer Jesus, spaar, bid ik U, mijne vroegere nalatigheid, waarover ik nu uit liefde tot U een zeer groot berouw heb.
Voortaan zal ik getrouwer zijn; medewerkende met de genade van het Sacrament, zal ik sterven aan de wereld en aan de ongeregelde neigingen der natuur, om voor U te leven.
Help mij, goedertierendste Jesus, zoo in daden mijne liefde voor U te toonen en steeds overvloedige en heilrijke vruchten uit de Communie te trekken.
667
VEEETIENDE HOOFDSTUK.
het allerheiligst hart van jesus toont ons in het wondervol sacrament den beknopten inhoud van alle goddelijke geheimen.
1. Jesus. Mijn kind, de medelijdende en ontfermende liefde mijns Harten heeft een gedachtenis van hare wonderen ingesteld.
En wel in het Sacrament, waar zij hare verbazende wonderwerken vereenigde, waarin de geheimen en de ondoorgrondelijkheden Gods vervat zijn.
Doch dewijl dit niet voor de Engelen, maar voor de menschen geschied is, moesten daartoe zigtbare zinnebeelden worden gekozen, opdat zij bij het zien dier zigtbare beelden zich aan het onzigtbare zouden herinneren, en hunne zinnelijke harten door zinnelijke getuigenissen van Gods liefde zouden worden getroffen.
Dit deed derhalve de liefde mijns Harten; en het zag, dat alles wat het verrigt had, zeer goed was, en nam welbehagen in zijn werk. ' Volmaakt en rijk aan zoetheid zgu al zijne werken, waardoor het de schatten zijner eigene goedheid jegens de menschen als uitputte in dit geheim, waarin de volheid der Godheid ligcha-melijk woont.
2. Van daar, mijn kind, bezit dit Sacrament, wegens mijne medezelfstandigheid met den Vader en den Heiligen Geest, het meest verheven ge-
668
heim der Drievuldigheid zelven en roept dit den mensch in het geheugen.
Want ik en de Vader zijn een; en die mij ziet, ziet ook den Vader, daar waar de Vader en de Zoon wordt gekend, daar wordt ook de liefde van beiden, die de Heilige Geest is, zeker niet vergeten.
Om echter dit geheim beter te kennen, meer te beminnen en op meer waardige wijze te vereeren, wordt hier den geloovige genade gegeven, opdat zij daardoor verlicht en geholpen, met te vaster geloof zich daaraan houden, het met zuiverder liefde beminnen en met volmaakter vereering aanbidden.
Door dit hemelsch licht geleid en door deze hulp versterkt, komen zij van het eene geheim tot het ander.
3. Want zie, het allerzoetst geheim der Mensch-wording is in het heilig Sacrament des Altaars vervat en wordt daarin op wonderlijke wijze voortgezet.
Inderdaad, wat is het geheim der Mensch-wording? De vereeniging van het Woord, van ziel en ligchaam in een persoon, en deze drie zijn de eene Jesus, God mensch.
Welnu, in het heiligst Sacrament is het Woord, dat eeuwig en God is; is de ziel, die geschapen werd, toen zij werd ingestort; is het ligchaam, dat zonder vlek door goddelijke werking uit de onbevlekte Maagd is genomen, en deze drie blijven, namelijk, in eenheid van persoon.
Wondervol bovendien en vol zoetheid is de voortzetting van dit geheim. Ik, dezelfde na-
669
melijk, die door de Mensohwording in den schoot eener Maagd heb verwijld, verwijl door de Com-manie in het hart van ieder geloovige in het bijzonder.
V oorwaar, de verhevenheid en de diepte van dit geheim moet bewonderd en vereerd worden, doch meer nog moet het bemind, zoeter, met meerder godsvrucht en teederheid moet het genoten worden.
4. Doch alle geheimen van mijn leven, die zoo troostrijk zijn, zijn vervat in dit goddelijk Sacrament.
Want schoon ook de tijd, waarop zij begonnen of voltooid werden, vervlogen is, zijn zij evenwel in de gevolgen tegenwoordig en duren zij voort wegens mijne persoonlijke tegenwoordigheid.
Daarom beschouwt en viert de Kerk ze altijd als tegenwoordig, en in de overweging en herdenking daarvan, wordt zij altijd met hare eerste gewaarwordingen bezield, brandt zij altjjd van haar eersten ijver.
Zie daarentegen eens de ketterijen en Secten, die mijne voortdurende tegenwoordigheid in het Altaargeheim loochenen; hoe kwijnt bij hen al wat geestelijk is; hoe levenloos zijn zij en al hare wegen, als zij beproeven om mijne daden feestelijk te herdenken.
Anders is het met mijn beminde, de heilige Kerk. Als de tijd weder aanbreekt, komt zij haastig naar den stal mijner geboorte; neergeknield, beschouwt zij mij liggende in de kribbe; zij aanbidt,zijjuicht, zij weent van teedere godsvrucht.
670
5. Want hier is het Bethlehem, waar de getrouwe zielen mij beminnelijker en meer genaakbaar vinden, dan zij, die weleer door den hemel naar den stal werden geroepen; hier wordt haar ijver ontstoken, hare godsvrucht gevoed, hier heiligen zij zich zeiven ; hier storten zij haar hart voor mij uit en wijden het mij toe; hier worden zij wederkeerig dronken gemaakt en gezaligd door de zoetheid mijner liefde; hier is vrede voor de menschen van goeden wille, niet beloofd door de Engelen, maar door mij zeiven, door de geheele gave mijns Harten.
Hier is het Heiligdom, waarin ik God den Vader opgeofferd en ten heile der menschen gewijd wordt; waarin ik mij zoo aan de geloovigen schenk, dat zij niet als Simeon mij op hunne armen nemen, of als Anna kunnen liefkozen, neen, maar dat zij mij zelfs in hunne harten ontvangen, en mij innerlijk genieten kunnen, eene gunst, die noch aan Simeon noch aan Anna verleend is geworden.
Hier is de ballingschap van Egypte: eene ballingschap niet slechts voor zeven jaren, zoo als weleer, maar voor alle eeuwen; eene ballingschap tusschen menschen, die evenzeer aan afgodendienst zijn overgegeven, die wellust, rijkdom, en eerbetoon als hunne goden dienen; eene ballingschap, waarin ik slechts door weinigen gekend, door velen als een vreemdeling beschouwd en ook verwaarloosd pleeg te worden.
Hier is de Tempel, waarin ik voortga bezig te zijn met de zaken mijns Vaders: waar ik onder de luisterende leeraren mjjnen geest uit-
671
spreek, de zielen onderwijs, en de geheimen van het geestelijk leven mededeel; waar zij, die mij liefhebben, als Maria en Joseph mij zoeken en met blijdschap vinden.
Hier is het Nazareth, waar ik voor God een verborgen leven leid; waar ik onderworpen voortdurend werkzaam ben, wel niet de zintuigen der menschen |boeijende, maar de Engelen tot bewondering vervoerend; waar ik als voorbeeld van het inwendig leven, met de innerlijk levende zielen leef op eene wijze, welke zij slechts kennen.
6. Wat meer is, mijn kind, in dit Sacrament zijn de geheimen van mijn evangelisch loven besloten. Zie hier inderdaad het veld voor mijnen arbeid, de plaats om de goedertierenheid mijns Harten te toonen.
Want in dit Sacrament ben ik de Zaligmaker, die zoek te redden, wat verloren is; die onder mijn arbeid nederzit bij den put, waar ik uit de brons mijns Harten aan deSamaritaanschevrouw, aan elke ziel die dorst heeft, levend water geef, dat den dorst naar het wereldsche stilt, en ten eeuwige leven springt; die, na het werk van den dag volbragt te hebben, den nacht in het gebed doorbreng.
In dit Sacrament ben ik de goede Herder ; ik zoek het verloren schaap, en het vindende neem ik het op mijne schouders en koester ik het aan mijn Hart; ik bemin mijne kudde en voed haar met mijn eigen wezen; met een bezorgd Hart waak ik over allen, zoowel bij dag als bij nacht.
In dit Sacrament ben ik de beste Vader, die
672
den verloren zoon, bij zijn terugkeer blijde omhels, en na hem zijn eerste kleeding wedergegeven te hebben, hem op een hemelsch gastmaal onthaal en verkwik; die aan alle geloovige kinderen, overeenkomstig hun vermogen, al het mijne mededeel.
In dit Sacrament ben ik de goddelijke Geneesheer, dewijl ik door de zalving mijns Harten de smarten der lijdenden lenig en verligt; dewijl ik de zielen, die zich niet wel bevinden, verzorg, al wat kwijnend en zwak is, genees; dewijl ik ook de mismaaktheid door de ziekte der zonde veroorzaakt, wegneem en de vorige schoonheid wedergeef.
In dit Sacrament ben ik de Leekmeesteb; immers door de inspraak mijns Harten en door mijn voorbeeld tevens leer ik hier: Zalig zijn de armen van geest; zalig de zachtmoedigen; zalig zij die hunne zonden beweenen, zalig de hon-gerigen en dorstigen naar de regtvaardigheid, zalig de barmhartigen ; zalig de zuiveren van harte; zalig de vreedzamen ; zalig zij, die lijdeu ter wille der rechtvaardigheid; zalig eindeljjk die den wil Gods volbrengen; want zij namelijk zijn mijne broeders en mijne zusters, en mijne medeërfgenamen van het rijk der hemelen.
In dit Sacrament ben ik de Vriend, die de geloovigen, welke het bovennatuurlijke leven der genade leven, niet meer dienstknechten, maar mijne vrienden heet; een vriend zooals er geen ander is, boven allen opregt en liefdevol en getrouw zoowel in voorspoed als in tegenspoed, zoowel in 't leven als in den dood ; een vriend,
673
die in geen geval ontrouw wordt, neen maar u begeleidt en vertroost tot in eeuwigheid.
ïn dit Sacrament ben ik de Bruidegom ; ja, mijn kind; de goddelijke bruidegom der zuivere en maagdelijke zielen, welke ik mij uitgekozen en aan wie ik mijne trouw beloofd heb, opdat zij mij in alles, altijd en overal begeleiden en volgen zouden; die ik in eere houd en rijk maak, en gelukkig doe ?ijn, hier op eene wijze, die de Engelen zeiven bewonderen ; doch op eene wijze, welke slechts een voorspel is, van hetgeen ik voor haar heb weggelegd in het rijk mijner eeuwige glorie.
7. Hier ten laatste outmoet gij de geheimen van geheel mijn overig leven. Trouwens, is hier de Eetzaal niet, waar ik het Paschen vier met mijne leerlingen; waar ik mijn Hart voor hen uitstort; waar ik hun mijnen vrede achterlaat ?
Is hier het Gethsemane, het Jerusalem, de schouwplaats mijner smarten niet ? Herinner u, mijn kind, de goede Week, hoe de geloovigen hier komen als om mijne smarten te aanschouwen, en treuren als zagen zij mij voor hunne oogen lijden.
Is hier niet het geheim mijner Opstanding ? Zie, hoe de Kerk als zij deze, de grootste van al hare plegtigheden viert, met mij op zekere wijze herleeft en hoe de godvruchtige zielen als andere Maria's, bij het krieken van den morgen naar het verheerlijkt graf snellen en door het geloof mij verheerljjkt zien, in de hoop mjj omhelzen en door de liefde genieten. Is dat niet te regt, niet gepast, niet heilig ? Immers hier ben
43
674
ik waarlijk tegenwoordig met dezelfde hoedanigheden, waarmede ik verrezen ben; met he-melsche schoonheid, met glorierijke heerlijkheid, met onbevattelijke fijnheid, met volkomene onlijdelijkheid en met onsterfelijkheid versierd en daarin zalig.
Zoo, mijn kind, vergezelt de Kerk mij langs alle geheimen, terwijl zij bij ieder in het bijzonder de gezindheden mijns Harten in zich overneemt en elk in het bijzonder in die gezindheid viert.
8. Door de geheimen, die zij hier met mij viert, indachtig gemaakt, dat ik heersch in de glorie des hemels, ziet de Kerk de eeuwigheid in; vervoerd door de beschouwing, viert hare liefde reeds bij voorbaat de vreugdevolste geheimen van het hemelsch leven, als voortdurende feesten voor haar bereid en haar toegezegd.
O Jesus, zoo roept zij brandend van liefde uit, ik bid, dat het geschiede, waarnaar ik zoo dorst, dat ik U met ontsluijerd gelaat zien en zalig moge zijn door de aanschouwing uwer glorie!
Zoo, mijn kind, brandt de Kerk, ontstoken door het vuur mijns Harten, dat hier tegenwoordig is; zoo is alles voor haar tegenwoordig; zoo wordt zij met alle vertroosting vervuld.
Neem de zon uit deze wereld; wat zal deze aarde dan zijn tenzij een donkere, kille en eenzame plaats? Eveneens, neem mij levend en levendmakend Hart, neem mijne tegenwoordigheid in het heilig Sacrament uit de Kerk weg, en al de geheimen van den godsdienst, nu zoo glansrijk, zoo vol levenskracht en troost, — hoe geheel anders zullen zij dan schijnen !
675
9. Mijn kind, tracht, door het voorbeeld uwer heilige Moeder onderwezen, met de zelfde gewaarwordingen dc feesten van den godsdienst mede te vieren; de geheimen, die ik hier in het Sacrament toon, te herdenken; tracht eindelijk uit deze fonteinen van allerlei genaden een overvloed te putten.
Kweek met dit doel den ijver des harten aan; ik zeg niet een ijver, die noodzakelijk gevoelig moet zijn, maar eenen ijver, die kracht bezit uit een levendig geloof, uit het vertrouwen der hoop, uit edelmoedige liefde.
Indien gij dien ijver mist, dan doet gij alles zonder liefde, zonder graagte, zonder veel vrucht; ja zelfs datgene, wat de ijverigste zielen in vervoering brengt en de Engelen zeiven vervoert, zal u niet treffen, niet vervoeren.
Doch dien ijver zult gij opwekken en voeden door het gebed, door godvruchtige overweging, door vrome lezing, door u in het een of ander te versterven of te verloochenen; maar vooral door dikwijls dit heilig Sacrament te bezoeken en te ontvangen, waarin vuur genoeg wordt gevonden om geheel de wereld te ontvlammen.
10. De leerling. O Heer Jesus, hoe onmetelijk is de overmaat der liefde uws Harten ! hoe vele wonderen toch biedt Gij mij hier aan ! hoe vele goederen, en hoe wenschelijk, hoe zoet zijn deze !
Wat wonder, als ik hierheen genoodigd, als ik zacht maar krachtig tevens hierheen getrokken wordt! Wat wonder, als hier de plaats mijner hartevreugde is ?
676
Want hier kan ik in het gezelschap der Engelen ü in elk geheim ontdekken, en U in elke verhouding van uw leven beschouwen al naar mijne behoefte, mijn welzijn of mijne vertroosting het vraagt.
Ja, nu kan ik hier met U zijn en uwe weldaden genieten ; nu kan ik, mij hier verheffend, U in uwe glorie beschouwen, hier de grootheden van uw rijk zien, eindelijk bij voorbaat mij reeds verblijden over hetgeen Gij voor mij bereid hebt.
Hoe gemakkelijk, o Beminde mijner ziel! hoe gemakkelijk en zoet is het hier te overwegen, hier met geest en hart met U bezig te zijn, hier U te genieten! Daartoe heb ik geen kunst, geene boeken, geen arbeid noodig. Ik behoef slechts U, die hier tegenwoordig zijt, in elk geheim met het geloof te zien, te hooren, op uwe daden te letten, U te smeeken, ü te beminnen.
O hoe genoegelijk is deze plaats! hoe beminnelijk het gezelschap ! hoe lieflijk de bezigheid! hoe heilig het verkeer.
Wie zou niet wenschen hier altijd met U te zijn? Voorzeker, hier zal ik , zoo dikwerf ik kan, aan uwe voeten met de hemelsche Geesten tegenwoordig zijn.
O mogt ik hier al mijn tijd kunnen slijten ! Doch zie uw wil, en dat is in dezen mijn eenige troost, eiacht, dat ik dikwerf ligchamelijk van D verwijderd zij, om de pligten van mijnen staat te vervullen, de bezigheden mijner betrekking te verrigten, in de behoeften der natuur te voorzien, om ook eenige onschuldige uitspanning te nemen.
677
Doch bij dit alles, zal ik dikwijls met mijne liefde hierheen snellen, mjj van harte met U bezig houdeu; want waar het voorwerp mijner liefde is, daarheen zal mijne gehechtheid streven; waar mijn schat is, daar zal ook mijn hart wezen.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
het allerheiligst ha.ut van jesus leidt ons in het heilig sacrament des altaars in de volmaaktheden in.
1. Jesus. Zijt aandachtig, mijn kind, en ik zal n hier in het Sacrament een hoogeren weg toonen, waar langs gij tot de volmaaktheden der Godheid zeiven opklimt.
Zijt wel bereid, opdat gij in de goddelijke geheimen treden, en met alle Heiligen beschouwen kunnet, welke de lengte, de breedte en de diepte is dier zeeën, waaruit de Engelen en Zaligen in den hemel en de zuivere en innerlijke zielen op aarde putten en meer dan verzadigd worden.
Beschouw eens, wat mijn Hart u in dit aller heiligst geheim openbaart: en dring door die openbaring geleid, den Geest Gods volgend, in deszelfs volheid door.
Doch mijn kind, doe dit zoo, dat gij meer en meer bevestigd wordt in nederigheid, dat do liefde steeds zuiverder in n brande, dat gij door mijne heilige Menschheid, door mijn Hart zelf binnengeleid, zoo volmaakt mogelijk, als ééu geest, aan de Godheid vasthoudt.
678
2. Zie, mijn kind, en overweeg de goddelijke Wijsheid, die miju Hart in dit aanbiddelijk Sacrament doet kennen.
Hier immers toont het die wondervolle vindingen, waardoor alles, wat tegenstrijdig scheen, wordt opgelost, zoodat ik tevens als roemvol overwinnaar heersch in den hemel en toch voortdurend op aarde blijf als vertrooster der men-schen; waardoor ik mg niet slechts aan het menschelijk geslacht, maar inderdaad aan elk schepsel in 't bijzonder geven kan; waardoor eindelijk met behulp der eenvoudigste middelen, als zijn de gedaanten, die wij in het heilig Sacrament ontwaren , de verhevenste bedoelingen bereikt worden.
Verhef u tot deze hoogte en beschouw deze oneindige Wijsheid, die van alle eeuwigheid alles tot in eeuwigheid bereikt: die al het verledene en toekomende, wat bestaat en mogelijk is, als tegenwoordig ziet.
Zij heeft in hare eeuwige raadsbesluiten op zoo wondervolle wijze deze gebeurtenissen der Schepping en der Verlossing, deze verbazende werken der natuur en der genade, der heiliging en der glorie beschikt.
Die goddelijke volmaaktheid is als een oneindig licht, dat alles doordringt; dat u en geheel uw binnenste doorziet; hetwelk gij niet kunt ontwijken, hetwelk gij niet vatten kunt.
Verblijdt u, mijn kind, over dit goddelijk licht; leef daarin voor God met opgeruimdheid.
3. Bemerk de goddelijke Goedheid, die in dit allerzoetst Sacrament uitblinkt en met zoo vele vlammen van liefde schittert.
679
Nergens op aarde, mijn kind, straalt Gods goedheid met zulk een wondervollen lichtstroom en lieflijkheid; hier immers stort en put zij zich uit in zekeren zin, hier geeft God alles en daarenboven nog zich zeiven. Het andere zijn slechts stralen der goddelijke liefde, hier is de oven. Het andere zijn goederen ja, doch hier is de bron aller goederen.
Ga om de diepte van deze goedheid te overwegen van dit punt uit. Dring met uwen blik door tot op den bodem, die de eeuwigheid zelve is: geene grenzen zult gij bespeuren.
Uit deze eindelooze Goedheid ontleent alles, wat op aarde en in den hemel goed is, zijne goedheid; ontleent al wat leeft, zijn leven, al wat beweegt, zijn kracht, al wat rede heeft, zijn begrip; al wat gelukkig is, zijn geluk.
Deze goddeljjke eigenschap is als eene onme-telijke zee, waaruit de schatten aller goederen als wolken opstijgen; waarin de zaligen en uitverkorenen zich dompelen en de hoogste blijdschap genieten.
Dompel ook gij u daarin, mijn kind, proef hoe zoet de Goedheid van uwen God is; verheug ü in haar, bemin, prijs haar.
4. Zie de Almagt, die in het vereerenswaardig geheim des Altaars geopenbaard wordt, waarin zij alleen meer en grootere wonderen werkt, dan in geheel de overige wereld; waarin zij niet ophoudt deze wonderwerken te herhalen.
Als gij dit, mijn kind met eerbied hebt nagegaan, klim dan op tot de geheele beschouwing van deze verbazende Almagt, die al, wat bestaat.
680
zonder inspanning op haar enkel woord gemaakt heeft; die ontelbare en onuitsprekelijke zaken van allerlei soort, alles eindelijk, wat zij wil, kan scheppen: die evenzoo door één woord geheel de wereld verdelgen en alles tot het niet kan terugvoeren.
Beschouw het vermogen dier eindelooze Magt, die in staat is al de plannen der vijanden te verijdelen en te bewerken, dat al, wat haar weerstaat, niet slechts wat op zich zelf onverschillig is, neen dat ook het kwade, onwetend ja zelfs onwillens modewerke tot bereiking van haar heilig doel.
Door deze Almagt worden de schepselen niet slechts behouden, wat hun bestaan betreft, maar zij ontleenen daarvan ook nog elk oogenblik de kracht om te doen, wat zij doen; de men-schen ontvangen goddelijke ondersteuning om de vermogens van ziel en ligchaam te gebruiken : de levende wezens verkrijgen van haar hunne werkingskracht; de sterren het vermogen om te wentelen en te schitteren langs het hemelruim; de aarde haar vermogen vruchten voort te brengen; de wind en de storm hunne kracht en invloed; alles eindelijk ontvangt van haar zijn voortreffelijkheid.
Deze goddelijke volmaaktheid is in hare openbaring gelijk aan de lucht, die als zij zacht bewogen wordt, het leven en al het geschapene verkwikt en koestert: die als zij met geweld zich baan breekt, neerslaat of verstrooit, wat zich tegen haar verzet, doch ondersteunt en op gang helpt, wat aan haar invloed gehoorzaamt. „ V erbljjd u, mijn kind, over zooveel Magt van
681
uwen God; stel daarin al uw vertrouwen; neem daartoe dikwerf door het gebed uwe toevlucht.
5. Beschouw de goddelijke Eegtvaardigeid, die mijn Hart in dit allerheiligst Sacrament voor den Geest roept.
Zie mijne heilige menschheid hier tegenwoordig, is een teeken der goddelijke Eegtvaardigheid; immers om haar te voldoen, heb ik de menschheid aangenomen. Doch verkondigt ook het offer, dat door den priester mijn Hart hier dagelijks opdraagt, niet de goddelijke Eegtvaardigheid? Ja toon ik zelf in de Communie niet de aanbiddelijke Eegtvaardigheid, dewijl ik hier een ieder vergeld overeenkomstig zijne daden, overeenkomstig de gesteltenissen, waarin hij zich bevindt?
Overweeg vervolgens de volmaaktheid dezer goddelijke Eegtvaardigheid, hetzij in den hemel, waaruit zij de booze engelen, die opstonden als een bliksemschicht nederstortte, en waarin zij alle daden, die waarlijk goed zijn hoe klein zij dan wezen mogen, van Engelen en Heiligen naar verschuldigde verdiensten voor eeuwig beloont; hetzij op aarde, waar zij door mijn Hart met de goddelijke barmhartigheid is vereenigd en niemand treft, dan wie onwillig is mijne barmhartigheid te omhelzen; waar zij ook teregt in toorn ontstoken, toch nog de barmhartigheid indachtig blijft; hetzij in de hel, waar zij, de verdoemden om mijnentwille minder strafiend dan zij verdienen, nog de straffen evenrcdigt aan de zwaarte en het getal der zonden, zoozeer, dat zij de verdoemden zelf dwingt om te belijden, dat de godddelijke regtvaardigheid goed is.
682
Beschouw de vertroosting dezer godddelijke eigenschap, welke allen, die door onverdiende eerrooving, hoon of laster of op andere wijze verdrukt worden, eenmaal regtvaardigen zal voor allen en hun niet slechts den goeden naam, de eer en roem en al, wat bun ontnomen werd, zal wedergeven, maar zoo veel te meer zal verheifen, naarmate zij meer ter neer gedrukt werden; die de daden van deugd, ook die, welke de menschen minachtten, met een eeuwig loon zal vergelden; die eindelijk de verdienste hunner daden, niet overeenkomstig het uiterlijk welslagen, zooals de wereld doet, maar naar de inwendige gesteltenis van hen, die ze verrigten, waardeert en beloont.
Deze goddelijke volmaaktheid is als een vuur, dat door een zelfde handeling bet eene verteert, het ander verkwikt; bet eene hardt, het ander verweekt, naar de gesteltenis, waarin de voorwerpen zich bevinden.
Mijn kind, bewonder deze eigenschap der Godheid; prijs haar hoog met een zekere heilige vreeze, doch draag haar nog meerder liefde dan vreeze toe.
6. Vestig uwe aandacht op de goddelijke Barmhartigheid, die mijn Hart zoowel op zoete als wonderbare wijze in het heiligst Sacrament vertoont.
Is niet geheel dit geheim een wonderwerk van de oneindige barmhartigheid? Welk levend schepsel is er, dat niet de een of andere ellende ondervindt? doch wie, die ellendig was, kwam ooit in goede gesteltenis en ontving geen bewijzen van barmhartigheid? Hier is de goedertierenheid mijns Harten zonder mate en zjjn ontferming zonder einde.
683
Als gij dit godvruchtig hebt overwogen, mijn kind, ga dan voort om de eindelooze barmhartigheid te beschouwen, die overal zigtbaar is, in den hemel, welken zij met Heiligen vervult, nadat de goddelijke Barmhartigheid hen eerst van de zonde bevrijd en met de zaligheid begiftigd heeft op aarde; waar zij zich boven alle daden Gods doet gelden, en alles met genezing, met ondersteuning en troost verkwikt; ja zelfs in de hel, waar zij ter wille van de verdiensten mijns Harten minder straft dan de schuld het eischt, en waar zij zelfs door de verworpelingen erkend wordt.
Beschouw de uitgestrektheid dezer goddelijke Barmhartigheid jegens de stervelingen, hoe zij allen omvat, niemand uitsluit, niemand verstoot; de zondaren zeiven zoo lang zij leven, afwacht en voldoende genade ter bekeering en vergiife-nis aanbiedt; eindelijk zich uitstrekt tot alle ellende, van welke soort dan ook, wijl zij niemand op aarde, hoe ongelukkig ook, bespeurt, zonder de begeerten te gevoelen om hem te verligten en in het middenpunt des heils, hetzij regtstreeks of zijdelings terug te leiden.
Zie, die goddelijke volmaaktheid is als een eindelooze afgrond, welke geen aantal van ongelukken kan vullen, noch door zoo vele be-hoeftigen kan ledig geput worden.
Gebruik, mijn kind, doch misbruik niet deze lieflijke eigenschap van uwen God; verruim uw harte; zijt dankbaar; vlugt met geloof, met vertrouwen en met liefde tot deze diepte der Barmhartigheid.
684
7. Let op de heiligheid, die in dit Heilige der Heiligen uitschitteït en door haren glans zelfs de Engelen in verwondering brengt.
Dring met groote godsvrucht, mijn kind, in dit Sacrament, den spiegel der goddelijke Heiligheid door. Zie, hier is niets dan volmaakte zuiverheid; hier is zelfs mijn ligchaam als een geest; hier ademt alles heiligheid.
Daarom moogt gij wel de oneindige Heiligheid beschouwen, die in zich zelve geheel volmaakt, de oorzaak, de regel en het doel is van alle geschapene heiligheid, zuiverheid en schoonheid ; die zoo groot is, dat er niets bijgevoegd, niets aan ontnomen kan worden.
Beschouw deze goddelijke volmaaktheid, door wier zuiverste schoonheid de hemellingen vervoerd, met zalige blijdschap overstroomd worden ; waardoor de zielen der stervelingen, op haar gelijkend, bovenal, geadeld worden; voor wier majesteit de duivelen zelfs in de diepte der hel sidderen.
Al wat schoon, al wat beminnelijk, in één woord, al wat voortreffelijk is, ontleent al zijn schoonheid, al zijn beminnelijkheid, al zijn voortreffelijkheid aan den glans dezer volmaaktheid.
Deze goddelijke eigenschap gelijkt aan de zon in het hemelgewelf, die aan het geschapene levendigheid van kleur, schoonheid en blijdschap mededeelt; die, ofschoon zij het zuivere en onzuivere verlicht, altijd even zuiver, even schoon blijft.
Verheug u, mijn kind, over zoo groote schoonheid en beminnelijkheid, over de onder alle op-zigten uitstekende heiligheid van_uwen God, vereer haar godvruchtig, volg haar na, overeenkomstig uw vermogen.
685
8. Vestig uw oogen op de goddelijke onmetelijkheid, diedit Sacrament mijns Harten voorstelt.
Want hier ben ik onder geheel de Hostie geheel tegenwoordig en evenzeer geheel onder elk deel der gebrokene Hostie. Doch geef ik door de vermenigvuldiging of door de verveelvoudiging mijner tegenwoordigheid onder alle Hostiën, waar die ook op aarde zijn, niet een zekere voorstelling mijner onmetelijkheid? Handel ik niet, overal ten laatste, waar ik in het Sacrament verblijf, met een ieder in het bijzonder, alsof ik voor hem alleen daar verwijlde?
Als gij dit met een levendig geloof beschouwd hebt, dan zult gij zeker geleid worden tot de overweging der goddeljjke Onmetelijkheid, die alle bestaande of slechts mogelijke dingen bevat, en door niets bevat wordt; waardoor de Godheid geheel is in het heelal en geheel in de afzonder-lijke deelen van het heelal.
Beschouw deze alomtegenwoordigheid der Godheid in verband met de oneindige Wijsheid, en Goedheid, en Almagt, en Eegtvaardigheid, en Barmhartigheid, en Heiligheid en met de oneindige Volmaaktheden van allerlei soort; en bedenk dan, dat gij u in haar bevindt, daarin leeft en u beweegt.
Waarheen gij u wendt, gij ziet de Godheid in elk voorwerp tegenwoordig en daarvoor zoo zorg dragen, alsof zij voor dat voorwerp daar alleen bestonde. Zie de vogelen des hemels; zij zaaijen en maaijen niet en evenwel worden zij gevoed door Hem, die overal tegenwoordig is. Zie de leliën des voids; zij arbeiden of spinnen
686
niet; en evenwel was Salomon in al zijne pracbt niet zoo gekleed als een van dezen.
Onderwerp u derhalve aan deze goddelijke Voorzienigheid; rust daarin als aan den boezem van den volmaaksten vader; laat u zeiven geheel aan haar over, want zij zal zorg voor u dragen. Zie, al de haren van uw hoofd zijn geteld en niet een valt er uit zonder haren wil. Derhalve vrees niet, verontrust u niet, beangstig u niet; maar leef aan haar onderworpen en gelukkig.
9. Db leerling. Voorwaar Heer, mijn God! dit alles is vol troost, doch hoe verheven is het! Ik zou mij, uit mij zeiven, aan zulke verheven waarheden niet hebben durven noch kunnea wagen.
Als echter uw goddelijke Geest mij geleidt, dan zal ik vol eerbied ja, en met bewustzijn van mijn eigen onvermogen, maar toch blijde en veilig U volgen en, door uwe allerheiligste Mensch-heid de wonderen uwer Godheid binnengetreden, beschouwen, wat alle zinnen te boven gaat.
Zend derhalve, ik smeek het U, den heiligen Geest, die mij in die beschouwing leide zoo verre als Gij goedgunstig wilt tot mijne heiliging en tot uwe glorie.
Smeekend vraag ik U, schenk mij dien god-delijken Geest met zijn zeven gaven, om mij zoowel in de beschouwing als ook in mijne handelingen te leiden.
Den Geest van Wijsheid, om mij zoo geheel in zulk eene stemming te brengen, dat ik al het we-reldsche als smakeloos maar het goddelijk waarlijk smakelijk vinde; dat ik over alle zaken een juist oordeel en gevoelen hebbe; dat ik met liefde volge
687
ter bereiking van datgene, wat tot mijne heiliging verstrekt.
Den Geest van verstand, om de duisternissen van het verstand en de begoochelingen des harten af te weren of te verdrijven, opdat ik met een helder begrip en met een zuiver hart inzie alles, wat uwe eindelooze Goedheid zigtbaar en on-zigtbaar gedaan heeft, en altijd begrijpe, wat de oneindige goede wil van God van mij vraagt.
Den Geest van raad, om mij steeds mijner zwakheid, waardoor ik niets ten heile verrigten kan, indachtig te maken en mij krachtdadig aan te sporen mijne toevlucht te nemen tot den bijstand der goddelijke Almagt, door wier hulp ik alles vermag.
Een Geest van sterkte, om mij te bewegen tot inspanning van al mijne krachten, om met de hulp der goddelijke genade getrouw mede te werken en zoo door edelmoedige pogingen te streven naar volmaakte regtvaardigbeid, niet bekommerd over de oordeelen der menschen, maar mijn oog vestigend op U den regtvaardigen Eegter.
Den Geest van wetenschap om mij teleeren onderscheiden, om inderdaad onderscheid te maken tusschen het natuurlijke en het bovennatuurlijke zoo, dat elk gebed, elke handeling altijd door D begonnen en door U voltooid worde; en mij zoo op het gebed en op deugdsoefening toe te leggen, dat ik noch om de zoetheid der beschouwing nalate lig-chamelijke of geestelijke werken van barmhartigheid jegens den naaste te verrigten, noch om de werken van barmhartigheid jegens ande-
688
ren, de barmhartigheid jegens mijne eigene ziel verwaarlooze.
Den Geest van godsvrucht, om eene teedere godsvrucht in mij aan te kweeken; mij gematigd en krachtig tevens tot heiligheid aan te sporen; en te bewerken dat ik jegens minderen mij als een godvruchtig vader, jegens mijns gelijken als een godvruchtig broeder, jegens mijne Oversten mij als een godvruchtig kind gedrage.
Den Geest van liefdevolle vreeze; van kinderlijke zuivere liefde, waardoor ik U, mijn God, bovenal op alle plaatsen vereer, en met heilige genegenheid elk uwer wenschen blijmoedig opvolge.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
welken eerbied, zoowel innerlijke als uiterlijke, het hart van jesus van ons jegens het heiligst sacrament eischt.
1. Jesus. Mijn kind, als u de hemel geopend werd en uwe oogen mijne glorie zouden zien, hoe zoudt gij getroffen worden door dat schouwspel! Hoe zoudt gij sidderen, doordrongen van heilige vreeze! met welk een eerbied zoudt gij neerknielen in het stof!
Want zie voor mijnen troon, wiens gloriestralen aau bliksemschichten en vurige vlammen geljjken, zoudt gij duizend duizende Engelen bespeuren, die allen mij loven vol ontzag; en ontelbare, die mijnen troon omgeven en mij dienen.
689
Gij zcradt ook eene menigte Heiligen ontwaren zoo talrijk, dat gij ze niet vermoogt te tellen, neêrgebogen voor mijn troon met het aangezigt ter aarde, in aanbidding en van liefde versmeltend.
Gij zoudt zien koezeer allen in mijne tegen-woordigkeid ijveren; nn eens zoudt gij bespenren hoe door gekeel den hemel een diep ontzagvol stilzwijgen keersckt; dan weer zoudt gij den kemel hooren weêrgalmen van de stemmen zijner bewoners, die eenstemmig aankeffen, te zamen zingen: Amen, zegen en keerlijkkeid, en wijsheid en dank, eere en krackt en sterkte zij onzen God in de eeuwen der eeuwen.
Welnu, mijn kind, ik, dezelfde, die met zooveel ontzag, met zoo veel eer en onderwerping in den hemel gediend word, ben in dit keilig Sacrament hier tegenwoordig omgeven door eene menigte van kemelscke Geesten.
Zie dan en overweeg, koe de stervelingen ziek hier jegens mij moeten gedragen. Als zelfs de zuilen des hemels sidderen van ontzag, wat moet gij dan doen, stof der aarde?
Hier, mijn kind, wil ik ontzag, kiereisckik eere, hier verg ik verschuldigden eeredienst.
Ik ben wel is waar, uit eigen beweging mijns Harten in eene stal mensck geworden, en keb zoo een sterfelijk leven geleid, dat ik niets had, waarop ik mijn hoofd konde nederleggen; doch toen ik dit allerheiligst Sacrament zoude instellen, keb ik bevolen eene groote weltoebereide Eetzaal in gereedheid te brengen om te toonen koezeer ik ontzien, vereerd en gediend wilde worden in ket keilig Sacrament.
44
688
ren, de barmhartigheid jegens mijne eigene ziel verwaarlooze.
Den Geest van godsvrucht, om eene teedere godsvrucht in mij aan te kweeken; mij gematigd en krachtig tevens tot heiligheid aan te sporen ; en te bewerken dat ik jegens minderen mij als een godvruchtig vader, jegens mijns gelijken als een godvruchtig broeder, jegens mijne Oversten mij als een godvruchtig kind gedrage.
Den Geest van liefdevolle vreeze; van kinderlijke zuivere liefde, waardoor ik U, mijn God, bovenal op alle plaatsen vereer, en met heilige genegenheid elk uwer wenschen blijmoedig opvolge.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
welken eerbied, zoowel innerlijke als uiterlijke, het hart van jesus van ons jegens het heiligst sacrament eischt.
1. Jesus. Mijn kind, als u de hemel geopend werd en uwe oogen mijne glorie zouden zien, hoe zoudt gij getroffen worden door dat schouwspel! Hoe zoudt gij sidderen, doordrongen van heilige vreeze! met welk een eerbied zoudt gij neerknielen in het stof!
Want zie voor mijnen troon, wiens gloriestralen aan bliksemschichten en vurige vlammen gelijken, zoudt gij duizend duizende Engelen bespeuren, die allen mij loven vol ontzag; en ontelbare, die mijnen troon omgeven en mij dienen.
689
Gij zcradt ook eene menigte Heiligen ontwaren zoo talrijk, dat gij ze niet vermoogt te tellen, neêrgebogen voor mijn troon met het aangezigt ter aarde, in aanbidding en van liefde versmeltend.
Gij zondt zien koezeer allen in mijne tegenwoordigheid ijveren; nu eens zondt gij bespeuren hoe door geheel den hemel een diep ontzagvol stilzwijgen heerscht; dan weer zoudt gij den hemel hooren weörgalmen van de stemmen zijner bewoners, die eenstemmig aanheffen, te zamen zingen: Amen, zegen en heerlijkheid, en wijsheid en dank, eere en kracht en sterkte zij onzen God in de eeuwen der eeuwen.
Welnu, mijn kind, ik, dezelfde, die met zooveel ontzag, met zoo veel eer en onderwerping in den hemel gediend word, ben in dit heilig Sacrament hier tegenwoordig omgeven door eene menigte van hemelsche Geesten.
Zie dan en overweeg, hoe de stervelingen zich hier jegens mij moeten gedragen. Als zelfs de zuilen des hemels sidderen van ontzag, wat moet gij dan doen, stof der aarde?
Hier, mijn kind, wil ik ontzag, hiereischik eere, hier verg ik verschuldigden eeredienst.
Ik ben wel is waar, uit eigen beweging mijns Harten in eene stal mensch geworden, en heb zoo een sterfelijk leven geleid, dat ik niets had, waarop ik mijn hoofd koude nederleggen; doch toen ik dit allerheiligst Sacrament zoude instellen, heb ik bevolen eene groote weltoebereide Eetzaal in gereedheid te brengen om te toonen hoezeer ik ontzien, vereerd en gediend wilde worden in het heilig Sacrament.
44
690
De Kerk daarvan onderrigt, heeft altijd de heerlijkheid van mijn huis lief gehad; naar haar vermogen heeft zij prachtige tempels gebouwd; zij heeft de natuur ter hulpe geroepen om met hare rijkdommen, en de kunst om met haar vernuft de woontenten te versieren, welke ik mij heb uitgekozen; zij heeft steeds ijverig zorg gedragen, dat ik overeenkomstig het verlangen mijns Harten, in dit verhevenste geheim op allerlei wijze vereerd en hare liefde jegens mij getoond zoude worden.
Indien gij mij lief hebt, mijn kind; ja, als gij het geloof bezit en door dit bovennatuurlijk licht mijne hier versluijerde Majesteit aanschouwt, en alles, wat mij hier zigtbaar of onzigtbaar omgeeft, dan voorzeker zult gij mij steeds den hoogsten eerbied bewijzen.
Niet anders dan na u innerlijk en uiterlijk afgezonderd en met eerbied doordrongen te heb-bon, zult gij hier met de Engelen voor mijn aanschijn verschijnen; niets dan vroomheid en godsvrucht, eere en liefde zult gij innerlijk en uiterlijk opwekken.
De leerling. Waarlijk, o Heer Jesus, Gij zijt de liefde en zaligheid aller Heiligen! Waarlijk, met alle ontzag, met alle heilige liefde moet Gij hier gehuldigd worden. Aan uw Tabernakel, aan uw eigen huis past heiligheid.
Want Gij zelf zijt de Heilige der Heiligen, en Gij woont in het Heilige, waarin de Engelen zelfs niet dan sidderend van ontzag binnentreden; en de ongenaakbare glanzen uwer heiligheid bewonderen.
691
Hoe zal dan de sterfelijke menscli, uwe oneindige Majesteit en zijne uiterste onwaardigheid overwegend, voor uw aanschijn durven naderen!
Waarlijk, indien Gij zelf mij niet uitnoodig-det te komen, en de erkende goedheid uws Harten de hevigheid der vreeze niet matigde, dan zoude ik vol angst U ontvlieden, dewijl ik een zondaar ben ; ja ik zou niet durven naderen, om niet welligt wegens schennis uwer Majesteit den dood te sterven.
Doch zie, de goedertierenheid aan uw Hart eigen, die mij zoo ontfermend tot zich roept en met zooveel vaderlijke liefde vertrouwen inboezemt, is eene nieuwe beweegreden tot eerbied.
Want indien ik van deze genade door oneerbiedigheid misbruik maak, dan zal ik nog schuldiger worden, dewijl ik boos zoude zijn omdat Gij goed zijt.
4. O Christus Jesus, mijn God, die alles weet en alles vermoogt! Hoe ontzagwekkend is deze plaats, waarin Gij waarlijk tegenwoordig zijt!
Hoe zal ik mij waardig gedragen ten opzigte uwer tegenwoordigheid in dit heiligst Sacrament, waarin alles, wat ik rondom mij zie, mij aanmaant, dat ik de hoogste eerbied moet bezitten?
Zoo vermaant mij dit eeuwig licht, dat ik door een levend geloof indachtig moet zijn, waar ik ben en in wiens tegenwoordigheid ik mij bevind.
Zoo vermaant mij het gesloten Heiligdom, dat uwe woonplaats heilig is door een buitengewone heiligheid.
Zoo vermaant mij het verheven Tabernakel,
G92
lioe nederig en vol ontzag ik voor uwe oogen moet verschijnen.
Zoo vermaant mij de schoonheid der heilige vaten, welke eeno zuiverheid, zoowel innerlijk als uiterlijk van mij geëischt wordt.
Zoo vermaant mij elke ziel, die hier verslonden door uwe liefde wordt beziggehouden, met welke groote godsvrucht, met welke teedcre genegenheid ik met U moet omgaan.
5. O Jesus, God van alle heiligheid! Welken volmaakten eerbied leert Gij mij hier jegens U te betoonon, dewijl Gij hier met U onder het zelfde dak niemand wilt laten wonen, tenzij de hemel-sche Geesten, en de engelen der aarde, de godgewijde personen en priesters, die zoo zuiver van harte moeten zijn, dat zij God zien, en zoo kuisch naar het Ligchaam, dat zij de zuiverheid zelve omhelzen mogen!
Met welke gesteltenissen der ziel en des lig-chaams moet ik hier dus niet naderen, dewijl ik met zulk een zuiver, met zulk een heilig gezelschap vereenigd word!
Als Daniël, als Tobias, Joannes uw beminde Leerling, als andere Heiligen, in de tegenwoordigheid van éénen Engel zoo door zijn gezigt getroffen en met zulk een eerbied bezield werden, dat zij ter aarde nedervielen, met welk gevoel moet ik niet bezield zijn, daar, waar ik mij in de tegenwoordigheid bevind van zoo veel Engelen; ja in de tegenwoordigheid vanü, die de Heer aller Engelen zijt!
Voorzeker geene gedachte, die U vreemd, geen gehechtheid, die beneden U is, moet mij hier
693
bezighouden. Neen, wat meer is, zoo dikwijls als ik hier kom, moet ik mij niet slechts zuiver houden van alle kwaad, maar U ook vereeren door heilige oefeningen van deugd.
6. Hoeveel verontwaardiging, welke regtvaar-dige straf zoude ik van ü niet verdienen, indien ik in uwe tegenwoordigheid mijn hart met ongeoorloofde gedachten of met booze gehechtheden bezig hield; indien ik zoo onheilig hier, tusschen de engelen zou durven verschijnen, en U voor uw oogen met zulke oneerbiedigheid, die uw Hart zoo bitter aandoet, zou durven beleedigen!
O, als ik naar de stem des geloofs luister, dan ongetwijfeld zal ik mijne gedachten niet veroorloven rond te dwalen of mijne liefde zich aan iets anders te schenken, of mij op welke wijze dan ook van U te verwijderen, alsof Gij, o hoogste zaligheid van allen, mij niet voldoende of mijne aandacht niet waardig waart!
O Heer mijn God! ik sidder, als ik denk aan de grootheid mijner oneerbiedigheid, welke ik jegens U heb bedreven, toen ik U met mijne lippen scheen te vereeren, terwijl mijn Hart verre van U was ingenomen door zaken, die het op ongeregelde wijze bemint of vreest, of door verstrooijende voorwerpen, die het verwaarloost te verwerpen.
Helaas! zelfs mijn uiterlijk verraadt dikwijls door hoeveel verstrooijing mijn hart geslingerd wordt, door welke lusteloosheid het kwijnt, ook dan als ik hier voor uw aanschijn deel uitmaak van uw hemelsch gezelschap.
7. En toch mijn uiterlijke eerbied moest niet
694
minder zijn dan mijn innerlijke, dewij Gij in dit verhevenste Sacrament, waar Gij, mijn God, zelf met ligchaam en ziel tegenwoordig zijt, zoowel van het ligchaam als van de ziel, eere-dienst vordert.
Ik moet dns met de grootste zedigheid hier verschijnen, en allen menschen moet het kennelijk worden, dat Gij, o Heer, zoo nabij zijt.
Geen nutteloos woord mag hier gesproken, geen nieuwsgierige, geen gedachtelooze oogslag hier veroorloofd worden, geene houding, geen beweging des ligchaam s, die minder eerbiedig is.
O Jesus, leven en zoetheid mijner ziel! ofschoon er voor mij op aarde niets dierbaarder is dan het allerheiligst Sacrament der liefde nws Harten, is er evenwel niets, wat mij meer doet vreezen.
Want indien ik daarvan met eerbied gebruik maak, dan zal ik daarin alles, wat begeerings-waardig is ontwaren; doch indien ik daarentegen op oneerbiedige of ongeoorloofde wijze daarvan gebruik maak, dan weet ik, dat ik mij de verschrikkelijkste kwalen op den hals haal!
8. Doch, o indien ik genoeg beminde, als mijn hart brandde van dat goddelijk vuur, waarvan uw Hart hier gloeit, dan zoude ik zoo vele en zoo groote beweegreden niet behoeven om mij tot verschuldigden eerbied jegens U aan te zetten!
Want dan zoude ik mij niet slechts met alle zorg wachten voor oneerbiedigheden, maar mij ookin uwe tegenwoordigheid gedragen op die wijze, die de liefde alleen kent, met die zorgvuldige aandacht, die alleen de reinheid der liefde kan leeren.
695
Hoe zoet zoude 't mij dan zijn, in nw bijzijn den tijd door te brengen; verslonden te zijn in uwe liefde, en al het aardsche te vergeten!
Hoe zoude ik dan ijveren om U in het beminnelijkst Tabernakel te bezoeken en ü mijne liefde te betuigen!
Hoe zoude ik dan door heiligen en aange-namen honger en dorst gedrongen worden om dikwijls aan te zitten aan het hemelseh gastmaal, dat Gij hier met zoo veel zoetheid hebt in gereedheid gebragt!
9. Liefde dus, o liefste en beminnenswaardig-sto Jesus, wil mij dus liefde tot U schenken; liefde, die mijn hardvochtig hart week maakt, verruimt en met de zalving der godsvrucht vervult.
Ontsteek mij geheel mot die liefde, waarvan de Engelen en zoovele zuivere zielen hier voor ü branden; en waardoor zij U op zulke volmaakte wijze vereeren.
O Heer, ontferm ü mijner en vergeef mij al mijne verwaarloozing, waaraan ik mij jegens U heb schuldig gemaakt; alle verstrooijng des geestes, alle verdeeling des harten, in één woord alles, wat ik tegen den eerbied, TJ verschuldigd, heb misdreven.
En verleen goedgunstig, dat gelijk uwe weldaden jegens mij steeds aangroeijen en toenemen in getal, zoo ook mijne liefde voor U steeds klimme en vermeerderd worde.
696
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
dat wij moetek tuachten op allerlei wijzen
de beleedigingen te herstellen, welke het allerheiligst hart van jesus in het sacrament zijner liel'de woeden aangedaan.
1. Jesus. Mijn kind, zij gaven mij kwaad voor het goede weder; en vergolden mijne liefde met haat.
Het beste en kostbaarste, wat de hemel heeft, het nuttigste en heilzaamste wat de aarde bezit, wat er in den godsdienst het heiligst is en het meeste troost verschaft, heb ik in onverdiende edelmoedigheid mijns Harten, uit zuiverste liefde in dit Sacrament neergelegd.
Mijn kind, is dat niet zoo groot, dat, mogten ook alle harten der menschen door liefde verteerd worden; de tongen aller stervelingen tevens bezig zijn om daarvoor den regtmatigen dank te betuigen, mogt eindelijk ook geheel de wereld zich als een offer van lof opdragen, dit alles nog zoo verre beneden zijne waarde zoude blijven, als de voortreffelijkheid des menschen staat beneden die van God, als het eindige staat beneden het oneindige?
De hemel zelfs staat verbaasd over de onmetelijke grootheid dezer gave; en zelfs de Engelen roepen van verwondering uit: «Ziedaar onze God! Ziedaar de wonderen, die Hij op aarde gesteld heeft!
697
Zoudt gij dan meenen, dat op aarde een mensch gevonden wordt, die bij deze gaaf der gaven ongevoelig blijft of zich daarvoor onverschillig toont?
En toch zijn er, mijn kind, er zijn zielen zonder gevoel, zonder liefde, ondankbare schepselen, die zoo verre er van af zijn, mij, den schenker der schatten van zoo vele goederen te beminnen, dat zij zelfs van die goederen gebruik maken om mijn Hart nog met bitterder beleedigingen te treffen.
2. Zie, zeer velen rigten ijverig hunne schreden daarheen, waar voordeel of begeerlijkheid hen heendrijft; doch om mij te bezoeken, daarvoor willen zij hun huis niet verlaten of zelfs geen weinig van hunnen weg afwijken.
Zij achten mijne geschenken zoo gering, zij zijn jegens mij zoo koud van harte, dat zij het minste ongemak der natuur niet willen ondergaan om hier te komen, en de goederen te vragen , die gereed staan, of mij hunne liefde te betuigen, die toch uit liefde voor hen, ondanks zoo vele ongemakken, uit den hemel ben gekomen en hier om hunnentwille mijn verblijf houd.
Waarlijk tot hoevelen zoude ik kunnen zeggen: »Zoo langen tijd ben ik bij u en gij kent mij niet!
Ik ben voor hen als een vreemdeling, en als een vreemdeling word ik door hen verwaarloosd. Zoo weinig denken zij aan mij! Zoo weinig bekommeren zij zich om mij!
3. Doch ook, hoevelen van hen zelfs, die mijn heilig Tabernakel bezoeken, komen wel is waar hier, doch brengen ergernis in de heilige plaats!
698
Hoe velen toch zijn er, die zich in mijnen heil-gen tempel plaatsen voor mijne oogen, als waren zij afgoden, zoodat zij de menschen aan de godsvrucht en liefde jegens mij ontrukken en hunne aandacht en gemoed tot zich trekken!
Niet weinigen overleggen in hunnen geest god-delooze plannen, voeden afschuwelijkheden in hun hart, bedrijven vrijwillig zonden voor mijn aanschijn, terwijl zij mij op onwaardige wijze beleedigen.
Hoe velen ook zijn er, die door hunne oogslagen , of door hunne houding of door hunne kleeding zelfs de Engelen bedroeven en mij zeiven uitdagen!
Hoe velen zijn er, die met regt zich schamen zouden als zij een sterveling met zoo veel gevoelloosheid en minachting behandelden, waarmede zij zich hier ten opzigte van mij gedragen!
4. Nergens, mijn kind, worden mij zulke wreede beleedigingen aangedaan als in dit goddelijk geheim. Daar waar de goedigheid mijns Harten de grenzen overschrijdt, daar ook overschrijdt de boosheid der menschen hare perken.
Hoe vele ketters toch ontkennen goddeloos mijn bestaan! hoe vele ongeloovigen lasteren wreed mij, wien zij niet kennen.
Doch dit alles, mijn kind, hoe bitter ook, is evenwel voor mijn Hart nog minder pijnlijk dan de verschrikkelijke ontheiligingen van hen, die mij in de heilige Communie op onwaardige wijze ontvangen.
O, welke beleediging! Welk goddelooze overmoed, als menschen, ja zelfs de uitdeelers
699
mijner geheimen, tot mij naderen met den duivel in buune harten, en mij heiligschennend ontvangen, neer smakken, mij hun God, voor de voeten van satan, die in htm hart regeert!
5. De leeeling. Hoelang, Heer mijn God, hoelang zullen de zondaren dit straifeloos bestaan? Sta op, Almagtige, verdelg de monsters! Werp de heiligschenners als dorre halmen in bet knetterend vuur, want zij zijn bet waardig,
Jesus. Neen mijn kind, neen niet aldus, ofschoon zij ook do uiterste straffe verdienen; neen, ik wil toonen, dat de liefde mijns Harten grooter is dan de boosheid van het menscbelijk hart.
Derhalve wenscht mijn hart hun nog genade te geven, opdat zij zich nog zouden kunnen zalig maken. Want indien zij daarmede medewerken , zich bekeeren, dan zal mijn Hart zegevieren, zich verblijden en juichen over het heil dier zielen, voor welke ik niet geaarzeld heb mijn leven te geven.
Doch indien zij zich niet willen bekeeren noch mij wederminnen, dan blijft mij tijds genoeg om der regtvaardigheid voldoening te geven, dewijl mij nog eene eeuwigheid daartoe overblijft.
Intusschen, mijn kind, zie, ik ga voort die beleedigingen te verdragen uit liefde tot u, uit liefde tot de uitverkorenen, die ik meer bemin, dan ik door de zondaren beleedigd word , en voor wie ik hier volgaarne blijf wonen.
6. Gij zult, zoo toch meen ik, mijn kind, gij zult toch niet ongevoelig zijn voor de buitengewone overmate van liefde, waardoor mijn Hart
700
gedurende zoo veel eeuwen zulke onwaardige behandeling der boozen verduurde, om aan u alle goederen te schenken, die het in dit Sacrament heeft neergelegd.
Als gij mij bemint, dan zult gij bereidvaardig doen, wat in uw vermogen is om mij zoo vele en grooto offers te vergoeden, die mijn Hart hier brengt en mijne eer te herstellen, die hier op zoo vele en onverdiende wijze gekrenkt wordt.
Inderdaad een der eerste doeleinden der godsvrucht tot mijn Hart is, dat er zooveel mogelijk vergoeding worde geschonken voor de beleedi-gingen, die mijn Hart in dit heilig Sacrament van alle kanten worden aangedaan.
Voorwaar geloof niet, dat gij een waar leerling mijns Harten zijt, als gij daarvoor niet brandt, als gij niet vurig ijvert voor zijne eer.
7. Stort derhalve voor mijn heilig Tabernakel dikwijls de vurige genegenheden uws harten, de gevoelens van dankbaarheid, edelmoedigheid, opoffering, van veelzijdige liefde uit, opdat mijn Hart zich daaraan trooste.
Als gij hier bidt, mij vereert of u op welke wijze ook bezig houdt, dan beijvere zich uwe godsvrucht in die mate, dat gij zooveel mogelijk, voldoet voor de onverschilligheid der laauwen, en zelfs hun een spoorslag geeft om hunne lusteloosheid af te schudden.
Toon overal openlijk een opregten, niet een geveinsden eerbied voor dit heiligst Sacrament, opdat gij de oneer mij aangedaan eenigzins herstellet, opdat gij anderen stichtet en tot mijne vereering
701
aanzet, opdat gij de smart mijn Hart toegebragt, verligtet.
Draag meermalen nwe daden, uwe droefheden en alles, wat er in de Kerk op aarde verdienstelijks gedaan wordt op, ter mijner eere in het heilig Sacrament des Altaars.
Draag met hetzelfde doel de deugden en verdiensten van alle Engelen en Heiligen op; offer ook alle lofprijzingen en vereering en al wat er in den hemel geschiedt, aan mij op.
Heb, zoo dikwijls gij de heilige Mis leest of bijwoont, of do heilige Communie ontvangt bij andere bedoelingen ook deze, om door dat heilige werk de beleedigingen te herstellen, welke mijn Hart hier door u of door anderen ooit werden aangedaan.
Ja bid zelfs, mijn kind, in navolging mijns Harten, veel voor die personen zeiven, die zich zoo onwaardiglijk jegens mij gedragen, opdat het geduld mijns Harten in hen af te wachten en mijne bereidvaardigheid om de terugkeerenden te vergeven, moge zegevieren tot zijne groote vreugde en tot hunne eeuwige zaligheid
Eindeljjk, mijn kind, beproef en span zooveel mogelijk uwe krachten in om allen te bewegen zich van beleedigingen te onthouden en mij in dit heilig Sacrament met eere en liefde te dienen.
8. De leebxikg. O allerliefste Jesus! hoezeer hebt Gij ons geëerd! hoezeer hebt Gij ons bemind! Zie, uit liefde tot ons zijt Gij uit don hemel neergedaald op aarde, en Gij hebt niet opgehouden te werken en te lijden om ons van de aarde naar den hemel te voeren.
702
Al wat in uw belang was, hebt Gij opgeofferd, zelfs uw bloed hebt Gij vergoten om ons gestorvenen vrij te koopen; zelf hebt Gij den dood ondergaan, om ons hot leven te geven; uw Hart door liefde gewond, hebt Gij geopend willen houden om ons daaruit met allerlei goederen te overladen; Gij hebt U gewaardigd altijd en overal geheel de onze te zijn,
In uw sterflijk leven hebt Gij U aan ons als losprijs ter zaligheid, als bron des levens, als voorbeeld der volmaaktheid, als den weg en den geleider ten hemel gegeven.
In uw leven in het Sacrament, geeft Gij U daarenboven als voedsel ten leven, tot heiliging
, . 7 O O
van ziel en hgchaam, als troost op onze pelgrims-reize, als overvloed van alle goederen.
En in uw glorie-leven geeft Gij U aan ons als voorspreker bij den Vader, als schenker van den Geest der vertroosting, eindelijk als eeuwige belooning.
Wat, o beminnelijkste Jesus, wat konde uw Hart nog verzinnen, wat konde het nog meer doen, dat het niet voor ons uitgedacht, niet voor ons gedaan heeft?
Welke dankbaarheid dus, hoeveel liefde, hoeveel getrouwheid kunt Gij dan niet met regt van ons verwachten!
Maar ach! Heer, ach! in plaats van dankbaarheid, in plaats van liefde, in plaats van getrouwheid, ach zie, ontvangt gij smaadheden, onteeringen, heiligschennissen en allerhande wree-de snoodheden.
Dit, o goede Jesus, wat de Engelen zeiven
703
tot tranen moet bewegen, dit moest Gij verwachten van ons voor alles, wat Gij voor ons gedaan en geleden, voor alles, wat Gij ons geschonken en bereid hebt!
9. O konde ik, Heer, deze verschrikkelijke onteering met mijn bloed uitwisschen! O, konde ik zoovele onwaardige behandelingen, zulke wreede beleedigingen, ten koste mijner eigene eer, ja ten koste van mijn eigen leven vergoeden !
Doch dewijl ik dit slechts wensclien kan, offer ik U evenwel al myne gedachten, woorden en werken, al wat ik doen en lijden zal op, tot vergoeding voor alle beleedigingen uw Hart ooit aangedaan en tot herstel uwer eer, die door mij en door anderen hoe dan ook geschonden werd.
Met hetzelfde doel offer ik IJ op geheel mij zeiven met de belofte al de vernederingen te zullen ondergaan, alle beleedigingen te zullen lijden en alles te zullen verduren, wat uw goddelijk welbehagen zal verlangen.
Ik offer U ook op alle de vrome genegenheden, heilige begeerten en verdienstvolle werken aller geloovigen op aarde, die U welgevallig zijn; alle heilige Missen en heilige Communiën, alles eindelijk, wat er in de Kerk U ter eere geschiedt.
Ik offer U ook op do lofzangen en dankbetuigingen, de zegeningen en alle liefdebetuigingen aller hemelsche Geesten en van alle Heiligen, die in den hemel heerschen.
Aanvaard deze offers, ik smeek het U goeder-tierendste Jesus, invereeniging met de verdiensten van uw allerheiligst Hart; aanvaard ze door
704
bemiddeling van het onbevlekte Hart uwer maagdelijke Moeder, door wie ik mij verstout ze U aan te bieden.
Door dat onschuldig Hart nader ik, schoon een schuldige, evenwel met vertrouwen tot uw Hart en smeek ik ontferming en genade af voor mij en voor alle andere ongelukkigen.
Spaar, Heer, spaar ons zondaren; vergeef het kwaad, dat wij bedreven hebben; vergeet de be-leedigingen, welke wij uw Hart hebben aangedaan.
Geef, dat wij door zuiverheid van levenswandel het verledene wederom herstellen, dat wij door het vuur onzer liefde uwe liefde vergelden, dat wij ten laatste door eene volhardende getrouwheid uw Hart verkwikken.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
dat wij ons zelven moeten bepkoeven alvorens tot het heilige sacrament des altaars te naderen.
1. Jesus. Mijn kind, de mensch beproeve zich zeiven en aldus ete hij van dit brood en drinke hij uit dien kelk. Want wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich het oordeel, wijl hij niet onderscheidt bet ligchaam van zijnen Heer.
Geen geringe straf dreigt hem, die onwaardig zijnen Heer en God ontvangt. Zie, mijn bloed haalt over hem, over zijn ligchaam en ziel de vervloeking af.
Overweeg, mijn kind, hoezeer gij u veront-
705
waardigt over Judas den verrader. Doch die trouwelooze leerling wordt nog in vermetelheid, ondank en goddeloosheid overtroffen door hem, die door het allerellendigst lot van Judas niet weerhouden, met misbruik mijner waarschuwingen en weldaden tevens, zich in dit heiligst gastmaal aan mijn Hart zelf nederlegt en mij zoo door eeno heiligschennende Communie verraadt.
Hoe verschrikkelijk, hoe ontzettend het oordeel, dat hem dreigt! hoe vreesbarend de straf, welke hem wacht, die op zulke wreede onwaardige wijze mij verraadt en vervolgt!
Als zij, die van de oude afbeeldingen van dit heilig Sacrament misbruik maakten, zoo gestreng gestraft zijn, als de zonen van Heli, die in het heiligdom des Ouden Verbonds zich onwaardig gedroegen; als Oza, omdat hij op oneerbiedige wijze de Arke des Verbonds aanraakte, als Bal-thassar, omdat hij de heilige vaten tot een onheilig gebruik bezigde; als deze allen tot kastijding van hun misdrijf met den dood gestraft zijn, wat verdient dan de heiligschenner, die, voor zooveel hij het kan, God zijn Schepper en Verlosser zelven onder den voet treedt en veracht?
Zou de aarde zich onder den heiligschenner niet moeten openscheuren en hem levend verslinden als mijn Hart het niet voorkwam om hem nog de middelen ter zaligheid aan te bieden?
O snoodheid! o misdaad! Hoe ontzettend is het, schuldig aan zulke goddeloosheid, te vallen in de handen van den almagtigen God!
2. He leerling. Heer, Heer! vrees en ontzetting doordringen mij met afschuw, als ik mijn,e
45
706
aandacht op de onmensclielijkheid van die god-delooze misdaad vestig!
Voor U in het stof neergeknield, bid en smeek ik ü, behoed mij voor het onwaardig ontvangen van uw Ligchaam en Bloed.
Om de liefde van uw eigen Hart bid ik U, Heer mijn God, leer mij, wat het is, dit brood te eten en dezen kelk te drinken op eene onwaardige wijze, opdat ik zulks wetende, mij met zorg wachte, om mij niet de verschrikkelijkste vervloeking op den hals te halen.
Jesus. Mijn kind, men ontvangt het heilig Sacrament des Altaars onwaardig, als het geweten met eene doodzonde bezwaard is.
Om derhalve zulk een geheim niet onwaardig en bijgevolg ten dood en ter verdoemenis te ontvangen, daarom moet de mensch zijn geweten beproeven.
Want die beproeving is noodzakelijk, opdat niemand, van eene doodzonde bewust, hoe hij daarover ook een berouw schijne te gevoelen, zich verstoute tot de heilige Tafel te naderen, zonder eerst het Sacrament der Biecht ontvangen te hebben.
3. De leerling. Vergeef, bid ik ü, Heer, als ik het gezegde niet volkomen schijn te begrijpen, want ik ben traag van geest.
Vergeef mij ook als ik U vraag, wat minder gepast kan schijnen, want mijn hart is beangstigd.
Niet als zoude ik mij geen andere en meerdere voorbereiding voor het ontvangen van zulk een Sacrament willen getroosten, dan die, welke mij voor het onwaardig ontvangen vrijwaart, maar
707
omdat de vijand van mijn heil mij somtijds ingeeft dat ik, na zelfs gedaan te hebben, wat in mijn vermogen is, door de nadering tot de heilige Communie, mij schuldig zal maken aan het Ligchaam en Bloed des Heeren
Dewijl mijn binnenste zoozeer in duisternis gehuld is en de vijand in het donker rondwaart, zoodat ik niet helder kan zien, noch uwe stem, die innerlijk spreekt, duidelijk genoeg kan onderscheiden, nader ik of wel met een bezwaard geweten en voor gevaar bedacht, of wel onthoud ik mij, door duivelsche list bedrogen, van het beste geneesmiddel mijner kwalen.
Toon mij derhalve aan, ik smeek het U, wat het zeggen wil, zich van eene doodzonde bewust te zijn. Want als ik dat begrepen heb, dan zal ik des te gemakkelijker de kunstgrepen des duivels ontwijken en mij met beter gevolg voor eene onwaardige Communie wachten.
4. Jescs. Mijn kind, hij is zich bewust van eene doodzonde, die opregt weet, dat hij in doodzonde verkeert. Want hij is zich bewust schuldig te zijn, wiens geweten zich schuldig kent. Het geweten echter bestaat in zekere kennis.
Er wordt evenwel niet in alle zaken eene zelfde zekerheid van kennis gevorderd, maar in elke zaak overeenkomstig zijne eigene wijze: in bepaalde zaken wordt volstrekte, in natuurlijke dingen natuurlijke, in zake des gewetens zedelijke zekerheid geëischt.
Derhalve, mijn kind, als zij, die gewoon zijn vrijwillig in de zonde toe te stemmen, er aan
708
twijfelen of zij tot zonde bekoord wordende, in de zonde hebben toegestemd, dan mogen zij op grond van betgeen gemeenlijk met ben geschiedt, bet zedelijker wijze voor zeker houden, zich aan de zonde te hebben schuldig gemaakt.
Integendeel zoolang gij opregtelijk er naar streeft mij getrouw te blijven, of zoolang gij pleegt te vreezen om van de goddelijke genade beroofd te worden, als gij in dit geval niet weet, niet de zekerheid hebt, dat gij tijdens de bekoring vrijwillig in groote zonden hebt toegestemd, of om eenige reden den staat van genade verloren hebt, dan ontvangt gij, tot de Communie naderende, bet heilig Sacrament niet op onwaardige wijze.
5. Deze leering, mijn kind, zal u versterken, u bemoedigen en altijd tot rigtsnoer zijn, dan vooral als helderheid uw binnenste niet verlicht en het vijandelijk gedruiscb uw hart vervult.
Gij zult evenwel steeds zeer goed doen met eerst zoo volmaakt mogelijk een berouw te verwekken over alle, ook over de verborgene feilen, voor zooverre zij de oogen van God niet ontgaan, opdat gij des te beter voorbereid, in het gezelschap der Engelen tot bet goddeljjk Geheim nadert.
Ook is het dienstig, als gij ter heilige Tafe] zult naderen, dat gij u bovendien onderzoekt over kleinere zonden, en u daarvan en van alle ongeregelde neigingen door vurige liefde zuivert, opdat gij met een vlekkeloos bruiloftskleed binnentredend, met mij aan bet hemelscb gastmaal moogt aanzitten.
Vervolgens mijn kind, indien gij, schoon ook
709
tot doodzonde bekoord wordend, daarin evenwel niet toestemt;als gij de dagelijksche zonden niet vrij-willigbedrijft; als gij der natuur, wanneer zij tegen het goddelijk welbehagen in verzet komt, tracht te weerstreven; zie dan, (mits uw zielbestierder het toestaat,) is het u geoorloofd, zoo dikwijls tot de heilige Communie te naderen als gij zelf wilt.
En ofschoon deze zuiverheid oneindig verre verwijderd is van die goddelijke reinheid, die in het heiligst Sacrament ontvangen wordt, is zij evenwel voor den sterfelijken mensch voldoende om met nederig vertrouwen en liefde te naderen tot dit heilig en heiligend geheim, waardoor hij nog volmaakter gezuiverd wordt.
Want niet voor schepselen, die van nature Engelen zijn en niet kunnen zondigen, maar voor menschen, die Engelen begeeren te zijn en niet willen zondigen, heb ik dit goddelijk Sacrament ingesteld, opdat zij hieruit de volmaking dei-zuiverheid en heiligheid mogen verkrijgen, die veeleer de vrucht dan de voorbereiding dei-Communie is.
6. Het is den duivel eigen om de zielen, die wel en voldoende voorbereid zijn, van de veelvuldige Communie af te houden; en ieder sterveling, die dit of regtstreeks of zijdelings doet, volgt den duivel na en doet het werk des duivels.
Zeker ik eisch eerbied; doch meer nog verlang ik liefde; doch beide zult gij beter door de veelvuldige dan door ds zeldzame Communie betoonen.
Voorzeker, mijn kind, wil ik niet, dat gij dikwijls de heilige Communie ontvangt en te-
710
vens voortgaat te zondigeu, zij het ook door dagelijksche overtredingen of door de neiging of den weerzin der natuur in te volgen; maar dit wil ik, dat gij met een standvastig hart besloten en bepaald hebt, u daarvan te onthouden en aldiis tot het heilig Sacrament dikwerf nadert, ondanks het oordeel van hen, die in deze de belangen van den boozen geest bepleiten.
Als gij door dusdanig besluit en voornemen gewoon zijt zoo zuiver te leven, dan, mijn kind, al mogt gij ook somtijds uit zwakheid in eene fout vervallen, wil daarom de gewone Communie niet toelaten, maar kom na de geëischte beproeving ingesteld te hebben, tot haar met nog vuriger voorbereiding.
Overweeg, mijn kind en onthoud hoezeer mijn Hart door het godvruchtig ontvangen der heilige Communie geëerd en verblijd wordt, welke nieuwe vreugde den hemel geschonken, welke vertroosting der geloovige zielen ter hulpe gegeven, met hoeveel gaven en genaden de wolvoor-bereide ziel vervuld wordt om hare zaligheid meer te verzekeren, om de heiligheid te verwerven.
Is dat alles niet van dien aard, dat de moeite of inspanning voor die beproeving en zuivering gevraagd, daardoor niet slechts vergoed maar oneindig overtroffen wordt?
7. Niemand, mijn kind, is er, die niet zoo zich beproeven, zoo zich zuiveren, zoo eindelijk zich geschikt kan maken, dewijl daartoe aan allen de genade wordt gegeven.
Ook kan niemand het gebrek aan gesteltenis aan de natuur of aan zijn levensstaat wijten.
711
dewijl noch dc natuur noch de betrekking des levens, maar de ongeregelde wil of gebrek aan zorg, de ziel ongeschikt maakt.
Wekt uwen ijver op, mijn kind, spoor uw hart aan voor iets, wat van zooveel belang is, dat er niets grooters, niet nuttigers voor u in het leven zijn kan.
Hier ontvangt een ieder de vrucht van zijnen arbeid, dien hij ter voorbereiding verrigt heeft; on naarmate hij gezuiverd en voorbereid nader-treedt, keert hij ook met genaden en gunsten verrijkt terug.
8. De leerling. Dank zij U, beste Jesus, omdat Gij mij in eene zaak van zooveel gewigt zoo helder, zoo duidelijk onderligt; en mij, ofschoon zoo arm en ellendig, tot herhaalde deelneming aan het goddelijk gastmaal met zooveel goedertierenheid des Harten uitnoodigt en zelfs dwingt.
In het vervolg zal ik veiliger en bereidvaardiger tot deze heilige Tafel naderen, nu ik weet hoe ik mij beproeven en voorbereiden moet, zoowel om U welkom te zijn als ook om met vrucht aan deze hemelsche spijze deel te uemen.
Vurig, Gij weet het Heer, verlang ik en vas-telijk neem ik mij voor, te leven zuiver van alle vrijwillige zonden en van elke ongeregelde genegenheid, opdat ik zonder beletsel U zoo dikwijls mogelijk in de heilige Communie kunne ontvangen.
Wil, ik bid het U, goede en barmhartige Jesus, wat mij arme en behoeftige ontbreekt, uit de eindelooze schatten uws Harten aanvullen, be-
712
kleed mij met liet witte kleed der onschuld, versier mij met den luister des geloofs, der hoop, der liefde en van alle deugden, opdat ik tus-schen de heilige Engelen verschijnen en met ü aanzitten moge, tot uwe blijdschap en eere en tot mijne vertroosting en heiliging.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
jioe wij ons tot de heilige communie moeten voorbereiden.
1. Jesus. Mijn kind de tijd van mijne komst is nabij; wacht mij op; want zie, ik zal komen en bij n binnentreden en mijn verblijf bij u vestigen.
Doch wanneer ik zal komen, zullen vele Engelen mij vergezellen, zal ik schatten en eer-betooningen en geluk mede brengen om u te verrijken, te adelen en u tevreden en gelukkig te maken.
Bereid mij derhalve eene woonplaats, die niet slechts zonder vlekken is, maar waarin ook alles op gepaste wijze versierd is.
Als gij wel overwogen zult hebben, wien gij zult ontvangen, dan zult gij voorzeker erkennen, mogt gij ook zoo onschuldig zijn als de Engelen, dat gij verpligt zijt u met groote zorg voor te bereiden.
Immers met welke zuiverheid, met welke heiligheid moet het ligchaam en de ziel versierd zijn en schitteren van hem, die de reinheid zelve, de heiligheid zelve niet slechts te gemoet treedt,
713
niet slechts omhelst, maar in zijn hart ontvangt en één ligchaam daarmede wordt!
Doe derhalve, wat gij kunt om u naar ligchaam en ziel tot dit groote werk voor te bereiden.
2. Voorwaar groot is het werk; immers niet voor een mensch, die boven u staat, niet voor een vorst, maar voor God uwen Zaligmaker maakt gij eene woning gereed; gij arbeidt niet voor vergankelijke dingen, maar voor eeuwige goederen.
Daarom moet gij eenigen tijd voor den dag, waarop ik komen zal, reeds de verwijderde voorbereiding beginnen en u, overeenkomstig uwen toestand, door oefeningen van nederigheid en van andere deugden in goede gesteltenis brengen.
Verrigt met dat doel uwe goede werken, zelfs ook uwe onverschillige handelingen, ook uwe woorden en gedachten; en offer alles op, opdat zij in de woning, welke gij mij in nw hart tracht te bereiden, als de versierselen zijn, die mijne oogen welgevallig zijn.
8. Wek in u op, en kweek in u een levendig verlangen aan naar de zaligheid, die gij in de heilige Communie zult genieten. Dit zal al het oveiige aansporen en bezielen.
En hoe zou het mogelijk zijn, dat gij door geen verlangen geprikkeld wordt, als gij eens aandachtig gadeslaat onder hoevele opzigten gij mij noodig hebt? Hoe is het mogelijk geen vurige begeerte in u te bespeuren als gij overweegt .hoevele goederen gij zult ontvangen? Hoe moet gij eindelijk niet branden van begeerten, als gij
714
bedenkt, hoezeer mijn Hart verlangt zich zeiven aan u te geven!
Beantwoordend aan dit verlangen mijns Harten, zal uw hart wederkeerig naar mij haken en een zelfde begeerte zal het vernieuwen en ontvlammen, om door liefde ontbonden te worden en met mij te wezen.
Roep nu eens de Engelen te hulp: »Hebt gij Hem ook gezien, wien mijne ziel bemint! ik bezweer u het mij te zeggen, want ik kwijn van liefde?quot;
Roep dan eens de Heiligen aan: »ik smeek u, mijne Broeders door onzen Heer en door zijn Hart, dat gij mij door uwe gebeden te hulp komt?quot;
Verzucht dan weder tot mij zeiven: »o miju Beminde! gezochtste van allen, wijs mij aan waar gij tusschen de lellen weidt. Wie zal mij in staat stellen U te vinden, TJ te omhelzen, Ü in de woning mijns harten binnen te leiden! Doe , o doe mij ondervinden, hoe goed Gij zijt voor hen, die ü zoeken, hoe lieflijk voor hen, die ü vinden, hoe onuitsprekelijk voor hen, die ü genieten! Kom! Heer en wil niet vertragen.quot;
Tracht door deze of andere gevoelens, die aan den staat uwer ziel beantwoorden, den ijver te voeden, den geestelijken honger op te wekken voor dit heilzaamst Sacrament des Altaars, dat een hongere ziel vereischt en een hongere ziel met goederen vervult en verzadigt.
4. Vorm vervolgens een zuiver en heilig voomemen, en breng daaronder de verschillende doeleinden, algemeene of bijzondere, die gij TJ voorstelt.
715
Zie toe, mijn kiud, dat gij niet voor den vorm of uit gewoonte, als zonder plan, tot de heilige Communie nadert; en zijt evenzeer op uwe hoede, dat gij niet nadert om vroom te schijnen, of wat het tegendeel is, om opzien te vermijden, of om gevoeligen troost te ondervinden.
Ga opregt voort, streef naar het zuivere en heilige, overeenkomstig den goddelijken wil, waarvan gij om niets ter wereld moogt afwijken. Want wat daarmede in strijd is, heeft, hoe zoet en goed het schijnen moge, geen waarde.
Daardoor zult gij, wanneer gij na ijverige voorbereiding tot de heilige Communie nadert, en overeenkomstig uw verlangen geen vurige godsvrucht of smaak ondervindt, in staat zijn zulks tevredeu en met vrucht te verdragen, onderworpen aan mijnen goddelijken wil, en dien wil als den grootsten troost van allen te waardeeren.
En indien gij het vuur en de zoetheid der godsvrucht ondervindt, dan zult gij dit met een nederig en dankbaar gemoed aannemen en met geheel uw hart genieten, wetende, dat dit niet een gevolg van eigen streven, maar eene gave van de goedheid mijas Harten is.
5. Als echter de tijd reeds spoedig nadert , waarop ik tot u zal komen, meen dan uwen Beschermengel te hooren, zeggende tot u: »zie, de Bruidegom komt; ga Hem te gemoet!quot;
Sta fluks op en haast u, uwe brandende lamp, de heiligmakende genade, mede dragend, naar mijn heilig Tabernakel en waak daar en stel daar de naaste voorbereiding in voor mijne komst.
Uw hart verruime zich, dat al de vermogens
716
uwer ziel juiclien; het geluk naakt, wat u en innerlijk en uiterlijk zal overstelpen.
Denk er aan, dat gij als het ware niet meer in de wereld, maar in het gezelschap der Engelen zijt, die u omgeven.
6. Doch aanbid mij zoo lang ik nog in het Tabernakel verwijl met een levendig geloof, wek een groot vertrouwen op, vernieuw geheel uwe liefde jegens den naaste. Leg u daarop met ijver toe; houdt u daarmede vol liefde bezig.
Verwek vervolgens oefeningen van deugden, die mijn Hart vooral aangenaam zijn en die ik bij het laatste avondmaal voor de instelling van het Sacrament zelf op wondervolle wijze verrigt heb, u een voorbeeld gevende opdat, zooals mijn Hart deed, gij ook voor de heilige Communie doen zoudet.
Daar namelijk heb ik mij zoo diep mogelijk vernederd, toen ik mij op mijne knieën voor de Leerlingen nederwierp, hunne voeten wasebte en afdroogde!
Verneder u, door dat voorbeeld geleerd, zoo veel in uw vermogen is, uit geheel uw hart, met geheel uw verstand, met al uwe krachten.
En als gij ook alles gedaan zult hebben, wat gij kondet en moestet doen, erken u dan nog onwaardig mij te ontvangen, in mijn goddelijk gezelschap binnen te treden.
Wat verlang ik meer, dan een waarlijk nederige ziel, waarin mijne ziel behagen heeft, waarover mijn Hart den overvloed van genade uitstort, en welke eindelijk mijne liefde doordringen, vervoeren, hervormen kan?
717
Door liefde, miju kind, door liefde is dit allerzoetste Sacrament ingesteld; met liefde moet het ontvangen worden.
Zooals de liefde mijns Harten in dit geheim de mate overtreft, en zonder beperking, zonder wijze zich wegschenkt; zoo moet gij, mijn kind, als gij er deel aan neemt, u zonder beperking onvoorwaardelijk geheel aan de goddelijke liefde geven.
Deze levende liefde, die zuivere genegenheid die geheele overgave van u zeiven, is de beste voorbereiding tot de heilige Communie; dewijl zij u het meest geschikt maakt voor de ver-eeniging met God.
Wil derhalve hier vertoeven: wil hier met geheel uw hart bezig zijn, bidden en offeren, al naar de geest der genade u innerlijk leert of bestiert.
7. Als gij mij op zuivere wijze bemint, mijn kind, dan zult gij inzien niet bij magte te zijn mij genoeg te beminnen; en gij zult gevoelen, dat alles, wat gij doet of doen kunt, als het ware niets is, bij hetgeen gij ziet, dat behoorde te geschieden om mij in uw hart te ontvangen.
Wil derhalve niet tevreden zijn met die versierselen van deugden, die gij zelf beoefent of bezit, maar leer van de Engelen en Heiligen en van alle braven de schoonheden u eigen te maken, welke zij bezitten ten dienste der pleg-tige gelegenheid, waarbij gij mij zult ontvangen.
Dit echter doet gij, mijn kind, als gij met een opregt en vurig hart verlangt, en mij in uw belang alle verdiensten en deugden der Engelen en
718
Heiligen en elk dezer in het bijzonder opdraagt om daardoor aan mij te behagen en mij des waardiger en op volmaaktere wijze te ontvangen.
Indien gij met dit zelfde doel mij wenscht te ontvangen met die zuiverheid, met dat geloof en vertrouwen, met die liefde, en nederigheid , met die verknochtheid, eindelijk met die heiligheid, waarmede alle regtvaardigen en godvruch-tigen en zelfs de onbevlekte Maagd Maria, mijne Moeder, mij ooit in het Sacrament ontvangen hebben.
Als dergelijke heilige gevoelens, mijn kind, uit zuivere liefde voortvloeijen, dan zijn zij mij zoo welgevallig, dat ik niet minder behagen schep in die zuivere en vurige begeerten, dan ik hebben zoude, wanneer gij inderdaad bezat, wat gij zoo verlangt te bezitten.
Doch streef nog naar iets beters, mijn kind, tracht de versiering uws harten te voltooijen door de deugden zeiven van mijn Hart.
Eindelijk, als ik het Tabernakel verlaat, als gij het woord hoort: »Zie het Lam Gods!quot; kom dan in gezelschap der Engelen mij te gemoet; geheel, zoowel wat uw innerlijk als wat uw uiterlijk betreft, in u zeiven gekeerd en steunend op de goedheid mijns Harten.
Vergeet op dat gewigtigste oogenblik in zekeren zin u zei ven en ontvang mij, alleen aan mij denkende , met al de gehechtheid uwer ziel en keer zoo met mij in uw hart.
8. Ziedaar, mijn kind, de wijze, waarop gij u tot de heilige Communie moet voorbereiden. Als gij, zooals het een leerling mijns Harten betaamt,
719
de naaste voorbereiding niet uit een boek verrigt, maar integendeel zelf in uw hart opwekt, dan zult gij ontwaren, dat die wijze telkens nieuw is.
Want dan zult gij die oefeningen nu op deze dan op gene wijze verwekken, al naar dat uwe behoefte, uwe godsvrucht of de innerlijke zalving des geestes u het ingeeft.
En indien gij dit zoo innerlijk nog niet vermoogt, maak dan gebruik van een boek doch zoo, dat gij allengs leert in uw hart met mij te spreken, en ten laatste zonder boek uwe naaste voorbereiding te kunnen doen.
Behoud dus die wijze, doch verander de ma-uier om die wijze te volgen, verkort de eene oefening verleng de andere, volgens den oogen-blikkelijken toestand uwer ziel.
Let niet op den vorm uwer oefeningen, maar op de opregtheid uwer gevoelens; wek met eenvoudigheid en liefde het gevoel uws harten op, doch volg vooral de inspraken des geestes.
Zoo zal het gebeuren, mijn kind, dat gij telkens als het ware op eene nieuwe wijze, die aan uwen tegenwoordigen toestand beantwoordt, u ook met nieuwen ijver voorbereidt.
Zeer veel zal het u helpen, als gij u voorbereidt, om ieder keer zoo tot de heilige Communie te naderen, alsof zij de laatste uws levens ware.
En inderdaad, mijn kind, gij weet niet of de aanstaande Communie misschien niet de laatste is; dit echter weet gij, dat ééne Communie, welke weet gij niet, de laatste zijn zal.
Daarom is het een wijze en vrome raad om
720
tot elke Communie te naderen met die gesteltenis des harten en des geestes, als of zij de laatste, alsof zij uwe teerspijze ten eeuwigen leven ware.
9. De leeeling, Hoe wondervol en groot is de goedheid uws Harten, o Heer Jesus, dewijl Gij mij zoo onderligt en een zoo heilige en zoete wijze leert kennen om mij tot de heilige Communie voor te bereiden!
Met dankbaarheid, Heer, zal ik de wijze door TJ gegeven aannemen en getrouwelijk volgen, welke ik erken eenvoudig en verscheiden tevens en altijd gemakkelijk en nieuw te zijn.
Doch zie , als ik gedaan zal hebben, wat in mijn vermogen is om mij tot uwe komst in mijn hart voor te bereiden, wat is dan nog dit alles, vergeleken bij uwe waardigheid? En wat is het met betrekking tot de zaligheid, welke ik zal genieten?
Immers, wat zal er op dat zoetste uur, waarop Gij in het binnenste mijns harten zult zijn gekomen, nog aan mijn geluk ontbreken? Zal ik in U niet alles vinden, wat ik verlang?
Want Gij, o onuitputtelijke bron van alle goed, Gij zijt immers mijn leven en mijne blijdschap , mijne kracht en heiliging, Gij mijn rijkdom en eere, mijne vrede en zoetheid en al mijn geluk.
O Jesus, dierbaarste der dierbaren! hoezeer verlang ik naar U! Hoezeer heb ik U noodig'. O wanneer zult Gij komen? Wanneer zult Gij mij ellendige en kranke , mij onwetende, hongerige en verlatene toelaten?
Gij toch, o mijn Jesus, zijt mijn Zaligmaker )
721
Gij zijt mijn geneesheer, Gij mijn Meester, Gij mijn Herder, Gij zijt mijn Vriend, de Beminde mijner ziel.
O Lam Gods! dat de zonde der wereld wegneemt, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, doch ontferm TJ mijner, luister naar de goedheid uws Harten, kom!
O mijn Beminde, Bruidegom zoeter dan honing, wit door de schoonheid der onschuld, rood door de zuiverheid der liefde! trek mij tot U en maak mij een met U.
Help mij opdat ik mij voor uwe komst heilig voorbereide; geef dat ik de lamp gevoed en brandend houde, dat ik niet insluimere noch lusteloos worde, maar in gebed wake op uwe komst en brande van godsvrucht, zoo, dat ik verdienen moge met eene wel bereide ziel ü te gemoed te treden, wanneer Gij uitgaat, en met U binnen te gaan.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
hoe wij ons moeten gedragen na heï ontvangen der heilige communie.
1. Jesüs. Mijn kind, zoodra gij mij in heilige communie ontvangen hebt, moet gij alle andere zorg ter zijde stellen, geheel de mijne zijn, zooals ik de uwe ben.
Zie dan omzweven u de Engelen, — zij aanbidden mij neergebogen, vereeren mij vol ontzag, zij zijn verbaasd van yerwondering en branden van
722
liefde; en zoudt gij dan. daarbij onverschillig kunnen zijn?
Alles in u en buiten u is vol heiligheid en godsvrucht, vol vrede en vreugde, vol rijkdom aan gave en goederen, vol zoetheid en geluk. Neem er deel aan, mijn kind, geniet dat in mij, wien gij bezit.
Want zie, ik ben in het binnenste uws harten tegenwoordig, ik uw God en uw alles. Blijf met mij, mijn kind, en laat mij niet alleen, door met uwen geest, of met uw hart of met uwe zinnen u te verwijderen.
Neen breng, na alle toegangen tot uw hart afgesloten te hebben, met mij den tijd door, die nooit beter, aangenamer of kostbaarder voor u zijn kan.
Zalig zijt gij, mijn kind, als gij dezen tijd wel weet te besteden, waarvan de grootste vruchten der Communie en de meeste voortgang uwer ziel afhangt!
Welke uren hebt gij door te brengen, die blij der zijn dan deze? Hoeveel te smeken en te vragen! hoeveel mij mede te deelen! Hoeveel van mij te hooren! hoeveel op te offeren! hoeveel eindelijk voor u en voor anderen te ontvangen !
Wil derhalve den tijd mijner bezoeking niet verwaarloozen; maar draag zorg zelf het kleinste deel van zulke goede gave niet te verliezen.
2. Betuig daarom op de eerste plaats, uwen opregten dank aan mij uwen God en Zaligmaker, omdat ik zoo barmhartiglijk en vol liefde my gewaardigd heb u te bezoeken.
gen, ten ( elk en v
723
Dewijl gij echter niet in staat zijt, voor de oneindige gave voldoende dankbaarheid te betuigen, moet gij de Engelen, de hemelsche Geesten en alle Heiligen, ja alles wat adem haalt, elk schepsel groot of klein, uitnoodigen, met en voor u den Beminde uwer ziel, die zoo beminnelijk en liefdewaardig is te loven en te prijzen.
Doch dewijl ook dit alles de grootheid der goddelijke weldaad niet evenaart, offer mij daarom alle dankbetuigingen, allen lof en alle liefdegevoelens, die de Engelen en Heiligen en alle regtvaardigen ooit hebben opgeofferd en gedurende de eeuwigheid mij zullen offeren.
Draag dit alles op, mijn kind, in vereeniging met de verdiensten mijns Harten, die als oneindig, ook die oneindige gave evenaren.
3. Verrigt vervolgens oefeningen van de nederigste aanbidding, door al de vermogens uwer ziel en al de zintuigen uws ligchaams mij als een dankoffer aan te bieden om den dienst des geloofs te brengen dien gij verschuldigd zijt.
Want dit dankoffer is, wijl het met de meeste nederigheid gepaard gaat en u geheel ten offer brengt, voor mij het aangenaamste en het meest vereerende.
Wat moogt gij daarna niet van mijn Hart verwachten, dat zoo kwistig is in het schenken zijner gaven ?
Krachtig zij uw vertrouwen, mijn kind, en verrigt vurige en grootmoedige oefeningen van vaste hoop. Vertrouw zonder eenige teleurstelling te vreezen, dat ik u alles, wat gij vraagt,
724
zal geven. Werp u aan mijn Hart gelijk een kind ziet werpt in de armen zijns vaders, hoopvol hier te vinden, wat gij begeert, vol vertrouwen Lier redding te zullen erlangen.
En zoude uw hart niet brandende in u zijn, als u zooveel ontferming, zulke onverdiende waardering, zulke onverdiende liefde getoond wordt?
Volhard hier, mijn kind, geef u geheel aan de goddelijke liefde over en houd niet op gevoelens van liefde te verwekken, totdat uwe godsvrueht bevredigd is of de geest der genade u tot iets anders aanspoort.
Want dan, als de goddelijke liefde in uw hart werkt en hare kracht zal ontwikkelen, dan is het de aangename tijd om, wanneer gij uit men-schelijke zwakheid of uit andere oorzaken iets hebt misdreven, wrat aan mijn Hart mishaagt, dit uit zuivere goddelijke liefde te betreuren en het voornemen te maken het niet weder te doen?
Dit levend vuur der goddelijke liefde zal, als gij zoo medewerkt de zonde als drooge stoppels aantasten, verbranden en verteren.
4. Bid vervolgens om niet te hervallen, met vuur om van de booze hartstogten, die gij hebt, genezen te worden; onthecht te worden van ongeregelde neigingen, waardoor gij aan het geschapene op minder goede wijze uwe liefde of afkeer schenkt; van de ellende, waaronder gij gebukt gaat, bevrijd te worden; eindelijk om behoed te blijven voor zonden en gebreken, vooral van diegenen, waartoe gij u meer geneigd gevoelt.
725
Ja, wat meer is, smeek met aandrang om deugd en om vermeerdering van deugd, om daardoor des te meer in godsvrucht bevestigd en tevens volmaakter en aan mijn Hart meer gelijkvormig en dierbaarder te worden.
Vraag een levendiger geloof, een lieeliter vertrouwen, eene vuriger liefde, meer genegenheid voor de heilige armoede, meerder engelachtige zuiverheid, volmaakter gehoorzaamheid, meer uitstekende nederigheid en zachtmoedigheid, gelijkvormigheid met mijnen goddelijken wil, innige en blijvende vereeniging met mij; eindelijk de overige deugden, die door uwen toestand ge-eischt worden en aan een leerling mijns Harten passen.
Ga nog verder en smeek om bijzondere hulp, waardoor gij uit liefde tot mij blijmoedig en op verdienstvolle wijze in het bijzonder die offers brengt, welke de genade vraagt of wenscht.
quot;Wijd u zeiven geheel met alles, wat gij zijt en bezit als een levend offer aan mijne eer en liefde toe.
5. Eindelijk breng den ijver uwer liefde in beoefening: bid veel en vurig voor anderen tot meerdere eer en tot meerdere vreugde mijns Harten.
Smeek door de verdiensten der Heiligen en der Engelen, door het Hart mijner onbevlekte maagdelijke Moeder, voor geheel de Kerk, opdat zij vrede moge genieten, in heiligheid toenemen en over geheel de aarde uitgebreid moge worden.
Voor den Opperpriester, mijn plaatsbekleeder, en voor al mijne Bedienaren, dat zij goede ar-
726
beiders mogen zijn in mijnen wijngaard, goede bedoelingen, zuiverheid des levens, zucht naar volmaaktheid en vurigen ijver mogen bezitten.
Voor de kloosterlingen, dat zij den eersten geest bewaren, en onophoudelijk in deugd vooruit-streven, de wereld stichten en de Kerk vertroosten mogen.
Voor geheel het geloovig volk, dat een ieder in de roeping, waartoe hij verkoren is, mij waardig en loffelijk dienende, zijn keuze ter zaligheid zeker moge maken.
Stort gebeden en smeekingen voor de bekeering der ongeloovigen, der ketters eu van' alle zondaren, dat zij van de dwalingen des geestes en van de bedorvenheden des harten bevrijd, hunne schreden rigten mogen op den weg des heils en des vredes.
Voor uwe bloedverwanten, weldoeners, vrienden, vooral voor uwe vijanden, dat zij door bovennatuurlijke hulp ondersteund, zich heiligen, en alles, wat hun noodig en dienstig is, mogen verwerven.
Voor alle regtvaardigen en bedroefden, voor allen, die in gevaar of in doodstrijd verkeeren, dat zij volharding, ondersteuning, bescherming en een goed einde mogen verkrijgen.
Eindelijk voor de overledene geloovigen, vooral voor hen, voor wie gij, om welke reden dan ook, verpligt zijt te bidden, opdat zij waardig mogen gekeurd worden den hemel binnen te gaan, en voor u bij den troon der goddelijke barmhartigheid kunnen smeeken.
6. Doe dit alles getrouw, mijn kind, tracht dit
727
met bezadigdlieid en kracht tevens te volvoeren, volgens de inspraken des geestes.
Dooh indien ik u iets ingeef of mededeel, of u op de een of andere wijze bezig koud of met u spreek, dan moet gij alles ter zijde laten, en met een leerzaam en eerbiedig hart luisteren.
Als ik iets in u berisp, neem de berisping met een onderdanig hart aan; als ik u vermaan of u aanspoor, maak dan voornemens en besluiten; als ik u iets geef of beloof, zijt dan wederkeerig vrijgevig; als ik u troost schenk, neem ze nederig aan, laat u de zoetheid der vertroosting doordringen, gedenkende, dat ik goed ben en mijne barmhartigheid zich uitstrekt tot in de eeuwen.
En als het gebeurt, dat de liefde uit mijn Hart voortstort en u plotseling doorstroomt en vervoert, mijn kind, bied dan geen tegenstand, maar laat u vervoeren, zooals zij het zal willen.
Laat, terwijl gij voor het uiterlijke verbergt, wat gij innerlijk vermoogt en, wat de genade innerlijk in u werkt, opdat niemand u misschien toeschrijve, wat mij alleen toebehoort, laat toe dat de liefde de mate overschrijde, en u boven alles verheffe; laat het goddelijk vuur u ontsteken, doen smelten en verteren.
Dit doet mijn Hart soms in de overmate zijner liefde ten opzigte der ware leerlingen, om hen te beloonen voor den arbeid en kommer, dien zij uit liefde tot mij geleden of voor de offers, die zij mij edelmoedig gebragt hebben; of wel om hen met volle borst te doen genieten hoe zoet ik ben in het Sacrament, en welke zoetheid ik voor hen bewaar in den hemel; of eindelijk om
728
hen, die wel bereid zijn, door wondervolle liefde-kracht aan mij gelijkvormig te maken.
Doch als gij, mijn kind, na de heilige Communie met godsvrucht en eerbied ontvangen te hebben, geen gevoelige uitwerkseleu of werking der goddelijke liefde ondervindt, wil daarom niet bedroefd zijn of u verontrusten. Want zonder het gevoel van die geschenken, kunnen de vruchten even groot zijn.
Want gesteld eens, dat gij door eigen inspanning, dat gevoel opwekt, dan zult gij van dat natuurlijk gevoel geen voordeel trekken; integendeel gij zult de eigenliefde aankweeken, de ijdel-heid voeden en een speelbal van begoochelingen worden.
Neen blijf in mijne tegenwoordigheid nederig en kalm, gewone oefeningen van deugd verwekkende; en tracht op deze wijze, als gij hot vuur of de zoetheid der liefde niet ondervindt, meerder nederigheid en volmaakte gelijkvormigheid aan den goddelijken wil te toonen.
Deze mijn kind, is van oudsher de weg der Heiligen, die, waar zij zich ook bevonden, daar ook tevreden rusten; mogten zij niet wijlen met Thomas aan mijne Zijde of met Joannes aan mijn Hart, dan vertoefden zij met Maria aan mijne voeten, dankbaar en getrouw aan de genade, die hun voor het oogenblik werd geschonken; en hetzij zij voor mij nederlagen of tot omhelzing werden toegelaten, in beide gevallen deden zij hun voordeel met de mate der genade hun gegeven.
7. Op deze wijze derhalve moet gij, mijn
729
kind, u gedragen, nadat gij het allerheiligst Sacrament hebt ontvangen. Deze wijze echter, moge zij ook altijd de zelfde zijn, schijnt evenwel altijd nieuw, want gij zult haar telkens anders en verschillend aanwenden overeenkomstig den staat uwer ziel en de werking van den geest der genade.
Want ik verlang, dat na de Communie uw hart zich in zijne eenvoudigheid voor mij uitstorte en met mij spreke en handele, naarmate het aangedaan of daartoe in staat is.
Immers, indien gij gebeden uit een boek leest, dan, hoe vroom zij ook wezen, spreekt gij niet uwe eigene gevoelens uit, maar gij herhaalt, wat een ander geschreven heeft, dan deelt gij mij uw hart niet mede, maar gij herhaalt, met of zonder gevoel voor mij, wat het hart van een ander heeft uitgesproken. Zoude ik u dan prijzen? neen, daarin prijs ik u niet.
Denkt gij op deze wijze een waarlijk innerlijk mensch te kunnen worden, de geheimen te kunnen begrijpen, die ik der ziel innerlijk pleeg voor te stellen, en mijne meest innige mededeelingen te kunnen genieten?
Gewen u daarom, mijn kind, u van hart tot Hart met mij tc onderhouden, mij uwe gewaarwordingen mede te deelen, de mijne op te vangen, te geven wat gij bezit, en aan tc nemen wat ik u schenk.
Als het evenwel gebeurt, dat gij wegens onbekwaamheid of troosteloosheid, die u somtijds be-naauwt, niets anders kunt doen dan slechts ge-
730
beclsvormen te lezen; lees dan, maar lees weinig en langzaam en met aandacht en tracht, terwijl gij nu en dan ophoudt, het een of andere uit uw eigen hart voort te brengen en mij mede te dealen. Zoo, mijn kind, zult gij slagen; op deze wjjze zult gij u de wetenschap der Heiligen, de kunst om innerlijk met mij te spreken en om te gaan, langzamerhand eigen maken.
8. Als het eindelijk tijd wordt om huiswaarts te koeren, wil dan de verwijderde dankzegging niet vergeten.
Verzoek de heilige Engelen, dat zij in uwe plaats voortgaan mij te loven, en offer mij met hunnen lof al, wat gij doen en lijden zult, op.
Ga vervolgens, waarheen de goddelijke wil u roept; doch let op uw uiterlijk en op uw binnenste; vermijd alle noodelooze gelegenheden, die u afleiden en verstrooijen; wees op uwe hoede om uw hart niet uit te storten in wereldsche of nuttelooze zaken.
Neen, rigt mij in het binnenste uws harten een heiligdom op, waarin gij mij bij u tegenwoordig houdt, herhaaldelijk tot mij bidt, mij raadpleegt, eu u met mij onderhoudt.
Tracht naar vermogen in daden te toonen, dat gij het goddelijk geschenk, dat gij hebt ontvangen, niet vergeet; beoefen met meerder volmaaktheid de een of andere deugd; toon meer liefde jegens ben, die u kwalijk genegen zijn, of voor wie gij zelf eenigen afkeer gevoelt; toon dieper nederigheid en zoeter zachtmoedigheid, en andere deugden, waardoor gij uwe dankbaarheid en liefde jegens mij openbaart en tevens den naaste opwekt
731
om naar beternis te streven, en mijn Hart vreugde sclienkt.
9. De leerling. O liefste, o zoetste Jesus! uit liet innigste mijns harten betuig ik U mijnen dank omdat Gij U gewaardigd hebt mij op zoo volmaakte, zoo liefdevolle en beminnelijke wijze te onderrigten.
Als ik in het vervolg den tijd na eene heilige Communie niet goed doorbreng, mij niet goed gedraag dan, ik beken het, ben ik niet te ver-ontsehuldigen.
Haddet Gij niet zoo gesproken, haddet Gij mij niet zoo onderwezen, dan zoude mijne onvolmaakte wijze van doen en de weinige vruchten, die ik uit mijne Communie trek, misschien bij U nog eenigzins verontschuldiging vinden; nu echter blijft mij geene verontschuldiging meer over.
O Jesus, oneindige goedheid! wek mij tot ijver op; help mij door uwe genade het honingzoete en heilige, dat Gij uit uw Hart genomen en mij gegeven hebt en wat ik met al mijn genegenheden wensch te bezitten, ook met de daad ten uitvoer te brengen.
Wat toch is er zoeter in het leven? wat gelukkiger op de wereld? wat beter of heiliger?
O mijne liefde, Jesus, goddelijke Bruidegom mijner ziel, eeuwige vreugde der Engelen en Heiligen! als ik ü geniet, wat zou ik dan nog meer verlangen.
Verleen mij dan de genade, smeek ik U, geheel de uwe te zijn, en Gij geheel de mijne, met ü om te gaan volgens het behagen uws Harten, aan ü onderworpen en met ü vereenigd te zijn en te blijven.
732
het allerheiligst hakt van jesus geeft ons in het verheven sacrament des altaars
een tegengift, waardoor tvij van dagelijksche zonden bevrijd en voor doodzonden behoed worden.
1. Jesus. Mijn kind, dit is het brood, dat uit den hemel daalt; opdat een teder, die er van gegeten heeft, niet starve.
De eerste degelijke en blijvende vrucht, die de ziel in de heilige Communie uit mijn Hart verkrijgt, is dat hij van gebreken bevrijd, in het goede versterkt en voor den geestelijken dood be-waardt wordt.
Om dit uitwerksel der Communie, dat zooveel troost bevat aan te duiden, daarom, is dit levendmakend Sacrament onder de gedaante van voedsel ingesteld. Het voedsel toch herstelt de zwakheid des menschen, vermeerdert zijne krachten en houdt hem in het leven.
Wat het natuurlijk voedsel in het ligchaam uitwerkt, dat doet deze bovennatuurlijke spijze, het brood der Engelen in de ziel, doch op veel volmaakter en wondervoller wijze.
Als de vrucht van den levensboom in het paradijs in staat was het ligchaam des menschen voor verderf te behoeden en altijd jeugdig te bewaren, hoe veel meer zal deze spijze, die uit den hemel daalt, de ziel voor den dood behoeden en haar in blijvende levenskracht kunnen bewaren ?
733
Wat meer is, mijn kind, hetgeen noch de vrucht van den levensboom noch cenige aardsche spijze voor het ligchaam vermogt, dat doet somtijds de vrucht van dit Sacrament, he-melsch voedsel met betrekking tot de ziel. Want indien het gebeuren mogt, dat iemand, na opregt zich zeiven beproefd te hebben, na een opregt onderzoek ingesteld te hebben, door eene onoverwinnelijke en dus schuldelooze onweten-heid niet merken zoude, dat zijne ziel, door eene doodzonde besmeurd is, en zoo ter goeder trouw dit levend brood zoude eten, zie dan zoude hij en het leven der heiligmakende genade en tevens de vergiffenis diei geheime zonde verkrijgen.
3. Dit goddelijke Sacrament schenkt niet slechts zeer groote krachten om zich van het kwaad te onthouden, maar voorkomt of vermindert ook de oorzaken zeiven van het kwaad.
Dooft het water het vuur niet uit? Welnu met veel meerder zekerheid dooft het goddelijk Altaargeheim het vuur der begeerlijkheden uit. Want het bezit alle kracht, onderdrukt dus elke harts-togt.
Wat wonder, mijn kind, dat dit hemelsch geheim alle ondeugden en ongeoorloofde vreugden, onaangenaam en walgend maakt, dewijl het den wijn schenkt, die maagden kweekt en engelach-tigen geneugten geeft.
Ben ik niet het brood des zaligen levens en de bron der eeuwige zoetheid? Die tot mij komt, voelt geen honger of dorst meer naar het ver-bodene of gevaarlijke voedsel der wereld; want ik
734
verzadig hem met goddelijke goederen, die door hunne zoetheid oorzaak zijn, dat al het verbodeue al het wereldsche bitter en smakeloos schijnt.
3. Als ik door het Sacrament tegenwoordig ben, dan vlugten de vijanden verre van de ziel, die door de heilige Communie voor hen zelf een schrik is geworden.
Indien zij zich somtijds vermeten hem aan te vallen, dan naderen zij niet dan sidderende, en wagen zij den aanval slechts uit de verte.
Ea die aanvallen zeiven doen de ziel minder aan en stellen haar minder bloot aan gevaar, omdat hare hartstochten onderworpen en tot kalmte zijn gebragt.
Immers als zij zich tot eenige zonde bekoord gevoelt, en bedenkt, dat zij God in haar ontvangen heeft of weldra zal ontvangen, zal dan die gedachte alleen niet voldoende zijn, om de bekoring te weren? zal dat geen prikkel zijn hare kracht te beproeven om haar hart zuiver te houden en getrouw te blijven?
Hoe vele zielen zijn er in deze wereld geweest, die schoon eerst ook slaven der noodlottigste hartstogten, evenwel door het godvruchtig en menigvuldig gebruik van dit heilaanbrengend Sacrament niet slechts binnen korten tijd daarvan gelukkig bevrijd zijn geworden maar daarenboven de aanvallen der duivelen gemakkelijk overwonnen en steeds getrouw zijn gebleven.
En voorwaar, als er tijdens mijn sterfelijk leven onder de menschen, van mij eene kracht uitging, die alle ziekten genas, hoeveel meer zal dat nu niet in mijne sacramenteel leven eene
*
735
kracht uit mijn Hart voortkomen, die de zielen, door de Communie met mij vereenigd, geneest en versterkt?
4. Bovendien, mijn kind, als ik door het heilig Sacrament tot de ziel kom, dan breng ik de gewaarwordingen mijns Harten mede en deel die aan het hart al naar dat het gesteld is, mede, namelijk liefde voor de nederigheid; genegenheid voor de naastenliefde, liefde voor de heilige armoede, liefde voor de zuiverheid, liefde voor de gehoorzaamheid en kortom voor de overige deugden, die de wortelen der ondeugden uitroeijen en hare plaats innemen.
Deze liefde, die de ziel is van alle deugden en welke mijn Hart door het Sacrament mededeelt, is sterk als de dood. Wat haar betreft zij zal, indien gij geen beletsel stelt, u onoverwinnelijk maken.
Herinner u in de eerste eeuwen der Kerk; welk een liefdekracht mijn Hart door de heilige Communie plagt in te storten, zoodat de geloovige, ja ook zij, die van nature de zwakste waren, kinderen en teedere maagden, krachtiger waren dan alle vijanden des heils, sterker zelfs dan do dood.
Wat de hoogmoed des levens, wat de begeerlijkheid der oogea, wat de wellust des vleesches ook verleidelijk aan zich had, het was niet by magte de harten te verstrikken, die gevoed met deze spijze der sterken en verzadigd met de zoetheid mijner liefde, niet anders begeerden dan in mijne liefde te volharden, en niets vreesden dan van mijne liefde beroofd te worden.
736
Wat vermogt hen te scheiden van mijne liefde! geen -wederwaardigheid, geen angst, geen vervolging, ja zelfs de dood niet onder, welken vorm ook.
5. Wat dit Sacrament der liefde mijns Harten eertijds zoo zigtbaar heeft uitgewerkt, dat werkt het thans nog uit.
Vanwaar anders in zoo vele geloovigen zooveel afschrik van al datgene, wat de wereld en de eigenliefde najaagt, zoo niet mijn Hart in dit goddelijk geheim er de oorzaak van ware ? Vanwaar in jongelingen en maagden de liefde voor de onschuld, die zoo groot is, dat zij alles wat daarmede strijdt, hoe lieflijk het ook voor de natuur zij, van zich stooten en met den voet treden; en die voorzorgen, welke zij ondanks de tegenkanting der natuur nemen en zich blijde getroosten om de heilige deugd te bewaren? Vanwaar zoo veel edelmoedigheid des harten zelfs tot de liefde voor het kruis toe om mijnentwille, zelfs tot de liefde voor offers, die zij blijde brengen uit liefde tot mij?
Vanwaar zooveel sterkte eindelijk bij zeer vele personen van alle standen, dat zij schoon ook hunne zwakheid belijdend, evenwel alle bestrijding der wereld en de aanvallen der hel doorstaan zonder overwonnen te worden, ja ze zelfs meester worden en daarover zegepralen?
Ziedaar wonderen mijn kind; ziedaar hoe het goddelijk brood, dat de liefde mijns Harten schenkt, het leven geeft en dit voor ondergang of bederf bewaart!
6. De leerling. O Sacrament dat het leven be-
737
zit en liet leven geeft! waarin ik het brood des levens bezit, waardoor ik leef en mijn geest in krachten toeneemt; ik bid ü, Heer, geef mij altijd dit brood; doch zoo, dat ik niet ziek worde of sterve.
Immers, hoevele voorbeelden hebben wij gehoord en hebben onze Vaders ons verhaald van hen, die het brood des levens gegeten hebben en gestorven zijn!
Ja, wij hebben zeiven gezien en erkend, en wij sidderden van vreeze, hoe velen van hen, die dikwijls of zelfs dagelijks zich met u spijzigden, en daarom dus als engelen moesten leven, evenwel schandelijk afdwaalden en zich met den draf der zwijnen voedden, en zich wentelden in het slijk, terwijl zij de genade, den hemel, de vrees voor de hel zelfs verachtten!
Jesus. Ziedaar, mijn kind, menschen, die toen zij in eere waren, hunne waarde niet begrepen hebben, en aan redelooze dieren geiyk zijn geworden !
Doch oordeel billijk: als gij zelfs hen, die hier met de heerlijkste spijzen gevoed werden , het slijk ziet omhelzen, geef daarvan aan hun verstandeloozen, aan hun boozen wil alleen de schuld.
Want dit heilaanbrengend Sacrament, het moge uit zich zeiven voor den dood behoeden, ontneemt evenwel den mensch de magt niet om wanneer hij niet leven wil, zich den dood toe te brengen.
Het versterkt en ondersteunt den vrijen wil, die door vele hartstogten en vijanden verzwakt
47
738
wordt, op wondervolle wijze, doch legt hem geen noodzakelijken dwang op.
Daarom leeft de mensch, die dikwijls en met goede voorbereiding door dit goddelijkk voedsel versterkt wordt; en zal hij niet sterven , ofschoon hij sterven kan, indien hij hetgeen hem ten leven geschonken wordt, misbruikt ten dood.
Als gij derhalve voorbeelden gehoord hebt van hen, die gevallen zijn, onderzoek dan u zeiven en zeg: »Die staat, ziet toe, dat hij niet valle.quot;
En waak zoo naauwlettend op u zeiven, opdat gij niet door vrijwillige misslagen of door laauwheid een beletsel stelt voor de heilzame en goddelijke uitwerkselen der heilige Communie,
7. De leerling. O Jesus! o leven! waardoor ik leef en zonder hetwelk ik sterf, doe mij altijd leven door dat leven; laat mij altijd de sterkte van dien geest genieten.
O Heer, mijne zaligheid, wien ik door de heilige Communie bezit, ik vraag geen gevoelige vertroosting, maar eene liefde, die mij zoo sterk maakt, dat ik nimmer valle, die mij zoo vervult, dat al, wat de wereld aanbiedt, bij mij walging, geen begeerte opwekke.
Geef, bid ik u, dat ik met meerder zorg nog Je zintuigen mijns ligchaams beware en naauw-lettender al de vermogens mijner ziel bewake, zoodat ik door mijne schuld geen der vruchten van de heilige Communie verloren doe gaan.
Verdrijf en verwijder verre van mij alle gelegenheden tot zonde; bescherm mij met kracht en bewaar mij voor alle gevaren, waarin ik mij in het belang van uwen dienst moet begeven.
739
Docli behoed mij bovenal voor alle zonden en zorg, dat ik nimmer gescheiden worde van U, die alleen mijn waarlijk en zalig leven uitmaakt.
8. Hoe goed is het met ü te zijn, O Jesus. zoetheid mijns harten, eenig geluk mijner ziel! O duld niet, dat ik ü verlate en wil evenmin, ik smeek het, TJ van mij verwijderen!
Ik bid ü, blijf bij mij, opdat de duisternissen mij niet bevangen, noch gevaren mij omringen, noch ik bij gebrek aan moed en kracht, te gronde ga: Gij immers zijt het ware licht, Gij mijne toe-vlugt, Gij mijne kracht en mijn behoud.
Ik bid U om de liefde uws Harten, blijf bij mij, o beste en liefste Jesus, zonder U is niets van waarde, niets aangenaam. Hoe ellendig ben ik zonder ü! doch hoe gelukkig ben ik met U!
Blijf dus bij mij, en beroof mij liever van alle zaken, en van de liefde aller schepselen, dan toe te laten, dat ik beroofd worde van uw bijzijn en van uwe liefde.
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
1IEÏ ALLERHEILIGST HART VAN JESCS VEREEN KiT ONS DOOK DE HEILIGE COMMUNIE MET ZICH ZELVEN EN DOET ONS LEVEN DOOR HEM.
1. Jesus. Mijn kind, die mij eet, zal door mij leven.
En hoe zoude hij anders dan door mij kuunen leven, wijl hij zoozeer met mij vereenigd is, dat
740
bij één ligchaam wordt met mij en door mij bezield wordt?
Want zie, zoo ooit, dan is het in de Communie , dat hij een lidmaat is geworden van mijn Ligchaan, vleesct van mijn Vleesch, bloed van mijn Bloed. Zult gij dan de ledematen van Christus , uwen Heer en God, nemen en er ledematen der boosheid en der wereld van maken? Dat zij verre.
Want beleefd en geheiligd door mijn eigen Lig-chaam en Bloed, zult gij inderdaad toonen door mij te leven, heilig en mij in alles welgevallig te zijn.
Zoo als het ligchaam somtijds de hoedanigheden overneemt der spijze, waarmede het gewoonlijk gevoed wordt; zoodat hij, die altijd krachtig en stevig voedsel eet, zelf krachtig en sterk wordt; zoo ook mijn kind, zult gij, als gij u herhaaldelijk en wel voorbereid voedt met mijn Ligchaam, dat de oorsprong van alle zuiverheid en heiligheid is, bevinden, dat gij ook zuiver en heilig wordt.
Als uwe ziel aan mij gehecht is, dan zal haar geest niet meer kruipen in aardsche en vergankelijke 2aken; het hart zal geen genoegen meer nemen in de onreine of ij dele genietingen der wereld; maar zoeken naar hetgeen, wat boven ons en onvergankelijk is; smaak vinden in hetgeen daarboven en zoet is.
Niet meer zullen vreemde beginselen u bezielen; niet meer zullen louter natuurlijke gewaarwordingen op uw leven haren invloed doen gelden, neen maar omdat ik leef, daarom zult ook gij leven.
741
Dit waar, bovennatuurlijk en heilig leven, dat ik voortgebragt heb en dat in mij verborgen is. zult gij ook om mij beleven.
2. Als gij eenige goede werken in dit leven verrigt, indien gij sommige deugden of oefeningen van godsvrucht doet; dan zal dat alles geschieden om mij.
Als iemand u vragen zal, waarom gij zoo denkt, zoo spreekt, zoo handelt, zoo lijdt dan kunt gij antwoorden: Dat geschiedt zoo om Hem, die mij bemind heeft en zich zeiven aan mij heeft gegeven.
Wondervol is de omgang mijns Harten, geheimzinnig en goddelijk mijne mededeeling aan een zuiver en getrouw hart, in dit Sacrament der liefde. De wereld begrijpt dit niet.
En wie begrijpt het tenzij hij, die schuldeloos van ligchaam en rein van harte is? Hij erkent, hij ondervindt, hij, eindelijk tot de verhevenste en innigste geheimen toegelaten, leeft om mij op eene wijze, die nog meerder verwondering baart.
3. Want aanhoudend door mij gevoed en geheel en al met mij vereenigd, leeft hij eindelijk niet meer dan door mij, hij ademt niet meer dan door mijnen Geest, hij bemint niet meer dan door mijne liefde.
Ja waarlijk, zooals mij de levende Vader gezonden heeft en ik door den Vader leef; zoo zal ook hij, die mijn vleesch eet, op dezelfde wijze door mij leven.
Let wel, mijn kind, en begrijp al het verhevene hiervan. Zooals ik van den Vader ontvang
742
cu iu den Vader onophoudelijk mijn goddelijk bestaan, mijn leven en mijne volmaaktheden bezit ; zoo ontvangt de welbereide ziel van mij en heeft zij voortdurend in mij haar heilig bestaan, haar leven, hare volmaaktheid.
Ik bon heilig omdat de Vader heilig is; en die met mij één ligchaam wordt, neemt deel aan mijne heiligheid.
4. Mijn kind, deelt het vuur aan het ijzer of het hout, dat er wordt ingeworpen niet zijn hitte en zijne kleur mede? Doch veel wonderlijker en volmaakter is de mededeeling, die er in dit Sacrament tusschen mij en de welbereide ziel plaats heeft.
Zij deelt zich geheel aan mij mede en als zij wel voorbereid is, ontvangt zij niet slechts de mededeeling mijner Menschheid maar ook mijner Godheid, die wanneer ook de Menschheid in haar ophoudt te bestaan en te werken, steeds voortgaat in haar te werken, als eene spijze van hoogere zelfstandigheid, en haar geestelijk, haar heilig leven niet slechts onderhoudt maar vermeerdert en volmaakt.
Dit is de oorzaak, dat in die gelukkige ziel steeds mijn Geest zijn invloed doet gevoelen, en haar de liefde mijns Harten zacht en krachtig tevens aanspoort, door welke aansporing zij de leiding mijns Geestes toelaat; zoo zelfs, dat zij blijmoedig hare schreden rigt, waarheen de Geest haar voert, altijd en overal levend in mij.
In dien zin derhalve leeft de welbereide ziel door mij en om mij, door middel der heilige Communie. Dikwijls door dit Sacrament gevoed,
743
wordt zij eindelijk aau mij gelijkend, zoo dat zij mijn leven in zicli uitdrukt.
Schep moed, mijn kind en span uwen ijver en uwe naarstige pogingen in om te bereiken, wat zoo troostvol, zoo nuttig, zoo roemrijk is voor u en voor mij in eeuwigheid.
5. De leerling. O Heer Jesus! Gij weet hoe zeer ik dit verlang, hoezeer ik dit begeer.
Ik smeek ü om uw allerheiligst Hart, dat het begin en het doel mijns levens is, wil mij, wien Gij door uwe genade tot uw kind gemaakt hebt, dikwerf in dit heilig Sacrament spijzigen met U zeiven, opdat ik om U moge leven.
Zie Heer, ik leef door uwe gave; doch waarvoor leef ik, bijaldien ik niet om U leef?
O Jesus, bron des levens, blijvende zaligheid! bevrijd mij van elke gesteltenis, die niet goed is, opdat ik door U geheel vervuld worde en voor U geheel leven moge.
Zoo dikwerf Gij door de heilige Communie tot mij komt en iets in mij bespeurt, wat werelds, of vreemd aan uwen Geest, of strijdig met het welbehagen uws Harten is, ik bid U, ruk het uit, om plaats te maken voor U, voor uwen Geest en voor de liefde uws Harten.
Bevrijd mij ten eenemale van elk beletsel; verteer door het goddelijk vuur uwer liefde al, wat in mij een hinderpaal is om met U op heilige en volmaakte wijze vereenigd te worden en zoo niet meer de mijne maar de uwe zijnde, geheel en al om U te leven.
6. Vernieuw en heilig mijn ligchaam en mijne ziel, opdat zij beiden, aan U toegewijd en door
744
IJ bezield, enkel en alleen met U of om U bezig zijn.
Geef, bid ik U, dat ik elke bezigheid om U onderneme en volbrenge en daardoor mij dikwijls, zoo veel ik mag, met U bezig boude.
Geef, dat zoodra ik van die bezigheid ontslagen ben, ik met geest en hart mij geheel tot U wende, zooals het gewigt, bij verwijdering van het beletsel, wederom naar zijn middenpunt snelt.
Zijt gij voortaan alleen het begin en einde van alles, wat ik inwendig of uitwendig doen of lijden zal.
Ach Heer Jesus, hoelang, hoe dikwijls, schoon ook door TJ en om U gevoed, heb ik gearbeid en geleden niet om U, maar om den vijand uwer eere en glorie, om mijne eigenliefde en ijdele hoovaardigheid!
Vergeef mij, smeek ik U, deze bedorvenheid, deze onregtvaardigheid, deze groote ondankbaarheid.
En geef mij de werkdadige genade om hetgeen billijk en allerregtvaardigst is, levende door TJ, ook om U te leven.
7. O Jesus, beminnelijkste en liefdewaardigste Bruidegom mijner ziel! Verlicht mij, ontvlam mij om U, die alleen mijn gelukkig leven uitmaakt, volmaakter te kennen, met meerder vuur te beminnen.
Ik erken, o Heer, en belijd, niet waardig te zijn mij te verheffen tot die verhevenheid van uw leven, welke Gij in het Sacrament aan uwe Heiligen plagt mede te deelen; doch Gij Heer, zijt het meeste waardig ook door mij
745
heiliglijk gediend te worden tot glorie en vrengdo van uw Hart.
Verleen mij dan goedgunstig deze genade , dat ik door het godvruchtig en dikwerf ontvangen der heilige Communie het zoover brenge, dat ik leve zooals Gij.
Ja, leef ook Gij, o Jesus, mijne eindelooze zoetheid, mijn eeuwig geluk; leef, heersch en zegepraal in mij tot uwe eer, tot voltooijing van al wat uw Hart aangenaam kan zijn.
Al wat ik heb, al wat ik ben, zij aan U als een brand- en slagtoffer uit zuivere liefde aangeboden ; Gij alleen, allerliefste Jesus zijt mijn leven; Gij alleen zijt mijn alles.
DEIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
jiet alleiiheiligst hakt van jesüs voltooit zijne vebeeniging met ons dook de heilige communie en hervormt ons in zich zelven.
1. Jesus. Mijn kind, die mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem.
Ziedaar de vereeniging voltrokken, waardoor ik, een goddelijk persoon, met ziel en ligchaam in u gevonden en gij, een menschelijk persoon, met ziel en ligchaam in mij gevonden wordt.
Deze vereeniging is derhalve eene ware en zelfstandige vereeniging. Want niemand is in mij, zoo ik niet in hem ben.
Zooals de gesmolten was , die door iemand bij andere was gevoegd wordt, zich noodzakelijk met
746
de andere vermengt: zoo ook wordt gij, mijn Vleesch en Bloed nuttigende, zoo met mij ver-eenigd, dat gij in mij en ik waarlijk en op innige wijze in n ben.
Mijn kind, is dat niet een geheim der liefde! Ja het is overmaat van liefde, en wel een kracht en vermogen van liefde in mijn Hart, waardoor het den sterveling gegeven wordt zich geheel en al, niet slechts met mijn ligchaam maar ook met mijne ziel, ja zelfs met mijne Godheid te vereenigen en daarvan het zoetst genot te hebben.
Hoezeer staan de Engelen daarover verbaasd! Hoe zijn zij buiten zich zeiven van bewondering ! hoe gelukkig noemen zij u!
2. In dit heilig zamenzijn stort mijn Hart die zoete en kostbare genade uit, waardoor de voltrokken vereeniging blijft voortbestaan zoo, dat ik in u en gij in mij blijft.
Want als de gedaanten van het Sacrament verdwenen zijn, dan blijf ik persoonlijk, als God in u, niet slechts als levende in een levenden tempel, cfie door de heiligmakende genade versierd is, maar ook als het blijvend beginsel van bovennatuurlijke heiligheid, uw leven verhoogend door den voortdurenden invloed der heiligmakende genade en door de herhaalde en veelvormige mededeeling der werkende genade; en zoo blijft gij wederkeerig op bijzondere wijze met mij vereenigd.
Vandaar kunt gij, mijn kind, een waarlijk heilig, in zekeren zin een goddelijk leven leiden omdat gij en in uw ligchaam en in uwe ziel altijd mijne Godheid bezit, waardoor gij leeft.
747
Doch deze blijvende vereeniging tussclien u en mij zal volmaakt zijn, dewijl er tussoken mij en tusschen u eene ware gelijkenis, eene ware eenvormigheid bestaat; ongelijkende en onderling verschillende zaken immers worden slechts met moeite en op volmaakte wijze met elkander vereenigd.
Zalige volmaaktheid dier blijvende vereeniging! Zalig zijt gij, mijn kind, als gij door het veelvuldig en godvruchtig ontvangen der heilige Communie, door het ontvangen bij gevolg van vele genaden, door edelmoedige getrouwheid, door volhardenden liefdeijver, u tot deze volmaakte vereeniging zult hebben voorbereid!
3. Wat anders toch spruit er uit volmaakte vereeniging voort, dan eenheid? Derhalve zullen wij niet meer twee, maar op zekere wijze één geheel zijn.
Deze wondervolle zoete en zaligende eenheid, wordt daarom vooral aangeprezen, munt daarom boven alle vereenigingen in het geschapene uit, omdat zij niet uit eene verwarring of zamen-stelling van ons beiden maar uit de hervorming van den een in don ander ontstaat.
Niet echter alsof gij mij in u hervormdet, zooals met natuurlijk voedsel geschiedt; maar gij zult in mij veranderd worden.
Dan, mijn kind, zullen de genegenheden uws harten niet meer uwe genegenheden zijn, uwe begeerte niet meer u toebehooren, uwe vreugden niet meer de uwen zijn.
Neen de natuurlijke neigingen en andere men-schelijke genegenheden, welke gij hebt, zij zullen met betrekking tot dit hervormde leven, zijn als bestonden zij niet, dewijl gij daardoor niet leeft.
748
Maar gij zult in dit nieuwe leven, mijn leven leiden; de genegenheden en neigingen mijns Harten, zullen dan uwe genegenheden, uwe neigingen zijn; de liefde, de wenschen, de vreugde mijns Harten zullen dan uwe liefde, uwe wenschen, uwe vreugde uitmaken.
De afgekeerdheid mijns Harten van het kwaad, van de wereld, van al wat ijdel is, zal uw Hart doordringen en vervullen.
De onmetelijke ijver, waarvan mijn Hart voorde eer en glorie Gods en voor de zaligheid en de volmaking der zielen brandt, zal uw hart ontvlammen.
Wat bitter is, zult gij bevinden zoet te zijn; wat smakeloos is zal uwe smaak aangenaam vinden; wat moeijelijk is zult gij ontwaren gemakkelijk te zijn in Hem, in wien gij leeft en alles zult vermogen.
Gij zult omtrent alle zaken een zelfde gevoelen hebben als het mijne; gij zult willen zooals ik wil; leven zoo als ik: ja, wat meer is, gij zult waarlijk leven, niet gij meer, maar ik in u.
4. Ziedaar, mijn kind, de hoogte, waarop de getrouwe ziel door de heilige Communie wordt verheven! Wie, tenzij hij die het ondervonden heeft, zal al het heilige, al het zoete, al het wondervolle begrijpen van eene ziel, die zoo in mij herschapen is!
Velen zijn tot deze bovennatuurlijke herschepping geroepen, doch weinigen zijn daartoe uitverkoren; niet omdat ik de geroepenen niet tot uitverkoren wil maken, neen maar omdat zij door de genade, welke hun wordt aangeboden zich daartoe niet geschikt maken.
749
Hoevelen toch zijn er, die ofschoon dikwijls tot het heilig Sacrament naderende, evenwel in bijna alle zaken voortgaan de stem hunner natuur te volgen!
Hoevelen ook, die met voldoende zorg zich in staat van genade trachten te bewaren, en, daarmede tevreden, zoozeer de natuur dienen, dat zij hunne handelingen slechts uit natuurlijke neiging of weerzin verrigten!
Hoevelen eindelijk zijn er, die schoon zij ook een godvruchtig of zelfs kloosterlijk leven leidden, en vele jaren daarin doorbragten, nog niet leerden zich boven de natuur te verheffen!
Is het dan te bewonderen, dat deze allen steed onvolmaakt, steeds ongelukkig, steeds ongeschikt tot die goddelijke en volmaakte vereeniging blijven?
5. Doch zij, die in goede gesteltenis dezen staat van hervorming bereid hebben, welk een geluk genieten zij niet! in welk een heilige vrijheid verheugen zij zich! met hoeveel zuiverheid genieten zij mijne zoetheid!
Daarom verachten zij alles, wat vergankelijk is; zij vergeten zicb zeiven; volkomen zich zeiven afgestorven, blijven zij in mij en blijven zij gelukkig.
De grootste zaligheid, mijn kind, de hoogste verheffing, de grootste volmaaktiieid, waartoe de meusch in het sterflijk leven verheven wordt is, in mij herschapen en als verslonden te blijven.
Bewonderingswaardig, ja en onuitsprekelijk is die toestand, waarin het mijne het uwe is en blijft, en het uwe het mijne wordt, en waarin
750
de eenheid en gemeenscliap tusschen u en mij steeds bevestigd wordt.
Welaan, mijn kind, wil het vertrouwen op zulk eene volmaaktheid niet verliezen, maar zijt, na van zulk een zaligen toestand gehoord te hebben, nog vuriger, nog edelmoediger, nog getrouwer, opdat ik op geschikken tijd u tot mij trekke.
6. De leerling. O Jesus, mijne liefde, zuiverste Bruidegom, heiligste God, met hoeveel zoetheid behandelt Gij mij, als Gij zoo dikwerf en zoo vol goedertierenheid in uw honigzoet Sacrament tot mij komt om mij ellendige met TJ te vereenigen, met uwe allerheiligste Menschheid en met uwe aanbiddelijke Godheid!
Door de liefde uws Harten, waardoor Gij U gewaardigt mij zulk een gunst te schenken, bid en smeek ik ü, verteer door het goddelijk vuur al wat in mij voor de volkomenheid dier ver-eeniging een beletsel is! en ontsteek in mij een grooten jjver om edelmoedig en getrouw te zijn ten opzigte van elke inspraak der genade, die mij aanzet, al wat louter natuurlijk is, te boven te streven en zuivere deugden te beoefenen.
Gij, weet Heer, welke begeerte mij ter oor-zake uwer goedigheid aanspoort, mij steeds meer en meer geschikt te maken voor de volmaakte en blijvende vereeniging met ü.
Zie, al wat ik ben, offer ik U en geef ik aan U over: ik geef U mijn hart, opdat het met het uwe vereenigd worde; ik geef TJ mijnen geest, opdat hij door uwen Geest verslonden worde; ik geef mij geheel en al, opdat ik door de kracht-
751
dadige genade van uw Sacrament aan U gelijkvormig en een met U worde.
Neem mij aan, o Jesus! neem mij aan; vereenig mij volkomen met U; neem mij geheel in U op en verander mij in U.
7. O hoe groot en wondervol is de kracht uwer liefde, waardoor Gij de ziel in U zelven herschept! hoe groot is de aflating uwer goedheid! hoe groot ook is de waardigheid en verhevenheid der ziel, die in U hervormd is!
O Heer mijn God! zal ik ooit U zoo mogen genieten ? O moge het waarheid worden, ik smeek het! al de eer en glorie, welke uit zulk een heilaanbrengend, uit zulk een onverdiend gunstbetoon voortspruit, zal aan uw Hart, aan de bron van alle goeds toebehooren.
Laat ik ophouden te zijn, want ik ben om te zijn, wat Gij zijt, o Heer Jesus; dat Gij alleen in mij levet met uwe liefde, met uwen Geest, met al uwe neigingen en gesteltenissen, met uw welbehagen voor tijd en eeuwigheid.
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
het allerheiligst hast van jesus schenkt ons door de heilige communie de gave der volharding.
1. Jesus. Mijn kind, wie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.
En waarom zou hij niet eeuwig leven? hij bezit immers in zich een blijvend, altijd levend be-
752
ginsel, waardoor hij op aarde steeds het leven der genade voortzet, totdat hij zal gekomen zijn tot het leven der genade in den hemel.
Gij zult de waarde van deze heilaanbrengende vruchtquot; der Commtmic begrijpen en met liefde daarvoor ontbranden, als gij eens uwe aandacht vestigt op de grootheid der gave, waardoor men in het leven der genade volhardt.
De volharding, mijn kind, is de voltooijing der deugd, de bewaakster der verdiensten, de laatste en voortdurende zegepraal, de zekere belooning uwer zorgen en bekommeringen, de kroon der eeuwige glorie.
Zonder de volharding mist al het overige, wat het ook zij, zijne eeuwige belooning en vrucht; de volharding alleen regtvaardigt en bekroont alles.
En daarom zijn alle Heiligen voor dit groot geschenk vooral zoo bezorgd geweest, dat mogten zij ook al niet in staat zijn, dit geschenk, als iets wat hun toekomt, te verdienen, zich toch beijverden om geen hinderpaal in den weg te stellen, maar zich met alle vlijt toe te leggen, om door alle middelen, die in hun bereik waren, zich tot het ontvangen daarvan geschikt te maken.
Tracht ook gij mijn kind, na alle hindernissen verwijderd te hebben, u zoo met zorg daartoe voor te bereiden, en gij zult, zoowel als zij, door de heilige Communie deze voortreffelijkste gave der volharding verwerven.
2. Dit mijn kind, heb ik in mijn Hart besloten, dat het Sacrament des Altaars, dat het grootste Sacrament is, ook de grootste genade — de volharding zoude mededeel en.
753
En voorwaar, als ik iji het Sacrement mij zelven aan u geef, iets, waardoor de Majesteit mijner Godheid als eene vernedering schijnt te ondergaan; hoe zou ik dan niet de volharding, geven, waardoor de glorie mijner Godheid nog. vermeerderd wordt?
Derhalve zult gij, ofschoon ook uit u zelven zwak cn vol ellende, hier uit mijn Hart zoovele, krachten ontvangen, dat gij in staat zijt ongedeerd uw einde te bereiken.
Want als de Profeet door de kracht der spijze,, welke slechts een afbeeldsel van dit Sacrament was, den berg Gods bereikte, met hoe veel meer sterkte, die dit waarlijk levengevend en goddelijk voedsel schenkt, zult gij de hoogte der eeuwige henvelen kunnen bereiken?
Hef uwe oogen op en zie, hoe velen, niet minder zwak en ziekelijk uit zich zelven dan gij, dat punt reeds behouden beklommen hebben. Schep nieuwen moed en wandel blijmoedig voort.
3. Wil voor niets onmatige vreeze koesteren, mijn kind, want met mij vereenigd; zult gij u voor elke gelegenheid krachtdadig en gemakkelijk kunnen wachten.
Wat is het begin van uwen ondergang, zoo niet de laauwheid? Want als de ziel door laauw-heid kwijnt, dan moet noodzakelijk het geestelijke u smakeloos en onaangenaam worden en de natuur pr toe komen, om slechts te verlangen en te zoeken, wat natuurlijk is.
Dan begint de mensch uit natuurlijke neiging de bewaking der zintuigen, zijns ligchaams en der vermogens zijner ziel te verwaarloozen en laat
48
754
daaraan tevens, om zijn ziekelijk hart wat op te beuren, den vrijen teugel, en stelt ze vervolgens, eerst wel is waar niet zonder eenige huivering, doch later allengs stoutmoediger aan de verleiding der zonden bloot.
En daardoor stort liy langs drie trappen in het verderf neder. Want eerst handelt hij onvoor-zigtig, als hij zich in het naaste gevaar der zonden bevindt; ten tweede tracht hij niet vurig te bidden en de goddelijke genade af te smeeken om aan het gevaar te ontkomen en niet te vallen; ten derde geheel alleen en ongewapend in het midden der vijanden, die zoowel in als buiten hem zamen-spannen, speelt hij in zekeren zin met het gemaskerd monster, totdat hij eensklaps overvallen wordt en toestemt en in den afgrond nederstort.
4. Waardoor, mijn kind. zult gij zooveel onheil zeker en ligtelijk keeren, tenzij door het heilzaam Sacrament, dat u met mij vereenigt, met de banden der liefde aan mij vasthoudt en u deelgenoot maakt van mijne kracht.
Wat is er geschikter, om de laauwheid van uwe ziel te weren, dan de veelvuldige en godvruchtige Communie, waardoor de ijver der goddelijke liefde in u komt en u geheel doordringt?
Ja, zelfs wanneer zich tusschen de vorige en de volgende Communie wederom een begin van laauwheid zoude voordoen, dan zal eene nieuwe Communie, godvruchtig ontvangen, dit verdrijven en den vorigen yver herstellen. Want warmte en koude, ijver en laauwheid kunnen niet te gelyk in een hart wonen.
Wat meer is, mijn kind, de heilige Communie
755
roept geheel den mensch tot het innerlijke, verzamelt al de vermogens der ziel en de zinnen des ligchaams om het heilig gastmaal met mij in vrede en blijdschap te vieren.
Hiertoe spoort ons echter de bedorvene neiging der natuur niet aan, neen deze wordt juist onderdrukt in dat goddelijk geheim, dat de hartstogteu der ziel beteugelt en de ongeregelde bewegingen des ligchaams regelt.
Hier doen de hemelsche geneugten terwijl zij verzadigen tevens meerder begeerte naar zich ontstaan; doch de wereldsche vreugde, die welligt vroeger genoten is, wordt zoo walgend, dat de smaak daarvan verachtelijk en onwaardig schijnt.
Als gij derhalve dikwijls door de heilige Communie uwen geest vernieuwt, door u tot mij te keeren, dan zult gij, door de eigen ondervinding nws harten geleerd, begrijpen, hoezeer gij verpligt zyt en van hoeveel belang het voor u is, getrouw te zijn.
Daarom zult gij in den tjjd, die tusschen uwe Communie verloopt, op uwe hoede trachten te zijn om u niet van zelf in gevaar te begeven. En als gij u ooit, hetzij uit noodzakelijkheid hetzij onvoorziens in gevaar zult bevinden, dan zult gij aan het verkeer met mij, dat gij in de Communie geleerd en steeds aangekweekt hebt, gewend gemaakt, terstond tot my uwe toevlugt nemen, bidden en smeeken, u zeiven wantrouwen en op my hopen, uw best doen het gevaar zoo spoedig mogelijk te ontvlugten en u naauwer met mij te vereenigen.
Als gij dit doet, mijn kind, dan zult gü over
756
slangen en adders wandelen en leeuwen en draken onder den voet treden en aan elk monster der zonde ontkomen en eindelijk behouden en ongedeerd uw doel bereiken.
5. Als gij dus, mijn kind, u niet dikwijls in dit Sacrament voedt met mijn Vleescli en Bloed en niet genoeg medewerkt met de genade van het Sacrament, dan zult gij in het bovennatuurlijk leven niet volharden.
; En let wel, deze medewerking zelve wordt door de herhaalde Communie gemakkelijk en zoet gemaakt, wegens de bijzondere genade, die door het Sacrament met dat doel wordt geschonken ea wegens de bijzondere liefde, die uit mijn Hart evergestort wordt en alles ligter en zoeter maakt.
Ziedaar dan de wijze om die gave aller gaven, de volharding ten einde toe, door het veelvuldig en godvruchtig naderen tot de heilige Communie te verkrijgen.
l Welaan dan mijn kind; het is voor u eene zaak van het hoogste belang, zijt sterk en groot-ijioedig zooals het een leerling mijns Harten past. Maak getrouw gebruik van de middelen; blijf standvastig met mij vereenigd; zoo zult gij u die onmetelijke en kostbare goederen verwerven, welke bier met de heilige volharding gepaard gaan en baar in de eeuwigheid volgen.
6. De leerling. Hoe onmetelijk, O Heer Jesus, hoe kostbaar zijn die goederen! Zoo groot zijn zij, dat uwe Heiligen daarvoor gaarne al het overige ten offer bragten en bij het genot hunner zoetheid, dikwerf in overmatè van geluk tranen stortten.
757
• Hóe zoude ik clan willens kunnen zijn hetgeen zoo veel zaligheid biedt, voor de ellende der zonde te verruilen ? hoe zoude ik willens kunneii zijn uwe liefde en vriendschap vaarwel te zeggen, om de liefde te winnen van den vijand mijner zaligheid?
Want ik zal die goederen, welke het gevolg eii de vruchten der liefde zijn, niet verliezen zoo ik niet de liefde zelf opgeef en uit mijn hart verjaag. Immers de liefde zal zich nimmer uit eigen beweging van mij verwijderen.
Gij hebt mij het eerst bemind, beste Jesusj Gij zijt het eerst tot mij gekomen; en zie Gij zijt niet de eerste, die heen gaat. Gij zult mij niet verlaten, als ik niet eerst U verlaten zal hebben. Zoo welwillend is de goedheid uw3 Harten.
O Jesus, duld niet dat ik u verlate. Wat blijft mij zonder U over, dan duisternis, rouw, angst en bitterheid, ellende en de eeuwige dood?
Ach duld niet dat mij zulke kwalen overkomen. Geef, Heer, geef dat ik met U vereenigd liever eiken dood des ligchaams sterve dan U te verliezen, die het leven mijner ziel en de bron van alle goederen zijt.
Om de liefde van uw Hart, ter wille van het Hart uwer maagdelijke Moeder, om alles wat U dierbaar is in den hemel en op aarde, bid en smeek ik IJ, schenk mij de volharding, verleen mij genade geef mij moed, om de middelen door U aangeboden, met kracht in het werk te stellen.
7. Ik ben wel is waar zwak. Heer, en ziek;
758
doch Gij zyt almagtig en goed. Versterk mij derhalve en help my. Zijt mij de God, die zalig maakt, en zij uw Hart mijn toevlugtsoord, om mij te zaligen.
O Jesus, goede Herder! om uws naams wille, leid my, en voed mij met U zeiven en verkwik mij met het levend water, dat uit uw Hart ontspringt, opdat ik voortga U blijmoedig te volgen.
O Jesus hemelsche Geneesheer! Ontferm Uover mijne veelvuldige ellende, roei mijne gebreken uit, schenk my krachten weder om niet op den weg te bezwyken.
O Jesus, mijn Leermeester! leer my uwen wil volbrengen; rigt myne schreden ten einde toe.
O Jesus, mijn Beminde! verkwik mij, troost my in droefheid, help my in moeyelijkheden, wek my op, spoor my aan om voort te gaan en te volharden.
O Jesus, goddelijke Bruidegom mijner ziel! houd mij vast; trek my achter U aan; zie, zoo viywillig door U voortgetrokken, zal ik wandelen door uwe kracht, zal ik onvermoeid voortloopen tot het zeker en eeuwig bezit.
v v
759
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
het allerheiligst ha.ht van jesus geeft ons door de heilige communie een onderpand der toekomstige glorie.
1, Jesus. Die mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, heeft het eeuwig leven; en ik zal hem opwekken ten jongsten dage.
Ziedaar, mijn kind, een groot geheim, maar een groot geheim der liefde, een groot geheim der troost.
Want hier in dit heiligst Sacrament ontvangt gij de artsenij der onsterflijkheid en het zinnebeeld der opstanding.
Vandaar dat niet slechts de ziel, die door my beleefd en geheiligd wordt, tot een voortdurend zalig leven geraakt, maar ook het ligchaam, schoon onedeler en aan bederf onderhevig, door de vereeniging en verligchaming met mijn levengevend en glorierijk ligchaam, onsterflijkheid en eeuwige glorie deelachtig wordt.
Niet dus wegens de heiligmakende genade alleen, neen, maar om een zekere nieuwe beweegreden, wegens de heilige Communie, zal ik en uwe ziel eeuwig blijde en zalig maken, en uw ligchaam hervormen en het, mijn ligchaam nagebootst, met heerlijke gaven op bijzondere wijze versieren.
Ziedaar mijn kind, de verblijdendste en wondervolste vrucht der heilige Communie, die alle overige vruchten voltooit en bekroont.
2. Mijn kind, als de goedheid mijns Harten al haar grootte wil toonen, zie, dan staan haar al zijne overige hoedanigheden en krachten ten dienste, en dan yereenigen deze zich en arbeiden zij om de zaak te veredelen en tot volkomenheid te brengen.
Welnu dan; de liefde mijns Harten heeft besloten in het heilig Sacrament des Altaars de grootte harer vrijgevigheid zoo ten toon te spreiden, dat hare glorierijkste vruchten voortduren in alle eeuwigheid.
Wil u dus niet verwonderen, als dit geheim overvloeit van zoo vele en groote wonderwerken, overvloeit van zoo vele en groote goederen; als het geheel verheven, geheel heilig, geheel liefelijk, geheel vol vertroosting is.
Het grootste wonder wel is waar u hier toegezegd is, dat niet slechts uwe ziel maar ook uw ligchaam leven zal gedurende geheel de eeuwigheid; doch dit is nog minder dan hetgeen reeda ■voor u is geschied. Minder namelijk is het, dat de mensch leeft in eeuwigheid, dan dan dat God sterft in den tijd; minder is het, dat de mensch opgewekt wordt tot een verheerlijkt leven in den hemel, dan dat God zich vernedert tot een verborgen leven in dit Sacrament.
Hoe toch zouden de ledematen niet opstaan, -terwijl het hoofd verrijst? En hoe zou hij niet eeuwig leven, die het eeuwig leven in zich heeft? Derhalve zult gij, als ik, die uw leven ben, zal gekomen zijn, met mij verschijnen in glorie.
Zie mijn kind, van deze altijddurende glorie
761
hebt gij een onderpand in het Sacrament, een onderpand, niet onverschillig welk ook, maar dat zooveel waarde heeft als mijn belofte.
Zie dan eens, welke zekerheid de hcmelsche Yader van zijnen kant u van uwe toekomstige zaligheid heeft gegeven, daar Hij op deze wijze Zijn eeniggeboren Zoon tot borg heeft geschonken ! . ' quot;
Wat echter uwe vreugde en uwen troost ge^ heel volkomen moet maken, dat bezit gij, rijkelijk in dit onderpand, zoolang gij slechts van uwe zijde die allerzoetste zekerheid niet onzeker maakt.
Wat blijft derhalve over mijn kind, tenzij dankbaar en getrouw te zijn, u te verblijden over de goedheid mijns Harten, do u aangebodene goederen te genieten, en, zoo dikwerf gij mij ontvangen zult, u blijde te herinneren aan de eeuwige zalige heid. wier onderpand gij bezit; en welke gij reeds bij voorbaat geniet ?
Als hetgeen beloofd, is, zal gekomen zijn, dan zal het gebruik van het Sacrament ophouden, en dan zult gij niet meer voorloopig een deel- der zaligheid bezitten maar de zaligheid zelve in hare volheid en dan zult gij daarin binnentreden, en van haar doordrongen worden. . .
Dan zal het geloof plaats maken voor de aanschouwing, de hoop voor het genot; doch dé liefde, .die blijvend is, zal zich uitstorten in eeuwige blijdschap. In dio zaligheid, die de uwe zijn zal, zult gij, niets ademen dan liefde, niets spreken dan liefde, niets meer, doen dan uit liefde; want gij zult in het rijk zijn, dat-*- niet anders dan het rijk der liefde is. JiLwf y t r«H
762
4. Tot het rijk der liefde voert het Sacrament der liefde; hoe beter de liefde hier gevoed, hoe volmaakter zjj in dit leven in uw hart is ontvlamd, des te meer zal zij u daarboven vervoeren en des glansrijker in u schitteren tijdens de eeuwigheid.
Zoolang dus, mijn kind, de schaduwen der sterflijkheid niet verdwijnen en de dag der onsterflijkheid niet aanbreekt, moet gij onderworpen door de liefde leven, vreedzaam toenemen in zuivere liefde.
Al wat gij rondom u aanschouwt, hetzy het van voorspoed of tegenspoed getuigt, moet gij met een zelfden blik vol zuivere liefde aanzien, te midden van dit alles mij alleen tot doel hebbend, mij in wien gij het leven, de verrijzenis en de zaligheid bezit.
Als gij het sterfelijk leven, wegens de ellende daarmee gepaard, zwaar vindt, weet, dat gij des te beter toekomstig geluk zult smaken, naar de mate gij de ellende van dit tegenwoordig leven meer zult hebben ondervonden; en dat gij des te zoeter in den hemel aan mijn Hart zult uitrusten, naar mate gij in de wereld uit liefde tot mij zwaarder lijden verduurd zult hebben.
Zijt intusschen blij te moede mijn kind, en krachtig; herstel uwe krachten en uwen moed door dit levengevend Sacrament: blijf gelijkvormig aan mijn welbehagen uit liefde tot mij in leven en in sterven.
5. De leerling. O overmate van goedheid! O Jesus! wie begrijpt er in dit leven, welk een Hart Gij bezit I
763
Zie, Gij zelf schenkt U aan mij in dit Sacrament, om mij alles te verschaffen, wat ik voor het tegenwoordige begeer; en tevens geeft Gij U zeiven aan mij als een onderpand der eeuwige zaligheid, die Gij my uit onverdiende vrijgevigheid beloofd hebt.
Dank zij 17, beste Jesus, eeuwige dank, voor zooveel liefde van uw Hart.
Geheel mijn boezem juicht over eene gave, die zoo groot en zoo kostbaar is, die op zoo beminnelijke en zoete wijze wordt geschonken, waardoor Gij mij het zoetste vertrouwen op eene eeuwige zaligheid verleent.
Ik bid U, o Heer mijn God, ik bid U smee-kend, mij de krachtdadige genade te schenken om mijne keuze ter hemelsche glorie, die van uwen kant zoo zeker is en op zoo goddelijke wijze verzekerd wordt, niet van mijnen kant te verijdelen, maar door getrouwheid en goede werken, en ware verdiensten ook van mijne zyde zeker te maken.
6. O Jesus de beminnelijkste van allen, met welken ijver en blijmoedigheid moet ik U dienen, met welk een moed de ruwe wegen bewandelen, met welke liefde aan TJ gehecht blijven om tot die onuitsprekelijke glorie te geraken, waarvan ik hier een voorsmaak geniet, en waarvan mij zulk een onderpand wordt geschonken 1
Ach Jesus, myn Beminde, zuiverste Bruidegom myner ziel! als het reeds zoo zoet is U te genieten in deze ballingschap, wat zal het dan in het vaderland zijn? Als uwe vertroostingen in het heilig Sacrament reeds zoo zalvend zijn, wat
764
zullen zij zijn in uw rijk? als het hart reeds zoo Tervoerd wordt door de omhelzingen van U, die hier slechts gesluijerd woont, wat dan eindelijk zal die omhelzing uitwerken als ik U van aan* schijn tot aanschijn zal aanschouwen, aan uw Hart rusten en met de stroomen uwer geneugten verzadigd en bovenmate gedrenkt zal worden?
O mijn God! als ik hier aan denk, dan wordt alles, wat ik op aarde ontwaar, mij lastig en walgend.
Het leven zelfs verliest al zijn aantrekkelijkheid, dewijl niets daarin mij volkomen bevredigen of geheel verzadigen kan.
Ja zelfs uwe vertroo.stingen en uwe eigen zoetheid doen mij een wonderlijke en onuitsprekelijke kwelling ondervinden, omdat zij mij U duidelijker doen kennen en des te vuriger naar TJ, die de bron van alle vertroosting en van alle zoetheid zijt, doen haken.
Naar U zeiyen, o mijn Jesus, naar U zeiven dorst ik; ik wensch U zonder sluijcrs te zien; ik begeer U openlijk te aanschouwen in uwe glorie; ik brand- van verlangen en hoop U in eeuwige liefde te-genieten!
i Kom clan, mijne liefde, kom: ontsteek mij, verteer mij, . ontbind mij opdat ik met U zij, o mijn eenigste begeerte, mijn eenigste goed!
fltogabiinff atomiifs ^hnimoS njjin . •lt;i« »J li ai iooa oos ïl«»i r
«s eaS» *yu .V? iabt
teil ui ao^aiftfomhav sw;.' en'-, quot;s:;-; ■ .... iKw Basvlas ooa ebton Jr?—ifiad
765
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Korte Zamenvatting.
het allerheiligst hart van jesus is alles voor ons.
1. Jesüs. Mijn Hart, mijn kind, dat gij in het heiligst Sacrament als een onderpand uwer toekomstige heerlijkheid bezit, en dat in den hemel «we zaligheid zal uitmaken, is intussohen, zoo lang gij nog op aarde verwijlt, alles voor IJ.
Immers het is geheel, met al wat liet bezit, ter uwer beschikking en tot uw genot geschonken.
Dit Hart echter, dewijl ik eene mensehelijke natuur bezit, is wel is waar een mcnschelijk Hart, kan bijgevolg ten uwen opzigte ook op mensehelijke wijze gevoelen; doch wijl het met de goddelijke natuur persoonlijk is vereenigd, is het goddelijk tevens, het Hart namelijk van een goddelijk persoon, bezit dus al wat goddelijk en oneindig is.
. ' Zie, zoo ben ik dan de bron van alle goederen, die steeds toegankelijk is, steeds springt, waaruit gij altijd putten, doch welke gij nimmer zult kunneu ledigen.
Hier, mijn kind, hier ontwaart gij alles, wat voor u noodzakelijk, alles wat nuttig voor u is. l Als somtijds de geest in u verkoeld is, hier wordt ze ontstoken, hier wordt uw geest her-iieuwd, hier ontvangt gij de innerlijke levens-krachit weder terag.
Als. gij misdaan hebt, hier zult gij wederom
766
barmhartigheid verkregen, hier vergiffenis verwerven, hier den vrede terug erlangen
Als gij van zwakheid kwijnt, hier vindt gij herstelling, hier zult gij versterkt, hier wederom met goddelijke kracht uitgerust worden.
Als gij raad, moed of hulp noodig hebt, hier zult gij ze verkrijgen.
Als gij genade van God, als gij uw heil, eene gunst, als gij wezenlijken troost begeert, hier zult gij ze vinden.
In één woord, al wat tot uw waar geluk verstrekt, hier ten allen tijde en op elke plaats, in gezondheid en in ziekte, in leven en in dood zult gij het verkrijgen.
2. Daarenboven mijn kind, is mijn Hart in dit Sacrament voor u ook een voorbeeld van alle deugden en van alle heiligheid.
Beschouw met de oogen des geloofs, bemin en volg de deugden mijns Harten na, die allen één geheel vormen, evenwel elk in het byzonder blijven voortbestaan. Eene liefde omsluit, veredelt en openbaart ze allen.
Beschouw hier de zachtzinnigheid van de liefde mijns Harten, zijne nederige liefde. Beschouw hier het Hart van den God, die zich waarlijk verborgen en vernietigd heeft, en tot zulk een diepte zich vernietigd heeft! Hoe dieper gij in overweging daarin doordringt, des te dieper zult gij den afgrond der vernedering peilen en des te beter de grootte der goedertierenheid ontwaren, waardoor mijn Hart zooveel verdraagt, zooveel l\jdt uit liefde tot u; terwijl het toch altijd zachtmoedig, altijd voorkomend blijft jegens allen.
767
Beschouw zijne toewijding. Overweeg, hoe het zich aan den dienst des Vaders wijdt; hoe het zich aan zijne belangen ten offer brengt hoe het altyd bezig is met hetgeen Hem welgevallig is.
Beschouw zijne armoede. Dringt tot in het binnenste van dit Hart door, zie welke zyne gewaarwordingen zijn ten opzigte van de goederen dezer wereld. Ga eens na, hoe het daarvan gebruik maakt. Ga eens na hoe het al, wat passend is, ontbeert. Zie hier het beeld der heilige armoede.
Beschouw zijne zuiverheid. Ja, mijn kind, zie en ga met aandacht na hoe het een ligchaam bezit, dat op zekere wijze geestelijk geworden, altijd en overal zuiver is als een lichtstraal der zon; zie en ga met (aandacht na, welk gebruik het maakt van de zintuigen; zie en beschouw oplettend hoe hoe heilig al zijne genegenheden zijn. Ziehier de spiegel der zuiverheid.
Beschouw zijne gehoorzaamheid. Beschouw mijn kind en sta verbaasd. Want zie op de stem van een schepsel, op het woord des priesters, is mijn Hart tot alles bereid; en mogt ook de priester spreken alleen uit vuig winstbejag, ja mogt de priester een bedorven mensch zijn, toch ben ik, als hij de woorden der heilige Consecratie uitspreekt, terstond tegenwoordig en is myn Hart tot alles bereid. Op welke plek ik ook geplaatst wordt, daar verblijf ik met een onderworpen Hart. Hoe men mij ook behandelt, schoon ook niet ongevoelig daarvoor, ben en blijf ik evenwel zalig. Ziedaar, mijn kind, het rigt-snoer der volmaakte gehoorzaamheid.
768
Beschouw zijne voorzigtiglieid, Onderzoek god-vmehtig welke voorzigtigheid ik u in het heilig Tabernakel door mijn voorbeeld leer, in de keuze en toepassing der middelen om uw doel te bereiken ; welke in de keuze van uwen omgang, dewijl ik altijd met de Engelen verkeer; welke in het openbaren van gehechtheden, hetzij uit neiging hetzij uit weerzin voortgesproten.
• Beschouw zijne rechtvaardigheid. Zie hoe mijn Hart in zijn Sacramenteel leven al zijne bezigheden tot God, wien alles behoort, terugbrengt. Onderzoek en onthoud met welke getrouwheid het ijlles, zoowel het kleine als het groote, tot Gods glorie rigt.
Beschouw zijne sterkte. Let op de kracht, welke mijn Hart toont als het met een tevreden en onbezweken gemoed verdraagt, al wat bitter is van den kant der ongeloovigen, der zondaren eu laauwen en van alle ondankbaren; zoowel als wat de plaats betreft, waar het wordt verlaten, of verwaarloosd of ook wel onwaardig wordt behandeld; als het volhardt ondanks den strijd en tegenstand welken ook, in de plannen der goddelijke liefde; als het die beletselen zeiven gebruikt om des te zuiverder liefde voor God en voor de menschen te toonen.
Beschouw zijne gematigdheid of bescheidenheid. Immers het maakt . onderscheid tusschen den mensch die zondigt, en tusschen de zonde van den mensch. Wetende, dat de. mensch een werk van God, doch dat de zonde een werk des menschen is, . wenseht en zoekt het met een onvermoeid geduld, de zonde te verdelgen maar den
769
mensch te behouden. Het onderscheidt tusschen de natuur en tusschen de genade, tusschen den schijn en het wezen der dingen. Het onderscheidt tusschen goederen eu goederen en keurt die beter, welke door den goddelijken wil geeischt of liever gewenscht worden.
Beschouw zijnen ijver. Het brandt hier van begeerte de zielen zalig te maken, daartoe grijpt het allo gelegenheden aan, en arbeidt het op wondervolle wijze. Met dat doel stort het bij dag en bij nacht gebeden; met dat doel geeft het een voorbeeld van langmoedigheid, ontferming en van alle deugden; met dat doel spreekt het op vele en verschillende wijzen tot de zielen, met dat doel geeft het nu inspraken dan aansporing, nu eens bemoedigt het, dan weder dwingt het. Zoo leert het hier den ijver, die voor allen mogelijk doch voor mijne beminnaren gemakkelijk is.
Beschouw zijne edelmoedigheid. Zie eens, wat het geeft en met welke blijdschap het geeft; zie, het geeft vol vreugde niet slechts, wat het bezit maar ook, wat het is; niet slechts genade, maar ook zijne verdiensten, en zich zeiven bovenal. Zie eens, wat het ten offer brengt en met welk een edele liefde. Zie eens, welke vertroosting het ondervindt als, tot glorie van God, het hart des menschen vertroost wordt.
Beschouw zijne volharding. Hier brengt het in heiligheid het eene jaar na het ander, de eene eeuw na de andere door. Vergelijk daarmede eens den tijd van uwe volharding gedurende uw kortstondig leven. Het volhardt, niet zoo als gij,
770
nu eens verflaauweud, dan weder nieuwen ijvei' toonend, maar altijd met den zelfden ijvor. Het volhardt met vreugde, omdat het volhardt uit liefde.
Ziedaar mijn kind, de kroon der heiligheid, de kroon, die twaalf sterren in zich bevat: de sterren aller deugden, die mijn Hart versieren en, elk in het bijzonder, mijne liefde in schitterende en glansrijke stralen teruggeven.
Want de liefde mijns Harten is eene liefde, die nederig, zachtmoedig vol toewijding, bereidvaardig, zuiver, gehoorzaam, voorzigtig, goed geregeld, krachtig, bescheiden, vol ijver om geloof, hoop en liefde aan te kweeken, edelmoedig en alles adelend, ten einde toe volhardend is.
3. Eindelijk, mijn kind, mijn Hart is de weg, de geleider en de deur des hemel:
De veiligste weg, want dien volgend zult gij niet kunnen dwalen; de korste weg, omdat hij, meer dan eenig ander, regt tot het doel leidt; de aangenaamste en gemakkelijkste weg, dewijl hij de weg der liefde is; kortom de weg, dien al mijne Heiligen bewandeld hebben en waarop een ieder, die hem bewandelt, een Heilige wordt.
De geleider, die u in elke gelegenheid beschermen en tegen alle gevaren verdedigen zal; die u met velerlei genaden ondersteunen en zelfs met het brood der Engelen versterken zal; die u verkwikken en heiligen zal door de inzage in mijne geheimen, door welke hij u zal leiden, en uw hart en geest blijde en heilig tevens zal bezig houden, voortgaande van het eene geheim tot het ander, van de eene deugd tot de andere, van
771
den eeuen trap van heiligheid tot den andere, totdat gij in het rijk des hemels zult zijn aangekomen.
De deur, buiten welke er voor n geen andere is om in den hemel te worden toegelaten; de deur, waardoor oen ieder, die binnentreedt, voor eeuwig tot heil en tot zaligheid komt.
Wacht u derhalve, mijn kind, te luisteren naar hen, die nog van een meer verheven en beteren weg voor volmaaktere zielen spreken, van eenen weg, die niet de weg mijns Harten, maar der Godheid alleen is, van eenen weg die, met voorbijzien of verwaarloozing mijner Menschheid, u op verhevene wijze door de Godheid alleen tot uw doel zal brengen.
Wie u dit ook zeggen moge, hetzij hij een mensch of een Engel mogt wezen, wil hem noch uw geloof noch nw vertrouwen schenken.
Want door mijn Menschheid ben ik tot de menschen gekomen, en door die zelfde Menschheid moeten de menschen tot mij komen.
Die een anderen weg wil beproeven, zal afdwalen; hij zal ronddolen met een dorren geest en met een verdroogd hart; dikwerf van innerlijke oefening en verkwikking beroofd, zal hij moede worden; ja eindelijk gevaar loopen geheel te bezwijken.
Wat u betreft, mijn kind, zijt mijn Hart indachtig, waarin gij alles vindt. Bezoek mij hier dikwijls; zijt dikwerf hier bij mij tegenwoordig; bid, dank en loof hier, luister hier naar mijne woorden en overweeg mijn Hart; beschouw hoe ik met u blijf en u alle gunsten aanbied.
Welaan, mijn kind, nog een weinig tijds en gij zult veilig aan mijn Hart uitrusten. Blijf intus-
772
schen met mij bezig en ik zal mij met u bezig houden.
Houd u bereid, want zie, eensklaps za! ik komen en u tot mij nemen in mijn rijk, dat eeuwig duurt.
4. De leerling. O zeker, beminnelijkste en liefdewaardigste Jesus, ik zal altijd, totdat Gij komt, uw Hart indachtig zijn; daarin zal ik leven, daarin met ü bezig zijn, daarin mij bereid houden.
Hoe zoude ik ooit dat Hart kunnen vergeten, waarin ik alles vind?
Zie, o eindelooze zoetheid! nu reeds is uw Hart, mijne rust, mijne ware zaligheid.
Veiliger, zekerder en lieflijker zal ik hier rusten, hoe wijzer, hoe magtiger, hoe zoeter Gij mijn Heer en God zijt.
Als de wereld lagen legt, als do duivel bekoort, dan zal mijn hart niet verontrust worden; want zijne woning is in vrede opgetrokken, want het woont onder de hoede van den Allerhoogste, in uw Hart zeiven.
O mijne ziel! hoe innig zult gij in Jesus Harte mot uweu God vereenigd zijn! Hoe volmaakt bij Hem tegenwoordig wezen! Daar zult gij altijd met Hem zijn; in Hem zalig leven. Hem zien, niet afgebeeld maar in u overgestort; Hem beminnen, niet in schijn maar tastbaar bij U tegenwoordig; Hem bezitten niet als Hem bij u houdend maar als u bezittend.
In dit paradijs der zuiverste geneugten stroomt u aanhoudend geluk toe, en ongehinderd geniet gij de goederen van het hart van Jesus, uweu Heer en God.
O Hart van mijn Jesus! Hart van mijnen God! Ware hemel, eeuwige rust aller Uitverkorenen!
Dit worde mij slechts gegeven, dat ik altijd moge wonen in ü, ü moge genieten; dan zal er op aarde niets aan mijn geluk ontbreken.
Want Gij . zijt de bescherming en veiligheid uwer dienaren. Gij de belooning en glorie van hen, die in U volharden; Gij de blijdschap en zoetheid voor die U genieten.
In U is licht voor den geest, sterkte voor het hart, heil voor de ziel, volmaaktheid der heiligheid en voltooijing der zaligheid.
O Hart van mijn Beminde! waarin oneindig meer en betere goederen zijn dan ons verstand begrijpen of ons hart bevatten kau, waarom zoude ik buiten U goederen zoeken V Zie in U zijn alle goederen.
5. Derhalve o beste Jesus, slijte ik in uw Hart mijn zalig leven; ach dat de dood mij nergens anders vindc dan in uw Hart! Moge ik daar eindelijk mijnen geest geven!
Ja moge de liefde bewerken, dat ik nu reeds in uw Hart een gestorven leven leide zooals Gij in het Sacrament leidt!
Welke dood is zaliger dan deze? Welke rust kan met deze worden vergeleken? Zie deze is mijne rust des doods, waardoor ik mij van alles onthechten, en in en om U alleen, met zuivere liefde, wensch te leven.
O Jesus mijn leven en al mijn goed! Aldus volkomen gestorven, zal ik zoo zuiver voor TJ leven, dat als het einde van mijn sterflijk leven zal aanbreken, mij niets meer overblijft, dan tevreden aan uw Hart mijnen geest te geven!
Mijne laatste verzuchting, zij de zucht van uw
774
stervend Hart; eene verzucliting van onderworpcue zuivere liefde! Moge ik sterven van liefdé, zooals G jj gestorven zijt! Moge ik sterven als een offer van zuivere liefde, dat in nw Hart voltrokken wordt.
O Heer mijn God, zal deze dood niet de zalige rnst, de zoete slaap zijn, waarin ik in dit aardsche Vwllingsoord aan uw Hart insluimer, om aan uw Hart in het rijk uwer glorie te ontwaken, en veilig uit te rusten, en voor eeuwig blijde te zijn?
Dit, o dit hoop ik, mijn Jesus en mijn God! dit smeek ik U, o eenigst verlangen mijns harten, mijn hoogste goed!
G. O Hart van Jesus, Uw naam kan niet genoemd worden zonder tot liefde te ontvlammen; niet gedacht worden zonder troost te verschaffen, niet worden afgebeeld zonder verkwikking te schenken ; wat zalhet dan zijn U te aanschouwen, ontdaan van eiken sluijer, U in waarheid te omhelzen, met uwe eeuwige vreugde verzadigd te worden?
O onbegrijpelijke zaligheid, gelukkigst leven, leven zonder einde, zonder wisselingen, leven vrij van allen tegenspoed, vol van alle goederen ! Hoe verlustig ik mij in uwe herinnering! hoe brand ik van begeerte naar U!
Kom, verschijn, o Jesus, volmaakte zaligheid! hip.i, mij binnentreden, o Heer, in uwe vreugde! deelgenoot worden van alle Engelen en Heiligen om met hen den eeuwigen lofzang der liefde uws harten aan te heffen!
O zaligheid boven alle zaligheid verheven! Eeuwig, en langer nog, zal ik U aanschonweu, U beminnen, ü genieten, tot eere en blijdschap uws Harten, o Jesus, o mijn God en mijn alles!
775
TEE GEDACHTENIS.
Wie gij ook zijt, denk er aan, hoezeer Jesus zelf de godsvrucht tot zijn allerheiligst Hart wenscht aanbevolen te zien. Immers toen Hij aan de Eerwaardige Margaretha Maria verscheen, sprak Hij: Doze godsvrucht beveel ik aan allo geestelijken en kloosterlingen, als een krachtdadig middel om tot heiligheid en tot de volmaaktheid van hunnen staat quot;te geraken; ik beveel haar aan de arbeiders voor het heil der zielen, als een zeker hulpmiddel om do harten, zelfs do verstokste harten te treffen; ik beveel haar eindelijk aan alle geloovigen als de degelijkste godsvruchtoefening en als het meest geschikt hunne hartstogten te overwinnen, den vrede te verkrijgen, hunne gebreken uit te roeijen, goddelijke en vurige liefde te verwerwen, om in korten tijd tot groote volmaaktheid te geraken. Rijkelijk zal mijn Hart zijne schatten uitstorten over allen, die zich aan hetzelve toewijden.quot; 1)
„Deze godsvrucht,quot; zoo zegt de heilige Alphousus, „is geheel de tjepassing der liefde tot Jesus. D zo liefde echter is de beste van alle godsvruchtoefenin-gen. ïeregb wordt het betreurt, dat er vele Chi is-tenen zijn, die zich aan verschillende vrome oefeningen wijden, doch deze uitstekende godsvruchtoefening verwaarloozen, teregt wordt het betreurd, dat vele predikers van het woord Gods en vele Biechtvaders, die vele oefeningen van godsvrucht aan do hunnen inprenten, nauwelijks of in het geheel niet spreken van deze godsvruchtoefening, die evenwel de voornaamste van elk Christen moet uitmaken. Deze nalatigheid is oorzaak, dat de zielen zoo weinig voortgang maken in deugd, in de zelfden gebreken blijven voortleven, en zelfs in groote zonden hervallen.quot; 2)
1) De Maand van het H. Hart van Jesus; goedgekeurd door den Aartsb. van Parijs.
2) Inleiding in de Novene tot het H. Hart van Josus.
776
Met regt dus roept de heilige Bruid van Jesus Harte uit: „Waarom kan ik der geheele wereld de genadeschatten niet kenbaar maken, die in het Hart van Jesus liggen opgesloten en welke Hij zelf rijkelijk wil uitstorten over hen, die Hem zijn toegewijd! Hoor deze godsvrucht wenscht Hij de zielen voor den ondergang te bewaren en in haar het rijk zijner liefde te stichten, der liefde, die niet toelaat, dat ééne dei-zielen, Hem toegewijd, verloren gaat.quot; 1)
NASCHRIFT.
1. Zie, Heer Jesus, door een nieuw gunstbewijs, dat Gij bij zoo vele andere en ontelbare gevoegd hebt, heb ik voltooid, wat ik mij op den rand des grafs bad voorgenomen aan uw Hart te wijden ; doch hoe onvolmaakt mijn werk is. Gij weet het, die uwe gaven naar waarde kunt beoordeelen, en mijne ondankbaarheid volkomen kent. O Jesus, zachtmoedige en nederige van Harte ! Om de goedigheid uws Harten zelve, die U bewoog, mij onwaardige zoo vele goederen te schenken, bid en smeek ik U, al mijne gebreken en al mijne ondankbaarheid te willen vergeven.
2. Vertrouwend op de bekende goedheid uws Harten, bied ik U, beste Jesus, dit werkje, dat ik uit pligt, hoe onvolmaakt dan ook samenstelde, aan, vurig smeekend, het te willen aanvaarden, te zegenen en daaraan die heilige zal-
1) De Eerwaardige Margaretha Maria.
777
jegug ving uws Harten te willen schenken, die het U ([e smakelijk en tot een krachtdadig middel maakt Hart om de harten tot TJ te trekken en te zuiveren, kelijk ze met uwe deugden te versieren en met uwe swijd! heiligheid te volmaken, om ze eindelijk met r ffl11 ^ vereenigen en in U te doen opgaan, tot e^dov eeuwige glorie van U.
3. Voor uw aanschijn neergeknield, o Heer mijn God, bid ik U dringend voor allen, die dit werkje zullen gebruiken. Ik vraag U voor hen, bijzondere en overvloedige genaden opdat zij waarlijk leerlingen en Apostelen uws Harten worden, zachtmoedig en nederig van harte; dat zij bij U mijner indachtig mogen zijn, die stbe- niet waardig ben een leerling, veel minder een Ibare Apostel uws Harten genoemd te worden en dat tij op zij voor mij bidden mogen, opdat ik mijne arme i uw ziel heiligen en zalig moge maken door de werk navolging van uw allerheiligst Hart.
narde 4. Deze genade vraag ik ook zelf vurig aan Ivol- U, Heer Jesus. Want wat baat het te weten, erige dat Gij nederig en zachtmoedig van Harte zijt, ielve, als ik zelf niet zachtmoedig en nederig ben? goe- Wat baat het, anderen den gemakkelijken en mijne zekeren weg ten behoud en tot heiligheid te heb-dllen ben aangewezen, als ik zelf verloren ga?
5. Daarom bid ik, o beminnelijkste en liefde-[ uws waardigste Jesus èn door het onbevlekte Hart , dat uwer Maagdelijke Moeder, én door Uw eigen ,men- Hart smeek ik, zet de kroon op uwe gaven, aan- die gij mij zoo onverdiend, zoo goedig hebt ge-e zal- schonken. Verleen mij die uitverkorene genade, met U vereenigd te worden door de banden
778
der liefde en nimmer van U gescheiden te worden; «eef mij die volmaakte gave om U volhardend te beminnen, ü lief te hebben met de getionw-heid, waarmede TJ de heilige Belijders beminnen, met dat vuur, waarmede ü de martelaren beminnen, met dien ijver, waarmede U de Apostelen beminnen; eindelijk met die liefde, waarmede U de Engelen beminnen, opdat ik met al mijne liefde, de liefde uws Harten vergoede, opdat ik met al mijne liefde de beleedigingen herstelle, die U ooit werden aangedaan, opdat ik, na de o-ewaarwordingen uws Harten volmaakt in mij overgenomen te hebben, leve uit loutere liefde tot TJ, totdat ik worde toegelaten in het eeuwigdurend rijk uwer liefde. Amen.
Voorwoord van den vertaler Kerkelijke goedkeuringen
Gids ten geleide in het eerste Boek.....i
EEESÏE BOEK.
NUTTIGE VEEMANINèEN BETEEITENDE DB ZUIVERING ONZES HARTEN.
Hoofdst.
I. Grondslag...........20
II. Dat niets ter wereld ons hart waarlijk gerust, waarlijk tevreden kan maken . . 26
III. Dat ons hart ware rust en wezenlijk heil vindt in het Hart van Jesus .... 29
IV. Dat het ter zaligheid noodzakelijk is het Hart van Jesus na te volgen .... 31
V. Dat al onze volmaaktheid bestaat in de navolging van het Hart van Jesus. ... 35
Bladz. . V . VIII
INHOUD.
Hoofdst. -blaaz-
VI. Dat een ieder, die het Hart van Jesus na wil volgen, verpligt is zijn Hart te
QO
zuiveren...........
VII. Dat ons Hart vooral van doodzonde, het grootste kwaad, moet gezuiverd zijn . . 42
VIII. Dat ons hart zuiver moet zijn ook van
IX. Dat het hart des zondaars niets dan bitterheid van zijn onheil kan ondervinden. 52
X. Dat het Hart van Jesus allen, ook de zondaren tot zich roept......57
XI. Hoe men de zuivering des harten moet ondernemen...........^
XII. Dat het heilig Sacrament der Biecht, een gemakkelijk en krachtig middel is, om zich van zijne zonden en gebreken te
Dat quot;wij, wat de vergiffenis onzer zonden betreft, in God moeten berusten, na gedaan te hebben wat zedelijker wijze in ons vermogen was ; .......77
XIV. Hoe men zich voor den herval moet behoeden..............
XV. Hoe men de wortelen der ondeugden en
gebreken moet uitroeijen...... 86
XVI. Dat een ieder, die het Hart van Jesus ■wil volgen, zijn hart aan de wereld moet onthechten ...........^
II
INHOUD. |
ui | |
Hoofdst. Bladz. | ||
XVII. Hoe bedriegelijk de wereld is ... . |
9» | |
XVIII. Dat de dienst der wereld eene harde | ||
104 | ||
2 |
XIX. Dat het juk van Jesns waarlijk zoet is. XX. Dat wij geheel ons hart aan Jesus moe |
107 |
7 |
ten schenken zonder iets voor ons zeiven | |
te behouden.......... |
111 | |
2 |
XXI. Over de bewaring des harten .... |
116 |
XXII. Over de kortheid van dit leven. . . . |
121 | |
7 |
127 | |
XXIV. Over het oordeel......... |
132 | |
1 |
XXV. Over de hel.......... |
136 |
142 | ||
Gids ten geleide in het tweede boek..... |
147 | |
57 |
TWEEDE BOEK. | |
NUTTIGE VERMANINGEN OM HET HEILIG HAM VAN JESUS | ||
IN ZIJNE HANDELINGEN NA TE VOLGEN. | ||
77 |
I. Hoe hoog wij de heiligruakende genade | |
31 |
moeten schatten, hoezeer wij haar moeten | |
aankweeken.......... |
159 | |
86 |
II. Wat de zoon van God bewoog menschte | |
worden............ |
166 | |
III. Dat ons hart, naar het voorbeeld van het | ||
95 |
allerheiligst Hart van den mensch geworden | |
Jesus, Gode geheel toegewijd moet zijn . |
172 |
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
VII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus in do eenzaamheid met de Engelen verwijlende, ons de heilige zuiverheid leert. . 200 VIII. Dat het allerheiligste Hart van Jesus uit
de kribbe ons de gehoorzaamheid leert . 207
IX. Dat het allerheiligst Hart van den besneden Jesus ons de versterving des harten leert.............315
X. Dat wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus door de wijzen aangebeden, alle menschelijk opzigt moeten overwinnen..........224
XI. Dat wij van het allerheiligst Hart van Jesus, in den tempel opgeofferd, moeten leeren bij alle zaken eene goede
meening te hebben.........231
XII. Over de vrijheid des harten, die het allerheiligst Hart van Jesus, op zijne vlugt naar Eg3rpte ons leert.......238
IV
INHOUD. |
V | |
z. |
Hoofdst. Bladz. | |
XIII.. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, op | ||
gaande naar den tempel, ons leert te bidden |
245 | |
7 |
XIV. Over de liefde tot de eenzaamheid naar | |
het voorbeeld van het allerheiligst Hart | ||
van Jesus wonende te Nazareth.... |
254 | |
2 |
XV. Over de goddelijke tegenwoordigheid, | |
waarin wij door het voorbeeld van het | ||
allerheiligst Hart van Jesus bij zijnen | ||
3 |
doop geleerd worden te leven .... |
262 |
XVI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, in | ||
de woestijn bekoord, ons leert altoos | ||
0 |
den vrede des harten te bewaren . . . |
271 |
XVII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus zijn | ||
7 |
openbaar leven beginnende, ons leert te | |
ijveren voor het heil der zielen .... |
280 | |
XVIII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus door | ||
5 |
zijne tegenwoordigheid bij de bruiloft te | |
Cana ons de geestelijke blijdschap leert. |
290 | |
XIX. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, | ||
verkeerende met de mensehen, ons leert | ||
4 |
de gebreken van den naaste te verdragen. |
297 |
XX. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, in | ||
den grootsten eenvoud met allen hande | ||
lende , ons de heilige eenvoudigheid | ||
1 |
jegens den naaste leert....... |
302 |
XXI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, | ||
den mensehen de zoetheid zijner nede | ||
8 |
rige liefde toonend, ons een voorbeeld |
INHOUD
Hoofdst. Bladz. ter navolging heeft gegeven.....311
XXII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, in de -wereld levend, ons de wijze leert zoo in de wereld te verkeeren, dat wij niet tot de wereld behooren noch door haar benadeeld worden.........319
XXIII. Dat het allerheiligst Hart van Jesns, van zijne leerlingen geloof eischend, ons leert het leven des geloofs te beleven. . 325
XXIV. Dat het allerheiligst Hart van Jesns, die der volharding, de zaligheid, en den vertrouwvol smeekenden de middelen ter zaligheid beloofd, ons leert het leven der hoop te beleven........334
XXV. Dat het allerheiligst Hart van Jesus aan allen de liefde gebiedend, ons leert het-leven der goddelijke liefde te beleven. . 341
XXVI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus ons leert, ons aanhoudend op vooruitgang in deugden toe te leggen......350
Gids ten geleide in het derde boek.....3G0
DERDE BOEK.
NUTTIGE VERMANINGEN OM HEX ALLEKHEILIGSI HAKT VAN DEN liIJDENDEN JESUS NA TE VOLGEN.
I. Hoe hoog de zaligheid moet worden geacht, hoezeer wij haar moeten genegen zijn.
VI
ISHOUD.
Hoofdst. Bladz.
II. Dat in dit leven niemand zonder lijden
kan zijn............381
III. Hoedanig het allerheiligst Hart van Jesus ten opzigte van het lijden gestemd was . 387
IV. Welke goederen er in het geduldig lijden liggen opgesloten.........395
V. Hoe wij ons naar het voorbeeld van het allerheiligst Kart van Jesus, in wederwaardigheden aan den goddelijken wil gelijkvormig moeten maken.....401
VI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus ons leert in de wederwaardigheden tot het gehed onze toevlugt te nemen .... 409
VII. Hoe het allerheiligst Hart van Jesus ons leert in wederwaardigheden de hulp der
schepselen aan te wenden......416
VIII. Hoe wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus de moeijelijk-heden en vervolgingen van den kant der menschen moeten verdragen.....421
IX. Hoe wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, het verlaten der personen, die ons vooral nuttig of noodzakelijk zijn, moeten verdragen . . 429
X. Hoe wij het allerheiligst Hart van den gevangen genomen Jesus kunnen navolgen .............437
XI. Hoe wij naar het voorbeeld van het
VU
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
allerheiligst Hart van Jesus valscho be-sehuldigingen moeten verduren .... 444
XII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus ons leert hoe wij persoonlijke heleedigingen moeten verdragen........457
XIII. Hoe wii het allerheiligst Hart van Jesus tot dien graad moeten navolgen, dat wij met een opregt hart met Hem en om Hem als dwazen wenschen beschouwd
te worden...........459
XIV. Hoe wij, naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, wenschen moeten beneden allen gesteld to worden . 4G(i
XV. Hoe het allerheiligst Hart van Jesus door de geeseling verscheurd, ons leert door vrijwillige verstervingen Hem na te volgen........... ■ 473
XVI. Hoe wij uit het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus loeren moeten, ligchamelijke ziekten en smarten te verdragen...........480
XVII. Hoe wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, den dood
moeten aannemen.........487
XVIII. Welke gesteltenis des harten wij, naar het voorbeeld van Jesus allerheiligst Hart, met betrekking tot het kruis moeten bezitten...........496
TUI
inhoud. |
--—,« ix | ||
z. |
Hoofdst. Bladz. | ||
XIX. |
Dat de gekruiste Jesus, biddend voor | ||
44 |
zijne beulen, de onmetelijke goedheid | ||
zijns Harten jegens de zondaren toont, | |||
en dat de zondaren door de doodzonde | |||
57 |
Hem op nieuw kruisigen...... |
503 | |
XX. |
Dat Jesus den moordenaar van harte | ||
vergevend, en het parijdijs belovend. | |||
ons leert hoe men de angst omtrent | |||
onze eeuwige zaligheid moet lijden . . |
511 | ||
59 |
XXI. |
Welke teederheid des Harten Jesus ons | |
getoond heeft, toen Hij zijne Moeder | |||
ons tot Moeder gaf........ |
517 | ||
66 |
XXII. |
Dat Jesus in zijne verlatenheid aan het | |
kruis ons leert hoe wij ons gedragen | |||
moeten, als wij in bekoring worden | |||
verlaten............ |
595 | ||
73 |
XXIII. Dat Jesus, in zijne verlatenheid door | ||
dorst gekweld en geene verkwikking ont | |||
vangende, ons toont, hoe wij ons in | |||
verlatenheid moeten gedragen . . . . |
53S | ||
80 |
XXIV. Dat Jesus aan het kruis alles volbren- | ||
gend, ons leert, dat ook wij op het kruis | |||
moeten voleinden......... |
547 | ||
87 |
XXV. Dat Jesus zijn Geest, in de handen des | ||
Vaders aanbevelend, ons leert, hoe wij | |||
ons geheel aan Hem moeten schen | |||
ken.............. |
552 | ||
96 |
XXVI. Het geopend Hart van den uit liefde |
INHOUD.
X
Hoofdst.
voor ons gestorven Jesus is het toe-vlugtsoord en de troost van allen . . 557
ids ten geleide in het vierde hoek . . , . . 562
VIEEDE BOEK.
NUTTIGE VERMANINGEN OM ZICH MET HET ZALIGST HAKT VAN JESUS TE VEREENIGEN.
I. Het allerheiligst Sacrament des altaars is eene vinding der liefde van Jesus aller-
572
heiligst Hart
II. Over de wondervolle instelling van het allerheiligst Sacrament des altaars . . 579
III. Met welk een levendig geloof de kerk hare vereering jegens het allerheiligst Sacrament overal en ten alle tijde getoond heeft. 586
V. Het allerheiligst Hart van Jesus is het Hart zijner heilige kerk......604
VII. Het allerheiligst Hart van Jesus vereenigt de kerk, die in het vagevuur gezuiverd
Bladz.
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
wordt met de strijdende en met de zegevierende kerk..........621
YIII. Over de onuitsprekelijke bezigheden van het allerheiligste Hart van Jesus in het heilig Sacrament ten opzigte van zijnen Vader............627
IX. Het allerheiligst Hart van Jesus vereert in het heilig Sacrament zijnen Vader op eene oneindige wijze.......632
X. Het allerheiligste Hart van Jesus verzoent door zijne opofferingen in het heiligste Sacrament des altaars, de goddelijke regtvaardigheid en verschaft ons onbegrijpelijke genadegaven.....639
XI. Het allerheiligst Hart van Jesus is in het Sacrament zijner liefVle de grootste troost voor ons op aarde........646
XII. Het allerheiligst Hart van Jesus, den mensch in zijn sacramenteel leven, zoo als eertijds in zijn sterfelijk leven onderwijzend, houdt niet op te leeren, dat Hij zachtmoedig en ootmoedig van Harte
XIII. Het allerheiligst Hart van Jesus wilde, dat het heiligst Sacrament des altaars de voortdurende gedachtenis van zijn lijden, en eene eeuwige herinnering der liefde zoude zijn, die Hij in dat lijden toonde. 660
XI
INHOUD,
Hoofdst. Bladz.
XIV. Het allerheiligst Hart van Jesus toont ons in het wondervol Sacrament den beknopten inhoud van alle goddelijke geheimen...........667
XV. Het allerheiligst Hart van Jesus leidt ons in het heilig Sacrament des altaars in de volmaaktheden in......677
XVI. Welken eerbied zoowel innerlijk als uiterlijk het Hart van Jesus van ons jegens het heiligst Sacrament eischt .... 68S XVII. Dat wij moeten trachten op'allerlei wijzen de beleedigingen te herstellen, welke het allerheiligst Hart van Jesus in het Sacrament zijner liefde worden aangedaan ............C9G
XVIII. Dat wij ons zeiven moeten beproeven alvorens tot het heilig Sacrament des
altaars te naderen........704
XIX. Hoe wij ons tot de heilige Communie
moeten voorbereiden.......712
XX. Hoe wij ons moeten gedragen na het
ontvangen der heilige Communie. . jv- 721 XXI. Het allerheiligst Hart van Jesus geeft ons in hef verheven Sacrament des altaars een tegengift, waardoor wij van dage-lijksche zonden bevrijd en voor doodzonden behoed worden......732
XXII. Het allerheiligste Hart van Jesus ver-
XII
INHOUD. XUI
Hoofdst. Bladz.
eenigt ons door de heilige Communie met zich zelven en doet ons leven door Hem............739
XXIII. Het allerheiligst Hart van Jesus voltooit zijne vereeniging met ons door de heilige Communie en hervormt ons in zich zelven..........745
XXIV. Het allerheiligst Hart van Jesus schenkt ons door de heilige Communie de gave
der volharding.........751
XXV. Het allerheiligst Hart van Jesus geeft ons door de heilige Communie een on- s- i derpand der toekomstige glorie. !. . .759
XXVI. Korte zamenvatting. Het? allerheiligst
Hart van Jesus is alles voor ons. . .765
Ter gedachtenis.......!£. . 775
Naschrift...........77C