DE NAVOLGING
VAN HEÏ
H HART VAN JESUS.
VAN HET
IN
VIER BOEKEN,
DOOR
Uit het Latijn in het Hollandsch overgebragt door
Derde verbeterde druk.
Gr. MOSMANS GUOOTE MARKT TB 's BOSCH. 1876.
Dltraj., 22 August! 1860. Kmek. Prof. Libb. Cens.
SnelpcrBtlruk van A- A. ZwecsaarJt. — AMS'ilED.'.M
Alle groote devotien, welke door Gods geest in da Kerk worden opgewekt, schijnen bestemd, een genezenden invloed uit te oefenen op dat tijdperk, waarin ze als door een geheimzinnige kracht meer worden verspreid en beoefenaars en leden winnen. Die bewering geldt voorzeker van de godsvrucht tot het H. Hart van Jesus. Een ieder, die de geschiedenis dier Broederschap met ernst doorloopt 1), zal zich met ons overtuigen, dat het de wensch des Heeren schijnt te zijn, juist in onze dagen, aan de vereering van hot H. Hart meerder uitbreiding en invloed te zien gegeven, om daardoor de
1) Twee werkjes mogen daartoe vooral worden aanbevolen: „Ue gelukzalige Margaretha Maria Alacoque door M. L. Guérinquot; en „De devotie tot het H. Hart van Jesus, door J. B. Dalgairns.quot;
VOORWOORD.
VI
afgedwaalden, hetzij regtstreeks hetzij door do voorbede van anderen, wederom op den regten weg terug te voeren. En wie een blik om ziek werpt, op de geschiedenis onzer dagen en op de verwarring en boosheid der geesten, hij zal, het kan niet anders, beseffen, dat aan onzen goddelijken Yerlosser thans vooral niets zoo welkom kan wezen, dan de vurige vereering zijns Harten. Voorwaar, nooit werd dat goddelijk Hart, welks verhevenste liefdegloed. God bewoog in menschen-gedaante op aarde te vei-schijnen, den mensch te verlossen en zijn blijvende woonplaats bij hem op te slaan, zoo onteerd, zoo miskend. De wereld scheidt zich meer en meer in twee soorten van menschen, waarvan de eene alles loochent, alles hoont, wat de liefde van dat goddelijk Hart sinds het begin der wereld tot op onze dagen heeft gedaan, om het hart des menschen voor zich te winnen, terwijl de andere als eene kleine kudde zich schaart om den minnelijken Weldoener der wereld. Dubbel is de zoete pligt van deze laatste: — dankbaarheid namelijk, die zich vooral toont in navolging, en vergoeding voor de oneer, waarmede anderen Jesus overladen. Het verlangen, om dit dubbel streven te bevorderen, bewoog den Eerw. Pater Arnold, om zijn heerlijk werkje over de Navolging van Jesus' Hart te schrijven en in het licht te geven. Wij, om ons evenzeer van dien pligt te kwijten, zagen er eene gelegenheid in, zoo schoon, dat wij zelf stout iets ondernamen, wat welligt aan
VOORWOORD,
meer bekwame handen beter ware toevertrouwd geweest.
Moge dit werkje onder Gods zegen, vele lezers, maar vooral vele beoefenaars vinden en tot navolging van Jesus Hart. vormen.
VII
Beoordeelinfi van den Hoog Eerwaarden Pater
J. ROOTHAAN.
Generaal-0verste der Societeit van Jesus.
Genomen uit zijn brief «au den Schrijver.
„Aan den Eerw. Pater in Christus P. C.
Ik heb in den tijd het handschrift over de Navolging van hot H. Hart van Jesus, door TJEerw. vervaardigd en dat het jaartal 1846 draagt, ontvangen. Zoowel de inhoud van dat werk, als de ijver van UWEerw. om die zoo heilzame en aanbevelenswaardige godsvrucht-oefening te bevorderen, beeft mijne hoogste goedkeuring weg gedragen. Ik hoop, dat het werk van UWEerw. tot nut der Christen-geloovigen in druk worde gegeven.
Ik blijf van
UWEenvaaVde de dienaar in Christus J. ROOTHAAN.quot;
1. „Ik heb het werkje, getiteld: ,,De Navolging van het H. Hart van Jesus,quot; gelezen. Dat werk bevalt mij zeer en schijnt mij bovenal geschikt, om de liefde tot het H. Hart van Jesus in de harten der geloovigen te ontvlammen, overvloedige stof ter overweging aan te bieden, zoowel als den weg der deugd en der hoogste volmaaktheid aan te wijzen. Ik oordeel geen beletsel voor den druk aanwezig en veel minder oordeel ik, dat het iets behelst, wat strijdig zou zijn met het geloof of de goede zeden-(Prim. Cens. Prof. Theol. mor.)quot;
2. „Ik heb het werk, tot opschrift voerend: „Vier boeken over de Navolging van het H. Hart van Jesus,quot; gelezen. Vooreerst: de stof des schrijvers bevalt mij dewijl zij den lezer en hem, die overweegt, veelvuldige vruchten kan ople-
KERKELIJKE GOEDKEURINGEN.
veren. Vervolgens is de wijze, waarop de sclirij-ver zijne stof behandeld heeft, volmaakt te noemen. Eindelijk draagt zijn stijl die natiuir-lijke eenvoudiglieid, die inneemt. Ik zie dan ook niet in, wat men in dit werkje nog meer zon kunnen verlangen. Daarenboven heb ik er niets in gevonden, wat het geloof of de ware en regtzinnige zedeleer zon kunnen kwetsen, (Sec. Cens. Prof. Theol. dogm.)quot;
3. ,,Ik heb het boek, getiteldquot;: „De Navolging van het H. Hart van Jesus,quot; gelezen en acht hot zeer geschikt, om het verlangen naar de volmaaktheid op te wekken en tevens den lezer een gids te zijn, om met zekere schreden den weg der volmaaktheid te bewandelen. (Tert. Cens. D. D.)quot;
4. „Wij veroorloven den druk van het werkje, dat de zielen tot heiligheid voert. (Quart. Cens. Snp.)quot;
X
1. De vereering van het Allerheiligst Hart van Jesus, den Zoon van God, is eene bijzondere en de oudste van alle godsvrucht-oefeningen. Voor dat de H. Sacramenten waren ingesteld, voor dat eenige andere voorwerpen van gods-vrucht bestonden, was het reeds de allerzaligste Maagd Maria, die het allerzoetste Hart van Jesus vereerde; was het reeds de H. Joseph, die dat Hart met zijne liefde omvatte; reeds de herders en de wijzen, Simeon en Anna, reeds de Apostelen en de leerlingen werden tot en door dat Hart getrokken; daaraan wijdden zij al hunne aandacht, al hunne liefde. Nadat echter Jesus alle menschen tot zich had geroepen om van iem te leeren: ,,dat Hij zachtmoedig en nederig van harte is;quot; nadat Hij uit de schatkamer zijns Harten de beste gave, het Allerheiligst Sacrament des Altaars, had voorgebragt; nadat Hij eindelijk aan het kruis zijn Hart had willen doen openen en geopend had willen houden als een toevlugtsoord voor allen, is ook de vereering ■van zijn goddelijk Hart in vurigheid grootelijks geklommen. Eeeds de Apostelen verspreidden die meer bijzondere godsvrucht over geheel de aarde. Vervolgens werd zij door de H. Kerkvaders op de teederste wijze beoefend en met den meesten godsdienstijver aanbevolen. Na hen waren de Heiligen van alle volgende eeuwen godvruchtige leerlingen van liet Hart van Jesus,
VOOEKEDE.
Doeli toen de vollieid der tijden was aangebroken, waarin Hij had vastgesteld al de schatten zijns Harten nit te storten, deed zich de mildheid des Zaligmakers kennen; Hij zelf veropenbaarde zijnen wil, dat in het vervolg de godsvrucht tot zijn Allerheiligst Hart de meest bijzondere godsdienstige vereering zonde wezen; Hij verzekerde en beloofde overvloedig zijne genaden te willen uitstorten over allen, die zich aan deze meer bijzondere vereering zijns Harten zouden toewijden.
Het voorwerp dezer vereering is het Hart van Jesus zelf. Dewijl er echter in Jesus Christus twee naturen zijn, een goddelijke en eene menschelijke, en slechts één persoon, namelijk een goddelijk persoon, in Hem is, volgt het dat Jesus Hart, het Hart is van een goddelijk persoon, van het vleesch geworden TV oord. En dewijl aan een goddelijk persoon de hoogste vereering moet worden bewezen, volgt het evenzeer, dat onze vereering jegens het Allerheiligst Hart van Jesus, dat van den goddelijken persoon noch verwijderd, noch gescheiden kan worden, ook de hoogste moet wezen. Zoo luidt de katholieke waarheid, die de tegenovergestelde dwalingen te niet doet.
3. Het doel dezer vereering is hoofdzakelijk drievoudig. En wel vooreerst op allerlei wijzen aan Jesus wederliefde te betoonen voor zijne onmetelijke liefde, waarvan wij het zinnebeeld hebben in zijn Hart, dat zooveel en zoo grootsch voor ons heeft gedaan en geleden en waarin Hij ons het kostbaarste en allerbeminne-
XII
VOOMIEDE.
lijkste Sacrament des Altaars heeft geschonken. Vervolgens door het vuur onzer godvruchtige toegenegenheid, voor zooverre ons doenlijk, Hem schadeloos te stellen voor alle beleedigin-gen, die zijn heiligst Hart, door Hem zeiven tot dan zetel van al zijne genegenheden gesteld, ooit Bj^aden en thans nog worden aangedaan. Ten derde eindelijk, opdat wij navolgend, wat wij vereeren, de zelfde gehechtheden, de zelfde gevoelens in ons zouden overnemen, die zijn Hart gedurende zijn werkend en lijdend leven en nu nog gedurende zijn Sacramenteel en glorievol leven bezielen.
4. Uit de oudheid, uit het voorwerp en uit het veelvoudig doel dezer vereering blijkt, dat zij de beste, de vruchtbaarste, de degehjkste en de troostvolste is. Maar dewijl het voordeel van den godsdienst is gelegen in de navolging van hetgeen wij vereeren en alle overige doeleinden in de ware navolging zijn opgesloten en nagestreefd worden, daarom dan, om die navolging-te bevorderen en voor zoo ver het ons geoorloofd is, te regelen, bieden wij een ieder dit werkje aan.
5. Dit boek, waarin gij den beknopten inhoud der ascetische godgeleerdheid, zoowel de leer als de beoefening van het geestelijk en inwendig leven omvattend, wedervindt, zal u gedurende geheel het jaar overvloedige stof tot dagelijksche meditatie opleveren. Indien gij het zoo elk jaar doorloopt, het meer aandachtig onderzoekt, zult gij het in uwen geest en in uw hart diepere indrukken doen achterlaten.
XIII
VOOEREDE.
Gij kunt, indien gij wilt, van het begin zonder te onderbreken, tot liet einde toe voortgaan of wel vooraan beginnend, den geregelden gang 'somtijds onderbreken, wanneer de een of andere noodzakelijkheid, of het een of ander nut u aanspoort, een ander meer geschikt gedeelte te kiezen, of wanneer uwe godsvrucht u op de dagen, waarop gij tot het Allerheiligst Sacrament nadert, tot het laatste book uitnoodigt.
C. Er worden u hier niet, zooals dat gewoonlijk geschiedt in boeken, die ons de stof voor overweging geven, algemeenheden en stellingen aangeboden, die op een ieder toepasselijk zijn, maar wel bijzonderheden en raadgevingen over het kwaad, dat vermeden, over het goede, wat gedaan moet worden, die elk in het bijzonder raken en dat wel om zeer gewigtige redenen. Ten eerste, opdat niemand in het onzekere wan-dele, of in de lucht sla door alles, wat hij in het voorbijgaan ontmoet, zich ten doel of ter beoefening te kiezen, zonder evenwel iets te bereiken of iets nit te rigten. Vervolgens, opdat hij, door zich aanhoudend iets bepaalds voor oogen te stellen, ook de krachten en inspanningen zoowel aan zijne overweging en gebeden, als aan het onderzoek en de goede werken gewijd, daarheen rigte, om strijdende te overwinnen en voortstre-vende iets meester te worden. Eindelijk, opdat bij al de ondeugden, die iu zekeren zin de oorzaken en wortelen zijn van de overige gebreken, een voor een uitroeijende, des te gemakkelijker en met beter gevolg ze allen uitroeije, en de hoofddeugden, waarvan Jesus ons in de nede-
XIV
VOORREDE.
ligheid en lieide zijns Harten bovenal een voorbeeld heeft gegeven, een voor een aanleerend en zich ragen makend, des te gereeder en zekerder de overige deugden verkrijge.
7. Wat do wijze der behandeling betreft, hoewel het maar al te waar is, dat liet woord van Christus niet in verhevenheid van taal of geleerdheid moet _ worden verkondigd, dewijl het rijk Crods met in het woord, maar in de kracht is gelegen, meenden wij toch aan twee dingen vooral onze zorg te moeten schenken: en wel vooreerst dat de stijl aan de behandelde stof steeds zou beantwoorden en ten andere, dat onze taal zoo gekuischt mogelijk zoude wezen.
8 Eindelijk moeten wij nog aanmerken, dat de strekking van dit boekje niet zoozeer is, openlijk gelezen te worden voor anderen, dan wei, dat het gelezen worde door hem alleen die er gebruik van wenscht temaken. De vorm' toch en de redeneertrant zijn zoo ingerigt, dat gij, om er van te genieten, in zekere mate u alleen met Jesus, van mond tot mond, van hart
XV
X
Q ti
quot;si n s; z
cl
li
o a n
h
r
d •v
B O Z
s a o r v li z é e h
TEN GELEIDE IN HET EEKSTE BOEK.
1. Wie uit dit werk alle vruchten wil verzamelen, moet het doel van elk boek wel begrijpen; de middelen ter bereiking van dat doel voorgesteld, gepast aanwenden; en de moeije-lijkheden, die de bereiking van dat doel beletten, met vlijt trachten te overwinnen. Daarom willen wij, om u een veilig geleide aan te bieden, vóór elk boek over deze drie punten kort en duidelijk spreken.
2. Het doel van het eerste boek is het hart te zuiveren vooreerst van de vlekken der zonde, vervolgens van de liefde voor de booze wereld en ten laatste van do ongeregelde genegenheid jegens zich zeiven. Dit kan op drievoudige wijze verstaan en in even zoo vele graden beoefend worden.
En wel ten eerste, door uwe ziel van alle doodzonden en in die mate van de liefde voor de wereld en van de ongeregelde geheebtheid aan uw zeiven te ontdoen, dat gij aan God uwen Schepper en Zaligmaker in de daad boven alles
1
2
de voorkeur geeft en dus voor niets, wat het ook zij, zijne goddelijke majesteit door eene doodzonde zoudt willen beleedigen.
ïen tweede, door uw hart te zuiveren van alle vrijwillige dagelijksche zonde en in die mate te ontdoen van de liefde voor de wereld en van de ongeregelde liefde jegens u zeiven, dat gij niet vrijwillig eene dagelijksche zonde zoudt willen bedrijven, mogt gij daardoor ook al het geschapene verwerven of zelfs uw eigen leven kunnen redden.
Ten derde eindelijk, door u te zuiveren van die onvolmaaktheden, die door eene groote getrouwheid aan de goddelijke genade kunnen worden vermeden; en u in zulk eene stemming te brengen, dat gij de wereld verafschuwt en elke ongeregelde liefde voor u zeiven verfoeit.
Hieruit blijkt, dat allen, hetzij de eerst begin-nenden, hetzij die reeds eenigen voortgang hebben gemaakt, ja, dat zelfs de volmaakten dit bock met veel nut gebruiken en immer op nieuw kunnen doorloopen. Immers de H. Bernardus zegt ons: «gelooft mij, wat wij overdacht heb-»ben, komt weer op nieuw voor den geest; »hetgeen ons ontsnapt was, vinden wij terug; »het uitgedoofde wordt weder ontstoken en wat »in ons slapende is geworden, wederom opge-»wekt. Het beteekent derhalve weinig, slechts »eenmaal gedacht te hebben, wij moeten dik-«wijls overdenken, ja altijd indien het mogelijk »ware, omdat wij, bijaldien wij ons zei ven het »niet ontveinzen, altijd iets zullen vindon, waar-»aan wij onze overweging moeten schenken.quot;
De volmaakte zuivering des harten, ik verzoek u, hierop wel te letten, is eene zaak van het hoogste belang, waarvan al het overige in liet geestelijke leven afhangt. De voornaamste reden, waarom er zoo weinigcfti worden aangetroffen, die den weg der deugd gemakkelijk en aangenaam vinden ; zoo weinigen, die gereede en standvastig blijven voortgaan; zoo weinigen, die tot de vereeniging met God geraken; zoo weinigen eindelijk, die ook reeds in dit leven de goederen genieten, welke God den zuiveren van harte hoeft toegezegd; — de voornaamste reden is, omdat slechts weinigen hun binnenste volmaak-telijk zuiveren. Velen zijn er, die zich veel works getroosten en toch weinig vorderen; dikwerf moeten zij op nieuw beginnen; het zoete der deugd genieten zij zelden of ooit; zij dragen hun kruis, maar ondervinden daarvan de zalving niet. En ofschoon zij ook al zalig kunnen worden, berooven zij evenwel voor geheel de eeuwigheid èn zich zeiven van dien hoogeren graad cener onmetelijke zaligheid, èn God van die groo-tere glorie, die zij gemakkelijk hadden kunnen verdienen, indien zij zich volmaaktelijk hadden gezuiverd. Daarom is er dan ook bijna niets, waarvoor de duivel zich meer moeite getroost, dan om die geheele zuivering des harten te beletten. Hij laat ons rustig genoeg do deugd beoêfenen en zelfs naar de volmaaktheid streven, mits wij maar de zuiverheid des harten verwaarloozen. Immers hij weet wel, dat wij op die wijze in zelfbedrog vervallen en geen ware en degelijke deugden, veel minder de volmaaktheid ons
4
ooit zullen eigen maken. Ook is liet een gewoon bedrog, waarvoor de zielen, die nog niet goed gezuiverd zijn, zich bovenal moeten wacMen, namelijk: van terstond na eene oppervlakkige reiniging des harten, met Jesus in een innerlijk leven gemeenzaam te willen verkeeren, met Hem zich te willen verlustigen tusschen de bloemen der deugd, hare zoetste vruchten te genieten; of, wat nog gevaarlijker is, verlangen naar de innerlijke vereeniging met Jesus en naar het genot der zaligenda zoetheden zijner liefde, terwijl men de volmaakte zuivering des harten verwaarloost. Daar zijn ook nog andere begoochelingen, waaraan de zielen, die een geestelijk leven beginnen te leiden, zijn bloot gesteld; zooals eene overdrevene beoefening der uitwendige versterving ; inwendig een eenigermate stijfhoofdig streven om met zeker geweld de bevrijding van de eene of andere lastige zaak of de vervulling van de een of andere begeerte te verkrijgen; het toegeven aan angsten zoo zeer, dat de ziel neerslag-tig wordt. Evenwel zijn deze, hoezeer ook gevaarlijk, toch niet zoo algemeen en niet zoo noodlottig als de begoocheling, waardoor iemand wordt medegesleept tot de verwaarloozing der inwendige zuivering.
3. Hierop moet dus al hun streven gerigt zijn. En daarom moet gij trachten: 1. Om, nadat gij uwe bestemming tot eene ware en altijd durende zaligheid wel in het oog hebt gevat, al de boosheid en al het kwaad der zonde zoo volmaakt mogelijk te erkennen en al do misvorming, door de zonde in u veroorzaakt,
5
op zekero wijze innerlijk te gevoelen; 2. Om het volmaaktst mogelijk besef te verkrijgen van de ijdelheid en bedorvenheid der wereld en van harte te bevroeden het allerellendigst lot van hen, die zich door de wereld voor alle eeuwigheid ongelukkig laten maken; 3. Om waarlijk u zeiven te kennen, hoedanig gij u door uwe zonden hebt gemaakt, hoe ellendig gij zijt uit u zeiven, en waarheen gij uit u zei ven streeft.
Om echter tot dit alles te geraken, is het niet genoeg dit boek maar ter loops te doorlezen, neen, gij moet hetgeen daarin gezegd wordt, met aandacht en ijver overwegen en met de daad beoefenen. Want alles, wat gij in dit boek vindt, is niet zoozeer uitlegging als wel aanwijzing ; en dit wel ten eerste, opdat gij zelf zoudet overdenken en zelf u de zaken zoudt trachten te ontwikkelen en op u toe te passen ; vervolgens opdat gij zelf goede gevoelens in uw hart zoudet opwekken en aan God vragen, wat gij voor den staat uwer ziel noodig hebt; ten laatste opdat gij de inwendige zoetheid en de vrucht daarvan in rijkere mate zoudt genieten. Immers door zóó te overwegen, door zoo heilige begeerten in u op te wekken en door zoo vurig te smeeken, zult gij het gezegde beter begrijpen, met meer vrucht aanwenden, en wederkeerig zal de Heer in de edelmoedigheid zijns Harten die pogingen beloonen en met zijne genaden zegenen. Dit geldt niet slechts van het eerste boek maar ook van al de overige.
4. Er zijn voornamelijk twee wijzen, waarop mon dit boek kan gebruiken; beide zijn zeer
veilig en zeer gemakkelijk, zooals blijkt uit de ondervinding van velen, zelfs van ongeletterden, die zich reeds gewend hadden om geheele uren zonder verveling, neen met groote vrucht aan de overweging te wijden.
De eerste wijze is vooral geschikt voor eerst-beginnenden, die aan de meditatie nog niet gewend, ook niet in staat zijn een doorloopend onderhoud met zich zeiven te voeren. Er schijnt echter niets tegen, dat ook anderen op deze wijze hunne overweging inrigten vooral, wanneer zij zich niet zoo goed gestemd gevoelen, om in hunne beschouwing dieper door te dringen.
Vooreerst dan moet gij het voorbereidend gebed verrigten, dat altijd hetzelfde is en aldus kan luiden;
» O Heer Jesus, trek alle mijne zinnen tot U, zuiver ook mijn hart van alle verkeerde en vreemdsoortige gedachten ;verlicht mijn ver stand, ontvlam mijn hart, opdat ik met aandacht en godsvrucht gedurende deze overweging de zinnen mijns ligchaams en de vermogens mijner ziel tot uwe glorie en tot heil mijner ziel kunne aanwenden en verdienen moge, verhoord te worden voor het aanschijn uwer goddelijke majesteit, ter wille van uw Allerheiligst Hart Amen. — O Heer Jesus, ik wil deze overweging verrigten in vereeniging met de goddelijke bedoelingen uivs Harten, waarmede Gij zelf op aarde aan God uwen lof hebt gebragt.quot;
Na dit gebed, moet gij een oogenblik stilhou-
7
den, om u levendig Gods tegenwoordigheid voor te stellen in 't een of ander geheim, dat met uwe overweging strookt, of als in het heilig taberna-kjl tegenwoordig. Vraag Hem eindelijkuibó vuur, dit Hij uwe overweging vruchten doe dragen. Djze drie punten vormen het begin of den ingang van elke overweging, op welke wijze zij dan ook ve.-rigt worde.
Indien gij nu de eerste wijze van overweging vogen wilt, lees dan;
i. Langzaam en aandachtig een of meerdere ver-zex, voor zooverre gij het noodig of nuttig oordeelt.
!. Beschouw hoe waar het is, wat gij nu gele-zei hebt; hoezeer de Heiligen en alle anderen, die hunne zielen voor het eeuwig verderf behoeder en eeuwig zalig wilden maken, het als waar-hei( geloofden; hoezeer gij zelf het voor waarheid zuil houden in het uur van uwen dood.
3 Onderzoek u zelveu, nagaande hoe gij u tot lusverre met betrekking tot het gelezene in uwe handelingen en gewoonten hebt gedragen; was iw gedrag goed, dank God daarvoor, schenk Hem daarvan alle eer en laat niet na om genade te vrigen, opdat gij zoo goed, ja beter nog en op voinaaktere wijze moogt voortgaan; hebt gij u slecit gedragen, betreur zulks, verwek een berouw en vraag om vergeving.
4. Miak een goed voornemen om u te beteren of naai meerdere volmaking te streven; kies tevens ó geschikte middelen daartoe uit en vraag de genalt;e om uwe voornemens te volvoeren. Is dat alles geschied en is de tijd tot overweging bestemd aog niet verstreken, ga dan tot andere
8
■verzen over on volg de zelfde wijze van beschouwing.
Wilt gij ecliter de tweede wijze van overwegen volgen, dan moet gij na de voorbereiding tot de meditatie
1. Uw geheugen gebruiken door de stof eer overweging te herlezen of ze u te herinnerei.
2. Uw verstand gebruiken, eerst door te rele-neren met zeiven over het onderwerp, dat gj u ter overweging hebt gekozen en de oorzaken en quot;evolgen in uwe gedachten nagaan en tot 3en besluit zien te komen; ten tweede, u afvragen, wat gij daarvan in uwe daden zult toepassm; ten derde, welke beweegredenen of aansporin;en u daartoe dringen; ten vierde, hoe gij tot Ais-verre hebt gehandeld; ten vijfde, wat gij inhet vervolg doen moet; ten zesde, welke beletsden er moeten uit don weg geruimd worden; ten zevende, welke middelen gij daartoe moetki(zen.
3. Uwen wil gebruiken, ten eerste, dooihei-lige en passende gevoelens in u op te wtkken en inwendige oefeningen te verrigten; ten tveede door goede bijzondere voornemens te makm, die aan den tegenwoordigen toestand uwer ziel icant-woorden; ten derde, door vurig voor u ai voor anderen om genaden te bidden.
Daarna houde men eerst een zamenspnab met Jesus, waarin men geheel zijn hart utstorte. Men bidde een sluitgebed, zooals bij voirbeeld;
» O Heer Jesus, die door een nieuv gunstbewijs U gewaardirjd hebt de onuitspeJcelijke schatten uwe Harten voor uwe Kerk teopenen,
9
geef hid ik U, dat ik aan de liefde van uw allerheiligst Hart heantwoorden, de heleedigin-gen, door ondankbare menschen aan uw allerdroevigst Hart aangedaan, door waardige vereering vergoeden en de bedoelingen van dat zelfde Hart hij alle handelingen in mij overnemen moge; die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen,quot;
Eindelijk sluit gij met eene aanbeveling van u zeiven aan de allerzaligste Maagd Maria, aan uwen beschermengel en aan uwen patroon. Deze drie punten maken het slot van elke overweging uit.
Dikwerf worden de daden der Heiligen aangehaald, dewijl het bij ondervinding vaststaat, dat hunne voorbeelden zoowel op de harten der zondaren als der regtvaardigen een verwonderlijken en heilzamen invloed uitoefenen. Om die echter met vracht te overwegen, moet gij aan een of meer bijzondere Heiligen, die gij tot patronen kiest of voor wie gij eene bijzondere gods-vrucht koestert, uwe beschouwing wijden. Immers de een vindt in deze, een ander wederom in andere voorbeelden meerdere stichting en aansporing: zoo zal een kloosterling gewoonlijk de levens van de Heiligen zijner orde het beste kennen en daaraan meer zijne studie wijden; terwijl zij, die in de wereld leven en zich op den dienst des Heeren toeleggen, gewoonlijk meer tot die Heiligen worden getrokken, meer die Heiligen trachten na te volgen, wier voorbeelden aan hunnen stand beter passen. Dewijl men nu van de
10
Heiligen verhaalt, dat zij handelden in navolging van het Hart van Jesus of in het een of ander hebben uitgeblonken, daarom moet men een zekeren Heilige in zijne gedachten uitkiezen en meer in het bijzonder beschouwen, wat hij heeft gedaan en hoe hij heeft gehandeld; zijne voorspraak bij God inroepen en zich aan Hem aanbevelen. Indien gij geen enkel H eilige u geschikt in het geheugen kunt roepen, dan kunt gij altijd het voorbeeld der zalige Maagd Maria beschouwen en hare voorspraak en bescherming afsmeeken.
5. Eindelijk om de beletselen, welke door de vijanden uwer eeuwige zaligheid u worden in den weg gesteld en die gewoonlijk met het geweten in betrekking staan, te ontwijken en te boven te komen, moet gij goed begrijpen, vooreerst wat het geweten is. Welnu, het geweten is een regel door de rede mij voorgesteld, die mij in bijzondere gevallen leert en aantoont, wat ik moet doen, wat ik moet laten, en dat wel onder zonde, wanneer het mij geboden is; of wel om vermeerdering van verdiensten en grootere behagelijkheid aan God, indien de zaak mij slechts wordt aangeraden. Men noemt het een regel door de rede gegeven, omdat het eene, mijne handelingen regelende, gevolgtrekking is, ontwikkeld uit de beginselen, die aan de rede of aan de natuur, hetzij door het licht der genade, hetzij door het licht des geloofs, bekend zijn. Laat ons eens een voorbeeld kiezen: het geweten vermaant mij: heden (Zondag) zijt gij verpligt de H. Mis bij te wonen. Deze vermaning vloeit echter voort uit deze stilzwijgend vooropgezette stellingen: Op do
11
zondagen geldt de verpligting van de H. Mis te hooren; doeli heden is het een zondag ; dus heden geldt ook de verpligting van de H. Mis bij te wonen. Het verdient onze opmerking, dat zoodanige gevolgtrekking heimelijk gemaakt wordt en den mensch ook tegen zijn wil wordt voorgesteld, zooals duidelijk blijkt in hen, die naar hun geweten niet willen luisteren om niet verontrust of afgeschrikt te worden vau hunne ongeoorloofde handelingen. Immers zij hooren tegen hunnen zin, zeer goed de gebiedende ofveroor-deelende stem van hun geweten. Men ziet hieruit, dat het geweten, als het inderdaad zoo heeten mag, van den mensch onafhankelijk is en gezag hebbend boven hem staat.
Een al te vreesachtige of angstvallige nierke hier wel op en leere, dat het geweten niet is eene gejaagdheid der zenuwen, niet eene voorstelling der verbeelding, niet eene onbepaalde vreeze, zelfs niet de mogelijkheid van het een of ander. Wie daarentegen te veel tot groote vrijheid en vermetelheid overhelt, bemerke met niet minder zorg en onthoude, dat het geweten niet bestaat in een verlangen van den wil, niet in natuurlijke neiging of afgekeerdheid, niet in de een of andere hartstogt, zoo min als in het gekunstelde eener spitsvondige onderscheiding. Neen, zoowel de een als de ander prente zich in het geheugen, dat het geweten een gedragsregel is, mij door de rede gegeven, of de stem van Gods geest, die door de rede als door een inwendig werktuig in ons binnenste spreekt, en in bijzondere gevallen ons openbaart, wat zijn wil
12
ons gebiedt, wat zijn welbehagen ons aanraadt.
Het geweten wordt vooreerst waar of opregt gebeeten. Dat geweten namelijk is opregt, wat de zaken voorstelt, zoo als zij zijn; als geboden of verpligtend, wat inderdaad geboden is; als gevaarlijk, wat gevaarlijk is; als raadzaam of beter, wat inderdaad raadzaam of volmaakter is. Indien wij zijne stem volgen in dien zin, dat wij, door de vreeze des Heeren gedreven, als goede kinderen bang zijn God te beleedigen, en do zonden vermijden, omdat deze ons zijne vriendschap en vaderlijke toegenegenheid ont-rooven, dan zegt men, dat wij een nauwgezet geweten hebben. Indien wij echter zoo getrouw naar ons geweten luisteren, dat wij op zijne stem ons van alle vrijwillige feilen onthouden en daaraan in alles gehoorzamen, dan wordt ons geweten een teeder geweten genoemd.
Vervolgens bestaat er een valsch of dwalend geweten. Hot is dat geweten, wat de zaken op eene verkeerde wijze of anders, dan zij naar waarheid zijn, voorstelt. Dit geschiedt echter veelal door de schuld van den mensch, die het werktuig, wat de geest Gods bezigt, bederft, zoodat het de goddelijke stem niet meer tot ons overbrengt. Onwetendheid, zondige gewoonte of de een of andere hartstogt zijn in meer of mindere mate de oorzaak van dat bederf. Of om duidelijker te spreken: de onwetenheid, de gewoonte van zondigen of de een of andere ongeregelde hartstogt zijn elk in het bijzonder oorzaak, dat iets, wat valsch en ijdel is, beschouwd wordt als een der beginselen, volgens welke het regelend
13
besluit voor onze handelingen wordt genomen. Van daar dat zulk een geweten wel eene stem is, doch niet van Gods geest maar van een anderen geest, die de hartstogt of iets anders als werktuig bezigt, om in ons binnenste te spreken.
Als het geweten dwaalt door onze eigen vrijwillige schuld, dan zegt men, dat het lijdende is aan eene overwinnelijke dwaling en dan worden wij voor die dwaling verantwoordelijk gesteld. Ons geweten echter lijdt door onze eigen vrijwillige schuld aan eene overwinnelijke dwaling, wanneer ons verstand, terwijl de daad of hare oorzaak gesteld wordt, bewustzijn of twijfel omtrent do dwaling heeft en tevens de verpligting om de dwaling af te leggen en daarenboven de gewone zorg om de waarheid te weten te komen, verwaarloost. Maar indien ons geweten dwaalt zonder zoodanige schuld van onzen kant, dan noemt men het lijdende aan eene niet overwinnelijke dwaling en dan laat het ons onschuldig in het oog van God.
Onder het dwalend geweten rangschikt men ook nog het angstvallig en het te ruim geweten, die beiden aan tegenovergestelde oorzaken hun oorsprong ontleenen. Wij hebben een angstvallig geweten, als wij zonde meenen te zien en ofschoon ook te regt gewezen, toch nog zonde meenen te zien daar, waar geen zonde is; het dwaalt veelal omdat de ziel aan de verbeelding, aan vasthoudenheid, aan eigen oordeel of wel aan eene neiging, die ons hart verstrikt, toegeeft; «laardoor inwendig gejaagd en verward, ziet het de voorwerpen anders aan dan zij zijn of verwart
14
het een met het ander, een gebod met een goeden raad, waarschijnlijkheden met mogelijkheden, de zonde en hot gevaar zelf mot den schijn of de schaduw der zonde of van het gevaar.
Een te ruim geweten, namelijk, wat zich overreedt en na ontvangene vermaning toch voortgaat zich te overreden, dat er geen zonde of gevaar te zien is, waar ze inderdaad bestaan, vervalt gewoonlijk tot zoodanige dwaling omdat het hart des menschen lijdt aan schuldige on-wetenheid of verslaafd is aan eene zonde van gewoonte of wel toegeeft aan eene hartstogt, waardoor het iets op verkeerde wijze begeert of verafschuwt. Van daar, dat hij, die zulk een geweten heeft, schuldig is, omdat hij zich, dooide oorzaak weg te nemen voor do dwaling kan behoeden, welke oorzaak hij zeker verpligt is te verwijderen, omdat hij op voldoende wijze inziet, daartoe verpligt te zijn.
Zoowel voor een angtsvallig als voor een te ruim geweten moet men zich met de meeste zorg wachten. Beiden toch zijn niet slechts gevaarlijk maar ook verderfelijk, beiden zijn een beletsel voor de volmaaktheid, ja maken haar onmogelijk, en wat nog meer te vreezen is, beiden stellen ons gewoonlijk in 't gevaar van zelfs onze zaligheid te verliezen. Daarom drage een ieder zorg een opregt geweten te hebben.
Tot een wezenlijke zonde nu of tot eene zonde, waardoor God beleedigd en de monsch strafschuldig wordt, is een eerste vereischte, dat de inwendige of uitwendige daad, waardoor wij met overtreding of mot verzuim zondigen, slecht of
15
ongeoorloofd is of als slecht en ongeoorloofd door het geweten wordt beschouwd ; ten tweede, dat het verstand, als de daad bedreven of hare oorzaak gesteld wordt, het zedelijk kwaad der handeling inziet of erkent, dat de handeling ongeoorloofd is; ten derde, dat de wil de daad als kwaad en ongeoorloofd kennende, evenwel vrjj er in toestemt, terwijl zij inwendig de vrijheid bezit om te kiezen tnsschen de toestemming en de verwerping der booze handeling. Want indien gij eene in- of uitwendige handeling ver-rigt, waarvan gij het zedelijk kwaad niet bespeurt, hetzij dan dat gij de handeling doet of hare oorzaak stelt, dan wilt of kunt gij de daad wel willen, maar niet in zooverre zij zedelijk kwaad is, omdat gij niet beseft, dat zij ongeoorloofd is. Niets toch is gewild, wat niet eerst wordt gekend. Daarom dan ook bedrijft gij door zoodanige handeling te willen of te doen slechts eene materiële zonde (eene schuldelooze overtreding van de wet) hetgeen niets anders is dan het volgen van het geweten, dat aan eene onoverwinnelijke dwaling lijdende is, iets waardoor God niet be-leedigd noch de mensch strafschuldig wordt.
Tot eene doodzonde echter wordt, niet slechts volgens de godgeleerden maar ook volgens de leer der Heiligen, vereischt ten eerste; dat de in- of uitwendige daad grootelijks kwaad is of door het geweten voor groot kwaad wordt gehouden; ten tweede: dat het verstand, als de handeling of hare oorzaak gesteld wordt, het groote kwaad der handeling volkomen kent; ten derde, dat de wil wetens en vrijelijk geheel
16
zijne toestemming geeft. Indien een dezer drie punten ontbreekt, dan is de zonde, die anders doodzonde zoude wezen, slechts eene dagelijksche zonde.
Niemand bedrijft een formele zonde (een sclml-dige overtreding der wet) tegen zijn vrijen wil.
Immers, de mensch kan niet wezenlijk zondigen, tenzg met zijn vrijen wil. _ ^
Hij kan echter door zijn vrijen wil te misbruiken, indien hij zulks verkiest, iets kwaads of ongeoorloofds denken, zich voorstellen of wederom voor den geest roepen, daarin toestemmen, zondigen. Ook kan met Gods toelating, de duivel, en hij is gewoon zulks te doen, hem zondige gedachten en voorstellingen ingeven, om zijnen wil tot de toestemming te bewegen, maar hem noodzaken tot de toestemming, dat kan hij nimmer. Eindelijk God zelf en zijne goede en zalige geesten zijn gewoon ons gedachten in te «•even en voorwerpen voor den geest te stellen, doch altijd met het doel om den mensch ten goede aan te sporen, terwijl zij zijnen wil ten goede helpen maar nimmer noodzaken.
Uit het gezegde blijkt, dat er in den mensch drie soorten van gedachten en bewegingen ontstaan: de eersten, die hunnen oorsprong hebben in den vrijen wil van den mensch zeiven; anderen, die ons van buiten door den boozen geest, den duivel, worden ingegeven; ten derde, die ons ook van buiten maar door den goeden geest worden ingegeven. Overigens zullen wij ze aan hunne taal erkennen, en wie^ de geest is, die in ons spreekt, zal zijne ingeving zelve ons ge-
17
tuigen.quot; (de H. Bernardus). Om dit wel te verstaan mogen de volgende regels dienen, die de Heiligen ons over de onderscheiding dei-geesten hebben gegeven.
1 Eegel. De booze geest tracht gewoonlijk in hen, die ligtelijk in groote zonden vallen, het verlangen naar de schijnvreugde des vlee-sches en naar zinnelijke genoegens levend te maken en hun deze voor te spiegelen, om hen zoo des te zekerder in zijne magt te houden en steeds dieper en dieper in zonden en ondeugden neer te storten.
De goede geest doet met zulke personen juist het tegendeel. Hij kwelt on verontrust hnn geweten onophoudelijk, om hen tot bewustzijn te brengen van den ongelukkigen staat hunner zielen, hen van de zonde af te schrikken en tc bekeeren.
2 Regel. De booze geest tracht den mensch door valsche redeneringen en listen tot eene ongeregelde liefde en tot hot verlangen naar rijkdommen en overvloed te bewegen, om hem latei-des te gemakkelijker in do zonde te doen vallen.
De goede geest daarentegen spoort ons aan ons hart vrij te houden van ongeregelde gehechtheden of verlangens naar het aardsche, om ons zeiven niet in vele hindernissen te verwikkelen.
3 Regel. De kwade geest lokt den mensch, dringt hem en houdt steeds aan, om hem naar ijdele eer te doen streven.
De goede geest echter houdt ons voor en prent ons diep in het hart, dat do edelmoedige vernedering de ware en zekere glorie des menschen is.
2
18
4 Eegel. Als iemand inziet hoe noodzakelijk het is, zijne eeuwige zaligheid te bewerken en er ernstig aan hegint te denken, om haar te verzekeren, dan tracht de kwade geest hem een zekere schroomachtigheid en menschelijk opzigt bij te brengen, om daardoor het begonnen goede werk te verhinderen.
Maar de goede geest geeft hem moed en spoort hem aan, om met verachting van het menschelijk opzigt, krachtig voort te gaan.
5 Regel. Die opregt bezorgd zijn, zich van hunne zonden en booze neigingen te zuiveren en in ijver voor den dienst des Heoren toe te nemen, hen overstelpt de booze geest met moeije-lijkhedcn, angsten, droefheden, valsche redenen, en verontrust hen op meer dergelijke wijze, om hunnen voortgang te beletten.
De goede geest is daarentegen gewoon, om hen, die opregt handelen of het goede willen, moed en krachten in te storten, hun verstand te verlichten, hen te troosten, hun vrede en rust te schenken, opdat zij des te gereeder en sneller door goede werken immer verder voorwaarts streven.
6 Regel. De kwade geest geeft zich alle moeite, om de ziel, die hij in zijn strikken wil vangen en in het verderf wil storten, te bewegen, hare bedriegelijke ingevingen geheim te houden.^ Hij tracht zooveel mogelijk do ontdekking zijner bemoeijingen voor haren geestelijken leidsman te belatten, want hjj weet, dat zij alsdan verijdeld zullen worden.
Maar de goede geest bemint het licht en d«
19
orde, dewijl hij wel handelt en zijne werken goed zijn.
7 Regel. De kwade geest doet gelijk een veldheer gewoon is te doen. Gelijk deze namelijk de ligging en de sterkte eener burgt, die hij wil veroveren, bespiedt en haar van de zwakste zijde aantast, zoo ook sluipt de kwade geest om ons heen, bespiedt onze gesteltenis, onze deugden , allen, zoowel de goddelijke als de zedelijke, en daar, waar hij ons bet zwakste ziet, valt hij gewoonlijk aan en tracht hij ons te overrompelen.
8 Eegel. De kwade geest, de bekoorder, verliest gewoonlijk den moed en alle kracht, als hij zijn geestelijken tegenstander met een onbevreesd hart en moedig gelaat de bekoring ziet weerstaan ; doch als hij ziet, dat deze angstig wordt en dra den moed verliest, dan is er geen ondier op aarde zoo woest en in zijne aanvallen jegens den mensch zoo volhardend als hij, om hem te dwingen de verlangens van zijn boosaardigen en hard-nekkigen wil te vervullen.
De H. Ignatius, de H. Thomas, de H. Theresia.
Nuttige vermaningen betreffende de zuivering onzes harten.
EERSTE HOOFDSTUK.
grondslag.
1. Jesus. Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben; en gij zult rust vinden voor uwe zielen.
De leerling. Dat zijn woorden van Jesus Christus, waardoor ons bevolen wordt de deugden van zijn Hart aan te leeren en na te volgen, om van al de ellende onzer ziel verlost en waarlijk gelukkig te kunnen worden.
Ziedaar zijne leer, ziedaar de beweegreden. die ons ter leering aanspoort, ziedaar de vrucht, ziedaar eindelijk het doel.
Het eerst, wat ons ter leering noopt, is de verhevenheid van den leermeester. Wie is er verhevener dan Gods Zoon, die onze eenige leermeester is, door zijn eeuwigen Vader aangesteld , en in Wien alle schatten van Gods wijsheid en wetenschap zijn opgesloten?
Zijne leer is de waarheid, die alle kennissen en wetenschappen dezer wereld overtreft en niet
21
den weg baant tot vergankelijke goederen, tot voortvlugtige genoegens, tot tijdelijken roem, maar tot onmetelijke en blijvende rijkdommen, tot onuitsprekelijke en duurzame vreugde, tot de hoogste en eeuwige eere.
Al wat hij ons geleerd heeft te doen, heeft Hij in één leerpunt zamengevat; Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben; en Hij heeft dit voor alle menschen toepasselijk gemaakt, en geeft het aan allen, aan kleinen en grooten ter leering, volmaakt wetende, dat in dit gebod, wanneer het goed begrepen en onderhouden wordt, alles wat noodig is, ligt opgesloten.
Geheel zijn leven was eene beoefening van die leer, die Hij zelf tot onze bemoediging, eerst in zijne daden verwerkelijkte, alvorens ze aan ons te verkondigen.
2. Laat ons dit kort gebod aanleeren, dan zullen wij volkomen wijs zijn, genoeg weten, en niet noodig hebben om nog naar iets anders te zoeken.
Om dit gebod aan te leeren, moet men handelen, hetgeen op tweevoudige wijze dient te geschieden: door studie namelijk en door oefening.
Voor alles echter moeten wij ijverig bidden, om goed te begrijpen, wat wij pogen te leeren en om met de daad te doen, wat wij hebben begrepen.
Daarna moeten wij zorgvuldig den diepen zin, de verhevenheid en den omvang van het gebod overwegen, terwijl wij herhaaldelijk ons het goddelijk voorbeeld van onzen Meester voor oogen stellen en beschouwen, wat wij moeten verbete-
22
ren, wat ontvlugten, wat behouden, waarheen wij moeten streven.
■Vervolgens, dewijl de kennis van dit gebod, dat vooral van ons daden eischt en slechts door te doen volmaaktelijk wordt aangeleerd, alleen niet voldoende is, maar ook de vervulling daarvan gevorderd wordt, daarom moeten wij, zoodra wij beginnen te leeren ook beginnen te doen, door ons in onze gedachten, woorden en werken als zachtmoedigen ennederigen van harte jegens Grod en jegens de menschen te betoonen.
En terwijl wij toenemen in kennis en beoefening moeten wij zoo arbeiden, dat de kracht des gebods zich voortdurend volmaakter ontwikkele in al onze levensuitingen, in onze innigste gewaarwordingen, in onze woorden en daden, in allen en in ieder in het bijzonder en wel in al de uitingen derzelven.
3. Als wij zoo aanleeren, wat ons door God ter leering is gegeven, dan zullen wij de vrucht plukken, die als een zekere belooning aan onzen ijver en arbeid is toegezegd door Hem, die geen-zins bedriegen kan noch bedrogen kan worden.
Welke is die beloofde vrucht? Waarlijk 't is de beste. Gij zult, zoo zegt Hij, rust vinden. Wat is dat, rust vinden?
O, het is datgene vinden, waardoor wij voldaan en bevredigd rusten en ons niet meer aftobben met te zoeken noch gejaagd worden door de vreeze van iets te verliezen, wat wij willen behouden.
Die deze rust gevonden heeft, zal waarlijk gerust en in der daad gelukkig zijn; die haar echter niet heeft gevonden, hij zal, wat hij overi-
23
gens ook moge bezitten, altijd ontevreden en ongelukkig zijn, omdat zijn hart niet is verzadigd, omdat hij gedrongen wordt steeds meer te zoeken, omdat hij onophoudelijk in het gevaar verkeert, tegen zijn zin wederom te verliezen, wat hij in zijn bezit heeft gekregen.
Zoo toch zijn wij geschapen, dat wij van nature worden voortgedreven, om die gelukkige rust na te jagen en het ligt niet in onze magt, om zulks niet te doen.
Voorzeker uit overgroote weldadigheid heeft ons God dat opwekkend verlangen, dat vermogen, waardoor wij immer worden aangespoord, ingestort; zoo immers streven wij met krachtiger daad en op genoegelijker wijze naar datgene, wat ons gelukkig moet maken.
En ofschoon wij ook krachtens onzen vrijen wil in verschillende zaken bevrediging kunnen zoeken, toch zal in alles, wat wij beproeven, die begeerte, dat vermogen zich in ons doen gelden en ons voortdrijven, tot dat wij het voorwerp gevonden hebben, voor welks opsporing en bereiking ons juist dat vermogen werd gegeven.
Christus onze Heer en God, die dat vermogen in ons heeft gelegd en die ons onmogelijk een onoverwinnelijk streven zonder doel, of zonder de mogelijkheid, om dat doel te bereiken, konde instorten, Hij zelf toont ons, waar wij het ware voorwerp onzer rust moeten zoeken en hoe wij het moeten vinden.
Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben en gij zult rust vinden. Hij maakt
24
geen onderscheid, geene uitzondering; wij zullen dus de ware rust, het wezenlijk geluk vinden.
. )V:llnt ofschoon ook de rust, het geluk der ziel, hier op aarde, de omstandigheden van het menschelijk leven in aanmerking genomen, niet onder alle opzigten volkomen kan zijn, toch zal zij eene ware rust zijn, zooals de Heer belooft en de ondervinding leert van tallooze heilisen die zachtmoedige en nederige leerlingen waren van den zachtmoedigen en nederigen Jesus.
Zeer zeker zullen wij dien vrede genieten, di» door geen uitvvendigen vijand wordt verstoord; wij zullen ons in die kalmte verheugen, die door geen inwendige beroering wordt onderbroken; eindelijk, wij zullen die verhevene gelijkvormigheid en vereeniging bereiken, die het 'hoogste geluk des levens, ja alle goederen bevat,quot; en waarvan ons niemand tegen onzen wil zal kunnen berooven.
4. Terwijl wij ons dergelijke vruchten verzamelen, zullen wij ons doel, de eeuwige zaligheid onzer zielen verzekeren, want Hij zegt: gij zult de rust uwer zielen vinden.
Ofschoon onze zielen ons ook al toebehooren, toch zijn zij niet ons eigendom in dien zin alsof haar oorsprong aan ons te danken ware, dewijl met wij maar Hij ons geschapen heeft; maar toch zijn zij in der daad ons eigendom, dewgl Hij ze ons heeft gegeven. Doch toen Hij ze gaf, deed Hij zulks met een doel zijner waardig, opdat — nadat Hij gehandeld had naar behooren gelijk God als de oneindig volmaakte immer handelt, ook wij wederkeerig zouden
25
medewerken en daardoor die zalige blijvende rust aan onze zielen zouden verschaffen.
Dit is het doel, de eeuwige zaligheid onzer zielen, wat innig met de eer van God, die niet zonder doel werkt, allemaauwst is verbonden.
Want indien God glorierijk is in al zijne werken, hoe glorievol moet Hij niet wezen in een werk van zooveel belang, het heil der zielen, die eeuwig zullen zegevieren en Hem zullen loven!
Om dat doel te bereiken versterkt en helpt Hij ons met duizend middelen, op duizenderlei wijzen; tot dat doel gaat Hij zelf ons voor, gelijk een vader zijne kinderen ; als een voorzigtig geleider, toont Hij ons den zekeren en gemakkelijken weg, ondersteunt en bemoedigt Hij ons.
5. Maar als dit zoo is, laat ons dan moedig zulk een goeden geleider volgen.
Wat kan voor ons eervoller zijn ? Het is immers eene groote eer den Heer te volgen; de grootste eer, beminde leerlingen van zijn Hart te zijn.
Wie kan eene aardsche eer uitdenken zoo groot, dat zij vergeleken bij die waardigheid niet geheel zoude verdwijnen?
Er is ook niets nuttiger, dewijl daarvan de rust der ziel, ons geluk voor tjjd en eeuwigheid afhangt. Die zaak toch is van zóó groot belang, dat zij alleen voldoende is en buiten haar al het overige ijdel en ten laatste nutteloos blijft.
Eindelijk is het zeer gemakkelijk en aangenaam; dewijl zijne geboden niet zwaar zijn, daarom juist geeft Hij ons zulke bevelen en helpt Hij ons met zoodanige middelen, dat wij die niet slechts kunnen vervullen maar ook, dat geen vijand
26
van ons heil, geene moeijelijkheid bij magte is, ons de vervulling daarvan te beletten.
Want al leerende van het Hart des Verlossers zelf, pntten wij ook uit die bron der liefde de krachten, die ons in staat stellen, om de moeite, zoo deze zich voordoet, of niet te gevoelen of lief te hebben en dus ze ligt en aangenaam te vinden.
O Jesus, zachtmoedig en nederig van harte, ik smeek U, neem mij aan tot uw leerling, tot leerling van uw Hart en geef, dat ik vlijtig van ü leere zachtmoedig en nederig van harte te zijn en op die wijze de rust mijner ziel te vinden, tot eeuwige gloria van TL
TWEEDE HOOFDSTUK.
DAÏ NIETS TER WEEELD ONS HAET WAARLIJK GERUST, WAARLIJK TEVREDEN KAN MAKEN.
1. Jesus: Mijn kind, gij zijt ter zaligheid geschapen. Dat bewijst de rede; dat getuigt de ondervinding; dat leert het geloof.
Naar geluk zoekt gij zonder ophouden en gij doet wel. Maar houd op uw geluk te zoeken in de schepselen, dewijl gij het daar niet zult vinden.
Mets immers van al wat op deze wereld is, kan uw hart bevredigen, mogt gij ook al het geschapene alleen bezitten, dan nog zou uw hart ledig en ongelukkig zijn.
27
Het aardsche wekt den dorst des harten op, maar kan dien niet lesschen; in der daad, hoe meer gij bezit, des te heviger wordt nw dorst.
Hoe zoudt gij in de schepselen knnnen vinden, wat zij zeiven niet bezitten? Niemand toch geeft, wat hij zelf niet heeft.
2. Of zult gij bereiken, wat geen der stervelingen ooit konde bereiken? Zie eens, de wijste der menschen had overvloed aan allerlei goederen, overvloed van altijd nieuwe genoegens: door de onmetelijkheid zijner rijkdommen bragt tij de volkeren in verbazing, zijn roem werd door de faam tot aan de uiteinden der aarde gedragen.
En toch de ledigheid zijns harten dwong hem uit te roepen: »IJdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid!quot;
Mogt gij ook alles hebben, wat uw hart in de wereld kan begeeren; mogt gij ook heer en meester van geheel het aardrijk wezen, mogten ook alle menschen u eerbiedigen; mogt gij alles beproeven, dan nog zult gij ondervinden, dat gij niets hebt gevonden dan ijdelheid en droefenis des geestes.
3. Wil u daarover niet verwonderen, mijn kind; uw hart is immers niet voor de wereld gemaakt, alles dus wat de wereld bevat, is uwer veel edeler bestemming en de liefde uws harten onwaardig.
Voor iets hoogers zijt gij geschapen, voor de eeuwigheid geboren, voor het oneindige zijt gij bestemd. Werp u dan niet neder in het slijk, terwijl gij gesteld zijt om eeuwig te heerschen.
28
•Mogt gÜ ook geheel de wereld winnen, wat zou het u baten, als gij uw ziel zoudt verliezen? Voorwaar gij zoudt dubbel ongelukkig zijn, want hier op aarde zoudt gij wegens de slechten toestand uws gewetens de knagende wroegingen uws harten lijden en na dit leven aan eeuwige ellende ten prooi zijn.
Zalig derhalve, die alles veracht, wat het hart kan misleiden ; die edelmoedig elk beletsel voor zijn waar geluk van zich werpt, die de waardigheid zijner bestemming indachtig boven al het geschapene zijne zaligheid zoekt in zijnen Schepper!
4- De leeeling. God, mijn Zaligmaker, Gij hebt mij ter zaligheid geschapen en tot op dezen oogenblik heb ik niet opgehouden haar te zoeken en toch, nog heb ik geen zaligheid genoten, ze nog niet gevonden.
Mijne^ begeerlijkheden riepen mij herhaaldelijk toe: _»zie hier is zij of daar is zij.quot; Dwazelijk heb ik daaraan geloof geslagen en verblind door ongeregelde neigingen, heb ik heen en weer mijne schreden gewend en in plaats van het geluk, dat ik zocht, heb ik ellende gevonden en bitterheid geproefd.
Beklagenswaardige, die ik ben! Geschapen, o mijn God, om in ü zalig te zijn, heb ik mij afgetobd om buiten TJ, in de schepselen, mijne zaligheid te zoeken en zie, verder ben ik afgedwaald van de zaligheid, waarvoor ik geschapen was en het verderf, waarvoor ik niet was geschapen, heb ik bereikt en daarin ben ik omgekomen.
29
O God, mijn Zaligmaker, open mijne oogen, opdat ik toch eens waarlijk inzie, hoe erg ik dwaalde en geef, dat ik van die dwaling verlost, met de daad in U de zaligheid zoeke, die ik bij de schepselen niet kan vinden.
DERDE HOOFDSTUK.
dat ons hart ware rust en wezenlijk heil vindt in het hart van jesus.
1. Jesus: Mijn kind, indien gij uw waar heil wilt bereiken, wijd dan geheel uw hart aan de navolging van, en aan den vertrouwelijken omgang met mijn Hart.
In mijn Hart zult gij een vrede en kalmte vinden, die de wereld niet geven noch ontnemen kan.
Indien gij slechts eenmaal waarlijk tot in het binnenste mijns Harten waart doorgedrongen, dan zoudt gij daaruit al het aardsche aanzien zooals het in zich zeiven is, niet gelijk de dwaze vereerders der wereld het waarderen.
Dan zoudt gij u gemakkelijk ontdoen van de overtollige en lastige zorgen der schepselen en niets uwer waardig oordeelen dan de wezenlijke goederen.
2. Wel is het waar, uw hart, aan onophoudelijke wisselingen ten prooi, verandert wel zevenmalen op één dag, zoo dat het nu blijde dan droevig, nu kalm dan wederom gejaagd, soms
30
brandend van liefde jegens de schepselen dan wederom zat van hnnne ijdelheden, nu ijverig straks laauw is; — zoo ongestadig gelijk eene zee. ^ Maar als uw hart eens vereenigd ware met net mijne, dan zou er weldra eene groote en blijvende kalmte ontstaan.
Want in de vereeniging mijns harten zoo veilig als in de haven des heils, zoudt gij het in uwe magt hebben altijd de zelfde te blijven, onbewogen en steeds gevrijwaard voor elke verandering, welke wind van voor- of tegenspoed zich dan ook mogt doen gevoelen.
Indien gij u verschuilt in mijn Hart, dan zal geen vijand u kunnen schaden. Wel zal de duivel rondloopen zoekende, wien hij ongelukkig kan maken en velen zal hij met zich in den afgrond medeslepen, doch u zal hij niet genaken noch uwen vrede kunnen storen.
3. Mogt gij dan de goddelijke gave erkennen ! Mogt gij weten, welke goederen zij bevat ! Inderdaad, al uwe rust, geheel uw geluk ligt daarin verborgen.
I)e vrede der onderwerping, ongestoorde zekerheid, ware vreugde des harten, ziedaar het eigendom van allen,die mijn hart beminnen en vereeren.
Wat baten schatten? Wat eer? Wat zelfs genoegens, bijaldien het hart onrustig en ontevreden is ? En wat kan geheel de wereld ons geven, tenzij onrust en kwelling des harten?
Ongelukkig zult gij derhalve zijn, wat gij overigens ook bezit, zoolang gij niet rust in mij, die alleen voor u alles ben.
4. De leerling: In waarheid, o Heer, dat heb
31
ik ondervonden, want in alle dingen heb ik rust gezocht en ik heb niets gevonden dan de eene kwelling na de andere.
Gij hebt gewild, 'tis waar én om ü zeiven én om onzentwille tevens, dat ons hart slechts in U bevrediging zou vinden. Want Gij hebt, o Heer, ons hart voor U gemaakt, en het gevoelt zich niet tevreden, niet gelukkig zoolang het niet in U rust.
O allerzoetst Hart van Jesus ! Zalig genot dei-Allerheiligste Drievuldigheid! Blijdschap van alle Engelen en Heiligen! Zalig Paradijs der zielen! Wat wensch ik nog buiten U, terwijl Gij alles bevat, wat ik kan en moet begeeren?
In U vindt de hemel zijne vreugde, in TJ de aarde haar heil; dewijl Gij dus aller zaligheid uitmaakt, waarom zoudt Gij het voor mij niet zijn? Ja, allerzoetst Hart van Jesus, Gij zijt mijne rust, Gij mijne zaligheid voor eeuwig.
VIEEDB HOOFDSTUK.
dat het ter zaligheid noodzakelijk is het hart van jesus na te volgen.
1. Jesus: Mijn kind, het eenige en boven alles noodzakelijke is, uwe ziel eeuwig zalig te maken. Want is deze verloren, dan is alles verloren; hebt gy haar echter behouden, dan is alles behouden.
Welnu, gij zult het eeuwig heil uwer ziel
32
niet verkrijgen, indien gij geen navolger zijt geweest van mijn Hart.
Want, wie God vooruit heeft gekend, hen heeft Hij ook voorbeschikt, om gelijkvormig te worden aan de beeltenis zijns Zoons.
Welke is echter die beeltenis van Gods Zoon, waaraan allen, die behouden zullen blijven, gelijkvormig moeten worden, tenzij mijn Hart?
• t is niet een ieder gegeven mijne
uiterlijke daden na te volgen, het hangt niet van den mensch af, de wonderen te wrochten, welke ik gedaan heb.
Daarenboven kunnen niet allen, wegens de verscheidenheid der standen in het menschelijk leven, de uiterlijke levenswijze volgen, die ik geleid heb; doch het innerlijk streven mijnt; Harten kunnen en moeten allen navolgen, zoowel grooten als kleinen, geleerden zoowel als onge-letterden, in welken staat zij dan ook leven!
Indien gij dus eeuwig behouden wilt blijven, vorm u ditn naar mijn Hart en gevoel in uw hart, wat ik in het mijne gevoel.
2. Mogt gij ook al uwe bezittingen onder de aimen verdeelen; mogt gij ook uw ligchaam prijs geven aan de zwaarste boetplegingen; mogt gij ook alle geheimen doorgronden; mogt gij ook wonderen doen, zoodat gij de verbazing wektet van een ieder, als uw hart niet de gelijkenis mijns Harten in zich draagt, het beteekent niets en voor de eeuwigheid zal u dat alles niet baten.
Naar de gelijkenis van uw hart op het mijne moet gij geoordeeld worden en daarvan zal uw toestand voor de eeuwigheid afhangen.
33
Velen toch zullen tot mij op den dag des oordeels zeggen: «Heer, hebben wij in uwen naam geen voorspellingen gedaan, de duivelen uitgedreven en vele wonderen verrigt?quot; Doch Ik zal hun antwoorden; »Ik ken u niet. Hebt gij de wonden gezien, die gij mij hebt toegebragt, zijt gij met uwe kennis doorgedrongen in do zijde, die gij hebt doorstoken en die voor u geopend bleef terwijl gij evenwel er niet wildot binnengaan?1'
Niets dus baat u, wat gij ook verrigtet, zoo gij niet gehandeld hebt overeenkomstig mijn Hart.
o. Niet de uiterlijke schijn van godsvrucht maar een godvruchtig hart maakt den mensch waarlijk goed en mij dierbaar.
Naar de mate gij uw hart gelijkvormig zult maken aan het mijne, in die mate zult gij uwe zaligheid verzekeren.
Doe voor uw heil, wat in uw vermogen is; waar eene eeuwigheid op het spel staat, kan onze bezorgdheid niet te groot zijn.
Bij uw sterven zult gij inzien, dat al uwe daden verloren zijn gegaan, zoo gij ze niet ter mijner eerc en voor uw heil hebt verrigt.
Indien derhalve de eeuwige zaligheid eene zaak is van het hoogste belang, herinner u dan, dat de navolging mijns Harten van evenveel gewigt is als het heil uwer ziel.
4. De leerling : O eeuwige zaligheid mijner ziel, eenig en bovenal voor mij noodzakelijk! Immers, waarvoor ben ik in deze wereld, zoo niet om mijne ziel zalig temaken? En waarom ben ik vrijgekocht, met zooveel middelen uitge-
3
34
rust, _ met zoovele weldaden door God overladen, tenzij, om des te gemakkelijker en te ligter mijne ziel te zaligen?
Maar helaas ! nog lieb ik geen ernstig begin gemaakt met datgene, waarvoor ik alleen op de wereld ben geplaatst. Vrijgekocht, heb ik mij zeiven wederom tot nog verachtelijker slavendienst vernederd en in 't verderf gestort door bet misbruik van de middelen en weldaden zelven, waardoor ik gemakkelijk mijn geluk en mijne zaligheid had kunnen bewerken.
O, mijn Heer en mijn God, maar al te regt stond het u vrij toe te laten, dat ik voor eeuwig verloren ging en immer bet ongelijk bleef dragen, dat ik door mijne boosheid en door het misbruik uwer genade heb verdiend.
Maar dewijl Gij dit, gedreven door de ein-delooze goedigheid uws Harten niet gedoogd hebt; neen, dewijl Gij door eene nieuwe en veel grootero weldaad mij mijn eeuwig zielenheil hebt leeren hoogschatten en beminnen, wil ik ook niet meer ondankbaar zijn en nimmer meer mijne ziel in het gevaar stellen van eeuwig verloren te gaan.
Neen voorwaar, ik neem mij voor en beloof het ü de liefdevolste raadgevingen uws Harten, om mijne ziel gelukkig te maken, op te volgen.
VIJFDE HOOFDSTUK.
dat al oxze volmaaktheid bestaat ix de nayolcikg van het hakt van jesus.
1. Jesus. Mijn kind, geheel uwe volmaaktheid is gelegen in de gelijkvormigheid met mijn goddelijk Hart.
Want mijn Hart, het Hart van Gods Woord, is het rigtsnoer aller deugden, de heiligheid zelve.
Een ieder dus, die mijn Hart navolgt, volgt God, zijn Zaligmaker, do heiligheid zelve na.
Dewijl mijn Hart het toonbeeld der volmaaktheid en de bron aller genaden is, zult gij van mijn Hart loeren, wat gij ter uwer heiliging doen moet en daaruit de kracht putten, om het te kunnen doen.
Wilt gij dus volmaakt worden, volg dan mijn Hart na; hoe meer gij er op gelijken zult, des te volmaakter znlt gij wezen.
2 Mijn Hart is nederig, en de nederigheid is inderdaad do grondslag der ware heiligheid.
Indien gij do nederigheid niet van mijn Hart aanleert, dan zult gij die deugd nimmer bezitten en haar slechts bij namo kennen.
En als gij het gebouw der deugd op een anderen grondslag wilt oprigten, dan zal het niet hecht staan, maar door don kleinsten rukwind worden omseworpen en een grooten puinhoop vormen.
Mijn Hart is ook zachtmoedig en vol liefde; doch do liefde is juist de volmaking der heiligheid.
36
Nimmer echter zal uw hart gloeijen van het vuur der ware liefde, als het niet ontstoken is door dat liefdevuur, waarvan het mijne brandt.
Wee u, indien uw hart aan een vreemd vuur is ontstoken! Gij zult dan wel gloeijen ja, maar tot uw verderf.
3. Nimmer zult gij u degelijke deugden eigen maken, noch ware heiligheid bereiken, tenzij door de navolging van mijn Hart.
Hoe vele uiterlijke teekenen van deugd gij ook vertoont, hoe gij ook schijnen moogt godvruchiig te zijn, als uw hart het mijne niet navolgt, dan zal al uwe godsvrucht niets anders zijn dan een ongepaste plooi aan uw gelaat gegeven.
Indien gij mijn Hart u niet tot voorbeeld dei-volmaaktheid kiest, dan blijft u geene hoop op volmaaktheid over.
4. In der daad, zoo was het sinds het begin dei-wereld. Immers onder de oude wet was het voorspeld en bekend met welk een Hart ik eenmaal zou verschijnen; en niemand werd er onder het getal der uitverkorenen opgenomen, die niet de hoedanigheden mijns Harten, welke ik eenmaal openbaren zou, in zijn hart had overgedrukt.
Van den beginne der Kerk tot op dezen oogen-blik was mijn Hart altijd de heiliging der Apostelen, de sterkte der martelaren, de standvastigheid der belijders, de zuiverheid der maagden, do volharding der rogtvaardigen, eindelijk de volmaaktheid van alle heiligen.
Derhalve moed gevat, mijn kind, volg mijn Hart na overal waarheen het u leidt; naar de mate gij het meer van nabij gevolgd zult zijn,
37
naar die mate zult gij ook nader tot het toppunt der volmaaktheid zijn opgeklommen.
Van de navolging mijns Harten hangt de volmaakte vervulling der gehcele wet en alle heiligheid af.
Het ijverig streven om mijn Hart na te volgen is een zeker toeken van voorbeschikking.
5. De leekling: O zoete Jesus, bron des levens en der genade, ontsteek mij, help mij in de bestudering en navolging van uw Hart, dat het rigtsnoer der deugd en het voorbeeld der heiligheid is.
Bevrijd mijn hart van elke begoocheling, van elk beletsel; geef, dat ik mot eenvoudige en zuivere bedoelingen U zoeke, dat ik de innerlijke gevoelens en gesteltenissen uws Harten in mij overneme en mij zoo innig mogelijk aan U gelijkvormig make.
Maar ach Heer, hoe weinig gelijkt mijn hart op IJ! Hoe weinig heb ik tot op dezen oogen-blik nog verrigt om het leven uws Harten in mijn leven uit te drukken!
Ach mocht ik nog maar niet gewerkt hebben, om mijn hart van U te vervreemden en afkee-rig te maken! O verblinding, o dwaasheid mijner ziel!
Ontferm ü mijner, o Heer Jesus, ontferm U mjjner, overeenkomstig de groote barmhartigheid uws Harten.
Hoe velen zijn er, die niet zoo lang hebben geleefd en niet zoo vele middelen hadden en desniettegenstaande zich heiligden en ijverige leerlingen uws Harten zijn geworden! En ik,
38
nog heb ik geen begin met mijno heiliging gemaakt ; en ik, nog ben ik een zondaar.
Het is tijd, o Heer, het is tijd om het werk mijner heiliging, tot heden zoo zeer verwaarloosd, te beginnen.
Die gedachte: ik kan nog heilig worden, ik kan nog een leerling uws Harten worden, ik kan mij nog versieren met dat zoo verblijdend teeken der voorbeschikking, die gedachte wekt mij op en spoort mij aan.
Eigt mij op, goede Jesns, geef mij hulp en moed; zie nu heb ik een begin gemaakt.
ZESDE HOOFDSTUK.
dat een iet)el!, die het iiaet van jesus na wil volgen, veepligt is zijn hakt te zuiveren.
1. Jesus: Mijn kind, wilt gij met mijn Hart verkeeren en do onuitsprekelijke zoetheid van zijne gemeenschap ondervinden, zuiver dan uw hart van allo kwaad.
Want ik, uw beminde, ben zuiver en vlekkeloos en zoek mijne genoegens tusschen de leliën.
Hoe toch zou er eene vereeniging tusschen uw en mijn Hart mogelijk zijn, als gy het uwe niet eerst met zorg haddet gezuiverd V
Want wie zal er mijn hart van zonde overtuigen? Doch gij, hoe kunt gij zeggen: mijn
39
hart is rein, terwijl uw hart zelf zich van het tegendeel bewust is?
Ach mijn kind, welk een hart heht gij In zonde geboren, zoolang reeds do woonplaats dei-duivelen, door vlekken bezoedeld en misvormd, hevig geneigd ten kwade en ongelukkiglijk af-keerig van het hoogste goed; zoo vele ongeregelde gehechtheden koesterend en opkweekend tot bronnen van zonden; vol van de wereld en van zic'.i zeiven, gewoon om bijna in alles zich zei ven te zoeken!
2. Waarlijk het mag verbazing wekken, dat gij mij durft uitnoodigen in zulk een hart binnen te treden en tusschen zoo vele onreinheden te verwijlen.
Een bedorven hart is mij een gruwel; maar een onrein hart walgt mij; hoe zoude dan het verblijf daarin mij vreugde kunnen bieden.
Ik zoek een zuiver hart en daarin te wonen, daarin mij tusschen de leliën te vermeijen, is al mijn© vreugde.
Die dus de zuiverheid des harten lief heeft, zal mijne tegenwoordigheid genieten, de teeder-heid en de verhevene zoetheid mijns Harten ondervinden.
3. Wil u niet bedriegen, mijn kind, meenende, dat het wel met u is, zoo gij slechts uiterlijk u goed gedraagt, want ik zie vooral op het hart.
Voorwaar, wat zal het u baton, indien gij door uw uiterlijk aan alle schepselen behaagt, maar innerlijk aan mij mishaagt?
Is uw hart vlekkeloos, dan zult gij geheel vlekkeloos zijn; want uit uw binnenste, uit uw hart
40
komen de kwade gedachten, de onzuiverheden, het bedrog, de godslastering en ten laatste alle zonden voort.
Zuiver derhalve uw hart en dan zal er geen beletsel meer aanwezig zijn om gemakkelijk tot de innerlijke vereeniging met mij te geraken en met volle teugen te proeven, hoe zoet mijn Hart is.
Doch indien gij slechts voor het uiterlijke der zonde zult hebben vaarwel gezegd zonder ze in nw hart uitgeroeid te hebben, dan zult gij nimmer van uwe ondeugden ontdaan zijn, neen, tienmaal meer dan gij ze uiterlijk zult kunnen vermijden, zullen ze in nw binnenste aangroeijen, en terwijl gij uiterlijk den schijn hebt van vast te staan, zult gij onder den last uwer inwendige kwalen bezwijken.
4. Welaan mijn kind, bereid mij in uw hart een reine woning en ik zal komen, geheel de uwe zijn en gij zult mij geheel toebehooren; wondervol zal onze omgang zijn en onze vereeniging zal slechts begrepen worden door hen, die ze leerden kennen.
Zijt welgezind, en groot van ziel en begin terstond het werk, dat al uwe belangstelling verdient; gij zult geen ware vreugde smaken, dan wanneer gij het voltooid zult hebben.
De vrees voor de moeijelijkheden houdt velen van de geheele zuivering des harten terug.
_ Dat is inderdaad eene list des duivels: immers die oude vijand van het heil der menschen, wetende, dat van die ware en volkomene zuivering des harten niet slechts uw heil en uwe vol-
41
maaktheid, maar ook die van anderen en bovenal mijne glorie afhangt, tracht u daarvan met alle inspanning terug te houden.
Wil geen acht slaan op de ingevingen van dien listigen bedrieger, die er zich -weinig om bekommert of hij door goede of kwade middelen zijn doel bereikt.
Doch bid, vraag genade van God en vang daarmede krachtig het werk aan en gij zult alle moeijelijkheden zien vluchten voor uwe grootheid van ziel; ja, wat meer is, daar, waar gij ge-loofdet de grootste moeijelijkheden te zullen ondervinden, zult gij door uwe verwondering juist do grootste vertroostingen smaken.
5. De leerling : Ik bid en smeek U, Heer, schep in mij een zuiver hart en vernieuw den waren geest in mijn binnenste.
Geheel mijn hart is met onreinheden bezoedeld en door het hart zijn de vermogens mijner ziel en de zintuigen mijns ligchaams kwalijk aangedaan. Ach Heer! wat is er in mij, dat nog vlekkeloos en geheel zuiver is?
Zend, ik smeek het U, het licht uwer genade af en verlicht mijn verstand opdat ik al het kwaad, dat ik heb bedreven en al het goede, dat ik verwaarloosd heb, kenne en beweene.
0 hoe berouwt het mij, o allerzoetste Jesus, dat ik uwe woning op zoo onwaardige wijze heb geschonden, dat ik TJ beleedigd en uw Hart bedroefd heb ! Ik betreur, o mijn hoogste Goed, ik betreur en verfoei al mijne zonden; ik belijd mijne boosheid en ondankbaarheid en ik roep de barmhartigheid uws Harten in.
42
Heer, indien Gij wilt, Gij kunt mij zuiveren; wasch mij rein, ik smeek het U, quot;van mijne ongeregtigheid en zuiver mij van mijne zonden. Reinig mijn hart ook van geheime en vreemde zonden.
Kom, Jesus, kom in mijn hart en maak U oene tuchtroede uit de koorden der heilige vreeze, der levendige dankbaarheid en dei-vurige liefde, en drijf er uit alles, wat deze uwe woning ontheiligt.
/ie niets van dat alles zal ik er meer in (^e-doogen: uw huis zal genoemd worden een huis des gebeds; daarin zal ik U eeren, daarin U beminnen, daarin mij met U bezig houden.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
dat os's hart vooral van de doodzonde, het grootste kwaad, moet gezuiverd zijn.
1. Jesus: Mijn kind, zie wel toe of er in uw hart geene zonde zij, die aan uwe ziel den dood berokkent.
Hoe kunt gij, hoe durft gij liefhebben of als gast in uw hart toelaten uwen grootsten vijand, die, eenmaal toegelaten, U ongetwijfeld tot slaaf der hel, tot den ellendigsten mensch, ja, verachtelijker maakt, dan de redelooze schepselen?
Hoe velen zeggen; »0 wat al kwalen verwoesten de aarde!quot; En toch er is waarlijk slechts eene kwaal, de zonde, en er is geene andere.
43
Vermijd de zonde en wat u dan ook moge overkomen, het zal tot uw welzijn gedijen.
2. 't Is te Yerwonderen, dat een redelijk schepsel nog de zonde kan bedrijven, terwijl zij, in haren aard beschouwd, zoo verfoeijelijk en veraclitelijk is, dat men, afgezien ook van de hel of van den hemel, ze evenwel om hare innerlijke boosheid zou moeten vlugten.
Doch als gij eens de oneindige waardigheid beschouwt van den persoon, die bcleedigd w^ordt en de eindelooze nietswaardigheid van den persoon, die beleedigt, dan zult gij inzien, dat de zonde in zekeren zin een oneindig kwaad is.
Een ieder, die eene doodzonde doet, randt God aan; hij zou God zeiven willen vernietigen als hij dit vermogt; en dat de God van hemel en aarde niet verdelgd wordt, voorzeker het is de schuld des zondaars niet.
3. Zulk een groot kwaad is de zonde, dat ik, de Zoon des Allerhoogste, om dat helsche monster te verdelgen en der goddelijke rogt-vaardigheid voldoening te schenken, van den troon mijner majesteit moest nederdalen en, mensch geworden, gedurende mijn leven aanhoudende martelingen doorstaan 3n eindelijk aan het kruis door smarten overweldigd, den geest heb moeten geven.
Ach, beklagenswaardig mensch, hoe kunt gij nog de misdaden liefhebben, die mij zooveel gekost hebben? Of hoe kunt gij voor het genot van een oogenblik al mijn lijden en smarten en mijnen bittersten dood hernieuwen?
Als gij eene doodzonde doet, dan maakt gij
44
u aan eene veel grootere misdaad schuldig dan de joden, die mijne beulen waren. Dezen toch, indien zij mij den Heer der eeuwige glorie erkend hadden, zouden mij nimmer ten dood hebben verwezen. Maar gij, gij kent mij, ja, wie en hoedanig ik ben, gij weet het bij ondervinding door de weldaden, die gij van mij hebt genoten.
• 4. Was ik het niet, die door liefde alleen gedreven, u heb geschapen, verlost en behouden, ja die immer met meerder teederhekl dan een vader bezit, u beschermd, verzorgd en opgekweekt heb?
Wat gij zijt en wat gij hebt, dat heb ik u gegeven, en tot overmaat van al, heb ik u mij zeiven geschonken; en voor dat alles geeft gij mij dat weder?
Zie eens, als gij aan een redeloos dier een stuk voedsel voorwerpt dan toont het nog, voor zoo veel het kan, zijne dankbaarheid. Maar ik, ik heb u eindelooze goederen geschonken en gij van uwen kant, vervolgt mij tot den dood toe! Let eens wel en overweeg eens, wat men daarom van u zou moeten denken.
5. O kind mijner eeuwige liefde, dat ik bemind heb meer dan mijn leven, wil toch niet meer zondigen.
Indien gij mij bemint, ja indien gij waarlijk u zeiven lief hebt, vlugt dan de zonde.
Wanneer gij eene doodzonde bedrijft, dan beneemt gij u het bovennatuurlijk leven; wat gij aan verdiensten bezit, verliest gij: het erf-regt op den hemel verspilt gij; gij wordt mede
45
erfgenaam van de bel met de duivelen; gij kiest het onheil boven uw geluk, de hel boven den hemel en den duivel boven mij.
Overweeg dat, mijn kind, opdat gij grondig leeret, voor zoover de menschelijke geest hot vermag te beseffen, welk een groot kwaad de zonde is en gij datgene, wat alleen u voor eeuwig ongelukkig kan maken, moogt vermijden.
6. De leerlikg : O mijne ziel! beschouw de zonde ! waarlijk, zij is het grootste kwaad dewijl zij den mensch verlaagt beneden de redelooze schepselen, hem de poorten des hemels sluit en den afgrond der hel openzet! O afzigtelijk monster, duizendmaal meer verschrikkelijk dan de duivel zelf!
O mijn God, ik schaam mij het te belijden, en toch ik kan het niet loochenen, dat ik mij tot den verachtelijksten slaaf der zonde heb gemaakt, en dat ik door overmaat van dwaasheid, door de grofste ondankbaarheid, door de grootste boosheid met en door de zonde herhaaldelijk uwe ontzaggelijke majesteit heb beleedigd, waarvoor zelfs de engelen eerbiedig sidderen.
Ik ben ten eenemale beschaamd omdat ik door de ongeregtigheden die mijne rede veroordeelde, te bedrijven, en door het misbruiken van alle vermogens mijner ziel en de zintuigen mijns ligchaams, verachtelijker ben geworden dan de schepselen, die geene rede bezitten.
7. O mijn Heer en God ! Gij hebt mij uwe beminnelijke beeldtenis ingedrukt, en ik, na haar bezoedeld te hebben, heb er de afschuwelijke beeldtenis des duivels opgedrukt; ja ik heb mij
46
nog veel afschuwelijker gemaakt dan de duivel zelf is.
Immers bij, voor dat er eenige straffe bepaald was, heeft gezondigd uit hoogmoed; ik, zijne straf kennende, heb gezondigd uit verachting; hij, slechts eenmaal in onschuld geschapen; ik, na zoo dikwerf in de onschuld hersteld te zijn geweest; hij verhief zich tegen zijn Maker; ik tegen Hem, die mij, mismaakte, do oorspronkelijke gedaante wederschonk.
Llleudigste zondaar, die ik ben, om niet of liever om liet verachtelijkste heb ik uwe vriendschap, den gelukkigen vrede der ziel, het regt op de eeuwige zaligheid weggeworpen en mij zei ven overgeleverd aan den duivel tot een ongelukkigen slaaf, die nu reeds zijn ongeluk deelt en eenmaal zijne eeuwige kwellingen zal deelen, zoo ik niet terugkeer en barmhartigheid vinde in uw Hart.
8. Waarlijk, o Heer Jesus, ik ben niet waardig andermaal do barmhartigheid te vinden, die ik^ zoo dikwijls misbruikt heb; ik ben niet waardig IT te dienen, dowijl ik een slaaf des duivels ben geworden. Indien Gij met mij handelen wilt overeenkomstig mijne verdiensten, dan is de hel mijne woning.
Doch, o God mijn Zaligmaker, in uw Hart woont eindelooze barmhartigheid; mijne zonden zeiven getuigen het, want als uwe barmhartigheid niet zonder einde ware, dan zoudt Gij nooit het eindeloos kwaad mijner zonden geduld hebben.
O Jesus, ontferm U mijner, overeenkomstig
47
uwe groote bai'mhartiglieid. Smeokend vraag ik om vergiffenis en ik hoop, dat Gij mij ellen-digen zondaar wil vergeven. Opregtelijk betreur ik de zonden, die ik heb bedreven en vastelijk neem ik mij voor, U voortaan getrouw te dienen en vurig te beminnen.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
dat ons hakt zuiver moet zijn ook van de kleinste zonde.
1. Jesds. Mijn kind, zuiver uw hart van elke misdaad en behoed u met zorg zelfs voor de vlok der kleinste zonde.
Niets is er, niets kan er zijn, wat het bedrijven eener zonde hoe klein ook zou veroorloven.
Kondet gij derhalve ook geheel de wereld daardoor behouden, dan nog zou het ongeoorloofd zijn, mij door de geringste zonde te bc-leedigen; want ik bon oneindig verre boven de wereld verheven.
Sommigen wachten zich voor groote zonden maar bedrijven de kleine zonder schroom ; het is een duidelijk bewijs, dat zij meer door hunne eigenliefde dan door mijne liefde bestuurd worden.
Doch die bek)agenswaardigen zullen tot hun nadeel ondervinden, hoezeer zij zich bedrogen hebben.
48
2. Een ieder toch, die de kleine zonden gering acht, zal langzamerhand in groote vallen en allengs er zich aan wennende, om alles als kleinigheden te beschouwen, zal hij meenen, dat het nog al wel met hem staat, terwijl hij zonder veel gewetenswroeging groote zonden bedrijft.
Omdat de dwaze langs den rand des afgronds wil wandelen, is het niet meer dan billijk, dat hij uitglijde en in de diepte nederstort. •
Wacht u derhalve voor de dagelijksche zonden, indien gij niet in doodzonde wilt vervallen.
Zoolang gij toegeeft ook aan de kleinste schade, zoolang ook stelt gij uwe zaligheid in gevaar.
3. Zeer velen schijnen opregtelijk te vreezeu door eene doodzonde mijnen dood te hernieuwen, en evenwel houden zij niet op, door hunne kleine overtredingen aan mijn Hart de bitterste bitterheden te veroorzaken en het met aanhoudende smarten te bedroeven.
Ach mijn kind, zie toch wel toe en bedenk zorgvuldig, wat gij doet. Want terwijl gij mijn Hart een kleine wonde wilt toebrengen zult gij, gelijk het zoo velen overkomt, welligt dwalen en met een doodelijken stoot geheel mijn Hart doorboren.
O, verblinding van het menschelijk hart! Velen vreezen meer den nietigsten mensch te beleedigen dan mij, hun God en Zaligmaker!
4. Zoo lang gij voortgaat ook slechts dagelijksche zonden te bedrijven, zult gij u niet wel bevinden noch waar geluk smaken.
En indien u, gelijk het behoort, de volmaaktheid ter harte gaat, dan nog zal uw stro-
49
ven, hoe vurig gij haar ook verlangt te verkrijgen, ijdel zjjn, als gij niet elke vrijwillige zonde vermijdt.
De dagelijksche zonde immers vermindert de liefde, voert tot laauwheid, bederft onze daden van deugd, sluit de bron der bijzondere genaden en ondersteuningen en laat de ziel, wijl zij hare goederen een voor een rooft, eindelijk zonder iets achter.
5. Doch waarom toch stelt de mensch zich dikwerf aan zoo vele en zoo groote onheilen bloot? Is het niet om het een of ander nietig voordeel of genoegen ?
Maar let eens wel op de nadeelen, die daaruit voortspruiten en hoe zwaar gij in het vagevuur zult te lijden hebben.
De martelingen, daar te verduren, die alle kastijdingen dezer aarde en alle kwalen des levens overtreffen, ook daaraan zult gij niet ontkomen, dan na eerst den laatsten penning betaald te hebben.
O, hoe hevig zult gij het dan beweenen, dat gjj u ook de kleinste zonde hebt veroorloofd, waardoor gij u buiten den hemel gesloten en aan de zwaarste straffen onderworpen ziet.
O, mijn kind, wil toch de wenschen en het streven mijns Harten om u gelukkig te maken, niet verijdelen; en wees toch niet zoo onbezonnen, dat gij tegen mijn verlangen in aan uw eigen ongeluk de voorkeur geeft.
6. De leerling: Zoo is dan, o Heer, de dagelijksche zonde geen klein kwaad, dewijl zij uwe goddelijke majesteit hoont, uw Hart ver-
4
50
wondt, de ziel van bijzondere genade en hulp berooft, den zoo wenschelijken voortgang belet, de goede handelingen gebrekkig maakt, den weg baant ten val, ons heil blootstelt aan een eeuwigen ondergang en eindelijk den schuldige buiten den hemel sluit.
En ik heb kwalen, die zoo groot zijn, gering geacht! O, welke dwaasheid van mij! En wat nog evger is, ik heb ze bedreven, ontelbare, zonder mate. Mijne overtredingen hebben het hoogste punt overschreden!
Waar zie ik er het einde van? Zie zoo vele als de krachten mijner ziel en de zinnen mijns ligchaams zijn, zoo vele zijn de soorten mijner zonden; zoo vele als de gaven en weldaden, die Gij mij hebt geschonken, zoo vele zijn mijne misbruiken en schuldige ondankbaarheden; zoo velerlei als mijne handelingen waren, ook zulk een menigte van misdaden heb ik opeen gestapeld. Wee mij! welke handeling blijft er ook van de vervulling mijner godsdienstpligten en van mijne godsvruchtoefeningen nog over, waarin Gij geen gebreken ziet?
O, mijne ziel! zoo veel hebben wij misdaan door onoplettendheid, door nalatigheid, uit zwakheid; moest dat niet voldoende zijn? Moesten wij bij dat alles nog grooter kwaad uit verwaar-loozing, door vrijen wil, uit boosheid voegen?
Dat hebben wij den Heer weergegeven, door Wiens goedheid wij leven, aan Wiens liefde wij alles danken, wat wij hebben en zijn!
7. O God, mijn Heer en Zaligmaker! indien ik door de grootheid en menigvuldigheid mijner
51
misdaden nog niet geheel verloren ging, ik erken het, dan ben ik het aan de goedgunstigheid uws Harten verschuldigd; ja Heer, aan uwe barmhartigheid wijt ik het, dat ik nog niet verloren ben.
Ik lig in het slijk daar neder; mijne kracht heeft mij begeven; de duisternissen hebben mij als met een net omspannen; zelfs mijn hart heeft allen moed verloren. Zie, dieper en dieper ben ik gezonken en wegens mijne magteloosheid kan ik mij niet wederom oprigten. Hoe groot is mijne ellende!
O, wie zal er water geven aan mijn hoofd, wie kracht aan mijn hart, om te schreijen en U te bewegen, o Heer, om mij wederom op te beuren?
Ontferm U mijner, o goede Jesus, en verlos mij; zuiver en vernieuw mij geheel en al.
Ontsteek mijn hart met de liefde uws Harten, verteer door dat vuur mijne misdaden; wil ze niet bewaren voor de vlammen van het vagevuur. Hier, ik bid het U, hier moge ik branden en gereinigd worden door het vuur uwer liefde, niet ginds door de vlammen van het vuur der straffe.
Zie, mijn allerzoetste Jesns, voortaan zal ik uit liefde voor ü doen, wat ik heden uit vreeze zelfs niet gedaan heb; uit liefde voor U zal ik elke, ook de kleinste zonde vermijden.
52-
NEGENDE HOOFDSTUK.
dat het hart des zondaars niets dan de bitterheid van zijn onheil kan ondervinden.
1. Jesus; Dierbaar kind, indien gij zoo ver zijt gekomen, dat uw hart zich niets meer te verwijten heeft, verheug u dan, ja nogmaals verheug u, want dan vloeit u de vrede als een stroom van gelukzaligheid tegen.
Een goed hart maakt de ziel gelukkig, verblijdt den hemel en doet de hel sidderen. Doch een boos hart vervult den zondaar met ongeluk, de hemelbewoners met medelijden en de duivelen met goddelooze vreugde en uitgelatenheid.
Denk u eens alle rampen bijeen, die op deze wereld mogelijk zijn, nimmer zult gij u er zoo vele voor den geest stellen, als de zondaren in hun harten dragen.
Hoe hard, hoe verachtelijk is de slavernij des zondaars! Met welke en met hoe vele banden wordt hij gekneld onder het juk der verachtelijkste meesters, van den duivel namelijk, en van zijne tyrannieke hartstochten!
Zijn geest is gekneveld door de ketenen dei-grofste onwetendheid, opdat hij de waarheid niet kunne inzien; zijn wil is geketend met de banden der vloekwaardigste boosheid, opdat hij het goede niet beminne.
Zijne zintuigen draagt hij mede, omkneld dooide ketenen der begeerlijkheden, opdat hij niet involge, wat passend is; hij wordt door het
53
gewigt der ketenen van zijne begeerlijkheden geheel en al ter neergedrukt, opdat hij niet tot de zachte vrijheid der genade kome.
2. Wie is er dwazer dan de zondaar, die van zijn groote ellende zelf de oorzaak is?
Indien er op aarde een voorgevoel van de hel bestaat, dan is het voorzeker in het hart des boo-zen, die, ontstoken door het vuur der hartstogten, al de wroegingen van een boos geweten lijdt.
Hoe zoude hij ook waarlijk vreugde kunnen smaken, die weet, dat hij bij het breken van den broozen draad zijns levens, in de diepte der hel zal worden neergestort?
Waarlijk, ik weet niet hoe iemand zich des nachts ter ruste durft begeven, niet wetende of hij in de eeuwigheid als een verworpene zal ontwaken!
3 't Is waar, het hart des menschen moet naar geluk streven, doch de zondaar zoekt, door zijn teugelloozen en onbeheerschten inborst blindelings medegesleept, het geluk daar, waar slechts grooter ongeluk is te vinden.
Sommigen schijnen te meenen, hunne begeerlijkheden te zullen bevredigen door volop daaraan voldoening te geven, en eindelijk rust te zullen vinden als zij allen voldaan zullen zijn. Welke dwaling!
Wie toch zal om eene brand te blusschen, nieuwe brandstoffen in het vuur werpen? Zou hij zoo doende den brand niet vermeerderen in plaats van hem uit te dooven ?
Moge iemand ook het heil zijner ziel en de kracht zijns ligchaams aan zjjne hartstogten ten
54
offer brengen, toch nog zullen dezen, steeds minder bevredigd uitroepen: wij zijn de uwen geef ons voedsel.
O, kende het hart des zondaars eens worden geopend, wat al ellende en welke afschuwelijkheden zou men daarin wel ontwaren! En toch inderdaad, alles is open en duidelijk voor mij, wien men niet kan bedriegen, men moge dan ook in staat zijn, om de menschen te misleiden.
4. Het hart, dat de slaaf zijner booze gewoonten is geworden, komt somtijds zoover, dat het niets meer denkt, niets meer bemint, niets meer smakelijk vindt dan hetgeen zijne begeerlijkheden aangenaam is; en ofschoon wetend, dat het naaiden afgrond des onheils voortholt, blijft het onbezorgd en draaft als een verstandeloos dier zijne begeerlijkheden na, terwijl het niet slechts de eeuwige goederen maar ook de welvoegelijkheid en de eer, ja zelfs het leven met den voet vertreedt.
De zondaar heeft geen vijand noodig om gehinderd en gekweld te worden; hij is zijn eigen grootste vijand en wreedste kwelgeest zelf.
Van datgene, waardoor hij zich genot en voldoening zoekt te verschaffen, is hij gewoon veelvuldige kwellingen te oogsten.
_ 5. Hoe zou hij vrede genieten, die in zijn binnenste de oorzaak der onrust onderhoudt ? Of hoe wil hij ook slechts eens vrijelijk ademen, die de slaaf des duivels is ?
Hoe ongelukkig moet hij zijn, die aan satan veroorlooft, in zijn hart een troon op te rigten en te heerschen!
Gelukkig degene, die nooit den slavendienst
55
des duivels heeft ondervonden, die nooit heeft gezucht onder den last, dien de kluisters dei-zonde medebrengen!
Mijn kind, indien gij nog nooit hebt ondervonden hoe ongelukkig het is in staat van zonden to verkeeren, verblijd u dan met geheel den hemel en wil nimmer beproeven, wat het heet, den duivel te dienen.
Doch zijt gij ongelukkig onder zijne heerschappij, heb dan medelijden met uwe ziel en werp, ontbrandend door de begeerte naar verlossing, zijn juk af, verbreek die kluisters en geniet de vrijheid van de kinderen Gods.
6. De leebling-. O Heer, welk een ongeluk is de staat der zonde! Hoe wezenlijk ongelukkig is de ziel, die in dien ellendigen toestand verkeert! Welken vrede, welke vreugde kan zij ondervinden, terwijl zij U den Almagtige en Alwetende tot vijand heeft; terwijl zij weet, dat zij uit uw Hart, haar laatste toevlugtsoord, is verbannen; terwijl zij zich bewust is, elk oogen-blik neergeworpen te kunnen worden in het eeuwig vuur!
Hoe wezenlijk ongelukkig is zij, dewijl zij den hemel niet kan aanschouwen zonder in te zien, dat zij het regt daarop heeft verloren; dewijl zij zelfs niet om zich kan zien, zonder zich zelve tot verwijt en bij elke gelegenheid tot schrik te verstrekken; dewijl zij hare oogen niet kan neerslaan, zonder de stilzwijgende vermaning te vernemen, dat de hel hare woning is!
Hoe wezenlijk ongelukkig is zij, omdat ze niet in haar eigen hart kan keeren, zonder daarin
56
den satan te ontmoeten en reeds bij voorbaat de kwellingen te vinden der helle, waarin geen vreugde, ^ geen troost, maar slechts verschrikking, duisternis, angst en smarten zijn!
O, allerbeklagenswaardigste ziel, hoe geheel anders zijt gij thans dan toen gij uitgedoscht met hemelsche gunsten, geadeld door het kindschap Gods, zoo schoon, zoo verheven waart, z dat gij de heiligen en de engelen over u in li verbazing bragt!
Hoe door de zonde misvormd, hoe verlaagd, s
7 O Jesus, mogt ik, wat er ongelukkig ge- z
schied is, ongedaan kunnen maken, ook ten 1
koste van mgn leven! Mogt ik nooit in zulk een onheil zijn neergestort, maar veeleer mijn leven dan uwe genade hebben verloren!
O, welzalig zij, die nooit hunne onschuld hebben verloren! die nooit den ongelukkigen staat der zonde hebben leeren kennen!
Geef mij, ik smeek het U, het eerste kleed terug; geef mij de onschuld weder en zie, dan zal ik in nieuwheid des levens ü zoo dienen,
dat ik haar voor U ongeschonden beware alle dagen tot het einde van mijn leven.
57
TIENDE HOOFDSTUK.
dat het hakt van jesüs allen, ook de zondaken, tot zich koept.
1. Jesus. Komt tot mij allen, die onder uwe zorgen en lasten gebukt gaat, en ik zal u verkwikken.
Die regtvaardig is, hij kome, om nog meer geregtvaardigd te worden; die laauw is, hij kome om met nieuw vuur ontstoken te worden, die zondaar is, hij kome om gezuiverd en geheiligd te worden.
O zwakheid des mensehen! Wie is er, die niet gezondigd zou hebben? Een ieder toch, die zegt geen zonden te hebben bedreven, misleidt zich zeiven en de waarheid is niet in hem.
2. Mijn kind, indien gij u door de zonden bezwaard of door uw gebreken ter neergedrukt voelt, kom spoedig tot mijn Hart, daar zult gij bevrijding en verademing vinden.
Noch de grootheid uwer misdaden, noch de grootheid mijner majesteit schrikke u af; ik ben gekomen niet om de regtvaardigen maar om de zondaren tot boetvaardigheid te roepen; hoe grooter de ellende is, waarin gij verkeert, des te meer medelijden zal ik met u gevoelen, en hoe zieker gij zijt, des te meer hebt gij den geneesheer noodig.
Ik sta niet verbaasd over uwe ellende, want ik ken uw hart en weet, waarvan gij gemaakt zijt. Indien gij nog niet tot grootere misdaden
58
zijt vervallen, dan moogt gij het aan mijne genade vooral danken.
Maar wat mij verbaasd is, dat gij, als ik mij tot uwer verzorging aanbied, niet wilt genezen zijn, of zoo gij ook al wilt, dan toch aan mijne goedheid schijnt te twijfelen.
Ach mijn kind, doe mijn Hart die smartelijke beleediging niet aan. Mijn Hart bemint immers de vergeving, en wordt niet moede vergiffenis te schenken.
Zie eens met welke goedheid ik de zondaren, die waarlijk boetvaardig zijn, behandel, zoo zelfs, dat men mij den vriend der zondaren heeft genoemd.
3. Waar is er een hart, dat zoo bemint als het mijne? Niemand onder de menschen bezit grootere liefde dan hij, die zijn leven geeft voor zijne vrienden; maar ik, de Zoon van God, ik bezit nog grootere liefde, dewijl ik mijn leven zelfs voor mijne vijanden heb gegeven.
Wie heeft mij ooit het eerste bemind, of wie schonk mij ooit zijne genegenheid, die niet eerst de uitwerkselen van mijne liefde had ondervonden?
4. Dewgl er zeer velen zijn, die hunne onschuld verliezen nog vóór dat zij begrijpen, wat de onschuld is, of hoeveel waarde zij heeft, is het een groote glorie voor mijn Hart, om ook over die harten te zegevieren en uit zondaren heiligen te vormen.
O, indien gij de liefde mijns Harten kendet, dan zoudt gij kunnen begrijpen, met welk een teederheid het de getrouwe zielen bemint en hoe zacht het de zondaren tot bekeering dwingt!
Wie is er lijdend, met wien mijn Hart niet
59
mede lijdt? Wie bedrijft er zonde en doet mijn Hart niet aan? Wie wordt er ziek voor wien mijn Hart geen geneesmiddel biedt? Wie is er ongelukkig voor wien mijn Hart gevoelloos blijft ? Wie eindelijk is er op de wereld, wien mijn Hart geen weldaden heeft bewezen ?
5. Ik ben een goede Vader, die de kinderen, aan het kmis ter wereld gebragt, bemin met de liefde mijns Harten, dat hun geopend blijft om daarin altijd eene schuilplaats, niet onverschillig welke, maar het middenpunt mijner liefdegevoelens to vinden.
Wanneer zij slapen, dan is mijn Hart bezorgd om hen te bewaken; zijn zij wakende, dan zorgt het voor hun behoud.
De liefde, waarvan mijn Hart gloeit, is voor hen zoo groot, dat ik elk hunner in het bijzonder zoo liefheb en verzorg, als ware er niemand anders op aarde.
Wanneer er een hunner door den vijand verleid, mij verlaat, dan treurt mijn Hart als over den dood van een eeniggeborene. Door liefde gespoord volg ik den vlugteling na, ik noodig hem uit, ik dreig hem, ik beloof hem alle goeds. Indien hij echter niet wil luisteren, dan oefen ik geduld, ik sta wachtend aan de deur zijns harten en herhaaldelijk klop ik aan.
Eindelijk, als hij besloten heeft tot mij weder te keeren, dan snel ik hem te gemoet, ik omhels hem terwijl mijn Hart juicht van vreugde, omdat het wederom het kind, dat het als een doode had betreurt, levend en veilig bij zich ziet.
Door blijdschap gedreven, roep ik geheel den
60
hemel te zamen om mij geluk te wenschen en zich met mij te verblijden.
6. Indien gij derhalve aan mijn Hart verkwikking wilt schenken, den hemel verblijden en aan uwe ziel verademing wilt geven, keer u dan tot mij van ganscher harte.
Wie gij ook zijn moogt, hetzij een groot zondaar of schuldig slechts aan kleine gebreken, kom tot mijn Hart en gij zult daarin een geneesmiddel vinden voor al uwe kwalen.
Vertrouw, mijn kind, en wil niet vreezen; ik roep u niet, om u verwijtingen te doen, maar om uwe ongeregtigheden uit te wisschen.
Kom, mijn kind, kom, zie, ik wacht u met uitgestrekte armen en met een smachtend Hart.
7. De leerling. Zie, allerzoetste Jesus, zie, ik snel tot U, opgewekt tot moed en vertrouwen, door zooveel goedheid van uw Hart.
Nader komend, verzucht en smeek ik: neem goedgunstig uw verloren kind aan, dat uit verre gewesten wederkeert, bezoedeld door de zonden en met ellende beladen. Ik ben niet meer waardig uw kind genoemd te worden, dewijl ik ü op zulk een onwaardige wijze verliet, zoo grootelijks hoonde en zoo erg bedroefd heb.
Ik heb tegen den hemel en tegen U gezondigd; schuldig als ik ben, durf ik mij niet in uwe armen te werpen, maar zie, voor uwe voeten werp ik mij in het stof neder, terwijl ik uw vaderlijk Hart aanroep en om vergeving smeek.
Zie, toen ik vlugtte hebt Gij mij tot U teruggeroepen ; Gij hebt mij gezocht toen ik verloren was ; Gij hebt mij verdragen toen ik uwe goed-
61
heid misbruikte; met wonderbare zachtheid hebt Gij mij tot terugkeer bewogen, en nu eindelijk in zulk een ellendigen staat tot U wederkeerend, neemt Gij mij niet slechts weder aan, maar, o God, Gij omhelst mij ook! o Jesus ! o Vader! zooals er geen ander is!
Dat alle engelen en heiligen juichen en zich met mij verblijden, maar dat zij ook met mij uwe barmhartigheid loven en boven alles prijzen in eeuwigheid !
Zie, nu ben ik de uwe voor eeuwig; voortaan zal ik ü getrouw liefhebben, o Heer, en uit liefde jegens U, al uwe wenschen vervullen.
ELFDE HOOFDSTUK.
hoe men de zuivering des harten moet ondernemen.
1. De leerling. Ontelbaar, o Heer, zijn de beweegredenen, die mij tot volmaakte verbetering aanzetten. De hemel lacht mij toe, de hel gaapt mij dreigend tegen; de aarde kan mij elk oogenblik in de eeuwigheid verplaatsen.
Doch ook mijn hart, overladen door uwe gaven, gedreven door 't besef van eigen ellende, getrokken eindelijk door de goedheid uws Harten, houdt niet op mij aan te sporen.
Doch hoe zal ik het werk van zooveel belang ten uitvoer brengen? Want al zie ik ook de verpligting daarvan in, toch gevoel ik geen kracht genoeg in mij, om haar te vervullen.
62
Leer Gij mij, goede Jesus, ik bid het U, de irw wijze om mij waarlijk te verbeteren en te ver- j aa: vormen. Al de glorie, die daaruit zal voortspruiten, zij zal aan ü en aan uw beminnelijk eei Hart toebehooren. ■ pli 2. Jesus. Mijn kind, indien gij uw hart wilt or zuiveren en alle gebreken er wilt uitroeijen, dan di moet gij met grootheid van ziel en met een w edelmoedig hart de hand aan het werk slaan. ei Heb den goeden en ernstigen wil, om n te w verbeteren en nimmer op te houden in het stre- d ven naar volmaakte zuivering en kweek tevens een opregt verlangen in u aan, om met de godde- g lijke genade mede te werken en hare leiding te c volgen; en dan zullen uwe pogingen eindelijk met een goeden uitslag bekroond worden. i Dat is van uwe zijde het eerste en voornaamste t middel, waaraan de overigen hunne kracht en hun 1 werkenden invloed zullen ontleenen, en zonder hetwelk de overigen, hoe vermogend ook op zich (
zeiven beschouwd, naauwelijks iets zullen uitwerken.
Die krachtdadige wil, om altijd met de genade naar de zuivering en het zuiver houden van uw hart te streven, is de eerste beweegreden, om voor de toekomt de zuiverheid uws harten te verhoogen ; het eerste teeken van uwe toekomstige volmaaktheid, het eerste kenmerk, waaraan men de toekomstige heiligen onderscheidt, ja zelfs, het is het eerste onderscheidingsteeken der ware leerlingen mijns Harten.
3. Neem met deze gesteltenis der ziel ten arbeid uitgerust, het vuur en onsteek daarmede
63
uw hart, opdat gij de zonden en gebreken daarin aanwezig verteeren moogt.
Mijn kind, begrijp wel, wat ik zeg. Als gij een tuin moet zuiveren, die door schadelijke planten en kruiden verwoest en door allerhande onoogelijke zaken ontsierd wordt, dan zult gij dien wel reinigen als gij met gereedschappen werkt, als gij al het schadelijke stuk voor stuk er uitrukt en eindelijk alles uitkeert of wegwerpt, doch gij zult uw werk niet voltooijen dan na langen tijd en na harden arbeid.
Maar als gij er vuur bijbrengt, zie, dan zult gij gemakkelijk en binnen korten tijd geheel dien hof gezuiverd zien.
Wat meer is, gij zult bevinden, dat die tuin zelf door de verbranding vruchtbaarder en geschikter is geworden om bloemen en vruchten voor te brengen.
Op gelijke wijze, mijn kind, zult gij uw hart, dat bij zulk een tuin kan vergeleken worden, veel spoediger en gemakkelijker zuiveren door het vuur der goddelijke liefde, dan door eenigen anderen arbeid.
En gij zult bespeuren, dat uw hart zelf daardoor beter geschikt is geworden, om bloemen van deugd en vruchten van heiligheid te leveren.
4. Dat vuur nu zult gij uit mijn Hart verkrijgen, indien gij u door het gebed tot hetzelve wendt, en niet slechts met den mond maar ook met den geest bidt.
Want indien gij ernstig de straffen wikt der hel of van het vagevuur, die gij zoo dikwerf verdiend hebt; indien gij met aandacht mijne
64
goddelijke weldaden jegens u en al uwe ondankbaarheid overweegt;
Indien gij ijverig nadenkt over mijne goddelijke en oneindige volmaaktheden, die alle liefde en eere waardig zijn, en over uwe beleedigingen mij zoo geheel onverdiend aangedaan;
Als gij daarenboven my beschouwt hoe ik uitgeput ben van vermoeijnis uit liefde voor u, wat ik heb geleden om uwe zonden, hoe ik aan het kruis hang met uitgestrekte armen, het hart geopend voor u;
Als gij vervolgens mijn hart zelf zult zijn binnegetreden en dan beschouwt in welk een graad dat schuldeloos hart werd bedroefd door uwe misdaden, en hoe het door dezen geheel verteerd en vernietigd werd;
Als gij tevens door veelvuldige liefdegevoelens en vurige smeekingen uw hart als het ware aan het mijne vasthecht;
Dan, zonder twijfel, zal in het gebed het vuur, de gloed der goddelijke liefde worden ontstoken.
5. Vorm u uit die liefde een berouw, dat is eene droefheid over alle zonden, die gij^ hebt bedreven, met het voornemen, om in het vervolg niet meer te zondigen.
Niemand, mijn kind, krijgt vergiffenis zijner zonden, als hij ze niet betreurt; en niemand wordt van zijne gebreken genezen, als hij ze niet verafschuwt.
Verafschuw dan van harte en haat, zooveel gij kunt, uwe zonden en gebreken, die allen afschuw en haat overtreffen en die gij niet te veel kunt verafschuwen, niet te veel kunt haten.
65
Hoe meer gij uit die goddelijke liefde in u zulk eene droefheid opwekt, des te volmaakter zal uw berouw zijn, ofschoon gij het voor het oogenblik ook al niet gevoelt.
En hoe zuiverder de beweegredenen zijn, waarom gij met opregten wil uwe zonden betreurt en verafschuwt, des te zekerder zult gij zijn van de vergiffenis dergenen, die gij hebt bedreven, en des te veiliger zult gij zijn voorde bedrijving van nieuwe zonden.
6. Een zeker teeken van een waar berouw over uwe bedrevene zonden, hebt gij in de onthouding van nieuwe zonden.
Heb derhalve en bewaar in u altijd een ernstig voornemen om alles te vermijden, wat gij weet, dat mij mishaagt, en liever alle kwalen van dit leven te verduren, dan vrijwillig eene zonde te bedrijven.
Doch zijt wel op uwe hoede, om u zeiven niet te bedriegen, door de meening dat elk voornemen, welk ook, voldoende is. Een onbepaald verlangen toch is niet voldoende; niet de zucht om aan de gewoonte of aan een voorgeschreven vorm te voldoen is toereikend ; niet een werkeloos voornemen is genoeg, waardoor iemand schijnt te willen en niet te willen als hij, gelijk hij zich inbeeldt, niet meer wil zondigen en toch niet met de daad de middelen wil aanwenden, die noodzakelijk zijn om de zonden te vermijden.
Neen, mijn kind, het voornemen moet zijn opregt, vast en werkdadig, waardoor gij aangespoord wordt tot het gebruik der middelen, die u voor den herval in de zonden behoeden.
5
66
Daarom ook, om dat voornemen steeds levendig te houden, moet gij het dikwijls hernieuwen; bid herhaaldelijk, geef door geestelijke oefeningen voedsel aan uwe godsvrucht; verschaf u zoo eindelijk de bijzondere genade, waardoor gij gemakkelijk standvastig blijft en volhardt.
De leerling. Waarlijk, o Heer, mijn hart gelijkt aan een woesten tuin, waarin ontelbare schadelijke planten bloeijen of bedorvenheden verborgen liggen.
Het hart van dat alles te zuiveren, is een groot werk; en zie, uit mij zeiven ben ik niet in staat iets heilzaams te verrigten.
Doch help Gij mij, ik smeek het U, met uwe krachtdadige en veelvermogende genade, waardoor |ik dien arbeid, die zoo belangrijk is, gelukkig zal ten einde brengen.
Vurig toch verlang ik dat werk, dat zoo noodzakelijk, zoo nuttig en zoo heilig is, te voltooijen volgens uwe leiding, en niet eerder op te houden, dan na het inderdaad voleind te hebben.
Wil niet dulden, o allerbeste Jesus, dat ik ook daarin traag of nalatig worde; want, ik belijd het, ik hel tot moedeloosheid over en ben gewoon, al heb ik ook met ijver een begin gemaakt, om langzamerhand tot zorgeloosheid te vervallen.
Maar wek mij op, spoor mij aan, stoot mij met kracht voort en laat niet toe, dat ik den arbeid stake alvorens ik het werk tot een ge-wenscht einde hebbe gebragt.
67
TWAALFDE HOOFDSTUK.
dat het heilig sacrament dek biecht een gemakkelijk en krachtig middel is om zich van zijne zonden en gebreken te zuiveren.
1. Jesus. Mijn Hart, o kind, wetende, dat de zwakheid der stervelingen zoo groot is, dat zij op aarde niet zonder zonden leven, heeft een heilzaam middel uitgevonden, waardoor zij, bij goed gebruik daarvan, niet slechts vergiffenis van de zonde verkrijgen, maar ook vermeerdering van genade ontvangen.
God toch is getrouw, zoodat Hij volgens zijn woord de zonden vergeeft aan hen, die ze belijden, genade geeft aan hen, die er om bidden en beternis des levens aan hen, die er om vragen 1).
Wat zou er van de meeste menschen worden indien de Biecht niet bestond ? Hoe weinigen zouden er zalig worden ! En hoevelen hunner, die nu reeds in den hemel juichen of zich eenmaal daar' verblijden zullen, zouden verworpelingen zijn!
2. Doch ik heb juist daarom aan de Kerk magt gegeven, opdat aan hen, wier zonden zij vergeeft, ze vergeven worden, en wier zonden zij houdt, ze gehouden blijven 2).
1) Joan. I, 9 en V, 14.
2) Matth. XVIil en Joan. XX.
68
»Mogt er dus eenige vlek of ongetrouwheid of eenige andere zoiide hot hart heimelijk zijn binnengeslopen, dan schame het zich niet dit te openbaren aan hem, die daartoe aangesteld is, opdat deze het door het woord van God en door heilzamen raad geneze.quot; 1)
» Als gij handelt over het Sacrament der Biecht, beschouw dan de hel in uw hart, die door de belijdenis der zonden daarin zal worden uitgedoofd. Dewijl gij derhalve weet, dat u na het eerste behoedmiddel van 's Heeren indompeling des Doopsels in de Biecht nog een tweede behoedmiddel tegen de hel overblijft, waarom zoudt gij dan aan uwe zaligheid wanhopen? Stel u eerst de grootheid der straffe voor den geest, opdat gij niet twijfelen moget aan het ontvangen des geneesmiddels.quot; 2)
»Want er is, hoewel het moeite kost, door de Biecht vergiffenis der zonden te verkrijgen: als de zondaar zijne legerstede met zijne tranen besproeit en zich niet schaamt om aan den priester des Heeren zijne zonden te openbaren en het geneesmiddel te vragen.quot; 3)
»Dit geneesmiddel der Biecht is vodr allen be-geerenswaardig, omdat de ziel grooter gevaar loopt dan het iigchaam en aan verborgene ziekten zoo spoedig mogelijk genezing moet worden geschonken. Belijd uwe zonden; dat door de belijdenis alle
1) S. Clemens Eomanus. Ie. Eeuw.
2) Tertulianus. 2e. Eeuw.
3) Origenes. 3e. Eeuw.
4) S. Lactantius. 4e. Eeuw.
69
vergif worde uitgeworpen en verdreven; wat daarna overblijft zal gemakkelijk genezen worden. Gij vreest te belijden, die, zulks niet doende, toch niet verborgen kunt blijven ? God, die alles weet, eis ebt juist de belijdenis om den nederige te bevrijden ; veroordeelt juist daarom den verzwijger om den hoovaardige te straffenquot; 1).
«Doch spreek uwe biecht zoo, dat gij tot de zonde niet wederkeeret, want dan eerst strekt de belijdenis der zonden ten heil, als de zondaar, die gebiecht heeft, in bet vervolg niet weder doet, wat hij verkeerds heeft gedaanquot; 2).
»Men moet dus, na gebiecht te hebben, ophouden met zondigen. De biecht echter gaat voor en de vergiffenis volgt haarquot; 3).
8 De Kerk immers, die in Christus is gesticht, heeft van Hem zeiven de magt ontvangen om de zonden te vergevenquot; 4).
sIndien zij ze niet willen openbaren, dan zullen zij God, die hun getuige is, ook tot wreker hebbenquot; 5).
»De zonden behoeven niet openlijk beleden te worden; 't is genoeg, dat men alleen aan den priester door de oorbiecht de misdaden zijns gewetens blootleggequot; 6).
»Het is derhalve de rede, die den zondaar
1) S. Augustirma 5e. Eeuw.
2) S. Fulgentius 6e. „
3) S. Isidorus 7e. „
4) V. Beda 8e. „
5) Hayms 10e. „
6) S. P. Lnitprandus 11e. Eeuw.
70
aanspoort en het is God, die hem gebiedt zijne zonden te belijden.quot; 1)
„Want de Biecht is den zondaar noodzakelijk en Ycor den regtvaardige evenzeer nuttigquot; 2).
»De wijze der belijdenis eisoht drie hoedanigheden : zij moet geschieden zonder bewimpeling, zonder verontschuldiging en zonder uitweidingquot; 3).
sDe biechteling beschuldige zich derhalve voor den priester met een levendig gevoel van droefheid en met het vaste voornemen om zich te beteren, en hij volbrenge de boete, die hem wordt opgelegd.quot; 4)
„De Biecht is trouwens een Sacrament, van hetwelk de handelingen des biechtelings, die in drie deelen worden onderscheiden, als het ware de stof uitmaken. Het eerste dier doelen is de vermorzeling des harten, het tweede de mondelingsche belijdenis, het derde de voldoening.quot; 5)
Zie, mijn kind, hoe van den beginne af de geloovigen aller tijden en werelddeelen dit troostvol en heilzaam Sacrament in eere hielden en gebruikten.
3. Wat is er beter dan ecne goede Biecht? Door de belijdenis immers wordt de mensch bevrijd van zijne zonden, hij komt weder met mij in vriendschap, hij ontvangt den vrede des
1) S. T. Damianus 11e. Eeuw.
2) S. Bernardus 12e. „
3) S. Bonaventura 13e. „
4) Thaler 14e. »
5) Kerkvergadering van Florence 15e. Eenw.
71
harten; zoodat hij, die vroeger zich door angsten gekweld gevoelde,daarna zich kalm en gel ukkig ziet. Het Sacrament der Biecht is een middel voor de ziel, waardoor de ondeugden worden genezen, de bekoringen verjaagd, de hinderlagen des duivels verijdeld, nieuwe genade ingestort, de godsvrucht vermeerderd wordt en de deugd vaster en vaster grondslag verkrijgt.
Door de Biecht treedt de ziel wederom in de regten, die zij door de zonde had verloren en krijgt zij hare schoonheid weder, die zij door de ongeregtigheid had misvormd.
4. Evenwel gebeurt het, dat de zondaar tot dit Sacrament der goddelijke barmhartigheid naderende, door schaamte of vrees gedreven, zich in een afgrond van heiligschennis nederstort en dan niet meer slechts zondaar is, maar inderdaad een afzigtelijk monster van zonden wordt.
Kunt gij, goddeloos mensch, voor mij verborgen blijven? Kunt gij beletten, dat ik u neder-werp in den diepen afgrond, dien gij zelf u hebt gegraven.
Gij verbergt heiligschennend uwe zonden voor den biechtvader, die door de strengste goddelijke en menschelijke wetten tot een eeuwig en algeheel stilzwijgen is gedwongen! maar dan zal ik ze openbaren in uw aangezigt, niet aan een mensch, niet aan een volk, maar voor hemel en aarde, voor allen, die ooit geleefd hebben.
Dan zult gij door overstelping van schaamte de bergen toeroepen u te bedekken, om u aan de schande te ontrukken; ja, dan zult gij u in de bel willen verbergen, doch gij zult het niet
72
kunnen, maar gij znlt daar staan om openlijk alle welverdiende schaamte en schande te verduren.
Onverstandig menscb! Gij hebt u niet geschaamd te zondigen tot uwen ondergang en tot uwe schande, waarom schaamt gij u te belijden tot uw heil en tot uwe glorie?
Doch let eens wel, waarom aarzelt gg, uw geweten te openbaren aan hem, die door mij is aangesteld, om tegenover u mijne plaats te be-kleeden?
Den biechtvader, voor wien gij u als boetvaardige vertoont, moet gij immers beschouwen als zaagt gij mij, want dan vertegenwoordigt hij mijn persoon en bezit hij mijne magt.
Voor het overige is hij zelf een mensch en heeft hij zijne eigene ellende ; en zelf, zoowel als gij, moet hij biechten, hetgeen voor hem veel moeijelijker is, omdat hij overeenkomstig zijnen staat ook volmaakter moet leven.
Zoo is het door God allerwijselijkst en zeer heilig vastgesteld, dat de priesters zoowel als de leeken, allen, die van groote zonden bevrijding verlangen, verplicht zijn hunne Biecht te spreken; en dat de priesters, wier heilige bedieningen alle heiligheid vergen, zicb ook van kleinere zonden door veelvuldige biechten moeten zuiveren.
Om die reden belijden de leeken met meerder vrijheid en vertrouwen aan den priester hunne zonden en leeren de priesters door de ondervinding met hunne ellende medelijden te hebben, zwak te worden met de zwakken, teweenen met de weenenden.
73
5. Doch er zijn er, die opregt genoeg hunne zonden belijden en toch niet waarlijk gezuiverd worden, omdat zij niet met een opregt hart naar verbetering streven.
Sommigen naderen uit noodzakelijkheid, anderen uit menschelijk opzigt, weder anderen uit eene zekere gewoonte tot het Sacrament van boetvaardigheid; en 't is niet te verwonderen als zij, die aldus naderen, geene of slechts geringe vruchten plukken.
Houdt gij, mijn kind, uw heil en mijn welbehagen voor oogen en doe elke Biecht zoo, als ware zij de laatste uws levens, dan zult gij er wonderbare en zoete gevolgen van ondervinden.
6. Evenwel, mijn kind, ken u zeiven en weet, dat gij dikwijls hervalt in de misdrijven, die gij betreurd hebt, en vastelijk voorgenomen hadt te vermijden.
Doch wil daarom niet wanhopen, mijn kind, noch u aan al te groote droefheid overgeven. Immers, zij zullen de gevolgen van zwakheid, niet van boosheid zijn, misslagen veeleer uit onbedachtzaamheid dan uit vrijen wil voortgesproten.
O. leer daaruit de goedigheid mijns Harten, dat immer bereid is u te vergeven, en de ellende uws harten, dat altijd ten kwade neigt en u dikwerf medesleept.
Draag evenwel zorg, dat gij wegens deze uwe groote zwakheid de Biecht niet verwaarloost; inderdaad, hoe zwakker gij u gevoelt, zooveel te meer moet gij uwe toevlugt daartoe nemen.
7. Sommigen hebben een afschrik van de Bicht en zij naderen slechts met siddering.
74
Zie, de grootste zondaren, zoowel als de grootste heiligen vinden er troost in; en mi wordt door angsten gekweld!
Door de Biecht komen de dooden wederom ten leven en ontvangen de levenden meer overvloed van levenskracht; gij dan, waarom vreest gi), als moest gij ten dood of ter foltering gaan?
(jg dwaalt, mijn kind, gij dwaalt; niet tot kwelling maar tot troost is dat allerheilzaamst sacrament ingesteld.
8. Leg dus alle gejaagdheid en vreesachtigheid at. Ik ben immers niet de God der beroering maar van den vrede; ik schep geen behagen in de verwarring des harten, maar in den goeden wil.
Doe, wat in uw vermogen is en biecht, voor zooveel gij kunt, met een opregt hart; houd u daarna m vrede en laat u door de ingevingen van den vijand of van uwe verbeelding niet in verwarring brengen.
Mijn Hart, mijn kind, is de toevlugt der zondaren. Zoo dikwijls iemand met een rouwmoe-d'g en vernederd gemoed daar henen vlugt, zal ik hem niet verstooten noch verachten.
Maak dus dikwerf met vertrouwen gebruik van dat goddelijk bad, waarin mijn Hart uwe ziel met zijn bloed afwascht en meer en meer zal afwasschen, totdat zij geheel rein en zuiver zal wezen, 1)
1) Wij mogen dit ophelderen door een waarliikwon-srvolle en troostrijke gebeiartems, die wij in het leven in de H. Mam Magdalena de Pazzis lezen. Toen die . maagd op zekeren dag in de kerk van haar klooster aann werd biecht gehoord., haar hart in de te»enwoor-
75
9. De leerling. O allerbeste Jesus, hoe heilzaam, hoe troostvol is die vinding uws Harten, het Sacrament van boetvaardigheid! Hoe verbazend de aflating, hoe bewonderingswaardig de goedhartigheid ! dat Gij van het bloed uws Harten een goddelijk bad maakt, waarin Gij ons van onze zonden zuivert.
Hadde uw Hart dat geheim vol allerlei vertroosting niet gevonden, wie zou het ooit
digheidvan Jesus in het tabernakel uitstortte en weldra in heilige vereeniging lag verslonden, zag zij eensklaps de geesten-wereld zich op zekere wijze voor haar ontsluijeren. Zij zag narneliik in welken staat de ziel van een ieder der biechtelingen verkeerde op den oogenblik, dat zij hunne zonden beleden. Toen echter de sacramenteele losspreking werd gegeven, zag zij op denzelfden oogenblik hoe het goddelijk bloed van Jesus op geheimzinnige wijze een ieder besproeide en zoo afwiesch, dat zij ongelooftijk zuiver en schoon werden. Als dus eene biecht zulk een uitwerking heeft, dan vraag ik, welke zullen de uitwerkselen zijn van herhaalde biechten? Als de ziel zoo rein, zoo schoon wordt door eenmaal gewasschen te worden in Jesus' hartebloed, dat in het Sacrament van boetvaardigheid op ons wordt toegepast, hoe zuiver, hoe schoou zal zij eindelijk worden, wanneer dikwijls daarin wordt gewasschen ?quot; Grof en zelfs morsig lijnwaad, wordt door herhaalde wassching dikwerf niet slechts helder maar ook wit gelijk sneeuw. Zou dan de ziel, indien zij dikwijls in het goddelijk bloed van Jesus wordt gewasschen, eindelijk niet geheel rein en onuitsprekelijk schoon worden! Deze godvruchtige gedachte kan voorzeker in u de liefde voor het H, Sacrament van boetvaardigheid vermeerderen en u, als gij het met de daad ontvangt, heilzaam bezig houden en zeer groeten troost verschaffen.
\
76
hebben uitgedacht? En zoo Gij het niet haddet ingesteld, wat zou er dan van ons, wat van mij geworden?
Dank, allerzoetste Jesus: dat alle engelen en heiligen, alle volkeren en talen ü met mij dank betuigen, omdat gij dit levendmakend en heiligend Sacrament hebt ingesteld, waardoor de schuldige bewoners der aarde gered worden en de hemel met een tal van heiligen wordt gevuld!
Om echter van zulk eene weldaad geen misbruik te maken, maar alle vruchten er uit te trekken, die ik er van kan verwachten, zal ik niet slechts dikwgls maar ook met zorg mijne zonden belijden; immer zal ik, als bereidde ik mij voor om te sterven, een waar leedwezen opwekken en een goed voornemen, wel is waar met kalmte maar toch ook met opregtheid vormen, voor en aJeer ik mijne Biecht zal spreken; ik' zal den biechtvader alles openbaren met die ongeveinsdheid, waarmede ik tot U zeiven zoude spreken, als ik U met mijne oogen zou aanschouwen; de opgelegde boete zal ik met aandacht en godsvrucht zoo spoedig mogelijk volbrengen; vervolgens zal ik trachten mij dankbaar te toonen door met nieuwen ijver, met meerder zuiverheid des harten voor U te leven.
O Jesus! welk een troost, welke zalige vreugde kan ik genieten, als in dit Sacrament uwer barmhartigheid mijne ziel gewasschen en gezuiverd wordt door het heiligste en reinste bloed uws Har-ten! O, ik smeek D, wasch mij dikwijls en reinig inij geheel en al; wasch mij meer en meer, en ik zal wit worden gelijk sneeuw.
77
dat wij, tv at de vergiffenis onzer zonden betreft, in bod moeten berusten na gedaan te hebben wat zedelijker wijze in ons vermogen was.
Jesus. Zoo waar ik leef, ik wil niet den dood des zondaars, maar ik wil, dat hij zich bekeere en leve.
Indien de zondaar boetvaardigheid zal hebben gedaan voor al zijne zonden, die hij heeft bedreven, en al mijne geboden zal hebben onderhouden, zal hij leven en niet sterven.
De goddeloosheid des goddeloozen zal hem niet schaden op den dag, waarop hij van zijne goddeloosheid bekeerd zal zijn; de zonden, die hij heeft bedreven, zullen hem niet worden toegerekend.
Waarover, mijn kind, zijt gij ontsteld of waarom geeft gij toe aan onmatige angsten ? Ik ben immers den mensch niet gelijkend als zoude ik kunnen liegen en veranderen. Ik zou aldus spreken en het niet doen, beloven en mijne beloften niet vervullen ? Zweren en toch ontrouw worden?
Wat twijfelt gij, kleingeloovige? Voorwaar, hemei en aarde zullen vergaan, doch mijne woorden zullen niet vergaan.
2. Zie eens, God, uw hemelsche Vader, die ten uwen heile zijn eenigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor u niet minder dan voor anderen overleverde, hoe zal Hij met Hem niet alles
78
hebben geschonken : vergeving, volharding, het paradijs en alle gaven?
In alle opzigten dus zijtgij in mij, den eenigen Zoon van God, rijk geworden, zoo dat u, van welke genade ook gesproken, niets ontbreekt. Want waar het kwaad de mate te boven ging daar zal met meerder overvloed zich de genade doen gelden.
Ga derhalve met vertrouwen tot den troon der genade, opdat gij verkrijget, wat gij noodig hebt.
•3. Mijn kind, ik ben van den hemel neergedaald om u aan den gapenden muil der hel te ontrukken; ik heb gedurende geheel mijn leven geleden, opdat gij gedurende geheel de eeuwigheid zalig zoudt wezen; ik ben ten laatste zelfs ten dood veroordeeld opdat gij van den eeuwigen dood bevrijd zoudt worden, dat alles heb ik echter voor u gedaan toen gij mijn vijand waart, wat zal ik dan niet doen, of wat zal ik u weigeren, als gij mij lief hebt?
Maken uwe misdaden u bevreesd, weet het, mijn kind, dat mijne eindelooze verdiensten oneindig meer vermogen om u te behouden als gij wilt, dan uwe misdaden om u in het verderf te storten, waarvoor gij siddert.
En bijaldien gij wegens uwe schuldige daden het oordeel vreest, herinner u dan, dat ik, uw Zaligmaker, die te rechterhand van God mijn Vader ook in uw belang smeek, uw regter zal zijn.
4. Verruim dan uw hart in den heiligen Geest, dien gij in het Sacrament der goddelijke barm-
79
hartigheid hebt ontvangen. Die Geest der liefde, dat verterend vuur, zal de overblijfselen uwer zonden vernietigen en de onmatige vreeze verdrijven.
Waart gij ook de grootste zondaar, als de moordenaar, die met mij werd gekruisigd; had-det gij, zooals Paulus, mij vervolgd; haddet gij mij verloochend zooals Petrus; zie als gij eenmaal opregtelijk uwe Biecht spreekt en de uitwerkselen van dat Sacrament deelachtig wordt, dan zijn u al uwe zonden vergeven.
5. Waarom zijt gij bedroefd, mijn kind, en waarom verontrust gij u? Gelooft gij dan, dat ik een hardvochtig meester ben, wieu men naau-welijks kan tevreden stellen?
Gij bedriegt u, mijn kind, gij bedriegt u zeer. Want zie eens, ben ik geen Vader, wiens Harte de goedheid zelve is? Weet gij dat niet? Hebt gij dat niet ondervonden?
Wil mij derhalve niet onteeren, wil mij niet lasteren door mij iets toe te schrijven, wat be-leedigend is.
6. Mijn kind, gij hebt niet andernjaal tot uwe vreeze den geest der slavernij ontvangen, maar den geest der aanneming van Gods kinderen, waardoor gij bemint en mij toeroept; Abba, Vader!
Wil dan niet vreezen, mijn kind; wil niet jammerlijk in angsten den tijd verliezen, dien gij door mij te beminnen gelukkig moet beleven. Want ik verg geen angst maar liefde.
Vertrouw, mijn kind, vertrouw, dat uwe zonden u vergeven zijn. Span nu slechts uwe
80
krachten in om mij des te meer te beminnen, naar de mate ik u meer heb kwijtgescholden.
7. De leerling. O Jesus! O mijne liefde! O mijn leven, wat al zaligheid, wat al honigzoet biedt Gij mij uit uw Hart aan!
O. Heer, mijn God! Gij hebt mij gewasschen, niet de voeten, niet mijne handen, niet het hoofd alleen, maar ook mijne ziel, mij geheel en al en dat wel in uw eigen Bloed!
En zie. Gij hebt mijne zonden weggeworpen in den afgrond der zee, in de peillooze diepte van de barmhartigheid uws Harten, waarin zij verdwenen zijn uit uw aangezigt.
O Jesus! zou ik ooit uwe barmhartigheid kunnen vergeten, waardoor Gij mij zoo zeer het leven hebt geschonken?
Uwe ontfermingen zal ik in eeuwigheid lof-zingen, gedurende de eeuwen der eeuwen zal ik de goedheid uws Harten prijzen.
8. Loof mijne ziel, den Heer, en alles wat in mij is love zijn heilig Hart. Ja, mijne ziel, loof den Heer en wil al zijne gunsten niet uit het geheugen verliezen.
Die zich genadig toont tegenover al uwe onge-regtigheden; die al uwe zwakheden geneest.
Hij heeft niet met ons gehandeld overeenkomstig onze zonden, noch ons vergolden overeenkomstig onze ongeregtigheden, maar volgens de menigvuldigheid der barmhartigheden zijns Harten, heeft Hij ze uitgewisoht.
Zooals een vader medelijden heeft met zijne kinderen, zoo heeft zich de Heer over ons ont-
81
fermd, want Hij is goed, want zijne barmhartigheid reikt door de eeuwen heen.
9. Bemin den Heer, mijne ziel! Bemin Jezus, bemin Hem veel, dewijl Hij u vele zonden heeft vergeven.
Mogen zij Hem minder beminnen, wie Hij minder heeft kwijtgescholden, maar tracht gij door de grootheid uwer liefde de grootheid zijner goedheid te evenaren.
Ja, allerzoetste Jezus, ja ik zal ü beminnen uit al mijne krachten; ik zal geen tijd meer verspillen met onrust te kweeken in mijn ha^t, dat Gij voortaan alleen zult beheerschen, maar ik zal dien besteden, beter, met meer nut en op eene wijze, die U welgevalliger is; ten alle tijde zal ik U beminnen, altijd zal uwe liefde mij bezig houden. Tevreden zal ik daarin insluimeren en rusten.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
HOE MEN ZICH VOOB DEN HERVAL MOET BEHOEDEN.
1. JEsus. Hebt gij gezondigd, mijn kind, voeg geen nieuwe zonden bij de ouden, maar zijt in het vervolg zoo op uwe hoede, dat gij tot het verledene niet wederkeert.
Als de duivel uit het hart is geworpen, gaat hij, neemt met zich zeven andere geesten nog slechter dan hij zelf is, en wederkeerend tracht hij andermaal binnen te dringen. Als de mensch
82
geen weerstand biedt, komen de vijanden binnen en het laatste van dien mensch wordt erger dan het eerste.
Gij moet derhalve de bekoringen des duivels op allerhande wijze weerstaan, bijaldien gij geen prooi der helle wilt worden.
Wil niet neerslagtig of bedrukt zijn, mgn kind, omdat gij tegen uwen zin door verschillende bekoringen wordt aangevallen; verheug u veeleer en schep moed. Want dat is een teeken, dat gij in staat van genade verkeert en mijne verlangens opvolgt.
Waart gij onder de volgelingen des duivels, voorzeker dan zou hij u, die tot de zijnen behoort, zelf niet bestrijden; maar dewijl gij tot de mijnen behoort, daarom bekoort hij u en poogt hij u in zijn belang over te halen.
2. Mijn kind, bekoord worden is nog niet zondigen; wat meer is, zoolang de bekoring u mishaagt, geeft zij aanspraak op de belooning van God.
Hoe afschuwelijk de dingen ook zgn, die de duivel u ingeeft, verontrust u niet; en hoe hevig hij u ook tot het kwade aanspore, geloof niet, dat gij door mij verlaten zijt.
Nimmer ben ik digter bij u en meer bereid u te helpen, dan wanneer gij in die bekoringen verkeert.
Hoezeer gij ook bekoord wordt, mijn kind, als toeschouwer en helper in den strijd ben ik met u, door wien gij, aangemoedigd en geholpen, niet slechts volharden maar ook roemrijk kunt zegevieren.
83
Zijt derhalve ten strijde gereed, want niemand zal gekroond worden, die niet naar behooren zal hebben gestreden; en wie overwonnen zal hebben zal de kroon des levens ontvangen.
4. Dewijl gij ter regter en ter linker zijde door vijanden wordt omringd en zoowel aan de aanvallen van uw binnenste als van buiten bloot staat, moet gij zoo met de wapenen vertrouwd zijn, dat zij u nooit ongewapend aantreffen.
Houd uw hart verheven en met het mijne vereenigd, ernstig en edelmoedig besloten alles te verduren, ja liever in den strijd te sneven dan mij den rug te keeren. Anders toch zult gij in de hitte van het gevecht niet veilig kunnen uitharden.
4. In dien strijd zijn twee soorten van wapenen voor u noodzakelijk, de eene ter beschutting de andere om te schaden.
De wapenen om u te beschermen zal u de nederigheid leveren. Door die deugd derhalve geleid, moet gij een volkomen wantrouwen in u zeiven en al uw vertrouwen in mij stellen; en door de ondervinding van uwe eigene zwakheid overtuigd, zooveel mogelijk alle gevaarlijke gelegenheden vermijden.
Het zou immers onvergeeflijk zijn en alle beschaming verdienen, als gij zoo vermetel waart, die te zoeken of te gemoet te treden, vooral als zij de deugd der zuiverheid kunnen schaden.
5. Wanneer de vijand u evenwel aanvalt, roep mij aan én steun met vertrouwen en met ijver op mijne hulp.
Een ieder, die tijdens de bekoring bidt, zoo-
84
als het behoort, zal niet overwonnen worden; maar die het gebed verzuimt, wordt gewoonlijk overmeesterd.
Bied terstond bij het begin der bekoring moedig wederstand en bid vurig op deze of dergelijke wijze: O Jesus! verberg mij in uw Hart, opdat ik van U niet gescheiden worde... God, mijn God! waak ter mijner hulpe.... Jesus en Maria! haast u om mij te helpen....
Als de vijand voortgaat u te bekoren, leid uwen geest dan getrouwelijk af van bet voorwerp der bekoring en vestig dien met ernst op andere goede of onverschillige zaken; ga voort met bidden, ga voort zoo weerstand te bieden, zonder onrust en zonder ongeduld maar kalm en met volharding, en de vijand zal vlugten of beschaamd staan.
6. Het is voor u niet genoeg den satan af te slaan, tracht hem ook te kwetsen. Dat zult gij doen als gij met de wapenen, die de goddelijke liefde u aanbiedt, de bekoringen van den vijand tegen hem zeiven keert.
Maak derhalve, zoo dikwerf u de duivel bekoort, van de bekoring tegen zijn doel en plannen zulk een gebruik, dat gij u hechter met mij vereenigt en mij door uwe getrouwheid verheerlijkt en voor u zeiven meerder kracht en verdiensten verwerft.
Zoo zal het gebeuren, dat de vijand, over zijne nederlaag ontzet, of niet durft wederkee-ren of, zoo hij durft, u een schitterender overwinning en glansrijker kroon verschaft.
85
7. En indien gij ooit zoo ongelukkig zijt van te vallen, sta terstond op en strijd met meerder nederigheid en meerder woede; en draag vooral zorg, dat gij n niet aan den vijand overgeeft en zijn slaaf wordt.
Daarom toch zijn er velen verloren gegaan, die reeds vlijtig hadden gestreden en weldra de overwinning zouden behaald hebben, maar die door het lastige der bekoringen ter neer geslagen, zich schandelijk overgaven en ellendig omkwamen.
Moed dan, mijn kind, de strijd is kort, doeh de belooning eeuwigdurend.
Zijt grootmoedig van ziel; grootheid van ziel is de halve overwinning. Zij maakt u ontvankelijk voor de genade, verheft het hart, meerdert de krachten, verligt de moeite, verschrikt en verzwakt den tegenstander.
Strijd krachtig ter wille van mij, uw God en Zaligmaker, voor uw heil, voor uwe eeuwige kroon, voor het rijk der hemelen en lever een schouwspel, Gode, den engelen en menschen waardig.
8. De leerling; Dank zij U, allerbeste Jesus, dewijl Gij zoo mijne armen ten gevecht en mijne vingeren ten strijde rigt.
Zie, zoo hebt Gij mijn hart opgewekt, zoo mijn moed verheven, dat ik bereid ben mijne krachten te beproeven en krachtig te handelen.
Maar ik weet en beken het, uit mjj zeiven ben ik zwak en traag; als ik aan mij zeiven word overgelaten, als ik op mij zeiven alleen vertrouw, wat staat mij dan te wachten, tenzij
86
eene schandelijke nederlaag en een eerlooze ondergang?
Geef mij, ik smeek het U, de genade van niet vermetel te zijn, mij niet noodeloos in gevaar te stellen, maar met voorzigtigheid elke gelegenheid, die schadelijk is, te vermijden om voor-zigtiglijk aan alle hinderlagen mijner vijanden te ontkomen.
Maar als Gij mij, wanneer ook, door den vijand aangevallen of met hem strijdende ziet, sta dan op, ik smeek het U, haast ü dan ter mijner hulpe, want Gij, o Heer zijt mijne kracht.
Sta mij bij, ik bid het ü: plaats mij aan nwe zijde en wie dan ook tegen mij moge strijden, met U zal ik overwinnen, met U zegevieren.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
hoe men de wortelen der ondeugden en gebreken moet uitrukken.
1. Jesus. Mijn kind het is ter verkrijging van volmaakte zuiverheid des harten niet genoeg, een goeden wil levend te houden, dikwijls te overwegen en te bidden, herhaaldelijk en met godsvrucht zijne zonden te biechten. Die middelen zijn wel is waar, krachtdadig, zij zijn noodzakelijk, zij mogen nimmer ongebruikt gelaten, nimmer verwaarloosd worden.
Doch zij zijn alleen niet voldoende, dewjjl zij
87
gewoonlijk de wortelen der ondeugden en gebreken niet geheel uitroeiien.
Gij moet derhalve nog een ander middel bezigen, waardoor gij als het ware de schadelijke wortelen zeiven uitroeit, en alzoo uw hart volmaakt zuiver maakt.
Die heilzame en aangename vruchten worden op wonderlijke wijze voortgebragt door het onderzoek, dat naar den schijn eene kleine oefening, iets onbeduidends, evenwel in zijnen aard een krachtdadig middel is,- dieper doordringt dan elk tweesnijdend werktuig en door gaat tot de ontleding der ziel en tot onderscheiding der geesten, en de gedachten en gezindheden des harten oordeelt.
Het dient niet slechts om kwade gewoonten en gebreken met den wortel uit te roeijen, maar ook, wat meer bewondering verdient, om degelijke daagden te verkrijgen en tot de volmaaktheid zelve te geraken.
2, Weet wel, dat dit onderzoek drievoudig is. En wel het eerste, dat dient om den geest te verzamelen, bestaat hierin, dat gij bij geschikte gelegenheid in uw hart keert en het gedurende een korten tijd beschouwt, onderzoekend, waardoor het wordt bewogen, waarmede het zich bezig houdt of wat en hoe het gehandeld heeft of wat en hoe het handelen zal.
De gelegenheid echter om zoodanig kortstondig onderzoek in te stellen, doet zich gewoonlijk dikwijls voor. Als gij namelijk met de gewigtigste bezigheden van den dag een begin maakt of wanneer gij ze geëindigd hebt.
88
Als zicb iets aan uwe zinnen of aan uwen geest voordoet, wat u kan bekoren of boegen, ook wanneer gij in een of anderen misslag zijt gevallen.
Wanneer er zicb eene moeijelijkheid voordoet, die u last of onrust kan veroorzaken; eindelijk zoo dikwgls gij uw hart sinds geruimen tijd niet hebt onderzocht.
Dit kunt gij echter gemakkelijk overal en op elk oogenblik doen, ook in de tegenwoordigheid van anderen, zonder dat dezen het zelfs vermoeden.
Die oefening beeft niets moeijelijks aan zich. In den beginne zal men wel eenige oplettendheid, geen inspanning, daaraan moeten schenken, doch binnen korten tijd zult gij er eene beilige en troostvolle gewoonte van verkrijgen en er de heilzaamste en zoetste vruchten van ondervinden.
3. Een ander onderzoek is het algemeene, waardoor gij twee- of slechts eenmaal op eiken dag eenigen tijd of eenige bepaalde oogenblikken wijdt aan dit punt, namelijk om u zslven rekenschap omtrent uw leven af te vragen.
Na God in het kort dank betuigd en zijn goddelijk licht afgebeden te hebben, beschouw dan en onderzoek hoe gij u uitwendig en inwendig hebt gedragen sedert uw laatste onderzoek.
Onderzoek uwe gedachten, woorden en werken: zie eens wel, wat gij gedaan, gezondigd of misdaan hebt; teeken eindelijk elk in bet bijzonder in uwen geest op.
Als gij reeds met de daad iets van het inwendig leven hebt aangeleerd, stel dan uw hart
89
naast het mijne en vergelijk en beschouw het verschil tusschen beider gedachten, gewaarwordingen en handelingen.
Na op deze wijze uwe schulden en gebreken bespeurd te hebben en uwe ondankbaarheid jegens mijne goddelijke weldaden ingezien en erkend te hebben, verwek dan zoo volmaakt mogelijk een akte van berouw en vraag de genade om u te beteren en in verbetering vooruit te gaan.
4. Eindelijk bestaat er nog een by zonder onderzoek, waard oor gij nop de uitroeijing van slechts eene ondeugd of van een gebrek uitsluitend toelegt.
Wondervol is de kracht en ongelooflijk de uitwerking van die oefening. Mogt gij haar, mijn kind, wel begrijpen en goed in toepassing brengen.
Geene gewoonte is er, hoo verouderd, geene ondeugd hoe groot ook, die door dat middel niet overwonnen en overmeesterd wordt.
Immers met de goddelijke genade vermag het in zekeren zin alles. Houvele zondaren zijn daardoor bevrijd van hunne ondeugden, die hun een tweede natuur schenen geworden te zijn! Hoe-vele menschen zijn daardoor volkomen gezuiverd! Hoe vele zielen hebben daardoor do volmaaktheid verkregen!
Welke gebreken gij dus ook moogt hebben, heb moed mijn kind; gebruik dit middel met ijver en volharding, zeker van de overwinning, zeker van uwe toekomstige bevrijding.
Vat het eerst die ondeugd aan, die voor uwen naaste eene regtmalige oorzaak van beleediging of van ergernis of wel zooveel als hot hoofd van
90
al uwe gebreken is. Is de aanvoerder neergeveld, dan zullen de overigen gemakkelijk worden overwonnen.
5. Gij moet echter op deze wijze te werk gaan; Maak des morgens met overleg en vastelijk het voornemen om op dien dag bijzonder te vermijden, wat gij te vermijden hebt uitgekozen; vraag tevens de genade om aan uw voornemen getrouw te blijven.
Vervolgens moet gij twee- of eenmaal, naarmate gij het algemeen onderzoek twee- of eenmaal dagelijks instelt, gedurende eenig tijdsverloop, waarin gij u in het algemeen onderzoekt, tevens ondervragen hoe dikwijls gij sinds het laatste onderzoek tegen het bijzonder voornemen hebt misdaan en dan het getal opteekenen.
Dan moet gij een berouw verwekken, niet slechts over uwe zonden in het algemeen maar ook in het bijzonder over die gebreken, en op nieuw u voornemen om u voor deze vooral te wachten en bijzondere hulp daartoe afsmeeken.
Intusschen mijn kind, zal het vooral als gij bemerkt, dat gij eenigzins onverschillig of zorgeloos wordt, zeer veel helpen, indien gij zoo dikwijls gij tegen het bijzonder onderzoek misdoet, u eenige straf oplegt.
6. Om echter deze en dergelijke middelen juist en met volharding aan te wenden, hebt gij eenen leidsman noodig, die uwe schreden rigt, u onderwijst, vormt, matigt of aanspoort en u voortdurend moed inspreekt.
Niemand kan op den weg van het geestelijk en inwendig leven alleen zonder geleider voort-
91
gaan zonder zich aan het gevaar bloot te stellen van dikwijls te verdwaleti, den moed te verliezen, in vijandelijke hinderlagen te vallen, ja zelfs om te komen.
Mogt gij ook een heilige of een uitverkoren Apostel zijn, dan nog hebt gij een leidsman noodig. Werd Paulus, ofschoon een uitverkoren vat om mijnen naam onder de heidenen te dragen, niet op mijn bevel door Ananias onderwezen en bestuurd? Zijn de heiligen niet tot heiligheid gevormd door anderen, die heilig leefden?
Bid derhalve, mijn kind, dat gij een geleider moogt verkrijgen volgens mijn Hart in uwen bichtvader, of in uwen overste of in een anderen persoon, die gezag heeft en bekwaamheid en ondervinding van geestelijke zaken, en wetenschap en oefening bezit van het inwendig leven.
Openbaar aan deze, mijn kind, somtijds uw hart: leg voor hem op bepaalde tijden of bij zekere gelegenheden eene zekere rekenschap af, opdat gij zien moogt of gij het regte pad bewandelt: of wat en hoe gij iets moet verbeteren, waarin en hoe gij voortgang moet maken.
Tot dergelijke openbaring van ons binnenste behoort gewoonlijk de aanduiding van den oogen-blikkelijken of blijvenden toestand, waarin uwe ziel gewoonljjk verkeert;van vrede namelijkofvan onrust; welke begeerten naar een volmaakter leven gij in u ontwaart; welke hindernissen u een beletsel zijn; welke oefeningen van godsvrucht of versterving gij gewoon zijt u op te leggen.
Welke wijze gij volgt iu uwe overweging en
92
in uw gsbsd, met wellien smajak 6n niGt welko vruchten gij die wijze volgt, welke geestelijke boeken gij leest, of zij beantwoorden aan den tegenwoordigen graad van uw inwendig leven ; ofquot; gij ze leest op behoorlijke wijze en met vrucbt.
Hoe gij nadert tot de H. Sacramenten, met welke voorbereiding, met welk gevoel van godsvrucht, met welke dankzegging, met welk gevolg.
Volgens welken regel gij uw verschillend onderzoek instelt, met welke naarstigheid, met welke vrucht.
Hoe gij de verpligtingen van uwen levensstaat, de verrigtingen aan uwe betrekking verbonden, uwe gewone bezigheden volbrengt ; door welke drijfveer of uit welk beginsel van de natuur namelijk of van de genade, met welke zorg, mot welk doel.
Hoe gij u gedraagt jegens anderen, met welke gemoedsgesteltenis, met welk voor- of nadeel voor u zeiven en voor anderen.
Met welke getrouwheid gij die hemelsclie inspraken gehoor leent; hoe gij ten mijnen op-zigte gezind zijt; tot welke hoogte eindelijk de innerlijke gevoelens mijns Harten door u beaamd worden.
Verklaar, mijn kind, op zedige en heilige wijze voor zoo ver het dienstig of gebruikelijk is, nu het een dan wederom het ander dezer punten met opregte nederigheid en leerzame liefde.
Als gij dit slechts zult gedaan hebben, zult
93
gij bevinden, dat het gemakkelijk, zeer nuttig en rijk aan vertroosting is. 1)
1) Dewijl de zuiverheid des harten eene zaak is van het, hoogste gewigt, zal het goed zijn hier de middelen bij elkand r te noemen, die tot hare verkrijging hier en daar verspreid zijn opgegeven, lo-Een vaste en volhardende wil om altijd naar het volmaakte te streven. 2o. Het geregeld en ijverig gebed van den mond en van den geest. 3o. Het godvruchtig naderen tot de Sacramenten. 4o Hetg-trouw gebruik van het drievoudig onderzoek, vooral van het bijzonder onderzoek. Het vijfde eindelijk, de openhartige openbaring van het inwendig leven en wederkeerig een heilige leiding. Een iegelijk, die van deze middelen een goed gebruik maakt, zal zonder twijfel die zuiverheid des harten verkrijgen, welke de Heer gewoonlijk van ons eischt. Mogt Hij iets buitengewonns met ons voor hebben, dan zal Hij zelf wel de middelen bieden, want niemand anders zal ons die kunnen verschaffen. Maar gelijk eene zaak gewoonlijk wordt in stand gehouden met dezelfde middelen, die haar hare wording schonken, zoo zult gij ook de inwendige zuiverheid bewaren door dezelfde middelen, die tot hare verkrijging zijn opgegeven. Dezen zijn dus, „de vijf toonbrooden, die immer voor 's Heeren aanschijn nieuw en versch moeten blijven.quot; Derhalve moeten die middelen voortdurend met de zelfde zorg aangewend worden. Om echter door nalatigheid of uit zwakheid langzamerhand daarin niet te verflaauwen, moet gij daarenboven onderzoeken en openbaren hoe gij daarvan gebruik maakt; en indien gij iets in gebreke zijt gebleven, zorg dragen, dat gij zoo spoedig mogelijk den vorigen ijver herwint. Zoolang gij deze middelen ook slechts met gewooen ij ter aanwendt, zult gij een vertroostend teeken bezitten, dat gij u op den goeden weg bevindt, die tot de volmaaktheid leidt.
94
7. De Leerling. Om dat alles te volbrengen, o Heer Jesus, heb ik vooral noodig, het hemelsch licht om mijne gebreken te ontdekken en den goddelijken bijstand om ze uit te roeijen, vele dingen toch zijn er, die voor het menschelijk oog verborgen liggen en die noch door mij gezien noch door een ander mij aangetoond kunnen worden zonder de hulp van het bovennatuurlijk licht.
Als Gij echter met den glans van dat goddelijk licht mijn binnenste zult hebben helder gemaakt. dan zal het kleine en het groote in het gezigt treden. Want gelijk de zon als zij in een vertrek hare stralen werpt, zelfs alle stofjes vertoont, die geheel de plaats vervullen, zoo zal ook uwe genade, stralend in mijn hart, ontelbare feilen zigtbaar maken, welke ik zelfs niet vermoed zoude hebben daar te zullen vinden.
Doch wat baat het, de gebreken te kennen als ik niet bij magte ben ze uit te roeijen? Ik heb daarom uwen bijstand noodig zonder welken ik niets heilzaams kan uitrigten.
Verleen mij, ik bid en smeek het U, oHeer Jesus, ter wille van uw Allerheiligst Hart, een blij venden overvloed van die dubbele genade, waardoor Gij mij verlicht en bijstaat.
Want zonder die genade zal geene inspanning van mij noch de zorg, welke ook, van mijnen bestierder hoe ijverig en zorgzaam hij ook moge wezen, iets vermogen.
Gij derhalve, o Jesus, de eeuwige wijsheid, de liefde, de eindelooze goedheid ! Gij de eerste bestierder, leid Gjj mij, ik bid het U, zelf en door hem, wien Gij voor mij als uwen zigtba-
95
ren plaatsbekleeder hebt willen aanstellen en met wien ik wil handelen als ging ik met ü om.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
dat een ieder, die het hart van jezus wil volgen, zijn hart aan de wereld moet onthechten.
1. Jesüs. Wee der wereld, mij n kind, wee het hart, dat aan hare aanlokselen en ijdelheden gehecht is !
Het is niet genoeg den duivel uit het hart te werpen, ook de wereld moet er uit. Zoo lang toch als gij de wereld in uw binnenste koestert, zal al hetgeen gij ter volkomene zuivering doet, u weinig baten.
Want de wereld zal voortgaan uw hart te bezoedelen, u zonder twijfel bederven en eindelijk u in de magt des duivels overleveren.
2. Wat is de wereld anders dan de ongeregelde en bedorvene liefde voor vermaken, rijkdommen en eerbetooningen, waardoor hare volgelingen verleid, zelve bedorven worden en anderen bederven?
Wilt gij weten, welke opvatting gij van de wereld moet hebben, let dan eens wel, welke gedachten ik van haar had.
Zie ik ben rondgegaan aan allen weldoende ; de vijanden, die mij vervolgden, beminde ik; vastgehecht aan het kruis heb ik gebeden zelfs voor hen, die mij kruisigden, doch voor de wereld heb ik niet gebeden.
96
De wereld toch is van den duivel en geheel de wereld is in boosheid gesteld; zij kan zelfs mijnen geest niet bezitten zoo min als de dwaling de waarheid of het bederf de ongeschondenheid kan bezitten.
3. De wereld bewijst zelve niet slechts de waarheid maar ook de noodzakelijkheid van het bestaan der hel.
Welk verband is er tusschen de wereld en mijn Hart, daar de wereld openlijk of heimelijk alle ondeugden in bescherming neemt en mijn Hart daarentegen niets anders dan de heillgheid ademt?
De wereld spant zamen met haren vorst, den duivel, en tracht de zielen voor eeuwig ongelukkig te maken, doch mijn Hart begeert allen zalig te maken.
Gij kunt derhalve niet mij en tevens de wereld dienen, want indien gij een vriend der wereld zijt, dan zijt gij een vijand van mijn Hart.
4. Zijt gij een volgeling der wereld, dan zult gij met de wereld vergaan; indien gij echtermijn Hart navolgt, dan zult gij het eeuwige leven binnengaan.
En indien gij de wereld en de beginselen der wereld uit uw hart zult hebben verwijderd, om het geheel en al aan mij te schenken, dan zal het een offer zijn aangenaam en vereerend voor mij, roemrijk en verdienstvol voor u. Engelen en Heiligen zullen uwe handelwijze toejuichen en de wereld zelve zal gedwongen worden, om uwe heldhaftige grootheid van ziel te bewonderen.
Zalig hij, mijn kind, die zijne genegenheden losmaakt van het aardsche om ze aan mij alleen te wijden !
97
5. Wat vindt gij in de wereld, dat u tot liefde voor haar zou bewegen ? Zie alles, wat in de wereld is, is wellust des vleesches, begeerlijkheid der oogen en hoovaardij des levens. Doch het einde van dat alles is de dood en de hel.
Indien gij derhalve de wereld of hetgeen tot haar behoort lief hebt, dan bemint gij uw eeuwig verderf.
Wat goeds heeft u de wereld gedaan, dat gij haar uwe genegenheden zoudet schenken ? Nooit heeft ze u iets anders gedaan, nimmer zal ze u iets anders doen dan kwaad. Hoe kunt gij dan aan haar uw hart geven ?
Mijn kind, stel geen vertrouwen in de vleitaal en in den bijval van de wereld, want zij zijn slechts de uitdrukking van het verborgen verlangen om u te bedriegen en in het verderf te storten.
Maar leen het oor aan de uitnoodigingen mijns Harten, dat u verlangt te bevrijden van de im-merdurende ellende, die de wereld u bereidt.
6. Bijaldien gij der wereld niet vaarwel zegt, dan zal ze u vaarwel zeggen, nadat gij u uitgeput en afgetobt hebt in haren dienst, en zij zal lagchen, spottend met uwen ondergang: en als gij het meeste hulp zult noodig hebben, zult gij alleen en magteloos staan.
Denk er dikwerf aan, wat gij bij uwe intrede in de eeuwigheid zult wenschen, of wel mij of de wereld gevolgd te hebben.
Doe derhalve nu uit vrije keuze om verdiensten, wat gij anders zonder verdiensten zult moeten doen.
Leg er u derhalve op toe, om uw hart van de liefde voor de wereld te ontdoen en, door
7
98
eene volmaakte scheiding van haar, over de wereld te zegepralen.
Vertrouw, mijn kind, ik heb de wereld overwonnen; indien gij wilt, zult ook gij overwinnen.
En als gij overwonnen zult hebben, zal ik u eene alleraangenaamste woonplaats in mijn Hart schenken.
7. De leerling. O Heer, hoe dwaas heb ik gehandeld ! Hoe slecht heb ik geleefd! Door een schijn van genoegen, van gemak, van eere vrijwillig misleid, heb ik U verlaten, om mij van de wereld, uwe vijandin, een slaat'te maken.
De bron van alle goederen heb ik vaarwel gezegd, en ik ben afgestegen in den verpestenden kolk der wereld. Daar heb ik mij met vergiftigde teugen verzadigd en ik bob mijne zinnen verloren en verstandeloos al wat het mijne was, weggeworpen.
Ik heb U vergeten, mjjn God en mijn Al, en mij geheel toegewijd aan de wereld, en in haren dienst heb ik al uwe geschenken ontheiligd, zoowel mjjne uitwendige zintuigen als mijne innerlijke vermogens.
Ik ben maar al te zeer schuldig geworden; mijne ziel is met kwalen opgevuld en mijn leven is der helle gelijkend geworden.
De vlammen van uwen toorn zijn in mij doorgedrongen en uwe verschrikkingen hebben mij in verwarring gestort, zoodat ik ongelukkig was bij dag en bij nacht.
8. Helaas, goede Jesus, ofschoon ik ook, door groote vrees voor uw oordeel en door schrik voor de bel aangemaand, mij voorgenomen had
99
goed te leven, tot welk een noodlottige zinsbegoocheling ben ik evenwel vervallen! Hoe verderfelijk heb ik gedwaald!
Ik heb namelijk mijn hart verdeeld tusschen U en de wereld; ik heb en U en de wereld tevens willen dienen.
0, welk een zware beleediging heb ik ü aangedaan, door TJ met de wereld gelijk te stellen. Noch der wereld noch TJ heb ik voldaan; en ik zelf was intnsschen de beklagenswaardigste van allen, dewijl ik noch over de wereld noch over U tevreden was, omdat ik bij geen van beiden mijn waar geluk vond.
Nu echter, nu Gij mijne oogen geopend en mijn hart getroffen hebt, zie, o Heer Jesus, nu zal ik ü alleen dienen; ik geef 'J mijn hart geheel, voor eeuwig.
Euk, ik smeek het ü, uit mijn hart alle liefde voor de wereld; verkeer al hare schijnge-noegens voor mij in ware bitterheden*
Vervul mijn hart met de zoetheid uwer liefde, waardoor mij de wereld met al hare ijdelheden smakeloos worde.
hoe bedkiegelijk de wereld is.
1. Jesüs. Mijn kind, de geheele wereld is uit bedriegelijkheden zamengesteld en een ieder, die
100
niet wel op zijne hoede is, haalt zij door misleiding of list tot zich over.
Want zij stelt den mensch vermaken, rijkdommen en eere voor oogen en zegt: dat alles zal ik u geven, als gij mij wilt dienen.
Dat alles belooft zij, 't is waar; maar let eens op, wat zij geeft.
Door de bedriegelijke hoop op die aangename zaken brengt zij hare beminnaren onder de wreede dwingelandij der hartstogten en vervolgens tot de blijvende kwelling, die uit dezer prikkeling voortspruit.
Hebt gij wel ooit een wereldling ontmoet, wiens hart onder alle opzigten tevreden was, hij mocht ook het meest met fortuin begunstigd zijn ? gij zult zoo iemand niet vinden, al gingt gij ook geheel het wereldruim doorzoeken.
De wereld belooft wel is waar goederen, maar zij levert met de daad ware kwalen, omdat zij den mensch tot een ongeregte maken en toch niet beletten, dat hij waarlijk ongelukkig is.
2. De leerling. Maar de wereldlingen, o Heer, verkrijgen toch dikwerf, wat zij begeeren en daarom bekommeren zij zich niet om de geestelijke ellende des harten.
Jesus. Het zij zoo, mijn kind, zij mogen overvloed hebben van alles, wat zij op aarde kunnen wenschen; maar dewijl zij daaraan gehecht zijn op onmatige wijze en er gebruik van maken, trekken zij er geen vruchten uit, tenzij tot hun tegenwoordig eu toekomstig ongeluk.
Vervolgens schijnen zij wel geen bekommering te gevoelen over de inwendige angsten hunner
101
zielen; maar mjin kind, indien gjj eens, zoo als ik, kondet zien in hunne harten, dan zoudt gij bespeuren hoe veel zij inwendig verduren, wat zij voor het uiterlijke trachten te verbergen; en gij zoudt tot het besluit komen, dat het geluk van den mensch niet bestaat in dien overvloed der wereldsche goederen maar veeleer hierin, dat hij zijn hart vrij houdt van alles hier beneden en het kalm en volhardend in mij tevreden stelt.
En dan, hoe lang zullen die goederen der we-reldlingen bestaan? Zie, nog een weinig tijds en de eeuwigheid zal hen opeischen; wat zal hun dan die overvloed van vermaken en andere goederen baten! Zij zullen uit de wereld vertrekken beladen alleen met hunne zonden.
Wilt gij dan voor het gebruik der tijdelijke goederen het genot der eeuwige wegwerpen ? Of voor de valsche goederen der aarde de ware goederen des hemels verliezen?
3. Mijn kind, als gij u aan de wereld hecht, dan houdt gij op een christen te zijn en zet gij al de voordeelen aan dien naam verbonden, op het spel.
Want gij hebt bij uw herboren worden door het Doopsel ten aanhoore van hemel en aarde beloofd de wereld en hare boosheden te verzaken en bet is niet zonder die belofte, dat ik u tot mijn kind heb aangenomen.
Als gij daarna tot de wereld wederkeert, dan zijt gij een trouwelooze, ja slechter dan een heiden, die zulk een belofte niet heeft gedaan. Immers het is beter niets te belooven dan aan uwe belofte ontrouw te worden.
102
4. Vraag het aan de dooden, wat zij van de wereld denkeu. De uitverkorenen zullen antwoorden, dat al bun zaligheid met de verachting der wereldsche goederen is begonnen; de goddelooien echter, dat zij, door de wereld bedrogen, in het verderf zijn gestort.
Een van beiden, mijn kind, zult gij zelf eenmaal van de wereld denken en ondervonden hebben
Zijt wijs, mijn kind, opdat het u later niet te vergeefs berouwe, volg het voetspoor der heiligen door uw hart te ontdoen van de wereld en aan haar geene uwer genegenheden te schenken.
5. Maak gebruik van deze wereld als maaktet gij er geen gebruik van en heb, terwijl gij de aarde met den voet treedt, uw hart ten hemel verheven.
Hoe meer gij u aan de schepselen onttrekt, des te meer znlt gij uwen Schepper naderen en des te vatbaarder zult gij worden voor boven-aardsche gunsten.
Als uw hart van de wereld geheel zal ontdaan zijn, dan zal de wereld zelve u met veelvuldige voordeden van dienst zijn zonder u te schaden.
Hoe verachtelijk zal de wereld u voorkomen als gij naauwlettend beschouwt, wat u wacht in de eeuwigheid !
6. De leerling. Waarlijk, Heer, waarlijk de wereld is bedriegelijk. Als zoodanig heb ik haar tot mijn ongeluk leeren kennen.
Toen zij mij hare goederen aanbood, geloofde
103
ik dwaas genoeg, dat dezen mij gelukkig zouden maken. Doch hoezeer ben ik bedrogen! hoe inderdaad ongelukkig was ik ook op het oogen-blik, waarop ik ijlende in de koorts der we-reldsche liefde, meende gelukkig te zijn!
Aan een dier gelijk, verbeelde ik mij zalig te zijn, toen ik mij voedde met den draf, welke mij de wereld voorwierp schoon ik ook dikwijls ontevreden zuchtte ouder de verachtelijkheid mijner slavernij, onder den last van de ellende mijns harten.
Ik beken het, Heer, ik was de bewerker van mijn ongeluk en niemand anders dan mij zeiven kan ik het met regt verwijten.
Want juist omdat ik U niet wilde dienen met vreugde en blijdschap des harten bij een overvloed van alle goederen, heb ik als vijand van U en VlIu mij zeiven, mij dienstbaar gemaakt in honger en dorst, in alle behoeften zoo groot, dat ik er vreugde in vond mij te verzadigen aan het voedsel der dieren.
7. O incgt ik, o Heer, van do jaren mijns levens die iunnen uitwisschen, waarin ik vervreemd van ïï de wereld heb gediend!
Welke vnuht toch trek ik er nu van, zoo niet bitterheid, wroeging des gewetens, angsten des gemoeds, :onden of in smarten gedurende dit leven te bieten of te vergeefs gedurende het ander leven te betreuren?
Zijt mijner genadig, o mijn Behouder, en vergeef mij alle miidaden, die ik, de wereld volgende, mogt bednven hebben en die ik van harte verafschuw.
104
quot;Wil niet dulden, ik smeek het D, dat mijn hart aan iets, hoe gering ook, van de bedor-vene wereld hechte; scheur het met al zijne genegenheden los van de valsche goederen dezer aarde, waarin niet anders dan begoocheling en rjdelheid en droefheid des harten is te vinden.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
dat de dienst dee wekeld eene haede slavernij is.
1. Jesus. Mijn kind, die den dienst der wereld lief heeft, hij kent haar niet.
De wereld is een tyran in den waren zin des woords en beklagenswaardig zijn de slaven, die haar dienen.
Hoevele offers, hoe vele zaken eischt zij niet van hare volgelingen; wie zij voor alle diensten niets anders wedergeeft dan aanhoudende kwalen!
Zij wil, dat hare knechten van hunne begeerlijkheden de verachtelijke werktuigen maken, waarmede zij ligchaam en ziel opofferen, zich zeiven zonder bedenken der verdoemenis prijs goven.
Doch als zij hunnen ondergang heeft voltooid, dan laat zij de ongelukkigen aan hun lot over als nuttelooze zaken, slechts geschikt voor het vuur der hel.
2. O wat kost den wereldlingen hun ondergang veel! Als zjj voor mij slechts de helft der
105
inspanning hadden aangewend, welke zij zich voor de wereld getroosten, hoe gelukkig en welke groote heiligen zouden zij zijn !
Hoe zwaar is het knechtschap der wereld ! hoe vele innerlijke smarteu daarin te verduren, hoe vele moeijelijkheden te overwinnen! En dat alles voor de hoop alleen om te verwerven, wat eenmaal geproefd den dood toebrengt of waarvan het drukkend bezit of de bittere scheiding weldra kwellingen baart.
Inderdaad het is een ijzer juk, wat den nek der wereldlingen kromt, waarvan niemand waarlijk de zwaarte kent dan hij, die het heeft ondervonden of die het op de grenzen der eeuwigheid zal hebben gewogen.
3. Een ieder die zalig wil worden, moet zijn hart losmaken van do wereld.
Daar zijn er echter, die in hunne uiterlijke levenswijze der wereld vaarwel zeiden om desniettemin innerlijk met de wereld ingenomen zich bijna naar de voorschriften der wereld te gedragen.
Er worden anderen gevonden, wier levensstaat eischt, dat zij openlijk in de wereld verkee-ren en die evenwel zoozeer alle gehechtheid aan de woreld hebben afgelegd, dat zij niets, wat wereldsch is, in zich veroorloven.
Niet de levensstaat noch de vorm der kleederen maakt den mensch tot een gezel of tot een vreemdeling der wereld, maar de genegenheid des harten, de gesteltenis der ziel.
Hij echter wiens hart het meest ontdaan is van de wereld, hij is des te naauwer met mij vereenigd, hij is des te dierbaarder aan mijn
106
Hart, welken levensstaat lig overigens ook be. leve.
Derhalve in welke betrekking mijn goddelijke wil u ook plaatse, tracht mij daarin heiliglijk te dienen. In eiken staat of ia elke levensbetrekking; die op zich zelve goed is, kunt gij immers voor mij leven en u zeiven heiligen, hoewel het waarheid is, dat de levensstaat, die het minst met de wereld in aanraking komt, ook de meeste hulpmiddelen aan de hand geeft om uwe zaligheid in zekerheid te brengen en des te gemakkelijker de volmaaktheid te bereiken.
4. Hoevele volgelingen der wereld zijn er, die van hare boosheid overtuigd de noodzakelijkheid inzien om door eene verandering van leven haar vaarwel te zeggen en die dit evenwel niet durven uit te groote vreeze voor de opspraak der wereld!
Is dat uwe kracht, vrienden der wereld? Is dat grootmoedigheid, als gij ter wille van ijdele woorden niet durft doen, wat het geloof voorschrijft, wat de rede goedkeurt en wat uw eigen belang het meest vordert?
Wat zijn woorden tenzij klanken, die de lucht doorklieven en aldus verdwijnen? Kunnen zij wol een haar van uw hoofd beroeren ?
5. Zult gij, mijn kind, zoo waanzinnig zijn, dat gij om dergelijke woorden u het tijdelijk en eeuwig verderf op den hals haalt?
Kies: of wel mijnen dienst, daarin gelukkig worden, later blijvende hemelsche vreugde genieten of den dienst der wereld, en innerlijk een
107
ellendig leven slijten en eindelijk eeuwige straffen verduren.
Zie leven en dood, goed en kwaad liggen voor u, waaraan gij de voorkeur geeft, dat zal u geworden.
6. De leerling!. O goede Jesus! Hoe zou ik kunnen weifelen omtrent de keuze? Ellendige die ik was, hoe heb ik ooit eene keuze kunnen doen, die mij zoo ongelukkig moest maken!
O mijn God, eindelooze goedheid! Gij hebt mij van de dwaling bevrijd en mij de waarheid leeren kennen. Zie sinds deze stonde ben ik geheel de uwe, o Jesus, die mijne ware zaligheid uitmaakt.
Wijk van mij bedriegelijke wereld, allerslechtste verleidster, gij vijandin van God en van mijn hêil, vijandin van alle goeds en beschermster van al wat kwaad is, gij tyran veel wree-der dan eenig ander.
O wereld, dienaresse des satans, te laat h^b ik u gekend, te lang u bemind. Doch nu vaarwel, voor eeuwig vaarwel.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
dat het juk van jesus waarlijk zoet is.
1. Jesus. Kom, mijn kind, neem mijn juk op, want mijn juk is zoet en mijn last is ligt.
Mijn dienst, mijn kind, is niet die eens dwin-gelands, noch eens onhandelbaren meesters, maar
108
van deu liefdevolsten Vader, die zijne dienende kinderen ter zijde staat, om hen te helpen en te verkwikken.
De geest van mijnen dienst is de liefde, doch de liefde beschouwt alles ligt.
Mijne geboden zijn niet zwaar, integendeel voor hen, die beminnen, zijn zij ligt en zoet bovenal.
Beproef, mijn kind, en smaak het eens, hoe zoet het is mij te dienen; hoe zoet het is mijne zoetheid te genieten, hoe goed U te lesschen aan de bron zelve van alle goeds.
2. Zoekt gij genoegens, in mijnen dienst alleen zult gij de ware vinden.
Al het genot der wereld is ijdel of verderfelijk. Doch mijne goddelijke vertroostingen gaan alle vreugden der wereld te zamen verre te boven, rooven het hart door hare zuiverheid en schenken verzadiging door hare waarheid.
Zij overstelpen den mensch somtijds zoo geheel en al, dat zij een zekeren voorsmaak geven der hemelsche vreugde, waarmede de gelukzaligen verzadigd worden in het paradijs.
3. Die mij dient, is niet als de dienstknecht der wereld, die zwoegt om zich schatten op aarde te verzamelen en die ten laatste zijne handen ledig vindt.
Neen, hij vergadert zich wezenlijke schatten voor den hemel, waar de roest of de mot uiet verteert; waar geene dieven opgraven of stelen.
Al de rijkdommen der aarde bij de hemelsche schatten vergeleken, zijn niet anders dan slijk en een niet.
4. En als gij eere bejaagt, zie met mij te zijn,
109
mijne goedkeuring en onderscheiding te erlangen, is voor u de hoogste eere.
De roem der wereld is kortstondig en ijdel, ■waardoor de een den ander bedriegt, doch de roem die mijn dienst aanbrengt, is waar en eeuwigdurend.
De minste mijner dienaren is grooter dan de beheerder van het rijk der wereld.
5. Hebt gij ooit een mensch aangetroffen, die het in de ure des doods betreurde mij gediend te hebben ? Maar de wereldlingen, o hoeveel spijt gevoelen zij in dien laatsten oogenblik over den dienst dien zij der wereld wijdden ! En hebben zij er geen berouw over dan zijn zij zooveel te meer te beklagen.
't Is een waar woord, mijn kind, dat hij, die mij gedurende zijn leven dient, twee hemelen heeft, een in dezen tijd, een anderen in de eeuwigheid ; dat echter hij, die zijn leven slijt in den noodlottigen dienst der wereld, eene dubbele hel ondervindt, eene hier op aarde, een andere na dit leven.
6. Welaan dan, mijn kind, onderwerp u aan het juk, dat de engelen in den hemel en de uitverkorenen op aarde dragen en waaronder zij waar geluk smaken.
Neem het met vreugde open draag het met blijdschap. Gij dient een zelfden Heer als de hemelingen dienen. Als gij echter een navolger zijt van hunnen dienst, volg dan ook hunne blijdschap na.
Laat de knechten der zonde en der wereld zich bedroeven; aan mijne dienaren passen vreugdeen jubeltoonen.
110
Dien mij derhalve, maar dien mij met blijdschap; dat de glans der vreugde uws harten weersohijne op uw gelaat; en leer door een heilig feestelijk aanzijn aan de wereld hoe zalig het is mij te dienen.
7. De leerling. In waarheid, allerbeste Jesus, het is mij zoet U te dienen; wat dan is het niet voor hen, die ü liefhebben; wat voor hen, die U met geheel hun hart beminnen!
Als ik, die slechts begin lief te hebben, in IJ reeds zooveel zoetheid vind, welke zoetheden zullen zij niet genieten, die met al hunne genegenheden aan D verknocht, sinds lang met een edelmoedig hart voor U leefden, in het binnenste uws harten worden toegelaten, in al het uwe volop deel nemen!
O Jesus, onuitsprekelijke zoetheid! Wat is de mensch, dat Gij hem zoo groot maakt ? Of wat is het kind des menschen, dat gij uw Hart zoo tot Hem neigt!
8. Zie voor IJ te leven, ü gehoorzamen is niet dienen, maar heerschen. In uwen dienst is niemand knecht, maar een ieder is koning of heer; Gij echter zijt de koning der koningen, de Heer van alle beheerschers.
In uwen dienst is niemand geminacht, niemand behoeftig, maar geadeld en fortuinlijk een ieder; want Gij zijt de koning der glorie, en de glorie en de rijkdom verwijlen in uwe woning.
In uwen dienst is niemand slecht, zelfs niemand ongelukkig, maar goed en gelukkig allen, want Gij zijt de koning der deugden, Gij onze vreugde en onze vrede.
Zalig derhalve de vlekkeloozen, die volgens uwe wet wandelen ! Hunne zaligheid duurt eeuwig, want uw rijk is het rijk aller eeuwen.
O, allerzoetste Jesus, wat heb ik buiten U of wat wensr.h ik op aarde zonder U ? God mijns harten, Gij mijn leven, Gij mijne zaligheid, Gij mijn deel in eeuwigheid.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dat wij geheel ons hat1t aan jesüs moeten schenken, zonder iets voor ons zelven tb behouden.
1. Jesus. Mijn kind, geef uw hart aan Mij.
Het is niet genoeg, uw hart te ontdoen van de zonde en van de wereld ; er blijft nog over, dat gij het ook nog ontdoet van u zeiven.
Gelijk de volmaaktste afstand van de zonde de goddelijke vriendschap duurzaam maakt en het vaarwel aan het uiterlijk vertoon en aan de ijdelheden der wereld geschikt maakt voor een innerlijk leven, zoo ook voert het verlaten van zich zeiven om mijnentwille tot de vereeniging met mij.
Het is derhalve noodzakelijk geheel uw hart zonder eenig voorbehoud aan mij te geven, indien gjj dat geluk wilt genieten, dat het hoogste geluk in dit leven uitmaakt, en waarin alleen gij waarlijk gelukkig kunt wezen.
2. Uw hart, mijn kind, komt mij toe. Want
112
toen liet nog niet was, heb ik het gemaakt, toen het verloren was, heb ik het gezocht en vrijgekocht, toen het gevaar liep, door zijne vijanden geroofd te worden, heb ik het beschermd en behouden. Als gij mij dus uw hart geeft, dan geeft gij mij niet meer dan mij toebehoort.
Doch om hoe vele redenen heb ik niet al zijne genegenheden verdiend! Wat toch hebt gij goeds naar het ligchaam, wat naar de ziel, van nature of door de genade, wat gij niet uit mijn Hart hebt ontvangen?
Hoe vole jaren zoudt gij nu reeds in de hel branden, als ik met u hadde gehandeld naar verdiensten, of als ik u voor zonden, die ter helle voeren en voor welverdiende straffen niet hadde behoed.
Doch mijne liefde, o kind, is de oorzaak van zulk een wonder, van zooveel goedheid ; de liefde mijns Harten, waardoor ik u van eeuwigheid heb bemind en tot nu toe niet opgehouden heb u op duizende wijzen te begunstigen.
Geheel uw leven was niet anders dan eene aaneenschakeling van menigvuldige en aanhoudende gunsten, door mij geschonken; en geen tijdstip was er in, wat niet door een nieuw gunstbewijs werd onderscheiden.
3. Wat vraag ik echter van u, o kind mijner liefde, voor al die duizendvoudige goederen? Voorwaar al wat ik zou kannen vragen en al wat gij zoudt kunnen geven, het zou nog verre, zeer verre blijven beneden de grootheid en menigvuldigheid mijner giften. Ik vraag evenwel
113
slechts eene zaak, geheel uw hart; indien gij mij dat geeft, dan is het genoeg.
Wat gij ook schenkt niet achterhouding van dat hart, ik hecht er geen waarde aan, omdat ik bovenal uw hart wensch te bezitten.
4. Aan wien kunt gij beter uw hart geven dan aan mij? Gij kunt niet leven, als gij niet bemint en de genegenheden uws harten aan eenig voorwerp toewijdt.
Wilt gij uw hart geven aan den duivel, aan uwen eeuwigen en onverzoenlijken vijand of aan de wereld, aan die schepping des duivels, zelve bedorven en ook gesteld om anderen te bederven? Wee u, mijn kind, duizendwerf wee u, bijaldien gij het aan een van beiden schenkt!
Of wilt gij de genegenheden uws harten voor u zeiven behouden? Maar, mijn kind, als gij alleen u zeiven bemint, dan zult gij ook door niemand anders dan door u zeiven beloond worden. Doch het loon der eigenliefde, welk is het? Zie, de eigenliefde graaft den afgrond der hel open en stort er u in.
Geef derhalve uw hart aan mij, mijn kind ; ik zal het met vrede en vreugde en met geluk vervullen.
5. Wil geen uwer genegenheden achterhouden; want als gij dit doet, dan zult gij nimmer tot de geheimen mijns Harten worden toegelaten, noch ooit de zoetheid mijner liefde kunnen smaken, ja, gij zult u zelfs niet voor het gevaar der verleiding kunnen behoeden.
Het is wel is waar de gewoonte van velen, ook van hen, die voor godvruchtigen en goeden
8
114
willen doorgaan, om zonder eenig gezocht voor-wendsel, door eigenliefde gedreven, eenige genegenheid voor het een of ander van het geschapene te behouden. Wat ziet men menigvuldiger gebeuren? Doch wat is gevaarlijker, wat is er noodlottiger ?
Ik wil het hart geheel hebben, mijn kind, ik ben de Heer er van, een naijverig God, ik alleen ben deszelfs doel, ik alleen de zaligheid.
6. Bemin, mijn kind, gij moet beminnen, uw hart is daarvoor gemaakt; maar terwijl gij al beminnende lief hebt, heb mij dan lief, en indien gij aan iets anders uwe liefde schenkt, dan moet gij dat slechts beminnen uit liefde voor mij.
Als gjj behalve mij niets meer zult beminnen, tenzij uit liefde tot mij; als gij aan niemand, mij uitgezonderd, of aan niets, zoo niet om mijne liefde, den toegang tot uw hart verleent, dan zult gij eindelijk uw hart geheel zuiver hebben.
Derhalve mijn kind, schenk mij uw hart tot een brandoffer van welriekenden geur; neem het nint terug, zelfs niet het kleinste deel daarvan, want ik haat den roof, aan het offer gepleegd.
Houdt het altijd in uw geheugen, dat uw hart zoowel in voorspoed als in tegenspoed zich nergens beter bevindt dan in mijne tegenwoordigheid.
7. De leerling. Ik moet dus, o Heer, mijn hart ook van alle voorwerpen der eigenliefde, van de ongeregelde genegenheden jegens mij zeiven, ontdoen, om geheel met uwe liefde vervuld te worden en enkel en alleen door uwen geest te leven.
Ach mijn God 1 Dat is een werk, dat is een
115
arbeid, dewijl er in mijn hart zoo vele ongeregelde neigingen bestaan, en dewijl ik aan deze zoo lang beb ingewilligd, dat bet mij als het ware eene andere natuur is geworden, naar hare voorschriften te leven.
Tot dusverre was de oogenblikkelijke geneigdheid des harten, neiging of afgekeerdheid voor mij de eenige levensregel; dezen volgde ik in mijne handelingen ten opzigte van anderen, in het ondernemen en voltooijen mijner daden, ja zelfs in het vervullen mijner godsdienstpligten en godsvruchtoefeningen.
Tot dusverre, ik moet het bekennen, heb ik nagestreefd, wat aan mijne natuurlijke neiging voldoening schonk; ik had er eene gewoonte van verkregen, een afkeer te hebben van al, wat mij mishaagde.
Vandaar, dat ik niets in mij bespeur of het is bezoedeld; ik zie, dat bijna alle daden het gevolg waren der eigenliefde, en mij geen andere vruchten dan die der eigenliefde opleverden.
En als Gij zelf met het licht uwer genade dat niet haddet aangetoond, welligt zou bij mij niet eens het vermoeden daarvan zijn opgekomen. Zoozeer was ik door eigenliefde verblind.
Dewijl Gij echter, in de welwillende goedigheid uws Harten, de verderfelijke kwalen, die in mijn hart schuilen, voor mijne oogen hebt blootgelegd, verleen mij nu ook, ik smeek het U, de bijzondere genade om ze geheel en al daaruit te verwijderen.
Ik smeek het U, o Heer, duld niet, dat er in mijn hart iet» worde gevonden, wat het uwe
116
niet is: mogt er zicli ooit iets in vertoonen, wat aan ü vreemd is, spoor mij dan terstond aan om liet te verwijderen, of ruk Gij zelf het er uit tegen mijnen wil en dank.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
over de bewaring des harten.
1. Jesus. Mijn kind, bewaar voor mij uw hart met alle zorg; want uit hetzelve komt de dood
of het leven voort. , . , .
Het grootste en aangenaamste geschenk, dat gij mij kunt geven, bestaat in de onherroepelijke toewijding van geheel uw hart; en de beste en heilzaamste bezigheid bestaat in het getrouw zuiver houden van uw hart. ^
Te vergeefs wijdt gij mij uw hart toe, als gg het niet met zorg bewaart, want de vijand zal, ook bijna zonder dat gij het bespeurt, het bederven en mij outrooven. _
3. De mensch, die een hart in zich draagt, dat zorgeloos en aan uiterlijke yerstrooijing overgegeven is, kan wel is waar in een oogenbhk van voorbygaanden ijver mij zijne genegenheden schenken; doch weldra, als die warmte der godsvrucht bekoeld is, zal hij volgens gewoonte tot zijne gewone minder edele gesteltenis hervallen.
Een hart. dat niet bewaakt wordt,^ is zelden zich zeiven en zeldzamer nog van mijne tegenwoordigheid bewust, en binnen korten tijd
117
wordt het gevoelloos en versteend voor het geestelijke.
Immers het staat voor een ieder open, als een openbare markt, waarop aan alle soort van gedachten, bekoringen en dwalingen een vrijen doorgang wordt verleend.
Al zijne vijanden komen en gaan er door, beroeren het op verschillende wijze, bezoedelen en bederven het.
De uiterlijke mensch vestigt daarop niet eens met ernst zijne aandacht ; maar afgeschrikt om inwendig met zich zeiven te huizen en zich onledig te houden met hetgeen in zijn hart omgaat, tracht hij het te ontvlugten of zich te verstrooijen.
Doch op die wijze neemt het kwaad toe en wordt de staat zijns harten van dag tot dag gevaarlijker.
3. Wilt gij van zoovele ellenden niet het slagtoffer worden, neem dan de oorzaken weg en de gevolgen zullen ophouden te bestaan.
Beteugel de ligtzinnigheid door de herinnering aan Gods tegenwoordigheid en door herhaaldelijk tot mij uwe toevlagt te nemen en draag wel zorg, dat gij niet inwilligt aan uwe verauderlijke natuur, die immer naar buiten wenscht af te dwalen, die tot het ijdele overhelt, zich overal wil vertoonen en onophoudelijk er op uit is, om zich door de zinnen bevrediging te verschaffen.
Ontvlugt alle ijdele en nuttelooze zaken; sluit al het uiterlijke, waarmede gij u niet onledig moet houden, buiten uw hart; gewen er u aan
118
bij u zei ven te verblijven en inwendig zoo te leven als waart gij alleen met mij in de wereld.
Leg er u op toe, om altijd en overal u zeiven te behooren en ingekeerd te zijn ; door de genade en door inspanning en door oefening zult gij bet zoover brengen, dat u dit als eene tweede natuur wordt.
Als gij echter zoo ver zijt gekomen, dan zal die ingekeerdheid des geestes zelve uwe beloo-ning uitmaken. Zij immers is voor den mensch een schat, welke nimmer wordt uitgeput.
4. De mensch, die ingekeerd leeft, bewaakt al de toegangen van zijn hart; hij houdt mij, zijn God en Zaligmaker, in zijn binnenste terug, hij handelt edelmoedig met mij en verkeert met mij op gemeenzame wijze.
Overal zich zeiven bezittend bezit hij mij, den beminde zijner ziel en is hij gevrijwaard voor ontelbare zonden en laauwheden.
Hij neemt toe in die innerlijke verzameling des geestes, hij gaat met rasscher schreden vooruit op den weg der deugd, eindelijk, hij snelt ondanks alle beletselen naar de volmaaktheid voort.
Wil u derhalve niet laten verstrooijen, mijn kind, hetzij door het aanzien der uiterlijke dingen, hetzij door den verschillenden zamen-loop van omstandigheden, of door drukte van bezigheden of door inwendige neerslagtigheid van ziel.
Let wel met welke dingen uw hart zich bezig houdt, waardoor het wordt bewogen, waarheen het streeft.
119
Keer u geheel naar het innerlijke en houd daarop al uwe gedachten vestigend, u in die inwendige rust en geniet mijne tegenwoordigheid.
5. De leerling. Verleen mij, ik smeek het ü, Heer Jesus, den innerlijken geest, opdat ik voor U mijn hart beware, en al deszelfs bezigheden bewake.
Want ik heb ondervonden, dat het altijd met iets bezig is; maar het isaanmijno nalatigheid te wijten, dat het noch op plaatsen, noch op tijden, noch op zaken let.
Zie, herhaaldelijk heb ik het betrapt, als het door bewegingen verstoord, door voorwerpen bezoedeld, op vreemde plaatsen aan zijn gevoel van liefde of weerzin den teugel vierde.
Dikwerf heb ik bespeurd, dat het in de uren of op de oogenblikken zelfs, die U bijzonderlijk waren toegewijd en waarin het U smeeken, prijzen, beminnen en U genieten moest, voort-vlugtte om zich te verstrooijen.
Hoe dikwijls heb ik het opgevuld gevonden met verbodene en ijdele dingen als het zich met goede of nuttige zaken moest bezig houden.
Als het niet bewaakt wordt, ontloopt het telkens naar het uiterlijke, loopt her- en derwaarts naar ontelbare zaken, tot allerhande dingen wordt het door de verschillende driften der natuur aangetrokken.
Nooit heeft het rust: naauwelijks heeft het de eene verlaten of het is met eene ander zaak bezig. Het wordt door nieuwsgierigheid opgewekt, door de begeerlijkheid aangetrokken, door de ijdelheid verleid, door wellust misvormd,
120
door verdriet verteerd, door afgunst gekweld, verontrust door liefde of door haat, benaanwd door eigene ellende en door die benaauwdheid ten gronde gerigt.
Zoo is mijn hart bezig, zoo wordt het bezoedeld als ik het niet bewaak of het verwaarloos.
6. O Heer, hoe noodzakelijk is die waakzaamheid! Hoe noodzakelijk die bewaring mijns harten ! Immers het moet niet slechts in zich zeiven ingekeerd blijven, maar het moet zich ook onledig houden en wel met U, of ten minste voor U.
Ik moet dus toezien, waardoor het wordt be-wogen, door de genade of door de natuur; hoe het handelt overeenkomstig uw welbehagen of volgens zijne aandrift; wat het ten laatste tot doel kiest, U, of zich zeiven.
En ijverig moet ik waken, totdat het hart eene zekere gewoonte heeft verkregen, om bezadigd en met kracht de inspraken uwer genade te volgen uit liefde voor ü.
O Jesus, welk een belangrijk werk! Welke inspanningen debzelfs voltooijing ook eischen, zie, ik zal niet ophouden er naar te streven tot dat het voleind zal wezen.
Doch als ik U beminde, als ik geheel door uwe liefde ware vervoerd, hoe gemakkelijk en hoe spoedig zou dan dat werk voltooid zijn! Immers als mijn hart vervuld ware met uwe liefde dan zou het in U rusten, zich niet van ü verwijderen, in U zijne zaligheid vinden en al het overige in zekeren zin uit eigen beweging ontvlugteu of van zich stooten.
121
O allerzoetste Jesus, hoe bewonderingswaardig is uwe liefde! Vervul met uwe liefde en met uwe genade mijn hart, en zie dan zal het zich in het vervolg bewaken, zich zorgzaam voor U bewaren.
ovee de kortheid van dit leven.
1. Jesus. Mgn kind, gedenk in al wat gij doet uwe uitersten en gij zult ia eeuwigheid niet zondigen.
Doe, zoo lang gij den tijd hebt, al wat gij voor den hemel doen kunt, indachtig dat uw tijd kort is. Weldra toch moet gij wederkee-ren tot de aarde, waaruit gij gekomen zijt, want gij zijt stof en tot stof zult gij weder-keeren.
Wat is het leven des menschen op aarde? Een rook, die even opgaat en spoedig verdwijnt, en zelfs geen spoor achterlaat.
Van het oogenblik, dat gij geboren wordt, houdt gij niet op naar den dood voort te spoeden en het ligt niet in uwe magt om tot staan te komen.
2. Herdenk eens, mijn kind, den tijd, dien gij doorleefd hebt. Schijnt hij u niet toe een droom te zijn. Weet echter, dat gij dit nog duidelijker zult inzien in de stervensure, die binnen kort voor u zal aanbreken.
122
Wat toch is het leven, ook het langste? Zie het getal levensdagen des menschen klimt gewoonlijk tot bijna zeventig jaren; en bij hen, die van een sterker gestel zijn, tot tachtig. Maar deze jaren vergeleken bij de eeuwigheid moeten een druppel geacht worden in vergelijking met de wateren van den oceaan.
Inderdaad de tijd des levens, vergeleken bij de onafgebroken voortdurendheid van het toekomend leven, is slechts een enkel oogenblik. Van dit oogenblik hangt evenwel uwe gelukkige of ongelukkige eeuwigheid af.
Indien gij ook geleefd haddet van de schepping der wereld tot op dezen stond en nu eerst sterven moest, wat zou dat leven zijn voor u als gij de eeuwigheid zoudt binnentreden, waar geen dagen, geen jaren, geen honderd jaren worden gesteld, maar de eeuwen vervliegen zonder einde.
3. Besef derhalve, mijn kind, de waarde van den tijd. De tijd ia de mate des levens; zooveel gij dus van den tijd verliest, zoo veel verliest gij van uw leven.
De tijd overtreft in waarde al de schatten der wereld. Immers met alle goederen der aarde kunt gij u zelfs geen enkel oogenblik tijds koopen: de tijd wordt echter met de eeuwige goederen vergeleken.
O, indien de dooden uit de eeuwigheid konden wederkeeren, zoudt gij meenen, dat zij ook een enkel oogenblik zouden laten verloren gaan zonder dien te besteden, hetzij om hunne straffe te boeten hetzij om hunne verdiensten te vermeerderen ?
123
Maar helaas! Ofschoon er niets zoo kostbaar is als de tijd, is er evenwel niets voor velen zoo vervelend.
Er zijn er, niet slechts volgelingen van de wereld maar ook die zich goHvruchtigen noemen, voor wie de tijd een last is. Zij klagen over zijne zwaarte, zij wenschen hem te dooden en zijn blijde als zij dien zonder verveling in ijdel-heden hebben doorgebragt.
En zoo verspillen zij, mij tot oneer en tot nadeel van zich zeiven, datgene, waarmede zij mij eeren en den naaste helpen en zich zeiven verdiensten voor de eeuwigheid konden en moesten verzamelen.
4. Mijn kind, bedenk dikwijls, waarvoor gij in de wereld zijt gekomen. Voorzeker met geen ander doel dan om u voor te bereiden voor de eeuwigheid. Wat toch is het tegenwoordig leven zoo niet eene oefenschool voor de eeuwigheid.
Gedurende dit kortstondig tijdsverloop hebt gij ontelbare zaken te verrigten. Immers gij hebt vele zonden af te boeten ; uwe ziel te zaligen en heilig te maken; de hel te ontvlugten, het vagevuur te vermijden en den hemel te winnen; den naaste te stichten en ten eeuwigen leven voort te helpen; eindelijk mij te vereeren en te verheerlijken op behoorlijke wijze zoo veel gij kunt.
Hebt gij dat niet gedaan in dit leven, dan zal er later geen tijd meer overblijven; en gedurende geheel de eeuwigheid zult gij de gevolgen van uwe verwaarloozing en nalatigheid ondervinden.
124
De tjjd is mijn, niet uw eigendom; doch hg is ter uwer beschikking gesteld, opdat gij hem zoudet gebruiken om datgene te doen, wat ik van u eisch en begeer.
Indien gij er misbruik van maakt, dan zult gij eenmaal zeer gestrenge rekenschap afleggen; doch maakt gij er een goed gebruik van dan kunt gij in elk oogenblik een nieuwen graad van genade en eeuwige glorie verdienen.
5. Mijn kind luister: verplaats u dikwijls in den geest naar dien oogenblik, waarop voor u de tijd ophouden en de eeuwigheid beginnen zal ; en onderzoek naauwlettend, wat gij dan over al het verledene en wat gij over al het toekomende zult denken.
Zie de eeuwigheid is uwe woning, de eeuwigheid is uw vaderland, de eeuwigheid is uwe blijvende woonplaats.
Gij zijt immers een pelgrim en vreemdeling op de aarde, welke gij spoedig doortrekt naar de uwen in de eeuwigheid. Daar moeten allen, die geleefd hebben, die thans leven en eens leven zullen, aankomen. Daar is tusschen groo-ten en kleinen, tusschen rijken en armen, tusschen schoonen en misvormden niet de minste onderscheiding tenzij die, welke uit de deugd voortspruit.
Nog een weinig tijds, mijn kind, en ook gij zult u daar bevinden.
Daar zult gij leven, daar zult gij leven zonder einde. Zie dat is een groote gedachte, mijn kind! De tijd zal vervliegen, eeuwen zullen de eeuwen opvolgen, de wereld zelve zal vergaan;
125
maar gij zult niet ophouden te bestaan, gij zult nimmer ophouden te leven. O mogt gij mijn kind, dat wel bevroeden.
6. Als gjj zelf u niet voor de eeuwigheid behoudt, wie zal u dan behouden ? Niemand voorwaar, ook ik niet, die u wel schiep zonder u, maar die u niet zonder u zal zalig maken.
En als gij nu uwe zaligheid en uwe volmaaktheid niet bewerkt, hoe zult gij ze later bewerken? De toekomst is een tijd, waarover gij niet kunt beschikken en dien gij u niet kunt beloven. Maar al raogt gij baar ook bezitten, de zaak zal van dag tot dag moeijelijker worden en u overhalen om uit te stellen tot het laatste oogenblik; en zoo uitstellende zult gij aan de poorten der eeuwigheid komen onvoorbereid.
Geloof, dat elke dag de laatste zij en beleef eiken dag zoo, dat mogt de Zoon des menschen komen, gij over zijne komst u kunt verblijden en daarvoor niet behoeft te sidderen.
Zalig hij, wien ik bij mijne komst zoo handelende zal aantreffen! Voorwaar, ik zeg u, ik zal hem stellen aan het hoofd van al, wat mij toebehoort.
7. Dis leerling. O Heer, hoe kort is mijn leven, en hoevele en belangrijke dingen heb ik gedurende hetzelve te verrigten. Doch helaas! hoe heb ik den tijd mijns levens tot heden benuttigd!
Dat alles, wat van het hoogste belang is en wat gij mij voor de eeuwigheid te verrigten hadt opgedragen, heb ik verwaarloosd alsof het geene of slechts weinig waarde had.
O verblindheid, o bedorvenheid van mij! En
126
schoon deze ook met bloedige tranen verdiende betreurd te worden, ach, hadde ik maar niets ergers bedreven! maar wee mij! zooveel tijd mijns levens heb ik besteed om uw hart te martelen en te bedroeven, om de zonde te bedrijven en opeen te stapelen.
Zoo veel tijd heb ik besteed aan den dienst der wereld, in het najagen har.er vergankelijke goederen, in het najagen van ijdele glorie, van schandelijke genoegens en allerhande nietigheden.
Zoo veel tijd heb ik besteed om mij zeiven voldoening te verschaffen, om mijne eigenliefde te koesteren, de neiging mijner natuur te bevredigen ook in die zaken, die de deugd en de godsvrucht betroffen.
O mijn Zaligmaker! hoe ellendig heb ik geleefd! Zie, in plaats van deugden en verdiensten heb ik hout, stroo en stoppels vergaderd, om het vuur te voeden en mij in het toekomstig leven te verbranden.
Vergeef, ik smeek het U, vergeef het kwaad, wat ik heb bedreven; geef mij de genade, om den verloren tijd terug te koopen, om het ver-ledene te herstellen of te vergoeden door den tijd, die mij nog te leven overig blijft, ijverig te besteden tot het doel, waartoe hij mij gegeven is.
Dat was, o Heer Jezus, de oorsprong mijner kwalen, omdat ik U niet beminde, omdat ik jegens ü onverschillig, bezoedeld was door de bedorven en bedervende liefde voor andere voorwerpen.
Ik smeek U, mijn God, die van zulke besmet-
127
ting mij bevrjjd hebt, ontsteek mijn hart met dat liefdevuur, waarvan uw Hart brandt. Die zuiverste vlam zal mijne misdaden verteeren, zij zal mij aandrijven getrouwelijk alles ten uitvoer te brengen, wat mij voor de eeuwigheid te doen bevolen is.
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
ovee den dood.
1. Jesus. Denk er aan dat gij sterven zult, mijn kind, immers het is voor alle menschen vastgesteld, dat zij eenmaal zullen sterven.
Doe wat gij wilt om aan den dood te ontkomen, gij zult die niet kunnen ontvlugten; omdat de Almagtige grenzen heeft gesteld, welke niet kunnen overschreden worden.
Als gij deze bereikt hebt, in welken toestand gij u ook moogt bevinden, dan zult gij den dood sterven.
In dit leven is niets zoo zeker als de dood; doch ook niets zoo onzeker als de tijd en de omstandigheden van den dood.
Gij weet volstrekt niet wanneer gij sterven zult; maar dit weet gij, dat gij zult sterven, als gij het niet zult vermoeden.
Doch of gij het einde van dit jaar, of zelfs van dezen dag zult beleven, dat weet gij volstrekt niet.
Daar zijn er velen, die terwijl zij bouwen op
128
een lang leven en de voorbereiding voorden dood verwaarloozen, nog vele plannen maken voor de toekomst als onvoorziens de dood een einde maakt en honzelven in de eeuwigheid verplaatst.
Of gij te huis of buiten, een natuurlijken of een geweldigen dood zult sterven, voorzien met de laatste sacramenten of zonder dezen uit het leven zult scheiden,dat is ten eenemaleverborgen.
3. Evenwel, mijn kind, zult gij eens sterven: als dat eenmaal goed geschiedt dan zal uwe eeuwige zaligheid in veiligheid wezen; sterft gij echter eenmaal niet goed, dan zal uw ondergang eenwig duren en onherstelbaar zijn.
O, onbegrijpelijke dwaasheid des harten! Velen zijn er, die niet vreezen in een staat van verwerping voort te leven en toch is het zeker, dat zij onverwachts zullen sterven. Want onveranderlijk blijft de uitspraak gelden, dat de Zoon des menschen zal komen, als hij niet verwacht wordt.
Volgens het raadsbesluit der goddelijke wijsheid waardig, is de tijd van zijne komst verborgen, opdat de menschen in staat van genade, immer voorbereid zouden leven. Doch dewijl velen dit verwaarloozen gebeurt het ook, dat niet weinigen onverhoeds sterven en plotseling in de hel worden begraven.
Wee derhalve hun, wie de dood in een slechten staat aantreft! Immers, eenmaal gestorven, zal hun geene hoop meer overblijven; omdat zij van den tij del jj ken dood vervallen tot den eeuwigen dood en van de tijdelijke kwalen overgaan tot genen, die geen einde zullen hebben.
129
De dood der zondaren is de slechtste; vreeswekkend is de dood der laauwen; doch de dood der heiligen is kostbaar en vol vertroosting.
Zalig zij, die met oen heiligen dood een heiig leven eindigen! Zij hebben het einde bereikt van hunnen arbeid, van hunne droefheden en bekoringen, en van allerhande gevaren, en zij beginnen eene zaligheid te genieten, die zeker is en geen einde zal hebben.
3. Hoe verschillend zijn verschillende raen-schen gestemd in hun stervensuur! Eenigen worden door de gedachte aan het verledene, aan het tegenwoordige en aan de toekomst verontrust, anderen bemoedigd; eenigen gevoelen het hart benaauwen, anderen den boezem verruimen; doch allen wenschen dan goed geleefd te hebben.
De grootste troost voor den stervende is tot den dood wel voorbereid te zijn.
Hoezeer stelt hij, die zich niet eerder dan in het stervensuur tot den dood voorbereidt, zich in gevaar van onvoorbereid te sterven! omdat hem of wel de tijd ontbreekt, of do ziekte hem een beletsel is, of de hartstogten nog te zeer hunnen invloed doen gelden, en terwijl de gewoonte om de genade te verwaarloozen levend blijft, ook de duivel hem intusschen heviger dan gewoonlijk bekoort.
Draag dus zorg van te voren, mijn kind, alvorens de nacht invalt, waarin niemand met zekerheid werken kan, maar een ieder begint met te oogsten, wat hij gezaaid heeft.
De beste voorbereiding tot den dood is een
9
130
goed leven. Die goed leeft, sterft gewoonlijk ook goed.
Breng eiken dag, alvorens gij u des avonds ter ruste begeeft, uweu zielstoestand zoo in orde, alsof gij in dien zelfden nacht naar de eeuwigheid zoudt moeten vertrekken.
4. Het is goed, mijn kind, met den dood te rade te gaan; voor dat gij derhalve iets onderneemt of iets ter zijde legt, wat van belang is, raadpleeg eerst deu dood, opdat gij weten moget, wat gij bij zijne komst zoudt wenschen gedaan, wat nagelaten te hebben.
Door de volmaakte zuiverheid des harten zult gij den dood voor u allerveiligst en troostvol maken.
Want waar er sprake is van u een goeden dood te verzekeren, moet gij niet met het lig-chaam te rade gaan; maar ook tegen wil en dank het goede nastreven, opdat gij eindelijk en ligchaam eu ziel zalig maket.
Immers na den dood zal uw ligchaam een spijze der wormen worden, eu wat er van ons overblijft zal het verderf ten prooi zij n.
Eenmaal echter, het zij gij wilt of niet, zal bet verrijzen, om met de ziel haar eeuwig lot te deelen.
De dood, mijn kind, moet u een zeer vertrouwde vriend zijn. Als gij hem getrouw te rade neemt, en zijne uitspraken getrouw opvolgt, dan zal hij u in tegenspoeden troosten, in voorspoed matigen, in alles van dienst zijn, hij zal u altijd weldoen, u eindelijk uit dit ballingsoord verlossen, en naar het zalig vaderland des hemels geleiden.
131
5. De leerling. Wie, o Heer, zal zich niet bereid houden, terwijl ons elk oogenblik de dood kan verrassen ?
Ik weet, wat ik bij zijne aankomst zal wen-schen, dit zegt mij het geweten, namelijk: een schuldeloos leven geleid te hebben; mijn hart zuiver bewaard te hebben voor U; mijn ziel geheiligd te hebben.
Doch als de dood nu reeds kwam, helaas! ik zoude ijdele wenschen vormen, omdat ik nog geen enkel teeken van heiligheid, maar vele kenteekenen van laauwheid bezit.
O, barmhart ige en medelijdende Heer, gun mij nog een weinig tijds om mijne nalatigheid te beweenen en te doen, wat ik bjj de komst van den dood wenschen zal gedaan te hebben.
6. O, mijn ziel! weldra zal er geen tijd meer overblijven. Laat deze en gene doen, wat hij wil; laten wij, terwijl wjj den tijd hebben, ons heil bewerken.
Een ieder voor zich. Als de dood zal gekomen zijn, zal niemand onze plaats vervangen of voor ons de eeuwigheid kunnen binnen gaan. Wat dus anderen ook zeggen of doen, laten wij ouze eeuwige toekomst in veiligheid brengen.
En welk, o Heer Jesus, welk behoedmiddel is er beter en veiliger zoo niet de liefde tot U, ontdaan van al het geschapene, dewijl zij zuivert en heiligt?
Indien ik U waarlijk bemin, dan zal ik den dood noch zijne gevolgen vreezen. De liefde zal do vreeze verjagen, de liefde zal mij vol vertrouwen tot U den toegang openen.
132
Gi) derhalve, o Jesus, mijue liefde, moogt Gij in het vervolg mijn leven zijn. Als Gij voor mij het leven zult geweest zijn, dan zal het sterven voor mij een gewin wezen.
Uit liefde tot U, zal ik dagelijks sterven aan de zonde, aan de wereld, aan mij zeiven, om voor ü te leven. Ik zal vrij worden van het geschapene, en volkomen zuiver, opdat als de dood mg de poorten der eeuwigheid opent, ik met blijdschap tot U kunne binnentreden.
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
over het oordeel.
1. Jesds. Mijn kind, zoodra gij de eeuwigheid zult zijn ingetreden, zult gij u voor den regterstoel van God bevinden, om rekening af te leggen van uw leven, en het vonnis, dat over uw lot voor de eeuwigheid beslist, te vernemen.
Ik zelf, de doorgronder en kenner der harten, Wien alle magt is gegeven in den hemel en op, aarde, zal dat vonnis voorzitten.
Allen eu een ieder in het bijzonder, willens of onwillens, zullen zich voor mij, den Eegter van levenden en dooden, moeten vertoonen, om naar de hoogste regtspraak geoordeeld te worden, en niemand zal zich, bij wien ook, in hooger beroep kunnen stellen.
Ik zal naar regtvaardighoid oordeel vellen: geen geschenken of beloften zullen mij verzoe-
133
nen, geene gebeden, van wien ook, zullen mij bewegen, noch zal ik eenigen spijt gevoelen.
Want die dag, zal een dag zijn van regtvaardigheid, niet van barmhartigheid. Alsdan zal een iegelijk ontvangen overeenkomstig zijne werken.
3. Wat, mijn kind, wat zult gij dan gevoelen, als gij voor mijne oneindige Majesteit zult staan, alleen met de daden van u alleen, hetzij goede of kwade?
Dan zal de duivel met u ten oordeel treden, om u te beschuldigen, bereid om u met zich ter helle te slepen.
Ook uw Beschermengel zal tegen u opstaan en de waarheid van het gebeurde getuigen.
Ja, ook uw eigen geweten zal u beschuldigen, en u met angst en vreeze en met ontzetting benaauwen.
Zoo beschuldigd, zonder een verdediger, «uit gij van vrees verdorren, en uwen mond niet durven openen.
3. Want zie alles, alles zal open en bloot liggen voor mijn aanschijn, en niets van alles zal voor mijne oogen verborgen zijn.
En toch nog zal ik naauwlettend het hart doorzoeken van den eersten oogenblik, dat het zijne rede begon te gebruiken tot aan zijn laat-sten ademtogt.
Ik zal er uit te voorschijn balen alle boosheden en elk in 't bijzonder, die heimelijk en openlijk werden bedreven, persoonlijke en vreemde, zware en kleinere; al wat gij in gedachten en woorden en werken en door verzuim misdaan hebt.
134
Niet slechts van het kwaad maar ook van het ij dele on nuttelooze, en wat door lediggang misdaan werd, zal ik rekenschap vragen.
Ja, zelfs de geregtigheden zal ik beoordeelen, ik zal het goede zelfs onderzoeken, wat er aan ontbrak hetzij aan de beweegredenen, hetzij aan de wijze van doen, hetzij wat het doel betreft, dat men zich voorstelde, of alles bovennatuurlijk en volmaakt geweest is.
Dan zullen vele daden, die hier in het leven goed schenen, als bedorven of ijdel bevonden worden.
Dan zullen de schijnsels van de deugden der laauwen aan 't licht komen zooals zij zijn, en als drooge stoppels, alleen voor het vuur geschikt, worden weggeworpen.
Doch verder onderzoekend, zal ik van u de vruchten eischen van al mijne weldaden, van alle genaden, van alle middelen tot uw heil en tot uwe volmaking geschonken.
Ik zal ^elfs den tijd tegen u tot getuige oproepen en navorschen, hoe gjj dien besteed hebt.
4. Zondaar, wat zult gij dan doen, als de regtvaardige naauwelijks gerust zal zijn ? Boven u ziet gij het paradijs, onzeker of het uw deel zal zijn; beneden een grijnzenden afgrond : ter rcgter de Engelen tot getuigen, ter linkerzijde do woedende duivelen; voor u, den hoogsten scheidsregter tusschen den eeuwigen dood en eon eeuwig leven.
5. Ach, mijn kind! handel nu met ijver, opdat gij dan gerust moogt wezen. Nu is het gemak-kehjk, dan zal het onmogelijk zijn.
135
Volg nu do uitnoodiging mijner barmhartigheid. opdat gij dan de gestrengheid mijner regt-vaardigheid niet moogt ondervinden.
Onttrek u nu geheel en al aan de bedorvene wereld, opdat gij alsdan niet met de verworpene were'idlingen veipligt wordt te hooren: Gaat vervloekten, in het eeuwige vuur.
Volg nu, tot alles bereid, de Heiligen na, opdat gij dan met hen verdient te hooren : Komt, gijzegenden mijns Vaders, neemt bezit van het rijk, dat voor u van de stichting der wereld bereid is.
6. De Leekling. O, Heer hoeveel beter is het, hier gestreng mij zeiven te onderzoeken en te oordeeleu om niet voor de regtbank uwer goddelijke regtvaardigheid veroordeeld te worden!
Hoeveel beter, mijne gedachten, woorden en werken en alle handelingen, wel te onderzooken of zij goed zijn, of zij geheel aan uwen wil beantwoorden, of zij het onderzoek van u kunnen doorstaan en uwer goedkeuring waardig geacht worden !
Nu is er nog een middel aan te wenden, dan zal elke poging vruchteloos zijn: nu wordt nog barmhartigheid aangeboden, dan zal de regtvaardigheid hare stem doen hooren : Geef rekenschap.
Heer, Heer, als gij de ongeregtigheid beschouwt, wie zal er dan bestaan? als gij ook de onverschilligheid en zelfs het goede zult hebben onderzocht, wie zal dan iu uwe tegenwoordigheid kunnen blijven ?
O, Jesus! hoewel ik mij verblijd, geen ander
136
dan U tot mijn regter te zullen hebben, to '' sidder ik, dewijl ik over zoo vele vreosbarcnJb zaken verantwoording zal moeten afleggen.
Waarop toch zal ik mij verlaten, als zslfs mijne goede werken verdacht schijnen ? Waarop zal ik mijne hoop bouwen? Zie, niets bespeur ik, waarop ik veilig mijn vertrouwen kan vestigen, tenzij op uw Hart.
Daarop zal ik dan hopen: moge het dan ook het Hart eens Eegters zijn, het zal evenwel het Hart zijn van mijn Jesus, dat allen lief heeft, die het beminnen.
O, mijn Jesus! gedenk uwe woorden, waarin Gij mij hoop hebt gegeven : Gij hebt immers gezegd : Die mij bemint, hem zal ik beminnen.
Indien ik U bemin, en door U bemind word, dan voorzeker zal ik niet vreezen tot U te gaan en in uwe tegenwoordigheid te verschijnen.
Dit zal ik derhalve doen : ik zal U beminnen, o beminnelijkste en liefwaardigste Jesus, ik zal (J beminnen uit geheel mijn hart, gedurende geheel mijn leven.
VIJI1 EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
over de hel.
1. jesus. Mijn kind, zoolang de menscheu leven, bemin ik op zekere wijze allen: de goeden heb ik lief met eene goddelijke liefde; de boozen verdraag ik, wachtende op hunne bekeering; de
137
dwalondon volg ik op hunne schreden. Mijn liart, waarin ik allen geschreven draag, bedenkt en beproeft duizende wijzen, om allen zalig te maken.
Doch bijaldien eenigen de verwachtingen mijner barmhartigheid verijdelen ; als zij ton oordeel komen schuldig aan groote zonden, hardnekkig in hun verzet iegens mij; dan wisch ik hen uit mijn Hart geheel uit, en werp ik hen door de bliksems der regt vaardigheid neder in de diepte der hel.
2. Daar zijn zij beroofd van den Hemel, en van al zijne vreugde; en gedurende geheel de eeuwigheid, zullen zij mijn aanschijn in het rijk mijner glorie niet aanschouwen.
Eindelooze straf zullen zij lijden, omdat zij het eindeloos goede hebben verspild.
Gedompeld in eene onmetelijke zee van vuur, zullen zij branden en lijden tot in eeuwigheid: en de rook, door hunne martelingen veroorzaakt; zal opstijgen gedurende de eeuwen der eeuwen.
Daar zullen zich alle kwalen over hen uitstorten. Daar zal geen zintuig des ligchaams, geen vermogen der ziel zijn, of het zal zijn eigen straf ondervinden.
Doch waardoor een ieder bijzonderlijk gezondigd heeft, daarin zal hij bijzonderlijk gepijnigd worden; en naar de mate hij genot heeft gehad in het kwade, naar die mate zal hij dooide straffe gekweld worden.
Daar zullen de onzuiveren in eeuwige vlammen worden verslonden, met ondragelijken stank worden overgoten en doorknaagd worden door wormen, die niet sterven.
188
Daar zullen de booze lijkon, door zeer groot gebrek benaauwd worden, zij zullen den ergsten dorst en honger lijden, en toch nimmer verzachting erlangen.
Daar zullen zij, die op booze wijze naar eere streefden, op oneindige wijze vernederd en dooide duivelen zeiven, veracht en mot voeten getreden worden.
Daar zullen de kwellingen geen enkel oogen-hlik worden gestaakt, maar voortduren altijd, tot in eeuwigheid.
Daar zal een ieder ontvangen overeenkomstig zijne verdiensten.
3. De plaats, de meesters, de gezellen zullen op onbegrijpelijke wijze de plagen vermeerderen.
Wat toch is verschrikkelijker dan die helsche kerker, waar geen licht, geen orde, maar blijvende duisternis en eeuwige verschrikking wonen?
Wie zijn er wreeder dan de duivelen, die hunne wetenschap uitputten, om nieuwe martelingen te vinden en hunne magt om ze toe te passen ?
Wat is droeviger, dan die beklagenswaardige drom van lijdenden en huilenden zonder oinde, zonder hoop? In waarheid zoo velen als hunne lotgenooten zijn, zoo vele zijn hunne kwellingen.
4. Zie, zoo wordt hij gestraft, die mij niet heeft willen dienen, zijn God, zijn Schepper, zijn Verlosser, zijn Weldoener zonder ophouden.
Zoo waar ik leef, alle knieën zullen zich voor mij buigen, en alle volkeren zullen mij dienen.
Want een ieder, die mij den Goede niet vrijwillig dient gedurende het tijdelijk leven, zal
139
toycn zijn wil en dank mij den Regtvaardigo dienen gedurende de eeuwigheid.
Sta niet verbaasd, mijn kind, over de straf dor verdoemden; de verworpenen zei ven staan er niet verbaasd over, maar bekennen, dat zij bet loon ontvangen hunner handelingen waardig.
Niemand vervalt in de helsche kwellingen tegen zijn wil; alle boozen storten zich daarin door eigene keuze; en daarom beschuldigen zij niemand dan zich zeiven.
Zij belijden, dat ik de eindelooze goedheid ben, doch zij erkennen dat zij bovenal boos zijn.
5. De poort der hel is de zoude; de wegen echter, die tot haar lijden zijn dezelfde, als die tot de zonde voeren.
Hoe velen hebben hunuen ondergang gevonden door de ongeoorloofde zucht naar wellust, dooide ongeregelde begeerte om rijk te worden, door te durven streven naar eere.
Mijn kind, wil niets begeeren, wat u kan verstrikken en later in den afgrond nederstorten.
Niet minder gevaarlijk is het om in alles u. zeiven te zoeken. Helaas! hocvelen zijn er, die goed schijnen te beginnen, maar die, omdat zij aan zich zeiven niet vaarwel zeggen, eindelijk weder hervallen, in diepere kwalen nederzinken en eindelijk ellendiglijk verloren gaan.
Om dus de hel te ontvlugten is het niet genoeg een goed begin gemaakt te hebben, maar er wordt vereisebt, dat men goed volhard hebbe.
Zeg voor altijd vaarwel aan de zonde en aan de wereld, opdat gij eindelijk niet door mij verlaten wordet; zeg ook vaarwel aan u zei ven,
140
opdat gi] niet door eigene zwaarte in de diepte nederziiikt.
Doe alles dierbaar kind, lijd alles om de eeuwige kwellingen te vermijden. Alle arbeid en alle droefheden van dit leven zijn niets in vergelijking met de straffen der hel.
Hier komt weldra aan kommer en smarten een einde; doch in de hel wacht niemand verlossing,
De leerling. O Heer onze God, hoe vrees-selijk is uwe regtvaardigheid in de eeuwigheid! En toch uwe oordeelen zijn billijk, als regt-vaardig erkend ook door de verworpenen.
Maar ofschoon er iets is, wat zoo hevig afschrikt als de hel, is er evenwel naauwelijks iets, dat meer schijnt geschikt te zijn, om in mijn hart de liefde voor u op te wekken.
En inderdaad, o Heer Jesus, hoe zou ik over het vuur der helle kunnen nadenken, zonder door het vuur der liefde jegens U ontstoken te worden.
Wat is er, wat op meer zinnelijke wijze de goedigheid uws Harten jegens mij openbaart ? Wat is er, wat mij sterker prikkelt, om U weder te beminnen?
Want zie, als Gij eene verworpene ziel uit de helsche pijnen zoudt bevrijden en haar, in dit leven weergekeerd, overvloedige middelen zoudet geven, waardoor zij zich zalig maken en een troon van eeuwige glorie in den hemel zou kunnen verdienen, o, hoe vurig zou die ziel U beminnen ! Zoude zij meenen, in staat te zijn U ooit de verschuldigde dankbaarheid te betoonen ?
141
Zou zij ooit er aau knnnen denken zonder weg te smelten in liefde? O hoe zuiver zoude zij haar hart voor U kunnen bewaren ? Hoe heilig zoude zij voor U leven!
Welnu, Heer, ik ben U nog veel meer schuldig, dan die ziel U schuldig zoude zijn. Veel grooters, veel beters hebt Gij mij geschonken, omdat Gij mij, die de straffen der hel verdiend had, er voor bewaard hebt. Grooter goed namelijk en meer verkieselijk is het voor het kwaad behoed te zijn dan, na het eenmaal geleden te hebben, er van bevrijd te worden.
En deze gunst, zoo verbazingwekkend, zoo bewonderingswaardig en zoo zoet, hebt Gij mij bewezen, niet eens, niet twee, niet driemalen, maar zoo dikwijls als ik eene doodzonde had bedreven.
En gesteld eens, ik hadde geene doodzonde bedreven, zie, dan zou mijne verpligting nog toenemen, de schuld mijner dankbaarheid stijgen en de redenen, om U lief te hebben, nog vermeerderd worden. Want alsdan zou ik U nog onvergelijkelijk meer verschuldigd zijn.
Immers, indien gij in de eindelooze welwillendheid uws Harten mij door uwe genade niet bewaard haddet, sinds hoe lang zou ik dan nu reeds gevallen zijn in zonden, die mij der helle waardig maken ! Geene zonde toch is er, die de eene doet, of zij kan ook door een ander bedreven worden, indien uwe bijzondere genade zulks niet voorkomt.
Wat ik dan ook moge geweest zijn, dit, allerzoetste Jesus, dit ben ik ü op de eerste plaats
142
verschuldigd, dat ik mij nog niet ia de hel bevind, dat ik nog den hemel kan verwerven. Gij hebt mij van het verderf bevrijd: Gij hebt mij overeenkomstig de menigte en grootheid van de goedheden nws Harten, verlost uit de diepte der hel en uit de handen van hen, die mijne ziel belagen.
Komt dan gij allen, die den Heer vreest, en ik zal u verhalen, hoeveel goedheid Hij aan mijne ziel heeft bewezen.
En ik zou ü niet beminnen, o Jesus, einde-looze goedheid! en ik zou ö niet liefhebben! Ja. ja ik bemin ü, ik heb U lief en ik zalü liefhebben, ik zal Ü beminnen zoo lang als ik zijn zal, tot in eeuwigheid, en meer nog. Gij alleen zult mijne genegenheden bezitten, alleen voor U, o Jesus, zal ik leven, voor U alleen, aan Wicn ik alles verschuldigd ben.
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
ovek den hemel.
1. Jesus. Mijn kind, geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, noch is bet in het hart des raenschen opgekomen, wat ik bereid heb voor hen, die mij beminnen en mij ten einde toe getrouw dienen.
Wie zal verklaren aan hen, die het nooit hebben ondervonden, wat de honncl is, waaruit
143
alle kwalen zijn verbannen, waarin overvloed van alle goeds is?
Daar is geen arbeid, geen droefenis, geene bekoring, geen gevaar; dat alles toch is met hot sterfelijk leven heen gespoed, en heeft plaats gemaakt voor volmaakte rust, voor eeuwige vreugde, voor onverstoorbaren vrede, en voor eene veiligheid, die zeker en eeuwigdurend is.
2. Daar is geen koude noch hitte; daar is geen ongestadigheid noch wisseling van tijden; daar zijn geen sombere dagen noch donkere nachten. Want mijne eeuwige glorie verlicht die zalige gewesten; daarin wordt alles geregeld naar behooren, door de helderheid van mijn goddelijk gelaat, en verlevendigd door de eindelooze zoetheid mijns Harten, zoodat alles door een waarlijk zuiver en nieuw licht steeds een lag-chend aanzien heeft.
Zalig zij, die daar wonen! zij hebben geen honger noch dorst; noch gevoelen zij eenig oq-gemak, nimmer worden zij ongesteld.
Maar zij worden verzadigd en overstelpt, gedrenkt met de stroomen mijner goddelijke geneugten; krachtig in eene eeuwige jeugd en onsterfelijk schitteren zij meer dan de zon gedurende alle eeuwigheden.
3. Mijn kind, daar ?.ult gij mij zien, zoo als ik ben en in de zachte glanzen mijner majesteit mij van aangezicht tot aangezicht aanschouwen.
Dan mijne eindelooze volmaaktheden inziende, zult gij vervoerd worden door verwondering, de vreugde zal u doorstroomen en in de overmaat van blijdschap zult gij nog meer mijne bemin-
144
nelijke eigenscliappen prijzen en boven alles verheffen.
Daar zult gij tevens de diepe geheimen des geloofs en alle geheimen der natuur begrijpen.
Alle wetenschap der wijsgeoren is onwetendheid, als zij vergeleken wordt bij de geringste kennis der uitverkorenen.
Dan zult gij bevatten al het grootsche van mijn eeuwig rijk; zijne oneindige rijkdommen, eeuwige eerbetooningen en blijvende vreugde.
Door het begrip van zoo vele en zoo groote beminnelijkheden, zult gij met de zoetste liefde jegens mij ontvlamd worden.
4. Dan, mijn kind, dan zult gij mij op volmaakte wijze liefhebben, zonder eenige verdeeling van uwe genegenheden, zonder achterhoudendheid, zonder einde.
Nu zijt gij somtijds beangstigd, niet wetende of gij liefde of haat waardig zijt; dan zult gij tot uwe onuitsprekelijke vreugde verzekerd zijn, dat gij in eeuwigheid mij bemint en beminnen zult en dat gij door mij bemind wordt en gedurende alle eeuwen bemind zult worden.
Dan zult gij in volkomene veiligheid aan mijn Hart rusten en met volle teugen proeven, hoe zoet het is, mij te beminnen en in mijne liefde als te versmelten.
Met overmate van zoetheid zult gij worden gedrenkt en buiten u zeiven worden gevoerd. Gij zult u baden met de Engelen en Heiligen in eene zee van liefde, immer jubelende, immer de zangen mijner liefde herhalende.
Zoo zult gij de eeuwen doorbrengen, en de
145
eeuwigheid verslinden, altijd verlangend, altijd begeerig om te beminnen en altoos vervuld en zalig door de liefde.
5 Dan, mijn kind, zult gij mij bezitten en mij genieten in eeuwigheid, wat het toppunt der zaligheid zal uitmaken.
Gij zult geheel de mijne zijn en ik geheel de uwe; gij zult mjj genieten altijd op nieuwe, immer op de zoetste wijze.
In mij zult gij allo goeds bezitten en alles hebben', wat gij wensehen of verlangen kunt.
Vat, zoo gij kunt, hoe schoon, hoe wondervol, boe beminnelijk daar alles is : de glorie en onuit-sprekelijkste schoonheid der hemelen te zien, lid te zijn van de koren der Engelen, eeuwig u te verblijden met de Heiligen; de allerzaligste Maagd, de glorierijke koningin van het hemelsche rijk te aanschouwen en lief te hebben, en weder-keerig door Haar aanschouwd en bemind te worden.
Welke beminnelijke woningen mijn kind! Welk een gezelschap! Welke zoete zaligheid, die eeuwig zal duren.
Zie, mijn kind, zie de belooning is uitstekend groot voor hen, die mij dienen uit geheel hun hart. Kan de wereld wol zoo iets geven, of zelfs beloven ?
Rigt dan uwe oogen omhoog en zie, wat u wacht als gij mij getrouw zijt ten einde toe.
Heb moed, mijn kind; zuiver u zei ven op volmaakte wijze en houd u zuiver voor zoo veel gij met de goddelijke genade en door eigene medewerking dit vermoogt. In den hemel toch
10
146
zal niemand binnentreden, hoe klein de vlek ook zij, die hem bezoedelt.
Naar mate gij hier dus reiner zult geweest zijn, zult gij daar ra^er glorievol, meer mij nabij en dierbaarder aan mijn hart zijn.
6. De leekling. O Jesus! hoe zalig zij, die bij ü in den hemel zijn!
Gelukkig de stervelingen, die U met een zuiver hart dienen! Welk eene onuitsprekelijke zaligheid genieten zij in eeuwigheid! Doch ook in den tijd, wie is er gelukkiger dan zij ?
O zaligende dienst van Jesus, waardoor zulk eene belooning wordt verkregen; ligt (-n zoet maakt gij alles, dat tot zulk eene onmetelijke glorie en tot zulk een geluk voert.
O allerzoetste Jesus! gebied mij voor U te werken, gebied mij te lijden, wat Gij wilt; gewillig, blijde zal ik alles aanvaarden om U in den tijd te behagen en gedurende de eeuwigheid te bezitten.
Ik smeek ü door uw allerheiligst Hart, dat Gij mij, langs welken weg Gij wilt, behouden uw rijk binnen leidet, opdat ik met uwe Engelen en Heiligen U moge aanschouwen, U beminnen, U genieten gedurende de eeuwen der eeuwen. Amen.
i J
TEN CELEfDE IN DET TWEEDE BOEK.
i • Het doel van het tweede boek is, na bevrijd te zijn van de booze en ongeregelde genegenheden, er zich op toe te leggen door de beoefenicg van deugden onze roeping als uitverkorenen zeker te maken. Om dat met kracht en bezadigdheid tevens te doen, moeten wij ons onophoudelijk Jesus voor oogen stellen met alle inwendige gesteltenissen zijns Harten. Dewijl Hij de weg, de waarheid en het leven is, zullen wij door zijne navolging veilig, zeker en op be-hagelijke wijze van deugd tot deugd voortgaan en onze zaligheid verzekeren.
De beoefening der deugden echter, waardoor wij het Hart van Jesus navolgen en zijn innerlijk leven in ons uitdrukken; kan in eiken staat of elke betrekking des levens op tweederlei wijze geschieden. En wel ten eerste, door die deugden te baoefenen, die geboden zijn en die in 'elke betrekking of in eiken levensstaat, welke ook, vereischt worden. ïen tweede, door overeenkomstig het goddelijk welbehagen ook die deugden
148
te beoefenen. die tot de geestelijke raden be-hooren, waardoor ons heil meer wordt verzekerd en de glorie van God en onze verdiensten meei wordenquot; gebaat. Dewijl echter ieder dier twee wijzen tot in het oneindige toe graden bevat, waarin de deugd steeds volmaakter beoefend wordt, daarom is er niemand, hoe volmaakt ook, die zich in deze niet nuttig bezig houden en overvloedige vruchten kan verzamelen.
Doch dewijl Jesus zelf gewild heeft, dat wij in de navolging zijner deugden bovenal nederig en zachtmoedig van harte zouden zijn, daarom moeten wij ijverig onze aandacht leenen en onze zorg besteden, zoowel om elke deugd, die wij van Hem aanleeren en navolgen, op de nederigheid te grondvesten en in zachtmoedige liefde te vol-tooijen: als ook om in de wijze van navolging zijner deugden, allereerst nederig en zachtmoedig
van harte te zijn.
2. Nergens zullen wij beter, veiliger en gemakkelijker deugden aanleeren dan in het Hart van Jesus. Want, dewijl dat Hart het voorbeeld is van alle ware deugden, zullen wij bü de enkel aandachtige beschouwing daarvan inzien, wat deugd is, en welke hoedanigheden zii moet bezitten, en geen gevaar loopen in dwaling te vervallen met betrekking tot eene zaak, die voor ons van zoo veel belang is. Daarin toch zullen wij tot onze wonderbare vertroosting leeren, dat de deugd eene ware genegenheid des harten is jegens een voorwerp, dat in zekeren zin goed is, en wij zullen be-- seffen, dat dit goede voorwerp, dat wij somtijds
149
figuurlijk gesproken deugd noemen, inderdaad niet de deugd zelve is, maar slechts het voorwerp der deugd. In dat hart zullen wij evenzeer leeren, dat de deugd, om te zijn, wat zij in eiken Christen zijn moet, niet natuurlijk maar bovennatuurlijk moet wezen, zoo zullen wij het onderscheid tusschen deze beide deugden duidelijk inzien. De genegenheden toch van Jesus Hart, die Hij zelf in inwendige of uitwendige daden aan den dag legde, sproten niet voort uit eene aansporing of beweging der mensche-lijke natuur, maar uit een hooger of goddelijk beginsel; zij werden niet verrigt overeenkomstig het gevoel der menschelijke natuur maar overeenkomstig het welbehagen van God, niet met het doel om der menschelijke natuur, een zeker tijdelijk genot te verschaffen, maar zij werden verrigt bovenal om God als het laatste doel.
Vandaar, als wij ook het goede liefhebben louter door aansporing of inspraken der natuur; als wij handelen louter volgens natuurlijk gevoel, volgens neiging of tegenzin, als wij enkel een natuurlijk doel zoeken te bereiken, dan zullen wij natuurlijke deugd bezitten, waardoor wij geene christelijke volmaaktheid in dit leven, geene vruchten van verdiensten voor de eeuwigheid zullen vergaderen. Doch als wij van het Hart van Jesus de bovennatuurlijke deugd aanleeren en deze beoefenen, dan zullen wij een innerlijk leven leiden, rijk aan goede daden en verdiensten en geljjken op zijn eigen leven.
Want wat is het innerlijk leven, waarvan het leven van Jesus Harte ons een voorbeeld geeft,
150
wat anders dim allo vrijwillige handelingen, zoowel in- als uitwendige, te beginnen niet Gods genade en nit een bovennatuurlijk beginsel; ze volbrengen overeenkomstig den wil van God, ze tot God en zijne belangen als tot haar doel te rigten, ons in ons hart mot God, onzen Zaligmaker bezig houden. Hem ter liefdo te loven? Dit alles doet hij echter, die al zijne vrijwillige handelingen onderneemt, om God te behagen, ze overeenkomstig het goddelijk welbehagen voltooit, ze tot Gods welbehagen als tot haai doel rigt, en onophoudelijk met God door de liefde innerlijk bezig blijft. Ziedaar het waarlijk inwendig leven, waardoor wezenlijke en degelijke deugden worden verkregen en waardoor men veilig en op behagelijke wijze tot de ware heiligheid en tot vereeniging met God geraakt. Dit leven beantwoordt aan eiken levensstaat, aan elke betrekking: het past niet den geestelijken en kloosterlingen alleen, maar inderdaad ook aan leeken en aan de men-chen in de woreld van allerlei soort. Hebben niet do eerste Christenen eenparig zulk een leven geleid? Leert het Evangelie die levenswijze niet aan allen?
Een ieder, die van goeden wil is, kan dit heiligmakend leven leiden, de bovennatuurlijke deugd beoefenen, en tot volmaaktheid geraken. Het verkrijgen toch der deugd en der vol-maaktlieid is niet afhankelijk van den inborst, niet van eene meegaande of lastige natuursge-steldheid, zoo als niet weinigen schijnen te ge-looven; neen maar dit hangt af van de genade Gods en van de medewerking van den mensohe-
151
lijkeii wil. Want dowijl GoJ genailo goeft, niet ter willo van onze natuurlijke hoedanigheden, maar allereerst onverdiend, en daarna ook ter wille van onze bovennatuurlijke verdiensten en gebeden; en dewijl de wil van den mensch, welke zijne natuurlijke gesleldheid ook moge wezen, inderdaad vrij is om met de genade mede te werken of niet, is bet zonneklaar, dat de deugd of de volmaaktheid niet afhankelijk is van den inborst of van de natuurlijke gesteltenis. Derhalve niet hoe handelbaarder de natuurlijke inborst, maar hoe krachtdadiger de medewerking van den wil is, naar die mate verworven wij ons de deugd op eene betere en volmaaktere wijze: niet naar de mindere mate van naluurlijken tegezin, maar naar de meerdere edelmoedigheid, waarmede wij onze wilsdaden, ondanks den tegenzin der natuur, ten uitvoer brengen, naar die verhouding verkrijgen wij meer zuivere en meer degelijke deugd. Deze leering rijk aan vertroosting, die de Heiligen eenparig verkondigen, en die van Jesus Hart zei ven hebben aangeleerd, is al onze aandacht waardig.
Immers in de beoefening der deugd moet men zich voor de begoochelingen wachten, onder welke de voornaamste en bijna algemeene deze is: dat wij ons te vreden stellen met het voorwerp der deugd daar te stellen, terwijl wij de deugd zelve niet beoefenen; of dat wjj gelooven, de deugd te beoefenen, als wij hut voorwerp der deugd uit natuurlijke neiging, trek of doel in 't leven roepon; of ook dat wij meenen ware
152
en degelijke deugd te kunnen verkrijgen zonder herhaalde en edelmoedige daden, waardoor wij de prikkelingen onz.er hartstogteu en onzer natuur overmeesteren en versterven. In deze zinsbegoocheling, die bovenal is te vreezen, vervallen zy gewoonlijk, die volmaakte zuivering huns harten verwaarloozen. Andere begoochelingen, die zich in de beoefening der deugd somtijds kunnen voordoen, hebben bijna allen in de bovengenoemde haren oorsprong ; welke zijn; van den eenen kant, het verliezen van den moed wegens natuurlijke rnoeijelijkheden of tegenspoeden; deze te beschouwen als beletselen en niet als middelen voor de deugd, wat zij inderdaad zijn kunnen, als zij met een edelmoedig hart worden gebruikt om wezenlijke en degelijke deugd te verkrijgen; van den andereu kant als deugd te achten; de goede hoedanigheid der natuur, of het verschoond blijven van ondeugden en bekoringen; of ook wel met verwaarloozing van ware en opregte deugd, naar de vereeniging met God te verlangen. Doch deze en andere zinsbegoochelingen zult gij gemakkelijk ontwijken, indien gij als een waar leerling van het Hart van Jesus, een inwendig leven leidt.
3. Als gij derhalve op die hoogte van het geestelijk leven staat, die in dit boek door het Hart van Jezus wordt geleerd, dan moet gij uwe pogingen daarheen rigten, dat gij Jezus op de volmaaktste wijze leert kennen en beminnen, dat gij de gesteltenissen zijns Harten immer beter en beter aanleert en overneemt in uw denken, spreken en handelen. Om het echter zoo ver te
153
brengen, geven wij u hier nog behalve de dubbele wijze van overweging, die vóór het eerste boek is aangegeven en die gij, als gij ze nuttig hebt bevonden, ook hier kunt toepassen :
4. Nog eene bijzondere wijze om dit tweede boek te gebruiken, die tweevoudig is; vooreerst door te overwegen; ten tweede, door te beschouwen; beide wijzen stemmen volmaakt overeen met hetgeen de Heiligen ons over het gebed des geestes hebben overgeleverd.
Als gij overweegt, dan stelle u het geheugen de eene of andere deugd van Jesus Harte ter overdenking voor, en beware deze om haar na de overdenking in uwe daden toe te passen.
Het verstand moet de hoedanigheden der voor gestelde deugd beschouwen; vervolgens uw eigen hart, wat betreft de deugd, die gij beschouwt, vergelijken met het hart van Jesus; daarna het afgelegde leven nagaan, of, en in welke mate gij deze deugd in eere hebt gehouden ; geschiedde dat op voldoende wijze, betuig dan uwe dankbaarheid en breng glorie-aan God, uwen Zaligmaker; is het tegendeel geschied, verwek een berouw en vraag om vergiffenis! eindelijk ga eens na, wanneer en hoe gij die deugd in de toekomst kunt beoefenen.
De wil moet dezelfde deugd omhelzen, de inwendige oefeningen, die met haar strooken, verwekken, ja wat meer is, met Jesus zelven handelende, de gevoelens des harten vooruit bespreken: wat het betreurt, welke voornemens het maakt, wat het ducht, wat verhoopt: waarvoor het afschrik ontwaart, wat het bemint, ja
154
al wat, in hetzelve omgaat,, godvruchtig Josus medodeelen en eindelijk vele gunsten vragen.
En indien gij beschouwender wijze te werk gaat, dan moet gij in het gehei m of in de zaak, die gij u ter beschouwing hebt voorgesteld, eens zien, wat, het Hart, van Jesus of wel, wat Jesus in zijn Hart gevoelt met betrekking tot alles en tot elk in het bijzonder, wat zich in deze aan uwen geest voordoet; wat en hoe hoog Hij dit waardeert; wat en in welke mate Hij dit of dat veroordeelt; wat Hij ontvlugt en wat Hij gewillig aanneemt.
Vervolgens moet gij in deze naauwlettend achtgeven, welke woorden uit het Hart van Jesus voortvloeijen, en welke in Jesus Harte zelfs niet opkomen, veel minder nog door hetzelve worden uitgesproken.
Let eindelijk, met betrekking tot het zelfde punt, eens wel op, hoedanig de handelingen zijn, die van Jesus Harte uitgaan, met hoevele deugden zij versierd zijn.
En geef gedurende geheel die beschouwing, zoo lang zij dan overeenkomstig uwe godsvrucht of behoefte, of overeenkomstig de beweging der genade duren mag, toe en volhard in de oefeningen, namelijk in godvruchtige genegenheden en smeekingen.
Leer op deze wijze uit de beschouwing te gevoelen, te spreken en te handelen zoo als Jesus zelf.
De oefeningen, die in dezen graad van het innerlijk leven bijzonder worden aanbevolen, zijn behalve die der godddelijke deugden, de herhaalde
155
oefeuiugeu van die deugd, waarop gij u toelegt, van edelmoedige verloochening der ongeregelde natuurlijke neigingen, en van edele liefde tot Jesus. Deze moet gij volhardend blijven herhalen.
Hetzij gij echter overweegt, hetzij gij heschou-wender wijze te werk gaat, toch moet gij zoo de geheimen van Jesus leven aandachtig nagaan, als waart gij er bij tegenwoordig. Dit leert ons de H. Bonaventura met uitdrukkelijke woorden. »Indien gij,'' zoo zegt hij, »vruchten hiervan wilt plukken, plaats u dan in de tegenwoordigheid van hetgeen men verhaalt, als door onzen Heer Jesus Christus gesproken en gedaan te zijn, aUof gij Hum met uwe ooren hoordet, met uwe oogen zaagt, met al de toewijding van uwen geest en met ter zijde lating van alle overige zorgen en bekommernissen.quot;
5. De Heiligen, die ondervinding hebben opgedaan op de wegen van het inwendig geestelijk leven, verhalen ons, dat de duivel, de booze geest, gewoon is om hen, die reeds een leven zonder zonden leiden en zich in de verkrijging van deugden oefenen, meer onder den schijn van het goede te bekoren. Daarom bevelen zij zoodanige personen ter onderscheiding tusschen den goeden en den kwaden geest en tusschen beider ingevingen, de volgende regelen aan:
Eerste kegel Die van het goede naar het betere streven, hen beweegt de goede geest op kalme, blijde en bezadiCide wijze.
Doch de kwade geest beweegt de ziel met onrust, verwarring en op ruwe wijze.
156
Maar die van kwaad tot erger voortgaat, bewegen de genoemde geesten op tegenovergestelde wijze. De goede geest namelijk prikkelt hen inwendig, verontrust en vermoeit hen, om hen tot bekeering te brengen.
Maar de kwade geest stelt hen gerust en versterkt hen in het kwade en tracht hen te vleijen met het doel, om hen op den kwaden weg te houden en verder voort te stooten.
Tweede kegel. Het is God en den Geest van alle goed eigen, bij hunne inspraken allen, die opregt handelen of opregtelijk daar naar streven, eene ware blijdschap en geestelijke vreugde te schenken, en de droefheid en verwarring te verdrijven, die de kwade geest instort.
De kwade geest echter is het eigen ziek tegen dergelijke vreugde en vertroosting te verzetten door het opwerpen van schijnredenen, spitsvondigheden en verschillende misleidingen.
Dekde regel. De kwade geest ziet zeer wel toe of de ziel een teergevoelig of een ruim geweten heeft. Is haar geweten teergevoelig, dan tracht hij het nog teergevoeliger te maken tot au stvalligheid en tot uitersten toe, waardoor hij haar des te gemakkelijker in verwarring brengt en ter nederslaat: daarom wanneer hij ziet, dat de ziel geon doodzonde noch dagelijksche zonde, ja zelfs niet de geringste vrijwillige gebreken in zich toelaat, dan tracht de booze geest, onvermogend als hij is, om haar in groote zonde neer te storten, te bewerken, dat zij als zonde acht of oordeelt, wat geene zonde is.
Doch indien de ziel een te ruim geweten heeft,
157
dan tracht do kwade geest dit nog ruimer en ongevoeliger te maken; zoo bijvoorbeeld indien zij eerst de dagelrjksohe zonde niets aclitte, tracht hij te bewerken, dat zij do doodzonden weinig acht, of als zij eerst slechts geringe zorg tegen de zonde aanwendde, poogt hij te bewerken, dat zij nu nog minder of volstrekt geen zorg daarvoor heeft.
Vierde Kegel. De ziel, die in het geestelijk leven voortgang wil maken, moet steeds voorwaarts streven op eene wijze in strijd met die, waarop de booze geest tracht voor te gaan. Indien hij derhalve de ziel bekoort tot ligtvaardigheid, moet zij zorgen teergevoeliger te worden; insgelijks, indien hij haar zoo teergevoelig poogt te maken, dat zij in uitersten vervalt of tot angstvalligheden overslaat, dan moet zjj zorg dragen zich op den juisten middenweg te bevestigen, om zich volkomen kalm te maken en te houden.
Vijfde Regel. Het is de kwade geest, die soms de gedaante van een Engel des lichts aanneemt, eigen om eerst gedachten in te storten, die eene godvruchtige ziel passen, en te eindigen met zijne bedorvene ingevingen.
Zesde Regel. De ziel moet wel hare aandacht vestigen op den loop der gedachten, die haar worden ingegeven; immers als het begin, het midden en het einde daarvan goed is, dan is dit een kenteeken, dat de ingestorte gedachten van den goeden Geest komen: doch als de rei der gedachten, die de geest ingeeft, uitloopen op iets, wat kwaad is, of wat aftrekt van iets, wat zeker goed is, of ook wat minder goed is dan
158
Je ziel zich eerst te doen had voorgessteld; of als zij de ziel ontevroden maken of in verwarring brengen, door haar de kalmte en don vrede, dien zij eerst genoot, te ontrooven, dan is dit een duidelijk teeken, dat die gedachten van den kwaden geest komen.
Zevende Bkgfl. Als men den vijand zal hebben ontdekt, en erkend aan het kwade, waartoe hij aanspoort, dan is het nuttig, dat de ziel later den loop der gedachten, die haar onder schijn van goed werden ingegeven, naga en van den beginne af herzie hoe de vijand langzamerhand de inwendige kalmte en vrede getracht heeft te schokken en to verdrijven, tot op den oogenblik, dat hij met zijne slechte bedoelingen aan het licht kwam. Door die ondervinding geleerd zal de ziel later des te gemakkelijker voor de listen van den boozen geest op hai'e hoede ziju.
H. Ignatius. H. Bernardns. H. Geitrudis.
IVult'jte vermai ir n-di om het Hart vigt;n Jesns in zijne bacdelir^cn na te volgen.
EERSTE HOOFDSTUK.
hoe hoog wij de heiligmakende genade moeten schatten, hoezeer wij haar moeten aankweeken.
1. Jesus. Mijn kind, wil de genade niet ver-waailoozen, maar bewaar dien schat, die u is toevertrouwd.
Zij immers, is uw schat, zij uwe glorie, zij uw geluk, zij is al, wal gij goeds bezit.
Zij is het, die u, de beeldtenis van Gcd, het leven geeft, en u Gode gelijkend maakt.
Erken derhalve uwe waardigheid, o mensch, die door de heiligmakende genade wordt verheven tot de gelijkenis met God, iets wat verhevener is dan geheel de wereld en met niets op aarde in vergelijking kan komen.
Wat is de glans der sterren? Wat is de schoonheid van alle schepselen, als zij vergeleken wordt met de schoonheid der ziel door degod-delijke genade versierd, en alzoo aan God zelve gelijkend gemaakt?
160
Verhef u dan, en wil uwe schoonheid indachtig, u niet met onreinheden bezoedelen.
2. Schitterend met die genade neemt God u aan als zijn kind, niet onverschillig welk kind, maar als zijn dierbaarst en geliefd kind.
Alzoo wat ik van nature bezit, hebt gij door aanneming, opdat gij niet alleen met den naam maar ook met de daad, kind van God zoudet zijn.
Begrijp zoo gij kunt, wat het is, een kind van God te zijn; wat het is, door zulk een Vader bemind en gekoesterd te woi'den.
In de wereld dragen de kinderen er roem op, en zij achten zich gelukkig, als zij ouders hebben, die wijs, goed en magtig zijn; of ook als deze rijk, beroemd en verheven zijn.
Doch wat zijn al die hoedanigheden der ouders dezer aarde, vergeleken met de eigenschappen van God?
Met hoeveel ragt dus en met hoeveel meer vuur, moet gij er groot op gaan en u verblijden, dat gij God zelf, den Heer van hemel en aarde, tot Vader hebt?
Beoordeel derhalve naar billijke waarde de voortreffelijkheid dier aanneming. Aan u, die weleer een verstooteling waart, aan u zeiven vervreemd en aan ellende ten prooi, aan u is het gegeven door de heiligmakende genade, om van slaaf als gij waart, een vrije te worden, van vreemdeling tot kind te worden verheven, en zoo geadeld, met goddelijke goederen te worden overladen.
Gaat dat niet alle begrip te boven en brengt het een ieders hart niet in vervoering, dat God
161
den mensch zijn kind noemt en als zoodanig beschouwt en dat de mensch God Vader noemt en Hem daarvoor houdt?
Zalig hij, die den prijs der heiligmakende genade kennende, waardoor hij tot kind van God is aangenomen, zijn grootsten adel zoo hoog waardeert, dat hij om geen reden zich een ontaarde toont, maar het bewijs levert eeukindte zijn, zulk een Vader waardig!
3- Zijt gij kind door de genade, dan zijt gij ook door haar tot erfgenaam aangesteld; tot erfgenaam van God, en tot medeörfgenaam van mij.
Derhalve mijn kind, behoort het eeuwig rijk, dat mijn eigendom is volgens natuurlijke regten u toe op titel der heiligmakende genade.
Als gij den hemel aanziet, als gij met uwen geest, zijn glorie en zaligheid en alle eeuwige goederen beschouwt, zeg dan tot u zeiven : ziedaar al mijne goederen, ziedaar mijn erfdeel, indien ik den titel der genade in eere houd.
Mijne verdiensten, mijn kind, hebben het verworven, dat die genade u een zeker regt op de hemelsche goederen verleent, waarvan niemand u kan onterven, zoo gij zelf het niet doet.
De belofte van God staat immers vasten Hij zelf zal zijn woord gestand blijven; doch indien gij de heiligmakende genade wegwerpt, dan werpt gij tevens uwe regten weg en zijt gij een onterfde.
4. Door de genade, mijn kind, waardoor gij tot erfgenaam van het rijk des hemels wordt aangesteld, wordt gij eeu gezel der Engelen en een broeder der Heiligen.
11
162
Als gij er eene vreugde in stelt, den zoeten omgang te genieten met uitstekende vrienden, schoon zij ook sterfelijk en aan verandering onderworpen zijn; als gij er vreugde in stelt broeders te bezitten naar het vleesch, hoewel hun getal de grootte uwer tijdelijke erfenis verdeelt en vermindert; welke vreugde moet het dan voor u niet zijn, door die genade de gelukzalige Engelen des hemels tot vrienden en de beminde Heiligen Gods tot broeders te hebben, wier menigvuldigheid uwe hemelsehe erfenis niet verdeelt noch vermindert; maar integendeel haar vermenigvuldigt en vermeerdert!
Welke broeders, mijn kind! hoe vele! hoe aanzienlijk! hoe magtig ! hoe goed!
Zij zijn uwe meerderjarige broeders, die beroemd door overwinningen, met de glorie der zaligheid gekroond, zeker van zich zeiven maar bezorgd voor u, opregt u liefhebben, door hun voorbeeld u ter navolging roepen, door hunne gebeden helpen en door hunne belooningen uitnoodigen.
Hoe gelukkig de genade, die u van zoodanigen een broeder maakt! Mijn kind, o mogt gij dit wel begrijpen!
5. Daarenboven is de heiligmakende genade oorzaak, dat gij ook, wat het tegenwoordig leven betreft, een waar geluk geniet. _ Trouwens deze genade is de oorprong van den inwendigen vrede ; zonder deze genade is er geen ware vrede, met haar is de vrede zeker.
Wie is er, die aan haar ooit weerstand biedt en evenwel den vrede bezit? en waar de vrede niet wijlt, welk geluk kan daar bestaan?
163
Doch Indien gij den vrede der genade geniet, zult gij u heilig en gerust verheugen in den voorspoed, en u gemakkelijk en met vrucht troosten in den tegenspoed.
Houd u in staat van genade en gij zult altijd vrede en geluk kunnen smaken. Getuigen daarvan zijn alle heiligen; ja, wat meer is, getuigen zijn allen, die na eenmaal bekeerd te zijn, met ijver de goddelijke genade bewaarden. Die bezittende en met de innerlijke gesteltenis van hun vroeger leven vergelijkende, konden zij tot mij bij ondervinding zeggen: Beter is het, o Heer, één dag te verwijlen in uwe voorzalen, dan duizend jaren in de woontenten der zonde.
6. Wat meer is, mijn kind, als gij in de heiligmakende genade leeft, dan is mijn rijk in u zoo, dat ik in uw hart als op een troon rust en heersch.
Mijn rijk namelijk is gegrondvest in de kalmte en blijdschap des heiligen Geestes, die de Geest der liefde en der heiligmaking is.
In dit rijk gebied ik niet zoozeer gelijk een heer aan zijn onderdaan, maar gelijk een vader vorm ik mijn kind, dat ik bestem, om eenmaal met mij te heerschen.
Zoo lang gij dus in dit rijk der genade blijft verwijlen, zoo lang bestier ik u op bijzondere wijze door mijne wijsheid, bescherm ik u door mijne magt, begeleid en bemin ik u door mijne liefde.
Om geen reden, mijn kind, behoeft gij voor dit rijk, zoo bestuurd, zoo verdedigd, zoo bemind, eenige vreeze te koesteren, bijaldien gij zelf geen verrader wordt.
164
Als gij getrouw zult zijn, dan zal het zonder twijfel hecht staan, en voortduren tot in eeuwigheid en alle vijanden zullen geen magt genoeg bezitten om het neer te werpen of wankelend te maken.
Hoe zoet mijn kind, hoe troostvol is dit! hoe zeer geschikt om u te bewegen de heiligmakende genade zoo hoog mogelijk te waardeeren!
7. Zie toch eens, mijn kind, hoe vele en hoe groote goederen gij in dit eene goed bezit.
Overtreft dit eene goed niet alle goederen dezer wereld?
Bid, mijn kind, opdat gij steeds beter en vol-komener de waarde der genade moogt kennen en haar met de daad zoo hoog moogt schatten als gij haar verpligt zijt te schatten.
Indien gij baar wel kendet, en naar waarde achttet, dan zoudt gij, om haar te behouden niet slechts uw fortuin, uwen naam, hoe edel en dierbaar ook, ja zelfs uwe gezondheid en uw leven, zoo het noodig ware, opofferen of gering schatten, of ten minste niet hooger achten.
Hebben mijne martelaren en alle heilige helden, waaronder men zoo vele kinderen en tee-dere maagden telt, niet daaraan zoo veel waaide gehecht? hebben er niet duizenden van hen, toen hun de keuze werd gelaten, niet alle goederen des levens en het leven zelf ten offer gebragt, liever dan haar, voor elke aanbieding, welke ook, prijs te geven?
Welnu gij, die een kind zijt van zooveel helden, wend alle pogingen, volhardende waakzaamheid, en de grootste zorg aan om die geuade te
165
bewaren, die alles in kostbaarheid overtreft; te meer nog wijl al de plannen uwer vijanden niets beoogen dan u daarvan te berooven en zoo doende in het verderf te storten.
Voor het overige, mijn dierbaarst kind, word versterkt in genade, groei daarin, streef door daden van ware deugd naar het toppunt der volmaaktheid.
Mijn kind, hebt gij dit alles begrepen ?
8. De leerling. Ja Heer. En ach, ra egt ik dit eerder begrepen hebben ! indien ik dit eerder hadde ingezien, zou ik dan na de goddelijke genade verloren te hebben, niet heviger enjam-merlijker geweend en geweeklaagd hebben, dan Esau over het verspillen van zijn eerst geboor-teregt? mijn verlies was onvergelijkelijk grooter dan het zijne en voor veel geringeren prijs werd de genade door mij veil gegeven.
O, indien ik dit begrepen had, zou ik dan dien schat voor iets ter wereld hebben weggeworpen ?
O Heer Jesus! hadde ik nooit dat grootste goed verloren; maar toch eene zaak troost mij, dat het nog niet te laat is; ik kan nog de voordeden uwer genade genieten en door haar mij heiligen.
Dank zij U, allerzoetste Jesus, omdat Gij mij onwaardige zooveel barmhartigheid hebt bewezen. Neen in eeuwigheid zal ik zooveel goedgunstigheid uws Harten niet vergeten.
O Jesus! geef, bid ik U, dat ik in het vervolg liever eiken dood sterve, dan uwe genade prijs te geven. Ik bid en smeek U, om uw allerheiligst Hart verhoor deze bede.
166
Zoeke goud of zilver, eere en verheffing, we-reldsche vreugde en troost wie wil; ik, o Heer, door U onderwezen, ik verlang boven al dit eene, uwe genade te bewaren en daarin toe te nemen alle dagen mijns levens.
TWEEDE HOOFDSTUK.
wat den zoon van god bewoog mensch ïe worden.
1. Jesus. Mijn kind, een is er, die goed is, het is God; Hij is de hoogste goedheid zelf, de hoogste wijsheid, de hoogste magt, eindelijk, de hoogste volmaaktheid.
Wat kan er dus beter of' volmaakter zijn, dan Hem te gehoorzamen en na te volgen?
Doch, dewijl God niet onder het bereik dei-zinnen viel en de menschen evenwel zoo zinnelijk waren, heeft het hem behaagd, dat ik, een goddelijk Persoon, menseh zoude worden en hun de uiterlijke gedaante zoude toonen, die de zinnen tot zich trekt, opdat zij des te gemakkelijker en des te gereeder God zouden kunnen navolgen.
De eerste menschen zijn, naar verheffing strevend, gevallen, omdat zij trotsch begeerden en beproefden Gode gelijkend te worden zoo, dat zij als God goed en kwaad zouden kennen; het goede, wat zij kenden, hebben zij verloren, en het kwade, dat hun onbekend was, hebben zij leeren kennen.
167
Doch ik wilde mij zeiven aan de menschen zoo vertoonen, dat zij zonder vermetel te zijn en zonder gevaar veilig naar Gods gelijkvormigheid konden streven, om daardoor aan het kwade ontrukt en weder meester te worden van het goede.
2. Doch voor alles moesten de menschen verlost en door de voldoening hunner schuld vrijgekocht worden.
Zij lagen echter diep in schulden verzonken. Immers zoo vele beleedigingen hadden zij der goddelijke Majesteit aangedaan, dat geen enkel schepsel ter wereld, maar slechts God alleen, mensch geworden, aan de goddelijke regtvaardigheid eene volkomene voldoening geven en de eer zijner goddelijke Majesteit waarlijk herstellen konde.
Daar lagen zij gekromd, als ellendige slaven der hel, en verloren zonder redmiddel, deden zij hunne zuchten vernemen. Doch ik vol medelijden voor die menigte van ongelukkigen, ik kwam onder hen met een Hart, dat overstroomde van ontferming om hen te verlossen en hen wederom in heilige en zoete vrijheid over te plaatsen.
3. De hemel was wegens de zonde gesloten, en niemand was er onder de schepselen, noch in den hemel noch op aarde, die hem kende ontsluiten, en indien ik niet neergedaald en verschenen ware, dan zou niemand der stervelingen ooit weder ten hemel zijn opgeklommen.
Zie, vóór mijne komst was God wel is waar bekend in Judea, waar een klein getal hem diende; doch dit geschiedde slechts door de genade, die
168
in het voornitzigfc van mijno komst, den mon-sohen was gegeven. Doch hoe klein was het getal onder de heidenen van degenen, die met die genade medewerkten, God vreesden, geregt handelden en Hem welbehagelijk waren!
In hoevele duisternissen doolden de meesten hunner zorgeloos voort! in welk een diepen en breeden afgrond van boosheden stortten zij zich neder!
Zelfs nu nog, nadat het werk der Verlossing is voltooid, hoevele menschen blijven bij zoo ^eel middelen ten heil nog onwillig; onbewust van hunne schuld of mij vergetend, dwalen zij als blinden voort en hollen zij als boozen ten afgrond heen.
Wat zou er dus van het menschelijk geslacht zijn geworden, zoo ik, het Woord, niet ware vleesch geworden? zelfs niet een van allen zoude tot God en tot de bovennatuurlijke zaligheid hebben kunnen geraken.
Doch ik heb, door het vleesch aan te nemen, het hoogste der goddelijke verhevenheid mot het diepste der menschelijke vernederingen in mij vereenigd, zoo, dat een ieder die wil, door mij tot God en tot de hemelsche zaligheid kan geraken.
4. Ik ben gekomen om God, mijnen Vader te verheerlijken; zijn naam en zijne liefde aan de menschen te veropenbaren.
Eertijds was de naam Gods eene heilige maar gevreesde naam; nu echter is de naam van God, de naam eens Vaders, ook wel heilig doch beminnelijk.
Immers de Oude Wet, was de wet der vreeze.
169
doch de nieuwe Wet is de wet der liefde. Zoo zeer toch heeft God de menschen lief gehad, dat hij hun zijn eenigen Zoon heeft geschonken.
En ik heb uit liefde jegens den Vader en jegens de menschen het vleesch aangenomen, door den heiligen Geest, die de geest der liefde is.
Geheel het werk der Menschwording dus, is een werk van liefde; doch van onverdiende liefde, van oneindige liefde.
5. Ik kom uit den hemel en keer naar den hemel weder, aan allen den weg daarheen too-nend, opdat, waar ik ben, ook zij zijn, die langs dien weg mij volgen.
Ik ben de waarheid en ik ben verschenen schitterend in de duisternissen der wereld, opdat ik alle menschen zou verlichten, die in de wereld komen, zoo dat een ieder op zijn. weg zijne schreden veilig en zeker zou kunnen rigten.
Ik ben het leven, en daarom ben ik in de wereld gekomen, opdat de dooden het leven zouden hebben en het in meerder overvloed zouden hebben: het leven der genade namelijk op den levensweg, en het leven der glorie in het hemelsch vaderland.
Doch zie, ook nadat de mensch tot het leven der genade herboren, uit de gevangenschap des doods bevrijd en omtrent den weg naar het vaderland door mij onderrigt was, kende hij, zwak en krachteloos als hij was, mii niet volgen.
Groot zijn uwe zwakheden, mijn kind, groot uwe moedeloosheid, maar grooter ben ik, de almagtige geneesheer, grooter het goddelijk ge-
170
neesmiddel om aan al uwe zwakheid te gemoet te komen en al uwe ziekelijkheid te genezen.
Dit geneesmiddel is de veelvuldige genade, de prijs mijner smarten, de gave mijns Harten, die eiken mensch voorkomt, opdat hij genezing be-geere, den herstelde versterkt en hem helpt, om mij te volgen.
Komend in de wereld, had ik, sneller dan een reus, mijnen loop kunnen voleinden. Doch de menigte hunner ziekelijkheden deden mijn Hart zoo aan, dat ik tusschen de menschen bleef verwijlen en den schijn had, als was.ik met hen ziek geworden ; dat ik hen vooruitging, zoo alle oneffenheden van den weg gelijk maakte en een ieder in het bijzonder zoo hielp en bemoedigde, dat zij, als zij slechts wilden, mijne voetstappen naar het rijk des hemels gemakkelijk en met ligten tred konden volgen.
6. Ziedaar, mijn kind, ziedaar hoe ik u heb lief gehad! want ofschoon ik dit wel is waar voor allen deed, deed ik het toch ook voor een ieder in het bijzonder, derhalve deed ik dit alles ook voor u, als waart gij alleen op de wereld, verloren en ongelukkig, en als ware ik daarom uit den hemel gekomen om u te zoeken, om u te verlossen, om u zalig te maken.
Wijl ik dus alzoo ben neergedaald, om u op deze wijze naar mijn eeuwig-rijk te voeren, volg dan ook mijne schreden.
In welke betrekking, in welken levensstaat gij ook moogt verkeeren, stel in alle omstandigheden u mijn leven voor oogen als den zekeren en veiligen weg naar den hemel.
171
Doch wil niet gelooven, dat dit slechts op mijn uiterlijk leven ziet, dewijl mijn innerlijk leven het voornaamste is.
Mijn binnenste is mijn Hart, daarin is alle glorie, daarin alle beginsel van deugd opgesloten.
Mijn kind, wil niet doen gelijk de joden, die slechts op mijn uitwendige gedaante hunne aandacht vestigden, maar op de bedoelingen en gezindheden mijns harten geen acht gaven.
Dring gij echter door tot het binnenste mijns Harten, onderzoek dat, overweeg dat, en zijt daarin geheel bezig.
7. Indien gij jegens mij goed gezind zijt, indien gij mij wedermint, onderzoek dan met ijver en volbreng dan met getrouwheid, wat aan mijn hart behaagt.
Doch door het gebed moet gij zoeken, door de liefde vragen, door de liefde omhelzen, door de liefde eindelijk uitvoeren.
Het gebed mijn kind, is de sleutel des hemels; ja, het gebed is de sleutel mijns Harten. Open het met dien sleutel en maak gebruik van al de schatten mijns Harten.
8. De leerling. Eeuwig dank zij U gebragt, o Heer mijn God, Schepper en Verlosser van het menschdom, voor de onverdiende genade en over-groote liefde, waardoor gij ons ellendig misvormde menschen op wonderbare wijze hervormd hebt.
O Jesus Christus! die van eeuwigheid de onverklaarbare Zoon van God zijnde, een kind der menschen hebt willen worden, gedreven door overmate van liefde jegens ons, wie zou U niet weder minnen V wie zou niet onafscheidelijk aan
172
U gehecht zijn? wie zou niet leven geheel alleen voor U, aan Wien wij alles verschuldigd zijn ?
O groote welwillendheid! o verwonderlijke goedigheid! den Zoon van God te zien worden het kind eener Maagd!
Ik aanbid U, Jesus, Zoon van den levenden God, die uit Maria het vleesch hebt aangenomen! Ik vertrouw op U, eindelooze goedheid! ik bemin U met geheel mijn hart, o liefelijke en beminnenswaardige liefde! Gij zijt mijn weg; Gij zijt mijne waarheid; Gij zijt mijn leven.
DAT ONS HAKT NAAK HET VOORBEELD VAN HET ALIiEUHEILIGSTE HART VAN DEN MENSCH GEWORDEN JEZÜS, GODE GEHEEL TOEGEWIJD MOET ZIJN.
1. jesus. Mijn kind, de eerste daad mijns Harten na de menschwording was eene daad van liefde, waardoor ik mij geheel toewijdde aan mijn hemelsehen Vader.
Niets was er in mij, wat ik niet uit geheel mijn Hart den Vader had toegewijd; en niets was er in den wil des Vaders, wat ik niet met geheel mijn Hart aanvaardde.
Reeds toen zeide ik in het binnenste mijns Harten bereidvaardig: Zie mijn Vader, ik kom, om een slagtoffer van uwen wil te zijn; aan het hoofd des boeks des levens is over mij geschreven.
I
173
dat ik uwen wil zoude volbrengen ; zie ik wil; ik wil, dat uw welbehagen de wet zij in het midden mijns harten geschreven.
In den eersten oogenblik mijns levens stelde mij de Vader allen arbeid en alle moeijelijkheden, alle vernederingen en smarten voor, die ik te doen en te lijden had tot aan mijn laatsten levenssnik.
Doch ik nam alles en elk in liet bijzonder met een bereidvaardig en geheel toegewijd ha.rt aan, overeenkomstig het welbehagen mijns Vaders.
En die innerlijke gesteltenis des Harten kweekte ik aan elk oogenblik mijns levens, ik versterkte haar aanhoudend, opdat ik altoos doen mogt, wat mijn Vader welbehagelijk was.
2. Ziedaar, mijn kind, het voorbeeld van ware godsvrucht, waardoor gij bij de eerste schreden op uwen weg der deugdsoefening onderwezen, op gelijke wjjze geheel uw hart moet toewijden.
Er wordt in het geestelijk leven naauwelijks iets van zooveel belang gevonden, als de ware en geheele toewijding des harten. Trouwens het hart dat mij met geheel is toegewijd, levert een bewijs, dat het de volmaakte zuiverheid niet bezit.
Indien gij met mij spaarzaam handelt, dan handel ik evenzoo met u; doch indien gij u edelmoedig jegens mij betoont, dan zal ik ook wederkeerig edelmoedig zijn jegens u, en u altijd in edelmoedigheid overtreffen.
En indien gij met een vrijgevig hart u zei ven eu al het uwe aan mij zoo toewijdt, dat gij in al wat er gebeurt u werkdadig aan mijn
174
welbehagen onderwerpt, dan zal ik zelf u onschendbaar en veilig voorlluiden door alles, wat u, overkomt, en mij ook op zekere wijze verpligt achten, om u zalig te maken.
3. Deze volmaakte toewijding was altijd hot begin der heiligheid bij alle uitverkorenen.
Die groothartige en edele zielen achtten de grootste offers in geheel hun leven voor niets, om al wat zij hadden, al wat zij waren aan mij volmaaktelijk op te offeren en toe te wijden.
En daarom was ik zoo vrijgevig, zoo welwillend jegens hen gezind, dat zij ook in dit sterfelijk leven door de overgroote zoetheid der vertroosting dikwerf hunne tranen niet konden weerhouden en op aarde reeds een voorsmaak ondervonden van die zaligheid, waarmede zij later in den hemel boven mate zouden worden verzadigd.
Nu echter willen velen van hen, die zich god-vruchtigen noemen, slechts godvruchtig zijn in die zaken en omstandigheden, die in hunnen smaak vallen.
Voorwaar, deze zijn meer zich zeiven dan mij toegewijd. Daarom gaan zij voort slaven te zijn hunner eigenliefde, zij blijven ellendig en van innerlijk geluk verstoken, en zij worden niet geschikt voor de vereeniging met God.
Maar gij, mijn kind, als gij waarlijk vrij en gelukkig wilt zijn, ruk dan uw hart los van alle voorwerpen, behalve van mij en schenk al uwe genegenheden aan mij alleen.
Indien gij uw hart mij volmaaktelijk toegenegen kondet honden, dan zoudt gij, wat er
175
ook gebeure, kalm en tovroden kunnen blijven. Immers niet uit den zamenloop van zaken, maar uit het hart, dat jegens het goddelijk welbehagen slecht gezind is, spruit alle onrust voort.
En indien gij tot innerlijke vereeniging met mij wenscht te geraken, dan moet gij zuiver van alle schepselen en mij in alle zaken toegewijd zijn.
4. Mijn kind, uwe godsvrucht zij niet als van velen, die geheel in het uiterlijke en in uitwendige dingen bestaat en daarom wel een schijn van godsvrucht, maar niet de godsvrucht zelve is.
Uwe godsvrucht zij inderdaad innerlijk, en hebbe haar beginsel in het hart, hetwelk zoo gezind moet wezen, dat gij met de goddelijke genade bereid zrjt, u onvoorwaardelijk geheel aan mijne beschikkingen te onderwerpen en al het uwe op te offeren, om mijne belangen ten dienst te staan.
Doch gij moet uwe godsvrucht ook uiterlijk toonen, dewijl gij een mensch en niet een engel zijt. Want daar gij een ligchaam en een ziel hebt, die beide geschenken zijn van mij, moet gij door beiden mij verheerlijken en u zeiven heiligen.
Maar wat men uiterlijk aan u ziet, moet enkel en alleen het uitvloeisel zijn van den overvloed des harten; want dan zal uwe godsvrucht dege-Ijjk en gij een waar navolger van mijn Hart zijn.
5. Deze godsvrucht, mijn kind, is het gevolg der bovennatuurlijke genade die, het verstand verlichtend, en den wil bewegend, oorzaak wordt, dat de mensch vrijwillig bereid is tot alles, wat de dienst van God vordert.
176
Nitmner zult gij door eenig natuurlijk middel deze godsvrucht verkrijgen, dewijl zij bovennatuurlijk is endoor bovennatuurlijke kracht wordt beoefend.
Als gij dus door de goddelijke genade niet wordt geholpen, zult gij niets uitrigten, ofschoon gij ook uwe toewijding aan mij hebt betuigd, of u zeiven toeschijnt godvruchtig te zijn.
Bid derhalve, opdat gij rijkelijk genade moogt verwerven en den geest der godsvrucht moogt verkrijgen. Gij zult ze verkrijgen, indien gij goed bidt. Aan het gebed is alles beloofd.
Als de genade helpt en gij met eigen inspanning medewerkt, dan xal de godsvrucht, die aan velen door hunne eigenliefde geleid, slechts bij name bekend is, of lastig valt, u zoet en gemakkelijk worden.
Hetzij gij gevoeligen troost ondervindt of niet, ga evenwel voort met kalmte en vrucht uwe zaken te verrigten, uwe pligten te vervullen, eu aan uwe geestelijke oefeningen getrouw te blijven.
Leg u zonder angst, zonder zorgen in de armen mijner Voorzienigheid ter ruste, zoo als een kind aan den boezem zijner moeder, en gij zult gerust en tevreden zijn met alles, waardoor ik u naar het eeuwig leven wil geleiden.
6. De leerling. O Heer Jesus, die om mij te behouden, uw eigen leven hebt opgeofferd en ten bewijze uwer liefde mij uw Hart hebt gegeveii, dat mij door liefde volmaaktelijk genegen is; verleen mij, ik smeek het U, de genade der volmaakte godsvrucht, opdat ik na mijn hart ont-
dan te hebben van al, wat Gij niot zijt, geheel de uwe worde uit liefde tot U.
Steunende op de hulp uwer genade, die ik smeekend inroep; offer ik mij met geheel mijn hart aan U op, opdat ik de uwe, en aan uwen dienst, en aan uwe belangen in alles toegewijd moge zijn.
Allerzoetste Jesus, aanvaard, ik smeek het ü, mij zeiven en al, wat ik ben en wat ik heb, en dat ik U gegeven en toegewijd heb; en verleen mij den geest van heilige toewijding die met zijne zalving mijn hart vervult, de godsvrucht smakelijk maakt, de liefde jegens U voedt, het ■ gebed verzoet en mij tot handelen waarlijk geschikt maakt.
Door dien geest bezield zal ik getrouw en blijde in uwen dienst volharden, zal ik den naaste op aangename wijze tot U trekken, zelfs de Engelen en Heiligen verblijden, eindelijk, wat het voornaamste van alles is, uw Hart verkwikken en met vreugde overladen.
VIERDE HOOFDSTUK.
dat wij van het allerheiligst hart van jesus kind geworden, moeten leeren en zijnen geest overnemen,
1. De leerling. Komt en ziet gij schepselen allen! staat verwonderd en verbaasd. Zie, God
12
178
hoeft de hemelen neêrgelaten en Hij is nedergedaald en zie, Hij woont met ons!
O God, kind geworden ! o wonder der liefde ! o zaligheden der Engelen, die uit den hemel kwamen, om U te aanschouwen, neergelegd in deze kribbe!
O Jesiis, zoon van God! en van eene maagd geboren! hoe beminnelijk! hoe zoet zijt Gij mij, kind geworden, geheel liefde geworden!
Bewonderenswaardig voorzeker zijt Gij in de majesteit uwer Godheid, maar bewonderenswaardiger zijt Gij mij in de beminnelijkheid uwer vernederingen.
Beminnelijk bovenal in de eindeloosheid uwer goddelijke volmaaktheden; maar harten roovend in de vernedering uwer kinderlijke aanminne-lijkheid.
Wie, o oneindelooze goedheid! wie kan zich verzadigen met U hier te beschouwen, U te beminnen, zich dronken te drinken aan de zoetheid van de liefde uws Harten.
Hoe zoet zijt Gij! o mijn Jesus! hoe zoet zijt Gij, afgezien ook van hetgeen voor het oog in ü innerlijk verborgen blijft! Welke dan is de Geest die in U woont? O hij is de zoetste en zoeter dan honig.
3. Jesus. Ja mijn kind, de Geest mijns Harten is het, die dit doet, die aan al deze wonderen, aan al deze zoetheden leven geeft.
Hot is mijn Geest, die mij door liefde uit den schoot des Vaders in den schoot eener Maagd, en mij, den eeniggeborene des Vaders, met zoo veel aanminnelijkheid de wereld binnenleidde.
179
altijd mijn Hart bezielt, bestiert en geleidt zoo, dat het, waarheen die geest het drijft, ook zijne schreden rigt.
In mijn Hart is de volheid van dien Geest; trouwens wien God zondt, hem meet Hij den geest niet bij mate toe.
En in mijn Hart rust die Geest, die de Geest is van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van wetenschap en godvruchtigheid, de Geest van vreeze des Heeren, de Geest van genade en des gebeds, de Geest der liefde.
Zoodanig is de Geest mijns Harten: een bovennatuurlijke, goddelijke Geest, die de liefde is, alle deugden omvattende liefde.
De Geest mijns Harten is de liefde, welke liefde ademt, bezadigd en toch krachtig leidt, aanprikkelt tot volmaaktheid, tot offers aanzet, tot heldhaftige daden overhaalt.
3. Zalig hij, mijn kind, die den goddelijken Geest mijns Harten bezit en zich door hem in alles laat bestieren! immers een ieder, die door Gods Geest bestierd wordt, is een kind van God.
Niet de uiterlijke gedaante, niet de belijdenis, maar de Geest maakt iemand tot een waar leerling mijns Harten.
Wat zal u al het overige baten, als gij dezen Geest niet hebt bezeten? want die mijn Geest niet heeft, hij is de mijne niet.
Zonder mijnen Geest proeft gij niet, wat ik doe; begrijpt gij niet goed, wat ik leer, en zal uw hart geen smaak vinden in hetgeen ik gebied. In die mate zult gij mijne daden proeven
180
in die mate mijne leeringen begrijpen, in die mate eindelijk smaak vinden in mijne geboden, naar de mate gij mijnen Geest zult bezitten.
Indien gij door mijnen Geest bezield zijt, zullen mijne oordeelvellingen uwe oordeelvellingen zijn; mijne gewaarwordingen uwe gewaarwordingen; zal liet leven van mijn Hart, bet leven uws harten zijn.
Door dien Geest geleid, beschouwt elk waar leerling mijns Harten al wat hij ziet, daar naar alleen beoordeelt hij alles, daardoor alleen beweegt hij zich en wordt hij bewogen.
Heb den Geest mijns Harten en doe dan, wat gij wilt; in alles zal die Geest u veilig geleiden en beschermen.
4. Die Geest van mij bezielde alle Heiligen; zijne zalving leerde, zijne kracht versterkte, zijne heiligheid vormde.
Zie, wat hij aan de apostelen en martelaren, aan de belijders en maagden heeft geleerd; zie tot welke hoogte hij hen heeft versterkt; zie hoedanig hij hen gevormd heeft, zoodat sommigen hunner de wereld met den voet traden, aan zich zeiven vaarwel zeiden, tot de straf des doods als tot de zegepraal der glorie gingen; anderen mededingers der Engelen werden, wederom anderen volmaakt den algemeenen weg gevolgd zijn, allen echter mij bereidvaardig navolgden en bij alle wisselvalligheden ten einde toe in mijn gezelschap verbleven.
Wat hebben de heiligen door mijnen Geest aangespoord niet ondernomen? wat hebben zij niet gedaan om, zich al heiligende, mij steeds
181
meer te beminnen en te verheerlijken en alle menschen voor zooveel zij konden, te bewogen mij lief te hebben en te verheerlijken?
Die volmaakte leerlingen mijns Harten, vol als zij waven van mijn Heiligen Geest, vormden al hunne gedachten, regelden al hunne woorden, bestierden al hunne daden en rigtten geheel hun leven in naar dien zelfden Geest.
Mijn kind, indien gij dien Geest mijns Harten wilt leeren kennen, leg u dan toe op de kennis van mijn leven en wijd daaraan uwe godvruchtige overweging, dring door tot in mijn Hart, en onderzoek en wik met eerbied zijne gewaarwordingen; overal zult gij hem aan zijne vruchtenkennen.
In alle geheimen mijns levens en in elk geheim in het bijzonder zult gij mijn Geest werkendezien.
Doch wat baat het den Geest te kennen als gij van zijne volheid niet ontvangt ? bid daarom mijn kind, bid met vuur,opdat gij door dien Geest bezield moogt worden of van zijne bezieling nog hooger vermeerdering moogt verkrijgen.
Als gij bidt gelijk dat behoort, zult gij ongetwijfeld ontvangen, immers ik heb beloofd, dat ik den goeden Geest zal geven aan hen, die er om vragen. Hoe beter en hoe meer gij bidden en overwegen zult, des te meer zult gij van dien G eest ontvangen, des te volmaakter hem kennen, des te gemakkelijker zijne leiding volgen.
6. de leerltng. O Jesus! van wiens geestes-volheid uwe leerlingen ontvangen en leven, zend, ik smeek het U, in mijn hart den geest uws Harten, opdat hij mij beziele en bestiere in en door alles.
182
Ik vraag U niet, gelijk Elizeus aan Elias vraagde, dat gij mij het dubbele van uwen Geest zult geven, dewijl mijn klein hart niet in staat is, om slechts dien enkelen Geest te omvatten, maar ik bid U, dat uw Geest mij geheel vervulle en allen geest der wereld en al mijnen geest voor eeuwig uit mij verdrijve.
Geef aan mijn hart, om in uwen Geest waarlijk te smaken, wat in de smaak uws Harten valt, te begrijpen, wat Gij leert, en zoo wel met mijnen wil als met mijne pogingen met uwe handelingen in te stemmen.
Ik zal in het vervolg door \iwen Geest leven, niet meer het leven slechts der natuur maar dei-genade, niet het leven dat enkel menschelijk is, maar dat in zekeren zin goddelijk is, het leven van uwen Geest.
VIJFDE HOOFDSTUK.
bat wij van het allerheiligst hakt van ben kinb gewokben jesus be nedekigheib moeten leeken.
1. de leerling. Hoe zijt Gij ons een klein kind geworden, o Jesus en als kind aan ons gegeven! Zijt Gij het niet, die zijt: en is dat uw naam niet voor eeuwig?
Wie zal uwe afstamming verhalen? zie van eeuwigheid en tot eeuwigheid zijt Gij.
Wie zal uwe almagt in woorden wedergeven
183
of uwe overige volmaakthedon bekend maken? Door U zijn alle dingen geschapen; door ü wordt alles bestuurd; Gij vervult den liemel en de aarde en toch hoe aanschouw ik u hier! o magt-werk! o wonder! God, zie de oneindige God, ligt als een klein kind in deze naauwe woning !
Hij heeft zich zeiven beroofd en is een kind geworden, een banneling tusschen de vernederingen, ongekend en tevreden.
Hoe, allerzoetste Jesus, hoe zal ik U beminnen, Gij die klein geworden zijt en als kind ons zijt gegeven?
2. jesus. Mijn kind, ik ben gekomen om zalig te maken, wat verloren was, want zoodanig was het verderf van het menschelijk geslacht, dat het zulke vernederingen van Gods Zoon tot zijn herstel eischte.
De mensch toch was in den afgrond der hoovaar-digheid neergestort, uit nederigheid ben ik nedergedaald, en in den afgrond doorgedrongen, om den mensch er uit te rukken.
Zie, voor dat ik in de wereld kwam, had de hoovaardigheid den geest der volkeren zoo verduisterd en bedorven, dat zij de nederigheid niet slechts niet meer als deugd erkenden maar integendeel als eene zwakheid desgemoeds aanzagen en verafschuwden.
Want ofschoon zij God gekend hadden, wiens licht het hart des menschen bestraald heeft, hebben zij Hem evenwel niet als God verheerlijkt; maar zij verloren zich in hunne gedachten; hun verstandeloos hart is verduisterd geworden, zij zijn bedorven en verafschuwingwaardig ge-
184
worden in hun streven, zoodat bijna allo vleesch zijnen weg had bedorven.
Wat was er beter, wat van meer invloed, om de wereld van zoo groote en verderfelijke dwaling te bevrijden, dan het voorbeeld van den bovenal wijzen en volmaakten God, die zich vernederde tot vernietiging toe, en zoo alle mensche-lijke trotschheid beschaamde en hare redenen en voorwendsels voor eeuwig krachteloos maakte?
3. De hoovaardigheid, mijn kind, was altijd en zal immer de oorsprong zijn aller kwalen; doch de nederigheid het beginsel van allo goed.
De nederigheid, die de deugd der deugden is, ontvangt hare wording van de waarheid en haar levensvorm van de liefde.
Eerst dus moet gij u zeiven en God kennen, om aan God, wat God toebehoort, en aan n zeiven, wat het uwe is, te kunnen toeschrijven.
Draag derhalve zorg mijn kind, om te begrijpen, wat gij uit u zeiven zijt. Wat zijt gij uit u zeiven ? wat anders dan een niet, waaruit God u heeft geschapen? Voor zooverre gij dus niets zijt behoort gij aan u zeiven, voor zoo ver gij echter het bestaan hebt, behoort gij Gode toe.
Mijn kind, indien gij iets vermeent te zijn, terwijl gij uit u zeiven niets zijt, dan bedriegt en misleidt gij u zeiven.
En wat hebt gij uit u zeiven, zoowel in de natuurlijke als in de bovennatuurlijke orde? In de orde der natuur bezit gij wel is waar de vermogens dor ziel, de zintuigen des ligchaams, de gaven des geestes en uiterlijke persoonlijke hoedanigheden. Doch deze allen, welke zij ook
185
zijn mogen, van wien hebt gij ze ontvangen? en van wien zijn zij? Reken daarvan eens af, wat God gedaan en u gegeven heeft en wat blijft er dan nog over, tenzij een niet ? Dit is wederom het uwe, doch gene zijn het eigendom van God.
Doch toen Hij u dat alles gaf, schonk Hij het u tot een goed doel, opdat gij tot zijne glorie en tot uwe zaligheid er gebruik van zoudet maken. Als gij al die zaken en ieder in het bijzonder tot dat doel gebruikt hebt, dan hebt gij slechts gedaan, wat gij doen moest. Maar indien gij ze ooit misbruikt hebt, zie dan hebt gij behalve dat niets daarenboven nog de ondankbaarheid, de bedorvenheid en het misbruik van Gods weldaden tot uw eigendom.
En in de orde der gena,de, wat zijt gij dan? Mijn kind is dat niet een diepen afgrond? Trouwens het is toch zeker, dat gij zonder de hulp der genade uit u zeiven niets hebt, wat u tot zaligheid verstrekt en dat gij niets voor uwe zaligheid doen kunt. Wat gij derhalve bovennatuurlijks bezit, welke deugden, welke verdiensten gij u ook hebt verworven, zij allen zijn gevolgen der genade , zonder welke gij niets voltooien en zelfs niets beginnen kunt. Indien God dat in u beloont, dan kroont Hij zijne eigene gaven.
Het is wel waar, mijn kind, dat gij ter verkrijging dier genadegunsten, hebt medegewerkt. Doch die medewerking zelve, wat brengt zij niet aan het licht als gij haar wel beschouwt ? Het staat immers vast door het geloof, dat gij eenmaal van elke genade gestrenge rekenschap zult afleggen. Want gij zijt verpligt door uwe
186
medewerking het zoo verre te brengen, dat elke genade bare vrucbt voortbrenge.
Heeft die beschouwing zelfs de Heiligen niet met gewaarwordingen der diepste nederigbeid vervuld? Wat moet zij dan in u niet opwekken, die zoo dikwerf met de genade slecbt medewerkt, ja baar zelfs verwaarloost?
Als gij de gebreken in uwe medewerking niet vermoogt te tellen wegens bun aantal, beschouw dan boevele en welke schulden gij, behalve uwe nietigheid en uw onvermogen in de orde der genade nog hebt wegens de verwaarloozing en het misbruik van de gaven Gods.
Mijn kind, indien gij de verpligting, om met de genade Gods mede te werken, en zijne gaven ook die dor natuur, goed te gebruiken, wel inzaagt, dan zoudt gij begrijpen, gelijk de Heiligen bet begrepen, dat gij, boe meerder en hoegrooter gaven gij ontvingt, te meer reden hebt, om u des te meer en des te dieper te vernederen.
4. Doch er schuilen in u dingen, die nog van minder gehalte en slechter zijn. Zie, en beschouw eens uwe menigvuldige ellende, misdaden en zonden; en overweeg eens, wat gij daarvoor met regt verdiend hebt.
Immers indien men u hadde gegeven, wat men u regtens schuldig was, zoudt gij dan niet te regt de verachting van allen, die zich in den hemel, op aarde of in de hel bevinden, hebben ondervonden en de eeuwige verwerping lijden?
En indien gij ook niets misdreven badt, waarom gij verdient verworpen to worden, dan is dit nog geene reden, om u te verboovaardigen. Want,
187
dat gij aldus voor zware zonden bewaard zijt gebleven, dit hebt gij niet aan u, maar bovenal aan de genade te danken.
Wat meer is, voor een der dagelijksche feilen, die gij tegen de oneindige Majesteit Gods hebt bedreven, hebt gij meer vernederingen verdiend, dan de wereld in staat is u te geven.
5. Wat zijt gij derhalve mijn kind, in uw geheel beschouwd 1 wat zijt gij in verhouding tot alle menschen? Een druppel voorwaar, vergeleken bij de wateren der aarde. Wat echter zijn alle menschen in verhouding tot alle millioenen der engelen? minder voorzeker dan deze aarde is, vergeleken bij den onmetelijken hemel. Doch wat zijn zelfs alle engelen in vergelijking met God zeiven? Zie, zij zijn als bestonden zij niet; dewijl de afstand tusschen beiden eindeloos is. En gij dan, mijn kind, wat zijt gij in vergelijking met den oneindigen God, gij, klein schepsel, levende in dit hoekje van het wereldruim?
Wat zijt gij dan in waarheid of wat hebt gij, waarop gij u zoudt verhoovaaidigen ? neen liever wat hebt gij, waarom gij u niet zoudt vernederen ?
Geliefd kind, ik zeg dit niet om u te beschamen, maar om u, het dierbaarst kind mijns Harten, te waarschuwen, opdat gij niet, door hoovaardigheid verleid, ten val komt en vergaat.
6. God alleen komt de eer en glorie toe van elk schepsel. Hij inderdaad is alleen en in de hoogste mate waardig te ontvangen het gebied, en de kracht en den zegen en den lof en do hoogste vereering in de eeuwen der eeuwen.
188
Welke volmaaktheden erin de schepselen ook worden gevonden, hoe schitterend zij mogen schijnen, het zijn niet anders dan slechts zwakke stralen van Gods volmaaktheden, die onder alle opzigten eenig en eindeloos zijn.
Bijaldien God ook geen gebod hadde gegeven dan zou evenwel zijne grenzelooze verhevenheid door elk redelijk schepsel moeten erkend en verheerlijkt worden. Ja, wat meer is. de glorie van God komt Hem zoo wezenlijk toe, dat Hij zelf daarvoor zich niet onverschillig kan toonen, dewijl Hij alleen zich zei ven waardig is.
7. Kostbaar mijn kind, is die kennis van God en van u zei ven, groote waarheden brengt zij aan het licht en zeer geschikt is zij, om u te vernederen. Evenwel is zij zelve de nederigheid niet, dewijl de deugd niet in de kennis maar in de genegenheid bestaat.
Ook bestaat de deugd der nederigheid niet in de vernedering maar veeleer in de liefde tot de vernederingen. Immers er is geene deugd, waaide genegenheid of de beweging van den goeden wil ontbreekt.
Hoevelen vernederen zich zeiven of worden door anderen vernederd, en zijn evenwel geen nede-rigen! hoe velen vertoonen de kenteekenen der nederigheid, terwijl zij innerlijk de hoovaardig-heid verborgen houden! Opdat de nederigheid eene deugd zij, zoo als zij in mijn leerlingen zijn moet, en opdat de vernedering zoodanige deugdsdaad zij, moet zij door de liefde of door bovennatuurlijke genegenheid bezield worden.
De deugd der nederigheid mijn kind, is die
180
bovennatuurlijke genegenheitl, die xi geneigd maakt en aanspoort om voor zoo voel het geoorloofd is, te streven naar de plaats, die u toekomt, zoodat gij, wat Godes is, tot God terug brengt: dankbaarheid, eer en glorie; en wat het uwe is, aan u toeschrijft: niets, uwe onwaardigheid in alle opzigten.
Welke is die plaats? o mijn kind! de plaats, die gij u verdiend hebt, hoe diep is zij! hoe verschrikkelijk is zij! maar zie eens de liefde mijns Harten! om u te troosten, om u te verheffen, ben ik mensch geworden, voor u heb ik mij vernederd en in u een eervolle en betere plaats aangewezen; sinds is uwe plaats aan mijne zijde.
Doch waar zult gij aan mijne zijde zgu? waar zult gij mij vinden? In de kribbe als een klein kind, in Egypte als een banneling en onbekende, in Nazareth verborgen levend, daar waar ik openlijk werk en lijd, waar ik de laagste plaats inneem en daar den geest geef.
8. Met mij, mijn kind zult gij verre zijn van de hoovaardigheid, die gehaat is in het oog van God en van de menschen, die de bron is van alle zonden, die allo deugd bederft, die van verdiensten berooft, straffen opstapelt, het voorbeeld van mijn Hart versmaadt en de schreden volgt van den duivel.
Gelukkig de nederigheid, gelukkig de deugd, die ons de gunst doet verwerven van God en van de menschen ! want terwijl God de hoovaar-digen weerstaat, geeft hij genade aan de nede-rigen; en terwijl de hoovaardigen zeiven de trot-schen verachten, bewonderen zij de nederigen.
190
Do nederigheid is de corste der deugden : zonder haar wordt er geen enkele deugd verkregen, zonder haar gaat de verkregene deugd verloren: Zij is de moeder der overige deugden, zij voedt ze als hare kinderen en ze voedende bewaart zij hen.
De nederigheid is eene edele deugd, die den mensch groot van ziel en edelmoedig maakt; door haar namelijk streeft bij niet slechts de moeijelrjkheden te boven, maar overwint hij ook zich zei ven.
Terwijl de hoovaardige met een bekrompen hart en door do vreeze voor vernedering, die wolligt zal volgen, benaauwd, met zich zeiven strijd voert nu vluchtend, dan aarzelend, om de voorkomende moeijelijkheden te overwinnen, heeft reeds de nederige met een groot en ruim hart zich zeiven overwonnen, is hij de moeijelijkheid reeds te boven gestreefd, is hij reeds met vluggen tred voortgesneld.
Voorwaar zij is een sterke deugd, die de ziel voor iets groots geschikt maakt. Want de nederige, die zich zeiven niet acht maar steunen wil op God, bouwt niet op eigen kracht maar bekleedt zich met de kracht Gods, waarop zij zich verlaat en waarin zij alles vermag.
Den duivelen zelfs is zij tot schrik. Die vijanden vreezen den nederige; geen der stervelingen duchten zij meer.
Zij is eindelijk eene hechte deugd, omdat zij den mensch bevestigt zoo, dat hij noch door woorden of daden van anderen wordt bewogen, noch door eigen ellende of gebreken wordt ter neer geslagen.
191
Het is dus geen deugd van nodevigheid, maar inbeelding van nederigheid, al wat u angstvallig, bevreesd of om welke rede ook neerslagtig maakt, dergelijke onwaardige dingen roept die edele deugd niet in hot leven.
9. Mijn kind, ofschoon de nederigheid zoo billijk, zoo noodzakelijk, zoo nuttig, eindelijk zoo voortreffelijk is, moet gij evenwel weten, dat het niet aan het menschelijk gevoel behaagt, om in niets zich zei ven te zoeken, in alles alle glorie aan God alleen te schenken; niets dan zijne onwaardigheid aan zich zeiven toe te schrijven, met mij op de laagste plaats tevreden te zijn, van harte te omhelzen, al wat mijn Hart omhelst.
Voorwaar indien de natuur wordt geraadpleegd, zal zij dit alles verafschuwen en ontvlugten. Doch indien gij mijn kind een leerling mijns Harten wilt zijn, dan moet gij niet de natuur maar de stem der genade volgen; en u niet door natuurlijke neigingen laten bestieren maar door die goddelijke liefde, waardoor gij ook met tegenzin der natuur, mijn Hart navolgt.
En indien gij dat gedaan zult hebben, dan zal u geworden, wat de Heilige ondervonden, die, boven de natuur verheven, zich de zoete nederigheid verwierven, en de vernederingen zeiven als iets aangenaams hebben leeren kennen.
Verschaf u door overweging en gebed de krachtige hulp der genade en omhels en beoefen met haar medewerkend, de nederigheid met geest en hart, totdat gij haar in gedachten, woorden en werken met de daad bereidvaardig toepast.
Mijn kind, denk steeds aan mijn voorbeeld en
192
wil mijne woorden niet vergeten. Zie, ;ils klein kind geef ik a een nieuw gebod, het gebod mijn Harten: Leer van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van Harte ben.
10. O allerzoetste Jesus! o God, kind geworden, door vernedering vernietigd! zie de stal waarin Gij verwijlt, de duisternis, waarin Gij schuilt, het stilzwijgen zelf, ja alles, wat U omgeeft, roept mij toe, hoe nederig van Harte Gij zijt. O Leermeester der nederigheid! zie mij aan uwe voeten neergeknield, om van U de ware deugd der nederigheid te leeren.
Moge ik meer U kennen, moge .ik meer mij zeiven kennen, verlicht en ontstoken door de vlammen der liefde uws Harten, opdat ik altijd en overal aan ü geve, wat het uwe, aan mij geve, wat het mijne is.
Tot dusverre, ik beken het, heb ik de nederigheid nooit goed begrepen. Nu echter begrijp ik, nu zie ik in, dat ik mij door de deugd der nederigheid niet klein noch verachtelijk maak, maar mij verhef en veredel, dewijl ik door haar word gebragt tot de gelijkenis met U, die bij uitstek edel zijt.
O goedgunstige Jesus! Gij geeft mij een plaats aan uwe zijde! o Heer ik ben het niet waardig! waarom heb ik dan toch ooit naar een andere plaats gezocht, alsof ik ergens een andere, beter dan bij U, konde vinden! heb medelijden Heer, met mijne ondankbaarheid, heb medelijden met mijne boosheid, heb medelijden met mijne dwaasheid.
Zie, voortaan wil ik altijd met U zijn. Mogen
193
anderen, die wenschen te schitteren, naar hoo-gere plaatsen streven, wat mij betreft, ik zal, zooveel ik mag, naar lagere plaatsen zoeken, verzekerd, dat ik daar met U zal zijn. Want ik begeer niet anders dan met U te wezen, met U zal ik overal tevreden zijn.
ZESDE HOOFDSTUK.
bat het allerheiligst haut van den in een stal geboren jesus ons de heilige armoede leert.
1. De leerling. Naar U, Heer Jesus, naar U verlangt mijn hart; naar U, wien mijne ziel bemint, zoek ik. Toon mij, smeek ik (J, waar Gij woont,
Jesus. Kom mijn kind en zie. Dit zal u een toeken zijn: gij zult mij vinden arm in eenen stal.
Vertoef daar en luister, wat mijn Hart tot u spreekt.
De vossen hebben zelfs hunne holen, de vogelen des hemels hebben hunne nesten, doch de Zoon des menschen heeft niets, waar hij zijn hoofd kan nederleggen.
En toch, mijn kind, mij behoort geheel do aarde on al wat haar vervult. Doch zie de rijkste als ik was, ben ik de armste van allen geworden.
Sedert den oogenblik, dat ik behoeftig in eenen stal ben geboren, totdat ik behoeftig aan het
13
194
kruis den geest gaf, heb ik altijd verkeerd in volmaakte armoede, welke ik als eene moeder beminde en immer als kind vereerde.
En uit welke beweegredenen of op wiens aanraden, meent gij wel, dat mijn Hart zoo vol liefde de armoede omhelsde? o, mijn kind, het was dewijl mijn Hart, vol nederigheid en vol liefde, deze deugden met den grootsten ijver beoefent en door deze zoo vurig verlangt de harten der menschen met zich aan het aardsche en vergankelijke te ontrukken en tot het hemelsche en het eeuwige op te voeren.
2. Zalig de armen van geest, want hunner is het rijk der hemelen; zalig, dewijl zij van de grootste gevaren voor hun eeuwig heil bevrijd zijn; zalig, omdat zij een heilzame gelegenheid hebben om tallooze deugden te beoefenen, zalig eindelijk, omdat zij meer aan mijn Hart gelijkvormig zijn.
Mijn kind, niets te hebben, ja zelfs gebrek te lijden, dat maakt nog de deugd der armoede niet uit; maar mijnentwille het hart vrij te houden van al het geschapene op de wereld, daarin bestaat de ware deugd der armoede. Want uit liefde tot mij aan al het geschapene vaarwel te zeggen, niets als zijn eigendom te bezitten, aan geen schepsel zijn hart te hechten, dat is de ware deugd der armoede.
Tot dit laatste zijn echter niet allen, maar tot het eerste zijn allen en is een ieder in het bijzonder geroepen, en wel zoo, dat het gemakkelijker is voor een kameel te dringen door het oog eener naald, dan voor eenig schepsel, zonder
195
die armoede, binnen te gaan in het rijk der hemelen.
Want indien iemand, ten minste met zijn hart, niet aan alles vaarwel zegt, dan kan hij mijn leerling niet zijn.
3. Niets, mijn kind, is meer met de regtvaar-digheid in strijd, dan de liefde voor het geld; die liefde toch voert tot slechte oordeelvellingen en misleidt het hart; en dewijl alles aan het geld gehoorzaamt, daarom heeft hij, die het bemint, door begeerlijkheid verblind, zijne ziel veil, zoo, dat hij bereid is deze, welke onsterfelijk is, voor iets vergankelijks te verkoopen.
De Heiligen maakten gebruik van het aardsche, doch hun hart was daaraan niet gehecht, en bij de grootste schatten waren zij armen van geest.
Er zijn er echter niet weinigen, die zich onder den schijn van goed of regt, door den vijand van het heil der meuschen laten bedriegen. Die geslepen vijand tracht de menschen te overreden, dat de rijkdommen of de overvloed van aardsche goederen, als onverschillig in zich zeiven en nuttig ten gebruike, zonder gevaar begeerd en nagejaagd kunnen worden.
Doch een ieder, die zich op deze wijze laat bedriegen, bevindt zich weldra in de banden der duivelsche misleiding verstrikt door verwarring, duisternis en bedorvene neigingen benaauwd, on-magtig, om in zijnen staat, welke deze ook wezen moge, de volmaaktheid te bereiken, en ziet, wat zijn eeuwig heil betreft, zich eindelijk aan niet weinig gevaren blootgesteld.
4. Mjjn kind, indien gij rijkdommen bezit,
196
hecht uw hart daar niet aan, wil liever de uit-deeler dan de heer er van zijn. Maar zeg, voor zoo verre de goddelijke wil dit eischt, met een bereidvaardig hart daaraan geheel vaarwel, of gebruik ze tot mijne glorie en tot waar heil uwer ziel.
Zoo moet gij gezind zijn, dat gij u bereidvaardig wilt onderwerpen, hetzij ik wensche, dat gij aan alles vaarwel zegget, of veroorlove, dat gij van alles beroofd wordet.
En indien gij arm zijt, verblijdt u dan, mijn kind, en juich, en wil door de gevolgen der armoede met tegenzin te dragen, u de vrucht van zooveel goeds niet ontrooven.
Schaam u niet, dat gij het middelmatige bezit of zelfs behoeftig zijt om mijnent wille, die om uwent wille mij niet geschaamd heb, een behoeftige te worden; neen, roem er veeleer op, omdat gij bezit, wat ik mij door zoo vele en zoo groote vernederingen heb verworven.
5. Hetzij gij arm, hetzij gij rijk zijt, houd de heilige armoede in eere en beoefen de deugd, die aan mijn Hart zoo dierbaar en voor u zoo rijk aan vruchten is.
Geen levensstaat voorwaar is er, waarin die deugd niet kan en moet beoefend worden; overal wordt u dagelijks herhaaldelijk daartoe de gelegenheid aangeboden.
Immers die verhevene deugd strekt zich uit tot uwe woningen, tot uw huisraad, tot uwe kleeding, tot uw spijs en drank, in een woord tot geheel uwe levenswijze.
Want in dit alles ontbreekt u of wel het een
197
of ander, dat niet noodzakelijk is, of wel, indien gij dat hebt, dan strookt het niet met uwe natuurlijke neigingen; of wel, gij kunt in meer of mindere mate, in hetgeen tot gemak uwer natuur verstrekt, u zonder gevaar iets ontzeggen.
In dien gij, mijn kind, zooals gij het verpligt zijt, de heilige armoede van harte lief hebt, dan zal u nimmer de wijze noch de gelegenheid ontbreken, om baar te beoefenen.
Hocvelen zijn er arm eu die er niet slechts geen verdiensten van hebben, maav die daarenboven van hunne armoede gebruik maken tot hun grooter ongeluk en tot beleediging van God! Ach, mogten zij wijzer zijn! zij zouden in plaats van bitterheid, zoetheden smaken en zich zeiven heiligen.
6. De naam der armen des geestes, die de armoede, hetzij uit noodzakelijkheid, hetzij uit vrijen wil ontstaan, liefhebben en beoefenen, is bij mij in hooge cere. Met hen is mijn omgang en verkeer, want hunne harten zijn als een goede aarde, die het zaad mijner woorden opneemt en honderdvoudige vrucht voortbrengt.
Wie is er gelukkiger dan de bezitter der heilige armoede, die bezit, wat hij in de wereld verlangt ? Wie is rijker dan hij, wien het rijk der hemelen toebehoort?
Wil derhalve, mijn kind, uwe heiligmaking niet verwaarloozen door u schatten op te hoo-pen voor deze wereld, maar arbeid voor alles, om u te heiligen en zoodoende u schatten te verzamelen voor den hemel.
198
Waar bet voorwerp uwer genegenheden zal zijn, daar zal ook uw hart wezen.
7. Het is waar mijn kind, de rijkdommen van harte te verachten, en de armoede met liefde en met de daad te beoefenen, is voor den mensch die aan zichzelven is overgelaten allermoeijelijkst.
Gij moet daarom vurig bidden opdat gij, wat gij uit eigen kracht niet op verdienstelijke wijze vermoogt te doen, door den bijstand der goddelijke genade moogt volbrengen.
En indien gij in een gevoel van weerzin voor de armoede ontwaart, ^volhard dan in het gebed, vraag dan met meer ijTCr- zij het ook somtijds met tegenzin, en smeek dat de genade dit ongeregeld gevoel niet spare, maar het met tak en wortel uitroeije, opdat uw hart geheel en al bevrijd, den wil en de glorie van God alleen tot zijn doel verkieze.
Mijn kind, indien de genegenheden uws harten wel geregeld waren, dan zoudt gij door de goddelijke genade de deugd der armoede niet slechts gemakkelijk maar ook zoet vinden.
8. De leebling. O zoete Jesus, Zoon van God! gij bezit en regeert geheel de wereld; Gij hebt den hemel met schitterende sterren gesierd; Gij hebt de aarde met wonderbaren luister getooid en zie, Gij zelf ligt als een klein kind in een armen stal,naauwelijks bedekt met eenige windsels!
O hoe bewonderenswaardig, o hoe heil aanbrengend is de gesteltenis uws Harten! wie zou na zulk een voorbeeld, dat de Engelen zelfs in vervoering brengt de armoede niets wenschelijk en beminnenswaardig beschouwen !
199
Goede Jesus, Leermeester der waarheid, en toonbeeld der heilige armoede ! verlicht mijn gee st, opdat ik de waarde dier deugd begrjjpe, en ruk mijn hart los, ook tegen wil en dank, van elke ongeregelde neiging voor de schepselen opdat het niet, verdeeld door verschillende begeerten en zorgen, aan U ontvreemd worde.
Verleen mij, ik smeek het U, de genade om al het tijdelijke als vergankelijk en mij zeiven als door dat alles heen trekkend te beschouwen naar de eeuwigheid, en geef mij de genade, om van het aardsche slechts in zoo verre gebruik te maken, als het een middel is, om tot het hemelsche te geraken.
Alle dingen behooren U, o Heer ! indien Gij derhalve wilt, dat ik in overvloed leve als uit-deeler uwer goederen, uw wil geschiede ; wilt Gij echter, dat ik in armoede verkeere als volmaakt navolger van uw leven, nogmaals uw wil geschiede.
Evenwel voor zooverre het mijne keuze en ü welgevallig is, wil ik liever, o Jesus, Zoon van God, met U arm zijn dan rijk met de wereld ; ik wil liever de eeuwige goederen der armoede bezitten, dan bloot te staan aan de voortdurende gevaren, die de rjjkdommen met zich brengen. Ik breng dus mij zeiven aan D, beste Jesus, geheel ten offer als een deelgenoot uwer armoede en ik bid U smeekend, wil mij als zoodanig aannemen. Als ik maar met ü mag zijn, dan ben ik tevreden ; als ik U maar mag bezitten, dan ben ik rijk genoeg.
200
dat het allerheiligst hart van jesus in de eenzaamheid met de engelen verwijlende, ons de heilige zuiverheid leert.
1. Jesus. Kom mijn kind, in de eenzaamheid der heilige grot: hier zal ik tot uw hart spreken; hier zal ik u de geheimen mijns Harten openbaren.
Werp uwe oogen ia het rond, mijn kind, let eens wel, wat gij ontwaart, zie eens wie mij omgeven; en merk op, welk mijn gezelschap is.
De leerling. Zie, o Heer, ik bespeur hier eene maagdelijke Moeder, een maagdelij ken Voedstervader, een aantal Engelen, die juichen en jubelen in uwe tegenwoordigheid. Ik zie U, allerliefste Jesus, het Lam Gods zonder vlekken! ik bespeur eene onschuld, vrij van alles wat de zinnen streelt; en die door hare beminnelijkheid, hemel en aarde in vervoering brengt.
Jesus. Daarin mijn kind juicht, daarin schept mijn Hart welbehagen, om zich met de zuiverheid te voeden tusschen de leliën.
Ik ben de heiligheid zelve, geboren uit eene zuivere Maagd, verzorgd door een maagdelijk Zuivere, ben ik do teederste beminnaar der zuiverheid, met geheel mijn Hart verafschuwend, al wat die deugd schade toebrengt of weerstreeft.
2. Mijn Hart, mijn kind, is de bron der heilige zuiverheid, waaruit zij allen putten, die mijne beminden willen wezen.
Uit die goddelijke bron drinken, een ieder naar
201
zijn vermogen, al de leerlingen mijns Harten dc liefde voor de zuiverheid, welke door die liefde als door een kenteeken worden onderscheiden.
Wat is voortreffelijker dan de zuiverheid, waardoor gij aan God den Vader, die een geest is, een geestelijken dionst bewijst, welke hem de wel-gevalligste is; waardoor gij uw ligchaam eerend mijne ledematen eert; waardoor gij den heiligen Geest verheerlijkt, wiens levende tempel gij zijt? Zij is de deugd, die de menschen in Engelen verkeert, ja boven de geesten des hemels verheft.
Voorzeker mijn kind, een ieder die kuisch is, is een engel; wat meer is, hij overtreft de engelen in verdienste, dewijl hij ondanks de natuur door deugd is, wat krachtens hunne natuur de engelen zonder moeite zijn.
Zij is de roem der Kerk, de zegepraal dei-genade, de bloem des levens, het sieraad van ligchaam en ziel, de uitstekendste beeldtenis des hemels.
3. Hoe schoon is een zuiver leven! onsterfelijk is zijne herinnering, dewijl het Gode bekend en den menschen welgevallig is.
Een wonderbare deugd, mijn kind, die hare kracht en schoonheid niet slechts aan de ziel, maar ook aan het ligchaam mededeelt.
Wat de lelie is tusschen de bloemen, dat is onder de deugden de zuiverheid, die door haar hemelsche geur en schoonheid zelfs de bewoners van het paradijs op wonderbare wijze behaagt en verkwikt.
Zoo zeer rooft hare beminnelijkheid de harten van een ieder, dat er zelfs in de wereld niemand
202
wordt gevonden, die, zoo hij zijn verstand niet heeft verloren, aan haar niet zijne bewondering schenkt.
De mensch, die zuiver van harte en knisch naar het ligchaam is, dringt door tot in den hemel, dringt door tot in het heiligdom der Godheid, en verkeert met God en zijne Engelen op gemeenzame wijze.
Doch de vleeschelijke mensch ligt als een redeloos dier in het slijk neder, begrijpt niets van het geestelijke, schept slechts behagen in het zinnelijke, waarvan de vruchten voor ligchaam en ziel noodlottig zijn.
Hoe beklagenswaardig is de onzuivere! hoe verachtelijk in het oog van hemel en aarde! hoe innerlijk gelijkend op den duivel, die de onreine geest wordt genoemd !
Hoe die afschuwelijke ondeugd gestraft wordt, getuigt de wereld door den zondvloed overstioomd, getuigt het Rijk van Sodoma door vuur en zwavel ten gronde toe verteerd, getuigt elke on-kuische, overgeleverd aan zijn boozen zin, dat getuigt boven al de hel.
Doch de zuiverheid behoedt voor de dwingelandij der hartstogten, zij schenkt den zoetsten vrede, zij vervult geheel den mensch met he-melsche vreugde, ja versiert hem met het ken-teeken der uitverkorenen.
5. Welke, mijn kind, zijn bovenal de geneugten mijns Harten? zijn het niet de zuivere zielen? zij doen mijn Hart door de zuiverheid hunner liefde op de zoetste wijze aan, zij zijn dikwijls met mij bezig, bezorgd als zij zijn hoe zij mij
203
boven alle schepselen, zullen behagen; heiligen zoowel wat het inwendige als het uitwendige betreft, verlangen zij met meerder vnur voor mij te leven.
Zij begrijpen gemakkelijker de geheimen mijns Harten, zij smaken in meerdere zoetheid de zalving mijns Geestes, zij branden meer van godsvrucht en zijn gewoon zich edelmoediger en I getrouwer jegens mij te betoonen.
Aan hen deelt mijn Hart zich wederkeerig in meerder overvloed mede, hen overstelpt het met de stroomen van volmaaktere liefde en vertroos-• ting, voor hen bewaart het uitgezochtere genaden eu gunsten.
Hen laat ik binnen in de binnenste schuilplaatsen mijns Harten ; met hen ga ik meer gemeenzaam om; hen beschouw ik moer als mijn eigendom op aarde, zoowel als in den hemel.
In welken levensstaat gij derhalve verkeert, wilt gij aan mijn Hart zoo dierbaar mogelijk zijn ; wilt gij zijne teederheld zoo ruim mogelijk ondervinden; wilt gij zijne goddelijke zoetheid zoo rijkelijk mogelijk proeven, zijt dan kuisch naar ziel en ligchaam.
6. Mijn kind, gij draagt dien schat in een broos vat, en indien gij niet met voorzigtigheid voortgaat, zult gij hem ligtelijk verliezen. Zorg even-i wel niet te vreesachtig voort te gaan, want die 1 te groote vreeze zelve, wordt eene gelegenheid ten val.
Voor allea moet gij uw hart bewaren, zijne neigingen bewaken, zijne gedachten beteugelen. Trouwens, indien gij uw hart veroorlooft overal
204
rond te dwaleu dau zal het niet langen tijd onbesmet blijven.
Zijt nimmer geheel ledig, want de ledigheid is de woonplaats van den onreinen geest.
Wil nimmer met eenig schepsel gemeenzaam zijn, mogt hij ook een heilige wezen, mogt hij ook wonderen wrochten.
Vlugt, als do pest, de gevaarlijke gelegenheden. Hoevelen, die overigens zuiver genoeg waren, zijn hierin ellendig omgekomen!
7. Wend uwe oogen af, opdat zij de verleiding der ijdelheid niet zien; zijt zedig, zonder de zedigheid blijft de kuischheid niet in leven.
Omhein met zorg uwe ooren, opdat de vijand daardoor geen toegang tot uw hart hebbe, want waar geen omheining is, wordt roof aan den eigendom gepleegd.
Beteugel de tong, niet slechts wat onzuivere woorden betreft, maar ook met betrekking tot alle ligtzinnigheid en alle gesprekken, waarvan de duivel gebruik maakt, om u of anderen te bekoren.
Gij moet uwen smaak bedwingen, opdat de matigheid in spijs en drank uw vleesch belette, weerspannig te worden en den geest met kracht beziele en versterke.
Versterf met zorg het gevoel, niet slechts in datgene wat op ongeoorloofde wijze aangeraakt den dood toebrengt, maar ook in datgene, wat met zamenspanning van den Satan dehartstogten, zoo overvloeijende van zinnelijkheid, opwekt.
8. Weet evenwel mijn kind, dat gij ook na dit alles gedaan te hebben, die kostbaarste en schoonste, die nuttigste en ook noodzakelijkste
205
deugd niet anders kunt bewaren dan door den bijstand der goddelijke genade.
Daarom moet gij dikwerf die hemelsche gave afsmecken, en met vurige gebeden gaan vragen, door de voorspraak van mijne maagdelijke Moeder, van mijn maagdelijken Voedstervader, van uwen Engelbewaarder, eindelijk van alle hemel-lingen.
De vijand wetende, dat de menscben door de kuiscbbeid in de koren der engelen worden opgenomen en daarin de plaats verdienen, die hij, de onzuivere, heeft verloren, is woedend van afgunst en stelt alles in het werk, om de menscben, hoe dan ook, van deze deugd te berooven.
Doch mijn kind, dat uw hart niet vreeze noch zich verontruste. Als gij maar niet misdoet door de middelen te verwaarloozen, dan is mijne genade u voldoende.
9. Draag veel zorg, dat gij u niet ligtvaardig aan gevaren blootstelt, noch, na de bekoringen overwonnen te hebben, de roem der zegepraal aan u zeiven toeschrijft, want dit wordt dewijl het in hoovaardij zijn oorsprong heeft, ongetwijfeld met de beschamendste vernedering bestraft.
Met de genade mijn kind zult gij zuiverder zijn naar de mate gij nederiger zijt; want de kuischeid te verwerven, moet de nederigheid verdienen. Mijn kind, verlies die woorden nimmer uit uw geheugen.
ludien gij echter in de deugd der zuiverheid volmaakt wilt wezen, dan moet gij branden door goddelijke liefde tot mij; niemand toch kan vol-
206
maakt zuiver zijn, die niet volmaakt is in de liefde tot Jesus; die echter Jesus op volmaakte wijze bemint, hij zal volmaakt zuiver, hij zal volmaakt kuisch zijn. Bewaar dit geheim in uw geheugen, mijn kind, bewaar het in uw hart.
10. De leerling, o Jesus, Maagd der maagden! wiens Moeder eene maagd, wiens Voedstervader maagdelijk is, wiens onafscheidelijke gezellen de Engelen zijn, met wien ik te naderen zuiver ben, met wien ik te beminnen kuisch ben; eeuwigen dank zeg ik U, dat gij mijn hart ontrukt hebt aan allen wellust des vleesches, en ontstoken hebt met de liefde voor de heilige kuischheid.
Zie, allen die ü beminnen, loopen U na, aangetrokken door den geur uwer allerbeminnelijkste onschuld en, zoo goed als ieder kan, volgen zij het Lam, overal waar Gij gaat.
O Jesus, beminnaar der zuivere zielen! verleen mij de genade, ik smeek het U, om uit liefde tot U, met al de leerlingen uws Harten, de engelachtige deugd zoo hoog mogelijk te schatten, zoo teeder mogelijk lief te hebben, en in de hoogste mate te verafschuwen, alles wat met haar strijdig is.
Heilig mijn hart en liguhaam door de liefde tot TJ, opdat ik ü in een zuiver ligehaam diene en met een rein hart behage.
O Jesus, mjjn liefde en mijn God! die mij naar uw evenbeeld hebt geschapen, laat niet toe, dat ik die beeldtenis door eenige vlek bezoedel e of ontheilige.
Wil niet dulden, dat ik voor het genoegen van een oogenblik, waarvoor ik of nu of later
207
beschaamd en gestraft zal worden, de deugd verlieze, die voor het tegenwoordige en voor de toekomst mijn glorie en mijn geluk uitmaakt.
En indien uwe liefde, o zoetste Jesus mij ooit ongevoelig vindt voor de beminnelijkheid en voorde belooning der zuiverheid, dat dan de vrees, ik smeek het ü, voor de eeuwige vlammen der hel, het vuur der hartstogten uitdoove.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
bat het alleeheiligst hakt van jesus uit de kribbe ons de gehoorzaamheid leert.
1. Jesus. Zijt oplettend, mijn kind: want gij moet nog iets aanleereu, wat gij nooit genoeg geleerd, nooit genoeg begrepen hebt.
Neem eenmaal aan uit mijn Hart en onthoud, wat gehoorzaamheid is. Zie sinds dezen oogen-blik tot aan mijn laatste ademhaling is de gehoorzaamheid mijne spijs, mijn leven.
Beschouw, mijn kind, met aandacht en godsvrucht mijn voorbeeld, beschouw de gezindheid mijns Harten.
Zie, als zij mij in de harde kribbe nederleg-gen, lig ik tevreden neder; als zij mij op hunne armen nemen, laat ik mij tevreden dragen; waar zij mij ook plaatsen ik verblijf daar tevreden.
Alles wat zij, aan wie mijn hemelsche Vader
208
gezag over mij heeft gegeven, willen dat ik doen zal, dat wil ook ik; ik heb geen andere begeerte, dan om het zelfde te willen en het zelfde niet te willen, wat zij al of niet verlangen.
Ook klaagt mijn Hart er niet over, als zij willen dat ik zoo of zoo zal zijn; het oordeel van den gezaghebbende, die wil, is het oordeel van mij, die gehoorzaamt.
2. Zie mijn kind, ik, de alwetende en almag-tige Heer, heb mij zeiven zoo nederig aan de schepselen onderworpen, opdat gjj, zwakke van verstand en wil, leeren zoudt u le onderwerpen aan hen, die bij u mijne plaats bekleeden.
Zijt hier derhalve met een onderworpen hart gehoorzaam in alles, waarin zij gezag over u hebben, hetzij zij wereldlijke of geestelijke personen zijn. Immers alle magt komt van God.
Wanneer gij derhalve, mijn kind, aan uw overste gehoorzaamt, gehoorzaamt gij aan mij. Gij onderwerpt u en gehoorzaamt namelijk aan miju gezag, dat ik zelf hun heb meêgedeeld.
En indien uw overste met minder deugden of hoedanigheden begaafd mogt zijn, dan is dit nog geene reden, om minder te gehoorzamen. Hij bezit daarom niet te min mijn gezag, noch bekleedt hij daarom minder mijne plaats tegenover u.
Derhalve als hij niet iets beveelt, wat klaarblijkelijk met mijnen wil in strijd is, eerbiedig en doe dan alles, wat hij u zal zeggen, want wat zijne daden betreft, daarnaar zijt gij niet ver-pligt te handelen.
Bekommer n niet, mijn kind, hoe hij gebiedt,
209
maar let er op, wat hij gebiedt en volbreng dat met getrouwheid, als ware u dat door mij zei-ven geboden.
Of uw overste zoo of dusdanig is; of hij om doze of om die reden handelt, wat gaat u dat aan? Wat u betreft volg mij, ga gij mijn Hart en mijnen wil na en bekommer of verontrust u niet om het overige,
4. De vervulling alleen van den wil eens anderen, is nog de deugd der gehoorzaamheid niet. Volbrengen ook de dieren dien niet? Ja, zelfs de werktuigen door menschen handen gemaakt ?
Neen er wordt geüischt, dat, als gij den wil van den overste volbrengt, gij met een onderworpen wil ook verlangt te doen, wat hij zelf door u gedaan wil hebben; opdat gij alzoo mijnen wil, door den overste n geopenbaard, met een goed gezind hart volbrengt.
Want ofschoon het gebeuren kan, dat de overste uit boos opzet of door eene booze aansporing van zijnen wil iets gebiedt, evenwel is het mijn wil, dat gij, mits het gebod geen zonde zij, van harte doen willet, wat de overste door u wensoht gedaan te hebben. Voor het overige zal ik de beweegredenen, waarom de overste gebiedt en do onderdaan gehoorzaamt, oordeelen en ik zal een ieder vergelden naar billijkheid.
Mijn kind, wil hen niet navolgen, die zich zeiven misleiden, en den overste regtstreeks of zijdelings, naar hun eigen wil trachten over te halen. Want, mogen zij ook al den wil en de toestemming van den overste op deze wij zo
14
210
verkrijgen, zij doen niet mijnen wil maar hun eigen wil; zij beoefenen niet de deugd der gehoorzaamheid, maar zij gehoorzamen aan hnnne eigenliefde, zij worden niet door mij bestierd, maar door zich zeiven.
5. Opdat de deugd der gehoorzaamheid volmaakt zij, is het noodzakelijk, ook uw verstand en uw oordeel aan mijn goddelijk gezag, dat door den overste vertegenwoordigd wordt, te onderwerpen, geloovende, dat al hetgeen ik door gehoorzaamheid van u eisch, met regt geëischt wordt.
Hoe minder gij de beweegredenen voor hetgeen van u gevergd wordt inziet, hoe meer ook, volgens uw oordeel het opgelegde u ongeschikt toeschijnt, des te verhevener zal uwe gehoorzaamheid zijn en des te meerder verdiensten zult gij hebben, als gij uw verstand onderwerpt en met goeden wil het gebodene volbrengt.
Verwerp derhalve zonder onderzoek, al wat de hoovaardigheid der rede of van een weerspannig gevoel kan inbrengen, in eenvoudig geloof het er voor houdende, dat mijn goddelijke wil, u door den overste aangeduid, de veiligste en beste beweegredenen ten grondslag heeft, ofschoon gij ze zelf niet ziet.
Het gebeurt dikwerf mijn kind, dat noch de onderdaan inziet, noch zelfs de overste de ware redenen kent, waarom ik dit ot dat op het gebed des oversten door den ongeschikte wil gedaan hebben. Beiden zijn dikwijls, zonder het te weten, de werktuigen om myne geheime bedoelingen te volbrengen.
211
Indien gij nederig van barte en brandende waart van liefde tot mij, dan zou bet u niet hard noch zwaar vallen, om uw oordeel en uwen wil mij ten believe ten offer te brengen; maar zeer troostvol en zoet zoude het. zijn, uw zwak verstand door mijne eindelooze wijsheid te laten leiden en uw ten kwaden geneigden wil naar mijnen goddelijken wil, den regel van alle goed, te schikken.
6. De gehoorzaamheid is eene groote zaak, een verhevene deugd, waardoor de mensch zich zei-ven overwint en zich geheel aan mg toewijdt, zoozeer, dat hij niets van het zijne voor zich behoudt maar zich onverdeeld aan mij ten offer brengt.
Zoude ik zonder haar andere offers willen ? zou ik niet veeleer wenschen, dat men mij gehoorzame ? de gehoorzaamheid toch is beter dan offerande.
Wie is er sterker dan de gehoorzame? de gehoorzame mensch zal van overwinningen spreken; ja wat meer is, in al, wat gebeurt zal hij de zege behalen. Want hij stelt zich niets anders ten doel dan den goddelijken wil, dien hij in elk geval zal bereiken.
Wat is er, mijn kind, wat de gehoorzame niet durft ondernemen ? die op bevel handelt, durft alles; en vele en groote dingen, waarin de ongehoorzame wankelt en den moed verliest, brengt hij ten uitvoer.
7. Niets is veiliger en zekerder dan de gehoorzaamheid. De gehoorzame gaat nimmer verloren, zoo min als hij, die zijn wil en zijn oor-
212
deel aan het gezag onderwerpt. Maar die niet gehoorzaamt, die, met voorbij zien van het gezag, zijn eigen wil en oordeel volgt, hij wordt ongelukkig, hij gaat gewoonlijk verloren.
De gehoorzame, zeker van het loon, wat zijne handelingen wacht, zal niet de minste verantwoording voor die handelingen hebben af te leggen: want de oversten, die hem besturen, zij zullen rekenschap moeten geven.
8. Zoozeer eindelijk is de gehoorzaamheid noodzakelijk, mijn kind, dat alle daden, hoe goed overigens ook, wanneer zij met haar in strijd zijn, noch mij behagen, noch u verdiensten verwerven kunnen.
Geen levensstaat, geen betrekking, geen persoon ter wereld is er, die niet moet gehoorzamen. Trouwens, zonder gehoorzaamheid zoude de orde niet worden gehandhaafd, welke God, die de orde noodzakelijk bemint, gesteld heeft.
Waar gij u uit gehoorzaamheid ook bevindt, zijt er zeker van, dat gij u nergens beter kunt bevinden, en dat gij niet in staat zijt iets te doen, wat mij aangenamer en u voordoeliger is, dan hetgeen u door de gehoorzaamheid wordt bevolen.
Zalig de gehoorzamen, mijn kind! Zij wandelen met ware vrijheid, met grooten vrede, met blijvende zekerheid ten hemel; doch de onge-hoorzamen zuchten onder de blijvende dwingelandij van hun eigen wil, zij genieten geen rust des harten maar zwerven langs een noodlotti-gcn weg ten ondergang.
9. Van waar, mijn kind, ontstaat gewoonlijk
213
de meeite, om te gehooorzamen ? Is het niet, omdatgij den persoon des oversten, zijne hoedanig-licden, zijn handelwijze, of de beweegredenen zijner bevelen nagaat, en niet enkel en alleen, zoo als gij verpligt zijt, met een eenvoudig geloof het gezag en den wil van God beschouwt?
Zoodanig voorbeeld heb ik u niet gegeven, mijn kind, zoo was niet de gesteltenis mijns Harten Inderdaad, ofschoon ik wijzer en beter was dan alle stervelingen, die gezag over mij voerden, heb ik mij evenwel van harte aan hen onderworpen, zonder hun persoon of hoedanigheden in aanmerking te nemen, zonder de beweegredenen te wikken, die zij voor hunne handelingen of bevelen hadden.
Ik ben zelfs aan Cesar Augustus, een heiden, die uit boozen wil een bevel gaf, bereidvaardig en getrouw gehoorzaam geweest; als openbaarde hij den wil van God mijn Vader; en in waarheid, dat bevel opvolgend, heb ik inderdaad den wil mijns Vaders volbragt, die eischte, dat ik in het stadje Bethlehem zou worden geboren, zooals de profeten door den heiligen Geest verlicht, voorzegd hadden.
Beschouw geheel mijn leven, en gij zult het herhaaldelijk door dergelijke daden onderscheiden vinden.
Beschouw het mijn kind, en handel naar het voorbeeld, wat mijn Hart u getoond heeft. Als gij dat gedaan zult hebben, zult gij bevinden, dat de gehoorzaamheid gemakkelijk, zoet en vol troost is.
10 De leerling. O Jesus! hoe heilig en be-
i
214
wonderenswaardig is uw Hart? Welke groote ea verhevene zaken leert het! Hoe maakt het alles gemakkelijk! Gelukkig, die dit begrijpt!
Ja gelukkig voorwaar, die door het voorbeeld uws Harten onderwezen, met een bereidvaardig hart den goddelijken wil volbrengt! Zie hij wordt door de oneindige wijsheid bestierd, door de almagt ondersteund, door de goddelijke goedheid bezorgd.
Wie anders dan de gehoorzame, heeft het genot dier voordeeion ? mogen zij dan oversten zijn. en gebieden, zij allen, die de magt hebben ontvangen, om aan het hoofd te staan en hunne bevelen te geven, wat mij betreft, voor mij is het zoeter en beter onderdaan te zijn en te gehoorzamen.
O waarlijk gelukkige, die ik ben, als ik inderdaad gehoorzaam! Dan immers bestiert mij God de Heer en zal mij niets ontbreken; opgenomen in goddelijke weiden, zal ik veilig mij bewegen; daar vloeijen de eeuwige stroomen der levende wateren; daar regent dagelijks het manna van den hemel; daar leef ik voor U, o Jesus; daar verdien ik den hemel zeker en ge-makkelijk.
Verleen mij, ik smeek het ü, o Jesus, de nederigste en zachtmoedigste van Harte, ter wille van uwe allerheiligste gehoorzaamheid, uwe genade en uwe liefde, opdat ik volmaakt gehoorzaam zij, mijn eigen wil en oordeel verloocheno en met kinderlijk geloof uw goddelijk gezag en uweu goddelijken wil volge, die mij door mijne wettige oversten wordt aangetoond.
315
En inderdaad als ik, een blindgeborene, mijne eigenliefde, die door haar oordeel en neiging verblind wordt, als geleidster volg, wat wacht mij dan, anders dan in eenen afgrond neder te vallen en om te komen ?
Eene siddering doorloopt, o Heer, al mijne leden, wanneer ik. mij in het geheugen roep, hoe velen, die met verhevene menschelijke wijsheid en groote voorzigtigheid schitterden, door gebrek aan gehoorzaamheid op den weg des heils verdwaald geraakt, en verworpelingen geworden zijn.
Zie, ik vertrouw en geef mij geheel aan uwen aller wijsten en allerheiligsten goddelijken wil over. Verleen mij, bid ik U, uwe eenvoudigheid des verstauds, uwe bereidvaardigheid van den wil; verleen mij de nederigheid en liefde uws Harten, opdat ik U gelijkvormig worde als een kind, dat zich volmaakt tevreden, overal laat plaatsen, overal heendragen, eindelijk op allerhande wijze zich laat behandelen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligste hakt van den besneden jesus, ons de verstek vingen des harten leert.
1. De leerling. Naauwelijks zijt gij onderons gekomen, o Gij wellust des hemels, zoete Jesus ! en zie, reeds stort gij uw bloed ! toon mij aan,
216
biel ik TJ, wat uw Hart daarmede voor heeft; toon mij, smeek ik U, welke in deze de bedoelingen uws Harten zijn. Trouwens alles, wat uw Hart gevoelt, dat wensch ook ik te gevoelen.
Jesüs. Zoo moet gij gezind zijn, mijn kind, niet staande blijven bij hetgeen gij met de zinnen waarneemt, maar tot in mijn Hart zeiven doordringen.
Merk derhalve op en beschouw, hoezeer mijn Hart verstorven is. Immers ik wist, dat ik aan de wet der besnijdenis volstrekt niet was onderworpen, dat ik wegens hare vervulling onder de zondaren zou gerangschikt worden, dat do mensohen mij minder achten zouden, mijn lig-chaam lijden, mijne ziel vernederd zoude worden; en evenwel heeft mijn Hart, door den goddelijken wil bewogen en door de liefde als door een levende vlam ontstoken, over dat alles gezegevierd.
Begrijp, mijn kind, de innigste gewaarwordingen mijns Harten en denk er aan ze in u over te nemen.
Alles was in mijn Hart geregeld, in geheel mijne menschelijkheid was er niets ongeregelds. En toch heb ik nooit iets gedaan uit loutere neiging der menschelijke natuur.
Terwijl ik haar beheerschte of minachtte heb ik in alles, ook in natuurlijke dingen, al mijne daden en elk in het bijzonder gesteld uit een bovennatuurlijk beginsel.
Hetzij de handelingen, of het lijden aan het gevoel der menschelijke natuur behaagde of mishaagde; toch was zij nimmer de oorzaak, om
217
een van beiden te omhelzen of te ontvlugten. Maar altijd werd ik door den godclelijken wil bewogen, om met een bereidvaardig hart alles te doen en te lijden overeenkomstig het goddelijk welbehagen.
2. Ziedaar, mijn kind, een voorbeeld, wat gij moet navolgen, indien gij een waar leerling van mijn Hart wilt zijn.
Indien gij uw hart wel beschouwt, zult gij bespeuren, dat liet als het ware verdeeld is in twee deelen, die ieder wenschen te heerscben.
Eon dezer, de zinnelijke neiging, is het lager gedeelte; het ander, de redelijke neiging, wordt het hooger gedeelte genoemd. Het eerste is vooral door de erfzonde bedorven; het laatste wordt nog door een hooger lichtstraal bestuurd.
Met het eerste spant de booze geest gewoonlijk zamen ; het tweede gedeelte wordt gewoonlijk door den goeden geest aangedaan.
Het lager gedeelte tracht zijne heerschappij in geheel het hart uit te breiden en te handhaven door de hoovaardigheid en door de eigenliefde, die de leidslieden van alle overige ondeugden zijn.
Doch het hooger gedeelte tracht overeenkom-stig zjjn regt te heerschen, het wil het andere deel met hem in strijd als zijn vijand overwinnen, en aan zich onderwerpen, door de nederigheid en de liefde, die beide namelijk aan het hoofd staan van geheel het deugdenheir.
3. Die gedeelten mijn kind, zijn die twee vijanden in eene woning, die nimmer den onder-lingen strijd staken, wier bedoelingen met elkander in strijd zijn, en die zich verdrukken en
218
onder het juk brengen, maar niet vernietigen of verdelgen kunnen.
Het hooger gedeelte is door den goddelijken bijstand en door zijn vrijen wil zoo krachtig, dat niet slechts het lager gedeelte, maar zelf geheel de wereld met geheel de hel zamenspannend, het niet dwingen kunnen, zich over te geven.
En daarom tracht het lager gedeelte met den boozen geest vereend het te belegeren, te verontrusten, te misleiden of te kwellen op alle mogelijke wijzen. Alle kunsten beproeft het: nu het geweld, dan vleitaal; nu het kwade, dan het goede; nu doet het zich als vijand, dan weder als vriend voor.
Indien gij niet ijverig toeziet, zult gij hen dikwerf naauwelijks kunnen onderscheiden. En toch, moet men ze naauwkeurig kennen.
Van die onderscheiding immers hangt het ware bestier des harten af, daardoor wordt men voor begoocheling behoed, daardoor verdwijnen de ijdele angsten, wordt de inwendige vrede bewaard, en ook in de grootste mistroostigheden behouden.
Hoe meer een dier gedeelten verstorven en ten onder gebragt wordt, des te meer neemt het andere toe in loven en overwinningen.
4. Het eerste dus mijn kind, wat gij in uw hart te versterven hebt, is dat lager gedeelte, die ongeregelde neiging der natuur, dien men gewoonlijk ook wel den eigen geest of den geest der natuur pleegt te noemen. Dien te bestrijden inoogt gij nimmer nalaten.
En als die vijand somtijds, door uwe kracht
219
afgeschrikt, de vlugt neemt, of tot gelegener tijd zich verbergt, zoek hem dan met allen ijver op en hem ontdekt hebbende, overval hem dan met nieuwe woede.
Een kenteeken echter, waaraan gij hem zult onderscheiden is, dat hij altoos of te zeer naar liet verhevene of te zeer naar het aardsche streeft; omdat hij, door afkeer of ongeregelde neiging gedreven, buiten de orde gaat, welke door God gewild wordt.
Van daar dan ook, dat de hoovaardige in verhevene beschouwingen ronddwalende en op eigen verstand steunend, de onbegrijpelijke raadsbesluiten der heilige Drievuldigheid wil onderzoeken en inzien, en ofschoon hij niets begrijpt van het geen beneden hem is, evenwel de vrijheid, de almagt, en de overige volmaaktaeden van God, die wathaar wezen betreft onbegrijpelijk zijn, met zijne kortzig-tigheid en met zijngebrekldgverstandwilafmeten.
Hij verzet er zich tegen iets aan te nemen, wat hij niet ziet en niet bemint.
Te kennen, dat hij gedwaald heeft, daarvoor schaamt hij zich en dat ontvlugt hij; indien men hem overtuigt dan wordt hij stijfhoofdig.
Hij is er op uit boven allen uit te munten; en hij vreest in iets ter wereld overtroffen of onderworpen te worden.
Hij waant alles te vermogen: als hij ergens in geslaagd is, dan schept hij een wonderlijk behagen in zich zeiven en gaat er groot op als hadde hij een wonderwerk verrigt: doet hij iets wat slecht uitvalt, dan mort hij, hij verontschuldigt zich, of werpt de schuld op anderen.
230
Hij is bezorgd niet om hetgeen wat liij is, maar wat hij schijnt; hij zoekt geacht te worden, den mond van anderen over zich te vullen; hij verlangt, dat de harten der menschen met hem bezig zullen zijn.
Wordt hij geprezen, dan heeft hij genoeg gewonnen, als niemand hem prijst, dan treedt hij zelf daarvoor op.
Zijn eigene gebreken ziet hij niet of wel hij ontveinst ze, doch in den naaste ziet hij overal gebreken.
Hij gevoelt zich gedrongen anderen verachtelijk te maken, om velerlei vermoedens op te vatten en vele dingen ten kwade uit te leggen.
Van daar dan ook, dat hij altijd naar de laagte helt en al wat het vleesch behaagt, wat de zinnen streelt en wat de wereld liefkoost, bemint en naar zijnen smaak beschouwt.
Hij beoordeelt de zaken naar zijne neiging, niet naar de waarheid der dingen zelve.
Dewijl hij zich zelf tot doel heeft, zoekt hij in alle dingen zijn gemak of zijn genoegen; zelfs het goddelijke tracht hij soms aan zijn zin ondergeschikt te maken. Trouwens, hij maakt somtijds een begin met mij te dienen, doch hij wil zich zeiven beoordeelen.
Daarom laat hij gemakkelijk den engel der duisternissen toe, die, de gedaante van een engel des lichts aannemend, hem vele dingen ingeeft, welke oogenschijnlijk godvruchtig, schoon gedacht, teeder gevoeld zijn : die alle de hoovaardigheid vermeerderen en de eigenliefde aankweeken.
5. Mijn kind, indien die geest der natuur
221
over het hart zegepraalt, bewerkt hij den ondergang des harten.
Derhalve, moet gij dit gedeelte des harten versterven, door het te weerstaan, door het tegen te gaan, door het onophoudelijk te onderdrukken, zoolang het boos of ongeregeld is.
Wil niet gelooven, mijn kind, dat dit hard valt, het is onvergelijkelijk ligter en aangenamer het te onderwerpen en het eenmaal onderworpen te besturen, dan daardoor bestuurd of gekweld te worden.
ö. En dewijl de natuurlijke reden uit zich zelve haar bovennatuurlijk doel niet kan bereiken, daarom moet gij ook hot hooger gedeelte des harten door de versterving zuiveren en verheffen.
Want, indien gij louter volgens de uitspraak der natuurlijke reden handelt, dan zult gij daaruit voor het eeuwig leven niet de minste verdienste trekken, noch een leerling van mijn Hart kunnen genoemd worden.
Derhalve moet gij geheel het hart versterven en aan de genade onderwerpen, opdat het in alle zaken aan het goddelijk welbehagen gehoorzaam zij.
Gij moet in gedachten, woorden, werken, en in lijden door de goddelijke genade bewogen, door bovennatuurlijke beweegredenen bestierd en tot mij als tot uw doel gerigt worden.
bta nimmer toe, dat gij door de inspraken of door de aansporing der natuur alleen, tot eene handeling overgaat, maar volg de genade, handel volgens mijnen Geest.
222
Gebruik de krachten der natuur niet als oorzaken af beginselen, maar als middülen of werktuigen tot het bovennatuurlijke.
7. Deze versterving des harten, welke de grondregel voor het inwendig leven en de geest dei-Heiligen uitmaakt is de zoo nuttige en noodzakelijke versterving, waardoor de wortelen der ondeugd worden uitgerukt, de gevaren der bekoringen vermeden en de oorzaken zeiven van innerlijke onrust verwijderd worden.
Niet op een lastige wijze, niet met hartzeer, niet met angst, maar met een kalm en edelmoedig hart moet die versterving worden beoefend.
Overigens mijn kind, zijn er zoo vele en zoo groote dingen in uw hart te versterven en zijn er ook zoo vele dingen voor u verborgen, dat gij, indien de genade u niet verlicht, ze zelf niet zien kunt, en zoo gij ze ook al ziet, door hun gezigt verslagen wordt, als de genade u niet versterkt.
Daarom moet gij aanhoudend tot het gebed uwe toevlugt nemen, opdat gij licht en kracht van boven moogt verkrijgen.
Dan zal ik, wetende, dat gij de kennis van al de onvolmaaktheden uws harten nog niet kunt dragen, het zoo wijzelijk beschikken, dat gij ze langzamerhand leert kennen en overwinnen, dewijl ik steeds de genade der kracht geëvenre-digd aan de genade der verlichting zal paren.
Gij moet ijverig zorg dragen, mijn kind, uwe oogen niet te sluiten voor het licht, dat u van boven wordt toegezonden,noch verwaarloozen, om uwe medewerking te verleenen aan de kracht,
223
welke n door God wordt geschonken. Want dit zou namelijk het begin van uwen ondergang kunnen zijn.
Zijt getrouw: laat toe, dat de genade u in alles en tot alles leide en gij zult ondervinden, wat de Heiligen ondervonden hebben, en waardoor gij ongetwijfeld tot mijn verheven Hart zult geraken en God verheerlijkt en gij geheiligd zult worden; op des te volmaakter wijze naar de mate gij namelijk de gelijkenis van mijn Hart des te meer zult zijn nabij gekomen.
8. de leerling. O beste en zoetste Jesus! hoe groot is de goedheid uws Harten! ook aan mij onwaardige, hebt gij den weg van het innerlijk leven bekend gemaakt, waar langs alle Heiligen met U wandelen.
Zie mijn hart is bereid U langs dien heiligen weg te volgen; bestier mij in de waarheid en leer mij uwen goddelijken wil te volbrengen. Te lang heb ik de inspraken der natuur ge-volgd ; al te dikwijls heb ik uit natuurlijke neiging of tegenzin gehandeld; al te zeer heb ik volgens de natuur geleefd.
Geef Heer, bid ik ü, dat ik voortaan uit genade leve, dat ik uwen Geest volge in alles, wat mij te doen of te lijden zal staan. Geef, dat mijn hart door D gemaakt, door U ten koste van het bloed uws Harten vrijgekocht, door IJ met zoovele nieuwe gunsten als het kloppingen telt begiftigd, eindelijk zich vrij boven al het geschapene verheffe tot ü, voor U alleen leve, U alleen boven alles beminne.
324
TIENDE HOOFDSTUK.
dat wij naar het voorbeeld van het allerheiligst hart van jestjs, door de wijzen aangebeden, alle menschelijk opzigt moeten overwinnen.
1. Jesus. Zie mijn kind, de wijzen waren uit het Oosten gekomen, en de grot binnentredende vonden zij mij, liet kind met Maria mijne maagdelijke Moeder.
Vestig nwe aandacht mijn kind op mijn Hart, en volg zijne gesteltenis na. Immers, zooals ik mij jegens de mijnen betoonde, zoo gedraag ik mij ook jegens de vreemden; zoo min voor de herders van de laagste afkomst, als voor de wijzen uit de eerste standen schaamde ik mij over de nederigheid mijner geboorte, over de geringheid van mijnen stand, noch over de oefening van alle deugden.
Hierin gaat mijn Hart niet te rade bij het oordeel der menschen, maar volgt het welbehagen mijns Vaders.
2. Gelukkig hij, die deze kracht van mijn Hart zal hebben nagevolgd, die met een onbevreesd gemoed het menschelijk opzigt zal hebben overwonnen.
Trouwens, gelijk mijn hemelsche Vader mij heeft beleden, omdat ik Hem beleden heb, zoo zal ik een ieder, die mij voor de menschen belijdt, belijden voor mijnen Vader.
Doch wee hem, die zich voor do menschen
225
scbaamt over mij, over mijne leer of over mijn voorbeeld! Over hem zal ik mij ook schamen voor mijn Vader, voor de engelen en zelfs voor de menschon, als ik met mijne majesteit ten oordeel zal komen.
3. Wat vreest gij o mensch ? Strookt het niet met de rede zelve, dat men aan de deugd eerbetooning, aan de ondeugd minachting schuldig is? Waarom vreest gij dan de deugd te beoefenen, als zoude men u daarom als een ver-achtenswaardige beschouwen ?
Zie behalve God, hebt gij geen andere getuigen voor uwe handelingen dan de engelen en de menschen. Doch wie hunner moet gij wel voor oogen houden?
Wat de goede engelen betreft, zij zullen, indien gij onverschrokken voor mijnen dienst uitkomt, blijmoedig uwe grootheid van ziel prijzen, en zij zullen voor u om volharding in uw moedig streven bidden. En wat de menschen betreft, zoowel de Heiligen in den hemel als de wijzen en braven op aarde, die jegens u niet anders gezind zjjn, zullen het zelfde doen.
Doch de booze engelen, de dwaze en godde-looze menschen zullen u ten minste in hun binnenste, ondanks zich zeiven bewonderen, al mogen zij dan ook uiterlijk ten nadeele van u spreken, om zoo doende hun eigen lafhartigheid en traagheid des gemoeds te verbergen. En gij zoudt aan deze valsche oordeelvellingen en ijdele voorschriften uwe aandacht schenken! wilt gij tot de hunne gerekend worden en in hun lot deelen ?
Gesteld eens, dat alle menschen, niet één uitge-
15
226
zonderd, over u spreken, zult gij daardoor anders worden, dan gij zijt? Zoo veelzijt gij, mankind, als gij voor mijn aanschijn zijt en de tong der schepselen kan u niet meer of minder maken.
4. Wie is er in staat aan allen te behagen? Niemand voorzeker, ik zelf vermogt het niet. Wil dus het onmogelijke niet beproeven.
Tracht mij te behagen zoo veel gij kunt en let bij dit heilig streven er niet op, hoe de wereld over u oordeelt.
Als gij nog door menschelijk opzigt bestierd wordt, dan blijkt het, dat gij de nederigheid en de liefde mijns Harten nog niet hebt aangeleerd.
Want een ieder, die nederig van harte is en door de goddelijke liefde wordt gedreven, is evenmin verlangend om de menschen te behagen als bevreesd om hun te mishagen, dewijl hij anders mij niet bevredigen kan.
Hij ducht zoo min het oordeel als de verwerping der wereld; met een stalen voorhoofd treedt hij voort; als mijne eer het eischt, toont hij met heilige vrijmoedigheid, wat hij gevoelt.
Niets doet hij om gezien te worden, en niets laat hij na om het oog te ontvlugten; of hij door de onzinnige wereld geprezen of berispt wordt, of hij veel of weinig geteld wordt, hij bekommert er zich niet om.
Voor hem geldt de wereld zooveel, als ware zij er niet; maar als eenig doel houdt hij mij voor oogen, wien hij weet alles verschuldigd te zijn, tot wien hij gaarne alles terug brengt, door wien hij alleen hoopt en naar verdiensten kan geprezen en beloond worden.
227
Die echter door ligtvaardigheid en eigenliefde bestuurd wordt, hij, het is niet te verwonderen, wordt een slaaf van het meuschelijk opzigt.
Niemand is meer slaaf dan hij, die door het menschelijk opzigt beheerscht wordt, omdat hij zooveel meesters heeft als hij menschen ziet.
Intusschen zal hij niets uitrigten, wat aan mijne eer of aan zijne volmaaktheid bevorderlijk is.
5. Mijn kind, waar gij ook zijt, hetzij geplaatst in de wereld, hetzij uit de wereld verwijderd, wacht u voor het menschelijk opzigt, trouwens overal vertoont zich die ondeugd, niet slechts onder de wereldlingen, maar ook onder de kloosterlingen; uit de wereld dringt zij door in het heiligdom, en is daar een gruwel in het Heilige der heiligen.
Velen misleiden zich zeiven en onderwerpen zich onder voorwendsel van liefde of voorzigtig-heid aan het menschelijk opzigt; doch indien zij wel toezagen, dan zouden zij niet de deugd van liefde of voorzigtigheid, maar den sluijer der schuchtere hoovaardigheid of eigenliefde ontwaren.
De leeeling. Maar Heer, moet men dan altijd en overal de deugd verkondigen of haar openlijk belijden ? Als ik dit verpligt ben, zeg mij, hoe moet ik het dan doen? Zoo niet, welken regel moet ik dan volgen ?
Jestjs. Het kan gebeuren, mijn kind, dat het volstrekt niet dienstig is, openhartig voor uwe godsvrucht uit te komen; doch nimmer en nergens is het geoorloofd uwe godsvrucht te verloochenen.
Het is namelijk een zekere en veilige regel iu
228
die belijdenis der deugd, u niet uwe eigene eer, maar de eer van God ten doel te stellen; en de openlijke belijdenis der deugd niet na te laten, enkel en alleen om uwe beschaming te vermijden, maar hare openlijke belijdenis na te laten, wanneer mijne eer of mijne glorie daaronder zoude lijden.
6. In het algemeen, mijn kind, indien gij, waar ook ter wereld, overeenkomstig dien regel, terstond en openlijk voor uwe godsvrucht uitkomt, dan zal dit mij niet slechts groote eer verschaffen, maar ook voor u van zeer veel voordeel zijn. Immers daardoor zullen en goeden en kwaden en ijverigen en laauwen U kennen, en die eersten zullen zich aan uwe zijde scharen en u bijstaan, doch de anderen zullen u laten begaan en u geen hinderlagen leggen.
En, indien ook de braven uwe vrije en grootmoedige wijze van handelen mogen berispen, wil u evenwel niet verontrusten of den moed verliezen, maar denk er aan dat, zoolang gij nog met krenking van uw geweten den menschen ■wilt behagen, gij volstrekt niet een dienaar van God, noch een leerling mijns Harten kunt zijn.
En wat zou het baten als ook niemand der stervelingen u berispte, of indien gij aan allen welgevallig waart? Zullen de stervelingen u eenmaal verdedigen, als ik ten oordeel treed, of zullen zij u bevrijden, als ik u verwerp ?
Wat zullen na den dood, voor mij hun regter, die lafhartige zielen gevoelen, die uit menschelijk opzigt gedurende het leven aan de oordeelvellingen der dwaze wereld boven mijn oordeel de voor-
229
keur gaven en verraad pleegden aan mijue belangen ?
Helaas! hoe velen heeft het menschelijk op-zigt tot verworpelingen gemaakt, die als zij het veracht hadden, eene plaats tusschen de Heiligen zouden bezitten.
7. Geloof mij, mijn kind, het is onder alle opzigten verkieslijker mijne belangen in het oog te houden, dan de oordeelvellingen der menschen: Want indien gij mij welgevallig zijt dan hebt gij genoeg; indien gij slechts aan de menschen behaagt, dan hebt gij louter ij delheid en begoocheling der zinnen.
Schep moed mijn kind, en veracht de valsche gesprekken der menschen, die de lucht doorklieven, doch niemand aandoen, dan door wie ze opgevangen worden.
Indien gij eenmaal wel geleerd hebt, u boven alle menschelijke opzigt te verheffen, dan zult gïj er naauwelijks eenigen last meer van ondervinden ; neen, gij zult zelf onophoudelijk medelijden hebben met de dwaasheid der wereld en met het onverstand der menschen, die zich zoo slaafsch ten ondergang laten leiden.
Doch als gij het zoo ver gebragt zult hebben, dat gij door het menschelijk opzigt volstrekt niet meer gestoord wordt, dan zult gij van het grootste beletsel, uwer zaligheid en volmaking bevrijd, zeer veilig op den weg der deugd voortgaan.
8. De leerling. Hoe waar, hoe heilig is het, wat gij leert goede Meester! zoete Jesus! Help mij, bid ik ü, het met de daad in toepassing te brengen.
230
Teregt o Heer, schaam ik mij over mijne vroegere lafhartigheid en angstvalligheid. Immers, herhaaldelijk heb ik mij ontzien en heb ik gevreesd te doen, wat zelfs mijn hart als goed en eerbiedwaardig aanprees ; daarentegen schaamde ik mij niet, om wegens het menschelijk opzigt te doen, wat het als kwaad of onwaardig erkende.
Uit onedele vrees voor de oordeelvellingen der menschen, heb ik dikwijls verraad gepleegd aan uwe belangen, en aan uwen heiligen dienst en zoo mij zeiven groote beschaming en straf waardig gemaakt.
Ontferm ü mijner, o mijn God, en vergeef mij de misdaden, waardoor ik tegen uwen wil handelde uit menschelijk opzigt en de meening der wereld volgde ondanks de stem mijns gewetens, dat het betere wilde.
Nu, door U zelf vol barmhartigheid teruggeroepen en onderwezen, zie nu heb ik besloten U te volgen, die alleen de geleider zijt naar de eeuwige zaligheid.
Laat de wereldlingen voortgaan het goede kwaad, en het kwade goed te noemen, laat hen voortgaan in de ijdele en veranderlijke meening der misleide menschen hunne eer te stellen; laten zij voortgaan zich met vergankelijkheden te voeden ; wat mij betreft, door U weet ik zeker en houd ik het èr voor, dat het onvergankelijk goed bestaat in U aan te hangen ; dat dit eervol is, ü te volgen; dat dit waarljjk zaligend is, U te genieten allerzoetste Jesus, bron van het leven en van alle goeds !
231
DAT WIJ VAN HET ALLERHEILIGSTE HART VAN
JESUS, IN DEN TEMPEL OPGEOFFERD, MOETEN LEEREN BIJ ALLE ZAKEN EENE GOEDE MEENING TE HEBBEN.
1. Jesus. Mijn kind, toen de dagen vervuld waren, waarna zij mij den Heer zouden aanbieden, heb ik mij en al bet mijne, aan God mijn hemelschen Vader aangeboden en opgeofferd, met de zuivere meening om Hem te behagen.
Hoewel ik in de Menschwording, mij zeiven en geheel mijn leven aan mijn Vader voor immer had toegewijd, heb ik evenwel nooit opgehouden Hem elke handeling mijns levens in het bijzonder op te offeren en zijn welbehagen te beoogen.
Want, dewijl de goede bedoeling op den weg van het innerlijk leven van zooveel belang is, dat zonder haar niemand een waar leerling van mijn Hart kan zijn, daarom heeft mijn Hart niet opgehouden door zijn voorbeeld dit aan te too-nen, te leeren en in te prenten.
Beschouw mijn leven van het begin tot het einde ; zocht mijn Hart ooit eigen welbehagen? Zocht het den roem der wereld ?
In geheel mijn leren, mijn kind, is er geene daad, die uit louter aandrift der menschelijke natuur, of uit gewoonte of alleen uit noodzakelijkheid geschiedde, niets eindelijk, hoe groot of gering ook, had er plaats, tenzij om het goddelijk welbehagen te vervullen en aan de goddelijke majesteit te behagen.
232
2. Hoe gelukkig hij, die deze stemming mijns Harten heeft overgenomen! hij is altijd nuttig voor zich zeiven, hij is altijd welbehagelijk aan mij, zijn God en Zaligmaker.
Wat is mij welgevallig? De genegenheid mijn kind, meer dan de daad; de goede bedoeling mijns Harten meer dan de voltooiing van het werk. Wat beloon ik in de eeuwigheid ? De vrucht der genade, waardoor gij tot handelen wordt aangespoord en waai aan gij uwe medewerking verleent; en niet het gevolg der natuur, waardoor gij wordt aangedreven, of waaraan gij gehoorzaamt ?
Mijne genade, mijn kind, spoort den wil aan, om alles te doen, wat door mij reqtstreeks of zijdelings geboden of gewenscht wordt. Trouwens ik wil, dat dit alzoo geschiede, opdat die handelingen bovennatuurlijk goed en verdienstelijk mogen zijn ; daarom geef ik, om ze te volbrengen, dadelijke genade zonder welke zij niet bovennatuurlijk goed noch verdienstvol zijn kunnen. Wanneer gij derhalve door mijn wil of welbehagen tot handelen wordt aangespoord, weet dan, dat gij door de genade als door een bovennatuurlijk beginsel wordt gedreven.
Doch, het doel van uwen wil of de meening, geeft aan de handelingen een bepaalde gedaante. Zooals de bepaalde bedoeling is, zoo zal de handeling zijn, welke daaruit voortvloeit.
Hebt gij goede bedoelingen, dan zult gij voor alles en boven alles in alle zaken mijn welbehagen zoeken, en beoogen; mij, uw doel en uw hoogste goed.
233
Het gebeurt somtijds, dat het voornaamste doel eener handeling goed is, doch dat eene nevenbedoeling, die slecht is, bij diezelfde handeling insluipt. Als dit gebeurt, dan gaat wel is waar niet gebeel het goede verloren, maar toch een deel daarvan; en wordt de handelende persoon in die mate schuldig, naarmate zijn ongeregelde en booze wil aan de slechte bedoeling schuld heeft.
Zie mijn kind, ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, en derhalve moet alles aan mij ontleend en tot mij teruggebragt worden.
Indien gij derhalve schuldig wordt, door het niet tot mij terug te brengen, hoeveel strafwaardiger zult gij dan zijn, door het aan u zeiven of aan de vijandige wereld toe te schrjjven.
3. De goede bedoeling, mijn kind, is een kostbare zaak, een wondervolle deugd, waardoor uwe. daden, schoon ook natuurlijk en onverschillig in zich zeiven uit de genade voortspruitend, geheel bovennatuurlijk en verdienst-vol worden.
Zij is een wondervol geheim, waardoor het lood en het staal en andere metalen in zuiver goud worden veranderd.
Draag evenwel zorg, dat gij niet vervalt in eene begoocheling, die vrij algemeen is, waardoor gij meent, dat een werk of eene daad, niet uit genade, niet volgens verlangen van mijnen wil, maar enkel en alleen uit aansporing, neiging of weêrzin der natuur, of ook alleen uit eigen'wil ondernomen, verdienstelijk wordt door de toevoeging van eene goede meening.
234
Voltooi met een goed doel, al wat gij ter wille van het goddelijk welbehagen hebt ondernomen.
Hoe groot en prijzenswaardig het werk uiterlijk ook moge schijnen, wat voordeel brengt het den persoon aan, die het verrigt, als de goede meening er aan ontbreekt?
Wat echter met een zuivere bedoeling geschiedt, hoe klein en onbeduidend het dan ook zij, wordt geheel edel, geheel voordeelig.
4. Mogten de menschen die kuust om wel te handelen kennen en beoefenen! hoe gemakkelijk zouden zij zich een kroon in den hemel verdienen!
Er zjjn er, die veel werken en weinig winnen ; die zich in alle zaken mengen; die zeer vele en verschillende plannen maken en ten laatste hunne handen bijua ledig vinden; die als redelooze schepselen zonder doel handelen of een ongeregeld en onwaardig doel nastreven.
Hoevelen verruilen de vrucht van hunnen arbeid voor den ijdelen adem van lof of bewondering, waarmede zij zoo gaarne het zieke en hongerige hart willen voeden!
Zie! hoevelen achten den rook der ij dele glorie zoo hoog, dat zij dien koopen voor den prijs, waarvoor zij zich het rijk der eeuwige glorie hadden kunnen verwerven!
Is het getal dier dwazen niet oneindig? Zie toe, mijn kind, dat ook gij niet een hunner wordt.
Anderen zijn er, die weinig schijnen uit te rigten en toch groote heiliging verdienen; die juist oordeelen, dat hij genoeg doet, die den wil van God volbrengt.
5. Mijn kind, indien gij u, met mij in de be-
235
oefening der godsvrucht bezig houdt, moet gij men. boven de oefeningen zelven, het doel stellen, om mij te behagen of mijn verlangen te vervullen. Want alzoo zult ge, hetzij gij troost of tegenspoed ondervindt, tevreden blijven, zekere vruchten vergaderen en mij verheerlijken.
En indien gij bestemd zijt, om uit pligt of uit liefde jegens den naaste iets te verrigten, dat ik dan het doel dier handelingen zij: want op deze wijze zal u nimmer het loon ontbreken en zult gij den vrede niet verliezen, hetzij het den naaste tot voordeel of tot nadeel verstrekt.
Indien gij geen andore bedoeling hebt dan mijn welbehagen alleen, dan zult gij bij eiken uitslag van zaken even tevreden en gelukkig zijn, wetende dat ik niets van u eisch en niets in u kroonen zal, zoo niet uwen goeden, werkdadigen wil, dat echter de goede uitslag van mij afhangt, die alles overeenkomstig mijne oneindige wijsheid beschik.
Wegens uwe zuivere bedoeling kunt gij in moeijelijkheden, in tegenspoeden, ja zelfs in bekoringen kalm en tevreden zijn; immers, wanneer de zuiverheid der meeningen, u boven al het zinnelijke tot mij verheft, dan zult gij u niet behoeven te beangstigen over hetgeen gij tegen uwen zin gevoelt.
Eindelijk, mijn kind, hetzij gij werkt, hetzij gij rust, hetzij gij arbeidt of uitspanning neemt, hetzij gij waakt of slaapt, hetzij gij eet of drinkt,
I hetzij gij ook iets anders doet, doe alles om mijn goddelijk welbehagen te volgen, om mij welgevallig te zijn. en zie, een groote en steeds toenemende schat van verdiensten zal u geworden. hetzij gij ook iets anders doet, doe alles om mijn goddelijk welbehagen te volgen, om mij welgevallig te zijn. en zie, een groote en steeds toenemende schat van verdiensten zal u geworden.
236
6. Dagelijks moet gij des morgens eene goede meening maken, waardoor gij alles, wat gg op dien dag doen en lijden zult, tot dit laatste doel rigt, namelijk om uit liefde tot mij, mijnen wil te vervullen, op deze wijze mij zuiver te behagen. Deze goede, deze heilige meening zal al het volgende bezielen en op alles haren invloed doen gelden.
Het is inderdaad zeer dienstig, gedurende den dag, afzonderlijk voor elke handeling die meening te herhalen, ja, wat meer is, haar tijdens de handelingen zeiven, indien het geschikt kan gebeuren, te vernieuwen.
Om echter alles met een goed doel te verrig-ten, zal het zeer dienstig zijn, vooraf na te gaan, welke gelegenheden u zullen worden geschonken om verdiensten te verwerven; welke gevaren zich zullen voordoen, om die te verliezen, welke deugden gjj moet beoefenen, welke strikken der hoo-vaardij gij moet vermijden.
Men kan een en dezelfde handeling tot meer verschillende laatste doeleinden rigten, die of wel regtstreeks of zijdelings het heil uwer ziel of van uwen naaste en mijne belangen op het oog hebben.
Daardoor kunt gij een onmetelijken schat van verdiensten verwerven, waarvan zij zich be-rooven, die volstrekt niet met zulk een doel handelen.
Ook kan elke handeling volbragt worden, met het doel om meerdere deugden te beoefenen; wanneer gij zooveel deugden beoefent, als gij in uwe goede meening hebt opgenomen en indien aan elke oefening van deugd in het bijzonder, een nieuwe
237
graad van oogenblikkelijke genade en van toekomstige glorie beantwoordt, dan is het duidelijk van hoeveel belang die heilige meening is.
Evenwel moet gij op uwe hoede zijn, mijn kind, dat dit niet met angst, met verlies van inwendige vrijheid of ten nadeele van uwen vrede geschiede, dan toch zou zij schade in plaats van voordeel aanbrengen.
Herinner u daarenboven, dat gij met een zelfden geest bezield moet zijn, waarmede ik bezield was en dat gij al uwe handelingen en wederwaardigheden met de mijnen moet vereenigen, indien gij, als een leerling mijns Harten, handelen wilt op eene wijze zulk een hoogc roeping waardig.
7. Mijn kind, de ijdele eigenliefde is zoo fijn geslepen, dat zij zich onder alle vormen verschuilen en in alle zaken gemakkelijk mengen kan.
Vandaar zal het, indien gij niet voorzigtig zijt, gebeuren, dat gij door dien eigen geestin plaats van door mijnen geest bezield en geleid wordt. Ook is daartoe niet genoeg het licht of de voor-zigtigheid des menschen, die uit zich zelve het bovennatuurlijke niet vermag te onderscheiden, maar daartoe hebt gij hemelsch licht en goddelijke hulp noodig.
Derhalve, moet gij ijverig bidden, om licht van boven te ontvangen; vurig moet gij smee-ken om geholpen te worden door de genade, waardoor gij opregt, waardoor gij zaiver naar mij boven alles kunt streven.
8. De leerling. Ik bid en smeek u, o Heer Jesus, de bewerker van alle goed, geef licht aan
238
mijnen geest, liefde aan mijn hart, kracht aan mijne ziel, opdat ik altijd opregt doe, wat U behaagt.
Verleen mij die ware opregtheid, die zalige meening, opdat ik in alles uw welbehagen ver-vulle noch ter linker, noch ter regterzijde afwijke.
Sta niet toe, dat ik in het vervolg zoo dwaas zij, om die verdiensten mijner handelingen te verliezen, ter wille van den ijdeleu roem der men-schen; noch zoo boos, dat ik U de verschuldigde glorie ontroove.
Stort bid ik ü, de zuiverheid uws Harten in mijn hart over, opdat ik bovenal U tot mijn doel kieze, ü bovenal vinde, boven alles ruste in ü mijn God, mijn begin en einde, het middenpunt mijner ziel.
TWAALFDE HOOFDSTDK.
over. de vrijheid des harten, die het allerheiligst hart van jesus, op zijne vlugt naar egypte,
ons leert.
1. Jesds. Zie, mijn kind, de koning Herodes zocht mij, nog kind zijnde te dooden. Doch Joseph, door een engel gewaarschuwd, nam mij met mijne Moeder des nachts op, en begaf zich naar Egypte.
Het ontijdige van den nacht, mjjn jeugdige leeftijd, de toestand mijner ouders, het verlaten
289
van den geboortegrond, het verblijf in een vreemd land, het verwijlen onder ongeloovige menscheu, wier zeden door de mijnen zoo verafschuwd worden, de behoefte en onaanzienlijkheid van mijn leven, de arbeid en kommer, alles in een woord, was geschikt, om mijn Hart te benaauwen.
En toch bleef mijn Hart bij dat alles zoo vrij, dat noch de tijd, noch de plaats, noch de meii-schen, noch iets van het geschapene het aan zich kende boeijen.
2. Gij moet vooral streven mijn kind, om die vrijheid mijns Harten na te volgen.
Mijn Hart werd boven den invloed van alle zaken, door het welbehagen van God mijnen vader, alleen ingenomen. Zoo moet ook uw hart alleen door den goddelijken wil boven al het geschapene worden bezig gehouden.
De grootste vrijheid, waarnaar het hart des menschen kan dingen is, van niemand afhanke-Jgk te zijn, dan van mij, zijnen God.
Deze is de ware, deze de volmaakte vrijheid, waardoor de mensch op edele wijze verheven en gesteld wordt zelfs boven zijne oversten, door T1® ,0 a^s door een goddelijk spraakorgaan. Z1Cw- j8 laat bekend maken.
ie deze vrijheid geniet, is verheven boven alle magt der schepselen, boven de onstandvastigheid en eigenzinnigheid der menschen, boven oeval jan tijd, plaats en zaken zoozeer, dat G , muien hij zich zeiven niet overlevert, door denquot;1 sc'lePse' ^ slaaf gemaakt kan wor-
Doch niemand wordt van dit voorregt meester,
240
die niet zijn hart ontdoet van al het geschapene en het geheel aan mij toewijdt.
Want zoolang gij iets op ongeregelde wijze wenscht of vreest, zoolang is uw hart door banden en beletselen gebonden.
Zoolang zal uw hart een slaaf zijn, zoolang het de neiging der natuur voor het een of ander volgt, of in iets ter wereld, het moge ook goed zijn, zich zeiven tot doel stelt.
Er zijn er, die van de zonde of van de wereld ontdaan, zich ook van zich zeiven trachten te ontdoen, om vrij voor mij te leven; en die evenwel zuchten onder mijnen dienst, als gingen zij onder een zwaar juk gebogen, omdat zij zich door begoocheling laten verstrikken, en zich inbeelden, dat ik een lastig heer of een zeer getreng meester ben, immer toeziende of er niets te vinden is, wat straf verdient.
Voorwaar, dezen beleedigen mij zeer, zij schrikken den naaste af van mijnen dienst, zij maken zich zeiven ongelukkig.
Ben ik niet een Vader? Waar is er een vaderhart als het mijne? Wie dus, is een Vader, zoo als ik? Ik ben een oneindig wijs Vader, die alles weet, wat nuttig, wat schadelijk is voor zjjne kinderen; oneindig magtig, waarom geene zigt-bare of onzigtbare vijanden mijne kinderen in iets tegen mijnen wil kunnen schaden; oneindig goed, die met een hart, brandende door die goddelijke liefde, mijne kinderen liefheb en tot hun heil alles, zoowel het kwade als het goede, wensch te keeren.
Toon u, derhalve in den goddelijken dienst een
241
kind van zulk een vader te zijn; en gedraag u niet tot uw grootste ongeluk als een knecht van een ondragelijk meester.
Bewaar slechts den goeden wil, zoowel om te vlugten, wat gij weet dat mij mishaagt, als om te doen wat gij weet, dat mij welgevallig is; en voor het overige verruim uw hart, wel te verstaan niet met een valsche vrijheid, het harde juk van de kinderen dezer wereld, maar met een ware vrijheid, het zoete voorregt van de kinderen mijns harten.
4. Dit wensch ik, dat mijne kinderen gebruik maken van de heilige vrijheid en daardoor vind ik mij grootelijks verheerlijkt.
Wend derhalve, den in geweten verpligten ijver aan, om mij te behagen en kwel u niet om tot de zekerheid te geraken, of gij inderdaad mij .welgevallig zijt; maar werp u, alle spitsvondigheid van het verstand en alle verontrusting van den wil ter zijde latend, vol vertrouwen aan mijn Hart. Voorzeker ik kan niet beleedigd worden, ik moet veeleer mijn welbehagen scheppen in die vrijheid des harten, die door eene zuivere en edelmoedige liefde wordt ingeboezemd.
Zrjt onder mjjn bestier, onder mijne bescher-ming, onder mijne goddelijke zorg vrij van al, wat ongeregeld is; vrees noch do hel, noch de wereld, ja zelfs u zeiven niet op eene ongeregelde wijze.
Want ofschoon gij uit u zeiven ook niets vermoogt, kunt gij toch alles in mij, in wien gij gelooft, op wien gij hoopt, wien gij bemint.
En indien gij somtijds een misslag begaat,
16
243
wil u dan niet beschouwen als een verworpen dienstknecht, die sidderend geeselslagen vreest of wenscht te ontvlugten of met gebroken moed zich wenscht te verbergen; neen, gedraag u als een kind, dat zijn vader lief heeft, terstond de schuld tracht goed te maken, en met des te grooter vrijheid tot zijn vader vlugt, naarmate hij weet, dat die vader meerdere goedigheid bezit.
Zoo dikwerf gij derhalve het ongeluk hebt te misdoen, keer even dikwijls kinderlijk tot mij weder, en vraag vergeving; vernieuw het voornemen uwer getrouwheid, en laat niet toe, dat de vrede uws harten verstoord, of uwe vrijheid verminderd worde.
5. Zelfs de middelen tot uwe volmaaktheid moeten uw hart niet binden; want indien deze, u de heilige vrijheid des harten ontnemen, dan zullen zij veeleer beletselen dan middelen zijn.
Daarom, zoodra als ik u mijnen wil bekend maak, moet gij alles vrij laten rusten, boven alles alleen van mijnen wil afhankelijk zijn.
Wacht u evenwel mijn kind, dat gij onder het voorwendsel van heilige vrijheid aan onstandvastigheid des harten toegeeft, gelijk zij gewoonlijk doen, die zich niet door een beginsel maar door het gevoel laten leiden.
Aan wie weldra mishaagt, wat hun hart te voren beviel; die de geestelijke oefeningen met brandenden ijver aangrijpen, doch spoedig staken of door den last der verveling tegen gaan;die nu op deze wijze leven maar weldra moede, wederom een andere levenswijze beproeven; die
243
heden zich al te gestreng versterven, als waren zij louter geesten, en morgen weder de natuur vleijen, als waren zij louter zinnelijke wezens geworden.
Dat is voorwaar niet een kind der vrijheid zijn, maar wel een speelbal van onstandvastigheid, een slaaf der zinnen.
6. Mijn kind, zijt gij met meer standvastigheid op de vrijheid uit. Als zaken u bezig houden, geef er u niet aan over, schik er u slechts naar, opdat zij misschien niet u beheerschen, terwijl gij hun heer en meester moet zijn.
Zoo dikwerf gij eene prikkeling der natuur gevoelt, hetzij om iets te ondernemen, hetzij om iets te voltooijen, wil dan uwen ijver volmaakt beteugelen, anders zult gij weldra bespeuren, dat en uw hart geketend wordt, en de zaak zelve minder goed geschiedt.
Laat uw hart aan geene plaats ter wereld gebonden zijn, bewaar het vooral vrij, wetende, dat gij mij, uwen God, overal zult ontmoeten; dat door mijnen Geest overal kinderen gekweekt worden, eindelijk dat overal, waar mijn Geest is, ook daar de vrijheid heerscht.
Waar gij derhalve ook zijt, blijf uw eigen heer en meester, houd uw hart in allo zaken, welke ook, inwendige of uitwendige, geestelijke of tijdelijke, verhevene of geringe, vrij boven alles met den goddelijken wil vereenigd.
7. Zoo, mijn kind, moet gij de vrijheid des harten aankweeken en bewaren, dat niemand noch een mindere, noch een gelijke, ja zelfs geen overste haar u kan ontnemen.
244
Derhalve moet gij niets beoordeelen of beminnen volgens den schijn der zaken, volgens de meening der menschen, of volgens uw eigen zin. In alle dingen moet de grondregel van uw oordeel de waarheid der dingen zijn, die gij te weten komt door na te gaan, hoe mijn Hart daarover oordeelt: mijn wil zij de grondregel voor uwe genegenheden. Deze waarheid zal u vrij maken en gij zult waarlijk vrij zijn; deze goddelijke wil zal u bestieren en vrij houden.
Hoe roemvoller deze heilige vrijheid des harten voor mij, hoe voordeeliger zij voor u en voor den naaste is, met des te meerder zorg, moet zij in eere gehouden en met des te meerder krachtsinspanning tegen hare vijanden verdedigd worden.
Behalve den duivel en de wereld, staat ook dikwerf de natuur op. De hoovaardigheid houdt met vele redeneringen en de eigenliefde op velerlei wijze aan, dat gij in deze of ten minste in die zaak moet toegeven.
Doch alle aanvallen en krijgslisten der vijanden zult gij verijdelen en overwinnen, indien gij onversaagd weerstand biedt aan hetgeen die vijanden u ingeven en eenvoudig mijnen wil opvolgt.
Die alles doen wil overeenkomstig mijn god-delijk welbehagen, die daarnaar leeft, die daarin zijn geluk zoekt, geniet de ware en heilige vrijheid, welke ik wensch, dat ieder leerling mijns Harten moge bezitten en welke noch de wereld, noch de hel, noch eenig schepsel kan ontrooven.
8. De leerling. Heilige vrijheid! hoe zoet die naam! maar zoeter de zaak en allerzoetst de
245
vrucbt. Mogt ik goede Jesus, haar kunnen genieten !
Maar ach, ik beklagenswaardige ! van hoeveel zaken ben ik nog de slaaf! ik beken het U met schaamte, miju hart wordt herhaaldelijk door verschillende zaken, ook door de geringste, ja zelfs door denkbeeldige dingen gevangen genomen en gevangen gehouden.
Geef mij, bid ik U, het licht om alle banden te erkennen en de kracht om ze te verbreken, opdat ik eindelijk waarlijk en op heilige wijze vrij worde.
Verleen barmhartiglijk, beste Jesus, dat ik, om die heilige vrijheid des harten te bewaren, standvastig en met onverschrokken gemoed stand houde in de bekoring der hei, onverwonnen en onbeweeglijk blijve door het goede en het kwade, door de woorden en daden der wereld, dat ik boven alles, wat mij overkomt, in uw allerheiligst en liefdevolst welbehagen ruste en volharde.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst hart van jesus,.
opgaande naar den tempel, ons leert te bidden.
1. Jesus. Let eens wel mijn kind, en zie, hoe mijn Hart bezorgd was, om zoowel openlijk, als in het geheim, door mijn voorbeeld de middelen ten heil en ter volmaking te leeren.
Trouwens van jongs af was ik gewoon niet
246
slechts dikwerf alleen te bidden, maar ook naar Jerusalem te gaan en openlijk in den tempel te bidden en dat wel volgens gewoonte.
Mijn kind, wat is geheel mijn leven anders zoo niet een gebed, dat mijn Hart nimmer staakte, waarmede het altijd en overal bezig was?
Waar vonden mij mijne Moeder Maria en Joseph toen zij mij verloren hadden weder, zoo niet in den tempel, het huis des gebeds ? waar vonden mij de leerlingen en vrienden, anders dan komende van het gebed, met het Hart nog biddende. Waar vonden mij zelfs mijne vijanden anders dan biddende in de eenzaamheid van Gethsemane?
Onderzoek geheel mijn leven, zie als het daglicht aan den hemel klom, vond het mij biddend en reeds den arbeid van den dag heiligend.
Was het dagwerk geëindigd, zie, terwijl geheel de natuur rustte, dan ook zag de duisternis van den nacht mij nog bidden en mijn Hart uitstorten voor mijn Vader, geen andere getuigen hebbende dan de Engelen.
Doch ook zelfs onder de bezigheden van den dag, hoe dikwerf verwijderde ik mij voor een oogenblik van de menigte: hoe dikwerf verhief ik te midden der menigte en bezigheden mijn Hart tot den Vader!
3. Dien geest des gebeds, die heilige gewoonte om te bidden, moet gij, mijn kind, met een zekere bijzondere zorg u trachten eigen te maken.
Alle Heiligen, alle navolgers der Heiligen, alle leerlingen mijns Harten, hebben die heilige en heiligmakende gewoonte aangeleerd.
Op bepaalde tijden baden zij, niet slechts met
347
den mond maar ook met den geest en met het bart: vervolgens namen zij overal, waar zij zich bevonden, in alle beschikkingen der fortuin innerlijk door het gebed tot mij hunne toevlugt, in voorspoed aan mijn Hart hunne dankbaarheid en vreugde mededeelend, in tegeiiRpoed hulp en vertroosting smeekend, in twijfelingen raad en voorzigtigheid vragend.
Zoo moet ook gij doen mijn kind, indien gij naar heiligheid streven, ja, indien gij uwe zaligheid verzekeren wilt.
3. Derhalve moet gij eiken dag met geest en hart bidden, met godsvrucht overwegen. Maar zie toe, dat uwe overweging niet veeleer eene beschouwing dan wel een gebed zij, of meer een vrome studie dan verkeer met God.
TJw geest overwege of herdenke zooveel het noodig is; doch uw hart moet oefeningen ver-rigten, nu van geloof, hoop en liefde; dan van berouw, nederigheid on zelfverloochening; nu van krachtsinspanning, van goede en vaste voornemens; dan van dankbetuiging, van vreugde of blijdschap des harten met de Engelen en Heiligen ; nu eens van onderwerping, van gelijkvormigheid aan den goddelijken wil, van zuivere liefde, die in het goddelijk welbehagen berust; dan van een andere deugd, welke dan ook ; nu moet het vurig bidden, veel bidden voor zich zei ven, veel voor anderen : voor de Kerk en hare bedienaren, voor de volmaking der heiligen, die op aarde leven, voor de volharding der regt-vaardigen voor de bekeering der zondaren, der ketters en van alle ongeloovigen.
248
Naarmate gij in het innerlijk leven voortgang hebt gemaakt, en een volmaakteren graad daarin bereikt hebt, moet gij de overweging bekorten, doch den duur der heilige gewaarwordingen verlengen, opdat gij van harte met mij handelt door oefeningen en smeekingen of eindelijk door eenvoudige overgave aan de goddelijke vereeniging.
Zoo moet gij overwegen, mijn kind, zoo bidden ; en onthoudt wel, hetzij gij met den geest, hetzij gij met den mond bidt, dat het hart steeds waken moet, opdat elk gebed en elke smeeking met aandacht en godsvrucht geschiede.
En indien gij ook zoo goed niet kunt bidden als gij wel wenscht, wil daarom uw geloof niet gering achten of verwaarloozen. Voorwaar, ik acht het niet gering, ik verwaarloos het niet.
Doe met goeden wil, wat gij kunt; indien gij dat doet, houd u dan overtuigd, dat gij goed en op verdienstelijke wijze bidt, en dat gij zoo wel in de deugd als in het gebed voortgang zult maken.
4. Stel u niet tevreden mijn kind, met op een zeker bepaalden tijd te bidden, want gij moet altijd bidden en niet ophouden. Zie, dat is een zoet gebod van mij, waardoor gij mij als een Vader nadert, en ten allen tijde als een kind met mij kunt omgaan.
Zie, overal vertoonen zich beletselen, van binnen en van buiten, overal bekoringen, openlijk en in het geheim; overal gevaren, waardoor de kroon der volharding toegezegd, kan worden verloren. Derhalve is de genade zeer noodzakelijk, die evenwel gewoonlijk niet op bijzondere wijze wordt gegeven, dan aan hen die bidden.
249
Van Let gebed hangt dus bijna alles af; zonder het gebed is het kwaad zonder geneesmiddel, het goede vol gevaren; doch hem, die bidt, strekt gewoonlijk en het kwaad en het goed ten voor-deele.
Nergens anders mijn kind, dan in het gebed, zult gij de ware kennis van mij en van u zeiven opdoen; en dus zonder het gebed, zult gij de ware nederigheid en de liefde nimmer verkrijgen.
Zonder het gebed zult gij nooit mijn Hart goed kennen, zult gij nooit zijn geest bezitten. Zonder het gebed zult gij in vele zaken de bedoeling mijns Harten niet begrijpen, en wat gevaarlijker is, mijn Hart afmeten naar het uwe.
Als gij in bezigheden tot het gebed uw toe-vlugt neemt, zal het dikwerf gebeuren, dat gij daarover geheel anders oordeelt, dan gij vroeger oordeeldet; omdat het licht der goddelijke genade, dat tijdens het gebed der ziel wordt ingestort, oneindig zuiverder is dan het licht der menschelijke rede.
Dikwerf zult gij bespeuren, dat de natuur do bron is van hetgeen gij aan de genade geloofdet ontsproten; wat gij deugd waandet, zult gij somtijds als eigenliefde erkennen; wat gij meendet, dat tot mijne meerdere glorie moest verstrekken, zult gij niet zelden ontwaren, als dienstig aan uwe geheime hoovaardigheid.
5. De inwendige mensch neemt in moeijelijk-heden eerst tot mij zijn toevlugt en vraagt om hulp; daarom wordt hij verligt en verkrijgt hij dikwijls bijzondere gunsten; terwijl hij daarentegen, die zich eerst tot de menschen wendt.
250
niet zelden de moerjelijkheden verzwaart in plaats van ze te verligten, totdat hij in zich zeiven gekeerd tot mij komt, zonder wien alle beraadslagingen der menschen het zieke hart geene hulp bieden.
Mijn kind, indien gij tot mijn Hart komt, zoo dikwerf gij droevig zijt, dan zal het niet noodig zijn voor u, om naar menschelijke vertroosting te vragen; gij zult ondervinden, dat een druppel van mijne vertroosting zoeter en krachtiger is, dan alle stroomen van de troostwoorden der menschen.
En indien ik u somtijds, mij ter eere of tot uw voordeel niet de minste gevoelige vertroosting doe smaken, zult gij evenwel immer in mijn Hart troost vinden, of wel door u aan mijn welbehagen te onderwerpen of door den bijstand der genade te ontvangen.
Deze heilige onderwerping namelijk, ofschoon zij ook van den eenen kant tegen de zinnen strijdt en haar bitter smaakt, wordt evenwel van den anderen kant door de genade zoo bovenzinnelijk zoet, dat niemand, die het niet heeft ondervonden, dit begrijpen kan.
6. Wanneer een man des gebeds bekoord wordt, dan wordt hij meer met mij vereenigd, niet ter neêr geslagen maar verheven; hij wordt niet bedroefd maar verheugd, niet tot wankelen gebragt maar bevestigd.
Indien gij somtijds door een storm overvallen, of ook in dikke duisternissen gewikkeld wordt, wend u tot mij, die bij u ben en hecht vol vertrouwen aan mij uw hart: te midden van de
251
woede en den nacht des storms zult gij veilig zijn, en dikwerf getroffen worden door een straal van het liefelijkst licht, waardoor gij zien zult, dat hetgeen gij eerst als uw verderf beschouwdet, niets beteekent of u zelfs tot voordeel strekt.
Als gij willens zijt iets te zeggen of te doen en er bij n aarzeling of twijfel ontstaat, of het wel geoorloofd is, luister dan in u zei ven keerend naar mijnen Geest, en indien gij zoo in uw binnenste tot mij uw toevlugt nemend, geleerd zult hebben de goddelijke ingevingen te onderscheiden, dan zult gij niet onduidelijk eene beslissing vernemen, die gij veilig volgen kunt.
De ziel, die gewend is tot mij hare toevlugt te nemen, heeft overal haar beschermer, haar raadgever en vertrooster bij zich, wien zij niet slechts in de eenzaamheid, maar ook in het verkeer met den naaste van harte weet en wenscht aan te roepen en te rade te nemen.
7. Daarnaar mijn kind, moet gij streven, daarom n alle inspanning getroosten om die heilige gewoonte te verkrijgen, van namelijk tot mijn Hart uwe toevlugt te nemen, naar mij als naar uw middenpunt te streven, u inwendig met mij bezig te houden, met mij in het gebed te verkeeren. Dat is de geest des gebeds, die eenmaal verworven, u als een vriend in de eenzaamheid zal ontspannen, in de wereld zal bewaren, in tegenspoed troosten, in voorspoed matigen, in gevaren beschermen, die overal u van dienste, tot de heiligheid zal geleiden.
De leebling. Dat, o Heer, is vooral verlan-genswaardig, dat het hoogste goed: ja, dat schijnt
252
mij toe, een der voornaamste geheimen van het innerlijk leven uit te maken. Doch op welke wijze, bid ik IJ, moet ik mij deze heilige gewoonte eigen maken.
Jesus. Vooreerst, mijn kind, de gave des ge-beds, die beste gave, welke alle andere gunsten in zich bevat, moet gij dikwijls vragen; door het gebed wordt al het overige, maar bovenal do gave des gebeds verkregen.
Vervolgens is het een goede raad, zeer geschikt om de gewoonte van bidden te verkrijgen, dat gij zoo veel mogelijk zoo uwe bezigheden inrigt, dat er nimmer veel tijdruimte verloope, waarin gij niet gedurende eenige oogenblikken of gedurende eenig vast bepaalden tijd, met mij door de een of andere geestelijke oefening bezig zijt.
Vervolgens moet gij van de bekoringen en moeijelijkheden, die gij zoowel inwendig als uitwendig ondervindt, gebruik maken, als van zoo vele aansporingen, omutot mij te wenden, om mij uwe liefde te betuigen, genade te vragen en het voornemen uwer getrouwheid te hernieuwen.
Eindelijk moet gij in herhaalde pogingen volharden, totdat gij u aan het gebruik des gebeds hebt gewoon gemaakt, en zooals een kind tot zijne ouders, niet krachtens rede of overdenking, maar als van zelf in al wat er gebeurt, tot mij uwe toevlugt neemt.
8. Moed gevat, mijn kind, spaar geen moeite en geen ijver, om u deze wetenschap der uitverkorenen te verwerven, die het voorwerp der verlangens van al de leerlingen mijns harten is. Zoo veel is zij waard en nog meer!
253
Trouwens in het gebed is hulp in behoeften; daarin is herstel van gebreken; daarin een middel van vooruitgang; daarin de zekere hoop der volharding, daarin is alles, wat ons dienstig is.
Het gebed is de verzadiging van hen, die hongeren en dorsten naar de regtvaardigheid; het gebed is de wellust der zuivere zielen; het gebed eindelijk is de bezigheid en de rust tevens der Heiligen.
Als gij bidt, dient en verheerlijkt gij mij en doet gij op aarde, wat de Engelen en Heiligen in den Hemel doen en wat u eens zalig moet bezig houden gedurende de blijde eeuwigheid.
9. De leerlikg. Honigzoet is het, o Heer Jesus, wat gij ovor het heilig gebed Jeert; het vervult het hart met zalving en met liefde voor het gebed.
Zie Heer, ik zal bidden, zooveel ik kan; ik zal bidden met den geest, met het hart, met den mond. Help mij door uwe genade.
Ja, ik smeek U ter liefde van uw allerheiligst Hart, verleen mij den geest des gebeds, opdat het gebed zoo veelvormig als het is, ook mijn leven uitmake.
Ik vraag u geene buitengewone gaven, niet de gave der voorzegging, niet de gave van wonderen ; verleen ze aan hen, aan wien Gij ze in uwe welwillendheid goedvindt te schenken; ik zal hen nimmer benijden.
Maar dit vraag ik smeekcnd, wil mij dit ver-leenen, ik bid het U, namelijk den geest des gebeds, de gave, die bij mij geldt boven alle andere gaven.
254
Daardoor bezit ik alle goederen, daardoor heb ik toegang tot de bron van alle goed; daardoor toegang tot uw Hart zeiven.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
ovee de liefde tot de eenzaamheid naak het voorbeeld van het allerheiligste hart van jesus wonende te nazareth.
1. Jesus. Mijn kind, nadat ik te Jeruzalem met de zaken die mijn Vader betroffen, zoolang was bezig geweest als de Vader zelf het wilde, keerde ik terug en ging ik naar Nazareth en daar verborgen levend, nam ik toe in behagelijkheid bij God en bij de menschen.
Begrijp dit mijn verborgen leven: onderzoek leergierig de gewaarwordingen mijns Harten, en draag ijverig zorg, ze na te volgen.
Gij zult zien, hoe ik met een opgeruimd gelaat en met een blij Hart nu eens te huis werkzaam ben in verschillende bedieningen en zaken, dan wederom buiten met verschillenden arbeid bezig ben; immer tot alles bereid; overal onderworpen; altijd en overal een schouwspel leverend vol behagelijkheid aan God den Vader, aan mijne maagdelijke Moeder en Joseph en aan de Engelen, die er met verwondering op staarden.
Zie hoe de Zoon van God gedurende zoo langen tijd werkzaam was ! Zie hoe hij opgroeide als eene lelie in de dalen, verborgen wel is waar
255
voor de wereld, maar bekend en bemind in den hemel.
2. Het verwondere u niet, mijn kind, dat ik zoo vele jaren in de eenzaamheid doorbragt en eerst na een geruim tijdsverloop voor de wereld optrad. Dit voorbeeld van mij, deze inwendige liefde voor de eenzaamheid, is den stervelingen bovenal noodzakelijk.
Trouwens de menschen, die geene liefde voor de eenzaamheid bezitten, geven zich met geheel hun bedorven natuur aan het uiterlijke over: eenigen toch volgen hunne eigenliefde langs ingebeelde wegen en door vreemde middelen ter zaligheid en ter volmaking, waardoor zij misleid worden en jammerlijk den geest hunner roeping en van hunnen levensstaat verliezen; anderen wederom luisteren naar hunne verborgene hoo-vaardigheid, ondernemen zaken en oefenen bedieningen uit zonder de voldoende voorbereiding, zonder goede orde, niet mijne eer maar hun eigenbelang zoekende.
Daarom dwalen zij af van den waren weg, dewijl zij wegens het aanhoudend gedruisch en de oplettendheid aan het uiterlijke verleend, geen opmerkzaamheid aan de goddelijke inspraken schenken, storten zij van de eene dwaling in de andere, geraken zij meer en meer in begoochelingen verstrikt en maken zij ten laatste alle middelen ten heil en tot volmaking voor zich vruchteloos.
3. Om den mensch voor zulke kwalen te behoeden, hem den veiligen weg des heiJs te leeren bewandelen en hem te toonen, waarin de ware
256
volmaaktheid bestaat, daartoe dient het voorbeeld van mijn verborgen en innerlijk leven.
Wat schittert of schoon klinkt, wat de bewondering of de aandacht der menschen op de een of andere wijze opwekt, dat zien gewoonlijk velen voor meer volmaakt aan, als ware het geschikter en beter om God te verheerlijken en den naaste voor te lichten.
Doch welke dwaling! welk zinsbedrog! want alles heeft in geheime hoovaardij zijn oorsprong en in de eigenliefde zijne voltooijing.
Neen waarlijk, de volmaaktheid, uit het voorbeeld door mijn Hart gegeven, gelijk blijkt, bestaat in het vervullen van het goddelijk welbehagen met nederigheid en liefde.
Doch zonder de liefde voor de eenzaamheid is de mensch niet gewoon altijd den goddel ij-keu wil wel te begrijpen, noch de nederigheid te behouden noch de ware, niet de ingebeelde liefde te bewaren.
Bid derhalve, mijn kind, opdat gij de liefde voor de eenzaamheid verkrijgen en aan moogt kweeken. Het is een goed van zooveel belang, dat er naauwelijks iets anders gevonden wordt, meer geschikt, om met den goeden geest te handelen en met dien zelfden geest te bidden.
Onderzoek het leven van alle Heiligen en gij zult er geen onder hen vinden, die de heilige eenzaamheid niet heeft lief gehad.
4. Vervolgens staat de eenzaamheid, die de geloovigen moeten beminnen, in verhouding tot den staat en tot de betrekking, welke zij beleven. Daarom kan het gebeuren dat, hetgeen in den
257
een prijzenswaardig is, in den ander veroordeeld moet worden.
Deze echter is de ware grondregel voor elke getrouwe ziel, in welken levensstaat of in welke betrekking zij zich bevinde, deze is de ware wijze: den eenzaamheid zoo lief te hebben, dat zij na alles wat ambt of bediening vergen, wel volbracht te hebben, met mij zich van de menigte afzondere, zich bjj mij wederom verzamele, tot dat zij door den goddelijken wil weder elders wordt geroepen.
Indien gij u onttrekt aan overvloedige bijeenkomsten, aan nuttelooze zamenspraken, aan het ijdel gedrnisch der wereld, eindelijk aan zaken, die u niet aangaan, dan zult gij dikwerf den tijd hebben, om alleen met mij bezig te zijn.
Doch als gij u van het verkeer met de men-schen tot de eenzaamheid begeeft, wil dan niet alleen menschen verlaten terwijl gij de zaken met u neemt.
Trouwens er zijn er; die in de eenzaamheid niet minder verstrooid of uitgelaten zijn dan in het verkeer met de menschen: omdat zij aan het rondzwerven der verbeelding, aan de nieuwsgierigheid des verstands of aan de eigenzinnigheid van den wil den teugel vieren.
Gij moet vooral alleen beschikbaren tijd goed regelen zoo, dat elke tijdsruimte hare bepaalde bezigheid hebbe aangewezen, opdat gij doorverveling den lust niet verliezet noch den tijd doorbrengt met te beraadslagen hoe gij dien doorbrengen zult.
Van zeer veel belang is het in alle zaken de
17
258
orde te bewaren: zij verjaagt den lediggang en de verveling, behoedt u voor vele bekoringen en moeijelijkheden, zij stelt u in staat vele zaken met gemak wel te verrigten en eindelijk zij doet u voor mij leven.
Hij, die in de tegenwoordigheid der Engelen met mij alleen is, herstelt het verledene of bevestigt daarvan het goede, en terugziende op zich zeiven en op zijne daden, doet hij kennis op omtrent zeer vele zaken. Immers niet de langdurigheid van tijd of het veelvuldig getal der dingen maar wel de zuiverheid der overweging en des gebeds maakt den mensch waarlijk een man van ondervinding.
Afgezonderd van het gedruisch der wereld, wint hij den verloren vrede weder, of versterkt hem, als hij dien heeft behouden; hij geniet het bezoek van velerlei genade en maakt te voren reeds goede beschikkingen omtrent hetgeen hij later met vrucht en verdiensten ten uitvoer zal brengen.
Waardoor mijn kind, zoo niet door de ver-eeniging met mij, blijven de innerlijk levende menschen zich in moeijelijke omstandigheden zoo meester, dat zij veler bewondering wekken; waardoor anders blijven zij zoo standvastig, dat zij met de grootste onverschrokkenheid volvoeren, wat zij zich eenmaal hebben voorgenomen?
Hoe vele gebreken zult gij vermijden, hoe vele deugden ook beoefenen, als gij de eenzaamheid in eere houdt!
Alle ware leerlingen mijns Harten hebben zich altjjd overtuigd gehouden, dat zij des te nader
359
bij mijn Hart waren, naarmate zij meer van de schepselen verwijderd waren.
6. Mijn kind, als gij waarlijk nederig waart, dan zoudt gij de eenzaamheid liefhebben, trouwens de nederigheid wenscht zooveel het geoorloofd is, verborgen te blijven, zij vreest bekend te worden.
En indien gij waarlijk ontstoken waart door de goddelijke liefde, dan zoudtgij naar de eenzaamheid haken; want de vlam der liefde aan eiken adem blootgesteld, wordt ligtelijk uitgedoofd, als zij niet dikwijls in de eenzaamheid nieuw voedsel ontvangt.
Of, wat erger is, de liefde, die zich altijd uiterlijk toont, wordt langzamerhand gekleurde zinnelijkheid.
De eenzaamheid goed doorgebragt en ondergeschikt gemaakt aan de omstandigheden van een ieders levensstaat, wordt trapsgewijze zoeter en brengt ontelbare goederen voort.
Trouwens zij is de bewaardster der onschuld, het verblijf van den vrede, de woning van het innerlijk leven, de school der heiligheid, de woonplaats der hemelsche geheimen, en het uitgezochte middel, om met God te verkeeren.
Wilt gij deze vruchten genieten, heb dan de eenzaamheid lief: herhaaldelijk zal ik u uitnoo-digen, dikwijls zal ik u daarheen geleiden en daar tot u hart spreken.
7. Wil u van de liefde voor de heilige eenzaamheid niet laten afschrikken, als gij somtijds wegens het beminnen der afzondering, door de menschen gelaakt wordt. Laat de lakers spreken, wat u betreft, streef naar het goede.
260
Indien grj uw leven overeenkomstig het verlangen der menschen zoudt willen regelen, dan zoudt gij zoo vele verschillende gedaanten moeten aannemen, als gij menschen ontmoet, omdat er zoo vele zinnen als zoovele hoofden zijn.
Als u de goddelijke wil niet te kennen geeft, dat gij met de menschen moet zijn, blijf dan met mij alleen.
Zoo volharden de Heiligen, den stervelingen onbekend, tot hun laatsten ademtogt in de eenzaamheid, tenzij zij door den goddelijken wil daaruit worden teruggeroepen.
Evenwel mijn kind, zoo dikwerf ik u door de openbaring van mijnen wil, op welke wijze ook, tot iets zend, dan moet gij de eenzaamheid verlaten met het zelfde gemak en met de zelfde vrijheid des geestes, waarmede gij haar zijtin-getreden.
Als ik gebied, dan moet gij, met welk goed werk gij u ook bezig houdt, dit terstond laten rusten of het liever in een beter werk verandoren door u, zonder eenig teeken van weerzin te geven, bereidvaardig naar hetgeen u te doen voorkomt te schikken.
Wil u niet zoo zeer door een vooraf gestelden gedragsregel als wel door den goddelijken wil verbinden, om zoodoende de godsvrucht niet lastig en hatelijk te maken door eene valschenaauw-gezetheid en eene ongeregelde gestrengheid.
Indien gij den waarlijk innerlijken geest van mijn Hart zult hebben aangeleerd, dan zult gij beide uitersten vermijden en veilig den middenweg bewandelen.
261
Gij moogt dus die uiterlijk gezinden niet navolgen, die den tijd, in de eenzaamheid door-gebragt, bijna als verloren beschouwen of het innerlijke niet naar hunnen smaak vinden, en altijd een voorwendsel verzinnen, om zich geheel aan het uiterlijke over te geven, zich mengen in de zaken van anderen, dikwerf verzuimen, wat zij moesten doen en dikwijls doen, wat zij verpligt waren na te laten.
Wil evenmin de voetstappen drukken van hen, die ter verkrijging der godsvrucht al het uiterlijke verwaarloozen, zich in de eenzaamheid met gesloten deuren zoo afzonderen, dat noch de uitnoodiging van mijnen Geest, noch de liefde, noch de gehoorzaamheid in staat is hen daaruit te voorschijn te roepen. Indien hen de noodzakelijkheid somtijds er uitdrijft of hen stoort, dan worden zij verontwaardigd, dan zijn zij gemelijk en stuursch.
Wat u betreft, mijn kind, volg den goddel ij ken wil: wensch gaarne u met mij in de eenzaamheid te bevinden overeenkomstig mijn welbehagen; en als mijn wil verlangt, dat gij u met do schepselen bezig houdt, wil dan met hen verkeeren uit liefde tot mij.
8. De leerling. O heilige eenzaamheid! van hoe vele en van welke groote goederen vloeit zij over!
Hebt gij dat begrepen, mijne ziel ? Vlugt dan dikwijls naar de eenzaamheid; tracht daarnaar zooveel het u geoorloofd is; ontvlugt daar dikwijls het gedruisch, zij het ook slechts voor een oogenblik, maar doe het meer met het hart dan met het ligchaam.
263
Schep daarin wederom adem; verkwik u daar, neem daar toe in de genade en houd u daar in het gezelschap der Engelen met uwen Beminde bezig.
O Beminde mijns harten, allerliefste Jesus! Geef bid ik U, en kweek in mij aan de liefde voor de heilige eenzaamheid, waarin ik U zal vinden, U genieten, met U eeuwig zalig zal zijn.
Want het onderhoud met ü sluit geen bitterheid in zich, zooals dikwijls de omgang met de menschen, en de verveling is vreemd aan uwe gastmalen; maar geestelijke blijdschap, zuivere vreugde, goddelijke zoetheid gaat daarmede gepaard.
VIJFTIENDE HOOEDSTUK.
over de goddelijke tegenwoobdigheid, waarin wij door het voorbeeld van het allerheiligst hart van jesus bij zijnen doop geleerd worden tb leven.
1. Jesus. Mijn kind, toen ik ongeveer den ouderdom van dertig jaren bereikt had, verliet ik, door den wil van God mijnen Vader gezonden, Nazareth en kwam ik bij den Jordaan, om gedoopt te worden.
Doch zoodra ik het doopsel had ontvangen, verwijderde ik mij uit het water en zette mij tot het gebed. En zie, mijn kind, toen ik bad,
263
omgeven door een groote menschenmenigte, daar werd de hemel geopend en de heilige Geest daalde onder de gedaante eener duive op mij neder, en er werd eene stem gehoord, die zeide: Deze is mijn welbeminde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb.
Welk eene plegtigheid, mijn kind! hoe roemvol! doch zij had niet plaats om mijnent wille. Trouwens, niet om mij deed die stom zich hoo-ren, maar om do menschen, opdat zij mij als hun Verlosser zouden erkennen en in mij geloo-vende, op mij hopende en mij beminnende, in mij het eeuwig leven mogten bezitten.
Ik toch had dat uiterlijke niet noodig. Want wat in het doopsel met mij zigtbaar geschiedde, dat genoot ik ten allen tijde op onzigtbare wijze. Altijd en overal is de Vader en de Heilige Geest met mij.
Mijn Hart bezat in zijn binnenste altoos alle volheid; daarin genoot het in de ruimste mate; daarin verblijdde het zich op de hoogst mogelijke wijze.
Mijn Hart, vereenigd als het is met de Godheid, leefde door liefde en daad altijd in hare tegenwoordigheid, leefde altijd als in haar verslonden.
2. Streef dit voorbeeld van mijn Hart, miju kind, zooveel mogelijk na. Eu daarover heb ik u veel zoets en troostvols te zeggen.
Dit zij uw streven, mijn kind: steeds de goddelijke tegenwoordigheid te genieten, en overal onder het oog van mij, uwen God en Zaligmaker, te leven.
264
Als gij mij bemint, dan zult gij er uw genot in vinden, te wandelen voor mijn aanschijn en mijne tegenwoordigheid te genieten.
Trouwens, heeft men ooit gehoord, of is het ooit gebeurd, dat iemand niet gaarne in de tegenwoordigheid was van hem, wien hij beminde?
Zie altijd en overal bij u, voor zooverre ik een goddelijk persoon ben, verlies ik u nimmer uit mijne oogen.
Ja waarlijk, geen schepsel is er onzigtbaar voor mijn aanschijn. Overal beschouwen mijne oogen de goeden en de kwaden en doordringen zij het hart van een ieder in het bijzonder.
Wie kan zich voor mijne blikken verbergen? Moge iemand zich in de duisternissen begeven, moge hij zich in de eenzaamheid der woestijn verschuilen, moge hij zich in de diepte der aarde of der zee verbergen, ja tot in de hel afdalen, overal zijn mijne oogen op hem gevestigd.
Zoozeer, mijn kind, ben ik bij allen en bij een ieder tegenwoordig, dat ik een iegelyk met mijn almagtige hand kan bereiken, hetzij om hem te bedwingen of te straffen, hetzij om hem te helpen of te beloonen.
3. Doch ook bij u ben ik tegenwoordig niet slechts met geheel mijne Godheid, maar ook met de beminnelijkheid mijner Menschheid, in het heilig Tabernakel.
Waar gij u dus wendt, hetzij ter regter- of ter linkerzijde, waar gij ook zijt, of in uw vaderland of in den vreemde ; overal waar mijn heilig Sacrament verwijlt, daar ben ik met u, met mijne Godheid, met mijne ziel en met mijn ligchaam.
265
lot Daar vindt gij mij met hetzelfde gelaat, met
en de zelfde oogen, met de zelfde lippen, met de zelfde ooren, ja met dezelfde genegenheden des iet Harten tegenwoordig, waarmede ik weleer met te- de Apostelen en nu met de Engelen en Heiligen e? in den hemel tegenwoordig ben. en Bevat, mijn kind, geheel het geheim der liefde,
lit Zie, in het heilig tabernakel ben ik immers bij u, waar gij ook zijt, met de liefde mijns Harten, ar Immers mijn Hart houdt zich met u bezig; met ie mijne liefde vervolg ik u overal, m 4. Hoe kunt gij mij dan vergeten? Hoe is
het mogelijk, dat gij u met mijne liefde niet bezig a? houdt ? — Hoe kunt gij dan met den geest of n, met het hart u van mij verwijderen ? in Dan, mijn kind, wandelt gij waarlijk voor mijn
Ie aanschijn, als uw geest of met de daad of ten-i, gevolge uwer goede meening zich mijner tegenwoordigheid indachtig is, en uw hart door n liefde jegens mij, die met u ben, wordt bezig n gehouden.
e Er zijn echter zekere graden in deze goddelijke
1- tegenwoordigheid, die de ingekeerde zielen in
hun hart stellen, en waardoor zij meer en meer t tot mij naderen.
t De eerste namenlijk bestaat hierin, dat de
t mensch, krachtens zijne oogenblikkelijke op
merkzaamheid of ten minste krachtens een vroe-f ger gemaakte meening, zoo ingekeerd leeft, dat hij alles doet op eene wijze mijner tegenwoor-f digheid waardig, en zich daarenboven herhaal-
) delijk met de daad tot mij wendt.
De tweede: als iemand, na zijn hart van alle
266
ongeregelde genegenheid gezuiverd en tot een kunn
bijzonder heiligdom aan mij toegewijd te hebben, gij
godvruchtig oplet en luistert, wat ik innerlijk ooge
spreek en bereid is, om aan mijne inspraken kerdlt;
Eindelijk; als de ingekeerde ziel in mij op scho
zekere wijze verslonden, zoo voor mij leeft, dat D
zij gewend is niet anders aan zich zelve te den- ben
ken, dan in mij, niet anders dan in mij zich zelve Wal
te beminnen, steeds in mij te rusten als het ware zonf
door goddelijke en zoete vereeniging, en mijne en (
tegenwoordigheid te genieten op eene volmaaktere spn
wijze dan de vogel de lucht geniet, waarin bij A
vliegt, of de gezonde de gezondheid, waarin sch(
Deze vereeniging toch, welke alle begrip te de
boven gaat, is het toppunt der goddelijke veree- dez
niging, waartoe de zielen, die waarlijk zuiver zijn gij
en zich door edelmoedige, zoowol inwendige als val
uitwendige offers, geschikt maakten, met ge- zon
heel haar hart aan de schepselen en aan zich 1
zeiven vaarwel zeiden om mij alleen aan te en
hangen, door de hulp der genade gewoonlijk zul
5. Mijn kind, de berinnering mijner tegen- dij woordigheid is het krachtdadigste middel om de
zonden te vermijden. Wie toch, denkende onder mi
mijne goddelijke oogen te zijn, zoude hem durven nii
beleedigen, die op den zelfden oogenblik en ziel de
en ligchaam kan nederstorten in de hel ? ke
Indien gij met uw eigene oogen mij in zinne-
Igke gedaante tegenwoordig zaagt, mijn kind, m zoudt gij dan willen, zoudt gij dan de zonden
267
een kunnen bedrijven zelfs voor mijne oogen? Zoudt
jben. gij u dan niet goed gedragen ? Doch met de
^rlijk oogen des geloofs ziet gij mij helderder en ze-
aken kerder bij u tegenwoordig dan wanneer gij mij alleen met de oogen des ligchaams zoudet aaa-
Ü op schouwen.
, dat Denk er aan en wensch gaarne, dat ik bij u
den- ben en gij zult in eeuwigheid niet zondigen.
;elve Wat toch is de oorzaak dat de hemellingen niet
vare zondigen kunnen ? Is het niet het aanschouwen
ijjne en de liefde der Godheid, en wat daaruit voort-
tere spruit.
1 hij Als uw geest door het geloof uwen God aan-
irin schouwt, als uw hart hem bemint, dan zult gij zulk eene Majesteit niet hoonen. Hoewel ook
'te de natuur zwak is en ten val overhelt, toch zal ree- ^ deze aanschouwing van God niet gedoogen, dat
zijn gij u bedriegt, noch die liefde toelaten dat gij
als valt. Trouwens een ieder, die daarin verblijft,
ge- zondigt niet.
ich Derhalve, mijn kind, zoolang gij in het geloof
te en in de liefde voor mijn aanschijn wandelt,
lijk zult gij niet kunnen zondigen, niet wegens uwe natuur maar ter oorzake van mijne tegenwoor-
in- digheid.
de En indien gij zondigt, ja als gij het plan
ier maakt om te zondigen, dan aanschouwt gij God
en niet door het geloof, dan kent gij hem niet door
iel de liefde. Een ieder toch die zondigt, ziet en
kent hem niet.
■e- 6. Wat ten laatste is er aangenamer, dan
'd, mijne tegenwoordigheid? Wat zoeter? Wat van
en meer nut voor alle dingen ? Is zij geen aange-
268
naam paradijs? Trouwens wien de Engelen en Heiligen van aanschijn tot aanschijn aanschouwen, wien zij in waarheid bezitten in den hemel, dien zelfden aanschouwt gij op aarde door het geloof, dien zelfden geniet gij door de liefde en neemt daardoor toe in verdiensten.
Zonder de oefening van u in Gods tegenwoordigheid te houden, wordt de eenzaamheid gevaarlijk en de omgang met de menschen gewoonlijk nadeelig. Door haar echter worden beiden gewoonlijk gesteund en geheiligd.
Gij zult naauwelijks eene oefening van godsvrucht vinden, die zoo vele, zoo verscheidene en veelvoudige daden van deugden in zich bevat als deze oefening om in Gods tegenwoordigheid te wandelen.
Moed dan gevat, mijn kind; tracht met godsvrucht en ijver u de gewoonte eigen te maken, om in mijne tegenwoordigheid te leven. Hebt gij haar verworven, dan zal zij in gevaren uwe beschermster, in duisternissen uw licht, in de eenzaamheid uw troost zijn; in de wereld u bewaren, overal u de deugd doen beoefenen, overal u met God doen verkeeren.
7. De leerling. Maar goede Meester, zoetste Jesus, zeg mij, hoe zal ik mij die heilige gewoonte eigen maken ?
Jesus. Voor alles, mijn kind, moet gij dikwijls bidden, met vuur de genade vragen, die u opwekt, om u met een levendig geloof en met eene liefde vol vertrouwen aan de goddelijke tegenwoordigheid te herinneren.
Doch ook de zinnen moet gij onder bedwang
269
brengen ; de ongeregelde neiging, om al wat buiten u is te zien, moet gij versterven.
Vervolgens moet gij uwe innerlijke vermogens bewaken ; gij moet uwen geest niet slechts booze maar ook de nuttelooze gedachten ontzeggen en uw hart aan alle ijdele en nuttelooze bezigheden onttrekken.
Vervolgens moet gij trachten u herhaaldelijk tot mij te wenden door korte en vurige verzuchtingen, die te beter voor u zullen zijn, naar mate zij meer aan den toestand of de omstandigheden, waarin uwe ziel verkeert, beantwoorden.
Eindelijk, mijn kind, moet gij in alle zigtbare dingen mij den Onzigtbare, den Beminde uws harten, zoeken.
Zullen zelfs de schepselen u niet van alle zijden aan mijne tegenwoordigheid herinneren ? Verhef uwe oogen en werp ze eens in het rond en zie hoe alles op zijne wijze mijne tegenwoordigheid verkondigt.
Verkondigen haar niet de onbewolkte hemel en zelfs de storm! niet de vruchten en de bloemen ? niet de vertroostingen en de wederwaardigheden ? niet de deugden en de bronnen der genade ?
Mijn kind, indien gij een innerlijk leerling mijns Harten zult zijn, dan zal alles, wat gij ontmoet, strekken, om u mijne tegenwoordigheid in het geheugen te roepen en te doen beminnen.
Overal zult gij mij bespeuren; en door alles zult gij voortwandelen tot mij, in wien gij alleen rusten en u verblijden zult.
8. De leerling. O Heer, onzigtbare en alziende
270
God, onbevattelijk en overal tegenwoordig! waar zal ik uw aanschijn ontvlngten ?
Zie, als ik klim tot in den hemel, Gij zjjt daar; als ik neerdaal in de hel, ook daar zijt Gij. Mogt ik ook bij het morgenkrieken vleugelen nemen en de uiteinden der zee tot mijne woonplaats zoeken, daar nog zal uwe hand mij terugleiden en vasthouden.
Voor uw aanschijn verliezen de schaduwen hare duisternis ; de nacht is voor U den dag gelijkend. Overal ben ik voor uw aanschijn, innerlijk, zoo min als uiterlijk voor uwe oogen verborgen.
9. Zoo zijt Gij dus altijd bij mij tegenwoordig. Welke zoete gedachte! welke groote vertroosting! welk een beweegreden tot vertrouwen ! welk eene aansporing tot liefde.
Doch waarheen ik mij ook wend, overal wekken de schepselen mijn geloof, overal herinneren zij mij uwe tegenwoordigheid, uwe magt, uwe liefde, uwe beminnelijkheid. Trouwens als de schaduw van het voorwerp zoo liefelijk, zoo schoon, zoo goed is, wat moet het voorwerp zelf dan niet zijn?
Zie, hoe blijde is dit schepsel, hoe krachtig een ander; hoe schoon deze; hoe goed wederom gene; doch onvergelijkelijk blijder en tevens krachtiger, schooner en beminnelijker en onder alle opzigten beter zijt Gij, o mijn Beminde, wien mijne ziel lief heeft !
O Jesus, God en mijn Zaligmaker, lieflijk paradijs des harten! geef, dat ik altjjd en overal aan ü denke, ü altijd en overal als bij mij tegenwoordig beminne.
271
Maak mijn bait voor TJ tot een zuivere en heilige woning, waarin ik U vinden, bezitten, genieten moge tot heiliging mijner ziel en tot eeuwige glorie uws Harten.
dat het allerheiligst hart van jesus, in de woestijn bekoord, ons leert altoos den vrede des harten te bewaren.
1. Jesds. Mijn kind, toen ik mij van den Jordaan verwijderde, werd ik door den Geest in de woestijn geleid. Ziedaar een schouwspel, dat zelfs de Engelen in verrukking bragt.
Want zie, afgesloten van alle menschelijke verkeer, tusschen de wilde dieren der woestenij verblijvend, bragt ik in vasten en gestrengheid, in de wisselingen van het weder de dagen en de nachten door.
Doch mijn Hart was in goddelijke vereeni-niging met den hemelscben Vader, in verhevene beschouwing en het gebed aanhoudend bezig.
Intusschen door de wereld vergeten of wel beleedigd, werd ik daarenboven op wonderlijke wijze door satan gekweld ; ik werd zelfs door hem opgenomen, naar elders verplaatst op verschillende en zeer hevige wijze bekoord.
Wat echter bragt mij er toe om dit alles te ondergaan, zoo niet de liefde mijns Harten,
272
om u, mijn kind, te troosten en door mijn voorbeeld te onderwijzen.
Daardoor onderrigt en aangemoedigd, zult gij u niet verwonderen als gij in uwen staat door den duivel bekoord of door de wereld gekweld wordt ; en gij zult noch door menschelijke gebeurtenissen noch door de beproevingen des duivels den vrede verliezen.
Niets van dit alles was in staat mijn Hart te verontrusten of te bewegen; neen altijd kalm en tevreden, met ernstigen wil zich van het voorgestelde verwijderend, klopte het voort in vrede.
2. Dezen heiligen vrede des harten moet gij, mijn kind, met allen toeleg zoeken en met alle zorg trachten te verkrijgen.
Zalig de goede ziel, die zich in den waren vrede bewaart! Daarin zetel ik als in mijn rijk; in haar hart schep ik behagen als ware ze mijn troon.
Mijn Hart houdt er van zich mede te deelen aan een kalm hart; omdat daarin zijn inspraken aangehoord, behartigd worden en vruchten dragen.
Wilt gij zoo min mogelijk feilen begaan, wilt gij uit uwe misslagen zeiven voordeel trekken, wilt gij de deugden wel beoefenen, bewaar dan den vrede des harten.
Wilt gij aan de bekoringen des duivels met vrucht weerstand bieden en de boosaardige pogingen der hel verijdelen, blijft dan in vrede en volhard daarin.
3. Wel wetend, dat hij weinig vermag tegen de ziel, zoolang deze zich in den heiligen vrede
273
roor- bewaart, tracht de vijand haar op allerlei wijze
te verontrusten.
It gij Met dat doel, verzint on zet hij somtijds alles door in beweging: hij wekt de verbeelding op, lokt weid de hartstogten, geeft vele ingevingen, die nu ge- met deze dan wederom met gene deugd in strijd des zijn, soms kwelt hij haar door vleitaal, soms door schrik; somtijds houdt hij hardnekkig vol. ïart Mijn kind, als u zoo iets overkomt, wil u calm dan niet verontrusten, wil dan den vrede niet het verliezen. Zoolang gij in den heiligen vrede ver-'t in blijft; is alles in veiligheid : doch als gij u begint te verontrusten, dan begint gij ook gevaar gij, te loopen ; en schoon gjj u door de goddelijke alle genade van vrijwillige toestemming onthoudt, toch zal de vjjand genoeg gewonnen hebben, om iren zich voor dien keer tevreden te kunnen stellen, rijk; Want hij waant niet u bi] den eersten aanval
nijn neer te kunnen vellen, maar langzamerhand na uw hart verontrust te hebben, hetzij door welke elen bekoring of op welken tijd gij ook wordt aan-ken gevallen.
?en. 4. Mijn kind, wat er ook gebeure, laat uw wilt hart zich niet verontrusten. Voor geene zaak sen, ter wereld moet men den vrede des harten ver-dan liezen.
Ja mogt gij ook een misslag of eene zonde met bedrijven, wil dan nog niet uw hart laten ver-po- ontrusten. Want welk geneesmiddel tegen het •ede kwaad trekt gij uit de onrust, waaraan gij u na den misslag bedreven te hebben, overgeeft ? In gen tegendeel gij begaat een nieuwe feil, die nog ede noodlottiger is dan de eerste.
18
274
Wil derhalve, als gij het ongeluk gehad hebt te misdoen, u niet door onrust laten kwellen of den moed verliezen; maar werp u door eene oefening van nederige liefde met een berouwvol hart aan mijn Hart, opdat in dien goddelijken oven uwe fout verteerd en uw hart gezuiverd
worde. .. .
Vooral, mijn kind, hebt gi) dien vasten en onverstoorden vrede noodig, als ik tot meerdere glorie van mijn Hart en tot uw grooter voordeel toelaat, dat gij gekweld wordt door inwendige mistroostigheid, waardoor het verstand in duisternissen gehuld wordt en de wil zich tot het kwaad getrokken voelt, zoozeer dat gij alleen aan u zeiven en aan een hardnekkigen vijand
overgelaten schijnt.
Als gij in dien toestand aan onrust toegeeft, dan zult gij de allerheiligste bedoeling mijns Harten verijdelen, u aan het groot gevaar bloot stellen, om u niet slechts van den aangeboden schat van verdiensten en den verheven graad van heiligheid te berooven, maar ook, om in dwaling te geraken en te vallen.
Doch indien gij met een rustig en onverschrokken gemoed, gehoorzaam voortgaat, op den weg waar langs mijn Geest u geleidt, en ondanks en verheven boven het gevoel zijne leiding volgt, dan zult gij ongedeerd voortwandelen en volmaakter uit dien toestand te voorschijn treden.
5. Doch vele dingen overkomen u ook van buiten, die uw hart, als het niet in den vrede bevestigd is, beroeren en verontrusten.
275
Het gebeurt, dat gij de menschen, ja zelfs die door dankbaarheid, vriendschap, door hun staat of ook door pligtmatig dienstbetoon aan uj verbonden waren als trouweloozen, ja somtijds als uwe vijanden leert kennen.
Als uw vrede de gezindheid of de behandeling der stervelingen tot grondslag heeft, of daarvan afhankelijk is, dan zal hij aan droevige verontrusting ten prooi zijn.
Velen vellen een oordeel naar de gesteldheid huns harten: van daar is het te verwachten, dat zij niet zelden een kwaden dunk van u hebben, uwe handelingen berispen, uw ijver voor het uitwendig leven veroordeelen, eindelijk u op verschillende wijzen beproeven.
Indien zoo iets gebeurt, mijn kind, wil dan niet dulden, dat uw hart zich verontruste; maar blijf in vrede, en laat alles voorbijgaan zooals gij toelaat, dat de wolken over u heen zweven.
En inderdaad, mijn kind, wat zou het u baten als gij u daardoor liet verontrusten ? Zoudt gij niet uwen last verzwaren en als vrucht van uweu arbeid bitterheid oogsten.
Gewen er aan, mijn kind, de tegenspoeden met geduld te dragon, onaangename gezegden zwijgend aan te hooren, tusschen onruststokers kalm te blijven, en bij het gedruisch der wereld in vrede te volharden.
6. De leerling. Maar o Heer Jcsus, hoe moei-jelijk schijnt het dit met do daad toe te passen; ongevoelig te blijven en niet verontrust te worden, wanneer innerlijk de bekoringen, ook dan
i
276
Als ik wensch U getrouw te dienen of als wederwaardighedea door mij vijandige zaken en menscben veroorzaakt, ondanks mjine goede bedoelingen mij benaauwen ! In waarheid, Heer, dat schijnt mij onmogelijk toe.
Jesus. Maar, mijn kind, het is geen kwaad te gevoelen, wat lastig of geschikt is om uw hart te verontrusten, in tegendeel gij moet dat gevoelen om daaraan weerstand te kunnen bieden.
Voorzeker, het is onmogelijk dat niet te gevoelen, mogt gij ook de godvruchtigste zijn. De godsvrucht toch maakt de vermogens der ziel niet stomp en vernietigt ze niet, maar integendeel, zij maakt ze volmaakter en zuiverder.
Even onmogelijk is het dat het lager gedeelte des harten daardoor somstijds niet wordt bewogen. Doch deze bewegingen kunnen u volstrekt niet schaden zoolang het hooger gedeelte ze met veroorlooft ; neen zij kunnen zelfs strekken, om den vrede een vasten grondslag i;e schenken, omdat, hoe meer overwinningen gij op dat gë-deelte behaalt, gij het ook meer onderworpen en in kalmte zult houden, en daardoor des te grooter veiligheid zult genieten.
Doch steeds hebt gij het in uwe magt, u zei ven in vrede te bewaren. Want dewijl gi) een vrijen wil bezit en immer voldoende genade ontvangt, daarom kan noch de boosheid der hel, noch de bedorvenheid der menschen, noch eenige tegenstand uw hart verontrusten, tenzij het zelf dit mogt willen.
Hot hangt dorhalve van u alleen at, myn kind, altijd dit goed te bezitten, een goed van
277
zooveel gewigt, dat het na den staat van genade, het grootste goed des levens uitmaakt.
7. De leerling. Zoo is het, o Heer Jesus, zoo is het inderdaad. Leer mij daarom, bid ik U, den weg van den heiligen vrede, dien Gij mij als zoo noodzakelijk en als zoo nuttig voor alles hebt aangetoond.
Jesus. Mijn kind, vele menschen weten veel te spreken over de middelen om den vrede te verkrijgen en te behouden; doch ik zeg u: Leer van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van Harte ben, en gij zult rust, het toppunt van den vrede vinden.
Vooreerst derhalve, is alleen een goed hart, dat in genade leeft en zich er op toelegt, om de deugden van mijn Hart na te volgen, in staat den waren vrede te bezitten; dewijl er geen vrede is voor de goddeloozen.
Vervolgens is een nederig hart, dat zich te vreden stelt de laagste plaats onder de menschen te bekleeden, en dat zich zeiven wantrouwend, in alle gebeurtenissen tot mij zijne toevlugt neemt, alleen in staat, om den onverstoorbaren vrede te bewaren.
Eindelijk kan alleen een hart, dat door de liefde bezield, met den goddelijken wil vereenigd of zeker daaraan onderworpen is, aanhoudend de zoetheid van dien heiligen vrede genieten en daarin veilig volharden.
En indien gij volkomen de gewaarwordingen mijns Harten overneemt, zoozeer, dat gij uit liefde voor volmaaktere geljjkvormigheid met mij en om jegens mij des te zuiverder uwe
278
liefde te betoonen, gaarne overeenkomstig het goddelijk welbehagen met mij wilt lijden op deze wereld, dan mijn kind, zal u een overmaat van den zoetsten vrede toevloeijen en zult gij boven al de wisselvalligheden der zinnelijke wereld verheven een aanhoudende kalmte genieten en met eeu blij hart kunnen juichen; omdat hetgeen den vrede gewoonlijk het meest verstoort, juist strekken zal om hem meer en meer in u te bestendigen.
Ziedaar, mijn kind, den waren weg des vre-des, die trapsgewijze opklimt tot de volmaaktheid. Zalig zij, die dezen weg bewandelen! Op andere wegen is er geen vrede te vinden, die waar, die degelijk, die blijvend is.
Als gij geen hart bezit, dat goedgezind en aan den goddelijken wil uit nederigheid en liefde onderworpen is, doe dan wat gij wilt, wend u, waarheen gij wilt, nergens zult gij het geluk van den vrede vinden.
Want wanneer het hart innerlijk niet goed gesteld is, dan kunnen noch de vlugt voor de gelegenheden, noch de verandering van plaats, noch de eenzaamheid des levens, noch geeste-lijke boeken, zelfs niet de raadgevingen der menschen den waren vrede verschaffen.
8. Denk er aan, mijn kind, dat de oorzaken der innerlijke onrust niet in de zaken buiten u, maar in uw binnenste en in de ongeregelde gesteltenis des harten zijn gelegen. Als gij de oorzaken in u niet laat voortbestaan, dan zullen de uiterlijke dingen ophouden voor u de gelegenheden tot onrust te zijn.
Vervolgens zijn de oorzaken van het verlies van den vrede zoo velen in getal als de ongeregelde
279
neigingen uws harten. Zoodanige echter zijn niet slechts de neigingen tot kwade en nutte-looze dingen maar ook tot goede en heilige zaken, wanneer zij in strijd met het goddelijk welbehagen worden ingewilligd.
Zoodra gij dus iets in u ontwaart, wat ongeregeld is, houd dan aan met het gebed, met het bijzonder onderzoek en met andere geschikte middelen en werp het, met kalmte en kracht tevens, zoo spoedig mogelijk uit uw hart.
Hoe vele, ook goede zielen, zoeken met ijver den vrede, zij gebruiken verschillende middelen, die ook niet kwaad zijn, en evenwel vinden zij niets anders dan grooter onrust, omdat zij voortstreven op ongeregelde wijze, te zeer of te angstig uitzien naar het einde van de moeije-lijkheden, die zij ondervinden of naar het bereiken van den vrede, wanneer zjj verzuchten, of zich zeiven verontrusten door het gebruik der middelen of door het verlangen, om don vrede mot de zinnen te bespeuren!
Zoek den vrede met kalmte en bezit en behoud hem, die in het hooger gedeelte uws harten moet gevonden worden, waar de redelijke wil, door het geloof en de genade bestuurd, gebiedt.
Op deze wijze, mijn kind, kunt gij een heiligen vrede, mijnen vrede genieten, die het voorregt is van elk opregt leerling mijns Harten, die het zout is in den voorspoed, de balsem in den tegenspoed, de beknopte inhoud van alle goed, eindelijk die het noodzakelijk en aangename middel is om tot volmaaktheid en heiligheid te geraken.
280
9. De leerling. O Jesus, God des vredes en Vader van alle vertroosting! hoezeer wensch ik hoezeer verlang ik den vrede — uwen vrede, dien zoeten en heiligen vrede!
Moge een ieder, wie wil, de overige goederen des levens bezitten; wat mij betreft, geef mij bid ik u, den vrede, dat levensgoed, wat voor mij het beste is, dat alles wat wenschelijk is voor mij, in zich bevat.
Verleen genadiglijk dat ik een goed gebruik make van de middelen die voorgeschreven zijn, en zoodoende een waar leerling van uw Hart worde, zachtmoedig en nederig van harte en altijd tevreden.
O! koning des vredes, zoetste Jesus! wiens genot het is, te heerschen in een hart dat zuiver en tevreden is, vestig uw rijk zoo in mijn hart, dat het nimmer verontrust worde, maar steeds meer en meer een hechten grondslag verkrijge, totdat Gij mij toelaat om met U in hemelsche zaligheid te heerschen, waar Gij met de Engelen en Heiligen den scepter voert in een eeuwig-durenden vrede.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst hart van jesus, zijn openbaar leven beginnende, ons leert te ijveren voor het heil der zielen.
1. Jesus. Mijn kind, God zond zijn Zoon in
281
de wereld, opdat de wereld door hom gered zoude worden.
Wil u derhalve niet verwonderen, als de ijver voor de zielen mijn Hart onophoudelijk prangde en onophoudelijk prikkelde, om het rijk der goddelijke liefde in de harten der menschen uit te breiden op al de wijzen, welke mijn hemel-sche Vader had voorgeschreven.
Tot nu toe had ik mij in de heilige eenzaamheid verscholen, om mij als het ware tot den arbeid voor te bereiden en aan alle leerlingen mijns Harten te leeren, eerst met zorg te ijveren voor zich zeiven, alvorens zij met vrucht hun ijver voor de naasten zouden kunnen aanwenden.
Zie eens hoe ik, mij zeiven heiligend, om de zielen te redden, herhaaldelijk en met ijver des Harten gewoon was voor haar te bidden, opdat zij voor haar Heer en God mogten leven, geen kwaad doen maar voortgang in deugd mogten maken!
Doch ik heb ook leerlingen en Apostelen tot mijne gezellen gekozen, die ik, na met den geest van mijnen ijver vervuld te zijn, bezielde; aan wie ik mijne plannen mededeelde, die ik met een blij Hart, met mij het heil der zielen ijverig zag behartigen.
Ik ging rond leerende en sprekende over het rijk van God in het bijzonder en in het openbaar alle gelegenheden benuttend, om de menschen tot betere gedachten te brengen.
Het voorbeeld mijns levens schitterde als een licht, dat de menschen in de duisternissen gezeten, was opgegaan. Immers ik trok allen weldoende
i
282
rond, aan een ieder de nederiglieid en de liefde van mijn Hart vertoonend.
Hoezeer werden zij gesticht, hoezeer aangespoord toen zij mij den geheelen dag tot hun voordeel en aan hunne zaligheid werkzaam zagen en bespeurden, dat ik daarenboven mij dikwijls van de menigte verwijderde, om een weinig te bidden! als zij bemerkten, dat ik na den arbeid en de togten van den dag, waardoor de Apostelen zeiven vermoeid waren, dikwijls den nacht in gebed doorwaakte, terwijl zij in den slaap uitrustten.
Eindelijk, dewijl mij alle magt was gegeven in den hemel en op aarde, heb ik haar in het belang van den ijver mijns Harten, tot glorie van God, en tot heil der zielen aangewend en zoovele wonderen gewrocht als noodzakelijk en dienstig waren voor de zaligheid van allen.
Ziedaar, mijn kind, de middelen, die de ijver mijns Harten heeft gebezigd om zielen te winnen. Staan die zelfde middelen ook u niet ten dienste, in welken staat gij dan ook leven moogt? Maak daarvan een ijverig gebruik tot glorie van mij en tot heil der zielen.
2. Veelvuldige gebeden, eenige verstervingen hoe klein, hoe ligt ook, sommige werken van godsvrucht of van barmhartigheid, ja zelfs geestelijke oefeningen, ook gewone bezigheden, bestier ze door den geest des gebeds, rigt ze tot dat doel, namelijk dat of wel mijne verlorene kinderen, die in een vreemd land van ongeloof, ketterij of zonde jammerlijk uitteeren, hunne vrijheid beter gebruiken en door een blijden terug-
283
keer mijn Hart verkwikken; of dat de braven iu de deugd voortgaan, onderling naar hoogere genadegaven dingen en volharden in hun streven naar de volmaaktheid.
O, als gij eens wist, wat het gebed vermag voor de zaligheid der zielen! Hoe vele personen, die een innerlijk leven leiden, ook zij die van den omgang der wereld verwijderd waren, hebben ieder in het bijzonder door het gebed alleen duizende zielen aan het ongeloof, aan de ketterij of aan de zonde ontrukt, en ter eeuwige zaligheid gevoerd! Begrijp mijn kind, waartoe gij door het gebed in staat zijt.
Indien gij eenigen door dien ijver bezield zult hebben, dan zijn zij uwe leerlingen en apostelen, die gij uitzendt, om zielen te zoeken.
Zoo zult gij veel vermogen, niet slechts door u zeiven alleen, maar ook door anderen; die ook wederom anderen bezielen en uitzenden ; en zoo zal die zending voortduren van geslacht tot geslacht.
Wees er op uit om dikwerf te spreken over dingen, die de godsvrucht ademen, die stichten en tot deugd aansporen. Hoe velen zijn er in den hemel, die hun eeuwig geluk aan het een ef ander godvruchtig onderhoud te danken hebben!
Het is wel waar, mijn kind, gij moogt niet lastig worden, opdat gij uwen naaste niet veeleer van de deugd afschrikt dan hem daartoe overhaalt; doch de ware en vurige ijver weet heilige kunstgrepen te gebruiken, om de geschikte gelegenheden tot godvruchtige zamenspraken in 't leven te roepen of aan te grijpen.
284
Van wonderbare uitwerking is het goede voorbeeld. Dit verleent aan de overige uiterlijke middelen het leven en de kracht. Neem dit weg, en wat zullen zij dan kunnen uitwerken? wel de zinnen overschreeuwen, ja, maar niet het hart kunnen roeren.
Vertoon derhalve in het voorbeeld uws levens de onvergelijkelijke zoetheden mijner liefde; toon den naaste, dat hij, die mij met liefde dient, ook op deze wereld het gelukkigste is. Dwing zoo in zekere mate den naaste, om eens te beproeven en te smaken, hoe zoet de dienst mijns Harten, hoe zoet de dienst mijner liefde is.
En indien gij ook al geen mirakelen doen kunt door de algemeene wetten der natuur op te heffen, gij kunt evenwel wonderen wrochten door uwe medewerking met de goddelijke genade. Hoe dan? is het niet wondervol, ja verbazing wekkend, uit zuivere liefde voor mij, uw eigenbelang te laten varen om het welzijn van anderen te bevorderen, kwaad met goed te vergelden, u met mij in vernederingen gelukkig te achten.
Mijn kind, deze en dergelijke wonderen der genade hebben somtijds plotseling harten getroffen en tot betere inzigten bekeerd, die aan alle overige middelen weerstand hadden geboden.
3. Zijt overal en altijd, mijn kind, een ijveraar voor de zielen, zoodat ieder, die u ontmoet, eene aansporing tot deugd of volmaaktheid van u ontvange.
Geloof niet, dat gij een waar leerling van mijn Hart zijt, als gij den ijver, den werkdadigen wil, om de zaligheid en de volmaaktheid der
285
zielen te bevorderen, niet bezit. Wilt gij echter met de daad bewijzen, dat gij miju Hart waarlijk bemint en navolgt, kweek dan een brandenden ijver aan.
Wat kunt gij voor mijn Hart aangenamer doen dan mede te werken aan de zaligheid en de vervolmaking der zielen, die geschapen zijn, om mij in de eeuwigheid te beminnen en te verheerlijken.
Als gij slechts eene ziel in den hemel brengt, verschaft gij mij meerder glorie, dan alle men-schen te zamen mij ooit op aarde hebben bewezen of nog bewijzen kunnen. Immers welke glorie de stervelingen mij ook op aarde brengen, zij wordt beperkt door het getal daden, waarvan eene eindelijk de laatste is; doch de glorie, welke eene zalige ziel in den hemel mij aanbrengt staat, omdat zij altoos voortleeft, gelijk aan een getal daden, waaraan in eeuwigheid geen einde zal komen.
Bemerk eens wel, mijn kind, hoe hoog ik de zaligheid der zielen heb geschat, dewijl ik uit den hemel ben nedergedaald, altijd daarna onder aanhoudenden en zwaren arbeid en tegenspoed getracht heb, en eindelijk zelfs mijn leven daarvoor heb gegeven.
O, als gij eens de waarde ecner ziel kendet, van welken ijver zoudt gij gloeijen voor hare zaligheid! Leer uit den prijs, dien ik voor haar betaald heb, hare waarde kennen.
Eed eene ziel, en zie gij hebt iets onvergelijkelijk kostbaarders verrigt, dan wanneer gij geheel deze wereld met al hare goederen haddet gewonnen.
286
Mijn kind, als gij de ziel uws naasten zult gered hebben, hebt gij uwe ziel bevrijd; want wie den zondaar van zijn dwaalweg zal hebben doen terugkeeren, zal zijne eigene ziel van den dood gered en een menigte vau zonden bedekt hebben.
Welke vreugde, mijn kind, zal het voor u zijn, na dit leven in den hemel uitverkorenen te zien, die, naast de genade, aan u of wel de he-melsche zaligheid, of wel een verheven trap van heiligheid en daaraan beantwoordende eeuwige glorie verschuldigd zijn ; en die gedurende de eeuwigheid u duizende dankbetuigingen zullen wedergeven!
Ja waarlijk, mijn kind, medewerken aan de zaligheid en de volmaking der zielen is niet slechts het beste van alle menschelijkewerken; maar het is inderdaad ook de meest goddelijke van alle goddelijke handelingen.
4. Bid herhaaldelijk, dat uw hart moge bezield worden met den waren ijver, die door de nederigheid gesteund, door de liefde geprikkeld, dooide wetenschap gevormd, door de voorzigtigbeid bestuurd en door de volharding bevestigd wordt.
Zie toe, dat gij u niet laat bezielen door een ijver, die niet krachtens de genade in een nederig en zachtmoedig hart, maar krachtens de natuur in eerzucht of anderen hartstogt zijn oorsprongheeft.
Die door zulk een verkeerden ijver geleid wordt, zal de zouden vermenigvuldigen terwijl hij ze tracht uit te roeijen en brandend van verlangen om anderen te verbeteren zal hij hunne harten nog meer bederven.
Leg er u op toe, om zooveel gij redelijker
287
wijze kunt, overal het kwade te verbeteren en het goede te bevorderen. Doch als gij doet, wat in uwe magt is, verdraag dan met geduld datgene, wat gij niet veranderen of verbeteren kunt, alles toevertrouwend aan mijne goddelijke Voorzienigheid en biddend, dat alles eindelijk moge strekken tot mijne meerdere glorie.
Indien uw ijver bij eene eerste poging niet slaagt, beproef het ten tweede en ten derde male, mijn kind. Want het gebeurt, dat de mensehen uaar denboozen geest luisterend of door de laauw-heid in slaap gesust met moeite terstond het oor aan het betere leenen ; maar later, als de goede Geest door inwendige wroeging het gehoorde heeft herhaald en hen innerlijk overtuigd heeft, dan keeren en geven zij zich ten goede, gedrongen door den ijver van den ijveraar en bewogen door de genade.
Zoolang als ik den mensch afwacht, zoolang als ikhem verdraag in dit leven, moetmen nimmer omtrent hem wanhopen. Is hij nog een onge-loovige, hoe weet gij of hij niet weldra een geloovige zal worden ? Is hij nu nog een ketter, hoe weet gij of hij niet binnen korten tijd de katholieke waarheid zal volgen ? Is hij thans een scheurmaker, morgen kan hij weder met de Kerk vereenigd zijn.
Paulus was des morgens een vervolger der Kerk, des avonds was hij een uitverkoren vat. Mag-dalena was op zekeren dag eene zondaresse der stad, den volgenden dag was zij een voorbeeld van alle deugden en de seraphijusche beminna-resse van mijn Hart.
388
Hoe velen, die wanhopend schenen in dwaling en zonden, zijn bekeerd en hebben het gelukkig leven der genade in deze wereld en in de toekomst het zalig leven der glorie gevonden? Zou dan. eindelijk de magt der genade verminderd zijn? Is dan de vrije wil des menschen vernietigd?
5. En indien, ondanks uwe inspanning, de menschen zich niet willen verbeteren, wil dan daarom den vrede des harten niet verliezen.
Neen volg de heilige Beschermengelen na, die na gedaan te hebben wat zij moesten en konden doen, zonder dat de menschen aan hunne zorgen toevertrouwd tot inkeer kwamen of volmaakter werden, evenwel even kalm, even gelukzalig blijven.
Indien sommigen van de pogingen van uwen ijver in het belang hunner zielen geen gebruik willen maken, dan zullen niettemin die pogingen van u niet zonder belooning blijven, dewijl de werkdadige wil bij mij evenveel geldt als de goede uitslag.
Aan u behoort het, de planten der genade te besproeijen, niet er den wasdom aan te geven. Besproei ze dan, werk met ijver en hetzij gij wasdom bespeurt of niet, nimmer zult gij zonder vrucht noch zonder eer voor mij arbeiden.
6. Intusschen moet gij, mijn kind, zorg dragen dat, terwijl gij arbeidt om anderen zalig of volmaakt te maken, gij zelf niet verloren gaat of wat de volmaaktheid betreft, nalatig wordt.
Geloof in uw hart, dat zij, wier geesteljjk welzijn gij tracht te bevorderen, reeds beter zijn dan gij of dit eenmaal zijn zullen ; wat u echter
289
aangaat, acht u zeiven, wat goeds er ook door
in de ziele worde voortgebragt, niet meer dan een metalen schel, die zonder kracht van buiten niet in staat is eenig geluid te geven.
Hoe zuiverder gij mij tot uw doel kiest, hoe nederiger gevoel gij van u zeiven hebt, des te geschikter zult gij zijn om het heil en de volmaaktheid der zielen te bevorderen.
Trouwens dergelijke werktuigen, die in hun eigen oogen onbeduidend schijnen, heb ik uitgekozen om mijne wonderen te wrochten, opdat niemand zich beroeme op eigene kracht maar aan mij alle roem en alle eer scheuke.
7. De leerling. Het is dus niet genoeg, Heer Jesus, als ik U alleen bemin, maar ook anderen moeten ü liefhebben, allen moeten ü beminnen. Gij verdient bovenal en in alle opzigten de liefde van alle harten.
O Jesus! als alle menschen U kenden, zouden zij ü dan ooit beleedigen ? Zouden zij U niet uit geheel hun hart beminnen?
Welke zoete taak, harten te winnen voor U! Welke engelachtige bezigheid! welkeen goddelijke arbeid!
Wie dan geeft het mij, geheel de aarde te doorkruisen, om harten te rooven en ze met liefde tot U te ontvlammen!
Mogt ik, allerzoetste Jesus, aller hart bezitten, om ze IJ toe te wijden, en ze aan uwe liefde ten offer te brengen!
Aanvaard, bid ik ü, het verlangen mijns harten, waardoor ik wensch zooveel liefde van de stervelingen aan U op aarde te kunnen ver-
19
290
schaffen, als uwe Engelen en Heiligen ü in den hemel schenken.
Moge ik, ik smeek het ü, een apostel worden van uw Hart, opdat ik uwe liefde overal verspreide, opdat ik alle moeite, alle vlijt en alle middelen met een edelmoedig en zorgzaam hart aanwende en mij zei ven ten offer hrenge voor de zielen, opdat zij ü eens mogen beminnen en verheerlijken gedurende geheel de eeuwigheid.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst ha11t van jesus door zijne tegenwoordigheid bij de bruiloft te cana ons de geestelijke blijdschap leert.
1. Jesds. Mijn kind, dewijl ik tot zaligheid van allen was gekomen, ben ik alles voor allen geworden, om allen te winnen.
Als een blij licht, dat een ieder welkom is en alom warmte en bezieling verspreidt, zoo was ik het licht der wereld; zoo mijn leven, dat een toonbeeld van vreugde des Harten, van liefde en van opgeruimdheid aanbood.
Onderzoek het, mijn kind, in al zijne deelen, nooit zult gij bevinden, dat ik terugstootend was of uit gemelijkheid de menschen schuwde of van mij deed vlugten ; neen overal zult gij mij opgewekt en vol vreugde overeenkomstig het goddelijk welbehagen met de menschen zien
291
verkeeren, en alles door mijnen geest zien bezielen en heiligen.
Ja zelfs heb ik aan de uitnoodiging om met mijne Moeder en leerlingen op eene bruiloft te verschijnen gehoor gegeven en in de vreugde heilig deel genomen, elke gelegenheid aangrijpende om zielen te winnen, de deugd en de ware blijdschap des harten te eeren.
Uit het voorbeeld mijns Harten hebben de Heiligen geleerd de geestelijke blijdschap aan te kweeken, en daardoor den naaste te stichten en mij met een vrolijk hart te dienen.
Zij wisten, dat ik een goed Vader ben en hoezeer ik wensch, dat mijne kinderen leven met een opgeruimd hart, tevreden en gelukkig in hunne deelname aan mijne goederen.
Overweeg dit, mijn kind, volg dit na, opdat mijne vreugde in u wone.
2. Zie eens, van hoeveel belang die geestelijke vreugde is, eu wat zij uitwerkt! Wat toch verschaft mij meerder eer hier op aarde dan de dienst, dien men mij met een blijmoedig hart bewijst, en het bewijs, daardoor aan geheel de wereld geleverd, dat mijn dienst vol zoetheid en geluk is!
Daarenboven is de ware blijdschap het sieraad der deugd, zij ruimt de moeijelijkbeden uit den weg, verligt den arbeid, verheldert het verstand, bezielt den wil, kortom maakt den mensch waarlijk geschikt tot alles.
Zonder de vreugde des harten, brengen alle goederen buiten ons weinig geluk aan, zonder haar verstompen de vermogens der ziel, kwijnt
292
zelfs het ligcbaam en is de menscli ook in voorspoed ongelukkig.
Door de beoefening der geestelijke bh]dscliap maakt gij u dierbaar aan mij, die den blij moedigen gever liefheb; gij maakt u nuttig jegens den naaste, die op aangename wijze ten goede wordt aangeprikkelt; eindelijk zijt gij voorfleelig voor u zeiven, omdat gij door die eene oefening vele oefeningen van deugden verrigt.
Wat nog meer! Zie wie is de mensch, die het leven bezitten en goede dagen wil zien ? De blijdschap des harten, dat is het leven des menschen, en de goede, de beste dagen zijn die, welke gesleten worden in de goddelijke genade, die als het paradijs te midden van zegeningen uitm aakt.
Doch het voornaamste herkenningsteeken der genade is de geestelijke blijdschap.
Derhalve is de vreugde het geluk der gereg-ten voor het tegenwoordige en het voorteeken der eeuwige zaligheid.
3. Wat is echter de geestelijke blijdschap, tenzij de goede gesteldheid der ziel, die zich om mijnent wille waarlijk tevreden toont?
Zij heeft dus niet in de natuur maar m de genade haren grondslag, zij is niet van de gesteldheid van inborst, maar van de gezindheid des harten afhankelijk; zij heeft met het zinnelijke maar het geestelijke tot voorwerp.
De blijdschap der wereld is verderfelijk, leidt tot droefgeestigheid en bittere wroeging des gewetens; want de natuurlijke blijdschap is onbestendig en herhaaldelijk aan droefheden onderhevig doch de geestelijke is duurzaam en zaligend.
293
Deze heilige blijdschap wordt door het hart, dat van goeden wille is, met behulp der genade in het leven geroepen, zij wordt verhoogd door de vurige godsvrucht, bevestigd door de overwinning, die men over de neiging der natuur behaalt.
4. De duivel, de minnaar der droefgeestigheid, wetende hoeveel afbreuk die geestelijke vreugde hem doet, is er altoos op uit, om haar op aller hande wijze te bestrijden door valsche redeneringen te vernietigen of wel door ijdele spitsvondigheden te verminderen.
Mijn kind, wacht u, dat gij u niet in zijne strikken laat vangen. Als gij aan dien bewerker der droefheid voet geeft, dan zal het hem niet genoeg zijn u van de heilige blijdschap beroofd te hebben, maar u gestemd ziende volgens zijn verlangen, zal hij den gevaarlijksten van alle aanvallen op u wagen en u bekoren.
Wat hij u ook ingeve, wat er ook gebeure, wil de droefheid, die uw hart ter nederslaat, niet in u toelaten. Die verderfelijke pest doet uwe beenderen verdorren en uw verstand verduisteren. Waar zij heerscht, daar regeert het gezond verstand niet. Ja, die droef heid des harten is eene kwaal, die alle anderen in zich sluit.
Het kan somtijds gebeuren, mijn kind, dat gij u tot een zekere lustelooze droefgeestigheid geneigd gevoelt, niet wetende van welken kant gij daartoe wordt gedreven. Als dat gebeurt, bid dan, bid andermaal, wek zoo veel gij kunt uwen ijver op, maak gebruik van andere geschikte middelen, om de heilzame vreugde des harten te bewaren.
294
5. Herhaaldelijk overkomen u tegenspoeden, en onaangenaamheden, die u natuurlijker wijze aandoen. Als gij toelaat dat dezen uw hart bedroeven, dan zult gij ze nog zwaarder maken; integendeel gij zult ze verligten, als gij uw hart blijde houdt. Keer ze derhalve zoo veel gij kunt, ten eeuwigen voordeele uwer ziel, en, den geest van die onaangenaamheden afwendend, verblijd n op bovennatuurlijke wijze over de groote winst, die gij er van kunt trekken.
Doch wat vooral de geestelijke blijdschap in eene brave ziel gewoonlijk belet, dat zijn de gebreken, die zij bedrijft en zonder welke zij weet niet te kunnen leven. Zie, dat is eene begoocheling, eene misleiding van den vijand, waardoor hij den onervarenen gewoonlijk zeer veel schade toebrengt.
Het ligt alleen aan u, mijn kind, om die gebreken, wanneer zij eenmaal bedreven zgn, tot uw voordeel en dus tot blijdschap van uw hart te doen verstrekken. Immers het is van groot belang, ja zeer verdienstelijk, van den eenen kant terstond uit liefde tot mij de begane gebreken te betreuren en van den anderen kant over de vernederingen, welke uit die gebreken voortspruiten, u te verheugen, om daardoor mijne eer te herstellen.
Eindelijk, mijn kind, welke hinderpalen gij ook ontmoet, laat niets van hetgeen gij eenmaal met een goed doel hebt begonnen, achterwege om aan die lastige droefheid te ontkomen. Zie echter wel toe, dat gij, de droefheid op een punt ontvlugtend, haar niet op een ander punt te
295
gemoet loopt. Wil derhalve om haar te ver-mijdon u niet overgeven aan verstrooijing, aan nalatigheid in uwe geestelijke oefeningen of aan belangstelling in zinnelijk genoegen. Het einde toch van dergelijke vreugde is bitter naberouw.
6. Mijn kind, als gij eenmaal in staat van genade verkeert, dan is de korte inhoud der middelen om de geestelijke blijdschap te genieten en te bewaren deze: dat gij zachtmoedig en nederig van harte zijt uit liefde tot mij.
Zijt waarlijk nederig en nimmer zult gij neer-slagtig zijn; bemin mij met vuur, en gij zult altijd een opgeruimd hart bezitten.
Als gij aan de neiging of den weerzin der natuur gehoorzaamt; als gij in hetgene mijn dienst van u eischt, laauw of nalatig zijt, dan kunt gij de ware vreugde des harten niet proeven noch bezitten, mogt gij ook alle genoegens der aarde ter beschikking hebben.
Doch er zijn ook uitwendige middelen, om de blijdschap des harten te bevorderen : do heilige poging, om de geestelijke blijdschap in eere te houden, het godvruchtig zingen van lofzangen en liederen, het gezelschap van geestelijk blijden; lust in den arbeid; onderworpenheid in lijden; heilige vrijheid in onze wijze van voortgaan.
Bid, mijn kind, en span uwe krachten in, opdat gij die middelen wel gebruiken en alzoo de ware blijdschap des harten genieten moogt, met welke alle andere vreugde vergeleken, slechts kommer, alle blijdschap droefheid, alle zoetheid bitterheid is.
Dit is mjjne blijdschap, mijn kind, verheug u
296
daarin altoos; nogmaals zeg ik u, verheug u daarin.
7. De leerling. O Jesus! wiens hart een onuitputtelijke bron van honigzoete blijdschap is, waaruit hemel en aarde schept, waar, anders dan in ü, zal ik de ware blijdschap des harten vinden?
O liefste Jesus! die U vol vreugde ontfermt, ontferm U mijner, die uw onwaardig kind ben, en vervul mijn hart met heilige vreugde.
Zonder U is mijne ziel als eene aarde zonder water, dor en ellendig; Gij alleen zijt ware en krachtige verkwikking.
Als uwe innerlijke verkwikking ontbreekt, dan is alles, wat de natuur kan schenken, smakeloos, doch als Gij het hart verblijdt, dan juicht mijne ziel en draagt zij wegens die blijdschap alles met gemak, alles vindt zij smakelijk en zelfs het bittere ondervindt zij zoet te zijn.
Verblijd zoo, smeek ik U, altijd mijne ziel. Geef mij eene nederigheid zoo hecht, dat ik nimmer neerslagtig worde; verleen mij zulk eene liefde en zulk een ijver, dat ik altoos met een opgeruimd gemoed voor U leve.
O Jesus, Beminde mijner ziel, mijne eenige maar ook al mijne vreugde! moge ik met zulk een blij hart ü dienen, dat ik uwen dienst tot eer verstrekke, den naaste stichte en mij zeiven heilige tot eeuwige vreugde uws Harten.
297
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst hart vak jesus, verkeerende met de menschen, ons leert be gebreken van den naaste te verdragen.
1. Jesus. Mijn kind, zoolang ik op aarde zigtbaar rondwandelde en met de menschen omging, verkeerde ik te midden van een bedorven geslacht.
Hoeveel hcovaardigheid en ontrouw, hoeveel onzuiverheid en onregt meent gij wel, dat ik, de doorschouwer der harten, zag in het binnenste der menschen, die geen smaak meer gevoelden dan voor de wereld en voor zich zeiven !
Hoe deden de schuldige onwetenheid, de ban-delooze vrijheid, de vergetelheid omtrent het hemelsche, de zorg voor het aardsche, de ver-waarloozing der deugd en de zegepraal der ondeugd mijn Hart aan.
Vergelijk mij, mijn kind, met die menschen : mijne nederigheid met hunne aanmatiging en ijdelheid; mijnen ijver met hunne onverschilligheid en verstoktheid ; mijne weldadigheid met hunne gevoelloosheid en ondankbaarheid; mijne liefde met hunne verdooving en verachting, in een woord al mijne deugden met hunne gebreken en ondeugden.
En begrijp dat, welke gesteltenis des Harten ik hun kennelijk maakte. Zie hoedanig zij dan ook waren, toch ging ik voort met hen te leven, met hen te spreken, onder hen te verwijlen
298
zonder klagten of verontwaardiging des Harten, ja zelfs mij tevreden toonend.
Als gij deze levenswijze goed overwogen zult hebben, leer dan jegens den naaste de zelfde gevoelens des harten te betoonen.
2. Gij, mijn kind, en al uwe naasten moet allen als kinderen van een zelfden hemelschen Vader, als allen vrijgekocht voor den zelfden prijs mijns levens, door den zelfden band van liefde des heiligen Geestes tot een eeuwig huisgezin vereenigd worden.
Trouwens allen zijt gij geroepen tot het zelfde rijk der hemelen, om daar, in volmaakten vrede, zalig te zijn, blijde wegens eene eeuwige ver-eeniging.
Zie derhalve wel toe, dat gij eensgezind zijt op uwen weg daarheen, opdat gij later niet buitengesloten en aan de helsche kwelgeesten wor-det overgeleverd.
Dit is mijn voorbeeld, ja dit is mijn gebod, dat gij elkanders lasten draagt, u wederkeerij lief hebt, zoo als ik u heb lief gehad, met eene bovennatuurlijke, alles omvattende en werkda-dige liefde.
Indien gij mij bemint, onderhoud dan dit gebod. Als gjj het vervult, dan zult gij blijven in mijne liefde.
Die zijn broeder haat is een moordenaar: hij doodt zijne en zijn eigene ziel. Die vergramd wordt op zijn broeder zal schuldig zijn voor het gerigt. Die niet vergeeft, hem wordt niet vergeven. Die niet verdraagt, hij zal niet verdragen worden. Met dezelfde maat namelijk,
299
waarmede gij zult hebben uitgemeten, zal u worden ingemeten.
3. Denk er aan mijn kind, dat gij niet onder Engelen leeft maar onder menschen, die hier op aarde niet zonder gebreken kunnen zijn.
Wil u derhalve niet verwonderen als zwakke stervelingen dwalen of vallen; maar verwonder u er over, dat, terwijl gij zelf vele gebreken hebt, welke anderen van u moeten verdragen, gij u somtijds durft verontwaardigen over de gebreken van anderen.
Als gij het gebrek van een ander niet verdraagt, misdoet en verraadt gij daardoor juist niet uw eigen gebrek?
Weet wel: ik laat somtijds toe, dat de menschen terwijl zij het regte voorhebben en het goede beoogen, elkander weerstreven, opdat daardoor zonder zonde gelegenheid verschaft worde elkanders gebreken te verdragen, hechte deugd te oefenen en verdiensten te vergaderen.
Leer uit u zeiven begrijpen, wat uwen naaste toekomt. Behandel anderen zooals gij zelfwenscht behandeld te worden, en wat gij niet wilt, dat u geschiede, doe het ook niet jegens anderen.
Hebt gij zelf niet vele dingen, mijn kind, waarvan gij u zoudt wenschen te ontdoen en waarvan gij bij eigen ondervinding geleerd hebt, dat gij u niet ontdoen kunt? Wat gij dus in u zeiven tegen uwen zin duldt, verdraag dat ook in anderen van wie gij, slechts eenige nederigheid en liefde bezittend, denken zult, dat ook zij hunne gebreken tegen hunnen zin dragen.
4. Er zijn er, die zeer gaarne de gebreken ver-
300
dragen van hunne vrienden en van hen, die in neiging en zeden met. hen overeenstemmen, doch ligtelijk beleedigd worden door de gebreken van anderen. Maar welke deugd is daarin gelegen? Doen dat ook de heidenen niet? Ja waarlgk zijn ook zelfs de redelooze dieren ten laatste niet gewend dat te doen ?
Hoe kunt gij mijn leerling zijn, als gij hei-densche gevoelens in u draagt of het instinct der dieren involgt ?
Beziel u mijn kind, met de bovennatuurlijke liefde mijns Harten, waardoor ik zoowel vijanden als vrienden verdragen en bemind heb tot den dood toe.
Verdraag derhalve allen, bemin allen zonder uitzondering, niet lettend op louter natuurlijke beweegredenen.
Bid voor hen, die u vervolgen en lasteren; zegen, die u vloeken, doe wel aan die u haten; overwin het kwade door het goede.
Haat het kwaad, dat bedreven wordt, doch wacht u den mensch te haten, die het bedrijft. Hoezeer gij ook de zonde van den mensch verfoeit, toch zijt gij verpligt om den mensch zeiven te beminnen.
5. De Heiligen, die niet de stem der natuur maar der genade volgden, hadden in die mate de gevoelens mijns Harten overgenomen, dat zij niet slechts een ieder in het algemeen, maar ook eiken vijand in het bijzonder duldden en lief hadden.
En deze, mijn kind, waren menschen en bezaten een natuurlijk gevoel zoo als gij; doch zij
301
overwonnen de natuur en ook ondanks de natuur wedijverden zij edelmoedig in de navolging van mijn voorbeeld.
Welaan mijn kind, moedgevat, zoo als het een leerling mijns Harten past, en volg die grootmoedige en edele zielen na.
Wanneer gij over het gebrek uws naasten verontwaardiging in u voelt opwellen, zwijg dan en laat aan uwen mond niets ongeregelds ontsnappen, waardoor gij den naaste en u zei ven schade toebrengt.
Bid van harte voor hem: doch wend volhardend uwen geest af van de herinnering zijner gebreken.
Wil nimmer moede worden uwen naaste te vergeven, zijne gebreken te verdragen, hem op bovennatuurlijke wijze te beminnen, bijaldien gij mijn Hart van harte wilt navolgen.
Hebt gij vele en groote dingen van anderen te verdragen, herinner u mijn kind, dat ik veel meer en veel grooter in u geduld heb.
Zie eene schuld van tien duizend heb ik u barm-hartiglijk kwijt gescholden; moet gij dan ook geen medelijden hebben met uwen medeknecht, zooals ik medelijdon met u heb gehad?
Herinner u eens, mijn kind, hoe lang cn met welke goedigheid des Harten ik u verdragen heb en nog verdraag; en leer daaruit hoe en hoelang gij uwen naaste moet verdragen.
6. de leerling. OJesus! Hoe langmoedig en goedgunstig zijt gij jegens mij geweest en zijt Gij thans nog! Hoe kan ik dit in mijn geheugen terugroepen en niet schreijen van liefde en dankbaarheid!
302
Hoe ellendig ik ook ben, altoos vind ik uw Hart voor mij geopend; en evenwel, ik belijd het met schaamte, is mijn hart somtijds gesloten voor den naaste.
O Jesus, zachtmoedig en nederig van Harte! die weet boe weinig ik bereid ben, om de gebreken des naasten te verdragen, juist omdat ik mij zeiven te veel acht en bemin, stort, smeek ik U, in mijn hart de nederigheid en liefde iiws Harten, opdat ik eiken naaste uit liefde tot U beminne als mij zeiven.
Verleen mij de genade, om zoo dikwerf als ik gebreken van anderen zie, mij boven de natuur te verheffen, en mij door een bovennatuurlijk beginsel te laten bewegen tot medelijden en niet tot verontwaardiging, tot gebeden voor hem en niet tot afgekeerdheid.
Schenk ons, beminnelijkste Jesus, uwen Geest, den Geest der liefde, opdat wij elkander beminnen en leven vereenigd door een heiligen vrede totdat wij zullen binnengaan in uw rijk der eeuwige liefde.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst hart van jesus, in den gkootsten eenvoud met allen handelend, ons de heilige eenvoudigheid jegens den naaste leert.
1. Jesus. Mijn kind, toen ik onder de men-
303
sohen verkeerde, trok dit hunne verwondering,
wekte dit hunne verbazing, dat ik met zoo veel eenvoudigheid ten opzigte van allen en een ieder der stervelingen handelde.
Doch dat was een geheim mijns Harten.
Want mijn hart dat God bemint en met de zelfde liefde al het overige bemint, is immers eenvoudig, allen in een en een in allen omvattend. ƒ
Deze eenvoudigheid des Harten, die ik jegens de menschen aan den dag legde, de beeldtenis van mijnen Geest, de liefde, die in zich zelve niet verdeeld is, die met velen bezig toch zelve altoos een blijft.
Ja deze eenvoudigheid is het, die God en de men- ,|
schen bemint door een zelfden Geest, die de men-schelijke ellende en voorspoed beschouwt, het kwade wegneemt en het goede bevordert, verschillende werken voltooit, aan den verschillenden inborst en de gesteltenissen der menschen te ge-raoet komt, vele en verschillende omstandigheden over het hoofd ziet, zich zelve gelijkblijvend ; en dat alles in den zelfden Geest.
Door die allerlieflijkste deugd werden de menschen wonderlijk getroffen. Nooit toch hadden zij zooveel eenvoud met zoo veel waardigheid vereenigd, zulk eene spraakzaamheid, die steeds dezelfde was, aan zulke wondervolle kracht gepaard gezien of zich voor den geest gesteld.
Voorwaar niets dubbelzinnigs, niets geveinsd was er in mij, geen gemaakte verhevenheid van woorden, geen gekunstelde wijze van handelen.
Maar aan allen scheen de wezenlijke eenvoudigheid mijner ziel, de beweegreden mijner han-
304
delingen toe als een spiegel van de opregtheid mijns Harten.
Van daar, mijn kind, kwamen de menschen om strijd tot mij en stortten zij hun hart voor mij uit. De kinderen zelfs kwamen toegeloopen ; en zie ook dezen liet ik tot verwondering der menschen, tot mij komen, en hen vriendelijk toesprekend en vurig voor hen biddend, vervulde ik hunne blijde harten met liefde voor de deugd.
2. Mijn kind, leer uit mijn voorbeeld de heilige eenvoudigheid jegens uwen naaste, hetgeen voor niets anders is dan uwe gedachten, woorden en werken af te leiden uit de eene goddelijke liefde; en de gedachten, woorden en werken van anderen tot die zelfde liefde terug te brengen.
In mijn Hart derhalve, het middenpunt dei-liefde, moet elke naaste beschouwd en bemind worden.
Die zijn naaste beschouwt buiten mijn Hart, verdeelt ligtelijk zijn hart in verschillende genegenheden, die louter natuurlijk zijn, of wel hij regelt het voor een gedeelte naar menschelijke oorzaken of invloeden.
Doch die de menschen beschouwt en bemint in de liefde mijns Harten, hij ziet met een eenvoudig oog in allen slechts een, hij bemint in allen slechts een met zuivere liefde, hij heeft geen geveinsd noch een verdeeld hart.
8. Zijt derhalve zoo eenvoudig in uw oogen en gedachten ten opzigte van al hetgeen tot den naaste behoort; en wil door ligtvaardige oordeelvellingen uw hart niet verdeelen.
305
Wie heeft u aangesteld tot regter van uwen naaste? Van waar ontvangt gij het regt om hem te veroordeelen! Hoe durft gij in uw oordeel verwerpen, wiea ik met mijn Hart bescherm, wien gij verpligt zijt als een broeder te beminnen, die eindelijk in mijn oog veel beter is dan gij zelf, of in de eeuwigheid het zijn kan?
Mijn kind, gij zijt niet te verontschuldigen, als gij ligtvaardig oordeel velt. Imtnors als gij een ander zoo vonnist, oordeelt gij dan niet u zeiven? Want als gij hem ligtvaardig strafschuldig verklaart, dan maakt gij u daardoor tevens aan straf schuldig.
Wil evenwel niet eene inblazing met een vermoeden of een vermoeden met een oordeel verwarren. De inblazing is een vijandige ingeving, die van den menschelijken wil niet afhangt en dus, als de wil er niet in toestemt, ook niet strafschuldig is. Doch een vermoeden, wat is het anders tenzij uit twijfelingen en onbeduidende teekenen zoo ver komen, dat men iets waarschijnlijk of als bijna zeker meent en het daar voor houdt? Oordeelen echter is op grond van voldoende redenen besluiten en gelooven, dat iets zeker is.
Wanneer er derhalve voldoende reden voor vermoeden of voor onze oordeelvelling aanwezig is, dan is ook het vermoeden en het oordeel niet ligtvaardig noch strafbaar.
En indien aan ons vermoeden of oordeel de voldoende reden ontbreekt, doch wij niet bespeuren, dat zij ontbreekt, dan is de dwaling onoverwinnelijk en schuldeloos.
20
306
Ja indien gij de zorg over anderen hebt, dan is het niet slechts geoorloofd maar als er waarschijnlijke teekenen van kwaad worden geleverd, dan zijt gij verpligt, om uwe ondergeschikten te verdenken en het kwaad, indien er iets ontdekt is, met voorzigtighed uit te roeijen.
Overigens, mijn kind, welk teeken, welk woord of welke daad gij ook in uwen naaste bespeurt, leg het altijd ten goede uit; kunt gij het om de een of andere reden in uwen geest verontschuldigen, verontschuldig het dan; als gij niet de minste reden van verschooning ziet, berisp het dan met een woord der liefde, of door een teeken van afkeuring, als de voorzig-tigheid namelijk dit gedoogt en er zekere vrucht is te verhopen.
O mijn kind! de heilige eenvoudigheid der liefde denkt geen kwaad, en treurt er niet over ais zij zich vergist en onschuldig ook van het kwade goed denkt
4. Zijt ook eenvoudig in uw spreken, mijn kind. Dat de tong uw hart niet verdeele zooals de wereld doet, die met den uiterlijken schijn tevreden, zich trotsch beroemt de kunst van veinzen en ontveinzen te bezitten.
Wat u betreft, deel van de schatten, die uw welgemeend hart bevat, goederen uit aan uwen naaste.
Verre zij dus van uwe gesprekken alle list, alle dubbelzinnigheid, al het gekunstelde, waardoor de naaste valschelijk misleid wordt of waardoor hij begint te wantrouwen uit vreeze voor verberging der waarheid, of waardoor hij geërgerd
307
wordt wegens duidelijke teekenen van stilzwijgende bedorvenheid of ten laatste, waardoor hij wegens ligtgeloovigheid schade lijdt.
Mijn kind, uw hart meene, wat uw mond spreekt. Moeten derhalve de ongeregelde bewegingen der hartstogten, die gij inwendig bespeurt, ook uiterlijk worden weergegeven? Wacht u dit te beweren; wacht u wel dit te gelooven; want die bewegingen moeten niet slechts door den mond maar ook door het hart onderdrukt worden.
Zijt de zelfde voor allen; de ware en heilige eenvoudigheid toch is spraakzaam voor een ieder, altoos beminnelijk, overal zich zelve gelijk.
Wil wegens zaken, die onverschillig zijn en u niet aangaan de eenheid der liefde niet krenken, hoevele redenen ook daarvoor mogen pleiten. Denk er aan, dat eene daad van liefde alle beweegredenen oneindig verre te boven gaat.
En als het gebeurt, dat gij den naaste met een woord beleedigt, verneder dan u zeiven in beminnelijke eenvoudigheid en tracht hem zoo spoedig mogelijk voldoening te geven en vergiffenis te vragen. De nederigheid alleen biedt herstel aan de gekrenkte liefde.
5. Eindelijk zijt ook in uwe handelingen eenvoudig. Niets gemaakts, niets wat van ver-waarloozing getuigt, zij in u zigtbaar; zoo zij geheel uw uiterlijk, dat het den glans der op-regtheid vertoont, die innerlijk in u schuilt.
Al wat gij jegens den naaste doet, geschiede dus in de liefde, die schoon ook een en ondeelbaar, evenwel in vele en verscheidene daden zich uitspreekt. Een en ondeelbaar, weet zij
308
vele zaken en deelen te vereenigen, dingen, die niet zamenstemmen, gelijkelijk te behouden, en wat/.ijvereenigd heeft, te bewaren entebevorderen.
Mijn kind, als gij de eenvoudigheid mijns harten waarlijk zult hebben aangeleerd, dan zult gij aan allen eene liefde vol welwillendheid, en opregt en gemakkelijk aan een ieder de eere geven, die hem toekomt, innerlijk zoo gestemd, dat gij door eene zelfde goddelijke liefde bereidvaardig aan anderen het grootste deel schenkt en aan de passende eischen van een ieder in het bijzonder ten dienst wilt staan.
Ga met eenvoudigheid voort, mijn kind, volg den regten weg, niet afwijkende ter linker of ter regterzijde om te redeneren over mogelijkheden, of om ijdel te onderzoeken, wat anderen over u denken, of ten laatste denken kunnen.
Zoek in allen mij alleen, wien gij ongetwijfeld in allen zult vinden, en in wien alleen gij alles zult bezitten.
6. Wee den dubbelhartige, die iets anders in zijn binnenste, iets anders in den mond heeft, die honig op de lippen maar bitterheid in den boezem houdt, die uiterlijk belijdt opregt te zijn, doch innerlijk het bedrog verbergt!
Een hart dat langs twee wegen wandelt, zal niet slagen; het zal noch het spoor tot mij a Hart noch den weg tot het hart des naasten vinden; het zal rondzwerven tot zijn eigene schande.
Want eenmaal zal zijne dubbelhartigheid ontdekt worden en de verwachting van den huichelaar te gronde gaan,
Doch zalig de eenvoudigen; want hunner is de
309
zekere vrede! Nogmaals zeg ik : zalig zij, dewijl mijn omgangen verkeer met de een voudigen is 1
Die eenvoudig wandelt, gaat met vertrouwen voort en zal zalig zijn.
7. Zie toe, mijn kind, dat gij de eenvoudigheid volgend u niet aan onvoorzigtigheid overgeeft. Want de heilige eenvoud is wel is waar opregt, omdat zij heilig is, doch omdat zij heilig is, is zij ook voorzigtig.
Zijt derhalve eenvoudig als de duif, doch tevens voorzigtig als de slang.
Open niet voor ieder mensch uw hart. Ont-sluijer van uwe geheimen aan den naaste slechts zoo veel, als goede geregelde liefde eischt.
Wat niet strekt tot algemeene stichting of niet tot den gewonen loop der zaken behoort, mijn kind, wil dat aan niemand mededeelen, tenzij aan mij en aan diegenen, welke mijne plaats bij u bekleeden.
(Jw hart zij niet gelijkend aan een gebroken vat, dat niet kan inhouden, wat men er in doet.
Als gij geen geheimen kunt bewaren, dan zijt gij niet slechts den naam van leerling mijns Harten, maar ook het vertrouwen van uwen naaste onwaardig, onwaardiger nog zijt gij, om de geheimen uwer vrienden en het meest onwaardig, om mijne geheimen te vernemen.
Hebt gij een woord ten nadeele van uwen naaste gehoord, dan blijve het in u besloten, het zal u niet doen bersten, mijn kind,noch op eenige wij ze deeren.
De oorblazer bezoedelt zijne ziel en zal door anderen gehaat zijn. Hij toch is een dubbel vergiftigd werktuig ten kwade.
310
Het is niet altoos goed de waarheid te zeggen, doch liegen moogt gij nimmer. Gij hebt dus voorzichtigheid noodig, om niet door het spreken der waarheid of door leugentaal, tegen de liefde en tegen andere deugden te zondigen.
Mijn kind, neem in dergelijke omstandigheden uwe toevlugt tot mijn Hart, en de zalving zijner liefde zal u leeren, hoe gij u moet gedragen.
Ten slotte mijn kind, bid om den geest der heilige eenvoudigheid te verkrijgen en houd die deugd in eere, waardoor gij het verkeer met uwen naaste voor u en voor hem genoegelijk en vruchtbaar, voor mij aangenaam en vereerend maakt.
8, De leerling. Gij Heer, zijt de ware vorm, Gij het voorbeeld der volmaakte eenvoudigheid. Ach! mogt ik U gelijken!
O Jesus, eenvoudig liefde! maak mijn hart eenvoudig, opdat ik, voor zoo verre het aan een schepsel vrij staat, tot uwe eenvoudigheid gerake, een in allen en alles in eenen beminnende.
Maak mijn verstand eenvoudig, het bevrijdend van verschillende valsche beginselen der wereld en der eigenliefde, en het behoedend voor elk kwaad vermoeden en ligtvaardig oordeel, opdat het door U alleen, waar het zekerheid geldt, in waarheid, en waar er van twijfelingen spraak is, in liefde bestuurd worde.
Maak mij geheel eenvoudig, inwendig en uitwendig, opdat ik één geworden, altijd en overal mij zeiven gelijk blijve, alles ontleenende aan ü alleen, en alles terugbrengende tot IJ alleen, die bet begin en bet einde van alles zijt.
311
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dat het allekheiligst hart van jesus, den
menschen de zoetheid zijner nederige liefde toonend, ons een voorbeeld
ter navolging heeft gegeven.
*
1. Jesus. Luister, mijn kind, en neem mijne woorden ter liarte. Toen God door den profeet over zijn Zoon sprak, die eenmaal komen zoude, zeide Hij: Zie daar mijn Kind, mijn beminde, in wien mijne ziel alle behagen heeft genomen. Ik zal mijnen Geest over hem zenden. Hij zal niet twisten noch luide roepen. Het geknakte riet zal niet hij breken en het smeulende hout' niet uitdooven. In zijnen naam zullen de volkeren hunne hoop stellen.
Zoo kwam ik, mijn kind, zoo ben ik in de wereld geweest. Ik verkeerde met allen in zooveel nederigheid, in zooveel liefde, dat ik het Lam Gods genoemd en als zoodanig gekend werd.
Zie eens, hoe ik leefde onder de menschen, hoe ik mij ten hunnen opzigte gedroeg. Schoon ook hun Heer, was ik toch in hun midden als een dienstknecht.
Gekweld door allerlei behoeften, kwamen zij van alle zijden vol vertrouwen tot mij, wetende, dat de nederigheid mij eigen was, dat de zachtmoedigheid tot mijne natuur behoorde, dat de goedheid een wezenlijk bestanddeel mijns Harten uitmaakte.
En inderdaad, door de eerste of de geringste
313
zucht van ieder ongelukkige, werd mijn Hart bewogen en al zijne teederheid opgewekt.
Heb ik ooit iemand temggestooten ? Heb ik den armste, ja zelfs den laagste der menschen geminacht ? Heb ik ooit aan iemand een blijk van verveling gegeven51 Neen, voorwaar allen en een ieder nam ik op en begunstigde ik met de grootste bewijzen mijner goedheid.
Overweeg eens mijn kind, en beschouw met welke teederheid ik de kleinen behandelde; welk geduld en welke nederigheid, die altijd de zelfde was, ik jegens de onbeschaafden, welk een krachtig en edelmoedig Hart ik jegens de on-handelbaren, welk een vurigen ijver jegens de wereldlingen, welk gevoelig medelijden ik jegens de bedroefden, welke groote welwillendheid ik jegens de zondaren, welke heilige liefde jegens de braven, welke nederige liefde ik jegens allen betoonde.
Die nederige liefde, die deugd mijns Harten roofde zoozeer aller harten, dat in spijt mijner morrende benijders, geheel de wereld mij naliep.
Ja, mijn kind, deze nederige liefde mijns Harten heeft geheel de wereld overwonnen. Van waar toch meent gij, zulk een wonderbare en plotselinge omkeer in de wereld, zoo niet door den invloed der geheime zalving en door de aantrekking van de zigtbare goedheid mijns Harten ?
Zie toch eens, hoe wegens de kennelijke goedigheid mijns Harten, de menschen van alle plaatsen, uit eiken stand, van elke gesteltenis des ligchaams of der ziel toesnelden en nu nog tot mij snellen, hoorende, dat ik den arme niet
313
veracht, dat ik don bedrukte niet verlaat, den zondaar niet verafschuw, de treurende zondares, de smeekende Chananeesche vrouw, den bidden-den tollenaar, den afvalligen maar wederkeerenden leerling, den schuld belijdenden moordenaar, ja zelfs de beulen niet verstoot, die mijn Hart doorboren.
2. Mijn kind, leg er u met allen ijver op toe, deze levenswijze, een zoodanig verkeer met de menschen na te volgen en als een opregt leerling van mijn Hart in uwe zeden uit te drukken.
Eenige Heiligen, die de gevoelens mijns Harten volmaakt hadden overgenomen, gedroegen zich zoo, dat anderen niet met hen konden omgaan zonder door hun uiterlijk, als ware deze eene juiste beeldtenis van mij, tot de vrome herinnering van mij gebragt te worden.
Onverschillig kunt gij met den naaste niet bandelen: gij zult hem of wel goeds of kwaads aanbrengen.
Niemand vermag met de menschen om te gaan zonder nadeel voor zich zeiven of voor anderen, zoo hij zich niet met een opregt hart voor de mensehen wil vernederen.
Herhaaldelijk moet gij uwen eigen zin nederig ten oifer brengen, als gij met anderen zonder tweedragt wilt verkeeren; ja wat meer is, dikwijls moet uwe natuur het onaangename met liefde omhelzen, als gij met hen zonder bittere woorden wenscht te leven.
Van waar de twisten onder de stervelingen? Is het niet wegens de hoovaardij, waardoor de
314
een niet wil onderdoen voor den ander? Van waar de bittere afgekeerdheid ? Is het niet wegens de ongeregelde liefde jegens zich zeiven, die de harten zeiven bederft?
Verjaag de hoovaardigheid uit de menschen en zie alle menschelijke beroeringen zullen met haar vlugten. Verdrijf vervolgens alle eigenliefde en gij zult den vrede des hemels op de aarde zien heerschen.
Indien gij waarlijk nederig waart, zoudt gij den naaste winnen; en indien gij van zuivere liefde brandet, zoudt gij hem vervoeren om met alle kraotitsinspanning te loopen naar de geuren der deugden, die zoo aangenamen reuk verspreiden.
3. Nederige liefde vermag meer dan alle gestrengheid. Deze toch schoon ook uiterlijk het kwaad belettend, vervreemt evenwel innerlijk van het goede; doch gene verbetert het kwaad en doet het goede liefhebben.
Niets, mijn kind, is voor de leiding van anderen gemakkelijker dan gestrengheid of te groote vrijheid. Doch wat is voor den mensch gevaarlijker dan het eerste ? of wat is meer beleedigend voor mij dan het laatste?
In een dier uitersten vervallen zij gewoonlijk, die niet een innerlijk leven leiden, en die zich daarom liever door de natuur dan door mijnen Geest laten bestieren.
■ Mijn kind, als gij met de zorg voor anderen belast zijt, dan moet gij voor alles zelf een innerlijk mensch zijn. O, hoe beklagenswaardig hij, die het niet is en toch over anderen gesteld is! Want vele dingen zal hij ongetwijfeld slecht
315
verrigten, raijtio belangen, die hem zijn toevertrouwd, beiuideelen en van dat alles rekenschap moeten geven.
Wee de godsdienstige broederschap, wier overste een persoon is, die niet innerlijk leeft! Want zie haar geest zal kwijnen, allengs verslappen, dewijl elke vereeniging het gevaarlijkste wordt getroffen in haar hoofd en daardoor de ledematen noodlottig in het harte worden aangedaan, namelijk door ongeregelde genegenheid voor de schepselen, door de gevaarlijkste ziekte van een ieder in het bijzonder.
Als gij jegens anderen mijne plaats bekleedt, dan moet gij hen volgens mijnen Geest leiden en behandelen om door, en in hen mijne belangen te bevorderen, Handelt gij volgens een anderen geest, dan bevordert gij uwe, niet mijne belangen; dan kunt gij wel uwen zin en dien van anderen maar niet van mijn Hart voldoen.
Als gij innerlijk door mijnen Geest bezield zijt, dan zal uwe wijze van doen wel is waar krachtig maar tevens vol bezadigdheid zijn. Wat gij u ter bereiking kiestzult gij volhardend nastreven, totdat gij het verkregen hebt, doch met de bezadigde liefde, die terwijl zij aanprik-kelt, geene wonden slaat; die als zij dringt, niet verbittert; die duizend kunstmiddelen gebruikt om anderen te winnen; die eindelijk overwint doch zoo overwint, dat de overwonnene zich met de daad vrijwillig en met verdiensten heeft overgegeven.
Maak gebruik van mijn geheim om te bestieren, waardoor gij niet van allen het zelfde eischt
316
maar door een zelfden gecsi geleid van een ieder in het bijzonder vergt, wat gij, hun talenten en kracht en alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijker wijze kunt verkrijgen.
Weet gebruik te maken van de geestvermogens uwer ondergeschikten, en wend ze allen in het bijzonder aan tot een geschikt doel en ter verkrijging eener vrucht, die betrekkelijk genomen de beste is.
Wacht u om uwe onderdanen, onder welk voorwendsel ook, van u te vervreemden of neerslagtig te maken. Inderdaad, zooals ik de Apostelen behandelde zoo moet gij u toeleggen om met uwe ondergeschikten om te gaan, zoo dat zij met vol vertrouwen in elke moeijelijkheid tot u komen, u altoos levend zien door mijnen Geest en vol zorg voor hun geluk; opdat zij blijde hun leven slijten en mij met een bereidvaardig gemoed en met een opgeruimd hart dienen.
Onthoud, mijn kind, dat niets moeijelijker is dan te straffen zoo, dat gij er de vruchten van oogst. Wanneer gij derhalve straffen moet, zie dan toe, dat gij het kwade nog niet erger maakt; zie toe, dat gij den mensch niet uiterlijk polijst en helder maakt gelijk een graf maar hem innerlijk het bederf doet opnemen en bewaren.
Wil nimmer in woorden of met de daad iemand straffen, die door gramschap vervoerd is of terwijl gij zelf door gramschap wordt bewogen. De zoude, dié op heeter daad zal worden bedreven, slechts wat haar volvoering betreft, te beletten, dat zij genoeg; stel de straf, die daarop volgen moet uit, zoo lang, dat gij zonder hartstogt
317
hare zwaarte en een geëvenredigde straf kunt kiezen en hij in kalmte met vrucht deze ontvangen en ondergaan kan.
4. Bedroef niemand zonder noodzakelijkheid; en indien het gebeurt, dat gij jegens anderen iets onaangenaams zeggen of doen moet, matig het dan door do liefde met goede redenen en bereid het door zachtmoedigheid in de wijze zoo toe, dat, hetgeen bitter is, zoo min mogelijk als bitter geproefd wordt.
Indien men u iets vraagt, wat gij niet veroorloven kunt, verklaar dan aan den vrager hoe zeer gij wenscht het te kunnen, hoezeer het u spijt dit niet te kunnen toestaan; zoo zal hij heengaan tevreden en meer gesticht, dan wanneer hij verkregen hadde, wat hij gevraagd heeft.
Wil onder geen voorwendsel van liefde de men-schen met ijdele vleitaal voeden of, met eene zekere staatkundige listigheid, spel met hen drjj-ven. Die handelwijze is niet slechts in den hemel maar ook op aarde gehaat; want als zij de waarheid niet tot grondslag heeft, dan is zij geene liefde maar bedrog.
Doe ook niets ter wille der nederigheid, waardoor den naaste redelijker wijze eene gelegenheid tot zonde wordt gesteld. Dit namelijk is niet een daad van ware nederigheid maar gebrek aan liefde.
5. Keen, mijn kind, toon in u zoo zeer de gedaante van de nederige liefde mijns Harten, dat gij overal een goeden geur van mijn voorbeeld wedergeeft.
Zoo schijne uw licht voor de menschen, dat
318
zij uwe goede werken zien en uwen Vader, die in den hemel is, verheerlijken.
De leerling. Ma^r, o Heer, hebt gij dan uwe leerlingen niet bevolen, hunne deuren te sluiten en hunne goede werken verborgen te houden ?
Jesus. Gij begrijpt geen van beide mijn kind! Doch weet en bemerk : wat door de noodzakelijkheid niet geëischt wordt of niet tot algemeene stichting verstrekt, dat moet in het geheim geschieden, dewijl zoo iets voor uwen naaste een rede tot ergernis en voor u van gevaar kan zijn; doch wat algemeen of noodzakelijk is, doe dat in het openbaar zoo, dat uwe meening verborgen blijve, opdat gij door uwe daden den naaste een goed voorbeeld gevet en door de meening, volgens welke gij mij alleen wilt behagen, verkrijgt altijd verborgen te blijven.
6. Als gij de nederigheid en de liefde jegens allen, wie zij ook zijn mogen, uit goddelijke liefde beoefent, o dan zult gij aan allen, die uw voorbeeld zien een goeden geur yan de deugden mijns Harten schenken.
En mogten anderen met uw voorbeeld ook geen voordeel doen, gij zult daarom niettemin dierbaar aan mijn Hart zijn.
Zalig hij, mijn kind, die door een voorbeeld van nederige liefde de menschen voorlicht, om te toonen hoezeer de goedheid mijns Harten bemind en nagevolgd dient te worden! Die op deze wijze mij verheerlijken, zullen het eeuwig bezitten.
7. De leerling. O Heer, zachtmoedige en nederige Jesus! om alles, wat Gij uit uw honigzoet Hart
319
tor leering kiest, te volbrengen, heb ik veel genade noodig. Ik smeek U, help mij met uwe krachtdadigste ondersteuning.
Ik moet en wil ook meerder nederigheid en meerder liefde bezitten. Dikwijls toch, ik belijd het met schaamte, beleedig ik den naaste en mishaag ik U door gebrek aan nederigheid en liefde.
Nederigste en zachtzinnigste Jesus, magneet der harten, die met de goddelijke goedheid uws Harten allen, wie ook, aantrekt, en ook met de onuitputtelijke zoetheid uwer nederige liefde behandelt; maak, dat ik U navolge, geef, dat ik een volmaakt leerling uws Harten zij.
Bevrijd mij van alle scherpte en bitterheid des hoogmoeds en der eigenliefde, en maak mijn hart zooals het uwe is, vol nederige liefde en gelijkblijvende zachtzinnigheid jegens allen zonder aanzien van persoon.
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
in de wereld levend, ons de wijze leert zoo in de wereld ïe vebkee-ren, dat quot;wij niet tot de wereld behooren, noch door haar benadeeld worden.
1. Jesus. Mijn kind, zoolang als ik in de wereld geweest ben, behoorde ik niet tot de wereld; ik verkeerde tusschen goeden en boozen, doch
320
de vorst dor wereld noch zija geest oefenden eenige macht op mij uit.
Ofschoon ik niet konde zondigen, heb ik toch die dingen te baat genomen, wa.aruit mijne leerlingen leeren zouden hoe zij zich voor de besmetting der wereld zouden kunnen wachten.
Inwendig toch was mijn Hart zoo vreemd aan de wereld, dat niets, wat wereldsch is het aandeed; zoo zeer brandde het van goddelijke liefde, dat het als eene vlam immer opsteeg boven al het geschapene.
Als het uiterlijk bezig was, dan was bet inwendig afgetrokken; wanneer het uitwendig zich met de menschen onderhield, dan bleef het innerlijk met God vereenigd.
Doch, wat het uiterlijke betreft, was alles in mij geregeld; de zintuigen goed geordend; de wijze van handelen vol voorzigtigheid.
Zoo verstandig en heilig was myn onderhoud, dat zelfs mijne vijanden heengingen zeggende : Nooit heeft een mensch zoo gespi'oken.
Nooit zag men mij gedachteloos uitgelaten of onbeteugeld; geene onvoorzichtige gemeenzaamheid, geene ligtzinnigheid was er in mij; maar een innemende ernst, die door wondervolle zachtzinnigheid word gematigd.
Alles in mij, mijn kind, was vol waardigheid, die eerbied tevens en liefde inboezemde, alle vermetelheid terugschrikte; de zedigheid gebood en de deugd aanbeval.
Herhaaldelijk mij van de menschen verwijderend, begaf ik mij tot het gebed, ofschoon ik nooit ophield inwendig te bidden.
321
2. O, mijn kind, mogt gij dit begrijpen, mogt gjj het navolgen om in deze bedorvene wereld zonder zonde en zonder schade te kunnen verkeeren !
Vestig ter uwer bemoediging, uwe oogen op de voorbeelden der Heiligen, die mijne voetstappen volgend, met het ligchaam wel is waar in de wereld maar met hun hart boven de wereld leefden.
De wereld deerde hen niet, omdat zij niets, wat der wereld is, lief hadden; integendeel zjj strekte hun tot voordeel; omdat zij, meer het verderf der wereldsche liefde ziende, ook des te meer de goddelijke vriendschap waardeerden, en haar des te meer aankweekten.
Al wat zij in de wereld ontwaarden, walgde hun en achtten zij als slijk, om de goederen te genieten mijner genade en liefde.
3. Mijn kind, indien gij zonder nadeel in de wereld wilt verkeeren, dan zij ten eerste uw hart innerlijk goed gestemd. Het moet volkomen overtuigd zijn van de ijdelheid der wereld in alle opzichten en deze verafschuwen; het moet zich bewust zijn van de onwaardeerbare waarde mijner vriendschap en daaraan gehecht zijn.
Gewen uw hart er aan om, zoodra de wereld u iets aanbiedt, u innerlijk terstond tot mij te wenden en op deze of dergelijke wjjze te verzuchten: Behalve U, wat wil ik dan op aarde, God mijns harten en mijn deel in eeuwigheid!
Als uw hart zoo goed geregeld is, dan zal alles wat gij op de wereld bespeurt, weinig invloed op u uitoefenen. Neen integendeel, de wereld zelve zal tegen haar zin tot uw heil medewerken,
320
de vorst dor vvoreld noch zijn geest oefenden eenige macht op mij uit.
Ofschoon ik niet kon de zondigen, heb ik toch die dingen te baat genomen, waaruit mijne leerlingen leeren zouden hoe zij zich voor de besmetting der wereld zouden kunnen wachten.
Inwendig toch was mijn Hart zoo vreemd aan de wereld, dat niets, wat wereldsch is het aandeed; zoo zeer brandde het van goddelijke liefde, dat het als eene vlam immer opsteeg boven al het geschapene.
Als het uiterlijk bezig was, dan was het inwendig afgetrokken; wanneer het uitwendig zich met de menschen onderhield, dan bleef het innerlijk met God vereenigd.
Doch, wat het uiterlijke betreft, was alles in mij geregeld; de zintuigen goed geordend; de wijze van handelen vol voorzigtigheid.
Zoo verstandig en heilig was mijn onderhoud, dat zelfs mijne vijanden heengingen zeggende : Nooit heeft een mensch zoo gesproken.
Nooit zag men mij gedachteloos uitgelaten of onbeteugeld; geene onvoorzichtige gemeenzaamheid, geene ligtzinnigheid was er in mij; maar een innemende ernst, die door wondervolle zachtzinnigheid werd gematigd.
Alles in mij, mijn kind, was vol waardigheid, die eerbied tevens en liefde inboezemde, alle vermetelheid terugschrikte; de zedigheid gebood on de deugd aanbeval.
Herhaaldelijk mij van de menschen verwijderend, begaf ik mij tot het gebed, ofschoon ik nooit ophield inwendig te bidden.
321
2. O, mijn kind, mogt gij dit begrijpen, mogt gij het navolgen om in deze bedorvene wereld zonder zonde en zonder schade te kunnen verkeeren !
Vestig ter uwer bemoediging, uwe oogen op de voorbeelden der Heiligen, die mijae voetstappen volgend, met het ligchaam wel is waar in de wereld maar met hun hart boven de wereld leefden.
De wereld deerde hen niet, omdat zij niets, wat der wereld is, lief hadden; integendeel zij strekte hun tot voordeel; omdat zij, meer het verderf dor wereldsche liefde ziende, ook des te meer de goddelijke vriendschap waardeerden, en haar des te meer aankweekten.
Al wat zij in de wereld ontwaarden, walgde hun en achtten zij als slijk, om de goederen te genieten mijner genade en liefde.
3. Mijn kind, indien gij zonder nadeel in de wereld wilt verkeeren, dan zij ten eerste uw hart innerlijk goed gestemd. Het moet volkomen overtuigd zijn van de ijdelheid der wereld in alle opzichten en deze verafschuwen; het moet zich bewust zijn van de onwaardeerbare waarde mijner vriendschap en daaraan gehecht zijn.
Gewen uw hart er aan om, zoodra de wereld u iets aanbiedt, u innerlijk terstond tot mij te wenden en op deze of dergelijke wijze te verzuchten ; Behalve U, wat wil ik dan op aarde. God mijns harten en mijn deel in eeuwigheid!
Als uw hart zoo goed geregeld is, dan zal alles wat gij op de wereld bespeurt, weinig invloed op n uitoefenen. Neen integendeel, de wereld zelve zal tegen haar zin tot uw heil medewerken,
322
omdat zij u herhaaldelijk tot mij zal vooren, die het middenpunt uwer zaligheid ben, en \i hoe langer hoe beter het onuitsprekelijk ongeluk der wereld en het allerzoetste geluk van mijnen dienst zal doen kennen.
Zoo tegen gevaar beschut, moet gij uw hart bewaren, opdat noch de grootheid van eens anders misdaden het verontruste, noch do bedorvenhei d der boozen het verergere, noch eindelijk eenige inspanningen der wereld of der hel het doe aarzelen mij getrouw te blijven.
Weet, mijn kind, dat de boozen, met wie gij leeft, u volstrekt niet schaden kunnen, indien uw hart inderdaad van hen afkeerig is. Het ligt niet in de macht van een ieder bedorven mensch om u te deeren, als gij zelf het niet wilt. Trouwens, niemand wordt gedeerd dan door zich zeiven.
4. Evenwel, dewijl het vleesch zwak en het hart ten kwade geneigd is, kan het gebeuren, dat de zintuigen, zoo zij niet met voldoenden ijver bewaakt worden, tot uw groot gevaar den vijands des heils in uw hart brengen.
Het is derhalve noodzakelijk in den omgang met de wereld, alle deuren uwer zintuigen te bewaken, bijaldien gij u niet aan het groot gevaar wilt blootstellen allengs aangedaan, bezoedeld en bedorven te worden.
Die dingen der wereld, die onder het bereik der zinnen komen, moet gij zoo zien alsof gjj ze niet zaagt; zoo hooren, alsof gij ze niet hoordet; in een woord, zoo met al uwe zintuigen waarnemen, als naamt gij ze niet waar.
323
Doch hol voornaamste moet altijd do bewaking des harten zijn. Want mogt ook de vijand heimelijk de deuren zijn binnengedrongen, hij zal evenwel niet binnentreden noch u ten ondergang kunnen brengen als gij zelfs de deur uws harten niet opent.
Houd daarom met de grootste zorg uw plan onwrikbaar vast, om met geheel uw hart mij aan te hangen, en al de gangen tot uw hart voorzigtig te bespieden. Doe daarna vol vertrouwen, wat gij doen moet, bereid, met een vast besloten gemoed, om in gevaren tot mij uwe toevlugt te nemen, en u getrouw te gedragen.
5. Mijn kind, aan de meeste gevaren zult gij ontsnappen, als gij altijd eene zekere gepaste waardigheid vertoont, die niet met kunstige gemaaktheid is aangenomen maar geboren wordt uit deugd, welke aan ieder leerling mijns Harten past.
Waar gij u derhalve ook bevindt, gedraag u zoo, dat niets onedels, ligtzinnigs, ook niets geveinsd of gewrongen in u verschijne; integendeel er openbare zich in u eene zekere welvoege-lijkheid zonder stijfheid en vol bezadigdheid, die bovenal geschikt is, om anderen te betoomen en met ontzag te vervullen.
Wil om geene verpligting noch om eenige genegenheid u tot slaaf maken van eenig schepsel; houd u altoos en overal vrij.
Vertrouw u zeiven, noch het uwe aan iemand toe; beproef den geest, en verlaat u niet op hem zonder hem eerst beproefd te hebben. Herinner u, dat velen door den schijn bedrogen en door
324
eene onvoorzigtige gemeeuzaamheid te gronde zijn gegaan,
6. Van veel voordeel zal het voor u zijn, mijn kind, vooraf na te gaan, wat gij in den omgang met de wereld doen moet; zorgvuldig te beschouwen, welke dingen en hoe gij ze moet verrigten; met welke personen cn in welke omstandigheden gij moet handelen ; eindelijk welke middelen gij moet kiezen, hetzij om in uwe ondernemingen goed te slagen, hetzij om de zonde te vermijden.
Gij moet evenwel meer op de goddelijke genade dan op eigen wijsheid vertrouwen, en daarom moet gij ïi dikwerf tot mij wenden, mij te rade nemen eu mij smeeken.
Ja, mijn kind, met welke dingen gij u ook bezig houdt, onder welke menschen gij n ook bevindt, zoo moet gij u gedragen, zoo uw hart vrij houden van de schepselen, dat gij ook zelfs bij den schijn van zonden gemakkelijk en godvruchtig tot mij vlugten en in mijn Hart u voor alle gevaar verbergen kunt.
7. De Leerling. O Jesus, de beminnelijkste en zachtmoedigste van allen! gij weet, dat ik niet in de wereld ben, tenzij omdat Gij wilt, dat ik daarin zijn zal. Nederig smeek ik U, mij, die aan deze moerassige wereld ben blootgesteld, te beschermen, opdat ik in haar slijk niet vast gerake, noch ook door hare onreinheden bezoedeld worde.
O, mijn God! hoe oplettender ik de wereld beschouw, des te verachtelijker wordt zij in mijne oogen; doch hoe aandachtiger ik mijne
325
blikken op U vestig, des te heviger trekt mij uwe beminnelijkbeid aan: hoe meer goederen ik in U vind, des te meerdere en grootere ontwaar ik in U te zullen vinden.
O Jesus, mijn hoogste goed! houd mij bij ü en geef, dat noch de duivel noch zijne bekoring mij van U verwijdere, dat noch de wereld of hare bedriegelijke ijdelheid mij misleide, dat noch de bedorven natuur mij overwinne, noch mijne onvoorzigtige zintuigen mij overleveren.
Versterk mij met uwe krachtdadige genade, opdat ik een onschuldig leven in deze wereld leide, totdat gij mij uit de gevaren der wereld overvoert naar de veiliaheid des hemels.
dat het allerheiligst iia ut vaïjquot; jezus, van zijne leerlingen geloof eischend, ons leert het leven des geloofs te beleven.
1. Jesüs. Als de zoon des menscben komen zal, meent gij, dat hij geloof zal vinden, niet onverschillig welk geloof, maar een levend, werkdadig en vurig geloof.
En toch dit geloof heb ik altijd van de leerlingen geeischt, en blijf ik altoos eischen, omdat ik altoos de zelfde God ben, altijd even waardig, dat men uit geloof voor mij leve.
De leerling. Zeker, o Heer, Gij zijt God, altijd de zelfde, altijd in de hoogste mate waardig.
*
1
326
dat alles voor U leve in volkomen onderwor-penlieid en zuivere toewijding.
Jescs. Met regt gelooft gij dit, mijn kind ; dewijl alles, wat bestaat, mij als God betuigt. In den beginne hebben de Aartsvaders en Profeten mij als zoodanig verkondigd; als zoodanig werd ik voorbeduid door de natuur en door de wet, waarvan ik, Christus, het doel ben.
Als zoodanig erkenden mij alle elementen der wereld; de hemelen erkenden mij toen zij bij mijne geboorte de ster vertoonden; de zee erkende mij, toen zij zich tot eeue vloer maakte voor mijne voeten; de aarde erkende mij, toen zij sidderde bij mijn lijden; de zon erkende mij, toen zij hare lichtstralen verborg en haren stervenden Maker betreurde.
Als zoodanig erkenden mij zelfs de duivelen, toen zij het bewijs leverden, dat zij zonder mijne toestemming, zelfs niet in de veiachtelijkste diereu durfden te varen; eindelijk toen zij de dooden, welke zij gevangen hielden, wedergaven.
De Engelen hebben getuigenis van mij afgelegd, toen zij bij mijne Menschwording mij als den Zoon van God aankondigden, toen zij mij bij mijne Geboorte als den Verlosser der wereld openbaarden, toen zij mij dienden tijdens mijn leven, toen zij zich bij mijne verrijzenis als getuigen vertoonden.
Er is nog een ander, die getuigenis van mij heeft gegeven, de Vader zelf, toen Hij herhaaldelijk verklaarde, dat ik zijn welbeminde Zoon was.
Doch ook de H, Geest heeft getuigenis van
327
mij afgelegd en houdt niet op die af te leggen, als Hij door de verlichting en beweging dei-genade, en door de uitstorting zijner gaven de harten der menschen tot mij trekt.
Ja, zelfs de werken, die ik verrigt heb, leggen getuigenis van mij af. Want zie, door mijne magt zien de blinden, wandelen de lammen, worden de melaatschen gezuiverd, hooren de dooven, worden de zieken genezen en staan zelfs de doodeu wederom op ten leven.
2. Door wie echter, mijn kind, wordt u dit alles en al wat men ter zaligheid gelooven moet, onfeilbaar en zonder gevaar voor dwaling verkondigd, tenzij door de Kerk, door wier mond ik nu duidelijker spreek dan ik weleer deed door den mond der heilige Profeten, die voor eeuwen leefden.
laderdaad, zij is mijn mond, dien ik open en waarmede ik de menigte onderwijs; zij is het orgaan, waardoor ik uiterlijk tot de menschen spreek; zij is, voor hetgeen geloofd moet worden, de naaste regel, die niet falen noch veranderen kan; zij ten laatste is de eenige Kerk, die het geloof bezit, waaruit de regtvaardige leeft.
Zonder het geloof is het onmogelijk mij te behagen. Vandaar is het tastbaar duidelijk, dat elk mijner gerechten leeft uit een geloof, hetwelk door de liefde daad wordt.
3. Mijn kind, het leven des geloofs heeft, om zoo te zeggen zekere trappen, waarvan de eerste is, dat de mensch door bovennatuurlijke genade geholpen, aan mij door de Kerk sprekend, op goddelijk gezag gelooft en in staat van genade leeft.
328
Mijn kind, het wonder is een getuigenis van God: het wonder is de duidelijke stem van God; en een onfeilbaar zegel der goddelijke waarheid.
Doch de Kerk zelve is een wonder, een zigt-baar wondei-, hetzij gij beschouwt haar ontstaan en voortplanting; hetzij gij haar voortbestaan en blijvende uitbreiding gadeslaat. Wat betreft hare voortplanting en ontstaan : onder wonderen gesticht, zonder menschelijke hulp in spijt der hel, trots alle magten der wereld, in spijt van alle bedorvenheden aller menschen, die met alle middelen tegen haar zaraenspanden, vertoonde zij zich als een bliksemstraal in het Oosten en lichtte zij tot in het Westen; en beschouwt gij haar voortbestaan en blijvende uitbreiding; zie dan hoe zij ondanks zoo vele harer ontaarde kinderen, die haar in alle vervlogene eeuwen met list, geweld en woede altoos aanvielen, en ondanks zoo vele woedende vervolgers van alle tijden, die niet ophouden haar openlijk en heimelijk te bestormen, evenwel tusschen de puinen der eeuwen terwijl alle rijken der wereld zamenstorten, altijd hechter staat en omvangrijker, altijd roemvoller, gekroond zoo dikwerf als zij werd bestreden.
Welnu, ik de God, die door wonderen spreek, ik spreek door deze mijne Kerk, die een voortdurend wonder is.
Zalig hij, die deze Eene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk hoort: die haar hoort, hoort mij, verzekerd, zich op den weg der zaligmakende waarheid te bevinden; die haar niet wil hooren, hij is als een heiden en tollenaar, hij hoort ook mij niet en kan niet anders dan
329
den weg der dwaling bewandelen, die ten dood geleidt.
Mijn kind, wilt gij veilig en zeker zijn, hecht u dan met geest en hart aan de Kerk, welke ik op eene onbeweegbare rots heb opgetrokken, welke ik met mijn bloed heb zaamgevoegd, waarin ik verblijf, welke ik door mijnen Geest bestuur en met mijn Hart lief heb.
Houd zoo uw verstand bereid, dat gij, wat zij u ook leert of voorschrijft, u daaraan nederig en blijmoedig onderwerpt; en houd zoo uw hart gestemd, dat gij haar vol. liefde bemint als de beste der Moeders, als de verhevene levengeefster der zaligheid.
Het geloof evenwel, zal het tot zaligheid verstrekken, moet door de heiligmakende genade bezield worden. Zonder deze genade toch veree-nigt het niet met mij, noch maakt het iemand tot levend lidmaat van mijn geheimzinnig lig-chaam, de Kerk. Daarom is het zeer waar gezegd, dat het geloof zonder de werken een dood geloof is, ofschoon ook met het verlies der toevertrouwde genade door eene zonde, die niet tegen het geloof strijdt, ook niet tevens het geloof wordt verloren, maar het geloof, dat over blijft, inderdaad nog geloof is, hoewel het niet levend is.
Mijn kind, bewaar dit geschenk van uwen God, het goddelijk geloof met alle zorg; en maak het leven van dit geloof door uwe werken, in staat van genade verrigt, aanschouwelijk.
4. Een tweede trap in het leven des geloofs is, dat alle vrijwillige handelingen zoowel de
330
inwendige als de uitwendige door de beginselen van een levendig geloof bezield zijn.
Wie een levendig geloof bezit, rigt zich naaide eeuwige uitspraken van het geloof, waaruit hij te weten komt, dat hij tot een bovennatuurlijk doel, ter eeuwige zaligheid bij mij, is geschapen ; doch dat de onedeler schepselen op aarde alleen gemaakt zijn, om den mensch in de bereiking van dat doel behulpzaam te zijn.
Daarom echter kwijnt het geloof bij velen, omdat zij de overweging der geloofswaarheden verwaarloozen en maar al te zeer zich bezig houden met hetgeen wereldsch en vleeschelijk is.
Want indien zij de eeuwige waarheden wel beschouwden en van harte aannamen, dan zouden ongetwijfeld de belangen Gods en der zaligheid meer bemind worden, het geloof bloeijen, bloemen en de beste vruchten voortbrengen.
Mijn kind, ieder leerling mijns Harten bewaart en koestert dit levend geloof; daaruit leeft hij; opgewekt door de hoop en brandend door de liefde, snelt en klimt hij van deugd tot deugd.
5. Doch ik pleeg velen hunner, die ik tot uitstekende heiligheid roep, langzamerhand tot een zuiver geloof voor te bereiden. En dit zuiver geloof maakt de derde trap van het geloofsleven uit, waarop iemand uit volmaakt geloof een leven leidt, dat ten eeuemale bovennatuurlijk is, en ook te midden der duisternissen on bekoringen, als een blinde uit gehoorzaamheid den fakkel des geloofs volgende, mij getrouw
331
client, schoon hij ook niet ziet noch zich bewust is, dat hij mij dient of niet.
Mijn kind, als gij door mijnen Geest tot dien levenstrap wordt gevoerd, treed dan met grootheid van ziel voorwaarts en volg met een onverschrokken hart uit gehoorzaamheid de gud-dolijke leiding.
Doch als gij die wegen van hot innerlijk leven bewandelt, waarop gij niets ziet, maar aan alle zijden vijanden ontwaart, van wie gij u somtijds reeds eun gevangene waant; waarop gij beneden u een gapendeue afgrond bespeurt, waarin gij bij elke schrede meent neder te storten; eindelijk een hemel boven u, die vertoornd is hetgeen gij ook wezenlijk denkt te bespeuren; onwetend op uwen weg hoe of waarheen hij leidt, maar altijd in de meening meer en meer uwen ondergang te naderen, dan, mijn kind, verlevendig dan uw geloof, en volg mot een zuiver geloof, ook blindelings de leiding van hen, die mijne plaats bij u bekleeden.
Uw hart worde niet ontsteld, mijn kind; neen vat inood en onthoud, dat gij den weg bewandelt, die de grootste Heiligen voor u gewandeld hebben, die, bijaldien zij dezen niet gevolgd waren, zich nooit zouden geheiligd hebben.
Als eindelijk alle verborgene hoovaardigheid en eigenliefde voldoende uitgeroeid zal zijn; als de bedoelde zuivering volkomen zal wezen, overeenkomstig mijne plannen; dan zullen de oogen uwer ziel geopend worden en met verbazing zult gij bespeuren, dat gij u in een nieuw Icveu be-
332
vindt, dat een zeker onderpand zal zijn van het eeuwig leven.
Daarna mijn kind, zult gij leven in eene zuiverheid des geloofs zoo, als waart gij in blij vendon zonneschijn; gij zult dingen zien, die gij vroeger niet gezien hebt; gij zuil u verblijden zoo als gij u vroeger niet verblijd hebt; gij zult de geheimen mijns Harten begrypen en smaken met nieuwe zoetheid: eindelijk gij zult niet gaan maar veeleer vliegen naar de volmaaktheid.
6. De leerling. Wezen der wezens. God, die niet bedriegt noch bedrogen kunt worden! ik geloof alles wat te gelooven voorgesteld wordt door uwe heilige, katholieke Kerk, welke Gij als wachter en getuige en als uitlegster uwer zaligmakende leering hebt aangesteld; die Gij als onverwrikbaren grondslag der waarheid gevestigd hebt; welke Gij met uw opzigt zoo beschermt, dat de poorten der hel nimmer iets tegen haar vermogen.
Eene, Heilige, Katholieke, Apostolische Kerk! Maagdelijke bruid van Jesus, den Zoon van God, die met u is alle dagen tot aan de voleinding der eeuwen, zijn naam op uw voorhoofd en zijn goddelijk zegen op uw armen dragend, duidelijk en blijvend wonder! wie u niet erkent, heeft zijne rede verloren; wie u niet bemint, is zonder hart; wie u niet hoort, is als een heiden te beschouwen.
Eene, Heilige, Katholieke, Apostolische Kerk! liefdewaardigste Moeder, beminnelijkste Moeder, die de Moeder zijn moet van eenieder, die God tot Vader wil hebben ! Dierbaar ja is mij mjjn Vaderland, dierbaar zijn mij mijne bloedverwanten, dierbaar is mij het leven maar onvergelij-
333
kelijk dierbaarder gij, mijue Moeder, Kerk van God! O dierbaarste Moeder ! Moge mijn regter-hand verdorren, als ik VJ ooit mogt vergeten! Moge mijn hart bezwijken, eerder dan u niet te beminnen, dan u niet te stellen aan liet toppunt mijner vreugde en mijner glorie!
Eene, Heiligo, Katholieke, Apostolische Kerk! Zaligende koninginne der wereld, wier rijk altijd uitgestrekt is over het wereldruim; wier onderdanen, rijken en armen, geleerden en ongelet-terden, Europeanen, en Amerikanen, Aziaten en Afrikanen, kinderen zijn van eene Moeder, broeders van eene levenswijze, vorsten allen, allen bestemd om eenwig te heerschen; wier glansen, de Apostelen, schitterende wereldlichten zijn; wier zegepralen duizende Martelaren verkondigen; wier grootheden legers van belijders openbaren; wier altoos nieuwe schoonheid eene engelachtige rei van Maagden kennelijk maakt; wier naam en eer alle helden der deugd opluisteren ; zie met duizenden uwer kinderen van de vier werelddeelen uit alle geslachten, volkeren en talen sta ik op en zegen u uit een hart, uit eenen mond zeggende: Verhoog uwe schoonheid; wandel in voorspoed en heersch! uw zaligend rijksgebied worde uitgebreid tot aan de eindpalen der aarde en dat daarin ieder sterveling en wij allen te zamen God onzen Zaligmaker met een blij hart dienen, tot dat wij komen ter hemelsche stede en tot het gezelschap der vele duizende Engelen en Eerstelingen der Kerk, die in den hemel wonen I
334
dat het allerheiligst hart van jesus,
die der volhakding de zaligheid, en den vertrouwvol smeekenden de middelen ter zaligheid belooft, ons leert het leven der hoop te beleven.
1. Jesds. Komt allen tot mij; bebt vertrou-won; wie tot mij komt, verstoot ik niet.
Vertrouw derhalve op mij, tniju kind, en wil niet vreczen ; dewijl ik, uw Schepper, u heb vrij gekocht en u geroepen heb, daarom zijt gij do mijne en ben ik, uw God, en Zaligmaker.
De hoop mijn kind, is het anker des levens; zooals immers het anker een schip in zee vast legt, zoo hecht het vertrouwen eene ziel vast in mij.
Al het tegenwoordige geschied door de hoop op de toekomst. De harten der stervelingen, van de hoop beroofd, zouden in krachteloosheid verteeren; zij zouden alles laten verkwijnen en te gronde gaan.
Het levensvoedsel der menschen is de hoop, die de harten prikkelt en tot edelmoedig streven aanwakkert.
Doch de hoop der wereld, die onzeker en ijdel is, bedriegt en vervliegt; maar de goddelijke hoop, die zeker en onwrikbaar is en op mijn onfeilbaar woord steunt, bemoedigt den hopende en beloont den volhardende.
335
Dc eerste brengt gewoonlijk vermetelheid of raocdeloosheirl, de laatste nederige en uithardende grootmoedigheid voort.
Deze heilige hoop, mijn kind, is voor u noodzakelijk, om met een groot hart naar de kroon te staan en haav, ondanks moeijelijkhedon, te be-maortigen.
O O
Leef door de hoop, kweek het vertrouwen op mij in uw hart aan. In mij toch is alle hoop des levens en der deugd en der heiligheid.
2. De eerste trap van het leven der hoop is, dat de mensch met een vast vertrouwen verwacht de eeuwige zaligheid en de middelen om haar met Godes hulp te verkrijgen.
Mijn kind, dewijl mijne barmhartigheid eindeloos is, moet niemand in dit leven wanhopen. De wanhoop is eene afschuwelijke zonde; eene misdaad, die het meest mijn Hart beleedigt; maar wat is ook voor den mensch noodlottiger? De wanhoop toch doet den staande vallen en veroorlooft den gevallene niet weder op te staan.
Doch ook niemand mag zich ijdel iets laten voorstaan. Verre dus zij het, dat iemand op zich zeiven vertronwe en niet op mij, die den zich vermetel beroemende verneder, maar den op mij vertrouwende bescherm.
Schep moed, mijn kind en handel manhaftig; wil de hoop niet verliezen, wier belooning zoo groot is. Trouwens, die op mij vertrouwen en ten einde toe het goede doen. aan hen is door mij, wijl zij mijne kinderen zijn, vol ontferming, het eeuwig leven beloofd, en aan hen zal ook als belooning voor hunne goede werken en ver-
336
diensten, krachtens mijne belofte, liet eeuwig leven worden geschonken.
3. De tweede trap van het leven der hoop bestaat hierin, dat iemand in bijkomende omstandigheden en tegenspoeden zoo zijn vertrouwen stelt in mijne allerwijsto en beminnelijkste Voorzienigheid, dat hij, ua met opregten en goed-gezinden wil gedaan hebben, wat in zijn vermogen was, zich geheel aan mij overgeeft.
Mijn kind, wanneer de zaken niet naar wensch uitvallen, wil dan niet mismoedig het hoofd laten zinken; neen schep moed en vlugt tot mijn Hart. Sl.eeds zult gij ondervinden, dat het een hart van den besten der vaderen is; daarin zult gij altijd medelijden, hulp en onuitputtelijke goedheid vinden.
Dat ook zelfs uwe ellende uw vertrouwen niet doe verminderen. Hoe meer gij bespeurt ellendig te zijn, des te meer reden hebt gij om, u zelveu te wantrouwen en al uwe hoop op mij te stellen.
Het wantrouwen namelijk in u zeiven, moet, wil het goed zijn, het vertrouwen op mij in u voortbrengen. Daarom dan ook moet gij alle wantrouwen, dat neerslagtigheid of angstvalligheden baart, als oene gevaarlijke bekoring, verwerpen.
Werp u in de armen mijner Voorzienigheid zooals een kind zich werpt in de armen zijns vaders. Neen, die in de armen rust van een vader gelijk ik ben, hij zal niet omkomen.
Voorwaar het zou een wonder zijn zoo groot als er ooit een geschiede en nimmer gewrocht zal worden, indien mijn Hart in gebreke bleef jegens hen, indien mijn Hart het hunne niet ter hulpe kwam.
837
4. Eindelijk een derde trap van het leven der hoop bestaat in een volkomen en algeheel vertrouwen der ziel op mij in groote hindernissen, en zelfs in lastige moegelijk heden van allerlei soort, schoon zij ook nergens dan alleen uit de beginselen des geloofs, eenige beweegredenen voor dat vertrouwen ziet voortspruiten.
Als gij geen uitweg ziet in de moeijelijkhe-den, welke u overvallen, mijn kind, verhef u dan boven al het menschelijke, en geef u met een zuiver vertrouwen geheel aan mij over, die én de raagt bezit om te handelen als ik wil; én ook den wil heb, indien het u tot heil verstrekt en gij volkomen uw vertrouwen op mij stelt.
Hoe hagchelijker u de toestand der zaken moge toeschijnen, des te meer, des te vaster moet gij op mij vertrouwen. Want het is aan mijn Hart eigen met meerder overvloed de goddelijke hulp te schenken aan hen, die meer van alle menschelijke hulp beroofd, daarheen vol vertrouwen hunne toevlugt nemen.
Denk er aan, mijn kind, dat ik hen, die dooiden duivel heviger aangevallen worden, gewoon ben ook des te vuriger te verdedigen; en dat ik juist hen met meerder kracht uitrust, wie de vijand meer tracht ten verderve te brengen.
Moed derhalve mijn kind! wat vreest Gij ? Gjj hebt God met u ! Zijt welgemoed, handel met vertrouwen, ga onverschrokken voort.
En indien gij, waar gij u ook wendt, overal een diepen afgrond meent te ontwaren, houd u in mijne armen ; blijft aan mijn Hart, bereid om u aan alles te onderwerpen. Dan eindelijk,
22
338
als gij van alle zelfvertrouwen en eigene vor-waebtinhen genoeg ontdaan zult zijn, als gij u menschelijker wijze als verloren zult beschouwen, zult gij tot uwe verwondering u zeiven en mij wedervinden: u zeiven behouden, en inij bij u tegenwoordig.
Zie van die stonde aan, mijn kind, zult gij een nieuw vertrouwen bezitten dat heldhaftig en zoet tevens is: uwe hoop in mij zal vol vertroosting en blijvendon vrede zijn.
5. Mijn kind, ik weet, wat u ten heil verstrekt; ik kan, wat gij niet vermoogt; laat mij handelen, wat u betreft, werk slechts mede al biddende en vertrouwende.
Velen laten den moed zinken en worden kleingeestig als zij niet terstond verkrijgen, wat zij vertrouwen of vragen.
Mijn kind, een ieder, die met vertrouwen vraagt, wat met zijn heil en met mijne eer niet in strijd is, verkrijgt altijd. Want hij ontvangt of wel, wat hij zelf gevraagd heeft of in plaats daarvan, wat ik weet, dat beter voor hem is; en dan eerst verkrijgt hij, als het verkrijgen ten heil verstrekt. Somtijds namelijk wordt het gevraagde niet geweigerd maar slechts uitgesteld tot dat het geschikte oogenblik daarvoor is aangebroken.
Dewijl gij echter dikwijls naar menschelijke opvatting oordeelt goed te zijn voor u, wat u evenwel, indien het u gegeven werd, niet tot heil zou verstrekken; en dewijl gij gewoonlijk in bijzondere dingen niet weet, wat of hoe u iets tot meerder heil kan zijn, daarom moet gij u op
339
mij verlaten en in gebed en vertrouwen met kalmte volharden.
Daar zijn er, die in den beginne zich geheel op mij verlaten, maar later in sommige moeijelijk-heden zelf eene uitkomst willen zoeken. Nu geschiedt het echter met mijne toelating, dat zij zich meer en meer in die moeijelijkheden verwikkelen, opdat zij leeren zouden zich zelven te wantrouwen en al hunne hoop op mij te vestigen.
6. Wie, mijn kind, heeft ooit in mij te vergeefs zijn vertrouwen gesteld ? Wie heeft ooit op mijn Hart hopende, zich te leur gesteld gevonden ?
Zie, mijne Moeder verwierf door haar vertrouwen van mij het eerste openbaar wonder, waardoor ik water in wijn veranderde.
Ofschoon haar ook bgna geene hoop werd gegeven, dat zij het verlangde gunstbewijs konde verwachten, toch vertrouwde zij, dewijl zij mijn Hart kende ; en zij heeft die gewenschte gunst gekregen.
Door de hoop werd de vrouw, die aan bloed-vloeijing leed, van hare langdurige kwaal bevrijd. Met zooveel vertrouwen namelijk op mij bezield, trad zij nader, dat zij zeide; »Indien ik slechts zijn kleed aanraak, zal ik genezen zijn.quot; En zoo is zij ook inderdaad gezond geworden.
Door de hoop heeft de Chananeesche vrouw in hare droefheid troost en verligting gevonden. Ofschoon haar vertrouwen en haar geloof op de proef werden gesteld, toch toenemend in geloof, hoopte zij te meer, bad zij te vuriger, dat ik met haar medelijden hebben en haar helpen
340
zoude. Zij heeft niet te vergeefs gehoopt, niet te vergeefs gebeden. Zij heeft immers verkregen, wat zij verlangde.
Door de hoop ontving de blinde zoon van ïimeus het gezigt weder. Trouwens, vol vertrouwen bad hij, toen ik voorbijging tot mij zijne stem verheffend, en toen velen hem berispten en geboden te zwijgen, riep hij nog luider: „Jesus, Davids Zoon, ontferm ü mijner.quot; Daarom medelijden met hem hebbende, heb ik zijne oogen geopend, opdat hij zien mogt.
Door de hoop werd de melaatsche gezuiverd. z/Heer,quot; zoo sprak hij vol geloof, «indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.quot; Mijn Hart, zoo aangeroepen, werd tot medelijden bewogen en ik zeide; »Ik wil, word gereinigd.quot; Eu terstond is hij gezuiverd geworden.
Door de hoop volhardde de arme en behoeftige Lazarus heiliglijk in het lijden, toen hij met zweren bedekt, door den rijken vrek werd uitge-stooten. Hij vestigde namelijk zjjne oogen op de belooning, en niet te vergeefs. Want toen hij gestorven was, werd hij door de Engelen in Abrahams schoot gedragen.
Wat wilt gij meer? Niemand heeft op mij gehoopt en is beschaamd geworden. Leg dan, mijn kind, de vreeze af; werp alle wantrouwen uit uw hart,verlaat u op mijn Hart in leven en iu sterven.
7. De leerling. O Jesus! hoe goed zijt Gij! hoe beminnelijk! Ja, Jesus, Gij zijt de goedheid zelve; Gij de beminnelijkheid zelve!
O Jesus, mijn God en Zaligmaker! zie met vertrouwen zal ik handelen en niet vreezen.
341
denkende aan uw Hart, dat oneindig goed is, wiens barmhartigheid reikt door de eeuwen heen.
Gedenk, o Jesus, zachtmoedig en nederig van Harte, dat niemand nog, door welke behoefte ook gedreven, tot uw allerbeminnelijkst Hart zijne toevlugt nam en verstoeten of met ledige handen weggezonden werd. Ik, door zulk vertrouwen bezield, kom tot U, o Jesus; tot U vlugt ik beladen met ellende, en werp mij zeiven met mijne ellende aan uw Hart. Wil, o God, mijn Vader, uw kind, schoon ook uw onwaardig kind, niet verstooten; maar laat mij toe tot uw Hart, en gedoog niet, dat ik ooit daarvan gescheiden worde. Sta mij bij, smeek ik U, in al mijne behoeften, nu en altijd en vooral in de ure van mijn dood, o beste! o allerliefste! o beminnelijkste Jesus!
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst hakt van jesus, aan allen de liefde gebiedend, ons leekt het leven der goddelijke liefde te beleven.
1. Jesüs. Mijn kind, Gij zult den Heer uwen God beminnen uit geheel uw hart en uit al uwe krachten. Dit is het grootste gebod.
Doch ik, mijn kind, ben uw God en uw Heer. Door mij zijt gij geschapen, door mij zijt gij vrijgekocht.
Dit is dus mijn gebod, dat gij zult liefheb-
343
ben. Is dat gebod niet ligt,? niet zoet? niet heilzaam? niet vol alle goeds?
Wat is gemakkelijker dan te beminnen ? Do liefde is het leven des harten ; zonder liefde kan het hart niet leven. Zoo, mijn kind, is uw hart gemaakt; en ik zelf heb het zoo geschapen, zoo gevormd. Want ik heb uw hart geschapen om te beminnen, doch, let wel, om mij te beminnen.
Gij weet, mijn kind, wie en hoedanig ik van Harte ben. Vindt gij iets op aarde of ook in den hemel, wat zoeter liefde verdient dan mijn Hart? Is mijn Hart niet de zoetheid zelve?
Vraag hun, die het ondervonden hebben; vraag het aan de Heiligen, die dronken van de goddelijke zoetheid mijner liefde, al het aardsche hebben vergeten en al het overige ook het bittere, wat de natuur aanbiedt, als zoet en vol vertroosting hebben bevonden.
Vraag het aan de Engelen, die in mijne liefde zich verblijden en juichen en jubelen in eeuwigheid.
Vindt gij ten laatste in iets ter wereld voor u zoo vele goederen voor tijd en eeuwigheid? Wat is er waarlijk goed, wat gij in mijn Hart niet vindt? Verruim uwen boezem, zoo veel gij wilt; zie al uwe begeerten zullen bevredigd worden.
Wat gij aan vrede, wat gij aan troost, wat gij aan deugd of volmaaktheid, wat gij aan zekerheid in leven en sterven, of welk ander goed ook begeeren moogt, in mijn Hart wordt liet gevonden, door mij te beminnen wordt het verkregen.
Prikkel uw hart aan, mijn kind, bemin met
343
gebeel uw hart, bemin met alle uwe krachten, maar bemin, maar heb mij lief, die al uw heil uitmaak.
Weg voortaan de vreeze, die smarten baart; weg met angsten, die het hart benaauwen; bemin, mijn kind, en zijt vrij; heb mij lief en wees gelukkig.
Leef in het vervolg het leven der liefde, zoo als het aan een leerling mijns Harten betaamt.
3. De eerste trap in het leven der goddelijke liefde is, met zulke voorliefde te beminnen, dat gij alle geboden, die onder zware zonden verpligten, onderhoudt, en voor niets ter wereld oen gebod vrijwillig wilt overtreden.
Wie mij niet liefheeft in die mate, blijft in den dood. Het leven en de dood, de goddelijke liefde en de doodzonde kunnen in een zelfde hart niet zamen wonen.
Het bewijs der liefde is in het verrigten der daad gelegen. En daarom is hij, die mijne geboden onderhoudt, ook degene, die mij lief heeft.
Hieraan dus zult gij erkennen of gij mij bemint, als gij mijne geboden onderhoudt.
Deze trap echter, deze liefde is aan allen ter zaligheid noodzakelijk, en wel too zeer, dat mogt men ook alle geheimen kennen en alle wetenschap bezitten; mogt men ook gebeel zijn vermogen uitdeelen om de armen te spijzen; mogt men ook zijn ligchaam ten brandstapel overleveren ; mogt men ook de taal der Engelen of alle deugden, welke ook, bezitten, als men deze liefde niet. bezit, dan baat het ons niets ten eeuwigen leven.
344
Het geldt hier de eeuwige zaligheid. Die zijn vader of zijne moeder; zijne echtgenoote of zijne kinderen; zijne broeders of zusters; zijne bezittingen of zijn leven meer bemint dan mij, hij is mijner niet waardig en ongeschikt voor het rijk der hemelen.
Wilt gij het eeuwigleven binnengaan, onderhoud de geboden, vermijd de doodzonde, welke krachtsinspanning, welke offers u dit ook moge kosten.
3. De tweede trap in het leven der goddelijke liefde is, mij met zulke verknochte en edelmoedige liefde te beminnen, dat gij immer krachtdadig er op uit zijt mij te behagen en, om geene beweegreden, ook slechts door een dagelijksche zonde mij wilt beleedigen.
Voorwaar, mijn kind, als gij een hart bezit mijnen leerlingen waardig, dan zult gij uwe genegenheden tot dien graad aan mij schenken; voor alles zult gij mij behagen; met alle zorg zult gij alles, wat gij weet mij te mishagen, vermijden.
Zeg mij, wat is dat voor eene liefde, wanneer gij wegens ijdele glorie, uit zinnelijkheid of om welke bevrediging uwer bedorvene natuur dan ook, mij wel is waar niet wilt kruisigen, maar toch niet aarzelt mij te bespotten, te verwonden, of met bitterheden te overladen.
Als ik u niet meer beminde; als ik niet meerder zorg voor u droeg, wat mijn kind, wat zou er dan van u geworden ? Als ik u eens verwaarloosde en achteloos bleef om te verhoeden, dat deze en die dingen u niet geheel ten afgrond voerden, wat zoudt gij dan ondervinden?
En gij wenscht den vrede? en mijnen ver-
345
trouwelijken omgang! en mijn(3 vertroostingen en zekerheid? Zie de bron van al die goederen stopt gij, zelfs ook door de dagelijksche zonde.
Van waar uwe onrust, uwe moeijelijkheden, angsten en gevaren, van waar anders dan dat gij weigert met een edelmoedig hart de offers te brengen, welke de goddelijke liefde gebragt wil hebben ?
Gij noemt mij uw God; gij noemt mij uw Vader; ja, wat meer is, gij noemt mij uw Beminde; doch als ik uw God ben, waar is dan mijne eer? als ik uw Vader ben, waar dan de liefde welke mij toekomt ? als ik uw Beminde ben, waar is dan uwe verknochtheid? waar uwe teederheid?
Maar indien gij weleer zoo misdaan hebt, als gij vroeger zoo zonder genegenheid voor mij waart, wil nu dan naar hooger genadegaven dingen en ik zal u nog een verhevener graad aanwijzen.
4. Deze is de derde trap in het leven der liefde, der zuivere liefde waardoor gij mij zoo volmaakt bemint, dat gij een. zelfde willen, een zelfde niet-willen met mij gemeen hebt, en alzoo in alle dingen gelijkvormig zijt aan mijnen goddelijken wil. Ziedaar, mijn kind, de volmaaktheid der liefde; ziedaar de ware vereeniging des harten, ziedaar het leven der Heiligen.
Deze zuivere liefde zal oorzaak zijn, dat gij de zelfde dingen verafschuwt, die ik verafschuw; dat gij behagen schept in de zelfde zaken, waarin ik behagen neem.
Want de reine liefde, de ware vereeniging bestaat in de werkdadige zamenstemming dei-harten. Hoedanig uwe gevoelens zijn mogen,
346
indien gij niet met mij het zelfde wilt cn verwerpt, het zelfde zoet vindt, als gij niet met mij het zelfde omhelst, wat de goddelijke wil eischt, dan bezit gij niet de zuivere liefde, niet de ware vereeniging.
Wil evenwel niet ontsteld worden, mijn kind, als het zoo moeijelijk valt u nan den goddelijken wil gelijkvormig to maken, zoodat gij meent dit als het ware met tegenzin te doen. Want u vrijelijk daarnaar vormend het moge u dan moeite kosten, wilt gij immers werkdadig, wat ik wil. Immers, wanneer gij het niet zondt willen, dan zoudt gij u niet daarnaar rigten ; niemand toch kan willen zonder te willen. Gij ziet hieruit, dat de weerzin, welke gij in u bespeurt, in het lager gedeelte uws harten huist.
5. Mijn kind, de zuivere liefde brengt alles tot eenheid. Gelijk het vuur, verteert zij in zich alles, wat onder haar bereik komt.
De goddelijke wil is en het beginsel, en de regel en het doel van alles, wat zij doet of lijdt.
Alle deugden vervormt zij als het ware in zich en adelt ze door hare voortreffelijkheid. Voor een ieder, die zuiver bemint, is alle deugd liefde en de liefde alle dengd.
Mijn kind als gij tot deze eenheid der liefde, nog niet met de daad zijt gekomen, streef dan, en gewen er u aan om uit liefde te leven, uit liefde te handelen, uit liefde te lijden: dan zult gij er toe geraken.
6. Mijn kind, bemin deze heilige liefde, die alleen vele zoetheden voortbrengt en wonderlijke dingen uitwerkt.
347
Zij toob besproeit wat dor is, genoost wat ziek is, buigt wat hard is, verwarmt wat koud is en regelt, wat onordoliik is.
Zij is bet licht des harten, de beste troosto-resse, de beminnelijke gastvriendin der ziel, de zoete bron van verkwikking, zij is rust in arbeid, matiging in hitte, troost in lijden.
Wonderlijk heiligt en verheft zij de schnlde-looze zielen. Herinner u aan Joannes, den beminden Leerling, die tijdens het avondmaal op mijne borst rustte; hoe hij door liefde vervoerd, als een arend zijne vleugelen uitsloeg, de goddelijke liefde ademend.
Herinner u aan Martha, die mij diende: hoe zij door liefde bezield als eene zonnebloem zich immer naar mij wendde, en den zoetsten geur aller deugden verspreidde.
Herinner n andere heilige Maagden, die mij toegewijd waren; hoe zij door liefde boven al het aardsche verheven, een toonbeeld zijn geworden, waaraan God zijn welbehagen, de Engelen hunne vreugde hadden, waardoor do harten der stervelingen tot mij werden gedreven.
Ja waarlijk, die zelfde liefde bedekt eene menigte van zonden, verteert ze en maakt zelfs uit zondaren Heiligen. Getuige Magdalena, die dooide zuiverheid der liefde in een nieuw schepsel is veranderd, minnende met eene liefde der Seraphijnen.
Getuige Petrus, die door liefde zijne verloochening herstellend, het hoofd mijner beminde Apostelen, do Herder mijner lammeren en schapen; de gids der heiligheid geworden is.
348
Getuige Paulus, die door liefde veranderd, brandend van liefde de wereld doorliep, gelijk het vuur door het stroo, en de vlammen dei-liefde tusschen alle volkeren verspreidde.
7. Mijn kind, de liefde wordt aangeleerd door te beminnen; als gij in de kunst der goddelijke liefde groote vorderingen wilt maken, bemin dan veel.
Wil niet tevreden zijn met eene dorre liefde, die geene zalving bezit; maar kweek ze aan vol verknochtheid. Het hangt wel is waar van u niet af, om gevoelige liefde te ondervinden; doch eene liefde, die verknochtheid bezit, kunt gij altoos hebben als gij ze voedt.
Haar voedsel zal zijn bidden met godsvrucht, herhaaldelijk vragen om de gaven der goddelijke liefde of om de vermeerdering dier gave, met mij te verkeeren, meer door de liefde dan door overdenking, liever uw hart voor mij uit te storten dan uwen geest in mijne tegenwoordigheid bezig te houden.
Haar voedsel zal zijn; een dankbaar gemoed te bewaren voor alles, wat gij van mij hebt ontvangen : het leven, het behoud daarvan, al de goederen der natuur; de Verlossing, de roeping, de genade, alle middelen ter zaligheid, eindelijk alle bovennatuurlijke goederen.
Haar voedsel zal zijn altoos voor oogen te houden, hoezeer ik u bemind heb, hoeveel ik voor u gedaan heb, hoeveel ik voor u heb geleden; wat ik voor u heb gegeven, wat ik voor u bereid heb voor tijd en eeuwigheid; hoe barmhartig, boe goedgunstig, hoe liefderijk ik zoo
349
dikwijls in hot bijzonder jegens u gehandeld heb.
Haar voedsel zal zijn u te herinneren, wie en hoedanig ik ben, in wien de Engelen en Heiligen des hemels en de Uitverkorenen op aarde altijd hunne zaligheid vinden ; wien hemel en aarde tevens en al wat er in is, eenparig verklaren als den eenige, die uit geheel het hart en uit alle krachten bemind moet worden.
8. De leerling. O Jesus! O Liefde! welke wondervolle, welke goddelijke, welke zoete dingen brengt Gij uit uw Hart voort!
O God mijn Zaligmaker, wie ben ik, en wie zijt Gij? Zoude het niet veel, ja zelfs te veel zijn, als Gij mij slechts veroorloofdet U te beminnen?
Neen zie, opdat ik niet twijfelen zoude of het aan mij ellendig schepsel vrijstaat naar eene plaats in uw goddelijk Hart te dingen, hebt Gij mij geboden, D lief te hebben. O liefde! O wonder der liefde! O allerliefste Jesus!
En ik zou U niet beminnen? en ik zou U niet lief hebben? Ja, mijn Jesus! ja, uit geheel mijn hart zal ik U beminnen; met al mijne krachten zal ik U liefhebben.
Alles, wat ik ben; al, wat ik bezit; al uwe gaven en weldaden; hemel en aarde, alles spoort mij aan U lief te hebben; doch niets zoo zeer als Gij zelf, die de oorzaak en het doel, het voorwerp en het loon der liefde zijt.
O Heer Jesus! dit is mijne eenige eerzucht, dat ik uitmunte in liefde tot ü, dat ik in liefde jegens TJ met de Engelen zeiven wedijvere.
In alle overige dingen mogen anderen mij overtreffen; ik /.al het gemakkelijk verdragen.
350
volgaarne lijden, doch dit ceue, in liefde voor U achter anderen te staan, hoe zal ik het lijden, hoe het dulden kunnen?
Och Jesns, Beminde mijns harten! dat ik U gelijkend worde, geheel liefde, een met U dooide liefde.
O mijn Jesus! Wie geeft het mij, om met uwe liefde geheel de wereld te ontsteken! alle harten voor U te rooven, en met liefde voor U te ontvlammen !
Verleen smeek ik U, dat wij allen uit liefde tot U leven, en door liefde voor U met ü de zalige eeuwigheid doorbrengen.
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dat het allerheiligst hart van jesus ons leert, ons aanhoudend op voortgang in deugden toe te leggen.
1. Jesus. Zie, mijn kind, ik heb alles wel verrigt. Altijd deed ik, wat mijn Vader wel-behagelijk was.
Heb ik wel ooit, zoo lang ik leefde, op dien weg stil gestaan? Welnu, die met mij wil blijven, moet eveneens wandelen gelijk ik gewandeld heb. Want indien hij, terwijl ik voortwandel, stil staat, hoe zal hij dan bij mij blijven? •
Mijn kind, de ware deugd rust nooit in dit leven; immers als zij nalaat ook de laatste schrede voorwaarts te doen, dan zal zij gebrekkigheid of laauwheid verraden.
351
Die regtvaardig is worde nog meer regt-vaardig; de heilige worde nog heiliger.
Hoe verre dus iemand in do deugd voortgang hebbe gemaakt, hij moet en kan nog verder voortgaan. Immers eene zaak kan door den mensch ot wel nog beter verrigt worden, of wel het doel zijner handelingen kan nog meer gezuiverd worden door de liefde, wier voorwerp oneindig is; of wel ten laatste kunnen verscheidene omstandigheden, die de handelingen vergezellen, op betere wijze ten einde worden gebragt.
Van daar, mijn kind, zult gij bij een opregt onderzoek stof genoeg vinden u te vernederen, ziende, dat gij dikwerf in het een of ander in gebreke zijt gebleven ; en tevens zult gij heviger aansporing ondervinden, om toe te nemen in de liefde jegens mij, die het goede in uwe handelingen vol liefde goedkeurt en met vrijgevigheid beloont; en wat er gebrekkig in is, verdraag of vergeef, wanneer men met een rouwmoedig hart er om vraagt.
2. Wil uwen voortgang niet afmeten naar eene gemakkelijkheid der natuur, naar gevoelige godsvrucht of naar de een of andere natuurlijke neiging; deze allen toch zijn bedriegelijk en niet te vertrouwen.
Neen, meet uwen waren voortgang in de deugd veilig en zeker af naar de pogingen, welke gij in het werk stelt, om u zeiven edelmoedig te overwinnen en uit liefde tot mij te verloochenen.
Wacht u, mijn kind, u te vreden te stellen met louter natuurlijke deugden. Deze namelijk, aan de natuur ontsproten, kunnen geene vruchten
352
voor de eeuwigheid, ja zelfs geene bloemen voor deti hemel opleveren ; maar als zij eenige knoppen schieten,als zij nog eenige vruchten dragen, dan zijn het slechts tijdelijke vruchten, die spoedig afvallen.
Elke boom toch, die God niet gepiant heeft ; elke plant, die niet in de goddelijke genade hare wortelen heeft, zal uitgeroeid worden.
Streef naar het volmaaktere voort door bovennatuurlijke en degelijke deugden, die in het beginsel der genade wortelende, door edelmoedige en herhaalde oefeningen hecht en volmaakt worden, en die vele bloesems en vruchten opleveren voor de eeuwigheid.
Alles wat in zich volmaakter is, is daarom voor u altijd nog niet beter; maar dat is waarlijk voor u het nuttigste, wat yan den goddelij-ken wil voortkomend door ware deugden helpt ter bereiking van uw doel.
Sommigen stellen hunnen voortgang in eene vermenigvuldiging van godvruchtige oefeningen; anderen wederom in het verrigten van andere dingen. Doch deze allen zijn gewoon dikwerf achteruit te gaan in plaats van voortgang te maken; eensdeels omdat hierin de volmaaktheid niet bestaat, maar die dingen slechts middelen ter volmaaktheid zijn; ten andere omdat zij, door het aantal en het ongepaste der middelen belemmerd, hun doel niet knnnen bereiken.
3. Voorwaar, mijn kind, eene kuische dienstmaagd, die uit liefde tot mij doet, wat de goddelijke wil overeenkomstig haar stand en betrekking van haar eischt, is volmaakter in mijne oogen dan eene kloosterling, die, de verpligtingen
353
harer roeping en bediening verwaarloozend, dag en nacht doorbrengt met het gebed, ja zelfs met tranen van godvruchtig gevoel.
Wilt gij uwe bediening wel vervullen, dan moet gij .haar op de eerste plaats hoogachten en beminnen, niet omdat zij strookt met uwe neiging, maar omdat zij is volgens den goddelij-ken wil, die ook het geringste edel en kostbaar maakt. Als gij haar niet hoogacht, dan zult gij haar niet lang beminnen; als gij haar niet bemint, dan zult gij haar niet lang wel vervullen, omdat gij niet langen tijd wel handelen en lijden kunt, iets waartegen het verstand en de wil in plaats van u te steunen, zich verzetten.
Vervolgens wil niet in haar en door haar u zeiven of de natuur bevredigen, maar mij, maaide vervulling van mijnen wil beoogen en zoeken. Vervul dan alle verpligtingen uwer bediening krachtig, wel te verstaan in uw daden, vast besloten namelijk om volgens het goddelijk welbehagen tot uw doel te geraken; maar bezadigd, wat de wijze van doen betreft, altoos kalm in het aanwenden der middelen.
Eindelijk, maak u gewoon om alles, wat tot haar behoort, te verrigten uit liefde tot mij, die bij u tegenwoordig en bereid ben om u in bijzondere omstandigheden te bestieren en te ondersteunen. Op deze wijze zult gij alles met gemak en zekerheid doen en daarin volharden.
Maar hetzij gij de j)ligten van uwen staat vervult, of oefeningen van godsvrucht verrigt, toch blijft het uwe voornaamste zorg, om alles wel te verrigten. Dit is de vruchtbare akker van
354
wezenlijke deugd; dit het zaad dat rijkelijk on ware verdiensten oplevert.
Bedenk dat andere buitengewone dingen, welke gij met verwaarloozing hiervan verrigt, slechts begoochelingen zijn. Mirakelen noch voorzeggingen, geestvervoeringen noch iets anders wat ook, indien gij zoo vele gunsten mogt bezitten, kunnen u tot geen heilige maken.
4. Mijn kind, indien het u van harte gemeend is waren voortgang te doen, dan wilt gij don voortgang ook werkdadig. De volmaaktheid toch en de voortgang daarin, overeenkomstig de genade, kan niet voortkomen tenzij uit een hart, dat wil.
En indien uw hart niet werkdadig wil, zullen geene middelen, welke ook, u volmaakt kunnen maken; dewijl men niet door dwang maar door genegenheid tot mij komt.
Herinner u, hoe vele Heiligen, onder groote hindemissen, met weinige uiterlijke middelen tot het toppunt der deugd zijn opgeklommen; omdat hun hart onophoudelijk gekweld werd door dorst naar volmaaktheid.
Zalig, die hongeren en dorsten naar de regt-vaardigheid, want zij zullen verzadigd worden! Indien iemand daarnaar dorst gevoelt, hij kome tot mijn Hart en drinke uit de bron der levende wateren, die springt ten eeuwigen leven.
Kom, mijn kind, en proef uit deze bron hoe zoet het is, mij uit liefde te dienen; en gelijk, na den honig geproefd te hebben, andere spijzen bitter smaken, zoo ook zullen u, na de zoetheid der goddelijke liefde mijns Harten geproefd
355
te hebben, alle spijzen der bedorvene natuur bitter smaken.
Bid, mijn kind, bid vurig om verlichting van boven, opdat gij den uitstekenden prijs der volmaaktheid moget kennen; en opdat gij onophoudelijk ontstoken wordet door het verlangen om haar te verkrijgen.
Roep u daarenboven herhaaldelijk voor den geest, hoe vele en hoe groote beweegredenen u aansporen om altijd ten einde toe naar vooruitgang te streven.
5. De leerling. Welke zijn die beweegredenen, o Heer?
Jesus. Beschouw, mijn kind, wie het is, wien gij dient: hoe beminnelijk hij is wegens zijne eindelooze volmaaktheden, welke de harten der hemelingen in verrukking brengen, en gij zult tot liefde worden aangespoord.
Herinner u de weldaden van allerlei soort, uit loutere liefde aan u door mij geschonken; en als uw hart niet alle vatbaarheid voor gevoel heeft verloren, dan zult gij mij weder initmen met een door dankbaarheid vernieuwd gemoed.
Overweeg de zwaarte en de menigte uwer zonden, welke ik u met zulk een vaderhart heb kwijtgescholden; gelooft gij voor mij ooit genoeg te kunnen doen?
Bedenk het veelzijdig en aanhoudend ongeluk van hen, die aan zonde en laauwheid zijn overgegeven ; en daartegenover het onuitsprekelijk geluk van hen, die mij met vurige liefde dienen.
Beschouw eens de wondervolle schoonheid der deugd en de onuitsprekelijke boosheid der
356
zonde; hoe de eerste den menscli tot deelge- -w
noot der Engelen, de laatste den mensch, aan v den duivel gelijk maakt.
Overweeg de kortheid van het tegenwoordig d:
leven, den eeuwigen duur van het toekomstig z(
leven; hoe zeker de dood, hoe onzeker het uur zi
Wik met uwen geest niet slechts maar ook ei
met het hart, wat het is, te zijn in de hel gi
zonder einde: wat het is, te zijn in den hemel di
gedurende alle eeuwigheid; en herinner u, dat m een van beiden u wacht.
Mijn kind, als gij deze beweegredenen dikwerf b
en aandachtig overweegt zoo, dat gij ze versch n
in uw geheugen houdt, dan zult gij u haasten w
het toppunt van allen voortgang te bereiken. v:
6. Doch de mensch wordt op velerlei wijze oi
van dien vooruitgang terug gehouden. Meestal hi
echter begint hij zich van haar te verwijderen vi
of wel, omdat hij mijne liefde in zijn hart laat st
verkoelen door verwaarloozing van de vorige v( oefening des innerlijken levens; of wel, omdat
hij der natuur gehoorzamend, zich onttrekt aan z1
de moeite van zich zeiven in het een of ander o:
te beheerschen of te verloochenen. d
Daar zijn er, die den weg der volmaaktheid wel o] niet verlaten, maar hun gelukkigen voortgang
op verschillende wijze vertragen. Zoo is het gi
gesteld met hen, die, als zij verder moesten te
voortsnellen, den tijd er van nemen om zich eens ri
te verblijden over de uitgestrektheid, die zij is
reeds hebben doorloopen. Wat u betreft mijn m
kind, vergeet, wat achter u is, zeker van Hem, di
357
wien gij dat hebt toevertrouwd, en meet met onvermoeide schreden den weg, die u nog overblijft.
In den voortgang worden verhinderd ook zij, die zoo vreesachtig voortgaan, dat gij zeggen zoudt, zij willen bij eiken tred onderzoeken, waar zij den voet nederzetten. Wat u aangaat, mijn kind, vertrouw meer op mij dan op u zeiven, en na de zorg aangewend te hebben, die gij in geweten verpligt zijt, vlieg dan met door goddelijke liefde versnelde vlugt over alles heen naar uw doel.
Ook worden zij weerhouden, die hunne verbeelding martelen en hun hart benaauwen met moejjelijkheden van de toekomst, welke zich welligt nimmer zullen voordoen, zoodat zij uit vreeze of angstvalligheid zich naauwelijks durven of zelfs kunnen bewegen. Mijn kind, elke dag heeft aan zijn eigen kwalen genoeg; ga dus voor heden blijmoedig voort, laat den toekom-stigen morgen aan mij over, ik zal daarin voorzien.
7. Bedenk, mijn kind, dat de natuur met haro zwaarte u altijd tot een zekere werkeloosheid of vadsige rust medesleept. Gij moet daarom dikwijls door den ijver des geestes uwen wil opwekken en nieuwen moed vergaderen.
Als gij aan die natuurlijke lusteloosheid toegeeft, als gij den krachtdadigen wil om volmaakt te worden opgeeft, dan zult gij niets meer uit-rigten, wat een leerling van mijn hart waardig is; maar gij zult beginnen u te vervelen, den moed te verliezen, met ellende vervuld te worden en u ongelukkig te bevinden.
358
De graad van deugd, die een trage ziel met zwoegen en zuchten gedurende Tele jaren niet eens veimag te bereiken, wordt door eene ziel, die wilskracht bezit, levendig en blijde binnen weinige maanden bemagtigd.
Mijn kind, indien gij den vasten wil bezit om immer voort te gaan, dan hebt gij reden om u grootelijks te verblijden. In zoodtmigen goeden wil bebt gij een duidelijk bewijs der goddelijke vriendschap. Deze echter is de zoetste en dege-lijkste vertroosting tevens.
De leerling. O goede Leermeester, zoetste Jesus, voorbeeld van alle deugd! geheel beschaamd sta ik, wijl ik mij er nog niet op heb toegelegd om mij volmaaktelijk naar U te vormen, ofschoon ik mij langen tijd reeds voor een leerling van U heb uitgegeven.
Ontferm U mijner, o Heer; wil niet gedoogen, smeek ik TJ, dat ik onder laauwbeid bezwijke, of aan de traagheid mijner natuur toegeve, of door eenig beletsel weerhouden worde; maar wek mij op, spoor mij aan, stoot mij voort door uwe genade.
Geef mij den ijver uws Harten; ontsteek in mijn hart het vuur, dat Gij op de wereld zijt komen brengen, opdat ik met meerder ijver U beminne, volmaakter aan U gelijkvormig worde, ü nader op den voet volge.
Vernieuw mij geheel, ik smeek het U; neem den kwijnenden en ellendigen geest van mij weg en beziel mij met uwen Geest, den Geest van altpd brandende liefde, van blijvende blijmoedigheid, die mij niet toelaat lusteloos te worden, inte-
iet gendeel mij steeds krachtiger en meer bezadigd [q^ aanwakkert tot volmaakter navolging van IJ el die alleen de weg en de grens der eeuwige zaligen keid zijt.
im •m en ke fete e-
3b
of ar rt
•e,
m m jd d,
0-