OVER
DOOK
Leeraar te Hecg iu Eriesland.
■»-lt;amp; ■'iiii i
AMSTERDAM,
Bamdesteeg hij de Nieuwmarkt, K. 256
OVER
Dood, waar is uw prikkel? Helle, tv aar is uwe over-winning? De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons do overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.
Is het niet waar, M. T.! als gij dat vijftiende hoofdstuk van den Eersten Brief aan de Corinlhiërs met opmerkzaamheid leest of hoort lezen, moet gij dan niet zeggen: daar ligt iets bijzonders in opgesloten, 't Is geen wonder. Een kerkvader uit de vroegste tijden van het Christendom heeft daarvan reeds gezegd: » Paulus maakt hier de groote waarheden der openbaring tot een triumflied (epinicium) voor de vromen.quot; Om dat Jied te zingen, gaat Paulus op het kerkhof staan, in het gezigt der graven. Een zegelied op het kerkhof? hoor ik u vragen. — Ja, juist daar. In den tachtig)arigen oorlog met Spanje zeiden onze vaderen: » Van Alkmaar begint de victorie.quot; Welnu, in den bangen, vaak langdurigen strijd, dien de ge-loovigen hier te strijden hebben, mogen zij zingen: »quot;Vun het graf begint de victorie!quot; Vroeger niet. In de wereld worden zij verdrukt, dragen smaad en verachting; in aardsche kennis en wetenschap xijn zij doorgaans dwaas en onedel; in hun ligchaam, in hun huis niet zelden bezocht met plagen en zuchten en tranen. Paulus weet wel, dat hij daarop geenc liederen kan zingen, want indien wij
( 2 )
alleenlijk in dit leven op Christus liopende waren, zoo zouden wij de ellendigslen van alle menschen zijn. Maar juist daar, waar het voor de wereld nacht wordt, daar gaat de zon der heerlijkheid op voor hen, die het eigendom van Christus zijn, want Hij heeft den dood verslonden tot overwinning.
Daarom gaat Paulus victorie zingen op de graven, opdat de Kerk hem hoorende, tot hare dooden zou zeggen: uWel u, gij hebt met tranen gezaaid; maar gij «wordt nu vertroost en zijt nu blijde. Bittere druppelen nwerdenerin uwen drinkbeker geworpen; maar de zoe-»tigheid van 's Heeren gunst is thans uwe spijze. Het «kruis, dat gij gedragen hebt, viel u wel zwaar, omdat »gij kleine kracht hadt, maar de heerlijkheid uwer ge-«nadekroon, zal het zware van dat kruis u doen ver-■•geten, en het u slechts herinneren om er Hem voor te «prijzen, wiens verborgene wijsheid en goedheid het u »hadt opgelegd.quot;
De woorden van dit overwinningslied zijn zoo algemeen bekend, dat ik er niet lang uwe aandacht bij zal ophouden. Paulus doet het voorkomen als het besluit van eene heerlijke Profecij-vervulling. Immers, wanneer Christus als de eersteling, en daarna die Christus zijn in zijne toekomst zullen zijn opgeslaan; wanneer het einde daarna komt, in welke het verderfelijke onverderfelijkheid, en het sterfelijke onsterfelijkheid zal hebben aangedaan, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning. Was die belofte dan ook reeds aan de vaderen gegeven ? Ja, want bij Hosea (13: 14) had de lleere gezegd: «Ik »zal hen van het geweld der hel verlossen; Ik zal ze «vrijmaken van den dood: 0 dood! waar zijn uwe pestilentiën ? Hel, waar is uw verderf ?quot;
Dood en hel zijn hier geene woorden van gelijke be-teekenis, maar het is moeijelijk, die in onze taal naauw-keurig weder te geven. Gelijk dood het tegenovergestelde is van leven., zoo staat helle tegenover hemel; schoon het hier ganschelijk niet de plaats der rampzaligheid te kennen geeft. Want gelijk de dood de liychamen ontvangt, zoo bewaart (volgens oud spraakgebruik) de helle de zielen der afgestorvenen, zoowel van de regt-vaardigen als van de goddeloozen (verg. Ps. 16; 10,
( 3 )
Gen. 37: 35, Luc. 16:. 23). Wij zullen eenvoudigheids-halve deze woorden gebruiken in den zin van dood en graf, en voor onszelvcn eenige toonen zoeken op te vangen van dit lied, voor zoo verre het bevat: eeue stoutmoedige vraag — een tweeledig vreeselijk antwoord — en eene heerlijke oplossing.
Hij, die alleen een hoorend oor en een geopend hart kan schenken, geve u en mij, uit de volheid zijner genade ia Christus, dat geloof zijner kinderen, hetwelk in de waarheid eene reuke des levens ten leven vindt.
Paulus vangt dit lied aan met eene stou(moedige vraaquot; • Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning ?
In deze vraag wordt voorondersteld, dat de dood waarlijk eenen prikkel, dat het graf eene overwinning bezit.
Die vooronderstelling herinnert ons aan het eenmaal tot ons gesproken woord: Ten dage als gij zondigt zult gij sterven. Dat woord heeft u en mij overgegeven aan den dood, als aan eenen onverbiddelijken scherpregter, die magt ontvangen heeft om ons te pijnigen; want de zonde is in de wereld ingekomen door de overtreding van het gebod, en door de zonde de dood, en de dood is tot alle menschen doorgegaan, omdat wij allen in onzen eersten vader gezondigd hebben. Gods geregtigheid gaf daarom aan den dood den prikkel van zijnen toorn, brandende lot in alle eeuwigheid over de overtreders; en die prikkel is voor het geweten, voor de geheele menschlieid zoo smartvol, zoo pijnigend.
Die prikkel vergezelt u overal. »Laat ons eten en vrolijk zijn,quot; zegt uw hart. ..Dwaas, morgen zult gij sterven,quot; antwoordt de dood. — «Ziele, gij liebl vele goederen, neem nu uwe ruste,quot; zegt uw hart. «Dwaas,quot; antwoordt de dood, »in dezen nacht zal men uwe ziele van u afeischen.quot; — «Zie hier, mijne kinderen, mijne betrekkingen, mijne vrienden,quot; zegt uw hart, «laat ik er mij aan hechten, zij zullen mij gelukkig maken.quot; »Dwaas,quot; antwoordt de dood, ..binnen weinig tijds zult gij als een verlatene tusschen de graven uwer dierbaren wandelen, en uwe pijn zal grooter wezen, naarmate gij
( 4 )
te meerder lief hadt, wat gij evennel verliezen moet.quot;
En is de dood een pijnlijk reisgezel, het graf met zijne overwinning volgt hem achterna. Ook die overwinning is verzegeld, en de kroon dier overwinning is aan het graf toegewezen in dat andere woord des Hee-ren; «Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeeren.quot; Daarom dan ook valt er tegen dien overwinnaar niet te worstelen. Simson overwon een leeuw, maar het graf overwon hem; David heeft zijne tienduizenden verslagen, maar de helle versloeg hem. Al wat jong, groot, schoon, rijk, geleerd, magtig is, het worstelt, het strijdt, maar — het wordt overwonnen door het graf. Nebucadnezar was een groot overwinnaar; maar toen hij in de helle kwam (Jes. 14), werd hij aangesproken: quot;O zone des dage-raads, hoe zijt gij ons gelijk geworden; gij zijt ook krank geworden, gelijk wij; uwe hovaardij is in do helle nedergestort, de maden en de wormen zullen u bedekken.quot;
En ook wij. Heirlegers van medicijnmeesters hebben gepoogd het graf te sluiten. Vergeefs! Zij zeiven werden overwonnen. — Met gebed, met tranen en snikken hebt gij het graf trachten te vermurwen; goud en huis en akker, ja, uw bloed zelfs wildet gij geven als losprijs voor wat het u afeischte. Vergeefs! Het werd u uit de armen, van het hart gerukt. Het graf overwon.
En welke prikkel? welke overwinning? «Ziet,quot; zegt Johannes (Openb. 20), »ik zag de dooden klein en groot staande voor God. En de dood en de helle gaven de dooden weder, die in haar waren. En de boeken werden geopend. En zoo iemands naam niet werd gelezen in het boek des levens des Lams, die werd geworpen in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer.quot;
Is het dan geene stoutmoedige vraag, als Paulus dood en hel onder de oogen treedt, en aan beiden vraagt : «Waar is uw prikkel? Waar is uwe overwinning?quot;
De dood brengt hem bij de heerlijkheid dezer aarde en bij het zoete van dit leven. «Huizen, akkers, spijze, eere, vooruitzigten, slreel-^nde verwachtingen, ik neem u dat alles af,quot; zegt hij, »en maak het u als een spinne-webbe aan den wand, dat vernietigd wordt, zoodra gij het wilt aangrijpen.quot; Het graf wandelt met hem over bet kerkhof en zegt: quot;Hier ligt een man, eene
( 5 )
vrouw, een kind, een broeder, een vriend; gij kondl ae niet missen, maar loch ontnam ik ze u, en de slof der zorgen en der teleurstellingen, die u onophoudelijk voortdrijft, zal niet ophouden, voor gij ruste komt vragen in mijnen kouden eu donkeren schoot.11
De dood zegt: »lk ontneem u alles, en breng er den vloek voor in plaats; want gij zijt zondaar, diep schuldig voor uwen heiligen Regter, Zijne wet, uw eigen geweten veroordeelen u; want verdrukking en benaauwd-heid zal er wezen over alle ziele, die het kwade werkt.quot; Het graf roept hem toe: quot;Bij mij is geene wetenschap, noch verzinning. Zoo als de boom valt, bewaar ik hem tot een eeuwig oordeel, om in stukken gehouwen en verbrand te worden.quot;
Ontzaggelijke woorden van eenen scherpregter lot den misdadiger ; van eenen nooit tol medelijden bewogen overwinnaar tot zijn slagtoffer. Wat zal Paulus, de in zich-zelven veroordeelde Paulus, op deze allen antwoorden'! Hij vraagt: «Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar i^ uwe overwinning?11 Stoutmoedige vraag, zegt gij. Hoe, \ is Paulus dan de leviathan, dat hij de drillingen vau
zulke lansen belacht (Job 41: 18),' En hoort slechts welk een vreeselijk antwoord hem in zijn lied legen-klinkt. Dood en helle roepen hem als het ware uit eénen mond tegen; :• Vraagt gij naar onzen prikkel, naar on/.e overwinning? Wel, de prikkel des doods is de zoude en de kracht der zonde is de wet.1'
Laat ons nu dat tweeledig antwoord eens overwegen.
A. De zonde, ja! dat is de prikkel, de angel, die in alles is ingeslopen. JNeem de zonde weg, en alle pijn is weg. Wat is de prikkel van het leven, waardoor het vol onrust en jammer is? De zonde. Wat is de prikkel van de wet en het geweien? De zonde. Hoe komt het, dat zij aanklagen en verontrusten? Door de zonde. Wat is de prikkel van de toekomst. Wat maakt de vergelding vreeselijk, de vlammen der hel heet ? De zonde. Neem bij dit alles slechts de zonde weg, en daar blijft niets pijnlijks in over. Zoo is hut bijzonder de dood. Wat doet u zoo vasthouden aan dit leven. De zonde. Wat
( 6 )
maakt de dood voor u boven alles zoo {jeduclit? De straf der zonde. Wat is dus de prikkel van den dood? Immers de zonde.
Wij behoeven ons hier over niet te verwonderen! Het was geen willekeurig besluit, toen God zeide; ten dage als gij zondigt, zult gij sterven; neen, Gods regtvaar-digheid beschreef ons daarin de doodelijke natuur, die aan de zonde eigen is. De zonde toch is eene beroo-ving van alles, wat wij heerlijks hadden. Het beeld de liefde, de gemeenschap Gods, de heerschappij der schepping, alles ontnam zij ons, en maakte ons daardoor slaven, dienstknechten der begeerlijkheid, verlorene zonen, omdolende verre van het vaderhuis, en van het vaderhart. Zij ontnam ons God zelve, bij wien alleen de fontein des levens is; Zijn aangezigt dat alleen vrolijkheid en licht heeft; Zijne kennisse, die alleen het leven is; en maakte ons: -gt;vervreemd van God, zonder «God, en zonder hope in de wereld.quot; Zij ontnam ons onze eer, wij werden door haar geschandvlekt; want al het slijk eener geheele wereld was niet in staat eene enkele vuile vlek op Adams ziel te werpen; maar ééne zonde bevlekte ons geheele geslacht in één oogenblik. De zonde wierp de gevallene Engelen uit den Hemel, en ontnam aan alle zeep en salpeter van deze aarde de kracht om te reinigen. De wereld kon omgekeerd, en alle zondaren weggespoeld worden, door den zondvloed; maar de zonde af te wisschen, dat vermogten de sluizen des Hemels en de afgronden der aarde en der zeeën zelfs niet. Wie heeft het gansche schepsel zuchtende gemaakt, bezwaard onder het juk der vergankelijkheid? Wie heeft de buitenste duisternis geformeerd, de wormen gebaard die niet sterven! de vlammen daar aangestoken, welke nimmer zullen zijn uitgebluscht? Was het niet de zonde 1 Indien de Christus, de waarachtige Godmensch, beangst, gepijnigd en gekruist is geweest, was het niet omdat Hij «zonde voor ons gemaakt is.quot; en wat Hij gestorven is, is Hij dat niet der zonde gestorven ! Zegt dan, was het wel mogelijk dat wij die rampzalige moeder, die zulk een vreeselijk kind in haren schoot draagt, in ome armen zouden kunnen nemen, zonder dat zij ons in hare omhelzingen verworgde?
Maar nog meer. De zonde is daarom de prikkel van
( 7 )
den dood, om dat zij eigentlijk het eeiiige kwaad is, wat in Hemel en op aarde bestaat. Het eenige waarvan de Heilige God eenen onoverkomelijken afkeer heeft; het eenige wat Hij onverzoenlijk met de pijlen van zijnen toom achtervolgt. Veel hier op aarde is er wat gij kwaad noemt. Welnu, God wil alles voor zijn werk erkennen. Hij stelt er zich aansprakelijk voor: »Is er een kwaad in de stad dat de Heere niet doet?'' Alleen de zonde niet, God werpt die van zich af: »verre zij God van godde-»loosheid en de Almagtige van onregt.quot; Geen wonder, indien er één druppel uit den gifbeker der zonde in het wezen Gods kon komen, dan zou de glans zijner heerlijkheid voor altijd zijn uitgedoofd. Zij, die gelooven, hebben het altijd zoo verstaan. Verdrukking, benaauwd-heid, leeuwenkuilen en gloeijende ovens hebben zij goed gekeurd ; allerlei roeden van kastijding hebben zij gekust; alles hebben zij goed genoemd, — slechts de zonde hebben zij leeren haten. De duivelen zelf hebben geen ander kwaad. Indien zij gewillig en magtig waren hunne zonden weg te werpen, hunne ketenen zouden geene banden meer zijn, want alleen de zonde draagt den vloek, door dien vloek den prikkel.
En stel u niet voor, dat het anders mogelijk zou wezen, want die prikkel is voor eeuwig bevestigd in den strijd, die de zonde tegen God voert, door de overtreding zijner wet. God heeft één woord vau zijne wet liever dan de geheele wereld, omdat de wereld vergoot ; maar zijne wet (zijn wil) eeuwig onveranderlijk blijft. Daarom, indien iemand de wereld kon vernietigen, hij ware zoo schuldig voor God niet, dan de overtreder van één enkele zijner geboden, want du zonde kwetst God in het hart; zij zou ophouden zonde te zijn, wanneer ze zich aan God onderwierp, en moet daarom de uitlatingen zijner gramschap dragen.
Zoo is het dan eene ontzaggelijke waarheid, welke Paulus zich hier hoort toeroepen. De dood is voor ons gewapend, hij is een scherpregter, hij heeft eene gees-selroede, eenen prikkel. Gods regtvaardigheid heelt hem daarmede gewapend ; wij zeiven gaven hem dien in de hand, want die prikkel is de zonde, onze zonde. Is onze zonde weggenomen, dan is die pijnigcr ontwapend;
( 8 )
tnaar zoolang onze zonde niet is vergeven en gereinigd, zoolang houdt hij tegen ons zijnen prikkel gekeerd.
Is het zoo ? hoor ik u vragen, wil Paulus, dat wij dan onze zonden uitroeijen, herstellen, verbeteren ! — Arme menscli! hoort den Apostel u het tweede, niet minder moed benemende antwoord toeroepen : de kracht der zonde is de wet. De wet, door welke gij zondaar geworden zijt, heeft u onder de heerschappij der zonde gelegd, en aan die zonde eene onverwinnelijke kracht over u gegeven. Hoe zoudl gij dan uwe zonden kunnen ontvlugten?
B. Door de wet, hebben wij ook hier te verstaan, den eisch van volmaakte gehoorzaaamheid, onder welke de hope Gods ons in het Paradijs heeft gesteld. Aan die wet was toegevoegd eene belofte en eene bedreiging, als een schild en bolwerk tegen de zonde. Die wet is door den val geworden, een geschondene wet, eene verbrokene overeenkomst, die daarom zelfs aan hare ijverigste dienaars niets anders kan geven dan den dood. En gelijk die wet tot haren heiligen dienaar zeide: »Gij zult leven;quot; zoo zegt zij tot eiken overtreder ; » vervloekt zijt gijen omdat zij hem onder den vloek legt, daardoor geeft zij aan de zonde kracht, en «erkt in den zondaar vijandschap tegen het Evangelie der genade ; dewijl de wet slechts vraagt naar eene ge-regtigheid, die ons eigendom is, en het Evangelie daarvan geheel ontbloot, opdat er slechts plaats en roem zou zijn voor genade.
De zonde zou ons niet voor tijd en eeuwigheid rampzalig maken, indien er door de zonde geene wet geschonden ware, want waar geene wet is, daar is geene overtreding, en waar geene overtreding is, daar is geen vloek. De wet geeft daarenboven aan de zonde hare heerschappij over ons. Zoolang er geene zonde was, had de wet het gebied ; bij den val moest de wet het gebied over ons aan de zonde opdragen, en aan de zonde kracht geven om ons onder den vloek te houden. Van daar de vrees en het wantrouwen in ons geweten gebragt door de wet. Van daar de opstand tegen God en zijn woord ; want het verbodene lokt de begeerlijkheid des te meerder, en de drang der wet noopt om het juk der gehoorzaamheid af te werpen: »de zonde oor-
( 9 )
«zaak nemende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht.quot; Vandaar de kracht die de wet aan dc zonde geeft om wanhopig te maken, en somtijds tot den dood te leiden, want zij veroordeelt de zonde, en zegt toch, dat de zonde onze meesteresse is.
Vraagt gij, op hoedanige wijze is de wet de kracht der zonde? Overweegt dan bid ik u, haren inhoud. Gij zult sterven, dat is de eenige boodschap, die zij ons zondaren te brengen heeft. Welnu, gij weet dat de kracht van den wind ligt in het roer van uw schip. Draait gij uw roer tegen den wind, zoo zullen de zeilen slap vallen; maar windt gij het met den wind, zoo zal al de kracht daarvan in uw zeil komen. De wet heeft in haar doodvonnis, hel roer zoo gewend, dat al de kracht der zonde op ons valt; daarom zal uit de werken der wet geen enkel zondaar in eeuwigheid kunnen behouden worden. Daarbij : «door de wet is de kennis der zonde. quot; Zij maakt openbaar, en geeft daardoor kracht. De zonde is als schadelijk onkruid in uwen hof. Indien gij het bedekt, het zal niet groeijen, indien gij het ontdekt en aan de zon blootstelt het zal wassen. Nog meer: «Daar is geen wet gegeven, die magtig is om levend te makenquot; (Gal. 3: 21). De wet eischt wel het goede; maar maakt niet goed. De wet is wel heilig en geestelijk; maar zij maakt ons dat niet. De wet ontdekt wel schuld; maar neemt die niet weg. Wat zoudt gij zeggen van eenen medicijnmeester, die wel de ziekten kon naar buiten brengen en opwekken, maar nooit genezen ? Gij zoudt immers van hem getuigen, hij geeft de krankheid te meerder kracht? Nu, zulk een medicijnmeester is de wet. Zij weet van geene genezing, van geene vergeving, van geenen plaatsbekleedenden Middelaar ; zij weet slechts van regt, van werken, van gehoorzaamheid. Zij ontkent dat een zondaar kan leven, en vrede met God hebben. Daarom is het natuurlijk, dat de mensch geen leven en zaligheid wil verwachten, of hij moet er iets voor hebben gedaan. De wet geeft hierin aan de zonde kracht, om Christus, zijne genade en geregtigheid te bestrijden en te verloochenen ; en juist daarom hebben wij noodig, door den Heiligen Geest, aan de Wet te leeren sterven, indien de zonde waarlijk in onze harten zal gedood worden.
( 10 )
Oiitzeltenfle toestand dan, waarin wij door de zonde zijn gebragt, waarin wij door de wet worden bewaard, waarin juist de wet aan de zonde kracht geeft, om ons te vloeken en te dooden. God heeft het zoo gewild in zijne Heiligheid, opdat de z.onde bovenmate zou zondigende worden, werkende ons zelfs door de wet den dood, maar ook opdat de wet (in den weg, waarin zijne Eeu-Avige Liefde verlorene zondaren tot Zaligheid wilde leiden) ons eene bediening des doods zou wezen, door welke wij gedreven zouden worden, om ons uit genade le laten zalig maken, zonder de werken der wet.
God heeft het zoo gewild, omdat de natuur van onze zonden medebrengt, dat de wet haar kracht moet geven. Want zegt mij : waar vertoont de zee hare grootste kracht? Immers in de branding op het strand, omdat dat strand voor hare golven een hinderpaal is waarop zij stuiten. ]Vu, de wet is het strand, waarop de golven der zonde breken. — Brandt het vuur niet het aller felst, in de snerpende koude van den winter ? Nu, de wet is de koude, die het vuur der zonde opwekt en aanblaast. — Daarom geeft zij kracht aan alle zonden. De erfzonde zou na verloop van duizendmaal duizend jaren, nog tot de belijdenis noopen: quot;Ik ben in ongeregtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen.quot; — Waarom? omdat zij bevestigd is door de wet, die nooit ingetrokken kan worden. Dadelijke zonden, die gij bij de Duivelen niet vindt, zoo als godloochenarij, ongeloof en zorgeloosheid (Jacob. 2: 19), die vindt gij overvloedig bij de menschen. Waarom? Omdat wij onder de wet zijn, die aan de zonde kracht geeft. Is dan de wet zonde, zult gij zeggen? Neen. Als de zon op een moeras schijnt, en de schadelijke dampen doet opstijgen, zult gij dan zeggen, dat die zon onrein is? Kan zij wel ooit met hare stralen, dit moeras in helder water veranderen? Ncenl Nu, alzoo is de wet de kracht der zonde.
Paulus eindigt zijnen zegezang in eene heerlijke oplossing van deze zwarigheden.
Hij heeft het tweeledig antwoord van dood en helle
( II )
gehoord. Welnu, Paulus! siddert gij niet? Besterven u uwe vragen niet op de lippen? Wie zijt gij, dat gij een wederantwoord vinden zoudt ? — quot;ü antwoordt: «Ik ben de voornaamste der zondaren ; de mond is mij gestopt, en met de geheele wereld ben ik voor God verdoemelijk. Ik ben een ellendig menscli, bezwaard zijnde onder het ligchaam des doods, want ik zie eene wet in mijne leden, die strijd voert tegen de wet des levens, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde.
Welnu, Paulus! daar de prikkel des doods de zonde, en de kracht der zonde de wet is, zult gij dan nog blijven vragen: «Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning?quot; — Ja, antw.oordt de Apostel, en ziedaar de oplossing, die hij geeft: «want Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.quot;
Waarom dankt hij? Behoeft hij niet te sterven? Is hij een Enoch, een Elias? Heeft hij een rantsoen, om den deurwachter der helle om te koopen? Dankt hij God, omdat hij een middel heeft uitgevonden, waardoor hij de beschuldigingen van wet en geweten heeft tot zwijgen gebragt? Neen, neen! Dood en hel liggen daar voor hem; hij heeft geene wapenen tegen hunnen prikkel; hij kan ze niet ontloopen, niet omkoopen, niet bevredigen. Maar de overwinning, die hij niet behalen kan, is door een' ander in zijne plaats aangebragt. Hij heeft aan de Corinthiörs verklaard, wat er gebeurd was. Jezus Christus, die God is boven allen te prijzen tot in eeuwigheid, had zich de zaak van verlorene zondaren aangetrokken, had hunne zaak tot zijne eigene zaak gemaakt, door zich in hunne plaats als een rantsoen voor de zonde over te geven. Hij was gestorven voor de zonde, opdat de zonde en haar vloek, te gelijker tijd in Hem aan het kruis genageld, door zijnen dood zouden vernietigd worden. Het geweld des doods poogde Hem wel in het graf te houden, maar Hij stond op en bewees daardoor, dat de dood en de helle geene magt tegen Hem hadden, omdat Hij voor de zonde was gestorven en aan de geheele wet voldaan had. Hij bewees daardoor, dat Gods toorn was ontwapend, dat God zelf was verzoend, en dat God daarom de wapenen, die Hij in het Paradijs in de hand van dood en helle had ge-
( 12 )
peven, nu aan den kruispaal zijns Zoons verbroken bad. quot;ij bewees daardoor te zijn: de Overwinnaar, gekroond na eenen wettigen strijd, die Hij niet voor ziehzelven streed, maar voor allen, die door het geloof in zijne overwinning zouden komen schuilen.
Had Jezus Christus die overwinning behaald, God had die overwinning aan Paulus gegeven, en dal is de stolquot; van zijn danken. Dezelfde schriften, die de boodschap van dat sterven en opstaan bevatten, verkondigen ook luide, dat God dien Zoon alleen uit liefde aan de wereld gegeven heeft, opdat allen die in Hem gelooven, door Hein zullen leven; dat God bij het kruis zijns Zoons zijne wapenen heeft weggeworpen, opdat ook wij eenen afkeer van onze zondeen vijandschap zouden gevoelen, ons met God zouden laten verzoenen, en ons door zijne genade zouden laten zalig maken; dat God, die zijnen Zoon schonk, ook gewillig en magtig is om met Hem alle dingen te schenken, en dat wij slechts den mond te openen hebben, om vrijmoedig als uit de volheid van Chrislus, ook dat geloof, die ouder standen van genade, dat nieuwe hart te begeeren, hetwelk wij zondaren, noodig hebben, om in de overwinning van Jezus Christus over dood en hel te deelen.
Op dien grooten Overwinnaar, op die heerlijke gifte des Vaders heeft Paulus hier het oog. De zonde heeft hij als de prikkel des doods, de wet heeft hij als de kracht der zonde leeren kennen. Te voren leefde hij als zonder zonde, omdat hij door de blindheid van zijn hart leefde zonder de wet. Maar God heeft uit eeuwige liefde in zijn hart geschenen door den Heiligen Geest. Daardoor is het gebod Gods tot hem gekomen, dat gebod heeft de zonde in hem levendig gemaakt; hij heeft ondervindelijk leeren kennen dat hij in zonde voor God dood was. (Rom. 7: 9; 2 Cor. 4; 6; Efes. 2: 1,5). Die ontdekking heeft hem leeren zoeken, wat hij te voren verachtte, heeft hem leeren lief hebben, wat hij vroeger haatte, heeft hem geleerd zijne zaligheid te vinden, in den Gekruisten, van wien hij een vervolger was. Door die ontdekking heeft hij zich genoodzaakt gezien, de toevlugt te nemen tot dien grooten Overwinnaar. Hij is Hem te voet gevallen, met een: »genade Heere, en geen regt,quot; Jezus heeft het hem bekend gemaakt, en ook
( 13 )
leeren {jelcxnen, dat Hij niemand uitwerpt die tol Hem komt. Door dat jreloof heeft hij zich voor rekening van Jezus gesteld, in Hem is hij meer dan overwinnaar; en terwijl hij geloovende, zich met beide handen vastklemt aan het kruis dat van vrede spreekt, aan het bloed dat van alle zonden reinigt, aan het graf dat geopend is, en aan alle woorden en beloften Gods, die in dat bloed ja en amen! zijn, steekt hij nog eens het hoofd omhoog en roept: «Ik zal sterven; maar dood waar is uw prik-»kel, daar Jezus de zonden voor mij gedragen heeft. Ik '■zal in het graf nederdalen, maar, helle waar is uwe «overwinning, daar Jezus de graven van zijn volk heer-olijk ontsluiten zal. Ik danke God, die mij in en door «Jezus Christus mijnen Heere, eene heerlijke overwinning «gegeven heeft.quot;
TOEPASSING.
Heeft dan de dood voor den geloovigen eiken prikkel verloren? Neen; maar gelijk de dood voor den werelddienaar een schorpioen is, die slechts eenen prikkel heeft om te pijnigen, zoo is de dood voor den geloovige gelijk eene bij, die wel eenen angel draagt, maar wier bestemming het toch is, honig te geven.
Alleen waar wij de zonde zien verzoend en weggenomen, daar heeft de dood geen prikkel meer. »Ik vrees «voor niets dan voor de zonde.quot; zeide een kerkvader tot eene keizerin die hem bedreigde; en wie kan de naamlooze ellende opsommen dergenen, van wie Paulus in dit hoofdstuk zegt: dat zij nog in hunne zonden zijn. Dit zijn /.ij, die nog voor eigene rekening liggen; wier handschrift door Jezus bloed nog niet is uitgewischt, en hem als redder en reinigmaker hunner harten nog missen. O! mijne vrienden ! wij allen hebben eenen boozen schat van zonde en toorn met Ons ter wereld gebragt, want: daar is niemand die goed doet, niet tot een toe.quot; Hebt gij wel bedacht, dat die zonden de prikkelen van den dood zijn ; dat gij die dood niet kunt ontwapenen, omdat de wet van den Heiligen en Regtvaardigen u onder de gehoorzaamheid besloten heeft. Hebt gij daarbij in uwe gedachten wel eens geluisterd aan de graven? Wat een Kaïn zegt, hoe een Saul jammert en Judas
T
i
( 14 )
landenknerst ? Hebt gij wel bedacht, welk een onderscheid er is tusschen dit triumflied der vromen, en tus-schen het tongengekaauw van allen die in hunne zonden gestorven zijn, omdat zij de regter oogen en handen hunner begeerlijkheden liever wilden behouden, dan er zich door den overwinnaar Jezus Christus van te laten verlossen. Hebt gij er wel eens bij stil gestaan, wat het zijn zal eeuwig onder den prikkel des doods gebonden te liggen, zonder rust, zonder verademing, zonder hope zelfs ? En wat de zonden daar eene pijn zullen zijn voor allen, wien de zonden hier aangenaam en zoet waren?
Misschien wilt gij mij in de reden vallen en toeroepen: Wij voor ons zijn zoo bijzonder bevreesd niet voor den dood, want wij zijn Christenen; wij gelooven ; wij wenschen ons te bekeeren en een nieuw leven te leiden. — 't Is mogelijk, evenwel raad ik u, om geen beterschap en genezing te zoeken bij de wet, want die geeft wel aan de zonde meerder kracht maar kan er u nooit van verlossen. Daar zijn er zoovelen, wier geweten hen aanspoort om door belijdenis, godsdienst, goede werken en eene zoogenaamde bekeering, den prikkel van den dood stomp te maken, en zich aldus eene eigene geregtigheid op te bouwen, die hen zorgeloos en verhard maakt ofschoon de wet van God daardoor niet voldaan wordt. O mijne vrienden, zijn er de zoodanigen onder ons ? Zegt mij dan, wat dunkt u van dit zegelied des Apostels? Wat kent gij van uw schuld, uw oordeel, uw doodvonnis? Wat is de Heere Jezus, zijn bloed, zijne geregtigheid voor u? Hoe hebt gij geleerd, om u met uw doodvonnis in het hart aan God, aan zijn woord, aan zijne eeuwig gezegende genadegifte toe te vertrouwen? Wat zal het u baten, aan de onverbiddelijke wet te zeggen: «Wees langmoedig over mij, o wet, en ik zal u alles betalen!quot; wanneer gij noch de honderd penningen die gij meent schuldig te zijn, noch de tien duizend talenten, die God van u eischt, immer zult kunnen voldoen : — Bekent het toch, dat wij een geheel ander fondament noodig hebben, om onze zielen te dragen, dan de geboden der wet en onze eigene hoedanigheden. Niet te vergeefs noemt Paulus den Zaligmaker «onze Grootc God;quot; want geen ander dan Hij kon ons van onder de wet en de kracht der zonde verlossen.
( 15 )
Waarlijk Hij is voor uwe, voor alle, voor de grootste zonden, een beter geneesmeester, dan de wet, want liet bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Een ziel van den dood te verlossen was een goddelijk werk; daarom moeten wij allen komen tot Hem. Juist omdat Hij God was, die mensch is geworden, zoo is daar, waar de schuld veel, de dood ontwijfelbaar was, de genade overvloedig en de overwinning zeker geworden door Hem.
Lieve Vrienden! Jezus moet dus door het geloof, ons eigendom wezen, indien wij met Paulus dit zegelied willen zingen. De prikkel van den dood moet ons drijven tot Hem die het leven is. En hoe wordt Hij de uwe? Omdat Hij u aangeboden, en in de belofte des Evange-liums gegeven wordt? — Neen, door van Hem gebruik te leeren maken als Profeet, Priester, Koning; door als verlorenen en gebondenen in Hem te schuilen cn in zijne beloften te gelooven. En hoe leert gij dat ? Door den Heiligen Geest, dien Jezus voor blinden en afkeerigen heeft verworven, want een iegelijk, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Jezus.
Gij, in wier harten iets van die wegen Gods is, zegt gij ook met Paulus; »Wij danken God ?quot; Christus heeft de overwinning verkregen ; God geeft u die overwinning als een geschenk zijner vrijmagtige genade door het geloof. Daarom is het eenvoudig geloof, een gelooven in eenen overnemenden, cn niet slechts in eenen gekruisten Christus. Maar waarom dan het hoofd hangende, het hart ledig? Wie is uwe hope? De Heere Jezus, Hij alleen? Welnu, Hij is Overwinnaar; zijne overwinning is dan ook een grond van zingen in den nacht, ook terwijl gij bezwaard zijt onder het ligchaam des doods. Daarom volgt er op dit zegelied: «Zoo dan, geliefde broeders, zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig in het werk des Heeren!quot; Want daar is voor u en voor mij geene heiligmaking mogelijk, dan door geloofsgemeenschap met eenen overwinnenden Jezus.
En toch zegt gij: de zonde is in mij sterk, maar helaas! waar is mijn geloof, mijn gebed, mijne verloochening? Waar is zelfs het verbroken hart, dat ik zoo gaarne mijnen Heiland wilde toewijden? — O, mijne geliefden, meet Jezus genade nooit af naar de gedachten, die gij
( 16 )
over uzelven maken moet. Als de goudsmid liet goud loutert, dan komt het schuim allermeest te voorschijn. Leert alleenlijk als een, die door de wet gedood is, u aan Jezus door het geloof toe te vertrouwen, dan zal de zonde voor u geen kracht meer ontvangen uit de wet. En als gij door olmagtige genade dat toevertrouwen van uzelven aan het woord des Heeren eenigzins geleerd hebt, zult gij dan niet waken en bidden tegen uwe zonden, om aan den dood geene nieuwe prikkelen meer te geven ? Wat vrucht zoudt gij hebben van dingen, over welke gij u toch voor God zoudt moeten schamen? Zou de liefde van Christus u niet dringen kunnen, om te haten wat Hij haat? Zoudt gij kunnen leTen, waar Jezus is gestorven; en zou het uw leven kunnen zijn, hetgeen zijn dood was ? O laat ons overvloedig zijn in het bedenken hiervan, opdat ons leven zoo in Christus verborgen zij bij God, en wij hopende het zegelied van den Apostel, hier reeds op de graven onzer vrome vrienden mogen leeren zingen, in de verwachting ook van onze verlossing uit dit ligchaam des doods.
Ja! Gode zij dank, dat er graven zijn, op welke wij mogen vragen: oDood waar is uw prikkel Vquot; waar wij onze dooden mogen naroepen: »Het Lam dat geslagt is, «heeft ook voor u overwonnen.quot; Gode zij dank, dat als wij den prikkel der scheiding en der vreeze nog gevoelen, wij gelooven mogen, dat ook die prikkels aan den dood zullen ontnomen worden, dat noch dood noch leven, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van. de liefde van Jezus, en van de gemeenschap dergenen, die Zijne verschijning zullen hebben liefgehad. Amen.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
---------- quot; II III IIIIJIILIIII —
. II lil lil! Illl Uil