VOOR DE
GEHOUDEN OP DEN HEHELV1ARTSDAG
IK
DOOR
Predikant te tJeeg.
--aoOQO 3 C)€gt;«gt;Cre —
n £ E a, H. BOKMA. 18 5T.
üoaclito Hoorders! Als ik aan den avond van dezen dag mij met u kom afzonderen tot liet gebed voor do uitbreiding van Gods Koningrijk, clan verwacht gij van mij niet, dat ik daarbij vergeten zal de gebeurtenis, die heden hot onderwerp uitmaakte van elke prediking, cn gelijk ik hoop, ook van de verborgene gedachten uwer harten, ik bedoel, do opneming van onzen groeten God en Zaligmaker Jezus Christus, in Zijne eeuwige heerlijkheid. -— Gij hebt te meer regt, om te verwachten , dat ik die gebeurtenis niet onopgemerkt zal laten , dewijl zij do voorname grond onzes gebeds is; dewijl zij daarenboven allermeest geschikt is, deernis in onze harten te verwekken jegens allen, die den gezegendcn naam van dezen Jezus niet kenner.
Deernis! Ja, want wanneer dc wolk, die don Heiland wegnam voor onze oogen, in gouden letters ons dat heerlijke woord doet lezen: „Daar blijft dan eene rust over voor het volk van God,quot; — dan zien wij tegelijk eene wolk van duisternis en zonde uitgebreid over de heidonwereld, welke ons verklaard wordt in dat andere woord des Apostels: „Wij waren van nature gelijk de anderen, vervreemd van God, geene hoop hebbende.quot;'
Geene hoop hebbende, ziedaar de beschrijving, die God geeft van onzen natuurlijken toestand, en daarom ook van onze ellende. Want zonder hope, dat is dood te zijn, dat is rampzalig te wezen. De kranke, de arme, de treurende, de zwakke, en zoo daar één on-
4
gelukkige op aarde is, zij hopen; de hoop bewaart ons bij het leven; het ledige, het gemis van het heden vullen wij aan door hoop op den dag van morgen. En de rampzaligheid hier namaals zelve, ligt niet zoo zeer in de naamlooze smarten, als vooral in het hopelooze, in do wanhoop vaa dien toestand.
Dan is misschien die uitdrukking van Paulus: „geene hoop hebbende,quot; te sterk gekleurd, want wij hebben immers allen eenige hoop? Helaas! ja, wij hopen, maar even als de teringlijder, die op gezondheid hoopt. De geneesheer, de vrienden schudden het hoofd en zeggen: daar is geene hope meer!—de kranke hoort dat niet, wil het zelfs niet hooren, en blijft hopen, totdat hij den adem uitblaast, en zijne vrienden hem uitdragen en zeggen: zijne verwachting op herstel was eene valsclie hoop. Zoo zijn wij van nature allen. De verleiding der zonde, en de bedriegelijkheid des harten voor welke de Apostel ons waarschuwt, beuren ons o,),) door inbeeldingen, en maken dat de meesten niet weten zullen wat het zeggen wil, geene hoop te hebben, dan -wanneer het zal te laat zijn.
Deernis was er over dien toestand in God, toen Hij zeide: „Ik zag u, toen geen oog medelijden met u had, toen gij op de vlakte dos velds vertreden laagt in uwen bloede;quot; deernis moet het daarom in ons verwekken over ons zeiven en anderen, want daar is een levenswoord van God uitgegaan, en do dag van heden zegt ons, dat rh't leven is in Gods eeniggeboren' Zoon-
O
Tekst: Coi.loss. 1: 27.
„ï)e kijkdom dek heerlijkheid dezek verbou-
genheid os der de heidenen, welke is christus onder u, de hoop der heeeeijkheid.quot;
M. T. De vraag, welke in onze dagen bijna het voornaamste deel van den kerkdijken strijd uitmaakt; of namelijk het Christendom eone onmiddelijk van God komende openbaring, dan wel de voortreffelijkste men-schelijke oplossing van de zielkundige en zedelijke raadselen der oudlieid is; die vraag was ook in den kring, waarin Paulus leefde, aan de orde van den dag. Maar er was toen een meer geldige rede voor. De prediking van het Evangelie was de verkondiging eener vreemde leer , de voorstelling van vreemde Goden, de aanbeveling van nieuwe zeden. Die prediking kwam tot do Grieken, het meest ontwikkelde, beschaafde en tot denken gevormd volk. Die prediking werd hen gebragt door eenige eenvoudige, ongeleerde visschers, uit een ver gelegen land. Die prediking werd niet bevestigd door een geschreven Evangelie, maar rustte slechts op hetgeen die visschers daar ginds aan de overzijde van de Middellandsche zee zeiven voorgaven te hebben gezien. — Was het wonder, dat men vraagde: hoe, zou die God ons vier duizend jaren in de duisternis hebben gelaten, om nu eerst Zelf tot ons te komen spreken; en kou die God dan deze onkundige lieden uitverkoren hebben, oin eene wetenschap te openbaren, die de wijsheid onzer wijzen tot dwaasheid maakt?
Met deze gedachten was Paulus niet onbekend, en telkens zien wij hem de aangebodene gelegenheid aangrijpen, om die te wederleggen. Hij deed dat gaarne: want in zijnen strijd, in zijne vreeze, gevaren en teleurstellingen , was hel voor zijn eigen hart eene behoefte
()
om to gelooven, dat hij niet eens meiischei! woord, maai' het Woord van den Drieëenigon God op dc lippen droeg, en dat hij in de kracht van die overtuiging zelfs aan de Engelen in den Hemel mogt toeroepen, dat zij vervloekt waren, indien zij een Evangelie brag-ten , dat hij niet verkondigd had, omdat niemand in Hemel en op aarde een ander fondament kon leggen, dan hetwelk gelegd was, namelijk Jezus Christus, het eeuwige Woord vleesch geworden, en onder ons wonende in eene volheid van genade en waarheid.
Daardoor ontving hij den moed om schoon vervolgd , gehouden en verguisd, evenwel te roemen in het Evangelie, waarvan hij de afgezant geworden was. Dat Evangelie bevatte heerlijkheid, want het was in zich zeiven eene verborgenheid, die geen oog gezien, geen oor gehoord had, en in de gedachten van geen mensch was opgeklommen; het was eene vrucht van het eeuwig vrijmagtig welbehagen over verlorene zondaren, van dien God, Die het in Christus geopenbaard had; het werd door de bestelling Gods nu ook aan de heidenen, tot welke de Colossers behoord hadden, mede ontdekt, en bragt aan hen Christus, en in dezen Christus, door het geloof aangenomen , te gelijkertijd, de hoop dei-heerlijkheid.
Dat alles stelt hij in deze woorden voor, en toont daarmede aan, tegen al de bedenkingen die men maakte: — hoe volstrekt onontbeerlijk dat Evangelie was voor elk kind van Adam, dewijl allen voor wie het bedekt blijft, verloren gaan; — hoe vruchteloos men dc kennis en vrucht daarvan zou zoeken, door men-schelijk vernuft of door goede werken.
De woorden: Christus onder u, worden in de Luther-sche en Engelsche vertalingen overgezet door; Christus in u. De grondtekst staat beide vertalingen toe, en wij doen veiligst, wanneer wij die zooveel mogelijk
7
samenvoegen, en dc-.voorden aldus opvatten: Christus, Die onder u gepredikt, en in uw midden geloovig aangenomen is, is juist als eene verborgenheid der Godzaligheid, een heerlijke rijkdom voor de Heidenen.
Ik ontleen uit dit woord van Paulus drie stellingen, welke ik kortelijk gu toelichten:
F. De Persoon van Christus is eene verborgenheid.
II, Die verborgenheid bevat een rijk-doin vaii h eerI ij kheid v o or de liei-den e li.
lil. Die verborgenheid is eene hoop der li e e r 1 ij k h e i d voor a 11 e n, d i e g e 1 o o v e n.
1. De Persoon van Christus is eene verborgenheid; als
a. liet fondament, en tie uitvoerder can al Gods raad.
Het is des Vaders welbehagen geweest, dut in Hem al de volheid zou wonen, want Hij is het beeld des onzienlijken Gods, do eerstgeborene aller creaturen. Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem, dewijl Hij het Woord is, dat in den beginne bij God was, en God Zelf was. En als de Schrift vol is van verklaringen, aangaande de eeuwige Godheid van den Zoon, dan zijn die uitdrukkingen geene Oostersche beelden; gcene hoog gespannene gedachten der Apostelen, die Hem verafgoodden; geene voorstellingen van de eenheid die er zijn zou tusschen de volmaakte inenschheid van het Woord, en de natuur der Godheid zelve; maar dan zijn zij ons getuigenissen van den God der waarheid, die ons leeren, waarom iiy gewild heeft, dat allen den Zoon zouden eeren , gelijk zij den Vader eeren, die ons juist otn de ver-
8
borgenheid der zaak in dat Woord de vraag ontlokken : „hoe is Zijn naam, en hoe is de naam Zijns Zoons, zoo gij het weet ?quot;
En God is ook getuige, dat de Kerk van Christus ten allen tijde iets anders bedoelde, dan stelselmatige fijnheid en afgetrokkene bespiegelingen, als zij Jezus beleed do Waarachtige God en het eeuwiffe leven to
O O
wezen; want indien de Psalmdichter zegt, dat God de aarde gegrond heeft op hare pilaren; welke pilaren, welke eeuwige bergen moeten liet geweest zijn, op welke God den grondslag van Zijnen raad heeft neder-gelegd? jS'iet slechts alle dingen te scheppen, maar ook alle dingen tot zich zei ven te verzoenen; niet slechts lief te hebben, maar ook uit eeuwige liefde vijanden te trekken uit de magt der duisternis, en zo over te brengen in het Koningrijk des Zoons Zijner liefde; zulk een werk vorderde een almagtige Werkmeester, en ook bij de uitvoering moest elk zeggen: „wij zien het, maar doorgronden het niet.quot;
Zoo is Christus cene verborgenheid, allermeest in Zijne verschijning hier op aarde: Want Hij heeft de gestalte eens dienstknechts aangenomen en is den men-schen gelijk geworden; opdat Hij niet slechts als mensch , maar als een onder al de ellenden der zonde neergebogen mensch, tegelijk aller Heer en toch allé): dienstknecht zijn zou; aller Koning, en evenzeer het Lam Gods, dat de zonde der wereld draagt.
b. De openbaring van liefde en toorn; van genade en zonde.
Het geheele Evangelie wordt in deze woorden opgelost, en in Christus zijn die woorden ons ontdekt. God is liefde, ongetwijfeld, eene diepte, eene hoogte, die niet te meten zijn. De polslagen van het leven Gods, noemt de Profeet rommelende ingewanden van barmhartigheid; de adem van Zijne lippen is ontter-
9
ming; de stralen van Zijn oog zijn vriendelijkheid; elke beweging Zijner handen is mildheid; en waar gij in uwe gedachten mecnen zoudt eene grenslijn te vinden, die de liefde Gods beperkte, daar zou het eene grens zijn niet van die liefde, maar van uw eigen beperkt verstand.
Maar sluit de liefde Gods Zijnen toorn te^en de zonde uit? Neen, zij wekt dien juist op. Want liefde is in God een levensstroom, een altijd uit zich zelve opwellende rivier. Die liefde wil zich uitstorten en mededeelen aan de schepselen. De zonde is een dam, geworpen in de bedding van dien stroom; een dam, die het water opkeert en togen houdt; een dam, tegen welken die stroom aanklost om dien te verbreken, te verwijderen, en zicli zeiven op nieuw eenen weg van uitvloeijing te verschaffen. Zoo is Gods liefde, die tegen de zonde toornen moet, omdat de zonde haar verloochent, haar een scheidsmuur is; omdat daar, waar zonde is en heerscht, de eeuwige liefde Gods niet heerschen kan.
Daarom is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou; opdat Hij beladen met al de vloeken der Wet, omhangen met al de handschriften der zonde. Zich door Gods toorn zou laten vernietingen, en Gods liefde, in Hem de zonde overwonnen en weggenomen hebbende, door die regt-vaardigheid zou kunnen heerschen tot het eeuwige
lt;-gt; O
leven.
En groot is deze verborgenheid, want twee feiten liggen daarin zamen. In Christus zien wij, dat w ij allen onder dien eeuwigen toorn Gods liggen, en onze zonde ons in eene diepte van rampzaligheid heeft nedergestort; in Christus zien wij tevens, dat God Zijnen toorn heeft weggedaan, en genade in alles en tot alles voor ons bij Hem is. — Maar dan is dat ook geene verborgen-
10
iicid meer! zegt gij. ïoeh.! zoo do Joden het geloofd hadden zouden zij den Heere der lieerlijkheid niet hebben gekruist; zoo wij het geloofden, zoo zouden de meeste menschen niet op den breeden weg des verderfs wandelen en verloren gaan; want juist hieruit blijkt, wat Paulus zegt: „het Evangelie is bedekt in degenen, die verloren gaan.quot;
II. Die verborgenheid bevat een r ij k-dom van heerlijkheid voor de volkoren:
a. Wegens onze ehjene hulpeloosheid. Als wij het Woord van God hooren zeggen, dat wij arm zijn, dan moeten wij om die armoede in hare naaktheid te aanschouwen, op de graven onzer dooden gaan staan. Want het leven heeft zijne genoegens, zijn balsem, zijne tegemoetkomingen; de dood heeft vim clat alles niets. En als gij op die graven hoort: dat de hoop van den Chinees is: de vernietiging; dat de hoop van den Zuidzee-eilander is, gespijsigd te worden met liet vleesch zijner vijanden; dat de Afrikaan wenscht veranderd te worden in een vogel, visch of slang; dan herinnert gij u dat de oude Collossers ook droomden van eene zielsverhuizing, en dat onze vaderen zich hunne dapperen dachten in een Walhalla, of wel in altijd groene bosschen, om wild te jagen en zich te vermaken; — dan zegt gij bij eeiiig nadenken, dat de beschaving in ons midden dien toestand wel met bloemen heeft kunnen bestrooijen , maar er de graflucht niet van heeft kunnen wegnemen , omdat het einde der volkeren, en van elk in het bijzonder is; — hopeloosheid.
Hopeloosheid, laten wij dat woord niet te hard vinden. God en de toekomst te willen verzoenen, dat is de onbeloonde arbeid van den zondaar altijd geweest. Daartoe laat de Indiaan zich nog verpletteren onder den Jagger-nauts wagen; daartoe werpt do Madagascaraan Zijne kinderen nog voor den woedenden stier; daartoe deden
11
onze voorvaderen zich verbranden in de horde beeldeii der Druïden; daartoe volgt gij misschien hot voorschrift der Joodsche Talmudisten, om door gebed, berouw en aalmoezen vergeving van zonden te bekomen; en toch in weerwil van dat alles vinden de heidenen en wij zeiven geene rust in het geopende graf.
b. fVegens da heerlijke rjeheimen der toekomst, die er in icorden ontdekt.
Heerlijkheid is de naam, die in do Schrift dikwijls wordt gegeven aan do gelukzaligheid achter den dood, in tegenoverstelling van het lage slijk, waarin wij hier omwentelen. Door Christus Hemelvaart is zulk eene heerlijkheid zeker geworden: want (Coll. 3: 4) „wanneer Christus zal geopenbaard zijn. Die ons leven is, zoo zult gij ook met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.quot; — Hot wordt ons beschreven als hot wonen in eeno heerlijke stad, welker kunstenaar en bouwmeester God is. — Als het dragen van eene kroonc der heerlijkheid, 1 Petr. 5: 4, die verworven is door het bloed en do tranen van het geslagte Lam; — als een bekleed zijn mot heerlijke kleedoren, den mantel dor gorogtigheid, en het beeld zelf van Gods Zoon; want wij weten, dat wij Hom zullen gelijk weze;), omdat wij Hom zullen zien gelijk Hij is; —als het bezit van eene heerfijko, onvorwelkelijko, en onverderfelijke erfenis, die ons in de Hemelen bewaard wordt door Hem. I Petr. 1: 4, 5.
Die heerlijkheid mag een rijkdom genoemd worden. Immers zij kent geene tranen, noch rouwe, noch gekrijt, noch droefenis: want vrolijkheid en blijdschap zullen daar op het hoofd van 's Heeren kinderen wezen. Zij kent geeno zonden, noch angsten, noch vrees, noch begeerlijkheid: want heiligheid en vrede zullen do siera-dicn van des Hoeren huis zijn. — Zij kent geeno blindheid , geen ongeloof, geen twijfel, geene dorheid: want
12
het Lam is daar de kaars, en Hij zal ze leiden aan de levende fontein der wateren. Alles is daar venreten,
O ~
belialven uit hoe grooten nood en dood wij verlost zijn; alles is daar weggenomen, behalven het aanschouwen van des Heeren vriendelijk aangezigt.
r. Wegens de vrije bedeeling waarmede zij is geschonken.
Die heerlijkheid is niet de prijs waarmede God uw Christendom betaalt, uwe werken beloont, uw gelooi' en bekeering wil koopen. Neen! zij ligt in Christus, Die het leven is; zij is gegeven in Christus; zij wordt ontvangen met Christus, want die den Zoon heeft, die heeft dat leven, hier in beginsel, hier namaals in eeuwige genieting.
En tot de heidenen, gelijk als tot u wordt gezegd: „de mond is u gestopt, gij zijt verdoemelijk voor God , verloren in erfschuld en dadelijke overtreding;quot; maar omdat God lust heeft in het leven uwer ziel, daarom heeft Hij de zonde gestraft in Zijnen Zoon, opdat gij in dien Zoon, God in de armen zoudt vallen als een verzoenden Vader; en zonder voorwaarde noch uitbe-ding, zonder zelfverbeterino; noch eio-ene reo-tvaardia:-
' O O O
heid, u zoudt laten regtvaardigen, door Hem , Die den Goddeloozen regtvaardigt om Zijns Zelfs wille. Zoo is dan Christus een heerlijke rijkdom voor de volkeren, want Hij wordt aan hen van Gods wege gebragt, als die hun van Gode geworden is wijsheid, regtvaardig-making, heiligmaking , en eene volkomene verlossing.
III. Eene hoop der heerlijkheid voor allen, die gelooven.
Bij deze uitdrukking des Apostels moeten wij bedenken , dat Christus, de Zone Gods, in weerwil van alle prediking, vermaning en belijdenis der waarheid, evenwel van nature niet in ons, maar buiten ons is: Efez. 2: „wij zijn vervreemd van Christus en van de beloften Gods.quot;
Christus is buiten ons, want slechts wat wij lief
13
hebben, dat dragen wij in onze harten, binnen in ons. De wereld met al wat er in is: aardsche genegenheden, zorg, hoop, uitzigten en berekeningen, vervullen ons geheel, en laten voor Christus geene plaats over. Kom hier ter kerk, bid, lees, hoor, span u zeiven in; maar zoodra uwe aandacht een oogenblik vrijheid kan vinden , dan zult gij bemerken, dat hetgene binnen in u woont, geheel iets anders is dan Christus. Dat is de blindheid van ons hart, waardoor Christus en de weo; der zaligheid
O O
ons eigenlijk bijzaken zijn; of indien wij den naam dragen van Godsdienstig, dan is dat de zweep der wet en de roede der consciëntie, die ons voortdrijven, en wol spreken van zelfverbetering en schuldgevoel, maar van Christus, als de hoop onzer heerlijkheid, niet.
Daarom moet Christus in ons komen. Door den Heiligen Geest moot Hij Zich zeiven dadelijk met ons vereenigen; die blindheid en dat leven der zonde in ons verbreken; en plaats in onze harten maken, waar anders geene plaats voor Hem is. Hoe geschiedt dat, vraagt gij? Paulus zegt het do Galatiërs: „het heeft Gode behaagt Zijnen Zoon in mij te openbaren;quot; daardoor kon hij er bijvoegen: „ik leef niet meer; maar Christus leeft in mij.quot; Christus als het verdienende middel, en daardoor de eenige oorzaak der zaligheid, was niet meer dood voor Paulus; maar had door het geloof leven, aanzijn en zekerheid ontvangen in zijne ziel.
Indien Christus zoo onder ons en in ons leeft door het geloof, dan zijn wij door de wet aan de wet gestorven ; dan hebben wij Hem voor ons zeiven gevonden als die Godmensch , die gedaan heeft, wat niemand anders doen kon; als die geborene Middelaar, Die met Zijne heiligheid onze erfzonde; met Zijn bloed onze schuld; met Zijne gehoorzaamheid ons diep bederf zoo volkomen is komen bedekken, dat er geene verdoemenis meer is voor degenen, die in Christus Jezus zijn.
14
Dan leeft Hij daar in onze harten als itie opgestane en verheerlijkte Hoogepriester, Die zich tot eeno veilige schuilplaats en toevlugt gesteld heeft voor allen, die naar den troon van God leerden zoeken; als een Hoogepriester, Die niet uitwerpt, die tot Hom komen; als do oenige naam ons gegeven om zalig te kunnen worden; cn als die gezegende Hoeksteen van welken geschreven is; die in Hem gelooft zal niet beschaamd worden.quot;
En omdat alle zonden van eigene gerogtigheid; alles wat in ons de zonde kleinacht of liefkoost; alles wat zich zeiven poogt op te bonwen en te helpen, door dat geloof voor dood verklaard wordt, en Christus alleen voor hetzelve leeft, cn aan Hem alleen genade cn magt wordt toegekend, zoo is dat leven van Christus binnen in ons, zelf de hoop onzer heerlijkheid. Want waarom hopen wij dan? alleen omdat wij, arme schuldige zondaren, van Christus gelooven, hetgeen Hij ons van Zich zclven door Zijn Woord en Geest geleerd heeft te gelooven; want een iegelijk die gelooft, hoeft do getuigenis in zich zei ven.
Zij die gelooven hebben ook aan deze heerlijke hope genoog. Het is waar, zij hebben regt op de beloften, deel aan Jezus, gemeenschap aan Zijn bloed, maar zij bezitten alles slechts voor zooverre zij de heerlijkheid cn de zekerheid daarvan gelooven. Zij hebben niets in bezit, alles in verwachting. Daarom zijn zij arm en toch rijk; ellendig en echter vei-lost; zondaren, maar ook kinderen Gods; geheel melaatsch cn evenwel volmaakt in Christus.
God wil dat, om hen door geloof en lijdzaamheid hoop op God te leeren oefenen, eene hoop, niet gebouwd op iets in hen, maar op de onveranderlijke beloften van den Drieëenigen, bezworen met Zijnen eed, en verzegeld door het bloed dos Nieuwen Vorbonds. Die hoop is heerlijk, want zij wordt versterkt door de geestelijke
15
ondervinding van 's Heeren genade: „de bevinding werkt hoop.quot; Zij is de eenige fontein waaruit de geloovige altijd troost kan scheppen, ook als do andere bronnen schijnen op te droogen: „verblijd u in de hoop;quot; zij is do werkzaamste aandrang voor het gemoed, om naar de kracht van Jezus bloed uit te gaan: „een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zich zeiven, gelijk Hij rein is;quot; zij roemt in de verdrukkingen , maakt daaronder stil, en rigt ook liet diepst nedergebogene hart weer op, met het woord des Apostels: „wij zijn in hope zalig.quot;
M. T. Diezelfde Jezus, Die voor u, indien gij waar-lijk gelooft, de hoop der heerlijkheid is; is voor de heidenen de heerlijkste rijkdom. Dat zegt Paulus ons in deze woorden, laten wij het niet vergoten.
Het schijnt in onze dagen, dat men veel voor do volkeren doen wil. Allerwego (en wij prijzen hot) wil men de slaven in vrijheid stellen; met het kanon (maar dit prijzen wij niet) heeft men voorgegeven Rusland te willen beschaven; door moord en verwoesting denkt men er op dit oogenblik aan om China en Indië te willen inlijven in het groote staten-verbond dor wereld, en als er overstroomingen op Java en elders plaats hebben, wordt er geld gevraagd om de ongelukkigen te ondersteunen. Dit moge echter zijn zoo het wil, Christus is de heerlijkste rijkdom der heidenen, zonder Hem blijven zij dood, hopeloos, en wanneer men alles voor hen doet, en hen Christus onthoudt, dan heeft men nog niets gedaan.
Indien de Sandwich-eilanden spreken konden, zij zouden ons zeggen, dat zij in twintig jaren tijds, in plaats van een tijgerhol vol kannibalen, een lustoord van vrede en blijdschap geworden zijn, niet door emancipatie, niet door vuur en staal, niet door beschaving;
16
maar door het Woord Gods, welks inhoud is: Jezus Christus. En waar dat Woord door de heidenen geloofd wordt, daar wordt Christus ook in hunne harten eene hoop der heerlijkheid. Daar vinden wij een kind van tien jaren in Zuid-Afrika, ziek en met den dood worstelende tot zijne heidensche moeder roepen: „moeder, zeg mij iets van Jezus!quot; — en als de moeder haar kind antwoordt: „wie is Jezus, mijn kind! ik. ken Hem niethoeren wij dat kind zeggen: „maar ik ken Jezus , moeder! want Hij heeft mijne zonden verzoend, en zal mij opnemen in Zijne heerlijkheid.quot; En dat kind sterft; een jaar te voren, was het eenige dagen aan het huis van eenen zendeling geweest.
O O
En dan zien wij, dat die hoop op Christus ook bij de heidenen vruchten voortbrengt van reinigmaking en lijdzaamheid , en dat zij het lijden des tegenwoordigen tijds niet waarderen tegen de heerlijkheid, die ons zal geopenbaard worden. Dan vinden wij vooral onder de slaven in de zuidelijke staten van Noord-Amerika, treffende voorbeelden van gebed en liefde, van zelfverloochening en onderwerping, te midden van het lijden, de slagen en de vernedering, die zij te verduren hebben van hunne zoogenaamde Christelijke meesters; dan roepende ongedoopte aangezigten van millioonen andere gebondene zielen, u en mij toe: o volk! die in Jezus uwe hope hebt, zendt ons Bijbels, opdat die Jezus ook onder ons kome wonen.
Maar juist daarom M. T. moet ik u vragen: Is Jezus uwe hope; hoe is Hij dan uwe hoop geworden? Ik bid u, acht die vragen niet gering. Die veel ontvangen heeft, van dien zal veel geëischt worden; en aan China en Java, aan Afrika en Amerika zal het verdra gel ijker zijn in den dag des oordeels, dan aan ons, indien wij dezen Bijbel ontvingen en toch niet geloofden; indien wij besprengd werden door het teeken van het bloed der verzoening, en er toch ons niet door
17
Jieten reinigen; indien Christus ons geschonken werd, en wij Hem evenwel door ongeloof verwierpen.
Is Christus uwe hope? O hoe velen bouwen door de blindheid van hun hart, hunne verwachting op eenén zandgrond; een' zandgrond, die hen slechts daarom gerust stelt, omdat zij noch God, noch Zijn regt, noch Zijne heilige Wet ooit leerden kennen.
Of noemt gij Hem uwe hope? Hoe is Hij dat geworden? De arme spreekt smeekingen; hebt gij Hem in dien weg gevonden ? Leerdet gij het gevaar van uwen hopeloozen toestand inzien; uwe zonden vrijwillig haten, en uzelven als zondaar aan God onderwerpen, met afzien van alle eigene middelen en pogingen. Werd Christus daardoor in uwe harten geboren als de eenige en gewillige om u te redden? O, mijne medezondaren! bestrijdt de zaligheid uwer zielen niet door valsche hoop, of door ongeloovige hopeloosheid. God heeft de verborgenheid der genade aan de heidenen ontdekt. Het voorhangsel is gescheurd, de toegang is open. Werpt u als onmagtigen en schuldigen in de armen van God, en gaat door Zijne kracht met vrijmoedigheid toe, omeene heerlijke hoop voor uzelven, zonder prijs of geld bij Hem te koopen.
Of zijn er hier, die de toevlugt leerden nemen, om deze voorgestelde hoop vast te houden, terwijl zij echter voortdurend geslingerd worden, aangaande hun aandeel aan dezelve: leer dan opmerken, dat niets eener zekere hoop meer in den weg staat, dan een zoeken naar verkeerde gronden. Niet uw geloof, niet uwe werkzaamheden , niet uwe heiligmaking kan uwe hoop zijn, dat alles is onvolmaakt, bevlekt; Christus alleen is onze heerlijke hope; wij moeten hier sterven, Christus moet voor ons beginnen te leven.
Twee dingen hebben wij daartoe bovenal noodig. Onderzoekt of Christus waarlijk leven in uwe ziel verkregen heeft. Daarbij, jaagt naar een gemoedelijken om-
18
gang met God in vreeze en reinigmaking, om te ondervinden de bijzondere blijken van 's Heeren almagt, genade en trouw op uwen weg, zoo zal de bevinding hoop baren; terwijl daar en tegen een aardscbgezinde wandel voor de levendigheid der hope een vergif is, hetwelk haar doodt.
En wandelt gij door Gods genade in die hoop, staat er dan vast en blijmoedig in. Als het. Evangelie voor u niet eenige bevattingen en begrippen is; maar eene Hemelsche waarheid gezonken in uw hart, zoo zal het u bewaren en u kracht schenken in den dag der beproeving, ook in de ure der duisternis; eu de wind zal den boom wel dieper wortelen kunnen doen schieten, maar dien niet uitrukken. Laat Christus daartoe als eene heerlijke Zon in u schijnen; gij zijt geheel duisternis; welnu, zet de deuren van uw hart voor Hem wijd open, in elke duisternis wil Hij een licht zijn. Werpt alle uwe bekommernissen op Hem; legt uwe zwarigheden neder voor Hem; leunt liefelijk op Hem; gelooft en hoopt alles van Hem; hoe groot uwe zonden, bezwaren en verwarring ook zijn, Hij geeft er u vrijheid toe, opdat gij in zwakheid en armoede in Hem zoudt roemen , en de wereld aan u zie, dat het volk van Jezus in Hem eene heerlijke hoop heeft.
Indien wij zoo wandelden, wij zouden allen zendelingen zijn, een iegelijk op zijne wijze en naar de mate zijner gaven. Want de liefde Christi is een drang. Geliefden! aangezien er dan in Jezus zulk een heerlijke rijkdom is, laten wij niet tot de arme heidenen zeggen : „gaat heen, wordt verzadigdmaar laten wij hun geven de nooddruftigheden van het eeuwige leven , dat zijn Bijbels en menschen, welke die Bijbels tot hen brengen. Opdat wij ons brood werpende op het water, het misschien vinden mogen in dien grooten dag, waarin Christus geene verborgenheid meer zijn zal; maar de eenige, eeuwige en heerlijke rijkdom van al Zijne vrijgekochten. AMEN.
0292 4508