op den
isl!»IE OUDE, BESTAL OMM'TWOOIiDE VIIAA6,
Achttien honderd.....en zestig! — Zoo hebben wij nu langen
tijd geschreven, gelezen, gezegd. Ouze brieven, onze nieuwsbladen herinneren ons gedurig aan dat jaar, voor velen onzer door zoovele gebeurtenissen merkwaardig. Daar is bloed gestroomd, menschen zijn er in begraven, kinderen zijn er in geboren, rijken zijn arm, armen zijn rijk geworden; hier bragt dat jaar tranen, daar blijdschap.
Voor den eenen zal het blijven een jaar van smartelijk nadenken,_
voor een anderen een jaar van blijde herinnering; — voor de meesten een jaar gelijk ieder ander, dat kwam en henen ging en vergeten wordt.
En n« is dat jaar met al zijne morgens en met al zijne avonden weder voorbij gegaan. Het is als een gast, die eenigen tijd bij ons heeft vertoefd, en ons nu verlaten heeft, om plaats te maken voor den nieuwen gast, welken wij heden ontvangen. Daarom een vrolijk vaarwel aan het oude, een hoopvolle welkomstgroet aan het nieuwe jaar, dat is alles wat wij heden hebben te verrigten.
Een vrolijk vaarwel? —een hoopvolle welkomstgroet? — is dat
waai lijk alles? Helaas! zoo denken de menschen. Wij zijn als de
16tal feestpeeeken. ]
20
kinderen, die hot oude speelgoed verwerpen, zoodra hun iets anders wordt aangeboden. De jaren, de dagen van Gods lankmoedigheid zijn ons niet veel meer dan speelgoed; wij pogen er ons mede te vermaken en werpen het dan weder achteloos weg. Ernst, nadenken in de dingen der eeuwigheid, bij de behoeften onzer onsterfelijke zielen, dat is ons eene vreemde, moeijelijke taak.
En toch legt God ons vooral heden die taak op. Laten wij er ons niet aan onttrekken; maar geve Hij ons met het nieuwe jaar, ook een nieuw hart, om naar Zijne stemme te luisteren en ons te onderwerpen aan Zijn Woord.
TEKST: I KON. 18: 21.
^Toen naderde EUa tot het ganscTie volk, en zeide: Hoelang hinkt gij ojgt; twee gedachten? zoo de Ileere God is, volgt Hem na, en zoo het Baal is, volgt hem na! Maar het volk antwoordde hem niet één woord.quot;
Eene van de eenvoudigste, maar toch ook voornaamste waarheden der Schrift is deze, dat er hier op aarde slechts twee wegen zijn, op welke alle menschen wandelen, een weg tot zaligheid en een weg naar het verderf; — dat er maar twee soorten van menschen zijn, regtvaardigen en Goddeloozen, —vrienden en kinderen Gods of Zijne vijanden. Die dat niet gelooft, moet eerst beginnen den Bijbel te verwerpen, want niet enkele plaatsen, maar alle bladzijden in het Woord des Heeren, spreken deze waarheid duidelijk uit.
En toch willen de meeste menschen dit niet gelooven, dezulken namelijk, wier geweten hen aanzegt, dat zij de wereld nog liefhebben, en die evenwel door uitwendige Godsdienst en betrachtingen, goede gedachten aangaande zich zeiven wdlen behouden. Het is waarlijk alsof er voor hen nog een middenweg bestond. Zij zijn diep te beklagen, want hun hart is door hoogmoed en eigenliefde gewoonlijk veel meer nog gesloten voor Christus en Zijn Evangelie, dan bij menschen, die openlijk in de zonden leven, en de Hcere
11
zegt van hen; „Zij zullen eenmaal .zoeken in te gaan, en dit niet kunnen.quot;
Scheiding zal er komen in den dood, — de waarachtige God, Die niet liegen kan, heeft het ons verzekerd, — die scheiding moet er dus wezen hier in dit leven, en die scheiding moet zich openbaren in eene standvastige, opregte en onberouwelijke keuze, om voor God te leven, gelijk wij leven door Hem. Daar henen wijst ons het woord, dat ik u voorlas en hetwelk ik tot een nieuwjaars boodschap wenschte te maken, voor u en voor mij zeiven. Ik bepaal u naar aanleiding van dat woord bij:
Eene odde, meestal onbeantwoorde vraag:
I. Door EHa gedaan.
II. Aan ons nog voorgesteld.
III. Heden vooral een antwoord uitlokkend.
De Heere opene ons hart voor Zijn Woord, en heilige aan een iegelijk onzer deze overdenking.
Laten wij trachten na te gaan, hoe en waarom deze vraag door Elia wordt gedaan.
De tijd van Achabs regering, in welke onze tekst ons verplaatst, was in vele opzigten voor Israël een bangerf tijd. Achab, zelf een Goddeloos mensch, verhaastte den ondergang van zijn huis en van zijn rijk door zijn huwelijk met Izébel, de Sidonische, dochter van koning Eth-baal. Zij kwam als een engel des satans, als eene profetesse van de leugen (Openb. 2: 20), te midden van het volk des Hee-ren, en oefende door beginsellooze behaagzucht, en door onder het mom van vleijerij verborgene heerschzucht, eenen onbeperkten invloed uit, op den zwakken Achab en op zijn ligtzinnig hof. Eene schare priesters van den Baal, den afgod van have jeugd, volgde hare schreden. Zij wilde het land der belofte, dat haar als koningin
1*
13
ontving, Sidoniseeren; en het volk van Israël gelijk maken aan het volk van Sidon en Tyrus. De getuigen Gods, de profeten van Jehovah, die zij op haren weg vond als krachtige tegenwerkers van hare plannen, werden door haar vervolgd, en het bloed van velen hunner door hare trawanten vergoten. Het volk, met uitzondering van enkele duizenden, die de knieën voor Baal niet bogen, bleef stil en trok geene partij, want de zaak des Heeren en Zijner altaren was geene levenskwestie meer voor Israël. Het verval was reeds vroeger begonnen, en indien er in het algemeen nog eene zekere belangstelling onder het volk bestond voor de oude Godsienst den de voorvaderlijke instellingen, zulks was te zwak om een dam op te werpen tegen den stroom des tijds. Onkunde en zorgeloosheid hadden den bodem bereid, op welken het zaad van ongeloof, Baals-dienst en ligtzinnigheid werd uitgestrooid, en Israël leefde nog in de verbeelding, dat het Gods volk was en Gods woorden bewaarde, toen het reeds in het wezen der zaak het karakter van des Heeren volk had verloochend en het gezag van des Heeren Woord had verworpen.
Maar de Heere leefde en in Zijne onveranderlijke trouw wilde Hij door kastijdingen, aan het volk dat niet hooren wilde, toonen, dat Hij niet dood was. Elia de Thisbiet werd van de Gileaditisehc bergen geroepen, als de heraut van Jehovahs ongenoegen. Hij stond voor Achab en voor zijne hovelingen en zeide: „Zoo waarachtig als de Heere, de God Israels, leeft, voor Wiens aangezigt ik sta, indien er deze jaren daauw of regen zijn zal, ten zij dan naar mijn woord.quot; Droogte, de drukkenste van alle plagen in het heete Oosten , had de bode aangekondigd; zijn lastbrief bevatte op dat oogen-blik geen andere boodschap meer, en terwijl het aangekondigde oordeel kwam, en zijn vreeselijken weg door alle dalen en op alle bergen van Israël vervolgde, werd Elia door den Heere aan de beek Krith verborgen, daarna door de raven gespijsd, en in Sa-repta met de arme weduwe uit het meelvat en de oliekruik gevoed.
Drie en een half jaar zijn nu verstreken. Het heeft nog geen
13
druppel geregend. Alles is dor cu ontbladerd op de vinkten, alles is verschroeid en gestorven op de bergen. Paarden en runderen zijn er in Israël bijna niet meer te vinden. De aarde is als ijzer geworden, en de hemel blijft als koper. Elke dag van onverdragelijke hitte geeft hoop op regen, elke nacht verdrijft die hoop op nieuw. Daar is geene steenrots van Horeb, die zich opent in het land der belofte, dat nu eene woestijn is geworden. Daar is geen put van Leehi, die zich ontsluit gelijk als voor Simson, om het aêmechtige volk te ver-frisschen. Alle fonteinen en bronnen ziju uitgedroogd; de bedding aller beken is stuifzand geworden. De woudezels staan op de toppen der bergen (Jer. 14: C) en snuiven den wind op, om zich te laven met het zwakke koeltje, nu er daauw noch regen is die hen verkwikt. Mensch en dier zijn vermoeid, afgemat, gelijk het hert dat hijgt naar de waterbeken. Alles heeft dorst, alle behoeften lossen zich op in dat eéne woord: dorst — en toch zijn er maar zeven duizend in gansch Israël, welke Hem kennen, die aan de wolken het water geeft, en die tot Hem, zuchtend en verborgen voor het oog der menscheu, nog om genade roepen over Ziju schuldig en ver afgeweken volk.
Ook nu ontvangt Elfa het bevel om naar Achab te gaan. De Heere wil regen geven. „Zend henen — zegt Hij tot den profeet — en verzamel Mij het gansche Israël en de vier honderd vijftig priesters van Baiil, op den berg Karmel.quot; En Elia volbrengt zijn last, en alleen reeds de hoop op den lang verbeidden regen drijft Israëls oudsten en volk naar de vlakten van Esdraëlom henen, waar ook Achab en zijn hof en zijne priesters, hoezeer schoorvoeteud en wantrouwend, aankomen, want Achab durft de woeste begeerte naar water, van het geplaagde en morrende Israël, geene verhindering in den weg leggen.
Elia staat op eene der heuvelspitsen van den Karmel. Door zijn hairen profeten-mantel, die met lederen gordel om zijne lendenen is gegord, valt hij aanstonds in het oog. .Ter zijde van hem, op een anderen heuvel, bevinden zich de Baalspricsters en de vierhon-
14
derd profeten van Let bosch. Daar beneden is Israël verzameld, in sprakelooze, angstige verwachting van hetgeen geschieden zal. Maar eer er iets geschieden zal, wil Elia prediken; — prediken als eeu pleitbezorger van de zaak van Jehovah; prediken, om nog eenmaal een beroep te doen op het geweten van het door Gods kastijdingen zwaar geplaagde volk, dat zich echter onder die roeden voor zijn God nog niet had willen vernederen. „Hoe lang — zoo klinkt plotseling de zielaangrijpende vraag van den Karmel — hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zoo de Heere God is, volgt Hem na, en zoo het Baal is, volgt hem na.quot; Die vraag is niet bestemd voor Achab en Izébel; het koninglijk huis had mei God gebroken en zich onverdeeld de vleeschelijke dienst der zonde en der wereldliefde in de armen geworpen. Niet alzoo het volk. Het behield overleveringen van Jehovahs daden en openbaring; het diende de kalveren, maar meende nog daarin God te dienen; het hoereerde met den al-gemeenen stroom den Baal na, en vleide zich evenwel, dat het geene afgoden diende; het vormde zich eene Godsdienst, met welke het eigene begeerlijkheden toomeloos kon najagen, en evenwel Jehovahs naam op de lippen bewaren, en zich Zijn volk noemen bleef. Om dat volk aan dien onhoudbaren, rampzaligen toestand te ontdekken, vraagt Elia: „hoe lang zal dat hinken op twee gedachten nog duren? — Maar het volk antwoordde hem niet een woord.quot;
Toen wilde de Heere zelve antwoorden, en toonen dat Hij God was. Elia staat daar alleen, één eenige tegenover allen; maar hij is krachtig in den Heere en in de sterkte van die magt, die Zich verheerlijken zal aan het schuldig Israël. Hij rigt een altaar op en bereidt een var voor het aangezigt des volks. De priesters van Baal doen desgelijks. Elia geeft hun tijd, om het bewijs te leveren dat zij geenen dooden god dienen. Zij vermoeijen en kwetsen zich. Zij maken zich in hunne ijdele pogingen belagchelijk voor het volk , dat, nu de proef genomen wordt, de magteloosheid van de nieuw ingevoerde Godsdienst aanschouwt, om hen te verlossen, die haar aanprijzen en nawandelen. De dag verloopt; de hemel blijft helder,
15
de dorst blijft kwellen, de priesters van Baiil blijven roepen; — maar Baal antwoordt niet. Toen bad Elfa, en de Heere antwoordde onmiddellijk met vuur. De var van Elia, door geen menschenhand aangeraakt, wordt verteerd, het water dat rondom het altaar in eene groeve was gegoten wordt opgedroogd, en het volk, door het ontzaggelijke teeken uit zijne sprakeloosheid opgewekt, roept het aan Achab, Izebel en aan de Baaispriesters bij herhaling toe: „Jehovah is God, Jehovah is God!quot;
II.
Ik heb gezegd, dat die vraag van Elia ook ons nog wordt voorgesteld , vooral om dat er bij groot verschil van tijd, plaats en personen, evenwel groote overeenkomst van toestanden merkbaar is.
De negentiende eeuw, — geblankette Izébel als zij is — heeft eene schare van priesters medegebragt, die op elk gebied van Godsdienst, wetenschap en geschiedenis, de banier van scepticisme (twijfelzucht) hebben ontrold. Alle waarheden, alle feiten, alle ervaringen die de proef der eeuwen, des strijds, der brandstapels en dei-doodbedden hadden doorgestaan, worden op nieuw in den smeltkroes geworpen, en, om welke reden dan ook, afgekeurd. In alle heiligdommen des geloofs, der gemoedelijke overtuiging, der kinderlijke onderwerping en der heilige vereering, zijn fakkels geworpen, en de brand daardoor ontstaan heeft reeds veel verwoest. Ons volk, aan de geschiedenis der vorige eeuw en harer uitkomsten niet denkend, en de verlossende wonderen van Nederlands God vergetend, heeft dien brand zien ontsteken in onverschilligheid, en verontrust zich over zijn' voortgang niet uit zorgeloosheid. Wij bekommeren ons niet ernstig, dan om onzen handel. Zoo maar de overvloed onzer markten kan worden uitgevoerd; zoo maar de baten onzer Koloniën in onzen schoot vloeijen, wij zijn dan tevreden en gerust. Die onverschilligheid voor wat heilig is en waarachtig, baarde allereerst diepe onkunde; het ongeloof deed daarmede zijn voordeel eu bragt steenen in plaats van brood, schorpioenen in plaats
16
van vleesch. Nevens de altaren des Heeren verrezen eerst gouden kalveren, die den naam van Jehovah behielden, schoon zij Zijn wezen verloochenden; — later de altaren van Baal, die openlijk aan des Heeren dienst den oorlog verklaarden. God kwam spreken en tuchtigen en slaan; maar zuchtende onder telkens afwisselende rampen , zochten wij geneesmiddelen in eigen boezem, en keerden ons niet tot den Heere. Alle Goddelijk en menschelijk gezag werd verloochend, elke band die ons aan God, aan Zijn Woord en aan de geschiedenis bond, werd verbroken, en belangeloos bleven wij aan-schonwers, zonder ons te mengen in den strijd. Indien hierin nu slechts onzijdigheid mogelijk ware; maar God heeft die gevloekt met een eeuwigen vloek, want: „niemand kan twee heeren dienen, gij kunt God niet dienen en den mammon.quot; Het is die mislukte poging om onzijdig te blijven, in den strijd, die tusschen geloof en ongeloof gestreden wordt, welke Elia op het oog heeft in de vraag: „hoelang hinkt gij op twee gedachten?quot;
Hinken op twee gedachten! Treurige levensgeschiedenis van zoo-velen. Bij de meesten een gevolg van den strijd, die er is tusschen het geweten en het hart; omdat het geweten nog niet heeft opgehouden te kloppen, terwijl het hart zich toch volkomen heeft overgegeven aan de dienst der zonde. Het groote levensdoel is dan eigen zin en lust en belang en eer, maar om des gewetens wille neemt men de eene of andere Christelijke belijdenis op de reize mede. Het leven is aardschgezind, laag, alleen gehecht aan de dingen van het stof; maar Godsdienstig gevoel en somtijds ook aandoeningen moeten een lichtstraal doen vallen op die donker gekleurde schilderij. Verloochening, kruisdragen, de zonde dooden, en ootmoedig te wandelen met God, dat is eene ergernis en eene dwaasheid; maar eenige goede werken voor het Koningrijk der Hemelen, voor de armen, voor nuttige doeleinden, moeten het ontbrekende aanvullen. Arm van geest voor God te zijn, en te treuren over het diep bederf des harten, dat is goed voor het geringe en onkundige volk; maa'r toch bij des Heeren avondmaal en bij treffende gelegenheden
17
schuld en zonde te belijden, en zelfs een traan te laten, dat wil men gaarne. Het Woord des Heeren biddend to ouuerzoeken, Gods ■waarheid lief te hebben en aan den levenden en waarachtigen Christus eene plaats in het hart af te staan, dat laat de zonde niet toe; evenwel mag de Godsdienst niet worden verzuimd, en gevierde predikers en welsprekende predikatiën toe te juichen, dat is een voortreifelijk hulpmiddel, om het ontbreken van alle geestelijk leven te bedekken. De vreeze Gods wordt in anderen geprezen en goedgekeurd , maar in eigen weg wil men die slechts betrachten, voor zooverre het fatsoen, de stand, de aardsehe vooruitzigten , en geliefkoosde begeerlijkheden en zonden daardoor niet benadeeld worden. Dat is een hinken op twee gedachten; en zoovelen als wij onze namen in deze beschrijving terug vinden, klinkt de vraag ons tegen: „hoelang zal dat duren?quot;
Mijne vrienden! van alle dingen die in de oogen des Heeren een gruwel zijn, is er niets dat Zijn toorn meerder opwekt, dan het wijfelen tusschen God en Belial, tussehen Christus en de wereld, tussehen het licht en de duisternis. „Och of gij heet of kond waart, maar nu, omdat gij laauw zijt, zoo zal Ik n uit Mijnen mond spuwen.quot; — Van waar is dat? — Ik zal u eene andere vraag doen. Is er onder ons een man, die zou kunnen dulden, dat zijne vrouw nog een anderen man liefhad? — Is er onder u eene vrouw, die de liefde van haren man met eene andere vrouw zou willen deelen? — Immers neen. Het kan ook niet anders; de liefde is met de helft niet tevreden, zij eischt alles, of zij wil niets. Zoo ook de Heere Jezus Christus.
De liefde waarmede Hij verlorene zondaren liefhad, is eene eeuwige, vrije, zelfopofferende liefde. Om zondaren te kunnen liefhebben, heeft Hij als de tot zonde gemaakte, hier op aarde willen leven, — heeft Hij als het offer Gods onder den last der zonde willen sterven. Zijn leven en Zijn sterven verbinden Hem dus des te naauwer aan ons, omdat Hij Zijn vernederd leven en Zijn smartelijk sterven onnut, onvruchtbaar zou maken, indien Hij zondaren niet liefhad, met eene
18
oneindige, met eene eeuwige liefde. En tot die liefde zeggen wij; „ik heb een paar uren over voor U, maar alle andere uren zijn voor de wereld en voor mij zeiven.quot; Wij zullen enkele woorden, bij sommige gelegenheden over Jezus spreken, en dat alleen tot degenen, die deze woorden gaarne van ons hooren zullen; maar in onze gezelschappen en bijeenkomsten, in ons beroep, bij onze huisgenooten zullen wij toonen, dat Christus ons een vreemdeling is, en dat wij Hem niet als Koning begeeren over ons hart. Wij zullen digt bij Jezus komen, in de kerk, waar de gemeente Zijn gezegenden naam aanroept; maar verre van Hem blijven in onze binnenkamers, in de overleggingen onzer harten, en waar het er op aankomt, de reinigende kraeht van Zijn bloed aan ons zeiven toe te passen! .... Dat is een hinken op twee gedachten, hetwelk Jehova-Jezus verfoeijen moet; hoe lang zal dat duren?
Gij zult welligt doen, hetgeen Israël deed, toen de profeet deze vraag voorstelde: „het volk antwoordde hem niet een eenig woord.quot; Welnu, hier behoeft geen voorbarig oordeel geveld te worden. Overlegt vrijelijk, wie de voorkeur verdient, God of Baill, Christus of de wereld. Is de Bijbel dezer eeuw, uit welken de Drieëenige God, het bloed der schuld verzoening en de Geest der heiliging en liartvernieuwing zijn uitgewischt, werkelijk in staat om u vrede te geven, de raadselen van uw leven en van uw sterven op te lossen, en al de diepe behoeften uwer ziel te vervullen? Gevoelt gij u in staat, waarlijk vrij te zijn, als koning u zei ven en uwe omstandigheden te regeren, en door eigene inspanning uwe bestemming te bereiken? Kunt gij uw geweten verheffen boven schuldgevoel, en ziet gij in de zoude niets dan eene zedelijke zwakheid, die zich als van zeiven zal oplossen in eene steeds toenemende volmaking? Durft gij met uwe arme, koude redeneringen, of met uwe oppervlakkige Christelijke belijdenis, waarlijk de rampen dezer aarde, de ledigheid van uw hart, de verschrikkingen des doods onder de oogen zien, en waar deze dingen zich niet in de verte, maar nabij u vertoonen, zijt gij daar mannen, krachtige helden, tevreden met wat gij zijt
19
en wat gij hebt? Is het waarlijk zoo? Weluu, dat is de dienst van deu Baal dezer wereld. Baal is dan god. Dient hem dau ook, maar dient hem volkomen, geheel en al; komt er dan voor uit, dat gij zijn priester zijt. Breekt dan uwe kerkgebouwen af, verdrijft dau uwe leeraren, die u van Jezus prediken. Waartoe dan die vermoei-jenis des vleesches, — waartoe die geldverspilling. Verbrandt dan uwe Bijbels, ontheiligt dan openlijk, zonder schaamte des Heeren dag. Plant dan bloemen op uwe kerkhoven; eet, drinkt, vermaakt u, eu zegt op de graven der voorgeslaehten: wij willen niet meer sterven, — want indien gij de zonde kunt opheffen, indien gij Jezus, Die alleen de opstanding is kunt missen, zoo kunt gij dau ook den dood vernietigen.
Maar zal dat u iets baten? O, daar is eene stemme in u, die u influistert de spreuke met welke alle de hoogmoedigen ontvangen zullen worden in het rijk der dooden (Jes. 14), wanneer die dooden zullen antwoorden en zeggen: „gij zijt ook krank geworden gelijk wij, gij zijt ons gelijk geworden. Uwe hoovaardij is in de helle nedergestort, de maden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken.quot; En zoo waarachtig als de Heere leeft, uw laatste rustbed zonder licht en zonder troost is reeds voor a gespreid. De geheele wereld, uw ongeloof, de spot, de vijandschap, al de ongeregtigheden van uw hart, zullen het u niet zachter maken. Gelijk Baal magteloos was op Karmel, zoo zijn uwe goden magteloos in het graf. En dan de schuld, de vergelding, door u wel verloochend, maar bij God niet vergeten. Het gedenkboek des Alwetenden en uw eigen geweten, door u wel gesloten, maar naakt en geopend voor het aangezigt des Heeren. En dan een leven door-gebragt in een gestadig hinken op twee gedachten. Wat lafenis, welke geregtigheid zullen uwe goden voor u hebben, wanneer de donkere poort der toekomst zich voor u ontsluit? Voorwaar, voorwaar, een afgod, die daar niet verlossen kan, dal is de Heere niet, dat is geen God.
Maar is de Heere dan God? Ja. De ark van Noaeh, de loeu-
20
wenkuil van Daniël, de vurige oven zijner vrienden, dc top van den Kami el, en de onbegrijpelijke vrede en vertroosting, die Hij in het hart Zijner kindereu geeft, zijn als een gedurig vuur uit den Hemel, om te bewijzen, dat Hij de levende Jehovah, de Heere is. Eeuwige liefde, getrouwheid en ontferming is Zijn naam, en welgelukzalig was en is het volk, dat in leven en in sterven op dieu naam heeft leeren vertrouwen. Meer dan vuur is voor ons uit den Hemel gedaald, namelijk de eeuwige, eenige Zoon des Vaders, Die gekomen is niet om eene var te offeren, maar om te doen de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen, opdat Hij het verachte, het onedele, het dwaze der wereld zou omarmen met eeuwige armen van rijke genade, en die in hun hart meer vreugde geven, dan dat het koorn en de most der Goddeloozen vermenigvuldigd wordt. In het leven een opzoekende liedder, in den dood eeu getrouwe Herder, in de eeuwigheid een volkomen Verlosser, — zegt dan, is die Hecre God? Volgt Hem dan na; maar doet het hinken op twee gedachten verre van u weg.
III.
De vraag van Elia mag vooral op den eersten morgen van het nieuwe jaar niet onbeantwoord blijven.
Indien ik die profeet van Israël ware, dan zou ik op eene even zigtbare wijze, de hinkenden op twee gedachten willen toonen, dat de Heere waarlijk God is. Ik zou dan vuur van den Hemel willen len afbidden; .... ik zou dan de schimmen der gedoodde Baals-priesters willen oproepen, om in ons midden te staan en getuigenis te geven voor den God der waarheid; . . . . ik zou.......
maar welk een wensch, — wat ging ik daar zeggen! Gij hebt Mozes en dc Profeten, gij hebt meer dan die, Jezus Christus gestorven en opgestaan, en als gij dezen niet gelooft, dan zoudt gij ook niet gelooven, (Luk. 16: 31) al kwam er vuur van den Hemel, al stond er een doodtjrt op uit zijn graf, om u uit dc ervaring, der toekomende dingen te verzekeren, dat de Heere waarlijk God is.
21
Daar zijn er, die het antwoord op deze vraag niet schuldig blijven. Helaas! al schroomt hun mond het uit te spreken, hun leven roept luide: „Baiil is onze god, wij willen hem navolgen.quot; Het gouden kalf der lust, der eerzucht, en de altaren der zinnelijke begeerlijkheden zijn hun dierbaarder dan het Lam der verzoening, en de zwijmelbeker der aardsche genietingen heeft voor hen een smaak, om welken zij het dierbare bloed des kruises verwerpen. Dit jaar zal hun niet goed wezen; het zal een last leggen bij den last, dien zij onbewust reeds dragen, zoo ten minsten God hen niet te sterk wordt, gelijk Hij Israël overmogt op den Karmel. Vraagt gij, wat daartoe geschieden moet? Eene oude geschiedenis zal u dat zeggen. (II Kron. 33); „de Heera sprak wel tot Manasse cn tot Zijn volk, maar zij merkten daar niet op. Daarom bragt de Heere over hen de krijgsoversten, die bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. En als Hij hem benaauwde, bad hij het aangezigt des Heeren zijns Gods ernstelijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezigt des Gods zijner vaderen; en bad Hem, en Hij liet Zich van hem verbidden, en hoorde zijne smceking, en Hij bragt hem weder in Jeruzalem, in zijn koningrijk. Toen hende Manasse, dat de Heere God is.quot; Ook aan Manasse openbaarde God Zich door vuur. Want de Zoon des menschen is gekomen, om vuur op de aarde te werpen; om met den Heiligen Geest en met vuur te doopen; en dat Pinksterwerk is niet het werk van cén dag, maar van al de dagen tot aan de voleinding der wereld. Er gaat een bliksemstraal door uwe ziel, als Hij u boetvaardigheid en bekeering komt prediken; en in het gebed der bcnaauwdheid, in de hoop die door Zijne beloften wordt gewekt, in de vrede uwer ziel, die door het geloof in de geregtigheid van Christus wordt geboren, leert gij met Manasse kennen: dat de Heere God is.
Hoe lang hinkt gij dan op twee gedachten, gij allen, wien het tot heden nooit duidelijk was, welken God gij wildet dienen. Do jaren die achter u liggen, zagen u, slingerende als een schip zonder roer, op en neder geworpen door verschillende indrukken, ge-
23
voelens en omstandigheden, die zich in u of rondom u afwisselden, zonder een bepaalden weg, dien gij volgdet, zonder eene bestemming, die gij beoogdet. Wilt gij op niemv dit jaar zoo intreden ? Wie weet, de klip des doods is niet verre meer verwijderd, op welke gij straks zult worden geworpen, om te vergaan zonder redding, zonder redder, zonder te hebben leeren kennen, dat de Heere God is. Daar zijn in de verloopene jaren oogenblikken geweest, in welke God u opriep om te getuigen, gelijk Hij Israël getuigen deed aan den voet van Karmel. Gij laagt gebonden op een ziekbed en het werd u bang; — of gij stondt bij sterfbedden van dierbare betrekkingen, en gevoeldet het ledige van al het lief dezer aarde; — of rampen en kastijdingen, de smaad en het onregt der menschen, pijnigden u en gingen misschien met schuldgevoel gepaard; — of gij oogstet teleurstellingen, mye plannen mislukten, al uwe pogingen keerden zich tegen u, en als een ijzig schrikbeeld rees de dood zelfs in uwe verbeelding op, en sprak van eeuwige teleurstelling en zelfbedrog aan gindsche zijde des grafs. En het werd u bang, en gij zeidot: De Heere is God! Er kwam eene hope, dat gij Hem zoudt volgen. Toch zijt gij weder afgetrokken door de begeerlijkheden der zonde, door de kracht, die de tegenwoordige wereld in uw hart uitoefent, en een oogenblik verjaagd, keert de zonde telkens met nieuwe kracht terug, en verdedigt elkeu voet grond op den akker uws harten, opdat het zaad van Gods Woord daarop geen wortel zou schieten. O zegt mij, hoe lang zal dat hinken op twee gedachten duren ? Hoe lang meent gij, dat Gods lankmoedigheid zulk een spel met zich zal laten spelen? De dag van heden vordert een antwoord; gij zult dat antwoord geven, ook indien gij zwijgt en u onttrekt, en u op nieuw in den stroom der wereld werpt, want gij zult daarmede dan zeggen, dat de Heere uw God niet is, en gij Hem niet zult volgen. De Almagtige beware u, dat dit niet de rampzalige geschiedenis van uwen nieuwjaarsdag moge zijn.
Indien onze knieën zich niet buigen voor den Baal der zonde en der wereld, en wij door Gods oneindige barmhartigheid de keuze
23
leerden doen, om den Heere te volgen als oneen God, dan kan het niet anders, of de vraag van Elia zal ons beschaamd en bedroefd maken, bij de herinnering ook aan onze ontrouw en afvalligheid in het jaar dat achter ons ligt. Laat het ons niet ontbreken aan die verootmoediging, die ons met een vernederd hart en een gebogen hoofd doet komen, tot Hem, Die telkens op nieuw, dooide teekenen van het almagtige vuur Zijns Geestes, onze harten in het badwater van Jezus bloed wil reinigen en vernieuwen, tot eene levendige keuze der liefde en der gehoorzaamheid, om in ons huis, voor onze betrekkingen, in onze werkzaamheden, niet ons zeiven toe te behooren, maar ons te geven als het eigendom in leven en in sterven aan den getrouwen en genadigen Jezus Christus; Die eenmaal voor aller oog openbaar zal worden, de Heere, de gereg-tighcid en de sterkte van Zijn volk te zijn. Met het oog op Hem, en het hart bij Hem, wordt het zure zoet, valt de tijd kort, werken alle dingen, die ons in dit jaar overkomen kunnen, ook zelfs de dood, mede ten goede, — wordt de wereld overwonnen, en de zekerheid der overwinning hier aireede gekend.
Het is mij, als of God zelve, aan den morgen van liet nieuwe jaar, aan het laud onzer vaderen, aan het volk Zijner wonderen in Nederland, de vraag komt rigten: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Helaas! INederland antwoordt niet een eenig woord. O dat God zelf eeu antwoord gave; dat Hij door het vuur Zijns Geestes het ongeloof en de onboetvaardigheid beschaamde, en Zich zeiven heerlijk maakte, in de bekrachtiging van Zijn Woord aan aller hart. Dan zou Oranje bewijzen, dat het een vorstelijk Davids-geslaclit is, door God in Nederland verwekt en gezegend, om Zijn naam te bekennen, en Hem te vreezen, die de Koning der koningen is. Dan zouden alle onze overheden het gezag van den Heere erkennen , en daardoor zelve met de ware sterkte zijn aangegord. Dan zouden scholen en hoogescholen elk verbond met het ongeloof verbreken , en zich dienstbaar stellen aan de waarheid, door welke alleen het volk wordt behouden. Dan zouden wij in uitwendige zegenin-
34
gen eu in geestelijken bloei het heil des Heeren zien, wanneer wij zoo onzen weg wel aanstelden; en door eene waarachtige bekeering, zonden wij in het land, in het opkomend geslacht, in onze huizen, en in onze binnenkameren de teekenen en de bewijzen ontvangen, dat de Heere waarlijk God is, en dat daarom het hinken op twee gedachten, voor Zijn aangezigt niet kan bestaan. God geve dat, en Hij doe er zoo toe, naar den rijkdom Zijner in Christus Jezus overvloedige genade.
AMEN.