IE EEESTE WONDERVOLLE
OVER JOH. () : 1 —13.
DOOR
f. w. tmiE,
Fr edilcant tc Vtrecht. --
SNEEK, J. C A M P E N.
GEZONGEN :
PSALM 146: 3, GEZANG 2: 3. PSALM 33 : 10.
TEKST. JOH. G: 1—15.
Na dezen vertrok Jezus over de zee van Galiléa, welke is {de zee) van Tibérias. En Hem volgde eene groote schare, omdat zij zijne teekenen zagen, die Hij deed aan de kranken. En Jezus ging op den herg, en zat aldaar neder met zijne discipelen. En het pascha, het feest der Joden, icas mihij. Jezus dan, de oogen opheffende, en ziende, dat eene groote schare tot Hem kwam, zeide tot Phihppus: van waar zullen wij hrooden Tcoopen, opdat dezeneten mogen ? (Doch dit zeide hij, hem. beproevende; want Hij wist zelf, wat hij doen zou.) Philippics antwoordde Hem : voor twee honderd penningen hrood is voor dezen niet ge* noeg, opdat een iegelijk van hen een weinig neme. Een van zijne discipelen, (namelijk) Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot hem : Hier is een jonksken, dat vijf ger-stenbrooden heeft, en twee vissehen; maar wat zijn dezen onder zoovelen ? En Jezus zeide: doet de menschen nederzitten! En er was veel gras in die plaats. Zoo zaten dan de mannen neder, omtrent vijf duizend in getal. En Jezus nam de broaden, cn gedankt hebbende, deelde Hij ze aan de discipelen; en de discipelen aan degenen die neder gezeten waren, desgelijks ook van de vissehen, zoo veel zij wilden. En als zij verzadigd waren, zeide Hij tot zijne discipelen: vergadert de overgeschotene brokken, opdat er niets verloren ga. Zij vergaderden ze dan, en vulden twaalf korven met bi-okken vande vijfgerstenbrooden, welke overgeschoten waren van degenen, die gegeten hadden. Be menschen dan, gezien .hebbende het teeken, dat Jezus gedaan luid, zeiden: deze is waarlijk de profeet die in de wereld komen zou. Jezus dan, wetende, dat zij zouden komen, en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem koning maalden, ontweek iveder-om op den berg, Hij zelf alleen.
Een groot man in Frankrijk (Blaise Pascal) heeft zeer juist gezegd ; „Er is licht genoeg in Gods Woord voor hen
232
„die wenschen to zien, en duisternis genoeg voor hen die „niet willen zien. Er is helderheid genoeg iu dat Woord om „de uitverkorenen te verlichten, en duisternis genoeg om hen ,,te verootmoedigen. Daarin is duisternis genoeg om de onge-„loovigen te verblinden, en helderheid genoeg om ze ver-„antwoordelijk te stellen.quot; — Waarde Toehoorders! ik dacht aan deze woorden, toen ik mijn tekst opensloeg, want waarlijk het verwondert mij niet, bij de vele kreeten die het ongeloof in onze dagen uit, ook eene kreet van twijfeling en ergernis te hooren aangaande deze geschiedenis. De wijzen dezer wereld hebben zoo gaarne alles willen 'welen, hebben daarin zoolang, met zooveel inspanning hunne zaligheid gezocht , dat zij aan de grenzen van het onderzoek genaderd er naauwelijks toe te bewegen zijn, om te belijden dat dtc zaligheid een droombeeld is, welke de hand ontglipt van elk die met Eva gretig de hand uitstrekt naar den boom der kennis.
Zij schijnen maar niet te kunnen begrijpen, dat wetenschap een last, een bezwaar is, wanneer zij niet in verband staat met leven, — wanneer zij niet geëvenredigd is naar de vatbaarheid onzer vermogens, naar de beperktheid onzer natuur; dat alles te willen weten, voor ons hetzelfde is , alsof wij de aarde willen verlaten, en onze ziel toevertrouwen aan do wilde baren eener onbekende, stormachtige zee. Toch moet de wijsheid dezer wereld gevoelen, dat zij in haar pogen slechts klippen en rotsen ontmoet, waarop zij stoot, want in de laatste jaren heeft zij haar geheel stelsel veranderd, en niet meer het weten, maar het betwijfelen van al-los heeft zij zich ten taak gesteld. Zij bekent het luide: „de „oorsprong der dingen is voor ons niet toegankelijk. Van „de monding af kunnen wij het pad opwaarts langs den „stroom vervolgen, maar bijna nooit gelukt het ons hier de „bronnen van den Nijl te vinden.quot; Waarom evenwel hooren wij zulk eene wanhopige taal van de wijsheid dezer wereld, — waarom die magere uitkomst, die vaak zoo naïve belijdenis van de wetenschap dezer aarde ? Omdat er bij haar geen geloof is in een levenden persoonlijken God, die met
233
iugiijpeucle majesteit Zijn heerlijke rol vervult in liet leven en inde lotsbestemming der mensclien, terwijl Hij — nis de God in Wien alles is en zicli beweegt, en Die tocb boven alles staat als het eeuwige, Zich zeiven bewuste Wezen — Zich even heerlijk en duidelijk als geheimvol aan hun iu Christus den Heere openbaart. Als van zeiven moet ons dit duidelijk worden uit de voorgelezene woorden, die voor ons de geschiedenis bevatten der eerste wondervolle spijziging.
Achtereenvolgens zal in die geschiedenis onze aandacht worden bepaald bij :
I. Barmhartigheid, die niet wordt gewaardeerd.
II. Geloofsheprocving, die niet wordt opgemerkt.
III. Goddelijke almagt, die gezien, maar niet gdoojd wordt. En
IV. Opgewondenheid, die niet wordt aangemoedigd.
I. Barmhartigheid, die niet wordt gewaardeerd, vinden wij beschreven in de vier eerste versen.
Het was tegen den tijd van het Paaschfeest, een Pascha hetwelk de Heere ditmaal niet in Jeruzalem zou vieren. Hij had Zijne discipelen uitgezonden om te prediken : de vergeving der zonden en de bekeering tot God. Zij waren zonder buidel en zonder male uitgegaan, om zich eenigzins voortebe-reiden op de taak, die hun na den grooten pinksterdag wachten zou. Teruggekeerd geven zij den Heiland verslag van huil wedervaren, en gelijk het met kinderen gaat, zij verblijden zich meer in de uiterlijke omstandigheden, die hunne uitzending vergezellen, dan in het wezen dier heerlijke zending zelve. Maar hoe dan ook, zij moeten getuigen, dat ,, niets hun ontbroken heeft.quot; —
De Heere keurt voor hen en voor zich zeiven een tijd van rust noodzakelijk. Maar „rust,quot; —hoe was die mogelijk in Kapemaüm? Jezus is hier in het glansrijkste tijdperk Zijner aardsche geschiedenis. Van dag tot dag klimt Zijn invloed onder het volk. Van nu af aan zal die invloed allengskens
234
verminderen, en straks zal die in de harten van Israël uitgeroeid worden, wanneer de lofzangen van het volk zullen hebben plaats gemaakt voor het : Kruist Hem, kruist Hem. Maar niets daarvan wordt nu nog gezien. Het: „ Rabbi, „ Rabbiquot; — klinkt Hem allerwege tegen. Toch kent de schare het barmhartige hart niet van Hem voor Wien de toekomst van haat en vervolging reeds even duidelijk was, als de tegenwoordige gunst, en Die Zich toch door niets laat terughouden , om alles voor ellendigen te zijn, en ook eigene behoeften om hunnent wille te verloochenen.
Want ook Hij behoeft werkelijk rust, omdat Zijne ziele bedroefd was. De steun, die Hij zoolang aan Johannes de Dooper had gehad, was Hem ontvallen; Hij stond nu alleen; niemand begreep het Lam Gods, dat de zonde der wereld was komen dragen. De discipelen van den Dooper waren tot Hem gekomen, en hadden Hem de vreesselijke gebeurtenissen medegedeeld, die aan het hof van Herodes Antipas hadden plaats gehad. Daaraan paarde zich nog het gerucht dat Herodes gejaagd en gezweept door een met wroeging beladen geweten, zich inbeeldde datJezus niemand anders was dan de onthoofde, maar opgestane Dooper, en daarom Jezus wilde zien. De ziel des Heilands was bedroefd, om de ongeregtig-heid van Israels vorsten en grooten; om de oppervlakkigheid en blindheid der schare ; geen wonder dan ook dat Hij rust zocht en verademing.
Daarom vertrekt Hij. over de zee van Galiléa, welke is de zee van Tiberias. Hij kiest zich eene woeste plaats, nabij het overjordaansche Bethsaïda (Julias Filippi) gelegen aan den noordoostelijken oever van Gennesareth's meer. Daar althans zal hij rusten, verre van het gedruisch der groote steden , omringd slechts van discipelen, die hun hart er vrij, onbelemmerd voor Hem zullen kunnen uitstorten. Maar naau-welijks is Hij daar, of de eenzaamheid der woestijn wordt bevolkt, de stilte wordt beweging, de wildernis eene volkrijke stad. Eigenbelang, meer nog dan belangstelling, heeft als met telegrafen snelheid het gerucht verspreid werwaarts Je-
236
zus gegaan is, en doet eene groote schare, van vijf duizend mannen — behalve de vrouwen en kinderen — zamenstroo-men, en die schare brengt hunne dooven, blinden en geraakten mede. Ontmoet hun heiligt een donkere blik der discipelen, die de afzondering waarin zij den Meester zoo veel te vragen en te vertellen hebben, tlums gestoord zagen ? Waarschijnlijk; maar Jezus ziet in die schare slechts herderlooze schapen, over welke Hij met innerlijke ontferming bewogen is ? en terwijl Hij al weder vele dingen leert en aan de kran-ken genezende handen oplegt, maakt Hij de woestijn tot eene schouwplaats Zijner heerlijkheid en barmhartigheid.
H. Geloofsbep'oeving, die niet opgemerkt wordt, vinden wij in de vijf volgende verzen.
De opeen gehoopte schare dringt en verdringt zich. Elk heeft iets te vragen, elk wil zien en hooren, velen begee-ren een teeken van genezing. Elke inwilliging eener begeerte , wekt nieuwe begeerten op. En zoo goed zijn de woorden , die de Heere spreekt; zoo indrukwekkend zijn de teekenen welke Hij verrigt, dat ook degenen die geholpen zijn, niet aan heengaan denken. Het is duidelijk dat niemand aan zulk eene schare, — dat die schare niet aan zulk een dag van barmhartigheid heeft gedacht. Want niemand heeft spijze met zich genomen; de woestijn is bevolkt, maar voor die bevolking is geen voorraad. Toch is de dag bijna ver-streeken, en het is alsof men nog niet genoeg van Jezus heeft. Indien één de eerste wilde zijn, om een voorbeeld van heengaan te geven, hij zou door velen, straks door allen gevolgd zijn, maar juist die eerste is niet te vinden. De discipelen worden ongeduldig, hun ongeduld gaat zich ten laatste uitspreken. Als de menigte niet vertrekken wil, dan willen zij dat de Heiland haar zal afstooten. „Laat de schare van Uquot; — zoo luidt hun woord van misnoegen — „opdat zij zich spijze koopen in de omliggende vlekken en dorpen.quot;
Misschien was Filippus — de geliefde , maar zwakke eu bezorgde Filippus, — de eerste die zich op deze wijze uitliet. Althans de Heere wijst hem op de schare eu vraagt:
236
„ van waar zullen wij brooden koopen, opdat deze mogen „eten?quot; — TTy. De schare had zich tot een barmhartige en medelijdende Hoogepriester gewend. Zij lagen daar in die woestijn dus voor Zijne rekening, en ook om het brood dei-aarde zond Jezus nooit iemand weg naar de vlekken en dorpen. De vraag was niet; zullen wij ze voeden, zullen wij in hunne behoeften voorzien, dat sprak bij Jezus van zeiven. Maar de vraag was : op hoedanige wijze zullen wij voor hen zorgen? —Verstond Filippus die majesteit der genade? En als Jezus zich bereidwillig verklaart, om zich die schare met nllc hare nooden aantetrekken, wist Filippus dan ook na al de teekenen, die hij nog op dezen zelfden dag had aanschouwd, hoe de Heere in staat was alle nooden rijk en mild te vervullen, en geloofde Filippus dat het voor den Zoon van God niet te wonderlijk was, om een tatel aanterichten in de woestijn?
Neen! Filippus begrijpt zelfs niet eenmaal, hoe zijn geloof hier beproefd wordt. Koopen? Slechts aan die uitdrukking van Jezus klemt zijne gedachte zich vast. Hij begint te rekenen. Zijne berekening ontmoedigt hem. Niet meer dan twee honderd penningen (denarien) zijn in kas van het gezelschap , eene som dus van ongeveer tachtig gulden; maar zal die som — ook al werd de geheele geldvoorraad op eenmaal uitgeput, wat nog bovendien bezorgdheid voor den dag van morgen zou baren, — zal die som wel voldoende zijn om brood te koopen voor zoo velen? Arme Filippus; zijne berekeningen zijn wel goed, maar hij ziet te laag. De dag vol teekenen en wonderen is voor hem al weder verloren gegaan. En Jezus dan? Hij heeft Zijne kracht op nieuw onnuttelijk besteed, en kan ook hier klagen: O ongeloovig en dwaas geslacht, hoe lang zal Ik nog met u zijn, hoe lang zal ik u nog verdragen?
Andreas, de broeder van Simon Petrus , heeft dat gesprek gehoord. Hij mengt er zich in. „ Hier is een jongsken — zegt hij — dat vijf gerstenbrooden heeft en twee visschen, „ maar wat zijn dezen onder zoovelen?quot; Neen, Andreas, het
237
is zoo, in uw hand is dat niet eenmaal voldoende voor de twaalve, maar wat zijn dezen in de hand van Hem, Die alle dingen heeft gemaakt, en zonder Wien niets gemaakt werd, dat gemaakt is. Dat vraagt Andreas niet; daaraan denken de discipelen niet. Vreemd moet hun ook dat woord des Heeren in de ooren hebben geklonken, hetwelk Mattheus hierbijuitdrukkelijk vermeldt (14: 16): „Geeft gij hun te eten.quot; Hoe! zij zeggen dat zij geen geld genoeg hebben, dat er slechts een handvol brood is, dat zij dus niels hebben, om in de behoeften der schare te voorzien, en toch moeten zij voor die schare zorgen, en ze te eten geven! Meent dan de Meester wel wat Hij zegt ? Is het niet eene wreede spotternij met die menigte, in die woestijn, na een afmattenden dag van vermoeijenis en ontbering? Neen, het is geen spotternij want het bevel wordt er aan toegevoegd, dat zij de schare bij vijftigen en honderden zullen doen nederzitten op het zachte voorjaarsgras, om spijze te ontvangen uit de hand van Hem, Die ook de leliën bekleedt en aan allen hunne spijze geeft te Zijner tijd. Vreemd moet dit bevel hun luiden. Of zal de Heere vensteren in den Hemel maken en van daar brood doen brengen? Het ongeloof ziet slechts op de natuur, en kan nooit hooger zien dan de natuur. Het geloof der discipelen is beproefd, zonder dat zij dit hebben begrepen; geen wonder dan ook, dat zij niet eenmaal met schaamte hebben bemerkt, dat hun geloof in de weegschaal des Heeren is te ligt bevonden.
III. Goddelijke almagt, die gezien en toch niet geloofd wordt, beschrijven ons de verzen 10—13.
De schare zit daar neder, aller oog is op Hem. Waarschijnlijk begint Jezus eerst met het uitspreken van den gewonen zegen : „ Geloofd zij God, Die het brood uit de aar-„de doet voortkomen en de visch uit de zee.quot; Nu begint Hij te breken en geeft het gebrokene aan de discipelen, die het aan de schare overbrengen. Zonder ophouden breekt Hij , en altijd weer op nieuw geven zij. Honderd malen reeds is de kleine voorraad van brood rondgedeeld en (och is die
238
voorraad niet uitgeput, want wat door de zorg der liefde reeds is beschikt, dat wordt door de hand der Almagt telkens aangevuld. En zoolang daar een mond zich opent en een hand zich uitstrekt, breekt Jezus nog meer brood, en wordt de hand der hongerenden door de discipelen vervuld. Zoodat zij allen aten en verzadigd werden, terwijl er een overschot van brokken werd opgenomen, zoo ruim dat twaalf korven daarmede werden vervuld, om te bewijzen dat de voorraad na de verzadiging grooter was , dan waarmede men den maaltijd begon.
't Is geen wonder dat de Heer heeft zorg gedragen, om deze gebeurtenis door al de vier Evangelisten te doen beschrijven , want er zijn naauwelijks wonderen uit te denken, die moeijelijker te begrijpen zijn dan dit teeken. Het is geene versnelde natuurontwikkeling, want het geldt geen koorn, maar gebakken brood , geene visschen in een net, maar toebereide, eetbare visch. Van de vermenigvuldiging van olie door den Oud Testamentischen profeet kan men nog zeggen, dat de Heere in het vat der weduwe een bron deed ontspringen , gelijk Hij de fonteinen van olie schept in het hart der aarde; hier evenwel geldt het nog geheel iets anders. Want brood te bakken en visch te bereiden is menschen werk, en toch voorziet de almagt van Jezus hier niet slechts in de voedingstof die noodig is, maar ook in de kunstbewerking die vereischt wordt, om deze stof eetbaar te maken; of liever, de Heere maakt niet uit niets iets.* maar Hij vermenigvuldigt op een wondervolle wijze dat wat reeds is. Toch heeft de eerste 1) der stoute aanranders van Gods Woord in deze eeuw moeten belijden, dat de voorstelling der Evangelisten van dit wonder gegeven , bij eigenaardige verscheidenheid , treffend is in overeenstemming, en de wetenschap die zich bij uitnemendheid modern noemt, heeft slechts de keus, om of met een 2) barer woordvoerders hier alles te vergeestelijken , — zoodat de schare hier slechts gevoed wordt, met
1) D, ï. Strauss. 2) Lange.
239
de heilige, bezielde en verrukte stemming, waardoor ook het ligchaam met kracht wordt aangedaan om den honger te weerstaan en zelfs te vergeten — of den Heere en Zijne apostelen openlijk in het aangezigt te slaan en te zeggen: 't is goochelspel, 't is eene fahel.
Maar neen! het wonder der spijziging is geen goochelspel, het staat in harmonisch verband met het oogenblik, waarin de Heere hier handelt. Veel te weinig wordt gewoonlijk gelet, op de beteekenis welke dit werk der almagt hebben moest voor de discipelen, want hun gold het in de eerste plaats, gelijk ook nog uit latere gesprekken van den Heiland met hen blijkt. Johannes de Dooper was nu gestorven; zij waren voor de eerste maal gezonden als schapen te midden der wolven. Een groote schare die niemand tellen kon was verstrooid, en toch ook vergaderd in de woestijn dezer wereld. Die schare wachtte op hun apostolisch werk. Alle hulpmiddelen der aarde waren uitgeput, alle bronnen der aarde waren verdroogd, zij bevatten niets om den honger dier schare te stillen, om hunne zieledorst te lesschen. „Geeft gij 'ze te eten,quot; zoo kwam het Woord des Heeren, tot de eenvoudige mannen van Galiléa. Hoe! zij waren zoo weinigen, en zij hadden zoo weinig, en er waren zoo groote behoeften, en er waren zoovelen die met deze behoeften uit het zuiden en noorden, uit het oosten en westen zouden komen. En toch dat woord: Geeft gij ze te eten? Ja, want Hij die u zendt, zal het brood des levens in uwe hand vermenigvuldigen voor duizendmaal duizenden, gelijk Hij de weinige gersten-brooden hier vermenigvuldigt voor de schare. 0 voorzeker, de discipelen hebben het hier gezien en zijn verbaasd geweest ; maar eerst later hebben zij de heilige en diepe beteekenis van dit wonder leeren gelooven, en zijn door dat geloof aangedaan met de kracht, die zich hier verheerlijkt in de woestijn.
IV. Opgewondenheid die niet wordt aangemoedigd, schilderen ons de beide laatste verzen van mijn tekst.
Wat eerst slechts door weinigen werd gezien, dat trekt al
24U
meer en meer ieders oog, elk maakt deu ander opmerkzaam op de zonderlinge vermenigvuldiging der brooden, en de mcnschen (zoo zegt de Evangelist) hebben het te eken gezien. Maar helaas! zij zagen slechts de spijze die zij zouden eten, op eene onbegrijpelijke wijze uit de hand van Jezus voortkomen; zij geloofden niet, gelijk Thomas later, toen hij zijn geloof uitsprak , in het woord der aanbidding: mijn Heer en mijn God! Zij vergenoegen zich met hetgene zij zien, en dringen niet door tot het aanschouwen van de heerlijkheid des Eenig-geborenen, vol van genade en waarheid. Hun was die gemakkelijke wijze van broodverkrijgen en van verzadigd worden, al zeer welkom. Zij worden opgewonden, zij maken elkander nog meer opgewonden, en stemmen met elkander in, in den kreet die weldra langs het meir van Gennesareth wordt gehoord : „Deze is de profeet die in de wereld komen zou.quot; Dus niet de Zone Davids, niet de Messias, vooral niet de Zaligmaker, Die van zonde komt verlossen. Neen! Mozes gaf manna, deze Profeet geeft nog meer, Hij is ons meerder waard dan Mozes. —
't Was altijd zoo. Die belastingen afschaft, vooral, die om niet, zonder prijs of geld met brood komt spijzigen, die is de ware profeet voor de groote menigte, oneindig veel meer dan Hij, Die met hemelsch manna voeden komt. Herodes legde wel gastmalen aan, maar hij deelde geen brood uit aan het volk; daarom: Weg met Herodes! deze Profeet is ons beter. Hij zij onze Koning, dan kan Hij onze kranken genezen, ons en onze kinderen spijze geven, dat zal goedkoo-per en gemakkelijker zijn dan nu, wij zullen het dus beter hebben dan nu, daarom: Leve de Zoon des timmermans, leve de groote Profeet, Israëls Koning. — Arme menschheid, hoe veel laagheid en aardschgezindheid spiegelt uw beeld af! Hoe blijft gij u in die laagheid en aardschgezindheid door alle tijden heen, ook in onze dagen volkomen gelijk!
En misschien werden zelfs de discipelen, — wier geloof niet eens sterk genoeg was, om nu beschaamd en vernederd te worden over vroeger ongeloof, — eenigzins medegesleept
241
iu dien stroom van opgewondenheid; misschien riepen zij Hem nu zoo gaarne uit als Israels Koning, ofschoon zij in die uitdrukking tevens de belijdenis vonden van den Christus, Zoon des levenden Gods. Althans Jezus, wetende dat zij Hem nu met geweld tot Koning wilden maken, ontweck geheel alleen aan die schare die jubelend zich verstrooide, en wier liederen gehoord werden totdat de storm, die aan den avond opstak, die overstemde. Geheel alleen, want de onvatbaarheid der discipelen maakte ieder oogenblik nieuwe lessen voor hen noodig, waarom Hij hen dwong in het schip te gaan, den storm en de spooksels van den nacht te gemoet, terwijl Hij zelve in de eenzaamheid op den berg ging klagen: O ongeloovig geslacht, hoelang zal ik nog met u zijn ? maar ook ging bidden : „ Vader! ik heilig mij zeiven voor hen, „opdat ook zij geheiligd mogen worden.quot; Die zielsklagten van een Zich aan volksopgewondenheid onttrekkenden Heiland, is het heerlijkst protest door de geschiedenis aangeteekend, tegen de lasterlijke beschuldiging van een onheilig schrijver 1) dezer dagen , die zegt, dat „Jezus van Nazareth een dema-„goog, een volksleider was, die door het liefkozen der „menigte. Zich als volksman op den voorgrond stelde, om „ Zijne eerzuchtige plannen te bereiken.quot; —
Enkele toepasselijke aanmerkingen mogen onze overdenking besluiten.
De rijke en milde barmhartigheid van Jezus, die in alles voorziet, beproeft altijd het geloof, of het waarlijk alles van Hem verwacht. Want als Jezus tot ons komt, dan komt Hij altijd als degene van Wien Paulus zegt: het is het welbehagen des Vaders geweest, dat in Hem alle de volheid wonen zou, dat is, ais die magtige Heer, Die den tijd en de eeuwigheid, het heden en de toekomst, dus de aarde en den Hemel voor Zijne rekening neemt. Juist daarom heeft de Godzaligheid ook alle de beloften, en de schare die Jezus volgt, moet weten wat zij aan dezen Jezus heeft. Dus
1) Ernest Renan.
24-Z
ook gij, mijne vrienden! Helaas! toen Israël met teekenen en wonderen uit Egypte verlost, in de vlakte van Arabië was aangekomen, vraagden zij moedeloos : „Wie zal ons „een tafel aanrichten in deze woestijn?quot; Zij waren allezints en op allerlei wijzen Godsdienstig, maar in hunne Godsdienst had een almagtig en levend God nog geene plaats ingenomen. En dit zelfde had hier met de discipelen eenigermate plaats. Veroordeelt ze daarom evenwel niet. Hoe vaak stelde Jezus uw vertrouwen op Zijne almagt en genade reeds op eene proef, in welke dat vertrouwen bezweek? Volgt Mij, sprak Hij tot u in zoo menigen weg. Heere — was uw antwoord — met tweehonderd penningen, dat is niet genoeg, ik zal te kort komen. Tekortkomen? Gij! O ja! gewis-selijk. Te kort komen overal, in alles, in de moeiten en zorgen der aarde, in den strijd des doods, in het gericht van God, inliet leven en in het sterven. Maar bij Jezus is geen tekort. Rijken, berekent uwe inkomsten; koopheden, houdt naauwkeurig boek; armen, telt de beten van uw dagelijksch brood, maar weet het — en God almagtig leere het u en mij, door de genade van Zijnen Heiligen Geest, — dat die alleen, noch hier, noch in de eeuwigheid zal te kort komen, die Jezus tot Zijn deel en Zaligmaker heeft.
Eene andere opmerking, die als van zeiven uit het verhaal, dat wij overdachten, voortvloeit, is deze: dat Almagt ons altijd tot het onmogelijke roept: „Doet de schare ne-„ derzitten, en geeft gij ze te eten,quot; zegt Jezus.
Duizende menschen , met vijf kleine gerstenbrooden. Ongerijmd , zegt ons natuurlijk verstand. — Maakt u een nieuw hart, bekeert u tot den Heere, doet aan den Heere Jezus Christus, en weest heilig, want Ik ben heilig, zoo spreekt de Almagtige , tot u en mij in Zijn Woord.— Ongerijmd , zegt de wereld. Onmogelijk , zegt de levenlooze, hoewel dan ook regtzinnige belijder, want wij zijn onbekwaam tot eenig goed. Is dat misschien ook uw antwoord? Welnu, dan gelooft gij dit teeken van Jezus ook niet. Gij moogt misschien medezingen met de schare: deze Jezus is de Profeet, — maar ik
243
zegge ii in den naam des Heeren, dat gij dan evenmin als die schare gelooft. Want indien gij dit wonderteeken ge-loofdet, gij zoudt uwe krachten niet berekenen en optellen; gij zoudfc den Almagtigen niet tegenspreken; gij zoudt dan weten, dat almagt altijd tot het onmogelijke roept, omdat Hij — waar het geloof op Zijn Woord gehoorzaamt, — Zijne kracht in zwakheid verheerlijkt. Gij zoudt dan opstaan in de kracht van dat geloof, en al hadt gij maar één slingersteen tegen al uwe vijanden, al hadt gij maar vijf gersten-hrooden voor den honger die uwe ziel verteert, gij zoudt zeggen : Spreek Heere , ik zal volgen , ik zal gehoorzamen, ik zal op U wachten, en dat alles in Uwen naam, o Jezus! want voor wie U verwachten, zult Gij teekenen en wonderen doen; Gij zult werken, wie zal keeren, almagtige TTeiland. Dat is de heilige kracht die het geloof schenkt, overal waar het geloof zijne eigene taal spreekt, op zijne eigene plaats staat, en zijn eigen werk verrigt. Daarom is het geloof eene kleine almagt genoemd , dewijl het weet, wat het aan zijn God en Zaligmaker heeft , en op Zijn Woord alles durft te wagen , al ware het ook duizenden te voeden met een hand vol broods. Schenke en vermeerdere God ons dat geloof, uit de volheid van Jezus Christus, door den Heiligen Geest.
AMEN.
__, o ,, fjQ u