TOT
VAX \)K
Cliristelijke Heiliging van den Zondag
'S-GftAVENHAüb; ,
Prijs 10 ('ts,. 10 Ex. ;i 8 (Jts.; quot;20 Ex. it 7 Cts, 50 Ex. Ti (» Cts.
TOT
BEVORDERING
VAN Igt;E
Christelijke Heiliging van den Zondag
GENOOTSCHAP TOT BE VOEDERING VAN DE GHEISTE-LIJKE HEILIGING VAN DEN ZONDAG TE 'S GRAVENHAGE.
—i—*—«—
Het Beduur aan zijne Stad- en Landgenoot en,
Eenigen tijd geleden werd het Genootschap, waarvan de naam aan het hoofd dezes genoemd is, opgerigt.
Naar gelang van den inneiiyken toestand dergenen die dit ■vernemen, zal dit berigt sommigen onverschillig laten, bij anderen spot, minachting, ja misschien tegenstand wekken, eenigen doen beweren, dat zulk een werk niet van een genootschap , maar van de kerk moet uitgaan of dat ten minste deze onderneming eene vruchtelooze en onpractische is en ook bij sommigen, mogt het bij velen zijn, de begeerte opwekken om zeiven mede iets bij te dragen tot bereiking van het voorgestelde doel.
Tot allen wenschen wij in deze bladzijden een woord te spreken en wij vragen allen dringend ze niet ongelezen ter zijde te leggen.
De onverschilligen, tot welke wij eigenlijk niet weten wat te zeggen , verzoeken wij slechts hunne onverschilligheid voor eene wijle, gewijd aan de lezing dezer bladzijden, te verzaken. Wie weet, of zij niet eenig belang zullen leeren stellen in eene zaak die ook hun welzijn als mensch en burger betreft.
Onder hen, van welke wij spot, minachting, misschien tegenstand verwachten, hopen wij dat er toch nog velen gevonden worden, die in zooverre hun godsdienstig geloof niet ter zijde gesteld hebben, dat zij nog hechten aan de stelling — hoe onbestemd dan ook — dat de mensch de kiem van een hooger leven dan het aajrdsche in zich omdraagt. Welnu tot dezen rigten wij de vraag, hoe zal die kiem tot ontwikkeling komen? Zij zullen toch wel niet willen beweren, dat die ontwikkeling zal bevorderd worden door een zooveel mogelijk voortgezet genot van de aardsche goederen en genoegens, al behooren die onder de zoogenaamd onschuldige? want het bestaan dier goederen en genoegens is afhankelijk van tijden en plaatsenen van allerlei toestanden, die met den dood een einde nemen, Daarenboven mengt zich onder de zoogenaamde onschuld der genoegens zooveel verkeerds, zooveel onzedelijks, zooveel verstrooijends, in allen geval zooveel strijdigs met het wezen van het hooger leven, hetwelk men verwacht, dat voorzeker het genot der aardsche goederen en genoegens in plaats van de ontwikkeling der kiem van het hoogere leven te bevorderen, haar integendeel verstikt. Niet anders kan de uitwerking zijn van het rusteloos zwoegen in de worstelingen met de aardsche moeiten en zorgen; zij kluisteren den mensch zoo sterk aan
de aarde, dat de gedachte aan een honger leven van lieverlede in die mate wordt onderdrukt en de kiem daarvan zoo diep bedolven, dat ontwikkeling onmogelijk woidt.
Daarom is de afzondering van één dag van elke zeven dagen tot rustdag zoo heilzaam. Hij, die dien rustdag eerbiedigt, heeft aanleiding om tot zich zei ven in te keeren en zich af te vragen, in hoe verre de zes voorafgegane dagen bijgedragen hebben tot ontwikkeling van de kiem des hoogeren levens en, zoo hij in het onzekere verkeert, door welke middelen die ontwikkeling te bevorderen is, de onthouding van de wereldsche vermaken en van den aardschen arbeid opent de gelegenheid tot een ernstig onderzoek. Maar hij die den rustdag niet eerbiedigt en zich juist dan bij voorkeur aan het genot der vermaken overgeeft of arbeidt, als bestond de rustdag niet, snijdt moedwillig de gelegenheid tot zulk een onderzoek af en doodt roekeloos de kiem des hoogeren levens.
Medemenschen! die, hoe onbestemd ook, toch aan een hooger leven dan het aardscbe gelooft, gedenkt uwe ontzettende verantwoordelijkheid en veracht den rustdag niet door dien te verbeuzelen! Bereidt u het vruchteloos zelfverwijt niet, dat gij geen gebruik hebt gemaakt van de gelegenheid u geschonken tot bevordering der vatbaarheid voor het beter leven en welligt uwe medemenschen daarin verhinderd hebt.
Intusschen onder hen, van welke wij spot, minachting, misschien tegenstand verwachten, zijn er ook die liet geloof aan het bestaan in den mensch eener kiem van hooger leven dan het aardsche ter zijde zoeken te stellen. Ook tot
6
«leze ongelukkigen en verblinden hebben wij een woord, tot aanbeveling van de Zondagsrust, zoo niet voor hen zeiven, dan toch voor degenen die van hen afhangen. Voorzeker voor henzelven zou zij ook dringend zijn aan te bevelen , al ware het alleen om eens ernstig na te denken of hunne stelling «laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij» en dan volgt er niets meer, wel op zulke onomstootbare gronden vaststaat, dat zij er bestendig vrede bij kunnen en mogen hebben. Maar, deze vraag nu daargelaten, er zijn menschen die van hen afhangen, leveranciers, bedienden, anderen in meer of min regtstreeksche verhouding tot hen staande. Voor dezen vragen wij Zondagsrust, die dikwijls door de handelingen en de wijze van leven van de hierbedoelde personen verwisseld wordt met Zondagsinspanning.
Die rust is aanbevelenswaardig uit een physiologisch oogpunt voor menschen en beesten, wier levenslot hen aan veel arbeid onderwerpt. Artsen en zij die met het zamen-stel des ligchaams van menschen en beesten meer bijzonder bekend zijn, komen daarin overeen, dat eene wekelijks terug-keerende staking van den arbeid even nuttig, noodig en heilzaam voor het ligchaam als voor den geest en de ziel is. De ondervinding heeft geleerd, dat een dagelijks voortgezette arbeid de krachten des ligchaams ondermijnt en verwoest. Daarbij komt dat de eischen der beschaving en der nijverheid aan het leven van vele arbeidenden eene onnatuurlijke rigting gegeven hebben. De mensch is niet gemaakt om dagelijks zekere gedwongen houdingen aan te nemen, veelal in zittenden of gebogen toestand te verkeeren,
den gloed van heete vuren te verduren of een bedorven en met giftige bestanddeelen bezwangerden dampkring in te ademen: men denke, om slechts enkelen uit velen te noemen, aan den fabriekarbeider, aan den arbeider aan het weefgetouw, aan den mijnwerker, aan den bakker, den kleermaker, den voerman. De mensch en ook let beest is niet gemaakt, om dagelijks zonder regelmatige tusschen-' poozen zijne krachten in te spannen. Eene wekelijks terug-keerende rust van een' vollen dag is noodig, om de nadee-lige gevolgen van den arbeid onafscheidelijk, zich vertoo-nende in velerlei kwalen en ziekten en in een' vervroegden en gebrekkigen ouderdom te keeren of ten minste te temperen. In het groote Engelsche dagblad de Times werd eenigen tijd geleden een' brief medegedeeld van een' metselaar, die de wereldtentoonstelling te Parijs had bezocht. Deze man was zeer getroffen geweest van in die hoofdstad önder de werklieden van zijn beroep geen bejaarden te ontmoeten; zij zeiven zeiden hem, dat zij in der daad niet oud werden en ter naauwernood in staat waren na den leeftijd van veertig jaren nog te arbeiden. Op zijne vraag, of zij ook des Zondags rustten, vernam hij dat z'y op dien dag even als op de overige werkten, waaruit hij — gelijk ons dunkt, te-regt — de gevolgtrekking afleidde, dat die onafgebroken arbeid hunne krachten lang vóór den tijd verteert, en dat het gebod Gods, om één- van de zeven dagen als rustdag te houden, tevens is eene onverbiddelijke wet der natuur.
Het zou niet moeyelijk vallen eene menigte, ook geneeskundige verklaringen aan te halen, welke bevestigen, dat niet alleen de Zondagsrust noodzakelijk is voor de bewaring
8
dm- krachten, maar dat zij ook toelaat gedurende de overige /.es dagen meer arbeid te verrigten dan waar de rustdag niet wordt in acht genomen.
De apostel van bet socialisme, Proudhon. die wel niet verdacht zal worden van uit liefde tot den Godsdienst de Zondagsrust te verheerlijken, bevestigt hare heilzaamheid, wanneer hij in zijn werk; La celebration dn Vimancke' convderée sous les rapports de Vhygiene pnhlique, de la morale, des relations de familie et de eité {Paris 1868) zegt: «Waar de Zondag niet meer geëerbiedigd wordt, is het «zeker dat er niet meer, misschien minder gewerkt wordt. «De rust is de moeder der beweging, de voortbrengster der «kracht, de gezellin van den arbeid. De rust, matig en ter «regtertijd genomen, steunt den moed, versterkt den wil en «maakt de deugd onverwinlyk .... Waar het op aankomt «is haar vaste en regelmatige terugkeer die de opvolging «van den arbeid en der dagen in gelijkmatige tijdvakken «verdeelt.»
De geneesheer Raspail, ook niet te verdenken van godsdienstige Sabbatsliefde, heeft mede verklaard dat de zeven-daagsche rust veel krachtiger tot den welstand des ligchaams bijdraagt, dan b. v. eene rust van drie achtereenvolgende dagen na een' arbeid van achttien.
Niet alleen voor het ligchaam is de Zondagsrust aanbevelenswaardig. Zij is dit niet minder voor de zedelijkheid des menschen in het algemeen en van den arbeider in het bijzonder. Men spreekt tegenwoordig veel van de veredeling en verbetering van de arbeidende klasse. Men wil die bevorderen en wie zou het niet wenschen, hoewel men in
9
gevoelen verschillen kan over de doelmatiglieid dei' middelen, welke daarvoor dikwijls worden aangewend? Maar hoe wilt gij dat de man of de vrouw, die rusteloos zich aan een' afmattenden of geesteloozen arbeid racet wijden, vatbaarheid hebbe voor veredeling en verbetering? Zullen zij niet integendeel door dien arbeid meer en meer tot verdierlijking vervallen? Altijd slovende om het sober loon, altijd draai-jende in denzelfden kring, nimmer of hoogst zelden een dag hebbende, waarop zij zieh van knellende banden vrij gevoelen , waarop zij hunne aandacht eens wijden kunnen aan iets anders dan aan die dagelijks terugkeerende sleur van bezigheden, gaat bij hen de vatbaarheid voor iets edeler.s verloren, hun gevoel wordt verstompt en, terwijl zij toch eenige ontspanning noodig hebben, wordt die gezocht in grof zingenot, waaraan zij zich in eene kortstondige rust kunnen overgeven, hetgeen bij hen nog bevorderd wordt door een gevoel van bitterheid bij de gedachte, dat hunne meer begunstigde natuurgenooten bij veel minder arbeid vee! meer genot smaken.
Maar wat bovenal de Zondagsrust voor de arbeidende klasse zoo onwaardeerbaar maakt, is hare uitnemende geschiktheid, om het familieleven te bevorderen. Den man, die van des morgens vroeg tot des avonds laat voor het sober loon moet arbeiden, die soms een geheelen dag noch vrouw noch kinderen ontmoet, die des avonds vermoeid van den arbeid naar rust verlangt en daarom zich met huis-selijke aangelegenheden weinig of niet kan bezig houden' wordt op den rustdag de gelegenheid aangeboden, om le midden van zijn gez.n te verkeeren; de band des zamen-
10
levens wordt als ware het eiken Zondag op nieuw geknoopt; de beslommering van den arbeid is ter zijde gesteld; vader en moeder ademen ruimer; zij kunnen zich met hunne kinderen bezig houden en hebben den tijd om te beramen en te doen, wat ook voor hun zedelijk nut gewenscht is. Wij spreken hier natuurlijk van den braven en oppas-senden werkman, wien het geluk van vrouw en kinderen ter harte gaat; en is de man godsdienstig daarbij, dan voorzeker is de Zondagsrust hem des te meer waard. Maar neemt nu die rust weg en gij verwoest het familieleven. En wat den niet braven en oppassenden werkman aangaat, die toch door gepaste middelen op den goeden weg zou kunnen worden gebragt, voor hem verhindert gij de mogelijkheid tot verbetering en tot betere waardering van het familieleven, wanneer gij hem de Zondagsrust niet gunt.
Landgenooten! die voor uzelven geen rustdag verlangt, gunt dien toch aan anderen, onthoudt er u van, anderen in het genot daarvan te storen! Kan hetgeen wij zeiden u daartoe nog niet bewegen, bedenkt toch, hoe het welzijn der maatschappij er u toe moet dringen! Of kunt gij vrede hebben met eene maatschappij, waar de werkman vóór den tijd oud is en door arbeid zijn brood niet meer verdienen kan, waar hij door den arbeid verstompt en verdierlijkt wordt, waar morrende ontevredenheid in het hart van den werkman dagelijks voedsel vindt, wanneer hij, slaaf van den arbeid, zijne meer begunstigde natuurgenooten aanschouwt in het genot eener rust, waarnaar bij smacht, waar de banden des huisgezins, dat cement der menschelijke maatschappij , worden opgelost ? — En moet gij het niet opmer-
11
kelijk noemen, dal een zevende dag van rust van oudsher bü verschillende volken gevonden wordt? De verdeeling van den t'yd in perken van zeven dagen is algemeen in de vroegere en latere eeuwen. Diderot zegt in zijne Encyclopédie op het woord Semaine: «Deze wijze van tellen bij zeven dagen a en van rusten op den zevenden is gemeen geweest aan «bijna alle volken. Zij is van de hoogste oudheid en een «gedenkteeken der schepping.» Diderot, een Franschman van de vorige eeuw, was tegen het Christendom gekant en jammerlijk bevooroordeeld. De poging om de verdeeling in zeven dagen in die van tien te veranderen, gedurende de groote omwenteling in Frankrijk in het laatst der vorige eeuw, door het invoeren der zoogedaamde décades, aangewend , heeft dan ook schipbreuk geleden en is gebleken in den maatschappelij ken gang der menschelijke zaken niet te passen.
Welaan, landgenooten! die den Zondag aanmerkt en gebruikt als eiken anderen dag, gunt aan elk en een iegelijk, wie hij zijn moge, aan mensch en beest, de rust, waaraan hij behoefte heeft, de rust, waarop hij regt heeft! Doet het uit lielde tot uwe natuurgenooten, tot het welzijn der menschelijke maatschappij, waarvan gij toch ook een deel uitmaakt en van ganscher harte wenschen wij, dat ook gij zelven nog eens behoefte moogt gevoelen aan die rust en er de heilrijke vruchten van moogt plukken!
Wij weten dat er ook velen zijn, die, hoewel overtuigd van de noodzakelijkheid, van de betamelijkheid, ja van de Christelijke verpligting om de Zondagsrust te bevorderen.
1'i
evenwel hun zegel niel kunnen heciiten aan liet (lenkhoekl om daarvoor een genootschap op te rigten.
Daar zijn er die zeggen, dat dit niet het werk is van enkele personen, maar van de kerk.
Voorzeker wij zouden wenschen , dat de kerk deze zaak ter harte name; maar met smart moeten wij zeggen, zij doet het niet en, ons dunkt, zij kan het bezwaarlijk doen in den toestand, waarin zij verkeert. Hot? wilt gij, dal leden van een'kerkeraad, waaronder er zich bevinden, die zeiven geen overtuiging hebben, noch van de noodzakelijkheid der Zondagsheiliging, noch van die der Zondagsrust, van harte en krachtdadig zullen medewerken tot bevordering van de eene of van de andere? Ja, kunt gij in deze zaak iets goeds verwachten, waar zelfs leeraars en voorgangers, helaas! het voorbeeld geven van kleinachting van den Zondag, zoowei als rustdag, als als dag aan den dienst des Heeren gewijd ? Zeker vele leeraars en kerkeraadsleden betreuren liet diep met ons; maar het is een niet te loochenen feit; en zoudt gij dan willen , dat de enkele leden der kerk maar zouden stil zitten en wachten op het handelen van kerkeraden, en intussc'nen het kwaad laten voortwoekeren ?
Maar anderen zeggen, o! dat kwaad is bij ons te lande nog zoo groot niet! het moge in andere landen in uitgestrekte maat aanwezig zijn, bij ons is het niet van veel belang; wij hebben nog eene Zondagswet en velen eerbiedigen den rustdag uit eigen beweging. Lieve vrienden! het kwaad zoo groot niet? — Wij oordeelen niet over andere plaatsen van ons Vaderland , maar wandelt des Zondags eens de stad onzer inwoning, 'sGravenhage, rond en gij vindt
13
bij vele gesloten winkels, een groot aantal geopend als cp de werkdagen. Bij sommige neringdoenden vindt gij wel is waar eene aankondiging «alhier wordt des Zondags na twee «ure niet verkocht», doch deze geschiedt, ten minste wij vreezen het, niet uit eerbied voor den Zondag, maar om des te vrijer van huis te kunnen gaan en zich te vermaken. Aanschouwt het geheele jaar door, maar vooral des zomers, de heerschende drukte in en bij het bosch, aan het Scheve-ningsche veer, in het Noordeinde, in de Zeestraat, op den Scheveningschen weg en in andere gedeelten van de stad, en overtuigt u dan, indien gij kunt. dat, ten minste in 's Gravenhage, het kwaad nog zoo groot niet is; en wat beteekent bij dat alles de Zondagswet, eene wet die of niet of met de meeste laauwheid wordt ten uitvoer gelegd? — Neen, zegt niet, het kwaad is nog zoo groot niet; wij willen voorzeker dankbaar erkennen, dat ons vroeger zoo rijk gezegend Vaderland, met betrekking tot de Zondagsviering , nog veel van den ouden eerbied voor den Christe-lijken Sabbat heeft overgehouden; doch het kwaad der schending bestaat ook bij ons en zal zeer zeker nog toenemen, tenzij daartegen ten minste pogingen worden aangewend. Inderdaad, onbevooroordeelde Christenen zullen pogingen tot bevordering der Christelijke heiliging van den Zondag-niet overbodig kunnen achten.
Maar hier ontmoeten wij nog anderen, die mismoedig vragen: ach! wat zullen u die pogingen baten ? hoe zult gij dezen stroom keeren, bij toenemende ongodsdienstigheid, bij den wassenden dorst naar zingenot, het eigenaardig kenmerk \an onzen tijd? — Kleinmoedigen! wij zouden u ge-
14
lijk geven, indien wij op dit gebied in eigen kracht werkzaam wilden zijn; maar wij wenschen de hand aan den ploeg te slaan in het geloof, dat wij een Gode welbehagelijk werk doen, en dat Hij daarom ons kracht en wijsheid zal geven, om datgene te verrigten wat strekken kan , om in deze zaak Zijnen Naam te verheerlijken en ten minste eenigen den zegen der Zondagsheiliging te doen ondervinden. En ware het ook, dat onze pogingen schipbreuk moesten lijden — hoewel wij ons overtuigd houden dat een werk, in den Heer begonnen en voortgezet, niet gansch en al ij del kan zijn — wij zouden onschuldig zijn aan het verderf, dat een volk over zich brengt door de veronachtzaming en ligt-zinnige of moedwillige schending van de instelling van den rustdag, eene instelling die God gegeven heeft om den menscli aan Zicli en Zijnen dienst te verbinden en daardoor te heiligen en waarachtig gelukkig te maken.
Laat ons, om onzen moed op te wekken en onze traagheid te overwinnen, nog eens in algemeene trekken nagaan, wat de inachtneming der Zondagsrusten der Zondagsheiliging den mensch geeft en hoe hare veronachtzaming verderfelijk op hem werkt.
De heiliging van den Zondag, tot het genot waarvan de Zondagrust noodzakelijk is, maakt dien dag tot den schoonsten en weldadigsten der dagen.
Daaraan is ten naauwste verbonden het meest wezenlijke, het edelste en het zuiverste aardsche geluk, het huisselijk geluk. De heiliging van den Zondag houdt den man te huis; zij geeft aan vader en moeder gelegenheid om zich meej' gezet rnet hunne kinderen bezig te houden; zij kunnen
15
te zamen den openbaren eeredienst bij wonen, te zamen bidden, te zamen Gods woord onderzoeken; de ouders kunnen hunne kinderen gadeslaan, met hen spreken, hunne overleggingen en gedachten vernemen, hunne vragen beantwoorden , in hunne spelen deelen, met hen de schoonheid der natuur genieten.
De geheiligde Zondag is de dag der kinderen; zij ondervinden de liefde en de sympathie hunner ouders, op hunnen leeftijd zoo noodig; naarmate zij opgroei]en neemt hun karakter een weldadige plooi aan, goede gewoonten vormen zich, de familiebanden worden sterker aangehaald, de genegenheid tusschen de familieleden neemt toe. De heiliging ook van het jeugdig gemoed wordt bevorderd.
De ontheiliging van den Zondag maakt hem daarentegen tot een dag van ellende. Bij hem, die de herbergen en de plaatsen der wereldsche genietingen bezoekt, wekt hij de liefde tot den drank, tot zingenot, tot ledigheid, tot ligt-zinnig spreken, tot kwaadsprekendheid, tot ij delheid, tot pronklust, tot oneerbaarheid, tot jaloerschheid, tot twist, haat en nijd. Indien de gedachte aan God en aan de dingen Gods den ontheiliger te midden zijner afdwalingen voor den geest komt, tracht hij haar met schaamte terug te dringen.
Wel verre van ontwikkeling te geven aan het verstand, werkt de ontheiliging mede om het te beperken; de begeerte naar vermaak begunstigende, maakt zij den geestligtzinnig, ij del, oppervlakkig; zij leidt de aandacht van ernstige bezigheden af, zij neemt er den smaak voor weg, zij verslindt den tijd, dien men aan zulke bezigheden zou kunnen geven.
Een niet geëerbiedigde, een misbruikte Zondag is niet
gunstig voor (ie nijverheid. De arbeilt;i is vervelend op den dag na een feest; de verbeelding van den jeugdigen werkman en van het jonge werkmeisje verplaatst hen daar waar het feest werd gevierd; de werkplaats komt somber en vervelend voor; aan den tijd, die op het feest voorbij snelde, schijnt geen eind te komen.
Een niet geëerbiedigde Zondag verarmt den arbeider, verteert op onnutte of schadelijke wijze het in de week ge-wonnene, maakt hem liet overleggen van iets onmogelijk, ontwent hem aan spaarzaamheid en orde, belemmert nuttige uitgaven en laat het gezin zonder toevlugt als ziekte of gebrek aan werk zich voordoet.
Eindelijk, een niet geëerbiedigde Zondag doet niet rusten, maar vermoeit. Ziet slechts hoe des Maandags de toestand is van hen die den Zondag door onmatigheid of andere buitensporigheden misbruikten.
In plaats van de beste, de eerbiedwaardigste der dagen, wordt hij de slechtste, de ijdelste, de schuldigste , die alleen meer moeite aan de politie veroorzaakt dan de zes overige.
Wanneer de Zondag een dag van verstrooijing wordt, ontvangen rijken en welgestelden zonder aarzelen of noodzakelijkheid hunne vrienden en kennissen. De dienstbaren hebben eene dubbele taak; leveranciers van verschillende waren hebben groote drukte. Eene groote menigte inrigtin-gen, zooals herbergen en uitspanningen, voerlieden, openbare middelen van vervoer, vooral ook de spoorwegmaatschappijen verdienen op den ontheiligden Zondag doorgaans het meest, Maar hieruit volgt dan ook, dat menige onderge-
schikte den dag, tot feest- en rustdag gegeven, als zulk eenen, waarop hij het minste rust geniet, verwenscht, en genegen is uit te roepen: och, of de Zondag uit de rij dei-dagen mogt kunnen verdwijnen!
Maar genoeg, naar wij hopen, om de kleinmoedigen op te wekken om het hunne bij te dragen tot bevordering van ons doel; de Christelijke heiliging van den Zondag en het getal dergenen, die ook zeiven de noodzakelijkheid daarvan inzien, te vermeerderen.
En dan nu nog een woord tot onze medestanders. Men zou ons misschien willen vragen; hoever gaat uw doel? wilt gij van den Zondag maken een Joodschen Sabbat , een' streng wettischen rustdag, waarop allo werk, ook alle zoogenaamde onschuldige uitspanning verboden is en niets anders mag gedaan worden dan naar de Kerk gaan, in den Bijbel lezen, bidden en geestelijke liederen zingen? — In de eerste plaats wenschen wij als antwoord te wijzen op het voorbeeld van Onzen Heer, die zich door den Sabbat niet liet terughouden van te genezen, die ook geenszins zijnen discipelen verbood op den Sabbat, door het gezaaide gaande, aren te plukken, en die als beginsel verkondigde dat de Sabbat is om den mensch en niet de mensch om den Sabbat. — In de tweede plaats antwoorden wij, bet is ons niet te doen om een wetboek zamen te stellen, waarin wordt voorgeschreven, dit moet gij nalaten, dit moogt gij doen; neen, in de allereerste plaats is het ons te doen, het besef op te wekken van het bestaan van een regt op de Zondagsrust voor elk en een iegelijk, en die rust ook
18
aan elk en een iegelijk, zooveel dit slechts immer mogelijk is, te bezorgen; — voorts in het licht te stellen het in alle opzigten verderfelijke van de verkrachting van het regt op de Zondagsrust; daarentegen het heilzame van hare inachtneming; — aan te prijzen de heiliging van den Zondag door hare rust dienstbaar te maken aan de aankweeking van godsdienstzin en door de onthouding van ligtzin-nige en zondige bedrijven. — Wanneer het mogt gelukken eenen mensch tot de rust op- en de heiliging van den Zondag te brengen, dan zullen wij hem niet in bijzonderheden behoeven te zeggen, wat hij te doen of te laten hebbe; de eerbiediging zijner Christelijke vrijheid zou dit verhinderen en wij moeten dan aan het Apostolisch woord vasthouden: «een ieder zij in zijn gemoed ten volle overtuigd.» Het wordt dan eene zaak tusschen hem en Zijnen Heer. Alzoo in beginsel predikende het gebod Gods: «Ge-«Jeukt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult c gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag «is de Sabbat des Heer en uws Gods; dan zult gij geen «werk doen» wenschen wij aan elks Christelijke conscientie over te laten, hoe hij in gemoede oordeelt dat gebod te moeten naleven, mits niemand buiten hem in die naleving hinderende. Hiervan houden wij ons overigens verzekerd, dat hetgeen voor den Jood een streng gebod was, voor den Christen een voorregt geworden is, waarvan hij te meer gebruik zal verlangen te maken, naarmate hij in geloof en liefde voor den Heer toeneemt.
Onze medestanders zullen ons ook zeker vragen : hoe denkt gij uwe bedoelingen te bereiken? En wij antwoorden, vooreersl
19
door het gebed, dat we van God wijsheid, moed, volharding en zegen op ons werk mogen ontvangen. Ten tweede door de middelen in ons Reglement (1') aangewezen, persoonlijken invloed, verspreiding van grootere en kleinere geschriften (art. 16), het zich in betrekking stellen met zustervereeni-gingen binnen- en buitenslands (art. 17). Maar ook rekenen wij op de zamenwerking van de leden des genootschaps, op het voorbeeld en den invloed van ieder lid in zijnen kring (art. 1). Tot die zamenwerking behoort ook het bijzonder en gemeenschappelijk gebed; het bespreken van met het doel des genootschaps in verband staande punten, zoo als reeds, hoewel dan ook op kleine schaal, op onze den 13 Mei jl. gehouden Algemeene Vergadering heeft plaats gehad. quot;Wij hopen velen, die den Dag des Heeren erkennen als eene Goddelijke instelling en op grond daarvan alles in het werk wenschen te stellen, dat het doel van het Genootschap kan bevorderen (art. 2 Reglement), als leden te zullen zien toetreden. Het Reglement wijst ook op het voorbeeld als middel om dat doel te bevorderen. Wij gelooven, dat het werkelijk een krachtig middel is, vooral in de hand van neringdoenden. Wij weten wel, dat het voor sommigen , misschien voor velen hunner, moeijelijk is dat voorbeeld te geven met het oog op hunne tijdelijke belangen; vrees voor schade daarin te lijden kan misschien velen terughouden, om het volkomen voorbeeld van heiliging van den Dag des Heeren te geven. Maar wij spreken hier tot geloovigen; wij spreken hier tot
Op franco aanvrage verkrijgbaar bij den Secretaris des genootschaps Mr. H. Graaf van Hogendorp te 's Hage.
20
hen die het weten, dat Gods gedachten en Gods wegen niet zijn als de gedachten en wegen der menschen; zoudt gij niet meenen dat, waar de mensch schade in tijdelijke belangen ziet verbonden aan de gehoorzaamheid van een Goddelijk gebod, God magtig en ook gewillig is die schade in een' rijken zegen te verkeeren? Wat zou het u baten tijdelijk voordeel te behalen uit het niet eerbiedigen van den Zondag, wanneer gij daardoor schade aan uwe ziel zoudt moeten lijden? O gij, die overtuigd zijt van de noodzakelijkheid der heiliging van den Zondag, belast u toch niet met den toorn Gods door dien dag te ontheiligen, om eenig geldelijk gewin ! Bedenkt het, dat daarenboven de Christen, die den Dag des Heeren niet heiligt, een hoogst verderfelijk voorbeeld geeft. Want de wereld zegt, en te regt, indien de vrome dit mag nalaten, dan staat het ons ook vrij. Alzoo komt de ergernis, en wee dien mensch door welken de ergernis komt!
Welaan, vrienden des Heeren! vrienden der menschheid!' vrienden van het welzijn der Uwen en van Uzelven ! overweegt deze voor het geluk van elk mensch en van de maatschappij zoo gewigtige zaak met diepen ernst en onbevangenheid, en werkt, uit liefde tot den Heer, en zoo niet, dan toch uit liefde tot de menschheid, mede, om den Zondag in zijne regten en zijne zegeningen te herstellen!
God gebiede er Zijnen zegen over!
's Geavekhage,
den 8 Augustus 1870.