uooa
J. F. CORSTIÜS
Gedrukt Lij S. R. Sciiaafsma, te Dockim.
„Het lioode Kruisquot; is de banier van menschen die een medelijdend hart hebben Dat kruis is het noodsein om hulp voor ongeliikkigen die het slachtoffer werden van den oorlog. Zij die het Roode Kruis volgen naar het oorlogsveld worden overtuigd dat men voor dat kruis niet licht te veel doet; dat de vrees voor te veel voortkomt uit een gemoed dat te weinig beseft, wat gruwelen de oorlog aanricht. Die beseft dat de oorlog is een bloeddorstige menschenver-slinder, een leden verminker, een ziel verwoester, een hart-versteender, een vernieler van wat natuur en kunst, wetenschap en gemoedsleven edels en schoons hadden voortgebracht, die dat beseft met al die verontwaardiging en zielesmart, die met dat besef gepaard gaan, die bracht zijn hulde en offer aan het Eoode Kruis. Hij erkent dat het Eoode Kruis wonderen heeft gedaan van menschenliefde, om den zoon der helle, den dolzinnigen moord- en brandstichter te beschamen en te veroordeelen. Hij erkent dat de vereeniging, „het Roode Kruisquot;, de wonden slechts heelen kon die de oorlog sloeg, doch dat zij niet machtig bleek den oorlog zelf te kruisigen, omdat zij niet tegelijk is een krachtig Vredebond die het vreeselijke kwaad zelf in zijn hartader tast. Hij brengt hulde aan den edelman die sympathie weet te wekken voor zijne aandoeningen, na 't aanschouwen der gruwelen van den oorlog op de slag- of slachtvelden, gedrenkt met mensclienbloed, bezaaid met stervenden, verminkten en lijken. Hij wist te doen gevoelen wat het zegt daar neergeworpen, onverzorgd of gebrekkig verzorgd, verlaten of te laat verzorgd, ten prooi aan 't vertrappen door paarden en menschen, die vluchten of vervolgen; ten prooi van menschengieren die op roof uitgaan op de slachtvelden; ten prooi aan wraak- en folter-zucht van onmensehen als Turco's. O ellende! alleen de ellendeling kan koud, zelfzuchtig en werkeloos blijven bij uw hulpgeroep. O ellende! gij smeekt om vrede, gij vloekt den oorlog, gij klaagt den oorlog aan, gij verklaagt den oorlogverklaarder, gij klaagt over den dwang om te kiezen tusscheu fusileering door de hand van een landgenoot of van den vijand; gij klaagt over het onrecht van het recht om over het leven van menschen te beschikken
4
die geen belang, geen winst, maar alleen schade bij den oorlog hebben; gij klaagt over het onrecht van het recht om met menschenlevens te spelen het hooge spel van den verspillenden oorlog, over den monarch, die uit enkel win-of veroveringszucht, maar opzet tot den laatsten man. Weduwen en weezen, gij klaagt handenwringend tot God uw uood, want hij is geslacht, vertrapt, verstoven tot gruis in de lucht, uw man, uw vader, uw zoon! Worden uwe tranen, uwe smarten geteld — geteld uw levenverkwijning ? Ach! neen, uwe klachten worden overschreeuwd door de hosanna's der overwinning, verdrongen en gedempt door de vergetelheid als de velden weer opbloeien, gemest met het bloed van uwe geliefden.
Buizende eeuwen lang leed de menschheid aan den hartstocht die als een smeulend vuur ten laatste onverhoeds uitbreekt. De oorlog breekt uit als een' verwoestende brand, waartegen geen assurantie bestand is. Tegen zijn vernielend geweld is nog nooit een overheerschende macht opgestaan.
Het Roode Kruis, dat slechts de naaste, meest in het oog vallende vreeselijke gevolgen van den oorlog gedeeltelijk verzacht of wegneemt, is een voorbereidend verschijnsel dat een betere toekomst belooft, vrede op aarde door de eenige macht welke de geheele wereld ontwapent en zwaarden tot sikkelen maakt — de macht der godsdienst, die den mensch maakt vroom en vrij, trouw aan de belijdenis des harten; dat lieven is leven en leven lieven.
Naast het Roode Kruis verheft zich het Witte Kruis om een andere wereldramp te bezweeren, een ramp, niet minder ellendig en gruwelijk dan de oorlogsramp — de godsdiensthajit. Die menschengruwel is de poel van allerlei afgrijselijkheden, de hel van brandende en kokende hartstochten, de ondermijner van al het goede en edele dat de liefde stichtte, de pestbuil des doods, de kanker des levens, de verrotting der maatschappij, dus alles wat afschuwelijk genoemd wordt. De godsdiensthaat heult met den oorlog. Beide ijveren wie 't meest zal verslinden. Beide gloeien van heerschzucht. Beide winnen door sluwheid, list, huichelarij en lage bespieding. Beide zijn wars van overtuiging, rede, verstand, — alleen het recht van den sterkste geldt voor beiden. Beide vinden hun steun bij 't hoog en laag gemeen, door beide zegevie-rend toegejuicht en vereerd als een deugd. Beide zijn
5
liet drilsysteem toegedaan. Beide cischeu blinde gehoorzaamheid. Jjcide vernederen den mensch tot een werktuig — een mokertuig. Omhoog het Witte Kruis! Het Witte Kruis zij de hanier van menschen, die een geweten hebben dat vrij is en trouw.
Onder deze banier heelen wij de wonden door den godsdiensthaat geslagen, herstellen wij de liefdebanden door de onverdraagzaamheid verscheurd, breken wij de muren der afscheiding af, nemen wij de bolwerken weg waarachter de odium diabolicum zich verschuilt, waarachter hij de bommen en granaten, die dogma en formulier heeten, opwerpt, waaruit de dwalingen als schroot losbranden, verderf en dood verspreidende in menschenharten.
Het Witte K r u i s zij het teeken van een grooten vredebond op het gebied der levende godsdienst, der godsdienst in het leven. Op dat gebied is de haat een indringer, een schijnheilige, want godsdienst is liefde. Die indringer is een twistzaaier, een partij maker, die op zijn best een gewapenden vrede duldt. Die indringer ontheiligt de kerk tot een citadel, waaruit hij vrede en vrijheid bestookt. Op! onder 't Witte Kruis ons vereenigd tot een vredebond, waarop alle aanvallen afstuiten, waartegen elke inquisitie machteloos is en ijdel alle partijschap, van welken naam ook. Gelijk in naam van nationale eer, volkenrecht, beschaving en allerlei schoonklinkende namen meer, oorlog op oorlog is verklaard en gevoerd, zoo ook is dat geschied in den heiligen naam der godsdienst. Welke oorlog is in woede en bloedgierigheid te vergelijken met den godsdienstoorlog. Wat beteekent alle vernieling van den oorlog, alle slachting en bloedstorting, alle overheersching en verdrukking van veroverings-oorlogen bij de verdrukking van menschenzielen, bij de zielefoltering, bij den gewetensdwang, bij het verdoemen, bij het wegslingeren in afgronden van ellende, bij menschenoffers en verminkingen, bij uitvindingen tot langzame martelingen in telkens afdalenden trap van afschuwelijkheid tot in het hart van een hel, ijselijker dan de levende verbeelding van den dichter scheppen kon? De ontgoddclijktc godsdienst is een monster!
Hoor het gebrul van leeuwen en tijgers, in het strijdperk geworpen op menschen die geloofden en aanbaden naar de inspraak van hun geweten, naar de behoeften van hun hart. Luister naar 't gekerm op pijnbanken, naar 'tangstgesteen
6
en gezucht der gekerkerden waar 't ongedierte knaagt aan 't gekneld, gezengd, bloedend en rottend vleescli der aitgeliongerden, en uitgeteerden. Ruik den peststank van 'tbradend menscbenvleeseh. Lees bet martelaarsboek, de geschiedenis van afschuwelijken gewetensdwang in naam der godsdienst. Doch, zulke gruwelen beboeren tot de historie-ja - maar tot de geschiedenis, die het wereldgericht is en de moeder der wijsheid. Maar ook tot de geschiedenis van een verleden dat nog heden, even overrompelend kan worden als de bedendaagsche oorlog, die ons van den waan geneest eener algemeene Europeescbe beschaving, van den waan, dat zulke gruwelen in de verlichte negentiende eeuw tot de zedelijke onmogelijkheden behooren. Beschuldig mij niet van zwartgalligheid of overdrijving als wij ds herhaling van de geschiedenis volgens het boek der martelaren niet tot de onmogelijkheden tellen.
Tel ze dan tot de niet waarschijnlijkheden, zoo gij wilt, omdat gij tegenover de bezwaren tegen deze mogelijkheid de vluchtige beschaving en godsdienst onzer eeuw in den weegschaal legt. Doch, ik vraag u of gij bet martelaarsboek der l'Je eeuw wel hebt gelezen ? Wat beteekent het martelen dér geloovigen in vroeger eeuwen bij het nameloos onzichtbaar lijden door de nieuwerwetscbe foltermiddelen: negeeren en negeren genoemd; bij het stil en gestadig in vreten van dat fijne gif dat er zit in de beet van een tong van een schijnbeilige ? Wat is er te vergelijken bij de martelende opzwellingen der giftbeeten van de wesp, die laster beet der vromen. Wat is te vergelijken bij het wellustig uitzuigen van alle edelhartigheid uit een kind des lichts vol leven en liefde, dat viel in 't spinnenweb van 't dogmatisme? Wee den jongeling! die de vleugelen van zijn vrijen geest uitslaat en gevangen wordt in het taaije weefsel van den vetten kerkspin die zijn stelsel uitspint tot een draadwindsel om ieder, die onder het bereik van zijn gezaeh komt, te omwinden, machteloos te maken en zijn ziel uit te mergelen. Wat is te vergelijken bij 'tgekwel, bij 't vernielen bij 't invreten en inkankeren van die knabbelaars, van die kerkmuizen, in 't donker bol, der vermolmde kerk uitgebroeid, die tot heirlegers voortteelen, bet land der vrijheid overdekken, aan alles knabbelen, maar 't liefst asen op jonge planten van 't menschenleven, aan de teederste wortelen van gemoed en geestesleven; elk kiempje afknabbelend dat neigt op tc schieten naar licht en ruimte, om op te groeien tot oen levensboom der godsvrucht.
7
Godsdiensthaat, bastaard, teelt van het dogmatisme, een-beidklover, geestendooder, lichtdover, vrijheidboeier, kerk-verknoeier, Godonteerder, menschendoemer, haat, hatelijker dan alle haat, verstom voor „'twitte kruis!quot; Wordt verdrongen door den Protestantenbond, den bond tot vrijheid, vrede eu vroomheid.
Tot de stichting van zulk een bond vereenigden zich eenige geestverwanten in het Noorden van Nederland. Uitgebreid was ons hart, hoog de vlucht van onze illusieën. Onze bond zou de toevlucht wezen voor allen uit iedere kerkerachtige kerk ontkomen, die, volgens de methode onzer humane en zachtzinnige eeuw, op 't gniepigst en vinnigst werden gekweld, aan den pijnbank van 't clericalisme werden overgeleverd en prijs gegeven aan het fanatiek gemeen — het kerkgemeen, gemeener dan het straatgemeen; die gedoemd waren om in den stroop van kerkelijke gemoedelijkheid te worden gestikt, of dood gekitteld te worden door de zachte vingers van fluweelige dweepsters en dweepers, die om de bekeering bidden en vleien, van die menschen die bet kerkendom als afgcdwaalden en geloofsverzakers heeft ge-teekend. Wij maakten ons illusieën. Wij zagen dat spoedig in. Wij matigden ons door de opmerking, dat wie te veel wil niets bereikt, niets tot stand brengt.
Onze vcreeniging kromp in tot een bescheiden Protestantenbond in Nederland, die samenwerken kan met dergelijke vereenigingen in andere landen; die zich ten doel zou stellen de gewetensvrijheid in bescherming te nemen. Velerlei overwegingen deden ons besluiten om den naam gewetensvrijheid voor op te zetten. Wij assumeerden eenige bekwame en belangstellende leden om ons te steunen, om ons plan nader met ons te overwegen en te beoordeelen. Na alles gewikt en gewogen te hebben, werd finaal besloten om eene vcreeniging te stichten onder den naam: gewetensvrijheid. Wij meenden het plan voor zulk eene vereeniging en eene memorie van toelichting, zoo zorgvuldig te hebben gesteld, dat wij op niets te vatten waren, zelfs niet door den meest kittcloorigen man, met de fijnste voelhorens. Ik geloofde en verzekerde dat al daalde de hoogste wijsheid uit den hemel neer, met het beste plan, met de meest exacte redactie , zij toch een mikpunt zou blijken waarop men zijn pijlen zou africhten; hoeveel te zekerder dan, wanneer wij, eenvoudige mannen uit het Noorden, voor den dag kwamen
met wat elders te vergeefs was beproefd, want de kleingeestigheid van voor eeuwen uitgesproken in het woord: „kan er uit Nazareth iets goeds komenquot;, is in onzen tijd, vooral uit Nederland niet geweken, zelfs niet onder onze schrift- en andere geleerden, met dit onderscheid, dat men dit nu niet zoo plomp weg zegt. Wij voelden hoe langer zoo meer dat wij versterking en gezach behoefden van mannen van naam; en dat wij toch vooral moesten laten blijken dat onze vereeniging niet exclusief wilde zijn, geene partij die het er nu eens met alle macht op zou toeleggen om meesteresse te worden. Eene menigte brieven werden afgezonden naar mannen van naam en invloed, van allerlei richting, geleerden en ongeleerden, predikanten en leden der gemeente, waarin wij ons plan voorlegden en om ad-haesie vroegen, 't Was dus onze schuld niet dat alleen modernen ons hunne adhaesie schonken, dat slechts enkele hooggeleerden onder hen met zeer veel nadruk en warmte ons hunne volle sympathie betuigden. Eene menigte brieven vroegen om inlichting. Bezwaren, ontelbaar; vitterij om er knorrig onder te worden; kleingeestigheid om er den draak meê te steeken ; bitterheid, die ons walgen deed. Onder de mannen die bun sympathie betuigden zeer angstvallige voorzichtigheid, vrees om zich aan koud water te branden, zekere maagdelijke schuwheid en nederigheid om zich op den voorgrond te plaatsen, gevolgd door die mannekens uit het miskende Noorden, van provincialisme verdacht door mannen, die door hun gedrag toonden de personificatie van bet provincialisme te zijn. In alle nederigheid en ootmoed boden wij ons universeel, mild, anti-provincialistisch, anti-exclusief alle kerkgenootschappen der protestanten omvattend plan aan, met het voorstel om, indien het genade mocht vinden in de oogen der vocalen in Nederland, ons nederig tot de consonanten te retireeren en ons vereerd en voldaan genoeg te achten, wanneer wij slechts het initiatief hadden genomen tot de stichting eener vereeniging, waarop ik met zooveel kracht had aangedrongen in onze predikan-ten-vereeniging. Na lang haspelen, strijden, schrijven en wrijven; na vele vergaderingen en ernstige afmattende dis-cussieën; na veel hopen en vreezen werd eindelijk de dag vastgesteld om in 't centraalpunt van Nederland, te Utrecht eene algemeene vergadering te houden van allen die aan onze uitnoodiging door 't toezenden van een naamkaartje gehoor toonden te geven.
Vooraf had aldaar eene samenkomst plaats met de adhae-
9
renten om ons plan aan hun oordeel en discussie te onderwerpen en ons over te geven aan alle bezwaren die zich daar mogten openbaren tegen ons plan, terwijl toch zóóveel reeds zeker was, dat ons beginsel vast stond. Deze vergadering was een voorbeeld van ware humaniteit, van waarachtig heiligen geest, van mannelijke liefde, van eerlijkheid en goede trouw. Ook daar was 't eigenlijk de groote kwestie hoe op de beste wijze onze vereeniging populair kon worden en gedekt tegen hen, die ons op een woord zouden vatten, met al den ernst van een levenskwestie, alleen om ons in ons streven tegen te werken. De opgeworpen bezwaren werden besproken, waarvan de meesten ons zeer verdacht waren. Kortom, ons plan werd ietwat gewijzigd, verknutseld en uitgebreid naar het volgingswaardige voorbeeld van eene soortgelijke vereeniging in Frankrijk. Men vond het. beter om den naam onzer vereeniging te ontleenen aan den bekenden naam van eene soortgelijke vereeniging in Duitscbland en aan de leuze gewetensvrijheid toe te voegen Euilnge lische,ten schild tegen verdachtmakerij vanmenschen die niet kunnen of willen begrijpen dat vrijheid en gewetensvrijheid niet gelijk zijn te stellen. Wij meenden dat, ofschoon het toevoegen van de qualificatie Euangelisch aan het reeds qualificeerende gewetensvrijheid eene overtolligheid was, dat deze toevoeging toch kou gelden als een beroep op het Euangelie, dat vóór en boven alles recht doet aan het geweten en aan die vrijheid, die gedetermineerd wordt door het geweten tot eene vrijheid, die niet gelijk staat met willekeur of losbandigheid, daar zij gebonden is aan het geweten en het product is van het geweten. Op de algemeene vergadering heerschte volle sympathie. De discussieën waren ernstig en zonneklaar; zij getuigden dat bij allen 't beginsel vast stond: vr ij beid des gewetens. Met algemeene stemmen werd besloten en verklaard dat de vereeniging voor gewetensvrijheid was gesticht, doch verdoopt met den naam van Nederlandsche Protestantenbond. Ik had moeten schrijven Euangelische vrijheid des gewetens. Aan het verzuim om er dat Euangelisch aan toe te voegen maak ik mij licht schuldig uit besef der totale overtolligheid dezer qualificatie, doch 't zal wel wennen. Het doel met dit toevoegsel, om te voorkomen dat niemand, zelfs de vroolijkste snaak zich niet vroolijk zou maken, noch de zwartgalligste pessimist zich bang zou maken noch boos over dat, in het oordeel van den één belachelijke, in dat van den ander gevaarlijke gewetens-
10
v r ij h e i d in de Protestantsche kerk, — helaas ! het is niet bereikt, want zelfs dat verzachtend en wijdend Euangolisch , is een twistappel, een mikpunt, een ergernis geworden, omdat dat „Enangelischquot; zoo rekbaar is, bij de vraag: wat verstaat gij er door? Omdat die qualificatie tot een mod-derbeugel misbruikt is, of tot een vlag om de lading te dekken om in de kerk te smokkelen wat er contrabande is. Men meende dat het toevoegsel Enangelisch aan den naam gewetensvrijheid, het misbruik van dien naam zou verijdelen. Men vertrouwde dat het nu toch duidelijk zou zijn, dat men den naam gewetensvrijheid in zuiver re-ligieusen zin wenscht te hebben opgevat, zóó, dat niemand, van welke dogmatische richting dan ook, tegen dien naam bezwaar of ergernis nemen kan, zonder te verklaren: „ik ben een vijand van gewetensvrijheid,quot; en alzoo met het Protestantisme en met het Euangelie te breken. Dit vertrouwen worde geëerbiedigd, niet verdacht gemaakt, niet bespot, noch gehekeld. De mannen die aan het hootd staan van den Protestantenbond, verdienen toch niet de beschuldiging van kwade trouw ? Zij zijn toch niet belachelijk en dwaas om zich over hen vroolijk te maken ? Zij zijn toch niet verachtelijk om hen te beschimpen op de manier zoo als dat in de Levensbode pleegt te geschieden, in dat magazijn van scheld- en schimpwoorden, onder directie van Van Violen, de wijsheid, de eerlijkheid en de gepersonifi-ceerde wetenschap, bij wien geheel Nederland ter school moet gaan, de keurmeester en proever van zuiver goeden smaak, de omnis homo; het licht en het leven der 19e eeuw, de prediker van het nieuwe Euangelie: er is geen God, geene onsterfelijkheid — er is een Levensbode die Van Vloten heet!
't Is te verwachten dat hij en zijn geestverwanten met verachting zullen neerzien op den Protestantenbond, even als de confessioneelen, want de uitersten geven elkander de hand. De lachlustigen zullen zich weldra vroolijk kunnen maken, wanneer de Protestantenbond in het oog van de Levensvensbode niet te onbeduidend is om er notitie van te nemen, bijgestaan door de schrijvers der confessioneele bladen en traktaatjes, behoorlijk ingelicht door hunne spionnen, de pas geworven hulptroepen in hun goed gedisciplineerd leger tegen gewetensvrijheid in de Nederl. hervormde kerk, waar de kerkleer het eenige goede geweten is, waaraan ieder geweten is gebonden; in welke kerk niemand kan en mag blijven die dat geweten niet heeft.
11
zonder te handelen als een onwaardige, een gewetenlooze .
Zullen wij antwoorden op den vloed van vragen, waarvan ik slechts enkele noem. Is eene vereeniging voor gewetensvrijheid bestaanbaar in de kerkgenootschappen ? Staat zoodanige vrijheid niet gelijk met eene vereeniging tot vrijheid in de maatschapdy om ongestraft bij mijn buurman de glazen in te gooien ? Moest de vereeniging niet heeten wat zij eigenlijk is, eene anti-confessioneele vereeniging? N.B., alsof dat dan gewetensvrijheid mocht heeten, en wel Euangelische, iemand het recht te betwisten om volgens zijn geweten zijn geloof te belijden en in dien zin confessioneel te zijn. Is de vereeniging niet in waarheid tegen de kerk? Is zij niet onverdraagzaam, onder den schijn van mildheid, exclusief modern, een propaganda voor de moderne richting of theologie, eene vereeniging van modernen, voor modernen? Is de vereeniging niet revolutionair; zet zij de kerk niet open voor willekeur en ongeloof? Ik zou nog een paar pagina's kunnen vullen met allerlei vragen, zelfs van iemand die veel aan de logica doet, die „ schreef dat hij hartgrondige sympathie voor de vereeniging gevoelde, doch niet goed begreep wat de vereeniging bedoelde.quot; Neen wij zullen op al die vragen niet antwoorden na het terechtwijzend antwoord van mijn vriend lialsem, in het N. Kerkelijk Weekblad met zooveel helderheid, geestigheid en kracht geschreven. De zwaar-hoofden en tegenstanders, de argwaanzuchtigen en schoolmeesterachtige naturen zijn niet licht tevreden te stellen. Tegenstanders die niet overtuigd willen worden, moet men doodzwijgen. Tegenstanders ter goeder trouw kan men beter overwinnen door daden, dan door antwoorden. Dat zij wachten op onze daden. Dat zij vertrouwen stellen in onze goede trouw, dat wij het woord Euangelisch, ter nadere verklaring der gewetensvrijheid die wij willen, niet misbruiken tot kwakzalverij en boerenbedrog. Euangelisch noemen wij de gewetensvrijheid omdat het Euangelie de blijde boodschap is der vrijheid, de blijde boodschap dat de mensch vrij is om te gelooven naar het getuigenis des gewetens, des gewetens dat is God met ons en in ons. Volgens die blijde boodschap werd Luther den man vol geloofsmoed, die het schoone woord sprak: „'t is niet goed iets tegen ons geweten te doen.quot;
Wij heften het „ witte kruisquot; omhoog als vredeteeken van den Protestantenbond, om die hoogere eenheid die niet is eenvormigheid tot stand te brengen; de eenheid des gecstes, de ecusgezindheid des harten, de eenheid in de er-
12
keutenis dat religieusiteit staat boven vorm en kerk, boven confessie of dogma, boven schriftgeleerdheid en wijsbegeerte. Wij heffen het witte kruis omhoog als vredeteeken van den Protestantenbond, gedrongen door ons geweten tot het heiligste bondgenootschap; tegen dat ijskoud intellectualisme en dat drijvend confessionalisme, dat leidt tot volslagen on -geloof — ja dat, welbeschouwd de vrucht is van zwak geloof, van geloofsarmoede. Wij gevoelen ons gedrongen tot dien heiligen bond en ieder onzer neemt uit den diepsten grond des harten het edele woord van Luther op de lippen: „hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij !quot; Laat de Levensbode botvieren aan zijn sarcasme, al wat Los en Vast is den draak met ons steeken; laat de Godgeleerde Bijdragen een onbekende C gebruiken om ons uit te schelden voor al wat leelijk en hatelijk is; laat de Kerkelijke Courant de volle majesteit van hare pluralis majestatis doen gelden, om ons voor botterikken uit te maken, die dwaze dingen op touw zetten; laat de Tijdspiegel voor ons een brandspiegel worden; laat de Tijd als drilmeester en beheerscber van den Tijd, in het schijnsel van Pausselijke onfeilbaarheid ons de les lezen als waren wij kinderen op de a. b. e. bank; laat al wat Recensent heet, onder welk een naam ook, van den Bond een caricatuur maken, wij gelooven aan de noodzakelijkheid, de rechtvaardigheid en de eerlijkheid dei-zaak die wij voorstaan met den Bond. Wij hebben een vast vertrouwen dat de Bond zich een weg zal banen tot de harten van menschen die hongeren en dorsten, niet naar meer dogmatiek maar naar meer godsdienst. Er zijn in Nederland duizenden die het betreuren dat het Protes-tantsch beginsel, vrijheid des gewetens, zoo w7einig consequent wordt doorgevoerd, omdat dit beginsel de voorwaarde is der ontwikkeling van krachtig leven, van godsdienst in het leven, van die individueele godsdienst, die de godsdienst is des harten, de vrije blijmoedige uiting van innerlijke liefde tot God, die den mensch adelt tot zijn eigen hooge-priester en profeet. Zij wenschen niets vuriger dan aansluiting en samenwerking met menschen die de gehoorzaamheid aan den heiligen geest in hun hart tot levensregel stellen, die verstaan wat het zegt: het Godsrijk is binnen in u. De samenwerking met zulke menschen heeft ten doel, om de maatschappij meer waarlijk vrij te maken door den geest van Christus, waarvan Paulus getuigde: „waar de geest is daar is vrijheid.quot; Die geest is de liefdegeest, de geest die getuigt dat godsdienst liefde is Zulk een godsdienst
13
beweegt zich uiet vaardig in eeiiig gareel. Zij kleedt zicli in geen dwangbuis. Zij laat zich niet africhten. Zij moet vrij zijn, want zij is liefhebben en liefde laat zich niet opdringen noch dwingen. Die lief heeft denkt geen kwaad van iemand omdat hij anders deukt dan zijn broeder. Die liefheeft die is niet opgeblazen; zijn eigen meening vergoodt hij niet als onfeilbare waarheid, noch zijn wetenschap als eeue uitzondering op den regel: „wij kennen ten deele.quot; Die lief heeft is langmoedig en goedertieren, vast vertrouwend op de zege der waarheid. Die lief heeft en erkent dat godsdienst is liefde, liefde tot God boven alles, hij vormt zich naar het voorwerp zijner hoogste liefde. Hij is een navolger Gods. Aan deze godsdienst is er behoefte, leder die deze behoefte gevoelt in den strijd des levens, begroet met blijdschap den Protestantenbond, die niemand uitsluit dan die zich zeiven uitsluit, uit gebrek aan liefde, uit gebrek aan godsdienst.
De protestantenbond wil allen vergaderen die de vrije daad der liefde tot God willen aanmoedigen en beschermen, die wederkeerige waardeering willen bevorderen, die erkennen de heerlijke kracht en rijkdom der liefde, welke in hare vrije werking, in hare schoonste en eindelooze verscheidenheid haar afkomst van God, wiens wezen enkel liefde is, openbaart. Vereenigen wij ons dus rondom liet witte kruis, het symbool der vrije, rijke, allesomvattende, alles reinigende, alles wijdende liefde. Treden wij toe tot den Bond die do gewetens-godsdienst, de vrije godsdienst, de godsdienst der liefde in alle protestantsche kerkgenootschappen wil verheffen boven kerkgezach, kerkgebruik en kerkleer boven schriftgeleerdheid en godgeleerdheid. Worden wij bondgenooten tot handhaving en bevordering van Euange-lische vrijheid. Wordt uwe vrijheid in uw kerkgenootschap in 't minst niet verkort, helpt dan toch waken, want zij wordt bedreigd, door indringers die daarin zoo sluw te werk gaan dat zij ontdekt worden als het reeds te laat is. Dat de leden van kerkgenootechappen die zich verheugen in 't bezit van onaangetaste en ongeschonden Euangelische vrijheid andere kerkgenootschappen te hulp komen waar die vrijheid verdrongen wordt of feitelijk niet bestaat, maar slechts in naam. Vrije protestanten! komt het kerkgenootschap te hulp dat u vroeger uitbande in zijn bekrompenheid en enghartig dogmatisme, 't Is de triumf der liefde, 't is uwe rechtvaardiging tot dit werk geroepen te worden. De Protestantenbond is een verschijnsel in de geschiedenis
14
der strijdende kerk, versnipperd, gekloofd, verscheurd door gewetensdwang, dat bewijst dat de geschiedenis der kerk is 't kerkgericht, want de Protestantenbond is in het leven geroepen nit afkeer van het toenemend kerkgetwist en uitban-ningszucht. Verwijt niet, maar helpt. Laat geen hoongelach liooren maar de vreugdelach der liefde die zich verblijdt in waarheid en gerechtigheid. Zijt geen lijdelijke aanschon-wers, maar deelgenooten in den strijd voor het beginsel dat toch ook uw beginsel is liemonstrant, Doopsgezinde, enz.! Wordt bondgenoot tot handhaving van het prot. beginsel. Van welk kerkgenootschap gij ook zijt, weest in de eerste plaats Protestant en in de tweede plaats lid van een bijzonder kerkgenootschap. Leidt dit bondgenootschap tot einde-lijke opheffing of zamensmelting der kerkgenootschappen? Mocht dat zoo worden! Welk een schitterende zegepraal zou dat zijn door den Bond behaald! üoch, wij maken ons geen illusies. De ongedeelde protestantsehe kerk is de kerk der toekomst, die waarschijnlijk licht buiten bet bereik van onzen bond. De exclusivisten kunnen hun bestaan nog lang rekken want zij teeren als woekerplanten op de onwetendheid die bij de meerderheid is, bij de macht die boven recht gaat. Zoo lang kennis niet de volksmacht is, zal de overmacht van domheid, onkunde en traditie, de macht waarin de confessioneelen hun kracht zoeken, het kerkendom in stand houden, tot een cellulaire gevangenis van den vryen geest. De kerkgenootschappen zullen, zij het slechts in naam, even als het dusgenoemde gereformeerde kerkgenootschap, blijven bestaan, zoo lang nog het raadsel niet is opgeheven: hoe het mogelijk is dat een wetenschappelijk man, ja zelfs een groot, •schitterend talent 't hoofd kan buigen voor de leer van zekere kerk die tot het gezond en onbevangen verstand in verhouding staat als duisternis tot licht en zwart tot wit. Onze Bond doet reeds veel, wanneer hij verdere versnippering voorkomt, de kerkelijke anathema's machteloos-, het onrecht van uitzetten en afzetten, om des gewetenswille, onmogelijk maakt, 't Sta ieder vrij een confessie of geen confessie, een dogma of geen dogma te hebben, al of niet aan wonderen te gelooven. Alleen het sta iemand niet vrij gewetenloos te leven of heerschappij te voeren over de gewetens van zijne medemenschen. Alleen, 't zal niemand vrijstaan een huichelaar te zijn, te prediken en te belijden wat hij niet gelooft, om zich te voegen en te schikken naar de tijden of de menschen, die, volgens de conservatieven, nooit -rijp zijn voor de waarheid. Het geweten moet sluiten en
ló
ontsluiten; in de kerk en uit de kerk drijven. Er is geen kwaad te vreezen als wij 't geweten slechts vrij laten werken.
Handhaving en bevordering van vrijheid des gewetens is geen overtolligheid, maar urgente noodzakelijkheid. Men moet wel met volslagene blindheid bezocht zijn of dc onbeschaamdheid tot het uiterste drijven als men durft beweeren: wat de Bond wil dat is overtollig. Wordt dan niet door zekere partij alles op het spel gezet om de Hervormde Kerk weer terug te dringen tot—ja achter 1618-1619? Wordt de Synode niet aangepord tot inquisitoire handelingen ? Is de hartstochtelijke kwestie over de doopsformule niet een brutaal voorwendsel, een gezochte stok voor de kerkelijke hondenslagers om de modernen de kerk uit te jagen ? Geeft de Jehu 't op in dien ellendigen vormstrijd over eene formule? Leest de verslagen der confessioneelen en wij vragen, terwijl wijde confessioneelen de vrijheid laten om eene confessie te hebben, of wij hun ook de vrijheid moeten laten om deze confessie op te dringen, om iemand uit te werpen uit de Herv. Kerk die deze confessie bestrijdt ? De confessie der confessioneelen is niet gereformeerd, maar slechts een mindere afwijking, waardoor zij het recht heeft verbeurd om te richten in de kwestie: blijven of niet blijven in de kerk. Stellen de confessioneelen hunne confessie niet in de plaats der Euangelische vrijheid? Is er niet een stelselmatig streven om zich van het hoogste tot het laagste kerkbestuur meester te maken door allerlei middelen, waaronder het laagste niet te slecht is, ten einde, meester geworden, met den grooten ban de gewetens te slaan? Stoort zich de confessioneele partij, de partij der wanorde aan wet of regel bij 't drijven in de kerk ? Protesteeren wij daar tegen door den Bond te steunen.
Gij zult dat met kracht en warmte doen, wanneer gij den aard van den N. Prot. Bond kent en de middelen waardoor hij werken wil.
De Bond stelt zich ten doel de handhaving en bevordering der Euangelische vrijheid in de protestantsche kerkgenootschappen.
Hij wil daartoe:
A. Streven naar opheffing van alle wettelijke bepalingen, misbruiken en vooroordeelen die de Euangelische vrijheid beperken.
Ui
Men moet ons niet meer voor de voeten kunnen werpen, wat herhaaldelijk geschiedt, dat de vrijheid, om te leeren wat het geweten, na onderzoek en ernstig nadenken als waarheid erkent, enz. enz., wèl feitelijk, doch niet wettig bestaat. Dat wil dus zeggen, feitelijk is vrijheid in de Herv. kerk onwettig. Wanneer de wet slechts werd gehandhaafd, dan was het met de vrijheid gedaan. Over dat niet handhaven der gewetensvrijheid beperkende wet wordt geklaagd. Op die wet wordt gedurig een beroep gedaan. Men streeft er naar om mannen aan 't roer te krijgen die de wet handhaven, voor zoover de handhavers zelf door die wet niet veroordeeld worden. Niet een wet,maar het geweten moet de vrijheid regelen! Het geweten is in zake der godsdienst en des geestelijken levens, de eenige wet! De hervormde kerk is meer de reglementeerende dan de levende en de geloovende kerk. Dat reglementeeren is haar zwak, waarin zij hare kracht en macht zoekt. Dit is een gevolg en overblijfsel van haar huwelijk met den staat, waarvan zij nu is losgemaakt of losgescheurd. De kerkelijke reglementen zijn niet weinig hinderlijk aan het leven, aan de vrije ontwikkeling der kerk, aan de oefening in godsdienst, aan de zoogenaamde openbare eeredienst. De eeredienst behoeft hervorming, de hervorming des geestes, geene systhematische, welke weer zou eindigen met gewoonte en werktuigelijkheid, de twee hoofdgrieven tegen het kerkelijke leven. Reglementen van orde moeten er zijn, doch zij mogen de grenzen niet overschrijden tot beperking der gewetensvrijheid, tot beperking der vrijheid in de wijze waarop de voorganger der openbare eeredienst de godsdienstoefeningen wil leiden. Geene voorschriften voor de prediking, doop- en avondmaalsbediening. Geen gebod dat men 4-maal in 'tjaar avondmaal zal vieren, dat men zooveel maal godsdienstoefening moet houden, dat eenig gedenkfeest 2 dagen moet gevierd worden, dat men den goeden Vrijdag zal vieren en hemelvaart op markt- en werkdagen met of zonder belangstelling der gemeente tot stichting of ontstichting, zonder plaatselijke omstandigheden of behoeften in aanmerking te nemen. Waar zouden wij eindigen als wij zouden wijzen op misbruiken of misselijke gebruiken. Wij willen opheffing van belemmerende bepalingen , geen vrijheid ten koste der orde, maar ook geen orde ten koste der vrijheid.
De Bond tracht zijn doel te bereiken door:
17
B. de vrije uiting van liet persoonlijk christelijk, geloofsleven in de kerkelijke genootschappen te handhaven en aan te moedigen;
C. de ontwikkeling van het christelijk leven bij personen en in huisgezinnen bevorderen.
De vrije uiting van het persoonlijk christelijk geloofsleven verdient en behoeft aanmoediging, want de verleiding is groot, om, zoo niet ontrouw, dan toch lijdelijk te worden , geheel in strijd met wat Jezus was en wilde, die verlangde dat zijne volgelingen het zout der aarde zouden zijn en hun licht zouden laten schijnen.
De gemeente is als een onmondig kind dat moet hooren, zien en zwijgen. De leeraars staan te veel onder den invloed der gemeente, die gestijfd wordt in hare botheid, eigenzinnigheid en traagheid, in hare martel- en kwelzucht tegen den man die zout in zich heeft en zijn licht laat s c h ij n e n. De gelegenheid om hun recht tot spreken te gebruiken wordt hun somtijds brutaal weg ontzegd. Allerlei maatregelen worden genomen om de vrije persoonlijke uiting van christelijk leven, door woorden te verhinderen. Bij het afleggen van vrije en openhartige geloofsbelijdenis werden er afgewezen, die elders weer werden aangenomen. Het j a knikken op geformuleerde vragen, bij plechtige gelegenheden, is ook al niet bevorderlijk voor de vrije uiting van innerlijk christelijk geloofsleven. En wat zullen wij zeggen van de handhaving der vrije uiting van het persoonlijk christelijk leven in de kerkgenootschappen ? Is dat leven niet gebonden en gekneveld; — in een engen ouden voorgeschreven of traditioneelen vorm gedwongen? Wat nieuw is schijnt een misdaad; verandering al dadelijk revolutie! Terstond wordt men op den mond geslagen, of tot de gewoonte geroepen, als het leven zich vrij toont, krachtig, vernieuwend, verbeterend en hervormend, want artikel No. zooveel en zooveel verbiedt het! Men heeft alleen de vrijheid om het kerkgenootschap uit te gaan, want daar binnen is het altijd het oude liedje: „die met ons om wil gaan, die moet onze manieren verstaan.quot; Doet men dat niet, volgt men niet altijd sleur en gewoonte, dan komt men in 't zwarte boek, als verdacht van ketterij, insubordinatie, gevaarlijke nieuwigheden enz. AVie worden de leden van den kerkeraad, in den regel? De gepousseer-den die geen moed, geen talent, geen bekwaamheid heli-ben om zich zei ven—zelfstandig te zijn, eene persoon-
2
18
lijke overtuiging te hebben of uit te spreken—jabroers, die toestemmen wat de drijvers, hunne beschermers, willen en zeggen. Wat listen, lagen en kuiperijen worden er aangewezen om iemand de gelegenheid tot spreken en handelen te benemen, in een hoek te dringen en veracht te maken als een gevaarlijk en verdacht persoon, om hem den werkkring te onthouden waar zijn invloed wordt gevreesd, alleen omdat hij zijn kerkgenootschap wil verbeteren en genezen van zijn onberispelijkheidswaan en van zijne neiging tot versteening, door de vrije uiting van zijn persoonlijk christelijk leven door woord en daad, aan te moedigen.
De ontwikkeling van christelijk leven bij personen en in huisgezinnen heeft zeker haar volkomenheid nog niet bereikt. De bond is niet overtollig om daaraan zijne krachten te wijden. De vereenigde krachten van duizenden hoopt zij, en wel de krachten der edelsten en besten, die zich tot heden te veel isoleerden; die zich te weinig bekom-mernen over het persoonlijk en huiselijk leven van hunne mede-christenen, of, wanneer zij dat doen, dat niet doen op de rechte wijze, zonder schade aan het vrije godsdienstige leven, aan de godsdienst des harten, toe te brengen. Dat de ontwikkeling van het huiselijk leven bij personen en huisgezinnen veel te wenschen overlaat, behoeft waarlijk geen betoog. De klachte hier over is algemeen en gegrond onder weidenkenden. Het baat niet deze klachte te stillen door een surrogaat, door een kunstleven. Om waarachtig christelijk leven is het ons te doen, om een leven dat vrij is, individueel, — de uiting van innerlijk zijn, maar geen schijn, geen gedaante, geen gedrild en afgericht zijn.
Welke zijn de middelen van werkzaamheid van den Bond'? De Bond tracht haar doel te bereiken door:
A. het houden van algemeene Protestantendagen ter opwekking van Protestantschen geest;
B. het aanmoedigen der vrije oefening van het kerkelijk kiesrecht; het voorlichten der kiezers; het opwekken van het rechtsbewustzijn der gemeenten door geschriften en meetingen;
C. het doen optreden van predikanten, leden van den bond, in plaatsen, waar daaraan behoefte is; het houden van volksvoordrachten; het ondersteunen van hen, die zich voorbereiden voor het predikambt;
19
D. het oprichten van zondagsscholen en volksbibliothee-ken; het medewerken tot verbetering van het onderwijs, het stichten of ondersteunen van plaatselijke inrichtingen ter bevordering van volkswelzijn en volksontwikkeling;
E. het aanknoopen van betrekkingen met vereenigingen in het vaderland en daarbuiten, die in gelijken geest werkzaam zijn.
Het doelmatige van deze middelen zij eene aanbeveling. Protestantendagen zullen volgen op de dagen der algemeene vergaderingen van de leden van deu Bond, waar beraadslaagd is, waar verslag en rekenschap is gegeven over wat de Bond deed; waar besluiten zijn genomen over wat de Boud verder doen zal. Deze Protestantendagen moeten dagen van bezieling en levenwekking worden; dagen waarop over de verschijnselen en de behoeften van deu tijd zal worden gesproken, door mannen die hunnen tijd waarnemen en kennen; door mannen van doorzicht met een helder hoofd, met een hart vol des heiligen geestes, die de gave der welsprekendheid bezitten. Wat de inspiratie van zulke talentvolle sprekers, bezield met echt protestautschen geest vermag, dat heeft ons de ondervinding meermalen geleerd als wij daartoe in de gelegenheid waren. De Protestantendagen zullen ons die gelegenheid geven in den ruims ten kring, op den geschiktsten tijd en op de geschiktste plaats. Depro-testantsche geest, de geest der Euangelische vrijheiil zal er uit zijne sluimering worden opgewekt tot levensmoed, tot aandrang om zich te openbaren, tot beweegkracht om persoon-lyk christelijk geloofsleven in al de afdeelingen der protes-tautsche kerk, de kerk der gewetensvrijheid, ongedwongen in 't licht te doen treden, tot ontgloeijing der liefde om de ontwikkeling van het christelijk leven bij personen en in huisgezinnen te bevorderen.
Dat het kiesrecht in de kerk misbruikt wordt door om-kooperij, misleiding en duizend kwade praktijken, dat is van algemeene bekendheid. De treurige gevolgen daarvan, die het protestantsch beginsel bedreigen, worden met zooveel leedwezen gezien dat het meer dan tijd wordt daartegen met alle macht te strijden. Voorlichting is er noodig van eerlijke en verstandige menschen, die door erkende trouw het volle vertrouwen verdienen; want velen in de gemeenten worden den speelbal van verkeerde raadgevers, van een vertoeielijk meesterschap over afhankelijken, die gedwongen worden om tegen hun geweten te stemmen, gedreven door het zwaard van den honger. Dat misbruikte
20
kiesrecht brengt jammer, ellende, twist, verdeeldheid, miskenning van de heiligste behoeften en wenscben der zich wanende minderheid teweeg, die niet zelden blijken zou de meerderheid te wezen, wanneer de uitoefening van het kiesrecht beter werd geleid en men den steun had van een Bond.
Niet minder noodig is het opwekken van het rechtsbewustzijn der gemeenten. De meerderheid is in dit opzicht onwetend, onnoozel en bewusteloos. De gemeenten moeten hare groote rechten kennen en door een helder rechtsbewustzijn kracht en leven ontwikkelen; gevoelen dat zij wat beteekenen, wat te zeggen hebben; dat zij recht hebben om zich te doen gelden, om te spreken en te handelen, om zich zei ven te regeeren, om hunne locale belangen en toestanden in rekening te brengen als motieven tot een persoonlijk gemeenteleven, individueel, vrij, op eigen wijze zich openbarende. Er moet een einde komen aan de eenvormigheid van het gemeenteleven. De protestantsche kerk is geen leger van gedrilde soldaten, in compagniën verdeeld, die een zeker nummer of zekeren naam hebben. De protestanten zijn geen soldaten die een uniform dragen, die zich onder commando in afdeelingen bewegen , volgens voor allen vaststaande voorschriften. Er moet een einde komen aan dien lijdelijken toestand, aan die neiging der gemeenten om alles maar te laten begaan, „ omdat men er toch niets aan doen kan;quot; omdat liet eigenlijk op den weg ligt van anderen, van officieele mannen, „die het maar moeten weten.quot;
Hoe noodzakelijk is het dan om de gemeenten wakker te schudden uit den ouden dommel, waarin zij zich sollen laten, tot dat zij wrevelig worden, woedend opstaan en onbesuisde handelingen doen, die allerlei verwarring veroorzaken, ten bate van de schijnvrienden, die in troebel water gaarne visschen. De Bond wil niet slechts door geschriften, die allicht niet of te weinig gelezen worden, het rechtsbewustzijn der gemeenten opwekken, maar ook door meetingen, door volksvergaderingen in de gemeenten; door het samenspreken onder leiding van bekwame mannen, die licht weten te geven, moed in te storten, wijzen raad te verleenen, bezadigde taal te spreken en hulp te bieden
Lees nog eens het middel boven onder letter C. aangewezen. Ik stel mij voor, dat ook dit middel inzonderheid, in vele gemeenten hartelijk zal worden toegejuicht. Hier
21
wordt aangeboden juist dat, waarnaar met groot verlangen is uitgezien, doch zonder de kans om dat billijk verlangen te bevredigen, omdat elke overweging en poging daartoe op onoverkomelijke bezwaren afstuitten. Hoevele gemeenten zijn er, waarin een kern scliuilt die geïsoleerd wordt en genegeerd, onder de minachting gedrukt van eene meerderheid, die waant dat de minderheid zonder God leeft in de wereld, aan het ongeloof overgegeven, afkeerig van kerk en christendom. In gemeenten waar behoefte bestaat aan het optreden van geestverwante predikanten, kan men dan nu den geestverwant hooren; eene prediking hooren die verstand en hart bevredigt; eene prediking getrouw aan het beginsel der protestanten, „eene prediking der ware humaniteit,quot; eene prediking naar den eisch en de behoeften dei-beschaafden — de prediking van een christendom dat verlicht en heiligt, dat bruikbaar is in het leven.
Het optreden van zulke predikers onder menschen, verlamd en moedeloos geworden door afgezaagde kwesties; door verouderde en versleten leerstukken; door slaperigmakende gemeenplaatsen, door doodverveelend kerkgegalm van die eentoonige preektoon en kerktaal, zal weer nieuw leven en belangstelling in de gQdsdienst van Jezus wekken, zal weer met de kerk verzoenen, zal moed en werkkracht geven om den arbeid der hervorming onder hervormden voort te zetten. Te eerder is dit te verwachten, wanneer de gemeenten door volksvoordrachten in de taal des volks worden ingelicht en onderwezen. Het volk toch heeft een natuurlijk verstand, een sterk waarheidsgevoel, rechtsgevoel en vatvermogen. Het volk is zeer bevattelijk en ontvangbaar. Het heeft een aangeboren godsdienstzin. Het volk behoeft slechts een talent dat onder klanken kan brengen wat het duister en onbestemd gevoelt en denkt. Het behoeft een eerlijk, openhartig en ferm man, die zelf weet wat en waarom hij gelooft; die den slag heeft om den waarheidszin zijner hoorders te treffen, om hunnen geest te ontvonken, evenals men er den slag van moet hebben om het staal zóó op den vuursteen te treffen dat hij niet breekt, maar vonken voortbrengt. Bij ondervinding weet ik te spreken van de uit-nemendste resultaten van zulke volksvoordrachten, die ik 12 jaren achtereenvolgens hield, aangemoedigd door onverflauwde belangstelling. De lastigste tegenstanders en klagers, die uit onkunde mijne prediking miskenden, won ik tot mijne vrienden en geestverwanten. Dat wij alleen leden van den Bond willen laten optreden, die verklaren tot ons
22
doel te zullen medewerken, dat zijn wij natuurlijk verplicht ten waarborg der handhaving van het zuiver Prot. beginsel, zonder uitsluiting van eenige dogmatische en theologische richting. Alleen zal men te rade gaan, met de behoefte der gemeente die een spreker vraagt, want, nog eens, de Bond is geen bond uitsluitend van modernen voor modernen. Onze vereeniging is geen propaganda der moderne richting. Onthoudt iedere andere richting ons hare ondersteuning, dan zal de Bond nolens, volens, „tegen wil en dankquot; een bond van modernen worden, zonder dat iemand het recht heeft hem dat te verwijten. De vraag is slechts, heeft eene gemeente behoefte om een prediker te hooren, die geen slaaf is in de kerk, maar een vrije in het Vaderhuis; geen kerkelijke drijver, maar een man vol licht en leven, een man vol des heiligen gcestes en dus oen man met een onbevangen hoofd en hart ? Aan predikers die waarlijk protestanten zijn, die 't recht van 't vrije onderzoek ijverig gebruiken en 't vrije woord van 't vrije weten en geweten trouw spreken als dezulken die, volgens Paulus, niet ontvangen hebben den geest der vreesachtigheid, maar der gematigdheid en der kracht, is groote behoefte in onze dagen, waarin de jongelingschap zich voelt afgeschrikt van het gesmade en weinig gewaardeerde predikambt. Daarom is het goed dat de Bond aan jongelingen, die zich voorbereiden voor het predikambt zedelijken steun verleent; hen onder zijne bescherming neemt, en zoo noodig, zooveel mogelijk, ook stoffelijken bijstand. De vrijheid van veelbelovende jongelingen, komt niet zelden in groot gevaar, onder verzoekingen met zooveel loosheid aangelegd, dat menigeen geheel verstrikt wordt. Zoo gaat menig edel hart en hoofd verloren voor de heilige zaak der godsdienst, der vrijheid en der waarheid, terwijl menig schoone werkkring wordt toevertrouwd aan onwaardigen. Er zijn jongelui die in een zekere richting als predikant zich aanbieden „ om onder dak te komen,quot; eerst op een lief dorpje, met een der beste traktementen en dan zoo spoedig mogelijk in de begeerde stad! Velen vinden deze speculatie zoo kwaad iliet, die den predikant beschouwen als een loondienaar, die om den broode zich schikken moet. Wij willen de toekomstige predikanten beschennen tegen eiken verkeerden invloed, waaronder de waardigheid en zelfstandigheid van het predikambt lijdt.
De Bond wil zijn doel bereiken door de middelen in D. en E. vermeld waarover wij ons niet nader hebben te ver-
23
klaren. Alleen zij uwe aandacht gevestigd op het middel in D. vermeld: het medewerken tot verbetering van het godsdienst-onderwijs. De zoogenaamde catechisatie is in dis-crediet, een aanhangsel van het schoolonderwijs, weinig in tel Een gratis onderwijs, bij de gratie der Dominé believende ouders genietbaar, waarvan ieder, in elke gemeente recht heeft, ongevraagd gebruik te maken, zooveel en zoo weinig alle andere lessen: dans-', muziek- en andere lessen, buiten de schooluren dat toelaten.
Ten platten lande, moet één predikant soms tot 5 a 600 leerlingen onderwijzen, van allerlei stand; waarvan de ééne nog minder ontwikkeld is dan de andere. In de groote steden komen alleen de veelbeloovende kinderen in den regel hij de predikanten. De groote massa komt bij den drilmeester, catechiseermeester genaamd, een meester, weinig geëerd, want een catechiseermeester is bij 't publiek de gepersonifieerde ellendigheid, de type van het vervelendste aller verveling. De tijd voor 't godsdienst-onderwijs, moet worden uitgespaard, uitgebroken en uitgeknepen uit den tijd waarover de leerlingen hebben te beschikken. De plaats waar 't gegeven wordt, is ten plattenlande meestal in de holle kille kerk, of in de pas verlaten duffe school; in do steden, in 't minste hokje der woning van den predikant. De leerlingen komen er veelal uit school, fabriek of van den akker, niet zelden meer dan een uur gaans; zij zijn verhit of verkleumd, vermoeid, afgemat, verstrooid, onverschillig, slaperig, levend dood. Zij komen om maar ten spoedigste „door te loeren.quot; Groote massa's van zulke zoogenaamde „doorleerden,quot; worden jaarlijks afgeleverd aan de kerk, als aannemingswerk, d. i knoeiwerk. De catechisatie moet zich schikken naar den willekeur der ouders, die alleen maar vragen naar dit of dat hun 't best voegend uur, zonder in aanmerking te nemen dat het onderwijs klassikaal is, dat hun kind, de knecht, de meid, of 't boodschappen meisje op dat uur behoort te komen, waarin ouderwijs wordt gegeven voor den leerling van zekeren leeftijd, of van deze of gene mate van ontwikkeling. De leerlingen komen midden in den cursus, omdat dit nu maar zoo 't best uitkomt, omdat vader of moeder't eenmaal plotseling iu 't hoofd heeft gekregen dat zoon of dochter nü avoI eens naar de catechisatie kon. Het onderwijs in de godsdienst wordt slechts één uur in de week genoten, en dan nog catechisatie verzuimen, niet weinige! Ten platten lande, niet zelden, slechts in den winter. Trcdikanten die minstens
24
150 maal in 't jaar moeten preeken, kranken7 lijdenden en stervenden moeten bezoeken; die dooden moeten helpen begraven; die daarenboven betrokken worden in velerlei bemoeijingen, waaraan zij zich bezwaarlijk kunnen onttrekken, moeten daarbij een tal van cateehisatiën „waarnemen,quot; waar zij dan, zoo als de meesten klagen, moeten instampen , inpompen, klaarmaken en africhten. De leermiddelen zijn schaarsch. In den regel kan men slechts over een dubbeltjes vrageboekjen beschikken, want anders wordt bet te duur. Liefst houdt men zich maar aan het oude boekjen, want men gewent aan alles; vader en moeder Lebben er nog uit geleerd. Men kan ook samen één boekjen gebruiken. Zoo kost het geheele godsdienst-ouderwijs slechts een dubbeltje! De catechisatie, zoo als zij in den regel is ingericht, onder den druk van gewoonte en onverschilligheid, is een plaag, een levensmarteling voor de predikanten. Met het onderwijs in de godsdienst, is het slecht — zéér slecht gesteld. Sedert eeuwen was dit zoo. Wij oogsten de bittere vruchten van den slechten toestand van het onderwijs in de godsdienst. Van daar dat domme, hardnekkige, vooruitgang schuwende kerkendom. Van daar al die aanmatigende domheid in de kerk, onder beschaafden en onbeschaafden. Van daar de ellendige toestand der kerk. De catechisatie is de moeder der toekomst van onze kerk. Zij die tot de gelukkige uitzonderingen op den regel behooren, die goed onderwijs hebben genoten omdat zij het waarachtig verlangden; die ook hebben verkregen wat, in den regel, overal is te verkrijgen, daar het onze kerk aan bekwame en welgezinde predikanten niet ontbreekt, zij kunnen zich nauwelijks voorstellen dat liet met de catechisatie zoo jammerlijk slecht gesteld is als ik, zonder overdrijving, met volle, naakte waarheid mededeel. Bergen van bezwaren zijn op het gebied van het godsdienst-onderwijs te overwinnen. Zullen wij voor die bergen blijven staanquot;? Neen, zegt de Bond, men boort wel Alpen door; wij kunnen eu zullen ook door deze bergen een weg banen! Men kan in den tegenwoor-digen tijd alles als men maar wil, zegt en toont de materialist, de held op stoffelijk gebied, de man van industrie. Men kan alle bezwaren overkomen als men er maar belang bij heeft. Maar is dan de godsdienst een zaak van zoo weinig belang dat zij altijd maar, niet met den mond, maar met de daad ais bagatel, als bijzaak moet worden behandeld ? Moet, wat men voor haar ten beste geeft altijd als een aalmoes worden weggeschonken ? Wij moeten de
25
catechisatie verheffen, het moge kosten wat het wil, tot een kweekschool voor menschen die de godsdienst in hare geschiedenis, in hare waarde kennen; die de godsdienst van Jezus kunnen waardeereu; die, volgens Jezus verlangen, het zout der aarde en 'f licht der wereld kunnen zijn. Dat de Bond op dit gebied eens kracht toone ! Laat het blijken dat de protestanten kinderen des lichts zijn, dat zij beseffen dat onderwijs het cement is, waarmede het heehte bouwwerk moet worden voortgezet aan de hervormde kerk!
Zoo hebben wij dan voor eenvoudigen, eenvoudig uiteengezet wat de Nederlandsche Protestantenbond is en bedoelt. Ieder kan dus lid worden van dezen bond, die verklaart tot het gemelde doel te willen medewerken en den leeftijd van minstens 18 jaren heeft bereikt. De leeftijd van 18 jaren is de leeftijd waarin, in den regel, onze zonen en dochters, wat men noemt, „worden aangenomen;quot; de leeftijd waarin het jeugdig lid der kerk kan geacht worden aansprakelijk te zijn voor zijn eigen geweten. Mannen en vrouwen worden met vreugde in den bond opgenomen. De vrouwen niet uitgesloten, omdat de vrouwen zoo wel een geweten hebben als de mannen. Het geweten. God met ons, is ook met de vrouwen. Dat geweten zegt ia het vrouwenhart niets anders dan in het mannenhart wat waar is, heilig en liefderijk. De vrouw staat niet achter bij den man, waar het aankomt op betoon van geloofsmoed en geloofskracht, waar het geldt recht en roeping, vrijheid des gewetens, gelooven en bidden en belijden zonder controle van priester of kerk. De vrouwen in Nederland zullen niet achterstaan in ijver, als de mannen toonen dat de Bond de emancipatie wil van het geweten, want zij hebben niet minder geweten. De vrouwen zullen toonen dat zij gevoelen dat het geweten, als het vrij is en trouw, den mensch adelt — den man en de vrouw. De vrouwen die zoo nameloos veel hebben gedaan voor 't Roode Kruis, zullen toonen dat zij meer kunnen doen dan pluksel maken, dan verbanden knippen ! Om 't Witte Kruis zullen zij zich scharen tot den heiligen strijd, waarin ook de vrouwen mogen strijden, waarin de vrouwen daden van dapperheid en kracht kunnen verrichten, om de strijders met staal, verdragend geweer en kanon te beschamen; want geestkracht is meer dan legermacht! De vrouwen kunnen onze medestrijders worden, omdat onze strijd niet doodt maar levend maakt, niet wondt maar heelt! In den strijd des geestes, dei-waarheid, der reinheid en der liefde, hebben de vrouwen
26
menige grootc zegepraal behaald. Wij rekenen op uwe krachtige hulp, op uwe warme sympathie. Vrouwen! levende leden der protestantsche kerk, in onze vergaderingen zult gij welkom zijn! Op uw gezond oordeel stellen wij prijs. Uw woord zal ons een goede bezielde klank zijn. In den Protestantenbond zijt gij geëmancipeerd. Mannen en vrouwen! wij vragen niet slechts 50 centen contributie, maar wij vragen al uwen invloed. Op! mannen en vrouwen van alle standen onder de protestanten, den heiligen Bond aanvaard !
De contributie is zoo laag gesteld, opdat ook de minst-gegoede voor de hoogste en heiligste zaak der menschheid iets zou kunnen doen. Maar gij begrijpt, wij hebben de guldens, de honderden en duizenden guldens der meergegoeden en rijken noodig, om ten uitvoer te brengen wat de Bond wil. Een agent moet aan het hoofd staan, een man die al zijn bekwaamheid, al zijne energie, al zijn tijd onverdeeld, vol des heiligen geestes, kan wijden aan de groote zaak. Deze agent moet onbezorgd kunnen leven. Hij moet alle streken van ons land bezoeken. Hij moet zijn helpend personeel hebben. Hij moet de ziel en het leven van den Bond kunnen zijn. De Bond moet worden in de protestantsche kerk, wat het Nut van 't algemeen is in de maatschappij. Duizenden zijn daartoe noodig; worden ze ons onthouden, dan is onze bond een illusie, dan is het bewezen dat er in Nederland onder de protestanten geen leven meer is, dat de protestantsche kerk is een lijk der ontbinding ten prooi. Wij hebben vast vertrouwd dat er nog leven, — gezond, helder krachtig leven verborgen is onder de protestanten. Wij hebben niet gewanhoopt. Wij hebben geloofd. Dat wij niet beschaamd worden! Vormt afdeelingen in de steden, eene afdeeling in uw dorp. Twintig leden hebben reeds het recht eene afdeeling te vormen. De Secretaris, de beer W. Zaalberg te Bergum is de man aan wien gij u kunt adresseeren. Des noods kunt gij u ook vervoegen bij de leden van het Hoofdbestuur, de heeren Mr. C. W. Opzoo-mer, J. P. de Keijzer, Jhr. Mr. de Bosch Kemper, A. S. Carpentier Alting, Ds. A. Moll, J. L. Nolst Trenité.
Deze mannen gaan u voor. 't Is zeker geen schande, geen onbedachtzaamheid zulke mannen te volgen, u aan te sluiten bij de honderden der meest beschaafden, die een hart hebben voor 't beginsel van het protestantisme. Leest
27
wat bovengenoemde mannen hebben geschreven aan zoovc-len als bij ons bekend staan, of die gunstig in onze schatting zijn aangeschreven als menschen, die in de eerste plaats tot den Bond zullen toetreden.
Gij verlangt niet dat wij iets aan dat woord zullen toevoegen , want wij zouden het slechts verzwakken. Op dan! het Witte Kruis zij ons veldteeken in den Bond. Strijd tegen ieder ontrouw protestant, die ons heiligste recht ons wil betwisten op de autonomie van het geweten.
In de vorige maand heeft het Protestantisme in Nederland eene daad verricht, waarvan wij goede vrucht verwachten. Voortgekomen uit de zucht der menschenziel naar vrije, persoonlijke gemeenschap met de onzienlijko wereld, met God, heeft het den godsdienst vrij gemaakt van den dwang der overlevering in leerstelsel of in vormen, en aan iederen mensch het recht en de macht verleend, om aan zijn geloof uie uitdrukking in quot;woorden en in daden te geven, die hij in overeenstemming acht met de wetenschappelijke kennis en de levensbehoeften van ■den voortgaanden tijd.
Met meer of minder trouw is dit beginsel in de protestantsche Kerkgenootschappen gehandhaafd.
Maar van den aanvang af beproefde, en beproeft nog, eene machtige partij, met dat beginsel in strijd, ons te klemmen in de vormen en geloofsformulen van een vervlogen tijd en eene verouderde wereldkennis.
Verscheidenheid van wenschen en machten is er in den boezem dier partij. Maar één is zij in de belijdenis, dat handhaving van een vroegeren vorm van den godsdienst nog altijd de voorwaarde van zijn krachtig leven is.
Zoo miskent zij de waarheid, dat de goddelijke geest in do menschheid uit zijn schat oude en nieuwe dingen voortbrengt.
Met al haar ten dienste staande middelen, zelfs zulke, die hoe goed ze haar te stade komen, geborgd zijn bij hare tegenpartij , streeft zij op protestantsch kerkgebied naar de onderdrukking van allen, die hun aanbidding van God buiten strijd willen houden met de verstandelijke eischen hunner eeuw.
Voorzeker, men kan zich zetten op de ideale hoogte des ge-loofs. Men kan van daar met kalme minachting neerzien op ■dit pogen, dat op den duur vruchteloos moet zijn.
Men kan op die hoogte rustig nederliggen en zeggen: niemand vermag iets tegen de waarheid, tegen den geest, die vooruit wil. Ook wij hebben eerbied voor die profeten, die verheven hoven het gewoel der werkelijke wereld ons de dingen der ideale verkondigen.
Ook wij roémen in dat geloof en ontleenen er onze kracht aan tot den arbeid.
Maar toch, het kranke heden wordt niet genezen door een schoone profetie.
Wij kunnen om den wil dier schoone toekomst de werkelijkheid niet vergeten. Ons gemoed is bewogen met die duizenden, die den waren zegen van den godsdienst niet kennen noch smaken.
Be Lloei van hun godsdienstig loven en daarmeê van de kerk wordt belemmerd door den invloed dier partij.
Door haar toch -worden godsdienst en kerk in minachting gebracht bij velen, die ze leerden beschouwen als hinderpalen op den weg van den geestelijken vooruitgang en er weldra toe komen den invloed van godsdienst en kerk op staat, volksleven en huisgezin als noodlottig te bestrijden, in plaats van te erkennen dat beide aan staat, volksleven en huisgezin den reinsten vorm kunnen en moeten geven.
Door haar wordt duizenden vrees aangejaagd voor die wetenschap, die het leven met een schat van kundigheden verrijkt en den mensch, als redelijk wezen, tot de volle ontwikkeling brengt zijner rijke natuur. Of waar, in weerwil van dat pogen het licht der wetenschap wordt gevolgd, daar is zij oorzaak van eene onnatuurlijke scheiding tusscheu godsdienst, denken en leven, waardoor noch de godsdienst, noch het denken, noch het leven wordt gebaat.
Door haar wordt op onrustbarende wijze de geveinsheid in de hand gewerkt en valer leven bezwaard.
Velen, zeer velen durven zich ter wille van het dagelijksch brood niet van haar losmaken, al zijn zij ook innerlijk tegen haar. En anderen, die den moed daartoe bezitten, lijden onverdiend.
Het is gemakkelijk over die allen heen te zien, ze allen weg te denken en blijmoedig te spreken: eens zegepraalt de waarheid. Ons echter gaat de nood des lijds aan het hart. Ons dringt een stem der liefde, zeggende: staat op, maakt het juk van den godsdienst aangenaam en begeerlijk voor uwe broederen, maakt de gewetens vrij van dwaling, vooroordeel en kluister , wekt ze op en versterkt ze door uw woord, uw daad; verschaft aan de kerk haar eervolle en heilrijke plaats in onze samenleving, maakt haar tot de groote vereeniging van allen die God in vrijheid willen liefhebben en dienen.
Uit die gemoedsbeweging werd de Protestantenbond geboren.
Als zijn vertegenwoordiger vragen wij u: wilt gij ons alleen laten staan en verwacht gij van uw persoonlijk werken zooveel als een groote schare volbrengen kan, die door éénen geest verbonden is? Of ziet ook gij in dien bond een middel, waardoor het ons voor oogen zwevend dool kan worden bereikt?
Zijn grenzen zijn ruim getrokken. Tlij sluit niemand uit, die voor de ontwikkeling en den bloei van het godsdienstig leven vrijheid van hoofd en gemoed onontbeerlijk acht en het opsluiten van één van beide binnen de perken van een onveranderlijk geloofstelsel noodlottig rekent.
quot;Wij doen bij dezen een beroep op uw protestantschen zin, op uwe liefde voor godsdienstige ontwikkeling.
Wij vragen uwe medewerking in uwen kring.
30
Wij wenschen dat de protestantenbond in zijn geest en si rekking door u worde bekend gemaakt en aanbevolen bij mannen en vrouwen, opdat er een algemeene en grootsche uiting plaats hebbe van de liefde in Nederland voor protestantsche vrijheid. Beproef of bevorder de vorming van afdeelingen in uwe omgeving.
Reeds menige plaatselijke vereeniging van gelijke strekking kwam tot stand.
Mochten die alle zich aansluiten en nieuwe kracht zoeken in een groot geheel, dat haar te beter in staat stelt om werkzaam te zijn voor den bloei van het Protestantisme in Nederland.
Aangenaam zal het ons wezen door tusschenkomst van onzen Secretaris spoedig te vernemen, wat gij in het belang van den Bond hebt kunnen en willen doen.
Utrecht, 27 Oct. '70.
Het voorloopig Iwofdhestunr van den Nederl. Protestantenbond,
Mr. C. W. Opzoomer, Voorzitter.
J. P. de Keijzer, Vice-Voorzitter.
Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper.
A. S. Garpentier Alting.
Dr. A. Moll.
J. L. Nolst Trenité.
W. Zaalberg, Secr.-Penningm.
Hoofdstuk I.
AARD EN STREKKING VAN DEN BOND.
§ 1. Doel en beginselen.
Art. 1.
De Bond stelt zich ten doel de handhaving en bevordering der evangelische vrijheid in de protestantsche kerkgenootschappen.
Art. 2.
Hij wil daartoe;
fl. streven naar opheffing van alle wettelijke bepalingen, misbruiken en vooroordeelcn, die de evangelische vrijheid beperken;
h. de vrije uiting van het persoonlijk, christelijk geloofsleven in de kerkgenootschappen handhaven en aanmoedigen; c. de ontwikkeling van het christelijk leven bij personen en in huisgezinnen bevorderen.
Art. 3.
Ieder kan lid van den Bond worden, die verklaart tot het gemelde doel te willen medewerken en den leeftijd van minstens 18 jaren heeft bereikt.
§ 2. Middelen van werkzaamheid.
Art. 4.
De Bond tracht zijn doel te bereiken door:
a. het houden van algemeene Protestantendagen ter opwekking van den protestantschen geest;
h. het aanmoedigen der vrije uitoefening van het kerkelijk kiesrecht; het voorlichten der kiezers; het opwekken van het rechtsbewustzijn der gemeenten door geschriften en meetingen;
c. het doen optreden van predikanten, leden van den Bond, in plaatsen waar daaraan behoefte is; het houden van volksvoordrachten; het ondersteunen van hen, die zich voorbereiden voor het predikambt;
d. het oprichten van zondagscholen en volksbibliotheeken, het medewerken tot verbetering van het godsdienstonderwijs;
REGLEMENT
32
het stichten of ondersteunen van plaatselijke inrichtingen ter bevordering van volkswelzijn en volksontwikkeling; e. het aanknoopen van betrekkingen met vereenigingen in het vaderland en daarbuiten, die in gelijken geest werkzaam zijn.
Hoofdstuk II.
INRICHTING VAN DEN BOND.
§ 3. W ij z e van samenstelling.
Art. 5.
De Bond is verdeeld in afdeelingen en correspondentschappen.
De wetgevende macht van den Bond berust hij eene alge-meene vergadering.
De uitvoerende macht berust bij een hoofdbestuur, bijgestaan door een agent.
A. Afdeelingen.
Art. 6.
Minstens 20 leden vormen eene afdeeling. Zij kiest een eigen bestuur en ontwerpt een huishoudelijk reglement, dat ter goedkeuring aan het hoofdbestuur moet gezonden worden.
Art. 7.
Elke afdeeling is, binnen haren kring, vrij in hare werkzaamheid, mits niet handelende in strijd met het algemeen reglement.
Art. 8.
Elk lid bepaalt zelf het bedrag zijner jaarlijksche contributie , waarvan echter niet minder dan 50 cents in de alge-meene kas vloeit. Het meerdere wordt gestort in de kas der afdeeling, tenzij de gever er anders over beschikt. In de eerste maand van elk dienstjaar wordt de contributie ingevorderd.
Art. 9.
De afdeelingen kunnen, voor plaatselijke doeleinden, ook hulp verkrijgen uit de algemeene kas.
Art. 10.
Begunstigende leden zijn zij, die de bedoelingen van den Bond willen onderstennen en daartoe minstens /' 5. — jaarlijks betalen aan de algemeene kas. Zij ontvangen desverkiezende gratis een exemplaar van de geschriften door den Bond uitgegeven.
Art. 11.
Elke afdeeling ontvangt twee exemplaren der geschriften door den Bond uitgegeven, waarvan echter één moet geplaatst worden in hare bibliotheek.
33
Zij die aanspraak wenschen te maken op de ontvangst der gescbrifteu, door den Bond uitgegeven, betalen als minimum /' 1,50 aan de algemeene kas.
Art. 12.
Van den staat en de verrichtingen der afdeelingen gedurende het afgeloopen jaar wordt, door de zorg harer bestuurders , een nauwkeurig verslag opgemaakt en voor het einde der maand Augustus den algemeenen secretaris toegezonden.
Het dienstjaar loopt van 1 Nov. tot 31 Oct.
li. Correspondentschappen.
Art. 13.
Op plaatsen waar geen 20 leden zich kunnen vereenigen, wordt door het hoofdbestuur een correspondent aangesteld, die zich in zijnen kring belast met het behartigen der Bonds-belangen, bijdragen en giften inzamelt en deze, na aftrek van onkosten, overmaakt aan den algemeenen penningmeester.
§ 4. Bestuur van den Bond. A. Algemeene Vergadering.
Art. 14.
Jaarlijks, zoo mogelijk op 31 October, wordt, op eene plaats door het hoofdbestuur aan te wijzen, eene vergadering gehouden waarin, volgens een vier weken te voren rondgezonden beschrijvingsbrief, verslag wordt uitgebracht aangaande den staat en de werkzaamheden van den Bond en alle voor den Bond belangrijke zaken worden besproken, en over alle voorstellen wordt beslist.
Deze vergadering beoordeelt de rekening en verantwoording van het hoofdbestuur na ingelicht te zijn door eene commissie door de vorige vergadering benoemd.
Art. 15.
Het hoofdbestuur kan, wanneer het dit noodig acht, ook eene buitengewone vergadering samenroepen, en is daartoe verplicht, wanneer minstens 10 afdeelingen het verlangen.
Art. 16.
De algemeene vergadering bestaat uit de leden van het hoofdbestuur, den agent, de afgevaardigden der afdeelingen, de correspondenten en de leden van den Boud.
De leden van bet hoofdbestuur, de agent en de leden van den Bond hebben, voor zoover zij geen afgevaardigden zijn, alleen een adviseerende stem.
De afgevaardigden en correspondenten hebben eene be-slisserde stem.
34
Art. 17.
Elke afdeeling heeft het recht één afgevaardigde te zenden bij een ledental van 20—50, twee afgevaardigden bij een ledental van 51—100, drie afgevaardigden, bijeen ledental van 101— 200 en voor elke 2u0 leden daarboven één afgevaardigde meer. Echter mag het geheele getal afgevaardigden eener afdeeling het getal van 6 niet te boven gaan.
Geen afgevaardigde vertegenwoordigt meer dan ééne afdeeling.
Art. 18.
Minstens 14 dagen voor de algemeene vergadering zendt het bestuur der afdeeling den geloofsbrief van haren afgevaardigde aan den algemeenen secretaris.
Art. 19.
Alle besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
Voor benoemingen is de volstrekte meerderheid noodig.
Heeft na twee vrije stemmingen niemand de volstrekte meerderheid bekomen, dan heeft er eeue herstemming plaats tusschen de twee, die de meeste stemmen op zich vereenig-den. Staken dan de stemmen, zoo beslist het lot.
Art. 20.
Afdeelingen en correspondenten hebben het recht voorstellen te doen aan de algemeene vergadering. Deze voorstellen moeten, om op den beschrijvingsbrief vermeld te worden, minstens 2 maanden te voren ter kennis van het hoofdbestuur worden gebracht.
Over de urgentie van voorstellen welke, buiten den beschrijvingsbrief om, door stemgerechtigde leden worden gedaan besluit de vergadering, voorgelicht door eene daartoe benoemde commissie. Deze voorstellen moeten voor den aanvang der vergadering schriftelijk worden ingediend.
Art. 21.
Amendementen op voorstellen vermeld op den beschrijvingsbrief moeten daags vóór de algemeene vergadering schriftelijk worden ingediend bij den algemeenen secretaris of, staande de vergadering, door minstens 10 der stemgerechtigden worden ondersteund.
Art. 22.
Alle commissieën worden benoemd door den voorzitter, behoudens het bepaalde in art. 14.
35
De leden eener commissie genieten, bij buitengewone vergadering, vergoeding voor reis- en verblijfkosten.
B. Hoofdbestuur.
Art. 23.
Het hoofdbestuur, waarin alleen mannen kunnen benoemd worden, is belast met de leiding der werkzaamheden van den Bond; handhaaft het algemeen reglement; behandelt loopende en spoedvereischende zaken; treedt handelend op zoo dikwijls omstandigheden zich voordoen, waardoor het beginsel van den Bond wordt bedreigd; doet jaarlijks verantwoording van zijn geldelijk beheer aan dc algemeene vergadering; doet voorstellen aan de algemeene veigadering; voert hare besluiten uit en benoemt den agent.
Art. 24.
Het hoofdbestuur bestaat uit 9 leden, die onderling de betrekkingen van voorzitter, vice-voorzitter, secretaris en penningmeester verdeelen.
Art. 25.
Het vergadert elk vierendeel jaars.
De voorzitter kan echter de leden van het hoofdbestuur ook buitengewoon samenroepen.
Zij genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten.
Art. 26.
De voorzitter leidt de vergaderingen van het hoofdbestuur en de algemeene vergadering.
Art. 27.
De secretaris is belast met het houden der notulen en de correspondentie met de afdeelingen, het toezicht op de uitgave der geschriften, de bewaring van het archief, het opmaken van een jaarlijksch verslag. Hij geniet, behalve vergoeding voor reis- en verblijfkosten, eene jaarlijksche bezoldiging, waarvan 't bedrag op voorstel van het hoofdbestuur door de algemeene vergadering wordt vastgesteld.
Art. 28.
De penningmeester zorgt voor de invordering der bijdragen en doet de betalingen op last des hoofdbestuurs. Hij doet jaarlijks rekening aan het hoofdbestuur en brengt, namens dat bestuur, verslag uit aangaande den toestand dor geldmiddelen aan de algemeene vergadering.
36
Art. 29.
Het hoofdbestuur kan alleen met machtiging der alge-meene vergadering beschikken over de vaste fondsen van den Bond.
Art. 30.
De leden van het hoofdbestuur worden gekozen door de algemeene vergadering voor den tijd van 3 jaren. Jaarlijks treedt zoo na mogelijk een derde der leden af. De aftredenden zijn niet terstond herkiesbaar.
Art. 31.
Reglementen van orde voor de algemeene vergadering, voor die van het hoofdbestuur, benevens de instructiën voor den secretaris, den penningmeester en den agent worden vastgesteld door het hoofdbestuur en aan de algemeene vergadering meegedeeld.
Bepalingen voor instellingen van den Bond worden door het hoofdbestuur ontworpen en aan de algemeene vergadering ter goedkeuring voorgedragen.
C. De Agent.
Art. 32.
De agent wijdt zich geheel en uitsluitend aan de behartiging der belangen van den Bond.
Art. 33.
Hij wordt benoemd door het hoofdbestuur onder goedkeuring der algemeene vergadering en ontslagen door de algemeene vergadering op voordracht van het hoofdbestuur.
Ait. 34.
Hij heeft zitting in de vergaderingen van het hoofdbestuur met praeadviserende stem en geniet eene vaste jaarlijksche bezoldiging, welke op voordracht van het hoofdbestuur door de algemeene vergadering wordt vastgesteld.
Hoofdstuk III. § 5. PEOTESTANTENDAG.
Art. 35.
Jaarlijks, ter plaatse van de algemeene vergadering, wordt op den dag daaraanvolgende eene samenkomst van protestanten gehouden.
37
Art. 36.
In overleg met bet afdeelings-bestuur zorgt het hoofdbestuur voor de localeu en wat verder voor de samenkomst gevorderd wordt.
Art. 37.
Het hoofdbestuur noodigt sprekers uit om tijdvragen, belangrijk voor het protestantisme, in te leiden en zorgt voor eene tijdige verspreiding van bet programma alsmede voor de spoedige uitgave van een beknopt verslag.
Art. 38.
De Protestantendag wordt geleid door een Eere-voorzitter, welke telkens door de algemeene vergadering benoemd wordt voor de volgende samenkomst.
Art. 39.
Kecht tot spreken hebben alleen leden en begunstigende leden van den Bond, op vertoon, desgevorderd, van hun bewijs van lidmaatschap over het laatste jaar.
Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 40.
Zoodra het aantal leden 1000 bedraagt, wordt van den Koning gevraagd de erkenning van den Bond als rechtspersoon, voor den tijd van 29 jaren en 11 maanden.
Art. 41.
Tot aan de bijeenkomst der eerste algemeene vergadering in October 1871 worden de functiën van het hoofdbestuur waargenomen door een voorloopig bestuur. Dit bestuur , gekozen door de vergadering, ter vaststelling van het algemeen reglement belegd, bestaat uit 7 leden.
Openvallende plaatsen worden door dit bestuur zelf aangevuld.
Art. 42.
Aan dit bestuur wordt tevens opgedragen de keuze van een Eere-voorzitter voor den eersten Protestantendag.
Art. 43.
De voorloopige secretaris geniet geen salaris.
Art. 44.
De eerste algemeene vergadering wordt gehouden op 31 October 1871.
38
Art. 45.
De commissie, bedoeld in art 14, wordt de eerste maal benoemd door het voorloopig hoofd-bestuur.
Art. 46.
Dit reglement wordt, te rekenen van den Isten November 1870, elke 5 jaren herzien.
Gedurende dit tijdsverloop mogen geen veranderingen daarin worden gemaakt, tenzij op voorstel van een der af-deelingen of van het hoofdbestuur. Een van de afdeeling uitgaand voorstel tot wijziging moet uiterlijk zes maanden na de laatst gehouden algemeene vergadering aan het hoofdbestuur worden ingezonden, hetwelk dit, even als een van het hoofdbestuur zelf uitgaand voorstel, minstens drie maanden vóór de volgende algemeene vergadering ter kennis brengt van de afdeelingen en correspondenten. — Wordt zoodanig voorstel niet door ten minste een derde der afdeelingen ondersteund, dan wordt het niet onder de punten van beschrijving opgenomen.
Art. 47.
Dit reglement treedt in werking op den lldeu October 1870.
Art. 48.
Het eerste dienstjaar wordt geacht te eindigen met 31 October 1870.
Aldus gearresteerd in de vergadering van leden van den Protestantenbond, gehouden te Utrecht den 1 \den October 1870.
Namens het voorloopig hoofdbestuur,
Mr. C. W. OPZOOMER, Voorziller. W, ZAALBERG-, Secretaris.
WÊÊKlUê v,,^,1quot;i.h... Wê
Kii-
WÊÊÊmÊÊm
-w3 'quot;-quot;S
' V;. .■Sj/''quot;
^-''i
^ .bs^A : • ■ :%:;: ■■ ■ . 1 rarara ?k;i ■ |
. ^ ....... .. - ..- ... |
i
™™ WÊBm