DOOR
Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefde, laat ons ons zeiven reinigen van alle besmetting des vleesckes en des geestes, voleindigende de Heiligmakinge in de vreeze Gods (II Cor. VII; I).
- $ i
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
RJ,
26-
Toen ik vernomen had dat Ds. Gunning eene rede, tot mijn leedwezen ter aanbeveling der Vaccine, in het openbaar had uitgesproken, heb ik Zijn Eerw. vriendelijk verzocht dezelve te willen uitgeven, en ontving in een even vriendelijk schrijven van Zijn Eerw. ten antwoord, dat ook om den wensch desaangaande door andere geuit, in te willigen, Zijn Eerw. daarvan zijn werk zou maken en mij, zoodra de brochure zou gedrukt zijn, een exemplaar zou toezenden. Ik zeg met leedwezen het eerste gerucht gehoord te hebben; niet omdat ik beducht was voor de argumenten, die de schrijver zou kunnen in 't midden brengen (dat mij trouwens na de lezing der brochure in dubbele mate bleek niet noodig te zijn), maar omdat ik er een daad van overhaasting in zag, gebrek aan christelijke wijsheid en voorzichtigheid verradende. Immers daar hij zelve getuigt en erkent dal hier en elders talrijk zijn de achtbare welenschappelijlce stemmen, die de Vaccine bestrijden, zoo had ik gemeend, dat daardoor ook bij hem, eenigen grond van betwijfeling kon zijn ontstaan, en dat dan het spreekwoord in dubio absline (by twijfel onthoudt u) bij Zijn Eerw. genoegzaam zou gewogen hebben om zich niet ongeroepen als een apologist (lofredenaar) van deze kunstbewerking op te werpen.
Ik herhaal het, het spijt mij zoowel voor anderen als voor hem zeiven. Voor anderen, niet omdat ik voor den
4
invloed zijner woorden, die juist van zoo groot gewicht niet zijn en geen hout snijden, zooals ik straks hoop te bewijzen, maar voor den invloed vreesde van zijn naam. Immers die heeft onder velen gezag, en nu zal wellicht menig eenvoudige, die tot hiertoe door een inwendige stem , zoo dikwerf een onbedriegl ijken toetsteen der waarheid, instinctmatig huiverde voor de Vaccine en er zich van onthield, nu alleen op het gerucht, „Ds. Gunning heefl het sterk aangeprezenquot; verleid worden en zijn kind den docter overgeven, komende aldus de verantwoordeijkheid van de in onze dagen niet meer zeldzame bittere resultaten dier kunstbewerking, die alsdan ook bij dat kind of die kinderen, helaas! naderhand mochten worden waargenomen, wel degelijk op rekening van Zijn Eervv. De groote vlugheid en cordaatheid om alles aan te pakken, die dien ijverigen man onderscheidt, heeft ook hare gevaarlijke en nadeelige zijde. Doch dit in het voorbij gaan. — Nu neem ik de brochure weer in handen en tracht door de wederlegging aan het verlangen van velen te voldoen.
Maar zie, die zelfde vlugheid, waarvan ik sprak, doet den schrijver reeds op den titel den naam kiezen van eene zaak, die volstrekt niet in de volgende bladzijden behandeld wordt. Immers Inenting der Pokken, is de Inoculatie of de inenting der natuurlijke pokken, een kunstbewerking, die in zwang was, tot dat de koepokinenting haar plaats heeft ingenomen en die vaak door dezelfde doctoren en door evengelijke dolzinnige ijver, onberadenheid en onwetenschappelijkheid, vroeger algemeen was ingevoerd, als zij daarna per fas et nefas, de koepok-inenting begonnen aan te prijzen en door te drijven.
Doch ik wil deze onnaauwkeurigheid reeds op den titel, den schrijver, die toch geen geneeskundige is, niet
5
te hoog aanschrijven; hij heeft zich vergist, men leze eenvoudig woorden over de Inenting der Koepokken Gaan wij nu tot het voorwoord of de inleiding over. Daar lezen wij dat de schrijver lid is van de onlangs opgeworpen ver-eenifjing lol bevordering vin de Koepok-inenting. liet doet mij leed voor Ds. Gunning. — Natuurlijk begrijp ik zeer wel, dat zijn lidmaatschap in zulk eene verceniging op grooten prijs wordt gesteld als van een krachtig medestander , wiens talenten en invloed het Bestuur zeer goed heeft weten te,gebruiken en hen ook wel te stade kwamen: evenwel is zijne cordate verklaring tegen de Vaccine-wet, hen uit de hand gevallen, zoodat hij zich heeft moeten verbinden in zijne rede openlijk te verklaren, dat het Bestuur hierin zeer van de zienswijze des redenaars verschilt. Hoe het zij, die woorden, die tusschenverklaringen, die belijdenissen van rechtgeloovigheid, die afkeuring van de wet op de Vaccine, hier en daar verspreid in de brochure, die worden vergeten, denkt wellicht het Bestuur, maar wat blijvende is, Ds. Gunning heeft openlijk de Vaccine annbevolen, daar is het toch eigenlijk om te doen._
Ik herhaal dus, het spijt mij voor Ds. Gunning. _ Hij
staat daar niet op zijn plaats, hij behoort niet in 't midden van die Verecniging.
Voorts dat de volgende pagina's niet diep gaan, zal elk onbevooroordeelde lezer moeten bekennen, ja de schrijver zelve heeft het gevoeld en bekent, dat, ware hem de gelegenheid gegeven, hij den eigenlijken grond van weerzin tegen de Vaccine dieper zou hebben gepeild. Wat hij zou hebben gedaan is onzeker, maar wat hij heeft gedaan is in con-/ fesso; hij gaat niet diep en hij kan mij dus volkomen met de woorden van Ciceuo tegemoet komen: „ Ilabvs, qmd est accusatori maxime optandum, confltentem reum.quot;
6
Die grond intusschen van weerzin (die dan toch bestaat) is volgens deu schrijver een verkeerde beschouwing van Gods Ahnachl. Hier wordt dit denkbeeld of liever de veronderstelling van den schrijver eenigzins uiteengezet, maar ik verklaar noch bij mij zelve, noch ooit bij andere bestrijders der Vaccine iets soortgelijks te hebben ontmoet. Besehou-wingen in hoeverre de Schepper als de onmiddellijke oorzaak der krankheden al dan niet moet erkend worden, doen niets af tot deu eigenlijke weerzin tegen de Vaccine; wel de afhankelijkheid waarin de mensch en vooral de Godvreezende in zijn levensweg zich gevoelen moet, waarover wij nader zullen spreken. Maar als de schrijver er bij voegt, dat de religieuse bezwaren tegen de Vaccine schier niel buiten onze grenzen te vinden is, dan bedriegt hij zich zeer, en moeijelijk zou het mij niet vallen, hem het tegenbewijs daarvan te geven uit de berigten, die zelfs dezer dagcu in het geregeld verschijnend tijdschrift dat iu Engeland uitkomt, de Anti-Vaccinator geheeten, staan aan-geteekend. Maar gesteld het ware zoo, dan zou ik den schrijver aan zijne eigene woorden in de volgende bladzijde voorkomende, willen herinneren. „ Ons land was van ouds een land van geloof, daarom de klassieke bodem der vrijheid.quot; Welnu, wat wonder dan dat bij uitnemendheid bij ons een weerzin tegen de Vaccine gevonden wordt, daar ook bij uitnemendheid geloof en vrijheid bij de praktijk der Vaccinatie in aanmerking komen. En bij wie vooral? Met bij de edelen, niet bij de rijken, niet bij de mannen van wetenschap in de eerste plaats, die ook vroeger de hooge en voornaamste voorstanders der naderhand verworpen inenting der natuurlijke pokken geweest zijn, neen, maar bij de kleine, bij de eenvoudige burgers, die zoo dikwerf instinctmatige sympathicn en antipathien hebben.
7
waarvan zij geen rekenschap soms geven kunnen, in een woord bij dezulken, die nog oiilaugs zoo kernachtig beschreven werden. „Vraagt men, waar nog een warm hart „voor den roem en de glorie onzer natie klopt, waar het „ rechte gevoel nog het minst is verstompt, waar voor Gods-„ dienst en zedelijkheid, voor eerlijkheid en goede trouw, „ voor onderwijs en kerkelijk vraagstuk, waar in één woord „voor Hollandsche beginselen en Nederlandsche gedachten „ nog het open oor en de offervaardige hand is, dan is ook „ ons oordeel, dat men aanlandt bij.... onze kleine bur-„ gerij.,, — Welnu, het is juist bij die volksklasse, bij die kleine burgerij, dat men bij uitnemendheid die instinctmatige weerzin tegen de bewuste kunstbewerking vindt, die ook een Gunning, een man van zulk een takt, met den naam van vooroordeel zich niet ontziet te bestempelen! Intusschen voor en aleer de schrijver zijn pleidooi aanvangt, schijnt hij een zekeren drang gevoeld te hebben om den lezer zijn geloovig standpunt explicilé te herinneren.
Ik geloof (zegt hij) in den levenden in hel vlcesch ge-openbaarden God. Voorwaar, zooveel ik weet, is dit door niemand ooit in twijfel getrokken, ja dat neemt voor hem het hart des Christens in — Ik geloof aan de Heilige Schrift als Gods Woord, zegt bij verder. Ik hoop dat hij dat altijd en overal zal zeggen. Maar inderdaad, zou de schrijver ook gevoeld hebben, dat al die zich waagt om de Vaccinatie te gaan verdedigen, den lezer vooraf met dubbelen nadruk van zijne rcchlglaub'gkeil genoodzaakt is te verzekeren, daar de groote massa der verdedigers van die praktijk, meestal groote materialisten en ongcloovigen zijn?
Vervolgens maakt de schrijver gewag van zijne twee sympathiëu; van zijne hoogachiing, eerbied, geestdrift voorde
wetenschap e« voor de vrijheid. Men zou ZCggCü waartoe
8
dit? Hij kan toch niet bij allo tegenstanders der Vaccine domlieid en onwetenschappelijkheid 1 veronderstellen, daar hij zelve getuigt dat ze talrijk zijn, hier en daar, de achtbare en wetcnschappelijlce mannen, die de Vaccine bestrijden (p. 13.)
En wat de vrijheid betreft, voorzeker niets kan den tegenstander der vaccine aangenamer zijn, dan zoo een ondubbel-zinnigen afkeer bij den schrijver te lezen van de dwangwet, waaronder eerlang zoo velen en vooral Godvruchtige ouders een reeks van onderdrukkingen en slagen op het gevoeligste en teederste deel huns bestaans is wachtende. Maar dat alles is hier in zoo verre bijkomstig: wij wachten naar de gronden, die des Leeraars aanprijzing der Vaccine en bestrijding der argumenten der tegenstanders, legitimeeren en wettigen. — Hij leert uitnemend, hoe een voorgewend, valsch gewetensbezwaar niet behoeft ontzien te worden, maar dat het gewetensbezwaar tegen de Vaccine, daar niet mede mag vereenzelvigd worden; neen, door de Vaccinewei, zegt hij, wordt ons echter geboden, zoo wij de volks-burgerrechten mede genieten willen, om iels te doen, wal strijdt mei veler geweien. Onder zulke omstandigheden is hel dus niet geoorloofd, zegt hij nader, een gewetensbezwaar dal zich tegen haar verheft, als onontvankelijk ter zijde te stellen p. 13.) Dat is alles zeer waar, maar waar blijven zijne argumenten, de gronden zijner aanprijzing der Vaccine.? — Wat de geneeskundige of do wetenschappelijke betreft, ik ben niet onbillijk genoeg om die explicilè van oen oningewijden in de kunst te wachten; maar het is toch nog al zonderling, dat de schrijver zich als 't ware beroept op hetgeen de spreker na hem zeggen zal. Dat
Weienschap en Vaccinatie zijn antipoden! Deze practijk behoort niet tot de Emplna rationalis maar tot de grove Empirie der kwakzalverij.
9
herinnert mij een gebeurtenis in mijn jeugd: in eene Vergadering waarin over eene gewichtige zaak moest gestemd worden, zeide een der leden, toen de stemming aan hem kwam, ik stem voor hetgeen collega N. zal stemmen, en die collega N. moest na hem spreken! Maar hoe het zij, wij mogen immers van den leeraar de wederlegging van de Godsdienstige bezwaren wachten, of zooals de schrijver zich uitdrukt: Ik treed alleen in beschomviwj vim de geestelijke, zedelijke beteeken is van de zaak.
Intusschen zijn wij reeds aan pagina 14 van de 20 der geheele brochure genaderd. En hoe vangt hij dat nu aan? met den naam van onzen D.v Costa te noemen! Altijd namen — autoriteit. Als men een slechte zaak wil verdedigen, dan is het zeer politiek de armoede van eigene argumenten, onder het schild van namen van gezag te bedekken en men bezigt dit dan, als een vlag in den strijd; ad captandam benevoleiiliam zou men zeggen.
Maar dan is men niet eens te vrede met te zeggen, ook Da Costa was voorstander, maar nu moet het heeten, hij was een beslist voorstander, een ander geacht schrijver zegt, een warm voorstander! maar is dat juist? is dat volkomen waar? ik ontken het. Zie hier die treurige episode: veertien jaren is Da Costa een tegenstander der vaccine geweest, en stond hij aan mijne zijde; de beslissende weerzin, die Bilderdijk steeds tegen die kunstbewerking getoond had, heeft voorzeker ook hiertoe veel toegebracht. De Doctor van Da Costa die een sterke voorstander was, heeft nooit, hoe groot zijn vertrouwen in hem was, hem kunnen bewegen. Ook had hij toen nog geen zijner kinderen laten vaccineren, maar daar ontstond eene vrij hevige Epidemie van kinderpokken; zij heerschen in Amsterdam, zij komen in zijn buurt; Da Costa begint te wankelen; hij begint
10
door de vrees geheel doortrokken te worden; de kinderziekte komt in zijn huis en een der kinderen, (een altijd zwak en sukkelend kind) sterft er aan. Nu wij kennen de geschiedenis in de zaal des Hoogepriesters te Jerusalem; zij doet ons een blik slaan in de jammerlijke kracht die de vrees inzonderheid op de Petrus-karakters soms uitoefent; de lezer versta mij wel, niet dat ik in de verste verte een vergelijking wil maken tusschen de verloochening van Petrus en de ommekeer van Da Costa, maar dat de vrees, en dus het gemis van geloofsvertrouwen ook bij hem de overgangspunt geweest is, dat is ware geschiedenis. Ieder was daarover verbaasd en zyn vriend de Doctor juichte; maar nu moesten de reden van zijne omzetting ook uiteengezet worden en hij stelde die zoogenoemde , uit zijn tegenwoordig stand-punt, geschrevene stellingen op papier; zij werden dadelijk door mij in even zoovele bladzijden wederlegd, die ik nog bezit, maar die niet in staat waren, zijne eenmaal benevelde zienswijze te veranderen.
Als men op de grootemarkt in de residentie gaat, kan men op het Stadhuis met groote letters lezen:
Aliquando bonus dormital Homerus — (Ook de goede Homerus valt wel eens in slaap). — Welnu ook hier hebt ge een Homerus, wiens verstand in deze in slaap is gevallen. Maar heeft onze schrijver dan niet de waarheid gezegd dat Da Costa voorstander der koepokinenting was? O ja, gewisselijk, want dat is hij geivorden, maar hij is daarom niet een beslist, een warm voorstander geweest. De oude Professor Van der Keesel placht te zeggen: Est distin-guendum, (men moet onderscheid maken.)
Het eerste wat nu de schrijver eigenlijk ad rem tegen de bestrijders der vaccine in het midden brengt, luidt aldus:
11
Zij stellen tegen haar (de vaccinatie) het woord des Heer en: de gezonden hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziele zijn, en schrijver zegt terecht, dat dit woord van Jezus hoegenaamd geen vermaning of verbod bevat, ik geef hem dit volkomen toe, ja ga verder, mooglijk hel) ik in een mijner schriften wel eens aanleiding gegeven, dat men dit van mij dacht, in dat geval neem ik dit volgaarne terug; voorzeker neen, ik wil de woorden des Heeren in geen anderen zin opnemen dan zoo als Gunning doet, als een eenvoudige opmerking van een feit, van iels dat alle dagen voorkomt, juist zoo en niet verder, maar het is dan toch niet zinledig; het heeft een echt historische waarheid ten gronde. Ik herinner mij een week of wat nadat ik mijn werk had uitgegeven, dat ik een uitnodiging kreeg van een zeer deftige Roomsche Dame; ik ga haar bezoeken en het eerst wat zij mij zegt bij de intrede in haar kamer, waren de woorden: «De gezonden hebben den medicijnmeester niet van noode maar die krank zijn, en toch hoezeer ik gezond ben, heb ik U laten ontbieden om U te zeggen, dat ik met zulk een genoegen uwe bestrijding gelezen heb, dat ik U verzoeken wil voortaan mijn medicus te willen wezen, als ik ziek ben.» Zie deze Dame heeft ook in den rechten zin de woorden des Heeren als een onbetwistbaar feit, als een algemeen erkende waarheid opgenomen, maar juist daarom is ze ook in den letterlijken zin in de praktijk der geneeskunde eene waarheid; juist als het oud adagium, ubi morbus, ibi medicus, ubi sanitas, excluatur ; (waar krankheid is, daar komt een Docter te pas, waar de gezondheid bestaat daar wordt hij uitgesloten). Welnu ik verlang niets meer, dan de toepassing van die spreuke op de praktijk des geneesheers en op het onderhavig geval. Heb ik dan niet het volle recht om mij daarop te beroepen?
12
De uitweiding intussclien van den schrijver, ten bewijze dat er eigenlijk geen een menseli absolut gezond is, is zeer waar, maar komt bier volstrekt niet te pas. Immers hij zal toch niet ontkennen dat wij van gezonden tegenover zieken kunnen en mogen spreken in een gezonden zin, ja Jezus zelve gebruikt de uitdrukking.
Maar er zijn andere gewichtige bezwaren; hooren wij den schrijver; meer eerbiedwaardig, ja ten hoogste belangrijk zegt hij, is eene andere bedenking, door ivelmeenende ge-loovigen dikwerf tegen de vaccine gemaakt.
Hier komen wij nu eerst aan het kardinaal punt. Nu eerst raakt hij een snaar aan, die als het midden en brandpunt der zake is. Hetgeen intusschen door hem doorgaans en ook j uist hier, waar het zoo zeer op aankomt, op eene in 't oog loopende wijze geschiedt, is verwarren van twee zeer heterogene denkbeelden: ja; dat doet hij overal waar sprake is, 1°. van middelen en voorbehoedmiddelen; waar 't geldt 2U. een daad die men doet en de wijze, waarop men ze doet. 3°. het zorgen en het voorzorgen: en het is juist uit de vermenging van deze hemelsbreed verschillende zaken, dat het onlogische der redenering, het onhoudbare van de schijnargumenten kan bewezen worden. Middelen (re-media, medicamenta, media) staan tegenover bestaande tegenwoordig zijnde krankheden; voorbehoedmiddelen (als de vaccine) staat tegenover het gezond individu. Die de middelen bij krankte niet wil gebruiken, handelt verkeerd, ook Jezus zegt, de kranken hebben de medicijnmeester van noode.
Maar nergens in geheel den omvang der geneeskunde van den ouden tijd af, tot den huidigen dag, is er ooit een eenig voorbehoedmiddel aangeprezen en aangewend, om een eenige nog niet bestaande krankheid te voorkomen.
13
In den volkomensten zin des woords, is en blijft de vaccine op zich zeiven geheel exceptioneel. Wel is waar, in de vorige eeuw hebben wij een dolzinnigen Engelschman gehad, John Dixo.n, die verbaasd zijnde bij het aanschouwen, dat men in staat was door de kunstmatige inenting der pokken in den gezonden toestand, zich te vrijwaren tegen de kinderziekte, op het lumineus denkbeeld kwam, om zich ook andere Epidemische ziekten terwijl hij gezond was, te laten inenten als voorbehoedmiddelen om dan verzekerd te kunnen zijn, zoo als hij zich uitdrukte, nimmer aan die ziekte te zullen kunnen sterven. Met het strengste consequentismm en volharding, den Engelschman zoo eigen, liet hij zich werkelijk onderscheidene ziekten inenten, bereke • nende, ik meen 12 jaren noodig te hebben om daarna met vol-komene zekerheid elke Epidemie te kunnen trotseeren, ja hij bracht het zoover, dat vernemende er te Constantinopel een pest-Epidemie heerschtte, hij daarheen reisde om zijn geliefd voorbehoedmiddel-systeem ook hier toe te passen, en inschelijks naderhand bij de te Polen heerschende zwarte pokken; maar helaas! bij deze laatste proefneming bezweek de arme man, reeds half triumfeerende in zijn titanischen strijd.
Doch ik behoef niet bij vreemden te gaan. Ik heb zeiven den grooten lofredenaar van Jenner, den bovengenoemde Professor Van der Breggen gekend, die een zeer aanzienlijke Practijk te Amsterdam had in mijn jeugd; welnu die is er ook op uit geweest, om andere prophylactica of voor behoedmiddelen tegen Epidemische ziekten te zoeken en meende bijv. tegen het roodvonk, (zoo schroomlijk toegenomen sedert de algemeene invoering der vaccinatie,) een voorbehoedmiddel gevonden te hebben, in een zeer kleine dosis Belladona elke morgen te gebruiken. Werkelijk
14
werd dit in den gezonden staat door hem toegediend; maar gelukkig werd eenigen tijd na de aanwending van dit roekeloos middel waargenomen, dat men allengskens zijn gezicht voelde verzwakken, waardoor het in dis-crediet is geraakt; ik zeg gelukkig, daar de nadeelige kracht van dit gift, van dit voorbehoedmiddel, zich vrij spoedig nitwendig openbaarde; maar nu de kracht der vaccine, ook een gift, de virus vaccinicus, zich meer inwendig bepalende, (de vermaarde voorstander der vaccine. Doctor Husson zegt aanprijzend, le vaccin change les fibres de l'organisalion de l'enfant, de koepokstof verandert tot zelfs de vezelen van het kinderlijke organismus,) werkt op een meer verborgene maar voorwaar niet minder nadeelige wijze; voorzeker niet bij allen, maar ook bij allen is zij geen waarborg tegen de kinderziekte, 't geen men wel vroeger heeft durven beweren, maar waarlijk in onze dagen niet meer, daar dui-zende en duizende voorbeelden van gevaccineerden het tegendeel bewijzen. Ik beweer intusschen logisch te redeneeren, als ik volhonde, dat daar, waar de vaccine een zoo groote uilwerking zal hebben, om voor de kinderziekte te vrijwaren, daar ook noodwendig een diepe inwerking moet voorafgaan; en nu bedenke men dat dit geschiedt, wanneer het kind in de eerste ontwikkeling van het teeder gestel verkeert: immers geen wetenschappelijk man, geen voorstander eener Empiria ralionalis, maar alleen een kwakzalver zal de moed hebben dien vasten en onomstootelijken stelregel te ontkennen dat al wat de natuurlyke ontwikkeling des kinds verstoort, een calerva malorum, een vruchtbare bron van allerlei kwalen, een kwijnende zenuwachtige levensloop vaak te weeg brengt; vandaar die algemcene prikkelbaarheid die in het gevaccineerd geslacht wordt waargenomen, zoodat Prof. Vosmaer (ook vaccinator, niet denkende op de
15
vaccine en het verband van oorzaak en gevolg), ergens van het tegenwoordig gestel der kinderen gewagende, zegt: wij hebben geene kinderen meer op onze kinderkamers, wij vinden er jonge oude mannetjes.
Doch laat ons tot onzen Schrijver terugkeeren; aan het slot vinden wij drie alles afdoende voorbeelden, als dekroon van al zijne redeneeringen, als de slotsom zijner argumentatie en van geheel zijn pleidooi die de geoorloofdheid zal moeten bewijzen van de vaccinatie, en de kracht hebben ter wegneming van elk gewetensbezwaar, die zoovele godvruchtige ouders, vooral onder de minder ontwikkelde klasse, steeds hebben; en gewis niet gering mag men zulk soort van bewijzen door voorbeelden achten: dikwerf zijn ook in andere gevallen, waar een twijfel of zelfs een afkeer bestaat, door analogische voorbeelden, die niet betwijfeld kunnen worden, de twijfelmoedige overwonnen en vroegere dwaling erkend. Maar dan is het ook onmisbaar noodig, dat die voorbeelden goed gekozen zijn, dan moet noodwendig de zaak die men ingang wil doen vinden, in de punten van vergelijking overeenkomen, anders zoo men al de bezwaren schijnbaar overwonnen heeft met niet juiste voorbeelden, heeft men, ook voorzeker geheel buiten intentie, daardoor echter bedrogen, verleid, overrompeld. Hij, die door voorbeelden, door den schrijver aangehaald vroeger ook door andere vaccinatoren ia hunne bedwel-ming gebruikt) zijn gemoedsbezwaar zou meenen opgelost te zien, zou juist in dien toestand van illusie gebracht zijn, hij zou door schijnrede gemystificeerd en bedrogen zijn. Laat ons dan die drie voorbeelden niet oppervlakkig beoordeelen en op den klank at gaan, maar aan een dieper onderzoek onderwerpen, en wij zullen zoo klaar als 't zonlicht aan den hemel schijnt , bemerken, dat geen der drie ook niet in de verste
16
verte iets bevat, dat tegen de rechtmatigheid der bestaande geiaoeds of gewetensbezwaren steek houdt. Zie hier de eerste vergelijking.
„Is het goed (zegt Ds. G.) dat een scheepskapitein, uit voor-zorg, schoon er nog in het minst geen storm of haverij „te voorzien is, twee ankers medeneme voor 't geval dat „ hij er een zal moeten kappen ? Op zich zelf noch goed „noch kwaad, het hangt van zijne gezindheid af. Meent „ hij nu door die voorzorg van Gods beschikking en hulp „in dezen onafhankelijk te zijn, dan doet hij daarmede „kwaad. Ziet hij ootmoedig tot God op, zonder wiens „ gunst geen anker of kabel, of hechtheid van scheepsbouw „ of beleid van besturing hem baten kan, dan doet hij goed.
Merkt nu op, hoe groot hier de verwarring van denkbeelden is.
1°. Die kapitein doet goed, want dat soort van voorzorgen is niet anders dan zorgen: immers midden in zee zou hij zich niet kunnen voorzien van de noodige twee ankers.
2°. Hier is geen gebruiken van het middel, maar een zorgen dat men het bij de hand heeft, als de nood het vereischt. Ja geheel de menschelijke maatschappij is vervuld van dergelijke voorzorgen; hoogst plichtmatig is het dat men de voorzorg neme van brandspuiten in de stad te hebben, ook vóór dat er brand is, opdat als er brand is men er gebruik van make. Wij hebben apothekers-winkels in de stad, waar middelen in gevonden zijn tegen alle soort van krankheid, die nog niet aanwezig zijn; welnu men zou die winkels voorzorgen kunnen heeten, bevattende geene voorbehoedmiddelen maar middelen waarvan hel gebruik eerst te pas komt als bij deze en gene de een of andere ziekte werkelijk is uitgebroken. — Maar hoe kan men dit bij de vaccinatie vergelijken, waarbij van
17
het gebruik maken va.n het voorde hoe umiddel in den ge-
zouden staat des ligchaams sprake is! — Neen de kapitein met zijn ankers, de politie met haar brandspuiten, de stadsregering met haar daarstellen der apotheken, doen daden van zorg maar gebruiken die eerst dan als ze vereischt worden — geen zweem van vergelijking met de Vaccine.
3quot;. Maar daarenboven, de aard van een voorbehoedmiddel, als de Vaccine, is dat men daarmede bij zich het ontstaan der ziekte meent te voorkomen, maar heeft de kapitein met het medencmen zijner ankers het denkbeeld, den toeleg om daarmede het ontstaan der storm voor te komen? zonder dat, gaat de vergelijking ook hierin niet op.
4'. De kap hein wordt tjezegd noch goed noch kwaad te doen, het hangt, (zegt de schrijver) van zijne gezindheid af. Hier hebben wij die schromelijke, zoo dikwerf voorkomende verwarring tusschen de daad zelve, en de wijze waarop die gedaan wordt, en toch, hoe groot is het verschil ten deze. Van der Keesel zou weer zijn est dis-tinguendum laten hooren.
Neen ik kan een zeer kwade zaak op een zeer goede wijze doen en omgekeerd. De daad van den kapitein in ons geval is altijd goed, want het is een plichtmatig zorgen. Maar hij kan het vloekende doen en dan is de wijze waarop liij handelt, kwaad; hij kan het biddend of in afhankelijkheid van God doen, dan is de wijze van zijn doen goed, zonder daardoor eenigen invloed op de daad zelve te hebben.
In de Schrift lezen wij van den Onrechtvaardigen Rentmeester, dien de Heere prees, en meermalen zijn mij eenvoudige menschen voorgekomen, die niet konden begrijpen hoe de Heer dien man kon prijzen. — Het is ook hier verwarring van twee zeer onderscheidene zaken. — Neen,
18
voorwaar, de Heer kan de daad zelve, die een oneerlijkheid is, niet prijzen, maar hetgeen hem daartoe bewogen heeft, zijn denken aan de toekomst, dat door zoo vele verzuimd wordt, dat prees de Heer.
5°. Maar verder zegt de schrijver, van den kapitein sprekende over zijn medenemen van twee ankers, hel is op zich zelve noch goed noch hivaad. Maar stelt hij dat dan ook ten opzichte der Vaccine? hoe, behoort dit, volgens hem tot de zoogenaamde admepogn of onverschillige dingen, die men of doen of laten kan. Immers dat zou men moeten opmaken, anders houdt ook hier de vergelijking geen steek.
Wij meenen dus met het volle recht te beweren de kracht zijner redeneering in de aanhaling van deze eerste vergelijking ontzenuwd te hebben, en recht van ontvankelijkheid te moeten ontzeggen. — Laat ons zien of er meer te vinden is in het tweede aangehaald voorbeeld.
„Ts het goed (zegt hij) dat een reiziger uit voorzorg, ,. schoon er nog in 't minst geen wild dier te zien is, en „ er mogelijk ook geen komt, met het vallen van de nacht „een vuur aanmake, om deze dieren verwijderd te houden ? „ Op zich zelf, noch goed noch kwaad. Doet hij het hei-„ melijk zeggende: nu heb ik Gods bescherming niet „noodig, dan doet hij daarmede verkeerd. Gebruikt hij „het middel in ootmoedige afhankelijkheid van Gods be-„ scherming, zoo doet hij goed.quot;
Zoo verre de schrijver, en dat zal nu moeten strekken, om het gemoedsbezwaar tegen de Vaccine weg te nemen! Inderdaad dit is beneden een man als Gunning en het zon mij gansch en geheel onverklaarbaar zijn, hoe een wetenschappelijke schrijver, iemand van zulk een uitnemend talent, die meermalen betoond heeft een buitengewonen
19
tact te bezitten, tot zulk eene, ik weet geen ander woord dan ongerijmdheid kan komen, om zulke gronden van verdediging in 't midden te brengen, ware het niet, dat ik in dezen gewichtigen strijd, die ik nu sedert meer dan veertig jaren gevoerd heb, steeds heb waargenomen, dat, waar ook de kundigste mannen de pen opnemen om het God-onteerend gebruik der Vaccine te verdedigen, zij hunne logica hierbij begraven moeten. In dit tweede voorbeeld is dezelfde droevige vermenging van voorzorg en zorg: van onverschillige dingen en de gewichtige zaak der Vaccine, dat of eminent goed of eminent kwaad is; eindelijk van de daad zelve en van de wijze waarop die daad gedaan wordt, een punt dat in 't geheel niet in lite is; onverschillig is het voorzeker niet of ik meestal ongeloovigen en materialisten onder de grootste voorstanders der Vaccine, de Godslasterlijke wijze door de lofpredikers dier kunstbewerking aangewend, de ongeoorloofdste middelen ontmoet, gebezigd om haar door te drijven, de verfoeilijke dwang, zeer bijzonder het meest drukkende op de God getrouwe ouders der lagere klasse, in een woord, hoe de photographic (de Engelsche zouden zeggen de Countenance) van de zaak zich voordoet , het wezen der zaak echter moet dieper onderzocht, en men moet billijk het bestaande onderscheid maken tusschen de daad zelve en de wijze waarop ze wordt gedaan, aangeprezen en doorgedreven. Op dit tweede voorbeeld zeg ik dus volmaakt wat ik op het eerste gezegd heb. De reiziger heeft zeer wel gedaan, daar hij zorgde in den nacht niet door het wild gedierte overvallen te worden. Deed hij deze maatregel in ongeloof, dan heeft hij op een slechte wijze een goede daad gedaan. Maar nu de toepassing ? Qu'a de eommun la bombe avec ma plume? heeft eens Fredeiuk , zoogenaamd de Groote gezegd.
20
Het raakt niet in de verste verte de quaestie van het gemoedsbezwaar tegen de daad van de vaccinatie.
Wij gaan tot het derde voorbeeld over.
„Is het goed, dat een man uit voorzorg, terwijl er nog „ in het minste geen behoefte voorhanden is, eenig kapitaal „ voor kinderen of weduwe tracht te verzekeren ? Op zich „zelve noch goed noch kwaad. Meent hy nu het hoofd „ daarop gerust te kunnen nederleggen en niet op de belofte „des Heeren, die zegt: ik zal uwe have behoeden, ik zal „ uwe weduwe en weezen verzorgen, dan doet hij daarmedo „ kwaad; maar doet hij het met die belofte in het hart en „voorts eenvoudig in de gezindheid met welke naar Paulus „ woorden aan de Corinthers dat „ de ouders voorraad vev-„ zamelen moeten voor de kinderenquot; dan doet hij goed.quot;
Ik wil hier niet in uitgebreide behandeling der assurantiën, weduwfondsen, levensverzekeringen enz. treden; het zoude mij hier te ver brengen, hoewel ik volgaarne beken, dat die zaken wel in verband staan met het onderhavig on-derwerp. Ook wil ik niet verzwijgen dat ik zeer tegen alle die zaken ben ingenomen, als niet kunnende zien dat ze met het geloofsleven kunnen gepaard gaan, noch hoe men volkomen erkennen kan, dat de volgende woorden als van God mij ten regel mijns gedrags als Christen voorgeschreven zijn, als daar zijn, „Werpt alle uwe zorgen op God.quot; Wees „in geen ding bekommerd, weest niet bekommerd voorden „morgen. Elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad. „Werpt uwe zorgen op den Heer Hij zal u onderhouden. „Wel gelukzalig is de man, die den Heer tot zijn ver-„ trouwen stelt. Laat uwe weezen achter, en laat uwe weduwe „ op mij vertrouwen en Ik zal ze in het leven behouden; ik kan niet zien, zeg ik, hoe men te gelijk die sterkspre-kende beloften als van God gegeven kan erkennen, en te
21
gelijk in levensverzekeringen, weduwfondsen enz., deel nemen, zgnde hier tegenstrijdigheid en daden, in flagrante tegenspraak met het betuigd vertrouwen, het zijn proles-taliones actui contrariae, maar daarenboven de vaccine onstemt het gezonde ligchaam.
Alsdan nu de schrijver bij het maken van de toepassing der drie vermelde voorbeelden op de vaccine met deze onbegrijpelijke slotrede besluit: „ Is het goed dat iemand „uit voorzorg, terwijl er nog in 't minst geen pokkeziekte „voorhanden is, zich en de zijnen laat vaccineeren? Op „zich zelf noch goed noch kwaad! dan blijft mij een stille hoop over, dat nog eenmaal de waardige schrijver na dieper onderzoek en biddende overpeinzing der gronden, zich als een tegenstander van die kwade practijk zal verklaren, en het met mij eens worden.
Doch genoeg, ik heb den schrijver op den voet gevolgd in deze mijne wederlegging; mijn taak is dus volbracht en ik zou in het volst vertrouwen de pen kunnen neerleggen, had ik niet nog een woord op het hart, maar een hoog ernstig woord, waarmede ik sluiten wil. Boven zeide ik dat dit schrijven van D'. G. mij leed deed, en ik herhaal het. Mij dunkt dat de waardige man, de man van zoo groot talent en ijver voor waarheid hier eigenlijk niet op zijn plaats staat. Hij, die al wat lieflijk is, al wat wel luidt gewoonlijk op zoo hoogen prijs stelt, hoe komt zulk een geest een aanbeveler, een apologist van 't geen zoo niets liefelijk heeft, en niets dat welluidt; hij eindelijk die met zulk een geestdrift gewoon is, de mensche lijke natuur te verheffen, en te wijzen op hoogere natuur, en op de gemeenschap met den Allerhoogste, hoe kan die zijne talenten gebruiken, zijne moeite aanwenden om aan te prijzen, wat die menschelijke natuur meer met de
22
lagere natuur, met der dieren natuur vermengt'? neen, nog eens het gelijkt zoo niets naar G-unning , die (zoo iemand) a priori zou geacht zijn een antipathie te moeten hebben tegen die onreine kunstbewerking. Maar weet gij, mijn lezer waar ik hem gewenscbt had, weet gij, waar ik meen dat een man als hij moest gevonden zijn geweest? Hij die ook nu nog in deze brochure zijn rechtmatige afkeer van de dwangwet ondubbelzinnig verklaart; die getuigt te betreuren, de onlangs uitgevaardigde wet, waar tegen hij mede gepetio-neerd heeft, wien 't leed doel dal onze overheid in dil en andere dingen toont den weg des dwangs te willen opgaan , die eindelijk verklaart dat gewetensbezwaar ons heilig moet zijn, die cordate belijder moest niet als lofredenaar der vaccine in Diligentia, maar als Leeraar en Pleitbezorger voor de vrijheid des gewetens, in het paleis des Konings gevonden zijn voor dat die wet de koninklijke sanctie verkregen had! daar, daar was de plaats van den Godsgezant, hoe hij dan ook over de inenting zelf dacht. Hoe schoon, hoe indrukwekkend zou het geweest zijn, indien men hem, alleen of in gezelschap met andere Godgetrouwe collega's, had zien optreden in de volle bewustheid van de zalvende kracht eens Kruisgezants en met de heilige vrijmoedigheid en ernst van een knecht Gods om den Koning te bidden, Hoogstdeszelfs bekrachtiging van een het geweten van een deel zijner onderdanen verdrukkende wet te weigeren! Of is er iets tegen de heilige betrekking des Leeraars in, dat hij zich aangordde, waar het de handhaving der gewetensvrijheid en der rechten van de kinderen der gemeente geldt ? Het tegendeel is waar: hem . komt dit in de eerste plaats toe; daartoe is hij in de eerste plaats geroepen, en wie zal ons zeggen of hierdoor niet een snaar in 's Konings hart bewogen ware geweest en
23
onder den zegen Gods door de weigering der sanctie, de smarten en bekommernissen van duizende in den lande zouden zijn afgeweerd! Zulk eene tusschentreden, 't zij persoonlijk, (1) 't zij door eene krachtige supplique of adres aan de Overheid, van de Geestelijken uitgaande zou ge-wisselijk als een daad van trouw, niet zonder den god-delijken zegen gebleven zijn! maar neen, geen enkel der leeraren, die te midden van zoo groot een aantal leugen-dienaars, nog de waarheid zijn toegedaan, heeft zich in deze de zaak der gewetensvrijheid op zulk een indrukwekkende en ernstige wijze aangetrokken! overal altum silentium (doodsche stilte)! waar een groot deel der gemeente in het heiligste, dat het bezit, verdrukt wordt! Helaas! een blijk, een treurig blijk te meer, van de diepe val eener alle energie en leven door ontrouw verloren hebbende Kerke! De Schechina heeft haar verlaten en zij is in een Tohoe Vaboiioe veranderd! Alleen de Geest des levens kan redding geven. (Xntwaakt gij Noordewind en komt gij Züidewind, doorwaait mijn hof opdat de specerijen üitvloeijen! (Hoogl. V: 16). Zoo zij het!
Den Leeraar zoa wellicht te beurt zijn gevallen, wat schrijver dezes vruchteloos vóór de sanctie beproefd heeft, de eer en het voorrecht te genieten bij Z. M. te worden toegelaten.
O.