—— —7—
/ O k
N
VAN DEM EEKBIEDWAARDEN DIENAAR C.OUS,
^ -■ . ■
VAN DEN EERBIEDWAARDEN DIENAAR GODS,
EENE BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE OPHEFFING EN HERLEVING
NAAR DE BESTE ISRONNEN BEWERKT
W. v. N., Soc. Jes.
In Ir, ïïomine, siieravi, non confundar.
Ps. XXX. 2.
T, E I D E N ,
.1. \\. VAN LEEUWEN. 1 8 7 0.
1 M P RI M A T U R.
P. .AL S Nquot; 1 C K E R S r
Warmond 14 Julii 1870.
De bescheiden in den laatslen tijd aan 't licht gebracht nopens de verjaging der Sociëteit van Jezus uit Spanje, Napels en Parma, en hare eindelijke ophefllng door de Breve Do minus ac lied emptor van Clemens XIV, zijn te belangrijk, dan dat ze ten onzent minder bekend mochten blijven. Eene Ilollandsche bewerking van het leven eens' mans, die, Spaansch Jezuïet, al het lijden zijner orde meêgeleden heel't; die ze heeft zien ondergaan en weer opkomen; die zeil' den schakel vormt tusschen de dusgenaamde oude en nieuwe Sociëteit van Jezus, dacht ons tot de korte samenvatting dier feiten meest geschikt. Daarom weken wij af van de voorbeelden door Boëro en lioullier gegeven , en niet tevreden met een enkel levensverhaal van l'. Pignatelli, vlochten wij door onzen arbeid heen, wat wij in de schrijvers van de geschiedenis der vorige eeuw opmerkenswaardigs en bij onze stof be-hoorend vonden.
De voornaamste bronnen waren;
Boëro, Istoria della vita del V. P. Gius. M. Pignateili. lloma 1856.
VI
Roero, Osservazioni snpra l'istoria del pontificato tl i
Glcin. XIV. 2 vol. Monza 1854.
Bouffier, La vie du venerable Servitenr de Dien Jos. M. Pig-
n a t e 11 i, Paris 1808.
Henrion, Histoire de l'église, Tom. XI, Paris 1838. Gretineau-Joly, Histoire de la Gomp. de Jesus, Tom. V, Bru-xelles 1845.
» » Glémens XIV et les Jésuites, Paris 1848.
Busz, Üie Gesellschaft .lesu, Mainz 1853.
De Ravignan, Glement XIII et Glement XIV, Paris 1854. Garayon, Charles III et les Jésuites, Paris 1808.
i) Missions des Jésuites en llussie et dans l'Archi-pel Grec, Paris 1808.
» L e P è r e II i c c i, general des Jésuites, a 1' é p o q u e de leur suppression, Paris 1869.
Dat wij het bekende werk van P. Tbeiner, Geschiedenis der pauselijke regeering van Clemens XIV, Parijs 1853, niet onder onze bronnen rekenen, heeft zijne welgegronde oorzaak in de geringe historische waarde van dit geschrift. De anders zoo begaafde geschiedvorseher heeft daarin niet geleverd wat van zijn talent te wachten was, veel minder wat hij had beloold. Zijn doel tóch heette: de rechtvaardiging van Clemens XIV, en nooit heeft iemand de figuur diens opperpriesters in zoo hatelijk daglicht gesteld dan hij; niemand had durven vermoeden wat uit zijne gegevens moet worden afgeleid. Het geheele werk is een samenweefsel van lasteringen, — rechtstreeks tegen de Jezuïten, of van terzijde tegen Clemens XIV gericht, —van valsch-heden en ondoordachte stellingen, indruischend, of wel tegen hetgeen hij zelf op andere plaatsen van zijn werk betuigt, of tegen de authentieke oorkonden der historie. En dit kon wel niet anders, vermits de schrijver de depêches van de Bernis en andere, nog minder te ver-
trouwen gezanten en ministers ais hoofdbron der geschiedenis beschouwt en daar blindelings uit voort redeneert.
Doch het zij genoeg hier te wijzen op de treurige bevreemding, waarmee dit werk door de Katholieke pers ontvangen is (quot;) alsmede op de historische bemerkingen van P. Jns. Boëro, Soc. Jes., aanstonds na de verschijning van P. Theiners arbeid gemaakt en boven vermeld.
Ondanks de historische kleur dezer bladzijden, moest het verhaal van P. Pignatelli's wonderbaar en zeer heilig leven hoofdzaak zijn; wij besteedden er onze beste kraohten aan tot Gods meerdere glorie en de verheerlijking van Zijn dienaar. Doch gehoorzaam aan de decreten door Z. II. Urbanus VIII in de jaren 1(322, '31 en '34 gegeven, voegen wij hier de betuiging aan toe, dat wij voor al het wonderbare en bovennatuurlijke in dit levensverhaal voorkomend, geen ander geloof vergen, dan wat op menschelijk gezag berust en daardoor aan dwaling onderhevig is.
Katwijk a/i» Rijn, 9 Mei 1870. DE SCHRIJVER.
P. A ii g u s t i n T h e i n e r , compagnie de Jesus. |
Den 30sten September des jaars 1842 gaf Je Congregatio Rituum, der kerkgebruiken, een decreet uit ter inleiding van de zaak der Zalig- en Heiligverklaring van P. Jozef Maria Pi-gnatelli. Aan dit stuk, geteekend met den stempel van't hoogste, kerkelijk gezag, ontleenen wij de volgende regelen
//De luisterrijke Sociëteit van Jezus, die altoos mannen heeft opgeleverd uitmuntend in gewijde als ongewijde wetenschap, heeft ook voortdurend uitslekende dienaivn Gods gekweekt, die door de beoefening aller deugden tot den hoogsten trap van heiligheid zijn opgeklommen. Ouder de rij dier mannen van den laatsten tijd verdient Gods Eerbiedwaarde Dienaar, Jozef Maria Pignatelli, te Saragossa uit doorluchtigen stnm gesproten, eeue eerste plaats. Levend beeld van Ignatius, den stichter der Sociëteit van Jezus, en doortrokken van den geest zijns II. Vaders, heeft hij zoo tal-looze blijken gegeven van buitengcmcene deugd, dat men hem in waarheid beschouwen mag, als een man door God te midden van zoo woelige tijdsomstandigheden in het leven geroepen voor het heil, het welzijn en behoud der Sociëteit van Jezus, ten tijde dat zij door de zwaarste rampen werd beproefd. .
2
Zoo verre de aanlief van een Decreet, dat den zoon verheerlijkt en in den zoon de moeder. De glorie toch, die zijn hoofd omkranst, de schatten van genade, die liem zulke lofspraak waardig maakten, vonden hun oorsprong in Pignatelli's liefde voor de Sociëteit van Jezus, zijne moeder. Immers als een, die schatten vergadert, is hij, die zijne moeder verheerlijkt. En had ooit een zoon zijne moeder lief met voorbijzien van eigen belnng, met opoffering van gezondheid en vrijheid en leven, dan was het P. Jozef Maria Pignatelli. Als jongeling te midden van eene wereld, die hem tegenlachte, die hem aanbood al wat zij aanlokkelijks bezat, sloeg hij het oog op de vernederde en gesmade en vervolgde Sociëteit van Jezus. Het purper van haar spotmantel, de kroon van scherpe doornen om haar hoofd en dat kruis op Kal-varië in de verte, ontstaken in zijne edele ziel een vurig verlangen om met haar Jezus in 't gemoet te gaan; en geen schitterglans van wereldschen luister, geen tranen of gevlei vermochten dien gloed in zijne borst te dooven. Hij ging, en of liet teedere lichaam voor strengen arbeid en regeltucht bezweek, en of koninklijke ongenade door verraderlijke samenzweeringen uitgelokt hem om den wille zijner moeder in ballingschap dreef, of gevaren ter zee, ellende en behoeften te land zijn erfdeel bleken, die moeder, de Sociëteit van Jezus, zou hij volgen tot den dood, elk aanzoek om, haar verlatend, in eer en aanzien in 't vaderland te blijven, wees hij met fierheid af. Nog was echter de strijd niet volstreden. De Sociëteit van Jezus, wie hij zich zeiven geheel en al had toegewijd , moest, zoo lag het in Gods onnaspeurlijke raadsbesluiten, als Jezus, wiens naam zij voert, sterven. Daiir beeft het zwaard in de hand van dien tweeden Jephta. Gewillig buigt de Sociëteit van Jezus het horfd onder den doodelijken slag, en de deugd harer
zonen, de heldenmoed van Pignatelli en zijne medebroeders zijn het schoonste loflied de gevallene ter eer.
Nogtans het leven is niet geheel uitgedoofd; daar gloort nog eene vonk, eene enkele, maar in staat om len bekwame tijde den ouden gloed te hergeven. Ju Rusland blijft de Sociëteit van Jezus wettig bestaan: Pignatelli wil er been, maar de Heer heeft het anders, eindeloos beter beschikt. Uit het barre noorden deelt de levenskiem zich op liooger wenk aan 't zuiden meê, en bevend van aandoening en heilige vreugd vernieuwt de balling zijne geloften in bet hertogdom Panna. Daar wordt hij, de zwaar beproefde, vader van een nieuw geslacht. Daar ontsteekt hij, andere Nehemias, het heilig vuur, tot dan toe zoo zorgvuldig onderhouden, daar plant hij den geest van Ignatius in anderen voort, gelijk hij zelf dien ontvangen, in lijden en ballingschap bad aangekweekt. Nieuwe stormen heften bet hoofd, nieuwe gevaren dreigen, nieuw lijden vangt aan, maar te midden van dit alles schittert Pignatelli s liefde voor de Sociëteit van Jezus, zijne moeder, in hooger gloed. Hersteld worden zal zij, in haar vroeger recht, over heel de aarde, dat zegt hem zijn hart, dat bevestigt hem Gods geest, dat voorspelt hij zijnen broeders en zonen. Zijn oog zal de verwezenlijking dier hoop hier beneden niet meer zien, doch zijn lijden en gebed zullen de gezegende ure verhaasten: en als hij, vol vertrouwen op den God zijner liefde ten hemel gaat, mag hij weldra uit de glorie de voltooiing van zijn arbeid, de verwezenlijking zijner beden, de herstelling der Sociëteit van Jezus, zijne moeder, aanschouwen.
De eerbied voor den held dezer bladzijden, zijne liefde voor Jezus' Sociëteit verboden ons den zoon van de moeder te scheiden. Daarom bleek bier en daar eene enkele vingerwijzing noodig op
4
de veel besproken gebeurtenissen van Pignatelli s tijd, soms op de drijfveeren dier groote beweging. Zoo wierd deze levenschets van Gods Eerbiedwaardige Dienaar Jozef Maria Pignatelli, als eene lijst, welke de hoofdfeiten van de geschiedenis der Sociëteit van Jezus in het. laatst der vorige en in 't begin van deze eeuw beknoptelijk samenvat en geeft te overschouwen. Moge ons streven om er uit de nieuwste, kritische bronnen milder licht over te verspreiden dan ten onzent tot heden had plaats gehad, hoe luttel ook geslaagd, tot Gods meerdere glorie strekken.
I.
Ne (limittas legem matris fuae.
Prov, VI. 20.
Te Saragossa, de hoofdstad van het voormalig koninkrijk Aragon in Spanje, aanschouwde Jozef Maria Pignatelli op den 27stetlDecember van 1737 het eerste levenslicht. Zijn vader, Don Antonio Pignatelli, gesproten uit het hertogelijk huis van Monte Leone was graaf van Fuentes; Dona Maria Francisca Moncaijo e Blanes gravin van Coscojuela, zijne moeder. Doch wat luister hij ontleende aan zijn adellijken stam, er mocht bij den oneindig hoogeren glans, die van zijn persoonlijke deugd en verdiensten uitstraalt, nauwelijks van worden gerept, ware het niet oin in den loop der geschiedenis, den ootmoed en de zelfverzaking van Gods dienaar te beter op prijs te kunnen stellen.
De Pignatelli's, die, sinds de Xllde eeuw voor het minst, de aanzienlijkste eerambten in Napels en door gelieel Itnlië bekleedden, hadden zich in later eeuwen met de adellijkste huizen van Italië en Spanje, met de Gonzaga's eu Borgia's vereenigd. De loten van dien weelderigen stam maakten zicli zulke glorie niet onwaard, maar strekten ten allen tijde, tot steun en verheerlijking van dc7i godsdienst en het vaderland. Immers, wie limine geslachtslijst ontrolt, vindt er vorsten van koninklijken moed, wijze over-
6
heidspersonen, koene ridders, onderkoningen van Sicilië, Catalonië, Sardinië, afgezanten, bisschoppen en kardinalen in groot getal en eindelijk een Paus Innocentius Xll, die de glorie van zijn stam ten toppunt bracht, niet zoozeer door den glans zijner waardigheid , de hoogste hier op aarde, maar bovenal door de schittering zijner deugd, die hem eerbied en liefde waardig maakte zelfs bij de vijanden der Kerk. Later was het stamhuis in onderscheidene takken gesplitst, en de vader van Jozef Maria, de graaf van Puentes behoorde tot den hoogsten adel der Graudes van Spanje.
Van de vele kinderen, waarmede God volgens de voorspelling des H. Tranciscus' de Hieronymo, den echt van graaf Antonio zegende, overleefden er zes hunne ouders en gaven onloochenbare blijken van de waarachtig Christelijke opvoeding hunner jeugd. Doch ook van dezen nam de Heer het beste deel voor zich. Vincent en Raimond omhelsden den geestelijken stand; Nicolaas en Jozef traden in de Sociëteit van Jezus; Uona Maria Francisca begaf zich te Napels in den echt met Ferdinand de Cardenas, graaf van Acerra. Zij was eene vrouw van hechte deugd, groote godsvrucht, teedere liefde voor de armen en blakenden ijver voor het huis des Heeren. Eindelijk Joachim, de eerstgeborene, volgde weldra zijn vader in alle titels en waardigheden op en maakte zich de hoogste onderscheiding waardig aan de hoven van Turijn, Parijs en Londen, waar hij de zaken van zijn koning als afgezant behartigde.
Zijn ze schaars in onze dagen de geslachten, waarin de glans en roem der vaderen zoo onbevlekt op zooveel erven overgaat, hier was het grootendeels dank te weten aan de liefdevolle zorgen der moeder.
Terecht dan ook wordt ze als een' vrome vrouw geprezen, wier onberispelijke levenswandel wel in alle opzichten ten voorbeeld mag worden gesteld aan de vrouwen van haren rang, ja Pater Jozef zelf, die menigmalen van haar sprak met de gevoelens der hartelijkste teederheid, noemde haar eene goede, eene heilige vrouw en rekende het onder de uitstekendste genaden hem, door Gods goedheid verleend, zulk eene moeder te hebben gehad.
Te Napels had zij Pater Franciscus de Hieronymo leeren kennen en al spoedig in hem den heilige ontwaard. Dan legde zij hem
7
geheel hare ziel bloot en gaf zich over aan zijne leiding. Wat zij een voortgang maken moest op de wegen des heils onder de lessen van een meester, zoo bij uitstek bekwaam in het bestuur der zielen! Door hevige moedersmarten gekweld, riep zij den heiligen biechtvader aan haar sponde. Hij kwam, maar bemoedigend klonk zijn woord: //Mevrouw, gij zult ditmaal niet sterven. JNog twee keeren zult gij den dood even nabij gelooven en telkens zal God u het leven sparen ter eere van Zijn H. Naam.quot;
De kranke nam die woorden op als eene voorzegging en herstelde , om het woord des heiligen priesters volkomen bewaarheid te zien. Ruim drie jaren later bereidde zij zich ter dood, en hoe onverwachts haar treurende huisgenooten het noemden, kalm eu blij ontsliep zij in de omhelzing des Heeren, vol vertrouwen in de machtige voorbeê van den reeds gezaligden P. Franciscus de Hieronymo. Dat zulk eene moeder met hart eu ziel geleefd had voor de panden haar door Gods liefde geleend, wien zal het bevreemden ? Dikwijls verzamelde zij haar lievelingen om zich heen en onderwees ze dan zoo als een' vrome moeder het vermag in de plichten van den tl. godsdienst. Met levendige kleuren schetste zij hun de schoonheid en liefelijkheid der deugd tegenover het verlagende en onteerende der zonde; dan wees zij er nadrukkelijk op hoe de adel eens geslachts, hoe rijkdommen en al wat de wereld het hoogste schat niets is in de oogen van God. Wilden zij de voorbeelden hunner vaderen volgen, dan moesten zij zich wachten voor elke laagheid, die den welopgevoede, maar vooral den adeling onteert. Het hart van zoeten troost vervuld, zag de moeder hare kinderen aandachtig luisteren, naar die lessen, maar niemand scheen haar ontvankelijker toe voor de indrukken dier vermaningen als de kleine Jozef, aan wiens opvoeding en vorming zij dau ook iiaar beste zorgen besteedde. Wat vruchten die waarachtig godsdienstige opvoeding bij hem droeg, zal ons in de loop der geschiedenis blijken, doch alvorens verder te gaan, mogen wij Gods bijzondere vaderzorg voor het uitverkoren kind niet voorbij zien.
Niet enkel om aan een gevoel van godsvrucht te voldoen had de gravin haar vierden zoon bij het H. Doopsel de namen van Jozef Maria doen geven; zij wilde, dat dit kind ouder de bijzondere
8
besclierming staan zon dier alles vermogende voorsprekers bij God. Het ieed niet lang, of de zichtbare blijken dier hemelsclie bescherming verrukten het hart der vrome ouders. Jozef inng den leeftijd van drie jaren hebben bereikt, toen eene ernstige krankheid hem aantastte en weldra op het uiterste bracht. Te vergeefs waren de geheimen der wetenschap geraadpleegd, hopeloos schreide wie hem lief had aan zijne legerstee, tot eindelijk de plotselinge bleekheid die het gelaat des kleinen ovcrtoog, de beweginglooze stijfheid van het lichaampje, dat geen teeken van leven meer gaf, hem gestorven deden wanen. Een1 vriendelijke hand wierp een sluier over het levenlooze aangezicht, en met gebroken harte verlieten allen de kamer, om in de eenzaamheid hunner droefheid lucht te geven. Eene hoog bejaarde vrouw nogtans, sinds lang bij de Pignatelli's in dienst, kon zich niet van het bedje verwijderd houden. Zij keerde er weder, ontdekte het gelaat, schreide en snikte onbedwongen en kuste in de vervoering harer smart den lieveling met teederheid. Maar een.-klaps is het haar of het kind zich beweegt, met ingehouden adem buigt zij er over heen en luistert en bespiedt, — ja het beweegt, het leeft! het leeft! Buiten zich zelve van blijdschap, ijlt de goede vrouw ter kamer uit, om wie het vernemen wil te verhalen, hoe de kleine Jozef in 't leven is teruggekeerd. ])e ouders treden toe en omhelzen hun kind, dat zij verloren geloofden, doch dat na weinige dagen weer eene bloeiende gezondheid genoot. Deze gebeurtenis werd door velen voor een mirakel gehouden ; allen eenparig erkenden er den vinger Gods. Zelf schepte Pater Jozef er later genoegen in dit voorval te verhalen ; zijne novicen van Colorno hebben er de heugenis schriftelijk van bewaard.
Toen de rede zich allengs begon te ontwikkelen, bleek het kind der hooge bescherming voor groote zaken bewaard, t Was tot iets buitengewoons dat de hemel het gespaard had, meenden de huis-genooten: en wie hem gadesloeg en den glans der onschuld verspreid zag over zijn onbewolkt gelaat, zijn' ingetogen houding, zijne vroomheid in 't gebed, zijn' door lieftalligheid getemperdeu ernst in den omgang, stemde volgaarne dit gunstig gevoelen der huisgenooteu bij. Zonder gausch en al wars te zijn van de uit-
9
spanningen den kinderlijken leeftijd eigen, liet Lij tocli een zekere bezadudbeid eenquot; liefelijke kalmte doorschemeren, uil heel zijn wijze van doen, was het, of hij nergens hooger vermaak in vond dan in 't gebed of het luisteren naar een godvruchtig gesprek. Zijne ouders, de gravin vooral, kweekten die ingeboren vroomheid aan en zagen met welgevallen de stipte gehoorzaamheid van hun lieveling, zoo jegens henzelven als teu opzichte van den priester, die hem ten gouverneur was gegeven.
quot;Verwondert het u, dat zij Jozef lief hadden boven hun andere kinderen, dat zij de blijdste, de heerlijkste toekomst van hem droomden? Doch wat het veelbelovend kind in later jaren worden moest, niet van hierbeneden mochten zijne ouders het aanschouwen; nog had hij de zeven jaar niet bereikt, toen vader en moeder beide ter eeuwige ruste waren ingegaan, sterk in de zoete overtuiging, dat het zaad inde borst hunner kinderen gelegd, honderdvoudige vruchten zou dragen.
Joachim Pignatelii, de oudste zoon, geloofde zich niet berekend om een' dubbelen last te torschen als liet bestuur van de aangelegenheden zijns vaders en de opvoeding der jongere broeders van hem vergden. Die kinderen hadden behoefte aan een moederlijk oog, dat hen onafgebroken gadesloeg, wilden zij voortgaan in de richting door de lessen der beminde ontslapene aangeduid. Dus besloot graaf Joachim de drie jongsten: llaimoud, Nicolaas en Jozef, naar Napels te zenden, om hen daartoe te vertrouwen aan de teedere zorgen van zijne zuster, de gravin van Acerra
Met hartelijk medelijden nam Dona Maria, die zich volkomen op het voorbeeld harer moeder gevormd had, de jonge weezen tot zich, en beproefde het in hunne harten begonnen werk te voltooien. Voor Jozef, van wien zij later getuigde: quot;Zoolang hij bij mij te Napels verbleef, was 't altoos een goede jongen,11 vatte zij van toen af eene zekere hoogachting op, die eenmaal stijgen zou tot den eerbied, welken een heilige afdwingt. Jozef was twaalf jaar geworden, zijne broeders waren het ongeveer. Nu dacht Joachim den geschikten tijd daar, om hen uit de moederlijke zorgen der zuster over te geven aan de leiding van meesters, wier roeping het is te ontwikkelen, te leiden en te bestemmen de gaven
10
die er schuilen in den zichzelf nog onbewusten geest. Hij haalde daarom de kinderen te Napels af, vertrouwde llaimond te Eome in het Collegie van Nazareth aan de Paters der Christelijke Scholen toe en overlegde met den Generaal der Sociëteit van Jezus, dat hij Nicolaas en Jozef bij zich te Saragossa houden zou, maar hen de lessen laten bijwonen in het Collegie der Sociëteit. Wel bloeiden er om dien tijd op het Schier-eiland, in de provincie Aragon vooral, vele Collegies, waar de Sociëteit van Jezus der katholieke jeugd opvoeding en onderwijs verstrekte, maar Joachim was te zeer aan de beide broeders gehecht, om ze langer van zich verwijderd te houden; onder zijne oogen wilde hij de aankomende jongelingen zien toenemen in wetenschap en deugd en liet hen daarom als de andere jongelieden van Saragossa alleen den dag in 't Collegie doorbrengen.
Was het eene natuurlijke gehechtheid voor zijne broeders, welke graaf Pignatelli tot die handelwijze dreef ? Hij, die den natuurlijken loop der omstandigheden vaak ter verwezenlijking van Zijne onnaspeurlijke plannen inricht en regelt, wilde aldus de beide knapen los maken van de wereld en in hun gemoed het zaad doen ontkiemen der zeer heilige en volmaakte roeping tot den religieuzen staat, waarin wij beiden weldra zullen aantrefl'en.
P. Jozef Moreno, een voorzichtig, vroom en kundig priester in de volste mate bedeeld met de voor quot;t moeielijk eu gewichtig leeraarsambt gevorderde gaven, werd door den Hector van 't Collegie te Saragossa met de leiding en vorming der beide jonge edellieden belast. Een verkeer van slechts weinige dagen was voor den geoefenden blik des meesters over genoeg, om op te merken, dat een ander, bekwamer leermeester dan hij, de geestelijke ontwikkeling van Jozef, op den moederschoot begonnen, tot een aanzienlijke hoogte gebracht had. Dit kind meende hij, werd dooiden geest Gods geleid op de wegen der vohnaakste deugd. Dat quot;s morgens bij het ontwaken zijne eerste gedachte hem deed knielen voor een beeld der H. Maagd in zijne kamer, en hij in een vurig ochtendgebed de genade vroeg dien ilag vrij te blijven van zouden, welk christelijk jongeling noemt het iets buitengewoons? Maar dat hij gedurende den dag herhaalde malen uit eigen beweging
11
le liet Allerheiligste bezocht en daar met den Beminde verkeerde ia
ie ai de vurigheid van zijn jeugdig gemoed; dat hij zoo vaak het
n hem vergund was tot de H. Tafel naderde met de gevoelens der
,t teederste godsvrucht; dat hij met aandrang verzoclit te wor-
ti den opgeuoineu in de Congregatie der onbevlekte Maagd en zich
zoo uitstekend betoonde in die vereeriug, dat de mede-Congrega-i uisten hem al spoedig tot hun '/Prefektquot; verkozen, dat alles,—
wie zal het betwijfelen ? — mag menigen jongeling van zijn' jaren en stand als voorbeeld worden aangeprezen. En wel verre, dat die onderscheiding jegens hem zijne ijdelheid prikkelde, scheen zij slechts zijn ijver aan te vuren, als berustte op hem de stichting van al zijne medebroeders. En spiegelen konden zij zich in hem, als hij tegenwoordig was bij de opdracht der H.H. geheimen of eenige openbare oefeningen van godsvrucht verrichtte, als hij luisterde naar de verkondiging van. het woord Gods, dat bij hem altoos in goede aarde bleek te vallen en duizendvoudige vruchten droeg. Den tijd, hem van studie en lessen vrijgelaten, bracht hij over in de lezing van geestelijke werken, en bij voorkeur van de levens der Heiligen waarin hij, zóó om de afwisselende voorvallen hunner geschiedenis, als om de geur van godsvrucht, die er hem uit tegeuademde, voedsel vond voor geest en hart beiden. Somwijlen ook weerhield hij den ijver niet, die hem dreef hetgelezene in beoefening te brengen, en hij spoedde heen uit zijne woning om in de hospitalen de kranken te bezoeken, le troosten en met eigen hand te dienen, of, waar hij de kans schoon zag, de arme kinderen in tien godsdienst te onderwijzen. Heerlijk voorspel van een leveu, zoo geheel ter liefde Gods aan de zaligheid des naasten besteed!
Was het dier deugd en godsdienstzin ter belooniug, dat de levendige, vurige jongeling in het tijdperk der ontwakende hartstochten , in een stand, die hem alle genot en voldoening beloofde, opdrong, als het ware, vlekkeloos bleef naar lichaam en ziel ? De liefde tot de deugd moge eene belooning heeten, de beoefening kwam hem, als ieder onzer, op rusteloozen strijd en inspanning te staan. Overtuigd van de kostbaarheid en waarde van den schat, dien hij in 't zondige lichaam — zoo breekbare vaze — omdroeg, ging hij behoedzaam en voorzichtig zijn weg, de oogen zedig
12
neergeslagen, op de lippen het gebed. Geen medemakker deelde zijn vertrouwen. tenzij P. Moreno hein dien jongeling aanbevolen had. in zijne kleeding en uiterlijke vormen, hoezeer den jeugdigen graat' nimmer onwaardig, wist hij altoos dien wereldschen geest Ie vermijden, welke den rijkdommen zoo lichrelijk aankleeft, en wars van alle behaagzucht en hoovaardii. boezemde elk zijner gedragingen liefde en eerbied in. Aldus luidt het getuigenis van P. Jozef Doz, zijn' medeleerling en eenigen vriend in de studiejaren , later zijn medebroeder en onderdaan in den religieuzen staat.
Door eene gedurige waakzaamheid op zich zeiven, was hij de bewegingen van zijn vurig gemoed meester geworden en in staat iedere opwelling der driften in te toornen; maar zijn voorbeeldig gedrag en rijpe ernst hadden hem tegelijk een overwicht op de medescholieren gegeven, dat, wie de ontvlambaarheid en drift des Spaanschen jongelings nagaat, bewondering vergt. Het gebeurde zoo zelden niet, dat er onder liet spelen der knapen hevige twist ontstond, dat het van woorden en bedreigingen tot düden kwam; dan trad Jozef Pignaielli tusschen beiden, zijn algemeen erkend gezag scheidde de vechtenden van een, zijn minzaam woord bedaarde het krakeel, alle oneenigheid wierd bijgelegd, en de vijanden waren verzoend. Deze buitengewone bedrevenheid in het verwijderen van tweedracht en haat groeide in hem aan bij het toenemen der jaren, en meer dan eens zullen wij hem in omstandigheden van hoogst gewichtigen aard, in Italië en elders, als lief-devollen engel des vredes zien optreden en zegevieren.
Zijn ijver in de beoefening der wetenschappen gedurende de drie of vier jaren zijns verblijf Saragossa, in stede van een prikkel te behoeven, moest worden bedwongen en getemperd, of de vurige jongeling had zijne teedere gezondheid geknakt. Daarom was de voornaamste zorg van P. Moreno, die hem nooit uit het oog verloor, te letten of Jozef wel aan alle uitspanningen deel nam en op de vrije dagen, als hij met hem en de andere leerlingen naar buiten ging, zich niet te veel aan 't spel onttrok om naar hartelust een' of anderen ouden schrijver te bestudeeren. Die dorst naar studie, welker oorsprong niet iu behoefte aan toeleg, maar
13
in ervarenheid en hooger ontwikkeling school, strekte daarom juist zijn' medescholieren tot opwekking en voorbeeld.
II.
Loquere, Bomine, quia audit servm tuus.
Rfg. I. 10.
De schitterende gaven van geest en hart, den jongen graaf bedeeld, gevoegd bij den hoogen rang door de fortuin hem toegewezen , moesten wel de aandacht trekken der aanzienlijksten van Sarngossa. Heeds zag men met ongeduld het gouden tijdperk te gemoet dat hem, van de studiën vrij, zou binnen leiden in de hoogste kringen om er te schitteren en gevierd te worden en aller genegenheid te winnen. Wat blijde toekomst lag dan voor hem open! Zijn oudste broeder, die om den adel en de verdiensten van quot;ijn huis zoowel als cm persoonlijke hoedanigheden den hoog-sten invloed uitoefende aan 't hof, en 's Konings milde gunst gewonnen had, kon hem den weg der schitterendste eerambten banen, al wezen talenten en geestesgaven, gelijk hem versierden, niet van zelve den weg daarheen.
Zóó sprak men te Saragossa over Jozef Maria Pignatelli, zij, bij wie deugd en oprechte Christenzin niet minder golden dan rijkdom en eer, voegden er bij : quot;op deze wijze zal hij , de voorbeelden van zijn doorluchtigen stam getrouw, in quot;t midden van de wereld het sieraad uitmaken der katholieke kerk.quot; Maar God had andere middelen tot dit doel gekozen. Voor zich zeiven behield hij eene zoo kostbare plant, welker groeikracht en bloei door den bedwelmenden wierook van aardsche grootheid en eer moesten worden belet. De lessen eener dierbare moeder; dat alle grootheid der wereld zonder waarde is voor God, — dat een vlekkeloos leven den adel geeft der ziel, — zij wareu te diep in zijn binnenste
14
doorgedrongen , hij linrl ze te vaak overdacht en zich eigen gemaakt, dan dat hij nu nog hechten zon aan voorbijgaande eer en ver-gankelijk goed. Sinds zoo lang was zijne eenvoudige kamer in het Collegie liem liever dan de prachtige vertrekken van zijns broeders paleis, dat het hem schier onmogelijk ware geweest voor goed deel te gaan nemen aan de genoegens en leefwijze der hoogste kringen. Xu echter, bij het ten einde loopen zijner studiën, bleef de vraag: Waarheen? Waar roept mij God?
De gelukkige! Hij had moeds genoeg zich die vraag te stellen en er liet antwoord op te zoeken. Daar zijn er immers, die terug beven voor ieder beproeven, ieder ondervragen van zicli zeiven in de tegenwoordigheid Gods, bevreesd, ai ontveinzen zij het, dat een nauwlettend bespieden van de bewegingen huns harten, dat het luisteren naar de ingevingen des Hemels hun den geestelijken, den religieuzen staat zal aanwijzen. Daar zijn er anderen — ach dat hun aantal minder werd! — die ondanks hunne geringe oplettendheid Gods stem vernemen en verstaan, en tocli niet komen, waar Hij roept, op grond dat liet volgen der Evangelische raden geene verplichting is. Zoo staat liet den arme vrij de milde gift, die hem wordt aangeboden al of niet te aanvaarden, maar indien hij ze, trots zi jne behoefte en den aandrang des weldoeners, afslaat, aan wien is de schuld, als iiij wegkwijnt in armoede en gebrek? Of. zoo hij aanvankelijk weigert en later zijn verlangen te kennen geeft, rust dan op den rijke de verplichting naar zijn grillige bede te luisteren ? Docli niet alzoo Pignatelli. Met Saulus had hij gesproken: //Heer, wat wilt gij, dat ik doe? in den vurigen, kinderlijken omgang met God wachtte hij de beslissing. De neigingen zijns harten dreven hem tot de Sociüteit van Jezus, die hij althans beter dan eenige andere orde kende. Het was hem niet ontgaan, hoe die afgeleefde, in quot;t heilig dienstwerk vergrijsde Paters nog als kinderen gehoorzaamden op de stem des oversten; hoe zij nog arbeidden, waar het hun mogelijk was, aan het heil der zielen, vrijgekocht door Jezus' bloed; hoe die mannen in de kracht des levens allerlei moeiten en gevaren trotseerden , allerlei vernedering en smaad voor lief namen, waren er zielen te winnen voor Christus, hoe eindelijk die jongeren hunne zoetste,
15
hun edelste belangen in ile hnml der goddelijke voorzienigheid legden, hun ijver beperkten binnen de enge muren des huizes om in den leeftijd, die zich rijpende kracht, en talenten bewust voelt, in studie en gebed zich voor te bereiden, lange jaren achtereen, tot een' arbeid, waar zij naar smachtten. Dat leven van offer en verloochening, dat sterven aan zich zeiven om te leven voor den naasten om God, liet had deu edelmoedigen jongeling diep geiroli'en, — het innigst verlangen zijner ziel was die voorbeelden na te volgen. Nogtans niet hij, maar Gods H. wil moest beslissen over den te kiezen levensstaat. Ilij nam derhalve zijne toevlucht tot het gebed en smeekte dat een straal van hemelsch licht hein den weg mocht aanduiden, dien de Heer hem bereid had. Maria, zijne Patrones eu onbevlekte moeder, door de Kerk den zetel der wijsheid genoemd, beval hij zijne toekomst aan, en de fill. Aloysius en Franciscus de Borgia, op wier verwantschap hij zich verhief, bad hij hem aan te nemen onder de rij hunner strijdende Broeders.
Zijn gebed wierd verhoord. Op zekeren dag voor het beeld der H. maagd nedergeknield, was het hem of er een stem in zijn binnenst weerklonk: //God roept u in de Sociëteit van Jezus.quot; En op het eigen oogeublik was alle twijfel geweken uit zijn gemoed. Ongekende rust en vreugde overstroomden zijne ziel, en jubelend van blijdschap, droeg hij den lieer zich zeiven op dooide handen zijner H. moeder.
Nu spoedt hij onverwijld tot de Paters vnn het Collegie om hun het genomen besluit te berichten. Maar hoe aansrenaam hun die tijding ook ware, dat de jeugdige Jozef Pignatelli aan hunne zijde Jesus wilde volgen, zij dachten het hun plicht te beproeven, of die roeping uit God was, en niet de vrucht van een vurigen, maar ras gedoofden ijver. Daarom hielden zij zich koel en onverschillig bij Jozefs vreugd en schilderden in sombere verven de lasten en verplichtingen van den religieuzen staat.
//Hebt gij óverwogenquot; zoo klonk het liem ernstig //waartoe gij u wilt verbinden ? Voelt gij u sterk genoeg om vaderland en vrienden, al wat u lief en dierbaar is, te verlaten cn in een ander werelddeel misschien, geheel en al afhankelijk te zijn van een
16
mensch, (lie Gods plaats bij u vervult ? Hebt gij moeds genoeg om in de hospitalen te verwijlen, de walgelijkste zieken te verplegen en te dienen; of meent gij dat uwe teedere natuur zich daaraan gewennen zar.'quot;'
quot;Pater,11 was het antwoord «ik ben bereid, moest ik er op staande voet heen gaan en te midden van de walgelijkste onrei-nigheden verkeereu tot mijn1 dood, mits ik er zielen winnen mag voor mijn' koning. Wat het verlaten van mijn vaderland en betrekkingen aangaat, kan ik weigeren lieen te snellen naar de eindpalen der wereld voor het zielenheil, als ik bedenk hoe Christus onze Heer voor die verlaten volken aan het kruis zijn dierbaar bloed tot den laatsten druppel vergaten heeft? O, indien ik ronduit maquot;- spreken, naar de verste missiën zou mijn vurigst verlangen zijn.quot;
Voldaan over de vastheid van 's jongelings besluit, dat op hooger ingeving crenomen bleek, rieden hem de Paters er zijne bloedverwanten kennis van te geven en de toestemming zijns oudsten
broeders te vragen.
Nu echter ving er een wederstand aan, heviger dan bij had verwacht; immers de ootmoedige wist niet wat blijde verwachtingen op hem waren gebouwd. Om strijd werden de bezwaren en ongemakken des religieuzen levens opgesomd en gewogen tegenover de schitterende toekomst, waarop hij rekenen kon in de wereld, waarin toch zijne ouders en zoo velen zijner stumgenooten een Gode gevallig leven hadden geleid. Hoe kon hij dan neiging gevoelen tot een treurig, jammervol beslaan, een levend begraven worden binnen de muren eens Coilegies, of zijne beste krachten verspillen in een vreemd en onherbergzaam oord, bij wilden en barbaren? quot;Wist hij dan niet dat zulk een keus niet uit God kon zijn, dewijl hem de middelen daartoe ontbraken, of hoe moest zijne teedere gezondheid bestand zijn tegen zooveel arbeids en ontbeering?
De joncre edelman nam met een van vreugde blinkend gelaat al die geopperde bezwaren uit den weg; nogtans geen zijner bloedverwanten kon zich aanvankelijk met die schrikkelijke gedachte vereenigen.
17
Zoo verliepen er eenige maanden van gebed ter eener zijde, en van de andere onverminderden afkeer voor Jozefs roeping, toen op zekeren morgen .lozef Doz bij Pignatelli, zijn vriend, binnen trad en hem in blijde bewoordingen te kennen gaf, dat hij afselieid kwam nemen om naar het noviciaat der Sociëteit van Jezus te vertrekken. Met een kreet van droefheid zonk Pignatelli aan de borst van zijn vriend in bezwijming. De beide vrienden hadden elkaar het geheim hunner keuze verborgen, uit vreeze wellicht, dat het een ontijdigen invloed oefenen mocht op een van beiders handelwijze.
Doz vertrok, en Pignatelli, beschaamd, dat zijn vriend hem voor was geweest in edelmoedigheid, bad nu met vernieuwden ijver tot God, dat ook weldra zijne boeien mochten worden geslaakt, en hield dagelijks weenende bij zijn broeder aan om de langgewenschte vergunning, tot zij hem eindelijk gewierd. Nu snelde hij naar het Collegie heen om den zegen der Paters te vragen. Zijn leermeester, P. Moreno, maakte hem opmerkzaam hoe het min gepast zou wezen, het aartsbisdom te verlaten zonder Mgr. Franciscns di Agona e Basto een afscheidsbezoek te hebben gebracht. Genoemde Pater vroeg daarom een bijzonder gehoor voor den jongen graaf, en deze sloeg den weg in naar het aartsbisschoppelijk paleis. Nauwelijks echter had hij de vertrekken des prelaats betreden, of deze heilige grijsaard, die der Sociëteit van Jezus op bijzondere wijze genegen was, hief handen en oogen ten hemel en riep als in verrukking uit; quot;O, mijn waarde heer Jozef! wat een voorbeeld, wat een onderpand Zijner liefde geeft ons God in uwe roeping tot de Sociëteit van Jezus! Dat is eene genade, die, heel uw leven door, u zal doen bewonderen om de groote deugden, die gij beoefenen zult tot Gods meerdere eer, nu gij uit liefde tot Hem eerambten en waardigheden gemakken en rijkdom verlaat. Dit alles zegt gij vaarwel om eene orde te omhelzen, zoo apostolisch in haren arbeid, zoo heilig in hare regelen, wier eenig streven is Gods glorie te verbreiden door de bekeering veler zielen, die zij Hem leert kennen, dienen en beminnen om aldus zichzelven zalig te maken. Voorwaar! u zal de Heer in dit leven met milde genaden en rijken overvloed van de gaven des H. Geestes begunstigen.quot;
18
Dit woord van den Aartsbisschop, ons door P. Moreno bewaard , zal ons later blijken geen loutere heilbede, maar profetie te zijn geweest.
III.
HET ÏIOVICIAirr.
JiKjiuu mcum mavc esrl, ct ouus nieuvi leve.
Mattli. XI : 30.
Jozef Maria Pignatelli was ruim vijftien jaren oud, toen hij den Ssten Mei 1753 het noviciaat van Tarragona binnen trad. De troost die zijn hart overstelpte, en dat innig besef van overeenstemming met God, en die allerzoetste gerustheid zijner zie], en die blijde tevredenheid over den gedanen stap, dit alles dacht den nieuweling een voorsmaak, neen de volheid van dat honderdvoudig loon op aarde, door Christus beloofd aan wie vader of moeder, magen of huis verlaat om Hem.
't quot;Was dan ook met de innigste voldoening, dat de Paters het oog op dien jongen graaf hielden gericht, ■wiens opgeruimd hart zoo edelmoedig bleek, zoo verlangend naar den dienst des Heeren. Niettemin alreeds in de eerste dagen wachtte hem een zware proef. De novice, hem toegewezen ais leidsman tijdens de dagen, welke de inkleeding voorafgaan, en waartoe gemeenlijk een der vroo-lijksten en blijgeestigsten wordt uitgekozen, was, hoe vroom en stichtend ook naar sommiger meening, juist het tegendeel van 't geen hij moest. Het hoofd vol van de vreemdste opvattingen over het religieuze leven, was hij voor anderen als voor zich zeiven streng en nauwgezet tot het angstvallige, was hij zedig en ingetogen tot norsch en lomp wordens toe. Ja, zoo verre ging zijne verkeerde richting, dat hij zulke wijze van doen den armen jongeling als verplichtend dorst voor te stellen. Om te gehoorzamen, moest de vijftienjarige het anders open en onbevangen voorhoofd
19
rimpelen, de oogeu stijf op den grond vestigen, geen glimlach om de lippen dulden; kortom daarheen gaan als een oude zondaar, buigend onder het wicht eener veeljarige schuld. En dit waren nu de regelen der zedigheid van den H. Ignatius ? Onmogelijk! Hij gehoorzaamde evenwel tot den dag, waarop P. Thomeo, de novicenmeesler, hem de eerste male bij zich riep; toen kon hij zich niet onthouden te vermelden wat zedigheid hem was voorgeschreven.
//O,quot; hernam de Pater met een vriendelijken lach, //was dit de rede uwer zoo aanmerkelijke verandering? Ik dacht al, gij voeldet u ontevreden in uwen staat. Neen, neen! mijn beste Jozef, gij zijt de Sociëteit niet ingetreden om een naargeestige druiler te worden, maar om den goeden God te dienen met een groot hart en een blij gelaat. Onze zedigheid moet niet in gedwongenheid ontaarden, maar de uitdrukking zijn van de innerlijke kalmte en blijheid onzer ziel.'quot;
Jozef schepte adem bij die bemoedigende woorden en was weer de beminnelijk-zedige en zacht-vroolijke van vroeger. Dat hij het bleef na zijne opname onder de novicen pleit wel voor de hechtheid zijner roeping en deugd. Immers de regelen der Sociëteit verschoonden den adellijken jongeling niet van de gewone oefeningen der novicen; als de anderen, moest ook hij het huiswerk, het vernederendste, verrichten; de religieuze tafel voor lief nemen, al geleek zij weinig op zijn eertijds grafelijken disch. Eene enge kamer, de zijne niet eens, want twee of drie novicen deelden ze met hem, armoedig huisraad en het hoogst noodzakelijke slechts, versleten en gelapte kleederen, alles werkte samen om den edelman te herinneren, dat hij de armoede van Jezus verkoren had boven de gemakken en rijkdommen der aarde. Maar juist die gedachte was hem zoet; Jezus, den gekruiste wilde hij volgen in alles en overal, daarom gaf hij binnen weinige weken na zijne intree blijken eener deugd, als menig ordebroeder van rijper jaren benijden mocht.
Het behoort onder de gewone beproevingen, die men van de novicen der Sociëteit vergt, gedurende eene maand de zieken te verplegen in een hospitaal. Hooge geboorte is geen titel, die van zulke
20
verplichting ontslaat, daarom werd Pignatelli op zijne beurt er heengezonden. De Paters van Saragossa hadden het liem voorzegd. Verre van terug te sidderen, snelde hij er met blijdschap heen. In de vurigheid zijns ijvers begeeft hij zich daar tot een zieke, wiens gapende wonden eene onuitstaanbare walging verwekten. Pigna-telli's moed verflauwt, maar de gedachte aan de heldhaftige deugd van een H. Fr. Xaverius en andere dienaren Gods, noopt hem zich zeiven geweld aan te doen tot blijven. Hij buigt zich neer over den ongelukkige en spreekt hem woorden toe van liefde en troost. Maar de ontroerde natuur wreekt zich over die edelmoedige verloochening ; de bedwelmende lucht der wonden bevangt den teederen jongeling, en hij valt in bezwijming neer aan den voet van het ziekbed. Aanstonds geeft een der religieuzen, die het toezicht over de novicen had, last Pignatelli naar huis te brengen. Doch nauwelijks aldaar aangekomen, schaamt zich de jeugdige held, over hetgeen hij zijne zwakheid noemt, en smeekt Pater Rector op staande voet terug te mogen keeren. Het wierd hem vergund; en van dat oogenblik af voelde hij zich overvloedig sterk om de afzichtelijkste wonden te verbinden en den kranken alle diensten te bewijzen, die zij behoefden. Wie hem sinds aan hunne sponde zagen zoo vol hulpvaardigheid en zich-zelf-vergetende liefde, meenden, en niet zonder grond, Pignatelli sleet er de gelukkigste uren zijns levens. Geen novice te Tarragona, die zich toelegde als hij op de in- en uitwendige versterving der zinnen, geen, die den ootmoed zoo verre dreef. //De natuur,quot; zoo sprak hij soms, en in dezen was ondervinding zijne leermeesteresse, //neemt van lieverleê de plooi aan, die men haar geeft; hoemeer voldoening en genieting men haar weigert, des te minder zij vraagt.quot;
Het noviciaat is als eene school, waar velerlei oefeningen, van ootmoedigheid vooral, samenwerken om de ons aangeboren hoo-vaardij te verzwakken, ja zoo mogelijk te vernietigen, en tevens om openlijk, als het ware, verzet aan te teekenen tegen de eerzucht eener ijdele wereld. Daarom gaan de nieuwelingen op last des oversten niet zelden bedelen in de stad; en niet zoozeer de aalmoes hun voor den armen geschonken, maar de vernedering van den religieus en de stichting van wie hem, den bedelzak op
21
den rug, cle rondte ziet doen, is het hoofddoel dezer beproeving. Eens was Pignntelli uitgezonden, en de afwijzingen of geringe aalmoezen, die hij ontving, waren hem, juist om de er aanklevende vernedering ruim zoo dierbaar dan de gewone oefeningen van ootmoed binnenshuis. Blij en rustig vervolgde h'j zijn weg, toen hij op een der voornaamste pleinen een gezelschap jonge edellieden ontmoette van zijne bekenden. Ondanks zijn armelijk gewaad en den zak met brood, dien hij torschte, erkenden zij hem dadelijk en schaterden het uit van gelach. Zij groepten zich om hem heen en, alsof zij wraak te nemen hadden over de schande, naar hun oordeel, hun rang aangedaan, bespotten zij hem ten aanschouwe des volks.
Pignatelli stond daar met een vriendelijk en kalm gelaat in hun midden, maar toen zij zwegen , sprak hij op broederlijken toon: //Lachen moogt gij vrijelijk, maar elk uwer ten minste moet mij een' goede aalmoes geven voor mijne armen.quot; Getroffen, voldeden zij des jongelings verzoek en gingen zwijgend verder, vol bewondering over de ootmoedigheid van een edelman als zij.
Een andermaal verliet hij den kerker, waar zi jn woord verkwikking en troost had gestort in het hart van menig afgedwaalde. Een welmeenend voorbijganger fluisterde hem toe, dat zijn mantel vol zat van ongedierte, en bood zich aan hem te reinigen. //En gij zoudt mij dan'quot; klonk Pignatelli's antwoord //willen berooven van mijn sieraden en kostbaarheden? Neen, mijn broeder, dit zijnde edelsteenen en diamanten van den religieus.1'
Behalve de beproevingen door den regel voorgeschreven, ondervond Pignatelli gelijk de meesten novicen , nog inwendige moeielijk-heden, onoverkomelijker vaak, in schijn althans, dan al wat er uitwendigs valt te verrichten. Hem overviel eene zoo groote slaperigheid, dat hij gedurende het inwendig gebed niet in staat was de oogen open te houden. Geen middel hoegenaamd mocht baten tegen die overmatige eischen der natuur. Maar deze, op zich zelf weinig beduidende kwelling, werd hem, die ze ondervond, eene bron van de bitterste droefheid. De gedachte drong zich bij hem op, dat hij, niet bij machte den regel na te komen en de verplichte oefeningen te doen, eindelijk de Sociëteit zou moeten verlaten en
22
terug keeren in de wereld. Folterende gedachte voor eene ziel, wier innigste overtuiging zich uitspreekt in het woord van den koninklijken zanger: //mij is het goed den Heer aan te hangen;1' die elk oogenblik van haar volzalig bestaan met Petrus zou willen jubelen; //Heer, 't is ons goed hier te zijn!quot; Hij mocht al bidden tot God, of in boetvaardigheid wraak nemen op zich zeiven, de beproeving hield aan, en de bekoring nam toe in hevigheid. Eindelijk — waarom niet eer? — beklaagde zich de novice al weenend bij Pater Rector over zijne diepe ellende. P. Thomeo sprak hem moed in, en wees op den slangenaard des duivels, die alle gelegenheid aangrijpt, on, wie God van harte zoeken te dienen, ware liet ook door dwaze vrees, de kalmte en blijheid der zielen te rooven. //Wat die slaperigheid betreft, mijn zoon,quot; ging hij voort //geef er geen acht op, er zal een tijd komen dat gij slapen zult willen en niet kunnen.quot;
In zijne laatste levensjaren vond Pignatelli er genoegen in te verhalen, hoe die voorspelling nu letterlijk bewaarheid was.
Tegen het einde des noviciaats schrijft de Sociëteit hare kindereu, waar het geschieden kan, eene pelgrimage voor, die, zoo mogelijk, eene maand moet duren. Met den zegen van den noviceu-meester en een getuigschrift van zijne hand voorzien, vertrekken zij, twee of drie bijeen, te voet naar eene aangewezen beêvaartplaats. Zonder geld, zondere anderen kleederen dan zij dragen, gaan zij, hun voedsel en nachtverblijf bedelend, voort en nemen in geen dorp of gehucht hun intrek, tenzij na een bezoek bij het H. Sacrement in de kerk. Ook voor Jozef Pignatelli naderde die proef. Onze Lieve Vrouw van Monserrat wierd hem als doel gesteld. Bij het vernemen van dit woord bedwong Pignatelli zijne vreugde niet. Naar Monserrat, een heiligdom door Gods moeder zoo bij uitstek geliefd en begunstigd, eene plaats wier naam alleen de heugenis van duizend wonderwerken in 't leven riep; waar de fiere Loyola eens zijn ridderzwaard ontgespte en het als een teeken van Maria's overwinning aan haar outer hing, om, op drie mijlenafstands, in de enge grot van Manreza, Ignatius, de stichter der Societeit van Jezus te worden! Pignatelli's geluk was eene roze zonder doornen geweest, indien niet P. Thomeo hem overste van
23
twee hem verzeilende novioen had aangesteld. Met pelgrimsstaf en bedelzak gewapend begaven zich de drie op weg, en Pigna-telli wist door een vroom en levendig gesprek voor een deel althans de ongemakken en vermoeienissen te doen vergeten. Na de eerste dagreize bereikten zij 's avonds een hospitaal, waar zij als armen ter liefde Gods een onderkomen moesten vragen. Men nam ze met alle liefde op, doch de nood vereischte, dat zij zich alle drie behielpen met eene kamer, die slechts twee bedden bevatte. Nu gevoelde Pignatelli zich overste, en stralend van innige vreugd, gelastte hij zijnen broeders elk een bed te nemen. En hij? In een hoek der kamer had hij eene kist bespeurd, bestemd wellicht om spoedig het stoffelijk overschot eens armen ten grave te voeren, dit zou zijn nachtleger wezen; gekleed legt hij zich neder op de baar, en gelukkig in zijne armoede en versterving, sliep hij rustig tot den anderen morgen.
Op zekeren avond kwamen zij na een langen en vermoeienden tocht in een klein dorpje, waar nachtrust moest worden gezocht. Hun weg was eenzaam en afmattend geweest, immers geen enkele stad, geen gehucht zelfs hadden zi j sinds den morgen aangetroffen, geene enkele aalmoes ontvangen. Uitgeput van honger en van koude verstijfd, zoeken zij te vergeefs een hospitaal of verplegingsgesticht, waarom zij besloten de gastvrijheid van den pastoor dier gemeente in te roepen. Deze priester was hevig ingenomen tegen de Sociëteit van Jezus, en meenende een Gode welbehagelijk werk te verrichten, bejegende hij de onverwachte bezoekers uiterst koel, en wees hun zonder zich met hun nijpende behoefte te bekreunen, elk eene kamer en legerstee. Den volgenden morgen vroeg begaven zij zich tot hun gastheer om hem voor het nachtverblijf te danken, en, durfden zij niets verder vragen, hij zond ze heen zonder spijze of drank, gelijk hij ze ontvangen had. T)e armen novicen bemoedigden elkaar met de hoop in het naastbij gelegen dorp de lange vasten te kunnen breken, en krachten op te doen voor een verderen tocht Maar de weg bleek langer dan zij 't vermoed hadden, de koud© was scherp, weldra betrok de lucht, en een dichte sneeuwjacht maakte, dat zij geen el voor zich uit konden zien. Niettemin vervolgden zij hun weg, tot de natuur hare rechten zoo luide gelden liet, dat zij, ondanks hun moed, alle kracht voelden bezwijken.
24
Nog eenige schreden gaan zij voort, maar weldra kunnen zij niet meer van koude en honger, en naast elkander strekken zij zich uit op den besnecuwden weg. Het medelijden eens voorbijgangers verstrekte hun eene bete broods; hierdoor gesterkt hervatten zij hun tocht. Nu bereiken zij ten langen leste hel dorp, maar, getrouw aan hunne regelen, begeven zij zich allereerst naar de kerk en werpen zich ter aarde in gebed voor 't H. Sacrament der liefde. Daur vond hen de pastoor, die, bewogen met den deerniswaardige n toestand der arme jongelingen, hen opnam in zijne woning, hunne kleederen droogde en hen aan eene wél voorziene tafel verkwikte.
Een andermaal verkeerden zij in nog grooter gevaar. Om den weg te bekorten, wilden zij dwars over een berg gaan welks stellen top zij niet zonder groote vermoeienis en inspanning bereikten. Waar hoe bitter zagen zij zich teleurgesteld, toen zij, daar gekomen , bemerkten dat zij spoorloos waren verdwaald. Geen zweem van hut in het gezicht om den nacht over te brengen, en dat in den barren winter op een hoogen bergtop, zonder Jeeftocht, zonder dekking dan hun armoedig gewaad. Pignatelli, tot wien zich de anderen om hulpe wendden, wist er geen beteren raad op dan een hartelijk gebed tot God om uitkomst; naast elkander knielden zij neer op den bevroren grond en smeekten met al de innigheid en het vertrouwen, van een geloovig en in nood verkeerend hart. dat de Algoede hen redden mocht. En zie, nauwelijks is die bede gestort, of een jongeling staat voor hen in blinkende kleederen , schoon en vriendelijk als een engel. //Gij zijt verdwaaldquot; klinkt het hun van zijne lippen, //maar als ge ter rechterzij den berg afdaalt en dan het eerste pad links inslaat, ziet gij aanstonds een dorp voor u.quot; Met blijdschap vernamen de geredden die aanwijzingen , en toen zij hun vriendelijken gids wilden danken, was hij uit hunne oogen verdwenen.
Het harte vol van den zoetsten troost, volgden zij den aange-toonden weg en spraken met elkander over de vaderlijke voorzienigheid van Hem, die zijne engelen afzendt om den mensch uit alle gevaar te verlossen.
Weinige dagen nadien klopten zij aan de poort van een vrou-
35
wenklooster, omstreeks het jaar 1000 door Koningin Sancha gesticht. De abdisse liet hen vragen wie zij waren, en toen het antwoordde luidde : //novicen van de Socicteit van Jezusmoesten zij hun bedelzakken afgeven en dien dag spijzen met den biechtvader des kloosters. Deze verhaalde aan de abdis wat engelachtige religieuzen zijn tafel hadden gedeeld, en de kloostervrouwe vorderde dat een der drie 's avonds eene onderrichting hield voor de zusters. Dankbaarheid en ootmoed tevens verplichtten Pigna-telli een zijner broeders hiermee te belasten; het verzoek der abdis wierd boven verwachting voldaan, en toen den volgenden morgen de bedelzakken den jongen pelgrims weer ter hand werden gesteld, waren zij rijkelijk voorzien van leeftocht voor den geheelen dag.
Aldus beloonde God het vertrouwen der zijnen en stelde ze nu en dan in de volste mate schadeloos voor de harde beproevingen aan zoo langdurige bedelreis verbonden.
Toen de pelgrims voor het beeld van O. L. Vrouwe van Mon-serrat hunne godsvrucht hadden gevoed, sloegen zij den weg in naar Manreza, die plek zoo bijzonder dierbaar aan het hart van de kinderen der Sociëteit. Nog waren zij de stad niet binnen gegaan . toen hun een landman op zijde trad, die na volbrachten veldarbeid, met de spade op den rug huiswaarts keerde. Aan hun gewaad erkende hij hen als zonen van Ignatius en noodigde hen goedrond en dringend ten zijnent. //Ik ben wel is waar niet rijk, Eerwaarde Paters'quot; vervolgde hij //maar zoo gij, wat ik van u verwacht, gering voor lief neemt, dan zal mijne vrouw liet u aan niets laten ontbreken, en ik zal u herbergen zoo lang gij wilt.quot; //Mijn goede vriendquot; antwoordde hem Pignaielli //onze gewoonte is, volgens den regel gastvrijheid te vragen in een huis der Sociëteit, of, is er dit niet, in een hospitaal; hoe gaarne wij dus van uwe goedheid gebruik maakten, wij mogen niet.quot;'
//Ho wat!quot; hernam de landman //niet mogen? En wie zou u beletten te doen, wat de H. Ignatius zelf deed? Hij heeft meermalen overnacht bij mijne grootouders in liet huis, dat ik nu nog bewoon, en gij zoudt niet mogen? Kom, gauw maar, of ik geloof niet eens, dat gij van zijne orde zijt.quot; En met de ruwe hartelijkheid, den landman zoo eigen, geleidde hij de vergenoegde
26
novicen zijne woning in. Daar wierd een sober avondmaal opge-discht en de vrome dagiooner verhaalde hoe de H. Ignatius, toen hij in strenge boetvaardigheid en gdbed nabij Manreza verbleef nu en dan ten huunent kwam en de hem toegereikte aalmoes niet afwees. //Eens bij het heengaanquot; zoo verhaalde hij //dankte de heilige mijn grootvader, hief toen de oogen ten hemel en sprak op plechtigen toon; // //blijf tevreden in uw nederigen staat, verlang geen overvloed, en God zal u zegenen. De zucht naar rijkdommen zou uw ongeluk zijn.quot;quot; Mijne familie is tevreden gebleven met hare armoe, en gedurende al de oorlogen, die het land hebben verwoest , is ons nooit de geringste schade toegebracht, terwijl verscheidene mijner geburen alles hebben verloren en tot den bedelstaf zijn geraakt.quot;
Behalve deze herinnering van den H. Ignatius, was de landman nog in het bezit eener kostbaarder gedachtenis. Het was de boetegordel, welken de stichter der Sociëteit van Jezus dag en nacht op het bloote lichaam gedragen had. //Ik zelf bewaar dit heilig aandenkenquot; sprak de vrome //op eene plaats aan mijne huisgenooten onbekend. Voor mijn dood stel ik het mijn oudsten zoon ter hand op dezelfde voorwaarde, gelijk ik liet eens van mijn stervenden vader geërfd heb. quot;t Is de eenige kostbaarheid, die ik hem kan vermaken. Met eerbied bracht hij nu den gordel te voorschijn en de novicen, alvorens de gastvrije woning te verlaten, drukten in vervoering de lippen op zoo heilige reliquie. (1).
lu Mei 1867 voud een Belgische Pater Soc. Jes. op zijne reis door Spanje de nakomelingen diens landmans nabij Manreza nog in leven. Het hoogeerwaardig erfstuk wierd er door het hoofd des huizes, even als in de vorige eeuw, zorgvuldig bewaard en den Pater op zijti verzoek ter bezichtiging en vereering gegeven. Volgens zijne beschrijving is het een vlechtwerk van scherp gepunt struikgewas, niet ongelijk aan onzen Cactus-plant.
27
TV.
Infroibo ad allare Dei.
Ps XXIV. 4.
Den 8sten Mei des jaars 1755 was de proeftijd van Jozef Maria Pignatelli geëindigd, 's Anderendaags, den feestdag des H. Kerkleeraars, Gregorius van Nazianze, zwoer hij den Almachtigen God eeuwige zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid in de Sociëteit van Jezus.
Zoodra is de grondslag voor liet geestelijk leven niet gelegd, of de Sociëteit opent haren kinderen het uitgestrekte veld der menschelijke wetenschappen, waar ieder, naar de maat der hem van God toevertrouwde talenten, zich met hart en ziele toelegt om die kennissen te vergaderen, die later worden vereischt om met vrucht aan het heil der zielen te werken.
Pignatelli werd alzoo van Tarragona wederom naar Manreza gezonden , waar hem de beoefening der oude talen en schoone letteren dubbel welkom was. Had hij zich vroeger op de studie toegelegd met al de kracht van zijn gunstig ontwikkelden geest, nu was het verlangen om zich meer en meer te bekwamen en ter eere Gods den naasten alleszins nuttig te wezen, hem een machtige prikkel tot de hoogst mogelijke inspanning, die met den heerlijksten uitslag gekroond beloofde te worden. Maar de glorie der letteren en kundigheden is vluchtig en ijdel als alle glorie der aarde. Wee hem! wiens geest, gelijk Paulus het noemt, wordt opgeblazen door de wetenschap; wiens hart in de studie als het ware verdroogt; wien uit de gewonnen kennis eene bron ontspringt van eigenliefde en hoovaardij! Den religieus mag toch de wetenschap niet anders dan de fakkel zijn, in wier gloed hij Gods grootheid en den glans Zijner werken van te voller luister ziet schitteren. En als hij die ook voor anderen door woord of geschriften in heller daglicht plaatst, dan voegt het hem zich als te verschuilen
28
in de schaduw van zijn kruis en de waardij te overwegen der gulden spreuk: //verlang niet gekend en voor niets geteld te worden.quot;
Zoo had Pignatelli het begrepen, en daarom paarde hij, volgens den geest zijner orde, het gebed en de strengste versterving en zelfverzaking aan de beoefening der fraaie letteren. Of is er geen ongewoon beheer op zich zeiven noodig om slechts dan te studeeren als het u wordt gelast, en op elk ander oogenblik gedachten , hoe verheven en schoon, weg te bannen uit uw geest om alleen bezig te zijn met God of de opgelegde bezigheid ? Om het vaak ontembaar verlangen naar kennis aan banden te leggen, en geen boek in te zien, dat u niet is aangewezen of toegestaan ? Om zedig en ingetogen van zichzelven te zwijgen, en niet te pralen met de talenten, u misschien boven anderen bedeeld? Verlangend altoos naar vernedering, liet Pignatelli geene enkele gelegenheid voorbij gaan om ze te beoefenen, en bood zich schier dagelijks bij den overste aan om, in de plaats zijnêr zwakkere medebroeders, de tafel te dienen, het huiswerk te verrichten of in de keuken behulpzaam te zijn. Wierd het hem vergund, dan kon wie hem bezig zag, met een gelaat zoo blijde en verheugd, niet anders denken, of Pignatelli genoot de zoetste uitspanning van zijn arbeid. ^ie door ongesteldheid verhinderd werd les te geven. Catechismus te houden of te gaan prediken in de stad, hij vond in Frater Pignatelli altoos een plaatsvervanger, die niets vuriger zocht dan zijnen Broeders van dienst te zijn. Voor de onderrichting des volks op de openbare pleinen had hij zich den Castiliaanschen tongval, hoe afwijkend van het gewone Spaansch, geheel eigen eemaakt en wist er zich met zooveel gemak en gloed in uit te drukken, dat het volk van Manreza zich met gretigheid verdrong om den jongen religieus, in wien het een anderen i'ranciscus de Borgia vereerde en bewonderde. Het was immers geen geheim voor de schare, hoe graaf Pignatelli zijne rijkdommen en grootheid verlaten had en geruild voor het armoedig gewaad der zonen van Ignatius. Als hij derhalve sprak van de ijdelheid der aardsche goederen in de oogen van God, van de liefde des gekruisigden Verlossers, die onze wederliefde vraagt, dan brak menigen zondaar het hart van ontroering, en die jaren lang geen kerk hadden betreden, snelden
1
:.
1; I
29
heen om hunne schuld te belijden aan de voeten eens priesters.
Onder die velerlei bezigheid bleef de studie voor Pignatelli eene hoofdzaak, wijdde hij haar uit gehoorzaamheid en met ootmoed al de krachten zijuer ziel. Was het wonder, dat hij slaagde? Dat wie met hem verkeerden den hoogsten dunk van zijne hun bekende deugd niet alleen, maar van zijn uitmuntenden aanleg, van zijne ervarenheid in de beoefende wetenschap opvatten ? Niet allen toch brengen het in betrekkelijk korten tijd zoo verre, dat de grieksche tale hun eigen wordt als de op moeders schoot geleerde; en Pignatelli sprak ze even vloeiend.
Bij het einde des jaars werd bij dus bekwaam geoordeeld om de lessen der wijsbegeerte niet vrucht te volgen, en hij vertrok naar het Collegie van Catalayud in Aragon.
Tot heden toe had Jozef geen andere beproevingen ondervonden dan hij bij de intrede in 'treligieuze leven had voorzien; maar de edelmoedigheid, waarmee hij zo gedragen had, de gulheid waarmede hij Gode de gewone offers had gebracht, verdienden bem een ruimer deel aan den kelk van 'slleeren bitter lijden. De lange teugen, die hij daaruit drinken zou, moesten hem allengs voorbereiden tot den zwaarsten slag zijns levens, de verbanning en dood zijner moeder, de Sociëteit van Jezus. De nieuwe overste, onder wiens leiding Pignatelli nu stond geplaatst, droeg den voorbeel-digen jongeling, naar het scheen, vaderhart noch liefde toe. Het moge zijn, dat hij opzettelijk zijne deugd wilde louteren, of dat omstandigheden buiten het bereik van Pignatelli er toe leidden, ons is het niet gegeven den sluier des geheims te lichten of den staf te breken over eene handelwijze, welker redenen in het duister liggen. Genoeg zij het te vermelden, dat de Rector geene gelegenheid ongebruikt liet, om den zoo begaafden als stipten religieus zoo in 't verborgen als openbaar te vernederen en te verkleinen; dat hij zelf geen woord van troost of opbeuring over had voor den leerling, die van zijn meester in de wijsbegeerte dezelfde vernedering en gedurige achterstelling ondervond. Pignatelli, dien men vroeger algemeen beschouwde als met de edelste gaven en heerlijkste talenten versierd, gold hier zoo binnen het Collegie als daar buiten in de stad, voor een jongeling van zeer middelmatige
30
geestvermogens en luttel aanleg voor hoogere, ernstige studie. Er wierd moed vereischt om dat kruis te dragen, Pignatelli zelf bekende het later aan een medebroeder, nogtans hij verdroeg- eeue geringschating en miskenning zijner gaven tot het einde zijner studie in dit huis; zonder tegen den prikkel in te slaan, vernederde hij zich voor God en vroeg maar krachten om te beantwoorden aan de zorgen door zijne oversten tot zijne volmaking aangewend. De gedurige miskenning, die veler anderen geestkracht hadde gebroken, versterkte hem in de verzaking en verloochening van zichzelven; de beproevingen die veler anderen zielsrust hadden verstoord, verduurzaamden zijn inwendigen vrede: gelaten en overgegeven kon hij met Paulus zeggen: //Ik sterf iederen dag.quot;
Na zulk een strijd, zoo heldhaftig gestreden, moest de overwinning schitterend zijn. Bij het einde van 't derde jaar zon een der jongen religieuzen naar gewoonte een openlijk proefstuk leveren van zijne bekwaamheid, en ten aanschouwe van geestelijk en wereldlijk eenige stellingen der wijsbegeerte verdedigen om alzoo den graad van meester te behalen. De eer des huizes, de eerder Sociëteit in zekeren zin, hing aan de keuze, welke den persoon, zoo vereereude taak waardig, aan te wijzen had. Maar wie schetst de verwondering aller medescholieren, aller Paters zelfs van het Collegie, toen Prater Jozef Pignatelli niet die openbare verdediging werd belast. Zóó vreemd klonk die tijding in de stad, dat de vrage rees, of niet bij die benoeming de grafelijke naam der Pignatelli's in plaats van kennis en verdiensten den doorslag had gegeven ? Men had toch gedurende zijn driejarig verblijf te Catalayud nooit zoo hoog hooren opgeven van zijn verstand of kunde. Sommigen zelfs verheugden zich bij voorbaat over de nederlaag, welke de Sociëteit van Jezus stond te lijden. En Pignatelli zelf? O, met gelatenheid en vreugde ging hij deze nieuwe, openbare vernedering te gemoet. Hoe anders had hij de getuigenis zijns meesters, dat het hem aan verstand en oordeel ontbrak, kunnen rijmen met den hem nu opgedragen last. Toch zoude hij, uit gehoorzaamheid en ter eere Gods, doen wat hij konde.
De bepaalde dag verscheen. Josef beklom het gestoelte, waaromheen vergaderd waren, al wie belang stelden in de eer of schande
31
der Sociëteit, en deze allen, niet om bewonderend of althans zwijgend toe te luisteren, maar om tegenwerpingen te maken tegen onverscliillig welk punt der wijsbegeerte. Zedig, maar helder en klaar zette hij die stellingen uiteen, en als een aanvaller opstond met eene tegenwerping, hoe wichtig ook en wel doordacht, hij loste ze op met de vriendelijkste kalmte, als hadde het beuzelingen gegolden. Dit trof de hoorders, die zoo veel grondige kennis en diepe geleerdheid niet hadden verwacht van den begaafdsten in het Collegie, hoe dan van den geringgeschatten en ootmoe-digen Pignatelli ? En keer op keer rees er een daverend handgeklap uit de schare, als om de geleden minachting te vergoeden. De Provinciaal, die deel nam aan de zitting, bedwong de luide blijken zijner hooge goedkeuring niet en kondigde na den afloop der verdediging Pignatelli aan, dat hij van de gewone beproeving, aan 't onderwijs der jeugd in de Coliegies verbonden, was ontheven en bij het einde der vacantie naar Saragossa kon vertrekken om de studie der godgeleerdheid te beginnen.
Slechts weinige weken was hij in het Collegie zijner geboortestad teruggekeerd, toen, bij den dood van koning Ferdinand VI, Karei III den spaanschen troon beklom. INTog voor het einde des jaars 1759 zou hij zijn plechtigen intocht binnen Saragossa doen. De Paters .der Sociëteit hadden het plan gevormd den gevel des huizes prachtig te versieren om den nieuwen koning hunne hartelijke genegenheid te doen blijken. Toen er echter sprake van de uitvoering kwam, werd er eenparig besloten, dat niemand beter dan de jeugdige Pignatelli hiermede belast kon worden, IJlings sloeg hij de handen aan 't werk eu tooide beide vleugels van 't gebouw met rijke drapeering en festoenen, te midden waarvan zinspreuken en jaarschriften kronkelden, in zoo vele talen als er natiën vertegenwoordigd waren in het Collegie, bovendien in't Hebreeuwsch en Chalcleeuivsch, dat Pignatelli voor zijne rekening genomen had.
Het geheel was omgeven, gekroond eu als doorvonkeld van stralend licht, zoodat de bewoners van Saragossa opgetogen van bewondering de smaak- en luistervolle versiering kwamen beschouwen. Den volgenden avond deed zich een geheel nieuw schouwspel voor aller verbaasde blikken op: eene andere idee was op de trefiendste
32
wijze uitgewerkt, en acht dagen lang hield Pignatelli aldus de bewondering der altoos aangroeiende menigte door Idimmenden luister en verrassende wisselingen gaande.
Aan de studie der godgeleerdheid huwde de onvermoeibare religieus, wiens vurigst streven was de H.H. schriften zoo grondig mogelijk te verstaan, de beoefening der Oostersche talen; dat hij de Europeesche niet verwaarloosde, bleek later, toen hij het Italiaansch, Pransch, Engelsch en Duitsch even vlot en zuiver als zijne moedertaal sprak. Reeds in de eerste jaren zijner godgeleerde studiën was in zijne edelmoedige horst het verlangen ontwaakt om naar de vreemde missiën te vertrekken. JVa langdurig en innig gebed richtte hij een schrijven deswege aan P. Lauren-tius Ricci, generaal der Sociëteit van Jezus. Maar deze, hoezeer zijne vreugd over des jongelings ijver niet verbergend, antwoordde, dat hij zich maar geheel en al moest overgeven aan de leiding der goddelijke voorzienigheid, die niet in Azië of Amerika doch in Europa zijne toewijding en ofl'ervaardiglieid zou beproeven.
Pignatelli zag in die woorden de voorspelling niet, die zij bevatten ; nogtans boog hij gedwee het hoofd en ging onverdroten voort zijne beste krachten der studie te wijden. Zoo ooit, blonk hier zijn aanleg in allen glans, üe meest afgetrokken geschilpunten , de meest bespiegelende twistvragen doordacht, overwoog en besprak hij met eene verrassende helderheid van oordeel en klaarheid van vorm. En vond het uur van middernacht hem bijwijlen nog in de studie verdiept, 't was kennisdorst en geen behoefte aan grooter inspanning; immers, wat hij in de lessen hoorde, kon hij zelf anderen verklaren en op zijne kamer woordelijk nederschrijven.
Vooral bleek zijn geheugen en bevattelijkheid wonderbaar, toen eene oogziekte hem voor eenige weken lezen en schrijven belette, — alleen het bijwonen der lessen was hem genoeg om volmaakt op de hoogte te blijven. Ondanks die bewonderenswaardige talenten was hij, tenzij gehoorzaamheid of naastenliefde het verbood, zonder ophouden bezig. Behoefde hij rust van zware studie, dan werkte hij in eene verzameling van oudheden, gedenkpenningen en munten, als bijdrage tot de kerkelijke of vaderlandsche ge-
33
schiedenis; dan onderhield hij briefwisseling met de zendelingen der orde in andere werelddeelen, en vernam naar de zeden en gewoonten dier volkeren.
De faam van Pignatelli's geleerdheid en veelomvattende kennis was spoedig door geheel Saragossa, dat hein nog lief had en hoogachtte, verspreid; den geleerden was het een genoegen zich met hem te onderhouden. Vaak stelden zij hem de moeilijkste punten ter beslissing voor, en namen gewillig vrede met zijne uitspraak. Zijne bloedverwanten bovendien ontroofden hem door talrijke bezoeken menig kostbaar uur.. Hun was het niet zoo euvel te duiden, dat zij den terecht zoo hoog aangeschreven broeder met de blijken hunner genegenheid vereerden ; doch voor den werk-zamen en stipten religieus was het telken reize een offer der naastenliefde gebracht, als hij zijne ernstige bezigheid onderbreken moest. Nogtans verscheen hij altoos voor hunne oogen met een helder en opgeruimd gelaat en liet zich nooit het geringste woord ontvallen, dat hen pijnelijk aan konde doen; veel liever won hij op zijue nachtrust den tijd uit, die hem bij dag ontwoekerd was.
Maar zooveel ijver, door zulken arbeid gevoed, had sterkeren dan Pignatelli geknakt, kon het op zijn teeder gestel zonder hoogst schadelijken invloed blijven? Zijne gezondheid wierd kwijnende, de kracht ontzonk hem allengs, en de oversten, die het met leedwezen bemerkten, betrouwden hem aanstonds aan de teederste zorgen der geneesheeren toe. Nu werd hem alle vasten en overmatigen arbeid ontzegd en versterkender spijze voorgeschreven.
In dezen toestand begon hij het vierde jaar zijner godgeleerde studiën, waarin hij zich, volgens het eenparig verlangen der Paters, voor te bereiden had om, gelijk te Ca-talayud na de wijsbegeerte, hier in het openbaar geheel de godgeleerdheid te verdedigen en alzoo den doctorshoed te verwerven. Gaarne had Pignatelli anderen die eer gelaten, doch van keuze was voor hem geen spraak, slechts van gehoorzaamheid. Eerst maakte hij zich nu binnen eene maand tijds gereed tot een bijzonder, voor het H. Priesterschap gevorderd, examen en begaf zich hierna, gelijk de gewoonte der Sociëteit in sommige landen veroorlooft, naar de villa van het Collegie, ten einde er zich in
3
34)
afzondering te bekwamen tot de hoogst ernstige en gewichtige proef.
Zulk eene inspanning was te veel gevergd, de gesloopte natuur hardde het niet langer; eene schrikkelijke bloedspuwing deed zich eensklaps voor en bracht den al te vurigen religieus weldra op het uiterste.
Wat ontsteltenis die tijding op liet Collegie te Saragossa bracht, behoeft niet gemeld, evenmin, hoe men daar, als in geheel de stad, te moede was, toen de bekwaamste geneesheeren hem als teringlijder onherstelbaar verklaarden. Zijne bloedverwanten gaven hunner droefheid lucht in tranen en klachten, zijn medereligieuzen baden tot God en pleegden vrijwillige lijfskastijding voor het behoud van zoo kostbaar leven.
De kranke zelf legde leven en dood in Gods hand en verzuchtte. //Heer, doe met mij naar uw aanbiddelijk welbehagen!quot;
Binnen weinige weken verhoorde God de gebeden voor zijn herstel gestort; de mannen der wetenschap kregen hoop, op hun raad werd Pignatelli van wiens openbare verdediging geen sprake meer kwam, naar Panticosa — eene gunstig bekende badplaats aan den voet der Pyreneëen — gezonden, waar hij langzamerhand herstelde, maar zóó, dat eene borstkwaal hem bijbleef, zich nu en dan met vernieuwde hevigheid liet gelden, en zijne gezondheid voor altoos was verwoest.
In den herfst naar Saragossa teruggekeerd, overzag hij vluchtig het in of na de lessen geschrevene en onderging het examen, voor de plechtige professie vereischt. Nu bleef den door studie en velerlei beproeving genoegzaam voorbereiden religieus niets meer over dan het H. priesterschap te ontvangen, om tot zijn laatsten ademtocht te werken en te lijden voor het heil der zielen en de meerdere glorie Gods. Die lang verhoopte stonde verscheen, met innige voldoening des harten wijdde Saragossa s doorluchte kerkvoogd hem kort voor de voltooiing van zijn zesentwintigste jaar tot priester in eeuwigheid.
Voor zijne eerste H. Mis verkoos hij den 27s'en December, zijn geboortedag en tegelijk liet feest van Joannes, den apostel der liefde. Hoe hij diens voetspoor drukte tot zijn dood, zal 't vervolg der geschiedenis ons overtuigend leeren.
85
Den vooravond dier hooge plechtigheid, waarvan bloedverwanten en vrienden als zijne ordebroeders getuigen moesten zijn, sleet Pater Pignatelli in overweging en gebed, in oefeningen van allervurigst verlangen naar het gewenschte oogenblik. Doch die gespannenheid en aandrang des geestes moesten wederom in het kranke lichaam geboet; denzelfden nacht overviel hem zoo hevige bloedspuwing, dat hij ernstig geloofde zijne eerste H. Mis in den hemel te vieren. 'sMorgens gevoelde hij zich wel doodelijk zwak, maar de vreeze liet H. Offer te zien uitgesteld, de vaste overtuiging, dat zijn kracht aan 't altaar herleven zou bij het drinken met volle teugen uit den beker van Jezus' liefde, deed hem opstaan en, zonder van het gebeurde te spreken, zich ter viering der heiligste geheimen voorbereiden. Eeuige uren later ging hij op tot Gods altaar en verrichtte de verheven plechtigheid met de innigste aandoening van godsvrucht. Devanalomme saamgekomen bloedverwanten weenden van ontroering en vreugd, bij het aanschouwen van den hartelijk beminde als priester aan t altaar, wiens bleek en vermagerd uiterlijk wel duidelijk te kennen gaf, hoe hij pas met moeite den dood was ontrukt; en de inwoners van Saragossa, die hem van der jeugd af hadden gekend en ge-eerbiedigd, meenden hun vermoeden bevestigd, dat graaf Jozef Pignatelli een heilige worden zou.
Geheel dien dag sleet de jonge priester in teedere samenspraken met God, of met de aanwezigen over het geluk van dien morgen; bijwijlen staakte hij alle gesprek, maar de ten hemel starende oogen getuigden van eene in God verslonden ziel. Tegen den avond noodigde zijn broeder Raimond, kanunnik der kathedraal van Saragossa, hem bij zich in het grafelijk rijtuig om eenige oogenblikken vrije lucht en uitspanning te genieten. Pater Reetor, van P. Jozefs oogenblikkelijke zwakte niet bewust, meende zulks kon hem geenszins schndelijk zijn, en Pignatelli ging. Doch na de uitputtende vermoeienis van zulk een dag was hem zelfs geen lichte schommeling der koetse, geen prikkeling der avondlucht noodig om wederom eene onrustbarende hoeveelheid bloed op te geven. Binnen een half uur werd hij door den hevig ontstelden kanunnik teruggebracht in 't Gollegie, waar de blijdschap zijner
36
ordebroeders in plotselinge droefheid verkeerde. Spoedig week het gevaar, doch, nu door den kranke van al liet gebeurde onderricht, lieten hem de oversten voorloopig in kalmte en ruste aan de zorgvuldige behandeling der geneeslieeren over.
V.
Omnibus omnia factus sum, ut omnes facer em salvos.
1 Cor. XX. 22.
Aan tering en borstkwaal lijdend, mocht P. Pignatelli niet belast worden met eene taak, die gezonder krachten vordert. De oversten, reeds blijde als hij het leven hield, vroegen daarom niets van hem, dan zorg te dragen voor zijne fel geschokte gezondheid. Maar juist dit was voor het vurig en levendig karakter van Pignatelli onmogelijk. Hem ontbrak het aan bedaardheid en onverstoorde rustigheid om quot;ziek te kunnen zijn. Diepe droefheid maakte zich dus van hem meester, toen hij zich of het ware buiten bediening zag gesteld. Hij geloofde niet langer religieus te wezen en begaf zich weldra tot den overste, hem smeekend, een einde aan zoo duldeloozen toestand te maken. Hij kende toch allicht de beginselen der Latijnsche taal aan de kinderen onderwijzen ; en gesteld ook, dat hem dit op den duur schadelijk was, liever, duizendmaal liever immers stierf hij, ten gevolge van en onder den arbeid, als van verveling. P. Pignatelli sprak met zooveel klem en overtuiging, dat de overste zich liet bewegen en na eenig beraad zijn verzoek toestond er bijvoegend nogtans, dat hij het eens aan zoude zien, of hij er in slaagde.
Met blijdschap en grooten moed sloeg Pignatelli de handen aan 't werk, en de proef gelukte boven verwachting. Wat wonder ook, als hij zich bij die kiemen voordeed met al den ernst, die er wordt vereischt om hunne dartele speelschheid of onbezonnen natuur in toom te houden, met al de goedheid en vriendelijkheid
37
die het kinderharte voor den meester wint? Ja, zij kregen hem spoedig lief dien Pater, wiens zwakke gezondheid zijne wilskracht niet gebroken had, maar, die met vaderlijken ernst en religieuze waardigheid liet gezag wist te handhaven, dat hem over die kleinen toekwam En hij? o, hij leefde voor de schare zijner zorgen aanvertrouwd. Zijne klas mocht de allerlaagste heeten, zijne bekwaamheid den hoogsten leerstoel waard, geen leeraar in wijsbegeerte of gewijde wetenschap legt zich met grooter' ernst toe op de taak van hem gevorderd, dan P. Jozef Pignatelli gedurende zijn vierjarig onderwijzersambt te Saragossa. Hij bespiedde elks neigingen en inborst in 't bijzonder, om alles voor allen te zijn en de teedere en kneedbare harten der kinderen te leiden en te vormen tot echt Christelijke deugd. Immers, al gaf hij onderricht in de beginselen der oude talen, dit belette hem niet meermalen eene gelegenheid te vinden om tot het gemoed der knapen te spreken, ja heel zijne les was doortrokken van een echt godsdienstig gevoel.
Trof hij leerlingen aan, wier ergerlijk gedrag een verderflijken invloed verspreidde, dan beijverde hij zich bij de oversten als bij de ongelukkige ouders zeiven om hen uit zijne school te verwijderen. Eveneens, wanneer hij een anderen aanleg dan voor de studie opmerkte. Zoo bad hij een zijner knapen herhaaldelijk gewezen op plicht- en tijdverzuim. Hij had hem zachtzinnig vermaand, vaderlijk berispt, ernstig bestraft, niets mocht baten; aanstonds na de bestraffing zat de moedwillige weer in de school met het hoofd achter zijne boeken verscholen, en, blijkbaar verdiept in geheel andere zaken dan zijner aandacht werden voorgesteld, teekende hij ongemerkt op papier of boeken allerlei figuren en schetsen. Eens, door P. Pignatelli op heeter daad betrapt , moest hij zijne teekeningen afgeven, aan welk gebod hij beschaamd en onthutst voldeed, niet twijfelende of liet zou ditmaal niet bij eene gewone bestraffing blijven. Maar P. Pignatelli glimlachte zwijgend, zond den knaap weder naar zijne plaats, behield de teekeningen en verklaarde, met goedvinden des oversten, aan zijne ouders, dat er schilderstalent in den jongen stak, en het beter ware hem voor de beoefening zijner klaarblijkelijke lievelingsstudie op te leiden.
38
Dit voorstel vond gereeden ingang bij de ouders, hoeveel te meer bij hun kind! Binnen weinige jaren maakte de knaap zoo snellen voortgang en verkreeg zooveel naam en faam, dat hij met verscheidene stukken wierd belast voor het koninklijk Muzeum te Madrid, en menige graveerstift het zich tot eer rekende zijne schetsen te mogen vermenigvuldigen. Erkentelijk voor de richting, hem in zijne jeugd gegeven, zond de jonge meester, nog vele. jaren daarna, aanP. Pignatelli kopijen zijner beste stukken, immers hem dankte hij de opkomst van zijn levensgeluk en glorie.
Maar sloeg Pignatelli met waakzaam oog zijne leerlingen gade, niet minder was hij aloos bedacht op middelen om hunne teedere deugd te versterken hunne zwakheid te beveiligen voor menig ge-gevaar. Als een krachtig behoedmiddel tegen de ontstuimigheid der hartstochten inde aankomende jongelingsjaren, beschouwde hij de vereering van den engelachtigen jongeling, Aloj'sius van Gon-zaga. Hij was het, die het eerst te Saragossa de oefening instelde der zes zondagen, dien jeugdigen heilige gewijd. Dan vereenigde hij zijne leerlingen niet alleen, maar al wie de deugd der engelen beminden, in de plechtig versierde kerk van het Collegie, ten einde er naar aanleiding van Aloysius' vlekkeloos leven, raadgevingen te vernemen en middelen te zien voorgesteld om liet blanke doopkleed als hij onbesmet te bewaren.
Evenwel was de opvoeding en het onderwijs der jeugd Pigna-telli's eenige bezigheid te Saragossa niet. Hij gevoelde zich priester en doorgloeid van een ijver, die te luttel voedsel vond binnen de muren des Collegies. Daarom spoedde hij uit de school naar zijn biechtstoel in de kerk, en was onvermoeid, al wierd hij er bezig gehouden tot laat in den nacht. Tn den avond van Zon- en feestdagen, of zoo vaak het hem was vergund, trad hij het Collegie uit met een kruisbeeld in de hand, quot;en begaf zich naar de kruiswegen en drukste pleinen, waar het volk in eeue wandeling uitspanning zocht. Dan verhief hij de stem en voer uit tegen de openbare ergernis, die zoo menig slachtoffer vallen deed. Zijn waarschuwend woord wees op menigen klip, door de onschuld te vermijden, en dikwijls slaagde hij er in een zondaar wakker te schudden uit de heillooze onbezorgdheid voor zijne ziel.
39
Volgde hem niemand ter kerke om het besmeurd geweten te reinigen in de biecht, dan richtte Pignatelli zijne schreden naar het hospitaal en bracht troost en leniging aan lichaam of zie! der lijdende ledematen van onzen Heer; of wel de zuchtenden in den kerker waren liet voorwerj) zijner liefde. In de verblijven der wanhoop wist hij snaren te doen trillen van vreugd, van blijde hope op eeuwige vrijheid. Als een engel des vredes ging hij daar opbeurende rond en werd overal ontvangen als een trouwhartig vriend, als een vader.
Doch, als de onverbiddelijke wet van oog om oog en tand om tand leven om leven vroeg, dan was P. Pignatelli onuitputtelijk in liefdebewijzen voor den armen veroordeelde. Tot een vroom en berouwvol afsterven bereidde hij hem voor en bleef aan zijne zijde zoo lang hij mocht. En zóó treffend werkte die liefde op de medeschuldigen, die het zagen, dat men, gedurende P. Pignatelli's verblijf te Saragossa, geen enkelen booswicht ter dood heeft zien gaan tenzij met God verzoend door hem.
't Was in die dagen gewoonte in Spanje, de ter dood verwe-zenen, geboeid en achterover op eene kar uitgestrekt, naar het straftooneel te voeren. En hoe langzaam de akelige tocht ook voorwaarts trok, bij iederen stap vau het paard langs den hob-beligen weg, trilde en schokte het lichaam des rampzaligen op de planken, bonsde het moede hoofd rusteloos op en neer. Maar P. Pignatelli nam met een medebroeder plaats aan weerskanten van den ongelukkige. Samen hielden zij een dubbel gevouwen doek onder ziju opgeheven hoofd, en terwijl zij alzoo zijn leed verzachtten , spraken zij hem moed in om den Algoede het gevraagde offer des levens te brengen, Ier afboeting der vaak overgroote schuld. Op het treurtooneel verliet Pignatelli nog zijn beschermeling niet, maar bood hem het kruis des Verlossers te kussen en zegende hem eene laatste maal, in naam van den alles verge venden God.
Wel bleek hij op deze wijze, wat het volk hem noemde, '/de Vader der veroordeeldenquot; te zijn.
Intusschen had men het jaar 1766 bereikt, toen de graanoogst tegen sloeg, de andere levensmiddelen in schaarschheid en duurte stegen, en het behoeftige landvolk naar Saragossa stroomde om de
40
openbare milddadigheid in te roepen. Hier deed zich echter niet geringer bekrompenheid gevoelen, ook hier leden honderden gebrek, hoe nog te voorzien in de nooddruft zoo veler vreemdelingen ? Dag aan dag klom de nood met het aantal behoeftigen. Reeds verhieven zich luide kreten van óntevredenheid onder het volk, geheel de stad verkeerde in een hachelijken, in een hoogst gespannen toestand. Een enkele vonk in die ontvlambare stofl'e geworpen, moest een brand veroorzaken, door geen menschelijke hulp te keeren.
En die vonk wierd geworpen, die brand ontstond, en zij, die men edelmoedig genoeg kende om ter algemeene redding het leven ie wagen, moesten den dood vinden onder de assche. Aldus hadden de vijanden der Sociëteit van Jezus hunne kansen berekend.
Sinds dertien jaren gromde een storm in de verte. In 1759 was hij uitgebroken in Portugal, en dit rijk , ten prooi aan de wreedheid en begeerlijkheid van zijn eersten minister, Don Sebas-tiaan Carvalho, markies van Pombal, bad de Jezuïeten verjaagd en, als misdadige overtreders van hun heiligen regel, verbannen. In 1764 had Frankrijk, gehoorgevend aan 't gevlei eener vrouw, — die al de veten dei- oude staatslieden, al den haat der Jansenisten en vrijgeesten in haar onedelen boezem vereenigde, — en op het drijven van een goddeloozen hertog de Choiseul, al de huizen dier in zich zelf gevaarlijke orde gesloten, hare kerken geplunderd, hare goederen verbeurd verklaard en hare kinderen , wilden zij haar getrouw blijven, gedwongen elders eeu heenkomen te zoeken. Men ziet het, in Portugal had een goede boom kwade vruchten geleverd, in Frankrijk, naar de uitspraken van het Parlement , een kwade boom goede. Dus moest die boom uitgeworpen, hadden beiden besloten, en niet alleen daar, ook Spanje en de andere hoven moesten het voorbeeld van Lissabon en Parijs volgen; rusten zouden zij niet, voor de gehate orde ware opgeheven door den H. Stoel. In afwachting echter van dit hoog gewenscht einde, werkten zij altoos in quot;t geheim aan hun vernietigingsplan voort, en lieten geene gelegenheid ongebruikt om de Jezuïeten gehaat te maken bij volk en bestuur; ja, met slangenlist werd hun iiandel en wandel bespied, of zij ook ergens voet gaven tot
41
gegronde aanklaclit; zoo niet, door laster moesten zij in 't verderf worden gestort.
Hier bood de opgewonden stemming en oproerige geest des volks van Saragossa, zoowel als de bekende invloed der Paters de heerlijkste gelegenheid aan om een oproer in 't leven te roepen en de Jezuïeten als leiders er van aan te wijzen. Aldus was men nog kort geleden elders (1) geslaagd, waarom niet te Saragossa.
Weldra werd er een gerucht onder het volk gefluisterd, dat die scliaarschheid en duurte van levensmiddelen niet zoozeer haar reden vond iu den schralen oogst, als in de schraapzucht des gouverneurs van Saragossa, die het graan in zijne schuren hield opgestapeld ten eindeer zich den alleenhandel van te waarborgen , ten koste der algemeene ellende. Meer was niet noodig om cene hongerige menigte, die toch zoo gaarne de schuld van haar leed op rekening der overheid schuift, tot het uiterste te voeren. Als een loopend vuur had zich dc lasterlijke aantijging door de stad verspreid , en nog dienzelfden dag stroomde eene woedende volksmassa naar het paleis van den beschuldigde, en eischte onder vreeselijke bedreigingen het verborgen graan. Onmachtig aan zoo dwaze vordering te voldoen, had de gouverneur nauwelijks den tijd zijn paleis te sluiten en door een geheimen uitgang zijn heil ie zoeken iu de vlucht. Maar het volk wachtens moede, liep de deuren open, stormde naar binnen, zooht den vermeenden woekeraar en wijl deze niet te vinden was, verbrijzelde men het kostbare huisraad en wierp de stukken door de vensiers op si raat. Toen zij na die .verwoesting wederkeerden en den buiten aanwas-senden scharen meldden, dat de gouverneur ontvlucht moest zijn, steeg er een donderende kreet ten hoogen om wraak over den rampzalige en zijn huis, en er wierd besloten het paleis iu asch te leggen.
Maar het woedend getier des volks had tot in quot;t Collegie weerklonken, en wie daar angstig voor eigen lijfsbehoud sidderde, P. Pignatelli niet. Hij spoedt naar den overste en smeekt hem heen te mogen ijlen en zoo mogelijk het oproer te breidelen. '/Wat gaat gij doen ?quot; hadden de Paters hem gevraagd, '/wilt gij u
Te Madrid, waarover nader.
42
een wissen dood in de armen werpen, eu door u de zaak aan te trekken den ondergang van het Collegie berokkenen? Meng er u niet in; wie temt toch een woedend volk ?quot; Doch niet alzoo sprak de overste. //Ga, mijn zoon,quot; klonk het tot Pignatelli //de Almachtige leide uw schreden en richte uw heldhaftig ondernemen tot Zijne meerdere eer!quot;
En Pignatelli gaat. Bij het paleis gekomen, vindt iiij de menigte gereed den brand te steken in den stapel vernielde meubelen voor den ingang. Het gevaar verachtend, dat hem dreigt, worstelt hij door de massa henen, beklimt het zonderling spreekgestoelte en richt liet woord tot zijn volk.
Het kruis in de hand, dat zoo menigen veroordeelden in zijn jongsten strijd gesterkt had, spreekt hij met verontwaardiging van den gruwel, dien zij gaan plegen . niet tegen den gouverneur, maar tegen den koning, wiens plaats hij bekleedt, maar tegen den al-machtigen God;, van Wien alle gezag uitgaat. //Zijt gij zelf, zoo klinkt zijn woord, //voor den Alwetende vrij van schuld, dat gij da tijdelijke strafte niet wilt dragen, die Zijne goedheid u overzendt? Dat gij u wreken wilt op uw wettige overheid, die zoo lang het hem mogelijk was in uwe dringendste behoeften voorzag? En nu hij, voor uw onbillijken toorn is heen gevlucht, werpt gij u op zijn levenloos goed, als of de vlam die, zijne woning verteeren moet, uw behoeften minderen, uw honger verzadigen kon? Zijt gij dan redelooze dieren gelijk, die met verwoedheid de tanden slaan in den steen, waarmede men ze geworpen heeft?quot;
Aldus sprak P. Pignatelli naar de ingeving zijns gemoeds; en wat geen gewapende macht had uitgewerkt, dat vermocht zijn treffend woord. De schare luisterde gedwee, en toen de Pater zweeg, ging zij uiteen, als moedwillige knapen door den meester gekastijd.
Eenige belhamels van den opstand wierden nu gevat en ter dood veroordeeld. Eeu hunner dreigde de eerste te zijn die Pig-natelli's liefdediensten verwerpen zou. Immers, naar zijn inzien ten onrechte onder de hoofdleiders geteld, was hij een bezetene gelijk in razernij en toorn. Toch verwon des priesters zachtzinnige liefde
dit verbitterd gemoed. Tot op de strafplaats vergezelde hem de Pater, en zoo innig en hartelijk drukte die rouwmoedige hem in het allerlaatste oogenblik de hand, dat, toen de straf voltrokken was, de versleven hand des dooden schier niet was los te wringen uit. die zijns vaders.
Toen Koning Karei 1IT het gebeurde te Saragossa vernam, richtte hij een iioogst vleiend schrijven aan de Paters van het Collegie, ben dankend voor de nog tijdig aangebrachte hulp in het dempen van den opstand. Dit blijk van 's konings erkentelijkheid bleef voor de vijanden der Sociëteit van Jezus, onder de eerste hovelingen verscholen, geen geheim. Zelf hadden zij den opstand aangestookt om er de Jezuïeten mee te betichten, en in plaats van schande en ongenade zou het dezen glorie brengen en 's konings gunst! Dat ware te gevoelig een nederlaag! Nu den kamp gewonnen geven, wie hunner was daartoe ridderlijk genoeg? ondanks het koninklijk schrijven moest de laster gevoed, en de onzin: «De Jezuïeten, die zulk een opstand met één woord hadden onder drukt, waren er ontwijfelbaar zelf de bewerkers van geweest,quot; ingang vinden aan 't hof van Madrid.
Spoedig was dit doel bereikt, en evenwel geloofde men dit niet genoeg om den eerbied des volks voor de Sociëteit van Jezus in verachting en smaad te doen overgaan. Doch, op den ouden raad van Voltaire, moest er slechts onbeschaamd gelogen en gelasterd worden, vond ook maar een vierde geloof, niet ijdel was hun pogen. En allerlei schotschriften en spotprenten, deels uit Portugal overgekomen, deels in-Spanje zelve tegen de Sociëteit van Jezus vervaardigd, overstroomden wederom het land. Alles wat door
O 7
Pombal, den eedgenoot van de Choiseul, die orde ten laste was gelegd, werd Lier opgerakeld en voor onloochenbare waarheid aan 't volk ten beste gegeven; de ongerijmdste logeutaal wierd door niet min logenachtige bewijzen gestaafd.
Een der meest geruchtmakende, schoon weinig doordachte fabelen van dien tijd was de geschiedenis van koning Nicolaas T, welke mee de kroon moest zetten op den laster omtrent Paraguay alom verspreid.
44
Qam« speciosi pedes evangelisantium pacem.
Rom. X : 15.
Langer dan eene eeuw hadden de leden der Sociëteit van Jezus tot Gods meerdere glorie aan liet heil der wilden gearbeid in de binnenlanden van Zuid-Amerika, de bezittingen der Spaansche kroon. Zij hadden er de schroeiendste hitte gedragen, levensgevaren van alle slag moedig onder de oogen gezien, en waren er ten lange leste in geslaagd de eerste eeuwen des Christendoms weer in 't leven terug te roepen bij duizenden van ijvervolle bekeerlingen. Met den kennis van den waren God hadden zij hen allengs geleerd een door Gods welbehagen geregeld maatschappelijk leven lief te hebben, en daardoor de gehoorzaamheid aan het wettig gezag van Spanje bevorderd. Eiken opstand hadden zij doorliefde en zachtzinnigheid onderdrukt, en wie hunner als martelaars sneefden in 't gewoel des strijds, door jongere broeders uit Europa werden zij vervangen. Op deze wijze hadden zij in Paraguay, Uruguay, Parana, en andere streken onder Brazilië, een dertigtal gemeenten, of reducties gesticht. De eertijds zwervende volken aan rustig samenwonen gewend gemaakt en aan opperhoofden uit eigen stam onderworpen, leefden nu in eenvoud en onschuld, den Heer en zijne dienaren dankend voor de kostbare gave van het ware geloof. Daar rezen alom kerken uit den grond, waar de H.H. plechtigheden met al den luister, dien zij vorderen , werden gevierd , daar bloeiden scholen en Gollegies. die eene beschaving, kweekten zonder zedenbederf, eene ontwikkeling der geesteskrachten zonder vergiftiging der ziel. Maar zulken welvaart aan de Sociëteit van Jezus dank te weten, was het van hare talrijke vijanden niet le veel gevraagd? quot;Met het zielenheil zochten er de huichelaarsquot; dus schreef men in Europa wnaar voldoening hunner eerzucht, naar goud.
45
//Rijke mijnen hadden zij in Parana en Uruguay ontdekt, heer en meester waren zij van geheel een volk, waar bleef de belofte van armoede, waar de nederigheid des kloosterlings ?quot; Om dien laster te logenstraften hadden Spanjes koningen herhaaldelijk afgevaardigden derwaarts gezonden, en het plaatselijk onderzoek, zoo stipt en nauwkeurig ingesteld, had overtuigend bewezen, dat die goudmijnen geen andere waren, dan vrede , landbouw en de uitoefening van allerlei handwerk. Men wist dus aan 't Spaansche hof, wat te denken van dien fabelachtigen rijkdom. Niettemin geloofde Gomez d'Andrada, Portugeescli gouverneur van llio-Janeiro in 1740 nog-, dat er eigenbelang schuilen moest onder dien ijver der Jezuïeten voor de reducties van Uruguay. Had men tot heden toe de mijnen , die hunne gouddorst leschten, niet ontdekt, 't was wellicht, omdat de Indianen ze op listige wijze verborgen hielden voor elkeu bezoeker. Alleen dan , wanneer inboorlingen en Jezuïeten de bevoorrechte streek hadden ontruimd, had men de handen vrij om alles naar behooren te onderzoeken, en de uitslag kon niet teleurstellend wezen. Vol van die dwaze verwachting, stelde hij Spanje eene ruiling voor: de zeer bloeiende JBrasiliaansche volkplanting van San Sacramento, allergunstigst aan de rivier de La Plata gelegen, bood hij aan voor zeven gemeenten van Uruguay, met dien verstande evenwel, dat de inboorlingen dier beide landen, ten getale ongeveer van 30,000, hun geboortegrond zouden ontruimen om weer het zwervend leven hunner vaderen te hervatten, of, wilden zij liever, eene woeste streek te ontginnen in een afgelegen oord.
Spanje sloeg zoo gunstig voorstel niet af. De ruilingsakte werd geteekend en Pater Pranciscus Eetz, Generaal der Sociëteit van Jezus, zond ten jare 1750 vier afschriften tegelijk van zijn bevel: dat de Paters die overeenkomst der beide mogendheden in de hand zouden werken en doorzetten.
Uit gehoorzaamheid, maar met gebroken harte kondigden die religieuzen hun Christenen de vreeselijke tijding aan. quot;Was het te verwonderen, was 't hun euvel te duiden, dat zij als één man zwoeren zich liever dood te vechten op den dierbaren geboortegrond, dan zonder schuld in ballingschap te gaan ver van
46
de graven hunuer vaderen, ver van het oord waar zij dennlmach-tigen God zoo menigen tempel hadden gebouwd'? Hadden zij anders gesproken, de beschaving, de gehechtheid aan 't maatschappelijk leven moest geen wortelen hebben geschoten in hun hart, de vaderlandsliefde moest er gansch en al zijn uitgedoofd. De Paters begrepen liet; evenmin waren zij onkundig van de onedele roerselen hier in 't spel; nogtans op hen rustte de loodzware verplichting. gehoorzaamheid te vorderen, ware 't ook ten koste van de liefde hunner kinderen, die hen handlangers van een tiran , lafhartige verraders scholden, — ware het ten prijze van hun leven.
En terwijl zij , aldus benauwd en gefolterd, worstelden en kampten met de liefde hunner bekeerlingen en het onvoorwaardelijk bevel, verspreidde Porabal, de Portugeescbe minister, het afschuwelijk gerucht, dat de Jezuïeten onder de Indianen een opstand aanhitsten tegen Spanje en Portugal. Het verzet der inboorlingen, — en welk een verzet helaas! — was het werk dier //baatzuchtige religieuzen.quot;
In later tijd hebben er zich stemmen verheven, die het der Sociëteit eene onverschoonbare zwakheid rekenden, gebogen te hebben voor het onmenschelijk bevel, door Portugeescbe gouddorst ingegeven; de hand te hebben geleend aan de verbanning en verjaging hunner kinderen. Nemen die scherpe verwijten de vlek niet weg hun te dier tijde aangewreven?
Wapengeweld of list van den tirannieken Mendoza Carvalho, Pombals broeder, verdreef de Indianen of 't een kudde rundvee ware geweest, van Uruguay en San Sacramento, den grond hunner liefde, en de Jezuïeten met hen. Nu sloeg Gomez d'Andrada, de gouverneur, aanstonds de handen aan 't werk om de vermeende goud-en zilvermijnen, die hij Pombal beloofd had, op te sporen. Maar of hij den grond der wouden omwoelen, of de bergkloven doorschouwen of der rneeren bodem peilen deed, geen korrel gouds beloonde zooveel arbeids, al de nasporingen der wetenschap bleven ijdel. Gomez was edelmoedig genoeg voor Pombal en de Sociëteit van Jezus te bekennen, dat hij had gedwaald; doch, toen hij beiden smeekte te werken wat zij mochten, elk in den aangewezen kring, om de dwaze ruilings-akte te vernietigen, toen veroordeelde hem
47
de teleurgestelde Pombal zijne schande te dragen, en wreekte zich op de Jezuïeten door het verspreiden van nieuwen laster. Een boek verscheen in Portugal onder den opzienbarenden titel van: Beknopt verslag van de republiek der Jezuïeten in de overzeese he bezittingen, alsmede van den oorlog door hun toedoen ontstaan en gevoerd tegen het Spaansch en Portugeesch oppergezag. De ongenoemde schrijver verklaarde regelrecht te zijn overgestoken uit Zuid-Amerika, waar hij de Jezuïeten in Paraguay aan 't werk had gezien. Hij had hunne geheimen en slinlische wegen bespied, nu oordeelde hij 't een duren plicht hun 't masker af te rukken, hun farizeeuwsche handelwijze in 't volle licht der openbaarheid te stellen.
//Paraguayquot; zoo heette het verder, «was het eigenlijk middelpunt van al de gevaarlijkste werkzaamheden der orde. Daar vormden zij door hun invloed en schatten onmetelijke legers, die den Spaanschen troon voor een deel althans moesten ondermijnen en op een gegeven sein de bezittingen der nieuwe wereld afhankelijk maken van den Generaal der Sociëteit. Den schandelijksten handel dreven zij met de zielen en lichamen der Indianen ; ja, reeds hadden de vrome Vaders een aantal reducties aaneengeschakeld tot een zelfstandig koninkrijk, waarover Nicolaas I, een hunner leekebroe-broeders, vrijmachtig den schepter voerde, alleen den Generaal zijner orde rekenschap van zijne handelingen verschuldigd. Die koning beschikte over onmetelijke rijkdommen, waardoor hij legers op de been kon brengen als de eerste mogendheid van Europa. Redenen genoeg, voorwaar! om het ergste te duchten, werden niet in tijds den Jezuïeten, wier macht dagelijks toenam, de slagveeren uitgerukt.quot;
Bijaldien echter een trouwhartig lezer aan dit alles twijfelen mocht, de achtergevoegde bewijsstukken waren toch onloochenbaar. En de bijlagen verstrekten eigenhandige brieven van de Generaals der orde, van Provincialen van Spanje of andere invloedrijke Paters, waaruit de echtheid van het aangevoerde zonneklaar bleek. Deze stukken waren, zoo verhaalde men, te gelegener ure in onvoorzichtige handen gekomen en aldus der openbaarheid geleverd. Dan volgden tot groot er begoocheling of, zoo men 't noemde, ter ver-
48
duidelijking van het verhaalde, aardrijkskundige kaarten van de reducties, platte gronden der steden, door de bekeerlingen gebouwd , afbeeldingen der forten en tuighuizen alsmede der nieuwe gouden en zilveren munt naar koning Xicolaas I gestempeld. Wie kon, wie durfde twijfelen, waar de bewijzen zoo onbetwistbaar bleken?
En toch, al dweepte Portugal met het werk zijns eersten ministers, die geholpen door zijn Spaanschen evenknie, den hertog Alba, dit samenweefsel van laster en ongerijmdheid verspreid had, in Spanje werd men beter onderricht door Don Zevalos, den Spaanschen gouverneur van Paraguay. Wat Alba ook werkte en deed, het boek werd door het hof van Madrid veroordeeld, door beulshanden verbrand, door koning Perdiand VI in 1755, en door diens broeder en opvolger, Karei TIT in 1759 en 1761 als logenachtig geschandvlekt. Diezelfde vorst vernietigde liet rui-lings-tractaat, dat zooveel onheils had gewerkt; maar te laat: verloren was de eenvoud der Indianen, hun liefde voor de Paters voor altoos verkoeld.
Koning Nicolaas I, de gevreesde overweldiger van Paraguay, behoeft het nog gezegd? — was broeder Nicolaas Punes, de kok van een der religieuze huizen in dat oord; een weinig bedreven en ongeletterd man, wiens gebied zich nooit verder had uitgestrekt dan de nederige keuken , waar hij naar zijn beste vermogen de spijzen der Paters toe bereidde. Later met de andere leden der Sociëteit uit Amerika verbannen, zette hij zijne weinig benijdbare bediening te Ravenna voort en leverde niet zelden stof tot vroo-lijke scherts der huisgenooten, als zij ophaalden van zijn koningschap en ras verviogene glorie.
49
Vae libi terra, cujus rex inter est.
Eccl. X : 16.
Van welken aard de voorwendsels der vijanden van de Sociëteit van Jezus ook waren, zij beoogden niets anders dan de verwijdering, neen den ondergang en dood eener bestrijderesse, die liet Jansenismus de gevoeligste slagen had toegebracht, en lijnrecht in tegenspraak met de vrijgeesten of zoogenaamde wijs-geeren der XVIITde eeuw, alle wettig gezag, alle instellingen der H. Katholieke kerk met woord en pen kloekmoedig verdedigden. Reeds in 1758 scheen liet vijandelijk plan nagenoeg tot rijpheid gekomen. Immers hij de kroningsfeesten van Cardinaal Carlo Rez-zonico, die toen onder den naam van Clemens XEH den pauselijken troon beklom, werd er quot;s nachts aan de poort van 't Romeinsch Collegie een plakkaat bevestigd, hetgeen duidelijk te lezen gaf, wat der Sociëteit van Jezus eerlang zou wedervaren. De verlichting door de Paters bi j gelegenheid dier feesten aangebracht, heette er: de flambouwen hunner lijkstatie ; het stuk sloot met een koepiet Italiaansche kreupeli'ijmen van den volgenden inhoud. //De Spanjaard en Portugees verafschuwt en verjaagt u; Frankrijk zal boop ik spoedig dit voorbeeld volgen, en vruchteloos hoopt gij op Rome, al vleit gij den Paus.quot; (1)
Twee jaren later verscheen er te Rome, een werk getiteld: //de ontmaskerde wolvenquot; waarin de opgemelde bedreigingen duidelijk werden herhaald, en de verdrijving der Jezuïeten uit Spanje als eene iederen dag te wachten gebeurtenis stond opgegeven. Vraagt ge, waarom het Katholieke Spanje beginnen moest? Geen
rispano c il Portoghese Vi aborre e discaccia;
II Gallico paese,
Spero che presto il faccia;
E in Roma che spcrate,
Abbcnclie il Papc suo tanlo adulate.
Boëro, Vita del P. Piguatelli p. 105
50
land ter wereld herbergde zooveel leden der Sociëteit als het gebied der Spaansche kroon; ruim vijfduizend waren zij daar in getal, terwijl Frankrijk nauwelijks vier- en Portugal er nog geen tweeduizend telde. Het mag nu vreemd schijnen, dat, ondanks die welberekende plannen, de Sociëteit van Jezus eerst zeven jaren later (1767) uit Spanje verdreven werd, 't is een bewijs te meer voor de valschheid der toen aangevoerde redenen: opruiing des volks en gekwetste Majesteit. Maar Spanje had ook die gevaarlijke Jezuïeten zoolang niet verdragen, indien niet de troonsafstand van koning Ferdinand V.I, diens halven broeder, Don Carlos van Napels, — in de geschiedenis te wel als Karei III bekend — op den troon van dit rijk geroepen had. Deze vorst, de eenige misschien van zijn tijd wiens koningspurper geene zedeloosheid heeft besmet, wien het niet aan godsdienst ontbrak of goede bedoelingen, was nogtans bekrompen van geest, weinig scherp van doorzicht, en daarom te voortvarend, te vasthoudend van karakter. Een goede koning mocht hij heeten, een wijs en oordeelkundig vorst bleek hij niet.
De Sociëteit van Jezus had hij lief gehad en hoogachting toegedragen van der jeugd af. Nog koning van Napels, was hij in eene hoogst ernstige ziekte bijgestaan door een lid dier orde, P. Pepe, die hem, toen de geneesheeren zijn toestand hopeloos hadden verklaard, de genademiddelen der H. Kerk onverwijld toediende. Na die plechtigheden was de biechtvader aan 't vorstelijk ziekbed neergeknield en had er een geruimen tijd gebeden. Opgestaan, durfde hij den koning met vastheid zeggen; //Sire, verlies den moed niet, binnen weinige dagen zult gij volkomen hersteld zijn.quot;
Don Carlos nam die woorden op als den wensch van een vriend, maar toen zij letterlijk vervuld bleken, noemde hij ze eene voorspelling en twijfelde niet, of P. Pepes krachtig gebed had hem in 't leven behouden. Hij betuigde hem deswege zijn alleroprechtsten dank en bezwoer hem te zeggen, op wat wijze hij hem niet alleen, maar geheel de Sociëteit van Jezus een' wederdienst konde bewijzen. P. Pepe zweeg een wijle en antwoordde toen zedig, maar onbeschroomd: //Helaas Sire, nu hebt gij de Sociëteit zoo lief, maar een tijd zal er komen, dat gij haar bloedige tranen weenen doet.quot;
51
Nog minder geloof hechtend aan deze voorspelling, dan aan die eerste tijdens zijne ziekte, verzekerde Don Carlos, dat hij haar met onveranderlijke liefde zou blijven beminnen tot zijn dood. Ach, dat ook hij zoo spoedig zijn woord verloochenen moest!
Vóór zijn vertrek uit Napels in 1708, achtte hij het niet beneden zicli P. Laurentius Ricci, den generaal der orde, ten ge-hoore te on vangen; en toen deze hein bad de Sociëteit van Jezus in Spanje te beschermen tegen de aanvallen harer vijanden uit Portugal of van elders, antwoordde hij met koninklijke majesteit; //Pater, al ■wissel ik mijne kroon voor eene andere, mijn hart blijft n en uwen zonen genegen. Ik weet wat Spanje der Sociëteit van Jezus Ie danken heeft. Het gebeurde ten iiade.ele der orde in Zuid-Amerika, heeft mij altoos tegen de borst gestooten, ik zal herstellen wat mogelijk is, en , zooveel ik kan, beletten, dat die haat nit Portugal zich vestigt in mijn rijk.quot;quot; Dus sprak de welmee-nende; waarom moest het hein aan kracht ontbreken om zijn woord gestand te doen ?
Het hof van Madrid was te dien tijde, aan allerlei verdeeldheden en partijzuqjit ten prooi, geheel verschillend van het Na-pelsche. Ook gevoelde de nieuwe koning er zich geenszins te huis; gewoon met staatslieden van beproefde trouw en niet twijfelachtige oprechtheid te verkeeren, had hij de gelegenheid gemist om een dubbelhartig gemoed te peilen, den logen en t verraad te zien schuilen onder de bloemen der vleierij. Daarom bleek hij in zijne nieuwe omgeving zoo achterdochtig en ongerust; daarom huiverde hij voor de ongunst zijn volks, niet wetend, of hij steun bij zijne raadslieden zou vinden. Velen van hen, handlangers van de Choiseul en Pombal, en derhalve gezworen vijanden der Jezuïeten, hoopten die gesteldheid des vorsten rijkelijk ten nutte te maken aan hunne plannen.
Eén minister was den koning uit Napels gevolgd naar t hof van Madrid, 't Was de markies Sqniilaci, vertrouwde vriend des vorsten en ten volle die onderscheiding waard. Zijn heldere blik zag verder dan die des konings, zijne krachtige hand had altoos 's vorsten arm ten goede gesteund; vroom en waarachtig Katholiek, vulde hij wel aan waarin zijn koninklijke meester te
kort mocht schieten. Aanstonds bij zijne verschijning aan t hof was hem, schoon bedektelijk, het voorstel gedaan de hand te leenen aan de vernietiging der Sociëteit van Jezus, doch met zooveel adel en waardigheid had hij geantwoord, dat men begreep altoos een kloek verdediger dier orde in hem te moeten duchten. Tan dit oogenblik af was zijn val aan 't Spaansche hof gezworen.
Behalve dien minister, waakten nog twee engelen aan Kareis zijde voor het behoud der Sociëteit van Jezus: Zijne gemalin, Maria Amelia van Saxen , en Elisabeth Farnese zijne moeder; beiden hoogst ervarene en deugdzame vrouwen, beiden der bedreigde orde op het innigst verknocht. Gewis, indien hij ten jare 1759 het oor had geleend aan den laster van Pombal, die aan het Spaansche hof een tolk vond in den hertog Alba, echtgenoote en moeder hadden om strijd den koning de dwaasheid dier logentaal doen inzien. Daarom veroordeelde hij het boek en spotte met de be-d rei gin eren tegen de Sociëteit verheven. Maar reeds hetzelfde jaar ontviel hem zijne gemalin in den bloei der jaren, betreurd door haar koninklijken eegade en beide zonen niet alleen, maar door Napels en Spanje mede, al had dit laatste haar slechts zoo luttel tijds gekend.
Toen in de maand September van dit jaar Pombal ten deele zegevierde, en de Sociëteit van Jezus uit Portugal werd verdreven _ richtten de Paters zich tot Paus Clemens XIII, die ze met Vaderlijke goedheid in zijne staten ontving. Eens, dat men te Romein tegenwoordigheid van den Spaanschen gezant, Emmanuel de Rhoda, een eedgenoot van de Choiseul, — de eerlooze gedragingen des Por-tugeeschen ministers besprak, deed ook die gezant eene schijnbare afkeuring blijken, maar voegde er bij; //Had hij zich ten minste den last bespaard om het volk rekenschap zijner handelingen te geven, waartoe geen vorst is verplicht. Zoo ooit iets dergelijks in Spanje gebeuren mocht, zullen wij ons althans voorzichtiger gedragen.
//Meent uwe hoogheid dan11 vroeg een der aanwezige Cardinalen //dat de Jezuïeten ook in Spanje verjaagd zullen worden ?
//Hieraan twijfel ik geen oogenblik1 luidde het bescheid //en zoo de koningin-moeder vroeg of laat komt te sterven, zult gij zien, dat mijn gevoelen in dezen niet ongegrond was.quot;
53
In Spanje was men hiervan niet minder overtuigd. Het was toch alom bekend wat genegenheid do oude koningin der Sociëteit van Jezus toedroeg, en hoe de koning geen enkel besluit nam, zonder den wijzen raad zijner moeder te hebben ingewonnen. Had zij gesproken, dan stond zijn besluit onwrikbaar.
Ondertusschen had de Choiseul een middel bedacht om de genegenheid te winnen van 't Spaansche hof, die hij ter bevordering zijner planen tegen de Sociëteit van Jezus noodzakelijk oordeelde. Tot heden toe had de Fransche gezant den voorrang bekleed aan het hof der Duitsche keizers. Nu wist hij bij zijn koning Lode-wijk XV, die zich geheel door zijn minister en Mevr. de Pompadour beheerschen liet, te bewerken, dat die voorrang aan den gezant van Spanje wierd toegekend, op grond, dat het verschil voor Frankrijk niet aanmerkelijk was, sinds een innige band van vriendschap, door liet Familie-verdrag gelegd, de Bourbonsche hoven (Frankrijk, Spanje, Napels en Parma) omsloot. Lodewijk XV gaf gereedelijk toe, en Karei III voelde aldus zijne prikkelbare eerzucht door de Choiseul gestreeld. quot;Nogtans waren er andere drijfveeren dan diplomatieke beleefdheden noodig om den warmen vriend der Sociëteit tegen haar in 't harnas te jagen.
In 1766 had Squillaci, de ons bekende minister van Karei III, een wetsontwerp voorgesteld en doorgedreven, betreffende de nationale kleederdracht en zekere levensmiddelen, tengevolge waarvan het volk in ontevreden stemming was gebracht. Deze gelegenheid dacht den hertog Alba en zijnen eedgenooten zeer geschikt om hun tegenstander den voet te lichten. Dank hunnen zorgen brak er op Palmzondag, den 27sten Maart deszelfden jaars een oproer uit te Madrid. Joelend en tierend liep het volk bij troepen de straten langs, de glazen inwerpend der winkeliers en overheidspersonen. De koninklijke garde uitgetrokken om de verbroken orde te handhaven, moest bezwijken voor de overmacht van 't woedend gemeen.
Onthutst en verschrikt, neemt Karei ijlings de vlucht naar Aran-juez, een lustkasteel buiten de stad, zijne beide zonen met zich voerend. Maar terzelfder tijde waren de Paters Jezuïeten toegesneld , en niet zonder moeite gelukte het hen de opgeruide menigte
54
te bedaren. Het volk gaat uiteen en //leve! leve de Paters Jezuïeten !quot; galmt het door de straten.
Niet wetend, hoe die opstand eindigen zou, had Karei op Aran-juez glimlachend een der Paters, biechtvader des prinsen, toegevoegd: //'t zou mij verwonderen, werd dit weer niet op uwe rekening geschreven.quot; Doch toen hij 's anderendaags vernam, hoe de rust hersteld was, keerde hij terug in zijn paleis, beschaamd over zijne ijlingsche vlucht, maar nog meer wellicht, dewijl hij de demping des oproers aan den invloed eeniger priesters danken moest. In zijne omgeving ontbrak het niet aan valsche vleierij, dat dit oproer des volks geenszins den geliefden koning had gegolden of zijn huis, maar Squillaci, die reeds als vreemdeling bij de menigte gehaat, haar geduld tergde door het invoeren van allerlei nieuwigheden met de nationale gewoonten in strijd. //Ging derhalve,1' zoo klonk het, //de vrede en welvaart des volks den koning ter harte, dan Squillaci verwijderd; zoo niet, men had alle dagen nieuwe muiterijen te wachten.quot;
Kareis kortzichtig oog bespeurde niet, wat strik hier gespannen was, en onverwijld zond hij den getrouwen minister en diens metgezel, Griinaldi, naar Italië terug. De koningin-moeder alleen ware in staat geweest dit vonnis tegen te houden, maar zij, 't was den verspiedersblik der vijanden niet ontgaan, had zich sinds eenigen tijd op het kasteel van Sint-Ildefonsus teruggetrokken om hare laatste levensdagen in eenzaamheid en rust te slijten.
Squillaci begreep de ware reden zijner verwijdering beter dan de koning zelf. Immers, toen hij te Carthagena aan boord ging van het schip, dat hein naar Italië zou voeren, zeide hij tot eenige vrienden, die hem verzelden; //Nu ga i k, maar de Paters Jezuïeten zullen mij spoedig volgen.1'
Dat deze voorspelling niet aanstonds in vervulling trad, was in waarheid den vijanden der orde niet te wijten. Daags na het vertrek des gebannenen , toen d' Aranda, een handlanger van Pombal en de Choiseul, op aanraden van 's konings omgeving tot de opengevallen waardigheid verheven was, zag men te Madrid onderscheidene aanzienlijken de huizen der ingezetenen binnentreden en er onder meewarige deelneming de geledene schade rijkelijk
55
vergoeden. //Wat zegt men onder u van dat oproer!quot; Vroegen zij de nieuwsgierige burgers, //Weet men de eigenlijke reden, kent men de aanleiders al ?quot; En als het volk ontkennend antwoordde of schijnredenen opgaf, voegden zij er met geveinsde achterhoudendheid bij: //Men kan alles zoo niet zeggen ... er moet meer achterzitten .... men wil weten, dat de Jezuïeten den grooten slag hebben gegeven . .. dat zij het volk hebben opgezet.quot; Nauwüjks hadden deze in schijn goedhartige en vertrouwelijke volksvrienden, na de verspreiding van hun boosaardigen laster, de verbaasde burgers verlaten, of een koninklijk ambtenaar trad bij hen in met een notaris en getuigen, die zorgvuldig vernamen naar de leiders van den gelukkig ras bedaarden opstand. Er wierd gevraagd wat men er van wist, wat men daar omtrent had hooren zeggen, en ieder antwoord werd naauwkeurig opgeschreven. Was het te verwonderen , dat men zoo doende in korten tijd op geheel eene lijst van getuigenissen wijzen kon, die de leden der Sociëteit van Jezus schuldig verklaarden? Bedroefd en verslagen, doorliep de koning de hem voorgelegde reeks van aanklachten. Glimlachend had hij de vermoedelijke schuldplichtigheid der Jezuïeten voorzegd, maar zoo veel getuigenissen — hoe zij verkregen waren, meldde men hem niet — had hij ze kunnen verwachten? Niettemin kon hij zich ook niet verklaren, hoe het volk, woedend als op dien vreesdij ken avond, toen zijne wacht voor hunne razernij bezweek, als op één enkel woord der Paters rustig en hen verheerlijkend, was uiteengegaan. Een fijner blik had den sleutel van dit geheim gevonden in den invloed dier geestelijken op alle standen, op den minderen vooral, doch Karei zag er niets in dan grooteren schijn van medeplichtigheid. Ware 'them gegeven geweest een blik in de toekomst te slaan, tien jaren verder, hij had den hertog Alba, — die zich nu zoo geheimzinig-ongunstig over de gevaarlijke Jezuïeten uitliet; die ze, stond het hèm te doen, geen dag langer gedoofde in zijn rijk — zwoegend onder het pletterend wicht zijner schuld hooren verklaren, dat hij zelf en niemand anders, de aanstoker was geweest van het oproer te Madrid, hij, de ver-dichter der fabelen over Paraguay, hij, de uitvinder der munten van Nicolaas I en grootendeels de steller der lasterlijke brieven
56
op naam der Jezuïeten verspreid. (1) Maar nu van dit alles onbewust, was liij nog niet groothartig, niet edelmoedig genoeg om de Jezuïeten voor zicli te roepen en keunis te geven van de hun aangewreven schuld. Ja 't moclit reeds voor eene bijzondere schikking van boven gelden, dat hij het banvonnis, hem door zijne valsche ministers voorgelegd, niet dadelijk onderschreef.
Weinige maanden later gewerd hem de tijding van den volksopstand te Saragossa, eveneens door de Jezuïeten onderdrukt. Nauwelijks had hij, gelijk wij boven zagen, hen door een dank-betuigend schrijven als eene stilzwijgende vergoelijking willen scheuken voor de kwade vermoedens van hen opgevat, toen ook dit laatste oproer hun werk werd genoemd als dat van Madrid en Barcelona. Nu mistrouwde hij de Sociëteit geheel en al, zijne vorige liefde was in achterdocht en afkeer overgegaan.
Niet lang te voren hadden eenige leden dier orde uit Frankrijk verdreven eene wijkplaats gezocht in koning Kareis gebied. Hunne ordebroeders hadden van Rome verbod ontvangen hen op te nemen. Maar de Spaansche bisschoppen, niet onderworpen aan die voorzichtigheidsmaatregelen des Generaals, openden hun met groote liefde hunne dioceeseu, eu bedienden zich van hunnen ijver met verblijdende vrucht. De bisschop van Girona evenwel meende het ongeraden zijner medebisschoppen voorbeeld te volgen zonder de goedkeuring van 't Spaansche hof, waarom hij d'Aranda, Squillaci's opvolger, verzocht des konings goedvinden te vernemen. Met gretigheid nam de minister die hem aangeboden gelegenheid waar om de Sociëteit van Jezus te benadeelen, en in overleg met Alba verkreeg hij van den koning de vergunning om des bisschops voorstel in een bijzonderen ministerraad te bespreken.
Don Pedro Campomanès, advokaat van Gastiliës hoog gerechtshot , een bekwaam rechtsgeleerde, maar handlanger van d'Aranda en gezworen vijand der Sociëteit van Jezus, kwam het recht toe de aanhangige zaak in die zitting uiteen te zetten. Hij deed het, gelijk men van hem verwachten mocht. Met berekende koelbloe-
Christoph Murr, t. IX p. 222. Diezelfde vei-kluüug herhaalde Alba op zijn sterfbed voor Mgr. Philip Bertram, Bisschop van Salamanca.
57
digheid stapelde hij al de beschuldigingen opeen tegen de Sociëteit van Jezus ingebracht, van de tijden haars stichters tot op dien dag. Geene buskruitsamenzwering, geen aanslag op Josef 1 van Portugal werd onvermeld gelaten, zoo min als de slavenopstand in Zuid-Amerika of het rijk van koning Nicolaas [ in Paraguay. Dewijl de spreker al die gruwelen als bekend en aangenomen vooronderstelde en zich daarom van de aanvoering eeniger bewij-ontslagen hield, kwam hij zonder moeite tot het besluit zijner hevige redevoering: dat zulke lieden , als hoogst gevaarlijk voor den staat, moesten worden verbannen, in stede van te gedoogen, dat elders verbannenen zich in Spanje kwamen nederzetten.
Maar gloeiend van verontwaardiging, nam de gouverneur van Aragon het woord en, zonder de onbewezen lasteringen te wederleggen , schetste hij in zoo treilende bewoordingen, wat de Sociëteit van Jezus sinds haar ontstaan voor Europa Azië en Amerika, maar vooral voor Spanje was geweest; voerde hij zoo luidsprekende bewijzen aan van de zelfverloochening en offerende liefde harer leden in de hospitalen en kerkers, op de galeien en aan 't ziekbed der besmettelingen, dat hij ten leste zijn pleit zegevierend eindigen kon met de vrage: //Voegt het ons dan zooveel arbeids, zooveel liefde te vergelden met vuigen laster en ballingschap'?quot;
De stemming volgde, maar het woord des laatsten sprekers had diepen indruk gemaakt op menig weifelend gemoed: de stemmen waren gelijkelijk verdeeld. Dus bleef de eindbeslissing der geschorste zitting aan den koning, die een rijp beraad met zijne ministers beloofde.
Bij het vernemen dier gebeurtenissen, snelde Elizabeth Paruese, de waardige koningin-moeder, uit hare afzondering naar het hof van Madrid. Schreiend, bezwoer ze haar zoon niet te luisteren naaide inblazingen zijner eerlooze ministers, en nooit zonder gewich-tigen grond een besluit te nemen ten nadeele der Sociëteit van Jezus. Karei III verpandde zijn koninklijk woord, en getroost keerde zijne moeder in de eenzaamheid. Dau helaas, 't was de allerlaatste gunst, dis zij der Sociëteit van Jezus bewijzen mocht. Weinig tijds daarna, den Juni 1766, gaf zij in haar acht
enzestigste jaar kalm en blij den geest, om ter eeuwige ruste in
58
te gaan. Nu stond de diep bedroefde koning in zijne zwakheid en bekrompenheid alleen. Wie zou hem de oogen openen, wie hem tegenhouden, als de partij, die Voltaire's leuze; //verplet den eer-looze!quot; in haar vanen droeg, hem het blinde werktuig maakte barer schendige plannen?
VIII.
Sagittae poteniis acutae.
Ps. CXIX. : 4.
Het was in de eerste dagen des jaars 1767. Nog was de wonde niet geheeld, die het verlies eener zoo vrome en voorzichtige moeder in het hart des konings geslagen had, toen de hertog Alba Zijne Majesteit een geheel bijzonder gehoor verzocht, daar hij hem een hoogst belangrijk geheim had te openbaren. Karei laat den hertog toe, en deze treedt het kabinet des konings binnen, maar bevend en ontroerd, als ware hij drager van een allerpijnelijkst bericht.
//Sire,quot; dus vangt hij aan //'t is mij innig leed, dat ik Uwe Majesteit zoo te ongelegener tijde kennis geven moet eenér gebeurtenis, waarvan ik schier weuschen zou onkundig te zijn gebleven , om de smarte, die mijn boodschap U berokkenen zal. £r is een samenzwering ontdekt, waarvan de Jezuïeten, zoo niet de hoofden, althans de grootste deelhebbers en medeplichtigen zijn.quot;
//Eene samenzwering? tegen mij?quot; vroeg de koning ontsteld.
//Tegen Uw leven niet, mijn vorst,quot; fluisterde Alva //hetware te redden, maar het geld Uw kroon. Uwe eer. Uwe diepbetreurde moeder.quot;
//Mijne moeder zegt ge!quot; viel Karei uit '/verklaar u!quot;
//Al was er mijn leven mee gemoeid, Sire, spreken, zal ik,quot; klonk het toen //moge mijne openhartigheid U baten! De Jezuïeten zegt men, willen onder het volk verspreiden, dat niet aan U , maar
59
aan den broeder Uwer Majesteit, als den wettigen zoon van Pliilippus V en Elisabeth, de kroon van Spanje toekomt.'quot;
//Ben ik dan een basterd en de wettige zoon van Philippus niet?quot; vroeg de koning, bevend van toorn.
//Nooit is zoo lasterlijke gedachte bij één Uwer onderdanen opgekomen, mijn vorst, maar de Jezuïeten beweren zulks. Zij zeggen de bewijzen te kunnen overleggen, dat koning Philippus niet Uw vader was. En mochten Uwe getrouwe onderdanen geloof weigeren aan zoo afscliuwelijken laster en U blijven toegedaan, dan moet er eene omwenteling uitbreken in de overzeesche bezitingen, waarbij Paraguay eu Uruguay zich onafhankelijk zullen verklaren van de Spaansche kroon.quot;
//Doodsbleek en sprakeloos, zonk de koning bij die woorden achterover in zijn zetel; na eene poos klonk het verwijtend van zijn lippen: //Lasteraars! heeft zij dat aan u verdiend ?quot; en hij verborg zijn gelaat in de beide banden.
Met een wel afgericht wapen was de verradelijke stoot gegeven. Alba juichte inwendig over de zielesmart van zijn slachtofler: ongetwijfeld de voltrekking van het groote plan, de verdrijving der Jezuïeten, zoude er het gevolg van wezen. Men had ze tot nog toe vruchteloos van opstand en volksopruiing beticht, de koninginmoeder had zich altijd beschermend tusschen de beschuldigden en den achterdochtigen koning geplaatst, Na baar verscheiden, wilde men hen van eerloozen laster tegen den koning beschuldigen; maar aangezien Kareis strenge zeden biertoe geen voet gaven, zou men de eer, den onbesproken levenswandel aantasten zijner dierbare en pas gestorvene moeder. En de blaam door de Jezuïeten, zoo het heette, op baar geworpen, moest den zoon als een bastaard schandvlekken en berooven van zijne ongerepte eer en zijn kroon. Onedele strijd voorwaar, als de zoon gedwongen wordt zicli gewonnen te geven of zijne eer verbeuren moet met die zijner overledene moeder 1
A'a eenige oogenblikken hief de koning het hoofd en sprak schijnbaar kalm; //Alba, daag dc lasteraars aanstonds voor den rechter, dat zij de bewijzen leveren, zoo zij kunnen, maar bij gebreke van dezen de wel verdiende straf ondergaan,quot;
60
//Mijn Koning!quot; was het vooraf berekend antwoord //gun mij nog op te merken , dat alleen onze nauwkeurige waakzaamheid het geheim der samenzwering heeft ontdekt. Nog is het volk van niet bewust. Waarom nu dien nog verborgen laster openbaren'? Zijnde Jezuïeten niet listig genoeg om, voorziende, dat hun bewijzen zouden gevraagd worden, zich valsche, maar het volk overtuigende bewijzen te verschaffen ?quot;
//t Is waar!quot; hernam de koning, //welnu, laat -wat ge mij hebt meegedeeld een diep geheim blijven, doch meld mij alles, wat gij dienaangaande te weten komt.quot;
Alba boog en vertrok, ten einde d'Aranda en zijn overigen handlangers te melden, hoe heerlijk hij zich van de netelige taak gekweten had; Karei bleef alleen, overstelpt van de allerbitterste smart, gegriefd in wat hem dierbaarder was dan het leven, de eer zijner moeder.
En toch, had het den koning niet aan geestkracht en karakter ontbroken, met fierheid had hij het hoofd geheven boven den laster uit, en gehoorzaam aan den eisch zijner rede, zou hij de zaak hebben onderzocht, of althans vóór het nemen van een besluit den raad ingewonnen van Christus Stedehouder op aarde, dieniet, als 's konings biechtvader, onder 't vermoeden vallen kon mede een werktuig te zijn in de hand der boozen. Doch Karei was, 't is ons gebleken, zwak tot kind wordens toe: men kon hem diets maken, wat men wilde, en verplichten bovendien om het vreeselijk geheim in zijn hart te begraven.
De leden der Sociëteit van Jezus in Spanje waren tot nu toe geheel onkundig van den storm, die er broedde boven hun hoofd. Dat zij belasterd wierden, was hun bekend, maar hieraan gewoon, sloegen zij luttel acht op de lasteringen zeiven. En hoe ook konden zij vermoeden dat koning Karei III, dien zij hunner orde bijzonder toegenegen waanden, daarin betrokken worden of althans er geloof aan zoude slaan. Ondanks al de geslepenheid en scherpzinnigheid hun toegedicht, zagen zij niet, wat gevaar hen dreigde. Eerst op gedurig aanhouden hunner vrienden, die, schoon evenmin onderricht van de geheimen aan het hof verhandeld, toch bespeurden , dat er strikken werden uitgezet, besloten zij een hunner mede-
61
broeders ten hove te zenden, ten einde Z. M. over hunne belangen te spreken, aldus te vernemen, of en waarvan zij werden beschuldigd , en de waarheid in 't volle licht te stellen. Hij , die met zoo teedere zending werd belast, was P. Franciscus Xaverius Jdiaquez, een man van koninklijken bloede en alom erkende religieuze deugd. Overeenkomstig zijne hooge geboorte, had hij zijne jongelingsjaren doorgebracht aan 't Spaansche hof, en er aller liefde en achting, maar de hartelijkste vriendschap des prinsen gewonnen, — toen hij eindelijk de schittering der aardsche grootheid achterstelde bij de hoogere glorie van Jezus' kruis, dat hij omhelsde in de rij der zonen van Ignatius.
't Mocht omstreeks half Januari wezen, toen P. Tdiaquez van Valladolid te Madrid aankwam en met de grootste blijken van achting en vriendschap aan 't hof ontvangen werd. Maar nauwelijks had hij een woord gerept van het doel zijner koraste: een gehoor bij den koning over de belangen zijner orde — of allerlei bezwaren deden zich eensklaps voor, en algemeen zocht men, onder beuzelachtige voorwendsels, hem dit plan te ontraden. Nog tans de Pater hield aan, en wrijl men hem in staat kende om ondanks aller verzet in persoon bij Z. M. een bijzonder gehoor te vragen, en dan te melden, hoe men zich hier tegen had gekant, gaf men voor, dat koning Karei, sinds het oproer van Madrid, niemand in zijn kabinet toeliet, tenzij op voordracht van d'Aranda, den eersten minister. Deze logen had een schijn van waarheid voor zich, en Jdiaquez liet zijn plan: zonder omwegen tot den koning te gaan, varen. Had hij kunnen bevroeden wat onafzienbaren nasleep van jammeren zijne eenvoudigheid der Sociëteit van Jezus berokkenen zou!
d'Aranda ontving den Pater met buitengemeene vriendelijkheid en begon met hem gunsten te verleenen voor zijne medebroeders, welke het hof tot heden toe geweigerd had. Maar, toen de Pater sprak van zijne zending bij koning Karei, liet de valsche minister de grootst mógelijke verwondering blijken. //Hoe ?quot; vleide hij, //komt gij aan dit hof nog eene orde verdedigen, welke sinds haar ontstaan den lande zoo groote diensten bewijst? Ik geef toe,-dat gij vijanden hebt, die u als altoos kwaad willen en belasteren,
62
doch meent gij, dat hun taal ingang vond aan quot;t hof? Neen voorwaar? en gij zondt wijs en voorzichtig handelen met den koning geen woord hiervan te spreken , ja, met u zelfs niet eens aan Zijne Majesteit te vertoonen, wilt ge geen vermoedens wekken bij een vorst, die u, quot;t is toch overbekend, zoo genegen is. Verlangt ge een onloochenbaar bewijs dier genegenheid? Nog onlangs zijn er, op kosten van den Staat, zestig uwer missionarissen scheep gegaan naar onze bezittingen in Zuid-Amerika.quot;
Aldus sprak en huichelde de veinzaard om den argeloozen Pater te misleiden. Immers, hield het aangevoerde feit al waarheid in, met hetzelfde schip was door d'Aranda bevel meegegeven, voor den gouverneur van Buenos-Ayres, om de Jezuïeten het ontschepen te beletten. Zij moesten in de haven voor anker blijven tot hunne medebroeders uit Amerika bijeen zouden vergaderd zijn, en onverwijld dan met hen de terugreize ondernemen, gelijk ook is geschied.
//Mag ik u dus een vrienschappelijken en welgemeenden raad gevenquot; besloot d'Aranda //keer dan, zonder den koning gehoor te vragen, gerust naar Valladolid terug. Mijn woord blijft u borg, dat, mocht eenig wezenlijk gevaar te eeniger tijd uwe orde in Spanje bedreigen, ik de eerste zal zijn om u te waarschuwen en herwaarts te roepen.quot;
Idiaquez vertrok op het einde van Jannuari. Den 29stcn dier-zelfde maand, (1) misschien nog vóór de pater Madrid verlaten had, kwam weer de bijzondere ministerraad bijeen. Weer had Cam-pomanès het woord en legde den Jezuïeten ten laste, dat zij hun zedig en ootmoedig uiterlijk, de aalmoezen met zoo milde hand uitgedeeld, de zorg voor zieken en gevangenen, kortom alle hun goede werken, als zoovele middelen bezigden om het volk te blinddoeken en in hun belang te winnen.
Het iu die zitting genomen besluit is van den volgenden inhoud : Gezien de opgemelde grieven, gaat de buitengewone vergadering over om haar gevoelen bloot te leggen omtrent de nit-voering van de voorgestelde verbanning der Jezuïetenorde, alsmede
Heurion zegt, dat die raad den SSsten Jauuari en 20sten Februari bijeenkwam. /
63
nopens de daaruit volgende maatregelen, opdat, dit besluit naar be-hooren ten uitvoer worde gelegd.quot;
Gelijk men opmerkt wordt geen enkele grief bewezen of toegelicht, alles voorondersteld, aangenomen. Geen enkele regel dei-Sociëteit van Jezus wordt als nadeelig of gevaarlijk gevonnisd, geen woord van de zeden of tucht der orde gerept. Vervolgens luidde het; //t zal eveneens doel treffend zijn den bisschoppen, kerkelijke overheden, kapittels en andere geestelijke of burgerlijke gevolmachtigden te doen verstaan, dat Z. Majesteit zichzelven alleen de kennis voorbehoudt der wichtige redenen , welke haar koninklijken wil tot dezen hoogst billijken maatregel hebben bewogen, aangezien zij maar gebruik maakt van het haar toevertrouwd gezag. Zijne Majesteit moet bovendien al haren onderdanen het stilzwijgen opleggen omtrent deze zaak, opdat niemand werken schrijve of verspreide met betrekking tot de verdrijving der Jezuïeten, zoomin ter wettiging van dien maatregel als ter afkeuring, zonder buitengewone vergunning van 't gouvernement, en dat wel bij neme, van den koning of den voorzitter des buitengewonen raads.quot;
Ingevolge dezer zitting werd den koning een stuk voorgelegd luidend als volgt: //overeenkomstig het besluit der buitengewone raadsvergadering van 29 Januari, bewogen door zeer gewichtige redenen, die ik in mijn koninklijk hart bewaar, gebruik makende van de oppermacht, mij door God gegeven ter bescherming mijner onderdanen en ter handhaving van de eere mijner kroon, zie ik mij genoodzaakt te bevelen; dat alle religieuzen der Sociëteit van Jezus, zoo priesters als broeders of scholastieken, die de eerste beloften hebben gedaan, en de novicen, die hen zouden willen volgen, verbannen worden uit liet gebied der Spaansche kroon, zoowel in Indië als op de Philippijnen en elders; en tevens dat alle goederen der orde in mijne staten het eigendom der koninklijke schatkist worden verklaard.quot;
Karei doorliep het stuk, wie mag het betwijfelen? en onderschreef het, 'tis een feit, den 17dcn Februari 1767 met eigen hand. (1)
Aldus Boëro (Vita del padre Pignatclli Lib II p 144) uitdrukkelijk; fin dal 17 di ïellraio Carlo Terzo aveagli [d'Aranda] mandate un de-creto sottoscritto di propria mano, in cui diceva; enz.
64
En dat alleen op de lasterlijke inblazing van Alba, na het boven vermelde, in zoo rechterlijke (?) vormen vervatte, besluit eener raadsvergadering, waar d'Aranda bij mannen, als Campomanès, de llhoda, Monino en Alba voorzat! Het besluit des konings was geteekend, d'Aranda had het in bezit en kon het te allen tijde, wanneer 't hem goeddacht, openbaren. Nogtans, werd de diep gehoonde koning eens gewaar, hoe hij bedrogen, en uit wat onreine bron die laster voortgevloeid was, het ergste stond van zijne wraak te duchten, indien geene schriftelijke bewijzen van der Jezuïeten samenzwering werden overlegd.
En wederom leende Alba zijne vaardige pen en op ingeven des boozen, wierd er een langgerekt stuk geschreven, dat, uit eer-looze gissingen en valsche redeneeringen samengeflanst, bewijzen moest, wat met gr cole letters buitenop den titel stond: /'D e onwettigheid van Karei III,quot; Hiernevens gingen brieven gelijk de vorige, door Jezuïeten geschreven aan Z. Em. Cardinaal Torreggiani, secretaris van Staat te Rome, en verklaarden vriend der Sociëteit. Deze werd er in verzocht zich met P. Jjaurentius Ricci, den generaal, te verstaan over de middelen om den adel te winnen, het volk op te ruien en de kroon van Karei ITT te doen overgaan op het hoofd des Infanten, zijn broeder Lodewijk. Dit alles werd nu zorgvuldig in een pakket gesloten en verzegeld om ter gelegener ure voor de misdaad der Jezuïeten te getuigen.
Tegen het einde van Februari moesten twee Paters, uit Quito herwaarts gekomen, als zaakgelastigden der Amerikaansche provincie naar Rome vertrekken. Het waren P. Thomas Larrain en P. Bernard Recio, vergezeld van een tweetal jonge Amerikanen. Zij hadden een verslag hunner provincie aan 't hof van Madrid vertoond, hunne behoeften voor de missie van Maragnon blootgelegd , alles was door den eersten minister goed bevonden en toegestaan , hunne reispassen had hij persoonlijk geteekend. (1)
Een geruimen tijd voor hun vertrek uit Madrid stelde P. Antonius
Dat zij den koning zeiven gesproken licljben, is mogelijk, maar om het weervaren van P. Idiaquez niet waarschijnlijk. Het eigenhandig verslag van P. Recio, waaraan dit feit ontleend is, spreekt daarvan ook niet. Zie Boero, Pignatelli p. 587.
65
Maurin, provinciaal van Toledo, hun een pakket ter hand, dat hij, van wege Mgr. l'allavicini, pauselijk nuntius aan 't Spaansche hof, voor hen ontvangen had. Hij verzocht de Paters er bijzondere zorg voor te dragen en het te Rome eigenhandig af tegeven aan Z. Em. Cardinaal Torreggiani, aan wien het gericht bleek. De zaakgelastigden zoomin eenig kwaad vermoedend als de provinciaal, legden het bij de andere meê te nemen brieven en stukken, en vertrokken van Madrid over Saragossa en Barcelona naar Rome.
Dienzelfden dag volgde hen een kapitein met eenige manschappen van het korps Zwitsers. De Paters hielden zich eenigen tijd te Barcelona op, de kapitein deed evenzoo, maar zond nu en dan een boodschap aan 't Collegie der Jezuïeten met de vraag: hoe de Procuratoren het maakten, en wanneer zij vertrokken. De Paters verstonden niets van die hoffelijkheid en vertrouwden op hunne passen. Te Girona nam de kapitein twee gerechtsbeambten met zich , en voort ging het achter de Paters. Bij de laatste dagreize op Spaanschen grond wendde zich een der soldaten onder het middagmaal der religieuzen tot hun koetsier en fluisterde hem toe; //wij komen de Paters gevangen nemen.quot; Sidderend, bracht deze hun die tijding over, maar zij lachten met zijn' angst en zeiden: '/men kan hoogstens de vertooning onzer paspoorten vragen, en die zijn in de beste orde.quot; Maar 's anderendaags, den 1113611 Maart 1767, was Pigueras, een stadje in den N. Oostelijken hoek van Spanje, bereikt, en nauwelijks had het gezelschap zijn intrek in eene herberg genomen om te overnachten, toen de kapitein met de rechtsbeambten bij de Paters binnentrad, terwijl de Zwitsers den uitgang versperden.
//Ik heb namens het Spaansche hof in lastquot;, begon de kapitein , //u hier gevangen te houden, en al uwe papieren in beslag te nemen.quot;
//En onze passen,1quot; klonk het antwoord //werden nog voor weinige weken te Madrid geteekend! Hier zijn ze!quot; en de Paters hielden den kapitein de stukken voor.
//Maar mijne order dagteekent van later,quot; was het wederantwoord, //Ziedaar!quot; en een schrijven van d'Aranda zeiven overtuigde de ontstelde Paters, dat de zaak ernstig was. Zij bogen het hoofd,
66
en de officier zette zich, door de beambten geholpen, aan 't ijverig doorsnufl'elen der koflers.
Alle papieren, tot de in cijfers geschreven algemeene biecht van P. Recio toe, werden in een vooraf geledigden kofter ter zijden gelegd, blijkbaar met het doel om te worden opgestuurd. Eindelijk vond een der beambten het pakket, zoo de Procuratoren meenden, door Mgr Pallavicini voor Mgr. ïorreggiani meegegeven. Bij het zien van zegels en kantschrift quot;De Nuntiusquot; aarzelde hij en toonde het met een vragenden blik aan den kapitein, maar deze greep het, zonder een woord te spreken of eenige inlichting aan de Paters te vragen, uit de handen des vinders en legde het bij de andere papieren terzij. Na een onderzoek van drie uren werd een inventaris opgemaakt van het in beslag genornene, 's anderendaags morgens zou de gerechterlijke bezigheid worden voortgezet.
De volgende morgen verscheen, 't Was den Paters niet eens vergund zich ter kerk te begeven. Een lang gerekt en belachelijk verhoor ving aan, waarbij de jonge Amerikanen op hunne beurt als de Paters werden ondervraagd.
Na eene gevangenhouding van vier weken in de herberg van Pigueras, werden de Religieuzen onder goed geleide naar Girona overgebracht om daar in het Klooster der Paters van de orde tot v r ij k o o p der slaven hun gevangenschap voort te zetten. Daar kregen zij weldra kennis van het koninklijk decreet, dat de Jezuïeten uit Spanje verdreef; hun was 'tevenwei vergund te blijven, maar binnen de muren des kloosters, dat zij niet verlaten mochten. P. Larrain stierf er van verdriet in de maand October deszelfden jaars. P. Recio wierd na eene gevangenschap van negen jaren op vrije voeten gesteld. Hij overleed te Rome in geur van heiligheid ten jare 1791. De jonge Amerikanen hadden om geen andere schuld, dan leerlingen en reisgezellen der Paters te zijn geweest, zeven bange jaren in den kerker van Girona gezucht, toen hun het noodige reisgeld werd verstrekt om naar hun vaderland terug te keeren met verbod evenwel van Italië te bezoeken.
Den 12lt;J,;a Maart 1767 waren de papieren der Procuratoren in allerijl naar liet hof van Madrid verzonden. In tegenwoordigheid des konings werden er de brieven geopend en het ons bewuste
67
pakket voor Mgr. Torreggiam ontzegeld. Was het te verwonderen, dat Karellll, bij het doorloopen van liet onderschoven stuk, dat de schuld zijner dierbare moeder en zijne onechtheid bewijzen moest, schier in bezwijming viel? Doch Campomanès was daar; hij ving den vorst in zijne armen op en sprak met gehuicheld medelijden: quot;De zaak is zoo ernstig, het verraad zóó zwart en strafwaardig, dat men, alvorens ter vergelding over te gaan, zich eerst en vooral van de waarheid dient te vergewissen.quot;
Hij stelde den radeloozen vorst daarom voor, het geheim zijner felle smart verborgen te houden, maar mannen, op wie hij bouwen kon, te belasten met het opsporen van verdere bewijzen voor onschuld of plichtigheid der Jezuïeten. «Zij hebben zoo vele vijandenquot; sprak de argelistige //wie weet, of hier geene hatelijkheid in quot;t spel is, en wat zou het zijn, werden zij onschuldig terecht gesteld? Van den anderen kant, mijn Vorst, indien zij plichtig zijn, het zal dan aan meerdere bewijzen niet mangelen.quot;
Koning Karei stemde dit gevoelen bij, en ten blijke van 't vertrouwen , dat hij in Campomanès stelde, verzocht hij dezen in zijnen naam het onderzoek zorgvuldig door te zetten.
!Nu stond de zaak der Jezuïeten-haters heerlijker dan ooit. Hoe ruim een veld strekte zich niet voor hen uit om hun lasterzucht bot te vieren en de gevloekte weerpartij met de afschuwelijkste wapenen te verslaan!
Kort daarop klopt een onbekende 's avonds aan de poort van het Collegie der Paters te Madrid, en overhandigt den portier een gesloten pakket voor P. Rector. De Paters waren op dit oogenblik in de kerk bijeen om de Litanie der Heiligen te bidden. Daaruit naar de eetzaal gaande, ontmoet de overste den Broeder met het pakket, en meenende, dat het de stukken behelsde eener vergadering van godgeleerden te dier stede, welker Consultor hij was, gaf hij het den portier ongeopend terug met verzoek het op zijne kamer te leggen.
Maar nauwelijks waren de Paters aan 't avondmaal gezeten, toen twee rechtsbeambten, benevens een notaris met getuigen aan quot;t Collegie kwamen en den overste, den minister en den Procureur de sleutels hunner kamers verzochten , wijl zij in naam des konings een onder-
6gt;
zoek moesten instellen. Aan dien eisch werd zonder tegenspraak voldaan, en onverzeld traden nu de gezondenen de aangewezen kamers binnen. Zij namen er niets dan het juist aangekomen pakket, en de Paters in volstrekte onzekerheid latende omtrent de redenen des onder-zoeks, verlieten zij ijlings het Collegie en keerden naar liet hof. Voor 's konings oogen wierd op nieuw de vrucht hunner bevinding onderzocht, en behalve een lasterschrift, niet ongelijk aan het vroeger onderscliovene, bleek het pakket brieven te bevatten van P. llicci, generaal der Jezuïeten, waarin hij zijnen Zonen in Spanje de noodige wenken gaf om Karei HI door den H. Stoel van den troon vervallen te doen verklaren. In geval van niet-slagen moest het volk tot opstand worden aangezet, en de bezittingen der Spaansche iroon in Amerika met behulp der inlanders aan 's konings schepter worden ontweldigd.
Een blik in die stukken geslagen, deed de wonde in Kareis boezem op nieuw openspringen. In zijne verontwaardiging en gramschap, gebood de vorst Campomanès onverwijld proces in te stellen tegen de verwaten lasteraars zijner eer en opruiers van zijn volk. Was aan dit bevel gevolg gegeven, de Jezuiëten hadden voor 'tminst de reden gekend hunner verbanning; zij hadtien zich kunnen verdedigen, — een voorrecht, dat den ellendigsten booswicht niet geweigerd wordt, maar dat, was het hun toegestaan, do plannen hunner vijanden hadde verijdeld en dezer lasteringen aan 't licht gebracht. Daarom gingen d'Aranda, Alba, llhoda en Campomanès gezamenlijk tot den koning, en waagden het nog eens, in 't belang zijner eer, hem voor te stellen, alles geheim te houden. //Wie onzer, mijn Vorst,quot; zoo luidde hun raadslag //van de zaak onderricht, slaat geloof aan den onwaardigen laster, door Uwe belagers verspreid ? Geheel anders echter zoude het zijn, werd er openbaarheid aan gegeven. Wat moet het onwetende volk denken? Zal het in zijne genegenheid voor de leden dier orde zich niet aan hunne zijde scharen , en opstaan wellicht ter hunner verdediging? En waartoe ook zou een proces dienstig Icunnen zijn , dan om bij de menigte gedachten op te wekken, waaraan zij vreemd behoorde te blijven ? Zijn de bewijzen voor de schuld der Jezuïeten niet luidsprekend en talrijk genoeg? Hebben wij hen niet tot tweemalen toe betrapt met de stukken in de hand ?
69
Wel beter was bet nu 't verbaimingsdecreet uit te vaardigen, zonder opgaven der redenen waarom. Alzoo kon men zich ontdoen van die woelige geesten, die, gelijk 't in Portugal en Frankrijk gebleken |is, niet leven kunnen zonder onheil te stichten voor vorst en volk. Wil Uwe Majesteit dus niet verjaagd worden door hen, Gij moet hen verjagen en wel ten spoedigste; om minder gewichtige redenen hebben Portugal en Frankrijk het vóór U gedaan-quot;
Zoo spraken de sluwe vijanden der Sociëteit. Ach! dat 's ko-nings biechtvader, zijn karakter verloochenend, die heillooze raadgevingen steunen moest door zijne óverwegende stem! (1) Dat geen Elisabeth Farnese de pen haars zwakken zoons weerhouden kon, toen hij den 20steQ Maart 1767 ter bevestiging van het verbanningsdecreet van 17 Februari het volgend stuk aan de onderkoningen, gouverneurs, magistraten en andere machthebbende overheden, onderschreef. //Ik bekleed u met al mijn gezag en koninklijke macht om u onverwijld gewapenderhand naar het Collegie der Jezuïeten te begeven. Gij zult al de religieuzen in hechtenis nemen en ze binnen vierentwintig uren gevankelijk heenvoeren naar de aangewezen haven. Daar moeten zij aan boord gebracht der voor hen bestemde schepen. Te gelijk met die inhechtenisneming der personen , zult gij tie archieven des huizes verzegelen, zoowel als de papieren van elk in 't bijzonder, en niet gedoogen, dat zij iets met zich voeren dan hun gebedenboeken en 't voor den overtocht noodzakelijke linnen. Zoo er na de inscheeping nog één enkelen Jezuïet, al ware hij krank of stervend, op uw grondge-gebied overblijft, zijt gij d^s doods schuldig.
Ik de Koning.
d'Aranda had gezegevierd. Nu toog hij aan den arbeid met eene behoedzame zorg en een spoed , als stond het land weer overrompeld te worden door een heirleger Mooren. In quot;t geheim was het plan ten ondergang der Jezuïeten gesmeed, geheim moest alles blijven tot het vreeselijk uur der vervulling toe. De Choiseul zelf, de eerste aanleider en raadsman, mocht van niets weten vóór den avond van den tweeden April, het tijdstip, waarop, naar zorgvuldige berekening,
Zie: Ciclineau-Joly, Clément XIV et les Jésiiites, p 158.
70
de afschriften van 's konnigs besluit alom ontvangen konden zijn.
Opdat derhalve voor dien tijd niets uit zoude lekken, en van den kant der slachtoflers •wellicht eeue poging tot redden worden gewaagd, deelde d'Aranda zijn geheim aan niemand mede dan aan Rhoda, Moniuo, Gampomanès en van Osma, en bediende hij zich van de jongste pages, — kinderen die niet begrepen , wat zij deden — ter overschrijving van de benoodigde stukken. Dit waren: 's konings decreten van 17 Pebruari en 20 Maart, benevens een wijdloopig schrijven van den eersten minister, dat in de kleinste bijzonderheden trad nopens de uitvoering van 's vorsten bevelen. Al deze depêches waren geteekend door koning Karei III, vervolgens door d'Aranda, en met drie zegels voorzien: dat des konings, dat van den buitengewonen raad en van dezes voorzitter, den eersten minister. Een rondgaande brief van den laatste, aan de verschillende plaatselijke overheden gericht, hield de heillooze stukken, zorgvuldig verzegeld, ingesloten. De brief bevatte: //bijgaande op straffe des doods niet te openen vóór den avond van den tweeden April. Aanstonds na ontvangst dezes, kennis geven aan den minister en stipte geheimhouding beloven en bewaren.quot;
Den tweeden April 1767 werd een ander koninklijk schrijven, van 27 Maart, openbaar onder den titel van Pragmatieke Sanctie. De gezant, wien 't was opgedragen dit stuk aan Z. H. Paus Clemens XIII te doen toekomen met bijvoeging, dat de verjaagden naar Civita-Vecchia zouden worden vervoerd, had uitdrukkelijk in last zich van alle nadere verklaring bij den Paus te onthouden. Het doel van dit geschrift was. Kareis handelwijze voor de wereld te rechtvaardigen, doch vermocht dit helaas niet.
Het heette daar, dat de koning, bewogen door redenen van het hoogste gewicht, als zijn de verplichting om de orde te handhaven, den vrede en de rechtvaardigheid onder zijn volk te bewaren, en andere redenen, zoo ernstig als gegrond, noodig geoordeeld heeft te bevelen, dat alle religieuzen der Societeit van Jezus zijne staten ontruimen, en hunne goederen achterblijven ten bate der koninklijke schatkist. Dat de zeer wichtige redenen, die hem aanspoorden tot dien stap, voor immer zullen verborgen blijven in zijn
71
koninklijk hurt. Dat de andere geestelijke orden zijne achting hebben verdiend door hunne getrouwheid aan kerk en staat, maar vooral door de voorzichtigheid, waarmede zij zich buiten alle staatszaken hielden.
Die lof, den overigen ordegeestelijken bedeeld, wierp, wel is waar, een zijdelingschen blaam op de Sociëteit van Jezus, nogtans niet voldoende om 's konings stap te wettigen, veelmin om het verzwijgen van de redenen zijner handelwijze te billijken.
Vervolgens werden er de Jezuïeten voor altoos van Spaanschen grond verbannen verklaard; nogtans zou elk hunner een jaarlijksch inkomen van 100 piasters— 500 gld. —worden verstrekt, op voorwaarde, dat geen der ballingen de stem verhief tot verdediging zijner orde en rechtstreeks of op eenigerlei wijze het Spaansch gouvernement bcleedigde. Eens enkelen overtreding vau dit verbod, beroofde allen van het jaargeld. Briefwisseling met een Jezuïet onderhouden, openlijk spreken of schrijven over de verjaging der orde, werd voortaan in Spanje aangemerkt als misdaad van gekwetste Majesteit.
IX
Sicut Domino placuit, Ha factum est.
Job. I. 21.
Toen de Sociëteit van Jezus ten jare '175Ü uit Portugal werd verdreven, had Emmanuel Rhoda, Spaansch gezant te Rome, gezegd; //Pombal had zich den last wel kunnen sparen, liet volk rekenschap zijner handelingen te geven , aangezien geen Souverein hiertoe is verplicht. Wij althans zullen in dergelijke omstandigheden voorzichtiger zijn.'1 Hadden Pombal en de Choiseul in Portugal en Frankrijk derhalve een schijn van wettigheid aan het banvonnis der Jezuïeten gegeven, in Spanje leverde d'Aranda's willekeur stofte tot een ongelooflijken roman.
73
De tweede April verscheen, [n de havens van Spanje lagen de schepen voor anker, de gewapende macht stond gereed te dwingen tot de uitvoering van 's konings bevel. De avond viel, de depêches werden geopend, en het schrikkelijk vonnis terzelfder tijde alom volvoerd. Wie zal het lijden schetsen, dat het bracht aan schier drieduizend religieuzen over alle punten van Spanje verspreid, dat het brengen zou aan bijna tweeduizend anderen, als de tijding in de Spaansche bezittingen aankwam ? (*■) Uit hunne huizen verjaagd, van alles beroofd, wierden zij als misdadigers heengevoerd en op schepen geladen of het pakgoederen gegolden had. Breken moesten zij de heiligste geloften, of kwijnen in kommer en ballingschap, geen middenweg stond hun open. Jongelingen in den bloei van het leven, grijsaards vast waggelend naar 't graf, kranken of stervenden, niemand werd verschoond, allen doemde eenzelfde vonnis, zonder dat iemand de reden wist. Toch bogen zij onder Gods machtige hand en volgden hooger leiding, stil en gedwee, of den Heer zegenend, die liet geschonkene teruggenomen had. Men maakte zich meester van alle brieven en schriften der ballingen; is er tot op den huidigen dag eene enkele regel iu gevonden, die aan samenzwering denken doet? In Amerika, dat zij beticht werden af te willen scheuren van de Spaansche kroon, was een enkel woord voldoende geweest om den vuigen laster waar te maken. Opgestaan waren die duizenden en duizenden, door de Paters bekeerd en gedoopt en geleid en beschaafd, doch dat woord werd niet gesproken; de leden der Sociëteit bogen het hoofd en zeiden al weenende vaarwel aan die bloeiende gemeenten, die, zooals te voorzien was, kwijnen zouden en te niet gaan na hun vertrek. Onderwerping en gehoorzaamheid hadden zij er altoos gepredikt, zelf toen het hunne eer en hun leven gold;
{•) Cretineau-Joly, Histoire de Ia Compagnie de Jésns, en Bouffier, Vie du P. Pignatelli) doen het voorkomen als of reeds den 2dfn April het banvonnis in Amerika bekend was. Boero, Istoria della vita del P. Pignatelli, geeft Tolgens het verhaal van P. Peramas, een tijdgenoot, uitdrukkelijk op, dat de tijding eerst in Juli 1767 bij den gouverneur van Buenos-ayres aankwam, en bet vonnis niet voor November des volgenden jiiars werd uitgevoerd, dewijl de gouverneur een opstand der Indianen vreesde. Wij stemmen dit gevoelen bij, als het meest waarschijnlijke, uithoofde van den afstand der Amerikaansehe bezittingen van Spanje en het gering tijdsverloop tusscben 20 Maart en 2 April.
73
geene andere les zou hun afscheid geven, al ging de vrucht van zooveel jaren arbeids er meê te loor.
Maar was die lijdzaamheid geen masker, waarachter de wrevel des binnensten schuilt, geen kunstgreep om het volk aan verongelijkte onschuld te doen gelooveu? Te Madrid was de uitdrijving aireede geschied toen de Provinciaal van Castilië, P. Osorio, uit Avila komend, de stadspoort naderde en van een vriend te weten kwam, hoe al de Paters liet Collegie waren uitgejaagd en deels naar de havens van Santander, deels naar Carthagena gevoerd. En onverwijld richtte de Pater uit de woning zijns vriends een schrijven aan den eersten minister, niet om rekenschap te vragen van zoo wederrechtelijk vonnis, niet om vergiflenis of verschooning, maar alleen om te vernemen, naar welke der beide havens hij zich te begeven had. Terzelfder tijde schreef hij zijn verjaagden broeders in volgender voege :
//t Is mij leed, meer dan ik 't u zeggen kan, dat ik niet heb mogen deelen in uw allereerste lijden, in de ontsteltenis der verjaging zelve. Maar ik dank liet der ongemeten goedheid van den Heer, onzen God, en verheug er mij over uit het diepst mijner ziel, dat gij, naar ik verneem, zooveel onderwerping en geduld aan den dag hebt gelegd en, tot groote verwondering van 's konings dienaren, zoo stiptelijk en gedwee gehoorzaamd hebt aan de bevelen van Zijne Majesteit. (*) Met het oog op uwe deugd, durf ik vertrouwen, dat gij uit. de ramp, die ons treft, voordeel zult gewinnen, en in 't vervolg zoomin als tot heden toe, ware 'took door een bitter of spijtig woord, iemand beleedigen zult. Mijn vurig verlangen is, dat er dagelijks onder u gebeden worden gestort voor Z. M. den konftig, zijn huis en de ministers.
//Eene lange en gevaarlijke zeereis wacht ons, daarom laat ieder in zichzelven keeren en door eene bijzondere of algemeene biecht
1) Te Salamanca maakte een beambte des konings, gelijk elders, dcu in de eetzaal bijeen geroepen leden der Sociëteit het banvonnis bekend en verzekerde zieh daarop van aller aanwezigheid door het aflezen der namen.
Een jonge religens, jjas uit eene zware ziekte opgestaan, was op die lijst niet vermeld. Nauwelijks bespeurt hij zulks, of fier treedt hij vooruit met de woorden; •Mij slaat gij over, niettemin: ik ben er!quot; Henrion. llistoirc de 1'église tom. XI p. 175.
74
naarmate dit hem meerderen troost kan verschaffen, Gods bescherming voor zich verwerven. Tk zal zoo spoedig mogelijk bij u zijn en mij beijveren u in alles met raad en daad ter zijde te staan.quot;
Het antwoord van d'Aranda liet den onderworpene vrijheid de haven te kiezen, die hij wilde, en hij spoedde heen naar Santander, waar de meesten zijner lotgenooten vereenigd waren.
Na deze onvermijdbare uitweidingen, keeren wij tot P. Pig-natelli terug. Zijn leven, richtsnoer en voorbeeld zijner Broeders, make ons verder met de gestemdheid en lotgevallen der ballingen bekend.
Gedurende de voorbereidselen van het vonnis, die wij be-knoptelijk hebben aangeduid, was hij te Saragossa voortgegaan alles voor allen te wezen. Onrustbarende geruchten waren wel nu en dan binnen de muren des Collegies vernomen, doch wie had er geloof aan gehecht? Sterk door hunne onschuld, telden de Paters de eerlooze wapenen niet, waarmee zij verslagen zouden worden. Doch ook voor hen viel de vreeselijke avond van den 2Jeu April. De gouverneur van Saragossa ontzegelde het koninklijk besluit en wendde zich overwijld tot den stadskommandant om de noodige manschappen ter volvoering des hevels. Dit onverwacht bezoek van den gouverneur, het ongelegen uur zijner komst, zijn geheimzinnig en ontsteld gelaat, dit alles wekte vermoedens en brandende nieuwsgierigheid bij de echtgenoote van den kommandant. Vruchteloos verdiepte zij zich in gissingen, toen de gouverneur haar gemaal ter zijde wenkte naar eene andere kamer. Nu bedwong zij zich niet langer en beluisterde heimelijk hun gesprek. Aldus vernam zij, dat de Jezuïeten bij een besluit des konings verbannen waren, en het vonnis dien eigen avond moest worden volvoerd.
IJlings spoedt ze nu naar 't Collegie en deelt een der Paters het opgevangen nieuws mede. Deze gaf er onverwijld den Rector kennis van, maar zoo vreemd klonk die taal, zoo onverwacht dit bericht, dat men ijlhoofdigheid of waanzin in 't spel vermoedde, en de Pater verbod ontving er bij iemand der huisgenooten een woord van te reppen.
Te middernacht, toen de religieuzen in ruste lagen, werd het Collegie door gewapende macht omsingeld. Nog voor den dage-
75
raad klopte een van 's konings beambten met hevigheid aan de poort en gelaste den verschrikten portier terstond al de Paters te wekken en in de eetzaal bijeen te roepen, waar hun een besluit des konings ter kennis zou worden gebracht. De Broeder voldeed aan dit gebod en kwam eindelijk ook P. Pignalelli wekken. Deze had, ondanks zijne zwakte, tot laat in den nacht gearbeid aan eene preek, die hem door eene priester uit de stad verzocht was. Nu in den waan, dat het gewone uur van opstaan reeds daar was, verzocht hij den wekker P. Minister verlof te vragen nog een uur te slapen.
//U mag wel spreken van blijven slapenzuchtte de Broeder, «zie eens even door het raam ? Men wacht u onverwijld in de eetzaal!quot;
Weinig of niets van dit alles begrijpende, stond Pignatelli op en zag het Collegie van soldaten omringd. Hij begaf zich naar den refter en hoorde er met zijne Broederen de lezing van het vonnis.
De religieuzen stonden als verpletterd. Eenigen, waaronder de Rector zelf, vielen in bezwijming, anderen sloegen als kinderen aan 't schreien, anderen hieven oogen en handen ten hemel en boden God het oiler van hun leven aan. Niet minder dan die allen voelde P. Pignatelli de wonde in het bloedend hart. Nogtans, toen hij bedacht, hoe in het banvonnis geen enkele misdaad hun ten laste werd gelegd, zijner moeder, de Sociëteit, geen blaam naar het hoofd geworpen, aanbad hij de onnaspeurbare raadsbesluiten des Al-wijzen, hief hij met kalmte en fierheid den blik en troostte zijne fel geschokte Broeders.
Streng verbod was gegeven de eetzaal te verlaten; die moesten, zagen zich door twee soldaten vergezeld. P. Pignatelli, jegens wien de minister eene geheel bijzondere goedgunstigheid bevolen had, wierd verzocht de officieren te begeleiden door 't huis. 't Was aan de minzaamheid, waarmee hij dien plicht voldeed, dat hij het behoud eeniger hem kostbare schriften had te danken, terwijl hij tevens gelegenheid vond om geheel den dag in de behoeften der in den refter opgesloten religieuzen te voorzien. De Eec-tor, eindelijk tot zich zeiven gekomen, viel Pignatelli schreiend om den hals en zeide; //Al mijn gezag draag ik op u over.
76
ik verlaat mij op u, zovg voor ons allen zooveel gij vermoogt.quot;
De soldaten, die het huis van binnen en buiten bewaken moesten, morden onder elkaar over 't onmenschelijk vonnis, waarvan zij uitvoerders waren gesteld, maar welks redenen hun zoomin als den Paters bekend waren. //Wilt gij ontsnappen, Pater?quot; vroegen zij Pignatelli aan de poort //doe het maar, wij zullen u niet tegenhouden.quot;
//Foei! meent ge dat ik ontloopen zal?quot; was 't minzaam antwoord //en hebt gij daartoe orde ontvangen?quot;
//quot;Wij zijn in 's konings dienst om zijn persoon en het land te verdedigen, niet om zulke posten waar te nemen.quot;
'/Maar evenmin om te beoordeeleu, wat u wordt opgelegd,quot; hernam de Pater, //doet gij, wat de rechtvaardigheid van u vordert.quot;
//Rechtvaardigheid?quot; viel een hunner uit, //ja, die van Pilatus!quot;
Pignatelli schudde afkeurend het hoofd en onttrok zich aan die gesprekken, bevreesd aanleiding te geven tot liet vermoeden van ongehoorzaamheid aan 's konings wil. Bij het in beslag nemen der goederen kwam de Sacristein tot den Pater en fluisterde hem in, een prachtig en eerst onlangs ontvangen kelk, nog niet op den inventaris vermeld, achter te houden, als een redmiddel in de bange dagen, die hen wachtten.
//Maar Broederquot; klonk het antwoord, //laat God voor ons zorgen, wij zijn immers in Zijne handen,quot; Hetzelfde bescheid, schoon in vriendelijker termen, ontving een leek, die den Pater eene som gelds deed toekomen. Uit beleefdheid nam Pignatelli er een muntstuk van en dankte voor het overige met de woorden van David; //De Heer geleidt mij, niets zal mij ontbreken.quot;
Maar schitterender blonk zijn edelmoedigheid, toen vrienden en bloedverwanten alle pogingen in 't werk stelden om hem in Spanje te houden. Graaf Joachim, zijn oudste broeder, was Spaansch gezant aan 't hof van Frankrijk. Uit voorzichtigheid had d'Aranda de oorzaak en onverbiddelijke doordrijver van 't onrechtvaardig vonnis hem geschreven, dat zijne broeders, Jozef en Nicolaas in 't verbanningsdecreet niet begrepen waren. Een brief van Joachim bad den gouverneur van Saragossa P. Jozef te bewegen om ge-
77
bruik te maken van 'skonings gunst; maar de heldhaftige religieus wijst tie uitzondering af. Zijne bloedverwanten smeeken hein nu, toch niet vrijwillig in ballingschap te gaan; de gouverneur laat niets onbeproefd om zijn fleren wil te buigen : vergeefs! Pignatelli verklaart, dat niets ter wereld hem scheiden zal van zijne Broeders. //Dierbaarderquot; zegt hij, //is mij de Sociëteit van Jezus, dan Spanjes onherbergzame grond. Heeft Zijne Majesteit nuttig geoordeeld de leden der Sociëteit te verjagen , mijn plicht is het en mijn eenigst verlangen tevens, lief en leed te blijven deelen met mijne Broeders in Christus.quot;'
Dils sprak P. Jozef Pignatelli te Saragossa, niet anders zijn broeder P. Nicolaas te Barcelona.
En wie zulks euvel nam en die gehechtheid aan eene verjaagde orde, dwaasheid scholden, niet alzoo de Eerw. Raimond Pignatelli, kanunnik der metropolilaan. /'Ik zou mij schamen Pignatelli te heetenquot; verklaarde hij edelmoedig //waren mijne broeders onridderlijk genoeg hun ordekleed af te werpen, nu het een spotmantel geworden is. Jezus hebben zij eigenwillig beloofd te volgen, mogen zij Hem nu verlaten in Zijne versmaadheid en schande?quot;
Den Qden April was de lijst aller goederen der Paters opgemaakt, de kamers en archieven verzegeld. Den volgenden dag het feest van Sint-Tsidorus, Spanjes patroon, vergunde men den Paters eene laatste maal, met geslotene deuren de H.F1. geheimen te vieren.
Aandoenlijke plechtigheid voor de arme ballingen ! was het niet of hun de stem des engels had geklonken: //Staat op en eet, want een langen weg hebt gij nog af te leggen?quot; En terwijl de priesters uit de innigheid hunner ziel den Heer hun leven offerden in vereeniging met het Lam geofferd voor onze schuld, knielden de min bevoorrechten , tot heden, — en wie weet voor hoe lang ? voor altoos wellicht — van 't heilig priesterschap verstoken, aan den voet des outers neder en ontvingen liet brood der sterken; de teerspijze op hun langen tocht.
Na de H. Mis werd het teeken tot vertrek gegeven. Van een pakje linnen en eenige gebedenboeken voorzien, verlieten de religieuzen zwijgend het Collegie. Het gebeurde van den vorigen dag had de geheele stad op de been gebracht, en van 's morgens
78
vroeg toefde eene menigte volks voor het huis der Jezuïeten. Daar stonden in een kring, door gewapende manschappen afgesloten, de wagens voor de ballingen bestemd. P. Pignatelli erkende ze als dezelfde, die hij zoo vaak bestegen had om den vreeselijken doodstrijd der veroordeelden te verlichten. De Paters wierden er opgeladen , en 't gemis alleen van koorden en kluisters onderscheidde ze van dieven en moordenaars. Voort ging de stoet, omgeven van soldaten, gevolgd door duizenden en duizenden, die schreiden en jammerden om het deerniswaardig lot dier ongelukkigen. En roerend was het, mannen van edel bloed en gevierden naam als de Pignatelli's op de schandkarre in ballingschap te zien henenvoeren. Den grijzen aartsbisschop van Saragossa, dien wij als een warm vriend der Sociëteit leerden kennen, greep dit schouwspel zóó in de ziel, dat hij van smart bezweken, het vertrek der Paters maar weinige dagen overleefde.
Doch te midden van zooveel stoornis en geklag, bewaarden de beklaagden alleen de kalmte des gemoeds, zóó zelfs, dat zij, de schare voor zulke deelneming dankend, nog woorden tot haar spraken van opbeuring en troost. Eindelijk bereikte men de poorten der stad. Daar wachtte de ballingen een schok, waar geen kalmte, geene zelfbeheersching tegen bestand was. De leerlingen van het Collegie waren 's morgens derwaarts gegaan om afscheid van de Paters te nemen. De menigte volks voor de poort, de gewapende macht had het hun belet. Toen waren zij onder elkaar overeengekomen, buiten de stad hunne aankomst af te wachten en zich tot zoolang achter heggen en in greppels te verschuilen. Op eens klinkt een sein, en van alle kanten vliegen de knapen toe en werpen zich, dwars door de soldaten heen, op de karren hunner Vaders. //Wij haddenquot; zoo schetst P. Pignatelli dit tooneel //niet geweend, toen vrienden en aanverwanten om ons schreiden; wij waren onze aandoening meester gebleven in het gesnik der menigte om ons rond; doch, toen onze kinderen op ons aan kwamen gesneld, op de karren sprongen en ons aan 't harte zonken, toen was niemand onzer bij machte zijne tranen te bedwingen, wij snikten als de kinderen en de soldaten met ons van deernis. Dat was een uur van onbeschrijfelijke ontroering.quot;
79
De reis van Saragossa naar Tarragona was moeielijk en lastig. Langdurige regen had den weg als in een moeras verkeerd, schokkend en stootend worstelden de wagens er door heen. De herbergen, waar men toefde, verschaften ongenoegzame lafenis en voedsel voor zooveel religieuzen. Het nachtverblijf na dien alleszins moeitevollen tocht, beantwoordde in geenen deele aan der ballingen behoefte, en de ruwheid der koninklijke beambten verbeterden dien toestand niet. Tn Tarragona gekomen hoopten de Paters met grond eenige verzachting in hun lot; voor het minst zouden zij een gevoegelijk onderkomen vinden. Immers, het daags te voren ontruimd noviciaat der orde was tot hun voorloopig verblijf te dier stede aangeduid. Maar niet alleen de Paters van Saragossa moesten hun intrek nemen in dit anders vrij aanzienlijk gebouw, al de leden der Sociëteit uit heel de Provincie Aragon, bijna zeshonderd te zamen, werden er opeengepakt, tien , twaalf op eene kamer. Op zolders, in gangen en werkplaatsen, overal zag men bedden gespreid, dan, helaas welke! Aan 't hospitaal had men er te leen gevraagd, en zij waren vergund, maar gelijk de zieken ze verlaten hadden, vol walgelijkheid en ongedierte; en nog moesten niet weinigen den nacht doorbrengen op den blooten grond.
Kan 't ons bevreemden, dat P. Pignatelli's teedere gezondheid tegen zulke beproevingen van onderscheiden aard, tegen zóó diepgaande ontroering niet gehard bleek? Lang had hij zich geweld aangedaan, maar de natuur hernam hare rechten, hernam ze met woeker, want nieuwe, allerhevigste bloedspuwingen wierpen den zich zelf vergetenen op het krankbed neer. Zijne aanverwanten kwamen het te weten, en als ware zijne uitgeputheid niet groot, zijn lijden niet fel genoeg, Weer moest hij de altoos dringender aanzoeken en smeekingen om terug te keeren tot hen, en Spanje niet te verlaten, weerstand bieden. Mocht hij zich dan den dood berokkenen door scheep te gaan in een toestand als de zijne? Vroeg dat God van hem? Zoo jammerden zijne wereldsche betrekkingen met de afgezonden geneesheeren mede. Pignatelli bleef onverzettelijk in zijn besluit. Dus beschikte het God, opdat hij der wereld de proef zou geven eener bewonderenswaardige deugd, maar zijnen medebroeders een krachtig voorbeeld ter navolging in
80
diezelfde omstaiidiglieden. Of moest liet niet ingrijpen in ?t gemoed van die allen, welke Pignatelli zagen worstelen met eene sleepende ziekte; voor zijne oogen, te eener zijde: ballingschap, ontbering, naaktheid, honger, gebrek, vervolgingen en dood; ter andere: dierbare betrekkingen en vrienden, smeekende hem te behouden in 't vaderland, eer en grootheid in 't paleis der zijnen, 's konings gunst en rijkdommen aan het hof! Maar zijn besluit is genomen, voor jaren is zijne keus gedaan, beleedigend noemt hij het enkele voorstel om te blijven. //Als ik sterven moet,quot; spreekt hij, met een gelaat schier stralend van den glnns der uitverkorenen , quot;wat maakt het mij dan de prooi der zeedieren, of 't aas der wormen te worden ? Eéne zaak slechts gaat mij ter harte: dat ik sterve moge in de Sociëteit. En wie weet.quot; voegde hij er vol hope bij, »wie weet, of die in schijn zoo gevaarlijke zeereis juist voor mijne genezing niet gunstig zal zijn?quot;quot;
Zoo geschiedde het, en al herkreeg hij nooit de gezondheid volkomen, in staat bleek zij tot vele jaren lijdens en strijdens, onder een arbeid, die menig krachtiger gestel zou hebben gesloopt.
Pignatelli's medebroeders deden vrucht met zoo heerlijk een voorbeeld, zij spiegelden zich in hem en putte uit zijn lijden en geduld, moed en kracht voor 't hunne. De Provinciaal van Aragon kende P. Pignatelli bij name, nauwelijks meer; wel dikwijls had hij met eerbied hooren gewagen van zijne deugd, maar nu hij ze in beoefening zag en tegelijk zijn scherpen blik en helder oordeel had leeren bewonderen, begreep hij, dat de faam hem nog te kort had gedaan; hij wilde dat Pignatelli van nu af het bestuur der Provincie met hem deelen zou, in zorgen en verantwoordelijkheid.
Terwijl Pignatelli nu nog eenige weken in Tarragona kwijnende bleef, en zijne broeders al de ellende ervoeren van een samenzijn van tienmaal zooveel personen als waar gevoegelijk plaats voor was te vinden, — had Z. H. Paus Clemens XTII Kareis schrijven ontvangen, had de tachtigjarige opperpriester geweend als een kind om het onrechtvaardig besluit aan Spanjes Katholieken koning ontweldigd. Zou hij zwijgen, waar de overmacht de onschuld verdrukte, of liever van have en goed beroofd in ballingschap
81
zond? Zijne kinderen waren het, ook die Spaansche Jezuïeten, en hij hun aller Vader; daarom luidde zijne Breve van 16 April 1767'aan Karei III van Spanje aldus:
Zeer geliefde Zoon, heil en Apostolischen zegen!
//Van alle slagen, die Ons getroften hebben tijdens de negen rampvolle jaren van Ons Pausschap, heeft geen Ons vaderhart zoo pijnlijk aangedaan, als die, welke Uwe Majesteit Ons heeft toegebracht door haar laatsten brief, welke Ons het besluit openbaarde van de verdrijving der Sociëteit van Jezus uit haar grondgebied. Ook gij mijn zoon! Tu quoque fili mi! Onze dierbare zoon Karei 111, een- Katholiek koning, moest dan den kelk Onzer smarten vullen tot overloopens toe en Onze zwaar beproefde grijsheid wee-nend ten grave voeren? De zeer godvruchtige, de zeer vrome koning. Karei ILI van Spanje, moest de kracht zijns arms, welke God zoo machtig had gemaakt tot handhaving Zijner eer, tot bewerking van het heil der kerk en de zaligheid der zielen, — leenen aan de vijanden dier kerk en van God, om tot op hare grondslagen eene orde te verwoesten, die haren oorsprong en luister dank weet aan Heiligen, door God in Spanje opgewekt om Zijne meerdere glorie te verbreiden over alle deeleu der aarde? Zoo wil hij dan zijn land, zijne onderdanen voor immer berooven van zooveel geestelijke hulp, als de religieuzen dier orde hen sinds twee eeuwen zoo mildelijk hebben verleend, door prediking, missiën, godsdienstig onderwijs en geestelijke oefeningen, door de toediening der H.H. Sacramenten en het onderricht der jeugd in godsvrucht en wetenschap, in vereering en liefde voor de H. Kerk.
//Ach, Sire, Onze geest deinst terug voor een ernstiger blik op die vreesdij ke verwoesting. Doch, wat Ons evenzeer en misschien nog pijnlijker aandoet, is te zien, hoe die zoo wijze en rechtvaardige koning, Karei HI, die vorst, wiens geweten zoo teeder, wiens bedoeling steeds zoo zuiver was, — hij die uit vrees van zijn eeuwig heil op het spel te zetten, nooit gedoogen zou, dat den geringsten zijner onderdanen, ook zelfs in diens bijzondere belangen, eenig leed wedervoer, zonder dat alvorens de zaak wettig ware onderzocht, zonder dat alle vormen, bij de wet ter handhaving van ieders rechten voorgeschreven, nauwkeurig waren
6
82
nagekomen, — hoe dezelfde vorst, zeggen wij, eene religieuze orde, alleen aan 's Heeren dienst en 't heil des naasten gewijd tot algeheele vernietiging heeft gemeend te mogen doemen. Leed is het ons te zien, hoe hij de leden dier orde berooft van hunne eer, hun vaderland, hunne wettig verworven goederen en niet min wettig in bezit gekregen inrichtingen, en dat alles zonder gerechtelijk onderzoek, zonder de beschuldigden gehoord, zonder hun gelegenheid te hebben gegeven hunne zaak te bepleiten. Sire, die maatregel is gewichtig, en zoo hij misschien niet genoegzaam gewettigd ware in de oogen van den alwetenden God en oppersten Rechter van al het geschapene, voorwaar de goedkeuring van hen, die er U toe hebben gebracht, zou U niets baten voor Hem, zoomin als de toejuiching van wie er toe hebben bijgedragen door het verspreiden hunner beginselen, zoomin als het stilzwijgen Uwer getrouwe onderdanen, zoomin als de onderworpenheid van hen die het schrikkelijk vonnis getroffen heeft. Wat Ons betreft, doordrongen van een gevoel van smart over het gebeurde — mogen Wij Uwe Majesteit niet verheelen, dat Wij beven en sidderen voor het heil harer ziel, die ons zoo dierbaar is. Uwe majesteit zegt, dat zij gedwongen werd tot dien stap, door de op haar rustende verplichting om rust en vrede in hare staten te handhaven; 't is, als wilde zij ons hierdoor beteekenen, dat er ongeregeldheden onder het volk zijn opgewekt en aangekweekt door een of meer leden der Sociëteit van Jezus. Maar indien dit ook zoo ware, wat belette Uwe Majesteit de schuldigen te straffen, zonder de on-schuldigen tevens te doen deelen in hun lot? Het lichaam, de leer en de geest der Sociëteit van Jezus, wij getuigen het hier voor God en menschen, zijn ten eenemale onschuldig aan elke misdaad; en niet alleen onschuldig, maar godsvruchtademend, maar nuttig en heilig in hun doel, in hunne wetten, in hunne beginselen. Wat pogingen hunne vijanden ook hebben aangewend om het tegenovergestelde te bewijzen, bij onpartijdigen en onbevoor-oordeelden hebben zij er niets meë gewonnen, dan dat zij hun eigen goeden naam hebben prijs gegeven en zichzelven als lasteraars geschandvlekt uit hoofde der tegenstrijdigheden, waarop zij hunne valsche aantijgingen hebben gebouwd.......
83
//Maar,quot; zal de staatkunde zeggen, //'tis een voldongen feit, de verbintenis is aangegaan, het koninklijk bevelschrift uitgevaardigd, wat moest de wereld denken, werd het ingetrokken of niet ten uitvoer gebracht?quot; Wat de wereld zal zeggen, Sire? Waarom niet liever gevraagd: wat zal de hemel zeggen ? maar, hetzij; wat de wereld zal zeggen ? Wat zij gezegd heeft en sinds zoovele eeuwen zeggen blijft van Assuerus, dien machtigen koning van het Oosten, die, geroerd door de beden en tranen der koningin Esther, een bevel, aan zijne rechtvaardigheid ontweldigd, een bevel, dat alle Hebreeuwen zijns rijks ter dood veroordeelde, herriep, en zich aldus den onsterfelijken naam heeft verworven van rechtvaardig vorst, die zich zeiven wist te overwinnen.
//Sire, wat een1 schoone gelegenheid voor ü om eenzelfde glorie te erlangen. Wij bieden Uwe Majesteit de smeekingen aan, niet slechts van Uwe koninklijke gemalin, — och of zij U van uit den hoogen hemel de liefde herinneren mocht, die zij der Sociëteit van Jezus toedroeg! — maar de smeekingen der gewijde Bruid van Jezus zelve, der H. Kerk, die niet, zonder tranen te storten, het oog kan slaan op die volkomen vernietiging, welke Ignatius' instelling bedreigt, waaraan zij tot op den dag van heden
zoo dure verplichtigen heeft, zoo krachtigen steun ontleent......
//Gedoog dan Sire, dat deze zaak naar behooren worde onderzocht ; laat recht en billijkheid een vrijen loop, opdat zij de nevelen uit vooringenomenheid en achterdocht gerezen, uiteendrijven. Verneem den raad, de inlichtingen der leeraars in Israël, der bisschoppen en religieuzen, in eene zaak, die de belangen geldt van kerk en staat, waar het heil der zielen, de rust van Uwer Majesteit eigen geweten, ja hare eeuwige zaligheid van afhangt.quot; (*) Vijf dagen nadien, den 21stcquot; April, wendde zich de H. Vader tot Mgr. den Aartsbisschop van Tarragona, ten einde deze beproeven zou den koning tot herroeping zijns besluits te bewegen; dien zelfden dag richtte Paus Clemens met hetzelfde doel aan 's konings biechtvader, Joachim Eleta van Osma van de orde der minderbroeders, de volgende regelen:
(♦) Gnerra Epitome Constitut. apost. t. III. p. 362.
84
//Wat plotselinge en onverwachte ommekeer heeft er bij u te lande plaats gegrepen ? Hoe! in een zoo kort tijdsbestek is de Sociëteit van Jezus zoo geheel afgeweken van de haar voorgeschreven heilige regelen, dat Onze veelgeliefde zoon, Karei 1TI, zich gerechtigd kon gelooven al de geestelijken dier orde uit Zijne staten te verbannen! Ons blijft het een onverklaarbaar geheim! nauw een jaar geleden toen Wij de opheffing dier orde in frankrijk beweenden , waren de brieven der Spaansche bisschoppen nopens de Sociëteit Ons zoo vele bronnen van troost. Daar werd in vermeld, hoe de Paters der Sociëteit van Jezus in Spanje het voorbeeld gaven van alle deugd; hoe de bisschoppen alsook hunne onderhoorigen een' machtigen steun vonden in den vromen en nuttigen arbeid dier geestelijken. En op eens komen zóó droeve berichten tot Ons, dat Wij zouden moeten gelooven, dat allen of de meesten dier religieuzen een misdrijf hebben gepleegd, groot en ernstig genoeg om een'rechtvaardigen koning tot zoo ongehoorde strengheid jegens hen te dwingen.
//Wij schrijven u dit, geliefde zoon, ten einde gij den vorst, die u tot zielbestunrder gekozen heeft, er op wijzen zoudt, zoowel uit Onzen naam , als krachtens de verplichtingen door uwe heilige bediening u opgelegd en het gezag, waarmee deze u bij hem bekleedt.
//Van Onzen kant weigeren Wij niet, met de gestrengste en on-verbiddelijkste rechtvaardigheid te werk te gaan tegen alle leden der Sociëteit van Jezus, die door hunne schuld in 's konings ongenade zijn gevallen. Wij zijn bereid in overeenstemming met den katholieken koning alle krachten in te spannen om af te kappen en uit te roeien met wortel en tak, de distels en doornen, die mochten zijn opgeschoten uit een eertijds zoo maagdelijken en vruchtbaren grond.
//Maar xlw plicht is het, aan den voet van het kruisbeeld uws Verlossers te overwegen en het den koning te laten doen, wat onberekenbare verliezen de godsdienst zal hebben te betreuren, vooral bij de ongeloovigen, waar de verwijdering der missionarissen zoo menige bloeiende Christengemeente van herders berooven zal.quot; (1)
Bullar. t. III. p. 254.
85
//Wat is er na ontvangst dier regelen omgegaan tusschen den biechtvader en zijn koninklijken penitent?quot; — vraagt een heden-daagsch geschiedschrijver. — //God alleen weet het! Maar een van beiden gewis, heeft aan zijn duursten plicht onhroken en sloeg de vermaningen van Christus Stedehouder in den wind.quot; (f)
Nogtans, waarom het verzwegen? er zijn er, die 't in twijfel trekken, of Karei III het aan hem gericht Pauselijk schrijven wel eens onder de oogeu heeft gehad. De sluwe d'Aranda had toch alom verspieders, die moesten toezien dat Z. M. niets in handen kwame, wat eenig licht over het zwart verraad verspreiden kon. Men gelooft derhalve, dat zij die Breve achterhielden, om de ijskoude regelen van Karei III aan Z. H. den Paus, onder dag-teekening van den 2'lcn Mei 1767, vier dagen nadat de Pauselijke nuntius het hof ter kennis had gebracht, dat Z. H. de ballingen weigerde op te nemen in Zijne Staten. Kareis antwoord, dat éénsluidend had kunnen wezen, ook al ware 's Pausen schrijven niet door hem ontvangen, hield in:
De koning haast zich Z. H. te antwoorden.
Hij kon in geen geval op het genomen en ten deele reeds uitgevoerd besluit terugkomen.
Hij is zeer verwonderd over de weigering des Pausen om de verbannen Jezuïeten op te nemen.
Hij kan wel is waar niet ontkennen, dat die weigering in de macht des Pausen is, maar als kerkelijk vorst zal de H. Vader beter dan hij weten, of hieruit niet zeer heillooze gevolgen voor kerk en godsdienst kunnen voortspruiten.
Z. M. zal niettemin alle Jezuïeten uit zijne Staten doen overvoeren naar de haven van het Pauselijk grondgebied, opdat de wereld, die zijne handeling oordeelen zal, kunue getuigen dat hij niets heeft verzuimd om het lot der ongelukkigen te verzachten.
Wil Z. H. de Jezuïeten niet opnemen, dan zal de koning na eene openlijke protestatie deswege in de Pauselijken haven, wel weten, waarheen hij de bedoelde religieuzen zenden moet, aangezien
(f) Carayon, Charles III ct les Jésnites.
86
hij zich hoe langer hoe meer versterkt gevoelt in zijn besluit om geen enkelen Jezuïet in zijn rijk te gedoogen.quot; Dit stuk was slechts door Karei III onderteekend; eigenhandig schreef hij hier onder, hoe leed het hem was van de droefheid, die zijn decreet den H. Vader had berokkend, maar niet minder van het mistrouwen des H. Stoels, als berustte het vonnis niet op genoegzame en wichtige gronden. Toch waren die gronden meer dan toereikend geweest om het geheele lichaam der Sociëteit te ontbinden en, niet maar tot eenige harer leden, dien maatregel te beperken.quot;
Wilde Karei hier den Paus doen verstaan, dat, waren de redenen Z. H. als hem, den koning, bekend, Hij niet geaarzeld zou hebben geheel de orde op te heffen in stede van zich nu te beklagen, dat hare leden uit Spanje werden verjaagd? Of is de bedoeling: //Alle Spaansche Jezuïeten hebben het banvonnis verdiend, dus mocht hij zich niet tot enkelen hunner bepalen.quot;
De clausule wettigt, naar ons oordeel, beide opvattingen evenzeer, en juist die dubbelzinnigheid zou ons in 't vermoeden bevestigen , dat geheel dit schrijven Karei III in de pen gegeven is door zijne Ministers, die toornig en verbitterd door Clemens'1 Breve, haar den koning wellicht niet hebben vertoond. (1)
«Op aandriDgen van Paus Clemens om bewijzen voor de schuld der Spaansche Jézuïetenquot; zoo leest men in een werk getiteld: Durétablissementdes Jésuites et de l'éducation publique (Emmerik, Lambert Romen 1SOO) «zond men hem ten leste eenige brieven uit de onderschoven pakketten bij de Paters procuratoren als te Madrid in 't Collcgie gevonden. Een dezer brieven, vervuld van de bloedigste beleediugen tegen het Spaansch gouvernement, droeg de naamteekening van een Italiaansch Jezuïet, wiens schrift er meesterlijk iu was nagebootst. De Paus liet deze brieven onderzoeken door eenige zijner huisprelaten, waaronder de toekomstige Paus Pi us de Vide school.
Deze had nauwelijks ecu aandachtigen blik op het papier geworpen, of hij erkende het voor Spaansch fabrikaat. Het dacht hem vreemd, dat men te Rome Spaansch papier voor brieven gebezigd had. Nu hield hij het tegen den dag en werd niet alleen in zijne eerste overtuiging volkomen bevestigd, maar las er nog uitdrukkelijk het jaarcijfer in der vervaardiging zelve.
Dit cijfer liep, zonderling genoeg, twee jaren hoogcr dan de dagteekening des briefs uit Rome, waaruit, indien de brief niet onderschoven ware, volgen moest, dat hij geschreven werd op papier, dat twee jaren later eerst zou worden bereid. Het bedrog was nu zonneklaar. Doch het vonnis was nu eens in Spanje geteekend, en
87
X.
Heu mi hi, quia incolatus meus prolongatus est.
Ps. CXIX, v. 5.
Den achtentvvintigsteu April Wcas alles voor de inscheping gereed. Al de Jezuïeten van Aragon, die van 't eiland Palma en de Procuratoren der verschillende huizen van Spanje nog uitgezonderd, waren te Tarragona bijeen. Weer riep men ze in de eetzaal te zamen, en van zijne beambten en soldaten omringd, las de afgevaardigde des konings nog eens aller namen af, en herhaalde, toen niemand ontbrak, de lezing van het banvonnis, waarop hij den veroordeelden vroeg of die afkondiging hun voldoende was? //Ja!quot; dreunde het antwoord, en twee dagen later gingen de ballingen scheep in de haven van Salon.
Dertien smalle brigantijnen lagen er ter hunner ontvangst voor anker, benevens drie oorlogschepen oin den tocht te dekken. Antonio Barcelo , een bekwaam en schrander zeeman, voerde het bevel over die kleine vloot.
Bij het aanbreken van den eersten Mei werd de scheepsklaroen gestoken en het geschut gelost, de vloot lichtte het anker en zeilde de haven uit. Eerst liet schip van den bevelvoerder, daarachter de dertien brigantijnen, gedekt door de twee andere oorlogschepen, die de achterhoede vormden. De hemel was helder, kalm de zee en door eene stijve koelte begunstigd, ankerde men 's anderendaags 's avonds in de golf van Panasse voor het eiland Palma, waar nog
Karei III bleek de man niet om zijn ongelijk te erkennen of goed te maken.''
Wij haalden dit getuigenis aan om het gevoelen te wettigen der onkatholieke geschiedschrijvers; Coxe, Ranke, Sismondi, Adam en Schoell, die eenparig beweren dat Karei III ten opzichte der Jezuïeten door onderschoven brieven om den tuin was geleid. Vg. Cretineau-Joly, Histoire de la Comp. de Jésus. V
88
eenige medeballingen moesten opgenomen worden. Deze lieten zich niet wachten, en weldra stak de vloot in zee.
Had men de bevelen van koning Karei stipt gevolgd, het ware den religieuzen minder ellendig vergaan op dien tocht. Maar, zonder acht te slaan op 's vorsten uitdrukkelijk verlangen, dat de Paters met de vereischte oplettendheid en eerbied behandeld werden , beschouwden hen de ondergeschikte ambtenaren, als misdadigers, wien men uit louter goedertierenheid het leven liet, en meenden aanspraak op de hooge goedkeuring des eersten Ministers te mogen maken, indien zij zich aanstelden als hardvochtige gevangenbewaarders. quot;Vijf- zesenveertig Jezuïeten deelden de bekrompen ruimte eens brigantijns met hunne bewakers en het benoodigde scheepsvolk.
In het enge tusschendek, hun rampzalig verblijf bij nacht en slecht weder, was het even onmogelijk zich te keeren als de noodzakelijke lucht te genieten. Aan mondbehoeften voor de religieuzen was nauwelijks gedacht, aan vaatwerk zoo weinig, dat eenzelfde glas en tafelbord de rondte moest doen bij heel de bemanning van een schip. De zeeziekte bleef niet uit en liet zich hier,—hoe kon het anders ? — in al haar schrikkelijkheid en wee gevoelen. Een enkele onder de religieuzen werd er niet door aangetast. Een enkele , maar P. Jozef Pignatelli was 't, die te Taragona drie weken lang aan schier aanhoudende bloedspuwingen ten prooi geweest, zoodra zijn bodem volle zee had gekozen , op bovennatuurlijke wijze hersteld was. Een enkele; maar de engel, die zijnen in doodstrijd worstelenden broeders den lijdenskelk verzoeten zou door het voorbeeld van zijn geduld en zijne liefde, door eene taal van hemelsche bemoediging en ft-oost-
Zijn naam, de luister zijns geslachts, de gunst van den eersten Minister hadden Barcelo's aandacht weldra op Jozef Pignatelli gevestigd. Deze wist zich die oplettendheid waardig te maken, zoodat de vlootvoogd hem dikwijls ten zijnent noodigde, zich gaarne met hem onderhield en hem zijn beter voorzienen disch liet deelen. Evenwel school er eene geheel andere bedoeling dan verzachting van eigen leed iu PignatellTs dankbare vriendelijkheid voor Bar-celo. '/Als hij het vragen mocht, wenschte hij wel over een sloep te kunnen beschikken om nu en dan een bezoek op de verschillende brigantijnen te brengenquot;, en de scheepvoogd vergunde het hem.
89
Daar daalt nu Pignatelli tot de uitgeputte krank en af en ontsteekt in hunne borst liet kwijnend vuur van liefde tot kruis en lijden; daur wijst hij op het Godlijk toonbeeld, dat een doodstrijd volstreed heviger dan de hunne, maar ten derden dage glorievol opstond uit het graf. üe jonge religieuzen vooral varen het gestadig voorwerp zijner teederste zorgen. Hij wist toch, hoe een felle storm de bloesems der lente verstrooit, hoe de geestdrift des jonge-lings bij aanhoudend lijden in gedruktheid en ontmoediging neerslaat.
Dat het ons gegeven ware hem te schetsen, zoo als hij bij de weifelenden nederzat, met dat opbeurend en vriendelijk gelaat, welks glimlach onveranderbaar scheen; met dat woord op de lippen: //Houd moed, mijn dierbare Broeder, de beproeving is wel zwaar, doch het loon der volharding zal zoo heerlijk wezen!quot; Dat het ingang vond in aller hart bewees de uitkomst: van de negenenzeventig novicen terzelfder tijde uit Valladolid verdre -en, bezweken. er twee, van de zeshonderd door Pignatelli getroost, niet een enkel: getrouw bleven zij in de felste beproeving aan hunne heilige roeping. De heldhaftigen! hun geest was het, die een eeuw-later bij eene derde verjaging uit Spanje hunne nakomelingen bezielen zou, van wie het met diepe ontroering van de lippen eens grijzen vaders klinken mocht: //niet een, geen novice zelfs, is afgeweken van zijne roeping.quot; (1)
Maar was de mismoedigheid geweerd, een hevige storm stak op eu bracht de vloot in gevaar. Barcelo deed de zeilen reven en stuurde Minorca's haven binnen tot het tempeest bedaard was. Verder was de reis voorspoedig, en den 7del1 Mei had men Civita-vecchia in 't gezicht. Nu herleefde de hoop weer krachtiger in aller borst; uit hun vaderland waren zij verjaagd, maar was Homes grondgebied niet het vaderland der geheele christenheid.quot; Daar zouden zij lotgenooten als de vroeger gebannen Portugeesche ordebroeders aantreffen en onder de beschermende zorg van Christus' Stedehouder aldra vergeten wat hun droevig wedervaren was. Helaas, dat hun zoo bittere teleurstelling wachtte!
Allocutie van den Hoog. Eenv. P. Beckx in Congregatio Procurator rum, November, 1S66.
90
Pombcil had in 1759 de Jezuïeten van Portugal zonder kennis geving aan of verlof van den H. Vader naar den kerkelijken staat verbannen; met meewarige gastvrijheid had Z. H. hen opgenomen. d'Aranda wist geen korter weg om zich van de Jezuïeten te ontmaken , dan dit voorbeeld na te volgen en op zijne beurt den Paus tot gevangenbewaarder aan te stellen van bij de zesduizend Spanjaarden. 't Was inbreuk maken op de rechten van een wereldlijk vorst, zonder diens verlof, ja tegen diens uitdrukkelijken wil een bevrienden grond tot strafkolonie te kiezen en dat wel — met uitdrukkelijk verbod dat land te verlaten op verbeurte van het toegezegde jaargeld. Nam de Paus hen nu ten tweede male op, overal elders kon men hen vrijelijk verjagen om ze naakt uitgeschud op Eomes kust aan wal te zetten; belastte zich de H. Yader met de zorg voor hun onderhoud, de ministers en hofbeambten konden naar begeeren rondtasten in den hun toelachenden buit, door de verjaagden achtergelaten. (1)
De liefde van Paus Clemens XIII voor de Sociëteit van Jezus was niemand een geheim (f); alom viel haar de bescherming en liefde des H. Yaders ten deel, maar mocht dit voor eene rede gelden om die religieuzen, zonder schuld vervolgd en onrechtvaardig veroordeeld, Zijne staten als ballingsoord aan te wijzen? Het was bij de onderlinge eenstemmigheid van oordeel en handelwijze der Bourbonsche hoven wel te voorzien, dat Napels, Parma en Sicilië, Frankrijk en Spanjes voorbeeld ten opzichte der Jezuïeten welhaast zouden volgen, moest de H. Vader er dus genoegen meê nemen, dat ingevolge dier algemeene verbanning Zijn wereldlijk gebied in een kerker voor twintig duizend gegijzelden werd verkeerd! Neen, ofschoon tot schreiens toe met het lot Zijner kinderen bewogen, mocht hij, Zijn koningschap verloochenend, de speelbal niet worden der Bourbonsche hoven.
Waren zij, was Karei TH althans, overmoedig en vermetel, Hij zou krachtig weten te zijn, en reeds is ons 's Pausen uitdruk-
Cretineau-Joly. Op. Cit. Tom V.
(t) Dc Bulle Apostolicnm op verzoek van 200 bisschoppen ten jarc 1705 gegeven , strekte ten onlouelientjaar bewijs.
91
kelijke weigering bekend om de ballingen in Zijne staten op te nemen. Des ondanks had de koning van Spanje hen derwaarts gestuurd, daarom deed Z. H. bij hunne aankomst onmiddelijk de havens sluiten.
Hoe het Barcelo verbaasde, toen hij zich aldus verhinderd zag de ontvangen bevelen uit te voeren, toen hem door den gouverneur van Civita-Vecchia ten stelligste verboden werd zijn volk te ontschepen of maar een voet aan wal te zetten! Op dringend aanhouden verwierf hij ten leste de vergunning met een schip de haven in te loopen ten einde aan Aspuru, den Spaanschen gezant in Rome, te schrijven en diens antwoord af te wachten. Intus-schen gaf de gouverneur in last de stadspoorten te sluiten, behalve eene, die streng bewaakt werd; het garnizoen riep hij onder de wapens en plantte het geschut op de wallen. Aspuru schreef, dat het besluit des H. Vaders onverzettelijk bleek, langer wachten was dus tijdverlies, alzoo hij het best deed onmiddelijk de ankers te lichten en elders zijne gevangenen aan land te zetten.
Vijf dagen na hunne blijde komst — waar een angstig weifelen tusschen vreeze en hoop op gevolgd was, — werd den armen ballingen de tijding des vertreks geboodschapt, en weer stak de vloot in zee.
Wij weerspreken deu laster niet, dat de Jezuïeten weg zeilden, //woedend tegen Paus Clemens en P. Ilicci, hun Generaal.quot;
Voor wie zulks gelooven kunnen, baat geene tegenspraak van onze zijde; voor wie de eischen kent der religieuze gehoorzaamheid, der onderwerping vooral aan den wil des Roomschen opperpriesters , is zij overbodig: hij weet, hoe het hoogste streven dei-Sociëteit van Jezus volmaakte gehoorzaamheid is. Maar, dat het kruis zwaar te dragen viel, dat de Jezuïeten, velen hunner althans , zich dubbel ballingen geloofden, nu zij geen vaderarmen open hadden gevonden , nu zij zich veroordeeld waanden zonder bestemming op zee te blijven zwerven, tot armoe, gebrek of ziekte een einde aan hun rampzalig leven maken zou, wie die 't betwijfelt ? wie, die het hun ten kwade duidt? Wederom echter was P. Jozef Pig-natelli daar ,om de verslagen gemoederen op te beuren, om te wijzen op den geest des H. Ignatius'' die voor alles onthechting van al het ge-
92
schapene en zelfverloochening van zijne volgers vraagt. //Maarquot; voegde hij er bij //gelooft ge dan, dat God ons zal verlaten? Is heel de aarde niet aan Hem, en zal Hij gedoogen, dat wij hier omkomen van ellende? Neen, troost u, Hij zal in al onze behoeften voorzien, niemand onzer zal op zee sterven.quot; En profetisch bleek dit woord, gelijk het geklonken had, toen P. Pignatelli van Barcelo vernam, dat hij, op aanraden van den H. Vader en met goedvinden van Spanjes hof, koers richtte naar het eiland Corsica, een onzijdig terrein aan Genua onderworpen. Na eene voorspoedige vaart van luttel dagen, rees de beloofde kust voor 't oog der blijde bannelingen uit de golven, en weldra viel het anker in de haven van Bastia.
Corsica was op dit oogenblik aan allerlei gisting ten prooi; na lange jaren in rust gebogen te hebben voor het hertogelijk gezag van Genua, hadden de eilanders ten leste door vrijheidszucht geprikkeld, het juk afgeschud en een uitgewekene, met name Paoli, uit Napels geroepen om den opstand te leiden, den oorlog aan te voeren. Pier op die taak, had de onversaagde volksman hei zwaard om de heup gegespt en, door de krijgskans begunstigd, den Genueezen het grootste deel des eilands benevens menige haven ontweldigd. In de binuenlanlanden zwaaide hij ongestoord den heerschersstaf te midden van een volk, dat hem op de handen droeg, dat hem, den be vrij dei' van het juk der vreemden, milder staatsregeling, heropbloei van landbouw en koophandel dankte. Getergd door Paoli's troepen , had Genua eindelijk bij Lodewijk XV hulp gezocht, en onverwijld had de Choiseul de nog aan Genua verbleven zeesteden met Pransch garnizoen doen bezetten. Graaf de Marbeuf, in Prankrijks naam gezonden om het land weer onder bedwang te brengen, had zich met een groot deel zijner troepen te Bastia gelegerd. Het was derhalve aan hem, dat Barcelo zijn lastbrieven vertoonen moest om de Jezuïeten der Provincie Ara-gon aldaar te ontschepen.
Het koste Marbeuf weinig moeite den vlootvoogd te doen verstaan, dat zijn wenscli onmogelijk kon worden ingevolgd. Bastia verkeerde grootendeels in staat van verval. Het klein aantal huizen. dat nog overeind stond, was opgepropt met bewoners, de
93
Fransche soldaten zeiven hadden, bij gebrek aan onderkomen, hun bivonak in kerken en kloosters opgeslagen; mocht men dan nog zeshonderd nieuwe bewoners toelaten, voor wie onderhoud noch nachtverblijf zou te vinden zijn? Er bleef voor Barcelo dus niets over, dan de religieuzen in de haven op hunne schepen te laten, onderwijl een bodem naar Spanje stevende om nieuwe bevelen van den koning. Dit geschiedde in de laatste helft van Mei des jaars 1767. Nu voegde zich bij het lijden en de ontbering der religieuzen al de ondragelijke hitte eener brandende zon, welker stralen hun van de tintelende oppervlakte der zee en de puntige rotsen des eilands van den morgen tot den avond verblindend en verzengend tegenschitterden, zonder dat een verkwikkend koeltje den gloed temperde of de voortgaande beweging des vaartuigs eenige verfrissching aanbracht. Zóó al het folterende eener hardnekkige windstilte verduren, maar aan de kust van een land hun als verblijfplaats toegezegd, dat zij oversell ouwen doch niet betreden konden, mocht eene beproeving heeten, zwaarder dan tot heden van de arme ballingen gevergd was. Marbeuf en Barcelo kregen ook ten laatste medelijden met hun lot, niets beter voorwaar dan dat der galeislaven, en veroorloofden de gevangenen overdag aan land te komen.
Dat was eene vrijheid in lang niet meer genoten! Weer mochten zij — onwaardeerbare troost in zooveel rampen — 's morgens de H.II. geheimen bijwonen en vieren, verkwikking zoeken bij den zonnegloed in het lommer aan de landzijde en s'avonds aan den oever der zee, tot de scheepstrompet hen weer tot de weinig weldadige nachtrust in het benauwde tusschendek riep.
In de eerste dagen van Juli kwam het antwoord van Spanje over Parijs. Het hield in, dat de vloot Bastia vèrlaten moest om zich naar Algoiala, Calvi of Ajaccio, drie andere zeesteden van Corsica — te wenden, waar het Fransche garnizoen bij hunne aankomst op zou breken. Behalve dezen last voor Barcelo, bevatte het pakket van Spanje een brief voor Marbeuf, waarin hem uitdrukkelijk bevolen werd, de beide Paters Nicolaas en Jozef Pignatelli met de grootste welwillendheid te bejegenen.
Hij moest hen overreden om in Bastia te blijven, eu aldaar rij-
94
kelijk in al hunne behoeften voorzien. Het lag niet aan Marbeuf, dat de Paters zijn voorstel glimlachend van de hand wezen; te moedig waren zij het pad des lijdens opgesneld om na zoo luttel wegs terug te keeren. Maar nauwelijks was dit aanzoek eens vreemden wederstaan, of de stem van vleesch en bloed zou het luider en dringender herhalen. Van den Spaanschen gezant te Rome ontvingen de Pignatelli's een brief van hun oudsten broeder, Joachim de Euentes, Spaansch vertegenwoordiger aan 't Fransche hof. Het gold eene laatste poging om zijne dierbaren te weerhouden van eigenwillige ballingschap en ellende. Graaf Joachim schreef:
//Mijn welbeminde Broeders,
//Gehoorzaam aan de inwendige stem uwer harten, hebt gij eene orde omhelsd, die onzen koning ongevallig en gevaarlijk is voor de instandhouding der wetten en des bestuurs van ons land. Als oudste broeder reken ik mij verplicht u aanteraden die orde te verlaten. Ten einde u hier gereeder toe over te halen, sta ik er voor in van den H. Stoel voor u de vergunning te erlangen om eene andere orde te omhelzen; wat meer is, ik maak mij sterk u van Z. M. den koning oorlof te verwerven om terug te keeren uit de ballingschap, welker vonnis u, hoezeer onschuldig getroffen heeft. Ik hoop dus, dat gij een einde zult maken aan onze droefheid en mij en al uwe bloedverwanten de vreugde zult gunnen u in het dierbaar Vaderland weer te zien. De koning, onze opperheer, heeft om billijke redenen oorbaar geacht, de leden der Sociëteit van Jezus uit zijn rijk te verbannen, en gij, in dat vonnis begrepen, ondergaat al het lijden eens bannelings, deze gedachte snijdt mij door de ziel. Ik bezweer, het u dan, geef toe aan mijn verlangen. Ofschoon uw broeder, mag ik geen briefwisseling met u onderhouden; daarom zend ik u deze regelen door tusschenkomst van Mr. Grimaldi, minister zijner Katholieke Majesteit , die ze, met goedvinden des konings, zal opsturen naar Mr. Aspuru, onzen gezant te Rome, wien het niet aan gelegenheid ontbreken zal ze u over te maken te Bastia.
Draag zorg voor uwe gezondheid enz. enz.
Parijs 1767. Joachim Pignatelliquot;
93
De heldhaftige broeders stortten aanstonds elk afzonderlijk hunne gevoelens uit in een antwoord gedagteekend van Eastia 8 Juli 1767. Wij laten hier beide brieven volgen; die van P. Nicolaas luidde: //Heb dank voor uw broederlijken raad, doch vergun mij u te betuigen, dat ik niet besluiten kan naar uw verlangen de geheiligde banden te breken, die mij hechten aan eene orde, door de H. Kerk goedgekeurd. Ik heb mij aan haar verbonden in een tijd, toen niemand beweerde, dat zij vijandinne des konings konde zijn of nadeelig aan de wetten des lands, en dus hoop ik tot den dood getrouw te blijven aan de beloften, waarmede ik mij voor God verbonden heb. Heeft de koning zijne redenen gehad om onze Sociëteit te verbannen, ik eerbiedig zijn wil en zal dien gehoorzamen altoos en overal, vermits zijne bevelen niet aandruisen tegen mijn plicht. Ontbering van allerlei aard lijd ik met vreugde, alzoo, gelijk u opmerkt, mijn geweten voor mijne onschuld getuigt. Ik weet zoo goed als gij, dat mijn leven een onafgebroken lijden wezen zal, maar hooger dan deze ellendige aarde is mijne hoop gevestigd en Paulus zeg ik het na; //Al het lijden dezes tijds mag niet in vergelijking komen met de toekomstige overmaat van glorie, welke in ons zal worden geopenbaard.''''
//Ik verblijf enz.
Uw broeder Nicolaas Pignateli.i S. J.quot;
P. Jozefs brief wint het nog in fierheid en adel van ziel. 't Is of hem bij het schrijven dier regelen een glimlach van meegevoel, ja bijwijlen een trek van verontwaardiging om de lippen speelde. Hij schreef:
//'t Is veertien jaar geleden, dat ik lid der Sociëteit van Jezus werd, niet zonder voorafgaande toestemming van onzen toenma-ligen koning Ferdinand VI.
Ik heb de missie der Indiën gevraagd: mijne oversten weigerden het mij, misschien om mijner bloedverwanten wille. Voor alsnog heb ik niet de minste reden om mijne roeping te verloochenen, meer dan ooit beu ik besloten daarin te leven en te sterven. Met uw schrijven ontving ik het bevel des konings, dat ons naar het
96
hospitaal van Calvi verwijst. Moge daar mijne dagen worden verkort, opdat ik te eerder in den schoot van God de vrucht moge smaken van het lijden, zooveel mogelijk met religieuze onderworpenheid getorscht. Hier op aarde hebben wij geen troost te wachten, maar geen lijden dezer wereld bereikt de overzij des grafs. Sterf ik spoedig, en land ik aan in 't Paradijs, ik zal er u niet vergeten, maar mijn God smeeken, dat Hij u aan quot;t einde uwer aardsche loopbaan, Zijn hemel opene. Zoo gij me wéér schrijft, spreek nooit meer van de Sociëteit verlaten, en stel vooral, ik bid het u, geen pogingen in 't werk om van Eome de vergunning te verkrijgen in een andere orde over te gaan, want nooit zal ik er toe besluiten, moest het mij duizendmaal het leven kosten.
//God neme u in zijn heilige hoede
Uw broeder
Bastia 8 Juli 1769 Jozef Pignatet.t.i S. J.quot;
Dat het besluit nu onherroepelijk stond, betwijfelde men in Spanje niet langer, want Eoda meldde Aspuru te Rome, dat hij vruchtelooze moeite zou aanwenden bij den H. Stoel ten voordeele der gebroeders Pignatelli, //wantquot; voegde hij er bij //zij hebben volstrekt geweigerd het kleed hunner orde af te leggen; zij willen leven en sterven met hunne Broeders.'
Heerlijke getuigenis, uit de pen eens vijands gevloeid.
Weinige uren na het schrijven der Paters aan graaf Joachim, ging de vloot voor de haven van Bastia onder zeil. De inwoners der stad, die den armen religieuzen sinds den dag hunner aankomst de hartelijkste blijken van deelneming hadden gegeven, die achtenveertig dagen lang hunne deugd hadden bewonderd, hunne kwellingen beweend, — wilden getuigen zijn van hun vertrek. Geheel de bevolking hadde men aan 't havenhoofd bijeen gewaand, zoo niet van de stadswallen als van de daken der huizen luide afscheidsgroeten waren vernomen. Hunne vurigste heilwenschen zonden zij de kloeke belijders na, en zoover de vallende avondschemering het toeliet, bleven zij staren op de schepen die een nieuw slag van misdadigers vervoerden.
De vloot hield de kusten van Corsica, Barcelo wist niet, in welk
97
der drie aangewezen havens hij landen zou. 't Konde zijn, dat de andere schepen met Jezuïeten uit Spanje vertrokken, hem vóór waren geweest ter plaatse, waar hij wilde binnen loopen, en van den anderen kant huiverde hij op het denkbeeld Karei Hl te mishagen. Nu besloot hij de keuze aan de Paters te laten, opdat hij zich, viel 't verkeerd uit, bij d' Aranda op hun verlangen beroepen kon.
Maar de Provinciaal en Pignatelli gaven zeer wijselijk ten antwoord , dat zij onder zijne orders stonden om 's konings wil te volbrengen, niet om voor zich een verblijf, of voor de vloot eene landingsplaats te kiezeu, zulks behoorde bij den bevelhebber. On-dertusschen morden scheepsvolk en beambten over Barcelo's aarzeling en 't nutteloos zwalken op zee, waarop de vlootvoogd ten leste koers naar Ajaccio richtte en den 24stpn Juli die haven binnen liep.
Nauwelijks aan wal gestapt, begrepen de Paters, dat hun verblijf alhier minstens zeer ongelukkig gekozen was. Om de slad, van welker torenspitsen de Genueesche en Fransche kleuren wapperden, lagen de opstandelingen gelegerd. Een deel van Paoli's troepen op de naburige rotsen geschaard, beheerschten fort en wallen en bedreigden de haven met hun geschut. De rest in troepen verdeeld, liep al plunderend de omliggende velden af, hun voetspoor alom teekenend met verwoesting. De toevoer van levensmiddelen was afgesneden, de behoefte klom met iederen dag voor de bewoners, die weldra tot de overgave stonden gedwongen te worden. Herbergen konden zij de ballingen, maar van onderhouden mocht geen sprake zijn, wijl 'thun eigen kinderen aan brood ontbrak. In deze benarde omstandigheid gedenkt Pignatelli den hem opgedragen last om zorg te dragen voor zijne Broeders. Is hij arm en hulpeloos als zij, daar leeft een Vader in den Hemel, die geen muschje laat omkomen van gebrek. Hij werpt zich ter aarde en bidt. Wie heeft ais Pignatelli gebeden met vertrouwen, en is niet opgestaan gesterkt en getroost? Daar spoedt hij heen ter geslotene stadspoort. //Wat wil hij?quot; vragen zijne Broeders elkaar af. Zijne juichende wederkomst zal 't hun weldra melden. Op zijn dringend verzoek wordt de poort geopend: //daar buiten is 't
7
98
vijandelijk legerkamp, gij verlaat eene belegerde stad, men zal u voor spion aanzien, krijgsgevangen maken, een kogel door liet hoofd jagen wellicht!quot; Geen nood! gewapend met zijn' rozenkrans gaat de heldhaftige voort, en geen schildwacht, die hem aanhoudt, geen krijger, die hem letsel doet. //Waar is uw kommandant?quot; vraagt hij moedig. Hij wordt vóór hem gebracht.
Hoe daar zijn bede om bescherming voor een schare onschuldig verbannen priesters luidde, wat gloed en overtuiging uit zijne houding en gebaren, uit elk zijner woorden sprak, dat ge het den kommandant hadt kunnen vragen, die na hem een luisterend ooi-te hebben geleend, neerzat en zooveel 't hem gegeven was, die bede vertolkte op het papier en onverwijld opzond aan Paoli, zijn meester. En deze, ofschoon dan beter vertrouwd met de beginselen van J. J. Rousseau dan met de verheven leer des Evangelies, hij vatte eerbied op voor den onverschrokkene, die ter redding zijner Broeders geen doodsgevaar had ontzien. //Hij zal weten hoe wij heldenmoed waardeerenquot; had Paoli gezegd, en vaardigde onverwijld een dagorde uit, waarin hij verklaarde als volgt:
//De Paters Jezuïeten, te Ajaccio in ballingschap, stonden onder zijne bescherming, al zijnen soldaten was ten stelligste gelast hun hulp en bijstand te verleenen, waar en wanneer zij die behoefden; Zij mochten, geheel het eiland over, onverlet gaan, waar 't hun goed dacht en zich van levensmiddelen en al het benoodigde voorzien. Wee hem, die dezen bevelen ongedachtig, hen leed of hinder berokkende !quot;
Dank zij Pignatelli's heldenmoed en Paoli's vergunning, genoten de Paters eenige rustige verademing van het zwervend rondzwalken op zee, van het gekerkerd liggen in het tusschendok der bekrompen brigantijnen. Doch van korten duur helaas was die ruste ■
Barcelo had den Senaat van Genua nopens het gebeurde onderricht; weldra kwam de tijding: niet Ajaccio, maar San-Bonifacio was nu voor goed ten verblijve der Jezuïeten van Aragon bestemd. Na een hartelijk dankgebed voor de verpoozing van eenige weken, betrokken de ballingen hun drijvende kerkers weer, en bereikten weldra zonder verder ongeval de aangewezen havens aan de zuidelijkste punt van Corsica.
99
Dominus regit me, et nihil mihi deerit.
Ps. XXII. v. 1.
Wie zicli verplicht ziet de enge en stormachtige straat van San-Bonifacio door te stevenen, bespeurt er een smal kanaal, dat in de haven, ier zijde van een vooruitspringend rotsgebergte, uitloopt. Niet verre van den oever rijst eene kleine voorstad aan den voet der rots, langs welker steilte een in den steen uitgehouwen trap naar boven kronkelt. Op den top gekomen, gaapt een afgrond aan uw voet, maar een ophaalbrug voert daarover naar de poorten
l der stad, die San-Eonifacio genoemd wordt. Een huiveringwek
kend oord voorwaar! Achter u en ter beide zijden steile rotsen, r schier afdalend tot in zee, oostwaarts vóór u eene kleine stad in
ii vier steenen muren gesloten, als een bolwerk onverwinbaar voor
; den moedigsten vijand. Want, behalve dat de natuur hier een
d bijna ongenaakbare verschansing opwierp, heeft der menschen hand,
i. of ze nog overrompeling duchtte, de stad met hooge wallen om-
e- ringd en er een fort gebouwd, dat de haven beheerscht en beschermt.
Op de stadswallen trekt een boschje uw oog als 't eenige groen 2u hier in den omtrek te bespeuren. De torens daaruit oprijzend be-
d- hooren aan het klooster der Paters Dominicanen, aan vier kapellen
n- in volslagen verval, en aan kerk en klooster der ongeschoeide zonen
des H. rranciscus. De stad zelve geeft slecht geplaveide en mor-it; sige straten te zien langs huizingen van hout; een zengende wind,
nu die hier zijn zetel schijnt te hebben gevestigd, waait er u tegen,
Na alles verkondigt ontbering en gebrek. Landwaarts de rots afda-
;n, lende, schiet hier en daar eenig struikgewas uit de kloven, wat
ten lager vindt gij op zandigen grond luttel aardvruchten en groenten,
'-ui- maar zeer verre eerst drinkbaar water, dat door middel van last
dieren telken dage steêwaaris moot worden gebracht. Had men
100
beter ballingsoord voor de Jezuïeten kunnen kiezen?
Nauwelijks waren zij ontscheept, of Barcelo dit zwervend rondreizen moede, zocht aanstonds op wat wijze hij zijn' ballingen 't best een onderkomen kon verschaften. In de stad scheen het hem evenwel onmogelijk voor meer dan tweehonderd plaats te vinden, de overigen moesten zich das daar buiten behelpen. Barcelo nam de vervallen kapellen in oogcnschouw en besloot zijn onderzoek met den Provinciaal van Aragon toe te voegen: //met een weinig goeden wil kan UEerw. in elke kapel minstens veertig of vijftig man verblijf geven. De Provinciaal verliet zich in dezen op P. Pignatelli door wiens bemoeiingen de vijfhonderd vijftig religieuzen op San-Bonifacio's onherbergzame rots onderkomen vonden. In de stad wees hij geen enkel aanbod van huisvesting af, maar verdeelde de Paters in dier voege, dat elke overste zijne voormalige onderdanen, zoo niet bij zich onder één dak, toch in zijne gebuurschap wist, opdat hij voor bun geestelijken voortgang zorgen en over hen gebieden mocht. De huizen der provincie Aragon werden alzoo hersteld, al stak hun stille, schier eentonige leefregel niet weinig af bij het huisselijk gewoel, dat niet zelden in hunne woning plaats greep. Hier immers was 't een ambachtsman, daar een winkelier, die één of meer Jezuïeten gastvrijheid verleende; en waren zij ook meerderen te zamen in eene afzon-derlijke woning, oorgetuigen bleven zij door het houten beschot van het getwist der buren en het onuitstaanbaar gekrakeel of gekrijt der jonge kinderen, als van 't gedruisch eener smidse aan de overzij of het gepraat der vrouwen voor de woning.
De vier kapellen door Barcelo tot hoofdzakelijke verblijven aangewezen, verkeerden in erbarmelijken staat. Langs de gescheurde muren groeide het mos met weligheid, besproeid als het werd door den vrijelijk binnenstortenden regen, waarvoor de verbrijzelde vensters geene beschutting verleenden.
Men had hier vroeger Genueesche soldaten ingelegerd, maar het grooter aantal zieken, waaronder niet weinigen ter dood, had den oversten gedwongen naar eene geschikter garnizoensplaats voor zijne manschappen om te zien. Daarom vond Pignatelli ze nu ledig en ongebruikt, maar voor de zijnen viel aan geen voegzamer verblijf
101
te denken. Hij plaatste er dus, onder hun vroegere overste, geestelijke leidsmannen en leeraren, de jonge religieuzen, die de studiën nog niet hadden voltooid. Zoo bevatte elke kapel eene der groote huizen van Arragon, al moest eenzelfde ruimte voor bedehuis, eetzaal, keuken-, studie- en slaapvertrek dienen. In de Magdalena-kapel, de grootste der vier, schikte zich het huis van Valencia, dat van Barcelona in die van 't H. Kruis; den voormaligen bewoners van 't Collegie te Saragossa viel de Bartholomeus-kapel ten deel, terwijl die van St. Joannes-den-Dooper voor de novicen en jongere religieuzen overbleef. Siroomatrassen langs den munr op den killen grond gespreid, verstrekten 's nachts tot legersteden, maar golden bij dag opgerold, voor tafel stoel en lessenaar.
De Provinciaal benevens de kranken vonden in de naburige kloosters der zonen van de H.II. Dominicus en Franciscus gastvrijheid en liefdevolle verpleging.
Alvorens naar Spanje te keeren, wilde Barcelo zich in staat stellen om, des gevorderd verslag te leveren van de wijze waarop de Jezuïeten in het ballingsoord waren gehuisvest, doch toen hij hun verblijven binnentrad en de alleruiterste ellende gewaar werd, waartoe de zonen van zoo menig aanzienlijk Spaansch geslacht om hunner overtuiging wille waren veroordeeld, braken hem de tranen ten oogen uit en bood hij Pignatelli eene som van honderd kronen, ten einde de vervallen gebouwen althans bewoonbaar te laten maken.
Doch, was nu al in het nachtverblijf der ballingen voorzien, wie belastte zich met hun onderhoud? Karei ITT. had, na de verdrijving der Jezuïeten uit zijn rijk, bevel gegeven, dat in de havens van Corsica levensmiddelen wierden ontscheept om de eerste behoeften der religieuzen te gemoet te komen. En inderdaad vonden zij, bij hunne aankomst in San-Bonifacio's haven , een schip met koren, rijst, gezouten vleesch en andere mondbehoeften. Het mocht gewis milddadig van den koning heeten, maar hoe lang zou de leeftocht reiken. die bij de zeshonderd armen voeden moest ?
Louis Gnecco, de ambtenaar van wege het Spaansche hof met het onderhond der religieuzen belast, was niet onwillig zijn plicht in dezen na te komen; maar de kooplieden, die de mondbehoeften
102
van Sardinië of elders moesten opontbieden , stelden zoo onredelijke voorwaarden, dat men de gevallen kon voorzien, waarin de be-noodigdheden vooraf en overmatig betaald, ter oorzake van storm of schipbreuk niet ontvangen zouden worden. Maar Gods hulpe stond hun zichtbaar ter zijde. Op het vernemen, dat hare broeders, Jozef en Nicolaas Pignatelli te San-Bonifacio in ballingschap zuchtten, zond de gravin d'Accerra, de moederlijke zuster, aanstonds twee schepen met voorraad, benevens eene milde som gelds haren dierbaren tot ondersteuning. Door die edelmoedigheid gered, kon P. Pignatelli zich eenig rundvee verschallen, dat hij aan den voet der rots ter landzijde grazen liet, om aldus nooit behoefte aan vleesch te gevoelen; zijne herders gelastte hij de Spaansche kleuren om deu hoed te dragen, ten einde voor Paoli's soldaten kenbaar en veilig voor hunne roofzucht te wezen. Daar de inwoners evenmin visch als vleesch verkochten, verstond de Pater zich met eenige Napo-litaansche koraalvisschers op de kust, dat zij op gezette dagen der week de stad van visch zouden voorzien. Nabij de weide voor het vee bouwde hij een slachthnis, een molen met bakkerij en andere werkplaatsen, waar de leekebroeders volgens hunne bekwaamheden werk in overvloed vonden. Bij de vier kapellen, nu tot dragelijker verblijven ingericht, liet hij eene schuur opslaan , waar alle religieuzen zich konden voorzien van dagelijksche benoodigd-heden als pennen, papier, zeep en dergelijke. Geheel den dag-besteedde hij aan de zorg voor zijne metgezellen; hij bezocht hen, die bij de stedelingen inwoonden, wees den Broeders hun arbeid aan, hielp en bemoedigde hen door voorbeeld, ja ontzag zich niet om, bij gemis van een veehoeder, op zekeren dag in eigen persoon de kudde te bewaken. Wie oogenblikken van moedeloosheid of zwakte ondervond, behoefde slechts een blik op P. Pignatelli te werpen om met verfrischte kracht het lijden der ballingschap te torschen. Des avonds, als de Pater zich voor God rekenschap geven kon van den toestand al zijner Broeders, wierp hij zich in de Bartholomeus-kapel ter aarde en na lange uren van innig en hartelijk gebed, werd de overige tijd het karig deel der lichamelijke ruste Maar weldra rees eene gansch onverwachte moeielijkheid. Op het bericht van de aankomst der gebannen religieuzen te San-
103
Bonifacio waren de inwoners samen overeengekomen, onder schijn van gastvrijheid zooveel Jezuïeten mogelijk te huisvesten, om na verloop van eenige maanden een overdreven huurprijs te vorderen en bij weigering van dien, de afgestane verblijven te hernemen. De Paters van dit plan onkundig, en door Barcelo gehaast, hadden, 't is ons bekend, geen enkel aanbod van de hand gewezen en in de overtuiging, dat eene kleine vergoeding voldoende was, allerlei last en ongemakken zwijgend verduurd. Nu bleek op eens de de huurtijd verstreken, en voor eene ellendige kamer schier zonder huisraad, waar acht of tien religieuzen opeen zaten gepakt, werd eene vergoeding van vijftig, zestig scudi's (1) gevergd.
Deze onmenschelijke bejegening sneed Pignatelli door de ziel. Het leed en de jammeren zijner Broeders als middel gebruikt om de afschuwelijkste hebzucht te voldoen: dit schreide ten hemel. Hij droeg de zaak ter behandeling aan Gnecco op, die er over sprak met den gouverneur; maar deze vooraf allicht mede in de zaak betrokken, maakte er zich met schooue beloften en fraaie woorden af, zonder zijn gezag tusschen de onrechtvaardigen en hulpeloozen te stellen. Toen echter Pignatelli Gnecco ried deu gouverneur te dreigen met openbaarmaking van dien gruwel aan de hoven van Genua en Madrid, werd de gouverneur met schrik bevangen, de zaak geregeld en 't besluit ingetrokken, terwijl de ingezetenen van dien dag af de Paters met alle voorkomendheid behandelden.
Na aldus in de eerste levensbehoeften der ballingen te hebben voldaan, ging P. Pignatelli om met een plan dat de onverdeelde toejuiching des Provinciaals had verworven. Hij wilde leefwijze en studiën der Paters geheelenal herstellen op den ouden voet der vroegere Collegien. Immers al ontbrak het den religieuzen geenszins aan duurzame gelegenheid ter beoefening van heldhaftige deugd, wat moest er van hen worden, indien de ledigheid hare besmetting verspreidde, hare offers vroeg? Nogtans een der grootste moeielijkheden voor de regeling der dagorde bleef de viering der H.H. geheimen. Tweehonderd tachtig waren de priesters in ge-
Descudo van Sardiuië en Geunabodraagtcirca 1.20nederl.dus SOscudi'sisf 60a70.
104.
tal, die eiken morgen zoo gaarne liet altaar beklommen, en Sau-Bonifacio had slechts eene parochiekerk en misgewaden voor één priester, immers de andere H.H. vaten en kleederen behoorden den geestelijken der stad in eigendom, en deze meenden het gebruik daarvan niet te kunnen veroorloven dan tegen geldelijke vergoeding. quot;Wel stonden de kloosterkerken voor de Paters Jezuïeten open, maar de beleefdheid vorderde immers, dat men den kloosterlingen den voorrang liet. Nadat zij zich eene maand aldus hadden beholpen, zond P. Ricci, de generaal der orde, HH. vaten en kerkgeraden, benevens eene vergunning van Z. H. Paus Clemens XIII van zooveel altaren op te richten, als men noodig oordeelde en plaatsen kon. Nu werden de uren der geestelijke oefeningen voor heel de religieuze gemeente vastgesteld, de dagorde der vroegere Collegiën kwam weer in werking: uren van ingetogenheid en gebed, uren van arbeid en uitspanning binnenshuis, of verzet daar buiten, werden aangeteekend, en, dank het ijverig toezicht der oversten, stiptelijk onderhouden. Behalve de gewone oefeningen der Sociëteit voerde Pignatelli eenige bijzondere in, overeenkomstig de omstandigheden, waarin de orde en hare leden van Spanje vooral verkeerden. Zoo werd op geheel bijzondere wijze de eerste vrijdag van elke maand gevierd ter eere van 't Goddelijk hart van Jezus. Die het altaar nog niet betreden mochten, naderden tot de H. Tafel in een geest van eereboete, en opdat de stormen tegen de Sociëteit van Jezus verwekt, door kalmer dagen mochten vervangen worden, brachten allen dien dag in strenge boetvaardigheid door. De feesten van Gods lieve Moeder en die van de Heiligen der Sociëteit werden met datzelfde doel gevierd en door voorafgaande boetplegingen en langduriger gebed geheiligd. Onder die schare van gebannenen aller leeftijden en rangen heerschte geen wedijver, dan welke voorkomt uit het gedurig streven naar grooter zelfverzaking en volmaaktheid. Zoo was de vreemde grond, als weleer die des quot;Vaderlands, vruchtbaar geworden aan heiligheid en deugd, de harde steenrots bloeide van leliën en rozen. Helaas, dat de zoete geur dier levenswijze het eenig geestelijk voordeel blijven moest door de inwoners van de Paters genoten! De gewone verrichtingen der Sociëteit van Jezus voor het zielenheil waren den armen ballingen
105
toch ontzegd. Daarom was Pignatelli's voornaamste toeleg, dat de liefde voor studie en wetensehap krachtig werd aangekweekt onder zijne Broeders. Sommigen hunner mochten al oordeelen, dat men voor de omstandigheden zwichtend, ook de studie tijdelijk moest laten varen, Pignatelli hield er aan dat de beoefening van menschelijke en hoogere wetenschappen met ijver wierd voortgezet. //Maar hoequot; rees de vraag, //wilt gij de wetenschap laten beoefenen zonder boeken?quot; //Dat de leeraren de levende boeken hunner leerlingen zijn ' klonk het antwoord. //Als de meesters der wetenschap uit de Collegies onzer Provincie hunne verhandelingen op schrift stellen, kunnen zij die den beoefenaren dier tak van studie in de pen geven. Langzamerhand zullen ons wel boeken geworden.quot;
De proef werd genomen en leverden een verblijdenden uitslag: liet grootste deel der religieuzen had zich weer met hart en ziel aan de studiën gewijd. P. Pignatelli voorzag bovendien van lieverlede in de onmisbaarste boeken, of P. Ricci stuurde ze van .Rome.
Nu bleven nog slechts de priesters over, die hunne wetenschappelijke vorming hadden voltooid en bezwaarlijk den geheelen dag in geestelijke oefeningen of handenarbeid konden doorbrengen. Hun stelde Pignatelli voor, eene vergadering te vormen, waar godgeleerde eu andere wetenschappelijke twistvragen zouden worden behandeld. Het voorstel vond gretigen bijval, en drie bijeenkomsten werden op gezette dagen geregeld, waar elk om beurten blijken geven zou van. zijne ervarenheid in kerkelijke geschiedenis, Oostersche talen en wiskunde.
Hindelijk stelde de vindingrijke Pater eene laatste vergadering in, waar oudere als jongere religieuzen zouden samenwerken tot de beoefening van dichtkunde en fraaie letteren.
Met onverdeelde toestemming beloofden allen de inspanning hunner beste krachten. Gelukkiger in hun ballingschap, dan de Israëlieten aan Babels stroomen, zongen zij in het land der vreemden hunne gezangen, al was het vaak met diej) bewogen gemoed; of nieuwe liederen ruischten, welker grondtoon van een smachtend verlangen naar 't hemelsch Vaderland sprak.
Onderwijl nu de religieuzen door Pignatelli's bemoeiingen aan
106
de gevaren der ledigheid onttrokken, in onderworpenheid aan 's Heeren wil hunne dagen sleten, kwam er tijding van Ajaccio, dat aldaar eeti schip was binnengeloopen met nog honderdvijftig leden der Sociëteit, waaronder twee en vijftig Paters en acht novicen der Provincie Arragon. Het waren diegenen, welke door ziekte verhinderd in April hunne broeders te volgen, op last der geneesheeren en bij latere vergunning des konings, toen het doodsgevaar geweken was, naar hunne bloedverwanten gezonden, aldaar onlangs het bericht hadden ontvangen, dat, wilden zij leden blijven der Sociëteit van Jezus, een zeilree schip naar Corsica hen in de haven van Carthagena wachtte. Het waren bovendien de Procuratoren der verschillende huizen van Spanje, die men ten dage der oplichting, van hunne ordebroeders afgescheiden in andere kloosters had doen bewaken, opdat zij te gelegener ure verantwoording zouden geven van de schatten in de huizen der Sociëteit van Jezus te vinden. Wij weten, hoe de Paters alom te middernacht uit hunnne rust gewekt, ter eetzaal waren geroepen en daar zoo streng door gewapende macht bewaakt, dat niemand de plaats ook maar voor een oogenblik verlaten mocht, zonder twee soldaten op zijne schreden te zien volgen, üe reden dier handelwijze lag wel niet in de vrees, dat iemand ontvluchten zou, maar in de stellige overtuiging, dat zij goud en schatten hadden te verbergen. Nu hield men het voor ontwijfelbaar, dat er mil-lioenen gevonden zouden worden; immers sinds jaren stroomde het geld uit Peru en Mexico uit Californië en Paraguay uit Tndië en geheel Azië, der Spaansche kroon ten nadeele, den Jezuïeten in den schoot. Het onderzoek nam een aanvang, en als d'Andrada weleer in Uruguay, spaarden d'Aranda's trawanten geene moeite hoege naamd om in registers en Archieven de bewijzen, — in kisten of geheimen laden de blijken der gewaande schatten te vinden. Maar vruchteloos! Het weinige geld, dat voor de hand lag, bleek het eenige, en volgens de boeken van inkomst en uitgaven, van schuld en te goed, vaak niet meer dan toereikend, om in de sobere behoeften der bewoners van ieder huis te voorzien. Eene bittere bestraffing gewis voor zoo gretig geloof hechten aan den laster! En toch, geld moesten zij bezitten, waar school het dan? Nu
107
wierden de Procuratoren, de tot ballingschap veroordeelde vijanden vau den staat, de majesteitschenners, de volkopruiers voor de vierschaar der rechters gedaagd. Waarom? Om rekenschap te geven van hunne fabelachtige bezittingen. //Onze boeken ziju in uwe machtquot; klonk het antwoord bescheiden //al het onze werd in beslag genomen en verzegeld, wat wilt ge meer?quot;
Wederom teleurgesteld, zond men de religieuzen andermaal henen , maar eene order van 't gerechtshof gelastte elk hunner afzonderlijk en bij geschrifte de volgende vragen te beantwoorden;
I Waar bleef het geld, dat jaarlijks van de gewone uitgaven overschoot ? De antwoorden hierop waren zeer uiteenloopend , al naar het met de bijzondere huizen geschapen stond. Eenigeu hielden niets over, anderen kwamen veeleer te kort en moesten schuld met nieuwe schuld dekken. Anderen hielden over, maar zeer weinig en dit berustte hij den overste voor onvoorziene uitgaven.
II Wie de boeken hield en 't geld bewaarde?
Elk der Procuratoren kou die vraag bevredigend voldoen met zijne enkele naamteekening.
III Welke som men jaarlijks naar Eome zond, en wat ter beschikking wierd gesteld van den generaal der orde?
IV Hoe hoog het bedrag liep der in Spanje uitgezette gelden ?
V Hoeveel jaarlijks den Spaanschen Jezuïeten toevloeide door tusschenkomst hunner zendelingen?
Op deze laatste vragen luidde het antwoord schier eenstemmig, en was te vervatten in ééne vraag van hunne zijde; Hoe is de grootheid en waarde eener som te bepalen, die niet bestaat?
quot;Van dit alles werd nu Proces-verbaal opgemaakt eu den Jezuïeten door hun teleurgestelde vijanden onverwijld ter kennis gebracht, dat zij hunne Broeders in ballingschap hadden te volgen. Onder goed geleide naar Carthagena gevoerd, kwamen daar tweehonderden vijftig leden der Sociëteit van Jezus te zamen. Acht novicen waren bezweken voor de vleierij en dreigtaal en harde bejegeningen der koninklijke beambten, acht waren getrouw gebleven en deelden met de Paters eene glorierijke ballingschap. l)en 7den October ging het van Carthagena onder zeil, iu minder dan eene maand werd het anker voor Ajaccio geworpen.
Hunne aankomst vernemende, schreef de Provinciaal van Aragon den tweeenvijftig der zijnen, dat zij beter deden met op Ajaccio te blijven, de acht novicen alleen kon en zoude hij met vreugde op San-Bouifacio herbergen. Zóó geschiedde het. Nog vóór het einde des jaramervollen jaars 1767 (1) zetten de edelmoedige jon-
Maar'' waagde het Tanucci op te merken quot;'t is de uitdrukkelijke wil Uws koninklijken Vaders, dat de Jezuïeten uit Napels verdreven worden.
«Welnuquot; klonk het -laat hem zelf het vonnis dan ondertcekenen : ik doe het nooit!quot;
De minster verliet nu den koning, maar om wapenen te smeden, waaraan de nederlaag des aangevallenen onvermijdelijk verbonden was. Hij beproefde het skonings bichtvader. Mgr. Latilla voor zijne partij te winnen en slaagde, helaas maar al te wel. Onverwijld begeeft zich deze mot het stuk in de hand tot den koning en dringt er met ernst bij hem op aan zijne handteekening niet te weigeren. Maar om niet; redeneering en verzoekj wcnsch of bede blijven vruchteloos. Toen sprak Latilla: quot;Uwe Majesteit weigert misschien dit vonnis te onderteekenen uit vreeze van eene groote zonde te begaan , waarvan haar rekenschap zal worden gevraagd door J. C. onzen rechter. Doch, zoo U niets anders weerhoudt, onderschrijf dan het stuk zonder aarzelen: alle verantwoording dier handeling neem ik op mij en zal er in Uwe plaats rekenschap van geven voor Gods rechterstoel.quot;
De koning huiverde bij die woorden en staarde met verbazing op zijn biechtvader. Toen greep hij hem 't noodlottig stuk uit de hand, maar onderwijl hij toekende voegde hij den bisschop verwijtend toe «weet wel wat gij op u genomen hebt te verantwoorden bij God!quot; Hij wierp het onderschreven decreet aan des biechtvaders voeten en verwijderde zich met een verachtenden blik.
Den 20sten December deszelfden jaars, dertig dagen na de volvoering van het afgeperste vonnis, riep dc rechtvaardige Hechter Mgr. Latilla ter beloofde verantwoording op.
Aldus naar 't verhaal eens ooggetuigen , den prins van Spaccoforno. Carayon, Charles IIT etles Jésuites p. 132.
109
gelingen, die de ballingschap der Sociëteit boven de vrijheid der wereld verkozen hadden, te San-Bonifacio voet aan wal. Daur wachtte de Provinciaal met P. Pignatelli aan het hoofd eener talrijke schare van juichende medebroeders. Als in plechtigen zegetocht werden zij naar de Kapel van den II. Joannes-den-Dooper geleid, waar een veertigtal novicen hun jongere lotgenooten met open armen ontvingen.
In ongestoorde rust ging alles weder op den ouden voet naar de instellingen van P. Pignatelli, toen omstreeks April 1768, het schrikkelijk verjaren der verdrijving uit Spanje scheen te moeten gevierd worden. Men vernam en niet zonder onsteltenis, dat Genua te Versailles een verdrag met Frankrijk had aangegaan, waarbij de eerstgenoemde mogendheid alle eigendomsrecht op Corsica aan haar machtigen beschermer afstond. Frankrijk, dat de Sociëteit van Jezus sinds vier jaren reeds verdreven had en d'Arauda tot dienzelfden maatregel gespoord, zou niet gedoogeu dat San-Bonifacio door de gebannen Jezuïeten wierd bewoond. Men bevroedde zulks ea verliet zich op de bescherming des Hemels. Niettemin bleek het loopend gerucht waarheid te zijn geweest: eer twee maanden verstreken waren, ankerden drie Fransche schepen voor San-Bonifacio. De soldaten kwamen aan wal en werden door het hijsschen der Bourbonsche lelievaan eu 't lossen des geschuts op hun eigen grond welkom geheeten. Uit hetgeen vroeger over de bekrompenheid der woonsteden is aangemerkt, begrijpt men allicht, dat de soldaten geen plaats voor hun verblijven toebereid vonden. Doch dit baarde hun weinig zorgen. Zij dreven de inwoners hunne woningen uit en namen er zelf bezit van.
De kerk der Paters Dominianen alsmede een der vier kapellen door de Jezuïeten betrokken, waren al dadelijk in kazernen herschapen ; de officiereu waren echter niet met gewone huizingen tevreden, hun bleek het aanzienlijkste goed genoeg. Met al de drieste vrijheid den verwinnaren eener overrompelde stad eigen, stelde zich het krijgsvolk volkomen als heer en meester aan en vond het insgelijks zeer doelmatig de vleeschal en bakkerij der Paters ten hunnen gebruike te bestemmen. Maar Pignatelli oordeelde nu, dat langer lijdelijk aanzien, geen geduld maar zwakheid was.
Daarom wendde hij zich onverschrokken tot de officieren en eischte weder wat hun ontnomen was: wilden zij niet, zijn broeder, Graaf Pignatelli, de gezant van Spanje bij 't Fransche hof, zou hun recht verschaffen. Zooveel moeds dempte de verregaande stoutheid der soldaten, maar ook die ruste bleek wederom kort van duur.
Te lang reeds had Choiseul, die de vernietiging der Sociëteit van Jezus had gezworen, die niet rusten zou voor haar naam van de aarde was weggevaagd, de Spaansche ballingen op Corsica geduld. Den 2S3tcn Augustus liep een Fransche bodem, door storm overvallen, de haven van San-Bonifacio in, en bracht tijding van drie andere schepen, tegelijk met' dit van Marseille vertrokken, doch door het noodweer belet de reis aanstonds voort te zetten. Bij hunne aankomst, zoo hield de lastbrief des bevelvoerders in moesten de Jezuïeten onmiddelijk Corsica ontruimen. Zoo wenkte uit een storm op zee Gods vinger den ballingen toe, zich aan te gorden ter voleinding van den moei te vollen zwerftocht der ballingschap.
P. Pignatelli, aan wiens verstandigen ijver niets ontging, maakte van de hem gegunde uitsteldagen gebruik, om het voor de reis benoodigde in gereedheid te brengen en wèl mocht hij dus handelen , dewijl de leeftocht aan boord der schepen die hen acht dagen later kwamen afhalen, grootendeels bedorven was. Hij richtte vervolgens een schrijven tot Marbeuf, met verzoek om voor het vertrek eener zoo talrijke schare religieuzen een weinig langer tijds te mogen besteden. De Pransche kommandant beantwoordde dien brief in de beleefdste vormen, maar gaf toch zeer duidelijk te verstaan, dat hij in dezen de strenge orders hem nopens de Jezuïeten gegeven niet kon overschrijden. Pignatelli beproefde dus wat een goede wil vermocht, en twee dagen later was de luttele have der Jezuïeten van San-Bonifacio aan boord der zeilree liggende schepen gebracht.
Reeds was het in den avond van den 8sten September; stortregen dreigde, de zee stond hol, de wind blies met hevigheid uit den kant, die men op moest. Teekenen genoeg, die onheil spelden van dit overijld vertrek. Maar onverbiddelijk klonk de lastbrief: //Ingescheept moeten zij, al is 't vertrek onmogelijk.'''
De ballingen gehoorzaamden, en na zich met lijf en ziel onder de machtige bescherming te hebben gesteld van Gods H. Moeder, wier geboortefeest de Kerk herdacht, gingen zij aan boord onder de heilbeden der inwoners van San-Bonifacio, die hen tot de schepen vergezelden.
Quia ip-te vulnerat et medeiur, percufU, et nanus ejus sanabunt.
.Tob. V : IS.
Dagen achtereen bleef het onmogelijk de ankers te lichten; eu zoo lievig bewoog eene kruislingsche deining de schepen op en neer, dat de zeeziekte uitbrak voor de vaart een' aanvang had genomen. P. Pignatelli maakte van dit uitstel gebruik om de plaatsen zijner broeders zoo goed mogelijk te regelen. Eene moeilijke taak voorwaar, aangezien de twaalf brigantijnen, die de religieuzen gewis niet te ruim gehuisvest hadden, nu door vijf bodems vervangen waren. Geen hoekje, hoe gering, mocht das ongebruikt blijven, en de Pater trok van alles partij. Den zwakken en kran-ken wees hij een, naar omstandigheden, voegzaam verblijf; krachtiger gestellen weigerden niet onder een gespannen zeil op het dek te overnachten; maar voor zicli zeiven hield de ootmoedige een hok, dat schier onder water stond, en zoo eng, dat hij er moest binnen kruipen. Toen de wind ging liggen, staken de schepen in zee en bereikten weldra Calvi, waar de Paters der Spaansche provinciën Betica (1) en Castilië mede op Pransclie schepen de aankomst hunner Broeders en lotgenooten afwachtten. Samen zetten zij nu de reis voort en ankerden binnen drie dagen tijds in de haven van Genua, eene der schoonste en meest bezochte zeehavens
Betics,—alsArragon en Toledo, eene provincie der Sociëteit van Jezus in Spanje, — besloeg geheel Andalusië.
112
van Italië. De religieuzen van Toledo bleven niet uit, en nu waren hier tweeduizend vierhonderd gebannen Jezuïeten bijeen, wieu bet voor alsnog een geheim bleef, hoe lang hun droeven zwerftocht moest duren, en op wat ouherbergzamen grond zij nader gastvrijheid hadden te bedelen. De republiek van Genua, eene afhangelinge van Frankrijk, had bepaald, dat de Jezuïeten geen voet in hunne stad zetten zouden, maar een eind oostwaarts op-gestevend, aan wal worden gebracht, om vervolgens over land de reis naar den Kerkelijken Staat af te leggen. Intusschen bleven de schepen in de haven voor anker, en de Paters wederom gevangen aan boord. Pignatelli alleen mocht aan wal gaan en maakte van die vrijheid gebruik om zijnen gekerkerden ordebroeders zooveel mogelijk van dienst te zijn en hun bitter lot te verzachten. Het waren nu toch de Paters van Aragon niet alleen, die zijne zorgvuldige liefde ondervonden, allen, niemand uitgesloten, omvatte hij in eenzelfde liefde, zijne broeders waren het, gebannen om Jezus naam ; allen bezocht en troostte hij, allen verkwikte zijne meer dan vaderlijke zorge. Bovendien begaf hij zich tot den Doge en de voornaamste bewindsmannen, en overlegde met hen het reisplan, door zijne Broeders te volgen. Maar behalve dat, verkreeg hij van den Senaat een open brief, waarbij der Stedelijke overheid van die plaatsen, welke de Jezuïeten op hun doortocht aan zouden doen, gelast werd, hen met die blijken van eerbied te ontvangen als hun ordeskleed en waardigheid vorderden, hen voegzame rijtuigen te verschaffen en hulp en bescherming te verleenen tot aan de grenzen der republiek.
Het mocht schijnen, dat de mate der jammeren voor dit oogen-blik was gevuld: ballingen wel is waar, bleven de Jezuïeten, doch in de Pauselijke Staten viel de ballingschap niet zwaar te dragen , te meer daar zij voorzien waren van geleibrieven op den tocht daarheen. Dan helaas! P. Pignatelli had nauwelijks den tijd om zijn geluk te waardeeren, of zich rekenschap te geven van de verademing hem gegund. Aan boord gekeerd, vernam hij van alle kanten hoe de fransche zeeofficieren vorderden, dat elke religieus de kosten vergoeden zou zijner reize van San-Bonifacio naar Genua, of het een pleiziertocht hadde gegolden. Die baatzuchtigen! Zij
113
eischten, dat de arme ballingen, schier niet eens in staat in kleederen en levensonderhoud te voorzien, op eigen kosten nieuwe schepen zouden uitrusten om het nog overblijvend eind af te leggen , dewijl zij voorgaven , dat een langer toeven allernadeeligst uitkwam voor hunne belangen. De vier Provincialen hielden nu onderling raad, hoe zij, zonder de Eransche prikkelbaarheid te kwetsen, een dwang konden ontduiken, die hunne religieuzen aan de volkomenste berooving van geldelijke middelen prijs gaf. Dit scheen evenwol onmogelijk, en hun geld wilden zij offeren ter voorkoming van grooter rampen, toen de Provinciaal van Aragon voorsloeg P. Pignatelli met de behandeling dier netelige zaak te belasten.
Op bevel zijns oversten begaf zich de Pater nu aanstonds tot de scheepsbevelhebbers en bracht hun vriendelijk en bescheiden onder 'toog, hoe onbillijk hunne eischen, hóe overmatig hunne vorderingen waren. Maar de vermetele overmoed der officieren hield gelijken tred met de zachtzinnigheid des priesters. De matrozen zelfs en het scheepsvolk dreven den spot met den armen, ootmoedigen religieus en waagden het zich de zaak der eischers aan te trekken. Nu zag Pignatelli, dat stille ootmoed en zacht geduld hier geen doel troffen, daarom hief hij het hoofd, en vast en edel klonk het zijn vijanden toe: //Hebt gij geen oor voor redelijk verzoek en dringende bede, dan zult gij wachten, tot het Fransche hof in deze zaak beslist. Onmiddelijk ga ik hieromtrent den Spaanschen gezant te Parijs inlichten, wij zullen zien, wie van ons beiden in 't gelijk wordt gesteld.quot; Zonder meer verliet hij den bodem. De scheepsvoogden staarden elkander sprakeloos aan ; zooveel moeds, zooveel beslotenheid, die ontzagwekkende toon zijner laatste woorden hadden hen verslagen. //Wie mag die Pater zijn,quot; vroegen zij, //die, balling als hij is, zóó durft spreken?'quot; //Hij schijnt nauwelijks dertig jaren oud en voert een toon, of alles voor hem moest buigen;quot; vulde een ander aan. Maar de verwondering en gekwetstheid verkeerden in schrik, toen hun het bericht gewerd, dat die jonge Pater, in de wereld graaf Pignatelli heette en broeder was van den Spaanschen gezant, met wiens tusschenkomst hij had gedreigd. Ulings derhalve lieten zij hunne schraapzuchtige eischen
8
112
van Italië. De religieuzen van Toledo bleven niet uit, en nu waren hier tweeduizend vierhonderd gebannen Jezuïeten bijeen, wien het voor alsnog een geheim bleef, hoe lang hun droeven zwerftocht moest duren, en op wat onherbergzamen grond zij nader gastvrijheid hadden ie bedelen. De republiek van Genua, eene afhangelinge van Erankrijk, had bepaald, dat de Jezuïeten geen voet in hunne stad zetten zouden, maar een eind oostwaarts op-gestevend, aan wal worden gebracht, om vervolgens over land de reis naar den Kerkdijken Staat af te leggen. Jntusschen bleven de schepen in de haven voor anker, en de Paters wederom gevangen aan boord. Pignatelli alleen mocht aan wal gaan en maakte van die vrijheid gebruik om zijnen gekerkerden ordebroeders zooveel mogelijk van dienst te zijn en hun bitter lot te verzachten. Het waren nu toch de Paters van Aragon niet alleen, die zijne zorgvuldige liefde ondervonden, allen, niemand uitgesloten, omvatte hij in eenzelfde liefde, zijne broeders waren het, gebannen om Jezus naam; allen bezocht en troostte hij, allen verkwikte zijne meer dan vaderlijke zorge. Bovendien begaf hij zich tot den Doge en de voornaamste bewindsmannen, en overlegde met hen het reisplan, door zijne Broeders te volgen. Maar behalve dat, verkreeg hij van den Senaat een open brief, waarbij der Stedelijke overheid van die plaatsen, welke de Jezuïeten op hun doortocht aan zouden doen, gelast werd, hen met die blijken van eerbied te ontvangen als hun ordeskleed en waardigheid vorderden, hen voegzame rijtuigen te verschaffen en hulp en bescherming te verleenen tot aan de grenzen der republiek.
Het mocht schijnen, dat de mate der jammeren voor dit oogen-blik was gevuld: ballingen wel is waar, bleven de Jezuïeten, doch in de Pauselijke Staten viel de ballingschap niet zwaar te dragen , te meer daar zij voorzien waren van geleibrieven op den tocht daarheen. Dan helaas! P. Pignatelli had nauwelijks den tijd om zijn geluk te waardeeren, of zich rekenschap te geven van de verademing hem gegund. Aan boord gekeerd, vernam hij van alle kanten hoe de fransche zeeofficieren vorderden, dat elke religieus de kosten vergoeden zou zijner reize van San-Bonifacio naar Genua, of het een pleiziertocht hadde gegolden. Die baatzuchtigen! Zij
113
eischten, dat de arme ballingen, schier niet eens in staat in kleederen en levensonderhoud te voorzien, op eigen kosten nieuwe schepen zouden uitrusten om het nog overblijvend eind af te leggen , dewijl zij voorgaven, dat een langer toeven allernadeeligst uitkwam voor hunne belangen. De vier Provincialen hielden nu onderling raad, hoe zij, zonder de Pransche prikkelbaarheid te kwetsen, een dwang konden ontduiken, die hunne religieuzen aan de volkomenste berooving van geldelijke middelen prijs gaf. Dit scheen evenwel onmogelijk, en hun geld wilden zij offeren ter voorkoming van grooter rampen, toen de Provinciaal van Aragon voorsloeg P. Pignatelli met de behandeling dier netelige zaak te belasten.
Op bevel zijns oversten begaf zich de Pater nu aanstonds tot de scheepsbevelhebbers en bracht hun vriendelijk en bescheiden onder 'toog, hoe onbillijk hunne eischen, hóe overmatig hunne vorderingen waren. Maar de vermetele overmoed der officieren hield gelijken tred met de zachtzinnigheid des priesters. De matrozen zelfs en het scheepsvolk dreven den spot met den armen, ootmoedigen religieus en waagden het zich de zaak der eischers aan te trekken. Nu zag Pignatelli, dat stille ootmoed en zacht geduld hier geen doel troffen, daarom hief hij het hoofd, en vast en edel klonk het zijn vijanden toe: //Hebt gij geen oor voor redelijk verzoek en dringende bede, dan zult gij wachten, tot het Fransche hof in deze zaak beslist. Onmiddelijk ga ik hieromtrent den Spaanschen gezant te Parijs inlichten, wij zullen zien, wie van ons beiden in 't gelijk wordt gesteld.quot; Zonder meer verliet hij den bodem. De scheepsvoogden staarden elkander sprakeloos aan ; zooveel moeds, zooveel beslotenheid, die ontzagwekkende toon zijner laatste woorden hadden hen verslagen. //quot;Wie mag die Pater zijn,quot; vroegen zij, //die, balling als hij is, zóó durft spreken?'quot; //Hij schijnt nauwelijks dertig jaren oud en voert een toon, of alles voor hem moest buigen;quot; vulde een ander aan. Maar de verwondering en gekwetstheid verkeerden in schrik, toen hun het bericht gewerd, dat die jonge Pater, in de wereld graaf Pignatelli heette en broeder was van den Spaanschen gezant, met wiens tusschenkomst hij had gedreigd. IJlings derhalve lieten zij hunne schraapzuchtige eischen
8
114
varen en boden zich aan om al de Jezuïeten kosteloos over te brengen tot de reede van Porto-Pino, de eindpaal van den zeetocht.
De leden der Provincie Aragon vertrokken het eerst, zij gingen te Sestri nabij Porto-Fino aan wal. Pignatelli, die met vergunning des Senaats over land derwaarts getogen was, had al dadelijk zijn intrek in 't hospitaal genomen en de ontvangst zijner lotgenooten voorbereid. Nauwelijks echter was zijne tegenwoordigheid bekend , of de aanzienlijksten der stad achtten het eene eer den gebannen priester hunne opwachting te maken, zij boden hem om strijd de hartelijkste gastvrijheid aan. Doch hoezeer de Pater om het aantal vijanden der Sociëteit niet roekeloos te vergrooten aan menige uitnoodiging gevolg gaf, bleef hij weigeren ook maar voor eene nacht elders te verwijlen dan bij zijne dierbare armen en kranken in 't hospitaal. De harde vloer aan den voet hunner kribben was hem aangenamer rustbed dan het verkwikkend leger hem door zijnen deelnemende vrienden gespreid. Daar zouden zijne broeders verblijven, was hij meer of beter dan zij? Vóór het vertrek uit Sestri liet de koning van Spanje eiken religieus vijftien scudi's — bijna twintig gulden — uitkeeren , om te gemoet te komen aan de kosten hunner reize, alsmede voor hun aanvankelijke huisvesting in den Pauselijken Staat. Wel kwant die aalmoes te gelegener ure, daar schier alle geldelijke middelen der Paters, sinds het vertrek van San-Bonifacio, waren uitgeput. En als ware die behoefte den koning en zijnen ambtenaren bekend, eene som van dertig scudi's —nagenoeg veertig gulden! — werd van wege het Spaansche hof elk lid der Sociëteit van Jezus aangeboden met belofte van 's konings gunst en bescherming voor de toekomst, wilden zij de orde verlaten en terugkeeren naar het Yaderland. Gehoond in hunne dierbaarste belangen, wezen allen, tot den laatste toe, dit vernederend voorstel van de band, bereid om ballingschap en dood te trotseerenliever dan de heilige roeping veil te hebben voor een handvol zilver.
P. Jozef Pignatelli maakte intusschen de noodige toebereidselen voor het vertrek zijner ordebroeders naar het hertogdom Parma. Die reis mocht evenwel niet ondernomen worden zonder paarden en muildieren. Immers van Sestri af bestond de weg derwaarts
115
uit een smal en ongelijk voetpad langs heuvelen en bergen heen; gapende rotskloven moesten overgesprongen, breede stroomen worden doorwaad, zoodat het ondoenlijk was dien tocht te voet af te leggen. In gebreke aan 't vereischte getal lastdieren deelde P. Pignatelli derhalve de reizigers bij scharen af, en vertrok met de eerste zestig den October 1768.
Ofschoon van het benoodigde reisgeld voorzien, moesten de Paters ook op dien tocht de ellenden der ballingschap ervaren, en vaak een nachtverblijf zoeken in hooibergen en schuren, wijl geen landman, hoe gewillig ook, een zestigtal religieuzen huisvesten kou.
Na een paar dagen reizens moest men bij eene pleisterplaats van lastdieren wisselen. De verhuurders gaven voor, er niet genoeg te kunnen leveren voor reizigers en bagage, waarom zij wilden, dat men de goederen daar zou achterlaten: binnen weinige dagen zouden ze hun worden nagestuurd. MaarP. Pignatelli bleek onderricht, hoe de ballingen van Mexico terzelfde plaatse, geloof slaande aan dit bedriegelijk voorwendsel, al hun have verloren hadden; daarom wees hij dit aanbod met kracht van de hand. Doch afwijzen scheen niet voldoende. Men dreigde alle lastdieren te weigeren, wilden de Paters niet toegeven aan hun voorstel. Nu gebeurde het bij toeval, of, wilt ge liever, bij Gods beschikking, dat een der Paters tot P. Pignatelli sprekende, diens naam noemde ten aanhoore van een der bedriegers, die aanstonds tot zijn meester liep met den wijzen raad; Graaf Pignatelli geene moeielijkheden te berokkenen; opdat deze geen verhaal mocht zoeken op de vroeger gepleegde afzetterijen. De meester vond dieu raadslag voorzichtig en beproefde nu bij den Pater zijn schijnbaren onwil zooveel mogelijk te verschoonen, den volgenden morgen zoude hem en zijn metge-gezelleu alles ten dienste staan.
Uit dit gevaar wederom gered, vierden de religieuzen dieu dag met innige godsvrucht het feest des H. Pranciscus' de Borgia, en zetten daarop hunne reize ongehinderd voort, tot zij aan den voet der Appenijnen de rijtuigen vonden, welke Pignatelli van Parma ontboden had.
Zonder oponthoud spoedde men dit hertogdom door. Ook hier waren immers sinds den Februari diens jaars 176S de Jezuïeten
116
uitgedreven door een broederszoon van Karei III van Spanje, die het hertogelijk bewind voerde. Als zijn neef Ferdinand van Napels had hij in zijn geweten eene stem vernomen, die hier gehoorzaamheid verbood, maar als deze was hij in de strikken zijns ministers — Tillot — verward, en had hij het banvonnis onderschreven.
Den IS^11 October gebruikten de Paters het avondmaal in het Lazarus-Collegia hunner orde in 't hertogdom Modena, en den volgenden avond trokken zij onder het gejuich eener blijde menigte de stad Eeggio binnen. Hier wachtte hen een dienstbe-betoon, eene hartelijkheid of zij na lange ballingschap in den kring hunner bloedverwanten waren teruggekeerd ; elk wilde een' of meer Paters herbergen en verzorgde wie hunner tot hem kwamen met de eerbiedigste genegenheid. Deze ontvangst, zoo geheel verschillend van wat hun tot nog toe was te beurt gevallen, deed de arme ballingen bij het verlaten dier stad tranen van aandoening weenen. Maar het grootste leed was getorscht, zoo geloofden zij, in Modena zelve immers werden zij met open armen ingewacht door den Genueeschen Pater Joannes Granelli, overste van het Jezuïeten-Collegie te dier stede. Van hier bereikte men Bologna in den kerkdijken staat. P. Salau, de Provinciaal van Aragon helde sterk over om hier de zijnen te vestigen; nogtans raadpleegde hij P. Pignatelli, die Perrara koos, dat ruimmer en minbevolkt dan Bologna, door boekzalen en leerscholen evenzeer de schoonste gelegenheid aanbood om de verschillende vakken van wetenschap grondig te beoefenen. Na een vertoef van twee dagen, vertrok P. Pignatelli alzoo met goedvinden des Provinciaals naar Perrara, waar hij den 1S^11 October aankwam. Van lieverlede vervoegden zich de te Sestri achtegeblevenen bij hem ten getale van vijfhonderd tachtig. Op de geheele reis van Spanje af, was een enkele slechts te Sestri overleden.
Te Perrara moest Pignatelli den arbeid op San-Bonifacio met zooveel moeite begonnen en voltooid, op nieuw ondernemen. Zijn eerste streven was dus te voorzien in een onderkomen voor zijn Broeders, die tot heden zooveel mogelijk gastvrijheid genoten in 't Collegie der Sociëteit van Jezus. Gewis Perrara
117
bood hier milder gelegenheid toe aan dan de rots van San-Bonifacio, hier waren zij bovendien in eene stad des Pauselijken grondgebieds, waar een bloedverwant des Paters, Mgr. Francis-cus Maria Pignatelli, in naam des H. Stoels, het bewind in handen had.
Tot hem richtte P. Pignatelli zijne schreden, vergezelschapt van zijne broeder Nicolaas, in de overtuiging door welwillende tus-schenkomst van dien prelaat in zijn ondernemen te slagen. Hij legde hem daarom den toestand zijner ordebroeders bloot, hoe zij uit Spanje en van Corsica verdreven, eene toevlucht zochten in schaduw der Pauselijke tiaar. Mgr. Pignatelli ontving zijne neven met de hartelijkste voorkomendheid, doch, toen de vestiging der gebannenen in Perrara, waartoe Z. HoogEerw. de hand zou moeten leenen , te berde kwam, hield hij zich als van niets onderricht, en geheel teruggetrokken in zijn diplomatieke behoedzaamheid, vergenoegde hij zich de Paters te veroorloven in zijn gebied een onderkomen te zoeken, zonder hen nogtans eenigen raad te geven of middelen aan de hand te doen.
P. Pignatelli begreep den lastigen toestand van zijn neef ten volle. Ongetwijfeld had deze hieromtrent orders van den H. Stoel te vervullen. Hoe toch kon de H. Vader, zonder de rechten zijner kroon te schenden, toestaan, dat de komst der Jezuïeten, die hij eerst te Civita-Vecchia de ontscheping geweigerd had, nu in zijn grondgebied een karakter van wettige openbaarheid verkreeg. Oogluikend mocht hij hen er toelaten als Tader, maarten aanschouwe van het scherp toeziend Europa hun de poorten openen zijns rijks, verbood hem zijne waardigheid van tijdelijk vorst. P. Pignatelli gaf dus aanstonds eene andere wending aan het gesprek, en verliet spoedig daarop de woning des legaats om van de aanzienlijken der stad de hulp en medewerking te erlangen, die het Pauselijk gouvernement hem niet verschaffen mocht. De grooten, tot wie de Pater zich nu wendde, gaven hun eerewoord, naar vermogen zijn toeleg te zullen onderschragen. Vervolgens overlegde hij met de Paters van 't Collegie te Perrara, welke huizen hij voor zijne Broeders huren zou, tot hij zich al spoedig in staat zag alle op zeer voegzame wijze te herbergen.
118
Om dien tijd kwam P. Hieronymus Andres, de zaakgelastigde der Spaansche Provinciën van Rome, met volmacht des Generaals om de elf provinciën uit het gebied van Karei III, de bezittingen in Azië en Amerika daar onder begrepen, — samen meer dan vijfduizend religieuzen — in verschillende steden van den kerkdijken staat in te deelen. Ferrara wierd nu, behalve aan Aragon, toegewezen aan Peru en de helft der leden uit Mexico. Voor die allen moest P. Pignatelli nu eene andere voorzienigheid zijn, waartoe het den vromen religieus, dank zij de liefde der bevolking, geenszins aan middelen schortte. Binnen eene maand waren al de aangewezen religieuzen gehuisvest. Als te San-Bonifacio had hij het ingericht op eene wijze, dat elk voormalig huis of Collegie onder het bestuur zijns vroegeren oversten stond, en den naam behield der stad, welke zij eertijds bewoonden. Zoo sprak men te Ferrara van 't Collegie van Barcelona, van Saragossa, van 't professenhuis van Valencia en anderen. Een schuldelooze voldoening gewis, welke onder Italiës azuren hemel den ballingen de dagen van rust en arbeid in Spanje en Amerika te binnen riep. Niettemin voelde het hof van Madrid zich hierdoor gekwetst, en verkreeg zonder moeite van Karei 111 een koninklijk besluit, waarbij het den uit Spanje verdrevenen ontzegd werd de namen hunner voormalige woonsteden in gedachtenis te houden.
Toen alles nu geregeld was, deed Pignatelli den loop der studiën hervatten. Had de heerlijkste uitslag het streven des Paters hierin op San-Bonifacio bekroond, te Ferrara, waar de gelegenheid zooveel te gunstiger stond, mocht men niet min gelukkig wélslagen hopen. Al spoedig waren eenigen der jonge religieuzen aan het eind hunner in de ballingschap voortgezette studiën gekomen, en zagen nu met heilig verlangen het plechtig uur der heilige wijdingen te gemoet. Mgr. Fogliari, bisschop van Modena, had het verzoekschrift des Provinciaals daaromtrent toestemmend beantwoord , onder beding nogtans dat de beide Paters Pignatelli de wijdelingen ten zijnent zouden vergezellen. Zij gingen er heen en waren welkom.
Na de voorbereidende wijdingen, diende Monseigneur op den bepaalden dag in zijne Kathedraal, waar eene menigte volks was
119
samen gekomen, den jongen Jezuïeten het H. Sacrament des pries-terschaps toe, maar verhief terzelfder ure de stem tot verdediging der Sociëteit van Jezus. //Wilt gij luidsprekender bewijs harer onschuldquot; voer hij voort, //zie dan hare zonen hier voor 't altaar geknield! Met heldenmoed hebben zij hun geboortegrond, ouders, vrienden, rijkdommen, en al wat de wereld hun te hopen gaf, verlaten. Den smadelijksten laster, de schandelijkste verjaging, kommer en gebrek hebben ze verduurd, en dit alles alleen om Jezus, den gekruiste te volgen, onder Wiens vernederde banier zij strijden, om Wiens liefde zij zooveel leeds onderstaan. Kan de moeder, die zulke zonen kweekt, plichtig zijn aan de haar aangewreven schuld ?quot;
Met de jonge priesters te Ferrara weergekeerd, was Pignatelli op nieuw, wat hij zich sinds den rampspoedigen dag der verjaging altijd had betoond, wat hij vier jaren lang te Ferrara blijven zou: de ziel des religieuzen en wetenschappelijken levens door zijne verbannen medebroeders geleid, de bewegende kracht van al hunne handelingen, de verlevendiger van aller moed. En niet alleen behartigde hij de algemeene belangen van wie zijnen zorgen waren aanbevolen, tot in de kleinste bijzonderheden daalde hij af, elk uur van den dag stond zijne cel open voor wie raad, of troost, of opbeuring behoefde, en wie van hem henen gingen, voelden het verstand verlicht, de ziel versterkt, het harte verruimd, den lij-densdorst vermeerderd, en met vernieuwde beslotenheid schreden zij op 's Heeren kruisweg voort, bereid om het leven des offers te leven, tot het uur van den dood des kruises mocht slaan.
Spoedig evenwel ontving P. Pignatelli van zijne oversten in last met zijn broeder Nicolaas eene reis naar Eome te ondernemen, ten einde P. Generaal een omstandig verslag te geven van den toestand der Spaansche Provinciën. P. Hicci kende Pignatelli aireede uit het immer gunstig getuigenis door de oversten nopens hem afgelegd, zoowel als uit de eigenhandige brieven, die hem het zieleleven des begenadigden hadden geschetst; hij wist dat aanzienlijken en geleerden niet alleen, maar al wat Spanje vrooms en edels bezat, met fierheid op zulk een landgenoot mocht wijzen; doch, toen hij hem van naderbij leerde kennen, toen hij in de
120
hem geopende ziel den glans zag schitteren der verhevenste deugd, en in elk zijner verrichtingen, ten heil zijner Broeders ondernomen, de stralen van het helderst vernuft, toen eerst schatte hij Pigna-telli naar waarde en schonk hem zijn vertrouwen geheeleual.
Na het uitvoerig verhaal van de lotgevallen der ballingen te hebben vernomen, ontboezemde P. Ricci voor Pignatelli zijne vrees en bezorgdheid voor de toekomst, en wees in de bitterheid des harten op de donkere wolken, die zich samenpakten boven de Sociëteit, op de aanvallen, die men waagde tegen den H. Stoel om haren ondergang te bewerken.
Die mededeelingen verrasten den Pater niet zóózeer als zij zijne liefde tot de vervolgde Sociëteit van Jezus liooger voerden, zijn dorst naar lijden, strijd en offer heviger deden blaken.
//Is alles waarquot; vroeg hij zijn Generaal //wat men vermeldt aangaande een brief, die U P. Paradisi een jaar voor zijn dood zou geschreven hebben over het toekomstig lot der Sociëteit?quot;
//Lees en oordeel zelfquot; antwoordde P. Ricci, terwijl hij hem den bedoelden brief overgaf. Deze las;
//Lecco 13 Mei 17GO.
//ZeerEerw. Pater
//Dezen morgen in 't gebed heeft de Heer mij veel geopenbaard, waaromtrent ik een diep stilzwijgen zou bewaren, indien Hij ter vervulling Zijner alwijze plannen niet gewild had, dat ik er mijn overste kennis van gaf.
//Om den geest der Sociëteit, de ootmoedigheid, het geloof en de godsvrucht van alle kinderen der kerk te vernieuwen, heeft de Heer den duivel macht gegeven om de vreeselijkste vervolging te verwekken, tegen ons, leden der Sociëteit van Jezus. Ons voegt het derhalve Gods raadsbesluiten te aanbidden en ons te wapenen met geduld en onderwerping. Gij, mijn Vader, zult het groote treurspel onzer rampen moeten aanschouwen ' en den kelk der smarte ledigen tot den droesem. Laster, berooving van alles en ballingschap zullen de geringste onzer beproevingen zijn. Toch zal de Sociëteit daardoor niet vernietigd worden. Integendeel, God zal een einde stellen aan onze rampen ter verheerlijking dier-zelfde Sociëteit. Duid het mij niet euvel, mijn dierbare Yader
121
zoo ik mij verplicht gevoel u te melden, dat, als alles weer op den ouden voet hersteld zal worden, gij ter eeuwige ruste zult zijn ingegaan.quot; — — //Gij ziet het, Pater,quot; hervatte de generaal //ik moet den lijdenskelk drinken, en teug voor teuge naar het schijnt, tot ik van droefheid sterve. Maar de Heer, die uitkomst geven zal, al is 't ook na mijn dood, zal mij krachten geven om Zijn H. wil te volbrengen.quot; P. Pignatelli was diep geroerd. Lijden en ballingschap baarde hem geene vrees, maar de Sociëteit, zijne moeder, wie ter liefde hij alles verduren wilde, met een, ware 't ook tijdelijken ondergang te zien bedreigd, dit woog te zwaar op zijn minnend hart, die beproeving scheen onoverkomelijk en met zijn Verlosser bad de droeve: »Vader als het mogelijk is, neem dien kelk van mij weg, nogtans mijn wil niet, maar de Uwe geschiede!quot;
Eenige dagen later kwam de gravin d'Acerra in allerijl van Napels naar Eome gereisd. Zij had vernomen, dat haar gebannen broeders, dat Jozef, haar lieveling, te dier stede vertoefden; een samenzijn van luttel dagen, een mondgesprek met de dierbare betrekkingen, was het te veel gehoopt'? Helaas ja ! Wel had zij, ten volle bewust van de strenge straffen, waarbij het den onderdanen van Spanje, Napels en Parma verboden was de geringste gemeenschap met een der ballingen aan te knoopen, voorzorgen genomen om de achterdocht des gezants te Rome niet gaande te maken; maar ijdel waren die voorzorgen geweest. Een schrijven van den Napelschen gezant bracht de gravin op den dag harer heimelijke aankomst het stellig verbod, haar broeders te gaan zien of spreken, om de gevoeligheid van 't Spaansche hof niet te kwetsen. De gravin gehoorzaamde, maar met verscheurd gemoed en reisde verder naar Parijs, om haar oudsten broeder zooveel leeds te klagen.
Niet zoozeer dit wedervaren zijner zuster, als wel de onheilspellende berichten bij P. llicci vernomen, hadden Pignatelli's teedere gezondheid diep geschokt. Nauwelijks te Ferrara gekeerd, voelde hij zijne kracht bezwijken en viel ten prooi eener brandende koorts, die verscheiden maanden aanhield.
Nu vernieuwden zijne bloedverwanten den zoo vaak reeds afgeslagen aanval op zijne standvastigheid, en smeekten hem in den
122
schoot zijner dierbaren terug te keereu. //De geruchten klonken zoo onrustbarend, men verzekerde zoo stellig, dat de H. Stoel naar liet voorbeeld der katholieke hoven van Europa de Sociëteit van Jezus ontbinden zou, wat lafheid kon er dan in schuilen eene orde te verlaten, die zoo ten ondergang neigt?quot;
Maar de inspraken van vleesch en bloed waren den religieus eene ergernis, de maatregelen der menschelijke wijsheid, eene dwaasheid voor den minnaar des kruises. Indien hij nu sterven mocht, nog had hij den troost te mogen ontslapen in de armen zijner moeder. Maar bleef hij in 't leven, dan wilde hij den lijdenskelk, dien de Vader haar aanbood, meedrinken en met haar ledigen tot den laatsten drup. Hij genas en voelde zijne krachten aangroeien. Dat hij nil zijn olier voltooien mocht, en eer het dreigend onweder uitbrak, eer de dag des Heeren kwam, aan den voet van 't altaar des Heeren zich voor eéuwig verbinden aan de Sociëteit ! Dus luidde Pignatelli's bede, en de Generaal, P. Ricci sloeg die niet af. De vereischte leeftijd was immers bereikt, de gevorderde kennis ruim verkregen, aan heldendeugd ontbrak het den getrouwe niet, en een open brief van P. Ricci vergunde P. Jozef Pignatelli den 2lt;,en Februari 1771 de vier plechtige beloften te doen.
Al de leden der Provincie Aragon hadden zich in de kerk van Ferrara's Collegie verzameld bij dit treffend feest. Getuigen wilden zij wezen van den offermoed des krijgers, die gewond in de bres springt, die, een wissen dood voor oogen, den eed van trouw aan zijn zinkend vaandel vernieuwt.
De aanzienlijken der stad en wie Pignatelli's offer verder bijwoonden, hielden het eene daad van bovenraenschelijke kracht, met achterstelling van vaderland en vrienden zich den Heer te wijden in ballingschap , met vrijen wil en ongedwongen, altoosdurende verworpenheid en schande, lijden en gebrek tot den dood ten erfdeel te kiezen, maar P. Pignatelli wist, Wien hij zich had toevertrouwd wat bange toekomst dreigde, zijne geloften zou hij den Heer betalen ten aanschouwe van al Zijn volk.
123
„IK HEB HET GEDAAN UIT DWANG!quot;
Sive vivimut, sive morimur, Domini sumus.
Kom. XIV ; 8.
Deu 2d™ Februari des jaars 1769 had Paus Clemens XIII den strijd volstreden, waarin de kracht zijns lichaams, — die des geestes niet — bezweken was. Hij daalde ten grave, twee jaren na het verwijt door hem aan Spanjes koning gericht: //Onze dierbare zoon Karei III, een katholiek koning, moest dan den kelk Onzer smarten vullen tot overloopens toe en deu zwaar beproefden grijze al weenend doen sterven?quot; Weinige dagen slechts, nadat hij zich luide had beklaagd in de gedenkwaardige woorden; //De Stedehouder van Jezus Christus wordt behandeld als de minste der menschen. 't Is waar, hij kan niet beschikken over legermachten of oorlogstuig; 't is gemakkelijk hem alles te ontnemen, maar geene menschelijke macht is in staat hem te doen handelen tegen zijn geweten.quot; (1)
Met zijn dood was het, of de slagboom viel, die tot nog toe de vaart der Jezuïeteuhaters had gestuit. Karei III was toch niet tevreden geweest met de enkele verjaging der Jezuïeten uit zijn rijk en uit de landen zijner beide prinsen. Nog leefde de Sociëteit van Jezus, ware het dan, voor zooveel hij er toe had kunnen bijdragen, in ballingschap, maar vernietigd moest zij worden, van de aarde weggevaagd, eerder rustte hij niet. En met zich nam hij zeven geesten boozer dan hij, mannen zonder
Aldus aan d'Aubeterre, den gezant vau Frankrijk, toen deze bij den H. Vader aandrong, dat hij den ban zou opheffen, dien hij tegen den Jezuietenvervolger in Parma, welks leenheer hij was, had uitgesproken, en uit wrake waarover Frankrijk het graafschap Avignon, Venaissia, Napels Beneventum en Ponte-Corvo bemeesterd hadden.
124
geweten, wien geen wonde in 't liarfc behoefde geslagen, om het te verbitteren tegen de Sociëteit; mannen, als hij er vond in Frankrijk: Choiseul en d'Aubeteire, in Napels: ïanucci en Orsini, om zijn troon of te Rome: d'Aranda, Monino en Aspuru.
Het Conclave werd geopend kort na de begrafenisplechtigheden van den verscheiden Paus. Ervarener en vertrouwder handen (1) hebben ten deele nog maar den sluier geheven van de geheime kuiperijen, van de laagheden daarin gepleegd. Hier zij het voldoende aan te geven wat een onbetwistbaar feit, een eigendom der geschiedenis werd: Er was besloten geen Cardinaal als Paus te erkennen, die gekozen mocht worden ondanks het verzet der hoven, die gemeene zaak met Karei III van Spanje maakten. //Kiestquot; zoo spraken de gezanten tot de prinsen der kerk, //kiest een opvolger van Clemens XIIT, een opvolger van Petrus, maar is uwe keuze onzen meesters ongevallig, dan hebben wij in last, voor aller oog onverwijld Rome te verlaten onder bedreiging van scheuring en vreeselijke straf.quot; Wat er vereischt werd om in den smaak der hoven te vallen, blijkt uit een schrijven van d1 Aubeterre aan ISernis, 25 April 1769, waar het in dezer voege luidt omtrent een der Cardinalen: //niet, dat ik hem een man van verdienste acht, ik houd hem voor 't geen hij is: een man zonder gewetensangsten , die slechts zijn eigen belang zoekt. Zulk een Paus zou naar mijn oordeel den hoven dienstig kunnen zijn.,1
Na een Conclave van honderd dagen, den 19dea Mei 1769 besteeg de kardinaal Laurent Ganganelli den Pauselijken troon onder deu naam van Clemens XIV. Als eenvoudig Pranciscanermonnik in het klooster der twaalf Apostelen, was Ganganelli de warme vriend der Socicteit van Jezus geweest; als leeraar der godgeleerdheid in 't Collegie van Sint-Bonaventura te Rome, had hij de diepe kennis der zonen van Ignatius bewonderd en gevierd. Toen hij op voorste) van P. Ricci, den Generaal der Sociëteit van Jezus, voor het Cardinalaat werd aangewezen, was het gebruikelijk onder-
Verg. Cretineaa-Joly, Histoire do Ia Comp; id. Clement XIV. De Ravignan, Clément XIII et Clément XIV. Oarayon, Le Pcre Lau-
125
zoek den Jezuïet Andreucci opgedragen, en de uitslag van diens bemoeiingen was de verheffing van P. Ganganelli tot Prins der H. Kerk. Moet nu uit zijne verkiezing tot opvolger van Clemens
XIII blijken, dat hij den hoven welgevallig was ? Waarom het ontdoken of ontkend? Doch, dat de Kardinaal Ganganelli zich door belofte aan Karei .IEI verbonden heeft, om, werd hij tot Paus verkozen, uit erkentelijkheid jegens Spanje de Sociëteit van Jezus op te heflen, is eene te schandelijke en ongegronde vooronderstelling, door geen zoon der kerk aan te nemen zonder bewijzen , en de bewijzen gaf tot dusverre niemand. Dat men Ganganelli vóór zijne verkiezing hebbe gepolst ten opzichte der Jezuïeten, dat men hem als lid van 't H. Collegie en godgeleerde hebbe gevraagd, of hij de opheffing der Sociëteit van Jezus mogelijk en geoorloofd achtte, moge waarschijnlijk, moge waar zijn, 't is hier de vraag niet. Wie beweert toch, dat een of ander Gardinaal geene valsche of gevaarlijke oplossing van een godgeleerd of Kanoniek vraagstuk kan geven ? Den Kardinalen is geene onfeilbaarheid toegezegd. Hier geldt het slechts een punt, wat door vele geschiedschrijvers, — ook door zulken, als het op zich namen Paus Clemens XIV te verdedigen, — bevestigd, maar door niemand bewezen is: of de verkiezing van Ganganelli de voorwaarde was der latere opheffing van de Sociëteit.
Clemens XTV droeg de Pauselijke tiaar, wat zij den anders kloeken schedel drukte, wat zij er voren ploegde van hartzeer en verdriet 1 De Gardinaal mocht een gevaarlijk, altoos maar persoonlijk gevoelen hebben aangekleefd. Paus geworden, versterkt door het gebed des Goddelijken stichters voor hèm in quot;t bijzonder, moest hij veranderd, bekeerd, zijne broeders bevestigen. Wat Ganganelli nuttig en oorbaar kan hebben geloofd, verwierp Clemens
XIV als een onheil voor de hem toevertrouwde kudde. Dat onheil wilde hij keeren, hij hield het vier jaren lang afgewend. Maar wie zal de evenlange worsteling schetsen tusschen het ge-gewetens eens Opperherders en den haat van een koning. Karei III, gesteund door al de hoven, waar de kiem des verderfs werd aangekweekt, waar een worm knaagde aan het troongestoelte tot het ondermijnd in puin zou storten, — waar achter het: //weg
126
met de Jezuïeten!quot; Voltaire's leuze school: //verplet den eerlooze!quot; (1) Karei UI hield rusteloos aan bij den Paus om de opheffing, de algeheele vernietiging der Sociëteit van Jezus.
Te vergeefs, dat Clemens XTV om hare vijanden te bevredigen den Jezuïeten ondubbelzinnige blijken van afgekeerdheid gaf; dat hij P. Ricci, hun Generaal slechts eenmaal aan zijn voeten gedoogde, en geen lid der orde uit de lasteringen, die hen van alle zijden overstelpten, de stem tot quot;s Pausen troon verhetien kon. Te vergeefs de ontijdige als onverdiende huiszoeking bij de Jezuiëten te Home en elders ingesteld; te vergeefs, dat hij het eene huis dier orde na het andere sluiten liet: de .vonden door eene vaderhand, welke de Sociëteit van Jezus zegenen bleef, geslagen, (t) voldeden Karei III niet. De tranen hunner smarte, de tranen wellicht des vervolgden grijsaards, stortten olie in den gloed der koninklijke verbolgenheid: den dood der Jezuïeten eischte hij zonder uitstel. Joachim Pignatelli, de ons bekende afgezant te Parijs, had aan den Pauselijken Nuntius ondereede verklaard//geen toenaderen, geen toegeven, van welken aard ook, zal mijn Souverein bevredigen, de zoo gewenschte rust zal der Kerk nooit hergeven worden, tenzij op voorwaarde van de opheffing der Sociëteit.'quot;
Na den dood van Aspuru zond hij Monino, graaf van Plorida-Blanca naar Rome om des overledenen plaats te vervullen. Deze ondankbare leerling en beschermeling der Jezuïeten, her op den hem toevertrouwden last, had gezworen den laatsten tegenstand
Choiseul schreef den 26 Aug. 1769: quot;alles komt van zelf in orde, als er maar geen Jezuïeten meer zijn.quot; 'd Aubeterre had twee jaar vroeger onbewimpelder gesproken; in een zijner brieven van 17 April 1767 luidt het aangaande de verjaging der Jezuïeten uit Spanje. //Heerlijk geslaagd! De proef heeft niets te wenschen overgelaten; wij hebben het kind gedood, nu blijft ons nog maar over desgelijks te handelen met de moeder, onze H. Roomsehe Kerk.
(f) Dat het de hand eens vaders was, die de Sociëteit van Jezus sloeg, blijkt uit het antwoord van Clemens XIV nog in 1772 aan den Fransciscaner Pater quot;Vipera gegeven. Deze vroeg Z. H. in een gemeenzaam onderhoud: «Moet ik gelooven H. Vader, wat het loopend gerucht vermeldt, dat de Sociëteit van Jezus vernietigd zal worden, en dat wel door een Paus uit de orde van Pranciscus?'' «Wees gerustquot; klonk het bescheid, «zij zal niet worden opgeheveij, maar om het leven te behouden, moeten de Jezuïeten met smarten worden overstelpt. Suppressionem ne time as; at multa doleant Jesuitis necesseest, si quidem salviesse yo 1 unt Cordara, De suppressione Soc. Jes. Lib. IV.
127
des grijzen Opperpriesters te breken. Hij komt te Rome, en Clemens XIV vlucht zijn vervolger, dien hij kent, voor wien hij siddert, en geeft de baden, om zijne gezondheid te herstellen, als voorwendsel op zijner afwezigheid. Maar 't was geen badseizoen; de onbeschaamde afgezant lacht met die ijdele uitvluchten des Pausen, en geeft zoo hoog op van den toorn zijns koninklijken meesters, dat Clemens berouw gevoelt over zijn vertrek uit Rome. Hij keert er weder, doch als hij langer huivert voor een samenkomst met den gevreesden dwingeland, koopt deze 's Pausen kamerlingen om, dat zij een gehoor voor hem verkrijgen.
Van alle kanten nu benauwd en geprest, vraagt de Paus raad aan Bernis. Deze, den plannen der hoven meer dan de zaak dei-Kerk genegen, en bovendien zelf van alle zijden bespied, spoort den lijdenden Opperpriester niet tot eene waardige, heldhaftige instandhouding zijner rechten, maar tot gelatenheid. Florida-Blanca erlangt een gehoor, niet eens, maar herhaalde keeren. Nu dwingt hij den Paus de lezing aan te hooren van een opheffings-decreet der orde, dan spreekt hij van de mogelijkheid, dat Spanje, werd het langer in zijne billijkste eischen gedwarsboomd, zich afscheuren zoude als Engeland onder Hendrik VUT. Zijne Heiligheid mocht al betoogen, dat de Jezuïeten, wier leven zoo krank, wier bestaan zoo onzeker was, nu toch gewis niemand gevaarlijk zouden zijn; hij mocht al om uitstel smeeken tot den dood des Generaals. P. Ricci, — met verachting wees de onmenschelijke gezant des wreeden konings die voorstellen, die beden af, en sprak op den toon dei-bitterste spotternij: //ïfeen H. Vader, zoolang de wortel niet uitgetrokken is, duurt de tandpijn voort;quot; Of huichelend //bij de liefde van Jezus Christus bezweer ik Uwe heiligheid in mij een man te zien, die den vrede zoekt en lief heeft; maar vrees, dat de koning, mijn meester deel neme aan het plan, dat reeds bij meer dan eéne mogenheid ingang vond: de opheffing aller kloosterorden. Wilt gij ze redden, vermeng hunne zaak dan niet met die der Jezuïeten.quot;
//Ja ik zie het,quot; hernam Clemens toen //daar wil men heen. Maar ook dat zelfs is u niet genoeg: den ondergang van den
128
katholieken godsdienst verlangt gij, scheuring, ketterij misschien: ziedaar het streven der vorsten.'quot; (1)
Nuliet Z. Heiligheid het Romeinsch Collegie sluiten, dat vijf opperpriesters en meer dan honderd Cardinalen had gekweekt; hij gedoogde dat te Bologna op last der kerkelijke overheid de novicen naar hunne bloedverwanten werden terug gezonden — schreiende kinderen uit de armen eener stervende moeder gescheurd! — dat den religieuzen, die zich tot het H. Priesterschap voorbereidden, bevolen werd de orde aanstonds te verlaten. Op hunne weigering en den tegenstand der Oversten, dewijl geen bisschoppelijk gezag de religieuzen van hunne beloften onthief, voerde men ze gevankelijk naar een landgoed, waar onderscheidene Godgeleerden hen beproefden te overtuigen, dat zij vrij waren om de orde uit te gaan. Toen zij niettemin standvastig bleven, scheurde men den jongelingen, in weerwil hunner tranen door soldatenhand het ordekleed van 't lijf en bracht ze aldus over de grenzen des bisdoms.
Zulke tooneelen herhaalden zich dikwijls, want Clemens bleek aldus de Sociöteit van Jezus te willen noodzaken om zelf hare ontbinding te vragen. Zij deed het niet, daar zij haar Koning volgen wilde, die ook den kelk niet geweigerd had Hem door den hemelschen Vader aangeboden.
Florida-Blanca liet ondertusschen niet af des Pausen kracht uit te putten tot bezwijkens toe. Eens waagde hij het hem voor te slaan, dat Avignon, Venaissin, Beneventum en Ponto-Corvo tot heden den H. Stoel ontweldigd gebleven, bij de afkondiging der vernietigings-breve aanstonds terug zouden keeren onder Pauselijk gebied. Toen wierp de stedehouder van Hem, die de koopers met zweepslagen uit den tempel dreef, een minachtenden blik op den laaghartige en duwde hem toe; //weet, dat een Paus de zielen geleidt, maar niet verkoopt.quot;
Hiermede verliet hij den gezant, maar in zijne vertrekken wedergekeerd , brak hij uit in gesnik en zuchtte: //God vergeve het katholieken koning!quot;
Depêche van Florida Blanca aan Grimaldi 16 Juli 1772.
129
Clemens XIV had altoos gehoopt, dat de zaak der Jezuïeten op de lange baan geschoven, eindelijk vergeten zou worden; hoe hij zich bedroog? Iedere depêche uit Spanje werd dreigender, stouter en overmoediger de toon van Elorida-Blanca.
Toch lichtte nog een laatste straal van hoop uit Oostenrijk en kleinere staten den Jezuïeten geenszins ongenegen; dat Maria-Teresia, — en de vorsten op haar voorbeeld — hare toestemming weigeren mocht: dat zij de machtige voorsprekeresse wierd der vervolgde orde. Doch Karei Hl had de redplank ontdekt, waaraan zich de ongelukkige Opperpriester vastklampte; en zijne gezanten werkten zoo volhardend bij Oostenrijks keizerin, dat zij ten lange leste weenend hare toestemming gaf, zooals zij weenend het ver-deelingstractaat van Polen had geteekend.
De moeder zegevierde op de keizerin, de sterke vrouw bleek eene zwakke moeder; want op haar zoon Jozef II weegt de schuld, hij perste hare toestemming af. Wat den aartshertog bewogen heeft om met de Bourbons te zamen den ondergang der Sociëteit van Jezus te vragen en te bewerken ? Het bleef geen geheim verborgen in 't vorstelijk hart. Immers het stuk, waarbij Oostenrijk zich verbindt om de bede der Bourbonsche hoven te ondersteunen, bedingt tot voowaarde, dat het hof van Weenen vrije beschikking hebben zal over de goederen der Jezuïeten. (1)
Dit schrijven doofde het ilauwe licht der hope, dat Clemens XIV zoo lang bemoedigd had. TVa vier jaren worstelens, gaf de uitgeputte grijsaard kamp en teekende in den nacht van 21 Juli 1773 de breve der opheffing: Dominus ac Red emptor, (f)
T)e Saint-Priest, de la chute des Jésuitcs p. 141. Niettegenstaande deze bekentenis blijkt genoemde heer een gallieann in zijn hart on dns eerder Jozef II dan de Soeïeteit van Jezus genegen.
(t) Gemelde breve veroordeelt noch de orde der Jezuïeten noch hare leden, maar ontbindt ze van hunee beloften om des vredes wille, •dewijl'' zoo staat er »1161 doel, dat wij ons voorstellen en trachten tc bereiken, is te waken voor het heil der Kerk en de rust der volkeren, cn tevens hulp cn troost te verschaffen aan de leden dier Sociëteit, die wij als bijzondere personen hartelijk lief hebben in den lieer. Wij ontbinden hen, opdat zij voortaan bevrijd van alle tegenkantingen, aanvechtingen en versinaadhcden waaraan zij tot heden ten prooi waren, met te meerder vrucht in 's Iloeren wijngaard kunnen arbeiden aan het heil der zielen.quot; liet was dus om de
9
130
Eenige uren te voren had hij op het gelui der klokken van de Gesü somber gevraagd: //wat is dat ?quot; —
— //De Jezuïeten kondigen het begin der negendaagsche oefening aan ter eere van den H. Ignatiusquot; was het antwoord.
—- //Gij bedriegt uquot; had Clemens droevig hernomen, //niet voor de heiligen luiden zij, maar voor de dooden.quot;
Hij teekende, maar wierp het potlood met afschuw weg en viel in bezwijming. Tot zich zeiven gekomen, verkeerde hij, naar het verhaal van ooggetuigen (1}, in volslagen wanhoop. Dien eigen dag stelde hij eene poging in het werk om het noodlottig geschrift weer meester te worden, doch vruchteloos, geen voorwendsel van noodzakelijke verandering mocht baten: Monino, die te goed wist wat hem die eindelijke onderteekening gekost had, gaf de Breve niet meer uit zijne handen. Clemens XIV begreep, dat het te laat was, en nog dagen, weken nadien liep hij snikkend door zijne vertrekken onder 't herhalen van den kreet; //Genade! Genade! //Ik heb het gedaan uit dwangI Ik het gedaan uit dwang! //'t Zij verre van ons uit dat woord van den gefolter-den grijsaard eene schrikkelijke zelfveroordeeling te verstaan, als hadde hij bedoeld: //Ik heb geteekend tegen mijn geweten!quot; Yoor beter uitlegging zijn die woorden vatbaar. Was het niet veeleer of hij sprak: //De Katholieke vorsten van Europa, in verbond getreden met, verblind of meegesleept door Karei III van Spanje, dreigden de Kerk met scheuring en de bitterste rampen, indien ik de Sociëteit van Jezus niet prijs gaf aan hun haat; reeds hadden Frankrijk en Napels het erfgoed van den H. Petrus aangerand, het ergste stond te vreezen; van twee kwaden moest ik het minste kiezen, ik heb geteekend, maar uit dwang: God moge het den katholieken koning vergeven?quot;
Gewis, indien Ganganelli (wat niet bewezen is) zich door eene
Crétineau-Joly, Clément XIV et les Jésuites Chap V.
131
schriftelijke gelofte aan Karei III verbonden heeft, om, zoo hij verkoren werd, de Sociëteit van Jezus te vernietigen, die schuld ware streng geboet in de weinige jaren van zijn Pausschap. Maar zoo de vrage rijst, of Clemens XIV eenige schuld op zich heeft geladen door de gedwongen onderleekening der Breve, wie, die het antwoord geven durft? Buiten het gebied der geschiedenis verblijft die beslissing aan Hem, Wiens Stedehouder Clemens XIV was, voor Wiens rechterstoel hij verscheen ruim een jaar na den voor de Sociëteit van Jezus zoo heilloozen dag. Wat daar is om gegaan tusschen den dienaar en zijn Heer blijft het diep geheim des Alwetenden.
Nauwelijks was het lang verbeide stuk in de macht van ïlorida-Blanca, of een gejuich van vreugde ging er op uit het kamp der vijanden. Maar die uitgelaten betooningen van vreugde, van dank aan den H. Stoel, dat daverend handgeklap van alom ging den afgestreden grijsaard verwijtend door de ziel, zoowel als het treurig zwijgen der bisschoppen en de verslagenheid der rechtzinnige katholieken. //Die breve is mijn dood!quot; riep hij uit, en wie trekt de waarheid van dit woord in twijfel?
Het was te verwachten, dat er lasterlijke geruchten werden verspreid, als zou de gekerkerde Generaal der Sociëteit van Jezus een zijner zonen vergif hebben verschaft om den Paus van het leven te berooven. (1)
Een hoveling, met het Cardinaalspurper bekleed, de Bernis, handlanger en bondgenoot van Karei 111, berichtte: //De aard van 's Pausen ziekte, de omstandigheden van zijn dood vooral, doen vrij algemeen gelooven, dat zijn uiteinde onnatuurlijk was.quot;
Ook dit schijnt ons boven allen twijfel verheven, in dien zin althans, dat Gangauelli's stervensuur op wreedaardige wijze bespoedigd is en verhaast, dat hem een giftbeker gereikt is, die na vier jaren van smarten eerst ten bodem geledigd, den tot waanzin
als zij hem wilden en konden vergiftigen , waarom het niet liever vóór de opheffing gedaan, wat baatte het nu? Waarom niet eerder den sterke, wiens arm geweld pleegde, dan den zwakke , die het geweld van zijn arm onderging ?quot; H i s to i re de cent a n s.
132
gebrachten lijder op het doodsbed heeft neergeworpen. Doch moet de geschiedenis dier dagen, hier nauwelijks en toch al genoegzaam ingeroepen, antwoorden op de vraag, wie 's Pausen moordenaar was? Karei ÏII van Spanje zal zij onbewimpeld toevoegen: //Die man zijt gij!quot;
Klinkt het oordeel der geschiedenis hard, wij vergenoegen ons, op het graf van den misschien alleen verblinden vorst het woord van Clemens XIV te schrijven: //God vergeve het den katholieken koning!quot;
Of blijkt Kareis schuld hier beneden niet geboet? Heeft het huis van Bourbon, hebben zijne eigen zonen niet rouwmoedig op de borst geslagen en huns vaders schuld beleden, en zooveel mogelijk was hersteld'? Is niet de storm door hein tegen de Sociëteit van Jezus losgelaten, tegen zijn eigen stamhuis gekeerd? Geene eeuw is sinds verloopen, en versplinterd liggen de kronen der machtige Bourbons; de jongste heerscheresse van dien stam werd in onze dagen uit derden Kareis Spanje verdreven en verjaagd van den laatste hunner tronen: Immers maaien zal de mensch wat hij gezaaid heeft.
Den 15deD Augustus legde P Nicolaas Pignatelli benevens een zevental andere Paters der Sociëteit te l'errara met bijzondere vergunning des Generaals de laatste plechtige geloften af. 's Anderendaags werd P. llicci de Breve van de opheffing zijner orde; ter keunis gebracht, weldra zuchtte hij in den kerker om dien niet te verlaten dan voor het graf. Den derzelfde maand
kwam het Pauselijk schrijven den Paters van l'errara ter kennis. Wie de tranen van den zoon niet wraakt, gestort bij het lijk eener moeder , te vroeg ontslapen, mag den rouw van de kinderen der Sociëteit van Jezus niet misbillijken. Maar wie die slag het gevoeligst trof, dat waren de Spaansche ballingen de lotgenooten en broeders van P. Pignatelli. Vaderland en vrienden, alles hadden zij verlaten uit liefde voor hunne Moeder, de Sociëteit van Jezus; zij hadden balliisgschap smaad en ellende, alles om haar verduurd, en alom verjaagd, hadden zij eene wijkplaats gezocht in de schaduw van den Pauselijken troon, zich veilig wanend in zijn vaderlijke hoede. Ach! dat de ure moest slaan, dat het hen berouwde, dat de
133
Vader zich verplicht gevoelde zijn kinderen prijs te geven aan den haat hunner vijanden.
P. Joseph Pignatelli niettemin scheen het minst verslagen of verrast. De vertrouwelijke meêdeelingen van P. Eicci, diens offermoed hadden hem voorbereid tot den schrikkelijken stond. Toen deze aanbrak, wierp hij zich neder voor zijn kruis, en sterk door de gehoorzaamheid aan den II. Stoel gezworen, rees hij als overwinnaar zijner smart. Nu echter bleven hem nog zijne Broeders te troosten, te bemoedigen, aan te zetten tot heldhaftige onderwerping. Hij deed het, hun te binnen brengend, hoe de gehoorzaamheid, hun zoo dierbaar als kenschetsende deugd der Sociëteit, een allerlaatste offer vroeg, zwaarder ja, dan tot heden van iemand hunner werd geeischt, maar juist daarom te verdienstelijker in de oogen van den Alwetende.
//— Waaromdus sprak hij //zouden wij niet in de wereld een leven kunnen leiden, als hier tot dusverre in ootmoedigheid, armoede, zelfverloochening en arbeid voor het heil der zielen ? Zijn wij niet vrij om dezelfde regels te blijven onderhouden, dezelfde deugden te beoefenen. Droogen wij dan in onderwerping onze tranen, dierbare Broeders; God zal ons niet verlaten, 't Ts toch buiten onze schuld, dat die beproeving ons treft, laten zij weenen, die er de aanleiders van zijn, die er rekenschap van hebben af te leggen voor God.1'
De Vicaris-generaal van den afwezigen Gardinaal-aartsbisschop riep dc Paters der Sociëteit van Jezus te Ferrara verblijvend, samen, en deed in tegenwoordigheid van getuigen de Breve der opheffing aflezen. //Is deze kennisgeving u voldoende?11 oroeg de Vicaris, en bij monde van Aragons Provinciaal klonk het antwoord: //Volkomen!quot;
//Gij ontwerpt u dus aan den wil van Z. H. Paus Clemens XIV ?quot;
//Met liefde P
Dit was het laatste woord der provincie Aragon, de laatste woorden der geheele Sociëteit van Jezus. Willig boog zij het hoofd onder de hand des Opperpriesters, al trilde in die hand het offermes van Jephta. Geene enkele klacht rees uit de droeve borst dier vierentwintig duizend over heel de aarde verspreid; de ge-
134
hoorzaamheid dier laatste ure was de heerlijkste opdracht harer bewezen diensten, de schitterendste en kostbaarste kroon op haar tweehonderd drieëndertigjarig bestaan.
Non Mori er is.
Esth. XV. 13.
Alhoewel van alle betrekking met de ontbonden Sociëteit ontheven, mochten Jozef en Nicolaas Pignatelli, zoo min als hunne Spaansche lotgenooten, terugkeeren in hun Vaderland; als vreemdelingen was hun, naar 't uitdrukkelijk verbod van Clemens XIV in de Breve Dom inns ac Redein pt or de uitoefening van allen priesterlijken arbeid ontzegd. Een schrijven van het Spaansche hof wees Bologna in den kerkelijken staat aan tot hun beider verblijf, de huizing van den Spaanschen gezant Perdinand Coronel tot hunne woning. Deze verordening moest voor eene oplettendheid gelden den graven Pignatelli betoond, maar bleek alras geen ander doel te beoogen dan liet nauwkeurig verspieden van handel, leefwijze en woorden dier beide geestelijken. Don Nicolaas voelde zich door deze beschikking smadelijk gekrenkt; Don Jozef onderwierp zich stil en gedwee en stelde voor zich zeiven aanstonds een leefregel vast, waarin geene enkele oefening van godsvrucht gemist werd, die hij tot dusverre in de Sociëteit van Jezus had nagekomen. Het mocht hem zwaar vallen en pijnlijk een vlara-raenden ijver, bedwongen en weerhouden, te voelen worstelen in zijn binnenste, — op zich zeiven zou hij het verhalen en te meer tijd besteden aan de volmaking zijner eigen deugd, te langer uren aan de nog altoos dierbare wetenschap. Hiertoe bleek de gelegenheid allergunstigst, uit de milde sommen gelds hem door zijne bloedverwanten verstrekt, stelde hij zich allengs eene boekerij te
135
zameu die ongeveer drieduizend deelen telde en de beste schrijvers over alle vakken der gewijde als ongewijde wetenschap vertegenwoordigde. De krankheden zijner jeugd, de gebeurtenissen in Spanje vooral, hadden hem niet veroorloofd zijne studiën met den vereischten toeleg bij te houden en te voltooien; nu stelde hij zich hiervoor overvloedig schadeloos, en geholpen door een aller-scherpst verstand, een onbeneveld en helder oordeel en een uitmuntend geheugen, gold hij al spoedig, en niet te onrechte, een der geleerdste mannen van zijn tijd. Met de leeraren der wis- en natuurkundige wetenschappen aan de hoogeschool van Bologna leefde hij op zeer vriendschappelijken voet, woonde geregeld hunne lessen bij en streefde hen niet zelden spoedig in geleerdheid op zijde. Uitstekend ervaren mannen uit naburige steden, uit vreemde landen vaak, achtten het een voorrecht, in nadere betrekking te staan tot dien kundigen priester, met wien zij zich in geschrifte of mondeling gesprek meestal in hun eigene moedertaal konden onderhouden, dewijl Don Jozef Pignatelli de meeste talen van Europa vloeiend sprak en zuiver schreef.
Met de beoefening der veelzijdigste wetenschap ging de liefde en keurige smaak voor de schoone kunsten hand aan hand. Een priester, meende Pignatelli, mocht in geen vak van kennis of kunst ten achteren blijken. Daarom bracht hij het in kunstkennis zoo verre, dat zijn oordeel over voortbrengselen van bouw-en beeldendemaar vooral van schilderkunst, de uitspraak gold eens bevoegden rechters. quot;Was het vreemd, dat de beminnelijke en hoogbegaafde priester vrijen toegang en hartelijke verwelkoming vond in de salons der adellijken van Bologna? Yreemd, dat men niets in hem wist af te keuren, dan de zeldzaamheid, waarmede hij zich vertoonde of den korten duur van zijn aangenaam bezoek? Pignatelli wist van die genegenheid en onderscheiding partij te trekken, en terwijl hij zorg droeg door kleedij noch gesprekken de mecgenoodigden te stooten of tegen zich in nemen, liet hij, zoo vaak hij in die kringen verscheen, zijn overwicht gelden ter beslechting van eeu familietwist, ter verwijdering soms van een minder voegzamen toon of ook ter hulpe zijner gebannen medebroeders. Immers was hij de welkome vriend der grooten van Bologua, meer dan broe-
136
der bleef hij voor Spaausche ballingen. Die te Bologna woonden, gaf hij vrije beschikking over zijne boekerij en moedigde hen aan tot studie eu arbeid; die elders verbleven en in het sober jaargeld van Spanje hun bestaan moesten vinden, deelde hij rijkelijk van zijn milder inkomen mee. Hun' belangen stond hij voor waar liet mogelijk was, en niet weinigen van hen dankten zijne tnsschenkomst eene eervolle betrekking. Dagen achtereen bracht hij vaak aan 't ziekbed door en troostte de stervende bannelingen met eene blijde opname in de zegevierende Sociëteit in 't hemelsch Vaderland. Een hunner, op zijn doodbed niet wetend, hoe zijne schuldeischers te voldoen, kwam op de gedachte den Eerw. Don Jozef Pignatelli volkomen erfgenaam te maken van alles wat hij achterliet. Pignatelli vernam het, en berustend in dien uitersten wil, betaalde hij onverwijld de schuld des overledenen.
Dus vloden de jaren heen in studie en gebed, in de beoefening aller priesterijke deugden en de gulste naastenliefde. Niettemin hoe gelaten eu onderworpen aan Gods wil de moederlooze al bleek, zijn hart klopte nog luide voor» de te vroeg verscheidene: al zag men het den beschaafden edelman niet aan, in de wereld vond hij geene rust, geen te huis ü^ou hij de beminde zijner ziel nog uit liet graf zien opstaan vóbr zijn sterven? Ach de geknakte gezondheid, de diepe wonde in zijn hart geslagen, deden hem er aan twijfelen, hoe levendig anders zijne hope was. Doch op eens treft een gerucht zijn oor, dat al de vroeg verstorven vreugde herleven deed in zijne ziel //In Rusland,quot; zoo heette liet, //is de Sociëteit van Jezus gespaard. Keizerin Catharina II heeft er de afkondiging der ophefïlngsbreve verboden.1' Zou het waarheid zijn ? Zou hij aldaar zijn voor dood betreurde Moeder hervinden? Dan Italics blauwen hemel en zoele lentelucht voor 't barre noorden verlaten! quot;Wat lette hem toch sneeuw en ijs, als hij met volle teugen weer het leven kon indrinken aan de borst zijner Moeder?
Terwijl hij zich aldus in die troostrijke verwachting verlustigde, ontving hij een schrijven van wege liet Spaansche hof, dat hem op de dringendste en eervolste wijze in 't vaderland terugriep. Men iiad toch aldaar vernomen met wat volharding Pignatelli in de jaren zijner vreemdelingschap de grootste moeielijkheden be-
137
zworen, en de liachelijkste onderneming tot een gelukkig einde had gevoerd, en wilde nu partij trekken van zooveel moed en bekwaamheid, door Don Jozef aan het hoofd te stellen eener onderneming, waarvan een welvaartaanbrengend kanaal, door Pignatelli's broeder Raimond eerlang ontworpen, het gewenscht gevolg zoude zijn. Pignatelli doorliep die regelen met een vlnch-tigen blik. Een Vaderland dat door de onwaardigste verbanning, niet van zijn eigen persoon, maar van wat hem duizendmaal dierbaarder was, de Sociëteit van Jezus, — alle recht op zijn liefde had verbeurd, vroeg zijne hulp, en de Sociëteit van Jezus, zijne verbannen en geslachtolferde maar nog levende Moeder breidde hare armen tot hem uit, wie vraagt nog wat Pignatelli besliste ? O! indien hij ooit geaarzeld had, de uitnoodiging van Spanje was hem de machtigste prikkel om Italië te verlaten, maar om heen te spoeden naar het verre, liet schier ongenaakbaar Wit-Rusland' ten einde er wederom een veilige toevlucht te vinden in de Sociëteit van Jezus.
Doch bestond de in 1773 opgeheven orde werkelijk en wettig in het rijksgebied der schismatieke Catharina II ? Ter beantwoording dezer hoog gewichtige en heftig betwiste vraag dienen wij een terugblik te slaan op het jaar der verdeeling van Polen, 1772.
Wit- of westelijk Rusland, tot dan toe aan Polen bchoorend, viel nu den schepter van Catharina ten deel. Alvorens bezit te nemen van dit nieuwe rijksgebied, belegde zij een ministerraad te St. Petersburg om de belangen harer nieuwe onderdanen te bespreken. Het was bekend , dat de keizerin voornemens was den Polen vrije uitoefening te laten van hunnen godsdienst, zoowel als de staatsregeling en wetten daar tot dusverre van kracht. Maar het al of uiet dulden der Sociëteit van Jezus, die in Wit- Rusland vier Gollegiën, twee residenties en onderscheidene zendingen in bezit had, mocht een geschilpunt heeten van het hoogste gewicht. In Polen had de Sociëteit bestaan, doch moest zij in Rusland blijven? De raadslieden, welke deze vraag te berde brachten, meenden het tegendeel, en wel om twee doorslaande redenen. Vooreerst, waarom en op wat grond zoude eene niet met Rome vereenigde Mogendheid eene kloosterorde gedoogeu, welke door de meeste hoven van
138
Europa was uitgeworpen'! Bovendien, en deze reden woog het zwaarst, eene wet van Czaar Peter den Groote verbood de komst en vestiging der Jezuïeten in zijn rijk. Wat konde bu een billijke drijfveer gelden ter afschaffing van deze wet ten gunste van minstens verdachte vreemdelingen, ter vernietiging van de wijze voorschriften des overledenen Czaars'?
Had de ministerraad alleen het besluit moeten nemen, liet ware bij het inzien dezer redenen gedaan geweest met de Sociëteit van Jezus in Rusland, doch de keizerin nam het woord en beteekende den ministers, dat zij hoegenaamd geen plan had om de gedragingen der hoven van Europa tot leiddraad te nemen van haar doen en laten. //Hadden zij redenen om de Jezuïeten te verjagen, ik voor mij,quot; zoo luidde het //heb er geen. Wat de wet van Czaar Peter betreft, mij dunkt, dat, indien hij recht had eene wet te stellen en door te voeren, ik minstens vrij blijf er mij al of niet aan te onderwerpen.quot;
Na deze beslissende uiting van het keizerlijk verlangen, waagde geen raadslid tegen de Jezuïeten te stemmen, en de Ukase verscheen , waarin de keizerin Katharina ] L onder eed beloofde geene overtuiging hoegenaamd harer nieuwe onderdanen te krenken, geen nieuwigheden van welken aard liet wezen mocht in hun burgerlijken of kerkelijken toestand in te voeren.
Aldus stonden de Jezuïeten van Rusland onder de hooge bescherming van Catharina, toen in September des volgenden jaar.? 1773 de opheffing der Sociëteit van Jezus aldaar bekend wierd. Maar de breve was te Home niet aangeplakt aau de kerkdeuren van Sint-Pieter, noch ter plaatse, waar zulks anders met besluiten van den H. Stoel geschiedt, daar Z. H. verkozen had, dat zij overal waar Jezuïeten verbleven , door de kerkelijke overheid namens hem zou worden afgekondigd.
Hoe diep ter nedergeslagen door liet verpletterend gerucht, vroegen nu de Jezuïeten zich in geweten af, of de niet-offi-cieele kennis van 's Pausen wil alleen hun voldoende was om zich wettig ontslagen te rekenen van hunne beloften, dan of zij eene officieele kennisgeving hadden in te wachten. Het kerkelijk recht, meenden zij. verplichtte hen tot het laatste, en
139
met huivering zagen zij dag aan dag de krachthebbendc openbaarmaking te gemoet. (*)
(*) Dat zij zich in die meening niet bedrogen, blijkt eerstens uit den rond-gaanden brief der Congregatie, welke op 's Pausen last de breve Do-minus ac Kedemptor verzeilen moest. Hierbij ontving toch elke dioceesaan-bisschop uitdrukkelijk bevel om bijgaande breve kenbaar te maken en openlijk af te kondigen in elk buis of Collegie der Sociëteit, of waar zich ook leden dier orde mochten bevinden. Waar dus die afkondiging geen plaats had, was de breve krachteloos. De feiten spreken evenzeer ten gunste van dit gevoelen. Immers te Home had niet alleen in de huizen der Sociëteit van Jezus, maar zelfs op het fort St. Angelo, waar de generaal P. llicci met zijne assistenten gevangen zat, die afkondiging plaats gevonden; evenzoo in Oostenrijk, in het treurig overschot van Polen, in de katholieke Duitsche Staten, in Zwitserland, tot in ons vaderland toe, waar de Jezuïeten, zelfs niet eens geduld behalve te Maastricht, maar van rechtswege beboet en vervolgd werden, (f) Pom-bal had eveneens zorg gedragen dat bij de Jezuïeten van Macao, Nanking en Peking in China, niet slechts de breve aankwam, maar op wettelijke en gezaghebbende wijze werd afgekor^dig'd. Van waar die voorzorgen, over heel de wereld door vriend en vijand genomen, indien alleen de verschijning en uitgifte der breve Do min us ac Kedemptor voldoende was?
Vg. de Eavignan Clement XIII et Clement XIV, p. 435.
(f) Onze staten Generaal besloten als volgt:
De Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, Allen den geenen die deese zullen zien ofte hooren leesen, salut; Doen te weeten: Nademaal de orde der zoogenaamde Jesuiten thans geheel vernietigt zijnde, wij meede ons indispensabel verpligt gevonden hebben uit kragte van onse Souveraine magt en authoriteit en zonder refiexie op eenige Pauselijke Bullen of Bevoelende noodige voorzieninge te doen, dat, voor zoo verre de gemelde Persoonen binnen de stad van Maastricht, als de eenige plaats onder onse Souverainiteit, binnen welker derselver Sociëteit tot hier toe is getolereert geweest, sig bevinden, dezelve door het conti-nueeren van haare geestelijke Functien en het instrueeren van de jeugd van geenen schadelijken invloed binnen onze landen komen te zijn , en het verder ook noodig is dat insgelijks ordre gesteld en voorzieninge gedaan werde omtrent de goederen en effecten die aan dezelve Sociëteit zijn toe behoorende.
Zoo is 't dat wij hebben goedgevonden te ordonneeren en te statu-eeren gelijk wij ordonneeren en statueeren bij deezen. Enz. (volgen de bepalingen aangaande hunne goederen en eftëcten)
in den Hage onderhet cachet van den staat etc, 15 October 1773.
A. Bergsma.
Groot Placaatboek IX, N0 22. H. Fagel.
140
Maar in stede van de breve te ontvangen, vernemen zij dat een keizerlijk postbode van St. Petersburg den magistraten van Micislaw en Polotsk op straffe van ballingschap allerstrengst verbod heeft gebracht de breve te aanvaarden of af te kondigen. Terzelfder tijde gewordt hun een schrijven van Wilna's bisschop, onder wiens gezag zij staan, gedagteekend van 19 Sept. 1773. Hierbij werd hun gelast de breve voorloopig niet ten uitvoer te leggen, hunne huizen of Collegiiin niet te verlaten, het onderwijs en de priesterlijke bediening niet te staken, alvorens de Pauselijke breve hun door de geestelijke en burgerlijke overheid openbaar ter kennis werd gebracht. (1)
Nu zagen de leden der Sociëteit van Jezus zich eene hachlijke keuze gesteld: wederspaunig aan hun wettigen bisschop en goe-dertierene keizerin, uiteen te gaan, zonder ontslagen te zijn van hunne beloften, of wel ongehoorzaam te blijken aan de uiting van den wil des H. Vaders. Om zich uit dien onverdragelijken toestand te redden, richtten zij een schrijven aan den Pauselijken Nuntius te Warschau; maar deze antwoordde niet. Toen begaf zich P. Stanislaus Czernewicz, Provinciaal der orde in November quot;73 naar St. Petersburg eu bood der keizerin een smeekschrift aan van dezen inhoud: //Wij smeeken Uwe Majesteit bij wat haar heiligst is in den hemel of op aarde, toe te willen staan, dat wij eene openlijke en vaardige gehoorzaamheid bewijzen aan het opperst geestelijk gezag, dat wij in den persoon des Roomschen Opperpriesters huldigen, alsmede dat de bevelen door hem ter opheffing onzer Sociëteit gegeven, worden uitgevoerd. Door te gedoogen dat ons die breve openlijk kenbaar wordt gemaakt, zal Uwe Majesteit haar wettig gezag uitoefenen en wij met bereidvaardigheid gehoorzamend, zullen ons terzelfder ure de getrouwe onderdanen betoonen van Uwe Majesteit» die de openbaarmaking vergunt, als van den lloomschen Paus, die het bevel heeft uitgevaardigd. Aldus zijn de gevoelens en beden die alle leden der Sociëteit van Jezus door mij nederleggen aan de voeten Uwer keizerlijke majesteit.quot;'
Het antwoord van Catharina luidde: //Gij en alle Jezuïeten zijt
Bocro osservazioni II, p. 137.
den Paus gehoorzaamheid schuldig in alles wat het leerstellige betreft, doch uwe wereldlijke Souvereine in al het overige. Ik bespeur, dat gij niet ruim van geweten zijt. Ik zal mijn gezant te Warschau doen schrijven, dat hij zich trachte te verstaan met den Pauselijken Nuntius ten einde u van dien gewetensangst te verlossen. Tk bid God, dat Hij u in Zijne H. hoede neme.quot;
Zij hield woord. De gezant voldeed haar verlangen en verkreeg voor den bisschop van Mohilow den 7Jon Juni 1774. de vergunning van Z. H. Clemens XIV om de breve niet af te kondigen. «De Jezuïeten'''' zoo heette het daar, //zullen in die landen blijven als te voren, zullen er hun kleed hunne voorrechten en regelen behouden tot nader besluit.quot; (*)
(*) J e s u i t a e in i i s r e g i o n i b u s p e r m au e b u n t in statu quo, cum h a b i t u, privilegiis et r e g u 1 i s usque a. il novum decisioneni. Deze vergunning van Clemens XIV is teu onreclite in twijfel getrokken; immers Catharina spreekt er uitdrukkelijk van in haar antwoord aan den koning van Spanje en de bis-scliop van Mohilow schreef den 29 Juni 1779 : /-om te voldoen aan Let verlangen van hare keizerlijke majesteit Catharina 11, heeft Z. H. Paus Clemens XIV zal. ged. verzuimd de bulle D o m in u s a c E e d e m p-tor in haar rijksgebied ten uitvoer te leggen.quot;
Bovendien berust er in 't archief der Sociëteit te Rome nog een schrijven van den markies Ordonga de Kosales, gedagteekend van Parma 3 April 1799 en aan P. Pannizoni S. J. gericht. De doorluchtige schrijver verklaart hierin, hoe hij keizer Jozef II in persoon aan zijn Broeder Ferdinand , aartshertog van Lombardije had hooren zeggen, dat de Jezuïeten wettig in Eusland konden blijven bestaan, niet alleen dewijl in dat rijk de breve der opheffing niet gelijk elders was afgekondigd, maar vooral omdat do Paus zelf aan de keizerin een brief had geschreven, door hem [Jozef II] gezien, waarin hij haar toestond in haar rijk de Sociëteit van Jezus naar haar verlangen te behouden.
Wel heeft Mgr. Garampi, toenmalig Nuntius van den II. Stoel te Warschau, beweerd, dat hij nooit een dergelijk schrijven naar Petersburg heeft opgezonden, aangezien hij het zelf niet ontvangen had; maar hieruit kan niets meer volgen dan, dat Clemens XIV bij het zenden dezer geheime depêche de tusschenkomst des gezants niet noodig of wenschelijk achtte; en wat belette hem ook het bericht rechtstreeks naar St. Petersburg op te zenden? 't Was toch in dien tijd zoo min voor Clemens XIV als voor Lodewijk XV eene zeldzaamheid buiten de gezanten om met de hoven te correspondeeren. Daarom vermoedde Mgr.
142
Na den dood van Clemens XIV riclitten de Jezuïeten van Rusland een schrijven aan den Cardinaal Eezzonico, opdat deze bij Zijne Heiligheid Pius \7I hunne zaak mocht bepleiten en een stellig bewijs der Pauselijke goed- of afkeuring voor hen verwerven. Het antwoord des Cardinaals: //ik durf u een gelukkigen uitslag beloven,1quot; gaf wel hoop, maar geene zekerheid. Inmiddels begrepen de Jezuïeten onmogelijk te kunnen blijven bestaan, werd het hun niet vergund nieuwelingen op te nemen; reeds hadden zij vijf zendingen in Lijfland moeten verlaten, geheel hun arbeid dreigde te niet te gaan.
Toen keizerin Catharina dit vernam, gelastte zij den bisschop van Mohilow bij den H. Stoel de vergunning aan te vragen ter oprichting van een noviciaat; zelf deed zij aanstonds den opbouw aanvangen van een huis, dat zij daarvoor wilde bestemd zien. Het verlangen der keizerin werd door den bisschop te Home kenbaar gemaakt, en liet antwoord, dat een jaar later, in 1778, kwam, bekleedde genoemden bisschop met eene driejarige volmacht om onbepaald gezag uit te oefenen over de geordende of wereldlijke geestelijkheid van geheel Rusland. Hij kon orden instellen en opheffen naar verkiezing en in dc regelen der bestaande orden wijzigen of veranderen, wat hem goeddacht. Door deze onbepaalde machtiging liet Pius VI van zelve den bisschop de handen vrij ook ten opzichte der Jezuïeten, en deze kon derhalve, zonder dat het op den H. Stoel te verhalen was, de Sociëteit van Jezus een tijdelijk bestaan waarborgen. Dat hij van zijn recht gebruik maakte, kan niemand bevreemden, hij was immers kundig van het keizerlijk verlangen ten opzichte der Sociëteit. Op den feestdag der H.H. Apostelen Petrus en Paulus 1779 verscheen het bisschoppelijk mandement met de Pauselijke machtiging daarbeneven: De Jezuïeten mochten een huis voor nieuwelingen openen.
'tWas hun geen raadsel, waarom Pius VI een zijweg gekozen had zonder zich rechtstreeks voor hen te verklaren Had Clemens
Garampi zelf ook in deze gelegenheid iets dergelijks, zoo als blijkt uit een schrijven van Z.H.W. aan den Cardinaal-Seeretaris. vg. Theiner II, p. 408.
143
XIV om des vredes wille de orde opgeheven, dezelfde reden gold voor zijn opvolger om do breve D ominus a c IIedempto r niet aanstonds nietig te verklaren. Zij berustten derhalve in de zwijgende goedkeuring des H. Vaders, die met geen enkel woord zijne ontevredenheid of misnoegen over hunne wettelijke gedragingen had te kennen gegeven, maar ze integendeel ondershands had aangemoedigd en begunstigd. (1)
De St. Priest, de la chute des Jesuites p. 188.
Ten einde nog een overvloediger licht te verspreiden over het ker-kelijk-wettig en deugdelijk bestaan der Sociëteit van Jezus in Kusland ook na de opheffing dier orde door Clemens XIV in 1773, geven wij hier een uittreksel uit eene memorie van toelichting door Z. Era. Cardinaal Calino den 1. April 1780 Z. H. Pins quot;VI aangeboden. Van het bedoelde vraagstuk zegt Z. Em. onder meer het volgende: «De breve van Clemens XIV is in Rusland niet afgekondigd, omdat de bisschop, die uit kracht der breve ze afkondigen moest, door omstandigheden in de onmogelijkheid was gesteld. Derhalve bleven de Jezuïeten in het vredig bezit van 't geen zij sinds 240 jaren genoten, en waarin zij bevestigd waren door zooveel bullen en breven van negentien Roomsehe opperpriesters, dat is, zij bleven waarlijk Jezuïeten. Waarin steekt dan hunne ketterij, hunne ongehoorzaamheid? De bisschop kondigde hun de breve niet af, omdat het hof van Sint Petersburg met ballingschap bedreigde wie ze afkondigen zou. De voorschriften der kerk verplichten toch niet, wanneer de uitvoering zoo duur te staan komt. Daarenboven konden de vorsten, de Katholieke zelfs, de openbaarmaking der breve beletten zonder een zweem van schuld op zich te laden en dat niet alleen om de opgegeven reden, maar wel bijzonderlijk op grond der eigen bewoordingen des Pausen in de breve der vernietiging. Immers Clemens XIV bepaalde zich tot eene enkele vermaning aan de vorsten: //Hortamur principes.quot; Het lag dus in de bedoeling des Pausen zeiven, dat de vorsten niet gehouden waren de_breve te doen afkondigen. Doch, hoe had men de volvoering ook verplichtend kunnen maken voor de vorsten, die niet met Home in gemeenscliap staan?quot;
Vervolgens toont de Cardinaal uit de geschiedenis der H. Kerk, hoe meermalen opheffingsbreven in sommige landen of gewesten niet ten uitvoer zijn gelegd zonder, dat men het den leden der elders opgehevene orde, te Home euvel nam, dat zij voortgingen als ordegeestelijken hun eigen regel te volgen. Aldus was het geschied met de orde der Servieten door Innocentius V opgeheven verklaard; met de orde van Sint Joannes de Deo, die te Eome opgeheven, in Spanje bleef voortbestaan,
144
Doch niettegenstaande s' Pausen voorzichtigheid, ontging zijne heimelijke toelating der Jezuïeten de rustelooze waakzaamheid dei-gezanten van Karei III niet. Zij bespiedden hem met nauwgezetheid en hadden hem vooraf verwittigd, dat zij alles zouden weten wat hij deed, ja des gevorderd ziju voornemen zouden raden. En in waarheid Karei ried het geheim van Z. H. Pius YI zoo goed, dat hij zicli onverwijld alle moeite gaf om het kwaad bij den wortel aftesnijden. Daarom richtte hij zijne vertoogen niet alleen tot den Paus, maar tot diens medeplichtige aan de misdaad der Jezuïeten-begunstiging, vertrouwend, dat hij, na geslaagd te zijn bij zoovele Katholieke vorsten, niet minder slagen zou bij eene schismatieke keizerin , die zich ongetwijfeld gelukkig rekenen mocht de bij haar eene schuilplaats zoekende ballingen hem prijs te geven. Maar ongelukkig voor Karei III, droeg Katharina het gekroonde hoofd en quot;t hart te hoog om eene laagheid te plegen, ten einde den Jezuïeten-ver volger gevallig te zijn. De schismatieke vorstin beantwoordde derhalve 's konings raadslag op ietwat Ilussischen toon, niet ongeschikt om zijne Katholieke majesteit den lust te benemen ter vernieuwing van zijn aanzoek. Haar ontmoedigende taal klonk aldus: //Ik doe Uwe Majesteit weten, dat ik, om redenen aan mij bekend, besloten heb de orde der Jezuïeten in mijne staten te behouden. Dewijl ik Uw bedoelingen ten opzichte dierzelfde religieuzen in Uw koninkrijk niet heb tegengewerkt, zoo hoop ik, dat Uwe Majesteit wel geen hinderpaal zal willen stellen aan hetgeen ik ten hunnen gunste in mijn rijksgebied voorheb. Ik doe Uwe Majesteit gelijkelijk weten, dat ik in deze zaak niets gevraagd heb aan den thans regeerenden Paus, (Pius VI), en dat ik niets van hem heb verkregen. Ik heb mij alleen bediend van de
omdat de breve van Clemens VIII niet was afgekondigd. Zoo zag men de orde der vrome scholen nog leven en bloeien iu Polen en elders, ofschoon zij te Kome door Innoeentius X van den rang der religieuze orden vervallen was verklaard. En in het proces der zaligverklaring van den Eerbiedw. Jozef a Caleszanza, was het dezen Dienaar Gods niet ten blaam aangerekend, dat hij , voor de opheffing beducht, een zijner zonen vooraf naar Polen had gezonden, om aldaar ten minste de afkondiging der opheffingsbreve van zijne orde te keeren.
Vg. De Ravignan op cit. p. 435 et seq.
145
volmachten, mij door den overledenen Paus Ganganelli verstrekt. (1) Daarom raad ik Uwe Majesteit Z. Heiligheid, geene de minste klacht hieromtrent te doen, noch Hem eenig misnoegen dienaangaande te veroorzaken, want ik zou het mijzelven aangedaan rekenen, en mij verplicht zien Zijne verdediging op te nemen, moest ik er mijne kroon om op het spel zetten.'1''
Karei III van Spanje was verstandig genoeg, dien raad in al zijn gevolgen te hegrijpen en zich te laten gezeggen; dus stierf hij, voor hij zijne slachtoffers, die 's Pausen en Gatharina's machtige bescherming- genoten , had afgemaakt. Midderwijl namen dezen in Rusland toe in aantal en verdiensten tot den dag, waarop Ferdinand Vlf koning van Spanje, hen aldaar terugriep, om al zoo openlijk te herstellen, wat door zijn voorzaat uit verblindheid en hartstocht misdreven was.
Doch al gunnen ons de geschiedenis en de onloochenbare bewijsstukken, nog niet zoo lang geleden uit het stof der archieven gedolven, een helderen blik in den toestand der Russische Jezuïeten, Don Jozef Pignatelli vermocht te midden der tegenstrijdigste geruchten, die zich in Europa kruisten, niet aldus de wettigheid van hun bestaan te overzien; hem, den gehoorzamen zoon des H. Stoels, bleef de hoog ernstige vraag //bestaat de Sociëteit van Jezus in
10
Als aan Catharina van Eusland heeft Clemens XIV aan Fre-derik II van Pruisen, op diens dringend verzoek ondershandsclie machtiging verleend om de Jezuïeten in dat rijk, waar, van wege den koning evenzeer de afkondiging der breve belet was, te laten blijven als voor de breve. Z, H. Pius VI verzette zieli tegen die vergunning van Zijn Voorganger niet, vóór Spanje met luide klachten tus-sclien beiden kwam. Toen eerst schreef Z. H. hierover aan Frederik; doch dezes antwoord was: «Zij mogen van kleed veranderen, maar de orde wil ik ongeschonden behouden.quot;' Plus VI berustte hier in. Nog-tans in gebreke van Noviciaat, hield de orde in Pruisen op te bestaan bij Frederiks dood in 1786. Toen namen eenigen van hen de wijk naar Eusland, de overigen keerden, betere dagen verbeidend, in de wereld terug.
Vg. Crelineau-Joly, llistoire de la Comp. de Jésus: maar vooral de drie onbewistbare documenten hierover bij Boero, Osserva-zioni II pag. 247 en 348.
'146
Rusland wettig of nietquot; onopgelost. Wel snakte hij naar het uur, dat hem met innig beminde medebroeders vereenigen zou, maar, bijaldien hun bestaan eene feitelijke ongehoorzaamheid ware voor niets ter wereld sloot hij zich bij de weerstrevigen aan. Niettemin spoorden hem de herhaalde uituoodigingen van Spanje om geen tijd te verliezen, maar onverwijld te onderzoeken of, en met wat recht de Sociëteit van Jezus in Rusland bestond. Regelrecht begaf hij zich derhalve naar de eeuwige stad en legde aan de voeten van Christus' stedehouder de bezwaren zijner ziele bloot.
Pius VI ontving den gehoorzamen zoon met hartelijke liefde en toen deze inlichtingen vroeg en tevens zijn verlangen uitte om, indien het geoorloofd was, derwaarts te ijlen en zich aan te sluiten bij zijne Broeders, toen klonk het met vastheid en kalmte van 's Pausen lippen: //Ja, zij bestaat, zij bestaat! Dat het mij gegeven was haar wederom te verspreiden over heel de aarde! Ga naar Rusland, mijn zoon, en omgord u daar met het kleed dei-Sociëteit van Jezus. Ik beschouw haar bestaan als wettig, hare Zonen als wettige Jezuïeten!quot; (1)
Aldus naar het schriftelijk getuigenis van P. Aloysius Mozzi, die voor God durfde zweren, dat hij diezelfde woorden meermalen van P. Pignatelli zeiven vernomen had. Ten overvloede verwijzen wij hier nog naar de woorden door Z. H. Paus Pius VI ten jare 1784 in tegenwoordigheid van den ex-Jezuïet Benislawski uitgesproken: A p p r o b o Societatem Jesu in Alba Kussia degentem, approho, approho. Ik keur de Sociëteit van Jezus in Wit-Kusland goed, ik keur ze goed, ik keur ze goed.quot; Vg. Cretineau Joly Hist, de la Compagnie de Jésus V. p. 385.
Doch, voor wie deze private getuigenissen van Jezuïeten als Pignatelli, Mozzi, en Benislawski, wier eigen zaak het gold, nog eenigszins verdacht mochten houden, schrijven wij hier de woorden af door onzen hoogvereerden landgenoot, den HoogEerw P. Joannnes Roothaan, Generaal der Sociëteit van Jezus, den 37. Dec. 1S39 aan al zijne Zonen over de geheele wereld gericht. In zijne encykliek ad annum Saccular em luidt het bij N0. 10: //Ac P i u s q u i d e m V T jamdudum vivae vocis oraculo, cnrn aliud non sine-rent illa tempora, Patres nostros, quod in Alba Russia, ubi breve suppressi onis promulgatuin nun-quam fuerat, constantes in sua vocation e per sisterent, pro ba ver at. En reeds voorlang had Pius VI bij mon-
147
liet hart nu overstelpt van hemelschen troost, schreef Pigna-telli /onder dralen naar P. Lenkewicz, den Vicaris-generaal, met de bede liera weder toe te laten in de rij zijner zonen: op aan te wijzen dag en uur zoude hij zich weer aanbieden om het kleed te ontvangen.
Maar de Paters van .Rusland hadden besloten het hof van Madrid niet méér te verbitteren en geen enkelen der Spaansche ballingen op te nemen. Daarom antwoordde de Vicaris, dat de tegenwoordige toestand van zaken groot bezwaar in had voor de vervulling van Pignatelli's verlangen. Nogtans, wilde hij naar Rusland komen, misschien waren er in een mondgesprek middelen te beramen om de moeielijkheden uit den weg te ruimen.
Al bevredigde zulk antwoord Pignatelli's gloeiend verlangen niet ten volle, hij hoopte toch van het Spaansche gouvernement de grootste tegenkantingen niet te ontmoeten, derhalve maakte hij zich zonder aarzelen tot het vertrek naar Rusland gereed.
XV
Fiat voluntas tua.
Math. VI. 10.
De teedere gezondheid van Don Jozef Pignatelli was, gelijk ons reeds meermalen gebleken is, niet tegen zware schokken bestand.
delingsclie uitspraak, dewijl dc omstandigheden liet niet anders veroorloofden, goedgekeurd dat onze Paters in Wit-Eusland, waar dc opliellingsbreve nooit was afgekondigd, in hunnen roep bleven volharden.quot;
Zou P. Boothaan, of welk ordesgeneraal ook, zich in de schaduw des Vaticaans, in een openbaar, in 't licht verschenen stuk, aldus mogen of durven uitlaten, indien de feitelijke waarheid niet aan zijne zijde was, indien een pauselijk schrijven uit den lijd, waarvan hij sprak zijne bewering logenstrafte?
Vg. Busz, Die Gezelscliaft .Tesu. p. 1320.
148
Grievend hartzeer of groote blijdschap kwam hem op eene hevige krankte te staan, wat moest men niet vreezeu, waar beiden in 't spel waren? Doch al hadden ook de verblijdende woorden van Pius VI, de zoete hoop van wederopname in de Sociëteit van Jezus hun nadeeligen invloed op zijn gestel ditmaal gemist, te feller lijden werd van een anderen kant zijn deel, te pijnlijker wonde was hem onlangs in den boezem geslagen en dat wel door de hand zijns eigen broeders, Nicolaas. Machteloos zonk hij onder hevige smarten ineen, de reis naar Rusland moest opgegeven voor het ziekbed.
De lezer herinnert zich, hoe Nicolaas de handelwijze van den Spaanschen gezant te Bologna noode verdroeg, hoe hij zich niet als zijn broeder Jozef met gelatenheid wist te onderwerpen. Vruchteloos had deze hem aangemaand tot geduld. Don Nicolaas verklaarde zich geener schuld bewust, die eene gevangenhouding kon wettigen, en hij verliet de woning des gezants voor goed. Ware het nu alleen gebleven bij het betrekken eener aanzienlijke woning in de stad, bij het ten toon spreiden van een luister en rijkdom, welke zijn vermogen veroorloven kon , doch die wonderbaar afstaken bij de zedigheid en ernst van zijn broeder Jozef, hij mocht dan gedaald zijn in de achting der ingezetenen, — verloren had hij ze niet. Maar met het omhelzen van den rijkdom, gaf Nicolaas zich bloot aan de niet uitblijvende aanvallen van eerzucht en hoovaardij, die den voormaligen religieus weldra tot de meest dwaze en uitzinnige handelingen vervoerden. Daarenboven uitte hij gevoelens en stond meeningen voor, welker nieuwigheid en driestheid tevens hem vroeg of laat in groot gevaar zoo niet in boeien konden brengen. Meermalen reeds had Don Jozef hem voorzichtigheid geraden en zijn gedrag en spreken bij anderen verontschuldigd, doch, toen geene raadgevingen meer baatten, en het voorspreken óók gevaarlijk werd, gaf Jozef Pignatelli in 't openbaar te kennen , dut hij de denkwijze van zijn broeder geenszins deelde. Hierdoor verbitterd, ontzag nu Nicolaas zich niet meer zijn verstandiger, broeder te belasteren, en voortgaande op den weg der onbezonnenheid, ondervond hij alras wat Jozef voorzegd had en gevreesd, en werd op het fort St. Urbaan bij Bologna, gevangen gezet.
149
Met diepe droefheid ontving Don Jozef de tijding dezer inhechtenisneming , toen zij reeds eenige dagen verleden was. IJlings doet hij nu bij de overheid en aanzienlijken van Bologna al zijn invloed gelden met zulk gevolg, dat Nicolaas weer op vrije voeten werd gesteld. Maar nu was er in het hart des onvoorzichtigen en kwaaddenkenden een afkeer jegens zijn broeder gerezen, die onoverwinnelijk scheen, wat zorgen Jozef ook aanwendde, wat middelen hij beproefde. Hij alleen , — zoo meende Nicolaas, ■—■ was de schuld der onuitwischbare schande, die voortaan kleefde op zijn adellijken naam; zoude hij dien valschaard nü nog zijne bevrijding danken — dit nooit! En hij keerde den liefderijke en vergevingsgezinde smadelijk den rug, ondanks de terechtwijzingen zijner vrienden, die hem wezen op Jozefs onloochenbare liefde en genegenheid. Hij wilde niet meer van hem hooren of zien, en vluchtte daarom naar Eerrara, en, vandaar, als vreesde hij zijns broeders liefde nog, een weinig later naar Venetië, ten einde er in ledigheid en weelde zijn haat jegens den verafschuwden broeder te smoren. Daar werden echter zijne uitgaven zoo buitensporig, dat zijne bloedverwanten, niet genegen de kosten van zulke dwaasheden te dragen, hem verplichtten het geld, dat zij hem toezonden, door tusschenkomst van zijn broeder Jozef tc ontvangen. Deze maatregel dreef zijne verbittering ten top, en tranen, gebeden noch de hartelijkste brieven van Don Jozef vermochten hem met die afhankelijkheid te verzoenen, het versteende hart tot inkeer te brengen, of hem maar een enkel woord van vrede of vriendschap te ontlokken. Wat Jozef daar onder leed, hoe de haat des beminden broeders hem als een scherp zwaard, door de ziel ging kan alleen hij bevroeden , die de grievendste ondankbaarheid van zijne nabestaanden ondervond. Voor Pignatelli, al dronk hij den kelk des lijdens met Jezus in den hof, was het leeds genoeg om er onder te bezwijken tot sterveus toe. Doch ook hiervoor was het de tijd nog niet door den Vader vastgesteld, zoo min als voor zijn afgebeden terugkeer in de Sociëteit van Jezus. Immers, toen hij zijne kracht weer voelde herleven en opnieuw toebereidselen maakte tot de reis naar het Noorden, ontstonden onverwachte hinderpalen opzijn weg. Mevrouw Maria-Amalia Pignatelli, hertogin van Villahermosa,
150
zijne nicht, lag in Turjn ernstig ziek en deed Jozef verzoeken haar te komen sterken in den laatsteu strijd. De brief der kranke hertogin was in zoo dringende bewoordingen gesteld, haar vrees voor den dood bleek zoo hevig, dat Pignatelli het niet van zich verkrijgen kon die bede, misschien de laatste, zijner bloedverwante af te slaan. Hij vertrok derhalve naar Turyn en sleet er verscheidene maanden, tot de hertogin, bemoedigd en getroost door zijn priesterlijk woord en hoogelijk door zijn voorbeeld gesticht, allengs hare gezondheid terug, bekwam. Wat zij hem dankte voor die liefdevolle zorgen in hare ziekte, voor die zalvende opwekkingen in de ure des gevaars! Hoe zij hem bad haar niet meer te verlaten , met haar naar Spanje te keeren, z ij om in den schoot der aloude familie in stille rust het herschonken leven te slijten, hij om de aanhoudende uitnoodigiugen te voldoen van het Spaansche hof, dat zijne hulp en doortastende volharding, zijn wijzen raad voor stoffelijke, doch hoogst belangrijke ondernemingen inriep.
//Als ik geen hoogere belangen te behartigen hadquot; luidde Pig-natelli's bescheid, //het verdriet, mij door Spanje berokkend, zou geen beletsel wezen, dat mij van hulpvaardig dienstbetoon weder-hield. Doch hoe wilt gij nu, dat ik God weerstreef, die mij met geheel andere oogmerken, naar ik hopen durf, de gezondheid, hoe zwak die zij, wedergaf.quot;
Toen de hertogin echter aanhield, dat hij mede zou gaan, besloot hij; //Welnu, laat ons 'tverschil deelen; ik zal u vergezellen tot aan de Pyreneëen, dan keer ik terug naar Italië mijn ballingsoord.quot;
Op de reize door ïrankrijk zocht Pignatelli overal de voormalige Jezuïeten op, wenschte hun geluk met den arbeid dien zij tot Gods glorie nog mochteu verrichten, waarvan hij in Italië als vreemdeling was uitgesloten, en weende met hen over de rampen. die het ongelukkig Frankrijk bedreigde, immers de schrikwekkende omwenteling deed hare nabijheid alreeds gevoelen. In Avignon had hij het genoegen in deu pastoor van St. Symphorien, P. Nolhac, den gewezen Hector van liet noviciaat van Toulouse, te treilen : een eerbiedwaarden grijzaard, die weinige jaren na deze roerende samenkomst den palm der belijders door de martelkroon verheerlijken zou.
151
Toen het uur van scheiden gekomen was, beproefde de hertogin te vergeefs den heiligen priester nog langer bij zich te houden, zijn besluit was genomen, hij keerde naar Bologna terug. Vandaar schreef hij aanstonds naar Husland om den Vicaris-generaal te melden, welke hinderpalen de Voorzienigheid aan zijn vertrek derwaarts in den weg had gesteld. Maar tevens gaf hij zijn toenemend verlangen te kennen om, zoodra het hem werd vergund, zich bij zijne Broeders aan te sluiten.
Weinige dagen hierna gewerd Pignatelli wederom een brief, maar ditmaal uit Napels van zijne zuster, de ons bekende gravin d' Aceri'a. De reden, waarom zij haar hoogvereerden broeder uit-noodigde tot haar te komen, school niet enkel in het verlangen om den beminde na zooveel jaren zwervens weder te zien, haar vurigste wensch gold niets minder dan de herstelling der Sociëteit van Jezus in het koninkrijk Napels. Een enkele male sinds de ophetiing der Sociëteit van Jezus had Pignatelli er een korten tijd vertoefd; ondanks zijne verborgenheid en vermomming had men hem erkend en met eene aan geestdrift grenzende hartelijkheid bejegend; nu was men aan het hof van Napels voorbereid op zijne vermoedelijke komst, en konde hij zicli mei de ministers verstaan, dan was de heerlijkste uitslag van zijne verschijning aldaar te hopen.
Wie twijfelt nog of Pignatelli aan het verzoek zijner zuster gretig gehoor gaf; of hij er heeusnelde, gedreven door warme liefde voor zijne moeder, de Sociëteit van Jezus. Doch nauwelijks te Napels aangekomen, zag hij zijne gulden verwachtingen bitter te leur gesteld. Dc voorwaarden, die men aan de terugkomst der verjaagde orde in dat koninkrijk stelde, waren van dien aard, dat er geen sprake van vervalling konde zijn. Te vergeefs bracht Pignatelli den bewindvoerders onder het oog, dat eene geestelijke orde zich niet naar willekeur wijzigen laat, dat zij geene veranderingen gedoogt in haar geest, in hare levensuitingen, dat elke instelling, eenmaal tot religieuze orde verheven, haar oorspronkelijk karakter ongeschonden bewaren moest, wil het werk Gods niet opgaan in een menschenwerk. De verscheidenheid der geestelijke orden vormde immers dien veelkleurigen zoom van den mantel
152
der koningsdochter, Jezus' H. kerk? Maar al die betoogen bleven vruchteloos. De ministers hielden vast aan hunne dwaze voorstellen om alle kenschetsend teeken der Sociëteit weg te nemen. En Pignatelli, die niet toegeven mocht, besloot, hieruit, dat het tijdstip door God bepaald om de Sociëteit van Zijn Zoon in Napels weer op te wekken, nog in de toekomst lag. Hij keerde derhalve naar Bologna weder, hetgeen, zoo als wij latei-zullen verhalen, een zegen voor die bevolking heeten mocht.
Intusschen zag Ferdinand van Bourbon, Parma's hertog ernstiger dan Napels naar eene gelegenheid uit om de Sociëteit van Jezus in zijn gebied te herstellen. Met weerzin had hij ten jare 176S toegestemd in de verdrijving der Jezuïeten door zijn oom Karei III van Spanje hein afgedwongen en door Tillot, graaf van Felino, zoo wreedaardig uitgevoerd. Toen de Breve Dominus ac Rede mp tor hunne orde ophief, had li ij de leden, welke zich in Parma en Piacenza vestigden , met welwillendheid geduld en met blijdschap zien arbeiden aan het heil van zijn volk. Echter griefde 't hem, dat het onderwijs der jeugd, die voor den geestelijken stand geene roeping of voor het Seminarie-leven geen lust gevoelde, sinds de opheffing der Jezuïeten-orde zoo geheel en al verwaarloosd werd. Doch waar leermeesters te vinden, die het zoo jammerlijk gestaakte werk met hoop op goeden uitslag hervatten konden. Hij wendde zich te dien einde tot de gewezen Jezuïeten in zijne staten verspreid, en bad hen hunne laatste krachten te vereenigen om de jeugd voor onwetenheid en zedenbederf te vrijwaren. Zij sloegen het voorstel van den hertog niet af, en deze stelde hen aan het hoofd zijner Universiteit. Het mocht, eene kloeke en wel berekende poging heeten ter bereiking van het voorgestelde doel, en evenwel, hoe bereidvaardig de voormalige Jezuïeten zich tot dien arbeid aangordden, eene flikkering was het slechts, die luttel hoop voor de toekomst gaf. Immers lt;le priesters, die na schier twintig jaren zwervens, na het verduren van kommer en gebrek die taak moesten ondernemen, waren meest allen hoog bejaard of voor hun tijd door grievend leed verouderd. Bovendien stierven zij de een na den ander onder den arbeid weg, verval van krachten of ziekelijkheid maakte hen tot werken ongeschikt, ja soms vervulde
153
hen weerzin en afkeer voor het leven, en wat verving dan den band der religieuze geloften, wat moedigde hen aan ter volharding'? Uit dit alles begreep hertog Ferdinand, dat wilde hij heil der jeugd in zijne Staten verduurzamen, de Sociëteit van .lezus er wettig moest hersteld worden.
Doch alvorens hier pogingen toe aan te wenden, wilde hij zich eerst vergewissen, dat Spanje, waar zijn neef Karei IV sinds 1789 diens vader was opgevolgd, geene beletselen stellen zou. Dan in Madrid waren de zaken veranderd. INTadat d'Aranda op zijne beurt het lot zijner slachto.Ters had gedeeld en — gelijk al zijn medeplichtigen: Pombal, Choiseal , ïanuccien Tillot — in ongenade gevallen en in ballingschap gezonden was, — nadat Karei III voor den alwetenden Rechter om rekenschap te geven was opgeroepen , bleek de geduchte invloed der zonen van Ignatius het schrikbeeld niet meer, dat dreigend omspookte door het Escuriaal. Het antwoord van Spanje's koning aan Ferdinand luidde: dat hij vrij was te doen, wat hem goed dacht. Aanstonds vaardigde nu deze een gezant naar Petersburg af, ten einde keizerin Catharina, en door hare tusschenkomst den Vicaris-generaal der orde eenige Paters Jezuïeten voor zijn hertogdom Ie vragen.
Catharina II voelde zich hoogelijk vereerd door dit verzoek. Zoo menigmalen had zij haren ministers voorspeld: //Gij zult het zien, die koningen, welke nu de Jizuïeten verdrijven uit hun rijk, zullen ze mij nog terug komen vragen.quot; Dit bleek nu waarheid voor aller oogen. Daarom liet zij onverwijld P. Lenkiewicz weten, dat zij er op stond het verlangen bevredigd te zien van den hertog van Parma, wiens eigenhandig aan den Vicaris gericht schrijven, zij hem bij dezen overzond.
P. Lenkiewicz opende niet vreugde het hertogelijk geschrift en las er in sierlijk latijn:
//Zeer Eerw. Pater,
//Het moet U ongetwijfeld ten hoogste bevreemden, dezen brief van mijne hand te ontvangen en wol door tusschenkomst van UEerw. Souvereine Vorstin, die U Haar eigen wil en verlangen terzelfder tijde zal mededeelen. Ik heb Hare Majesteit uit eigen, vrije beweging eene gunst verzocht, waar ik den hoogsten prijs op stel.
154
eu die het om meer dan eene reden Haar alleen vrij staat mij te bewijzen. Sinds geruimen lijd heeft de Heere God in mij een hevi? verlangen doeu ontwaken om de Sociëteit van Jezus in
O o
mijne Staten te herstellen, dewijl ik duidelijk heb ingezien, wat groote rampen voor Gods Kerk en alle rijken uit haar ondergang zijn voortgekomen. Na alles diensvolgeas rijpelijk overwogen en geregeld te hebben naar de tegenwoordige behoefte, heb ik de hinderpalen verwijderd, welke der bereiking van mijn gewichtig doel in den weg stonden. Om de verwezenlijking van mijn streven te waarborgen, heb ik voor eenigen tijd in verschillende huizen mijner Staten de verstrooide leden der Sociëteit samengeroepen, en zie nu tot mijne groote vreugde, hoe zij met Gods hulp volkomen beantwoorden aan mijne verwachting. Niettemin zeer Eerw. Pater zoude ik gelooven in deze zaak, die mij zoo na aan'tharte ligt, niets te hebben gedaan, indien ik niet beproefde de duurzaamheid te waarborgen mijner onderneming, die anders mijn ijver voor het heil mijns volks verijdelen zal.
In alles, wat ik tot nu toe in dien opzichte ondernam, heb ik met onuitsprekekelijke blijdschap tallooze blijken ondervonden van Gods wondervolle barmhartigheid en almacht, die mij ter zijde staat, mij helpt en voor de toekomst een gelukkigen uitslag doet hopen. Derhalve bied ik U Z.Eerw. mijne Staten aan als een nieuwen geboortegrond voor de Sociëteit, waar zij moge opstaan tot de glorie, die het doel barer eerste wording was Reeds bestaat de Sociëteit hier in een aantal harer voormalige leden, zij behoeft niets anders dan een band die ze onderling te zamen en met een wettigen algemeenen overste vereenigt, alsmede eene ver-duurzaminar van haar bestaan, 't Is daarom noodi?, dat U Z. Eerw.
n o 7
hen tot uwe wettige zonen aanneemt, door te verklaren , dat zij het zijn en hen in te lijven bij de overblijfselen der Sociëteit van Jezus, die onder Gods wonderbare beschikking door uwe keizerin en gebiedster in het leven zijn bewaard.
UZ.Eerw. zende ons dan een uwer religieuzen, voorzien, van de noodige volmachten der orde om hier een eene nieuwe Provincie te vormen en vooral oen noviciaat op te richten. Verwijder bid ik U alle bezorgdheid en kommer deswege uit uw geest en aanvaard
155
mijne verzekering dat de religieus, die ons zat gezonden worden, alles in orde en geregeld zal vinden om het werk Gods vaardig en veilig en wettelijk te voltooien en te bestendigen.
//Char it as Christi nrget nos — de liefde van Christus spoort ons aanquot; zegt de apostel, en al mag ik mij niet met Paulus vergelijken, toch belijd ik u in waarheid, dat de liefde lot Cod en het heil mijner onderdanen mij zonder ophouden en met hevigheid aanzetten; ik gevoel een gloed in mij leven, die niet dan uit Cod kan zijn, daarom valt mij elk uitstel te lang en ontijdig. Welaan, mijn goede Pater, doen wij spoedig, wat Cod van ons wil. Toef niet te antwoorden op dit mijn schrijven en op alles wat U daarin is blootgelegd. Cod neme U.Z.E. in Zijne hoede. Haast U dit goed werk tot Gods meerdere glorie te aanvaarden. Van harte beveel ik mij in de gebeden en H.H. offeranden van U.Z.E. en Uwe zonen.
Colorno, 23 Juli 1793.
Geheel de Uwe in Christus.
Ferdinand, Infant van Spanje, Hertog van Parma, Piacenza en Guastalla.quot;
Wat blijdschap het hart vervulde van P. Lenkiewicz bij liet lezen dezer regelen, behoeft geen beloog. Kon hij anders dan zich verheugen bij het zien, hoe een der vorsten van Bourbon de Sociëteit terug riep, die hij, nu vijfentwintig jaar geleden, zelf verdreven had? Was dit geen gunstig voorteeken van de algeheele herleving der ontbondene orde, die alleen in 't verre llü'sland was gespaard? Hij aarzelde dan ook niet de verlangens van Catharina en Ferdinand te voldoen en koes aanstonds drie Paters uit om naar Parma te vertrekken. Het waren drie mannen in deugd en wetenschap uitstekend, waardig de zonen van den H. Ignatius te zijn. P. Antonius Masserati en P. Ludovicus Pannizoni, Italianen van afkomst, benevens P. Bernardus Scordialo uit Griekenland. Zij togen Eusland uit in het felst van den winter om den Februari 1794) in Parma aan te komen.
De herhaalde geruststelling door den hertog aan P. Lenkiewicz gegeven, dat alles ten zijnent wettig en naar behooren geregeld zou bevonden worden, mocht den Vicaris-generaal vrijelijk doen
156
vermoeden, dat Ferdinand alreeds van Z. H. Pius VI de vergunning bekomen had om Jezuïeten op te nemen in zijn rijk. Nogtaus deze vergunning moest nog van den H. Stoel worden gevraagd, en zoodra Ferdinand vernam, dat de Paters uit Eusland waren vertrokken: legde hij onder dagteekening van 20 Januari 1794 den H. Vader zijn vurig verlangen bloot. Hij schreef, hoe hij vast besloten had de Sociëteit van Jezus in zijne Staten te herstellen, en niet twijfelde of Z. H. zou hier zijn volle goedkeuring aan hechten. Immers als zij wettig en met goedkeuring des Pausen in Rusland bestond, waarom zou ieder ander vorst het recht niet hebben haar in zijne Staten te roepen? (*) Niemand zou toch beweren dat de voormalige leden der Sociëteit zich aan ongehoorzaamheid schuldig maakten, wanneer zij nu het kleed dier orde weer aanvaardden, dewijl er onder 's Pausen oog en met diens hooge goedkeuring en de toejuiching der bisschoppen uit Eome en Italië, ja uit alle landen van Europa dagelijks heensnelden naar Eusland om weer in de orde te worden opgenomen. Hij meende daarom de grenzen zijns rechts niet overschreden te hebben met aan Catharina van Eusland eenige leden der Sociëteit te vragen, die ten zijnent de voormalige leden weer vereenigen moesten en nieuwe opnemen. Op hun beider verzoek had de Vicaris-generaal hem ook al aanstonds drie Paters toegezonden, die weldra in Parma werden verwacht. Van dit alles gaf hij den H. Vader kennis uit kinderlijken eerbied en hoopte er, tot zijn genoegen zoowel als dat van keizerin Catharina en de Sociëteit van Jezus, de goedkeuring van Zijne Heiligheid over te verwerven. Het hoofd ter aarde gebogen, 's Pausen zegen vragend, bad hij Z. H. spoedig antwoord, of indien de tijd hiertoe mocht falen, wenschte hij zijn eigen schrij-weder alleen van de handteekening des H. Vaders voorzien.
Pius VI zag zich door dit schrijven in nieuwe verlegenheid gebracht. Hij had de Societeit van Jezus lief, 't is ons uit zijn
( *) 't Is misschien dienstig op te merken, dat hier den hertog geene vermoedelijke gevoelens worden toegedicht, het besproken schrijven van 20 Januari bevat zakelijk en soms woordelijk, wat wij om de lengte, van het orgineel beknopt en verkort er van mededeelou en blijft dus voor des hertogs rekening.
157
eigen woorden geblfiken, nogtans meende hij de tijden nog niet gunstig genoeg om de ophefifingsbreve door zijn voorganger uitgevaardigd, krachteloos te maken. In Spanje waren de ministers nog doortrokken van de beginselen, die sinds de laatste dertig jaren aan dat hof hadden geheerscht. Daarom oordeelde Z. H. dat een openbaar schrijven of zelfs maar eene schriftelijke goedkeuring van Zijnen kant te veel was gewaagd, en hij deed den Hertog van Par ma zonder eenig blijk van goed- of afkeuring voorzichtigheid raden. Wanneer hij collegien en een noviciaat voor de Socieieit wilde openen, moest hij alle uiterlijkheden vermijden, de Paters het kleed der wereldgeestelijken laten behouden, de novicen na hun proeftijd niet toelaten tot de geloften , maar hen om die af te leggen, naar llusland zenden. (1)
Liet dit antwoord den hertog onvoldaan. daar hij gehoopt had door zijn voorbeeld ook andere hoven wellicht tot navolging te trekken, langzamerhand verzoende hij zich met die beperkingen en volgde 's Pausen wijzen raad, terwijl de Paters God loofden voor de reeds ontvangen gunst, die blijde hoop op betere dagen voeden liet.
XVI.
Vos ergo am ate peregrinos.
Deut. X. 19.
Frankrijk had bitter lijden geoogst van de smarten, die het gezaaid had. Gods machtige hand deed zich in al hare zwaarte gevoelen; de Bourbons delgden in ballingschap of in bloed de op zich geladen schuld van zwakheid en ontrouw. De omwenteling, eene andere, niet minder vreeselijke tuchtroede Gods dan Attila, had Prankrijk gekastijd; nog bedwelmd van de hevigheid der slagen, zond het nu zijne troepen uit om door veroveringen in den
Vg. Die Busz Geselschaft Jesn, pag. 1327, Cretineau-Joly, II i s-t o i r e, etc. V.
158
vreemde zijn rang in de rij der volkeren te herkrijgen. Het Directoire zond Generaal Bonaparte naar Italië heen. In den zomer des jaars ]796 trokken de Eransche troepen zegenvierend Bologna binnen, zich alzoo meester makend van een deel des kerkdijken Staats. Wat moest er nu van de Spaansche ballingen worden? Pignatelli wendde zich onverwijld tot Don Jozef Cappelletti, den Spaanschen minister, dat hij om wille der vriendschappelijke betrekking tusschen Spanje en Frankrijk, bij Generaal Bonaparte bewerken mocht, dat zijnen medebroeders geen letsel werd gedaan.
De minister gaf gehoor aan dit verzoek, en Bonaparte verpandde zijn woord, dat niemand de Spaansche geestelijken deeren zou, mits zij ten onderscheidingsteeken, de Spaansche kleuren op den hoed gehecht wilden dragen.
Maar de Generaal hield zijn verblijf te Milaan gevestigd, en al spoedig rezen er moeielijkheden tusschen de Eranschen en Spanjaarden , die van hoogst ernstigen aard dreigden te worden. Een Eransch ofi'icier, die vroeger te Barcelona krijgsgevangen was geweest, voelde zijn ouden haat herleven bij het zien zooveier Spanjaarden , die op Eranschen grond vrij en rustig omwandelden. De broeders van wie hij zijne beulen noemde, wien hij zooveel leed te danken had, zag hij als het ware in zijne macht, en hij zou geen wraak nemen over de harde en smadelijke bejegeningen van hen ondervonden? Te veel was het gevergd van zijne lang gevoede wraakzucht , en hij beschuldigde hen bij zijn Generaal van eene misdaad, groot genoeg om dezen onverwijld een vonnis in de pen te geven, waarbij alle Spanjaarden werden verwezen om binnen de tweemaal vierentwintig uren Bologna's grondgebied te verlaten. Op aandringen van den onverschrokken Pignatelli, schorste de Senaat de uitvoering voorloopig op, en vaardigde twee gezanten af naar Milaan ten einde Bonaparte van de onschuld te overtuigen der Spaansche Jezuïeten, over wie men zich in geen enkel opzicht te beklagen had. De Generaal bleek rechtvaardig, het vonnis werd ingetrokken: de Spaansche Jezuïeten zouden te Bologna in veiligheid zijn.
Met het afdrijven van dit eerste onweder sinds de komst der Eranschen, was toch alle gevaar niet voorbij. Een gouvernement,
159
dat zich mei de wapens in de hand op liet kussen werkt, blijft mistrouwig tot zijn gezag voor goed gevestigd staat. Te Bologna werd aller doen en laten bespied, werden aller woorden opgevangen , vele brieven onderschept. P. Pignatelli duchtte het ergste voor zijne medeballingen, indien een hunner zich door woord of handelwijze schuldig maakte aan onvoorzichtigheid; immers, kleefde er op één Spaanschen balling een vlek. allen zonder uitzondering hadden het moeten misgelden. Daarom was hij gedurig in de weer om hunne woorden of handelingen te verklaren, ten goede uit te leggen, of te verontschuldigen door onwetendheid. Wie voor het gerecht was aangeklaagd of brieven geschreven had, die achterdocht voet gaven, zij vonden in P. Pignatelli een welsprekend en invloedrijk verdediger, ja niet zelden gelukte het hem de volkomenste onschuld te bewijzen waar de kwaaddenkende bewindsmannen een staatsmisdaad zochten.
Onder de gebannen Jezuïeten, die zich te Bologna ophielden, bevond zich P. Jozef Uriarte, in de wandeling //de Martelaar'quot; bijgenaamd. Het was een eerbiedwaardig maar afgewerkt religieus, die zijne beste levensjaren in de wildernissen van Quito in Zuid-Amerika gesleten had. Een woeste en geheel onbeschaafde stam was het voorwerp van zijn priesterlijken ijver geworden, en hij had de wilden getemd , beschaafd en tot vurige Christenen vervormd. Doch dat die roemrijke overwinning hem bloedigen strijd had gekost, bewezen de magerte en bleekheid, die hem een wandelend geraamte deden gelijken, bewees het onuitwischbaar liktee-ken van de wonde op het eerbiedwaardig hoofd met een Tndianen-knods toegebracht. Ten loon voor zooveel arbeids en moeds had hem het banvonnis van Koning Karei III getrotten en zwierf hij , van zijne dierbare wilden gescheiden, schier wezenloos in ballingschap. Op zekeren dag ontmoette Pignatelli hem op straat; gejaagd en met groote haast, spoedde hij zich verder. Pignatelli hield hem staande en vroeg: //waar gaat dat zoo driftig heen, Pater Uriarte?quot; //Naar Amerika!quot; klonk het wederwoord van den zich zelf half onbewusten grijsaard «mijne christenen weten niet maar ik blijf.quot;
//En wat hebt gij daar op uw hoedquot; vervolgde Pignatelli, met het oog op twee lapjes roode stof, kruislings over elkaar gespeld ?
160
//Dat zijn immers de Spaansche kleurenquot;, was 't eenvoudig antwoord. De arme priester had de beteekenis niet verstaan van den raad door Generaal Bonaparte gegeven, en zich nu, zonder liet te weten, in groot gevaar gebracht. Immers sloegen de Bologneezen, die den Pater //martelaarquot; kenden en vereerden, er geen acht op, het prikkelbaar gouvernement had er eene openlijke beleediging ingezien voor Bonaparte. Pignatelli leidde Uriarte naar zijne woning en hechtte het gevorderd onderscheidingsteeken op zijn hoed. Maar reeds was het te laat, P. Uriarte was van hoog verraad beticht. Pignatelli belastte zich met zijne verdediging en bewees duidelijk en klaar, dat men een kindschgeworden grijsaard niet hard moest vallen, veel min straften mocht, om het stellen eener handeling, welker beteekenis hij niet eens giste.
Zoo bleef de goedhartige zijne Broeders beschermen en voorspreken , waar hij kon, doch met niet minder liefderijkheid trok hij zich het lot aan der Fransche uitgewekenen, die te Bologna of elders in den kerkelijken Staat een onderkomen zochten. Ook was het een roerend tooneel, die ballingen te zien van alle standen en leeftijden, die, vluchtend voor den overmoed der republikeinen, zonder dak en zonder brood van stad tot stad ommezwierven. Bij de beschouwing van hun lot scheen Pignatelli meermalen tot tranen toe geroerd. //Gij moet u dat zoo niet aantrekken, Pater,quot; voegden hem zijne vrienden toe
//Kunt gij dan koud blijven hervatte hij //bij het zien van zooveel eerbiedwaardige priesters, zoovele edelvrouwen, zwakke maagden en hulpelooze kinderen, door de omwenteling uit hun vaderland verdreven en hier in den vreemde kwijnend van gebrek ?quot;
Doch, ware Pignatelli's medelijden onvruchtbaar gebleven, het had den armen uitgewekenen weinig gebaat, maar die zich te Bologna ophielden, voorzag hij van het noodzakelijke, dewijl zijne zuster, de gravin d'Acerra, hem in staat bleef stellen tot milde aalmoezen. Van den morgen tot den avond was zijn huis van be-hoeftigen vervuld, want de faam zijner mildheid had zich niet vruchteloos verspreid, en allen gaf hij zonder ooit te gedoogen, dat een hulpbehoevende onbevredigd zijne woning verliet. Niet weinigen evenwel hadden te veel eergevoel om eene aalmoes zelfs van
161
den goedhartigen Pignatelli te vragen, te veel om dien te aanvaarden, als zij eigenwillig aangeboden werd. Het waren vaak vervallen adellijke familiën, die zooveel mogelijk hun stand ophoudend voor het oog der wereld, de nijpendste armoede verduurden in hare woning. Onder dezulken telde de markies de Montalvan, die met zijne jonge echtgenoote eene wijkplaats in Bologna had gezocht. Door de omwenteling uit Avignon verdreven, waar zij onder de aanzienlijksten werden geacht, hadden zij nu een kamertje gehuurd in eene burgerwoning. De jonge edelvrouwe, wier deugd en schoonheid haar vroeger tot de meest gevierde maakten van haren stand, verrichtte nu, door den markies ter zijde gestaan, het laagste huiswerk en kon door onafgebroken arbeid met de borduurnaald ter nauwernood slechts in een sober bestaan voorzien. Nauwelijks heeft Pignatelli het vernomen, of hij reikt den vriend, die er hem van onderricht had een gouden snuifdoos, van zijne zuster ten geschenke ontvangen — voor de behoeftigen over.
//De waarde in geld zou hun in deze benarde omstandigheden nog welkomer zijn,quot; glimlachte de ander. //Ziedaar dan!quot; hernam Pignatelli, en hij ledigde zijne beurs met driehonderd franken voor den vertrouwde, die het hun op bedekte wijze zou doen toekomen. De Markiezin Forbin Issarts, verhaalt ons zelf het volgend blijk van Pignatelli's kiesche mildadigheid.
//Sinds de eerste volksbewegingen in 1792, verlieten wij Frankrijk en vestigden ons metter woon in Italië, alwaar Bologna ons weldra het veiligst scheen. Daar verbleef toen P. Joseph Pignatelli. Nauwelijks waren wij er aangekomen, of de goede priester bezocht ons en bood met de grootste hartelijkheid zijn hulp ten onzen dienste. Het was of hij ons dank schuldig was, wanneer we zijne gunstbewijzen wilden aanvaarden. Niettemin werd onze toestand meer en meerbekrompen, en wij zagen de bitterste armoe voor de deur.
//Op zekeren keer meldde ik den Pater, dat een mijner jongste kinderen aan een gezwel aan het been leed. Hij kwam ons bezoeken, sprak mij moed in, vroeg om den kleine te zegenen en trad nader bij het bed. Daar liefkoosde iiij het kind met de eene hand, doch verborg met de andere epne milde som gelds onder de dekens. Niemand had het opgemerkt bij de schemering van den invallenden avond, en daar ik
11
162
nog al veel bezoek kreeg, hoopte de Pater, dat zijne mildheid hem niet zou verraden. Toen hij mij verliet, deed ik hem uitgeleide en vond bij mijn terugkeer in de kamer het kind aan 't schreien. Luidop beklaagde het zich over dien geestelijke, die aan zijn bed was geweest en met den arm zoo zwaar op het zieke been had geleund, dat het nog hevige pijn deed. Ik beproefde hem te bedaren, maar vruchteloos. Toen lichtte ik de dekens op om zijn verband te verleggen, en vond tot mijne groote verbazing een zwaren zak gouden dukaten, ter waarde van twaalfhonderd francs op het been. Sprakeloos staarden wij een poos elkander aan eu weenden toen van vreugde bij die onverhoopte hulp, die zoo te rechter tijde kwam.quot;
De onverminderde aalmoezen, die Pignatelli uitreiken bleef en wel bijzonder aan zijne voormalige medebroeders, zoo Franschen als Spanjaarden, en aan de uitgewekenen, die zijne hulp inriepen of maar behoefden, deden menigeen gelooven, dat de almachtige God het geld in de hand zijns dienaars vermenigvuldigde. Later zullen wij echter zien, dat hetgeen men reeds te Bologna vermoedde, te Colorno en elders letterlijk waarheid bleek; doch Bologna mogen wij niet verlaten, alvorens nog een blijk te hebben aanschouwd van Pignatelli's invloed en geestelijken ijver.
In de laatste jaren van zijn verblijf in die stad, leefde er eene edelvrouw, die op elke feestelijke samenkomst, in alle salons als koningin werd begroet. Bedorven was zij aanvankelijk niet, maar ijdel tot overmoedig wordens toe. Gevierd en geeerd, begon zij er allengs vermaak in te scheppen een toon aan te slaan, minder christelijk en geloovig, dan schitterend van nieuwheid. Voltaire en Rousseau werden hare lievelingschrijvers, zij dronk met graagte van den beker des ongeloofs, en toen alle christelijk gevoel bestierf in haar hart, nu dor geworden als zand, toen drongen hoo-vaardij en onvoldaanheid met zich zelve, de gevierde om veroveringen te maken en anderen meê te sleepen in den maalstroom der goddeloosheid. Onder de liefelijkste vormen deed zij nu hare beginselen ingang vinden tot menig ongepantserd hart. Heel een gezelschap vermocht zij op te vroolijken en aan hare lippen te boeien door
163
haar fijnen, geestigen spot met de Kerk of dezer bedienaren en gebruiken.
Pignatelli trof haar op zekeren keer bi j een zijner vrienden, en voelde zicli door innig medelijden bewogen, toen iiij zoo eene talentvolle vrouw besmet zag met de uit Frankrijk overgewaaide, zieledoodende wijsbegeerte. Die vrouw mocht niet overgelaten aan haar rampzalig lot. Hij legde het er op aan haar meer te ontmoeten, bewees haar de oplettendheden, die hem als priester geenszins misstonden. en genoot het voorrecht op de ijdele, hoogst prikkelbare vrouw een niet ongunstigen indruk te maken.
Weldra sprak zij met hoogen lof van den Eerw. Pignatelli, roemde zijne beschaafde vormen en onovertrollen talenten, ja zwoer op hetgeen hij aannam of volhield.
//Vanwaar die ommekeer?quot; Vroeg men zich in de kringen, waar zij gewoonlijk verkeerde, toen zij van toon en zienswijze zoo geheel veranderd scheen: //Zou Pignatelli haar bekeerd hebben ? Zoo niet, dan zal quot;ter spoedig van komen.quot;
Doch heviger schok was er noodig om die verafgedwaalde tot bezinning te brengen; hare trotschheid moest gebroken, eer zij buigen zou voor God. Niet lang na die blijkbare verandering geviel het, dat een edelman van de huisvrienden haars echtgenoots haar, zoo meende ze althans, op diep gevoelige wijze beleedigde. Dit was de eerste maal haars levens, en in de felheid harer smart zwoer zij wraak te nemen, ware het in bloed. Zij beraamt in 't geheim een plan en klaagt haar aiiets vermoedenden en onschul-digen vijand aan van landverraad. Hare wraakneming zou verborgen blijven, dacht ze, eu zij kon zich dan naar hartelust verheugen in de straf van haar slachtoffer. Doch op zekeren morgen, toen de schuldige, reeds terecht had gestaan, werd zijn vonnis, levenslange dwangarbeid, aangeplakt op de hoeken van straten en pleinen, maar tegelijk de naam der vaderlandslievende vrouw, die de misdaad had uitgebracht. Die ontsluiering van het diepste geheim der wraak trof haar zoo hevig, dat zij, toen men't haar boodschapte, van schrik in bezwijming viel. Zij dreigde te sterven van spijt en schaamte en verliet hare woning niet meer, overtuigd, dat men haar openlijk lasteraarster zou schelden.
164.
Die schrikkelijke vernedering dacht Pignatelli het ontwijfelbaar middel in Gods hand om hare overmatige trotschheid te knakken. Hij bezocht haar, toonde vaderlijk meegevoel in haar grievend leed en wist woorden te vinden, die als balsem neerdruppelden in het verscheurde hart. Toen de priester haar welkom bleek en zijne taal niet minder, bracht hij het gesprek van lieverlede op de barmhartigheid des alwijzen Gods; hij wees op den rampzaligen toestand harer ziel, op het gevaar, dat hare eeuwige zaligheid liep, gaf zij geen gehoor aan de luidsprekende roepstem des Heeren. Gesnik en een vloed van tranen betuigden den priester haar oprecht berouw. Zij beleed hare misdrijven, bewerkte de wederinvrijheid-stelling van haar slachtoffer en verzoende zich door Pignatelli's tusschenkomst met den onschuldig veroordeelde in 't openbaar. Een vol jaar bracht zij nog tot stichting der Bologneezen in oefeningen van Christelijke liefde en boetvaardigheid over, en stierf toen den dood der rechtvaardigen.
XYTI
DE NOVICENMEESTER VAN COLORNO.
Bene dixit filiis tuis in te.
Vs. CXLVII. 13.
Nauwelijks had P. Masserati, Vice-provinciaal, eenige religieuzen vergaderd in de huizen binnen Parma en Piacenza voor zijne orde geopend , of hij werd aangetast door eene ziekte, waaraan hij binnen weinige dagen bezweek. P. Pannizoni (*), zijn opvolger in het bestuur der
{*) P. Aloysius Pannizoni, den llden Juni 1729 te Vicenza geboren, werd den 3dcn November 1745 in St. Andreas te Rome novice der Sociëteit en legde op 2 Februari 17G5 zijne laatste plechtige beloften af. Toen de Breve der suppressie verscheen, onderwees hij de wiskunde in quot;t Collegia van Prato, dat hij met de andere Jezuïeten verliet, om er echter, op verzoek des groothertogs van Toscane woldra terug te keeren.
165
ontluikende provincie, haaste zich Jozef Pignatelli, die nog te Bologna verbleef, kennis van hunne vestiging in het hertogdom Parma te geven, en noodigde hem dringend uit zich bij hen te vervoegen. Wie schetst ons de vreugde van Pignatelli bij het ontvangen van dien brief. Had de Heer daarom zijn vertrek naar llusland bemoeielijkt, opdat hij aan de herleving der orde in Italiü de hand zou leenen? Dan weg met allen eigendom! arm wilde hij de Sociëteit van Jezus weder intreden, en geen sjjoor mocht overblijven van zijne schatten, niets van al wat hij zeldzaams en -kostbaars bezat. Of hij verkocht het ten bate der armen, bf deelde het onder zijne vrienden uit, of zond het naar Spanje zijner bloedverwante, de hertogin van Villaher-mosa, ten geschenke. Toen — alsof het verlangen hem vleugelen gaf — snelde hij heen naar Parma, en weinige dagen na zijne aankomst te dier stede, na de omhelzing zijner uit de vreemdelingschap verzamelde Broederen, vernieuwde hij den BA11 Juli 1797 in de kerk van St. llochus zijne plechtige geloften , die hem bonden aan de Sociëteit van Jezus.
Ten jare 17Si vinden wij hem in het bisdom van Eerrara werkzaam. Daar vernam hij uit gewisse bron, dat de Sociëteit van Jezus door eene bijzondere scliikking der goddelijke voorzienigheid in llusland , was bewaard.
Met vergunning van zijn aartsbisschop, Cardinaal Mattei, begeeft zich P. Panuizoni tot die verwijderde Broeders en vraagt zijn deel van hun arbeid in den wijngaard des Heeren. Tien volle jaren bleef hij er werkzaam, drie als metgezel des Provinciaals, en al den overigen tijd in de betrekking van leidsman der Paters, die hun laatsten proeftijd volbrachten.
De Jezuïeten van llusland hadden altoos de hoop gevoed, dat de Sociëteit zou worden hersteld. Dit vertrouwen werd in niet geringe mate versterkt, toen in Juli 1793 hertog l'erdinand van Parma aan keizerin Catharina 11 en hun overste in llusland eenige dier religieuzen verzocht voor zijn hertogdom, waar het vertrek der Sociëteit zulk eene leegte had achtergelaten. Dit verzoek werd ingewilligd. Drie Paters, waaronder P. Pannizoni, kwamen, gelijk ons reeds bekend is, den 4(Jen Pebr. 1794 in Panna aan. P. Masserati, de overste, die kort na .zijne aankomst stierf, werd in zijne waardigheid opgevolgd door P. Pannizoni, die ze bekleedde tot Mei 1803.
Précis Historiques 1870 XIX année, 1° Mai N0 9.
166
Van dien dag af scheeu Pignatelli verjongd, ja tot een geheel nieuw leven herboren. Het gezicht zijner Broeders van voorheen, de verdeeling der bezigheden, de geregelde dagorde, alles was hem opwekkiug en prikkel tot ijver voor de meerdere glorie des beminden Meesters. Al spoedig werd zijne stipte onderhouding der regelen als zijne beoefening der religieuze deugd een welsprekend voorbeeld voor zijne Broeders, had hij gelijk te Bologna, en waar hij elders vertoefde, het hart en den eerbied der stedelingen zoowel als der huisgenooteu gewonnen.
Een priester, die een ruim deel van de twee jaren, die Pignatelli te Parma in't Collegie van Rochus sleet, zijn huisgenoot was, roemt zijn weergaloozen ijver in liet H. dienstwerk, zijne preeken, zijne zorgvolle -liefde voor de stervenden, maar bovenal zijne vlammende liefde tot God. //Ik heb hem meer dan eensquot; zoo getuigt hij //in de kerk als in de huiskapel zoo geheel in God verslonden gezien, dat hij, naar het mij voorkwam, schoon ik mij weinig ervaren beken in soortgelijke gaven van boven, in de hoogste beschouwing was verrukt. Dan lag hij zonder eenigen steun op den naakten, steeneu vloer geknield, de handen nu eens uitgestrekt, dan op de borst gevouwen, maar de oogen onbewegelijk en star op het tabernakel gericht, waar de God der liefde woonde. Wat naast of om hem heen gebeurde liet hem ongestoord, hij bemerkte het niet, zoo zeer was hij met hart en zinnen verloren in God.quot;
//Hij badquot; voegt er een ander bij //met eene geheel bijzondere godsvrucht, die aan geestverrukking gelooveu deed. Ik kon mij niet verzadigen van hem in die houding te beschouwen, 't was of ik een heilige bidden zag.quot;
Terwijl Pignatelli's deugd alzoo den zoeten geur van Christus verspreidde, hield Ferdinand, Parma's hertog, zijne taak voor onafgewerkt, zoo lang geen noviciaat der Sociëteit van Jezus haar voortbestaan waarborgde in zijn rijk.
Niet lang geleden had P. Ludovicus Mozzi te Colorno, acht mijlen van de hoofdstad, eene missie gegeven, door zijn machtig woord, dat Gods zegen vruchtbaar maakte, heel de bevolking verbeterd, en er het verlangen naar de voortdurende zorg zijner ordebroeders achtergelaten. Daar wilde Eerdinand, dat het novi-
167
ciaat wierd gevestigd, in het voormalig St. Stephanus-Collegie konden eenige kamers voor missionarisssen worden ingeruimd, het overige deel des huizes zou het verblijf worden van hen, die zich voorloopig zouden aanbieden als leden der Sociëteit van Jezus. Voor overste van dit huis en novicenmeester tevens wist men geen geschikter man te vinden dan P. Jozef Pignatelli, dien men te Parma op de handen droeg, dien de hertog vooral hartelijk liefhad en eerbiedigde. Hoe zulks nog onlangs gebleken was, dient hier met een woord vermeld.
In den aanvang des loopenden jaars 1799 had Frankrijk de schendige hand aan Christus Stedehouder, Pius VI, geslagen en hem gevankelijk naar Parma gevoerd. Hier overviel den apostolischen zwerveling eene ernstige ziekte, de voorbode van zijn' bespoedigden dood. Niettemin stond Mongen, de Fransche Commandant, er op, dat Z. H. onverwijld naar Turijn zou vertrekken; hij verzocht hiertoe de ondersteuning van hertog Ferdinand, hein dreigend, zoo hij weigeren mocht, Parma en Piacenza door Fransche troepen te bezetten en als een vijandelijk grondgebied te behandelen. Hierdoor verschrikt, en geheel overgehaald door Ventura, zijneersten minister, gaf de hertog ondanks zichzelven toe, en stond op het drijven van Mongen nog een twaalftal manschappen af die, Z. H. tot aan de grenzen des hertogdoms moesten begeleiden. P. Pignatelli vernam zulks, en de zwakheid van Ferdinand vervulde Gods priester met diepen rouw. Wel kon het niet ongeschied gemaakt worden, doch hij rekende het zich ten plicht er den hertog zijn leedwezen over te betuigen. Deze verontschuldigde zijne handelwijze door den hem aangedanen dwang- men had toch zijn' troon bedreigd en zijne Staten.
//Mijn vorst,quot; sprak Pignatelli met waardigheid //diezelfde uitvlucht namen de Joden te baat om den Zaligmaker te veroordeelen ; De Romeinen zullen komen, zeiden zij , en ons land bezetten. Doch het zij me vergund Uwe Hoogheid de opmerking te herhalen , welke de H. Augustinus hierbij maakt: zij vreesden de tijdelijke goederen te verliezen en dachten aan het eeuwig leven niet, daarom hebben zij het een met het ander verloren'quot;.
De hertog dankte den Pater voor zijne vermaning en bekende
168
onder het storten van tranen, dat hij zich had laten overmeesteren door de vrees.
Toen nu P. Pannizoni, de Provinciaal, P. Pignatelli de benoeming tot novicenmeester toezond, huiverde deze op zijne beurt. De ootmoedige! hij rekende zich de minste van allen, niet waardig zijner Broederen voetbank te wezen, en hij zoude zich aan hun hoofd zien geplaatst? Met ongeveinsde droefheid op het gelaat begeeft hij zich tot den overste, valt hem weenend te voet en is niet in staat iets anders uit te brengen dan de woorden: //Ik overste? Ik novicenmeester?quot;
//Ziet gij daar zóó tegen op?quot; is het bemoedigend antwoord van Pannizoni.
//Och, Paterquot; hernam Pignatelli, //geloof mij, ik ben daar de man niet voor. Gij hebt er zoovelen geschikt en bekwaam tot die gewichtige bediening, neem een van hen en geef mij eene lage klas van eerstbeginnenden te onderwijzen, dat is alles, waartoe ik mij in staat gevoel.quot;
//Maar de gehoorzaamheid zal u , krachten gevenquot; klonk het weer. //Als de Almachtige zich van uwe zwakheid bedienen wil, voegt het ons dan Hem te wederstreven ? Heb moed en vertrouwen , mijn Broeder, alles vermoogt gij met God.quot;
Pignatelli boog het hoofd. Hij had ten tweedemale de wereld verlaten om zijn wil, zijne overtuiging, alles te slachtofferen, waar de Heer het vroeg, en hij vertrok onmiddelijk naar Colorno.
Daar juichten de reeds samengeroepen Paters de gelukkige keus toe des Provinciaals, die hun Pignatelli tot overste, den nieuwelingen , die zich bereids aangegeven hadden, tot leermeester zond. Wie toch kon beter met zoo teedere zending worden belast dan de beminnelijke en hoogst bekwame priester, die in de dertig jaren zijner kloekverduurde ballingschap zoo onbetwistbare blijken had gegeven van heldhaftigen moed, vastberadenheid en oordeel, van liefde voor de Sociëteit van Jezus en kennis van haren geest.
Te Colorno aangekomen, overwoog de Pater heel den omvang zijner taak. Hij zag de herlevende orde hem de armen toesteken als een hulpeloos wicht, welks opvoeding en vorming op hem rustte; hij . moest het opkweeken in de kennis en liefde der re-
169
gelen, op Gods ingeving door Ignatius samengesteld. Jongelingen in de lente des levens aan de genietingen der jeugd aan de kalme vrijheid in den schoot eener dierbare familie ont-sneld, moest hij doordringen van den offermoed, de zucht naar zelfverzaking, die in eiken volger van den gekruisten Jezus, in eiken apostel gevorderd wordt.
Hoe hij zich kweet van die plichten, zal ons weldra nader blijken.
Den 16 November 1799 was voor de opening des noviciaats bepaald, vijf jongelieden uit Bergamo en een Bolognees deden hunne intree. Eenigen van hen hadden de voor het H. Priesterschap vereischte studiën voltooid, doch wilden zich in de Sociëteit van Jezus, en niet dan uit gehoorzaamheid, voorbereiden tot het ontvangen der fT. Wijding. Van hunne komst verwittigd, spoedde P. Pigna-telli naar de deur, heette zijne eerste kinderen hartelijk welkom en deed hen door zijn allervriendelijkst onthaal wel spoedig de vermoeienissen der reis vergeten. Wat een indruk Pignatelli's uiterlijk op het gemoed der- nieuwelingen maakte, blijkt ons uit de gétuigenissen, die zij er later van gaven. //Toen ik P. Pignatelli voor het eerst te Colorno zagquot; luidt er een //voelde ik mij plotseling — ik zal het nooit vergeten — door een gevoel van eerbied en godsvrucht aangegrepen.quot; //Het gezicht alleen van P. Pignatelliquot; meldt een ander //trof mij zoo, zijne woorden boezemden mij zulken eerbied in, dat ik hem van dien dag af voor een heilige heb gehouden.quot;
Des avonds wees de goede Pater elk eene kleine kamer en liet ze de volgende dagen overbrengen in enkel ontspanning. Nu en dan vervoegde hij zich bij hen, doch vermeed zorgvuldig alles wat de gulle vroolijkheid der jongelieden stremmen kon. Hij wandelde met hen buiten de stad en voorkwam met zeldzame vriendelijkheid hunne minste verlangens. Het mocht den huisgenooten vreemd schijnen, dat er nog geen sprake van eene ernstiger levenswijze kwam, vreemd wellicht den nieuwelingen zeiven, die zich de intrede in 't noviciaat der herstelde orde, wie weet hoe somber en zwaar hadden voorgesteld, — Pignatelli dacht liet niet geraden, terstond de hoogste eisclien te stellen aan jongelingen, die pas
170
linnne ouders en dierbaren hadden verlaten en 't genot der zoetste voldoening der ziel prijs gegeven.
Den 21 November, het feest van Onzer Lieve Vrouwe opdracht in den tempel, noodigde Pignateili na het middagmaal zijne jeugdige Broeders weer tot eene wandeling uit. Men verliet Colorno, en daar buiten bracht de vrome Pater eerst het gesprek op het feest van den dag, toen ongemerkt op de geestelijke oefeningen van den H. Ignatius. Met overtuiging en gloed zette hij er het bewonderenswaardig plan van uiteen en wees op de tallooze bekeeringen, die er de vrucht van waren zoo voor bijzondere personen als voor geheele steden en gemeenten. Diepen indruk had dit onderhoud gemaakt op het ontvankelijk gemoed der jongelingen, het woord van den waardigen priester had hen opgewekt, zelf die geestelijke oefeningen te doen om zoo mogelijk deelachtig te worden aan de rijke vrucht, die zij beloofden. Te huis gekomen, liet Pignateili de novicen alleen, en uit de volheid des harten deelden zij elkander mede, wat verlangens het woord van den Pater iu hunne borst had opgewekt. Het gevolg dezer onderlinge bekentenis was het eenparig besluit tot P. Pignateili te gaan en eene geestelijke afzondering te vragen. Te zamen treden zij zijne kamer binnen, en die het woord zou voeren, sprak: //Pater, UEerw. heeft ons van middag zooveel schoons en treffends verhaald van de geestelijke oefeningen, nu komen wij u verzoeken ze ook eens te doen om, ais het God behaagt, er die vruchten van te plukken.1quot;
P. Pignateili glimlachte bij die woorden: quot;De geestelijke oefeningen?quot;' vroeg hij ongeloovig, lt;'Zoudt gij de volle geestelijke oefeningen willen doen? Dat meent immers niet. Eene maand
O O
van afzondering! ge zoudt u dood vervelen!'1 Maar zij drongen aan, en de Pater besloot ten langen laatste: '/Nu denkt er maar eens goed over na, en komt me dan van avond zeggen, of gij nog wilt, dan zullen wij zien, wat er van kan komen.quot;
Opgewekt en aangevuurd door de halve weigering van Pignateili, keeren de novicen 's avonds weder en herhalen hun verzoek.
//Als gij er dan zoo op staatquot; hernam de Pater //is liet mfj wèl, en wij zullen maar aanstonds beginnen. Nogtans op ócne voorwaarde: Indien een uwer zich, over een dag of wat, verveelt,
171
moet hij 't mij ronduit zeggen, en dan stellen wij de geestelijke oefeningen tot een anderen tijd uit.quot;
Nu verklaarde hij hen terstond, wat de stof der overweging zoude zijn voor den volgenden morgen. Daarna rees hij op en gebood de novicen stil te blijven zitten. Terwijl zij elkaar nu met de oogen afvroegen, wat er ging gebeuren, wierp 1'ignatelli zich voor hen neder en kuste hunne voeten. Ontroerd bij het zien van zooveel ootmoed, sprong er een op van zijn stoel en riep als Petrus uit: //Pater! gij mij de voeten kussen, dat nooit.quot; //Laat mijquot; was het antwoord, //ik zal u straks zeggen, wat ik gedaan heb.quot;
Eindelijk stond hij op en zei: //Ziet, kinderen, dit was een gebruik in de Sociëteit van Jezus, dat weer moest ingevoerd worden.' Nu gij het mij hebt zien doen, kunt gij het ook.quot;
Drieëndertig dagen lang, tot den vooravond van Kerstmis, hield de Pater hen in de afzondering beziir met de oefeningen,
O O O '
waaraan de Sociëteit van Jezus hare wording dankt. Tweemaal iederen dag gaf hij hun eene nieuwe stof ter overweging en deed telkens het overwogene herhalen, ten einde het dieper ingang mocht vinden in hun gemoed. Dagelijks bezocht hij ieder in 't bijzonder meer dan eens, en vernam of het hoofd ook moede werd, of de ijver minder. Hij ondervroeg ze naar den uitslag van elke overweging, naar de voornemens, die zij hadden gemaakt en de verlichtingen, waarmee God hen had begunstigd.
Bij het einde der geestelijke afzondering voelden de novicen een geheelen omkeer in zich te weeg gebracht, geene maand had hun zoo kort geschenen, als deze eu met graagte waren zij die oefeningen nog eens op nieuw begonnen.
De grondslag der hier weder oplevende Sociëteit van Jezus was gelegd. Aan dit werk voort te bouwen, was nu de taak van Gods priester. Daarom was zijne eerste zorg de novicen diep te doordringen van den geest der regelen, waarin Gods vinger zichtbaar blijkt, waarin de hoogste volmaaktheid ligt. Dewijl het aantal nieuwelingen in den beginne niet aanzienlijk was, dacht Pignatelli het nuttiger elk in het bijzonder te onderrichten dan allen tegelijk. Aldus kon hij spreken naar de behoefte van ieders ziel, naar de
172
mate der genade hem van God verleend. De uitslag dezer leerwijze bleek zoo gunstig, dat een zijner novicen later verklaarde, dat de bijzondere gesprekken met P. Pignatelli hem dieperen blik in 'den geest en de bedoelingen van Ignatius hadden gegeven, dan een gezette studie van jaren achtereen zulks had vermocht.
Wat wonder, daar Pignatelli zijn leerlingen dagelijks op de praetische, werkdadige beoefening der regelen wees in de voorbeelden van den H. Ignatius en zooveel anderen als er uitblonken in deugd en heiligheid ? //Zoo, mijn lieve Broedersprak hij vaak, //was de gewone manier van doen in de Societeit van Jezus; willen wij Jezuïeten wezen, dien weg moeten wij op.'1
Wie een regel overtrad, kon er schier op rekenen dat Pignatelli hem berispen zou met de woorden: //Zou de H. Ignatius aldus hebben gedaan? Zijne eerste metgezellen evenmin; want zóó is de geest der Sociëteit van Jezus niet.quot; Dan verhaalde hij een of andere trek uit hun leven om zijn woord te staven. Maar de spiegel, waarin elk der huisgenooten gedurig zijn eigen gebreken het duidelijkst kon waarnemen, dat was de zeer heilige en volmaakte levenswandel van den novicenmeester zeiven. Zoo van iemand gold van hem de niet geringe lofspraak: //hij schrijft ons niets voor of beoefent liet zelf,quot; want als zijn goddelijk toonbeeld begon hij te doen, wat bijleerde. De zedigheid van Ignatius schreef hij hun voor. Niet dat angstig-overdrevene, waartoe de nieuweling zoo licht overslaat, maar den iieftalligen ernst, waarin J ezus moet hebben omgewandeld op aarde, de hemelsche ingetogenheid van Stanislaus Kostka, van wien men altoos zeggen kou: 't Is of hij zoo even te Communie is geweest.quot; Zóó wilde, Pignatelli ze, maar zelf was hem aan te zien, dat niets van de aarde zijne aandacht trok, dat hij bezig was met gedachten wel eindeloos verheven boven de nietigheid van al het geschapene.
Hij had zijne novicen te oefenen in den ootmoed, in de liefde tot vernedering, in het verzaken der zucht naar eer en lof, in het verlangen om te beseffen, wat men is in Gods oogen, zonder voor meer of beter bij anderen te willen gelden, in quot;t verlangen om den smaad des gesmadeu Verlossers te dragen om Zijn bondgenoot en metgezel te zijn. Daarom was Pignatelli altoos zijne
173
novicen vóór, zoo in den refter om zijne Broeders te dienen naar het woord des Zaligmakers : //wie onder u de meeste is, worde als de minsteals in de keuken om liet vaatwerk te reinigen, of aan de deur om de armen te spijzen. Wel snelden zij hem na en deden als hij, maar hij ging niettemin voort, als ware dit zijne bediening.
Soms riep hij de novicen bij zich, als er eene rij vegers aan den wand zijner kamer stond. '/Kinderen sprak hij dau «we zijn arm, en de armen hebben geen dienstboden, wij moeten dus zelf ons huiswerk doen,quot; en meteen greep hij een veger en was al bezig met het vegen van den gang. Vergeefs baden zij hem: //Och Pater, dat is óns werk, laat ons het doen!quot; hij werkte mee ten einde toe.
Een andermaal liet hij eenige bedelzakken op zijne kamer brengen en ontbood wederom zijne novicen. //Kinderenquot; heette het //de regel vordert, dat wij bereid zijn van deur tot deur te bedelen. Komt, schamen wij ons de armoede van Jezus niet. Wij zullen niet voor onszelven vragen. Want Goddank, wij lijden geen gebrek, maar wat wij krijgen , zal voor ,de armen en gevangenen zijn. Gij kent dat handwerk nog niet, ik zal het u voordoen. Gaat maar mee en luistert goed, hoe ik een aalmoes vraag.quot; Zondags zag men Pignatelli, gevolgd door zijne novicen, allen een mandje of eenig vaatwerk dragende, de straten van Colorno doortrekken naar de gevangenis, waar de ontvangen levensbehoeften weêr werden uitgedeeld.
Ondanks de armoede van het huis, droeg de goede Pater zorg, dat de voeding zijner huisgenooten overvloedig en versterkend was. Dat men de grillen en overtollige eischen der natuur bedwong, prees hij aan en juichte hij toe, doch geenszins, dat men zich onthield van de voorgezette spijzen. Wie hem oorlof tot buitengewone boetedoening of lichaamstuchtiging vroeg, zond hij meestal glimlachend naar de deur om de straat voor het huis te vegen, of den armen het eten uit te reiken aan de poort. Eens verzocht een der novicen hem vergunning in den keuken het vaatwerk te wasschen. Hij stond het toe, maar kwam na weinige oogen-blikken zelf beneden: //Ga zoo voort, mijn jongenquot; sprak hij
174
vriendelijk «sic itur ad as tra.''1 (*) Inmiddels nam hij een voorschoot en werkte met den novice, zeggende; //Ik zal er u eens gauw doorhelpen, anders duurt het te lang.quot;
Als die voorbeelden van ootmoedigheid en zelfverloochening vruchten droegen, en Pignatelli zijne novicen naar den geringsten arheid haken en er zoo van harte meê bezig zag, kon hij vaak zijne vreugde niet bedwingen en juichte: //Bravo, kinderen, zóó is 'tgoed! overwint u zeiven en geeft eere aan God.quot;
Kan het na dit alles nog verwondering wekken, dat P. Aloysius Mozzi schriftelijk getuigenis naliet omtrent de hooge deugd der aldus gevormde novicen? //Toen ik zoo luidt liet //weinige maanden na de oprichting van 't noviciaat Colorno bezocht, stond ik verbaasd in al die jongelingen den echten geest der Sociëteit in zulke mate te zien over gestort. Geheel het huis ademde den geest onzer eerste Paters. Allen leefden tevreden, allen waren van vurigen ijver bezield, allen stipt in de onderhouding der regelen.
Het hadden novicen mogen zijn -— en van de voorbeeldigste — door Ignatius of diens metgezellen gevormd.quot;
Uat waren de zendelingen, wier ijver later Kijne vlam zon uitslaan in Napels en Griekenland, in Kuslaud en America!
Na een jaar noviciaat vroeg P. Pignatelli de vergunning om diegene welke voor hunne intrede de godgeleerde studiën hadden voltooid de H. priesterwijding te laten ontvangen. P. Joannes Grassi was een van dezen. Te voet vergezelde Gods dienaar hem naar Panna, waar Mgr. Turchi hem priester zoude zalven. Eenige dagen na die plechtigheid in Panna gebleven, ontving Pignatelli de tijding van Br. Guttierez' overlijden te Bologna, waarop hij de novicen te Colorno deed boodschappen, dat zij den volgenden dag voor de rust dier ziel de li. Communie zouden opdragen. Dien zelfden dag geleidde hij den nieuwgewijde naar het bisschoppelijk paleis om Monseigneur een afscheidsbezoek te brengen. Mgr. Turchi las juist zijne getijden , en de Paters maakten van dit oogen-blik gebruik, even in de kerk te gaan. Bij het binnen treden, trok daar de lijkstoet uit eener jonge edelvrouw. Be Paters baden
(♦) ,.Ge zult het ver breiigcu iu de wereld.quot;
175
eene wijl en keerden tot den Bisschop. quot;Maar 's avondsquot; zoo verhaalt P. Grassi vriep mij P. Pignatelli ter zijde en sprak: //Draag morgen de H. Mis niet. op voor Br. Guttierez' die er toch geen behoefte meer aan heeft, maar voor de overledene tlame, die quot;vvij van ochtend uit de kerk hebben zien dragen: zij heeft het zooveel te meer noodig.quot;
Toen in November 1801 de eerste novicen onder Pignatelli's leiding den proeftijd hadden voltooid, zond hij twee van hen, de Paters Autonius Soranno en Joannes Grassi, van wien zoo even, naar Rusland ten einde er de geloften af te leggen en zich op de natuurlijke wetenschappen, waarvoor in P. Grassi bijzonder een uitmuntenden aanleg bleek te schuilen, toe te wijden Onder het afscheid nemen voegde Pignatelli laatstgenoemde toe; //nu gaat gij wel ver van ons heen, maar eens zult ge terugkeeren in Italië om er in de Sociëteit van Jezus, die dan over de geheele wereld hersteld zijn zal, te arbeiden.quot; (-)
(l) Het woord van Pignatelli is waarheid geworden, ofschoon het aanvankelijk bijna onmogelijk scheen. In 180-1 ontving F. Grassi, wien de voorzegging gold, te St. Potersburg den last om naar Astrakhan in Wit-Kusland te vertrekken, docli weinige dagen later zond een tegenbevel hem met een reisgenoot naar China, alwaar de gewezen Jezuïeten den Vicaris-generaal om eenige Paters hadden verzocht, die bun werk te Peking zouden voltooien. Dc reis liep over .Zweden, Denemarken en Engeland. Daar gingen zij, toen geen schip naar China koers zette, onder zeil naar Portugal en moesten twee jaren te Lissabon blijven wachten. Weer naar Engeland gekeerd, hielden zij zich in quot;t Collegie van Stonyhurst of te Londen met de beoefening der wiskundige wetenschappen bezig en ondernamen eindelijk de terugreis naar Rusland om van daar over land naar China te vertrekken. Doch wederom gaf een schrijven des algemeenen oversten hun in last voorloopig in Engeland te blijven, dewijl er sprake van was ben naar Noord-America te zenden. Werkelijk in 1810 vertrokken zij derwaarts, arbeidden er niet volharding aan de hun opgelegde ta.-.k, en ontvingen er met groote blijdschap den 9Jen December 1814 de Eulle Sollicitudo, waarhij Z. H. Pius Vil de Sociëteit van Jezus over heel de wereld herstelde. Zeven jaren daarna wierd P. Grassi naar Italië gezonden, ten eindeer de belangen der Noord-Amerikaansche missie te bespreken. Daar teruggehouden, werkte hij met groote vrucht tot zijn laatste uur. Hij zelf verklaarde menigwerf aan den thans nog levenden P. Jozef Boëro, dat
176
Tegen het einde des jaars kwamen de Paters aan te Polotsk en trokken er al dadelijk de bijzondere aandacht van P. Franciscus Kareu, den Vicaris-generaal, die binnen weinige weken in volgender voege aan P. Pignatelli schreef:
//Ik kan niet in woorden uitdrukken, wat troost ik gevonden heb in UEerw. brief, die mij door onze Paters, welke den laat-sten dag des afgeloopen jaars hier zijn aangekomen, ter hand is gesteld. Ik verheug mij over de liefde tot de Sociëteit, die ik in UEerw. bespeur; over den geest van Uw bestuur; over de met ons Insiituut zoo geheel overeenkomstige wijze, waarop gij de novicen vormt. Tk v, eet, dat de beide jonge priesters zich op hunne reis uitmuntend hebben gedragen. Dit is de vrucht van UEerw. ijver en arbeid, die gevoegd bij hun goed karakter en zedigheid mij de stellige hoop doet koesteren, dat zij hunnen meester waardige leerlingen zullen blijken.
Inmiddels zullen zij hier de wijsbegeerte en wiskunde beoefenen. Ik smeek den Vader van barmhartigheid, dat Hij zich ge waardige met overvloed van hemelsche gunsten UEerw. te beloonen voor al hetgeen gij tot dusverre gedaan hebt en zekerlijk voortgaat te doen ten algemeenen nutte. UEerw. allen zegen wenschende, beveel ik mij aan in UEerw. H.H. Sacrificiën.
Polotsk 2) Jan; 1802 UEerw. Dienaar in Christus.
Franciscus Kareu. Soc. Jes. De hoop des Generaals bleek niet ijdel. Niet alleen toch de twee Paters, die het eerst naar Eusland kwamen, maar allen die Pignatelli gevormd bad, bleven naar de getuigenis van den gunstig bekenden hagiograaf, P. Jozef Bouro, tot in hun laatste levensdagen kenbaar; al hunne religieuze handelingen droegen den onloochenbaren stempel van Pignatelli's leiding en voorbeeld. En dat na slechts één jaar eigenlijk noviciaat! Immers om aan het
hij te midden der grootste gevaren ter zee en te land onderstaan, nooit door de geringste vreeze des doods is bevangen, dewijl hij vas-telijk vertrouwde, dat de voorspelling van Gods dienaar, P. Pignatelli in vervulling zoude gaan en hij in Italië komen sterven. Vg. Boëro, Vita del v. p. Pignatelli Lib V p 5G3, en Carayon, Missions des Jé suites dans 1'Archipel Grec. p 269 en volg.
177
gebrek aan priesters in de Sociëteit te gemoet te komen, deed Pignatelli met goedvinden van P. Pannizoni, den Provinciaal zijne novicen het tweede jaar te Colorno de fraaie letteren beoefenen onder de uitmuntende leiding van P. Aloysius Fortis, die later, gelijk Pignatelli het hem voorzegd had, met de waardigheid van algemeen overste der orde werd bekleed.
Gewis, hoe zacht en vriendelijk P. Pignatelli's bestuur, hoe welsprekend en meêsleepend zijn voorbeeld ook ware, het een noch het ander kon zulke vruchten hebben voortgebracht, had hij niet tegelijk allernauwkeurigst acht gegeven op de onderhouding der regelen onder de zijnen. Wie is hij toch, die zich nu en dan niet aan overtredingen en tekortkomingen schuldig maakt, die, worden zij niet onder het oog gebracht en geboet, tot grooter onvolmaaktheden leiden. Daarom vorderde Pignatelli, dat zijne novicen zich gewend maakten aan eene allerstipste onderhouding der regelen, overtuigd, dat van de richting in 't noviciaat genomen, heel het religieus leven afhangt. Den ouderen in den geestelijken staat gunde hij ten dezen opzichte de geringste vrijheid niet; hun leven moest den nieuwelingen een voorbeeld, geene ergernis wezen. Nooit ontzag hij persoon of leeftijd, waar het eene terechtwijzing gold, maar evenzeer berispte hij nooit met bitterheid, scherpte of minachting, altoos met vaderlijken ernst door liefde getemperd, soms was een enkele zijner blikken genoeg.
Altoos stond zijn' kamer open, voor wie zich van eenige overtreding had te beschuldigen, maar ook voor wie raad, hulp of troost behoefde; en nooit verhinderde hem de ernstigste bezigheid, wie lot hem kwam met het grootste geduld een vaderlijk oor te leenen. De novicen mochten komen zoo bij nacht als bij dag, immers telkens als zij eenige ongerustheid of kwelling ontwaarden. En of zij van die vergunning misbruik makende, hem met de nietigste beuzelingen ophielden, aloos bleek de beminnelijke Pater even geduldig, even vriendelijk, even goed; den tijd, dien zij hem aldus benamen won hij op zijne reeds al te sobere nachtrust uit.
In een hoek zijner kamer had hij een venster laten maken, dat uitzag op het altaar der huiskapel. Daarvoor op eene bidbank nedergeknield, sleet hij in zoete samenspraken met den verborgen
178
God al den tijd, die hem restte. Klopte men, terwijl hij daaraan 't bidden was, dan rees hij ijlings op, wischte zich de tranen van hemelsche aandoening van de wangen en trad den binnenkomende vriendelijk te gemoet. Tegenover zijne kamer in den gang hing eene beeltenis van O. L. Vrouw, die volgens eene openbaring, zooals de ootmoedige Pignatelli het een zijner novicen had medegedeeld , het novicaat van Colorno onder hare Moederlijke bescherming had genomen.
Eens kwam een novice aan Pignatelli's deur, maar den Pater luidop hoorende spreken, geloofde hij hem belet en durfde niet kloppen. Hij wachtte een geruimen tijd, doch het spreken hield aan en niemand kwam. Eindelijk waagde de jongeling het zich aan te melden; maar toen hij de deur opende, zag hij niemand dan P. Pignatelli, die met een geheel ontvlamd gelaat op hem toetrad en met de uitgestrekte hand op het Mariabeeld wijzend, als in vervoering uitriep: '/Ziedaar uwe goede moeder!1
Ontmoette hij hier of daar in huis een religieus, die hem bedroefd, of neergedrukt scheen, dan klonk het: //Vroolijk mijn beste: Gods dienaren hebben geen reden om zuur te zien.quot; of //Justi exultent in conspectu Dei et delectentur in laetitiaquot; (*) of met den Serafijnschen H. Prauciscus: //Hebt ge kwaad gedaan, ga biechten en wees dan maar weer vroolijk.quot; Doch zoo de gedruktheid ernstig bleek, nam hij den droeve meê naar zijne kamer: //Kom nu hier eens bij me zitten,quot; was het dan //en vertel me nu eens alles wat u deert. Ik ben immers uw Vader? Kan ik iets voor u doen? Zeg het maarquot; en hij greep de hand des sprakeloozen, drukte die aan zijne borst eu had rust noch duur, voor de wolk van het voorhoofd was gedreven.
Ten einde hem den plicht van trooster der bedroefden te vergemakkelijken, verleende God hem niet zelden een diepen blik in de verborgenste geheimen des harten. Soms antwoordde hij op eene moeielijkheid, alvorens men ze hem had geopenbaard, of rietl den aard en de hevigheid eener bekoring, zoodra hij den gekwelde naderen zag. Dan begon hij vaak: //Ik weet wat gij lijdt, mijn
(») Dat de rechtvaardigen juichen in het aanschijn Gods en zich verlustigen in vreugde.
179
kind, ik weet het bij eigen ondervinding. Tk heb ook bekoringen gehad als gij nü, doch vond nooit beter middel dan ze te openbaren.quot; En als de gefolterde hem dan den storm beschreef, die er woedde in zijne ziel, dan wees hij op de middelen, waarvan hij verklaarde zich zeiven te bedienen, en aan welker gebruik eene zekere overwinning verbonden is.
Eens had P. Pignatelli op verzoek des Rectors van Parma een novice-broeder derwaarts gezonden om de bediening van kok te vervullen. Kort na die verplaatsing voelt zich de jonkman ten prooi aan de hevigste bekoringen van mismoedigheid en wanhoop. Er niemand over durvende spreken, beraamde hij in stilte liet plan om heimelijk het huis en de Sociëteit van Jezus te verlaten. Maar op eens komt P. Pignatelli te Parma, begeeft zich naar de keuken en spreekt tot den -Broeder op dien toon van onweerstaanbare vertrouwelijkheid, die hem zoo eigen was: //Wat is er toch, mijn kind ? Hebt ge 't hier niet naar uw zin, dan neem ik U weer mee naar Golorno, doch in de Sociëteit blijven moet ge.quot;
Dit woord bedaarde den storm in des jongelings hart. Nogtans tegen het eind van den proeftijd stak hij weer op, de arme voelde geen moeds genoeg om zich den Heere door geloften te wijden, eveuinin om den biechtvader zijn' angst te openbaren. Terzelfder tijde riep Pignatelli hem weer naar Coloriio en zeide hem, zoodra hij den voet in huis had gezet: *gij wilt dan uwe beloften niet doen? gij huivert u toe te wijden aan den dienst des Heeren? En ik zeg het u: Jezuïet zult ge zijn en zelf mij eens met aandrang komen vragen de beloften te doen, die gij nu niet durft.quot;
De Broeder deed evenwel zijne geloften. Maar, toen niet lang daarna de Sociëteit van Jezus door de republiekeinen uit Parma werd verjaagd, keerde hij, in stede van zijne Broeders op den glorierijken weg der ballingschap te volgen, tot zijne bloedverwanten terug. Toch spoedig voelde hij berouw over zijne afvalligheid, en ten laatste den angel der wroeging niet langer kunnende verduren, snelde hij naar Napels en bad er P. Pignatelli. — en niet vergeefs — hem wederom op te nemen in de Sociëteit van Jezus.
Een andere novice wilde zijne roeping verlaten , omdat zijne
180
moeder ziek was geworden. //Mijn kind,quot; sprak Pignatelli //t is eene bekoring van den duivel: blijf hier!quot;
Vruchteloos! Hij wilde niet luisteren, maar heengaan om nooit terug te keeren. De Pater liet hem gaan, maar voegde hem bij het afscheid ernstig toe; //Welnu als ge dan volstrekt wilt, mag ik u niet houden , maar uwe moeder, om wie gij God verlaat, zult gij niet weder zien.'quot; De jongeling vertrok, en toen hij te Bologna zijne geboortestad aankwam, vond hij zijne moeder dood en begraven.
Een jongeling van aanzienlijke, docli niet zeer bemiddelde familie uit Bologna had zich te Colorno in Sociëteit van Jezus begeven. Weinige dagen echter nadien ontving hij tijding van eene ernstige ongesteldheid zijns vaders. Nu meende hij het zijn plicht, bijaldien zijn vader stierf, thuis te blijven om voor het onderhoud zijner zusters te zorgen. P. Pignatelli deelde zijne meening niet en beloofde hem integendeel te Bologna menschen te vinden, die overloediger en beter dan hij in de behoeften zijner zusters konden voorzien. Ondanks dien raad en die beloften bleef de jongeling bij zijn opzet, volhoudend terug te zullen keeren, zoodra zijne zaken in goede orde waren gebracht. //Gaquot; sprak Pignatelli //ge zijt vrij, maar weet, dat ge in een afgrond loopt; uw vader ziet ge niet meer, uwe huiselijke omstandigheden zullen er niet op verbeteren, gij zult uwe roeping verliezen en keert nooit terug.quot;
Toen de eigenwijze jongeling thuis kwam, was zijn vader gestorven; in plaats van orde op zijne zaken te stellen, hielp hij ze in den grond en verviel tot de uiterste armoede.
181
XVIII.
Infirmus et visitastis me.
Matth. XXV : 37
Pignatelli's liefde voor zijne Broeders ware ons om niet gebleken, zoo wij nog twijfel voedden, of de kranken zijne teederste zorgen ondervonden. Hij wist toch bij langdurige ervaring wat het zegt, te lijden naar het lichaam, de zwakke, wiens gezond-zijn zelve eene slepende ziekte was, die wij niet den algemeenen naam van borstkwaal aanduiden. Maar op zich zeiven lette hij niet, of meende wellicht, dat er aan hem niets zou worden verloren. Daarom moest elke leeraar van het belendend Collegie, die zich vermoeid of, hoe luttel ook, ongesteld gevoelde, ware het zijns ondanks misschien, P. Rector de les afstaan en rust nemen. Eens geviel het, dat de kok van het noviciaat aan hevige verkoudheid leed. Hij had het voor den goeden oversten gezwegen, doch een pijnlijke, drooge hoest verried hem. «Hoe, Broeder?quot; sprak Pignatelli, //gij blijft in de keuken, zonder mij te waarschuwen ?quot;
//Maar Pater,quot; was het antwoord, //ik kan toch waarlijk niet uit mijn werk loopen, wie zou het voor mij doen?quot;
'/Dat is mijne zaakquot; besloot Pignatelli vriendelijk //als of er in heel Colorno buiten u niemand te vinden ware, die de kookkunst verstond ? Kom, haast u maar naar bed eu vier uit, tot ge beter zijt.quot;
De Broeder gehoorzaamde, en wetend hoe Pignatelli gewend was , de Broeders nu en dan van ambacht te doen verwisselen, opdat zij in meer dan eene betrekkig nuttig konden zijn, verdiepte hij zich in gissingen, op wien zijne taak nu wel vallen mocht. .Nauwelijks echter was hij te bed, of P. Pignatelli kwam hem bezoeken en zei glimlachend: //Nu Broeder, gij behoeft u over niets te be-
182
kommeren, ik heb een uitmuntenden kok gevonden, voor zoolang gij ongesteld zijt.quot;
//Wie mag dat wezen ?quot; vroeg de kok zich zei ven af, toen Pignatelli hem verlaten had, doch toen hij die vraag aan den ziekenbroeder herhaalde, vernam hij met ontroering, dat P. Rector de keuken en de toebereiding der spijzen op z'ich had genomen. Zoodra de novicen hier kennis van hadden gekregen snelden zij er heen met de bede aan hun goeden meester, dit werk voor hèn te laten.
//Helpen moogt gij mequot; klonk het nu, //maar voor de hoofdzaak vertrouw ik het niemand zoo goed toe als mijzelven: ik ken dit werk, moet ge weten.quot; En tot de herstelling des Broeders nam P. Pignatelli die zware bediening waar.
Gebeurde het, dat een zijner Broeders door ernstige ziekte werd aangetast, dan was geen middel, artsenij of verkwikking te kostbaar , dan waakte hij aan het krankbed, dan oefende hij strenge boete] en bad of het der goddelijke Goedheid behagen mocht het leven zijn dienaars te rekken tot Zijne glorie. Op deze wijze had P. Antonius Grassi, toen hij in zijn noviciaat door hevige bloedspuwingen op het uiterste was gebracht, zijn leven te danken aan het gebed van P. Pignatelli, die hem uit de innigheid zijner ziel aan de machtige tusschenkomst van den nu zaligverklaarden Br. Alphonsus Rodriguez had aanbevolen.
De ons reeds bekende P. Joannes Grassi, bloedverwant van laatstgenoemde, werd ook gedurende het noviciaat op het ziekbed geworpen door eene kwaal, die, naar het zeggen der geneesheeren, besmettelijk was. Nu verbood Pignatelli ziekenverzorger en huis-genooten een voet bij den kranke te zetten, hij zelf zou er hunne plaats vervullen. Hij deed het, nacht en dag aan de sponde wakend met de teederheid eener moeder. Van den rand des grafs haalde zijn gebed den kranke op. Immers, toen hij op den feestdag des H. Antonius, van Padua, onder wiens hoede Pignatelli zijn zieke bad gesteld, de H.H. Sacramenten der stervenden ontvangen had, gevoelde hij zich beter en verheugde zich weldra in eene volmaakte gezondheid. Doch niet bij zijne lijdende huisgenooten alleen bepaalde zich Pignatelli's lafenisaanbrengende liefde; de enge kring
183
des noviciaat's was geen veld ruim genoeg voor zijn ijver. De armen waren talrijk te Colorno. Vaak zwierven er om zonder brood of dak, of zoo zij al eene schamele woning de hunne mochten heeten, de bitterste ellende woonde bij hen in. Het lot dier behoeftigen trof P. Pignatelli, maar hun jammerlijke toestand in ziekte verscheurde zijn hart. Na langdurig gebed en rijpelijk overwegen, gaat hij tot den hertog en stelt hem onder een schets van zooveel jammeren de oprichting van een gasthuis te Colorno voor. Ferdinand bleek geroerd door het woord van Pignatelli. //Ik erken de behoefte aan zulk eene inrichting, Pater,quot; was zijn antwoord, //maar ik zou niet weten, waar de armen te verzamelen of te herbergen en in do tegenwoordige tijdsomstandigheden veel minder hoe de schatkist in de kosten zou kunnen voorzien, we zullen dus betere tijden moeten afwachten.1'
//Betere tijden. Uwe Hoogheid?quot; vroeg Pignatelli weer, //ach, waarom niet aanstonds beproefd, wat wij vermogen? Zegenen zal God onze poging, want het geldt Zijne glorie en de ondersteuning Zijner armen. Als wij eens nii begonnen ?quot; met deze woorden bood hij den hertog eene aanzienlijke som gelds.
De hertog gevoelde nu, dat hij niet mocht onderdoen en gaf df.arom last eenige leegstaande gebouwen te Colorno in te richten tot gasthuis. Daar zouden opgenomen worden, wie het aan woning ontbrak, de armen zouden er milde voeding, de zieken zorgzame verpleging ontvangen. De geestelijke zorg des huizen mocht, zoo begreep het de hertog, niemand dan P. Pignatelli worden toevertrouwd, evenwel machtigde hij hein om een ander naar zijne keuze met het tijdelijk beheer der inrichting te belasten. Pignatelli stelde aan Ferdinand den Z.E. Jozef Tarchioni voor, een priester, dien de Pater leidde op de wegen van God. De hertog had er vrede mee, en Tarchioni aanvaardde het bestuur meer uit een geest van gehoorzaamheid en offer dan uit eigen belang. Aan bewoners faalde het in 't nieuwe gasthuis geenzins. Pignatelli stelde zich ten vasten regel eiken dag de aldaar verblij venden eens te bezoeken en belastte de oppassers hem bij dag of nacht onverwijld kennis te geven, wanneer een zieke priesterlijke hulp verzocht of behoefde. Dan, ware 't ook te middernacht, snelde
184
hij toe, bereidde, zoo er tijd was, den stervende tot de H.H. Sacramenten en verliet zijn leger niet, alvorens hij hem met God verzoend, de oogen gesloten had. JSTaar deze uitmuntende oefenschool zond hij dagelijks eenigen zijner novicen, of nam ze met zich mede en leerde hen, door zijn voorbeeld altoos, de zinnelijkheid verloochenen, de weerstrevigheid overwinnen der terugschrikkende natuur en in de armen, maar vooral in de zieken, de ledematen van den armen en lijdenden Jezus dienen en verplegen.
Nauwelijks was het hospitaal eenige maanden geopend, toen ten jare 1801 eene besmettelijke ziekte te Colorno uitbrak en talrijke offers vroeg. Als naar gewoonte tastte zij het eerst en het spoedigst de armen aan en vulde alzoo het gesticht met besmettelingen. Zoo vaak had Pignatelli met gretige blikken uitgezien naar de gelegenheid om den Heer door het offer zijns levens zijne liefde te betuigen, nu meende hij die ure gekomen. Zijn' novicen verbood hij strengelijk den toegang in 't gasthuis, zoo lang de ziekte heerschte, hij zelf zou er verblijven tot het grootste gevaar geweken was. Wie vermocht het den al te edelmoedigen priester te beletten, wie der zijnen, hoe ernstig ook voor Pignatelli's over-kostbaar leven beducht, kon paal en perken stellen aan zoo veel ijver? En moest hij ten laatste niet het offer zijner liefde worden, als hij nacht en dag te midden der besmetting verkeerde, de lijders verpleegde en van de H.H. Sacramenten voorzag; of werd hij al door geene besmetting aangetast, was zijn teeder gestel gehard tot zoo veel arbeids en nachtwaken? Gaf een telkens onderbroken sluimeren met het hoofd in de hand aan de kribbe eens zieken geleund, kracht en verkwikking genoeg om zulk ijveren vol te houden ? Maar de liefde is sterk, sterker dan de dood. Wie bemint met de liefde van apostel en martelaar, met de liefde, wier hoogste ideaal werd verwezenlijkt, wier hoogste triomf werd gevierd aan het kruis des Verlossers, hij put kracht in de verzwakking en leven uit de aannadering des doods. Deze les gaf Pignatelli's voorbeeld gedurende zijne tijdelijke afwezigheid zijnen leerlingen in 't geestelijk leven.
Intusschen woedde de besmetting voort, en bracht naar gewoonte onder de met schrik geslagen bevolking eene verlamming te weeg
185
van het natuurlijk, elk ingeboren medelijden, nu plaats makend voor de enkele zucht tot zelfbehoud. Daar staat op het voorplein van 't gasthuis door eene schare volks omzet, de lijkbaar eens armen. De priesters der parochiekerk komen liet stoffelijk overschot afhalen ter laatste plechtigheid; de bedienden zijn met het verplegen der kranken bezig. Wie zal het lijk ter kerke voeren? Pignatelli slaat een bemoedigenden blik om zich heen: niemand, die zich aanbiedt. Nu buigt hij zich onder de bare en heft ze alleen op zijn zwakke schouderen. Tarchioni snelt toe om zijn last te deelen , en samen dragen zij dien naar de kerk. ]
Hetzelfde voorval herhaalde zich binnen weinige dagen nog eens. Weer droegen Pignatelli en Tarchioni alleen de lijkbaar eens armen door de stad. Een der bedienden van den hertog ontmoette ze en bood zich aan Pignatelli's plaats in te nemen.
//Als ge zoo goed wilt zijn,quot; bad Pignatelli //vervang dan mijn zwakkeren metgezel.quot; Deze weigerde evenzeer, tot Pignatelli met aandrang beval: //Zoo mijn woord iets bij u vermag, dan gebied ik u den hulpvaardige uwe plaats te geven.quot;
Toen de hertog dit vernam riep hij al weenende uit, //o die Pater Pignatelli is een heilige!quot;
Doch wie hem bewonderde of prees, Gods dienaar alleen vond niets buitengewoons in zijne handelwijze. //Wat zal ik er van zeggenquot; sprak hij //er was een arme gestorven, en dewijl er zich niemand aanbood om het lijk naar de kerk te dragen, heb i k het gedaan; verdient dat nu zoo'n ophef'?'quot;
quot;Naar het zich eerst liet aanzien, had inen mogen verwachten, dat de inwoners van Colorno, getuigen van zoo veel liefde en offermoed, in bewondering opgetogen hadden gestaan over den onvergelijkelijken Pignatelli. Doch werden er al bewonderaars gevonden , niet geringer bleek het aantal lage zielen, wien zooveel belangelooze ijver een doorn in het oog was, die het gif huns lasters spuwden op de edele daden en niet min edele bedoelingen van Gods priester. Daar rees opspraak ouder het volk, daar verhieven zich tegenkantingen van alom, nogtans Pignatelli zweeg en beklaagde zich niet, al'ware een enkel woord bij den hertog
186
voldoende geweest om de lasteraars, die hij wist aan te wijzen, naar verdienste te doen strafien.
De vlek op P. Pignatelli geworpen trof den ijvervollen Tarchioni met hem. //Mijquot; zoo bekende deze //verbitterde het, onze zuivere oogmerken zoo laaghartig belangzucht en winstbejag te hooren schelden, onzen waarlijk afmattenden arbeid door den zwartsten ondank vergolden te zien. Vaak beklaagde ik mij deswege bij P. Pignatelli, dan sprak hij vriendelijk: //kleingeloovige! doe wat gij kunt, doe het voor Gods eere en de instandhouding van ons werk, doch laat den uitslag in Gods hand en wees gerust. Eénen troost evenwel kan ik u in uwe beproevingen geven. De Heer heeft aan eene ziel geopenbaard, dat allen, die in ons gasthuis zijn gestorven, behouden zijn voor de eeuwigheid-quot; //Bemoedigd door dit woord, waagde ik het Gods dienaar te vragen: //en wie was die bevoorrechte ziel?quot;
//Eene ziel!quot; antwoordde hij kortaf en zweeg. //— Tarchioni twijfelde niet of Pignatelli had van zich zeiven gesproken. Die blijde verzekering was een troost voorwaar in zooveel tegenspraak en laster, maar de eeuige niet, waarmee Gods liefde, die Zijns dienaars reeds op quot;aarde beloonde. Want, behalve dat de nest eindelijk ophield, bleven de heerlijkste en meest wondervolle bekeeringen niet uit. Een jonge losbol was door zijne uitspattingen en ergernis de schandvlek geworden zijner familie niet alleen, maar van geheel Colorno, zijne vaderstad. Het volk noemde hem den duivel en niet ten onrechte voorwaar, want menigeen had hij ten val gebracht. Op zekeren dag door1 wanhoop of razernij gedreven, grijpt hij midden op straat een dolk, en doorsteekt zich de borst op verschillende plaatsen, tot hij bewusteloos neder/ijgt, badend in zijn bloed. De ijlings toegesnelde geneesheeren halen de schouders op en spreken van //verloren.quot; Nu buigen zich eenige om-staanders tot hem neer en vermanen hem tot berouw en bidden. Maar de rampzalige vloekt en lastert God en huivert n-iet, maar lacht met de aannadering des doods. De avond viel en het leven scheen weg te vloeien met het gulpend bloed. Nogtans om iets te doen, verbond men hem zooveel mogelijk en droeg hem tot op het voorplein van 't gasthuis, opdat hij ten minste niet sterven
187
:
zoude op straat. Nauwelijks heeft P. Pigiuitelli zijn toestand vernomen, of hij rept zich er heen. Hij slaat een blik vol mede-doogen op den stervende, verwijdert het volk en fluistert den jongeling eenige woorden toe, die op hetzelfde oogenblik weerklank vonden in zijn gemoed, want veranderd bleek hij ten eene-male: zachtmoedig als eeu lam was de razende van zoo even. Nu gelaste Pignatelli den bedienden hem op een behoorlijk bed te leggen in de ziekenzaal. //Wees maar gerustquot; zoo bemoedigde hij de aarzelenden //hij zal niet dood blijven in uwe armen.quot; Daar hoorde nu Pignatelli's jongelings biecht, en zoo innig en oprecht bleek het berouw, dat de kranke herhaalde malen zijne belijdenis onderbreken moest. De Pater troost en bemoedigt hem, zuivert ziine ziel, bidt voor zijné gezondheid en weldra — 't mocht al ongelooflijk schijnen— verliet de boetvaardige, naar lichaam en ziel genezen,
liet gasthuis. Het was of P. Pignatelli voor hem tijd tot boetedoening had afgesmeekt, met de kracht om dien te gebruiken; want zoo voorbeeldig was na dien dag des jongelings levenswijze onder de leiding van zijn redder, dat het hoogelijk gestichte volk om zijner deugden wille de vroegere ergenissen niet meer gedacht.
Een ander jonkman leidde te Colorno een leven, dat de dood zijner treurende moeder door hartzeer bespoedigen moest. Gelukkig voor hem wreekte zich de natuur op zijne losbandigheid, en werd hij door eene gevaarlijke ziekte op het vermoedelijk doodsbed neergeworpen. Een priester kwam, maar keerde helaas onverrichter zake, dewijl de ongelukkige ouder de hevigste godlasteringen bleef verklaren, dat hij van priester noch Sacramenten weten wilde. Gedurig werden van den kant des ijverigen herders nieuwe pogingen gewaagd: alles vruchteloos. Nu bad men Pignatelli den stervende eens te komen zien. Hij deed het en verzocht alleen met hem te blijven. Wat de Pater sprak of verrichtte, wie zal liet melden, doch toen hij de kamer verliet, had de zondaar gebiecht eu verkeerde nu in de stichtelijkste gevoelens van godsvrucht en rouw.
'/Pater! wat hebt ge met mijn zoon gedaan?quot; snikte de blijde moeder; van duivel als hij was hebt ge hem in een engel veranderd!quot; Eu de de kranke herhaalde dagen achtereen keer op
188
keer: //Pater Pignatelli is een heilige! Pater Pignatilli is een heilige!quot; Ook hij kreeg op het gebed van Gods priester de gezondheid weder en verkondigde alom van wat dubbel mirakel hij zich het onwaardig voorwerp wist.
Kort na deze laatste bekeering ontmoette Pignatelli op straat een armen man, die in de volle kracht des levens eene bloeiende gezondheid genoot. Hij houdt hem staande en zegt op innemenden toon: //mijn vriend, ik heb een verzoek aan u.quot;
//Aan mij Pater?quot; is het wederwoord, //wat mag dat wezen?quot;
//Gij moest u eens onmiddelijk naar het ziekenhuis begeven.quot;
//Naar het ziekenhuis Pater? en ik ben zoo gezond en frisoh als ooit!quot;
//Om het even, volg mijn raad, en vraag den oppasser een bed; van avond, of uiterlijk morgen, ziet gij mij weer.quot;
•De arme maar kloek gebauwde dertigjarige, bleek geheel verwonderd. Zou hij gaan ? . . . . Pater Pignatelli was een heilige .. . men kon nooit weten, en hij gehoorzaamde.
P. Pignatelli hield woord en bezocht zijn gedwongen zieke 's anderendaags. Doch, toen hij van biechten sprak, hernam de ander: //Maar Pater, ik zou inderdaad niet weten waarom. Als ik mij nu toch hoegenaamd niet ziek gevoel ? . . .
//Wat niet is, kan komenquot; glimlachte de Pater. »En waaromquot; ging hij ernstiger voort //geen gebruik maken van den tijd, dien God n geeft? wees voorzichtig, mijn kind, zoo gij deze gelegenheid laat voorbij gaan, keert zij misschien nooit weder.quot;
De arme onderwierp zich ten ■ leste, biechtte en ontving de H. Communie. Dieuzelfden dag overviel hem eene kwaadaardige koorts, hij geraakte ten eenemale buiten kennis en stierf kort daarop. De Eerw. Tarchioni, die ooggetuige van dit feit was geweèst, betuigde Pignatelli zijne verwondering deswege. Doch het antwoord des ootmoedigen klonk: //Indien de Heer een lastdier heeft doen spreken om zijn profeet te waarschuwen, wat wonders steekt er dan in, dat hij zich van mij bedient om zijne barmhartigheid te bewijzen aan een' zijner getrouwen?quot;
Ferdinand de hertog van Panna droeg, zooals bereids is gebleken, P. Pignatelli eene innige liefde toe, vereerde en schatte hem hoog
189
als een heilige. Sinds den noodlottigen tocht van Z. H. Pius VI door het hertogdom en de daarop gevolgde berisping van Pignatelli, nam de vorst geen besluit meer van eenig aanbelang zonder den raad van P. Pignatelli , zijn zielbestuurder, te hebben gehoord. Meermalen gebeurde het, dat hij alleen van Panna naar_ Colorno kwam om zich met hem te kunuen onderhouden. In de eerste dagen van October des jaars 1802 wilde zijne Hoogheid wederom eenige zaken van het Collegie te Parma met P. Pignatelli bespreken. Daarom vond hij goed eenige dagen te gaan overbrengen op de abdije nabij Panna, die tot een buiten voor het Collegie was ingericht. s' Anderendaags ontving Pignatelli het volgend briefje van den hertog: //Waarde vriend.quot;
//Morgen vertrek ik van Parma, tegen den avond zal ik aan de abdij, het buiten van quot;t Collegie wezen. Ik denk er drie dagen te vertoeven. Als het u niet ongelegen komt, en gij het uit kunt breken, wenschte ik, dat gij er ook kwaamt, zoo konden wij daar verder de zaken bespreken, waarvan gij weet. Zoo gij er besluit te komen, hebt gij een rijtuig ter uwer beschrikking: vaarwel!quot;
Pignatelli had dit schrijven niet verwacht, en hoe onbeduidend, scheen het hem hoogst onaangenaam. Lang stond hij in beraad of hij ter abdije zou gaan, of niet. Hij stelde de zaak voor aan een der Paters, die oordeelde dat hij er diende te verschijnen, wijl de hertog het verlangde. Zonder tegenwerpingen gaf Pignatelli toe en maakte zich tot het vertrek gereed. Den volgenden morgen vroeg vierde hij de H.H. geheimen,met buitengewone vurigheid. Gaf de Heer hem aan het altaar te verstaan, wat noodlottig bericht hij van de abdij meê zou brengen? men vermoedde het. Immers, toen hij na zijne dankzegging in den refter kwam, zette hij zich mismoedig neder op eene bank, en zuchtte: //Wat weegt mij die reis zwaar op het hart! Wat zal zij ons noodlottig zijn!
//Hoe dat, Pater?quot; Waagde het Broeder Grassi, die hem diende, te vragen. Maar hij bekwam geen antwoord dan luider herhalen der zucht van zoo even. Daarop haastte Pignatelli zich weg en bereikte spoedig de abdij, alwaar de hertog in hoogst be-denkelijken toestand verkeerde. Toen de Pater binnen trad, blikte
190
Ferdinand hem aan met groole kalmte, reikte hem de hand en sprak: //Mijn beste Pater, ik had n hier verzocht om tijdelijke zaken te bespreken, maar de hemel geleidt u met geheel andere oogmerken hier. 't Is met mij gedaan, doch al wat God belieft. Ik sta gelijk gij ziet, op het punt om de groote reis naar de eeuwigheid te ondernemen, daarom stel ik van dit oogenblik af mijne ziel in uwe handen. Daar God ons de tijd gunt, bid ik u eene algemeene biecht te hoeren van geheel mijn leven. Daarna znlt ge me bijstaan, niet waar? tot mijn jongsten snik.quot;
P. Pignatelli brak voor alle antwoord in tranen uit. De bitterheid van het verlies, dat de Sociëteit van Jezus in haar grooten weldoener stond te lijden en niet minder de heldenmoed des her-logs bij de nadering van hef schrikwekkend stervensuur, hadden hem geheel ontroerd. Toen hij een weinig tot bedaren kwam, trad hij nader en leende een luisterend oor aan de rouwmoedige schuldbelijdenis des vorsten. Daarna diende hij hem de H. Teerspijze toe en week in de drie volgende dagen geen oogenblik van het doorluchtig sterfbed. //Voedsel noch rust nemend, bleef ikquot; zoo getuigde hij later //bij den kranke, die niemand van zijne hovelingen of bloedverwanten aan zijne sponde wilde zien quot; maar Pignatelli verzocht had, hem niet te verlaten. Samen baden zij, of zoo den hertog bijwijlen de stem begaf, bood de Pater hem het teeken onzer Verlossing te kussen. Eindelijk sprak de hertog zooveel hij 't nog vermocht: //Ach, Pater, in wat ellendigen toestand laat ik u en de uwen te Colorno achter; zonder steun, zonder middelen en dat in omstandigheden als wij beleven en te gemoet gaan. Doch aanbidden wij de raadsbesluiten Gods, die het aldus beschikt heeft tot Zijne meerdere glorie en het heil onzer zielen.quot;
quot;Wederom sloeg P. Pignatelli aan 't weenen , en zijne tranen mochten den hertog de blijken zijn van de dankbaarheid der Sociëteit van Jezus. Eindelijk hervatte de Pater: //over ons mag Uwe Hoogheid zich geenszins bekommeren, wij zijn in Gods handen : in ons onderhoud te voorzien, zij Hem overgelaten, die hat kan en wil. Behaagt het Hem uwe Hoogheid te verlossen van het lijden onzer vreemdelingschap op aarde om U over te brengen
191
in de glorie, te vaster zal ons vertrouwen zijn, daar wij in U een machtigen beschermer en teerhartig vader daar boven zullen hebben , en gij onze belangen zult bepleiten bij God.quot;
Voldaan met die betuiging van gelatenheid en onderwerping, voelde Ferdinand zijn doodstrijd naderen, en ontsliep weldra rustig en kalm op den 8st™ October des jaars 1802.
Rechtvaardig en deugdzaam, was die hertog van Parma door zijne onderdanen als een vader bemind, regeerde hij ze, niet vol-gene de beginselen eener onnaspeurbare en huichelachtige staatkunde, maar volgens de wet des Evangelies. Wat hij uit zwakheid misdaan had, zoo in de jaren zijner jeugd ten opzichte der Sociëteit van Jezus, als in later leeftijd omtrent Z. H. Pius VI, wischte hij edelmoedig uit, deels door de liefderijke herroeping der verstrooide Sociëteit van Jezus, ten deele door tranen van oprecht berouw. Zijn hof mocht heel Europa ten voorbeeld worden gesteld om de zedigheid en godsvrucht die er den toon gaven. Ten blijke van dit laatste dunkt het ons genoeg hier aan te voeren, dat de beide dochters van Ferdinand nog voor 's vaders dood, den glans van 't hof ontweken den sluier aanvaardden der bruiden van Christus; de eene in een klooster van Dominikanessen, de andere bij de dochteren van Sinte Ursula. Beiden volhardden in de verkiezing van dat beste deel tot den dood, die, nog zoolang niet geleden, de eene na de andere overbracht ter eeuwige Bruiloft van het Lam.
Intusschen betreurde al het volk den vader, die aan hunne liefde ontvallen was. De Societeit van Jezus zag zich van allen tijdelijken steun beroofd. De vrome vorst, die hare zonen herroepen en verzameld had, wien zij hunne wettelijke herleving in Parma dankten, was niet meer; de Eransche troepen waren in de nabijheid, de tijden woelig en onzeker, wachtte hen wellicht nieuwe verstrooiing en ballingschap?
Toen Pater Pignatelli na de plechtige uitvaart des hertogs te Parma, onder de zijnen van Coloruo wederkeerde, las hij angst en verslagenheid op aller gelaat. Het was hun aan te zien, dat zij het verlies beseften, en of Pignatelli's door tranen onderbroken verhaal van zoo treilend en stichtelijk verscheiden grond gaf
192
tot vermoeden, dat de brave vorst de. aardsche kroon tegen eene hernelsche had verwisseld, bleven zij bezorgd en kommervol in de bange toekomst staren. Pignatelli begreep het natuurlijke dier mismoedigheid. Hoezeer zelf geschokt, zon hij op een middel tot hunne opbeuring eu troost. Ju 't gebed meende hij eindelijk dit te hebben gevonden. Er mochten vier of vijf dagen verloopen zijn na zijne treurige wederkomst te Colorno, toen hij al zijne huisgenooten te zamen riep en aldus begon: //'t Is niet om uwe smart te vergrooten dat ik u ditmaal spreken ga van den dood van onzen zeer godvruchtigen hertog en Heer, Prins Ferdinand. Te versch is die wonde in uw aller hart, ze vernieuwen, zoude een openscheuren zijn om ze nog pijnlijker te maken. Want voorwaar! het verlies, dat wij lijden is groot; als u heeft het mij diep in de ziel getroffen. Een vader hebben wij verloren en een verdediger, onzen eenigen steun hier op aarde. Doch mag dit eene reden zijn om geen maat te stellen aan onze droefheid? om troosteloos en mismoedig te blijven weeuen, als die geene hoop meer hebben ? Neen, den blik omhoog, Broeders, hart eu ziel ten hemel! God heeft het aldus beschikt, en verder dan onze blikken reikt Zijne aanbiddelijke voorzienigheid. Hij heeft ons een verzorger ontnomen, opdat wij leeren zouden niet op de menschen te bouwen, die als al het aardsche eindig en sterfelijk zijn, maar alleen op Zijne vaderliefde, die ons nooit kan ontbreken, en die te volkomener vertrouwen van ons wil, naarmate wij meer van de menschen verlaten blijken. Ik had gedacht dat de uitdrukking van angstige droefheid, welke dezer dagen bij u zichtbaar was, geheel of ten deele voor 't minst zoude verdwenen zijn. maar nog voortdurend wordt gij, naar ik bespeur, door sombere en droefgeestige gedachten gekweld. De reden hiervan, ligt, zoo ik mij niet bedriege, in vrees voor de toekomst. En in stede van u met ijdele hoop te vleien, verklaar ik hier openlijk, wij gaan droeve tijden te gemoet. Waarheen wij de blikken wenden, dreigt ons verstrooiing ballingschap, lijden en vervolging. Maar wel verre van hiervoor te sidderen, voegt het ons blij en met onbezweken moed de slagen der fortuin te verduren, waardoor het Gode behagen zal onze getrouwheid te beproeven. Of heeft het onze moeder de Sociëteit
198
van Jezus ooit ontbroken aan moeielijkheden, tegenspraak en lijden ? Te midden van vervolgingen werd zij geboren, onder toenemende vervolging bereikt zij haar hoogste toppunt van bloei, tot zij eindelijk als slachtoffer der vervolging bezweek. Maar onder vervolging rees zij hier uit het graf, en onder vervolgingen zal zij zich weer uitbreiden over de aarde, en nooit, nooit zal zij ophouden vervolging te lijden om Jezus' heiligen naam. Dunkt u dit vreemd, daar wij strijden met Christus onzen koning, onzen aanvoerder en Heer? Zijne zaak is toch de onze, Zijne wapenen zijn de onzen, Zijne vijanden ook. //Hebben zij Mij vervolgdquot; was Zijn woord //ook u zullen zij het doen,quot; of moest de knecht boven zijn heer, de dienaar boven zijn meester staan ? Lijden en strijd is dus ons erfdeel, en wie vóór ons in de Sociëteit van Jezus leefden, hebben geen andere nalatenschap van hunne voorgangers geërfd; de H. Ignatius betuigde niets zoo zeer voor zijne stichting te vreezen , dan kalmte en rust.
//Dit alles heb ik ieder van U voorzegd bij zijne intrede in dit huis. Elk uwer heb ik gesproken van eene worstelling met de wereld, die hevige krachtinspanning vorderèn zou, waarbij goeden naam, bloed en leven kon verloren worden, doch waartoe milde kracht te putten is uit de enkele aanschouwing van den Koning, die er kampt aan onze spits. Sinds de drie jaren van ons samenzijn in dit huis, heeft de Algoede ons als bij de hand geleid langs een vlakken en begaanbaren weg, overvloeiend van hemelsche genoegens. Met mildheid heeft Hij, gij allen kunt het getuigen, in onze geringste behoeften voorzien. Maar nu is het aan ons dankbaar te zijn. Onze vrede gaat gestoord worden, misschien worden wij van alles weer beroofd, van hier verjaagd, in harde, kommervolle ballingschap gedreven. Vreest niet, dat ik ooit tot iemand uwer zeggen zal: //Mijn Broeder, keer terug tot uwe bloedverwanten.quot; Dat nooit, waren wij tienmaal zoovelen als nu! Hetzij tot uw troost gezegd, dat de onderstand ons tot heden door wijlen den hertog verleend, op verre na nooit voldoende was om in de behoeften des huizes tc voorzien; Gods goedheid voorzag ruimschoots in het overige. Zal Hij ons nil verlaten, nu Hij onze eenige hoop en steun is geworden? Doch laat het al
13
194
gebeuren , dat wij wederom uit dit huis worden verjaagd, waar ik ga, kunt gij met mij komen, overvloed beloof ik u niet, de gemakken des levens evenmin; maar wel het noodige , dat u tot dusverre niet heeft ontbroken. Moeten wij het bedelen van deur tot deur, ik zal de eerste zijn, en zoolang mij een stak broods wordt gegund, zal ik het met u deelen, en ouderling zullen wij elkaar opbeuren en troosten. Ziedaar mijn besluit, wat zal het uwe zijn? Ik heb u hier te zamen geroepen om u openhartig meê te deelen wat ons wacht. Dat elk nu dit toekomstig lot overdenke en zich zeiven afvrage of hij moeds genoeg heeft om gewillig aan te nemen, wat God ons overzendt. Dunkt het leven, dat ik U naar waarheid heb afgeschilderd, iemand uwer te hard of te bitter, en moet hij , na eene raadpleging met God in het gebed, bekennen, dat het hem faalt aan moed en kracht, hij geve mij er kennis van in de oprechtheid des harten. Drie dagen geef ik U ter overweging; daarna brenge mij elk opschrift het besluit, dat hij met Gods genade genomen heeft.quot; —
Nauwelijks had Pater Pignatelli geëindigd of — was het vreemd ? — onder vele tranen klonk het eenparig: //U volgen wij, waar gij henen gaat!quot;
Maar de voorzichtige priester wilde geene vruchten van oogen-blikkelijke opgewektheid, degelijk moest er overwogen, wat te besluiten was, daarom zond hij ze henen in de eenzaamheid. Drie dagen later weende Pignatelli van aandoening en vreugd, toen hij, de hem gebrachte briefjes doorloopende, onder velerlei vormen maar éene gedachte vond uitgedrukt: //Gebeure wat wil, wachte ons leven of dood, U volgen wij overal.quot;
Nu aldus den moed zijner Broeders te hebben verlevendigd, deed de Pater voor al het volk zijne dankbaarheid blijken jegens den vorstelijke overledene. Heel de St. Stefanus-kerk werd met rouwfloers behangen, en drie dagen achtereen werden alle HH. Missen er opgedragen voor de rust zijner ziel, uit erkentelijkheid voor de vele weldaden, die hij der Sociëteit bewezen had. Bovendien verzocht Pignatelli van zijne religieuzen nog bijzondere gebeden en boetplegingeu tot lafenis van den overleden hertog. Ter belooning voor dit alles openbaarde God zijn Dienaar dag en uur,
195
waarop de zoo mild begunstigde zijne intrede in den Hemel had gedaan. Immers, toen een der Paters op het feest van Allerheiligen verhaalde , hoe het gerucht liep in de stad , dat hertog Ferdinand uit de vlammen des Vagevuurs was verlost, voegde Pignatelli er glimlachend bij : //Ja dit is zoo. Sinds eenige dagen reeds is zijne ziel in den Hemel.quot;
Na den dood van Ferdinand van Parma, bleef het noviciaat van Colorno geheel en al zonder inkomsten, doch Pignatelli vertrouwde op Gods voorzienigheid en deze kwam hem te hulp. Zij leefden van den eenen dag op den anderen, zonder voorraad of vooruitzicht, maar altoos en ruimschoots van het noodzakelijke voorzien. Eerst luid P. Pignatelli den kok gelast groote spaarzaamheid in acht te nemen en niet meer te bereiden dan, streng genomen, werd vereischt, maar spoedig berouwde hem dit bevel, als toonde het luttel vertrouwen op Gods liefde. Daarom herriep hij het en liet den kok voort gaan op den ouden voet, en het overgeblevene uitreiken aan de armen. Zijne aalmoezen aan het gasthuis verminderden niet, ja zelfs voorzag hij de zonder loon gebleven bedienden des liertogs van een maandelijks inkomen, dat hun voor behoefte vrijwaarde. Toch waren de geldelijke ondersteuning en aalmoezen hem vroeger door zijne bloedverwanten uit Napels en Spanje verstrekt, aanmerkelijk verminderd; niemand begreep, waar Pignatelli liet geld bekwam, doch hij beantwoordde iedere vraag daaromtrent met het woord van den H. Ignatius: //Kinderen, laat ons God dienen, en niets zal ons ontbreken.1'
198
XIX.
TmUatores mei fs/ote, fraires.
Phil. III. 17.
Zoo als te voorzien was, mocht Lodewijk, de «koning van Etruriëquot; zijn overleden, vader niet opvolgen op den hertogelijken zetel van Parma. Het rijksgebied des voormaligen vorsten werd het eigendom der Fransclie republiek, de bewindvoerders zagen zich allen door Franschen verdrongen. Pignatelli en zijne Broeders wachtten nu iederen dag eene herhaling van de verdrijving hun op San-Bonifacio wedervaren, als de Sociëteit van Jezus ten twee-demale uit Parma verdreven zou worden. Die tijd was echter nog niet gekomen. Bij de twee jaren liet men de Paters ongehinderd arbeiden als voorheen. Pignatelli hervatte dus met nieuwen ijver de hem opgelegde taak en bleef voor de inwoners van Colorno, wat hij hun sinds zijn verblijf aldaar gebleken was: aller vriend en raadsman, de verzorger der kranken, maar de Vader, de voorzienigheid der armen en ongelukkigen. Wij weten, hoe Pignatelli op de zon en feestdagen zijne novicen naar de gevangenis geleidde om hun er de aalmoezen uit te laten deelen, die zij met bedelen verworven hadden. Die hartelijke liefde droeg de heerlijkste -vrucht. Pignatelli zorgde, dat elk verblijf, waar meer gegijzelden tezamen waren, geregeld door een of meer novicen werd bezocht. Hij zelf behield zich de kwaadaardigste!! voor, die in plaats van hem dank te zeggen, zijn1 gaven verwierpen en hem overlaadden met beschimping. Zoo telkens wederkeerende liefdeblijken stemden ten laatste de gevangenen tot gedweeheid, ja bracht eene volkomene verandering onder hen te weeg.
Die scholen der zonde, waar anders eene taal weerklonk zoo godlasterlijk als zedeloos, waar ledigheid, ergernis en haat dag aan dag nieuwe gruwelen kweekten, zij schenen omgeschapen in huizen van afzondering en boetvaardigheid. Geen vloeken, geen losban-
197
digheid, geen twisten meer; — vervangen was dit alles door gebed en oprechte vroomheid, handenarbeid en lofgezang. Wel mocht het den voorbijganger verbazing wekken , als hij geheel een mannenkoor uit volle borst Maria-liederen hoorden zingen, en dan bemerkte, dat die tonen opstegen uit de verblijven der straf, waar vroeger niet dan verwenschingen en razernij of uitingen van ontembare losbandigheid vernomen werden. Nu echter was daar P. Pignatelli welkom, en de echt christelijk godsvrucht met het gebruik, der HH. Sacramenten hersteld.
Toch leverde de stad Colorno met haar gasthuis, kerker en velerlei ellende geen stof genoeg voor Pignatelli's ijver, zoomin als de leiding der novicen, die hij het best door zijn werkend voorbeeld meende te kunnen vormen, zoo min als de bediening der St. Stefanus-kerk, waar hij Catechismus of onderrichting gaf, op alle zon en feestdagen voor het volk predikte en uren achtereen in den biechtstoel doorbracht; waar hij de maand van Maria met allen luister vierde, en door zijne verspreiding dier, toen nog niet zoo bekende, maar treffende en gepaste godsvrucht, een geheel bijzonder recht heeft op onzen eerbied. Als een H. ïranciscus Regis ging hem het arme landvolk ter harte, dat wegkwijnde in armoede en onwetendheid. Hij had ze bezocht, de veriatenen, die in de omstreken van Colorno verbleven, te voet was hij het gebergte overgesneld, heil aanbrengend en redding en lafenis in allerlei smart. //Laat mij maar gerust roepen, als gij of iemand uwer geburen eenige hulp van mij behoeft,quot; had hij gezegd. Met vreugde was dit woord opgevangen, en naar de letter werd het vervuld in tijd van rampspoed of ziekte. Hertog Ferdinand had een rijtuig tot zijne beschikking gesteld, maar nooit wilde hij er zich voor zijne armen van bedienen. Te voet ijlde hij heen, waar het lijden hem riep, of de brandende zonestralen loodrecht neerschoten op zijn hoofd, of de sneeuw zijn wegen onbegaanbaar had gemaakt, of hij door het water baden, of waden moest door het slijk, hij ging als de gezondene Gods, die den armen het evangelie verkondigt, als de barmhartige Samaritaan, die olie en balsem giet in alle wonden. Dan keerde hij soms laat in den avond te Oolorno weer, verstijfd van koude, uitgeput van vermoeienis,
198
zoodat hij vaak op de trap uaar zijue kamer neerzat om adem te scheppen. Eens te huis gekomen, kon hij niet meer en viel bij de deur in bezwijming. De novicen snellen toe brengen hem in zijne kamer en wikkelen de versteven ledematen huns dierbaren meesters in heete doeken. Doch toen hij na eene poos tot bewustzijn kwam eu zich het voorwerp der teederste zorgen zag, sprak hij op den toon van zacht verwijt: //Maar kinderen, wat doet gij hier? 'tis immers het. uur van ruste? Gaat toch spoedig heen, bid ik u, bekommer u niet over mij, gij hebt meer behoefte aan rust dan ikquot; En hij belette hen te waken aan zijne sponde en stond 's morgens met de anderen weer op en begaf zich na de viering der H. offerande naar 't gasthuis, naar den kerker, naar zijne armen op het platte land.
De Paters des huizes smeekten hem wel dikwijls zijne zwakke krachten' een weinig te ontzien tot Gods meerdere glorie. Zij wisten het, dat hij voortdurend aan maag en ingewanden leed, tengevolge zijner strenge boete; dat hij bij iedere inspanning zijner geringe kracht bloot stond aan hevige, misschien doodelijke bloedspuwingen , doch wat zij aanvoerden of smeekten, het onbegrijpelijk antwoord bleef: //gij gelooft mij zwak, en ik ben veel sterker dan een van u. Beweging is goed voor mij; en zoo ik nu en dan eenige ongesteldheid ondervind, het komt doordat ik verwend ben eu mijn' natuur te veel heb toegegeven.quot;
In een strengen winter hadden de novicen de vrijheid genomen 's avonds tegen zijne thuiskomst vuur aan te leggen op zijne kamer. Eene enkele maal had hij er van gezwegen, maar toen hij er achter was, wie het deden, riep hij de bezorgden bij zich en zei: //Maar kinderen, wat zijt ge toch bang voor mijne gezondheid! Gij laat er u veel te veel aan gelegen liggen. Kom, ik ben sterk genoeg, warmt gij u liever zelven, gij hebt het meer noodig.quot;
Nu echter beproefden de novicen eene list om Pignatelli voor te groote vermoeienis en uitputting te behoeden; den landlieden gaven zij kennis van des Paters zwakte en baden hen, hem toch niet zonder hooge noodzakelijkheid te laten roepen. Spoedig bemerkte Pignatelli wat er gebeurd was, en zijne vriendelijke klacht luidde: //Ach! bij het gezicht van de ellende dier ongelukkigen
199
breekt mij het hart, en ik kau uiet minder doen, dan hun eenigen onderstand verschaften. Wist gij , wat die armen lijden, hoe zij geen kleederen hebben om zich te dekken; een handvol stroo is hun leger en een droog stuk brood, al wat zij hebben om den honger te stillen. In waarheid ik lijd met hen mee.quot;
Op zekeren dag vond P. JPignatelli in de omstreken van Colorno eene arme oude vrouw, zoodanig met lamheid geslagen, dat zij zelfs de hand niet aan den mond konde brengen om iets te nuttigen. Haar eenige zoon moest den ganschen dag ver van huis zwaren arbeid verrichten om in hun beider onderhoud te voorzien; zoo lag zij den ganschen dag alleen. En of een booze geest er zich in mengde, of aan wat vreemde oorzaak het toe te schrijven zij, een aantal katten kwamen dagelijks in de ellendige hut en na de kranke langen tijd mei hun gemauw en gesis beangstigd te hebben, sprongen zij op haar leger en beten en krabten haar handen en aangezicht aan bloed. In zulk een toestand had haar de Pater gevonden en van dien dag af hoorde zij onder Pignatelli's bevoorrechten. Hij bezorgde haar dadelijk kleederen en een bed, liet haar van al het noodige voorzien en dagelijks spijzigen. Soms nam hij zelf die taak op zich en zorgde dan voor wat lekkernijen tot hare verkwikking. Zonder moeite bespeurde zijn geoefend oog, dat die arme vrouw eene teedere en reine ziel in haar gefolterd lichaam droeg, en dat de geestesgaven in zekere mate vergoedden, wat aan hare natuurlijke ontwikkeling ontbrak. Hij begon haar dus den weg der volmaaktheid aan te toonen, en zij maakte er zoo rassen voortgang op, dat het haar leidsman met bewondering vervulde. Wat al geduld in haar lijden, wat eene onderwer-ping in de rampen des levens, wat heldhaftige deugd zag hij weldra uitschijnen bij die arme oude! O, het werd hem eene uitspanning, eene lust, op een steen aan haar bed gezeten die arme lijderes te hooren spreken over de zaken van God; haar den zin te hooren verklaren van het woord des Verlossers, zoo bijzonder tot haar gericht; //zalig zij die weenen, want zij zullen vertroost worden.quot;
Wij bepalen ons bij dit ééne voorbeeld, al zijn er meerdere vermeldenswaard. Genoeg zij het echter te zeggen: het welig opschieten des goeden zaads, dat zijne liefde in de harten dier armen
200
gestrooid had, was den Pater de zoetste belooning voor zijne moeite, zijn' novicen eene welsprekende les. Wie twijfelt toch of Pignatelli zijne leerlingen uitzond om, als hij zich elders te begeven had, die bevoorrechte armen te spijzen ? Want eiken dag toog hij uit, nu hier, dan daar heen, doch altoos teekende liefde en mildheid den indruk zijner schreden. Nooit verliet hij de stad, tenzij met eene goedgevulde beurs; en als de behoefte zoo dringend, of de armen die hij ontmoet had, zoovelen in getal waren geweest, dat hij zonder een penning ten zijneut keerde, dan was hij gelukkig, dan eerst voldaan over zijn tocht. Eens echter gebeurde 't hem, dat hij ia die blijdschap huiswaartsspoedend, een armen aantrof, die een aalmoes vroeg, 't Was bitter koud; de beurs ledig, wat nu gedaan? //Daar vriend!quot; klonk het op eens, en meteen wierp hij den verkleumde zijn eigen mantel om en keerde in zijne toog naar Colorno.
//Als wij den hertog en Pignatelli komen te verliezen, had het volk dikwijls gezegd //dan vergaan we stellig van armoe en gebrek!quot;' Nu was de hertog gestorven, doch Pignatelli bewees, dat hij door Gods goedheid alleen in staat was aller redder en steun te zijn. Immers, wie stelde hem in staat om dag in dag uit eene mildheid te oefenen, die aan 't ongelooilijke grensde?
Te vergeefs giste men naar het geheim. Doch voorzeker had de edelmoedige Pater niet opzettelijk verzuimd aanteekening van zijne uitgaven te houden, indien hij er inkomsten tegenover had kunnen stellen, indien zijn geld niet, wat allen geloofden en waarheid bleek, in zijne handen ware vermenigvuldigd.
Tijdens het verblijf van P. Pignatelli te Colorno, bevond zich te dier stede een kerk en klooster onder de aanroeping van St. Li-borius, door de leden der Predikheeren- of Dominicaner-orde bewoond en bediend. Van zijne teederste jeugd af had de Pater den H. Dominicus eene bijzondere godsvrucht toegedragen, en gedurende zijn verblijf op San-Bonifacio had hij van diens zonen de hartelijkste blijken van liefde en broederlijke deelneming ondervonden. Uit die godsvrucht en dit gevoel van erkentelijkheid had zich eene liefde en genegenheid ontwikkeld, waarvan de Colorneezen tot hunne groote stichting dagelijks de treffendste blijken bewonderden.
201
Met geen enkel woord van deze gewagen, ware de gelegenheid verzuimen om de beminnelijkheid van Pignatelli's karakter., maar zijn ootmoed vooral te doen uitkomen.
Het kon wel niet anders, of de genegenheid van Pignatelli voor de Paters Dominicanen moest van hunne zijde met wederliefde worden beantwoord; en zoo innig was dan ook de band van vrien-schap tusschen de beiden orden, dat de leden der Sociëteit in de kerk der Dominicanen predikten en de H. Misse zongen, gelijk de Predikheeren in St. Stefanus, naar de behoefte zulks vereischte. Dikwijls noodigden de beide huizen elkander aan tafel, doch of dit broederlijk gastmaal in St. Liborius of in St. Stefanus werd gehouden, Pignatelli, het voorbeeld zijns goddelijken Meesters indachtig , omgordde zich ondanks den tegenstand der Dominicanen, en diende hun en zijn' Broeders te zamen de tafel. In het schoone jaargetij begaven zich de novicen der beide orden gezamenlijk buiten de stad en onderhielden elkander in aangename en verkwikkende gesprekken over het geluk van den religieuzen staat of de gevaren der wereld. Toen hertog Ferdinand nog leefde, gebeurde het soms, dat hij met een licht vaartuig op de Parma zeilende, aan den oever de novicen gewaar werd. Dan was het hem een lust den wal te naderen, al de jonge religieuzen op te nemen en in onderhoud met hen de rivier op en neer te varen, op den feestdag des H. Ignatius, hield een Predikheer de feestrede in onze kerk, en op St. Dominicus-dag deed een Jezuïet hetzelfde in de hunne. Nu geviel het eens, dat de Pater uit Parma, bestemd om de feestrede op St. Dominicus te houden, door plotselijke ongesteldheid verhinderd werd, en P. Pignatelli eerst daags vóór het feest die tijding ontving. Grootelijks met de zaak verlegen, wendt hij zich tot P. Aloysius Portis, die, gelijk wij weten, de novicen in de fraaie letteren onderwees. //Pater!quot; begon hij //het spijt mij uitterharte, maar er kan niemand uit Parma komen preeken. Toch hebben de P.P. Dominicanen de vorige week onzen H. stichter zóó verheerlijkt, dat het ons wel weinig voegen zou achter te blijven op hun feest. Zou U kans zien in de bres te springen ?quot;
//Paterquot; was 't antwoord //morgen is de dag daar. Eene feestrede dient, wat meer dan alledaagsch van vorm te wezen. Even-
202
min kan men er aan beginnen, zonder doordrongen te zijn van de levensgeschiedenis des heiligen, dien men viert, en ik heb niet eens den tijd om de titels der hoofdstukken van St. Uomi-nicus leven na te slaan. Niettemin, al voel ik mij geheel onbekwaam , als UEenv, het wil, zal het ik doen , maar dan wenschte ik dat u het me oplei uit gehoorzanmheid, daar ik 't anders eene schandelijke vermetelheid zou rekenen, zoo iets te beginnen.quot;
— »Welnu!quot; klonk Pignatelli's bescheid //ik beveel het u: ga in den naam des Heeren en vrees niet!quot;
's Anderendaags beklom P. Fortis den kansel en sprak eene doorwerkte feestrede uit, vol van de verhevenste gedachten en beelden , keurig en onberispelijk van vorm, en zóó treffend en roerend, dat de verrukte hoorders een vol uur schier ademloos naar hem zaten te luisteren. Na de preek, verdrongen zich de religieuzen in bewondering om den begaafden redenaar, die echter beschaamd over een lof, dien hij onverdiend keurde, er rond vooruit kwam, dat-hij geen letter op papier had staan, maar terwijl Pignatelli voor den goeden uitslag bad, geheel onvoorbereid had gesproken.
Het volgend jaar zou de feestrede op Ignatius weer door een Predikheer worden gehouden. Pignatelli was er achter gekomen — hoe, bleef een geheim —, dat de P. Dominicaan in den lof op den stichter der Sociëteit van Jezus, vrij wat vereerends mengen zou voor den novicenmeester van Colorno, die het voetspoor des glorierijken Vaders zoo trouw bewandelde. Hij begeeft zich tot den feestredenaar en zegt: //mijn goede Pater, ik zal misschien belet zijn op den feestdag zeiven in uwe preek te komen, als 't niet te veel gevergd is , wenschte ik wel, dat u ze mij eens voorlas. De Pater begon, en had er volstrekt niet aangedacht de bedoelde lofspraak op Pignatelli over te slaan, toen deze op eens inviel: //Ho, ho! dat niet, mijn beste Pater! wat ik u bidden mag, schrap dit door. In waarheid, het zou weinig voegen bij de anders zoo keurig bewerkte feestrede op onzen H. Vader.quot;' En hij liet niet af, vóór de Pater onder zijne oogen de pen er door had gehaald, met de belofte het geheel te zullen weglaten.
Ingevolge de roep van Pignatelli's heiligheid het hertogdom Panna niet alleen, maar heel Italië dóór ging, kwamen geestelijken
203
als leekeii vau alom naar Coloruo, om den befaaindeu dienaar Gods te zien en te spreken, raad of opwekking van hem te ontvangen. Onder de aanzieulijksten, die van verre kwamen, vermelden we Don Abbondio Eezzonico, verwant van wijlen Z. H. Clemens XIII, en Senator van Rome. In Colorno betuigde hij gekomen te zijn om er //den heiligen Paterquot; zijne hulde te bewijzen, die hem ontving met al de eer, verschuldigd aan zijn adel en hoogen rang.
Het huis was behoeftig; huisraad en kleeding der bewoners getuigden het om het zeerst. Maar het aanschouwen der novicen, wier gelaat en handelingen den onloochenbaren stempel droegen van de vorming eens heiligen; de goede geur van Christus, die hem tegenademde in dit huis, dit alles trof den edelman tot in de ziel. Als eene gunst verzocht hij den soberen maaltijd dei-religieuzen te deelen; 't werd hem toegestaan, en volgens zijn eigen beweren, smaakte hij er aan de zijde van den eerbiedwaarden Pignatelli gezeten, meer voldoening , dan ooit aan de kostbaarste festijnen ter zijner eer aangelegd. Bij zijn vertrek wendde hij zich tot de in een kring geschaarde novicen en sprak: //Wel is 't een voorrecht, als gij te wonen en dagelijks om te gaan met een man, van zoo groote deugd en heiligheid.quot;
Maar vierden de algemeene achting en liefde Pignatelli zóó hoog, hij keurde zich geenerlei eerbewijzing waardig, hem pijnigde het in geur van heiligheid te staan. Daarom schreef hij brief op brief naar den nog in Rusland verblijvenden Generaal der Sociëteit, dat Z.Eerw. hem toch derwaarts mocht ontbieden, opdat hij zich spiegelen konde aan het voorbeeld der aldaar vergaderde Broeders, en meer dan hier in Parma, arbeiden tot Gods eer en het heil zijner eigene ziel.
In den zomer des jaars 1803 kwam P. Pannizoni, de afgeleefde Provinciaal, hem het lang verwachte antwoord brengen op zijn schrijven. Met gretigheid opende Pignatelli P. Gabriël Grübers brief en las:
//Aangezien P. Pannizoni's jaren te hoog klimmen om hem langer de bediening van Provinciaal te laten bekleeden , zoo heb ik voor God goed gevonden UEerw. in zijne plaats met het bestuur der Onzen in Italië te belasten. Ik zend n daarom bij dezen
204
de open brieven uwer aanstelling, benevens een afschrift van de onderrichting in der tijd aan P, Antonius Masserati gegeven, opdat gij den omvang kennen zoudt der voorrechten u toegestaan. Ik schrijf tevens aan P. Pannizoni, om hem deze mijne schikking te berichten, met den last, zijne waardigheid op u over te dragen. Neem derhalve onder mijn beste gelukwenscheii, en de hulp en bescherming des Hemels, dezen last op u, terwijl ik niet twijfel, of gij zult u, ingevolge uwe mij bekende voorzichtigheid, van die bediening kwijten tot Gods meerdere eer en volgens de bedoelingen van onzen H. Vader. P. Cajetanus Angiolini heb ik, in hoedanigheid van mijn assistent, naar Rome gezonden om er de belangen der Sociëteit te behartigen. In zaken van gewicht moet gij zijn raad inwinnen, daar ik hem algemeen Procurator heb benoemd, en tevens iu last heb gegeven zich met u te verstaan omtrent de aanneming van nieuwe huizen en Collegiën.....
St. Petersburg 7 Mei 1803. Gabriel Grüber. S. J.
Pignatelli stond verplet van schrik. Moest zijn verzoek om, vrij van alle zorgen des bestuurs, in Eusland de hem nog restende levensjaren aan 't heil der arme landlieden te besteden, beantwoord worden met de oplegging van zoo zwaar een last? Onverwijld begaf zich de geschokte Pater naar Panna, en legde er zijn hart bloot voor eeii medebroeder, die zijn volste vertrouwen genoot. Daar somde hij al de redenen op, die hem schenen te nopen, den generaal zijn ontslag te vragen van de pas ontvangen bediening; zijne zesenzestig jaren, zijne onbekwaamheid in 't bestuur, zijne zwakke deugd, en wat de ootmoed Gods dienaar verder deed aanvoeren. Doch het antwoord des geraadpleegden klonk: //Pater, mij dunkt het ware niet wèl gedaan, zoo gij u aankantte tegen den wil Gods, die u door P. Generaal geopenbaard is. Wat nu de eer betreft, waarvoor ge huivert; ik voor mij geloof, dat de last en moeielijk-heid aan het ambt van Provinciaal verbonden, vooral in onze dagen die eer wel óverweegt; quot;t is immers niet meer dan eigenlijk Procurator der Provincie zijn? Van dien post hebt gij u op Corsica in der tijd zóó uitmuntend gekweten, dat wij nu den besten uitslag mogen ■wachten.quot;
205
Pignatelli liet zich overreden. Doch na weinige maanden kreeg het bewustzijn van zijne geringe kracht de bovenhand weer, en een brief vertrok naar Rusland om P. Grüber nog eens te smee-ken, den zwaren last van zijne schouderen te heften. //Als men in Spanjequot; soo besloot hij //mijne benoeming te weten komt, dan is er in plaats van heil voor onze orde, niets dan nadeel uit te wachten. Maar F. Grüber zag wel, dat louter ootmoed aan die schijnbaar zoo ernstige moeielijkheden ten grond lag, en onmiddelijk schreef hij aan Pignatelli in antwoord: //Eerw. Pater in Christus.quot;
Ik heb gisteren uw brief ontvangen , gelezen en overwogen de redenen en bemerkingen, die U Eerw. mij zoo ootmoedig en voorzichtig heeft blootgelegd nopens den u opgedragen last van Provinciaal.
Maar voor God ben ik van oordeel, dat de redenen door u aangevoerd, niet zoo zwaarwichtig zijn, dat ze mij aan 't wankelen zouden mogen brengen in mijn besluit. Immers de Heer is machtiger dan onze vijanden, en bovenal onze H. Vader is onderricht van en tevreden over de benoeming, waartoe ik besloten heb. (*) Aan 't Spaansche hof is 't evenzeer bekend, dat Z. H. er genoegen meê neemt, dus van daar hebben we geene moeielijkheden te wachten. Laten we vertrouwen op den Heer: wie op Hem hoopt zal niet beschaamd worden. Aanvaard dus, Eerw. Pater, het kruis, dat God u bij dezen toezendt, en twijfel niet, of het zal u een bron zijn van kracht zalving, troost en overwinning door de verdiensten van Jezus Christus, onzen Heer.
St. Petersburg 19 Aug. J803. Gabriel Grüber. S. J.
P. Pignatelli had op dit schrijven niets te antwoorden; wat de gehoorzaamheid hem oplei, zoude hij ten uitvoer brengen, viel het ook ondragelijk zwaar. Hij nam dus de taak van overste op zich, zonder evenwel den arbeid te Colorno te verzuimen of vaarwel te zeggen. Zoo liep het jaar ten einde, en nog altoos genoten de
(♦) Sommigcr beweren, Jat de Jezuïeten in Parraa tegen 't Pausen wil en das onwettig voorlbestonden, rust op wel lossen grond, daar uit eigenhandige brieven als deze blijkt, dat de Generaal der orde zelfs geene benoeming van eenig aanbelang deed zonder vóórweten en goedvinden des H, Stoels.
206
Paters ouder de Fransche overheersching eeiie onverhoopte, schoon licht stoorhare rust.
Den 27sten Februari des volgende jaars 1804, ontving P. Pig-natelli een schrijven van een Spaanscheu ex-Jesuiet, Franciscus Gusta geheeten, waarin hij verzocht werd onverwijld naar Yene-tië te komen, dewijl zijn broeder, Nicolaas Pignatelli, sinds den aanvang des jaars bedlegerig, nu door de geneesheeren hopeloos was verklaard. P. Pignatelli ontroerde op dat bericht. Hij wist in wat stemming Nicolaas hem verlaten had om te Venetië van zijne liefde ontslagen te zijn. Zou hij nu de eeuwigheid ingaan zonder zich met hem verzoend te hebben ? Op staande voet riep hij Br. Josef Grassi en sprak: //maak alles gereed voor ons beider vertrek; van middag moeten wij met den postwagen naar Parma, morgen naar Venetië op reis.quot;
Zij vertrokken en moesten vier dagen besteden aan een aller-moeielijksten tocht derwaarts. Want al hadden zij wegens de hooge sneeuw vier paarden voor een licht rijtuig, toch kwam men bijna niet voort. Eiken morgen alvorens de reis te vervolgen wilde P. Pignatelli tegen eiken prijs de H. Mis opdragen en zoo had hij somtijds meer dan een uur ver te gaan langs onbruikbare wegen. Eens wierd hij door een kwaadwilligen landman op het dwaalspoor gebracht, van vermoeienis en koude uitgeput, sloeg hij eindelijk neder op den bevrozen grond.
//Hebt gij u bezeerd Pater?quot; vroeg zijn metgezel meewarig? //Neen Broeder, God en mijn heilige engel hebben mij behoed.quot; Doch zich tot den gids wendend, vervolgde hij minzaam: //Godvergeve u den slechten dienst, welken gij ons bewijst.quot; Na meer dergelijke avonturen, bereikten zij den 4den Maart de woning van deu Eerw. Fr. Gusta te Venetië, alwaar P. Pignatelli tot zijne groote vreugde vernam, dat Nicolaas nog leefde. Nu echter.rees dehach-lijke vrage, hoe het aan te leggen om te worden toegelaten bij den afkeerigen broeder? Zich laten aanmelden? Maar zou dan geen hardnekkige weigering volgen ? Onverwachts aan 't sterfbed verschijnen? Doch dan was hij aansprakelijk voor de wellicht heil-looze gevolgen van ontroering en schrik. Onderwijl men hierover beraadslaagde, knielde Pignatelli neder en bad; opgestaan, sprak
207
hij tot Fr. Gusta: //Laat het aan mij over, ik zal quot;t wel redden.quot;
Vergezeld van Broeder Grassi, begeeft hij zich tot zijns broeders woning en vraagt den bediende vergunning om onaangemeld binnen te gaan. De knecht liet zich bewegen, en terwijl P. Jozef nu de kamer binnen trad en de deur achter zicli sloot, bleven Grassi met den bediende door een spleet bespieden, wat er plaats ving. Daar werpt de grijsaard zich aan de sponde zijns broeders ter aarde en brengt onder luid gesnik de woorden uit: //Dierbare Broeder! zie hier een vijand aan uw voeten , maar een vijand tegen wil en dank, in schijn, nooit in waarheid. God is mijn getuige, dat ik u altoos als een Broeder heb liefgehad , dat ik in alles en ten allen tijde uw hoogste geluk heb bedoeld. Nogtaus, heb ik u ondanks mij zeiven beleedigd of bedroefd, heb ik u reden tot verbittering gegeven , o dan smeek ik u om vergiffenis in naam van den Verlosser, die stervend om vergeving bad, voor wie niet wisten wat zij deden! Broeder, Broeder, zie ik ben van Gol-orno hier gekomen om u vergiffenis te vragen, voorwaar ik zal niet heengaan , vooraleer gij ze mij uitterharte geschonken hebt.quot;
Hier zweeg P. Jozef, want zijne stem stokte in de tranen. Doch ook Nicolaas was zijne aandoening niet langer meester, en de armen naar zijn broeder gestrekt, riep hij uit: //Sta op, mijn Broeder Josef, kom aan mijn hart, dat ik u omhelze! Gauw, gauw opdat ik niet sterve van pijn! Gij mij mij vergiffenis vragen ? Ach dat ik het u niet deed! dat ge mij voor moest wezen! O, te laat heb ik u gekend! maar nog is het tijd, dank zij de barmhartigheid des Heeren.quot; En de beide broeders weenden aan elkanders borst. Vervolgens bad Nicolaas zijn Broeder bij hem te blijven, want hij gevoelde het, de dood was niet verre meer. Jozef beloofde het, ontving eene algemeene belijdenis van de zwakheden en fouten zijns broeders, en diende hem de H.H. Sacramenten Toe. Daarop deed Nicolaas voor God en P. Jozef de gelofte, indien hij nog herstelde, te Colorno onder de leiding zijns broeders het noviciaat weer te beginnen. Onder die voorwaarden bad hij aanstonds weer te worden opgenomen in de Sociëteit, daar er toch geen hoop op behoud meer bleef. P. Josef was zelf Provinciaal, dus ten volle gemachtigd om het verlangen
208
des rouwmoedigen in te willigen, en liet hem daarom met stervende lippen zijne plechtige beloften aan God in de Sociëteit hernieuwen.
In de veertien dagen, die nu overbleven voor P. Nicolaas dood, week P. Josef niet van 't ziekbed, tenzij om de H.H. geheimen, te vieren of luttel ruste te nemen. Pater Nicolaas wilde geene verzorging of bediening hoegenaamd ontvangen dan van zijn broeder , die, toen de beslissende ure naderkwam, de gebeden der stervenden las, tot Nicolaas eindelijk uitriep: //o Broeder, Broeder! wat is het sterven zoet!quot; en met deze woorden den geest gaf, den IS11611 Maart 1804.
De bedienden strekten nu het lijk uit op den grond, en Broeder Grassi belastte zich met de toereeding ter begrafenis Toen hij, na de. gebruikelijke afwassching, den doode met het priesterlijk gewaad omkleed had, kwam P. Pignatelli de kamer in, en zich tegenover de bare plaatsende, staarde hij, de armen op de borst gekruist, eenige oogenblikken op het lijk. Toen raakte hij met opgeheven voet dien zijns broeders even aan en sprak: //zoo sterven de Grandes van Spanje!quot; Hierop ging hij heen om te bidden. Onder het gebed voor tafel bleef hij als in gedachte verzonken; eindelijk wendde hij zich tot Broeder Grassi en zei diep geroerd.
//Broeder, de ziel van P. Nicolaas is in 't vagevuur en lijdt er verschrikkelijk. Nogtans laat ons God bedanken voor zijn behoud. Draag morgen de H. Communie en de gewone gebeden op voor zijne eeuwige rust.quot;
Nu deed P. Pignatelli eene plechtige uitvaart houden en daarna zijns broeders assche ter aarde bestellen bij de overblijfselen van de leden der Sociëteit. Al het huisraad deelde hij uit onder de bedienden, legde hun een jaarlijksch inkomen toe en betaalde al de nog overgebleven schulden. Na het vervullen dezer plichten keerde hij met Br. Grassi naar Colorno weer om zijn' vrienden, den Hoogw. P. Generaal en den Broeders in Rusland kennis te geven van het gebeurde. Hem zeiven bleef de heugenis van dit sterfbed zoo levendig bij , dat, telkens, als men in zijne tegen-genwoordigheid van P. Nicolaas sprak, hem de oogen vol tranen schoten.
209
Van alien wien P. Jozef de tijding des overlijdens toezond, was niemand meer verrast en getroost dan de gravin d'Acerra te Napels. Doch het verhaal van dien stichtelijken dood wekte in haar, de hoogbejaarde en ziekelijke vrouw, het verlangen om ook door P. Jozef tot een zalig sterfuur te worden voorbereid. Toch begreep zij wel, dat haar broeder, het verzoek om zich in Napels te komen vestigen, niet zoude aannemen, noch zijn vruchtbaren werkkring te Colorno verlaten om harentwil. Derhalve richtte zij hare bede tot P. Cajetanus Angiolini, dien zij Jozefs overste wist. Tot bevreemding van velen, van P. Pignatelli zeiven misschien, willigde P. Angiolini onverwijld dit verzoek in, en zond P. Jozef den last om ten believe zijner zuster, die hem gevraagd had, naar Napels te vertrekken. Aldus moesten, P. Angiolini vertrouwde het niet zonder grond, de plannen der goddelijke voorzienigheid zich over de Sociëteit van Jezus vervullen. Immers, sinds geruimen tijd was er aan 't Napelsche hof sprake van eene herstelling dier orde; voor eenige jaren was dit plan, gelijk ons bekend is, te berde gekomen, maar in duigen gestort. Nu regeerde Z. H. Pius VII op den Pauselijken troon en maakte er geen geheim van, dat hij slechts naar eene gelegenheid zocht om, in afwachting van betere dagen, de opgeheven orde, althans ten deele, openlijk te herstellen. Napels vrome en veelvermogende koningin, Carolina van Oostenrijk , bepleitte de zaak der Jezuïeten daarom met te meer warmte bij Perdinand, haar koninklijken gemaal, en vond vast medestanders onder de eerste ministers. Hoofdzakelijk met hetzelfde doel had P. Gabriël Grüber P. Angiolini als gevolmachtigde naar Eome gezonden, om bij den H. stoel en 't Napelsche hof de middelaar te zijn ter verheffing van de Sociëteit van Jezus, en Angiolini geloofde Pignatelli den man, om die zaak op eene beslissende hoogte te voeren.
Intusschen werd te Colorno het vertrek van den zoo terecht geliefden en vereerden priester ruchtbaar. Dat het tranen kostte aan oud en jong, aan arm en rijk, er steekt niets vreemds in, voor wie zich te binnen brengt, hoe Pignatelli te Colorno vijf jaren achtereen had liefgehad, gearbeid en geleden. Maar roerend was het schouwspel, en op tranen van innig meegevoel kwam het
14
210
Pignatelli te staan, toen de arme landlieden en bergbewoners uit de omstreken voor de deur van St. Stefanus vergaderden om een laatsten groet van Pignatelli's lippen een laatsten zegen van zijn Vaderhand te ontvangen. Niet geringer was de droefheid der religieuzen bij P. Pignatelli's vertrek. Hij was tocli hun vader, vervulde dien plicht met zooveel liefde en hartelijkheid! Hij had hun beloofd bij vermoedelijke uitdrijving of ballingschap bij hen te blijven en ze met zich te nemen, waar hij henen ging, — en nu vertrok hij en liet hen alleen! //Weest maar niet bedroefd,quot; zoo bemoedigde hij hen; //ik zal u een overste achterlaten, die vaderinge-wanden voor u heeft. Ik kon u Pater N. N. wel geven; t is een man, die om uitstekende kennis en hechte deugd bij mij in 't hoogste aanzien staat, doch hij is wat streng. Maar gij hebt hier een anderen Pater uit America, Ignatius Perez, al goed en zacht wat er aan is, dien laat ik u voor liector.1'
Met gebroken harte aanvaardde Pignatelli de reis naar Napels. Op het voorbeeld onzer eerste Paters had hij dien langen tocht, in spijt van zijn hoogen ouderdom en zwakte, te voet willen ondernemen ; doch een zijner vrienden uit de Predikheeren-orde overreedde hem den meest mogelijken spoed te gebruiken, wijl het de belangen der Sociëteit bevorderlijk konde zijn. Te Bologna zag hij zich omringd door gewezen Jezuïeten, zoo Eranschen als Spanjaarden , die hem eenparig den besten uitslag wenschten van zijne onderneming in het koninkrijk der Beide-Siciliën. Pignatelli had er echter juist daarom zoo weinig moed op, wijl hij er de hand in moest hebben, en toen men ondanks die verzekering des oot-moedigen een gezegenden uitkomst voorspelde, toen wierp hij zich voor zijne oude Broeders ter aarde met de woorden' . //Och bidt dan voor me, opdat mijne onwaardigheid geen hinderpaal stelle aan de plannen Gods en het heil onzer Sociëteit!quot;
Te Rome ging hij, als gehoorzame zoon der Kerk, den zegen vragen van Z. H. Pius quot;Vil, die, verheugd Gods dienaar te zien, wiens naam en faam in zoo hoogen roep van heiligheid stonden, hem met zijn Vaderlijken zegen de belofte meegaf, dat de ondersteuning des H. Stoels zijn pogen zoude onderschragen.
XX
Posui vos ut eatis et fructum ajferaiis, et fructus vester maneat.
Joan. XV. 16.
De vrienden der Sociëteit van Jezus hoopten, dat eene enkele samenkomst tusschen P. Pignatelli en de ministers van koning Ferdinand volstaan zou om de verdreven orde te doen herroepen. Die verwachting bleek ijdel. Wel kende men Pignatelli te Napels, als een man in deugd en geleerdheid uitstekend boven zijne Broederen; wel viel hem aan Ferdinands hof het gulst onthaal ten deel; wel was men er de Sociëteit van Jezus niterharte toegedaan en verlangde men ze weerom, maar de voorwaarden waren zoo min als vroeger aan te nemen, en van buigen, schikken of plooien, wist Pignatelli niet. De Sociëteit van Jezus, zoo wilde men aan 't hof, moest in het Napelsche terugkeeren, moest er leven en bloeien en vruchten dragen, doch onafhankelijk van een te Rome zetelend bestuur, niet onderworpen aan een uitlandig overste.
•—• //Sire!quot; luidde Pignatelli's eerbiedig vertoog //ik keur niet af, wat andere kloosterorden met handhaving harer instelling gedoogen, maar de Sociëteit 'van Jezus zou op die wijze niet kunnen bestaan: het ware den grond wegbreken onder onze voeten. Blijft deze voorwaarde, gewis nooit zal een Jezuïet er in toestemmen hier te komen, en ik zou de eerste zijn hen door mijn voorbeeld in dat besluit te stijven, zonder verdere onderhandelingen keerde ik naar Colorno terug.quot;
//Gun mij eenige dagen tot beraadquot; hernam de koning, //mijne eindbeslissing zal u geworden.quot;
Onderwijl nu de koning met zijne vrome gemalin en de ministers overlegde, wat hun te doen stond, bad P. Pignatelli uit de innigheid zijner ziel tot God, dat er mocht besloten worden wat des Heeren hoogste glorie bevorderen kon. Het gevolg van
212
overlegging en bede was, dat koning Ferdinand besloot de Sociëteit van Jezus weer op te nemen, zooals zij was ingesteld en goedgekeurd. Hiervan gaf hij Cardinaal Ruflb, zijn gevolmachtigde te Rome, kennis en liet dezen bij den H. Stoel de vereiscbte goedkeuring vragen. Meer verlangde Z. H. Paus Pius VII niet, en op den vooravond van St. Ignatius ten jare 1804, zond hij aan P. Gabriel Grüber, den algemeenen overste in Rusland, de Breve van de herstelling der Sociëteit in het koninkrijk Napels. Na te hebben gewezen op de reeds drie jaren vroeger geschonken goedkeuring aan het voortbestaan der Sociëteit van Jezus in Rusland, strekte dit Pauselijk schrijven diezelfde aldaar verleende voorrechten uit over het koninkrijk der Beide-Siciliën, en machtigde P. Grüber om in persoon, of door P. Cajetanus Angiolini zooveel leden als hun goeddacht, in de orde aan te nemen, ten einde in een of meerdere huizen te leven onder gehoorzaamheid van een overste, volgens de instelling van Ignatius. De leden der orde mochten zich wijden aan het onderricht der jeugd, of met goedvinden der Ordinarissen dc heilige bediening uitoefenen voor de geloovigen. De Huizen of Collegiën, nu te stichten of op nieuw te openen, waren geheel afhankelijk van en verbonden met de Sociëteit van Jezus in Rusland en stonden onder de gehoorzaamheid en bescherming des H. Stoels en de hoede van 'tNapelsche hof.
Zoodra had niet Ferdinand die Breve van P. Grüber ontvangen, of hij ontbood de Paters Angiolini en Pignatelli bij zich en reikte hun met zichtbare vreugde het pauselijk schrijven over. Aldus rees de de Sociëteit van Jezus na eene sluimering van ruim dertig jaren in Italië weer te voorschijn. Immers, was zij al sinds 1797 met vergunning van Rome in 't hertogdom Parma wedergekeerd, de ondershandsche toestemming van den toen regeerenden Pius VI had enkele voorwaarden vau beperking eu bedektheid gesteld, waar in Napels geen sprake van kwam.
P. Pignatelli, die tot dusverre bij zijne zuster in had gewoond, vestigde nu aanstonds zijn verblijf in het Oud-Collegie der Sociëteit , onder den naam van Gesii Vecchio bekend. Doch alvorens zijne bediening van Provinciaal uit te oefenen, beproefde hij bij P. Angiolini nog eene laatste poging om er van ontslagen
213
te mogen zijn. Dan zijne gebeden en tranen bewezen al te duidelijk, met hoeveel recht de keuze van den Generaal op hem gevallen was. Wel verre dus van Pignatelli's verzoek in te volgen, bevestigde P. Angiolini den ootmoedige in het bestuur, en het Collegie wierd nog in Augustus van 1804 geopend, üe Jezuïeten verschenen in hun ordeskleed in de stad. en eene vreugde heerschte er, als zag elk vrienden of broeders uit eene lange ballingschap terug. Het volk juichte, vierde feest en dankte beide koning en koningin voor de terugkomst der beminde Paters. Maar wie schetst de vreugd der teruggeroepen bannelingen zeiven? Uit alle oorden des lands, uit alle landen van [talië, snelden zij naar Napels, om zich weer aan te sluiten bij de gelederen der- Sociëteit. De edelmoe-digen ! Dertig jaar geleden waren zij als misdadigers uitgedreven en in ballingschap gejaagd. Duur hadden eenigen zich met het brood der smarten gevoed, anderen zorgelooze rust genoten in den kring van bloedverwanten en vrienden, anderen, door uitstekende talenten geholpen, hooge bedieningen bekleed, maar allen hadden het zoet der vrijheid gemaakt, allen de achting en liefde van geestelijken en leeken gewonnen. En nauwelijks wordt s' Pausen Breve openbaar, nauwelijks is het gerucht bevestigd; //De vervolgde, belasterde, opgehevene Sociëteit van Jezus is in het koninkrijk Napels hersteld,quot; of weg is het genot der vrijheid, weg de voldoening gesmaakt in velerlei vriendschapsbetoon en eereposten ; en vergrijsd of krank of reeds met eeu voet in het graf, spoeden ze heen, waar de verrezen moeder, de zielsgeliefde, hen noodigt en wacht.
Wilden wij namen vermelden van gevierde mannen, die achting, aanzien en waardigheid verlieten om weer den armen Jezas te volgen in de Sociëteit, zoeken behoefden wij niet, doch beknopt-heidshalve vinde alleen Mgr. Joannes Andreas Avogadro hier eene plaats. Deze, uit een aanzienlijk geslacht van Venetië gesproten, was kort na de opheffing der Sociëteit, die hij zich met hart en ziel had toegeheiligd, door Pius VI op den bisschoppelijken zetel van Verona verheven. Lange jaren had bij met meer dan vaderliefde den herdersstaf over zijne kudde gevoerd, toen de tijding van het herstel der Sociëteit van Jezus in Napels zijn hart verrukte.
214
Onverwijld smeekt nu de grijze bisschop Pius VII hem te ontslaan van de bediening, die zijne kranke schouders drukt, want hij wil op nieuw kind worden der gehoorzaamheid, als zijne voormalige Broeders. De Paus weigerde; maar Mgr. Avogadro liet niet af, tot hem eindelijk de tijding gewerd, dat Z. Heiligheid hem ondanks zich zelve en met groot en weerzin ontsloeg, waarop hij zonder een oogenblik aarzelens het purper aflegde bij mijter en staf en weer het eenvoudig kleed aangordde der zonen van Ignatius. Doch hooren wij het getuigenis van een der gelukkigen, wien het gegeven was in de armen der Sociëteit terug te keeren. Den 28sten October 1804 beschreef P. Aloysius Mozzi zijne blijde gewaarwordingen aan D. Maria Antonia, dochter van Ferdinand van Parma en kloosterzuster van St. Ursula, in volgender voege: //Zondag middag k'uam ik na eene missie in Sora gegeven, te Napels aan. Ik laat u denken, met hoe groote vreugde ik mij weder aansloot bij mijne Broeders, en met name bij onzen beminden P. Pignatelli, die mij met de innigste hartelijkheid ontvingen. Eindelijk heeft God dan mijne wenschen verhoord! Eindelijk ben ik weder Jezuïet en in een Collegie der Sociëteit! Ik haast mij Uwe Hoogheid hier kennis van te gaven, opdat zij mij den Heer helpe danken en mij de genade verkrijgen te beantwoorden aan Zijne barmhartigheid om den geest der Sociëteit van Jezus weder aan te doen. Wat er in 't vervolg met mij gebeuren zal, weet ik niet, dewijl mijn wil geheel en al in de hand mijner oversten berust. Ik geloof, dat ze mij aan 't missie-geven zullen laten, dus bid voor mij, dat ik het met vrucht moge doen. Hier hebben wij den arbeid nog niet aangevangen want er is nog geene kerk, en ons huis moet overal hersteld: niettemin zijn we er ruim twintig in getal, die het ordekleed dragen, en gedurig wachten wij de komst van nieuwe medebroeders. Wij hebben vooral behoefte aan eenige frissche en flinke jongelieden, want wij zijn allen hoog bejaard, hetgeen toch niet belet, dat wij jong van harte zijn en hakend naar den arbeid. Hij, die het werk begonnen heeft, zal het hoop ik, ten einde voeren. Van verschillende zijden reeds worden er Jezuïeten gevraagd, doch om aan die verzoeken te kunnen voldoen, moet de Heer
215
werklieden zenden. Onze beminde P. Pignatelli is de ziel des huizes en alles voor allen.quot;
De werklieden, waar P. Mozzi op hoopte, bleven niet uit. In Parma greep eindelijk de reeds lang gevreesde verbanning plaats; de Pranschen dreven de Jezuïeten uit het hertogdom, en P. Pignatelli nam met hartelijke teederheid de bannelingen op, zoowel de grijzen van dagen, die met hem tegelijk het strijdperk weder waren ingegaan, als de jongeren door zijn voorbeeld, zijne lessen en liefde gevormd. Andere jongelingen boden zich aan, en het kwam zoo verre, dat de Pater, hoe leed het hem was, ten laatste geen voormalige leden der Sociëteit meer op mocht nemen, dewijl hij ze allen onmogelijk voeden en huisvesten kon. Maar ter bemoediging van de min bevoorrechten, wie eene afwijzing trof, openbaarde God zijn Dienaar, wat er binnen luttel jaren stond te ge-beureu. Sinds beantwoordde hij alle aanvragen der oude leden met de stellige verzekering, dat de tijd niet verre meer was, waarop de Sociëteit over geheel de wereld zou worden hersteld, zoodat de tallooze huizen, die er open zouden gaan, allen de opname in de beminde Sociëteit zouden vergewissen.
Middelerwijl stelde hij de huiselijke zaken op orde en begon met den regel van Ignatius in hare oorspronkelijke strengheid toe te passen. Het was immers van het hoogste belang, dat de hier oplevende Sociëteit, welker leden eens over de gebeele aarde weer der vaderen arbeid moesten hervatten, doortrokken werden van den echten geest des H. Stichters? Voorbijgaande edelmoedigheid volstaat toch niet om heiligen te vormen; volharding, gedurige zelfverloochening wordt er vereischt. Daarom vroeg Pignatelli van de ouderen, nu weer pas ingetreden Jezuïeten, een algeheelen afstand van alles wat hun in de wereld — 't mocht weinig of veel zijn, ook een offer van kleinigheden kan zwaar vallen — had toebehoord. Zoo stelde P. Didacus Goizia, een Spanjaard van voor-beeldigen levenswandel, toen hij te Napels kwam, al zijne have en goed in handen van P. Pignatelli, een klein Maria-beeldje nog-tans, waarvoor hij bijzondere godsvrucht had, vroeg hij voor zich te behouden. Maar Gods Dienaar weigerde hei hem, zeggende: //Pater, als wij, aanvankelijk om de godsvrucht te voldoen, kleine
216
zakeu veroorloven, dau komen we langzamerhand tot grootere uit behoefte of gemakzucht..''
Werden er iemand geschenken toegezonden, allen ontvingen gelijkelijk hun deel of ten algemeenen nutte diende het ge-schonkene in het Collegie. Ouderdom, rang in de wereld noch talenten gaven recht op eenige onderscheiding, op iets meer, iets beters in spijze en drank; jongeren en grijzei! moesten zich aan eenzelfden onkrenkbaren regel onderwerpen. Dit woord klonk hard in sommige ooren. Er waren er, die dit juk, te zwaar keurden voor hen, die wat hun nog restte van een leven in ballingschap doorgebracht, der Sociëteit ten dienste boden; moest de mensche-lijke zwakheid niet een weinig in acht worden genomen ? Pigna-telli oordeelde zoo niet. Maar al was 't hem weinig, indien hem een te strak aanstrengen der regelen ten laste wierd gelegd, zijne bescheidenheid en ootmoed drongen hem toch P. Generaal sommiger bezwaren met de reden zijner weigering te vermelden. Het antwoord van P. Grüber prees Pignatelli's moed en bevestigde hem in zijne onverschrokken handelwijze. Immers, wat hij voorschreef en eischte, was geheel naar den geest van Ignatius en de overleveringen der orde. Bovendien bepaalde P. Generaal, dat er voortaan geene voormalige Jezuïeten mochten opgenomen worden , tenzij wie zulks dringend verzochten en bereid bleken aanstonds het derde proefjaar, of voor het minst eene geestelijke afzondering te beginnen.
//Geeft voor niet, wat gij voor niet ontvangen hebtquot; schrijft Ignatius den zijnen voor; en onverbiddelijk was Pignatelli, zoo iemand eenige gift of geschenk van welken aard ook voor geestelijke verrichting ontvangen had: op staande voet zond hij den vreesachtige, die als de regel het gebood, niet weigeren dorst, met het ontvangene naar den gever terug. Niet minder streng betoonde hij zich voor de overtreding van een ander voorschrift des Generaals, dat hem verplichtte al de Onzen te beletten gewoon biechtvader van kloosterzusters te worden. En van welke zijde het dringend verzoek of de bede kwam, en wie zich tusschen beiden als voorspreker opwierp, onverzettelijk hield hij vast aan een bevel, zoo geheel overeenkomstig den geest van Ignatius.
217
Somwijlen gaf hij zijn1 religieuzen geheel onverwachte bevelen, die onverwijlde uitvoering vorderden, opdat zij zich aldus aan volmaakte gehoorzaamheid leerden gewennen. Zoo gebeurde het te Napels, dat hij, die de vasten predikte , eens door ongesteldheid was verhinderd. Men had vergeten of verzuimd een ander aan te wijzen, en reeds was de menigte in de kerk bijeen en de H. Mis begonnen. Men verwittigt P. Pignatelli, die onmiddellijk tot P. Aloysius Portis gaat, welke als vroeger te Colorno, in liet Collegie van Napels de fraaie letteren onderwees, en gelast hem aanstonds de opengevallen preekbeurt waar te nemen. P. ïortis volgt hem zonder tegenbedenking, en terwijl zij de Sacristie samen binnengaan, snelt hem reeds een priester te gemoet met de woorden: Pater, 't is tijd!quot; Nu gedacht P. Portis het vroeger te Colorno gebeurde, en zegt tot den Provinciaal: //als U Eerw. een weesgegroetje voor me bidt, zal ik op uw woord het net uitwerpen.quot; De Provinciaal beloofde het. Wat er volgde, laten wij P. Portis zelf verhalen. //Ik had juist den tijd om, onder het aantrekken van het koorkleed, het misboek open te slaan om een text te vinden. Mijn oog viel op het Evangelie der zeven smarten van Maria, het feest van den dag, en hiermede moest ik den preekstoel op. Wat ik daar deed of zeide, weet ik zelf niet, maar wel, dat ik vlot en gemakkelijk sprak, dat ik begon met de eerste woorden, die mij op de lippen kwamen en in 't exordium mijne verdeeling maakte, die allergelukkigst uitviel. Ik weet, dat ik bij de behandeling van het eerste punt, het tweede in mijn hoofd bereidde, en de beweeggronden, de beelden en vergelijkingen mij ongezocht voor den geest kwamen, dat ik drie kwartieruurs zonder een oogenblik haperen gesproken heb. Na de preek spoedde ik mij weg naar mijne kamer, verlegen met mij zeiven.quot;
Maar weldra kwamen de Paters , die de preek hadden bijgewoond, P. Portis gezamenlijk geluk wenschen met de voortreHelijke rede, die zij voor stof en vorm, voor verdeeling en inkleeding onberispelijk, welsprekend en de taal van een opgewekt gemoed keurden.
//Als dit waar isquot; hernam P. Portis lachende, dan komt al de eer toe, aan P. Provinciaal, die een weesgegroetje voor me heeft
218
gebeden. Hij gelastte mij te prediken en ik ging, vertrouwend op de kracht van de gehoorzaamheid en zijn gebed. Voor het overige weet ik geen woord meer van al wat ik er gezegd heb.quot;
Dan hoe strenge beoefening van beloften en regelen Pignatelli ook voorschreef, geen zweem van stug- of stroefheid, die het involgen zijner eischen en verlangens voor zijne onderdanen moei-elijk zou hebben gemaakt, was er bij hem te bespeuren. Neen, als in Colorno was hij enkel Vader en had de religieuzen alle als zijne kinderen lief. Dat hij streng hield aan de onderhouding ook der kleinste regelen, verklaarde zich uit zijn eigen woorden: //vurigheid en regeltucht brengen en bewaren in een huis met nieuw aangekomen leden, is geene kunst; — maar ouderen, die jaren lang aan de regelen zijn ontwend en gestijfd in die gewoonten, hen weder aan orde en regel onderwerpen heeft moeite in.quot; En toch, al liet hij geene enkele overtreding onopgemerkt voorbijgaan, de goedheid van zijn hart, zijn vriendelijk gelaat, de zachtheid zijner woorden namen al het harde en bittere der berisping weg, om niets dan een heilzamen indruk achter te laten. Een vijand van alle overdrijving en onoprechtheid., ontveinsde hij den schuldige zijne misslagen nooit, maar bracht ze hem onder het oog gelijk zij waren, niet verkleind of vergroot. Wist hij er sommigen zwak in de deugd of huiverend voor eene berisping, dan scheen hij niets op te merken, alles door de vingers te zien., dan sprak hij van niets tot dat de overtreder zelf hem zijne fouten kwam openbaren. Dit was de zachtmoedigheid en goedheid te ver gedreven, dacht een strengere van natuur, en meende P. Provinciaal in overweging te mogen geven, of 't niet beter ware spoediger tot berisping of straf over te gaan. //Geduld, mijn Broeder geduldquot; was het bezadigd antwoord //dat zal alles wel komen, doch eerst en vooral de liefde. Ik kan u allen ontslaan van de onderhouding der regelen , maar niemand van den plicht der christelijke liefde. Daarenboven , we zijn immers geen engelen maar menschen.quot;
Boden zich nieuwe leden aan voor de orde, zoo was Pignatelli's eerste zorg, inlichtingen te winnen omtrent afkomst, gedrag en talenten; of zij wel van harte en met vurigheid toetraden tot den dienst van God. Wie de vereischte hoedanigheden miste om in de
219
Sociëteit nuttig te zijn, wees hij af, ondanks de dringendste aanzoeken of de voorspraak der invloedrijkste personen. Had hij iemand aangenomen, die in den proeftijd niet beantwoordde aan de verwachting van hem opgevat, Pignatelli zond hem, onaangezien wien het lief of leed mocht zijn, in de wereld terug. Dan maakte de goedheid, die hem kenschetste, voor ernstige strengheid plaats, want het gold de toekomst zijner orde. //quot;Veel novicen hebben'1 zeide hij dan quot;beteekent niets, zij moeten handelbaar en voor ons geschikt wezen. De overste, die bij de opname van nieuwe leden, een anderen maatstaf volgt dan het heil der orde en van den godsdienst, zal het huis vallen met lieden, die tot niets bekwaam, louter tot last verstrekken, en waarvan hij zich ten laatste toch ontmaken moet.11
Zelf nu Provinciaal, geworden, schreef hij den oversten onder hem, hunne plichten voor, doch mengde zich buiten noodzakelijkheid nooit in hunne bediening. Eveneens wilde hij dat de Rectoren zoude doen met de hun ondergeschikte oversten. '/Laat ieder in zijne bediening11 was zijn woord //zijne krachten aanwenden volgens zijne zienswijze in zoover het kan ; immers, of iemand al overste is, daarom kan men toch niet vooronderstellen, dat hem eene alomvattende kennis is ingestort van alle bedieningen eu bezigheden , die er in huis te doen vallen.11 Ondanks het bestuur der opkomende Provincie P. Pignatelli handen vol werks gaf, bleef hij, zoo voor de bewoners van het Collegie als voor die der beide andere huizen te Napels — daar buiten had de Sociëteit van Jezus in dit koninkrijk nog geen verblijf — wat hij te Colorno als novicen-meester geweest was: altoos gereed om raad, hulp en troost te verschaffen. En of de minste des huizes of de overste tot hem kwam, ^ was of hij u wachtte en niets anders had te doen dan met het grootste geduld naar u te luisteren. Was quot;t hem eene enkele maal onmogelijk den bezoeker aanstonds ie woord te staan, dan klonk het vriendelijk: //Heb een oogenblik geduld: ik ben zóó tot uw dienst.1' Wie dan bevreesd P. Provinciaal lastig te vallen, of zijn tijd te rooven, niet weder aanklopte maar terug keerde in zijne cel, werd er binnen weinig tijds door den
220
goedigen overste zelven bezocht, met de woorden //nu ben ik vrij, als ge me spreken wilt.quot;
Maar hoezeer een overste, in wijsheid, overleg en Fvangelische voorzichtigheid Ignatius, zijn H. Vader waardig, bleek niemand met grooter mistrouwen op zich zelven bedeeld dan P. Pignatelli. Wat hij bad en den hemel raadpleegde, alvorens tot een besluit van belang te komen! met wat vurigheid hij het li. Misoffer opdroeg soms dagen achtereen om licht in eene of andere moeielijke beslissing! Niet zelden riep hij de voorbeê zijner Broeders in, en schreef dan den goeden uitslag toe aan hun gebed en Gods vaderlijke hulp. //De Heerquot; dus zeide hij eens tot P. Mozzi //heeft Zijne bijzondere zorg willen toonen voor de Sociëteit, door de Provincie van Italië een overste te geven zoo onbekwaam als ik. Zoo wete ieder dat de voortgang onzer medebroeders op de wegen der volmaaktheid, dat hun vruchtbare arbeid voor het heil der zielen, en wat zij verder goeds hebben of verrichten, niet aan mij doch Gode alleen is dank te weten.quot;
Bij den aanvang des jaars 1805 deed P. Pignatelli de lessen openen in het groot Collegie, dat hij van uitmuntende leeraren voorzag, en waar dientengevolge al spoedig bij de twaalfhonderd aanzienlijke jongelieden, uit alle oorden des koninkrijks toegevloeid, de wetenschappen kwamen beoefenen. Onder de meesters door Pignatelli aangewezen, vinden wij, behalve P. Portis, P. An-gelo Mai, den uitstekenden letterkundige, die later den Cardinaals-hoed ontving, met de fraaie letteren belast. Na aldus aan de wetenschappelijke vorming der Napolitaansche jeugd eene bewonderenswaardige vaart te hebben gegeven, koos de onvermoeibare priester in verschillende wijken der stad kerken uit, waar de Paters aan het volk de geestelijke oefeningen zouden verklaren; immers de kerk van 't Collegie, waar in December des vorigen jaars de eerste missie gegeven, en door geheel het Napelsche hof was bijgewoond , bleek te klein voor den toevloed der menigte. In Mei konde men de groote, voormalige Jezuïeten-kerk betrekken, aangezien zijne Majesteit den Paters .Franciscanen, die ze tot nog toe hadden bediend, eene andere had gebouwd. P. Pignatelli ging er heen, droeg er eene plechtige H. Mis op en plaatste Ons-Heer
221
in den tabernakel, want, als de H. Teresia wilde liij, dat Goddelijke Zaligmaker het allereerst bezit zoude nemen van de herkregen kerk. Daarna wees hij eenige Paters aan om er de priesterlijke bedieningen uit te oefenen, en onverwijld werden er Congregatiën opgericht, Broederschappen ingesteld, de geestelijke oefeningen gegeven en de zes zondagen van den H. Aloysius gepredikt. De biechtstoelen waren zoo druk bezet , dat een dertigtal Priesters aanvankelijk niet volstond, om het verlangen der menigte voldoening te geven. P. Pignatelli zelf nam zooveel mogelijk aan dien arbeid deel. Op zekeren dag trad er een man de nieuwe Jezuïetenkerk binnen, rechts en links rondziende, of hij iemand zocht. Nauwelijks had hij P. Pignatelli in den biechtstoel bespeurd, of hij snelt er heen en werpt zich aan diens voeten'. Na eene alge-meene en rouwmoedige belijdenis der zonden van geheel zijn leven, verhaalde hij den Pater, hoe God hem in den afgeloopen nacht den jammerlijken toestand zijns gewetens had doen zien en tevens het gevaar, dat zijne zaligheid liep. Daarop had hij een priester ontwaard in het kleed der Jezuïeten, en eene stem vernomen in zijn gemoed: Bij hum zult gij genezing vinden voor uwe zielquot;, dien Pater erkende hij in Pignatelli, en het voorgevoel zijns harten was geene begoocheling geweest.
Een andermaal zei hem een arme, reeds hoog bejaarde visscher: «Nu gij in Napels terug zijt, kom ik weer biechten.quot; Hierop volgde het verhaal des ouden, hoe hij in zijne jeugd trouw bij de Paters Jezuïeten had gebiecht. Na hunne verjaging uit dit koninkrijk had hij zich tot een priester gewend, die hem, nauwelijks den tijd gunnend tot spreken, alleronvriendelijkst bejegend en kortaf weggestuurd had. //Hieroverquot; vervolgde hij //ten hoogste gestoord, wierp ik hem een paar vloeken naar het hoofd en deed onmiddelijk aan St. Januari us belofte: niet meer te biechten, voor en aleer de Jezuïeten in Napels weer terug waren. Na zijt gij er, dus kom ik voor het eerst sinds uw vertrek.quot;
Pignatelli hoorde met goedheid naar de openhartige bekentenis des eenvoudigen en trachtte hem daarna te doen begrijpen, dat zijne belofte aan St. Januarius eene begoocheling, en geenszins verplichtend was geweest, zoodat hij zeer dwaas en onvoorzichtig
222
had gehandeld met ze na te komen. Hij ontving nu de belijdenis van het misdrevene in de laatste dertig jaar, en vond den man uitmuntend gestemd om de priesterlijke vrijspraak te erlangen. Met God verzoend, was de arme visscher zijne vreugde schier niet meester. //Nu breng ik u morgen om dezen tijd mijne vrouwquot; beloofde hij //is 't met haar geweten niet erger dan met het mijne, beter zeker niet, want ze heeft mijn raad gevolgd en in al die jaren ook niet gebiecht. Maar nu geef ik u mijn woord, dat wij allebei van leven veranderen en om de veertien dagen bij u terug komen.quot;
Bij het vernemen van wat al goeds er door de Sociëteit van Jezus in zijne hoofdstad wierd gesticht, wilde koning Ferdinand, dat men den werkkring verder zoude uitstrekken; te Caserta, een dorp bij een koninklijk lustslot gelegen, moest een aanvang worden gemaakt. In persoon nam de koning met geheel zijn hofstoet weder aan de geestelijke oefeningen deel, en rijkelijk was de vrucht, dien de priesters plukten. Bij de sluiting dankte hen Ferdinand en sprak: //Twee dingen bewonder ik in u: Vooreerst , dat gij, na sinds uwe verspreiding zoo lang in rust en vrijheid te hebben geleefd, nu op vergevorderden leeftijd uit eigen beweging, en zoo vurig, zijt aangesneld om den last des religieuzen levens weer op te nemen: ten andere dat het volk, dat u in geen dertig jaren hoorde of zag, zooveel eerbied achting en liefde voor u bewaard heeft.quot;
De drukke bezigheden aan P. Pignatelli's ambt verbonden of hem door zijn ijver opgelegd, deden hem toch de ongelukkigen in kerker en hospitaal niet vergeten. De jonge religieuzen, zoo leeraren in het Collegie, als die zelf de hoogere wetenschappen beoefenden , moesten op bepaalde dagen door eenige Paters vergezeld , de gevangenen en kranken bezoeken en lichamelijken onderstand of geestelijken troost verschaften. Des Zondags wierd, gelijk dit te Colorno gewoonte was, de opbrengst van het door de week gebedelde naar den kerker gebracht. Hier echter zette Pignatelli aan dit gevangenenbezoek zekere plechtigheid bij. Eenige leerlingen van het Collegie gingen met de vaan vooruit onder het zingen der Litanie van O. L. Vrouw en het bidden van den Kozenkrans.
223
Achter hen kwamen de jonge religieuzen, met den bedelzak op den rug, den voorbijgangers nu en dan eene aalmoes voor de ge-kerkerden vragend. Maar wie ooit gemist werd bij dien stoet, P. Pignatelli niet, zijne door jaren en smart gebogene houding, zijn hoogst verstorven gelaat onderscheidden hem alleen van zijne biddende en bedelende broeders. Doch dat de Napolitanen hem erkenden en door zijne heldhaftige deugd werden gesticht, was wel op te maken uit het gefluister, zoo menigwerf onder het volk vernomen: //Zie! daar is P. Pignatelli, de broeder van de gravin d1 Acerra.quot;
Er waren er onder zijne bloedverwanten te Napels, die hun geslacht onteerd rekenden door dat bedelen van Pater Jozef. Beklaagden zij er zich over bij hem, dan was het altoos. //Och, laat mij maar begaan! Gij verstaat immers niets van mijn werk? En wat uwe eer betreft, daar behoeft gij u wezenlijk niet ongerust over te maken: ons geslacht zal er in aanzien niet bij verliezen.quot; De uitkomst heeft dit woord schitterend bewaarheid. Of ontleent de naam der Pignatelli's thans bij het nageslacht zijn hoogsten luister niet aan den ootmoedigen P. Jozef?
Eens bemerkte hij twee jonge religieuzen, die, in het kleed en de beoefening der armoede, verlegen stonden met zich zeiven. Zonder een woord te spreken snelt hij vooruit, neemt zelf de vane uit de hand des dragers en voert den stoet aan tot de gevangenis aldus door zijn voorbeeld den moed der zwakken schragend. Het getuigenis van P. Thomas Pizzi, een tijdgenoot, bewijst dat zulks niet bij uitzondering gebeurde. //De voorbeeldenquot; dus schrijft die Pater //welke P. Pignatelli ons gaf, werkten zoo krachtig, dat een blik op hem geworpen, volstond om tot navolging aan te sporen. Het gebeurde eens in mijn noviciaat, dat de novicen-meester mij berichtte: //Morgen middag om vier uren wacht P. Provinciaal u met een ander aan de deur om meê te gaan bedelen. Aanvankelijk verheugde ik mij over de gelegenheid om mij te vernederen, doch toen het er op aan kwam, had het mij haast mijn roep gekost. Ter gestelde ure gingen wij naar de deur en vonden er P. Pignatelli ons wachtend met drie bedelzakken. Zoodra hij ons zag, zeide hij vriendelijk: //we gaan bedelen ter liefde van
224
Christus.'quot; Daarop gaf hij ons ieder een zak, deed ons neder-knielen voor een beeld van den H. Ignatius, waar we onzen tocht aan God op droegen, en wij verlieten het huis. ïusschen ons beiden ingaande, begon hij al dadelijk aalmoezen te vragen. Wij wilden zijn voorbeeld volgen, maar het rood der schaamte steeg ons op het gelaat, en weg was de zucht naar vernedering, die wij ons hadden ingebeeld, die onzen goeden overste doordrong. Het liep zóó ver, dat ik op het punt stond van mijn gezellen in den steek te laten en naar huis te vluchten, want, toen ik al mijn vastberadenheid en moed verzamelende, een aalmoes durfde vragen bij eenige toeschouwers voor een winkel, en er juist geenszins vriendelijk ontvangen werd, toen beproefde ik het mij weg te maken en verschool mij vast achter een rijtuig. Maar Gods goedheid redde mij uit het dreigend gevaar, door mijn oog te laten vallen op Pig-natelli, die van zooveel hooger geboorte dan ik, zich niet ontzag aalmoezen te bedelen. Dit voorbeeld was genoeg, om mij tot mijn plicht te brengen, en ik voelde mij sterk genoeg om de bitterste vernederingen te gemoet te gaan.quot;
In 't zelfde -jaar 1805 was de kok van 't Collegie te Napels door eene ziekte, die zich op het linkeroog gezet had, buiten staat gekomen zijne bediening te vervullen. Dewijl hij rust en eene donkere kamer behoefde, werd hij naar het professen-huis overgebracht, in afwachting dat het gezwel zou rijpen, en de heelmeester snijden kon. P. Pignatelli verneemt het, bezoekt den lijder en raadt hem aan, alleen op God te vertrouwen en 't oog gedurig met schoon water te betten. De Broeder gehoorzaamde stipt, en was binnen weinige dagen volkomen genezen.
Onderwijl de Sociëteit van Jezns nu in Napels zoo toenam in leden en bloei, dat, behalve de drie huizen te Napels, nog twee Collegies te Sora en Bari konden worden voorzien, besloot de koning in het zuidelijk gedeelte des rijks, op Sicilië, de Jezuïeten ook in het bezit hunner voormalige goederen te herstellen. Pignatelli , zelf te Napels onmisbaar, belastte P. Tomasi, een geboren Siciliaan, met die taak, en deze schreef in't begin van 1805 uit Palermo, dat het landvolk den terugkeer der Paters blijde te gemoet zag, maar niet zoo de aanzienlijke stedelingen, van welken
225
er velen de gelden trokken en in 't bezit waren der voormalige Collegiën van de Sociëteit. Nogtans met zachtmoedigheid en geduld bracht men het ver. Het duidelijk uitgesproken verlangen des koniugs gaf den doorslag, en bij 't begin van Maart waren alle hinderpalen uit den weg geruimd, en de akte van teruggave aan P. ïomazi was geteekend. Nu zond P. Pignatelli zeventien Siciliaansche Paters, benevens eenige novicen van andere natiën, naar Palermo; P. Angiolini wilde hun tochtgenoot zijn, en bij het einde van Maart gingen zij scheep. Doch nauwelijk in zee gestoken , wierd het zwakke vaartuig door zoo hevigen storm overvallen , dat men zich gedwongen zag de pas verlaten haven weer binnen ie loopen. Terwijl men nu de uitrusting van een ander schip afwachtte, bood koning Perdinand, die kennis van het ongeval gekregen had, een zijner fregatten ten dienste der Paters, en den 17ifn April op nieuw scheep gegaan, zetten zij twee dagen later te Palermo voet aan wal. Daar wachtte de terugkeerende Sociëteit van Jezus eene feestelijke verwelkoming. Onder het gejuich des opgetogen volks, dat den Paters hun zegen vroeg en eerbiedig de handen kuste, moesten zij de voor hen bestemde rijtuigen bestijgen en werden als in triumf naar liet oud-professen-liuis heengevoerd.
s' Anderendaags namen de geestelijke oefeningen alreeds een aanvang, en werden door Mgr. den Aartsbisschop, door den onderkoning en de aanzienlijken zoowel als eene gretige menigte volks bijgewoond. De leden der Sociëteit betoonden zich aldaar wederom hunner verhevene roeping waardig, zoo als ons blijkt uit een schrijven door P. ïomasi deswege aan P. Pignatelli gericht. //Als overste van dit Professen-huis,quot; zoo heet het indien brief //heb ik de hoogste reden van tevredenheid bij het zien van onze achtingswaardige Paters, die in spijt hunner hooge jaren, verstoken van de gemakken des levens, die zij ten offer hebben gebracht om weder in de Societeit te treden, zoo ijverig zijn in het H. Dienstwerk, zoo stipt in de onderhouding onzer regelen. Bovendien blijken zij zoo innig aan elkander gehecht, dat wie hen in de uren van uitspanning bijeen ziet, erkennen moet, dat eene oprechte liefde onder hen heerscht.quot;
P. Pignatelli loofde God voor de zichtbare blijken zijner liefde,
15 '
226
die hij uit de brieven zijner zonen vernam; zelf mocht hij van niet geringere liefdeblijken getuige, ja meermalen de uitdeeler en het werktuig zijn. Kort na de ontvangst van laatstgemeld schrijven trad Br. Grassi den 26sten Juli 1805 bij P. Pignatelli binnen. Het was tien uren des avonds.
//Broederquot; zegt hem de Provinciaal op eens //pas op , dat ge niet van hier weggaat, blijf tot ik terugkom.quot; Hierop verliet hij de kamer, doch keerde onmiddelijk terug en hernam met klem: //gij hebt me goed verstaan, niet waar? ge blijft hier!quot; meteen spoedde hij zich weg naar de huiskapel.
//Wat mag P. Provinciaal daar meê voor hebben?quot; sprak Br. Grassi bij zich zeiven, maar plotseling daverde en schokte de grond onder zijne voeten, 't was of het huis reddeloos instorten zou. Daar snelt hij, in den schrik het stellig verbod ongedachtig, de kamer af naar de huiskapel: deze was gesloten. Maar waar hij ging of stond, kraakte het, en spleten de muren, en viel het metselwerk neer. Doodsbenauwd, vlucht Grassi den trap af, maar in den gang liet een balk los boven zijn hoofd en stortte neer aan zijne voeten. Toen herinnerde zich de wonderbaar behoudene het woord van P. Pignatelli, en ijlde beschaamd naar diens kamer terug. Eenige oogenblikken later trad P. Provinciaal rustig en kalm binnen.
//Zoo Broeder?quot; Was zijn eerste woord, eer Grassi nog spreken kon //ge hebt in groot gevaar verkeerd, niet waar? Hadt ge mijn raad gevolgd, er was niets voor u te vreezen geweest.quot;
Br. Grassi wierp al de schuld op zijne ontsteltenis, waardoor hij het bevel had vergeten //maarquot; voegde hij er eenvoudig genoeg bij /'als UEerw. dan toch wist, wat er moest gebeuren, had u het mij ook wel wat duidelijker kunnen zeggen.quot;
//'t Is welquot; glimlachte de Pater //maar spreek er niemand een woord van, zoolang ik leef.quot;
De aardbeving had over geheel Napels de bitterste rampen ten gevolge gehad. Bij de Paters betreurde men wel geen dooden, maar het novicaat was zoo goed als onbewoonbaar geworden. Nu liet. P. Pignatelli de novicen en andere bewoners van dat huis naar het Professen-huis komen. Deze vermeerdering van huisgenooten, gevoegd bij het geen ook daar te herstellen viel, joeg het reeds
227
van aalmoezen levende huis op kosten, die ondragelijk schenen. Nogtans P. Provinciaal verbood alle bezuiniging op spijs en drank, alle vermindering der gewone aalmoezen aan de deur. Kort geleden had hij zijne geldelijke medewerking toe gezegd aan de zaligverklaring van P. Franciscus de Hieronymo, Napels Apostel, voor wien hij van zijne moeder eene teedere godsvrucht geërfd had. De kamer van den heiligen priester in het Professen-huis te Napels had hij tot kapel ingericht en sleet er vaak heele nachten in gebed. Nu de toestand des huizes evenwel hoe langer hoe zorgelijker werd , en de bitterste armoe dreigend voor de deur stond , aarzelde hij een oogenblik; doch vatte als bij bezinning moed, en met de woorden: //God en zijn dienaar, wiens eer het geldt, zullen mij wel weten te helpen,quot; nam hij het beloofde geld op en bezwaarde zich zoo met eene aanzienlijke schuld. Weinige dagen na die leening gewierd hem uit Rome een wissel, welks bedrag de geleende som evenaarde. Hierin meende hij, en niet zonder grond, eene gansch bijzondere beschikking van Gods vaderhand te zien en eene bevestiging van zijn vertrouwen. De gewone weldoeners deelden echter die hooge mate van vertrouwen niet en gaven minder aalmoezen om den duren tijd. Het was dus geen wonder, dat de Procurator van het overbevolkte Professen-huis ten laatste nauwelijks geld genoeg in zijn kasse vond om het brieven-port en de olie der lampen te betalen? Hij gaat tot den overste deelt hem zijne behoefte meê, maar deze antwoordde: //goede Pater ik.ben nog armer dan gij. Jn waarheid ik zou niet weten, waar aan het geld te komen om één dag in ons onderhoud te voorzien.quot;
De Procurator voelde zicli den moed ontzinken. Er bleef hem niets meer over dan tot P. Pignatelli te gaan, dien hij in stilte de oorzaak hield van de verarming des huizes. Hij treedt dus diens kamer binnen en 't was hoorbaar aan den toon, waarop hij sprak, dat hij geen raad wist voor zoo dringende behoefte. Met onverstoorbare kahnte liet Pignatelli hem uitspreken, blikte den ter neergeslagen Pater vriendelijk, bemoedigend aan en sprak: //Heb toch geene zorg; gij zit zoo gauw in den brand. Ziedaar!quot; vervolgde hij, een handvol gelds nemend uit eene beurs, die voor hem op tafel lag, //red u daar vast meê. Als ge in 't vervolg
228
weer zonder geld zit, kom dan onbevreesd tot mij, de voorzienigheid van den hemelschen Vader, wiens dienaren wij zijn, zal ons niet verlaten.quot;
Maar zoo verrassend bleek telkens die hulp van God, dat Pig-natelli, lioe voorzichtig anders en spaarzaam in't vermelden van wat maar eenigszins tot zijii lof kon strekken, zijne bewondering deswege soms luide te kennen gaf //Ik weet zelf niet, hoe het komt,quot; bekende hij dikwijls aan P. Mozzi //maar 'tis nu zooveel maanden geleden, dat ik honderd kronen in deze beurs heb gedaan , waaruit ik gewoonlijk aalmoezen geef, alle dagen neem ik er uit, doe er geen penning bij en toch blijft er altoos geld in over. Wel reden om den Heer te danken, wiens schatten onuitputtelijk zijn.11
Eens gebeurde het, dat de kok des huizes door gebrek of een ander ongeval geen vleesch meer voor de tweede tafel had. Het weinige, dat hem overschoot, volstond niet voor de helft dergenen, die het middagmaal nog moesten gebruiken. Verlegen met dien toestand, liep hij de keuken uit naar boven om zich te gaan verbergen. Doch P. Pignatelli, die zich juist naar tafel begaf, ontmoette hem op den trap en vroeg waar hij op het etensuur zoo haastig henen liep! De Broeder verhaalde hem alles, //kom met mij eens meêquot; sprak de goede Pater. Toen hij in den keuken het vleesch zag, hernam hij; //O, dat is overgenoeg, zie maar.quot; En hij begon te snijden, en sneed er zoo veel uit, als de Broeder nog nooit tegelijk op tafel had gebracht.
XXI.
Quid ümidi estis, modicae fidei ?
Matth. VII. 26.
Hoe aangenaam voor P. Pignatelli de herleving der Sociëteit van Jezus op Sicilië ook was, dit genoegen werd alras gestoord
229
door de min bescheiden eischeu eeniger invloedrijke Sicilianen, die niet tevreden met de oude Paters door Pignatelli derwaarts gezonden, op grond dat zij misdeeld waren, aanhielden om mannen van krachtiger leeftijd, ja bij name de uitstekendste Paters van Napels te Palermo wilden.
Als overste der Jezuïeten in Italië, stond het aan hem, dit verzoek al of niet in te volgen. De redelijkheid scheen zelfs te vorderen , dat men ter wille van te hoog gestelde eischen Napels niet beroofde van de mannen, die er zooveel arbeidden tot Gods eer. Niettemin Pignatelli was boven alles liefderijk en zachtmoedig. Kon hij den vrede bewaren, ongenoegen voorkomen, hinderpalen uit den weg ruimen, die de harmonie tusschen de Broeders van Napels en Sicilië dreigden te storen, dan viel hem geen offer te zwaar, geene verloochening van zijn eigen wil te moeielijk. Daarom zond hij onverwijld de gevraagde personen naar Palermo en met dezen P. Sebastiaan Soldevilla, zijn boezemvriend.
In den nacht van 25 op 26 Maart 1805 was P. Gabriël Grii-ber, de Generaal der Sociëteit in Eusland, bij een brand omgekomen. Eene Congregatie was belegd , en den 2lt;len September bleek P. Thaddeus Erzosowski de verkozen Generaal. Denzelfden dag gaf de nieuwe overste P. Pignatelli kennis van zijne benoeming in de volgende regelen.
'/Daar het den Heer behaagd heeft mij onverdiend aan het hoofd der Sociëteit te stellen, richt ik deze regelen tot UEerw. om u en de overige Paters, die in Napels en Sicilië verblijven, te betuigen wat troost mij vervult bij het vernemen van de overvloedige vracht, welke de goddelijke Goedheid tot Hare eer en het heil der zielen door den arbeid onzer Paters gewaardigt uit te werken. De naam des Heeren zij geloofd in eeuwigheid!
//Ik bevestig UEerw. in al de volmachten u door mijn voorganger geschonken, ten einde het ambt van Provinciaal naar be-hooren waar te nemen, en mijn verlangen is, dat UEerw. de waardigheid naar de letter onzer heilige instelling aan titel en bediening van dat ambt verbonden, zoo lang mogelijk blijft bekleeden. Dewijl ik echter weet, dat UEerw. zwak is van gezondheid, sta ik u toe, ja verlang ik zelfs, dat gij bij voorbaat, eer de dood u
230
verrast eeu Pater benoemt, dien gij voor God bekwaam en voorzichtig genoeg oordeelt, en hem als uw opvolger aanwijst in een verzegeld geschrift, waarvan gij de plaats aan een vertrouwden Pater in 't geheim kunt mededeelen.
'/Alle Paters en Fraters omhels ik in den Heer, allen acht ik hoog en bid ik Gods zegen toe: XJEerw. in 'tbijzonder de beste gezondheid wenschend tot Gods meerdere glorie, beveel ik mij in uw aller HH. Sacrificiën
Polotsk 2 Sept. 1805.
UEenv. toegenegen dienaar in Christus.
Thaddaeus Brzozowski.quot;
Aldus wederom in de inoeielijke bediening van overste bevestigd, onderwierp zich Pignatelli aan de uiting van Gods H. wil,bereid om al de lasten van den hem opgelegden arbeid te dragen. Die lasten bleven niet uit. 't Was tegen Pignatelli's verlangen geweest en op dringend aanhouden slechts der aanzienlijken van Napels, dat hij het oud-collegie der Sociëteit te dier stede weer aangenomen had met de voormalige fondatie en daarbij behoorende vaste goederen met jaarlijksche schulden bezwaard. Hij had gezegd, dat zijne toegevendheid hier eene bron zou worden van onheilen en bitterheid, en de uitkomst bevestigde dit voorgevoel. Immers, de schuldeischers kwamen op, en het Collegie door velerlei on-spoed geteisterd, was in de onmogelijkheid de renten te betalen. De zaak kwam voor de rechtbank, en de vordering werd herhaald. Toen nam de Procurator zijne toevlucht tot P. Pignatelli, en deze besloot eenige rechtsgeleerden in het Professen-huis samen te roepen, ten einde men over eene schikking in der minne konde beraadslagen. Met den grootsten weerzin nam hij zelf aan die vergadering deel en voelde zich pijnlijk aangedaan door de velerlei geruchten, over de betalingsonmacht der Paters in de stad vespreid. Hij vreesde toch, dat die ongunstige oordeelvellingen hier en daar de vrucht zouden beletten van den arbeid zijner Broeders. Daarom beklaagde hij zich vaak bij Br. Grassi: //Als dat zóó moet gaan, houd ik het niet langer uit! Och wat zag ik duizendmaal liever dat het Collegie gelijk het Professen-huis van aalmoezen leven
231
moest! God zou ons niet verlaten, en wij waren van een grooten last bevrijd.quot;
Bij die uitwendige, maar geheel zijn zwak gestel schokkende moeielijkheden, bleef Gods dienaar getrouw aan de allerstrengste boetvaardigheid, die hij zich had voorgeschreven. Had men te Colorno bespeurd, dat hij gewoonlijk een scherp gepunten gordel om de beenen droeg, zoodafc hij niet dan met de grootste pijn de trappen beklom; dat hij zich verscheidene nachten achtereen ten bloede geeselde om van God de bekeering eens zondaars te verwerven; — te Napels stond, wie in de belendende kamer sliep, dikwerf, eu bij name gedurende de negen dagen voor het Pinksterfeest van 1805, op het punt naar P. Pignatelli te gaan en hem te smeeken zich niet zoo wreedaardig te kastijden. Eens trad een pas in huis gekomen knecht tijdens het afwezen des Provinciaals de kamer binnen, en meende er het bed op te moeten maken. Doch eene huivering voer hem door de leden, toen hij bij 't kee-ren der matras eene laag planken vond met scherpe spijkers bezet. Half van schrik, half uit vreeze, dat Gods dienaar hem hier bezig mocht aantreffen, legde hij alles weer, zooals hij 't gevonden had, en snelde heen vol bewondering over zulke boetvaardigheid.
Gode alleen is het bekend, hoe vaak de Pater de weinige uren rust, die hij het kranke, uitgevaste, schier wegkwijnende lichaam gunde, op die folterbank sleet om zich het vleesch te verscheuren, maar Br. Grassi, zijn onafscheidbare tochtgenoot verklaart: //Zoo mijn getuigenis al geen geloof verdient, wie zal het weigeren aan de schrikwekkende geeselkoorden van touw en ijzer samengevlochten, aan de boetkleederen van paardenhaar en ijzerdraad, die hij in soorten bezat? Dat zij hem dienden, getuigt een zakje, waarin hij die werktuigen bewaarde, en dat van binnen rood geworden was van bloed. Zelf heb ik meermalen op reis dat zakje voor hem gedragen, want wat hij ook vergeten mocht, zijne foltertuigen nooit.quot; Nog heden wordt dit zakje te Rome bewaard en de roode kleur der gansch doortrokkenbinnenzij de bewijst onloochenbaar, dat het versch bebloede voorwerpen gedragen heeft. Voeg hierbij Pignatelli's aanhoudend vasten, en 't zal niemand vreemd voorkomen dat de Pater op het einde van 1805 wederom door de hevigste
232
pijnen van hoofd, maag eu ingewanden aangetast, vaak uren lang buiten kennis lag, zoodat men hem soms dood geloofde. Doch hij verdroeg dit alles met onbezweken geduld en verborg voor de zijnen wat hij verbergen kon, bleef gaande en staande en arbeidde voort, als ware hij de sterkste van allen. Hem medelijden betoonen, was hem verdriet aandoen, middelen ter genezing of verzachting aanbieden, hem bedroeven. Al wat hij deed, was de geringe hoeveelheid chocolade, die zijn eenig voedsel uitmaakte, veranderen in een aftreksel van salieblaren, dat nu — hoe ongelooflijk het schijne zijn eenig levensonderhoud werd.
Na gedurende eene maand ongeveer ie huisgenooten te hebben beangstigd met een spoedigen dood des beminden oversten, behaagde het God hem weer te genezen en hem toe te rusten met nieuwe kracht voor de volgende wederwaardigheden.
Reeds in de laatste maanden van 1805 had keizer Napoleon Napels den oorlog verklaard onder de gewone voorwendsels van geschonden trouw. Te vergeefs had koning Ferdinand zich bij monde van Cardinaal JJuffo, zijn afgezant, verontschuldigd, de wet van recht en redelijkheid bleek hier niet van toepassing, alleen het recht des sterksten gold. Daarom was nauwelijks het jaar 1806 verschenen, of een machtig leger, waar Jozef Bonaparte, 's keizers broeder, het bevel over had, bedreigde het koninkrijk op de grenzen, en Massena, een zijner Generaals, rukte voorwaarts, op de hoofdstad aan. De koning, niet in staat den overweldiger te keeren en ten volle bewust van Napoleons bedoeling, om namelijk zijn broeder Jozef op den Napelschen troon te verheffen, belegde een raad, waarin werd besloten, dat het hof zich naar Sicilië zoude begeven om daar buiten gevaar te zijn. Den 23steu Januari vertrok de koning met geheel zijn stoet, de schatkist eu de beste troepen medevoerende. In minder dan 20 dagen waren de Pranschen tot onder de muren van Napels gekomen, en den lödcn Februari trok Bonaparte, van zijn Generaals omgeven , te paard de hoofdstad in. In twee rijen langs zijn weg geschaard, riepen de troepen hem koning van Napels uit. Deze plotselinge ommekeer van zaken, maar vooral de overheersching der Franschen, deden P. Pignatelli het ergste duchten voor de te Napels ontlui-
233
kende Sociëtet. Om geen voet te geven aan valsche beschuldigingen of laster, beval hij den zijnen de grootste omzichtigheid in woorden en handelingen aan. //Laten wij onsquot; sprak hij //alleen bezig houden met de geestelijke bedieningen en daarin een bescheiden ijver aan den dag leggen. Met de personen van buiteu moeten we niet spreken dan over de belangen hunner ziel, er zijn er, die ons uit willen hooren en listige vragen stellen, b. v. wat te denken van de staatkundige veranderingen, die er plaats grijpen, wat daarin te doen? Laat ons antwoord zijn: //voor de zaken die des konings zijn, moet gij raad bij zijne ministers vragen, voor wat Gode toekomt, bij de bedienaars van 't altaarquot;
Hoe wijs die lessen waren, bleek wel spoedig, toen er zich dag aan dag menschen van alle rangen en standen, onder het masker van vriendschap en vertrouwen, bij de Paters aanmeldden om raad te vragen of eenige woorden op te vangen, die hun ten nadeel konden worden uitgelegd, teneinde alzoo ook hier de Jezuïeten te verbannen. Die spionnen van 't Eransche gouvernement vervolgden de Paters overal, zij hielden hen staande op straat: ja dreven de valschheid zoo verre van het H. Sacrament der biecht te misbruiken, om hen in hunne netten te verstrikken. Maar dank zij Pignatelli's waarschuwing, slaagden zij niet. Eens verhaalde iemand aan het hof, in's konings tegenwoordigheid , dat hij den geheelen morgen beproefd had de Jezuïeten in hunne woorden te vangen, doch dat het hem bij geen hunner gelukt was. P. Pignatelli vernam zulks, en ^deelde het den Paters aanstonds ter waarschuwing mede. Sinds liet men de Jezuïten ongedeerd en beproefde hunne trouw niet langer. Er wierd aan liet hof gunstig over hen gesproken, de nieuwe koning scheen der Sociëteit genegen te zijn en verlangde inderdaad niets liever, dan dat zij voort gingen zich te wijden aan de geestelijke bediening en de opvoeding der jeugd. Maar wie er juichte en berustte in die schijnbare kalmte, wie er geloof sloeg aan die ijdele verwachtingen, P. Pignatelli niet. Hem had ile Heer een dieper inzicht in de zaken gegeven, daarom ried hij de zijnen altoos, niet op de menschen te bouwen, maar alleen op God. //De Zaligmakerquot; zoo sprak hij den 2den Juli 1806, was//nauwelijks te Betlehem ge-
234,
boren, of hij moest de vlucht nemen naar Egypte, wie weet of onze Sociëteit, die ook pas herboren is, niet spoedig genoodzaakt zal worden Napels te verlaten.quot;
En daags daarop kwamen beambten des konings aan de verschillende huizen der Sociëteit met den last om de novicen en oude Napolitanen aanstonds naar hunne bloedverwanten terug te zenden; de vreemdelingen hadden binnen den tijd van vierentwintig uren het koninkrijk te verlaten. Dit onverwacht bevel kwam van Parijs. Eene maand geleden had keizer Napoleon zijn broeder Jozef gelast al de Jezuïeten uit het Napelsche te verdrijven. Deze echter had voor hen ten beste gesproken, doch quot;s keizers besluit stond vast, hij wilde in het rijk zijns broeders geene orde, die alleen in twee vijandige rijken, Eusland en Sicilië, bestond, zoodat er voor koning Jozef niets overbleef dan 's keizers wil te laten volbrengen. Aan het Professen-huis werd de rampvolle tijding bekend gemaakt door een bloedverwant van Pignatelli, die hem en de Sociëteit van Jezus zeer afkeerig was. Hij deed al de Paters samenkomen, de novicen, die zich even buiten Napels, op een buitengoed vermaakten, ijlings ontbieden en in hun aller tegenwoordigheid las hij het koninklijk decreet.
//Kan ik er op rekenen, Pater, dat u aan de uitvoering houden zult?1' vroeg hij na de lezing.
//Met mijn hoofd blijf ik u borg ,quot; klonk het moedig antwoord des Provinciaals, //dat niemand der hier aanwezigen ook in het geringste te kort zal blijven aan 's konings bevel.quot;
Hierop vertrok de beambte, en de leden der Sociëteit bleven in bitteren rouw gedompeld. Maar P. Pignatelli, wien het niets vreemds was uit het land verjaagd te worden , bewaarde eene onverstoorbare kalmte der ziel. //Zoo moest het gaan, dierbare Broedersquot; was zijn eerste woord, dewijl i k met het bestuur der Provincie ben belast. Niettemin, ik had nog erger verwacht. Danken wij den goeden Jezus, onzen Heer en koning, die onze Sociëteit met zulke blijken zijner liefde begenadigt, en ons eenige druppels te drinken geeft uit den kelk van Zijn heilig lijden, die ons deelachtig maakt aan de beproevingen en vervolgingen die Hij Zijn getrouwen heeft beloofd.quot;
235
Daarna verliet de Pater het Professen-huis om elders zijne Broeders te troosten en in hun heiligen roep te versterken. Zijne tegenwoordigheid, zijn vlammend woord vooral ontstak in allen met nieuwen gloed de liefde tot kruis en lijden. Aldus verzekerd van de goede stemming zijner onderdanen, toog Pignatelli uit ter vervulling van een anderen plicht. Yooraleer hij Napels verliet , wilde hij de overtuiging hebben van de onschuld der Sociëteit en eenigen onderstand voor de reis der zijnen. Hij meldde zich dus aan bij Saliceti den eersten minister, wien koning Jozef Bonaparte de uitvoering zijner bevelen overgelaten had. Hier vernieuwde hij zijne betuiging van gehoorzaamheid en onderwerping aan het koninklijk besluit, maar bad den minister hem te beteekenen door wat woord of werk, hij of zijne broeders aanleiding gegeven hadden tot deze plotselijke verbanning. //Ik wenschte dit te wetenquot; ging hij voort //om mij of de mijnen te rechtvaardigen, zoo het mogelijk ware, zoo niet, om ten minste het bewustzijn eeniger schuld in de ballingschap meê te dragen.11
De minister bleek verrast door die vraag en zocht zich eerst door een ontwijkend antwoord te redden, doch toen hij zag, dat Pignatelli aandrong, sprak hij; //Pater , noch gij , noch één uwer ordebroeders hebt de minste reden gegeven tot den strengen maatregel, die er genomen is. Ook zouden wij er niet toe zijn overgegaan, ware het bevel van Parijs niet zoo dringend en duidelijk herhaald.quot;
//God zij geloofd!quot; hernam Pignatelli, dat er geen vlek op ons kleeft, die wij in de ballingschap hebben uit te boeten. De grootste troost in ons lijden is toch het bewustzijn geenerlei schuld.'1 Daarop stelde hij den minister voor wat bezwaren het in had, binnen vierentwintig uren tot het vertrek gereed te zijn. Bovendien , hoe konden zij de reis ondernemen zonder eenig geld, arm als zij waren? De meesten zijner Broeders waren hoog bejaard en afgewerkt. Kon men vorderen dat zij te voet, met hun pakje op den rug, de reis naar Rome ondernamen? of mocht men grijze priesters, in het H. Dienstwerk afgeleefd de hulpmiddelen van vervoer en onderstand ontzeggen, die geen booswichten worden geweigerd?
236
Saliceti begreep de kracht dier redeneering en antwoordde vriendelijk en bedaard: //wat u betreft! Pater, gij kunt hier blijven, wijl gij als Napolitaan te beschouwen zijt; voor de reis der overigen zullen wij eene voegzame toelage verstrekken, en wat nu het overhaast vertrek aangaat, bekommer n daar niet over, neem twee of drie dagen zoo gij die noodig hebt en niemand zal er u lastig overvallen.quot;
//Ik dank Uwe excellentie, voor zooveel blijken van deelneming en hartelijkheidquot; besloot nu Pignatelli eerbiedig //doch de vergunning om hier te blijven, kan of mag ik voor mij niet aannemen. Mijn plicht, mijn geweten gebiedt mij als vader zooveel mogelijk in de algemeene behoefte te voorzien. Daarom staat het bij mij vast mijne zonen niet te verlaten, hun lot te deelen in tegenspoed en lijden als in vrede en rust.quot; Hiermede nam Pignatelli afscheid van den minister, hem overlatend aan de bewondering, welke zijne heldhaftige deugd bij hem had opgewekt. Hoe de nu volgende dagen van voorbereiding tot het vertrek voor al de leden der Sociëteit, maar voor Pignatelli bijzonder, dagen waren van aandoening on smart, dit achterhaalt onze beschrijving niet. Wie al beseffe, wat het iniieeft huis en goederen, vrienden en bloedverwanten vaarwel te zeggen om een verre reis te ondernemen , zonder hoop van wat hem lief was ooit weder te zien, hij is er nog verre af te begrijpen, wat het zeggen wil ten tweede male zich aan te gorden tot eene, wie weet hoe lange en bittere ballingschap. Wel moet hij los zijn van al het aardsche, die eene vreemde, eene hebzuchtige en onbescheidene hand kan zien slaan aan alles wat tot zijn gebruik heeft gediend, en dan nog als Pignatelli kalm tot zijne Broeders zeggen kan: //wat geven wij om tijdelijk goed? God zal ons dubbel vergoeden wat ons hier ontnomen wordt.quot; Maar behalve dat, moet hij onthecht zijn van alle aardsche geneigdheid voor vrienden en dierbaren, die ze kan zien schreien bij zijn vertrek, zonder ook maar een oogenblik te wankelen in de onderwerping aan Gods H. wil verschuldigd. De hevigste schok werd Pignatelli echter door zijne bloedverwanten gegeven, die er met tranen op aandrongen, dat hij blij ven zou en niet wederom de ellende der vreemdelingschap beproeven. Maar kalm en waar-
237
dig bleef zijn antwoord; //God verhoede dat ik uit liefde voor mijne broeders naar het vleesch, uit genegenheid voor mijne vrienden, de Sociëteit van Jezus verlaten zou, waaraan ik geheel mijn leven heb toegewijd. Kan ik dan om menschelijke redenen, uit ongeregelde liefde voor mij zeiven, miju woord breken jegens God en zijn H. dienst verlaten, na zoovele weldaden van Hem te hebben ontvangen ? Dwaze raadgevingen , die mij onder den schijn van vriendschap tot een wezenlijk kwaad zoeken te bewegen! Met Gods genade heb ik twee jaren lang in dit rijk mijne Broeders bestuurd en niets dan zegen en voorspoed genoten, en nu de storm het hoofd verheft, en mijne Broeders in gevaar verkeeren, zal ik ze nu verlaten en afwijken van den stuurstoel waar Gods voorzienigheid mij op heeft geplaats ? Men zegt: nu de schipbreuk onvermijdelijk is, moet ik ten minste mijn leven redden. Klein-moedigen en bekrompenen van harte die zóó oordeelen! Leeft er dan geen God in den hemel, die over zijne dienaren waakt, die ten grave voert en terugroept in quot;tleven? Kan Hij niet, wie Hij redden wil, voor dood en ondergang behoeden ? Volge mij, wie wil, ik scheid mij van mijne in Christus geliefde zonen niet. En wat kan mij overkomen, dat ik niet met hart en ziel bereid ben te verduren ? Zal ik met hen gelasterd worden, vervolgd, verdrukt, tot den bedelstaf gebracht, van alles beroofd? Moet ik met hen in een kerkerhol smachten, boeien, lijden en dood ondergaan ? O, dat ik het waardig werde gekeurd! God weet, hoe lang ik Hem uit de innigheid mijns harten die genade heb afgesmeekt, doch mijne zonden zijn de oorzaak, dat ik ze niet verdien.quot; (1)
Den derden dag na de mededeeling van het koninklijk besluit waren allen gereed, en P. Pignatelli liet hen bij kleine dagreizen naar Eome vertrekken. De novicen oordeelde hij voorloopig naar hunne familiën te moeten terugzenden om den Pauselijken staat, op welks gastvrijheid hij hoopte, niet meer dan streng noodzakelijk te bezwaren. Toen hij nu, na aller vertrek, om zijne zuster te believen nog eenige dagen gebleven was, kwam de gedachte bij hem op, dat te Napels als vroeger elders eene plundering der
Summa r. pag. 32, 170, 180. Monzon, Manuscr. Lib. Ill, Cap. v.
23^
kerken plaats kan vinden benevens eene schennis der Heiligen-reliquieen. Hiervoor wilde hij het stoffelijk overschot des Eerbiedw. Paters Franciscus de Hieronymo althans behoeden. En dit, naar het eenstemming verhaal der tijdgenooten ingevolge een tot driewerven herhaald visioen, waarin Gods gezaligde Dienaar aan Pignatelli verschenen was, terwijl deze in de tot Kapel ingerichte kamer des overleden Paters lag te bidden, en hem de toekomstige gebeurtenissen zou hebben veropenbaard. De Provinciaal deelde zijne bedoeling mede aan den bisschop en ten overstaan van een notaris, die er akte van opmaakte, nam hij de reliquieen met eerbied uit de urne, die ze omsloot en legde ze neder in een vooraf daartoe bereide kist. Met dien heiligen last toog hij den volgenden morgen, den 8 Juli, Napels uit, vergezelschapt door P. Xaverius Oderico en Dr. Jozef Grassi. Te Velletri wachtten hem zijne vooruit gezondene Broeders, wien hij beval in Albano te blijven tot hij zelf te Rome de bedoelingen van Z. H. Paus Pius VII vernomen had. Bij zijne aankomst in de eeuwige stad, spoedde zich Pignatelli allereerst naar de kerk van den H. Andreas, en ter aarde geknield voor het altaar, waarde assche van den H. Stanislaus Kostkarustte, beval hij de belangen der vervolgde Sociëteit der machtige voorbede diens heiligen jongelings aan. Toen, sterk door 't vertrouwen op die voorspraak, begaf hij zich naar het Vaticaan. Hij werd er toegelaten, doch had nauwelijks in tegenwoordigheid des H. Vaders de knieën gebogen, of zoo hevige aandoening overmeesterde zijne ziel, dat hij in snikken uitbrak en geen woord vermocht te spreken. Getroffen, blikte de Paus op den weenenden grijsaard en richtte eenige woorden tot hem van bemoediging en troost. Toen begon Pignatelli, zooveel hij 'tal schreiend-uit kon brengen; //Uwe Heiligheid zal wel reeds weten, waarom ik mij hier aan hare voeten bevind, wat er te Napels met de Sociëteit gebeurd is.quot;
»Wij weten allesquot; klonk het bemoedigend *en 't is ons innig leed: maar vrees niets, ik ben uw Vader.quot;
//Wij zoude niet gaarne, ik zoo min als mijne Broeders, uwe Heiligheid de minste reden baren van kommer of droefheid. De Sociëteit van Jezus staat uit kracht harer instelling geheel en al ter beschikking van de Roomsche Opperpriesters, wien zij belofte
239
van volstrekte toewijding doet. Ignatius richtte ze op met het doel om de rechten der Kerk en des H. Stoels te verdedigen, ook ten koste van het bloed harer zonen, nooit zal zij een vingerbreed wijken van 't geen haar door den H. Stoel wordt voorgeschreven. Uwe Heiligheid gelieve dus over ieder onzer te beschikken, zoo als het haar het beste dunkt, voor ons, voor het behoud des vredes en het heil der Kerk. Wij zijn bereid te gaan, waar uwe Heiligheid ons zal heenzenden, te doen, wat zij van ons wil. Geen mijner Broeders heeft nog den voet binnen Eome gezet, op mijn uitdrukkelijk bevel wachten zij te Albano de orders van uwe Heiligheid af. Neen, Goddank de geest van eerbied en gehoorzaamheid , welke Ignatius en zijne instelling jegens den H. stoel bezielde, hij leeft en bloeit ook in zijne kinderen, die hoe zwaar beproefd , bereid zijn op het spoor hunner vaderen, bloed en leven daarvoor ten offer te brengen. Gewaardig U dan H. Vader te beteekenen, wat u van ons verlangt; met blijdschap zullen wij dien wil, wat hij ook behelzen mocht, volvoeren; door daden onze gehoorzame gehechtheid betoonen aan Petrus1 Stoei, zal ons streven, en onze glorie zijn.quot;
Pius VI! antwoordde; //Wij kennen den geest uwer orde en twijfelen niet aan uwe gevoelens van liefde en trouw jegens ons en dezen H. Stoel. Ons besluit is derhalve, dat gij allen te Rome komt en u in Onze staten vestigt. Als algemeen Vader der geloovigen, voelen Wij ons door de rede en de liefde gedreven, Onze vaderlijke bescherming te betoonen aan die kleine schaar vervolgde kinderen. Reeds hebben Wij gelast, datu in het huis van de Gesü en in 't Romeinsch Collegie eene plaats worde bereid; en zoo dit blijk Onzer welwillendheid ten uwen opzichte den nijd uwer vijanden scherpt, of Ons eenige moeielijkheid verwekt, dan zullen recht en barmhartigheid de wapenen onzer verdediging zijn. Nogtans dewijl Uw H. Vader Ignatius u geen bijzonder ordeskleed voorschrijft, wenschen Wij, dat gij om moeielijkheden te voorkomen de kleeding der wereldspriesters aanneemt, zonder evenwel op te houden, ware religieuzen te wezen, gelijk gij zijtquot; Hier op zegende Pius VII Pater Pignatelli, en deze spoedde zich heen om zijnen Broeders die blijde tijding te berichten.
240
Nauwelijks was het te Rome bekend, dat de H. Vader de te Napels verbannen Jezuïeten had opgenomen, of de gezanten der verschillende hoven gaven den Paus onder verschillende vormen te verstaan, hoe zij wenschten, dat Zijne Heiligheid de alom verdreven orde niet openlijk beschermen mocht. Maar Pius bekreunde zich om die wenschen niet en bleef bij Zijn besluit. Toen werd Z. H. eene memorie van toelichting aangeboden, waarin volgens gewoonte hoog opgegeven werd van den drang der omstandigheden , het heil des vredes en 't voordeel der H. Kerk, welke om het zeerst vereischten , dat de Jezuïeten werden opgeofferd. Daarna begaven zich de gezanten eenparig naar het Vaticaan om mondelings te vernemen, wat nu het oordeel Zijner Heiligheid, was, en des gevorderd nog eene poging te wagen. Maar de Paus voelde zich gehoond door dien aandrang en die vrijmoedigheid; met apostolische kracht en opperpriesterlijke waardigheid voer hij de gezanten te gemoet; //Zal men dan nooit ophouden Ons te willen dwingen tot verdrukking der onschuldigen ? Men legt de Paters der Sociëteit van J ezus geane enkele misdaad ten laste; openlijk verklaart men ze onschuldig, en niettemin worden zij als misdadigers verjaagd en veroordeeld. Zoeken zij belasterd en vervolgd, eene wijkplaats bij den algemeenen Vader der geloovigen, dan zou men verlangen, dat de Opperherder zijne waardigheid, de plichten van zijn ambt en geweten vergat, om hen van zich af te stooten en als weerlooze lammeren ten prooi der roofzieke wolven te laten. Men geeft ze vrijbrieven naar Rome mee van gouver-nementswege onderteekend, en als Wij ze opnemen, biedt men ons verzoekschriften aan zulks toch niet te doen. Is dat geen openlijke tegenspraak? geen onedel spel met de waardigheid dier religieuzen als met Ons gedreven? Wij verklaren hier voor God en menschen, dat het Onze plicht is eene wijkplaats te verleenen aan die verjaagde zonen, welke te meer aanspraak hebben op Onze zorg en liefde, naarmate zij meer haat en verachting van den kant der wereld hebben te onderstaan. Ik heb, in zoover Mijn geweten 'tMij toeliet de tijdsomstandigheden in aanmerking genomen en hun een leefwijze voorgeschreven, waaraan zij zich bereidwillig onderwierpen; ter wille van hen wie hun religieus gewaad een
241
schrikbeeld is, heb ik hun gelast het af te leggen voor het kleed der wereldsgeestelijken. Overigens vragen zij Ons eerambten noch gunsten, niets dan een piekje gronds om in vrede te wonen, mogen Wij dat weigeren aan christenen, aan priesters en dienaars des Heeren, dat Wij toe zouden staan aan vreemden en barbaren. Wij die zulke blijken hunner liefde en gehechtheid ontvangen? Neen, dat nooit! Liefde en billijkheid zullen Wij jegens hen oefenen, twee deugden die altoos in een stedehouder van Christus vereenigd moeten zijn. Ten allen tijde zijn de verdrukte kinderen der Kerk naar Rome gevlucht, en vonden er steeds in de algemeene liefde en Vaderarmen des Pausen eene wijkplaats, bescherming en steun. Clemens XI1T nam ook de uit Portugal en Spanje verjaaagde Jezuïeten op. Die voorbeelden mogen de richtsnoer Onzer daden zijn, immers niet alleen van hunne waardigheid, van hunne deugden tevens wenschen Wij de erfgenamen te wezen.quot;
Aldus sprak de H. Vader tot de afgezanten, gelijk hij later zelf aan P. Pignatelli verklaarde. Wel berustten zij er niet in en beproefden keer op keer den li. Vader in zijn genomen besluit aan 't wankelen te brengen, quot;t bleef alles vruchteloos, dewijl Pius hun geen antwoord meer waardig keurde, of het gesprek, dat eene wending ten nadeele der Jezuïeten dreigde te nemen, afbrak.
Intusschen waren de te Albano wachtende Paters naar Rome ontboden, en er aangekomen met achterlating hunner kenmerkende kleederdracht.
Den ouderen had Pignatelli het voormalig Professen-huis naast de Gesu aangewezen, den jongeren viel het Romeinsch Collegie ten deel. Den Provinciaal werd met de meeste hartelijkheid gastvrij heid aangeboden in het Dominikanerklooster de Minerva, en aanvankelijk maakte hij van die oplettendheid des vriendelijken Generaals gebruik. Nog tans toen al de zijnen te Rome gehuisvest waren, meende hij de orde des H. Dominicus door zijne tegenwoordigheid niet bloot te mogen stellen aan de aanvallen van deze of gene kwaadaardige pen, en hij zocht zich dus een verblijf in 't Romeinsch Collegie, alwaar de H. Aloysius van Gonzaga geleefd had en was gestorven. De kamer zijner keuze was eene enge en
16
242
zeer duistere cel, waar op den vollen middag ter nauwernood een zonnestraal in binnendrong. Niet dan om dringende redenen en liefst nog bij den avond vertoonde hij zich op straat om zoo min mogelijk voet te geven aan den lasterzucht omtrent de Jeznïeten, wier zaak de H. Vader zich zoo beschermend aangetrokken had. Over dag verliet hij zijne cel bijna niet en koos eveneens den nacht om zijne Broeders, zoowel die van 't Collegie als daar buiten , te wapenen met altoos nieuwen offermoed, met den geest des gebeds en liefde voor regeltucht en studie. Er wierd echter meer vereischt dan een onderkomen om zeventig religieuzen, geen van welken een penning rijk was, te kleeden en te spijzigen. Buitengewone , hoezeer dan op zich zelf geoorloofde middelen, wilde Pignatelli niet zien aangewend Dan liever van den eenen dag in den anderen geleefd en vertrouwd op Gods Vaderlijke goedheid. Zoo ried men hem aan Z. H. vergunning te vragen om eenig stipendium voor de Missen der Paters te aanvaarden. Doch hij verwierp dien raad , als strijdig met de bedoeling des H. stichters. Zij, die slechts oordeelden volgens de regelen der menschelijke voorzichtigheid, stelden hem voor de Italiaansche Paters naar Sicilië te zenden, waar in de Collegiën allicht plaats en arbeid voor hen te vinden was.
//Mijquot; antwoordde Pignatelli //heeft Z. II. gelast al de uit Napels verdreven Jezuïeten, te Eome of in den kerkdijken staat te vestigen, mag ik afwijken van dit voorschrift?quot; De Spanjaarden, zoo sloeg men hem voor, konden voor het minst koning Karei IV verzoeken, het decreet, waarbij de hun vroeger verstrekte lijfrente ingetrokken werd, ongeldig te verklaren; ook dit wilde Pignatelli niet, ofschoon de brieven, hem in den laatsten tijd van Madrid toegezonden, reden genoeg gaven tot het vertrouwen, dat het verzoek niet zou worden afgewezen. Enkelen evenwel, door menschelijke vrees gedreven, poogden in 't geheim te bewerken wat Pignatelli met opzet niet had gewild. Hij vernam het met smart en voorspelde hun, die uit mistrouwen op God in de religieuze gehoorzaamheid gewankeld hadden, dat die poging tot hun eigen nadeel keeren zou.
In waarheid, al wie een blik sloeg op hun voortdurend leven,
243
op hun rustig bestaan, moest zich doordrongen voelen van het diepst en volst vertrouwen op Gods goedheid, niet te onrechte door Pignatelli zijne schatkamer genoemd. Zij leefden toch, zeventig in getal, niet in overvloed, 't is waar, doch evenmin leden zij gebrek. Waren de aalmoezen al schaars, er kwamen er, en soms geheel onverwachte. Zoo bood de ook uit Napels verdreven Cardinaal-Aartsbisschop, Mgr. Euftb, Pignatelli eene som van 200 ducaten aan. De Pater weigerde het eerbiedig, hij wist immers hoe de Cardinaal zelf behoeftig was. Mgr. Ruftb begreep den Pater en drong niet verder aan. Docli nauwelijks was deze ten zijnent gekeerd, of de bediende van den Aartsbisschop bracht dezelfde som gelds aan 't Collegie.
//t Verwondere u niet!quot; sprak Pignatelli, als de zijnen hunne bewondering te kennen gaven, dat zij het nog uithielden en voor gebrek bleven gespaard //wat gij met ons ziet gebeuren, is niets dan de vervulling der beloften van Christus. //Bekommert u nietquot; zegt hij immers //over het geen gij zult eten of aantrekken: Uw Vader weet _ toch dat gij dit alles behoeft. Zoekt dus eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid, en al het overige zal u worden toegeworpen.quot; Het zoude ook een mirakel zijn, als het anders gebeurde en God zou ontbreken aan Zijne beloften. Hij voorziet dag aan dag in het onderhoud der ellendigste schepselen, Hij voedt en kleed Zijne grootste vijanden, de zondaars; hoe wilt ge dan, dat Hij geen zorg dragc voor Zijne dienaars, voor zooveel eerbiedwaarde grijsaards, die om uit liefde tot Hem in hunne H. roeping te leven en te sterven, zoo edelmoedig de genoegens en gemakken des levens ten ofler hebben gebracht, en de armoede en versterving van Jezus omarmd. Onderhouden wij onze regelen, trachten wij eene strenge regeltucht te bewaren, arbeiden wij vol ijver ter eere Gods aan het heil der zielen, en niets zal ons ooit ontbreken. Het bewijs hebben wij hier voor onze oogon. Of zijn we hier niet zonder huizen, zonder fondsen, zonder inkomsten, en gaat het ons met dat al niet beter dan te Napels, waar de geldelijke aangelegenheden des Collegies mij de grootste lasten hebben berokkend? Zoo wil de Heer ons te verstaan geven, dat wij onze hoop niet moeten
244
stellen op de besclierming of rijkdommen van de grooten dezer aarde, doch alleen op Hem, dewijl Hij ons doet ondervinden, dat de beoefening der evangelische armoede het rijkste en zekerste fonds is voor hen, die zich den dienst van God hebben gewijd.quot;
Door zulke woorden verlevendigde Piguatelli den moed onder de zijnen. En wel mocht hij zóó spreken, daar Gods goedheid hem in staat bleef stellen om niet alleen in het dagelij ksch onderhoud zijner Broeders te voorzien, maar daarenboven nog milde aalmoezen uit te reiken aan de armen. Hij begreep echter al spoedig, dat de ijver der Paters, die te Rome geen of luttel voedsel vond, elders met groote vrucht kon worden aangewend. Ook achtte hij het niet raadzaam allen te Rome bijeen te houden, wijl zulks den H. Stoel gedurige moeielijkheden kon berokkenen, en Zijne Heiligheid hem bovendien uitdrukkelijk had vergund de Paters door geheel den kerkdijken staat te verspreiden. Terwijl hij aldus bij zichzelven overlegde, welke stad de beste gelegenheid aanbood om eenigen der zijnen arbeid te verschaffen, werkte Gods voorzienigheid hem wederom op wonderbare wijze in de hand. Mgr. Lambruschini, bisschop van Orvieto, had vernomen, dat de uit Napels verjaagde Jezuïeten zich te Rome schuil hielden in afwachting van betere dagen. Aanstonds begeeft hij zich naar de heilige stad en stelt aan Pius VII voor, den Paters de leiding zijner beide Seminariën toe te vertrouwen. T3e Paus juichte dit voornemen toe, Pignatelli verlangde niets vuriger, en den 10'Iea September 1806 vertrok de bisschop alreeds met eenige Paters, die de komst hunner Broeders aldaar moesten voorbereiden. P. Raimond Aguirre werd Rector van het nieuw Collegie benoemd, en nog vóór het einde des jaars, vingen in het Seminarie de lessen aan onder leiding der Paters Jezuïeten. Dat de vrome bisschop er geen berouw over gevoelde, hen in zijn diocees te hebben geroepen, blijkt onder anderen uit een eigenhandig schrijven zijner Doorl. Hoogw. aan P. Pignatelli, gedagteekend van 27 Pebruari 1807.
//Met heilig genoegenquot; zoo luidt het //heb ik de twee nieuwe Paters omhelsd, die UEerw. tot medehelpers heeft toegezonden aan de zeer ijvervolle en uitmuntende werklieden, die zich hier in het Seminarie bevinden en zooveel arbeiden ter eere Gods aan
245
't zielenheil dezer bevolking. P. Montero is een man van uitstekende bekwaamheid, wel mag hij een opvolger vormen om later in zijne plaats het Hebreeuwsch te onderwijzen; de hoog begaafde P. Angelus Mai zou daar, naar mijn inzien, de rechte man voor wezen. Ik zie tot mijne voldoening, dat de Paters Pavani en Zauli met groote vrucht dit jaar de Vasten preeken. Dan is 't mij een genoegen vrijdags in de kerk het H. Lijden des Verlossers door zijne volgers te hooren behandelen. Wat zullen zij wèl slagen! Wat is die Pater Pavani een kostbaar man quot;voor jongelieden. Hij is hun apostel, hun Vader, hun goede en beminde meester tevens. Dit alles vervult mij met troost, maar ik verwacht nog grootere redenen van blijdschap en smeek ze den hemel af, die naar ik hoop mijn gebed zal verhooren en het eens begonnen werk voltooien.quot;
Na Orvieto vroeg Tivoli den H. Vader om nieuwe Paters der Sociëteit. Immers zij , die er na de opheffing der orde als wereldspriesters werkzaam waren gebleven, hadden of het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, of bogen onder het drukkend wicht des onderdoms. Op dit verzoek gaf Z. H. aan Mgr. Palcazapa, Secretaris der Congregatie des bestuurs, den last om in Tivoli de voormalige huizen der Sociëteit, bewoonbaar en van het noodige huisraad voorzien, in 't bezit der Paters te herstellen. Daarna kwamen andere steden, en Pignatelli voldeed ze allen, zoolang hij kon. Vijf der zijnen had hij naar 't Seminarie van Amelia gezonden, naar die van Sezzi en Anagni elk drie. In Marino en Palestrina waren kleine missie-huizen opgericht, zoodat het den ijverigen Provinciaal ten laatste onmogelijk was, den wensch der bisschoppen te bevredigen. Immers behalve eenige afgeleefde Paters, wien geen zware arbeid meer mocht gevergd worden, bleven hem nog slechts de Paters Aloysius Mozzi en Thomas Pizzi.. Eerstgenoemde wilde hij bij zich houden om gesticht te worden in diens deugd en, als de gelegenheid gunstig bleek, hem in de omstreken van Rome op missie te zenden. P. Thomas Pizzi, den jeugdigen kloeken priester, bestemde hij voor Griekenland. Ook daar hadden eenige Paters na de opheffing der orde hun arbeid voorgezet op de eilanden Syra en Tine; maar de meesten waren bezweken, de overigen uitgeput. Uit de bevende hand des laatsten missionaris', die er
24G
wegstierf moest de kruisvaau nu overgenomen worden om dien rond te dragen en alom te planten in naam der herlevende Sociëteit. P. Pizzi was het nog een geheim, wat werkkring zijn overste hem had toegedacht. Toen het hem werd meegedeeld, ontstelde hij zoozeer, dat hij Piguatelli in weinig bescheiden en voegzame termen te verstaan gaf, hoe het hem aan deugd en talenten schortte om die in alle opzichten zoo moeielijke missie, welker taal hij niet eens machtig was, te ondernemen. P. Pignatelli zweeg hierop, en Pizzi keerde in zijne cel. Doch op het uur van gewetensonderzoek in zichzelven gekeerd, begreep hij zijn misslag en maakte vol rouwe het voornemen den volgenden morgen den Provinciaal vergiffenis voor zijne ongehoorzaamheid te vragen, en zich geheel te zijner beschikking te stellen, zoo voor Griekenland als ieder andere missie, waar het den overste goed mocht dunken hem heen te zenden. Maar 's morgens vroeg, voor Pizzi zijn voornemen kon ten uitvoer leggen, kwam Pignatelli bij hem en zei: //Ik weet wat de Heer u gisterenavond bij het onderzoek heeft doen inzien. Nu zijt gij kalm, en uwe ziel is in rust; dat is het kenteeken van den goeden engel, die in uw hart spreekt. Gisteren was het de booze, die in u sprak. Lees en herlees de regelen, die de H. Ignatius ons in het boek der geestelijke oefeningen daaromtrent heeft nagelaten en gij zult zien, hoe gij u zeiven voortaan te gedragen hebt en anderen moet leiden.quot;
//Bij deze woorden, waaruit zoo duidelijk bleek, dat de Eerbiedwaarde Pater ten mijnen opzichte door hooger licht bestraald wasquot; zoo verhaalt Pizzi verder //stond ik als aan den grond genageld en vol eerbied en onderwerping bood ik mij aan on-middelijk te vertrekken verwaarts het hem gelieven zou.quot; Pignatelli was echter van besluit veranderd, hij zond P. Dominicus Venturi naar Griekenland en liet P. Pizzi verder P. Mozzi op diens missiën vergezellen.
Om hun ijver te oefenen faalde het Pignatelli niet aan gelegenheid. De Cardinaal-Aartsbischop van Albano had hem toch zendelingen gevraagd om de van geestelijke hulp bijna verstoken visschers en landlieden van zijn diocees op het pad der deugd terug te voeren. Maar alvorens hen uit te sturen om aan dit
verlangen gevolg te geven, onderrichtte Pignatelli de Paters nopens de manier, die hij het doelmatigst oordeelde om vrucht te doen ter eere Gods. Naar het voorbeeld der Paters van de oude Sociëteit, wilde Pignatelli, dat zij meer door hun gedrag dan door woorden zouden prediken en opwekken tot de deugd. Te voet en ongeschoeid, moesten zij hun tochten afleggen, hun nooddruft bedelend onder weg; den nacht doorbrengen in een gasthuis of hospitaal, en waar zulke inrichtingen ontbraken, was eene schuilplaats in de hutten der armen ter liefde Gods gevraagd, over-genoeg. Hunne eerste zorg moest den Catechismus gelden zoo voor kinderen als volwassenen, die zij met ijver hadden voor te bereiden tot de eerste U. Communie!
De ijverige P. Mozzi, die sinds zoo vele jaren moeite noch arbeid tot Gods eere had ontzien, behoefde wel geen prikkel om het werk des heils hier door te zetten, nogtans tegen één punt bracht hij eerbiedig en onderworpen, als het betaamt, zijne bedenkingen in. Was het, de tijdsomstandigheden in aanmerkingen genomen, niet raadzamer onafhankelijk van 't volk te blijken en de uiterlijke armoede door voetreizen en bedelen ten toon gespreid, voorzichtig te temperen ? P. Mozzi stelde het l'ignatelli voor, mondelings en bij geschrifte; doch deze bleef onwankelbaar bij zijn woord: //mijn Broeder, alle tijden zijn eveu gunstig, voor wie de vernedering en versterving bemint.quot;
Aldus versterkt door de gehoorzaamheid, begaven zich de beide zendelingen in den avond van 26 Januaai 1807 blootvoets op weg. Pratica was de eerste gemeente, die zij aandeden om er het goede zaad met milde hand te strooien. Ardea, Anzo, Conca en Nettuno plukten achtereenvolgens de vruchten van hun priesterlijken arbeid. Wat al kwaads zij uitroeiden, wat al goeds zij tot stand brachten of verduurzaamden, wat al tranen van berouw en danker op hun weg werden geweend, is niet ecus bij benadering op te maken uit het omstandig verslag, dat zij P. Pignatelli van hunne verrichtingen stuurden. Te Nettnno, waar juist een schip was binnen geloopen met vrijgekochten of gevluchte Christen-slaven uit Barbarije, volstond de ijver der onvermoeide zendelingen niet om aller geestelijke verlangens te voldoen, zoodat men uit het
248
naburige Marino een Pater benevens andere priesters ter hulp moest roepen.
De strenge levenswijze der Paters stichtte het volk niet minder dan hun woord en ijver. vZekei is hetquot; schreef P. Pizzi van daar //dat onze uiterlijke armoede groote vrucht bij het volk heeft gedragen. Een weinig melksoep en wat vruchten maakte onzen maaltijd uit; 's avonds nam P. Mozzi een kop melk, ik chichorei soms een ei daarbenevens, doch altoos onthielden wij ons van wijn en bedelden al ons voedsel.quot;
Vandaar richtten zich de zendelingen, op last van Pignatelli, naar Civita-vecchia, alwaar de arbeid rijkelijk was, aangezien men eene menigte ter galeien veroordeelden met God had te verzoenen. Den 8«ten Mei schreef P. Mozzi: //De missie gaat voordurend goed, wij zullen ze voor Pinksteren niet kunnen eindigen. Het biechthooren houdt aan, 't is als het inhalen van een rijken oogst. Het schijnt, dat God Zijne mildste zegeningen voor de veroordeelden heeft weggelegd. De toekomende week gaan de P.P. Pizzi en Eornazari prediken en biecht hooren in de zoutmijnen, waar nog honderddertig veroordeelden werken.quot;
Vijf dagen later schreef genoemde Pizzi, het hart nog vol van priestervreugde: //UEerw. zond ons naar de galeien, de geliefkoosde arbeid van P. Eranciscus de Hieronymo, die, als zich de gelegenheid aanbood, nooit verzuimde zelf naar die van Ancona te gaan. Het zij tot Gods eere gezegd, dat wij dezen keer op de galeien meer hebben verricht dan in twee andere missiën te zamen. Had U. Eerw. zich .één dag bij ons aan het dok mogen bevinden , gij hadt van aandoening geschreid. Alleen de processies persten u de tranen uit de oogen , want roerend was het inderdaad die arme ongelukkigen zoo ingekeerd en godvruchtig te zien. Gezegend zij de Heer, die u heeft ingegeven ons herwaarts te zenden, ten heil van dit goede volk. De duivel van zijnen kant heeft geene moeite gespaard om deze missie te doen mislukken, maar hij wist ook wel waarom.quot;
Op verzoek van Mgr. Lambruschini kwam nu Orvieto aan de beurt, waar dertienduizend hoorders de laatste preek dei-missie met dankbaar harte kwamen bijwonen. P. Mozzi, wiens
249
klimmende jaren en zwakke gezondheid voor een arbeid, als hij op zich nam, niet bestand schenen te zijn, voelde zich zóó sterk door de gehoorzaamheid aan de strenge voorschriften van P. Pignatelli, dat hij schrijven kon: //Mijne gezondheid wordt van dag tot dag beter; de levenswijze, die ik aangenomen heb, doet mij uitmuntend goed, want sinds dien tijd heb ik de gewone maagpijn niet gevoeld en bevind mij beter, dan ooit.quot;
Zoo waren er nauwelijks vier maanden verloopen, sinds Pignatelli uit Napels verbannen, zich te Rome bevond; alreeds had hij eene geregelde Provincie onder zijn bestuur; een professen-huis te Rome, een Collegie en Seminarium te Orvieto benevens verschillende missiehuizen in den kerkelijken staat.
Tegen het einde van het vorige jaar had een besluit van P. Generaal, Sicilië, dat Pignatelli meer leeds dan liefs berokkend had, van Napels afgescheiden; in de plaats daarvan was hij nu met het toezicht over de missiën van P. Venturi in den Griekschen Archipel belast, en in 1807 moest hij zijne zorgen uitstrekken over Sardinië, waar zich eene Vice-provincie der Sociëteit gevormd had. Immers reeds ten jare 1801 kort na de bevestiging der Sociëteit van Jezus in Rusland, had Z. H. Pius VII op verzoek van Karei Emmanuel, mondelings vergunning gegeven de oude Paters in Sardinië tot een lichaam te vereenigen. Maar gelijk Pius VI de Sociëteit van Jezus in Panna goedkeurende, alle openbaarheid en aanstoot wilde vermeden hebben, zoo had de toen regeerende Pius VII tot voorwaarde gesteld, dat men met de grootste omzichtigheid van de vergunde herstelling der Sociëteit in Sardinië gebruik zoude maken. P. Pannizoni zond in 1802 P. Jozef Piras naar Cagliari in hoedanigheid van Vice-provinciaal der orde. Datzelfde jaar hernieuwde Paus Pius VII voor P. Senes, die hem de belangen der Sociëteit in Sardinië kwam voorstellen, de vergunning, door Z. Heiligheid in 't vorige jaar aan Karei Emmanuel IV gegeven, doch altoos op voorwaarde van voorzichtigheid. De onlusten in Italië, de dood van Maria Adeleide Clotilde, Sardiniës vrome koningin, alsmede de troonsafstand van haar bedroefden gemaal, brachten de zaak der Sociëteit van Jezus geen voortgang aan. Nogtans den 7den December van JS02 schreef de nieuw benoemde Generaal,
250
P. Gabriel ürüber aan P. Piras in dezer voege: //Green moed verloren al worden de blijde verwachtingen in dat koninkrijk gevoed , vooreerst nog niet verwezenlijkt. Zie hier iets om u op te beuren. Onze zeer goedertierene keizer heeft een Pauselijk schrijven ontvangen, waarbij de Sociëteit in Rusland weder bevestigd wordt. Bovendien staat Z. H. goedgunstig toe, dat alle voormalige leden der Sociëteit die thans in Katholieke of onkatholieke landen verspreid zijn, op nieuw in de orde kunnen worden ingelijfd. Zoo derhalve de Paters en Praters ten uwent, oprecht verlangen met ons te worden vereenigd en hunne geloften en professie te doen gelden, dan heeft UEerw. mij slechts hun naam, leeftijd, vaderland en bekwaamheden nauwkeurig op te geven, opdat ik voor God kunne bepalen wat voor elk van hen het beste is. Zeker uw arbeid zal niet ijdel zijn, en kunt gij al niet zoo gij wildet, op een andere wijze toch zal uw pogen der Kerk voordeel kunnen aanbrengen. Terwijl ik met ongeduld UEerw. antwoord op dit schrijven verwacht, omhels ik al mijn zeerbeminde Paters en Praters in Christus met hartelijke liefde.
Gabriël Grüber, algemeen overste der Sociëteit van Jezusquot;
De blijdschap over het ontvangen dezer tijding was niet gering. Uit alle oorden des lands kwamen ook hier de oude Jezuïeten te zamen en erkenden P. Piras tot hun Yice-provinciaal. P. Pigna-telli zond in 1806 P. Eegono derwaarts als Rector van 't Collegie te Cagliari, en welkomer ontvangst dan dezen aan het hof van Sardinië wedervoer had hij zich niet kunnen beloven. Niettemin al stonden de zaken daar gunstig, de tijden dachten Pignatelli nog te slecht om den H. Vader, nu zelf te Rome in gijzeling, eene nieuwe bevestiging der orde voor Sardinië te vragen. Beter scheen het in bedektheid en stilte voort te gaan met de vroeger verleende vergunning. Koning Victor Emmanuel nam hier genoegen mede en [aldus bleven de Paters in Sardinië vereenigd, en ondanks zwakte en uitputting werkzaam tot de algemeene herstelling der Sociëteit van Jezus, die binnen zeven jaren zou plaats grijpen.
251
XXII.
Vita vestra ahscondiia est cum, Chris to in Deo.
Coloss. III. 3.
Al waren de eerst te Rome verblijvende Jezuïeten nu zooveel mogelijk in den kerkelijken staat verspreid, Pignatelli begreep toch, dat het een doorn in liet oog zijner vele vijanden moest wezen, dat het eens zoo luisterrijke Eomeinsch Collegie hun nog huisvesting gaf. Daarom overlegde hij met den H. Vader eene andere, meer afgelegen woning te betrekken, waar hij met de nog overige Paters in stilte en verborgenheid schuilen koude. De aanzienlijke huizen hem van menige zijde aangeboden, wees hij van de hand en vestigde zijne keus op een nietig en armoedig gebouw, aan den voet van den Esquilijn, het Pantaleon-gesticht geheeten, doch meer bekend onder den naam aan belendende kerk ontleend: Onze Lieve Vrouw van goeden raa d. De geringheid en onbekendheid dier woning alleen hadden echter Pignatell's keus niet bepaald; de overlevering verhaalde bovendien, dat dit huis gebouwd was op den grond eener oude gevangenis, waar de Christenen tijdens de vervolgingen den strijd met de wilde dieren, of andere folteringen afwachtten. Een machtige prikkel voorwaar tot moed in het lijden, dat hij nog te verduren had, immers de beker was nog niet ten bodem geleegd.
Den S1*611 Maart van 1807 plaatste Pignatelli ons Heer in het Tabernakel der nieuwe huiskapel, stelde een overste aan, regelde bezigheden en dagorde en betrok eene kleine en luttel geriefelijke kamer, maar voor hem meer aantrekkelijk dan een koningspaleis. Immers naast de kapel gelegen, bood zij door een tralievenster in den muur uitzicht op het altaar, waar het geheim der liefde rustte. De Broederschap van O. L. Vrouw van goeden raad stelde hare kerk ten dienste der Paters Jezuïeten, en deze besteedden er hunne laatste krachten aan het zielenheil der lagere klasse. De Paters, welke hunne laatste beproeving in St. Pantaleon doorstonden,
252
belastte Pignatelli op verzoek van Cardiuaal Somaglia met de zorg voor de gevangenissen van Rome; doch als zij op de feestdagen naar den kerker togen om den gegijzelden eenige lichamelijke verkwikking te brengen, dan vergezelde Pignatelli hen altoos en vond er steeds zijn grootste vermaak in die ongelukkigen wel te doen. Voor het overige onthield hij zich wijselijk van allen op-zienbarenden arbeid in de stad, alleen levend voor God en zijne Broeders. Het was toch ook voor den afgeleefden grijsaard, door onspoed en ziekte geknakt, arbeids genoeg, uit zijne eenzaamheid een wakend oog te houden op de missiën van Sardinië, Griekenland en Italië; de brieven te beantwoorden, zoo van de zijnen als van de bisschoppen, die hunne medewerking verlangden. Was het hem mogelijk, hij voldeed aan ieder verzoek van dien aard, kon hij niet, dan nog was zijne weigering zoo zacht en bescheiden, dat het bij niemand der vragenden opkwam het den Pater ook maar eenigszins euvel te duiden. Ditzelfde jaar begon hij zijne bezoeken aan de huizen zijner medebroeders buiten Rome en kwam in September in het Collegie van Orvieto, vergezelschapt door P. Pannizoni, zijn voorganger in 't Provincialaat. Daar trof het den religieus, die in de aangrenzende kamer sliep, den Pater midden in den nacht luid op te hooren verzuchten: //O beata Trinitas Sanctus, Sanctus, Sanctus Deus!quot; (1) als voelde hij zich gedrongen de liefde te ontboezemen, die hem verteerde. Eens kwam de Broeder 's morgens op het uur van opstaan om hem te wekken. Hij vond hem gekleed op zijne bidbank geknield. Verwonderd bleef hij staan, tot de Pater het hoofd wendde en, den Broeder ziende, uitriep: //Hoe? is 'tnu al tijd?quot;
Zoo wij al geaarzeld hadden met den Broeder hier uit op te maken, dat de heilige priester nog niet te bed was geweest, de huisgenooten, die den Provinciaal allen kenden en vereerden, hielden het er voor. Doch om geheel alleen voor God te leven en zijne laatste jaren te wijden aan de beschouwing van Gods matelooze goedheid en liefde tegenover zijn eigen niet, schreef hij in 't laatst van 1807 weder een dringenden brief aan P. Generaal om toch
O, heilige Drieëeuheid! heilig, heilig, heilig. God!
253
eindelijk ontslagen te worden van den zwaren last des bestuurs. //Zeer Eerw. Paterquot; zoo ving hij aan //ik neem de vrijheid UEerw. te herinneren, dat ik UEerw. reeds herhaalde malen heb betuigd, niet op de hoogte te zijn van de mij toevertrouwde bediening, vooral in de tijden, die wij beleven, 't Is wezenlijk iets nieuws, dat een blinde zienden leiden moet. Na al hetgeen zij te verduren hebben gehad, ontbrak den heiligen kinderen eener zoo heilige moeder die vernedering nog. Ik bezweer UEerw. dus hierin te voorzien. Red de moeder en troost uw onwaardig kind door mij van eene bediening te ontslaan, die ik voorzeker niet waardig ben/' Doch het antwoord des algemeenen overste stelde weder zijne zoetste verwachting te leur. Ik zegen en dank'1 zoo luidt deze brief «onzen Heer Jezus Christus, dat UEerw. in deze hachelijke tijden met het bestuur der kleine kudde is belast, 't Is daarom Eerw. Pater, dat ik, wel verre van er aan te denken u van dien last te ontslaan, verlang en verzoek, ja, zoo het dienen kan om uwe verdiensten bij God te vermeerderen, beveel, dat gij den u op-gelegden plicht, waarvan gij u met vrucht kwijt, tot Gods meerdere glorie blijft vervullen. Draag zooveel mogelijk zorg voor de zaken, waarover ik u laatst geschreven heb en bid God voor mij.
St. Petersburg 9 Februari 1808.
ïhaddaeus Brzozowski,\
Vond Pignatelli alzoo van dezen kant de gezochte en gewenschte rust nog niet, evenmin vermochten de wijk der armen en de onbekendheid van St. Pantaleon Gods dienaar af te sluiten van den toeloop veler bezoekers, waaronder de aanzienlijksten der H. Stad. Yolgens het getuigenis der huisgenooten, woonde er geen Cardinaal te Rome, die niet meermalen tot P. Pignatelli kwam om raad of geestelijke leiding; Bisschoppen en prelaten, werelds- en ordesgeestelijken , prinsen en edelen wisten den heilige te vinden, zoowel als de man uit het volk, of de behoeftige die nooit ongetroost van hem henen ging. Onder zijne trouwste bezoekers telden Karei Emmanuël, de gewezen koning van Sardinië, en don Carlos, uit het prinselijk huis der Odescalshi's; de eerste een man in den herfst des levens, de andere bloeiend van jeugd en gezondheid, maar beiden ontvankelijk voor de indrukken bij Pignatelli opge-
254
daan; beiden zoo gestreeld en verrukt door den zoeten geur van Christus, die hun in St. Pantaleon tegenademde, dat zij, de een na den ander, de grootheid der wereld verlieten voor de Sociëteit van Jezus. De grijze koning kwam er als nederig leeke-broeder sterven; de Cardinaal geworden prins, ruilde er het purper waarmee Gregorius XVI hem had versierd, tegen het eenvoudig zwart gewaad der zonen van Ignatius.
P. Pignatelli ontving ze, wie tot hem kwamen, met hartelijkheid en vaderlijke liefde, al was liet hem soms innig leed zijne kostbaarste uren, die hij zoo gaarne in stil gebed en overdenking, in samenspraken met den Beminde sleet, te zien voorbijgaan in vaak afmattende gesprekken. Zwak en door de hevigste hoofdpijn gekweld, kostte hem het spreken bij wijlen ongelooflijk vee!, was het luisteren hem zelfs eene foltering. Nogtans, wie zulks bemerken mocht, nooit de bezoekers. Alleen de huisgenooten, dagelijksche getuigen van zijn smart begrepen er iets van en baden hem somtijds te kennen te geven, dat het bezoek hem ongelegen kwam. //Neen!quot; antwoordde Pignatelli //dat niet. 't Is beter te lijden dan liefdeloos te zijn, en onbevredigd weg te zenden wie troost of hulp behoeft. Die goede menschen, vooral die van verre komen, getroosten zich toch meer ongemak met mij te komen spreken dan ik met hen te ontvangen en aan te hooren.quot; Maar bij het ontvangen van bezoeken bleef het niet. Zoo het Cardi-nalen of hooggeplaatste edelen gold, dan begreep Pignatelli dat de eerbied en wellevendheid een tegenbezoek ten hunnent van hem eischten. En hoe oud en krank hij werd, te voet, den geest in God verslonden verliet hij zijne schuilplaats om dien tol der beleefdheid te betalen. Geen kerk kwam hij voorbij of de Beminde moest even gegroet met woorden opgeweld uit de diepte van zijn geloovig hart; //Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God, die in deze wereld zijt gekomenquot;. Dat hij welkom was bij zijne bezoekers is duidelijk uit de achting welke zij, Cardinalen als aartsbisschoppen en prelaten, voor Pignatelli koesterden. //Ik heb opgemerktquot; zegt P. Mozzi van die achting sprekende //dat hij na een enkel onderhoud met hen den hoogsten dunk achterliet van zijne wetenschap, talenten en verheven deugd.quot;
255
Maar niemand binnen Rome, die den heiligen priester beter wist . te waardeeren dan 'L. H. Pius YII, de toen regeerende Paus. Nog bisschop van Imola zijnde, had bij vaak met buitengemeenen lof hooren gewagen van den novicenmeester van Colorno en hierdoor alleen reeds hooge achting voor bem opgevat. Doch, toen bij hem herhaaldelijk aan zijne voeten bad gezien, toen bij hem meer van nabij leerde kennen, werd hij Pignatelli's warmste bewonderaar-Niet zelden had de Pater uit naam zijns oversten Z. H. te onderbonden over de belangen der half gedulde, half veroordeelde Sociëteit, en bij iedere samenkomst ontving Pius Gods dienaar als een boezemvriend, legde zijne blijde of droevige verwachtingen bloot en onderhield zich met bem uren lang over hemelsche zaken. Het kon wel niet anders , of bij den H. Vader moest het verlangen ontstaan zulk een man nauwer aan zich te verbinden, uit zijne kennis en heiligheid voordeel te trekken voor het bestuur en de glorie der H. Roomsche Kerk. Dit geschiedde. P. Mozzi getuigt ons hoe het plan onuitgevoerd bleef. //Pius VII vroeg mij altoos met groote belangstelling naar P. Pignatelli's gezondheid, bij belastte mij bem zijne groete en den Pauselijken zegen over te brengen. Hij bleek hem te houden voor een man, uitnemend geschikt om de moeielijkste zaken te regelen, uit hoofde van zijne uitgebreide kennis, omvattend verstand en buitengewone heiligheid. Hij gaf mij dikwijls te verstaan, dat, zoo onzer Sociëteit vroeg of laat de algemeene overste ontviel, geen beter opvolger voor die waardigheid te vinden was dan P. Pignatelli. Van een Cardinaal vernam ik, hoe de Paus er ernstig aan dacht hem in 't heilig Coilegie op te nemen, en dat op raad zeer veler Cardinalen, die bem wenschten belast te zien met de vereffening van zeer ingewikkelde moeielijkheden. Dit verlangen bleek mij uit de woorden van den Cardinaal zoo der verwezenlijking nabij, dat ik het waagde Z. Em. dringend te verzoeken dit onheil af te wenden, daar ik hem verzekeren kon dat Pignatelli met het Cardinaalspurper bekleeden niets anders zoude zijn dan zijn dood verhaasten, en zoodoende schade toebrengen aan de belangen der Sociëteit.quot;
Tot zoo ver P. Mozzi, wiens voorspraak het voor Pignatelli hoog gewenscht gevolg had, dat de Cardinaalshoed uit bleef. In hoever
256
nu zijn vriend de bedoeling des ootmoedigen, misschien buiten diens weten, vertolkt had, kan ons niet duister zijn na de lezing van zoo menigen brief, waarin hij telkens ontslag verzocht van de waardigheid, die hij bekleedde, maar vooral niet als we hem, in St. Pantaleon hooren uitroepen: //Ach, wat ben ik gelukkig in dit kleine, geringe huis, onder dit armoedig zwarte kleed! nooit zou ik zoo gelukkig geweest zijn in 'tkostbaarste purper, in de paleizen der grooten!quot;
Men heeft opgemerkt dat niemand ooit Pignatelli een woord van eigen lof heeft hooren spreken, integendeel: hij was er altoos op uit zijne geleerdheid en talenten onder het kleed des ootmoeds verschuilen, en prees een ander hem in zijn bijzijn, dan overtoog een blos van schaamte zijn gelaat, hij verborg het in de handen en riep uit: //Pignatelli, Pignatelli, wie zijt gij toch?quot; Ofschoon hij onderscheidene talen vlot en zuiver sprak, bediende hij zich nimmer van die kennis zonder hooge noodzakelijkheid. Van zijne aanzienlijke geboorte sprak hij nooit; bracht een ander die in 't gesprek te pas, dan veinsde hij het niet te merken en begon met iets anders. //Jozefquot; teekende hij al zijne brieven en met dien naam werd hij het liefst genoemd. Zoo verhaalt P. Jozef Grassi, dat hij reeds geruimen tijd bij P. Pignatelli te Colorno verbleef, voor hij wist dat deze Eector des huizes was. Op zekeren dag kwam een Pater van Parma te Colorno en zei rondweg, dat men P. Pignatelli, die Rector was, aldus en niet bloot P. Jozef moest noemen. //Hoe?quot; was de vraag des ootmoedigen, die bij deze opmerking tegenwoordig was //Ik ben Jozef en niets meer!quot; Doch de vreemde Pater hield zijne bewering staande tot Pignatelli ein-delijk besloot: //Nu goed; ik ben geen Eector, maar indien UEerw. dan wil, dat ik het ben, begin dan zelf mij te gehoorzamen door mij nooit meer zóó te noemen.quot; Dit was het .eenigste bevel //vervolgt P. Grassi //dat ik gedurende de jaren mijns verblijfs uit zijn mond heb gehoord.quot;
Ontving hij brieven waarop zijne adellijke titels stonden vermeld, dan glimlachte hij spottend en zei: //God beware ons voor Excellenties en heerlijkheden, dat zijn geen brieven voor mij 1quot; Te Rome werd er tijdens zijn verblijf aldaar een bevel uitgevaardigd
257
omtrent de zindelijkheid der straten. Sinds zag men den edelen grijsaard iederen dag met een bezem de straat voor het huis vegen als of dit z ij n e bediening ware geweest. In huis nogtans bleef hij zijne beste krachten wijden aan den voortgang zijner Broeders op de wegen der volmaaktheid. Zelf blakend van een onblusch-baren liefdegloed, was 't hem moeielijker de vervoeringen zijne ziel in te houden dan ze lucht te geven. Daarom verzuimde hij nooit den Paters, die hun derde proefjaar in St. Pantoleon sleten, de geestelijke oefeningen des H. Ignatius' te verklaren. Dan straalden zijne blikken van een hemelsch vuur, zijn aangezicht gloeide, al de trekken zijns gelaats namen de uitdrukking aan van een in God verslondene. //Broedersquot; zoo vloot het dan van zijne lippen af, //laten wij onzen God beminnen, want Hij verdient het om de matelooze weldaden ons bewezen; En hadden wij niets van Hem ontvangen, dan nog moesten wij Hem liefhebben om Zijne einde-looze goedheid. Wij moetenden Heer beminnen, niet als dienaars, niet als slaven, die het oog houden gevestigd op het loon, maar als kinderen, als vrijen, als vrienden. Een ware vriend bemint niet uit eigenbelang, maar uit waarachtige welwillendheid; zoo moeten wij, Gods vrienden //Vos amici mei estisquot; Hem beminnen uit een beginsel van genegenheid. Uit den hemel op aarde gekomen om ons te verlossen, gaf hij blijken zijner liefde voor mij, voor u; voor mij, voor u stortte Hij zijn bloed en offerde Hij zijn leven; aan mij, aan u dacht Hij bij zijn leven; aan mij, aan u dacht Hij bij het werk der verlossing. Maar gaan we verder met onze gedachten en wij zullen zien, hoe Hij ons lief had, voor Hij de wereld schiep; voor nog eenig schepsel het aanzijn ontving, had die goede Vader u en mij lief en bereidde ons de genaden voor, die wij nu ontvangen. In charitate perpetua dilexi te; ideo atraxi te, miserens tui.quot; Wie dan zal u niet lief hebben omijn God? //quis non amabit te, o rex gentium?quot;
De rust en vrede van St. Pantaleon, waar Pignatelli tot heden kalme dagen sleet, was echter van korten duur. In Januari des jaars 1808 waren zesduizend Eranschen met Generaal Miollis aan 't hoofd, onder voorwendsel van een vrijen doortocht naar Napels
258
te behoeven, gewapenderhand in den Kerkelijken Staat gevallen. Den 2lle,1 Februari rukten zij Eome binnen, maakten zich van 't fort St. Angelo en andere sterkten meester en dreven de heiligschennis zoo verre, het kanon te durven planten voor het Quirinaal, waar Z. H. Pius VII verbleef. Met eene kracht en onverschrokkenheid Christus1 stedehouder waardig, had zich de Opperpriester tegen de overweldigers verzet, niettemin verliep er geen jaar, of aide provinciën van 't kerkelijk gebied waren overrompeld. De Pauselijke krijgsmacht was omgekocht of ontwapend, het volk met overmatige belastingen bezwaard en door beloften en dreig-taal tot oproer aangezet. De drukkerijen der hoofdstad waren gesloten, de Cardinalen en vreemde prelaten op straffe van banvonnis en verbeurdverklaring hunner goederen, gedwongen Rome te verlaten; van hunne bediening ontzet of in boeien geworpen, al wie uit plichtsbesef getrouw wilden blijven aan den II. Stoel; de H. Vader zelf zag zich ten laatste door vijandelijke soldaten in zijn eigen paleis bewaakt en opgesloten. Alzoo geheel de Kerkelijke Staat zuchte in de macht der overweldigers. Niets ontbrak er meer aan dien overmoed dan de bezegeling der gepleegde schennis door eene openbare akte, waarbij de H. Stoel van alle tijdelijke macht werd vervallen verklaard: ook die akte werd den 17lt;leu Mei 1809 onderschreven. Toen het bericht van dien gruwel den 10den Juni te Rome kwam, verhief de H. Vader, hoezeer bukkend onder het wicht der smarte, de stem, en voor heel de wereld zijn vorstelijk en Opperpriesterlijk recht handhavend, verklaarde hij de akte van overweldiging nietig en krachteloos. Hiermede nog niet voldaan, sprak hij 's anderendaags den banvloek uit over de bewerkers van dien gruwel en over allen die er op eenige wijze deel aan hadden gehad. Na die uiting van onbezweken moed, was het te voorzien, dat men den H. Vader neer zoude stooten van den Pauselijken troon. Dit akelig voorgevoel werd waarheid in den nacht van vijf op zes Juli deszelfden jaars, toen een bende huurlingen het Quirinaal overrompelde, den Paus gevangen nam en in allerijl naar Frankrijk voerde, waar de rots van Savonne voor zijn kerker was bestemd.
De Cardinalen, die in vreemde landen een veilig onderkomen
259
wisten, namen de vlucht, doch hun getal was niet sterk, de meesten verkozen de boeien of vrijwillige ballingschap. Van de prinsen der kerk kwam de beurt aan de lagere geestelijkheid, aan de kloosterlingen van beider geslacht, die meer dan anderen ten doel stonden aan berooving en ellende, aan verguizing en smaad. De tempels des Heeren werden ontheiligd of gesloten, de heilige dienst veracht, de altaren geplunderd, de gewijde vaten onteerd. Al wat goed en heilig was, werd uitgedreven en verjaagd, het kwaad rees zegevierend ten zetel, en het rampzalig Rome beschreide met tranen van bloed het afzijn des beminden Opperpriesters.
Was het bij mogelijkheid te onderstellen, dat de Sociëteit van Jezus anders het eerste mikpunt der vijanden van Gods Kerk, te Rome met rust zou worden gelaten ? Neen voorwaar! en van al de dreigende rampen dacht ballingschap den bewoners van St. Pantaleon het minst verschriklijk. Reeds vernam men aldaar, dat er een gerucht in de stad verspreid was, dat een handvol Jezuïeten, voor twee jaar uit Napels verjaagd, zich te Rome schuil hielden in eene onbekende wijk, zeker met geene andere bedoeling dan om de galeislaven , wier lot zij zich altoos bijzonder aantrokken, op te hitsen tegen het nieuw bestuur. Doch ondanks die smadelijke en dreigend naderende geruchten, bleef P. Pignatelli kalm en bedaard en ging voort de zijnen moed in te spreken en te troosten. Profetisch klonk zijn woord: //wij zullen wel een en ander moeten verduren, maar St. Pantaleon zal blijven bestaan en niet geheel worden vernietigd.quot;
Inmiddels zon hij met de hem eigen scherpzinnigheid op middelen om den orkaan te bezweren, en verliet zich voor het overige met de volkomenste gerustheid op God, overtuigd, dat hij uit zich zeiven tot niets goeds of nuttigs in staat was. Het eerste, waartoe hij besloot, was al zijne ordebroeders behalve die uit de Collegiën van Orvieto en Tivoli naar Rome teïug te roepen; immers de residenties en missiehuizen waren niet veilig te rekenen voor de gedurige onbeschaamdheden der nieuwe beambten, die het platte land afliepen om van de geestelijken den eed van gehechtheid aan het Romeinsch bestuur te vergen. Na aldus de zijnen zooveel mogelijk om zich henen te hebben vergaderd,
260
herhaalde hij de de lessen van voorzichtigheid bij soortgelijke gelegenheid te Napels reeds gegeven. Hier voegde hij er echter den raad aan toe, zoo zelden doenlijk was uit te gaan, ten einde on-noodige aanranding te vermijden. Het was hem gebleken, dat een leekebroeder zich in gesprek met vreemden soms te onbedacht en vermetel uitliet, daarom dreigde hij hem ia aller tegenwoordigheid met verwijdering uit de orde, indien hij voortaan niet beter op zijne woorden lette-
Aanvankelijk scheen die behoedzaamheid van Pignatelli tot eenzelfde kalmte als vroeger te Napels te zullen leiden, doch op het onverwachtst stelde een bevel van Jozef Bonaparte, nu tot koning van Spanje uitgeroepen, die hoop te leur. Alle Spanjaarden, waar-ook metterwoon gevestigd, moesten een eed afleggen van getrouwheid aan den nieuwen vorst, en de nieuwe staatsregeling bezweren. Wie dien eed weigeren dorst, had tusschen gevangenis of ballingschap te kiezen. Dit was iu waarheid eene hachelijke zaak. Te Rome had men al aanstonds beambten aangewezen om den eed van trouw te eischen, en onder de bewoners van St. Pantaleon bevonden zich Spanjaarden genoeg. Pignatelli beval de zaak aan God en gelastte al den Paters eenige malen het II. Misoffer op te dragen ter eere der H. Drievuldigheid. Nu vol vertrouwen op den bijstand des Alerhoogsten, begaf hij zich tot zaakgelastigde des konings en bood hun een geschrift de redenen inhoudende, waarom, naar zijn oordeel de Spaansche Jezuïeten vrij moesten zijn van de aflegging des gevordenden eeds. Die redenen kwamen hierop neer: de te Rome verblijvende Spanjaarden van de Sociëteit waren allen, vier jaren geleden door het Pauselijk gezag wettig hersteld in hunne hoedanigheid van Jezuïeten in Sicilië, waaruit men ze later weer verdreven had. Ten hoogste gebelgd, dat zijne onderdanen tegen zijn uitdrukkelijken wil de gehate orde weder waren ingetreden, had de toenmalige koning van Spanje in een openlijk edikt verklaard, dat hij die Spanjaarden niet meer als zijne onderdanen erkende, dat hunne namen van de Spaansche geslachtslijsten waren uitgewischt, en zij alle recht op den naam van Spanjaard hadden verloren, even alsof zij er nooit een voet hadden gezet. //Derhalvequot; besloot Pignatelli, //als wij voor de wet van onze
261
nationaliteit vervallen zijn verklaard, hoe kunnen wij dan nu aan de onderhouding der Spaansche wetten gebonden zijn?quot;
Hier was weinig tegen te zeggen. De zaakgelastigden begrepen het, en door Pignatelli's vriendelijke bescheidenheid gewonnen, namen zij er voor zich genoegen mee en zonden liet stuk, in 't Fransch overgebracht, aan Generaal Miollis, die er insgelijks vrede meê had, de redenen goedkeurde en Pignatelli deed berichten; vWees gerust: er zal u hoegenaamd geen leed geschieden, 't is duidelijk, dat gij niet valt onder de termen der wet.quot;
//Ziet gij nuquot; sprak Pignatelli tot zijne Broeders, die in gespannen verwachting den afloop te gemoet zagen //hoe God tot ons voordeel heeft gekeerd, wat Spanje, toen wij het kleed der orde weer aannamen, tot ons nadeel had bedoeld? Wat zouden wij dan nog vreezen, nu God onze Beschermer blijkt? Wij zullen nog wel eenige onaangenaamheden te verduren hebben, ons huis zal nog wel een stootje lijden, maar vreezen mogen we niet.quot;
Toen begrepen allen ten duidelijkst, hoe de heilige Provinciaal door hooger licht was bestraald geweest, toen hij uitdrukkelijk geweigerd had de lijfrente van Spanje, die hun ongetwijfeld zou gegeven zijn, weer aan te vragen; toen hij voorspeld had, dat zij die zulks deden, het later duur zouden bekoopen. Ook die laatste voorspelling werd toch bewaarheid, want de ongelukkigen, die toen uit mistrouwen, tegen Pignatelli's wil, het jaargeld hadden geVraagd en vekregen, moesten nu den eed afleggen en werden, daar het geweten hun dit verbood, ten tweedemale vau die luttele inkomst beroofd en in ballingschap gezonden.
Maar [Pignatelli had eveneens gezegd, dat St. Pantaleon geene rustige dagen te gemoet ging. Kort na de ontkoming van het eerste bevel, verscheen er een andere beambte des konings in het gesticht met een edikt van Parijs uitgegaan, waarbij alle vreemdelingen niet uit den Kerke!ijken staat geboortig, onverwijld dit land gelast werden te verlaten. Wie zich schuil wilden houden of achterbleven, zou de gewapende macht over de grenzen zetten.
P. Pignatelli bleef bedaard, al scheen dit nieuw bevel al zijne hoop te verijdelen; immers de meeste Jezuïeten in St. Panteleon bijeen, waren vreemdelingen en dus wel degelijk in het bevelschrift
262
bedoeld. //Ik zal onderzoeken in hoever uw last hier van toepassing kan zijnantwoordde de Pater vriendelijk, en zonder meer begaf hij zich naar Piranesi, den minister, met de uitvoering zul-ker bevelen belast. Deze, een onhandelbare trotschaard, wilde geen reden verstaan en bleef stijf vasthouden aan de letter van het edikt. Van hem ging de Pater altoos biddend en vol vertrouwen, naar generaal Miollis, Home's Kommandant, en vroeg hem, of 't wel mogelijk was, dat zijne Spaansche en Amerikaansche medereligieuzen in die verbanning waren begrepen, Hoe wilden zij meest allen afgeleefd en krank, bestand zijn tot eene lange reis? En faalde 't ook niet aan kracht, werwaarts te gaan, nu zij geen Vaderland meer hadden, geen voet in Spanje mochten zetten'.' Bovendien door de wetten van Spanje beroofd van hunne nationaliteit, moesten zij het land hunner inwoning als hun Vaderland beschouwen, en konden er dus niet als vreemdelingen uit worden verjaagd. Was echter hun verblijf te Eome hinderlijk, of ook maar onaangenaam , de Generaal had slechts te spreken en eene andere wijkplaats in den kerkelijken staat aan te wijzen, zij vertrokken er op staande voet heen.
De gulle toon waarop Pignatelli zijne grondige redenen aangaf, stemde Miollis tot welwillendheid. //Ik neem op mij uwe zaak bij Piranesi te verdedigen. Pater11 klonk het vriendelijk antwoord //en mocht in ^ vervolg u weêr iemand hinderen, geef er mij maar kennis van, ik zal zorgen, dat het uit heeft.11
Hoezeer nu gerustgesteld voor het lot der oude Paters, durfde of mocht Pignatelli nu niet verder gaan dan zijne vraag had bedongen, en zag hij zich dus, uit kracht van het hoog bevel des Pranschen keizers, genoodzaakt de jongere religieuzen naar hun geboortegrond en familiën terug te zenden. Wel brak den teederen vader het hart bij de tranen zijner kinderen, toen hun die verpletterende tijding gewerd, maar Gods H. wil te volbrengen, bleek Pignatelli^ eerste zorg. Met bemoedigende woorden troostte hij de jeugdige priesters, wees hen op het Goddelijk welbehagen en vergunde hun voor het vertrek nog eens gezamenlijk de beloften te vernieuwen. In eene driedaagsche oefening van gebed en boete bereidde zij zich tot die plechtigheid voor, en op den H.
263
Pinksterdag herhaalden allen met meer dan gewone vurigheid de volmaakste opdracht van zich zeiven aan den Allerhoogste.
Hierna gaf Pignatelli hun eenige vaderlijke lessen, hoe zij zich te gedragen hadden in de wereld, hoe zij ook daar religieuzen konden blijven met hart en ziel, hoe zij er konden arbeiden voor de glorie des goddelijken Meesters. Allen gelastte hij hem door brieven op de hoogte te houden vau hunne verrichtingen. Zij gingen vol rouw, maar uit gehoorzaamheid. Doch als zij ingevolge het verlangen huns vaders al spoedig tijding zonden, en Pignatelli in hunne brieven las, hoe eenigen van hen met ongelooflijke vrucht werkten aan het zielenheil en stichtten door hun heilig leven; hoe anderen met onverwonnen moed beleedigingen en smaad, vervolging en gevangenis verduurden, — dan beefde Gods dienaar het hart van aandoening en vreugde, dan welden zijne oogen vol tranen. en hij sprak tot de hem overgebleven Paters: //zie hoe wijselijk God de verspreiding onzer jongere Broeders heeft verordend. Hier in Rome was hun het zwijgen opgelegd, elders kunnen zij spreken; hier bleven hunne talenten als hun leven verborgen en onbekend, elders treden zij op en arbeiden met gezegenden uitslag in den wijngaard des Heeren. Loven wij God derhalve en buigen we eerbiedig het hoofd bij de besluiten Zijner voorzienigheid , die beter dan wij weet, wat tot Zijne glorie strekt en ons heil.quot;
De ongerustheid bleef in St. Pantaleon niettemin aan de orde van den dag. Pi us VII had, toen de Marken, Zijn rijksgebied aan het koninkrijk Italië werden toegevoegd, zoo bij openbare Breve als in een schrijven, alleen aan de Bisschoppen gericht, den eed van trouw aan 't nieuw bestuur verboden. Men kon den tegenwoordigen gezagvoerders eene lijdelijke gehoorzaamheid beloven met de verklaring geen oproer te zullen stoken, en geene samenzwering te deelen: niet meer. Nu echter ontbrak het niet aan mannen, zwak en spitsvondig genoeg om den zin der woorden des H. Vaders zóó te wringen, dat iedereen, naar hun oordeel, den gevorderden eed vrijelijk zweren kon, maar P. Pignatelli kon dit gevoelen niet bijstemmen. Hem griefde het te zien, dat de bedoeling des verdreven Opperpriesters op zoo onwaardige wijze mis-
264
kend werd, eii met al de zijnen had hij besloten, ten koste van het leven, moest het zijn, den wederrechtelijken eed te weigeren. //Evenwel zóó ver zal 't niet komen vertrouw ikquot; sprak hij en liet zijne medebroeders wederom de H. Mis opdragen ter eere der Allerheiligste Drievuldigheid. Zelf vermenigvuldigde hij zijne boet-plegingen en bleef schier dag en nacht in zijne kamer geknield voor het venstertje in den muur, dat uitzag op het altaar der huiskapel. Het gevolg van dit vertrouvvvol bidden was, dat niemand hem den eed kwam vergen, ofschoon de gespannen toestand vele maanden duurde. Nu en dan slechts vroegen verdachte personen den Paters in schijnbaar vertrouwen of men zweren mocht, of niet. Alzoo wilden zij de religieuzen vangen en aanklagen als weerspannigen. Maar P. Pignatelli ried den zijnen buiten de biecht te antwoorden, dat de bisschoppen en kerkelijke overheid waren aangesteld om die vraag te beslissen, tot hen moest zich dus richten, wie in twijfel stond. In de biecht evenwel, waar de oprechtheid des boetelings niet te verdenken was, moesten zij antwoorden naar waarheid en recht. Hadden alle Paters te Rome dien raad gevolgd, de wijsheid van Pignatelli had de zijnen nog eens ten schutse gestrekt; doch eenige wisten hun voortvarenden ijver niet te toomen, en een van hen, P. Joannes-Baptist Gentilini, waagde het zelfs een geschrift uit te geven, waarin hij den gevorderden eed met bittere woorden veroordeelde, en de schijnredenen, waarop sommigen een tegenovergesteld gevoelen bouwden, omverhaalden. De hevige bladzijden des te vurigen schrijvers maakten grooten opspraak in Eome. De auteur werd gezocht, gevonden en ter gevangenis geleid. Pignatelli, die de handelwijze des ongehoorzamen scherper dan iemand had afgekeurd, voelde zich toch te zeer vader om den anders vromen en kundigen priester voor eene op zich zelve loffelijke daad in boeien te zien. Hij waagde dus eene welgemeende poging en Gentilini was vrij. Nu zond de voorzichtige Provinciaal den onbezonnene naar Tivoli, dan dit Collegie bleek helaas wel 't minst gelukkig gekozen. De bisschop van Tivoli was zwak en verblind genoeg geweest, den eed af te leggen. Gentilini verneemt het en belast zich met de taak den herder tot inkeer te brengen. Hij slaagt hierin; zoozelf, dat de oude grijzaard op
265
St. Pietersdag in plechtgewaad den kansel zijner Kathedraal beklom en ten aanhoore van al het volk, dat zijn voorbeeld geergerd of meegesleept had, den onbillijken en ongeoorloofden eed herriep, 's Anderendaags werd de bisschop met P. Gentilini naar Rome gezonden, waar Mgr. op de Minerva, de Jezuïet op den St. Angelo gekerkerd werd. Voor den laatste, die her valling had tc boeten, liet zich een heilloozen afloop, aanzien: de rechtbank sprak het doodvonnis over hem uit. //Het zal niet uitgevoerd worden?quot; glimlachte Pignatelli, en toen hij Miollis weder een bezoek had gebracht, was de doodstraf in ballingschap op Elba veranderd. Ook deze uitwijzing wierd op Pignatelli's aanhouden nog verzacht en geheel Italië Gentilini1® ballingsoord gebeeten.
Maar was dit ongeval gesust, het had toch de aandacht der policiebeambten op St. Pantaleon gevestigd, en dit huis werd nu het middelpunt huns onbescheiden ijvers. Geen dag ging weer voorbij, of de goede religieuzen ondervonden al de hinderlijkheid van een gedurig toezicht, al den overlast van scherpziende agenten of verraderlijke indringers. Toch verloor P. Pignatellli den moed of het geduld er niet bij. Beleefd en voorkomend ontving hij, wie zich aanmeldden, en beantwoordde met ontmoedigende vaardigheid hunne listigste vragen. Niet zelden ook bleek zijne zachtheid een tooverstaf, die den haat der kwaadwilligsten in vriendschappelijke genegenheid veranderde. Het was of Pignatelli's vriendelijke blik de booze bedoelingen huns harten verlamde, of zijn liefelijk woord hun afkeer vermocht te bezweren. Eindelijk behaagde het God evenwel een eind te stellen aan die verontrustingen. Generaal Pignatelli, een bloedverwant des Paters, kwam in hoedanigheid van bevelhebber der Fransche troepen naar Rome, en spoedde naar St. Pantaleon, waar hij wist, dat de eerbiedwaardige priester verwijlde. Bij het betreden eener zoo ellendige woning, schaamde hij zich over den toestand van een edelman als hij, en bood den Pater een voegzamer wijkplaats aan. Pignatelli dankte voor zooveel belangstelling //maar kan ik'1 ging hij voort //mijne Broeders verlaten, voor wie de onbekendheid en armoede het veiligst behoedmiddel strekken? //Ik gevoel mij gelukkiger dan ooit in de paleizen der mijnen. Doch, wilt ge mij
266
een dienst bewijzen, zorg dan dat wij verschoond blijven van die onophoudelijke bezoeken van agenten en beambten, die de rust en vrede komen storen in ons huis.quot;
De Generaal beloofde het en verzocht te dien einde den Pater op een bepaalden dag met hem bij Generaal Miollis te verschijnen. Pignatelli ging er heen en zuiverde zich tot groote voldoening des Generaals van al de schriftelijk tegen hem ingebrachte beschuldigingen. //Wat het meest den achterdocht der policie-dienaars prikkeltquot; sprak Miollis //is het klokje, dat gij verscheidene malen daags doet luiden.quot;
//Wij zijn bijna allen Spanjaarden, Generaalquot; was Pignatelli's verklaring, //'t Is daar gewoonte bij de aanzienlijken met eene bel het teeken te geven tot middag-en avondmaal.quot;
Welnu //hernam de generaalquot; luid zooveel en zoolang gij wilt, ik geef u mijn woord, dat niemand u meer door lastige bezoeken zal komen hinderen.quot;
Sinds dien dag bleef St. Pantaleon in rust, niet zoo echter Pignatelli. Hij maakte van de hem geschonken verademing gebruik, om wel te doen, waar hij kon of mocht, eu zoo ooit, dan ontbrak nu gewis de gelegenheid daartoe te Home niet. Of waren zij niet velen in getal, de bisschoppen en priesters, de edelen en ambtenaren , die ten gevolge der nieuwe staatsregeling tot den bedelstaf gebracht, schier broodsgebrek leden? En zijne Broeders in Christus, hetzij dan in Eome of in andere steden van Italië verspreid, proefden zij in hunne ballingschap niet reeds genoeg de wrange vruchten van hun mistrouwen op God en ongehoorzaamheid ? Aan die allen deed Pignatelli wèl; met vaderlijke vergevingsgezindheid stuurde hij hun rijkelijke sommen gelds en juichte; hoe goed is God! dat Hij ons de middelen geeft om in onze eigene behoefte te voorzien en den nood onzer Broeders te lenigen.quot;
t- O
Van de eerste dagen zijns verblijfs in St. Pantaleon,-had hij aan bijna tachtig armen dagelijks spijze doen uitdeelen. In den laatsten tijd was dit getal nog aanmerkelijk geklommen, de ketel bleek ten laatste niet groot genoeg meer om allen te voorzien. De Procurator merkte op, dat de aankoop van een nieuwen spijsketel acht scudi's (*)
(•) De romeinsche scudi doet ruim /2,50 holl. geld.
367
zou bedragen, en hij ter nauwernood het geld bezat voor de levensmiddelen der huisgenooten gevorderd. //Nuquot; sprak Pignatelli //neem daar dan acht scudi's voor de armen af, God zal het ons met woeker teruggeven. De Procurator gehoorzaamde en P. Pignatelli ontving 's anderendaags een bankbiljet ter waarde van achthonderd scudi's.
Geen enkele arme, die hem op straat ontmoette, ging met ledige handen verder; verwondert het u dan, dat hem altoos, waar hij verscheen, eene schare van armen vergezelde? Hij gaf met milde hand, zoolang hij kon, had hij niets meer bij zich of in huis, en volgden hem de behoeftigen in zijne kamer, dan gaf hij schoenen , kleederen, alles wat voor de hand lag. Op zekeren avond ontmoette hij op het plein voor het Romeinsch Gollegie een goed gekleed jongeling, die hem schuchter en bevend een aalmoes vroeg. Pignatelli tast in den zak en zoekt, maar bemerkt tot zijne smart, dat hij niets meer bij zich heeft. Het lot van den armen jonkman, zoowel als zijn eigen onvermogen sporen hem tot vertrouwen op God. Hij slaat de oogen ten hemel, strekt na een wijle toevens de gesloten hand naar den behoeflige uit en zegt: //ziedaar mijn vriend, neem het geld, dat God u geeft.quot; In de hand des jongen vreemden blonken eenige goudstukken, zoo helder of zij pas waren geslagen.
Onder de priesters en aanzienlijken door de omwenteling tot behoefte gebracht, waren er niet weinigen, die een maandelijksch inkomen van hem ontvingen, dat waar de op te houden stand of de grootheid des huisgezins zulks vereischte, soms vijfentwintig scudi's in de maand beliep. Aan Z. H. Pius VII zond hij door tusschenkomst van Gardinaal Despuig eene som van honderd scudi's al wat hij op dat oogenblik bezat. Pij zijn geschenk voegde hij de bede, Zijne Heiligheid nu en dan op die wijze van zijne kinderlijke liefde te mogen verzekeren. De gevangen Opperpriester, die wist hoe veler onderstand op Pignatelli rustte, was tot tranen geroerd. Hij aanvaardde een gedeelte van het geld om den edeltnoedigen gever niet te bedroeven, en zond hem liet overige dankbaar terug.
De Cardinalen, zoo te Eome als elders in ballingschap verblijvend, wist zijne mildheid evenzeer voor den spot hunner vijanden te
268
behoeden. De waardigheid van prins der kerk, de glans van het Romeinsch purper, mocht door geen nijpende armoede worden verduisterd. Cardinaal Rufib, de verbannen aartsbisschop van Napels had den Pater, zooals boven verhaald is, toen deze te Rome kwam eene som van honderd scudi's thuis gezonden. Bij het vertrek van Ruflb naar Frankrijk noopte Pignatelli hem vijfhonderd scudi's aan te nemen; het mocht, zoo voegde hij er vriendelijk bij, de reiskosten goedmaken. Hunne Eminentiën Saluzzo en Pignatelli, zijn bloedverwant , ondersteunde hij even mild ofschoon hij niettemin voortging behoeftige bisschoppen en priesters rijkelijke sommen toe te deelen. Eens zelfs zond hij ten behoeve der verst verwijderde bannelingen vierhonderd scudi's naar Parijs.
Op zekeren dag beklaagde zich een edelman bij den Pater over een schuldenaar, die niet alleen weigeren bleef hem te voldoen, maar hem bovendien nog beschimpingen en smaad op zijne behoefte naar het hoofd wierp. //Welnuquot;' klonk Pignatelli's antwoord //ik neem de geheele schuld op mij, kom aan St. Pantaleon en ik zal u alles voldoen.quot;
Bij het vermelden dezer bijzonderheden rijst ons als vroeger de vraag op de lippen: van waar bekwam de Pater de middelen tot giften, als hij er verstrekte ? Doch zijn eigen huisgenooten bleef dit een geheim, zij wisten alleen dat hij veel meer gaf dan men te weten kwam, wat zoeken wij dan eene natuurlijke oplossing dier moeielijkheid. //Gedurende de vijf jaren, die ik met P. Pignatelli te Rome verbleef,quot; getuigt P. Mozzi, //ben ik voor mij zeker, dat hij bij duizende scudi's heeft uitgedeeld. Hoe hem die schatten gewierden? Ik weet het niet.quot; Maar zeker is het, dat de Pater juist in die jaren zijner onovertroffen, schier fabelachtige mildheid, volstrekt, geen toelage of onderstand van een of meerdere bloedverwanten ontving. Daarom juist wierp de Pater, wiens betrouwen op God grenzenloos was als zijne liefde tot den naaste, al zijne zorg op' den Heer van al het geschapene, en zoo alleen laat zich het wonder der onverwachte aalmoezen of der geldver-menigvuldiging verklaren. Belast met voeding en onderhoud van een zestigtal religieuzen, had Pignatelli aanvankelijk geaarzeld de aalmoezen, hem voor het huis verstrekt, onder de behoeftigen daar
269
buiten uit te deelen. Hij huiverde voor vermetelheid of misbruik der gaven Gods. Terwijl hij zich aldus door liefde en plichtbesef voelde geslingerd, klaagt hem een arme huisvader den bitteren nood der zijnen. Met gebroken hart begeeft zich Pignatelli tot een der Paters, die zijn vertrouwen genoot en vroeg zijn raad in deze omstandigheid. Het oordeel des geraadpleegden was overeenkomstig Pignatelli's verlangen en blijde snelde hij heen en stortte eene som van veertig scudi's den behoeftigen in den schoot. Die edelmoedigheid bleek Gode aangenaam. INTog had hij op zijn terugkeer St. Pantaleon niet bereikt, toen een onbekende hem onderweg staande hield en sprak: //Pater, ik weet, dat uw gesticht behoeftig is, vergun mij u deze kleinigheid aan te bieden.quot; Hiermede stelde hij hem eene rol van honderd scudi's ter hand en spoedde zich weg in de duisternis. Sinds stelde Pignatelli paal noch perken meer aan zijne mildadigheid, maar gaf met volle handen, waar hij behoeften vond of slechts vermoedde.
Zijn vertrouwen op God hield gelijken tred met zijne mildheid; doch het was dan ook, zegt een tijdgenoot en ooggetuige, alsof hij naar willekeur over Gods rijkdommen mocht beschikken. Toen de toelagen en aalmoezen, hem door zijne familie verstrekt, geheel ophielden , had hij schertsend gezegd; //nu moeten de menschen nog maar gelooven dat P. Pignatelli de Jezuïeten onderhoudt: ik ben zelf geen stuiver rijk.quot; Daarom griefde hem niets zoo zeer als de meening van sommigen, dat hij zijne rijkelijke aalmoezen van zijne eigen schatten gaf en daarom verborg hij Gods wonderwerken niet zoo dikwijls als zijne nederigheid het hadde gewenscht. //Date et dabitur vobis — geeft en u zal gegeven wordenquot; was zijne spreuk, en hij drukte hier op, als men de vreeze openbaarde, dat hij zich schuldig maakte aan onvoorzichtigheid, door zoo blindelings den armen wel te doen, terwijl zijn eigen huis geene vaste inkomsten had. //Ik zie immers,quot; ging hij voort //dat God mij ruim zooveel geeft, als ik aan de armen.quot;
//Maar 't is of het geld zich in uwe handen vermenigvuldigt,quot; merkte P. Mozzi op. //Och!quot; was wederom het antwoord, //Gods rijkdommen zijn onuitputtelijk.quot;
//De honderd scudi's van P. Pignatelli zijn er altoos nogquot; was
270
in St. Pantaleon een spreekwoord geworden, dat allen kommer verwijderd hield, want nog lag het versch in ieders geheugen, hoe de Pater, gelijk vroeger is verhaald , over het niet verminderen van zulk eene som zijne bewondering had geuit. Eens dat de goede Pater al zijn geld aan den Procurator had gegeven om in de behoefte des huizes te voorzien, bleek ook dit op verre na niet toereikend. De teleurgestelde Pater keerde dus tot den Provinciaal om hem die tijding meê te deelen. Na een weinig aarzelen of hij wel binnen zou gaan, daar Mgr. Cernelli, als bij zijn eerste bezoek, nog aanwezig was, vermande hij ziih, trad binnen en verklaarde zijne onvoldane behoefte. P. Pignatelli sloeg op dit bericht de oogen ten hemel en bleef een wijle ingekeerd. //Ik zat vlak bij hemquot;' dus verhaalt Mgr. Cernelli //en zag dat de Pater nu eene andere soms gelds nam uit dezelfde lade als daar straks, doch die toen ledig was gebleven.quot; En zoo sterk was de ontroering die zich op dat oogenblik van den getuige van dit wonder meester maakte, dat hij het onderwerp des gespreks vergeten was en zijne bewondering voor Gods dienaar niet kon verbergen.
XXIIT.
Pretiosa in conspeclu Domini mors Sanctorum ejus.
Ps. CXV ; 5,
P. Pignatelli was de zeventig voorbij. Na lijden en arbeid, na ballingschap en ellende zag hij zijne grijsheid tot schier werkelooze rust gedoemd, wien zal het bevreemden, zoo hij snakte naar het uur, dat zijne boeien zou slaken en hem in het hemelsch vaderland voor altoos vereenigen met den God zijner liefde? Wie duidt het hem euvel, dat de onafgebroken verzuchting zijner vlammende ziel die van Paulus was: Cupiodissolvi, //ik wensch ontbonden te worden om met Christus te zijn?quot; Sinds een jaar had hij de
271
gewoonte aangenomen iederen avond de gebeden der stervenden te bidden om bereid te zijn, als de ure zon slaan. Toen P. Mozzi hem eens met die vrome oefening bezig vond, kon hij zich niet wederhouden den Pater naar de reden te vragen. Ernstig luidde het antwoord: //Ik bereid mij ter dood.quot; Eene diepe droefheid maakte zich op dat bericht van al de huisgenooten meester. Eenigen der oudste Paters begaven zich tot den den beminden Provinciaal, en baden hem toch te bedenken, in wat toestand hij de Sociëteit in Italië zou achterlaten; dat hij als het ware haar eenige steun was; dat hij nog zooveel goeds kende stichten voor het heil der zielen en de glorie der Kerk, mits hij zijn verlangen naar den dood wilde temperen en meerder zorg voor zijne teedere gezondheid dragen. Pignatelli had zich van der jeugd af met ziel en lichaam den Ileere weggeschonken in de Sociëteit van Jezus; bij de gedachte, dat zij belang kon hebben bij zijn leven, antwoordde hij als de II. Bisschop Martinus in dergelijke omstandigheid: //Als het zóó is, dan weiger ik niet te leven.quot; Maar weldra kreeg het verlangen naar den dood de bovenhand weer in zijne ziel, het dacht hem dat zijne Broeders meer van God dan van zijne geringheid moesten verhopen en hij verweet het hun zacht; //Gij allen gelooft, dat ik hier noodzakelijk ben: gij vertrouwt te veel op mij, en ik beteeken niets. Wel spoedig zal de Heer mij van u wegnemen en dan zult gij alleen op Hem leeren vertrouwen.quot; Bij dat verlangen om den dood gevoelde Gods lieveling een aller-hevigsten dorst naar lijden. Hij telde het niet, dat elk tijdperk zijns levens een bloedige kruisweg was geweest, dat hij geleden had naar het lichaam van zijne jeugd, tot het gevoel dier smarten in het zielelijden als het ware verdoofd was; dat ballingschap, kommer, eu tegenspoed van allerlei aard hem vergezeld hadden tot heden, en beurtelings of te zamen de hevigste schokken veroorzaakten aan zijn teeder gestei.
Hij achtte ze niet de veelvuldige boetplegingen, die, gevoegd bij het overige, hem het uiterlijk van een geraamte hadden gegeven; bij streefde slechts naar vereeniging met zijn Verlosser, daarom wilde hij Hem in Zijn H. Lijden meer en meer gelijkvormig zijn; daarom bad hij als zoo menige Godminnende ziel
272
vóór hem had gedaan: Lijden, lijden, Heer! en dan sterven Iquot; //Dit gebed van Pignatelli wierd verhoord. De borst, de maag, het hoofd, heel zijn krachteloos lichaam ondervond het. Dorheid, mismoedigheid, gedruktheid maakten zich meester van zijne groote ziel. Het lijden des gevangen opperpriesters, de smarten van Jezus droeve Bruid, — zij folterden meer dan ooit zijn boezem; nogtans met geduld zou hij het dragen, onder eene uiterlijke kalmte en blijheid alles verbergen, al moest het geweld, dat hij dus zich zeiven aandeed in dubbele smarten geboet. Zagen zijne Broeders het hem aan, dat hij leed, leed boven zijne krachten, beklaagden zij hem met deelneming, dan sprak hij: //gij hebt te veel medelijden met mij; gij moet er u zoo ongerust niet over maken, wat ik lijd is zoo gering, haast der moeite niet waard dat men er van spreke.quot; En of de smarten aangroeiden en de zwakte toenam, zijn gebed werd er niet minder langdurig om, zijn vasten en boetvaardigheid niet minder hevig, zijne zorg voor de huisgenooten, zijn ijver voor het heil des naasten niet minder groot. Dor en troosteloos, sleet hij nog geheele nachten in zijne kamer voor het H. Sacrament geknield; lijdend en ziekelijk, ontbrak hij aan geene enkele oefening door den regel voorgeschreven, terwijl een uitdrukkelijk bevel van P. Augustinus Monzon, zijn biechtvader, noodig was om hem eenige meer versterkende spijzen te doen nuttigen. Eens, toen hij krank te bed lag, kwam een der zijnen hem vergunning vragen, van eene algemeene oefening verschoond te zijn. De ootmoedige overste bedekte zich het gelaat met de beide handen en zuchtte beschaamd, //hoe zoude ik het u kunnen weigeren daar ik zelf het voorwerp van zoo vele uitzonderingen ben?quot;
Zoo bereikte men October des jaars 1811, toen eene geweldige bloedspuwing een einde scheen te zullen maken aan het lijden des beminden Vaders. Integendeel, eene onverhoopte verlichting en beterschap volgden hierop, alle gevaar was voor het oogenblik geweken. Maar die verbetering duurde kort, en maakte weldra plaats voor eene verzwakking en uitgeputheid van kracht, die nu meer dan ooit voor zijn kostbaar leven deden vreezen. Waar menschelijke hulp niets vermocht, moest hemelsche ingeroepen. De Paters schreven alom gebeden uit voor het behoud des Provinciaals en begonnen
273
zelf eene driedaagsche oefening van godsvrucht ter eere van den Eerbiedw. P. Franciscus de Hieronymo, wiens stoffelijk overschot in de huiskapel rustte. Pignatelli voegde uit zijne kamer zijn gebed bij de smeekingen zijner Broeders. Het oog op het H. Tabernakel gericht, baden zij allen eenparig tot God, maar i ij om het 'behoud van Pignatelli's leven, hij om den dood. Wie zegt ons, welk gebed den hemel het aangenaamste was? Reeds den eersten dag des Tridaums maakte Pignatelli het beter, en kort daarna, op het feest der H. Teresia, voelde hij hij zich sterk genoeg om de HU. Geheimen te vieren. Nu was de vreugde in huis ten top. //Ons gebed is verhoord!quot; juichten de Paters, zichzelven geluk wenscbend met het herstel des geliefden. En hij wedersprak het niet, maar jubelde meê uit de volheid zijner ziel: //ja de Heer heeft mijn gebed verhoord.quot; De huisgenooten begrepen het niet, dat zijn woord in tegenspraak was met het hunne; zij konden toch niet vermoeden — wat, zooals hij later onwillekeurig merken liet, had plaats gehad — hoe de apostel van Napels, de Eerbiedw. Eranciseus de Hieronymo, aan hun vader verschenen was en hem dag en uur zijner aanstaande ontbinding had voorspeld. Pignatelli sprak er niet van om de vreugde zijner Broederen niet te storen en maakte van de schijnbaar herlevende kracht gebruik om een laatsten plicht van dankbaarheid te vervullen jegens de weldoeners der Sociëteit. Hij begaf zich dus met Broeder Grassi, zijn trouwen metgezel, naar diegenen te Rome, wien hij eenige verplichting had, en nam afscheid van hen met de woorden: //wij zullen elkander hier beneden wel niet meer zien.quot; Doch zoo weinig begrepen de meesten hieruit, dat de Pater van zijn naderend sterfuur sprak, dat eenigen zelfs angstig aan St. Pantaleou kwamen vragen; //waar gaat de Pater toch heen?quot; Daags na dit afscheid ontbood Pignatelli P. Monzon, den minister, en belastte hem met de zorg voor al datgene, waar hij zelf tot nu toe alleen het oog over had gehad, stelde al de papieren des huizes in zijne handen en ruimde in zijne tegenwoordigheid tevens de kamer op, alles zorgvuldig verscheurend en verbrandend, wat hij zelf had geschreven. Zulks was toch zijne gewoonte, alvorens hij eene reis ondernam, opdat het een geheim mocht blijven tusschen hem en God,
is
274
wat gunsteu en voorrechten hij had genoten, wat waarlijk hemelsch leven hij op aarde leidde. Bij het doorzoeken van kasten en Iaden, vond Pignatelli nog geheele rolletjes goudstukken, waarvan hij gulweg erkende niet te weten, hoe of wanneer zij er gekomen waren. Met innige voldoening legde hij dit geld bijeen, als wilde hij zeggen: //mijne laatste aalmoes voor mijne dierbare armen.'quot; Daarna bezocht hij al de huisgenooten één voor één, en ofschoon hij niet van scheiden sprak, zoo was toch zijne hartelijkheid zoo innig, dat het hun naderhand het teederste vaarwel eens vaders kon gelden. Hij legde de laatste hand aan een stuk, behoorende bij het proces der zaligverklaring van P. Franciscus de Hieronymo, en las den 2lt;len November nog de II. Mis tot lafenis der geloovige zielen in het vagevuur. Toen verliet hij voor de laatste maal met Br. Grassi St. Pantaleon om den gevonden schat nog onder de behoeftigen uit te deelen. Zijne laatste omwandeling hier beneden moest eene weldaad zijn. T'huis gekomen zonk hij machteloos neder en was nauwelijks te bed gebracht, of de lang verborgen en bedwongen kwaal brak uit met nieuwe woede en bleek nu doodelijk. Wederom namen de Paters hun toevlucht tot het gebed. In de kerk begon een Triduum ter eer van O. L. Yrouw van goeden raad, en dat de zoo bevoorrechte armen, Pignatelli's lievelingen, den hemel geweld aandeden om het leven huns weldoeners nog een weinig te rekken, laat wel geen grond voor twijfel. Tweemaal bezochten twee religieuzen te voet de zeven Basilieken van Rome, en geheel den dag vervingen de overigen elkaar voor het ter aanbidding uitgesteld Allerheiligste. Meer dan een van hen bood in de vurigheid des ijvers den Heer zijn eigen leven ten offer, mocht dat van den Provinciaal er meê worden gekocht. Onder die edelmoedigen bevond zich P. Aloysius Pannizoni, de goede grijsaard, die zelf krank te bed, den Almachtige smeekte hem, onnutten dienstknecht weg te nemen en Pignatelli's dagen te verlengen. //Moet een van beiden sterven, Heer,quot; dus bad hij //neem dan m ij n leven, het z ij n e niet, hij kan nog zooveel werken voor Uwe glorie.quot; Maar nauwelijks was die bede gestort, of de deur van Pannizoni's kamer gaat open, en door twee Broeders meer gedragen dan gesteund, treedt de doodelijk zwakke Pignatelli
275
binnen. Terwijl de Broeders opeen wenk de kamer verlieten, zette hij zich aan de sponde van den hevig ontstelden grijsaard neder. //Paterquot; klonk het, op een toon, die aan geestvervoering deed gelooven //wat doet gij, wat durft gij vragen van God? Zult gij u verzetten tegen het welbehagen des Allerhoogsten? Weet gij, wat voor de herleving der Sociëteit het dienstigst is? Welnu, verneem dan van mij , dat de hemel u heeft bestemd daar de hand toe te leenen. Ik zal spoedig sterven, maar gij zult leven, van u zal de Heer zich bedienen om de Sociëteit te herstellen. Tot uw troost voeg ik hierbij, dat gij niet sterven zult, voor gij drie opvolgers van uw Provincialaat hebt gezien.quot;
Na deze woorden riep hij onmiddelijk de Broeders terug en verliet de kamer, terwijl Pannizoni in de grootste verbazing achterblijvend, zich afvroeg, of het een spel zijner verbeelding of werkelijkheid was geweest. Maar toen hij na weinige dagen volkomen genas, en P. Pignatelli's toestand verergerde, toen werd het hem duidelijk, dat Gods geest door zijn dienaar gesproken had.
Br. Grassi paste den Eerbiedwaardigen zieke op. Toen hij den beminde overste, dien hij altoos vergezeld had, wiens lijden en deugd hem beter dan anderen •bekend waren, van lieverlede zag wegsterven, was het hem moeielijk. zijne aandoening te bedwingen. //UEerwquot; zuchtte hij eens //gaat naar het paradijs en laat ons hier in de beproevingen achter.quot;
//Heb goeden moed, Broederquot; was het wederwoord //en zet die droevige gedachten op zij; binnenkort zal de Heere onze Sociëteit herstellen. Gij zult ze hier in Eome M eer zien bloeien, eerder dan gij denkt, en er zal een tijd komen, dat één Pater en één Broeder voldoende zullen zijn om een Collegie te openen.quot;
Intusschen was de tijding van F. Pignatelli's ziekte door geheel Rome verspreid, en van alom kwamen adel en geestelijkheid toegesneld om den beminden priester eene laatste maal te zien en te spreken. Voor de poort van het gesticht verdrong zich eene angstige menigte, wie een vader en weldoener dreigde te ontvallen. Reeds in de eerste dagen na het verergeren der kwaal, had de Pater met de hem eigene godsvrucht de laatste H.H. Sacramenten verzocht en ontvangen, nu was het hem van wege Z. H. vergund
276
's morgens voor den dageraad de H. Mis te laten lezen in de huiskapel, zoodat hij door middel van het venster in den muur er bij tegenwoordig konde zijn en dagelijks de H. Communie ontvangen. Uren lang bleef hij dan ingekeerd en als verloren in het zalig onderhoud met den Beminde. Zijne gesprekken met de bezoekers liepen uitsluitend over de glorie des hemels of de liefde Gods, en zoo vlammend waren zijne woorden, dat men in waarheid van hem zeggen kon: Hij spreekt er van niet als een sterveling die hoopt, maar als een zalige, die geniet. Was of geloofde hij zich alleen , dan getuigde verzuchting op verzuchting van den feilen gloed zijner haast ontboeide ziel. //O Heilige Drievuldigheid!quot; zoo klonk het //heilig, heilig, heilig God! Heer der heirscharen!quot; of met den blik op zijn kruis: //Wanneer zal ik komen en verschijnen voor des Heeren gelaat. Ik wensch ontbonden te worden om met Christus te wezen.quot; Of het smeekend oog op een beeldje van Gods Lieve Moeder gevestigd ; //Maria, Moeder van genade, Moeder van barmhartigheid, beschut mij voor den vijand en neem mij op in het uur des doods!quot;
Sprak dit laatste gebed, zoo menigwerven en zoo dringend herhaald, wellicht van de inwendige aanvallen des duivels, die voor een tijd macht ontvangen had om Gods dienaar te kwellen? O, de kroon der hem wachtende overwinning zoude er te heerlijker om zijn, maar zou de inwendige worsteling des heiligen priesters met de machten der hel ons verborgen zijn gebleven, wat er uiterlijks voorviel, verspreidde te veel angst in de vreedzame woning om niet nauwkeurig opgeteekend te zijn. Op zekeren nacht gedurende de laatste ziekte hoorde men uit Pignatellfs kamer een lang gezucht en half gesmoorde hulpkreten opgaan. Te vreemder klonk dit geluid, daar de lankmoedige anders nimmer klaagde. P. Monzon de biechtvader des kranken en Br. Annoni snellen toe, doch vinden zijne deur van binnen gesloten. Nu roepen zij Br. Grassi, den ziekenbroeder, die de deur open stak, doch in de kamer, waar hij voor weinig tijds de lamp had aangelaten, volslagen duisternis vond. Hij onstak er licht en zag den kranken Pater op den grond geworpen, verstijfd van kou met de handen omhoog geheven, of hij nog om hulpe riep.
277
'/Wat is er hier toch gebeurd?quot; vroeg Br. Grassi ontsteld, terwijl hij den zieke weer te bed hielp. //Ik weet het nietquot; was het antwoord.
//Heeft u dan het licht uitgedaan en de deur gesloten?quot;
//Neen.quot;
//Dan is het de duivel gefeest!quot;
//Ik geloof het ook.quot;
Het mag ons niet bevreemden, dat Br. Grassi zoo spoedig tot die gevolgtrekking kwam, waar P. Pignatelli gereedelijk mee instemde. Immers weinige dagen te voren, toen hij voor eenige uren het bed uit, op zijn bidbank was nedergeknield, had eene onzichtbare hand hem plotseling aangegrepen en met geweld tegen den grond geworpen, zoo niet de Broeder ijlings toegeschoten, hem in zijne armen had opgevangen.
//Maar dat is duivels werk!quot; had Br. Grassi uitgeroepen.
//Laat hem maar,quot; was Pignatelli's antwoord //gaan wij onzen
gang-quot;
Een anderen keer, dat men hem tegen zijne gewoonte angstig en ontroerd zag, en er de reden van vroeg sprak hij : //Ach, de kamer is vol duivels!quot; Toen zegende men het vertrek met wijwater en na het uitspreken van het bezweringsformulier, was al het onrustbarende verdwenen.
In den morgen van 15 November meende de geneesheer eenige verbetering in zijn toestand te bespeuren. Pignatelli, wien dag en uur des doods bekend was, vleide zich met geen ijdele hoop, of liever liet er zijne zoetste verwachting niet door te leur stellen. Hij dankte den arts voor zijne zorgen en beloofde zijner indachtig te wezen bij God. Bevreesd, dat men na zijn dood de Paters verontrusten mocht omtrent de meubelen, die hij voor St. Pantaleon had aangekocht, gelaste hij er een uitvoerigen inventaris van op te maken. De huisgenoot en, die het gevaar nog zoo nabij niet geloofden, haastten zich hier niet meê. Maar hij bad hun het nog dien eigen middag te doen, wijl het anders te laat mocht wezen. Toen stelde hij uit kracht der hem verleende volmacht P. Pannizoni aan tot zijn opvolger in het bestuur en verzocht onmiddelijk daarna de laatste H. zalving. Bij volle kennis ontving hij dit H. Sacrament en antwoordde zelf op de gebruike-
278
lijke gebeden. Nu verwijderde zich de Paters op zijn verzoek van het sterfbed, alleen P Josef Doz, de boezemvriend zijner jeugd, waagde het bij hem te blijven. P. Pignatelli begreep de reden, maar een laatste offer zou hij den God zijner liefde brengen, al viel het hun beide zwaar. //Pater sprak hij zachtquot; gaat gij ook maar heen, laat mij een wijle alleen met mijn God.quot;
Na een halfuur keerden allen gezamenlijk weder en vonden Gods dienaar in doodstrijd. Hij lag daar onbewegelijk met een kruis op de borst, en een kruis in de bestorven handen. Boerend klonk het: //Vertrek Christenziel van deze wereld, in naam van den almachtigen Vader, die u heeft geschapen; in naam van Jezus Christus, den Zoon van den levenden God, die voor u geleden heeft; in den naam des H. Geestes, die in n is uitgestort.quot;
Bij het einde des gebeds was P. Josef Maria Pignatelli niet meer.
Dit zalig afsterven vond plaats omstreeks half zeven uren in den avond van 15 November des jaars 1811, nadat P. Pignatelli den leeftijd van vierenzeventig jaren had bereikt, waarvan hij er achtenvijftig in de Sociëteit van Jezus en vierenveertig in ballingschap had doorgebragt. Hij was lang en tenger van gestalte, de zedigheid en adel zijns gelaats boezemden eerbied in en ontzag, maar die ernst van uitdrukking werd getemperd door innemende vriendelijkheid en zachtheid van stem.
Op het eigen uur, dat hij het sterfelijke voor den hemel verliet, was een zijner voormalige novicen van Colorno, Br. Dominicus Cademarchi, te Bologna in't gebed verdiept. Plotseling omstraalt hem een licht, hij blikt op en ziet P. Pignatelli voor zich, schitterend van bovenaard-sche luister. Zwijgend bood hij den verbaasden Broeder een vriende-lijken groet en steeg voor diens oogen ten hemel. Elders zag terzelfder ure eene vrome kloosterzuster in geestverrukking den hemel open. Een priester der Sociëteit van Jezus vertoonde zich voor haar starend oog. Hij was gezeten op een schitterenden troon van glorie, zijn kleed scheen met sterren bezaaid, terwijl een kostbaar kruis van zijn hals nederhing. Toen klonk er eene stem die tot de religieuze sprak: //Dit is P. Josef Maria Pignatelli, wien de goddelijke goedheid in den hemel heeft opgenomen en met onschatbare glorie gekroond om zijne groote deugden, vooral om
279
zijne liefde, milddadigheid, ootmoed, geduld, onderwerping, grootmoedigheid eu vertrouwen op God.quot; Het visioen der kloosterzuster werd volgens geloofwaardig getuigenis te Rome al spoedig bevestigd door een tweetal wonderbare genezingen, waarmede het God behaagde het vertrouwen op de machtige voorspraak zijns dienaars te beloonen.
Inmiddels was in de kerk van O. L. Vrouw in stillen ernst de uitvaart des hoogvereerden overledenen gehouden. Het lichaam bleef er ten toon gesteld en de dankbare menigte verdrong zich met eerbied om de lijkbaar van haren weldoener. In vervoering kuste men het eerwaardig overschot handen en voeten en sneed stukjes van zijne kleederen af, tot men het veiliger oordeelde de begrafenis te bespoedigen. Eeue grafstede in het Godsgebouw ontving zijne asch, tot den dag, waarop de meergemelde P. Alovsius Fortis, na zijne verheffing tot het Generalaat, die hem door P. Pignatelli voorzegd was, ze over liet brengen naar het graf der Generaals in de Gesu
De dood van P. Pignatelli beroofde de Sociëteit van Jezus, die buiten Sicilië geen duim gronds in veiligheid bezat, van allen steun ; geheel haar bestaan in Italië scheen op hem gebouwd, wat had zij niet te duchten bij 't gemis van zijn wakend oog en zeldzame voorzichtigheid. En toch, hoe vreemd het schijne, de tranen om het verlies des Vaders door zijne kinderen gestort, waren minder blijken hunner rouw dan van hun godsdienstig gevoel en godsvrucht. Het was als bij den dood van den H. Ignatius, in wien zijne Broeders een krachtigen steun verloren om een krachtiger in den hemel te erlangen. Of mochten, wie Pignatelli hadden gekend, niet juichen in de zoete verwachting, dat hij voor Gods troon de belangen der Sociëteit van Jezus beter en met grooter vrucht behartigen zou , dan tijdens zijn sterfelijk leven ? Zoo bleek dan ook de algemeene hoop de Paters. //Ons blijft de herinnering van zijn voorbeeld en deugdenquot; schrijft er een //en in den hemel hebben wij een voorspreker, op wien wij staat kunnen maken. Dit is althans eenige troost in mijne droefheid, Gods H. wil zij geprezen.quot; Een andere Pater uit Faenza schrijft: //De dood van den Pater heeft mij gevoelig getroffen, ik schrei nog, als ik er aan denk. Ik had gehoopt, dat de Heer hem nog in 't leven zou sparen tot
280
Zijne glorie en onzen troost, maar Hij heeft hem bij zich gewild. Uw H. wil zij altoos geloofd, mijn God! En gij, groote ziel, waarachtig trouwe knecht, spiegel der strengste volmaaktheid, richtsnoer aller oversten, beoefenaar der heldhaftigste deugden, geniet in vrede het loon uws arbeids. Uwe eerbiedwaarde gedachtenis, blijft onuitwischbaar in mijn dankbaar hart en u beminnende ziel geprent. Moge ik ten minste voor mijn dood nog iets doen tot Gods eer, wat uwer waardig in. God helpe mij door uwe voorspraak, die, naar ik hoop, machtig genoeg is, en die ik tot aan mijn jongs ten snik, vol vertrouwen op uwe mij gebleken liefde zal blijven inroepen.quot;
Ouder Pignatelli's medebroeders was het haast gewoonte geworden hem met den H. Ignatius van Loyola te vergelijken. En gewis hiertoe ontbrak het niet aan grond. Eene diepe studie van het boek der geestelijke oefeningen, waar de H. stichter al den adel zijner ziel, al de liefde van zijn vlammend .hart in had nederge-legd, eene gedurige betrachting van het wonderbaar leven des begenadigden hadden Pignatelli den geest doen kennen, dien onze regels ademen, hadden hem van dienzelfden geest vervuld. Als Ignatius muntte hij uit door eene wijze voorzichtigheid in het bestuur van zaken en personen, door minzaamheia, ernst en zedigheid in zijn uiterlijk en manieren. Wie anders dan Ignatius was zijn voorbeeld geweest in dien onwankelbaren moed om alles te ondernemen, in die kracht en standvastigheid om wat hij tot Gods eere begonnen had, door te zetten; in dat volslagen mistrouwen van zich zeiven, gepaard aan de volste overgeving in de raadsbesluiten der goddelijke voorzienigheid. Was het dan vreemd, dat de huis-genooten niet alleen, maar al de leden der Sociëteit, die hem kenden, in hunne brieven of gesprekken over Pignatelli, hem den H. Vader noemden? Was het wonder, dat zij op zijne herhaalde voorspelling en machtige voorbeê vertrouwend, de spoedige herstelling der Sociëteit over heel de aarde te gemoet zagen? Die lang ge-wenschte stonde was niet verre meer. Nog drie jaren sleten de Paters van St. Pantaleon in ongestoorde rust, tot eindelijk de vervolgde en gebannen Pius VII, zegevierend in Rome weergekeerd, den 7den Augustus des jaars 1814 de Sociëteit van Jezus op plechtige
281
wijze over heel de wereld herstelde, en, naar de voorzegging van Pignatelli, aan P. Pannizoni de blijde tijding het eerst berichtte en de Pauselijke Breve overhandigde. (*)
Behalve de hier bedoelde profetie werd nog eene andere waarheid van F. Franciscus Ketz, Generaal der Sociëteit van Jezus. Wij deelen die mede volgens een eigenhandig geschreven stuk van F. Fannizoni zeiven.
»In 1747 zeide F. Franciscus Ketz, toen Generaal der Sociëteit, op zekeren dag aan Broeder Franciscus Alberti, die zijne kamer binnentrad, toen hij juist van zijne bidbank opstond, fgij komt juist goed van pas, want God wil, dat ik u eenige voorvallen kennen doe, welke de Sociëteit van Jezus wachten, terwijl ik u tevens de verzekering geef, dat ik ten volle de waarheid spreek.quot;
«Vervolgens openbaarde hij aan Jir. AJberti van Gods wege een groot gebrek, waarom hij de Sociëteit zou moeten verlaten, indien hij zich niet verbeterde; in geval echter, dat hij dit deed, zoude hij in zijn staat volharden. Daarop ging hij voort: «weet dan, dat een milanees (F. Ignatius Visconti) mij zal opvolgen in het generalaat; na hem zal een Genuees (F. Aloysins Centurioni) komen, en gij zult hem dienen. Eindelijk zal men een Florentijn (F. Lauren tins Kicci) kiezen en gij zult hem eveneens van dienst zijn. Maar hij zal de laatste wezen voor langen tijd; want eene groote vervolging zal zich tegen de Sociëteit van Jezus verheffen, alles wat ze heeft zal zij verliezen en zich opgesloten zien in een afgelegen oord der aarde (Wit-R us land). Dan zal dit novicaat ('twas in St. Andreas, dat de voorzegging plaats vond) gegeven worden aan andere religieuzen (Lazaristen). Maar na een groot aantal jaren zal de Sociëteit hier wederkeeren, en de eerste, die dan te Rome overste wordt (F. Pannizoni) zal uit het noorden (Rusland) zijn gekomen en streng wezen. Doch hij zal die bediening niet lang vervullen. Nu is hij novice (zie boven p. 164 in den noot). Een ander overste, veel zachter dan hij zal hem opvolgen. Daarna zal de Generaal der Sociëteit (F. Fort is) weer hier te Rome resideeren. De Sociëteit zal in hare eer en goederen worden hersteld, zij zal dit huis terug krijgen en bovendien Macao (b u i t e nv e r b 1 ij f der novicen van Rome) ter ontspanning der novicen. Gij zult dit aan anderen inededeelen en er zal u geen kwaad geschieden. De Sociëteitquot; zoo besloot F. Retz deze voorspelling /'zal na haar herstel, in een gedeelte der wereld nog tegenspraak en vervolging onderstaan, maar dat lijden zal zoo hevig niet zijn als dit eerste.''
Br. Alberti verhaalde dit alles aan de Paters Visconti en Centurioni,
282
Hoe Gods priester in achting en aanzien stond bij hen, die zijn dagelijksch verkeer niet zoo gedurig en innig als zijne medebroeders genoten, bleek ons meermalen uit de zeldzame genegenheid van Z. H. Paus Pius A'IF voor hem. Kwam P. Mozzi of een anderen Pater Z. H. raad vragen in eene moeielijke omstandigheid, dan sprak hij vaak: //Maar wat zegt uw P. Provinciaal er van ? Hij is een ware engel van goeden raad; verlaat u gerust op hem, zoo kunt gij niet dwalen.11 Ferdinand, de hertog van Panna, wij zagen het, eerbiedigde Pignatelli als een man Gods; waar hij berispend de stem verhief, daar boog liet gekroonde hoofd in rouwmoedig schuldbesef; toen hij aanbel Vorstelijk doodsbed vertroostend nederzat, viel het sterven minder zwaar. Onder de prelaten wier getuigenis Pignatelli verheerlijkt, merken wij eerst en vooral Mgr. Strambi op, den bisschop van Macerata , een man aan wiens zaligverklaring reeds gewerkt wordt. Hij schreef: //Dat ik in woorden konde uitdrukken en allen doen verstaan, wat achting en eerbied mij bezielt voor P. Pignatelli van de Sociëteit van Jezus. Toen ik de eerste maal van hem hoorde spreken, en niet twijfelen mocht aan de oprechtheid der getuigenis, stelde ik mij een man van hem voor, verrijkt met buitengemeene deugd en zeldzame
maar P. Ricci dorst hij niet mecdeelen , dat hij de laatste Generaal was voor lang.
quot;Ik, Aloyaius Pannizoni, Soc. Jen., betuig onder eed deze voorspelling vernomen te hebben na de opheffing der Sociëteit; ik heb ze getrouw opgeschreven en genoemde Br. Alberti mijne kopij laten zien. Verder betuig ik, nooit gedacht te hebben, dat ik de in die voorspelling bedoelde persoon (de eerste overste na de herstelling te Rome, uit het noorden gekomen, streng en niet lang aan H bestuur) moest zijn, voor Z. H. Pms Pius VII na de beide Paters (Angiolini en Zuniga), die hem waren voorgesteld, geioeigerd te hebben, mij door een schrijven van den staatssecretaris (Card. Paeca) uitkoos om 's anderendaags smorgens 7 Aug. 1814 uit zijne handen de Bulle der herstelling van de Sociëteit over de geheele wereld te ontvangen, en om toen de bediening van Vicaris des Generaals te Rome waar te nemen.quot;1'
Kort van duur was deze waardigheid, dewijl de afgeleefde Pater Pannizoni in Dec. deszelfden jaars werd opgevolgd.
Précis Historiques, loc. cit.
283
genadegaven. Maar toen ik ten jare 1807 te Home zelf met- hem in aanraking kwam, meende ik in hem een priester te zien, geheel door deugd gevormd. De kalmte zijner ziel, zijn zelfbeheer, zijn levendig vertrouwen op God, zijne kinderlijke onderwerping aan de ondoorgrondelijke raadsbesluiten des Hemels, zijne zachtheid en minzaamheid stichtten mij bovenmate. Aldus bevestigde ik mij in het getuigenis, door anderen nopens hem gegeven, en bleef hem beschouwen als een grooten dienaar Gods.quot;
De Cardinalen Odescalchi, Lambruschini, de Gregorio, Pedi-cini, Mai en Polidori legden, toen de zaak van Pignatelli's zaligverklaring ter sprake kwam, gerechtelijk getuigenis omtrent zijne deugden af. Aoht andere prinsen der H. Kerk schreven in dien zelfden zin aan Z. H. om de vormelijke inleiding der zaak te bewerken. Om niet in herhalingen te vallen, vergenoegen wij ons hier met het getuigenis van Z. Em. den kardinaal Odescalchi, die, vriend en bewonderaar van Pignatelli, aldus schreef, toen hij alreeds met het Eomeinsch purper was bekleed: //Ik herinner mij zeer goedquot; dus luidt het //dat P. Pignatelli door geheel Rome in geur van heiligheid stond, en zulks niet bij het volk of de armen alleen, maar zelfs bij de aanzienlijksten en hoogstgeplaatsten der H. Stad. Zeer vele achtingswaardige mannen hebben mij verklaard, dat zij hem voor een waarachtigen heilige hielden, en in waarheid allen dwong hij eerbied af. De tijd, waarover ik getuigenis geef, ligt wel is waar in het diep verleden, en vele omstandigheden zijn mij ontgaan, maar nog heugt het mij zeer goed, dat ik, uitgelokt door den roep zijner hooge deugd door bemiddeling van den vrome graaf, Alexander Pianciani, met hem in kennis zocht te komen, en dat de geur van zijne groote heiligheid mij na eene eerste kennismaking zoo zeer trof, dat ik bij iedere ontmoeting met hem een heilige meende te aanschouwen.quot;
Zoo verre Cardinaal Odescalchi; en wat hij schriftelijk betuigde is in verschillende vormen mondelings herhaald en bevestigd, door zoo velen als Gods Dienaar van nabij mochten kennen. Er waren er toch, die hem altoos vergezelden, die hem bij bleven van de jaren zijner jeugd tot aan zijn dood, die hem dag aan dag met met de meeste oplettendheid gadesloegen en die later onder eed
284
durfden verklaren, dat hun zoekend oog nooit iets ongeregelds in hem had bespeurd. //Het gedrag van Pignatelliquot; schrijft een ander //was volkomen schuldeloos, ook voor het strengst toeziend oog; al zijne handelingen waren zoo volmaakt en geregeld, dat er niet alleen niets gebrekkigs in te vinden was, maar dat er iets heel bijzonders en bewonderenswaardigs in uitblonk. Vraagt gij het geheim van eene volmaaktheid, schier onbereikbaar voor den zwakken mensch, die een leven van ruim vierenzeventig jaren kenschetst? Het schuilt in Pignatelli's vlammende liefde tot God, die wij zijne karakteristieke deugd zoudeu willen noemen , de milde en altoos vloeiende bron zijner uitstekende heiligheid. Geheel zijn leven, lijden en arbeid was slechts de vervulling van het gebod des Heeren: gij zult den Heer uwen God lief hebben uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel, uit geheel uw verstand en uit al uwe krachten, en den naasten gelijk u zelven. Of sprak dat netler-geslagen, bij wijlen ten hemel starend oog, die ingetogen houding, dat biddend bewegen der lippen, die felle zuchten der ontvonkte borst, spraken zij niet van een Beminde, dien hij in 't harte droeg, in wiens zaligende tegenwoordigheid hij altoos wandelde ? Pignatelli's woorden, zoo vlammend, wanneer zij Gods liefde schetsten, waren anders spaarzaam en sober, nooit overdreven of gezocht,-scherp of bitter of in staat den teergevoeligsten te kwetsen. Gewis, wie zijne tong in dier voege meester blijft, dat hij er nooit mede misdoet, mag naar de getuigenis van den apostel Jacobus volmaakt genoemd worden. Opmerkelijk was het, hoe Pignatelli als hij, — en dit gebeurde zoo vaak — den Catechismus aan de kinderen verklaarde, het grootste deel van den tijd besteedde om hen akten van liefde te doen verwekken. Hij zelf deed het hun voor en den kleinen was het duidelijk, dat hij die zulke akten van liefde verwekken kon. God wel vurig beminnen moest.
Uit zijne innige vereeniging met God werd een tweede hoofdtrek van zijn karakter, de volkomenste onderwerping aan den wil des hemelschen Vaders geboren. Van daar, dat hem niets verontrustte of ontstelde , dat hij bij de hevigste slagen kalm bleef en bedaard, zonder ooit den vrede des gemoeds te verliezen. Kort voor zijn dood, bezocht hij eene religieuze, die zijne biechtelinge
285
was. //t Is de laatste maal, dat ik u spreekquot; zeide hij, //want wij zullen elkaar hier beneden niet meer zien. Ik zal u daarom een gebedje geven ter gedachtenis, bid het eiken morgen, offer uzelve daarin geheel op aan het Goddelijk welbehagen en ik verzeker u dat gij er troost uit zult putten in alle wederwaardigheden des levens.quot; Met deze woorden gaf hij haar op papier het volgend gebed, dat hij zelf gewoon was dagelijks te lezen.
//Wat mij heden zal overkomen, o mijn God, is mij ten eene-male onbekend, al wat ik weet, is, dat mij niets zal overkomen, tenzij wat door U is voorzien en besciiikt van alle eeuwigheid, en dit is mij genoeg. Ik aanbid uwe ondoorgrondelijke raadsbe-sluitei:., ik onderwerp er mij aan met geheel mijn hart uit liefde tot U. Ik wil alles, ik neem alles aan. ik offer u alles op, ik vereenig het met het offer van Jezus Christus Uw goddelijken Zoon, mijn verlosser, en ik vraag U in Zijnen naam en door Zijne verdiensten, geduld in mijn lijden en eene volmaakte over-geving aan alles wat mij naar Uw goddelijk welbehagen zal overkomen. Amen.quot;'
Aldus bad Pignatelli, en zijne woorden bij al wat hem en den zijnen droevigs wedervoer, ademden geen anderen geest. //Godquot; zoo sprak hij, toen de orde ten tweedemale uit Napels werd verjaagd //heeft van alle eeuwigheid voorzien, wat nu gebeurt, in Zijne eindelooze wijsheid en heiligheid heeft Hij het aldus beschikt en al de bijkomende omstandigheden geregeld. God was en is altoos onze quot;Vader die ons met de teederste liefde bemint, die meer dan iemand bezorgd is voor ons heil. Wat moeten wij dan zeggen, als wij er prijs op stellen Zijne kinderen te zijn en te blijken? Met anders voegt ons dan Zijne heilige beschikkingen te aanbidden en met onderworpen hart te herhalen: fiat voluntas tua. Uw wil geschiede, 't Is Zijn wil, dat wij in alle tijden en omstandigheden heilig zijn: in de uiteendrijving van vroeger en de rampen van nu heeft Hij ons buitengewone genaden en tijdige hulp voorbereid om onze heiligmaking te bevorderen. Leggen wij er ons dus met allen zorg en ijver op toe om de bedoelingen van zoo goeden Vader in de hand te werken.quot;
Dat Pignatelli waarheid sprak en zijn vertrouwen niet werd be-
286
schaamd kan schier elke bladzijde van zijn leven getuigen, terwijl het ons moeielijk zou vallen eene levensschets aan te wijzen, waarin de vaderlijke voorzienigheid Gods zichtbaarder uitschittert dan in die van P. Jozef Maria Pignatelli. Het voedsel zijner vlammende liefde was het gebed. Hoe ook kon die felle gloed zonder gestadig onderhoud hebben voortgeblaakt niet alleen, maar zijn toegenomen tot verteerens toe der lichamelijke krachten? Na de opheffing der Sociëteit van Jezus, die hij beleven moest, rekende bij zich niet gerechtigd iets achter te laten van de dagelijkscbe overweging, door den regel voorgeschreven; hij hield er aan met al de stiptheid van den religieus, en wilde op dat uur door niets ter wereld gestoord worden. Wij weten, hoe hij als lid der Sociëteit zijn gebed uren achtereen rekte, en als hem dit bij dag uit hoofde zijner bezigheden niet mogelijk was, hoe hij dan soms geheel den nacht aan samenspraken met God besteedde. In zijne kamer, die hij, waar het geschieden kon, naast de huiskapel koos, wist hij zich door eene opening in den muur in de onmiddelijke nabijheid van zijn Verlosser te stellen en hoeveel tijds hij aldus in de beschouwing en aanbidding van den God der liefde sleet, blijft een geheim tusschen hem en den eenig-Beminde. Zoo dikwijls hij op straat een priester ontmoette, die Ons-Heer naar een zieke droeg, sloot hij zich aan bij de biddende schare en volgde ingetogen zijn God tot de woning waar 't H. Sacrament verwacht werd. Hoe kalm en vriendelijk anders zijne gelaatstrekken en woorden waren, vlammen schoot zijn oog, een gloed van verontwaardiging straalde van zijn wezen als hij over heiligschennis of onteering van het Allerheiligste sprak. Eens, dat hij zich met P. Mozzi onderhield over den eerbied aan het H. Altaargeheim verschuldigd, zeide bij: //Zie, er worden feesten gevierd ter cere van de Heiligen, van Onze Lieve Vrouw, van het H. Bloed des Verlossers; de overblijfselen der Heiligen Gods, al wat tot hun gebruik heeft gediend, wordt met eerbied bewaard en behandeld. Maar hoe komt het, dat men weinig of geen eerbied bewijst aan de H.H. Vaten, die het dierbaar lichaam en bloed des Verlossers dagelijks aanraken ? Hoe is dan mogelijk dat sommigen met zooveel koelheid de HH. Geheimen vieren ? Is er dan kostbaarder en
287
heiliger reliquie dan het waarachtig lichaam en bloed van Jezus Christus, dat wij dagelijks in de handen nemen ? De heiligen moeten geëerd, maar boven hen allen onze Heer Jezus Christus.1' Waar het voorbeeld van den H. Ignatius, las Pignatelli iederen avond de afwisselende gebeden der Mis van den volgenden dag, niet zoozeer om alles gereed te hebben, als wel om uit les en Evangelie gevoelens en bewegingen des harten te trekken, die hem konden stemmen tot een waardiger betreden van het altaar. Met de stipste nauwgezetheid onderhield hij de kleinste voorschriften of rubrieken der H. Mis en herlas ze daarom zeer dikwijls uit een klein boekje, dat ze allen bevatte. Met de oamiddelijke voorbereiding en dankzegging mee vulde zijne Mis geregeld twee uren ; in de laatste jaren vim zijn leven placht hij voor en na zijne eigene Mis nog eene andere te hoeren. Las hij in de huiskapel, dan was hij bij het uur aan het altaar, doch in de kerk schikte hij zich naar de aanwezigen , en ried zijne Broeders desgelijks te doen.
Wel kostte het hem geregeld voort te gaan en niet den vrijen loop te laten aan de vervoeringen zijner liefde, zoo als was op te maken uit den overvloedigen troost, die hem overstelpte, als hij uiet voor het volk las. Dan werd zijn gelaat beurtelings gloeiend rood en doodelijk bleek, zijne tranen stroomden, geen sterveling-scheen hij meer, een Serafijn van liefde. Aldus getuigen de Cardinaal Mai en Broeder Jozef Grassi die, beiden afzonderlijk, jaren lang zijne H. Mis hebben gediend. (1)
Ter vergoeding van den smaad en de ondankbaarheid, welke de goddelijke Zaligmaker in het H. Sacrament van den kant der menschen ondervindt, stelde P. Jozef alle middelen in het werk om de vereering uit te breiden van het goddelijk Hart. Met groote plechtigheid deed hij jaarlijks dit feest in onze kerk vieren, en zond afbeeldsels en boekjes van het H. Hart naar de verst afgelegen landen, met den last aan de zendelingen die godsvrucht onder het volk te verspreiden. Hij noemde het eene devotie, welke der Sociëteit van Jezus bijzonder eigen behoorde te zijn, en die zij op hoogen prijs moest stellen om de geestelijke voordeelen, die
Summar. No. G pag. 118, 100.
288
zij inheeft, gelijk de Verlosser dit met. eigen mond Mn de zalige Margareta Maria Alacoque heeft geopenbaard. Daarom boezemde hij ze zijnen novicen en allen wie het heil der zielen aanging, onophoudelijk in als een onfeilbaar middel om de menschen los te maken van de gehechtheid aan bet geschapene en ze op te voeren tot de hoogste kennis en liefde Gods.
Nogtans bij deze godsvrucht bepaalde zich Pignatelli's liefde tot Jezus niet.quot; //Wat zijn dat voor wonden, Heer, in uwe handen ?quot; bad hij vaak, de oogen op zijn kruisbeeld gericht. En als hij ten antwoord vernam: //die zijn mij geslagen in 't huis dergenen, die mij liefhaddenquot; dan weende hij van ontroering om de smarten van zijn Heer en God. Eiken dag bad hij den rozenkrans der H.H. vijf wonden en droeg onder zijn opperkleed een kruisje aan den hals, dat hem gedurig de liefde en het lijden zijns god-delijken Meesters herinnerde, dat hem troost en kracht verstrekte in de hevigste pijnen des lichaams of kwellingen der ziel. Alle dagen der week waren hem dagen van aandoening en tranen, doch van Donderdagavond tot Zaterdagmorgen bleef hij, om zoo te zeggen, onbewegelijk in overdenking geknield; die nachten nam hij geen oogenblik rust ten einde zijn Verlosser te volgen op den weg des lljdens.
Wie aldus den zoon beminde, mocht, konde hij de moeder voorbijgaan? Neen Jezus' gezegende moeder, de Koningin der martelaren, was P. Pignatelli dierbaar boven alles wat onder God op aarde of in den Hemel leeft. Bij de aannadering van een hoogfeest der Heilige Maagd bereidde P. Jozef zich door eene negen-daagsche oefening voor, met het doel deze of gene deugd zijner lieve Moeder na te volgen en voegde bij zijn gebed nog strengere boetplegingen dan naar gewoonte. lederen Zaterdag vastte hij te Jiarer eer, eiken dag bad hij het rozenhoedje, en als hij uitging in de stad, of wachten moest in eene spreekkamer, was de rozenkrans, geen gesprek met den metgezel, zijn eenig tijdverdrijf. Geene zaak, zij mocht zwaar of licht wezen, zou hij ooit ondernemen, dan nadat hij ze Maria aanbevolen had, en nooit smeekte hij den Heer eene genade af, tenzij door de voorspraak en tus-schenkomst van Maria. Als hij van haar sprak, was het met
289
zooveel warmte en vurigheid, dat wie hem hoorden van liefde tot haar werden onstoken, terwijl het ook zijn innigst streven was hare vereering in aller harten te verlevendigen. Maria van haren kant bleek geenszins ongevoelig voor de liefdebewijzen van haar getrouwen dienaar; zij overlaadde hem met hemelsche gunsten en gaf, gelijk men algemeen vermoedde meermalen haar gezegend aanschijn aan Pignatelli te zien.
Om Jezus' en Maria's wille vereerde hij met eene bijzondere godsvrucht de heiligen des ouden en nieuwen verbonds, die met hen in nauwer betrekking stonden; Abraham en Davidaan wier geslacht de Verlosser was beloofd; Joachim en Anna, Maria's heilige ouders, St. Jozef, haar vlekkeloozen Bruidegom en St. Jan Baptist, den voorlooper van den Messias, hield hij in hooge eer. De HH. Engelen riep hij aan ter verdediging tegen de booze geesten, die het menschdom kwellen. Op zijne reizen beval hij naar het voorbeeld van Pater Petrus Faber de steden en dorpen, die hij doortrok aan hunne schutsengelen aan, en placht te zeggen, dat hun bijstand hem dikwijls te stade kwam in gevaren en moei-elijkheden.
De heilige ordestichters eerbiedigde hij om de hooge diensten, door hen der kerk van Jezus bewezen, zoo door hunne instelling, als door de machtige voorbeelden van hun leven en arbeid; onder hen echter was hem niemand meer dierbaar dan de H. Dominicus, wiens beeltenis hij altoos op tafel voor zich had. Overbodig ware het nog aan te merken, dat de H. Ignatius, de stichter der Sociëteit van Jezus, waarvan Pignatelli zich met zooveel liefde en fierheid lid beleed, eene geheel bijzondere plaats in zijne vereering had ingenomen. Diens leven, wij zeiden het reeds vroeger, was zijn spiegel diens regelboek, het richtsnoer van zijn gedrag. Geen vingerbreed mocht er afgeweken van de voorschriften des H. Vaders, of Pignatelli bleek, wat nooit anders uitkwam, onverzettelijk en stug. In Napels wilde men de Sociëteit van Jezus herstellen, maar op voorwaarden, die hij onaannemelijk hield; Pignatelli weigerde standvastig en smeekte, toen men aandrong, Z. H. Pius quot;Vil zulks toch niet te gedoogen, wijl dit de instelling van den H. Ignatius niet heropbouwen maar afbreken zoude zijn. Tot zijne novicen of
19
290
jongere Broeders sprekend, was het altoos; //wij zijn kindereu der heiligen: houdt uwe oogen op die voorbeelden gericht en streeft naar hoogere genadegaven.quot;
Zelf deed hij zulks door de strengste onderhouding zijner regelen en geloften. Vlekkeloos van de jaren zijner teederste jeugd af, vlood hij de wereld om zijne ongerepte deugd in veiligheid te brengen in de schaduw van het kruis. Was het wonder, dat de lelie er bloeien bleef in vollen luister? Doch wie verzorgde ze ook oplettender dan hij ? Wie ging met meer behoedzaamheid over straat met neergeslagen oogen den rozenkrans biddend? Vrouwen bezocht hij zelden, nooit alleen en dan nog zoo kort mogelijk. Toen zijne zuster, de gravin dquot; Acerra, alvorens naar Spanje te keeren hem te Eome bezocht, deed hij, eer zij in St. Pantaleon werd toegelaten, van plankeu en matten eene spreekkamer opslaan in het voorhuis, en onderhield er zich eenigen tijd met haar, ten aanschouwe van wie voorbij kwamen. Gedurende zijne ziekte duldde hij nooit, dat men hem aanraakte, wat pijn het hem kostte zich zeiven te helpen. Kort voor de herstelling der Sociëteit van Jezus in Napels, gebeurde het eens, dat een jonge leekebroeder zich verleiden liet om met eenige oude makkers uit de wereld te gaan spelevaren. Pignatelli vernam het en berispte den onvoorzichtige streng. //Ge zijt nog jongquot; zeide hij en kent de wereld niet, dus wacht u in 't vervolg voor zulke gevaren. Kortom, een der getuigen bij het geding der zaligverklaring merkt op, dat Pignatelli , wiens zuiverheid zoo engelachtig bleek, dat er niet de minste vlek of rimpel in zijne handelingen was te bespeuren, alle middelen aanwendde om ze vlekkeloos te bewaren; van daar ook bevestigden wie van de vroegste jeugd met hem hebben geleefd herhaaldelijk, dat, zoo iemand, Pignatelli in 'tonbesmette doopkleed voor den troon des Lams verschijnen kon.
Van zijne gehoorzaamheid, de hoofddeugd der Sociëteit van Jezus, draagt elk zijner handelingen den stempel. Hem was de stem des oversten, de stem van God; had die eens geklonken, zoo viel niets hem xnoeielijk of zwaar, niets meer walgend of ondoenlijk. En bracht zijn ootmoed al dikwijls eerbiedige vertoogen in tegen een bevel, wat hem tot eer verstrekte, zoodra het hem duidelijk
291
bleek, dat hij gehoorzamen moest, boog hij het hoofd en deed het.
Uit liefde tot de armoede van Jezus keerde hij der wereld en haren rijkdommen den rug en koos in de Sociëteit van Jezus altijd het geringste voor zijn deel. De getuigen verklaren eenstemmig, dat zij hem nooit met een nieuw kleed hebben gezien; het moest versleten en gelapt zijn, of Pignatelli had zich geschaamd het aan te doen. In 't wintergetij zorgde hij met vaderlijke liefde voor zijne onderdanen, alleen zich zeiven vergat hij, of liever hij beroofde zich van het noodzakelijke om het hun te geven. Eens maakte hem iemand de bemerking: //Pater, de religieuze betamelijkheid vordert een beter gewaad dan het uwe.quot;
//Onze betamelijkheid,, was het minzaam antwoord //bestaat hierin, dat wij arm zijn en blijken, en voor de armen is immers alles goed en passend?quot;
Te Colorno, waar zijne kamer als overal, de kleinste en ongeriefelijkste was, leed hij 's winters zooveel van vochtigheid en koude, dat hij 's nachts geen oog dicht konde doen. Toch wilde hij niet, dat men vuur aanlegde in zijne kamer, of eenige verwarming aanbracht in zijn bed. Zijn huisraad bepaalde zich bij eene matras op de planken, eene kleine tafel, een paar stoelen, wat boeken en een prentje van den H. Dominicus. Zonneblinden of gordijnen duldde hij zoo min voor anderen als voor zich zei ven, alleen in St. Pantaleon liet hij toe, dat er buiten aan 'traam eene mat bevestigd werd om den feilen gloed der zon te matigen. Tijdens zijn verblijf te jSTapels ontmoette hij op zekeren dag P. Aloy-sius Fortis op de binnenplaats. Ernstig, als hielden gedachten van hoog belang hem bezig, riep hij den Pater tot zich en sprak: //UEerw. zal de armoede in de Sociëteit van Jezus strenger doen onderhouden.quot; Na deze woorden ging hij verder, schoon de aangesprokene niets van den zin der voorspelling begreep. Doch P. Fortis werd later Generaal der orde. In de algeineene Congregatie van 1820 stelden eenige provinciën voor de armoede weer geheel tot hare oorspronkelijke strengheid terug te brengen. Als een lichtstraal schoot het toen den overste in: //dit is de tijd door P. Pignatelli bedoeld,quot; en op de woorden, welke hij in die overtuiging tot de vergaderde Paters richtte, volgde eene algemeene toejuiching
292
van zijn voorstel om de armoede streng als vroeger te beoefenen.
Zoo wij hier Pignatelli's ootmoed hadden te schetsen, ware 't noo-dig terug te keeren op den afgelegden weg en al de hoofdomstandigheden zijns levens weer te doorloopen. Immers zijne diepe nederigheid is allerwege zichtbaar, maar vooral gedurende den tijd van zijn bestuur. Toen hem dit te Colorno het eerst werd opgelegd, smeekte hij P. Pannizoni, den Provinciaal, toch te gedenken , dat zijne schouderen te zwak waren voor dien last, zijne deugd niet in staat om jongelieden ten baken te wezen op de wegen der volmaaktheid. Eene lage klas van eerstbeginnenden, daarvoor was hij berekend. Wij herinneren ons wat moeite hij aanwendde om de waardigheid van Provinciaal van zich verwijderd te houden. Het was hem onbegrijpelijk, hoe men op de gedachte kwam, dat hij de verheffing tot zoo gewichtigen post verdiende, hij betreurde het, als had hij zijne oversten en medebroeders door schijndeugd misleid, ja hij ging zoo ver den Heer te bidden, dat Hij hem uit dit leven weg mocht nemen, opdat zijne onbekwaamheid en slecht voorbeeld der Sociëteit van Jezus niet schaden mocht. //Dat anderen, die mij minder goed kennen, mij hoogachten en gelooven, dat ik die waardigheid verdienquot; zeide hij eens tot een zijner vertrouwden, //kan ik verdragen, maar dat gij en P. Soldevilla, die sinds zoovele jaren met mij verkeert, en toch weten moet hoe weinig geschikt ik er voor ben, niet wijzer zijt, dat grieft mij.quot;
Eens dat P. Joannes Andreas Avogadro, gewezen bisschop van Verona, hem sprak van den goeden geest der Napelsche Jezuïeten, van hunne liefde voor regeltucht en deugd en er bij voegde: //dat alles hebben wij te danken aan UEerw., die zooveel voor ons hebt gedaanquot; overtoog het rood der schaamte zijn gelaat en weenend bad hij den spreker: //zwijg, in Gods naam Monseigneur, zwijg daarover, uwe woorden snijden mij door de ziel.quot; Als uitvloeisels zijner nederigheid mogen gelden de zachtmoedigheid, die Pignatelli in zoo hooge mate eigen was, dat rustig zelfbeheer in alle voorkomende omstandigheden, die innemende vriendelijkheid van gelaat en stem, die in den stoel van boete bijzonder uitkwamen. Met de teederste hartelijkheid ontving hij de zondaars en goot de
293
olie van 's Heereii mededoogen in de wonden hunner ziel. Op zekeren keer openbaarde P. Mozzi hem zijne vrees om de H. vrijspraak te verkenen aan biechtelingen, wier goede gesteltenis twijfelachtig scheen. Pignatelli sprak: //Mijn gevoelen is, dat God de toediening van het H. Sacrament der boete niet aan engelen heeft toevertrouwd, maar aan menschen en het H. Sacrament zelf ingesteld tot heil der laatsten. Daarom doe ik al wat in mijn vermogen is om den biechteling op te wekken tot berouw. Dan sla ik de oogen ten hemel en zeg; //Heer, ik heb voor het heil van deze ziel gedaan wat ik kon, het overige blijft aan Uquot; hiermede geef ik de absolutie, en ik kan u verzekeren, dat ik meermalen op zulk oogenblik de hand Gods in de bekeering van een zondaar heb gezien.quot;
Het was hem een gruwel, de barmhartigheid Gods te zien afmeten naar de bekrompen oordeelen der menschen; derhalve kon hij niet lijden, dat men in zijne tegenwoordigheid, beweerde, dat de grootste helft der Christenen verloren gaat. //Godquot; zeide hij dan //heeft geheime en ons verborgen middelen genoeg om eene ziel in het sterfuur te bekeeren. Mogen wij Hem de eer ontroo-ven, dat Hij er dikwerf gebruik van maakt ter verheerlijking Zijner barmhartigheid ? Of mag ons dit verwonderen van een God, die mensch werd en ging sterven op een kruis om ons van den dood te redden ?quot;
Gedreven door dien geest van edelmoedigheid, zachtheid en liefde, wist hij met zeldzaam talent allerlei oneenigheid en tweedracht uit den weg te ruimen, maar evenzeer alle ongelijk, hoe grievend en bitter, te vergeven, ja zijn vijand met de edelste bereidvaardigheid te helpen. Te Napels had een van 's konings ministers den Pater tegengewerkt, waar hij kon of mocht. Na de verandering van bestuur zocht hij , van zijne waardigheid ontzet en in ballingschap gejaagd, cene schuilplaats in Rome. Nauwelijks had P. Pignatelli er kennis van gekregen, of hij zoekt den ongelukkige op en verstrekt hem ongevraagd milden onderstand. Toen hij huiswaarts keerde, sprak hij tot zijn metgezel: //Hebt gij de armoede en ellende dier ongelukkigen gezien ? Welnu, de vader van dat gezin was eertijds een der voornaamste hovelingen van den koning van Napels
294
en miju grootste tegenstander. Nu is het mij de zoetste troost, dat ik hem van dienst heb kunnen zijn en eenigen onderstand verschaffen.quot;
Op een avond, dat de Pater was uitgegaan, kwam een aanzienlijke aan St. Pantaleon om hem te spreken. Vernemende dat P. Pignatelli afwezig was, voer hij in zeer grove bewoordingen tegen hem uit en schold hem een huichelaar en schijnheilige. //Thuis gekomenquot; zoo luidt het verhaal van Er. Jozef Grassi in de akten, //vroeg mij Gods dienaar volgens zijne gewoonte, of er iemand voor hem was geweest. Ik antwoordde bevestigend, en noemde den naam des bezoekers, er bijvoegend, dat hij weinig tevreden bleek den Pater niet ten zijnent te vinden. Toen verplichtte mij de Pater hem letterlijk 's mans woorden te herhalen. Ik verwon mijn tegenzin en deed wat hij mij gebood uit gehoorzaamheid, terwijl de Pater kalm luisteren bleef zonder de minste verwondering of belangstelling te toonen. Eene maand of iets meer mocht dit geleden zijn, toen de Pater vernam, dat die persoon gevaarlijk gewond, op zijn doodsbed lag en hulp behoefde. Ondanks het late avonduur spoedt hij er heen. Hij troost den lijder, versterkt hem en bracht hem zoover, dat hij den moordenaar vergaf, waarna hij hem ter dood bereidde, van al het noodige voorzag en een onzer Broeders afzond om hem bij te staan tot zijn sterven. Van dien Broeder vernam ik , dat de kranke niet slechts groot voordeel getrokken had uit de vermaningen van den Pater, maar dat hij de rechters smeeken liet het vonnis aan den moordenaar niet te voltrekken , alvorens hij hem van zijne volkomene vergiffenis verzekerd had, zoo hoopte hij, dat de Heer hem zeiven zijne misdaden mocht vergeven.quot;
Van Pignatelli's liefde tot de versterving hebben wij reeds meermalen uitvoerig gesproken, eene enkele bijzonderheid vinde hier nog hare plaats. Te Colorno zond hij met vergunning van Parma's hertog zijne novicen nu en dan ter uitspanning naar de tuinen van Zijne Hoogheid. Soms vergezelde hij ze derwaarts, maar nooit heeft iemand er hem de oogen zien rondslaan of rieken aan eene bloem. Hoe zwak en uitgeteerd, veroorloofde hij zich op Vrij- en Zaterdag nimmer het gebruik van vleesch, nooit wilde
295
hij iets beters nuttigen dan zijnen Broeders werd voorgediend, tenzij op uitdrukkelijk bevel zijns biechtvaders. Eens liet de kok den zwakken Pater visch voorzetten, beter en smakelijker toebereid dan voor de anderen. Pignatelli liet ze onaangeroerd staan, maar berispte na tafel den kok, dat hij zonder verlof onkosten had gemaakt en beval hem voor boete 's avonds in den refter zelf die visch te eten. Wat hij aan lichaamssmarten uitstond hield hij gewoonlijk, althans zooveel hij kon, verborgen. Eene enkele maal, dat een Franciskaner Pater zich bij hem beklaagde over kwellingen des gemoeds, troostte hij hem eerst, en sprak toen van onderwerping en geduld //immersquot; ging hij voort //onze schouders moeten sterk zijn. Wat mij betreft, ik ken sinds jaren geen anderen weg dan dien van kruis en lijden en daarin vind ik mijn grootsten troost.quot;
Was die gedurige ondervinding van allerlei leed misschien de reden van zijn gevoeligheid en medelijden voor alle rampen en kwellingen zijns naasten ? Ten deele wellicht, doch niet geheel. Teerhartigheid en naastenliefde waren hem als aangeboren, maar hadden zich gedurig ontwikkeld bij het klimmen der jaren. De jongeling, die te Saragossa vroeger den armen zoo broederlijk van zijn middagmaal spijsde, was, man geworden, te Bologna , in Parma, in Napels en Rome eene tweede voorziènigheid voor wie door behoefte werd gekweld. Geen nood mocht Pignatelli te vergeefs geklaagd, en Gods goedheid beloonde het vertrouwen des milddadigen, al moesten er mirakelen om geschieden; de wonderbare, gedurig herhaalde geldvermenigvuldiging tijdens Pignatelli's leven strekke hier voor ten luidsprekend bewijs.
Na zijn dood beloofde het vertrouwen op de machtige voorbede van Gods Dienaar al aanstonds de heerlijkste vruchten. In St. Pan-taleon leed Br. Annoni nog tijdens de ziekte van den Pater' aan een gezwel in de linker kniegeleding, dat langzamerhand toegenomen, eindelijk de grootte van een appel had bereikt. Vruchteloos waren alle middelen beproefd, eene uitsnijding bleek noodzakelijk. Van zijn krankbed deed P. Pignatelli den Broeder raden zich aan de uitspraak des heelmeesters te onderwerpen, met de belofte, dat hij levend of dood voor den gelukkigen afloop zoude bidden. Drie dagen later stierf Pignatelli, en Br. Annoni onder-
296
stond de pijnlijke en gevaarlijke proef. Zij gelukte naar wensch, het gezwel werd volkomen uitgesneden, een sterk verband gelegd, en de heelmeester vertrok. «Twee uren daarnaquot; zoo getuigt Br. Grassi weder //werd ik van tafel geroepen bij den kranke. Zoodra hij mij zag, was het: //haal P. Monzon, ik wil biechten, ik ga sterven!quot;
Ik hief het been op, en bemerkte, dat het verband was losgegaan, en dat het uit de wonde stroomend bloed het bed niet alleen maar de twee onderliggende matrassen had doortrokken. Reeds vertoonden zich alle teekenen des doods op het gelaat des kranken, die in mijne armen dreigde te sterven. Zonder een woord te spreken, ijlde ik weg en betrouwend op de belofte van den overledenen Pater, nam ik diens mutsje en legde het op de steeds bloedende wond. //Beveel uquot;, dus sprak ik vol vertrouwen //P. Pignatelli aan nu is het oogenblik daar, dat hij zijn woord moet houden. Daarop roep ik P. Monzon, die de biecht des kranken hoorde. Verlangend om te weten, of de aanraking van het mutsje de gewenschte uitwerking deed, nam ik het van de wond en zag, dat het bloed had opgehouden te vloeien. De geneesheer kwam en vond de opening dicht, geen druppel bloeds vertoonde zich meer en Br. Annoni genas volkomen.quot;
Het gerucht dier bovennatuurlijke genezing wekte het vertrouwen op de voorspraak van. P. Pignatelli bij anderen zieken op, en vier niet min wonderbare genezingen volgden die eerste. Ten jare 1837 riepen eene stervende kloosterzuster te Piacenza en eendoor de geneesheeren opgegeven jongen Milanees P. Pignatelli aan, en plotselijk herstel beloonde beider vertrouwen.
Het aantal, dezer wonderen ware met onderscheidene anderen te vermeerderen, doch om den lezer niet door eenvormigheid te vermoeien, sluiten wij de opgave van Pignatelli's mirakelen met den beknopten inhoud eens briefs van den als schrijver ook ten onzent met roem bekende Pater A. Bresciani, die eigenhandig verslag geeft van de genade, welke hij op de voorbeê van Pignatelli verkreeg.
fn de lente des jaars 1835 waren de P.P. Pallavicini en Bresciani in den dienst der besmettelingen te ïuryn door de ziekte
297
aangetast. De eerste bezweek, de andere haalde het van den dood op, maar bleef vijf maanden ten prooi aan de hevigste pijnen aan hart, maag en ingewanden. De winter van '36 bracht beterschap aan, doch in 't voorjaar werd zijn toestand, hoezeer niet gevaarlijk, allersmartelijkst. Na wederom eenige tusschenpoozing tijdens den winter, verhief zich de kwaal in de lente van '37 met nieuwe kwaadaardigheid. Te vergeefs werden verandering van lucht, zeebaden en allerlei geneesmiddelen beproefd, zoo het lijden week voor een dag, was het om 's anderendaags te ondragelijker weder te keeren. In Modena voegde zich bij de kwaal een uitslag van zweren en puisten, waarvan elk op zich zelve doodelijk was, en eindelijk brak het koud vuur uit in de ingewanden, zoodat de lijder nu volgens getuigenis der geneesheeren aan drie doodelijke ziekten ten prooi, weldra op het uiterste kwam. De geneesheer des huizes verlangde een Consult met een professor der Hooge-school, en er werd besloten aanstonds tot eene aderlating over te gaan. »lk ijldequot; zoo gaat P. Bresciani voort, //het schuim bruischte van mijn lippen, onder eene felle koorts en de stuiptrekkingen des doods kromp ik ineen van smarte. Na de lating kwam ik weer bij kennis, men herhaalde ze later nog eens, doch tegen den avond was mijn toestand altoos weer dezelfde. De geneesheeren verklaarden mij verloren. //Van de honderd dergelijke gevallenquot; zeiden zij, //komt er nauwelijks één boven op. Intusschen baden de goede Modeneezen, die der Sociëteit van Jezus eene bijzondere hoogachting en liefde toedragen, voor mijn behoud. In onze kerk werden driedaagsche oefeningen gehouden ter eere van de HH. Ignatius, Fr. Xaverius en Aloysius, de reliquieën van St. Gemellus werden uitgesteld, de H. Mis aan zijn altaar gelezen.
//Ik bleef worstelen met den dood; de geneesheeren hadden alle hoop verloren. In den ochtend van 27 November werd eene derde lating beproefd, doch het bloed had zijne gewone vloeibaarheid reeds verloren.
//P. Belli, de minister, die tegen den avond weder voor verergering van mijn toestand vreesde, ried mij vol vertrouwen mijne toevlucht tot P. Pignatelli te nemen. Ik verzeker UEerw., dat ik nooit om mijne genezing gebeden heb, In de volkomenste
298
overgeving berustte ik iu zijn H. wil, 't was mij zoet den Heer het offer van mijn nietig leven te brengen, zoo omdat de oorzaak van mijn dood in liefde school, als dewijl ik in de Sociëteit van Jezus mocht sterven. P. Mozzi zegende mij dan met een haarlok van P. Pignatelli en ik ontving dien zegen met innige godsvrucht. De avond was kalm; maar 's nachts, of ik waakte of sliep, weet ik niet — verscheen P. Pignatelli aan den rechterkant van mijn bed. Hij was lang van gestalte, zijn gelaat langwerpig en spits, de kleur van zijn vleesch blank als linnen. Vriendelijk en welgemoed staarde hij mij eene poos aan en sprak: //God heeft uw leven in mijne en uwe handen gesteldquot; benevens eenige anderen woorden, die ik hier niet herhaal. Op die tijding hief ik het hoofd, slapend of wakend — ik weet het niet — en het op de borst nederbuigende, stelde ik mij geheel in Gods hand en zeide; Non autem mea voluntas fiat, Domine, quid prodest homini etc. niet mij n wil geschiede, Heer, wat baat het den menschquot; enz., Gods dienaar glimlachte vriendelijk en verdween, maar zijn beeld staat onuitwischbaar in mijne ziel geprent, 's Morgens vonden de geneesheeren mijn toestand aanmerkelijk verbeterd, zij zagen elkander aan en zeiden; //er is bijna geen koorts meer te bespeuren.quot; Twee dagen later was ik volmaakt gezond als nu, de uitgeputheid tengevolge der'ziekte niet in aanmerking genomen. Het wonderbaarste van alles is, dat de dertig doodelijke wonden op mijn lichaam in die twee dagen verdroogden en dicht gingen, de pijnen hielden op, het gelaat herkreeg de levenstint, krachten, lust en helderheid van hoofd, alles keerde met wonderbare snelheid terug.
//Ziedaar Beste Pater, hoe God zijn grooten Dienaar heeft gelieven te verheerlijken. Hij zij er voor geprezen en geloofd! Nu blijft mij nog over u te verzoeken', P. Rossini te vragen of P. Pignatelli zoo blank was van kleur, 'en of hij den singel .gewoonlijk laag op de heupen droeg of nog al hoog aan de borst, want zóó meende ik hem te zien.
Modena, 30 December '87. R. V. inf. et aft', servus in Xto
Antonio Bresciani Soc. Jes.quot;
299
Het bleef bij de dpgemelcle wonderen niet; jaar op jaarkring bracht nieuwe, niet minder schitterende mede, tot eindelijk op 's Pausen hoog gezag de Zaligverklaring van Gods Dienaar begonnen is. Moge het den Almachtige behagen in onze eeuw van ongeloof en hoovaardig zelfvertrouwen den edelmoedigen belijder van Gods voorzienigheid voor het oog der wereld met de glorie der zaligen te kronen! Zijne ordebroeders vinden in hem een voorbeeld van de hoogste, zich zelf vergetende, liefde tot God, gepaard met de teederste gehechtheid aan de Sociëteit van Jezus; geheel de Christenheid mag van hem leeren in tegenspoed en wederwaardigheden van allen aard onderworpen te zijn aan den aan-biddelijken wil des Allerhoogsten; want zoo iemand, dan mocht P. Jozef Maria Pignatelli bij al wat hem liefs en leeds wedervoer, de innigste overtuiging zijner beminnende ziel uitspreken in liet woord van den koninklijken zanger; //De Heer regeert mij, ontbreken zal mij niets, op eene plaats van overvloed heeft Hij mij gesteld.quot;
A. M. D. G.
Bladz.
1. De lessen eener moeder..............
II. De roeping...............
III. Het Noviciaat..............^
IV. De studie................
V. Het collegie...............
VI. Paraguay................
Vil. Karei 111................49-
Vlll. Het geheim des Konings...........58.
IX. De tweede April 1767 ...........
X. De zeereis...............
XI. San-Bonit'acio..............quot;•
XII. Ferrara................
XIII. »Ik heb het gedaan uit dwang!quot;........1^3.
XIV. De vinger Gods..............
XV. Nieuw oponthoud.............
XVI. De Franschen in Bologna..........157.
XVII. De Novicenmeester van Colorno........164.
XVIH. Het Gasthuis...... .......1^1 •
XIX. Arbeid en lijden.............
XX. De Jezuïeten in Napels...........211.
XXI. Donkere dagen..............
XXII. Sint Pantaleon..............^51.
XXIII. Zalige dood............... 270-
|
treurige bevreemding; lees niet igt; het gebeurde van den |
billijke. plannen. niets. vorige dagen, rondom ons. binnenlanden vroeg, vervulling, op schrift. Christelijke, dat de. |