TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN \ M J
goctor in M lometnsch m jcdcndaapclt Jecht
OP GEZAG VAN DEN EECTOE MAGNIFICUS
HOOOLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODUELEERDHEID ,
VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN
op Dinsdag den C Juni 1871, te 8 uren,
GEBOREN TE NIJKERK OP DE V F. LU WE,
!S GRAVE NHAGE,
DEN HAAG : BOEKDRUKKERIJ VAX (iEBR. BELIXFANTE.
Ik reken mij verplicht, met een paar woorden opheldering te geven, ivaarom ik mijne academische studiën niet met eene Dissertatie, maar met eenige Stellingen besluit.
Reeds lang voor ik in den Zomer van 1869 Doctoraal-Examen deed, had de verhouding van den Sachsenspiegel tot onze Rechtsgeschiedenis een punt van onderzoek bij mij uitgemaakt; daaraan had ook mijn opstel (lt; iJc Sachsenspiegel, in verband met den vroe-geren rechtstoestand van ons Vaderlands), in N. Bijdr. v. Regtsgel. en Wetg. XVII, 1867, bl. 571-596, zijn ontstaan te danken. Ik vatte toen het voornemen op, om in een academisch Proef schrift de geschiedenis van den Sachsenspiegel in Nederland te behandelen, en daarbij tevens eene nieuwe uitgave van den Hollandschen Sachsenspiegel te geven, die door de Grupensche van 1763 volstrekt niet overbodig, door de ontdekking van het eenigst bekende, thans in bezit van Prof. de Gkeu zijnde HS. zeer wenschelijk moet geacht worden. Aangemoedigd daartoe vooral door den Hoogl. DE Wax en den Utrechtschen Hoogl. DE Geer, ving ik in den zomer van 1869 met ijver dien arbeid aan; collationneerdè ik vijf in ons land ontstane en drie hier slechts aanwezige IISS. van den Sachsenspiegel {waarvan het meerendeel lijvige folianten en kwartijnen,) met de uitgave van Homeijer en, voor zooveel de Glosse aangaat, met de uitgave, Keulen 1480, volgens het exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn ; vergeleek ik den text van. dertien uitgaven van den IIoll. Sachsenspiegel met he! US. van Prof. de Geer dat ik tot grondslag der nieuwe
4
uitgave wilde leggen; onderzocht ik, ik mag wel zeggen alle, uit-gegevene bronnen van onze Jiechtgeschiedenis, benevens een onnoe-noemelijk aantal HSS. die in onze openbare en in bijzondere Bibliotheken aanwezig zijn. Maar mijne onderzoekingen gaven mij aangaande den Sachsenspiegel slechts de negatieve resultaten : da! onze Nederlandsche HSS. nagenoeg niet van den valgaat-text afwijken; dat in onze Rechtsbronnen bijna geene sporen van bekendheid met Eire's ai-beid voorkomen ; dat de Ho 11. Sachsenspiegel, dien ik aanvankelijk in Overijssel ontstaan meende, mogelijk slechts, uit boekverkoopers-speculatie, op last van den Goadaschen uitgever Gheraert Leeu is opgesteld en eene ontzettend verwarde compilatie van de meest heterogene bestanddeelen is, tuier bronnen, voor zoo verre zij niet uit den Sachsenspiegel of diens Glosse geput is, zelfs niet zijn aan te wijzen.
Het schijnt mij minder wenschelijk, een Proefschrift te geven dat slechts uit negatieve resultaten is saamgesteld; ik besloot daarom, op Stellingen te promoveeren. Binnen niet al te lang tijdsverloop zal ik nu de vruchten van mijn onderzoek elders publid iuris maken en dan tevens de nieuwe uitgave van den Holl. Sachsenspiegel geven.
De Nederlandsche Rechtsgeschiedenis is een ruin veld, voor het grootste gedeelte nog onontgonnen; daardoor komt men eerst langzamerhand tot de overtuiging, dat het onderzoek over eenig punt minder resultaten oplevert dan men wel gewenscht had. Zoo ging het ook mij. Ik ben daardoor echter niet ontmoedigd, maar hoop steeds mijne krachten te blijven wijden aan de Geschiedenis van ons vaderlandsche recht dat, eene der schoonste en krachtigste loten ran het bij uitstek ethische Gennaansche recht, een helder licht verspreidt over wat was, wat is, wat zijn zal.
1. Het Romeinsche recht geeft aan hem die bona tide rone res aliena bezit, niet do actio negotiorum gestorum tot tenigbekoming van de ten behoeve der zaak gemaakte kosten.
2. Juist is do lezing quo experiar in fr. 11 §3. D. depahliciana. (6.2.)
3. TJlpianus bedoelt in fr. 4 pr. D. (Je rebus creditis. (12.1) geene bewaargeving in liet belang van den bewaarnemer.
4. sporen van Romeinscli recht in de Formulae van Marculfus en anderen, von Savigkï, (Jesch. d. röm. Hechts im Miltelaller, 11, 183'li, bi. 125—133, zijn geen afdoend bewijs voor een fractisch gebruik van dat recht.
5. De receptie van het Romeinsche recht in Dnitschland is niet het gevolg geweest van eenc bestaande behoefte.
6. Het llomeinsohe Staatsrecht is insgelijks in Dnitschland gereei-piëcrd geworden.
ï. quot;Manches was als röiniseh-reehtlich angesprochen werden will, ist so allgemeiner natur, dasz sich dergleichen siitze bei allen vólkern linden.// Grimm, in Zeitschr. f. geschichtl. Reohlsiciss. III, bl. 122.
8. Zeer eenzijdig zegt Rosshirt, Oogmenyesch. d. Civilrechts, bl. IV, //Das deutsche Recht hat wohl eincn gut en Gehalt, aLer keincn lifyriJJ'; die Rechtshegriffe sind alle rómisch.n
O. Terecht zegt Stobbe, Rechisquellen, I, bl. 7, n. 7, dat //die Lelire von dom System der persönlichen Rechtequot; niet in verbinding met de historia inris externa moet behandeld worden.
3.O. Op grond van de woorden //Et iterura anno XX regnante Karolo, rege Francorum et Langobardornm et patricio Romanorumquot;, die in do uitgave van den c. Theodosianus van Cuiacius , Lugd. 1566, aan het slot van hot Commonitorium der Lex Romana Wisigothorum
voorkouieu, mag jueu iiitit bosluiteii, dat Karei de Groote uok dat Volksrecht, heeft herzien.
11. De gronden waarop Gaupt, Lex franc. Ghaman. 1855, Hama-land voor het vaderland van de Emia quae se ad A morera habet verklaart, zijn niet houdbaar.
12. In den Giftbrief van ïolker van 855, {Oorkondenljoek van Hoil. en Zeel. I, 17), staal: //seeundum legem Ripuariam et Salicam.quot; Men leze Saxonicam.
13. Ten onrechte brengen van den Bekgii, Middelned. Geoyraph. bl. 189 seqq. (vgl. bl. 120) en Ackbr Stkatingh, Aloude Slant, II, 2, bl. 189 seqq., de Veluwe tot dc frankische, niet tot de sach-sische Gouwen van ons Vaderland.
14. De meening van de Geeb, Zameustellinij van de Ltx Vrisiunam, in N. Bijdr. v. Reytsgel. en IVet a. XV, bl. 181 seqq., dat deAddilio Sapientum slechts privata auctoritate is ontstaan, is door von Riciit-hofen, Zur Lex Saxonum, bl. 355, n. 1 niet weerlegd.
15. //Ganz unrichiig scheint es, Gesetze der Garolinger Kir iiire sammtlichen Unterthanen anzunehmen: vielmehr herrschten sic iiber drey von einander nnabhangige Ötaaten, das Frankische lleieh, das Ijüinbardische, und die vonnals Griechischen Liindcr (_Rom undExar-chat), und kein noch so allgemeines Capitulare konnto die Granzen desjenigen unter diesen Staaten überschreiten, in welchem es entstanden war.// von Savigky , Oesch. d. róm. Rechts im Mittelalter, I, 1831, bl. 173.
16. De brief van Keizer Otto, van 911, (Heda , Hist Episc. UUraj. bi. 84) is onecht.
17. Hel gezegde van Stobbe, Rcddsquelten, I, bl. 28f); quot;Es unternahmen daher Privatmiinner, ohne llücksicht auf die Verhaltnisse eines bestimmten Orts oder Gerichts, diej enigen Grundsiitze in grosseren Arbeiten zusammen zu stellen, welehe ihrer Erfahrung gemiisz in der Praxis beohachtet wurden und nach ihrem Bswusslsein als Reclit anzuwenden waren,» is, wat den Sachsenspicgcl aangaat, onjuist.
18. 'J .'en onrechte zegt Stobbe, Rechtsquellen, I, bl. 389, van de Codices picturati van den Saehsenspiegel: quot;lm Allgemeinen sind sie von geringerem Werth für die Interpretation als fiir die Alterthümer und Rechisiymbolik.
19. De beelden in den Codex picluratus Heidelberg, van den Saehsenspiegel, Homeui k, Rechtsb. nquot;. 312, zijn naar een ouder voorbeeld genomen.
20. Het onjuiste van dc meening van Zöpel, Rechhyesch. 1858, bl. 130; 136, n. 24 en 25; J-15, n. 13, dat uit den Schwabenspiegel
7
sl.iikkeii bij don Sacbseuspiegel gevoegd zija, kiiu door eene vergelijking van deze twee Rechtsboeken met den Dcutsehenspiegel voldingend worden aangetoond.
2£. Onjuist is dc voorstelling van Zöwl, Rechtsgesch. 185S , bi. 161, aangaande de stukken die in verloop van üjd bij den oorspron-kelijken text van den Sachsenspiegel gevoegd zijn.
23. Voor het ontstaan van den zoogenaamd en Hollandsohen Sacli-senspiegel in Overijssel laat zich geen afdoend bewijs bijbrengen.
23. De door de Haan Hettbma uitgegeven text van de Juris-prudentia frisica is slechts ecue, hoogst waarschijnlijk in li80 vervaardigde , vertaling van den text waarin dat Rechtsleerboek oorspronkelijk is opgesteld.
24. Bij voorlezingen over Inwendige licchtsgeschiedenis verdient eene zelfstandige bebandeling van het Leenrecht de voorkeur boven eene verbinding hiervan met het Privaatrecht.
25. Ten onrechte ziet Henrion de Pansey , Competence des juffes de paix, ch. 33, in Lex Salica (ed. Merkel,) 45 , quot;un litre entier, qui regie les délais, la forme et les effets de la Complainte.quot;
26. In de Formula bij Marctilflis, Form. vet. 1, 13, is niet, zooals Guimm, IlcMsaU. bl. 122, meent, eene afwijking van den gewonen regel der effestucatie te vinden.
27. De bowcrina: vau sommigen, (Michelskn, Zöpfl,) dat het symbool van overdracht, de festuea, voorzien was van een zoogenaamd Huismerk, dat zij was eene festuea notata, mist voldoenden grond. Men leze niet festuea v.otato, maar nadat a.
28. De woorden qui iam in exilio missus est, in Lex Saxonum, (ed. Gaupp,) 17 § 1, hebben betrekking op den liher homo.
29. /'Durch die Uebertragung der llegierungsgewalt an Grafen, vom König eingesetzte .Beaiubten, war die alte siichsische Volksver-fussung umgestossen.// Abel, Jcihrbvx.her d. frank. Retches int ter hart tien drossen. I, lil. 344.
3©. Het gezegde van von R,ank.e , Sauimtliche Iferlr, J , bl. 5; /'Man konnte nicht sagen, ob die frankisohe Herrschaft mchr dazu beitrug, die Hessen und Thüringer zu hekehren, oder das Christenthuin mchr, diese Yölker dem friinkischen Reiehe einzuverleibeuis ook op de Sachsers van toepassing.
31. Ongegrond is de uitspraak van Gaupp, Recht und t'erfassttnff der alten Sachxen, bl. 39: //Der ganze (Siiehsische) Adel trat in das üefolge des Köuigs der Franken ein.//
8
32. Zeer onjuist zegt de Haaï. Heixkma, in lie Vrije Fries, IV, b). 83: /'Deer de vasls-telling van het weergeld werd de-willekeur des Regiers gedeeltelijk weggenomen. Ten einde die geheel weg te nemen, werden ook alle verwondingen op het zorgvuldigste tot een
bepaalden prijs gebragt en betaald.....Dete icetgeriny heeft nog
sporen in ome tegenwoordige nagelaten, in de geldstraffen, welke op zekere wanbedrijven gesteld zijn.quot;
33. Het is niet waarschijnlijk dat uit do heilige wouden van deu Heidenschen voortijd de eerste wildbanen en afgezonderde jaehtstreken zijn ontstaan. In anderen zin Mösek, bij de Wal, Bijdragen tot de Gesch. en Oudh. v. Drenthe, bl. 44.
34. Minder juist schildert P. von Wysz, Karl d. Grvsze als Ge-setzgeber, 1869, bl. 14, het karakter van den eed met consacramen-tales, als hij zegt: /'Eid mit ünterstützung von Genossen bestimmter Zahl, welche die Glaubwürdigkeit des Schwörenden bckraftigen, oder Gottesurtheil durch Zweikampf oder glühendes Eisen oder sicdendes Wasser muszte statt der trüglichen mensclilichen Weisheit, aufdieman sicb nicht verlassen wollte, in der Regel den Ausschlag gcben.quot;
35. De zoogenaamde Emancipatio Saxonica is van Germaansclien oorsprong.
3B. Het karakter der Morgengave, die in latere tijden zij het quot;ein Zeiehen der Liebe zur jungen Frau,// (Schrödee, Gesch. d.ehel. Gii!err. I, bl. 111. Sohm , in Zeitschr. J'. Rechtsgesch. V, bl. 425 , von Martitz , li hel. Güterr. d. Ssp. bl. 176), zij het bovendien quot;cinc Schadloshaltung t'ür die durch die Beschreitung des Ehebettes in die Gewalt des Mannes gekommene Gut er der Erau,» (Weiske, Prieatr. n. d. Ssp. bl. 30), zij het een munus virginitatis, (Bluntschli , St. ti. Rechtsgesch. v, Zurich, I, bl 108, Osenerüggen , Studiën, bl. G9, Aug. Thierry , RéciU d. temjos Mêrov. Ir réc.) was, kan voor deu tijd der Volksrechten niet worden omschreven.
37. De Veemgerichtelijke uitdrukking roode aarde is niet, zoo als Acker Stratingh, Aloude Staat, II, 2, bl. 211 entadajia, Veemgericht, bl. 25, aannemen, ontstaan uit de roode kleur vandenWest-faalschen bodem; zij is eene symbolische uitdrukking, een uitvloeisel van de beteekenis die, vgl. Rochholz, Deutscher Glaube u. Branch im Spiegel der heidnischen Vorzeit, II, bl. 191 seqq., de roode kleur heeft in het Germaansohe Rechtsleven.
38. Beinaert, (ed. Jokckbloet,) vs. 378, 379:
quot;Ic hebbe bi der scale vergheven Al vleesc ende vleescksmout.»
Men leze in der scole.
9
39. De stelling, ouder audercn door Miciiulsen, Zur Auslegung ttnd Anwenduny von 2 F. 45, in Zeitschr./. deutsehes Recht, V, bl. 210 scqq. verdedigd, dat volgens het Langobardiscbc Leenrecht dc agnaat slechts krachtens de oorspronkelijke beleening, ex pacto et pro-videntia maiorum, in het Leen opvolgt, mist allen grond.
40. Het opstel van K. J. Th. Haüpt, Der Alvil des Sachsenspie-yds and seine mythischen Pertcandten , in Neues launlzisches Mayazin , XL VII, bl. 254 seqq., is voor zooveel het woord altcile, {Ssp. I, 4) aangaat, te hypothetisch en te veel eene petitio principii, dan dat de daarin uitgesproken meeuing van den schrijver voldoende bewezen kan worden geacht. Die meening is in elk geval onhoudbaar.
41. Ssp. I. 16 § 1: «Svar 't kint is vri unde echt, dar bchalt it sines vader recht», is geen rechtsspreekwoord.
43. Ssp. II. 72 § 4: »so dat he die bureh untschüldige mitsinem oide, odér den scaden gelden uppc recht, sunder doch, of hc rades unde dat unseüldieh is.quot; Men leze sunder Lute.
43. Schwbsp. (cd. von Lassberg,) Leenr. 111: quot;fJlez daz gvt daz der herre sinem dienstman lihet ze hovcrehte. da sol er hovcrehtes al) phlegen. v»d lehenrehtes.n Men leze vnd nil lehenrehtes.
44. Invloed van den Sachsenspiegel op ons recht kan niet aangewezen worden.
45. Te recht zegt Homeyeu op bl. 102 van zijne vertaling van Kulderup-Rosesvinge, (Jrundrids af den danske Lovhistorie: «Man mnsz sich also luiten, das vinköp des Nordischen Rechts mit dem Deutscheu Weinkauf zu verwechseln.»
46- Voor het beweren van von Maktitz , Das chel (Jiilerr. d. Ssp. bl. 141: //Auch des Consens der Anwiirter schützt bei Vcrgabung der Fahrtiiss auf dem Siechbette nicht immer vor Revocation», laat zich geen bewijs bijbrengen.
47. De bepaling van het Pruissische landrecht, I. 9 § 221: quot;Die Früehte einer Sache siud, gleieb bei ihrem Entstehen, das Eigenthum desjenigen, welcher das Nntzungsrecht der Sache hat,quot; is in strijd zoowel met Romeinsche als met Germaansche rechtsbeginselen.
48. quot;In de gevolgen beschouwd, waren zijne (seil. Floris V) pogingen alleszins weldadig, doordien zij den handel en de beschaving groo-telijks bevorderd hebben en de oude Staatsregeling toen toch reeds half versleten was, en zoo is het gedrag diens graven, dat men slechts uit de gevolgen beoordeelde, altijd hoogelijk eeprezen; maar uit het oogpunt des regts beschouwd zal het moeilijker zijn, zijne handelingen van willekeur vrij te pleiten.' v. d.Bergh, Middelned. Geoyr. bl. 230.
10
40. Do vraag, door v. u. Berch, Oudc wyze vau Sirnjoord. bl. 75, u. I gedaan: quot;Waren dc beslhuldigende gelnigcii misschien onkel con jural oren, die liare bescl'.iildiging staafden?// moei toestemmend beantwoord worden.
50. Ten onrechte beweren Goms, Adoers. iur. subcis. tract. 1651 , lil. 26'J, en Schiiasseiit, Comment, ud Reform. Vchmue, 1719, bi. 5Si, dat het droit de saisinc in hun tijd in Gelderland niet van kracht was.
51. In plaals van hot in sommige stukken, b. v. bij Schiiasserï, Codex Gelro-Zutphcin. II, bl. 2, 59, Racer, Ocerijss. Gedenkni. IV, bl. 191 n. 5, voorkomende woord lodiyh, moet steeds gelezen worden lcdiyh.
32. Volkomen juist is het oordeel van Schrödeii in Zeitschr. J. Hechtsyesch. V, hl. 30, over Gil af und Dihtuerk, Deutsche liechts-sprichwörter, Nördl. 1864. (3e uitg. Nördl. 1809): »Bher könnte man den Vorfassern daraus einen Vorwurf machen, dasz sie manchen Aus-sprneli der Cinellen ohne weitere Griinde für ein Sprichwort erkliiit haben, wiihrend es wahrscheinlich dor ïeder des Schreibors eigenthüm-lich gewesen ist.//.
53. Voor het schrijven van eene geschiedenis van het Ncdorland-sche recht is de tijd, helaas! nog niet aangebroken.
,quot;gt;1. Do Germania van Tacitus is geen Tendenz-sclirift.
55. Tacitus, Germ. (ed. Grimm,) 3: «ita nationis nomen, non gentis evaluisso paulatim, ut omnes primum a victore ob meium, mox. a se ipsis iuvento nomine Germani voearontur.quot; Men leze oietis.
56. Het gezegde van Tacitus, Germ. (ed. Grimm,) 9: «Coteruni
uec eobibore parietibus deos......arbitrantur,» mag ous niet doen
aannemen, dat afgeslotene, aan de Goden geheiligde plaatsen nan de Germaansche godsvereering vreemd geweest zijn.
5?. Die plaatsen kunnen geen Asylrecht gehad hebben zooals dal aan de Christelijke tempels werd toegekend.
58. De uitbreiding die de Marialatrie vooral in de 12e en 13e eeuw verkreeg, was niet bepaald een gevolg van den geest, van dien tijd.
50. Van alle bouwkunstige vormen voldoet alléén de Gothischc bouwstijl, (Spitsbogenstijl), aan de cisehen der Aesthetica.
OO. Onjuist is de beschouwing van Jokckhloet, Geschied. d.Mid-delned. Dichtkunst, II. bl. 362, over enkele onzer Sprookjes (Kinder-und Hausmarohen): quot;En dan bedenke men nog dat hier van geen eigenlijk volksleven sprake kan zijn; want die vertellingen voor dc kinderkamer zijn niet gegaard op den bodem der voortlevende iraditie, maar schijnen veeleer uit een dood verleden opgerakeld om deerlijk misvormd te worden.quot;
11
Ol. Uc Kuiklifrvui'iuiiij; was cuu uuudzukolljk gevolg van liet ontwikkel ings-proces dat in de latere Middeneeuwen gevoerd werd.
62. Er bestaat Stanwerwantsehap tusscheu Nederland en Duitsch-land. (In anderen zin quot;Winigens, De pligt van Nederland jegens eigene zelfstandigheid en Java's nntionaliteU, 1870, bl. 13, 18.)
63. Hei, erkennen van die Slamverwantsehap behoeft niet te leiden lot annexatie; het kan Nederland slechts versterken, niet verzwakken, in zijn voornemen om als zelfstandige Staat te blijven bestaan.
64. Het «Wien Neêrlandseh bloed» kan geene aanspraak maken op den naam Volkslied.
65. Slechts door twee van elkander onafhankelijke, vijandig tegen elkander overstaande Maclitcn aan te nemen, eene Macht van hel goede en eene Macht vau hel kwade, kan men het goed en het kwaad in de zedelijke wereld voldoende verklaren.
66. Die dualistische beschouwing leidt volstrekt niet t l vcrnicli-ging van den Godsdienst.
GV. Do zoogenaamde Darwiniaansche ontwikkelingstheorie is, van eene psychologische zijde beschouwd, niet houdbaar.
68. quot;In den tegenwoordigen tijd mag geene wetenschap meer in volkomen isolement bouefend worden.» de Bosch KemI'ee,, Richtingai tn Partijen, bl. 8.
69. Bij Hooger Onderwijs is eene vcrdceling in Faeulteilen af te keuren; zij kan slechts haren oorsprong vinden in de valsehe meening, dat wetenschajipelijkc ontwikkeling niet het hoofddoel van Hooger Onderwijs zyn moet.
Naast het llomeinsche, behooren ook het Canonieke en hel (ierniaansche recht aan onze Hoogeseliolen onderwezen te worden.
71. De Nederiaudsehc Rechtsgeschiedenis is van onschatbare waarde voor de juiste kennis van do algemeene Gerniaansche. Ook dit maakt het weuschehjk dat de Nederlandsche lleehtsgeschiedenis een tak van onderwijs aan onze Hoogeseholen worde.
ITS. Het Gewoonterecht is in ons recht slechts uitgesloten met betrekking tot die reehtsondenverpen, die in de Wetboeken behandeld zijn.
«.'l Eene blijvende Commissie van wetgeving, door Opzoomkk gewenseht, zal Jiiet aan hot doel beantwoorden.
74. W anneer do vader zijn geslachtsnaam verandert of een anderen bij den zijnen voegt, dan oefent dit geen invloed uil op den geslachtsnaam van liet reeds geboren kind.
75. Art. '677, 2quot;, /I. IK, verdient afkeuring.
42
ffö. Ket recht van Deeling in Maalbosschen is roerend.
7 7. De beperking van ari. 641, li. iV.. door de zoogenaamde Jachtwet heeft geeue raison d'être.
If8. Art. 946 § 2, S. Jf., is overbodig.
39. Art. 967 § 2, /1. If., is in zijne tegenwoordige redactie eene doode letter.
SO. Art. 1054 § 3, B. IV.: //Het bezit zal van rechtswege niet langer duren dan een jaar, te rekenen van den day waarop de uitvoerders zich in hel bezit hebben hunnen stellen,» is in strijd met de beginselen onzer wetgeving.
81. Hij die na aiioop van het hem als executeur testamentaire door den. erflater gegeven bezit, door den erfgenaam in het bezit gecontinueerd wordt, kan dan slechts optreden als mandataris van den erfgenaam en niet als executeur testamentaire.
82. De bepaling van art. 1345, B. V., is in strijd met het begrip van clausula poenalis.
83. In de Tarieven of Reglementen van Spoorwegmaatschappijen zijn de bepalingen waarbij een maximum van schadevergoeding voor verloren gegane goederen is vastgesteld, slechts dan verbindend, wanneer het blijkt dat de afzender daarin heeft toegestemd.
84. Dc bepalingeu van art. §§ 2, 3, B. IV., zijn onzedelijk;
het doel dat men zich met het vaststellen daarvan voorstelde, had men op eene andere wijze moeten trachten te bereiken.
85. Eene bepaling, dat de winsten niet verdeeld zullen worden maar gevoegd zullen worden bij het maatschappelijk kapitaal, maakt de overeenkomst van maatschap nietig. ■/
8G. Het voorschrift in art. 2010, B. IV., cn ook elders, in het Wetboek van Koophandel, vastgesteld, is van zuiver cthischen aard»
mac.r niet in overeenstemming met het begrip Verjariiuj.
87. De regel //Nul, si ce n'est le Eoi, ne plaide par procureur,'/
geldt bij ons.
88. De lijfsdwang moet afgeschaft worden.
80. Bij onteigenings-procedures is hetgeen buiten of boven het aanbod gevraagd wordt, niet eene reconventioncele vordering.
90. Een vonnis, houdende verklaring van vermoedelijk overlijden,
is geen eigenlijk vonnis bij verstek.
OA. De acceptant van een wissel, door den houder daarvan tot
13
93- De accp.ptant van een wissel is jegens den Louder tot betaling-verplicht, ook al blijkt later, dat de handteekening van den trekker valsch is.
93. Een wisselendossement dat niet voldoet aan de vereischten van art. 134, A', b. v. een endossement //ter incassecring//, geeft aan den aldus geëndosseerde geene bevoegdheid om het protest op zijn naam te laten geschieden.
94. Een koopman die ophoudt zijne burgerlijke schulden te betalen, kan in staat van faillissement gesteld worden.
93. De curator in een faillissement is bevoegd tot het instellen van de actio Pauliana.
96. Bij het instellen van die actie is de eischer verplicht, den gefailleerde mede in het geding te roepen.
9« Art. 397, 7o., W. ». K., derogeert niet aan art. 438, eod.
98. Dc Rechter is in geen geval verplicht, het door den Medicus foronsis in diens Visum repertum uitgebrachte gevoelen te volgen, wanneer dit met zijne overtuiging in strijd is.
99. Wensehelijk is niet alleen hot in werking treden vanart. 1 vau het Koninklijk Besluit van 15 Juli 1818, Stbl. no. 30, maar ook de oprichting van een Collcgie, belast met het uitbrengen van Superarbitria in medisch-forensische quaestiën.
IOO //Het is verkeerd om uit de bewezene praemoditatie op zich zelve tot de toerekenbaarheid van den dader te besluiten.// Caspar, Gireytclijki (ièneeslcande, door Ali Cohbn, II, bl. 367.
IOl. Schuld is niet aanwezig, waar raon niet anders kon handelen dan men gehandeld heeft.
192. Straf behoort geen kwaad te zijn.
103. Op valsche voorstellingen berust hot gezegde dat het beter is dat de schuldige ongestrafl blijve dan dat een onschuldige gestraft worde.
104. De woorden van art. 381, iVetb. v. Slra/'v.: zonder den vrij-gesprokene te henadeelen, zijn geen bewijs dat de Wetgever straf als een kwaad beschouwd heeft.
103. Hij die een Ambtenaar tracht te dwingen of om te koopen om geen proces-verbaal op te maken, valt niet in de termen van art. 179quot;, C. P.
106- Voor de toepassing van art. 259, C. P., is een vereischte, de bedoeling om zich te doen doorgaan voor den bekleeder der hoedanigheid waarvan men de onderscheidingsteekenen draagt.
107. De Huisvrede is in den Code Pénal niet voldoende beseliormd.