■ :
;;
1 i : sfe ■
. ..
BESCHOUWINGEN OVKR DE VACCINATIE.
'
OVER DE
NAAE AANLEIDING VAN DE BESPEEKINGEN OVER DIT ONDERWERP
IN DE
Tweede Kamer der Staten-Generaal.
C. G. VAN DER POST. 187^.
DOOR
Med. CJiir. et Art. O hst. Doctor, te Abcoude.
Wet groote belangstelling heb ik in het Biiblad der Starts-Courant voet voor voet de betoogen van de verschillende sprekers, omtrent de Artt, 17, 18 en 19 van het Wets-Ontwerp tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, nagegaan.
Tot mijn genoegen zag ik daaruit, dat, mogten er ook al leden zijn, die de verpligte koepokinenting afkeurden, en mogten er zijn, die minder gaarne zagen, dat er dwang, hetzij direct of indirect, op de bevolking van Nederland werd toegepast, geen der leden de ongehoorde leer durfde verkondigen, dat de koepokinenting geen goed voorbehoedmiddel tegen de kinderpokken is.
Niettegenstaande enkele leden vrij onjuiste opmerkingen maakten, waarop ik zoo straks nader hoop terug te komen, schenen zij voor zichzelven zoo overtuigd van het nut der inenting en herinenting, dat de grootste bestrijders van het Wets-Ontwerp daar, in de Tweede Kamer. in het openbaar beleden, dat zij de kunstbewerking meer dan eens op zich hadden laten toepassen.
Aangezien nu evenwel het Wets-Ontwerp met eene aanzienlijke meerderheid is aangenomen, zal het tot Wet verheven worden, indien het ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen. De uiterste termijn van invoering is gesteld op 1 Mei 187;5.
Daar nu echter de wijze van ten uitvoer leggen of toepassen van deze Wet door Koninklijke Besluiten zal
6
moeten geregeld worden, is, naar mijne bescheiden meening, nu de tijd daar, dat de Geneeskundigen in Nederland (zonder twijfel de meest bevoegde beoordeelaars) liuune stem laten hooren en hunne meening bekend maken omtrent de-wijze, waarop die Wet de meest nuttige uitwerking zal hebben.
Dat dreef er mij toe, om de gevolgtrekkingen, waartoe ik zelf geraakt ben, door eene jarenlange naauwkeurige waarneming, door den druk openbaar te maken.
Mogten er Geneeskundigen zijn, die zich met mijne gevolgtrekkingen niet kunnen vereenigen, zoo zal niets mij meer genoegen doen dan dit te vernemen, wel te verstaan, indien zij geene redeneeringen aanvoeren, die niet gegrond zijn op goed waargenomen gevallen. Indien de volgende weinige bladzijden eenige slagtoffers aan de zoo treurige pokziekte mogen ontrukken, zoo is mijn doel bereikt.
Abcoude, Nov. 1872.
De stelling, die ik mij voorstel in de volgende bladzijden te verdedigen, is deze:
De Koepokinenting is oen onfeilbaar voorbehoedmiddel tegen de pokziekte, mits yoed verrigt en te behoorlijker tijd herhaald.
Ik zal tot meer geregelde behandeling, deze stelling als uitgangspunt bezigen, om ten eerste mijne opmerkingen ten beste te geven, omtrent de beweringen van sommige sprekers in de Tweede Kamer.
Vervolgens zal ik de bewijsgronden aanvoeren, die ik meen te hebben, om mijne stelling waar te maken.
En eindelijk zal ik mijne meening uitspreken omtrent de middelen, die zouden kunnen beraamd worden, om den wensch van de meerderheid der Kamer, dat namelijk de vaccinatie zoo algemeen mogelijk ingevoerd moge worden, op de beste wijze te vervullen.
In de eerste plaats dan, voerde de Heer van Wassenaer van Oatwijck (blz. 181, vel 50 van het Bijblad der Staats-Courant) het volgende aan:
»Over de vaccine sprekende heeft de Minister in zijne Nota gezegd: »Vaii zoodanige beperking der individuele vrijheid zou alleen sprake kunnen zijn, zoodra naar het oordeel van deskundigen ontwijfelbaar zeker was. dat
door toepassing der vaccine op elk individu, pokkenepidemie ondenkbaar zou worden.quot; Aangezien die twijfel nog bij zeer velen in den laude bestaat — en teregt, geloof ik ...
Tot dusverre de Heer van Wassenaer.
Wat dunkt ü, mijne waarde ambtgenooten, zou liet ook noodig worden, dat wij eens een woordje mede spraken, waar dus. in het openbaar in de Tweede Kamer, een leek zich het regt aanmatigt, een oordeel uit te spreken, over een onderwerp, dat uitsluitend op ons gebied tehuis behoort.
Of zal de tegenzin, die, helaas bij een klein deel van het minder ontwikkelde publiek nog steeds blijft bestaan tegen de voortreffelijke koepokinenting er minder of meerder op worden, indien men hoort, dat een knap man, een voornaam man, een lid der Tweede Kamer, de Heer van Wassenaer van Catwijck in het openbaar durft zeggen: »en teregt, geloof ik, dat er twijfel bestaat, omtrent de volkomen deugdelijkheid van de vaccine als voorbehoedmiddel tegen de pokziekte. Indien de geachte spreker in dezen prijs stelt op het oordeel van deskundigen, zoo verwijs ik hem naar eene onlangs uitgegevene brochure van den Heer Vos, geneesheer te Breukelen, een bejaard man, die het resultaat zijner langjarige ervaring heeft nedergelegd in den titel van bedoeld geschrift; die titel is: De pokken kunnen geweerd worden.
Verder verwijs ik den spreker naar tallooze artikelen in tijdschriften, vooral in The London Lancet, welks uitstekend bekwame redactie herhaaldelijk als hare meening heeft te kennen gegeven, dat de pokken het land kunnen uitgeduwd worden (may be stamped out).
Doch genoeg over den Heer van Wassenaer van Catwijck. Deze spreker moet nog verre onder doen in quasi medische kennis voor den man, die geijverd heeft tegen
eiken dwaug, direct of indirect, bi} de toepassing der vaccine alsof het zijn leven gold.
Ik bedoel den Heer van Loon.
Deze begint met het door den Heer van Wassenaer gesprokene nog wat sterker te kleuren. Luistert maar. Op blz. 24], vel 65 van het Bijblad zegt de Heer van Loon: »En al ware het bewezen — hetgeen het niet is — dut de vaccine in allen gevalle een goed behoedmiddel is tegen de pokken, en niemand, die gevaccineerd is, de pokken krijgen kan......quot;
Wat het eerste betreft, zal de Heer van Loon voorzeker de geheele medische faculteit tegen zich hebben. Ik heb althans nog nooit een' medicus ontmoet, die niet rondborstig verklaarde, wanneer het hem afgevraagd werd : »Vaccine is een goed behoedmiddel tegen de pokken.quot; Wat het tweede betreft, heeft de Heer van Loon een al-erliefst medisch axioma uitgesproken, want het is bepaald zeker, dat iemand die gevaccineerd is, de pokken wel kan krijgen.
Wordt iemand echter goed gevaccineerd en wordt hij te behoorlijker tijd goed gerevaccineerd, dan geloof ik, en voorzeker vele medici met mij, dat die iemand een ondoordringbaar harnas tegen de pokziekte heeft aangetrokken.
Maar de Heer van Loon heeft nog veel merkwaardiger woorden op dien 19,ien October 1872 in de Tweede Kamer gesproken.
Op dezelfde bladzijde 241 zegt de Heer van Loon: »Er zijn er, en er zijn er velen, die in dat groot vertrouwen, dat over het algemeen de medici, ook die wij het voorlegt hebben in deze Kamer te zien, in de vaccine stellen, niet deelen.
Ook zijn er nog, behalve deze redenen, die men over het algemeen ligchamelijke bezwaren zou kunnen noemen____quot;
10
Om iluidelijk te zijn: de Heer van Loon vindt het een ligchiunelijk bezwaar tegen dwangmiddelen om de vaccine ingang te doen vinden, dat leeken minder vertrouwen stellen in de vaccine dan de medici. Wanneer dit de maatstaf ware, waarnaar in verschillende ziekten moest gehandeld worden, dan zou de medicus, die bij een ty-phusiijder geroepen werd, dezen, of zoo de lijder bewusteloos was, aan de betrekkingen het volgende moeten zeggen : »Waarde lijder of waarde betrekkingen van mijnen patient, ik vertrouw dat dit een geval van typhus is; vertrouwt gij zulks ook Vquot; Waarop hij of zij waarschijnlijk zullen antwoorden; »ja.quot; Dan zal de medicus zeggen: »Er bestaan tegen typhus verschillende geneeswijzen, verouderde en nieuwere; de aderlating, de toediening van chinine, de toediening van opwekkende middelen als campher, de symptomatische of exspectatieve geneeswijze, de koudwaterkuur, enz. enz. Op welke van deze geneeswijzen stelt gij het meeste vertrouwen, wat moet ik doen ?quot; Dan zouden de lijder en zijne betrekkingen om het hardst roepen: »dat weten wij niet, gij moet weten, wat gij doen moet; wij stellen in u vertrouwen.quot;
Mijnheer van Loon, dit is bespottelijk; dit zou too-neelen in het leven roepen a la Molière.
Mogten deze bladzijden onder uwe oogen komen, zoo zult gij zeggen of denken, dat de gevallen niet te vergelijken zijn, doch waar is het verschil?
De Heer van Loon zelf noemt hier dat minder vertrouwen op de vaccine een ligchiunelijk bezwaar en wie zijn nu de bevoegde beoordeelaars op het gebied van ligchamelijke bezwaren ; de medici of de leeken ?
Gesteld, Mijnbeer van Loon, dat morgen uw lijfarts bij u kwam en u mededeelde, dat er een voorbehoedmiddel tegen cholera was uitgevonden en hij u vroeg, of
11
gij daar ook gebruik van wildet maken. Dan kan ik mij niet voorstellen, dat gij hem zoudt antwoorden, dat gij dat middel niet vertrouwdet, want gij weet er immers niets van.
Neen, gij zoudt uwen medicus vragen: »Hebt gij voldoende gronden om dat middel aan te prijzen, vertrouwt gij het V Zoo ja, pas het dan toe, wanneer het uiet zeer gevaarlijk en niet zeer pijnlijk is.
Is er nu eemg essentieel verschil tusschen dit gestelde geval en de vaccine V Essentieel uiet, hoewel er toch dit verschil is, dat gij meent of u verbeeldt van de vaccine iets te welen en van het andere niet.
Doch ik ga verder in uwe merkwaardige rede en vind, altijd op die blz. 241: »En ofschoon ik dan in het algemeen toegeef, dat de vaccine goed en heilzaam is, moet ik toch daarbij doen opmerken, dat de deugdelijkheid van dat middel, ook door hen, die er het sterkst voor pleiten, zelfs in deze vergadering, niet zoodanig wordt hooggeschat, dat zij meenen, dat in waarheid allen, die gevaccineerd zijn, beschut zijn tegen de foxjpokken.quot;'
Dit laatste woord is zeker eene vergissing; zulke vergissingen zijn zeer mogelijk, wanneer men zich op een vreemd terrein beweegt. Doch men moet iemand over eene vergissing niet te zwaar vallen.
Doch de inhoud behelst eene onwaarheid. Ik wil toegeven dat vele medici, die de zaak nog niet a fond onderzocht hebben, voor die uiterste gevolgtrekking terugdeinzen, doch de medici, die het sterkst voor de vaccine pleiten, zijn zeker zij, die daarvan hunne naauwgezette studie hebben gemaakt, en die zullen, tot uwe verwondering misschien, zeggen, dat een behoorlijk gevaccineerd en gerevaccineerd persoon absoluut beschut is tegen de /aVit/erpokken. Ook Dr. Kombach heeft in dien zin gesproken.
12
Eindelijk zegt de Heer van Loon nog op blz. 242: ȟe voorbeelden zijn talloos, dat bij het inenten andere ziekten zijn overgebragt, en inzonderheid zijn daardoor twee of drie ziekten zeer dikwijls van de eene familie in
de andere overgeplant,......soms zelfs met doodelijke
gevolgen. De voornaamste onder die ziekten is de klierziekte. De groote uitbreiding, die zij in de laatste halve eeuw in ons land heeft verkregen, wordt door deskundigen voor een groot deel toegeschreven aan het overbrengen daarvan bij de inenting van het eene kind op het
andere......Er zijn nog andere ziekten, zoo als tering en
syphilis, die ook voor diezeli'de overbrenging vatbaar zija.quot;
Spreekt de Heer van Loon niet met een aplomb over deze zaken, alsof hij zijn geheele leven gewijd had aan een wetenschappelijk onderzoek over deze quaestie. Indien hij er iets over gelezen heeft en lust heeft er nog iets meer en vooral iets degelijks over te lezen, zoo geef ik hem in gemoede den raad, de verslagen van de Lou-donsche Medical and Chirurgical Society over dit onderwerp na te slaan.
Hij zal dan uit de debatten, in die vergadering gehouden, over Hutchinson's hypothetische gevallen van vaccino-syphilis bemerken, dat de meerderheid der zoo-o-enaamde medische autoriteiten zich niet durft wagen aan zulke apodictische uitspraken als de leek, de lieer van Loon in onze Tweede Kamer heeft durven verkondigen.
Hij zal er uit bemerken, dat allen het er over eens zijn, dat men geene ziekte door inenting overplant, wanneer men de zuivere stof of lympha uit de vaccinepuist gebruikt.
Brengt men door slordigheid of onvoorzigtigheid ook bloed mede over van het eene individu op het andere, zelfs dan nog blijft het overbrengen van ziekten zeer problematisch.
13
Eu nu, wat betreft de uitspraak: »Vooral de klierziekte wordt overgebragt,quot; ook hier weder spreekt de afgevaardigde alsof hij eeue medische autoriteit ware.
Ook hier weder verkondigt hij als eeue onbetwistbare waarheid, wat hij bloot kan vermoeden.
Dit is glad ijs voor den Heer van Loon. Zoo als te verwachten was, glijdt hij bijna bij eiken stap uit. Want wat leert de wetenschap ook weder op dit punt ?
Talrijk zijn de oorzaken, waaraan de meerdere verbreiding der klierziekte is toe te schrijven.
Gebrek aan licht, lucht en goede voeding, ziedaar reeds drie oorzaken, die eeue gewigtige rol spelen.
Tijdens mijn verblijf in het Amsterdamsche gasthuis heb ik èn daar, èn in particuliere woningen dier stad gevallen van klierziekte gezien, zoo als ze op het platte land nooit gezien worden.
Jonge kinderen met bet uiterlijk van afgeleefde meu-schen, met bleeken tint, ingevallen wangen, lijdend aan-gezigt, met gewrichtslijden in heup, elleboog of andere gewrichten en vermagering tot in den hoogsten graad.
Dergelijke gevallen ziet de medicus in menigte, wanneer hij practiseert in de digt bevolkte achterbuurten onzer groote steden, in vunzige holen, zonder luchtver-versching, waar armoede en onzindelijkheid onbeperkt heerschen en natuurlijk de voorwaarden tot eeue doelmatige voeding ten eeneninale ontbreken, waar eeu goed stuk rundvleesch nimmer gezien wordt, mijnheer van Loon I
Daar ontbreken dus licht, lucht en goede voeding, zoek daar het uitgedrukte beeld der klierziekte, en wanneer gy daar een onderzoek in t werk stelt naar de koepokinenting, zoo zult gij bevinden, dat die kunstbewerking daar van geslachte tot geslachte schromelijk verzuimd is; want die arme kinderen (in den overtreffenden trap) bezoeken zelden de school; daar ontbreekt dus ook de
14
eenige prikkel tot geregelde toepassing der koepokinenting.
Te vergeefsch zoekt gij die hevige gevallen van klierziekte op bet platteland. Zeldzaam is liet wanneer de medicus daar eens in het jaar een lijdertje aan dien hoo-geu graad van klierziekte behandelt ; en daar wordt in den regel de koepokinenting vliitiger toegepast, dan iu de achterbuurteil der groote steden.
Wat blijft er over van uwen klierziekte verwekkenden invloed der vaccine? De deskundigen, op wier oordeel gij u ter loops beroept, zullen wel bloot in uwe verbeelding bestaan.
Mogt gij lust hebben met mij eene laus over dit onderwerp te breken; dat zal mij aangenaam zijn, maar weet vooraf dat de strijd zeer ongelijk is; dat ik nog voorzien ben van eene verpletterende menigte feiten, die het voor u bezwaarlijk zouden maken, dien strijd ook slechts korten tijd vol te houden.
En hiermede eindig ik mijne beschouwing over uwe redevoering, die schoon van stijl moge zijn, maar die, door de onjuistheid der daarin opgegevene feiten, zeer weinig doeltreffen 1 was,
Otn niet te uitvoerig te worden, heb ik met voordacht, nog vele onjuiste beweringen van U onbesproken gelaten.
Na de rede van den heer van Loon doet het den medicus goed, den heer Heydenrijck zulke gezonde taal te hooren spreken. Onder het vele goede en schoone, door dien afgevaardigde geuit, heb ik voor mijn doel vooral de volgende zinsnede op blz, 246 noodig.
»Nu wenschte ik der Regering in overweging te geven — — eenige meerdere zorg aan het aanwezig zijn van goede koepokstof te besteden of te doen besteden, dan waarvan tot nog toe gebleken is.quot;
15
Tot meer geregelde behandeling vau mijn onderwerp kom ik hierop echter later terug.
Ik wensch eerst te citeren een gezegde van den heer vau Zuylen van Nyevelt, op blz. 247.
»Integendeel, de ouders, die het gemoedsbezwaar hebben, dat hen belet de vaccine op hunne kinderen te laten toepassen, zullen de kinderen van het ouderwijs versteken.quot;
Deze bewering wordt door de ondervinding gelogenstraft, zoo als ook door verschillende andere sprekers met feiten is aangetoond.
Dezelfde spreker zegt op blz. 248 :
»Maar bij mij bestaat twijfel, of niet de vaccine ook een van de oorzaken is, dat het tegenwoordig geslacht zooveel minder sterk en gezond is als vroegere geslachten.'
Üe spreker is voorzigtiger in zijne uitdrukkingen dan de heer van Loon; deze wist het — de heer van Zuylen twijfelt slechts. Doch laat de heer van Zuylen zijnen arts hieromtrent raadplegen, dan zal die twijfel wel opgelost worden.
De heer Saaymans Vader is weder meer van degenen, die het weten. Op blz. 249 zegt deze toch:
»Het is bekend, dat de vaccine aanleiding geeft om ziektestoffen, die aanwezig zijn in het kind waaruit gevaccineerd wordt, over te brengen op het gevaccineerd wordende — — en niettegenstaande die voorbehoedmiddelen zijn er bewijzen te over van het hoogstgevaar-lijke van de kunstbewerking der vaccine.quot;
Op het eerste gedeelte hiervan kan, om niet in herhalingen te vervallen, hetzelfde démenti dienen, als ik den heer van Loon over hetzelfde punt gegeven heb. Wat het tweede punt betreft, is het jammer, dat die »bewijzen te overquot; op niets neerkomen. Eene regterlijke uitspraak, de uitspraak van een leek, zal toch wel voor
16
niets geldeu, waar zulke uitsluitend medische vraagpunten behandeld worden.
Op blz. 250 zegt de heer Idzerda: »De vaccinatie waarborgt niet alle individuen levenslang voor de kinderpokken en ook niet altijd voor de gewijzigde pokken.quot;
Dit gezegde vau een afgevaardigde, die tevens Med Doctor is, sterkt slechts mijne stelling, die van goed verrigte vaccinatie en revaccinatie spreekt.
Dezelfde spreker heeft met juist gekozen feiten de bezwaren -van de heeren van Loon en Saaymans Vader omtrent de vaccino-syphilis weerlegd, door de meening van Ricord en de statistiek van Ruysmael aan te voeren.
Ook heeft hij den heer van Zuylen gerustgesteld, dat de verzwakking van het inenschenras niet aan de vaccine is toe te schrijven.
En hiermede eindig ik mijne beschouwingen over de besprekingen in de Tweede Kamer, en ik ben er blijde om, dat ik dit doen kan, want het lust mij niet, steeds aanmerkingen te maken.
Met meer lust onderneem ik de taak, om de bewijsgronden aan te voeren, die ik meen voor mijne stelling te hebben.
Bij voorbaat kan ik zeggen, dat het mij verheugt, uit dezelfde debatten in de Tweede Kamer bemerkt te hebben, dat er meerderen zijn, die met de uiterste gevolgtrekking in mijne stelling uitgedrukt, instemmen. Immers de heer Dr. Eombach zegt op blz. 247 ;
»Als de vaccinatie en de revaccinatie afdoende middelen zijn tegen de kinderpokken — — en door studie en eigen veeljarige ondervinding ben ik hiervan overtuigd—quot;
17
STELLING.
De koepokinenting is een onfeilbaar voorbehoedmiddel tegen de pokziekte, mils goed verrigt en te behoorlijker tijd herhaald.
Qui bene distinguit, bene doeet.
Om geene begripsverwarring te doen ontstaan, omtrent mijne eigenlijke meening, zal het noodig zijn, dat ik begin met een paar naauwkeurige definities te geven van uitdrukkingen in mijne stelling gebezigd.
Ten eerste omtrent de woorden goed verrigt.
Wat is eene goed verrigte vaccinatie ? Dit is de hoofd-spil, waarom de geheele stelling draait.
Wanneer een medicus een kind drie of vier prikjes geeft met een lancet met koepokstof bezwangerd en er komen twee of drie puisten op, die het normaal beloop eener vaccine puist vertoonen, dan zal die medicus een attest afgeven, dat dat kind met voldoenden afloop is gevaccineerd.
Ts dat waar? Het kan waar zijn, doch de medicus attesteert iets, wat hij volstrekt niet weet, uiet weten kan. Opdat eene koepokinenting goed verrigt zij, dienen verschillende voorwaarden vervuld te zijn.
Deze voorwaarden hebben betrekking, op den aard der gebezigde stof, op het aantal prikjes en opgekomen puisten, op de nageblevene likteekenen en eindelijk op de proefneming of controle of de inenting voldoende is geweest.
Over den aard der stof sprekende, zal ik alleen handelen over de gehumaniseerde vaccine, daar ik, bij gebrek aan een pare vaccinogène uiet in staat ben, over de waarde der oorspronkelijke koepokstof te oordeelen.
Mijne proefnemingen omtrent den besten tijd om pok-
18
stof nit eene puist te nemen, hebben mij het volgende geleerd.
De stof die men afneemt zes etmalen, nadat de inenting heeft plaats gehad, is buitengewoon werkzaam, wanneer men die stof op het lancet heeft, en daarmede slechts even een ongevaccineerd individu aanraakt, of krabt, zoo ontstaat op die plaats eene goed ontwikkelde vaccine puist.
In den regel is op dien zesden dag weinig stof in de puist voorhanden, doch wat men aan hoeveelheid mist, wint men aan hoedanigheid.
Van dezen aard is de stof, die ik tegenwoordig onveranderlijk be-ig en die door vele generaties van kind op kind, nog niets van hare kracht heeft verloren. De stof, die een etmaal later, dus op den zevenden dag wordt afgenomen, is ook strikt genomen nog goed, ofschoon zij niet zoo werkzaam is als de eerstgenoemde.
De stof, die men op den achtsten dag neemt werkt reeds trager en verliest na eenige generaties, spoedig geheel hare kracht.
Van stof, die nog later wordt afgenomen, zwijg ik geheel; daar die volstrekt niet meer aan het doel beantwoordt. Stof van gerevaccineerde personen gebruik ik nimmer. Ik kan niet voldoende met bewijzen staven, dat zij niet goed is, doch ik wantrouw ze, al ware het alleen daarom, dat die puisten zelden zoo goed ontwikkeld zijn als bij primaire vaccinaties.
Wat ten tweede het aantal prikjes betreft, men neme dit liefst groot.
Mijne gewoonte is steeds op iederen arm vier, dus elk kind acht prikjes te geven. Dat het nuttig is, het aantal prikjes groot te nemen, zal zoo aanstonds blijken, door de vermelding van de gedane waarnemingen in Engelsche pokken-hospitalen, waar opgemerkt is, dat de hevigheid
19
der pokziekte in omgekeerde verhouding staat tot het aantal zigtbare likteekenen van koepokinentiDg.
Hoe meer zigtbare likteekenen, hoe minder hevig de pokziekte.
£r zijn geene gevallen van doodelijken afloop van pokken waargenomen bij personen, bij wie vijf of meer goed zigtbare likteekenen waren. Dit pleit, dunkt mij, voor het nut om niet te spaarzaam te zijn met het aantal prikjes.
En eindelijk, last not least, de proefneming of de controle. Zoo als ik zoo even mededeelde, de medicus verklaart meestal iets, dat hij niet weet of weten kan.
En echter bestaat er eene eenvoudige wijze om dit bezwaar op te heffen. De medicus kan en moet beproeven, of de door hem verrigte koepokinenting voldoende is geweest.
Hij kan dit doen door op den zesden dag (het tijdperk van zeer groote werkzaamheid der stof) den gevaccineerde met stof uit diens eigene puisten genomen, nogmaals eenige prikjes te geven. Dit zijn dan de proef-prikjes of proefstekeu.
Slngen deze weder goed in het voortbrengen van normaal ontwikkelde vaccinepuisten, dan herhale hij hetzelfde nog eens, tot zoolang de gedane prikjes geen resultaat hoegenaamd meer opleveren.
Dan eerst kan de medicus zonder gemoedsbezwaar attesteren, dat hij of zij met voldoenden ajioop zijn gevaccineerd.
Men zal mij te gemoet kunnen voeren, dat dit zeer omslagtig is. Dat is zeer waar, doch men regele dan zelf zijn honorarium in verhouding tot de bewezene diensten.
Men zal de aanmerking kunnen maken, dat als de ontwikkeling der vaccinepuist in de termen valt van als
2*
20
eene fermentweikiug te worden beschouwd, dan door de activiteit van het fermentatieproces bij die tweede inenting resultaten worden verkregen, terwijl feitelijk de eerste inenting voldoende was.
Dit kan niet zoo zijn, want dan zou de volgende regel waar zijn:
Hoe meer en beter puisten aanwezig zijn, des te beter slaagt eene tweede inenting op den zesden dag verrigt. En mijne proefnemingen hebben mij geleerd, dat niet dit, maar wel het omgekeerde regel is.
Na over den aard der te bezigen stof gehandeld te hebben, wensch ik nog een enkel woord te zeggen omtrent het bewaren der stof.
Dit moet alleen ter sprake komen voor die gevallen, in welke de medicus niet in de mogelijkheid is, de vaccinatie van arm op arm te verrigten.
Dit toch is verreweg de beste methode en geeft den vaccinateur de beste waarborgen van welslagen.
Waai- dit echter niet kan geschieden, neme men de stof af door een glazen haarbuisje in de vooraf geopende vaccinepuist te plaatsen. De stof klimt hierin van zelf op.
Men zuige nu voorzigtig de stof een klein einde van de opening weg, door welke zij ingetreden is en smelte dan het glazen buisje aan beide einden digt.
Dit is zeer gemakkelijk te doen ; zelfs het vlammetje eener ontstoken lucifer geeft hiertoe hitte genoeg.
Op deze wijze verzameld en bewaard, behoudt de stof maanden lang volkomen hare kracht.
De vroeger gebruikelijke methode om de stof tusschen platte glaasjes te bewaren, is zeer af te keuren.
De stof droogt tusschen de glaasjes uit en moet weder met water of den warmen adem bevochtigd worden, om te kunnen toegepast worden.
21
Hier zijn dus tal vaii voorwaarden aanwezig, waardoor de koepokstof hare kracht kan verliezen.
Hetzelfde geldt van de ivoren knopjes, in Engeland in gebruik.
Nu meen ik volstrekt niet, dat ik in al het gezegde omtrent koepokstof en hare aanwending iets nieuws heb gezegd of de uitvinder beu van eene nieuwe, tot dus verre niet bekende methode; neen, ik meen alleen met de straks te vermelden gevallen te bewijzen, dat alleen eene naanwkeurig verrigte en met alle zorgvuldigheid toegepaste koepokinenting den gewenschten waarborg geeft tegen de kinderpokken.
In een paar regels zal ik resumeren, wat ik meen, dat eene goed verrigte vaccinatie is.
Men ente eene persoon in, liefst arm op arm, van een gezond voorwerp, dat zes dagen geleden is ingeënt.
Zoo dit niet kan, neme men stof uit een haarbuisje.
(Ook deze stof moet op den zesden dag na de inenting verzameld zijn).
Met deze stof ente men acht tot tien prikjes in.
Op den zesden dag hierna, opene men eene of twee van de ontstane vaccinepuisten, ook al waren ze alle tien yeslaagd, en ente dezelfde persoon met deze zijne eigene stof weder in. Geeft deze tweede inenting weder goed ontwikkelde vaccinepuisten, dan herhale men hetzelfde weder op den zesden dag, tot zoo lang er volstrekt geene reactie meer volgt.
Gewoonlijk zal dit bij de derde inenting geschieden.
Dit noem ik eene goedverrigte vaccinatie, en wanneer ze zoo is gedaan, kan de medicus met een gerust geweien attesteren, dat deze of' gene met voldoenden afloop is gevaccineerd.
Wat de tweede verklaring betreft, die ik wensch te
22
geven, aangaande eene uitdrukking in mijne stelling, deze zul korter zijn.
Wat beteekent; te behoorlijker tijd herhaald?
Indien de eerste koepokinenting op de hiervoren beschrevene, zorgvuldige wijze is verrigt, zoo geloof ik, dat men volkomen gerust zeven jaren kan laten verloo-pen, vóór dat men de inenting herhale.
Wanneer men de inenting dan herhaalt, en men krijgt weder vaccinepuisten, dan volge men weder dezelfde (mogelijk omslagtige, doch) naauwkeurige wijze van handelen als bij de eerste inenting.
Wanneer de eerste inenting op de ouderwetsche, verregaand slordige manier is verrigt, dan is er geen tijd te bepalen.
In die gevallen heb ik verschillende malen, reeds na l'/a of 2 jaren, bij eene revaccinatie, weder volkomen goed ontwikkelde vaccinepuisten te voorschijn geroepen, terwijl er soms 2 tot 3 likteekenen van de eerste inenting zigtbaar waren.
Dit gelde nu omtrent de definities.
Ik zal nu een paar sterk sprekende gevallen, uit de velen door mij waargenomen, mededeelen als bewijsgronden voor mijne stelling.
ls'e Geval. In Maart 1872 werd mijne hulp ingeroepen bij B. de J. oud 19 jaar, boerenknecht. De ziekte verschijnselen deden een' aanval van pokken vreezen.
Bij onmogelijkheid tot goede verpleging in het huis waar hij lag, oordeelde ik noodig hem te laten vervoeren, naar het huis zijner ouders op honderd passen van daar gelegen. Vooraf echter ging ik zelf derwaarts en hoorde daar, dat noch vader of moeder, noch een van de overige kinderen, vier in getal ooit ingeënt waren.
Ik haastte mij de moeder en de drie meisjes (die toen te huis waren) ieder met acht prikjes te vaccineren, en
23
gaf den raad, dat de vader en het laatste kind (een jongentje), wanneer zij van hunn' veldarbeid te huis kwamen, terstond naar mij toe zouden komen om ook gevaccineerd te worden.
Fe poklijder kwam inmiddels te huis.
De vader en het jongentje kwamen eerst den volgenden ochtend bij mij, na dien nacht met den zieke in één vertrek te liebbeu geslapen. Ik entte ook hen, ieder met 8 prikjes in.
Op den zesden dag onderzocht ik de armen van de moeder en de drie meisjes en vond bij allen acht schoon ontwikkelde vaccinepuisten. Ik entte ze terstond weder in met hare eigene lympha ieder met zes prikjes. De vader en het jongentje waren weder afwezig.
De poklijder kreeg variolae confluëntes en stierf.
Het jongentje kreeg variolae disseminatae, niettegenstaande hij acht goed ontwikkelde vaccinepuisten op den arm bad en genas.
De overigen bleven volkomen ongedeerd.
By de moeder en de drie meisjes slaagde ook de tweede inenting even goed als de eerste, zoodat zij nu ieder dertien tot veertien goed zigtbare likteekenen kunnen vertoonen. De vader bleef ook verschoond, ofschoon ook hij bij de herenting afwezig was Ook bij hem waren na de inenting acht goed ontwikkelde vaccinepuisten ontstaan.
Dit geval pleit, dunkt mij, sterk voor de noodzakelijkheid van het doen van proefsteekjes op den zesden of zevenden dag.
2de Geval. In Januarij 1870 entte ik in het huisgezin van W. V. de moeder en de drie jongste kinderen in, die geen van allen ooit gevaccineerd waren. Op den zevenden dag nam ik van een der kindereu, T. V., die vier goed ontwikkelde vaccinepuisten had, stof af en
24
entte daarmede de moeder en de twee andere kinderen nogmaals in, hoewel ook bij deze de vaccinatie goed geslaagd was. Onbegriipelijkerwijze vergat ik echter het jongentje T. V. zeiven ook nog proef'steken te geven. Bij de overigen slaagde ook weder de tweede inenting goed. Twee jaren later; in Januari] 1872, kreeg T. V. de pokken en stierf. De moeder en de twee andere kinderen bleven geheel vrij.
Een ander kind, vroeger, doch niet door mij, gevaccineerd, stierf ook in dien tijd; of dit aan de pokken is geweest, kan ik niet bepalen, daar de zorg voor dit huisgezin inmiddels door het armbestuur aan een' anderen medicus was opgedragen.
Meer gevallen zal ik niet aanhalen, om niet vervelend te worden.
De volgende feiten van algeraeene strekking kan ik hierbij voegen.
In het jaar 1871 zijn door mij ingeënt acht a negen honderd personen. Van die allen is er geen aangetast door de pokken, behalve twee, die vier tot vijf dagen na de inenting ziek werden, van wie het dus als bewezen kan worden aangenomen, dat zij reeds besmet waren vóór de inenting.
Van de door mij in de laatste vier jaren op de boven beschrevene zorgvuldige wijze ingeënten is er geen een aangetast noch door variolae, noch door varioloïden.
Nu zal men mij kunnen antwoorden, dat ik nog op verre na mijne stelling niet bewezen heb, en ik geef toe, dat deze stelling niet vatbaar is voor eene mathematische oplossing, waarvan steeds de slotsom is: Quod erat demonstrandum. Ik maak echter gebruik van mijn regt als defendens, en voer u te gemoet: Kunt gij mij dan bewijzen, dat mijne stelling onwaar is ?
En inderdaad, deze stelling blijft waar, totdat iemand
25
(natuurlijk eeu medicus) een goed geconstateerd geval kunne aanwijzen, dat, niettegenstaande bij eene persoon de vaccinatie met de bovengenoemde voorzorgen verrigt zij, bij die persoon toch binnen weinige jaren daarna, b. v. na vier of vijf jaren, variolae of varioloïden zijn waargenomen.
Tot dan, en de tijd dat dat bewijs zal geleverd worden, zal wel verre af zijn, zal ik zoo vrij zijn mijne stelling voor absoluut waar te houden.
Tk heb hier en daar wat voorbarig van mijne stelling gesproken. Ze zal mogelijk de stelling van velen in den lande zijn ; ze is het zeker van den afgevaardigde Dr. Rombach, zoo als blijkt wanneer men zijne verklaring op blz. 247 van het Bijblad, reeds vroeger door mij aangehaald, naleest en ontleedt.
In de derde en laatste plaats wenschte ik te overwegen, welke middelen door de Regering zouden kunnen beraamd worden, om de vaccinatie zoo algemeen mogelijk ingang te doen vinden.
Die middelen zijn zeer talrijk, doch zij zullen allen niets baten, zoolang zij blijven stuiten op de zorgeloosheid en den onwil der medici.
Ik noemde daar zorgeloosheid en onwil, doch daarnaast behoort de ellendige zucht tot transigeren met de vooroordeelen van een publiek, dat zich van de vaccinatie eene speelpop heeft gemaakt, waarvan ieder het zijne meent te weten; van een publiek, dat op dit punt zooveel onzin kan uitkramen, alsof geheel Nederland ware herschapen in een reusachtig hofje vol bakers en oude vrouwen.
Zoo lang die geest van transigeren blijft bestaan, kan de Regering met den besten wil niets uitvoeren, of zij
26
moet ons het werk geheel uit de handen nemen, onze attesten als niet geldig beschouwen, en de zaak der vaccinatie geheel opdragen aan afzonderlijk daartoe aangestelde personen, omdat wij niet in staat schijnen te zijn dit eenvoudige werk naar eisch uit te voeren.
Zou dit zoo bespottelijk zijn ? Hebben wij er niet zeiven aanleiding toe gegeven V
Hoe konden anders de statistieken van poklyders nog altijd zoovele vroeger gevaccineerde pokzieken aanwijzen? Want wij weten allen, hoe het in den regel met eene gewone vaccinatie gaat.
De doctor komt inenten; niet op zeer jeugdigen leeftijd. want de moeder weet dat dit niet goed is, want, weet u, de tandjes! . , , Enfin, de lieveling is 1'/» tot 2 jaren oud geworden.
De lieveling is bang voor den vreemden heer en het mesje, hij wordt lastig, schopt, trekt met de armen en schreeuwt.
Gelukt het den doctor dan toch met de uoodige zorg drie tot vier prikjes op den arm te geven, dan vindt de moeder het reeds meer dan genoeg. Op den tweeden arm te vaccineren, daar is geen sprake van. Weet u, als allebei die armpjes dan zweren, dan is het kind zoo ongemakkelijk.
Op den zesden of zevenden dag komt de doctor terug om eens naar de pokjes te kijken.
O doctor, ze zijn mooi opgekomen, maar 't kind slaapt nu.
Soms vindt de doctor dit genoeg en geeft zijn attest.
Soms verraadt hij een weinig meer karakter en verklaart, geen attest te zullen geven, dan nadat hij zelf de resultaten gezien heeft.
Na eenig tegenstribbelen wordt de kleine voor den dag gehaald.
Er staan twee vaccinepuisten op den arm.
27
De doctor wenscht wat stof te nemen en nog een paar prikjes te geven.
0 neen, doctor, want dat is zoo slecht voor de kinderen ; inenten kan er nog door, maar uitenten, neen !
Hiermede loopt het gevecht af, en de doctor, een vredelievend man, een man, bezield met den liefelijken geest van transactie, een man, wien de praktijk aan dat huis lang niet onverschillig is, vult het attest in, volgens de vroegere formule; Met voldoenden afloop gevaccineerd.
Vier jaren later krijgt dat kind pokken. Mama roept den doctor weder in.
Ziet u, doctor, dat inenten geeft toch niets, 't Kind is ingeënt, eu nu krijgt het pokken.
De doctor heeft gelogen, toen hij het attest invulde; nu dekt hij zich tegenover de moeder, alweder door transigeren, en door, tegen zijn beter weten aan toe te geven, dat hij ook met die vaccine zooveel niet op heeft.
Hij liegt weder, hij vertrouwt de vaccine wel, maar het valt hem te zwaar om op te roeijen tegen den stroom van vooroordeelen van 't publiek. En al ware het dit. niet, dan valt het menigen medicus te moegelijk zich voor die eenvoudige zaak zoo druk te maken.
Ik zou tot in het oneindige variaties kunnen maken op het thema, zooëven tusschen de moeder en den doctor afgespeeld en alle deze variaties zouden uit het leven kunnen gegrepen worden, doch dit is volstrekt onnoodig; ieder medicus weet dat bet pas geschilderde tooneel de afdruk is vaa de werkelijkheid en het publiek weet dit ook.
Mogelijk vinden mijne amhtgenooten reeds nu, dat het niet zeer beleefd van mij is, die kleine zwakheden van sommigen onzer, zoo hard te beoordeelen. Zij vinden
28
mogelijk dat ik het geheel auders had kuiinen inrigten; dat wij, als collega's onder elkander, »might have done, as I lately read of a learned professor doing among his admirers — stroked each others backs, to make each other purr, until we had all purred together.quot;
Zoo had ik ook kunnen doen, doch zou daar de waarheid en zou daar de zaak der vaccine bij gewonnen hebben.
Doch genoeg hiervan. Ik hoop dat geen mijner ambt-genooten door onwil of lijdelijk verzet de maatregelen zal verlammen, die het der regering zal behagen in het belang der vaccine te nemen.
Die maatregelen, wij kennen ze nog niet, wij kunnen ze zelfs niet gissen, doch zouden wij als geneeskundigen daar niet eenigen invloed op kunnen uitoefenen, door onze meeningen (gerugsteund door onze verkregene ervaring) zoo algemeen mogelijk bekend te maken?
Tk heb gezegd dat de middelen, die de Regering zou kunnen toepassen, zeer talrijk zijn.
In de eerste plaats is het te wenschen dat de Regering ter harte neme het op bl. 246 door den heer Heijden-rijck aangevoerde:
»Nu wenschte ik der regering in overweging te geven.... eenige meerdere zorg aan het aanwezig zijn van goede koepokstof te besteden of te doen besteden dan waarvan tot nog toe gebleken is.quot;
En wel mogt de heer Heijdenrijck dat zeggen.
Waar de fout schuilt, weet ik niet, of bij de regering of bij de vaccinatie bureaux; doch wel weet ik bij eigene ervaring dat dikwijls de stof, die men van vaccinatie bureaux krijgt ten eenenmale onwerkzaam is.
En nog zou ik getwijfeld hebben, of ik in dezen soms exceptioneel ongelukkig ware geweest, zoo ik niet dikwijls van vele collega's dezelfde klagt had gehoord en
29
zoo ik niet bij herhaling door diezelfde ambtgenooten werd aangezocht om hun een weinig van mijnen overvloed van vaccine af te staan, aangezien zy bij ervaring wisten, dat deze steeds slaagt.
Wat is het geneesmiddel tegen dezen ziekelijken toestand ?
Het antwoord hierop valt zamen met de vraag of de regering ook voorzien kan in de groote behoefte om de vaccinatie goed te doen uitvoeren ook op die plaatsen, waar de medicus dit niet kan, om niet te zeggen, niet wil.
Er zijn toch vele plaatsen in ons Vaderland ten platten lande, waar de medicus eene zoo uitgestrekte praktijk heeft, dat het hem raoeijelijk valt om geregeld alle zijne patiënten te bezoeken, waar al zijn beschikbare tijd zoo wordt in beslag genomen door zieken en barenden en bij sommigen ten overvloede nog door de receptuur, dat het hem met den besten wil ondoenlijk is aan de hoogstbelangrijke zaak der vaccinatie en revaccinatie den noodigen tijd te wijden. De regering kan op die plaatsen geene verbetering in de vaccinatie aanbrengen alleen door den dwaug op onderwijzers en schoolgaande kinderen te versterken.
Het zal daar afstuiten op de onmagt van den medicus om de bedoelingen der Regering naar eisch uit te voeren. Voor die plaatsen zou ik meenen, dat van rijkswege aangestelde districts-vaccinateur.? (zoo als die in Engeland bestaan) in eene groote bestaande behoefte zouden voorzien.
Die vaccinateur zou kunnen volstaan met jaarlijks in elke plaats van zijn district éénen zitdag te houden en zes of zeven dagen later daar weder te komen, om de proefsteken te doen.
Hij zou dit kosteloos moeten verrigten voor ieder, die zich in het zittingslokaal ter inenting aanbood, terwijl hij het regt moest hebben, tegen een ruim honorarium, die
30
genen die zulks wenschten in hunne eigene woning te vaccineren.
Het publiek blijft op die wijze volkomen vrij, of het zich door dien vaccinateur of door zijn gewonen medicus wil laten inenten.
Worden tot dien post geroepen mannen, blakende van ijver voor die zaak, dau zullen die in staat zijn, om aan alle aanvragen om goede vaccine te voldoen.
Aan die vaccinateurs en aan de bestuurders der vaccinatie bureaux kan ook worden opgedragen, geene vaccine aan geneeskundigen af te leveren, dan alleen in toegesmolten haarbuisjes.
Ook zou het van goeden invloed kunnen zijn, nu de regering de zaak der vaccine ter hand genomen heeft, dat zij te gelijker tijd een algemeen geldig rijkstarief voor vaccinatie en revaccinatie bekend maakte, even als zij dit gedaan heeft voor geneeskundige adviezen enz. in geregtszaken. Ten slotte hoop ik dat de in het wetsontwerp gebezigde woorden met goed gevolg zullen verklaard worden te beteekenen : mei voldoenden afloop.
Naar mijn inzien kan de medicus verklaren, dat de vaccinatie met goed gevolg is verrigt, wanneer hij slechts ééne puist met een normaal verloop ziet, doch dit is nog geen voldoende afloop.
Ik zal hier eindigen en laat het plan eener verdere bewerking van deze voorloopige schets gaarne aan meer bekwame handen over.
Alleen wensch ik hier aan toe te voegen, dat het voor de statistiek zeer wenschelijk ware, zoo de Regering ge-drukie tabellen ter invulling aan alle medici verschafte, door middel van de gemeente-besturen, even als zij dit nu reeds doet met de gedrukte verklaringen van overlijden, van gevoerden doodschouw enz,
Hoe wel er ook dan weder velen zullen gevonden wor-
31
den, die deze lijsten of niet 5f gebrekkelijk invullen, zoo zal er reeds veel voor de statistiek gewonnen zijn, indien enkelen zich getrouw van hunne taak kwijten.
Ik geef hier achter eene schets van de tabel, zoo als ik die voor mijn eigen gebruik heb ingerigt.
Ik zal die tevens gedeeltelijk invullen, opdat men zien kan, dat een dergelijk werk niet geheel van belang ontbloot is.
De hier ingevulde gevallen zijn door mij zei ven in den loop van dit jaar ingeënt. In de kolom zigtbare liktee-kenen, die echter zeer gewigtig is, heb ik nog niets kunnen invullen, omdat ik de meeste der kinderen, op de lijst vermeld in den laatsten tijd zelf niet gezien heb.
Ik zou nog wel meer gevallen kunnen invullen, doch acht dit nutteloos.
Indien door het hier geschrevene bij mijne ambtgenoo-ten de lust wordt opgewekt, om met versche vaccine, op den 6Jen dag genomen, proefsteken te doen, zoo twijfel ik niet of men zal binnen kort van vele zijden de vermelding van de waargenomen gevallen vernemen.
Geschiedt dit, zoo zal mijn arbeid niet te vergeefsch geweest zijn.
32
I
O
cS ^3 (ü
bD ©
ce
lt;V fH
bo i •ï? 53
£ ^ ^ -
cd r3 tc ö
-ga - ^
O ^
quot;quot; Ö
a gt; ö ö
D
s
C2 CS
'3 ÖD-^
I §
c8 lt;Ü
H) . ^
tc ö fl be g
_4 c3
quot;quot;Ö ^3
bJD bO
a j
'CQ M d) (D
bo bo TJ
lt;D CD O O
O O
^ s
bJD gt;
.s ^
-(-3 O
d ■ -s
CJ r/i
-«J -3
iO
■TÜ C3
w
Ml
O g -Q ^ ^
ö fl
be ® :S
^ V
§13^ ■ !gt; ö
P lt;D .T)
d) -4-J ^
O
O O
O rÖ ö ?-4 ®
^ TS
(D
(D
A
2 73 CO CQ
■f J 1 SD §D 6C
O ^ ^ ^ ^ ^
'H i?lt; c3 lt;D cl) O ^ O O O
^5 CÖ C5
lt;D
•o rO ^3 Sh 60 6C ÖO - ® cö c3 c3
an^ c3 c3 ö 'n^ c3 c3 ö '
1 •■ «M ^ O
=3 -S
_rt CQ
«D §ö
li
® CS gt; ^
■ J lt;D CD -t-3
) lt;D
IP
r^J |
fl | |
© |
« g « « « (D |
t-5 |
TH co CM CM CM O |
C5 | |
rn ^ 0^ CO |
bc
* 0 -
: A ■ lt;ïgt;
IC 00 00 iO |gt; t^ th CN C^l
^ C-l O co co
co co co co co co co \ o\ ^ ^ CO cq co co
O
cc CO 00 ^ O 00 ^ lgt; co CO ^ ^ 00 lgt; iO
£ ^ quot;a 15*
00 00 00 00 X 00
ja- ^ A «
?H
PH
IC tO O liO IC iO co co co
C^l C^l -rH -H ^ CN CN CM
S ö
lt;D (D
• quot;s ^
bcS ®
c a s
■lt;J lt;s
P3 O
O gt;
O -d Ö
lt;D
bD O
w w
•lt;
s?;
Jg . 2 .2 1 S ë S
►5 Pquot;1 OH PL| [sj gt;■ gt;-
sd^WQw'Sd
O
Jh lt;73
c3 ö ''
^3 co a
•r-a g -^) S
Tl ■'t 35 -Tl
b ^ =9 Cl
^3 u
« a « « ö S lt;=gt;
a
-».IC JC ® O
I