-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

r

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1346 7935

______________ _______siüBhI

-ocr page 5-

NIEUW VOLLEDIG

ZAKWOORDENBOEK

DER

NEDERLANDSCHE TAAL,

TEVENS BEVATTENDE DE MEEST GEBRUIKELIJKE KUNST- EN BASTAARDWOORDEN.

BEWERKT NAAR DE GRONDBEGINSELEN DER SPELLING VAN

Dr. M. DE VRIES en Dr. I. A. TE WINKEL.

VI

BBL mmmtm cm

«SDOTHCEK Dt* nuKSUNiVERStTcrr

UTRgCHT

ooa. THOMAASfift

L

E TT L

L E TTT E N ,

D. NOOTHOVEN VAN GOOR.

S C H I Wïi'A M ,

H. A. M. ROELANTS.


187 8.

-ocr page 6-

DRUK VAN D. NOOTHOVEN VAN ÜOÜB, TK LEIDEN.

-ocr page 7-

VOORBERICHT.

Na de levendige belangstelling, waarmede dü verschillende edities van »DE GRONDBEGINSELEN DER NEDERLANDSCHE bPELLING van Dr. m. de vries en Dr. l. a. te winkel zijn ontvangen en de sympathie door het publiek aan den dag gelegd voor hef daarin ontvouwde spellingstelsel, hebben wij gemeend, ten einde aan de behoeften der practijk te kunnen voldoen, deze,i nieuwen druk van ons Zakwoordenboek in overeenstemming met genoemde Grondbeginselen te moeten laten bewerken.

Moge het in dezen nieuwen vorm met eere de plaats blijven handhaven, die het zich sedert tal van jaren heeft verworven.

DO UITGEVERS.

Leiden.

Schiedam.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

A,

A, v. a'a. Eerste letter van hetal-phabet. — In de muziek de bena ming van den zesden toon, la genoemd. — In Latijnsche opschriften betevkent A 5;)0, ei met een streepje er boven (aldus A) 5000.

A. of Ao. — Anno, in het jaar.

A. of AO. aer. vulg. — Anno arris vulgaris, in het jaar der gewone tijdrekening.

A, vz. Zes a zeveJTafleveringen a 40 cents.

AA. — Ana, (op recepten) van elk evenveel.

AAA. — Amalgama.

A.B. — Aur.ba bulla, de gouden bul. (13515.)

A.C. — Anno CinusTi, in het jaar van Christus, of na Christus geboorte.

A.C. — Anni Currextis, van het loopende jaar.

A. Chr. — A ntk Christum, vóór Christus.

A.C.N, of A. Chr. N. — Ante Christum natum, vóór Christus geboorte.

AC. — Acadkmia, hoogeschool.

A.D. — Anno Domini, in het jaar on zes Heeren.

A.E. — Arcui-episcopus, aartsbisschop.

A.F. — Anni futuri, van het toekomende jaar. — Ook anno futubo,in het toekomende jaar.

A.H.L. — ad hung locum, te de zer plaatse.

A.L.M. — Abtium liberalium magister, meester in de vrije kunsten.

A.M. — Anno mundi, in het jaar der wereld.

A.M. — Amica manu, (op brieven of adressen) door of met de hand van een vriend.

An. of Annex. — Annbxom, aangehecht.

A. et O. — Alpha et Omiga. De eerste en de laatste letter van het Grieksche alphabet. — Figuurlijk het begin en het einde.

A.O.C. —Ab orbk condito, van de schepping der wereld af.

A.O.R. — Anno orbis rbdemti, in 't jaar na de verlossing der, wereld door Christus.

A.P. — Amsterdaimch peil.

gestoken wordt. Aaf, eigennaam.

Aafband, m. -en. (bijw.

AafSCh.bn. en bijw. -er, -t-.elijk, Aafschnands, bijw.

Aagt, vrouwennaam, verbasterd

uit Agatha, v.

Aagt (voor -appel)v.-en; -je, o.-s. Aagtappel, -tjesappel, m.

-en.

Aai. m. -en; -tje, o. -s. Aaien(streelen) bw. zw. ik aaide,

heb geaaid; aaiing, v. Aak (platbodemd vaartuig) v. aken.

Aak (boom) m. aken. Aakroer,0;-en;-schipper, m. -s;

-schuit, v. -en.

Aaks ook Aks (zware bijl die bij het vellen van boomen wordt gebruikt) v. aaksen.

Aakster, m. Zie Ekster. Aal, vrouwennaam, verkort van

Alida, v. Aaltje.

Aal (priem) v. alen. Aal (meststof) v.

Aal (bier) o. alen.

Aal (visch) m. alen. Als stofnaam

v.; tje, o. -s.

Aalbes, (aalbezie), v. -sen (aal-bnziën); -achtig, bn.

Ao. Po. — Anno passato of Ao. Pr. — Anno praeterito, in het afgcloopen of voorgaande jaar.

Art. — Artikel. A.SS. — Acta sanctorum, de

Handelingen der Heiligen. A.U.C.— Ante ukbem coniutam, vóór de stichting der stad(Romc). — Ook wel eens Anno urbis

conditae, of ook ab urbe con-DITA, na de stichting der stad (Rome).

A.U.S. Actum ut supra, gedaan als boven.

A, Aa, v., naam van zekere rivier. (Do spelling A is meest verkies-Hik).

Aal schaar, v. -scharen; -scholver, m. -s. Een zwemvogel, in Noord-Brabant rotgans genaamd.

Aalsgeweer, o.-geweren; -huid, v. -en; -kruik, v. -en.

Aalsoep, v. -en; -speer, v. -speren.

Aalst (aal), v. -en, (eist, els, priem).

Aalst, v. zekere plant.

Aalstal,m.-stallen; -steek'recht) m. (plaats) v. -steken; -stekels, m. mv. zekere moerasplant;-ste-ker m. -s; -streep, v. -strepen.

Aalsvel, o. -len; -zak, m. -ken.

Aalt,(hetzelfde als Aal,meststof)v.

A-al-tolietje, o. -s.

Aalvormig, bn.

Aalwaardig, aalwarig, bn. zonder trappen van vergelijking, zeer waar, eenvoudiggemrlijk.

Aalwarigheid, v.

Aalwete, Aal wit te, v. -n, on-noozele, domme, luie vrouw.

Aal wetig.aal Wittig,bn. krankzinnig, onwijs.

Aam, o. amen.

Aambeeld. Zie Aanbeeld.

Aambei, v. -en; -enkruid, o. («'

Aamborstig, bn. -

-en; -tros,m. -sen;-vla,v. -vlaas; -wijn, m.

Aalüessestruik, m. -en. Aalbezie, v. -beziën.

Aalelger, m. -s.; -luik, v. -en;

-geer, m. -en.

Aalglad, bn. zeer glad. Aalüzer, o. -s; -kaar, v. -karen;

-kast, v. -en; -korf v. -korven. Aalkübbe of -kub, v. -kubben. Aalkwabbe of -kwab,v. - kwab -Aalmaal, O. -malen. [ben. Aalmoes (zekere spijs) o. Aalmoes, v. -moezen. Aalmoezenier, m. -en of -s; -ster, v. -s; -schap, o.

Aalmoezeniershuis, o. -huizen; -kamer v. -s; kind, o. -ers, -eren.

Aaloud, bn. aloud, zeer oud; . v. ■ | -beid, v.

Aat, ave (voor naaf, nave) v. aven; .Aalpuit,v. -en,ook wel Puitaal; middelstuk van wielen of rade-1 -raamnet, o. -ten; -ree», m.-en. ren, door welke het uiteinde der Aalrijk, bn. -er, -st.

a „i v.wi'— , -ii-cvmuuiuii. -er,-st; hi id,

Aalbesseblad, o.-eren;-boom,:Aamechtig, bn. -er, -st. hij-

.quot;V'611, . 1 gende, bijna ademloos.

Aalbessenjenever, v.;-nat, o. lAamt, v. zwelling van den uier -rist v. -en; -sap o.; -saus, v. | der koeien by'tkalven.


1

-ocr page 10-

AAM

AAN

2

Aamtig, bn.

.Aamtocht, ra. -en.

Aan, v.

Aanaarden, bw. zw. ik aardde

h« b -geaard; -aarding, v. Aanaardploeff, m. -en. Aanadomen, -?.semen, bw.zw. ik ademde of asemde -,heb -ge-ademd of -geasemd. Aanarbeiden, ow. zw. ik ar-

b- idde heb -gearbeid, A. nbafien (aanblaffen) bw. zw. ik bafte -,heb -gebaat; -baf-fer, m.

Aanbaggeren, b.w. zw. ik bag g'rdc -,heb -gebaggerd; -bagge ring, v.

Aanbakken, ow.zw. bet bakte -is -gebakken; ik bakte heb -:rebakk( n (ik haastte mij, heb mij gehaast met bakken); -bak kins: v. -baksel, o.

Aanbalken, bw. ow. zw. ik

balkte -, heb -gebalkt. Aan baren, ow. zw, ik baarde -, h' b -gebaard, (zeew.) alle zeilen bijzetten; -baring, v. Aanbassen (aanblaffen), bw. zw. ik baste-, heb -grbast; -bas-scr. ra.

Aanbedeelen, bw. zw. ik bedeelde heb -bedeeld; -bedeeling, v.

Aanbedelijk, bn. en bijwlaan-

biddelqk.

Aanbeden, bw. zw. aanbidden. Aanbeding, v.

Aanbeeld (beeltenis) o. -en. Aanbeeld (smidswerktnig) o.

-cn; -je, o. -s.

Aanbeeldbeen, o. (ontl.) Aanbeeldsblok, o. -ken. Aanbeeltenls, v.

Aanbeenen, ow. bw. zw. ik beende -, heb -gebeend, flink doorstappen.

AanbPgln (begin) o. Aanbenooreri, o. aan - en toebe-hooren.

Aanbehooren, ow. zw. ik b.-

hoorde -, heb -behoord. Aanbel, v. -en.

Aanbelanden,ow.zw ik beland

de -, ben -beland.

Aanbelang, o.

Aanbelangen, ow. Alleen inden 3 pers. enkelv. van den tegenw. t. der aant. wijs: wat dat aanbelangt, wat raij (n,hem,haar,on8, hen) aanbelangt.

Aanbellen (aanschellen) ow.

zw. ik belde -, heb -gebeld. Aanberen, ow. zw. (alle zeilen bijzetten) ik beerde -, heb -ge-bn'rd.

Aanberg U teilf kaap) m. Aanbermen. bw. zw. ik bermde

-, heb -gebermd; -berming, v. Aanbesteden, bw. zw. ik besteedde -, heb-besteed;-besteder, ra. -besteding, v. -besteed-ster, v.

Aanbestellen, bw. zw. ik bestelde -, heb -besteld.

Aanbesterven, ow. st. het be stierf -, is -bestorven, -bester-vinir, v.

AaTibestoelen, bw. /.w. ik be-

stoeMe -, hpb -bestoeld. Aanbeteren, ow. zw. ik beterde -, ben -gebeterd.

Aanbatreffen, bw. onr. st. (wat mij -betrof) 't verleden deelw. wordt niet gebezigd. 4.'Knbetronwen,' bw. zw. ik betrouwde -, heb -betrouwd. Aanbeuren, bw.zw. ik beurde -,

heb -gebeurd.

Aanbeveelbaar, bn. -der, -st;

aanbi vclrns waar dig. Aanbevelen, bw. st. ik beval -, heb -bevolen; -beveler, m. -beveling, v.

Aanbevelenswaardlg,bn. -er,

-at of meer en meest-. (ven. Aanbevelingsbrief, m. -brie-Aanbevelingswaardig, bn.

-er, - st. of meer cn meest -. Aanbewüzen, bw. st. ik bewees -, hrb -bewezen, toekennen als rechtmatig eigendom. Aanbewróegen (beschuldigen) bw. zw. ik bewroegde -, heb -bewroegd.

Aanbidbaar, bn. hetzelfde als Aanbiddelijk, bn. enbijw.-i

-st; -heid, v.

Aanbidden, bw.st. ik bad heb

-gebeden.

Aanbidden (hooglijk vereeren) bw. st. ik aanbad, heb -bed.'n.

Aanbiddenswaardig, bn. -er,

-st of meer en meest -. Aanbidder, m. -s en -en. Aanbidding, v. -cn. Aanbidster, v. -s.

Aanbieden, bw. st. ik bood -heb -geboden; -bieder, m. -bie-dinsr, v. -biedster v.

Aanbijt (ontbijt) o.

Aanbijten, bw. st. ik beet -, heb

-gebeten.

Aanbikken. bw. ow. zw. ik bikte

-, heb -gebikt. Aan binden,bw.st. ik bond -, heb -gebonden, -binder, m. -binding v. bindster, v.

Aanblaffen, bw. zw. ik blafte -, heb -geblaft; -blaffer, m. -blaf-fing: v. -blafster, v. Aanblaken, bw.zw.ik blaakte -

heb -geblaakt.

Aan blaten, bw. zw. ik blaatte -,

heb -geblaat.

Aanblazen, bw. st. ik blies -. heb -geblazen;-blazcr,m.-blaas-ster, v. -blazing, v. Aanblijven, ow. st. ik bleef

ben -sebleven.

Aanblik, m.

Aanblikken, ow. zw.Ik blikte-.

heb -geblikt.

Aanblinken, ow. st. ik blonk -

heb -geblonken.

Aanbod, o. -biedingen, v.rav. Aanboegen, ow. zw. ik boegde-

ben en heb -geboegd. Aanboeken, bw.zw. ik bofkte •

heb -geboekt. Aanboeten'aansteken) bw. zw,

ik boette -, heb -geboet. Aanboffen, bw. zw. ik bofte

heb -geboft.

A anbonzen, ow. zw. ik bonsde -.

heb -gebonsd.

Aanboord, v.

Aanboorden (aan boord komen, ijverig voortboorden) ow.zw. ik boordde -, heb -geboord. Aanboorden (benaderen, naas ten) bw.zw. ik boordde -, heb -geboord.

Aanhoorder, m. -s. Aanboording, v. -en. (-en. Aanboorling (bloedverwant) ra. Aanbotsen, ow. zw. ik botste -,

ben -gebotst; -botsing, v. Aanbouw, ra.

Aanbouwen,bw.zw. ik bouwde -, heb -gebouwd; -bouwer, ra. -bouwing, v. -bouwster, v. bouwsel, o.

Aanbraak, v.

Aanbranden,ow.7,w.het brandde -, ia -gebrand; -branding, v. brandsel, o.

Aanbrassen (schrepsterm) ow.

zw. ik braste heb -gebrast. Aanbreek, m. hetzelfde als -braak, dat meest verkieslijk is. Aanbreien, bw. ow. zw. ik brci-

d( -, heb -gebreid; -breisel, o. Aanbreken, ow. st, het brak-, heeften is -gebroken;-breking v. Aanbrengen, bw. onr. zw. ik bracht-,heb -gebracht;-brenger, m. -brenging, v. -brengst, v. -brengster, v.

Aanbriescben, ow. bw. zw. het paard brieschte -, heeft -ge-briescht.

Aanbrieven (door brieven me-dedeelen) bw. zw. ik briefde -, heb -gebriefd. Aanbrommen,bw.zw.ik bromde

-, heb -gebromd.

Aanbruien (smijten tegen) bw.

ow. zw,ik brulde -,heb -gebruld. Aan bruisen, ow. bw. zw. ik bruiste -, heb cn ben -gebruist; -bruising, v.

Aanbrullen,bw. zw.ik brulde -,

heb -gebruld; -brulling, v. Aanbuigen, bw. st. ik boog-, heb -gebogen, naar iets heen-buigen.

Aanbuitelen, ow. zw. ik buitelde -, ben -gebuiteld. Aanbulderen, ow. zw. de storm

bulderde -, is -gebulderd. Aandacht, v.

Aandachtig, bn. en bijw. -er

-st; -heid, v. -lijk, bijw. Aandak, o. -en.

Aandammen, bw. zw. ik damde

-, heb -gedamd; -damming, v. Aandansen, ow. zw. Ik danste -,

heb -gedanst.

A? quot;.dauwen (met dauw bevochtigen) bw.zw. d»* avond dauwde de rozen -, heeft ze -gedauwd. Aandeel, o.-en; -tje, o. -s; -hebber. m. -s; -houders, ra. -s. Aandekken, bw. zw. ik dekte -,

heb -gedekt.

Aandenken, o.

Aandichten, bw.zw.ik dichtte -,

heb -gedicht; -dichting, v. Aandienen, bw. zw. ik diende -,

heb -gediend.

Aandiepen, ow. zw. ik diepte -,

heb -sediept; -dieping, v. Aandyken, bw. zw. ik dijkte -,

heb -gedijkt; -dijking, v. Aandikken, ow.bw. zw. ik dikte -,ht b en ben -gedikt;-dikkin2:,v. Aandisschen,bw. zw. ikdischte

-, heb -gedischt; -dissching, v. Aandoen, bw.onr. ik deed -, heb

-gedaan; -doeniag, v. Aandoenlijk, bn. -cr,-st;heid,v. Aandossen, bw. zw. ik doste -, heb -gedost; -dossing, v.

-ocr page 11-

AAN

Aandouwen (aanduwen) bw. zw. ik douwde heb -gedouwd--douwine, v. '

Aanclraaien, bw. ow. zw. ik draaide -,he ben ben - gedraaid. Aandragen, bw. ow.st. ik droeir a hib quot;^dragen; - draagster^quot; m' (quot;drager, m.

Aandiayen,ow.zw, jk draafde

h» b en ben -gedraafd. Aandrentelen, ow. zw. ik dren-A en b'?n -gedrenteld.

Aan dribbelen, ow. zw. ik drib-

Aandrl'tt1 vb ben 'g'gt;dribbel(L Aandrijven, bw.ow.8t.ik dreef-, heb en ben -gedreven;-drijfater

a lquot;1 -dryving, v.

Aandringen, bw.ow.st.ik drong hfb en ben -gedrongen;-drin-gor, m. -dringing, v. -dring-ster, v.

Aandrinken,bw.ow. st. ik dronk

1'Lf'b •gedronken. Aandruischen, ow. zw. ik druischte heb -gedruischt: -drmschmg v.

Aandrukken, bw, ow zw quot;i?

kfn^v 11611 •°edruktJ quot;druk

Aanduiden, bw.zw. ik duidde heb -geduid; -duider, m. -dui ding, v.

Aandurven,bw.onr. zw. ik durfde en dorst -, heb -gedurfd. Aanduwen, bw. zw. ik duwde -,

heb -geduwd.

Aandweilen, bw. zw. ik dweilde

-, heb -gedweild.

Aandwingen, bw. st. ik dwong

-, ht b-gedwongen.

Aaneen, by w.

Aaneenbehooren, ow. zw. het

behoorde -, heeft -behoord. Aaneenbinden, bw, st. ik bond a -gebonden; -binding, v. Aaneenbiyven, ow, st, ik bleef

-, ben -gebleven. Aaneenboeien, bw, zw, ik boei-

de -, heb -geboeid; -boeiing, v, Aaneenbreien, bw. zw, ik breide -, heb -gebreid. Aaneenbreng-en, bw. om*, zw.

ik bracht -, heb -gebracht. Aaneen/lansen,bw. zw. ik flan-

ste -, heb -geflanst. Aaneengeboren, bn. Aaneengescüakeld, bn. Aaneengesloten, bn. Aaneengroeien, ow, zw, ik groeide -, ben -gegroeid; -groei

Aaneonklulstaren, bw. zw. ik

klmsterde heb -gekluisterd; -kluistenng, v. Aaneenknoopen, bw, zw, ik knoopte -,heb -geknoopt;-kuoo-4 Ping, v,

Aaneenkoppelen, bw, zw, ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v, Aaneenlassclien, bw. zw. ik laschte -, heb -geiascht,

Aaneenleggen,bw. zw, ik legde

of leide -, heb -gelegd of -ge leid,

Aaneenliggen,ow. st, het lag

heeft -gelegen. Aaneenlijmen,bw. zw. ik lijmde

-, heb-gelijmd. Aaneennaaien,bw.zw.ik naaide

-, heb -genaaid. Aaneennajrelen, bw. zw. ik na.

gelde -, heb -genageld. Aaneenpassen, bw.zw. ik pastt -, heb -gepast.

Aaneenplaatsen, bw.

plaatste -,beb -geplaatst;-plaatsing, v.

Aaneonplakken, bw. zw. ik plakte -, heb -geplakt; -plak-kmg, v.

Aaneenrijgen, bw. st. ik ree:

heb -geregen. Aaneenschakelen, bw. zw ik schakelde -, heb -geschakeld; -scuakehng, v.

Aaneenschulven,bw.ow. st ik

schoof -, heb en ben -geschoven. Aaneensluiten, bw, ow. at. ik sloot -,beb-geslotcn;-sluitin'' v Aaneensmeden, bw, zw, ik

smeedde -, heb -gesmeed. Aaneensnoeren, bw, zw, ik

snoerde -, heb -gesnoerd, Aaneensoldeeren, bw. zw, ik soldeerde -, heb -gesoldeerd; -solaeerinar, v, Aaneenspökeren, bw, zw, ik

spijkerde -, heb -gespijkerd, Aaneenstaan, ow, onr, st, ik

stond -, heb -gestaan, Aaneenstrengelen, bw, zw, ik strengelde -, heb -gestrengeld; -strengelin», v, Aaneenstrikken, bw, zw, ik

strikte -, heb -errstrikt. Aaneenvlechten. bw, st, ik vlocht -,heb -gevlochten;-vlech-ting, v.

Aaneenvoegen, bw, zw. ik

voegde -, heb -gevoegd; -voe-Kin?, v.

Aaneenwellen, bw. zw. ik wel-

de -, heb -geweld;-welling, v. Aaneenzetten, bw. zw. ik zette

-. heb -gezet.

Aaneenzitten, ow. st. ik zat -

heb -gezeten.

Aanergeren, ow. zw. ik ergerde

-, ben -geërgerd.

Aanerven, ow, bw, zw, ik erfde heb -geërfd; -erving, v, ook onp, w. het erfde-, is -geërfd. Aanfluiten, bw.at. ik floot -,heb

-gefloten; -fluiting v, Aanfokkeling, m. -en. Aanfokken, bw.zw, ik fokte -heb -gefokt; -fokker ra, -fok-kinu, v, -fokster, v,

Aangaaf (aangave) v, -gaven. Aangaan, ow, bw, onr. st. ik ging -, heb en ben -gegaan.

Aan een liaken,b w. zw. ik haak

te -, heb -gehaakt. Aaneenbangen, ow. st. ik hing

-,heb -gehangen. Aaneenhechten, bw. zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechting, v.

Aaneenhouden, bw, ow. onr.

st, ik hield -, heb -gehouden, Aaneenketenen, bw, zw, ik ketende -, heb -geketend; -kete-nma:, v.

Aaneenklampen, bw. zw. ik klampte -,heb -geklampt;-klam-ping, v.

Aaneenkleven, ow, zw, het

kleefde -. heeft -gekleefd,

Aaneenklinken,bw,8t. ik klonk

-, heb -geklonken.

Aangaande, vz.

Aangang, m. -en.

Aangapen, bw, zw. ik gtinptc-heb -gegaapt; -gaping, v, * Aangave. Zir Aangaaf. Aangebedene, ra. en v. • n Aangeboren, bn.

Aangedaan, vd. en bn. sterker heviger - het sterkst, hevigst -,

Aangcdachtenis, v. Aangeërfd, bn.

Aangehuisd, bn.

Aangehuwd, bn. Aangeklaagde, ra. en v. -n. Aangelande, m. en v, -n. Aangelegen, bn,-er,-8t;-heid,T. Aangemerkt, bn. Aangenaam, bn, -genaraer, -ge-

naamst; -beid, v. Aangenomen, bn,en vJ,ook vz. Aangeschapen, vd. Aangespen, bw, zw, ik gespte-,

heb -gegespt; -gesping, v. Aangetogen, vd. en bn, van het veroud. w. aantiegen of aantien d. i. aantrekken. Aangetrouwd, bn.

Aangeven, bw. st. ik gaf -, heb ■gegeven; -geefster, v, -gever, ra, -gevin? v.

Aangezicht, o, -cn; -tje,o. -s-

-spijn,v.

Aangezien, vd. van het w. aanzien; ook vw.

Aangieren, ow. zw. ik gierde -

ben -gegierd.

Aangieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten. 5

Aangifte of-gift, v. -giften, Aangiyden, ow. st, ik gleed

ben -gegleden.

Aanglimmen, ow, bw, st. ik glom -, ben en heb -geglommen. Aanglinsteren, bw, zw. ik glin-

sterde -, heb -geglinsterd. Aangloeien, bw, ow. zw. ik gloeide -, heb en ben -gegloeid. Aangluipen, bw.zw.ik gluipte -,

heb -gegluipt.

Aangluren, bw.zw.ik gluurde heb -gegluurd; -gluring, v. -gluurder ra. -gluurster, v. Aangolven, ow. zw. ik golfde

ben -gegolfd.

Aangonzen, ow.zw. ik gonsde -.

ben -gegonsd.

Aangorden, bw. zw, ik gordde

heb -gegord; -gording, v. Aangrauwen, bw.iw. ik grauwde -, heb -gegrauwd ;-grauwer. m. -grauwster, v. -grauwing, v.

Aangraven, bw. st. ik groef-.

heb -gegraven; -graving, v. Aangreep, ra.

Aangrenzend, tegenw. dw. Aangrünen, ow, zw,, ik grijnde

-, heb -jregrynd; -gryning, v. Aangrijnzen, bw, zw, ik grijnsde -, heb -gegryngd; -grynzing t. Aangrepen, bw, st. ik greep -, heb -gegrepen; -gryper, m.-grn-ping, v.

Aangrimmen, bw, zw, ik grimde-, heb •:rPgrimd;-grimjning,T. Aangrinniken, bw, zw, ik

grinnikte -, heb -gegrinnikt. Aangroei, m.

Aangroeien, ow. zw, ik groeide

-, ben -gegroeid; -groeiing, v, Aangroenen, ow, zw. allee groende -,de weide is -gegroend.

AAN

-ocr page 12-

AAN

AAN

Aangroinmen,bw.zw.ik gromde heb -gegromd; -grommer, m. -gromster, v. -gromraing, v.

Aanhaken, bw. zw. ik liaukte heb -gehaakt; -haking, v.

Aanhalen, bw. zw. ik haalde heb -gehaald;-haltr,m. -haling, v. -halingsteeken, o.

Aanhalig,bn. -er, -at;-htid,v.

Aanhang, Q»- -ding, m. en v.

Aanhangen, bw.ow. st., ik hing -, heb -gehangen; -hanger, m. -hanging, v. -hangster, v.

Aanhangig, bn. eu bijw.

Aanhangsel, o., -s en -tn.

Aanhankelijk, bn. -er, -st; -heid, v.

Aanharüen, bw. ow. zw. ik hardde -,heb en ben -gehard; harding, v.

Aanharken, bw. zw. ik harkte -, heb -geharkt; -harking, v.

Aanhebben, bw. onr. zw. ik had -, heb -gehad.

Aanhechten, bw.zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechter, m. -hc i hting, v. -hechtingspunt, o. -hechtsfer, v.

Aanhechtsel, o. -s.

Aanheelen, ow. zw. ik heelde -, ben -geheeld.

Aanheer (eerste stamvader) m.

Aanhef, m. [-en.

Aanheffen, bw. St. ik hief -,heb -geheven; -heffer, m. -helling, v. -uefster, v.

Aanheften. Zie Aanhechten.

Aanhelpen, bw. st. ik hielp -, heb -geholpen.

Aanhygen, ow. bw. zw. en st. ik hijgde of heeg -, heb -gehijgd of -gehfgen.

Aanhüschen,bw.st. ik hetsch heb -geheschen.

Aanhinken,ow. zw. ik hinkte -, ben -gehinkt.

Aanhinniken,bw. zw. het paard hiniiikte den stalknecht -, heeft hem -gehinnikt.

Aanhitsen, bw. zw. ik hitste . heb -gehitst; -bitser, m. -hitsing, v. -hitster, v.

Aanhitten,bw.zw. ik hitte -, heb gebit; -hitting, v.

Aanhoepelen,ow.zw. ik hoepelde -, ben -gehoepeld.

Aanhoeven, ow.zw. de jas hoefde -, de kachel heeft -gehoefd.

Aanhollen, ow. zw. het paard holde -,is -gehold.

Aanhompelen, ow. zw. de bedelaar hompelde -, is -gehompeld.

Aanhoogen,bw.zw. ik hoogde heb -gehoogd; -hooging, v.

Amhoopen, bw. ow. zw. ik hoopte -, heb -gehoopt; -hooping, v.

Aanhooren, bw. zw. ik hoorde -, heb -gehoord;-hoorder,m. -hoo ring, v. -boorster, v.

Aanhoorig, bn.; -beid, v.

Aanhorten, ow. zw. ik bonte -, heb -gehort; -horting, v.

Aanhoud, m. -en, plaats waar men ophoudt, rust; -elijk, bn.

Aanhouden, bw. ow. st. ik hield -, heb - gehouden;-houder,m. -houding, v.-houdster, v. (v.

A anhOudend,bi..en bijw.;-heid.

Aanhuilen, bw. zw. ik huilde -, heb -gehuild.

Aanhuppelen, ow. zw. ik huppelde -, ben -gehuppeld.

Aanhuwelijken, bw. zw. ik huwelijkte -,heb -gehuwelijkt;- hu-welijking, v.

Aanhuwen, bw. zw. ik huwde -, heb -gehuwd; -huwing, v.

Aanylen, ow. zw. ik ijlde -,ben -geijld.

Aarjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde of joeg -, heb- gejaagd; -jaagster, v. -jager,m.-jaging, v.

Aanjanken, ow. bw. zw. ik jankte -,ben eu heb -gejankt.

Aanjoelen, ow.zw. hij joelde -, is -gejoeld.

Aanjuichen, ow. bw. zw. ik juichte -, ben en heb -gejuicht; -juiching, v.

Aankalken, bw. zw. ik kalkte -, heb -gekalkt; -kalking, v.

Aankankeren, ow. zw. het kankerde -,i3 -gekankerd; -kankering, v.

Aankanten (zich), ww. zw. ik kantte mij -, heb mij -gekant: -kanting, v.

Aankap, m.

Aan kappen, bw. zw. ik kapte-, heb -gekapt.

Aankarren, bw. ow.zw. ik karde -, heb -gekard; -karring, v.

Aankeffen, bw. ow. zw. ik kefte -, heb en ben -gekeft;-keffing, v.

Aankermen, ow. bw. zw. ik kermde -, heb en ben-gekermd; -kerming, v.

Aankerven, bw.ow. st. en zw.ik korf of kerfde -, heb -gekorven -kerving, v.

Aankijken, bw. st., ik keek -, heb -gekeken.

Aankittelen,bw. zw. ik kittelde -, heb -gekitteld.

Aanklacht, v. -en.

Aanklagen, bw.zw. ik klaagde . heb -geklaagd; -klaagster, -kla-gerts, v. -klager, m.

Aanklainpen,bw.zw.ik klampte -, heb -geklampt; -klamper, m., -klamping. v.

Aanklauteren, ow.zw. ik klauterde -, ben -geklauterd.

Aanklauwen,bw.zw.ik klauwde -, heb -geklauwd.

Aankleeden, bw. zw. ik kleedde -, heb -gekleed; -kleeder, m. -kleeding,v. -kleedster, v.

Aankleef, m. (met den aankleve van).

Aankleefsel, o. -s.

Aanklemnien,bw.zw. ik klemde -, heb -geklemd; -klemming, v.

Aankleven, bw. ow. zw. ik kleefde -, heb-gekleefd; -kleef-ster, v. -klever, m. -kleving, v.

Aanklimmen, ow. st. ik klom -ben -geklommen.

Aanklinken, bw. st., ik klonk heb -geklonken; -klinking, v.

Aankloppen,bw.zw. ik klopte -heb -geklopt; -klopping, v.

Aanklossen,ow. zw. ik kloste -, ben -geklost, hetzelfde als

Aanklctsen, ow. zw. ik klotste -, ben -gekletst.

Aankneden, bw. zw. ik kneedde -, heb -gekneed; -kneding, v.

Aanknielen,ow.2w. ik knielde -, heb tn ben geknield; -knie-ling, v.

AanknOpen, bw. st. ik kneep -, heb -geknepen; -knijping, v.

Aanknikken, bw. zw. ik knikte -,heb -geknikt;-knikking, v.

Aanknoopen,bw.zw. ik knoopte , heb -geknoopt; -knooping, v. knoopingspunt, o.

Aankomelmg, m. env. -en;voor het v. ook Aankomelinge.

Aankomelingschap, o.

Aankomen,ow.onr. st. ik kwam ben -gekomen; -komer, m.

Aankomend (aanstaande, toekomstig, toekomend, grcot wordend), bn.

Aankomst, v.

Aankondigen, bw. zw. ik kondigde -, heb -gekondigd; -kon-diger, m. -kondiging, v. -kondigster, v.

Aankooien, bw. zw. ik kooide -, heb -gekooid, (typ.) den vorm vastslaan.

Aankoop, m. -en.

Aankoopen, bw. onr. zw. ik kocht -, heb -gekocht; -koo-ping, v.

Aankoppelen, bw. zw. ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v,

Aankoppen. bw. zw. ik kopte -, heb -gekopt.

Aankorsten,ow. zw. het korstte -, is -gekorst; -korsting, v.

Aankrammen, bw.zw. ik kramde -, heb -gekramd; -kramming, v.

Aankrijgen, bw. st. ik kreeg-, heb -gekregen.

Aankrijten, bw. st. ik kreet-, heb -gekreten.

Aankruien, bw. ow. zw. en st. ik kruide (krooi) -, heb -gekruid (-gekrooien); -kruiing, v.

Aankruipen,ow.bw.st. ik kroop -, heb en ben -gekropen.

Aankuieren, ow. zw. ik kuierde -, ben -gekuierd.

Aankunnen, bw. ow. onr. ik kan -, wij kunnen -, ik koude of kon -, heb -gekund.

Aankwakken,bw.zw. ik kwakte -, heb -gekwakt; -kwakking, v.

Aankweek, m.

Aankweekeling. m. en v. -en; voor het v. ook Aankweeke-linge.

Aankweeken,bw.zw.ik kweekte -, heb -gekweekt; -kweeker, m. -kweeking, v. -kweekster, v.

Aankwikken, ow.zw. ik kwikte -, heb -gekwikt; -kwikking, v.

Aankwispelen,ow.zw. ik kwispelde -. ben en heb -gekwispeld.

Aankwispelstaarten, ow. zw. ik kwispelstaartte -, heb en ben -gekwispelstaart.

Aanlachen, bw. st. ik lachte of loeg -, heb -gelachen.

Aanlanden, ow. zw. ik landde -, ben -geland; -landing v.

Aanlandig, bn.

Aanlangen, bw. zw. ik langde -, heb -gelangd; -langer, m.

Aanlappen, bw. zw. ik lapte -, heb -gelapt.

Aanlasschen, bw.zw. ik lasch-te-, heb -gelascht; -lassching, v.

Aanlaten, bw.st. ik liet -, heb -gelaten.

Aanlaveeren, ow. zw. ik la-


-ocr page 13-

AAN

Aanploegen, bw.zw. ik ploegde

-, heb -geploegd; -ploeging, v. Aanplempen,ow.zw. ik plomp-te -, heb -geplompt.

Aanpooten, (poot aan spelem

ow. zw. ik pootte -, heb -gepoot.

Aanporren, bw.zw, ik porde heb -gepord; -porder, m. -pot' ring, v. -porster, v.

Aanpoten (aanplanten), bw.zw. ik poottquot; heb -gepoot; -noter m. -poting, v.

Aanpraaien, bw. zw. ik praaide -, heb -gepraaid.

Aanpraten, bw.zw. ik praatte -. heb -gepraat.

Aanpreeken, bw. ow. zw. ik preekte -, heb -gepreekt.

Aanpressen, bw.zw. ik preste -heb -sreprest.

Aanprijzen, bw. St. ik prees -, heb -geprezen: -prijzer, m. -prijzing, v. -prij8ster,v.

Aanprikkelen, bw.zw. ik prikkelde -, heb -geprikkeld; -prikkelaar, m. -prikkelaarster, v. -prikkeling, v. -prikkelster, v. Aanprikken, bw.zw. ik prikte -, heb -geprikt.

•uile

Aanmerken,bw.zw.ik merkte -, heb -gemerkt; -merker, m. -merking, v. -merkster, v.

Aanm jrkenswaardig,bn. -cr,

-st of meer en meest -. Aanmeten, bw. st., ik mat -

heb -gemeten; -meting, v. Aanmetselen, bw.zw. ik met

selde-, heb -gemetseld. Aanmin(ne'lijk(aanniinnig',bn.

en bijw. -er, -st; -heid of-min-nigheid, v.

Aanminnig,bn. -er.-st; -heid,v Aanmoedigen, bw.zw. ik moedigde -, heb -gemoedigd; -moediger, m. -moediging, v. -moe-digster, y.

Aanmoeien, bw.zw. ik moeide -,

heb -gemoeid. Aanmoeren,bw.zw.ik moerde

heb -gemoerd.

Aanmoeten, ow. bw. om*, het

moest -, heeft -gemoeten. Aan mogen, ow. bw. onr. het mocht -; 't vd. is niet in gebruik.

Aanmonding, v. Aanmonsteren, bw. zw. ik monsterde -, heb -gemonsterd; -monstering, v.

Aanmorreh, ow.bw.zw.ik morde -, heb en ben -gemord.

Aanmunten,bw.zw.ik muntte -,

heb -gemunt; -munting, v. Aannaaien, bw.zw. ik naaide -,

heb -genaaid; -naaiing, v. Ai.nnaderen, ow.zw. ik naderde -,ben -genaderd;-nadering,v. Aannagelen, bw.zw. ik nagelde

-, heb -genageld; -nageling, v. Aannemelijk, bn. -er, -st;

-heid, v.

Aannemen, bw.ow.st.ik nam heb en ben -genomen; neemste v. -nemer, m. -neming, v.' -nemingsbiljet, o. -nemings som, v.

Aannopen bw. zw. ik noopte -

heb -genoopt.

Aanopperen, bw.zw. ik opperde -, heb -geopperd.

Aanpruilen,ow.zw.ik pruilde -

heb -gepruild.

Aanpunten, bw.zw.ik puntte -heb -gepunt; -punter, m. -punting, v. -puntring, m. -tnmt-schyf, v. -puntster, v. Aanraden, bw. zw. en st ik raadde of qed -, heb -geraden; -rader, m. -rading, v. -raad-ster, v.

Aanraken, bw. zw. ik raakte -heb -geraakt; -raking, v. -ra-kinirspunt, o.

Aanrakken, bw.zw. ik rakte -

heb -gerakt.

Aanrammelen, ow.zw. ik rammelde -, heb -gerammeld. Aanranden, bw.zw.ik randde -heb -gerand; -rander, m. -raading, v. -randster, v. Aanransen, bw.zw. ik ranste -heb -geranst; -ranser, m. -ran-siquot;g, v.

Aanratelen, ow. zw. ik ratelde

-, ben -gerateld. Aanrazeeren, bw.zw. ik ra-zeerde -, heb -gerazeerd; -razee-ring. v.

Aanrazen, ow.bw.zw. ik raasde

-, ben en heb -geraasd. Aanrecht, o. -en; hetzelfde als Aanrechthank, v. -en; -je.o.-s. Aanrechten(opdi38chen)bw.zw. ik rechtte -.heb -gerecht;-rech-ting, v. -rechtster, v. Aanrechter. Zie Aanrichter. Aanrechtkeuken, v. -s. Aanrechttafel (aanrechtbank)

V. -8.

Aanreiken, bw. zw. ik reik to -,

heb -gereikt, -reiking, v. Aanrekenen, bw.zw. ik rekende -, heb -gerekend; -rekening, v.

Aanrennen, ow.zw. ik rende-,

ben en heb -gerend.

Aanrichten (veroorzaken) bw. zw. ik richtte -, heb -gericht; -richter, m. -richting, v. -richt-ster, v.

Aanrijden, ow. bw. st. ik reed heb en ben -gereden.

, m ij - n.

Aanpakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt; -pakker, m. -pakking, v. -pakster, v.

Aanpalend, bn.

Aanpassen, bw. zw. ik paste -, heb -gepast.

Aanpeil, m.; -peiling, v. -en.

Aanpennen, ow.zw. ik pende -, heb -gepend.

Aanpersen, bw.ow.zw. ik perste -, heb en ben -geperst;-persing, v.

Aanpiepen, bw.zw. ik piepte -, heb -gepiept.

Aanpijpen, ow. zw. ik pypte -, heb -gepijpt.

Aanplakken, bw. zw. ik plakte -, heb -geplakt; -plakker,m., -plakking, v. -plakster, v.-plak-biljet, o.

Aanplant, m.

Aanplanten, bw. zw. ik plantte -, heb -geplant; -planting, v.

Aanpleisteren,bw.zw.ik pleisterde -,heb -gepleisterd; -pleistering, v.

Aanplekken,bw.zw. ik plekte -, heb -geplekt.

Aanplempen, bw.zw. ik plempte-,heb -geplempt;-plemping,v.

veerde heb en ben -gelaveerd. Aanleeren,bw.ow. zw. ik leerde heb en bon -geleerd; -leerdcr, m. -leerster, v. -leerins, v.

Aanleg, m.

Aanlangen, bw. ow. zw. ik legde of leid.; -,heb -gelegd of -geleid; -legger, m. -legging, v. -legplaats, v., -legator, v. Aar. .eld0lük,bn.en bijw., -er,st. Aanleiden, bw. zw. ik leidde -, heb -geleid; -leider, m. -leiding, v. -leidster, v.

Aanlenon, ow.zw. Zie Aanleu nen.

Aanlengen (verdunnen) bw.zw. ik lengde -, beb -gelengd; -leu ging, v.

Aanleunen (aanlenen), ow. zw. ik lcunde(leende)-, heb -geleund (-geleend); -leuning, v. -lea-niu.cs.nint, o.

Aanlichten (beginnen te lichten of le schijnen) ow. zw. de dag lichtte -, is -gelicht. Aanlichten (oplichten) bw. zw.

ik lichtte heb -gelicht. Aanliggen, ow.st. ik lag -, heb

-gelegen; -liggend bn. Aanltjden, onp. St. het leed -. Aanlyken, bw. zw. ik lijkte -,

heb -gelijkt.

Aanlijmen, bw.zw. ik lijmde

heb -gelijmd; -lijminï, v. Aanlosieh, bw.ow. zw. ik loeide

-, heb en ben -geloeid. Aanloeren, bw. zw. ik loerde -,

heb -geloerd.

Aanloeven, ow. zw. ik loefde -, heb -geloefd; -loeving, v.

Aanlokkelüi, bn. -er, -st;

-heid, v.

Aanlokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt; -lokker, m. -lokking, v. -lokster, v.

Aanloksel, o. -s of -en. Aanlonken, bw.zw. ik lonkte -.

heb -gelonkt.

Aanlooden, bw. zw. ik loodde

heb -gelood.

Aanloop, m.; -je, o. -s. Aanloopen, bw. ow. onp. st. ik liep heb en ben -geloopen; -loopkleur, v.

Aanmaak, in.

Aanmaken, bw.zw. ik maakte heb -gemaakt; -maakster, v. -maker. m. -making, v. Aanmanen, bw.zw.ik maande heb -gemaand; -maanster, v. -maner, m. -maning, v. Aanmarcheeren, ow. zw. ik marcheerde -, heb en ben -gemarcheerd.

Aanmaren, (scheepst.) bw. zw.

ik maarde -, heb -gemaard. Aanmarsch, m.

Aanmatigen (zich), ww.zw. ik matigde mij -, heb mij -gematigd; -matiging, v. (-st. Aanmatigend, bn. enbijw. -er, Aanmelden,bw.zw. ik meldde -,

heb -gemeld; -melding, v. Aanmengen, bw.zw. ik mengde

-, heb -gemengd; menging, v. Aanmennen, bw. zw. ik mende

-, heb -sremend.

Aanmeren (hetzelfde als Aanmaren), bw. zw. ik meerde -, heb -gemeerd. (st.

Aanmerkelijk, bn. en bijw. -er.

AAN

-ocr page 14-

AAN

AAN

Aanrijgen, bw.st.lk reeg-, beb

-geregen; -rijgiug, v.

Aanrüpen, ow.zw. de vrucht

rijpte -,1» -gerijpt.

Aanristen, bw.zw. ik ristte -,

beb -gerist; -risting, v.

Aanrit, m.

Aan ritselen, bw. zw. ik ritselde

-,hLb -geritseld; -ritseling, v. Aan ritsen, bw.zw. ik ritste -,

heb -geritst.

Aanritsgeld, o. -m.

Aanroeion, ow. bw /.w ik roeide

-.heb en ben -gcrotid. Aanroepen, bw. st. ik riep -, heb -geroepen; -roeper,m. -roe-ping, v. -roepster, v.

Aanroeren, bw.zw. ik roerde -,

heb -geroerd; -roering, v. Aanroesten, ow. zw. het slot roestte -,ia -se'rof3t;-roe'Sting,v. Aanrollen, bw.ow.zw. ik rolde

-, heb en ben -gerold. Aanrooken, bw.zw. ik rookte -,

heb -gerookt.

Aar ruilen, bw.zw. ik ruilde-,

heb -geruild; -ruiling, v. Aanruisclien, ow. bw. zw. ik ruischte -,hpb enbëa -g ruischt. Aanrukken, bw.ow.zw.ik rukte

heb en ben -gerukt. Aansarren, bw.zw. ik sarde -,

heb -gesard; -sarring, v. Aansclaaffen, bw.zw. ik schafte

-, heb -geschaft; -schatïing, v. Aanschakelen, bw.zw. ik scha-kelde -, heb -geschakeld; -scha keüng, v.

Aanscliarrelen, ow.zw. ik scharrelde heb -gescharreld. Aanschöllcn (aanbellen), ow.

zw. ik schelde -, heb -gescheld. Aanschemeren, ow. zw. het daglicht schemerde -, is -ge-- schemerd.

Aanschenden, bw.st. ik schond

-, heb -geschonden. AanSChorpen,bw.zw.ik scherpte -, heb -gescherpt; -scher pir.g, v.

AanEchieten, bw. ow. st. ik schoot -, heb en ben -gcscho-Aanschijn, o. [ten.

Aansohynen, bw. ow. st. ik

scheen -, heb -geschenen. Aanschikken, ow.zw. ik schikte -, ben -geschikt.

Aan schim melen, ow.zw. lu-t leder schimmelde -,ia -geschimmeld.

Aan5chitteren,bw.zw.ik schitterde -, heb -geschitterd;-8chit-teiing, v.

Aanschoeien, bw.zw.ik schoeide -, heb -geschoeid. Aan schoffel en', langzaam gaan), ow.zw. ik schoffelde -, ben -geschoffeld.

Aanschoffelen (losmaken), bw. r.w.ik schoffelde -,heb -geschoffeld; -schoffeling, v. Aanschommelen, ow.zw. ik schommelde ben -geschommeld.

Aanschongelen, ow.zw. ik scbongelde -, ben -geschcng'-ld. Aanschouw, m. Aanschouwbaar, bn. en bijw.

-der, -st.

Aanschouwelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Aansluiting, v. -en; -sluiiings* plaats, v. -en; -sluitingapunt, o.

Aansmeden, bw.zw. ik smeedde -,heb -gesmeed; - amediiig,v.

Aansmelten, bw.st. ik smolt -, htb -ge-smolten; -smeliing, v.

Aansmeren, bw. zw. ik smeerde -, heb -gesmeerd; -smering, v.

Aansmeulen, ow..'.w.he t smeulde -, is -gesmeuld.

Aansmijten, bw.st. ik smeet-, heb -gesmeten; -smijting, v.

Aansnauwen,bw.zw.ik snauwde -, heb -gesnauwd.

Aansnede en Aansnee, v.

-sneden.

Aansnellen, ow.zw. ik snelde -, ben -gesneld.

ansi^ijden, bw.st. ik sneed-, heb -gesneden;-snijding, y.

Aansnoeren, bw.zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd.

Aansnorren, ow zw. ik snorde -, ben-gesnord.

Aansnuiven, ow. at. ik snoof -, ben -gesnoven.

Aansoldeeren, bw.zw. ik soldeerde -, heb -gcaoldeeid.

Aanspannen,!)w.ow.st, ik si an-do -, heb en ben -gespanmn; -spanner, m. -spanning, v. -spanster, v.

Aauspatten, ow.zw. ik spatte -,

Aanschouv/en, bw.zw. ik -schouwde, heb -schouwd; -schouwer, m. -schouwing, v. -schouwster, v. Aanschouwingsvermogen,o. Aanschrapen, bw. zw. ik

schraapte -, heb -geschraapt. Aanschrappen, bw. zw. ik

schrapte -, heb -geschrapt. Aanschreeuwen, bw.ow.zw. ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd; -schreeuwing, v.

Aanschreien, ow.zw. ik schreide -, heb -geschreid. AanEChrü(ien,ow.st. ik schreed

ben -geschreden. Aanschrijven,bw.st. ik schreef -, htb -geschreven; -schrijver, m. -schrijving, v. Aanschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroeving, v. Aanschudden,bw.zw.ik schudde -,lu b -geschHd;-schudding,v. Aanschüifelen,ow. zw.de «lang

schuifelde -, is -geschuifeld. Aanschuinen,bw.zw.ik schuin

de -, heb -geschuind. Aar schuiven, bw. ow. st. ik schoof-, htb en ben -geschoven; -schuiving, v.

Aansijfelen, ow.zw. _ de slang

sijfelde -, is -gesijfeld. Aansjokken, ow.zw. ik sjokte -.

ben -gesjokt.

Aansjorren, bw.zw. ik sjorde

heb -gesjord; -sjorring, v. Aansjouwen, bw. ow. zw. ik sjouwde -,heb en brn -gesjouwd. Aanslaan, bw. ow. onr. st. ik

sloeg -, hi b en ben -geslagen, Aanslag, m., -ca. Aanslagbiljet, o. -ten. Aanslagkom,v.(stoomw.) -men. Aanslagraam, o. (stoomw.)-ra men.

Aanslagrooster, m. (stmw.j -: Aanslagsteen, m. -en. Aanslagstoel- m. -en. Aanslappen, ow.zw.ik slapte

ben -geslapt.

Aansleepen (voorttrekken), bw.zw.ik sleepte -,heb -gesleept; -sleeping, v.

Aanslenteren, ow.zw. ik slen

terdc -, ben -geslenterd. Aanslepen (vrortgaanl, ow.zw.

ik sleepte -, ben -gesleept. Aansleuren, bw. ow. zw.

sleurde -, keb en ben -gesleurd. AansliDben, ow.zw. het slibde -is -geslibd; -slibbing, v. -slib-sel, o.

Aanslüken, ow.zw.het slijkte

is -geslijkt; -slijking v. Aanslijmen, ow. zw. hlt; t geweer slijmde -, is aangeslijmd; -slij mins, v.

AanslÜpen, bw.st. ik sleep

heb -geslepen.

Aanslingeren, bw. ow. zw. slingerde -, hlt;b en ben -geslin gerd.

Aansloffen, ow.zw. ik slofte

ben -gesloft.

Aansluiken, bw.st. ik slook

heb -gesloken.

Aansluipen, ow. st. ik sToop

ben -geslopen.

Aansluiten, bw. ww. ow. st. it «loot (mij) -, heb (mij)-gcsloten.

ben -gespat.

Aanspelden (vastspelden), bw. zw. ik speldde -, heb -gespeld; -spe-lding, v.

.anspelen, ow.zw. ik speelde -, heb -gespeeld.

Aanspelirg (toespeling) v. -en. Aanspeten, bw.zw. ik speette -,

heb -gespeet.

Armspieën en -spijën, bw.zw. ik spie-de, spijdc -, heb -gespied, -geapijd.

Aanspijkeren, bw.zw. ik spijkerde -, htb -gespijkerd; -spijkering, v.

Aanspillen, bw.zw. ik spylde-,

heb -gespijld; -spijling, v. Aanspinnen, bw.st. ik spon -,

heb -gesponnen.

Aan splitsen, bw.zw. ik splitste -, heb -gesplitst; -splitsing, v. Aar spoeden, ow.zw. ik spoedde

-, ben -gespoed. Aan spoelen,bw.ow. zw. ik apoe! -de -,heb en ben -gespoeld;-spoc-1'ng, v. -spoelsel, o. Aansporen (opwekken) bw.zw. ik spoorde -, heb -gespoord; -spoorder, m. -spoiing, v. Aa.nsporen (met den spoorwagen) ow.zw. ik spoorde -,ben en heb -gespoord.

Aanspraak, v. -spraken, (bn. Aansprakelijk en -spraaklijk. Aansprakelijkheid, v. Aanspreken,bw.ow.st. ik spratc -, heb -gesproken; -spreekster, v. -spreker, m. -spreking, v. Aanspringen, ow. bw. st. ik sprong aan -, beb en ben -ge-sprongen.

Aan spugen, bw. at. ik spoog -,

heb -gespogen; -apuging, v. Aanspuwen, bw. zw. ik apuwde

-, heb -gespuwd; -spuwing, v. Aanstaan,ow. onr. st. ik stond

heb-gestaan.

Aanstaand (toekomend) bn.

-ocr page 15-

AANquot;

AAN

Aantoonend, bn. Aantooveren, bw. zw. ik too»

verde -, heb -gi tooverd. Aantorsen, bw. zw. ik torste -,

heb -getorst. Aantrappen,bw.zw. ik trapte -,

heb -getrapt.

Aantrede en -tree, v. -treden. Aantreden, ow. st. ik trad -, heb en ben getreden; -treding,v. Aantreffen, bw.st. ik trof -, heh

-getroffen.

Aantrek, m.

Aantrekkelijk, bn., -er, -st; -heid, v.

Aantrekken, bw. ww. st. ik trok -, heb en ben-getrokken; -trekker, m. -trekking, v. -trekkingskracht, v.

Aan trippelen, ow, i.w. iktiip-

pelde -, ben -getrippeld. Aantrouwen, bw.zw. ik trouwde -, heb -getrouwd; -troa-wing, v.

Aantuigen, bw. _w. ik tuigde -,

heb -getuigd; -tuiging, v. Aanturen, bw. zw. ik tuurde -,

heb -getuurd.

Aanvaarden, bw.zw. ik -vaard-de, heb -vaard; -vaarder, :u. -vaarding, v. -vaardster, v. Aanvaart,

Aanval, m. -len.

Aanvallen, ow. bw.st. ik viel -, ben en heb -gevallen; -valllt;-r,ai.

Aanvallenderwüs en -wijze,

bijw.

Aanvallig, bv., -er, - st; -heid, y. A.anvalslront, o. -en; -kolonae, v. -n en -s; -kreet, m, -kreten; -mijn, v,-e!i;-plan,o.-nen;-puat, o. -en; -sein, o. -en; -tecken, o. -quot;; - veldtocht, m. -en;-virtoo-uing, v. -en; -wapen, o. -en en -H; - werk,o. -en; -wijzeen - wijs, v. -wijzen.

Aanvang, m.

Aanvangen,bw.ow.st.ik ving -, heb en bea -gevangen; -vanger, ui. -vangspunt, egt;. -vaugster, v. Aanvankelijk, bn. on bijw. Aanvaren, ow.bw. st. ik voer

ben en heb -gevaren; -varing, t. Aanvatten, bw. zw. ik vatte -, heb -gevat; -vatter, m. -vatting, v.

Aanvechten, bw. st. ik vocht -, heb -gevochten; -vechter, m. -vechting, v.

Aanvegen, bw. zw. ik veegde -

heb -geveegd.

Aanverdienen, bw.zw. ik verdiende -, heb - verdiend. Aanversterven, ow. st. het verstierf -, ia -verstorven; -versterving v.

Aanvertrouwen, bw. zw. ik vertrouwde -, heb -vertrouwd. Aanverwant, m. -en. Aanverwante, v. -n. Aanverwantschap, v. Aanvetten, bw.ow. zw. ik vitte

-, heb en ben -gevet.

Aanvijlen, bw. zw. ik vijlde -,

heb -gevijld.

Aanvlakken, bw. zw. ik vlakte

-, heb -gevlakt; -vlakking, v. Aan vlammen, ow. bw. zav. ik vlamde -, ben en heb -gevlamd. AanvleGhten,bw.8t. ik vlocht-, | heb -gevlochten; -vlechting, t.

AfiHi-tclcliicl©, m. cn v. -n. Aanstaarten, bw.zw. ikstam-t-

te lub -Bestaart.

AanEtalte, v. -n. Aanstampen, bw. ow. zw. ik stampte -,beb en bon -gtstainpt; -stamper, m. -stamping, v. -staupater, v.

Aanstappen, ow. bw. zw. ik stapte ben en heb aangestapt. Aanstaren, bw.zw. ik staarde

heb -gestaard; -staring, v. Aansteekkast, v. -en.

Aans telg er en ,o w. z w. het paard

steigerde -, ia -gesteigerd. Aanxtekeiyk, bn. en bijw., -er.

-at; -beid, v.

Aansteken, bw. ow. st. ik stak -, heb en bea-gestoken; -steker m. -steking, v.

Aanstekend, bn. -er, -st. Aanstellen, bw. ww. zw. ik stelde -, heb -gesteld;-steller, m. -stelling, v. Aanstoinmen,b\v. zw. ikstcm^i'

heb -gestemd.

Aans tempelen, bw. zw. ik stempelde -, heb -gestempeld; - stempeling, v.

Aansterken, ow. zw. ik sterkte

-, ben -gesterkt.

Aansterven, ow.st. het sterft -.

is -gestorven.

Aanstevenen, ow. zw. ik stevende -, heb en ben -gesttv. n i. Aanstichten, bw.zw. ik stichtti

-, heb -gesticht; -stiel ter -stichting, v. -stichtster, v. Aanstügen, ow. st. ik steeg ben -gestegen.

Ai'.nsty Ven(3t5jvtr,heviger wor den) o*.zw. de stroop stijfde-, de wind is -gestijfd. Aanstoven ■,-stijver maken) bw

st. ik steef -, heb -gesteven. Aanstikken, bw. zw. ik stikte -

heb -gestikt; -stikking. v. Aanstippen, bw. zw. ik stipte -,

heb -gestipt; -slipping, v. Aanstotfen tlopjes bij vegen),bw. zw. ik stofte -, heb -gestoft: -atoffing, v.

Aanstoken, bw. zw. ik stookte -, heb -gestookt; -stoker, m, -stoking, v. -stookstt r, v. ■ Aanstommelen, ow. zw, ik

stommelde -, ben -gvstcmmeld.

Aanstonds, bijw. Aanstoomen,ow.zw.ik stoomde

-, heb en bea -gestoomd. Aanstoot, m.

Aanstooteljjk, bn.en bijw. -er,

-st;-heid, v.

Aanstooten, bw. ow. st. ik stiet (stootte)-,heb -geatootem-stoo-Aanstootend, bn. [ting, v. Aanstoppen, bw. zw. ik stopte

-, heb-gestopt.

Aanstormen, bw.ow. onp. zw. ik Stormde -, heb en ben -gestormd; -storming, v.

Aanstort, o. -en.

Aanstorten, bw.ow.zw.ik stortte -, heb en ben -g( stort. Aanstouwen (samenpakken) bw. zw. ik stouwde -, heb -gestouwd.

Aanstralen, bw. zw. ik straalde

-, heb -gestraald. Aanstrammen, ow. zw. ik stramde -, ben -gestramd.

Aanstrandon,ow zw. ik strandde -, ben -gestrand; -stran ding, v.

Aanstreelen,bw.zw. ik streelde -, heb -gestreeld; -streeling, v.

Aanstrepen, bw. zw. ik streepte -, heb -gestreept; -streping, v.

Aanstreven, ow. zw. ik streefde -, ben -gestreefd.

Aanstrfjden, bw. st. ik streed -heb -gestreden.

Aanstrijken, bw, ow. st, ik streek -, heb en ben -ge-streken -strijkinjj, v.

Aanstrikken, bw. ow. zw. ik strikte -, heb -gestrikt; -strik king, v.

Aanstrompelen, ow. zw. ik strompelde -, heb en ben -g strompeld.

Aanstroomen, ow. bw. zw. ik stroomde -, ben en heb -quot;e atroomd; -strooming, v. 0

Aanstr aikelen,o w. zw. ik strui kolde -, ben -gestruikeld.

Aanstudeeren, ow. zw. ik stu deerde -, heb -gestudeerd.

Aanstuiken,bw.zw. ik stuikte -heb -gestuikt; -stuiking, v.

Aanstuiven, ow. st. ik stoof-ben -gestoven; -stuiving, v.

Aansturen, bw.zw. ik stuurde -

heb -gestuurd. Aanstawen(aandawen) bw.zw ik stuwde -, heb -gestuwd.

Aansukkelen, ow. zw. iksuk-ki lde -, ben -gesukkeld.

Aansullen. ow. zw. ik sulde -, ben -gesuld.

Aantal, o. -len.

Aantasten, bw. zw. ik tastte -. heb -getast; -tasting, v.

Aante2kenaar,m. -s en -nan a. Aanteekent)oek,o.-en; -je,o.-s.

Aanteekenen, bw. zw. ik tee-kende -, heb -geteekend; -tet keuing, v. -teekenkantoor, o.

Aanteekengeld, o.-en. Aanteekeningspartij, v. -en -tje, o. -s.

Aantelen, bw. zw. ik teelde -heb -seteeld; -teling, v.

Aantellen, bw. zw. ik telde -

heb -geteld: -telling, v.

Aanteren, bw. zw. ik teerde -. heb - geteerd.

Aantergen, bw. zw. ik tergde

heo -getergd; -terging, v.

Aantichten,bw. zw. ik tichtte -, heb -geticht.

Aantieren, ow. zw. ik tierde -, heb -getierd.

Aantijgen, bw. st. ik teeg -, hel) -getegen (ook) ik tijgde -, heb -getijgd; -tijger, m. -tijging, v.

Aantikken, ow. bw. zw. ik tikte -, heb -getikt.

Aantillen, bw. zw. ik tilde -, heb -getild,

Aantimmeren, bw, zw, ik timmerde -, In b -getimmerd; -tiai mering, v.

Aantocht, m.

Aantokkelen, bw.zw. ik tokkelde -,heb -getokkeld; -tokke-ling, v.

Aantokken, bw. zw. ik tokte -. heb -getokt,

Aantoonen, bw.zw. ik toonde -, heb -getoond; -tooner,m.-too ning, v. -toonster. v.

-ocr page 16-

AAN

8

AAN

Aar-vletten, bw. zw. ik vlotte h« b -gevlet.

Aanvliegen, ow. bw. st. ik vloog -, ben en beb -gevlogen; -vlicgins, v.

Aanvlieten, ow. st. ik vloot-, bin -gevloten.

Aanvloeien, ow. zw. de stroom vloeide is -gevloeid.

AanvlOttenlaandrijven) ow.zw. ik vlotte ben -gevlot.

Aan Vlotten {in vlotten aanvoeren1 bw.zw. ik vlotte -, beb -gevlot; -vlotting, v.

Aanvceden (aankweeken) bw. zw. ik voedde -, heb -gevoed.

Aanvoegen, bw.zw. ik voegde-, heb -gevoegd; -voeging, v. -voegsel, o.

Aanvoegend, bn.

Aanvoelen, bw. zw. ik voelde -, heb -gevoeld.

Aanvoer, m. -ei;.

Aanvoerbuis, v.-buizen; -doek, o.; -pijp. v. -on; -rol, v. -len.

Aanvoeren, bw.zw. ik voerde lub -gevoerd; -voerder, m. -voering, v.

Aanvonken, ow. zw. bet vuur vonkte -,is -gevonkt.

Aanvraag en -vrage, v. -vragen.

Aanvragen,bw.zw. st. ik vraagde of vroeg -, heb -gevraagd; -vraagster, v. -vrager, in.

Aai.vriezen, onp. ow. st. het vroor heeft eu is-gevroren; -viiezing, v.

Aanvullen, bw. zw. ik vulde -, lub -gevuld;-vulling, v.; -vul-lir.gsmanschap,v.;-vulling8pant, o.; -vullingstroepen, m.mv.; -vulsel, o.

Aanvuren, bw.zw. ik vuurde -, heb -gevuurd; -vuring, v.-vuur-der, m. -vumster, v.

Aanwaaien, bw. ow. zw. en st. ik waaide (woei) -, beb en ben -gtwaaid.

Aanwacliten,ow.zw.ik wachtte -. heb -gewacht.

Aanwaggelen, ow.zw. ik waggelde -, ben -gewaggeld.

Aanwakkeren, bw.ow. zw. ik wakkerde -,heben ben -gewak-kerd; -wakkering, v.

Aanwandelen, ow. zw. ik wandelde -, heb en ben -gewandeld.

Aan wapperen, ow.zw. ik wapperde -,ben -gewapperd.

Aanwas, m. -sen.

Aanwassen (aangroeien) ow.st. ik wies -, ben -gewassen; -wassing, v.

Aanwellen, bw.zw. ik welde -, heb -geweld.

Aanwenden.bw.zw. ik wendde -. heb -gewend; -wendbaar, bn. - wending, v.

Aar.wenken, bw. ow. zw. ik wlt; nkte -, heb -gewenkt.

Aanwennen (gewend maken), ww. zw, wende (mij) -, heb (mij) -gewend; -wenning, v.

Aanwensel, o. -s en -en.

Aanwenst, v. -en.

Aanwentelen, bw. ow. zw. ik w( ntelde -, heb en ben -gewenteld; -wenteling.

Aanwerken,bw.ow.zw.ik werkte -, heb -gewerkt.

A an werpen, bw.st. ik wierp -, heb -geworpen.

Aanwerven, bw.st. ik wierf -, bib -geworven; -werver, m. -werving, v.

Aanwetten, bw.zw. ik wette heb -gewet.

Aan weven, bw.st. ik weefde -,

heb -geweven.

Aanwezen, o.

Aanwezend, bn.

Aanwezig, bn.; -luid, v.

Aanwijerenj bw.zw. ik wijerde -, heb -gewijerd.

AanwtlsDar.r, bn.

Aanwijzen, bw.st. ik wees -, heb -gewezen; -wijzer, m.-wijs-ster, v. -wijzing, v.

Aanwijzend, bn.

Aan willen, ow. bw. onr.st. het wilde of wou -, heeft -gewild.

Aanwinden, bw.st. ik wond -, heb -gewonden.

Aamvinnen, bw.ow.st. ik won -, heb -gewonnen; -winning, v.

Aanwinst, v. -en.

Aanwinteren, onp.zw.het winterde -, heeft -gewinterd.

Aanwippen, ow. zw. ik wipte -, ben -gewipt.

Aanwitten, bw.zw. ik witte -, heb -gewit.

Aanwoekeren, ow. bw. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd.

Aan wortelen, ow.zw. ik wortelde -, ben -geworteld.

Aanwrijven, bw.st. ik wreef-, heb -gewreven; -wrijving, v.

Aan wroeten, ow.zw. ik wroette -, ben -gewroet.

Aanwuiven, bw.ow.zw.ik wuifde -, beb -gewuifd.

Aanzaaien, bw.zw. ik zaaide -, heb -gezaaid.

Aanzagen, bw.zw. ik zaagde -, heb -gezaagd; -zaging, v.

Aanzakken, ow.zw. ik zakte ben -gezakt.

Aanzanden, bw.zw.ik zandde -, heb -gezand.

Aanzeg, m.

Aanzegelen, bw.zw. ik regelde heb -gezegeld.

Aanzeggen, bw.zw. ik zeide -, heb -gezegd (-gezeid); -zegger, m. -zegging, v. -zeghuis o.

Aanzeilen, ow. bw. zw. ik zeilde -,heb en ben -gezeild;-zeiling,v.

Aanzenden, bw.st. ik zond -. heb -gezonden.

Aanzetbuis, v. -buuen;-bamer, m. -s; -hout, o. -en;-klos, m. -sen; -rasp,v. -en; -riem, m.-en; -schroef, v. -schroeven.

Aanzetsel, o. -s.

Aanzetstaal, o. -stalen.

Aanzetstuk, o. -ken.

Aanzetten, bw. ow. zw. ik zette -, heb en ben -gezet; -zetster, v. -zetter, m. -zetting, v.

Aanzetvül, v. -en.

Aanzeulen, bw. ow. zw. ik zeulde -, heb en ben -gezeuld.

Aanzicht, o. -en.

Aanzichten (iemand een zeker aanzicht geven) ow. zw. het -zichtte. De samengest. iijden met hebben zijn niet in gebruik.

Aanzien, bw. onr. st. ikzag-, heb -gezien; -ziener, m. -zienster v.

Aanzien, o.

Aanziend, bn.

Aanzienlijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Aanzijn, o.

Aanzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten; -zitting, v.

Aanzoek, o. -en.

Aanzoeken, bw. ow. onr. st. ik zocht -.heb en ben -gezocht.

Aanzoeten, bw.ow. zw. ik zoette -, heb en ben -gezoet;-zoeting,v.

Aanzuigen, bw. st. alleen als ww. gebruikelijk, twee bloedzuigers zogen zich -,hebben zich -gezogen; -zuiging, v.

Aanzuiveren, bw. zw. ik zuiverde -, heb zuiverd; -zuivering, v.

Aanzuren, bw.ow. zw. ik zuurde -, heb en ben -gezuurd; -zu-ring, v.

Aanzwaaien, ow. zw. ik zwaaide -, ben -gezwaaid.

Aanzwakkcn, ow. zw. ik zwakte -, ben -gezwakt.

Aanzweepen,bw.zw. ik zweepte -, heb -gezweept.

Aanzwellen, ow. st. ik zwol -, ben -gezwollep.'

Aanzwenimen,ow. st. ik zwom -, heb en ben -gezwommen.

Aanzweven, ow. zw. ik zweefde -, ben -gezweefd.

Aanzwoegen, ow. zw. ik zwoegde -, ben -gezwoegd.

Aap, m. apen; -je, o. -s.

Aapachtig, bn.eu bijw. -er, -st.

Aapjessnuif, v.

Aar (eene rivier) v.

Aar (korenaar) v.aren; -tje, o. -s.

Aclr (ader) v. uren; -tjt^o. -s.

Aard (natuurlijke gesteldheid) m.; -je, o.

Aard, v. verkort van Aarde.

Aardachtig,bn.-er, -st; -hoid,v.

Aardaker, m. -s; -tje, o. -s.

Aardamandel, v. -s.

Aardangel, v.

Aardappel, m. -en en -s; -tje, o. -s.

Aardbei, v. -en; ook Aardbezie.

Aardberging, v. -en.

Aardbeschrijver, m. -s en -en.

Aardbeschrijving, v. -en.

Aardbeving, v. -en.

Aardbevingsmeter, m. -s.

Aardbewoner, m. -s en -en.

Aardbezie (-bei), v. -bezien (-beien).

Aardbezieboom, m. -en.

Aardbezicnbed, o. -den.

Aardbezieplant, v. -en.

Aardbeziestruik, m. -en.

Aardbodem, m. -s; -bol, m. -boog, m.-bogen; -boor,v.-boren; -brand, m. -en; -brood,o.; -buil, v. -cn; -duivel m. -s.

Aarde, v.

Aardebaan, v. -banen.

Aardeling, m. en v. -en; voor bet v. ook aardelinge.

Aarden, bn.

Aarden, ow. zw. ik aardde, heb geaard.

Aardewerk, o.; -sschuit, v. -en; -swinkel, m. -s.

Aardgeest, m. -en; -gewas, o. -sen; -globe, v. -s; -goed, o-; -gordel, m. -8; -haling, v. -en;


-ocr page 17-

AAR

9

ABS

Abolitie 'afschaffing) v. Abolitionist (voorstander van

de a'schaffing) m. en v. -en. Abominabel (verfoeielijk,8chan-

delijk) bn. Aboniinatie(verfoeiing,vervloe-

kinK:, verfoeienis) v. Abomineeren (verfoeien, vervloeken) bw.

Abondance (overvloed) v. Abondant (overvloedig) bn. Abonneeren (zich) (voor eene vaste som zich aan iets verbinden, in eens bij uitkoop betalen) ww.

Abonnement (inteekening, be-

taiing in eens bij uitkoop) o. Abonnent (inteekenaar, geabonneerde) m. en v. -en.

Abord (aanblik) o.

Abordage (hetaanstooten of en-

teren der schepen) v. Abordeeren (landen aan; aanspreken) bw.

Aborteeren (ontijdigbaren,eene

miskraam hebben) bw. Aboucheerên (raadplegen over ergens over spreken) ow.

Abouchement (bespreking

mondgesprek, onderhoud) o. Abracadabra (onzin) o. Abreviatie (verkorting) V. Abrevieeren (verkorten) bw. Abrikoos, m. voor den boom; v.

voor de vrucht, -kozen. Abrikozeboom, m. -en. Abrikozentaart, v. -en. Abrikozepit, v. -ten. Abrogatie (afschaffing, opheffing) v.

Abl'Ogeeren (afschaffen, opheffen) bw. (bn. Abrupt (plotselijk, afgebroken) Abrutiseeren(dom als^een beest

of beestachtig maken) bw. Abrutissement (geestverstom-

A^sent (afwezig) bn. Absenteeren (zich) (zich verwijderen) WAV.

Absentie (afwezigheid) v. Absint (alsem) o.

Absolutie (vrijspraak, kwijt-

scheldin?) v.

Absolutisme (al wat onbeperkt

is, onbepaalde heerschappij) o. Absolutist (aanhanger of voorstander der onbepaalde heerschappij) ia-Absoluut (volstrekt; onvoorwaardelijk) bn. AbSOlveeren(vrijspreken,kwijt-

schelding geven aan) bw. Absorbeeren(op8lorpen,inslok-

ken; verti ren, verkwisten) bw. Absorptie (opslorping; vertering) v. (ow. Abstineeren (zich onthouden) Abstinent (onthoudend) bn. Abstinentie (onthouding; matigheid) v.

Abstract (afgetrokken) bn. Abstractie (afgetrokkenheid; vorming van een algemeen begrip) v.

Abstraheeren (aftrekken, in gedachten verdiept zijn) bw.ow. Absurd (ongerijmd, dom,onTer-

standi?) bn.

Absurditeit (ot geremdheid) v. -en.

-hars, v. en o. -en; -hoaimel, in. -s.

Aardig-, bn. en bijw. -er, st; -hêid, v.; -jes, bijw.

Aardklomp, m. -eu; -klont, v. -cn; -kloot, m. -en; kluit, v.-en; -korst, v.; -kunde, v.

Aardkundig, bn.

Aardkundige, m. en v. -n. Aardkrekel, m.-s; -kuil, m.-cn; -laagr,v. -lagen;-leveting:,v. -en; -mand, v. -en.

Aardmannetje, o. -s. Aardmeetkunst, v.;-meter, m.

-s; -aaetinsr, v. -en; -axier,v. -en; -mijt, v. en;-molm en-mulin, o.; -mos, o. -sen; -muis, v. -muizen; -noot,v. -noten; -olie, v. -oliën; -parkiet, m.-en;-peer, v. -peren; -pek,o.; -pimpernoot, v. -noten; -plakker, m. -s.

Aardrijk,o.; -sb(-8ehrijver,m.-s; -sbescbrijvins:, v. -en; -skunde, v.; -kundig, bn.; -skundige, m. en v. -n.

Aardroering, v. -sn; -rol, v. -len; -rolling, v.; -rook, m.

Aardscli, bn.; -heid, v.

Aardschgezind, bn. -er, -st-, -hri.l, v.

Aardschok, m. -ken; -schors,v.;

-schudding,v.-en; schuit, v.-en. Aardschuw, bn.

Aardslak, v. -ken; -slang, v. -en; -spin, v. -nen; -stamper, m. -s; -ster, v. -ren; -strik, m. -ken; -tor, v. -ren; -trapper,m. -s; -varken, o. -s.

Aardvast, bn.

Aardveil (zeker kruid) o.; -verf, v. -verven; -ver8Chuiving,v. -en; -vloo, v. -vlooien; -vork, v. -en; -vrucht, v. -en.

Aardwas. o.

Aardwerk (in de aarde) o. -en; -werker, m. -s; -wind, v.-en; -wolf, m. -wolven; -worm en -wurm, m. -en; -zak, m. -ken.

Aftron (mansnaam; m.

Aars, m. aarzen; -je, o. -s.

Aartsl)edrieger,ui.-3;-bedrieg-ster, v. -s; -bisdom, o. -men; -bisschop, m. -pen; -bisschoppelijk, bn.; -deugniet, m. -en; -diaken, m. -en en -s; -diaken-schap, o. -pen; -diocese, v. ook -diocees, v, -diocesen; -engel,m. -en;-hertog,m.-en; -hertogdom, o.; -hertogelijk, bn.; -hertogin, v. -r.en; -kanaelier,m. -sen -cn; -ketter, m. -s; -leugenaar, m. -s en -naren;-priester,m. -s;-priesterschap, o. -pen; -schelm, m. -er.; -vader, m. -s en -en; -vaderlijk, bn.; -vijand, m. -en; -vijandin, v. -nen.

Aarzelen, OW. zw. ik aarzelde, heb geaarzeld; aarzeling, v.

Aas (voedsel; ook een «lood lichaam of kreng) o.

Aas (gewicht cn eenheid in het spel, ook het minste en geringste) o. azen; -je, o. -s.

Aasdomsrecnt, o.

Ab (de ^lans, elfde maand in den joodschen kalender) v.

AB of ABC (alphabet) o. AB's of ABC's.

Abaca (Indische hennep) m.

Abactue (kunstmatig vervroegde verlossing) m.

Abaliönatie (vervreemding) v. Abaliöneeren (vervreemdenj bw.

Abandon (afstanddoening, afstand; losheid, ongedwongenheid) m.

Abandonneeren (verlaten, afstand doen) bw.

Abandonnement (afstanddoening, afstandquot; o.

Abatis (verhakking) m. Abat-jOUl' (venster met schuin-sche ruiten, vallicht; ook zonneblinden) o.

Abattement (neerslachtigheid,!

moedeloosheid; afgemath . 'r') o. AbattiS (verhakking) o. Abattoir (slachthuis) o.

AbattU (vermoeid, afgemat,

krachteloos gemaakt) bn. Abat-vent(afdak,windschermlo. Abba, of Abbas (vader) m.

AB-bank, v. -en; -boek, m. -en; -bord, o. -en; -kind,o. -eren; -plank, v. -en; -scho'4,v. -scho-

Abbo (wereldlijk geestelijke, in

Frankrijk) m.

Abbsrdaan, of liever labberdaan, v.

Abces (ettergezwel) o.

Abd (A rabidch),knecht in samen-

Kest. eigennamen, als: Abd-Allah, knecht van God; Abd-el-Kader, knecht van den machtigen God.

Abderieten, i nwoners van de oude stad Abdera in Thracië; berucht om Itunnc onnoozel-heid, dus stoffels, stommeriken. Abdicatie (afstand van ambt of

goederen) v.

Abdiceeren (afstand doen van

ambt of goederen) ow.

Abdij, v. -en.

Abdis, v. -sen.

Abdomen (onderbuik) o. Abductie (afleiding, overgagt;ij?)v. Abeel (witte populier) m. -en? Abel, bn. -er, -st; -heid, v. Abelardiseeren (ontmannen) bw.

Abelmosch (een struikgewas in Oost-Indië) v. quot; (y.

Aberratie (afdwaling, afwijking) Aberreeren (afdwalen, afwijken) OW.

Abhorreeren (verafschuwen,

verfoeien) bw.

Abime (diepte, afgrond) v. Abimeeren (in den grond beder-ven, ten ondergang brengen )bw. Ab intestate (zonder testament). (bn. Abject (verworpen, verachtelijk) Abjuratie (verloochening, af-

zwering) v.

Abjureeren (verloochenen, afzweren) bw.

Ablativus 'zesde naamval) m. Ablegaat (Pauselijk afgezant;

verbannene voor «^n jaar) ra. Ablutie (reini: jing, handwas-

sching) v.

Abnofm (afwijkend van den gewonen vorm of toestand, onnatuurlijk) bn.

Abnormiteit (afwijking van den gewonen vorm of toestand, on-natuurlijkh' id) v.

-ocr page 18-

ACH

ABT

10

Abt, m. -en.

Abuis (misslag, v«'igissing) o. abuizen.

Abas08ren(zidi vergissen,lt;lwa-

WW.

Abusief (veikeerd) bn. Abusievelijk (bij vergissing)

, bijw.

Acacia, m. zekere boom, -'s.

Academie, v. -nüön en -mies, -mheb. bn.

Acatholici, (nict-Xatholiekcn, Protestante»») mv.

Accableereii (overladen, overstelpen, be b.st en,neder druk ken)

Accablement ioverstelinng. neeralacbti^UcM) o.

Accapareeief (bemachtigen, /ich mLC-st» r maken van, inpakken! bw.

Accapareur {oijkooper van waren; woekeraar; bemaebtiger, inpakkcr)zi.

Accedeeren ltoetre«len) ow.

Acceleranclo (met toenemende snelheid in de maat) inuz.

Accelereeren (verhaasten, bespoedigen) bw.

Accenttoon der stem; uitspraak; toonteeken) o. -en.

Accentuatie(tuoiibuii:iiig,klem-toongevlng) v.

Accentueeren (toon liggen op. klemtoon geven aan) bw.

Accept (schrifulöke verbintenis tot betaling: (ouder een wis-si l) o.

Acceptabel (aan lemelijk) bn.

Acceptant (onderteekenaar van een accept of van cene acceptatie) m.

Acceptatie (orderbriefje, d. i. wis^elverbioteiMB tot brtaling van eene zekere s-jin; ook accept) v.

Accepteerr.n (aannemen; ook; aannemen om te betale\:) bw.

AcceptiO (aanneming; zin, betreken is) v.

Acces (toegang tot iets) o.

Accessibel (toegankelijk, genaakbaar) bn. (»•

Accessit (loffelijk getuigschrift)

Accessoir (bijkomend,bybehoo-rendals zn.o. bijbehoorend iets; de -en, het bijbehoorende op een toonei l,opeen scbilderijjbn.

Accident (toe- of voorval) o

Accirlenteel (toevallig) bn.

Acc{jns (belasting op levensmiddelen) m. accijnzen.

Acclamatie (algemcene toejuiching) v.

Acclimatatie (gewenaing aa» eene luchtst ree'i-) v.

Acclimateeren (arm een lucht-

atre. k gewennen) bw.

Acclimatisatie (gewenning ene luchtstreek) v.

Acclimatiseeren (aan eere luchtstreek gewennen) bw.

Accolade (omarming; aanspreking; verbindingshaakje) v. -s.

Accommodatie (schikking) v.

Accommodeeren (schikken; in 0rde breugen; be ienen: vereenigen, verzoenen. Zich-, zich te vredensteller.) bw.

AccompaKneeren (begeleiden samen zingen of spelen met)bw.

Accompagnement ibegelei-

ding) o.

Accompagnist (begeh ider op een instrument) m. cn v. -en.

Accompli (voltooid, vokindigd) bn. fait -, (zaak dieonherrotpe-lijk haar beslag heeft).

Accoord (overeenstemming van tonen) o. Zie Akkoord.

Acco rdeeren( overeen SU mme n, schikken; bewilligen, toestaan) ow.bw.

Accordeon (een muziekinstrument) o.

Accoucbeeren (ctne vrouw in barensnood bijstaan, verlossen bevallen) bw.ow.

Accoticbement (bevalling) o.

Accoucheur (vroedmecster) m.

Accoucheuse (vroedvrouw) v.

Accoutreeren (zot opschikken1 bw.

Accoutrement (zotte kleeding, opschik) v. (bw.

Accoutumeeren -{gewennen;.

Accrediteeren (getuigen; in aanzien brengen, vertrouwen verschaffen; als gevolmachtigde doen erkennen) bw.

Accres (aanwas, aangroding, toename) o.

Accresseerenlaanwassen; aanbesterven, te beurt vallen) ow.

Accretie (aanwas, aangroeiing toename) v.

Acchrocheeren (aanklampen-, zich - aan, zich vastklampen aan! bw.

AccUfcil (onthaal, ontvangst) o.

ACC aeilleeren .onthalen,aan n e -men, ontvangen, opnemen) bw.

Acaumulatie'.opeenstapeling) v.

Accumuleeren (oplioopen, opstapelen) bw.

Accuraat (aorgy»ldig,nauwkeu-rig) bn. (v.

Accuratesse (nauwkeurigheid)

Accusatie (btschv.ldiging) v.

Accusa tiVUSi vierde naHiuval)m.

Accuseeren (beschuldigen, aan -klagen; melden, bericht geven van) bw.

A ch, t w. en als zn. o.

A charge, ten lastf; in het nadeel. (m.

Achilles-hiel, kwetsbare plaats

Acromatisch (kleurloos) bn.

Acht, een vonnis van den keizer van het oude Dultsche rijk waarbij de schuldige met den rijks band werd getroffen) v.

Acht (zorg, oplettendheid, toezicht) v.

Acht, telwoord. Ala zn. is het v. -derhande, bn.; -d'half, bn.; -tien, telw.

Achtbaar, bn. -der, -st; -heid,v.

Achtel o. -s en -en.

Ach teling (zekere maat) m.-en.

Achteloos, bn. -loozer, -loost; -beid, v.

Achten, bw. zw. ik achtte, heb g- acquot; t.

Achtendeei;zek',rcniaat) o. -en; -tje o. -s.

Achtenswaard, bn. -er,-st.

Achtenswaardig, bn. -er, -st; -hi id, v.

Achtentwintlg( voormal ig geldstuk) m. -en; -er, m. iemand van acht en twintig jaren; zoo

ook achtendertiger, -veertiger, -vijftiger, enz.; ook voorwerp bestaande uit 28....

Achter, vz. en bijw.

Achteraan, bijw. Achteraanblüven, ow. st. ik

bleef-, ben -gtbkven. Achteraankomen, ow. onf. st.

ik kwara -, ben -gekomej. Achtcraanloopen, ow. at. ik

liep -,heben ben -geloopen. Achteraanzeilen, ow. zw. ik

ziildc -, heb -gezeild.

Achteraf bijw.

Achterafjgeheim gemak,sekreet) o. -fen.

Achterafbrcngen, bw. onr. st.

ik bracht -, heb -gebracht. Achterbaks, bijw. Achtcrbaksch, bn. Achterblüven.ow. st. ik bleef -, ben -gebleven; -blijfster,v.-blijver, m. -blijviiig, v. Achterdocht, v. Achterdochtig, bn. -er, st; beid v.

Achtereen, bijw. -volgend, bn.

-volgens, bijw. A?hterelkander, bijw. achtereen. (bijw. Achteren, (ten, naar of van -) Achtererve, m. en V. -n. Alleen in het rav. gebruikelijk, nazaat, nakomeling.

Achtergaan, ow. onr. st. het

horloge sing -, heeft-gegaan. Achtergrond, m. -en. Achterhalen, bw. zw. ik -haalde, heb-haald; -haling, v.-haler. m.

Achterhand, v. -en, (m het

kaartspel).

Achterbande (van acht soorten) onvetb. bn.

Achterhoede, v. -n. Achterhoofd, o. -en; -je, o. -s. Achterhouden,bw.st. ik hield-, heb -gehouden;-houding, v.

Achterhoudend, bn., -er, -st;

-beid, v.

Achterin, bijw.

Achterjagen, bw. zw. en st. ik

-jaagde en -joeg, heb -jaagd. Achterklap,m. Achterklappen, ow. zw. ik -klapte; -klapper,m.-klapster,T. Achterkousig, bn. en bijw,-er,

-st; -hlt; id,v.

Achterlader, m.-s. Achterlappen, bw. zw. ik-lapte, heb geachterlapt. Achterlaten, bw. st. ik liet -,

heb -gelaten; -lating, v. Achterlei (van acht soorten) on-

vtrb. bn.

Achterliggen, ow. st. ik lag -,

heb -gelegen.

Achterlök, biv-er,-8t; -beid, t. Achterloopen, ow.st. ik liep-,

heb -geloopen. Achterloopsch, bn. (water-

bon wk.); -beid, v.

Achterna, bijw. Achternagaan, ow. bw. st. ik

ging -,blt; n en heb -gegaan. A chternalooper, ow. Lw. st. ik

liep -, be-n en heb -geloopen. Ach ternary den, ow. bw. st.

ik reed -. bt-n en heb -gereden. Achternasturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd.


-ocr page 19-

ACH ii

-volgde, ben cn heb -volgdi-vol-

Achfèrvolgens, bijw. Acnterwaarts, bijw. Achterwaartscli, bn. Acliterwege, bijw. Achtorzeilen, uw. bw. zw. ik

zeilile heb tn ben - gj-zf ild. Achtgeving-, v.

Achtlielinig, bn. plantenk. Achthoek, m. -en; -ig bn. Achthonderd, tt lw.

Achting, v.

Achtingswaard, bn. -er, st. Achtingswaardig, bn. -tr,

-st. öf meer en meeat -;-beiil, v.

Achtjarig, bn.

Achtkant, bn. en als zn. o. -en. Achtkantig, bn. Achtlettergreplg. bn. Achtmaal, bijw. Achtmaandsch, bn. Achtmannlg, bn. yl ntenk. Achtponder, m. -s. Achtpootig, bn.

Achtpuntig, bn.

Achtregelig, bn.

Achtste, bn. ranggetal cn als

zn. o. -n; o. _ AchtstUllg, bn.

Achttal, o. -len.

Achttien, telw.

Achtvlak, o. -kr.,

Achtvoetig, bn.

Achtvoud. o. -en. Achtvoudig, bn.

Achtwerfc büw. achtmaal. AchtwijVig, bn. plantenk. Achtzaam, bn. en bijw. -zamer.

-zaamst v.

Achtzijdig, bn.

Aconiet, (wolfswortel) o. eene

verfriftigc plant.

A conto (geldsom die men op rekening ontvangt) o.

A contrè coeur (met tegenzin). A coamp;ti (op de plaats of in de stad naar welke gescbrevca wordt, ten uwent'.

Acquisitie (aanwinst) v.

Acquit (kwijtbrief; vaste plaats voor den rooden bal op bet biljart) o.

Acre (morgen lands) ra. Acrobaat (koordedanser, koor-quot; dedanseres) m.en v.

Acte .hand; ling; bedrijf van een

tooneelspel] v.

Acteur (tooncelspeler, kome

diant) m.

Actie (aandeel in eene mnat-scbappij of onderneming; vervolging in rechten; handeling; gevecht of schermntstling) v. Actief (werkzaam; dienstdoend) bn.cn als zn.(werkelijk bezit) o. Actionarls;aandrclhonder;deel-

hebber) m.

Actioneeren (aanklagen, in : echten betrekken) bw.

Activlteit{werkzaamheid,werk-

ijver; in-, in werking) v.

Actrice (tooneelspetlster, komediante)

Actualiteit (werkelykheid] v. Actuarlus (griffier) m.

Actueel (werkelijk; tegenwoordig, huidig) bn

ADI

Acustlek (gehocrlter) v. zn. (gehoormiddel) o.

Acutus (echerp) bn. accenf.ua • .'scherpe toonteeken) m.

Acuut (scherp) bn. in de genieS' kunde: snelvei lo pend.

AU (ten, bij, met) bijw.

Adage (spreekwoord; leus) o.

Adagio (langzaam en zacht)muz.

Adam (mansnaam) m.; -sappel, ra. -s en -en; -kostuum, o.; -svork, v.

Adamlet (naaktlooper) m.

A dato (van den dag).

Ad calendas graecas (met St. Jutmis, nooit).

Ad decretam (volgens besluir).

Addeeren (optellen, samenUl-1' n; vermeerderen) bw.

Addenda(bijlagen aa» i:ar,gsi Is, toevoegsels) mv.

Adder, v. -S en -en; -tje, o. -s; -achtig, bn.

Adderéngcbroed.o.; -gibroedsel, o.

Additioneel (toegevoegd, aanhangend; bijkomend) bn.

A découvert (open en bloot; onbeschut).

Adel, ra.;-borst, m.-en;-dom, m.; -lijk, bn.: -stand, m.

Adelaar, m. -laren of -laars.

Adelaarshllk, m. -ken; -hout, o.; -nest, o. -en; -ncus,in. -neuzen; -oog, o. -en; -stee-i,m. -en; -veer, v. en; -vleugel, ra. -sen -en:-vlucht,v. -en.

Adelen, bw.zw. ik adelde, heb geadeld.

Adem (asem) m.

Ademen, bw. cw.zw. ik ademde, heb geademd; ademing, v.

Ademhalen, ow.zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haling, v.

A demi, ten halve.

Ademloos, bn.; -tocht, m. -en.

Adept (ingewijde; wonderman; vinder van den steen der wijzen, goudmaker) m. en v.

AdeQuaat(passend; toepasstlijk; geövenredlgd) bn.

Adel* iaiir), v. -en; -tie, o. -s.

Aderig, bn. -er, -st.

Aderlaten, bw. st. ik heb - gelaten; -later,m.; -lating, v.;-la-tinkje, o.

Aderlijk, bn.

A desseln (opzettelijk, met oogmerk).

A deux mains (geschikt om gebruikt te worden voor rytuig en onder den man).

Adhereeren (aanhangen, navolgen, gewennen, iemands gevoe

len —----4

(getal, -de, bn. rang-n; -kig, bn.

len aankleven) ow.

Adherentvaanhangend)bn. ;-aan, (een geheel vormend met, onaf-scheidelijk behoorend bij; en als zn. (aanhanger) m. en v.

Adhesie (toetreding, goedk-'-u-ling; mede-instemming) v.

Adheslef (aanhangend; klevend bn.

Ad hoc (desbetreffend).

A dl (na zicht) op wisselbrieven.

Adlö (van den dag......af).

Adieu (vaarwel!)tw.alB zn.o. (het afscheid).

Ad interim (voor ee« tijd lang,

voorloopig, middelerwijl). A dlscrétlon (zooveel als men

Achternazenden, bw. st. ik

rond -, heb -gezonden.

Achternazetten, bw. zw. ik zette -, heb -jcezet.

Achternazltten,bw. st. ik zat -,

heb -gezeten.

Achternoen, m.; -tie, o. -s.

Achterom, bijw.

Achteromhalen, bw. zw. ik haalde -, heb - gehaald.

Achlaromkomen, ow. onr. st,

ik kwam -, ben - gekomen.

Achteromloopen, uw. st. ik liep ben • gtloopcn.

Achteronder, o.

Achterop, bijw.

Achteropkomen, ow. onr. «t.

ik kwam -, ben - gekomen.

Achteroploopen, ow. st. ik liev -, ben - geloopen.

Achterover, bijw.

Achteroverlijrgen, ov.-. st. ik

la^ heb -geleden.

Achterovervallen, ow. st. ili

vi. 1 -,bcn -gevallen.

Achterst, bn.

Achterstkan, ow. onr. st. ik stond-, heb gestaan.

Achterstaand, bn. bierachter volgend.

Achterstal, m. -len; -lig,bn.

Achterste, o.

Achterstellen, bw.zw. ik steldi heb-gesteld; -stelling, v.

Achteruit, bijw. als zn. o.;-je,

o. -s.

Achteruithoeren, ow. zw. ik boerde -, ben en heb-geboerd.

Achteruitdeinzan, ow. zw.ik deinsde -, ben -gcd( insd.

Achteruitgaan, ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan; -^ang, m.

Achteruitkrabhelen, ow. zw.

ik krabbelde -, ben -gekrabbeld.

Achterultleeren, ow. zw. ik leerde -, ben en heb -geleerd.

Achterultloopen, ow.st. ik liep -, ben -geloopen.

Achteruitraden, ow. zw. ik raakte -, ben -geraakt.

Achteruitrijden, ow. at. ik reed -, benen heb-gereden.

Achteruitschoppen, ow. zw.

ik schopte -, ben en heb -geschopt.

Achteruitschuiven, bw. st.ik schoof -, heb -geschoven.

Achteruitslaan, ow. onr. st.

ik sloeg -, heb -geslagen.

Achteruitteren, ow. zw. ik teerde -, heb en ben -geteerd.

Achteruittreden, ów. st. ik

trad -, ben -getreden.

Achteruitvallen, ow. st. ik viel -,ben -gevallen.

Achteruitvaren,ow. st. ik voer -, ben en heb -gevaren.

Achterultwerken, ow. bw. zw,

ik werkte -. heb -gewerkt.

Achteruitwijken, ow. st. ik weck -, ben -geweken.

Achterultzeilen, ow. zw. ik «ilde ben-gezlt; ild.

Achterultzetten, bw. zw. ik

zette -, heb -gezet.

Achteruitzitten, ow. st. ik zat -, heb - gezeten.

Achtervoegen, bw. zw. ik dig, huidig) bn.

voegde -, heb -gevoegd;-voeging Actum, gedaan, gemaakt,

a . .. senafu, gedaan in den raad;

Achtervolgen, ow. bw. zw. ik I supra, gedaan als boven.

i

-ocr page 20-

APB

ADJ

12

slechts verlangt; op genade of ong -nade).

Adjectief (bijvoeglijk naamw.)o. adjectieven.

Adjourneeren (uitstellen, ver-scluüven) bw.

Adjudant, ra. - en.

Adqudlcatle (toewijzing) v.

Adjudiceeren (toekennen, gerechtelijk toewijzen) bw.

Adjunct (persoon die aan een ander is toegevoegd tot hulp in zijne betrekkr.ig) ra. -en.

Adjunct-administrateur, ra. -en.

Adjunct-commies, ra. -iezen.

Adj onct-lioutvester, ra. -s.

Adjungeeren (toevoegen tot liulp in arabt of bediening) bw.

Ad latUS (ter zijde, tot hulp).

Ad libitum ( naar verkiezen).

Ad manus (in handen).

Administrateur (beheerder, waarnemer) ra. -en.

Administratie (beheer; beheer-voering; zakenbeheer) v. -tien.

Administratief (beheerend;be-heervoerend) bn.

Administreeren (beheoren; waarnemen) bw.

Admiraal, m. -s en -ralen.

Admiraal-generaal, ra. admi-raals- en admiralen-generaal.

Admiraalschap (arabt van admiraal) o.

Admiraalschap (maatschap van reeders) v.

Admiraalsschip o. -schepen; -svlag, v. -gen.

Admiraalzeilen, o.

Admirabel (bewonderenswaar-

Admirahiliteit (bewonderens-waardigheid) v. [dig) bn.

Admiraliteit, v. -en. Admiraliteitscollege, o. -s;

hof, o.; -kamer, v. -s.

Admirateur (bewonderaar) *1.

Admiratie (bewondering) v.

Admireeren (bewonderen) bw.

Admissibel (aannemelijk; toe te lattngt; bn.

Admissibiliteit (aannemelijkheid; vatbaarheid om toegelaten te worden) v.

Admissie (toelating) v.

Admitteeren(toelaten, inwilligen) bw.

Ad notam nemen ('opmerken, in gedachte houden) bw.

Adolescent (aankomend, opgeschoten) bn.als zn.(jongeling)m.

Adonisljonkman vol schoonheid) m. -sen; -je, o. -s.

Adoniseeren (beeldschoon maken; voor beeldschoon houden) bw.

Adopteeren (aannemen; inzon-derhi id ; tot kind) bw.

Adoptie (aanneming, inz. tot kind) v.

Adoptief (aangenomen) bn.

Adorabel (aanbiddelijk) bn.

Adorateur (aanbidder) ra. -s.

Adoratie, (aanbidding) v.

Adoreeren (aanbidden) bw.

Ad patres (gaan), OW. tot de vaderen gaan, d. i. sterven.

Ad perpetuam memoriam,

tot eeuwig aandenken.

Ad pios USUS, tot een vroom of godsdienstig gebruik.

Ad rem, gepast; gevat.

Adres (bestelling, beschikking; opschrift eens briefs) o. -sen.

Adressant (briefschrijver; verzoekschrift-indiener; aanwijzer) ra. -en.

Adressante, v. -n.

Adresseeren (het opschrift schrijven op; aan iemand iets zenden;zich tot iera.wenden)bw.

Adret (geschikt, vlug, net) bn.

Adspirant (dinger naar of aanspraakmaker op een ambt) ra. -en.

Adspirante, v. -n.

Adspirant-ingenieur, ra. ad-spirant-ingenieurs, astringeeren (samentrekken) bw. (bn.

Adstringent (samentrekkend)

A due, (muz.), in tweeën, met twee stemmen.

Adultereeren, echtbreken; bederven, verdraaien, vervalschen.

Ad'unum omnes, allen zonder uitzondering, zoo een zoo allen.

Advenant, voorkomend, vriendelijk, aardig; (naar - jnaareven-redighcid,naar omstandigheden.

Advent, m. de laatste vier weken voor Kerstmis.

Adverbiaal (bijwoordelijk) bn.

Adverbium (bijwoord) o.

Adversiteit quot; (wederwaardigheid) v. -en.

Adverteeren(bekendmaken,be-richten, waarschuwen) bw.

Advertentie (openlijke bekendmaking, aankondiging) v.

Advies (bericht, mededceling) o. adviezen; -boot, v. -en; -brief, ra. -brieven; jacht o. -en.

Adviseeren (advies gev-n, als deskundige zijn gevoelen over iets raededeelen) bw.

Advocaat, ra. -caten; -je, o. -s.

Advocaat-generaal, ra. advocaten-generaal.

Advocatenborrel, v.; -streek, v. -streken.

Advocaterü, v.

Adynamie (krachteloosheid, zwakte) v.

jEolUS, fab. god van den wind; -harp, v. de windharp van hollis, (zeker muziekinstrument).

/Equaal (gelijk)bn.;iIEquales,tijd-genooten.

^Equatie, v. vergelijking,evening ^Equatie-uurwerk, werktuig ter bepaling van den waren en middelbaren zonnetijd. (ra.

Aequator (evennachtslijn,linie)

A.equilibrist (koordedanser) ra.

Aequilibrium (evenwicht) o.

Aequinoctium (dag- en nachtevening) o.

Aequivalent (vergoeding, iets dat tegen iets anders opweegt)o.

Aera (tijdrekeningjaartelling) v.

Aerarium (openbare schatkist, 's lands kas) o. (v,

Aöroi - - - -.....

Aërol m. -en

Aërometer (luchtmeter) m. -s.

Aëronaut (Inchtreiziger)ra. -en.

Aesculaap (god der geneeskunde. leneesheer, dokter) m.

Aesthetica (schoonheidsleer) v.

Aesthetisch (smaakvol, met schoonheidszin en kunstkennis) bn.

Ujrographie(iuchtbeschrijving) LërOllet (Incht-, meteoorsteen)

Aether(de fijne boven- of hemellucht) v.

Af, bijw. en vz.

Afarbeiden, ow. zw. ik arbeidde -, heb en ben -gearbeid.

Af baarden, bw.zw.ik baardde -, heb -gebaard; -baarder, ra.

Af baarzen, bw.zw. ik banrsde -, heb -gebaarsd.

Afoaquot;bbelen. bw. zw. ik babbelde -, heb -gebabbeld.

Aibakenen, bw. zw. ik bakende -, heb -gebakend; -bakening, v.

Afbakken, bw. st. ik bakte -, heb -gebakken.

Af barsten, OW. onr. st. het verglaassel barstte -, is -sreborsten.

Afbasten,bw.ow.zw. ik bastte -, heb en ben -gebast.

Afbedelen, bw. zw. ik bedelde -, heb -gebedeld.

Afbeelden, bw. zw. ik beeldde -, heb -geheeld; -bedding, v. -beeldinkje, o. -beeldsel, o.

Afbeenen, bw. zw. ik beende -, heb -gebeend.

Af beitelen, bw. zw. ik beitelde -, heb -gebeiteld.

Afbellen, bw.zw. ik belde heb -gebeld.

Af bersten, OW. onr. st. de kalk borst -, is -geborsten.

Af bestellen, bw.zw.ik bestelde, heb -besteld.

Afbetalen, bw. zw. ik betaalde -, heb -betaald; -betaling, v.

Af betten, bw.alt;v.ik bette -, heb -ïeb.^t.

Af beuken, bw. zw. ik beukte -, heb -gebeukt.

Afbeulen, bw. WW. zw. ik beulde (mij) -, heb (mij) -gebeuld.

Afbeufen, bw. zw. ik beurde -, heb -gebeurd.

Afbidden, bw. st. ik bad -, heb -gebeden; -bidding, v.

Af biggelen, ow. zw. ik biggelde -. ben -gebiggeld.

Afbijten, bw. st. ik beet -, heb -«rebeten; -bijting, v.

Afbikken, bw. zw. ik bikte -, heb -gebikt; -bikking v.

Af biljoenen, bw. zw. ik biljoen-de -, heb -gebiljoend.

Afbinden, bw. st. ik bond -, heb -gebonden; -binder, m. -binding, v.

Af blaaspijp, v. -en.

Afbladderen, ow.zw. het bladderde -, is -gebladderd.

Afbladen '.afbladeren), bw.zw. ik blaadde -, heb -geblaad.

Afbladeren, bw. ow.zw. ik bladerde -, heb en ben -gebladerd.

Af blakeren, bw. zw. ik blakerde -, heb -geblakerd.

Af blaren, ow. zw. samentrekking van afbladeren, de verf blaarde -,i3 -geblaard.

Afblazen, bw. ow. st. ik blies -, heb -geblazen.

Afblijven, ow.st. ik bleef-, ben -gebleven.

Af blikken, ow. zw. ik blikte -, heb -geblikt.

Af bliksemen, ow. bw. zw. ik bliksemde -, heb -gebliksemd.

Af blokken, ww. zw. ik blokte mij -, heb mij en ben -geblokt.


-ocr page 21-

AFB

Afboeken, bw. zw. ik boekte

heb -gebuekt.

Af'boenen, bw. zw. ik boende

heb -geboend; -boening, v. Af tooeten, bw. zw. ik boette

heb -geboet.

Af bonken, bw. zw. ik bonkte ■

heb -gebonkt.

Afbonzen, bw. ow. zw. ik bons

de -, heb en ben -gebonsd. Afboomen (een vaartuig door middel van een boom voortduwen) bw. ow. zw. ik boomde -, heb en ben -geboomd. Af boomen (door middel van een sluitboom afsluiten) bw. zw. ik boomde -, heb -geboomd. Af berduren, bw. zw. ik hor

duurde -, heb -geborduurd. Ai oorgen, bw. zw. ik borgde -,

heb -geborgd.

Af borstel en,bw. zw. ik borstelde-, heb -geborsteld; -borsteling, v.

Af botsen, ow. zw. ik botste -,

ben -gebotst.

Af bottelen, bw. zw. ik bottelde

-' heb -gebotteld; -botteling, v.

Afbouwen, bw. zw. ik bouwde-,

heb -gebouwd.

Afbraak, v.

Afbraken,bw. ww. zw. ik brnak-

te (mij) -, heb (mij) -gebraakt. Afbranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb en ben -gebrand; ■branding, v. -brandsel, o. Afbrassen, ow. zw. ik braste -.

Afdekken, bw. zw. ik dekte -, heb -gedekt;-dekker, m. -dekke-rij, v. -dekking, v.

Afdenken, bw. WW. onr. zw. ik ('nij) -.heb (mij) -gedacht. Afdicbten, bw. ww. zw. ik . tte ',uU) -,heb (mij) -gedicht. Afdienen, bw. zw. ik diende -,

heb -gediend.

Afdieven, bw. zw. ik diefde -,lieb -gediefd.

Afdyken, bw. zw. ik dijkte-,

heb -gedijkt; -dijking, v. Afdingen, bw. st. ik dong -, heb -gedongen; -dinger, m. -dinging, v. -dingster, v.

Afdisselen,bw. zw. ik disselde-,

heb -gedisseld; -disseling, v. Afdobbelen, bw. zw. ik dobbel-

de -, heb -gedobbeld.

Afdoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan, -doend,bn. -doener, m. doening, v.

Afdokken, bw. zw. ik dokte -,

heb -gedokt.

Afdolen, ow. zw. ik doolde -, ben

-gedoold; -doling, v. Afdonderen,bw. ow.zw. ik don-derde heb en ben -gedonderd. Afdoppen, bw. ow.zw. ik dopte-,

heb en ben -gedopt.

Afdorren, ow. zw. ik dorde -,

ben -gedord.

Afdorschen, bw. ww. zw. ik dorschte (mij) -, heb (mij) -ge-dorscht.

Afdouwen (afduwen) bw. zw.,ik douwde (duwde)-, heb -gedouwd (geduwd).

Afdraaien,bw. ow.zw. ik draaide -,heb en ben -gedraaid; -draaier, m. -draaiing v.

Afdragen, bw. st. ik droeg-, heb -gedragen; -draagster, v. -drager, m.

Afdraven, ow. bw. zw. ik draaf-

de -, heb en ben -gedraafd. Afdrentelen, ow. zw. ik dren-

telde -, ben -gedrenteld. Afdribbelen, ow. zw. ik dribbelde -, ben -gedribbeld..

Afdrift (zeew.) (het afdrijven van

den koers) v.

Afdrijven, ow. bw. st. ik dreef-, heb en ben -gedreven; -drijver, m. -drijving, v.

Afdrijvend, bn. afdrijvende mid delen.

Afdringen, bw. st. ik drong -,

heb -gedrongen.

Afdrinken, bw.st. ik dronk -,

heb -gedronken.

Afdrogen, bw. zw. ik droogde -,

heb -gedroogd; -droging, v. Afdruipen, ow. st., ik droop -, ben -gedropen; -druip' ak, m. -druiping, v.

Afdruk, m. -ken; -je, o. -s. Afdrukken, bw. zw. ik drukte -, heb -gedrukt; -drukking, v. -druksel, o.

Afdrup, in.

Afdruppelen, ow. zw. ik druppelde-, ben-gedruppeld;-druppeling, v.

Afdruppen, ow. zw. ik drupte -,

ben -gedrupt.

Afduikelen, ow. zw. ik duikelde

-, heb en ben -geduikeld. Afduwen, ow. zw. ik duwde -, heb -geduwd.

ben -gebrast.

Afbreien, bw. zw. ik breide-,

heb -gebreid.

Afbreken, bw. ow. st. ik brak -heb en ben -gebroken; -breek ster, v. -breker, m. -breking, v. Afbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -. heb -gebracht; -bren-«:er,m. -brenging, v. -brengster, v. Afbreuk, v.

Afbr{jnen, bw. zw. ik brijnde -,

heb -gebrijnd.

Afbroddelen, bw. zw. ik broddelde -, keb -gebroddeld. Afbrokkelen, bw. ow. zw. ik brokkelde -,heben ben -gebrokkeld; -brokkeling, v. Af brulen, bw. ow. zw. ik bruide

heb en ben -gebruid. Af bruisen, ow. zw. ik bruiste

ben -gebruist.

Af buien,ow. zw. het weer buide

is -gebuid.

Afbuigen, bw. ow. st. ik boog

heb en ben -gebogen. Afbuitelen, ow. zw. ik buitelde

-, heb en ben -gebuiteld. Afdagen, bw. zw. ik daagde -, . heb -gedaagd.

Afdak, o. -en; -dakking, v. -en. Afdalen, ow. zw. ik daalde -,ben

-iredaald; -daling, v. Afdammen, bw. zw. ik damde -, heb-gedamd;-damming,v.-dam-minkje, o.

Afdanken, bw.ow. zw. ik dankte

-. heb -gedankt; -danking, v. Afdansen, bw. ow. zw. ik danste

-, heb en ben -gedanst. Afdeelen, bw. zw. ik deelde -. heb -gedeeld; -deeling, v. -dee-linkje, o.

Afdeinzen, ow. zw. ik deinsde -, ben -gedeinsd; -deinzing, v.

13 APG

AfdwaJen, ow. ZW. ik dwaalde -,

ben -gedwaald; -dwaling, v. Afdweilen, bw. zw. ik dweilde -.heb -gedweild; -dweiling, v. Afdwingen, bw. st. ik dwong -,

heb -gedwongen.

Afeggen, bw. zw. ik egde -, heb -geëgd.

Afeiscben, bw. zw. ik eischte -,

heb -geeischt; -eisching, v. Aiecen, bw. onr. st. ik at -, heb -gegeten. i|jnlt;

Affabel (spraakzaam,vriendelijk) Affaire (zaak, verrichting, voor-

val, gevecht) v. # Affameeren (uithongeren i bw. Affectatie (gemaaktheid) v. Affecteeren (voorwenden) bw. AOectie (genegenheid, v.tlwil-

lendheid, gunst, liefde) v. Aftellen, bw. zw. ik feilde -, heb -gefeild; hetzelfde als afdweilen, is thans nog slechts in sommige gewesten in de volkstaal gebruikelijk.

Affettuose (teeder) muz. Afncbeiaaukondigingsbilji t,too-

neelbericht) o.

Afïicbeeren (aanslaan ,aanidak-

ken) bw.

Affiliatie (aanneming als kind, opneming als medelid in een glt; nootschap) v.

Lffilieeren (als kind aannemen, als medelid opnemen in een genootschap) bw.

Affiniteit (zwagerschap, verwantschap) v.

Affirmeeren (bevestigen, b«-a-

men, bekrachtigen) bw. Affladderen, ow. zw. ik flad-

•'«■/de -, ben -gefladderd.

Afflictie (bedroeving,droefhtid)v. Anilgeeren (bedroeven,krenken) bw.

Affodil en Affodille (lelievor-mig gewas, slaaplelie) v. affo-dillen.

Affolen (tot het uiterste plagen) lm.zw.ik foolde -, heb -getooid. Afiolteren, bw. zw ik folterde

heb -gefolterd.

Affreus (ontzettend verschrikkelijk) bn.

Affront (hoon, smaad, eerroo-

ving) o. -en.

Affronteeren (stout onder de oogen treden, smadelijk bejegenen, beschimpen) bw.

Affuit, v. -en.

Affutage (affuitwerk, onderste

van het geschut) o. Aflutselen,bw.zw. ik futselde heb -gefutseld.

ligaar (afgave), v. Afgifte verdient de voorkeur.

Afgaan, ow. bw. onr. st. ik ging

-, heb en ben -gegaan. Afeang,m. en.

Afgebliksemd, büw. Afgebroken, bn. en bljw. Afgebruiken, bw. zw. ik ge-

bruikte -, heb -gebruikt. Afgedieft, bijw.

A ^' Cfl, bijw.

Afgedokterd, bijw. Afgedonderd, bijw. Afgedraaid, bijw. Afgedrieduivekaterd, bijw. Afgeduiveld, bijw.

Afgeeren, ow.zw ik geerde -, heb -gegeerd.

-ocr page 22-

APK

14

AFG-

Afhyschen, bw. st. ik heescb -

heb -geheschen.

Af hinkelen, bw. zw. ik hinkelde -, heb -gehinkeld. Afhinken, bw.zw. ik hinkte -,

heb -gehinkt.

Afhoereeren, ow. zw. ik hoereerde -, ben -gehoereerd. Af hoeven, ow.zw. het hoefde -, heeft -gehoefd.

Afhollen, ow. zw. ik holde -,

heb en ben -gehold. Af hompelen ow. zw. ik hompelde -, ben -gehompeld. Afhoogen, bw. ZW. ik hoogde -,

heb -gehoogd; -hooging, v. Af hOÓren, bw. zw. ik hoorde -,

heb -boord; -hooring, v. Afhouden, bw. OW. st. ik hield -, heb -gehouden; -houder, m. -houdinsr, v.

Afhouwen, bw. 8t. ik hieuw -, heb -gehouwen; -houwer, m. -houwing, v.

Af huichelen, bw. zw. ik huichelde -, heb -gehuicheld. Af huilen, bw. zw. ik huilde -,

heb -gehuild.

Afhuiven, bw. zw. ik huifde -,

heb -gehuifd.

Afhuren, bw. zw. ik huurde -, heb -gehuurd; -huurder, m. huurster, v. -huring, v.

Aöjlen, ow. zw. ik ijlde -, ben

- geijld.

Afjacht, v.

Af jachten, bw. zw. ik jachtte -,

heb -gejacht.

Afjagen, bw.zw. en st. ik jaagde

of joeg -, heb -gejaagd. Afjakkeren, bw;zw. ik jakkerde -, heb -gejakkerd; -jakkering,v, Afjapen, bw. zw. ik jaapte -,

heb -gejaapt.

Afkaatsen, bw.ow.zw. ik kaatste -, heb en ben -gekaatst; -kaatsing, v.

Afkahbelen, bw.ow.zw. ik kabbelde -, heb cn ben -gekabbeld; •kabbeling, v.

Af kaden, bw. zw. ik kaadde -,

heb -gekaad; -kading, v. Af kakelen, bw.zw. ik kakelde -,

heb -gekakeld.

Afkalken, ow. bw. zw. ik kalkte -, heb en ben -gekalkt; -kalking, v.

Afkalven (van koeien) ow.zw. ik

kalfde -, heb -gekalfd. Afkalven (van aardwerken) ow. zw, ik kalfde -, ben -gekalfd; -kalving, v.

Afkammen,bw.zw. ik kamde -,

heb -gekamd; -kamming, v. Af kantelen,ow.zw. ik kantelde -, heb en ben -gekanteld; -kan-teling, v.

Afkanten, bw. zw. ik kantte -,

heb -gekant; -kanting, v. Af kapen, bw. zw. ik kaapte -,

heb -gekaapt.

Afkappen, bw. zw. ik kapte -, heb -gekapt; -kapper, ra. -kapping. v. -kappingsteeken, o. -kapsel, o.

Af kauwen, bw.zw, ik kauwde ,' heb -gekauwd.

Afkeer, m.

Af keeren, bw.ow. zw. ik keerde

-, heb -gekeerd; -keering, v. Afkeerig, bn. -er, -st; -heid, v.

Afgrauw, ra.

Afgrauwen, bw.zw. ik grauwde -, heb -gegrauwd; -grauwer, m. -grauwing, v. -grauwster, v. Afgraven, bw.st. ik groef-, heb

-gegraven; -graving, v. Afgraz3n, bw. zw. ik graasde -,

heb -gegraasd; -grazing, v. Afgreppelen, bw.zw. ik grep-pclde -, heb -gegreppeld; -grep-peiing, v.

AfgrUpen, bw. st. ik greep -, heb -gegrepen. (-st.

Afgr{jSl)aar, bn. en bijw. -der, Afgrüselük en Afgrijslijk, bn.

en bijw. -cr, -st; -heid, v. Afgrijzen, o.; -grijzing, v. Afgrissen, bw. zw. ik griste-,

heb -gegast. Afgrommen,bw.zw.ik gromde -,

heb -gegromd.

Afgrond, m. -en.

Afgronden, bw. zw. ik grondde

-, heb -gegrond. Afgruizelen,bw.zw. ik gruizelde

-, heb -gegruizeld.

Afgunst, v.

Afgunstig, bn. -cr, -st; -beid, v. Afgutsen, bw. zw. ik gutste -,

ben en heb -gegutst.

Afhaken, bw. zw. ik haakte heb -gehaakt; -haker, ra. -haking, v. -haakster, v. Afhakken, bw. zw. ik bakte -, -heb -gehakt; -hakker,ra. -hakking, v.

Afnalen, bw.zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haler, m. -haling, v. -haalster, v.

Afhameren, bw.zw. ik hamerde

-, heb -gehamerd. Afhandelen, bw.zw. ik handelde -, heb -gehandeld; -handeling, v.

Af handig, bijw.

Afhangeling, ra. cn v. -cn; ook: Afhangelinge, v.

Afhangen, bw. onr. st. ik hing -, heb -gehangen; -hangend, bn. -hanger, m. (-s.

Af hangzaag, t. -zagen; -je, o. Afhankelijk en Afnanklijk,

bn. en bijw. -cr, st; -heid, v. Afhappen, bw. zw. ik hfcpte -,

heb -gehapt. Afharèn,ow.bw.zw. ik baarde -,

heb -gehaard; -haring, v. Afharken, bw. zw. ik harkte-,

heb -geharkt.

Afhaspelen, bw.zw.ik haspelde -, heb -gehaspeld; - haspeling, v. Afhebhen, bw. oar.zw. ik had -,

heb -gehad.

Afhechten, bw.zw.ik hechtte

heb -gehecht.

Afhelten, bw. st. ik hief-, heb

-geheven.

Af helen, bw. zw. ik heide -,beb -geheid.

Af heinen, bw. zw. ik heinde -,

heb -geheind; -heining, v. Afheksen, bw. zw. ik hekste -,

heb -gehekst.

Afhellen, ow. zw. ik helde -,heb

-geheld; -helling, v.

Afhelpen, bw. st. ik hielp

heb -geholpen. Afhengelen.bw.zw. ik hengelde

-, heb -geheageld.

Afhlelen. bw. zw. Ik hielde heb -gehield.

Afgeoselen, bw. zw. ik gccsclJe

heb -^esreeseld.

Afgeliageld, by w.

Aföeknot, bü.

Afgelasten, bw. zw. ik gelastte

heb -gelast.

Afgeleefd, bn.; -beid, V. Afgelegen, bn. cn bijwr. -er, -st;

-h'id, v.

Afgemat, bn.; -heid, v. Afgeineten,bn. en bijw. -cr,-st; -heid, v.

AföepasCjbn.-or.meeat -;-beid,v. Afgerazend, bijw.

Afgericllt, bn. -er, -st; -heid, t. Afgerukt, bn.

Aigescheidene, m. en ▼. -n. Afgescheidenlieid, v. Afgesloofd, bn.; -heid, v. Afeesloten, bn.; -heid, v. Afgesneden, bn.

Afgestampt, bijw. Afgestompt, bijw. Afgestorven, bn. Afeestorvone, m. en v. -n. Afgeteerd, bn.

Afgetobd, bn.

Afgetogen, bn.

Afgetrapt, bijw.

Afgetrokken, bn. en bijw. -rr,

-st; -heid, v.

Afgevaardigde, m. en ▼. -n. Afgevallene, m. en v. -n. Afgevast, bn.

Afgeven, hw.ow. st. ik gaf-, heb -gelieven;-ge*er, m. -geviog, v. Afeewend, bn. (v.

Afgewonden, bn.-er,-8t; -heid, Afoezaagd, bn. -er, -st. Afgezant, m. -en.

Afgezante, v, -n.

Argezlen, vz.

Afgezonderd, bn.

Afgieren, OW. zw. ik gierde -,

ben -gegierd.

Afgieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten; -gieter, m. -gieting, v. -gietsel, o. -gietster, v.

Afgifte, en -gift, v.

Afglöden, ow.zw. ik gleed -,b3n

-gegleden; -glijding, v. Afglippen, ow.zw. ik glipte -,

ben -geflipt; -glipning, v. Afgluren, bw.zw. ik gluurde -,

lir-b -gegluurd.

Afgod, ra. -en; -je, o. -3. Afgodeeren, ow. bw. ik -godeerde, heb geafgodeerd. Afgodendienaar, m. -s en -naren; -dienares, v. -sen; -dienst, ra ; -tempel, m. -s en -cn. Afgoderij, v. -en.

Afgodes, v. -sen.

Afgodin, v. -nen.

Afgodiscll, bn. en bijw. Afgodist, ra -cn. Afgodsbeeld^.-en; -dienaar,m. -.•» «-fi -r'.aren; -dienares, ▼. -sen; -dimst, in.; -kruid, o.; -tempel, ra. -« en -cn.

Afgodslang, v. -en. Afgoeden, bw. bw. ik goedde -,

heb -gegoed; -goeding, v. Afgolven, ow. zw. het water

Kolfde -, heeft en is -gegolfd. Afgoochelen, bw.zw. ik goochelde -, heb -gegoocheld. Afgooien, bw. zw. ik gooide

heb -gegooid.

Afgorden, bw. zw. ik gordd^ -, heb -geaford; -gording, ▼.

-ocr page 23-

AFK

15

AFL

Afkellen, bw. zw. ik keilde hfb -gekeild.

Afkemmen, bw. zw. hetzelfde als Afkammen.

Afkerken, ow. zw. ik kerkte heb -s:lt;'kerkt.

Afkorven, bw. st. en zw, ik kerfde korf heb -gekorven; -kerver, m.quot;-kerving, v.

Afketsen, bw. OW. zw. ik ketste -.heb en ben -geketst.

AfKearen, bw. zw. ik keurde -, heb -gckeurd;-keurder,m. -!:eu-ren l,bn. -keuring, v. -keurings-teeken, o. -keurster, v.

Afkeurenswaard, bn. -er, -at,

hetzelfde als Afkeurenswaardig, bn. -or.

-st of meer en meest -.

Afkijken, ow. bw! st. ik keek -, heb -gekeken; -kijker, m. -kijk-ster. v.

Afkijven, bw. st. ik keef-, heb -gekeven.

Afkladden,ow.bw.zw. ik kladde -, heb -geklad.

Af klagen, ww. zw. ik klaagde mij -, lieb mij en ben -geklaagd.

Afklappen,bw.ow. zw. ik klapte -, heb en br)n -geklapt; -klap-ping, v.

Af klaren, bw.ow. zw. ik klaarde -, heb en ben -geklaard.

Afklauteren, ow. bw. zw. ik klauterde -, heb en b?n -geklauterd.

Afkleeden, bw.zw. ik kleedde heb -gekleed.

Afklemmen, bw. zw. ik klemde -, heb -goklemd; -klemming, v.

Afkleppen, bw. zw. ik klepte -, heb -geklept; klepper, m.-klepping, v.

Af kletsen, bw. zw. ik kletste -, heb -gekletst; -kletsing, v.

Af kleuren, bw.zw. ik kleurde -, heb -gekleurd.

Afklimmen, ow. st. ik klom -, ben -geklommen; -klimmer, m., -klimming, v.

Af klinken, ow. bw. St. ik klonk heb -geklonken.

Af klooven,bw.ow.zw.ik kloofde -, hfb -gekloofd.

Af kloppen, bw. zw. ik klopte-, heb -geklopt; -klopper, m. -k'opning, v. -klopster, v.

Afkluiven, bw. st. ik kloof -, heb -gekloven; -kluifster, v. -kluiver, -m. -kluiving, v.

Afknabbelen, bw. zw. ik knabbelde-, heb -geknabbeld;-knab-belaar, m. knabbelaafster, v. -knabb'ding. v.

Afknagen, bw. zw. ik knaagd --, heb -geknaagd; -knager, m. -knaging, v.

Afknakken, bw. ow. zw. ik kna'cte -, heb en b 'n -geknakt; -knakker, m. -knakking, v.

Afknallen, ow.zw. het knalde -, i* -geknald.

Afknappen, bw. ow. zw. ik knapte -, heb en ben -geknapt; -knnpping, v.

Afknarpen, bw. zw. ik knarpte -, hi b -geknarpt.

Afknauwen,bw.zw. ik knauwde

.quot;.heb -geknauwd; -knauwing,v.

Af knellen, bw.zw. ik knelde-, heb -gekneld; -ktielling, v.

Afknevalen, bw. zw, ik kne-vt 1 le heb -gekneveld; -kneve-la ir, m. -k:ievelaarster, v. -kue-veling, v.

Af knibbelen, bw.zw. ik knibbelde -, heb -geknibbeld; -knib-b.laar, ra. -knibbelaarster, v. -knibb?ling v.

Afknüpen, bw. st, ik kneep -, heb -geknepen; -knijper, m. -knijping, v. -knijpster, v.

Afknippen, bw. zw. ik knipte -, heb -geknipt;-knipper,ra. -knipping, v. -knipsel, o. -kniptang,v

Af knoeien, bw. zw. ik knoeide -, heb -geknoeid.

Af knotten, bw. zw. ik knotte-, heb -geknot; -knotster,v. -knot-ter, ra. -knotting, v.

Af knutselen, bw. zw. ik knutselde -, heb -geknutseld.

Afkoelen, bw.ow. zw. ik koelde -, hquot;b en ben -gekoeld; -koeler, m. -koeling, v. -koelingswet, v.

Afkoken, bw. ow. zw. ik kookte -, heb en ben -gfkookt; -koking, v.

Afkomeling, m. en v. -en, ook

Af komelinge, v.

Afkomen, ow. onr. stik kwam -, ben -gekomen.

Afkomst, v.

Afkomstig, bn.

AfkondIgen,bw.zw. ik kondigde -, heb -gekondigd; -kondiger, m. -kondiging, v. -kondigster, v .

Afkooksel, o. -a; -tje, o. -s.

Afkoop, m. -en.

Afkoopbaar, bn.; -heiil, v.

At koopbaar stelling, v. -en.

Af kOopen,bw.onr.zw.ik kocht -, heb -gekocht; -kooper, ra. -koo-ping, v. -koopprijs, m. -koopster, V.

Afkoppelen, bw.zw. ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v.

Afkorsten. bw.ow. zw.ik korstte -, heb en ben -gekorst; -korsting, v.

Afkorten, bw. zw. ik kortte -, heb -gekort; -korter, ra. -kor-tlng, v. -kortster, v.

Af krabbelen, bw. zw. ik krabbelde -, heb -gekrabbeld.

Afkrabben, bw. zw. ijc krabde -, heb -gekrabd; -krabber, ra. -krabbing, v. -krab3el,o. -krab-ster, v.

Af krassen, bw. ow. zw.ik kraste -, heb -gekrast; -krasser, ra. -krassing. v.

Afkregen, bw. st. ik kreeg -, heb -gekregen.

Af krimpen, ow. st. ik kromp -, b^n -gekrompen.

Af kronen, bw. zw. ik kroonde heb -gekroond.

Af kronkel en, ow. zw.ik kronkelde -, ben -gekronkeld.

Afkroolen, bw. z\y. ikkrooide-, heb -gekrooid; -krooier, m. -krooiing, v.

Af kruien, bw. zw. en at. ik kruide of krooi -, heb en ben -gekruid of -gekrooien; - krui-quot;ing, v.

Afkruimelen, ow. bw. zw. ik kruimelde -, ben en heb afge-kruimeld.

Afkruipen, ow. bw. st. ik kroop -, ben en heb -gekropen.

Af kuieren, ow. bw. zw. ikkui-.erf ; b^n en hfb -gpkulrrcl.

A kuischen, bw. zw. ik kuisehte

-, h' b -gekuischt.

Afkunnen, bw.ow.onr. Ikkonde

of kon -,heb -gekund.

Afkussen, bw. zw. ik kuste heb -gekust.

Afkwakken, ow. bw. zw. ik kwakte -, b uen heb -gekwakt.

Af kwanselen, bw. zw. ikkwan-selde -, heb -gekwanseld.

Af kwijnen,bw.ow. zw. ik kwijnde -, heb en ben -gekwijnd.

Afkwispelen, bw. zw. ikkwls-peld • -, heb -gekwispeld.

Aflaat, ra. aflaten.

Aflacben (zich) ww.zw. ik lachte (mij) -, heb (mij) ea ben -gelachen.

Afladen, bw. st. ik laadde -, heb -geladen;-lader, m. -lading, v. -laadster, v.

Aflakken, bw.zw. ik lakte -, heb

Aflandig, bn. [-gelakt.

Aflangen, bw. zw. ik langde -, heb -gelangd; -1 inger, m. -langing, v. -langater, v.

Aflappen, bw. zw. ik lapte -, heb -gelapt.

Aflaten, bw. ow. st. ik liet -, heb -gelaten; -later, ra. -lating, v. -laatster, v.

Aüaveeren, ow. bw. ik laveerde -, bi'n en heb -gelaveerd.

Afleenen, bw. zw. ik leende -, heb -geleend; -leener, m. -leening, v.

Afleeren, bw.zw.ik leerde -, heb -geleerd; -leering, v.

Afieesklep, v. -pen; -je, o. -s.

Afleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en -geleid; -legboel, ra. -legger,ra.-leggerij, v. -leggertje, o. -legging, v.-leg-ster, v.

Afleiden, bw. ow. zw. ik leidde -, heb -geleifl; -leidbaar, bn. -leider,m. - leiding, v. -leidkunde v. -leidknndig, bn.

Afleldkundige, ra. env. -n.

Afleidsel, o. -s.

Afleken, ow. zw. hij leekte -,ls -geleekt.

Aflekken, ow. zw. het lekte -, is -zelekt; -lekking, v.

Aflenzen, ow. zw. ik lensde -t ben -gelensd.

Afleppen, bw. zw. ik lepte -, heb -gelept.

Afletteren, bw. zw. ik letterde heb -geletterd.

Afleven, bw. zw. ik leefde -, heb -geleefd.

Afleveren, bw. zw. ik leverde -, heb -geleverd; -leveraap, ra. -leveraarster, v. -levering, v. -le-veringsrol, v.

Aflezen, bw. st. ik las heb -gelezen; -lezer, ra. -lezing, v

Aflichten, bw. zw. ik lichtte -, heb -gelicht; -lichter, m. -lichting, v.

Afliggen, bw.ww.st. hij lag (zich) -, heeft (zich) en is -gelegen.

Aflijmen, bw.zw. ik lijmde -, heb -gelijmd.

Aflijvig, bn.; -held, v.

Aflikken, bw. zw. ik likte -, heb -gelikt; -likker, ra. -likking, v. -likster, v.


-ocr page 24-

AFR

16

AFL

Afloeren, bw. zw. ik loerde -,heb -geloerd; -lofcrder,m. -loering,v. loerster, v.

Aflokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt; -lokker, m. -lokking, v. -lokster, v.

Aflonken, bw. zw. ik lonkte -, heb -gelonkt.

AfiOOden, bw. zw. ik loodde -, h(b-gelooil; -looding,v.

AflOOgen, bw. zw. ikloogde-,heb -geloogd; -looging, v.

Afloop, m. -en; -je, o. -3.

AflOOpen, ow. bw. st. ik liep -, heb en ben -geloopen; -looper, ra. -looping, v. -loopster, v.

Aflossen, bw. zw. ik loste -, heb -gelost; -losbaar,bn. -lossi;r, m. -iossing, v.

Afluiden, bw. zw. ik luidde -, heb -seluid; -luiding, v.

Afluisteren, bw. zw. ik luisterde -, heb -geluisterd; -lui8teraar,m. -luistering, v. (-geluisd.

Afldlzen, bw. zw. ik luisde -, heb

Afmaaien, bw. zw. ik maaide -, heb -gemaaid; -maaier,m.-maaiing, vgt;

Af maken, bw. zw. ik maakte-, heb -gemaakt; -maakster, v. -maker, in. -making, v.

Afmalen (geheel malen) bw. st. ik maalde -, heb -gemalen.

Afmalen (afschilderen) bw. zw. ik maalde -, heb -gemaald; -maler, ra. -maling, v.

Afmanen, bw. zw. ik maande -, heb-gemaand; -maner, m. -ma-ning, v. -maanster, v.

Afmangelen, bw. zw. ik man-u: 1de heb -gemangeld.

Afmarcheer en, ow. ik marcheerde ben -gemarcheerd; -marsch, m.

Afmartelen, bw.zw. ik martelde

-. heb -gemarteld; -marteling,v.

Afmatten, bw. zw. ik matte -. heb -gemat; -matting, v.

Afmattend, bn. -cr, -st.

Afmazen, bw. zw. ik maasde -. heb -gemaasd.

Afmeetbaar, bn.; -beid, v.

Afmelden, bw. zw. ik meldde -, heb -gemeld; -melding, v.

Afmelken, bw. ow. st. ik molk heb -gemolken.

Afmennen, bw. zw. ik mende -, heb -gemend.

Afmergelen,bw.zw. ik mergelde -, heb -gemergeld; -mergeling,v.

Afmerken, bw. zw. ik merkte -, beb -tremerkt.

Afinesten, bw. zw. ik mestte -, heb -gemest.

Afmetelük, bn.; -beid, v.

Afmeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -meter, m. -meting, v. -meetster, v.

Afmetselen. bw.ow. zw. ik metselde -, heb -gemetseld.

Afmijnen, bw. zw. ik mijnde -, heb -gemijnd; -mijner, m. -mij-nin?, v.

Afmlkken, bw. zw. ik mikte -, heb -gemikt.

Afmoeten, ow. bw. onr. zw. het moest -, heeft -gemoeten.

Afmogen, ow. bw. onr. zw. het raag -, mocht -.

Afmolmen, ow. zw. het molmde -, is -gemolmd; -molming, v.

Afplakken, bw.zw. ik pinkte -,

heb -geplakt.

Afplanten, bw.zw. ik plantte

heb -sreplant; -planting, v. Afplatten, bw. zw. ik platte ,

heb -geplat; - platting, v. Afpleiten, bw. zw. ik pleitte

heb -gepleit.

Afplökken, bw. zw. ik plekte -,

heb -geplekt.

Afpletten, bw. zW. ik plette

heb -geplet.

Afploegen, bw. zw. ik plotgde -,

heb -ceploegd; -ploeging, v. Afploifen, bw. zw. het plofte -,

is en heeft -geploft.

AfplOOien, bw. zw. ik plooide

heb -geplooid.

Afploten, bw. zw. ik plootte -,

heb -geploot.

Afpluizen (bij pluisjes afplukken) bw.st. ik ploos -,heb -geplozen; -plnisster, v. -pluizer, m. -pluizing, v.

Afpluizen (pluisjes wegnemen of loslaten) bw. ow.zw. ik pluisde -, heb en ben -gepluisd. Afplukken, bw. zw. ik plukte -, heb -geplukt; -plukker,m.-pluk-king, v. -pinkster, v. Afplunderen, bw. zw. ik plunderde -,heb -geplunderd; -plun-dering, v.

Afpoeieren, bw. zw. ik polt; u rde -, heb -gepoeierd; -poeiering, v. Afpoetsen, bw. zw. ik poetste -,

heb -gepoetst.

Afpolderen,bw. zw. ik polderde -,heb -gepolderd; -poldering, v. Afpompen, bw. zw. ik pompte -,

heb -gepompt; -pomping, v. Afponden, bw. zw. ik pondde -,

heb -gepont.

Afprachen, bw. zw. ik prachte -, heb -sepracht; -pracher, ra. -prachinjr, v. -prachster. v. Afprakkezeeren, bw. ik prak-kezeerde -. heb -geprakkezeerd. Afpraten, bw. zw. ik praatte -,

heb -gepraat.

Afpreeken, bw. zw. ik preekte -,

heb -gepreekt.

Afprenten, bw. zw. ik prentte -,

heb -geprent.

Afpressen, bw. zw ik preste -,

heb -geprest; -pressing v. Afprevelen, bw. zw. ik prevelde

-, heb -gepreveld. Afpriegelen,bw.zw. ik priegelde

-, heb -gepriegeld.

Afproeven, bw. zw. ik proefde

heb -geproefd.

Afpunten, bw. zw. ik puntte -, heb -gepunt; -punter, m. -punt-ster, v. -punting, v. Afrahbelen, bw. zw. ik ra' belde

-, heb -gerabbeld.

Afraden, bw.zw. en st. ik ried of raadde -, heb -geraden; -raad-ster, v. -rader, m.

Aftafelen, ow. zw. het rafelde -,

is -gerafeld; -rafelir.g, v. Afraffelen, bw. zw. ik raffelde-,

heb -geraffeld.

Afragen, bw. zw. ik raagde -, heb

-geraagd.

Afraken, ow. zw. ik raakte -, ben

-geraakt; -raking, v. Aframmelen, bw. zw. ik rammelde heb -gerammeld; - rammeling, v.

Afmonsteren, bw. zw. ik monsterde -,heb -gemonsterd; -monstering, v.

Afmoorden, ww.zw. ik moordde

mij -.hebmij -gemoord. Afmunten, bw. zw. ik muntte

heb -gemunt.

Afinnren, bw. zw. ik muurde -,

heb -gerauurd; -muring, v. Afnaaien, bw. zw. ik naaide

heb -genaaid.

Afnaasten, bw. zw. ik naastte -,

heb -genaast.

Afnemen, bw. ow. st. ik nam -, heb en ben -genomen; -neem-doek, ra. -neeraster, v. -nemer, m. -neraing, v.

Afneuzen, bw. ZWJ ik neusde-, heb -geneusd; -neusster,v. -neu-zer, ra. -neuzing, v.

Afnijpen, bw. st. ik neep -, heb -genepen; -nijper,m. -nijping, v. Afnommeren en -nummeren, bw. zw. ik noraraerde {nummerde) -,htb -genoramerd (-gennm-inerdl; -nommering en -num-mering, v.

Afoogén, bw. zw. ik oogde -,heb

seoogd; -ooging, v.

AfoogSten, bw. zw. ik oogstte -,

heb -geoogst. AfOOrlOgen,bw.zw. ik oorloogde

-, heb -geoorloogd.

Afpachten, bw.zw. ik pachtte -,

heb -gepacht.

Afpadig, bn.; -heid,v. Afpakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt; -pakker, ra. -pak-kinsf, v. -pakster, v.

Afpalen, bw.zw. ik paalde -, heb -gepaald; -paler, m. -paling, v. Afpanden, bw. zw. ik pandde -,

heb -gepand; -panding, v. Afpassen, bw.zw. ik paste -, beb -gepast; -passer, m.-passing, v. Afpeil (peilen van zekeren voorraad) ra.

Afpeilen, bw. ow. zw. ik peilde

-, heb -gepeild; -peiling, v. Afpeinzen (zich), ww. zw. ik peinsde mij -,heb raij -gepeinsd. Afpelen, bw.zw. ik peelde -, heb

-gepeeld; -peling, v.

Afpellen, bw.zw. ik pelde -, heb -gepeld; -peller, m. -pelling, v. -pelster, v. -pelsel, o. Afpcnnen, bw. zw. ik pende -, heb -gepend; -penner, m. -penning, v. -penhamer, ra.

Afperken, bw. zw. ik perkte -,

heb -geperkt; -perking, v. Afpersen, bw. zw. ik perste -, heb -geperst; -perser, ra. -persing, v.

Afpeuteren, bw.zw .ik peuterde

-,heb -gepeuterd.

Afpeu zelen, bw. zw. ik peuzelde

-, heb -gepeuzeld.

Afpüneh (zich) ww.zw. ik pijnde mij -, heb mij -gepijnd; -pijning. v.

Atpynigen, bw. zw. ik pijnigde

-, heb -gepijnigd; -pijniging, v. Afpikken, bw. zw. ik pikte -,

heb -gepikt.

Afpingelen, bw. zw. ik pingelde

-, heb -gepingeld.

Afpitsen, bw.zw. ik pitste -, heb

-gepitst.

Afplaggen, bw.zw. ik plagde heb -geplagd.

-ocr page 25-

APR

17

AFS

Aftanden, bw. 7.w. ik randde -■» heb -gerand; -rauder, m. -ran-dinjc, v.

Afranselen, bw. zw. ik ranselde

beb -geranseld.

Afrapen, bw.zw. ik raapte beb

-geraapt.

Afraspen, bw. zw. ik raspte beb -geraspt; -rasper, m. -ras-ping^. -raspstor,v. Afrasteren, bw. zw. ik rasterde heb -gerasterd; -rastering, v.

Atreeden, bw. zw. ik reedde -, heb -gereed; -reeding, v. . Afreehekel, m. -s.

Afrekenen, onp. w. zw. het re-

gen.le -, heeft en ia -geregend. Afreiken, bw. zw. ik reikte-, heb

-gereikt.

Afreis, ook Afrelze, v. Afreizen, OW. bw.zw. ik reisde -,

ben - en beb -gereisd. Afrekenen, bw. OW. zw. ik rekende -, heb -gerekend; -rekening, v.

Afrennen, bw.ow.zw. ik rende -,

ben.en heb -gerend.

Afrepelen, bw. zw. ik repelde -,

heb -gerepeld; -repeling, v. Afrepen, bw. zw. ik reepte beb ' -gereept.

Africhten, bw. zw. ik richtte -, heb -gericht; -richter, m. -richting, v. -richtster, v.

Atrij (het afrijden) m.; (helling bij

't afrijden) v.

Afrijden, OW. bw. St. ik reed -, ben ea heb -gereden; -rijder, m. Afrijden, bw. St. ik reeg -.heb -geregen; -rijger, ra. -rijging, v. -rijïster, v.

Afrijmen. bw. zw. ik rijmde -,

heb -gerijmd; -rijming, v.

Afrij ten, bw. st. ik reet -, heb

-gereten; -rijting, v.

Afrözen (afstijgen) ow. st. ik rees -, ben -gerezen; -rijzing, v. Afrikaan, m. (v. voor zekere

bloem) -kanen.

Afristen, bw. zw. ik ristte -, heb

-gerist; -risting, v.

Afrit, m.

Afritsen, bw. zw. ik ritste heb

■geritst; -ritsing, v.

Afroeien. bw. OW. zw. ik roeide

-, heb en ben -geroeid. Afroepen, bw. 8t. ik riep -, heb -geroepen; -roeper,m. -roeping, y. -roepater, v.

Afroesten, OW. zw.het roestte -,

is -geroest.

Afroffelen, bw. zw. ik roffelde -.

heb - geroffeld.

Afrollen, ow. bw.zw. ik rolde -, ben en heb -gerold; -rolbaar, bn.; -rolbord,o. -roller,m. -rolling, v.

.Afronden, bw. zw. ik rondde-, heb -gerond; -ronder, m. -ronding, v.

Afrondinprsfrees, v. -freezen. Afrondingsmachine, v. -s. Afrondingsvijl, v. -en. Afronselen, bw. zw. ik ronselde

-, heb geronseld.

Afrooien, bw. zw. ik rooide -,

heb -gerooid; -rooiing. v. Afrooken, bw. zw. ik rookte -, heb -gerookt; -rooker, m. rooking, v.

Afroomen, bw. zw. ik roomde -,

heb -geroomd; -rooming, v. Afrooven,. (ontrooven) bw. zw. ik roofde-, heb -geroofd; -roo-ving, v.

Afrossen, bw.zw. ik voste -, heb -gerost; - rosser, av. -rossing, v. -roaster, v.

Afrotten, ow.zw. ik rotte -, ben

-gerot; -rotting, v.

AfrOven (van 't roofje ontdoen) bw. zw. ik roofde -, heb -geroofd; -roving, v.

Afruien, ow. zw; de vogel ruide

-, heeft -geruid.

Afruilen, bw. zw. ik milde -,

heb -geruild.

Afrnischen, ow. zw. de beek ruiaebte -.heeften is -geruischt. Afrukken, bw. ow. zw. ik rukte -, heb -m ben -gerukt; -rukker, ra. -rukking, v. -rukster, v. Afsabelen, bw. zw. ik sabelde -,

heb -gesabeld; -sabeiing, v. Afschaafsel, o. -s. Afschacheren, bw. zw. ik scha-

cherde -, heb -geschacherd. Afschaduwen, bw. zw. ik acha-duwde -, heb -geschaduwd; -schaduwer, ra. -schaduwing, v. Afschaffen, bw.zw. ik schafte -, heb -geschaft; -scbaffer, ra. -schaffing, v. -scbaffinsrsgenoot-schap, v. -schaffingsmaatschap-nij, v. -sc.hafater, v. Afschaften, bw. zw. ik schaftte

-, beb -geschaft.

Afschaken, bw. ow. zw. ik

schaakte -, heb -geschaakt. Afschalen, bw. zw. ik schaalde -. heb -geschaald; -schaling, v. Afschallen, ow. zw. het schalde

-, heeft -geschald. Afschampen.ow.zw. ik schampte -, ben -geschampt; -schamper. m. -scharaping v. Afschansen, bw.zw. ik schanstc -, heb -geacbanst; -schansinar.v.

Afschaveelen en afschavie-len,ow.zw. ik schaveelde Ischa-vielde) -, ben -geschaveeld (-geschavield)

Afschaveeling en afschavieling, v.

Afschaven, bw. zw. ik schaafde heb -geschaafd; -schaving, v. Afschavielen.Zie Afschaveelen. Afscheep, m.

Afscheid, o.

Afscheidh ar, bn.; -beid, v. Afscheidelijk, lm.; -heid, v. Afscheiden, bw. ow. zw. ik scheidde -, heb en ben -gescheiden; -scheider, m. -scheiding, v. -scheidinkje, o. -scheidsel, o. -scheidster v. Afscheidingslün,v.-en; -muur, m. -muren; -sloot, v. -en; -tee-ken, o. -s; -vat, o. -en. Afscheidnemen, o.;-neming, V. Afscheidsbezoek^. -en;-brief, ra. -brieven; -groet.m. -en;-kus, ra. -een: -rede v. -nen. Afschelferen (afschilferen) ow. zw. ik schelferde -,ben -geschel-ferd; -achelfering, v. Afschellen, bw. zw.ik schelde -,

heb -gescheld.

Aföchemeren, ow.zw. het «che-merde -, heeft -geschemerd; -schemering, v.

Afschenken (afgieten) bw. st. ik schonk -, heb -geschonken; -schenking, v.

Afschenken (in de pijpenma-kerij) bw.zw. ik schenkte -, heb -ge3chenkt;-schenker,m.-schen-king, v.

Afschepen, bw. zw. ik scheepte -, heb -gescheept; -scheper, m. -scheping, v. -scheepster, v. Afscheppen, bw. zw. ik schepte -, heb -geschept; -schepping, v. Afscheren, bw. st. ik schoor -, heb -geschoren; -scheerder, ra. schering^ v. -scheerster, v. Afschernien,bw.zw. ikscherm-de -, heb -geschermd; -scherming, v.

Afscherven, bw. ow. zw. het scherfde -,heeftenia -gescherfd; -scherving, v.

Afschetsen, bw. zw. ik schetste -, heb -geschetst; -schetser, m. -schetaing, v. -schetsster, v. Afscheuren, bw. ow. zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; -scheurder. m. -scheu-ring, v. -scheurstor, v. Afschieten, bw.ow.st. ik schoot -, heb en ben -ijeschoten;-achle-ter, ra. -schieting, v, schietster, v.

Afschijn, m.

Afschijnen, ow. st. ik scheen -,

heb -geschenen; -schijnsel o. AfSChijven, bw. zw. ik schijfde

-, heb -geschijfd; -schijver, ra. Aföchikken,o\v.bw.zw. ik schikte -, ben en heb -geschikt. Afschilderen, bw. zw. ik schil-derde-.heb -geschilderd; -schildering. v.

Afschilferen, ow. zw. ik schilferde -, ben -geschilferd; -schilfering. v.

Afschillen (de schel of schil van iets afdoen) bw.zw. ik schilde -, heb -geschild; -schiller, m. schilling, v. -schllsel, o. -schil-ster, v.

Afschimpen.bw.zw. ik schimpte

-, heb -geschimpt. Afschitteren, ow. zw. ik schitterde -, heb -geschitterd; -schittering. v.

Afschohhen, bw. zw. ik schobde

-, heb -ïescbobd.

Afschoffelen (langzaam afdalen) ow. zw. ik schoffelde -, ben -geschoffeld.

Afschoffelen (met de schoffel losmaken) bw.zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld; -schoffe-ling, v.

Afschokken, ow. bw. zw. ik schokte -,ben en heb -geschokt. Afschommelen, ow. zw. ik schommelde -, ben -geschommeld.

Afschooien, bw. zw. ik schooide

-, heb -geschooid. AfSChOOnen,ow.zw. ik schoonde -, ben -geschoond; -schoo-ning, v.

Afschoppen, bw. zw. ik schopte

-,heb -sescbopt.

Afschot, o.

Afschouw, m.

Afschouwen,bw.zw. ik schouwde -, heb -geschouwd; -schouwer, m. -schouwing, v.

-ocr page 26-

: - • - - ■ •

I

V

18

AFS

AFS

Afsclirabtoen,bw.zw. ik schrabde heb -geschrabd;-sehvab-ber, m. -schrabbing, v. -achrab-sel, o. -schrabster, v.

JLfi01irapen,bw.zw. ik schraapte heb -geschraapt; -schraper,!!!, -schraping, v. -schraap8cl!aar,v. -schraapsel, o, -schraapster, v.

Afschrappen, bw.zw. ik schrapte -, heb -geschrapt; -schrapper, m. -schrapping, -schrapsel, o. -schrapster, v.

Afschreeuwen, ow. ww. zw. ik schreeuwde mij -,heb mij en ben -geschreeuwd.

Afschreien, ow. ww. zw. ik schreide mij heb mij en ben -geschreid.

Afschrift,©, -en; -schriftenboek, o. -en.

Afechrüven, bw. St. ik schreef heb -afgeschreven; -sehrijf-geld, o. -schrijfloon, o. -schryf-punt, v. -schrijfster, v. -schrijver, m. -schrijving, v. -schrij-vingsbauk, v.

Afschrik, m.

Afschrikken.bw.zw. ik schrikte -, heb -geschrikt; -3chrikker,m. schrikking, v. -schrikster, v.

Afschrikwekkend, bn. -er, st.

Afschrobben,bw. zw. ik scbrob-de -. heb -geschrobd; -schrobber, m. -schrobbing, v. -schrob-ster, v.

AfSChroeien,bw.zw.ik schroeide -, heb -geschroeid; -schroeier, m. -schroeiing, v.

Afechroeven,bw.zw. ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroe-ver.m. -schroeving, v.

Afechubben, bw.zw. ik schubde -,heb -geBchabd; -schubbing.

Afschudden, bw. zw. ik schudde -, heb -geschud; -schuiWer, m. schudding, v. -schudster, v.

AfeChuieren, bw. zw. ik schuierde -,heb -geschuierd; -achuie-rinc, v.

Afschuimen, bw.zw. ik schuimde -, heb -geschuimd-.-schuimer, ra. -schuiming,v. -8chuim8ter,v.

Afschuinen, bw.zw. ik schuinde heb -geschwind; -schuining.

Afschuiven, bw. st. ik schoof-, heb -geschoven; -schuiver, m. -gchuiving, v. -schuifster, v.

Afschuren, bw. zw. ik schuurde heb -geschuurd; -schuurder, m. -schuring, v. -schuursel, o. -schuur ster, v.

Afschutsel, o. -s; -tje. o. -s.

Afechutten, bw. zw. ik schutte -, heb -geschut; -schutter, m. -schatting, v.

Afschuw, m.

Afechuwbaar, bn. -der, -st.

Afechuwelük, bn. en bijw. -quot;-st; heid, v.

^ fschuwwekkend, bn. -cr,-st.

Aiseinen, bw. zw. ik seinde heb -geseind; -seining, v.

■ Afseizen bw. zw. ik seisde -, heb -geseisd; -seizing, v.

Afsüpelen, OW. zw. het vocht sijpelde is -gesijpeld; -sype-linar, v.

Afsjorren, bw. zw. ik sjorde -, heb -sresjord.

Afsjouwen, bw. zw. ik sjouwde -, heb gijsjouwd.

Afslaan, bw. ow. st. ik sloeg-, heb en ben -geslagen.

Afslachten, bw. zw. ik slachtte . heb -geslacht.

Afslagquot;, m. -en; -je, o. -s.

Afslager (openbare verkooper, vendumeester) m. -s.

Afslaven(zich) ww.zw. ik slaafde mij -, heb mij -geslaafd.

Afslechten, bw. ow. zw. ik slechtte -, heb en ben -geslecht; -slechthamer, in. -slechting, v.

Afsleepen (aftrekken) bw. zw. ik sleepte -, heb -gesleept; sleeper, m. -sleeping, v. -sleepster,v.

Afslenteren, ow. zw. ik slen terde -, ben -geslenterd.

Afslepen, (afhangen) ow.zw. het sleepte -, heeft -gesleept.

Afsleuren, bw. zw. ik sleurde -, heb -gesleurd.

Afslibberen,ow.zw. ik slibberde -, ben -geslibberd.

Afslieren, ow. zw. ik slierde -, ben geslierd.

Afslijpen, bw. st. ik sleep heb geslepen; -slijper, m. -slijping, . -slijpsel, o. -slijpster, v.

Afslijten, bw. ow. st. ik sleet -, heb en ben -gesleten;-slijting,v.

Afslingeren, bw. ow. zw. ik slingerde -, heb en beu -geslingerd.

Afslippen, ow. zw. ik slipte -, ben -geslipt; -slipping, v.

Afslobberen, bw. zw. ik slobberde -, heb -geslobberd; -slob-bering, v.

Afsloffen, bw.ow. zw. ik slofte -, heb en ben -gesloft; -sloffing, v.

Afslonzen, bw. zw. ik slonsde -, heb -geslonsd; -slonsster, v. -slonzer, m. -slonzing, ..

Afsloopen, bw. zw. ik sloopte -, heb -gesloopt.

Afslooten, bw. zw. ik slootte -, heb -sresloot ;-slooting, v.

Afslorpen en afslurpen, bw. zw. ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorpt (-geslurpt).

Afslorping en afslurping, v.

Afsloven (zich) ww.zw. ik sloofde mij -,heb mij -gesloofd; -slo-ving. v.

Afsluipen, ow.st. ik sloop -, ben -geslopen.

Afsluiten, bw. st. ik sloot -. heb -gesloten; -sluitdijk, m.-sluiter, m. -sluiting, v.

Afsluitingsdeelen.o.mv.;-hek. o. -ken; -muur,m.-muren;-stel-sel, o. -s; -to»8tel,m. en o.-len.

Afölurpen. 'Ue Afslorpen.

Afsmakken, bw. zw. ik smakte -, heb -gesmakt.

Afsmallen, bw. zw. ik smalde bob -gesmald; -smalling, v.

Afsmeden. bw.zw. ik smeedde -, heb -sesmeed; -smeding,

Afsmeeken, bw. zw. ik smeekte -, heb -gesmeekt; -smeeker, m. -smeekins, v. -smeekster, v.

Afsmelten, bw. ow. at. ik smolt -, heb eu ben -gesmolten;-smel-tin», v.

Afsmeren, bw. zw. ik smeerde -. heb -sesmeerd; -smerins, v.

Afsmetten, ow. zw. ik smette -. heb -gesmet.

Afsmöten, bw. st. ik smeet heb -gesmeten.

Afsmokkelen,bw. zw. ik smokkelde -, heb -gesmokkeld.

Afsnauw, m.

Afsnauwen, bw. zw. ik snauw- -de-, heb -gesnauwd; -snauwer, m. -snauwing v. -snauwster, v.

Afsnede en afsnee, v. -sneden.

Afsnellen. ow. zw. ik snelde -, ben en heb -gesneld.

Afsnijden, bw. st. ik sneed -,heb -gesneden; -snijder, m., -snijding, v.,-snijdsel, o., -snijdster, v. -snijhout o. -snijschaar, v.

Afsnipperen, bw. zw. ik snipperde -, heb -gesnipperd; -snippering, v.

Afsnoeien, bw. zw. ik snoeide -, heb -gesnoeid; -snoeier, m. -snoeiing, v. -snoei8el,o.-8noei-ster, v.

Afsnoepen, bw. zw.ik snoepte -, heb -gesnoept.

Afsnorren, ow. zw. ik snorde -, ben -gesnord.

Afsnuiten (eene kaars) bw. st. ik snoot -, heb -gesnoten.

Afsnuiten (een stuk hout) bw. '.w. ik snuitte -; heb -gesnuit; snuiter, m. -snuiting, v.-snuit-el. o. -snuitster, v.

Afsollen, ww. ow. zw. ik solde mij -, heb mij en ben -gesold.

AfSOpiDen, bw. zw. ik sopte -, heb -gesopt; -sopping, v.

Afspaden, bw. zw. ik spaadde -, heb -gespaad, -spading, v.

Afspanen, bw. zw. ik spaande -, heb -gespaand; -spaning, v.

Afspannen, bw. st. ik spande -, heb -gespannen; -spanner, in., -spanning, v.

Afspatten, ow. zw. ik spatte -, bet. -gespat; -spatting, v.

Afspelden, bw. zw. ik spelde -. heb -gespeld.

Afspelen, ow.ww. zw. ik speelde mij -, heb mij en ben -gespeeld.

Afspeten, bw. zw., ik speette-, heb -gespeet; -speting, v.

Afspeuren, bw.zw. ik speurde -, heb -gespeurd.

Afspieden, bw.zw., ik spiedde -, heb -gespied; -spieder, m. -spie-dinsr, v.-spiedster, v.

Afspiegelen, bw. zw. ik spiegelde -, heb -gespiegeld; -spie-c-eling, v.

Afspinnen, bw. st. ik spon heb -«responnen.

Afspitten, bw. zw., ik spitte -, heb -gespit; -spitting v.

Affeplüten, bw. ow. st. ik spleet -, heb en beu -gespleten; -splij-ting, v.

Affeplinteren, bw. ow. zw., ik splinterde heb en ben -gesplinterd; -splintering, v.

Afspoelen, bw. zw. ik spoelde -, heb -gespoeld; -spoeling, v.

Afspraak, v. -spraken; -je, o. -s.

Aftpreken, bw. st. ik sprak -, heb en ben -gesproken.

Afspringen, ow. st. ik sprong -, ben en heb -gesprongen; -springer. m. -springing, v. -spring-ster, v.

Afspruiten, ow. st. ik sproot -, ben -gesproten; -spruitsel, o.

Afstaan, ow. bw. onr. st. ik stond -,heb -gestaan.


-ocr page 27-

AFW

AFS

19

Afstammeling', m. en v. -en; v, ook Afstammelinge.

Afetammen, ow. zw. ik stamde ben -{jeatamil; -staaimins v.

Afstampen, bw.zvr.ik stampte heb -gestampt; -stamping, v.

Afstand, m. -en.

Afstandsmeting, v. -en; -wijzer, m. -s.

Afstappen, ow. zw. ik stapte ben en heb -gestapt.

Afsteken, bw. ow. St. ik stak heb en ben -gestoken; -steker., ra. -steking, v.

Afstel, o.

Afstelen, bw. at. ik stal -, heb -gestolen.

Afstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -steller, m. -stel-ling, v.

Afstèmmen, bw. zw. ik stemde -,heb -gestemd; -stemming, v.

Afstempelen, bw. zw. ik stempelde -,heb -gestempeld; -stempeling, v.

Afsterven, ow. st. ik stierf -, ben -gestorven; -sterving, v.

Afstügen, ow. st. ik steeg -, ben -gestegen; -stijging v.

Afstoffen, bw. zw. ik stofte -, heb -gestoft; -stofling, v.

Afstoken, bw. ow. zw. ik stookte -, heb -gestookt; -stoking, v.

Afstompen, bw. zw. ik stompte -, heb -gestompt; -stc aping, v.

AfStOOten, bw.zw. en st. ik stiet en stootte -, heb -gestooten; -stooter, m. -stooting, v.

Afstormen, ow. onp. w. zw.het stormde -, heeft -gestormd; ook ik beu -gestormd.

Afstorten, bw. ow. zw. ik stortte -, bob en ben -gestort; -storting, v.

Afstraffen, bw. zw. ik strafte heb -getraft; -straffing v.

Afstralen, ow. zw. ik straalde-, heb en ben -gestraald; -straling, v

Afstrijden, bw. ow. st. ik streed -, heb -gestreden.

Afstrijken, bw. ow. st. ik streek heb -gestreken; -strijking v.

Afstrooir^n, ow. bw. zw. ik stroomde -, ben en heb -gestroomd.

Afstroopen, bw. zw. ik stroopte -, heb -gestroopt; -strooper, m. -strooping, v.

Afstuiten, ow. zw. ik stuitte ben -gestuit; -stuiting, v.

Afstuiven, ow. st. ik stoof -, ben -gestoven; -stuiving, v.

Afsturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd.

Afsullen, ow. zw. ik sulde -, ben -gesuld.

Aftafelen, ow. zw. ik tafelde -, heb -getafeld.

Aftakelen, bw. zw. ik takelde -, heb -getakeld; -takeling, v.

Aftandscll (van paarden) bn.

Aftappen, bw. zw. ik tapte -, heb -getapt; -tapper, m. -tapping, v. -tapster, v.

Aftarnen (aftornen) bw. zw. ik tarnde -, heb -getarnd.

Afteekenen, ow. bw. zw. ik teekende-,heb -geteekend; -tee-kenaar, m. -teekenaarster, v. -teekening, v.

Aftsllen, bw. ow. zw. ik telde -, heb -geteld; -telling, v.

Afteren, bw. zw. ik teerde -,heb -geteerd.

Aftillen, bw. zw. ik tilde-, heb -getild.

Aftimmeren, bw. zw. ik timmerde -, heb -getimmerd; -timmering, v.

Aftobbèn, bw. zw. ik, tobde -, heb -getobd; -tobbing v. en als ww. ik tobde mij -,heb mij -getobd.

Aftocllt, m.

Aftonnen, bw. zw. ik tonde -, heb -getond.

Aftoomen, bw. zw. ik toomde -, heb -getoomd.

Aftoppen, bw.zw. ik topte -,heb -getopt.

Aftornen, bw. zw. ik tornde -, heb -getornd.

Aftouwen, bw. zw. ik touwde-, li eb -getouwd.

Aftrappen, bw. ow. zw. ik trapte -, heb -getrapt.

Aft red, m.

Aftrek ,n, bw. ow. st. ik trad -, heb en ben -getreden; -treding.

Aftrek, ra. [v.

Aftrekken, bw. ow. st. ik trok -, heb en ben -getrokken; -trekker, -ra. -trekking, v. -trekrol, v. -treksel,o.-trekster, v.-trek-touw, o. -trekvijl, v.

Aftreuren, bw.zw. ik treurde -, heb -getreurd.

Aftroetelen, bw. zw. ik troetelde -, heb -getroeteld; -troeteling, v.

Aftroeven, bw. zw. ik troefde -, heb -getroefd; -troefster, v. -troever, m. -troeving, v.

Aftroggelen, bw. zw. ik troggelde -, heb -getroggeld; -trog-geling, v.

Aftrommelen, bw. zw. ik trommelde -, heb -getroraeld.

Aftrompetten,bw. zw. ik trom pette -, heb -getrompet.

Aftroonen, bw. zw., ik troonde -, heb -getroond; -trooning v.

Aftuigen, bw. zw. ik tuigde -, heb -getuigd.

Aftuimelen, ow.zw. ik tuimelde -? beu -getuimeld; -tuimeling v.

Aftuineh, bw. zw. ik tuinde-, heb -getuind; -tuining, v.

Afvaardigen, bw. zw. ik vaardigde -, heb -gevaardigd; «vaardiger, m. -vaardiging, v. -vaar-di^ster, v.

Afvaart, v.

Afvagen (afvegen) bw. zw. ik vaagde -,heb -gevaagd.

Afval (het afvallen) ra.

Afval ihet afgevallene) o.

Afvallen, ow. st. ik viel -, ben -gevallen.

Afvallig, bn. -er, -st; -beid, v.

Afvallige, m. en v. -n.

Afvangen, bw. st. ik ving heb -gevanjren.

Afvaren, bw. ow. st. ik voer -, heb en ben -gevaren.

Afvechten, bw. st. ik vocht heb -gevochten.

Afvegen (aivagen) bw. zw. ik veegde -, heb -geveegd;-veegsel, o. -veegster, v. -veger, m. -ve-glng, ▼.

Afvenen, bw. zw. ik veende heb -geveend; -vening, v.

Afvergen, bw. zw., ik vergde - . heb -gevergd; -verging, v.

Afverven, bw. zw. ik verfde heb -geverfd.

Afvieren, bw. zw. ik vierde heb -gevierd.

Afvijlen, bw. zw. ik vijlde -,heb -gevijld; -vijler, m. -vijling v. -vijlsel, o.

Afvillen, bw. zw. ik vilde -, heb -irevild; -villing, v.

Afvisschen,bw. zw. ik vischte -, heb -gevischt.

Afvleien, bw. zw. ik vleide -, heb gevleid; -vleier, ra. -vlei-ing, v.

Afvliegen, ow. st. ik vloog ben -gevlogen.

Afvlieten, ow. st. ik vloot -, ben -gevloten; -vlieting, v.

Afvljjmen, bw. zw. ik vlijmde -, heb -gevlijmd; -vlijraing, v.

Afvloeien, uw. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing, v.

Af vlotten, ow. zw. ik vlotte -, ben -gevlot.

Alvoederen (afvoeren) bw. zw. ik voederde (voerde) -, heb -gevoederd (-gevoerd); -voedering, v.

Afvoeren (wegvoeren) bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd;-voer-der, ra. -voering v. -voerkanaal, o.

Afvorderen, bw. zw. ik vorderde -, heb gevorderd; -vorderaar, ra. -vordering, v.

Afvormen, bw. zw. ik vormde -, heb -gevormd. .

Afvragen, bw. zw. en st. ik vraagde (vroeg) -,heb -gevraagd; -vraging, v.

Afvriezen, ow. onp. w. st. het vroor -, heeft en is -gevroren en -gevrozen.

Afvuren, bw. ow. zw. ik vuurde -, heb -gevuurd; -vuring, v.

Afwaaien, bw. ow. zw. en st. ik woei of waaide -, heb en ben -gewaaid.

Afwaarts (nederwaarts) bijw. Afwaart sell, bn.

Afwachten, bw. zw. ik wachtte -, heb -gewacht; -wachter, m. -wachting. v. -wachtster, v.

Afwaken, bw.zw. ik waakte -, heb -gewaakt.

Afwallen, bw. zw. ik walde -, heb -gewald; -walling, v.

Afwandelen, bw. ow. zw. ik wandelde -, heb en ben -gewandeld.

AfwaSSClien,bw. st. ik wiesch -, heb -gewasschen; -waschster, v. -wasscher, m. -wassching, v.

Afwateren, bw. ow. zw. ik waterde -, heb -gewaterd; -watering, v.

Afweeken,bw. ow.zw. ik weekte -, heb en ben -geweekt;-wee-king, v.

Afweenen, bw.zw. ik weende -, heb -geweend.

Afweg, ra. -en.

Afwegen, bw. st. ik woog -, heb -gewogen; -weegster, v. -weger, m. -weging, v.

Afweiden, bw. ow. zw. ik weidde -, heb -geweid; -weiding, v.


-ocr page 28-

AFW

ALA

20

Afwenden, bw. zw.ik wendde heb -geweud; -wender, m.-wending, v. -wendster, v.

Afwannen, bw. zw. ik wende heb -gewend; -wenner, m. -wenniug, v. -wenster, v. Afwentelen, bw. zw. ik wentelde -, heb -gewenteld; -wenteling, v.

Afweren, bw. zw. ik weerde -, heb -geweerd; -weerder, -weerater, v. -wering, v. Afwerken, ww.ow.zw. ik werkte mij -, heb mij en ben -ge-werkt.

Afwerpen, bw. st.j ik wierp -, heb -geworpen; -werper, ui. -werping, v. -werpster, v. Afweven, bw.at. ik weefde -,heb

-geweven.

Afwezen, O.; -wezend, bn.; -wc-zendheid, v. -wezig, bn., -wezig-heid, v.

Afwesenden, m. en v. mv. de niet tegenwoordig zijnde personen.

Afwijken, ow. st. ik week ben -geweken; -wijker, m. -wijking, v. -wijkster v.

Afwijzen, bw. st. ik wees -, heb

-prewezen; -wijzing, v. Afwinden, bw. st. ik wond -,heb -gewonden; -winder, m.

dins, v. -windster, v.

Afwinnen, bw. st. ik won -, heb

-gewonnen.

Afwippen, bw. ow. zw. ik wipte

-,heb en ben-gewipt;-wipping,v. Afwissclien,bw.zw.ik wischte -, heb -gewischt; -wisseher, m. -wischster, v. -wissching. v. Afwisselen, ow.bw. zw. ik wisselde -, ben en heb -gewisseld; -wisselend, bn. en bijw. -er, -st: -wisseling, v.

Afwitten,bw.ow. zw.,ik witte -.

heb -gewit.

Afwoekeren, bw. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd; -woekering, v.

Afwrijven, bw. St., ik wreef

heb -gewreven; -wrijving, v. Afwringen, bw. st. ik wrong -.

heb -gewrongen; -wringing, v Afeadelen, bw. zw. ik zadelde

heb -gezadeld; -zadeling, v. Afzagen, bw. zw. ik zaagde -. heb -gezaagd; -zager, m. -za-

Afzakken, ow. bw. zw. ik zakte -, ben en heb -gezakt; -zakker, m. -zakkertje, o. -zakking, v. Afeeepen, bw. zw. ik zeepte -,

heb -gezeept; -zeeping, v. Afzeggen, bw. zw. ik zeide -, heb -gezegd of -gezeid; -zegger, m. -zegging, v. -zegster, v Afzeilen, bw. ow. zw. ik zeilde -.

heb en ben -gezeild; -zeiling, v. Afeenden, bw. st. ik zond -, heb -gezonden; -zender, m. -zending, v. -zendster, v. Afzengen, bwquot;. zw. ik zengde -,

heb -gezengd; -zenging, v. Afzet, ra.

Afzetbaar, bn.; -heid,v. Alzetten, bw. zw. ik zette -. heb -gezet; -zetsel, o. -zetster, t. -zetter, m. -zetterij, v, «zetting, v.

Afeicntelijk, bn. -er,-8t;-held,v.

Agitato (onrustig, hevlg.ane^ge-

zwindl rauz.

Agitatie (beweging, woeling;

onrust; opgewondenheid) v. Agiteeren (bewegen, verontrus-ten; vervolgen; haadelen,afhan-delen) bw.

Agnateninaaste bloedyerwantea

van vaderszijde) m. mv. Asnosceeren (erkennen, toc-

stemmen) bw.

Agonie (doodstrijd, laatste worsteling) v.

Agoniseeren (zieltogen, op het

uiterste liggen) ow.

Agnus Dei (lam Gods. de eerste woorden van het vijfde zangstuk der Mis; een beeldje) o. Agrandissement (vergrooting) o.

Agrarisch (den akkerbouw of de

akkers betreffende) bn. Agrarische wet, akkerwet, graanwet.

greëeren (aangenaam zijn, believen, gunstig aannemen) ow. bw.

Agrementcn (bijgevoegdo sie-raden) o. mv. (*•

Agricultuurdand-, akkerbouw) Agrimonie (zeker bitter kruid,

leverkruid, boelkenskruid) v. Agrypnie (slapeloosheid) v. Agurk, v. -en; -je, o. -s.

Ahorn (ah nboom) m. -en. Al, tw.

Aï, ra. -'s, de luiaard, viervoetig dier te Brazilië, aldus geheeten naar het geluid, dat het voortbrengt.

Aide (hulp,bijstand;hclper),ra.-s. Aide de camp (generaal-adjudant) in. (mv. aides de camp). Aimahel (beminnenswaardig)bn; Air (schijn, uiterlijk aanzien.

zangwijs, wijsje; lied) o. -s. Aisance (ongedwongenheid in' manieren; geraakkelijkheid;wel-gesteldheid; voorrechten in heerlijkheden) v.

Aise (gemak, welvaart) o.

Aisó (genoeglijk, gelukkig) bn. A jour (doorschijnend; met openingen).

Ajournoeren (verdagen, tot een

anderen dag verschuiven) bw. Ajuin, m. -en; -achtig, bn. Ajusteeren (gelijkmaken; aanpassen; zich gereedmaken) bw. Akant, m. -en. Zekere boom. Akefietje,o. -a.

Akelei, v. -en. Zekere bloem. Akelig, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v.

Aker, ra. -s; -tje, o. -a.Zie Eikel. Akker, m. -s; -tje,o. -s. Akkeren, bw.ow.zw. ik akkerde,

heb geakkerd. Akkermaalshosch, o. -bos-

schen.

Akkermaalshout, o. AkkOOrd( overeenkomst, vergelijk) o. -en; -je, o. -s.

Akolei, v. -en.

Akoniet, o. Zeker kruid.

Akte, v. -n.

Al, (als zelfst. vnw.) o.

Al, bijw. en vw.

Alaan, bvjw.

A la baisse (speculeeren), op daling.

Afzichtig, bn. er, -st; -beid, v.

Afziedsel, o.

Afzien, ow. bw. onr. 8t.,ik zag -. heb -gezien; -zienbaar, bn.

Afzijn (afwezigheid) o.

Afzingen, bw. st. ik zong-,heb -gezongen.

Afzitten, ow. st. ik zat -, ben en heb -gezeten.

Afzoeken, bw.onr.zw.ik zocht -, heb -gezocht; -zoeker, ra. -zoeking, v. -zot-kster, v.

Afzoenen, bw. zw. ik zoende -, heb -gezoend.

Afzonderen, bw. zw. ik zonderde-, heb -gezonderd; -zondering, v.

Afzonderlijk, bn. en bijw.

Afzoomen, bw. zw. ik zoomde -, heb -gezoomd.

Afzuigen, bw. st. ik zoog, heb ?-gezogen; -zuiging, v.

Afzuipen, bw. st. ik zoop -, heb -gezopen.

Afzweep3n,bw.zw.ik zweepte -, heb -gezweept.

Afzwemmen, ow. st. ik zwom -, heb -ge'.wommen.

Afzweren (met eede) bw. st. ik zwoer -, heb -gezworen; -zwéerder, m. -zwering, v.

Afzweren (afetteren) ow. st. de pink zwoor -, is-gezwören; -zwering, v.

Afzwerven, ow.bw. st. ik zwier. ,ben en heb -gezworvcn;-zwer-

Aguat, m. voor den stcen;o. voor

de stof, agaten.

Agaceeren (opwinden, sarren, tarten; zinnelijk prikkelen,aan-vuren, belust maken) bw. Agacerie (opwinding, sarderij, tarting; zinneprikkeling, belust-raaking) v.

Agaten, bn. van agaat. Ageeren;handelen, te werkgaan;

quot;klagen) ow.

Agenda (gedenkboek,dagbofkjv. Agent (zaakbezorger) ra. -en;

-schap, o.

Agent de change (wisselaar,

wisselraaker) ra.

Agentuur (agentschap) v. Aggiustamente (stipt, zeer

nauwkeurig) rauz. Agglomeratie (samenhoopin;

opeenhooping) v. Agglomereeren (zich),ow. zich ophoopen, grooter worden, bw., ophoopen, dicht bij elkander bouwen.

Aggravatie (bezwaring;verzwa-ring) v.

Aggraveeren (bezwaren, ophoopen, vergrooten; verbannen, vervloeken; verdacht maken) bw.

Aggresseeren (aanvallen., aangrepen, twist zoeken) bw. Aggressiefaanval ,aan randing)v. Aggressief (aanvallend, aangrijpend) bn. , , , n Aggrouppeeren (vele beelden

en zaken opeenhoopen) bw. Agiel (behendig, vaardig, gezwind) bn.

Agio (opgeld) o.

Agiotage (actiehandel) v. Agioteur (actiehandelaar; woekeraar) m.

-ocr page 29-

ALA

21

ALT

A la bonne Iieure, het zij zoo!

A la minute, dadelijk, op staan-den voet. (-a.

Alant,m.Zeker kruid;-swortcl ra.

A la queue, achteraan. (o.

Alarm (wapenkreet; uoodkrcet/

Alarmant (verontrustend) bn.

Alarmeeren (opschudding maken; onrust maken, verontrns-ten) ow. bw.

Albast, o.

AlDasten, bn.

A3.be (miskleed, koorhemd) v.

Albedil, ra. en v. -len.

Albedrjjf, ra. en v. -bedrijven.

Al bedril, m. en v. -Icn.

Al bereids, bijw.

Albescüik, m. en v. -ken.

Albestel, m. en v. -len.

Albino (witte Moor),m. en v.-'s.

Albion, o. oude (en tegenwoordig dichterlijke) naam van Engeland.

Album (stamboek; vriendenrol) o. -a.

Alcalde, m. vrederechter in Spanje.

Alcali, o. loogzout, -calisch, bn. loogzouthoudend.

Alchimie (goudmakerij) v.

Alchimist (zoogenaamde goudmaker) ra. -en.

Alcohol (gezuiverde wijngeest)m.

Al corso (naar den wisselkoers).

Aldaar, -dra, -dus, bijw.

Alderman (wethouder in de steden van Engt and) m. -non.

Ale (Engelsch ongehopt bier) o.

Aleer, bijw. en vw.

Alentours (omstreken) mv.

Alert (vaardig,wakker,ru3tig) bn.

Alexandrijn, v. -en; -sch,bn.

Alfpapenkrald,o.Zekere plant.

Alfresco, op versche pleisterkalk.

Alft (elft, zekere visch) v. -en.

Algarade (beleediging) v.

Algebra (stelkunst) v.; -ïach, bn.

Algeheel, bn.

Algemeen, o.

Algemeen, bn. en byw. -er, -at; -heid, v.

Algen (wiersoorten,zeegras )v. mv.

Algenoegzaam, bn.; -heid, v.

Algodery, v.

Algoed, bn. en als zn. (Algoede) voor God, m.; -heid, v.

Alhier, bijw.

Alhoewel, vw.; anders hoewel.

Alias (anders gezegd, anders; als zn.snaak) m. -sen.

Alibi (aanwezigheid elders) o. -'s.

Aligneeren (volgens eenerechte lijn afmeten) bw.

Alikruik, v. -en.

Aliment (voedsel) o.

Alimenteeren (onderhouden, verplegen) bw.

Alinea (van de linie af, nieuwe regel) v. -'s.

Alinleeren (vervreemden) bw.

Alizariwortel, m.

Alkermes, o.

Alkoof (met deuren afgesloten inham in eene kamer,gewoonlijk tot slaapplaats gebezigd) v. -koven.

Alkoran (wet- en geloofsboek der Turken) m.

Alia breve (nog eens zoo schie-lijk) muz.

Allah (naam van het Opperwezen bij de Turken) ra.

Allatratie (aanblaffing, aankef-

fing) v.

Alle, alg. telw.

Allediiagsch, bn.; - heid, v.

Allee (laan tusschen twee rijen boo men) v.

Alleen, bn. en bijw. -handel, m. -heerscher, m. -heersching, v. -spraak, v. -zang, m.

Alleenblüven, ow. st. ik bleef-, ben -sebleven.

Alleenig, bn. en bijw.

AUeenlaten, ow. st. ik liet -, heb -gelaten.

Alleenlijk, bijw.

Alleenstaan, ow. our. st. ik stond -. heb -gestaan.

Allegaar (allegader, altegader) bijw.; -tje, o. -s.

Allegeeren (aanhalen, aanvoeren) bw.

Allegorie (zinnebeeldige voorstelling beeldspraak) -en, v.

Allegorisch (zinnebeeldig) bn. en bijw.

A]legramente;baastig,vroolijk) [ muz.

Allegretto (vroolijk, maar niet zoo snel als allegro) muz.

Allegro (vroolijk, levendig, snel) muz.

Allemaal (altemaal) bijw.

Alleman (iedereen) vnw.; -sgek, ra.;-svriend,in.;-svriendscbap,v.

Allengs en allengskens, bijw.

Allenthalve, bijw.

Allerbest, bn. en bijw. quot; Allerchristeiykst, bn.

Allerhande, soortgetal en o. als zn.

Allerheiligen (-das, m.; -feest, o.) groot kerkelijk feest bij de K. K. (I November).

Allerhoogst, bn. en als zn. (Allerhoogste) voor God, m.

Allerlei, soortgetal en o. als zn.

Allerliefst, bn. en bijw.

Allermeest, bijw.

Allernaast, bijw.

Allerwegen, bijw.

Allerzielen (-dag,m.; -feest, o.) kerkelijk feest bij de R. K. (2 November).

Alles, bijw.

Allesbehalve, byw.

Alleszins, bijw.

Allez (komaan, loop heen) tw.

Alliage (legeering, metaalmengsel; toevoegsel) v.

Alliantie (verbond) v. -tiön en -ties.

Alliceeren (tot zich lokken) bw.

Allieeren (zich), ww. zich verbinden.

Alligator (reuzenslang) m.

Alligeeren(aanblnden;verplich-ten) bw.

Allo (gauw, toe) tw.

Allocutie (aanspraak, redevoering) v.-tiön en -ties.

Allodiaal (eigen geërfd; niet leenplichtig) bn.

Allodium (eigen bezitting,vrij en onvervreemdbaar erfgoed) o.

Allonge (verlengstuk; -pruik, staartpruik) v.

Allongeeren (verlengen) bw.

Allons (komaan; loop heen) tw.

Allooi (gehalte) o.

Allooieeren(op dejuistc gehalte brengen) bw.

Allopaath(voorstander der allo-pathie) m. -pathen; -thisch, bn.

Allopathie (geneeswijze met de ziekte tegen werkende middelen)

All- ottava (octaafsgewijze, acht tonen hooger) muz.quot;

Alludeeren (toespelen, schertsen, spotten) ow.

AlP unisono (eensluidend, gelijkluidend) muz.

Allure (gang, pas; voetstel vau paarden) v. -s.

Allusie (toespeling, zinspeling) v. allusiön.

Alluviaal (aangewassen, aangespoeld) bn.

Alluvio (aanwas of aanspoeling van land) v.

Alma. de voedende, de groot-brengende.

Alma mater, de voedende moederden eerenaam voor de hooge-se holen.

Almacht, v.

Almachtig, bn. en byw. en als zn. 1 Almachtige) voor God, m.; -heid v.

Almanak, m. -ken; -je, o. -s.

Al marco, bij het gewicht.

Almede, bijw.

Almogend, bn. en als zn. (Almogende) voor God, m.; -heid,T.

Aloë, v. -'s.

Alom, bijw.; -tegenwoordig bn. als zn. -tegenwoordige, voor God m.); -tegenwoordigheid, v.

Alomvattend, bn.

Aloud, bn.; -heid, v.

Alpen, m. mv. bergen; zeker gebergte; Alpiach, bn.

Alpenroos, v.-ro en.

Alpenstok,m. -ken.

Alpha, v. -'s, eerste letter van 't Grieksch Abc.

Alphabet,o.; -isch. bn. en bijw.

Al puntO (nauwkeurig) muz.

Aireede en alreê, bijw.

Alreeds, bijw.

Al rigore di tempo, of: Al tempo (muz.) in de juiste tijdmaat.

Alruin,v. Zeker slaapverwekkend kruid.'

Als, vw.

Alsdan,bijw. -mede.bijw. -nog, bijw. -nu, bijw. -of, vw. -OOK, vw. -toen, bijw.

Al segno (van het teeken af)mux.

Alsem, m. (maar figuurlijk voor bitterheid) o.

Alt, v. -sleutel, m. -stem, v.

Altaar, o. altaren; -tje, b. -«.

Altegader, bijw.

Altemaal, bijw.

Altemet, bijw.

Al tempo. Zie Al rigore enz.

Alteratie (verandering; ontroering) v. -tiën.

Altercatie (woordenwisseling; twist) v. -tiën.

Altereeren (veranderen; ontroeren) bw.

Alter ego (tweede ik) o.

Alternatief (beurtelings) bijw. (afwisselend) bn. als zn. (tweestrijd; eenigste keua) o.

Alterneeren (om beurten afwisselen) bw.

Altesse (hoogheid) v.


-ocr page 30-

ANA

Amphibiologie (beschrijving van de tweeslachtige dieren;am-phibiekunde) v.

Amphigurie (hoogdravend gezwets) v.

Amphion, naam van een The-baansch koning, die door zijn spel op de lier wilde dieren en levenlooze voorwerpen wist te treffen. ,

Amphitheater (halfronde schouw ourg; in schouwburgen de rij zitplaatsen recht tegenover het tooneel) o. -s. Amphitheatersgewüze(in een

halfrond).

Amphitrite (godin der zee) v. Amphitryon (gastheer) in. -s. Amplecteeren (omhelzen, omarmen; voor bekend aannemen, verstaan, goedkeuren) bw. Ampliatie (aan vulling; verschuiving) v. -ën. . Amplieeren (aanvullen; Uitstellen, verschuiven bijvoorb. eene rechtszaak) bw.

Amplificatie (uitbreiding) v. Amplificeeren (uitbreiden) ow. AmpliSSimuS(eeretitel aanhoo-

gescholen) m.

Amputatie (afzetting van een

lichaamsdeel) v.

Amputeeren (afzetten) ledematen, bw.

Amstel, m.; -lander, m. -s. Amsterdam, o.; -mer, m. -s. Amulet (tooverkrachtig voorwerp, beschermmiddel tegen gevaren en ziekten) v. -ten. Amusant (vermakelijk) bn. Amuseeren (aangenaam bezighouden, vermaken, verlustigen)

Amusement (vermakelijkheid), o. -en.

ALT

.Althans, bijw.

btfw.; -durend, bn.

Altimetrie (hoogte-meetkunde)

AltOOS, bijw.-,-durend,bn. [v.

Aluin, v.

Alvast, bijw.

Alvermogen, o.

Alvermogend, bn.; -beid, v.

Alveus (bedding eener rivier) m.

Alvleeschklier, v. -en.

Alvorens, bijw. en vw.

Alwaar, bijw.

Alweder en alweer, bijw.

Alwetend, bn. en als zn. (Alwetende) voor God, in.; -beid, v.

AlWÜS, bn. en als zn. (Alwijze) voor God, m.

Alzegenaar, m.

Alziend.bn. en als zn. (Alziende) voor God, m.

Alzijdig, bn.

Alzoo, bijw. en vw.

Alzulk, aanw. vnw.

AmalDile (liefelijk, beminnelijk, teeder) muz.

Amaquot;biliteit (lieftalligheid, vrienddijkheid) v.

Amalgama (mengelmoes) o.

Amalgameeren (met kwik bestrijken, innerlijk verbinden, vermengen, samensmelten) bw.

Amandel (boom) m. -s; (vrnebt) v. -s en -en; -tje, o. -s.

Amanuensis (handreiker; helper) m.

Amarant, v. -en; zekere bloem.

Amaril (polijststeen) y.; -letje.

O. -s.

Amasseeren (ophoopen)bw. Amateur (liefhebber, beminnaar). m. -s.

Amazone leene strijdbare vrouw der oudheid; eene heldin) v. -n. Amazonenkleed (rijkleeding

voor vrouwen) o. -en. Amazonenrivier, v. Amtoacllt, o. -en; -sbewaarder, m. -s; -sgezel, m. -len; -sheer, m. -en; -8heerlijkheid,v.-heden; -shuis. o. -huizen; -skamer,v. -g; -sman, m. -lieden en -lui; -sschool, v. -scholen; -svrouw, v. -cn.

Amtages (omwegen, wijdloopii

heden) mv.

Amtoassade (gezantschap)v. ambassadeur, m. ambassadrice, v.

Amber, m. a

Ambidexter (iemand die de lm kerhand even goed weet te gebruiken als de rechter) m. AmDidexteriteit (even groote vaardigheid met beide de banden) v. .. Amt)ieeren(pogen te verkrijgen,

staan naar) bw.

Ambigeeren (weifelen, wankelen, besluiteloos zijn) ow. Ambigu (dubbelzinnig) bn. Ambiguïteit (dubbelzinnigheid) v. -en. , .

Ambitie (eerzucht, eergevoel;

werkijver) v.

Ambitieus (eerzuchtig; vol werkijver) bn. ambitieuzer, ambitieust.

Ambitioneeren (aanmoedigen, iemands eerzucht of eergevoel opwekken) bw.

Amblyopie (kortzichtigheid,bij-ziendheid) v.

Anabaptisme(wederdooperij) o.

Anabaptist (wetlerdooper, mennoniet) m. en v. -en.

Anachoreet (kluizenaar) m.-re-

Anachronisme (misstelling In de tijdrekening) o.

Anagram (letterverzetting, wisselwoord) o. .

Analogie (overeenstemming) v.

Analoog (overeenstemmend, ge-evenredigd) bn. . ■.

Analyse (ontleding; oplossing) v.

Analyseeren (ontleden; oplossen) bw. , , i,

Anamorphosen (schijnbeelden, droombeelden) mv.

Ananas, v. -sen.

Ananassenkast, v. -en.

Anarchie (regeenngloosheid, wanorde) v.

Anarchist(woelgee8t,onru8t8to-

ker) m. -en. . (bn'

Anarchistisch (regeenngloos)

Anathema (vervloeking, banvloek) o. . , ,

Anathematiseeren (vervloeken; in den ban doen) bw.

Anatocisme (Interest-woeker, Interest van interest) m.

Anatomie (ontleedkunde) y.

Anatomisch (ontleedkundig)bn.

Anatomiseeren (ontleden) bw.

Anatomist (ontleedkundige) m.

Ambroos, m. Ambrozijn, o.

Ambt, o. -en; -je, o. -s. Ambteloos, bn.

Ambtenaar, m. -s of -naren;

-tjo. o. -s; -sleven, o. Ambtgenoot, m. -en; -man,m. -lieden.

Ambtsbezigheid, v. -heden; -broeder,, m. -s; -gewaad, o. -gewaden; -halvc,bijw.; -plicht, m. -en; -verrichting, v. -en. Ambulance (veldhospitaal) v.-s. Ambuleeren (wandelen, rondtrekken, afwisselen) ow. Amechtig, bn. en bijw. -er, st; -beid. v.

Amelioraiiie(verbetering)v.-ties en -tien. (bw.

Amelioreeren (verbeteren) ow. Amen, bijw. en tw. (als zn. o.)

beteckenende: het zij zoo. Amendabel (voor verbetering

vatbaar; strafschuldig) bn. Amendeeren (verbeteren) bw.

Amende honorable doen,

(openlijk verklaren dat men verkeerd gehandeld of gedwaald heeft). (stel) o. -en.

Amendement (wijzigingsvoor-Amerü, v.; -tje, o. -s. Amerika,-o. Amerikaan, m. -kanen; Amerikaansch, bn. Amerveille (voortreffelijk). Amethist, m. -en. Een edelgesteente.

Ametrie (ongelijkheid, oneven redigheid) v. . . ,

Ameubleeren (met huisraad

voorzien) bw.

Ameublement (huisraad)o. -en. Amfioen, (naam van het opium

in Oost-Indië) o.

Amiant (steen- of bergvlas, draad- of vezelsteen, welke zich laat spinnen en door vuur niet verteert) o. ....

Amicaal (vriendschappelijk) bn,

en bijw. amicaler, -st. Amicaliteit (vriendschappelijk

beid) v.

Amice (vriend!) . Amicissime (beste vriend!) Amicitia (vriendschap) v. Amicus (vriend) m.

Amitié (vriendschap) v. Ammoniak (vlugzout) m. Ammonshoorn (zekere zee

schelp) m.

Ammunitie (krijgsvoorraad) v. Amnestie (kwijtschelding)v.-ön. Amnestieeren (kwijtschelding

verleenen aan) bw.

Amor (god der liefde) m. Amoroso (teeder) muz. Amortisatie (schulddelging) v.

-tiën en ties.

Amortiseeren (schuld delgen door aflossing, voor ongeldig of nietig verklaren, uitwisschen)

Amotie (afbraak,het afbreken)v.

Amours (ralnnarljen) mv. - maken, vrijen,het hof maken.

Amoveeren (afbreken, wegnemen,ontvrpemden,ontzetten)bw.

Ampel Iflesch, hanglamp) v. -s.

Ampel (omstandig) bn. en bijw.

Amper (ternauwernood) bijw.

Amphlbie (tweeslachtig dier, op het land en in het water levende) o. -ën.

22

-ocr page 31-

A WA

APL

23

Anatoom, m.

Anciënniteit (ouderdom in dienst, diensijaren) v.

Ancora (muz.) zooveel al«i da capo, d. i. nog eens van voren at aan.

Andante (gematigd snel) muz.

Andantino (eenigszins langzaam | muz.

. Ander, alg. telw. -daagsch, bn. -deels, bijw. -halt' (-halve), bn. -maal, bijw. -werf, bijw.

Anders,bijw. -denkend, bn. -om, bijw. -zins, bijw.

Andijvie, v.

Andoren, m. -s.

AndOUille (vleescbwors^ v. -s.

Androide( mechaniek menschen-beeld, dat mensclieiijke handelingen verricht, ledepop, automaat) v.

Andromanie (manziekheid) v.

Androphaag (tnenscheneter),

m. -i-hagen.

Andropil..;bie (mannenschuw-heid) v.

Androphoot) (mannenschuw)bn.

Aneantisseeren (vernietigen) bw. (o.

Aneantissement (vernietiging)

Anekdote (geheim of bijzonder onbekend bericht; kortswijlig verhaal)-n en-s.

Anemochord (Avindsnaarspêèl-tuig) m.

Anemographie (windbeschrijving) v.

Amémoon, v. -monen.

Anerie (ezel8streek,domheid, on-gescliiktlieid) v.

Angel, m. -s; -tje, o. -s.

Anglalse (Engelsche vrouw, En-gelsch meisje; vrouw of meisje bedreven in of ingenomen met al wat Engelach ia, ook Engelsche dans) v.

Anglicaan(lid der Anglicaansche kerk) m. en v. -canon; -sch, bn.

Anglicisme (woord of uitdrukking aan het Engelsch eigen en iu eene andere taal gebezigd) o, -n.

Anglicomaan (naaper of prijzer van al wat Engelsch is) m. en v. -manen.

Anglicomanie (naaperij of verheerlijking van al wat Engelsch is) v.

Angliseeren(paarden kortstaarten) bw.

Angst, m.-en;-kreet,m.-zweet, o.

Angstig, bn. -er, -at; -beid, v.

Angstvalllg,bn. -er, -at;-heid,v.

Angulair (hoekig) bn.

Anhl (indigo) m.

Anus. m.

Anfmadversio (aanmerking, noot; gerechtelijke vermaning)o.

Animalisch (dierlijk) bn.

Animato (bezield, levendig) muz.

Animeeren (bezielen, aanvuren) bw.

Animositeit{vijand3Chap,haat)v.

Animoso (bezield, aandoenlijk) muz. (m.

Animus (geest; moed;gezindheid)

Anisette (anyslikeur) v.

Anjelier, m. -en.

Anjer, m. -s.

Anker, o. -s; -tje, o. -s.

Ankeren, ow.zw. ik ankerde, heb geankerd; ankering, v.

Annalen (jaarboeken) mv.

Annexatie (aanhechting) v.

Annexeeren(aanhechten,bijvoe-genl bw.

Annihileeren (voor nietig verklaren! bw.

Anniversariön (jaarlijksche plechtigheden) mv.

Annonce (aaHkondiging, advertentie! v. -a.

Annonceeren (aankondigen, bekendmaken; bw.

Annotatie (aanmerking, aantec-kening) v. -tien.

Annoteeren(aanmerken,aantee-kenen) bw.

Annueel (jaarlljkseh, bijw. jaarlijks) bn.

Annuïteit (lijfrente,in Engeland: staatsren(en) v. -en.

Annulleeren (vernietigen) bw,

Annunciatie(Maria-Bood^chap, II. K. feestdag op 25 Maart) v.

Anomalie (onreëelinati'jrheid,uitzondering, afwijking van den regel) v.-lién. (bn.

Anoniem (ongenoemd,naamloos)

Anonimiteit (naamloosheid, naaiusverzwijging;) v.

AnorganiSCilionbewerktuigd,levenloos) bn.

Anormaal (abnormaal,afwijkend van den regel ) bn.

Ansjovis, v. -sen.

Antagonisme (tegenstand, bestrijding) o.

Antagonist (tegenstander, bestrijder) m. en v. -en.

Ante (voor, eerder dan) bijw.

Antecedent (voorafgegane bijzonderheid, vroegere gedraging) o. -en.

Antecessor (voorganger, ambtsvoorganger) m.

Antedateeren (eene vroegere dagteekening geven aan) bw.

Antediluviaansch (van vóór den zondvloed; doodouder-wetsch) bn.

Anterieur (eerder, vroeger)bijw. en bn.

Anthologie (bloemlezing) v.

Anthropologic (menschenkun-de,natuurleer van den mensch)v.

Anthropoloog, m. -logen.

Anthropophaag (menachen-eter) m. en v. -phagen.

Anthropophagie (menschen-eterij) v.

AnthropophoWe (menschen-schuwheid) v.

Anti (tegen) bijw.

Antichambre (voorkamer, wachtkamer) v.

Antichaml)reeren(wachten in eene voorkamer) ow.

Antichrist (bestrijder of tegenstander van het Christendom) ra. -en.

Anticipatie (vooruitneming; vooruitlooping) v.

Anticipeeren (vooruitnemen of genieten; vooruitIoopen)bw.

Anticonstitutioneel (strijdig met de grondwet; vijandig tegen de gevestigde staatsregeling) bn.

Anticritiek (wederlegging van eene beoordeeling) v.

Antidateeren. NB. Dit woord deugt niet, behoort te zijn antedateeren.

Antidotum (tegengif) o.

Antiek (oud, in den smaak der oudheid) bn.

Antigraaf (tegenachrijver) m.

Antikatholiek (vijandig tegen het Roomsche geloof) bn.

Antilogie (tegenredeneering; zaak van tweeërlei beteekenis)v.

Antilope (hertegeit in Azie en Afrika) v. -n.

Antimonium (spiesglas) o.

Antinationaal (strijdig met de belangen of met den geest van het volk) bn.

Antipathie (natuurlijke afkeer, tegenzin) v.

Antiphona (muz.) wisselgezang.

Antiphrasis (spotrede, waarin iemand zich zei ven tegenspreekt; tegenspraak) v.

Antipode (tegenvoeter) m. -n.

Antiquarius (oudheidkenner; oudheidminnaar; koopman in oudheden! m.

Antiquiteit (oudheid; overblijf-

S' l der oudheid) v. -en.

Antirepublikeinsch (tegen de republiek) bn.

Antirevolutie (tegenorawente-

linscf v.

Antirevolutionair (tegen omwenteling gezind, omwenteling te2:engaHnd)bn. als zn. m. -en.

Antithese (tegenstelling) v. -n.

Antithesis (tegenstelling) v. -theses.

Antithetisch (feirenstellend)bn.

Antonius-vuur,o. irnk.) hevige

Antwoord, o. -en. [roos.

Antwoorden, ow.bw.zw.ik antwoordde, heb geantwoord; -woorder, m. -woording, v. -woordster, v.

Apanage (jaargeld van jonge prinsen) o.

Apanageeren (met jaargeld begiftigen) bw.

Apart (bijzonder, afzonderlijk, voor zich, ter zijde) bn. en bijw.

Apathetisch(bedrieglyk,valsch) bn.

Apathie (ongevoeligheid; onver-schilligheid; lusteloosheid) v.

Ap- en dependentiën (al wat er bij behoort.)

Apenbakhuis, o, -bakhuizen; -bakkes, o. -en; -bek, o.-ken; -gezicht, o. -en; rkoo),v.; -kop, m. -pen; -kuur, v. -kuren; -liefde, v.; -rok, m. -ken; -spel, o.

Apert (open, openbaar, onverho-

Aperü, v. -en. len) bn.

Aphelium (verste afstand van de zon) o.

Aphllanthropie (menschen-haat; liefdeloosheid; eigenzinnigheid) v.

Aphonie (sprakeloosheid, atem-loosheid, domheid) v.

Aphorismen (korte stellingen) v. mv.

A piacere (op wissels) na zicht, binnen vier en twintig uren

Apin, v. -nen.

Aplaneeren (gelijkmaken,3lech-ten, vereffenen) bw.

Aplomb (gevatheid; tegenwoordigheid van geest; vastberadenheid; eigenwaan) o.; met -, zonder weifeling, zonder haperen, meesterlijk.


-ocr page 32-

APO

AKI

24

Apocalypsis Opeubaring (van Johaniies) v,

Apccalyptiscll (duister, onverklaarbaar, laadseiachtitf) bn.

A POCO a poco (t en weinig, allengs, langzamerhand) muz.

Apocrief (fabelachtig, van een onbekenden schrijver, niet geloofwaardig) bn.: de apocriefe boeken, dour de Kerk niet erkend.

ApodictiSGll (onwedorlegbaar; afdoend; voldingend) bn.

Apologeet (lofredenaar, verdediger, beschermer) in. -geten.

Apologie (verdediging;lofrcde)v.

Apologus (verhaal, leerrijke fabel) o.

Apophthegma (zin-, zede-, denk- of kernspreuk) v.

Apoplectlech (onderhevig «an beroerten; beroerte-achtig) bn.

Apoplexie (beroerte) v.

Apostaat (afgevallene, afvallige) m. en v; -staten.

Apostatie (afval, geloofsver-ïoochening) v.

Apostel (godsgezant) m. -en; -ambt, o.; -dom. o.

AposteKscheepsw.) m. -enen -s. Apostelschap, o.

A posteriori (van achteren, naderhand.

Apostllle (kantteekening; na-schrittin brieven) v. -n.

Apostolisch, bn.

Apostrophe (verkortings- of weglatingsteeken; aanspraak, toespreking) v.

Apostropheeren (van wegla-

tingetcekens voorzien; met bijnamen bestempelen ;aausprektn) bw.

Apotheek, v. apotheken.

Apotheker, m. -s; -sjongen, m. -s; -sknecht, m. -s.

Apotheose (vergoding) v.

Appaiseeren (bedaren, nederzetten) bw.

Apparaat (toestel tot kunstige werktuigen) o. -raten.

Appareïlt(waarschynUik;schijn-oaar, oogenschijulyk) bn. (v.

Appareiltle(waar8chijniykheid)

Apparltle (verschijning) v.

Appartement (vertrek, gedeelte van een woonhuis) tgt;. -en

Appartenance (eigenndom; bij-behooren) v. -s.

Appèl, o. (in rechtzaken) hooger beroep; (in het krijgswezen) naamsafrocping; (figuurlijk) beroep; een - doen aan, een beroep doen op).

Appel, m. -en en -s; tje, o. -s.

Appelaar (appelboom) m. -s.

Appellant (in hooger beroep ge-komene) m. -en.

Appelleer en (zich op een ander of op eene hoogere rechtbank beroepen) ow.

Appendix (aanhangsel) o.

Apperceptie (waarneming, opvatting, voorstelling met bewustheid) v.

Appetöt (eetlust, graagte, hon-ger, trek) m. (kend) bn.

■Appetfltelijk (smakelijk; uitlok-

Applaudisseeren (toejuichen,

ane goedkeuring door handge-ap geven) bw.ne goedkeuring door handge-ap geven) bw.

Applaudissement (toejuiching) o. -en.

Applicatie (toepassing, aanwending ten nutte; naarstigheid, ijver, vlijt) v.

Applicatunr{vingerzctting)muz.

Appoggiatnia (voorslag) muz.

Appoint(stuk, wissel,biljet),o.-8.

Appointement Ibeslechting; bepaling, bericht; bezoldiging) o.

■ -en.

Apporte (breng hier!) tw.

Apporteeren (brengen; halen) bw.

Appreciabel (te schatten, te waardeeren) bn.

Appreciatie (schatting, waar-deeringl v.

Apprecieer en (waardeeren) bw.

Apprehendeeren (gewaarworden; grijpen, vasthouden) bw.

Apprehensief(bevatteUjk,zorg-lijk) bn.

Apprenti (leerling) in. -s.

Apprentissage (leertijd) o.

Appreteeren (toebereiden, toe-richten; manufacturen glanzen) bw.

Approbatie lgoedkeuring) v.

Approheeren (goedkeuren) bw.

Approche iloopgraaf) v. -s.

Approcheeren (nadt ren, aanraken) bw.

Approvlandeeren (van levensmiddelen en voorraad voorzien) bw.

Approximatief (geraamd; be-grootenderwijze, bij raming) bn. en bijw.

Approximeeren (ramen, schatten, naderen) bw.

Appul (steun) o.

Appuyeeren (Pen voorstel ondersteunen; op of aan iets leunen; den toon of nadruk aan woorden geven) bw.

April. m.

A prima vista, op het eerste gezicht.

A priori, van voren af; vooraf, te voren.

Apropos, bijw. ter rechter ure, te gelegener tijd, juist van pas; tw. zeg eens.

Apteeren (van pas maken, aanpassen) bw.

Aptitnde (geschiktheid, bekwaamheid) v.

Aqua fortis (sterkwater) o.

Aquamarin (zeegroen) bn. en als zn. (edelgesteente van eene zeegroene kleur) m.

Aqnarel (teekening in waterverf of schilderstuk in waterverf) v, -len.

Aqnarinm (glazen bekken tot het bewaren van visschen, schelpdieren, planten enz.) o.

Aquarius, m. Waterman (teeken van den dierenriem).

Ar (winterslede voor vermaak, door een of meer paèrden getrokken) v. -ren; -retje, o. -s.

Arabesken (versieringen, die meest uit planten, bloemen struiken, enz. samengesteld en opgelegd of geschilderd worden) v. mv.

Arable, O. Arabier, m. -en; Arabisch, bn.

Arak (rijstbrandewijn) v.

Al'beid.m.; -8loon,o. -en; -sman, m. -sliedenen -slui; -svolk, o.

Arbeiden, ow. zw. ik arbeidde, lub gearbeid; arbeider, m. arbeidster, v.

Arbeidzaam, bn. en bijw. ar-btidzamer, -st; -heid,v.

Arbiter (scheidsman, scheids-rechter) ra. -s.

Arbitrage (scheidsrechterlijke beslissing; vergelijking der gelden, wisselwaarde) v.

Arbitrair (willekeurig, naar goeddunken) bn. en bijw.

Arcaden(booggewelven tusschen pilaren).

Arcanum (geheim; geheim middel) o.

Archeologie (oudheidskunde) v.

Archeologisch (oudheidkundig) bn.

Archeoloog (oudheidkundige) ni. -logen.

Archetyp (eerste stempel, oorspronkelijke vorm) m.

Archi, den hoogsten trap aanduidende in samenstcllingeu, als: archiduc, aarts-, eerste- of op-perhertog, enz.

Archief (bewaarplaats van belangrijke geschriften; verzameling van zulke geschriften) o. -chieven.

Archipel (eilandzee) ra.

Architect ibouwmcester)m. -en.

Architecturen (bouwsieraden) v. mv.

Architectuur (bouwtrant) v.

Architraaf (hoofdbalk, bovendrempel) v. architraven.

Archivaris (bewaarder van een archief) m. -sen.

Arduin (steen) ra.; (stof) o.

Arena (worstelperk, kampplaats) o.

Arend, ra. -en; -je, o. -s.

Arenas, 2e naamval, in samenstellingen, -klauw,ra.-en; -neus m.neuzen; -oog,o.-en; -schacht, v. -en; -vleugel, m. -s; vlucht,v.

Areometer (dichtheid-meter)m.

Areometrie(dichth eid-raeting) v.

A revoir, tot wederziens.

Argdenkend, bn. -er, -st.

Argeloos, bn. en bijw. -loozer, -loost;-heid,v.

Arglist, v.

Arglistig, bn. -er, -st; -beid, v.

Argonauten (Grieksche zeelieden, die het Gulden Vlies uit Colchis gingen halen) ra. mv. ook eene zeeslak (papier-nautilus).

Argument(bewijsgrond, besluit, betoog) o. -en.

Argumentatie (bewijsvoering, aanvoering van bewij8gronden)v.

Argumenteeren (bewijsgronden aanvoeren voor) bw.

Argus (waakzaam mensch) m. -oog, o. -en.

Argwaan, ra.

Argwanen, bw. zw. ik -waande, heb geargwaand.

Argwanend,-wanig,bn. -er,-8t.

Aria (gezang, lied) o. -'s.

Arlanen, ra. mv. aanhangers der leer van Ariaan (eene ketterscbe sekte.)

ArloSO(zangmatig,op de wijee van een aria).


-ocr page 33-

ASY

ARI

25

Aristocraat (lid of voorstander der regeering van aanzienlijken) m. -craton.

Arlstocratie(rogepring van aanzienlijken, iniiiachting voor de» burgerstand) v.

Aristocratisch (gezind voor de regeering van aanzienlijken, den burgerstand minacUtend) bn.

Arithmetica (reken- of cijferkunst) v,

Aritlimetlsch (reken ku n stig) bn.

Ark, v. -en.

Arm, tn. -en; -pje, o. -s.

Arm, bn. -er, -st; -elijk, bijw.

Armatuur (wapenrusting, wapening; beslag van een magneet) v.

Arme, m. en v. -n.

Arme© (leger, heer, groote menigte) v. -en.

Armeekorps (legerafdeeling) o. -en. (bw.

Armeercn (wapenen, uitrusten)

Armenbelasting, v. -en; -geld, o.; -gift, v. -en;-huis en armhuis, o. -huizen; -kas, v. -sen; -kerkenarmkerk, v. -en; -zakje, o. -s.

Armenlersteen(groene oflicht-blauwe steen) m.

Armhartig, bn. -er,-st;-heid,v.

Arminiaan, m. -anen; -aansch bn.

Armistice (wapenstilstand) o.

Armoede, v. armoedje, o.

Armoedig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Armoriaal (wapenboek) o.

Armozün(dunne,weinig glanzige

Armsgat, o. -en. [taf) o.

Armzalig, bn, -er,-st;-heid,v.

Arnhemmer, m. -s.

Aroma (geurigheid; geur) o.

Aromaliet (welriekende steen, specerijsteen, mirresteen) m.

Aronskelk, m. -en.

Arpent (morgen lands) v. (bw.

Arpenteeren (meten, opmeten)

Arrangeeren (inrichten, schikken, zaken in orde brengen) bw.

Arrangement (schikkingjo.-en.

Arre (Zie Ar), v. -n; -slede of of -slee, v. -sleden of-sleeën.

Arrement (toestand of staat waarin eene zaak gebleven is) o.

Arren (of Narren), ow. zw. ik arde, heb en ben geard.

Arrerages (achterstallige, vertraagde betalingen) mv.

Arrest (hechtenis van personen, beslag op goederen, rechterlijk gcwysde,uitspraak,vonnis)o.-en.

Arrestant (gevangene) m. -en.

Arrestante, v. -n.

Arrestatie (inhechtenisneming) v. -tien.

Arresteeren (in hechtenis nemen, aanhouden; in beslag nemen; vaststellen, goedkeuren, bekrachtigen) bw.

Arrlère (achterste of laatste) o.

Arrléré (achterstand.achterstal-ligheid) o. -s,

Arrlère-garde (achterhoede) v.

Arrlère-pensée (bijoogmerk) v.

Arripieer en(aangrijpen,ten nutte maken) bw.

Arrlreeren (aankomen) OW.

Arrlvement (aankomst) o.

Arrogance (verwaandheid,trots, aanmatiging) v.

Arrogant (verwaand, trotsch aanmatigend) bn. en bijw.

Arrondeercn (afronden; staten in onafgebroken samenhang brengen) bw.

Arrondissement (gedeelte, eener provincie) o. -en;-tji», o.-s,

Arron dissements-recht -toank, v. -en.

Arrondissements-rechter,

IO. -s.

Arrosecren (besproeien, begieten) bw.

Arrowroot (pijlwortelmeel) o.

Arsenaal (wapenmagazijn, tuighuis) o. -nalen.

Arsenicum (rattenkruid) o.

Artefacten (kunstgewrochten of voortbrengsels) mv. (mv.

Arteriën'slagaderen,polsaderen)

Artesische put (geboorde welput, aldus geheeten naar het voormalige Fransche graafschap Artois, waar zulke putten het eerst geboord werden) m.

Articulatie (duidelijke uitspre-king) v. (in de ontleedkunde: geleding). (bn.

Artificieel (kunstig, meesterlijk)

Artikel, o. -en en -s.

Artikelbriet (een in artikelen afgedeeld reglement voor krygs-lieden) in.

Artillerie, v.

Artillerist, m. -en.

Artisan (werkman) m.

Artisjok, v. -ken.

Artist (uitoefenaar van eenig kunstvak, k ;nstenaar) m. -en.

Artiste (kunstenares) v. -n.

Artistiek of Artistisch (volgt ns de kunst) bn.

Arts, m. -en

Artsenü, v. -en.

As (van een wiel, enz.) v. -sen.

Asbest, o. steenvlas, vlassteen, amiant.

Ascendent (overwicht, meerderheid) o. Zie ook Ascendenten.

Ascendenten (bloedverwanten in de opgaande linie) m. mv.

Asceten (bijzonder godsdiensti-gen, fijnen) mv. (tje,o.

Asch (van turf) v. Asschepoester-

Asem, m. beter Adem.

Asmodeus (opperste duivel, hu-welijksduivel) m.

Aspect (aanschouwing, uitzicht, voorteeken) o. -en.

Asperge, v. -s.

Aspergenbed, o. -den.

Aspersie (bij deR. K. besproeiing, besprenkeling: met wijwater) v.

Asphalt (aard-of bergharst, jodenlijm) o.

Asphyxie (schijndood, onmacht, stikking) v.

Asphyxieeren(doen stikken)bw.

Aspirant. Zie Adspirant.

Aspireeren(naar iets dingen) bw.

Aapis-slang, v. -en.

Assaissonneeren (kruiden,toe-bereiden, smakelijk maken) bw.

Assassinaat (sluipmoord) o.

Assaut (schermgevecht; stormloop) o.

AsBecteeren(aanhangen, navolgen, vergeiellen) bw.

Assemblée (verzameling; voornaam of schitterend gezelschap) v.

Assenteeren (toestemmen, in-

wiiligen) bw.

Assequeeren {bekomen,verove-

ren, behalen; vergelden, de gedachten van anderen raden) bw. Assereeren (beweren) bw, Assermentatie (beöedigiging)v. Assermenteeren (beëedigen)

bw,

Assertie (bewering) w -tiön, Asserveeren (bewaren) bw. Assessor (bijzitter; hij, die in de vergadering den voorzitter de besluiten helpt regelen;wDthou-der bij een dorpsgemeenteraad) m. -en. - (bn.

Assidu (volhardend, onverpoosd) Assiduïteit (volharding, vlijt) v. ASSiettO island, stelling,ligging, gesteldheid; bijschotel; bord) v. Assignaat (aanwijzing op vaste goederen, papieren geld) o. assignaten.

Assignatie (aanwijzing ter betaling) v. -tien.

Assigneeren (iemand aanwijzen

die betalen zal) bw. Assimileeren (gelijkstellen, ge-

lij kvormig maken) bw.

Assises (zitdagen van een gerechtshof; hof van -, hoog gerechtshof) mv. (bw. Assisteeren (bijstaan, helpen) Assistent (helper, toegevoegde) m, -en.

Assistentie (hulp, bijstand) v. Associeeren (zich) ww.zich verbinden tot gemeenschappelijke uitoefening van een bcdryf, Assorteeren (uitzoeken, schikken; wel voorzien) bw. Assortiment (voorraad, verscheidenheid) o. -en. (bw. Assumeeren (aan- of bijnemen) Assumtie (Marie-Hemelvaart, feest bij de R.K.op 15 Augustus). Assuradeur (waarborger, verzekeringgever) m. -en en -s. Assurantie (waarborging, verzekering; zelfvertouwen, eigendunk) v. -tiën en -ties. Assureeren (verzekeren, waarborgen) bw.

Aster (sterrebloem) v. -s. Asthma (kortademigheid, benauwdheid op de borst) o. Asthmatisch (kortademig, benauwd op de borst) bn. Astrant (vrijpostig) bn, -er, -at. Astringent (adstringent) bn. samentrekkend, bindend (geneesmiddel).

Astrographie (sterrenbeschrijving) v.

Astrolabium (werktuig om de hoogte der sterren te meten; hoekmeter) o.

Astrologie (sterrenwichelarij) v. Astroloog (sterrenwichelaar) m. -logen.

Astronomie (sterrenkunde) v. Astronomisch (sterrenkundig)

bn. en bijw.

Astronoom (sterrenkundige) m.

astronomen.

Astrueeren (adstrueeren) bw.

bijbouwen,bijvoegen,bcve«tigen, aanleggen.

Asyl (vrijplaats voor vervolgden en misdadigers; gesticht, verpleeghuis) o.


-ocr page 34-

AVO

■AEY

26

Asymmetrie (ong-elijkheid, on-CTenredigheid) v.

Asymphonie (wanklank, wanluidendheid) v.

Atechnie (kunsteloosheid, gebrek aan kunstzin) v.

Atelier (werkplaats) o. -s.

A tempo (in den rechten tijd, nauwkeurig in de maat) muz.

A tempo glusto (in den juisten tijdmaat, in algemetene bewe-

fing) muz.ing) muz.

erlln^ (ontaard wezen, bastaard; m. en v. -en.

Atermoyeeren (den betalingstermijn verlengen, een verdrag met zijne schuldeiachers maken) ow.

Atheïsme (ongodisterij, godloochening) o.

Atheïst (godloochenaar, ongo-dist) in. -en.

Athene o. Athener, m. A-theensch. bn.

Atheneum (school voor hooger onderwijs) o. athenea.

Athleet (kampvechter, forsch gebouwd man) m. -leten.

Athletlsch (kampvecht- of wor-stelkundifr; sterk in de vuisten; forsch gebouwd) bn.

Athopie (gezichtszwakheid) v.

AtlantlSCh(reusachtig.groot)bn.

Atlas (een berg in Afrika; ook een kaartboek) m. -sen; -formaat, o. (stof.

Atlas, o. -sen. Zekere satijnen

Atmosfeer (luchtkring, dampkring) v atmosferen.

Atoom Jgrondstof, oorspronkelijke stof, zonnestofje, vezeltje) o. atomen. (o.

Atomisme (leer der stofdeeltjes)

AtOmiSt(voorstander van de leer der stofdeeltjes) m. -en.

Atonle(verslapping, verzwakking der zenuwen, vermoeidheid) v.

A tort et a travers,in het honderd, in het wild; met alle geweld.

AtOUr (opschik der vrouwen; stoet eener aanzienlijke vrouw; bevalligheid) o. -s.

A tCUt prlx, tot eiken prijs, het koste wat het wil.

Atrahllair (galzuchtig, zwartgallig) bn. (en o.

Atramentsteen (inktsteen) m.

Atroce (wreed, afschuwelijk, snood) bn.

Atroclteit (wreedheid, afschuwelijkheid, snoodheid) v. -en.

A trols, met zijn drieën.

Attaché (leerling-diplomaat) m. -s.

Attacheer en (aankleven,ver-binden, genegen zijn,liefkrijgen) bw.

Attachement (genegenheid, gehechtheid) o. -en.

Attaque (aanval, toeval) v. -s.

Attaqueeren (aanvallen, aangrijpen) bw.

Attellanen (kluchtenmakers, hansworsten) mv.

Attendeeren (letten op) ow.

Attendrisseeren (bewegen, het gevoel opwekken, verteederen) bw.

Attent (opmerkzaam) bn. enbijw. -er, -st; -heid, v.

Attentaat (gewelddadigheid, misdadige aanslag) o.

Attentie (oplettenheid) v. -s.

Attermineeren (uitstellen) bw.

Attest (getuigschrift) o. -en.

Attestatie (getuigschrift) v. -tien en -ties.

Attesteeren (verklaren, getui-

fen, bekrachtigen) bw.en, bekrachtigen) bw.

fciSCh (schoon, sierlijk, uitge- i lezen; vernuftig, zinrijk, fijn)bn.

Attitude (houding, lichaamsstand) v. -s. (voeling) o.

Atcouchement (aanraking, be-

Afctractie ;aautrekking,aantrek-kende kracht) v.

Attrait (bekoorlijkheid, aanlokkelijkheid) o. -s.

Attrapeeren (betrappen, vangen) bw.

Attrihueeren (toeschrijven,toe-eigenen, toevoegen) bw.

Attribuut (zinnebeeldig kentee-ken, kenmerkende eigenschap) o. - buten. jow.

Attroupeeren (samenscholen)

Attroupement (samenscholing) o.

Aubade (ochtendhulde met muziek of zang) v. -s.

Au courant (bp de hoogte).

Auctie (veiling, openbare ver-kooping, meestal van boeken) v. -tien en -ties.

Auctionaris (opveilder, ver-koopinghouder) m. -sen.

Audientie (gehoor) v.

Audientieblad (door den griffier opgemaakt proces-verbaal van het voorgevallene op de terechtzitting) o.

Auditeur-militair (ambtenaar van het openbaar ministerie bij den krijgsraad) m. auditeuren en auditeurs-militair.

Au fait, bekend met eene zaak.

Au fond, in den grond, in het wezen der zaak.

Auglas-stal (fab.) beestenstal, (fig.) vuil, moeieiyk werk; den Augias-stal reinigen,misbruiken uitroeien, een verwaarloosden boel redderen.

Augmentatie (vermeerdering toename) v. (bn.

Augmentatief (vermeerderend)

Augmenteeren (verhoogen,ver-meerderen, versterken) bw.

Augurk. Zie Agurk.

Augustus, m. Oogstmaand.

Au porteur, aan toonder.

Aurea bulla (gouden bulla) v.

Aurora (morgenstond, morgenrood) v.

A uso, naar wisselgebruik.

Austraal (zuidelgk) bn.

Australië, o. Australisch, bn.

Autaar, O. autaren.

Auteur (opsteller, schrijver; dader, leider, hoofdpersoon) m. -s.

Authenticiteit (geloofwaardigheid, echtheid, iets dat gezag heeft) v.

Authentiek (rechtsgeldig; geloofwaardig, echt) bn.

Authentiseeren (ic den rechts-geldigen vorm bekrachtigen)bw.

Autobiographie (eigene levensbeschrijving) v.

Autoblographisch (door den persoon zelven beschreven) bn.

Autocraat (alleenbeheerscher) ui. -craten.

Autocratisch (onbeperkt) bn.

Auto-da-fé (geloofshandeling, ketterverbanning, terechtstelling rechtsdag (ook vonnis) der inquisitie) o.

Autograaf (eigenhandig geschrift) v. autografen.

AutOgraphiSCh(eigenhandig geschreven) bn.

Automaat (een zich zelf bewegend menschenbeeld; schertsen-(lerwys, iemand die werktuiglijk doet wat anderen hem laten doen, speelpop) m. - maten.

Autonomie (zelfwetgeving, eigene staatsregeling; vrijheid van wil) v.

Autopsie (lijkopening, lijkschouwing) v.

Autorisatie (volmacht; machti-K'ng) v.

Autoriseeren (machtigen, volmacht xeven) bw.

Autoriteit (macht aanzien, ge zag,waardigheid;gestelde macht) v. -en.

Aux armes! te wapen!

Auxiliair (tot hulp verstrekkend, hulp-).

Aval (wisselborgtocht) o.

Avanoe(winst in den handel;toe-nadering, voorschot) o.

Avanceèren (voorwaarts gaan, bevorderen;voor8chieten) ow.bw.

Avancement (bevordering) o. -en.

Avantage (voordeel, betering, voorrecht) o. -s. (by w.

Avantageus (vuordeelig) bn. en

Avant-garde (voorwacht, voorhoede) v.

Avant-scène(voorgrond van het tooneel) v.

Avantureeren (wagen, te ver vooruittrekken) ow. en bw.

Avantuurschip (een koopvaardij-smokkelaar als kaper uitgerust) o.

Aveelzaad, o.

Avegaar (grooteboor) m.-s en -garen.

Ave Maria, o. formuliergebed bij de R. K. het Wees Gegroet!

Avenue (laan, oprijlaan, toegang! v.

Averechts, bijw. verkeerd.

Averechtsch, bn.

Averij, v. -en.

Avers (beeld- of voorzijde der munten en medaljes) v.

Aversie (afschnw, afkeer, wal-

v* . , .

Avertissement (aankondiging, kennisgeving) o. -en.

Averuit{eene altijd groene plant, ook wel Averoen genoemd) v.

Aveu (toestemming; bekentenis) o. -s.

A vista, op zicht, op vertoon.

Avitailleeren (spü^gen, van levensmiddelen voorzien) bw.

A vocasserie (rechts verdraaiing, advocatenstreek) v.

Avoceeren (terugroepen, afvorderen; berichten) bw.

Avond, m. -en.

Avontaren,bw.zw.ik avontuurde, heb geavontuurd.

Avonturier, m. -s; -ster, v. -s.


-ocr page 35-

AVO

BAL

27

Avontuur (zeldzaam geval, zonderlinge gebeurtenis) o, -turen; -tje, o. -s.

Avontuurlijk, bn. en bijw. -er, -st.

Avorteeren (mislukken) ow.

Avortement (afdrijving; miskraam; mislukking) o.

Avoué (beschermer; pleitbezor-ger) m.

Avoueeren (erkennen, toestemmen, belijden) bv.

A VOUS, mijn dienst aan u, gezondheid.

Axioma (vaste grondstelling, klaarblijkelijke waarheid) o. -1s.

Azen, bw. zw. ik aasde, heb geaasd.

Azië, o., Aziaat m. Aziaten. Aziatisch, bn.

Azig, ook Azing (Friesche rechter) m. azigen en azingen.

Azün, m. -en.

Azünaolitig, bn. -er, -st.

Azynen, bw. zw. ik azijnde, heb gcazijnd.

Azimutn (toppuntshoek) o.

Azimuthskompas, o. -sen.

Azimuthspeiling, v. -en.

Azing(Friesche réchter).Zie Azig.

Azingquot; (het azen) v.

Azogl-SCllip(waarmede de Spanjaarden het kwikzilver naar Amerika verzenden) o.

Azuur (hemelsblauw) o. Azuren, bn.

n.

B, v. b's. Tweede letter van het Alphabet, de eerste van de medeklinkers. — In de muziek de naam van den zevenden toon, cigenoemd-.sleutel van B mol. — In Romeinsche opschriften be-teekent -'B. 309. en met een streepje erboven (aldus B) 3000.

B. — Beatus of Bbata, de zalige.

B.C. —Balneum cixehis, asch-bad. — (als opschrift boven muziekstukken) Basso continuo, generale grond- of hoofdbas.

B.C.D. — Bono cum Deo, met (hulp van) den goeden God.

Beo. — Banco.

Biel. — Biblia, deBijbel,Heilige Schrift.

Biblioth. — Bibliotheek.

B.L. — Benevole lector, toegenegen of goedgunstige lezer.

Bl. of

Blz. — Bladzijde.

B.M. — Beatae memoriae, zaliger gedachtenis. Ook wel Balneum maris, zeebad.

Br. — Broeder (vrijmetselaar enz.)

B.V. — Beata virgo, de heilige Maagd (Maria).

B.v. of

Bijv. — Bij voorbeeld.

Ba, fw.

Baadje, o. (op zijn -). Baai (wolllen stof) v. -en. Baai (zeearm) v. -en. Baai (roode -, wijn) v.

Baaien, bn. van baai.

Baaierd m. verwarde klomp.

Baai-tabak, v.

Baaivangen (sierlijk op schaatsen rüden, ow. Alleen gebruikelijk in de onbeijaalde wijs.

Baaivanger, m. -s.

Baak, v. baken.

Baal, v. balen; -tje, o. -s.

Baal (afgod) m. Baaispriester, m.

Baan, v. banen; -tje o. -s. Baanderheer, m. -en.

Baar, bn.

Baar (draagwerktuig; zeegolf;me-taalstaaf, v. baren.

Baarblükelyk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Baard, m. -en; -je, o. -s.

Baardeloos, bn. zonder baard.

Baarden (een baard krijgen) ow. zw. ik baardde, heb gebaard.

Baardig, bn. -er, st.

Baarlijk, bn. wezenlijk. Baarmoeder, v. -s.

Baars (een visch) m. baarzen. Als stofnaam v.; -je, o. -s.

Baarvlies, o. - vliezen.

Baas, m. bazen; -je, o. -s; -schap, o.

Baat, v. baten; -zucht v. -zuchtig, bn. en bijw. (-er, -st), -zuchtigheid, v.

Babbelachtig, bn. -er, -st.

Babbelen, ow. ik babbelde, heb gebabbeld; babbelaar,m. babbelaarster, v. babbelarij, v.

Babbelguigje, o. -s; -kous, v. -en; -moer, v. -s.

Babyn (garenklos) v. -en.

Babijnen, bw. zw. ik babijnde, hebgebabynd; babijner, m. ba-bij u ster, v.

Babiolen (kinderspeelgoed; beuzelingen) mv.

Babok (lomperd) m. -ken; -kig, bn. en bijw. -er, -st.

Babouches (soort van muilen met achterstukken) mv.

Baccalaureaat (laagste academische graad of waardigneid. Baccalaureus, m. hij die dien graad verkregen heeft) o.

Bacchanaliën (drinkgelagen)

Bad, o. -en. [mv.

Baden, ow. zw. ik baadde, heb gebaad; baadster v. bader, m. bading, v.

Badinage (kortswijl, vroolijke scherts) v.

Badine (dun rottinkje) v. -a.

Badineeren(kortswijlen,schert-sen) ow.

Baffen (bassen) ow. zw. ikbafte, heb gebaft; baffer, m.

Bag (Dagge) v. -gen. Edelgesteente.

Bagage (reisgoed) v. -s.

Bagatel (kleinigheid) o. -len;

Bagger, v. [-letje, o. -s.

Baggeren, bw. zw. ik baggerde, heb gebaggerd.

Baggerman, m. -lieden en -lui; -molen, m. -8; -net, v. -ten; -praam, v. -pramen; -schuit, v. -en.

Bagno (slavengevangenisin Con-stantinopel, galeistraf-gevange-nis in Frankrijk) o -'s.

Baguette (stokje) v. -n.

Bargneuse(badmutsje;baad8ter), v. -s.

Baignoir (badkuip) o.

Bajonet, v. -ten.

Bak, m. -ken; -je, o. -s.

Bakbeest, o. -en.

BakbOOrd,o. -en; -swachtv. -en.

Bakelaar (laurierbezie) v.

Baken, O. -s; -geld, o. -stok, m.

Bakenen, ow. zw. ik bakende, heb gebakend.

Baker, v. -s.

Bakeren, bw. zw. ik bakerde,heb gebakerd.

Bakermand, v. -en; -mat, v. -ten; -moer, v. -s; - schelling,m. -en; -speld, v.-en; -stoel m.-en.

Bakhuis (bakkes,aangezicht;ook bakplaats, bakkerij) o. -huizen.

Bakkebaard, m. -en; -je, o. -s.

Bakkeleien, ow. zw. ik bakkeleide, heb gebakkeleid.quot;

Bakken (koken) bw. en ow. st. ik bakte, heb gebakken.

Bakken (op 't triktrakbord spelen) ow. zw. ik bakte, heb gebakt.

Bakker, m. -s; -tje, o.; -ij, v. -en.

Bakkerin, v. -nen.

Bakkersgild, o. -en; -knecht, m. -s;-leerling, m. -en; -nering, v. -en; -oven, m. -s; -schotel, m. -s; -wagen, m. -s; -winkel, m. -s.

Bakkes, o. -sen; -je, o. -s.

Bakloon, o. -en; -oven, m. -s; -pan, v. -nen.

Baksel, o. -s; -tje, o. -s.

Bakslag, v. Een scheepstouw.

Bakslagerij, v. -en.

Bakstag, v. -skoelte,v.-wind m.

Baksteen,m. -en; -tje, o. -s.

Baktand, m. -en; -trog m. -gen; -visch, v. -visschen; -werker, m. -s.

Bal (bol) m. -len; -letje, o.; -spel, o.zak,m.

Bal (dansparty) o. bals; -kleed, o.; -kleeding, v.

Balanceeren, ow. evenwicht houden; besluiteloos zijn.

Balanceermes, o. -sen; -stok, m. -ken.

Balans, v. -en; -je, o. -s.

Balansenmaker, m. -s.

Baldadig (boosaardig) bn. - er, -st; -heid, v.; -lijk, bijw.

Balddadig (vermetel) bn. -er,-st; -heid,v.; -lijk, bijw.

Balderen, ow. zw. ik balderde, heb gebalderd.

Balein, O. voor de stof en v. voor het uit de stof bewerkte, -en.

Baleinen, bn.

Balg, m. -en.

Balio, v. -liën en -lies.

Baliekluiver, m. -s; -mand, v. -en. (-pen.

Baljuw, m. -en of -s; -schap o.

Balk, ra. -en; -je, o. -s.

Balken, ow. zw. ik balkte, heb gebalkt; balker, m. balkster, v.

Balkon, O. -s en -nen.

Ballade (verhalend gedicht over eene avontuurlijke gebeurtenis) v. -n.

Ballast, m. -en.

Ballasten, bw. zw. ik ballastte, heb geballast.

Ballen, bw.zw. ik balde, heb gebald.

Ballet (tooneeldansjo. -ten.


-ocr page 36-

BAT

BAL

28

Balling, m. en v. -en; -schap, v.

Ballistiek, v. werpkunde.

Ballon (luchtbol, windbal) v. -8.

Ballot, v. baal (koopwaren).

Ballotage, v. ate mui in}?, atem-uitbrengiuK doormiddel vaneen witten bal vóór of een gekleur-den bal tepren.

Balloteeron, bw. zw. door balletjes of boontjes zijne stem uitbrengen, daardoor kiezen of verwerpen.

Bal masqué (gemaikerd bal, mv. bals masques) o.

Baloorig1, bn. -er, -st; -heid, v.

Balsem, m. • a.

Balsemachtig, bn.

Balsemen, bw. zw. ik balsemde, heb gebalsemd; balseming, v.

BalsturiR-, bn. -er, -st; heid, v.

Balustrade (leuning; hekwerk, hek) v. -n of -s.

Bamboclies, mv. marionetten.

Bamboes, O. bamboezen.

Ban, m. -nen.

Banaal (alledaagsch, gemeen) bn. en bijw. banaler, -st.

Banaliteit (iremeenplaats, alle-daa^sche uitdrukking) v.-en.

Banaan, v. bananen.

Banco (bank, bankgeld) o.

Band, o. voor de stof, m. voor een stuk der stof, -en.

Bandage (bindsel, verband) o.-s.

Bandelier, m. -en.

BandelOtten, mv. oorhangers.

Banderol(scheepswimpel;ruiter-vaan; trompetkwast) v. -len.

Bandiet, m. -en.

Ban diet en troep, m. -en.

Bandrekel, m. -a.

Banen, bw. zw. ik baande, heb gebaand.

Bang, bn. en bijw. -er, -st.Bang-heid en bangigheid v.

Banier, t. -en.

Banier, m. -s.

Banjerheer, m. -en.

Banlc, ▼. -en; -je, o. -s.

Bankaard, m. -en en -a. Onecht kind.

Bankbiljet, o. -ten; -breuk, v. -en; -briefje, o. -s.

Banken, ow. zw. ik bankte, heb gebankt.

Bankeroet, -ier. Zie Bankroet.

Banket, o. -ten.

Banketeeren, ow. zw. ikbari-keteerde, heb gebanketeerd; banketeerder, m.banketeering,v.

Bankier, m, -s; -shuis, o. -hui-zen; -skantoor, m. -toren.

Bankroet, o. -en; -ier, m. -s; -ierster, v. -a.

Banlleue, t. rechtsgebied.

Banneling (balling) m. en v.-en.

Bannen, bw. st. ik bande, heb gebannen; banning, v.

Bannissement (verbanning uit het land) o. (maal) o.

Banquet (groot en prachtig gast-

Bar, bn. en bijw. -der,-st;-heid,v.

Barak (ook brak) v. -ken. Soldaten vcrblyf.

Barbaar, m. barbaren.

Barbaarsch bn. en bijw. -er, meest -heid, v.

Barbarfje, o. Barbarijsch, bn.

Barbarisme (woord of gezegde, verkeerdelyk naar een uit-heenuch voorbeeld gevormd) o.

Barbe (halskraag aan vrouwc-kansels) v.

Barbeel (zekere visch) m. -en.

Barbette (brits, slaapbank) v.

Barbier, m. -s en -en; -sjongen, m. -s; -swinkel, m. -s.

Barbieren, bw. ow. zw. ik bar-bierde, heb gebarbierd.

Barbouilleeren, ow. kladschilderen, opsmeren, opkletsen.

Barcarolle (bootje om te spelevaren; spelevaartlied) v.

Bard, m. -en.

Bardenzang, m. -en.

Bardezaan (voormalige hellebaard) m. -zanen.

Bardietjo, o. -3.

Baren, bw. zw. ik baarde, heb gebaard; baring, v.

Barensnood, m.

Barensteel lln de wapenkunde hetzelfde als iambel) m. -stelen.

Barensv/ee, o. -ën.

Baret (muts; doctorale hoed) v. -ten.

Barg (een gesneden zwijn)m. -en.

Barge (trekschuit) v. -s.

Bargoensch (onverstaanbare taal; koeterwaalsch; kramerslatijn) o.

Bariton (muz.)lichtf; bas,lichte-ba^zanger, -s.

Bark (zeker vaartuig,barge)v.-en.

Barkan (zekere stof) o. -s.

Barkas (srroote sloep) v. -sen.

Barkhout, o. -en.

Barkoen (scheepst.) o.

Barm (zekere visch) m. -en.

Barmhartig, bn. en byw. -er, -st; -heid, v.; -lijk, bijw.

Barmte (een aardhoop) v. -n.

Barren, bw. ow. zw. ik barnde, heb fcebarnd; barning, v.

Barnsteen, o.

Barnsteenen, bn.

Barok (scheefrond; zonderling, wonderlijk, grillig, belachelijk) bn. en bijw.

Barometer, m. -s.

Baron, m. -s of -nen; -es v.-sen.

Baronie, v. -ön.

Barophonus (muz.) m. bassist, die eene zware stem heeft.

Barouchet (licht rijtuig op vier wielen) v. -ten.

Earquerrolle (klein lustvaartuig; kleine Italiaanschc bark)v.

Barrevoetbroeder, m. -s.

Barrevoeter, m. -s.

Barrevoets, bijw.

Barricade (versperring) v. -s.

Barricadeeren (verschansen,af-sluiten door allerlei voorwerpen, versperren) bw. (v. -s.

Barri re (slaprboom, hek, g:rens)

Barrière-tractaat, o. -taten.

Barsch, bn. en bijw. -er, -t; -heid, v.

Barst (berst, borst) m. -en.

Barsten, ow. st. ik bar8tte,bor8t, ben prebarsten, geborsten.

Baryphonie (zware spraak) v.

Bas (baszanger) m. -sen.

Bas (speeltuig enba8partij)v.-sen.

Basalt (ijzermarmer) o.

Basalten, bn.

Bascule (werktuig om te wegen; hefboom; slinger; schommel; wpifeling,onbe8tendis:heid;-stelsel, het draaien met alle winden,. weifelende staatkunde) t.

Baseeren, bw. gronden, grondvesten, bevestigen.

Basement (voetstuk voor beel-df n of zuilen) o. -en.

Basilisk (zekere slang; hersenschimmig gedrocht) m.-en.

Basis (grond, grondslag, voetstuk) v. -sen of bases.

Bas-relief (half verheven snijwerk) o.

Bassa (pacha, regent eener provincie in Turkije of eeretitel van Turksche ambtenaren) m.

Bassen, ow. zw. ik baste, heb gebast.

Bassethoorn en -horen, ra. -s.

Bassetspel (zeker kaartspel) o.

Bassin (kom, bekken, dok; eenc door natuur of kunst gevormde haven) o. -s.

Bassist, ra. -en.

Basso continuo (rauz.) generale grond- of hoofdbas.

Basso ripieno (muz.) de volle

Bast, m. -en. [bas.

Basta (klaverenaas in het omberen quadrillespel) v. -'s.

Basta, tw. genoeg! halt 1 houd op !

Bastaard en basterd, ra. bastaarden en bastaards of basterds.

Bastaardij, v.

Bastachtig, bn.

Basteloos, bn.

Basterdnachtegaal, m. -s en -galen.

Basterdsuiker, v.

Bastiaan, Mansnaam (op sla-venplantages kleurling, die, onder den blanc-officier, over de slaven gesteld is).

Bastion (bolwerk aan eene vesting) o. -s.

Bastonnade (stokslagenstraf) v.

Bastonneeren (bA.tonneeren) ow. bw.raet stokken slaan,vech-ten, afrossen.

Bataaf, m. Bataven; Bataafsch, bn. Batavier, m. -en.

Bataille(veldslag,8trijd,gevecht) v. -s.

Batailleeren (vechten, sabelen; zwetsen) ow.

Bataljon, o. -s.

Baten, ow. meest onp.w. zw. het baatte, heeft gebaat.

Bathengel (zeker kruid) v.

Batig. bn.

Batist, o. kamerdoek, fijnst linnen van Kamerijk. Batisten, bn.

Batrachiet (vorsch- of padde-steen) o.

BatSCh (loos, trotsch) bn. en bijw. -er, -te; -heid, v.

Batterü, V. -en.

BattOir (stamper; palet in het kaats- of beugrlspel) m.

BattOlOgle (ijdel gesnap, nutte-looze herhaling) v.

BattOUrite(het voorslaan van de maat) muz.

Bauwen, ow. zw. ik bauwde,heb gebauwd.

Ba var dage (gezwets, snorkerij) v.

Baviaan, m. -anen.

Bavianengezicht, o. -en.

Bayadere (dansen en tooneelspe-len-nitvoerater in Indië; vron-werok met gekleurde dwaraloo-pende «trepen) v. -n of -8.


-ocr page 37-

BEE

BAZ

29

Bazaar iTarkacUe marktplaats; groote winkel, afgedeeld in vakken naar den verschillenden aard der koopwaren) m. -h en bazaren. (gebazeld.

Bazelen, OW. zw. ik bazelde, heb:

Bazin, v. -nen.

Bazuin, v. -en.

Bazuinen, OW. bw. zw. ik bazuinde, heb gebazuind.

Beaaien, bw. zw. ik beaaide, heb beaaid.

Beaarden, bw. zw. ik beaarddc, heb beaard; bcaarding, v.

Beademen,bw.zw. ik beademde, heb beademd; beademing, v.

Beambte, ra. en v. -n.

Beamen,bw.zw. ik beaamde, heb beaamd; beaming, v.

Beangst, bn. en bijw.; -beid, v.

Beangstigen, bw. zw. ik bi-nng--stigde, heb beangstigd; beangstiging, v.

Beantwoorden, bw. zw. ik beantwoordde, heb beantwoord; beantwoorder, m. beantwoording, v. beantwoordster, v.

Bearbeiden, bw. zw. ik bearbeidde, heb bearbeid; bearbfi-der, m. bearbeiding,v.bearbeid-Bter, v.

Beascht, vd. van beasschen. Met ach bedekt.

Beasemen, bw.zw. ik bcasemde, heb beasemd; beaseming, v.

Beatlsme (schijnheiligheid) o.

Beau, m. minnaar; begeleider; (mv.:) beaux;beaii-monde,liedeii uit den voornamen stand; beau sexe, schoon geslacht.

Beauté (schoonheid) v.

Bebinden, bw.st. ik bebond, heb bebonden.

Beblaard, bn.

Bebloeden,bw.zw. ik bebloedde, heb bebloed; bebloeding, v.

Bebloemen, bw.zw.ik bebloemde, heb bebloemd.

Beboeten, bw. zw. ik beboette, heb beboet; beboeting, v.

Bebolwerken, bw.zw.ik bebol-werkte, heb bebolwerkt; bebol-werking, v.

BebOUwen,bw.zw. ik bebouwde, heb bebouwd; bebouwer, m; bebouwing, v.

Bebroeden,bw.zw.ik bebroedde, heb bebroed.

Becijferen, bw. zw.ik becijferde, heb becijferd; becijfering, v.

Bed, o. -den; -genoot, m. en v. -en; -gordijn, v. -en;-legerig,bn. -held, v.; -stede en -stee,v.-steden.

Bedaagd, bn. -er, -st; -beid, v.

Bedaard, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -elijk, bijw.

Bedachtzaam, ba. -zamer, -st; -beid, v.

Bedammen,bw.zw. ik bedamde, heb bedamd; bedamming, v.

Bedampen,bw.zw. ik bedampte, heb bedampt; bedamping, v.

Bedanken, bw. zw. ik bedankte, heb bedankt; bedankicg, v. bedankje, o.

Bedaren, bw. en ow. rw. ik bedaarde, heb en ben bedaard; bedaring, v.

Bedauw6n,bw.zw.ik bedauwde, heb bedauwd; bedauwing, v.

Beddedeken, v. -s; -flesch, v. -flesschen; -goed,o.;-jak,o.-ken; -kleed-, o. -en; -kussen, o. -s; -kwast, m. -en; -laken, o. -s; -pan, v. -nen; -plank, v. -en; -sprei, v. -en; -tafel, v. -s;-tijk, v.; -warmer, m. -s;-zak,m.-ken.

Bedden, bw. zw. ik bedde, heb gebed.

Beddenkooper, m. -s; -maker, ra. -s; -winkel, ra. -s.

Bedding, v. -en.

Bede.1 v. -n; -dag, m. -en; -huls, o.-huizen; -ston(l,m.-cn; -vaart, v. -en; - vaartganger,m.- s; - vaart-gangster, v. -s; -vaartreiziger, m. -s.

Eedeelen, bw. zw. ik bedeelde, heb bedeeld; bedceler, m. bedeeling, v. bedeelster, v.

Bedeesd, bn. en bijw.-er,-ste; beid, v.

Bedekken, bw. zw. ik bedekte, heb bedekt; bedekking, v. be-deksel, o.

Bedekt,bn.en bij w.-er,-st;-elijk, bijw.

Bedelen, bw.ow. zw. ik bedelde, heb gebedeld; bedelaar, m. bedelaarster (bedelares), v.

Bedelaarsdeken, v. -s;-doelon,

Bedelaclitig, bn.-er, -st. Dn-

Bedelarij, v.

Bedelbrief, m. -brieven; -broeder, m. -s;-brok,m.-ken;-brood, o. -monnik, ra. -en; -orde, v.-n; -staf, m.; -zak, m. -ken.

Bedelven, bw. st. ik bedolf, heb bedolven; bedelving, v.

Bedenkdag,m. -en.

Bedenkelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Bedenkcn,bw.onr.st.ik bedacht-heb bedacht; bedenker, m. bedenking, v. bedenkster, v. bedenktijd, m.

Bederf, o.;bederfelyk, bn.-er,-st; -heid, v. bederfwerend, bn.

Bederven, bw ow. st. ik bedierf, wij bedierven, heb en ben bedorven; bederfster, v. bederver

• m. bederving, v.

Bediende, m. en v. -n.

Bediendenkamer, v. -s;-tafel,

V. -8.

Bedienen, bw. zw .ik bediende, heb bediend; bedienaar, m. bc-dienares, v. bediening, v.

Bedyen (dijen, zich uiteenzetten) ow. zw. hetbedijde, is bedijd.

Bedüken, bw. zw. ik bedijkte, heb bedijkt; bedijker, m. bedij-kinsr v.

Bedilal, m. en v. -len.

Bedillen, bw. zw. ik bedilde, heb bedild; bediller, m. bedilling, v. bedilster, v. bedilzucht, v.

Bedilziek, bn. -er, -st.

Beding, o. -en.

Bedingen, bw.st. ik bedong, heb bedongen; bedinging, v.

Bedisselen,bw.zw.ik bedisselde, heb bedisseld; bedisseling, v.

Bedlegerig, bn.; -beid, v.

Bedoelen, bw. zw. ik bedoelde, heb bedoeld; bedoeling, v.

Bedoen (zich) WW. onr.ik bedeed mij, heb mij bedaan.

Bedompt, bn. -er, -st; -heid, v.

Bedonderen, bw. zw. ik bedonderde, heb bedonderd.

BedOtten,bw.zw. ik bedotte,heb bedot; bedutster, v. bedotter,m. bedotting, v.

Bedraalen, bw. zw.ik bedraaide,

heb bedraaid; bedraaidheid, v. Bedrag, o.

Bedragen,onp.w.st.hct bedroeg,

heeft bedragen.

Bedreigen, bw.zw.ik bedreigde, heb bedreisrd; bedreiging, v.

Bedremmeld, bn. -er,-st;-held,

Bedremmelen, bw. zw. ik bedremmelde, heb bedremmeld; bedremmeling, v.

Bedreven, bn. -er, -st; -beid, v. Bedriegen, bw. st.ik bedroog, heb bedrogen; bedrieger, m. be-driegerii, v. bedriegster, v. Bedrieglijk, bn. enbüw. -er,-st;

-heid, v.

Bedrijf, o. bedrijven.

Bedrijtal, m. en^'. -len. Bedrijten (bevuilen) bw. 'at. ik

bedreet, heb bedreten. Bedrijven, bw. 8t. ik bedreef, heb bedreven; bedrijfster, v. bedrijver, m. bedrijving, o. Bedrijvig, bn. en bijw.-er,-st;

-h«'id, v.

Bedril al, m. en v. -len. Bedrillen, bw. zw. ik bedrilde, heb bedrild; bedriller, ra. be-drilünsr, v. bedrilster, v. Bedrinken, bw. st. ik bedronk,

heb heil ronken.

Bedroefd, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v.

Bedroeven, bw. zw. ik bedroefde, heb bedroefd; bedroeving, v. Bedrog, o.

Bedroppelen en bedruppelen, bw.zw. ikbedroppelde (bedruppelde), heb bedroppeld (bedruppeld).

Bedruipen, bw. st. ik bedroop, heb bedropen; bedruiping, v.be-drniplepel, ra. Bedrukken,bw.zw. ik bedrukte,

heb bedrukt; bedrukking, v. Bedrukt, bn. -er, -st; -heid, v. Bedruppelen, bw. Zie Bedroppelen.

BedUCllt, bn. -er, -st; -heid, v. Beduiden, bw. zw. ik beduidde, heb beduid; beduider, ra. bedul-denis, v. beduiding, v. beduid-sel, o. beduidster v. Beduimelen, bw. zw. ik beduimelde, heb beduimeld; beduimeling, v.

Beduivelen, bw. zw. ik bedui-velde, heb beduiveld; beduive-ling, v.

Bedunken, o. (mijns, zijns, on-

zes, -s).

Bedwang, o.

Bedwelmd, bn.; -beid, ▼. Bedwelmen, bw. zw. ik bedwelmde, heb bedwelmd; bedwelming, v.

Bedwingen, bw.st. ik bedwong heb bedwongen; bedwinger, m. bedwingster, v.

Beëedigen, bw. zw. ik beéedig-de, heb beëedigd; beèediging, t. Beefeal (sidderaal) m. beefalen. Beek, v. beken; -je, o. -s.

Beeld, o. -en; -je, o. -s.

Beelden, bw. zw. ik beeldde, heb geheeld; beeldenaar, m.


-ocr page 38-

*m

BEH

30

BEE

Behameren, bw. zw. ik beha-merde, heb beharaerd; behame-ring, v.

Behandelen, bw. zw. ik behandelde, heb behandeld; behandelaar, ra. behandeling, v. Behandigen, bw. zw. ik behan-digde, heb behandigd; behandi-ging, v.

Bèhangen, bw.st.ik behing, heb behangen; behanger, ra. behan-

gerij, v.

Behangersknecht, ra. -s; -rekening, v. -en; -tafel, v.-s;-win-ki-l, ra. -s.

Behangsel, o. -s.

Behartigen, bw. zw. ik behartigde, heb behartigd; beharti-ger, ra. behartiging, v. behartigster, v.

Beheeren, bw. zw. ik beheerde, heb beheerd; beheer, o. beheerder, ra. beheering, v. beheerster, v.

Beheerschen, bw. zw. ik be-heerschte, heb behcerscht; be-heerscher, ra. beheersching, v. beheer scheres, v,

Beheien, bw.zw. ik beheide, heb

beheid; beheiing, v. Beheinen,bw. zw. ikbeheinde,

heb beheind; beheining, v. Beheksen, bw. zw. ik behekste,

heb behekst; beheksing, v. Behelpen (rich)ww.st.ik behielp

mij, heb raij beholpen. Behelzen,bw. zw.ikbehelsde,heb behelsd, veelal gebruikelijk in den 3den persoon,dit bericht behelst, dat....

Behemot(een monsterachtig dier waarvan in den Bijbel gesproken wordt) ra. -s.

Behendig, bn. en bijw. -er^ -st;

-heid, v. -heden; -lijk, bijw. Behept, vd. van het verouderde werkw. behappen,bevangen. Behoeden, bw. zw. ik behoedde, heb behoed; behoeder, ra. behoeding, v. behoedraiddel, o. behoedster, v.

Behoedzaam, bn. en bijw. -za-

tner, -st; -heid, v.

Behoef, o. (ten behoeve van). Behoefte, v. -n.

Behoeftig, bn. er, -st; -heid, v. Behoeven, bw.ow.zw.ik behoefde, heb behoefd.

Behooren, ow. zw. ik behoorde,

heb behoord.

Behoorlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Behoud, o.

Behouden, bw. st.. ik behield, heb behouden; behouder, m.be-ding, v. behoudster, v.

Behoudenis, v.

Behoudens, vz.

Behoudsman, m. -lieden. Behouwen, bw. st. ik behieuw,

hel) behouwen; bebouwing, v. Behuisd, ba.

Behulp, o.

Behulpzaam, bn. -zamer, -st;

-heid, v. .

Behuweltjken, bw.zw. ik behu-

welijkte, heb behuwelijkt. Behuwen, bw. zw. ik behuwde, heb behuwd; saraenstell.raet behuwd; -broeder, ra. -dochter, v. -moeder, v. -vader, m. -zoon, m* -zuster, v.

Beeldendienaar,m. -s; -dienares, v. -sen; -dienst, m.; -dienster, v. -s; -galerij, v. -en; -kramer, m. -s; -stom, m. Beelderig, tin. -er, -st. Beeldliouwen,bw.zw. ikbeeld-houwde, heb gebeeldhouwd; beeldhouwer, ra. -bouwerij, v. -houwersknecht, m. -houwers-winkel, m. -houwkunst, ▼. -bouwwerk, o.

Beeldig, bn. -er, -st. Beeldjeskoop, ra. -en. Beeldrijk, bn. -er -st-, -heid, v. Beeldstormer, m. -s; -storme-

rij, v. -en.

Beeltenis, v. -sen.

Beemd,ra. -en.

Been, O. -en (lichaatnsdeelen1 beenderen (knoken, gebeente); -achtig, bn. -derasch, v. -derhui», o. -dorraeel, o. -der8oep,v.

Beenen, bn.

Beeneter, ra.

Beenig, bn. -er, -st.

Beenloos, bn.

Beenzwart, o.

Beerivarken,waterkecring,muur-stut, heiblok) ra. -en; -tje, o. -s. Beer (verscheurend dier) ra. beren; -tje, o. -s.

Beer (drek) ra.

Beersteker (nachtwerkerjra. -s. Beërven, bw.zw. ik beërfde, heb

beërfd; beëmng, v.

Beest, o. -en (v. in:de - spelen); -achtig, bn. (-er, -st);-achtig-heid, ▼. -enboel, m. -endokter, ra. -enraarkt, v. -en3i)el,o. -en-stal, m. -enteraraer, m. -ig, bn, (-er, st),-igheid, v.

Beet (bnp) ra. beten.

Beet (biet) v. -en; - wortel,ra. Beethebben, bw. onr. zw. i': had beet, heb beetgehad. 1-s. Beetje (kleine hap, klein stukjo. Beetkrijgen, bw. st. ik kreeg

beet, heb beetgekregen. Beetnemen, bw.st. ik nam beet,

heb beetgenomen. Beetpakken, bw. zw. ik pakte

beet, heb beetgepakt.

Bef, v. -fen; -je. o. -s.

Befaamd, bn. en bijw. -er, -heid, v.

Begaafd, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v. -heden.

Begaan, bw. OW. onr. st. ik

beging, heb begaan. Begaanbaar, bn.; -heid, v. Begapen, bw. zw. ik begaapte, heb begaapt; begaapster, v. be-gaper, m. begaping, v. Begaven, bw. zw. ik begaafde,

heb begaafd.

Begeeren, bw.zw. ik begeerde,

heb begeerd; begeerder, ra. Begeerlg, bn. -er, -st; -beid, v. Begeerlijk, bn. -er, -st;-heid, t. Begeerte, ▼. -n.

Begekken, bw. zw. ik begekte,

heb bezekt.

Begeleiden, bw. zw. ik begeleidde, heb begeleid; begeleider, m. begeleiding,v.begeleidster,v

Begelnkzaligen, bw.zw. ik be gelukzaligde.heb begelukzaligd; begelukzaligine:, v. Begenadigen, bw.zw. ik begenadigde. heb begenadigd; begenadiging, v.

'I'

m

jk

v, i

Begeven, bw. st. ik begaf, heb begeven; begever, ra. begeving, v. begeefster, v.

Begieten, bw.st. ik begoot, heb begoten; begieter, m. begieting, v. begietster, v.

Begiftigen, bw.zw. ik begiftigde, heb begiftigd; begiftiger, m. begiftiging, v. begiftigster, v. Begijn, v. -en; -tje, o. -s. Begijnenhof, o.; -koek, ra. -en; Begin, o. [-rijst, v.

Beginnen, bw. ow. st. ik begon, heb en ben begonnen; beginner, ra. beginster, v.

Beginsel, o. -en en -s. Beglimpen,bw.zw.ik beglimpte,

heb b ■glimpt; begliiuping, v. Begluren, bw.zw. ik begluurde, heb begluurd; begluring, v. be-gluurder, ra. brgluurster, v. Begommen, bw. /.w. ik begom-de, heb bogorad; begomming, v. Begoochelen, bw.zw. ik begoochelde, heb begoocheld; bcgoo-chclaar, ra. begoochelaarster, v. hesoocbeling, v.

Begooien, bw. zw. ik begooide,

heb begooid.

Begraafplaats, v. -en. Begraasd, bn.

Begrafenis, v. -sen. Begrauwen, bw. zw. ik be-

ïrauwde, heb begrauwd. Begraven, bw. st, ik begroef, heb begraven; begraver, m. begraving, v. Bègrazen,bw.zw.ik begraasde,

heb begraasd.

Begrenzen, bw.zw. ik,begrensde. heb begrensd; begrenzing,v. Begrüpelijk,bn. er, -st; -hpid,v. Begrijpen, bw. st. ik begreep.

heb begrepen.

Begrimraen, bw.zw. ik begrira de, heb begrirad; begrimming,v Begrinten, bw.zw. ik begrintte, heb begrint; begrinting, v

Begrip, o. -pen. Begripswoord, o. -en. Begroeien, ow.zw. ik begroeide,

hen begroeid; begroeiing, v. Begroeten, bw.zw.ik begroette,

heb begroet; begroeting, v. Begrommen,bw.zw.ik begrom-

de, heb begromd.

Begrooten, bw.zw.ik begrootte, heb begroot; begrooting, v. be-arrooteaderwijze, bijw. Begruizen,bw. zw.ik begruisde,

heb begruisd.

Beguichelen, bw.zw. ik begui cbelde, heb beguicheld; begui-laar, m. beguichelaarster, v. be guich eling, v.

Begunstigen, bw.zw.ik begun stigde, heb begunstigd; begun -stiger, ra. begunstiging, v. be gunstigster, v.

Behaaglijk, bn. -er, -St;-heid,v Behaagziek, bn. -er, -st. Behaagzucht, v.

Behaard (met haarbegroeid)bn, -heid, v.

Behageld (raethagel bedekt.bn. Behagen, ow. zw. ik behaagde,

heb behaagd; behaging, v. Behalen, bw. zw. ik behaalde, heb behaald; behaler. ra. beha Una:, t.

Behalve, büw. en vz.

......—........—

;

ik.

-ocr page 39-

BEL

BEI

31

Bel (bezie, bes) v, -en; alleen fje-

bruikelijk in samenstellinsren. Beide (van zaken». Beiden (van

personen) alg-. telw.

Beiden, OW. bw. zw. ik beidde,

heb gebeid.

Beiderlei, -hande, soortget. Beieren, naam van een land. o, Beiersch, bn. Beier, een man uit Beieren, m.(Beieren,Beier8cbei!, mv.).

Beieren (op de klokken spelen) ow. zw. ik beierde, heb gebeierd; beieraar, m. beiering, v.

Beijveren (zich) WW. ■/.«•. ik beijverde mij, heb mij beijverd; be-ijveraar, m. beijvering, v. Beuzelen, bw. ow. zw. hij beijzelde, heeft beijzeld; beuzeling. Beitel, m. -s; -tje, o. -s. [v. Beitelen, bw. zw. ik beitelde,

heb gebeiteld; beiteling, v. Bejaard, bn. -er, -st; -beid, v. Bejaën (bevestigen met ja) bw.

zw. ik bejade, heb bejaad. Eejag, o.

Bejagen, bw. zw. en St. ik bejoeg of bejaagde, heb bejaagd; beja-ger, m. b-'jaging, v. Bejammeren, bw.zw. ik bejammerde, heb bejammerd

Bejammerenswaardig-, bn.

er, -st; -heid, v.

Bejegenen, bw. zw. ik bejegende, heb bejegend; bejegening. Bek, m. -ken; -je, o. -s, [v. Bekaaid, bn. en bijw. -er, -st. Bekatobelen. bw. zw. ik bekab-

belde, heb bekabbeld.

Bekaden (bedijken) bw. zw. ik bekaadde, heb bekaad; beka-ding, v.

Bekaf (bek-af) bn. en bijw. Bekakken, bw. zw. ik bekakte,

heb bekakt.

Bekalken, bw. zw. ik bekalkte,

heb bekalkt; bekalking, ▼. Bekallen, bw. zw. ik bekalde,

heb bekald.

Bekamen (het met kaam bedek, worden van wijn, bier, enz.) owl zw. het bekaamde, is bekaamd. Bekampen, bw.zw.ik bekampte,

héb bekampt;bekamping, v. Bekappen, bw. zw. ik bekapte,

heb bekapt; bekapping, v. Bekeeren, bw. zw. ik bekeerde, heb bekeerd; bekeerder, m. be-keering. v. biik»gt;prster, v. Bekeeringsüver, m. -zucht, v. Bekeerlük, bn. -er, -st; -heid,v. Bekeerling, m. en v. -en; v. ook -e.

Bekend, bn. -er, -st; -heid, v. Bekende, m. en v. -n. Bekendmaken,bw.zw.ik maakte -, heb -geimiakt; -maker, m. -making, v. -wording, v. Bekennen, bw. zw. ik bekende, heb bekend; bekenner, m. be-kenning, v. bekentenis, v. Beker, m. -s; -tje, o. -s. Bekeren, ow. zw. ik bekerde, heb

gebekerd.

Bekeuren, bw. zw. ik bekeurde, heb bekeurd; bekeurder, m. bekeuring v.

Bekük. o. veel bekijks hebben. Bekijken, bw. st. ik bekeek, heb bekeken; bekyker, m. bekijking, v. bekijkater, v.

Bekijven, bw. st. ik bekeef, heb bekeven; bekijfster, v. bekijver, m. bekijving, v.

Bekken, o. -s; -tje, o. -s. Bekkeneel, o. -en. Bekkesnyden, w. -snijder, ui. Beklr-aglijk, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v. Bekiadden.bw.zw. ik bekladde, heb beklad; bekladder, m. bekladding, v. bekladster, v. Beklag, o.

Beklagen, bw. zw. ik beklaairde, heb beklaagd; beklaagsfer, v. beklager, m. beklaging, v. Beklagenswaardig, bn. -er,-st

of meer en meest -; -heid, v. Beklant, bn. -er, -st. Beklappen, bw. zw. ik beklapte, heb beklapt; beklapper, m. beklapping, t. beklapstcr, v. Beklauteren, bw.zw.ik beklauterde, heb beklauterd; beklautering, v.

Bekleeden.bw.zw. ik bekleedde, heb bekleed; bekleeder, m. be-klceding, v. bekleedsel, o. be-kleedster, v.

Beklembrief, m. -brieven. Beklemd, vd. en bn.; -heid, v. Beklemmen, bw. zw.ik beklemde, heb beklemd; beklemming, v. beklemrecht, o. .

Beklijven, ow. zw. ik beklijfde,

heb beklijfd; b^klyving, v. Beklimmen, bw. st. ik beklom, heb beklommen; beklimmer, m. beklimming, v. beklimster, v. Beklinken, bw. st. ik beklonk,

heb beklonken.

Beklonteren, bw. zw. ik be-klonterde, heb beklonterd; be-klontering, v.

Beknabbelen, bw. zw. ik beknabbelde heb beknabbeld; beknabbeling, v.

Beknagen, bw. zw. ikbeknaag-df, heb brknaagd; bekuaging, v. Beknanweigt;,bw.zw.ik beknauw-de, heb beknauwd; beknau-wing, v.

Beknellen, bw. zw. ik beknelde,

heb bekneld; beknellin:;, v. Beknibbelen, bw.zw.ik beknib-quot;.belde, heb beknibbeld; beknib-belaar, m. beknibbelaarster, v. beknibbeling, v.

Beknijpen, bw. st. ik bekneep,

heb beknepen; beknijping, v. Beknopt, bn. en bijw. -cr, -st;

-elijk, bijw.; -heid, v. Beknorren, bw. zw. ik beknorde, heb beknord; beknorder, m. beknorring, v. beknorster, v. Bekocht, vd. en bn.

Bekoelen, bw.ow.zw. ik bekoelde, heb en beu bekoeld; bekoe-lins:, v.

Bekoken, bw. zw.ik bekookte,

heb bekookt; bekoking, v. Bekomen, bw. ow. onr. st. ik bekwam, heb en ben bekomen; bekoming, t.

Bekommerd,bn.; -beid, v Bekommeren,bw.zw.ik bekom-merdf, heb bekommerd; bekom-merins:, v.; bekommernis, v. Bekomst, v.

Bekonkelen, bw. zw. ik bekonkelde, hei) bekonkeld; bekonkeling, v.

BekOOpen, bw. onr. st. ik be kocht, heb bekocht.

Bekoorlijk, bn.en bijw. -er, -st -heid, v.

Bekoren, bw. zw. ik bekoorde heb bekoord; bekoorder, m. bekoorster, v. bekoring, v..

Bekorsten, bw. zw. ik bekorst-te, heb bekorst.

Bekorten, bw. zw. ik bekortte heb bekort; bekorting, v.

Bekostigen, bw. zw. ik bekostigde, heb bekostigd; bekosti-ger, m. bekostiging, v. bekos-tigster, v.

Bekouten, bw. zw. ik bekontte, heb bekout.

Bekrabbelen, bw. zw. ik beknibbelde, heb bekrabbeld; be-krabbeling, v.

Bekrabben, bw. zw. ik bekrabde, heb be krabd.

Bekrachtigen, bw. zw. ik be-kraehtigde, heb bekrachtigd;be-krachtiger, m. bekrachtiging,v. bekrachtigster, v.

Bekransen,bw.zw.ik bekranste, heb bekranst; bekransing, v. ekrassen, bw.zw. ik bekraste, heb bpkrast; bekrassing, v.

Bekreunen (zich) ww. zw. ik bekreunde mij, heb mij bekreund.

Bekrügen (beoorlogen) bw. zw. ik bekrijsrde, heb bekrijgd.

Bekrijten, bw. st. ik bekreet, heb bekreten.

Bekrimpen (zich) ww. st. ik bekromp mij, heb mij bekrompen; bekrimping, v. (-heidv.f

Bekrompen, bn. enbijw.-er,-st;

Bekronen, bw.zw.ik bekroonde, heb bekroond; bekroonster, v. bekroner, m. bekroning, v.

Bekrozen, bn.

Bekruiden, bw.zw.ik bekruidde, heb bekrnid.

Bekruien, bw. zw. en st. ik be-kruide of bekrooi, heb bekruid of krooien.

Bekruipen, bw. st. ik bekroop, h'gt;b bekropen; bekruiping, v.

Bekruisen, bw. zw. ik bekruiste, heb b-kruist.

Bekuipen, bw. zw. ik bekuipte, heb bekuipt; bekuiping, v.

Bekwaam, bn. en bijw. bekwa-mor, -st; -heid. v.

Bekwamen,bw.zw.ik bekwaamde, heb bekwaamd; bekwaming, v.

Bekweelen, bw. zw. ik bekweel-de, heb bekweeld.

Bekwijlen. bw.zw. ik bekwijlde, heb bekwijld.

Bel, v. -len; belletje, o. -s.

Belabberd, bn. en bijw. er, -st; -beid, v. (-heid, t.

Belachelijk, bn. en bijw.-er,-8t;

Belachen, bw. zw. en st. ikbe-lachte of beloeg, heb belaohen; belacher, m. belachster, v. be-Inching, v.

Beladderen, bw. zw. ik belad-derde, heb beladderd;beladde-ringjV.

Beladen, bw.st. ik belaadde, heb beladen; belading, v.

Belagen, bw. zw. ik belaagde, heb belaagd; belaagster, v. belager, m. belaging, v.


-ocr page 40-

BEN

32

BEL

Belakken, bw. /.w. ik belakte, heb belakt; belakker, m. belak-king, v. bciakster, v.

Belanden, ow. zw. ik belandde, ben beland; belauding, v.

Belang, O. -en.

Belangeloos,bn.en bijw. -loozer, looste; -heid, v.

Belangen (betreffen) onp.w. zw. bet belandde, beeft belangd.

Belangende (aangaandeWz.

Belanghebbende, m. en v. -n.

Belangrijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Belangstellen, ow. ik stelde belang, heb belangg-esteld; be-langstellin?, v.

Belangstellend, bn. -er, -st. Belangwekkend, bn.

Belappen, bw. zw. ik belapte, heb bel apt.

Belastbaar, bn.; -heid, v.

Belasten, bw. zw. ik belastte, heb belast.

Belasteren, bw. zw. ik belasterde, heb belasterd; belastering, v.

Belasting, v. -en; -biljet,o.-ten; -schuldi-re, m. en v. -n.

Belatten, bw. zw.ik belatte, heb belat; beiatting, v.

Belderom (een vette os, gildos) m. -men of -s.

Beleedigen. bw, zw. ik belee-digde, heb beleedigd; beleediger, m. beleediging, v. beleedig-ster, v.

Beleefd, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -elijk bijw.

Beleefdheldsliaive, bijw.

Beleemen, bw. zw. ik bclcemde, heb boleemd; beleeming, v.

Beleenbaar, bn.

Beleenen, bw. zw. ik beleende, heb beleend; beleener, m. beleening, v. beleenster, v. beleenbank, v.

Beleg, o.

Belegen, bn.

Belegeren, bw. zw. ik belegerde, heb belegerd; belegeraar, m.

Belegering, v. -en; -saffuit, v. -en; -sgeschut, o.; -skunat, v.; -sspel,o.-len; -swerktmg,o.-en.

Beleggen, bw. zw. ik belegdel of beleide), heb beleerd (of beleid); belegger, m. belegging, v. beleg-hout, o.; belegsel, o.belegseltje, o.; belegster, v. belegstuk, o. *

Beleid, o.

Beleiden (besturen) bw. zw.ik beleidde, heb beleid; beleider, m. beleidster, v.

Belekken, bw. zw. ik belekte, hrb belekt.

Belemmeren, bw.zw. ik belemmerde, heb belemmerd; belem-meraar, m. belemmering, v.

Belemnleten, m. mv. verstee-ningen van onbekende zeedieren.

Belenden, OW. zw. ik belendde, heb belend; belending, v.

Bel-esprit (schrander hoofd, geestig schrijver) m. (mv.beaux-«sprits).

Belet, o.

Bel-étage (middelste verdieping van een hnis).

Beletsel, o. -en, -s; -tje, o. -s-

Beletten, bw. zw. ik belette, heb belet; Ibeletting, v.

Beleven, bw. zw. ik beleefde, heb beleefd.

Belezen, bw. st. ik belas, heb belezen; belezer, m. beleziag, v.

Belezen, bn. -er,-st; -htid, v.

Belg, m. -en. Belgicisme, o. Bel-Kiê, o. Belgisch, bu.

Belgen (zich) WW. zw. ih belgde mij, neb mij gebelgd; belging, v.

Belgziek, bu. -er, -st.

Belhamel, m. -s.

Bellal(slecht Qiensch)m.-skind,o.

Belichamen, bw.zw. ik belichaamde, heb belichaamd; belichaming, v.

Beliegen, bw. st. ik beloog, heb belogen; belieger, m. belieg-ater, v.

Believen, ow. zw. ik beliefde, heb beliefd; als zn.o.; beliefster, v. believer, m. believing, v.

Belijden,, bw. st. ik beleed, heb beleden; belijdenis, v. belijder, m. belijder» j, v.

Belijmen, bw. zw. ik belijmde, heb belijmd; belijmin^. v.

Belijnen, bw.zw. ik belijnde, heb belijnd; belijnins;, v.

Belikken, bw.zw. ik belikte.heb belikt. (-donna's.

Belladonna (schoone vrouw) v.

Belle (schoone) v. -s. (held.

Bellen, ow.zw. ik belde, heb ge-

Belles-lettres (fraaie letteren, schoone wetenschappen).

Belletrie (letterkunde) v.

Bellettrist (een vriend of kenner der fraaie letteren) m. -en.

Bellettristisch {letterkundig) bn.

Bellevne en Belvedère (eene plaats met schoon uitzicht) o.

Beloeren, bw. zw. ik beloerde, heb beloerd; beloerder, m. be-loering, v. beloerster, v.

Belofte, v. -n.

Beloftenis, v. -sen.

Beloken,vd. en lm.van het oude beluiken. Beloken'Paschen, de eerste Zondag na Paschón.

Belokt (met lokken bezet) bn.

Belommeren, bw. zw. ik belommerde, heb belommerd; belommering, v.

Belonken, bw.zw. ik belonkte, heb belonkt; belouking v.

Beloonen, bw.zw. ik beloonde, heb beloond; belooner, m. be-loonins, v. beloonster, v.

Belooninkje, o. -s.

Beloop, o.

Beloopen, bw. ow. st. ik beliep, heb beloopen.

Beloven, bw. zw. ik beloofde, heb beloofd; belooamp;ter,v. belo-ver, m. beloving, v. belofte, v.

Belroos, v.

Belt (aschbelt) v. -en.

Belt feene zeeëngte) v. -en.

Beluiden(beluien) bw.zw ik be-luidde(belaide), heb beluid.

Beluiken (afloopen, eindigen); slechts het vd. beloken is gebruikelijk.

Beluisteren, bw. zw. ik beluisterde, heb beluisterd; beluis-teraar, m. belulsteraarster, v. beluistering, v.

Belust, bn. en bijw. -er; -heid,v.

Belvedère en Béllevue(8choon uitzicht) o.

Bemachtigen, bw. zw. ik bemachtigde, heb bemachtigd; bemachtiging, v.

Bemalen (met den watermolen) bw. st. ik bemaalde, heb bemalen.

Bemalen (beschilderca) bw. zw. ik bemaalde, heb bemaald.

Bemaling, v. -en.

Bemalingswerktuig, o -en.

Bemannen, bw. zw. ik bemande. heb bemand; bemanning, v.

Bemantelen, bw. £W. ik bemantelde, heb bemanteld; bemanteling, v.

Bemasten, bw. zw. ik bemastte, heb bemast; bemasting, v.

Bemeeld,bn.

Bemerkbaar,bn. -der, -st.

Bemerken,bw.zw. ik bemerkte, heb bemerkt; bemerking, v.

Bemesten, bw.zw. ik bemestte, heb bemest; bemesting, v.

Bemiddeld, bn. en bijw. -er -st; -hi-id, v.

Bemiddelen {bevredigen) bw. zw. ik bemiddelde, heb bemiddeld; bemiddelaar, m. bemid-dtdaavater of bemiddelarea, v. bemiddeling, v.

Bemind, bn. -er, -st.

Beminde, m. en v. -n.

Beminlijk en B6minEellJk,bn. en bijw -er, -st.

Bemihlijkheid, v.

Beminnen, bw. zw. ik beminde, heb bemind; beminnaar,m. -na-renen -naars, (beminnares)., v.

Beminnenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -; -heid, v.

Beminner, m. -s.

Bemocidoren, bw. zw.ik bemod-derde, h«'b bemodderd; bemod-dering, v.

Bemoedigen, bw.zw. ik bemoedigde, heb bemoedigd; bemoediging, v.

Bemoeial, m. en v. -len.

Bemoeien, bw. zw. ik bemoeide, heb bemoeid (ww. ik bemoeide mij, heb mij bemoeid); bemoeie-nts, v. bemoeiing, v. bemoeisel, o. bemoeizucht, v.

Bemoeilijken, bw.zw. ik bemoeilijkte, heb bemoeilijkt; bemoeilijking, v.

Be-mol (de zachte toon; bemol-sleutel) ra. muz.

Bemorsen, bw. zw. ik bemorste, heb bemorst; bemorsing, v.

Bemost (met mos begroeid) bn.

Bemuren, bw.zw. ik bemuurde, heb bemnurd; bemuring, v.

Ben (mand) v. -nen; -netje,o. -s.

Benaaien, bw. zw. ik benaaide, heb benaaid.

Benaarstigen, bw. zw. ikbe-

naarstigde, heb benaarstigd; be-naarstisrer, m. benaarstiging, v. benaarstigster, v.

Benaasten, bw.zw.ik benaastte, heb benaast; benaasting, v.

Benadeelen, bw. zw. ik benadeelde, heb benadeeld; benadee-ler. m. benadeeling, v. bena-deelster, v.

Benaderen, bw. zw. ik benaderde, heb benaderd; benadering v.

Benaming, v. -en.

Benard, bn. -er, -St; -heid, t.


-ocr page 41-

BEN

33

Beoorlogen, bw. ZW. ik beoorloogde, heb beoorloogd; beoor-loger, m. beoorloging, v. Beoosten, bijw. en vz.

Beötië (landstreek) o.

Bepaald, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v.; -elijk, bijw.

Bepalen, bw. ZW. ik bepaalde, heb bepaald; bepaler, m. bepaling^, bepalinkje, o. Beparelen, bw.zw.ik beparelde

heb bepareld.

Eepeilen, bw. zw. ik bepeilde,

heb bepeild. Bepeinzen,bw.zw. ik bepeinsde,

heb bepeinsd; bepeinzing, v. Bepakken (bepikken) bw. zw. ik bepekte, heb bepakt; bepek-king, v.

Bepèrken, bw. zw. ik beperkte, heb beperkt; beperker, m. beperking, v.

Beperkt, bn. -er, -st; -heid, v. Bepikkcn (bepekken) bw. zw. ik

bepikte, heb bspikt.

Bepissen, bw. ZW. ik bepiste, heb bepist.

ikke;

Bonarren, bw. zw. ik benarde

heb benard.

Benauwd, bn. en byw. -er, -st

-beid, v.

Benauwen, bw. zw. ik benauw de, heb benauwd; benauwer, m. benauwing v.

Bende, v. -n.

Beneden, bn. byw. en vz.; -huis. o. -huizen; -kamer, v. -s.

Benedenste bn. Beneclenswinds, bijw. Benedenwaarts, bijw. Benedictie (zegening, zaligsnre

king) v.

Benedictijn,™, -en. Beneenen (met neen beantwoorden) bw. zw. ik beneende. heb beneend; beneening, v. Beneffens, vz. hetzelfde als Be nevens.

Benefice (voordeel; voorrecht)o,

-voorstelling. Zie Benefiet. Beneficeeren (weldoen, gunst

betoonen) bw.

Beneficiant (tooneelist ten wiens of wier voordeele de voorstelling wordt gegeven) m. en v.

Beplakken, bw.zw. ik beplakte, heb beplakt; beplakker, m. beplakking, v. beplaksel, o. be-plakster, v

Beplanken,!) w.zw. ik bsplankte,

heb beplaakt; beplanking, v. Beplanten,bw. zw. ik b''i)lantte, heb beplant; beplanter, m. beplanting, v.

Bepleisteren, bw. zw. ik bepleisterde, heb bepleisterd; bepleistering, v.

Bepleiten, bw. zw. ik bepleitte heb bepleit; bepleiter, m. be pleiting, v. bepleitster, v. Beploegbaar, bn.; - heid, v. Benloegen,bw.zw. ik beploegde.

heb beploegd; beploeging, v. Bepluimen, bw.zw. ik bepluim

de, heb bepluimd.

Bepluisd, bn.

Bepluizen, bw. st. ik beploos,

heb beplozen.

Bepoten (met poten beplanten) bw.zw. ik bepootte, heb bepoot bepoting, v.

Bepraten, bw. zw. ik bepraatte, heb bepraat; bepraatster, v. be-prater, m. beprating, v.

Beproefbaar, bn.; -heid, v. Beproefd, bn. -er, - st. Beproeven,bw.zw.ik beproefde, heb beproefd; beproefster, v. be-proever, m. beproeving, v. Bé-quadraat, Bé-quarré, (vierkante B;het herroepings- of her-stellingsteeken.

Beraad, o.

Beraadslagen, ow. zw. ik beraadslaagde, heb beraadslaagd; beraadslager,ra.beraads!aging,v. Berad, bn.

Beramen (zich) ww. st. en zw. ik beried of beraadde mij, heb mij beraden; berading, v.

Beraden, bn. -er, -st; -heid, v. Beraden, bw. zw. ik beraamde, heb beraamd; beraamster, v. be-ramer, m. beraming, v.

Berapen (pleisteren, metselaarsterm) bw. zw. ik beraapte, heb beraapt; beraping, v.

Berberis (zeker gewas) v. -sen. Berberissestruik, m. -en.

-en.

Benefiet (voordeel; voorstellin in den schouwburg ten voor deele van een bijzonder per soon) o.

Benemen, bw. St. ik benam, beb benomen; benemer, m. bent ming, v.

Benepen, bn. en bijw. -er -st; -beid, v.

Benevelen,bw.zw.ik benevelde

heb beneveld; beneveling, v. Benevens, vz.

Bengel, m. -«; -tje, o. -s. Bengelen, ow. zw. ik bengelde heb gebengeld.

Bengelkruid (bingelkruid) o

Zeker gewas.

Benieuwd (nieuwsgierig, verlangend om te hooren, om te zien, om te weten) bn. eu bijw. Benieuwen, onp. w. zw. het be

nieuwde, heeft benieuwd. Benijden, bw. zw. ik benijdde, heb benijd; benyder m. benij ding, v. benijdster, v.

Benijdenswaardig, bn. -er, -st

of meer en meest -; -beid, v. Benüpen (beknijpen) bw. st. ik

beneep, heb benepen.

Benjuin (benzoïn), zekere welriekende gom. Benoembaar,bn.; -hoid, v. Benoemen,bw.zw.ik benoemde, heb benoemd; benoemer, m. benoeming, v. benoemingsbrief, Benoodigd, bn.; -heid, V. [m. Benoorden, bijw. en vz.

Bent, v. -

Benuchtsren, ow. zw. ik be-nuchterde, ben benuchterd; be-nuchtering, v.

Benul, o.

Beoefenen, bw. zw. ik beoefende, heb beoefend; beoefenaar,m. beoefenaarster, v. beoefening,v. Beoliën, bw.zw. ikbeoliede, heb beolied.

Beoogen, bw. zw. ik beoogde,

heb beoogd; beooging, v. Beoordeelen, bw. zw. ik beoordeelde, heb beoordeeld; beoor-deelaar, m. beoordeel!ng, v.

Bercan (stof van wol en geitenhaar) o.

Berceau(prieel,boomgewelf;eeEe

wieg) o. berceaux.

Berd (voor bord) o.te berde brengen (komen), voor ter sprake brenaren (komen). Berechten,bw. zv. ik berechtte, heb berecht; her echter, in. berechting, v. berechtster, v. Beredderen, bw. zw. ik beredderde, heb beredderd; beredder-aar, m. beredderaarster, v. bereddering, v,

Beredding, v.

Bereden, vd. en bn. Beredeneerd, bn. -er, -st. Beredeneeren, bw. zw. ik beredeneerde, heb beredeneerd. Beregenen, bw. ow. zw. ik beregende, heb en ben beregend. Bereiden (gereedmaken) bw. zw. ik bsreidde, heb bereid;bereider, m. bereiding, v. bereidster, v.

Bereids, bijw.

Bereidsel. o. -s en -en. Bereidvaardig, bn. en bijw.-er.

-st; -heid, V. (v.

Bereidwillig, bn. -er, -st;-heid. Bereik, o.

Bereikbaar, bn.; -heid, v. Bereiken, bw. zw. ik bereikte,

heb bereikt; bereiking, v. Bereisd, bn. -er. -ste.

Bereizen, bw. zw. ik bereisde, heb bereisd.

Berekenbaar, bn. Berekenen,bw.zw.ik berekende,

htb berekend; berekenaar, berekening, v.

Berenhuid, v. -en; -jong, o. -on; -klauw (voor klauw van een beer en ook voor plant) m. -en; -leider, m. -s; -mut«,v. -en; -oor. o. -en.

Berennen, bw. zw. ik berende heb berend; berenner, m.beren-Berg, m. -en; -je, o. -s. [niug, v. Bergachtig, bn. -er, -st;-heid,v. Bergaf, bijw.

Bergamot, v. -ten; -je, o. -s. Bergen, bw. st. ik borg, heb geborgen; berger, m. berging, t. bergster, v. berggeld, o. -hout, o. -loon, o. -plaats, v. -roede, v. Bergen (eene stad) o.

Bergop, bijw.

Bergère (herderin; leuningstoel

met een voetenbankje) v -s. Bericht, o. -en.

Berichten, bw. zw. ik berichtte, heb bericht; berichter, m. be-richtster.

Berieken (beruiken) bw. st. ik

berook, heb beroken. Berijdbaar, bn.

Beryden, bw. st. ik bereed, heb bereden; berijder, m. beryding, v. berijdster, v.

Berijmen, bw. zw. ik berijmde, heb berijmd; berijmer, m. berijming, v. berijmster, v. Berilisteen)m. -len;voor de stofo. Berin (wijfjesbeer) V. -nen. Beringen, bw. zw. ik beringde,

heb beringd; beringing, v. Berispelijk, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v.

Berispen, bw.zw.ikberispte,heb berispt; bquot;ri8per,m.berisping, v. be rispster, y.

BER

3

-ocr page 42-

BBS,

BES

34

Beschuit, v. -en; -je, o. -s. BeschDldigde, ra. en v. -n. Beschuldigen, bw. zw. ik beschuldigde. heb beschuldigd;be-schuldiger, m. beschuldiging, v. beschuldigster, v.

Beschutsel, o. -s.

Beschutten, bw. zw.ik beschutte, heb beschut; beschutster, v.

beschutter, ra. beschutting, v. beschut8heer,m.beschut8vrouw,

Eesef, o. [v.

Beseffeloos, bn.; -heid, v. EesefFen, bw.zw. ik besefte, heb

beseft; beseffine, v.

Besingelen, bw. zw. ikhesin-gelde. heb besingeld; besinge-linsr, v.

Beslaan, bw. ow. st. ik besloeg,

heb en ben beslagen. Beslabberen, bw. zw.ik beslab-berde, heb beslabberd; beslab-beraar, ra. beslabbering, v. Beslag, o.; -lijn, v. -en; -nagel,

m. -s; -ring. ra. -en.

Beslapen, bw. st. ik besliep, heb

beslapen; beslaping, v. Beslechten, bw. zw.ik beslechtte, heb beslecht; beslcchter, ra. beslechting, v. beslechtster, v. Beslijken, hw. zw. ik beslijkte,

heb beslijkt; beslijking. v. Eeslüpcn,bw. st, ik bt-sleep,heb

besiepen.

Beslissen, bw. zw. Ik besliste, heb beslist; beslisser, ra. beslissing, v.

Beslissend, bn. -er,-st. Beslommeren, bw. zw. ik be-alomraerde, heb besloramerd; beslommering, v.

Besloeten, bw. zw. ik beslootte,

heb besloot; beslooting, v. Besloten, bn.; -heid, v. Besluipen, bw.st.ik besloop,heb

beslopen; besluiper, ra.

Besluit, o.-en. (-heid,v.

Besluiteloos, bn. -loozer,-loost; Besluiten, bw. st.ik be8lüOt,heb

besloten; besluiting, v. Besmeren,bw.zw.ik besmeerde, heb besmeerd; besmeerder, ra. besmeerster, v. besmering, v. Besmettelijk, bn. en biiw. -er,

-st; -heid, v.

Besmetten, bw. zw.ik besmette, heb besmet; besmetter, ra. be-smeltina:, r.

Besnaren, bw. zw.ik besnaarde,

heb besnaard. Besnauwen,bw.zw.ik bcsnauw-

de, heb bcsnauwd.

Besneden, bn.Besnedene, m.-n. Besneeuwd, bn.

Besnijden, bw.st.ik besneed,heb besneden; besnijder, ra. besnijding, v. besnijdenis, v. Besncaibaar, bn.

Besnoeien, bw.zw.ik besnoeide, heb besnoeid; besnoeier, ra. besnoeiing, v. Besnoeren.bw.zw.ik besnoerde,

heb hesnoerd; besnoering, v. Besnuffelen, bw. zw. ik besnuffelde, heb besnuffeld; besnuffeling, v. . -s. Besogne (arbeid,werk,bezigheid)

Besogneeren (zaken behandelen) bw.

Besommen, bw. zw.ik besomde, heb besomd.

Besoharen, bw. zw.ik beschaar-de, heb b'schaard; bescbaarder, m. beschaarpter, v.

Beschaven, bw. zw.ik beschaafde, heb beschaafd; brschaver,m. bc schaving, v.

Bescheid, lt;gt;. -en. Bescheiden,bw.st. ik bescheidde, heb bescheiden. Bescheiden, bn. -er,-8t;-heid,v.

-lijk, bijw.

Beschemeren, bw. zw. ik be-scbemerde, heb en ben besche-merd.

Beschenken.bw.st.ik beschonk, heb beschonken; be8chenking,v. Bescheren, bw. st, ik beschoor,

heb beschorer; beschering, v. Beschermeling, m. en v. -en,

v. ook beschermelinge. Beschermen, bw. zw. ik beschermde, heb beschermd; beschermer, m. bcscherming,v.be-schermster, v. Beschermengel, m. -en;-geest, ra. -en; -god,m. -en;-godin, v. -nen; -heer, m. -en; -heiilige,m. en v. -n.

Beschieten, bw. ow.st. ik beschoot, heb beschoten; beschieting, y.

Beschijnen, bw. st. ik bescheen

heb beschenen; beschijning, v. Beschijten, bw. st. ik bescheet, heb bescheten; beRchijter,m.be-scliijtstf r, v.

Beschik (beschikking) o. Bescllikal, m. en v. -len. Beschikbaar,bn.; -beid, t. Beschikken, bw. zw. ik beschikte, heb beschikt; b.schik-ker, ra.beschikking, v. beschik ster v.

Beschilderen, bw. zw. ik beschilderde, heb beschilderd; beschildering, v. Bescbirameld,vd.en bn.-er,-st; -heid. v.

Beschimmelen, ow. zw.het be schi minelde, is bescbimmeld;be-scbimmeling, v.

Beschimpen, bw. zw. ik beschimpte, heb beschimpt; be-schimper, ra. beschimpinj beschimpster, v.

Beschoeien, bw.zw.ikbeschoei-

de, heb besehoj id;beHChoeiing,v.

Beschonken, vd.en bn.;-beid,v. Beschoren, bn. toebedeeld. Beschot, c. -ten; -je, -s. Beschouwen, bw. zw. ik be schouwde, heb beschouwd; beschouwer, m.beschou wing,v.be-Hchouwster, v. beschouwelyk, bn.

Beschouwonswaardlg,bn.-er, -st of meer en meeat -; -heid, v. Beschreien, bw.zw.ik beschrei-de, heb bcscbreid; be8Chreier,m. besehreiine, v. beschreiclyk,bn. Beschreienswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -; -heid, v. Beschröden,bw.8t.ik beschreed,

heb beschreden.

Beschrijven, bw.st.ik beschreef, heb beschreven; beschrijfelijk. bn. beschrijfster, v. beschrijver, ra. be»chrijving,v.beschrijvings biljet, o.

Beschroomd, bn. en bijw. -er, at; -heid,T.

Berk, m. -en; -cboom, m. -cn; -emeier, in. -s; -enbast, m. -cn; -enhout, o.

Eerkenliouten,bn.

Eerkoen, m. -en. (bn.

BerlUn (ecne stad) o. -cr,m. -scb, Bcrlijnsch-blauw, o.

Berline (licblfc koets voor vier

personen) v.

Bermhvalrand of walpnu^smallr panp aan den Toet van den wal) m. -en.

Bernage,v. Zeker kruid. Bernen. ZieBarnen.

Berning, Zie Barnlng. Bernsteen, Zie Barnsteen. Beroemd, bn. en bijw. -er, -st; -beid. v.

Beroemen (zich) ww. zw. ik beroemde mij, bcb mü beroemdi beroemer, m. berocmin^, v. Beroep, o. -en.

Beroepbaar, bn.; -beid, v. Beroepen, bw. tt.ik beriep, beb beroepen (ook ww. ik beriep. nnj,beb my beroepen); beroeper, m. beroepinjr, v.

BeroepsbeziprlielÖ, v. -beden;

-brief, m. -brieven; -halve,bijw. -plicht, m.-en. (-beid, v.

Beroerd, bn. en bijw. -er, -st; Beroerdeling, m. -èn. Beroeren, bw. zw. ik beroerde, heb beroerd; beroerder, m. be-roerinp, v. b^roerster, v. Beroerte, v. -n.

Beroesten, ow. zw. het beroest-

te, is beroest; berocsting. v. Berokkenen, bw. zw. ik berokkende, beb berokkend; bcrokke-naar, m. berokkenaarster, v.be-rokkeninp, v.

Berooid (arm, uitgeput) bn. en

bijw. -er, st; -beid, v. Berooken, bw. zw. ik berookte,

heb berookt; berooking, v. Berooven, bw. zw. ik beroofde, heb beroofd; beroofster, v. be-roover, m. btrooving, v. Beronw.o.

Berouwen, onp. w. zw. bet berouwde, heeft berouwd.

Berouwhebbend bn.

Berrie, v. -s. Berriedrager,m. -a.

Berst, m. Zie Barst Eersten, Zie Barsten, (-beid, v. Berucht, bn. en. bijw. -er, -st; Beruiken (ook brrieken) bw. st.

ik berook, heb beroken. Berusten, ow. zw. ik berustte,

heb berust; berusting, v. Bes, v. -sen; -je, o. -s. Beeausen, bw. zw. ik besauste,

beb besaust; besausing, v. Bescbaafd, bn. en bijw. -er, -st;

-heid.v. (-beid, v.

Beschaamd, bn. en bijw.-er,-st; Beschadigen, bw. zw. ik bc-scliadigde, beb beschadigd; be-achadiger, m.be8Chadiging,v.be-schadigster, v. -

Beschaduwen, bw. ZW. ik beschaduwde, heb beschaduwd; boRChaduwing, v.

Beschamen, bw. zw. ik beschaamde, heb beschaamd; beschaming, v.

Beschansen, bw. zw. ik be-• schanschte, heb beschanst; be-. acbansing, t.

-ocr page 43-

BET

BBS

35

Bestruiven, bw. zw.ik bestruif-

de, lub bestruifd.

Bestuiven, bw.ow.st.ik bestoof,

heb en ben bestoven. Besturen, bw. zw. ik bestuurde,

heb bestuurd; besturing, v. Eestuur (bestier) o. besturen. Bestuurder, ru. -s en -en; be-stuurderes, v. -sen; bestuurster, v. -a;be.stuursvergadtring,v.-en. Bestuwen, bw. zw.(ik bcstuuw, teg. tijd) ik bestuwde, heb be-stuwd.

Besuikeren, bw. zw. ik besuikerde, heb besuikerd.

Betaalbaar, ba.

Betaalbrief, ra. -brieven; -dag, m.-eii;-kanloor,o.-toren;-mees-ter, ra. -s;-sheer, m.-en; -tijd, ra. -en.

Betalen, bw. zw. ik betaalde,heb betaald; betaalster, v. betaler, ra. betaling, v. (-heid, v.

BetHmeljjk, bn. en bijw. -er,-?t; Betamen, onp. w. ZW. het betaamde, heeft betaamd. Betasten, bw. zw. ik betastte,

heb betast; b 'tasting, v.

Bete, v. -n. Zie Beet.

Béte (dom, onnoozel) bn.en bijw. Beteekenen, bw. ow. zw. ik be-teekende, heb beteekend; betee-kesiinsr, v.

Beteekenis, v. -sen.

Betel (zekere plant) v. Betemmen, bw. zw. ik beterade,

heb beterad; br'temming, v. Beter, bn. en bijw.

Beteren (van beter) ow. zw. ik beterde, heb en ben gebeterd; (zich) ww. ik beterde mij, heb mij gebeterd; betering, v.;beter-nis, v. -schap, v. -hand, v. (aan de -hand).

Beteren (met teer besmeren) bw.

zw. ik beteerde, heb beteerd. Beteugelen, bw. zw. ik beteugelde, heb beteugeld; beteugeling, v. (v.-en. Beteuniebloem (primula veria) Beteuterd, bn. en bijw.;-heid,v. Beteutering, v.

Betichten, bw. zw. ik betichtte, heb beticht; betichter, ra.betich-tinsr, v. betichtster, v.

Betijen, alleen gebruikelijk in de onbep. wijs; laten betijen, laten begaan.

Betimmeren, bw. zw. ik betimmerde, heb betimmerd; betim-raering, v.

Beting (acheepst.) v. -s. (-s. Bêtise (zotternij, doraraigheid)*. Betitelen, bw. zw. ik betitelde,

heb betiteld; bptiteliny, v. Betogen (overdekt) vd. en bn. Beton (metselspecie) o.

Betonie, V. Zeker krnid.

Betonen (den toon of klemtoon leggen) bw. zw. ik betoonde, heb betoond; betoning, v.

Betonnen, bw. zw, ik betonde,

heb betond; betonning, v.

Betoog, o. -cn; -je, o. -s. Betoogbaar, bn.; -heid, v. BetOOgen, bw. zw. ik betoogde, heb betoogd; betooger,ra.betooging, v. betoogster, v. betoog-grond, m. betoogtrant, ra. Betooggrond, m. -en; -schrift, o, -en.

Bespaniien,bw. St. ik bps^iando, heb bespannon; bespanning, v. Besparen, bw.zw. ik bespaarde, heb bespaard; bespaarJer,m.bft-spaarster, v. besparing, v. Bespatten, bw. zw. ik bespatte, heb bespat; bespatting, v.

Bespekken, bw. zw.ik bespekte,

heb bospekt; bespekking:, v. Bespelen, bw. zw. ik bespeelde, heb bespeeld; bsspeelster, v. b1 speler, m. bospelins, v.

Bespeuren,bw.zw.ik bespeurde, heb bespeurd; bespeurdcr,!n.b speurinjr, v.

Bespieden, bw. zw.ik bespiedde, heb bespied; bespieder, m. bc-spiedin», v. bespiedster, v. Bespiegelen, bw. zw. ik bespic ffelde, heb bespiegeld; bespiegeling^.

Bespikkelen, bw. zw.ik bespikkelde, heb bespikkeld; bespikT ling, v.

Bespitten, bw. zw. ik bespitte,

heb bespit.

E jspoerligen, bw.zw. ik bespot digde, heb bespoedigd;be3poedi-ging, v.

Bespoelen, bw.zw. ikbespoelde,

heb bespoeld; bospoeling, v. Bespottelijk, bn.en bijw.-er,-3t; -beid, v.

Bespotten, bw. zw. ik bespotte, heb bespot; bt!spot8ter,v.bespot ter, ra. bespotting, v. Bespraakt, bn. cn byw. -er, -st;

-beid, v.

Besprek, o Bespreken, bw. st. ik besprak,

heb besproken; bespreking, v. Besprengen (besprenkelen) bw, zw.ik bespreniC(leib''sprenk(flde), heb besprengd (besprenkeldhbe-sprensring (besprenkeling), v. Bespringen, bw. st.ikbesprong, heb besprongen; bespringer, ra. besprinsing, v.

Besproeien, bw.zw.ikbesproeide, heb Desproeid;besproeiing,v. Bespugen, bw. st. ik bespoog,

heb bespogen; bespuging, v. Bespuiten, bw. st. ik bespoot,

heb bespoten; bespuiting, v. Bespuwen, bw. zw.ik bespuwde,

heb bespuwd; bespuwing, v. Besseboom, ra. -en; -struik, ra. -en.

Bessengelei, v. -en; -jenever,V.; -nat, o.; -rist, v. -en; -sap (het sap van bessen) o.(al3 toebereide drank)v.; -tros, ra. -sen; -vla, v. -vlaas; -wijn, ra.

Best, bn. en bijw. (overtr. trap van goed). (-s.

Best (oude vrouw) v.-enjb^stje^. Bestaan, OW. bw. our. st. i'c bestond, heb bestaan; als zn. o. Bestaanbaar, bn.; -beid, v. Bestaken, bw. zw. ik bestaakte,

heb b 'Staakt, bestaking, v. Bestand (wapenschorsing) o. Bestand! ver mogend, toereikend) Bestanddeel, o. -en. [bn. Bestedeling, ra. en v. -en;v.ook bistedelinge; -huis, o. -huizen. Besteden, bw. zw. ik besteedde, heb besteed; besteder, m.beste-ding, v, besteedster, v.

Bestek, O. -ken; -je, o. -s. Be3tekam0r(»elcreet) v. -s.

Besteken, bw. at. ik bestak, heb bestoken; besteker,m.besteking. v. bj'Sterkband, ra. b steckse^o. Bestel, o. (v. voor erne soort van

I) schuit, en dan rav, -h n). Bestelen, bw. st. ik bestal, heb

bestolen.

Bestellen, bw. zw. ik bestelde, heb besteld; besteller, ra.bestelling, v. b-stellingslüs^v.bostfl-linkje o. b^stelitér, v.beslelgeld, o. bpstelkantoor,o.bf8telloon,o. Bestelpen, bw. zw. ik besfelpte,

heb bestel nt.

Besteraaat, ra. -s; -je, o. -s. Bestemmen, bw. zw.ik bestera-de, heb bestemd; bestemming,v. Bestemoer (overgrootmoeder) v. -s.

Bestempelen, bw. zw. ik bestempelde, heb bestempeld; bestempeling, v.

Bestendig, bn. en bijw. -er, st;

-heid, v. -lijk, bijw. Bestendigen. bTr. zw.ik bestea-digde, heb b ~'endigil; b 'stendi-ging, v.

Besterven, bw. OW. st. ik ba-

stierf, ben bestorven. Bestevaar (overgroot vadi., naam,dien de matrozen aan den luitenant-admiraal Da Ruiter gaven) ra. -s.

Bestevenen, bw. zw. ik b^ste-

vende, heb bsstevend.

Bestiaal (dierlijk, beestachtig)

bn. en bijw. bestialer, -st. Bestialiteit (dierlijkheid, beestachtigheid) v. -en.

Bestier, o. Zie Bestuur. Bestieren, bw. zw.ik bestierde, heb bestierd; bestierder, ra. be stiering, v.

Bestijgen, bw. St. ik b gt;stcpg,heb

bestegen; bestijginir, v. Bestippelen, bw. zw. ik bcstip-pelde, heb bestippeld; bestippe-ling, v.

Bestippon, bw. zw. ik bes tipte,

heb bestipt; bestipping, v. Bestoken, bw. zw. ik bestookte, heb bestookt; bestoker, ra. bestoking, v. bestookster, v. Bestoppen, bw. zw. ik b-'stopte,

heb bestopt; bestopping. v. Bestormen, bw.zw. ikquot; bestormde, heb bestormd; bestormcr,m. bestorming, v.

Bestorten, bw. zw. ikbestortte,

heb bistort; bestorting, v. Bestorven, vd. bn. en bijw. Bestoven, vd.

Bestraffeiyk, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Bestraflquot;en,bw. zw. ik bestrafte, heb b'-straft; bestraffer, ra. bestraffin?, v. bestrafster, v. Bestralen, bw. zw.ik bestraalde,

heb bestraald; bestraling, v. Bestraten, bw.zw.ik bestraatte,

heb bestraat; bestrating, v. Bestrijden, bw. st. ik bestreed, heb bestreden; bestrijder, m.be-strijding. v. bestrijdster, v. Bestrijken, bw. st. ik bestreek,

heb bestreken; bestrijking, v. Bestrikken, bw.zw.ik bestrikte,

heb bestrikt; bestrikking, v. Bestrooien, bw. zw.ik bestrooide, heb be8trooid;bestrooier, ra. bestrooister, v. bestrooiing, v.

-ocr page 44-

BEV

36

BET

Bevestigend, bn. (bevijld. Bevijlen, bw. zw. ik bevijlde,heb Bevind, o. Naar - van zaken. Bevindelijk, bn. en bijw. Bevinden, bw. st. ik bevond,heb

bevonden; bevinding, v. Bevingeren, bw. zw.ik bevingerde, heb bevingerd. Bevisschen,bw.zw.ik beviachte, heb bevischt. (bevit.

Bevitten, bw. zw. ik bevitte,heb Bevlakken, bw. zw.ik bevlakte,

heb bevlakt.

Bevlekken, bw. zw. ik bevlekte, beb bevlekt; bevlekker, m. bevlekking, bevlekster, v. Bevleugelen, bw. zw.ik bevleu-

gelde, heb bevleugeld. Bevlijtigen (zich) ww. zw.ikbe-vlijtigde mij, beb mij bevlijtigd; bevlijtiging, v.

Bevloeren, bw. zw.ik bevloerde,

heb bevloerd; bevloeriniï, v. Bevochten, bw.zw.ik bevochtte,

heb bevocht.

Bevochtigen, bw.zw.ik bevochtigde, heb bevochtigd; bevochtiging, v. (-beid, v. Bevoegd, bn. en bijw. -er, -st; Bevoelen, bw. zw. ik bevoelde,

heb bevoeld; bevoeling, v. Bevolken, bw. zw. ik bevolkte,

heb bevolkt; bevolking, v. Bevolkingsregister, o. -s. Bevolkt, bn. -er, -st; -beid, v. Bevoogden, bw. zw.ik bevoogdde, heb bevoogd; bevoogding, v. Bevoordeelen, bw. zw. ik bevoordeelde, heb bevoordeellt;3;be voordeeling, v. Bevooroordeeld, bn. en bijw.; -heid, v.

Bevoorrechten, bw. zw. ik be-

voorrecbtte,heb bevoorrecht;be-voorrechting, v. Bevoorwaarden, bw. zw.ik be-voorwaardde, heb bevoorwaard; bevoorwaarding, v. Bevorderen, bw. zw. ik bevorderde, heb bevorderd; bevorderaar, m. bevorderaarster, v. bevordering, v.

Bevorderlijk, bn. -er, -st:

-heid,v.

Bevorens, bijw. en vw.

Bevrachten,bw.zw.ik bevrachtte, heb bevracht; bevrachter, m. bevrachting, v.

Bevragen, bw. zw. en st. ik bevraagde of bevroeg, heb be

Beukenbast, m. -en; -boach, o. -bosschen; -hout, o.; -houten, bn.; -laan, v. -lanen.

Beul, m. -en.

Beulaclltig, bn. -er, -st.

Beulen, ow.zw. ik beulde, heb gebeuld.

Beulin, v. -nen.

Beuling, m. -en.

Beulschap, o.

Beulskneclit, m. -s en -en; -vrouw, v. -en; -werk,o.

Beun (vischkaar) v. -en.

Beun (zolder) v. -en.

Beunhaas, m. -hazen.

Beunhazen, OW. zw. ik beunhaasde, heb gebeunhaasd; beunhazerij, v.

Beuren, bw. zw. ik beurde, heb gi-beurd; beurder, m. beuring, v.

Beurs,v. beurzen,-je, o. -s;-dag, m. -en; -kluk,v. -ken; -knecht ui. -s; plein, o. -en -prijs, m -prijzen; -tyd, m.; -uur, o.

Beursch, bn. en bijw. -er, -t; -beid, v.

Beurt, v. -en; -jo, o. -s.

Beurtelings, bijw.

Beurtman, m. -nen.

Beurzenmaker, m. -s; -snijder, m.-s.

Beurzig,bn. -er; -st; -beid, y.

Beuzelen, OW. zw. ik beuzelde, heb gebeuzeld; beuzelaar, m.. beuzelaarster, v. beuzelarij, v

beuzeling, v. (-luid, v.

laontig.

Beuzelachtig, bn. -er, - st; Beuzelkraam,v. -kramen;-kramer, in. -s.

Beuzelpraat, m.; -je, o. -s. ^ Beuzeltaal, v.; -werk, o.; -zick, bn. (-st;-beid, v.

Bevaarbaar, bn. en bijw.-der. Bevallen (behagen) ow. st. ik

beviel, heb bevallen.

Bevallen (baren) ow. st. ik beviel, ben bevallen; bevalling, v. Bevallig, bn. en bijw. -er,-st; Bevang, o. (-beid, v.

Bevangen, bw. st. ikbeving,heb

bevangen; bevanging, v. Bevaren, bw. st. ik bevoer, heb

bevaren; bevaring, v.

Bevaren, bn. -er, -st. Bevattelijk, bn. en bijw. -er,

-st; -beid, v.

Bevatten, bw. zw. ik bevatte, heb bevat; bevatting, v.; bevattingsvermogen, o.

Bevechten, bw. st. ik bevocht, heb bevochten; bevechter, m. bevccbting, v.

Beveiligen, bw. zw. ik beveiligde, heb beveiligd; beveiliger, m. beveiliging, v. beveiligster, v. Beveinzen,bw.zw. ik beveinsde,

heb beveinsd.

Bevel, o. bevelen.

Bevelen, bw. st. ik beval, heb bevolen; beveler, m. beveliDg,v. Bevelhebber, m. -s; -schap, o. Beven, ow. zw. ik beefde, heb

gebeefd; beving, v.

Bever (zeker dier) m. -s; (zekere Bevergeil, o. (stof) o.

Beverig, bn. -er, -st; -heid. v. Bevcrnel, V. Zeker kruid. Beversch, bn. (van bever). Bevestigen, bw. zw. ik bevestigde, heb bevestigd; bevestiger, m. bevestiging, v.

vraagd; bevraging, v.

Bevrèdigen, bw. zw. ik bevredigde, heb bevredigd-.bevrediger, ra. bevrediicing,v.bevredigster,v.

Bevreemden, ow.zw.(meest gebruikelijk in den 3den pers.) bet bevreemdde, heeft bevreemd;be-vreemding, v. (-beid, v.

Bevreesd, bn. en bijw. -er, -ste;

Bevriend, bn.

Bevriezen, ow. st. ik bevroor, ben en heb bevroren (bevrozen); bevriezing, v.; ook: onp. w. het bevroor, heeft bevroren (bevro-

Bevrijden, bw. zw. ik bevrijdde, heb bevrijd; bevrijder,m. bevrij-dine, v. bevrijdingsoorlog,m.bevrijdster, v.

Bevroeden.bw.zw.ik bevroedde, heb bevroed; bevroeding, v.

Betoomen, bw. zw.ik betoomde, heb betoomd; betoomer, m. be-looming, v. betooinster,v.

Betoon, o.

Betoonen (doen blijken) bw.zw. ik betoonde,quot;quot; beb betoond; be-tooni- g, v.

Betooveren, bw. zw. ikbetoo-verde, heb betooverd; betoove-raar, in. betooveraarster, v. be-too vering, v. Betoudoversrootmoeder, v.

-s-, -vader, m. -s.

Betouwen, bw.zw. ik betouwde,

heb betouwd.

Betraand, bn.

Betrachten,bw.zw. ik betrachtte, heb betracht; betrachter, m. betrachting, v. betrachtstcr, v. Betraliën, bw. zw. ik betraliede,

heb betralied.

Betrappelen, bw.zw. ik betrap-pelde, heb betrappeld.

Betrappen, bw. zw. ik betrapte, heb betrapt; betrapper, m. betrapping, v. , , , Betreden, bw. st. ik betrad, heb

betreden; betreding, v.

Betreffen, bw. st. het betrof,

heeft betroffen.

Betreffende, vz.

Betrekkelijk, bn. en bijw. Betrekken, bw. ow. st. ik be trok, heb en ben betrokken; betrekker, m. betrekater, v. Betreuren, bw.zw. ik betreurde,

heb betreurd; betreurder, m. betreuring, v. betreurster, v. Betreurenswaardig, bn. -er,

-st of meer en meest -. Betroeven,bw.zw. ik betroefde, heb betroefd. (-beid, v.

Betrokken, bn.en bijw. -er, -st Betrokkene, m. en v. -n. BetrOUwen,bw. zw. ikbetro\iw-

de, heb betrouwd.

Betten, bw. zw. ik bette, heb gebet; betting, v.

Betuigen, bw. zw. ik betuigde, beb betuigd; betuiging v.

Betuinen, bw. zw. ik betumde,

heb betuind; betuining, v. Beturen, bw. zw. ik betuurde,

heb betuurd.

Betüw of Betuwe, v. Betweter, m. -s; betweetster, v.

-s; betweterij, v.

Betwüfelen, bw. zw. ik betwijfelde, heb betwijfeld; betwijfe-

v* . , Betwistbaar, bn. en bijw. -der,

-st; -beid, v.

Betwisten, bw. zw.ik betwistte, heb betwist; betwister m. betwisting, v. betwiatster, v, Beu, bn.

Beugel, nu-a; -tje, o. -s. Beugelbaan, v. -banen. Beugelen, bw. zw. ik beugelde,

heb gebeugeld.

Beuk, zn.m. voor den boom, v.

voor de vrucht; -en.

Beuk (slag of stoot) m.

Beuk (gril) v.

Beukeblad, o. -bladen; -boom.

Beukelaar, m. -s.

Beuken, bw. zw. ik beukte, heb gebeukt; beuker, m. beukerij v. beuking v. beukater, v. beukhamer, m.

-ocr page 45-

BEV

37

BEZ

Bo vruchten,bw.zw. ik bevruchtte, heb bevrucht; bevruchter,m. bevruchting, v.

Bévue (misgreep, abuis, vergissing) v. -s.

Bevuilen, bw.zw.ik bevuilde,heb bevuild; bevuiling, v.

Bewaaien, bw. ow. zw. en st. ik bewaaide of bewoei, heb be-waaid.

Bewaargever,™, -s.

Bewaargeving, v.

Bewaarheiden en Bewaarheden, bw. zw. ik bewaarheidde, heb bewaarheid.

Bewaarmiddel, o. -en; -nemer, m. -s; -neming,v.; -plaats,v.-en; -school, v. -scholen.

Bewaken, bw. zw. ik bewaakte, heb bewaakt; bewaakster, v. bewaker, ra. bewaking, v.

Bewallen, bw. zw. ik bewalde, heb bewald; bewailing, v.

Bewandelen, bw. zw.ik bewandelde, heb bewandeld;bewande-laar, m. bewandelaarster, v. bewandeling, v.

Be wan gen (scheepst.) bw. zw. ik bewangde, heb bewan?d.

Bewapenen, bw. zw. ik bewapende, heb bewapend; bewapening, v.

Bewaren, bw. zw. ik bewaarde, heb bewaard; bewaarder, m. be-waarst r, v. bewarin:?, v.

Bewasemen, bw. zw. ik bewasemde, heb bewaserad; bewase-raing, v.

Bewasschen (scboonmaken)bw. st. (ik bewasch, teg. tijd), ik be-wiesch, heb bewasschen; bewas-schins:, v.

Bewassen (bejfropien)ow. 8t.(het bewast, teg. tijd), het bewies, is bewassen.

Bewateren, bw. zw. ik bewaterde, heb bewaterd; bewatering,v.

Beweegbaar, bn. en bijw. -der, -st; -hpid,v.

Beweegiyk, bn. en bijw. -er,-st; -beid, v.

Beweeggrond, m. -en; -kracht, v. -en; -middel,o. -en;-oorzaak, v. -zaken; -rad. o. -eren;-reden, v. -en.

Beweenen, bw. zw.ik beweende, heb beweend; beweener. ra. beweening, v. beweenster, v.

Bewegen, bw.st. ik bewoog, heb bewogen; beweegster, v. beweger, ra. beweging, v.

Beweiden, bw. zw. ik beweidde, heb beweid.

Beweldadlgen, bw. zw, ik be-weldadijde, heb beweldadigd.

Bewelkomen, bw. zw. ik bewel-korade, heb bewelkomd.

Beweren, bw. zw. ik beweerde, heb beweerd; beweerder, m. be-weerster, v. bewering,v.beweer-schrift, o.

Bewerkelijk, bn.-er,-st;-heid,v.

Bewerken, bw. zw. ik bewerkte, heb bewerkt;bewerker,m.bewerking. v. bewerkster, v.

Bewerkstelllgen,bw.zw.ik bewerkstelligde, heb bewerkstelligd; bewerkstelliging, v.

Bewerktuigen, bw. zw. ik be-werktuisde,heb bewerktuigd;be-werktuiging, v.

Be werp (ontwerp) o.

Bewerpen, bw. st. ik bewierp, heb beworpen.

Bewesten, bijw. en vz.

Bewettigen, bw. zw. ik bewet-tigde, heb béwettigd; be wettiging, v.

Bewlerooken, bw. zw. ik bewierookte, heb bewierookt; be-wierooker, ra. bewierooking, v. bewierookster, v.

BewJIs. o. bewijzen.

Bewijsbaar, bn.; -beid, v.

Bewijsgrond, ra. -en; -kracht, v.; -plaats, v. -en; -stuk,o.-ken.

Bewijzen, bw. st. ik bewees, heb bewezen.

Bewilligen, bw. zw. ik bewilligde, heb bewilligd; bewilliger, m. bewilliging, v.bewilligster v.

Bewimpelen, bw. zw.ik bewimpelde, heb bewimpeld; bewimpeling, v.

Bewind,o.; -hebber,m.-s;-sman, ra. -slieden; -voerder, m. -s.

Bewinden, bw. st. ik Gewond, heb bewonden; bewinding,v.be-windsel, o. (bewit.

Bewitten,bw.zw.ik bewitte,heb

Bewoelen, bw. zw. ik bewoelde, heb bewoeld; bewoeling, v.

Bewolken, bw. zw. ik bewolkte, heb bewolkt; bewolking, v.

Bewonderen,bw.zw.ik bewonderde, heb bewonderd; bewonderaar, ra. bewonderaarster, v. bewondering, v.

Bewonderenswaardig, bn.

-er, -st of meer en meest -; -held, v.

Bewonen, bw. zw. ik bewoonde, heb bewoond; bewoner, ra. bewoning, v. bewoonster, v.

Bewoonbaar, bn.; -beid, v.

Bewoorden,bw.zw. ikbewoord-de, heb bewoord; bewoording,v.

Bewust, bn. en bijw.; -beid, v.

BewustelOOS,bn.-loozer,-loost;

Bewustzijn, o. (-beid, v.

Bey (Turksch landvoogd) ra. -s.

Bezaaien, bw. zw. ik bezaaide, heb bezaaid; bezaaier, ra.bezaai-ing, v.

Bezaan(achterzeil van een schip) v. bezanen; -smast, ra. -en.

Bezabbelen,bw.zw.ik bezabbel-de, heb bezabbeld.

Bezabberen, bw. zw. ikbezab-berde, heb bezabberd.

Bezadigd, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Bezakken, ow. zw. hetbezakte, is bezakt.

Bezanden, bw. zw. Ht bezandde, heb bezand; bezanding, v.

Bezeeren, bw. zw. ik bezeerde, heb bezeerd; bezeering, v.

Bezeeveren, bw. zw. ik bezee-verde, heb bezeeverd; bezeeve-ring, v.

Bezegelen, bw. zw.ik bezegelde, heb bezegeld; bezegeling, v.

Bezaild. bn.; -beid, v.

Bezeilen, bw. zw.ik bezeilde,heb bezeild.

Bezem, ra. -s; -pje, o. -s.

Bezembinden, o.;-binder,m.-s; -binderij, v,

Bezemkruid (veegkruid) o.

Bezemschoon, bn.

Bezending, v. -en.

Bezet, bn. -ter, -st; -beid, v.

Bezeten, bn. bezetene, ra, en v. (mv. bezetenen); bezetenheid, v.

Bezetteling, m. -en.

Bezetten, bw. zw.ik bezette,heb bezet; bezetting, v.

Bezichtigen, bw. zw. ik bezichtigde, heb bezichtigd; bezichti-ger, ra. bezichtiging, v. bezich-tigster, v.

Bezie (bes, bei) v. beziën.

Bezield, bn. -er, -st.

Bezielen, bw. zw.ik bezielde,heb bezield; bezieling, v. (zien.

Bezien, bw. st. ik bezag, heb hé-

Bezienswaardig, bn. -cr,-8t of meer en raeest -.

Bezig, bn. en bijw.; -beid, v. -heden).

Bezigen, bw, zw. ik bezigde, heb gebezigd; beziger,ra,bezigster,v.

Bezighouden, bw. st. ik hield bezisr, heb beziggehouden.

Bezijden, vz. en bijw.

Bezilveren, bw. zw. ik bezil-verde, heb bezilverd;bezilvering, v.

Bezingen, bw. St. ik bezong,beb bezongen; bezinger.m.bezinging, v. bezingster, v.

Bezinken, ow. st. bet bezonk, is bezonken; bezinking, v. bezinksel, o.

Bezinnen, bw. st. ik bezon, heb bezonnen;ook: ww.ik bezon mij, heb mij bezonnen; bezinning, v.

Bezit. o. -neming, v. -recht, o.

Bezittelijk, bn.

Bezitten, bw. st. ik bezat, heb bezeten; bezitster, v. bezitter,m. bezitting, v.

Bezoar (zeker edelgesteente) m.

Bezoden, bw. zw. ik bezoodde, heb bezood; bezoding, v.

Bezoedelen, bw. zw. ik bezoedelde, heb bezoedeld; bezoedeling, v.

Bezoek, o. -en; -je, o. -s.

Bezoeken, bw. onr. zw. ik bezocht, heb bezocht; bezoeker, ra. •bezoeking, v. bezoekster, v.

Bezoldeling, ra. en v. -en, v.ook Bezoldelinge.

Bezolderen, bw. zw. ik bezol-derde, heb bezolderd; bezolde-ring, v.

Bezoldigen, bw. zw.ik bezoldigde, heb bezoldigd;bezoldiging,v.

Bezolding (bezoldiging) v. -en.

Bezondigen (zich) ww.zw.ik bezondigde mij,heb mij bezondigd; bezondiging, v.

Bezonnen, bn.; -heid,v.

Bezoomen, bw.zw. ik betoomde, heb bezoomd; bezooraing, v.

Bezopen, bn. -er, -«t; -beid, v.

Bezorgd, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Bezorgen, bw. zw. ik bezorgde, heb bezorgd; bezorger, ra.bezor-ging, v. bezorgster, v.

Bezuchton, bw.zw.ik bezuchtte, heb bezucht.

Bezuiden, bijw. en vz.

Bezuinigen, bw.zw.ik bezuinigde, heb bezuinigd; bezuiniger,m. bezuiniging, v. bezuinigater, v.

Bezuipen (zich) ww.st. ik bezoop raij, heb mij bezopen.

Bezuren, bw.zw.ik bezuurde,heb bezuurd.


-ocr page 46-

BUG

38

BEZ

Bezwaar, o. bezwaren. Bezwaard, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (-beid, v.

Bezwaarlijk, bn. en bijw.-er,-st; Bles, v. biezen; -je, o. -s.

Bezwaarnis, v. -sen. Bezwaarschrift, o. -en. Bezwachtelen, bw. zw. ik be-zwachtclde^ieb bezwacUteld;be-zwacbtdinjc, v.

Bezwadderen (bezoedelen) bw. zw. ik bt'zwadderde,beb bezwadderd.

Bezwalken, bw. zw. ik bezwalk-te, heb bezwalkt; bt zwalker, m. bezwalking:, v. bezwalkster, v. Bezwangeren, bw. zw. ik bezwangerde, heb bezwangerd; be-awan^ering, v.

Bezwaren, bw.zw.ik bezwaarde, beb bezwaard.bezwaarder,in.be-zwaarater, v. bezwaring, v.

Bezweet, bn.

Bezwemmen, bw.st.ik bezwom,

heb bezwommen. Bezweren,bw.st.ik bezwoer,beb bezworen;, bezweerder, m. bc-zwcerster, v. bezwering v. Bezweiingfeboek, o. -en; -formulier, o. -en; -voorschrift, o. -en.

Bezwijken, ow. st. ik bezweek,

ben bezweken; bezwijking, v. Bezwijmen, ow. zw. ik bezwijmde, ben bezwijmd, ook: ik be-zweem, ben bezwemen; bezwijming, v.

Bibberen, ow. zw. ik bibberde,

heb gebibberd; bibbering, v. Bibl(zekere hoed) v. -'s Bibliograaf Iboekbeschrüver.

boekenkundige) m. bibliografen Bibliographie (boekbeschrijving) v.

Bibliograpbiscli(bcekbeschrij

vend, boekkundig) bn. Bibliomaan (boekengek, overdreven minnaar van boeken) m. bibliomanen.

Bibliomanie (boekenzucht, hartstochtelijke liefhebbeiyj voor boeken) v. Bibliopllile(boekenvriend)m.-n. Bibliotbecaris (opziener eener

boekerij) m. -sen.

Bibliotheek (boekverzameling,

boekerij) v. bibliotheken. Biblist (bijbelkenner) m. -en. Biblistiek (bijbelkennis) v. Bicinium{muz.)een tweestemmij toonstuk. (v* quot;8

Bicoque (ellendig gat, nest, prul) Bidden, bw. st. ik bad, heb gebeden; bidder, m. bidster, v. Bidbank, v. -en; -dag, m. ■ - plaats,v. -en; - stoel,m. -en; -uur, o. -uren; -vertrek, o. -ken. Biecht, v.-en.

Biechten, bw.zw.ik biechtte,hèb gebiecht; biechteling, m. en v. biechter, m. biechtater, v. Biechtkind, o. -eren; -atoel, m.

-en; -vader, m. -s.

Bieden, bw. st. ik bood, heb geboden; bieder, m. biedster, v. Biefstuk, m. -s; -je, o. -s.

Bien public (algemeen welziji:.

algemeene best) o.

Bien venu, welkom.

Bier, o. -en.

Bierachtig, bn. -«r, -st. Bierbuik, m. en V. -en.

Bierenbrood, o. Biersteker, m. -s. Bierstekerü, v. -en.

Biest, v.

Eiesvormig, bn.

Bietebauw, m. -en.

Biezen, bn.

Eiezenkifctje, o. -s. Big,v.-gen;-getje, o.-s. Bigamie (dubbele tcht, twetwij-verij) v. (keld) bn.

Bigar (bont, vee1 kleurig, gespik-Biggelen, ow. zw. het biggelde,

heeftgebiggeld.

Bigot (bijgeloovig, overdreven

vroom) bn. -ter, -st. Bigottterie (overdreven vroomheid, brjgeloovigheid) v.

Bij, vz.

Bü, v. -en; -tje, o. -s.

Byaldien, %w.

B j bedoeling, v. -en.

E ibegrip, o. -pen.

Bijbel, m. -s; -tje; o. -3. E jbelech, bn.

E jbelvast, bn. -er, -ste. B jbetalen, bw. zw. ik betaalde bij, heb bijbetaald; bijbetaling B jbeteekenis, v. -sen. [v E jbinden, bw. st. ik bond bij,

i. b bijgebonden; bijbinding B jblarl, o. -en; bijblaadje, o. Byblijven, ow. st.ik bleef bij,ben )iigebleven.

jboeken, bw. zw.ik boekte bij, icb bijgeboekt; bijboeking, v. jbrassen, bw. zw. ik braste bij, leb bijiff brast.

jbrengen,bw.onr.zw.ik bracht jij, heb bijgebracht; bijbrenger, m. bijbrenging,v.biibrcnt;ster.v.

Bijdehand^ en Eüderhand, bijw.

Eijdehandsch en Bijder-

handsch, bn.

BijdenKbeeld, o. -en.

Bijdicht, o. -en. (bijgedaan. Bijdoen, bw. onr. ik deed bij,heb Bijdraaien, ow. zw. ik draaide bij. heb en ben bijgedraaid; bijdraaier, m. bijdraaiing, v. bij-draaister, v.

Bijdrage, v. -n; bijdraagje,o. -s. Bijdragen, bw. st. ik droeg bij, heb bijgedragen; bijdraagster, v. bijdrajier, m. bijdraging, v. Bijdrukken,bw.zw.ik drukte bij,

heb bijgedrukt; bijdrukking, v. Bijeen, bijw.

Eijeenblijven, ow. stik bleef-,

brn -gebleven. Bijeenbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -bren-

Büeendoen, bw. onr. ik deed-,

heb -gedaan.

Bijeendragen, bw. st.ik droeg -,

heb -gedragen. . ,

Büeendrüven, bw. st.ik dreef -,

heb -gedreven. '

Bijeenflansen,bw. zw.ik flanste

-, heb -geflanst, Büeengaderen, bw. zw. ik gaderde-, heb-gegaderd. Bljeengooien,bw.zw.ik gooide -.

heb -gegooid.

Böeenhaken, bw.zw.ik haakte

-, heb -gehaakt.

Bijeenhalen, bw.zw.ik haalde heb -gehaald.

Bijeenhangen, bw. st.ik hing -

heb -gehangen.

Bijeenhouden, bw.st.ik hield

heb -gehouden.

Bijeenjagen, bw. zw. en st. ik

jaagde Ijoeg) -,heb -grjaagd. Bijeenkomen, ow.st.ik kwam -,

bin -gekomen: -komst, v. Eijeerileggen, bw. zw. ik legde

iJeide) -, heb -gelegd (geleid). Bijeenliggen, ow.st.ik lag -.heb

-gelegen.

Bijeenlckken, bw.zw.iklokte -,

heb -g«lokt.

Eijeenplaatsen, bw. zw. ik plaatste -,heb -gtplaatst;-plaatsing, v.

Eijeenplanten, bw.zw.ik plantte -, heb -geplant. Bijeenrapen, bw. zw.ik raapte

-, heb -geraapt; -raping, v. Eijeenrekenen ,bw.zw.ik reken-

de -, heb -gerekend. Eüeenrijgen, bw.st.ik reeg -,heb

-geregen.

Bijeenroepen, bw. st. ik riep -,

heb - geroepen; -roeping, v. Eijeenrukken, bw. zw.ik rukte

-, ht b -gerukt. Bijeenscharrelen, bw. zw. ik scharrelde -, heb -gescharreld. Bijeenschrapen, bw. zw. ik schraapte -, heb -geschraapt; -schraping, v. Eijeeni'mijten,bw.st.ik smeet-,

heb -gesmeten. Bijeenspelden, bw.zw.ik speldde -, heb -gespeld. Bijeenstaan,ow.onr.8t.'ik stond

-,heb -gestaan.

Eijeentellen, bw. zw. ik telde -,

heb -geteld; -telling, v. E{jeentrekken,bw.st. ik trok -,

héb -getrokken; -trekking, v. Bijeenvoegen.bw.zw. ik voegde

-, heb -gevoegd; -voeging, v. Bij een wassen, ow. st. het wies

-, is -gewasen.

Bij een werpen, bw. st. ik wierp

-, heb -geworpen. Bijeenzamelen, bw. zw. ik zamelde -, heb -gezameld; -zameling, v.

Bijeenzetten, bw. zw. Ik zette -,

heb -gezet; -zetting, v. Bijeenzijn, ow. onr. ik was -,

ben -geweest. Als zn. o. Bijeenzitten, ow. st. ik zat -,

heb -gezeten.

Bijeenzoeken, bw. onr. zw. ik

zocht -, heb -gezocht. Bijenangel,m. -s; -blad,o.; -cel, v. -len; -eter, m. -s; houder, m. -p; -koning, m.; -koningin, v.; korf, m. -korven; -recht, o.; - was, o.; -zwerm, m. -en. Bijgaan, ow. onr. st. ik ging bij,

ben bijgegaan.

Bijgaand, bn. (schikt.

Bijgelegd, bn. in der minne gé-Bijgelegen, bn. aangrenzend. Bijgeloof, o.

EijgelOOVig,bn. - er, -st; -heid,v. Bijgenaamd, bn.

Bijgeval, bijw. en vw.

Bijgeven, bw. st. ik gaf bj], heb

bijgegeven.

Bijgevolg, bijw. en vw. Bijgewas, o. -sen; -je,o. -a. Bijgroeien, ow. zw. het grotiue bij, ia bijgegroeid.


-ocr page 47-

BIJH

39

BUST

Behalen, bw. zw. ik haalde bij, heb bijgehaald; bühalin^, v.

Buhangen, bw. OW. St. ik hiujy bij, heb bijgehanpfen; byhanger, m. bijhangsel o.

Bijharken, bw./w. ik harkte by, heb bijgeharkt.

Bijhebtoend, bn,

Bühooren, ow.zw. ik hoorde by, heb bijprehoord.

Bjihoorig-, bn.

Bflhouclen, bw. st. ik hield bij, heb bijgehouden; byhouding, v.

BJjkaart, v. -en.

B(jkans, byw.

BÖker, m. -s.

Bjjkerk, v. -en.

Bijkok, ra. -s.

Bijkomen, ow. st, ik kwam bij, ben bijgekomen; bijkomend,bn. bij komst v.

Btikralbüelen, ow. zw. ik krabbelde bij, ben bygekrabbeld.

BlJkruipen, ow. st. ik kroop by, ben bijgekropen.

B jl, v. -en; tje, o. -s.

B jlage, v. -n; bijlaagj?, o. -s.

B jlander, m. -s.

B ilandi?, bn.

Bijleggen, bw. zw. ik legde of leide bij, heb bijgelegd of bijge-leid; bijlegger, m. bij legging, r.

BHleman, m. -nen en -s.

ByUchten, bw.zw. ik lichtte bij, heb bijgelicht.

Büliggén, ow. st. ik lag bij, heb bijgelegen; bijligging, v.

Bijloop, m.

Btjloopen, ow. st. ik liep blj,ben bijgeloopen; bijlooper, m. bij-loopster, v.

Bijmaan, v. bijmanen. •

Bijmengen, bw. zw. ik meogde bij, heb bijgemengd; bymen-

Bijna, bijw. [ging v.

Bijnaam, m. bijnamen.

Bijnemen, bw. st. ik nam bij, heb bijgenomen.

Bijoogmerk, o. -en.

Bijoorzaak, v. -oorzaken.

BÜOUi kleinood; j uweeltje;pracht-stuk) o.

Bljpaard, o. -en.

Bijpad, o. -en; bijpaadje, o. -s.

Bijpassen, bw. zw. ik paste bij, heb bijgepast.

Bljrekenen, bw. zw. ik rekende bij, heb bijgerekend.

Böroepen, bw. st. ik riep bij, heb bijgeroepen.

Bljscliaven, bw. zw. ik schaafde bij, heb bijgeschaafd.

B{j schenken, bw. st. ik schonk bij, heb bijgeschonken.

Böschietsn, bw.ow.st.ik schoot bij, heb en ben bijgeschoten.

Büschlkken, bw. ow. zw. ik schikte bij, heb en ben bijgeschikt.

Bijschilderen, bw. zw. ik schilderde bii, heb bijgeschilderd.

Büschoffelen, bw. zw. ik schoffelde by, heb bijgeschoffeld.

Eijschrapen,bw.zw.ik schraapte bij, heb bijgeschraapt.

Bijschrift, o. -en.

Byschrljven, bw.st.ik schreef -,

neb -geschreven; -scürüving, v.

BIJschniven,bw.ow.st.ik schoof bij, heb en ben bygeschoTen; bljschuiving, v.

Bijslaap (voorhuwelyksgeineen-schap) m.

Bijslaap (verkeer) m.; (vooreen persoon) ra. en v. bijslapen.

Bijslag, m.; -je, o. -^.

BijSlapen,ow. (vervoegingen niet in gebruik; als zn. is het o.); bijslaapster, v. bijslaper, m. bij-slaping, v.

BOsleepen, bw. zw. ik sleepte bij, heb bijgesleept. (-3.

Bijsmaak, m. bijsmaken; je, o.

Bjjsmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed; -smeding, v.

Bij smelten, bw. st. ik smolt bij, heb bijgesmolten; bysmeltiag,v.

Besmeren, bw. zw. ik am'- ! bij, heb bijgesmeerd; bijaou-ring, v.

Büsmijten, bw. St. ik smeet bij, heb bijgesmeten; bysmijting, v.

Büsnuiten (een stuk hout) bw. zw. ik snuitte bij.heb bijgeanuit.

Büsom, v. -men.

Bijspreuk (leenspreuk) v. -en.

Bjispriet, m. -en.

Bijspringen,b-.v.ow.st. Ik sprong bij, heb en ben bijg'esproagen; bijspringer, m. byapringing, v.

Bijstaan, bw. ow. onr. st. ik stond bij, heb bijgestaan.

BU stand, m.

Bijstander, m. -s.

Bijsteken, bw.st. ik stak bij, heb bijirestoken.

E.jSó'Hen, bw. zw. ik «telde bij, heb bijgesteld; bijstelling, v.

Bijster, bn. en bijw.

B|jsternis, v.

Bijstcrzinnig, bn.; -held, v.

BijstOOten, bw. zw. en st. ik stootte of stiet bij, heb byge-stooten.

BJjStrijken, bw. st. ik streek bij, heb bijgestreken.

Bijt, v. -en; -je, o. -s.

Bijtachtig, bn. -er, -st; -held, v.

Bijtellen, bw. zw. ik telde bij, heb bijgeteld.

Bijten (happen) bw. st. ik beet, heb gebeten; bijter,iH.bijt8ter,v.

Bpten (eene bijt hakken) ow. zw. ik bytte, heb gebyt.

Bijtend, bn. -er, -st.

Blitijds, bijw.

Bijtrekken, bw. ow. st. ik trok bij, heb en ben bijgetrokken.

Bijval, m. -len; -leije, o. -s

Bijvallen, ow. st. ik viel bij, ben bijgevallen.

Bijvaren, ow. st. ik voer bij, ben bijgevaren.

Bijvoegen,bw. zw. ik voegde bij, heb bijgevoegd; byvoeger, m. bijvoeging, v. bijvoegsel, o.

Bijvoegend, bn.

Bijvoeglijk, bn.

Bijvoet, m. Zeker gewas.

Bijvorm, m. -en.

Bijwagen, m. -s.

Bijweg, m. -en; -je, o. -s.

Bijwerk, o. -en; -je,o. -s.

Bü werpen, bw. st. ik wierp by, heb bijgewarpen.

B J wezen, o.

Bijwijf, o., bijwijven; -schap, o.

Bjwijlen, byw.

B^wozen, bw. st. ik wees bij, heb bijgewezen.

Böwitten, bw. zw. ik witte bij. leb bijgewit.

BO wonen, bw. zw. ik woonde bij, heb bijgewoond; bywoner, m. bijwoning, v. bijwoonster, v. Bijwoord, o. -en; -fliik,bn. Bij zaak, v. - zaken; byzaakje,o.-B. Bijzenden, bw. st. ik zond bij,

heb bijgezonden.

Bijzetten, bw. zw. ik zette bij, heb bijgezet; bijzet, m. bijzet-ster, v. bijzetter,m. bijzetting, v. Bijziend, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v.

Bijzijn, o.

Bijzit, v. -ten.

Bijzitten, ow, st. ik zat bij, heb bijgezeten; bijzitster.v. bijzitter, 1. bij/itterschap, o. bijzitting,v. r' J ^on, v. -nen. (-heid, v.

on dor, bn, en bijw. -der, -st; IV. ■ quot;''''I, m. -s; -tje, o. -s. E' alen, ow. zw. ik bikkelde,

1 gebikkeld; bikkelspel, o, ■ '-küen, bw. zw, ik Vete, heb gebikt; bikker, m. bi ester, v. bikking, v. bikhamer, m. biksteen, m.

Bil, v, -len; -letje, o, -s. Bilateraal (tweezijdig) bn, -contract, wederzijdsche overeenkomst,

Bilboquet, bnlvanger,vangstok-je; tui meiaartje; een lichtzinnig mensch, (Billen.

Bïlhamer, m. -s; -ijzer, o. -s.Zie Biljardeeren (met den biljart-stok twee ballen fce gplijk aan-stooten) ow, zw, ik biljardeerde, heb gebiljardcerd.

Biljart, o, -en; -je, o. -s; -bal, m, -len; -keu, v, -s en -en; -spel,©, -en; -speler, m. -s; -stok, m. -ken; -tafel, v. -s.

Biljarten, ow. zw. ik biljartte,

heb gebiljart.

Biljet, o. -ten; -je, o. -«.

Biljoen (slechte munt; zilver van gering gehalte, tot versmelting geschikt) o.

Billen (bikken) bw, zw, ik bilde, heb gebild; bilharaer. m.-ijzer,o. Billet-dOUX (minnebriefje) o.

(rav. billets-doux). (-held, v. Bill jk, bn, en bijw. -er, -at; Billijken, bw. zw. ik billijkte,

heb gebillijkt; billyking v. Billiikerwijze en -wijs, byw. Billijkheidshalve, bijw. Billioen (millioen van den twee-

den ranï) o. -en.

Bilzenkruid, o.

Bimbeloterie (speelgoedwinkel;

speelgoed) v.

Binden, bw. at. ik bond, heb gebonden; binder, m. binding, v. bindsel o. bindster, v. Bindgaren,o. -a; -ry3,o.; -spier,

v. -en; -touw, o. -eu. Bingelkruid. Zie Bengelkruld. Bink (lomperd) m. -en; -je, o. -a. Binnen, bijw. en vz. Binnenbrengen, bw. onr. zw.

ik bracht -, heb -gebracht. Binnendeur, v. -en. Binnendijken, bw. zw. ik dykte

heb -eredykt.

Binnendijks, bijw. Binnendringen, bw. at. ik

drong -, ben -gedrongen. Binnengaan, ow. onr. «t. ik

ging -, ben -gegaan. Binnengaats, bijw.


-ocr page 48-

BIN

BLI

40

Bleek,bn.en bi3W.-er,-Bt;-heid,v. Bleek, v. -en; -je, o. -s. Bleekachtig, bn. -er.

Bleeken, OW. bw. zw. ik bleekte, heb gebleekt; bleeker, m. bleekster, v. bleekerij, v.

Bleekerd, m. Zekere wijn. Bleekershond,m. -en; -knecht, q. -s of -en; -paard, o. -en; wagen, m. -s.

Bleekloon, o. -en.

Bleekveld, o. -en; -je, o. -s. Bleekziekte, v.

Bleekzucht, v.

Blei (blik, bliek) -en. Zekere visch.

Blein (blaar) v. - en; -tje, o. Blendeeren (bedekken, overdekkend bw.

Bles (witte plek) v.; (paard) m.

-sen; -je, -s. (bw.

Blesseeren (wonden, kwet«en) Blessuur (wond, verwonding) v.

blessuren.

Bleu (bloo) bn. en bijw.; -heid, v. Bleu mouranc (matblaxiw, bn. Bliek (een visch) v. -en.

Blieven, ow. zw. ik bliefde. Zie

believen.

Blü en Blüde,bn. blijder,blijd8t;

blijheid, v.

Blijde (krijgstuig der oud(:n)v.-n. Blijde, bn. Zie Blij.

Blijdschap, v.

Blijgeestig, bn. -er, -st; -heid,v. Bli)k, o. -en; -je, o. -s.

Blijkbaar, bn. -der, -st; -heid, ▼. Blijken, ow. st. het bleek, is g«-Blijkens, vz. [bleken.

Blijmare, v. -n.

Blijmoedig, bn. -er, -st; -held,v. Blijspel, o. -en. Blijspeldichter, m. -s. Blijspelschrijver,m, -s. Blijven, ow. st. ik bleef, ben

gebleven; blijver,m.

Blik (opslag der oogen) m. -ken; -je, o. s.

Blik (erts, dun ijzerblad; ook een stuk keukengereed8Chap)o.-ken; -je, o -s.

Blikaars (blikgat) m. -aarzen. Blikgat, o.

Blikken, bn.

Blikken (met de oogleden) ow.

zw. ik blikte, heb geblikt Blikken(de schors aftrekken)bw.

zw. ik blikte, heb geblikt, Blikkendoos, v. -doozen. Blikkeren, ow. zw. ik blikkerde,

heb geblikkerd; blikkering, v. BlikOOgen(het oogwit laten zien) ow.zw. ik blikoogde, heb geblik-oogd.

Bliksem, m. -s.

Bliksemen, ow.en onp.w. zw. ik en het bliksemde, heb en heeft trebliksemd.

Bliksems, byw.

Bliksemsch, bn.

Blikslager, m. -s. Blikslagerij, v. -en. Blikslagersknecht, m. -8. Blikslagerswinkel, m. -s. Bliktanden, ow. zw. ik blik-

tandde, heb gebliktand. Blikvuren (scheepst., seinen geven met blikvuur) ow. zw. ik blik vuurde, heb geblikvuurd. Blikvuur, o. -vuren.

Blikwerk, o.

Bitumen (aardhars, aardpek,

asphalt) o.

Btvcuak(bij- of nachtveldwacht,

in de open lucht) o. Bivouaiikeeren (onder den

blooten hemel slapen) ow.

Bizar (zonderling, grillig) bn. Bizarrerie (zonderlingheid) v. Bizon, m. -s.

Blaadje Ikltin blad) Zie Blad. Blaag (kind) m. en v. blagen. Blaam, v.

Blaar, v. blaren;-tje, o. -8.

Blaas, v. blazen; -je, o. -s. Blaasbalg, m. -en;-je, o.-s. Blaashoren of Blaashoorn,

m. -horens of blaasboornen. Blaaskaak,m. -kaken; blaaskakerij, v.

Blaaspijp, v. -en. Blaasspeeltuig, o. -en.

Blad, o. -en, -eren,-s en blaren;

blaadje,o. -sen bladertjes. Bladeren, ow. zw. ik bladerde,

heb gebladerd.

Bladerloos, bn.

Bladerrijk, bn. -er, -st.

Blaffen, ow. zw. ik blafte, heb

geblaft; blaffer, m. ( Blaffer en Blafferd (register) Blafkaken, ow. zw. ik blaf-kaakte, heb geblatkaakt; blaf-kaker, m. blafkakerij, v. Blaken, ow. bw. zw. ik blaakte,

heb geblaakt; blaker, m.

Blaker, m. -s; -tje, o. -s. Blakeren, bw. zw. ik blakerde,

heb geblakerd.

Blameeren (een blaam werpen

op; bflasteren; afkeuren) bw. Blanc-ftec (baardelooze knaap, melkmuil, jonge wijsneus) m, (mv. blanc-becs), (laten.

Blanco (in), oningevuld, openge-Blank (wit) bn. en bijw.

-st; -beid, v.

Blank (oudt. eene denkbeeldige

munt van zes duiten) m. -en. Blanketdoos, v. -doozen. Blanketsel, o. -s.

Blanketten, bw. 'zw. ik blan

kette, heb geblanket.

Blaren (blaten) ow. zw. • ik

blaarde, heb geblaard. Blasphemeeren (godslasteringen uitbraken; beschimpen, las teren) ow. bw.

Blasphemie (godslastering) v. Blaten, ow. zw. ik blaatte, heb Keblaat.

Blauw, bn. en bijw. -er, -st; (en

als zn. o.); -beid, v. Blauwachtig, bn. -er. Blauwbaard, m. Blauwbekken,ow.zw.ik blauwbekte, heb geblauwbekt. Blauwblauw, (- laten.) Blauwen, bw. zw. ik blauwde,

heb geblauwd.

Blauwkiel, m. -en. Blauwkous, v, -en. Blauwlakensch, bn. Blauwsel, o.

Blauwtje, o. -i. Blauwverven, o. Blauwverver, m.

Blauwvoet, m. -en. Blauwzyden, bn.

Blazen, ow. bw. st. ik blies, heb geblazen; blazer, m. blazing, v, Blazoen, o. -en.

Binnenlialen,bw.iw. ik haalde

-,heb -sebaald.

Binnen kamer, v. -a. Binnenkomen, ow. at. ik kwam

ben -gekonu-n. Binnenkoorts, v. -en. Binnenkort, bijw. Binnenkruipen, ow. st. ik

krcop -, bui -gekropen. Binnenlandscli, bn. Binnenrukken,ow. zw. ik rukte

-, ben -gerukt.

Binnenshuis, bijw. Binnenskamers, byw. Binnenslands, bijw. Binnensluipen, ow. st. ik sloop

-, ben -geslopen. Binnensmonds, bijw.

Binnen srands, bijw. Binnenste, o.

Binnen stids, bijw.

Binnenste omen, ow. zw. ik

stoomde ben -gestoomd. Binnenstcimen, ow. zw. ik

stormde -.ben -gestormd. Einnentreden,ow. st. ik trad

btn -getrtden.

Btonenvallen, ow. st. ik viel

ben -gevallen..

Binnenvetje, o. -s. Binnenwaarts, bijw.; -ch, bn. Binnenzeilen, ow. zw. ik zeilde

-, ben -gezeild. Bincciilair-teleBcoop I dubbele verrekijker, met twee buizen, voor de oogen) m. (bn.

Binominaal (met twee namen) Bint, o. -en.

Biograaf (levrnsbescbrijver) m. -grafen.

Blograpllie (levensbeschrijving) v. -ën.

BiOgraphiECll (levensbeschrij

vend)bn.

Biologie (levensleer; zenuwbe

heerscbing) v.

Biologiscli (levensleerkundig;

zenuwbehetrschendi bn. Bioloog (levensleerkundige; ze-

nuwbeheerscher) m. biologen. Biped (tweevoetig dier), o. -en. Bipedisch (tweevoetig) bn. Biquadraat (het dubbel vierkant, de vierde macht eener grootheid) o.

Birkwortel, m. -s. Bis, tweemaal; nog eens.

Biscuit (l eschuit,tweebak; deeg, waarvan porselein en ander aardewerk gebakken wordt) o. -s; -je, o. -s.

Bisdom, o. -men.

Blsette (geringe kantsoort van

garen gemaakt).

Bismuth, o.

Bisschop (kerkvoogd) m. -pen. BiSSChop (drank) v. Bisschoppelijk, bn. Bisschopsambt, o.; -hoed, m. -en; -mijter, m. -s; -muts, -en; -staf, m. -staven. Bistouri (een insnijdingsmes) v. Bit (gebit) o. -ten; -je, o. -s. Bits. bn. en bijw. -er. -st; -heid,v. Bitsig,bn. en bijw.-er,8t;-heid,v. Bltter,bn. lt; n bij w. -der,-st; -beid,

▼. -lyk; byw.

Bitter (sterke drank) o.;bittertje. o. -s.

Bitterachtig, bn. -er. Bitterkoekje, o.

-ocr page 49-

BOE

BLI

41

Blinden, en byw.-er,-Bt;-hc-id,v.

Blind (een luik; ook zeker zeil) U. -en; -je, o. -s.

Blindachtlg-, bn.; -held, y.

Blindage (overdekking, bekleeding) m.

Blinddoeken, bw. zw. ik blinddoekte, heb geblinddoekt; blinddoeking, v.

Blinde, m. en v. -n.

Blindeeren (met eene ondoordringbare huid bekleeden; kogelvrij maken) bw.; blindee-

Bundelings, byw. (ring, v.

Blindeman, m. -nen en -s; -ne^e, o. -s.

Blinden, bw. zw. ik blindde, heb g«blind; blinding v.

Blindgeborene, m. en v. -n.

Blindhokken, bw. zw. ik blind-hokte, heb geblindhokt; blind-hokker, m. blindhokking, v.

Blinken, ow. st. ik blonk, heb

Blinkerd, m. -s. (geblonken.

Blinkworm, m. -en.

Bloc (en -) byw. voetstoots.

Bloed, o.

Bloed (sukkel) m. -en; -je, o. -s.

Bloedachtig, bn.

Bloedeloos, bn.; -heid, v.

Bloeden, OW. zw. ik bloedde, heb gebloed; bloeding v.

Bloederig, bn. -er, -st.

Bloedig, bn. en bijw. -er, -st.

Bloedrijk, bn. -er, -st.

Bloedspuwing, r. -en.

Bloedverwant, m. -in

Bloedverwante, v. -n.

Bloedverwantscliap, v.

Bloei, m.

Bloeien, OW. zw. ik bloeide, heb gebloeid; bloeimaand,v.bloeisel, o. bloeitijd, m.

Bloem, v. -en; bloempje en bloemetje, o. -s.

Bloemengek, m. -ken; -geur, m.; -handel, m.; -handelaar, m. -s; -maakster, v. -s; -maker, m. -s; -mand, v. -en; -meisje, o. -s.

Bloemig, bn. -er, -st.

Bloemist, m, -en.

Bloemisterij, v, -en.

Bloemlezing, v, -en.

Bloesem, m. -s; -pje, o. -s.

Blok. o. -ken en -s; -je, o. s.

Blokhuis, o. -huizen; -je, o. -s.

Blokkade (insluiting, omsingeling) v. -s.

Blokkeeren (omsingelen, insluiten) bw. blokkeering, v.

Blokken, ow. zw. ik blokte, heb geblokt; blokker, m.blokster, v.

Blokkenmaker, m. s. (o.-s.

Blom(voor bloem) v.-men;-metje.

Blond, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Blonde;mode-artikel)v. -n of -s.

Blondine (blond meisje, blonde vrouw) v. -s.

Blondje, o. -s.

Blood (vreesachtig; bedeesd) bn. en bijw. -er, -st.

Bloodaard, m. -s.

Blooliartig,bn. -er, -st; -heid,v.

Blooheid, v.

Bloot (naakt) bn. en byw. -er,-st; -elük, bijw.; -heid, v.

Blooten (bloot maken) bw. zw. ik blootte, heb gebloot.

Blootgeven (zich) ww. at. ik gaf my -, heb mij -gegeven.

Blootleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en geleid;

Blootllggen, ow. st. ik lag -,heb -gelegen.

Blootshoofds, bijw.

Blootstaan, bw.onr. st. ik stond -, heb -gestaan.

Blootstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld.

Blootsvoets, bijw.

Blos, m. -je, o. -s.

Blouse (kiel) v. -s.

BlouweKzeker werktuig om vlas te bereiden) m. -s.

Blouwen (hennep ontbolsteren) bw. zw. ik blouwde, heb ge-blouwd.

Blozen, ow. zw. ik bloosde, heb gebloosd; blozing, v.

Blozend, bn.

Bluf, m. -fen; -je, o. -a.

Bluffen, ow. zw. ik blufte,heb gebluft; bluffer, m. blufferij, v. blufster, v.

Blunder (abuis, misgreep) m. -s. een - maken, een abuis begaan.

Bluschgereedschap, o. -pen.

Bluschmiddel, o. -en.

Blusschen, bw. zw. ik bluschte, heb gebluscht; blusscher,m.blus-sching v. blu-chster, v.

Blut, bn.

Bluts (eene buil) v. -en.

Blutsen, bw. zw. ik blutste, heb geblutst; blutsing, v.

Blutskoorts, v. -en.

Boa (reuzenslang; slangvormige halsbekleeding van bont) v. -'s.

BolDquot;bel, m. -s; -tje, o. -s.

Bobbelen, ow. zw. ik bobbelde, heb gebobbeld; bobbeling, v.

Bobbèlig, bn. -er, -st.

Bobberd, m. -s.

Bobberen, ow. zw. ik bobberde, heb gebobberd; bobbering, v.

Bobyn, v. -en.

Bobynen, bw. zw. ik bobijnd«, heb gebobijnd.

Bochel, m. -s; -tje, o. -s.

Bochelen (naarstig arbeiden)ow. zw. ik bochelde, heb gebocheld; bochelaar, m. bochelaarster, v.

Bocheljoen, m. -en.

Bocht (buiging) v. -en; -je, o. -s.

Bocht (slechte waar) o.

Bochtig, bn. -er, -st; -heid, v.

Bod, o.

Bode, m. en v. -n.

Bodem, m. -s; -pje, o. -s.

Bodemen (van een bodem voorzien) bw. zw. ik bodemde,heb gebodemd.

Bodemerü, v. -en.

Bodemloos, bn. (-loon, o.

Bodenbrood, o.; -kamer, v. -s-

Bodeschap, o.

Bodin, v. -nen.

Boe, tw.

Boedel (boel) m. -s; -tje,o. -s.

Boef, m. boeven; -je, o. -s.

Boefachtig, bn. -er, -8t; -heid,v.

Boefsch, bn.

Boeg, m. -en.

Boegen (koers zetten) ow. zw. ik boegde, heb geboegd.

Boegkruisen (laveeren) ow. zw. ik boegkruiste,heb geboegkruist.

Boegseeren, bw. zw. ik boegseerde, heb geboegseerd; boeg-sering, v. boejyseerlijn, v.

Boeha, tw. (en m. als zn.). Zie

Aioei (kluister) v. -en. [Boha.

Boei (ton) v. -en.

Boeien, bw. zw. ik boeide, heb geboeid; boeier, m. boeiplank, v. boeisel, o. boeksken) -s.

Boek, o. -en; -je (ook boekske en

Boekachtig, bn. -er, -st.

Boekanier, m. -en en -s.

Boekbinden, o.

Boekbinder, m. -s.

Boekbinderij, v. -en. Boekbindersknecht, m. -s;

-lijm, V.; -pers, v. -en.

Boekdrukken, o.

Boekdrukker, ra.

Boekdrukkerij, v. -en. Boekdrukkersknecht, m. -g.

Boekdrukkunst, v.

Boekei, m. -s; - tje -s.

Boeken, bw. zw. ik boekte, heb geboekt; boeker, m. boeking v.

Boekenhanger, m. -s; -tje, o. -s; -kamer, v. -s; -kas;, v. -en; -kennis,v.; -kist,v. -en; -kraam, v. -kramen; -lijst, v. -en; -min-naai^ m. -s; -plank, v. -en; -rek, o. -ken; -stalletje, o. -s; -tasch, v. -tasschen.

Boekerij, v. -en; -tje, o. -s.

Boekhandel, m.

Boekhandelaar, m. -sofboekhandelaren. (delares) v. -s.

Boekhandelaarster (boekhan-

Boekhouden, o.

Boekhouder, m. -s.

Boekhouderschap, v.

Boekstaven, bw. zw. ik boekstaafde, heb geboekstaafd.

Boekverkooper, m.-s;-tje,o.-s. Boekverkoopersknecht, m.

-s; winkel, m. -s.

Boekverkoopster, v. -s.

Boekweit, v.

Boekweitebrood, o.

Boekweiten, bn.

Boel (menigte) m. -en; -tje, o. -s.

Boel (byzit) m. en v. -e«.

Boelage (overspel) v.

Boeleeren (in ontucht levenjow. zw. ik boeleerde,heb geboeleerd; boeleerder, m. boeleerster, v. boeleering, v.

Boelhuis (venduhuis) o. -huizen.

Boeiyn, v. -s.

Boelkenskruld, o.

Boelschap, o.

Boeman, m.

Boender, m. -s; -tje o. -s.

Boenen, bw. zw. ik boende, heb geboend; boener, m. boensel o. boenster, v. boenwas, o.

Boer (ook voor oprisping) m. -en; -tje, o. -s.

Boerachtig,bn. -er, -8t; -heid,v.

Boerderij, v. -en; -tje, o. -s.

Boeren, ow. zw. ik boerde, heb geboerd.

Boerenarbeider, m. -s; -bedrieger, m. -s;-bedrijf, o.;-bedrog, o.; -boon, v. -en;-brood, o.; -bruiloft, v. -en; -dans, v. en; deern, v. -en; -dochter, v. -8; -dorp, o. -en; -dracht, v.: -feest, o. -en; -fluit, v. -en; -herberg, v. -en; -hofstede, v. -n; -huis, o. -huizen; -jongen, m. -kermis, v. -sen; -kinkel, m. -a; -knecht, m. -s; -kool, v. -en; kost, m.; -meid, v. -en; stand, m.; -werk, o.; -woning, v. -en.


-ocr page 50-

BOB,

42

BOB

Boerin, v. -nen; -netje o. -b.

Boer innen jak, o. -ken; -muts, v. -eu.

Boerscll, bn. -er, -t; -held, v.

Boert, v.

Boerten, ow. zw. ik botrtte,heb geboertj boerter, m. boerterij, v.

Boer tend, bu. (bijw.

Boer tender w|jze en -w{)s.

Boertig, bn. -er, -st; -beid, v.

Boete, v. -n.

Boetedoening, v. -en.

Boeteling, in. en v. -en; v. ook boetelinge.

Boeten, bw. zw. ik boette, beb geboet; boeter, in. boeting, v.

Boetgewaad,o.;-gezane, o. -en; -kleed, o. -eren; -predikatie; v. -predikatiën en -predikaties; -prediker, m. -s; -preek, v. -en; -psalm, m- -en.

Boetseeren, bw. zw. ik boetseerde, heb geboetseerd; boetseerder, m. boetseerster, v. boet-seering, v. boetseerkunst, v.

Boetvaardig,bn.-er,-8t;-beid,v.

Boeuf a la mode (gesmoord rundvleisch).

Boevenjacht, v.; -klok, v.; -praat, m.; -streek, m. streken; -stuk, o. -ken.

Boeverü, v. -en.

Boezel, o.; -tje, O. -s.

Boezelaar, m. -s; -tje. o. -3.

Boezem,m. -s; -pje,o. -s;-wiend, m. -en; -vriendin, v. -nen, -vriendscliap, v. {-en of -s.

Boezeroen (eenkleedingstuk) v.

Bof, m. -fen; je, o. -s.

Boöen, bw, zw. ik bofte, heb geboft; boffer, m. bofster v.

Bofferd, m.-s. (geboogd.

Bogen, ow. zw. ik boogde, heb Bogenmaker, m. -s.

Boha, tw. enalszn. m.;-maakster, v. -maker, m. -makerij, v.

Bohemen, o. Bohemer, m. Bu-heemsch, bn. (bojaren.

Bojaar (vrijheer in Slavonië) m.

Bok, m. -ken; -je, o. -s.

Bokaal, v. bokalen; -tje, o. -s.

Bokachtig, bn. -er, -st; -beid, v.

Bokkenaard, m.

Bokkenleder, en -leer, o.

Bokkenleeren, bn.

Bokkenwagen, m. -s.

Bokkesprong, m. -en.

Bokkevel, o. -len. (-beid, v.

Bokkig, bn. en bijw. -er, -st;

Bokking,m. -en;bokkinkje,o.-s.

Boksbaard, m.; -blok, o. -ken;

Bokse, v. -u. [-boon, v.

Boksen (vuistvechten) ow. en bw. zw. ik bokste heb gebokst: bokser, m.

Bokshoofd, o. -en; -hoorn en -horen, m. -s; - poot, m. -en; -voet (sater) m, -en.

Bol, m. -len; -letje, o. -s.

Bol, bn. en bijw. -Ier, -st; -hcid,v.

Bolachtig, bn.; -beid. v.

Bolderwagen, m. -s.

Bolk (zekere visch) v. en.

Bolleboos, m. -boozen.

Bollen (voor den kop slaan) bw. zw. ik bolde, heb gebold.

Bollen (eene genoeglijke aandoening laten gevoelen) ow. zw bet bolde, heeft gebold,

Bollehbakker, m. -a; -maker,

Bollig, bn.; -beid, v. , [m.

Bolster, m. -s.

Bolsteren, bw. zw. ik bolsteiMe, heb gebulsterd.

Bolus (zegelaarde; arteenijbal-letje; slikbrok; zeker gebak), m. -sen.

Bolvormig, bn.; -htid, v.

Bolvormige-driehoeksmo-ting, v.

Bolwerk, o, -en; -jc, o. -s.

Bolwerken, bw.zw. ik bolwerkte heb gebolwerkt.

Bolworm, m. -en.

Bom,v. -men; -metje, o. -s.

Bombammen, ow. zw. ik bom-bamde, heb gebombamd.

Bombarde (steengeschut; in de muziek, het sterkte bromwerk in orgels) v.

Bombardeeren,bw.zw. ik bombardeerde, heb gebombardeerd; bombardeerder, m. bombardement, o. bombardeering, v.

Bombardeergaljoot, v. -galjoten; -sioep, v. -en.

Bombardier (kanonnier) m. -s.

Bombarie (beweging, opschudding) v.

Bombast (opgeblazene en hoog-dravende stijl) m.

Bombr.sti£ch,bn.

Bombazjjn, o. -en.

Bombazijnen, bn.

Bombeen, o. -en; -gat, o. -en; -ijs (bom-ijs) o.; -ketel, m. -s.

Bommel, m. -s.

Bommel (eene stad) o. -aar, m. -erwaard, m.

Bommen, ow. zw. ik bomde, heb gebomd.

Bon, tw. goed, wel.

Bon (schriftelijk bewijs, dat goed en geldig is voor de daarin uitgedrukte som of waarde) v. -s; -netje, o. -s.

Bona Üde (ter goeder trouw, op gord geloof) (-s.

'oon (suike rgoed, snoeperii)o.

Bond (. -. Vmd)o. (Duitschebond) rn. -sleger, u. -svloot, v.

Bondgenoot, m. -c...

Bondgenoote, v. -n.

Bondgenootschap, o. -pen.

Bondig,bn.en bijw. -er, st; -held.

Bon genre (goede stijl). [v,

Bongré malgré (tegen wil en dank).

Bonis (in) zijn, gegoed zijn, in ruime omstandigheden verkee-

Bonjour (goeden dag). ( ren.

Bonjouren (afschepen, wegzenden) bw. zw. ik bonjourde, heb gebonjourd.

Bonk, v. (voor een persoon m.) -en; -je, o. -s.

Bonken, bw. zw. ik bonkte, heb gebonkt.

Bon mot (kwinkslag) o. (mv. bon mots).

Bonne, (kindermeid) v. -s.

Bonnet (mms, kap; voorlaag bij verscbansingenjv. -ten; -je,o. -s.

Bonorum cessio, afstand van goederen.

Bons, v. bonzen; -je, o. -s.

Bon sens (gezond verstand) o.

Bonsolr (goeden avond; goeden nacht).

Bont, o. -en; -je, o. -s.

Bont,bn. en bijw.-er, -st; -heid,v.

Bonten, bn.

Bon ton (spreekmanier van welopgevoede menschen; goede le-venstoon) ra.

Bon-vivant(eenvroolyke Frans, een doordraaier) m. (mv. bon-vivants).

Bon voyage, goede reis.

Bonzen, bw. ow. zw. Ik bonsde, heb gebonsd.

Bonzing. Zie Bunzing.

Boodschap, V. -pen.

Boodschappen, bw. zw. ik boodschapte, heb geboodschapt; boodschapper, m. boodschapping, v. boodschapster, v.

Boog, ra. bogen; -je, o. -s.

Boogerd (boomgaard) m. -s.

Boogswijze en - wijs, bijw.

Boom. m. -en; -pje, o. -s.

Boom (slagboom) ra. -en.

Boom (samentrekking van bodem) ra. -en.

Boomachtig, bn.

Boomen, bw. zw. ik boomde, heb geboomd;boomer, m. booraster, v. booming, v.

Boomgaard, ra. -en. .

Boomig, bn. -er, -st.

Booniswljze en - wijs, bijw.

Boon, v. -en; -tje o. -s.

Booneboom, ra. -en.

Boonenbrood, o.; -kruid, o.; -meel, o.; -soep, v.;-staak, m. -staken; -veld, o. -en.

Boor, v. boren; -tje, o. -s.

Boord,m. voor uiterste kant(docb o. vcor rand van een schip), -en; -je, o. -s.

Boorden, bw. zw. ik boordde,heb geboord; hoorder, ra. boordster, v. boordsel, o.

Boordevol, bn.

Boordevolletje (een glas tot aan den rand vol) o. -s.

Boordlint, o. -en.

Boortoestel, ra. en •. -len.

Boos, bu. en büw. boozer, boost; -beid, v.

Boosaardig, bn. -er, -st; -beid, v.; -lijk. bijw.

Boosdoener, ra. -s; -doenster, v. -s; -wicht, m. -en.

Boot (vaartuig) v. -en en -s; -je, o. -s.

Boot(halssieraad)v.-en; -je, o. -s.

Bootsen, bw. zw. ikbooUte,heb gebootst.

Bootsgezel, ra. -len; -baak, ra. -baken; -man,ra. lieden en -lui; -man3maat,m. -s; -touw, o. -en;

Booze. ra. (-volk, O.

Boozigheid, v. beden.

Borat (brat) 0. Zekere stof.

Borax, ra.

Bord, o. -en; -je, o. -s.

Bordeel, o. -en; -tje o. -s.

Borderel (muntsoortbriefje; uittreksel uit een rekeningboek)o. -len. (o. -s.

Bordes (hooge stoep) o. -sen; -je,

Bordlg, bn. -er, -st; -beid, v.

BordingS (kleine platte vaartuigen, ook lichters genoemd) v. rav.

Borduren, bw.zw. ik borduurde, heb geborduurd; borduurder, ra. borduursel, o. borduurster, ▼.

Borduurgaren, o.;-katoen, o., -naald, v. -en; -patroon, o. -patronen; -raam,o. -ramen; -werk, o. -en; -werkster, v. -■.


-ocr page 51-

BEA

BOB,

'43

Boreaal (noordtlyk) bn.

Boreas (noordenwind) m.

Boren, bw. zw. ik bourde, htb gebooid; bourder, m. borinir, v.

Borg, m. -en.

Borgen, bw. ik borgde, beb geborgd; borger, m. borging, v. borgstev, v.

Borgtocllt, in. -en.

Borgtochtelijk, bn.

Born, v. -en.

Bomeeren (begrenzen, beperken) bw.; geborneerd (beperkt; kortzichtig, onnoozel) bn.

Borrel, m. -s; -tjeo. -s; -tiescb, v. flesscben;-praat, m.

Borrelen, OW. zw. ik borrelde, heb geborreld; borreJing, v.

Borst (voor lichaamsgedeelte, v. voor jongeling, m.) -en.

Borstel, m. -s; -tje, o. -a.

Borstelachtlg-, bn.

Borstelen, bw. zw. ik borstelde, heb geborsteld; borstilaar, m. borsteling, v.

Borstelig, bil. -er, -st.

Borstweer (borstharnas) m.

Borstwering, v. -en.

Bort (ziekte) o.

Bos (bundel) m. -sen; -je, o. -s.

BOS (bus) v. -sen; -je, o. -s.

BoSCh (woud) o. bosschen; -je, o. -s.

Bosctl (den) tn. eene stad.

BOEChaeiltlg, bn. -er, -st.

Bosquet (lust of kunstboamp;cbje}o. -ten; je, o. -s.

Bosschage, o. -s. (bn.

Bossche (van of uit den Bosch i

Bosschenaar (inboorling of burger uit den Bosch) m. -s of Bosschenaren.

Bosse(buil,bochel, knobbel; vlak verheven beeld of boetseerwerk) v. -s.

Bpsselage (gedreven werk op zilver en goud) o. .

Bossen, bw. zw. ik boste, heb |

Bout- (eendvogel) m. -en.

Boutade (wonderlijke inval: vreemde kuur of gril, eigenzinnigheid) v.

Bouterig,bn. -er, -st.

Boutig, bn. -er, -st.

Boutique (winkel;santekraam)v.

Bouw, m.

Boutje (liefje) o. -s.

Bouwen, m. -a.

Bouwen, bw. zw. ik bouwde, heb gebouwd; bouwer, m. bouwerij v. bou wing, v.

Bouwgereedschap, o. -pen-,

-grond, m. -en; -heer, m. -en; -knecht,m. -s; -kunst, v.; -land, o.; -meester, m. -s; -steen, m. -en; -stof, v. -fen; -tijd, m.; -trant; m.; -val, -m. -len.

Bouwvallig,bn. -er, -at; -heid,v.

Boven, byw. en vz.

Bovenaan, bijw.

Bovenaardsch, bn.

Bovenal, bijw.

Bovendien, bijw.

Bovendryven, ow.st. Ik dreef -, heb -gedreven.

Bovengemeld, -genoemd, -gezegd, bn.

Bovenhuis, o. -huizen; -kamer, v. -s.

Bovenlander, m. -s.

Bovenmate, bijw.

gebost ;bosser, ra. bossing, v.

Boston (eene stad) o.; -ner, m.; -sch, bn.

Boston (zeker kaartspel) o.

Bostonnen (boston spelen) ow. zw. ik bostonde, heb gebostond; bostonner, m.

Bot (zekere platvischj v. -ten.

Bot (knop) v. - ten.

Bot (been), o. -ten; -je, o. -s.

Bot (dom, stomp) bn. en bijw. -ter, -st; -held, v.

Botanicus (kruidkundige) m.

Botanie (kruidkunde) v.

Botanisch (kruidkundig) bn.; -e tuin, plantentuin. (ow.

Botanlseeren (planten, zoeken)

Botanist (plantkundige) m. -en.

Botanograohie (plan ten beschrijving) v.

Botanologie (plantenkennis) v.

Boter, v.; -tje, o. -s.

Boterachtig, bn.; -heid, v.

Boterbiesje, o. -u.

Boteren, ow. bw. zw. ik boterde, heb geboterd.

Boterham.v.-men; -metje,o. -s.

Botervlootje, o. -s.

Botmuil, m. en v. -en.

Botoor, m. en v. -en.

BotS, v. -en; -je, o. -8.

Botsen, bw. zw. Ik botste, heb gebotst; botsing, v.

BoVennrtuurkunde. v. Bovennatuurlijk, bo.

Bovenop, bijw.

Bovenstaand, bn.

Bovenste, bn.

Bovenswinds, bijw.

Bovenuit, bijw.

Braadaal, m. -alen; -•??«?!. m. en en -s; -haring,m. -en^oven' n. -s; -pan, v. -nen; -roo8ter,m' a; -spit, o. -speten en -spitten: -vet, o.; - worst, v. -en.

Braaf,bn. en bijw.bra-'

... . —aver.braafst;

-heid, v.

Braak (inbraak, breking) t. Braak (oiibebouwd,biaak ligeen) bijw.

Braakdrank, rn, -en; -land, o.-loop,ra.; -middel,0.-cn;-noot* . -noten. (-e; -tje, o. -a.

Braakpoeder en -iceier o Braaksel, o. '

Braakwortel, m. -s.

Braam, v. bramen; -pje, o. -s. Brabangonne (de naam van het

Belgische volkslied) v. Brabant, o. Brabander, m. Bra-

bantsch, bn. Brabbelen,bw,zw. ik brabbelde, heb gebrabbeld; brabbelaar, ra. brabbelaarster, v. brabbeling, v, brabbeltaal, v.

Bracelet (armband) v. -ten, Brachmanen (Indiaansche wijzen) mv.

Brachygraphie (het snelschry-

ven met verkortingen) v. Braconnier) (strooper, wilddief) ra. -a.

Braden, bw. ow. at. ik braadde, heb gebraden; braad8ter, v. bra-der, ra. bradery, v.

Brak (jachthond) m. -ken. Braken Barak(kermiatent; kazerne) v. -nen.

Brak (zoutachtig) bn. en bijw.

-ker, -at; -hiid, v.

Braken (breken van vlas en hennep) bw. zw. ik braakte, heb gebraakt; braker, ra. braking t. Braken (overgeven) bw. zw. ow. ik braakte, heb gebraakt; braak-ater, v. braker, m. braking, t. Brallen, ow. zw. ik bralde, heb Bram, m. -men. (gebrald.

Brama (godheid der Ilindoea) ra. Bramarbas (snoever, praler) m.

quot;8en*. (m.mv.

Brammen (heidensche priesters) Bramzeil, o. -en.

Branche (tak, zijlinie, familietak), v. -a.

Brand, ra. -en; -je, o, -s. |-sen. Brandaris (brandstichter) m. Brandbaar,bn.-der,-st; -heid.v. Brandemoris, m.; -je, o. -b. Branden, ow.bw. zw. ik brandde heb gebrand; brander, m. branderij. v'. branding, v. brandBel,o. brandeter. v.

Brandendheet, bn.

Branderig, bn. -er, -st; -htid, t. Brandewijn, m. -en; -tje, o. -s. Brandhout, o. -en. (-heid, v. Brandig, bn. en byw. -er, -st; Brandijzer, o. -s; -keur, t. -#n;

-merk, o. -en. Brandmerken,bw.*w. ik brandmerkte, heb gebrandmerkt. Brandoven, ra. -a.

Brandnetel, r. -s.

Bottel, v. -s.

Bottelarij, v. -en.

Bottelbier, o.

Bottelen, bw. ow. zw. ik bot-ulde, lu b gt botteld.

Bottelier, m. -s en -en.

Ectteliersmaat, v. -s.

Botten, ow. zw. het botte, is ge-

Botterik, m. -en. [bot.

Botuit, bijw.

Botvieren, bw. zw. ik vierde -,

Botweg, bijw. heb -gevierd.

Bouche Close (mondje dicht).

ROUCherie slachterij; bloedbad)

Bouclé (krul) v. -s. [v.

Boud (stout) büw. -er, -st.

Boudeeren (met kwalijk verborgen wrevel behandelen) bw.

Eouderie (kwalijk verborgen wrevel) v.

Boudoir (vertrekje, ingericht tot gebrnik voor dames) o.-s.

Bouüante (langwerpige wollen doek om den hal^, ais das; v. a.

Bouffe (grappig) bn.

Bouö'on (potsen-of giappenma-ker) ra. -s.

Bougie (waskaars; kunstkaars van uitgestoomd vet) v. -s.

Bouilli (gekookt rundvleesch) o.

Bouillie (vleeschnat) v.

Eouilloire (schenkketel)

Bouillon (vleeschnat; boordsel aan kleederen; samengerolde goud- of zilverdraden) m.

Boulevard (bolwerk, hoogewal) m. - e.

Bouleverseeren (ten onderste boven keeren) bn.

Bouquet (bloemruiker; fijnste geur van wijn) o. -ten.

Bouquin (oud boek) o.

Bouquinist koopman in oude boeken)m. -en.

Bourdon (zwaar orgelregister, sterk brommend pijpwerk) muz.

Bout (ijzeren staaf, been enz.) m. -en, -je o. -s.


-ocr page 52-

BRO

44

BRA

Brandpikot (troep gewapende personen om bü brand de orde te bewaren; ook een schip -lat bij eene vloot de wacht houdt) o. Brandschatten, bw. zw. ik brandschatte heb gebrandschat; brandschattins, v. Brandschilderen, ow. zw. ik brandschilderde, heb gebrand schilderd; brandschilder, m. Brandspiegel, m. -s; -tje, o. -s Brandstichten, o.; -stichter,m. -s; brandstichster, v. -s.

Brandstol', v. -fen.

Brandy (brandewijn) m.

Bras Uchecpswoord! m. -sen. Brasdag, (slempdag) ra. -en: -maal,o. -malen; -partij, v. -en: -penning, m. -en.

Bras-dessus toras-desscus

arm in arm, gearmd.

Brasem, m. -s; -pje,o. -a Brassen, OW. zw. ik braste, heb gebrast; brasser, m. brasseri^v. Brat ook: Borat (zekere stof) o. Bravade (pocherij) v. -s. Braveeren (trotseeren, spotten

met; grootspreken) bw. ow. Bravissimo (uitmuntend, voortreffelijk, opperbest).

Bravo (een gehuurde moordenaar in Italitó) ra. -s; alstw. goed zoo, goed gedaan, uitmuntend. Bravour-aria (muz.) o. groot aria, aria dat slechts door een meesterlijk talent kan worden gezongen 'mv. bravour-aria':i). Bravoure (dapperheid, onverschrokkenheid) v.

Brazilië o. Braziliaan,m. Brazilianen; Braziliaansch, bn. Brazi-liehout, o.

Bredi hreda (verward gesnap, mengelmoes) o. (v.

Breea,bn. en bijw. -er, -8t;-heid. Breedachtig, bn. -er. Breedhorstig, bn. -er, -st. Breedsprakig, bn. en bijw. -er. Breedte, v. -n. [-st; -heid, v Breedvoerig, bn. en bijw. -er,

-•t; -held, v.

Breedvoetlg, bn. -er, -st. Breefok, t. -ken. Breekhaar,bn.-der,-st; -heid,v. Breekbeltel, m. -s; -ijzer, o.

-tuig, o. -en.

Breeuwen, bw. zw. ik breeuwde, heb gebreeuwd; breeuwer, m. breeuwing, v. (m. -en.

Breeuwhamer, m. -s; -stoel, Breidel, m. -s; -tje, o. -s. Breidelen, bw. zw. ik breidelde.

heb erebreideld; breideling, v. Breidelloos, bn. -loozer, -loost;

-heid, ▼. , , ,

Breien, bw. zw. ik breide, heb

Sebreid; breier, m. breiing, v. reister,ebreid; breier, m. breiing, v. reister, t.

Breigaren, o.; -geld,o; -goed, o.; -katoen, o.; -klos, m. -sen; -ko-ker, m. -s; -kous, v. -en; -les, v. -sen; -naald, t. -en; -school, v. 8cholen;-tobbetje,o.-s;-werk,

o.; -wol, t.; -zak, m. -ken. Brein (de hersenen) o. Brekebeen (sukkelaar) m. -en. Breken bw. ow. st. ik brak, heb en ben gebroken; breekster, v. breker, m. breking, v. Brekerlg, bn. -er, -st. Brekespol m. en t. -apellea.

Broed, o, (hob gebroed.

Broeden, bw.ow.zw. ik broedde. Broeder, ra. -s en -en. (-heid, v. BroederiÜk,bn. en bijw. -er,-st; Broederloos, bn.

Broederschap (de betrekking' o.; (vereeniging van broeders) v, -pen.

Broedertje (zeker gebak) o. -s. Broedertjeskraam,v. -kramer;

-pan,v. -nen; -vrouw, v. -en. Broedsch, bn.; -heid, v. Broedsel,io. -s. (-ei, o. -eren. Broeibak,m. -ken; -eend, v.-en; Broeien, bw. ow. zw. ik broeide, heb gebroeid; broeierij,v. broeiing v.

Bröeihen, v. -nen; -kas en -kast, v. -kassen en -kasten; -kuip, v.-en;-nest, -en; -oven, Broeisel, o. -s. [m. -s; tyd,m. Broek(klcedingstuk)v.-en;-je.-8. Broek (moerassig land) o. Broeken, bw. zw. ik broekte,

heb gebrockt; broeking v. Broekengoed, o.

Broekenstof en Broekstof, v. Broeksband,m.-en; -pijp, v.-en. Broer, m. -s; -tje, o. -s.

Brok. ra. -ken; -je -s. Brokkelen, bw.ow. zw. ik brokkelde, heb gebrokkeld; brokkeling v.

Brokkelig, bn. -er, -st; -heid,v. Brokken, bw. zw. ik brokte, heb

gebrokt.

Bromkever, m. -s.

Brommen, ow. zw. ik bromde, heb gebromd; brommer, m. bromming, v. bromster, v. Brommertje (laag rijtuig) 0. -s. Brommig, bn. -er, -st. Bromvlieg, v. -en.

Bron, v. -nen.

Broncheeren (struikelen, haperen, blijven steken) ow. Brons. o. bronzen. (ren) v.

Bronst (tochtigheid van de die-Bronsten, ow. zw. ik bronste,

heb gebronst. .

Bronstig, bn. -er, -st; -heid, v. Bronsttijd, m. (gebronsd.

Bronzen, bw.zw. ik bronsde, heb Bronzen, bn.

BronziliO(«oort van marraer,dat. als men er tegen slaat, eenen klank van zich geeft) o.

Brood, o. -en; je, o. -s. Brooddronken, bn. en byw.-er,

-st; -heid, ▼.

Broodeloos, bn. Broodsgebrek, o.

Broos (tooneellaars) v. broozen;

-je, o.-s. (-heid, v.

BrOOS,bn. en bijw. brozer,brooBt; Bros, bn. brosser, brost; -heid,v, BrOSSlg, bn. -er, -st; -heid, v. Brouilleeren (oneenig maken) bw. en als ww. (oneenig worden). (schets) o. Brouillon (kladboek; ruwe Brouwen (met de stem) ow. zw. ik brouwde, heb gebrouwd; brouwer, ra. brouwster, v. Brouwen (bier)bw.st. ik brouwde, heb gebrouwen; brouwer, m. brouwerij, v. brouwsel, v. Brouwerspaard, o. -en; -wagen, ra. -s.

Brouwhuis, o. -huizen; -ketel, m. -s; -kuip, ▼. -en.

Brem, v. (bn.

Bremen, o.; Bremer, m.;Bremer; Brengen, bw.onr. zw. ik bracht, heb gebracht; brenger, m. bren-ging,v. brengstar, v.

Bres, v. -sen.

Bretel, v. -s en -len.

Breuk, v. -en; -je, o. -s.

Breve (pauselijke brief) v. -n. Brevet lopen brief, aanstelling, vergunning; ook octrooi; patent) o. -ten. (aan) bw.

Breveteeren (een brevet geven Brevier (gebedenboek der R. K.

geestelijken) o.

BriCOleeren (in het biljartspel, op den band spelen en, door den terugstoot, een bal raken; omwegen gebruiken) ow.

Brief, in. brieven; -je, o. -s. Briollle, o. (of m. den Briel);

Briellenaar, ra.; Brielseh, bn. Bries (zacht windje) v.; -je, o. Brieschen, ow. zw. ik brieschte,

heb gebriescht; brieaching, v. Brievenbesteller, ra. -s; -be-stelster, v. -s; bode, m. en v. -n; boek, o. -en; -bus,v. -sen; -geld, o.; -pers, v. -en; -tasch; v. tas-schen; -zak, ra. -ken. Brievenpost (bode) m. -en. Brievenpost (posterij) v. -en. Brigade (eene groote legerafdee-

ling) v. -s en -n.

Brigadier, m. -s.

Brigand (roover) m. -s. Brigantijn (vaartuig met laag Brü, v. -en. (boord) m. -Brybek, m. en v. -ken.

Brün (zoutwater) o.

Bruzel (kruimel) v.; -tje, o. -s. Brijzelen, bw. zw. ikbrijzelde,

heb gebrijzeld; brijzeling, v, Brik, v. ken.

Briksteen, m. -en.

Bril, m. -len; -letje, o. -s. (-en. Briljant (een glansdiamant) m. Brillant (schitterend, glinsterend) bn. en bijw. BrilledOOS,v. -doozen; -glas, o.

-glazen. (ren) ow.

Brilleeren (clinsteren, schitte-Brillenhuisje,o. -s; -kooper,m. -s; kramer, m. -s; -maker, m. -s; -slijper, m. -s.

Brink, m.-en. (-ten.

Brit (lid der Britsche natie) m. Britanniö, o.; Britannisch, bn. Brits (nachtleger) v. -en. BritSCh (vanBrittannië) bn. Britsen, bw. OW. zw. ik britste,

heb gebritst.

Brocanteur (kunstkooper in

schilderden) m. -s.

Brocart of Brocat (gebloemde

zijden goud- of zilverstof) o. Broche (doekspeld) v. -s. Brocheeren (innaaien van boeken) bloemen, met levendige kleuren, in zijden en wollen stoffenquot;weven. (boekje) v. -s. Brochure (vlugschrift; blauw-Broddelen,bw.zw. ik broddelde, heb gebroddeld; broddelaar, m. broddelaarster, t. broddelarg,*. broddelwerk, o.

Brodden (broddelen) ow. zw. ik

brodde, heb gebrod. Brodeoren (opsieren, vergroo-ten) bw. duursel) v.

Broderie (borduurwerk; bor-

-ocr page 53-

BUR

BRU

45

Brug, v. -gen; -getje of -je, o. -8. Brnggegeld, o. quot;Bruggenhoofd, o. -en Brui, m.

Bruid, v. -en; -je, o. -s. Bruidegom en Bruigom m. -a. Bruidsbed, o.; -dagen, in. mv.; -gave en -gaaf, v. -gaven; -gift, v. -en; -goed, o.; -japon, v. -nen en -s; jonker, m. -s; -juffer v. -s; -kamer, v. -s; -kleed, o. -klecderen en -kleeren; -koets, v. -en; -partij, v. -en; -suiket, v. -s; -tooi, m.; -tranen, m. mv.; -zuster, v. -s.

Bruien, bw. ow. zw. ik bruide, heb en ben gebruid; bruister, v. bruier, m. bruierij, v. Bruigomspüp, v. -en. Bruikbaar, bn. en bijw. -der,

-at; -beid, v.

Bruiker, m. -s.

Bruikleen, o.

Bruiloft, v. -en.

Bruiloftsdag, m. -en; -deun,m. -en; -dicht, o. -en; -disch, m.; -feest, o. en; -gast, m. en v. -en; -kleed, o. -kleederen en -kleeren; -lied, o. -eren; -liedje,o.-s; -maal, o.; -ver8,o.verzen; -zang, m. -en. (v.

Bruin, bn en bijw. -er, -8t;-heid, Bruin (bruin paard) m. -en; -tje. Bruin (bruinejkleur) o. (o. -s. Bruinachtig, bii.-er,-st;-heid,v. Bruineeren, bw. ik bruineerde, heb gebruineerd; bruineerder, m.bruineerster,v. bruineering, v. Bruineer ijzer, o. -a; -steen. m. -en.

Bruinen, bw. en ow. zw. ik

bruinde, heb gebruind.

Bruinet (brunette) v. -ten. Bruingeel, bn.

Bruinig, bn. -er; -beid, v. Bruinkolen, v. mv.

Bruinoog, m. en v. -en. Bruinoogig, bn. (o. -s.

Bruinvisch, m. -visschen; -je. Bruis (schuim) v. en o.

Bruisen, ow. zw. ik bruiste, heb gebruist; bruising, v. bruister,v. Bruispoeder en -poeier, o. Bruit (geraas, leven, gedruiscb;

ophef, beweging; los gerucht)m. Brullen, ow. zw. ik brulde, heb gebruld; bruller, m. brulling, v. Brum (brummel) v. -men. Brumaire (rijp- of nevelmaand, van 22 October tot 20 November) m.

Brummel (brum) v. -s.

Brunet (vrouw of meisje met

donker haar) v. -ten; -je, o. -h Brusque (opvliegend, barsch, grof, onbescheiden; eensklaps, onverhoeds) bn. en bijw. Brusqueeren (met groote minachting bejegenen, toesnauwen) bw.

Brusquerie (opvliegendheid, ' driftigheid; ruwheid) v. Brutaal (beestachtig, onwi-ller

vend) bn. brutaler, brutaalst. Brutaliseeren (onwellevend of

grof bejegenen) bw. Brutaliteit (grofheid, vergeet

van ontzag) v. -en.

BrutO,in den handel, het gewicht der waren, met den omslag; zuiver.

Bucentaur (.stiermensch, een monster half stier, half mensch) m. -en.

Budget (begrooting der jaar-lijksche uitgaven; staatsbegroo-ting) o. -ten en -s.

Buffel, m. -s; -tje, o. -a.

Buffelach tig,bn. - er, - at; -heid,v. Buffelen, bw. zw. ik buffelde.

heb gebuffeld.

Buffels, zeke vaartuigen om de uit zee ko-

Buffel

zekere Italiaansche

mende schepen den stroom af te brengen.

Buffelshuid, v. -en; -leder en -leer, o.; - vel, o. -len.

Buffet (tafelkas, schenk- of aan-rechttafel) o. -ten; -je, o. -s.

Bui v. buien; -tje, o. -s.

Buiachtig, bn.; -beid v.

Buidel (ook buil) m. buidel-builen). (gebuid.

Buien, onp.w.zw.het buide, heeft

Buigbaar, bn. -der, -st; -heid,v.

Bulgen, bw. en ow. st. ik boog, lu b en ben gebogen; buiger, m. buiging, v. buigster, v.; buig-spier,v. -stoel,m.-tang,v. -ijzer, o. -zaam, bn. (zamer, -zaamat) -zaamheid, v.

Buiig,bn. en bi)w.-er,-st;-heid,v.

Buik, m. -en; -je, o. -s.

Buikachtig, bn. -er, -at.

Buikig, bn. -er, -at.

Buikspreken, o.

Buikspreker, m. -a.

Buil (gezwel) v. -en; tje, o -a.

Buil (meelbuil) m. -en.

Builen, bw. zw. ik builde heb ge-buiid; buiier of builder, m.

Builkist, v. -en; -zolder,m. -a.

Buis (goot) v. buizen; -je, o. -s.

Buis (kleedingatuk) o. buizen; je, o.-s.

Buis (haringbuia) v. buizen; -je, o. -a; -haring, m. -jesdag, m. -man, m. -mansharing m.

Buiskool. Zie Kabuiskool.

Bliit, m.

Buitelen, ow. zw. ik buitelde, heb en ben gebuiteld; buitelaar, m. buitelaarster, v. buiteling, v.

Buiten, bw. zw. ik buitte, heb gebuit; buiter, m.

Buiten(lustplants)o.-s;-tje, o. -a.

Buiten, bijw. en vz.

Buitenbeentje, o. -a.

Buitendien, bijw.

Buitendijks, bijw.

Buitendrüven, bw.st. ik dreef -, heb -gedreven.

Buitengaats, bijw.

Buitengemeen, bn. en bw. -er, -at; -beid, v.

Buitengewoon, bn. en bijw. -gewoner, -st; -beid, v.

Buitenkansje, o. -s.

Buitenlander, m. -a.

Buitenlandsch, bn.

Buitensdüks, bijw.

Buitenshuis, bijw.

Buitenslands, bijw.

Buitensluiten, bw.st. ik sloot -. heb -gesloten; -sluiting, v.

Buitensporig, bn. en bijw. -er, -at; -heid, v.

Buitenstaan, ow. onr. st. ik atond -. heb -gestaan.

Buitenste, bn. overtr. trap van buiten. (bijw.

Buitentijds en buitenstüds.

Buitenwaarts, bijw.

Buitenwerks, bijw.

Buitenwerpen, bw. at.ik wierp -, heb -geworpen.

Buitmaken,bw. zw.ik maakte -, heb -gemaakt.

Bukken, ow. zw. ik bukte, heb gebukt; bukking, v. (-en.

Buks, v. -en; -je, o. -a, -achot, o.

Bul (stier) m. -len; -letje, o. -a.

Bul (oorkonde) v. -len.

Bul (koek) v.

Bulachtig, bn. -er, -st.

Bulderbast, m. -en.

Bulderen, ow. zw. ik bulderde, heb gebulderd; bulderaar, m. bulderaarater,v.

Buldeng, bn. -er'; -st.

Bulhond, m. -en; -je, o. -s.

Bulken, ow. zw. ik bulkte, heb gebulkt; bulker, m. bulking, v.

Bull (John) Hans Stier, een spotnaam voor het Engelscjae volk.

Bullebak, m. -ken; -geld, o.; -man, m.; -nbüter, m. -8; -pees, v. -pezen.

Bulletin (dagbericht) o. -s.

Bulos, m. -sen.

Bulster, v. -s.

Bult, m. -en; -je, o. -s. Bultachtig, bn.

Bultenaar, m. -s.

Bultig, bn. -er, -at.

Bultos, m. -sen; m. -zak, in. -ken. (m. -s.

Bumper izeer groot drinkglaa)

Bun (vischkaar) v. -nen; -netje, o. -a.

Bundel, m. -s; -tje, o. -s.

Bunder (landmaat) o. -s.

Bunderbundersgelijk, bijw.

Bungelen, ow.zw. het bungelde, heeft gebungeld.

Bunzing (bonzing) m. bunzingen en bunzings (bonzingen enbon-zings).

Bunzinkje en bonzinkje, o. -s.

Burcht, m. -en.

Bureau (schrijftafel, schrijfkas, schrijfkamer; vertrek voor ambtswerkzaamheden) o. (mv. bureaux).

Bureaucratie, v. ambtenheerschappij; groote invloed des ka-bineta op de regeering.

Bureel, o. -en; -tje, o. -s.

Bureelist, m.-en. (gebuurd.

Buren, ow. zw. ik buurde, heb

Burengerucht, o.

Burg, m. -en; -je, -s. (en bijw.

Burgemeester, m. -a; -lijk, bn.

Burgemeestersamht,o.;-buik, m. -en; -kamer, v. -s; -plaats, v. -en.

Burgemeesterschap, o.

Burger, m. -s; -tje,o. -a.

Burgeres, v. -sen.

Burgerij, v. -en.

Burgerlijk, bn. -er, -st; -heid,v.

Burgerman, m. -lieden en -lui.

Burgermanachtig, bn.

Burgerschap (burgerij) v.; (burgerrecht) o.

Burgerschapsrecht, o. -en.

Burin (buurvrouw) v. -nen; -netje, o. -s. • (o.-s.

Burin (graveerstift, graveerijzer)

Burlesque (belachelijk;wonder-lijfc; grappig) bn.

Burrie (voor berrie) t. -s.


-ocr page 54-

CAM

46

BUS

Bus (bos) v. -sen; -je o. -s.

Buskruit, o.

Bussel (baivlpl) m. -s; -tje, o. -s.

Busselen, bw. zw. ik busselde, heb ffebttss?!'!,

BllSSeu, bw. zw. ik buste, heb gebast.

Busfce (borststuk of boratbseld) v. -n en -s.

But (houten kan) v. -ten.

But (doel, oogmerk) o.

Butoor (pitoor) ra. butorcn, zekere vo^el.

Buur, m. buren; -tje o. -s.

Buurmanssek. ra.

Buurschap (buurt) v. -pen; (betrekking als buur) o.

Buurt, ▼. -en.

BuralJal (drinkbaar) ba.

c.

C, ▼. c's. De derde letter van het alphabet en de tweede di;r medeklinkers wordtin het Neder-landsch alleen jjebruikt in cl», en in eenije aan vreemde talen ontleende woorden.— In de mu-siek is c d • b mamini; van den eersten too i, do genoemd. — In het Rom'insche cijferschrift! heeft C de beteekenis van 101.

C.A. — Cjm AX.vrx18, met den aankleve van dien.

C. k D. — C'bst h dirk, dat is te zeggen.

Cand. of C. — CA:»niigt;ATa3,can-didaat; iemand, die naar een ambt staat.

Cant. — Ca!«to«, zang neester. voorzanger.

Ca?, of C.quot;—C-iput, Hoofdstuk.

Cbst. — Cbstum. honderd.

Cbt. — CBruaA, het overige.

C. ex. — Cjm hxpbssis, met de kosten.

C.L. — Citato loco, op de aangehaalde plaats.

C.M. of Ca^h. Mix. — C.\NDinA-*us MiNiSTBRii,candidaat in de godgeleerdheid.

Cod. — Coobx, wetboek; ook handschrift, oorkonde.

Coijii- — Coluatis, vergeleken zijnde, na vergelijking.

CoMMK!tt. — Co*libstauiu8 of couub^tatio, verhandeling of uitlegging.

Cosp. of Cf. —CosPBRATim.mcn vergelijke.

Cons.— Cohsitl.

Coss. — CoSSULBS, consuls.

C.S. — Com suis. met de zijnen, of gum socnii, met ïijne deel-of lotgenooten.

Crbsc. — Cbbscbsdo, met toe-nemsnde of klimmende sterkte.

Cts. — Cents of C -nten.

Cabaal {geheim verbond; verraderij; listige streek) o. cabalen.

Oabaleeren (samenspannenlow.

Cabaleur (samenspanner) m. -s., Cabane )eene hut of stulp; scheepskamer) v.

Cabotage (kusthandel, kustvaart) v.

Gabretloder en -lesr, o. leder van het jong eener «eit (cabri).

Cabriolet (licht^ wagen, met twee o?quot; vier wielen) v. -ten.

Oabriool (luchtsprong, kunstsprong; bokkesprong) v. eabri-olen.

Caoao (de vruchten en vettige boonen van den echten cacau-boom, die, fijn gemaakt, dienen om er een drank van te bereiden) v.

Cacao-t)Dter(de vetdeelen uit de cacao-boonen) v.

Cacbeeren (verbergen, geheimhouden) bw.

Cachelot,m. -ten.

Cache-nez (warme halsdoek) m. (inv. ook cache-nez).

Cachet (zegel, signet, zegeldrukker) o.; -je, o. -s.

Cachetearen (dichtmaken met een cachet) bw.

Cachot (donker gevangenhok, provoost) o. -ten.

Cococratie (slechte regeerin?)v.

Caco.?raphie (gebrekkige schrijfwijze; opstel met fouten) v. -en.

ClCtUS (fakkeldistel) v. -sen.

Cadanceeren (afmaten, afronden) bw.

Cadans (mu/.) v. de stemvalling, dans- of zangmaat; juiste overeenkomst der deelen eener rede, in de redekunst.

Cldaver (een lijk, dood lichaam, aas) o. -s.

Cidavereus (lijkkleurig, ingevallen en bleek en vermagerd, als een lijkl bn.

Cadeau (klein vriendschaps- of gelegenheidsgeschenk; kunstige trek met de pen) o. cadeau's; -tje, o. -s.

Cldefc (militaire kweekeliug) m. cadetten en cadets.

Cadre (schilderlijst; versiersel aan deuren, enz.) o. -s. Zie verder Kader.

Caduc (bouwvallig, broos, vergankelijk) ba.

Ciducifceit (bouwvalligheid, broosheid, vergankelykheM) v.

Ciosuur, v. (dichtk.) vers-snede; de rust,in een vers bij de vierde, zesde of eenige andere letter-greep.

Café (koffiehuis) o. -s.

Cafétière (koffiekan) v. (-s.

Caftan (Turksch bovenkleed m.

CasfOterle 'schijnheiligheid, ge-veinsdhei i) v.

Cahier (schrijfboek, aantal sa-msngevoegdrt vellen papier)o.-s.

Caisson (kruitwagen) o. -s.

Cajoleeren (liefkoozen, vleien) bw.

Calamiteit (ongeval, nood, ellende, weerschade) v. -en.

Cilamlteus (ellendig, rampzalig, rampspoedig, noodlottig) bn. en bijw.

Calando (muz.) afnemend, wegsmeltend.

Calandrone (muz.) v. tweekleppige schalmei.

Calange (bekeuring, aanhaling) v. -s.

Calanffeeren (bekeuren, aanhalen, iu rechten betrekken) bw.

Oalcineeren (door vuur tot kalk of atof maken; metalen in sterk water oplossen) bw.

Calcul (rekening, berekening) m.

Calculatie (berekeniug)v. -tién.

Calculeer en (rekenen, berekenen, uitrekenen) bw.

Calêohe !ook kales) v. een halve waxen of koets. -s.

Caleidoscoop,m. -copen.

Calombourg' (woordspel, dub-belzinnig gezegde, geestige zet onder het voorkomen van eene onnoozele uitdrukkinir) in. -s.

GaliCOt Ifijne Oostindische stof van boomwol) o. (bn.

C lUeux (vereelt; knorr'u,hecsch)

Calligraaf (schoonschrijver) m. calligrafen.

Calligraphie (schoon schrijfkunst; schoonschrift) v.

Calliffraphisch (van ofbntref-fende de schoonschrijfkun3t)bn. en bijw.

Calmeeren (verzachten, stillen, geruststellen) bw.

Calomel (dikwijls gelouterd kwikzilver) o.

Calomnle, v. Zie Calumnie.

Calorifère (warmteleider, verwarmingstoestel) ra. -s.

Calorimeter (warmte- of hittemeter) m. -s.

Calotte (platte muts, topmuts; hocdij/.er of hoedekruis) v. -n.

C llquèeren (doortrekken, door-teekenen) bw.

Calumnie (laster) v.

Calumnieerenilasteren,kwaad-spreken, «.-er rooven) ovv.

Catvijn (Calvinus) ra. (o.

Calvinisme (de leer van Calvijn)

Calvinist, ra. en v. -en.

Cxlvinistisch, bn.

Calyptra, het hoofddeksel der Orifksche geestelijken, die geen monniken zijn.

Camaraderie (karaeraaadschap, b-ntschap, kliek) v.

Cimarilla (re^eerlng door ge-lieim- kuiperijen; heerschzuch-tixe kliek die in het geheim werkt) v. -'s.

Cambeeren (wisselen ofwlssel-handel drijven) ow.

Camhiaalrecht (wisselrecht) o.

CamhlO (wisselbrief, wissel) o.

Cimeeën, v. mv. (enk. camee) gesneilene kostbare steenen; eenkleurige schilderijen.

Cameleon (rok-omkeerder. ie-man 1 zonder beginselen) ra. -s.

Cameleontisch (veranderlijk, bsginsflloos) bn.

Cameleopard (giraffe, bonte kameel) ra. -en.

Camelia )Chineesche of Japan-sche roos) v. -'s.

Camelot (van kemelshaar ver-vaardigde stof) o.

Cimera (kamer) v. , .

Camera clara, heldere of lichte kamer. , .

Camera ob3CUra,,dmsterekamer voor landschapschilders.

Camera illucida, misleidende,

bedrieglijke of ophelderende kamer. ,

Camisade (onvoorziene aanval van den vijand, of vijandelijke inval, bij nacht) v, -s.


-ocr page 55-

CAM

47

CAS

Capabel (bekwaam, vlug) bn. Capaciteit (bekwaamheid, geschiktheid) v.-en.

Capilaire siroop (siroop uit het sap der plant genaamd venushaar of vrouwehaar) v, Capitainerie[hoofdmanschap)v. CapitOOl (sterkte of burcht in Rome; het hoofd, de hersenkas) o.

Capitulatie(onderhandeling tot. of overeenkomst betreffende, d. overgave) v. -tien en -ties. Capituleeren (een verdrag 1)! treffende ds overgave aangaan; zich op zekere voorwaarden overgeven! ow.

Capores gaan (te niet gaan

sterven) ow.

Capriccio (in de muz. een kleii luimig, niet zeer regelmati; stuk) o.

Caprice (eigenzinnigheid, luim. hardnekkigheid; een schielijke en bijzondere inval eens kunstenaars) v. -s.

Capricieus (eigenzinnig, gril ziek, wispelturig) bn. capricieu-zer, capricicust. (v. -n.

Capsule (zaadhuisje; omhulsel) Capteeren (bejagen, vatten,verstrikken) bw.

Captie (verrassing; aanmerking;

bedenking) v. -s of captiën. Captivatie (boeiing, verrukking) v.

Captiveoren (gevangennsmeu, vastbonden; inpakken, inrekenen. boeien, verrukken) bw. Capuce of capuchon (kap,

kraasr- of mantelkap) v. -s. Caquet (gebabbel, gekakel) v. Caqueteeren zwetsen; snoeven,

kakelen) ow.

Caracoli (metaal, hetwelk uit goud, zilver en koper samengesteld is en nooit verkleurt) o. CaratnbDlage (het raken van twee ballen door den spelenden biljartbal) v. -s. (-s

Carambole (Zie Carambolnse) v Caramboleeren (twee biljart ballen raken met den spelenden bal) ow.

Caramol (tot hardheid gekookte suiker; borstulevelletjc) v -len. Caraqucs, mv. groote Portu-

geesche schepen.

Caravansera (groot gebouw tot huisvesting der reizende karavanen) v.

Caravelle. ZieKarawelle. Carbonari (enkelvoudig; carbo naro) m. mv. eigenlijk kolenbranders; benamin? der leden van een staatkundig geheim genootschap in Italië. Carbonisatie iverkoling) v Carboniseeren (verkolen) ow. bw.

Cardinaal (hoofdelijk, dst tot de hoofdzaak behoort) bn. Hetcar-dinale punt, het punt, waarop de zaak eigenlijk nederkomt; cardinale deugd, hoofddeugd. Cwresse (liefkoozing) v. -s. Caresseeren (vleien,iicfkoozen; vrijen, verkeeren over) bw.

^ ' T 1 ijril, VCJICVCCXITIX v' V L1 ƒ quot; ' T .

OantO fermo, eenstemmig (ko- Car^a (ladins:. scheepslading) v,

raai) gezang. Cargadoor (scheeps-nakelaar of

Caoutcnouc (gom-elastiek) o. | bevrachter) m. -s.

Campa^nard (buitenman, plat

telandsbewoner) in. -s. Oampagne (landgoed, buitenplaats; v.'ldtocht;in smeltovens, de tyd van het onafeebroken branden) v. -s.

Campeeren (in bet veld gelegerd zijn) ow.

Campement (veld-, lust- of oefeningslegering, onder tenten) o. -en.

Campus, veld, vlakte.

Campus Martlus, bet veld van Mar8,waar de wapenoefeningen plaats hadden.

Camp-volant (een vliegend le

ger; o. camps-volants.

Canaille en Kaualje (laag ge spuis) o.; (hondsvot, gemeen dier) v. -s.

Canallleus (schandclijk,gemcen,

laag, verac1 telijk) bn. en bijw.

Canalisatle (kanaalgraving) v. Canapé(rustb('d,slaapsto('i, rustbank, kussrnbankl v. -'s. (-a. Cancan (kletserij, babbelarij) m. CanceUeersn (in een hekwerk besluiten, omheinen; door-scbraiipen, uitvegen) bw. Candelaber (arm- of kroon-luchter; kroonkandelaar) v. -a. Candldaat (iemand die gerechtigd is om naar een ambt te staan) m. candidaten. Candidaats-examen, o. -examens en -examina. Candidatnur (dinging naar een

ambt) v. -turen.

Canevas (voeringlinnen) o. Canlbaal (woest en wreed mensch, menscheneter) ra. ca nibalen.

Canneleeren (uitholen, vat

groeven voorzien) bw.

Cano (kanoe, uit een boomstam vervaardigd vaartuig der wilden) v. -'s.

Canon (regel, richtsnoer, voor beeld; kettinggezang, waarin de melodie door alle stemmen herhaald wordt; verzameling van zekere bijbelsche boeken) m. -s. Canoniek (in de muz. de verdi'e-ling dsr tonen naar wiskunstige gronden) v.

Canoniek (voorschriftmatig, geloofwaardig) bn.

Canonisatie (heiligspreking) v. Canoniseeren (heiligspreken) bw.

Canonnade (het beschieten met kanon) v. -n.

Canta'oel, cantabile (muz.)

zingbaar.

Cantaloep (buitmeloen) v. -en. cantate (zanggedicht) v. -n en

Caricaturiseeren (belachelijk maken, in een belachelijk daglicht stellen; bij wijze van spot afbeelden) bw.

Caricauurist (spotprentteeke-naar) in. -en.

CaricatUUl' (eene spotprent; belachelijke voorstelling van eene teekening, prent of schilderij; overdrijving van het gebrekkige) v. caricaturen.

Carillon (een klokkespel; een daarvoor vervaardigd muziek-stuk) o.

Cariole (licht rijtuig, met twee wielen) v. -n.

Carnage (bloenblad, slachting)o.

Carnati (vleescbkleur; nabootsing van het vleesch in deBchil-derkunst) o.

Carnaval (vastenavond) o.

Carnet (reisboek, plaatswijzer, schuldregister van een koopman) o.

Care; e (gemeene slet) v.

CaroliCiSCll (met loofwerk versierd) bn.

Carpeeren (berispen; alles beter willen weten) ow. bw.

Carré (vierkant;(fig.) netjes) bn.

Carré (vierhoek, vierkant) o. -s.

Carrière (loopbaan, renbaan; levensloop, levensweg, levenswandel; steengroeve; diensttijd)

Carrière-attaque (de ruiterijstorm, stormende ruitersaan-val) v.

CarOUSSel (plechtig ridderspel, te paard of met rijtuig, ringloop; rijbaan of rijschool; mallemolen) o. -s.

Carte blanclic{vrij spel,de handen ruim, algrheele volinacht)T.

Cartel (verdrag van uitlevering, vergelijk; uitdaging tof tweestrijd) o. -s. (o. -s.

Carton (verbeterblad cn schets)

Cascade (waterval) v. -n.

Casco (de eigenlijke bodem of de romp van een schip) o. -'s.

Casimir (halflaken, Engelseh balfdoek) o.

Casino (een huisje; naam van een lust- en gezelschapshuis; aangename winteravondbijeen-komst) o. -s

Cassa (geldkas, geldvoorraad) v.

Cassatie (vernietiging, teniet-doening; ontzetting vau een post) v.; hof van -, hoogst ge-rechtsbof, dat de vonniasnn door andere rechtbanken beves-tiïd, kan vernietisren.

Casseer en (opheffen, afzetten, vernietigen, te niet doen) bw.

Cassette (een koffertje, geldkistje, geldtoelage voor eigen gebruik) t.

Castagnetten (muz.) mv. klaphoutjes.

Castel (kleine vesting, kasteel, slot) o.

Castigeeren (tuchtigen) bw.

C xstoreum (bevergeil) o.

Castraat (een gesnedene, oat-mande) m. castraten.

Castratie (ontmanning) v.

Castreeren (ontmannen) bw.

Casu, toevallig, toevalligerwijze; in in dit geval.

Cantatrice (zangores) v. Cantille (goud en zilverdraad, even sis een kurketrekker ire-kronkeldl o.

Can tine (verkooplaats van ver-verscbingen, inzonderheid voor het leger te velde, ook in gevan-renissen) v. -s.

Cantinière (cantine-houdster,

marketentster) v. -s.

Canto (zang) o. quot;

-ocr page 56-

CHA

48

CAS

Casnalist (iemand, die bet stelsel, dat alles Tan een bloot toeval afhangt, istoesedaanlm. -cn Casualistiek (de leer dat alles slechts van 't toeval afliangt) v. Casueel (toevallig, bij gelegenheid) bn. en bijw.

Casuist (raadweter voor alle gevallen) in. -en.

Casuïstiek (de leer om voor alle gevallen die zich voordoen raad te weten en alle ingewikkelde vraagpunten op te lossen) v. CaSU QUO, in welk geval ook, in

allen gevalle.

Casus, m. toeval, geval; (in de

taalkunde:) naamval. Catacombe (onderaardsche

welfde begraafplaats)v. -n en -s. Catalogiseereu iin een catalogus beschrijven) bw. (-sen. Catalogus (lijst, naamltjst) m. Catapult (oorlogslans der ouden) v. -en.

Catarrhaal (zinkingachtig) bn, Catastrophe (uitgang van een treurspel; ieder treurig einde eencr zaak) v. -s. Cateclietiscll (vraagwijze, in

den vorm vau een gesprek) bn. CatecMsant (iemand die de ca-techisatiën bijwoont) m. en v. -en.

Catechisatie (onderwijs in den

godsdienst) v. -tiiin en -tie^. CateclÜseeren(onderwijsin den godsdienst geven bij vragen en antwoorden) ow. Catechiseermeester (onderwijzer in den godsdienst) m. -s. Catechismus (vraagboek) m.

-sen. (ling) v. -ën.

Categorie (klas, rang, afdee-CategoriSCh (bepaald, onvoorwaardelijk) bn.

Catholicisme, o. (-e».

Catholiek en Katholiek, m. Cauchemar (nachtmerrie) ui. Causa (oorzaak aanleiding, gerechtelijke handeling) v.

Cause célèhre (opzienbarend rechtsgeding, geruchtmakende zaak) v. (v. mv.

Causen (streken, bedriegerijen). Causerie (gepraat, gekeuvel, gekout) v. (sonen) v. -9. Causeuse (sofa voor twee per-Cauterisatie (wegbranding,

doodbranding) v. Cauteriseeren (wegbranden,

doodbranden) bw.

Cautie( borg8telling;borgtocht) v. Cautionneeren (borgstellen, voor iemand borg blijven) ow. bw.

Cavalcade (optocht te paard; pracht- of vermaak-ruiterij; schitterende ruiteroptocht) v.-s. Cavalerie (ruiterij, paardenvolk) v. (ruiter) ra. -en. Cavalerist (krijgsman te paard. Cavalier (ridder, edelman; ruiter; heer, jonkman) m. -s. Cavalièrement (ruiterlijk)bijw. Cavatine (kort zangstuk, zonder

tweede couplet) v.

Caveereu (borg of aansprakelijk zijn voor; zich in de bres stellen voor) ow.

Caviteit (holte,holliglieid' Cayenne-peper, v.

Cedeeren (afstand doen van, afstaan) bw.

Cedel en Ceêl, v. cedelen, cedels en cêelen; cedeltje en cêeltje o.

Ceder, m. -en of -s. [-3.

Cederen, bn. van cederhout.

Cedille (haakje onder de letter c (C), waardoor die letter als s uitgesproken wordt) v.

Cedraat (gekonfijte citroenschillen) o.

Ceêl v. -en Zie Cedel.

Ceintuur (gordel, riem; iemands middel) v. -turen; -tje, o. -s.

Cel, v. -len; -letje, o. -s.

Celachtig, bn.

Celebreeren (vieren, plechtig of feestelijk gedenken) bw.

Celebriteit (vermaardheid, be-roemdheid; beroemd persoon, uitstekend talent) v. -en.

Cellist (bespeler van de kleide bas) m. -en.

Cellulair bn. en bijw. celvormig, met cellen; eenzaam; -egevangenisstraf, eenzame opsluiting; -stelsel, stelsel van eenzame op-1

vereeniging in één punt) t.

Centraliseeren (bijeentrekken, vereeiiigen) bw.

Centrum (middelpunt) o.

Cercle (een gezelschapskring, plichtpleging; gebruik van wellevendheid) m. -s.

Centurie (schare of getal van honderd) v. -ën.

CentliriO (hoofdman over honderd) ra.

Cereaal (van of betreffende het graan) bn.

Cerealiën (veldvruchten, srra-nen; akkerbouwfeesten) v. mv.

Ceremonle( plechtigheid) v.-niën

en -nies.

Ceremonieel (het gebruik bij feesten of plechtigheden; omslag, bestel) o.

Ceremoniemeester (bestuurder of leider der feestelijkheden) m. -s. (gen) bn.

Ceremonious (vol plichtpiegin-

Cerneeren (insluiten omsingelen) bw.

Certificaat (Verklaring, getuigschrift, bewijs) o. -caten.

Certificeeren (verzekeren, door een certificaat of getuigschrift bevestigen) bw.

Cervelaatworst, v. -en.

Cesar, m. -s.

Cesseeren(ophouden,uitblijven, wegvallen) ow. (v. cessiën.

Cessie (afstanddoening, afstand)

Ceïeriteit (gezwindheid) v. } Cetera, voor het overige; het-Cüllbaat (de ongehuwde staat,; geen er meer volgt.

echteloosheid) o. i Chagrin (leed, verdriet) o.

Cellebroer, m. -s. 1 Chagrineeren (bedroeven, ver-

drieten, kwellen) bw.

Chaine (keten, ketting; de ket-dingdans; de boeien, dwang; schering op het weefgetouw) v.

ChalS, gewoonlijk sjees, v. chai-sen; chaisje (ook sjeesje) o. -s.

sluiting. ' i Champignon (paddestoel; snel

Celvormig, bn. rijk geworden mensch zonder

Cement, O. -en. verdienste, opkomeling) m. -s.

Cementeeren(hecht maken)bw. Champion (strijder, voorvech-Cementen, bn. van cement. | -ter) m.-s.

Censeeren (uordeelen, proeven, Chancelant (wankelend, wagge-

berispen) bw. (-s., lend) bn. en bijw.

Censor ibeoordeelaar) m. -en en Chanceleeren (wankelen, in Censureeren (uit de kerkelijke! twijfel staan) ow.

gemeenschap sluiten; bedillen) Change (wissel, ruiling) v. bw. ! Changeant (veranderlijk) bn.

Census (belasting, aanslag in de Changeeren, (veranderen, verbelasting) in. I wisselen, verkleuren; ontaar-Censuur (beoordeeling; toezicht! den) bw. ow.

op de drukpers) v. , Chanterelle (muz.) v. zingsnaar;

Cent (koperen munt) m. -eneni bovenste fijne snaar.

-s; -jegt; o. -s. (derd.; Chaos (de vormelooze klomp.

Cent (pro of per) van of ten hon-1 waarin alle hoofdstoffen, vóór Centaur (paard aensch) m.-en. i de schepping der wereld, onder Centenaar(gewiiht van honderd 1 elkander vermengd waren;wan-

pond) m.-s. ! orde, verwarring, warboel) m.

Centiare (vierkante el, honderd- Chaotisch (wanordelijk, verste deel der vierk. roede) v. -n.1 ward) bu. en bijw. en -s. Chapeau (hoed; fig. heer, bege-

Centigram (honderdste deel van: leider eener dame) m. (mv. cha-

een wichtje) o. -men. peaux).

Centiliter (vingerhoed, h .n- Chapeau-has, onderdanig.

derdste deel der kan) m. -s. , Chaperon (helmdeksel, kapje. Centime (honderdste deel van beschermend geleide ecner jonge

een frank) v. -n of dame) m.

Centimei.er (duim, honderdste Chaperonneeren (eene jonge deel eener el) m. -s. dame tot beschermend geleide

Centraal (middelpunt; raiddel- verstrekken) bw. (werp) o.

puntig; hoofd-, voornaamst) bn. Chapitre (hoofdstuk; onder-Centralisatie (samentrekking, Char-a-hancs (lange en open

bankwagen, met zitplaatsen langs de zijden) m. (mv. chars-a-bancs). (v. -s.

Charade (lettergrepenraadsel )

Charge, V. (mv. charges), last; lading (bij schietgeweren); bediening; eerepost; pas de -, storm- of hulppas; getuigen i\-, getuigen ten nadeele van den

beschuldigde.

Chargé d'affaires (zaakgelastigde) m. mv. chargés d'affaires.

Chargeeren (belasten, bezwaren, overladen; bij de cavalerie: een aanval doen op) bw.


-ocr page 57-

CHA

49

OLA

Cüaritafcel iiuU»id.»di^, wtlda-

Jig) bn.

Charivari (terward geraas, ge-klauk met ketels, enz.; ge-■chreew, twi«t; ketelmuziek^'en stel kleinoodiëu aaa eeu horlo-gekettinjc) o. -*».

Charlatan (kwakzalver; praalhans, snoeshaan, snorker) m. -s. Charlatanerie ikwak/nlvorij,

anoeverij, pochery)v. Charmant {allerliefst) bn. er.

bijw.-er,-at. (behagen)v.-a. Charme (aanlokkelykheid; wel-Charmeeren (bekoren, betoovc-

ren, verrukken) bw.

Charta magna (elsenlök een groot papier of blad; de grondwet der Engelschen) v.

Charte-parCle.Zie Cliertepartij. Charter i'oude oorkonde, getuigschrift, bewya) o. -a. Chasaeeren (jagen, voortjagen,

wegjagen) bw.

Chasseur (jager) m. -a. Chasslnet, O. -ten; -je, o. -8. Chatoulle (geld- of juweelkistje; de huisschat of eigen beurs van een vorst) v.

Chaussée (straat- of steenweg,

kunststraat) v. -s. Chausseeren (met kousen en achoenen bekleeden, schoeien; banen of straten plaveien) bw. Chef ihoofd, aanvoerder, bevelhebber) m. -a.

Chef d'escadre (schout bij nacht) m. (mv. chefs d't-acadre). Chef cToeuvre (meesterwerk, meesteratukjo. (mv. chefs d'oeu-vre).

Chomlcallön (scheikundig bewerkte waren) v. mv.

Chemicus (scheikundige)m.-8en. Chemie (scheikunde, oplosaings-

of'ontbindingskunst) v. Chemisch (scheikundig) bn. Chemise (hemd) v. -a. Chemisette (hempje) v. -a. Chenille (oplegaeltje van fluweel; zekere vrouwenmantel; een soort van knoopwerk) v. -s. Chertepartij (vrachtbrief, vrachtcontract) v. -en.

Cherub, ra. -a; hetzelfde als Cherubijn (vlammenbodo; benamingvan hemelgeeaten of engelen, die Qoda troon omringen) m. -en; -tje, o. -s.

Chetlf (zwakkelijk, kwynend; niet goed ontwikkeld) bn.

Chevalerest (ridderlijk) bn. Chevalier (ridder) ra. -s. Chevalier d,lndustrle(gelukH-

ridder, oplichter, fortuinzoeker, reizende goochelaar) m. mv. chevaliera dMndustrie. (v. -s. Chicane (uitvlucht) haarkloverij) Chicaneeren (haarkloven, spijkers op laag water zoeken, bedillen, twisten) ow.

Chicaneur i haarklover, bediller,

lastis: mensch) m. -s. Chicanenrls- (haarkloverij, be-dillig, lastig; vasthoudend) bu. -er, - at.

Chiffon »vodje, nesu-rij) o. -s. Chiffonneer en (frooimelen, in wanorde brengen,kreuken; ont-ruaten) bw.

Chiffoimlèxe (latkkiH) v.

Chjjl (melksap dat door de apija vertering bereid wordt en dan uit de maag iu het bloed over-Chijlachtlg, bn J -beid. [gaat)v. Chimère (ongerijmd verdichtsel;

gril, hersenschim) v. -s. Cblmerlek (hetsenachimmig)bn. Chinees, m. Chineezen. Chineesch, bn. en o. als zn. Chirologie (hand- of vingerspraak) v. Chlrurg{heelmeedter)m.-en. (bn. Chlrurgicaal (wondbeelkundigi Cülrurgie (wondheelkunde) v. Chirurgijn (heelmeester) m. -s. Chloor (zoutzuur gas) v. Chlorotbrmi zeker ge voel verdoo -

vend middel) v. Chloroformiseeren (in eenen toestand van gevoelsvcrdooving brengen, door middel van chloroform) bw.

Chocolade,v.; chocolaadje, o. -s. Cholera (braakloop) v.

Cholera morbas (Aziatische

braakloop) v.

Cholerlek (galachtig) bn. Cholerine (een lichte graad van

cholera) v.

ChOQUant^stuitend; belecdigend,

walglyk) bn. en bijw. Choqueeren (aanvallen, aan-stootelijk zijn,beleed;.;eulow.bw. Chrestomathie (uitkieziug,vcr-zauieling van de beste stukken van dichters en prozaschryvera; bloemlezing) v. -ca.

Chrisma (de W'jolie, zalfolie in de R. K. kerk gebezigd, by het toedienen van hot doopsel, het vormael; ook de zalving zelve)o. Christelijk, bn eu bijw. -er, -st; -beid, v.

Christen, m. -en; -dom, o.; -beid, v.; -mensch, o. -en; -vrouw, v. -en.

Christin, v. -nen. ChriStophilU6(vriend of vereerder van CaristUb) m.

Christus, m.; -beeld, o. Chromatiek (kuust der kleurcu-

menging) v.

Chromatisch (in verscheidene halve tonen opgaand en afdalend) bn.

Chronlqae scandaleuse (geschiedenis van al wat aanstoot geven kan; zoadenregiater) v. (mv. chroniques scandaleuses). Chronisch ;laugdurig, langwij-lig) bn. (-men.

Chronogram (jaartalvers) o. Chronologie (tijdrekenkunde,

tijdleer) v. -ën.

Chronologisch (tijdrekenkundig) bn. en bijw.

Chronometer (tijdmeter, zeieuurwerk; timekeeper bij de En-gelachen) m.-a. (kunstt v. Chrysographie (goudschryf-ChrySOllet (goudsteen) m. -en. Ciborie (kelk) v. -ön en -s. Cicerone (geleider, W( gwijzerjm. Cichorei (ook sni'tery) v.

Cider (appeldrank) m. (lig) bijw. Cl-devant (voorheen, voorma-Cpfer, o. -a; -tje, o. -s.

CQferen, ow. zw. ik cijferde, heb •-jfcij ferdjeijferaar,m. eyforin g, v. Cfma, m. cijnzen.

C^nsbaar, bn.; -keid, v.

Cimbaal en clmbel,v. cimbalen

en cimbela.

Clmier (helmkan) o. Clnetorama {gezichtsbeweging,

verbeterde Camera obscura) v. Cinnaber (vermiljoen, zekere Cipier, m. -a. [roode verf) v. Circa (omstreeks) bijw. (bn. Circulair (kring-of ringvormig) Circulaire (rondgaande brief) v. Circulatie [omloop) v. [-a. Circuleeren (omloopen, in omloop zyn, in een kring bewegen) ow. (kring) v.

Circumferentle (omvang, om-Circumflexus (verlengingatee-ken, kapje; een houw, ecu schram) m.

Circumscribeeren (oaischry-

ven; iemand beperken) bw. Circumspect (behoedzaam, omzichtig) bn. en bijw. Circumspectle (omzichtigheid^, behoedzaamheid) v.

Clrcinnstantle (geateldbeid,

omatandigheid,ge8chapcnheid)v.

Circumstantleel (omstandig) bn. en bijw. (gerij) v.

Clrcumventle (bedrog, bedrie-Clrcus (renperk, wor3telperk,ook

paardenapel) m. -sen.

Cirkel m. -»; -tje, o. -s. Ciseleeren (ingraveeren,steken, met de stift of den beitel bewerken, op zilver drijven; met bloemen versieren) bw. (werk)m.-8.' Ciseleur (graveur voor drijf-Citaat (aanhaling, aangehaalde

plaats) o. citaten; -je, o. -a. Citadel (kleine vestL.g, burcht,

stadsvest)v. -len.

Citeeren (dagvaarden; aanhalen, vermelden, gewag maken van) bw. (o.; -speler, m. -s.

Citer, v. -a; -apcelater,v.-8;-8pelT Clto (gezwind,Hnil, haaatig) bijw. Citroen, ra. -en; -tje, o. -s. Civetkat, v. -ten.

Civiel (burgerlijk; bili:}k, matig,

goedkoop) bn. -er, -at. Civiel-ingenieur (burgerlijk bouwkundige) m. civiele-ingu-nieurs.

Civiele lüst (jaargeld aan den regeerenden vorst toegekend eu op den ataat van begrooting als vaste post uitgetrokken) v. Civiele Staat (burgerlijke stand, kamer op het raadhuis, waar al-lea wordt aangeteekend, wat op den burgerlijken stand betrek-kinsr heeft) m.

Civilisatie (beschaving) v. Civüiseeren (bcachaven, ia zeden verzachten) bw.

Civilist (beoefenaar of kenner van het burgerlijk recht) m. -en. Clair-voyanoe (magnetische

slaap; verhoogd 7.ii;leleven) v. Clair-voyant (helderziend, door den magui:lachen slnap iu eeu toestand van verhoogd zielelc-vrn gebracht) bn.

Cli'.irvoyant (iemand door dm magnetischen slaap in clairvi.-yanten toestand gebracht of te brengen) ra. -eu.

Clairvoyante ivrouw of meisje die door den magurtiachtn slaap in elairvoTAnten toestand gebracht U «f kan worden) V. -II 4

-ocr page 58-

COM

50

CLA

COlOSHUS. Zie Kolos.

Colportage (rondventing) v. Colporteeren (rondventen) ow. bw.

Colporteur (marskramer, lasten witerdrager, rond venter inzonderheid met boeken; iemand die loterijbriefjes rondbrengt) m. -s.

Comblnatie(Bamenvoeging, ver-eenigi.ng; berekening) v. -tiën en -ties.

Combineeren (verbinden; ver-eenigen; vergelijken, berekenen) bw. (o. mv.

Combustibelen (brandstoffen) CombUStie (verbranding; opschudding, oproer) v. (-dies. Comedle (blijspel) v. -diën en Comestibelen (eetwaren) o.mv. Comfort (gemak, levensgenot) o. Comfortabel (gemakkelijk, le-vens°:enotbereidend)bn. en bijw. Comique (lustig, grappig,aardig) bn. (o. comitaten.

Comitaat (vergezelling, gevolg) Comité (vergadering; raad) o. -s. Commandant (bevelhebber,bij-zonder van eene stad of vesting) m. -en.

Commandeereu (bevelen, gebieden, aanvoeren) bw. Commandement (bevel, gebod,

oppergezag) o. -en. Commanderle (het gebied een er

ridderorde) v.

Commanditair (met vennooten die bloot als geldschieters deel aan de zaak hebben) bn. Commandite (zaak die voor rekening van anderen gedreven wordt) v.

Commando (het gebod, bevel,de aanvoering; een troep afgezon-dene soldaten; staf van veldheerschap) o. -'s.

Comme il fout (zooals 't behoort) bijw. uitdrukking. Commemorabel (gedenkwaardig) bn. en bijw-. Commemoratle (aan denken,

herinnering) v. Commemoreeren (verhalen, opzeggen, melden; zich bezinnen, gedenken)bw. Commensaal(di8chgenoot;ko8t-

gangcr) m. -salen. Commentaar, m. Zie hetmv. Commentaren (ophelderende bijschriften,uitleggingen)m.mv. Commenteeren (uitleggen, ophelderen, verklaren) bw. Commerage( oudewij v en praat) v. Commerce of commercie koophandel; verkeer; ook zeker kaartspel) v.

Commercieel (handels-, koop-

mnns-) bn.

Commère (peetmoei, doophef-

ster; babbelkous) v. -s. Commersen (het commersspel spelen) ow. zw. ik commerste, heb gecommerst, Commersspel,o.-8pellen; -letje o. -s.

Commettant{ lastgever)m. -en. Commies (ambtenaar van een ministerie) m. commiezen. Zie ook Kommies. Commlseratle(erbarming, ontferming, medelijden) v.

Cognossement (zeevrachtbrief) o. -en. (ow.

Cohahiteeren (samfenwonen) Cohereeren (samehangen of 8amenhoudfn,aaneenkleven)ow. Cohorte (krijgsbende, rot) v. -n. Coiffeeren (kappen, horens opzetten) bu.

Coiffeur (kapper) m. -s.

Coiffure (kapsel)©, -s. Coïncideeren (in elkander vallen, oy hetzelfde uitkomen) ow. Coincident (in elkander vallend) bn.

Collaborateur (medewerker) m. -s.

Collaboreeren (medearbeiden, gemeenschappelijk werken) ow. Collateraal (zijdelings) bn. collaterale verwanten, nevenverwanten, zijverwanten.

Collatie (vergelijking van het eene met het andere; recht om eene predikants- of onderwijzersplaats te begeven, te verlee-nen of te doen bezetten) v. -tiën en -ties.

Collation (opdissching van koud vleesch, gebak, enz.; verfris-schingsmaal) o. -s. Collationneeren (schriften of boeken doorzien, vergelijken Collectant, m. -en. [bw.

Collecte (inzameling; het verzamelde geld; altaargebed of zang) v. -n en -s.

Collecteeren (inzamelen) bw. Collectie (inzamelng,aantal,me-

nigte) v. -s of -tiën.

Collectief bn. (collectieve) verzameld, gezamenlijk.

Collega (ambtgenoot, medearbeider, medeleeraar,medeonder-wijzer) m. -'s College (vergadering van verscheidene personen, tot zekere oogmerken; voorlezing op hoo-gescholen) o. -s.

Collegiarl (van of in eene gezette bijeenkomst) bn. Collideer en (tegen elkander stooten, botsen; strijden, in den weg treden, in aanraking komen) ow. (-s. Collier (halsband, halssnoer) o. Collis of colli (mv. van collo)ba-

len, vaten, kisten.

Collisie (botsing) v.

Collocatie, V. de stelling, verplaatsing (in rechten) de rangschikking der schuldeischers; de uithuwelijking.

Colloqueeren (bespreken, sa-menspreken; een onderzoek doen) ow.

Colloquium (s am er spraak,mon-

deling onderhoud) o. Colonnade (zuilenreeks; rond gpbouw,op zuilen rustendejv.-s. Colonne (kolom, zuil, pilaar, dansfiguur; legerafdeeling) v. -n of -s.

Coloquint (bitteragurk) v. Coloraturen (muz,) kunstige toonwendingen, doorloopen, trillers, tremulanten, en-. Coloreeren (verven, kleuren;

verbloemen, bewimpelen) bw. Coloriet (kleurmenging; kleur-scbakeering) v. (ger) m. -en. Colorist (kleurgever, kleurmen-

Clandestien (heimelijk, vcrbor-

sen) bn.

Claquen (overachoeuen) mv. Claqueur (gehuurde handklap-per. gehuurde toejuicher) m. -s. ClArlflcatle (klaring) v. Clarlnfceeren (klaren, het heldere afgieten; verklaren, bewijzen) bw.

Classicaal, bn. (bü de Hervormden) - bestuur, o.

Classiek (voortreffelijk, voorbeeldig, als richtsnoer dienende) Classis, v. classes. [bn.

Clausule (beding, voorwaarde, bepaling, voorbehouding; aanhangsel) v. -s. (mv. Claves (toetsen op het klavier) Claviatuur (toetsenbord) v. Clavis (sleutel )m.

clement (genadig, goedertieren) bn. (beid) v. Cleinentie(genade,goedertieren-Cleresie en cleresfl (geestelijkheid) v.

Clericaal (geestelijk) bn. en als zn. m. (aanhanger of voorstander der geP8telijkheid)clericalen

Clericalisme, o.

Clerus, m.

Cliché (houtsneevorm) v. -s. Cliënt (iemand die zich door een advocaat,in rechtszakenjaat bedienen) m. (voor het v. cliënte) cliënten.

Cliënteele,v. (m.

Climax (opklimming in de rede) Cliniek(clmische geneeskunde)v. Clinisch (heelkundig) bn. CliniSt (beoefenaar der clinische geneeskunde, leerling der clinische school) m. -en.

Cloak (mantel) m.

Cloture (sluiting; afsluiting) v. Clown (hansworst, grappenmaker) m. -s.

Club (besloten gezelschap) v. -a. Clut) magonnique (vrijmetselaar sclub) v.

Coactie (dwang, gewelddadige aanhouding) v. (of-en.

Coadjutor (medehelper) m. -s Coadj utorschap, o. Coaeuleeren (stollen) ow.

Coalitie (verbond, vereeniging)v. Cocagnemast(volksvermakeijjk

8pel)m. -en.

Cochenille, ook; konzenielje (scharlakenluis; daarvan bereide verfstof) v.

Cochon (zwijn) o. -s. Cochonnerie (zwijnerij) v. Cocon (pop van den zijdeworm) t. -s. (wetboek) m.

Code, codex (oud handschrift Codicil (bijdrage of bijvoegsel

tot een testament) o. -len. Codille (inzet in het omberspel) v. en als bijw. verloren, bedorven, geruïneerd. (m. -en. Coëfficiënt (vermenigvuldiger) Coërceeren (in toom houden,

bedwingen) bw.

Coëxisteeren (te gelijk of nevens elkander z^jn, gelijktijdig leven) ow.

Coffreeren (mijnen of aardgroeven uitholen; in eenen koffer doen) bw.

Cognac (Pransche brandewijn uit de stad Cognac) m.

-ocr page 59-

COM

51

CON

Commissariaat o. commissariaten.

Commissaris (gevolmachtigde; hij, wien de uitvoering van zekeren last opgedragen wordt) m. -sen.

Commissie (volmacht, last; vergadering tot onderzoek) v. -siën en -«ies. (m. -s.

Commissionair (lastuitvoerder)

Commissoriaal (van of voor 'eene commissie) bn.

Commis-voyageur (handelsreiziger, koopmans-reishe-diende) m. -s.

Committent (lastgever) m. -en.

Committente, v. -n.

Commode (latafel) v. -g.

Commoditeit (gemak) v. -en.

Commodore (admiraal) v. -s.

Commun(gemeen, gemeenschap-pelijk) bn. en als zn.o.

Communaal (gemeente-, gemeentelijk) bn.

Commnne (g/ meente, verzameling) v. -s.

Commnniant (avondmaalsgan-ger) ra. en v. -en.

Communicatie (mededeeling; gemeenschap) v. -tiën en ties.

Communiceeren (mededeelen) bw. ook: (het heilige avondmaal vieren) ow.

Communie (by de Katholieken de benaming voor nachtmaal-viering) v. (gaan) ow.

Communieeren (ter communie

Com munisme (stelsel van gemeenschap van goederen) o.

Communist(aanhanger of voorstander van het communisme) m. en v. -en.

Communistisch (volgens de leer der communisten) bn. en bijw. _ (drongen) bn.

Compact (dicht, vast, ineenge-

Compagne (levensgezellin) v. -s.

Compagnie (gezelschap; ver-eeniging van onderscheidene personen tot koophandel; bende soldaten) v.-ën.

Compagnieschap, v. -pen.

Compagnon (hulp, deelgenoot, metgezel) ra. -s.

Comparabel (vergelijkelijk) bn.

Comparant(versehijner) ra. -en.

Comparante, v. -n.

Comparatie (vergeiyking) v.

Comparatief en comparati-

VUS (de vergelijkende trap) ra. comparatieven.

Compareeren (vergelijken) bw. (voor het gerecht verschijnen) ow.

Comparitie (opkomst, bijeenkomst, vergadering) v. -tiën en -ties.

Compassie (medelijden, raede-gevoelj raededoogen) v.

Compatibel (vereenigbaar, gevoeglijk) bn. beid) v.

Compatibiliteit (vereenigbaar-

Compatriot (landsman, landgenoot, medevaderlander) ra. en v. -ten.

Compelleeren (noodzaken,drij-ven, dwingen) bw.

Compendium (beknopt uittreksel van eene wetenschap of leer; handleiding, bekorting) o. compendiums en compendia.

Compensatie (vergoeding, vereffening) v. -tiën en -tirs.

Compenseeren(vergoeden; vereffenen, samen betalen) bw.

Competeeren (toekomen, voegen, toebehooren) ow.

Competent (bevoegd, rechtmatig, geldig, passend, behoorlijk) bn. -er, -st.

Competentie (bevoegdheid) v. -tiën en -ties.

Compilatie (samenvoeging; uit verschillende schrijvers bijeengetrokken werk)v.-tiën en -ties.

Compilator (verzamelaar, samensteller) m. -en.

Compileeren (verzamelen, samenbrengen) bw.

Complaisant (dienstwillig, bereidwillig) bn.

Compleet (volledig;voltallig)bn. completer; -st; -beid, v.

Complement (aanvulsel) o. -en.

Completeeren (voltallig, volledig of volkomen raa'cen) bw.

Complexie (lichaams- of gemoedsgesteldheid,temperament; gelaatstint) v.

Complicatie (ingewikkeldheid, inwikkeling, invlechting) v. -tiën en -ties. (v. -s.

Complice (medeplichtige) ra. en

Compliceeren(ingewikkeld maken) bw. (heid) v.

Compliciteit (medeplichtig-

Compliment (groet; plichtpleging; bestraffing) o.-en; -je,o.-s.

Complimentatie(begroeting)v.

Complimenteeren (begroeten, verwelkomen) bw.

Complimenteus (pllchtple-

gend, vol complimenten) bn.

Compliqueeren (verwarren, vele zaken bij elkander voegen, ingewikkeld maken;beter: cora-pliceeren) bw.

Componeeren (muziekstukken vervaardigen) bw.

Componist (vervaardiger van muziekstukken, toonzetter) ra.

Componiste, v. -n. (-en.

Comporteeren (zich) ww. zich gedragen.

Compositie (menging, raetaal-raengsel; ordening eener schilderij; toonzetting; muziekstuk) v. -tiën en -ties. (-s.

Compote (ingelegde vruchten) v.

Compres (dicht samengedrongen) bn. en bijw. als zn. (pap of ander belegsel opwonden of lijdende lichaamsdeelen) o. -sen.

Comprimeeren(8amendrukken, ersen; betooraen, beteugelen)

JW.

Compromis (minnelijke schikking, overeenkomst door beslissing van scheidslieden) o. -sen.

Compromittant (aan onaangenaamheden of gevaar blootstel-lend;in een ongunstig licht stellend) bn. en bijw.

Compromittatie (in gevaar-brenging, blootstelling aan gevaar of aan onaangenaamheden) v. -tiën en -ties.

Compromitteeren (mede-in-wikkelen, aan onaangenaamheden of gevaar blootstellen, in gevaar brengen) bw.

Comptabel (rekenplichtig) bn.

Comptabele Irekenplichtigel ra.

Comptabiliteit (verplichting tot rekenschap; de rekenka-mer! v. (reed geld.

Comptant en contact, in ge-

Con affettO (ran :.) aandoenlijk, roerend. Zie Affettuoso.

Con afflizione (rauz.) droevig, zwaarmoedig.

Con amore (rauz.) raet liefde,uit liefhebberij, belangeloos.

Concaaf (uitgehold, hol) bn.

Concatenatie (aaneenschakeling, samonstrengeling) v.

Concaviteit (holheid) v. -en.

Concedeeren (inwilligen, toestaan) ow. (op één punt) v.

Concentratie (saraendringing

Concentreeren (samendringen, op één punt vereenigen; verdikken, versterken) bw.

Concept (ontwerp, plan; begrip, gevoelen) o. -en; -je, o. -s.

Concerneeren (betreffen, aangaan) ow.

Concert (samenwerking van verscheidene toonkunstenaars op verschillende instrumenten) o. -en; -je, o. -s.

Concerteeren (wedijveren in het spelen of r.ingen) ow.; (be-8prek(,n,afspreken,beraraen)bw.

Concerteerend (rauz.) uitgekipt, uitstekend; wedijverend.

Concessie (vergunning) v. -siën en -sies.

Concessionaris (vergunning-hebber of erlanger) ra.' -sen.

Concessioneeren (vergunnen» toestaan, bevoorrechten) bw.

Conchyliën (schaaldieren) o.

Concierge (bewaarder of opziener van een bijzonder huis)ra.-s.

Conciliant (verzoenend) bn. en bijw. (-liën en lies.

Concilie (kerkvergadering) o.

Concilieeren (verzoenen, vereenigen) bw.

Concipieeren (ontwerpen, opstellen; ontvangen) bw.

Concis (kort, bondig, samengedrongen) bn.

Conclave (besloten vertrek; vergadering der kardinalen ter verkiezing van een paus) o. -s.

Concludeeren (besluiten, beslissen) bw. ow.

Conclusie (besluit; eindvoorstel) v. -siën en -sies.

Concordaat (verdrag, tusschen wereldlijke vorsten en den paus, over kerkelijke zaken) o. concordaten.

Concordantie, (overeonstera-raing; alphabetisch register van alle in den Bijbel voorkoraende woorden en spreuken, raet opgave van de plaats waar zij staan) v. -tiën en ties.

Concordeeren (overeenstem-raen) bw.

Concordia (eendracht) v.

Concours (samenloop, samenkomst van schuldeischert, ter indiening van hunne vorderingen; wedstrijd naar een prijs) o. -en.

Concreet (vereenigd, ingelijfd, met eigenschappen begaafd ^ werkelijk bestaand) bn.


-ocr page 60-

CON

Congregatie (vergadering;gee4-telijke broederschap) v. -tién e

-ties.

Congres (bijeenkomst, of ook de vergadering van afgevaardigden uit onderscheidene oorden, of van gevolmachtigden van verschillende hoven, ter regeling van gemeenschappelijke aangelegenheden) o. -sen.

Conisch (kegelvormig) bn. Conjectuur (vermoeden,gis8ing, onderstelling) v. conjecturen; -tje. o.-s.

Conj ectureeren( vermoeder .raden, gispen, veronderstellenibw. Conjugaal (echtelijk) bn. Conjugatie ^vervoeging) v. -tiën

en -ties.

Con.iugeeren (vervoegen) bw. Conjunctie (vereeniicir.g.aamen-

knmst) v. -tiën en -ties. Conjunctief en conjunctivus

(bij-of aanvoegende wijs)m.conjunctieven.

Conjunctuur (tijdsomstandigheid ;omstandigheid in het algemeen) v. conjuncturen. Conjuratie (samenzwering) v.

-tiën en -ties.

Coniureeren (w.ienzweren)ow. Connetable (Fraasche kroonveldheer) m. -s.

Connexio (verbinding; verband;

betrekking) v. connexiën. Conquéte (verovering) v. -s. Conrector (medevoorstander, tweede leeraarop gymnasicn)m. -s of-en.

Conrectoraat (ambt van conrector) o. -raten. Consanguiniteit (bloedverwantschap, maagschap) v. Consciëntie (merschelljk geweten; gemoed; gemoedelykheid)v.

-tiën en -ties. ......

Consciëntieus (gemoedelyk; in geinoede; overeenkomstig Iemands geweten) bn. en bijw. consciëntieuzer, consciëntieust. Conscriptie (opschrijving, lichting van manschappen voorden dienst; bankeur) v.

Conscrit floteling) in. -s. Consecratie (wyding; mzege-

Consecreeren( wijden,inwyden,

inzespnen, heiligen) bw.

Conseil (raad, raadsTergadenngl

raadgeving) o.

Consent ItoPstemming) o. -en. Con sent Wij et (geleibriefje bij

belastp gopderen) o. -ten. Consenteeren (toestemmen.ln-

willigen) bw.

Consequent (zich zeiven gelyk

bliivend» bn.-cr,-8t.

Consequentie (gelykblyving aan zich zelven; srevolgtrekking, epvol?* v. -tiën en -ties. Con serf (lumaaksel» o. Zip Con-

gervP. (bonding) v.

Conservatie (behoud; Instand-Conservatief {behoudend, in-standhoudend) bn. conservatie-

Conservatieven (stijfhoofdige aanhangers van het oude; be-honds-nannen) ra. rav. Conservatisrae 'leer vau het eielacl van behowM »•

52

CON

Oonüance ivertrouwen,toevoor-zicht) v.

Confident (vertrouweling, vertrouwde) ra. en v. -en. Confidentie (vertrouwen; ver-trouwelyke mededccling)v.-tiëu en -ties. 0™;

Confidentieel (vertrouweluk) Confieeren (toevertrouweii,aan-

vertrouwen) bw.

Confineeren (huis- ofstadsar-Test geven, gevangenzetten; grensweer houden) bw. ow. Confinement (gevangenschap) o. -en.

Confirmatie i bevestiging, be-

krachtigins, inzegening) v. Confirmeeren (bevestigen, bekrachtigen, inzegenen) bw. (v. ConfiSCatie( verbeurdverklaring) Confiseur (banketbakker) m. -s. ConfiSQUedren (intrekken, gerechtelijk in beslag nemen, ver-beurdve 'claren, wegnemen) bw. Confiturieri b.mkt tbakker )m. - s. Confituur (in suiker ingemaakte

vrucht) v. -turen.

Conflict (samenstooting.botsmg.

gedrang; strijd, gevecht) o. -enquot; Confineeren (samenvloeien, sa-

menstroomen) ow. Confondeeren (ver..iengen,ver-

warren; beschamen) bw. Conform (overeenkomstig) bn. Conformatie, (het overeenkomstig maken) v.

Conformeeren (overeenkomen, overeenstemmen, schikken, toe-i*temmen) bw.

Conformiteit (overeenstemming) v.

Conforteeren (oprichten, versterken, vertroosten) bw. Confrater (medebroeder, ambt eenoot, medeordesgezel) m. -s. Confrontatie (vergelijking; ge tuisen verhoor) v. -tiën en -ties. Confronteeren (tegen elkande overstellen, «etuigen hooren vergeliiken) bw. Confandeeren (vermengen,ver warren; verpletten, beschamen)

Confusie (verwarring, ontsteltenis; verlegenheid) v. -siën en

Confusioneeren 'm de war brengen; doen ontstellen; verlegen maken) bw.

Confutatie (wederlegging)

-tiën en-ties.

Confuteeren (wederleggen) bw. ConfUUS (verward, onordelijk; verlegen, verbluft)bn. confuser, confuust. , ..

Congé (afscheid) o.; iemand zijn - seven, afdanken,uitzyn dienst

laten sraan. .

Coneredleeren (afscheid geven aan, wegzenden) bw.

Conffestie(ophooping,aandrang;

verstopping, samenvloeiing van kwade vochten aan een edel deei, v. -tiën ' n -ties. Conprratulatie igelukwen-

sching) v. -tiën en -ties. Con trratuleeren (begroetende-InVwensch'-n) bw. («ligh»-ia.

Con frmvita(inu«.)met waardlg-Oon frrazia (rauz.) met bevalligheid.

OonouDinatfe (ontuchtige a

men woning) v.

Ctonoubine (bijzit, bijwijf) v. -s. Ooncnrreeren, (wedijvereu)ow. Oonourrent (ini;lt;leiiinjlt;er; uitoefenaar van hetzelfde beroepsvak! jn. -en.

CJoncnrrente, v. -n. Concurrentie (mederfingins, medewerking; wedstrijd, wed-«^er) v.

ConcGSSie ibotsing; afzetterij,

knevelarij) v. -siénen -sies. Condemn acie (veroordeelinp:) v.

-tiën en -ties. (bn.

Codemnatoir (vcroordeelend) Oondemneeren (veroordeelen,

laken, afkeuren) bw. Condensatie (verdichting.

mendringincl v.

Condensator (werktuig in de uatuurk., ongt; de verstrooide electrieke stof te vereenisren) in. Condenseeren ,verdikken, sa-

menijersen) bw. Condescendeeren (genegen zijn, toegeven, zich Inwilligend toonen, zich verwaardigen) ow. Conditie (voorwaarde, beding; bediening, dienst, post) v. -tiën en -Hps.

Conditioneel (voorwaardelijk)

bn. en büw.

Condltionneeren (voorwaar den stellen; in een goeden staat brensen of houden) bw. Conditio sine qua non,onver-

tnijdeliike voorwaarde. Condoleantie (rouwbeklag)

-tiën en -ties. Condoleantiebrlet, brief van

rouwheklas.

Condoleeren (beklagen,betreu ren; rouwbeklag aanbieden aan) bw.

Condor (grijpgier, een dergroot-

ste roofvoeels) m. -s. Conduceeren (medevoeren, toe

brengen,samecbrengen;pachter..

huren, dingen; begeleiden)bw. Conducteur (leidsraan,opziener; begeleidend beambte op openbare middelen van vervoer;opzich-ter bij waterwerken)ni.-en en-s.

Conductor (geleider aan eene electriseermachiue; pachter, huurder) m. -s.

Conduite !?edra«r,handelwijzp)v. Con esprezzioneimuzOmetuit

drnkkinir, nadrukkelijk. Confectie (voleinding, voltrekking, volvoering,voltooiing;ver-vaardieine) v. , , ,

Confection oeren (voleinden, voUrekkpii,volToeren,voltooien-vervaardiiren) ow.

Confederatie (verbond.bondge-

nootschflp)v.

ConfBdereeren (verbinden, een

verbond maken) ow. Confereeren (beraad8lagen,ver-

srpliiken^ ow.

Conferentie (beraadslaging, onderhoud wegens zaken) v. -tiën

Confessie (bekentenis.belijdenis,

biecht) v. -siën en -sies. Confessionaris (biechtvader)m.

-sen. , , ,

OonfesBloneel igeloofs-, de gc-ioofebeli^lenis betreffende) bn.

-ocr page 61-

CON

53

CON

Conservator {bevraardcr,opzle-ner)m.-en. (o. -s.

Conservatoire (mnziekscbool)

Conserve '.inmaaksel} o. -n,

Conserveeren (behouden; in-standliouilcn) bw.

Considerabel (aanzienlijk, aan-merkelük. achtbaar) bn.

Considerans (opaommin;? van gronden) v.

Consideratie (overweging; schappelykheid) v.-tién en -ties.

Consldereeren (besciio'.wen, overwegen, hoogschatten )bw.

Conslgnatarls (bewaarnemer, bewaarhebberi m. -sen.

Consignatie (bewaargeving) v. -tiën en -ties.

Consleme (parool; bevel) o. -s.

Consigneeren (teekeneivoptee-kenen; regelen, vergeze.len; aan iemand opdragen, overleveren; in bewaring geven) bw.

C0nslstent(atevig;dimr7.aam)bn

Consistentie (dichtheid, vast-heid,ll)Tigheid,stevigheid, duurzaamheid) v.

Consistoriaal (tot den kerke-raa«l behoprende) bn.

Conslstorio (kerkeraad, geestelijk gerecht; kerkekanier)v.-riën en -ries.

Consolant( troostend,gerusts tellend) bn. en bijw.

Console (muur of uitstekende steen; spiegel tafeltje) v. -s.

Consoleeren (troosten, geruststellen) bw.

Consolldeeren (begronden,vestigen. verzekeren, dekken; ver-eenigen) bw. {bw.

Consommeeren (vereenigen)

Consonant (medeklinker) v.-en.

Consonanto (muz.) Standharp, spitsharp.

Consorten (deelneiners,annhan-gers, medewerkers) m.mv.

Consplrateur (samenzweerder; saamgezworene) m. -s.

Conspiratie (samenzwering, «a-mrnsnanning) v.

Conspireeren( samenzweren,samenspannen) ow.

Constabel (vuurwerker, stukmeester op schepen; Engelsche politiedienaar) ra -s.

Constant(standvastig,bestendig, voortdurend, volhardend; erkend, heerschend) bn. en bijw.

Constantie (standvastigheid) v.

Constateeren (bevestigen, be-krachtiaren, bewijzen) bw.

Consteeren (bestaan; op een gevoelen blyven stAan; blijken; openbaarenaan iedereen bekend zijn) ow.

Const ernatle( verlegenheid, vervaardheid, ontsteltenis) v. -tien en -ties.

Consterneeren(raet verslagenheid of ontsteltenis vervullen) bw. (stellen) bw.

Constltneeren( vaststellen; aan-

Constltntle (staatsgesteldheid, staatsregeling, grondwet, verordening; lichaamsgesteldheid) v. -tiën en -ties. (bn.

Constitutioneel (erondwettiz)

Constltutloneele (voorstander van het grondwettige beginsel) m. -n.

Continent (het Vasteland) o. Continentaal (vastelands) bn. Continentalen (bewoners vat*

het Vasteland) m. mv. Contingent (onderatand,plicht-

matig aandeel) o. -en. Continuatie (vervolg, voortzetting; voortduring,aanhouding)T. Continueel (voortdurend, aanhoudend) bn. en bijw. Continueeïenf vervolgen,voort-zetten) bw. (voortduren,aanhon-den) ow. (voortdurend.

Continuo (muz.) aanhoudend. Conto (rekening; gewin,voordeel) o. (mv. conto's); A conto, op rekening; conto corrente,loopende rekening;conto finto,gefingeerde rekening; conto a meta,halve rekening. (o.-s.

Contour(omtrek,uiterlijke vorm) Contra, tegen.

Contrabande (sn-okkelwaar) t. Contrabandeeren (smokkelen,

Hmokkelhandel drijven) ow. Contrabandist (smokkelaar)m.

-en.

Contraboek (aanteekenboek in alle opzichten gelijk aan het grootboek; ook: boek waarin de uitgelote nummers der staatsloterij en van premieleeningen worden aangeteekend) o. Contract (verdrag, vergelijk,

overeenkomst) o. -en; je, o. -8. Contractant (iemand die zich bij contract verbindt of verbonden heeft) ra. -en. Contractante, v. -n. Contracteeren(zich bij contract verbinden)ow.(bi) contract overeenkomen) hw.

Contractie (samentrekking, ineenkrimping) v. (bw. Contradiceeren (tegenspreken) Contradictie (tegenspraak; te-genstri'digheid) v. -tienen-ties. Contradictoir (tegenstrijdig)bn. Contrabeeren. Zie het minder

goede woord Contracteeren Contrabent (contractsluiter) m. Contrainte (dwang) v. [-en. Contralto (muz.) v. alt, tweede

ste! ï. en

Contrarie (tegen, tegenstrevend) Contrarleeren (tegenstreven, wederstreven, tegenwerken, dwarsboomen) bw. ning) o. Contraselgn(mede-onderteeke-Contrasigneoren(mede-onder-

teekenen) bw.

Contrast (tegenstelling; hoogste

trap van onderscheid) o. -en. Contrasteeren (verschillen, afsteken) ow. (ow. Contravenleeren (overtreden) Contraventie (overtreding) V.

-tiëi en -ties. Contre-admlraal (schout bg nacht, onder-admiraal, onder-vlootvooard) m.

Contrebalance (tegenwicht) v. Contrebande (verboden handel, smokkelwaar) v. (ow.

Contrebandeeren (smokkelen) Contrebandlst (smokkelaar) m. -en.

Contrebas (muz.) degroote-of

tegenbas, groote basviool. Contrebazuln (muz.) v. een diepe basstem In het orgel.

Oonstruotenr (bouwmeester, inzonderheid van 8chepcn)m.-s. Constructie {8amenstelling,be-werking; bouworde; woordvoeging) v. -tiën en -ties.

Constructie-winkel, m. -s. Construeeren(bouwen, oprichten; meetkunstige figuren samenstellen) bw.

Consul (van rgkswege benoemd handelsbeschermei^opperste be-' windsman in sommige republieken) m. -s.

Consulaat (consuls-ambt, consuls-waardigheid; consuls-woning) o. consulaten. Consulair(van of betreffende een consul of het consuls-ambt) bn. Consulair agent (van rtfkswc ge in een ander land aangesteld handels-beschermer met minder bevoegdheden dan een consuljm. -en.

Consuleeren, (om raad vragen, raadplegen, beraadslagen) bw. ow.

Consulent (raadsman) ra. -en. Consult (beraadslaging) o. -en. Consultatie (raadpleging, beraadslaging) v. -tiën en -ties. Consulteeren (raadplegen) bw. Consultum (senatus -) o.

raadsbesluit, vonnis, decreet. Consumeeren (verteren, verzwakken; nuttigen, verbruiken; verkoopen, aan den man helpen; verspillen; bw.

Consument (verbruiker, afne-raer) m. en v. -en.

Consmnnieeren(voloindcn,vol -

voeren) bw. (ziekte) v.

Consumptie (tering, uitterende Consumtle (verbruik) v. Contact (aanraking, botsing) o. Contagle (besmetting) v. Contagleus (besmettelijk, aan-stekelyk) bn. contagieuzer,con-tasieust.

Contaminatie (verontreiniging,

bezoedeling) v.

Contant. Zie Comptaut. Contemplatle(beschouwing,be-

spiegeling) v.

Contemplatief (beschouwend,

bespiegelend) bn. Contempleeren (beschouwen;

nadenken) bw.

Contemporalr (gelijktijdig) bn. Contenanoe (tegenwoordigheid

van geest; uiterlijke schijn) v. Contenanceeren (standvastig zijn in,het hoofd bieden aan,be-teugelen) bw. (bn.

Content (tevreden; vergenoegd) Contenteeren (bevredigen, tevredenstellen, betalen) bw. Contentement(tevrcdenheid)o. Contentieus (twistziek) bn. Conterfeiten (afbeelden, uitschilderen) bw. (baar) bn. Contestabel (strijdig, betwist-Contestabilitelfc (strijdigheid,

betwistbaarheid) v. Contesteeren (bestrijden, betwisten) bw.

Context (inhoud, samenhang,re-

dekoppelin?) m.

Contiguïtelt (aanpaling van grens8cheidingen;gemeen8chap-pelijk» grens van twee ruimten)


-ocr page 62-

CON

COT

54

Contrecaireeren (wederstreven, tegenwerken, tegenstellen) bw.

Contrecoeur, teBenzin,weerzin;

amp; met tegenzin, noode. Contrecoup (weer8tuit,weerom-

stuit; tegenspoed, ongeluk) m. Contredans (wisseldans waar de paren twee aan twee over elkander staan) m. -en. (tig) bn. Contrefelt (mismaakt, wanstal-Contrefort (steunpilaar; tegen-laag of beer; steunstuk) o. -en. Contrei (omtrek,omstreek;land-

8treek,oord) v. -en. Contremandeeren (afzeggen,

tegenbevel geven) bw. Contremarque (tegenteeken; ook het tweede kaartje, dat men in den schouwburg, enz., na afgifte van het eerste ontvangt.om wetr binnengelaten te wordeni o.; contremarkjp, o. -s. Contremine (tegenmijn; tegen-list) v.; in de -, een tegcnoverge-stelden wil of zin hebbend. Contreoröer (tegenbevel) v. -s. Contrescarpe (tegenwal, bol-werk;uitersterand of helling der gracht; somwijlen de bedekte weg zelf, met het glacis) v. -s. Contresens (onzin) m. Contreslgnaal (wedersein) o.

-signalen.

Contretemps (tegenspoed, te-genheden, wederwaardigheden) o. enk. en mv.

Contribuatoele (belastingplichtige) ra. en v. -n.

Contribuant (bijilraKtr) m. -en. Contribuante (bij draagsterj v. -n.

Contrlbueeren (bijdragen, opbrengen, medewerken, bevorderen) ow.

Contributie (schatting, opbrengst, belasüng; v. -tiën en -tii s (berouw) v.

Contlltle (knaging, diep gevoeld Controle (toezicht, narekening;

bedwang) v. -s.

Controleeren (nagaan, toezicht houden op) bw. (-en en -s. Controleur (toezichthouder) m. Controvers(geloofstwist)ra.-eu. Controvertist (geloofstwisten m. -en.

ContUbernaal (huisgenoot, mede-inwoner) m. -nalen. Contumacie (weerstreving of weerspannigheid; het niet verschijnen voorhetgerecht)v.bij -, bii verstek. Contumaciehuizen, gebouwen waarin de vreemdelingen uit besmette landen vooraf eenigen tiid mot'ti n verblijven. ContUSle (kwetsing, kneuzing,

lichte verwonding) v. -siën. Convalescent (beter wordend, genezend, herstellend) bn. (aan de beterhand zijnde persoon) m. en v. -en.

Convenabel (gepast, welvoeglijk. raadzaam, geschikt) bn. Convenarce (gepastheid, voegzaamheid) v.

Convenleeren (overeenkomen.

passen, schikt zijn) ow. Conveniënt(gelegcnkomend,ge-schikt, passend) bn.

Corps de garde (wachthuis of

uitgezette wacht) o.

Corps diplomatique (de gera-menlijke vreemde gezanten aan een hof; al de diplomaten) o. Corpulent (zwaarlijvig, dik) bn. -er, -st.

Corpulentie (zwaarlijvigheid, dikheid) r. (ter) o.

Corpus (lichaam; dikte eener Iet-Corpus delicti (handtastelijk

bewijsstuk eener misdaad) o. Corpus juris, eigenlijk het rechtslichaam; het wetboek van het Romeinsche recht, waarin alle Romeinsche wetten verzameld zijn door keizer Julianus. Correct (nauwkeurig, juist, zonder fouten of gebreken) bn. -er, -st.

Correctie (verbetering, tertcht-wijziug; tuchtiging) v. -tiën en -ties; huis van -, tuchthuis, gevangenis. Correctlonaliseeren(eene zaak naar de correctioneele rechtbank verwijzen) bw.

Correctioneel (verbeterend,niet

onteerend) bn. Corrector(verbeteraar van drukfouten) m, -s of-en. Correspondeeren (briefwisseling houden-.betrekkiug hebben, overeenstemmen) ow. Correspondent(briefwi8seling-voerder; handelsvriend; medewerker) m.-en. Correspondente, v. -n. Correspondentie (briefwisseling) v. -tiën en -ties.

Corridor (doorloop, tusschen-

gang; bedekte weg) m. -s. Corrigeeren (verbeteren,nauw-

keurig maken; berispen) bw. Corrumpeeren (verderven, ver-valschen; omkoopen, verleiden) bw. (verleiding) v.

Corruptie.iverderf,verwot-sting,

Corsika, o.

Corsikaan, m. Corsikanen. Corsikaansch, bn.

Cortège (stoet, gevolg) v. Cortes (kamer van afgevaardigden) v.

Corvee (leendie'nst;beurtwerk der soldaten; onaangenaam werk, moeielyke taak) v. corveeën. Corypbee (aanvoerder, voorganger, koorleider) m. -ën. Cosmetiek (middel tot het glanzend maken van het haar) v. CosmograpMe (wereldbeschrijving) v.

Cosmologle (wereldleer) v. Cosmopoliet (wereldburger) m. -en.

Cosmopolitaan (beter: cosmopoliet) m. cosmopolitanen. Cosmopolitiscli, bn. Cosmopolitisme( wereldburgerschap) o.

Cosmorama (tafereel van het

heelal, wereldschilderij) o. -'s COSti (cl) (ten uwent). (-ën. Coterie (kransje, vereeniging) v. Cotülon (naam van zekere dans,

ook: onderrok) m. -s. Cotisatie(aanslag in belasting)v. Cotiseeren (aanslaan, schatten, de hoeveelheid van elks bijdrage bepalen) bw.

Convent (vereeniging,bü zondere rijks- of staatsvergadering; klooster) o.-en.

Conventie (overeenkomst, verdrag; vergadering) v. -tiën en -ties.

Conventioneel(gebruikelijk;af-gesproken, overeengekomenjbn. en bijw.

Conversatie (gesprek, onder-houd;omi;aiig,gemeenzaamheid) v.; -taal, de taal van hetdage-lijksch leven.

Converseeren (zich onderling

onderhouden, verkeeren) ow. Conversie (verwisseling, verandering; bekeering) v. -siën en -sies.

Converteeren (wijzigen; herscheppen) bw.

Convex (bol)bn.

Convictie (overtuiging) v. Convive (gast) m. en v. -s. Convocatie (samenroeping) v.

-tiën en -ties.

Con VOceeren( samenroeppn)bw. Convooi (gekide; begeleid wordend getal schepen of menschen, enz.) o. -en.

Convoyeeren (begeleiden, van

bedekking voorzien) bw. Convulsie(stuiptrekking)v.-8iën en -sies.

Convulsief (Stuiptrekkend) bn. Coöperateur(medewerker)m.-s Coöperatie (medewerking) v. Coöpereeren(medearbtiden)ow. Copaal (harde, eenigszins gele,

doorzichtige hars) v.

Copieus (overvloedig, rijkelijk) bn. en bijw. copieuzer, copieust. Copula( voegwoord, verbinding)v. Copuleeren (samenvoegen; uit-

huwelijken) bw.

Coq cl l'cLne (verbinding van te-

jrenstrijdige dingen).

Coq du village (lieveling van al de meisjes en vrouwen van het dorp^ m.

Coquelicot (rood als een kal-

koensche haan) bn. en bijw. Coqueluclie (kinkhoest) v. Coquet ibehaagziek, nuffig,licht-vaardig, pronkend) bn. -ter, -st. Coquette (behaagzieke, nuf)v.-n. Coquetteeren (behaagziek zijn,

ti achten te behage'i) ow. Coquetterie(ijdele behaagzucht;

nufferij) v. -ën.

Coquin (schelm) m.

Coquine (lichtekooi) v. Corbeille (verzameling van bruidsgeschenken) v. (-st.

Cordiaal (hartelijk)bn.cordialer, Cordialiteit (hartelijkheid, vertrouwelijkheid) v.

Cordon (band,snoer; grensketen of grensbezetting, verweerlinie) o. -s.

Corduaanleder(bokkon- of geitenleder met run bereid) o. Corinthe o. Corinther, ra. (mv. Corinthersof Corinthen);Corin-thisch.bn.

Comac (olifantsoppasser) m. -s. Corniche (vooruitstekend deel aan hetkroonwerkeenerkolom) Corporaal. Zie Korporaal. (v Corporatie (lichaam, zeker tal

1 ersonen) v. - tiën en -ties. Corporeel (lichamelijk) bn.

-ocr page 63-

cou

CZA

55

Crematie (lijkenverbranding) v. Crème (room; figuurlyk voor het puike gedeelte der bevolking) v. Cremor tartari(room van wijnsteen) m.

Creool (Amerikaan, afstammende van Europeesche ouders) m. creolen.

•Creosoot (bederfwerend middel bij vleeach, hout enz. ook: bekend middel tegen tandpyn) v. Creosoteeren (door middel van creosoot tegen bederf bewaren) bw.

Crepeeren (verrekken; sterven;

springen van bommen) ow. Crescendo (muz.) toenemend, trapsgewyze starker wordende tonen.

Cresus(zeer rijk koning,8chatrijk

man) m. -sen.

Cretenzen (inboorlingen of bur • gers van 't eiland Cretajm. mv, Crève-coeur (diep verdriet,kna-

Kend hartzeer) o.

Cri (kreet; gil; m. -s.

Criant («chreeuwend)bn.en bijw. Crime (misdaad) v.

Crimen laesaa majestatis, misdaad van hoosverraad of gekwetste majesteit.

Criminalist (leeraar of kenner van het lijfstraffelijk recht) m. -en.

Crimineel (lijfstraffelijk; schandelijk, verregaand) bn. Crinoline (hoepelrok)v.-s en -n. Crisis(beslissend oogenblik eener zaak;bedenkelijketoestand;ziek-tehoogte) v. (snoer) o.

Criterium (kenteeken, richt-Criticus(8treng beoordeelaar;be-

diller, vitter) m. (mv. critici). Critiek {beoordeeling,toetsing)v. Critiscll (streng beoordeelend) bn.

Critiseeren (kunstmatig beoor-deelen; al schertsende bevitten, bedillen) bw.

Croiseeren (kruisen) bw. Croque-mort (lijkbezorger, kraai; scheldnaam voor aanspre-ker of bidder) m.

Croque-notes (notenkraker;een geoefend musicus, die op het eerste gezicht een stuk zingt of speelt) m.

Croquet (dun, hard gebakken

koekje) v. -ten; -je, o. -s. CroquiS (eerste ruwe ontwerp van een schilderstuk; schets) o. (mv. croquis). (ontsteking) v. Croup (keelontsteking,luchtpijp-Croupier (oppasser by openlijke speeltafels; stille compagnon in een handelshuis) m. -a. Cru (ruw; ongerijmd) bn.en bijw. Cruauteit (wreedheid) v. -en. Cruditeit (ruwheid; ongerijmdheid) v. -en.

Cruel (wreed) bn. en bijw. Crusifix (kruisbeeldje) o. -en. CrusadO (Portug. munt) v. -'s. Cutms (teerling, dobbelsteen,een diner van ^es gelijke zijden) m. Cuisine (keuken) v. [-aen.

Cuisinier (kok) m. -s. Cuisinière (keukenmeid; koksvrouw; ook: kookkachel) v. -s. Cuisse (dy) v. (soort.

Culsse-Madame, zekere pecr-

Couclie (laag) t.

Coujon (spitsboef, ellendelinglm. Coujonerie (schelmstukjverach-Ulijke behandeling, kwellery, plagery) v.

Coulant (vlietend; vloeiend,zonder haperen) bn. en bijw.-er,-8t. (Jouleur de rose, het kan niet mooier.

fJouUsse (scherm; blind) v. -n. Uoup de main (handgreep; verrassing, overrompeling) m. Coupé (afgescheiden voorste gedeelte eener diligence) v. -s. Coupeeren (afzonderen, verdee-len; voorkomen; afsneden, bekorten) bw. Coupeur(snijder;uit8nydcr;voor-

snijdtrj m. -s.

Couplet (vers van een lied of een aria; heuKsel of duim van eene deur) o. -ten. (wijs) v. -s.

Coupon (intere8tbewijs,rentebe-Courage (moed) m.

Courageus (moedij?) bn enbijw.

courageuzer, courageust. Courant (loopend, ^angbaarjbn. Courant (grove zilvermunt) o.

ook: (krant, nieuwspapier)v.-en. Courantier (uitgever van of schrijver aan eene krant) m. -s. Courtage (makelaarsloon,provisie) v.

Courtisan (hoveling; vleier; beminnaar der schoone sekse) m. -s. (v. -n.

Courtisane (veil zijnde schoone) Courtiseeren( op vleiende wijze

huldigen en vereeeren) bw. Courtoisie (hoffelykheid, beleefdheid jegens vrouwen) v. Cousin (neef: titel, welken keizers en koningen aan mindere vorsten geven) m. -s. Couteau-tiré, mes uit de schee-de; - zyn,geslagen vijanden zijn. Couvert (omslag om iets; tafelstel voor één persoon, d. i. servet, bord, mes, lepel en vork) o. -b; - tje, o. -s.

Craniologie (de schedelleer) v. Crapule (gemeen gespuis,vee van

de richel) v.

Crapuleus (verachtelök,laa^)bn. Cravat (das, halsdoek) v. -ten. Crayon (8tift,waarmcde men teekent; zwart kryt. teekenkrijt)o. Creancier (schuldeischer) m. -s. Creatie (schepping) v.

Creatuur (schepsel;begunstigde;

voortkruieling) o. creaturen. Credit (heeft te goed) o. (mv.cre-dunt); in het boekhouden, de rechterbladzijde, waarop men aanteekent, wat men ontvanseii heeft, het tegendeel van debet. Crediteeren (op vertrouwen geven, borgen, leenen; op de creditzijde boeken) bw.

Crediteur (schuldei3cher)m.-en. Credo (ik geloof) o. het eerste woord van het 3de zangstuk der mis, inhoudende de geloofsbelijdenis der R. K. Creduliteit(lichtgeloovighcid)v. Credunt (mv. van credit)zij hebben te goed.

Creëeren (maken, voortbrengen; verkiezen, aanstellen; op het tooneel voor bet eerst eene rol vervullen) bw.

Culbuteeren (buitelen; een luchtsprong maken; den vleugel eener armee overhoopwerpen)

Cul de Sac (nauwe straat zonder uitgang, keerwe«r) o. (mv. cula de sac). (hoorende) bn.

Culinair (tot de kookkunst be-

Culminatie (grootste hoogte, doorgang der sterren door den meridiaan) v.

Culmineeren(zich op den hoog-sten top bevinden) ow. (beid) v.

Culpal)iliteit'schuld;Htritrbaar-

Culpeeren I beschuldigen / bw.

Cul te (openbare Godsvereering; uiterlijke kerkgebruiken) v. -n.

Cultiveeren (be- of aanbouwen, beoefenen; vormen, verbeteren; veredelen en verfijnen van geest en levenskracht by den mensch)

Culture, v. -s. Zie Cultuur, (bw.

Cultus (godsdienst,eeredieust)m. mv. culten».

Cultuur (aanbouw, veldbouw) v.

Cumuleeren (ophoopen, opstapelen) bw. (tje, o.

Cupido (minnegod) m.; Cupidoo-

Curagao (drank) m.

Curas (ijzeren of «talen borstwa -pen, harnas) o. -sen.

Curateele (toezicht, voogdij) v.

Curator (voüffd; toezichthouder, beheervoerder) m. -s en -en.

Cureeren (verzorgen, beter maken, genezer) bw.

Curie (het hof; een domhuis) v. de Roomsche -, het pauselijke hof, alle pauselijke beambten en gerechtshoven in kerkelijke zaken.

Curieus (nieuwsgierig; zei Izaam, zonderling, merkwaardig) bn. curieuzer, curieust.

Curiositeit(zeldzaamheid)v.-en.

Cursief (schrijflettervormig) bn. en bijw.; ook zn. en alsdan o.

Cursus (loop, ltergang,reeks van lessen) m. -sen.

Custos (wachter, oppasser, voorstander; vroeger gebruikelijk vervolg- of merkteeken onder aan eene bl-id/.ijde, ter aandui-dinï van het begin eener volgende) m.

Cyclometrie (meetkunde der ronde vlakten of cirkels) v.

Cycloop (éénoog) m. Cyclopen.

Cyclopedie (kort begrip van alle wetenschappen) v.

Cyclorama(schilderij,welke eene voorstelliny geeft van een ge-heelen horizont of van de opvolgende gebeurtenissen van een zeker tijdvak) o. -'s.

Cyclus (serie, verza neling) m.

Cylinder, m. -s; -tje, o. -s.

Cynisch, (onwelvoeglijk) bn.

Cynisme (onwelvoeglijk, onbeschaamd gedrag) o.

Cypersch, bn. eene -e kat, eene soort van kat van 't eiland Cyprus.

Cypres, ra. -sen; -je,o. -s. Cypresseboom, m. -en.

Cypressenhout, o.

Cyprus, o. zeker eiland. Cyp-io-ten (mv. bewoners of inboorlingen van Cyprus).

Czaar (keizer van Rusland) m. Czaren. (-nen.

Czarin (keizerin van Rusland) v.


-ocr page 64-

56

D anrlaten, OW. Rt. ik liet daar,

beb daargelaten.

DaarzJJn, o. (deliik.

D'abord, in de eerste plaats; da-Da capo, nog eens (van voren af aan). (toegestaan.

D'accorö, overeenstemmend; Dactylologie (vinRerspraak,

eigenlijk vingerrekenkunat) v. Dadel, ra. voor den boom; v. voor

de vrucht, -s; -tje, o. -s. Dadelijk, bn. en bijw.; -beid, v.

ader, m. -s.

Agt;adere8, v. -sen.

Dading, v. -en.

Dag, ra. -en; dagje, o. daagjes. Dag (touw) v.

Dagdief, ra. -dieven. Dagdieveil,ow.zw. ik dagdiefde,

heb gedagdiefd; dagdieverij, v. Dagelijks, bijw,

Dageiybsch, bn.

Dagen (dag worden) ow. zw. het

daagde is gedaagd.

Dagen (voor het gerecht roepen) bw. zw. ik daagde, heb gedaagd; dager. m. daagster, v. daging, v. gedaagde,ra.

Dageraad (morgenstond) m. Dagge (ook; dag) v. -n. Korte degen;ook een stuk touw, waar-. roede de misdadigen op de sche ' pen gestraft worden. Daglooner, m. -s.

Dagorder, v. -s. Dagte€kenen,bw. ow. *w. ik dagteekende, beb gedagteekend; dagteekening, v. Daguerreotype (licht- of schaduwbeeld, naar de uitvinding van Daguerre) v. -n. Dagnerreotypeeren (naar het

leven afrehaduwen) bw. Daguerreotyple (het vervaardigen van lichtbeelden naar de uitvinding van Daguerre) v. Dagvaarden, bw. zw. ik dag vaardde, heb gedagvaard; dag vaarding, v.

Dagvaart, v. -en.

Danlla, v. -'s.

Dak. o. -en; -je, o. -s.

Dakdicht, bn.

Dal, o. -en. , ,, ,

Dalen, ow. zw. ik daalde, ben

gedaald; daling, v.

Dr.m (hoogte van aarde) m.-men;

-roetje, o. -s.

Dam (dubbele schijf) v. -men. Dr.maEceeren (metalen met figuren versierend bw.; damas-ceering. v.

DamaEcener{gevlan.d, geaderd;

van uitmuntend staal) bn. Damast, o. -en.

Damasten, bn.

Dame (fatsoenlijke vrouw) v. -, -d'honneur.staaldame; -de compagnie, gezelschapsjuffer; -de la halle, vischvrouw, negotie-vrouxr; - du demi-monde,lichte-kooi onder den schijn van fatsoenlijk meisje.

Dametje, o. -s.

Damhert, o. -en.

Damlooper (zeker Nederlandsen

vaartuig) m. -s.

Dammen (een dam leggen; ook dam spelen) bw. ow. zw. ik damde, heb gedamd; dammer,m-damming, v. damster, v.

DEB

Damp, m. -en.

Dampen, ow. zw. ik dampte,heb gèdampt;damper,m. damping, v. Dampig, bn. -er, -st; beid, ▼. Dampkring, ra. -en. Dampkringslnclit, v. Damschöf, -schijven; -8pel,v.

-en; -speler, ra. -s.

Dan. bijw. en vw.

Dandin (onnoozele bloed) m. -s Dandineeren (langs de straat slenteren) ow. (dandies.

Dandy (kwast, fat, modegek) m. DangerCUS (gevaarlijk) bn.

Danig (erg) bn. en bijw.

Dank, ra. -en; -dag, ra. -en; -feest, o. -en; -lied, o. -eren; offer, o.-s. (-beid, v.

Dankfcaar. bn. en bijw. -der, st; Danken, bw. zw. ik dankte, heb

fjedankt.

Dan kens waardig, bn. -er, -st

of meer en meest -. Dankzeggen, bw. zw. ik zeide en zei dank, heb dankgezegd; dankzegging, v.

Dans. m. -en; -je, o. -s.

Dansant (dansend; waar gedanst

wordt) bn. en bijw.

Dansen, ow. zw. ik danste, beb gedanst; danser, m. danseres, v. Danseur (danser) ra. -s. Danseuse (danseres) v. -s. Dapper, bn. en bijw. -der, -st;

-beid, v.

Darm, ra. -CU; -pje, o. -s. DarmEcheil (eigenlijk dann-seheidsel) o. (-beid, v.

Dartel, bn. en bijw. -er, -st; Dartelen, ow. zw. ik da.telde,

heb -gedarteld.

Das (zeker dier) m. -sen; -je,o. «. Das (halsdoek) v. -een; -je, o. -s. Dassenliaar, o.; -hol, O. -en;

-huid, v. -en;-net; -o. -ten. Dassevel, o. -len.

Dat, o. van hetvnw. die; -gene,o.

van diegene.

Dat, vw.

Data (daadzaken; gegevens)v.rav. Dateeren (dagteekenen) ow.

bw.: dateering, v.

Datief en DatiVU8(derue naamval) m. datleven.

DatO,op den gezegden dag. (data. Datum (dagteekening) ra. -sen Dauphin (vroeger, tot 1830, titel van den kroonprins van Frankrijk) ra. -s. (phin) v. -s. Dauphine(gemalin van denDau-Dauw ra.

Dauwachtig, bn.

Dauwel, v. -s; -tje, o -s. Dauwelen, OW. zw. ik dauwelde, heb gedauweld; dauwelaar, m. dauwelarii. v. (-held, v.

Dauweiachtig, bn. -er, -st; Dauwen.onp.w. zw. het dauwde.

beeft gedauwd.

Daveren, ow. zw. ik daverde,

beb gedaverd; davering, v. De (o. het) bepalend lidwoord. Déhacleur (havenruimer, havenmeester) m. -s.

Dehallage (ontpakkmg, uitpakking) v. -s. (pakken) bw. Dehalleeren (ontpakken, uit-Deballotage (ketsing) v. Deballoteeren (door itemming met balletjes ketsen, verwerpen of afkeuren) bw.

DAA

19.

, ▼. d'a. Vierde lcter van het alphabet. — In dc muziek de be-nauiiHpr van den tweeden toon in de klankladder, re genoemd. — In Eomeinsche opscliriftMi beteeklt;nt D. 500, en met een

streepje erboven (aldun D) 5000. I), of Dr. — Doctor, titel van een jetpromovrerd persoor, inzonderheid van een geneesheer. D. of Dn. — Dominus, heer; dominee (predikant). Dat. — Datum, gegeven, uitgevaardigd; ook; dapteekening. D.A. —Dicti anni, van het gezegde jaar.

D.C. — Da CAro,van het begin af. D.D. — Db oato; van of op den

dag der uitgifte.

D.D. — Domini. Ui-eren.

Dkc of Dcb; ofDcBR. — Dkcbm-

dbb, wintermaand,

Decl. — Declinatie, verbuiging;

afwijking.

Del. — Dblimeavit, hy heeft het geteekend; op drukproeven be-lbatub, vervalt.

DEUX. — DEI'TEBONOMII'M, liet

vijfde boek van Mozcb. D.F. — Deo vavente, ouder be punsti^ing van God, of zoo God het begunstigt.

D.G. — Dei gratia, door Gods

genade.

D.H. — Doorluchtige Hoogheid. D. J. U. — Doctob juris utrius ouk,meestor in de bf ide rechten d. i. — Dat is.

Dl. — Deel.

D.L. — Dicto loco, ter gezegde

of aangehaalde plaatse. D.L.C.D.J. — De la compagnie ns jksus van het genootHchap van Jezus, van de Orde der Jezuïeten.

D.S. — Del beono, van het tee ken af.

D.O.M. — Deo optimo maximo, aan of met den besten en hoog-sten God.

Do. — Dito, op dezelfde wijze

rooals gezegd is.

D.V. Duo voi,ente. r.oo God wil.

Daad. v. daden.

Daaprs.bijw.

DaagÊCh,bn. .dalen.

Daal!pijp In eene scheepspomp)v.

Daalder, m. -s; -tje, o. -•■ -splaats (goede plaats) v. -en.

Daar. biiw. en vw.; -aan, bijw. -achter, bijw.; -beneden, bijw. -benevens, bijw.; -bij, bijw. boven, bijw.; -door, bijw.; -en boven, b'jw.; -entegen, bijw. -heen, biiw.; -in. bijw.; -langs bijw.; -inedc, bijw.; -na, bijw. -naar, bijw.; -naast, bijw.; -ne vens, bijw.; -om, bijw.; -om heen, bijw.; -omtrent, bijw., -ondtr,bijw.;-op, bijw.; -oyer, bijw.; -tegen, bijw.; -toe, bijw.: uit, bijw.; -van. bijw.; -voor bijw.; -zonder, bijw.

-ocr page 65-

DEB

DfiJS

57

Detoanöeeren(uit elkander loo-pen. Terstrooien | ow.

Debarqu eeren (ontschepen,aan land gaan of zetten) bw. ow.

Debarraeseeren Uoamaken, ontwarren; ontdoen van) bw.

Debat (beraadalaginpr; bespreking) o.-ten. (-en.

Debauchant (losbol, zwijn) m.

Debauché losbol, zwijn) m. -s.

Debaucheeren (zwelgen, los leven, liiderlijk zijn) ow.; (verliederlijken) bw.

Debaucneur (losbol zwijnim.-s.

Debent (mv. van debet) zij zijn schuldig.

Debet (schuldig, te betalen zyn-de) bn. en bijw. als zn. in het boekhouden: (schuldzijde; o.; in het -, op de schuJdzijde, onder de schuldposten.

Debiel (zwak, krachteloos) bn.

Debiet (aftrek, verkoop, aflevering) o.

Debüiteeren (verzwakken, krachteloos maken) bw. ow.

Debitant (rerkooper in 't klein) m. -en.

Debiteercn (omzetten, verkoo-pen, aan den man brengen; aan de debetzijde boeken) bw.; leugens debiteeren (opdisachcn).

Debiteur (schuldenaar) m. -en of -s. (treden) ow.

Debordeeren (buiten de oevers

Déb0UCllé(engte,bergpas. mond, uitgang; gelegenheid om zijne waren met voordeel kwyt te raken) o. -s.

DebOUCheeren (uit een engen pas te voorschijn rukken) ow.

Debourseeren (betalen, voorschieten, uitschieten; vrijhouden) bw.

Debrailleeren (den hals en de borst onwelvoeglyk ontblooten) bw. (mv.

Debris (overblijfsels, restjes) o.

DebrOUilleeren(ontwarren)bw.

Debrusqueeren (den vijand uit eene voordeelige stelling verdrijven) bw.

Debutant (iemand die zich pas laat hooren; nieuweling; beginner) m. en v. -en.

Debuteeren (beginnen; zich op de proef laten hooren) ow.

De but en blanc,op goed geluk, mis of raak.

Debuut'begin,eerste optredingio.

Decade (tiental; ook; tiende dag) v. -n en -s. (val) v.

Decadence afneming, verval.

Decagram (10 Ned. wichtjes = l Ned. lood) o. -men.

Decaliter(10 Ned. kop = l schepel; ook 10 Ned. kan) m. -s.

Decalque(overdruk op hout) v. -s.

Decalquoeren (overdrukken op hout) ow. (roede) m. -s.

Decameter (10 Ned. el = 1 Ned.

Decampeeren (uit een kamp opbreken, aftrekken; de vlucht nemen) ow.

Decanaat (dekenschap) o.

' Decapiteeren (onthoofden,onthalzen) bw.

Decastere (10 Ned. kubiek ellen) v. -n en -s.

Decatiseeren (persen in de atoompers) bw.

December, m.

Decemvir (tienman) m. -s.

Decemviraat (tienmanschap) O.

Decent (eerbaar, welvoeglijkjbn.

Deceptie (bedrog misleiding) v.^

Decerneeren (toewijzen, toekennen) bw.

Decharge(onlla8ting;ontheffing;

ontplolting) v.; A -, in bet voordeel van een beschuldigde.

Dechargeeren (afladen, ontladen, lossen, afvuren; verlichten, ontbinden, vryspreken) bw.

Dechlffreeren (onrcüferen.ontraadselen) bw.

Decideeren (besliasep^uitspraak doen, beslechten) bw.

Decigram éen tiende Ncd. wichtje = 1 Ned.korreDo. -men.

Deciliter (een tiende Ned. kan of kop = 1 Ned. maatje) in. -s.

Decimaal'tiendcelig)bn. en bijw.

Decimeeren (dunnen, zeer in getalsterkte verminderen, wegmaaien) bw.

Decimeter(een tiende Ned. cl=l palmi ra. -s.

Decisie (besluit; beslissing) v. -siën en -sies.

Decisief (beslissend) bn. en bijw. decisiever, -st.

Decistere (een tiende kub. el = lOf) kub. nalragt; v. -n en -s.

Declamatie (uitgalming, mondelinge voordracht, pronkende woordenpraal) v.

Declamatorium (kunstvoorlezing, redeoefening) o.

Declameeren (voordragen naar de regelen van goede uitspraak en gebaren; tegen iets uitvaren, daarop smalen) bw.

Declarant (aflegger van eene verklaring) m. -en.

Declaratie {verklaring;aangifte) v. -tién en -ties.

Declaratoir (verklaring) o. -en.

Doclareeren (verklaren, openbaren, aangeven, doen weten, bekendmaken) bw.

Declinatie 'afwijking; in minachting brenging; verbuiging) v. -tien en ties.

Declineeren (afwijken; afwenden, van zich afkeeren; in minachting brengen; verbuigen) bw.

Decoctum (afkooksel; kruidendrank) o. (hoofden) bw.

Decolleeren (onthalzen, ont-

Decolletteeren (aan hals en boezem ontblooten) bw.

Deconfiture (tegenspoed, onheil, nederlaag, wederwaardigheid) v. -s of -n.

Decompteeren (aftrekken; te-genrekenen) bw. (stemmig.

De concert, eensgezind, een-

Deconcorteeren (dwarsboo-men; teleurstelling doen ondervinden; uit het veld slaan, verbluft doen staan) bw.

Decontenanceeren, (uit het veld slaan; verbluft doen stanquot;) bw. (-8.

Decorateur (tooneelschilder) m.

Decoratie (versiering, ridderorde; tooneelschilderwerk) v. -tién en -ties.

Decoratief (versierend) bn. en als zn. (versiersel, tooneelschilderwerk) o.

Decoreeren (versieren; meteen eereteeken begiftigen) bw.

Decorum (bet welvoeglyke, geschikte, betamelijke,passendejo. zyn - bewaren, zyn fatsoen ophouden.

Decoupeeren (afhouwen,ontle-den, in stukken snijden, voor-snijilen; kwaadspreken belasteren) bw. ow. (laten) bw.

Decoupleeren (losmai;en, los-

Deccurageant (ontmoedigend), bn. en byw.

Decourageeren (moedeloos of neerslachtig maken, ontmoedigen) bw. (verward) bn.

Decousu, (onsamenhangend,

Decrediteeren (iemands vertrouwen of krediet ondermijnen of vernietigen; in een kwaden reuk brengen) bw. ^

Decreet (besluit) o. decreten.

Décrépitude (afgeleefdheid) v.

Decrescendo (muz.) afnemend, wanneer de tonen immer zwakker worden.

Decresseeren (afnemen) ow.

Decreteeren (besluiten, vaststellen, bevelen) bw.

Decrieeren (uitkrijten) bw.

Decrotteeren (afborstelen, zuiveren, poetsen) bw.

Dedaigneeren (verachten, versmaden) bw.

Dédain (minachting) o.

Dedicatie (opdracht, toewijding) v. -tiön en -ties.

Dediceeren en dedieeren (op-dragen,toewijden of toeeigenen) bw. (stellen) bw.

Dedommageeren (schadeloos-

Deduceeren (afleiden) bw.

Deductie (afleiding; betoog) v. -tiën en -ties.

Deeg, o. -en; -je, o. -s.

Deel (gedeelte) o.; -en; -tje, o. -s.

Deel (plank en dorschvloer) *.. delen; -tje, o. -s.

Deelachtig, bn.

Deelbaar, bn. en bijw.; -held, v.

Deelen, bw. zw. ik deelde, heb gedeeld; deeler, m. decling, v. deelster, v.

Deelgenoot m. -en.

Deelgenoote, v. -n.

Deelgenootscbap, o. (-s.

Deelhebber, m. -s; -hebster, v.

Deelnemen, ow.st. ik nam deel, heb deelgenomen; deelnemer,m. deelneemster, v. deelneming, v.

Deelnemend, bn. -er, -st.

Deels, bijw.

Deeltal, o. -len.

Deelwoord, o. -en.

Deemoed, m.

Deemoedig,bn. -er, -st; -heid,T.

Deemoedigen,bw. zw. Ikdee-moedigde, heb gedeemoedigd; deemoediging, v.

Deen (lid van de bevolking in Denemarken)m.Denen,Deensch bn. en als zn. o.

Deerlijk, bn. en bijw. -er, -st.

Deern of deerne, v. deernen; deerntje; o. -s.

Deernis, v.

Deerniswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -.

Deesem, m.

Deesemen, bw.zw. ik deesemde, heb gedeesemd.


-ocr page 66-

DEN

58

DEP

D0 facto, eigenmachtig, metterdaad, feitelijk.

DefaUleeren (missen, in gebre-blyven; den gesteldcn tijd verzuimen) ow.

Dëfaite (nederlaag) v. -s.

Defevoratoel (ongunstig) bn.

Defect (gebrek, tekort) o. -en.

Defect (beschadigd) bu. -er, -st.

Defendeeren (verdedigen)bw.

Defensie (verdedifcing) v.

Defensief (verdedigend, verwerend) bn.

Defereeren (den voorrang ver-leenen of toekennen; aangeven; op een eed vorderen) bw.

Deü iuitdaging tarting) o.

Deficit (tekort) o.

Defigureeren, (wanstaltig maken, misvormen) bw.

Défilé (engte, holle weg; oprukking in gelederen) o.

Defileeren (eene engte of een hollen weg doortrekken; in gelederen oprukken) ow.

Definieeren (nauwkeurig bepalen; duidelijk verklaren) bw.

Definitie (juiste bepaling, duidelijke omschrijving) v. -tien en -ties. (bijw.

Definitief (beslissend) bn. en

Defloreeren (verwelken) ow. (onteeren, verkrachten) bw.

Deform (misvormd) bn. (-en.

Deformiteit (misvormdhtid) y.

Defrayeeren (vergoeden; vrijhouden; bestrijden) bw.

Defricheeren (woeste gronden of braakland bebouwbaar maken) bw. (-beid, v.

Deftig bn. en bijw. -er, -st;

Degageeren (bevrijden, los orquot; vrijmaken) bw.

Degarneeren (ontblooten de versiering van iets afdoen) bw.

Dege (deeg) V. Gebruikelijk in: terdege; goed, voortreffelijk; in deeg doen, goed doen; en in deeg hebben, vermaak hebben.

Degel (ijzeren of koperen plaat aan eene drukpers) m. -s.

Degelük, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Degen, m. -s; -tje, o. -s.

Degene, hetgene, hetgeen, vnw.

Degenereeren (ontaarden, verwilderen) ow.

Degont (afkeer) m. (bn.

Dégoutant (walgingwekkend)

DegOUteeren(walgen, afschrikken, tegenzin inboezemen) ow.

De grace, met verlof, wat ik u bidden mag. (ging) v.

Degradatie (afzetting, verla-

Degradeeren (afzetten, verlagen, vervallen verklaren, iem. van zijn post ontzetten) bw.

Degralsseeren (van vet en smeer reinigen) bw. (-s.

Degraisseur (vet-uitmaker) m.

Degralssense (vet-uitmaakster'

Degré (graad) m. -»• O- -s.

Denors (buitenkant, buitenzyde; de buitenwerken van vestingen; het uiterlijke) o. enk. en mv.

Deïficatie (vergoding) v.

Deïficeeren (vergoden) bw.

Deinen (golven) ow. zw. ik deinde, ben gedeind; deining, v.

Deinzen, ow. zw. ik deinsde, ben gedeinid; deinzing, v.

Deïsme (redegeloof, godisterüjo.

Deïst (iemand die wel aan God, maar niet aan de godheid van Christus gelooft en alle openba-ringsleer verwerpt) m. -en.

Deïstisch (overeenkomstig met het deïsme) bn.

Deieuneeren (ontbijten) ow.

Déjeuner (ontbijt) O. -s; dejeuner a la fourchette, ontbijt met de vork.

De jure, van rechtswege.

DeS, o. -ken; -je, o. -s; -balk, m. -en; bed, o. -den; -blad o. -en; bord, o. -en; -hengst, m. -en; -kleed, o. -en; -mantel, m. -s; -pan, v. -nen; -plaat, v. -platen; -plank, v. -en; -riet o.; -schild, o. -en; -servet, o. -ten; -steen, m.-en; -stroo, o.; -stuk, o. -ken; -stut, m. -ten; - verf, v. -verven; -zerk, v. -en.

Deken (oversti) m. -en en -s; -schap o.

Deken (dekking) v. -s; -tje, o. -s.

Dekken, bw. zw. ik dekte, heb gedekt; dekker, m. dekking, v. dekster, v.

Deksel, o. -a; -tje, o. -s

Del, v. -len.

Delabreeren (vervallen, doen vervallen, verwoesten) ow.bw.

Delassement (verademing, ver-poozing) o.

Delegaat (gezant, afgevaardigde! m. delegatcn. (gen) bw.

Delegeeren (afzenden, afvaardi-

DelfSter (van delven) v. -s.

Delfstof (van delven) v. -fen. Delfstoffelük, bn. Delfstoffenrük, o.

Delgen, bw. zw. ik delgde, heb gedelgd; delger, m. delgster, v. delging, v. (bijw.

Deli (verkorting van Delicieus)

Dellberatie( beraadslaging;over-weging) v. -tiön en -ties.

Delibereeren (beraadslagen, overleggen) ow.

Delicaat (teeder, teergevoelig, kltinzeerig; welsmakend,lekkcr; kiescb; heusch, bescheiden) bn. en bijw. delicater, -st.

Delicatesse (lekkernij; heusch-heid, bescheidenheid; kiescb-heid) v.

Délice (vermaak, eenengte) o. -s.

Delicieus (kostelijk, zeer aangenaam; lekker) bn. en bijw. deli-cieuzer, delicieust.

Delict (misdaad) o.

Delicti (corpus) o. overtuigend bewijsstuk eener misdaad.

Delinieeren (teekenen, ontwerpen) bw.

Delinquent (misdadiger, overtreder) m. -en. (digheid) o.

Delire (waanzin,razernij,ijlhoof-

Delirium, o. Zie Delire.

Delivreeren (bevrijden, verlossen, redden) bw.

Delling (laagte, dal) v. -en.

Delogeeren (verhuizen)ow.(ver-drijven, verdringen) bw.

Delphienen (dolfijnen, zeevar-kensjii.Hndvatsela aan kanonnen) v. mv. (bn.

Deluw (loodkleurig, vaal, bleek)

Delven, bw. st. ik dolf, heb gedolven; delvtr, m, delfster, v. delving, v.

Demagogie (volksleiding) v.

Demagogisch (volksleidend)bn.

Demagoog! volk8leidtr;aanvoer-der van het samengerotte volk) m. demagogen.

Demandeeren (aanbevelen;toe-vertrouwen) bw.

Demarcatie (grensscheiding) v.

Demarche (gang, tred; stap, poging) v. -s.

Démasqué (ontmaskering) o.

Demasqueeren (ontmaskeren)

Dementi (logenstraffing) o. (bw.

Demi (half); amp; -, ten halve.

Demissie (ontslag, wegzending) -siën en -sies. (den) bw.

Demitteeren (ontslaan, wegzen-

Demohiliseeren (ontwapenen; op den voet van vrede brengen, roerende goederen voor onroerend verklaren) bw.

Democraat (aanhanger of voorstander der volksregeering) m. democraten.

Democratie (volksheerschappij, volksregeering) v.

Democratisch (volksgezind; voor of van de volksregeering) bn.

Democriet (lachend wijsgeer)m.

Demonetisatie (buitenkoers-stelling) v. (stellen) bw.

Demonetiseeren (buiten koers

Demon (duivel) m. -s.

Demonisch (duivelsch) bn.

Demonstratie (vertoonmaking) v. -tien en -ties, (toogen) bw.

Demonstreeren (bewijzen, be-

Demonteeren (afzetten, uit den zadel lichten; het geschut onbruikbaar maken, tot zwegen brengen) bw.

DemoralisatIe( vernietiging van alle plichtbesef,zedeloos making of wording) v.

Demoraliseeren (alle plichtbesef vernietigen bij iemand;zede-loos maken) bw.

Demoveeren (wegruimen, afzetten* ow.

Dempen, bw. zw. ik dempte,heb gedempt; demper, m.demping,v.

Dempig, bn. -er, -st; -heid, v.

Den, m. -nen.

Den bep.lidw.verbogen vorm van de en het.

Denaturalisatie (ontneming van het burgerrecht) v.

Denaturaliseeren (hetburger-recht onttrekken) bw.

Denatureeren (van natuur doen veranderen;doen ontaarden;ver-wringen, misvormen, overdrijven) bw.(ontaarden,verba8teren)

Denemarken, o. (ow.

Denigreeren (zwart of gehaat maken, lasteren) bw. (-heid, t.

Denkbaar, bn. en bijw. -der,-8t;

Denkbeeld, o. -en.

Den kbeeldig,bn. - er, - st; • heid,v.

Denkelük, bn. en bijw.

Denken, bw. ow. onr. ik dacht, heb gedacht; denker, m. denkster, v.

Denkkracht, v.

Denkvermogen, o.

Denkwijze en -Wfis, v. -wijzen.

Dennehoom, m, '■en,

Dennen, bn.

Dennenhout, o. Dennenwoud, o. -en.


-ocr page 67-

DEN

59

DES

Denominatie (benoeming; omschrijving, vermelding) v. -tién en -ties.

Denominoeren(b(;noemen,aanstellen, voordragen) bw.

Denoteeren (aanwijzen, te kennen geven) bw.

Denouement (ontknooping) o.

Dentist (tandmeester) m. -en.

Denudeeren (ontblooten) bw.

Dennncieeren (aangeven, aanklagen) bw.

Deo volente (zoo God wü). Departement(af(lceling;gewest, landsdeel; werkkring) o. -en.

Departementaal (afdeelings; gewestelijk) bn. en biiw.

Depasseeren (te buiten gaan, overschrijden) bw. (v. -s.

Depêche (bericht; berichtsbrief)

Dependeeren (afhangen,afhan-kelijk zjjn) ow.

Dependent (afhankelijk) bn.

Dependentie (afhankelijkheid)

Depense (vertering) v. -s. [v,

Depeupleeren (ontvolken) bw.

Deplaceeren (ver- of misplaat-sen) bw.

Deplaisant (onaangenaam, verdrietig) bn. (bn.

Deplorabel (betreurenswaardig)

Deploreeren (bejammeren, beklagen) bw.

Deployeeren (uit elkander leggen, ontvouwen, uitsprtiden;di-visiën en vleugels eener armee ontwikkelen) bw.

Deponeeren (nederleggen;in bewaring stellen; getuigenis afleggen) bw.

Depopulariseeren (aan de volksgunst onttrekken) bw.

Deportatie( verbanning, wegvoering naar eene strafkolonie) v.

Deporteeren (verbannen,uit het land jagen, naar eene strafkolonie overbrengen) bw.

DepOSitariS(vertrouwd persoon, wien men goederen ter bewaring geeft, bewaarder) m. -sen.

Depositie (getuigeni3,verklaring der getuigen; afzetting) v. -tien en -ties

Deposito-bank (leenbank, welke ingelegde kapitalen, tegen uitkeering van een geringen interest, aanneemt) v, -en.

Depossedeeren (verstoeten,uit have en goed zetten) bw.

Depot (aanvullingskorps of aanvullingsmagazijn; ook: winkel van een zetbaas) o. -s.

Depot geven (in)(ln bewaring geven; ook: aan een zetbaas toevertrouwen ten verkoop) bw.

Depouilleeren (berooven, uit-kreeden)bw.; de stembriefjes de stemmen opnemen, den uitslag der stemming opmaken.

Depravatie (verdorvenheid, diepgezonkenheid) v.

Depraveerenibederven.slfchter maken, verslimmeren) bw.

Depreciatie (waardevermindering, irerineschatting) v.

Deprecieeren (in waarde verminderen; verlagen bw.

Deputatie (afvaardiging; afgevaardigd personental) v. -tiën en -ties. (den) bw.

Deputeeren (afvaardigen, zen-

Der, lidw. van bepaaldheid, verbogen vorm van de en het.

Derailleeren (uit het spoor loo-pen; raaskallen) ow.

Deraisonneeren (slecht rede-neeren;ongerijmd,onbillijk oor-deelen; raaskallen) ow.

Derangeeren (verbüsteren, in de war brengen, storen) bw.

Derangement (stoornis, in de war brenging) o.

Derde, bn. (als zn.voor:een derde gedeelte) o. als zn. voor; drie kaarten die op elkander volgen, v.; (als mv. derden).

Derdehalf, bn.

Derdendaagsöh, bn. (deerd.

Deren, bw. zw. ik deerde,heb ge-

Dergelük, aanw. vnw.

Derhalve, vw.

Derideeren (bespotten, uitlachen) bw. (ming) v.

Derivatie (afleiding, afstam-

Deriveeren (afleiden) bw.

Dermate, bijw.

Derobeeren (verdonkeremanen, verduisteren) bw.

Derogeeren (afbreuk doen, inbreuk maken, benadeelen; afschaffen, gedeeltelijk vernietigen of verzwakken) ow. bw.

Deroate (het teruggaan; wanorde, verwarde vlucht; overhoop-werping) v.

Derrie, v.

Derrieachtig, bn.

Dertien, telw. -en; -tje, o. -s.

Dertiende, ranggetal.

Dertienhonderd, telw.

Dertienmaal, bijw.

Dertig, telw. »en.

Dertiger, -n. -s.

Dertigmaal, bijw.

Dertigste, ranggetal.

Dertigvoud, o.

Derven, bw. zw. ik derfde, heb gederfd; derver, m. derving, v.

Derwaarts, bijw.

Derwijze (zoodanig)bijw.

DerwiSCh (arme Turksche monnik) m. -en.

Des verbogen lidw.van bepaaldheid; de broeder - konings; ook verbogen aanw. vnw. 2e nv. m. en o. va'i die: - zijn wij verblijd.

Desabuseeren(ten beste onderrichten, uit eene dwaling helpen) bw.

Desagreabel (onaangenaam)bn.

Desagrement (onaangenaamheid) o. -«n.

Desappointeeren (te leur stellen) bw. (ling) o.

Desappointement (teleurstel-

De3approbatie (afkeuring) v.

Desapprouveeren (afkeuren) bw.

Desarmeeren (ontwapenen)bw.

Desaster (rampspoed, onheil, noodlot, ongeval, wederwaardigheid) o. -s.

Desastreus (rampspoedig) bn.

Desavantage (nadeel) o.

Desavantageus (nadeelig, ongunstig) bw.

Desaveu (ontkentenis, verloo-chenine) v. -s.

Desavoueeren (ontkennen,verloochenen* bw.

Desbevoegd, bn.

Desbewuct, bn.

Descendenten (afstammelingen, kinderen, kindskinderen,

enz.) mv.

Descente(nedcrdaling,overdekte

weg in eene vesting; landing) v.

Desert woest, onbebouwd,onbe-woond) bn.

Deserteeren (zich wegpakken, wegloopen,overloopcn;verlaten, ontloopen) ow. bw.ik deserteerde, ben en heb gedeserteerd.

Deserteur (weglooper, overloo-per) m. -s en -en

Desertie (het wegloopen, over-loopen) v. -tiën en -ties.

Desespereeren(wanhopen,ver-

twijfelen)ow.

Desespoir (wanhoop) m. (bijw.

Desgelijks (op dezelfde wijze)

Deshabillé (huiskleed, ochtend gewaad) o.; en -, ongekleed.

Deshonoreeren (onteeren, schandvlekken I bw.

Designeeren (beteekenen, aanwijzen, opgeven; voorloopig benoemen) bw.

Desirabel (wenschelijk) bn.

Desireeren (verlangen, wen-schen, begeeren) bw.

Deskundig, bn.

Deskundige, m. en v. -n. Desniettegenstaande, bijw.

Desniettemin, bijw.

Desnoods, bijw.

Desobediëefen (ongehoorzaam zijn) ow. (bijw.

Desobligeant (onbeleefd jbn. en

Desobligeerer (onbeleefd, norsch of onvriendelijk behandelen) bw.

Desolaat (troosteloos,verlegen, bedorven, ellendig,verwoest)bn. desolater, -st

Desolate-boedelkamer (het voormalige kantoor van onbeheerde nalatenschappen te Amsterdam) v.

Desolant (bedroevend) bn.

Desolatie (troosteloosheid; verwoesting) v.

Desordre wanorde) v. ,

Desorganisatie (omkeering; ontbinding; wanorde) v.

Desorganiseer en( wan orde veroorzaken in,ontbinden ontstemmen) bw.

Desoriënteeren (van den weg helpen; doen ontstellf n) bw.

Desperaat (wanhopig, vertwijfelend) bn.

Desperatie (wanhoop) v.

Despootlwillekeurigvor8t,eigen-dunkelijk heerscher, dwingeland) m. despoten.

Despotisch (willekeurig, verdrukkend, eigendunkelijk handelend) bn.

Despotisme (eigendunkelijke hecrschappij,verdrukking,dwin-gelandij) o.

Dessein (voornemen, oogmerk» opzet; ontwerp, schets; monster of staal van laken,enz.; o. -s.

Dessert (nagerecht) o. -en; -tje, o. -s.

Desservant (waarnemend persoon; tijdelijk pastoor totdat een ander benoemd is) m. -en.

Dessin (teekening. schets, ontwerp; patroon van kleedingstof-fen) o. -8.


-ocr page 68-

DES

DIE

60

Destflds, bijw.

Destin (noodlot,bcschilfkinK,be-sturing van God) o.

Destinatle (bestemming) v,

Destineeren (bestemmen, ver-ordineeren, beschiklten) bw.

Destitueeren (bercoven, afzetten, ontzetten; verlaten.

Destitutie (afzetting,ontslas) v.

Destructie iverwoesting) v.

Destmeeren (verwoesten, vernielen, vernietigen) bw.

Deswege (daarom) bijw.

Detacheer an (losmaken;afzon-deren; afzenden) bw.

Detachement (kleine bende) o. -en.

Detail (bijzonderheid) o. -s; en in al de bijzonderheden; ook: in het klein.

De tempore (te rechter tijd).

Deteneeren (terug:houden;vast-houden; onthouden)bw.

Detectie (opsluiting:) v.;huis van -, «evangenis.

Deterioreeren (verslirameren, bederven) ow. (paling) v.

Determinatie (bc3temming,be-

Determinatief (bepalend) bn.

Determineeren (bestemmen, bepalen, beschikken) bw.

Determinisme (leer der voorbeschikking) o. (bijw.

Detestahel (verfoeielijk) bn. en

Detesteeren (verfoeien) bw.

Detineeren (gevangenhouden, terughouden) bw.

Detonatie (ontploffiug,losbran-ding; het valsch zingen! v.

Deteneeren (ontploffen, losbranden; valsch zingen) ow.

Detour (omweg; slingering; uitvlucht, voorwendsel) o. -s.

Detourneeren (afwenden,aflei-den, afwijken! bw.

Detracteur (belasteraar) m. -s.

Detractie (belastering, laf,er)v.

Detresse (nood, verlegenheid, angst) v.

Detrompeeren (iemand van zijne dwaling terugbrengen)bw.

Decroniseeren (onttronen, van den troon stooten) bw.

Deugd v. -en. (-beid, v.

Deugdelijk, bn. en bijw. -er,-8t;

Deugdzaam, bn. -zamer, -st; -beid, v. (gedeugd.

Deugen, ow. /w. ik deugde, heb

Deugniet, m. en V. -en; -je,o.-s.

Deugnieterü, v. -en.

Deuk, v. -en; -je,o. -s.

Deuken, bw. ow. zw.ik deukte, heb gedeukt; denker, m. deuking, v. denkster, v.

Deun, ra. -en; -tje, o. -s.

Deun (zuinig, karig) bn. -er, -st; -heid,T. -tjes, bijw.

Deunen gingen) ow.zw.ik deunde, heb gedeund.

Deur, V. -en; -tje, o. -s.

Deurwaarder m. -3; -schap, o.

Deus ex machina, letterlijk: God uit de (tooneel-)machine; m.a.w. iemand die zich onverwachts opdoet en daardoor aan «en neteligrn of hachelyken staat van zaken eene gunstige wending geeft.

Deutel m. -ijzer, o.

Deuteronomium (vijfde boek van Mozea).

Deuvekater tw. enalszn.m.-s.

Deuvik (de tap in eene ton) m. -en; -je, o. -s.

Deuviken (door den deuvik tappen) bw. ow.ik deuvikte,heb ge-deuvik t.

Devaliseeren (plunderen) bw.

Devastatie (verwoesting) v.

Devasteeren (verwoesten, vernielen, omkeeren) bw.

Developpeeren (ontwikkelen, oplossen) bw.

Deviatie (afdwaling van den rechten weg; verzeiling van een schip van den bepaalden koer8)v.

Devieeren (afdwalen; afwijken; verzeilen) ow.

Devies (toepasselijk zinnebeeld, met een kort doelmatig op-8chrift;zinspreuk,gedenksprcuk) 0. deviezen.

Devolveeren (afwentelen; iets een auder toe- of aanbrengen; aan een ander vervallenjbw.ow.

Devoot iaandachtig,godvruchtig, onderdanig, eerbiedig) bn. devoter, -st.

Devoreeren (verslinden) bw.

Devotie (aandacht,godsvrucht)v.

Devoueeren (toewijden) bw.

Devouement (toewijding, gehechtheid) o.

Dewelke, vnw. Zie Welke. Dewül, ▼w.

Dexteriteit (behendigheid, handigheid) v. -en

Deyilandvoogd in Barbarijc)m.-s.

Deze, dit, vnw.

Dezelfde, hetzelfde, aanw. vnw.

Dezelve, hetzelve, aanw. vnw.

Dezulke, aanw. vnw.

Diaboliek (duivelscb,duivelach-tig) bn. (v. -ën.

Diaconie (kerkelijk armbestuur)

Diaconus (diaken,armverzorger, kapelaan, tweede predikant) m.

Diadeem (koninklijk hoofdsieraad; vrouwelijk haartooisel) v. diademen.

Diagnose (onderscheiding der ziekten naar kenteekene»! v. -n.

Diagonaal (hoekpuntslijn) m. diagonalen.

Diagram (schets; in de muziek: vijflijnige toonladder; ook: partituur) o. -men.

Diaken, m. -en en -s.

Diakones, v. -sen.

Dialect (tongval, uitspraak van onderscheidene bewoners eens lands) o. -en.

Dialogisch (in den vorm van samenspraken) bn.

Dialogiseeren (samenspraken houden; samenspraken vervaardigen) ow.

Dialoog (samenspraak, gesprek, onderhoud) m. dialogen.

Diamant m. voor den steen; o. voor de stof; -en; -je o. -s.

Diamanten, bn.

Diameter(middellijn,door8nede) m. -s. (byw.

Diametraal (lijnrecht) bn. en

Diapason (muz.) harmonie en accoorden der octaven; maatstaf van de orgelpijpen, trompetten, erz. o.

Diaphaan (doorschijnend) bn.

Diaphonle (rauz.) volstemraig-

Diarrhee (buikloop) v. [beid, v.

Dicht o. -en; -je, o. -s. (,t.

Dicht, bn.en byw. -er, -tt;-heid. Dichtader, v. -en.

Dichtdoen, bw. onr. ik deed

heb -gedaan.

Dichten (dichtmaken) bw. zw.lk

dichtte, heb gedicht.

Dichten (verben maker.) bw. rw. 1 ik dichtte, heb gedicht; dichter, ' m. dichteres, v. V

Dichterlijk, bn. en bijw.-er,-«t. Dichtgenootschap, o. -pen. Dichtjes, bijw. 1

Dichtkunst, v.; -luim, t. -en;

-lust, m.; - maat, v. -maten. Dichtmaken, bw. zw. ik maak -

te -, heb -gemaakt.

Dichtregel, m. -s.

Dichtsluiten, bw. st. ik sloot -,

heb -gesloten.

Dichtstuk, o. -ken.

Dichtvuur, o.

Dichtwerk, o. -en.

Dictaat (iets dal voorgezegd is of wordt ter naschryving) o.dic-taten.

Dictator (eigenmachtig gezagvoerder; opperbewindvoeriler)m. Dictatoriaal (gezaghebbend;

eisen macht ii?) bn. en bijw. Dictatorisch (gebiedend! bn. Dictatuur(het arabt en de waar-

dischcid van een dictator) v. Dicteeren (voorzeggen om na te schrijven, ook: ingeven; toewijzen, opleggen) bw.

Dictie (een gezegde; de schrijftrant, wijs van zich uit te drukken; de spraak) v. (-«. Dictionnaire (woordenboek) v. Dictum, factum,i;ezegd,gedaan. Didactiek ileerkunst,onderwijs-kunde) v. (richtend) bn. Didactisch, (leerend, onder.-Die, dat, aanw. vnw.

Dieet (leefregel;matige leefregel o. diëtiseh',afgemeten met mate bn. en bijw.

Dief, m. dieven; -je, o. -s. Diefachtig, bn. -er, -st; -heid,v Diefstal, m. -len.

Diegene, datgene, aanw. vnw. Diemit, o. diemiten; zekere stof. Diemiten, bn.

Dienaangaande, bijw.

Dienaar, ra. -s en dienaren. Dienares, v. -sen.

Diender, m. -a. (gediend.

Dienen, ow. zw. ik diende, heb Dienovereenkomstig, bijw. Dienst, m. -en; -je, o. -s. Dienstbaar, bn.; -beid, v.

Dienstig, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v.

Dienstplichtig, bn.; -heid, v. Dienstvaardig, bn. -er, -st;

-heid-v. (▼.

Dienstwillig,bn. -er,-st;-beid. Dientafeltje, o. -s. Dientengevolge, vw. Dienvolgens, bijw.

Diep, o. -en; ook bn. en bijw. -er,-st.

Diepdenkend, bn.-er,-8t;-heid. Diepen, bw. zw. ik diepte, heb gediept; dieper, m. dieping, v. diepsel, o.

Diepgang, m.

Dieplood, o. -en.

Diepte, v. -n.

Diepzinnig, bn. -er, -st;-hetd,T.


-ocr page 69-

DIE

61

DIS

Direct, bn. en byw. recht-streeksch (bijw. rechtstreeks) regelrecht, oamiddellyk. Directeur (opziener, bewindhebber, bestuurder) m. -en. Directie (bestuur; oppertoezicLt, uitvoering of uitvoerende macht) v. -tiön en ties. Directorium (uitvoerend bewind, voornamelijk dat,hetwelk tijdens de Fransche revolutie door de staatsregeling van 23 Sept. 1795 in het leven geroepen e n door Napoleon op 9 Nov. 1799 weder ontbonden werd) o. Directrice (bewindvoerster, be-

stuurderes) v. -s.

Dirigeeren (leiden, besturen; onder opzicht hebben, in orde brengen; zenden; sturen) bw. Dirk (toppenant aau schepen) v. DirkjespeGr, v. -peren. (-en. Disapprobatio (afkeuring) v. Disapprouveeren (afkeuren)

_ bw- . (stem, sopraan.

Discant (muz.) de eerste zang-Discerneeren (onderscheiden,

beoordeelen) bw. (ding) o.

Discernement (onderschei-DiSCh, m. disscheu; -genoot, m.

-genoote, v. (mv. -genooten). Discipel (scholier, leerling) m. en v. -H en -en.

Disciplinair, (tucht-, de tucht

betretfende) bn.

Discipline (tucht, regel) v. Disciplineeren (in bedwang houden, aan tucht en orde gewennen) bw.

Discoloratie (de verkleuring,

het verschieten) v. Disconteeren (aftrekken of afrekenen; met aftrek van zekere percenten inwisselen tegen geld) bw. (houding) v.

Discontinuatie (staking, op-Discontinueeren (staken, ophouden) ow.

Disconto (korting) o.

DiSCOrdia (tweedracht) v. (ow. Discoureeren (in gesprek zijn) Discours 'gesprek) o. -en. Discrediet (minachting) o. Discreet (bedachtzaam, bescheiden, voorzichtig, stilzwijgend) bn. en bijw. discreter -st. Discretie (bescheidenheid, erkentelijkheid; ingetogenheid, stilzwijgendheid; genade en ongenade) v.

Disculpeeren (verontschuldigen. rechtvaardigen) bw. Discussie (woordenwisseling, gedachtenwisseling) v. -siën en -sies.

Discuteeren (bespreken, nauwkeurig nagaan, wikken en wegend bw. ow.

Disette (gebrek, hongersnood) v. Disgratie (ongenade) v. Disgratieeren (in ongenade

storten) bw.

Disharmonie (wangeluid, wanklank, wantoon; oneenigheid, twist, tweedracht) v.

Dislocatie (verzwikking, ont-

wrie.hting-. verplaatsing) v. Disloceeren (verzwikken, ontwrichten. verleggen) bw. Dismem breeren (verde«lea, aan stukken scheuren) bw.

Dier, o. -en; -tje,o.

Dier, bn. en byw. -der, -•t. Dierage, o. (-heid, v.

Dierbaar, bn. en bijw. -der, -st; Dierenbesctirüver, m. -gevecht, o. -en; -kweller, m. -s; -riem, m.; -ryk, o.; -temmer,m. -»; -tent, v. -en; -tuin, in. -eu.

Diergaarde, v. -n.

Diergelük, aanw. vnw. Dierhalve, bijw.

Dierlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Dies. Zie Des. (boortcdajf) m. Dies natalis (stichtinnsdas, «e-DiefeL.alken g'bruikelijk in:diet$ maken (wijsmaken) bw. zw. ik maakte (liets,hcb diets gemaakt. Dievegge, v. -u. (gediefd. Dieven, bw. zw. ik diefde heb Dievenbende, v. -n; -gespuis, o.;-jacht, v.; -lantaarn eirlan-taren,v. -lantaarntje en lantarentje, o. -s; -leider, m. -s; -rot. o.; -taal, v.

Dieverij, v. -en.

Ditt'amant (eerrooveud ontberend). bn. en bijw. Diffameeren (eerrooven, belasteren, «cliandvlekkeii) bw. DilTereeren (afweken ouderscheiden zijn; uitstellen) bw.ow. Different (onderscheiden, ongelijk, verschillend, «trUdig) bn. (klein verschil; kleine twist) o. -en.

Differentiaal (oneindig klein gedeelte eener veranderlykc grootheid) v. -tialen. Differentiaal-rekening, v. eene afdeeling der hoogere wis-knnde.

Differentie (verschil, oueeuig-

heid) v. -tien en -lies.

Difficiel (zwaar, moeielijk, onuitvoerbaar) bn.

Difficiel menscli (een), een knorrepot; een mensch, met wien men niet wel omgaan kan. Difficulteeren (zwarigheden maken; tegenwerpingen in te brengen hebben) ow. DIfficulteit (moeielykheid) v.

-en. (bn.

Difform (wanstaltig, mismaakt) Difformiteit (wanstaltigheid, mismaaktheid, v. - en. (bn. Diffuus (wijdloopig, verstrooid) Digereeren (oplossen, verdee-

len, vtrdiinnen) bw.

Digestibel (gemakkelijk te verduwen, lichtj bn.

Digestie (de oplossing, koking;

spijsvertering; ettering) v. Digestief (middel ter bevordering der spijsvertering) o.

Diggel v. -s en -en.

Dignitaris (waardigheidbeklee-der) m.-sen. |v.-en.

Digniteit (waardi2heid,eerepost) Digressie(afwijking uitspatting, buitensporigheid; tusschenspel) v. -siën en -sies.

Dij, v. -en; -tje, o. -n. (ilijd. Djjen, ow. zw. ik dyde, ben ge-Dijk. m. -en; -je, o. -s.

Dijkage, v. -s.

Dijken, bw. »w. ik dijkte, heb gedijkt; dijker, m. dyking, v. Dijketting, v. -en.

Dijkwezen, o. (-st;-heid, v. Diizlg (mittig, dampig) bn. ^er,!

Dik, ba. en by w.-ker,-8t;-hfcid,v. Dikachtig bn. -er.

Dikbuik, m. en v. -en. Dikbuikig, bn. -er, -st. Dikken bw. ow. zw. ik dikte,heb

en ben gedikt.

Dikkerd, m. -s; -je, o. -H. Dikkoonig, bn. -er, -st. Dikkop, ra. en v. -pen. Dikmaals, bijw.

Dikte, V. -n; -tje, o. -s. Dikwerf, bijw.

Dikwijls, bijw.

Dikzak, in. en v. -ken. Dilacereeren (met geweld aan

stukken scheuren) bw. Dilapideeren (verkwisten, verspillen, doorbrengen) bw. Dilateeren (verwijden, uizetten) ow. (uitstellen) bw. Dilemma (dubbelbewijs, wissel-of vooronderstellende sluitrede; zeer moeielijke toestand), o. -'s. Dilettant (kunstvriend, kunstverzamelaar) m.-en. Dilettante, v. -n.

Diligence (naarstigheid, zorgvuldigheid, stiptheid, ook: postwagen (alsdan mv. -s). Diligent (ijverig, naar8tig,werk-

zaam; bezig) bn.

Diligentie (ijver;werkzaamheid) Dille, v. Zeker kruid [v.

Dimensie (afmeting, afstand;

uitgebreidheid) v. -siën en -sies. Diminuendo (muz.) langzaam

afnemend.

Diminueeren (verminderen;

kleiner maken) bw.

Dineeren (het middagmaal gebruiken) bw.

Diner (middagmaal) o. -s; di-

nertje en dineetje, o. -s.

Ding, o. -en; -etje, o. -s Dlngbank (rechtbank) v. -en. Dingen (minder bieden) ow. st. ik dong, heb gedongen; naar iels naar (eenen post) staan; dinger, m. dinging,v. ding8ter,v. Dingspil, o. -len.

Dingtaal (pleittaal; van dingen:

pleiten) v. -talen.

Dinsdag, m. -en.

Dinsdags, bijw.

Dinsdagsch, bn.

Diocese, v. ook diocees (kerspel,

parochie) o. diocesen.

Diopter, o. het vizier, kijkgaatjes op het astrolabium (meetk. werktuig).

Dioptriek (doorzichtkunde) v. Diorama (doorschijnend kunst-

tafereel) o. -'s.

Diphtong (tweeklank) v. -en. Diploma (vrijheidsbrief; akte van

aanstelling; oorkonde) o. -'s. Diplomaat (staakundig vertegenwoordiger van de eene mogendheid bij de andere; fig.: geslepen vos) m. diplomaten. Diplomatie (staatkundige ver-tetrf-nwoordiging in of van het buitenland; kunst om de eene mogendheid bij de andere te vertegenwoordigen; fig.: geslepenheid) v.

Diplomatique (het corps -), de vertegenwoordigers van of in het buitenland.

Diplomatisch, op de diplomatie betrekking hebbende.

-ocr page 70-

DOG

62

DIS

Dispache {overeenkomst tus-schen twee personen, wegens geledene zeeschade) v. -s. Dlsparalsseeren (verdwijnen;

onzichtbaar worden) ow. Dispariteit (ongelijkhcid)T.-en. Dlspendlens (kostbaar, veel

Reld kostend) bn.

Dispensatie (ontheffing, vrijstelling) v. -tiën en -ties. Dlspensatorlnm (apothekersboek, receptenboek) o. Dispenseeren (uitdeelen; ver-

Sunninir geven; vrijspreken,ont-inden, ontheffen) bw. Disponeeren (regelen,gebieden,unninir geven; vrijspreken,ont-inden, ontheffen) bw. Disponeeren (regelen,gebieden,

beschikken) bw.

Disponibel (beschikbaar) bn. Diposltle (inrichting, gesteldheid, kleur, uitdeeling, beschikking; rangschikking) v. -tiën en -ties.

Dispositief (voorbereidend) bn. Disproportie (ongeëvenredigd-

heid, wanverhouding) v. Disproportloneeren (onregelmatig, onevenredig of ongelijk maken) bw. (en-ties.

Disputatie (redestrijd) v. -tiën Disputeeren (strijden, twisten,

woorden wisselen) ow.

Dispuut (twist) o. disputen. Disregard (geringschatting) o. Disrenommeé (kwade naam, kwaadgerucht) v. (v.

Dissatlsfiactle (ontevredenheid) Dissecatie (ontleding) v.

Dissel (eene soort van bijl) m. -s;

-tje, o. -s.

Dissel (aan een wagen) m. -s. Dlssensie (tweespalt, oneenig-

heid) v. -siën en -sies. Dissenter(andersdenkende; kerkelijk afgescheidene)m. en v. -s. DiSSentieeren (anders denken,

oneens zijn) ow. Dissentiment (tegenovergesteld gevoelen) o.

Dissertatie (geleerde verhandeling, academisch proefschrift) v. -tiën en -ties.

DiSSldeeren (anders denken van eene andere gezindheid zijn) ow. Dissimulatie (veinzerij) v. Dissimuleeren (veinzen, zich

vermommen) ow. bw. DiSSlpeeren (verkwisten doorbrengen) bw.

Dissolubal (oplosbaar) bn. Dissolutie (oplossing, ontbin

ding, opheffing) v. Dissolveeren (oplossen, ontbinden, opheffen) bw. ow. Dissonant (wanklank) m. -en. Dissoneeren (muz.) ow. valsche tonen voortbrengen, wangeluid maken.

Dissuadeeren (afraden) bw. Distantie (verwijdering,afstand)

v. -tiën en -ties^

Distel, v. -s; -tje, o. -s. Distelachtig, bn. -er.

Distel en, ow. zw. ik distelde,

heb gedisteld.

Distelig,bn. -er, -st. Distillateur (stoker, brander,

overhaalder) m. -s.

Distillatie (overhaling) v. Dlstilleeren (aftrekken, stoken,

overhalen door den helm) bw. Distilleerketel, m. -s.

Dobber, m. -•; -tje, o. -s. Dobberen, ow. zw. ik dobberde,

heb gedobberd; dobbering, v. Doceeren (onderwijzen) ow. bw. Docent (leermeester) m. -en. Docentenvereeniging, v. Doch, vw.

Distinct (duideiyk onderscheiden) bn. en byw.

Distinctie (onderscheiding) v. -tiën en -ties.

Distinctief (onderscheidend)bn.

Distingeeren (onderscheiden, met achting bejegenen) bw.

Distractie (aftrekking; ver-stooiing; vervreemding; verkoop) v. -tiën en -ties.

Distrait (afgetrokken) bn.

Dlstribueeren (ver- of uitdeelen; bij letterzetters: de letters der afgedrukte vormen in de kast leggen) bw.

Distributie (uitdeeling, verdeeling, bij letterzetters; zetsel, dat gedistribueerd kan worden) v.

District (omtrek, rechtsgebied, landstreek) o. -en.

Districtscommlssaris,m.-8en.

Dlsturbatie (verwarring) v.

Disturbeeren (verhinderen, vernielen, verwoesten, verwarren; storen, belemmeren) bw.

Dit, o. van het aanw. vnw. deze.

Dit-en-datscb, büw.

Dithyrambus (een uit verschillende soorten van verzen samengesteld onregelmatig gedicht)m.

Ditje, o. -s.

Ditmaal (dezen keer) bijw.

Dito, het gezegde, het gelijke.

Divageeren (van zijn hoofddoel afwijker, raaskallen) bw.

Divan (Raad van den grooten Heer, in Turkije; ook eene in 't Oosten gebruikelijke lage rustbank of sofa met tapijten en kussens) m. -s.

Dlvergeeren (uiteenloopen)ow.

Divergent (uiteenloopend) bn.

Divers (verscheiden, onderscheiden) bn. (mv.

Diversen (onderscheidenen) m.

Diversie (afleiding, afwending, verstrooiing, verlustiging; teleurstelling in zeker oogmerk)v.

Diversitelt(verscheidenheid,me-nigvuldigheid) v. -en.

Dlverteeren (afleiden of afwenden; vermaken, verlustigen.

Divertissement (vermakelijk heid) o. -en.

Dividend (de som, welke onder een gezelschap verdeeld moet worden; buit; aandeel in de zuivere winst) o. -en. (heersch.

Divide et impera, verdeel en

Diviniteit (godheid) v. -en.

Divisie (deeling, in de rekenkunde; groote legerafdeeling) v. -siën en sies.

Divisor (deeler) m.

Divulgatie (verspreiding, rucht-baarmaking) v.

Dlvulgeeren (bekendmaken,

verspreiden,ruchtbaarmaken)bw.

Dlxi (ik heb gezegd) aan het slot eener redevoering.

Dnieper (eene rivier) m.

Dniester (eene rivier) m.

Dobbel, m.

Dobbelbeker, m. -s.

Dobbelen ow. zw. ik dobbelde., heb gedobbeld; dobbelaar, m. dobbelaarster, v. dobbelarij, v.

Dobbelkroes, m.-kroezen-.-spel, o. -len; -steen, m. -en; tafel.

Dochter, v. -s; -tje, o. -s. Dochterken en dochterke, o.

dochterkens en dochterkes. Dochterskind, o. -eren. Dochtersman, m. (baarheid) v. Dociliteit (leerzaamheid; vat-Doctor (titel) m. -en.

Doctoraal (van eanen doctor; deftig; gezaghebbend) bn. en bijw. (doctor) o.

Doctoraat (de waardigheid van Doctorandus (iemand die den doctoraten graad deckt te halen) m. (-en. Document (bewijs, oorkonde) o. Dod of dodde, v. plant van het

geslacht dlt; r rietgewassen. Dodderig (slaperig) bn. en bijw.

-er, -st; -held, v.

Dodel (bedorven ei) o. -eren. DodUnen (een kind -,in den arm of in de wieg in slaap maken) bw. zw. ik dodijnde, heb gedo-dijnd. (en v. -en.

Dodoor (droomer, langslaper) m. Doedel, m. -s.

Doedelzak, m. -ken.

Doek, zn. (o. voor de stof, en m. voor een stuk van de stof), -en; -je, o. -s.

Doeken (bedriegen) bw. zw. ik doekte; heb gedoekt; doeker, m. doekster, v. doeking, v.

Doel (wit waarop men mikt) o. Doelen (oefeningsplaats der

schutters) m. -s. Doelen(mikken)ow.zw.ik doelde,

heb gedoeld.

Doelmatig, bn. -er, -st; -heid,T. Doeltreifend, bn. -er, -st. Doelwit, o.

Doemen, bw. zw. ik doemde,heb gedoemd; doemer, m. doeming, v. doemster, v.

Doemvonnis, o. -sen. Doemwaardig bn. -er, -st of

meer en meest —, -heid, v. Doemzucht, v.

Doen, bw. ow. onr. ik deed, heb

gedaan; doener, m.

Doeniet, na. en v. -en.

Doenlük, bn.; -held, v.

Doetje (goede sul, onnoozele

vrouw of meisjey.o. -s. Doezelaar, m. -s.

Doezelen, bw. zw. ik doezelde,

heb gedoezeld; doezeling, v. Dof (duw, stoot) m. -fen; -je, o.-s. Dof, bn. en bijw. -fer, -st;-heid,v. Doffen (slaan, stooten), bw. zw. ik dofte, heb gedoft; doffer, m. doffing, v. dofster, v. (o. -s. Doffer (mannetjesduif)m. -s; -tje, DofBg,bn. -er, -st; -heid, v.

Doft (roeibank) v. -en.

Dofwit, (vuilachtig wit) bn. Dog (een hond) m. -gwi; -je, o.-8. Doge (hertog van Venetië) m. -■. Dogger (vischpink) m. -s. Doggerboot, v. -en. Doggersbank (bank tusschen Denemarken en Engeland; de vereenigingsplaats der visch* pinken) v.

Dobbelziek, bn. -er, -at.

-ocr page 71-

DOG

63

DOO

Doodbloeden,ow.zw. hij bloedde -, is -gebloed.

Dooddoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan.

Dooden, bw. zw. ik doodde, heb gedood; dooder, m. dooding, v.

Doodjagen, bw. zw. en st. ik jaagde of joeg -, heb -gejaagd;

Doodloopen, bw. ow. st. ik liep -, heb en ben -geloopen.

Doodschieten,bw. st. ik schoot -, heb -geschoten.

Doodslaan, bw. st. ik sloeg-,heb -geslagen.

Doodsteken, bw. st ik sta -, heb -gestoken; -steker, m.

Doodverven, bw. zw. ik dood verfde, heb gedoodverfd.

Doodzeilen (het tij -) bw. zw. ik zeilde -, heb -gezeild. (v.

DOOf,bn.en bijw.doover,-st,-heid.

Doofachtig bn. -er; -heid, v.

Doofpot, m. -ten; -je, o. -s.

Doofstom, bn.

Doofstomme, m. en v. -n. Doofstommen-instituut, o. -instituten.

Dooi (het dooien) m.

Dooien, onp. w. zw. het dooide, heeft gedooid.

Dooiweer en -weder, o.

Doolhof, o. -hoven.

Doolweg, m. -en.

Doop (kerkplechtigheid) m.

Doop (saus) v.

Doopceel, v. -en.

Doopen bw. zw. ik doopte, heb gedoopt; dooper, m, dooping. v. doopeling, m. en v.

Doophek, o. -ken.

Doopsel, o.

Doopsgezind, bn.

Doopsgezinde, m. en v. -n.

Doopvont, v. -en.

Door (dooier) m. en o. dooren.

Door, vz. en bijw.

Doorademen, ow. bw. zw. ik ademde -, heb -geademd; -ademing v. (heb -aderd.

Dooraderen, bw.zw. ik -aderde,

Doorantwoorden, ow. zw. ik antwoordde -,heb -geantwoord.

Doorarbeiden, ow. bw. zw. ik arbeidde -, heb -gearbeid.

Doorbabbelen, ow. zw. ik babbelde -, heb -gebabbeld.

Doorbalfen, ow. zw. ik bafte -, heb -gebaft.

Doorbaggeren, ow. bw. zw. ik baggerde -, heb -gebaggerd.

Doorbakeren, ow. zw. ik bakerde -, heb -gebakerd.

Doorbakken, ow. bw. st. (aanhouden met bakken) ik bakte -, heb -gebakken; (door en door gaar bakken) ik -bakte, heb -bakken.

Doorbakken, vd. en bn.

Doorbalken, ow. zw, de ezel balkte -. heeft -gebalkt.

Doorbarsten, ow.st. het barstte of borst -, is -gebarsten of -geborsten.

Doorbauwen,ow.zw. ik bauwde -, heb -gebauwd.

Doorbeenen, ow. zw. ik beende -, heb -gebeend.

Dcorbeieren, ow.zw. ik beierde -, heb -gebeierd.

Doorbeitelen ow. -bw. zw. ik beitelde -, heb -gebeiteld.

Dogma (leerpunt, leerstelling, leerstuk; geloofsartikel) o. -7s en dogmata.

Dogmatiek (het leerstellige) v. Dogmatisch {leerstellig, leer-

matig) bn. en bijw. Dogmatlseeren (leerstellig

voordragen) bw. Dok (schcepsdok) o. -ken. Dokken (de schepen ii het dok halen) bw. zw, ik dokte, heb ge-dokt. (doctoren.

Dokter (geneesheer) m. -s en Dokteren, ow. zw. ik dokterde,

heb gedokterd.

Doktersgang, m. -en. Doktersrekening, v. - en. Dol (roeipen; pop) m. -len. Dol, bn. en bijw. -Ier,-st;-heid,v. Dolce(muz.)liefelijk; - far niente,

het zoete niets-doen. Doldriest, bn.

Doldriftig, bn. -er, -st. Doleeren (klachten inbrengen.

bezwaren hebben) bw.

Dolen, OW. zw. ik doolde, heb

gedoold; doling, v.

Dolfijn m. -en; -tie, o. -s. Dolgraag, bijw.

Dolnamer, m. -s.

Dollmls, o. -huizen.

Dolik, v.

Dolk, m. -en; -je, o. -s.

Dolkop, m. en v. -pen.

D»amp;bn-er--8t-Dollar(daaIder in N-Amerika,

geldende f2,50) m. -s. Dolle-hondsbeet, m. -beten. Dollekervel, v.

Dolleman (onbesuisd, wild

mensch) m. -nen en -s. Dollemanspraat, m.

Dollen, bw.ow.zw. ik dolde, heb Dollepraat, m. Tgedold.

DolUgheid, v. -heden.

Dolman (huzarenbuis; met bont

afgezet buisje) m. -s.

Dolorniat (zekere rotssoort) o. Dolzinnig, bn, -er, -st; -beid, ,. Dom (heer, eeretitel der mannen

in Portugal) m. -s. Dom (domkerk, hoofdkerk) m. Dom, bn. en bijw. -mer, -st; -heid, v.

Domaniaal (van of betreffende het domein) bn. (o. -en.

Domein (rüksgrond, kroongoed) Domesticatie (tammaking) v. Domesticiteit (dienstbaarheid, ondergeschiktheid) v. (v, -en. Domostiek (dienstbode) m. en Domicilieeren (metterwoon

vestigen) bw.

Domicilie (verblijf, huisvesting,

woonplaats) o. -liën en -lies. Dominant (heorschend, de overhebbend) bn.

Dominante (muz.) de groote quint; de heerschende of hoofdtoon in de koraalmuziek. Dominee (leeraar, predikant) m.

dominees.

Domineeren, (heerschen, den baas 8pelen,vooruitkomen,over-trefFen) ow. bw.

Domineesl)riefje,o. -a. Domineesklontje, o. -s. Dominicaan (monnik van de orde van St. Dominicus) m. -ca-nen.

Domino (maskeradekleeding

masker) o. -'s.

Domino (spel) o. -'s.

Domkop, m. en v. -pen. Dommekracht, v. -en. Dommel (bedwelming) m. Dommelen (gonzen, gelijk de bijen, mompelen, sluimeren )ow. zw. ik dommelde, heb gedommeld; dommelaar, in. domme-laarster, v. dommeling, v. Dommerik, m. -en. Dommigheid v. -heden. Domoor, m. -en. (peiing) m. Dompeldoop (doop bij indom-Dompelen, bw.zw. ik dompelde, heb gedompeld; dompelaar, m. dompeling, v. (gedompt.

Dompen, bw. zw. ik dompte,heb Domper, m, -s; -tje, o. -s. Dompig, bn. -er, -st; -heid, v. Dompneus, m. en v. -neuzen. Domproost, m. -en.

Don (gift. schenking) o. -s; - gra

tuit, vry willige gift.

Donateur (begiftiger) m. -s. Donatrice (begiftigster) v. -s. Donder, m. -s.

Donderdag, m. - en. Donderdags, bijw. Donderdagsch, bn. Donderen,ow. zw. het donderde, heeft iredonderd; donderaar, m Donderjagen, ow. zw. ik don-deijaagde, heb gedonderjaagd.

Donders, bijw.

Dondersch, bn.

Donker, o. (-heid, v.

Donker, bn. en bijw. -der, -st; Donkerblauw, bn. -bruin, bn. •geel (gele) bn. -grauw, bn. •grijs (grijze) bn. -groen, bn. •rood, bn.

Dons, o.

Donzen, bn.

Donzig, bn. -er, -st.

Dood, m. -en; -akte, v.-n;-attest, o. -en; -bed, o.; -bericht,o. -en; -bidder, m. -s; -boek, o.; -brief, m. brieven; -ceel, v. -en; doener, m. -s; -eetster, v. -s; -ekop, v.;-endans, m. -en; -en-marsch, m.; -enverklikker, m. -s; -eter, m. -s; -kist, v. -en; kleed, o. -en; -klok, v. -ken; -lied, o.-eren; -maal, o. -malen; -sangst, m. -en; -sheenderen, o. mv.; -schuld, v.; -sgevaar, o. -gevaren; -shoofd, o. -en; -skleur, v.; -skop, m. -pen; -slag,m. -slagen; -slager, m. -s; -snood, m.; -sschrik,m.; -ssnik, m.; -sstond, m.; -sstrijd; m.; -sstuip,v. -en; -steek,m.; -straf, v. -fen; -stroom, m. -en; -suur, o.; -szweet, o.; -verf,v.; -vyand, m. -en; -vyandin,v. -nen; -vonnis, o. -sen; -vreetster, v. -s; -vreter, m. -s; -werk,o.; -wond, v. -en; -zonden, v. -n.

Dood. bn.

Doode. m. en v. -n.

Doodaf, bijw.; -arm, bn.; -bedaard en -8bedaard,bn. rn bijw.; -eenvoudig, bn. en byw.; -efijk. bn. en bijw. (-er, -st.); elijk-heid, v.; -familiaar, byw.; -jammer, byw.; -moede en -moe,bn.; -nuchter, bn.; -sbenauwd, bn.; -sbleek, bn.; -sch,bn. (-er,-t); -schheid, v.; -ziek, bn.

-ocr page 72-

DOO

DOO

64

Doorbellen, ow. bw. ik belde -,heb -gebeld.

Doorbersten. Zie Doorbarsten.

Doorbeaken, ow. bw. zw. ik beukte heb -gebeukt.

Doorbidden, bw. st. ik bad heb -gebeden.

Doorbeten, ow. bw. st. i': beet -, heb -gebeten.

Doorbikkelen, ow. zw. ik bikkelde -, heb -gebikkeld.

Door biljart en, ow. zw. ik biljartte heb -gebiljart.

Doorbladeren, bw. at. ik bladerde - of -bladerde, heb -gebladerd of -bladerd; -bladeriiig, v. (heb -geblaft.

Doorblatfen, ow.zw. ik blafte

Doorblazen, ow. bw. st. ik blies heb -geblazen.

Doorbllksemon, onp. w. zw. het bliksemde heeft-gebliksemd.

Doorbloeden, ow. zw. het bloedde ia -gebloed.

Doorblokken, ow. zw. ik blokte -, heb -geblokt.

Doorboenen, ow. bw. zw. ik boende -. heb -geboend.

Doorboren, bw. zw. (meteent-

boor) ik boorde - , heb -geboord; (met priem, degen, enz.) ik -doorboorde, heb -boord; -bo-rins v.

Doorbouwen,ow.zw. ik bouwde -, heb -jrebouwd.

Doorbraak, v. -braken.

Doorbraden, ow.bw.st. (voortgaan met braden 1 ik braadde heb -gebraden; (door en door gaar braden) ik -braadde, heb -braden.

Doorbraden (goed, terdeeg gebraden) vd. en bn.

Doorbranden, ow. bw. zw. ik brandde -, heb en ben -gebrand.

Doorbreien,ow.bw.zw.ik breidde -, heb -gebreid.

Doorbreken, bw. ow. at.ik brak heb en ben - gebroken,ook: ik -brak, heb -broken; -braak,v. -breking, v.

Doorbrenpen,bw.st..ik bracht -, heb -gebracht; -brenger, m. -brenjcing. v. -brengster, v.

Doorbulffen,ow.bw.8t.ik boog -, heb en ben -gebogen.

Doorcijferen, bw.zw. Ik cijferde -, heb -gecijferd.

Doordacht, bn.

Doordampen, ow.zw.ik dampte -. heb -gedampt.

Doordansen,uw.bw.zw.ik danste -, heb -gedanst.

Doordat, vw.

DOOrdeelen,ow.bw.zw.ik deelde -, heb -sredeeld.

Doordenken, ow. onr. zw. ik dacht -, heb -gedacht; bw. ik -dacht, heb -dacht.

Doordien, vw.

Doordobbelen, ow. bw. zw. ik dobbelde -, heb -gedobbeld.

Doordoen, ow.bw.onr.ik deed -, heb -jredaan.

Doordonderen, onp.w./.w. het dond. rd/gt; -, heeft -gedonderd.

Doordooien, onp. ow. zw. het dooide -, Iweft -gedooid.

Doordoppen, ow. y.w.ik dopte -. heb -gedopt.

öoordraaien, ow. zw.ik draaide -,heb -gedraaid;doordraaier,m.

Doordragen, ow. bw. st. ik

droea: -, heb -gedragen.

Doordraven, ow. bw. zw. ik draafde -,heb -gedraafd;-draver, m. -draafster, v. -draverjj, v.

Doordreggen, bw. zw.ik dregde -, heb en ben -gedregd.

Doordrentelen,ow.zw.ik drentelde -, ben -gedrenteld.

Doordreunen, bw. ow. zw. het dreunde -, heeft -gedreund.

Doordrijven, ow. bw.st.ik dreef -, heb en beu -gedreven; -drijver. in. -drüfster, v. -driiverij,v. -driving, v.

Doordringbaar, bn.; -heid, v.

Doordringelflk, bn. en büw.

Doordringen, ow. bw. 8t.(door-

heen dringen) ik drong -. ben cn heb -gedrongen; (ook-vervullen; begrijpen) ik -drong, heb -dron-gen.

Doordringend, bn.-. -beid, v.

Doordringer (doordrijver) m.-«; -drinjester, v. -s.

Doordrinken, ow.at.ik dronk -, hebquot; gedronken.

Doordroom (goed,tcrdecg droog) bn. -droge.

Doordroomen,ow.zw.ik droomde -, heb -iredroomd.

Doordruipen, ow. bw. at. het droop is -gedropen; «drui-pinsr. v.

Doordrukken, ow. bw. zw. ik

drukte -, heb -gedrukt; -druk-kiuï. v.

Doordutten, ow. zw. ik dutte -, heb -icedut.

Doorduwen, ow.bw.zw.ik duwde -, heb -seduwd.

Dooreen, bijw.

Dooroengoolen,bw./.w.ik gooide. heb -gegooid.

Dooreengroeien, ow. zw. het groeide -, ia - gegroeid.

Dooreenbaspelon, bw. zw. ik haspelde -, heb -gehaspeld.

Dooreenjagen, bw. zw. en st.ik jaagde en ioegr -, heb -gejaagd.

Dooreenklutsen, bw. zw. ik klutste heb -geklutst.

Dooreenkneden, bw. zw. ik kneedde -, heb -gekneed.

Dooreenknoeien, bw. zw. ik knoeide -, heb -geknoeid.

Dooreenkoken,bw.zw.ik kookte -. heb -gekookt.

Dooreenloopen, ow. st.het liep -, is -geloopen.

Dooreenmengen, bw. zw. ik mengde -, heb -gemengd.

Dooreenroeren.bw.zw.ik roerde -. heb -geroerd.

Dooreensohenken, bw. ut. ik schonk -. heb -sreHchonkeu.

Dooreenschudden, bw. zw. ik schudde heb -geschud.

Dooreenslaan,bw.8t. ik sloeg -. heb -geslagen.

Dooreen slingeren, bw. zw. ik slingerde -, heb -geslingerd; -slingering.

Dooreensmöton.bw.st.lk smeet -, heb -gesmeten.

Dooreenstrooien, bw. zw. ik 8troo4ne heb -gestrooid.

Dooroen vlechten, bw. st. ik *locht -, heb -gevlochten.

Dooreenwarren,bw.2w.lk warde -, heb -geward.

Dooreenwerken, bw. zw. ik werkte -,heb -gewerkt.

Dooreenwerpen, bw. «t. Ik wierp -, heb -geworpen.

Dooreenwoelen, ow. zw. ik woelde -, heb -gewoeld.

Dooreerlük, bn.

Dooreten, bw. ow. 8t.ikat -,heb

gigeten.

Doorgaan, uw. bw. onr. st. ik ging -, ben en heb -gegaan.

Doorgaans, bijw.

Doorgalmen. ow.bw.zw.(voort-gaa-i met galmen) ik galmde -, heb -gegalmd; (metgegalm vervullen), Ik -galmde, heb-galmd; -galming, v.

Doorgang, m. -en.

Doorgeleerd, bn.

Doorgelezen (ten einde gele-

. zen) bn.

Doorgestoken, vd.van doorsteken, bn. en bijw. afgesproken, beraadslaagd; duidelijk.

Doorgeven, ow. bw. at. ik gaf -, beo -gegeven.

Doorgieten, bw. ow, st. ik goot -. heb -gegoten; -gletlng, v.;bw. 'dichterlek) ik -goot{wü -goten) heb -goten.

Doorgieten, ow. zw. ik gistte -, heb -gegist.

Doorglijden, ow.bw. st.lk gleed -. ben en heb -gegleden.

Doorglippen, ow.zw.Ik glipte -, ben -geglipt.

Doorgoed. bn. Zeer goed.

Doorgooien, ow.bw.zw.ik gooide -, heb -gegooid.

Doorgraven, bw. ow.8t.lk groef -, heb -gegraven, -graving, v»; (dichterlijk:) ik -grocf,heb -graven.

Doorgrieven, ow.zw. Ik-griefde, heb -griefd.

Doorgroeien.ow. zw.ik groeide -,ben -gegroeid; doorgrocid,bn. doorgroeldht-id, v.

Doorgronden,bw.zw.ik -grondde, heb -grond; -gronding, v.

Doorhagelen, onp. w. ow. zw. het hagelde -, heeft -gehageld.

Doorhakken, ow. bw. zw. ik

hakte -,heb -gchakt,-hakking,v.

Doorhalen, ow. bw. zw.ik haalde -, heb -gehaald; -haling, v.

Doorhappen, ow.bw.zw.ik hapte -, heb -gehapt.

Doorheen, bijw.

Doorheet, bn. en bijw.zeer heet.

Doorhelpen, ow, bw. st.ik hielp -, heb -geholpen.

Doorhengelen, ow. zw. ik beugelde -. heb -gt-hengeld.

Doorhoesten, ow.zw.ik hoestte -, h^b -Kehoest.

Doorhouwen, bw.st.ik hieuw -, heb -gehouwen.

Doorhuppelen, ow. zw. ik huppelde -. heb -gehnppel»!.

Doorhutselen, ow. bw. zw. ik hutselde -, heb -gehutseld.

Doorijlen, ow. zw. ik ülde -, hc-b en hen -geijld.

Doorjagen, ow. en bw. zw. eu st. ikjoesr -, heb -gejaagd (dichterlijk:) ik -joeg, heb -iaagd.

Door jassen, ow. zw.ik jaste-, heb -gejast.


-ocr page 73-

DOO

65

DOO

Doorkaaien, ow. zw.ik kaaide

beu -gekaaid.

Doorkaarton, ow. zw. ik kaartte heb -gekaart. Doorkaatsen, ow. bw. zw. ik kaatste, heb -Rekaatat; ook: ik -kaatste, heb -kaatst. Doorkakelen, ow. zw.ik kakelde heb -gekakeld. Doorkallon, ow. zw. ik kalde -,

heb -gekald.

Doorkainmen, ow. bw. zw. ik

kamde heb -gekamd. Doorkappen, ow. bw. zw. ik kapte -, heb -gekapt, oorkarnen, ow. zw.ik kamde heb -gekamd. Doorkauwen, ow. bw. zw. ik

kauwde -, heb -gekauwd. Doorkeffen, ow. zw. ik kefte

heb -gekeft.

Doorkegelen, ow. bw. zw. ik kegelde -, heb -gekegeld. • Doorkermen, ow. zw.ik kermde -, h(-b -gekermd. Doorkerven, ow. bw. st.en iw. ik korf-, heb -gekorven; ook: ik kerfde -.

Doorkeuvelen, ow. zw. ik keuvelde -, heb -gekeuveld. Doorkijken, ow.bw.st.ikkeek heb -gekeken; bw. ik -keek, heb -keken. (heb -gekeven.

Doorkijven, ow. zw. ik keef-. Door klauteren, ow. bw. zw. ik

klauterde -,ben -geklauterd. Doorklauwen.bw.zw.ik klauwde -, heb -geklauwd; -klauwer, m.

Doorkleinzen, bw.zw.ik kleinsde -, heb -gekleinsd. Doorklieven, bw. zw. (doorhakken) ik kliefde -, heb -gekliefd; (verhevea stijl) ik-kliefde, heb -kli f l.

Doorklinken,ow.bw.st.ik klonk -,heb -geiclonken;ook:ik -klonk, heb -klonken.

Doorkloven, bw. zw.(aan twee-en kloven) ik kloofde -,heb -gekloofd; (verheven stijljik -kloofde, heb -kloofd.

Doorkloppen, ow. bw. zw. ik

klopte -, heb -geklopt. Doorkluiven, ow. st. ik kloof -,

heb -gekloven.

Doorklutsen. bw. ow. zw. ik

klutste -, heb -geklutst. Doorknabbelen, ow. bw. zw.ik knabbelde -, heb -geknabbeld. Doorknagen, bw.zw.ik knaanle -,heb -geknaagd;(verheveu stijl) ik -knaagde, heb -knaagd. Doorknauwen, ow. bw. zw. ik

knauwde -, heb • geknauwd. Doorkneden, bw. ow. zw. ik kneedde -, heb -sekneed; (fig.) ik -kneedde, heb -kneed. Doorkneed (geleerd, verstandig, bedreven; op de hoogte van iets) bn. -er, -st; -heid, v. Doorknippen, ow. bw. zw. ik

knipte -, heb -geknipt. Doorkoken, ow.bw.zw.ik kookte -, heb -arekookt. Doorkolven, ow.bw.zw.ik kolfde -, heb -gekolfd. Doorkomen, ow.st.ik kwam -,

ben -ijekoinen; -komst, v. Doorkoopen, ow. onr. zw. ik kocht - ,heb -gekocht.

Doorkoud, bn. en bijw.zeer koud Doorkouten, ow. z.r. ik koutte

-, heb -gekout.

Doorkraaien, ow. zw.ik kraaide

-, heb -gekraaid. Doorkrabbelen.bw.zw.ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Doorkrabben, bw.zw.ik krabde

-, heb -gekrabd. Doorkrakeelen, ow. zw.ik kra-

ket 11« heb -gekrakeeld. Doorkraken, ow. bw. zw. ik

kraakte -, heb -gekraakt. Doorkrügon, 0w.bw.3t.ik kreeg

-, heb -gekregen. Doorkronkelen, bw. zw. ik

-kronkelde, heb -kronkeld. Doorkruid, bn.

Doorkruien, ow.bw.zw. en st.ik krooi -, heb -gekrooien; ook: ik kruide -, heb -gekruid. Doorkruipen, ow. bw. st. ik kroop -, beu -gekropen; ook: ik -kroop, heb -kropen. Doorkruisen, bw.zw.(cen kruisje haleu door) ik kruiste -, heb -gekruist; (doorzwerven), ik -kruiste, heb -kruist. Doorkundig, bn. Doorkwellen, jw. zw.ik kwelde

-, heb en ben -gekweld. Doorlaat, m. -laten. Doorlachen, ow. st. ik lachte -,

heb -gelachen.

Doorlangen, bw.zw.ik langde -, heb -gelangd. (-, heb -gelapt. Doorlappen, ow. bw.zw.ik lapte Doorlaten, ow. bw. st. ik liet -,

heb -gelaten; -lating, v. Doorlavoeren,ow.7,w.ik laveerde -, heb -gelaveerd. Doorleeren,bw.ow.zw.ik leerde

-, heb -zeleerd.

Doorleggen, ow.bw.zw.ik legde ofleide -,heb-gelegden -geleid. Doorleiden, ow.bw.zw.ik leidde

-, heb -sreleid; -leiding, v. Doorlekken, ow. onp. w.zw.het

lekte -, heeft -gelekt. Doorleppen, ow. zw. ik lepte -,

heb -gelept.

Doorleven, ow. zw. ik leefde -. heb -geleefd; bw. ik -leefde,heb -leefd.

Doorleveren, ow. zw.ik leverde

-, heb -geleverd.

Doorlezen, bw. st. ik las - (eu -las) heb -gelezen (en -lezen); -lezing, v.

Doorlezen (kundig ten gevolge

van leze ) bu.; -heid, v. Doorlicllten(aanhoudend weerlichten) onp. w.zw.het lichtte -, heeft -gelicht; (iemand ergens ook: (iets doorbeuren)bw. zw. ik lichtte -, heb -gelicht. Doorliggen, bw. ow. st.ik lag -,

heb -gelegen.

Doorloodaen, ow. bw. zw. ik

loodste -, heb -geloodst. Doorloop, m. -en.

Doorloopen, ow.bw.st.ik liep ben en heb -geloopen;(vluchtig:) ik -liep, heb-loopen; doorloopen, bn. van vleesoh; doorloopend. bn. (heb -gelost. Doorlossen, ow. zw. ik loste -, Doorloten, ow. zw. ik lootte-,

heb -geloot.

Doorlouteren, ow. bw. zw.ik louterde -, heb -gelouterd.

Doorlucht, bn. -er, -st.(-heid,v.

DoorluChtig,bn.en bijw.-er,-3t;

Doormalen,ow.bw.st.ik maalde -, heb -gemalen.

Doormarcheoren, ow. zw. ik marcheerde -, heb -gemar-

Doormarsch, m. -en. [cheerd.

Doormelken, ow. bw.3t.ik molk -, heb -gemolken.

Doormengen, bw. zw. ik mengde -, heb -gemengd; (verheven styl) ik -mengde, heb -mengd; -menging, v. (heb -mest.

Doormesten, bw.zw. ik -mestte.

Doormenen, ow. bw. st. ik mat -, heb -gemeten; ook: ik -mat, heb -meten.

Doormijmeren, ow. zw. ik mij-menie -, heb -gemijmerd; bw. zw. ik -mijmerde, heb -mijmerd.

Doormisten, onp. w. zw. het mistte heeft -gemist.

Doormorsen, ow. zw. ik morste -, heb -gemorst.

Doormunten, ow. bw. zw. ik muntte -, heb -gemunt.

Doorn en Doren, m. doornen en dorens.

Doorntje en Dorentje, o. -s.

Doornaaien. bw. zw. ik naaide -, heb -genaaid (dichterlijk: ik -naaide, heb -naaid).

Doornachtig, bn. -er.

Doornagelen, ow.zw.ik nagelde -, heb -genageld; bw. zw.ik -nagelde, heb -nageld; -nageling, r.

Doornat, bn.

Doornatten, ow.bw.zw.ik -natte, heb -nat. (heb -genomen.

Doornemen, ow. st. ik nam -,

Doornen, bn.

Doornenkroon, t. -kronen.

Doorneuzen, bw. zw. ik neusje -, heb -geneusd; ook:ik -neusde, heb -neusil. (heb -geniesd.

Doorniezen, ow. zw. ik niesde -,

Doornig, bn. -er, -st; -heid, v.

Doornüpen, ow. bw. st. ik neep -, heb -genepen.

Doornommeren, ow. zw. ik nom oerde -, heb -genommerd.

Dooroliön, ow. bw. zw. ik oliede -, heb -geolied.

Doorpakken,ow.bw.zw.ik pakte -, heb -gepakt.

Doorpappen,ow.bw.zw.ik papte -, heb -gepapt.

Doorpeinzen, ow.zw.ik peinsde -, heb -gepeinsd; bw. zw. ik -peinsde, heb -peinsd.

Doorpeilen, ow. zw. ik pelde -, heb -gepeld.

Doorpennen, ow.bw.zw.ik pende -, heb -gepend.

Doorpeperen, ow. zw. ik peperde -, heb -gepeperd; bw. zw. ik -peperde, heb pep.rd.

Doorpersen,ow.bw.zw.ik perste -, heb -geperst; -persing, v.

Doorpeuteren, ow. bw. zw. ik peuterde -, teb -gepeuterd.

Doorpeuze'en, ow. zw. ik peuzelde -, heb -gepeuzeld.

Doorpikken, ow.bw.zw.ik pikte -, heb -gepikt.

Doorploegen, ow. bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd.

Doorplooien, ow. bw. zw. ik plooide -. heb -geplooid.

Doorplukken, ow. bw. zw. ik plukte -, heb -geplukt.

5

-ocr page 74-

DOO

DOO

66

Doorpcetscii, bw. ow. zw. ik poetste heb -gepoetst.

Doorpompen, ow. bw. zw. ik liomjjte beb -gepompt.

Doorpraten,ow.zw.ik praatte heb -gepraat.

Doorpreekeii, OW. zw.ik preekte -, bel» -gepreekt.

Doorpriemen, bw.zw.il: priemde beb -gepiiemd; ook; ik -priemde, beb -priemd.

Doorprikken, ow. bw. zw. ik prikte -, beb -g?prikt.

Doorpruimen, ow, Lw. zw. ik pruimde -, beb -gepruimd.

Doorraken, ow.zw. ik raakte -, ben -geraakt.

Doorrammeien, ow. bw. zw. ik rammeide -,bcb -gerammeid.

Doorrammeien, ow.zw.ik rammelde beb -gerammeld.

Doorrazen, ow. zv.-. ik raasde -, heb -geraasd,

Doorreüeneeren, ow.zw. ik redeneerde -, heb -geredeneerd.

Doorregen, bn. en bijw. meer -, meest -; -beid, v.

Doorregenen, onp. w. zw het

regende -, heeft-geregend; als bw. het -regende.heeft -regend.

Doorreiken, bw. zw. ik reikte heb -gereikt.

Doorreis, v. -reizen.

Doorreizen, bw. ow.zw.ik reisde -, heb en ben -gereisd; ook: ik -reisde, heb -reisd.

Doorrekenen, ow. zw.ik rekende -, heb -gerekend.

Doorrennen, ow. zw.ik rende-, heb en ben -gerend.

Doorreutelen, ow. zw. ik reutelde -, heb -gereuteld.

Doorroeien, ow.st.ik reed -, heb en ben -gereden; bw.st.ik -reed, heb -redna.

Doorrijgen, ow. st. ik reeg -, heb -geregen; bw. st. ik -reeg, heb -regen.

Doorrflmen, ow. zw.ik rijmde -, heb -gerijmd; onp. w.het lijmde heeft -gerijmd.

Doorrijp. bn. (--quot;ereten.

Doorrfiten, bw. st. ik reet -,b( b

Doorroeien, bw. ow.zw.ik ro i-de -, heb en ben -geroeid; ook: bw. (verheven atyl) ik -roeide, heb -roeid. (-geroep» n.

Doorroepen, ow. st.ikriep -.heb

Doorroeren,ow.bw.zw.ik roerde heb -geroerd.

Doorroesten, ow.zw.het roestte -,is -geroest.

Doorroifelen, ow. zw.ik roffelde heb -geroffeld.

Doorrollen, ow. bw. zw.ik rolde -, heb en ben -gerold.

Doorronken, ow.zw. ik ronkte -, heb -geronkt.

Doorrooken.bw.ow.zw.ik rookte -. heb -gerookt; ook: ik -rookte, heb -rookt.

Doorrooker (persoon en püp)m. -s; -tje, o. -s.

Doorrossen, ow.zw. ik roste -, heb -gerost. (is -gerot.

Doorrotten,ow. zw. lu t rctte -.

Doorruiselien.ow.zw.iknnsch-te -, heb -gemischt; ook: ik -ruiscbl -, heb-ruischt. oorrukken, ow. zw.ik rukte -, heb en ben -gerukt.

Doorsehaven, ow. bw. zw. ik schaafde heb -geschaafd.

Doorschellen, ow. bw. zw. ik schelde -, heb -gescheld.

Doorecliemeren, onp. w. zw. het schemerde -, ib en heeft -geschemerd.

Doorscliepen, ow. bw. zw. ik scheepte -, heb -gescheept.

Doorscheppen, ow. zw. ik schepte -, heb-geschept.

Doorsctieren, ow. bw. st. ik schoor -, heb-geschoren.

Doorscliermen, ow. bw. zw. ik schermde -. heb -geschermd.

Doorschertsen, ow. zw. ik

schertst»' -, hc j -geschertst.

Doorsclienren, ow. bw. zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; ook: ik -scheurde, heb -schenrd.

Dooisclaieten, bw. ow. st. ik schoot -, heb en ben -geschoten; ook; bw, (dichterlijk; of ook in de beteekenis van: voorzien van tusschen voegsels) ik -schoot, heb -schoten.

Doorschijnen, ow. bw. st. ik scheen -, heb-geschenen; ook; bw. het -scheen, heeft-schenen.

Doorschijnend, bn. -er, -st; -beid, v.

Doorschilderen, ow. bw. zw.ik schilderde -, heb -geschilderd.

Doorsfthoppen,ow.zw.ik schopte -, heb -geschopt.

Doorschouwen, ow. bw, zw,ik

-schouwde, heb -schonwd,

Doorschrahhen, ow. bw. zw, ik schrabde -,heb -geschrabd.

Doorschransen, ow. zw. ik schranste-, heb -geschranst.

Doorschrappen, ow, bw.zw. ik schrapte -, heb -geschrapt; -schrapping, v. -schrapsel, o.

Doorschreeuwen,ow.bw.zw.ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd.

Doorschreien, ow.zw.ik schreide-, heb-geschreid.

Doorschrijven, ow. bw. st.ik schreef -, heb -geschreven.

Doorschrohhen. ow. bw. zw. ik schrobde -.heb-geschrobd.

Doorschudden, ow. bw. zw. ik schudde -. heb -geschud.

Poorschuiven, ow. bw. st. ik schoof-, heb-geschoven.

Doorschuren, ow. bw. zw. ik schuurde -. herb -geschuurd.

Doorschutten, ow. bw. zw. ik

schut re -, heb -geschut.

Doorseinen, ow. zw. ik seinde -, h' b -jreseind.

Doorsijpelen, ow. zw.het sijpelde -, he eft en is -gesijpeld.

Doorsissen, ow. zw. ik siste -, lub -gesist.

Doorsjouwen, ow. bw. zw. ik sjouwde; -, heb -gesjouwd.

Doorslaan, ow. bw.st.ik «loeg -, heb.en ben -geslagen.

Doorslaand, bn. -er, -st.

Doorslag, m. -en; -je,o. -s.

Doorslapen, ow. st. ik sliep-, heb -gfslapen. (-,heb -gesleept.

Doorsleepen, bw. zw. ik sleepte

Doorslempen, ow. bw. zw. ik slempte beb -geslempt.

Doorslenteren, ow. bw. zw. ik slenterde -,heb -geslenterd.

Doorslepen, bn. -er, -gt;-heid,v.

Doorslleren, ow.bw.zw.ik «lier-

slierde -, heb -geslierd.

Doorslijpen, ow. bw. st.ik sleep

. heb-geulepen.

Doorslijten, bw. ow. st. ik sleet -, heb en ben -gesleten.

Doorslikken, ow.bw.zw.ik slikte -, heb -geslikt.

Doorslingeren, ow. bw. zw. ik slingerde -, heb -geslingerd.

Doorslokken,ow.bw.zw.ik slokte -, heb -geslokt.

Doorslorpen, ow. bw. zw. ik slorpte -, heb -geslorpt.

Doorsloven, ow.zw.ik sloofde -, heb -gesloofd.

Doorsluiken, ow.bw.st.ik slook -, heb -gesloken.

Doorsluimeren, ow.zw.ik sluimerde -, heb -gesluimerd.

Doorsluipen, ow. st. ik sloop ben -geslopen; -sluiping, v.

Doorsmalen, ow. zw.ik smaalde -, heb -gesmaald.

Doorsmeden, ow. bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed.

Doorsmelten, ow. bw. st. ik smolt -, heb -gesmolten.

Doorsméulen, ow. zw. het smeulde -, heeft -gesmeuld.

Doortmi)ten,ow.bw. st.ik smeet -, h b -gesmeten.

Dooi L-moken,ow.zw.ik smookte -, heb -gesmookt.

Doorsmokkelen, ow. bw.zw. ik smokkelde -, heb -gr-smokkeld.

Doorsmullen, ow.zw.ik smulde -.heb -gesmuld.

Doorsnappen, ow. zw.ik snapte heb -ge snapt.

Doorsnede, v. -n.

Doorsneeuwen, onp. w. zw.het sneeuwde -, heeft -grsneeuwd; als bw. het -sneeuwde, heeft -sneenwd.

DoorFnellen,ow.zw.ik snelde -, brn -gesneld.

Doorsnijden,bw.st. ik sneed-, heb -gesneden; (fig,; ik -sneed, heb -sneden); -snijding, v

Doorsnikken, ow, zw. ik snikte -, heb -ge snikt.

Doorsnoeien, ow. bw, zw. ik snoeide -, heb -gesnoeid.

Dooisnoepen, ow.zw,ik snoepte -, heb -ge-snoept.

Doorsnood. bn.

Doorsnorken.ow.zw.ik snorkte -, heb -gesnorkt.

Doorsnorren, ow. zw. ik snorde -, heb -gesnord.

Doorsnuffelen, bw.zw.ik -snuffelde, heb -snuffeld; -snuffelaar, m. -snuffelaarster. v. -snuffeling, v. (heb -gesnoven.

Doorsnuiven, ow. st.ik scoof -,

Doorsollen, ow, zw, ik solde-, beb -gesold.

Doorspartelen, ow, bw. zw. ik spartelde -, heb -gesparteld.

Dooi;amp;peklsGn,bw.zw.ik -spekte, heb -spe kt.

Doorspelen, ow.bw.zw.ik speelde -. heb gespeeld.

Doorspellen, ow.bw.zw.ik spelde -, heb -gespeld.

Doorspietsen, ow, bw. zw. ik spietste; -, heb -gespietst; ook: ik -spietste, heb -spietst.

Doorspij keren, ow. bw. zw. ik -spijkerde, heb - spijker d.


-ocr page 75-

DOO

DOO

67

Doorspinnen, ow.bw.st.ik spon

heb -ifesponnen. Doorspltten,ow.bw.zw.ik spitte

Leb -gespit. Doorsplüten,ow.bw.st.ik spleet ben en heb -{respleton; ook: (verheven stijl) ik -spleet, heb -spleten; -splijting, v. Doorspoeden,ow.zw.ik spoedde -, heb en ben -gespoed.

Doorspoelen, ow. bw. zw. ik spoelde -, heb -gespoeld; -spoeling, v.

Doorspouwen, bw.st.ik spouw-

de -, heb -gespouwen. Doorspraak (in ren or?el) v.

-spraken. (heb -gesproken. Doorspreken, ow.st. ik sprak -, Doorsprenkelen, ow. bw.zw.ik sprenkelde lieb -gesprenkeld. Doorspringen, ow. bw. st. ik

sprong -, heb -gesprongen. Doorsprokkelen, ow. zw. ik sprokkelde -, heb -gesprokkeld. - Doorspuiten, ow.bw.st.ik spoot -, heb -gespoten.

Doorstaan, ow. bw.onr.ik stond heb -gestaan; (fig.) ik -stond, heb -staan.

Doorstampen, ow. bw. zw. ik

stampte -, heb -gestampt. Doorstappen, ow. bw. zw. ik

stapte -, heb -gestapt. Doorsteek, m. -steken. Doorsteken bw. ow.st.ik stak heb -gestoken; bw. (verheven stijl),ik -8tak,heb -stoken;-ste-ker, ra. -steking, v. voor het doorstekon,en doorsteek.m.voor de plaats waar doorgestoken is. Doorstempe' 3n, ow. bw. zw. ik

stempelde -, heb -gestempeld. Doorstevenen, ow. zw. ik stevende -, heb -gestevend. Doorstjjffen, ow. st. ik steeg -,

ben -gestegen. Doorstikken,ow.bw.zw.ik stikte -, heb -gestikt. Doorstippen, ow. zw.ik stipte

heb -gestipt. Doorstoffen,ow.bw.zw.ik stofte

-, heb-gestoft. Doorstoken,ow. bw.zw. ik stookte -, heb -gestookt. Doorstoomen, ow.zw.ik stoomde -, heb en ben -gestoomd;

Doorstooten, bw. ow.st.ik stiet heb -gestooten; ook bw. (verheven stijl), ik -stiet, heb -stoo-ten; -stooting, v. Doorstormen, ow. bw. onp. w. zw. het stormde -, heeft -gestormd.

Doorstorten, ow. bw. zw. ik

stortte -, heb -gestort. Doorstralen, ow. bw. zw. ik

straalde -, heb-gestraald; ook: bw. (verheven stijl)ik -straalde, heb -straald; -straling, v. Doorstrengelen, ow. zw. ik strengelde -, heb -gestrengeld, ook: ik -strengelde, heb-stren-geld.

Doorstrepen, ow. bw. zw. ik

streepte -,*heb -gestreept. Doorstrijden ow. bw. st. ik

streed -, heb -gestreden. Doorstrijken, ow. bw. st. ik streek -, heb ftn ben -gestreken. Doorstrikken, ow. bw. zw. ik strikte -, heb -gestrikt.

Doorstrompelen, ow.bw.zw. ik strompelde -,hcb -gestrompeld. Doorstrooien, ow. bw. zw. ik

strooide -, heb -gestrooid. Doorstroomen, ow. zw. ik

stroomde -, heb -gestroomd; ook- bw. (verheven stijl) ik -stroomde, heb -stroorad; door-strooming. v.

DoOrstudeeren, ow. bw. zw. ik

studeerde -, heb -gestudeerd. Doorstuiven, ow. onp. st. ik sloof -, heb en ben -gestoven; -stuiving, v.

Doorsturen, ow. bw. zw. ik

stuurde -, heb -gestuurd Doorstuwen, ow. bw. zw. ik

stuwde -, heb -gestuwd. Doorsukkelen, ow.zw.ik sukkelde -, heb en ben -gesukkeld. Docrsullen, ow. bw.zw.ik sulde

-, ben -gesuld. Doortafelen,ow.zw.ik tafelde -,

heb -getafeld.

Doortasten, ow. bw.zw.ik tastte -, lieb -getast; ook: ik -tastte, heb-tast. (meest-.'

Doortastend, bn. enbijw.-er. Door teekenen, ow. bw. zw. ik

teekende -, heb-geteekend. Doortellen, ow. bw. zw.ik telde

-, heb -«reteJd.

Doorteuten, ow. zw.ik teutte -,

hrb -geteut.

Doortikken, ow. bw. zw.ik tikte -, heb -gelikt.

Doortillen, ow. bw. zw. ik tilde

-, heb -getild. Doortimmeren, bw. zw.ik timmerde -, heb -getimmerd; -timmerden.

Doortintelen, ow. bw. zw. ik

-tintelde, heb -linteld. Doortocht, m. -en. Doortoeren, ow.zw. ik toerde -, heb -getoerd.

Doortoeten,ow.bw.zw.ik toette

-, heb -getoet.

Doortollen, ow. bw. zw.ik tolde

-, heb -getold.

Doortornen, ow.bw.zw.ik tornde -. heb -getornd. Doortrappen, ow. bw. zw. ik trapte -, heb -getrapt, (-beid, v. Doortrapt, bh. en bijw. -er, -st; Doortreden. ow. bw. st. ik trad

-, heb en ben -getreden. Doortrekken, bw. ow. st. ik trok -, heb en ben-getrokken; ook: bw,(verheven stijl)ik-trok, heb -trokken; -trekking, v. Doortreuren, ow. bw. zw. ik

treurde -, heb -getreurd. Doortrillen, ow.bw.zw.ik -trilde, heb -trild.

Doortroeven, ow. zw.ik troefde

-, heb -getroefd.

Doortrokken, bn. Doortrommelen, ow. bw.zw.ik trommelde -, heb -getrommeld. Doortuimelen, OW. zw.ik tuimelde -.ben -getuimeld. Doortwisten, ow. zw.ik twistte

-, heb -getwist.

Doorvaart, v. -en.

Doorvallen. ow. bw.st.ik viel

ben -gevallen.

Doorvaren, ow.bw.st. ik voer -,

bon en heb -gevaren. Doorvasten,ow.bw.zw.ik vastte heb -gevast.

Doorvechten, ow. st. ik vocht

-. heb -gevochten. Doorvegen.ow.bw.zw.ik veegde

-, heb -geveegd.

Door vijlen, ow. bw.zw.ik vijlde

-, heb -gevijld; - vijling, t. Doorvisschen, ow. bw. zw. ik

vischte -, heb -gevischt. Doorvlammen, ow. bw. zw. ik vlamde -, heb -gevlamd; ook: bw. (verheven stijl) ik -vlamde, heb -vlamd; -vlamming, v. Doorvlechten, ow. bw. «t. ik vlocht -, heb -gevlochten; ook: ik -vlocht, heb -vlochten; -vlechting, v.

Doorvliepren, ow. bw. st. ik vloog -, ben -gevlogen;ook: bw. (dichterlijk) ik -vloog,heb -vlo-. (beu -gevloten.

Doorvlieten, ow. st. ik vloot -, Doorvl|men, bw.zw. ik vlijmde -, heb -gevlijmd, ook: ik -vlijmde, heb -vlijmd; -vlijming, t. Doorvloeien, ow. bw. ik vloeide

-, ben -gevloeid. Doorvluchten, ow. zw. ik

vluchtte -, ben -gevlucht. Doorvqchtigren, bw. zw. ik

-vochtigde, lieb -vochtigd. Doorvoed, bh. en bijw. meer meest -; -heid, v.

Doorvoeden, bw.zw.ik -voedde,

heb -voed.

Doorvoederen, ow. bw. zw. ik

voederde-, heb -gevoederd. Doorvoeden, ow. bw. zw. ik voegde -, heb -gevoegd.

Doorvoer, m. -en. Doorvoerbrief (seleibri-f voor

goederen)m. -brieven. Doorvoeren, bw. zw. ik voerde heb -gevoerd; - voering, v.

Doorvoerhandel, m. Doorvouwen, ow. bw. «t. ik

vouwde -, heb -gevouwen. Doorvragen, ow. bw. zw. en st. ik vraagde of vroeg -, heb -gevraagd. (heb -gevreten. Doorvreten, ow.bw.st.ik vrat -, Doorvriezen, onp. w. ow. st. het vroor -, heeft -gevroren en -gevrozen.

Doorvullen, ow. zw. ik vulde

heb -gevuld.

Doorvuren, ow. bw.zw.ik vuurde -, heb -gevuurd. (-beid, v. Doorwaadbaar, bn. en bijw. Doorwaaien, ow. bw. st.ik woei -, heb en ben -gewaaid; ook:bw. (dichterlijk) ik -woei, heb -waaid.

Doorwaden, ow. bw. zw. ik -waadde, heb -waad; -wading,T. Doorwaggelen, ow. zw.ik waggelde, b'-n -gewaggeld. Doorwaken, bw. ow. zw. ik waakte -, heb -gewaakt; ook: bw. (verheven stijl) ik-waakte, heb -waakt.

Doorwalsen, ow. bw.zw.ik walste -, heb -sewalst. Doorwandelen, bw. ow. zw. ik wandelde -, heb en bquot;n -gewandeld; ook: bw. (dicht.:) ik -wan-dpldf, heb -wandeld. Doorwannen, ow. zw. ik wande heb-gewand. (warm.

Doorwarm, bn. en bijw. Zeer Doorwarmen, ow. bw. zw. ik warmde -,heb -gewarmd.

-ocr page 76-

DOTJ

DOO

68

Doorwas, m.

Doorwasemen, ow. zw.het wasemde -, heeft -{jewasemd.

DoOTwasschen, ow. bw. st. ik wiescli -, hfb -jïewasschen.

Doorwassen, ow. bw. st. bet

wies is -sewassen.

Doorwassen (van vleescb,even als doorrefjen) bn.

Doorwateren, ow. bw. zw. ik waterde -, heb eu ben gewaterdj ook: ik - waterde, heb -waterd.

Doorwauwelen,ow.7.w.ik wauwelde -, heb -gewauweld.

Doorwedden, ow. zw. ik wedde -, heb -sewed.

Doorweeken, ow. bw. zw. ik weekte beu en h'-b -geweekt; ook: ik -weekte, heb -weekt; - weekin jf, v.

Doorweénen, ow. bw. zw. ik weende -, heb -geweend.

Doorwegen, ow.bw. st. ik woog -, heb -gewogen.

Doorweiden, ow. zw. ik weidde -, heb -geweid.

Door weigeren, ow.zw. ik weigerde-, heb -jcewtigerd.

Doorwentelen, ow. bw. zw. ik wentelde -, heb -gewenteld.

Doorwerken, ow. bw. zw. ik werkte -. heb -gewerkt; ook: ik -werkte, heb -werkt.

Doorwerpen, ow. bw. st. ik wierp beb -geworpen.

Door werven, ow. st. ik wierf-, heb -geworven.

Doorweven, ow. st. (voortgaan met weven) ik weefde -, heb -geweven; ook; bw. (van tus-schen vkcbtselen voorzien) ik -weefde, heb -weven.

Doorwieden, ow. zw. ik wiedde -, heb -gewied.

Doorwlegen, ow. bw. zw. ik wiegde -, heb -gewiegd.

Doorwflzen, ow. st. ik wees -, heb -gewezen.

Doorwinden, ow. bw. st. ik wond -, heb -gewonden.

Doorwippen, ow. bw. zw. ik wipte -, heb en ben -gewipt.

Doorwisschen, ow. bw. zw. ik wischte -. heb -gewischt.

Doorwitten, ow. bw. zw. ik witte -, heb -gewit

Doorwoeden, ow.zw.ik woedde -, heb -trewoed.

Doorwoekeren, ow.zw ik woekerde -, heb -gewoekerd.

Doorwoelen,ow.bw.zw.ik woelde -, heb -gewoeld.

Doorwonden, ow.zw,ik wondde heb -gewond.

Doorworstelen, bw. ow. zw. ik worstelde -, beb -geworsteld; ook: bw. (verheven stijllik -worstelde, heb -worsteld; -worste-linic, v.

Doorwrüven, ow. bw. st. ik wreef -, heb -gewreven; -wrijving, v.

Doorwringen, ow. bw. st. ik wronsr, - heb -gewrongen.

Doorwrocht (goed doordacht; geleerd) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Doorwroeten, ow. bw. zw. ik wroette -, heb -gewroet; ook: ik -wroette, heb -wroet; -wroe-ting, v.

Doorzaaien (voortgaan met zaaien) ow. zw. ik zaaide-, heb -gezaaid; (bezaaien) bw.ik -zaaide, heb -zaaid.

Doorzabberen, ow. zw. ik zabberde -, heb -gezabberd.

Doorzagen ow. bw. zw. ik zaagde -, hel) -gezaagd; -zaging, v.

Doorzakken, ow. zw. ik zakte -, ben -gezakt; -zakking, v.

Doorzalven,ow. zw. ik zalfde -, heb -gezalfd.

Doorzamelen, ow. zw. ik zamelde -, heb -gezameld.

Doorzeepen, ow. bw. zw. ik zeepte -, heb -gezeept.

Doofzegelen, ow. zw. ik zegelde heb -gezegeld.

Doorzeilen, ow. bw. zw. ik zeilde •, ben en heb -gezeild.

Doorzenden, ow.bw. st. ik zond -, heb -gezonden.

Doorzetten, ow. bw. zw. ik zette -, heb -gezet; -zetter, m.

Doorzeven. Hetzelfde als Uoor-ziflen.

Doorzictlt (gezicht door iets; ook: vlug begrip, schranderheid, scherpzinnigheid) o.

Doorzichtbaar, bn.; -beid, v.

Doorzichtig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Doorzichtkunde, v.

Doorzicht kundig, bu.

Doorzieken, bw. zw. ik ziekte-, heb -gedekt.

Doorzien, ow. bw. st. ik zag -, heb -gezien; ook: ik -zag, heb -zien.

Doorziften, ow. bw. zw. ik zifte -, heb-gezift. -en.

Doorzügdoek (filtreerdoek) m.

Doorzi)gen,ow.bw. st. ik zeeg -, heb en ben -gezegen; -zijging, v. -zijgsel, o.

Doorzingen, ow, bw. st. ik zong -, heb -gezongen.

Doorzinken, ow. st. ik zonk -, ben -gezonken. (heb -gezeten.

Doorzitten, bw. ow. st. ik zat -,

Doorzoeken, ow. bw. onr. zw. ik zocht -, heb -gezocht; verheven stijl:) ik -zocht, heb -zocht; -zoeking. v.

Doorzondigen, OW. zw. ik zondigde -, heb -gezondigd.

Doorzouten, ow. bw. st. ik -zoutte, heb -zouten.

Doorzulten, ow. bw. zw. ik -zultte, heb -zult.

Doorzwavelen,ow.zw. ik -zwavelde. heb -zwaveld.

Doorzweepen, ow. bw. zw. ik zweepte -. heb -gezweept.

Doorzweeten, ow. bw. zw. ik zweette -, heb -gezweet.

Doorzwelgen, ow. bw. st. ik zwolg -, heb -gezwolgen; -zwel-ger, m. -zwelging, v. -zwelg-ster. v.

Doorzwemmen, ow. bw. st. ik zwom-, heb en ben -gezwommen. (-, is-gezworen.

Doorzweren, ow. st. het zwoor

Doorzwerven, ow. bw. st. ik zwierf -, heb -gezworven.

Doorzweven, ow. bw. zw. ik zweefde -, ben -gezweefd; ook: Ik -zweefde, heb -zweefd.

Doorzwoegen, ow. bw. zw. ik zwoegde -, heb -gezwoegd.

DOOS, v. doozen; -je, o. -s. Doovekool, v. -kolen.

Dooven, bw. zw. ik doofde, heb-

gedoofd; dooving, v. Doovenetel, v. -s. Doovigheid, v. Doozenfabriek, v. -en; -kraam, v. -kramen; -maakster, v. -s; -maker, -m. -s.

Dop. m. -pen; -je, o. -s. Dopjesspel,o. -len. (gedopt. Doppen, bw. zw. ik dopte; heb-Dopplo (muz.) dubbel.

Dor, bn. en bijw.-der,-8t;-heid,v. Dordrecht, o. ook Dordt; Dord-n chtenaar, m. Dordtenaar, m-Dordrechtsch, bu. Dordtsch, bn. Doren. Zie Doorn.

Dorp, o. -en; je, o. -s. Dorpachtig, bu.

Dorpel (drempel)m. -s; -tje,o.-8. Dorpeling, m. en v. -en; v. ook

dorpelinge.

Dorper, m. -s; (v.

Dorperheid (onbeschaamdheid) Dorpsbestuur, o. -besturen. Dorpsch, bn.

Dorpsherberg, V. -en; -kerk,T, -en; -leeraar,m. -s en -leeraren; -school, v. -scholen; -schout, m. -eu.

Dorren, OW. zw. ik dorde, ben gedord; dorring, v. (bn.

Dorsaal (tot den rug behoorend) DorSCh, ra.

Dorschen, bw. zw. ik dorschte, heb gedorscht; dorscher,m. dor-sching, v. dorschster, v. Dorschschuur, v. -schuren; -tijd, m.; -vlegel, m. -s; -vloer, ra. -en; -wagen. m. -s.

Dorso (in), op den rug, op de omgekeerde zijde; op de laatste Dorst, ra. (bladzijde.

Dorsten, ow. onp. w. zw. ik dorstte, beb gedorst; mij dorst,, mij dorstte, mij heeft gedorst. Dorstig, bn. en bijw. -er, -st;, -heid, v.

Dorure (verguld9el;vergulding)v. DOS (kleeding) ra.

DcS-a-dOS, rug tegen rug. Dos d'ane, eene ezelsrüg, een

spits toeloopeude boog.

Dosis, v. -sen. (heb gedost. Dossen(kleeden)bw.zw. ik doste. Dot (verward garen) v. -ten; -je, o. -s.

Dotatie (uitzet, begiftiging) v.

-ties en -tien. (ken) bw.

Doteeren (begiftigen, beschen-Douairie (bezitting eener weduwe, of hetgeen aan eene weduwe vermaakt is) v.

Douairière (weduwe van aanzienlijke geboorte) v. -■. Douane (tolhuis, konvooi, de tol), v. ook: (accijns-kommies) m. -n. (wengeld) v. -ëu.

Douarie (weduwengued, wedu-Doubleeren(verdubbelen; in het biljartspel, den bal eerst tegen den band spelen) bw. (scheepsterm) omzeilen.

Doublet (een dubbel voorhanden stuk; worp met twee dobbel-steenen waarbij met beide evenveel oogen worden geworpen) o. -ten.

Doublure (voering en opslagen aan soldatenkleeding) v.


-ocr page 77-

DOU

Dm

69

Donceur (zoetigheid, zachtheid), v.; (drinkgeld, geschenk) o. -s; -tje, o. -s.

Douotie (stortbad) v, -s. Donteeren (twyfelen; betwijfelen) ow. en bw.

Douteus (twijfelachtig) bn. DOUW (stoot) m. -en; -tje, o, -s. Dozijn, o. -en; -tje, o. -s. Dra, bijw. ((stof) o.;-je, o. s. Draad (voorwerp) m. draden; Draadsgewü^e en -wijs, bij «•. Draadtrekken, o. Draadtrekker, m. -s. Draagbaar, v. -baren. Zie Baar. Draagbaar, bn. en by w. DraagbaK, m. -ken. Draagbalk, m. -en. Draagbard, m. -en. Draagboom, m. -en; -pje, o. Draaggeld, o. -en. Draagbemel, m. -s. Draagkoets, v. -en. Draagkorf, m. -korven; -je,o.-s. Daagi(jk, bn. -er, -st; -heid v. Draagloon, o. -en.

Draagriem, m. -en. Draagster, v. -s.

Draagstoel, m. -en; -tje, o. -s. Draagstok, m. -ken. Draagzadel, m. -a.

Draagzeel, o. -zelen. Draagzetel, m. -s.

Draal, ra. -en; - tje o. -s. Draaibank, v. en; -bas, v. -sen. beitel, m. -s; -blok, o. -ken; -boom, ra. -en; -bord, o. -en: -brug, v. -gen; -kap, v. -pen,' -kolk, v. -en; -kruk, v. -ken; -kunst, v.; -oreel, o. -s; -pen, v. -nen; -reep, ra. -en; -schijf, v. -schijven; -spil, v. -lent -spit, o. -ten; -stroom, ra.-en;-tol, ra. -len; -werk, o.; -wind, m. -en. Draaien, bw. ow. zw. ik draaide, heb en ben gedraaid; draaier, ra. draaierii,v. draaiing,v. draaister. Draaierij?, bn. -er, -st; -beid. Draak, ra. draken; -je, o. -s. Drab (drabbe, droesem) v. Drabbig, bn. -er. -St; -heid, v. Drachme (apothekersgewicht, gelijk aan 3,845 wichtjes) o. -n. Dracht, v. -en.

Drachtig1, bn.; -heid,v. (heid, v. Dradig, bn. en bijw. -er -st; Draf ('t draven) ra. -je, o. -s.

Draf (grondsop; voeder) ra. Dragen, bw. OW. st. ik droeg,heb gedraeen; draier,m.draagster,v. Dragersplaats, v. -en. Dragoman (tolk bij de Turken) Dragon (zeker kruidiv. [ra. -s. Dragon (kwast) v. -s. Dragonade (kruistocht der Dragonders onder Lodewijk XIV om de Hervormden door geweld van wapenen in den schpot derR. K. Kerk terug te brensen; dwanifbekeering door militair geweid) v.

Dragonder, m. -s.

Draineeren, bw. zw. ik draineerde, heb gedraineerd; drai-neerbuis, v. Drakenbloed,o.;-boom, m. -eh-, -kop, m. -pen; -kruid.o.; -plant, v. -en; -slang, v. -en.

Dralen, ow. zw. ik draalde, heb gedraald; draler, m. draling, v. draaister, v.

Drie, telwoord (als zn. v.) drieën

Driedeelen, bw. zw. ik drie-deelde, heb gedriedeeld; drie-deeling, v.

Driedeelig, bn.

Driedekker, ra. -s.

Driedik, bn,

Driedraadsch, bn. Drieduizendste,bn. (ranggetal) Drieöenheid, v.

Drieoenig, bn.

Drieerhande, -lei, onverbtiig-baar bn. (den.

Driegdraad (rij!fdraad)m. -dra-Driehoek, ra. -en; -je, o. -s. Driehoekig, bn. Driehoeksmeting, v. -en. Driehonderd, telw. Driehonderdste, ranggetal. Drieklank, ra. -en.

Driekleur, v. -ig. bn. Driekoningen (-dag,m. -dagen;

-feest, o. -en).

Driekroon, v.

Drieledig, bn. (v. ook drielinge. Drieling, ra. en v. -en; voor het Driemaal, bijw. (-pen.

Drieman, m. -nen; -schap, o. Driemast, ra. -en. Driemaster, ra. -s. Drieponder, ra. -s. Driepuntig, bn. Drieschüfsblok, o. -ken en -s. Driesprong, ra. -en. (-heid, v. Driest, bn. en bijw. -er, driest; Driestal, ra. -len; letje, o. -s. Driestemmig, bn.

Drietal, ra. -len.

Drievoudig, bn. Drievuldigheid, v.

Driewerf, bijw.

Drift, v. -en; -kop, m. en v. -pen;

-zand, o. (-heid, v.

Driftig, bn. en bijw. -er, -st; Drüfbeitel, m. -s; -haraer, ra.-s; -hout, o. -en; -ijs, o.; -jacht, v. -en; -rad, o. -eren; -steen, ra. -en; -tol, ra. -len; -ton, v. -nen; -veer, v. -en; -zand, o.

Drüten, ow. st. ik dreet, heb ge-dreten.

Drijven, bw. ow. st. ik dreef,heb gedreven; drijver, ra. drjjving,v. drijfst^r, v.

Dril (zeker werktuig) m. (gestold

vleeschnat) v. -len.

Drilboog, 'u. -bogen; -boor, v. boren; -gat, o. -en; -kunst, v.; -meester, ra. -s-, -plaats, v. -en; -school, v. -scholen.

Drillen, bw. ow. zw. ik drilde,

heb gedrild; drilling, v. Dringen, bw. ow. st. ik drong, heb en ben gedrongen; dringer, ra. drinking, v. dringster, v. Dringend, bn. -er, -st. Drinkbaar, bn. en bijw. -heid,v. Drinkbak, ra. -ken; -beker, m.

-st -ebroer,ra. -s.

Drinken, bw. st. ik dronk, heb gedronken ;drinker,m. drinkery, v. drinking, v. drinkster, v. Drinkgelag, ra. -en; -geld, o. -en; glas, o. -glazen; -hoorn (horen) ra. -s; -kan, -ra. -nen; lied, o. -eren; -lust. ra.; -nap, m. -pen; -partij, v. -en; -penning, ra. -en; -pot, ra. -ten; schaal, v. -schalen; vat, o. -en; - water, o.

Drama (8chouw8pel,tooneeIspel)

o. -'s (V.

Dramatiek (tooneelspeelkunst) Dramatisch (tooneelmati?) bn. Dramatiseeren (tooneelmati;

inklceden) bw.

Dramaturg (tooneelspeldichter. -schrijver, -kenner, -beoordee-laar) in. en. (v.

Dramaturgie (tooneelspelleer) Drang, m.; -reden, v. -en. Drank m. -en; -je, o. -s.

Drap de dames (halflaken) o. Drapeeren (bekleeden; de klee ding in schilderijeii nabootsen bw.; drapeering, v.

Draperie (behangsel, voorhangsel) v. -ën.

Dras (natte weeke aarde) v.

Dras (moerassig) bn. -ser, -t. Drassig, bn. -er, -st; -heid, v. Draven ow. zw. ik draafde, heb

.edraafd; draver, ra. draafster. Dravik v. Zeker onkruid. Draw-back (terugblik over het verledene; teruggave van be taalde rechten). Drawing-room (gezelachaps-Icaraer, zaal, waar men bezoekers ontvangt).

Dreef, ra. dreven; -je. o. -s. Dreet, v. dreten; -je, o -s.

Dreg (dregge) v. -gen; -je, o. -s. Dreggen, bw. zw. ik dregde, heb gedregd.

Dreigement, o. -en.

Dreigen, bw. ow. zw. ik dreigde, heb gedreigd; dreiger, ra. dreiging, v. dreigater, v.

Drek, m.

Drekbak (vuilnisbak) ra.-ken. Drekkig, bn -er, -st.

Drempel {dorpel)in.-s; -tje, o.-s. Drenkbak, ra. -ken. Drenkeling, m. en v. -en;v. ook drenkelinge. (gedrenkt.

Drenken, bw.zw.ik drenkte,heb Drenkplaats, v. -en; -trog, m.

gen; -wed, o. -den.

Drente (gewest) o.; -naar, ra. -s

en -naren.

Drentelachtig, bn. -er, -st. Drentelen, ow.zw. ik drentelde, heb gedrenteld; drentelaar. m. drentelaarster, v. drcnteling, v. Drenzen (op huilenden toon aanhouden met iets te vragen) ow.zw. ikdrensde,heb gedrensd. Drenzerig, bn. -er, -st. Dresseeren(africhten,bekwaara

maken) bw.

Dreum (bij de wevers en kleermakers, zekere draden) ra. Dreumel !dwerg)m. -a; -tje o.-s. Dreumes (dwerg) ra. -sen; -je.

Dreun, ra. -en; -tje, o. -s.

Dreunen, ow. zw. ik dreunde, h'-b sredreund; dreuning, v.

Dreutel, m. en v. -s; -tje o. -s.

Dreutelen, ow. zw. ik dreutelde, heb gedreuteld;dreutelaar, ra.

Dreutelüzer (drijfijzer) o. -s.

Drevel (puntig ijzer, waarmede men iets indrijft) ra. -s.

Dribbel, m. en v. -s; -tje o. -s.

Dribbelen, ow. zw. ik dribbelde, heb gedribbeld; dribbelaar, ra. dribbelaarster, v. dribbeling, v.

Drlfebelgat, m. en. o. -gaten.

Dribbeling, v. -en.

-ocr page 78-

DUO

DUI

70

Droef, bn. en bijw. droeyer, -st;

-heid,t.

Droefenis, ▼. (v.

Droefgeestig, bu. -tr,-«t;-hcid, Droelen (misleiden) bw. zw. ik droelde, heb gedroi-ld; droeler, m. droelinp, v. droelater, v. (in. Droes (paardenzielcte, fig. duivel)

Droesem, m.

Droesemlg-, bn.

Droevig, bn. ea bijw. -er, -st;

-beid, v.

Droeilg, bn. -«r, -st; -beid, t. Drogen, bw. zw. ik droosde, heb gedroogd; drogiag, v. drogerij,v. Drogist, m. -en.

Drogreden, v. -en. (-naars. Drogredenaar, m. -naren en Drol, m. -len; -letje, o. -s. Drolerle (snakerij, koddigbeidjv. Drollig (klncbtig) bn. en byw.

-er. -st; -beid, v.

Drom (menigte) m. -men.

Drom of drum (ongetwijud of

rijggaren) t.

Dromedaris, m.-sen. Drommel, m. (zoowel in de be-teekenis tan menigte, als van duivel) -s; -tje, -s.

Drommels, bijw.

Drommelsch, bn.

Dronk, m. -en; -je. o. -s. Dronkaard, m. -b en -en. Dronken, bn. en bijw. Dronkenschap, v.

Droog, bn. en bijw. droger,

droogst; -beid, v.

Droogdoek, m. -en; -lat, v.-ten. Droogje, o.

Droogjes, bijw.

Droogloopen, ow. st. ik ucp

ben -geloopen. Droogmaken,bw.zw. ik maakte

-, heb -gemaakt; - making, v. Droogmalen, bw. st. ik maaldr

-,heb -gemalen; -maling, v. Droogoven, m. -s; -pijp, v. -en;

-plaats, v. -en. Droogpoetsen, bw. zw. ik poetste -, heb -gepoetst. Droograam, o. -ramen; - rek, o. -ken; -scheerder, m. -s; -scheren,©.

Droogsclinren, bw. zw. ik

schuurde -. heb -geschuurd Droogsdmur, v. -schuren; - «tok,

m. -kt-n; -touw, o. -en. Droogte, v. -n.

Droogvoets en droogsvoets. Droogzolder, m. -s. Oüw. Droom, m. -en; -pje,o. -s. DrOOmen,bw.ow. zw. ik droomde, heb gedroomd; droomer, in. droomerij, v. droomster, v. Droomerig, bn. - er, -st; -heid,v, Droomlg, bn. -cr, -st.

Droopen (bedruipen) bw. zw. ik droopte, heb gedroopt; drooping, ▼.

Drop (Jrup)m. -pen; -je, o. -s. Drop (afkooksel van zoethout) v. Droppel (druppel)m. -a;-tje,o.-a. Droppelen.uw.zw. ik droppelde, heb en ben gedroppeld; droppeling, v.

Droppellngs, bu w.

Droppen (druipen) ow. z.yr. ik

dropte, heb en ben gedropt-Dropsteen (een steen) m. -en;

(als stofnaam) o.

Dropwtjn (kkwün) m-

Dubbel, bn. en bijw. (als zn. o.) Dubbelen, bw. zw. ik dubbelde, heb gedubbeld; dubbelaar, m. dubbeling, v. (-beid, v.

Dubbelhartig, bn. -er, -st; Dubbelpunt, v. -en.

Dubbeltje (geldstukje) o. -s. Dubbeltongig, bn. -er, -st;

-beid, v. (-heid, v.

Dubbelzinnig, bn. -er, -st; Dubben (twijfelen, wankelen) ow. zw. ik dubde, heb gedubd; dubber, m. dubbing, v.

Dubieus (twijfelachtig) bn. dubieuzer, dubieust.

DubiO, twijfel.

Dubiteeren (twijfelen) ow. Dubloen (Spaansch muntstuk,

pistool) m. -en.

Duchten, bw. zw. ik duchtte,

heb geducht; duchting, v. Duchtig, bn.quot; -er, -st; -heid, v. Duel (tweegevtcht) o. -len. Duelleeren (een tweegevecht houden) ow. (m. -en.

Duellist (degene, die duelleert) Duet, duetto, duo (muz.) dubbel- of tweegezang of spel met twee speeltuigen, aria van twee stemmen; duetje, o. -s.

Duf, bn. en bijw.-fer,-st; -heid,v. Duffel (stof) o.; (jas) m. -s. Duffelsch.bc.

Duffigheid, v.

Dufsteen (duifsteen en turf-steen) ra. -en. (-heid, v.

Duidelijk, bn. en bijw. -er, -st; Duidelijkheidshalve, bijw. Dulden, bw. zw. ik duidde, heb

geduid; duiding v.

Duif, v. duiven; -je, o. -s.

Duig, v. -en; -je, o. -s. Duikelaar (duiker) m. -s. Duikelen, ow. zw. ik duikelde»

heb geduikeld; duikeling, v. Duiken, ow. st. ik dook, heb gedoken; duiker, m. duiking, v. Duikersklok, v. -ken.

Duiker, m. -s; -tje,o. -s. Het-zelfile als duikelaar. Ook een» goot of buis.

Duim, m. -en; -pje, o. -s. Duimelen, bw. zw. ik duimelde,

heb geduimeld; duimeling, v. Duin (zandheuvel) v. -en; (collectief) o.

Duinachtig, bn.

Duist (stuifmeel; ook boekweit-bast) o. (-beid, v.

Duister, bn. en bijw. -der, -st; Duisterling, m. en v. -en;

voor het v. ook duistcrlinge. Duisternis, v. (-je, o. -s.

Duit (oude Nederl. munt) m.-.-en; Duitendief, m. -dieven. Duitenplaatje, o. -s.

DultSCh, ba. en bijw. (als in. o.)

Puitscher, m. Duitscbland, o. Duivel, m. -s of -en; -tje, o. -s. Duivelachtig, bn. -er, -st; Duivelarij, v. -en. (-heid, v. Duivelig, bn. -er, -st; -heid, v. Duivelin, v. -nen.

Duivels, bijw.

Duivelsbeet, m. Duivelsbrood, o.

Duivelsch, bn.

DuiVOlsdrek,ra.; -kop, m. -pen; -kunstenaar,m.-8; -kunstenary, v. -en; -melk, v. ;-poot, m. -en; -toejager, m. -e.

Drossaard, m. -•. Zie Drost. Drossaardscliap, o.

Drossel (zekere vogel) m. -■. Drossen, ow. zw. ik droste, ben

Sedrost; drosser, m. drossing, v. rosster,v. (saard.edrost; drosser, m. drossing, v. rosster,v. (saard.

Drost (schout) m. -en; ook dros-Drostendlenst, m. Drostschap, o. (m. -n.

Druide(priester der oude Kelten) Druif, v. druiven; -je, o. -s.

Druil (zeil) m. -en.

Druil (persoon) m. en v. -en. Druilen, ow. zw. ik druilde, heb gedruild: druiler, m. druiling, v. druilster, v.

Druilerig, bn. -er, -st.

DrUilig, bn. en byw. -er. -st. Druiloor, m. en v. -en. Druilooren, ow. zw. ik druiloorde, heb gedruiloord. Druiloorig, bn. -er, -st; -hcid,v Druilsra, t. -raas.

Druip, m.; -bad, o. -en. Druipen, ow. st. ik droop, heb en beu gedropen; druiper, m. druiperd, m. druiping, v. Druipnat, bn.

Druipneus, m. en v. -neuzen. Druipoog, in. en v. -en. Druipstaart, m. -en. Druipstaarsten, ow. zw. ik druipstaartte, heb gedruipstaart. ((als stofnaam) o. Druipsteen (een steen) m. -en; Drulsctien, ow.zw. ik druischte, heb gvdruischt. (m. -en. DruiV0t)lad, o. -eren; -boom. Druivenbloed, o.; -korf, m. -korven; -lezen, o.; -lezer, m.-s; -mand, v.-en; -moer,*.; -nat, o. -oogst, m.; -pers, v. -en; -rank, v. -en; -sap, o.; -treden, o.; -treder, m. -s; -tros, m. -sen; vocht, o.

Druivepit, o. -ten; -schil, v.

len; -steel, m. -stelen.

Druk, m. -ken; -je, o. -s. (v. Druk, bn. en bijw. -ker, -st; -te, Drukbal, m. -len; -feil, v. -en;

-fout, v. -en; -inkt, m. Drukken (klemmen; en boeken drukken) bw. zw. ik drukte, heb gedrukt; drukker, m. drukkerij, v. drukking, v. druksel, o. Drukkend, bn. -er, -st. Xgt;rukkersraam,o.-ramen; -rol.

v. -len; -werk, o.

Drukkosten, m.mv.; -kunst, v.; -letter, v. -s; -loon, o. -tn; -papier, o. -en; -per8,v.-en; -proef, t. -proeven; -vorm,m. -^en. Drup. Zie drop.

Druppel. Zie Droppel. Druppeling en droppollng, v.

-en. (bijw.

Druppelings en droppellngs. Druppelsgewijze en -gewüs. ook: droppelsgewijze en

-gewös, en: druppelswüze of droppelswijze, bijw. Druppen. Zin Droppen. Dualisme (de leer der twee beginselen of eeuwige grondwezens (een goed en een kwaad); ook de leer, volgens welke eeni-ge uitverkorenen zalig en alle overige menscben verdoemd worden.

Dualist (aanhanger van het dualisme) m. -en.

-ocr page 79-

ECH

Dül

71

Dulvenboon, t. -en;-drek,m.; -ei, o. -eren; -eitje,o. -s of -eiertjes; -hok, o.-ken;-kervel, v.; kot, o. -ten; -markt, v.;-melker, m. -s; -sla;?, o. -en; -til, v. -len;-vlucht, v.

Duizelen, ow. zw. ik duizelde, heb geduizeld; duizeling, v.

Duizelig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Duizend, telw. (als zn. o. -en.). Duizendbloempje, o. -a.

Duizenderliande, -lei, onver-

buiffb. bn.

Duizendjarigquot;, bn. -maal, bijw.

Duizendsclioon,v.-en;-tje.o,-s.

Duizendste, bn. (rnnsxetal.)

Duizendvoud, o. -voudig, bn. -werf, bijw.

Dukaat, m. dukaten.

Dukatengoud, o.

Dukaten (voormalig geldstuk) m. -nen en -s.

Dukdalf (paal, in bet water, om schepen vast te leggen)ra. dukdalven.

Dulcificeeren (zoet maken) bw.

Dulcinea (zoetertje, liefje, beminde) v. (-loost.

Dnldeloos, bn. en bijw. -loozcr.

Dulden, bw. zw. ik duldde, heb geduld; duider, m. duiding, v.

Dun,bn. en bijw.-ner,-3t;-heid,v.

Dunbuik, m. en v. -en.

Dunbuikig, bn. -er, -at.

Dnndoek, o.

Dunharig, bn.

Dunk, m.

Dunken bw. onr. ik dacht, heb gedacht. Ook onp.w. mü dunkt, mij dacht, mü heeft gedacht.

Dunlüvig, bn. -er, -st; -hcid, v.

Dunnen, bw. OW. zw. ik dunde, heb en ben gedund; dunning, v.

Dunnetjes, bijw.

Dunnigheid, v.

Dunsel (bekendezaadplant) o.

Dunte, v. -n.

Duo (lied of muziekstuk, uit te voeren door 2 personen) o. -'s.

Duodecimo (formaat Tan 13 gedrukte bladen in een vel; anders in 12o) o. -'s.

Duodecimaal, twaalfdrelig.

Dupe (bedrogene;ieraand die zich voor den gek laat houden) m. en v. -s. (den) bw.

Dupeeren (bedriegen, mulei-

Duplicaat (dubbel, eensluidend exemplaar) o. duplicaten.

Dupliceeren (tweede antwoord geven, op de repliek antwoorden) ow.

Dupliek (bean twoortling of verweerschrift) v. -en.

Duplo (in) dubbel.

Durabel (duurzaam) bn.

Durabiliteit (duur/.aamheid) v.

Duren, ow. zw. ik duurde, heb geduurd; during, v.

Durfal, m. en v. -len.

Durfniet, m. en v. -en.

Durk (ook urk) na. -en; scheeps-woord. De plaats, waar zich het vuil in een schip vergadert.

Durven ow. zw. ik dorst en durfde, heb gedurfd; durver, m. durfster, v.

Dus, bijw.

Dusdanig, bn. en bijw.

Dusverre en dusver, bijw.

Dut (lichte slaap; ook twijfeling)

m.; -je, o. -s.

Dutstoel, m. -en.

Dutten, ow.zw. ik dutte, heb gedut; dutster, v, dutter, m, Duümvir (tweeman) m. -s. Duümviraat (tweemanschap) o. Duur, m. liet voortduren.

Duur, bn. en bijw. -der, -st; Duurkoop, bn. [-te, v.

Duurzaam, bn. en bijw. duurzamer, -st; -heid, v.

Duw, m. -en.

D vwen, bw. zw. ik duwde, heb

geduwd; duwer, ra. duwing, v. Dwaal, v. dwalen; -geesten, -en; -leer, v. -en; licht, o. -en; -pad, o. -en; -spoor, o. -sporen; -ster en star, v. -sterren en -starren; -weg, m. -en.

Dwaas, bn. en bijw. dwazer, dwaast; -heid,v.dwa3elijk, bijw.

Dwaasnoofd, m. en v. -en. Dwalen, ow. zw. ik dwaalde, heb gedwaald; dwaalster, v. dwaler m. dwaling, v. dwalinkjc, o. Dwang, m.

Dwarrel, m.

Dwarrelen, ow, zw, ik dwarrelde, heb gedwarreld; dwarreling^. dwarrelstroom, m.dwarrelwind, ra.

Dwars, bn. en bijw. dwarser,

dwarst; -heid, v.

Dwarsarm, m. -en. Dwarsboomen, bw, zw, ik dwarsboomde, heb gedwars-boomgt;!.

Dwarsdraads, bijw. DwarsdriJven,ow.zw.ik dwars-drijfde, heb gedwarsdrijfd; dwarsdrijver, m. dwars drijft ter, v. dwarsdrijverij, v. Dwarshout, o, -en-, -je, o, -s. Dwarskijker, m, -s, Dwarskijkerij, v.

Dwarskop, m, en v, -pen, Dwarsscneeps, bijw. Dwarsscheepsch, bn. Dwarsstraat, v. -straten; -je. Dwarste, v. [o, -s

Dwarsuit, bijw.

Dwaselijk, bijw. (v.

Dweepachtig,bn.-er, -st; -heid. Dweepziek, bn. -er, -st. Dweepzucht, v. Dweepzuchtig, ba. -er, -st. Dweil, v. -tgt;n; tje. o. -s. Dweilen, bw. zw, ik dweilde,

heb gedweild.

Dwepen, ow. zw. ik dweepte, heb gedweept; dweper, m. dweperij, v. dweepster, v.

Dwerg, m. -en; -je, o. -s. Dwergachtig, bn, -er, -st. Dwingeland, m. -en; -je, o, -s. Dwingelandij, v.

Dwingen, bw. st. ik dwong, heb gedwongen; dwinger, m. dwin-serij, v. dwiugater, v. Dwingerig, bn. -er, -st. Dynamica (leer der beweging) v. Dynastie (rij van regecrende vorsten uit eene en dezelfde familie; regeerend stamhuis) v. -ön. (loop) v.

Dysenterie (roode loop, pers-Dyspopsie (zwakte in de maas:, moeielijke spijsvertering) v.

K.

B, v. e's. De vijfde letter van het alphabet en de tweede van de klinkletters. — In de muziek de benaming van den derden toon, mi. — Als getalmerk is E zooveel als 250.

E. of Eg. — Eaoo, dus, derhalve. E.G. — Exbmpm causa, bij voorbeeld. (beeld. E.G.— Exempli gratia,bij voor-E. of Ed. — Edhl. E.G.A. —EDBr.orootacutbarb.

E.Ga.M. — Eoblorootmoobndb. Ed.GbSTR. — EnBr.oestrengb. E.k. — Eerstkomende. EE.MM.HH. — EnBr.MOGBNDB

IIeeren.

Em. —Eminentie.

Enz, — En zoo voorts.

Etc, — Et cetera, en zoo voorts. Exc, — Excellentie,

Exon, — Exonus,het tweede boek van Mozcs, dus genoemd, omdat hetzelve het verhaal bevat van den uittocht der kinderen Tsraëls uit Egypte, (ve.

Ex off. — Ex officio,ambtshal-Extr, — Extractus, uittreksel; aftreksel.

Eau de CjlOgnejveulsch water; eau de Javeile, bleekwater; eau de la reine, koninginnewater; eau de lavande, lavendelwater. Eb en Ebbe, v.

Ebaucheeren(vluchtig ontwerpen, schetsen) bw.

EbbO (eb) v.

Ebben, onp. w. zw. het ebde,

heeft geëbd; ebbing, v. Ebben,bn. (van ebbenhout). Ebbeboom, m. -en. Ebbenhout, o.

Ebbenhouten, bn. Ebloulsseereni verblinden,misleiden, overbluffen) bw. Ebranleeren (schudden, daveren; aan het wankelen brengen, ontmoedigen) ow. bw. Ebruïteofon (ruchtbaar maken aan .le klok en den klepel han-geu) bw.

Ebullitie (opkokinar, opborrc-ling, opbruising; uitslag) v.-tiün en -ties.

Ecarté (zeker kaartspel) o. Ecarteoren (verwijderen, verstrooien; van de hoofdzaak afwijken; «le kaarten in het spelen verwisselen) bw. ow.

ECCO Homo! (zL* den mensch! beeld van .len lijdenden Ghria-tus). (lijk) bn,

Ecclesiastlek (kerkelijk^eeste-Eohang'ieren (ruilen, wisselen;

uitwisselen) bw.

Eohantlllon (staaltje, monster,

proef) o. -a.

Echappeeren (onts-. appen,o nt-

loopen, ontvluchten) ow. Echappement (schakelrad, cilinder in uurwerken) o. Echarpe (sjerp, breede band om

het lijf) v. -n.

Echauffeeren (verhitten) bw.


-ocr page 80-

BCH

72

EGA

E ClléanCC (vervaltijd van ccn wiHsel) v.

Echec (scl-nal; in het sclinaksprl; schade, verlies; nederlaag, mislukking) o. -s.

Echel (bloedzuiger) ni. -s.

Echelon (laddersport); en -,in verscheiden division achterelk-

Echo, v. rcho's. [ander.

Echt, m.

Echt, bn. en bijw.-er,-8t;-heid,v.

Echtor eek ster, v. -s.

Echtbreken.ow. wordt niet ver-

Echtbreker, in. -9. [voegd.

Echtbieuk, v. -en.

Echteheö, o.

Echtelieden, m. mv.

Echtelijk, bn.

Echtelingen, m. mv,

Echteloos,b!i.

Echten, bw. 7.w. ik echtte, heb glt; ëclit; editing, v.

E chter. xvr.

Echtgenoot, m. -en.

Echtgenoote. v.

Echtetaat, m.

EclaiïClBseeren (verlichtf n, ophelderen) bw.

Eclaireeren (verlichten) bw.

EclalreUTS (vooruit gezondene troepen of militairen, veldvrr-kenners) m. mv.

Eclat (orzirn, ruchtbaarheid) o.

Eclatant (opzienbarend, verbazend) bn. en bijw. -er. -st.

Eclateeren. Iruchtbaar worden; uitbreken, uitkomen) ow.

Eclips (verduistering) v. -en.

Eclij'Sceren (verduisteren; ver-dwijr.i n, zicb wegmak» n) ow.

Ecliptica (zon? weg, dierenriem) v.

Economie (huishoudelijkheid, huishoudkunde; ook: zuinigheid) v. (spaarzaam) bn.

Economisch (huishoudeliik,

Economiseeren (besparen, bc-zuiniiren) bw.

Econoom (landhuislmudkun-dige. landbouwer) m. -nomen.

Ecossaise (Schotschedans) v.

Ecouter:, hoor eens I

Ecraseeren (verpletteren, rer-briizelen, vernietigen) bw.

Ecrltoire (schrijfdoos) v.

Ecumeur (schuimer, schuim-looper; zeeschuimer, vrijbuiter) m. -s.

Eöder, m.

Edel.bn. en bijw. -er, -st.

Edelaaröig.bn. - er. -st; -heid, v.

Edelachtbaar, bn.; -hrid, v.

Edclpeboren. bn.

Edelpesteente. o. -n. Edeleroctachtbaar, bn. Edelheid, v.

Edelknaap. m. -knapen.

Edelman, m. -lieden.

Edelmoedig, bn. -er,-st; -heid,v.

Edelmogend, bn.

Edelvrouw,v. -en.

Eden (Paradijs) o.

Edict (vorstelijk openbaar bevel, landsverordening) o. -en.

Edifiant (stichtelijk)bn. en bijw.

Edifieeren (stichten )bw.

Edlk(aaijn) m.

Editie (uitgave, druk van een ■werk) v. -tiën en -tics.

Edoch, vw.; hetzelfde als doch.

Edncatie (opvoeding) v. -ties.

Eed, m. -en.

Eedgenoot, m. -en.

Eega en Eegade,m. en v. eegaas

en eegaden. Eekelaar(eikelaar)m. -s. Zekere b; om. (-tje, o. -s.

Eekhoorn en -horen, m. -s; Eel (bier) m, en o. -en.

Eelt, o

Eeltachtig, bn. -er; -beid. v. Eelterlg, bn.-er,-st; -hcid,v. Eeltig, bn. -er, -st; -heid, v. Eem, v. Eene rivier.

Eems. v. Eene rivier. Een, telw.; als lidw. m.; eene, v.;

een, o.; als (zn.) v.; -tje, o. -s. Eend (eendvogel) v -en; -je, o.-s. Eendebont, m. -en.

Eendenei, o. -eren; jacht,v, -en; -kom, v. -men; -kooi, v. -en; -kroos, o.; -nest, o. -en; -roer, o. -en en -s.

Eendracht, v. Eendrachteljjl:, bijw. Eendrachtig, bn. -er, -st;

-heid. v. -liik,bijw. Eenerhande, -lëi, onverb. bn. Een grepig, - handig, -hoofdig. Eenheid, v. -heden. [bn.

Eenhoorn en eenhoren m. -s; Eenig, bn. en bijw. [-tje, o. -s. Eenigerhandé. bn. Eenifierlei. bn. Eenigermate, biiw. EenigerwDze en -wüs,bijw. Eenigheid, r.

Eeriglljk, bijw.

EenlgFzins. bijw. Eenkennig,bn.-er, -st; -heid,v. Eenlettergrepig, bn. Eenlobbig, bn.

EenloopeDd, bn.

Eenmaal, büw.

Eenoog, m. en v. -en. EenoogJg bn.; -heid, v. Eenparig, bn. -er, -st; -beid. v. Eens, biiw. [-lijk, bijw.

Eenschalig, bn.

Eensdeels, bijw. Eensdenkend, bn.

Eens gestemd, bn. Eenpgezind, bn.; -hoid, v. Eensklaps, bijw. Eenslniderd, bn.; -beid, v. Eenstemmig, bn.-cr,-8t; -beid, v.;-lijk, byw. (heid, v.

Eentonig, bn. en bijw. -er, -st; Eenvormig,bn.-er, -st; -hcid,v. Eenvoud, m. (-at; -heid, v. Eenvoudig, bn. en byw. -tr, Eenwerf (een maal, een keer) bijw. (-st; -heid, v.

Eenzaam,bn. en bijw.eenzamer. Eenzelvig, bn. -er, -st; -heid,v. Eenzüdig, bn. en bijw. -er, -st; Eer, v. [-heid, v.

Eer, bijw.

Eerbaar, bn. -der,-st; -heid,v. Eerbied, m.

Eerbiedelük, bijw. Eerbiedenis, v.

Eerbiedig, bn. -er. -st; -heid, v. Eerbiedigen, bw. zv-.ik eerbiedigde, heb geëerbiedigd. Eerbiediging, v. Eerbiedlgljjk, bijw.

Eer bieds halve, byw.

Eerder, bijw.

Eerebltjk, o. -en; -boog, m. bogen; -dienst, m. -en; lid, m. -leden.

Beren, bw. zw. ik eerde,heb -ge-eerd.

Eereplaats, v. -en; -poort, v. -en; post, m. -em; -prys (beloo-ning)m.-priizcn; -prij8{plant)v.; -schot, o. -en; -teeken, o. -en en -s; -titel, m. -s; -wacht, v. -en; -wijn. in.; -woord, o. Eergierig, bn. -er, -St; -heid, v. Eergisteren, -lang, bijw. Eerlijk, bn. cn bijw, -er, -st;

-heid, v. (-loost; -heid, v. Eerloos, bn. en bijw. -loozer. Eershal ve, bijw.

Eerst, büw.

Eeretaan-wezend, bn. Eerstdaags, bijw.

Eerste, bn. (ranggetal). Eerstelflk, bijw.

Eersteling, m. en v. -en; voor

het v. ook Eerstelingc. Eerstgeboorte, v. Eerstgeborene,m. en v. -n. Eertjjds, bijw.

Eervergeten, bn. -er, -st. Eervol, bn. -Ier, -St.. Eerwaard, bn.

Eerwaardig,bn.-er,-8t; -heid,v. Eerzaam,bn.-zamer,-8t;-heid,v.

Eerzucht, v.

Eerzuchtig, bn. -er, -st.

Eest, m. -en.

Eesten, bw. zw. ik eestte, heb

geëest; eesting, v.

Eetbaar, bn.; -heid, v. Eethuis, o. -huizen; -kamer, v. -s; -lepel, m. -s; -lust, m.; -regel, m. -s; -tafel, v. -s; -waar,v. -waren; -zaal, v. -zalen.

Eeuw, v. -en.

Eeuwenoud, bn.

Eeuwig, bn. en bijw.; -heid, v.

-lijk, bijw. -durend, bn. Effaceefen (uitwisscben, ver-

de]?( n) bw,

EfTett (uitwerksel, gevolg) o.;

(landsschuldbrief) o, -en. Effectief (werkelijk, wezenlijk) bn. en bijw. als zn. (het werkelijk bestaarde) o. EfFectueeren (bewerken, verrichten, uitvoeren, tot stand brengen, verwezenlijken) bw. Effen, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Effenen (evenen) bw. zw. ik effende, heb geëffend; effening, v. Effentjes (even) bijw. Efficaciteit (kracht, nadruk) v. EfSgle (beeltenis) v. Effleureeren (terloops aanroeren, oppervlakkig behandelen, licht overheenloopen) bw. Efforceerpn(zich)(zich beijveren,

zich inspannen) m.

Effort (poging, inspanning) o. -s. Effrayant (verschrikkelijk, ont-

zaelijk, vreesclijk) bn. Effronté (schaamteloos) bn. en bijw.

Effronterie (dric8theid,8chaam-

teloosheid) v.

EffUSle( uitgieting,u itstorti ng) v. Eg. Zie Edge.

Egaal (gelijk, onverschillig,

eenerlei) bn. egaler, egaalst. Egallteit (gelijkheid) v, -en. Egard (aanzien; schatting; beleefdheid) o. -8.

Egareeren (verdwalen, op een dwaalspoor brengen) ow.


-ocr page 81-

EMB

BGE

73

Egel, m. -s; -tje, o. -s. Egelantier, m. -a of -pn. Egelsvoet, m. (era e, o. - s. Egge en eg, v. eggen; eggetje et Eggen, bw. zw. ik egde, heb ge-

egd; egger, m. egging, v. Eggerlg(scherp zuur)bn.en bijw.

-er. -at; -heid, v.

Egglg (stomp — van tanden — door het eten van wrange vruchten) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

EgOismeizelfzucht, baatzuchtige

denkwijs of gevoelen) o. Egoïst (zelfzuchtig wezen) ra. en v. -en. (bijw.

Egoïstisch (zelfzuchtig) bn. Egsznid, m. -smeden.

Egtand, m. -en.

Egypte, o. Egyptenaar, m. -naars of-naren. Egyptisch bn. Egypteland, o.

Ei, tw. (eiertjes.

Ei, o. eieren; eitje, o. eitjes en Eierdop, m. -pen; -koek, m.-en; -korf, ra. -korven; -krans, ra. -en; -lepeltje, o. •*; -netje, o. -s; -pruim, v. -en; -8aui,v. -en; -schaal, v.-schalen; -struif, v. -struiven; -vrouw, v. -en. Eigen, bn. en bijw. -er; -st. Eigenaar, ra. -s en eigenaren. Eigenaardlg,bn. -er, - st; - b eid,v. Eigenares, v. -sen. Eigenbaat, v.

Eigenfcatig, bn. -er, -st. Eigenbelang, o.

Eigendom (recht) m. (bezitting) o. -men; -nietje, o. -s.

Eigendomsreont, o. Eigendunk, ra. (-heid,v. Eigendunkelijk, bn. -er, -st; Eigenen, bw.zw. ik eigende, heb

geëigend; eisening. v. Eigengebakken, bn. Eigengeërtde, ra. en v. -n. Eigengemaakt, bn. Eigenhandig, bn.

Eigenheid, v. -heden. Elgenhoorig, bn.; -heid, v. Eigenlijk, bn. en bijw. Eigenlof, m. (-heid, v.

Eigenmachtig, bn. -er, -st; Eigennaam, ra. -namen. Eigenschap, v. -pen. Eigenwaan, m.

Eigenwaarde, v.

Eigenwijs, bn. eigenwijzer, ei-

Senwijnt; -heid,v. fenwlllig,bn.-er; -st; -heid,v. Jülgenzinnlgbn.-er,-8t; -heid,v. Eik, m. -on; -je, o. -s.enwijnt; -heid,v. fenwlllig,bn.-er; -st; -heid,v. Jülgenzinnlgbn.-er,-8t; -heid,v. Eik, m. -on; -je, o. -s.

Eikeblad O. -en en -eren;

-blaadje, o. -s en -bladertjes. Eikeboom, ra. -en; -pje, o. -s. Eikekrans of eiken krans, ra.

-en. (-kronen.

Eikekroon of eiken kroon, v. Eikel ra. -s; -tje, o. -s.

Eikeloof en eikenloof, o. Eiken, bn.

Eikenbast, ra. -en. Eikenbosch, o. -bosschen. Eikenhout, o.

Eikenhouten, bn.

Eikenlaan, v. -lanen; -tje, o. -s. Eikenmos, o.

Eikenschors, v.

Eiker (vrachtschip) m. -s. Eikestam, ra. -men.

Eiketak, m. -ken; -Je,o. -s.

Eilaas, Zie Ilelaas

Eiland, o. -en; je, -s.

Eilander, ra. -s.

Eilieve, tw.

Eiloof (soort van klimop) o.

Einde (ook eind en end! o. ein den en enden; eindje en endje, o.

Eindelijk, bijw. f-a

Eindelmghout, o.

Eindeloos, bn.

Eindbesluit, O. -en; -oogmerk, o. -en; -oorzaak, v. -oorzaken; -paal, ra. -palen; -rijm, o. -en; vonnis, o. -sen. (heb geëind.

Einden, bw. ow. zw. ik eindde.

Eindig, bn.; -heid, v.

Eindigen, bw. ow. zw. ik eindigde, heb en ben geëindigd eindiging, v. eindigheid, v.

Eirond, bn.

Eisch, ra. -en.

Eischen, bw. zw. ik eischtc, heb geëischt; eischer, ra.eischeres.v.

Eiwit, o. (geëiwit.

Eiwitten, bw.zw. ik eiwitte,heb

Ekster (ook aakster* v. -s.

Eksteroog , o. -en.

El, v. -len; elletje, o. -s.

Eland (zeker dier) ra. -en.

Elasticiteit (veerkracht, span ning) v. (.je, o. -s.

Elastiek (rekbaar bandje)o. -en;

Elastiek (rekbaar) bn. -er, -st.

Elders, bijw.

Eld0rad0(hetland van beloftejo.

Electie (keus ofkiezing)v. -tien.

Electriciteit (de barnstern-krncht, aantrekkende kracht)v.

Electriek (van of bptreff.-nde de electriciteit; bliksemsnel) bn.

Electriseeren(de aantrekkende kracht opwekken, met dezelve doortrekken; doordringen, bezielen, ontvlammen) bw.

_ llectrlseermachine, v. -s.

Electro-magnetisch, bn.

Electrometer (dampsveer-krachtmeter) m. -s.

Elefant, ra. -en.

Elegant (uitgekozen, net, sierlijk, opgetooid) bn. -er, -st.

Elegantie (bevallisheid, sierlijkheid) v. (-ën.

Elegie (treur- of klaagdicht) v.

Elegisch( treurig, weemoedig)bn.

Element, o. -en.

Elementair (grondstoffelijk, de eerste beginselen betreffende) bn ; -e scholen, lascere scholen,

Elevatie!opheffing;verheffing)v.

Elève (kweekeling) ra. en v.

Elf, tflw. elven.

Elfde, bn.

Elfdohalf, bn.

Elfderhande, bn.

Elfderlei, bn.

Elf-en-dertigst, komt slechts voor in de bijw. uitdr. op zyn -.

Elfhonderd, telw.

Elfmaal, bijw.

E'frank, v. -ranken.

Elft (alft) m.; -je, o. -s.

Elfvoud, o.

Elfvou^.ig, bn.

Elger (aalarerr) m. -s.

Elideeren (uitlaten, weglaten, ten, wegwerpen) bw.

Elisie (uitlating:) v.

Elite (dekenr,kern, bloem) v.

Elites, de uitgelezene soldaten, keurbenden.

Elixir en elixer (samengeRteld kooksel, tot geneesmiddel dienende) o. -s.

Elk (elke) bn. en telw.

Elkaar, wederk. vnw. (afbreken: eik-aar)

Elkander, wederk. vnw. (afbreken: eik-ander).

Elkeen, onbep. telw.

Elleboog, ra. ellebogen; -je o.-s.

Elleboogsbeen, o. -deren; -knokkel, -s; -lengte, v. -n; -mouw, v. -en; -spier. v. -en.

Ellemaat, v. -maten.'

Ellende, v. -n.

Ellendeling, m. en v. -en; voor het v. ook ellendelinge.

Ellendig, bn. -er, -st; -heid, v.

Ellenijker, m. -s.

EIIgw^ ar, v. -waren.

Ellewinkel, ra. -s.

Ellips (langwerpig rond) v. -en.

Elliptisch (ellipsvormig) bn. en

Elmsvuur, o. [bijw.

ElOge (lofrede, lofschrift, loftui-tin?| o.

Eloquent (welsprekend) bn.

Eloquentie(welsprekcndheid)v.

Elpenbeen, o.

Elpenbeenen, bn.

Els (boom) m. elzen. (elzen.

Els (sohoenraakerswerktuig) v.

ElU (uitverkore) in. -s.

Elucidatie (opheldering, inlichting) v. -tiën en -ties.

Elucideeren (verklaren, ophelderen, toelichten) bw.

Elyseesche velden, de woonplaats der zaligen; hemelsche dreven, een bekoorlijk en vroo-lijk oord.

Elysium,o.Hetzelfde als Elyseesche velden.

Elzeblad, o. -en en -eren.

Elzeboom, m. -en.

Elzenbosch, o. -bosschen.

Elzenheg. v. -gen.

Elzenhout, o.

Elzenlaan, v. -lanen; - tje, o. -s.

Elzeiitam, ra. -men.

Elzestruik, ra. -en.

Elzetak, m. -ken; -je, o.

Email, o.

Emailleer en (brandschilderen, met minerale kleuren beleggen) bw.

Emanatie (uitvloeiing,uitstroo-raing) v. -tiën en -ties.

Emancipatie (vrijmaking uit slavernij of lijfeigenschap, of uit de vaderlijke macht;toe8taan van gelijke rechten; gelijkstel Ijn? voor de wet; bevrijding van voogdij, meerderjarigverklaring) v.

Emancipeeren(vrijmaken,vrij-verklaren; gelijkstellen; raeer-derjaris: verklaren) bw.

Emaneeren (uitvloeien, uitstrooien, afkomen) ow.

Emballage (inpakking; ompak-sel, omwikkelin?) v.

Emballeeren (inpakken, omwinden, omwikkelen) bw.

Embargo (beslag op schepen en scheepsgoederen, scheepsar-rrst) o.

Embarqueeren (inschepen, op schepen laden) bw. ow.

Embarquement (inscheping, 't scheep gaan,aan boord gaan)o.


-ocr page 82-

EMB

ENS

74

Emüarraa (verlegenhtid,moeie-lijkhcid, belemmering) o. enk. en mv.

Embarrassant (moeielijk, hinderlijk, belemmerend) bu.

Embarrasseeren (Linderen, verwarren, ophouden, belemmeren) bw. (o. -en.

Embellissement (verfraaiing)

Emblema (zinnebeeld) o. -'s en emblemata.

Emblematiek (zinnebeeldig)bn. en bijw. (beid) o.

Embonpoint (lijviRht-id, geaet-

Emboucliure (monding, uit- en invloeiing van eene rivier; de opening van een geschut; (muz.) mondstuk van e. n blaasinstrument; (ookjgeschiktheld om een blaasinstruaient te bespelen) v.

Embranchement (vertakking, zijtak) o. -en,

Embraseeren (in brand steken, in vlaai zetten) bw.

Embrasseeren (omarmen, omvangen, omhelzen) bw.

Embrasure (schietgat; inham; vensterraam) v. -s.

Embrouilleeren (in de war brengen) bw.

Ementor (luctor et), ik worstel en bezwijk.

Emerpo (luctor et),ik worstel en kom uit de baren op.

Emeritaat (pensioen) o.

Emeritus (uitgediend, ambtsvrij) bn.

Emerveiileeren(vtrbaasd doen staan, met verwondering vervullen) bw.

Emier (Arabisch vorst) ra. -s.

Emigrant (uitgewekene) m. -sn.

Emigrante, v. -n.

Emigratie (landvcrlating) v.

Emigreeren, (uit het land wijken, vluchten) ow.

Eminent (vooruitstekend; uitstekend, voortreffelijk) bn. -er, -st.

Eminentie (verhevenheid; ook een titel voor kardinalen) v. -tiön. (m. -sen.

Emissaris (zt-ndeling, afgezant)

Emissie (uitgifte; uitwerping) v. -siën. (pen) bw.

Emitteeren (uitgeven; uitwer-

Emittent (uitgever in het bijzonder: bankier die leeningen aan de markt brengü m. -en.

Emmagasineeren (levensmiddelen opkoopen, en in de pakhuizen opslaan) bw.

Emmer, m. -tje, o. -s.

Emmeublement (huisraad) o.

Emolumenten (arubtsvoordec-len, dienstvoorrechten) o. mv.

Emotie (gemoedsbeweging,aandoening. opbruising) v. -tiiin en -ties.

Empailleeren (in stroo wikkelen of inpakken) bw.

Empaleeren (spietsen) bw.

Empaleur (spietser) m. -s.

Empêclieeren(ver!.indercn beletten, bw.

Empêcnement (verhindering, hindernis, beletsel) o. -en.

Emphase(ophef; nadruk) v.

EmphatiSCll (nadrukkelijk, krachtig in het spreken,met ophef) bn en bijw.

Empiricus (iemand die niet op de lessen der wetenschap, maar op de ondervinding afgaat) m. empirici.

Empirie (ondervinding, ervaring) v.

Empirisch, (alleen afgaande op de ondervinding) bn. en bijw.

Empletteiinkoop, aankoop) v. -s.

Emplooi (bediening, betrekking; aanstelling) o. (-s.

Employé (beambte; bediende) m.

Employeeren (verzorgen, bezigen, gebruiken) bw.

Empocneeren (in den zak steken, zakken) bw.

Emporteeren (driftig maken, vertoornen; in- of wegnemen, veroveren) bw.

Emportement (drift, opvliegendheid) o.

Einpressement(beijvering, bereidvaardigheid) o.

Emprunt (leenirg) o.

Emprunteeren (leenen, ont-leenen) bw. (zaligen) o.

Emp . reum (verblijfplaato der

Emulatie (wedijver) v.

Emuleeren (wedijveren) OW.

En, vw.

Enakskinderen, mens hen van reuaachtiKe gestalte, reuzen.

Enavant! voorwaarts!

Encadreeren (in eene lijst zetten, alt spiegels,schilderen,enz.-, insluiten) bw.

Encanailleeren (zich) (zich gemeen aanstellen, zich met gemeen volk op ééne lijn stellen) ww.

Enchaineeren (aan elkander ketenen, aaneenschakelen) bw.

Enchainement (aancenschaku-iing) o. (rukken) bw.

Enchanteeren( betoovcren,ver-

Enclaveeren (insluiten, met grondgebied omringen) bw.

Encoffreeren (in koffers sluiten) bw. (king.

En comparaiEon, in vergelij-

Encore'.'nog eens! nogmaals!

En corps, gezamenlyk.

Encourageant (bemoedigend, aanmordigend) bn. en bijw.

Encourageeren (aanmoedigen, aanwakkeren, aanzetten) bw.

Encyclopedie (kort begrip van allekunsttn en wetenschappen); •v. -ön.

Encyclopediscli (bü wijze van encyclopedie) bn. en büw.

Encyclopedist (bewerker van of medewerker aan eene encyclopedie) m. -en.

End (einde, eind) o. -en.

End (eendvogel, eend) v. -en.

Ende, vw. Oud# vorm van En.

Endeldarm, m. -en.

EndemiSCli, bn. inheemsch, plaatselijk (van ziekten).

En depot, in bewaring; in voorraad; toevertrouwd ten verkoop.

En detail, in het klein.

Endommageeren (schade toebrengen, beschadigen) bw.

EndOSSant (onderteekenaar van een endossement) m. -en.

EndOSSeeren (wissels overdragen opeen ander) bw.

Endossement (overdracht van wissels enz.) o. -en.

Energie (kracht, nadruk) v.

Energiek (met kracht, met nadruk) bn. -er, -st.

Enervatie (ontzenuwing, verzwakking) v.

Enerveeren, (ontzenuwen, verzwakken, krachteloos maken) bw. (over.

En face, van voren; vlak tegen-

En familie, in den huiselijken kring.

Enfants perdus, voorposten, die aanhoudend aan het grootste gevaar zijn b'ootgesteld; ook: waaghalzen.

Enfonceeren (den bodem inslaan; doorbreken, inbreken, doorboren) bw.

Engageant (verplichtend, innemend, betooverend) bn. en byw.

Engageeren (aanwerven, aannemen) bw.; - (zich), ww, zich inlaten, zich verbinden, zich verplichten.

Engagement (aanneming, aanstelling) o. -en.

En gala, prachtig gekleed.

En garQOn, ongetrouwd,al8 vrijgezel.

Engborstig, bn.; -beid, v.

Engel, m. -en; -tje, o. -s.

Engelaclltig,bn. -er,-st; -heid, v.

Engeland, o.

Engelenbak, m. -ken; -koor, o. -koren; -schaar, v. -scharen; -zang, m.

Engelin, v. -nen; -netje, o. -s.

EngelS,o. Zeker oud Hollandsch gewicht.

Engelscb, bn. en bijw. (en als zn. voor Engelsche taal, o.).

Engelsche, v. -n. (schen).

Engelschman, m. (mv. Engel-

Engelzoet (zekere plant) o.

Engen, bw. zw, ik engde, heb geüngd.

En gros, in het groot.

Engte, v. -n. (mata).

Enigma (raadsel) o. (mv. enig-

Enkel, m. -s.

Enkel, bn. en byw.

Enkelvoud, o.

Enkelvoudig, bn.

Enkhuizer (persoon, almanak, kabelslag) m. Enkhuizers.

Enleveeren (wegnemen, wegvoeren, opheffen, schaken) bw.

Enlevement (schaking, wegvoering) o. -en. -

En miniature, in het klein.

Ennobleeren (veredelen) bw.

Ennui (verveling) ra.

Ennuyeeren (vervelen) bw.

Ennuyeus (vervelend) bn.

Enorm (overdreven, gedrochtelijk; uitermate) bn. -er, -»t.

Enormiteit (afschuwelijke grootte; afschuwclykheid, ontzettendheid) v. -en.

En particulier, in 't bijzonder.

En passant, in 't voorbijgaan.

En profil, van t« r zijde gezien.

En question, bewust, waarover gesproken is.

Enquête (nauwgezet onderzoek) v. -s en -en. (maken) bw.

Enrageeren (razend of woedend

Enrolleeren (aanwerven, inschrijven, bw.

Ensemble (te zaraen) bijw. en als zn. (geheel, alles bijeen) o.


-ocr page 83-

EBB

ENT

75

Ent, v. -en.

Entameeren (opsnijden; aan-▼angen, beginnen) bw.

Entasseeren (ophoopen) bw.

Enten, bw. zw. ik entte, heb geënt; enter, m. entery, v. enting T.

Entente (begrip) v.; - cordiale, goede verstandhouding, eenstemmigheid, gemeenschappelijk overleg.

Enteren,bw.zw. ik enterde, heb geënterd; entering, v.

Enterbül, v. -en; -dreg, v. -gen; -haak, m. -kaken; -luik, o. -en; -net, o. -ten.

Enthusiasme (geestdrift, verrukking, dweperij) o.

Enthusiast (dweper; geestdrift aan den dag legger) m. -en.

Entliusiastiscll (dwepend; met geestdrift) bn. en büw.

Entomologie (insrctenkundejv.

Entomologiscll (de instcten-kunde betreffende) bn.

Entomoloog 1 beoefenaar der in-aectenkunde) m. -logen.

Entorfcilleeren (inwikkelen, verwarren) bw.

Entourage (omringende menigte, al wat in den omtrek is) v.

Entoureeren (omringen, omzetten, insluiten) bw.

En tout, iu alles, samen genomen.

En-tout-cas, groote parasol, die desnoods ook als parapluie gebruikt wordt.

Entr'acte (tusschenbedruf) v.-s.

En train, in gang, in beweging; in zwang.

Entraineeren (voorttrekken, wegsleepen, medesleepen) bw.

Entre deux (tusschen beiden) bijw. en als zn. (middelstuk,tus-■chenruimte) o.

Entrée (ingang, toegang, intreding, toetreding; toegangsprijs; (mui.) stuk ter opening of inleiding) v. -3; -biljet, toegangkaartje.

Entremets (tusschengerecht, tusschenspijs, bijschotel).

Entre nous, onder ons, in vertrouwen.

Entroposeeren (in entrepot plaatsen) bw.

Entreposeur (opzichter over een entrepot) m. -s.

Entrepot (pakhuis, stapelplaats) o. (-».

Entrepreneur (ondernemer) m.

Entreprise (onderneming) v. -s.

Entresol (tusschenverdieping van een huis, insteekkamertje) o. -s.

Entreteneeren (onderhouden, yerzorgen, van onderhoud voor-Eten). ((sprek) v. -s.

Entrevue (samenkomst, ge-

Entrez, kom binnen 1

Enumeratie (opsomming) v.

Enumèreeren (tellen, opnoemen, opsommen) bw.

Enveloppe (omilag, hulsel, inslag, vrouwenmantel) v. -s.

Env'eloppeeren (omwikkelen; inwikkelen, inkleeden) bw.

Environs (omtreken) mv.

En VOgue, in omloop, in zwang,

Envoyé (gezant, afgezant) m. -s.

Epacta, getallen, welke,voor elk jaar, deu maansouderdom, op den eersten dag des jaars, opgeven.

Epanchement (luchtgeving aan het hart, ▼ertrouwelyke mededeeling) o. -en.

Epargne (sparing, spaarbeurs, spaarbank, spaarpot; spaarpenning) v. -s.

Epaulet (officiers-onderschei-dingsteeken op deu schouder) v. -ten.

Ephémère (vluchtig, slechts één dag durend) bn.

Ephemerieden (dagbladen, nieuwstijdingen;sterrenkundige tafelen, waarin de veranderingen aan den sterrenhemel opge-teekend zijn; dingeu van één dag) mv. (mv.

Ephesen, o. Ephesers, m. en v.

Epicuriscll, (weelderig, wellustig, zwelgend) bn. en byw.

Epicurist {zinnelijk mensch) m. -en.

Epidemie (aanstekende ziekte, besmettelijke landziekte) v. -ën.

Epidemiscü. (besmettelijk, aanstekelijk) bn.

Epigram (bijschrift, opschrift; spotdicht, hekeldicht; stekelig puntdicht) o. -men.

Epigramma (Zie Epigram) o. mv. epigrammata.

Epilepsie (vallende ziekte) v.

Epiloog (slotrede, slot) v. epilogen.

Epineus (stekelig, doornachtig; moeielijk, netelig) bn.

Episch gedicht, heldendicht.

Episcopaal (bisschoppelijk) bn. en als zn. (aanhanger der bisschoppelijke of gevestigde kerk in Engeland) m. en v. episco-palen.

Episcopaat (bisdom, bisschoppelijke waardiiiheid) o.

EpiS0de(uitweiding,inlas8Ching, tusschenhandeling, tusschtn-verhaal, voorval, kleine gebeurtenis) v. -n. en -s.

Epistel (brief, zendbrief;verwijt, strafpredikatie) o. -s: -tje, o. -s.

Epistolair (in den stijl of vorm van een brief) bn. en bijw.

Epistolographie (bricfschrijf-

kui de) v.

Epithaphiumfgrafschrift, grafzuil, graftombe) o.

Epithesis (opstel, opschrift; be-driegerü, misleiding) v. epithe-sen.

Epitomiseeren (uittreksels uit een boek maken) ow.

Epode (het laatste gedeelte van een gedicht, nazang) v.

Epopee (heldendicht) v. -ën.

Epoque (tijdstip, tijdpunt, begin eener i.jdrekening of jaartelling) v.; - makcn,apgang maken.

EpOS (heldendicht) o.

Eppe, v. Zeker kruid.

Equatie (verevening, algebraïsche vergelijking) v. -tiön en -ties.

Equator, m. evennachtslijn (denkbeeldige lijn, welke de aarde in twee gelijke halfronden deelt).

Equiliber (evenwicht) o.

Equinox (gelijkheid van dag en nacht,nachtevening) m.

Equipage (alles wat tot gemak, pracht en den stoet van de rijken behoort, als: koetsen, paarden, bedienden, enz. ook; de manschappen der schepcn. en hetgeen tot de uitrusting behoort) v. -g.

Equipeeren (uitrusten, toerusten. bemannen) bw.

Équipement (uitrusting van een man, van een schip of van militaire korpsen; kleeding en wapenen) o. -en.

Equitatie (de r^kunst, het paardrijden) v.

Equivalent (gelijkwaardig, tegen iets anders opwegend) bn. en als zn. (gelüke waarde, hetgeen tegen iets anders opweegt) o. -en.

Equivoque (dubbelzinnig, twijfelachtig) bn. en bijw. en als zn. (dubbelzinnigheid, dubbelzinnig gezegde) v. -s.

Er, büw.

Erachten (bedunken) o. Alleen nog overig in: mijns, zijns, on-zes erachtens. (-st; -heid, v.

Erbarmelijk, bn. en bijw. -er.

Erbarmen (zich) ww. ik erbarmde mij, heb mij erbarmd; erbarming, v.

Eremiet (heremiet) kluizenaar, m. -en.

Erf (erve) o. erven; -je, o. -s

Erfelijk, bn. en bqw.

Erfcyns, m. -cynzen; -deel, o. -en; -dochter, v. -s; -enis, v. -sen; -genaam, m.env.-gena-men (voor het v. ook -gename); -goed, o. -eren; -huis, o. -hui-ien; -koningschap, o.; koninkrijk, o. -en; -leen, o. -en; -oom, m. -s; -oompje, o. -s; -pacht, v. -en; -portie, v. -portiën en porties;'-prins, m. -en; -prinses, v. -sen; -rtcht, o.; -rente, v. -n; -schuld, v.;-stadhouder, m.-s; stuk, o. -ken; -tante, v. -s; -vijand, m. -en; zonde, v.

Erg, bn. en bijw. -er, -st.

Ergdenkend,bn.-er,-8t;-heid,v. Ergens, bijw.

Ergeren, bw. zw. ik ergerde, heb geërjrerd,ergeiing, v.

Ergerlijk, bn. en bijw. -er, -st;

Ergernis, v. -sen. [-heid, v.

Ergje, o.

Ergo, bij gevolg, daarom.

Erkennen, bw. zw. ik erkende, heb erkend; erkenning, v.

Erkentelijk (dankbaar) bn. -er, -st; - heid, v.

Erkentenis, v.

Erlangbaar, bn.

Erlangen, bw. zw. ik erlangde, heb erlangd; erlanging, v.

Ernst, m. (v.

Ernsthaftig, bn. -er, -et; -heid.

Ernstig, bn. en bijw, -er, -st; -beid, v.

Erotisch (verliefd, minziek; uit liefde ontstaande of op liefde betrekking hebbénde) bn.

Errare humanum est, dwalen is menschilijk. (errata.

Erratum (drukfout, zetfout) o.

Erreur (dwaling, fout) v. -•.


-ocr page 84-

EBT

EVE

76

Erts, o.-en. (-ties.

Emctatie (oprisping) v. -tien on

Eructeeren (oprispen, -winden uit de maa? opgeven) ow

Eruditie (geleerdheid, ervarenheid, kunde) v.

Eruptie (uitwerpinff,üitbar8iing) b.v. var. een vnlkaan, en van alles wat niet kracht voor den dap komt) v. -tiën en -ties.

Ervaren, bw. St. ik ervoer, heb ervaren; ervarinic, v. (-heid, v.

Ervaren, bn. en bijw. -er, -st;

Erven (erfgenamen) m.mv.

Erven, bw. zw. ik erfde, lieb ge-erfd; erfster, v. erver, m. er-vin?, v.

Erwt, v. -en; -je, o. -s.

Erwtenblazer, m. -s; -soep, v.

Escaladeeren (opklimraen, overklimmen, beklimmen; berennen, bestormen) bw.

Escainotage(goochelwerk; ontfutseling:) v.

Escamoteeren (sroochelen) ow. (ontfutselen, wejrmoffelen) bw.

Escamotenr {goochelaar; ont-futselaar) m. -s.

Escapade (gekke kuur, moed-willijre jongensstreek) v. -s.

Escarpe (de binnenwaartsche helling van den wal eener ves-

Esch, in. esscben. [tins) v.

Escompteeren (aftrekken, afkorten) bw.

Escorte (geleide) v.

Escorteeren iïeleiden,bescher-men, bedekken) bw.

Escroc (schurk, oplichter) m. -s.

Escroqueeren (aftroggelen,met list afhalen) bw.

Escroquerie (schurkerü, oplichterij) v. -s.

Escuriaal (naam vau een koninklijk lustslot bij Madrid) o.

Eskader (smaldeel eener vloot) o. -s; -tje, o. -s.

Eskadron (ziekere afdeeljng bij de ruiterij) o. -s.

Esp (espeboom) m. -en.

Epallef(leiboom,te(ren een muur of staketsel; eerste galeiroeier) m. -s.

Espeblad, o. -en en -eren.

Espeboom, m. -en.

Espèce i(sreslacht. soort; geld, klinkende munt) v. -s.

Espenhout, o.

Espenhouten, bn.

Espiêgle (aardig, geestig, schalksch) bn.

Esplanade (voorplein, vlakte; opene plaats tusschen groote gebouwen, of tusschen eene vesting en de huizen der stad) v.

Esprit (geest, verstand) o.

Esprit (bel) m. schoone geest; geleerde, (mv. beaux esprits).

Esprit de corps (benta-eest) o.

Esprit fort (vrijdenker, vrijgeest) m. esprits forts.

Esprit public (Tolksgeest, alge-meene denkwijs) o.

Essaai (keuring, keur) o.

Essaleeren (beproeven; keuren, toetsen bij goud en zilver) bw.

Essaieur (keurmeester, keurder) m. -s.

Esscheboom.m. -en. Esscbenhout, o. Esschenhouten, bn.

Essence (geest, verfijnde zelfstandigheid) v. -s.

Essentieel (hoofdzakeIijk,voor-naaui) bn. en bijw. -er, -st; het esséntieele, o. (-n.

Estafette (rijdende postbode)m.

Estaminet (herberg, drinkhuis, koffiehuis) o. -s of-ten.

Estimabel (schatbaar, achtenswaardig) bn.

Estimeeren{waardeeren, hoogschatten) bw.

Est modus in rebus, alles met maat, alles heeft zijne grens.

Estrade(optred,verhevene plaats voor een praalbed of troon; afwijking van de hoofdzaak) v. -n.

Estrapade (bokkesprong) v. -n

Estrik, m. -en. [of -s.

Estropieeren (verminken)bw.

Etablfsseeren (zich) ww. zich neerzetten, zich vestigen; ook: (oprichten, stichten) bw.

Etablissement (inrichting; gesticht) o. -en. (v. -s.

Etape (verdieping van een hui*)

Etaprêre (trapsgewijs rekje, dat in vertrekken wordt gehangen om er rariteiten op te pronk te zetten) v. -s.

Etalage (uitstalling; tentoonspreiding) v.

Etaleeren (uitkramen, openleggen, ten toon spreiden) bw.

Etape (stapelplaats, pleisterplaats) v.

Etat (staat; lijst, overzicht)m. -s.

Etat-major (staf) m.

Eten, bw. st. ik at, heb gegeten; eter, m. eetster, v. eterij, v.

Eten (spijs; maaltijd) o.

Etensttjd, o.

Etensuur, o. uren; -tje, o. -s.

Etproen, o.

Etbica (zedenleer) v.

Ethiopië {Moorenland)o. Ethio-piërs,m. en v.mv.Ethiopisch,bn.

Ethnographie (beschrijving der volken)v.

Ethnofrraphisch (tot de volks-bescbrijving behoorende) bn.

Etiquette (kort opschrift van hetgeen eene zaak bevat, op fiesschen, potten,enz.; opschrift of titel) v. -n.

Etiquette (oeremonieel in voorname gezelschappen; hoof-che manier, wellevendheid) v.

Etmaal, O. etmalen.

Etna, een vuurspuwende berg.

Etonnant (verbazend, verwonderingwekkend, ongemeen) bn.

Etouffant (verstikkend, om te stikken) bn. en bijw.

EtOUffeeren (verstikken, dempen, onderdrukken) bw.

Etourdetie (loszinnigheid) v.-s.

Etourdisseeren ( edwelmen, verdooven, bedremmelen) bw.

Etourdissement (bedwelming, verdooving) o.

Etsen, bw. zw. ik etste, heb ge-etst; etser, m. etsing, ▼.

Etsijzer, O. -s;-kunst, v.;-naald, v. -en; -werk, o.

Ettelüke, onbep. telw.

Etter. m.

Etterachtig, bn. -er.

Etteren, ow. zw. ik etterde, heb geëtterd; etterinR, v.

Etterig, bn. -er, - st.

Etui (koker voor allerhande gereedschappen) v. -s.

Etymologie (woordafleidkunde, wuordvorsching) v. -ën.

Etymologisch (woordafieid-kundig) bn. en bijw.

Etymoloog /woordvoracher) m. etymologen.

Eucharistie (dankbaarheid; gewijde nostie) v.

Eumenieden (de Furiën) v.mv.

Eunjer (spook) m. -s.

Eunuque (gesnedene, ontmande) m. -n.

Euphemisme (verzachtende uitdrukking) o. -n.

Euphonie (welluidendheid) v.

Euphonisch (welluidend)bn. en bijw.

Euphraat (eene rivier) m.

Europa, ,m. Europeaan, m. (mv. Europeanen); Europeër, m. (rav. Europeërs); Europe sch, bn. Europeesche, v.

Euterpe (een der negen zanggodinnen, die der muziek) v.

Euvel, o. -en.

Euvel, bn. en bijw. -er, -st.

Euvelmoed, m.

Euvelmoedig, bn. -er, -st.

Evacuatie (ontruiming) v. -ties en -tiën. (gen) bw.

Evacueeren (ontruimen, ledi-

Evangelie. o. evangeliën.

Evangelisch, bn.

Evangelist, m. -en.

Evasief iontwijkendjbn. en bijw.

Evel. Zie euvel, ook samengetrokken van Evenwel.

Even (gelijk) bjjw.

Even (een weinig) bijw.

Evenaar, m. -s en evenaren; -tje, o. -s. (v.

Evenaardig,bn.en bijw.; -heid.

Evenals, vw. ^

Evenaren bw. zw. ik evenaarde, heb geëvenaard; evenaring, v.

Evenbeeld, o. -en.

Eveneens, bijw.

Evenen, bw. zw. ik evende, heb geëvend; evening, v.

Evenement (gebfurtenis, voorval, toedracht van zaken) o. -en.

Evengelijk, bn. en bijw.

Evengoed, bijw.

Evening, v. -en.

Evenknie, m. -ën. (v.

Evenmatig, bn. en bijw.; -heid,

Evenmensch, m. -en.

Evennaaste, m. en v. -n.

Evennachtslijn, v.

Evenredig bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (mv. -heden).

Evenredigen, bw. zw. ik evcn-redigde, heb geëvenredigd.

Eventjes, bijw. (v.-en.

Eventualiteit (gebeurlijkheid)

Eventueel (gebeurlijk, voorkomend; misschien) bn. en bijw.

Evenveel, brjw.

Evenveeltjé, o. -s.

Evenwel, vw.

Evenwicht, o.

Evenwijdig, bn.; -heid, v.

Evenzeer, bijw.

Evenzoo, vw.

Ever (een zwijn) m. -s.

Everlast (wollen stof, die licht, maar zeer sterk is) o.;everla8ten.

Everwortel, m. [bn.

Everzwijn, o. -en.


-ocr page 85-

EXP

EVI

77

Svldent (klaar, blijkbaar) bn. en byw. -er, -st.

E Videntiel klaarblijkelij klieid) v,

Evlteeren (vermijden) bw.

Evolutie (beweging, zwenking der suldaten; wending eener vloot of van een leger; (inuz.) buiging van de stem) v. -tien en -ties.

Ex, uit; (in samenstellingen) eertijds, voormalig, gewezen, ba. ex-minister, ex-burgemeester.

Exact (nauwkeurig, stipt) bn. en bijw.

Exactitude (nauwkeurigheid, stiptheid) v.

Examen (ondei soek; bekwaamheids-onderzoek) o. -s. en examina.

Examinatio (ondervraging, onderzoek) v.

Examinator oudervrager, exa-men-afnemer) m. -en.

Examineeren(ondfrvragen;uit-hooren;onderzoeken,nazien)bw.

Exasperatie (verbittering; radeloosheid; razend-making) v.

Exaspereeren (verbitteren, razend maken) bw.

Ex capite, uit 't hoofd.

Excavatie (uitholling, uitgra-viiie) v. -tien en ties.

Excedeeren (overschrijden, te boven gaan, te buiten gaan) bw.

Excelleeren (uitmunten, zich onderscheiden) ow.

Excellent (uitstekend, uitmuntend, vourtreffeiyk) bn. en bijw. -er, -st.

Excellentie (titel, welken men aan ministers en andere voorname personen geeft) v. -tien en -ties.

Excentriciteit (afwijking van het middelpunt; zotheid,zonder-lingheid, kuur, gril; eigenzinnigheid, halsstarrigheid) v. -en.

Excentriek (wat om een ander middelpunt draait; ongewoon, zonderling, zot, overspannen) bn. en bijw. -er, -st; als zu. o. en dan mv. -en.

Exceptie (uitzondering, tegenspraak, uitvlucht) v. -tiën en -ties.

Exceptioneel (buitengewoon; bü uitzondering) bn. en bijw.

Excerpeeren (uittreksels ma-ken,kort overbrengeii)ow.enbw.

Excerpt (uittreksel) o. -en.

Exces {uit8patting,buitenspong-heid, moedwil; gewelddadigheid; overmaat, overdaad) o.

Excessief (buitensporig) bn. en bijw.

ExcitabeKprikkelbaar) bn.

Excitatie (prikkeling,ophit8ing! v. -tiën en -ties.

Exciteeren (aanzetten, ophitsen, opruien) bw.

Exclamatie (uitroep; zachte of luide toon van spreken) v. -tiën en -ties. (bijw.

Exclusief (uitsluitend) bn. en

Exclusivisme (steissl van uitsluiting; afzondering) o.

Excommunicatie (kerkelijke ban) v. -tiën en -ties.

Excommunicaeren(in den ban doen, van de kerkelyke gemeenschap afsnijden) bw.

Excursie (uitweiding; strooppartij; korte reis, uitstapje) v. -siën en -sies.

Excusabel (verschoonbaar) bn.

Excuseeren (verontschuldigen, verschoonen) bw.

Excuus (verschooning, verontschuldiging) o. excusen.

Execrabel (afschuwelijk, ver-foeienswaaardig) bn. en bijw.

Executabel (uitvoerbaar) bn.

Executeeren (een vonnis of last ten uitvoer leggen; iemand de gevolgen van een vonnis ge-rechtelyk doen ondergaan; terechtstellen) bw.

Executeur (uitvoerder; boedel-redderaar)m. -a en -en.

Executie (uitvoering, ten uitvoer legging; vonnis-voltrek-klug, terechtstelling) v. -tiën en -ties.

Executoor (uitvoerbaar) bn.

Exegeet (schriftverklaarder) m. exegeten. (klaring) v. -n.

Exegese (verklaring, bijbelver-

ExegetiSCll (uitleggend, verklarend) bn.

Exempel (voorbeeld) o. -s.

Exemplaar (voorwerp; afdruk van boeken of schrift) o. exemplaren; -tjo, o. -s.

Exemtie (uitzondering; vrijstel-linsc) v. -tiën en ties.

Exequatur (erkenning, aanstelling, bekrachtiging der ■benoeming) o.

Exerceeren (oefenen, verrichten, krijgs- of wapenoefeningen doen) bw. en ow.

Exercitie (oefening, wapenoefe-nintr) v. -tiën en -ties.

Exhibeeren (overleggen, voor-lesfiren, overhandigen) bw.

Exhibitie (overlegging, vertooning, tentoonstelling) v. -tiën en -ties.

Exhortatie (vermaning, aanmaning) v. -tiën en -ties.

Exborteeren (aanmanen, vermanen) bw.

Exigeant (veelvergend, niet gemakkelijk te bevredigen) bn.

Exil (ballingschap; verbanninijs-plaats) o. (bw.

Exileeren (verbannen, bannen.

Existentie (bestaan) V.

Existeeren (bestaan, in wezen zijn) ow.

Exit, treedt af, gaat heen.

Ex jure, volgens het recht.

Ex lex, buiten de wet. (m. -s.

Ex-minister (gewezen minister)

Ex more, naar het gebruik.

Ex officio, ambtshalve.

Exoleet (verouderd) bn.

Exorbitant (buitensporig, overdreven, onredelijk) bn.

Exorcisme (duivelbezwering) o.

Exordium (begin, inleiding eener rede) o.

Exotisch (vreemd, uitlandig, uitheemscb) bn.

Expansie (uitdijing, uitzetting, verwijding) v.

Epansleve kracht, kraeht die van het middelpunt naar den omtrek dringt, uitzettingskracht.

Expatrieeren (het vaderland verlaten) ow.

Expectoroeren (lucht geven aan, uithoesten; üuiinen opgeven) bw. en ow.

Expedieeren (uitvoeren, tot stand brengen, verzenden, afvaardigen, verder brengen) bw.

Expediënt; (middel tot redding, licht en spoedig werkend middel) o. -en.

Expediet (voortvarend, schielijk) bn. en bij a.

Expediteur (afzender; verzender) m. -en en -s.

Expeditie (afvaardiging; verzending; vervoerders-onderneming; de plaats, waar handelszaken bezorgd worden; afschrift van een wettig stuk) v. -tiën en -ties.

Expeditlef (voortvarend) bn.

Expendeeren (uitbetalen, besteden, bekostigen) bw.

Expensen (uitgaven, reebts-kosten) v. mv.

Expensief (met vele uitgaven gepaard, kostbaar, duur» bn.

Experiëntle (ondervinding, ervaring) v.

Experimentaal (proefondervindelijk) bn. en bijw.

Experimenteeren (beproeven, onderzoeken) bw.

Expert (ervaren, deskundig) bn.; als zn. (deskundige) m. -s.

Expertise (opneming door deskundigen) v. -sof -n.

Expiratie (uitblazing van den geest, dood; eindiging,einde, afloop; het vervallen van een wissel, enz.) v.

Expireeren (ten einde loopen, verstrijken; sierven, den geest geven) ow.

Expllcabel (verklaarbaar) bn.

Explicatie (verklaring, uitlegging) v. -tienen - ties.

Expliceeren (verklaren, uitleggen) bw.

Explicite (uitdrukkelijk, duidelijk, bepaald) bn. en bijw.

Exploitabel (ontginbaar; in werking te brengen; vatbaar om er partij van te trekken) bn.

Exploitatie (ontginning; in werking brenging of houding) v. -tiën en -ties.

Exploiteeren (ontginnen van landen, enz.; partij trekken van; in werking brengen; in gang honden) bw.

Exploot (groote daad, heldendaad; ecne dagvaarding) o. exploten.

Exploratie (onderzoeking, nasporing) v. -tiën en lies.

Exploreeren (bespieden, uitpluizen, navorschen, onderzoeken) bw. y

Explosie (geweldige uitbarsting, knal, schok) v. -siën en -sies.

Exponeeren (aanwijzen, blootleggen, blootstellen) bw.

Exponent (aanwijzer; het getal, dat de macht van een ander getal of van eene andere grootheid aanwijst) v. -en.

Exportatear (uitvoerder) m.

Exoortatie (uitvoer) v.

Exporteeren (uitvoeren) bw.

Exporten (uitvoer-artikelen m. mv.


-ocr page 86-

FAN

78

EXP

Exposant (inzender van voorwerpen ter tentoonstelling) tn. -en.

Exposé(uiteenzettin,gr, vertoog)o.

Exposeeren (uitleggen, ontvouwen; eene zaak omstandig verhalen; schilderijen of andere kunstvoorwerpen ten toon stellen; tekst verklaren) bw.

Expositie (blootlegging; tentoonstelling; ontwikkf'liiig,ver-klaring)v. -tiön en -ties.

Expres (uitdrukkelijk; voorbe-dachtelijk) bijw.

Expresse (eigen afgezonden botje) m. -n.

Expressie (uitdrukking) v. -siën en -sies.

Exprimeeren (uitdrukken) bw.

Exprofesso, beroepshalve; uitdrukkelijk; met ooprraerk.

Expropriatie (onteigening) v.

Exproprieeren (iemand van zijn eigendom berooven) bw.

Expugneeren (veroveren) bw.

Expulsie (gewelddadige uitdrijving;) v. -siën en -sies.

Exquis (uitgelezen, uitgezocht, voortreffelijk) bn. en bijw.

Extase (verrukking, opgetogenheid) v.

Ex tempore, uit het geheugen, uit het hoofd, voor de vuist.

Exteeren (bestaan, voorhanden zyn) ow.

Extentie (uitgestrektheid, uitgebreidheid) v.

Exterieur (uiterlijk, uitwendig) bn. en als zn. (uiterlijk, voorkomen, uitzicht) o.

Exterminatie (uitroeiing, verdelging) v. -tiën en -ties.

Extermineeren (verdelgen, nitroeit-n, vernielen) bw.

Extern, buitenshuis wonend.

Externen (scholieren buiten kost en huisvesting) mv.

Extra,b,jitendien,buitengewoon, uitermate. (-en.

Extract (uittreksel; aftreksel) o.

Extractie (afkomst,herkorast)v.

Extraheeren (uittrekken) bw.

Extrajudicieel (buitengerechtelijk) bn. (bn.

Extraordinair (buitengewoon)

Extratje (buitenkansje, meevallertje) o. -s.

Extravagant (buitensporig, ongerijmd) bn.

Extravageeren (uitspatten, buiten den regel gaan; raaskallen) ow.

Extremiteit (het uiterste einde; de laatste hulp; het hoogste gevaar; het grootste verval) v.

Extremiteiten (armen er. bee-nen) v. mv.

Ex USU, uit het gebruik.

Ex voto, naar wensch of gelofte, uit kracht van eene gelofte.

Ezel, m. -s; -tje, o. -s.

Ezelaclltig,bn. -er, -st; -hcid,v.

Ezelen, ow. zw: ik ezelde, heb geëzeld.

Ezelin, v. -nen; -netje, o. -s.

Ezelinnenmelk, v.

Ezelsbrug, v. -gen. (-pen.

Ezelskop (kop van een ezel) m.

Ezelskop (schimpnaam) m. en v. -pen.

Ezelsoor, o. -en.

F.

F, v. f's. De zesde letter van het alphabet. In de muziek de benaming van den vierden hoofdtoon, fa genoemd. Als getalmerk beteekent F. 41.

F. — (vóórcyfers) guldens.

F.I.— Fiat inskrtio, de invul-lin» geschiede, het worde ingevuld.

Fol. — Folio, de grootte van een blad; op het blad of de blad-zyde.

Fo. Ro. — Fotio rkcto, op de rechter- of voorste bladzijde.

Fo.Vo. Folio verso, op de omgekeerde of linkerbKdzijdc.

F.S.N. — Favbntk Summo Nu-minb,' onder begunstiging van het hoogste Wezen, zoo God het begunstigt.

Fec. — Frcit, (hij) heeft het gemaakt.

Fig. — Figuurlijk.

Fr. — (vóór cijfers) Franken; (anders) Fransch.

Faam, v.

Faas, v. fasen.

Fabel, v. -en; -tje, o. -s.

Fabelaclitig, bn.-cr,-si;-heid,v.

Fabricage, v.

Fabriceeren (vervaardigen,maken! bw.

Fabriceering, v.

Fabriek, v. -en.

Fabrieken,bw. zw. ik fabriekte, heb gefabriekt.

Fabrieksprijs, m. -prijzen.

Fabrikaat, o. fabrikaten.

Fabrikant, m. -en.

Fabrikeur, m. -s.

Fabuleus (fabelachtig) bn.

Facade (voorgevel, front van een gebouw) v.

Face, gezicht, voorzijde; en -, in het gezicht; van voren; - maken; het hoofd bieden, stand houden.

Facetten (met ruiten of hoeken geslepene gesteenten; hoeklijsten aan da geslepene spiegelglazen) mv.

Facheus (verdrietig, jammer, noodlottig) bn. en bijw.

Faciaal (het gezicht, het gelaat betreffende) bn.

Faciei (gemakkelijk; inschikkelijk) bn.

Facillteeren (gemakkelijk maken, verlichten) bw.

Faciliteit (gemakkelijkheid) v.

Facit (de som, het bedrag) o.

FaQOn, vorm; sans -.zondercom-plimenten; een sar.s-fa(;on, een lompert, vlegel.

FaQonneeren{fatsoeneercn,vor-tnen. beelden) bw.

Facsimile (nateekening, waarin de hand des schrijvers zrer gelijkend nagemaakt is) o. -'a.

Facta (daadzaken) mv.

Factie (partij; muiterij) v. -tiön en -ties. (bijw.

Factisch (daadzakelijk) bn, cn

Facto (de), dadelük, eigehmach-tig, zonder aanvraag.

Factoor (opziener, zaakgelastigde; makelaar) m. -toren.

Factor (samenstellend getal) m. -en. _ (v. -en.

Factorij (koopmans-bljkantoor)

Factotum (iemand die alles doet en tot alles bekwaam is) m.

Factuur (rekening van verkochte of verzondene waren) v. -turen.

Facultatief (bevoegdmakend, naar goeddunken) bn. en bijw.

Faculteit (kracht, vermogen; eene van de hoofdafdeellngen der gezamenlyke wetenschappen; college van prof» gt;soren) v. -en.

Fade (smakeloos, laf) bn.

Fagot (muz.) bas- of blaasinstrument; ook: rijsbos, takkenbos, v. -ten.

Fagottist,m. -en.

Faiblesse (zwakheid; neiging, zwak) v. -a.

Failleeren (missen; ophouden te betalen) ow.

Failliet (bankbreuk.onmacht om zijne schulden te betalen) o. -en.

Failliet (gesprongen,fout, bankroet) bn.

Faillissement (bankroet)o. -en.

Faisabel (doenlijk) bn.

Fait (daad, feit)o.-s.; - accompli, gedane zaak, zaak die geheel haar beslag heeft; - van iets maken, veel werk van Iets maken.

Fakkel, v. -s; -tje. o. -s.

Falbala (boordsel, zoom aan vrouwenkleedingstukken) v. -'a.

Falen (feilen) ow. zw. ik faalde, heb gefaald; faling, v.

Falie, v. Taliën en falies. (bijw.

Faliekant (verkeerd, mis) bn. en

Falievouwen (vleien) ow. zw. ik falievouwde, heb gefalie-vouwd; falievouwcr, m. falle-vouwerlj, v.

Falkonet (de kleinste soort van veldstukken) o. -ten.

Falsaris (bedrieger, bepaaldelijk hij, die door valsche schriftén of handtee!.?ningen bedriegt) m. -sen. -tiën en -ties.

Falsificatie (vervalschlng) v.

Falsificeren (vervalschen) bw.

Falsiteit (bedrog) v. -en.

Fameus (zeer, uitermate; duchtig) bn. en bijw. fameuzer, fameust.

Familiaar (gemeenzaam) bn. en bijw. -der, -st.

Familiariseeren(zich) (zich aan-lemand vertrouwen, of met iem. gemeenzaam zijn; zichaltege-meenzaam maken) ww.

Familiariteit (gemeenzame omgang. gemeenzaamheid) v. -en.

Familie en famielje.v.familiën, families en famieljes.

Familicgek, bn. -ker. -st.

Fanatiek (dweepachtig, geestdrijvend) bn. -er,-st.

FanatiSCll (dweepzuchtig) bn.

Fanatisme (geloofsdweperij) o.

Fanfare (trompetgeschal) v. -s.

Fanfaronneeren (zwetsen, snoeven, pralen) ow.

Fanfaronnadcfzwetserlj,grootspraak) v. -s.

Fan tome (spook, hersenschim; kunstllchaam o. -a.


-ocr page 87-

FAR

79

FIG

Farce (klein prchakt vlccscli of visch; kluchtspel, vroolijk na-stukje; koddig voorval, daad of zaak) v. -n. (vullen) bw.

Farceeren (met gehakt vleesch

Farceur (grappenmaker, hansworst) m. -s. (ken) bw.

Fardeeren(blanketten;opsmuk-

Farineus (melig; bij schilders, als de kleuren tedof of raat zijn.

Far niente, niets-deen; dolce -,

het zoete niets-doen.

Farlzeër, m. FariieërsofFari-

Farlzeesch, bn. [zeën.

Faro (spel en drank) o.

Fascinatie (heguicheling, be-toovering) v. -tiën en -tics.

Fascine (takkenbos tot demping van grachten) -s en -n.

Fascineerenlbetooveren,boeien, verrukken) bw.

Fas et nefas, recht en onrecht.

Fashionable (naar de mode; fatsoenlijk) bn.; als zn. (man naar de wereld; modegek) m.-s.

Fasti, jaarboeken, ook: feestdagen.

Fastidieus (verachtelijk, 'verdrietig, walglijk) bn. en hijw

Fastueus (pronkend, prachtvol) bn. en bijw.

Fat (lafbek, zotskap, modegek) m.-ten;-je, o.-s.

Fataal (ongelukkig, noodlottig) bn. fataler, fataalst. (o.

Fatalisme (leer van het noodlot)

Fataliteit (ongeluk, noodlot) V. -en. (-st.

Fatigant (vermoeiend) bn. -er,

Fatigeeren (vermoeien, lastigval Ier) bw.

Fatiprue (vermoeienis) v. -s.

Fatsen, v.mv.

Fatsoen, o. -en; -tje, o. -s.

Fatsoeneeren (een zekeren vorm geven) bw.; fatsoeneerder, m. fatsoeneerster, v. fatsoenee-ring. v.

Fatsoeneerljzer, o. -s.

Fatsoenlijk, bn. -er, st; -heid,v.

Fatsoenshalve, bijw.

Fatterig' (kwasterig, ingebeeld) -er. -st; -heid, v.

Fatuiteit (ongerijmdheid, zotternij, gekheicl) v.

Fatum (het onvermijdelijke noodlot) o.

Faubourg (voorstad) ra. -s.

Faun (boschgod) ra. -I P.

Fausset (muz.) fanssetatem,door persing der longpijp voortgebrachte discant, of altstem, v.

Fauteuil (leuningstoel) v. -s.

Faux, valsch, onecht.

Faveur (gunst) v. -s; en -, onder begunstiging; ten voordeele, ten behoeve.

Favorabel (gunstig:) bn. en bijw.

Favoriet (gunsteling, lieveling) m. -en.

Favoriete (ffunstelinge) v. -n.

Favoriseeren (begunstigen) bw.

Favoritisme (stelsel van begunstiging of van bevoorrech-ting) o.

Fax et tuba. fakkel en trompet; belhamel bij oproer.

Fazant, m. -en.

Fazantenei, o. -eren; -haan, ra. -hanen; -hen, v. -nen;-hok, o. -ken; -jacht, v.; -nest, o. -en.

Febriel (koortsig; koortsachtig) bn.

Februari (Sprokkelmaand) m.

Feces (droesem, moer) mv.

Fecit, (hij of zij) heeft het gemaakt. (drabbig) bn.

Feculent (troebel, vol zetsel,

Fecundatie (het oogenblik der bevruchting) v. -tiën en -lies.

Fecundeeren (vruchtbaar maken, bevruchten) bw.

Fecunditeit (vruchtbaarheid) v.

Federaliseeren (verbinden,ver-eenigrm, aaneensluiten) bw.

Federalisme (verbondstelsel) o.

Federalist (een die tot eenen bond behoort) m. -en.

Federalistisch (bouds-, van of behoorende tot den bond) bn.

Fee (toovergodin) v. feeën.

Feeks. v. -en; -je, o. -s.

Feekslg, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Feest, o. -en; -je, o. -s.

Feestelijk, bn. -er, -St; -heid, v.

Feesteling' ra. en v. -en; voor het v. ook feestelinge.

Feestvieren ow.zw. ik vierde -, heb -gevierd; -vierder, m. -vier-ster. v. -viering, o. (-tje, o. -s.

Feil (gebrek, misvatting) v. -en;

Feilbaar, bn.; -heid, v.

Feilen (dwalen) ow.zw. ik feilde heb gefeild.

Feilloos, bn.; -heid. v.

Feit, o.-en. (o.-s.

Feitel (wekere doek) v. -s; -tje.

Feitelijk, bn. -er, -st; -heid, v.

Fel, bn. en bijw. -lcr,-3t; -heid,v.

Felicitatie (gelukwensching) v. -tiën en-ties. (bw.

Feliciteeren (gelukwenschen)

Feloek (roeischip met zeilen, zonder dek) v. -en.

Femelaar, m. -s.

Femelen (fiemrlen, fijmelen) bw. zw. ik femelde, heb gefemeld. Wol kaarden en de noppen afpluizen; ook huichelen, den hei-liire spelen

Fenegriek (zeker kruid) o.

Feniks ook Phoenix, m. feniksen en phoenixen; feniksjc. o.-s.

Fep, v.

Feppen, bw. zw. ik fepte, heb gefept; fepper (zuiper) m. feppe-vij, v. fepster (zuipster) v

Feriön, feest-, rust- en vacantie-dagen.

Ferm (kloek, onvervaard, standvastig;) bn. -er, -st.

Ferman (beter firman) verlofbrief, schriftelijk bevel van den sultan; ook een handelspas in O. Indië, v. -s.

Fermentatie (ges.ing;,gisting) v.

Fermenteeren (gesten, verteren) OW.

Fermeteit (standvastigheid, kloekmoedigheid) v.

Fermoor (scheepstimmermans-beitel) o. fermoren. (en bijw.

Feroce (woest, wild; wreed), bn.

Ferociteit (wildheid, felheid, woestheid, baldadigheid, trots; ontnenschelijke wreedheid) v.

Fertiliteit (vruchtbaarheid) v.

Fervent (innig, vurig) bn. en bijw.

Foirveur (innigheid, vuur) v.

Festün, o. -en. (zaam.

Festina lente, haast u lang-

Festiviteit( plechtigheid; vreugdefeest) v. -en.

Festoen, v. en o. -en; -tje, o. -a.

Festonneeren (borduren, met bloemwerk versieren) bw.

Fête (feeat, openbare vermakelijkheid, op bijzondere gelegenheden toepasselyk) v.-s.

Fêteeren (goed onthalen, met eerbetoon overladen; ophef maken van)bw.

Fetiches (voorwerpen van af-godsvereering by sommige volken) mv.

Feudaal (leenroerig) bn. Feudaal-systeem en Feuda-lisme (het leenstelsel) o.

Feuille de route (marschbrief of -route) v.

Feuilleteeren (doorbladeren, nazien, vluchtig doorloopen)bw.

Feuilleton (mengelwerk) o. -s.

Feuilleton-schrijver en

Feuilletonnist (persoon, belast met 't leveren van feuilletons)m.

Fez (donkerroode muts der Turk-sche soldaten,die sedert 1S26 den tulband als militaire dracht in Turkije heeft vervangen ea aldus wordt genoemd naar de stad Fez in Afrika, waar die mutsen oorspronkelijk werden gemaakt) v.

Feziken tstil praten) ow. zw. ik fezikte. heb gefezikt; feziker, m. fezikenj, v. ft zikster, v.

Fiacre (huurkoets) v. -s Fiasco, o.

Fiat tw.het geschiede! het worde toegestaan! (als zn. voor gunstige beschikking, o.).

Fiche (speelmerk, beentje) o. -s.

Fichesdoos, v. -doozen.

Fichu (driekant halsdoekje voor dames) o. -'s.

Fictie (verdichtsel, voorwendsel, leugen; zinrijke vindingjv. -tiën en -ties.

Fictief (verdicht, verzonnen) bn.

Fideel (vertrcmwelük, trouwhartig; vroolijk, prettig) bn. en bijw. -er. -st.

Fidei com mis (erf raaking, vruchtgebruik, waarvan het hoofdgoed,- met den tijd, op een pnder vervalt) o. -sen.

Fideliteit (trouwhartigheid, oprechtheid) v.-en.

FidibUS (gevouwen papier om de piin aan te steken) in. -sen.

Fiducie (vertrouwen) v.

Fielt, ra. -en; -je, o. -s.

Fieltachtig,bn. -er, -st;-heid,v.

Fieltenstreek, ra. -streken.

Fieltenstuk, o. -ken.

Fielterig, bn. -er, -st; -heid, v.

Fielterij, v. -en. (v. -te, v.

Fier, bn. en bijw.; -der,-st;-heid.

Fier («preek uit: fjerr)bn.en bijw. trotsch, uit de hoogte, fier.

Fierté (spreek uit: fjerr-tee) v. trotschheid, hooge borst, fierheid.

Figurant (bij-persoon) ra. -en.

Figurante, v. -n.

Figuratief (figuurlijk) bn.

Figureeren (vertoon maken, zicli laten zien, voorkomen) ow.

Figuur, v.en o. figuren; -tje,o.-8.

Figuurlik, bn.; -heid, v.


-ocr page 88-

PLO

80

PIJ

FiSOUS(eigenlijk een geldmandje; geldzak; de ataatakas) m.

Fiskaal (gerechtelijk peraoon, eiacher in rechtazaken; 's lands achatbewaarder) ra.; ook: (van of betreffende de openbare schatkist) bn.

Fistel (etterdracht) v. -a.

Fitz, m. voorvoegsel bij vele En-gelscho eigennamen, beteekent: natuurlijke zoon,b.v.Fitz-James, Fitz-Wiiliam, Fitz-Gerald.

Fixe (prix) bepaalde, vastgestelde prijs.

ixeeren (bepalen, vaststellen) bw.; iemand -, iemand strak aanzien. (staanmiddel) o.

Fixum (vast inkomen, zeker be-

Flat), v. -ben.

Flaüberen, ow.zw. ik fiabberde, heb gellabberd; fiabberins, v.

Flacon (reukfieachje; fleachmet eeu langen hals; half-fieschje, derde gedeelte van eeue fiesch)

Fileeren (uitknijpen, afdruipen.

heengaan) ow.

Filiaal (kinderlijk) bn. Filiaalkerk (bijkerk) v.

Filiatie (Zie Affiliatie) v. samen-

hauquot;, keten.

Filistijn (Philistijn) m. -ei Filomeel (nachtegaal) v

-tje, o. -s.

Filozel (grove zijde) v. Filozellen, bn.

Filtreerdoek, m. -en;-kan, v. -neu; -machine, v. -s; -papier,o. -toestel, m. en o. -len. Filtreeren (doorzijgen) bw. Finaal (volkomen) bn. en bijw. Finale (einde, sluitstuk; v. Financiën(openbare geldmiddelen, geldvoorraad) v. mv. Financier (iemand die gelden beheert, uitgaven regelt, enz.) m. -aen'-en. (beid) v. -s.

Finesse (liat, fijnheid,doortrapt-Fingeeren (verzinnen) bw. FinlS (einde, doelwit) o.

Finis coronat opus, het einde

kroont het werk.

Fint (bedrieglijk voorkomen, streek om iemand te benadce-len; kleine acheur in het spie-gelglas) v. -en.

FiOOl (fiesch met oen langen hals

en ronden buik) v. fiolen. Firma (titel, onder welken door iemand, of wel door onderscheidene peraonen onder één bepaalden naam, handel gedreven of een beroep uitgeoefend wordt; ook gevestigde onderneming, gevestigd kantoor; ook de handteekening van zoodanige onderneming of kantoor) v. -'s. Firma geven, volmacht geven. Firmament (sterrenhemel, uitspansel) o.

Firman. Zie Feman.

Flikken, bw. zw. ik flikte, heb geflikt; flikker, ra. flikkerij, v. fiikater, v.

Flikkeren, ow. zw. ik flikkerde, heb geflikkerd; flikkering, v.

Flikkerglans, m. -en.

Flikkerlicht, o. -en; -je, o. -s.

Flikkervlam, v. -men.

Flikkervuur, o.

Flink,bn. en b'jw.-er,-at;-heid,v.

Flits (pijl, apies) m. -en.

Flodder (klei. Blijk) V. -a.

Flodderen, ow.zw. ik flodderae, heb geflodderd.

Flodderkleed, O. -eren; -kous, -. -en; -raoer, v. -en en -s rants, v. -en.

Floers, O. -en. (mant)v. -gen.

Flonkerbag (edelgeateente,dia-

Flonkeren, ow.zw. ik flonkerde, heb (teflonkerd; flonkering, t.

Flonkerlicht, o.

Flonkerstör en -Star, v. -sterren en -starren.

Fladderen ow.zw. ik fladderde, heb gefladderd; fiadderaar, m. fiaddera.irster, v. fiaddering, v. FlagellatiO (geeaeling, zei f kas-

tijdins) v.

Flagelleeren (geeaelen, kastij den. straffen) bw. (-ten.

Flageolet (fijn of hoog fluitje) v FlageolettiSt (flageolet-bespeler) m. -en. (oog loopend)bn. Flagrant (pa-J gebeurd; in het Flakkeren, ow.zw. ik flakkerde,

heb geflakkerd. Zie Flikkeren. Flambeerenlheen en weer gaan:

zenden, roosten) bw. Flambouw, v. -en. (vogel. Flamingo, m. -'s Zekere water-Flaneeren (straatslijpen) ow. Flanel, o.

Flanellen, bn.

Flaneur (straatslijper) m. -s. Flank, v.-en. (bestrijken) bw Flankeeren (zijne zijde dekken. Flankeur (vleugelman bij de infanterie, soldaat van een dei; vleugelcompagnieën bij een ba Flans, V. -en. [taljon) ra.-a Flansen (slordig verrichten) bw.

zw. ik flanste, heb geflanst. Flap, m. -pen.

Flapkan (veldflesch) v. -nen. Flappen, ow. zw. ik flapte, heb

geflapt.

Flapuit, m. en v. -en Flarden (afgescheurde stukken

en brokken) m. mv.

Flater (misslag^ misgreep) m. -s:

-tje, o. -s.

Flatteeren (vleien, liefkoozen, flikflooien; streelend zijn voor) Flatter ie (vleierü) v. [bw. Flatteur (vleier) ra. -s. Flatteus (vleiend, streelend) bn.

en bijw. (-igheid, v.

Flauw, bn. -er, -st; -beid, v. Flauweltlk, bijw.

Flauwerd, m. -a. Flauwhartig, bn. -er, -st;

-beid, v.

Flauwiteit, v.-en. Flauwlünen (met flauwe Hl nen teekenen) alleen gebezigd in de onbep. wijs en in het vd. ge-flauwlijnd.

Flauwte, v. -n.

Flauwtjes, büw.

Flet), v. -ben.

Fleemen (vleien) bw. zw. ik fleemde, heb gefleemd; fleemer, m. fleemerij, v. fleemster, v. Fleemkous, m. en v. -en. Fleemtaal, v.

Fleemtong, m. en v. -en.

Fleer (klap) m. -en.

Fleer (vrouwspersoon) v. -en. Fleers (flap) m. fleerzen.

Flegma (koelbloedigheid) o. Flegmatiek (koelbloedig) bn.

en bijw. -er, -at.

Flegmatisch, bijw.

Flenel. Zie Flanel.

Flens (ijzeren kraag) v. flenzen. Flensje (gebak) o. -s.

Flenter (atuk,brok; dun schijfje,

dun ding) m. -a.

Flep, v. -pen; -je,o. -s.

Flepper, ow. zw. ikflepte,helgt; geilept; flepper, m. flepperij, v. flepster, v.

Flerecün (jicht) o.

Fiesch, v. flesschen; -je, o. -s. Flesschebakje, o. -s. Flesschenblazer, m. -s; -glas, -kooper, m. -s; -maker, m. -mand, v. -en; -rek, o. -keu. Flets bn. en bijw. fletser, fietst;

-beid, v.

Fleur (bloei) m.

Fleur (Opgerolde lyn, waaraan

men visch vangt) v. -en. Fleuren (meteen fle';rvisachen) ow. zw. ik fleurde, heb gefleurd; fleurder, m.

Fleuretten {schoone woorden, vleiende namen; schermdegen-dopjes; ook schermdegen met dopjes) v. mv.

Fleurig (gebloemd; opgewekt, vroolijk) bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Fleurons (met amaak aangebrachte versiersels van bloemen loofwerk) mv.

Flexibiliteit (lenigheid; gedweeheid) v.

Flibustier (vrijbuiter) ra. -s. Flikflooien, bw, zw. ik flikflooide, heb ereflikflooid; flikflooier, ra. flikflooierij, v. flikflooister, v.

Flikje (rond metsuiker bestrooid chocolade-vormpjc,chocolaadje)

Fi) (foei) tw.

FÖmelen (hetzelfde ala femelea) nw. zw. ik üjuielile heb Kefij-meld; fijinelaar, m. fljmelaar-»ter, v. üjiuelarij, v.

Fijmelaciitiff, bu. -er, -at.

Fijn, bn. -er, -at; -beid, v.-ijj-

Fflnaard, m. -a. [beid, v.

Fünbaurd, m. -ec.

Fijntiakken, bw. zw. ik hakte -, heb -jrehakt.

Fünkauwen, bw. zw. ik kauwde heb -gekauwd.

Fünmaken, bw. zw. ik maakte -. heb -gemaakt.

Fünnialen, bw. at. ik maalde -heb -gemalen.

Fijnstampen, bw.zw. ik stamp te -, heb -gestampt.

FÜnstOOten, bw. at. ik stootte of stiet -, heb -gestooten.

Ftjnte, v. -n.

FÖntijes, bijw.

FÖnwröven bw. at. ik wreef heb -gewreven.

Fikfakken (drentelen; beuzelen) ow. zw. iit fikfakte, heb gefikfakt; fikfakker, m. fikfakkerij, fikfakster, v.

Fiks, bijw. -er, -st.

FikSCh, bn. -er, -t; -beid, v.

Fikshond, m. -en; -je, o. -s.

Filament (draadwerk; draad) o.

-ocr page 89-

FBA

PLO

81

Floreeren(bloeien, in voorspoe di^e omstandigheden zyn) ow.

Floret (schermdegen) v. -ten.

Floret (zijden stof) o.

Floretten, bn.

FlorlSSant(bloeiend)bn. -er,-st.

Flortjn (gulden) m. -en. Floszijde, v.

Flottille (kleine vloot) t. -s.

FIOUS (onwaarheid; uitvlucht) flouzen.

FlOUW (zeker snippennet) v. -en.

Fluctueeren (vloeien, golven; wankelen, weifelen; afwisselen)

Fluïde (vloeistof) o. [ow.

Fluldlteifc (vloeibaarheid) v.

Fluim, v. -en.

Flulmachtig, bn. (geflui rad.

Fluimen, ow.zw. ik fluimde, heb

Fluisteren, bw. zw. ik fluisterde, heb gefluisterd; fluisteraar, m. fluisteraarster, v. fluistering,

Fluit, v. -en; -je, o. -s. [v.

Fluiten, bw. St. ik floot, heb gefloten; fluiter, ra. fluiting, v.

Fluitenmaker, m. -s.

Fluitist (fluitspeler) ra. -en.

Fluks (flus,gauw, gezwind) bijw. flukser, flukst.

FlukSCh (vaardig, knap)bn.fluk-scher, flukscht.

FlUS (straks) bijw. -jes, bijw.

Fluweel, o. (-heid, v.

Fluweelaclltlg, bn. -er, -st;

Fluweelen, bn.

FlUWÖn (zeker diertje) o. -en.

Fniezen (niezen) ow.sw.ik fniee-de, heb gefniesd.

Fnuiken, bw.zw. ik fnuikte, heb gefnuikt; fnuiker,ni. fnuiking,v.

Focus (brandpunt in brandglazen en brandspiegels) o.

Foedraal (overtrekiel; koker) o. foedrale-; -tje o. -s.

Foei, tw

Foelie (dun geslagen metalen blad) v. (zonder meervoud).

Foelie (zekere uitheerasche kruiderij) v. foeliën.

Foelie (verfoeliesel van een spiegel; ook: foelie, onder een edelgesteente) v.

Foeliën (laagsgewijze even met kwik bedekken) bw. zw. ik foe-liede, heb gefoelied.

Foezel, v.

Fok (scheepiw.)v. -kea; -je, o. -s.

Fokkemast, m. -en.

Fokken, bw.zw. ik fokte,heb gefokt; fokker, ra. fokkerij, v. fokking v. fokster, v.

Fokkenhals, ra. -halzen. Fokkerust, v.

Folaïre (uitgelaten,dart#l) bn.

FolAtrerie (uitgelatenheid, dartelheid) v.

Folen (sollen, bevoelen) bw. aw. ik foolde, heb gefoold.

Foliant, ra. -en.

Folie (dwaasheid, zotheid) v. -s.

Folieeren, (de bladzijden in opvolging norameren) bw.

Folio, o.

Folterbank, v. -en.

Folteren, bw. tw. ik folterde, heb gefolterd; folteraar, m. fol-terinc, v.

Folterkamer, ▼. -s; -koord, o. -en; -tuig, o. -en.

Fommelen, bw. zw. ik fomrael-de,heb gefoameld;fommeling,v.

FOUCé (donker van kleur) bn.

Fonctionnaire (ambtenaar, beambte) m. -s.

Fond (grond) o.; a grondig; au -, wel ingezien, eigenlijk, in het wezen der zaak.

Fondement en fondament ook: fandamentiifrondslag) o,

Fonds, o. -en;-je, o. -s. [-en.

Fonkelen (schitteren, blinken in overdrachtelijken zin ow. zw ik fonkelde, heb gefonkeld; fonkeling, v. Zie ook Vonkelen.

Fonkelnieuw, bn.

Fontein, v. -en; -tje, o. -s.

Fontenel, v. -len.

Fooi, v. -en; -tje o. -s.

Fop, ra.

Foppage, v.

Foppen, bw.zw. ik fopte, heb gefopt; fopper, ra. fopperij, v. fopping, v. fopstcr, v.

Forceeren (dwingen, overmannen; openbreken; verkrachten) bw. (o. -s.

Forel (zekere visch)v.-len; -letje,

Forellennet, o. -ten.

Forellenvangst, v.

Forfait (misdaad) v. -s; amp; -, by aanbesteding, bij aanneming.

Forfenterie (pralerij, groot-sprekerij, snoeverij) v. -ën.

Forket, o. -ten.

Forma (pro) in schijn.

Forma (in), behoorlijk, in een goeden vorm. (ten vorm.

Forma (in optima), in den bes-

Formaat, o. formaten; -je, o.-s.

Formaliseeren (zich), zich be-leedigd achten; zijne verwondering of misnoegen te kennen geven; aanmerkingen over iets raaken.

Formaliteit (uiterlijke omstandigheid, gewoonte, gebruik) v. -en.

Formeel (uitdrukkelyk, nadruk-kelijk) bn. en bijw.

Formeeren (vormen) bw. formeerder, ra. formeering, v.

Formidabel (vreeselijk, ontzaglijk, geducht) bn. en bijw.

Formule (vaste regel, voorschrift. regelmaat) v. -s.

Formulier, o. -en.

Fornicatie (hoererij) V.

Fornuis, o. fornuizen; -je, o. -s.

Forsck, bn. en bijw. forscher, forscht; -heid, v.

Fort (sterkte) o. -en; -je,o. -s.

Fort (sterk) bn.

Forte-piano (muz. eigenlijk: sterkzacht) als zn; (kamerkla-vier met een deraper, om het sterke en zachte van den toon uit te drukken) v. forte-piano's.

Fortificatie {vestingwerk, ook: de krijgsbouwkunde of verster-kinsukunst) v. -tienen -ties.

Fortifleeren (versterken) bw.

Fortissimo, (rauz.)zeer sterk, op het sterkst.

Forto (muz.) sterk.

Fortuin (vermogen) o. -en.

Fortuin (geluk) o.; -tje, o. -s.

Fortuin (geluksgodin) t.

Fortuito, toevalligerwijze.

Forum (markt, gerechtshof) o.

Fossiel (versteend, opgegraven) bn. (v.mv.

Fo8Sillën(inineralen,delf8toffen)

Foulard (zekere Indische zijden stof; ook eenzyden zakdoek) ra. quot;8- (drang) t.

Foule (menigte, volkshoop, ge-Fourage (voeder) v. Fourageeren (levensmiddelen

ophalen) ow.

Fourbarie (list, streek, schurkerij, schelmerij) v. -ön. Fourgon (zeker rijtuig met een gaffeldissel; pakwagen, voorraadwagen) ra. -s.

Fourier (onderofficier, die voor de inlegering, wapening, foura-geering, enz. der compagnie zorgt) ra. -s. (zorgen) bw.

Fourneeren (verschaffen, ver-Fournissement (stopping, bijstopping, bijbetaling) o. -en. Fournisseur (leverancier) m. -s. Fournituur (hetgeen geleverd

wordt) o. fournituren.

Fout, v. -en; -je, o. -s.

Foutief, bn. en bijw.

Foyer (brandpunt; in schouwburgen abonnentenkamer) ra. Fraai, bn. en bijw. -er, -st;-heid. Fraaiigheid, v. -heden. [v. Fraaitj'es, bijw. (v. frazen. Fraas (spreekwijze, uitdrukking) Fractie (breuk, breking, gebroken schrift, met gebrokene of hoekige letters) v. -tiën. Fragment (stuk, brok) o. -en. FraiCheur (frischheid, levendigheid van kleur in de schilderkunst; koeiheid der Ipcht) v. Frak (dichtsluitende, inzonderheid zwarte, gekleede rok) ra. -ken. (-s.

FrambDOS, v. frambozen; -je,o. Frambozeboom, m. -en; -pje, o. -s.

Frambozenazön,ra.; -gelei, v.; -koekje, o. -s; -nat, o.; -stroop, v.; -taart, v. -en.

Frangaise, v. Fransche vrouw of jonge dochter; ^ la -, op zijn Fransch.

Franchement (vrijmoedig,

openhartig, rondborstig) bijw. Franciscaan, ra. Franciscanen. Franciscaner, bn. Franciseeren(verfranschen)bw. Franc-magon (vrijmetselaar) m.

franc-raa^ons. (larij) v.

Franc-magonnerie (vrümetse-Franco, portvrij, vrachtvrij. Franie, v. -s; -tje, o. -s.

Frank (ongedwongen) bn. alleen in de spreekwijze: vry en frank. Frank (volksnaam) ra. -en. Frank (zilvermunt in Frankryk, in waarde gelijk aan 47,23 van onze centen^ ra. -en; -je, o. -s. Frankeeren (vracht- of portvrü

raaken) bw.; frankeering, v. Frankisch, bn.

Fransch, bn (en als zn. voor

Fransche taal, o.}.

Fransche, v. -n.

Franschman, ra. (rav. Fran-schen I. (o.-s.

Fransyn (perkament) o.-en; -tje. Frappant (treffend) bn. -er, -st Frappeeren (treffen, verrassen-

bevreemden) bw.

Fraterniteit (broederschap) v. Fratsen (grillen, praatjes,gr«p-

pen, aardigheden) v,mv. Fratsenmaker, ra.


-ocr page 90-

GAI -

82

PKA

Fraude(bedroft; overtredinglv. -s. Fraudeeren (zich aan otertre-

din« schuldig maken) ow. Frauduleus (bedrieglijk) bn. en bijw. frauduleuzer, frauduleust. Frees, t. freezen. Fregatlsnelzcilend oorlogsschip)

o. -ten; -je, o. -s.

Frequent (menigvuldig; sterk

bezocht, volkrijk) bn. Frequenteeren (bezoeken, bij

wonenl bw.

Fresco (muz.) vrooiyk, levendig;

al - (3childcrwerk)in natte kalk. Fret (zeker dier; ook eene kleine

boor', o. -ten.

Fretten (met het fret jagen) ow.

zw. ik frette, heb gefret.

Freule (adellijke jonkvrouw) v.

-s; -tje, o. -s.

Frlcassée (zeker vleeschgerecht; klein gesneden vleesch met eene saus) v.-s. (zen.

Fries (in de bouwkunde) v. frie-Frles (volksnaam! m. Friezen. Frlescll, bn.(en als zn.voor Frie-

sche tnal, o.).

Friesland, o. (-netje, o. Friezin (Friescho vrouw) v. -nen; Frikkadel, v. -len.

Frimaire (rijpmaand) m. van 21

November tot 20 December. FriSCh, bn. en bijw. frisscher,

frischt,-heid, v.

Frieeeren (krullen, haar tooien;

opvouwem bw.

Friseuriknpper) m. -s.

Frisket ook verschet (boekdr.) (raam aan de drukpers) o. fris ketten en verschetten.

FriSOlet. floszijden lint.

Frisson (huivering, rilling) o.-s Frissonneeren (huiveren, rillen, beven) ow.

Frivole (ijdel,nietig, lichtzinnig,

wispelturig) bn.

Frivoliteit (ijdelheid, lichtzin

oighcid; nietigheid) v. -en. Frommel, m. -s.

Frommelen, bw. zw. ik frommelde, heb gefrommeld; from meiaar. m. frommelaarster, v. frommeling, v.

Fronde (partij der tegenstanders van kardinaalMazarin(l7e eeuw) in Frankriik) v.

Frondeur (misnoegde; lid van de

partij iler Fronde) m. -s.

Frons (fronsel) v. -en; kreuk, Fronsel (frons) v. -s. [rimpel. Fronsen, bw. zw. ik fronste,heb

gefronst; fronsing, v.

Front (voorhoofd; voorzijde van een ge bouw; voorzijde eens legers; stoutmoedigheid) o. -en. Frontieren (gri nzen) v. mv. Frontienice (voorgevel) v. -n; ook: Frontispies, o. -fronti-sph sen.

Fronton (boog boven eene deur

of een schuifraam) o. -s. Frotteeren (wrijven, boenen,

poetsen) bw.

Fructiöor (vruchtmaand, ooft-maand) m. van 18 Augustus tot 16 September.

Pructificatie (vimchtbaarma

king, bevruchting) t. Frupaliteit (matigheid, spaar-zaamhnd, onthouding; eenvou digheid) ▼.

Fruit, v. en o. -en.

Fruiten, bw. zw. ik fruitte, heb gefruit; fruiting, v. fruitpan, v.

Frustreeren (verijdelen, teleur stellen) bw.

Fuga (muz.) kunstig stuk, waarin eene keurige, welluidende gedachte heerscht (mv. fuga's).

Fuik (vischtuig) v. -en; -je, o. -s.

Fulminant (dreigend, hevig, donderend) bn.

Fulmineeren (weerlichten,don-deren; razen, tieren, vloeken, schelden) ow.

Fulp (fluweel) o.

Fulpen, bn.

Fumigatie (berooking) v.

Fumigeeren (berooken) bw.

Fun (fielt, schurk) m. -nen.

Funambule (koordedanser) m.

G.

G. v. -'s. De zevende letter van het alphabet.Benaming van den vijfden toon in de muziek, sol. Als Romeinsch cijfermerk be-teekend G 46i').

G. of G.G. (op recepten) Gummi, gom.

G.M. of Glob. Si km. — Glohio-sak Memoriae, roemrijker gedachtenis.

Gl. of Gld. — Gulden.

GGld. — Goudgulden.

Gb. of Groot (vroeger eene denkbeeldige munt van twee en een halven cent.

Ga (ifade) v. Zie Gade.

Gaaf (gave) v. gaven. (-heid, v. Gaaf, bn. en byw. gaver, -st; Gaai, m. env. -en.

Gaaienlparen) bw. zw. ik gaaidp,

heb aregaaid; gaaiing, v.

Gaaike en gaaiken, o. gaaikes

en gaaikens.

Gaal (eene kale streep in laken

of in stof) v, galen..

Gaan. ow. oer. St. ik ging, ben

en heb gegaan.

Gaande, bn. en bijw.

Gaanderü, v. -en.

Gaandeweg, bijw.

Gaar, bn. en bijw. -der,-8t;-heid, v. -te. v.

Gaarboorden (scheepsw) o. mr. Gaard, m. -en.

Gaardenier, m. -s.

Gaarder (ontvanger) m. -s. Gaarkeuken, v. -s.

Gaarkok, m. -s.

Gaarne, bijw.

Gaas, o. gazen.

Gaatje. Zie Gat.

Gabaar (zekere schuit) v.

Gabel (tolhek) v. -len.

Gabion (schanskorf) o. -s. Gabriël (mansnaam) m.

Gade (ga) v. (doch thans ook van een man gebruikt wordende als m.) rav. gaden; ook cega,€egade. Gadeloos, bn.

Gader, te gader, b\jw.

Gaderen, bw.' zw. ik gaderde,

heb gegaderd; gadering, v. Gadergeld, o.

Gadermeester, m. -s en -en. Gadeslaan, bw.st. ik sloeg gade,

heb gadegeslagen.

Gading, v. (-s; tje,o. -s.

Gaffel (tweetandige hooivork) y. Gaffelanker, o. -s. Gaffeldissel, m. -s. Gaffelkruid, o.

Gaffelvormig, bn.

Gage (bezoldiging, loon, jaarwedde; pensioen van oude of verminkte soldaten) v. -s. Gagel (welriekende heester) m.;

gehemelte van den mond) o. -s. Gagelen (traggelen) ow. zw. ik

gagelde, heb gegageld. Gapement, o. -en.

Gaggelen (kakelen van ganzen) ow. zw. ik gagsrelde, heb gegag-geld. (bijw.

Gaillard '.vroolijk, lustig) bn.en

Functie (ambtsverrichting; waardigheid, bediening, post, ambt* v. -tiën en -ties. Fundament (grond, grondvesting) o.-en.

Fundamenteel (ten grondslag

liggend, voornaamst.

Fundatie (stichting, gronding;

grondlegging) v. -tiën en -ties. Fundeeren (stichten) bw. Fundeering (grondslag, grond) v. -en.

Funeraliën (begrafenisplechtigheden, begrafeniskosten) mv. Funest (verderfelijk, rampzalig,

noodlottig) bn.

Fungeeren (dienst doen) ow. Fureur (woede, verwoedheid) v. Furie (grimmigheid, woede, hevige gemoedsbeweging; een twistziek, boosaardig wijf) furiën en furies. (en bijw.

Furieus (verwoed, woedend) bn. FuriOSO (muz.) hevig sterk. Furore maken, veel opgang maken, algemeene goedkeuring of bewondering gaande maken. Furtief (heimelijk; diefachtig,

steelsch) bn. en bijw.

Fusie (ineensmelting; smelting, gieting,bijzond«-r metaalgieting; ook: ven eniging van instellingen) v. fusiën.

Fusilade (geweervuur) v. Fusileeren (doodschieten) bw. Fusilier (vleugelman) m. -s. Fust (vat) o. -en Fustage i vaatwerk) v.

Fustein (zekere stof, bombazijn

geheeten) o. _ , ,

Fusti, alle onzuivere afval; net blt; achadigde, onbruikbare, van war» n. (sen) bw,

Fustigeeren (geeselen, afros Fut (kracht, sterkte) v.

Futaille, een klein wijnvat; zulk een dat men over een ander doet. voervat. Futiellr.ie1ig.nietsbeduidend)bn.

Futiliteit (nietigheid) v. Futselboek, o.

Futselen, ow. zw. ik futselde, heb gefutsf ld; futselaar,m. fut selaarster, v. futseling, v. fut selarij, ▼.

Futselwerk, o.

Futuur, ^n. toekomstig; (als zn aanstaande, verloofde, bruide irotn) tn.

Fuum (ijdelheid, pralerij) o.

-ocr page 91-

GAL

83

G£B

Gal {Gallierlm. Galltn (Galliër»),

Gal, t. -len. Knobbel of gezwel, aan de besnen der paarden.

Gal of.galle (bitter vocht) ▼.

Gal (gebrek in gegoten ijzer) ▼. -len. (kleed; hoffeest) o.

Gala (hofpracht, pronk, ataatsie-

Galachtlg, bn. -er, -st.

Galant (aardig gedienstig, wellevend, sierlijk, bekoorlijk; verliefd, minziek) bn. -er, -st.

Galant (vryer; beminde, verliefde) m. -en en -s.

Galanterie (sieraad, tooisel; aardigheid, wellevendheid) v. -ën.

Galeas (een vaartuig) v. -sen.

Galei (vaartuig of roeischip; ook een zetters-zetplankje) v. -en.

Galerö, v. -en; -tje, o. -s.

Galg. v. -en; -je, o. -s.

Galgebrok, m. -ken.

Galgemaal, o. -malen.

Galgen, OW. zw. alleen voorkomende in hetspreekw.: hetgalgt beter, dan het burgemeestert, daar ligt meer gevaar dan voordeel in.

Galgenaas, o. -azen.

Galgetronie, v. -tronies.

Galgeveld, o. (-beid, v.

Galflk (in goeden staat) bn.;

Gal£inatias,o. Zie Gallimathias.

Galjas, v. Zie Galeas. (-s en -en.

Galjoen (Spaansch vaartuig) o.

Galjoot (een koopvaardijschip) v. galjoten. (gegald.

Gallen, bw. zw. ik galde, heb

Gallicisme (Fransch taaleigei; eigenaardige Fransche nitdruk-

Gallië (land) o. [king) o. -n.

Galliër; m. -s.

Gallig, bn. -er, -st; -beid, v.

Gallimatllias{ wartaal, onzin)o.

Gallisoll (van of uit Galliö) bn.

Galloches (overschoenen; houten schoenen, klompen) mv.

Galm, m. -en.

Galmen, ow. zw. ik galmde, heb gegalmd; galming, v. galmgat,o.

Galon (borduursel, goud-of zilver franje) o. -s.

Galonneeren (met gouddraad stikken of borduren; met galons u itdossen) bw.

Galop, m. -s; -je, o. -s.

Galloppade (zekere Engelsche dans) v. -s.

Galoppeeren(de galoppade dansen; in galop rijden) ow.

Galoppen (galoppeeren) ow. zw. ik galopte, heb gegalopt.

Galpen (weenen, huilen) ow. zw. ik salpte, heb gegalpt;palping,v.

Galvanisch (van of betreffende of door het galvanisnie) bn.

Galvaniseeren(in een toestand van electriciteit brengen) bw.

Galvanisme (opwekking door middel van electriciteit) o.

Galvanoplastiek (afbeelding door middel van een galvani-schen stroom) v. (bn.

Galziek (aan Jfalriekte lijdende)

Ganibe (muz.) eene knieviool; met de knieën vastgehouden wordende bas. spel) v. -en.

Gambiet (eene zetin het schaak-

Gamin (straatjongen, ondeugd. guit)m.-s. (v.-'s.

Gamma (toonladder,toonBchaal)

Gang (loop) m. -en. (-s.

Gang (gaanderü) v. -en; -etje, o.

Gangbaar, bn. -der, -st;-heid,v.

Gangboord, o. -en; -pad, O. -en; -spil, o. -len.

Ganges (rivier) m.

Gangreve (kanker) V.

Gannef (dief, gauwdief) m. gannefen en ganneven.

GanL, v. ganzen; je, o. -s. Gansch, bijw,

Ganteeren (handschoenen aandoen of aanhebben) bw. en ow.

Ganymeed (lieveling) m.

Ganzebont, m. -en.

Ganzedrek en ganzendrek,m.

Ganzelever en ganzenlever.

Ganzenbord, o.-en. [v.

Ganzenei, o. -eren. Ganzenhagel, m,

Ganzenhok, o. -ken.

Ganzenmarkt, v. -en.

Ganzenspel, o. -len.

Ganzepen, n. -nen.

Ganzerik (zilverkruid) v.

Ganzetong, v. -en.

Ganzeveer, v. -en. Ganzevlengel, m. -s.

Ganzevoet, m. -en.

Gapen, ow. zw. ik gaapte, heb gesaapt; gaapster, v. gaper, m.

Gaps (handvol) v. -en.

Garancine (meekrap) v.

Garandeeren (borg blü^en) bw.

Garant (borg) m. -s.

Garantie (waarborg, borgstelling, borgtocht) v.

G argon (vrijgezel; koffiehuisknecht, tafelbediende) m. -s.

Garde cn gard (roede)v. garden; je, o. -s.

Garde (de wacht) v. - du corps, lijfwacht; - champêtre, veldwachter; - fou, hek, leuning; - malaile, ziekenoppasser.

Garderobe (kleerkas; kleeren-voorraad) v. -s.

Gardiaan (opperste van een klooster) m. gardianen.

Gareel, o. -en.

Garen, o. -s. (gegaard.

Garen, bw. zw. ik gaarde, heb

Gart, v. garven, (soortjv.en bn.

Garmond (zekere drukletter-

Garnaal, v. garnalen; -tje, o. -s.

Garnalenbroodje, o. -s; -pasteitje. o. -s; -vrouw, v. -cn.

Garneeren (van voorraad of sieraad voorzien: opschikken, tooien; overtrekken, voeren, stoffi er.-n) bw.; garneering, v.

Garni, gemeubileerd; en-, op gemeubileerde kamers.

Garnisair (soldaat, die voor wanbetaling der belasting ingelegerd wordt) m. -en.

Garnituur (bezetting, omzooming, versiering; alle tot een kleed behoorende stukken; een volledig stel van diamanten) o. garnituren.

Garnizoen, o. -en. Samenstellingen met don -Sden naamval garnizoens.

Garnizoenscommandant, m. -en; -dienst, m. -en; -plaats, v. -en; -verandering, v. -en.

Garst. Zie Gerst. (-heid v.

Garstig, bn. en^büw. -er, -st;

Garven, ow. zw. ik garfde, heb gegarfd; garvcr, m. garving, v.

Gas (luchtstof, ontbrandbare lucht: kunstlicht) o. -sen.

Gasacntig, bn. -er.

Gasco, m.

Gascogner (iemand uit Gaa-cogne in Frankryk; fig. bluffer, snoever, zwetser, grootspreker, windbuil) m, -s.

Gasconade (pralerij, anoeverü,

gezwets, grootspraak) v. -n.

Gasmeter, m. -s.

Gassig, bn.

Gast, m. en v. -en; -je, o. -s.

Gastereeren en gastroeren

Gasterö,v.-en. [lMuullen)uw.

Gastrilogie (buiksprekerij) v.

Gastriloog (buiksprekcr)m. gaa-trilogen.

Gastriscb. (van,betrefrende of in den onderbuik of dc maag) bn.

Gastromanie (verslaafdheid aan eten en drinken) v.

Gastronomie (lekkerbekkerij; fijne kookkunst) v.

Gastronoom (lekkerbek; kok voor lekkerbekkerij) m. gastronomen. (-held, v.

Gastvrfl, bn. en bijw. -er, -st;

Gat (opening) o. -en; gaatje, o.-a.

Gat (achterste) o. gatten; gatje, o. -s. (gegaat.

Gaten, bw. zw. ik gaatte, heb

Gatenplateel,o. -en; -tje, o. -a.

Gauche (linksch, onhandig, oh-geschikt) bn. en bijw.

Gaucherie (ongeschiktheid,

lompheid) v. (zijn.

Gaudeamus, laten wn vrooljjk

Gaudium, vreugde, blüdschap.

Gaufreeren (met figuren teekenen, fijn plooien) bw.

Gauw, bn. -er, -st; -heid, t. -igheid, v. (v. -en.

Gauwdief, m. -dieven; -dieverij,

Gauwerd, m. -s; -je, o. s.

Gave. Zie Gaaf.

Gavotte (muz.)een klein vroolijk dansstuk in rene kwartmaat; de dans zelf.

Gazeeren (omsluieren) bw.

Gazel (zeker dier) v. -len.

Gazen (van gaas) bn.

Gazette (nieuw8blad,krant)v.-n.

Gazometer (gasmeter) m. -s.

Gazon (graszode; groen grasperk of grasvlakte) o. -s.

Gazonneeren (met graszoden bedekken) bw.

Geaard, bn.; -heid, v.

Geaarzel, o. Het aarzelen.

Geabineerd (bedorven) bn.

Geabonneerd, vd.

Geacneveerd (voltooid, voleindigd; uitstekend) vd. en bn.

Geaderd, vd.

Gearmd, vd. (byw.

Geaffecteerd (gemaakt) bn. en

Geassureerd, vd.

Gebaar, o. gebaren.

Gebaard, bn.

Gebaarde, v. -n.

Gebaarmaklng, v.

Gebabbel, o. Het babbelen.

Gebaf (geblaf) o.

Gebak, o. -ken; -je, o. -s.

Gebalder (gebulder) o. Het bal-

Gebalk. O. Het balken, [deren.

Gebarenkunst, v.; -spel, o.; -taal, v.

Gebas (eeblaf) o. Het bassen.

Gebauw, O. Het bauwen.


-ocr page 92-

GBB

GEE

84

Qetoed, o. -en; -je, o. -s.

Getoedel, o. Het bédelen. Getoedenboek, o. -en.

Gebeef, o. Het beven.

Gebeend, bn. en bijw. Gebeente, o. -n.

Gebeft, bn.

Gebeier, o. Het beieren.

Gebekt, bn. en bijw.

Gebel, o. Het bellen.

Gebengel, o. Het bengelen. Gebergte, o. -n.

Gebeten (vergramd, vertoornd) Gebeuk, o. Het beuken. [bn. Gebeul, O. Het beulen. Gebeuren, onp. w. zw. het

beurde, is gebeurd. Gebeurlt)k,bn.; -beid, v. Gebeurtenis, v. -sen; -je, o. -s. Gebied, o.

Gebieden, bw. st. ik gebood, bob geboden; gebieder, m.gebieding, v. prebicdster, v.

Gebiedend, bn.

Gebiedenis, v. -sen.

Geby t, o. Het bijten.

Gebik, o. Het bikken.

Gebild (dik van billen) bn. Gebint (gebinte) o. -en.

Gebit, o. -ten.

Geblaar,o. Hetblaren. Geblaard (met eene vlek voor

den kop, bij dieren) bn. Geblaas, o. Het blazen. Geblaat, o. Het blaten.

Geblaf, o. Het blaffen.

Geblik, o. Het blikken. Geblikker, o. Het blikkeren. Gebliksem, o. Het bliksemen. Geblink, O. Het blinken. Gebloemd, bn. en bijw. Gebloemte, o.

Gebluf, o. Het bluffen. Gebocheld, bn.

Gebod, o. -en.

Geboe, o.

Geboefte, o.

Geboegd, bn. en bijw. (

Geboert (geboerte, boerenstand) Gebof, o. Het boffen.

Gebom. o. Het bommen. Gebombam,o.Het bombammen. Gebons, o. Het bonzen. Geboomte, o.

Geboor. o. Het boren.

Geboord .(vd. van boorden en van GebOOrté,v.-n. (boren) bn. Geboortenreglster, o. Geboortig, bn.

Geboren, bn. en bijw.

Geborg, o.Het borgen, (pen)bn Geborneerd (beperkt, bekrom Geborrel, o. Het borrelen. Geborst (borsten hebben) bn. Geborstel, o. Het borstelen. Geborsteld, bn. en vd. Geborsten (gebersten, gebar-Gebots, o. (Sten) vd.

GebOUW, o. -en; -tje, o. -s. Gebraad, o, gebraden. Gebrabbel (brabbelarij) o. Gebral, o. Het brallen. Gebrand, vd. en bn.

Gebras, o. Het brassen.

Gebrei, o. Het breien.

Gebrek, o. -en; -jeo. -s. (v. Gebrekkelijk, bn. -er,-8t;-heid. Gebrekkig, bn. en bijw. -

-st; -beid, v.

Gebriescn, o. Het briescben. Gebrild, bn.

Gebrod, o.

Gebroddel (broddelarij) o. Gebroed (gebroedsel) o. (m.mv. Gebroeders en gebroederen, Gebroederscbap (de betrekking) o.; (Vereeniging van broeders) v. -schappen.

Gebroedsel, o. -s.

Gebroekt, bn. en bijw.

Gebrom, o. Het brommen. Gebrouilleerd (in onmin) bn. Gebrui, o. Het bruien.

Gebruik, o. -en. (v.

Gebruike4jk, bn. -er, -8t;-heid, Gebruiken, bw. zw. ik gebruikte, heb gebruikt; gebruiker, m. gebruikster, v.

Gebruis, o. Het bruisen. Gebrul, o. Het brullen.

Gebuig, o. Het buigen.

Gebuil. o. Het builen.

Gebuild, bn. en bijw.

Gebulder, o. Het bulderen. Gebulk, o. Het bulken.

Gebult, bn.

Gebuur, m. geburen. Gebuurschap, v.

Gebuurte, v. -n.

Gecommitteerde(gemachti2:de, afgevaardigde) m. -n. (bn.

Gecompliceerd (ingewikkeld) Geconfedereerden (bondge-nooten) m.mv. (vd.

Gecontrarieerd (tegengewerkt) Gecontrasigneerd (mede-on-

derteekend) vd.

Gecostumeerd (in zekere kleederdracht gedost) vd. Gedaagde, m. en v. -n. Gedaan, bn.

Gedaante, v. -n.

Gedachte, v. -n. Gedachteloos, bn. en bijw.-loo-

zer, -loost; -heid, v. Gedachtenbeeld, o. -en. Gedachtengang, m. Gedachtenis, V. -sen; -je, O. -s. Gedachtenloop, m. Gedachtenwisseling, v. -en. Gedachtig, bijw.

Gedamp, O. Het dampen. . Gedans, o. Het dansen. Gedarmte, o.

Gedartel, o. Het dartelen. Gedauwel, o. Hetdauwelen. Gedaver, O. Het daveren. Gedecideerd (vastberaden) bn. Gedecoreerd (versierd, inzonderheid met een ordeteeken) bn. Gedegradeerd (verlaagd) bn. Gedeelte, o. -n.

Gedeeltelijk, bn. en byw. Gedegen (zuiver) bn. Gedelegeerde (afgevaardigde;

gemachtifirde) m. -n. Gedenkblad, o. -en; -boek, o. -en; -dag, m. -en; -naald, v.-en; -penning, m. -en; -rol, v. -len; -schrift, o. -en; -spreuk, v. -en; stuk, o. -ken; -teeken, o. -en en -s: -zuil, v. -en.

Gedenken, bw. onr. zw. ik ge

dacht heb «cedacht. ..

Gedenkwaardig, bn. en byw. -er, -st.; of meer en meest -heid, v.

Gedeporteerd (naar eene strafkolonie Kebracht)bn. (m. -n. Gedeputeerde (afgevaardigde) Gedetailleerd (omstandig) bn. Gedeun, o.

Gedicht, O. -en; -je o. -s. Gedichtsel, o. -en en -s. Gediende, m. -n. (-heid, v. Gedienstig, bn, en bijw. -er,-8t» Gedienstige, m. en v. -n. Gedierte, o. -n. (gedyd.

Gedöen, ow. zw. ik gedijde, ben Geding, o. -en.

Gedisciplineerd (aan orde en

tucht gewend) bn. -er, -st. G jdistingeerd (voornaam, fatsoenlijk) bn. -er-st.

Gedobbel, o. Het dobbelen. Gedoe (hofstede, hoeve) o. Gedoen ook Gedoente (getier,

leven, hoeve) o. Gedomicilieerd (gevestigd,

woonachtig) bn.

Gedommel, o. Het dommelen.

Ook sehommel.

Gedonder, o. Het donderen. Gedoogen, bw.zw. ik gedoogde,

heb gedoogd; gedooging, v. Gedoogzaam, bn. -zamer, -st;

-heid, v.

Gedraaf, o. Het draven. Gedraal, o. Het draaien. Gedraal, O. Het dralen.

Gedrag, o.

Gedragen (zich) ww. st. ik gedroeg mij, heb mij gedragen; gedraginsr. v. (mv. gedragingen). Gedragslijn, v.

Gedrang, o.

Gedrelg, o. Het dreigen. Gedrentel O Het drentelen. Gedresseerd (afgericht) bn. Gedreun, o. Het dreunen. Gedribbel, O. Het dribbelen. Gedrink.'o. Het drinken. Gedrocht, o. -en; -je, o. -s. (v. Gedrochtelijk, bn. -er,st;-heid, Gedroom, o. Het droomen. Gedroppel, o. Het droppelen. Gedrulsch, o. Het drmschen. Gedruppel, o. Het druppelen. Geducht, bn. en bijw. -er, -st; Gedulvel, o. [-heid, v.

Geduld, o. (-heid, v.

Geduldig, bn. en bijw. -er, -st. Gedurende, bijw. en vz. Gedurig, bn. en bijw. -heid,v.

-lijk, bijw.

Geduurzaam, bn.; -heid, v. Geduw, o. Het duwen. Gedwaal, o. Het dwalen. Gedwarrel, o. Het dwarrelen. Gedwee, bn. -ër, -st; -heid, v. Gedweep, O. Het dwepen. GedWell, o. Het dweilen. Gedwing, o. Het dwingen. Gedwongen, bn. en byw. -er

-st;-heid,v.

Geef (te geef) bijw.nitdr. omniet. Geel,bn. en bijw. geler,-st;-heid.

Geelachtig, bn. -er,-8t;-heid,T. Geelbek, m. -ken.

Geelbleek, bn.

Geelborstde, o. -s.

Geelbruin, bn.

Geelgleten, o.

Geelgleter. m. -s.

Geelgieterö, -en. Geelkeeltde, o. -b.

Geelzucht, v.

Geëmancipeerd (vrijgelaten,

vrijjresteld) bn. Geöinployeerd (gebruikt; aangesteld) bn. v-n. Geëmployeerde (bediende) m.


-ocr page 93-

GEK

GEE

85

Geen, pfeene, bn. Niet een. Goen, gene, aanw. vw. Die. Gesnerliande, onverb. bn. Geenerlei, onverb. bn. Geëngageer(i(verloofd; verbon

den) bn.

Geëngageerden, m. mv. Geenszins, by w.

Geep (vischje, waar mede men andere visscben vanjft) v. gepen. Geer (eene plant) v.

Geer (cene strooi linnen, ook

dolle bui) v. -en; -tje, o. -s. Geeren (schuins loopen; ook afhouden, zecmansw.) ow. zw. ik geerde, heb gegeerd.

Geesel, m. -en of -s.

Geeselen, bw. zw. ik geeselde, heb gegeeseld; geeselaar, m.gee-seling, v.

Geeselpaal, m. -palen; -roede,

v. -n; -straf, v.

Geest (zandig land) v.

Geest (ziel en geestverschüning)

m. -en; -je o. -s.

Geestachtig, bn.; -beid, v. Geestdrift, v.; -drijfstrr, v. -s;

-drjjver, m. -s; -drijverij, v. Geestelijk, bn.; -held, v. Geestelyke, m. -n. Geestendom, o.; -klopper, m. -s; -leer, v.; -rijk, o.; -wereld, v.; -ziener, m. -s. Geestesrichting, v. -en. Geestig, bn. -er, -st; -beid, v.

-lyk byw.

Geeuw, m. -en.

Geeuwen, ow. zw. ik geeuwde, heb gegeeuwd, geeuwcr of geeu-werd, geeuwing, v.geeuwster, v. Geeuwhonger, m. Gefarceerd (opgevuld) bn. Gefemel, o. liet femelen. Gefep, o. Hetfeppen.

Gefijmel, o. Het fijmelen. (bn. Gefingeerd (verdiclit,verzonnen) Gefladder, o. Het fladderen. Geflap, o. Het flappen.

Gefleem, O. fleemery. Geflikflooi, o. Het flikflooien. Geflikker, o. Het flikkeren. Geflodder, o. Het flodderen. Geflonker, o. Het flonkeren. Gefluister, o. Het fluisteren. Gefluit, o. Het fluiten.

Gefnies, o. Het fniezen. Gefonkel. o. Het fonkelen. Gefop, o. Het foppen. Geforceerd (gedwongen) vd. en bn. (bn.

Gefortuneerd (rijk. vermogend) Gefrommel o. Het frommelen. Gefutsel, o. Het futselen. Gegaap, o. Het gapen. Gegahber, o. Hetgabberen. Gegadigde, m. en v. -n Gegaggel, O. Het gaggelen. Gegalm, o. Het galmen. Gegeeuw, o. Het geeuwen. Gegeven, o. gegevens. Gegiegel, o. Het giegelen. Gegier, o. Hetgir ren.

Gegühel. O. Het gybelcn.

Gegil, o. Het gillen. Geginnegab en geginnegap, o. Het ginnegabben of ginnegappen.

Geginnik, o. Het ginniken. Gegllm, O. Het glimmen. Geglinster, o. Het glinsteren. Gegluur, o. Het gluren.

Gegoed, bn. en byw. -st;-heid,v. Gegolf, o. Het golven Gegons, O. Het gonzen. Gegoochel, o. Het goochelen. Gegooi, o. Het gooien. Gegorgel, o. Het gorgelen. Gegraaf, o. Het graven. Gegrabbel, O. Het grabbelen. Gegradueerd (eenen acadêmi-

schen graad hebbend) bn. Gegradueerde (iemand die tot een academischen graad is be vorderd)m. -n.

Gegrauw, o. H.*t grauwen. Gegrijn, O. Hetgrynen. Gegrüns, o. Het grynzen. Gegrim, o. Het grimmen. Gegrinnik, o Het grinniken. Gegrom, o. Het grommen. Gegrond, bn. -er, -st; -beid, v. Gehaai, o.

Gehaard, bn.

Gehaast, o. Het haasten. Gehak, o. Het hakken. Gehakkel, O. Het hakkelen. Gehakt (fijn gehakt vleesch) o. Gehalte, o.

Gehamer, o. Het hameren. Gehandschoend, bn.

Gehard, bn. -er, -st; -beid, v. Gehark, o. Het harken. Geharnast, bn. en bijw. (ren. Geharrewar, o. Het harrewar-Gehaspel. O. liet haspelen. Gehassehas, o.

Gehecht, bn. -er, -st; -heul, v. Geheel, o.-en; ook: bn. en bijw. Gehei, o. Het heien.

Geheim, o. -en.

Geheim, bn. -er, -st. Geheimenis, v. -sen. Geheimschrift,o.-en. (-heid,v. Geheimzinnig, bn. -er. Gehelmd, bn. en bijw. Gehemelte, o. -n.

Geheng. o. Het hengen. Gehengel, o. Het hengelen. Gehongen (gedoogen) bw. zw.ik

gehengde, het gehengd. Geheugen, o.

Geheugenis, v.

Gehijg, o. Het hijgen.

Gehik, o.

Gehink, o. Het hinken. Gehinnik, o. Het hinniken. Gehits, o. Het hitsen.

Gehohbel, o. Het hobbelen. Gehoed, bn,

Gehoefslaagde,m. -n. Gehoekt, bn. en bijw. Gehoepel, O. Het hoepelen. Gehoest, o. Het hoesten. Gehoetel (getalm, gefutsel; ook Gehoezee. o. (gebeuzel) o. Gehol, o. Het hollen. Gehommel, o. Zie Gedommel. Gehoor, o.

Gehoorig. bn. -er, st; -heid, v. Gehoornd en gehorend, bn. Gehoorzaam, bn. en bijw. gehoorzamer. -at;-heid, v. Gehoorzamen, ow. zw. ik gehoorzaamde. heb gehoorzaamd; gehoorzaming, v.

Gehoos, o. Het hoozen.

Gehort, o. Het horten.

GehOS, o. Het hossen.

GehotS, o. Het hotsen. Gehouden(verplicht)bn.en byw.

-heid, v. -is, v.

Gehouw, o. Het houwen.

I Gehucht, o. -en; -je, o. -s. i Gehuichel, o. Het huichelen. Gehuifd, bn.

Gehuil, o. Het huilen. Gehuisd, bn.

Gehunker, o. Het hunkeren. Gehuppel, o. Het huppelen. Gehurk, O. Het hurken. Gehutsel, O. Het hutselen. Gei, v. -en.

Geiblok, o. -ken.

Geien (scheepw.) bw. zw. ik geide, heb gegeid Geil, bn. en bijw. -er,-st;-heid,v. Geïllustreerd(met platen voorzien) bn.

Geinster(glimmende vonk)m.-8. Geïnteresseerdibetrokkcn, belanghebbend) bn. (zaam) bn. Geïsoleerd (afgezonderd, een-Geit, v. -en; -je, o. -s. Geitebok, m. -ken.

Geiceleer en geitenleer, o. Geiteleeren en geitenleeren, Geitenbaard(eene plantjv. [bn. Geicenblad, o.

Geitenhaar, o.

Geitenhoeder, m. -s. Geitenklaver (zekere plant) t. Geitenmelker, m. -s. GeitenooT, o.

Geitevel, o. -len; -letje,o. -s. Geitevleesch en geiten-

vleesch, o.

Geitouw, o. -en.

Gejaag, o. Het jagen.

Gejacht, o. Het jachten. Gejakker, o. Het jakkeren. Ge ammer, o Het jammeren. Gejank, O. Het janken.

Gejas, o. Het jassen.

Gebast, bn.

Gejeuk, o. Het jeuken.

Gejoel, o. Het joelen.

Ge. ok, o. Het jokken.

Ge. OUW, o. Het jouwen. Gejubel, o. Het jubelen. Gequot; Uich, o. Het juichen. Gejuil,o. Hetjuilen. Gejuweeld, bn. en bijw. Gek, bn. en bij w.-ker,-8t;-heid,T. Gek, m. -ken; -je, o. -s; -kin, v.

en; -kinnetje, o -s. Gekaats, o. Het kaatsen. Gekabbel, o. Het kabbelen. Gekakel, o. Het kakelen. Gekal, o. Het kallen.

Gekam, o. Het kammen. Gekamd, bn.

Gekamerd. bn.

Gekarn, o. Het karnen.

Gekast, bn.

Gekauw, o. Het kauwen.

nekef, o. Het keffen.

Gekegel, o. Het kegelen. Gekeperd, bn.

Gekerf, o. Het kerven.

Gekerm, o. Het kermen. Gekeuvel, o. Het keuvelen. Gekeuzel, o. Het keuzelen. Gekibbel, o. Het kibbelen. Gekieskauw,o.Het kieskauwen. Gekijf, o. Het kijven.

Gekjjk, o. Het kijken.

Gekir. o. Het kirren.

Gekittel. O. Het kittelen. Gekkelük, bn. -er, -St; -heid, t. Gekken, OW. zw.ik gekte,heb go-

srekt; arekker, m. gekkerny, t. Gekkenhuis, o.-huiaen; -praat, m.; -taal, t.


-ocr page 94-

GEK

OEL

86

Geklaag, o. Het klagen.

Geklad, o. Het kladden. Geklag.o.

Geklank, o.

Geklap, o. Het klappen. Geklapper, O. Het klapperen. Geklater, o. Het klateren. Geklauter, o. Het klauteren. Geklauw, O. Het klauwen. Gekleed, bn. -er, -at.

Geklep, O. Het kleppen. Geklepper, o. Het klepperen. Gekles, o. Het klessi n.

Geklets, o. Het kletsen. Gekletter, o. Het kletteren. Geklik, O. Het klikken Geklikklak, o.

Gekllm, o. Het klimmen. Gekllng, O. Het klingen. Geklink, o. Het klinken. Geklok, o. Het klokken.

Geklop, o. Het kloppen.

Geklos, o. Het klossen.

Geklots, o. Het klotsen. Geklnif, O. Het kluiven. GeklutS, o. Het klutsen. Geknaaff, o. Het knagen. Geknabbel, o. Hft knabbelen. Oftknal, o. Het knallen. GMlfap, o. Het knappen. GMfflarSlgeknersjo. Het knarsen. GJeknauw, o. Het knauwen. Geknetter, o. Het knetteren. Geknibbel, n. Hetknibbelsn. Gekniel, o. Het knielen. Geknies, o. Het kniezen. Geknljp, o. Het knijpen. Geknik, o. Het knikken. den. Geknikkebol, o.Hot knikkebol-Geknlkker, o. Het knikkeren. Geknip, o. Het knippen. Geknipoog. O. Het knipoogen. Geknoei, o. Het knoeien. Geknoop, O. Het knoopen. Geknor, O. Het knorren. Geknuffel, O. Het knuffelen. Geknutsel, o. Het knutselen. Gekoer, o. Het koeren. Gekoester, O. Het koesteren. Gekoeter, O. Het koeteren. Gekooterwaal, o.

Gekolf, o. Het kolven.

GekntyS, o. Het knijzen. Gekonkel, o. Het konkelen. Gekook, o. Het koken. Gekoppel. o. Het koppelen. Gekots. o. Het kotsen.

Gekout, o. Het kouten. Gekraal, O. Het kraaien. Gekraak, O. Het kraken. Gekrab. o. Hetkrabben. Gekrabbel, o. Het krabbelen. Gekrak, o.

Gekras, o. Het krassen. Gekrauw, O. Het krauwen. Gekriebel, o. Het kriebelen. Gekrlel. O. Het krielen. Gekrieuwel, O. Hot krieuwelen, Gekrflscll, o. Het krijscben. Gekriit, o. Het krijten. Gekrikirak, o.

Gekrioel, O. Het krioelen. Gekroesd, bn.

Gekrol, o. Het krollen. Gekronkcl, o. Het kronkelen. Gekrookt, bn.

Gekrui. o. Het kruien. Gekruifd,bn. .

Gekruimel. o. Het kruimelen. Gekruis, O. Het kruisen. Gekrul, o Het krullen.

Gelid, o. gelederen.

Geliefd, bn. -er, -st.

Geliefde, m. en v. -n.

Gelieven, m. mv.

Gelieven (behagen) ow. oap. w.

zw. het geliefde, heeft geliefd. GelHfstaffierd, bn. (bijw. Geluk, bn. -cr,-8t;-heid,v.-eUjk, Gelük, o. (geleken.

Gelüken, ow. st. ik geleek, heb GelQkenis, v. -sen. Gelflkerwöze en -wüs, bijw. Gelijkhoekig, bn.

GelQkjarig, bn.

Gelfikkloppen, bw. zw. ik klopte -, hl b -geklopt. Gelükknippen, bw. zw.ik knipte -, heb -geknipt. Geiykkomen, ow. st.ikkwam -,

ben -üt komen.

Gelijkluidend, bn.; -beid, v. Gelijkmaken, bw.zw.ik maakte

heb -j;einaakt. Gelijkmatig,bn. -er,-st;-heid,T. Gelijknamig, bn.; -heid, v. Gelükschaven, bw. zw. ik

schaatile -, heb -geschaafd. Gelükslaan, bw. st. ik sloeg -,

heb -geslagen.

Gelijkslachtig, bn.; -heid,v. GelQksnijden, bw.st.ik sneed

heb -gesneden.

Gelijkstaan, ow.onr.st.ik stond

-, heb -irestaan.

Gelükbtaltig, bn. Gelfikstampen, bw. zw. ik

stampte -, heb - gestampt. Gelijkstandig, bn. Gelijksteken, bw. st. ik stak

heb -gestoken. (-,heb -gesteld. Gelijkstellen, bw. zw. ik stelde Gelijkstooten, bw. st. en zw. ik stiet en stootte - ,heb -gestooten. Gelijkstrijken, bw. st. ik streek

-, heb -s:'streken.

Gelüktijdig. bn.; -heid, v. Gelijkvloers, bijw. Gelijkvormig, bn.; -beid, v. Gelik, o. Het likken. Gelinieerd, bn.

Gelisp, o. Het liapen.

Gelispel, O. Het lispelen. GeUetje, o. -s.

Gellig,bn.en bijw.-er,-8t;-heid,v. Gelling, v. hennepsoort.

Geloei, o. Het loeien.

Geloer, o. Het loeren.

Gelofte, v. -n.

Geloftenis, v. -aen.

Geloken, bn.

Gelol, o. Het lollen.

Gelonk, o. Het lonken.

Geloof, o.

Geloofbaar, bn.-der,-st;-heid,v. Geloofelijk. bn. -er, -8t;-heid,v. Gelooffeartikel, O. -en en -s; -belijdenia, v. -sen; -brief, m. -brieven; -dwans, m.; -genoot, m. -en; -genoote, v. -^-geschil, o. -len; -held, m.-en;-leer, v.; -leven, o.; -punt, o. -en; -stuk, o. -ken; - verwant, m. -en; - verwante, v. -n; -vrijheid, v.;-zaak, v.-zaken. (-heid, v.

Geloofwaardig, bn. -er, -st; Geloop, o. Het loopen. Gelooven, bw. zw. ik geloofde,

heb geloofd.

Geloovig, bn. -er, -8t;-heid, v. Geloovige, m. en v. -n.

Geit (onvruchtbaar) bn.

Geksclieren, ow. zw. ik gekscheerde, heb gegekscheerd;gek-scheerder, m.

Gekskap, v. -pen.

Gekucb, o. Het kuchen. Gekuier, O. Het kuieren. Gekuifd, bn.

Gekuip, o. Het kuipen. Gekulscllt, bn. -er; -heid, v. Gekus, o. Het kussen. (ken. Gekwaak (gekweek) o.Het kwa-Gekwak, o. Het kwakken. Gekweek (gekwaak) o. Het kweken. (kweeken. Gekweek (opkweekerij) o. Het Gekweel, o. Het kwelen. Gekweest, O. Het kweesten. Gekwel, o. Het kwellen. Gekwetter, O. Het kwetteren. Gek wezel, O. Het kwezelen. Gekwül, o. Het kwijlen. Gekwpn, o. Het kwijnen. Gekwispel, o. Het kwispelen. Gelaarsd, bn.

Gelaat, o.; -kenner, m. -kunde,

v. -skleur, v. -strek, m. -ken. Gelach, o. Het lachen.

Gelag (drinkgelag) o. -en.

Gelak, O. Het lakken.

Gelang, o. (Naar - van).

Gelap, o. Het lappen.

Gelasten, bw. zw. ik gelastte,

heb gelast.

Gela stigde, m. en v. -n. Gelaten (zich) WW. st. ik geliet

mij, heb mij gelaten.

Gelaten, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v.

Gelatine (dril, gelei,verdikt Geld, O. -en; -je, o.

Geldelijk, bn.

Geldeloos, bn. -loozer, -loost. Gelden, OW. st. ik gold, heb gegolden.

Geldig, bn. -er, -st; -heid, v. Geldscliieter,m.-s;-schieting,v. Geldslaan. o.

Geldswaarde, v. Geldswaardig, bn. Geldzuchtig, bn. -er, -st.

Gele. o. Het geel.

Gelederen, o. mv. Van gelid. Geleding, v. -en.

Geleen, o. Het leenen. (-heid,v. Geleerd, bn. en bijw. -er, -st; Geleerde, m. en v. -n.

Gelees, o. Het lezen.

Gelegen, bn. -er, -at. Gelegenheid, v. •releq-enheden. Gelegenheidsgedicht, o. -en;

-preek, v. -en; -vers, o. -verzen. Gelei (gestold nat, lil) v. -en. Geleiachtig, bn. -er. Geleibiljet, o. -ten.

Geleibrief, m. -brieven. Geleide o. (-heid, v.

Geleidelijk, bn. en bijw.-er,-st; Geleiden, bw.zw.ik geleidde,heb geleid; geleider, m.geltiding, v. geleidster. (en starren.

Geleidster en -star, v.-sterren Geleigeest, m. -en. Geleigeld, o. -en.

(Jeleitaart, v. -en.

Gelek, o. Het lekken.

Gelei, o. Het lellen.

Gelen, ow. zw. ik geelde, heb en

ben segeeld.

Gelep, o. Het leppen. Geletterd, bn.; -heid, V. Geleuter, O. Het leuteren,


-ocr page 95-

GEN

GEL

87

Gelui, o. Het luiden.

Geluld, o. -en; -je, o. -s. Geluier, o. Het luieren. Geluimd, bn.

Geluister, O. Het luisteren. Geluk, o.; -je, -s. (is gelukt. Gelukken, ow. zw. het gelukte. Gelukkig, bn. -er,-8t;-lijk,biiw. Gelukkigerwijze en -wüs,

bijw.

Geluksbode, m. en v.-n^godin, v. -nen; -kind, o. -eren; -ster en -star, v. -sterren en -starren; -vogel, m. -s; -zon, v. Gelukwensch, m. -en.

Geluk wen schen, bw. zw. ik

wenscbie geluk, beb gelukge-wenscht; gelukwenscber, m. ge-lukwenscbing, v.

Gelukzalig, bn. -er,-st; -beid, v. Gelukzoeker, m. -s.

Gelurk, o. Het lurken. Gelusten, onp. w. zw. bet ge-

lustte, beeft gelust.

Gemaal, O. Het maaien. Gemaakt, bn. -er, -St; -beid, v. Gemaal (echtgenoot) m. -a -en

gemalen. Zie ook Gemalin, v. Gemaal (gezanik) o. Het malen. Gemaal, o.(Gemaal en geslacht). Gemaan, O. Het manen. Gemacht. o.

Gemachtigde, m. en v. -n. Gemak, o. -ken; -je, o. -s. Gemakkelijk, bn. en byw.-er, -st; -beid, v.

Gemakshalve, bijw.

Gemal, o. Het mallen. Gemalin (gade) v. -nen. Gemangel, o. Het mangelen. Gemanierd, bn. -er,-st;-heid,v. Gemanteld, bn.

Ge mar, o. getalm. (bn.

Gemarineerd (zurig ingemaakt) Gemartel, o.

Gemaskerd, bn.

Gemaskeerd (gemaskerd; verbloemd, bewimpeld) bn. Gematigd, bn. -er, -st; -beid, v. Gemauw, o. Het mauwen. Gember, v.

Gemeen, bn. en bijw. -er, -st. Gemeen (het) (de lage volksklasse) o. (in. en v. -n. Gemeenebest, o. -en; -gezinde. Gemeenheid, v. -heden. Gemeenlijk, bijw. Gemeenschap, v. -pen. Gemeenschappelijk, bijw. Gemeenslachtig, bn.; -beid, v. Gemeensman, m. -lieden. Gemeente, v. -n. Gemeentenaar. m. -naren. Gemeenzaam, bn. en by w. gemeenzamer, -st; -beid, v. (len. Gemeesmuil, o. Hetmeesmui-Gemeet, o. (-beid, v. Gemelijk, bn. en bijw. - er, -st; Gemelk, o. Het melken. Gemengel, O. Het mengelen. Gemergd, bn.

Gemerkt, bn. ook vw. in den

zin van; naardien, aancezien. Gemet (een vlaktemaat) o. en. Gemetsel, o. Het metselen. Gemiauw of Gemlaauw,o.Het

miauwen.

Gemiddeld, bn. en bijw. Gemijmer, o. Het mijmeren. Gemfiterd, bn.

Gemis, o.

Gemoed, o. -t-ren. (-St; -heid,v.

Gemoedelijk, bn. en bijw. -er,

Gemoédig, bn. en bijw. Ook ge-moeg, zacht.

Gemoeg. Zie Gemoedig.

Gemoedsaandoening, v. -en; -aard, m.; -beweging,v.-en;-bezwaar, o. -bezwaren; -gesteldheid, v.; -leven, o.; -rust, v.; -stemming, v. (tegemoet.

Gemoet, o. alleen gebruikel. in:

Gemoffel, o. Het moffelen.

Gemok, o. Het mokken.

Gemokkel, o. Het mokkelen.

Gemompel, o. Het mompelen.

Gemopper, o. Het mopperen.

Gemor, o. Het morren.

Gemors, o. Het morsen.

GemS, v. gemzen; -je, o. -s.

Gemuit, o. Uet muiten.

Gemurmel, o. Het murmelen.

Gemutst (geluimd) bn.

Gemzeleer en Gemzenleer,o.

Gemzeleeren en Gemzenlee-

Gemzenhaar, o. [ren,bii.

Gemzenjacht, v.

Gemzenjager, m. -s.

Genaai, o. Het naaien.

Genaakhaar,bn.-der,-8t;-heid,v.

Genaamd, bn.

Genade, v. (-beid, v.

Genadig, bn. en bijw. -er, -st;

Genaken, ow. zw. ik genaakte, ben jrenaakt.

Gênant (persoon, die denzelfden voor- of doopnaam voert) m. en v. -en; v. ook genante. (bijw.

Gênant (lastig, hinderlijk) bn.en

Gendarme (gewapend man of ruiter ter handhaving van de openbare veiligheid) m. -s.

Gendarmerie (het korps gendarmen) v.

Gene (gindsche) aanw. vnw.

Gêne (druk, verlegenheid) v.

Genealogie (geslachtrekening, geslachtreyister, stamboom) v.

Genealogisch (geslachtrekenkundig; in den vorm van een geslachtregister) bn. en bijw.

Genebd, bn.

Geneeren (hinderen,storen)bw.

Geneesbaar, bn.

Geneesheer, m. -en; -kracht,v.; -kunde, v.; -kundige, m. -n; -kunst, v.; -middel, o. -en.

Geneeslijk en geneselijk, bn. -er, -st. (v. -wijzen.

Geneeswijze en geneeswijs.

Genegen, bn. -er, -st; -heid, v.

Geneigd, hu. -er, -st; -beid, v.

Generaal (veldheer) m. -s.

Generaal (algemeen) O.; ook:bn. en bijw.

Generaal-majoor, m.-majoors.

Generaalschap, o. (king) v.

Generalisatie (alsremeen ma-

Generalissimus (opperbevelhebber over een lexer) m.

Generaliteit (de Siezamenlijke veldheeren van een lesrer) v.

Generaliteitslanden 'land-streken.die niet tot de Vereenig-de Zeven Provinciën behoorden, maar rechtstreeks door de AUe-meene Staten werden bestuurd) o.mv.

Generatie (seslachtsvoortplan-ting; ook de gelijktijdig levende menschen) v. ^eneratiën en generaties (geslachten).

Genereeren (voortbrengen, telen, verwekken) bw.

Generen (zich) (zich onderhouden) ww.ik geneerde mü,heb mij gegeneerd.

Genereus (mi]ddadig,grootinoe-dig, edelmoedig) bn. genereuzer, genereust.

Generositeit (edelmoedigheid;

mildheid) v.

Genet, o. -ten; eeue kleine soort van Spaanscae paarden.

Genetkat (Civetkat) v. -ten.

Geneuglük, bn. en bijw. -er,-8t;

Geneugte, v. -n. [-beid, v.

GeneuT(getalm) o.

Geneurie, o. Het neuriën.

Geneusd, bn.

Genezen, bw. ow. st. ik genas,ik heb en ben genezen; genezing,v.

Geniaal (oorspronkelijk, vol geest) bn. en bijw. genialer, -st.

Genialiteit (vroolykheid, oorspronkelijkheid, sterkte van geest) v. soon) o. -ën.

Genie (vernuft en vernuftig per-

Genie (krijgsbouwkunst) V.

Geniep, O. (in 't geniep bijw.uitdrukking, dat is: heimelijk,' verborgen).

Geniepig (in 't geheim kwaad bedrijvende) bn. -er,-st;-heid,T.

Geniepigerd, m. -s.

Genies, o. Het niezen.

Genieten, bw. st. ik genoot,heb genoten;genieter,m.genieting,v.

Genjjg, o. Het nijgen.

Genijp, o. Het nijpen.

Genik, O. Het nikken.

Genitaliën (teeldeelen) mv.

Genitivus(tweede naamval) m.

Genius (beschermgeest, beschermengel) m. geniën.

Genoeg, bijw.; -doening, v.

Genoegen, o. -s.

Genoegen (zich) ww.zw. ik genoegde mij, heb mij genoegd.

Genoeglijk, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v. (-beid, v.

Genoegzaam, bn. en bijw.

Genoffel (anjelier) v. -s.

Genomen, vd. en vw.

Genood. lt;». IIquot;t nooden.

Genoodig, O. Het noodigen.

Genoodigde, m. en v. -n.

Genoop, O. Hquot;t nopen.

Genoot, m. -en.

Genoote, v. -n.

Genootschap, o. - pen.

Genootschappelijk, bn.

Genootschapsjaar, o. -jaren.

Genot, o.

Genre (geslacht, soort) o.

Genst (brem) v.

Gent (mannetjeagans) m. -en.

Gent (zekere stad) o.; Gentenaar, m. Gentsch, bn.

Gentiaanwortel, m.

Gentilhomme (edelman, adellijke; een wellevend man) m. -s.

Gentleman (fatsoenlek man) i mv. gentlemen).

Gentry (fatsoenlijke lieden) v. enkelvoud.

Genua (eene stad) o.

Genuees (een uit Genua) m. Ge-uueezen; Genueesch, bn.

Genuflexie (kniebuiging) v.

Genugte, v. -n.

Genulteit (echtheid, onver-valschtheid) v.


-ocr page 96-

G-ER

88

GEO

Gepooi, o. Het pooien.

Gepook, o. Het pooken. Gepoorterd, bn.

Gepoot, o. Het pooten.

Gepopel, o. Het popelen.

Gepor, o; Het porren.

Geposeerd (bedaard) bn.-er,-st. Gepousseerd (voortgeholpen) Gepraal, O. Het pralen. (bn. Gepraat, o. Het praten. Geprach, o. Het prachen. Gepreek, o. Het preeken. Gepresseerd, bn. gebruikelijk

in: - zijn, haast hebben.

Gepreutel (gepruttel) o. Het

preutelen.

Geprevel, o. Het prevelen. Geprik, o. Het prikken. Geprikkel, o. Het prikkelen. Geproel, o. Het proeven. Geproest, o. Het proesten. Gepromoveerd quot;(tot den doctorsgraad bevorderd) bn. Gepromoveerde, m. -n. Gepronk, o. Het pronken. Geprop, o Het proppen.

Geprtnl, O. Het pruilen. Gepruttel, o. Het pruttelen. Geput, o. Het puffen. Gepurperd, bn.

Geraakt, vd. en bn.; -beid, v. Geraamte, o. -n.

Geraas, o. Het razen.

Geraaskal o. Het raaskallen. GeratrtDel. o. Het rabbelen. Geraden, bn.

Gerafel, O. Het rafelen. Geraffineerd (gezuiverd-, ook:

doortrapt) bn.

Gerak (dienst, gemak) o. Gerakel, o. Het rakelen. Geraken, ow. zw. ik geraakte,

ben geraakt.

Gerai,o. Het rallen. Geramasseerdi forscb,Kespierd) Gerammei, o. Het rammeien. Gerammel, o. Het rammelen. Gerand, bn.

Geranium (zekere plantensoort,

ooievaarsbek genaamd) m. -s. Geransel, o. Het ranselen. Gerant (verantwoordelijk be

heervoerder) m. -s.

Gerasp, O. Het raspen.

Geratel, o. Het ratelen. Gerecht rn gerichtlrrchtbank)

o. gerechten en gerichten. Gerecht (spijs) o. -en; -je, o. Gerecht, bn. -er,-st; -elijk,bijw. Gerechtig, bn. -er, -st; -beid,' Gerechtigd, bn.

Gerechtigen, ow.zw. ik gerechtigde, heb gerechtigd. Gerechtshode, m. -n; -dag, m. -en; -dienaar, m. -dienaren e'n -dienaars; -hof,o. -hoven;-zaak, v. -zaken.

Geredder, O. Het redderen. Gereed, bn. en bijw. -er, -st;

-eliik. bijw. -beid, v. Geréedleggen.bw.zw. ik legde, (leide)gereed, heb gereedgelegd. Gereedliggen, ow. at. ik lag gereed, heb gereedgelegen. Gereedmaken, bw.zw.ik maakte gereed, heb gereedgemaakt. Gereedschap, o, -pen. Gereedstaan, ow,onr, st. ik stond gereed, heb gereedgestaan quot;Gereeozetten, bw. zw. ik zette gereed, heb gereedgezet.

Gereformeerd (hervormd) bn. Gereformeerde, m. en v. -n. Geregeld, bn. -er, -st; -heid,v. Gerei (gereedschap) o.

Gereide (gerei; ook: paardentuig)©. -n.

Gereis, O, Het reizen.

Gerek, o. Het rekken.

Gereken, o. Het rekenen.

Gerei, o. Het rellen. Geremplaceerd (vervangen

door een ander) vd.

Geren, o. Het rennen. Gerenommeerd (vermaard) bn. Geresolveerd (onvervaard,kort

van stof) vd. en bn. Geretireerd (afgezonderd; teruggetrokken) bn.

Gereutel, o. Het reutelen. Gerevel, o. Het revelen. Gerfkamer (kleedkamer der

priesters) v. -s.

Gerfschaaf, v. -schaven.

Gergel ook: girgel (keep,inker-

ving) m. -s (kuipersw.).

Geribd, bn.

Gericht, Zie Gerecht.

Gerief, o. (-beid, v.

Geriefelijk, bn. en bijw. -er, -st; Gerieven, bw.zw. ik geriefde, he-b geri( fd. (tuig.

Gerü, o. Het rijden; ook wel: rij-Gerijg, O, Het rijgen.

Gerüm, o. Het rjjmei,. Gerikkekik, gerikketik en gerikkik (het kwaken der kik-vorschen) o. (-beid v.

Gering, bn. en büw. -er, -st Geringachte*,bw.zw. ik achtte gering, heb geringgeacht; ge-Geringd, bn. [ringachting v. Geringschatten, bw. zw. ik schatte gering, heb geringgeschat; geringschatting, v. Gerinkel, o. Het rinkelen. Gerinkink, o. Het rinkinken. Gerist, bn.

Gerit, o.

Geritsel, o.

Germaan (oud-Duitscber) m. Germaansch (oud-Duitsch) bn.

(o. alszn.). (o. -n.

Germanisme{Dnitsch taaleigen) Germanist, m. -en.

Germinal (maand der ontkie-ming.van 21 Maart tot lOApril) Germineeren (broeien, ontkiemen, dreigen uit te barsten) ow. Gerochel, o. Het rochelen, [m. Geroei. o. Het roeien.

Geroem, o. Het roemen. Geroep, O. Het roepen.

Geroer, O. Het roeren. Geroezemoes, o.

Geroffel, o. Het roffelen. Gerokt, bn.

Gerol, o. Het, rollen. Gerommel, o. Het rommelen. Geronk, o. Het ronken. Geronnen (dik geworden, gestold) bn.

Gerook, o. Het rooken.

Geros, O. Het rossen. Geroutineerd (geoefend, bedreven, vlug, glad, uitgeslapen, doorkneed,ervaren) bn. Gerridon, m. -s.

Gerst ook garst, v. Gerstebier, o.; -brij, v.; -brood, o. -en; -drank, m. -en; -meel, o.; -nat, o.; -pap, v.; -water, o.

Geocentrisch, (waarbij de aarde

als middelpunt voorkomt) bn. Geodesie (land- of vcldverdee-linjc) v.

Geodetiscll, bn. m byw. van of betrefftnde of op de vrijze der geodesie.

Gcognosie (bergkunde) v. Geogncst (bergkundipe) m. -en. Geograaf (aardrijkskundige) m.

geografen.

Geograrhie (aardrijkskunde) v, GeograplllSCh(aardrijkskundig) bn. (aardkunde) v.

Geologie (algemecne aardleer, Geolcglsch (aardleerkundig)bn.

en bijw. (oiogen.

Geolcog (aardlperkundige)m.ge-Gecmeter (landmet tkundige) m. -s. (aardmeting) v.

Geometrie (landmeetkunde, Geometriscll (landmeetkundig,

meetkunstig) bn.

Geoogd., bn. metoogen.

Gecord, bn. van 0«. ren voorzien. Geoorloofd, bn. -er, -st;-h(id,v. Georgel, o.

Geostatica (evjnwicbtsleer der

vaste lichamen) v.

Gepaai, o. Ii(t paaien.

Gepaar, o. Het paren.

Gepaard, bn.

Gepak, o. Het pak kt n, Gepalrrd, bn.

Gepap. o. Het pappen. Gepareld, bn.

Geparenteerd (vermaagschapt) Geparfumeerd (giurig, welriekend) bn. (bn. Geparodieerd (op eene brspot

telijke wijze na^( bootst) vd. Gepas, o. Het passtn. Gepasporteerd (ontslagen, met

pa8) 0(gt;it wlt;gg(zonden) Dn. Gepast, bn. lt; n bijw. -er,mef st

-beid, v. (zien) bn,

Gepat(-nteerd(van patent voor Gepank, o.

Gepeesd, bn.

Gepeil. O. Het peilen.

Gepeins, o. Het piinzen. Gepen, O. Het p* nnen.

Gepers, o. Het persen.

Gepet, bn.

Gepeupel, o.

Gepeur. o. Het peuren. Gepeuter, o. Het peuteren. Gepeuzel,o. Het peuzelen. Gepiep, o. Het piepen.

Gep;,nd, vd. en bn.

Gepilt.'o'.'Htt pikken. Gepimpel, o. Het pimpelen. Gepiqueerd tbelefdigd,geraakt) Geplaag, o. Het plagen. [bn, Geplak, o. Het plakken. Geplas, o. Het plasse n. Gepleister. o. Het pleisteren. Gepleit, o. Het pleiten. Geplekt, bn.

Geplet, o. Het pletten. Geplomp, o. Het plompen. Geplooi, o. He t plooien. Gepluimd, bn.

GepluiS, o. Het pluizen. Gepluk, o. Het plukken. Geplunder, o. Het plunderen. Gepoch. o. Het pochen. Gepoeder jast, bn.

Gepof, o. Het poffen.

Gepomp, o. Het pompen.

-ocr page 97-

GER

89

GES

Geruclit, «l -en; -je, o. -s. Gerugd, bn.

Geruik, o. Het ruiken.

Genül, o. Het ruilen.

Geruim(in een geruimen tijd)bn. Gernlscll, o. Het ruischen. Gerulfc (met ruitjes gewerkt,

ruitsgewijze) bn.

GerUK, o- Het rukken. Gerundium (vorm van een La-tünsch werkwoord met de be-teekenis van den 2den, 3den, 4den of 6den naamval der onbepaalde wjjs) o.

Gerust, bn. en bijw. -er,mee8t

-el0k,bgw.; -beid, v. Geruststellen,'bw.zw. ik stelde gerust, beb gerustgesteld; geruststelling, v.

Geruststellend, bn,

Gerw (zeker kruid) v.

Gesabel, o. Het sabelen. Gesammel, o. Het sammeleu. Gesar. e. Het sarren. Gesatineerd, bn.

Gesaus, o.

Geschaaf, o. Het schaven. Geschaak, o. Het schaken. Geschaard, bn. en büw. Geschaclier, o. Het schacheren. Geschaduwd, vd.

Geschake erd, bn.

Geschal, o.

Geschapen, bn.

Gescharrel, o. Het scharrelen. Geschater, o. Het schateren. Gescheept, bn.

Geschel, o. Het schellen. Gescheld, o. Het schelden. Geschemer, o. Het schemeren. Geschenk, o. -en; -je, o. -s. Geschep, o. Het schoppen. Gescherm, o. Het schermen. Geschermutsel, o. Het schermutselen.

Gescherts, o. Het schertsen. Geschetter, o. Het schetteren. Gescheur. o. Het scheuren. Gescheurd, bn. Geschiedboek, o. -en. Geschieden, ow.zw. het geschiedde. is geschied. Geschiedenis, v. -sen; -je, o.-s Geschiedkunde, v. Geschiedkundig, bn. Geschiedkundige, m. -n. Geschiedrol, v. -Ier.. Geschiedschrijver, m. -s. Geschiet, o. Het schieten. Geschik, o.

Geschikt, bn. -er, st; -beid, v. Geschil, o. -len; -Jetje, o. -s.-Geschimmeld, bn.

Geschimp, o. Het schimpen. Geschitter, O. Het Schitteren. Geschoffel, O. Het schoffelen. Geschoft, bn. een sterk-paard. GeSChok, o. Het schokken. Geschommel, o. Het f-ohom-melen.

Geschongel, o. Het schongelen. Geschoofd (inschoven gezet)bn. GeschOOi, o. Het schooien. Geschoor, o. Het schoren. Ook:

gespuis.

GeSChop. o. Het schoppen. Geschoren, vd. van scheren. Geschorst, vd. var schorsen. Geschraap, O. Het schrapen. Geschrans, O. Het schransen. Geschrap, O. Het schrappen.

Geschreeuw, o. Het schreeuwen.

Geschrei, O. Het schreien. Geschrift, o. -en; -je, o. -s. Geschrijf, O. Het schrüvcn. Geschrot), o. Het schrobben. Geschrok, o. Het schrokken. Geschrol, O. Het schrollen. Geschubd, vd en bn.

Geschud, o. Het schudden. Geschuier, o. Het schuieren. Geamp;ChUif, O. Het schuiven. Geschuifel, O. Het schuifelen. Geschuim, o. Het schuimen. Geschurk, o.

Geschut, o.

Geschuur, o. Het schuren. Gesidder, O. Het sidderen. Gesignaleerd, vd. en bn.

Gesis, o. Het sissen. Gesitueerd (gelegen) bn. Gesjor, o. Het sjorren. Gesjouw, o. Het sjouwen. Geslaaf, o. Het slaven. Geslaagd, bn.

Geslabher, o. Het slabberen. Geslacht (familie, suort) o. -en. Geslacht (s'acht) o. Geslachtsboom en geslachtboom, m. -en. (lyst, v. -en. Geslachtslijst en geslacht-Geslachtsnaam en geslacht-

naam, m. -namen. Geslachtswapen en geslachtwapen, o. -s. Geslagen, bn.

Gesleep, o. Het sleepen. Geslemp, o. Het slempen. Geslenter, o. Het slenteren. Geslepen, bn. -er, -st; -heid, v. Gesleur, o. Het sleuren. Geslier, o. Het slieren.

Geslijp, o. Het slijpen. Geslfnger, O. Het slinseren. Geslobber, o. Het slobberen. Geslof, o. Het sloffen. Geslongel ofgeslungel, o. GeslOOI, o. Het slooven. Gesloop, o. Het sloopen. Geslorp, o. Het slorpen. Gesloten, bn. -er, -st; -heid, v. Gesluik, o. Het shaken. Gesluimer, o. Het sluimeren. Geslurp, O. Het slurpen. Gesmaal, o. Het smalen. Gesmak, O. Het smakken. Gesmeek, o. Het smeekcn. Gesmeer,o. Het smeren. Gesmljde (allerlei sieraad uit metaal, ook uit parelen en edel-gesti enten) o.

Gesmijdig, bn. -er, -st; -heid, v. Gesmüt, o. Het smyten. Gesmokkel, o. Het smokkelen. Gesmook, O. Het smoken. Gesmui, O. Het smullen. Gesnaard, bn.

Gesnap, o. Het snappen. Gesnater, o. Het snateren. Gesnauw, O. Het snauwen. Gesneden, vd. van snüden. Gesnedene iontmande) m. -n. Gesny, o. Het snijden.

Gesnik, o. Het snikken. Gesninper, o. Het snipperen. Gesnoef, o. Het snoeven. Gesnoei, O. Het snoeien. Gesnoep, O. Het snoepen. Gesnor, o. Het snorren. Gesnork, o. Het snorken. Gesnotter, o. Het snotteren.

Gesnuf, o.

Gesnuffel, o. Het snuffelen. Gesnuif, O. Het snuiven. Gesnuit, o. Het snuiten. Gesnurk, o. Het snurken. Gesoebat, o. Het soebatten. Gesoes, o. Het soezen.

Gesol, o Het sollen.

Gesop, o. Het soppen. Gesorteerd (uitgezocht) bn. Gesp, m. -en; -je, o. -s. Gespalk, O. Het spalken. Gespan (span) o.

Gespartel, o. Het spartelen. Gespat, o. Het spatten. Gespeel, o. Het spelen. (mv. Gespelen (speelmakkers)m.en v. Gespen, bw. zw. ik gespte, heb

gegespt; gesping, v. .Gespenfabriek, v. -en. Gespenmaker, m. -s. Gespierd, bn. -er, -st; -heid. Gespikkel, o. Het spikkelen. Gespikkeld, bn.

Gespin, o. Het spinnen.

Gespit, o. Het spitten.

Gespoel. o. Het spoelen. Gespook, o. Het spoken. Gespoord, bn.

Gespot, o. Het spotten. Gespouw. o. Het spouwen. Gespouwen, vd. van spouwen. Gespreeuw (gespot) o. Gesorek, o -ken; -je, o. -s. Gesprenkel, o. Het sprenkelen. Gesprenkeld, bn.

Gespring, o. Het springen. Gesprokkei, o. Het sprokkelen. Gespuis, o.

Gespuit, o. Het spuiten. Gespuw, o. Het spuwen.

Gest Isist) v.

Gestaald, bn.

Gestadig, bn. en bijw, -er, -at; -heid, v. -lijk, bijw.

Gestalte, v. -n Gestaltenis, v.

Gestamel en gestamer, o. Het

stamelen.

Gestamp, o. Het stampen. Gestampvoet, o. Het stampvoeten.

Gestand, bn. alleen gebruikelijk in; gestand doen,gcstand blijven. Gestap, o. Het stappen. Gestapel, O. Het stapelen. Gestamd, bn. Gestarnte,o. =

Gestemd, Gesternte. Gestationneerd (geplaatst) bn. Geste (gebaar) v. -s.

Gesteek, o. Het steken. Gesteen. O. Het stenen. Gesteente, o. -n. Gesteentonkenner, m. -s. Gesteiger, o. Het steigeren. Gestel, o. -len; -letje, o. -s. Gesteld, bn.

Gestelélheid, v. gesteldheden. Gesteltenis, v.-sen. (gegest. Gesten, ow.zw. het gestte, heeft Gestemd en gestamd, bn. Gesternte en gestarnte, o.-n. Gesteun, o. Het steunen. Gesticht, O. -en; -je, o. -s. Gesticulatie (gebaar, handbeweging) v. -tien en -ties. Gesticuleeren (gebaren maken, inzonderheid met de handenlow. Gestie (beheer, bpwindvoering)v. Gestijf, o. Het sty ven.

Gesting of gisting, v.


-ocr page 98-

GEW

GES

90

Gestip, o. Uei stippen. Gestippel, O. Het stippelen. Gestoei, o. Het stoeien. Gestoelte, o. -n.

Gestof, o. Het stoffen.

Gestof (gesnoef) o. GestofFeerd(van kleeden en gordijnen voorzien; opgesierd, getooid; wordt ook wel, doch verkeerdelijk. gebruikt voor: gemeubeld) bn.

Gestommel, O. Het stommelen. GestOOf, o. Het stoven. Gestoofd, bn.

GestOOt, o. Het stooten. Gestop, o. Het stoppen. Gestorm, O. Het stormen. Gestotter, O. Het stotteren. Gestreel, O. Het streelen. Gestreept, bn.

Gestreng, bn. enbijw. -er,-st;

-elijk, bijw. -beid, v. Gestribbel, o. Het stribbelen. Gestrijk, O. Het strijken. Gestnk, o. Het strikken. Gestrikt, bn.

Gestrompel, o. Het strompelen. GestrOOi, o. Het strooien. Gestrook (gestreel) O. Gestropt, bn.

Gestralkel, o. Het struikelen. Gestudeerd, bn,

Gestuif, o. Het stuiven. Gestuur, o. Het sturen.

GeSuf, o. Het suften.

Gesuis, o. Het suizen. Gesukkel, O. Het sukkelen. Gesul, o. Het sullen.

Gesus, o. Hes sussen. Getabbaard en petabberd (met eenen tabbaard) bn.

Getakt, bn.

Getal Iten getale van) o. -len. Getalm, o. Het talmen. Getand, bn.

Geteeken. O. Hot teekenen. Geteekend, bn.

Geteem, o. Het temen. Getemperd, bn.

Geteut, o. Het teuten. Geteuter, o. Het teuteren. Getier, o. Het tieren.

Getü (het vallen en wassen van bet water) o.

Getik, o. H( t tikken. Getimmer, o. Htt timmeren. Getimmerte, o. -n.

Getintel. o. Het tintelen. GetJeuter, o. Hettjeuteren van de vogelen. (gelen.

Getjilp, o. Het tjilpen van de vo-Getob, o. Het tobben.

Getoet, o. Het toeten. Getogen, vd. van 't verouderde tiegen.

Getokkel, o. Het tokkelen. Getol, o. Het tollen. GetommeKgedruisch, rumoer)o. Getongd, bn.

Getoover, o.

Getorn. o.

Getouw (weverswerktuijr) o.-en. Getraan Jgescbrei) o. Van Traan. Getralied, bn. Van Tralie. Getrantel, O. Het trantelcn. Getrap, o. Het trappen. Getrappel, o. Het trappelen. Getravesteerd (belachelijk in gekleed; vermomd) bn.

Getrek, O. Het trekken. Getreur, o. Het treuren. Getreuzel, o. Het treuzelen. Getrippel, O. Het trippelen. Getriptrap, o.

Getroef, o. Het troeven. Getroetel, o. Het troetelen. Getrom, o. Het trommen. Getrommel, o. Het trommelen. Getroost, bn.

Getroubleerd (met wel bü bet

hoofd) bn.; -beid, v.

Getrouw, bn. -er, -st; -elijk,

bijw. -beid, v. -igheid, v. Getuigd, bn. Van Tuig. Ook vd.

van Getuigen.

Getuige, m. en v. -n. Getuigen, bw.zw. ik getuigde, heb getuigd; getuigenis o. en v. getuigenverhoor, o.; getuigschrift, o.

Getuimel, o. Het tuimelen. Getuit, o. Het tuiten. Getulband, bn. Van Tulband. Getuur, o. Het turen. Getwi)fel,o. Het twijfelen. Getwist, o. Het twisten.

Geul, v. -en; -tje, o. -s.

Geur, m. -en; -tje', o. -a. Gejjren, ow.zw. ik geurde, heb

gegeurd; geurstof, v.

Geurig, bn. -er, -st; -beid, v. Geürm, O. Het urmen.

Geus (bedelaar) m. geuzen.

Geus (vlag) v. geuzen; -je, o. s. Gevaar (hachelijke kans) o. ge-Gevaar, O. Het varen. [varen. Gevaarlük, bn. -er, -st; -heid,v. Gevaarte, o. -n.

Gevaarvol, bn. (pokstof) bn. Gevaccineerd(ingeënt met koe-Gevader, in. -s; -schap, o. Geval, o. -len; -letje, o. -s. Gevallen, ow.st. het geviel, is gevallen. (-beid, v.

Gevallig , bn. en bijw. -er, -st; Gevangen, bn.

Gevangenbewaarder, m. -s. Gevangene, m. en v. -n. Gevangenhuis, o. -huizen. Gevangenis, v. -sen. Gevangennemen, bw. st. ik nam gevangen, heb erevangenge-nomen; gevangenneming, v. Gevangenschap, v. Gevangenzetten, bw. zw. ik zette Kevan!ïen,heb «evangenge-gezet; gevangenzetting, v. Gevangenzitten, ow. st. ik zat grevaniren, heb gevangengezeten.

Gevankelijk, bijw.

Gevat (geslepen, scherpzinnig)

bn. en bijw. -ter, -st; -heid, v. Gevecht, o. -en.

Gevederd, bn. met vederen. Geveeg, o. Het vegen.

Geveins O. Het veinzen. Geveinsd, vd. en bn.; -beid, v. Geveinsde, m. en v. -n.

Gevel, m. -s; -tje, o. -s.

Geven, bw. st. ik gaf. heb kpsc-ven; geefster, v. gever, m..

Gevensgezind, bn.; -heid, v. Geverseerd (ervaren, bedreven) G®Vest, o. -en. [bn.

GeVul, o. Het vijlen.

Gevil, o. Het villen.

Gevit, o. Het vitten.

Gevlag. o. Het vlaggen. Gevlakt, bn.

Gevlamd, bn.

Gevleesd, bn.

Gevlei, o. Het vleien.

Gevlekt, bn.

Gevlerkt (gevleugeld) bn. Gevleugeld(van vleugelen voorzien) bn.

Gevlieg, o. Het vliegen. Gevloek, o. Het vloeken. Gevoed, bn.; -heid. v. Gevoedsterd (vetgemaakt) bn. Gevoeg, o. (-heid, v.

Gevoeglijk bn. en bijw. -er- st; Gevoel, o.

Gevoelen, o. -s.

Gevoelen, bw. OW. zw. ik gevoelde, heb gevoeld. (-beid, v. Gevoelig, bn. en bijw. -er, -st; Gevoelsleven, o.; -zenuw, v.

-en; -zin, m.

Gevogelte, o.

GevolgjO. -en.

Gevolglijk, vw. Gevolgtrekking, v. -en. Gevolmachtigde, m. -n. Gevonkel, o.

Gevorkt, bn.

Gevouw, o. Het vouwen. Gevraag, o. Het vragen. Gevrij, o. Het vrijen.

Gevuur, o. Het vuren. Gewaad, o. gewaden. Gewaagd, bn. -er, -st; -beid, v. Gewaai, o. Het waaien. Gewaak, o. Het waken. Gewaand, bn.

Gewaarworden, bw.st. ik werd

gewaar, ben gewaargeworden. Gewaarwording, v. -en. Gewag, o. (heb gewaagd.

Gewagen, ow.zw. ik gewaagde. Gewaggel, o. Het waggelen. Gewalm, o. Het walmen. Gewals. o. Het walsen. Gewandel, o. Het wandelen. Gewangd, bn.

Gewapend, vd. en bn. Gewapenderhand, bijw. Gewapper, o. Het wapperen. Gewar, o. Het warren. Gewarrel, O. Het warrelen. Gewas (plant, ook: uitwas aan

bet lichaam) o. -sen; -je, o. -s. Gewasch, O. Het wasschen. Gewasschen (gereinigd) bn. Gewassen (gegroeid; gestegen) Gewaterd, bn. [bn.

Gewatteerd (gevoerd of opgevuld met watten) bn.

Gewauwel, o. Het wauwelen. Geweef, o. Het weven. Geweeg, o. Het wegen. Geweek, o. Het weeken. Geweeklaag, o. Het weeklagen. Geween, o. Het weenen. Geweer, o. geweren; -tje, o. -b. Gewei en geweide (hoornen der herten; ook: het ingewand van wilde dieren) o.

Geweld, o. {v.

Gewelddadig, bn.-er, -st;-beid. Geweldenaar, m. -naars en

-naren.

Geweldenaarster, v. -s. Geweldenares, v. -sen. GeweldenarQ, v. -en. Geweldig, bn. -er, -st. Geweldiger, m. -s; dit woord komt slechts voor in samenstellingen: b.v. kapitein-geweldiger, provoost-geweldiger.

Geweldlgerhand, bijw.


-ocr page 99-

GEW

91

GIB

Gewelf, o. gewelven; -je, o. -s. Gewemel, o. Het wemelen. Gewend, vd. van wennen, gewennen; alsook van wenden. Gewenk, o. Het wenken. Gewennen, bw. zw. ik gewende,

heb gewend.

Gewensch, o. Het wenschen. Gewest, o. -en.

Gewestelijk, bijw.

Geweten, o. -a. (-held, v.

Ge wetenlOOS,bn. -loozer,- loost, Gewetensangst,ni.-en;-dwaug, m.; -vraag, v. -vragen; -vryheid, v.;-wroeging, v. -en; -zaak, v. Gewettigd, bn. [zaken.

Geweven, vd. en bn.

Gewezen, vd. van wijzen. Gewezen (voormalig) bn. Gewicht, o. -en; -jt;, o. -s. Gewichtig, bn. en bijw. -er,-8t; Gewleg,o,Het wiegen. [-heid,v. Gewiekt, bn.

Gewöd, bn.

GewyS, O. Het wij zen. Gewysde, o. -n.

GewQzlgd (veranderd) bn. Gewikst, bn. -er; -beid, v. Gewild, vd. enbn. -tr, -st. Gewillig, bn. -er, -st; -held, v.

-lijk, bijw.

Gewimpel, o. Het wimpelen. Gewin, o.

Gewinnen, bw.st. ik gewon (ge-wan voor teelde),heb gewonnen; gewinner, m.

Gewinziek, bn. -er, -st. Gewis, bn. en bijw. gewisser,

meest-; -beid, v. -seiijk. bijw. Gewisse (geweten) o. Gewissel, O. Het wisselen. Gewit, o. Het witten. Gewoeker, o. Het woekeren. Gewoel, o. Het woelen. Gewold (wollig) bn.

Gewolkt (met wolken bedekt)bn. Gewonde, m. en v. -n. Gewoon, bn gewoner, meest-;

-beid, v. -lijk, bijw. Gewoonte, v. -n.

Geworden, ow.st. bet gewerd..

het is geworden, het zal gewor-Gewormte, o. [den.

Geworstel, o. Het worstelen. Geworteld (van wortels voor-Gewricht, o. -en. [zien) bn. Gewriemel, O. Het wriemelen. Gewrüt, o. Het wrijten. Gewrocht, bn. Van Werken, Gewrocht, o. -en; -je,o. -s. Gewroet, O. Het wroeten. Gewnif, o. Het wuiven. Gewurm, o. Het wurmen. Gezaag, O.; Het zagen.

Gezaai, o. Het zaaien. Gezaaide, o.

Gezahber, o. Het zabberen. Gezag, o. -hebber,m.; - heb;ter,v. Gezalfde, m. -n. Gezamenderhand, bijw. Gezamenlijk, bijw.

Gezang, o. -en; -etje, o. -s. Gezangboek, o. -en.

Gezanik, o. Het zaniken. Gezant, m. -en. Gezantschap, o. -pen; -sraad, m. -raden; -asecretaris; m. -sen. Gezeef (gezift) o.

Gezeegd. bn.

Gezeeld, bn.

Gezeep, O. Het zeepen.

Gezeg (gepraat) o.

Gezegd, vd. en bn.

Gezegde, o. -n.

Gezegeld, vd. en bn. Gezeggen, OW. zw. Alleen gebruikelijk in de onbep. wijs; zich laten gezeggen. (-beid, v.

Gezeglijk, bn. en byw. -er, -st; Gezell, o. Het zeilen.

Gezel, m. -len; -lin, v. -nen. Gezellig, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v.

Gezelschap, o. -pen; -slied, o. -eren; -aspel, o. -spelen en spellen. (v. Gezet, bn. en bijw.-ter,-8t;-heid. Gezeten, vd. en bn.een - burger. Gezeur (gedommel) O. Het zeuren.

Gezicht, o. -en; -einder, m.; •sboek, m. -en; -skring, m.; -spunt, o. -en.

Gezien, vd. en bn.

Gezin, o. -nen.

Gezind, bn.; -beid.

Gezindte, v. -n.

Gezocht, bn. -er, -st; -beid, v. Gezoek, o. Het zoeken. Gezoen, o. Het zoenen. Gezond, bn. en bijw. -er, st. Gezondheid, v. gezondheden. Gezondheidshad, o. -baden; -bitter, o.; -bron, v. -nen; -gordel, m. -s; -leer, v.; -maatregel, m. -en; -regel, -.n. -en. Gezondmaking, v.

Gezucht, o. Het zuchten. Gezuig, o. Het zuigen.

Gezuip, o. Het zuipen.

Gezult, bn. (mv.

Gezusters en gezusteren, v. Gezwaai, o. Het zwaaien. Gezwabher, O. Het zwabberen, Gezwadder, o. Zie Zwadder. Gezwagers, m. mv,

Gezwatel, o. Hét zwatelen. Gezwavel, O. Het zwavelen. Gezweef, o. Het zweven. Gezweer, o. Het zweren. Gezweet, o. Het zweeten. Gezwel, o. -len; -letje, o. -8. Gezwem, o, Het zwemmen. Gezwenk. O. Het zwenken. Gezwerf, o. Het zwerven. Gezwerm, o. Het zwermen. Gezwets, o. Het zwetsen. Gezwier, o. Het zwieren. Gezwind, bn. en bijw. -er,-st;

-heid, v.

Gezwoeg, o. Het zwoegen. Gezwollen, bn. -er, -at; -heid,v. Gezworene, m. -n. (o.

Ghetto (Jodenwijk, Jodenbuurt) Giaur (ongeloovige, niet-Maho-

medaan) m. -s.

Gids, m. en v. -en.

Giegagen (schreeuwen als een ezel) ow.zw. ik giegaagde, heb {jejriejjaagd. (heb gegiegeld. Giegelen, ow.zw. ik giegelde. Giek, V. -en; -je, o. -s.

Gier (zekere vogel) m. -en.

Gier (tjeer of plooi), m. Gierbrug, v. -?en.

Gieren (in alle beteekenissen) ow. zw. ik gierde, heb gegierd; Gierennest,o. -en. [gieriny.v. Gierig, bn. en bijw. -er, -st;

-aard, m. -s; -beid, v. Gierpont, v. -en.

Gierst, v.; -je, o. -s.

Gieteling (zekere vogel) m. -en.

Gieten, bw. st. ik goot, heb gegoten; gieter, m. gieterij, v.gie-ting, v. gietkunst v. gietster, v.

Gietbad, O. -baden; -emmer, m. -s; -huis, o. -huizen; -lepel, m. -s; -trechter, m. -s; -vat, o. -en; vorm, m. -en.

Gietlogen (een die in het liegen uitgfleerdia) m. en v. -s.

Gif en gift (vergif) o. giften; -beker, m. -werend, bn.

Gift (geschenk) v. -en; -je, o. -s.

Giftig, bn. -er, -st; -heid, v.

Gig (lingelsche sjees) m. -gen.

Gigantesk (reusachtig) bn. en bijw. (bijw.

Gigantisch (reusachtig) bn. en

Gij, pers. vnw.

GÜbelen (lachen) ow. zw. ik gebelde, heb gegijbeld.

Gyk (zeew.) v. -en.

Gpl (brouwersw.) o.

GÜlen, ow. zw. ik gijlde, heb ge-gijld; gijling, v. gijlkuip, o.

Gijn (takeltouw) o. -en

GÖp (zeew.) v.

Gijpen (naar luchtzaken) ow.zw ik gijpte, heb gegijpt.

Gijzelaar, m. -s en -laren.

Gijzelen, bw.zw. ik gijzelde, heb gegijzeld; gijzeling, v.

Gijzelbrief, m.-brieven;-kamer, v. -s; -plaats, v. -en; -recht, o.

Gil, m. -len;-letje, o. -s.

Gild en gilde, o. gilden.

Gildehrief, m. -brieven; -broeder, m. -s; -meester, m. -8; -penning, m. -en.

Gildos, m. -sen.

Gilet (een vest, buis zonder mouwen; mansborstrok) o.; - hydro-statique, zwembuis.

Gillen (een gil geven) ow. zw. ik gilde, heb gegild; giller, in. gilling, v. gilster, v. (-en.

Gilling (schuins gezaagd hout) v.

Ginder, bijw.

Ginds,bijw.Hetzelfde als ginder.

Gindsch, bn.

Gingang, o.

Ginnegabben en ginnegappen (dartel en luid lachen) ow. zw. ik ginnegabde en-gapte, ik heb geginnegabd en -gapt.

Ginnegabber en ginnegap-

Jier, in. -s.ier, in. -s.

nnegapster en ginnegap-ster, v. -s.

Ginniken (grinniken) ow. zw. ik ginnikte, heb geginnikt; ginni-ker, m. (licht.

Giomo (a-), doorschijnend.

Gips, o. -en.

Gipsen, bn.

Gipsen (met gips bepleisteren) bw.zw. ik gipste, heb gegipst; gipser, m,

Gipsie (landloopster) v. -s.

Giraffe, V. -n -en -s.

Girandole (kristallen kandelaar met verscheidene armen; vuur-krans) v. -s.

Girgel. Zie Gergel.

Giro (kring, omloop; schriftelijk overdragen van een wissel) o.^

Gironde (gematigd republikein-sche partij in 1792) v.

Girondijn (aanhanger der Gironde) m. -en.

Glrouette (windwijzer) v. -a.


-ocr page 100-

GOD

GIS

92

Gis, v.

Gisp, v. -en.

Gispen, bw. zw. ik gispte, heb eegispt; gisper, m. gisping, v.

Gissen, bw.zw. ik giste, heb gegist; gissor, m. gissing, v. gis-

Gist, v. [sinkje, o.

Gisten, ow.zw. het giste, heeft gegist; gisting, v.

Gisteravond, -middag,-morgen, -nacht, -oclitend,bijw.

Gisteren, bij w, (-s.

Git (stof) o.; (stuk) v. -ten; -je, o.

Gitaar, v. gitaren.

Gittegom. Zie Guttegom.

Gitten, bn.

Gitzwar u, bn.

Glaasje, o. s.

Glacé (ijs, roomijs) o. ook: (spiegelglas, spiegel) v.

Glacé (glimstof) o. -s; als bn. (glimstoffen).

Glaceeren (doen bevriezen, ijs of roomijs maken; glinsterend of glad maken) bw.

Glacis(iachte hcllinirpeldborst-wering; Tcrdedigingshelling) o.

Glad. bn. en bijw. -(ler,-8t; -tlig-heid, v. -heid, v.

Gladtoek, m. -ken.

Gladborstelen, bw. zw. ik borstelde -,heb -geborsteld.

Gladiator (worstelstrijder) m. -en.

Gladmaken, bw. zw. ik maakte heb -gemaakt.

Gladplooien, bw.zw. ik plooide -, heb -geplooid.

Gladschaven,bw.zw.ik schaafde heb -geschaafd.

Gladscheren, bw.st. ik schoor -, heb - geschoren.

Gladscllliren,bw.zw.ik schuurde -, heb -geschuurd.

Gladslypen, bw. st. ik sleep -, heb -geslepen.

Gladstrijken, bw. st. ik streek heb -gestreken.

Gladvyien, bw. zw. ik vijlde -, heb -gevijld.

Gladwrijven, bw. st. ik wreef -, heb -gewreven.

Glans, m. -en.

Glansrijk,bn. -er,-st; -heid, v.

Glanssteen, m. -en.

Glanzen, bw.zw. ik glansde, heb geglansd; glaczer,m.glanzing,v.

Glanzig,bn. -er, -st; -heid, v.

Glas (stof) o ; (stuk) o. glazen; glaasje, o. -s.

Glasaclltlg, bn. (zerij, v.

Glasblazen, o. -blazer,m.; -bla-

Glazeeren (verglazen, glad of glanaig maken) bw.

Glazen, bn.

Glazendak, o. -en; -deur, v.-en; -kast, v. -en; -maker, m. -s; -spuit, v. -en; -wasscher, ra. -s.

Glazig, bn. - er, -st; -heid, v.

Glazuur en glazuursel (verglaassel; glazige stof waarmede aardewerk overtogen wordt) o.

Gleis, o.

Gleisen (blinke») ow. zw. ik gleiste, hebgegleist; -werk, o.

Gletscher (ijsveld in de dalen van sommige gebergten) m. -s.

Gleuf, v. gleuven; -je, o. -s.

Glibberen, ow.zw. ik glibberde ben geglibberd.

Glibberig, bn. -er, -st; -heid.

Glid (verbinding van lood met

zuurstof) o.

Glidkruid (duizendblad) o. Glijden, ow.st. ik gleed, heb en

ben gegleden; glybaan, v Glimhout, o. (o. -s.

Glimlach (liefelijke lach) m.; -je Glimlachen, ow.zw. ik glimlachte, heb geglimlacht. Glimmen, ow. st. ik glom, heb

geglommen.

Glimmend, bn. -er, -st. Glimmer, o.

Glimp, m.

Glimpen (blinken, schijnen) ow.

zw. ik glimpte, heb geglimpt. Glimpend, bn.

Glimpig, bn. cn bijw. -er, -st. Glimplach (geveinsde lach) m.

-je, o. -s.

Glimplachen, ow.zw.ik glimp-

lachte, heb geglimplacht. Glimworm, m. -cn; -pje, o. -s. Glinster (eene glimmende vonk) m. -s.

Glinsteren, ow.zw. ik glinsterde, heb geglinsterd; glinstering. Glinsterend, bn. -er, -st. (v. Glinsterig, bn. -er, -st. (-s. Glinsterworm, m. -en; -pje, o. Glinting, v. -en; glintinkje, o.-s. Glip (spleet in eene pen) m. -pen. Glippen (een glip in eene pen maken) bw.zw. ikgliptc.heb geglipt.

Glippen (wegens gladdigheid slippen) ow. zw. ik glipte, ben geglipt; glipper, m. glipping, v. Glissant (glad, glibberig) bn. Glissen(glyden) ow.zw.ik gliste,

ben geglist.

Globaal Iten ruwste oppervlakkig, begrootenderwijze) bn. en bijw.

Globe (bol, kogel; aardbol) v. -s. Globuleus (uit kleine bolletjes

samengesteld) bn.

Gloed, m.

Gloeien, ow.bw. zw. ik gloeide,

heb gegloeid; gloeiing, v. Gloeiend, bn. -er, -st. Gloeiendheet, bn. (v. -nen. Gloeihitte, v.; -oven,m.-8;-pai». Glooien, ow. zw. ik glooide, heb Glooiend, bn. (geglooid.

Glooiing, v. -en. Glooiingshoek, m. -en.

Gloor, m. (o. -s.

Glop (smal straatje) o. -pen; -je. Gloren, ow. zw. ik gloorde, heb

gegloord; gloring, v.

Gloria (lof, eer) o. Het eerste woord van twee lofgangen bij de 11. K. nl.-Gloria inexcelsiscn Gloria patri et filio, waarnaar deze aldus worden genoemd. Glorie, v. (bn.

Glorieurs (roemrijk, schitterend) Glorifieeren (verheerlijken) bw. ook; zich verheugen; -in, groeien in) ow.

GlOS en glOSSe (aanmerking,bij-voegsel, kantteekening, uitlegging van een verouderd of onbekend woord) v. glossen. Glossarium (alphabetisch gerangschikte verzameling van glossen) o. glossaria. Glosseeren (aanmerkingen maken; uitleggen, van aanmerkingen voorzien) ow. bw.

GlOUtOU (gulsbrok) m. -s.

Gloutonnerie (gulzigheid) v. Gluip, v. -en.

Gluipen(loeren) ow.zw.ik gluipte, heb gegluipt.

Gluiper of gluiperd, m. -s

gluipertje en gluiperdje, o. -s. Gluiperig, bn. -er, -st.

GlUips, bijw.

Gluipsch, bn.

Glunder, bn. -der, -st; -heid, v. Gluren, ow.zw. ik gluurde, heb gegluurd; gluurder, m.gluurster v. glsring, v.

Gluur, m.; -tje, o. -s.

Glutineus (lijmerig, klevig) bn. Glycerine (oliczoet) v. Glyphotographie (wetenschap

om in steen te snijden) v. Gniffelen (in de vuist lachen) ow. zw. ik gniffelde, heb gegniffeld.

Gnome (een kwelduivel; eene gedenkspreuk) m. -n.

Gnomisch (in spreuken) bn. Gnosis (openbaring) v. Gnostieken (geueimkundigen,

godswyaen) mv Gobelet (beker, dobbelbeker;

drinkkop) m. -s.

Gobelins, mv. tapijten uit de vorstelijke tapijtweverij te Pa-rys (uitvinder Gobelin in de 16e eeuw).

God, m. 3de nv. Gode.

God (in het heidendom) m. -en;

je, o. -s.

Goddank, tw.

Goddelijk, bn. -er, -st; -heid, v. Goddeloos, bn. -loozer, -loost;

-beid, v.

Godbehaaglijk, bn. Godendom, O.; -drank, m.-en; leer,v.; -maal,o.-malen;-spys, •. -spijzen; -taal,v.; -woning,v. Godes, v. -sen.

Godgeleerd, bn.; -heid, v. Godgeleerde, m. -n. Godgewijd, bn.

Godheid, v. -heden.

Godin, v. -nen.

Godinnendom, o.

Godist, m. -en.

Godisterü, v.

Godlof, tw.

Godloochenaar, m. -s; -ster; v.

-loochenary.

Godmensch, m.

Godsakker (kerkhof) m. -s. Godsdienst, m. -en. Godsdiensthaat, m. (v.

Godsdienstig,bn. -er,-st;-heid. Godsgericht, o. -en. Godsgezant, m. -en.

Godshuis, o. -huizen. Godslasteraar, m. -s en -lasteraren.

Godslastering, v. -en. Godsman, m. - mannen. Godsoordeel, o.-en. Godspenning en goodspen-

ning, m. -en.

Godsrecht, o.

Godsregeering, v. Godsvereering, v. Godvergeten, bn. (v.

Godvreezend, bn. -er,-8t;-heid. Godsvrucht, v.

Godvruchtig, bn. -er,-st;-heid.

Godzalig, bn. -er, -st; -heid, v.


-ocr page 101-

GRA

GOE

93

Goed (beter, best) bn. en bijw. -heid, v.

Good, o. -eren; -je, o.

Goedaardig, bn.-«r,-8t-, -heid,v.

Goeddeels, bijw.

Goeddoen, bw.onr.ik deed goed, heb jfoedeedaan.

Goeddunken, o.

Goeddunken, onp. w. onr. bet dunktgoed,dacht en docbtgoed, heeft goedgedacht en goedge-

Goedendag-, m. -s. (docht.

Goedendagzeggen, ow. zw. ik teide goedendag,hcb goedendag-gezegd (-gezeid).

Goedenmorgenzeggen, ow. zw. ik zeidfi goedenmorgen, heb goedenmorgengezegd (-gezeid).

Goedennachtzeggen, ow. zw ik zeide goedennacbt, jheb goe dennacbtgezegd (-gezeid).

Goederenkantoor, o. -kantoren; -trein, m.-en;-wagen,m.-s.

Goederhand, alleen a:ebruike-lijkin; van -,bijw. uitdr. (v.

Goedertieren, bn.-er,-8t;-heid,

Goedgeefsch, bn.; -beid, v.

Goedgunstig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Goedhartig, bn.-er, -8t;-heid,v.

Goedig, bn. -er, -8t; -beid, v.

Goedkeuren, bw. zw. ik keurde goe'd, heb goedgekeurd; goed keuring, v.

Goedkoop, -er, -st; -beid, v.

Goedleersch, bn.

Goedleven, alleen gebruikelijk in: Pater -, m.

Goedmaken, bw.zw. ik maakte goed, heb goedgemaakt; goedmaking, v.

Goedschiks, by w.

Goedsmoeds, bijw.

Goedvinden, bw. st. ik vond goed, heb goedgevonden.

Goedvinden, o.

Goedwillig, bn.-er, -st; -heid,v.

Goelijk, bn. -er, -st; -beid, v.

Goereeistad in Zuid-Holland),o. Goereesch, bn. (lyk) bn.

GoëtiSCh (tooverachtig,bedrieg-

Goilm, mv. Zie Gooïm.

Golf, v. golven; -je, o. -s.

Golfachtig, bn.

Golven, ow. zw. ik golfde, heb golfd; golving, v.

Gom, v. -men.

Gomachtig, bn. -er, -st.

Gomdragant, o.

Gomlastiek en Gom elastiek,

Gomlastieken, bn.

Gommen bw. zw. ik gomde, heb gegomd; gommer, m. gomming,

Gommlg, bn. -or. -st. [v.

Gonde(kram, waarop iets draait) v. -s en -n.

Gondel (vaartuig) v. -s.

Gondelier, m. -en en -ji.

Goniometer (hoekmeter), m.

Goniometrie (meetkunst der hoeken) v.

Goniometrisch (de hoekmeet-

kunst betreffende) bn.

Gonorrhee (zaadvloeiine, zaad-

Gons, m. [loop) v.

Gonst Me overgebleven kracht der mest in een akker na den oogst v.

Gonstol, m. -len.

Gonzen, ow.zw. ik gonsde, heb gegondi; gonzer, m. gonzing, v.

Goochelen, ow. bw. zw. ik goo-chelde,heb gegoocheld; goorhe-laar, m. goochelaarskunst, v. goochelaarster v. goochelarij, v. goocheling, v.

Goochelbal, m. -len; -beker, -s; -kunst, v.; -spel, o.;-stuk, o. -ken;-tasch, v.-tasschen.

Goochem (slim, bijdehand) bn.

Goodspenning of godspenning, m. -en.

Gooi (worp) v. -en.

Gooi (voor Gooiland) o.

Gooien, bw. zw. ik gooide, heb gedooid; gooier, m. gooiing, v. gooister, v.

Gooïm volkeren, door de Joden in volksgebruik aangenomen voor ongeloovigen, dat wil zeggen; allen die onjoden zijn.

Goor (door bederf zuur geworden) bn. en bijw. -dcr,-st;-heid,

Goorachtlg, bn. -er, -st. [v.

Goot, v. goten; -je, o. -s.

Gord (scheepsw) v. -en.

Gordel, in. -s; -tje. o. -s.

Gorden, bw. zw. ik gordde, heb gegord.

Gordlaansche knoop (zekere kunstig fjelegdt' knoop; eene ingewikkelde of netelige zaak) m.

Gordyn, v. en o. -en; -tje, o. -s.

Gording (barkhout) v. -en of -s.

Goren (zuur worden) ow. zw. het goorde, is gegoord.

Gorgel, ra. -a; -tje o. -s.

Gorgeldrank, m. -en.

Gorgelen, ow. zw. ik gorgelde, heb gegorgeld, gorgeling, v.

Gorgelwater, o. (nen.

Gorgoon (schrikgodin) v. gorgo

Gorigheid, v. -heden.

Gors (aangeslibd land) v.gorzen.

Gort (arrutten) v. - en; -je, o. -s.

Gortehrü, v. (m. -s.

Gortenteller (gierigaard, vrek)

Gortepap, v. (-beid, v.

Gortig, bn. en bijw. -er, -st;

Gorzing, v. -en.

Goteling (klein geschut) m. -en.

Goth. ra. Gothen. Zeker volk.

Gothisch, bn.

Goud, o.

Gouden, bn. Van goud.

Goudenregen, m. -s.

Goudlakensch, bn.

Goudsbloem, v. -en.

Goulard-water, o. lood water (een opdrogend middel in de heelkunde).

Gourmand(gulsbrok; lekkerbek)

Gourmandise (vraatzucht; lek

bekkery)v

Gouteeren(smaken, proeven)bw.

Goutte (podagra) v.

Gouvernante (landvoogdes; opvoedster, zedenmeesteres) v. -8.

(ïouvernement (staatsbestuur; regeering) o. -en.

Gouverneur (landvoogd, be-heerscher; opvoeder, leermeester) m. -s.

Gouverneur-generaal, m. gouverneuren- en gouverneurs-generaal.

Gouverno, bericht, aanwijzing, reg:el,voor8chrift;a-,tot naricht.

Gouw (plant) v. -en. (-s.

Gouwenaar (Goudsche pyp) m.

Gover (routs of hoed) m. -s.

Goverzell (topzeil) o. -en.

Graad, m. graden; -je, o. -s. Graaf^ ra. graven; -je, o. -s. Graafschap (in 't algemeen) o. -pen.

Graafschap (van Zutfen) v. Graag, bn. en bijw. grager, -stj

beid, v.; -te, v.

Graan, o. granen; -tje, o. -s. Graat, v. graten; -je,o. -s. Grabbel, v.

Grabbelen, bw.zw.ik grabbelde, heb geffrabbeld; grabbelaar, m. grabbelaarster, v. grabbeling, v. Gracht, v. -en; -je, o. -s. Gracieus (aangenaam, liefelyk,

bevallig) bn. en bijw.

Gradeeren (zeewater door af-droppeling zuiveren; aan het. goud eene hoogere kleur geven) Gradeerwerk, o. [bw.

Gradueel (geleidelyk, trapsgewijze) bn. en by w.

Gradueeren (volgens trappen of graden afdeelen, eencn aca-demischen graad geven aan) bw. Graecisme (Grieksch taaleigen) Graf, o. graven; -je, o. -s. [o.-n. Grafelijk tn graaflijk, bn. Grafelijkheid en graaflük-

heid, v.

Gram (een duizendste van een

Ned. pond) o. -men.

Gram, bn. en bijw. -mer, -st. Grammaire (spraakkunst,

spraakleer) v. -s.

Grammatica (spraakkunst, spraakleer) v. -'s. (en byw. Grammaticaal (taalkundig; bn. Gramschap, v.

Gramstorig,bn. -er, -st; -heid,v. Granaat (granaatboom) m.

(vrucht) v. granaten.

Granaat (edelgesteente) m. granaten; (stof) o. granaatje, o. -s. Granaat (bom) v. granaten. Grandeur (grootheid) v. Grandiloquentie (prachtrede;

grootspraak) v. (bn. enbyw. Grandioos (grootsch, prachtig) Grandlositeit (grootheid) v. Graniet (steensoort) o.

Grap, v. -pen; -je, o. -s. Graphica (schrijf- of teekenkunst) v.

Graphometer (hoogtemeter) m. Grappenmaakster, v. -s; -maker, m. -s.

Grappig, bn. -er, -st; -beid, v. Gras, o. grassen en grazen; -je. Grasachtig, bn. [o. -s.

Grasduinen (hoog grasland) v. mv. in - «-aan.Koede sier maken, een vroolyk leven leiden. Grasduinen, ow. zw. ik grasduinde, heb gegrasduind. Grasetting, v.

Grasgroen, bn. (kocht) bn. Gras veilig (voor schuld ver-Gratias (dank)

Gratie (bevalligheid,genade) v. Gratiën (de drie bevalligheden, Euphrosine, Thalia en Agl^ja. v.rav. (tieuzer, gratieust.

Gratleus (bekoorlijk) bn. gra-Gratlficatle (vergoeding, beloo-nin?, geschenk) v. -tiën en -ties. Gratig, bn. -er, -st; -beid, v. Gratls( voor r.iets,koBteloos)by w. Gratuit vrywillig; don -,vry-

willipre cift. (bw.' .

Gratuleeren (gelukwenscheo


-ocr page 102-

GtBA

94

Q-H.O

Grauw (snauw) m. -en.

Grauw (het gemeen) o. -en. Grauw, bn. -er, -st; -heid, v.;

-igheid. v. (-heid, v.

Grauwachtig, bn. -er, -st; Grauwen (norsch spreken) OW. zw. ik grauwde, heb gegrauwd; grauwer, m. grauwster, v. Grauwtje (ezel) o. -s.

G»ave (muz.) sterk, ernstig, def-Graveel, o. [tig.

Graveelachtig, bn. Graveellg, bn. -er, -st; -heid, v. Graveerenimct de graveernaald teekenen) bw.; graveerder, m. graveerii:g, v. Rraveersel, o. Graveerijzer, o. -s; -kunst, v.; -naald, v. -en; -staal, o.; -stift, v. -en; -werk, o.

Graven, bw. OW. st. ik groef,heb gegraven; graver, m. -graving,v. Gravenhoed, ui.

Graveur, m. -s.

Gravin, v. -nen; -netje, o. -s. Gravinn entooi, in. Gravitatie (zwaartekracht) v. Graviteeren (wegen, zwaartekracht oefenen) ow.

Graviteit (ernst, ernsthaftig- of

deftisrheid) v.

Gravure (plaat) v. -s.

Grazen, OW. zw. ik graasde, heb

gegraasd.

Grazigquot;, bn. -er. -st.

Grazioso (muz.) bevallig, innemend. zacht, bewogen, aansre-. naam, liefelijk. (noegm.

Gré a grè (de)(met onderling ge-Gret) (greppel) v. -ben.

Grecque (^ la) op zijn Gricksch. Greel (gareel) o. -en.

Greep, m. Vfior grijpin^; v. voor hetgeen dient om te grijpen; grepen; -je, o. -s.

Grein, o. (in de verschillende bc-

trekenissen) -en; -tje, o. -s. Greinen, bn.

Greling, m. -en; scheepsw. Grenadier, m. -s; -smuts,v.-en. Grendel, m.-s en -en; -tje, o. -s. Grendelen, bw.zw.ik srendelde, heb gegrendeld. hout).

Grenen, bn. van green (grenen-Grenenhout, o. Grenenhouten, bn.

Grens, v. grenzen. gegrensd. Grenzen, OW. zw.ik grensde.heb Grenzenloos, bn.

Greppel, v. -s; -tje, (o. -s. Gretip. bn. enbijw.-er,-it;-heid, v.; -lijk. bijw. (o. -s.

Grief (grievr) v. grieven; griefje, Griek. m. -en; -je, o. -s. Griekenland, o.

Grieksch, bn. en (als zn. voor

Griek«che taal) o.

Griend (een wilgengaard) v. -en. Griep (verkoudheid met keelontsteking) v.

Grieperig1, bn

Griesmeel, o.; -tje, -s. {o. -s. Griet (zekere vUch) v. -en; -je, Grietenij, v. -en.

Grietman, ir. -nen.

Grieve, Zie Grief.

Grieven, bw. zw. ik griefde, heb

gegriefd; grieving, v. Grievend, bn. -er, -st. Griezelen, griezelig. Zie Grijze] en. grijzelig.

Griezeltje (een ziertje) o. -s.

Grifj_bn. en bijw.-fer,-8t;-heid,v.

Griffel (ook griffie,grift)v.-s;-tje, o. -s.

Griffelen,bw.zw.ik griflfelde,heb gegriffeld. (grift.

Griffen, bw. zw.ik grifte,heb ge-

Griffie. v. griffies, griffiën; eene griffel; ook het schrijverskantoor behoorende bij eene rechtbank, waarvan griffier, m. griffierschap, o. griffif rsplaats, v.

Griffioen err griffoen (zekere roofvogel) m. -en.

Grift, v. -en.

Grfln (knorrepot) m. -en.

Grönen (pruilen) ow. zw. en st. ik grijnde of green, heb gegrijnd of gegrenen.

Grtjnig (knorrig) bn. -er, -st.

Gröns, v.grijnzen; -lach, m.; -je, o. -s.

Grijnslachen, ow. zw.ik grijnslachte, heb gegrijnslacht.

Grijnzen, ow. zw. ik grijnsde, heb gegrijnsd; grijnzaard, m. grijnzinir, v.

Grijp (grijpvogel) m. -en.

Grijpachtig, bn. -er, -st.

Grijpen, bw. st. ik greep,heb ge-

Grijp VOgel, -s. [grepen.

GrijS, bn. grijzer, grijst; -heid, v.

Grösaard, m. -s.

Grijsachtig, bn. -er, -st.

Grijsbaard, m. -en.

Gri shlauw, bn.

Grijskop, m. -pen.

GrÜzelen (griezelen) eene huivering gevoelen, ow. zw. ikgrij-zelde,heb gegrij ield;grijzeling,v.

Grijzelig (griezelig) bn. -er, -st; -heid, v. (gegrijsd.

Grijzen, ow. zw. ik grijsde, ben

Grijzigheid, v.

Gril, t. -len; -letje, o. -s.

Grillen (rillen) ow. ik grilde,heb gegrild; grilling, v.

Grillage (traliewerk) o.

Grilleeren (van traliewerk voorzien) bw.

Grillig, bn. -er, -st; -heid, v.

Grilziek, bn. -»r. -st.

Grim (grimmigheid) v.

Grimas, v. -sen.

Grimassen, ow. zw.ik grimaste, heb gegrimast.

Grimassenmaker, m.-s.

Grimbekken, ow. zw. ik grim-bekte, heb gegrimbekt. (o. -a.

Grimlach (kwaadaardig) m.; -je.

Grimlachen, ow. zw ik grimlachte, h'-b gegrimlacht.

Grimmelen, ow.zw.ik grimmelde, heb segrimmeld.

Grimmen, ow. zw. ik grimde, heb gegrimd; grimmer,m.grim-ster, v.

Grimmig, bn. -er, -st; -heid, v.

Grinniken, ow. zw.ik grinnikte, heb gegrinnikt.

Grint (tweede meel van boekweit. ook: grof zand)v.

Grlsette (grijze burgerkleeding; Frnnsc.h zindelijk gekleed dienstmeisje; gemeene vrouw) V. -B.

GrlSOn(grij3kop,grijsbaard;lakei, dien men verkleedt, om iets te bespieden) ra. -s.

Grissen Isteelswijze iets wegnemen) bw. ik griste, heb gegrist; griiser, m.

Groef, V. groeven; -je, o. -s.

Groei, m.

Groeien, ow. zw. ik groeide, ben gegroeid ;groeiing,v. groeikracht, v. groeisel, o.

Groeizaam, bn. groeizamer, -st; -heid, v.

Groen, bn. -er, -st; -held, v.

Groen (nieuweling) m. -en; -tje, o. -s.

Groen (kleur) o.

Groenachtig, bn. -er, -st.

Groenen, ow. zw.ik groende,heb en ben gegroend.

Groenig, bn.; -heid, V.

Groenlandsvaarder, m.

Groenling, m. -en.

Groenloopen, o.

Groente, v. -n; -nsoep, v. -en.

Groep, v. -en; -je, o. -s.

Groepeeren (bijeenplaatsen, tot een geheel verzamelen) bw. groepeerder, m. groepeerster, v. groep-ering, v. (gegroept.

Groepen, bw. zw. ik groepte,heb

Groet. m. -en.

Groeten, bw. zw. ik groette, heb

Groetenis, v. (gegroet.

Groeven, bw. zw. ik groefde,heb gegroefd. (zode) v.

Groeze (jeugdig groen, groene

Groezelig, b: . -er, -St; -heid, v.

Grof, bn. en bijw. grover, -st; -heid, v.;-te, v.

Grofachtig, bn.

Groflijvig, bn. -er,-st;-beid, v.

Grog (drank van water, rum en suiker) v.; -je, o. -s.

Grogneur (morder, misnoegde) ra. -s.

Grol of Groenlo (eene kleine stad in Gelderland o.

Grol (wrok) v. -len.

Grollen, ow. zw. ik grolde, heb gegrold. (m. -s.

Grollenmaker (grappenmaker)

Grollig (grollig)bn. -er, -st.

Grom (ingewand van visch) o.

Grombaard, m. -en.

Grommelen (zich wentelen) ow. zw. ik ?rommelde, heb gegrommeld; grommeling, v.

Grommelig, bn. -er, -st.

Grommen (vnn ingewand ontdoen) bw. zw. ik gromde,heb gegromd; gromming, v.

Grommen (knorren) ow. zw. ik gromde, heb gegromd;grommer, ra.grompot, m.en v.gromster, v.

Grommig. bn. -er, -st; -heid, v.

Grond, m. -en. ,

Grondeling (grondel) ra.-en; een visch. (-beid, v.

Grondeloos, bn. -loozer, -loost;

Gronden, bw. ow. zw. ik grondde, heb gegrond; gronding, v.

Grondig, bn. -er. -st; -heid, v.

Grondsap en -sop, o.

Grondslag, ra. -en.

Grondtoon (eerste toon der toonschaal) m. -tonen.

Grondtrek (hoofdtrek) ra. -ken.

Grondverf (eerste verflaag) v.

Grondverven (in de grondverf zetten) bw. zw. ik grondverfde, bob gegrondverf.

Grondvest (grondslag) v. -en.

Grondvesten, bw.zw. ik grondvestte, heb gegrondvest; grond-venter, m. grondvesting, v.

Groom (rijknecht) m. -s.


-ocr page 103-

HA A

GKO

95

G-rOOt,bn.tn büw.-er,-8t;-heid,v.

Groot (oude munt ter waarde van twee en een halverf cent) m. -en.

Groot {in het-) o.

Grootachtbaar, bn.; -beid, v.

Grootbek, m. en v. -ken.

Grootboek, o. -en.

Grootbrengen, bw. onr. zw. ik bracbt groot,beb grootgebracht.

Grootdadlg, bn. -er,-8t; -heid,v. Grootedelachtbaar, bn.

Grootelüks, hijw. Grootenrleels, hijw. Groothandel, m. GroothanzerÖ, v. Groothartig, bn.-er,-st;-heid,v.

Groothertog, m. -en;^dom, o. -men.

Groothouden (zich) ww. st. ik hield mij groot, heb ray jjroot-gehouden; groothouderij, v.

Grootje (grootmoeder) o. -a.

Grootmachtig, bn. -er. st.

Grootmaken (verheerlijkenlbw. zw. ik maakte groot, heb grootgemaakt; grootmaking, m.

Grootmeester, m. -s. Grootmeester-nationaal, m. grootmeesters-nationaal.

Grootmoeder, v. -s; -tje, o. -s.

Grootmoedig, bn.-er,-st: -beid.

Grootmogend, bn. [v.

Grootmond, m. en v. -en.

Grootneus, in. en v. -neuzen.

Grootoor, m. en v. -en. (v.

Grootsch, bn. -er,meist -;-heid

Grootscheeps, bn.

Grootschrift, o.

Grootspraak, v.

Grootspreken, o. -spreker, m. -s; -spreekster, v. -s.

Grootte, v.

Grootvader, m. -s; -tje, o. -s.

Grootvizier, m. -s en -en.

Grootvorst, ra. -en; -in,v.-nen. Groot-zegelbewaarder, m.-s.

Gr op en grup v. -pen.

Gros, o. -sen.

Gros de Naples of de Tours

(zware zijden stoffen, naar die steden genoemd) o.

Grosse (een oorspronkelijk geschreven stuk) v. -n.

Grosseeren (eene srrosse vervaardigen; vergrooten; grootspreken'bw. ow.

Grossieriverkooper in het groot m. -s.

Grossierder ij, v. -en.

Grossderskantoor, v. -kantoren; -svak. o.

Grosso-modo, grof gesneden, gestampt of gerekend.

Grot, v. -ten; -je, o. -s.

Grotesque of grotesk (zeldzaam, wonderlijk, by zonder, avontuurlijk) bn.

Groveljjk, bijw.

Gruis, o.; -je. o. -s.

Gruit (droesem, kroos) v.

Gruizelementen, o. mv.

Gruizen, bw. zw. ik gruisde,heb gegruisd.

Gruizig, bn.; -beid, v.

Grup (greppel). Zie Grop.

Grut (eetwaar), v. -ten; -je, o. -s.

Gruttenbrij, v.; -meel, o.

Grutter, m. -a.

Grutterij, v. -en.

Grutterswaar, v. -waren.

Grutterswlnkel, m. -s.

Gruwex, m. -en.

Gruwelen, ow. zw. ik gruwelde,

heb gegruweld.

Gruwelijk, bn. -er, -8t; -heid, v. Gruwen, ow.zw. ik gruwde, heb

gegruwd.

Gruwzaam, bn. en bijw. gruwzamer, -st; -heid, v. Guano(vogeidrek als mest8tof)v. Guerilla's (verstrooide troepen in Spanje's bergstreken) na. mv. Guf (mild, verkwistend) bn. en

bijw. -fer, -st; -heid, v. Gaichelen, ow.zw. ikguichelde, heb geguicheld; guichelaar, m. guichelarij, v.

Guiehelheil (zekere plant) o. Guichelspel, o.; -streek, m.

-streken.

Guichet (kleine deur of venstertje in eene groote deur) o. -s. Guide (wegwijzer, geleider, aanvoerder) m. -s.

Guig (bespotting) v.

Guil, m.-en. ((„) of (quot;).

Guillemets (aanhalingsteekens Guillotine (valbijl, onthoof-(1 inga werktuig) v. -s.

Guillotineeren (onthoofden

met de valbijl) bw. Guineesvaarder. m. -s. Gninje(Ei!srelsciie goudmunt ge-lij aan ''2 Ned. suldens) v. -s. Guirlande (krans) v. -s.

Guit, ra. -en; -je, o. -s. Guitachtig, bn. -er, -St; -heid,v. Guitenstreek, m. -Streken. Guitenstuk, o. -ken. Gulterij,v. -en.

Guitig, bn. -er, -st; -heid v. Gul (zekere visch) v. -len; -letje, o. -s.

Gul. bn. en bijw. -Ier, st;-heid,v. Guldeling (zekere appel) m. -en. Gulden, m. -s; -tje, o. -a. Gulden, bn Guldengetal, o.

Guldenmond, m. Guldenwater, o. (-heid, v. Gulhartig, bn. en bijw. -er, -st; Gulp, v. -en; -je, o. -s.

Gulpen, ow. zw. ik gulptquot;, heb gegulpt.

Guluit, bijw. (-heid, v.

Gulzig, bn. en bijw. -er, -st; m. Gulzigaard, m. -s.

Gunnen, bw. zw. ik gunde, heb aregund; gunner, m. gunning, v. gunster, v.

Gunst, V. -en; -je, O. -8. Gunsteling, m. en v. -en; voor

het v. ook gunstelinge. Gunstig, bn. en bijw. -er, -at. Gust (niet. drachtig) bn. en bijw. GutS * holle beitel) v. -en. Gutsen (tappelings uitloopen) ow.zw.het gutate,heeft gegutst. Gutsen (uitsteken) bw.zw. ik

•rutste, heb gegutst.

Guttegom ook gittegom (eene soort van hars) v. (v.

Guur, bn en bijw. -der, -st;heid, Gvmnasiast, m. -en. Gymnasium (oefenplaat8,voor-bereidingsschool voor de academie) gyinnasiën en gymnasia. , Gymnastiek (leer der Jichaams-

oefeninjen) v.

Gymnastisch, bn. en byw. volgens, van of betreffende de gym-na^iek.

H.

H. v. h's. De achtste letter van net alphabet. Als Romeinsch cijfer beteekent deze letter 200.

H.A. —Hujus Anni of Hoe anno, van of in dit jaar.

nd. — Hoogsti»ezelvk,Hooq8t-

deszelfs iioogstderzelver, wanneer van een vorstelijk persoon, of Hare Doorluchtigheid, wanneer van eene hoog aanzienlijke vrouw, b.v. van eene Hertogin,gesproken wordt.

H.E. — Hoc est, dat is.

II.E.Geb. — Hoogedelgeboren.

H.E.Gestr.H. — Hoogedelgestren ge Heer.

H.Geb. — Hooggeboren.

HH. — Heeren.

HH.EE.6G.AA. — Hunne Edel-grootachtbaren.

HH.EE.MM. — Hunne Edelmo-genden.

HH.KK.KK.HH. — Hunne of Hare Keizerlyke en Koninklijke Hoogheden.

HH.KK.MM. — Hunne of Hare Keizerlijke of Koninklijke Ma-jesteiten. (jesfiten.

HH.MM. — Hunne of Hare Mail.K.K.M. — Hare Keizerlijke en Koninklijke Majesteit.

H.K.H. — Hare Keizerlijke of Koninklijke Hoogheid.

H.K.M. — Hare Keizerlijke of Koninklijke Majesteit.

ILL. — Hitjus i,oci of Hoe loco, van of aan deze plaats.

H.L.Q.C. — Hora locoqub con-sueto, ter gewoner plaatse en ure.

II.M. — Hare Majesteit.

H.M. — Hujus mensis of Hoe mbnse, van of in deze maand.

H.T. — Hujus temporis of Hoe tempore, van of op dezen tijd.

II.R.R. — Het Heilige Roomsche Rijk.

H.S. — De Heiltee Schrift, somtijds ook beteekent het hand-«chrift.

H.W.Geb. — Hoogwelgeboren.

Ha, tw

Haag, v. hagen; -je, o. -s.

Haag (den) (eene stad); Haagsch bn. Hagenaar, m. -s en -naren.

Haagbosch (kreupelbosch) o. -bosachen.

Hangdoorn en haagdoren (ook; hagedoorn) m. -doornen

Haai, m. haaien [en -dorens. Haaienvangst, v.

Haaievel, o. -len.

Haak. m. haken; -je, o. -s.

Haakachtig, bn.; -beentje, o. -s; -boekje, o. -s; -pen. v. -nen; -pennetje, o. -a; -vormig, bn.;

Haaks, bijw. [-werk, o.

Haaksch, bn.

Haakswijze m -wüs, bijw.

Haal 'trek) m. halen; -tje, o. -s.

Haal (een ijzeren werktuig) v. en o. halen.

Haalbaar, bn.; -bier. o.; -boter v.; -kan, v. -nen; -wijn, m.


-ocr page 104-

HAR

96

HAA

Haam (vischnet) m. hamen.

Haam (paardetuig) o. hamen; -pje, o. -8.

Haan, m. hanen; -tje, o. -s.

Haander, m. -s.

Haansteen, m.

Haar, pers. vnw.

Haar, hare, haar, bez. vnw.

Haar, o. haren; -tje, o. -s.

Haren, hn.

Harig, bn.

HaarachtigT, bn. -breed, bn. -fijn, bn. -klein, bn. -loos, bn.

Haard, m. -en; -je, o. -s.

Haardstede, v. -n; -ngeld,o.

Haarklooven, ow.zw. ik haarkloofde, heb gehaarkloofd;haar-kloofster, v. haarkloover, m. -klooverij, v. -klooving, v.

Haarknippen, o -knipper, m.

Haarlemmer, m. -s. [-s.

Haarsnijden, o. -snijder, m. -s.

Haas, m. en o. hazen; -je, o. -s.

Haas jeo ver, o.

Haast, v. en bijw. -elijk, by w.

Haasten (zich) ww.zw.ik haastte mij, heb mij gehaast; ook: bw. ik haastte, heb gehaast.

Haastig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -jes, bijw. -lijk, bijw.

Haat, m. K

Haatdragend, bn.-er,-st; -heid,

Haljiliteit (geschiktheid, hquot;-kwaamheid, handigheid) v.

HalJitUé (vaste klant) m. -'s.

Habitueel (sewoon, aangewend; uit gewoonte, doorgaans) bn.

Hacllée en hacMS (koud rund vleesch aan stukjes gesneden en gestoofd met azijn, peper, ajuin, enz.) o. , .,

Hachelijk, bn. -er, -st; -heid, v.

HacMS. Zie Hachde

Hacllt (stuk) m. -en; -je, o. -s.

Haft, o. -en.

Hagard (verwilderd) bn.

Hagedis, v. -sen; -je, o. -s.

HagedOOrn. Zie Haagdoorn.

Hagel, m.

Hagelaclitig, bn.

Hagelen, onp. w.zw.het hagelde, heeft gehageld.

Hagelwit, bn.

Hagenaar, m. -s «n Hagenaren. Zie (den) Haag.

Hak 'houw) m. -ken; -je, o. -s.

Hak (hiel; ook een houweel met twee tanden) v. -ken.

Hakhank. V. -en; -bijl, V. -en; -blok, o.-ken;-bord en -kebord, o. -en; -bosch, o. -bosschen-, -geld, o.; -hout, o.;-me8,o.-8en; -moes, o.; -stuk. o. -ken.

Haken, bw, ow. zw. ik haakte, heb gehaakt; haakster, v. baker, m. haking, v.

Hakerig, bn. -er, -st; -heid, v.

Hakkebord. Zie Hakbord.

Hakkelen, bw. OW. zw. ik hakkelde, heb gehakkeld ;hakkelaar,

m. hakkelaarster, v. hakkelanj, v. hakkeliag, v.

Hakkelkees, m. -keezen.

Hakkeltong, m. en v. -en.

Hakken, bw. tw. ik hakte, heb gehakt; hakker, m. hakking, v. haksel. o. I0* •8-

Hakkenei (telpaard) v. -en; -tje,

Hakketeeren (twUten, krakee-len) bw.; hakketeerder, m. hak-keteerster, v. hakketeering, v.

Hal (de hardigheid der aarde) o.

Hal (eene overdekte marktplaats)

v. -len.

Halen, bw. zw. ik haalde,heb gehaald; haalster, v.

Half (halve) bn. en bijw. (bijw.

Halfacht, -drie, -een,-elf,enz.

Halfbakken, bn.; -bal, m. -Ier; -broeder, m. -s; -d k, o.; -dood, bn.; -dronken, bn.; -geopend, bn.; -gesloten, bn.; -heid, v.; -hemdje, o. -8; -honderd, o.; -hout, o.;-jaar,o.-jaren;-jaartje, o. -s; -klinker, m. -s; -luid,bn.; -rond, o. -en; -slachtig, bn.; -slachtigheid, v.; -sleten, bn.; -vasten, v.; -weg, bijw.;-wind, m. -en; -zuster, v. -s.

Hallel (looft den Heer) o. -s.

Halleluja (looft den Heer) o.-'s.

Halletje, o. -s. (v.

Hallucinatie (zinsverbijstering)

Halm, m. -en; -pje, o. -s.

Hals, m. halzen; -je, o. -s.

Halsbrekend, bn. -er, -st.

Halsstarrig, bn. en bijw, -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw.

Halster, m. -s.

Halt en halte, v. halten.

Halter, m. -s.

Halveeren(in tweeën verdeelenl bw.; halveering, v.

Halvemaan, v.

Hal ver wegen, bijw.

Halvezolen, bw. zw. ik halve-zoolde, heb gehalvezoold.

Halzen, ow. zw. ik halsde, heb gehalsd.

Ham, v. -men; -metje, o. -s.

Hamei, v. -en.

Hamel, m. -s.

Hamelbout,m. -en.

Hamer, m. -s en en; -tje, o. -s.

Hameren, bw.zw ik hamerde, heb gehamerd; hamering, v.

Hamerslag! slag met een hamer) m. -en.

Hamerslag 'afspringende deel tjes van gesmeed ijzer) o.

Hammebeen, o. -en.

Hammevet, o.

Hamster (zeker knaagdier) v. -s.

Hand, v. -en; -je, o. -s.

Handbreed, o.

Handdadig, bn.

Handel, m. (v

Handelbaar, bn. - der,-st;-heid.

Handeldrijvend, bn.

Handelen, bw. ow. zw. ik handelde, heb gehandeld;handelaar. m. -s en handelaarster, v.

Handeling, v.-en. (y.

Handelsgeest, m.; - huis,©.-huizen; -onderneming, v.-en;-recht, o.; -verdrag, o. -en; -verkeer,o.; -vrijheid, ▼.

Handelwijze en -wijs, v. -wij-

Handen, bw. zw. ik handde, heb erehand.

Handenloos, bn.; -heid, v.

Handgemeen, bn.

Handnave (handvatsel) v. -n.

Handhaven, bw. zw. ik handhaafde, heb gehandhaafd; handhaafster, v. handhaver, m.handhaving, T.

Handig, bn. -er, -st; -heid, v.

Handigjes. bijw.

Handiegauw, m. en v. -s.

Handlanger, m. -■.

Handlangster, v. -8.

Handreiken, bw. iw. ikhand-

reikte,heb gehandreikt;handrei-ker, m. handreiking, v. Handschoen, m. -en; -tje, o. Handtastelijk, bn. -er, -st. Handtasting, v.

Handvat, o. -vatten. Handvatsel, o. -s.

Handvest, v. -en.

Handvol, v. handen vol. Handzaam, bn. -zamer, -st; Hanebalk, m. -en. [-heid, v. Hanekam, m. -men.

Hanenei, o. -eren. Hanengekraai, o. Hanengevecht, o. -en. Hanenmat, v. -ten.

Hanepoot (slecht geschrevene

letter) m. -en.

Haneschree,v.

Hanespoor, v. -sporen. Hanetred, m. ook hanetree,v. Haneveer, V. -en. [-treden. Hang, m. -en;-bord,o.-en;-brug, v. -gen; -buik, m. en v. -en; -ebast (galgebrok) m. -enj-ebast (karnemelk) v.; -gat, m. en v. -gatten; -ijzer, o. -s; -kap, v. -pen; -klok, v. -ken; -kompas, o. -sen; -lamp,v. -en; -lip, m.ec v, -pen; -mat,v. -ten; -oor(per-soon) ra. en v. (tafel) v. -en; -op, v.; -slot,o.-en;-slotjeen -slootje, o. -s. gehangen. Hangen, bw. ow. st. ik hing, heb Hanig, bn. -er,-st. Hannekemaaier, m. -s.

Hans, ra. hanzen; -je, o. -s. Hanssop, m. -pen.

Hansworst, ra.-en. Hanteeren (behandelen) bw.

hanteerder, m. hanteerster, v. Hanze (verbond, broederschap)v. Hap, m. -pen; -je, o. -s. Haperen, ow. zw.ik haperde,heb

gehaperd; hapering, v.

Happa (wegl bijw. het is -. Happen, ow. zw. ik hapte, heb gehapt; happer, m. hapster, v. happerij,v.

Hapnig, bn. -er, -st; -heid,v. Hapschaar, m. -scharen. Har en harre, ook Her en her-re, v. -n; harretje en herretje, o. -s.

Harangeeren (plechtstatigtoespreken) bw. (ten) bw. Harasseeren (afnemen, afmat-Harceleeren (hier en daar aanvallen, kwellen, plagen, verontrusten) bw.

Harceleur (plager, kweller,ver-

ontruster) m. -s.

Hardj bn.en bijw.-er,-st;-heid,v. Hardbekkig, bn. -er, -st. Harddraven, ow. zw. ik hard-draafde,heb geharddraafd; harddraver, m. harddraverij, v. hard-Hardebol, m. -len. [draving, v Hardebollen, ow. zw.ik harde-

bolde, heb gehardebold. Harden, bw. ow. iw. ik hardde,

heb gehard; harding, v. Hardgeel, bn.

Hardhanrtig,bn. - er, - st; -heid,v Hardhoofdig,bn.-er,-st;-held,y Hardhoorig, bn.-er,-st;-heid,T Hardhaialg, bn. -er,-«ti-heid,» Hardiesse (koenheid, stoutheid

driestheid) v.

Hardigheid, v. -heden.


-ocr page 105-

HAR

97

HEE

Hardl00ren(i,bn.-er,-8t:-heid,v.

Hardleersch, ba.

Hardlijvig, bn. -er, -st; -heid,v.

Hardloop01', in. -S; -loopcrij. v. -en.

Hardnekkig, ba.-er,-8t:-hei(l,v.

Hardop, bijw. (-en.

Hardrijder, m. -s; -rijJerij. v.

HardVOClltig,ba.-fr,-st;-heici,v.

Hardzeiler, m. -8; -zeilerij, v.

Harem (afzonderlyke plaats i; do aauziciilij'tc TurkscUe hm zen; verzaiut-linjf vrouwen en bijwijven) m. -s. '

Haren (van baar gemaakt) bn.

Haren, OW, bw. ^w. ik haarde, heb gehaard.

Harentiialve, bijw.

HarontW0g0, gebruikelijk in: van -, bijw. (bijw.

Harenfcwil,R.;bruikelijk in-.om

Harig,bu.eu by w.-er.-st;-heid,v.

Haring, m. -s; harinkje, o. -8 als stofnaam, v.

Haringkaken, o.

Haringkaker. m -s.

Hark, v. -en; -j»',o. -s.

Harken, bw. zw. ik harkte, heb geharkt; barker, in. hark9el,o harkster, v. (worst) m. -s.

Harlekijn !grappenuiaker,han8-

HArmonica (muz. zeker spe^l-tuitf) v. -'s.

Harmonie 'overeenstemming, welluidendheid) v. -ën.

Harmonieeren 'overeenstem men, het eens zijn, vreedzaam leven) ow. (bn.

Harmonischiovereenstemmend;

Harnas, o. -sen.

Harp, v. -en; -je, o. -s. Harpagon(iderigaard,vrek)m.-a.

Harpen, bw. zw. ik harpte, heb gi-harpt.

Harpenaar, m. -naren en -a.

Harpij, v. -en.

Harpluis (werk van touwen om de schepen te teren) o.

Harpoen, ra. -en.

Harpoenen, bw. zw.ik harpoen-de, h« b gi harpoend; harjioenur, m. hariioenier, m.

Harpuis (mengsel van zwavel en hars ter wering van den hout worm) o.

Harpnizen, bw. zw.ik harpuisde, heb geharpuitd; harpaizer, m.

Harrewarren, OW. zw.ik harrewarde, heb geharreward; harre-warder, m. harrcwar8ter,v. harre warrer ij, v.

Hars, v. en o. -en.

Harsachtig, bn. (oenen.

Harsenen en harsens.Zie Her-

Harst, m. -en; -je, o. -s.

Hart. o. -en; -jf, o.

Hartbrekend, bn. -er, -at.

Hartebloed, o.; -diefje, o. -s; -leeil, o.; -liefje, o. -s.

Hartelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Hart0l00S,bn.;-heid,v. [-hcid,v.

Hartelust, m.

Harten, quot;O. mv.; -aas, O. -azen; -boer, m. -en; -heer, m. -en; -vrouw, v. -en.

Hartenet, o. -ten; -pyn,v.;-wee, o.; -weuseh, m. -en.

Hartgrondig, bn. -er, -st.

Hartig, bn. -er, -st; htid, v.

Hartjesdag, m. -en.

Hartklopping, v. en.

Hartlap en hartelap, m. en v.

-pen; -je, o. -s.

Hartroerend, bn. -er, -st.

Hartsteken, bijw. voorkomende in: - dood.

Hartstocht,, m. -en.

Hartstochtelijk, bn. en bijw. -er, -st; -lieid, v.

Hartsvanger, m. -s; -vriend,m.

-en; -vriendin, v. -nen.

Hart verscheurenden.-er,-st.

Hartzeer, o.

Hasard l toeval, noodlot; gevaar, waagstuk) o.; par-, toevallig.

Hasardeeren (wagen, bestaan, durven) bw.

Haspel, m. -s of -en; -tje, o. -s.

Haspelen, bw. zw. ik hasp'1de, heb fcbHSpeldihaspHaa^ia.has-pi'laarster, v. haspeling, v.

Haspelraam, o. -ramen; - werk,

o. - en

Hassehassen, ow. zw. ik ham-baste, heb gehassebast; hnisi-basserij, v. (-heid, v.

Hatelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Haten, bw. zw. ik haatte,heb gehaat; haatster, v. hater, m.

Hausso (rijzing van den koers der effecten, van den marktprijs.1 v.

Haussier (commissionnair in effecten, speculant op rijzin»;) m.

HautDois, hobo, hoogfluit.

Hauteur (hoogte; edele trots) v.

Haute-VOlé© (de aan/.ienlijke stand, de groote wereld) v.

Hautgout (fijne, echte wild-sraaak; ironiek voor: bedorven lucht) m. (bouwwerk) o.

Hautrelief(hooggebeiteld beeld-

Have, v. (-heid, v.

Haveloos, bn. -loozer, -loost;

Haven, v. -s.

Havenen, bw. ZW. ik havende, h' b eehavend; havening, v.

Haver, v.

Havezate en havezaat (aanzienlijk landgoed, kasteel) v.ba-vezaten.

Havik, m. -en.

Havikshek, ra. -ken; -kniid, o. -nens, ra. -neuzen;-steen,m.-en

Hazardspel, o. -en.

Hazelaar, m. -fl en -laren.

Hazelaarsbosch, o. -bosschen, -hout, r.

Hazelhoen, o. -dera.

Hazelnoot (vrucht) v. (boom) m. ha'.elnoren; -je, o. -s.

Hazelnoteboom, m. -en.

Hazel wortel, v.

Hazendistel, v. -a.

Hazenlip, v. - pen; -mond,m.-en; -pad, o.; -slaap, m.; -«laapje,o. -8; -wind. m. -en.

Hazcalippig, bn.; -heid, v.

Hazepeper, v.; -sprong, m. -en; -vrl, O. -len.

He, tw.

HebbelQk, bn. -er, -St; -heid, v.

Hebben, bw. on» zw. ikhad,lteb schad.

Hébété (wezenloos, verbluft, uit h-1 veld Kealasrfn, suf) bn.

Hebreör, ra. Hebreörs en He-breên; Hebret uwsch, bn. (o. als

Hebrus, m. Eene rivier, [z.n.).

Hebzucht, v.

Hebzuchtig, bn. -er,-«t;-heid,v.

Hecht, bn. en bijw.-erj-stj-heid,

Hecht en heft, o. -en; -je, o. -s

Hechten, bw. ow. zw.ik hechtte, heb gehecht; hechtenis, v.hech-tin^, v. hechtsel, o.

Hechtdraad, ui. -draden;-naad, ra. -naden; -naald, v.-en;-pltis-ter. v. -rank, v. -en.

Hectare (bunder = 10;quot;) vierk. roeden of 1003 vierk. el) v. -s.

Hectisch (teringachtig) bn.

Hectogram (Nederlandsch ons)

o. -men.

Hectoliter (loo Ned. kan) 1U. -s.

Hectometer (io.) Ned. el) m. -s.

Heden, bijw.-avond. bijw.-daags, bijw. -daagsch, bn. -middag, bijw. -morden, bijw. -nacht, bijw. -ochtend, bijw.

Heede Ihennep-afval) v.

Heel, bn. en bijw.; -htid, v. Zie Geheel.

Heelal, o.

Heel baar, bn.

Heelegaar, bijw. -maal, bijw.

Heelen (genezen) bw. ow. zw. ik heelde, heb geheeld; heeling, v. heelster, v.

Heelkracht, v. -en; -kruid, o.; - kunde,v.;-kundig,bn.;-kundige, m. en v. -n.; -kunst, v.; -mei-ster. ra. -s; -pleister,v.-3;-sbuid3 en -huids. bijw.; -vleesch, o.

Heem en heim, O. -en; -raad» •u. -raden; -raadschap, o. -pen; stede, v.; -stedrgeld, o.

Heemskinderen, o. mv.

Heen en henen, bijw. insamen-atellHg inet verscheidene werkwoorden.

Heenbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -. heb -gebracht.

Heendrüven, bw. ow.st.ikdreef -. h' b en ben -gedreven.

Heengaan, ow.onr. ik ging -,ben -gegaan.

Heenkomen, ow. onr.ikkwam -, ben -gekomen.

Heenkomen, o.

Heenloopen, ow. st. ik liep

ben -geloopen.

Heenreis, v.

Heenreizen, ow. zw.ik reisde b-n heenirereiad.

Heenr:;den, ow. st.ik reed -,beii

Heenrit, ra. [-gereden.

Heensleepen, bw.zw. ik sleepte -, heb -gesleept.

Heensnellen, ow. zw. ik snelde -, ben -gesneld.

Heenspoeden.ow.zw.ik spoedde -, b- n -gespoed.

Heenstappen, ow. zw.ik stapte -, b n -gestapt.

Heentrekken, ow. st. ik trok ben -«retrokken.

Heenvaren, ow. st. ik voer bi n -gevaren.

Hconvlioden, ow. st.ik vlood -, ben -arevloden.

Heenvllegen, ow. st.ik vloog b* n -v-vlozen.

Heenvlieten, ow. st. ik vloot ben - revIot»n.

Heenvluchten, ow. zw. ik vluchtte -, ben -gevlucht.

Heenzeilen, ow. zw. ik zeilde -, ben -gezeild.

Heen zwerven, ow. st. ik zwierf , ben-gezworven.


-ocr page 106-

HEB

HEE

98

Heep, t. hepen.

Heer (aicester) m. -en; -tje, o. -s. Heer (If-Ken Zie Htir. Hecraclitipr, bn. -er,-st;-heid,T. Heereir.üntUci, tw.

Heer en boon, v. -en;-dienst, m. -tn; -huis, o. -huizen; -huizing, v. -o;; -knecht,m. -s. Heerlük, bn. -er, -st; -heid, v. Heeroom, m. -s. Heerschaclatig, bn. -er, -st. Heerschap, o. -pen; -py,v. -en. HeerEChe:., ow. zw.ikhei-rschte, heb geheerscht; heerscher, m. h( ersclu res, v. heersching, v. HeersclizuCh bj v. (- lu id, v. HeerECllzuclltig•, bn. -er, -st, Heerweg' eu lieirwcg, m.-en. Heesch, bn. -er,-meest heesch;

-heid, v.

Heester, in. -s; -tje, o. -s. Heeamp;terachtig, lm.

Heet. bn. en bij w.-er,-8t;-hcid,v. Heeten (beet maken) bw. zw. ik heette, heb geheet; heeter, ia. heetsu-v, v. heeting, v.

Heeten (noemen en genoemd ■worden) bw. ow.st.ik hectte,heL gelic et( n.

Heethoofd, m. en v. -en. HeethOOlcllg,bn.-er,-st;-heid,v.

Het i n heffe, v.

Heiboom.m. -en; -pje, o. -s. Hefdeeg. o.

Heffen, bw. st. ik hief, heb gehelen; heffer, m. heffing, v. hef-Heloffer. o. -s. [ster, v.

Helt. Zie Hecht.

Heftang, v. -en.

Heftig, bn. -er, -st; -heid, v. Heg en hegge, v. heggen; hegje

en heggetje o. -s.

H i, iw. (v. -en.

Hei (werktuig om palen te heien) Heibaas, m. -br.zen.

Heibci (twistzieke vrouw) v. -en. Heibeien, ow. zw. ik heibcide,

heb geheibeid.

Heibezem, m. -s.

Heiblok; o. -ken.

Heiboender, m. -s.

Heibrand, m.

Heióamp, v.

Heide en hel, v. heiden. Heiden (af^odendienar.r) m. -en. Helden (landlooper) m. -s. Heidendom, o.

Heidensch, bn.

Heidin, v. -nen; -netje,o. -s. Heiduk (Hongaarsche soldaat te

voi t) m. -kin.

Helen, bw. zw. ik heide, heb ge-

heiH; lu it r, m. heiing, v. Heikrekel, m. -s; -tje, o. -s. Heil, o.

Heiland, m. -en.

Heilbot, v. -ten.

Heilig, bn. en bijw.-cr,-8t;-hcid,

Heiligavond, m. (v.

Heiligdom, o. -men.

Heiligö,m.en v.-n;-heili ;je,o.-s.

Heiligen, bw. zw. ik heiligde,heb

ereheilitfd; heiliging, v. Heiligendienst, m. Heiligmaking, v.

HeülOOS. bn. en bijw. heilloofcr,

-loost; -heid, v.

Heilover (ooievaar) m. -s. Heilrflk, bn. -er, -st. Heilzaam,bn.en bijw.heilzamer, -st; -koid,T.

HeimaEt. m. -en. (-heid, v.

Heimelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Heimpje (zekere soort van kre-

Heimwee, o. [kels) o. -s.

Heinde, bijw. (geblind.

Heinen, bw.zw. ik heinde, heb

Heining, v. -en; hrininkje, o. -s.

Heipaal, m. -i)alen.

Heir, O' k heer (leger) o. heiren en beren.

Heirvaart, ook heervaart, v.

Heisa, tw. [-en.

Heistelling, v. -en.

Heisteren, bw.zw. ik heisterde, heb geheisterd.

Heiwerk, o.

Hek. o. -ken; -je,o. -s.

Hekel (werktuig) m. -s.

Hwkel (afkeer) m. [-st; -heid, v.

Hekelachtig, bn. eiï b^w.; -er.

Hekeldicht, o. -en; -je, o. -s.

Hekeldichter, tn. -a.

Hekelen, bw.zw. ik hekelde, heb gehekelii; hekelaar, m.hekelaar-ster. v. hekeling, v.

Hckelig, bn. -er, -st.

Hekelschrift, o. -en.

Hekeltaal, v.

Hekkenspringer, m. -s.

Heks. V. -en; -je, o. -s.

Heksen, ow.zw. ik hekste, heb (T'-bekst; hekseiij, v.

Heksendans, m. -en; -meester, j. -s; -proces, o. -sen; -toer,m.

Hel. v. [-en;-werk,o.

Hel, bn. en bijw. -Ier, -st; -heid,v.

Helaas, tw. (met belden

Held, ra. -en. Samenstellingen

Heldenarm, m. -en; -daad, v. -daden; -deugd, v. -en; -dicht, o. -en; -dichter, m. -a; -dood, m.; -moed, m.; -schaar, v. -scharen; -stuk, o. -ken; -teelt, v.; -tijd,m.;-trouw,v.; -zang,m. -en; -zanger, ra. -s.

Helder (den) (eene zeehaven in N. Holland; m.

Helder, bn. en bijw. -der, -st; -b» id, v. -Jjes, bijw.

Helderen, ow.zw. het helderde, i;» sehelderd; heldering, v.

Helderziend, bn.

Heldhaftig, bn. cn bijw. -cr,-st; -beid, v.

Heldin, v. -nen; -nenbrief, m. -brieven.

Helen (verbergen) bw.zw.ik heelde, heb geheeld; heelster, v., heler, m. helins, v.

Helft v. -en; -je, o. -s.

Helicon (de verblijfplaats der zanggodinnen in Beotiö, de Muzenberg; bij de Grieken hetzelfde als de Parnassus bij de Romei nen) m.

Helioscoop (een geverfd ofbe^ rookt glaasje om zonder hinder nnnr de zon te zien) ui. -cop u.

Heliotroop (zonnewende, ook: werktuig) ra. heliotropen.

Hellas (Ond-Gri(kenland) o.

Hellebaard, v. -en.

Hellebaardier,m. -en en -s.

Hellebrok, m. en v. -ken.

Hellen, ow.zw. ik helde, hebge-b» ld; helling, v.

Hellenist, ra. -en.

Hellepün, v. -en;-veeg, v.-vegen; -vorst, ra.; -wicht, o.-en.

Heilig (boos) bn. en by w. -er,-8t; -heid, v.

Helm (hoofddeksel) m. -en.

Helm (grassoort} v.

Heimet, o. -ten.

Helmkruid, o.; -maker, m.-s; -ra»;ntel, m. -s; -plant, v. -en; -riet, o.; -spits, v. -en; -stok, m. -keu; -stuk, o. -ken; -teeken, o. -s; -top, ra. -pen; -visch, m. -visschen; -vizier, o. -s.

Hclmvormig, bn.

Heloot, (Spartaansche knecht., liift «gei c) in. Heloten.

Helotismo (verdrukking, slavernij) o.

Helpen, bw. at. ik hielp, heb gc-holpen; helper, m. helpster, v.

Helpzeel en hulpzeel o.-zelen.

Helsch. bn. cn bijw.; - beid, v.

Helvetic, o. Helvctiër, ra. Hei-

Hem, tw. [vetisch, bn.

Hem, verbogen naamval van het pers. vnv/. hij.

Hemd, o. -en; hemdje, o. -s. Hemdennaaister, v. -s.

Hemd-Sboord, ra. -en; -knoop ra. -en; -kraag, ra. -kragen mouw, v. -cn.

Hemel (uitspansel) m. hemelen; Ivan een bed) m. hemels.

Hemelen, ow. zw. ik hemelde, heb gehemeld. (lierm linge.

Hemeling, m. rn v. -en; v. ook:

Hemelsblauw, bn. Hemelsbrood, o.

Hemelsch, bn. -gezind, bn.

Hemelvaart, v.; -sdag, m. -en.

Hemelval, m.

Hemelwaarts, bijw.

Hcmispheer (halfrond, de helft van den hemel- of aardbol) v. hemispheren. (gehemd

Hemmen, bw.zw. ik hemde, heb

Hen, verbogen naamval van het mv. des pers. vnw. h\j.

Hen, v. -nen; -netje, o. -s.

Henen, bijw. Voor de samenstellingen zie Heen.

Heng, v. -en.

Hendel, ra. -s; -tje, o. -s.

Hengelen, ow. zw. ik hengelde, h;;b gehengeld; hengelaar, m. hengelaarster, v. hengeling, v.

Hengelroede, v. -n; -snoer, v. -rn; -stok, m. -ken.

Hengsel, o. -s; -tje, o. -s.

Hengst (paard) m. -en.

Hengst (vaartuig) v. -cn.

Hengstebron, v.

Hengsten, bw. zw. ikhengste, heb gehengst.

Hengstenkeuring, v. -en.

Hengstig, bn. -er, -st.

Henker, ra. -s.

Hennegat, o. -gaten.

Hennenei, o. -eren.

Hennep, m.

Hennepen, bn.

Hennetaster (janhen) m. -s.

Hensbeker en henzebekerm.

Her, byw. en vz. [-*.

Herademen, ow.zw.ik -ademde, heb -ad( md; -aderaing. v.

Heraclieden (Ilerculeskinderen)

m. mv.

Herakliet (een oud wijsgeer, die altijd om de daden der menschen schreide) m.

Heraldica (wapenkunde), v.

Heraldiek (wapenkunde) v. ook: (waprnkundig) bn.

Heraut, m -en.

L


-ocr page 107-

HER

HER

99

Herbakken, bw. st. ik -bakte, heb -bnkken. (ow.

Herbarlseerenlkruiden zoeken;

Herbarist ikruidenzoekcr; plan-tenkenner) m. -en.

Herbarium (krnidkundis handboek; plantentuin] o. herbariums en herbaria.

Herbenoemen, bw.zw. ik -benoemde, heb -benoemd; -benoe minjf v.

Herberg, v. -en; -je, o. -s, -Icr, m.,-ierster, v.

Herbergen, bw. ow. zw. ik her ber^de, heb geherbergd; herber Kin^. v.

Herbergzaam, bn. en bijw. herbergzamer, -st; -luid, v.

Herbesteden, bw.zw. ik -besteedde, heb -besteed; -besteding-, v. ^

HerDinden,bw. st. ik -bond, heb -bonden; -binding, v.

Horblinken, ow. st. ik -blonk, heb -blonken.

Herbloeien, GW. zw.ik -bloeide.

Herboren, bn. [ en-bloeid.

Herboriseeren (kruiden zoeken, kruiden verzamelen) ow.

Herborist Ikruidenzo.-ker, plan-tenkenner) m. -en.

Herbouw, m.

Herbouwen, bw. zw. ik -bouwde, heb -bouwd; -bouwer, m. -bonwins, v.

Herbrengen, bw. onr. zw. ik -bracht, heb -bracht.

Herculisctl (forsch, gespierd, sterk) bn.

Herdagen (andermaal dasjvaar-denl bw.zw. ik -daagde, heb -daagd.

Herdagen (wederom das: worden) onp. w. zw. het-daagde, is -daa^'d.

Herdeelen, bw. zw. ik -deelde, heb -deeld; -deeling, v.

Herdenken, bw. st. ik -dacht, heb -dacht; -denkiag, v.

Herdenken, o.

Herder, m, -s; -dom, o.-lijk, bn. -loo«. bn.. (-en.

Herderin, v. -nen; -nenhoed,m.

Herdersdicbt, o. en; -fluit, v. -en; -hond, m. -en; -hut,v.-ten; -kleed, o. -eren; -knaap, m. knapen; -kout, m.; -leven, o.; -lied, o. -eren; -pijp, v. -en; -spel, o. -en; -staf, m. -staven; •stok, m. -ken; -tasch, v. -tas-schen; -volk, o.; -zang, m. -en.

Herdoen, bw. onr. ik -deed heb -daan; -doening, v.

Herdoop, m.

Herdoopen, bw. zw. ik -doopte, heb -doopt; -dooper, m. -doo-pinsj, v.

Herdruk, m, -ken.

Herdrukken, bw.zw.ik -drukte, heb -drukt; -drukking, v.

Hereditair (erfelijk) bn.

Hereenen, bw. zw. ik -eende, heb -eend; -eening, v.

Eereenigen, bw.zw.ik -eenigde, heb -eenigd; -eeniging, v.

Hereischen, bw.zw. ik -eischte, heb -tischt; -eischer, m. -ei-sehing. v.

Heremiet (kluizenaar) -en.

Herenten, bw.zw. ik - entte, heb -ent; -enting, v.

Herfst, m.

Herfstachtig, bn. -er, -st.

Herfstig, bn. -er, -st.

Herfstpeer, v. -peren; -punt, o. -en; -teeken, o. -s; -tijd, m.; -vermaak, o. - vermaken;-vreugd, v.; - weder, o.

Hergeven bw. rt. ik -gaf, heb -geven; -geving, v.

Hergieting, bw.st. ik -goot. heb -goten; -gieting, v.

Hergommen, bw.zw.ik -gomde, heb -gomd. (-grepen.

Hergrupen,bw.8t. ik -greep,heb

Hergroeien, ow.zw. ik -groeide, ben -groeid.

Hergroenen, ow.zw.het -groende, is -groend.

Herhaald, bn. -elijk, bijw.

Herbakken, bw. zw. ik -hakte, heb -hakt.

Herhalen, bw. zw. ik -haalde, heb -haald; -haalster, v.-haler, m. -haling, v. -halingsschool, v. -halingsteeken, o.

Herheffen, bw. st. ik -hief,heb -lieven; -heffing, v.

Horhouden, bw. st. ik -hield, heb - houden.

Herhuwen, bw.ow.zw.ik -huwde, heb en ben -huwd.

Herijk, m.

Herüken, bw. zw. ik -ijkte, heb -ijkt; -ijking. v.

Herinneren, bw.zw.ik -innerde, heb -innerd; -innering, v. -in-r.i-rinsrsverraogen, o.

Herkammen, bw. ik -kamde, heb -kamd.

Herkauwen,bw.zw.ik -kau-vde, heb -kauwd; -kauwer, ra. -kau-

Herkeeren, bw. ow. zw. ik -keerde, heb en ben -keerd.

Herkennen, bw. zw. ik -kende, heb -kend; -kenning, v. -ken-ningsteeken, o. -kenningswoord.

Herkeuren, bw.zw. ik -keurde, heb -keurd, m. -keurster, v. -keuring, v.

Herkiesbaar, bn.; -beid, v.

Herkiezen, bw.st. ik -koos, heb kozen; -kiezing, v.

Herkleuren, bw.zw.ik -kleurde, h' b -kleurd.

Herkneden, bw.zw.ik -kneedde, heb -kneed; -kneding. v.

Herknoopen, bw.zw. ik -knoopte, heb -knoopt; -knooping, v.

Herkoken, bw. zw. ik -kookte, heb -kookt; -koking, v.

Herkomen (zich herstellen) ow. st. ik -kwam, ben -komen.

Herkomen (afkomstig zijn) ow. st. ik kwam -, ben -gekomen; -komst, v. -komstig bn,

Herkoop, m.

Herkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kccht; -kooper,m. -kooping. v. -koopster, v.

Herkoperen, bw.zw. ik -koperde. heb -koperd.

Herkrammen bw.zw.ik -kramde, heb -kramd.

Herkrijgen, bw. st. ik -kreeg, heb -kresen; -krjjging, v.

Herkruisen, bw. zw. ik -kruiste hfb -kruist; -kruising, v.

Herkussen, bw. zw. ik -knite, heb -kust.

Herladen, bw. st. ik -laadde,

h' b -laden; -lading, v.

Herlakken.bw.zw. ik-lakte, heb

herlakt; -lakking, v.

Herleer jn, bw. zw. ik -leerde, heb -leerd.

Herleiden, bw. zw. ik -leidde, heb -leid; -leiding, v.

Herleven, ow.zw.ik -leefde, ben leefd;-leving, v.

Herleveren, ow.zw. ik -leverde, heb -leverd.

Herlezen, bw. st. ik -la», heb -leztn; -lezing, v.

Hermaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt; -making, v.

Hermalen, bw. zw. ik -maalde, heb -maald; -maling, v.

Hermanen, bw.zw. ik -maande, heb -maand; -maning v.

Hermaphrodiet (die man en vrouw te gelijk schijnt te zijn) v. -en.

Hermel{]n, z.n. (m. voor het dier; o. voor het bont) -en.

Hermelijnen, bn.

Heimengen,bw.zw.ik -mengde, heb -mengd; -menging, v.

Hermeten, bw. St. ik -mat. heb -meten; -meting, v.

Hermetisch (luchtdicht) bn.

Hermeubelen,bw.zw. ik -meubelde, heb -meubeid; -meubeling. v.

Hermitage (de cel of kluis van een kluizenaar) v. -a.

Hermunten, bw.zw.ik -muntte, heb -munt; -munter, m. -mun-tinsr, v. (heb -naaid.

Hcrnaaien, bw. zw. ik-naaide.

Hernemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen; -neming, v.

Herchutter, m. -s.

Hernieuwen, bw.zw. ik -nieuw-de, heb -nieuw: -nieuwer, m. -nieuwing, v. -nieuwster, v.

Hernoemen, bw.zw.ik -noemde, heb -noemd; -noeming, v.

Hernommeren,bw.zw.ik -nom-

mtrde,beb -nommerd; -nomme-ring, v.

Heroën. Zie Heros.

Heroïek (heldhaftig) bn. -er, -st.

Heroïsme (heldhaftigheid) o.

Heroliën, bw.zw. ik -Oliede, heb -olied.

Heropenen, bw.zw. ik -opende, heb -opend; -opening, v.

Heros (held; m. heroën.

Heroveren, bw.zw. ik -overde, heb -overd; -overaar, m.-ove-rintr, v.

Herpachten,bw.zw.ik -pachtte, heb -pacht; -pachting, v.

Herpakken, bw.zw. ik -pakte, heb -pakt, -pakker, m.-pakking, v. -pakster. v. (heb -papt.

Herpappen, bw. zw. ik -papte.

Herparen, bw. zw. ik -paarde, heb -paard; als ow.(enkel in het mv.), wij (zij) -paarden, gij -paardet, wij (zij) zijn -paard, gij zijt herpaard; -paring, v.

Hefpassen, bw.zw. ik -paste heb - past; -passing, v.

Herpeilen, bw.zw. ik -peilde, heb -plt; ild; -peiling, v.

Herpekken, bw.zw. ik -pekte, heb -pekt.

Herpersen, bw. zw. ik -perste, heb -perst; -persing,v.


-ocr page 108-

HER

HEU

100

Herplaatsen, bw. zw. ik -plaatste, heb -plaatst; -pl.i .tsing, v. Herplanten, bw.zw.i c -plantte, beu -plant; -plauLn', ai. -plan-tlnf?, v. ,

Herploögen,bw.z\v. ik -ploPKile, heb -i»1üi sJ. (heb -plooitl.

7lcrplooien, bw.i.vv. ik -plooi.le. Horpoten, bw. zw. ik -pootte,

heb - pout; -poting, v. Herproeven, bw. zw. ik -proefde, h» b -proe-fd; -proeving, v. Herpunten, bw.zw. ik-puntte,

heb -punt; -punting, v. Herrekenen, bw. zw. ik kende, heb -rekend.

Herrie, v.

Herrezen, ow. St. het -rees, is

-rezen; -rijzing, v.

Herroepbaar bn.; -beid, v. Herroepelijk,bn.; -beid, v. Herroepen, bw.st. ik -riep, heb -roepen; -roeping, v. -roeper,m. Herrollen, bw.zw. ik -roldp,hquot; b -rold; -rolling, v. (pi n) bn. Hersctianen (vd. van lierschep-Herscnatten. bw.zw. ik -schatte, heb -schat; -schatter, tn. -schattine, v.

Herscheiding, v.

Herschepen, bw.zw.ik -scheepte, heb -scheept; -scheping, v. Herscheppen (wede rom scheppen) bw. zw. ik -schepte, heb -schept; -schepping, v. Herscheppen (van gedaante doen veranderen) bw. st. ik -schiep, hi-b -schapen; schepper, m. -schepping, v. Herschünen, bw.st. ik -scheen,

ben -schenen; -schiining, v. Herschikken, bw.zw. ik -schikte, heb -schikt; -schikking, v. Herschouwen, bw. zw. ik -schouwde, heb -scbouwd; -schouwing, v. Herschrjiven,bw.»t.ik -schreef,

heb -schrever; -schrijving, v. Hertenen en hersens; ook;

harsenen enharsens, v.mv. Hersenloos, bn. -loozer, -loost. Hersenfechim, v. -men. Hersenschimmig, bn. en büw.

-er, -ft. (-slepen; -sUiping, v. Hersli) oen. bw.st. ik -sleep, heb Herslniten, bw. st. ik -sloot.

heb -sloten; -sluiting, v. Hersmeden, bw. zw. ik -smeedde, heb -smeed; -smeder, m. -sroeiling, v.

Hersmelten, bw. st. ik -smolt.

heb -smolten; -smelting, v, Hersmeren, bw.zw.ik -smeerde.

h» b -fmeerd; -smering, v. Hersnüden, bw. st. ik -sneed,

heb irPHiu-den; -snijding, v. Hersnoeien, bw.zw.ik -snoeide,

heb -sneeid; -snoeiing, v. Herspelden, bw.zw. ik -spelde.

heb -speld.

Herspelen, bw. zw. ik -speelde,

heb berspeeld; -spelinK, v. Herspellen, bw.zw. ik -spelde,

heb -speld;-spelling, ▼. Herspeten (opnit uw aan 't spit stek» n) bw. zw. ik-speette heb -speet.

Herspitten, bw. zw. ik - spitte,

heb -spit; -spitting, v. Hersteken, bw. st. ik -stak, heb -■token.

Herwaarts, bijw.

Her waar tsch, bn.

Her wapenen, bw. zw. ik - wapende, heb -wapend; - wapening,

Herwarmen, bw.zw. ik -warmde, heb -wannd; -warminar, v.

Herwasschen,bw.st.ik -wiesch*r heb -wasschen; -wassching, v.

Herwegen, bw. sr. ik -woog, heb -woifn; -weging, v.

Herwerven, bw. st. ik -wierf, heb -worven.

Herwijden, bw. zw. ik -wijdde, heb - wijd; - wijding, v.

Herwinnen, bw. st. ik -won, heb - wonnen; -winning, V.

Herwissel, m.

Herwitten, bw. zw. ik -witte, heb -wit; -witting, v.

Herwrüven, bw. st. ik -wreef, heb -wreven.

Herzamelen, bw. zw. ik -zamelde, heb -zameld; -zameling.

Herstel, o.

Herstelbaar, bn.; -beid, v.

Herstellen, bw.ow.zw. ik -stelde, heb en ben -steld; -steller, m. -stelling, v. -stelster, v.

Herstallingsteeken (in de muz. ook U quadro B carré of Bt carré genoemd, wordt gebezigd om de kracht van het voorafgaande teeken te vernietigen)

Herstemmen, bw. ow. zw. ik -stemde, heb -stemd; -stem

Herscempelen.bw.zw.ik -stempelde, heb -stempeld; -stempe ling, v.

Herstichten, bw.zw. ik -stichtte, heb -sticht; -stichter, m. stichting, v. (heb-.«takt.

Herstrikken, bw.zw.ik -strikte. Hert, o. -en; -je, o. -3. Hercebeest, o. -en.

Hertebout, m. -en. Hertaekenen, bw. zw. ik -tee-kendi*, heb -teekend; -teeke Hertekop, m. -pen. [ning, v Hertelen, bw. zw. ik -teelde,heb

ld; -ti-linir, v.

Hertellen, bw. zw. ik -telde,beb

-teld, -telling, v.

Hertenjacht, v. -en; -kamp, m.

-en; -pastei, v. -en. Hertevleesch en herten-

vleesch. o.

Hertimmeren, bw. zw. ik -tim-ini-rde. heb -timmerd; -tiinme-Hertocht, m. [ring, v.

Hertog, m. -en; -dom, o. -men;

-in. v. -nen; -elyk, bn.

Her tred, m.

Hertrouw, m.

Hertrouwen, bw. ow. zw. ik trouwde, heb en ben -trouwd; trouwing, v.

Hertshoorn en hertshoren,

als voorwerp m. voor de stof o, Heruit (naar buiten) vz. Heruitdrüven. bw.st. ik dreef

heb -sred'even; -drijving, v. Heruitjagen, bw. zw. enst. ik

joi'g ot jaasde -, lieb -gejaagd, Heruitkomen, ow. st. ik kwam

, ben - iffkomen.

Hervallen, ow. st. ik - viel, ben

-vallen; -valling, v. Hervatten, bw. zw. ik -vatte,

heb -vat; - vatting. v. Herveilen, bw. zw. ik -veilde,

heb -veild; -vi iling, v. Herverven, bw. zw. ik -verfde.

heb -verfd; -vervinï, v. Hervinden, bw.st.ik -vond, heb

-vonden.

Her vlechten, bw.st. ik - vlocht,

h»b -vlochten.

Hervoegen, bw. zw. ik -voegde.

heb -vnlt; gd; -voeging, v. Hervoeren, bw. zw. ik -voerde.

heb -voerd; - voering, v. Hervormd, bn.

Hervormde, m. en v. -tl Hervormen, bw.zw.ik -vormde, heb -vormd; -vormer, m. -vorming, v. -vormhnrsfeest, o.-vor-minïfwet. v. -vormstcr, t. Hervouwen, bw Rt. ik -vouwde,

heb -vouwen; -vouwing, v. Hervragen, bw. zw. en st. ik vroeg of-vraagde,heb -vraagd; vraging, v.

Herzegelen, bw.zw. ik -zegelde,

heb - zegel d; -/.egeling, v. Herzegenen,bw.zw.ik -zegende,

heb -zrgend.

Herzeggen, bw. zw. ik -zeide,

heb -zesrd of-zeid; -zegging, v. Herzetten, bw. zw. ik -zette,

heb -zet; - z«tting, v.

Herzien, bw. st. ik -zag, heb

-zien; -ziener, m. -ziening, v. Herziïten, bw. zw. ik -zifte, heb

-zift; -lifter, ra. -zifting, v. Herzingen, bw.st. ik -zong, heb

-zongen.

Herzoeken ,b w. onr. zw.ik -zocht,

heb -zocht; -zoekinjr, v. Hes (volksnaam) ra. Hessen. Hes (kiel) V. -Si n; -je, o. -s.

Hesp (heupgpwricht;ook: achterste van een ham) v. -en. Hessenkar, v. -ren.

Het (lidw. van bepaaldheid) o. Het, pers. vnw.

Heterarchie (vreemde heer-

schappiii v.

Heteriön (geheime, vertrouwde

samenkorasten) v.rav. Heteroclitisch(niet regelmatig;

on» ebt) bn.

Heterodox (onrechtzinnisr, van de kprkplijke leer afwijkpndp)bn. Heteredoxie (onrechtzinnigheid) v.

Heterogeen (ongelijkaanlig) bn. Heterogeniteit (ongelijkaardigheid) v.

Hetman (bevelhebber, aanvoer-ifer,boofdman eener Kozakken-bende) ra. -nen.

Hette. Zie Hitte.

Hetwelk, betr. vnw. Hetzelfde, aanw. vnw. Hetzelve, aanw. vnw.

Hetzij, vw.

Heude en heu (eene soort van koopvaardijschip) v. heudeneu hpuen.

Heug (sraaak, zin) v. alleen gebruikelijk in: tegen heug en meng:. , ,

Heugel (keuker.srereedscbap) m. Heugen, onp. w. zw. het heugde,

het hfpft geheugd; beugenis, v. Heuglijk, bn. en bijw. -er-st;

beid. v. (m.

Heuker (kruidenier In het klein)

-ocr page 109-

HOG

HEU

101

Heul (slaapbol] m.

Heul (hul|),bijstan(l)o. (-tjc,o. -s.

Heul (huuti-n brufrgf-tjf) v. -en;

Heulen, ow.zw. ik beulde, beb gebeuld; beuier, m. beulster, v.

Heumigquot;, bu. -er, -et. [heulinjj,v.

Heup, v. -cn; -je, o. -s.

Heureca, ik heb bet gevonden; de bikende uitroep vau Archimedes, tuen hij onder het baden de naar hem genoemde wet ontdekte, dat een lichaam, in eene vloeistof gedompeld zijnde, zooveel aan gewicht vt-rliest.als het gewicht van de verplaatste vloeistof bed raai:'.

Heusch, bn.en bijw.-er, meest-; -elijk, bijw. -hcid, v.

Heuvel, ra. -s of -en; -tje, o. -s. Heuvelachtig, bn. -er, -st.

Heuvelig, bu. -er, -St; -beid, v. Hevel, U). -s; -tje, o. -s. Hevelbarometer, m. -s.

Hevelvormiff,bu.. v» (-lijk,hii w.

Hevig, bn.en bijw. -er,-8t; -beid,

Hexameter (zesvoetig vers) m.

Hiaat (stootiug van klinkers) m.; (gaping) o. hiaten.

Hiberneeren ioverwintpren)ow.

Hidalgo (jonkman van goed.-n huizei m. -'s

Hideux (afzichtelijk, leelijk) bn.

Hiel,m. -en;-tje, o. -s.

Hielen (zeemansw.) ow. zw. ik hielde, heb gehield; achtcrover-liellen; hielinglhct achterste van de kii 1; ook van een.' schaats) v.

Hielingsplaat, v. -platen.

Hielingsstsek, m. -steken.

Hlep( vei korting voor Hypochonder) bn.

Hier, bijw. De volgende samenstellingen zijn insgelijks bij-woorden, als: Hieraan, -achter, -af, -beneden, -benevens, -bij, -binnen, -boven, -buiten, -door. -heen, -in, -langs, -mede, -na, -naar, -naast, -namaals, -neven», -om, -omheen, -omtrent, -onder, -op, -over, -tegen, «tegenover, -toe, -tusschen, -uit -van.

Hiörarcll (kerkvoogd) ra. -en.

Hierarchle (priesterhecrscbap-mj. ranirvolging) v.

Hlerarclaiscll (priesterheer-scliappijachtig) bn. (v.

Hiërocratie (prifsterreyeerinarl

Hiëroglyphe en hiërogliefiiets geheims beduidend zinnebeeld; schrift in beelden vervat) v. hiö-roelyphen en hiërogliefen.

HiëroglyphiSCll (geheimzinnig, raadselachtig) bn. en bijw.

Hiërologie (verhandeling over geestelijke zaken; priesterlijke inzeeening van bet huwelijk) v.

Hierzijn, o.

Hj), pers. vnw.

Hygen. ow.zw. ik hyarde, heb ge-hijïd; hijser, ra. hijging, v.

Hijlik, o. -en.

Hyiiken. bw. zw. ik hijlikte,beb er. bi-n gehijlikt; hijlikmaakster, v. hijlikmaker, ra. (-s.

Hy S en hijze, v. hijzen; hijsje, o.

HijSCllblok, o. -blokken en bloks. (geheschen

Hijsclien. bw. st. ik heesch, heb

Hüsclltouw, o. -en.

Hyze, zie Hijs.

Hik, m. -ken; -je, o. -s.

Hikken, ow. zw. ik hikte, heb

gehikt; hikner, m. hikster, v. Hild (eene bergplaats voor hooi

enz. in den stali v. -en.

Hllletje Ct klepje in eene pomp) Hinde. v. -n. [o. -s.

Hinder, m.

Hinderen bw. zw. ik hinderde,

heb srchinderd; hindering, v. Hinderlaag, v. -lag u. Hinderlijk, bn- en bijw. -er, -st; Hindernis, v. -sen. [-held, v. Hinderpaal, ra. -palen.

Hindo ilndiaan) ra.en v.Hindo'a. Hinkebaan, v.-banen; -ije,o.-s. Hinkelen, OW. zw. ik hinkelde, heb gehinkeld; hinkclbaan, v. hinkelaar, m. hinkelaars ter, v. Hinken,ow.zw. ik hinkte,heb gehinkt- liinkebaan, v. hinking, v. Hinkepink, m. cn v. -en; -poot. Hinkperk, O. -en. [ra. -en. Hinkspel, o. -en.

Hinniken, ow. zw. ik hinnikte,

heb gel innikt.

Hipocras (kruidenwijn) ra. Hippelen, ow.zw. ik hippelde, heb gehippeld. (hipt.

Hippen, ow.zw. ik hipte, heb ge-Hippocrecn (hengstenbron.

dichterenbron) v. (o.

Hippodrome (rijbaan, renbaan, Hippopotamus (rivierpaard) m.

-sen. _ (o. -s.

Historie, v. -s of historiën;-tje Hiotnrieblad, o. -eren. HiStul'ieol (geschiedkundig) bn. Historieschilder, m. -s. Historieschrijver, ra. -a. Historiestuk, o. -ken. Historisch, bn.

Hit zeker paard) m.-ten; -je,o.-s. Hitsen, bw.zw. ik hitste, heb ge-

hitst; bitser, v. liitsing, v. Hitsig, bn. -er, -st; -beid. v. Hitte en hette, v.

Hitten wagen, m. -s; - tje, o. -s. Hittlg. bn. -er, -st; -hcid, v. Hivernage (overwintering) v. Ho. tw.

Hobbel, ra. -s; -tje, o. -s. Hobbelbek, ra. en v. -ken. Hoboelen, ow.zw. ik hobbelde

lub gehobbeld; hobbeling, v. Hobbelig, bn. -er, -st; -h«M, v. Hobbelpaard, o. -eu; -stoel. m.

-en. (gebobd.

Hobben, ow.zw. ik bobde, beb Hobo (muziek-instrument) v. -'s. Hoboïst, m. -en.

Hocus-pocus (goochelarij, misleiding der oosren) o.

Hode (teel leel) v. -n. Hodometer (wegmeter, schredenteller) m.

Hoe, bijw. (-s.

Hoed (hoofddeksel) m. -en; -je, o. Hoed (miat) o.

Hoedanig, bijw. (bij

Hoedanigerwijze en -wijs. Hoedanigheid, v. -heden. Hoede. V. (-doozen.

Hoedebol, m. -Icn; -doos, v Hoeden, bw. zw. ik hoedde, heb gehoed; horder, ra. hoed8ter,v. hoedinz,v.

Hoedenfabriek, v. -en; -fabri kant, ra. -en; -maakster, v.-s; -maker, m. -s; -makerij, v. -en; j -stoffeerder, m.-s;-winkel,m.-s.

Hoef (paardenhoef) m. hoeven; -je, o. -s.

Hoef en hoeve (hofstede) v.

hoeven; -je, o. -s.

Hoefslag, ra. -en.

Hoegenaamd, bijw.

Hoegrootheid, v. -beden.

Hoek, ra. -cn; -je, o. -s.

Hoeker, m. -s.

H0( kig, bn. -er; -st; -heid, v.

Hceksch, bn, en bijw.

Hoeksche (een partijnaam) m. -n; Hoekschen en Kabeljauw-schen.

Hoekswijze en -wijs, bijw.

Hoelang (iot -) bijw.

Hoen, o. hoenders en hoenderen; hoentje, o. -s en hoendertjes. De samenstellingen met hoender, als:

Hoenderbout, m. -en; -dief, m. -dieven; -dn k, ra.; -lt;i, o. -eren; -hok, m. -ken; -kooper, m. -s; -maag, v.; -raarkt v. -en; -melker, ra. -s; -raeót, ra.;-nest, o. -en; -pastei, v. -en; -poot, m. -en;-soep, v.-en.

Hoep, ra. -en; -je. o. -s.

Hoepel, ra. -s; -tje, o. -s.

Hoepelen, ow.zw. ik hoepelde, heb gehoepeld; bocpelaarater, v. hoepelarij, v.

Hoer. v. -en; -tje, o. -s.

Hoera! tw.

Hoerachtig, bn. -er, - st.

Hooreeren, (een ontuchtiy:leven leiden) rw. zw. hoereerder, m. boereerster, v. hoererij, v.

Hoerekind, o. -eren.

Hoerendop, ra. -pen; -gewaad, o. -gewaden; -buis, o. -huizen; -jager. ra. -s; -kot, o. -ten; -lied, o. -eren; -loon, o.;-looper, m. -s; -taal, v.; -waard, m. -en; -waardin, v. -nen.

Hoerig, bn. -er, -st; -beid, v.

Hoes, v. hoezen; -je, o. -s.

Hoest, ra ; -je, o. -s.

Hoesten, ow.zw. ik hoestte, heb gehoest; hoester, ra.hoestster,v.

Hoetelen, ow. zw. ik hoetelde, bob gchoeteld; hoetelaar, m. hoeteiaarster, v. hoetelarij, T. hoetelwerk, o.

Hoeve Zie Hoef.

Hoeveel, onb-p. telw.

Hoeveelheid, v. -heden.

Hoeveelste, telw.

Hoeven (behoeven) bw. ow. zw. ik hoefde, heb gehoefd.

Hoevenaar, ra. -s en -«aren.

Hoever en hoeverre, bijw.

Hoewel, vw.

Hoezee, tw.

Hoezeer, vw.

Hof (een tuin) ra. hoven; -je, o.-s.

Hof (vorstenhuis; vorstelijk gezin; vorsten?evollt;r; hooire rechtbank; rechtsgebouw; o. hoven; zijn - raaken aan iemand, hulde of vleiende eer of verliefdheid bowii'en aan iemand.

Hoffelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Hofhouding, ▼.-en. [-beid, y.

Hofje (kleine tuin, ook: vereeni-King van woningen voor oude of b' hoeftige lieden) o. -s.

Hofleven, o.

Hofraad, ra. -raden.

Hofstede. V.-n. (gehoed.

Heggen, bw. zw. ik hogde, heb


-ocr page 110-

HOK

HOO

102

Hok, o. -ken; -je,o. -a.

Hokkeling, m. cn v. -en.

Hokken, OW. zw. ik hokte, heb gehukt; hokker, m. hokster, v.

Hokkerlg, bi . -er, -st; -htid, v.

Hokvast, bn.

Hol (het hollen) m. (-letje, o.-s.

Hol |uitge-hol de ruimte) v. holen;

Hol, bn. en bijw, -Ier, -st; -hehl, v. -lijjheid, v. -te, v.

Hola en holla, tw.

Holachtig, bn.

Holbuik, in. en v. -en.

Holderdebolder, bijw.

Holla Zie Hola.

Holland, O. Hollander, m. Hol-landsch; bn. (o. ais zu.j. (-s.

Hollander (maal- of roerbak) in.

Hollen, ow. zw. ik holde, heb en ben pi bold; holler.m. holster,v.

Holographlsch (door den testateur eigenhandig geschreven) bn.

Holographum (een door den testateur eigenhandig geschreven testament) o.

Holooerig, bn.

Holrond, bn.

Holsblok, o. -ken.

Holster, m. -s.

Holte^ V. -n.

Holwanglg, bn. -er, -st.

Hom, v, -men; -metje, O. -s.

Homicide (moord) m.

Homiletica, homiletiek (de

predikkunde) v.

Homiletisch (kanselachtig) bn.

Hommage (huldebewys) v. -s.

Homme d'affaires (zaakwaarnemer, zaakgelastigde) m. (mv. hommes d'affaires).

Homme do lettres (geletterde) mv. hommes de lettres).

Hommel, v. -s; -tje, o. -s.

Hommeien, ow. zw. ik hom-melde, heb gehommeld; hom-meling. v. (wordt getwist.

Hommeles, bijw. 't is Kr -, er

Hommer, m. -s.

Hommergat (scheepsw.) o. -n.

HomoeopBat. m. -en.

Homoeopathie (geneeswijze, het eerst in toepassing gebracht door Dr. Hahneman, waarbij zoodanige middelen worden gebezigd, die bij een gezond men^ch, juist den ziektetoestand zouden teweegbrengen, welkf men wil verwijderen) v.

Homoeopatisch (van. Toor. over de homoeopathie) bn.

Homogeen (van hetzelfde geslacht, van dezelfde soort; ge-lijksoortisrl hn. (held) v.

Homogeniteit (gelijksoortig-

Homologatie (eoedkearing, van kracht makin?) v. -ties en -tien.

Homologeer en (Jtoedkeuren, van kracht maki n) bw. (bn-

Homoloog (overeenstemmend)

Homoniem (gelijkluidend in klank jrelijknamijf) bn. en als zn. (zelfde naam; gelijken naam drasrend persoon of voorwerp) m. en v. -en.

Homp. v. -en; -je, o. -s.

Hompelen, ow.zw. ik hompelde, heb en b'-n gehommeld; hompe-lasr. m. hompeling, v.

Hompelig. bn. -er, -st.

Hompelvoet, m. en v. -en.

Hond, m. -en; -je, o. -s; -efok, v. -ken; -ejong, o,-en;-eketting, m. -s; -ekeutel, v. -s; -ekot, o. -ten;-enbrood, o. -en; -endok-ter. m. -s; -enend, o. -en; -e-ne*t, o.; -engel:: m. -ken, -en-haar, o.; -enhok, o. -ken; -en-kost, m.; -enslager, m. -s; -en-wacht, v.; -enwagen, m. -s; -enwerk, o.; -enziekte, v.;-en-zweep, v. -cu; -epint, o.; -epunt, v. -en.

Etonderd, telw. (ais cijfer, zn.o. en in 't mv. honderden).

Honderdarmig, bn.; -bladig, bn.; -deelig, bn.; -handig,bn.; -jarig, bn.; -maal, bijw.; -oo^ig, bn.; -ste (ranggetal) bn.; -tal, o. -len; -voetig, bn.; voud, o.; -vouditr, bn.; - werf, bijw.

Hondestaart, m. -en; -tong

(plarit) v.; -veJ,o. -len. (-beid, v.

HondsCh,bn.en bijw.-er.meest -;

Hondsdagen, m,mv.;-distel, v. -s; -dolheid, v.; -draf (plant) v.; -gesternte en -gestarnte, o.; -kop, m. -pen; -rug, m.; -sur en -star, v.; -vot, m. -ten.

Hongaar, m. Hongaren; Hon-

gaarsch, bn. (alszn. o.). Hongarije, o.

Honger, m.

Hongeren, ow. zw. ik hongerde, heb gehongerd. (-beid, v.

Hongerig, bn. en bijw.-er,-st;

Hongersnood, m.

Honi (hoon, trots) m. Hom soit qui mal y pense, schande zij ieder die er kwaad van denkt; wie erg denkt, vaart erg in 'i hart: kenspreuk van hetEngel-sche wapen en devies van de door koning Eduard Til in 135T ingestelde orde van den Kouseband.

Honig en honing, m.

Honigacht g en honingachtig, bn. -er, -st.

Honighü,v. -en.

Honigbloem, v. -en. (m.

Honigdauw en honingdauw.

Honigraat en honingraat, v.

-raten.

Honigzeem en honingzeem.o

Honigzoet en honlngzoet.bn.

Honk. O. (gehonkt

Honken, bw. zw. ik honkte, heb

Honnet (rechtschapen, heusch; minzaam) bn. en bijw.

Honneur (eerbewijs; eere) o.

Honneurs (eerbewijzen,plichten bij het onthaal).

Honnig. bn. -er, -st.

Honorabel (eervol) bn. en bijw. -er, -st.

Honorair, bn. voorkomende in: honorair lid, eerelid.

Honorarium (geldelijke ver-eerinjr, vergoeding in geld) o. honoraria.

Honoreeren (eer bewijzen; erkennen; betalen) b\v.

Honoris causa, eershalve, als eerebliik.

Honos habet onus, elke eere-post brenet jiine lasten mede.

Hont of Honte (een arm der Schelde) v.

Honteux (beschaamd, verlegen; schandelijk, beschamend)bn. er.

Hony. Zie. Honi. [bijw.

Hoofd, o. -en; -je, o. -8.

Hoofdambtenaar, m. -naren en -s; -bewerker, m. -s; -breken, o.

Hoofdbrekend, bn. -er, -st.

HoofdelOk, bn.

Hoofdeloos, bn.

Hoofdeneinde, o.

Hoofdig, bn. -er, -st; -heid, v.

Hoofdingenieur, m. -s en -en; -inspecteur, m. -s en -en; officier, m. -en; -onderwijzer, m. -s; -opzichter, m. -s; -persoon, m. en v. -personen.

Hoofdschudden, o.

Kootdschadding, v.

Hoofsoh, bn.en uijw.-er,meest -; -heid, v. (v.

Hoog, bn. en bijw. -er, -st; -heid.

Hoogaars (klein visschersvaartuig) v. -aarzen.

Hoogachtbaar,bn.; -heid,v.

Hoogachten, bw.zw. ik achtte -, heb -geacht; -achter, m. -achting^. (-en.

Hoogaltaar.o. -taren; -ambt, o.

Hoogbejaard, bn.;-beroemd,bn.

Hoogdag (feesulax) m. -en.

Hoogdravend, bn. -er, -st;

-heid, v.

HoogduitSCh, ba. (als zn. voor Hoogduitsche taal o.).

Hoogduitscher, m. -s.

Hoogesrwaard, bn.

Hoogelied, o.

Hoogelük en hooglijk, bn.

Hoogen. bw.zw. ik hoogde, heb ir» iioogd; hooging, v. hoogsel o.

Hoogepriester, m. -s; -lijk, bn. en bijw.; -schap, o.

Hoogerhand, v.

Hoogerhuis. o.

Hoogeschool, v. -scholen.

Hooggeacht, bn.; -geboren, bn.; -giel, bn.; -geleerd, bn.; -geplaatst, bn.; -geschat, bn.

Hooghartig, bn. -er, -St;-heid,v.

Hoogheemraad, m. -raden.

Hoogheemraadschap, o. -pen.

Hooglander, m.-s. (-leeraars.

Hoogleeraar, m. -leeraren en

Hoogmis, v.

Hoogmoed, m.

Hoogmoedig, bn. -er, st.

Hoogmogend, bn.

Hoognoodig, bn.

Hoogoven, m. -s.

Hoogrood, bn.

Hoogrugglg, bn. -er, st.

Hoogschatten, bw.zw. ik schatte -, lu b -geschat; -schatter, m.^ -schatting, v.

Hoogst, bijw.

Hoogstammlg. bn.

Hoogte, V. -n; -tje, o. -s.

Hoogtijd, m. -en.

Hoogverraad, o.

Hoogvlieger, m. -s.

Hoogwaardige, o.

Hoogwelgeboren, bn.

Hoogwüs. bn.

Hoogzuinig, bn.

Hooi. o.

Hooien, ow.zw. ik hooide, heb gehooid; hooier, m. hooiloon, o. bon: «ter. v.

Hooimaaier, ra.-s; -maand, v.; -markt, v. -en; -mijt, v. -en; -opper. m. -s; -schelf, v. -schelven; -tas, v. -sen; -tijd, m.;-wagen, ra. -s; -zak, m. -ken; -zolder, m.


-ocr page 111-

HUL

HOO

103

Hoon, m.

Hoonen, bw. zw. ik hoonde, heb gehoond; hoouer, m. hoonster, t. hoongelach, o.

Hoonend, bn. -er,8t.

Hoop Imeui^tf) m. -en; -je, o. -a.

Hoop en liopo (verwachting) v.

Hoopen (ophoopen) bw.zw. ik hoopte, heb geboopt.

Hoopsgewijzeen -gewi)s,bijw.

Hoopvol, bil.

Hoorbaar, bn.; -heid, v.

Hoor en, ow. en bw. zw. ik boorde, ht-b gehoord; hoorder, m. boorster v. hoorderea, v.

Hoorenswaardig, bn. -er, -st of meer en inct.se -.

Hoorn en lioron (hoornstof) o. (een hoorn) m. hoornen, hoorns en boren»; -tje, o. -a. (bn. -er.

Hoornachtis: en horenachtig.

Hoornbeest en horenbeebt, o.

HoornDlad(zei:ere plantiv. [-en.

Hoornblazer en horenblazer.

Hoornöloem, v.-en. [m. -s.

Hoorndraaier en horen-draaier, xn. -s.

Hoorngeschal en horengeschal, o. (-ken.

Hoornslak en horenslak, v.

Hoornvee en horenvee, o.

Hoornvlies en horonviies, o.

Hoornen, bn.

Hoornenhand, m. -en.

Hoornisc, m. -en.

Hoos (waterhoos) v. hoozen.

HOOS (kous) v. hozen.

Hoosband en hozeband,m.-en.

Hoovaardig, bn. en bijw. -er, -st; -heid,v. -lijk, bijw.

Hoovaardü, v.

Hoozen, bw. zw. ik hoosde, heb gehoosd; boozer m. hoozing, v.; hoosgat, o. hoosvat, o.

Hop (plant) v.

Hop (vogel) m. -pen.

Hopeloos, bn.; -heid, v.

Hopen (verwachten) bw. zw. ik hoopte, heb gehoopt.

Hopje, o. -a.

Hopman, m. -maas en -lieden.

Hoppebloem, v. -en.

Hoppekorrel, v. -s. (gehopt.

Hoppen, bw.zw. ik hopte, heb

Hopperd, in.

Hoppestaak, ra. -staken.

Hoppezak, m. - ken.

Hor, v. -ren; -retje, o. -«

Horde, v. -n.

Hordenmaker, m. -s.

Hordenvlechter, m. -s.

Hordenwand, m. -en.

Horen. Zie Uoorn.

Horizon en horizont (gezichteinder) m. horizonten.

Horizontaal (waterpas) bn.

HorlepÜP (zekere dans) v. -cn.

Horloge, o. -s; - tje, o. -s.

Hom (uitstekende hoek) m. -en.

Horoscoop, in. horoscopen.

Horrel, m. -s. (-en.

Horrelvoet (misvormde voet)m.

Horrelvoet (persoon) m. en v. -en.

Horreur (afachuw; gruwel) o. -s.

Horribel (verschrikkelijk, nf-scbuwelijk) bn. en b\i w.

Hors d'oeuvre (bijwerk; wnt niet tot de zaak behoort; ongehoord of ongerijmd iets) o. (rnv. insgelyks hors d^oeuvre).

Hort (stoot) m. -en;-je, o. -s.

Horb (op de -) v. (gehort.

Hor een, ow.zw. ik hortte, heb

Hortensia (Japansche roos; ook de naam tener vrouw) v, -'s.

Horticultuur (tuinbouw: v.

Hortologie (tuinbouwkunde) v.

Hortoloog (tuiubouwkuudige)m. hortologen.

Hortus (tuin) ra.

Horzel, v. -s en -en.

Horzelen, OW. zw. ik horzelde, heb gehorzeld; horzeling v.

Hospes ! waard; gastheerl m.-sen.

Hospita (gastvrouw) v. -'s.

Hospitaal, o. hospitalen.

Hospitaliteit (gastvrijheid) v.

Hosseboss^n, ow. zw. ik hosse-boste, heb gehossi bost.

Hossen, ow.zw. ik hoste, heb gehost.

Hostie (heilige ouwel, avondmaalsbrood) v. hostiën en hosties.

Hostiel (vijandig) bn. en bijw.

Hostiliteit (-.'Uandelijkheid, vijandelijk gedrag) v. -en.

Hot, v.

Hotel (groot, voornaam huis;def-tige naam voor herberg of logement j o. -a.

Hotsen, ow. zw. ik botste, heb sjehotst; botsing, v.

Hotten, ow.zw. ik hotte, heb gehot; hotse], o. het gehotte.

Hottentot, in. - ten.

Hottentotsch, bn. (o. als zn.).

Hou, bn. (Hou en trouw).

HOU. tw.

Houdbaar, bn.; -heid, v.

Houden, bw. ow. st. ik hield, heb gehouden; houder, ra. hou-dinu, v. houdster, v. houderes, v. houkind, o. houpaard, o.

Houri (eeuwig jong blijvende gezellin in het paradijs van Mahomed) v, -'s.

Hout, o. -en; -je, o. -s.

Houtachtig, bn. -er.

Houten, bn.

Houterig, bn. -er, -st; -heid, v.

Houtig, bn. -er, -st.

Houting, m. -cn.

Houtskool, v. -kolen.

Houtsnede en -snee, v. -sneden en sneeën; -sneetje, o. -s.

Houtvester, m. -s.

Houtvesterij, v.

Houvast, o. -en. (ra. -en.

Houw (liak,i»lagmeteen houwer)

HouwbiJl, v. -en.

Houwblok. o. -ken.

Houwbosch, o. -bosschen.

Houwdegen, ra. -a.

Houweel, o. -en.

Houwen, bw. st. ik hieuw, heb schouwen; houwing, v.

Houwer, ra. -a; -tje, o. -a.

Houwhamer, m. -a.

Houwitser, m. -a.

Houwmes, o. -sen.

Hoveling, ra. -en.

Hoven, bw. ow. zw. ik hoofde, heb srehoofd. (-8.

Hovenier, ra. -3 en -en; -ster, v.

Hovenieren, ow zw. ik hovc-ni-rde, heb gehovenierd.

Hiveniersalmanak, m. -ken.

Hovenierskunst, v.

Hoveniersmes, o. -aen.

Hozeband. Zie Hoosband.

Huds (veraletene lap) v. en.

Hugen, ow. zw. ik huugde, heb gehuugd.

Hugenoot, m. Hugenoten.

Hui (wei van raelk) v.

Hui, tw.

Huiachtig, bn. -er.

Huichelachtig, bn. -er, -st.

Huichelen, ow.zw.ik huichelde, heb gehuicheld; huichelaar, m. huichelaarster, v. huichelarea, v. huichelarij, v. huicheling, v.

Huid, v. -en; -je, o. -s. (v. -en.

Huidenkooper, ra. -s; -markt.

Huidig, bn.

Huidskleur, v.

Huidvettcn (leertouwen) ow. zw. ik huidvette,heb gehuidvet; huidvetter, ra. huidvettery, v.

Huif, v. huiven; -je, o. -s.

Huig, v. -en; -je, o. -s.

Huik, v. -en; -je, o. -s.

Huiken, ow. zw. ik huikte, heb gebuikt; huiker, ra.

Huilebalk (peraoonjra.en v. -en.

Huilebalk (hoed) v. -en.

Huilebalken, ow. zw. ik huile-balkte, heb gehuilebalkt.

Huilen, ow.zw. ik builde, heb jfelmild; huiler, ra. huilster, v.

Huis. o. huizen; -je, o. -s. Huisbakken, 'm.

Huiselijk en huislijk, bn. en bijw. -er,-st. (v.

Huiselijkheid onhuislijkheid.

Huisgenoot, m. -en.

Huisgenoote, v, -n.

Huishoudboek, o. -en; -je,o.-8.

Huisnoudeljjk, bn. en bijw. -er, ■st; -heid, v.

Huishouden, o. -s; -tje, o. -a.

Huishouden, ow. st. ik hield huis, heb huisgehouden; huishoudt r, ra. huishoudster, v.

Huishouding, v. -en; huiahou-dinkje, o. -s.

Huishoudkamer, v. -a.

Huishoudkutide, v.

Huisjesmelker, ra. -s.

Huisjesslak, v. -ken.

Huismoederlük, bn. en bijw.

Huisraad, o.

Huissier (deurwaarder) m. -s.

Huisvaderlijk, bn. en bijw.

Huisvesten, bw. ow. zw. ik huisvestte, heb en ben gehuisvest; huisvesting, v.

Huiswaarts, bijw.

Huiszittend, bn.

Huiszittenhuis, o. -huizen.

Huiszoeking, v. -en.

Huiven, bw.zw. ik huifde,heb gehuifd. (-heid, v.

Huiverachtig, bn. -er, -st;

Huiveren, ow. zw. ik huiverde, heb armhui verd; huivering, v.

Huizen, bw. ow. zw. ik huisde, h-b gebuiad; huizing, v.

Huiverig, bn. -er, -st; -heid, v.

Huizing (woning) v.-en.

Hukken, ow. zw. ik hukte, heb scehikt.

Hul. v. -len; -letje, o. -s.

Hulde. v. (srehuld.

Hulden, bw. zw. ik huldde. heb

Huldigen, bw. zw. ik huldigde, heb gehuldigd; huldiging, v.

Hulk (een vaartuig)v.-en;-jquot;,o.-8.

Hullen, bw. zw. ik hulde, heb gebuid; huiler, m. hulling, v. hulster, t.


-ocr page 112-

HUL

104

IET

Hulp, t.

Hulpbende, t. -n.

Hulpbrug, v. -gen. (-held,v. Hulpeloos, bn. -loozcr, -loost; Hulpbaven, v. -s. Hulpkantoor,©, -kantoren. Hulpkerk, v. -en.

Hulpmiddel, O. -en; -Ije, o. -s. Hulponderwijzer, m. -s. Hulpprediker, m. -s. Hulptroep, m. -en. (v.

Hulpvaardig, bn. -er, -at;-beid, Hulbel. O. -8; -tje, o. -8.

Hulbt en hulzeboom, m. -en. Huize, v. -n.

Hulzenbosch, o. -bosschen. Hum, tw.

Humaan (minzaam, rechtscba-p»'n) bn. en bijw. buuiancr, -st. Humanisme (stelsel van opvoeding en onderwijs, waarbij de o-'de talen de eerste plaats innemeiV o. Humanist (taal- of schoolgeleerde) in. -en.

Humaniteit (mcnscbelykbeid, alles wat der. mensch liefde-waardig mnaktj v.

Humectatie (bevoebtiping) v. Humecteeren(bevochtiïen) bw. Humeur (^emotdspestrldiieid, temperament; luim, opgfeiuimd-bt id) o. -en; -tje, o. -s. Humlditfcit (vocbtiKbeld) v. Humiliatie (vernedering) v. Humilieeren (vernederen, be-schimiien) bw. held) t.

Humillteit (deemoed, nederig-Hummen (kuchen) ow. zw. ik

humde, bt-b gehumd.

Humor (vocht; schertsachtige luim; luimige wijze van voorstellen) ra. (-en-Humorist (luimige schrijver) m. Humoristisch, bn. en bijw. Hun (hunne, hun) bez. vnw. ook dtrde naamval van het meerv. ■van hü. (den. Hunebed en hunnebed,o.-bed-Hunkeren, ow. zw. ik hunkerde, heb gehunkerd; hunkeraar, ra. hnnkeraarster, v. hunkning, v. Hunnebed of hunebed (een steenhoop; oude bigraafplaats der Hunnen, in Drente) o. -den. Hunnent, bijw. in zegswijzen: ten-, -haive,om -wil.van -wege. Huppelen, ow. zw. ik huppelde, heb en ben gehuppeld; huppelaar, m. huppelaarster. v. huppeling, t. (-beid, v. Hupsch.bn. en bijw. -er.meest -; Huren, bw. zw. ik huurde, heb gehuurd; huurder, m. huurster, ▼ . huring, v. huurling, ra.

Hurk, v. -en.

Hurken, ow. zw. ik hurkte, heb gehurkt; hurkcr, m. hurkster, v. hurking, v. (m. -en.

Hussiet (aanhanger van Huss) Hut, ▼. -ten; -je, o. -s. Hutselbeker, m. -■.

Hutselen, bw. zw. ik hutselde, heb gehutseld; hutselaar.-a.hut-selaarster, v. hutseHnp v. Hotsen, bw. zw. ik butste, heb' Hutspot, v. [gebutst.

Huur, v. huren.

Huurceêl, v. -en; -huis, o. huizen; -kamer, v. -s: -koets, v. -en; -koetsier, m. -s; -paard,o. -en; -wagen, m. -s.

Huwbaar, bn.en by w.; -beid, v.

Huwelijk, o. - en. Huwelijksaanzoek, o, -en;

-band, m. -en; -bed,o.; -belofte, v. -n; -bericht, o. -en; -bootje, o.; -contract, o. -en; -feest, o. -en; -fuik, v.; -geluk, o.; -sift,v. -en; -god, m.; -jroed, o.; -knoop, m.; -koets, v.; -leven,oj; -liefde, v.; -plicht, m. -en; -trouw, v.; -voorwaarde, v. -n; -zegen, m.

Ruwelüksch, bn.

Huwen, bw.ow.zw. ik huwde, heb en ben gehuwd.

Huzaar, m. huzaren. Hu^arenmantel, ra. -s.

Huzarensla, v.

Hyacint (edelgesteente) m. -cn; (voor ne stof o.).

Hyacint (bloem) v. -en.

HybiidiSCll (vreemdsoortig) bn.

Hydepark een openbaar park in Londen.

Hydra Ixrootegiftige slansr; veelhoofdig monster; ern fr( stadig dreigender wordend kwaad) v.

Hydraulica (waterkunde) v.

Hydraulisch (waterkundig) bn.

Hydriatiek (watergeneeskunde)

v. v

Hydrogeen (waterstofkas) o.

Hydrographie (waterbeschrijving) v.

Hydrographische kaarten

•/.eekaarten.

Hydrometer (watermeter) m.

Hydrophobie (watervrees) v.

Hydropsie (waterzucht) v.

Hydrotechniek (waterbouwkunst) v.

Hyena (een roofdier) v. -'s.

Hygiëne (uezondbeidsleer) v.

Hymen (de god des huwelijks; het huwelijk, de echtstaat) m.

Hsrmeneën (bruiloftszangen) v. mv.

Hymne (gezang of gedicht ter eere van God; verheven lied op vorsten (n helden; loflied) v. -n.

Hyperbolischtbuitensporig,on-frelooflijk) bn.

Hyperbool overdrevene voor-stellinp) v. hyperbolen.

Hypercriticus (aartaberisper,al te streng beoordeelaar, aartsvit-ter) m.

Hyper-orthodox (aartsdom, rechtzinnig) bn. !m. en v. als zn.; mv. -en).

Hypochonder (aan hypochondrie lijdend) bn.

Hypochondrie (miltzucht; onderbuiksziekte; zwaarmocdig-rn zwartKalligheid) v. (-en.

Hypocriet (huichelaar) ra. en v.

Hypocrisie (buichelarg) v.

Hypotenusa (langste zijue var. eenen rechtboekigcn driehoek v. -'s.

Hypothecair (pandstellend) bn.

Hypotheek (onderpand, onderzetting, verbandbrief) r. hypotheken.

Hynothese (onderstellin?) v.-n.

Hypothetisch (vooronderstel-lenderwijiej bn. en bijw.

Hysop (plant) v.

Hysterie (moederkwaal) v.

Hysterisch (uit de moederkwaal of onderbuikszenuwen voortkomende) hp.

I.

I, v. i's.De derde zelfklinker cn de negende letter van het alphabet; als Romeinsch cijfer é^n.

Ib. of Ibid. — Ibidem, aldaar, op dezelfde plaata,op dezelfde bladzijde.

Id. — Idem, dezelfde of hetzelfde.

I.E. —,In SST, dat is.

I.H.S. Iw hoc eioNo (vinces), in dit teeken (d( s krnises) zquot; It gij overwinnen; ook; Jesusuomi-num SALVATon, Jezus, de Heiland der menschen en Jksub KORTATOR sanctorusi, JeZUS, de vermaner der heilig( n.

Imp. — Imperator, de keizer (eigenlijk de gebieder).

I.N.D. — In nomine Dei ofPo-mini, in den naam van God of des Heeren.

Inf. — lNFRA,beneden, verder op.

I.N.I. — In nomine Jksü, in den naam van Jer.us.

I.N.ll.I.— Jesus Nazarknus Rbx Judaborum, Jezus. deNazarc-ner, de koning der Joden.

I.N.S.T. — In nomine Sanctab Trinitatis, i.i den naam der heilige Drievuldigheid.

Inv. — Invrnit, (hü) heeft het uitgevoudrn.

I.P.1. — In partibits infidemum, in 't land der niet r. katboiiekc Christenen.

It. — Item, insgelijks.

Iber (eene rivier) m.

Ibis (een vogel) ra. -sen.

Ichthyographie (beschrijving der visschen) v.

Ideaal (de volkomenste voorstelling van iets, in gedachten; modelbecld) o. idi alen.

Ideaal, bn. en bijw. (stellen) bw.

Tdealiseeren(denkbeeldig voor-

Idee (denkbeeld, gedachte, voorstelling, inval) v, en o. ideefin;

Idem. Zie ld. [-tje, o. -b.

Identiek (eenzelvig) bn.

Identiüeeren (tot hetzelfde maken, twee dingen onder één begrip brengen) bw.

Identiteit (eenzelvigheid; v.

Idiographisch (eigenhandig,

zelfgeschreven) bn.

Idioma (eigenHardigheid, taaleigen, tongval) o.

Idioom (idioma) o. idiomen.

Idioot (botterik, sukkel; onnoo-zcle, halve gek) ra. idioten.

Idiotisme (onnoozelheid, bekrompenheid der verstandelijke vermogens, onvatbaarheid voor verstandsontwikkeling) o.

Idolaat (afgodisch) bijw.

Idolatrie (afgodendienst) v.

Idylle (land-, veld- ofhérders-dichtjv.-n. (onbep. telw.

Ieder (iedere) onbrp. telw. -een,

lege ijk (iegelijke) onbep. telw.

Iemand, onbep. pers. vnw.

Iep, enz. Zie Up. (als zn.).

Ier. .2.-en; -land, o. -sch, bn. (o.

Ift'B, o^bep. vnw.

Ietwat, onbep. vnw.


-ocr page 113-

IGN

105

IMP

Ignobel (onedel, laaghartig] bn. en bijw.

Ignobllltelt (slrchtbcld, rb-meenhci«U laagheid) v. (eer) v.

Ignominie (smaad, ach inde, on-

Ignomlnieus (schandelijk, ont-eerend) bn. en byw.

Ignoreeren (iets niet weten, of niet willen weten) bw.

Ignosceeren (vergiffenis schenken) bw.

Ignoti nulla cupiöo, naar hetgeen men niet weet heeft men seen verlangen.

IJdel, bn. en bijw.-er,-st;-heid,v.

Ijdeltuit, v. -en; -je, o. -s.

Ijdeltuiten, ow. zw. ik ijdel-tnittf, lieb geijdeltuit.

Ijdeltuiterij, v.

IJdeltuitig, bn. -er, -st; -heid,v.

IJf (taxis) m. yven.

Uk, m. (ijker, m. ijkins. v.

IJken, bw.zw.ik ijkte,heb seykt;

IJkerspoamp;t, ra. -en; -je, o. -s.

IJkgereedscliap, o. - pen.

IJkhamer, m. -huisje, o. -s; -ij«er, o. s; -maal, v. -maten; -meester, m. -s; -plaats, v. -en.

IJl (in aller ijl) v.

IJl, bn. -cr, -st; -beid, v.

IJlen (spoeden) ow. zw. ik ijlde, heb en ben xeijld.

IJlen (in de koorts) ow. zw. ik iilde, heb geyld*

Ijlhoofd, m. en v. -en.

Ijlhoofdig, bn. -er, -st; -beid, v.

Ijlings, bijw.

Up en Iep, m. ijpen en iepen.

IJpehoom en iepehoom,m. -en

IJpelaar en lepelaar, m. -s.

IJpeloof en ünenloof, ook: ie-peloof en iepenloof, o.

Upen en iepen, bn.

I Jpenbosch t n iepenhosch.o. -bosschen. (-lanen;

IJpenlaan cn lepenlaan, v.

Us, o.

IJsbreker m. -s.

IJselijk, bn. -er, -st; -beid, v.

IJver, m.

IJveren, ow. zw. ik ijverde, heb greijverd; yveraar, m.; ijveraarster, v. (-beid, v.

Ijverig, bn. cn bijw. -cr, -st;

IJverloos, bn.; -beid, v.

Ijverzucht, v.

Ijverzuchtig, bn. -er, -st.

IJzegrim, m. -s en -men.

IJzegrimmig, bn. -cr, -st.

IJzel, m.

IJzelen, onp. w. zw, het ytelde, heeft peijzeld. (y*d; ijzing, v.

Ijzen, ow.zw. ik ysde, heb ge-

IJzer, o -s; -tje, o. -s.

Ijzerachtig, bn. -cr.

IJzeren, bn.

IJzeren-spoorweg, ra. -en.

Ijzerhard, bn.; -bout, o.; -houten, bn. -kleurig:, bn. -sterk,bn.

IJzig, bn. -er, -sf; -beid, v.

Ijzingwekkend, bn. -er, -st.

Ik. pers. vnw. (o. als zn.).

Ikheid, v.

Ikker. m. -s.

Ikkeri), v. -lt;*»•

Ilias (in't alfemeen een heldcn-jredicht, me er bijzonder het hel-densrediebt van Homerus, bevattende de beschrijvinjr dc-r ver-ovcrinp van Trojc, door de Grieken) t. Iliaden.

Illegaal (onwettig) bn. en bijw

Illegaliteit (onregelmatigheid, onwettigheid) v. -en.

Illegitiem (onwettig, onecht) bn. en bijw. (bn.

Illiberaal (onedelmoediy, laa^)

llliberaliteit (onedelmoedig-lieiil, laagheid) v.

Illicite (ongeoorloofd) bn.

IHAco (terstond,dtdelijk) bijw.

Illlmlté (onbepaald, onbegrensd, onbeperkt) bn.

Illiquide (onzuiver, onklaar, on-bewezen) bn.

Illudeeren (hoonen, bespotten; verijdelen, ontwijken) bw.

Illuminatie (verlichting) v. -tien en -ties. (ren) bw.

Illumineeren (verlichten, kleu-

Illusie (misleiding, verblinding begoocheling) v. illusiën cn illusies.

Illustratie (opluistering; versiering) v. -tien en -ties.

Illustre (beroemd, doorluchtig, hferiijk, voortreffelijk) bn.

Illustreeren (Verklaren, ophelderen; beroemd of uitstekend maken) bw.

Lnaginair (denkbeeldig,herscn-scHimuai?) bn.

ImaKinatie (verbeelding) v.

Imagineeren (zich inbeelden, zich voorstellen, bedenken, verzinnen.

Iman (Turksch priester) ra. -s.

Imbecillteit (onnoozelheid) v.

Imbueeren (instorten, inboezemen; onderrichten, leeren) bw.

Imitabel (navolgbaar) bn.

Imitatie (navolging, nabootsing;) v. -tien en -ties.

Imiteeren(navolgen, nabootsen, naüprn) bw.

Imker, m. -s.

Immaterialiteit (onstoffelijkheid, onlichamelijkheid) v.

Immatriculeeren (inlijven, in-senryven, inteekenen) bw.

Immaturiteit (onrijpheid; ontij dijrh' id) v.

Immediaat (onmiddellyk, onverwijld) bn. en bijw,

lm memorabel (ongedenkbaar; van onheuiclijke tijden af) bn.

Immense (onmetelijk, ontzaglijk) bn. en bijw.

Immensiteit (onmeteliikheid) v.

Immensurabel(onmectbaar)bn.

Immer, bijw.

Immergeerenlin- of onderdompelen; onderduiken) bw. ow.

Immermeer, bijw.

Immers, byw.

Immigrant (inkomend landverhuizer) m. en v. -en.

Immigratieiaankoinst van Und-verhuizers) v.

Immlgreeren (zich nit andere landen komen nederzetten) ow.

Imminent (dreieend) bn. -er,-8t.

Immisceeren (zich in iets men-

Ken) OW.

Immobiel (onbeweeglijk; niet tot den oorlo? uitgerust) bn.

Immobiliën (onroerende goederen of havet mv.

Immoderaat (onbescheiden, on-mati?) bn.

Immodest (onzedig, oneerbaar, onwellevend) bn.

Immoleeren 'opofferen) bw.

Immoraliteit (zedeloosheid) v.

Immoreel (zedeloos, onzedelijk; bn. immoreclcr, -st. (bw

Immortaliseeren(vereeuwifren Immortaliteit, (or.sterfelijk-

heid) v.

Immortelle (kunstbloem) v. -n.

Immuniteit (onbe.'astheid, vrijheid van belasting» v. -en.

Imparaat (onbereid)bn. en biiw.

Impardonnabel (onvergerflijk) bn. (bijw.

Implt;?.rtiaal (onpartijdig) bn. en

Impassibel (onverzettelijk) bn.

Impediesren (verhinderen) bw.

Impenetrabel (ondoordringbaar) bn. (beid) v.

Impenitentie (onboetvaardig-Imperatief cn imperativus

(gebiedt nde wijs) m. -tieven.

Imperator (opperveldheer; gebieder, heerscher, keizer) m. -en of -s. (en byw.

Imperceptibel(onmcrkbaar(bn.

Imperfect (onvolkomen) bn. en bijw. als zn. (onvolmaakt ver-ledene tijd) m.

Imperfectie (onvolmaaktheid, onvolkomenheid^ v.

Imperiaal (keizerlijk) bn. als zn. (papier van de grootste soort) o.

Imperiale Ide hemel van een bed of eene koets; eene bloem) v.

Imperieux (gebiedend, trotsch, uit de booste) bn. (bn.

Imperissabel (onvergankelijk)

Impermeabel (ondoordring-baav) bn. als z.u (regenhoed; regenjas) m.

Impermeabiiiteit (ondoor-

drinsbaarheid) v.

Impersonaliteit (onpersoonlijkheid) V.

Impertinent (onbehoorlijk, on-geseliikt, onbeschaamd, onhebbelijk, vermetel) bn. -er, -st; -beid, v.

Impertinentie (onbeschaamdheid, onhebbelykheid) v. -tien en -ties.

Imperturbabel (onwrikbaar, onwankelbaar) bn. en bijw.

Impetreeren (verzoeken, afvorderen, verkrijgen) bw.

Imnetueus (hevig, vurig) bn. en

bijw.

Impiëteeren (zondigen; goddeloos mak^n) ow. en bw.

Impitoyabel (oabarmhartig) bn. en byw.

Implacabel (onverzoenlijk) bn. en bijw. (ten) bw.

Implant eeren (inplanten, inen-

Impleëeren (volkomen maken)

bw.

Impliceeren (inwikkelen) bw.

Impllclte (ingewikkeld, duister) bn. en büw.

Imploreeren (aanzoeken, om hulp swseeken) bw.

Impollet (ongeslepen, ruw, grof; onwellevead of onbeleefd) bn. en bijw -er, -st.

ImpoliteS8e(onwellevendheid)T.

Impolitiek (onstaatkundig) bn. en bijw.

Imponeeren (opleggen, b. ▼. het stilzwijgen; gebieden, aanbevelen, inboezemen; indruk maken, zich doen gelden) bw. ow.


-ocr page 114-

IMP

INC

106

ImpopulP.ir (niet in de Tolks-gunst deeiend) bn. -der, -st.

Impopulariteit (derving van de Tolksguiist; oiibejrrijpelijklieië, onvcrstaanbaarh(id) v.

Important (gewichtig, bt^dui-dend, va» aanbelang) bu. -er,-8t.

Impoitantie (gewicht, aanbelang! v.

Importeeren (invoeren, mbren-gen; bedragen; gewichtig of aanzienlijk zijn; zich voor iemand in de bres stellen) bw. en ow.

Importuneeren (lastiü, allen, bezwHarlij't zijn) bw.

Importuniteit(lasti;:heid)v.-en.

Imposant (indrukwekkend) bn. en bijw. -er, -st.

Impost, m. -en.

Imposteur (bedrieger) m.

Impotent (onvermogend, onbekwaam, onmacluig; ziek, zwak-kelijki bn.

Impotentie (onmacht) v.

Impracticabel (ondoenlijk, onuitvoerbaar) bn.

Imprecatie (vervloeking, ver-wensching) v. -tien en -ties.

Imprenalsel (onneembaar, onwinbaar) bn.

Impressie (druk.indruk,invloed, aamlof-ning) v. -siön en -sics.

Imprimeerenidrukken, indrukken, inscherpen, inprenten) bw.

Improbabel (onwaarachünlijk) bn. (lijkheid) v. -rn.

ImproTDal)ilitSlt(onwaavschij..-

Improbe (oneerlijk) bn.

Improbeeren (afkeuren, berispen, verw» rpen) bw.

Improbiteit (slechtheid, oneer-lijkhi id, ifoddeloosheidi v.

Improductief (geen winst op-leveren«l) bv.ifDproductiever,-3t.

Improfitabel (onvoordeelig) b-.

Impromptu (inval;een vers voor de vuist vervaarlt;liKd;een in haast bereide maaltijil) o.

Impropriëteit (verbloemdheid, figuurliikheid) v.

Improvisatie (iets dat gesproken of gedaan wordt zonder vooraf opzettelijk gereedgemaakt te zijn) v.

Improvisator (voor de vuist spreker) m. -a en -en.

Improviseeren (verzen voor de vuist of onvoorbereid uitspreken. dichten, zingen) bw. ow.

ImprudeEtle (onbedachtzaamheid, onvoorzichtigheid, onverstand) v.

Impudent (schaamteloos) bn.

Impudentie (schaamteloosheid) t. (vechten) bw.

Impugneeren (bestrijden, be-

Impuissance (zwakheid, onmacht) v. (bn.

Impulssant (zwak, onmachtig)

Impulsie (aandrift; opwelling, eernte stoot) v. -siën en -sies.

Impulsief (aandrijvend,aan8too-

tend, onwf kkend) bn.

ImpunitOlt (straffeloosheid,Trij-stellina: van straf) v.

Impuriteit (onzuiverheid, on-reinheid,vuilheid) v.Zie Impuur.

Imrutatie (aantijging) v.

Imputeeren (toerekenen, be-schnldisfcn. ten laste leggen)bw.

Impuur (onrein) bn.

In, vz.

In abrupto neoessitatus, in

geval van nood.

In abstracte, in 't algemeen.

Inabordabel(ontoegankelijk)bn.

Inacceptabel (onaannemelijk, niet geldig, b. v. een wissel, een voorslag) bn.

Inaccommodabel(dat geen vtr-gelijk toelaat! bn.

Inachtneming-, v.

Inactiviteit (werkeloosheid) v.

Inademen, bw. zw. ik ademde heb -geademd; -ademing, v.

Inadmissibcl (onaanne nelijk) bn. (heid) v.

Inadvertentie (onoplettend-

In aeternum, eeuwig, in eeu-wight id.

In af?one, op sterven liggend.

Inallëna]?Cl (onvervreemdbaarl bn.

Inalliabel (onverbindbaar) bn.

Inalterabel (onveranderlijk) bn.

Inappetentie (tegenzin, afkeer; gebrek aan eetlust) v.

Inapplicabel (niet toepasselijk, niet aanwendbaar) bn. (held v.

Inapplicatie (luiheid, nalatig-

Inappreciabel'onschatbaar) b.1.

Inaptitude (ongescbiktheid) v.

In armis, onder de wapenen.

Inarticulé(onduidelijk bij geluiden en tonen)bu.

Inartificieel (ongekunsteld) bn.

Inattent (onopmerkzaam) bn. -er, -st.

Inauguratie (inwijding, inhuldiging) v. -ties en -tiën.

Inaugureel ide inwijding betreffende) bn.

Inaugureeren (inwijden) bw.

Inbakeren, bw.zw. ik bakerde -, heb -gebakerd; -bakering, v.

Inbakken, ow. zw. ik bakte -, ben -gebakken;-bakkiug, v.

Inbalsemen, bw. zw. ik balsemde heb f-gebalsemd; quot;balseming, v.

Inbeelden (zich) ww. zw. ik beeldde mij -, heb mij -geheeld; -beeldinsr, v.

Inbegrip, o. alleen in: met -.

Inbeitelen,bw.zw. ik beitelde -, heb -eebeiteld; -beiteling, v.

Inbellen, bw.zw. ik belde -, heb -eebeld. (-geborgen.

In bergen, bw. st. ik borg -, heb

Inbeslagneming, v. -en

In beuren, bw.zw. ik beurde-, heb -scebeurd; -beuring, v.

Inbewaarhouding, v.

Inbewaarneming, v.

Inbezitneming, v.

Inbezitstelling, v.

Inbüten, bw. at. ik beet heb -gebeten.

Inbijten (bijthakken) bw. zw. ik bijtte -, heb -gebijt.

Inbütlng, v. -en. (-gebikt.

Inbikken. bw.zw. ik bi'xte -, heb

Inbinden, bw. st. ik bond -, heb -eebonden; -binding, v.

Inbltter (zeer bitter) bn.

In blanco, oningevuld.

Inblazen, bw.st. ik blies -, heb -geblazen;-blaasster, v. -blazer, m. -blazing, v.

Inblljde (zeer blijde) bn.

Inblyven, ow.st. ik bleef -, ben -gebleven; -blijver, m.

Inboedel en inboel, m. -s en

-en; -boedeltje (inbolt; Itje) o. -s.

Inboegen, bw. zw. ik boegde -, heb -geboegd.

Inboeken, bw.zw. ik boekte -, heb -geboekt; -boeking, v.

Inboezemen, bw.zw. ik boezemde -, heb -geboezemd; -boezeming, v.

In bonis, goed bij kas..

Inbonzer, bw. zw. ik bonsde -, heb -gebonsd.

Inboomen, bw. zw. ik boomde heb -geboomd.

Inboorling, m. en v. -en; voor het v. ook; inboorlinge.

InbOOS (zeer boos) bn.

Inboren, bw. zw. ik boorde -, heb -geboord; -boring, v.

Inborst, v.

Inbreak, v.

Inbraden, ow. st. het braadde -, is -gebraden.

Inbranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb en br-n -gebrand; -bramlins, v. (heb -sjebrast.

In brassen, bw. zw. ik braste -,

In breien, bw. ow. zw. ik breidde -, heb -uebreid.

Inbreken, ow. st. ik brak -. ben -gebroken; -breker, m. -bre-kinjr, v.

Inbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -bren-glt; r, m. - brenging,v. -brengst, v. -brengster, v.

Inbreuk, v.

Inbrokkelen, bw. ow. zw. ik brokkelde -, heb -gebrokkeld.

Inbrokken, bw. zw ik brokte heb -gebrokt; -brokking, v.

Inbruin (zeer bruin) bn.

Inbruisen, ow. zw. ik bruiste ben -gebruist.

Inbuigen, bw. ow. at. ik boog -, heb of b^n -gebogen; -buiging,v.

Incalculabel(onberekenbaar)bn.

Incantatie (bezwering) v.

Incapabel (onbekwaam) bn.

Incapaciteitfonbekwaamheidjv.

In capita, naar de hoofden of personen.

Incarcereeren (inkerkeren, in hechtenis zetten) bw.

Incarnatief (Tkeschbevorde-rend)bn. (den) v.

Incassatie (het innen van gel-

Incasseeren (geld innen; om-lij sten^ bw.

In casu, in geval.

Incident (toeval, bijkomend of tusschenkomend iets) o. -en.

Incidenteel (tusschen beiden komend) bn. (-sies.

Incisie (insnijding) v. -siën en

Inciteeren (aanmoedigen, aanvuren, opruien) bw.

Inciviel (onwellevend) bn.

Inciviliteit (onbeleefdh»id) v.

Inclinatle(genegenheid; helling) v. -tiën en -tics.

Inclineeren (eene neiging tot iets hebben, overhellen, geneigd zijn) ow.

Inclosa (insesloten) bijw.; als zn. (de inli??ende) v.

Includeeren (insl. iten) bw.

Incluis miet inbeyrip van) bijw.

Inclusief (insluit*nd, daaronder b'grepen; met inbegrip van) bn. en bijw. inclusieve.


-ocr page 115-

IND

INC

107

Incognito (onbekend) bijw.; (als zn. (liet aannemen van een vreemden naam) o. (bn.

Incombastibel (onbrandbiiar) Incomnioda.oie (iastigvallin^,

beiuuc-ieiu'iungi v. Incommodeeren (lastigvallen,

mueielij'v makt n) bw.

Incommunicaöal (onmededrel-baar, gehcun) bii. (bti.

IncommutaDal (onveranderlijk IllCOmparctb3l(onveri5i-lij!ieiyk,

Yoortreff. lüki bn. Incompatluel (onbestaanbaar, onvereenifïbaar) bn.

Incompacibiliteit ton bestaan-baarlii id, uuvercenigbaarht-idtv. Incompacent (onbevoe-'d) bn. Incompetontie (onbevoegdheid) v.-tién en-tüs. (bn.

Incomplalsant (onvriendelyki Incompleet (onvolledig:! bn. in-compieter.-at. (ptlijk) bn. Incomprehensibel onbcgrij-In concerto, in overeenstim-ming. (vttl.

In concreto, in een bepaald .^e-Incongru (ongepast) bn. Incongruiteit (ongepastheid, ongeschiktheid, onvoegzaamheid) v. -en.

Inconsequent (ongerijmd, tegenstrijdig, zich zeiven nietge-lyk blijvend) bn. en byw. -er, -st.

Inconsequentie (afwijking, tegenstrijdigheid) v. -tien en -lies. Inconsistènt (ondeseiijk; onstandvastig, onbestendig) bn. en bijw.

Inconsistentie (ondegelijklieidi onstandvastigheid, oubestcndit;-heidl v. (wettig) bn. en bijw. Inconstitutioneèl (onsrond-Incontestabel (onbetwistbaar

of onlegeuze^lijk) bn. en bijw. In contumaciam, bij verstek. Inconvenabel (ongepast, onbe-hoorlyk, onseschikt, onvoegzaam) bn «n bijw. Inconvertibel (onveranderlijk, onbekeerlijk) bn. (ging)v.

Incorporatie (inlijvin?,vereeni-In corpore, gezamenlijk. Incorporeeren (inlijven, ver-

eenisenl bw.

Incorrect (onnauwkeurig, gebrekkig) bn. -er, -st; -beid, t. Incorrigibel(onverbttKrlijk; hopeloos) bn.

Incorruptibel (onbedorven of onbederfelijk;onomkoopbaar)bn. Incourant (niet gansbaar) bn. Incredibel (on^eloofbaar) bn. Incresseeren (aangroeien) ow. Incrimineeren (als strafbaar

vervolzeni bw.

Incroyabel (ongeloofelijk) bn. Incrusfceeren (met eece steen-

korst overdekken) bw.

Incubus (nachtmerrie) m. Inculpata tutela, wettige zelf-

verdi diaintf.

Inculpeeren (b-schuldigen) bw. Inculqueeren (inscherpen, inprenten) bw.

Incurabel (ongeneesliik) bn. Incursie (vijandelijke inval, strooptocht in een land) v. -siön en -si s.

Incurveeren (krommen )bw.ow.

Indachtig, bn. en bijw.

Indagen, bw. zw. ik daagde -,

heb -ifedaa,:d; -daging, v.

Indammen, bw. zw. ik damde -, heb -gedamd; -damming, v.

Indecent (onwelvoeglijk, onzedig, onkifsch, oneerbaar) bn.-er, -st.

Indecentie (onwelvoeglijkheid, onzedigheid, onkieschheid, oneerbaarheid) v. -ties en -tien.

IndechiffrabeKoiiontcijferbaar, onverklaarbaar) bn.

Indecis (br slnitt loos) bn.

Indecisie (onbeslistheid, be; iai-

telooshi i(i) v.

Indelicaat (onV-iesch; onhensch) bn. en bijw. indelicater, -st.

Indelicatesse (onkieschheid; onhenschheid) v. -n.

Indelven, bw.st. ik dolf-, heb -gedolven; -delving, v.

Indemnisatie (schadeloosstelling) v. -tien en -ties.

Indemniseeren(3chadcloos8tel-

len) bw.

Indemniteit (schadeloosstelling; vergoeding wegens aria-lastigheid) v. -en.

Indenken, bw. onr. ik dacht-, heb -«edacht.

Independent (onarnankelijkibn.

Independentie (onafhankelijk-iieid' v.

Independistendeden eener Pro-testantsche sekte in Engeland)

Inderdaad, bijw. [mv.

Inderhaast, bijw.

Indertijd, bijw.

Index (bladwijzer; register, lijst; wijsvinger) m.

Indicatie (aanwijzing; vermoeden) v. -tien en -ties.

Indicatief lt;n inclicativus(aan-toonende wijs) m. indicatieven.

Indië, o. -n; Indiaan, m. (India-n m), Indiër, m. Indiër», Indi-nansch, bn. Indisch, bn.

Indien, vw.

Indienen, bw. zw. ik diende -, heb -gediend; -diening, ▼.

Indifferent (onverschillig) bn. -er. -st.

Indifferentie(onverschilligheid,

koelzinnigheid) v.

Indigentie igebrek, brhoeftig-heid, ar'noede) v. (ring) v.

Indigestie (slechte spüsverte-

Indignatie (verontwaardiging)v.

Indigneeren (beleedigen, met verontwaardiging vervullenjbw.

Indigo, m.

Indüken, bw.zw. ik dykte -, heb -gedijkt; -dijking, v.

Indirect(middellyk.zijdeling8ch, niet recht8treek8,door omwegen) bn en büw.

Indisciplinahel (losbandig, ongebreideld; ongeleerd of ongeoefend) bn.

Indiscreet (onbescheiden,pr«at-znchtig, onvooi'zicbtig) bn. in-discreter. -st.

Indiscretie (onbescheidenheid)

v. indiscreties.

Indispensabel (onmisbaar, noodwendig, volstrekt) bn.

Indisponeeren(onge8chikt,mis-noegd, verdrietig, onpasselyk maken) bw.

Indisponlbel{onbeschikbaar)bn.

Indispositie (onr-asselykheid, ongi steldhi id, misnoegen) v,

Indisputabcl (onbetwistbaar) bn.

Indissolutnl (onoplosbaar) bn.

Indistinct (onduidelijk, onbepaald l ba.

Individu (een ondcrligc, enkele; bijzonder menseh of iiersoon)m. en o. individuen of individu's.

Individualiteit (persoonlijkheid) V.

Individueel (afzonderlijk, persoonlijk) bn. en bijw.

In dociliteit (on leerzaamheid, hardleerigheid; onhand*! baarheid i v. (-gedaan.

Indoen bw. onr. ik deed-, heb Indo-germaansch bn.

Indolent (lusteloos, onverschillig, stump, traag) bn. en bijw.

Inrlólentie (lusteloosheid, on-versciiilligheid, . stompheid, traagheid' v.

Indommelen, ow. zw. ik dommelde-,ben -gedommeld; -dom-meling, v.

Indompelen, bw. iw. ik dom-pelde -, heb -gedompeld; -dom-peüng, v.

Indoopen, bw. zw. ik doopte -, heb -gedoopt; -dooping, v.

Indraaien, bw. ZW. ik draaide -, lub -gidraaid; -draaiing, v.

In dorso, op de keerzijde (dei wissels).

Indracht (geweld) v.

Indragen, bw.st. ik droeg -, heb -gedragen.

Indrang, m.

Indraver, ow. zw. ik draafde ben -gedraafd.

Inditjven, bw. ow.st. ik dreef-, heb en ben -gedreven; -drijving. v. (-gedrild.

Indrillen, bw.zw. ik drilde -,heb

Indringen, bw. ow. st. ik drong -, heb en ben -gedrongen;-drin-ger, m. -dringing, v. -dring-Bter. v.

Indringend, bn.-er,-8t; -heid,v.

Indrinken, bw. st. ik dronk -, hlt; b-gedronken. (byw.

Indroevlg (zeer droevig) bn. en

Indrogen, ow. zw. ik droogde -, ben -gedroogd; -droging, v.

Indroog (zeer droog) bn.en bijw.

Indruipen, bw. ow. st. ik droop -, heb en ben -gedropen; -druiping. v.

Indruisclien, ow.zw.ik druisch-te -, ben -gedruischt; -drui-

Indruk. m. -kon. [sching, v.

Indrukken, bw. zw. ik drukte -, heb -gedrukt; -drukking, v. -druksel, o.

Indruppelen, bw. ow. st. ik drimpelde -, ben -gedruppeld.

Induiken, bw. st. ik dook -, heb en b» n -gedoken.

In dubio, in twijfel.

Inductie (aanleiding, gevolgtrekking) v. -tiesen -tiën.

Indulgent (toegeeflyk,ver8choo-nend) bn. en bijw.

Indulgentie (toegeeflijkheid, versehooning; kerkelijke aflaat) v. -tiën en -ties.

In duplo, In twee eensluiden-df-n, dubbel.

Indureeren (verharden) bw.ow.


-ocr page 116-

ING

IND

108

In folio, in groot formaat,opper-best, (bn.

Inform (wanstaltig, mismaakt) Informatie (inlichting; bericht)

v. -tien en -ties.

Informeeren (berichten)bw. als

ww. (inlichtingen inwinnen). Informiteit (wanstaltigheid,

mismaaktheid) v. -en.

In foro, in of voor het gerecht. Infraai Ueer fraai: bn. en bijw. Infractie (verbreking, overtre-

dii.g, v.--tiön en -ties. Infrahgibel (onbreekbaar) bn. Infringeeren (breken, overtreden, verdraaien) bw. Infructueus (vruchteloos) bn. Infusie (ingietingl v. infusiën. Infusie-diertjes, kleine diertjes in vloeistoffen, alleen voor het gewapend oog zichtbaar. Ingaan, bw. ow. onr. st. ik ging

-. heb en ben -gegaan. Ingaande, bn.

Ingaarder, m. -s en -en. Ingaderen, bw.zw. ik gaderde

heb -gt gaderd; -gadering, v. Ingang, m. -en.

Ingebeeld, bn. -er, -st; -beid, t. Ingeboren, bn.

Ingeborene, m, en v. -n. Ingedrongen, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Ingeërfde, m. en v. -n. Ingeesten, bw. zw. ik gecstte

l eb -je-reest; -geesting, v. Ingegrift, bn.

Ingekankerd, bn.; rbeid, v. Ingeland en inrelande (die

eenigland in »en bedijkten polder heeft) m. ingelanden. Ingelande, v. -n.

In genere, in het algemeen. Ingenieur (krij^s- of vesting-bouwkundige;buuwkundige over den waterstaat) m. -s. Ingenieus (zinrijk, vernuftig)bn.

ingenieuzer, ingenieust. Ingenomen, bn. -er,-8t; -heid.v. Ingenu (oprecht, ongekunsteld,

openhartiir* bn. en bijw. Ingenuiteit (oprechtheid, openhartigheid; de staat van vrijgeborene te zijn) v. Ingereeren (invoeren; zich ergens in mengen) ow. bw. Ingeschapen, bn.; -heid,v. Ingesloten, bn ; -beid, v. Ingetogen, bn. en bijw. -er, -st; Ingeval, vw. [-heid,v.

Ingeven, bw. st. ik gaf -, heb -treieven: -gever, m. -geving, v. Ingevolge, vz.

Ingewand, o. -en. Ingewandskwaal. v. -kwalen. Ingewandsziekte, v. -n. Ingeweide (ingewand van dieren) o.

IngewlkkCld,bn.-er, st; -heid,v. Ingeworteld, bn.

Ingezetene, m. en v. -n. Ingierig (Zeer gicrig)bn. en bijw. Ingieten, bw. st. ik goot -, heb sregoten; -gieting, v. (-gegijpt. Ingijuen. bw. zw. ik gijpte -, heb InTlyden, ow. St. ik gleed -, ben

-gegleden; -glijding, v. Inglippen, ow. zw. ik glipte-,

ben -geglipt; -«lipping, v. Ingloed (hevigegloed) m. Ingoed (zeer goed) bn. en bijw.

Industrie (nüvcrlield, werk-

ZMaiuht-iil; kunstvlijt) v. Industrieel (nijver, wrkzaara) bti.; als zn. (fabrikant, uitoefenaar van een tak van n^verheid) m. industrieelen.

Indutten, ow.zw. ik dutte -, ben

-gedut; -dutting, v.

Induwen, bw.zw. ik duwde

heb -geduwd; -duwing, v.

Ineen, bjjw .

Ineen Duigen, bw. »t. ik boog -, Leb en ben -gebogen;-buiging,v. Ineendoen, bw. onr. ik deed -,

beb -gedaan.

Ineendraaien, bw.zw. ik draaide -, heb -gedraaid; -draaiing, v. Ineendrijvên, bw. st. ik dreef -,

heb -gedreven. Ineendringen,bw.st.ik drong-,

heb -gedrongen; -drinking, v. Ineendrukken. bw.zw.ik drukte heb -gedrukt. Ineenfrommelen, bw. zw. ik frommelde -, heb -gefrommeld. Ineengroeien, ow.zw. ik groeide -, ben -gegroeid. Ineenklemmen, bw. zw. ik

klemde -, heb -geklemd. Ineenkrimpen, ow.st. ik kromp -, ben -gekrompen; -krimping,*. Ineenkruipen, ow. st. ik kroop

-, ben -gekropen. Ineenloopen, ow. st. ik liep

ben -geloopen; -looping, v. Insenrollen, bw. zw. ik rolde -,

heb -gerold.

Ineenschryven, bw. st. ik

schreef heb -geschreven. Ineenschroeien, ow. zw. ik

schroeide -, ben -geschroeid. Ineenschroeven, bw. zw. ik ■ schroefde -, heb -geschroefd. Ineenscliuivea, bw. st. ik

schoof -. heb -geschoven. Ineenslaan, bw. st. ik sloeg -,

heb -geslagen.

Ineensluiten, bw, st. ik sloot -,

heb -gesloten; -sluiting, v. Ineensmelten, bw. st. ik smolt -, heb -gesmolten; -smelting, v. Ineenstampen, bw. zw. ik

stampte -, heb -gestampt. Ineenstorten, bw. zw. ik stortte -, ben -gestort; -storting, v. Ineentrappen, bw.zw. ik trapte

-, heb -getrapt.

Ineenvloeien, ow.zw.het vloeide -, is -gevloeid; -vloeiing, v. Ineenvoegen, bw.zw. ik voegde

-, heb -gevoegd; -voeging, v. Ineenwringen, bw.st. ik wrong

-, heb -eewronscen. Ineenzetten, bw. zw, ik zette -,

heb -gezet; -zetting, v. Ineenzinken, ow.st. ik zonk-,

ben -gezonken.

Ineffabel 'onuitsprekelijk, on-

uitdrukbaar) bn.

Inegaal (ongelijk, oneffen, verschillend! bn. inegaler, -st. Inegaliteit (ongelijkheid, oneffenheid) v. -en.

Inelegant (onsierlijk, smakeloos. lomp) bn.

Inenten, bw. zw. ik entte -, heb -geënt; -enter, m. -enting, v. -entsel, o. -entster, v.

Inept (ongerijmd, onnooz'-l) bn. Inert (vadsia:, werkeloos) bn. Inestimabel (onschatbaar) bn.

Ineten, bw, ow. st. ik at -, heb

-gegeten.

Inetsen, bw. zw. ik etste -, heb

-geütst; -etsing, v.

Inetteren, ow. zw. het etterde -,

is -geëtterd; -etterinif, v. Inevidentie (onduidelijkheid) v. Inevitabei (onvermijdelijk) bn. Inexact (onnauwkeurig) bn. Inexactitude (onnauwkeurigheid; v.

Inexcusabel (onverschoonbaar

of onverantwoordelijk) bn. Inexigibel (onafvorderbaar) bn. Inexorabel (onverbiddelijk) bn. Inexperiëntie(ünervarenheid)v. Inei-plicabel (onverklaarbaar) bn. (bn.

Inexprimabel (onuitsprekelijk; Inexprimabele (hemd; onder-

broeki m. Inexpugnabel(onucembaar,on-bedwiiiifbaar) bn. (votrig.

In extenso, in zijn geheel, uit-In extremis (momentis) in de laatste oogenblikken des levens, op sterven liggend.

Infaam, (eerloos, sc'.iandelijk)bn.

en bijw. infamer, -st.

In CactO, inderdaad.

Infaillibel (onfeilbaar, onir'.s-

baar) bn.

Infameeren (lasteren, schelden,

eerloos maken) bw.

Infamie (eerloosheid) v. Infamiteit (schandstuk) v. -en. Intant (koninklijke prins in

Spanje en Portugal) m. -en. Infante (van Infant) v. -n. Infanterie (voetvolk) v. (-en. Inf mterist (soldaat te voet) m. Infanticide (kindermoord) v. Intatigabel (onvermoeid) bn. Infecteeren (besmetten, verpesten) bw.

Infectie (besmetting, verpesting) Inferieur (ondergeschikt,onder-hoorisf) bn. als zn. (een ondergeschikte) m. -en.

Infernaal (helsch, onderaardsch)

bn. infernaler, -st.

Infertiel (onvruchtbaar) bn. Inlgt;jSteeren(verontrusten,kwel-len, vijandelijk behandelen* bw. Infideël (trouweloos) bn. infidee-ler, -st.

Infirm (gebrekkelijk, zwak) bn. Infirmeerenl verzwakken,krach-

teloos maken) bw. ow. Infirmerie (ziekenzaal) v. -c-n. Inflammatie (ontsteking) v.

-tien en -ties.

Inflammeeren (ontsteken, aanvuren) bw. ow.

Inflansen, bw. zw. ik flanste -,

heb -geflanst; - flansing, v. Ir.flectie (buiging, (muz.) verandering van toon) v. -tien en -ties. (dis) bn.

Inflexlbel(onbnigbaar,stijfhoof-InfWctie (oplegïing) v. Infligeeren (opleggen, toebrengen, eene straf) bw.

Inflikken, bw. zw. ik flikte -, heb -sreflikt.

Influentie (invloed, invloeiing,

inwerking) v.

Influenza (vloeikoorts, griep) v. Influisteren, bw. zw. ik fluisterde heb -gefluisterd; -fluistering, v.

-ocr page 117-

ING

INL

109

Ingooien, bw. zw, ik g:ouide ht b -gegooid.

Inproor (zeer goor) bn.

Ingorden, bw. zw. ik gordde heb -gigord.

Ingrat lOQilnnkbanr) bn.

Ingratitude (ondankbaarheid)v.

Ingraven, bw. st. ik groef heb -gegraven; -graving, v.

Ingrediënt (bestanddeel; toevoegsel bij geneesmiddelen, enz.)

Ingreep, m. -grepen. [o. en.

Ingritfelen, bw.zw.ik griffelde heb -gegriffeld.

Ingrijpen, ow.st. ik greep -, heb -gegrepen; -grijping, v.

Ingroeien, ow.zw. bet groeide -, is -gegroeid; -jtrociing, v.

Ingroen (zeer m oen) bn.

Ingroeven, bw. zw. ik groefde -, heb -gegroefd.

Ingnlpen, bw. zw. ik gulpte -, heb -gptfulpt.

Inhabiliteit (onbekwaamheid) v.

Inhaken, bw. zw. ik haakte -, heb -srehaakt; -baking, v.

Inhakken, bw. zw. ik hakte -, heb -jcehakt; -hakking, v.

Inhalatie (inademing) t. -tiën en ties.

Inhalatietoestel, m.eno. -len.

Inhaleeren (inademen, inzuigen ) bw.

Inhalen, bw.zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haling,v.-haalder, m.

Inhalig, bn. -er -st; -beid, v.

Inham, m. -men.

Inhangen, bw.at. ik hing -, heb

-Kehan^en.

Inhehben, bw.onr. zw. ik had heb -i^ehad.

Inn echten, bw.zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechting, v.

Inhechtenisneming, v. - en-

Inheemsch, bn.

Inheet (zeer heet) bn.

Inheien, bw. zw. ik heide -, hequot;.gt; -geheid; -heiing, v.

Inherent (aangeboren, onafscheidelijkheid, bijbehoorend) bn.

InhüSChen, bw. st. ik heeicb -, heb -Kebeschen.

In hoc casu. in dit geval.

Inhcspitaliteit (ongastvrijheid)

Inhoud, m. [v.

Inhouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden; -houding, v.

Inhoudsmaat, v. -maten.

Inhoudsopgave, v. -n.

Inhout, o. -en.

Inhouwen, bw. st. ik hieuw heb -arebouwen.

Inhuizig, bn. -er, -st.

Inhuldigen, bw. zw.ik huldigde -, heb -gehuldiard; -huldiging, v.

Inhuldigingsfeest, o. -en.

Inhumaan (onmenscblleTend) bn. en bijw. inhumaner, -st.

Inhumariiteit 'o»men«chelijk-beid, onvriendelijkheid, hardheid) v.

In humanioribus geverseerd, in de scboone wetenschappen bedreven.

Inhuppelen, ow.zw. ik huppelde •, ben -scehuppeld.

Inhnren, bw. zw. ik huurde -, heb -gehuurd; -huring, v.

In hypothesl. bü veronderstelling; in het onderhavige geval.

Inlmaginabel{onvoorbeeldelijk, ' onbegrnpelijk) bn.

Inimitabel lonnavoljrbaar) bn.

Iniquiteit (onbillijkheid, on-reebtvaardigheid, slinksclibeid, snoodheid, goddeloosheid)v.-en. !

Initiale (aanvangsletter) v. -n.

Initiatieftde aanleiding tot eene zaak; bet recht om iets voor te dragen; de eerste stap) o. inia-tieven. (aannemen) bw.

Initieeren (invoeren, phchiig

Injagen, bw. zw. en st. ik Jaagde of joeg -, heb -gejaagd.

Injunctie (oplegging, gerechte-iii'iC bevel) v.

Injuriecren 'lasteren, eerroo-ven, schandvlekken) bw.

Injurious (beleedigend) bn.

InjUSte (onrechtvaardig) bn.

Injustice (onrechtvaardigheid)v.

Ink (opening van een fuiknet) m. • en.

Inkabbelen, bw.zw. het water kabbelde -, beeft -gekabbeld.

Inkankeren, OW. zw. ik kankerde -, ben -gekankerd; -kankering, v.

Inkarnaat (vleeschkleur) o.

Inkarnaten (vleeschkleurig, hoogrood) bn.

Inkeet), v. inkepen.

Inkeer, m.

Inkeeren, ow. zw. ik keerde -, ben -sekeerd; -keering. v.

Inkelderen, bw. zw. ik kelderde -, heb -gekelderd.

Inkepen, bw. zw. ik keepte -, heb -gekeept; -keping, v.

Inkerven, bw. st. ik korf -, heb -gekorven;-kerving, v.

Inkiezen, b ./.st. ik koos -, heb -g«-kozer.; -kiezing, v.

Inkijken, bw. OW. st. ik keek -, heb -gekeken. (-gekipt.

Inkippen, bw.zw. ik kipte -, heb

Inklampen, bw. zw. ik klampte -, heb -geklampt.

Inklaren, bw. zw. ik klaarde -, heb -neklaard; -klaring, v.

Inklauteren, ow. zw. ik klauterde -; ben -geklauterd.

Inkleeden, bw.zw. ik kleedde -, heb -seklerd; -kleeding. v.

Inklemmen, bw.zw.ik klemde -, heb -geklemd.

Inkleppen, bw. zw. ik klepte -, heb -gekiept.

Inklimmen, ow. st. ik klom -, ben -jffklommen; -klimming, t.

Inklinken, bw. tt. ik klonk -, heb -geklonken.

Inkloppen, bw.zw. ik klopte -, heb -geklopt.

Inknarsen, ow.zw. ik knarste -, heb -grrknarst.

Inknoopen, bw.zw.ik knoopte-,

heb -Keknoopt; -knooping, v.

Inkoken, bw.ow.zw. ik kookte -, heb ( n hen -gekookt; -koking,v.

Inkomeling, m. en v. -en; voor het v. ook inkomelinice.

Inkomen, ow. st. (al» zn. o.) ik kvram -, ben -gekomen.

Inkomend, bn.

Inkomst, v. -en; -je, o. -s.

Inkomstenbelasting, v. -en.

Inkoop, m. -en; -«prijs, m.

Inkoopen, bw. onr. zw. ik kocht heb -gekocht; -kooper, m. -koopster, v.

Inkorten, bw. ow. zw. ik kortte -, heb en ben -gekort; -korter, m. -koning, v.

Inkorven, bw. zw. ik korfde heb -gekorfd; -korving, v.

Inkostelijk Izeer kostelyk) bn.

InkOUd (zeer koud) bn.

Inkraaien, bw. zw. ik kraaide -, heb -gekraald.

Inkrijgen, bw.st. ik kreeg -, heb

-gekregen.

Inkrimpen,bw.ow. st. ik kromp -, heb en ben -gekrompen; -krimping, v.

Inkroppen, bw. zw. ik kropte -, heb -gekropt; -kropping, v.

Inkruien, bw. zw, en st. ik krooi -. heb -gekrooien; ook: ik kruide -, heb -gekruid.

Inkruipen, ow. st. ik kroop -, ben -gekropen; -kruiping, v. -krulpsel, o.

Inkt, m.

Inktachtig, bn. -er.

Inkuilen, bw. zw. ik kuilde -, heb -gekuild; -kuiling, v.

Inkuipen, bw. zw. ik kuipte -, heb -geknipt.

Inkwakken, bw. zw. ik kwakte -. heb -gekwakt.

Inkwartieren, bw.zw. ik kwartierde -, heb -gekwartierd; -kwartiering, v.

Inlaag (inlnge) v. inlagen.

Inladen, bw. St. ik laadde -, heb -ifeladen; -lader, m. -lading, v.

Inlander, m. -s; inlandsch, bn.

Inlappen, bw.zw. ik lapte -, heb -selapt.

Inlasschen, bw. zw. -ik laschte -, heb -gelascht; -lassching, v.

Inlaten, bw. st. ik liet -, heb -gelaten; -lating, t.

Inlaveeren, ow. zw. ik laveerde -, ben -gelaveerd.

Inleelük (zeer leelijk) bn.

Inleg, in.

Inlegeren, bw. zw. ik legerde -, heb -gelegerd; -legering, v.

Inleggeld, o. -en.

Inleggen, bw. zw.ik legde (leide) -, heb -gelegd (-geleid), -legger, m. -legging, v. -legkas, v. -leg-sel, o.

Inleiden, bw.zw. ik leidde -, heb -iceleid; -leider, m. -leiding, v.

Inlekken, ow.zw. ik lekte -, ben -icelekt.

Inleveren, bw. zw. ik leverde heb -geleverd; -leveraar, m. -levering, v.

Inlichten, ow. bw, zw. ik lichtte -, heb -gelicht; -lichter, m. -lichting, v. (mv. -lichtingen).

Inliggen, ow. st. ik lag -, heb

Inliggend, bn. [-gelegen.

Inlümen, bw. zw. ik lijmde hfb -gelijmd; -lijming, v.

Inlijsten, bw. zw. ik lystte heb -zelyst; -lijsting, v.

Inlijven, bw. zw. ik lijfde -, heb -xelijfd; -lü»lng, v.

In lOCO, op de plaats zelve.

Inloeren, bw. zw. ik loerde hib -geloerd.

Inlokken, bw.zw. ik lokte -,heb -sfelokt; -lokking, v.

Inloodsen, bw.zw. ik loodste heb -jceloodst; -lo dsing, v.

Inloogen, bw. zw. ik loogde heb -geloogd; -looging, v.


-ocr page 118-

INXi

110

ITfS

Inloop, m.

InlOOpsn, bvr. ow. st. ik liep-, hrb «ti bi'n -^eloopen.

Inloopery, v.

Inlossen, bw. zw. ik loste -, hob -gelost; -losser, m. -lossing:, v. -losstcr, v.

Inlui (zeer lui) bn.

Inluiden (-IninObw.zw. iklnid-«le heb -iïi-luiil; -lui.'iinar, v.

Inlulsteren. bw. zw. ik luisterde -, blt; b -geluisterd.

Inmaak, v.

Inmaken, bw.zw. ik rnaakt.e-, heb •gemaakt; -raaki-r, m. -maaklt;» l, o. -maakster, v. -making:, (l.ist.

In mandatls, als bevel, of in

Inmanen, bw.zw. ik maande-, heb -gemaand; -maner, m. -ma-ninsr, v. (books).

In margine, op den rand (eens

In memorlam, ter nagedachtenis.

Inmengen, bw. zw.ik mengde -, heb mengd; -menging, v. -m^nssel, o.

Inmennen, bw. zw. ik mende -, heb -gemend.

Inmeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -me ting, v.

Inmetselen, bw. zw. ik motsol-de -, h-b -gemetseld;-metso-

Inmidöels, bijw. (linï,v.

Inmtjnen, bw. zw. ik mijnde-,' heb -!r»*niijnd.

InmofTelen, bw. zw. ik moffelde -. ht-b -semofFeld.

Innaaien, bw. zw. ik naaide -. heb -genaaid; -naaicr, m. -naai-in?. v.

Innagelen, bw. zw. ik nagelde -, heb -srenasfcld.

Innemen, bw. zw. ik nam heb -genomen; -nemer, m. -neming, v. -neemster, v.

Innemend, bn. -er, -st;-heid, v.

Innen (invorderen) bw.zw. ik inde, heb geïnd; inning, v.

Inneren (op het gemoed drukken, iemand geheel en al door-drinifen van) bw.

Innerlijk, bn. en bijw.

Innig. bn. on bijw. -ef,-st; -heid, ▼. -Hik, bijw.»

Innocent (onschuldig, eenvon-dig, onnonrcl) bn.

Innominabel (onnoemelijk) bn.

In nomine, in naam.

In nomine Dsi. in Gods naam.

In nostro casn, in ons (tegen-woordisr) jfeval. (en -tics.

Innovatie (nieuwigheid) v. -tien

Innoveeren (vemionwen; nieu-wighedfn invoeren) bw. ow.

In obscuro, in het verborgen, onbemetkt.

InoPservantie (de niet-nale-vinsr; onaclitzaamhf M) v.

In octavo, in het boekformaat v«n S bladen of 16 bladzijden per vel.

Inoculeeren (i ^enten) bw.

Inoffensief jonschadelijk) bn. inoffensiever, -st.

Inoogsten, bw. zw. ik oogstte -, heb -e« oog»t; -oogsting, v.

In optima forma, in den beaten vo.-m. volkomen.

In orlgfinali, in het oorspronkelijke.

In pace, in vrede, in gorde rust. Inpakken, bw.zw.ik pakte -, hob -gepakt; -pakker, m. -pakkerij, v. -pa'cster, v. -pak'd g, v. Inpalmen, bw. zw. ik palmde -, ht b -sepaimd; -palmer, m. -pal-inerij,v.-pnlmster,v.-palming,v. In parenthesl, ingesloten, tas-schen hankies i l;tnHschenbeidin. In partibus infidelium, van een bisdom dat in banden der onseloovigen is.

Inpassen, bw. zw. ik paste -,

heb -gepast.

Inpennen. bw. zw. ik pende -,

bob -gepend.

Inpeperen, bw.zw. ik peperde -,

heb -sepeperd; -poperinsr, v. In perpetuum, voor altyd, altijddurend.

Inpersen, bw.zw.ik perste -, heb

- joperst; -persing, v.

In petto, op het hart, in gedachten; in voorraad.

Inpikken, bw. zw. ik pikte -,

heb -sypikt.

Inplanten, bw. zw. ik plantte -, „ -, heb-^.-piant; -planting, v, Inploegen. bw.zw. ik ploegde -,

heb -trepioegd.

Inploffen, ow. zw. ik plofte

bon -geploft.

Inplukken, bw. zw. ik plukte -,

bob -geplukt.

Inpompen, bw. zw. ik pompte

heb -gepompt; -pomping. v.

In pontiücalibus, in priestor-lyke ambtskleeding, in feest-?ewaad. (-sepoot.

Inpoten, b-y.zw. ik pootte -,bob In potestatB, in I nnden, in de m^clit.

Inprangen, bw. zw.ik prangde

-, heb -iceprangd.

Inpraten, bw. zw. ik praatte -,

heb -iconraat.

In prasi. in de uitoefening. Inpreeken, bw. zw. ik preekte -,

heb -ï' preekt.

Inprenten, bw. zw. ik prentte -,

bob -eeprent; -prentinz, v. Inpressen, bw. zw. ik preste -,

bob -yoprf st.

Inprikken, bw.zw. ik prikte-,

lu b -geprikt.

Inproppen, bw. zw. ik propte -, heb -tfopropt;-propper,ra.-prop-stor, v, -proppina:, v.

In puris naturalibus, geheel naakt. (-geput.

Inpntten, bw.zw. ik putte-, heb In quartO,in viorendeels grootte, in het boekformaat van 4 bladen of8 blad/.yden porvel. Inquiëtant (onrustbar.-nd) bn. lnquiëteeren(verontrust njbw. Inquire0ren(nav'!rscben,onder-zoeken) bw. (sitie) m. -en.

Inquisiteur (rechter derlnqni-Inquisitle (gerecht-lijk geloofsonderzoek.gcloofsgericht,bloed-eoroebt) v.

Inrakelen, bw. zw. ik rakelde -,

heb -eerakeld.

Inregenen, onp. w. ow.zw. het regende -, heeft -geregend; -re-aronine, v.

Inrekenen, bw.zw. ik rekende -,

heb -irerekend; -rekening, v. Inrennen, bw. zw. ik rende heb -gerend.

Inrichten, bw. zw. ik richtte heb -gericht; -richter, m. -richting v.

Inrüden, bw. ow. st. ik reed-, heb en ben -gereden.

Inrijgen, bw. st. ik reeg-,heb -gerejfen; -rijging, v.

Inrijtsn, bw. ow. st. ik reet-, heb en ben -gereten.

Inrit, m.

Inroeien, bw.ow.zw. ik roeide -, li- b en ben -aeroeid; -rooiing, v.

Inroepen, bw.st. ik riep-,heb -geroepen; -roeper, m. -roe-ping, v. (heb -geroerd.

Inroeren, bw. zw. ik roerde -,

inroesten, ow. zw. ik roestte -, ben -geroest; -ro; sting, v.

Inrollen, bw. ow. zw. ik rolde -, heb en ben -gerold.

Inrond (ronde opening van bin-neni o. -en. (-gerost.

Inrossen, ow.zw. ik roste -, ben

Inruilen, bw zw. ik ruilde -, heb -geruild; -ruiling, v.

Inruimen, bw.zw. ik ruimde-,

heb -geruimd;-ruiming, v.

Inrukken, ow. zw. ik rukte -, ben -gerukt; -rukking, v.als bw. ik rukte -, heb -gerukt.

Insalubriteit (ougezondheid oener woonplaats) v.

In salvo, in zekerheid.

Insanie (waanzin) v.

Insatiabel lonverzadelijk) bn.

Insciiellen, bw.zw. ik schelde -, bob -gescheld.

Insclienken, bv.st. ik schonk-, heb -geschonken; -schenker, m.

Inscbepen,bw.zw. ik scheepte-, heb -gescheept, -scheping, v.

Inscheppen (putten) bw. zw.ik schepte -, heb - geschept.

Inscheppen (van de Godheid) bw. st. ik schiep -, heb -geschapen.

Inscherpen, bw. zw. ik scherpte -, heb -gescherpt; -scherping, v.

Inscheuren, bw. ow zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; -scheuring, v.

Inschieten, bw.ow. st. ik schoot -, bob en ben -geschoten.

Inschikkelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, r.

Inschikken, ow. bw. zw. ik schikte -, bon en heb -geschikt; -schikking, v. (bijw.

Inschoon (zoor schoon) bn. en

Inscheppen, bw. zw. ik schopte -, bob -schopt.

Inschrapen,uw.zw. ik schraapte -, heb -geschaapt; -schraper, m. -schraning, v.

Inschrift, o. -en; -je, o. -s.

Inschrtjden, ow St. ik schreed -, ben -geschreden.

Inschrijven, bw.st. ik schreef-, heb -geschreven; -schrijfster, t. -schrijver, ra. -schrijving v.

Inschroeven,bw.zw. ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroe-ving, v.

Inschrokken. bw.zw. ik schrokte -,heb -geschrokt.

Inschudden, bw. zw. ik schudd» -, heb -geschud.

Inschuiven, bw. st. ik schoof -, bob -ingeschoven; -schuifsel, o. -schuiftafel, v. -schuiving, t.

Inschuld, V. -en; -enaar, m.


-ocr page 119-

INS

INS

111

Insmakken, bw. zw. ik smakte

-, heb -gesmakt.

Insmelten, bw. ow. st. ik smolt -, heb en ben -gesmoltcn;-siuel-ting v.

Insmeren, bw.zw. ik smeerde -, heb -gesmeerd; -smeerder, m. -smcerster,v. -smeersel,o. -smering, v.

Insmijten, bw. st. ik smeet -,

lieb -gesmeten; -smijting, v. Insnappe i, ow. zw. ik «aapte -,

ben -gesnapt.

Insnijden, bw. st. ik sneed -,heb

-gesneden; -snijding, v. Insnorren, ow. zw. ik snorde -,

ben -uesnord.

Insnuiven, bw. st. ik snoof-,

heb -ingesnoven; -snuiving, v. Insociabel (ongezellig) bn. Insolent (ongepast, euvel,moed-willig,onbe8(*haamd)bn. -er, -st. Insolentie (ongepastlu iJ, o .b -schaamdbdd, lompheid, euvelmoed) -ties en -tién.

Insolide (weinig krediet verdienend, op losse schroeven staan-_ de) bn.en bijw. -r, insoliedst. Insoliditeit (wankelende toestand) v.

In solidum, voor het geheel. IliSOlubel (onoplosbaar) bn. Insolvent (onvermogend om te betaU n) bn. (kroet) v.

Insolventie, (staat van ban-Insounie (slapeloosheid) v. Insoppen, bw. zw. ik sopte -, hfrb -gesopt; -sopper,m.-sopster, v. -sopping, v.

Inspannen, bw. st. ik spande -,

heb -gespannen;-spanning,v. Insparen, bw. zw. ik spaarde -,

heb -gespaard.

Inspatten, ow. zw. ik spatte -,

ben ingespat.

In spe, in het verschiet, op zicht. In specie, in klinkende munt. Inspecteeren (bezichtisen, in

oo^eiischouw nemen) bw. Inspecteur (opziener, opzicht-

houder) in. -s en -en.

Inspectie (schouwing, in oogen-schouwncming) v. -tién en -ties Inspijkeren, bw.zvr. ik spijkerde -, lieb-gespijkerd. (-tién.

Inspiratie (ingeving) v. -ties en Inspireeren (inbla'.en, ingeven, in verrukking brengen) bw. ow. Inspit, o. zeew. roerpen, helmstok. (heb-glt; spit. Inspitten, bw. zw. ik spitte -, Inspoelen.ow.bw.zw. ik spoelde

-, ben -gespoeld.

Inspraak, v.

Inspreken, bw. st. ik sprak -,

heb -icesproken.

Inspringen, ow. st. ik sprong -, ben -gesprongen; -springing, v. Inspuiten, bw. st. ik spoot -,

heb -gespoten; -spuiting, v. Instaan, ow. onr. st. ik stond -,

heb -gestaan.

Instal. m. -len.

Installatie (bevestiging in een

ambtl v. -ties en -tiën Installeeren (invoeren; inwij-wijflen, bevestigen) bw. (bn. Installig (in een kwaden naam* Instampen, bw. zw. ik stampte -, heb -gestampt; -stamping, v.

Instandhouding, v.

Inscribeeren (inschryvcn, in-

teekt^ncn) bvv.

Inscriptie (inschrijving; of in-teekenintf; opschrift), v. -tii5n en -ties.

Inscrutabel (omiitvorschelyk,

ondoorgrundelük) bn.

Insect (gekorven diertje) o. -en;

-je, o. -s.

Insectendoos, v. -doozen. Insectolo^ieileer der gekorvene

diertji s) v.

In sedeciniO,in het boekformaat van 1(5 bladen per vel.

Insensibel (ongevoelig) bn. en

bijw. (bn. en bijw.

Inseparabel (onafscheidelijk) Insereeren (invoegen, inlas-

schen, opnemen) bw.

Insertie, (invoeging, opneming) v. -tién en -ties.

Insgel{jks, bijw. Insidious,arglistig, verraderlijk,

beladendi bn. en bijw.

Insigne (uitnemend, voortreffc-lyk, buitengewoon, uitstekend) bn. en bijw.

Insigne (eere- of rangteeken,

kenteekenl v. -s.

Insignifiant ionbeduidend, zonder beteeki-nisi bn.en bijw. Insüpelen,ow.zw. het sijpelde-,

is -gesijpeld; -sijpeling, v. Insinuatie (waarschuwing; indringing; zijdelingsche wenk) v. -tiën en -ties.

Insinueeren (aanmelden, waarschuwen; indringen; zich bemind maken; voorleggen, over-handigen) bw. (zouteloos)bn. Insipide (plat, ongerijmd, laf, Insisteeren (op iets blijven staan; met verzoeken aanhouden) ow.

Inslaan, bw. ov.. st. ik sloeg -, heb en ben -geslagen; inslagsr. Inslag, m.-en. 'm.

Inslapen, ow. st. ik sliep -, ben

-geslapen.

Insleepen, bw. zw. ik sleepte -,

heb -gesleept; -sleeping, v. Inslenteren, ow. zw. ik slenterde -, ben -geslenterd. Inslijpen, bw. st. ik sleep -, heb

-geslepen.

Inslikken, bw. zw. ik slikte -, heb -geslikt; -slikker, m. -slik-king, v. slikster, v. Inslingeren.bw.zw. ik slingerde

-, heb -geslingerd.

In slippen, ow. zw. ik slipte -,

ben -geslipt.

Inslobberen, bw. zw. ik slobberde -, heb -seslobberd. Inslokken, bw. zw. ik slokte -, heb -geslokt; -8lokker,m. -slokking, v. -slo'ister, v.

Inslorpcn en inslurpen, bw. zw. ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorptlgeslurpt); -slorping en -slurping, t.

Insluimeren, ow. zw. ik sluimerde -, ben -gesluimerd; -sluimering, v.

Insluipen, ow. st. ik sloop -, ben -geslopen;-9luiper,m. -sluiping, v. -sluipster, v.

Insluiten, bw. ow. st. ik sloot -, heb -gesloten; -sluiting,?, -slul-tingsteeken, o.

Inslurpen. Zie Inslorpen.

Instant (terstond, oog-mblikke-lijk, in korten lijd) bijw. (bijw. Instanteiyk (diingcml) bn. en Instantieiaaniioudendc, ernstige begeerte; aanvoering van een te-genbewys, of van eene uitzon-deiinjr; het reclitsbestuur) v. in-siantién; rechtbank van eeiste -, rechtba.ik 'van eersten aanleg; in laatste -, bij den ho^gsten rechter. (ben -gestapt.

Instappen, ow. ZW. ik srapte -, Instar (al'- deizoogoid alsvan. In statu quo (in vorigen toestand of zoo als het tot nu toe is gi-weest) bijw. (o. al» zn.) Insteeren, (aanhouden, op iets

aandringen) ow. lnsteigeren,ow. zw. ik steigerde

-, bi n -gesteigerd.

Insteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -gestoken; -steker, m. -steking v. -steekkamer, v. -steek-sel, o.

Instellen, bw. zw. ik stelde -. heb -gesteld; -steller, m. -stelling, v.

Instemmen bw. zw. ik stemde -, heb -irestamd; -stemming, v. Instendlglijk, bijw. Instevenen, ow. zw. ik stevende -, ben -uestevend. (ring) v. Instigatie, (aanzetting aanspo-Inamp;tigeeren (aanhitsen, aanzetten, aansporen) bw.

Instijgen, ow. st. ik steeg -, ben -gestegen. (heb -gestikt.

Instlkken, bw. zw. ik stikte Instinct (natuurdrift, dierlijke neiging) o. (bn.

Instinctmatig (uit natuurdrift) Instippen, bw. zw. ik Stipte -,

heb -gestipt. Institueerendnstellcn. nichten,

rangschikken) bw.

Institut de France (instituut van Frankrijk) algemeene naam voor de 5 te Parys bestaande academies.

Instituteur i in stel lftr,on d er wij -

zer, kost schoolhouder) m. -s. Institutrice (ondirwijzires,

ko-.tschoolhouden s) v. -s. Instituut (inrichting, bijzonder leer- of opvoedingsgesticht) o. instituten.

Instommelen, ow. zw. ik stommelde -,ben -gestommeld. InstOOmen, ow. zw. ik stoomde

-, ben -gestoomd.

Instooten, bw. ow. st. ik stiet -, heb en beu -gestooten; ook: stootte -.

Instoppen, bw. zw. ik stopte-,

heb -gestopt; -stopping, v Instormen,ow.zw, ik stormde -,

bi n -gestormd.

Instorten, bw.ow. zw. ik stortte -, heb en ben -gestort; -storting, v.

Instouwen'instuwen) bw. xw. ik stouwde -,htb -gedtouwd;-8tou-wing, v. (ben -gestreefd.

Instreven, ow. zw. ik streefde -, Instrijken, bw.ow. st. ik streek

-, heb en ben -gestreken. Instrooien, bw.zw.ik strooide -, heb -gestrooid; -strooiing, v. -strooiinkje. o.

In6troomen,ow.zw. ik stroomde -tben -ge8troomd;-strooming,T.

-ocr page 120-

INT

INS

112

Instructeur (onderwyzer, exer-citiemerstt r) m. -s.

Instructie'^edrajfsrfgpl of voor-schrilt) v. -tien en ties; rechter Tan de rccliter, die voorloopijr belast is met een underzoek der bedrevene oiisdad* n.

Instructie-bataillon, o.

Instructief Ueerrijk; onderrichtend) bn.

Instrueeren (onderwijlen; de bewijzen van schuld bijeenzamelen, de processtukken in }je-reedhcid brensenl bw.

Instrument (werktuig, muziek-epetltuigi toestel, gereedschap; geschrift, stuk, document) o. -en; -je. o. -s.

Instrumentaal (door middel van muziekinstrumenten voortgebracht) bn.

Instrumentatieiwettig betoog; inrichting om door muziekin-•trumenten uitgevoerd te kunnen worden) v.

Instrumenteeren (wettige akten opmaken) bw.

Instuiven, OW. st. ik stoof ben -gestoven. (heb -gestuurd.

Insturen, bw. zw. ik stuurde

Instuwen, bw. zw. ik stuwde heb -gestuwd; -stuwing, v.

Insubordinatie (weerspannigheid! v. (toereikend) bn.

Insuffisant (ongenoegzaam, on-

Insuikeren. bw. zw. ik suikerde -, iieb -gesuikerd. (-gesuld.

Insullen, OW. zw. ikaulde -, ben

Insult (beleedining) o. -en.

Insulteeren (schelden, hoonen, beschimpenI bw.

In summa, in het geheel.

In summo gradu, in den boog-sten graad. (bn.

Insupportabel (onverdraaglijk)

Insurgent (opstandeling) m.-en.

Insurrectie (op«tand) v.

In suspense, hangende, onbeslist.

Intact (onaangeroerd;onbevlekt, volkomen) bn, en bijw.

Intanden, bw. zw. ik tandde -, heb -getand; -tanding, v.

In tantum, zoo ver het reikt.

In tappen, bw. zw. ik tapte -,heb -getapt.

Inteekenen, bw.zw. ik teekende -,heb -ingeteekend;-teekenaar, m. -teekenaar8ter,v. -teekening, v. -teekenlii8t,t.

Integendeel, bijw.

Integraal (zelfstandig, een geheel uitmakend) bn.

Integralen(Ncderland8che effre-ten,genaamd: Werkelijke of Nationale Schuld) mv.

Integraalrekening, t.

Integreerend! onmisbaar, onaf-acheidHliik) bn.

Integrlteitlonvjhuld, braafheid, oprechthi id,r» chtschapenheid)v.

Intellectualiteit (yerstaan-baarhei I; versland) v.

Intellectueel (verstandelijk)bn.

Intelligent iverstandig, kundig; vmuftij) bn. -er, -«t.

Intelligentie kennis, doorzicht, verstand) v.

Intemperance (onmatigheid) v.

Intempestief (ontijdig) bn. en bijw.

Intendant (opziener,bestuurder, rentmeester) m. -en.

Intendeeren (beoogen, genegen zijn; versterken, verhoogen) ow. bw.

Intense (muz)met vermeerderde, verhoogde kracht.

Intensie (inspanning) v.

Intentie (voornemen, oogmerk, meenins) v. -ties of -tién.

Intentioneeren (van plan zijn,

broogi-n) ow.

Intercaleeren (invoegen, inlas-schen, inschuiven) bw.

Intercedeeren (tusschenbc ide treden, bemiddelen, vooispreken) ow.

Interceptie (onderschepping) v.

Intercessie (tusschenkomst, voorspraak) v.

Intercipieeren («nderscheppen, oplich ten) bw.

Interdiceeren (verbieden) bw.

Interdict (verboil) o. (bijw.

Interdictoir (verbiedend) bn. en

Interen, bw. ow. zw. ik teerde -, heb en ben -geteerd; -tering, v.

Interessant (belangwekkend; baatzuchtig, inhalig) bn. en bijw. -er, -st.

Interesseeren (belan-rstellins inboezemen, van aanbelang zijn voor) bw.; zich - voor, belang-stellingaan den dag leggen voor.

Interest (belang, voordeel, nut, winst) ook (rente) in. -en.

Interfolieeren (met wit papier doorschieten) bw.

Interieur (innerlijk, inwendig) bn. (o. ais zn.).

Interim! ad) o. tu8schentijd,tua-8Chenhandeling,voor eenen tijd; een tusschentijd.

Interlinie (ruimte tusschea de regel»)v. -s.

Interliniee.'cn (wit tusschen de regels inbreniilt;n; ook: (tusschen de regels inschrijven) bw.

Interme(3iair(tMsschenkomst)o.

Intermezzo (tusschenspel) o.in-term' zz.o's.

Interminabel (eindeloos) bn.

In terminis, in behoorlijke uitdrukkingen. (dag.

In termino, op den bepaalden

Intermisceeren (vermengen, ondereenmengen) bw.

Intermissie (veronachtzaming, afbrekinz) v. (o. -naten.

Intem aatiinwoning;ko8tschool)

Internationaal (wederzijdsch volkenrrchtelijk) bn.

Internationale, v.

Interne (inwendig, innerlijk,van binnen; inwonend) bn. en bijw.

Internuntius (gezant van den paus) m. -sen.

Interoellatie (vraag om opheldering) v. -tiën en -tics.

Interpelleerenüi mand om opheldering vrairrn) bw.

Interpoleeren (inschuiven,tua-schenpiaatsen, vernieuwen, ver-valschen) bw.

Intemoneeren (tmschenstel-len, inbrengen, bijzonder van rechtsmiddelen) bn.

Interpretatie (vertolking, uit-ler^inic) v. -tiön en -ties.

Interpreteerenl vertolken,uit-leggen, vertalen) bw.

Interpuncteeren (van leestee-

kens voorzien) bw.

Interpunctie (plaatsing der schei- en zi-iteekens) v.

Interregnum (tusschenbestuur, tusactienregceririg) o. (bw.

Interrogeeren (ondervragen)

Interrumpeeren (afbreken; in de rede vallen) bw.

Interruptie (stoornis) v. -tiön

en -lies.

Intersectie (doorsnijding; het punt waar twee lijnen eikander doorsnijden) v.

Interval (tusschenruimte, tus-schentijd; tusschenvoorval; (mu/..) toonafstand) o. -len.

Intervenieeren (tusschenbeide komen) ow.

Interventie (tusschenkomst) v.

Intestabel (onbekwaam om getuigenis te gevr-n, of om een testament te maken) bn.

Inteugelen, bw. zw. ik teugelde -, heb -geteugeld; -teugeling, t.

In tiiesi, in den regel, in do hoofdzaak. (-er, -st.

Intiem (vertrouwelijk, innig)bn.

Intijds, bijw. (-getild.

Intillen, bw. zw. ik tilde-, heb

Intimeeren (gTichtelyk bekendmaken, aanwij/.en) bw.

Intimidatie (bangmakerij) v.

Intimideeren (bevreesd, beschroomd of bang ma'cen) bw.

Intimiteit (vertrouwelijkheid, boezemvriendschap) v. -en.

Intocht, m. -en. (en bijw.

Intolerant (onverdraagzaam)bn.

Intolerantie (onverdraagzaamheid, vijandigheid omtrent andersdenkenden) v.

Intonatie (aanhcffing) v. -tiën en -ties. (aangeven) bw.

Intoneeren (aanhefflt;-n,den toon

Intoomen, bw. zw. ik toomde heb -getoomd; -tooming, v.

Intooveren, bw.zw. ik tooverd* -, heb -getooverd.

In totum. in het geheel.

Intractabel (onhandelbaar, onbuigzaam I bn.

Intransitief!niet overgaand) bn.

Intrappen, bw. zw. ik trapte heb -getrapt.

Intrede (meestal bü verkorting intree) v. (-getreden.

Intreden, ow. st. ik trad -, ben

Intree, V. Zie Intrede.

Intreebiljet. o. -ten.

Intreekaartje, o. -s.

Intrek, m.

Intrekken, bw.ow. st. ik trok -, heb en ben -getrokken; -trek-king, v.

Intrepiditeit (onverachrokken-h' id, heldhaftigheid) v.

Intrigant (iemand die veel van kuipery en list-aanwending houdt) m. -en.

Intrigante, v. -n.

Intrige (verstrikking, arsrlistig-heid, verwarring, verwikkeling, bedroif, 8treek,kunstgreep; min-nehandfl, rainnarij; eigenlijke ziel of knoop van een roman,van een tooneelstuk, enz.) v. -s.

Intrigeeren(zich met kuiperijen afgi-ven) nw.

Intrinsiek (innerliik)bn.en bijw.

In triplo, drievoudig.


-ocr page 121-

INT

INZ

113

Introduceeren (invoeren of inleiden) bw. (en -ties. Introductie (inleiding) v. -tién InCrasiÓ (indringin^inatoppiu^)

Intuimelen, ow. zw. ik tuimelde ben -««'tnimeld.

Intuïtie (aatiscUouwin^. zinnelijke gewaarwording) v. Intusschen, bijw.

Inundatie (overstrooming) v.

-tién en -ties.

Inundeeren (onder water zetten, Mverstroomen) bw. Inurbanltait (onwellevendheid,

jaloerseblieid, plompheid) v. Inusltate, ongebraiklt;-lijk. In USU, gewoon, in gebruik. Inutlel (nutteloos, doolloos') bn. In Utiliteit (nutteloosheid) v.-en. Inval, iu. -len.

Invalide (krachteloos, zwak,niet meer kunnende spreken) bn. -r, invaliedst.

Invalide (verminkte of gebrekkige soldaat, soldaat die geen dienst meer kan doen) m. -n. Invalidenhuis (huis, gesticht waarin de invaliden samenwonen i o. -huizen.

Invallen, ow. st. ik viel -, ben

-gevallen; -valling, v. Invariabel (onveranderlijk) bn. Invaren, bw.ow. st. ik voer -, heb en ben -jcevaren.

Invasie (vijandelijke inval,

strooptocht) v. -sies en -siën. Invatén, bw.zw. ik vaatte heb -gevaat. (-gevat.

Invatten, bw. zw. ik vatte , heb Invective (scheldwoord) v. -n. Invectiveeren (hevig uitvaren,

sc';elden, .asteren) ow. Invegen, bw.zw. ik veegde -,heb -geveegd.

Inventaris (wettige lijst van goed. ren; boedelbeschrijving) m. -sen.

Inventarisatie (het maken van

een invenrari*) v. Inventariseeren(een inventaris

unk-n van) bw.

Inventie (uitvinding, vinding) v. -tién en -ties.

Inventief vindingrijk) bn. Inverafifcig (zeer vergiftig) bn. en bijgt;v.

Inversibal 'onveranderlijkl bn. Inversie (woordverplaatsing) v. -stén en -sies.

Invertseren (omkeeren, verplaats.-n) bw. Inva3te0ran(plechtig bekleeden met eene wiardUhei I, in een ambt plaatsen of stt.-llen; eene vquot;sti'ir berennen, insluiten) bw. Investen, bw. zw. ik vestte -, h'*lgt; -g vest.

Invastisratie 'ondervraxing, na-

sp »rinlt;) v. -tié i en -ties. Investia'eeren(uitvorschen,na-

snor^n. b )ied''n) bw. Investituur (b kleeding met

«•en • wurligh-id) v. -turen. Inv3t3rS3ren (Virouden, ver-o ideren ofverjaren; inkink -ren! ow. (ling.

In vlian, WPl'Tkferig, onler-Inviiiaus (nijlig, wangmntig, • har.'hjki bn. (-gevijld.

Invijlen, bw. zw. ik vijlde-, heb

Invincil)el(onoverwinnelijk)bn.

In viola bel (onschendbaar, onkwetsbaar) bn.

Invisibel (onzichtbaar) bn.

Invitatie (uitnoodiging) v. - tién

en -ties.

Inviteereniuitnoodigen, te gast vragen) bw.

Invlammen, bw.zw.ik vlamde heb - gevlamd.

Invlechten bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten; -vlechting, v.

Invlieden, ow. st. ik vlood -, ben -gevloden.

Invliegen, ow. bw.st. ik vloog -, ben -gevlogen.

In vlieten, ow. st. ik vloot -, ben -gevloten.

InvlUen, bw.zw. ik vlijde-, heb -gevlijd.

Invloed, m. -en.

Inv: jedrük, bn. -er, -st.

Invloeien, bw. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing, v.

Invluchten, ow. zw. ik vluchtte -, ben srevlucht.

Invocatie aanroeping) v.

Invoceeren (aanroepen) bw.

Invoege, vw.

Invoegen, bw. zw. ik voegde heb -gevoegd; -voeging,v.-voeg-

Invoer, m. -en. (sel, o.

Invoeren, bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd; -voerder, m.-voering, v. -voerster, v.

Involgen, bw. zw. ik volgde -, heb -gevolg l; -volging, v.

Involontair (onwillig, onopzettelijk, gi-dwongen) bn.

lnvólveeren(inwikkeien,in zich bevatten) bw.

Invorderen, bw. zw. ik vorderde heb -gevorderd; -vor-deraar, m.vorderaarster,v.-vordering, r.

Invouwenj bw. zw.ik vouwde -, heb -gevouwd; -vouwing, v.

Invreten, bw. ow. st. ik vrat -, heb -gevreten; -vreting, v.

Invrijheidstelling, v.

Invullen, bw.zw. ik vulde -, heb -gevuld; -vulling, v. -vullings-dag, m. -viihel, o.

Invulnerabel (onkwet8b«ar)bn.

Invulnerabiliteit (onkwets-baarheid) v.

Inwaaien, ow.bw. zw. en st. het waaide of woei -, hteft en is -ge-waiid.

Inwaarts, bijw.

Inwaartsch, bn.

Inwachten, bw.zw.ik wachtte -, heb -gewa -ht; -wachting, v.

In warm Uerr warm) bn.

Inwassen, ow. st. het wies -, is -irewassen.

Inwateren, onp. w. zw. het water I-- -, heeft -gewaterd; -wate--ri tig. v.

In weefsel, o. -s.

In weeken, bw. uw. ik weekte -, heb -reweekt.

Inwellen, ow. zw. het welde -,is -irew. ld.

Inwendig, bn. en bijw.-er,-st;

-bquot;i 1, v. -liik, bijw.

Inwentelen, bw. zw. ik wentelde -, heb -gewenteld: -wente-lins-, v.

Inwerken, bw. zw. ik werkte -, heb -gewerkt; -werking, v.

Inwerpen, bw.st.ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v. -werp-sel o.

Inweven, bw.st. Ik weefde -,heb -geweven; -weefsel,o.-weving,v.

Inwijden, bw.zw.ik wijdde -,heb -gewijd; -wijding, v. -wijdingsrede, v.

Inwük, v. -en.

Inwüken, ow. st. ik week -, ben geweken; -wyking, v.

Inwikkelen, bw.zw.ik wikkelde -, heb -gewikkeld; - wikkeling, v.

Inwilligen, bw.zw. ik willigde heb -gewilligd; -williger, m. -williging, v.

Inwinden, bw. st. ik wond -, h'-b -gewonden; -windsel, o.

Inwinnen, bw. st. ik won -, heb -gewonnen; -winning, v.

In wippen, ow. zw. ik wipte beu -gewipt.

In woekeren, bw. ow. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd.

Inwoeien, bw. zw. ik woelde heb -gewoeld; -woeling, v.

Inwonen, ow. zw. ik woonde -, heb -gewoond; -woner, m. -woning, v. - woonster, v.

Inwortelen, ow.zw. ik wortelde -, ben -geworteld: -worteling,v.

Inwrijven bw.st. ik wreef -, heb -gewreven; -wrijving, v.

Inwringen. bw. st. ik wrong heb -gewrongen.

Inzaaien, bw.zw. ik 'aaide -, hebquot; -gezaaid; -zaaiing, v.

Inzacht (zeer zacht) bn.

Inzage, v. (-gezaagd.

Inzagen, bw.zw.ik zaagde -, heb

Inzakken, ow. zw. ik zakte-ben -gezakt; -zakking v.

Inzamelen bw. zw. ik zamelde -, heb -gezameld; -zamelaar, m. -zameling, v.

Inzeepen, bw. zw. ik zeepte heb -gezeept; -zeeper, m. -zeeping, v.

Inzegenen, bw.zw. ik zegende -, heb -gezegend; -zegening, v.

Inzeilen, bw. ow.zw. ik zeilde -, heb en ben -gezeild; -zeiling, v.

Inzenden, bw. st. ik zond -, heb - gezonden ;-zender,m. -zendster.

Inzet, m. - ten. [v. -zending, v.

Inzetten, bw. zw. ik zette -, heb -gezet; -zetter, m. -zetting, v. -zetsel, v.

Inzicht, o. -en.

Inzicden, ow. st. het zood -, is -gezoden; -ziedsel, o. (zien.

Inzien, bw. st. ik zag -, heb -ge-

Inzinken, ow. st. ik zonk -, ben -gezonken. (-gezeten.

Inzitten, ow. st. ik zat -, heb

Inzoet (zeer zoet) bn. Inzonderheid, bijw.

Inzout (zeer zout) bn.

Inzouten, bw. st. ik zoutte -, heb -gezouten; -zouter,m. -zou-tinï, v. -zoutster, v.

Inzuigen, bw. st. ik zoog-, heb -g'-zoiren; -zuiging, v.

Inzuipen, bw. st. ik zoop -, heb -sfpzopen.

Inzulten. bw.zw. ik zultte -, heb -ge/.ult; -zult'ng, v.

Inzwachtelen.bw.zw. ik zwachtelde -,heb -gezwachteld;zwach-

teling, o.

Inzwart vzeer zwart) bn.


8

-ocr page 122-

INZ

JIJ

114

Inzwelgen, bw. at. ik zwol^ heb -{ïezwolgen; -zwelger, ra. -zwelging, v. -zwelgster, v.

Inzwemmen, ow.at. ik zwom ben -gezwommen.

Inzweren, ow. st. het zwoor -, is -gezworen.

Inzweven, bw. zw. ik zweefde -, ben -gezweefd.

Inzwieren, bw. zw. ik zwierde -, ben -gezwierd.

lonië, o. Ionisch, bn. loniër, ra.

Ipecacuanha (Amerikaansche braakwortel) v.

Ipso facto, door de daad zelve; eigenmachtig.

Ipso jure, door hét recht zelf.

Inas (zekere bloem) v. -sen.

Iris (de godin van den regen; de gekleurde ring rondom den oogappel) v.

Irokees,ra. Irokeezen (zeker volk in Canada). (schimping) v.

Ironie (spotterny, spotrede, he-Ironiek. of

Ironiscll (spottend, bijtend) bn.

Irraisonnabel 'onredelijk, on-billiik, onverstandig) bn.

Irrationeel (onredelijk; onberekenbaar). bn. irrationeeler, -st.

Irreconciliatel, (onverzoenlijk) bn. (beid) v. -en.

Irregulariteit (onregelmatig-

Irregulier (onregelmatig) bn.

Irreliffieus (ongodsdienstig) bn.

IrremediaheKon b erstelbaar)bn.

Irremunerabel (onvergeldbaar) bn. en biiw. (en büw.

Irreparabel (onherstelbaar) bn.

Irreprochabel jonberispelijk, onverwerpelijk) bn. en bijw.

Irresistibel (onweerstaanbaar) bn. en bijw.

Irresolutie (besluiteloosheid, wankelbaarhei Jl^v.

Irresponsabel (onverantwoor-delijk) bn. en bijw.

Irrevoca'bel(onherroepelijk) bn. en bijw.

Irrigatie !bevochtiging,besproei-ing, bewatering) v.

Irritatie (prikkeling, opgewondenheid) v.

Irriteeren (opwekken,prikkelen; tergen, vertoornen) bw.

Isabel en isabelkleurig(bruin-achtiir geel) bn.

Iscliurie(belette waterloozing) v.

Islam 'Turksche godsdienst) ra.

Islamisme (de Turksche gods-dienst) o.

Ismaël, ra. Israaëlieten. m. mv.

Isochronisch (gelijktijdig, van gelyken duur) bn. en by w.

Isoleeren (afzonderen, alleen stellen, op zich zeiven plaatsen) ow.

Isogonisch (gelijkhoekig) bn.

Israël, o. Israëliet, ra. (rav. -en); Israëlietisch, bn.

Isthmus (landengte) o.

Italië, o. Italiaan, ra. (lalianen) Italiaansch. bn. (o. als zn.).

Item (desgelijks, even zoo), bijw. (kleinigheid) o. -s; -pje, o. -s.

Iteratie (herhaling) v. -tien.

Itereeren (herhalen) bw.

Itinerarium (reisbericht.reisbe-schrijving, reiswijzer) o. -s.

Ivoor, o.

Ivoren, bn.

j.

J, v. j's. — De tiende letter van het alphabet.

J. C. — Jezus Christus.

JHr. — jünkuker.

JL. — Jongstleden.

Jr. — Junior, de jongere.

J.U.D. — Juris utriusque doctor, doctor of meester in de beide rechten

Jk. Janszoon, Jakobszoon enz.

Ja, bijw. en vw. (o. als zn.)

Jaaggeld,o. -en; -hout,o.;-loon, o. -en; -paard, o. -en;-pad, o. -en; -poort, v. -en; -schuit, v.

Jaap, ra. japen; -je, o. -s. [-en.

Jaar, o. jaren; -tje, o. -s.

Jaarlijks, bijw.

Jaarlüksch, bn.

Jabot (krop der vogels; strook vour aan een raans-overhemd) ra. -s.

Jabroer, m. -s.

Jacht (het jagen) v. -en.

Jacht (vaartuig) o. -en; -je, o. -s.

Jachten, bw. ow. zw. ik jachtte, heb gejacht.

Jachtig, bn. -er, -st; -heid, v.

Jacobün (hevige gemeenebest-gezinde in de Fransche omwenteling) ra. -en; -enrauts, v. -en.

Jaconnat (zekere Oostindische stof, eeue seort mousseline) o.

Jadder, o. -s.

Jaden (de koeien oppassen in den stal) bw. zw. ik jaadde, heb ge-jaad.

Jagen, bw. ow. st. en zw. ik joeg of jaagde, heb gejaagd; jaagster, v. jager, m. jagerlt;-s. v. jagine:, v.

Jagersbuis, o. -buizen; -fluit, v. -.en; -hoed, ra. -en; -kleed, o. -eren; -kleeding, v.; -kost, ra.; -leven, o.; -muts, v. -en; -pet, v. -tei.; -rok, m. -ken; -tasch, v. -tasschen.

Jak. o. -ken; -je, o. -s.

Jakhals, m. jakhalzen.

Jakhalzen (te paard rijden) ow. zw. ik jakhalsde,ht b gejakhalsd.

Jakken, ow. zw. ik jakte, heb gejakt, (heb gejakkerd.

Jakkeren, ow. zw. ik jakkerde.

Jakobsladder, v.

Jakobsstaf (werktuig om hoogten te meten) ra.

Jalappe (zekere purgeerwor-tel) v. -n. (meest-;-heid, v.

Jaloersch, bn. en bijw. -er.

Jaloezie (jaloerscbheid; naijver, minnenijd) v. (zieën.

JaloeZ'fe (zonneblind) v. jaloe-

Jam. v. -men. (werk) v.

Jambage(vooruitstekend pilaar-

Jambe (versvoet van eene korte en eene lange lettergreep) ra. -n.

Jammer, o. -en.

Jammeren, ow. en onp. w. zw. ik jammerde, heb gejammerd; het jammerde, heeft gejammerd.

Jammerhartig, bn. -er. -st; -beid.

Jammerklacht, v. -en.

Jammerlijk, bn. -er, -st.

Jammernis, v.

Jan, ra. -nen; -tje, o. -s.

Jangelen (janken) ow. ik jan-gelde, heb gejangeld; jangelaar, ra. jangelaarster, v. (v.

Janhagel (gemeen volk)o. (koek) Janhen, ra. -nen.

Janitsaar, ra. Janitsaren. Janken, ow. zw. ik jankte, heb gejankt; janker, ra. janking, v. Janmaat, ra. (jankater, v.

Jansalie, ra. -s. (-beid, v. Jansalieachtig, bn. -er, -st; Jansenist, ra. -en; -enkerk, v. Januari, ra. louwmaand.

Japan, O. Japannees, ra. Japan-neezen.

Japanneesch en Japansch, bn. (o. als zn.). (jaapt.

Japen. bw. zw. ik jaapte, heb ge-Japon, v. -nen en -s; -netje,o. -s. Japonsch, bn.

Jarenlang, bijw.

Jarig, bn.

Jas (kleed) v. -sen; -je, o. -s. Jas (troefboer) m. -sen.

Jaskaart, v. -en.

Jasmijn, v. -en; -iie,o. -s. Jasmflnboom, m. -en.

Jaspis, ra. voor den steen, (-sen);

o. voor de stof.

Jassen, ow. bw. zw. ik jaste, heb gejast; (haasten; aardappelen schillen; met de kaart spelen); jasser, ra. jasster, v. jaskaart, v. jasspel, o. jasspeler in. Java-koffie, v.

Javelün, v. -en.

Jawoord, o.

Je, vnw. (in den geraeenzaraen spreektrant voor: gij, enk. en rav.; ook voor uw).

Je, tw.

Jean potage (hansworst) ra. Jegens, vz.

Jemenie (jeraie) tw.

Jemie. tw.

Jeminie, tw.

Jenever, v.

Jeneverachtig, bn. -er. Jeneverneus (neus) ra. -neuzen. Jeneverneus (persoon) m. en v. -neuzen.

Jengelen, ow. zw. ik jengelde, heb gejengeld. Drentelende lastig vallen.

Jenoffel (een kruidnagel) ra. -s. Jent (fraai, net) bn. (-nof-s. Jeremiade (klaaglied,klacht) v. Jeruzalem, o

jeruzalemmer (appel) m. -s. Jeugd, v.

Jeugdelijk,bijw.

Jeugdig,bn. -er, -st; -heid, v. Jeuk, ip.

Jeuken (ook: joken) ow. zw. he jeukte ijookte), heeft gejeuk (gHookt).

Jeukerig (ook: jokerig) bn. -er,

-st; -heid, v.

Jeuking (ook; joking) v. -en. Jeukte, v.

Jeukziekte, v.

Jezuïet, m. -en.

Jezuïetenketk, v. -en. Jezuïetisch, bn.

Jezuïtisme, o.

Jezus, m.

Jicht, v.

Jichtig, bn. -er, -st; -heid, v. Jt), pers. vnw. (verbastering van ,

gij)-


-ocr page 123-

KAA

JOA

115

Joaillerle (dejuwelierkunst; ju-

weelhandel) v.

Jobsbode, m. en v. -n. Jobstödingr, v, -en.

Jockey (rijkncchtje) m. -8. Jocrlsse (stoffel, lummel) m. Jodeilbeiirs,v.-beurzen; -brood, o. -en; -buurt, v. -en; -dom, o.; -{fenoot, m. -en; -genoote, v.-n; -hoek, m.; -kerk,v.-en; -koekje, o. -s; -kost, m.; -kriek, v. -en; -lijm, v.; -pek, o.; -school, v. -scholen; -taal, v.; -winst, v. Jodin, v. -nen. (joeld.

Joelen, ow. zw. ik joelde heb ge-Jok (boert) m.

Joken, jokerigr, joking. Zie

Jeuken enz.

Jokkebrok, m. en v. -ken. Jokken, ow. bw.zw. ik jokte,heb

-grejokt.

Jokken, m. -s; -tje,o. -s. Jokkenaar, m. -s; -ster, v. -s. Jokker, in. -s.

Jokkernü, v. -en; -tje, o. -s. Jokster, V. -S {-letje,o. -s. Jol (soort van eene boot) v. -len; Jolen (pret maken) ow. zw. ik

joolde, heb ffejoold.

Jolig (prettig) bn. en byw. -er,

-st; -heid, v.

JolivetéS (aardighsden, naïeve invallen; kinderlijke invallen, kipprkuren, kinderpotsen) v.mv. Jollen, ow. zw. ik jolde, hebge-jold.Een kreunend geluid maken. Jong, bn. en bijw. -er, -st.

Jong, o. -en.

Jongedoebter, v. -s. Jongeheer en jongenheer, m.

jongeheeren.

Jonggejuffrouw, v. -en. Jongeling, m. -en; -schap, v. Jongelingsdroom, m. -en. Jongelingsjaren, o. mv. Jongelings ver eeniging,v. - en. Jongen, m. -s; -tje (jongsken,

jongske) o. -s.

Jongen, ow. bw. zw. ik jongde,

heb gejongd.

Jongensachtig, bn. -er, -st. Jongensgek, bn.

Jongenspak, o. -ken. Jongensstreek, m. -streken. Jongenswerk, o.

Jonger (knecht) m. -s of -en. Jonggezel, m. -len. Jongmaatje, o. -s. (jongelui. Jongmensch, o. jongelieden en Jongs (van - af) bijw.

Jongsken en jongske,o. jongs-

kens en jongskes.

Jongstleden, bn. (vaartuig. Jonk, v. -en. Een Italiaansch Jonker (jonkheer) m.-s; -tje,o.-s. Jonkerachtig, bn. -er, -st. Jonkheer, m. -en; -tje, o. -s. Jonkheid, (jeugd) v.

Jonkman (jongeling) m. jongelieden en jongelui.

Jonkvrouw, v. -en. Jonkvrouwelük. bn.

Jood, m. Joden en joden; -je,o.-8. JoodSCh, bn. (o. als zn.) Joodschap (de Joden) v. Joodschap (het Jood zyn) o. Jool, m. jolen; -tje. o. -s.

Joop. v. jopen.

Jopenbier, v.

Jordaan (eene rivier) m.

Jota, v. jota's.

JOU, pers. en bezitt. vnw. (gemeen voor u 3en en 4en naamval, en voor uw).

Jonet (speelbal) m. (-a.

Joujon, (speelwerk, speelgoed) o.

Jouïsseeren (genieten) ow.

Jonrnaal(dagboek; dagblad; tijdschrift) o.journalen.

Journalist (dagbladschryver, dagbladuitgever) m. -en.

Journalistiek (dagbladschrijverij, dasbladpers) v.

Jouw (uitjouwing) m.

Jouwen, ow. zw. ik jouwde, heb gejouwd; jouwer, m. jouwerij, v. jouwster, v.

Joviaal (vroolijk, opgeruimd) bn. jovialer, -st.

Jovialiteit (vroolykheid, lustigheid, opgeruimdheid) v.

Jubel, m. -s; -feest, o. -en; -jaar, o. -jaren. (gejubeld.

Jubelen, ow. zw. ik jubelde, heb

Jubilaris (feestvierder) m. -sen.

Jubilé (jubelfeest) o. -s.

Jucht, o.

Juchtleder en juchtleer, o.

Juchtlederen en -leeren, bn.

Judas, m. -sen; -baard (roode baard) m.; -haar (rood haar) o.; -kus (geveinsde kus) m.; -lach (valsche lach) m.; -oor (uitwas van den vlierboom) o.; -penning (naam van zekere plant) m.; -streek (valsche streek) m.

Judassen (mishandelen in het geniep) bw. ik judaste, heb gejudast; judasserij, v.

Judlciabel (te beoordeelen; te vonnissen) bn.

Judicieel (rechterlijk) bn.

Judicieeren (oordeelen, beoordeelen, vonnissen) bw. (o.-s.

Juffer (juffrouw)v. -s en -en -tje.

Juffer (spar, balk) v. -s.

Jufferachtig, bn. -er, -st.

Jufferlijk, bn. -er, -st.

Jufferling, m. -en.

Jufferschap, v.

Juffershondje, o. -s.

Juffrouw, v. -en.

Juge (rechter) m. -s.

Jugeabel (te beoordeelen) bn.

Jugeeren, als Judicieeren.

Juichen, ow. zw. ik juichte, heb jcejuicht; juicher, m. juichster, v. juichtonen, m. mv.

Juif (jood) m. -s.

Juilen, ow.zw. ik juilde, heb ge-jnild; juiling, v. (v.

Juist, bn. en bijw. -er, -st; -heid,

Juivo (jodin) v. -8.

Jujube, v. -s.

Juk (jok) o. -ken; -je, o. -s.

Jultus, m. -sen.

Juli (hooimaand) m.

Jungeeren (voegen, vereenigen, samenvoegen) bw.

Juni. m. Zomermaand.

Junior, de jongere.

Junta (staatsraad in Spanje en Portugal; raadsvergadering) v.

Jupe(vrouwerok) v. [-'s.

Juridisch (rechtskundig) bn.

Jurist (reebtskenner, rechtsgeleerde) m. -en.

Juristenvereeniging, v. -en.

Jure of de jure,van rechtswege.

Jurk, v. -en; -je,o. -8. -engoed,o.

Jury (rechtbank van gezworenen) ir. -'s.

Jus, het recht; krachtig vleesch

Jussu, op bevel. [nat.

JUSte (rechtvaardig, billijk, juist, evenzoo, nauwkeurig) bn. en bijw.

Justeeren (gelijkmaken) bw.

Justement (juist) byw.

Justificatie (rechtvaardiging) v.

Justificeeren (rechtvaardigen, verontschuldigen) bw.

Justitie (rechtsoefening; het recht; de rechterlijke macht) v.

Jut (peer) v. -ten.

Jutmis en juttemis, v.

Juttepeer (vrucht) v. -peren; (boom) m. -peren.

Juweel, o. -en; -tje, o. -s.

Juweelen, bn.

Juweelenkistje, o. -s.

Juweelenkoffertje, o. -s.

Juweelig, bn.

Juwelier, m. -s; -ster, v. -s; -swinkel, m. -s.

Juxta-positie (aanvoeging; uitwendige bijvoeging) v.

H.

K, v. k's. De elfde letter van het alphabet, de achtste der medeklinkers.

Ka, Zie Kade.

Kaafijzer, o. Scheepsw.

Kaag (zeker vaartuig) v. kagen.

Kaai (kade) v. kaaien; -tie, o. -s.

Kaaidraaien en kadraaien, ow.zw. ik kaaidraaide (karaaide) heb gekaaidraaid (gekadraaid); kaaidraaieren kadraaier, m. -s.

Kaaien, bw. zw. ik kaaide, heb gekaaid. Zeew.

Kaaiman, m. (menschen: kaaimannen; dieren: kaaimans).

Kaak (wans) v. kaken; -je, o. -s.

Kaak (schandpaal) v. kaken.

Kaakje (gebakje) o. -s.

Kaakmes, o. -sen. (v.

Kaal,bn. en bijw.kaler,-st; -held.

Kaalachtig, bn. -er.

Kaalhoofdig, bn. -er, -st.

Kaalkin, m. -nen.

Kaalkop, m. en v. -pen.

Kaaloor (kaalkop) m. en v. -en.

Kaam, v.

Kaamachtig, bn. -er.

Kaamsel, o. -s.

Kaan (vaartuig) v. kanen.

Kaan (het overblijfsel van uitgesmolten vet) v. kanen.

Kaankoek, v. -en.

Kaap (voorgebergte) v. kapen;-je, o. -s.: -sch, bn. -stander, m.; -vaarder, m. -vaart, v.

Kaap (roof) v. (Ter kaap varen).

Kaar (vischkaar) v. karen.

Kaarde, v. -n.

Kaarden bw. zw. ik kaardde, heb gekaard; kaarder, m. kaard8el,o. kaardster, v.

Kaarden distel, v. -s.

Kaardenmaker, m. -s.

Kaars, v. -en; -je, o. -s.

Kaarsedief, m. -dieven.

Kaarsenbak, m. -ken; -katoen, o.; -l^ist, v. en; -kooper, m. -8; -maker, m. -s; -makerij, v. -en; -winkel, m. -s.


-ocr page 124-

KAN

116

KAA

Kalander (koornworm; ook de

glans op eenige stof) v. -s. Kalanderen .b w.zw.ik kalanderde, heb gekalanderd; kalanderaar, m. kalanderij, v. kalande-raarster, v.; kalandergeld, o., kalandermolen, ra.

Kalebas en kalbas v. -sen.

Kale fa, ten. Zie Kalfaten. Elalender, ra. -s.

Kales, v. -sen; -je, o. -s. Zie ook:

Calèche.

Kalevink, ra. -en. (o. -s.

Kalf, o. kalveren en kalven;-je, Kalfaathamer, ra. -s; -ijzer, o.

•8; -tang, v. -en.

Kalfaten (ook kalefaten) bw. zw. ik kaltuatu-, heb gekalfaat; kal-fati-raar, m.

Kalfateren (hetzelfde als Kalefateren) bw. zw. ik kalfaterde, heb gekalfaterd; kalfatering, v. Kalfsborst,V.-en; -bout, ra. -en; -gelei, v.; -huid, v. -en; -kop,m. -pen; -lap, ra. -pen; -lapje, o.-s; -leder en -leer, o.; -lederen en leeren, bn.; -lever, v. -s; -nier. v. -en; -oog, o. -en; -poot, m. -en; -rib, v. -ben; -schijf, v. -schijven; -schijfje, o. -s; -soep, v.; -tand, ra. -en; -tong. v. -en; -vel,o. -len; -vet, o.; -vleesch,o.; -voet, m. -en; -zwezerik,m. -en. Kaliber, o.

Kalief, m. -en; kalifaat, o.

Kalis (ellendige; arme slokkerd)

ra.-sen.

Kalk, v. -achtig, bn. -er. Kalken, bw. zw. ik kalkte, heb

gekalkt.

Kalkoen, ra. -en; -tje, o. -s. Kalkoenenei, o. -eren; -nest, o.

-en. (Vet, o.

Kalkoenenvet en kalkoene-Kalkoenenvleesch en kal-

koenevleesch, o. Kalkoensch, bn.

Kallen, bw. zw. ik kalde, heb gekald; kallt-r, ra. kalling. v. kal-ster, v. kalleraoer, v. kallevaar, ra.

Kalm. bn. en bijw. -er, -st; -te. Kalmink. Zie Kalamink. Kalmpjes, bijw.

Kalmuk, ra. -ken.

Kalmus, ra.

Kalot, v. -ten; -je, o. -s.

Kalven, ow. zw. ik kalfde, heb gikalfd. (-beid, v.

Kalverachtig-, bn. -er, -Kalveren (braken) ow. zw. ik

kalverde, heb gekalverd. Kalverliefde, v.

Kalvijn (appel) v. -en.

Kam, ra. -raen; -raetje, o. -s. Kameel (kemel) ra. -en; -shaar.

o. -sharen, bn. -arug, m. Kameel (werktuig ora schepen te

lichten) o.

Kameleon (persoon, die telkens

een and- r stelsel nuldigt) ra, -s. Kameleon (hagedis) o. -s. Kamelot, o.

Kamelotten (stof nit kemels of

geitenhaar geweven) bn. Kamen, ow. zw. het kaamde,

heeft jrekaarad.

Kamenier, v. -sen-en;-fje, o.

-s; -sdi- net, m. -en; -sweik, o. Kamenieren, bw. zw. ik karae-nierde, heb gekamenierd.

Kamer, v. -s en -en; -tje, o. -s.

Kameraad, m. en v. kameraden en -s; -je, o. -s; -schap, o.; schappelijk, bijw.

Kamerdoek (kamerijksdoek) o.

Kameren, bw. zw. ik kamerde, heb gekaraerd.

Kamerist, ra. -en.

Kamerling, ra. -en.

Kamfer, v.

Kamferachtig, bn. -er.

Kamig (vol kaam) bn. -er, -st.

Kamille v. -n.

Kamizool o. kamizolequot;; -tje, o. s; -smouw, v. -en; -8voering,v.; szak, m.-ken. (wol) v.

Kammeling (korte, uitgekamde

Kammen, bw. zw. ik kamde.heb gekamd; kararaer,ra. kamster.v.

Kammenmaker, ra. -s.

Kamoesleer en kamuisleer,o.

Kamoesleeren, bn.

Kamp, zn. (voor strijd en stuk veldl ra. -en; -je, o. -s; (voor le-xerplaats) o.

Kamp (gelijk) bijw.

Kampanje, v.-s. (karapeering,v.

Kampeeren (gelegerd zijn) ow.

Kampement, o. -en.

Kampen, ow. zw. ik kampte, heb gekampt; kamper, ra. kamping, v. kampster, v.

Kamperfoelie, v.

Kampernoelie, v. -s.

Kampersteur, ra.

Kampioenikarapvechter) ra. -en.

Kampong (Javaansch dorp)v. -s.

Kamuis, bn.

Kamuis^eer. Zie Karaoesleer.

Kan, v. -nen; -netje, o. -s; -nege-luk, o. -nelid, o.; -newasscher, ra. -s.

Kanaal, o. kanalen; -tje,o. -s.

KanaJin, o Kanaftnieten, ra. mv.

Kanaanietisch. bn.

Kanalje (ook: Canaille) zn. (voor een persoon) v. (voor gespuis) o.

Kanalj each tig, bn. -er,3t.

Kanarie, v. -s; -tje, o. -s.

Kanariegeel, bn. -gele.

Kanarievogel, ra. -s; -tje, o. -s.

Kanaster. Zie Knaster.

Kandeel, v.; -tje, o. -s.

Kandelaar, ra. -s of kandelaren; -tje; o. -s; -spijp, V. -en.

Kandij,v-

Kaneel, v. en o.; kleurig, bn.

Kanefas,o.

Kanenbrood, o.

Kangoeroe (zeker dier) ra. -s.

Kanker, ra.

Kankerachtig, bn. -er, -st.

Kankeren, onp. w. zw. het kankerde, heeft gekankerd; kanke-rinjr, v.

Kannibaal, ra. -balen.

Kanon (geschut) o. -nen; -netje, o. -s. (n.

Kanonnier, ra. -s; -skazerne, v.

Kanonskogel, ra. -s.

Kans, V. -en; -je, o. -s; -biljet, o. -te.;. (ra. -s.

Kansel, ra. -s; -arij, v. en; -ier.

Kant (zijde) ra. -en; -tje, o. -s.

Kant, (naaidewerk) v. -en; -je, o. -s.

Kant, bn. en bijw. (- en klaar).

Kanteel, ra. -en.

Kantelen, bw. ow. zw. ikkan-telde.heb en ben gekanteld.kan-

Kanteloep, v. -en. [teling, v

Kaart, v. -en; -tje, o. -s. (-en. Kaarteblad (eene speelkaart) o. Kaar een (met de kaart spelen)ow.

zw. ik kaartte, heb gekaart. Kaartenblad (karton en papier om eene kaart op te teekenenlo.; -fabriek, v. -en; -jcfld, o.; -huis, o. -huizen; -maker, m. -s;-papier, o.; -winkel, m. -a Kaartlegster,v. -s.

Kaas, v. kazen; -je, o. -s. Kaasachtig, bn. -er. Kaasjeskruid, o.

Kaats, v.; -baan, o. -banen; -bal, m. -len; -dak, o. -en; -net, o. -ten; -spel, o. -icn; -zeef, v. -zeven.

Kaatsen, bw. zw. ik kaatste, heb gekaatst; kaatser, m. kaatsin^v. Kabaai (lange dikke jas) v. -en. Kabaal, o.

Kabas ibiezen korfje) v. -sen. Kabassen (knaphandig stelen) bw. zw. ik kabaste, heb geka-bast.

Kabbelen. OW. zw. ik kabbelde, heb gekabbeld; kabbeling, v. kabbelstroora, ra.

Kabel, m. -s; -tje, o. -s; -aring of -larga, v.; -slengte, v. -n;-strik, m. -ken; -touw. o. -en. Kabelen, bw.zw. ik kabelde, heb

geka'ueld.

Kabeljauw (visch) m. -en; (als

stofnaam! v.; -tje, o. -s. Kabeljauwsche, m. en v. -n. Kabinet, o. -ten; -je, o. -Si

-sraad,m. -sraden. KabOUter,m. -s; -raannetje,o.-s. Kabuis (scheepskeuken) v. kabui-Kachel, V. -S; -tje, o. -s. [zen. Kadaster, o.

Kadastraal, bn. en bijw. Kadastreeren (volgens' et kadaster beschrijvcn,op het kadaster brengen) bw.

Kade en ka. v. kaden.

Kadet (broodje) v. -ten; -je, o. -s Kadi i rechter bij de Mahomeda-Kadyk, ra. -en. (nen) ra.

Kadonderpruik, v.-en. (-en. Kadraai (zoetelaarsvaartuig) v. Kadraalen, ow.zw. ik kadraaide.

heb gekadraaid; kadraaier, ra. Kaf. o.

Kaffa (trijp) o.

Kaffer, ra. -s; -land, o.

Kajak iklein Groenlandsch vaartuig) v. -kgt; n.

Kalaputolie, v.

Kajuit, V. -en; -sjongen, ra. -s

-swachter, ra. -s.

Kak, in.

Kakebeen,o. -en.

Kakelbont, bn. -er. -st. Kakelen, ow. zw. ik kakeldc,heb gekakt-ld; kakelaar,m. kakelaar ster. v. kakelarij, v. Kakement, o. -en.

Kaken, bw. zw. ik kaakte, heb gekaakt; kaker (barin^kaker) ra kaakmes, o.

Kakken, ow. bw. zw. ik kakte, heb srekakt; kakker, kakkeiij, v. kakhuis, o. -kaksel,o. kakster,v, Kakkerlak, ra. -ken; -je. o. -8. Kakketoe, v. -s. (als kaks. Kaks, bijw. alleen gebruikel. in: KalamiJnsteen. ra. -'-n. Kalamink en kalmink, o. (bn Kalaminken en kalminken.

-ocr page 125-

KAN

KAT

117

Kanten, bn.

Kanten, bw. zw. ik kantte, heb grkant.

Kanterstok (handvatsel van het roer van een schip) m. -ken

Kanthouwen, bw. ow. zw. ik kanthouwde, heb gekanthouwd; kanthouwer, m.

Kantig-, bn. -er, -st; -heid, v.

Kanton, o. -s.

Kantcnnement, o. -en.

Kantoor, o. kantoren; -tje, o. -s.

Kantshaak, m. -haken.

Kanunnik, in. -en.

Kanunnlkenhank, v. -en.

Kaos. Zie Chaos.

Kap, v. -pen; -je, o. -8.

Kapbeitel m. -s.

Kapblok, o. -ken.

KapdOOS, v. -doozen.

Kapel (kii ine kerk; ook vlinder) v. -ien; -letje, o. -s.

Kapelaan, m. kapplanen.

Kapen, bw. zw. ik kaapte; heb gekaapt; kaper, ra. kaapster, v. kaping, v. kaperij.v. (ra. -s.

Kaper (vrijbuiter; rooverschip)

Kaperlvrouwenhoofdib ksel/v.-s;

Kaphamer, m. -s. [-ije, o. -s.

Kapitaal (hoofdsom; vermogen) o kapitalen;-tje, o.-s.

Kapitaal (voornaam, uitstekend) bü. en bijw. (seeren.

Kapitalisatie, v. het kapitali-

Kapitaliseeren(rt,nte besparen en kapitaal laten aangroeien! ow. bw.

Kapitalist, m. -en.

Kapiteel, o. -en.

Kapitein, ra. -s.

Kapitein-adjudant, m. kapi-teins-adjudanten.

Kapitein-generaal, ra. kapiteins-generaal.

Kaptein-geweldiger, ra. ka-

pi tei ns-gewiMi^er.

Kapitein-ingenieur, ra. kapi-

teins-insrenieurs.

Kapitein -kwartiermeester, ra. kapiteins-kwartiermeesters en kapiti-in-kwarticrineestera.

Kapitein-luitenant, in. kapitein-luitenants.

Kapiteinschap, o.

Kapiteinsplaats, v. -en; -rang, ra.;-uniform, v. -en.

KapitOOl (eene vesting van het oude Rome) o.

Kapitorie, o. -s.

Kapittel, O. -s of -en; -tje o. -s.

Kapittelen,bw.zw ik kapittelde, heb gekapitteld; kapittelaar, m. kapittrling v.

Kapkamer, v. -s.

Kaplaken, o. -s.

Kapmes, o. -sen.

Kapo..n, m. -en; -tje, o. -s.

Kapoenen, bw. zw. ik kapoende, heb arekapoend.

Kapoets (kapoetsmuts) Zie Ka-puitsmuts.

Kapot, v. -ten; -je, o. -s.

Kapot. bn. en bijw.

Kappelen, ow. zw. ik kappelde, ben sekappeld; kappeling, v.

Kappen(hakken)bw.7,w. ik kapte, heb sekapt.

Kappen (het haar optooien) bw. zw. ik kapte, heb gekapt;kapper, ra. kapsel, o. kapster, v.

Kappenmaakster, v.

Kapper (een gewas) v. -s; -tje, o. s.

Kapperswinkel, m. -a. Kappertjeskool, v. - en.

Kaproen (hoofddeksel)v. -en. Kapspiegel, m. -s.

Kapstok, m. -ken; -je, o. -s.

Kaptafel, v, -s.

Kapucijn, ra. -en. Kapucijnenklooster, o. -s.

Kapucijner, ra. -s.

Kapucijnermonnik, m. -en.

Kapuitsmuts (kapoetsrauts, bonte muts, grenadiersrauts) v. -en.

Kar, v. -ren; -retj ', o. -s; -re-knecht,m.-reman.m. -repaard,o.

Karaak er. kraak, v. karaken en kraken.

Karaat, O. karaten of karaats.

Karabijn, v. -en.

Karabinier, ra. -s. en -en.

Karaf en kraf, v. fen; -je, o. -s.

Karakter, o. -s; -tje, o. -s.

Karakteriseeren, (kenmerken; kenschetsen) bw.

Karakteristiek (kenmerkend) bn. -er. -st.

Karakteristiek, v. (-loost.

Karakterloos, bn. -loozer.

Karaktermatig, bn.

Karavaan, v. karavanen.

Karbats (karwats) v. -en.

Karbeel, ra. -s en -en.

Karbonade, v. -s; karbonaadje, o. -s.

Karbonkel (voor den steen) ra. -en en -s; (als stofnaam) o.; -tje, o. -s.

Karbouwdndische buffel )m,-en,

Kardeel, o. -s. Scheepsw.

Kardemom (zekere plant) v.

Kardinaal,ra.kardinalen;-shoed, ra. -en.

Kardoes (hond) m. kardoezen; -je, o. -s.

Kardoes (geschut en eene soort van kiamp)v. kardoezen;-je,o.-s.

Kareel, ra. -en.

KareelSteen(tichelsteen)m. -en

Karig,bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw.

Karkant (halssnoer) m. -en.

Karkas, v. -sen; -je, o. -s.

Karkiet, m. -en.

Karlijn tje. Zie Karolijntje.

Karmeliet, m. -en.

Karmelietenklooster, o. -s.

Karmyn ihoogroode verf) o.

Karmozijn (eene soort van pur-perverfl o.

Karmozijnen, bn.

Kam, v. -en.

Karnemelk,v.; -sbrij,v.; -spap,v.

Karnen, bw. zw. ik karnde, heb gekarnd.

Karnoffelen. bw. zw. ik kamof-felde, heb ^karnoffi-ld; karnof-felaar. m. karnnffeling, v.

Karolijntje en karlijntje, o.-s.

Vrouwenmuts.

Karonje (beest, kreng) v. -s.

Karos (staatsiewagen) v. -sen.

Karot, V. -tin; -je, o. -a.

Karottenfabriek,v. -en; -touw, o.-en; -trekker,m. -s; -trekkerij, v. -en.

Karper, m. -s; -tje, o. -s.

Karpet, o. -ten; -tje, o. -s.

Karpoets (karpoetsmuts) v.-en; -je, o. -s.

Karreknecht, m. -s; -man, m. -lieden en lui; -paard, o. -en; tuis, o. -en; vracht, v. -en. Karrel, v. -s. Zekere visch. Karsaai (grof gekeperd laken) o. Karsaaien, bn. [en.

Karsteling, m. -en; -etje, o. -s. Kartel, m. -s.

Kartelen, bw. ow. zw. ik kartelde, heb en ben gekarteld;kar-t. ling, v. karteldarm (kronkeldarm) ra.

Kartelig, bn. -er -st; -heid, v. Kartets v. -en.

Karton (papier) o. Kartonneeren in bordpapier

binden) bw.; kartonncerir.g, v. Kartouw, v. -en.

Kartuizer, ia. -s Karveel, V. en O. -s en - en; Por-

tugi ench schip. Karveelswerk, o.

Karviel, o. -s en -en. Scheepsw. Karwats, V. -en; -je, o. s. Karwei 'werktaak)v. -en; -tje, o. KarWi) (zeker kruid) v. [-s. Kas. v. -sen; -je, o. -s.

Kaskien en kaskün, m. -en.

Een pronkjak.

Kasseien (bestraten) bw. zw. ik

kasseide, heb gekasseid. Kassen, bw. zw. ik kaste, heb Kassie, v. [gekast.

Kassier,ra. -sen -en; -tje,o. -s. Kassiersboek, o. -en; -briefje, o. -s; -kantoor, o. -kantoren; -kngt; cht, m. -s; -rekening, v.-en. Kassig (ge cheurd. van nieuw

papier) bn. en bijw.

Kast, v. -en; -je, o. -s.

Kastanje (boom)m.;(vrucht)v.-s. Kastanjeboom, m. -en.

Kaste (familiestam bij de Indianen) v. -en.

Kasteel, O. -en; -tje, o. -s. Kastelein, m. -s; -tje, o. -s. Kasteleines, v. -sen.

Kasteleir schap, o. Kasteleinsrekening, o. -en. Kastelenij. v. -en. Kastenmaker, m. -s. Kastiespel, o.

Kastijden, hw. zw. ik kastijdde, heb gekastijd; kastijder, m. kastijding, v. kastijdster, v. Kastoor stof) O. (hoed) m. kas-Kastoren, bn. [toren.

Kastrol, V. -Ien.

Kat, v. -Ien; -je, o. -s.

Kataas, o. (-en.

Katafalk (lijkbaar, praalgraf) v. Kater, ra. -s.

Kater (kleine boerenplaats) m.-s;

-plaats, v. -stede, v.

Katern, V. en o. -en; -tje, o. -s. Kathalzen, ow.zw. ik kathalsde,

heb jrekathaisd.

Katheder (leerstoel) m. -s. Kathedraal, bn.

Kathedraal, v. kathedralen. Katheter (buis) ra.-s. (-en. Katholiek er. Catholiek, m. Katijvig (ellendig) bn. -er, -st; Kat jasspel, o. [-heid, T.

Katoen (voor de stof)o. (als handelswaar) v. -en; -tje, o. -s. Katoenen, bn.

Katrol, v. -ien; -letje, o. -s. Katrolblok, o. -ken.

Kattebak. ra. -ken; -kop, m. -pen; -kwaad, o.


-ocr page 126-

KEV

118

KAT

Kersouw, v. -en; -tje, o. -s. Kerspel (kerkdorp, parochie;

diocees) o. -en en -a. Kerstavond, m. -en; -boom, ra. -en; -dag, m. -en; - feest, o. -en; lied. o. -eren; -mis, v. -sen; -nacht, m. -en; -tijd, m.; -va-cantie, v. -ties en -tien; -week, v. -weken; -zang, m. -en.

Kersversch, bijw.

Kervel, v.

Kerven, bw. ow. at. ik korf, heb en ben gekorven; kerver, m. kerving, v.

Kesp, v. -en.

Ketel, ra. -s; -tje, o. -s. Ketelachtig. Zie Kittelachtig. Ketelboeter. m. -a.

Ketelen. Zie Kittelen.

Ketelig. Zie Kittelig.

Keten (ketting) v. -en en -s; tje, o. -s. (keet.

Keten, bw. zw. ik keette. heb ge-Ketenen, bw. zw. ik ketende,

heb geketend; ketening, v. Ketsen, bw. ow. zw. ik ketste, heb en ben geketst; ketsing, v.; ketstuig, o.

Ketter, ra.

Ketterdom, o.

Ketterij, v. -en; -tje, o. -a. Kettermakerü, v.

Kettersch, bn.

Ketting, ra. -en; kettinkje, o. -s. Keu (biljartstok) v. -en en keus. Keuken, v. -s-, -tje, o. -a.

Keule (boonenkruid) v.

Keulen, o.

Keulenaar (persoon, ook: vaartuig) ra. -s.

Keulsch, bn. (o. als zn. .

Keur, v. -en; -bende, v. -n. Keuren, bw. zw. ik keurde, heb gekeurd; keurder, m. keuring, v. keurster, v.

Keurig, bn. -er, -st; -heid,v. Keurlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Keurling, ra. en v. -en; voor het

v. ook keurlinge.

Keurmede, v. -n; -meester, m. -s; -prins, m. -en; -prinses, v. -sen.

Keurs, V. keurzen; -je, o. -s; -lüf,

o. -lijven; -lijfmaker, m. -s. Keurteeken, o. -a. Keurteekenen,bw. zw. ikkeur-

ti ek' nde, heb gekeurteekend. Keurvorst, m. -en; -elijk, bn. bijw.; -endora, o. -raen;-in, . -nen.

Keus. Zie Keuze.

Keutel, v.-s; -tje, o.-s. (-heid,v. Keutelachtig, bn. -er, -st; Keutelen, ow. zw. ik keutelde,

heb ggt; keuteld; keutelaar, m. Keutelig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Keuteren, bw. zw. ik kenterde,

heb gek'-uterd.

Keuvel (hoofddeksel) v. -s. Keuvelen, ow. zw. ik keuvelde, heb gekeuveld; keuvelaar, ra. ken velaar sier, v. keuvelarü, v. keuveling, v.

Keuze en keus, v. keuzen. Keuzelen, ow. zw. ik keuzelde, heb g.keuzeld; keuzelaar, m. keuzelaarater, v. keuzeling, v. Kevel, m. -a; -tje, o. -s.

Kever, m. -s; -tje,o. -s.

Kevie, v. -a.

Kelder, m. -s; -tje, o. -a. Kelderachtig, bn. -er, -st. Kelderen, bw. zw. ik kelderde,

heb gekelderd.

Kelen, bw. zw. ik keelde, heb gekeeld; keler, in. keelster, v. keling, v.

Kelen (in de wapenkunde) bn. Kelk, ra. -en; -je, o. -a.

Kemel, m. -s.

Kemelshaar; o.; -haren, bn. Kemphaan,m -hanen; -tje,o.-a. Kenbaar, bn. -der, -St; -heid, v. Kenen(splijten) ow.zw.ik keende,

ben gekeend.

Kenletter, v.-a. (-at.

Kenlük en kennelük. bn. -er, Keniykheid en kennelijkheid. Kenmerk, o.-en. (v.

Kenmerken, bw. zw. ik kenmerkte, heb gekenmerkt. Kenmerken (zich) ww. zw. hij kenmerkte zich, hij heeft zich gekenmerkt.

Kennelijk. Zie Kenlijk.

Kennen, bw. zw. ik kende, heb gekend; kenner, m.; kennersoog, o. kenster, v.

Kennep, m. Zie Hennep.

Kennis (Wetenschap) v.

Kennis (bekende) m. en v. -sen; -je, o. -a; -geving, v. -en; -making, v. -en; -neming, v. Kenschets, v. -en. Kenschetsen, bw. zw. ik kenschetste, heb gekenschetst. Kenspreuk, v. -en.

Kenteeken, o. -a en -en. Kenteekenen, bw. zw. ik ken-

tet-kende, heb gekenteekend. Kenteren (kantelen) bw. ow.zw. ik kenterde, heb en ben gekenterd; kentering,v.kenterhaak,m. Keper, V. -s. heb gekeperd. Keperen, bw. zw. ik keperde, Kepi (soort van schako) v. -'s. Kerel, ra. -a; -tje, o. -a.

Kerf, v. kerven; -je, o. -a; -bank, v. -en; -bijl, v. -en; -mes, o. -aen; -stok, ra. -ken.

Kerk, v.-en; -je, o. -s; -edienaar, ra. -s en- edienaren; -ekaraer, v. -s; -ekas, v.;-elijk, bn.;-elijk-heid, v.; -enorde en -orde, v.; -enordenicg, v. -en; -eraad, ra. -eraden; -ezakje, o. -s; -gan«:,ra. -en; -ganger, m. -s; -gangster, v. -s; -genootschap, o. -pen; -hof, o. -hoven;-hofsbloera, v. -en. (gekerkt.

Kerken, ow. zw. ik kerkte, heb Kerker, ra. -s.

Kerkeren, bw. zw, ik kerkerde,

heb gekerkerd: kerkering, v. Kerkrechtelijk, bn. en bijw. KerkSCh.bn.-er,meest -; -heid,v. Kerkschgezind, bn.; -heid, v. Kermen, ow. zw. ik kermde, heb gekermd; kermer, ra. kermster. v. kerming, v.

Kermis, v. -sen; -gaan, o.; -gan

ïer, in. -s; -gangster, v. -s. Kern (pit) v. -en. Kernachtlg,bn.-er;-at; -heid,v. K erS (vrucht) v, -en; -je, o, Kers (kruid) V.

Kerseboom, ra. -en; -boomenhout, o.; -boomgaard, ra. -c pit, V. -ten; -steel, ra. -stelen. Kersenmand, v. -en;-taart, v. 1 -en; -tijd, ra.

Katten, bw. zw. ik katte heb gekat.

Kattendoorn en -doren, m.;

gemauw, o.; -geslacht, o.; - haar, o.; -muziek, v.; -spel,o.

Katterig, bn. -er, -at; -heid, v.

Kattesprong, m. -en; -staart, m. -en; vel, o. -len.

Kattig, bn. -er, -st.

Kauw, v. -en. Zekere vogel.

Kauwen, bw. zw. ik kauwd«-,heb gekauwd; kauwing, v. kauwsel, o. kauwspier, v. kauwtaud, m.

Kauwoerde, v. -n. Gewas.

Kavalje, v. en o. -s.

Kavel, m. -s of -en.

Kavelen, bw. ow.zw. ik kavelde, heb gekaveld; kaveling, v.

Kaviaar, v. Gezouten kuit van den steur.

Kawaan, v. kawanen. Soort van schildpad.

Kazak, v. -ken. Overrok, reisrok.

Kazemat, v. - ten.

Kazen (dik worden) ow. zw. ik kaasde, ben gekaasd.

Kazerne, v. -n.

Kazerneeren (in kazernen legeren) bw.; kazerneering, v.

Kazuaris, m. -sen. (waad.

Kazuifel, v. -s en -en. Misge-

Ked, kedde. Zie Kid. -len.

Keel (strook eener plank) v. -ke-

Keel {lichaamsdeel)v. kelen; -tje.

Keel (rood) o. Zie Kelen, bn.

Keen (kloof) v. kenen.

Keep, v. kepen; -je, o. -s.

Keer, m. -en.

Keerdaxn, m. -men.

Keerdiclit, o. -en.

Keeren, bw. ow. zw. ik keerde, heb en ben gekeerd; keerder, m. keerster, v. keerir.g, v.

Keerkring, m. -en; -8lijn,v. -en; -splant, v. -en; -svogel, m. -s; -swarmte, v.; -szon, v.

Keerpunt, o. -en.

Keerweer, m. -en.

Keerweg, m. -en.

Keerzijde, v. -n.

Kees, ui. keezen, -je o. -s; -hond, m. -en; -jensbladeren, o. mv. -jenskruid, o.

Keest (kern) m.

Keet, v. keten.

Keezen, ow. zw. ik keesde, heb gekeesd; keezerij, v.

Keffen, ow. zw. ik kefte, heb ge-keft;.keffer, m. keffertje, o. keffing, v. kefster, v.

Keg en kegge (wig)v.-gen; kegje en keggetje, o. -s.

Kegel, m. -s en -en; -tje, o. -

Kegelen, ow. zw. ik kegelde, heb gekesreld; kegelaar, m.

Kegelbaan, v. -banen; -bal, ra. -ballen; -plaats, v. -en.

Kegelvormig, bn.

Kei, m. -en; - tje o. -a.

Keiachtig, bn. -er, -at.

Keil, m. -en; -tje, o. -s.

Keilen, ow. bw. zw. ik keilde, heb gekeild.

Keizer, m. -s;-dom o:-in,v.-nen; -liik.bn.; -rijk, o.; -schen,in.mv.; -shof, o. -skroon, v. -skronen; -ssnede, v. -n.

Keker (erwt) V. -a.

Kekeren (hakkelen) ow. zw. ik kekerde, heb gekekerd.

-ocr page 127-

KLA

KIB

119

Kirren, ow, zw. ik kirde, heb gekird; kirring, v.

Bissen, ow. bw. zw. ik kiste, heb

gekist.

Kist, v. -en; -je, o. -a; -enhout,o.

-enraaker, ra. -s.

Kisten, bw. zw. ik kistte, heb

gekist; kister, ra. kisting, v. Kit (kruik) v. -ten; -tebröer,m.-3. Bits 'zeker vaartuig) v. -en. Kit; en, bw. ow. zw. ik kitste, beb gekitst; kitser, ra. kitsing, v. Kittelachtig, bn. -er, -st. Kittelen (ook: ketelen) bw. zw. ik kittelde, heb gekitteld; kittelaar, ra. kitteling, v.

Kittelig, bn. -er, -st; -heid, v. Kitteloorig,bn. -er, -st; -heid,v. Kitteltongig, bn. -er, -st. Kittig (puntig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Klaagachtig, bn. -er,-st;- beid,v. Klaaghuis, o. -huizen;-lied, o. -eren; -lijk,bri.{-er,-st); -psalra, ra. -en; -rede, v.;-8Chrift,o. -en; -ste.n, v. -men -toon, m. -tonen; -zang, m. -en Klaar, bn. en bijw. -der, -st;

-hei,!, v. {-heid, v.

Klaarblijkelijk, bn. -er, -st; Klaarkomen, ow. st. ik kwam

-, beu -gekomen. Klaarkrügen, bw. st. ik kreeg -,

heb -gekregen.

Klaarleggen, bw. zw. ik legde

(lelde) -, heb -gelegd (geleid). Klaarlicht, bn.

Klaarliggen, ow.st. ik lag -, heb

-gelegen.

Klaarmaken, bw. zw. ik maakte

-, heb -gemaakt.

Klaarspelen, bw. zw. ik speelde

-, heb -gespeeld.

Klaarstaan, ow. onr. ik stond

-, h-b -gestaan.

Klaarzetten, bw. zw. ik zette -,

heb -gezet.

Klaas. ra. Een mansnaam, eigenlijk Nikolaas; -je, o. -s.

Klacht, v. -en.

Klachüig, bn. -er, -st.

Klad (vlek! v. -den; -je, o. -s. Klad (ruw opstel) o.; -je, o. -s. Kadboek, o. -en.

Kladdeboter, v.

Kladden, bw. ow. zw. ik kladde, heb geklad; kladder, m. kladde-rij. v. kladster, v.

Kladderig, bn. -er, -st; -heid, v. Kladdig, bn. -er, -st; -beid, v. Kladpapier, o. -en. Kladschilder, ra. -s. Kladschilderen, bw. ow. zw. ik kladschilderde, heb gekladschilderd.

Klagen, ow. bw. zw. ik klaagde, heb geklaagd; klaagster, v. klager, m. klaging v. [-sen. Klak,v. -ken; -kebos(klakkebus)v. Klakkeloos, bn. en byw. Klakken, bw. ow. zw. ik klakte, h- b geklakt. (-heid, v. Klam, bn. eu bijw. -raer, -st; Klamaai, ra, en.

Klamaaien, bw. ow. zw. ik kla-

raaaide, heb geklamaaid. Klamachtig, bn. -er.

Klamp, in. -en; -je,o. -s. Klampen,bw.ow.zw. ik klampte, heb geklampt.

Klampspljker, ra. -s.

EUb en kibtoe, V. kibben; -je en -betje, o. -s. Het achterste van een fuikaet.

Kibbelen, OW. zw. ik kibbelde, heb gekibbeld; kibbelaar, m. kibbelaarster; v. kibbelarij, v. Kibbelig-, bn. -er, -st; beid, v. Kibbelingquot; (afval van zoutevisch) Kibbelziek, bn. -er, -at. [v. Kibbelzucbt, v.

Kid en kidde ook: ked en ked-de v. kidden en kodden. Een klein paard.

Kiekeboe, tw. (o. -s.

Kieken en kuiken, o. -s; -tje. Kiel (linnen overkleed) m. -en;

-tje, o. -s.

Kiel; van een schip) v. -en. Kielen, bw. zw. ik kielde, heb

gekield; kieling, v. Kielhalen,bw. zw. ik kielhaalde,

heb gekielhaald.

Klem, v. -men; -pje, o. -s. Kiemen, o . zw. ik kiemde, heb

gekiemd; kieming, v.

Kienen, ow. zw. ik kiende, heb

gekiend.

Kienspel, O. -spellen. Kiepekorf (mand) ra. korven. Kier, m. -en; -tje, o. -s. Kiereboe (bankwagen; een zeker

licht wagentje) v. -s.

Kies. v. kiezen; -je, o. -s. Kiesbaar, bn.; -beid, v.

Kiesch, bn. en bijw. -er, meest -;

-beid, v. (-beid, v.

Kiescbkeurig, bn. -er, -st; Kiescollege, o. -s. Kiesgerechtigd, bn. Kieskauw, ra. en v. -en. KieËkauwen,ow.ik kieskauwde, heb gekieskauwd;kieskauwer,m. y. -kieskauwster, v.

Kiesrecht, o.; -stelsel, o. -S; -vereeniging, v. -en; -vergade--ring, v. -en; -wet, v. -ten. Kieuw, v. -en. (-snest, o. -en. Kievit, m. -en; -sei, o. -eren; Kiezel, o.

Bliezen, bw. st. ik koos, heb gekozen; kiezer, ra. kieming, v. Kiezentrekker, ra. -s. Kiezerslijst, v. -en.

Kif, o. Ge-nalen run.

Ktif, v. Buiten

Kijfachtig, bn. -er, -st; -beid, v. Kiiflust, ra.

Kijk, ra.; -je, o. -s; -dai;. ra. -en;

-gat, o. -en; -glas,o. -glazen. KÖken, ow. st. ik keek, hebge-

ki-ken; kijker, ra. Kjjk-in-de-pot, ra. en v. -ten. Kijkkast, v. -en; -spel,o. -spellen; -toren, ra. -s; -venster.o.-s. Kijvage, v.

Kijven, ow. st. ik keef, heb gekeven; kijver, ra. kijverü, v. kijf-ster, v.

Kik, ra.; -je, o.

Kikken, bw. ow. zw. ik kikte,

heb gekikt; kikker, ra.

Kikker (kikvor3Cb)m.-s;-tje,o.-s. KikvorSCh, ra. -en; -je, o. -s. Kikvorschebil, v. -len. Kikvorschenland, o. -en; -net, o. -ten. (droogten.

Kil, v. -len. Diepte tusschen twee Kil (koude) bn. -Ier, -st; -beid, v. Killen, ow.zw. ik kilde, heb gekild killing, v.

Killig, bn. -er, -at; -heid, v.

Kilo en kilogram (Neder-landscb pondo.) kilo's en kilo-grararaen.

Kiloliter (10 Ned. vaten, 10 Ned. mudden) ra. -s.

Kilometer (mijl = lOOO Ned. ellen) m. -s.

Kim, v. -men; -meloos, bn.

fin, v. -nen; -netje, o. -s. iHa, 7. (kindertjes.in, v. -nen; -netje, o. -s. iHa, 7. (kindertjes.

Kind, o. -eren en -ers; kindje, o.

Kindeken en kindeke, o. kindekens en kindekes. (v.

Kinderachtig,bn.-er, -st: -heid.

Kinderbal, o. -s; -bed, o. -den; -beeld, o. -en; -bel, v. -len; -beuLm. -en; -bijbel,ra.-s; -dief, ra. -dieven; -doop, m.; -draebt, v. -en.

Kinderen, ow. zw. ik kinderde, heb gekinderd.

Kinderfeest, o. -en; -gek, m. ken; -geld, o.; -gezang,o.;-goed, o.; -herad, o. -en; -hoofd, o.-en; -huis, o. -huizen; -jurk, v. -en; -kamer, v. -s; -klap, in.; -kleed, o. -kleeren; -ko«t, ra.; -kuur, v. -kuren; -leven, o.; lied, o. -eren; -liedje, o. -s; -liefde, v.

Kinderlijk, bn. -er, - st; -heid, v.

Kinderloos, bn.; -beid, v.

Kindermaal, O. -raaien; -mand, v. -en; -meid, v. -en; -meisje, o. -s; -moord, m. -en; -moor-der, m. -s; -raoorderes, v.-sen; muts,v. -en; -nuk,v. -ken;-pak, o. -ken; -pakje, o. -s; -partij, v. -en.

Kinderplaag (plaag) v. -plagen.

Kinderplaag (persoon) ra. en v. -plagen.

Kinderpokken, v. rav.

Kinderpraat, ra.; -schoen, m. -en; -school, v. en o. -scholen; -schooltje, o. -s; -smart, v.; -speelgoed, o.; -spel, o. -spellen en -spelen; -toon, m.; -vraag, v -vragen; -vriend, m. -en; vriendin. v. -nen; - wagen, m.-s; - wereld, v.; -werk, o.; -ziekte, v.

Kindsbeen.Van - af. Bijw.uitdr.

Kindsch, bn. (ouderdora) v.

Kindschheid (gebrek van den

Kindsheid (eerste jeugd) v.

Kindskind, o. -eren.

Kinine, v.

Kink. v. -en.

Kinkel, m. -s.

Kinkelachtig, bn. -er, -st.

Kinken, ow. zw. ik kinkte, heb gekinkt; kinker, m.

Kinkhoest, ra. (-s: -tje. o. -s.

Kinkhoorn en kinkhoren, ra.

Kinnebak, v. -ken.

Kinnebakken, o. -s.

Kinnebaksblok, o. -ken.

Kinnebaksham,v. - men; nietje.

Kinnetje (raaat) o. -s. [o. -s.

Kiosk (rondom opene tent) v. -en.

Kip (band, knip, enz) v. -pen.

Kip (vogel) v. -pen; -je, o. -s.

Kippeborst.v.-en; -boutje,o.-s.

Kippen, bw. zw. ik kipte, heb irekipt. v. kipsel, o.

Kippendief, ra. -dieven; -ei, o. -eren; -eitje, o. -s en -eiertjes; -hok, o. -ken; -kuur, v. -kuren; loop, ra- -en; -soep, v.; -vel. o.

Kippetjesgort, v.; -grutten, v. rav.; -kost, m.

Kippig, bn. -er, -st; -heid, v.

-ocr page 128-

KLA

KIjI

120

Klerk,m. -en; -je, o. -s; -schap,o.

Klessen. Zie Kletsen.

Klets (klit») v. -en; -je, o. -s. Ook

als tw. klets 1 Kletsen (klessen) ow. bw. zw. ik kletste, heb gt kletst; kletser, m. Kletskop, m. en ▼. -pen. Kletskous, V. -en.

Kletsnat en klesnat, bn. Kletteren, ow. zw. ik kletterde,

lit b Kikletterd; kletteraar, m. Kleumen, ow. zw. ik kleumde, heb gekleumd; kleumer, m. kleumsch, bn. kleumster, v. Kleunen (kloppen) bw. zw. ik

kleunde, heb gekleund.

Kleur, v, -en; -tje, o. -s. Kleuren, bw. ow.zw. ik kleurde, beb gekleurd ;kleurder,m.kleur-ster, v. kleuring, v. kleursel o. Kleurig, bn. -er, -st. (-linge. Kleurling, m. en v.-er.; v. ook Kleurloos, bn.; -beid, v. Kleurstof, v. -fen.

Kleuter, v. -s; -tie, o. -s. Kleven, ow. bw. zw. ik kleefde,

hgt; b gekleefd; kleving, v. Klevenaar, m. -s.

Kleverig, bn. -er, -st; -beid, v. Klevig, bn. -er, -st.

Klibber (zekere gom) o.

Kliek. v. -en; -je, o. -s.

Klieken, ow. bw. zw. ik kliekte, heb gekliekt; klieker, ra. kliek-ster, v. (o. -s.

Kliekenmaal, o. -malen; -tje, Kliekjesdag, o. -en.

Klier, v. -en; -tje, o.-8. Klierachtig,bn.-er, -st; -held,v. Klieven (kloven) bw. zw. ik

kliefde, heb gekliefd.

Klif (afloop eener steilte) o.

Klijf (klimop) o.

Klik, ra. -ken.

Klikken, bw. zw. ik klikte, heb sit klikt; klikker, m. klikster, v. Klikklakken, ow. zw. ik klikklakte, heb geklikklakt. Klikspaan, m. en v. -siianen. Klikspillen (lanterfanten) ow. zw. ik klikspilde, heb geklik-snild. (heele -.

Klim (het klimmen) m. b.v. een Klim (klimop) o.

Klimaat, o. klimaten. Klimhcon, ra. -en.

Klimmen, ow. st. ik klom, heb en ben peklomraen; klimmer,m. klimming, v. klimmerii.v.

Klimmerfclad en klemmerblad, o. -bladen. Klimmerkruid en klemmer-kruid, o. (den boom.

Klimop, o. voor het loof,m. voor Kling. v. -rn; -etje, o. -s. Klingelhuil. m. -en.

Klingen (duinen) v.

Klink Iklap) m. -en; -je, o. -s. Klink (van eere deur; ook aan

a re kous) v. -en; -je, o. -s. Klinkhont, ra. -en. Klinkdicht.o.-en; -dichtje, o.-s. Klinken, ow. bw st. ik klonk,

hi b Beklonken; klinker, m. Klinket, o. -ten.

Klinkhaak- m. -haken. Klinkhamer, m. -«. (byw. Klinkklaar (zeer klaar) bn. en Klinkklank, m.; -letter, v. -s. -nagel, m. -s; -nagelsbaak, m; -haken; -ring,m. -en; -werk, o.

Klandizie, v.

Klank, ui. -lt;n; -je, o. -s.

Klankloos, bn. tn bijw.

Kifcnt, m. -en; -je, o. -8.

Klap (slag) m; -pen; -je,o. -a.

Klap (gepraat) in.

Klapachtig, bn. -er, -at.

Klaptoecntje, o. -s; -be8,v. -sen; -geld, u.; -htk, o. -ki'n;-hout,o.; boutje, o. -s; -loepen, o.; -loo--per, m. -p; -looptrij, v.; -muts,

Klappei, v. -en. [v. -en.

Klappeien, ow.zw. ik klappeide, heb giklappeid.

Klappen, ow. bw. zw. ik klapte. Leb fji klapt; klapster, v.

Klapper, m. -s; -boonj, m. -en.

Klapperen, ow. zw. ik klapperde, beb geklapperd; klappering, v.

Klapperman, m.-lieden en -lui; -muitn, in. -s; -ny, v. -en.

Klappernoot (boomjm. (vrucht)

Klapperolie, v. (v. - noten.

Klappertanden,ow.zw.ik klap-

Ïertandde, b« b gtklappertand. aprCOS, v. -rozm.ertandde, b« b gtklappertand. aprCOS, v. -rozm.

Klapspaan (klikspaan) m. en v. -spanen. (-spanen.

Klapspaan (molenklapper) v.

Klaptafel ▼. -s; -tje, o. -s.

KlaptOUW, o. -en.

Klapwieken, ow. w. ik klap-wi« kte, beb geklapwiekt.

Klaren, bw. zw. ik klaarde, beb ifiklanrd; klaring, v. klarings-

Klarlgheid, v. [vaartuig,o.

Klarinet, V. -ten en -s. (-en,

Klarinettist (klarinetspeler; m.

Klaroen, v. -en.

Klasse, V. -n en -a.

Kis fcsen ver deeling, v. -en.

Klater, v.-s, -tje, o. -s.

Klateren, ow. zw. ik klaterde, beb geklaterd; klaterend, bn. klatering,*, klatergoud, O'

Klats, tw.

Klauteren, ow zw. ik klauterde, heb geklauterd; klauteraar, m. klautering, v. klauterpaal, m.

Klatiw m. -en; - tje, o. -s.

Klauwen, bw. zw. ik klauwde, heb geklauwd; klauwt r, m.; klauwing, v. (ra. -s.

Klavaatshamer (breeuwhamer)

Klavecimbaal en klavecim-bel, klavccimbaltn en klavecimbels.

Klaver, v.

Klaveren (op kaarten* v.mv.

Klaveren (klauteren) ow. zw. ik klaverd ■. h« b gtklaverd.

Klaverenaas, o. -azen; -boer,ra. -en; -beer.m. -en; -vrouw,v.-en.

Klaverlg. bn. -er, -st.

Klaverjassen, ow. zw. ik klaverjaste, heb geklaverjast; klaverjasser. ra.

Klaverrijk, bn. -er, -st.

Klavier, o. -en.

Kleed (kleedingstuk) o. -eren en kleercn;-je, o. -s en kleerljes.

Kleed (dekkleed) o. -en; je^. -s.

Kleeden. bw. zw, ik kleedde, heb gekleed; kleedij, v. kleeding, v. kleedingstuk, o. kleedster, -klpedk«ra«r, v.

Kleederdracht, v. -en.

Kleedermaker en kleermaker (ook; kleerenmaker) m.

Kleederpracht, v. [-s.

Kleef, o. Eene stad; -sch, bn. (o.

als /n). Klevenaar, m. Kleetachtig, bn. -er, - st. Kleefgaren, o.

Kleetkruid, o.

Kleer, in samenstellingen als: -bak, m. -ken; -borstel, m. -s; -engek, ra. -ken; -kast, v.-en; -klopper, m. -s; -koop, ra. -er.; -kuoper.m.-s; -maken, o., -ma-ker, m. -s; -makersjougen,m. -s; -mak'-rstafel, v. -s; -makers-wiukil. m. -s; -mand, v. -en. Kleerscheuren, komt voor in

zonder -, bijw. uitdr. Kleerstok, m. -ken. Kleeiwinkel en kleerenwin-kel, in. -s. (der. ra. -s.

Kleerzolder en kleerenzol-Klei, v.; -achtifc. bn. (-er, -st). Klein (ook kleen) bn. en bijw.

-er, -st; - tje, o. -s. Kleinachten, bw. zw. ik klein-aclitte, lub gekleitiaclit; kleln-Klein-Azië, o. (achting, v. Kleindochter, v. -s; -tje, o. -s. Kleinduimpje, o.

Kleine, m,«u v. -n.

Kleineeren (iemands achting of gi/ag b( nemen) bw. kleineerder. m.kl» meerster, v. kleineering, v, Kleinen (verkleinen) bw. ow.zw. ik kleinde, heb en ben gekleind; kleitiing, v. Kleingeestlg,bn.-er,-st;-heid,v. Kleinéeloovig, bn. -er, -st; Kleinhandel, m. (-h« id, v Kleinhartig,bn.-er. -st; -heid,v Kleinheid, v.

Kleinigheid,v. -heden; -je,o. -s Kleinkind, O. -eren; -je, O. -kin di rtjrs

Klein-kinderschooltje, o. -s. Kleinmoedig, bn. -er, -st;-heid, v. (noodiën; -je, o. -s

Kleinood, o. kleinooden en klei-Kleins iklens) v. khinzen (klen-Kleinschrift, o. (zen).

Kleinsmid, ra. -smeden. Kleinte, v.

Kleintje, o. -s.

Kleinzeerig.bn.-er, -st; -beid,-Kleinzen ikhnzen) bw. zw. i kleinsde Iklensde) heb gekleinsd (iteklensd); kleinzer (klenzer) m. kl« inzing (klenzing) v. Kleinzoon, ra. -s en -zonen; -tje,. Klem, v. -men. fo. -s.

Klemmen, bw. ow. zw. ik klemde. lub geklemd, khraming, v. klemgrond, m. -haak, ra. -rede, v. -spreuk, v. -staartijf. bn. -toon, ra. -vogel, m.-woord, o. klemmerblad, o. klemmeikruid, Kiens. Zie Kleins. [o.

Klenzen, bw. Zie Kleinzen. Klep, v. -pen; -je, o. -s.

Klepel, m. -R; -tje, o. -s. Klepelen, ow. zw. ik klepelde, heb K'klepeld; klept laar, klepeling, v.

Kleppel, ra. -s.

Kleppen, ow. bw. zw. ik klepte, heb ui klept; klepper (paard; ook een klepperman)m. kleppertje,o. klepperen, ow.; klepperman (klapperman) ra.

Klepperen, ow. bw. zw. ik klep pirde, h«b gtklepperd; kleppe raar, m. klcpperaarster, v. kleppering, v.

-ocr page 129-

KNI

KLI

121

Klip, T. -pen; -je, o. -s. i

Klipachtig, bn. -er, -st. Klipper, m. -s.

Klippertanden,ow.zw.ik klip-

pertandde; heb seklippertand. Klipplg-, bn. -er, -st.

Klis. v. -sen; -je,o. -s.

Klifcklas, o.

Kliskruiden klissekruid, o. Klissen, ow. zw. ik kliste, ben

ifi klist.

Kiisteer, V. -en; -tje, o. -s. Klisteeren (een lavement zetten) bw. klisteerster, v.kliateer-spuit, v.

Klit (klis) t. -ten; -je, o. -s.

KlitS (eene teef) v. -en; -je, o. -s. Kloddertje,o.:s. (bij w.; -heid,v. Kloek,bii. en bijw.-er, -s«; -elijk. Kloekaard, m.-s. (-8t;-heid,v. Kloekiiartiff. bn. en bijw. -er. Kloekmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (-st; -beid, v. Kloekzinnig, bn. en bijw.-er, Kloen (kluwen) o. -en; -tje, o.-s. Kloet. m. -en; -je, o. -s. Kloeten bw.zw. ik kloette, heb

«ekloet; kloeter. m. Kloklklokiien; ook een bloempje) v. -ken; -je, o. -s. (o. -s.

Klok (zeker geluid) m. -ken; -je. Klok (metalen bel) v. -ken; -je, o. -s. (o. -s.

Kloker(piipenwroeter)m.-s; -tje. Klokhen, v. -nen.

Klokkegalg, v. (geklokt.

Klokken, ow. zw. ik klokte, heb Klokkengelui, o.

Klokkenist, ra. -en. Klokkenmaker, ra. -s. Klokkenspel, o. -spellen. Klokkenspeler, m. -s. (-en. Klokkereep en klokreep, m. Klokkestoel, m. -en. Klokketoren, m. -s. (o. -s. Klommer (uitvlucht) m. -s; -tje. Klomp, ra. -en; -je, o. -s. Klompachtig, bn. -er, -St. Klompenmaker, m. -s.

Klom pig (klonteriif) bn. -er,-st. Klompvormig, bn.

Klongel. Zie Klnngel. Klongelen. Zie Klungelen. Klont. v. -en; -je. o. -s. Klonter, m. -s-, -tje, o. -s. Klonterachtig, bn, er, -st. Klonteren.ow.zw. ik klonterde,

b(n geklonterd.

Klonterig, bn. -er, -st. KlODtig, hn. -er. -st.

KlOOf« n klove, t. kloven; -je,o. -s; -bijl, v. -eii; -hamer, m. -s; -hout, o.; -mes, o. -sen. Klooster, o. -s; -tje, o. -s. Kloosterachtig, bn. -er, -st. Kloosteren, bw. zw. ik kloos-terde, heb gekloosterd; klooste-ring, v. (ook kloosterlinge. Kloosterling, ra. en v. -en; v. Kloot, m. -en;-je, o. -s; -sch.bn.

-voriniR:, bn.

Klooven, bw.ow.zw. ik kloofde, heb i n ben gekloofd; kloover,m. klnovine, v.

Klop (kir.p, slag)m. -pen; je. o.-s. Klop (non) v, -pen; -je, o. -s. Klopgeest, ra. -en; -erij, v. Klophamer, ra. -s. KlophengSt(klaphengst) m. -en. Klophout, o.

Klopjacht, v. -en.

Kloppen, bw. ow. zw. ik klopte, heb geklopt; klopper, m. klopping, v. klopster, v. lopscheen, ▼. -schenen.

Klopsteen, m. -en.

Klopzee, v. -ön.

Klos, m. -sen; -je. o. -s.

Klosbaan, v, -banen.

Klos beitel, m. -s.

Klossen, bw. ow. zw. ik kloste, heb geklost.

Klotsen, ow. zw. ik klotste, heb geklotst; klotsing, v.

,OVe, Zie Kloof.

Klovenier en kolvenier, m. -s.

Kloveniersburgwal, m. Kloveniersdoelen, m. -s.

Klucht (boert) v. -en; -je, o. -s.

Klucht (mast) v, -en. (-heid, v.

Kluchtig, bn. en bijw. -er, -st;

Kluit (wijk) v. -en; -je, o. -s.

Kluif (bet kluiven) m.; -je, o. -s.

Kluif (klauw) v. kluiven.

KlUlttOk, v. -ken.

Kluifhout, o.

Kluifje (kluifbeentje)o. -«.

Kluib, v. kluizen; -je, o. -s.

Kluister, v. -s.

Kluisteren, bw. zw. ik kluisterde, heb gekluisterd; kluistering v.

Kluit, v. -en; -je, o. -s.

Kluitachtig, bn. -er, -st.

Kluitenbreker, m. -s.

KlUitig, bn. -er, -st.

Kluiven, bw. st. ik kloof, heb gekloven; kluifster, v.kluiver,m. kluiving v.

Kluizen, ow. zw. ik kluisde, heb gekluisd. (ren.

Kluizenaaar, m. -s en kluizena-

Kluizenaarshut, v. -ten.

Kluizenaarsleven, o.

Klungel (ook klongel! v. -s.

Klungeleniook klongelen)ow. zw. ik klungelde, heb geklun-celd.

Kluppel (knuppel, kneppel) m. -en en -s; -tje, o. -s.

Kluppelen, bw.zw.ik kluppelde, heb gekluppeld; kluppelaar, m.

Kluppelkoek, ra. en.

Kluppelspel, o. -len.

Kluppelvers, o. -verzen.

Kluts, v.

Klutsei, o. -eren.

Klutsen, bw. zw. ik klutste, heb geklutst.

Kluwen (kloen) o. -s;-tje, o. -s.

Kluwenen,bw. zw. ik kluwendc, heb gek luwend.

Kraagdier. o. -en; -tje, o. -s.

Knaap m. knapen; -je, o. -s; -jeskruid, o.

Knabbelen, ow. zw. ik knabbelde, heb geknabbeld; knabbelaar, ra. knabbelaarster, v. knabbeling. v.

Knagen, bw. ow.zw. ik knaagde, heb geknaagd; knager,m.knaag-ster, v. knaging, v.

Knak. m. -ken; -je, o. -s.

Knak, bn. -ker, - st.

Knak. t w.

Knakken, ow.bw. zw. ik knakte, ben en heb geknakt; knakking, v. knakhamer, m.

Knal m. -len.

Knaleffect, o. -en.

Knallen, ow. zw. ik knalde, heb geknald.

Knap, m. -pen; -je, o. -s.

Knap,bn. enbyw.-per, -st;-heid, v. -jes, bijw. -pigheid, v.

Knapbus, v. -sen.

Knaphandig,bn.-er, -8t;-heid,v.

Knapkers, v. -en.

Knapkoek (een koek) m. -en; (als stotnaam) v.

Knappen, ow.bw. zw. ik knapte, ben en heb geknapt.

Knapper, m. -s; -tje, o. -s.

Knapperd (knap mensch) m. -s; -je, o. -s.

Knapperen,bw.ow.zw. ik knapperde, heb geknapperd.

Knapzak, m. -ken.

Knar, ra. -ren.

Knarsbeen en knarsebeen, o.; -tje, o. -s.

Knarsbeenig, bn.

Knarsen (knersen) ow. zw. ik knarste, heb geknarst; knarser, m. knarsing, v.

Knarsetanden (knersetanden)

ow.zw. ik knarsetandde, heb geknarsetand; knarsetanding, v.

Knaster, m. -s.

Knauw, ra. -en.

Knauwen, bw. zw. ik knauwde, heb geknauwd; knauwer, m. knauwing, v. knauwsel, o.

Knecht, m. -s of -en;-je (-ken en -ke) o. -s; -elijk,bn. -8ch,bn. -schap, o. -sdienst, m. -skamer, v. -slivrei, v. -sloon, o. -sw^jze, b\iw.

Kneden, bw.zw. ik kneedde, heb gekneed; kneder, m. kneding. v kneedster v.

Kneedbaar,bn.-der, -st;-heid,Y.

Kneep. V. knepen; -je, o. -s.

Knekelhuis, o. -huizen; -je,o.-8.

Knel. v. -len.

Knellen, bw. ow. zw. ik knelde,

heb gekneld; knelling, v.

Kneppel. kneppelen. Zie knuppel, knuppelen.

Knersen. Zie Knarsen.

Knetteren iknitteren) ow. zw. ik knetterde, heb geknetterd; knetterinsr, v.

Knetterslag, m. -en.

Kneu V. -en; -tje, o. -s.

Kneukel. Zie Knokkel. (-8.

Kneuter (eene kneu) v. -s; -tje o.

Kneuteren, ow. bw. zw. ik kneuterde, heb gekneuterd; kneuteraar, m. kneuteraarster, v. kneuterig, bn. en byw. (-er, -st); kneutering, v.

Kneuzen.bw.ow.zw. r.: kneusde, heb en ben gekneusd; kneuzing.

Knevel, m. -s; -tje o. -s.

Knevelen, bw. zw. ik knevelde, heb gekneveld; knevelaar, m. knevelaarster, v. knevelarij, v. kneveling, v. knevelband, m.

Knibbelen.ow.zw. ik knibbelde, heb geknibbeld; knibbelaar, m. knibbclaarster, v. Samenstell. met Knibbel: -achtig, bn. (-er, -st);-arij,v.;-ig, bn. (iger, -igst); -igheid, v.; -ing, v.; -spel, o.; -liek.bn.; -ziekte,v.; -zucht,*.; -zuchtig, bn.

Knie. v. -ën; -tje, o. -s.

Knielen, ow. zw. ik knielde, heb en ben geknield; knieling, v. knielend, bn. knieier, m. kniel-ster, t.


1

1

-ocr page 130-

KOL

KNI

122

Knier, v. -en.

Kniesoor, m. en v. -en.

Kniezen (knijzen) OW. zvr. ik kniesde, heb gekniesd; kniezer, m. kniezerij, v.

Kniezerig, bn. -er, -st; -beid, t.

Kniezig, bn. -er, -st.

Knijf, o, knüven; -je, o. -a.

Knüp. v.

KnQpbrll, v. -len.

Knüpen, bw.st. ik kneep, heb geknepen; knijper, m. knijpster, v.

Knflptang, v. -en. [knijping, v.

Knijzen, enz. Zie Kniezen.

Knik, m. -ken; -je, o. -s.

Knikkebeenen, ow. zw. ik

knikkebeende, heb geknikkebeend; knikkebeener of -beender, m.

Knikkebollen,ow. zw. ik knikkebolde, beb geknikkebold; knikkeboller of-bolder, m.

Knikken, OW. bw. zw. ik knikte, ben en heb geknikt; knikker, m. knikkertje,- o. knikking, v.

Knikker (rond balletje) m. -s; -spel, o. -tyd, m.

Knikkeren,ow.zw.ik knikkerde, heb geknikkerd; knikkeraar, m.

Knikkerig (karig, gierig) bn.-er, -st; -beid, v.

Knikstag, o. -en. (o. -s.

Knip (handeling) m. -pen; -je.

Knip (werktuig)v. -pen; -je, o.-s.

BlnipbrieQe, o. -s; -mea,o. -sen; -muts, v. -en; -schaar, v. -scharen; -slot, o. -en; -slotje en -slootje, o. -s.

Knipoog, m. en v. -en.

Knipoogen, OW. zw. ik knipoogde. heb geknipoogd.

Knipoogje, v. -s.

Knippen, bw. zw. ik knipte, heb geknipt; knipper, m. knipsel, o. knipster, v.

Knitteren. Zie Knetteren.

Knobbel, m. -S; -tje,o. -s.

Knobbelachtig bn. -er, -st.

Knobbelig, bn. -er, -st.

Knod en knodde (knoop, knob-'bel) v. -den; -je, o.-s.-destok,m.

Knoeien, bw.ow. zw. ik knoeide, heb geknoeid; knoeier, m. knoeierij, v. knoeister, v. knoeiwerk, o.

Knoeierig, bn. en bijw. -er. -at.

Knoest, m. -en; -je o. -s.

Knoestachtig, bn. -er, -at.

Knoesterig, bn. -er, -st;-heid,v.

Knoestig, bn. -er,-st;-beid, v.

Knoet, m. -cn; -je, o. -a.

Knoetacbtig, bn. -er, -st.

Knoetig, bn. -er, -st. (enz.

Knoffelen, enz. Zie Knuffelen

Knoflook, o.

Knok, m. -ken; -je, o. -s.

Knokkel, m. -s; -tje, o. -s.

Knokkelachtig, bn. -er, -at.

Knol, m. -len; -letje, o. -s.

Knolachtig, bn.

Knollentuin, ra.

Knolleschil, v. -len.

Knook, m. knoken; -je, o. a.

Knoop, m. -en; -je,o. -a.

Knoopen, bw./.w.ik knoopte,beb geknoopt;knooper,m.knoopstcr, v. knooping, v.

Knoopendraaier,m.-s;-fabriek, v. -en; -maker, m. -a; -schaar (om knoopen te poetsen) -scharen.

Knoopig, bn. -er, -st.

Knoopkoord, O.; -naald, v. -en; knoopschaar (om te knoopen) -scharen; -agat, o. -agaten; -sgaatje, o. -s;-werk,o.;-züde,v.

Knop, m. -pen; -je o. -s.

Knoppen, ow.zw. ik knopte, heb en b.n geknopt.

Knor, m. - ren.

Knorf(knooplm.knorven;knorfje, o. -s. (o. -s.

Knorhaan, ra. knorhanen; -tje.

Knorren, OW. zw. ik knorde,beb geknord; knorrig, bn(-er,-st), knorrigheid, v. knorrepot, m. en v.-ten.

Knot, v. -ten; -je, o. -a. (-a.

Knots (zware stok) v. -en; -je, o.

Knotten, bw. zw. ik knotte, heb geknot; knotter, m. knotting, v.

Knotwilg, m. -en.

Knuffelen (ook: knoffelen)bw. zw. ik knuffelde,heb geknuffeld; knuffelaar, m. knuffeling, v.

Knuist, m. -en; -je, o. -a.

Knul, m. -len. (-tje, o. -s.

Knuppel (ook: knepel) m. -s-,

Knuppelen (ook; knepelen bw. zw. ik knuppelde, heb geknuppeld.

Knuren (talmen) ow.ik kr.uurde, heb geknuurd; knuurder, m. knuurster, v.

Knusjes, bijw.

Knutselen, bw.zw.ik knutselde, heb geknutseld; knutselaar, m. knu selaarster, v. knutselarij, v. knutseling, v. knutselwerk, o.

Knuttel, v. -s.

Knutterig.bn. en bijw. -er, - st.

Kobalt (een halfmetaal) o.

Kodde (snakerij) v. -n.

Koddebeier, ra. -s.

Koddenaar (een sijsje) ra. -s.

Koddig, bn. -er, -st; -beid, v.

Koe v. koeien; -tje, o. -s.

Koebrugsdek, o.

Koeiekop, o. -pen.

Koeiónneeren, bw. zw.ik koei-onneerde, heb gekoeionneerd.

Koek (gebak) als voorwerpsnaam m. -en; -ie, o.-s;als stofnaam,v.

Koekbakker en koekenbakker, m. -s.

Koekbakkerü, v. -en.

Koekeloeren, ow. zw.ik koeke-loerde,heb gekoekeloerd;koeke-loerder, ra. koekeloerster, v.

Koekenpan, v. -nen.

Koekoek, m. -en;-je, o.-s;sa-raenstellingen met koekoekseis: -brood, o.; -look,o.; -plant, v -spog, o.; -veer, v. -en; -zan; ra. -en.

Koel, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. koelbak, ra. -ken; -balie,v.-s; -bloedig, bn. (-er, -at);-bloedig-heid, v.; -drank, ra.-en;-eramer, m. -s.

Koelen, bw. ow. zw. ik koelde, heb en ben gekoeld; koeling, v.

Koelhartig, bn. -er, -st;-heid,v.

Koelhuis, o. -huizen;-kelder,m. -s; -ketel, ra. -s; -kuip, v. -en; -oven, ra. -s; -pan, v. -nen;-vat, o. -en; -zeil, o. -en; -zwabber, ra. -s.

Koelte, v. -n.

Koel tie. o. -a.

Koeltjes, bijw.

Koelzinnig, bn. -er,-8t; -heid,-v.

Koen, bn.en byw.-er,-8t;-heid,v. Koepel, m. -s; -tje, o. -s.

Koer itorenwachter) ra. -en. Koeren, ow. zw. ik koerde, heb Koerier, m. -s, [gekoerd.

Koers, m. -en.

Koersen, bw. ow. zw.ik koerste,

heb ge.koerat; koersing, v. Koeskoes,v. (te,heb gekoeskoest. Koeskoesen,ow. zw. ik koeskoes-Koest, tw.

Koesteren, bw. zw.ik koesterde, h-eb gekoesterd; koesteraar, m. koestering, v. (-en; -je, o. -s. Koet (eene kleine, zwarte eend)v. Koeteren (gebrekkig praten)ow. zw. ik koeterde, heb gekoeterd; koeteraar, ra. koeteraarster, v. Koeterwaal, m. -walen, Koeterwaalsch, o. Koeterwalen, ow. bw. zw. ik

-waalde, heb gekoeterwaald. Koets (rijtuig) v. -en; -je o. -a. Koets (bed) v.

Koetsen, ow. zw. ik koetste, heb Koetser, m. (gekoetst.

Koetsier, m. -s.

Koever (overvloedig, talrijk)bn. Koevoet, m. -en.

Kof, v. -fen; -je, o. -s.

Koffer, ra. -s; -tje, o. -s. Kofferen, bw. zw.ikkofferde,heb

g.-kofferd.

Koffie, v.; -boon, v. -en; -huis,o.

-huizen; -pot, ra. -ten.

Kog en kogge, v. koggen. Kogel, ra. -s; -tje, o. -a;-vorraig, bn. (gekogeld.

Kogelen, bw. zw. ik kogeldc,heb Kohier, o. -en.

Kohort, v. en.

Kok, m. -s; -je, o. -s; samenstellingen met koks, als: -jongen, m. -s; -krauwel, ra. -s; -maat. Kokarde,v.-a. (m.-s; -werk,o. Koken, ow. bw.zw.ik kookte,heb gekookt; koker (zoutkoker,zout-maker), ra. kokerij, v. koking,v. kooksel, o. kookster, v. Kokendheet, bn.

Koker 'voorwerp) m. -s;-tje,o.-s. Kokerellen,ow.zw.ik kokerelde, h' b gekokereld. (^ekokerd. Kokeren. bw. zw.ik koker(le,heb Kokermuilen, ow.zw. ik koker-

mnilde, heb gekokermuild. Kokhalzen.ow.zw.ik kokhalsde,

heb sekokbalsd.

Kokinje, v. -s.

Kokkelen, ow.zw.ik kokkelde,

hlt; b gekokkeld; kokkelaar, ra. Kokkerd, m. -s.

Kokosboom, m. -en; -pje, o. -s. Kokosnoot, v. -noten. Kol (slag) m. -len; -bijl, v. -en;

-hamer, ra. -a. (o. -a.

Kol (bles en heks) v. -len; -letje. Kolder (eene ziekte) ra. -a; -tje, o. -s.

Kolderen (den kelder krijgen) ow.zw. ik kolderde, heb gekolderd.

Kolenbak, ra. -ken; -brander,ra. -s; -damp, ra.; -emmer, m.-s; -hok, o. -ken; -kooper, m. -s; -maat, v. -maten; -magazijn, o. -en; -mand, v. -en; -meter, ra. -s; -mijn, v. -en; -pakhuis, o. -pakhuizen; -schepper, ra. -s; -schip, o. -schepen -vuur,o.-vu-ren; -wagen, ra. -s


-ocr page 131-

KOR

KOL

123

Kolf, v. kolven; -je, o. -s; -baan, v. -banen; -bal, m. -len; -hout.

o.

Kolk, v, -en; -je, o. -s. (kolkt. Kolken, ow.zw.ik kolkte,heb ge-Kollebloem (klaproos) v. -en;

-pje, o. -s, gekold.

Kollen, bw. ow.zw. ik kolde, heb Kolokwint, m. -en.

Kolom, v. -men; -metje, o. -s. Kolonel, m. -s.

Kolonel-ingenieur, m. kolonels-ingenieurs.

Kolonelschap, o. Kolonelsplaats, v. -en. Koloniaal (koloniale) bn. Koloniaal (soldaat voor den dienstin Indië) m. kolonialen. Kolonie, v. koloniën. Kolonisatie, v. -tiën. Koloniseeren (volksplantingen in eene landstreek zich laten vestigen) bw.

Kolonist, m. -en.

Koloriet, o.

Kolos (reuzenbeeld; ontzaglijk groot gevaarte; man van buitengewone kracht of genie; zeer machtig rijk) m. -sen. Kolossaal (buitengewoon groot) Kolsem, m. -s. [bn.

Kolven, ow. zw. ik kolfde, heb gekolfd; kolver, m. (enz.

Kolvenier, enz. Zie Klovenier, Kom, v. -men; -metje, o. -s. Kombaars, v. kombaarzen. Kombof, v. -fen en -s. Kombuis, v. kombuizen. Komediant (tooneelspeler,vein-zer) m. -en. (dies.

Komedie (schouwburg) v. kome-Komeet, v. kometen.

Komen, ow. St. ik kwam,ben ge-

men; komst, v.

Komfoor, o. komforen;-tje,o. -s. Komün, m.; -tje, o. -s. Komfinekaas en komijnkaas, v. -kazen; komijnekaasje, o. -s. Komkommer, m. -s-,-tje,o.-s. Komma, v. en o. komma's. Kommaliebehoefte, v. -n. Kommaliewant, o. Kommapunt, v. -en.

Kommer (zlt;irg) m. (hazendrek)v. Kommerlijk, bn. -er, -st. Kommerloos, bn.

Kommies (ambt-naar die waakt tegen smokkelarij) m. kommie-Kommiesbrood, o. [zen. Kompanje, v.

Kompas, o. -sen; -je, o. -s. Komplot, o. -ten.

Kompres, o. -sen; -je, o. -s. Komst, v. (-pen.

Kond, bn. (- doen); -schap, v. Kondschappen, bw. zw. ik kond8chBpte,heb gekondschapt; -kondschapper, m.

Konfijt, o. (heb gekonfijt.

Konfijten, bw. zw. ik konfijtte, Konfilje (zeker kruid )*o. Kongeraal (visch)m.kongeralcn. Konijn, o. -en; -tje, o. -s. Konijnenberg, m. -en;-blad,o., -fokker, m. -s; -fokkerij, v. -en; -hok, o. -ken;-ho],o.-en;-jacht; v.; -kruid, o.; -pastei, v. -en; -veld, o.-en.

Konynevel, o. -len.

Koning, m. -en; koninkje, o. -s.

Koningin, v. -nen.

Koninginnenkroon,v.-kronen; -mantel, m. -s.

Koningschap, o.

Koningsdag, m. -en; -dochter, v. -s; -geel, o.;-gezind, bn.^gezindheid, v.; -hof, o. -hoven; -kind, o. -eren; -krakeling, m. -en; -kroon, v.-kronen;-mantel, m. -s; -moord, m.-en;-moorder, m. -s; -troon, m. -tronen; -water, o.; -zeer. o.; -zetel, m. -s; -zoon.m. -zonen.

Koninklijk, bn. -er, -st.

Koninkrijk, o. -en; -je, o. -s.

Konkel («lag) m. -s.

Konkel (persoon) v. -s; -tje, o.-s.

Konkelen, ow. zw. ik konkelde, heb gekonkeld; konkelaar, m. konkelaarster, v.-achtig,bn.(-er, -st); konkelarij, v.; -boel, m.; -huis, o. -kous, v. -moer, v.

Konserf, o. konserven. [-pot,m.

Konstabel, m. -s.

Konstabelskamer, v.-8;-maat, m. -s; -tent, v. -en.

Konstantinopel o. Konstanti-nopoiitaan, m. (Konstantinopo-litanen); Konstantinopoli-taansch, bn.

Kont, v. -en; -je, o. -s.

Konterfeiten, bw.zw.ik konterfeitte, heb gekonterfeit; konterfeitsel, o.

Konvooi (begeleiding,bedel!king, bescherming) o. -en.

Konzenielje; volksterm voorCc-

Koog, v. -kogen. [chenille) v.

Kooi, v. -en; -tje, o. -s.

Kooien, bw.ow.zw.ik kooide,heb gekooid.

Kook, v.; -boek; o. -en; -fornuis, o. -fornuizen; -gereedschap, o. -pen; -hok, o. -ken; -huis, o. -huizen; -kachel, v. -s; -ketel, m. -s; -kunst, v.;-machine, v. -s; -pan, v. -nen; -plaats, v.-en; -stuk, o. -ken; -toestel, m. en o. -len; -vrouw, v.en.

Kooksel, o. -s; -tje, o. -s.

Kool (brandstof) kolen; -tje,o.-s.

Kool (bekend gewas) v. kooien;

Koolmarkt, v. -en. [-tje,o. -s.

Koolmees, v. -meezen.

Koolraap, v. -en.

Koolstof, v.

Kooltje-vuur (eene bloem) o.

Koomenij, v. -en.

Koomengswinkel, m. -s.

Koon, v. -en; -tje, o. -s.

Koop- quot;V- -en; -je, o. -s.

Koopal, m. en v. -len.

Koopbrief, ra. -brieven.

Koopdag, m. -en.

Koopen, bw. onr. zw. ik kocht, heb gekocht; kooper, m. koopster, v.

Koopgierig, bn. (er, -st); -goed, o. -eren; -graag, bn. (-grager, -st); -handel, m.; -lust,m.;-lustig, bn. (-er, -st).

Koopman, m. -lieden en -lui; -sbrief, m. -sbrieven; -schap, v.; -sjeest, m.; -skantoor, o.-skan-toren; -sstijl, m.

Kooppenning, m. -en; -prijs,m. -prijzen; -stad, v.-steden;-vaar-der, in. -s;-vaardij, v.;-vrouw, v. -en; -waar, v. -waren;-ziekte, v.; - zucht, v.-zuchtig,bn. (- er ,-8t).

Koor, o. koren.

Koord (touw) v.en o.-en;-je,o.-8.

Koorde lin de meetkunde) v. -n.

Koordedansen, o.; -danser, m. -s; -danseres, v. -sen.

Koordenschaal, v. -schalen.

Koorn. Ziekeren.

Koorts, v. -en; -je, o. -a. (v» Koortsachtig, bn.-er,-st;-heid.

Koortsig, bn. -er, -st; -beid, v.

Koot, v. kooten; -je, -o. -s.

Koeten, ow. zw. ik kootte heb gekoot. (-tyd, m.

Kootjongen, m. -s; -spel, o.;

Koozen, bw. zw. ik koosde, heb jekjosd; koozer, m. koozery, v.

Kop, in. -pen; -je, o. -s.

Kopal (zekere gom) v. (-ken.

Kopek (eene Russische munt) v.

Koper, o.

Koperachtig, bn. -er, -st.

Koperen, bn. (gekoperd.

Koperen, bw. zw.ik koperde,heb

Koperkleurig, bn.

Koperslager, m. -s; -ij, v.-en.

Kopglas, o.-glazen;-glaasje,o.-s.

Kopie ^nabootsing) v. -ën; -tje, o. -s.

Kopieeren, bw. ow. zw. ik kopieerde, heb gekopieerd kopieermachine, v. -werk, o.

Kopiist, m. -en.

Kopi) (handschrift voorde pers)v. -en; -tje, o. -s.

Koppel (band) m. -s; -tje,o. -s.

Koppel (paar) o. -s; -tje, o. -s.

Koppelen, bw. zw. ik koppelde^ heb gekoppeld; koppelaar, m. koppelaarster, v. koppelares, v. koppelarü, v.koppelbout,m.kop-peling, v.

Koppelkompas, o. -sen;-riem,. m. -en; -stuk, o. -ken; -teeken, o. -s; -woordo. -en.

Koppen, bw. zw. ik kopte, heb gekopt; kopper, m. kopping, v. kopster, v. (m. -s.

Koppenzetster, v. -s; -zetter. Kopper- en koppertjesmaan-dag, ra. -en.

Koppig, bn. -er, -st; -heid, v.

Koraal, z.n. (voor gewas o.,.voor het daaruit vervaardigde v.;voor koorzang o. ,voor koorj ungen m.) koralen; -tje, o. -s.

Koralen, bn.

Koran, ra.

Korbeel, ra. -en; -tje, o. -s.

Kordaat, bn. kordater^s^-heid,-

Kordelier, ra. -s en -en. [v.

Kordon, o. -s.

Koren en koorn, o.

Koren (braken) bw.zw.ik koorde, heb gekoord; koorder, ra. koor-ster, v. kor in?, v.

Korf, ra. korven; -je, o. -s. (-s.

Korhaan, m. korhanen; -tje, o.

Korhoen o. korhoenders en kor-hoenderen; korhoentje, o. -a.

Koriander, ra.

Korint en korent. Zie Krent.

Kornak (olifants-oppasser) ra. -ken.

Kernei (fijne zemelen) v.

Kornet (vaandrig te paard) ra. -ten. (-ten;-je, o. s.

Kornet (een hoorn: ook rants) v.

Kornis (kroonlijst) v. -sen.

Kornoelje, v. -s.

Kornoeljen, bn.

Kornuit, ra. -en; -je, o. -s.


/

-ocr page 132-

KOR

KRH

124

Koroester, v. -s; ook: Korre. Korporaal, m. -oen korporalen;

-tje, o. -s; -schap, v.

Korps, o. -en.

Korre, v. -n.

Korrel, v. -s en -en; -tje, o. -s. Korrelen, OW. zw. ik korrelde, ben gekorreld; korreling, v.

Korrelig, bn. -er,-st;-heid, v. Korren (oesters vaneen) bw. zw.

ik korde, heb (fekord.

Korren (van duiven) ow. zw. hü

korde, heeft pekord.

Korset, o. -ten; -je, o. -s. Korsettenmaakster. v.-s; - maker, m. -s.

Korst, v. -en; -je.o.-8;-achtis,bn. Korsten, ow. zw. ik korstte, ben

Kt-korst.

Korstig, bn. -er, -st; -heid, v. Kort, bn. en bijw. -er, -st; -heid,

v.; -heidahalve, byw. Kortachtig, bn.

Kortademig. bn.-er.-st;-heid,v. Kortaf, bijw.

Kortegaardlhoofd wacht; wachthuis; tijdelijke verblijfplaats voor'snachts aan^t-houdt-n personen) v. -en.

Kortelas (korte en breede sabel)

v. -sen; -je, o. -s.

Kor tel Ijk, bijw.

Korteling, m. -en.

Kortelings, bijw.

Korten, bw. ow. zw. ik kortte.

heb en ben eekort; korting, v. Korthalzig, bn.

Kortharig, bn.

Korthoornig, bn.

Kor tijd, ra.

Kortjan (zakmes) o.

Kortom, bijw.

Kortooren,bw.zw.ik kortoorde,

heb sekortoord.

Kortstaart, ra. rn y. -en. Kortstaarten, bw. zw. ik kortstaartte. heb gekortstaart.

Kortswijl, v.

Kortswijlen, ow. zw. ik korts

wijlde, heb gekortswijld. Koftswljlig, bn. -er,-st;-heid,v. Kortvoer, o.

Kortweg, bijw.

Kortwieken, bw. zw. Ik kortwiekte, heb gekortwiekt; kort-wicker, in.

Kortzichtig, bn. -er,-st;-heid. Korven, bw. zw. ik korfde, lu-b Korvet. V. -ten. [gekorfd.

Korzel.bn.en bijw -er,st;-heid. Korzelhoofd, m. en v. -en. Korzelig, bn. -er, -3t;-heid, v. Kossem (halskwab) ra. -s. . Kost Ispijs) ra. -en; -je, o. -s. Kost (uitaraaf) ra. -en. Kostbaar, bn. en bijw. -der.-st;

-heid, v. (-heid, v.

Kostelük, bn. en bijw. -er, -at: Kosteloos, bn. (gekost.

Kosten, ow. zw. ik kostte, heb Koster, ra. -s; -es. v. -sen; -in,quot;

-nen; -schap, o. (v.

Kostganger, ra. -s; -gangster. Kostuum, o.kostumen en kostu

mes; kostuumpje, o. -s.

Kot, o. -ten; -je, o. -s.

Kotelet, v. -ten; -je, o. -s. Koteren, bw. zw. ik koterde,heb irekoterd. (gekotst.

Kotsen, ow. zw. ik kotste, heb Kotter (vaartuig) m. -s; -tje,o.-s.

Krakeling, ra. -en; -etje, o. -s. Kraken, bw. ow. iw. ik kraakte, heb gekraakt; kraakster, v. kraker, ra. kraking, v. (gekrakt. Krakken, ow. zw. ik krakte,ben Kram, v. -men; -metje, o. -s. Kramen, ow. zw.ik kraamde,heb gekraamd; kramer,m.-s;kraam-ster; v. kramerij, v. kramers-kans, v.

Kramerslatijn en kramerlatijn, o.

Kramerswaar, v. -waren. Krammen, bw. zw. ik kramde, heb gekramd;kramraer,ra.kram-raing, v. kramster, v.

Kramp, v. (t.

Krampachtig, bn. -er, -8t;-heid, Kranig, bn. -er. -st; -heid. ▼. Krank, bn. en bijw.-er,-8t;-held. Kranke, ra. en v. -n. (v. -te, v. Krankenbezoek, o.; -bezoeker, m. -s.

Krankzinnig,bn.-er.-st-.-heid,?. Krankzinnigengesticht, o.

-en; -huis, o. -huizen.

Krans, ra. -en; -je, o. -s. Kransen, bw. zw. ik kranste,heb

gekranst.

Krant en courantidit geldt ook voor de samenstellingen) v. -en; -je, o. -s.

Krantenbericht, o. -en;-druk-ker, m. -s; -drukkerij, v. -en; -jongen, ra. -s; -nieuws, o.; -vrouw, v. -en; -wijk, v. -en. Krap (meekrap) v. (-je, o. -8. Krap (kram aan een boek)T.-pen; Krap (varken8rib)v.-pen;-je,o.-8. Krap, bijw.

Krapgeslagen, bn.

Krapjes, bijw. (bijw.

Krapschuitswüze en -wys. Kras (schrap) v. -sen; -je, o. -s. Kras, bn. -si'r, -t; -heid, v.

Kras (bij kris en kras).

Kras. tw.

Krasgat (zakgat) o. -en. Krassen, bw. ow. zw. ik kraste, heb gekrast; krasser, m. kras-Krat, o. -ten; -je, o. -8. [3ing,T. Krater, m.-s.

Krates, ra. -sen.

Krauw, v. -en; -tje, o. -s. Krauwel, ra. -s.

Krauwen, bw. zw. ik krauwde, heb srekrauwd;krauwer,ra.krau-werij, v. krauwster, v. Kreatuur. v.kreaturen; -tje,o.-8. Kreb. Zie Krib.

Krediet (vertrouwen enz.) o.-en. Kreeft, ra. -en; -je. o. -s; -en-gang, m.; -soog, o.-en;-s8chaar, v. -scharen.

Kreek, v. kreken: -je, o. -s. Kreel (kriel) v. -en; -tje, o. -s. Kreelen, bw. zw. ik kreelde,heb Kreet, m. kreten. (gekreeld. Kreeuwen, ow. zw.ik kreeuwde, heb gekreeuwd; kreeuwer, m. kreeuwster, v. kreeuwerig, bn. kreeuwerij, v. (-hcid,v.

Kregel, bn. en bijw. -er; -st; Kregelig, bn. -er, -st; -heid, v. Kregelkop, ra. en v. -pen. Kreits, ra. -en.

Krek, bijw.

Krekel, ra. -s; -tje,o. -s. Krekelen, ow. zw. ikkrekelde, heb -gekrekeld; geluid raaken als de krekels doen^

Koubeitel, m. -s.

Koud, bn.en biiw.-er,-8t;-heid,v. Koudachtig, bn. -er.

Koudbros, bn.

Koude of kou, ▼. Koudekeuken, v. Koudeschaal, v.

Koudjes, bijw.

Koudvochtig, bn. -er,-st;-heid. Koudvuur, o. [v.

Koukleum, ra. en v. -en en -s. KOUS, v. -en; -je, o. -s; -eband,m. Kousen breien, o.;-breier,m.-s; -breister, v. -s;-kooper, m.-s; -stopster, v. -s; -wever, m.-s; -winkel, m. -s.

Kout, ra.

Kouten, ow. bw. zw. ik koutte, heb gekout; kouter, m. kouting, v. koutster, v.

Kouter (ploegyzer) o. -s.

Kouw ikfvif) v. -en; -tje, o. -s. Kouwelijk, bn. -er, -st; -heid,v. Kozak. m. -ken.

Kozijn, o. -en; -tje, o. -s.

Kraag. ra. kragen; -je, o. -a. Kraai (vaartuig) v. -en.

Kraai (vogel) v. -en; -tje, o. -s. Kraaien, ow. bw. zw,ik kraaide, heb gekraaid; kraaier, ra. kraai-ster. v.

Kraaiennest,o. -en;-oog,o.-en. Kraak (krak) m.

Kraak (vaartuig) v. kraken. Kraakamandel, v. -s; -been, o. deren; -beentje, o. -s; -bes, v. aen; -zindelijk, bn.

Kraal (koraal) v. kralen;-tje.o.-s, Kraal (gehucht) v. kralen. Kraam (tent) v.kramen;-pje,o.-8. Kraam (bevalli-itr) v.

Kraan (kraanvoirel) ra. kranen. Kraan (tap en hijschtuig) v. kranen; -tje, o. -s.

Kraanoog. o. -en. Kraanoogen, ow. zw. ik kraan

ooyde, heb pekraanoogd.

Krab, v.; -hen; -je, o.-s. Krabbedieven, ow. zw ik krab-bed i e fd e ,h eb gekrabbed i efd ^die-Krabbekat, v. -ten. (verij, v. Krabbel, v. -s.

Krabbelen, bw. ow. zw.ik krab belde, heb gekrabbeld; krabbelaar, ra. krabbelaarster, v.krab-beMne. v. (-heid, v.

Krabbelig. bn. en bijw. -er, -st; Krabbelschrift, o. Krabbelvuisten, ow. zw. ik krabbelvuistte, heb gekrabbel-vuist.

Krabben, bw. zw. ik krabde, heb eekrabd; krabber, m.krabbing, v. krabael, o. krabster, v. Kracht, v. -en. Krachtdadig,bn.-er,-st;-heid. Krachteloos bn.-loozer, -loost: Krachtens, vz. (-beid, v.

Fracbtig, bn. -er. -st;-lijk,bijw. Krachtsinspanning, v.

Krat'. Zie Karaf.

quot;Rrak, ra. -ken; -je, o -8.

Krak, tw.

Krakeel, o. - en; -achtte, bn. Krakeelen, ow.zw.ik krakeelde, heb gekrakeeld; krakeeler, m kmkeelins:, v. krakeelater, v. Krakeelig bn. -er. -st. Krakeellust. m. Krakeelziek. bn. -er, -st. Krakeelzucht, v.

-ocr page 133-

KRO

KRE

125

Kris, o. Alleen gebruikel. in; bij

kris en kras zweren.

Kris (ponjaard) v. -sen; -je, o. -s. Krissen (knitteren) ow. zw. ik

Kriste, heb gekrist.

Kristal, o. -len.

Kristallen, bn.

Kristallig, bn.

Kristallijn, o.

Kristallijnen, bn. Kxistallisacie v. -tiën. Kriscalliseeren (tot kristal

scuieteii) ow.; kristalii3eering,v. Kritiek (hachelijk) bn. -er, -st. Kroont, v. -en.

Krodde (onkruid) v.

Kroeg, v. -en; -je, o. -3. Kroegen, ow. zw. i'lt; kroegde,

heb gesroegd; kroeger, m. Kroep, v.

Kroes, ra. kroezen; -je, o. -s. Kroes, bn. en bijw. kroezer, '«roest.

Kroeskop(kroes hoofd) ra. - pen. Kroeskop (persoon) ra. -pen. Kroezen, ow. zw. iKkroesde,heb

e • ben gekroesd.

Krok. v. «en.

Krokodil, ra. -len; -letje, o. -s. Krokodillentranen, ra.mv. Krokus (zekere bloera) ra. -sen; Krol, o. -len. (-je, o. -s.

Krollen (lollen van katten) ow.

zw. i c krolde, heb gekrold;krol-Krollig, bn. -er, -st. [ster, v. Krols, bijw. (meest -; -heid,v. Krolscb (van katten) bn. -er, Krolziek, bn.-er,-st. (-heid,v. Krom, bn. en bijw. -mer, -st; Kromachtig, bn.

Krombeen. m. en t. -en. Krombek (boon) ra. -ken. Kromhals (persoon) ra. en v.

-halzen.

Kromhals (retort) v. -halzen. Kromhout, o. en.

Krommen, bw. ow. zw. ik Kromde, heb en ben ge'lt;rorad; krommer, ra. kromming v. Kromneus, ra. en v. -neuzen. Kromstaart, ra. -en. Kromsteven, v. -3.

Kromtaal, v.

Kromtalen, ow. zw. ik krom-

taalde, heb gekrorataald. Kromte, v. -n.

Kromtong, m. en v. -en. Kromtongen, ow. zw. ik krora-

ton:fd«-, he) gekroratongd. Kjromtongig, bn. -er, -st.

Krom voet, ra. en v. -en. Kronen, bw.zw. i't kroonde, heb gekroond; kroning, v.

Kronengoud, o.

Kroniek, v, -en; -je, o. -s. Kroniekachtig, bn. -er, -st. Kroningsfeest, o. -en; -plech-

tigh«-id, v. -heden.

Kronkel, ra. -s; -tje, o. -s. Kronkelachtig bn. -er, -st. Kronkelbocht, v. -en. Kronkelen, bw ow. zw. ik kronkelde, heb en ben gekronkeld; kronkeling, v.

Kronkelig, bn -er, -st. KronkelKoord, o. -en. Kronkelpad, o. -en; -paadje, o. -s. (o. -s.

Kronkelweg,ra.-wegen; -wegje. Kroon, v. k.-onen, -tje, o. -s. Kroontjeskruid, o.

Kreng, o. -en; -etje, o. -s.

Krengen, bw. ow. zw. ik krenff-de, liebgekrengd; krenking, v.

Krenken, bw. zw.ik krenkte,beb gekreukt; krenker, m. krenking, v. krenkster, v.

Krenselen (koorn zuiveren) bw. zw. ik krecselde, heb gekren-aeld. (m. -en.

Krent, v. -en; -je, o. -a; -eboom.

Krentenbrood, o. -en; -kakker, in. -s; -Koek, in. -en.

Krepel (kreupel) bn. en bij w.-er, -st. Zie Kreupel.

Kreppen, bw. zw. ik krepte, heb gekrept; Krepyier, o.

Kreuk, v. -en; -je, o. -s.

Kreukel, v. -s; ije,o. -s.

Kreukelen, bw. ow. zw.ik kreu-keidi-, heb en ben gekreukeld.

Kreukelig, bn. -er, -st.

Kreuken, bw.ow.zw. ik kreukte, heb gekreukt; kreuker, m. kreuking, v. kreukster, v.

Kreunen, ow. zw. ik kreunde, heb gekreund.

Kreupel (krepel) bn.en bijw. -er, -st; -hi-id, v.

Kreupele, m. en v. -n.

Kreus, v. kreuzen. Kuipeiaw.

Kreutzer (Duitsche cent) m.

Krevel (krievtl) V.

Krevelen (krievelen) ow. zw. ik krevelde, heb gekreveld; kreve-linjf, v.

Krevelkruid, o.

Krevelzaad, o.

Krib en Kribbe, v. kribben; kribje en kribbetje, o. -3.

Krib (kribbige vrouw) v. -ben.

KribbebüCor, m. -bitster, v. -s

Kribbekaü, v. -ten; -je, o. -s.

Kribbelen, bw. ow zw. ik krib' belde, heb gekribbeld; kribbeling, v.

Kribben, ow. zw. ik kribde, heb gekribd; kribberij, v.

Kribbig, bn. -er, -st; -heid.

Kriebelen, bw. ow. zw. ik krie-bfld -, heb gekriebeld.

Kriebelig, bn. -er -st.

Kriebelschrift, o.

Kriek (krekel) v -en; -je, o. -s.

Kriek:zwarte kera)v.-en;-je,o.-3.

Krieken (piepen) ow. zw. ik k»it-kie, heb gekriekt.

Krieken (van den dag) o.

Krieken taart, v. -en.

Kriel (persoon) ra. en v. -en;

Kriel (mand) v. -en. [-tje, o. -s.

Kriel (klein goed) o.

Kriel dartel) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (gekrield.

Krielen, ow. zw. ik krielde, heb

Krielliaan, ra. -hanen; - haantje, v. -s; -hen, v. -hennen; -hen-netje, o. • 3.

Kriemelen,ow.zw. ik kriemelde, heb gekrieineld; krieinelaar, ra. kriemdaarster, v.

Krietnelig, bn. en bijw. -er, -st.

Krieuwel, v.

Krieuwelen, ow. zw. ik krieu-wt-Mc, heb gekrieuweld; krieu-welinï, v.

Krieuwelig, bn. -er,-st;-heid,v.

Krieuwel ziekte, v.

Krieuwen, ow zw. ik krieuwde, heb gekrieuwd; krieuwer, ra. krifuwster, v.

Kriezel, v. -s; -tje, o. -s.

KrUg. m. -en. Samenstellingen

met krijgs. Zie 6 regels lager. Krijgen (Ontvangen) bw. st. ik

kreeg, heb gekregen.

Krijgen (oorlogen) ow. rw. ik krijlt;de heb gekrijgd; kryger, m. Krugertje. o. (- spelen). Krijgsartikel, o. -s en -en; -ba nier, v. - en; -bedrijf, o. -bedrij ven; -behoefte, v. -n; -beleid,o. -bende, v. -n; -daad, v. -daden, -deugd, v. -en; -dienst, m.;-eed. m. -en; -eer, v.; -gebruik, o.-en; -geroep, o.; -gevangene, ra. -n; -god, ra.; -godin, v.; -haftig,bn. (-er, - st); - haftigheid,v.; -heir,o. -en; -held, ra. -en; -hoofd, -en; -kans, v. -en; -kas, v. -sen, -klaroen, v. -en; -knecht,ra.-en; -kosten, ra. rav.; -kunde, v.; -kundig, bn.; -kun3f;,v.; -lasten, ra. mv.; -lied, o.-eren;-list,' -en; -raacht, v.; -makker, ra. -u -man, ra.-lieden;-raanseer, v.; -raansstand, ra.; -muziek, v.; -orde, V.; -ordening, v. -en; -overste, ra. -n;-plicht, m. -en; plichtig, bn.; -plichtigheid, v.; -raad, m. -raden; -recht, o.; -roem, ra.; -rumoer, o.; -tocht, m. -en; -troiupet,v.-ten; -tucht, v.; - verrichting, v. -en; -volk,o ; -voorraad,m.; -wetv. -ten; -wetenschap, v. -pen; -zaak, v. -zaken; -zuchtig, bn. (-er, -st). Krysch, ra. -en.

Krijscben, ow. st. en zw. ik kreesch (krijschte), heb gekre schen (gekrijscht); krijsching, v Kryt (stof) o.; -je, o. -s.

Krijt (strijdperk)o.

Krijtachtig, bn. -er.

Krijtberg, ra, -en.

Krijten, ow. st. ik kreet, heb gekreten; krijter, in.; -krijtster, v. Krijtend, bn. -er,-st.

Kr ij zei tanden, ow. zw. ik krij-

zeltandde, heb gekrijzeltand. Krik, tw. (tuig.

Krikkemik,v.-ken. Zeker werk-Krikkrakken (kraken) ow. zw.

ik krikkrakte, heb gekrikkrakt. Krikman(brandewijn) ra.

Krim, v.

Krimp, v.

Krimp. bn.

Krimpen, bw. ow. st. ik krorap, heb en ben gekrompen; krim-perd, ra. krimping, v. krimp-Krimpig, bn. -er, -st. (ster, v, Krimpkabeljauw.v.; -scuoi,v.;

-visch, v. -vrij, bn.; -zalra, v. Krimpkous en krimpvrouw

Ikouweiy lt;e vrouw) v. -en. Kring. ra. -en; -eije, o. -s. Kringelen, ow.zw. ik kringelde,

heb gekringeld.

Kringswjjze en -wijs, bijw. Kringvormig, bn.

Krinkel, ra. -s, -tje, o. -s. Krinkelen, ow.zw. ik krinkelde,

heb gekrinkeld; krinkeling, v. Krinsen (zuiveren. spoelen, sclioon-naken) bw.zw.ikkrinste, h'-b gekrinst.

Krioel (ïewerael) o.

Krioelen, OW. ZW. ik krioelde,

heb gekrioeld; krioeling, v.

Krip Ifloers) o.

Krippsltje (kruimeltje) o. -s. Krippen, bn.

-ocr page 134-

KWA

126

KRO

Kroos, o.

Kroo^je (pruim) o. -s.

Kroost (kinderen) o.

Kroot, v. krotm; -je, o. -s.

Krop (voor maag en gezwel) m. -pen; je, o. -s.

* Krop (salade) v. -pen; -je, o. -a. Krop (meel) o.

Kloppen, bw. ow.zw. ik kropte,

heb en ben gekropt.

Kropper, m. -s; -tje, o. -a. Kropperd, m. -s; -je, o. -s. Kroppiff, bn. -er, -st.

Krot, o. -ten; -je, o. -s. Krotenstroop, v.: -suiker, v. Krotten, o nr. zw. ik krotte, heb eekrot; krotter, m. krotsier, v. krothuis, o. (heb gekroosd. Krozen, OW. zw. ik kroosde, Kruchen, ow. zw. ik kruchte

heb gekrucbt; krucherd, m. Kruid (plantgewas) o. -en; -je. Kruidachtig, bn. (o. -s.

Kruiden, bw. zw. ik kruidde.

heb gekruid.

Kruidenier, m, -s; -svak, o.; -swareii,v. mv.; -swinkel, m.-s.

Kruidenthee, v.

Kruiderazyn en kruiden-Kruideroier, o. [azUn, m. Kruiderü, v. -en.

Kruiderkaas en kruidkaas,v. Kruiderwün, m.

Kruidig, bn. -er, -st; -heid, v. Kruidje-roer-mii-niet, o. Kruidnagel, m. -s-, -tje, o. -s. Kruidnoot, V. -noten; -je,o. -s Kruien, bw. st. en zw. iK krooi (kruide).heb gekrooien(gekruid); kruier, m. kruiing, v. Kruiersloon, o. -en; - werk, o. Kruik, v. -en; -je, o. -s. Kruikehlad, O. -en en -eren. Kruiken, bw. zw. ik kruikte,heb Kruil, v. [gekruikt.

Kruilen, OW. zw. ik kruilde, heb gekruild. (appelen.

Kruiling,m. -s of -en. Soort van Kruiloon, o. -en.

Kruim, v. -en; -pje, o. -s. Kruimaclltig, bn. -er, -st. Kruimel, V. -s of -en; -tje, o. -s; Kruimelen, bw.ow. zw. ik kruimelde, heb en ben gekruimeld, kruimelaar. m. kruimelaarster, v. kruimeling, v. kruimelingen (brokjes van scheepsbeschuit) v. Kruimelig, bn. -er, -st. (mv. Kruimen, ow. zw. ik kruimde,

heb en ben gekruimd. Kruimig, bn. -er, -st.

Kruin, v. -en; -tje, o. -s. Kruipen, ow. st. ik kroop, heb en ben gekropen; kruipelings, bijw. kruipend, bn. kruiper, m. kruiping. v. kruipster, v. Kuiperwt, v. -en; -haantje, o.-s;

-hennetje, o. -s; -hol, o. -en. Kruis, o. -en; -je, o. -s. Kruisbes, v. -sen; -bcsseboom,

m. -en; -bezie. v. -beziën. Kruiselings, bijw.

Kruisen, ow. zw. ik kruiste, heb gekruist; kruiser, m. kruising,v. Kruisigen, bw. zw. ik kruisigde,

heb gekruisigd; kruisiging, v. Kruisjassen, ow. zw. ik -jaste. Kruister, V. -s. [heb ge-jast. KrulStOCllt, m. -en; -vaarder, m. -s; -vprmig, bn.; -wijze en -wijs. bijw.

Krult (poeder) o. (gekruifd. Kruiven, ow. zw, ik kruifde, heb Kruiwagen, m. -s; -tje, o. -s. Kruizeel, O. -zelen. Kruizemunt, v.

Kruk (persoon) m. -ken Kruk (voorwerp)v. -ken; -je,o.-s. Krukken, ow. zw. ik krukte, heb

gekrukt Krukkig, bn. -er, -st; -heid, v. Krul, v. -len; -letje, o. -s. Krulhaar, o.; -ijzer, o. -s. Krulkop en krullekop (hoofd)

m. -koppen.

Krulkop en krullekop (persoon) m. en v. -kopper.. Krullehol (hoofd) m. -len. Krullehol (per800n)m. en v.-len. Krullen, bw. ow. zw. ik krulde,

heb gekruld; krulling, v. Krullenjongen, m. -s; -maak-ster.v. -s; -maker,m. -s; -mand, v. -en.

Krullig, bn. -er, -st; -heid, v. Krulpriem, m. -en; -salade, v.;

-tabak, v.; -tang, v. -en. Kub en kuhbe,v. kubben; kuhje

en kubbctje, o. -s.

Kubboot, v. -en.

Kubiek, bn. (en c. als zn.)

Kuch (hoest) v.; -je. o. -s.

Kuch (droog kommiesbrood) o. Kuchen, ow. zw. ik kuchte, heb gekucht; kucher, m. kuchster.v. Kudde, v. -n; -tje, o. -s; ook:

kuddeken en kuddeke, o. -s. Kufivuile kroeg)v. -fen; -je, o.-s. Kuier, m.; -tje, o. -s.

Kuieren, ow zw. ik kuierde, heb

sekuierd; kuiering, v.

Kuif, v. kuiven; -je,o. -s. Kuiken. Zie Kieken.

Kuil, ra. -en; -tje, o. -s.

Kuilen, bw. zw. ik kuilde, heb Kuilig, bn. -er, -st. [gekuild. Kuip, v. -en; -je, o. -s.

Kuipen, bw. ow. zw. ik kuipte. Kuiper, m -s. (heb gekuipt. Kuiperö, V. -en; -tje, o. -s. Kuipersambacht, o.; -boor, v. -boren; -dissel, m. -s; -gild en -gilde, o. -gilden; -haak. m.-ha-ken.

Kuiphout, O.; -loon, O. -en. Kuis (knots; ook jonge koe) v. kuizen.

Kliisch, bn. en bijw. -er.meest-; -boom,m. -en;-elijk,bijw.-heid. v.; -molen, m. -s.

Kuischen, bw. zw. ik kuischte.

heb gekuischt. Kuit(lichaarasdeel)v.-en;-je,o.-s. Kuit (zaad van een visch) v. -en;

-jf*. o. -s.

Kuitendekker, m. -s.

Kuiter (kuitvisch) v. -s.

Kuit flikker (dans) m. Kuitharing, m. -en.

Kuivig, bn.

Kul, v. -len.

Kulas. v. -sen.

Kullage (fonperii) v. Kullekenskruid, o. , , ,, Kullen(straatw.)bw.zw.ik kulde, heb gekuld; kuiler, m.kulling,v. kuister, v. kullage,v.kulkoek,m. Kunde, v.

Kundig, bn. -er, -st; -heid, v.

(mv. -heden);-lijk, bijw.

Kunne, V. (heb gekund.

Kunnen, ow. st. ik konde (kon).

Kunst v. -en; -je, o. -s.

Kunstelük. bn.

Kunsteloos, bn. -loozer,-loost.

Kunstenaar, m. -s en -naren; -sleven, o.

Kunstenares, v. -sen. Kunstenarü, v. -en.

Kunstenmaker, m. -s.

Kunstgenoot m. -en; -genoote, v. -n.

Kunstig, bn. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw.

Kun Stkeurig,bn. - er,-st;-heid,v.

Kunstlievend, bn. -er, -st; -heid, v.

Kunstmatig, bn. -er, -st.

Kuras, o. -sen.

Kurassier, m.-s;-slaar8,v.-laarzen; -sstal, m. -len.

Kuren, ow. zw. ik kuurde, heb

Kurenmaker,m. -s. [gekuurd.

Kurk, z.n. (o. voorde stof,v.voor het daaruit vervaardigde) -en; -je. o. -s.

Kurkegeld, o.

Kurken, bn.

Kurkenmandje. o. -s.

Kurketang, V. - en; - trekker,m. - ^

Kurkuma, v.

Kus,m.-sen;-je,o.-s;-handje,o.-8.

Kussen, bw. zw. ik kuste,heb ge-kust; kusser, m. (o. -en.

Kussen, o. -s; -tje, o. -s; -sloop.

Kust (oever) v. -en.

Kust (verkiezing)v.alleen gebruikelijk in; te kust en te keur.

Kusting, v. -en; -brief, m.-brie-

Kustvaarder, m. -s. [ven.

Kut, v. -ten.

Kuun (boonenkruid) v.

Kuur, v. kuren; -tje, o. -s.

Kwaad bn. en bijw. kwader of erger, kwaadst of ergst; -heid,v.

Kwaad. o.

Kwaadaardig, bn. -er,-8t;-heid, v. -lijk, bijw.

Kwaaddoen er ,m. -s; -ster,v.-s.

Kwaadsappig, bn. -er, -st;

-heid, v.

Kwaadschiks, bijw.

Kwaadspreken,ow. st. ik sprak -, heb -gesproken; -spreker, m.; -spreekster, v.

Kwaadsprekend, bn. -er, -st; -heid, v. (-heid, v.

Kwaadwillig, bn. -er, -st;

Kwaakster, v. -s.

Kwaal, v. kwalen; -tje, o. -s.

Kwab en kwabbe, v. kwabben; kwabbetjeo. -s.

Kwabbig, bn. -er, -st.

Kwajongen, m. -s.

Kwaiongensachtig.bn. er, -st.

Kwak. m. -ken; -je, o. -s.

Kwaken, ow. zw. ik kwaakte, heb nek waakt.

Kwaker, m. -s; -Ij, v. -en.

Kwakerskerk, v. -en.

Kwakkel, m. -s of -en; -tje o.-s.

Kwakkelen, ow. zw. ik kwakkelde, heb gekwakkeld; kwak-kclaar, ra. kwakkeling, v.kwak-kelaarster,v. kwakkelwinter, m. kwakkelziekte, v.

Kwakken.ow.bw.zw. ik kwakte, heb gekwakt.

Kwakzalven, ow. zw. ik kwakzalfde, heb gekwakzalfd; kwak-zalfater, v. kwakzalver, ra. kwakzalverachtig, bn. en bijw. kwakzalverij, v.


-ocr page 135-

KWA

127

LAB

Kwets (pruim) v. -en; -je, o. -s. Kwetsen, bw. zw. ik kwetste, heb gekwetst; kwetsbaar, bn. (-der, -st); kwetsbaarheid, v. kwetsing, v.

Kwetsend, bn, en bijw. -er, -st. Kwetsuur, v. kwetsuren; -tje, o. -s.

Kwetteren (drukken) bw. zw. ik kwetterde, heb gekwetterd; als ow. (praten, snappen, kakelen; een zangerigen toon voortbrengen) kwetteraar, m. kwet-tcraarater, v. kwettering v. Kwezel, v. -s; -tje, o. -s. Kwezelen (futselen) ow. zw. ik kwezelde, bob gekwezeld; kwezelaar, m. kwezelaarster, v. kwezelarij, v. (-heid, v.

Kwezelachtig, bn. -er, -st; KwibUS(zot, fat, kwast) m. -sen; ^-jfN o. -s. (m. -s.

^Widam(zot handelend mensch) Kwyl, v.; -baard, m. -en. Kwijlen, ow. zw. ik kwijlde, heb gekwijld; kwijler,m. kwijling,v. kwijlster, v.

Kwjjn, m.

Kwijnen, ow. zw. ik kwijnde, Ueb gekwijnd; kwyner, m. kwij-ninsf, v. kwijnster, v.

Kwüt, bijw.

Kwijtbrief, m. -brieven. Kwijten, bw. st. ik kweet, heb

gekweten.

Kwy ten (zich), WW. st. ik kweet mij, heb my gekweten; kwij-tinir, v. (ben -geraakt.

Kwijtraken, bw.zw. ik raakte -, Kwijtschelden,bw.st. ik schold -, heb -gescholden; k.vijtscbel-

ding, v.

Kwijtschrift, o. -en.

Kwik ibeweeglijk) bn. en bijw.

-ker, -st.

Kwik !beuzeling)v.-ken; -je,o.-B. Kwik (kwikzilver) v. en o. Kwikachtig, bn. -er. -st. Kwikstaart, m. -en; -je. o. -s. Kwikstaarten, ow. zw. ik kwikstaartte, heb gekwikstaart. Kwikzilver, o.

Kwinkeleeren (zingen.vroolyk zijn; meteen trillendgduidzingen) ow.

Kwlnkerd, m. -s.

Kwinkslag, m. -en.

Kwint (streek) v. -en.

Kwintig, bn. -er, -st.

Kwipsch, bn. en bijw.-er, meest -; -heid, v. (o.-s.

Kwispedoor, o. doren; -tje, Kwispel, m. -s; -tje, o. -s. Kwispelen, bw.ow. zw. ik kwispelde, heb gekwispeld; kwispe-laar, m. kwispelaarster,v. kwispeling v.

Kwispelstaarten, ow. zw. ik kwispelstaartte, heb gekwispelstaart.

Kwisten (verkwi5ten)bw. zw. ik k wist te .heb sekwist,kwister,m. Kwistgeld, m. en v. -en. Kwistgoed, m. en v.

Kwistig, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v.

Kwistpenning, m. en v. -en. Kyrie eleison. Heer, ontferm ul Heer, erbarm u!: de eerste woorden van het eerste zangstuk der mis bij de R. K.

Kwal, v. -len.

Kwalle (vervelende babbelaar-_8'er) kwaliön en kwalies. Kwalleachtiff, bn. -er, -at. KwaUemoer (praatzieke vrouw)

v. -s.

Kwaliën (keuvelen) ow. zw. ik

kwalifde, heb gekwalied. Kwalijk, bn. en bijw. -heid, v.;

-varen, o.

Kwalm (dikke damp, walm) m. Kwalmen, OW. zw. ik kwalmde,

heb gekwalmd.

Kwalster, m. -s; -tje,o. -s. Kwanselen, OW. zw. ik kwanselde, heb gekwanseld; kwan-selaar, m. kwanselaarster, v. kwanselachtis, bn. (-er, -st); kwanselary, v. kwanselig, bn. (er, -st); kwanseling, v. Kwansuis (voorgewend, schijnbaar, niet gemeend) bijw. Kwant, in. -en; -je, o. -s. Kwarrel, m. -s; -tje, o. -s. Kwarrelachtig, bn. -er, -st. Kwarrelig. bn. -er, -st. Kwart, o. -en; -je, o. -s. Kwartaal (vierendeeljaars) o.

kwartalen.

Kwarteel, o. -en; -tje, o. -s. Kwartel, m. -s; -tje, o. -s. Kwartier, o. -en; -tje, o. -s. Kwartiersvergadering,v.-en. Kwartijn, m. -en.

Kwarts (eene steensoort) o. -en;

-achti», bn.

Kwassiehout, o.

Kwast (voorwerp en persoon) m. -en; -je, o. -s.

Kwartelorum, m. -s. Kwasterig-, bn. -er, -8t;-heid,v. Kwastigquot;, bn. -er, -st; -heid, v. Kwee, v. kweeën; -tje, o. -s. Kweek (puingras) v. Kweekeling, m. en v. -en; voor

het v ook kweekelinge. Kweeken, bw. zw. ik kweekte, heb gekweekt;. kweeker, m. kweekery, v. kweeking, v. kweeksel, o. kweekster, v. Kweekhof, m. -hoven; -plaats, v. -en; -school, v. -scholen; -tuin, in. -en.

Kweelen (zingen) bw. zw. ik kweelde,heb gekweeld; kweeier, m. kweelster, v. kweeling, v.

Kweel tje, o. -s.

Kween leene onvruchtbare koe;

een manwijf) v. kwenen. Kweern, v. -en; -tje, o. -s. Een

handmolen.

Kweesten, OW. ZW. ik kweestte, heb gekweest; kwsester, m. kweestster, v. kweesterij, v. Kweken en kwekken. Zie Kwel (kwelling:) v. (Kwaken. Kwelaclltig,bn. -er,-st; -heid,v. Kweltoast, m. -en. (land. Kwelder, v. -S. Buitendyksch Kwelduivel.m.-s; -Kerst,m. -en. Kwellage (kwelling, verdriet) v. -s.

Kwellen, bw. ZW. ik kwelde,heb gekweld; kweller, m. kwelling, v. kwelster, v. kwellery, v. Kwelziek, bn. -er,-st. Kwelzucht, v.

Kwendel (wilde tijm) v. Kwengelen (gedurig storten) ow. zw. ik kwengelde, heb ge-kwengeld.

L,.

L, v. I's. De twaalfde letter van het alphabeth, als Romeinsch getalmerk 50;en met eene streep er boven 50,000.

L.C. — Loco citato, op de aangehaalde plaats.

L.L. — loco laudato, op de geprezene, geroemde of aangehaalde plaats. L.L. — Laatstleden.

L.S. — (boven aan het blad of de bladzijde) Lbctobi salutbm, heil (zy) den lezer! L.S. — (onderaan het blad of de bladzijde) Loco sigilli, in plaats van het zegel. L.St. — Livbb stbblims, pond sterling.

La (muz.) benaming van den zes-den toon in de klankladder. La, Zie Lade. (de a.

LaadbUS, v. -sen; -gat, o. -en; -gereedschap,o. -pen; -kruit, o.; -lepel, m. -s; -pan, v. -nen; -priem, m. -en; -stok, m. -ken. Laag, bn. en bijw. lager,-st; -j'es, bijw.; -heid, v,, -te, v.; -loopers (valsche dobbelsteenen) m.mv. Laag. v. lagen; -je, o. -s. Laakbaar, bn. -der, -st; -heid,v. Laakziek, bn. -ct, -st. Laakzucht, v.

Laan, v. lanen; -tje, o. -s.

Laars, v. laarzen; -je, o. -s. Laarzen, bw. zw. ik laarsde, heb gelaarsd.

Laarzenknecht, m. -s; -ma-ker,m. -s; -trekker,m. -■; -winkel, m. -s.

Laarzeschacht, v. -en.

Laas (helaas) tw.

Laat, bn. en bijw. later, -st. Laatband, m. -en.

Laatbekken, o. -s. Laatdunkend, bn. en by w. -er, Laatyzer, o. -s. [-st; -heid, v. Laatkop. m. -pen.

Laatst, bijw.

Laatstelijk, bijw.

Laatstleden, bijw.

Laatvlijm, v. -en.

Laatwindsel, o. -s.

Labaar, v. labaren. Een linnen

halsdoek.

Labbei (klappei) v. -en. Labbeien, bw. zw. ik labbeide,

heb gelabbeid.

Labbekak, m. en v. -ken. Labbekakken, ow. zw. ik labbekakte, heb gelabbekakt; labbekakken, m. labbekakkery, v. labbekakster, v.

Labben (klappen) ow. zw. ik

labde, heb gelabd; labber, m. Labber, bn. (v.

Labberdaan,ook: abberdaan. Labberen (van zeilen) ow. zw.ik labberde, heb gelabberd;labber-koelte, v. -koeltje, o.

Labberlot, (nach tbraker) m. - ten. Labberlot isloep) v. -ten. Labberlottig, bn.

Labiaal, het mondstuk aan de pijpen der orgels.

-ocr page 136-

LAB

LAS

128

Laboratorium (werkplaats, in-zoaderbcid van acheiknadigen, apothekers) o. -s.

ljaDorearen,(iaoeite,arbeid hebben; aan eene ziekte lijden) ow.

JjabDrieus (arbeidzaam; bn.

Labyrint idoolhof) o. -en.

Lacereeren (verscheuren) bw.

Lacec (rijgveter) o. ten.

Lach, in.; -je, o. -s.

Lacüe (lafhartig) bn.

L^Cbe ilafaard) m. -a.

Lactieeren (los- of nalaten) bw.

LacheDek, m. en. v. -ken;-je, o. -s. (heb gelacheld.

Lachelen, ow. zw. ik lacheldc,

Lacben. ow. st. ik lachte(sotns ook: loetfi heb gelachen; lacher, m. iachster, v.

Lachlust, in.; -spier, v. -en.

Laconiek (kurt en bondig, kernspreuk!^) bn. en bijw. -er, -st.

Laconisme, o.

Lacune (opening, gaping; bijzondere schrift-uitlating) v. -s.

Ladder, v. -s; -tje, o. -s.

Lade en la, v. laden; laatje, o.-s.

Laden, bw. st. ik laadde, heb geladen; lader, in. lading, v. la-dingsbrief, in. Samenstellingen met laad.

Ladronen (straat- of zeeroovers in Icaliéi m.mv.

Lady (dame,voorname Engelsche vrouw) v. lady's.

Laf. bn. en bijw. -fer, -st; -felijk, bijw. -heid, v.

Laraard, in. -s; -bek, m. -ken.

Lafenis, v. -sen; -je, o. -s.

Lafhartig- bn. -er, -st; -heid, v.

Lagerha ^d, v.; -huis,o. -wal,m.

Hagen I verminderen) bw.zw. ik langde, heb gelaafd.

Lagune (in Venetië: tusschen-water; in de Adriacische Zee: droogte en eiland) v. -n.

Lak (lastering) m.

Lak (stof) o. -ken.

Lak, bn.

Lakei, m. -en; -tje, o. -s.

Laken, o. -s; -tje, o. -s.

Laken, bw. zw. ik laakte, heb g'-laakt; laker, m. laking, v.

Lakensch. bn.

Lakenvolder, m. en v. -s.

Lakken, bw. zw. ik lakte, heb jrelakt; lakker, m. laksel, o.

Lakmoes, o.

Lakooi (violier) ▼. -en.

Lakooienbed, o. -den; -zaad,o.

La la, zoo, tamelijk.

. Lam, o. -meren; -metje, o. -s en la nmert'ea.

Lam.bn. en bijw. -mer,-st;-heid, v.; -mifheid. v.

Lambrizeering, v. -en.

Lamentabel tjammerlijk) bn. -er. -st. (-tién.

Lamentatie (jammerklacht) v.

Lamenceeren (weeklagen;jammeren) ow. (gen len toon

LamentOSO (muz.) Op eenkla-

Lamfer. o. -a.

Lamineeren (metalen tot blik slaan; plrttt n) bw.

Lamlendig, bn. -er, -St; -heid,v

Lammeling, m. en v. -en; voor het v. uo'C la nmeünge.

Lammelot, m. en v. -ten.

Lammelottig, bn. -er, -st, ■ -heid, v.

Lammeren, ow. zw. ik lammerde, heb gelammerd. Lammergier, m. -en; -markt,v. -en; -tjesbaai, v.; -tjespap, v.; -zoet, bn. (boom) o. -en.

Lamoen (tweearmige dissel-Lamp, v. -en; -je, o. -s. Lampeglas, o. -glazen; -kap, v. -pen; -kleedje, o. -s; -kousje,o. -s; -schaar, v. -scharen. Lampenfabriek,v.-en;-katoen,

o.; - maker, m. -s.

Lampet, o. -ten; -je, o. -s. Lampion (illumineerlampje of

-glaasje) v. -s.

Lampoot, m. en v. -en. Lamprei (visch) v. -en. Lamprei (jong konijn) o. -en;

-tje, o -a.

LamsbOUt.m. -en; -boutje, o.-s; -gebraad,o.;-kop, m. -pen;-oor, o. -en; - poot, m. -en; - vacht, v. -en; -vel, o. -len; -vleesch, o.; -wol, v.

Lamzalig, bn. -er, -st; -heid, v. Lancet (laatijzer, laatvlijm) o.

-ten; -je, o. -s.

Land, O. -en; -je, o. -s. Landaard, m.

Landbouw, m.

Landelijk, bn. -er, -st; -heid, v. Landen, OW. zw. ik landde, ben

geland; landing, v.

Landerig, bn. -er, -st; -heid, v. Landerijen, v. mv. Landgenoot, m. -en. Landgenoote, v. -a. Landgoed, o. -eren. (v/ -en. Landingsboot, v. -en; -plaats, Landloopen, o.; -looper, m. -s;

-looperij, v.

Landman (boer) m. landlieden. Landouw, v. -en. Landsbediening, v. -en. Landschap, o. -pen;-je, o. -s. Landschapschilder, m. -s. Landschapsschrijver, m. -s. Land.sheer, m. -en; -lijk, bn. Landskind, o. -eren; -knecht,

in. -en; -lasten, m. mv. Landsman (landgenoot) m. -lie-Landsoraak, v. (den,

Landvluchtig,bn.; -heid, v. Landzaat, m. laadiaten. Landziekig, bn. -eF, -st. Landziekte, v. (-heid, v.

Lang, bn. en bijw. -er, -st; Langhaard, m. -en. Langoaardig, bn. -er, -st. Langbeen (persoon) m. en v. Langbeen imug) v.-en. [-en. Langbeenig, bn. -er, -st. L ingdradig,bn. -er, -St;-heid,v. Landurig, bn. -er, -st; -heid, v. Langen, bw. zw. ik langde, heb

g laiitfd.

Langet. v. -ten; -je o. -s. Langeveld, o. (-halzen.

Langhals (persoon) m. en v. Langhals Iflesch) v. -haken. Langhalzlg, bn. -er, -st. Lxngkin, m. en v. -i.en. Lanf?lenden, m. -en v. -a. Langlijf 'O. -en v. -lijven. Langlijfvig, bn.

L ingneus, m. en v. -neuzen. Langoor ie«el) m -en.

L ingoor (persoon) m. en v. -en. Langs, vlt;.

Langscheeps, bijw. Langscheepsch, bn.

Langsgaan, ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan.

Langsloopen, ow. st. ik liep heb en ben -geloopen.

Langsrijden, ow. st. ik reed heb en bf-n -ijereden.

Langstlevend, bn.

Langs varen, ow. st. ik voer -heb en ben -gevaren.

Langtand, m. en v. -en.

Langtong, m. en v. -en.

Langtongig, bn. -er, -st.

Langwerpig, bn. en bijw. -er -at; -heid, v.

Langwijlig, bn. -er, -st; -heid,v

Langzaam, bn. en bijw. langzamer, -st; -heid, v.

Lanerzamerhand, bijw.

Laning, v. -en. ( st; -beid, v.

Lankmoedig, bn. en bijw. -er.

Lans, v. -en; -je, o. -s.

Lansier, m. -3; -skazerne, r. -n.

Lanskenet (kaartspel) o.

Lantaren en lantaarn, v. lantarens en lantaarnen;lantarentje en lantaar itje, o. -s.

Lanterfant, m. -en.

Lanterfanten, ow. zw. ik lanterfantte. heb gelanterfant; lanterfanter, m. lanterfantster, v. lanterfanterij. v.

Landerlu (zeker spel) o.

Lap. in. -pen; -je, o. -s.

Lapidairschrift (steenschrifti schrijfstijl, die tot opschriften op «edenkteekena dienstU is) o.

Laoideeren (steeni;.*n' bw.

Lapis infernalis,helsche steen.

Lapland, o. -er, m. -ach, bn. -ster, v.

Lappaliën (vodden, nesterijen, beuzelingen) v. mv.

Lappen, bw. zw. ik lapte, heb gelapt; lapper, m. lapperij, v. lappi-.sr, v. lapster, v.

Lappendag, m. -en; -deken, v.

-s; -dief. m. -dieven; -mand, v. -en; -markt, v. -en. (-zalf, ▼.

Lapwerk, O.; -woord, o. -en;

Lapzalven, ow.zw. ik lapzalfde, heb tfelapzalf.l;lapzalver,m. lap-zal verij. v

Lardeeren(met reepjes apek op-vullen» bw.; lardeering. v. lar-deersel, v.

Lardeerpriem, v. -en; -speetje» o. -s, -spek, o.

Laren Ihnis^odenjmv.

Larghetto (muz.) eenigszins lang/.aam; zacht vloeiend.

Largo ( nuz.) lang'.aam; breed,

L irie. V. CvoU ronJ, ernstig.

Larifarie (arewawel) v.

Lariemoer, v. -s.

Lariën (babbelen, snappen) ow. zw ik lariede, heb gelaried.

Lariks boom) m. -en; -j-, o. -s.

Lariksboom, m. -en; -oj\o. -s.

Larp en lerp (een zweepslag) v. -en.

Larpen en lemen (slaan, dor-sc'ienibw. ik larpte, heb gelarpt.

Lasch. v. lawhen; -je, o. -s.

Laschijzer, O. -mes, o. -sen; -tiarei, m. -s; -woord, o. -Pn.

Lascief'ontuchtisf) bn.

La civiteit I we.;lderigheid,gell-hei 1, ontiicuti v.

Laskaar. n. -karen.

Las^ch^n, bw. zw. ik lasebte, heb geiascht; lassching, v.


-ocr page 137-

LEE

LAS

129

Last (vracht) m. -en.

Last (maat) o. -en.

Lastage, v.

Lasten (bevel geven) bw. zw. ik lastte; heb gelast, ook o\v. las ten helpen dragen.

Laster, m.

Lasterachtlg-, bn. -er, -at. Lasteren, bw. zw. ik lasterde hebgelasterd;lasteraar,m. laste raarster, v. lastering: v. Lastercllcht, o. -en. •Lasteriyk. bn. en bijw. -er, -st. Lastermond, m. en v. -en; -pen, v. -nen; -rede, v. -nea; -schrift, o. -en; -stuk, u. -ken; -taal, v.; -tong, m. en v. -en; -ziek, bn. (-er, -st); -zucht, v. (-hdd, v. Lastig, bn. en bijw. -er, -st; Lat, v. -ten; -je, o. -s.

Latafel, v. -3; -je, o. -s.

Laten iniet doen, nalaten; toelaten'. ow. st. ik liet, heb gelaten. Latent (verborgen, iinresloten.

ingekerkerd) bh. Rome) o. Lateraan (pauselijk paleis te Latierboom, m. -en Latijn (de Latijnsche taal) 0. Latjjnsch, bn.

Latillff, v. -en; latinkje, o. -s. Latinisme (Latijnsche spreekwijze, latijnsch taaleigen) o. -n. Latinist ikenner van het Latijn) m. -en. (de poolshoogte) v. LatitU(ie{geographi3che breedte; Latium, o.

Latoen (geel koper) 0. (sen. LatS en latse (voorbroek) v. lat-*Latten,bw.zw. ik latte,heb gelat. Lattenstek, o. -ken.

Latuw, v,

Laudabel (lofwaardi-;) bn. Laudanum (slaapgoed) o. . Laudeeren (prijzen; met Arabische gom, in water opgelost, bevochtigen; het laken een glans Laurier, m. -en, (lieven) bw. Laurieren; bw. zw. ik laurierde,

heb gelaurierd.

Lauw,bn. -er,-st; -beid, v. -te,v. Lauwen, bw. zw. ik lauwde, heb

gelauwd.

Lauwer (laurier) m. -s of -en. Lauweren (laurieren) bw. zw. ik

lauwerde, heb gelauwerd.

Lava, v.

Lavabo (waschkom) O. lavabo's. Lavage (het was8chen,af- of uit-

wasschen) v.

Lavas, v.

Laveeren (zigzagsgewija tegen den wind inzeilen; fig. geven en nemen, schipperen) ow.

Lavei (verlof) v.

Laveien (ledig loopen) ow. zw.

ik laveide, héb gelaveid. Lavement (klisteer) o. -en; -tje, o. -s. (gelaafd; lafenis v.

Laven, bw. zw, ik laafde, heb Lavendel, v.

Lavoor (waschkanjo. -en; -tje, o. -s.

Lawaai, o.

Lawine (afgesclieurde en afrollende sneeuwklomp) v. -n en -s. Laxans (ontlasting) v.

Laxatie (ontlasting; middel ter

ontlasting) v.

Laxeeren (afdrijven, ontlasting hebben) ow. bw.

Laxeermiddel, o. -en.

Lazaret (pest- of ziekenhuis) o. -ten.

Lazarus (eigennaam; ook: een

inelaatsche) m. -sen.

Lazarü (nielaatscliheid) v. Lazuren, bn.

Lazuur (steen)m. lazuren;(stof|o. Lazzarone, m. en v. bedelaar (of een van het gemeen gespuis) in Napels.

Lazzaroni, mv. van Lazzarone. Leading-article hoofdartikel) o. -s. (ben.

Leb en lebbe (stremsel) v. leb-Löbaal (zekere aal of paling) v. Lebbig, bn. -er, -st; -beid, v. Lector (voorlezer; onderwijzer in

de levende talen, enz) m. -en. Lectuur (het lezen, de lezin belezenheid; stof ter lezing) v. Ledebraak en leebraak, v. Ledebraken, en leebraken, bw. ow. zw. ik ledebraakte, heb geledebraakt; ledebraker, m. Ledebrakig, bn. -er, - st. Ledebreuk, v.

Ledekant (ook; ledikant) o. -en

ledekantje, o. -s.

Ledeman. Zie Leeman. Ledematen. Zie Lidmaat. Ledenzetter, m. -s.

Ledepop, v. -pen.

Leder en leer o.; leertje o. Lederachtig en leeracbtig, Lederen en leeren, bn. [bn. Lederhandel, m.; -kooper, m. -s; -werk, o.

Lede water en leewater, o. Ledig (ook: leeg)bn. en bijw. -er.

-st; -beid, v.

Ledigen (ook: leegen) bw. zw. ik ledigde,heb geledigd; lediginquot; quot;

Lediggang, m.

Ledigganger, m. -s. Lediggieten (ook: leeggieten) bw. st. ik goot heb -gegoten. Ledigloopen (ook: leegloopen) ow. st. ik liep - heb en ben — loopen.

Ledigmaken (ook: leegmaken) bw. zw. ik maakte -, heb -ge maakt.

Ledigpompen (ook: leegpompen) bw. zw. ik pompte -, heb -gepompt.

Ledigputten (ook: leegputten)

bw. zw. ik putte -, heb -geput. Ledigscheppen (ook: keg scheppen) bw. zw. ik schepte -heb -geschept. Ledigzitten(ook: leegzitten)ow.

st. ik zat -, heb -gezeten. Leebraak en leebraken. Zie

Ledebraak, enz.

Leed, bn. en bijw.

Leed, o.

Leedwezen, o.

Leefregel, m. -s.

Leeftijd, m. -en.

Leeftocht, m. (wijzen.

Leefwijze en leefwijs, v. leef-Leeg (voor ledig) bn. -er, -st. Leegen (voor: ledigen) bw. zw. ik

leefde, heb geleegd.

Leegkuip, v. -en. (v. -s.

Leeglooper, m. -s; -loopster. Leegte, v.

Leek, m. -en; -ebroeder, m. -s, -ezuster, v.-s. (-heid, v.

LeelHk, bn. en bijw. -er, -st; Leelflkerd, m. -s.

Leem, o.

Leemachtig, bn. -er.

Leeman (ledepop) m. -nen of -s. Leemen, hw. zw. ik leemde, heb geleemd; leemster^ v. l»emer,ai, Leemen, bn. (leemern, v. Leemte, v. -n.

Leen, v. (ter - en te -).

Leen, o. -en.

Leenbrief, m. -brieven. Leenen, bw. zw. ik leende, heb geleend; leener, m. leening, v. leenster, v.

Leenheer, m. -en; -schap, o. Leenman, m. -nen; -schap, o. Leenrecht, o.

Leenroerig, bn.; -heid,v. Leenspreuk, v. -en; -i-^, bn. Leenstelsel, o.

Leep, v.

Leep slim) bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v. -igheid, v.

Leep (druipoogig) bn. leper, -st. Leeperd, m. -s; -je, o. -s. Leepoog, m. en v. -en. Leepoogig, bn. -er, -st; -heid, v. Leer (leering) v.

Leer (ladder) v. -en.

Leer. Zie Leder.

Leeraar, m. -s of leeraren. Leeraarsambt, o. -en. Leeraarschap, v.

Leerachtig. Zie Lederachtig. Leeraren, ow. zw. ik leeraarde,

heb ^eleeraard.

Leerbegrip, o. -pen. Leerbereiden, o. Leerboreider, m. -s. Leerdicht, o. -en.

Leeren, bn. Zie Lederen. Leeren, bw. zw. (als zn. o.) ik

leerde, heb geleerd.

Leergeld, o.

Leergierig.bn. -er, -st; -beid,v. Leergraag,bn. -grager,-?raagst. Leerjaar, o. -jaren; -jongen, m. -s; -kamer, v. -s; -knaap, m. -knapen. (v. ook leerlinge. Leerling, m. en v. -en; voor het Leerlingschap, v.

Leerlooien, o.; -looier, m. -s;

-looierij, v. -en. (-en.

Leermarkt en ledermarkt, v. Leermeester,m. -s; -es, v. -sen. Leermeesterschap, o. Leermeisje, o. -s; -rede,v.-nen;

-schooL v. -scholen. Leerstellig, bn.

Leerstelling, v. -en. Leerstelsel, o.

Leerstoel, m. -en.

Leertijd, m. -touwery, v.-en. Leertouwen, o. -touwer, m. -s; Leeruur, o. -uren; -wijze en

-wijs, v. -wijzen. Leerzaam,bn.zamer,-at: -heid,v. Leerzucht, v. (-beid, v.

Leesbaar, bn. en bijw. -der, -st; Leesbeurt, v. -en; -bibliotheek; v. -bibliotheken; -boek, o. -en; -ge3elschap,o. -pen; -inrichting, v. -ei?; -kabinet, o. -ten; - kamer, v. -s; -lessenaar, m. -s; -lust, m.; -museum, o. -s. Leest, v. -en; -je, o. -a. Leestafel, V. -a; -teeken, o. -s. Leestenhout, o.; -maker,m. -s. Leestijd, m.; -toon, m. -tonen; -trant, m.; -uur,o. -uren; -wijze en wijs, v. -wijzen; -zaal, v. -zalen.

9

-ocr page 138-

LEV

LEE

130

Leeuw. in. -on; -tje o. -s.

LeeuwachtlK, bn.

Leeuwenbek (bok v»n een leeuw) in. -ken. (-je, o. -s.

Leeuwenbek (plant) m. -ken;

Leeuwendaalder, m. -s; -drjl, o.; -hart, o.; -hol, o. -en; -huid, v. -en; -jong, o. -en;-kop, in. -pen;-kuil,m. -en; -manen, v. inv.; -moed, m.; -welp, o. -en.

Leeuweiik. m. -»n; -jr o. -s.

Leeuwerikskooi, v. -en; -nest, o. -en; -staart, m. -en; -zang, m. -en.

Leeuwin, v. -nen; -netje, o. -s.

Leewater. Zie Ledewater.

Leg (het leggen | m.

Legquot; en legge (lichaamsdeel van vogels' v. -gen. (-galer, -st.

Legaal (wettig) bn. en bijw. le-

Legaat (bij testament toegedacht gtdlt; elte van eene nalatenschap) o. legatin; -je, o. -s.

Legaat (pauselijk gezant) m. legaten. (verklaring) v.

Legalisatie (wettig van kracht

Legaliseer en (wettig maken, gerechtelijk bekrachtigen) bw.

Legaliteit (wettigheid) v.

Legataris, m.-sen. (maken)bw.

Legateeren (bij erflating ver-

Legatie (gezantschap) v. -tiën.

Legbord, o. -en.

Legeeren (hetzelfde als legateeren) bw.; legeering, v.

Legende(ver(lichting)v. -nen -s.

Leger, o. -8;-tje, o. -s.

Legeren, bw. ow. zw. ik legerde, heb gelegerd; legering, v.

Légèreté (lichtheid) v.

Leges (wetten, verordeningen; bepaalde verdiensten voor zekere werkzaamheden) v. mv.

Leggen (doen liggen, in eene liggende houding plaatsen, ne-derplaatsen) bw. zw. ik legde ildde), heb gelegd (geleid); legger, m. legsel, o. legster, v.

Leghen, v. -nen; -netje, o. -s.

Legioen, o. -en.

Legislatief (wetgevend) bn.

Legislatuur (wetgeving) v.

Legitiem (wettig; echt) bn. -er. -st. (ten) bw.

Legitimeeren (wettigen; ech

Legitimist (aanhangc r of voorstander der legitimiteit, der Bourbons-regeering in Frankrijk) m. -en. (beid) v.

Legitimiteit (wettigheid; echt-

Legkaart, v. -en; -penning,m. -en; -prent, v. -en.

Leguaan (bekleedsel om de raas; kamhagedis) m. leguanen.

Lei (voorwerp) v. -en; (stof) o. -tje, o. -s.

Leiband, m. -en; -boom, m. -en

Leiden (eene stad) o.

Leiden (doen gaan) bw. zw. ik leidde, heb geleid; leider, leidster, v. leiding, v.

Leldenaar,m.-s en -naren.

Leider, tw.

Leldscli,bn.

Leidsel en leisel, o. -s.

Leidsman, m. -lieden.

Leidster (het vrouwelijke van leider, dus; leidsvrouw) v. -s.

Leidster (eene wegwijzende ster, dun; leidstar) v. -ren.

Leidsvrouw, v. -en.

Leien, bn.

Leiendak, o. -en; -je, o. -s. Leijonker, m. -s; -reep. m.-en. Leis, v. -en.

Leisel. Zie Leidsel.

Leis (leizeel) v. -eii.

Leizeel, o. -zelen.

Lek iniet dicht) bn. en bijw. Lek (het lekken) m.

Lek (lekgat) o. -ken.

Lekbier, O. (ben geleekt.

Leken, OW. zw. ik leekte, heb en Lekgat, o. -en.

Lekkage, v. -s.

Lekken (druipen) ow. zw. ik lekte,heben ben gelekt; lekking) Lekken. Zie Likken. [v.

Lekker, bn. en bijw. -der, -st;

heid, v.

Lekkerbeetje, o. -s. Lekkerbek, m. en v. -ken. Lekkerbekken. OW. zw, ik lekkerbekte, heb gelekkerbekt; lek-ki rbekkerij, v. (-beid, v.

Lekkerbckkig, bn. -er, -st; Lekkermond, m. en v. -en. Lekkernij, v. -en; -tje, o. -s. Lekkers, o.

Lekkertand, m. en v. -en. Lekkertanden, ow. zw. ik lek-

kertandde, heb gelekkertand. Lekkertjes, bijw.

Lekkertong, m. en v. -en. Leksteen, m. -en; -ton, v. -nen; rat, v. -en; -water, o.; - wijn, i.; -zak, ra. -ken.

Lel, v. -len; -letje, o. -s.

Lelie, v. lelies en leliën; -tje,o.-s. Leliënbed?, o. -den.

Leliewit, bn.

Lellen, ow. zw. ik lelde, heb geleld; leller, m. lelling, v. lel-Lellig, bn. -er, -st. (ster, v. Lemma (leen- of hulpstelling;

grondsop, bezinksel) o. Lemmen (vleiend praten) ow.zw.

ik lerade,heb gelerad;lemraing,v. Lemmer, o. -s of-en; -tje, o. -s. Lemmet, o. -en; -je, o. -s. Lemoen (ook: lamoen) o. -en. Lende, V. -n en -nen. Lendekussen, o. -s; -tje, o. -s. Lendenpijn, v.

Lenen. Zie Leunen.

Leng (soort van kabeljauw)v.-en. Leng (touw) o. -en.

Lengen, bw. zw. ik lengde, heb

gelengd; lenging, v.

Lengte, v. -n. (-beid, V.

Lenig. bn. en bijw. -er, -st; Lenigen, bw. zw. ik lenigde, heb gelenigd; leniger, m. leniging,v. leniüster, v.

Lenltlef (verzachtingsmiddel) o.

lenith ven.

Lenltlef (verzachtend) bn.

Lens (zonder vocht) bn. en bijw. Lens (lans) v. -en.

Lens (glas) v. lenzen.

Lensen (met eene lans doorsteken) bw. zw. ik lenate, heb ge-Lenspomp, v. -en. (lenst. Lente, v.

Lenteacbtlg, bn. -er, -st. Leuteren (talmen) ow. zw. ik

lenterde, heb geleuterd.

Lento (muz.) langzaam.

Lenzen (ledigmaken) bw. zw. ik

lensde, heb gelensd; lenzing, v. Lenzen (meteen fokjezeilen)ow. I zw.ik len8de,heb en ben gelensd.

Lep, m. -pen.

Lepel, ra. -s; -tje, o. -s Lepelaar (zekere vogel i m. -sof

lepelaren.

Lepelen (gulzig eten) ow. zw. ik

lepelde, heb gelepeld.

Leplam,o. -meren.

Leppen, bw. zw. ik lepte, heb gelept; iepper, m. lepping, v lepster, v.

Lepperen, bw. ow. zw. ik lep-

perde, heb gelepperd Leproos (melaatsch)bn. leproze. Leprozenhuis, o. -huizen. Les, v. -sen; -je, o. -s.

Lesboek en lessenboek, o.

-en; -je, o. -s.

Leschbak, m. -ken; -drank, m.

-en; -trog, ra. -gen; -water, o. Lesgeefster.v. -s; -gever, m. -s. Lesschen. bw. zw. ik leschte, heb geJescht; lesscher, m. les-sching, v. leschster, v. Lessenaar, ra. -s; -tje, o. -s. Lestriponen (menscheneters;

barbaren, wreedaards) ra. mv. Letaliteit (doodelijkheid, ster-felykbeid) v. (looslkeid) v.

Lethargie, de slaapzucht; zorg-Lethargisch(iilaapzuchtig;zorg-loos) bn. (v.

Lethe (stroom der vergetelheid) Letsel, o.

Letten,bw.zw. ik lette heb gelet. Letter, v. -s of-en; -tje, o. -s. Letteren, bw. zw. ik letterde,

heb geletterd; lettering, v. Lettergieten, o.; -gieter, m. -s; -gieterij, v. -en; -greep, v. -grepen; -knecht, ra. -en; -knechte-L etter kunde, v. [rij, t.

Letterkundige, m. en v. -n. Letterlievend, bn.

Letterlijk, bn. en bijw. -er, -st. Letterzetten, o. Letterzetter, m. -s.

Lettre de marque (kaperbrief) v. lettres de marque. o. -s. Leugen (ook; logen) v. -s; -tje. Leugenaar en logenaar, m. -s

en -naren.

Leugenaarster, v.-s. (-heid,v. Leugenachtig, bnj -er, -st; Leuk.bn'. en bijw. -er,-st;-heid,v. Leukweg, bijw, (geleund.

Leunen, ow. zw. ik leunde, heb Leuning V. -en; leuninkje, o. -s. Leuningstoel, m. -en.

Leun spaan, V. -spanen. Leunstoel, m. -en.

Leur (drank) v.

Leus en leuze, V. leuzen. Leuter, m.

Leuteren, ow. zw. ik leuterde, heb geleuterd; leuteraar,m. leu-teraarster, v. leutering, v. Leuterbol m. -len.

Leuterig, bn. -er, -st. Leuterkous, ra. en v. -en. Leuterstal (koude pis der paar-Leutervaar, tb. -s. [den) m. Leuterwerk, o.

Leuver. m. -s.

Leuze. Zie Leus.

Levant 'het Oosten) v. Levantijn (Oosterling) m. -en. Levantijn (stormwind) m. -en. Levantijn (zijden stof)v. Levantijnsch (Ooster8ch,uit de

Levant) bn.

Levantsch, bn.


-ocr page 139-

LEV

131

LIJ

Levée (heffing) v. -s. (geleefd.

Leven, OW. zw. ik leefde, heb

lieven, o -s; -tje, o. -s.

Levend (niet dood) bn. .

Levendigquot; (vroolijk) bn. en oijw. -er, -st; -beid, v.

Levenloos, bn.

Levensbaan, v.; -beginsel, o.; -behoud, o.; -bericht, o. -en; -beschrijfster, v. -s; -beschrijver, m. -s; -beschrijving, v. -en; .-bron, v.; -dagen, m. mv.; -draad, m.; -geesten, m. mv.; -geluk, o.; -gevaar, o.; -groot, bn.; -grootte, v.;-kracht, v. -en;--lang, bn. en bijw.; -licht, o.; -loop, m.; -lust, ui.; -lustig, bn. (er, -st); -middelen, o. mv.; -onderhoud, o.; -pad, o.; -wijze en -wijs, v. -wijzen.

Lover (hut opstaan; de morgenopwachting bij de vorsten) o.

Lever, v. -s; -tje, o. -s. Leverachtig, bn.

Leverbaar,bn. -der,-st; -heid,v.

Leveren, bw. zw. ik leverde, heb geleverd;leveraar (leverancier) m. leverbaar, bn. levering (leverantie) v.

Leverkleurig-,quot;bn.; -traan, v.; zucht, v.; zuchtig, bn.

Leviathan (monsterachtig waterdier) m. -s.

Leviet, m. -en. (zes) m.

LevltlCUS (derde Boek van Mo-

Lex (wet verordening) v. leges.

Lexicograaf (woordenboekschrijver) m. lexicografen.

Lexicographic (woordenboek-

schrijversbekwaamheid) v. Lexlcographlsch, bn.

Lexicon (woord'enboek)o. lexica.

Lezen bw. st. ik las, heb gelezen; lezer, m. lezeres, v. lezing, v. lezinkje, o.

Lezenaar, m. -s; -tje, o. -s.

Lezenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -.

Liaison (band, verbintenis, ver-eeniging, verbond, betrekking) y. -s.

Lianen (slingerplanten) v. mv.

Lias (band of pakket schriften; snoer of veter om papieren aan te rijgen) v. -sen.

Llbatie (offerplenging, offer-dronk, drankoffer) v. -tiën.

Libel (boekje; klaag- of smaadschrift) o. -Jen.

Libellist, (libelschrijver) m. -en.

Liber (vrij) bn. en bijw.

Liberaal (milddadig, gastvrij; billük, goedaardig; onbevooroordeeld, onpartijdig; vrijmoedig; vrijvolksgezind)bn. en bijw. liberaler, -st.

Liberaal (in de staatkunde: man van den gematigden vooruitgang) m. liberalen.

Liberalisme (onpartijdige en verlichte welgezindheid jegens anderen) o.

Liberaliteit (liberale daad of hoedanigheid) v.

Llbereeren bevrijden, redden, verlossen) bw.

Llberteit (vrijheid) v. -en.

Libertin (losbol, wildzang)m.-8.

Libertinage (losbollerij, ongebondenheid) v. (bevalt.

Llbet, het belieft,gelust,behaagt.

Libitum, welgevallen, welbehagen. (winkel) v. Llbralrie (boekhandel; boek-Libratie (eene zwenkende beweging) v.

Libretto (tekstboekje) o. -'s. Llcent (tol, accijns, belasting op

uitgaande waren) in. -en. Licentiaat (candidaat; iemand die de bevoegdheid heeft verkregen om doctor te worden) m. licentiaten.

Licentieeren (toestaan, veroorloven; afscheid geven) bw. Licet, het is geoorloofd, toegestaan, het staat vrij. Lichaam,o. lichamen; -pje, o.-s. Lichaamsarbeid, m.; -beweging, v. -en; -bouw, in.; -deel,o» -en; -gestel, o. -len; -kracht, v. -en; -oefening, v. -en; -straf, v. Lichamelijk, bn. en bijw. [-fen. Licht, o.-en; -je, o. -s.

Licht (helder)bn. en bijw.-er,-st. Licht (niet zwaar) bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Lichtblauw, bn.

Lichtbruin, bn.

Lichtekooi, v. -en.

Lichtelijk, bijw.

Lichten ,licht geven) bw. zw. ik

lichtte, heb gelicht.

Lichten (licht van zich geven) ow. onp. w. zw. het lichtte, heeft gelicht.

Lichten (opheffen) bw. zw. ik lichtte, heb -gelicht; lichter, m. lichting, v. (bijw.

Lichterlaaie en lichtelaaie. Lichtgeel, bn. (-beid, v.

Lichtgeloovlg, bn. -er, -st; Lichtgeraakt, bn. -er. -st; Lichtgrauw, bn. [-beid; v. Lichtgrijs, bn.

Lichtgroen, bn.

Lichthart, m. en v. -en. Lichthoofd, m. en v. -en. Lichthoofdlg, bn.; -beid, V. Lichtigheid, v. (o. -s.

Lichtmis (losbol) m. -sen; -je. Lichtmis (vrouwendag) v. Lichtmissen (rinkelrooien) ow. zw. ik lichtmiste, heb gelicht-mist; lichtmisserij, v. Lichtrood, bn.

Lichtvaardig, bn. en bijw. -er, -St; -held, v. (-st; -heid, v. Lichtzinnig, bn. en bijw. -er, Liclte (geoorloofd) bn. en bijw. Liclteeren (bieden, bij opbod vcrkoopen) bw. (nen)m. -en. Lictor (bijldrager bij de Romei-Lid. o. leden.

Lidgras, o. (maten.

Lidmaat (medelid) m. en v. lid-Lidmaat (deel des lichaams) o.

ledematen.

Lidmaatschap, o. (en tiën. Lidmatencatechlsatle v. -ties Liebaard (leeuw) m. -s.

Lied, o. -eren; -je. o. -s.

Lieden, m.mv. Zie ook: Lui. Liederalbum, o. -s. Liederboek, o. -en; -je, o. -s. Liederlijk, bn. en büw. -er, -st; -beid, v.

Liedertafel, v. -s. (v -s.

Liedjeszanger,m. -s; -zangster, Llëeren (verbinden samenbinden, vastbinden; zich tot iets, verplichten) bw. ww.

Lief, bn. en bijw. (o. als zn.i liever, -st; -je, o. -s.

Liefdadig, bn. -er, -st; -heid, v.

Liefde, v. -loos, bn. (-loozer, meest -loos) -loosheid, v.

Liefderijk, bn. -er, -st; -heid, v.

Lieldesbetuiging, V. -en;-ver-klarimc, v. en. (-heid, v.

Liefelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Liefhebben, bw. onr. zw. ik had lief, heb lief^ehad;]iefhebber,m. liefhebberij, v. liefhebster, v.

Liefhebberen, ow. zw. ik liefhebberde, heb geliefhebberd.

Liefkoozen, bw. zw. ik lief-k(gt;osde,heb geliefkoosd; liefkoo-zer, m. liefkoozerij, v. liefkoo-zing, v. (heb gelieflokt.

Licflokken, bw. zw. ik lieflokte,

Liefoogen Honken) ow. zw. ik Jiefoojjde, heb geliefoogd.

Liefst, bijw.

Liefste, m. en v. -n.

Lieftalig (Jief Sprekend) bn. ec bijw. -er, -st; -heid, v.

Lieftallig (bevallig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Liegen, ow. bw. st. ik loog, heb gelogen. Het liegen,o.

Lier, v. -en; -tje, o. -s; -eman,m. -nen; -zang, m.

Lieren (op de lier spelen) ow.iw. ik lierde, heb gelierd.

Lierlauw (een weinig lauw) bn.

Lies, v. liezen; o. -s.

Lieveling,m. en v. -en; voor het v. ook: lievelinge; -etje, o. -s.

Lievelingsbezigheid, v. -bezigheden;-dichter,m. -s; -kleur, v. -en; -plaats, v. -en; -plekje, o. -s; -schryver, m. -s; -uitdrukking, v. -en; -werk, o.; -woord o. -en.

Lievemoederen, o. (geliefd.

Lieven, bw. zw. ik liefde, heb

Lieverd, m. -s; -je o. -s.

Lieverlede,biiw. Alleen gebruikelijk in: van lieverlede.

Lieve-vrouwen-bedstroo, o.

Lieve-vrouwenkerk, v. -en.

Lievigheid, v. -heden.

Llflaf, bn. en bijw. (o. alszn.); -je o. -s.

Liflaffen, ow. zw. ik liflafte, heb «eliflaft; liflafferij, v.

Ligament (band, vlocht, verband,zwachtel; windsel; dubbele letter bij lettergieters) o. -en.

LigatO (muz.) gebonden, ver-eenigd.

Ligdag, m. -en; -geld, o.

Liggen, ow.st. ik lag, heb en ben Kelegen: ligger, m. ligging, v.

Ligplaats, v. -en. (v.

Ligue (verbond; eedgenootschap)

Ligulst (bondgenoot, saamge-zworene) m. en v. -en.

Liguster, m. -s.

Lij (scheepsw.) v. (-beid, v.

Lijdelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Lijden (dHlden) bw. ow. st. ik leed, heb geleden; lijder, m. ly-deres, v.

L iden (duren) onp. w. st. het

Lijden, o. [leed, is geleden.

Lijdend, bn.

Lijdensbeker, m.; -geschiedenis, v. -sen; -kelk, m.; -preek,v. -en; -tekst, m. -en; -week, v. -weken. (-st;-heid, v.

Lijdzaam, bn. en bijw. -zamer


-ocr page 140-

LOE

LIJ

132

Linde, v. -n.

Lindeblad, o. -en en -eren;

-blaadje, o. -s en -bladertjes. Lindebloesem, m. (o. -s. Lindeboom, m. -en; -boompje, Linden, bn.

Linden hout, o.

Lindenlaan, v. -lanen.

Linea (linie, lijn, streek, trek) v. Lineamenten (trekken van het

jji-laat, of van de hand) o mv. Linge (rivier in Gelderland) v. Lingerie (linnengoed) v. LingOtS (gegotene gouden of zilveren klompen, slaven) mv. Linguist (taalkenner, taalkundige) m.-en.

Linguistiek (taalkennis' v. Linguïstisch ide studie der talen betreffende) bn.

Liniaal, v. linialen; -tje, o. -s. Linie (streep, lijn; evennachtslijn; in slagorde geschaarde troepen; staand leger; geslacht-lijn) v. Hniën en linies. Linieeren (met lijnen trekken,

belijnen) bw. Linieerfabriek,v.-en;-machine,

v. -s; -pen, v. -nen. Linietroepen (staande geregelde troepen) v.mv.

Link i scheur) v. -ei. Linkerarm, ra. -en; -been, o. -en; hand, v. -en; kant, ra.; -raouw, v. -en; -oever, m. -s; -oog, o. -en; oor, o. -en; -vleugel, m. -s; - voet, ra. -en; zijde,v. Linkerd (die raet zijne linkerband even goed terechtkan als met zijne rechterhand; ook: geslepen vogel, looze guit) ra. -s. Links, bijw. linksaf, bijw. Linksch,bn.-er, meest -;-heid,v. Linksom, bijw.

Linnen, o. -s.

Linnen, bn.

Linnengoed, o.; -kist, ra. -en;

-koopman, m. -kooplieden. Linon (zacht, fijn, vlasachtig

lijnwaad) o.

Lint, o. -en; -je, o. -s.

Linze, v. -n. (o. -s.

Linzeboom, m. -en; boompje. Linzenakker, ra. -s; -maal, o.

-malen; -meel, o.; -soep, v. Lion (held van den dag) ra. -s. Lionne (gevierde scboone) v. -s. Lip, v. -pen; -je, o. -s.

Liplap, ra. -pen. (-zalven.

Lippenpommade, v. -s; -zalf,v. Liquide (vloeibaar;week. helder, zuiver; ontegensprekelijk, tot klaarheid gebracht;vlottend)bn. Liquidatie (vereffening) V. Liquideeren (klaarmaken, vereffenen; afrekenen) bw.

Liquor (geestrijke vloeistof) o. Lis en lUS, v. -sen; -je, o. -s. LiSCh (srewas) o. lisschen. Lispelen, OW. zw. ik lispelde, heb gelispeld; lispelaar, m. lis-pelaarster, v. lispeling, v. lispelend bn.

Lispen, OW. zw. ik lispte, heb geliept; lispend, bn. lisper, m. lisping, v. lispster, v. lisptong, m. en v. (list.

Lissen, bw. zw. ik liste, heb ge-List, v. -en; -je, o. -s. Listig,bn. en bijw.-er, -st; -heid, v. -lijk, büw-

I4)f,o. lyven; -je, o. -s. lijfeigene, m en v. -n. Lijfeigenschap, v.

Lüfelük,

Lyföbehoud, o.; -berging, v.; -dwan^, m.; -gevaar, o. -gevaren; -sieraad, o. -sieraden. LÜfStraf, v. -fen.

Lyfstraffelijk. bn.

Lijftocht, iu.

Lijttochcen, hw.zw. ik lijftocht-te, heb gelijftocht; lijftochtenaar, in. lijftochtenares, v. Lijfwacht (de geheele wacht) v. -en.

Lijfwacht (persoon) ui. -en.

Lijk (touwj o. -en. (o. -s.

Lijk (dood lichaam) o. -en; ^je, Lykachtiff, bn. (heb geleken. Lüken (gelijken) ow. st. ik leek. Lijken (de zeilen op den wind brassen) bw. zw. ik lijkte, heb gelijkt. (-rede, v. -nen.

Lijkgaren, o. -naald, v. -en; ifim, v.

Lümachtig, bn. -er; -beid, v. L jmen, bw. zw. ik lijmde, heb gelijmd; lijmer, ra. lijmster, v. lijming, v. lijinerij, v.

Lijmerig, bn. -er, -si; -heid, v. Lijmig, bn. -er, -st; -heid, v. Lymkamer, v. -«; -ketel, m. -s. Lijn (touw, ook: streep) v. -en;

-tje, o. -s. (gelijnd.

Lijnen, bw. zw. ik lijnde, heb Lijnwaad, o. - waden.

Lijnzaad, o.

Lijs, m. en v. lijzen.

Lijspond, o. -en.

LySt, v. -en; -je, o. -s. (gelijst. Lósten, bw. zw. ik lijstte, heb Lijstenmaker, m. -s.

Lijster, v, -s.

Lijvig, bn. -er, -st; -heid, v. Lijwaarts, bijw.

LÖzeil, o. -en.

Lijzig, bn. -er -st.

Lik, m. -ken; -je. o. -s. Likdoorn en likdoren, ra. -s;

-doorntje en -dorentje, o. -s. Likeur, v. -eu; -tje, o. -s. Likhout, o. -en.

Likkebaard, m. -en. Likkebaarden, bw. zw. ik likkebaardde, heb gelikkebaard. Likkehroer, m. -s.

Likken en lekken, bw. zw. ik likte (lekte), heb gelikt (gelekt); likker, m. likking, v. likster, v. likkepot, o.

Likken (gladmaken) bw. zw. ik likte, heb gelikt; liksteen, ra. Lil, o. (likstok, ra.

Lilachtig, bn. -er. (kleur. Lilas, lichtblauwe, roodachtige Lillebeenen, ow. zw. ik lille-

beende, heb gelillebeend. Lillen. OW. zw. ik lilde, heb gelild; lilling, v.

Lilllg, bn. -er, -st. Lilliputterikleinduirapje) ra. -s. Limiet (scheidpaal, grens; hoogste bod) v. -en. (zing) ▼. Limitatie (beperking, begren-Limiteeren (bepalen, beperken, begrenzen,nauwkeurig vaststellen) bw.

Limoen, m. -en; - tje, o. -s. Limonade (verkoelende drank van water, suiker en citroensap) v.

Litanie (smeeklied) v. litanieën.

Liter (Ned. kan of kop) ra. -s.

Literaal (letterlijk, woordelijk) bn.

Literarisch (letterkundig, wetenschappelijk) bn.

Literator (letterkundige, boekenkenner) m.-en. ,

Literatuur (letterkunde, geleerdheid, wetenschappen) v, literaturen.

Lithograaf (teekenaar op steen; steendrukker) m. lithografen.

Lithographeeren(op den steen teekenen; steendrukken) bw.

Lithographic (steenplaatdruk; steenschrijfkunst) v. -ën; -tje, o. -s.

Lithographisch (van, voor, betreffende of op de wijze van de steendrukkunst) bn.

LithophaniC (doorschijnings-beeld in steen) v. -ën; -tje, o.-s.

Litigatie (twist, twistgeding, bi t wisting) v.

Litigeeren (twisten, twistvoe-ren, pleiten) ow.

Litteeken,o.-s en -en; -tje; o.-a.

Liturgie (kerkformulier of plechtigheid) v. liturgieën.

Livide (lijkkleurig, doodsbleek) bn.

Livraison (aflevering) v. -s.

Livre (als Fransche rekenmunt, zooveel als frank; als Engelsche (livre sterling, L. st.) in waarde gelijk aan 12 gulden Nederl.) o.

Livrei, v. -en. [-s.

Livret (aanteekenboekje) o. -ten,

Lloyd (zeevaart-maatschappij)m.

Lob (lub) v. -ben; -betje, o. -s.

Lobberen, ow. zw. ik lobberde, heb gelobberd. (-heid, v.

Lobberig, bn. en bijw. -er, -st;

Lobbes, m. -en.

Lobbig, bn. en bijw. -er. -st.

Loboor, m. -en.

Loboorig, bn. -er, -st; -heid, v.

Locaal (plaatselijk) bn. localer, -st.

Localiseeren (op de behoorlijke plaats stellen, de behoorlijke plaats aanwijzen; geheel van plaatselijk belang maken) bw.

Localiteit (plaats; plaatselijke gesteldheid) v. -en.

Locataire (huurder, huurster) ra. en v. -s.

Locomotief (stoomwagen; stoomtrekker) v. locomotieven.

LoCUtie (uitdrukking, spreekmanier) v. locutiën.

Lodder, ra. -s.

Lodderen, ow. zw. ik lodderde, heb g-'lodderd. (-beid, v.

Lodderig, bn. en bijw. -er, -st;

Lodderlijk, bn. -er, -st.

Lodderoog (oog)o. -en; -je, o.-s.

LodderOOg{per80on)m. en v.-en.

Lodderoogen, ow. zw. ik lodderoogde, heb gelodderoogd.

Loeder, ra. -s.

Loef, v.; -gierig, bn.; -houden, o.; -houder, m. -s; -waarts, bijw.

Loegen (schikken) bw. zw. ik loegde, heb geloegd; loeger, ra. loegster, v. (geloeid.

Loeien, ow. zw. ik loeide, heb

Loenie (een kalfsbout raet het lendenstuk) v. -s.

Loensch, bn. en bijw.


-ocr page 141-

LOE

LOS

Loer (botterik) m. -en.

Loer (het loeren) v.

Loeren, OW. bw. zw. ik lorrde, heb geloerd; loerder, m. loer-ster, v.

Loeres, m. -en; -je, o. s.

LÓergat, o. -en; -hoek, m.-en; -huisje, o. -s; -kamer, v. -8; -plaats, v. -en; -vogel, m. -s.

Loeroogcn,ow.zw. ik loeroogde.

Loet, v. -en. [heb geloeroogd.

Loeven, ow. zw. ik loefde, heu en ben geloefd. Zeemansw.

Loevert en loever, alleen gebruikelijk :n; te -, bijw. uitdr.

Lof, o. Zie Loof.

Lof (lofspraaki ra. (in Roorasche kerken; namiddag-godsdienstoefening) o. (-heid, v.

Lolfelük, bn. en bijw. -er, -st;

Lofhunkeren, OW. zw. ik lof-hunkerde, heb gelofhunkerd.

Loflied, o. -eren; -rede, v. -nen; -spreken, o.; -spreker, m. -s; -tuiging, v. -en.

Loftuiton, ow. zw. ikloftuitte. heb geloftuit; Joftuiter, ra. lof-tuitster, v. loftuiterij, v. loftui--ting, v.

Lofwaardig, bn. en bijw. -er, -st of meer en meest -; -heid, v.

Lofzang, ra. -en.

Log,bn.en bijw. -ger,-st; -heid,v.

Log, v. -sen.

Logarithme (kunstgetal raet hetwelk men vele berekeningen kan verkorten) v. -n.

Logarithmentafel, v. -s.

Loge (stoel, zetel;zekere zitplaats in den schouwburg; de beslotene kamer der vrijmetselaars, v. -s.

Logé, m. logée, v. (gast die

logeert) -s.

Logeabel (bewoonbaar) bn.

Logeeren, bw. zw. herbergen; ook; ow. als gast nachtverblijf houden

Logement, o. -en; -je, o. -s.

Logen (leugen) v, -s; -tje, o. -s.

Logenachtig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Logenstraffen, bw. zw. ik logenstrafte, heb gelogenstraft.

Loggen, ow. zw. ik logde, heb gelogd.

Logger, ra. -s; -tje, o. -s.

Logheid, v. (kunst) v.

Logica (denkkunst, redeneer-

Logies (verbluf) o. (bijw.

Logisch, (redeneerkunstig) bn. en

Loglijn, v. -en.

Logogrypne en logogrief (woordraadsel, letterraadsel) v. logogryphen en logogriefen.

Logomachie (woordentwist) v.

Logwood (blauwbont, Campè-che-hout) o.

Lok, v. -ken; -je, o. -s. (o. -s.

Lokaal (vertrek) o. lokalen; -tje.

Lokaas, o. -azen; -brood, o.; -broodje, o. -s; -duif, v.-duiven; -eend, v. -en; -fluitje, o. -s; -geld.o. -en; -gift,v. -en; -raees, v. -meezen; -spijs, v. -spijzen; -vink, m. -en; -vogel, ra. -s; -woord, o. -en.

Loket, o. -ten; -je, o. -s.

Lokken, bw. zw. ik lokte, heb gelokt; lokker, ra. lokking, v. loksel, o.; lokster, v.

Lokkig, bn. -er, -st.

Lol (grap, pret) v. -len.

Lollen, ow. bw. zw. ik lolde, heb gelold; loller, ra. lolster, v.

Lollen (zich op eene stoof warmem ow. zw. lollepot, m.

Lombard en lomberd. Zie Lommerd. (Loramerden.

Lombarden en lomberden.Zie

Lommer, o.

Lommerachtlg, bn. -er, -st.

Lommerd,ook: lomberd en lombard (bank van leening,pandjes-huis) ra. -s.

Lommerden(ook: lomberden en lombarden (woekeren, tegen hoo^e rente geld leeneri;lt;iikwijls van den lommerd gebruik maken) ow. zw. ik loramerdde, heb geloaimerd.

Lommeren (in het lommer zitten) ow. zw. ik lommerde, heb geloraraerd; lomniering, v.

Lommerig, bn. -er, -st.

Lomp, v. -en; -je o. -s.

Lomp, bn. en bijw. -er,-8t;-heid, v. -igheid, v.

Lompenbak, m. -ken; -gaarder m. -s; -koopman, m. -kooplieden; -kramer, ra. -s;-mand, v. -en; -schuur, v. -schuren; -zak, ni. -ken; -zolder, m. -s.

Lomperd, ra. -s; -je, o. -s.

Londen (hoofdst. van Engeland) o. -aar, m. -seh, bn.

Long, v. -en; -etje, o. -s.

Longitudeilengtebf afstand van een bepaalden middagcirkel) v.

Lonk, ra. -en; -je, o. -s.

Lonkaard, m. -s.

Lonken, ow. zw. ik lonkte, heb gelonkt; lonker, in. lonkster, v.

Lont, v. -en; -je o. -s.

Loochenen, bw. zw. ik loochende, heb geloochend; loochenaar, ra. loochenaarster, v. loochenbaar, bn. loochening, v.

Lood (metaal) o.

Lood, o. -en; -je, o. -s.

Loodachtig, bn. -er, -st.

Looden, bn.

Looden, bw. ow. zw. ik loodde, heb jjtdood; looder,m. looding,v.

Loodgieter, m. -s; -ij, v. -en.

Loodglans, o.

Loodlijn,v. -en; -tje, o. -s; -ig,br.

Loods (vaarwater-gids) m. -en.

Loods (houten hut) v. -en; -je, o. -s. (geloodst.

Loodsen, bw. zw. ik loodste,heb

Loodsmansboot, v. -en.

Loodsmanswater, o. -s.

Loodamp;wezen, o.

Loodwit, o.

Loodwitmaker,m.-s; -ij. v.-en.

Loof en lof, o.

Loofachtlg, bn. -er.

Loofhut, v. - ten.

Loofhuttenfeest, o. -en.

Loofhuttenzetting, v. -en.

Loofrijk, bn. -er, st.

Loog,v.

Loogachtig, bn. -er.

Loogasch, v.; -bak, m. -ken; -doek, ra. -cn; -kuip, v. -en; -water, o.; -zout, o. -en.

Loogen, bw. zw. ik loogde, heb

Looi (run) v-Oeloogd; loosing, v.

Looien, bw. zw. ik looide, heb gelooid; looier, m. looierij, v. looikuip, v.

Looierskalk, v.; -mes, o.-sen.

Look (plantensoort) o.

Lookachtig, bn. -er

Loom.bn. en bijw.-er,-st; -elyk, bijw. -heid, v. (-heid, v.

Loomig, bn. en bijw. -cr. -st;

Loon, o. -en.

Loonen, bw ow. zw. ik loonde, heb geloond; looner (belooner) ra. looning (belooning) v. loon-ster. v. loonheer, ra.

Loontrekkend, bn.

Loontrekker, ra. -s.

Loop, m. -en; -je, o. -s.

Loopachtig, bn. -er, -st.

Loopbaan, v. -banen;-bode, m. en v. -n; -graaf,v. -graven; -jon-gen, ra. -s; -meisje, o. -s;-perk, o. -en; -plaats, v. -en;-plank, t. -en; -prijs, m. -prijzen; -stag,o. -en; -strijd, m. -en; -veld, o. -en; -wagen, ni. -s.

Loopen, ow. st. ik liep, heb en ben Kcloopen; loopend, bn.

Looper, ra. -s; -tje, o.-s; loop-

Loopsch, bn.-heid,v.[ster, v. -s.

LOOS (touw) v. loozen.

LOOS (ledig) bn.

LOOS (listig) bn. en bijw. loo-zer,loost; -heid,v.looselijk,bijw.

Loot, v. loten; -je, o. -s.

Loover, o.; -tje (blaadje klatergoud) o. -s. (geloosd.

Loozen, bw. zw. ik loosde, heb

Loozing, v. -en; loozinkje, o. -8.

Loquacieus (rederijk, spraakzaam) bn.

Loquaciteit (rederijkheid, spraakzaamheid) v.

Lor, v. -ren; -retje, o. -s.

Lord (manstitel van den hoogen ailel in Engeland) ra. -s.

Lording (zwaar touw) v. -s.

Lorgneeren (begluren, bespieden door een kijkglas) bw.

Lorgnet (zakkijkertje, hand-glaasje) o. -ten; -je, o. -s.

Lórkeboom, m. -en.

Lorren (bedriegen) bw. zw. ik lorde, heb gelord.

Lorrendraaien, ow. zw. ik lor-rendraaide, heb selorrendraaid; lorrendraaier,m.lorrendraaierij, v. lorrrndraaister, v.

Lor ren kist, V. - en; -mand, v.-en.

Lorretje (papegaai) o. -s.

Lorrewerk, o.

Lorrig, bn. -er,-st.

Los, bn. en bijw. -ser, lost; -jes, bijw. -heid, v. -sigheid, v.

Los (lynx) ra. -sen.

Losbaar, bn.

Loshak, tn. -ken.

Losbandig, bn. -er, -st; -heid, v. -lijk. bijw.

Losbarsten, ow. st. het barstte -, is -gebarsten; ook; borst -, is -geborsten; -barsting, v.

Losbeitelen, bw. zw. ik beitelde

. -, heb -gebeiteld.

Losbersten. Zie Losbar«ten.

Losbetten, bw. zw. ik befte -, heb -gebet.

Losbeuken, bw. zw. ik beukte -, heb -sobeukt. (-gebeten.

Losbijten, bw. st. ik beet heb

Losbikken. bw. zw. ik bikte -, heb -gebikt.

Losbinden, bw. st. ik bond -, heb -srebonden.

Losblijven, ow. st. ik bleef -, ben -gebleven.


-ocr page 142-

LUC

LOS

134

Losbol, m. -len; -letje, o. -s. Losbollerü, v.

Losbranden, ow.zw. ik brandde

heb en ben -gebrand. Losbreken, bw. OW. 8t. ik brak

heb en ben -gebroken. Losceêl, v. -en.

Losdatf, m. -en. (-gedolven. Losdelven, bw. st. ik duif heb Losdooien, onp. w. zw. het

duoidv -, is -gedooid. Losdraaien, bw. zw. ik draaide

-, -heb -gedraaid. Losdrukken, bw. zw. ik drukte -, heb -gedrukt, (heb -geduwd. Losduwen, bw zw. ik duwde Losgaan, OW. onr. at. het ging Losgeld, o. -en. (-, is -gegaan. Losgespen, bw. zw. ik gespte -,

heb -gegespt.

Losgooien, bw. zw. ik gooide -, heb -gegooid. (heb -gegord. LOSgOl'den, bw. zw. ik gordde Losgraven, bw. at. ik groef-,

heb -gegraven.

Losgrendelen, bw. zw. ik grendelde -, heb -gegrendeld. Loshaken, bw. zw. ik haakte -, heb -irehaakt. (heb -gehakt. Loshakken, bw. zw. ik hakte -, Loshangen, bw. st. ik hing -,

heb -gehangen.

Losharken, bw. zw. ik harkte -, heb -steharkt. (heb -geholpen. Loshelpen, bw. st. ik hielp -, Loshoofd, m. en v. -en. Loshoofdig, bn. -er, -at;-heid,v. Loshouwen, bw. st. ik hieuw -,

heb -gehouwen.

Losjes, bijw. (-, heb -gekaard. Loskaarden, bw. zw. ik kaardde Loskammen, bw. zw. ik kamde -, heb -gquot;kaind. (heb -gekapt. Loskappen, bw. zw. ik kapte -, Loskloppen, bw. zw. ik klopte

-. heb -sceklopt. Losknabbelen,bw.zw. ik knabbelde -, heb -geknabbeld. Losknüpen, bw. st. ik kneep -,

heb -Af knepen.

Losknippen, bw. zw. ik knipte

-, heb -geknipt. Losknoopen,bw. zw.ik knoopte

heb -geknoopt.

Loskomen, ow. st. ik kwaoa -,

ben -gekomen.

Loskoopen, bw. onr. zw. ik

kocht -, heb -gekocht. Loskrabbelen, bw. zw. ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Loskrabben, bw. zw. ik krabde

-, heb -gekrabd. Loskrauwen, bw.zw. ik krauwde -, heb -gekrauwd. Loskrijgen, bw. st. ik kreeg -.

heb ■ (fi kregen.

Loslaten, bw. st. ik liet -, heb

-gelaten; -latins, v.

LOdlÖVig, bn. -er, -st; -beid, V. Losloopen, ow. st. ik liep -,

heb -geloopen.

Losmaken, bw. zw. ik maakte -,

heb -eemaakt.

Lospappen, bw. zw. ik papte -, heb -trepapt. (heb -gepikt. Lospikken, bw. zw. ik pikte -, Losplaats, V. -en.

Losplelten, bw. zw. ik pleitte -, heb -gepleit.

Losploegen, bw. zw. ik ploegde

-, heb -geploegd.

Lospluizen, bw. St. ik ploos -, heb -geplozen, (heb -gepookt. Lospoken, bw. zw. ik pookte -, Losprijs, m. - prijzen. Losrakelen, bw. zw. ik rakelde

-, heb -gerakeld Losraken, ow. zw. ik raakte -, Losrente, v. -n. [ben -geraakt. Losrügen, bw. -st. ik reeg -, heb -geregen. (-gereten.

Losrüten, bw. st. ik reet -, heb Losroesten, ow. zw. het roestte -, is -geroest. (heb -gerukt. Losrukken, bw. zw. ik rukte -, Losscherp, o.

Losscheuren,bw.zw. ik scheurde -, heb -gescheurd. Losschieten, ow. at. het schoot

-, is -geschoten. Losschroeven, bw. zw. ik

schroefde -, heb -geschroefd. Losschudden, bw.zw. ik schudde -, heb -geschud. Losschuleren, bw. zw. ik

schuierde -, heb -geschuierd. Lossen, bw. zw. ik loste, heb gelost; losser, m. lossiug, v.

Lossigheid, v.

Losslaan, bw. ow. st. ik sloeg -,

heb en ben -geslagen. Lossmyten, bw. st. ik smeet-, heb -gesmeten, (fi.losgesneden. Lossnijden, bw. st. ik sneed -, Lossnoeren, bw. zw. ik snoerde

-, heb -gesnoerd.

Losspelden, bw. zw. ik speldde

-, heb -gespeld.

Losspil. o. -len. (heb -gespit. Losspitten. bw. zw. ik spitte -, LossplÜten,bw. ow. st. ik spleet

-, heb en ben -gespleten. Losspoelen, ow.zw. het spoelde

-, is -gespoeld.

Losspringen, ow.st. het sprong

-,is -gesprongBn.

Losstaan, ow. onr. st. ik stond

-, heb-gestaan.

Lossteken, bw. st. ik stak -,

heb -gestoken,

Losstooten, bw. st. ik stiet -,

heb -gestooten.

Losstrikken, bw. zw.ik strikte

-. heb -gestrikt.

Lostarnen. bw. zw. ik tarnde -, heb -getarnd. (heb -getikt. Lostikken, bw. zw. ik tikte -, Lostimmeren, bw. zw. ik timmerde heb -getimmerd. Lostoomig. bn. -er, -st; -heid^. Lostooveren. bw. zw. ik too-

verde -. heb -getooverd. Lostornen. Zie Lostarnen. Lostrappen. bw. zw. ik trapte-

-. heb -getrapt.

Lostrekken, bw. st. ik trok -,

heb -getrokken.

Losvlechten, bw. st. ik vlocht -,h. -gevochten, (ben -gevlogen. Losvliegen, ow. st. ik vloog -, Losvriezen, ow. st. ik vroor-,

ben -gevroren en -gevrozen. Loswaaien, ow. zw. en st. ik waaiile of woei -, ben -gewaaid. Losweeken, bw. ow. zw. ik weekte -, heb en ben -geweekt. Loswerken, bw. zw.ik werkte

-, heb -gewerkt.

Loswerpen, bw. st. ik wierp -,

b'-b -jreworpen.

Loswinden, bw. st. ik wond -, heb -gewonden.

Loswryven, bw. st. ik wreef heb -gewreven.

Loswringen, bw. st, ik wrong -, heb -gewrongen.

Loswroeten, bw.zw. ik wroe -, heb -gewroet.

Loszagen, bw. uw. ik zaagde -, . heb -gezaagd.

Loszinnig, bn. -er,-st; -heid, v.

Loszitten, ow. st. het zat heeft-gezeten.

Loszwachtelen, bw. zw. ik zwachtelde -, heb -gezwachteld.

Lot (in de loterij) o. -en; lotje en lootje, o. looijes.

Lot ilevenstoeatand) o.

Loteling, m. -en. (loot.

Loten, ow. zw. ik lootte, heb ge-

Loter, m. loting, v.

Loterij, v. -en; tje, o. -s.

Lotgemeen, bn.

Lotgenoot, m. -en.

Lotgenoote, v. -n.

Lotsbedeeling, v. -en; -bestel, o.; -verwisseling, v. -en.

Lotto (lottospel, nommer- of getallenloterij) o -'s.

Lotus, m. -sen.

Louis, m. mansnaam (Lodewijk); ook eene Fransche goudmunt; en blijft in het meervoud onveranderd.

Loupe (handvergrootglaasje; het gezuiverde ijzer in ijzersmelterijen* v.

Lourderie (ongeschikte, lompe streek of fout) v. (-beid, v.

Louter, bn. en bijw. -der, -st;

Louteren bw. zw. ik louterde, heb gelouterd; louteraar, m. louteraarster, v. loutering, v.

Louterpan, v. -nen; -stal, m.; -trog, m. -gen.

Louvre (het oude koninklijke paleis te Parijs) o.

Louw (visch) v. -en; -tie, o. -s.

Louwmaand (Januari) v.

Loven, bw. zw. ik loofde, heb ireloofii; lover, m. loving, v.

Loyaal (getrouw, oprecht, braaf, echt, wettig) bn. en bijw. loyaler, -st.

Loyaliteit (plichtmatigheid) v.

Lub en lubbe, v. lubben.

Lubben, bw. zw. ik lubde, heb geiubil; lubber, m. lubbing, v. lubmes, o.

Lubie (gekke streek, dwaas idee) v. Inbieön.

Lubriciteit (glans, gladht id; neiging tot grove zinnelijke buitensporigheden) v.

Lubriek (wulpsch) bn. en bijw. -er, -st.

Lucht, v. -en; -je, o. -8.

Luchtdicht, bn.

Luchten, bw. ow. zw. ik luchtte, heb gelucht; luchter (lichter) m. Inch ting, v.

Luchthart. m. en v. -en.

Luchthartig.bn. -er.-st;-heid,v.

Luchtig, bn. en bijw. -er, -st; -jes, bijw. -heid, v.

Luchtledig, bn. (o. als zn.)

Luchtsgesteldheid, v.

Lucide (helder, klaar) bn. en bijw. (beid) v.

Luciditeit (helderheid, klaar-

Lucifer (de naam des duivels; strnk/.wavelstokje) m. -s; -tje^

Lucifersdoosje, o.-s. [o.-s.


-ocr page 143-

MAA

LUC

135

Lucratief 1 winstgevend) ba. lu-cratiever, -st.

Lucretia (kuische vrouw) v.

Luctor et emergo, ik worstel en houd het hoofd boven water.

liamp;ctor et ementor, ik worstel eu bezwijk.

Luguber ;treurig,soinbcr) bn.en bijw. (berheidi v.

Lugubriteit (treurigheid, som-

Lui {lieden) in.mv. Luitjes, o.mv.

Lui, bri. en bijw. -er, -st; -heid,v.

Luiaard, m. -s.

Luibak, m. en ▼. -ken.

Luibak, m. -ken.

Luibakken, ow. zw. ik luibakte, heb fffluibakt.

Luibuis, in. -buizen.

Luibuizen, ow.zw. ik luibuisde. heb geluibuisd.

Luid, o. (Naar - van).

Luid, bn. en bijw. -er, -st.

Luiden (ook luien) bw.ow. zw ik luidde, heb geluid; luider (luier), m. luiding, v.

Luidkeels en luidskeels, bijw.

Luidruchtig, bn. en bijw -er, -st; -heid, v.

Luien, enz. Zie Luiden, enz.

Luier, v. -tje, o. -s.

Luieren, ow. zw. ik luierde, heb geluierd.

Luifel v. -s; -tje, o. -s. (-sch, bn.

Luik (stad in België) o. -naar, m.

Luik, o. -en; je, o. -s.

Luiken (sluiten) bw. st. ik look heb geloken.

Luiker waal, ra. -walen.

Luiklok, v. -ken.

Luilak, m. en v. -ken.

Luilakken, ow. zw. ik luilakte, heb geluilakt.

Luilekkerland, o.

Luim, v. -en; -pje, o. -s.

Luimen, ow. zw. ik luimde, heb geluimd.

Luimig, bn. -er, -st; -heid, v.

Luip (loer) m. -en.

Luipaard, m. -en; -je, o. -s.

Luipen, ow. zw. ik luipte, heb

Luiperd, m. -s. [geluipt.

Luis, v. luizen; -je o. -s.

Luisant (lichtend, blinkend, glinsterend) bn.

Luister, m.

Luisteren, bw. ow. zw. ik luisterde, heb geluisterd; luisteraar, m. luisteraarster v. luistering,v.

Luisterrijk, bn.-er,-st.

Luistervast, bn. -er, -st.

Luistervink, in. en v. -en.

Luistervinken, ow.zw. ik luistervinkte, heb geluistervinkt.

Luit, V. -en.

Luitenant, m. -s; -je, o. -s. Luitenant:acljudant, m. lui-

tenants-adjudanten.

Luitenant-admiraal, m. luitenant-admiraals.

Luitenant-generaal, m. luite-nant-sji neraals.

Luitenant-ingenieur, m. luitenant-ingenieurs.

Luitenantstraktement,o.-en;

Luiwagen, m. -s. [-tje, o. -s.

Luiwammes, m. -en.

Lulwijvengoed, o.

Luizen, bw. zw. ik luisde, heb geluisd. (v. -en; -zalf, v.

Luizenkam, m. -men; -markt.

Luizig, bn. -er, -st.

Luk (geluk) o.; -je, o. -s. Lukken, onp.w. zw. het lukte, is

(grlukt.

Lukraak (onzeker) bijw. Lui (stagzeil) ra. -lön. Lui (mond aan eene pomp en brandspuit) v. -len; -letje, o. -s. Lullen, ow. bw. zw. ik lulde, heb geluld; luller, ra. luister, v. lulleman, in. lullepüp, v. lulie-praat, m.

Lumieren:aanbreken,krieken)o. Lumineeren (lichten, schitteren, glinsteren) ow.

Lumineus (helder) bn. en bijw.

lumineuzer, iuuiineust. Lumme (achterstuk van een os) Lummel, ra. -s. [t. -n.

Lummelaclitig, bn. -er, -st; -heid, v.

Lummelig,bn. -er, -st; -heid, v. Lummorharst, ra. - en; -stuk, o. -keu.

Lunatie (maanswisseling) v. Lunch (twaalfuurtje, tweede

ontbijt) o.

Lunderen (talmeni ow. zw. ik lunderde, heb gehinderd; lunde-raar, ra. lundering. v.

Lune de miel(de tijd der witte-

broodsdagen) v.

Lunet (oog- of kijkglas; brilschans eener citadel; v. -ten. Luns (lensi v. lunzen; -je, o. -s. Lunteren, ow. zw. ik lanterde, heb gelunterd. (gelunsd.

Lunzen, bw. zw. ik lunsde, heb Lupanar(huis van ontucht) ra.-s. Lurf, v. lurven.

Lurken, ow. zw. ik lurkte, heb

gelurkt; lurker, m. lurkster, v. Lus. Zie Lis. (vleiend.

Lusingando (muz.) schertsend, Lusitanië, o. Portugal. Lusorischlspeelsch, kortswijlig,

spottend) bn.

Lust, ra.-en. (-loosheid, v. LuStelOOS, bn. -loozer, -loost; Lusten, onp.w. zw. het lustte, heeft gelust; ook: bw. zw. ik lustte, heb gelust.

Lustig, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v. -jes. bijw.; -lijk, bijw. Lustreeren (doorzien, monsteren) bw. ijaren)o. -•». Lustrum (tijdruimte van vijf Luther (eigennaam) ra. -aan, ra.

-anen; -scli, bn.

Lutje (een weinigje) o.

Lutte (worstelinx) v. -s.

Luttel (klein, weinig,gering) bn.

en bijw. (o. alszn.)

Luur (luier) v. luren; -tje, o. -s. LUW, bn. en bijw. -er, -st; -te, v. Luwen, ow. zw. ik luwde, heb

geluwd; luwing, v.

Luxe (pracht, praalzucht, weelde; overvloed) v.

Luxurious (weelderig) bn. en

bijw. luxuricuzer, luxurieust. LUXUS (weelde) m.

Lycaeum (hoogeschool, waar de scholieren tot geleerden opgeleid worden) lycaea. Lycurgisch (gestreng; echt va-

derlandsch) bn.

Lynx (loxch) m. -en. (o. mv. LynxOOgenfacherpziende oogen) Lyriek lierdichtkunst) v. Lyriek (lierdichtmatig) bn. Lyrisch, bn. Zie Lyriek.

M.

M. v. ra's. — I)e dertiende letter van het alphabet; — als Ro-raeinsch getalmerk lOiO.

M. — Magister (meester); ook: Mijnheer.

M. of Man. —.Manipulus, een# ha:idvol (op recepten).

M.A. of Man. Auct.— Manü auc-toris, door de hand des schrijvers.

M.D. of Med. Dr.—Mbdicinas oocroR.doctor in de medicijnen, geneesheer.

M.Ü.S. (op recepten); — misci, detur, signktur, meng, geef en tceken het. (een bisschop).

Mgr. — monseigneur (titel van

Mlle. —Mademoiselle, mejuffrouw. — Mlles. — Mesdemoi-sei.lbs, raejuiïrouwen.

M.M.P- — Manu mea propria, met mijne eigene hand.

Ma. — Meester. — MM. Mijnt ileeren of Mijnheeren.

M.S. — Manuscriptum, handschrift.

Ma Zie Mama. (magen.

Maag (bloedverwant) ra. en v.

Maag (lichaamsdeel) v. magen;

Maagd, v. -en. [-je, o. -s.

Maagdelijk, bn. en bijw.-heid,v.

Maagdelün,o. -s.

Maagdenbloem, v.; -blos, ra.; -dans ra. -er.; -hart, o. -en; -palra, v. -en; -rei, ra. -en; roof, in.; -schaar,v. -scharen; -schenner, ra. -s; -schennis, v.; -stoet.

Maagdevlies, o. [m.-, - was, o.

Maagdom, ra.

Maagschap (magen) v. (ver-raaagschapping) o.

Maaien, bw. zw. ik raaaide, heb gemaaid; maaier, ra. maaiing,v.

Maaigeld, o.; -land, o.; -loon, o. -en; -tijd, ra.; - veld,o.-en;-voet, ui. en v. -en.

Maaivoeten, ow. zw. ik raaai-

voette, heb geraaaivoet.

Maai weder en - weer, o.

Maak, v.

Maakloon, o. -en.

Maaksel, o.; -tje, o. -s.

Maakster, v. -s.

Maal (keer) v. malen.

Maal (kofferzak) v. -malen.

Maal (eet naal)o.raalen; -tje,o.-s.

Maaigeld, o.; -loon, o. -en; -steen, ra. -en;-stok. m.-ken; -stroom, ra. -en; -tand, m. -en; -tijd, ra. -en. (-tje o. -s.

Maan 'hemellichaam) v. -manen;

Maanbrief, m. -brieven.

Maand, v. -en; -je, o. -s.

Maandag, m. -en; -sch, bn.

Maandbloeiers, ra. rav. Maandelijks, bijw.

Maandelijksch, bn.

Maankop (kop of raadhuisje) m. (de plant) v. -pen; (slaapmid-

Maanster, v. -s. [del) o.

Maansverduistering, v. -en.

Maanziek, bn. en bijw. -er, - st.

MaanziektG, v.

Maanzuchtig, bn. -er, st.


-ocr page 144-

MAA

MAL

136

Maar,b^w. pn vw.) (v. als /«.)• Maar. Zie Mare.

Maarschalk, iu. -on.

Maart iLentemaand) m. -8cli,bn. Maas(rivier),.v. (-je. o.-s.

Maas (van ten net) v.; mazen; Mpasbal, m. -len.

Maastriclit (eene stad!) o.

Maat (makker) ra. - ; -je o. -s. Maat (van meten) v. maten; -je. Maatjesharing, v. [o. -s. Maatjespeer, v. -perep. Maatregel, m. -en tn -s. Maatschap, v. -pen; -pelijk,bn. Maatschappj), v. -en. [en bijvv. Maatstaf, m. -staven. Maatvast., bn. -er, -st. Macadam (granietkiezel) o. Macadamiseeren (een weg met klein gestooten granietkiezel of kalksteen bed» kken, naar de uitvinding van Mac Adam) bw. Macaroni (meelrepen, eenc geliefde volkssmis in Italië v. Macchiavellisnie (staatsleer van Maecliiavel; shiwe,arglistige staatkunde) v.

Macedoine (eene soort van spijs, uit verschillende groenten- en ▼ruclitcnsoorter. ben id; ook: mengelingen, allerlei) v. Macereei en (inbijten of invreten; mager, droog maken; zich martelen, kwellen.afmatten jbw. Macllé (gekauwd) bn.; papier

papierpap.

Machinaal (met behulp van een kunstwerktuig vervaardigd) bn. Machinatie (bekonkeling) V. -tiën.

Machine (kunstwerktuig; kunst-• greep, aanslag, list) v. -s. Machineeren (bekonkelen) bw. Machinerie (toestel) v. machi-

nerieën. »

Machinist (behandelaar of vervaardiger van een kunstwerktuig) m. -en.

Macht. v. -en.

Machteloos, bn. en bijw. -Ico-

zer, -loost; -loosheid, v. Machthehbenöe, m en v. -r.. Machthebher,m. -s.

Machtig, bn. en bijw. -er, -st. Machtigen, bw. zw. ik machtigde, h« b gemachtigd; machti-Machtshetoon. o. [ging, v. Machtsoefening, v. -en. Mackintosh (regenmantel) m. Magon(mctselaar; vrijmetselaar) m. -s. (metselarij) y.

Magonnerie (metselwerk, vrij-Macula 'vlek;schandvlek) v. Maculatuur (misdruk) V. Madame (mevrouw; juffrouw)v. Made (maai) v. -n. [mesdames. Madelief. V. madelieven;-je,o.-s. Mademoiselle (juffrouw) v.mes-Madera, v. [demoiselles.

Madig, bn. -er, -st.

Madonna (heilige maagd; beeld

van id.) v. madonna's. Madrigal (herderdicht) o. -s. Maecenas (beschermer, voorstander van geleerden en wetenschappen) m.-sen.

Maestoso (muz.) verheven, majestueus, prachtig.

Maf (laf, vadsig)hn. en bijw. -fer,

-st; -blt; id, v.

Maf (geldstuk) m. -fen; -je o. -s.

Magazijn, o. -en; -tje, o. -s.

Mager, bn. en bijw. -der, -st; -beid, v.; -te, v.

Magerman.m. -nen.

Magertjes, bijw.

Maggelen (met eene pen op papier kladden) ow. zw. ik mag-gelde. heb gemaggeld.

Magi (Oostersche wijzen) m.mv.

MagiCUS (toovenaar) magici.

Magie (tooverij, too verkunst; hekserij) v.

Magiër (Oostersche wijze) m. -s.

Magister (meester, leermeester; op hoogescholen eene academische waardigheid) m. -s.

Magistraat, m. magistraten.

Magistraatspersoon, m. -personen.

Magistratuur (openbaar gezag) v. (-naten.

Magnaat (rijksgroote) m. mag-

Magnanimë (grootmoedig) bn.

Magnanimlteit (grootmoedig-

Magneet, m. magneten. [heid)v.

Magnesia (zekere kalkaardige artsenij) v. (uitoefenend) bn.

MagnetiSCh'aantrekUingskracht

Magnetiseeren (magnetisch maken, de aantrekkende kracht mededeelen; door zekere gebaren en aanrakingen, die kracht opwekken en tot genezing van ziekten of kwalen aanwenden) bw.

Magnetiseur (uitoefenaar of beoefenaar van het magnetisme)

Magnetisme (magnetische kracht en toepassing van dezelve) o. (beid) v.

Magnificentie (pracht,heerlijk-

Magnifiek (prachtig, luisterrijk, kostbaar) bn. -er, -st.

Magnolia (leverboom in Noord Amerika) v. -'s. (o. als zn.).

Magyaarsch (Ilongaarsch) bn.

Magyaren (oude naam voorde Hongaren) m. mv.

Mahomed, de groote profeet der Turken; Mahomedaan, m. Ma-homedanen; Mahomedaansch, bn.Mahomedanisme. o. het Ma-homedaansche geloof.

Mahonie, o.

Mahoniehout, o.-. -en, bn.

Mail (brievenpost) v. -s.

Mainteneeren (in stand houden, onderhouden; iemand beschermen ) bw.

Maire (burgemeester) m. -s.

Mairie (burgemeesterskamer, raadhuis) v.

Maïs (Turksche tarwe) m.

Maitre (meester, heer, gebieder, baas) m.

Maitresse (meesteres, vrouw des huizes; bijzit, matres) v.

Majesteit, v. -en;-sschcnder,m. -sschen^is, v.

Majestueus (indrukwekkend) bn. majestueuzer, meest -.

Majoor, m. -s.

Majoor-ingenieur, m.raajoors-

Majoorschap, o. [ingenieurs.

Majoorsepaület, o. - ten.

Major (de eerste) m. -s.

Majoraat(het recht van den oudste in eene familje)o.majoraten.

Majoriteit (meerderheid; meerderjarigheid) v.

Mak, bn. enbijw.-ker,-st;-heid,v.

Makelaar, m. -s of makelaren.; -tje, o. -s; -dij, v.; -ster, v. ma-kelares, v. makelarij v.

Makelen^bw.zw. ik makelde,heb gemakeld.

Maken. bw. ow. zw. ik maakte, heb gemaakt; maker, m. making, v.

Makkelek, bn. en bijw. -er, -st

Makker, m. -s; -tje, o. -s.

Makreel (zeevisch) m. -en; -tje, o. -s. (len; -lelje, o -s.

Makrol (slecht vrouwspersoonjv.

Makuba (ztkere snuifsoort) m.

Mal(timmermans- en smidswerk-tuig) m. -len; -letje, o. -s.

Mal, bn. en bijw. -Ier, -st; -beid, v. -ligheid, v.

Malaise (onaangename toestand, gedrukte stemming) o.

Mal-ci-propos, ongelegen, ten

Malade (ziek) bn. [ontijde.

Maladie (ziekte) v.-s.

Maladresselongeschiktheid,on-handigheid) v.

Maladroit (onhandig)bn.en bijw.

Mala fide, trouweloos, arglistig.

Malaga (zekere Spaansche wijnsoort) m. (koorts) v.

Malaria (moeraslucht moeras-

Malcontent (ontevreden) bn.

Malcontenten, misnoegden.

Malder en maller (werkman)

Malder (maat) o. -s. [m. -s.

Maleier. m. -s.

Maleisch, bn. (o. ais zn.)

Malen (fijnmaken) bw. ow. st. ik maalde, heb gemalen.

Malen (schilderen) bw. zw. ik maalde, heb gemaald.

Malen (zeuren, plagen) ow.zw. ik maalde, heb gemaald; maler, m. malerij, v.

Malencontreus (ongelukkig)

bn. malencontreuzer, meest -.

Malentendu(misverstand; dwaling, misgreep) o. -s.

Malevolent (boosaardig; met boos opzet) bn. en bijw.

Malevolentie (kwade gezindheid, afgunst) v.

Malgrê (in weerwil, ondanks) bijw. bongré - (goedschiks of kwaadschiks'.

Malheur (ongeluk) o. -s.

Malheureus (ongelukkig) bn.

Malhonnet!oneerlijk; onheusch, onbeleefd) bn. en bijw.

Malice (boosheid, bedrog) v.

Malicieus (boosaardig) bn. en bijw. malicieuzer, malicieust.

Malie (een ring van staal, ijzer-of koperdraad, oudtijds tot wapenrok dienende;ook een nestel) v. maliën en malies.

Malie (kolf) v. maliën en malies.

Maliehaan. v. -banen.

Maliën (in de maliebaan spelen) ow. zw. ik maliede, heb gema-

Maliënkolder, m. -s. [lied.

Mallgniteit (boosaardigheid) v.

Maling, v.

Malkaar, vnw. (afbreken: malk-aar).

Malkander, vnw. (afbreken: malk-ander).

Malkruid (gewas) o.

Mallemolen, m. -«.

Mallen ow. zw. ik malde, heb

Mallepraat, m. [gemald.


-ocr page 145-

MAR

MAL

137

Malloot (mal vrouwmensch) v. -loten; -je, o. -s.

MallOte (steenklaver) v.

Malpropre (onzindelijk, mor-sijf) bn.

Malsch, bn. en bijw.-er,inalscht; -dijk, byw.; -heid,v. -jes,bi)w.

Maltentiff (eigenzinnig, nuffig) bn. en bijw. -lt;'r,-st; -beid, v.

Maltralteeren (mishandelen, doorhalen; slecht onthalen)bw.

Maluwe (zeker kruid) v. -n.

Malve, v. -n.

Malveillance (haat, tegenzin; kwalükgezindheid) v. (-er,-st.

Malveillant (kwaiykgezind) bn.

Malversatie (kwade praktijk, verkeerdheid) v. -tiön.

Malverseeren (zijn ambt niet getrouw waarnemen) ow.

Mulvezü, v.

Mam, v. -men; -metje, o. -s.

Mama en ma,v. mama's en ma's; mamaatje en maatje, o. -3.

Mamierin^, v. -en en -s.

Mammekerskruid, o.

Mammeluk, m. -ken.

Mammen (zuigen) ow. zw. ik mamde. heb gemamd.

Mammon, m. (m.

Mammouth (groot monsterdier)

Man, m. -nen en -s; -netje, o. -s; ook manneken en manneke,o.-s.

Manachtig, bn. -er, -st.

Manbaar, bn.; -beid, v.

Manciiester (naam eener En-gelscho atari; ook de naam eener fluweelachtige katoenstof) o.

Manchet (handlubbe) v. -ten; -je, o. -s.

Mand, v. -en; -je, o. -s.

Mandaat (bevel, volmacht, verordening) o. mandaten.

Mandarijn (openbaar ambtenaar) m. -en.

Mandataris(lasthebber)m. -sen.

Mandement herderlijke brief, herderlijk schrijven) o. -en.

Manden (in manden doen) bw. zw. ik mandde, heb gemand.

Mandenmaken, o. (- swerk, o.

Mandenmaker.m.-s; -ij.v. -en;

Manden winkel, m. -s.

Mandewagen, m. -s; -tje, o. -s.

Mandewerk, o.

Mande werker, m. -s.

Mandieskoop, m. -en.

Mandoline (muziekinstrument, kleine luit) v. -s.

Mandvol, v. (mv. manden vol)

Mane (schim) v. -s.

Manege (rijbaan, rijschool, rijkunst; iedere africhting van dier of mensch; listig gedrag; kuren)

Manen (haren) v. mv, (v. -b.

Manen, bw. zw. ik maande, heb semaand; maner, m. maning, v.

Maneschün, m.; -tje, o. -s.

Mangat en mannegat, o. -en.

Mangel (werktuig) m. -s; -tje.

Mangel (srebrek) o. (o. -s.

Mangelen (idad maken) bw. zw. ik mangelde, heb gemangeld; raangrelaar. m. raangelaarster,v. niamrelbord, o. manseling,-v.

Mangelen (ontbreken) onp. w. zw. het mangelde, heeft gemangeld. (mer, v. -s.

Mangelgeld, o.; -goed,o.;-ka-

Mannaftig, bn. en bijw. -er,-st;

Manheid, v. [-beid, v.

Maniahel (handelbaar, lenig; zacht; gezeglijk) bn. (-ken.

Maniak (waanzinnige) m. en v.

Manicheor iaanhantrer van zekere godsdienstige sekte) m. -s.

Manie (onzinnigheid, woede, razernij; overijling van drift;

Manier, v.-en. [waanzin) v.

Manierlük, bn. -er, -St; -beid, v.

Manifest (openlijke bekendmaking, verklaring van een vorst of een staat over eene staats-aangelegenheid; een staats-schrijven)'o. -en.

Manifestatie (openlijke daad. openbare vertooning met hel doel om zekeren indruk teweeg te brengen). (blijken) bw.

Manifesteeren (openlijk doen

Manilla (sigaar eener tabaksoort van het eiland Manilla)v. -'s.

Manilla-sigaar, v. -aiararen.

Manille (tweede matador in het omberspel' v. -s.

Manipulatie, (betasting, handbeweging) v. -tiën.

Manipuleeren (bitasten, bestrijken met de hand! bw.

Mank, bn. -er, -st; -beid, v.

Mankeeren (ontbreken, te kort komen, te kort schieten; zijne betalingen staken, failliet zijn) ow. (-je, o.-s.

Mankement;fout, gebrek)o.-en;

Mankpoot, m. en v. -en.

Manlief, m. (-st.

Manlijken mannelijk,bn.-er.

Manlijkheid, v.

Manmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk, bijw.

Manna, o.

Mannegeld, o. -en. (h.gemand.

Mannen, ow. bw. zw. ik mande.

Mannenhuis,ü. -huizen; -klooster, o. -s; -koor, o. -koren; -kracht, v.-en; -moed,m.;-stem, v. -men; -taal, v.; -vertrek, o. -ken.

Mannequin (draag- of markt-korf, mand; Icdepop; mensch, zonder bepaald karakter) o. -s.

Mannetjes, o.mv. De diernamen n.et mannetjes verbonden, worden als samenstellingen aaneen-sre8Chreven,al8: -gans,-vink,enz.

Mannetjesboon, v. -en.

Mannetjesnoot, v. -noten.

Mannetjesvink, m. -en.

Mannin, v. -nen.

Manoeuvre (handeling, handgreep; kunstmatige besturing van een schip, van krijgsvolk; krijgsoefeninsr; slinksche wegen, listen en lagen) v. -s.

Manoeuvreeren (bewegingen verrichten,bijzonder met krijgsvolk of schepen» bw. (m. -s.

Manometer (dichtheidsmeter!

Mans (mans genoeg) bijw.

Mansbloed, o.

Manschap (bemanning) t.

Manschappen, t. mv.

Manshand, v.; -hemd, o. -en; -hoed, m. -en; hoofd,o.; -hoogte, v.; kleed, o. -eren en -kleeren; -kleermaker, m. -s; -kous, v. -en; -laan, v. - laarzen.

Manslag, m. -en.

Manslengte, V.; -moeder, V.; -naam, tn. -namen; -persoon,m. -personen;-rok,m. -ken.

Mantel (kleedingstuk) m. -s;-tje.

Mantel (takel) m. -s. [o. -«.

Mantelen, bw. zw. ik mantelde, heb gemantcld; manteling, v.

Mantelets (blinden, planken, schuttingen,op roller, geplaatst, waarachter de belegeraars werken) o. mv.

Mantille (manteltje) v. -s.

Manuaal (handboek,dagrogi8ter; (in de muz.) het klavier in de orgels iiii tegenstelling van het pedaal) o. manualen.

Manuductie (handleiding, aanwijzing) v.

Manufacturen, (voonbrengge-len van handen-of fabrieksarbeid) v. mv.

Manufacturier (winkelier of koopman in manufacturen) m. -s. (m. -en.

Manufacturist (manufacturier)

Manuscript (handschriftl o.-en.

Manwijf, o. manwijven.

Manziek, bn. -rr,-8t; -te, v.

Mappe (tafellaken; lederen omslag voor schriften en boeken)v.

Mappemonde (algemeene wereldkaart) m. -s. (dewijn) o.

Maraskijn (kersenpitten-bran-

Marchandeeren (handelen; afdingen, knibbelen) ow.

Marcheeren (te voet gaan, uitrukken) ow.

Mare en maar (tijding) v.maren.

Marechaussee (militair dienaar

der poli'ie) m. -s.

Marge (ledige rand)v. -s.

Marginaliën (kantteekeningen) v. mv.

Margine (in), op den rand.

Marino (het zeewezen van een Staat en al wat daartoe behoort) v. (ken) bw.

Marineeren (inzouten of inma-

Marinier (zeesoldaat) m. -s.

Mariolein en marjolein (zeker krnid! v.

Marionet (pop waarmede men komedie speelt) v. -ten.

Marionettenspel (poppenspel) o. -len.

Maritaal (hetgeen tot een echt-genoot en zijne rechten beboortl bn. (wezen ter zee) bn.

Maritiem(betreffende het krijgs-

Mark (landstreek)v. -en; -genoo-ten, m. mv.

Mark (gewicht) o. -en.

Marketenter, m. -s; -tje, o. -ij, v. marketentster, v. -s; -tje, o. -s

Marketentsters vaatje, o. -s.

Markeur (opteekenaar; biljart-joneen) m. -s.

Markies, m. markiezen.

Markiezin, v. -nen.

Mark je, o. -s.

Markt, v. -en.

Markten, ow.zw. ik markte, heb sremarkt. (v. -s.

Marktganger, m. -s; -gangster.

Marktschip, o. marktschepen; marktschipper, m. -s.

Marktschuit, V. -en; -je, o. -8.

Marlen (schcepsw.) bw. zw. ik marlde, heb gemarld.

Marlijn, v. -en.

Marling, v. -en.

Marlpriem, m. -en; -reep, m. -en; -touw, o.


-ocr page 146-

MAR

MED

138

Manuel (knikker) m. -8; -tje, o. -8.

Marmelade (verdikt vruchtensap, met suiker beatrooid) v. -n «n -a, van meer sooiten sprekende slechtg Kebruikelijk.

Marmeldier, o. -en; -tje,o.-s.

Murmelen (met knikkers spelen) ow. zw. ik marmeide, heb ge-

Marmer, o. [marmeld.

Marmeren, bn.

Marmeren, bw. zw. ik marmerde, hi b gemarmerd.

Marmlte (ijzeren of koperen pot, om in te koken; veldketel) v. -n.

Marmot, v. -ten; -je, o. -s.

Marmottenhok, o. -ken.

Marmottevel, o. -len.

Marne Irivier in Frankrijk) v.

Marodeeren (op marode, plunderen of stroopen uitgaan) ow.

Marokijn (Soort van leder; een dom, onnoozel rnensch, sulletje,1

Marokijnen, bn. [o.

Maronieten ivolksnaam) m.mv.

Marot, v.-ten.

Marren, bw. ow. zw. ik marde, heb gemard; marlijn, v.

Mars .krijgsgod) m.

Mars (scheepsw. en ook draagmand) v. -en; -je, o. -s.

Marsctl (optocht) m. -en; -vaardig, bn. (tw.

Marsch (voort, ga heen, ruk op)

Marselllalseikrijgslied der .M ar-s-illanen, d. i. der lieden uit Marseille) v.

Marsepein, o. -en; -tje, o. -s.

Marsepeinen, bn. (lianen.

Marslliaan (vaartuig) m. marsi-

Marskramer. m. -s.

Martelaar, in. -s of martelaren; -tje, o. -s.

Martelaarsboek, o. -en.

Martelaarschap, o.

Martelaarskroon, v. -kronen.

Martelaarster, v. -s.

Martelares, v. -sen.

Martelari). v. -en.

Marteldood, m.

Martelen, bw. zw. ik martelde, heb gemarteld; marteling, v.

Martelgereedschap, v. -pen.

Martelkroon, v. -kronen.

Marteltuig, o.-en. (-s.

Marter (zeker dier) m. -s; -tje,o.

Marter (bont)o. -s.

Martiaal (krijgshaftig) bn. martialer, -st. (Maryland) m.

Maryland (zekere tabaksoort uit

Mas (massa, hoop) v. -sen.

Maske, v. -n.

Maskeeren (bedekken, verbergen, het uitzicht benemen) bw.

Masker, o. -s; -tje, o. -s.

Maskerade, v. -s.

Maskeren (vermommen) bw.zw. ik maskerde, heb gemaskerd.

Maskullet of mazuliet (eene soort van Indische sloep) v. -en.

Massa (klomp, hoop; de schop in het biljartspel; srootte, inhoud van een lichamn; het gan-sche vermogen of de nalatenschap; eene som) v. massa's.

Massacre (bloedbad) o.

Massacreeren (nedersabelen, vermoorden) bw.

Massief (uit louter muurwerk bestaande; van metalen: zuiver, dicht, vast) bn. massiever, 'St.

Mast, m. -en; -je, o. -s.

Masteloos, bn.

Masteluin, o. -en; -tje, o. -s.

Masteluinen, bn. (gemast.

Masten, bw. zw. ik mastte, heb

Mastenmaker, m. -s; -ij,v. -en.

Mastik, m.

Mastklimmen, o.

Masturbatie zelfbevlekking) v.

Masturt)eeren(zich aan zelfbevlekking schuldig maken) ow.

Mat (geldstuk) m. -ten.

Mat (vloermat) v. -ten; -je, o. -s.

Mat (landmaat) o. -ten.

Mat,bn. en bijw.-ter, -at; -heid,v.

Matador, m. -s.

Matelijk (met mate)-bijw.

Mateloos, bn.

Mater imoeder) v. (alen.

Materiaal (grondstof) O. matcri-

Materialisme (stofvergoding) o.

Materialist (stofvergoder) m. -en. (dend)bn.

Materialistisch (stofver^o-

Materle (grondstof; aanleiding, gelegenheid; inhoud,grond; oogmerk, oorzaak; etter eener wonde) v. materiën en materies.

Materieel (lichamelijk; dicht, dik; onverstandig) bn. -er, -st.

Maternitelt (moederschap) v.

Mathematicus (wiskunstenaar) m. mathematici.

Mathematisch l wiskunstig; zeker. onomstoutelijk) bn.

Mathesis (wiskunde, leer der trroutheden) v.

Mathoen, o. -dersof -deren.

MatlFT, bn. en bijw.-er, -st.-heid, v. -lijk, bijw.

Matigen, bw.ow.zw. ik matigde, heb sfeinatigd; matiging, v. (-s.

Matinée(ochtend-bijeenkom8t)v.

Matinée musicale (muziekuitvoering in den voormiddag) v.

Matras, v. -sen; -je, o. -s.

Matrassenmaker, m. -a.

MatreS, v. -sen; -je, o -s.

Matresseschool, v. -scholen.

Matrijs (vorm, model, werktuisr, waarin de drukletters gegoten worden: hoofdstempel in de munt; de legger of slaper van maten en gewichten) v. matrijzen.

Matrone(aanzienlijke getrouwde of getrouwd geweest zijr.de vrouw, van rijpen leeftijd) v. -s en -n.

Matroos, m. matrozen; -je, o.-s.

Matrozenbroek, v. -en; dracht, v.; -herberg, v. -en; -hoed, m. -en; -kist, v. -en;-kleeding, v.; -kost, m.; -lied, o. -eren; -pak. o.; -plunje, v.; -werk, o.

Matschudding, v.

Matsen (doodslaan) bw. zw. ik matate,heb gematst;matshamf-r,

MatSVOt, m. -ten. [m.

Matten (stoelen matten) bw. zw. ik matte, heb gemat; matster, v. matter, m. mattery, v.

Matten (mat maken, afmatten) bw. /.w. ik matte, heb glt; mat.

Mattenkooper, m. -s; -maken, o.;-mak»-r, m. -s; -vrouw, v.-eu.

Matteeren (afmatten) bw.

Mattigheid (matheid; v.

Maturecren (rijp worden; de rijpheid bevorderen! ow. bw.

Maturiteit (rijpheid) v.

Mausoleum (praalgraf, eeretombe) o. mausolea.

Mauwen, ow. ZW. ik mauwde, heb gemauwd; mauwing, v.

Mavors (god des oorlogs) m.

Maxime (grondstelling, leerspreuk; gevoelen, meening)m.-3.

Maximum (hoogste graad, die eene zaak bereiken kan; hoogste prijs eener zaak/ o.

Mazelen, v. mv.

Mazelen (aan de mazelen liggen) ow. zw. ik mazelde, heb gemazeld.

Mazen ow. bw. zw. ik maasde, heb gemaasd.

Mazuliet. Zie Maskuliet.

Mecenas (begunstiger) m.

Mechanicus (werktuigkundige) m. mechanici.

Mechanica, mechaniek (werktuigkunde of hewegingskunde)v.

Mechanisch (werktuigkundig, kunstmatig, werktuiglijk) bn. en bijw.

Mechanisme(inwendlgp samenstelling van een werktuig) o.

MéChant(ondeugend)bn.en bijw.

Medaille (gedenkpenning) v. -a.

Medaillist (kenner of liefhebber van gedenkpenningen) m. -en.

Medaillon igedenkpenning van ongewone grootte;krans, meeat-al eirond en verguld, om portretten, naamcijfers, enz. in te plaatsen) o. -s; -netje, o. -s.

Mede en mee (drank) V.

Mede en mee (meekrap) v.

Mede en mee bijw. vw. en vz.

Medearbeiden, bw. zw. ik arbeidde -, heb -gearbeid; -arbeider, m. -arbeidster, v. (v. -n.

Medebelanghebbende, m. en

Medebef?chuldigde,m. en v. -n.

Medebeuren, bw. zw. ik beurde -, heb -gebeurd.

Medebewoner, m. -a.

Medebezitter, m. -s.

Medeborg, m. -en.

Medebrengen, bw. ow. onr. ik bracht -, heb -uebracht.

Medebroeder, m. -a. (-achap, v.

Medeburger, m. -s; -es, v. -sen;

Medechristen, m. -en.

Modedansen, ow. zw. ik danste -, heb -gedanst.

Mededeelbaar, bn. en bijw.

Mededeelen, bw. zw. ik deelde--, heb -gedeeld, -deeler,m. -dee-limr, v.

Mededeelhebber, m. -a.

Mededeelzaam, bn. -zamer, -/.aamat; -beid. v.

Mededienstknecht, m. -en.

Mededienstmaagd, v. -en.

Mededingen, ow. st. ik dong heb -gedongen; -dinger, m. -«Üngster, v.

Mededoen, ow. bw. onr. ik deed

Mededoogen,o. [-,heb -gedaan,

Mededoogend. Zie Meedoo-arend. [senloos»

Mededoogenloos. Zie Ateedoo-

Mededrinken, ow. st. ik dronk -.heb -iiedronkea.

Medeëigenaar, m. -a; -eigenares, v. -sen.

Medeërfgenaam, m. en v. -erf-genamen; voor het v. ook-erf-trename. (-gegeten.

Medeëten, ow. st. ik at -, heb


-ocr page 147-

MED

139

MEE

Medegaan, ow. St. ik ging -, ben

-gegaan.

Medepraand. Zie Meegaand. Medegenoot, m. -en; -e, v. -Medegetuige, m. en v. -n. Medegetulgen, ow. zw. ik

tuigde -, heb-getuigd. Medegetulgenis, o. en v. -sen. Medegevangene, m. en v. -n Medegeven, bw. at. ik gaf

heb-gegeven. (delaren.

Medehandelaar,™. -3 en -ban-Medehelper, m. -s; -helpster. Medehulp, v. [1

Medehuurder, ra. -s. Medeïngezetene, m. en t. Med^jagen, ow. zw. en at. ik jaasde(joeg) mede,heb -gejaagd. Medekeizer, m. -s. Medeklezen, ow. st. ik koos -,

heb -gekozen; - kiezer, ra. Medeklinken, ow. st. ik klonk -, heb -treklonken.

Medeklinker, m. -s. Medeknecht, m. -s en -en. Medekomen, ow. st. ik kwam -ben-gekomen. (h.-gekregen. Medekrügen,bw. st. ik kreeg Medekrijgsman, m. -lieden. Medekuieren, ow.zw. ik kuierde ben -gekuierd. Medelachen, ow. st. ik lachte -, heb -gelachen. (aren.

Medeleeraar, m. -s en -leer-Medeleeren, ow. zw. ik leerde

heb -geleerd. Medeleerling,!!!, en v. -en; voor

het V. ook Medeleerlinge. Medelezen, ow. bw. st. ik las-,

heb -yelezen.

Medelid.o.-leden, (heb -geleden. Medelijden, ow. st. ik leed -Medelijden, o. (-st; -heid, v. Medelijdend, bn. en bijw. -er. Medelijdenswaardig, 'bn. -i

-st of meer en raee«t -. Medelekken, bw. zw. ik lokte -.

heb -gelokt.

Medeloopen, ow. st. ik liep -,

ben en heb-geloopen. Medelooper (persoon) ra. -s. Medelooper (buitenkansje). Zie

Meelonper.

Medemaat, ra. -s; -je, o. -s. Medemakker, ra. -s; -tje, o. -s. Medemensch, ra. -en. Medeminnaar, ra. -s; -minnares, v. -sen.

Meden (met meekrap verven) bw.

zw. ik meeilde. heb geraeed. Medenemen, bw. st. ik nam -

heb -genomen.

Medeoorzaak, v. -oorzaken. Medepachter, ra. -s. Medeplichtig, bn. Medeplichtige, ra. en v. -n. Medepraten, ow. zw. ik praatte

heb -gepraat; -prater, ra. Medeproeven, ow.zw. ik proefde heb -geproefd. Medereeder. ra. -s. Mederegeeren. ow. zw. ik re-

retjeerde -, heb -geregeerd. Mederegent,m. -en; -es, v.-sen. Medereizen, ow.zw. ik reisde -.

heb en ben -arereisd. Mederekenen, bw. ow. zw. ik

rekende -. heb -gerekend. Mederijden, ow. st. ik reed heb -srereden.

Medeschepsel, o. -en.

Medeschreeuwen, ow. zw.

schreeuwde -,heb -geschreeuwd. Medeschuldige, m. en v. -ik Medeslaan, ow. st. ik sloeg

heb -geslagen.

Medesleepen, bw.zw. ik sleepte

-, heb -gesleept. Medeslenteren,öw.zw. ik slen

terde -, heb -geslenterd. Medespelen, bw. ow. zw. ik speelde -,beb -gespeeld;-3peler,ra. Medespreken, ow. st. ik sprak

-, heb -gesproken. Medespringen,ow.st. ik sprong

-, heb -gesprongen. Medestander, ra. -s. Medestemmen,ow.zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v. Medestrijden, ow. st. ik streed

-,heb -gestreden; -strijder, m. Medesturen, bw. zw. ik stuurde

-, heb -gestuurd.

Medj.torsen, bw.zw. ik torste

heb -getorst. .

Medetrekken, ow. st. ik trok -,

heb -getrokken. Medetroonen, bw.zw. ik troonde -, heb -getroond. Medevallen, ow. st. het viel -, is -gevallen; medevaller, ra. Zie ook ; Meevaller.

Medevaren, ow. st. ik voer

ben -gevaren.

Medevechten, ow. st. ik vocht

-, heb -gevochten. Medevieren, bw. zw. ik vierde

heb -gevierd.

Medevliegen, ow. st. ik vloog -,

ben -gevlogen. Medevluchten, ow. zw. ik

vluchtte -, ben -gevlucht. Medevoeren, bw. zw. ik voerde

-, heb -gevoerd. Medevoogden, -en; -es, v. -sen. Medevoogdij, v.; -schap, v, Medevrijer, m. -s. Medevuren, ow. zw. ik vuurde

-, heb -gevuurd.

Medewaken, ow. zw. ik waakte

-, heb -gewaakt. Medewandelen,ow.zw. ik wan delde -, heb en ben -gewandeld. Medeweenen,ow.zw. ik weende

-, heb -geweend.

Medewegen, ow. st. ik wooj

heb -gewogen.

Medewerken, ow.zw. ik werkte , heb -gewerkt; -werker, m. werking, v. - werkster, v. Medeweten, 0. Medewetenschap, v. Medeweter. m. -s. Medewillen, ow. zw. ik wilde-, heb -gewild, (heb -gezeild. Medezeilen. ow. zw. ik zeilde -, Medezenden, bw. st. ik zor.d -,

heb -gezonden.

Medezingen ow. bw. st. ik zong

-, heb -gezongen. Medezwemmen, ow. st. ik zwom -, heb en ben -gezwom-Mediaan, o. [men.

Mediaat (middellijk, met behulp

van een ander) bn. en bijw. Mediateur (bemiddelaar,

scheidsman) m. (-en.

Medicament (geneesmiddel) o. Medicijn (geneesmiddel) v. -en. Medicineeren (geneesmiddelen gebruiken), ow. (medici.

Medicus (geneesheer, dokter) m.

Medio dn) in het midden. Mediocre (middelmatig) bn. Mediocriteit (middelmatigheid)-

(v.

Medisance (kwaadsprekendheid) Medisch tot de geneeskunde be-

hoorende) bn.

Mediseeren (kwaadspreken, lasteren, achterklappen) ow. Meditatie(overpiinzing) v. -tien. Mediteeren (overdenken, bepeinzen) ow. bw.

Medium (middel; tusschenper-soon) o. -s. (soort) m.

MédOC (zekere Fransche wijn-Mee. Zie Mede.

Meedoogend,b«. -er, -st; - heid,v. Meedoogenloos, bn. Meegaand, bn. -er, -st; -heid,v. Meekrap, v.

Meel, o.

Meelachtig, bn. -er. -st. Meelooper Ibuitenkansje) m. -s;

-tje. o. -s.

Meemaler, m. -s.

Meenen, bw. ow. zw. ik meende,

heb gemeend; meening, v. Meeprater, m. -s. (-; -heid,*. Meepsch(ziekelijk)bn. -er, meest Meer (water) o. meren; -tje, 0. -s. Meer (drooggemaakt meer) v. Meer, alg. telw. en bijw. Meerhoei, v. -en.

Meerder, bn. en bijw. Meerdere, ra. en v. -n. Meerderen, bw. ow. zw. ik meerderde, heb en ben gemeerderd; meerderaar. m. meerdering, v. meerderheid, v. Meerderjarig, bn.; -heid, v. Meerendeel, o.

Meerendeels, bijw. Meergemeld, bn. Meergenoemd, bn.

Meerheid, v.

Meerkat, v. -ten. Meerketting, m. -en.

Meerkol, m. -len. Meerkollenei, o. -eren.

Meerle en merel, v. meerlen ea

men Is.

Meerlenei, o. -eren. Meermaals, bijw.

Meermalen, bijw.

Meerman, m. -nen.

Meermin, v. -nen.

Meerpaal, ra. -palen.

Meerring, ra. -en.

Meertouw, o. -en.

Meervoud, o. -en. Meervoudig, bn.

Mees (vogel) v. meezen; -je, o. -s. Meesmuilen, ow. zw. ik meesmuilde, heb gemeesmuild;mee8-muiler, m. meesmuilster, v. m esrauiling, v.

Meest. bn. en bijw.

Meestal, bijw.

Meestamner, m. -s. Meestendeels, bijw. (bijw. Meestentijds of meesttijde, Meester,m. -s en -en; -tje, o. -s. Meesterachtig,bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Meesteren, bw.ow. zw. ik meesterde, heb gemeesterd. Meesteres, v. -sen. Meesterknecht, m. -s. Meesterlijk,bn. en bijw. -er,-st. Meester loos, bn. Meesterschap, o.


-ocr page 148-

MER

MEE

140

Melk. v.

Melkachtig, bn. -er. Melkbaard, ra. -en.

Melkbuik, m. en v. -en.

Melken, bw. st. ik molk, heb gemolken; melker, ra. melkerij, v. melkinsf, v. melkster, v. Melkig, bu.

Melkkan,v. -nen;-koe,v.-koeien; -koetje, o. -s; -muil, m. -en; -plaats, v. -en; -uur, o. -uren; -vee, o.; -zak, ra. en v. -ken. Melodie (de eenvoudige verbin-ding van onderscheidene tonen; welluidendheid; gezang) v. -ën. Melodieus (welluidend, zoetklinkend) bn. en bijw. melodieuzer, melodieust.

Melodrama (zangspel,waarin de woorden, begeleid door de muziek, somwijlen bloot opgezegd worden) o. melodrama's. Meloen, ra. -en; -tje, o. -s, Melomaan (muziekgek) m. en v.

melomanen.

Melomanie (hartstochtelijke

neiging tot de muziek) v. Meltbak (moutbak) ra. -ken; -je. Meiter, ra. -s. [o. -s.

Melterü, v. -en.

Memelig, bn. en bijw. -er. -st. Memento mori, gedenk te sterven.

Memorabel (gedenkwaardig) bn. Memorandum(gedenkboek,ook; briefje of het papier waarop korte briefjes geschreven worden) o. -s.

Memoriaal, o. raeraorialen. Memorie (geheugen) v. Memorie (geschrift) v. memories

en memoriën; -tje, o. -s. Memorisatie (van buiten leering) v. (ren) bw. Memoriseeren (van buiten lee-Men, onbep. pers. vnw.

Menace (bedreiging) v.

Menage (huishouding; spaarzaamheid; verschooning) o. Menageeren, (sparen, ontzien;

verminderen) bw.

Menagerie (diergaarde, verzameling van levende dieren) v. raenaserieën. (houdelijk) bn. Menagev.s (spaarzaam, huis-Menestreel (begeleider van een

troubadour) ra. -en. Mengbaar, bn.; beid, v. Mengel. O. -en; -tje. o. -s. Mengeldichten, o. mv. Mengelen, bw. zw. ik mengelde, heb u:emengeld;mengeling,v. Mengelklomp, m.; -moes, o.;

-stof, v. -fen; -werk, o. Mengen, bw. zw. ik mengde,heb gemengd; menser, m. menging, v. menifsel. o. mensster, v. Menie (rood loodoxyde, zekere roode verf) v. (gemenied.

Meniën, bw. zw. ik meniede, heb Menig. telw.

Menigeen, vnw.

Menigeentje. o. Menigerhande, -lei, bn. Menigmaal, - werf, bijw. Menigte, v. -n.

Menigvoud, o.

Menigvuldig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v. -lijk. bijw. Menist, ra. -en; -je, o. -s. Menistenkerk, v. -en.

Mennen, bw. zw. ik raende, heb gemend; menner, m. menster, v. Mennoniet, ra. -en.

Meno forte of piano (muz.)

minder sterk of zwak. (fel. Mensa gratuita, eene vrije ta^ Mensch, m. en O. -en; -je, o. -s;

-dom. o. (-st; -heid, v.

Menschelük, bn. en bijw. -er, Menschenbeeld, o.-en; -bloed, o.; -eter, m. -a; -gedaante, v.; -gunst, v.; -haat, m.; -bater,m; -s;-kenner, m. -s; -kennis, v.; -kind, o. -eren; -leven, o. -s.; -liefde, v.; -lof, m.; -min, v.; -moorder, m. -s; -offer, o. -8; -paar, o. -paren; -plicht, m. -en; -ras, o. -sen; -roof, ra.; schuw, bn. (-er, -st);-vrees,v.; -vriend, ra. -en; -waarde, v. Menschheid, v. Menschlievend, bn. en bijw.

-er, -st; -heid, v. Menschvormig, bn. Meustrueeren (de maandelijk-

sche zuivering hebben) ow. Mensureeren (muz.) aan de orgelpijpen den waren toon geven. Mensuur (maat. tijdmaat) v. Mentaal (innerlijk,inwendigjbn. Mentie (vermelding, gewag) v. Mentionneeren (aantoonen,

herinneren, vermelden) bw. Mentor (leidsman, raadgever, leermeester) ra; -s. (o. -s.

Menuet (zekere dans)v. -ten; -je. Mep. m. -pen; -je, o. -s. Mephitische lucht, stinkende

of stiklucht.

Meppen, bw. zw. ik mepte, heb

gemept; mepper, m. raepster, v. Meprise (misslag, dwaling, misverstand) v. -s.

Mercantiel (wat den koophandel betreft) bn.

Mercenaire (loondienaar, huurling) m. en v. -s.

Merci, dank. heb dank. Mercuriale (berisping) v. Mercurius (kwikzilver; eene dwaalstei'; de koopgod; een onderhandelaar in eene slechte zaak) ra. -sen. (curius) m.

Mercuur (verkorting van Mer-Merel. Zie Meerle. (gemeerd. Meren, bw.zw. ik meerde, heb Merg, o.

Mergachtig, bn.

Mergel, v.

Mergelachtig, bn.-er. Mergelen, bw. zw. ik mergelde,

heb sremergeld.

Meridiaan (middagcirkel, hoogste graad, top) ra. meridianen. Meridionaal (zuidelijk) bn. Merinos (soort van stof, geweven van bijzonder fijne wol van Spaansche schapen) o.

Merinossen, bn.

Merite (verdienste) v. -s.

Merk. o. -en; -je, o. -s. (-heid, v. Merkbaar, bn. en bijw. -der, -st; Merkelijk, bn. en bijw. -er, -st. Merkels, m. mv.

Merken, bw. ow. zw. ik merkte, heb gemerkt; merker, ra. mer-kinir, v. raerkster, v. Merkkatoen, o.; -lap, m. -pen; -naald, v. -en; -paal, m. -palen; -steen, m. -en; -teeken, o. -en.

Meestoof, v. -stoven. Meesttyds eu meestentijds, bijw.

Meet, v. (van - aan).

Meetbaar, bn.; -heid, v. Meetbrief, m. -brieven. Meetgeld,'o. (komst) v. -s. Meeting (vergadering, byeen-Meetkan, v, -nen.

Meetketfcing, m. -en. Meetkunde, v.

Meetkundig, bn. Meetkundige, m. en v. -n. Meetkunst, v.

Meetkunstig, bn.

Meetlijn, v. -en,

Meetloon, o. - en.

Meetroede, v. -n.

Meetstok, m. -ken. Meettafeltje, o. -s. (o. -s. Meeuw (zeevogel) v. -en; -tje, Meeuwenei, o. -eren. Moeuwennest, o. -en. Meeuweveer, v -en. Meevaller buitenkansje) m. -s; Meevat. o. -en. [-tje, o. -s. Meeverf, v.

Meewarig, bn. -er, -st; -heid,v. Mefiance (wantrouwen) v. Mefiant (wantrouwig) bn. Megéra (belscbe furie, razende hellevePg,boosaardig wijf) v.-'s. Mei (Bloeimaand) m. Mei (loovertak) ra. meien. Meid,v. -en.

Meidendienst, ra. -en; -draciit, t.; -kamer, v. -s; -kamertje, o. -s; -kleeding, v.; -kleeren, v. rav.; -loon, o. -en; -praat, m.; -praatje, o. -s; -werk, o.

Meier (schout) m. -s; -ij, v. -en. Meineed, ra. -en.

Meineedig, bn. -er, -st. Meineedige, m. en v. -n. Meisje, o. -s..

Meisjesachtig, bn. -er, -st. Meisjesdracht, v.; -gek, m. -ken; -kleeding, v.; -kleeren, o. rav.; -8Chool,v. -scholen; -stem, v. -men; -werk, o.

Mejuffer, v. -s; -tje,o. -s. Mejuffrouw, v. -en. Melaatscll, bn. en bijw. -er,

meest-;-heid, v.

Melancholie (zwaarmoedigheid;

z^artsalligheid, treurigheid) v. Melancholiek (zwaarmoedig.

droefgeestig) bn. -er, -st. Melancholisch (zwaarmoedig,

droefgeestig) bn.

Mfilange (mengeling) o. -s. Melasse (suikerstroop, suiker-Melde (kruid) v. (sap) v.

Melden, bw. zw. ik meldde, heb sremeld; melder, ra. melding, v. Meldenswaardig, bn. -er, -st

of meer en meest -.

Melée (hoop, troep, volksmenigte; het handgemeen zijn, ook heftise woordenwisselinsc) v. Meieeren (onder elkander menden) bw.

Melig, bn. -er, -st; -heid, v. Melioratie (verbetering)v. -tiën. Melioreeren (verbeteren) ow. MeliS (suiker) v.

Melis en melisse (plant) v. Melissehlad, o. -en en -eren;

-kruid, o. (loop) o.

Melizoen (bloedgang, roode-Melizoenkruid, o.

-ocr page 149-

MEB

MIJ

141

Merkteekenen, bw. zw. ik merkteekende, heb gemerktee-kend.

Merkwaardig, bn. -er, -st of meer en meest -heid, v. (-heden). (-tje, o. -s.

Merrie, v. merries en merriën;

MerveilleuSibewonderenswaar-

Merwe (rivier) v. [dig) bn.

Mes, o. -sen; -je, o. -a.

MésalUeeren Uich) (een ongelijk huwelijk aangaan, beneden zijn stand huwen) ww.

Mesmerisme (leer en toepassing van het dierlijk magnetisme) o.

Mesquin (arm, behoe.tig) bn.

Messa dl voce (muz.) het langzaam toenemen der stem.

Messekoker en messenkoker, m. -s.

Messenbak, m. -ken; -bakje, o. -s; -handel, m;;-kraam, v. -kramen; -lade, v. -n; -maker, m. -s; -mandje, o. -s;-slijper, m. -s; -winkel, m. -s.

Messescheede, v. -n.

Messias, ra.

Messing- (geel koper) o.

Mest (meststof) ook; mist, m.-en.

Mestbcest, o. -en; -dier, o. -en; -kalf, o. -kalveren; -koe, v. -koeien; -varken, o. -s; -voeder en -voer, o.

Mesten, bw.zw. ik mestte, heb gemest; mester, m. mesting, v.

Mesties (kind van blanke en zwarte ouders, van een Europeaan en eene Mulattin) m. en v. mestiezen.

Mesting (dierenvoedsel) v. -en.

Mesurabel (meetbaar) bn.

Mesures (maatregelen) v.mv.

Met, vz.

Met (gehakt vleesch) o.

Metaal, o. -metalen.

Metaalachtig, bn.

Metachronisme (misslag in de tijdrekening; hetzelfde als: Anachronisme) o.

Metalen, bn.

Metalliek (Oostenrijksche schuldbrief, waarvan de uitbetaling van rente en aflossing in zilver en niet in papier geschiedt) v. -en.

Metalliseeren (op kunstige wijze metalen voortbrengen; in metaal veranderen) ow. bw.

Metamorphose (gedaanteverwisseling) v. -n.

Metamorphoseeren (herscheppen, van gedaante verwisselen, veranderen,inkleeden) bw.

MetaphOOr (verbloemde uitdrukking) v. -phoren.

Metaphorisch (overdrachtig, verbloemd) bn. kunde) v.

Metaphyslca (bovennatuur-

Metaphysisch (bovennatuurlijk) bn.

Meteen (terstond, dadelijk) bijw.

Metempsychose (zielsverhui-zinjr v. (ten; meting, v.

Meten, bw. st. ik mat, heb geme-

Meteoor (luchtverschijnsel) m. meteoren.

Metor (persoon, die meet) m. -s.

Meter (Ned. el) m. -s.

Meter (peet) v. -s.

Meterschap, o.

Middelbaar, bn. : Middeldeur, v, -en. Middeleeuwen, v. mv. Middeleeuwsch, bn. Middelen, bw. zw. ik middelde,

heb gemiddeld; middeling, v. Middelerwijl, bijw. Middelevenredig, bn. Middelhand, v. . (zn.) Middelhoogdultsch, bn.(o.als Middelkamer, v. -s. Middellandsch, bn. Middellijf, O. middellijven. Middellijk, bn. en bijw. Middellijn, v. -en. Middelmaat, v. (-st; -heid, v. Middelmatig, bn. en bijw. -er. Middelmuur, m. -muren. Middelnederlandsch, bn. (o.

als zn.)

Middelpad, O. middelpaden. Middelperk, o. -en. Middelpunt, o. -en; -ig, bn.; -schuwend, bn. -vliedend, bn.; -zoekend, bn.

Middelrif, o. -fen. Middelschot, o. -ten; -je, o. -s. Middel slag, o.

Middelsoort, v. en o. -en. Middelstaat, m. Middelstand, m. -en. Middelste, bn.

Middelstuk, o. -ken; -je, o. -s Middeltocht, m. Middelvinger, m. -s. Middelweg, ra. -en.

Midden, o.

Midden, bijw.

Midden beurs, bijw. Middenhoords, bijw. Middendoor, bijw.

Middenin, bijw.

Middernacht, m. -en;-elijk,bn. Middernachtsuur, o. -uren. Midscheeps, bijw. Midscheepsch, bn. Midwinter (het midden van den

winter) m. -s.

Mier (insect) v. -en; -tje^ o. -s. Mier (afkeer) v.

Mierachtig, bn. (-eiertjes. Mierenel, o. -eren; -tje, o. -s en Miereneter, m. -s; -hoop, m.

-en; -jager, m. -s; -nest, o. -en. Mierik, ra.

Mierikswortel en mierikwortel (wortel) m. -s; (stof) t. Migreeren (zich ergens elders

metterwoon vestigen) ow. Mjj. pers. vnw. (meden.

Mijden, bw. st. ik meed, heb ge-Mijl, v. -en; -tje, o. -s. Mijmeraar, m. -s; -ster, v. -a. Mijmeren, ow. zw. ik mijmerde,

heb gemijmerd; mijmering, t. Mijmerlg, bn. -er, -«t.

Mijmerij, v. -en.

Mijmervlaag, v. -vlagen.

Mijn, bez. vnw.

Mijn, v. -en.

Mijnen (eene mijn makenjow.zw.

ik mijnde, heb gemijnd.

Mijnen (bij eene verkooping) bw. zw. ik mijnde, heb gemijnd;mij-ner, m. mijning, v. mijnster, y. Mijnent (ten -) bijw. uitdr. Mij nen thai ve, -wege, bijw. Mijnentwil, (om -) bijw. uitdr. Mijner (mijnwerker)m. -s. Mijnheer, m. Mijne Heeren en Mijnheeren.

Metgezel, m. -len; -lin, v. -nen.

Methode (leerwijs, orde in het voordragen van leer en regelen) v. -n en -s.

Methodist (lid eener dwepende sekte onder de Christenen in Engeland) m. -en.

Metier (handwerk, hanteering, bedrijf, beroep) o. -s.

Metriek (wat tot den meter of de el behoort) bn. (kennis van den versbouw) v.

Metrisch (in verzen, in gebonden stijl) bn. en bijw.

Metropolitaan (aartsbisschop) ra. -tanen.

Metropolitaansch (aartsbisschoppelijk) bn. (tropolen.

Metropool (moederstad) v. me-

Metrum (de maat) o.

Metselaar, in. -laren en -laars.

Metselaarsbaas, ra. -bazen; -knecht, ra. -s; -werk, o.

Metselen, bw. zw. ik metselde, heb gemetseld; raetselarij, v.

Metselhamer, ra. -s; -kalk, v.; -steen, ra. -en; - werk, o.

Metten (morgenzangen) v.mv.

Metterdaad, bijw.

Mettertijd, bijw.

Metterwoon, bijw.

Metworst, v. -en.

Meubel, o. -en of -s; -tje, o. -s.

Meubelen, bw. zw. ik meubelde, heb gequot;' eubeld.

MtJllbileeren (inrichten,toerus-ten, van huisraad voorzien) bw. meubileering, v.

Meug, v. tegen heug en - (met tegcn'in); ieder zijn - (ieder zijn zin).

Meuk ;te weeken)v.in de - staan.

Meuken (week raaken; raurw worden) bw.ow. ik meukte, heb

Meulen. Zie Molen, (gemeukt.

Meuzelen (lekkere beetjes proeven) ow. zw.ik meuzelde,heb ge-meuzeld; meuzelaar, m. meuze-laa.ster, v.

Meuzelen (vuil maken) bw. zw. ik raeuzelde, heb gemeuzeld.

Mevrouw, v. -en; -tje, o. -s; -schap, o.

Mezzo forte piano (muz.) iets sterks en zachts.

Mezzo soprano (muz.)hoogealt of diepe discant.

Miasma (smetstof, in de lucht verspreide ziektestof) v. miasma's.

Miauw en miaauw(geluid eener kat) twft

Miauwen en miaauwen, ow. zw.ik miauwde, heb gemiauwd.

Microcosme (de kleine wereld, de mensch) m. (-copen.

Microscoop (vergro tglas) m.

Microscopisch (alleen door den microscoop waar te nemen) bn.

Midasooren, ezelsooreu.

Middag, m. -en; -je, o. -s.

Middagmaal,o.-malen;-tje,o.-s.

Middagmalen, ow. zw. ik mid-dagmaalde,heb gemiddagmaald.

Middel (middellijf) v. en o. -s; -tje, o. -s. (o. -en; -tje, o.-s.

Middel (om een doel te bereiken)

Middelaar, m. -s of middelaren.

Middelaarschap, o.

Middelaarster, v. -s.

Middelares, v. -sen.


-ocr page 150-

MIS

MIJ

142

IMLyt (munt) v. -en; -je, o. -8.

Mijt (worm) v. -en; -je, o. -a.

Myt (houtstapel) v. -en; -je, o.-s.

Mijten (opstapelen) bw. zw. ik mytte, heb gemijt.

My ter (bisschopsmuts) m. -s.

My teren (tat bisschop verheffen) bw. zw. ik mijterde, heb gemijterd.

Myterig (vol wormen)bn.-er,-8t.

Mik (helmikken) m.

Mik (paal) v. -ken; -je, o. -s.

Mik (brood) v. -ken; -je, o. -s.

Mik (meel) v.

Mikken, bw. ow. zw. ik mikte, heb gemikt; mikker,m.mikking, v. mikpunt, o.

Mikmak, m. -ken.

Mild, bn. en bijw. -er, -stj -elijk, bijw. -beid, v.

Milddadig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Militair (krijgsman, soldaat) m. -en; (al wat op den krijgsstand betrekking heeft) bn.

Militairement (op soldatenmanier; stipt, ordelijk, streng) bijw.

Mi]itie(krijgswezen;in Engeland: schutterij, landweer) v.

Milliardiduizend millioen )o.-en.

Milligram (duizendste deel van een wichtje) o. -men.

Millimeter (duizendste deel van een el = streep) m. -s.

Millioen, o. -en; -tje, o. -s.

Millionair (rijk persoon, die een millioen of meer bezit) m. -s.

Milt, v. -en.

Milter, m. -s.

Miltziek, bn. -er, -st.

Miltzucht, v.

Miltzuchtig, bn. -er, -st.

Mimiek (de gebarenleer; het gebarenspel) v.

Mimisch (van, betreffende ofbe-hooren(letothetgebarenspel)bn.

Min (liefde) v. [en bijw.

Min en minne (zoogster)v. min-

Mln,biiw. [nen.

Minachten, bw. zw.ik minacht-te,heb gcminacht;minachting,v.

Minaret I toren eener moskee) v.

Minbekend, bn. [-ten.

Minder, bijw. en onbep. telw.

Minderbroeder, m. -s.

Minderdeel, o.

Mindere, m. en v. -n.

Minderen, bw. ow. zw. ik minderde, heb en ben geminderd; mindering, v.

Minderheid, v. -heden.

Minderjarig, bn.; -heid, v.

Minderjarige, m. en v. -n.

Mine (gelaatstrek, houaing;mijn, onderaardsche gang) v. -s.

Mineraal (delfstoffelijk) bn.

Mineraal (bergstof, ert8)o.mine-ralen.

Mineralogie (bergstofkunde) V.

Mineraloog (delfstofkundige) m. mineralogen.

Minerval (leergeld, schoolgeld) o. minervalia.

Mineur (mijnwerker) m. -s.

Mingenoot, m. - en.

Mingenoote, v. -n.

Miniatuur (schilderij in het klein) v. -turen.

Minimum (het kleinste,het min-«te;de laagste prijs eener zaakjo.

Minister, m. -s.

Ministerie,o.ministeriën en ministeries.

Ministerieel, bn. ministerieele.

Minister-resident, m. ministers-re8idlt;'nten.

Miniyk en minneiyk, bn. en bijw. -er, -st.

Mihiykheid en minneiyk-heid, v.

Minnaar, m.-sen minnaren.

Minnares, v. -sen.

Minnarü, v. -en.

Minne. Zie Min.

Minnebrand,m.; -brief,m. -brieven; -briefje, o. -s; -dicht,o.-en; -dichtje, o, -s; -dichter, m. -s; -drauk, m.-en; -gloed,m.;-god, m.; -godje, o. -goedjes; -handel, m.; -kind. o. -eren; -klacht, v. -en; -koorts, v. -en.

Minnekoozen, ow. zw. ik minnekoosde, heb geminnekoosd;

minnekoozerij, v.minnekoozing,v.

Minnelied, o. -eren; -je, o. -s.

Minnelijk. Zie Minlijk.

Minnelijkheid. Zie Minlükheid.

Minnelist, v. -en; -lonk, m. -en;

-lonkje, o.-s;-luim,v.-en;-lust,m.

Minnemallen, ow.zw.ik minne-malde, heb geminnemald.

Minnemoer, v. -s. (gemind.

Minnen, bw. zw. ik minde, heb

Minnenüd. m.

Minnenswaardig, bn. -er,-st of meer en meest -.

Minnepijn, v. -en;-plicht,m.-en; - praat,m. ;-praatje,o.-8;-schicht, m. -en; -spel, o.; -strijd, ra.; -stuip. v. -en; -taal, v.; -vlaag, v. -vlasfen; -vlam,v.-men;-vuur, o.;-zang, m. -en; -zucht,m. -en; -zuchtje, o. -s.

Minoride tweede stelling of prre-mis in eene sluitrede;ook de jongere persoon van denzelfden naam) ra.

Minoraat, (erfopvolgingsrecht der jongeren) o.

Minorenniteit (minderjarigheid, onmondigheid) v.

Minorieten (minderbroeders of Franciscanen) m.rav..

Minotaurus ifabelraonster, half mensch, half stier) m.

Minst. bn. en bijw.

Minste, ra. en v. -n.

Minstens, bijw.

Minus (minder,het tegendeel van plus = meer).

Minutieus (kleingeestig, haarfijn) bn. en bijw. minutieuzer, minutieust.

Minuut en minute (opstel) v. minuten; minuutje, o. -s.

Minuut (tijdmaat)v.minuten;-je.

Minvermogend, bn. (o. -s

Minzaam, bn. en bijw. -zamer, -st; -heid, v.

Mlnziek,bn.enbijw.-er,-st;-te,v.

Miraculeus (wonderdadig)bn.en bijw. miraculeuzer.miraculeust.

Mirakel (wonderwerk) o. -en of -s; -tje, o. -s.

Mirre en myrrhe, v.

Mirt. ra. -en.

Mlrtehlad, o. -en en -eren; -boom, m. -en; -krans, m. -en; -loof, o.; -struik, m.-en;-tak,m. -ken. (-wijn, m.

Mlrtenhosch, o. -bosscben;

Mis en misse, v. -missen; misje.

Mis, bijw. [o. -s.

Misachten, bw.zw.ik misachtte, heb gemisacht; misachting, v.

Mlsanthroop (menschenhater; wonderlijk, verdrietig mensch) m. misanthropen.

Misanthropic (haat aan het mensch dom, menschenschuw-heid) v.

Mlsanthroplsch (menschen-schuw, het menschdom hatend)

Misbaar, o. [bn. en bijw.

Misbaar, bn.

Misbak, O. -ken; -je, o. -s.

Misbakken, bn.

Misbaksel, o. -s.

Misbaren, ow. zw. ik misbaarde, heb raisbaard.

Misbruik, o. -en; -je, o. -s.

Misbruiken, bw.zw.ik -bruikte, heb -bruikl; -bruiker, m. -brui-king, v. -bruikster, v.

Mlscellanlën (gemengde letterkundige opstellen) v.mv.

Misdaad, v. -daden.

Misdadig, bn. -er,-st;-heid,v.

Misdadiger, m. -s. [-lijk, bijw.

Misdadigster, v.-s. (-deeld.

Misdeelen, bw. zw.ik deelde,heb

Misdoen (niet raken) bw. st. ik deed -, heb -gedaan.

Misdoen (kwaaddoen) ow. st. ik -deed, heb -daan.

Misdoopen, bw. ïw. ik -doopte,

heb -doopt; -dooping, v.

Mlsdraalen,bw.zw.ik draaide -, lu b -gedraaid.

Misdracht, v. -en.

Misdragen, (zich) ww. st. ik -droeg mij, heb mij -dragen.

Misdrijf, o. -drijven.

Misdrijven, bw. ow. st.ik -dreef.

Misdruk, o. [heb -dreven.

Misdrukken,bw.zw.ik drukte -, heb -gedrukt.

Misduiden, bw. zw. ik -duidde, heb -duid; -duiding, v.

Mlse (uitgaaf bij het rekenen; inzet in eene loterij,of bij een spel; inlegkapitaal) v.

Miserabel (ellendig, jammerlijk, beklaaenswaardig) bn. -er, - st.

Misère (ellende; nietig bagatel) v. -s.

Mlserie(al wnt jammerlijk.ellen-dig, ongelukkig is) v.-s en mise-

Misgaan (verkeerd gaan)ow.onr. st. ik ging -, ben -gegaan.

Misgaan (ontgaan) ow. onr.st.ik -ging, ben -gaan.

Misgaan, (zich) ww.ik -ging mij, heb mij -gaan.

Misgeboorte, v. -n.

Misgelden, bw. st. ik -gold, heb -golden; misgelder, m. misgel-ding, v. misgeldster, v.

Misgewas, o. -sen; -je, o. -8.

Misgissen (verkeerd gissen) bw. zw. ik giste -, heb -gegist.

Misgissen, (zich) ww. zw. ik -giste mij, heb mij -gist; -gissing, v. (heb -gegooid.

Mlsgooien, bw. zw. ik gooide -,

Misgreep, m. misgrepen.

MiSgrÖpen( verkeerd grijpen)ow. st. ik areep -, heb -gegrepen.

Mlsgröpen(zich)ww.st.ik -greep mij. heb mij -grepen; -grijping,v


-ocr page 151-

MIS

MIS

143

Misgunnen, bw. zw. ik - gunde, heb -suiiil;-';unner,m.-gunnin?, v. -gunst, v.

Misgunstig,bn. -er, -st:-heid,v. Mlshaaglök, bn.

MiSüagen, OW. zw. ik -haagde, heb -haagd; -haging, v.

Mishagen, o.

Mishaken, bw. zw. ik haakte -. heb -gehaakt.

Mishakken, ow. zw. ik hakte -, heb -gehakt.

Mishandelen, bw. zw. ik -handelde, beb -bandeld;-handeling,v.

Mishanden(te onpas komenjow. zw. hot-handde, heeft -hand.

Mishappen, ogt;v. zw. ik hapte-, heb -gehapt.

Mishebben, ow.onr.zw.ikhad -, lieb -gehad.

Mishooren, OW. zw.ik hoorde -, heb -gehoord.

Mishouwen, ow. st. ik hieuw heb -gehouwen.

Mishuwen (huwelijken) ow. zw ik -huwde, ben -huwd (ookww. ik -huwde mij, heb mij -huwd); mishuwelijking, v.

Misie(miskraampje) o. -s.

Miskans. v. -en.

Miskennen, bw. zw. ik -kende, heb -kend; -kenning, v.

Miskijken (verkeerd kijken) ow. st. ik keek -, heb -gekeken.

Miskijken, (zich) ww. st. ik -keek mii, neb mij -keken.

Misklank,m. -en.

Miskleurd, bn.

Miskleurig, bn. -er, -st.

MiSkoopen, (zich) ww.onr.zw.ik -kocht, mij, heb mij -kocht.

Miskraain,v.-kramen; -pje,o.-s.

Mislegsen,bw.zw.ik legde(leide) -, heb -grelegd (geleid).

Misleiden, bw.zw.ik -leidde,beb -leid; -leider,m.-leiding,v.-leidster, v.

Mislezen, bw. St. ik las -,beb -gelezen; ook ww. ik -las mij, heb mij -lezen.

Misloonen, bw. zw. ik -loonde, heb -loond; -looning, v.

Misloopen, ow. bw. st. ik liep -, bi-n -jreloopen.

Misluidend, bn. -er,-8t;-heid,v.

Misluk, o. -ken; -je, o. -s.

Mislukken.ow.zw.het -lukte, is -lukt; -lukking, v.

Mismaakt, bn. -er, -st; -beid, v.

Misxnaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt; -making, v.

Mismas (mengelmoes) m. -sen; -je, o. -s. (-gemeten.

Mismeten, bw. st. ik mat -, heb

Mismikken, bw. zw. ik mikte -, heb -gemikt.

Mismoedig, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v. -lijk, bijw.

Misnoegd, bn. -er, -at; -heid, v.

Misnoegen, ow.zw. ik -noegde, heb -noegd.

Misnoegen, o.

MiSOOrdeelen, ow. zw. ik oordeelde -, heb -geoordeeld.

Mispas, ra. -sen; -je, o. -s.

Mispel, v. -s of -en; -tje, o. -s.

Mispikken, ow. zw. ik pikte -, heb -gepikt.

Misplaatsen, bw.zw.ik - plaatste, heb -plaatst.

Misplaatsheid, v.

MLsprjjselük, bn. -er, -st.

Mispriester, m, -s.

Misprijzen, bw. at.ik -prees,heb -prezen; -prijzer, ra. -prijzing,v.

Misprikken, ow. zw.ik prikte -, heb -geprikt.

Mispunt, o. -en; -je, o. -s.

Misraad, ra.

Misraden (verkeerd raden) bw. ow. st. ik ried -, heb -geraden.

Misraden (een slechten raad geven) bw. ow. zw. en st.ik -ried en -raadde, heb -raden.

Misramen, ow. zw. ik raamde -, heb -geraamd;ook ww.ik - raamde mij, heb mij -raamd.

Misrekenen, ow. zw. ik rekende -. heb -gerekend;ook ww.ik -rekende mij, heb mij -rekend;-re-koning, v.

Misrollen, ow. zw. ik rolde -, ben -gerold.

Misrooien, ow. zw. ik rooide -, heb -gerooid; -rooiing, v.

MiSS (in Engeland: jonge [d.i.on-iretrouwde] juffrouw) v.

Missaal (misboeki o. missalen.

Misschapen, bn.; -heid, V.

Misschatten, bw. zw.ik schatte -, heb -areschat.

Misscheppen !misvormen) bw. st. ik -schiep, heb -schapen.

Misscheppen (verkeerd schep-pen) ow. zw. ik schepte -, heb -geschept.

Misschien, bijw.

Misschieten, bw ow. at. ik schoot -, heb -geschoten.

Misschikken, bw. zw.ik -schik-te, heb -schikt.

Misscheppen, bw. ow. zw. ik

schopte -, beb -geschopt.

Misselijk, bn. en byw. -er, -st; -heid, v. (gemist.

Missen, bw. ow. zw.ik raiste.heb

Missie (zendinsr, wettige last; schikking) v. missiën.

MiSSieren, bw.zw.ik -sierde,heb -aierd; -siering, v.

MiS5=ionnair (zendeling) ra. -8.

Missionaris (zendeling) m.-aen.

Missive (brief) v. -s en -n.

Misslaan, bw. ow. st. ik sloeg -, hi b -i;eslas:en.

Misslag, ra. -en; -je, o. -a.

Miss mijten, bw ow. st.ik smeet -, bob -sfesraeten.

Misspreken (verkeerd spreken) ow. st. ik sprak -, heb -gesproken.

Misspreken, (zich)ww.ik -sprak mij, heb mij -sproken.

MlSSpringén,ow. st.ik sprong -, heb en ben -gesprongen.

Misstaan, ow.onr.st.het -stond.

Misstal, ra. [heeft -staan.

Misstand, ra. -en.

Misstap, ra. -pen; -je, o. -s.

Misstappen, ow. zw.ik stapte -, heb en ben -gestapt.

Missteken, ow. st. ik stak -, heb -gestoken.

MiSStellen (verkeerd plaatsen) bw. zw. ik -stelde, hquot;b -steld.

MiSStellen (slecht op8tellen)bw.

. zw. ik stelde -, heb -gesteld.

Misstelling, v. -en.

Misstooten,bw.st.ik 8tiet(atoot-te) -, heb -gestooten.

Missturen, ow. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd; -sturing, v.

Mist (nevel) m. -en.

Mist (meststof) Zie Meat.

Mistachtig, bn.

Mistasten, ow. zw. ik tastte -, heb -getast; -tasting, v.

Mistasten, (zich) ww. ik -tastte mij, heb mij -tast.

Mistelboom, ra. -en.

Mistellen, ow.zw. ik telde -,heb -geteld; -telling, v.

Mistellen, (zich) ww. ik -telde mij, heb mij -teld.

Misteltak, ra. -ken.

Misten (met stank nevelen) onp. ww. zw. het miste, heeft gemist.

Mistig, bn. -er, -st; -heid, v.

Mistrappen, ow. zw.ik trapte -, heb -sotrapt.

Mistred, m. -en.

Mistreden, ow. st. ik trad -, heb en ben -getreden.

Mistroostelijk, bn.

Mistress (in Engeland:mevrouw of [getrouwde of getrouwd geweest zijnde] juffrouw) v.

Mistroostig, bn.-er,-st;-heid,T.

Mistrouwen, o.

Mistrouwen (wantrouwen) bw. zw. ik -trouwde, heb -trouwd; -trouwend, bn. (-er, -st); -trou-wendheid, v. -trouwig, bn.

Mistrouwen (een slecht huwelijk doen, een huwelijk aangaan beneden zijn stand) ow. ww.zw. ik -trouwde (mij), heb Imij) ea ben -trouwd.

Mistrouwig, bn.en bijw.-er,-8t; -heid, v. (o.-s.

Misval (miskraam) m.-len;-letje.

Misval (ongeval) o. -len; -letje,

O, -8..

Misvallen (verkeerd vallen) ow. st. ik viel -. ben -gevallen.

Misvallen (niet behagen) ow. st. het -viel, heeft -vallen.

Misvallen (misnoegen) o.

Misvaren, ow. st. ik voer -, heb • n ben -gevaren.

Misvatten, bw. zw. ik vatte -, heb -gevat; -vatting, v.

Misverstaan, bw. onr. st. ik verstond -, heb - verstaan.

Misverstand, o.

Misverven, bw. zw. ik -verfde,

Misvervig, bn [heb -verfd.

Misvoegen, ow. zw. het -voeg-de, heeft -voegd.

Misvormen, bw.zw. ik -vormde, heb -vorrad; -vorraig, bn. (-er, -st) -vorraigheid, v. -vorming,v.

Miswas (slecht uitgevallen gewas,wanstaltigheid van mensch, dif-r of plant) o. -sen; -je, o. -s.

Miswassen, (niet goed groeien; ow. st. het -wies, is -wassen.

Miswegen, bw. st. ik woog -, heb -gewogen.

Miswenden, bw. ow. rw. ik wendde -, heb -gewend.

Miswerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen.

Miswtjzen, bw. st. ik wee» -, heb -gewezen; -wijzer, m. -wijzing, v.

Miszeggen, ow. zw. ik -reide, heb -zegden -zeid; -zegging, t.

Miszeilen, ow. zw. ik zeilde -, heb en ben -gezeild.

Miszien, ow.bw. st. ik zag -, heb -g'-zien. (mij, heb mij -zien.

Miszien izich), ww. it. ik -zag


-ocr page 152-

MON

MIT

144

Mltlgeeren (verzachten) bw. Mitraille(schroot, allerlei kleine stukken ijzer, spijkers, enz. waarmede men aonitüds kauou-nen laadt) o. (ver) v. -s.

Mitrailleuse (kanonnenrevol-MitS (als zn. o.) -dien, bijw. en

vw. -gaders, bijw.

Mixtuur (mengsel; poespas; drankje van goneesmidcleien; (muz.) orgelregister) v. mixturen. _ (geheugenisleer) v. | Mnemoniekl herin iieiiugskunst, Mnemotechnie (herinnerings-

of geheugenkunst) v. Mnemotecliniscll (op de ge heugenisleer betrekking hebbendei bn.

Mobiel (beweegbaar, verplaatsbaar, gereed om te velde te trekken) bn. -er, -st. (raad) o. Mobilair (roerend goed, huis-Mobiliseeren(mobiel verklaren, op voet van ooplog brengen) bw. Mobiliteit (beweeglijkheid,

vlugheid) v.

Modde (morsebel) v. -n. Modden (de modder omwroeten) bw. zw. ik modde, heb -ge-Modder, v. [mod.

Modderachtig, bn. -er. Modderen (modder uithalen; ook: knoeien,bw.zw.ik modderde, heb gemodderd; modderaar, m. Modderigquot;, bn. -er, -st; -beid, v. Mode, V. -s; -tje, o. -s.

Model, o. -len; -letje, o. -s. Modelleeren (quot;Ormen, in het

klein voorstellen) bw. Moderateurlamp, v. -en. Moderatie (gematigdheid) v. Moderato (muz.) matig. Modereerenlmatigen,beperken,

verzachten) bw.

Modern (hedendaagsch,nieuwer-

wetsi h) bn. -er, -st. Moderniseeren (hedendaagsch

of nieuwerwetsch maken) bw. Modest (zedig, bescheiden) bn. Modestie (zedigheid) v. Modieus (naar den laatsten smaak) bn. modieuzer, modieust. Modificatie (verandering, wijzi-gin?.beperking)v. -tiën en -ties. Modificeeren (verzachten, beperken; wijzigen) bw.

Modiste (modemaakster) v. -s. Modulatie (stem- of toonbui-

gina:l v. modulatiën. Moduleeren (muz) op de maat zingen, de stem laten klimmen Moe. Zie Moede. [of dalen.

Moed, m.

Moede en moe, bn. en bijw.

moeder, meest moede. Moedeloos, bn. en bijw. moede-

loozer, moedeloost; -beid, v. Moeder, v. -s; -tje, o. -s. Moederlijk, bn. en bijw. -er, -st. Moederloos, bn. -looze. Moedermoord, m. -en; -er, m. Moederschap, o. [-ster, v. Moederskind, o. -eren; -je, o.

-kindjes en -kindertjes.

Moedig, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v. -lijk,bijw.

Moedigen, bw. ik moedigde, heb bemoedigd.

Moedwil, m.

Moedwillig, bn. - er, -st;-heid,v. Moeheid, v.

Moei, v. -en.

Moeial, m. en v. -len.

Moeien, bw. zw. ik moeide, heb gemoeid.

Moeilijk en moeielijk, bn. en bijw. -er, -st.

Moeilijkheid eu moeielük-heid, v. -heden.

Moeite, v. -n.

Moei je (steenen hoofd aan den ingang van zeehavens) v. -s.

Moer (droesem) v. (-tje, o. -s.

Moer (van eene schroef) v. -en;

Moer moerassig land) o. -en.

Moeras, o. -sen; -je, o. -s.

Moerassig, bn. -er, -st; -heid,v.

Moerbei. Zie Moerbezie.

Moerbeieiagelei, v.; -sap, o.

Moerbezie en moerbei, v. -bezien en -beien.

Moerbezieboom en moerbeiboom, m. -en; -pje, o. -s.

Moeren, (troebel maken) ow.zw. ik moerde, heb gemoerd.

Moerig, bn. -er, -st.

Moertouwen, u. dut. Schcepsw.

Moerzee (onstuimige zee) v. -Én.

Moes, o.

Moesjanken, OW. zw. ik moes-jankte, heb gemoesjankt; moes-janker, m. moesjankerij, v.

Moesje (moedertje) o. -s.

Moesje (pleistertje) o. -s.

Moesjesdoos, v. -doozen.

Moeskoppen (stroopen) ow. zw. ik moeskopte, heb gemoeskopt; moeskopper, m. moeskopperij,v.

Moesson (passaatwind; bestendige wind; het jaargetijde waarin deze wind waait) m. -s.

Moet (vlek) v.--en; -je, o. -s.

Moet (nooddwang) m.

Moeten (zachtjes voortduwen) bw. zw. ik moette, heb gemoet. Scheepsw.

Moeten (verplicht zijn) ow. st. ik moest, heb gemoeten.

Moezel (doedelzak) m. -s.

Moezel (rivier) v.

Moezerü, v. -en.

Mof (AVestfaling)m. -fen; -je,o.-s.

Mof (bontwerk) v. -fen; -je, o. -s.

Moffel oven) m. -s. (o. -s.

Moifel (mof, mouw) v. -s; -tje.

Moffelen.bw.ow.zw. ik moffelde, heb gemoffeld; moffelaar, m. moffelaarster, v. moffelarij, v. moffeling, v.

Moffenland, o.; -pijp, v. -en; -pijpje, o. -s; -taal, v.; -toer, m. -en.

Moffin, v. -nen; -netje, o. -s.

Mogelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid. v.

Mogen, ow. onr. zw. ik mocht.

Mogendheid, v. -heden.

Mogol (Mongoolsch vorstin Hin-dostan) m.

Moiré (gewaterd, gemoord) bn.

Mok (soort van duif', v. -ken; -je, o. -s.

Moker, m. -s. (heb gemokerd.

Mokeren, ow. zw. ik mokerde,

Mokkel (bijzonder dik kind, buitengewoon dikke vrouw) m. en v. -s; -tje, o. -s.

Mokkelen, (liefkoozend aanvatten) bw. zw. ik mokkelde, heb gemokkeld; mokkelaar, m.mok-keling, t. (gemokt.

Mokken, ow. zw. ik mokte, heb

Mol (bier; in de muz. zachte toon)v.

Mol (dier) m. -len; -letje, o. -s. Molen (ook meulen) m. -s; - tje, o. -s.

Molenaar,m. -sen -naren. Molenaarsknecht, m. -s. Melenaarspak, o. Molenaarster, v. -s. Molenrad, o. -en of -eren. Molest (hinder, overlast; beschadiging) v.

Molestatie (kwelling) v. Molesteeren (bezwaren, overlast of kwelling aandoen) bw. Molferd, m. -s; -je; o. -s.

Molik, m. -en. (gemold.

Mollen, bw. zw. ik molde, heb Mollenkruid, o.; -val, v. -len. Mollepoot, m. -en; -vel, o. -len. Mollevellig, bn.

Mollig, bn. -er, -st; -beid, v. Mollusken (weekdieren) v. mv. Molm, m. eu o. (gemolmd.*

Molmen, ow. zw. ik molmde,ben Moloch (een afgod) m.

Molos (jachthond) m. -sen. Molsem, m.

Molsemen,ow zw. ik molsemde,

ben Kemolsemd.

Molsgat, o. -en; -hoop, m. -en. Molton (eene zachte wollen slof) Moltonnen, bn. [o.

Mom (zeker bier) v. Mom (masker) v. -men. Mombakkes, o. -en; -je, o. -s. Momber. Zie Momboor. Momboor en momber (voogd)

m. momboren en mombers. Momboorschap. o.

Moment (oogenblik; de waarde,, het gewicht eener zaak)o. -en; -je, o. -s. (bu.

Mómentaneel (oogenblikkelijk) Momgewaad, o. -gewaden. MomiSCh(spottend,hekelendibii^ Mommedans (gemaskerd bal) m. -en.

Mommekleeren (maskerade-

kleederen) o. mv.

Mommelen, ow. zw. ik mommelde, heb gemommeld; mom-melaar, m. mommelaarster, v. mommeling, v.

Mommen, uw. bw. zw. ik mom-de, heb gemomd; ook als ww. ik momde mij, heb mij gemomd;. momroer, m. mommery, v. Mommespel, o.

Mompelen, bw.ow.zw. ik mompelde, heb gemompeld; mompelaar, m. mompelaarster, v. mompeling v.

Mompen (bedriegen) bw. zw. ik mompte, heb gemompt; mom-Monarch, m. -en. [ping, v. Monarchaal, bn. en bijw. Monarchie v. monarchieën. Monarchist, m. -en; -isch, bn. en bijw.

Mond, m. -en; -je, o.-8;-e]ijk,bn.

en bijw. -eling, bn. en bijw. Mondaniteit (wereldsgezindheid) v. (mondde, heb gemond. Monden (smaken) ow. zw. ik Mondgesprek, o. -ken. Mondig (smakelijk; ook stout in den mond) bn. en bijw. -er, -st. Mondig (meerderjarig) bn. en

bijw.; -beid, v.

Mondjesmaat, v.


-ocr page 153-

MON

Mongolen (zekere volksstam i m Mongoolscii,bn. [mv.

Monitearlraadgeverjeen nicuws-bladl m. (o. -s.

Monnik en munnik, in. -en;-je Monnikachtig-, bti. Monnikkengeleerdheid, v.;

-klooster, o. -s; -latiji», o.; -orde, v.-n; -schrift, o.;-werk! o.; - wezen, o.

Monnikschap, o. Monnikskap,v. -pen; -kleed,o

-PÜ,v. -en.

Monographie (verhandeling

overéén onderwerp) v. -en. Monoloog (alleenspraak) m. mo

nolo^en.

Monomachie (tweegevecht;

tweestriid; v. (-Hen en -lus. Monopolie (alleenhandel) o. Monotonie (eentonigheid) v. Monotoon'.eeiitonljjibn. en by w-Monster (staaltje) o. -s; -tje, 0- -s» (o. -s.

Monster (gedrocht) o. -s; -tje. Monsterachtig, bn. -er, -st;

-heid, v.

Monsteren, bw. zw. ik monsterde, heb gemonsterd; mon-steriinr v.

Monsterheer, ra. -en. Monsterlijk bn.-er.-st; -heid,v. Monsterplaats, v. -en; -rol, v. -len.

Monstrueus bn. en bljw. mon-

slrueiuer, monstrueust. Monstruositeit (monsterach-

tigheidi v, Montagnard'bergman) m. -s. Montant (bedrag, beloop, waarde van iets) o.

Monteeren (stijgen; Opwekken; kleedcn; bemannen; ineenzetten) bw. ikleeding) v. -en.

Monteering .'militaire diénst-Monter Ivroolijk, opgewekt) bn.

-der,-st; -held, v. (monturen. Montuur ünsjevatte steeneu) v. Monument (gedenkteeken ge-• denkstuki o. -en; -je, o. -s. Monumentaal (gedenkwaardig) bn. (v. -tjes. bijw.

Mool,bn. rnbijw. -er,-st; -held. Mooiigheid, V. -heden.

Moois, o.

Mookhamer, m. -s.

Moor (een zwarte) m.-en;-tje,o.-s. Moor (stof) o. moren.

Moord, ra. -en.

Moorddadig, bn.enbgw.-er,-st

-hei'U v. -lijk, bijw.

Moorden, bw. zw. ik moordde, heb geinoord; moordenaar, m moorden aarster,y. moordenares, v. moord er ij, v.

Moorendans, v. -en; -land, o. Moorln. v. -nen; -netje, o. -s. Moorsch, bn.

Moot. v. -en; -je, o. -s. Mop (hond) m. -pen; -je, o. -s. Mop(steen;ook een kotkjejv.-pen. Mopneus, m. en v. -neuzen. Moppen (pruilen)ow.zw.ik mop-te, heb geraopt; mopper,m.mop-ping, v. raopster, v.

Mopperen (knorren,pruilen)ow.

zw.ik mopperde,heb gemopperd. Mops, m. -en; -ie, o. -I. Moqueeren (bespotten, uitlachen) bw. (dü) v. Moquerie (bespotting, spotter-

145

Moraal (zedenleer) v. Moraliseeren (levensplichten

voordragen en inprenten) ow. Moralist i zeden meester) m. -en Moraliteit (zedelijkheid) v. Moravische broeders (llem-

hutters) m. mv. -reele.

Moreel (zedelijk) bn. en bijw. Morel. V. -len; -letje, o. -s. Morelleboom, m. -en; -pje,o. Morellen orandewün, n

-wijn, m.

Mores leeren, (iemand) iemand leeren hoe hij zich gedragen moet.

Morganatisch huwelük (u. i.

huwelijk met dc linkerhand of echtverbintenis tusschen een vorst ofadellijk heer met iemand van latere geboorte, waarbij de eerste iets bepaalds tot morgengave (raorsanatica) uitzet. De kinderen uit zoodanig huwelijk hebben slechts aanspraak op den naam en het vermogen der moeder.

Morgen (ochtend) m. -s;-tje,o.-8. M jrgen (landmaat) O. -s. Morgen, bijw. 'tend, bijw. Morgenavond, -middag, -och-Morsrenlied, o. -eren. Morgenster (dagster) v. Moriaan, m. Moriai en;-tje,o.-gt;. Morille (naddestoel) v. -s. Mormeldier, o. -en; -tje, o. -s. Morositeit (knorrigheid, grom-

raUheid, verdrietelijkheid) v. Morpheus (sod van den slaap;de slaap zelf) m.

Morphine (apiunuunr) v. Morrelen, ow. zw. ik morrelde, heb gemorreld; morrelaar, ra. morrelaarster, v. morreling, v. Morren, ow. zw, ik morde, heb iremord; morring, v. (-beid, v. Morrig, bn. en bijw, -er, -st; Mors (vuile vrouw) v. -en. Morsdood, bijw.

Morsebel, v. -len; -letje, o. -s. Morsen, ow. bw. zw. ik morste,

heb semorst; morserij, v. Morsig, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v. '

Morsiurk. v. -en; -je, o. -s. Morskeuken, v. -s. Morsmouw, v. -en.

Morspak, o. -ken.

Morspot, ra. en v. -ten; -jp, o.-s. Mortaliteit(sterfelijkheid;sterf-

te) v.

Mortel (ifruis van steen) v. Mortelen, ow. bw. zw.ik mortelde. ben en heb gemorteld. Mortier, m. -en; -tje, O. -s. Mortificeeren;dooden;opheflfen.

vernietigen) ow.

Morzel, ra. -en; -tje, o. -a. Morzelen, bw. zw.ik morzelde,

heb gemorzeld; morzellng, v. MOS, o. -sen;-achtig, bn.mossig, Mosch. Zieilnsch. -[bn.

Moskee, v. moskerün.

Moskou (stad in Rusland) o. Moskovi o Moskoviet,m.Mo«-

kovieter, m. Moskovisch, bn. Moslem (het ware geloo^recht-

reloovisre, muzelman) m. Mossel, v. -8 of -en; tje, o. -a. Mosselschelp, v. -en; -je, o. -a. Most, m.

Mosterd en mostaard, m.

MUI

Mott (Insect) v. -ten; -je, o. -s.. Mot (fijne regen) v. Mot (turfmolm) o.

Motie (bweging; voorstel) t. mo-

tiëu en moties.

Motief (beweegreden, aandrift,

beweegoorzaak) o. motieven. Motiveeren (met redenen om-Motregen.m.-s. (kleeden) bw. Motregenen.onp.w.zw.het mot-

regende, heeft gemotregend. Mots (paard) ra. -en.

Motse (schippersbroek) ▼. -n. Motsen, bw. zw.ik morste, heb^ yemotat. (heeft gemot.

Motten, onp. w. zw. het motte. Motterig, bi. en bijw. -er, -st. Mottig, bn.en bijw.-er,-st;-heid.

Motto (zinspreuk; vers, enz. tot opschrift eener verhandeling, enz.) o. motto's.

Mouchard (poHtie-spion) m. -3. MoucUe (blanketpleistertje, ook: haarbosje aan de onderlipjo. -s. Moude (lijne aarde) v. Mousseline (neteldoek)t. Mousselinen, bn.

Mousseeren (schuimen) ow. Mousseux (schuimend) bn. Mout, o.

Mouten, bw. zw. ik moutte, heb gemout; mouter, ci. mouterij, t. Mouvement (beweging) o. MOUW. v. -en; -tje, o. -s. Mozaïek 'Inicel' gd werk) o. Mozaïsch (van de leer van Modest bn. (den) o. mv. Moyens (middelen; bekwaamhe-Mud. v. en o. -den; -je, o. -a. Murtde, v. -n.

Mudszak, m. -ken.

Muf, bn. « nbijw. -fer,-st;-heid,v. Mufachtig, bn. -er, -st. (muft. Maffen, ow. zw.ik ranfte,hebge-

Muffig, bn. -er, -st; -held, T. Mufti (Turksch rechter) m. -*t. Mug, v. -aren; -je, o. -s. Muggebeet ra. -beten. Mugrgeng-egons, o. Muggenziften, ow. zw.ik mng-genziftte,b. (remujcïenzift; muggenzifter, m. muggenzifter^, t. Mnergesteek, m. -steken.

Muil (dier) m. -en.

Muil (bek) m. -en.

Muil 'schoeisel) v. -en; -tje, o.-s. Muilband, m. -en. Muilbanden, bw. zw. ikmuil-

hnndde, heb sremuilband. Muildier, o. -en.

Muilezel, m. -s.

Muilpeer, v. -peren.

Muis, v. muizen; - je,0. -a. Muiserrauw. bn.

Muisje (suikergebak) 0. -a. Muiskat, v. -ten.

Muisstil, biiw. (ten.

Multon muite{vogelkooi)v.mul-Muitachtig, bn. -er,-at. Muiteling, m. env. -en;Toor het

v. nok muitelinsre.

Muiten, ow. zw. ik muitte, heb

sremuit: muiter, ra. muiterij, v. Multziek.bn. -er, -at. Muitzucht, v.

Muizen (peinzen)ow.zw.ik muig-

de. hi-b gremuiad.

Muizen (muizen vaneen) ow. zw.

ik mnisdp, heb gemniad. yi Muizendrek, ra.; -gerat, v.

10


-ocr page 154-

37 AA

146

MUI

Muizenis (gepeins) v. -sen; van

hnoude n»uizen(peinzen). Mulzenkeutel, t. -a; - maaltijd, m. -en; -nest, o.-en;-oor,o.; -▼al, v. -len; -vanger, m. -s. Mnlzevel, o. -len.

Mnizir^, v. -b.

Mul (mulni)T.

Mal (los, onsainrnhan^end] bn.

_en byw. -Ier, -st; -beid, t. Malat (kind vac ren Europeaan

en rene Negerin) m. -ten. Mulattin, v. -nen.

Mulct, v. -ten.

Muller (eene vrouw) v. (gcmnld. Muilen, ow. zw. Ik mulde, ben Mulli?, bn. -er, -st, -hrid. v. Multlpllcatie (termenigvuldi-

einir, verineerdrring) v. Multlplicator {vermenigvnldi-Ker; in.

Multlpliceeren (vermenigvul-

üigen) ow. en bw.

Mummelen, ow.zw.ik mummelde. heb üemummeM.

Mummie (gebalsemd en gedroosd Jijk; ook: iemand die er

Seclacbtu, stroef, mager en roog uitziet) v. mummiën en mummies; -tjp, o. -s.eclacbtu, stroef, mager en roog uitziet) v. mummiën en mummies; -tjp, o. -s.

Mundus vult doclpi, de wereld wil bedrogen zijn. Muneeren (toerusten; voorzien, inzumieriuid van kruit en loodi bw.

Municipaal (de gemeente of «tailsreaeering betreffende; ste-deliiktbn.

Municlpalitelt (plaatselijk be-atuur; gemeentebestuur; raadhuis) v. iirrootheid) v. Munificence (milddadigheid Xlnnitle (krijgsvoorraad, ais

kruit e*« lood) v.

Mumik Zie Monnik.

Murt igeld, v. -en; -je, o. -s. Munt (kruid) v.

Munten (geldslaan) bw. zw. ik muntte, heb gemunt;munttr, m. munting, v.

Munten (doelen)ow.zw.ik muntte, heb ff' munt.

Muntstuk, o. -ken; -je,o. -s. MUTDpe {muurw»rk) v.-nen -s Muren. bw. zw. ik muurde, heb

ei muurd.

Murf 'mord) v. murven.

Muilk. v.

Murmelen, ow. bw. zw. ik murmelde, heb gemurmeld; muraie-lina-, v.

Xlurmureeren (morren, onte-vtedm, knorrig zijn)ow. mur-mureerder, m. murmureerster, v. murmuret ring. v, (-beid, v.

XTnrw. bn. en bijw. er, -st; JVTurwen. bw. zw.ik murwde,heb aremnrwd. (dejrek* ra. -a.

XÏUFC? öön ifat, shletjonker, mo-MUECh «n mosch, V. musscben i n mo«clien;muschje en moHch-MUECUS, v. [je. O.

Muï eum (plaat s. aan d r scboone kunst» n en wt tenschapprn ee-■wl)d; kunstkabinet; stult;ielt;rka-mer\ o. -s. mu«« a en raus» én. Musica (muzlik, toon-ofzang-

kri'»t « v.

Muf ireerenfmurif k mak» n) ow. MüElrus (toonkunstenaar) m. mnsici.

Muskaat (wijn) m.

Muskadel, ▼. -len.

Muskei. v. -s en -en. Muskeljaat, o.

Musket, o. -ten; -je, o. -a. Musketier, m. -s.

Muskiet (soort van mug, in In-dié) m. -eu.

MussclieBliagel, m.; -kan, V.

-nen; -».e8t, o. -en; -pot,m.-ten. Musscheveer, v. -eu.

Mutatieiverauderingjv.mutatiën

en mutaties.

Mutileeren (verminken) bw. Mutineeren (muiten, oproerig worden/ ow. -len.

Muts, v. -en; -je, o, -s; -ebol,m. Mutsaard eu mutserd, m. -s.

Mutsentoand,o.;-liiit,o.;-maak-«ter, v.-a;-8tyf8ter,v.-s;-wasch-ster, v, -s.

Mutsje -maat) o. -s. (bijw. Mutueel (wederzijdsch) bn. en Muur, m. muren; -tje, o. -a. Muur (murik, kruid) v. Muurpeper (gewas) v.

Muze izanggodin; zangster) v. -n. Muzelman, m. -nen.

Muzen (de zanguodinnen. negen in getal; de schoone kunsten en wetenschappen) v.mv.

Muzentempel, m. -s. Muzenzoon, m. -zonet. Muziek, v. (Ier, -st.

Muzikaal, bn. en bijw. muzika-Muzikant. m. -en; -je, o. -s. Mylady of milady (aanspraaks-titel der vrouwen uit den aanzienlijken stand in Engtland) mevrouw) v. myladit s.

My lord en milord .aanspraaks-

titel van een Lord) m. -s. Myopie (kortzichtigheid) v. Myops ikortzichtiiej m. Myriade (tienduizendtal; eene

ontelbare menigte) v. -n. Myriapram (10,010 wichtje» of

10 K» d. ponden) o. -men. Myriameter (10,000 ellen of 10

Ned. mijl» n) ra.-s. Myrmidonen(oude volksstam in

The^alie) m. mv.

Myrrhe. Zie Mirre.

Mysterie preheim.verborgenheid in den godsdienst) o. mysteriën en mysteries.

Mysterieus (geluimzinnig) bn. en bijw. mysterieuzer, mystcii-eust.

Mysticisme (het «floof aan Vut jteht irazinnige, bovennatuurly-ke; d weepgeloof) o.

Mystiek {gehlt; imleer) v. (-st. Mystiek ■'g-ehi imzinnis) bn. -er. Mystificatie (verschalking) v.

-liën en -ties.

Mystlficeeren (verschalkrn)bw. MystlECh (sehi imzinnijt) bn.

Mythe (verhaal.verdichtseDv. -r..

Mythisch (verd:cht,fabelachtig)

Mythologie (leer der oude verdichtselen, bijzondi r de heiden-sche godenleer; fabelkunde) v. -fin.

Mythologisch (fabelkundig; fa-

helsclitiif) bn. en bijw. Mytholoog (fabflVundise, na-vorscher van de fabelleer der ouden) m. mythologen.

K.

N., v. nV De veertiende letter van

het alphabet.

N. — Als getal giO^et eene streep

er boven 91,000.

N.B. (in geschrift) Nota sawa, let wel; (in aardrijkakuade) Noorderbreedte.

No. — Nitmero, nommer. N.C. — Nostro conto, op onze

r« keninsr.

N.L. — Non liqurt, de zaak ii nog niet duidelijk. (munt. N.M. — Nova moneta, nieuwe N.N.(op lijsten alsantleiszins Non NOM1NANDU8 of Nomen nbscio, etn nii t te noemen persuou of di n naam weet ik niet; (in for-muliiren of conceptenl, Nombm NOTKTtiR,men teekene den naam aan.

Noji of NOiE.— NoMtNR.in naam. Not. publ.— Notarius publicus,

openbaar notans.

N.S. (in iieschriften), naschrift; (in

den almanaki, nii uwe stijl. N.S. — Notbk srionbur. Onze

Heer'Jezus Christus). N.T. — Nieuw T. stament. Nto. — Netto. jui«t, zuiver. N.V. — Nieuw Verbond.

Na, vz.

Na., bijw. nader, naast. Naaapster, v. -s.

Naad, m. naden; -je, o. -s.

Naaf, v. naven.

NaafDand.m. -en; -boor,v. -boren; -«at, o. -en; -hout, o.;-tiu(, m.-en.

Naaibank, V, -en;-bout,m.-en;

-doos. v. -doozen.

Naaien, bw. uw. zw.ik naaide, heb jrenaaiJ; naaister, v. naai-8tlt; rswerk, o.

Naaigaren, o.; -kamer, v.-«^katoen, o.; -kisije, o. -s; -kussen,-o. -s; -kussentje, o.-s;-machlne, v. -s; -mand, v. -en; -mandje, o. -s; -m«isje, o. -s; -naald, v. -en; -school, v. -scholen; -schooltje, o. -s; -tafel, v. -s; -werk, o.; -winkel, m. -s; -zak, n». -ken; -zijde, o. (-beid, ».

Naakt, bn. en bijw. -er, -st; Naald, V. -en; -je,ü. -8. Naaldenfabriek, v. -en; -geld, o.; -koker, m. s; -koop, m. -en; -maker. m. -8;-oog,o.;-werk. o.; -winki 1, ra. -8. Naaldswüze en -wös, bijw. Naam. Ui. namen; -pji , o. -s. Nlt;'vamdag. UI. -en; - feest, o. -en. Naamdicht, o. -en. Naamdichter, m. -a.

Naam gek. bn.

Naamgenoct. m. -en. Kaamgeroote. v.-n. Naamhafbig, bn.-er,-sf;-bfld,v. Naamloos (/ondir naam) bn. Naamloosheid, v.

Naamval, ni. -len.

Nran-ziek. bn.

Nafeper, bw. zw. ik aapte -,heb -giaant; -ftapster. v. .-iptr, m--amp;ptrij, v. -iping,

-ocr page 155-

NAG

NA A

147

Naar (tot, volgens] vz.

Kaar (akelin;; bn. en bijw. -der, -st; -heid, v. (-, heb -fjearbeid.

Na4rbeiden,ow.zw. i j arbeidde

Naardien, vw. (-st; -h id, v.

Naargeestig:, bn. en byw. -er.

Naarmate, vw.

Naars. Zie Aars.

Naarstig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk, bijw.

Naast, vz.

Naastbestaande, m. en v. -n.

Naaste, m. en v. -n.

Naasten (toeëi.neuen) bw. zw. ik naastte, heb jfnaast;naastin)?,v.

NaDabbelen, bw.zw.ik ba belde -, heb -^i babbeld; -babbelaar, m.-babbelaarster, v. (-«ebaft.

Nabaffen, bw. zw. ik bafte -,heb

Nabakken, bw. st. ik bakte, heb -jjeba'tken. (heb -gebalkt.

Nabalken, bw. zw. ik balkte-,

Nabanket, o. -ten.

Nabassen, bw. zw.ik baste -,heb baat.

Nabauwen, bw.zw.ik bauwde -, iieb -j;fbaiiwd;-bauwer,m.-bau-winsr, v. -banwster, v.

Nabazainen, bw. ow zw. ik ba-/iiingt;le -, htb -gebazuind.

Nabedenken, o.

Nabericht, o. -en; -je, o. -s.

Naberouw, o.

Nabestaande, m. en v. -n.

Nabetalen, bw. iw. i!lt; bi-taalde -, Iieb -betaald; -betaling, v,

Nu.b0trach.ten, bw. ^w. ik be-trachite -, heb - betracht.

Nabetrachting1, v. -en.

Nabidden, bw. ow. at. ik barl -, hi-b -gebeden; - bidding, v.

Nabior (dun bier) o.

NabO, büw.; -heid, v.

Nab|j-?eleffen, bn.

Nabinden, ow. at. ik boad -,heb -gebonden; -binder, m. -bindster, v. (heb -geblaft.

Nablaffen^w.ow.zw.i't blafte -,

Nablaten, bw. ow.zw.ik blaatte h'-b -sr.-blaat.

Nablazen, ow. bw. st. .ik blies -, heb -!f«'bla/,en.

Nableeken.bw.ow.zw.ik bleekte heb -gebleekt; -bleeking, v.

Nablpven, ow. at. ik blsef -,ben -Seblevf-n; -blijver, m.

Nabloeden, ow.zw.ik bloedde -, h»'b -tfebloed; -bloedinr, v.

Nabloeien, ow. /.w. \ k bloeide -, heb -geblneid; -b oeier, m.

Nabob (onderk ming, rearent, ■gt;rins In Oost-Indië^n In lie rö'c Sfworden man; rijkaard) in. -s.

Naboenen, bw. /,w. ik boende-,

Jieb -sffbo-nd; -boenin?, v.

Naboetseeren. bw. zw.ik boetseerde-. heb -geboetseerd.

Naboomen, bw zw.ik boomde -, he b -geboomd.

Nabootsen, bw.zw.ik bootste -, heb -gebootst; -bootser, m. -bootserij, v. -bootsing, v, na-bnots^m*. v.

Naboriuren, bw. ow.zw.ik borduur Ie •, heb-geborduurd.

Naboren, bw. zw. ik boorde -, h b lt;eboord.

Naborstelen. bw.zw.ik borstel-d- -, heb -geborsteld.

Nabouwen, bw. zw.ik bouwde -, heb -gebouwd.

Nader. Zie Na.

Naderen, ow. zw.ik naderde,bra genaderd; nadering, v.

Naderhand, büw.

Nadeunen, bw. zw. ik deunde

heb -gedeund.

Nadir (het neder aspunt des hemels, het tegenovergestelde van zenith of toppunt) o.

Nadisch, m.

Nadoen, bw. onr. «k deed -, heb

-iredaan; -doener, m. Nadonderen, onp. w. zw. het donderde -, heeft -gedonderd; ook: bw. ow. zw. ik donderde -, heb -gedonderd.

Nadorschen, bw.zw.ik dorschte

-, heb -gedorscht.

Nadorst, m.

Nadraaien, bw. ow.zw.lk draaide -, heb -gedraaid.

Nadragen, bw.ow.st.ik droeg -,

heb -gedragen.

Nadraven, ow. zw, ik draafde -,

heb -st draafd.

Nadrentelen, ow. zw. ik drentelde -. iieb gedrenteld. Nadreunen, ow. zw. ik dreunde

-, heb -gedreund. Nadribbelen, ow. zw. ik drlb-h-Me -. heb en ben -gedribbeld» Nadri) ven, ow. st. ik dretf -,heb

en hen -!f« dreven.

Nadrogen. bw.ow.zw.ik droogde

-, heb en ben -gedroogd. Nadfcssen, ow. zw. ik droste -, be-, -avdrost.

Nadruipen, ow. st.ik droop-,

hi h lt; n nen -gedropen. Nadruk(nagedrukt boek)m.-ken;

-je. o. -s.

Nadruk ihet nadrukken) m. Nadruk (klem) m. (-st.

Nadrukkelijk bn. en büw. -er. Nadrukken, bw. zw.ik drukte -, heb -ge-drnkt;-drukker,m.-druk-sel. o. -drukster, v.

Naduiden, bw. zw. ik duidde •, heb -f duid. (-gedoken.

Naduiken, ow. st. ik dook -.hen Naduwen, bw. zw. ik duwde -,

hi b -areduwil.

Nadweilen, bw.zw.ik dwrilde -, h« b-gedwj lid. (-gfëgd.

NaÖggen. bw. zw. Ik rgde -, heb Naëten, ow. st. ik at -, heb -cro-ïeten. (-glt;ëtst.

Naötsen. hw. zw. ik etste -. heb Nafladderen, ow. zw. ik flad-

dlt; rde heb -gefladderd. Nafluiten, bw. ow. st. ik floot -,

hi b -gefloten.

Nagaan, bw. ow. onr. st. ik ging heS en ben -gegaan.

Nagalm, m.

Nagalmen, ow. zw. ik galmde -,

h» h -g galmd; -galming, v. Nagang (spoor) m. (-gigaapt. Naganen, bw. zw.ik gaapte •,heb Nsifreboorte, v. -n.

Nas-ebuur, m. -buren. Nagedachte, v. -n; -nis, v. Naeel (aan het lichaam) m.-s;

-tje, n. -•*. (o. -8.

Nngol («p:iker)m. -sen -en; -tje. Nagelen, bw. zw. ik nageldp,hcb

T' na-r-lil.

Nage'hOUt 'rookvleesch) o. Nagemaakt. Sn.

N aper- bij w Nagepeins, o.

Nabrabbelen, bw. zw. ik brabbelde -, heb -gfbrabbcld;-brab-belaar, m. -brabbelaarster, v. -brabbeling, v.

Nabranden,ow.bw.zw.ik brandde -, heb -gebrand.

Nabreien, bw. ow. zw. ik breide -, heb -gebreid.

Nabrengen, bw. onr. zw. ik bracht -. heb -gebracht.

Nabrieschen, bw. ow. zw. ik bi ieschtv -, heb -gebriescht.

Nabrcddelen, bw. zw. ik broddelde -, heb -gebroddeld.

Nabrommen, bw.zw. ik bromde

-, heb -gebromd.

Nabroodje, o. -s.

Nabruien, bw. ow. zw.ik bruide -, heb en ben -gebruid.

Nabruisen, ow. zw. ik bruiste -, heb -gebruist. (heb -gebruld.

Nabrullen, bw. zw. ik brulde -,

Nabuigen, ow. bw. st.ik boog -, heb en ben -gebogen.

Nabaitelen, bw.ow.zw. ik buitelde -, heb en ben -gebuiteld.

Nabulken, bw. ow. ^w.ik bulkte -, hgt; b -gebulkt.

Naburig, bn.-er,-st. (-schap,v.

Nabuur, ra. -buren; -tje, o. -s;

Nacaraat (helderrood, naar het oranjegeel zweemende) bn.

Nacht. m. -en; -je, o. -s.

Nachtbraken,ow.zw. (alszn.o.) ik nachtbraakte, heb genachtbraakt; nachtbraker, ni. nachtbraker ij, v. nachtbraking, v.

Nachtegaal, m. naclitegalen en nachtegaals; -tje, o. -s.

Nachtegaalskooi, v. -en;-nest, o. -en; -slag, m.; -stem, v.-men; •tong, v.-en;-toon, m.-tonen,

Nachtelük, bn. [-zang, m.

Nachtglas (zandlooper van vier uren) o. -glazen.

Nachtkroeger, m. -s.

Nachtkwartier (tijdelUke

nachtelijk,- verblijfplaats van soldaten) o. -en.

Nachtlooper, m. -s; -loopster,

v. -s. (-gangster, v. -s.

Nachtmaal, o.; -ganger, m. -s; Nachtmaalsbeker, m. -s,

-brood, o ; -tafei, v. -8;-zang,m. -en.

Nachtraaf (een vogel; ook iem die in den nac gt;t veel studeert, werkt of uitloopt)m.nachtraven.

Nachtraven, (des nachts werken) ow. zw. ik nachtraafde, heb

Nachtschade, v, igenachtraafd.

Nachtwacht (wachter) m.; (het wachthouden en degezamenly-ke wachters) v. -en.

Nachtwerken,ow.zw.ik nacht-werkte, heb genachtwerkt; nachtwerker, m. -werkster, v.

Nachtwitje (nachtvlinder) o.-s.

Nacijferen, bw. zw.ik cijferde -,

Nadag. ra. -en. [heb -gecijferd.

Nadalen, ow. zw.ik daald- -.ben -gedaald. [ueb -gedanst.

Nadansen, ow. zw. ik danste -. Nadat. vw.

Nadeel, o. -en; -tje, o. -■.

Nadeellg, bn. -er, -st.

NademaaK naardien, vermits) vw.

Nadenken, bw. onr. zw. (al* zn. o.) i ' dacht -, heb -gedacht, -denker, m. -denking, v.

Nadenkend, bn. -er, -at.


-ocr page 156-

KAG

NAO

148

Najoelen, bw.zw.ik joelde -,heb

Nagereclit, o. -en.

Nageschal, o.

Nageslaclit, o. -en. NagetOgen,vil.vau het verouderde nati»Keu. „ , ,

Nageven, bw. ow.st.ik gaf -,hfcb

-gfgevtn; -gevinff, v.

Nagewas, o. -sen.

Nagezang, o. -en.

Nagieren, ow.bw.zw.ik gierde -,

heb -t;«ïnierd.

Nagieten, bw. at. ikgoot-, heb

-gegoten; -gietsel.

Nagillen, bw. OW. zw. ik gilde

beb -gegild. (beeft -ge gist.

Nagisten, ow. zw. bi twistte-, Naglijden, OW. st. ik gleed -,beb -gegleden. (beb-gegluurd. Nagluren, bw.zw. ik gluurde-Nagonzen, ow. zw. ik gonsde -

heb en ben -gegonsd.

Nagooien, bw. zw. ik gooide -. Nagras, O. (beb -gegooid.

Nagrauwen, bw. zw.ik grauwde

-, beb -gegrauwd.

Nagraveeren, bw. zw. ik graveerde -, beb -gegraveerd. Nagraven, bw.ow. st.ik stroef -heb -gegraven. (-gegrepen. Nagrüpen, bw. 8t.ik greep -,bt b Nagrommen, bw. ow. zw. ik

gromde -, heb gebromd. Naliarken, bw.ow.zw. ik harkte

-, beb -gi harkt. Nahekelen.bw.zw.ik hekelde Naherfbt, m. (heb-gehekeld. Natiügen, ow. zw. ik hijgde -,

heb -gehijgd.

Natilnken, ow. zw. ik hinkte

heb en ben -gehinkt. Nahippeien, ow. zw.ik hippelde

-, heb en ben-gehippeld.

Nahippen, ow.zw. ik hipte -,heb

en beu -gehipt. Nalloepelen,ow.zw.ik hoepelde

-, heb -gehoepeld. Nalioereeren.ow.zw.ik hoereerde-, heb-gelioereerd. NahOllen, ow. zw.ik holde -,heb

en ben -gehold. Nalioinpelen,owzw.ik hompelde ben -gehompeld.

NahOOl, o. (heb -gehuild.

Nahuilen. bw. zw. ik huilde -. Nahunkeren, bw. zw. ik hun

kerde-, heb-gehunkerd. Naliurpelen, ow. zw. ik hup pelde beb e.. ben -gehuppeld. Naïef (natuurlijk, ongekunsteld. onbe8tudeeril,aardig,ongedwon-gen) bn. naïever, naïefst.

Natilen, ow. zw. ik ijlde -, heb Naijver, m. [-geijld.

Naijverig, bn.-er,-st. Naïeveteit (ongekunstelde een voud, natuurlijke openhartig beid. onschuld) v. -en.

Najaar, o. -jarfn. Najaarsblad, o. -en en -eren; -bloem, v. -en; -koorts, v. --loover, o.; -mis,v. -8en;-regen. m. -b;-weder en -weer,o.;-ziek-te, v. -n.; -zon, v.

Najade (waternimf) v.-n. Najagen, bw. zw, en st.ik jaagde (joeg) na, heb -g»jaagd; -jager, m. -jaagster, v. -jaging, v. Najammeren, bw. ow. zw. ik

jammerde -, heb -gejammerd. Najanken, bw, ow. zw.ik jankte heb -gejankt.

Nalacben, bw. st.ik lachte -,beb-

gelachen: ook: ik lot g -, Nalaten, bw. ow. st.U liet -,heb

-gelaten; -lating, v. Nalatenschap, v.

Nalatig, bn, en bijw. -er, -st;

-beid, v, (beeft -gelekt.

Nalekken, ow, zw. het lekte Naleppen,bw.ow.zw, ik lepte

heb -gelept.

Naleven, ow, zw, (als z-, o,) ik leefde -, heb-geleefd;-léving, v. Nalezen, bw, st, ik las -, heb--gelezen, (-8»

Nalezing, v,-en; nalezinkje, o. Nalichten, ow. i.w, ik licatte

lu b-gelicht, (-gelogen.

Naliegen, bw. st.ik loog-, heb Nalikken, bw, zw. ik likte -,beb--m likt. (b( b-geloeid..

Naloelen, bw.ow.zw.ik loeide -, Naloeren, bw, zw, ik loerde-, heb -geloerd. (-geloefd.

Naloeven, ow.zw.ik loefde -,heb Naloop (navolging) m,

Naloopen, ow. st, ik liep -, ben -geloopen; -looper, m.-looping, v. -loopster, v,

Nalulden « nnaluien, ow.zw.ik i luidde ( n luide -, heb -geluid. Namaag. m, en v. -magen, Namaagschap (namagen) v.

(vermaagscbapping) o, Namaaien, bw.zw, ik maaide heb -gemaaid; -maaiing, ▼*--maaisel, o.

Namaak, v.; -je, o, -s. Namaaksel, o, -s; -ije, o. -s. NamaalS, bijw. (maand) v-

Namaand (de laatste helft der Namaken, bw. zw, ik maakte heb -gemaakt; -maaksel, o. -maakster, v. -maker, m. - ua-king, v.

Namalen (molenaarstorm) bw,

st. ik maalde -,heb -gemalen. Nnmalen (naschilderen) bw.zw.

ik maalde -. h» b -ge-naald. Namanen, bw.zw. ik maande

heb -gemaand; -maning, v. Namarkt, v,

Namauwen, bw. ow. zw. ik mauwde -, teb -gemauwd; Name!tik, bijw, (-mauwing, v. Namelken, bw, st, ik molk

heb-gemolken, (-beid, v.

Nameloos (onnoemelijk) bn,; Namennen, bw, ow.zw, ik mende -, heb -gemend.

Namens, bijw.

Nameten, bw. at. ik mat -, heb

-gemeten; -meting, v. Namiddag, m, -en; -je, o.-s. Namis (herfstmis) v. -sen. Nanacht, m, -«n.

Naneef, m, -neven.

Naneuriën, bw. zw, ik neuriede

heb -eeneurie»1.

Naneuzen, bw. zw. ik neusde Nanicht, V. -en, [heb -geneusd. Nanking (soort van stof, uit Chineesche boomwol vervaar-digd) o. (heb -genoemd.

Nanoemcn,bw./.w. ik noemde Nanoen (namiddag) m.

Nanut, o, , .

Naoogen,bw,zw. ik oogde -, neb

-geoogd; -ooging, v.

Naoogst (nalezing) m. Naoogsten, bw.zw. ik oogstte heb -geoogst; -oogsting, t.

gejoeld. (beb -gejouwd.

Najouwen, bw. zw. ik jouwde -, Najuichen, bw, zw.ik juichte-,

heb -gejuicht.

Nakaatsen, bw.ow,zw.ik kaatste -, heb -gekaatst.

Nakakelen. bw,ow,zw.ik kakel-

kelde -, heb -gekakeld.

Nakallen, bw. zw.ik kalde -,heb -gekald.

Nakainmen,bw.ow.zw, ik kamde -, heb -gtkamd.

Nakeffen, bw, ow.zw. ik kefte -,

heb -gekeft.

Naken, ow. zw. ik naakte, ben

geaakt; naking, v.

Nakermen, bw. zw, ik kermde

-. heb -gekermd,

Nakermis, v, -sen.

Nakijken, bw. st. ik keek -, heb Nakind, O. -eren, [-gekeken. Nakladdeft, bw, zw.ik kladde -,

heb -geklad,

Naklagen, bw, zw, ik klaagde -,

heb -g- klaagd.

Naklank, m.

Naklappen, ow. zw. ik klapte -

heb -geklapt, Naklauteren,ow.zw.ik klauterde -, heb -geklauter.!, Nakllmmen, ow, st. ik klom -,

ben -geklommen.

Naklinken bw. ow.st. ik klonk

-. heb -geklonken,

Nakloppen, bw, zw, ik klopte -,

h. b -geklopt,

Naklossen, ow. zw, ik kloste-,

b-ii -geklost.

Naklucht, v, -en; -je, o, -s. Nakluiven, bw, st, ik kloof-,

heb -«• kloven. Nakna?ing.v.-en.

Nakncden, bw.zw.ik kneedde -.

heb kneed.

Naknorren, bw.ow.zw.ik knorde -, heb -sreknord, Nakoeteren, bw. zw.ik koeterde

-, heb -geköeterd.

Nakeken, ow. bw, zw.ik kookte -. heb -gekookt, (v-

Nakomellng,m.en v,-en;-schap. Nakomen, OW, bw. st.ik kwam

-,ben -gekomen;-komer,m.-ko-Nakoop, m, (ming, v

Nakraaien,bw,ow,zw.ik kraaide

-. heb -gekraaid,

Nakraam. v. ,

Nakrabbelen, bw. zw. ik krab

belde -, beb -gekrabbeld. Nakrant, v, -en,

Nakreet.m,

Nakrüscben, bw, st. en r.w, ik kreesch (krijschte) -, heb -ge-kreschen (gekrijscht),

Nakrüten, bw, st, ik kreet -,heb -gekieten. (lingschap) o.

Nakroost (nageslacht, nakome-Nakruien, bw. st.en zw.ik krooi (kruide) -, heb -gekrooien (ge kruid*.

Nakruipen, bw. st. ik kroop

heb en bt n -gekropen, Nakrulsen, ow, zw, ik kruiste -,

heb -gekruist. ,

Nakuleren, ow. zw.ik kuierde

heb en hm-gekuierd. Nakweelen, bw. zw.ik kweelde

-. h(b -gekweeld,

Nakwünen. ow, zw, hetkwynde -, heeft -gekwijnd.

-ocr page 157-

TT AP

NAS

149

Narukken, ow. zw. ik rukte -,

ben -gerukt.

Narwal (soort van walvlsch) tr.

-s en-len. (neus) bn.

Nasaal (van, door of met den Nasaal (neusklank) t. nasalen. Naschallen, ow. zw. ik schalde

-, heb -geschald.

Naschaven, bw. ow. zw. ik

schaafde -, heb -geschaafd. Naschelden,b\v.ow.st.ik schold

-. heb -gescholden. Naschetsen, bw.zw. ik schetste

-, heb -geschetst.

Naschieten, ow. st. ik schoot -,

heb -ireschoten.

Naschynen, ow. st. ik scheen -,

heb -seschenen.

Naschikken, bw.' zw. ik schikte

heb -s-eschikt. Naschilderen, bw. zw. ik schilderde -.heb -geschilderd;-schil-derinï. v.

Naschimpen, bw. ow. zw. ik

schimpte -, heb -geschimpt. Naschip, o. -schepen. Naschoppen, bw. ow. zw. ik

schopte -. heb -geschopt. Naschouw, v.

Naschouwen.bw.zw.ik schouwde -, heb -geschouwd; -schouwing:. v.

Naschrahben, bw.zw.ik schrabde -. heb -geschrabd. Naschreeuwen, bw. zw. ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd. Naschreien, ow. bw. zw. ik

schreide -,heb -geschreiil. Naschrift (toevoegsel aan een

brief) o. -rn; -je, o. -s. Naschrüden, ow. st. ik schreed

-, heb en ben -geschreden. Naschrijven, bw.st.ik schreef -, heb -geschreven; -schrijfster, v. -schrijver, m. -schrijvinu, v. Naschrobben.bw.zw.ik schrobde -, heb -ireschrobd. Naschudden, bw. zw. ik schudde -, heb -geschud. Naschuieren.bw.zw.ik schuierde -, heb -geschuierd. Naschuifelen, OW. zw. ik schuifelde -, heb -geschuifeld. Naschuimen, bw. ow. zw. ik schuimde -, heb -geschuimd; -schuimer, ra.

Naschuiven, bw.st. ik schoof -.

heb en ben -geschoven. Naschuren, bw. ow. zw. ik

schuurde heb -geschuurd. Naslaan, bw.st. ik sloeg-, heb Naslag, m. -en. (-geslagen. Nasleep (irevolgjm. Nasleepen, bw. zw. ik sleepte -.

heb -gesleept.

Naslenteren, ow. zw. ik slenterde -, heb -ïcslenterd. Naslepen, ow. tw. ik sleepte -,

heb -sjesleept.

Nasiieren, ow. zw. ik slierde -,

ben -geslierd.

Naslijpen. bw.st. ik sleep -,heb

-sre'lepen;-slijpins, v.

Naslingeren bw.ow.zw. ik slin-cerde -, heb en ben -ireslinserd. Nasluipen, bw. st. ik sloop -,

ben -seslopen.

Nasmaak, m. -smaken; -je, o. s. Nasmakken. bw. zw. ik smakte -,heb - tres makt.

Nasmart, v.

Nasmeden,bw.ow.zw.ik smeedde -,heb -gesmeed.

Nasmelten, bw.ow. st. ik smolt

-, heb -seamolten.

Nasmijten, bw. st. ik smeet -.

heb -gesmeten.

Nasmullen, ow.zw.ik smulde

heb -gesmuld.

Nasnappen, bw.zw. ik snapte Nasnede, v. (heb-gesnapt. Nasnellen, ow. zw. ik snelde

ben -iresneld.

Nasneden, bw. st. ik sneed

heb -gesneden.

Nasnoeien. bw.zw. ik snoeide

heb -gesnoeid.

Nasnorren, ow. zw. ik snorde

ben -gesnord.

Nasnuffelen, bw. zw. ik snuffelde -,heb -gesnuffeld; -snuffelaar, m. -snufffling, v. ■ snuffe-Nasopje, o.-s. ilaarster,v. Naspatten,ow.zw. het spatte

is -gespat.

Naspel, o. -en; -letje, o. -s. Naspelen, bw.ow.zw. ik speelde

-, heb -gespeeld.

Naspellen, bw. zw. ik spelde

heb -gespeld.

Naspeuren, bw.zw.ik speurde heb -gespeurd; -speurder, ra. -speuring, v. -speurlijk, bn. Naspoeden. ow. zw. ik spoedde

-, ben -ui spoed.

Naspoelen, bw.zw. ik spoelde -,

heb -sres!gt;oeld;'-spoeling, v. Nasponzen, bw.zw.ik sponste

heb -gesponst.

Nasporen (onderzoeken) bw.zw. ik spoorde -, heb -gespoord; -spoorder, m. -sporing v. Nasporen (met den spoorwagen narijden) ow. zw. ik spoorde ben -gespoord.

Naspraak, v.

Naspreken, bw.st. ik sprak

heb -gesproken. Nasprenkelen, bw.zw.ik sprenkelde -,heb -geopre- keld. Naspringen, ow. st. ik sprong -,

ben -gesprongen. Nasprokkelen,bw.zw.ik sprokkelde -, heb -gesprokkeld. Naspugen, bw. st. ik spoog-,

heb -gespogen.

Naspuiten, bw. st. ik spoot-,

heb -gespoten.

Naspuwen, bw.zw.ik spuwde -,

heb -gespuwd.

Nastamelen, bw.zw. ik stamelde -, heb -gestameld; -stameling, v.

Nastampen. bw. zw. ik stampte

-, heb -gestampt.

Nastank, m.

Nastappen, ow. zw. ik stapte -,

heb en ben -gestapt.

Nastaren, bw. zw. ik staarde -,

heb -eestaard.

Nasteken, bw. st. ik stak -, heb

-gestoken.

Nastevenen, ow. zw. ik stevende -. heb -gestevend. Nastijgeh, ow.st. ik steeg -, ben

Nastikken, bw. ow. zw. ik stikte -. hlt; b -gestikt Nastinken. ow. st. ik stonk

Vb -gestonken.

N tstippen, bw. zw. ik stipte -, heb -gestipt.

Nap, m. -pen; -je, o. -s. Napeinzen, bw.zw.ik peinsde -,

bt-b -gepeinsd; -peinzing, v. Napels (eene Itaiiaanscbe pro-viiicii; en stad) o. Het Napelsche, o. Zie het woord Napolitaan. v Napersen, bw. zw. ik perste -,

heb -iceperst; -persing, v. Naphtha, v.

Naplnisteren, bw. ow. zw. ik

pllt; isterdc -, heb -gepleisterd. Naploegen, bw.ow.zw.ik ploegde -, heb -geploegd.

Napluizen, bw. ow. st. ik ploos -, heb -geplozen; -pluizer, m. Napluk, m. (-pluizing, v.

Naplukken,bw.ow.zw. ik plukte -, heb -geplukt.

Napok. v. -ken; -je, o. -s. Napolijsten, bw. ow. zw. ik polijstte heb -gepolijst; -polijs-tina:, v. (-taansch, bn.

Napolitaan, m. -tanen; NapOSt (postbode) m. -en. NapOSt 'postwagen) v. -en. Napraat, m.

Napraten, bw. zw. ik praatte -, heb -gepraat; -praatster,v.-prater, m. -praterij, v. -prating, v. Napreeken, bw, ow. zw. ik

preekte -, heb -gepreekt. Napret, v.; -je, o. -s.

Nar, in. -ren.

Naraad (raad die te laat wordt •r-ireven) m. (heb -geraagd. Naragen, bw. zw. ik raagde -, Narammelen, bw. ow. zw. ik

rammelde -, heb -«reramtneld. Naratelen, ow. bw.zw. ik ratelde -, heb -gerateld.

Narcis, V. -sen; -je, o. -s. NarcissenPed, o. -den. Narcotine (bedwelmend vocht

uit opium) v.

NarGOtiSCh 'bedwelmend) bn. Nardus dndiaansch gras) v. Narede. V. -nen.

Nareizsn, ow. 7w. ik reisde -,

heb en ben -gereisd. Narekenen, bw.zw.ik rekende-,

heb -gerekend;-rekening, v. Narekker, bw. zw. ik rekte-, heb -tcerekt. (ben -gerend. Narennen. OW. zw. ik rende Naricht, o. -en.

Narigheid, v. -heden. Narijden, ow. st. ik reed-,heb en b- n -gereden. (-gerijpt. Narüpen, ow. st. het rijpte -, is Naroeien, ow. zw. ik roeide -,

heb en ben -geroeid.

Naroep, m.

Naroepen, bw. ow. st. ik riep

heb -ireroepen.

Naroffelen. bw.zw.ik roffelde -, heb -geroffeld.

Narollen, bw.ow. zw. ik rolde -,

heb en br-n -gerold.

Narooken, ow.zw. ik rookte -,

heb -gerookt.

Naroemen, bw.zw. ik roomde

heb -seroomd. (-gerost.

NarOSSen, ow.zw. ik roste -, heb Narouwen. ow.zw. ik rouwde -,

heb -sernuwd.

Narren. Zie Arren. Narrenkap, v.-pen. Narrenschoenen, m.mv. Narreslede. Zie Arreslede. Narrig (gemelijk) bn. en bijw. -er, -st; -heid, ▼.

-ocr page 158-

NAZ

150

HAS

Uaetoffen. bw. zw. ik stofte ht b -|f« stoft.

Nas Doornen, ow.xw. ik stoomde

bvn -Keatoorad.

Nafetooten, bw. st. ik stiet (stootte) heb -gettooten.

Nastormen, ow. zw. ik stormde heb en ben -ftestormd.

Nastorten, ow.zw. ik stortte-, ben -xi stort.

Naamp;toven, bw.ow.zw. ik stoofde heb -Restoofd.

Nastreven, bw. ow. zw. ik streefde -,h« b en beu -gestreefd.

Nastrijken, bw. ow. st. ik streek -, h» b en ben -gestreken; -striking, v.

Nastroomen, ow.zw. Ik stroomde -. br-n -gestroootd.

Nastroopen, bw. zw. ik stroop-tr -, heb -gestroopt; -strooper, m. -stroopery, v.

Nastuiven, ow. st. ik stoof-, bm -jti sloven.

Nastuk, u. -ken; -je, o. -s.

Nasturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -iceslunrd.

Nasukkelen '.sukkelend volgen) ow.zw. ik sukkelde -, ben-gesukkeld.

Nasnkkelen (zich ziekelyk bevindt n)ow. zw. ik sukkelde-, heb -«esukkeld. {-gesuld.

Nasullen, ow.zw. ik sulde -, ben

Nat bn. en bijw. -ter, -st; -heid, v.-iigh« id, v.

Nat, n.;-je, o.

Natafelen, ow. zw. ik tafelde -. heb -ice afeld.

Nateekenen. bw.zw. ik teekeu-kemle -, heb -geteektnd; -tee-keï.irg, v.

Natelen, bw. zw.lk teelde -, heb -tfetei 1lt;1; -teling, v.

Natellen, bw. zw. ik telde -, heb -reteld; -tdling, v.

Natemen, bw. zw. ik teemde -, heb -gt teemd.

Nater Isooi t van slang) v. -s.

Nateren. ow.bw. zw. ik teerde -, Jieb-gete erd. (-s.

Nathals, ni. en v. -halzen; -je,o.

Natie, V. natiën en naties. Natijd, m.

Nationaal 'hrtsrren tot een volk b« boort of daaraan eigen l») bn.

Nationallseeren (iemand van eene vreemde natie als landsman of bnrifi r aannemen) bw.

Nationaliteit (volkskarakter, volks^rlfstandighdil) v. -en.

Natorsen. bw.zw. ik torste -, h» b -ir' frst.

Natrachten. bw.zw. ik trachtte -. heb -getracht.

Natred. m.

Natreden, ow. st. ik trad -, heb «n b ri -»etreden.

Natrekken, ow. st. ik trok -, h« b en ben -getrokken.

Natrippelen, ow.zw. ik trippelde hl b I n ben -gf tripplt; ld.

Natten, bw. zw. ik natte, heb «rennt. (-beid. v.

Nattlp, bn. en bijw. -er. -st;

Natuimelen. ow. zw. ik tuimelde b' p -•/lt; tuimeld.

Natura (in), in de natuur; bloot;

of»r«rrm k/ lyk.

Natnralirn (natuurzeldzaam-hedtn)v.mv.

Naturalisatie (erkenning «Is laudsburger) v. -tlën en -ties.

Naturaliseeren. Zie Nationallseeren.

NaturaliSt(voorstander van den natuurleken irodsdii-ust;natuur-kundige) m. -en.

Naturel (natuurlijke geaardheid) o. ook: liiarlg hoofddtksel) v. -len; -letje, o. -s. (-getuurd.

Naturen, bw.zw.ik tuurde heb

Natuur, v. naturen.

Natuurgenoot, m. -en. Natuuréenoote, v. -n.

NatuurKundiff.bn. en bijw.

Natuurkundipre, m. env. -n.

Natuurlijk, bn. en bijw. -er, -at;

-lu ld. v.

Nautiek (scheepvaartkunst) v.

Nauw, bn. en bijw. -er, st; -held.

Nauwelüks, bijw. [v.

Nauwgezet, bn. en bijw. -ter, -st; -held, v. (-st; -held, v.

Nauwkeurig, bn. en bijw. -er.

Nauwlettend, bn. en bijw.-er.

Nauwte, v. (-st; -held, v.

Nauwtjes, bijw. (-gevaren.

Navaren, ow. st. Ik voer -, ben

Navegen, bw.zw. (k veegde -, heb -srevoegd.

Navel, m. -s; -tje, o. -s.

Navelswjjze en -wtjs, bijw.

Naverhaal, o.

Naverhalen, bw. zw. Ik verhaalde heb - verhaald.

Navertellen, bw. zw. Ik vertelde -, heb -verteld; - vertel-lln?, v. -vertelsel, o.

Naverven, bw. zw.lk verfde-, heb -geverfd.

Naverwant, m. -en.

Naverwante, v. -n.

Naverwantschap, v.

Navierabel (b- vaarbaar) bn.

Naviïratie (scheepvaart) v.

Navijlen, bw.zw. Ik vijlde -, heb -•ri vijld. (-, heb -gevisoht.

Navipschen, bw. zw. Ik vischte

Navlechten. bw. st. Ik vlocht -, heb - if vlochten.

Navlieden,ow.pt. ik Vlood -, ben -srf vloden. (ben-gevlogen.

Navliegen, ow. st. Ik vloog -,

Navloed, m.

Navloeien, ow.zw. ik vloeide -, h« b -irevloi ld; -vloeiing, v.

Navloeken, bw.zw. ik vloekte -, heb -jpvloekt.

Navluchten, ow.zw. ik vluchtte -, ben - jevlueht.

Navoederen, bw.zw. ik voederde -.heb -gevoederd.

Navoeren, bw. zw. Ik voerde -, lieh -ijevix rri.

Navolgbaar, bn.

Navolgen, ow. bw.zw. Ik volsde -. heb -gevolgd; -volger,m.-vol-jfine. v. -rol es ter, v.

Navolgend, bn.

Navolgenswaardig, bn. -er, -st of m^er i n me» st -.

Navorschen. bw.zw. ik vorsch-te-. h'b -eevorscht;-vorscher. m. -vorschinar, v.

Na vouwen, bw. st. Ik vouwde -, heb -ffevonwen.

Navraag, v.

Navragen, bw. zw. en st. ik vraa-.'di (vroeg) -,heb-gevraagd; -vraeiny. v.

Navrucht (late vrucht) v. -en.

Nawaden, ow.zw. ik waadde

ben -gewaad.

Nawaggelen, ow. zw. ik waggelde -, heb en ben-gewaggeld.. Nawandelen, ow.zw. Ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. Nawaren, ow. zw. Ik waarde-,

heb -gewaard.

Nawasschen, bw.st.lkwlesch -, Nawee, o. -ën. [h. -giwasschen. Naweek, v. (heb -geweekt. Naweeken. bw. zw. Ik weekte -, Naweenen, bw.zw. ik weende r, heb -geweend. (ook -weeie. Nawees, m. en v. -weezen; v. Nawegen, bw.st. ik woog -, heb

-gewogen; -weging, v. N a weide, v.

Nawen telen, ow.zw. Ik wentel-Na werk,o. [de -,heb -gewenteld» Nawerken, ow.bw. zw. ik werkte heb -gewerkt;-werking, v. Nawerpen, bw. st. ik wierp

heb -geworpen.

Naweven, ow. bw. st. Ik weefde Nawün, m. [-, heb-geweven. Nawijzen, bw. st. Ik wees -, heb

-gewezen.

Nawinter, m. -s; -tje, o. -a. Nawisschen, bw. zw. Ik wlseh-

te -, heb -giwischt.

Nawitten, bw. zw. ik witte -, heb -gewit. (heb -gewreven» Nawrljven, bw. st. Ik wreef-, Nawroegen, bw. zw. Ik wroeg-de -,heb -gewroegd; -wroe|tlng,v. Nazaaien, bw. zw. ik zaaide

heb -gezaaid; -zaaiing, v. Nazaat, m. nalaten. Nazamelen, bw. zw. ik zamelde

-, heb -gezameld; -zameling, v. Nazang, m. -en. Nazareth(stadje In Bethlehem)o. Nazareensch lult Nazareth) bn. Nazarenoriiemandult Nazareth) m. -s (heb -gezeept,

Nazeepen, bw. zw. Ik zeepte Nazegen, m.

Nazeggen bw.zw ik zelde -, heb -gezegd (-gezeld); -zeitger, m. -ie!f!flng,v.-zegster, v. Nazeilen, ow.zw.lk zeilde -, beu -gez'ild.

Nazenden, bw.st. ik zoud -, heb

-gezonden; -zendinar. v. Nazetten, bw.zw. ik zette -, heb -ge/et. (zien.

Nazien,bw.st. Ik zae -, heb -ge-Nazingen, bw. st. Ik zong -. heb--ge/.onsen. (-gezonken.

Nazinken, ow.st. Ik zonk -, ben Nazitten, ow. bw. st. ik zat Nazoek, O. [heb -gezeten. Nazoeken, bw. onr.zw. Ik zocht

-. heb -srezocht; -zoiklng, t. Nazomer, m. -s; -tje,o. -s. Nazorg, v. -en.

Nazouten bw. st. ik zoutte -,

heb - jezouti n.

Nazuiveren. bw. zw. Ik zuiverde -, heb -srezulverd. Nazwemmen,ow.st. Ik zwom -,

heb en b^n -sezwommen. Nazweren (van een eed) bw. at.

ik zwoer -. heb -gejtworen. Nazweren (van eene wond) ow.

st. het zwoor -,heeft -gezworen. Nazweven, ow.zw.ik zweefde

h« b-eezw» efd.

Nazwieren, ow. zw. ik zwierde -, ben -gezwierd.


-ocr page 159-

N£D

NEB

151

Neb en nebbe, ▼. nebben.

NebJe en nebbetje, o. -s.

NeDDelinf? (ut-baal) m. -en (ala •toruaani v.)

Necessaire (een licht, Kemak-lyk mede te Toereu doosje)o.-3.

Necessitaeren (uuudzakt-n) bw.

NecessiteiCi nood/.ak. lij Hheid)v.

Necrologie (overzicht betreffende gt-SK-rvcnen) v. -én.

Necrologisch (sterflijatachtij?) bn. en bij w.

Necroloopr (levensbescbrijver ▼an overlfdencn) in. necrologen.

Necromantie (nigromantie, de xou^euaaLnde waarzcx:lt;in^ door bezwerintc, of de zwartekunst) *.

Nectar iKodendrank, iets Jat den Keest verlevendigt) m.

eder en neer, bn. en byw.; velt; lt{Jila in de satnei,steil. neer.

Neder Betuwe, v.

Nederbiggelen.ow.zw. het bi»-gel le -, is -irebliïire'd.

Nederbllksemen, bw. zw. ik

bliksemde heb -gebliksemd.

Nederboffen, bw. ow. zw. ik bofte -, heb -geboft.

Neder bonzen, bw. ow. zw. ik bonsde -, heb en ben -eebonsd.

Nederbotsen, ow. zw. ik botste -, ben -gebotst.

Nederbrulen, bw. ow. zw. ik bruide -, heb en ben -gebruid.

Nederbruisen,ow.zw. ik bruiste -, ben -gebruist.

Nederbulgen. bw.ow.»t.iUboog ^b -sceboifen; -oniginsr. v.

Nederbaltelen, ow. zw. ik buitelde ben-gebuiteld;-buiteling, v.

Nederbukken, ow.zw. ik bukte -,h. en b- ii -gebukt; -buk;lt;ing,T.

Nederdalen, ow.zw. ik daalde -. ben -gedaald; -daling, v.

Nederdauwen, ow. zw. het dauwde is -iredauwd.

Nederdompelen, bw. zw. ik dompelde -, heb -gedompeld; -dompelinï, v.

Nederd on deren, ow.bw.zw. ik donderde ben en heb -scodon-d'-rd. (heb -gedragen.

Nederdragen. bw. at. ik droesr

Nederdrjjven, bw. ow. at. ik dreef-, heb gt; n ben -gedreven.

Nederdrlngen, bw. st. ik drong -, heb -ydrongen.

Nederdrulpen, ow. st. ik droop hen -ife-iropen.

Nederdrukken.bw.zw.ik drukte h'h - red rukt; -drukkiinr.v.

Nederdulken, ow.st. ik dook -, b'-n -sredok- n; -dnikiny, v.

Nederdultsch. bn. (o. alszn.) Nederdultscher, m. -s.

Nederduwen, bw. zw. ik duwde -. h«d» -ireduwd.

Nederelnd, o. -en.

Nederflansen. bw.zw. ik flanste heb -'!■ fltnsr. (heb -gefloten.

Nederflultsn, bw. at. i't floot -.

Nedergr\an, ow. or.r. st. ik sins -. 'i-n -jre-finn. (heb -iresroten.

Nedergleten. bw. «t. ik goot-,

Nodergrigden. ow.st. ik gleed ben -!?• kleden.

Ned2rgolven, ow. zw. ik golfde '» n - reroif l.

Nedergoolen. bw. zw. ik gooide heb -gegooid.

Nederbagelen, bw.zw. het ha-geldt; -, is -xehageld.

Neder hakken, bw. zw. ik hakte

-, heb -icehakt.

Nederhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald.

Nederhaler. Zie Neerhaler.

Nederbangen, uw.at. ik hing -, heb -gehnngen.

Nedernellen, ow.zw.ik helde -, heb -geheld; -hellint;, v,

Nederhouden, bw.st. ik hield heb-gehouden.

Nederhonwen bw.st. ik hieuw heb -^. houwen, -hoiiwin?, v.

Nederhukken, ow. zw. ik hukte heb-gehukt. i-heid,v.

Nederig, bn. en bijw. -er, -at;

Nederjagen, bw. zw. en at. ik jaagde 'joeg) -. heb -grjaajfd.

Nederkammen, bw.zw.ik kamde -. heb -gekamd.

Nederkappen, bw.zw. ik kapte -, heb -vekspt.

Nederkflken, ow. at. ik keek -, heb -jrekeken.

Nederkladden, bw.zw. ik kladde -, heb -ireklad.

Nederkllmmen, ow.st. ik klom

-. ben -geklommen; -klimmin?, v.

Nederknlelen, ow.zw. ik knielde -. heb er» ben -geknield; -knielin», v.

Nederkomen, ow.st. ik kwam -b. n -afkomen.

Nederkrügen, bw.st. ik kreeg heb -jrekreKen.

Nederkrnlpen, ow.st. ik kroop -. ben -«fekropen. (o. -s.

Nederlaag,v. -lagen; neerlaag!e

Nederland, o. -en.

Nederlander, m. -s.

Nederlanderschap, o.

Nederlandscb. bn. (o. als zn.)

Noderlaten, bw.st. ik liet-, heb -srelaten; -l«tlng, v.

Nederleggen, bw. zw. ik legde (leide) heb -gelegd (gelei-I); -lesrginar. v. (-, is -gelekt.

Nederlekken, ow.zw. het lekte

Nederllggen, ow. st. ik lag -. heb -?■ leger..

Nederlokken, bw.zw. ik lokte heb -ffelokt.

Nederlonken, ow.zw. ik lonkte -. heb -gelonkt.

Nederloopen, ow. st. ik liep -, h b en b n -iteloopen.

Nederpersen, bw. zw. ik perste h» b -ïeperst.

Nederplakken. bw.zw. ik plakte heb -geplakt.

Nederploffen, ow. bw. zw. ik nlofre -. b'-n en heb -geploft.

Nederplompcn, ow. bw. zw. ik nlo-npte -.ben -geplompt.

Nedernlonzen, ow. bw.zw.ik nlonsde •. ht-b en ben -geplonsd.

Nederraken, ow.zw. ik raakte -. hi-n -y rsakt.

Nederrijden, bw.ow. st. ik reed -.heb -n ben -gereden.

Neder-Rjjn (benaming van den Rijn van B ,nn tot aan de Noord-re»* gt; Ml.

Nederroepen, bw. st. ik riep -, V-S -v.-rnepen.

Nederrollen, bw. ow. zw. ik rolde -. b n -gerold.

Nederrukken, bw. zw. ik rukte

-, heb -gerukt.

Nedersabelen, bw.zw.ik sabel»

de -, heb -geaabuld.

Nedersakslsch, bn. (o.alszu.)

Nedarschieten, bw. ow. st. ik achuot -, heb en ben -geachoten; -schieting. v. (-, h. -geacheacn.

Nederschünen, ow.st.ik schccn

Nederschokken, bw. ow. zw. ik acuokte -, heb en ben -geschokt. --w

Nederschrflven, bw. st. ik schreef -, heb -geschreven.

Neder schudden, bw. zw. ik schudde -, heb -geschud.

Nederschulven, bw. ow. at. ik acUoof -,heb en beu -geachoven; -schuiving, v.

Nedersüpelen, ow. zw. heta-J* pelde -, is -geaijpeld.

Nederslaan, bw.ow. at. ik sloeg -, heb en ben -geslagen.

Nederslag. Zie Neerslag.

Nedersleepen, bw.zw. ik slapte -, heb -gesleept.

Nedersmakken, bw. ow. zw. ik smakte -, heb en ben -gesmakt.

Nedersmüten, bw. st. ik-amcet -. heb -gesmeten.

Nederamp;norren,ow.zw. ik snorde ben -ireimord.

Nederspatten,ow.zw.het spatte -, is -gespat.

Nedersprelden, bw. zw. ik spreidde - , heb -gespreid.

Nedersprlngen, ow. at. ik quot;prong -, ben -gesprongen.

Nederstampen, bw. zw. ik stampte -, heb -xeatampt.

Nederstellen, bw. zw. ik steld® -, heb -gesteld, (ben -gestegen.

NoderstiJgen,ow. st. ik steeg

Nederstoinmelen, bw. ow. zw. ik stommelde -, beu -gestOJX-melil.

Nederstooten, bw.st. Ik «:iet (stootte) -, heb -gfcstooten; -stooting, v.

N ederstormen, bw.ow. zw. ik stormde -, heb en ben -gestormd.

Nederstorten, bw. ow. zw. ik stortte heb en ben -gestort; -storting, v.

Nederstralen, ow.zw.ik straalde -, ben -gestraald.

Nederstrekken, bw. zw. ik strekte -, heb -gestrekt.

Noderstrüken, bw. st. Ik stivek -. heb en ben -nestreken.

Nederstroolen, bw. zw. ik strooide -,heb -gestrooid.

N ederstroomen, ow. zw. het stroomde -, is -gestroomd.

Nederstroopen, bw. zw. ik stroopte -. heb -gestroopt.

Nederstruikelen. ow. zw. ik sfuikeMe ben -gestruikeld.

Nederstuiven, ow. st. ik stoof -. ben -gestoven, (ben -gesuld.

Nedersuilen, ow.zw.ik sulds -,

Nedertellen, bw. zw. ik tel.lo -, h- b -sreteld. (-, heb -getrapt.

Nedertrar»Den,bw.zw. ik tranta

Nedertreden, bw.st. ik tral -,

hlt; h -■retreden.

Nedertrekken. bw.st. ikt.ak -. lu-b -getrokken; -trekking,▼.

Nedertroonen.bw.zw.ik troon-dquot; -. heb -getro md.

Nedertuimelen, ow. zw. ik tul-melde -, ben -getuimeld.


-ocr page 160-

NED

NIE

152

Nederval, m.

Is edervallen, ow. st. ik Ticl

ben -geval.en; •veiling, v. Neaeivaren, ow. st. ik voer

b» n-gevaren. l^edeivellen,bw. zw. ik velde

beb -jievfld; -veiling, v.

Neder vliegen, ow. st. ik vloog

ben -gevlogen; -vlieging, v. Uedervlieten, ow.st. ik vloot quot; ben -gevloten; -vlieting, v. l^edervlljen, ow.zw. ik vlijde -,

beb -gevlijd.

2?edervloc-ien,ow.zw.ik vloeide

-7 ben -gevloeiJ. ^Nedervoeren, bw.zw. ik voerde

b« b -gevuurd. l*tderwaaien, bw. ow. zw. en st. ik waaide (woei) -,beb en ben -gewaaid.

15 ederwaarts, bijw.

1? eder waartfcch, bn. Nederwentelen, bw. zw. ik

wentelde -,beb -gewenteld. Kederwerpen, bw. st. ik wierp

-, beb-geworpen; -werpins, v. lederzakken, ow.zw.ik zakte

ben -gezakt; -zakking, v. Kederzeilen, ow. bw. zw. ik znlde -. ben -gezeild.

Kederzenden, bw. st. ik zond

heb-gezonden.

Nederzetten, bw.zw. ik zctte -,

beb -gezet; -zetting, v. Nederzien, ow. st. ik zag -, heb -gezien.

Neder zijgen, ow. st. ik zeeg-,

ben -gezt gen.

Nederzinken, ow. st. ik zonk -,

ben -gezonken.

Kederzittcn, ow. zw. ik zat

beb -g« zeten.

Neder zuigen, bw. ow. st. ik

roog -. heb -irezogen. Nederzwalpen, ow. zw. ik

zwalpte -„ben -gezwalpt. 'Nederzwelgen,bw.st. ik zwolg

-. heb -gezwolgen. Nederzweven, ow.zw.ik zweefde -, ben -gezweefd. Nederzwieren,öw.zw.ik zwierde -. bin -gezwierd.

Neef, ru. neren;-je, o. -8-IseefEchap, o.

Neen, tw. (o. als zn.)

Neep, v. nepen; -je, o. -s. (-en. Neepjeskapje. o. -s. -muts. Neer (draaistroom) v.

Neer. Zi« Neder.

NeerhaaKhet dikke van een letter, het tegenovergestelde van een ophaal! m. -halen. Neerhaler (touw) m. -s. (

Neerslachtig, ba.-er,-st.;-l.eid, Neeramp;lag (het neerslaan) m. Neerslagquot; (eene soort van rustbed) v. -en.

Neerslag (bezinksel) o. -eo. Keet ;]uizlt;mi) v. neten; -je,o. -s. Neet lt; n niet. (klinknageltje) v.

-en; -je (nietje) -s.

Neeten en nieten leen nageltjf plat klinken) bw. zw. ik neette, heb seneet.

Neetoor, m. en v. -en. Neetvcrmlg. bn.

Nefas (onrtcht, onbillijkheid. ond«ncd, misdrijf, iets daton-mogflijk i8)o.; per fas et -, met alle geweld.

Neflèns. Zie Nevens.

Nes, v. -sen.

Nest, o. -en\ -je, o. -s.

Neamp;tSl, ra. -eu of-s; -tjr%o. -8. Nestelen (met ern nestel toerijgen) bw.zw. ik nestelde,heb genesteld; ntstrlaar, m. neste-üng, v.

Nestelen (een nest maken) ow. zw. ik nestelde, heb genesteld; ook: ww. ik nestelde mij, heb mij genesteld; msteling, v. Nesteril, v. -en; -tje, o. -s. Nestig, bn. -er, -st; -In id, v. Nestor (een sehrander, eerwaardig grijsaard; de oudste! m.

Ne' cutor ultra crepidam, schoenmaker, blijf bij uwe leest. Net, o. -ten; -je, o. -s.

Net, bn. en bijw. -ter,-st;-jes,

bijw. -beid, v.

Net'netschrift) o.

Net (juist) bijw.

Netbord, o. -en.

Netel, v. -s en -en; -tje, o. -s. Netelachtig, bn. -er, -st; -beid, Neteldoek, o. [▼.

Neteldoeksch, bn.

Netelen (met netels Steken) bw.

zw. ik -..etelde, heb geneteld. Netelig, bn. -er, -st; -beid, v. Netenkam (kam) m. -men. Netenkam (persoon) m. en ▼. Netschrift, o. [-men.

Netten (nat maken, ook: reini-Ren) bw.zw. ik nette, heb ^enet. Nettenhreien, o.; -breier, m. -s; -bnister, o. -s; -knoopen, o.; -knooper, m. -s; -knoopster. Nettigheid, v. [v. -s.

Netto, juist; zuiver, zond- r aftrek. (geneuld. Neulen, ow. zw. ikneulde, heb Neuricn,bw.zw.ik li' uriede, heb

geneuried.

Neus, m neuzen; -je, o. -s. Neufcdoek, m. -en; -je o. -s. Neushaar, o. -haren; -tje, o. -8. Neushoorn en neushoren, m.,

-hoorns en -horens. Neuskijker, m. -s.

Neut noot) v. -en.

Neutelen (talmen) ow. ZW. ik 1.1 utelde, heb geneuteld; neutc-laar, m. neutelanrsfer, v. neu-telatij. v. ( st;-luid, ▼.

NeutéÜg ftalmaelitiy) bn. -er. Neutraal (onpartijdig) bn. Neutraliseeren (in den staat der onpartijdigheid brengen; zich onpartijdig sedrajren) bw. Neutraliteit (on/ij.Ughi id) v. Neuzelen (besnuffelen) bw. zw. ik neuzelde, heb sfeneuzeld; neuzelaar. m. neuzelaarster, v. Neuzen, ow. zw. ik neusde, heb ireneusd; neuzer, m- neuzerij, v. Nevel. m. -s en -en; -tje, o. -s. Navelachtig, bn. -er, -st. Nevelen, OW. zw. het nevelde

fr ireneveld.

Nevelig, bn. -er, -st.

Nevens meffens) vz. Nevensgaand, bn.

Nicht, v. -en; -je, O. -S. Nicotine {hlt; t scherp en Tergiftig

b standd el in tabak) ▼. Niemand, ners. vnw. Niemendal, bijw.

Nier, v. -en; -tje, o. -s. Nieskruid, o.; -middel, o. -en; -poeder, o. -s; -wortel, ▼.

Negen negge, v. neggen. Negatie (ontkenning) v. -tlën en -nes. (bijw.

Negatief (ontkennend) bn. en Negatief (in de photographic) o.

negatieven.

Negeeren (ontkennen) bw. Negen, telw. (v. als zn.» -s; -tje, Nependaagscli, bn. [o. -s. Negende, bn. (ranggetal) Negendehalf, telw. (bn.

Negenderhande. -lei, onverb. Negecduizendste, telw. Negenlionderd, telw. Negerdioek, in. -en. Negenmaal, telw.

Negenoog (aal; ook: kwaadaardige zweer) v. -en; -je, o. -s. Negenponcler, m. -s. Negentalllg, bn.

Negentien, telw.

Negentig, telw.

Negenwerf, bijw.

Neger, m. -s; - tje, o. -s. Negeren (kwellen) bw. zw. ik

negerde, heb genegird. Negerin, v. -nen.

Negge (hit) V. -n; nok Neg. Négligé nachtgewaad; elkehuis-kleediiig) o. (bw.

Negligeer en (vernnaohtzaraeni Negor'ü er. negert) (voorheen marktplaats van negers) v. -en. Negotiant (koopman) m. -en. NegOtiatle (onderhandeling, handel met actiën, wisselbd ven, enz.) v. -tiën en -ties. Negotie (koopmanschap) v. -liën er. -ties. (onderhandelen) ow. Negotieeren (handel drijven; Neigen, bw. ow. zw. ik neigde

Iwb geneigd; neiging, v.

Nek, m. -ken. -je, o. -s. Nekken, bw.zw. ik nekt:, heb Nekker (stroom) m. (genekt. Neliin het kaartspel de negt n van troef) v. -len. (nomen.

Nemen, bw. st. ik nam, heb ge Nemesis (zodin der wraak) v. Neographie afwijking van dlt;

arewonc spellins) v.

Neologie (taalnienwigheid) v. Neoloriseeren(zich van nieuwe woorden bedienen) ow. (^n. Neologisme (taalnieuwiirheid)o. Neoloog (invoerder van n'euwe woorden, strever naar nieuwigheden) m. neologen. (v. Nephralgle (nier- oflendepijn) Nepotisme (verwantschap; verzorging van verwanten, voort-kruiing van familie-betnkkin-sren) o.

Neppe nok nippe (kattekruid)v. Neptunns (in de fabelleer, de

?od der zee) m.

Nere de (zeenimf) v. -n.

Nerf. v.

N ergens, bijw.

Nering, v. -en. (v.

Neringloos, bn. en bijw.; -beid. Neringziek, bn. en byw.-er.-st. Neringzunht, ▼. Noringzuchtig. bn. -er, -st. Nero (dwingeland, wreed vorst; naam van den duor zijne wreedheden beruchten Rumeinschen keizer) m.

Nerveus (zennwachtte; ook: kernachtig) bn. nerveuzer,nerveust.

-ocr page 161-

NIE

Niet (in de lotery) v.-en; -je.o.-s Niet |klinknageltje). Zie Neet. NleC (niets) o.

Niet (stof) o.

Niet, ontkennend b'Ow.

Nieten (klinken). Zie Neeten. Nietiff, bn. en bijw. -er, -st; -bi id, v.

Niets, onbop. vnw. (o. als zn.); -beduidend, bn. -beteekeuend, bn. -waanlijf, bn.

Nietteffenstaunde, vz. en vw. Niettemin, bijw. (-beid, v. NiGUW, bn. en bijw. -er, -st,

Nieuwbakken, bn. Nieuweling, m. en v. -en; voor het v. ooi: nieuwelinge.

Nicuwelings, bijw. Nieuwemaan, v. Nieuwerwets, bijw.

Nieuwer wetsch,bn.-er,mppst-. Niouwgebonden, -gebouwd -gemunt, -geverid, -gevormd, bn. Nieuw-Holland, o. (-s.

Nieuv/igheid. v. -hedec; -je, o. Nieuwigbeidsbejag, o.; -kramer, m. -s; -zucht, v. Nieuwjaar, o.

Ineuwjaarsbezoek, o. -cn;

-brief, m.-brieven; -dalt;r,m. -en; -diclit, o. -r-n; -geschenk, o. -en, -prent, v.'-pn; -wonsch, m. -en. Nieuwlichter, m. -s. Nieuwlichterij, v. Niouwmodiscb, bn.

Nieuws, o.

Nieuwsblad, o. -en. Nieuwsgierig, bn. en bijw. -er,

-St; -beid, v. -lijlc, bijw.

Nieuwspapier,quot; o. -en; -post, v.

-en; -tijding, v. -en.

Nieuwtje, o. -s.

Niezen, ow.zw. ik nies.le, heb

eeniesd; niezing v. , Nib 11 (niets) bijw.

Nijd, m.

NÓfllg.bn.en bijw.-er,-8t;-heid,v. Nijdigaard, m.-s. inrgen. Nijgen, ow. st. ik neeg, heb ge-Nijging (bniijinp-) v. -en. Nijnagel rn nijdnagel, ra. -s;

minaneltje, o. -s.

Njjpen, bw. st. ik neep, heb genepen; nijper, m. nijping, v. niipster, v. nijptang:, v.

Nijver, bn. en bijw. -der, -st; Nik (hik) m. -k.-n. [-beid, v. Nikkel (onkruid) v.

Nikkel (metaal) o. (genikt.

Nikken, ow. zw. ik nikte, heb Nikker (watergeest) m. -s; -tje. Nimf. v. -en; -je, o. -s. (o. -s. Nimfelön, n.

Nimfenstoet, m.

Nimmer, bijw-.; -meer,bijw. Nippe. Zie Neppe.

Nippen, ow. ZW. ik nipte, heb Nippertje, o. [genipt.

Nis, v. -sen; -je, o. -s.

Nlx (een harsenschimmig wat-r-pponk) v. -en. (en -en.

No oei (voormalize munt) m. -s Nobel (pdeJ,voornaam)bn.-er,-st. Nobiliteeren (tot den adelstand

vprbrfTent bw.

Nobilitelt, (adeldom; adel, rid-

derschap)v,-en.

Noblesse (de adpllijken van een oord of land; de stand en de waardigheid eens edelmans) ▼.

153

Noch (ook niet) ontk. vw.

Nochtans, bijw. en vw.

Noctambule (nacht- of Slaapwandelaar) in. en v. -s.

Noembaar, bn. (genoemd.

Noemen bw. ZW. i'c noemde, heb

Noemenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -.

Noemer, in. -s.

Noen (middag) m. (-en.

Noest .ook; oest en knoest' m.

Noest (naarstig) bn. en byw. -er, -st; -beid, v.

Noeamp;terig, bn. -er, -st; -beid, v.

Noestig, bn. -er, -st; -beid, v.

Nog (tot biertoe,bovendien)bijw.

Nogal, bijw.

Nogmaals, bijw.

Nok (snik) m. -ken; -je. o. -s.

Nok (het opperste of uiterste van iets) v. -ken; -je, O- -s.

Nokken (snikken, weenen) ow. zw. ik nokte, heb genokt; nok-kirg v. (schikg.

Nolens volens, goed - of k waad -

Nomaden (herders; rondzwervende volken) m. rav.

Nomadisch Rondtrekkend, zwervend) bn.

Nomen, naam, benaming.

Nomenclatuur (naamregister) v. -turen.

Nominale waarde, naamwaar-de, bet tegendeel van reët-le waarde. (nalisten) o.

Nominalisme (do leer der nomi-

Norninaliat (aanhanger van de zienswijze, dat de algemeen? be-grippen slechts woordenen namen zijn) m. -en. (en -ties.

Nominatie (benoeming) v. -tiën

Nomineeren (noeraéh,benamen; op eene lijst plaatsen, om daaruit te kiezen; benoemen) bw.

Nommer en nummer,o.-8; -tje,

o. -s.

Nommeren en nummeren, bw. zw. ik nommerde, heb ge-nommerd; nommeraar, m. nom-merijzer, o. nommering, v.

Non, v. -nrai; -netje, o. -s, ook; nonneken en nonneke, o. -s.

Nonactief (niet in werkelijken dienst) bn.

Nonactiviteit (de toestand van een ambtenaar, die tijdelijk buiten werkelijken dienst gesteld is) v. (o. -en.

Nonactlvitelts-traktement.

Nonchalance (slordigheid, nalatigheid) v.

Nonchalant (nalatig, traag) bn. en bijw. -er, -st.

Nonens, een onding.

Non-interventie (het niet tua-schenb'iden treilen, het onzijdig

Nonnecel. v. -len. blijven) v.

Nonnengewaad, o.; -kleed, o. -eren; -klooster, o. -a;-leven,o.; -orde, v. -n; -sluier, m. -s.

Nonparellle (onvergelijkelijk) bn. (als zn. zeer kleine soorl van letterl v,-s. (trlt;tfende.

Non plus ultra, het all«s over-

Non possumus, wij kunnen niet; het is onmogelijk.

Nonsens, onzin.

Nonvaleur (hij, die niet in slaat is. de belastingen te betalen; iets d^t geen waarde heeft; oninbare post) m. -s.

NOU

i

Nood, m. -en.

Nooddruft, v.

N ooddruttJg,bn. -er,-st;-heia,T. Noode (afgel. van nood) bijw., alleen gebruik, in: van - hebben, Noode (ongaarne) bijw. [enz. NOOdelOOS, bn.; -béid. v. Nooden, bw. zw. ik noodde, heb genood; nooder, in. nooding, t. Noodhulp, m. en v. -en. Noodlg, bn. -er, -st.

Noodigen, bw. zw. ik noodigde, heb genoodigd; noodiger, na., noodiging, v. noodigster, v. Noodlijdend (arm, behoeftig) bn.; noodlijdende fondsen (schuldbrieven van Staten of maatschappijen, waarvan de rente en aflossing niet geregeld of in het geheel niet geschiedt) o. mv.

Noodlijdende, m. en v. -n. Noodlot, o. (-beid, T.

Noodlottig, bn. en bijw.-er, -st; Noodweer (tegenweer, verdedi-ging uit nood/aak) v.

Noodweer en noodweder

uwaa' onweder) o. (-st; -luid, v. Noodwendig, bn. en bijw., -er. Noodzaak, y. (-st;-beid, t. Noodzakelijk, bn. en bijw. -er. Noodzaken, bw. ZW. ik noodzaakte, heb genoodzaakt.

Nooit. bijw.

Noopijzör, o. -n.

Noor. m. Noren.

Noord, bijw.

Noord liet Noorden)o.; (de noordelijk gelegen landen) v.

Noord-Brabant, o. Noordelijk, bn. en bijw. -er,-st. Noordelijken, ow. zw. ik noor-

delijkte, heb gen oordel ij kt. Noorden, o.; -wind, m. -en. Noorderbreedte, v.;-licht, o.;

-zon, v.

Noordfriesch. bn. (o. alszn.) Noord-Holland, o. Noordhollandsch, bn. (o.) Noordnoordoost, bijw (als zn. Noordnoordwest.bijw. (al« zn. Noordoost, bijw. (U. als zn.) [o. Noordoostelijk, bn. Noordoosten, o. Noordoosteren, ow. zw. de wind noordoosterde,is genoord-oostrrd; noordooitering. v. Noordsch, bn.

Noordwaarts, bijw. Noordwest, hiiw. (o. als zn.) Noordwestelijk, bijw. Noordwesten, o. Noordwesteren, ow. aw. de wind noordwesterde. i« ge-noordwesterd; noordwestering, Noordzee, v. [t.

Noorman, ra. -nen. (bn.

Noorwegen, o., Noorweegsch, NOOt (zangnnot en aautctkrning)

v. noten; -je. o. -s-NOOt (vrucht) v. noten; -je, O. -8. Nop, v. -p'n; -j1.', o. -M.

Nopen, bw. zw. ik noopte, heb Nopens, vz. [genoopt.

Nop'jz-^r, o. -s. Nopjeslaken,«».

Noppen, bw. zw. ik nopte, heb genopt; nopper, m. nopsUr, ▼. nopsp.han'-. v.

Nop^lg, bn. -er, -tt,

Norin, v. -nen.


-ocr page 162-

BOB,

OBS

154

lïormalt;ri*KeJ,voor5chriftiT. (bn. Hormaal (tot voorbeeld dienend Bormaalbcliool (oiodelichoul)

1. -BCholfll.

Hormaliteit (regelmatige, be-

hoorlijkf gesteldheid) v. Hormeeren ^inrichten) bw. Komen tde scbikgodinnen of Farcen in do Nuordsclie mythologie . zü»de ü e rd. hetTerlc-dene, V erdandi, het tegenwoordige en Skoeld, het toekomende) v.mv.

Vosce te Ipsum, ken u zelven,

leer u zelven kennen.

Borsch, bn. en büw. -er, meest

-«101c, buw- -b»id, v. Hosologie'ziektcnkunde) v. Nosocomium (ziekenhui*, hospitaal) o. (nosocomen. NObOCCOm (ziekenoppasser) m. Ncsogenie (het ontstaan van

tiekt« n)v.

HOBtalgle (heimwee) v.

Nota (teeken.merkteeken; scbrif-teli.ike aanwij^inir, aanmerking^ rekening) v. nota's. (bn.-er,-st Kotabel (aanzienlijk, voornaam) Kotabele (voornaam, aanzienlijk burner) in. -n.

Nota bene, let wel op!

No tam nemen (ad), opmerken,

in KedftCuten houden.

Notaris, m. -sen; O.; notariaat o. notariaten; notarieel, bn. noia-rieele; notHrisschap, o. Notebóom, m. -en; -pje, o. -s. Noteboomen, bn.

Notedop, m, -pen; -je, o. -s. Noteeren (aanteekenen) bw. Notemuskaat (noot) v. -muskaten; (stol ) o.; -je, o. -s. Notendruk, m.

Notenkraker, m. -s. Notenpapier,o. (tién en noties. Notie ibPifrip, denkb'cM) v. no-Notlficatie (aankoiuli^ins, bekend nnkins) v. -tién en -ties». Notificatie aannemen ivoor),

voor kgt; nnis^evin»; aannenn-n. Notitie (opteekening, ojtgaaf) v.

-tién en -ties.

Notoriötelt (openbare of alge-

ra» ei e b' kendbeid) v.

Notre D imo,Ome Lieve Vrouw, de inftagd Maria; ook: de groole kaïhedraal te I'arys.

Notulen (schriftelijk verslai? van hrtgt en in eene vergadering behandeld isgt; v. mv. Notulenboek, O. -en. (-en. Notwejr e-n breede rijweg) ra Nouveauté (uien beid; het niciiwi; iets nieuws en zeld-xaams) v. -s. (nieuwigheden) m Novateur (vinder, invoerder van Novelle (romautisch verhaaltje) v. -n. (Icn) m. -en.

Novellist («chrijver van novel-November iSlHchtmaand) m. Novenen',bij de R K.godsJienst-oefeninjr, tot een zeker doel, welke gedurende negen dai;en h rh «aid wordt) v.mv.

Novice (nieuweling in een kloo

strei ui. en v. -s.

Noviciaat i pro» ftij.l) o. Noyale (verliinking van een aantal Teroordeeld» n te iT' lij'f, lijd» n* hef. Pran^che Schrikbewind iu 1733—941 v.

Nu, b^w.

Nuance (tint, «chakeering; aardige vermenging der kleuren, licbt en bruin) v. -g «-n -n.

Nuanceeren (schakeeren, be-scliadnwen) bw.

N ubiel (manbaar, huwbaar, in staat om te huwen) bn.

Nuchter, bn. en büw. -der, -st--biid, v. (h(id)v.

Nuditeit (naaktheid, ontbloot-

Nuditeit^nUwakhéden, vergrijpen; bij schilders, naakte beelden; ontuchtige verhalen) v. mv.

Nuf, v. -fi n; -je o. -s.

NufachtiK, bn. -er, -st. (nuft.

Nuffen, ow. zw. ik nufte, hebge-

Nuffig, bn. -er. -st; -beid, v.

Nuk, v. -ken; -j»*, o. -8.

Nukkig, bn. -er, -st; -beid, v.

Nul, v. -len; -letje. o. -s.

Nulla regula sine excep

tione,geen regel zonder uitzon-

Nulliteït (nietigiu id) v. -en.

Numerair (naar het (fetal) bn.

Numerair (het bare geld, de waarde der in omloop zijnde specie) o. (ren) bw.

Numerecren (tellen; nommc-

Numereus (talrijk) bn.

Numeri, naam van Mozfs'' vierde boek.inhoudende de volkstelling der Israélieten.

Numero Inommer, nummer) o.

Numerotecren (nommeren)bw.

Numismatiek (munt- en ptn-ni'i^kunde) v.

Numismatisch (de munt- en penningkunde betreffende) bn.

Numismatographie (beschrijving van oirle munten) v.

Nummer, nummeren, enz. Zie Nommer nmnraeren, enz.

Nun (zuigpiji-je) v. -nen;-netje, o. -s.

Nunnen (aan een zuijjpijpje zuigen) ow. zw. ik nunde, heb ge-nnnd.

Nuntius (bode, pedel; pauselijke afgezant) m. -sen.

NuptiP.al (wat den bruiloftsdag, het huwelijk betreft) bn.

Nurk. nork iknonepot) m.-en.

Nui'kachtig, bn. -er, -st.

Nurken Iknorrm) ow. zw. ik nnrkie, lieb genur t.

Nurklg, bn. en btjw. -er, -at; -In id, v.

Nurkamp;Ch.bn.-rr,meest -;-h' id.v.

Nusselen (talmwerk doen) ow. zw. ik nusselde, heb srenu^seld, nms'laar, m. nusselaarster, v. nus^elarij. v. (-st.

Nut.bn. en bijw. (o als zn.) -ter.

N utsvergadering, v.-en; - ver-hand lintf. v. -••li. (bw.

Nutroeren (voeden, opkwecken)

Nutritie Ivnetlinsf) V. (bn

Nutritlef (voedend, voedzaam)

NuttelOOS.bn nutteloozer, nut-feloo«f; -hei'l, v.

Nutten (nuttig zijn) ow. bw. zw. ik nnttquot;, heb «rennt.

Nuttic. bn. en bijw.-er,-st;-heiil, v. -lijk, bijw.

Nuttigen, bw. zw. ik nuttigde, •teh quot;onntti rd; nMfti«fing, v.

Nnttigheidsbejag. o.

Nuun (ledige zeeschelp) v. tinnen; -tje, o.

«.

O. v.o's — De vierde klinkletter, de 15.1e letter van het alphabet.

O. — Als Romeinsch Ketal 11.

Ob.— ÜBiiT.hij of 4j is overleden,

O.I. — Oost-Indié.

OM. — Openbaar Ministerie.

O.S. —(in den almanak). — Oude

O T. — Oud Testament. [Stül*

O. V. — Oud Verbond.

O, tw. (als zn. o.) o's; ootje, o. -s.

Oase ivruc.-tbare streek in de zandwoestijnen) v. -n.

Obdureereh (verharden, vcr-stokkenl ow. bw.

Obedieeren (gehoorzamen) bw.

O-b0enen(kromme beenenjo.mv. o-b entjes, o. mv.

Obelisk (spitse, vierhoekige piramide. vol beeldsprakige (hiëro-glypbische) figuren; graf- of pron -naald) m. -en.

Object (voorwerivzaak of persoon der btschouwinfCi bet doei of eindooKtneiki o. -en.

Objecteeren (teg nwerpen) bw.

Objectie (tegenwerping) v. -t.ie« en-tién. (obj« ciii-ver,-st.

Objectief werkelijk bestaand)bn.

Objectief (de naar het voorwerp gerichte lens in verrekijkers en niicro«eo 'en) O. objectieven.

Objectivite t (voorwerpelijk-hdd, uiterlykheid, gisteldhlt;id et-ner buiten ons li^sende r.aak)v.

Obüt Zie de verkorting Ob.

Obiter, in het voorbijgaan, terloops, vluchtig.

Oblaat (ouwel) v. oblaten.

Oblie (dunne wafel) v. oblitén; -ije. o. -ff.

Obligaat (verbonden, verplicht; muz. b: geleidend; nouilzakelijk, dat teen van de daarmede betee-kende stukken i it bet concert mHsr wegblüver.) bijw.

Obligaat Imuzi» kstuk. gezet voor d^ne stem of rf^n inatriiment,xe-woonlijk met beueJeidinif voor te d.-agen) o. obligaten; obligaatje, o -s. (-ties.

ObligatMlschuldbrief) v.-tién en

Obllgé, verplicht! heb dank!

Obllgeeren (verbinden.verplich-t n; nooilza'-en) bw.

Oblivieus (v.-nre» tachtU) bn.

Obsceen (oneerbaar.scliar.d. lijk, ontuchtig, wulpfcch)bn. en byw. »b»cenquot;r. -at.

Obsceniteit lied* riijklu id)T.-en.

ObSClireeren (verduisteren;ver-donk' remanen) ow.bw.

Obscuriteit 'duisternis; onv. r-«tnanb-mrln id.onberoeindbquot; id)v.

Obscuur {lonker,oiibefoerid)bn.

Obsedeeren (op iemands hande-

lirifet', reilenen.enz.nauwk nrig aeht seven; omringen,lastigvallen' bw.

Observabel I opmei kens waardig; in aelit t»- m-men) bn.

Observanda (in acht te nemen din'Pm; ra'*. (sel) t.

Observnr tie (inaclitneming; re-

Observatie (waarneininsr; opmerking) v. -tién en -tic».


-ocr page 163-

OBS

155

OLI

Officiant (ondergeschikt bediend» bij een ambt; ambtenaar) m.-en. Officie (plicht, hulp, dienstambt)

o. -ciën en -cies.

OfHcieel (van ambtswege; geloof'

waardig, echt) bn. en bijw. Officier, m. -en en-s; - tje o. -a. Officierensociëteit, v. -en. Officiersdegen, m. -s; -epaulet, V. -ten; -kind, o. -eren; -klea-dintc, v.; -kok, m. -s; -montco-rinjr, v. -en; -pensioen, o. -t'n; -plaats, v. -en; -rang, m. -enj. -roeier, m. -s; -sloep, v.-en; - tafel, v. -s; -tenue,v.;-traktement, o. -en; -traktementje. o.-8;-uni-form, v.

Officieus (dien8twil]ig,hulpvaar-diff, gedienstig; onderhandsch) hn. en bijw. officieuze.

Officio (ex), van ambtswege. Offreeren (aanbiedei:) bw. Ofschoon, vw. (o. -a.

Ogief (kruisboos;) o. opleven; -je, Ogief en Ojief (vloeilyst) o.-en; oifiefje en ojiefje, o. -s.

Ogiefsgewtjze en -gewös,büwfc Oerivaal, bn.

Oho, tw.

Oi. tw.

Oir (nakroost) o.

Ojief. o. Zie Ogief.

Ojief (ojiefschaaf) v. ojieven. Oker, v.

Okerachtig, bn. -er, -st. Okerbleek. bn. -kleurig, bn. Okernoot. Zie Ok' ernoot. (ten. Okkernoot en okernoot,v.-no-Okkernoteboom, m. -« n. Oksaal, O. oksalen; -tje, o. -s. Oksel. m. -s en -en; -tje, o. -s. Okshoofd, o.-en. (lieden. Olderman, m. -s, nen en older-Oleagineus'olieachtiy.vettigibn. Oleander, m. -s; -tje, o. -s. OUe, V oliën; -tje, O. -S. Olieachtig, bn. -er, -st; -held,7. Oliedom, bn.

Oliekoop, m. -ei. (oliecL

Oliën. bw. zw. ik oliede, heb ge-OUer()k, bn. Ml by w. -er, -st. Oliesel, o.

OUfant. m. -en; -je o. -8. Olifantenjacht, v. -en; -jayer, m. -s; -kraal, v. -kralen; -vaa-srer, m. -«; -vangst, v. Olifantsbeen, O. -deren; -huid, v. -en: -kever. m. -s; -luis, v. ▼. -luizen;-orde, v. -n;-papier,, o.; -ridder,m. -s; -snuit, m.-en; -tand,m. -en;-tor.v. -ren;-tromp, v. -en; vo't, m. -en. Oligarchdid vaneen oligarchisch

hi wind) m. -en.

Oligarchie {regeeringsvorm welke uit eenise weinigen bestaat, die zich van liet bewind hebben meester zemaakt) v.

Oligarchisch (door weinlsen geregeerd. voor de oligarchie ge-st' md) bn.

01|jf ('n. voor den boom; v. voor

de vrnrht) olijven; -je, o. -8. Olieachtig, bn. -er, -st.

OHift^k. m. -ken;-je. o. -s. Olfiven, bw. zw. ik oliifde, lieb Olü ven hout. o. (sreoiijfd. OiMvenolie 1 n olflfolie, v. 01(jvenoogst, m.; -pi rs, v. -en^ -''id, m. (maals.

Olim, voorheen, eertyJs; voor-

Observator (opmerker; hi», die ■terrenkundise waarnemingen do«-t op een observatoriumlm.-s.

Observatorium (tterrenwacht) o. -seu observatoria.

Observeeren(op- of aanmerken, waarnemen) bw.

Obsoleeren (verouderen, buiten Kebruik raken) ow.

Obsoleet (verouderd, in onbruik Jferaakti bn. (o. •«.

Obstakel (hinderpaal, beletsel;

ObStetrle l verloskunde) v.

Obstetrisch (verloskundig) bn.

Obstinaat («i^enzinni^balsstar-riyr) bn. obstinater, -st;-beid, v.

Obstlnatie (eigenzinnigheid, halsstarrighfid) v.

Obstructie ;verstoppinif. hard-lijvixlw H) v. -tiën en -ties.

Obstrueeren (verstoppen, belemmeren; betimmeren, b.v. iemands licht) bw.

Obtempereeren (gehoorzamen, inschikkelijk zijn) bw.

Obtentie (verkrijging; doelberei-

kin?) v.

Obtineeren(verkriigen,tün oogmerk bereike. ) bw.

Obvenleeren(tegenkomen,te ge-moet komen) ow. bw.

Occasie()felex:enhei(l, aanleiding) v. -aiön en -sies.

Occasion eer en (gelegenheid geven. vj-roor^akm) bw.

OCCidenS (het westen) o.

Occidentaal (Westersch) bn.

Occiput (achterhoofd) o.

Occult (verborgen, heiinelijk)bn. en bijw.

Occulteeren (verbergen, verhelen. gfh«im houden) bw.

Occupatie (bezixheid; bezettinsr; in be'it h-bhlnsf)v.-tiën en -ties.

Occupeeren (bezetten, innemen; beziihoudt-n) bw.

Occureeren (ontmoeten, bejegenen, voorkomen) bw. en ow.

Occurrent (voorkomend,plaats-grunend) bn.

Oceaan, m. oceanen.

Och, tw.

Ocharm en ocharmen, tw.

Ochtend en uchtend,m.ochtenden; ochtendje, o. -s.

Octaaf (kleine dwarsfluit; gelijk-luidini;,8amenbinding,tus8chcn-rnimte tussnhen acht noten; achtste noot) v. octaven; octaaf-je, o. -s.

Octant (hooztemeter, werktuig in de sterrenkunde) v. -en.

Octavo, bn. (als zn. o.) octavo's; octn^ooije, o. -».

Octavo 'in) boekformaat van acht bladt-n in een vel (80).

October (Wijnmaand) m.

Octrooi (handelsvrijheid,vereun-nin?, cm verleend uitsluitend /echt tot hft maken en vcrkoo-pen van zeker iets) o. -en; -tje, o. -s.

Octrooieeren (een octrooi ver-leenen aan iemand of op iets. vervaardigen, opstellen; ultvaardi-een' )gt;w.

Oculair (oozenschijnlijk, blijk-bnnr; m't de oozen beschou-

Onnlatte (entin?) v. (wend)bn.

Oculeereu (enten) bw. (-en.

Oculist (oogarts, oogmeester) m.

Ode, v. -n; -tje, o. -s. Odendichter, u. -s; -es, ▼.-■en. Odenstül, m.

Odëon en odéum (zang- of mu-

zi. k aali o.

Oder (rivier in Pruisen) v. Odeur (reuk, geur; gerucht) v. Odief (zekere schaaf) m. odieven;

-je, o.-s. (lijk) bn.

Odieus (hatelijk,verdrietijc,walg-Odium ihaat, vijandschap) o. Odometer of pedometer (weg-

of schredenmeter) m. Odontalgic (tandpun,kiespijn)v. Odoriferant 1 welriekend) bn. Oeconomie Istaathuiahoudkun-

di; spaarzaamheid) v. Oeconomisch (staathuishoudkundig; spaarzaam) bn. Oeconoom (staat- (en ook land-) h ishoudkundige) m. oeconomen. Oef, tw. (jea.

Oefendag. m.-en;-dagje,o.-dHai?-Oefenen, bw. zw. ik oefende, heb geoefend; oefenaar,m. oefenaarster, v. oefening, v. (v. -en. Oefeningskamp, o. -en;-plaats, Oeienkamer, v. -s; perk. o. -en; -plaats, v. -en; -school,v.-scho-len; -tijd, m.; -uur, o. -uren; -zaal, v. -zalen; -zuster, v. -s. Oeia, tw.

Oei, tw.

Oeil de boeuf (rond dakvenster; opening in een schoorsteen) o. oeils de boeuf.

Oeken (brommen; knorren) ow.

zw. ik oekte, heb geoekt.

Oele, tw.

Oer (ijzerhoudende aarde) o. Oerachtig, br.. -er, -st.

Oörig, bn. -er, -st.

Oeros. m. -S' n.

Oest, oestig, enz. Zie Noe8t,enz. Oester, v. -S en -en; -tje, o. -s. Oesterbak, m. -ken; -je, o. s. Oesterpastei, v. -en; -tje, o. -s. Oesterput, v. -ten; -je, o. -s. i' ester vat, o. -en; - vaatje, o. -8. Oever, m. -a; -tje, o. -s.

Of, VW.

Offendeeren (beleedis:en, krenken. aanstoot geven) bw. Olfensief 'aanvallend) bn. ofYen-

«i» ver, offenniefst Offer, o. -s en -en; -tje, o. -s. Offeraar, m. -s en otferaren. Offeraltaar, v. -altaren. Offerambt, o. -en.

Offerande, v. -n.

Offerband, m. -en; -beest, o.-en; -bijl,v. -en;-blok, o.-ken;-daad, v.; -di-naar, m. -s en -dienaren; -dienst, m. -en; -dier. o. -en. Offeren, bw. ZW. ik offerde, heb

geofferd,olFeraar,m.offeraarster. v. quot;ff rinsr, v.

Offerfeest, o. -en; -gave. v. -n; -jjeld. o.; -gift, v. -en; -kelk.m. -en; -kist, v. -en; -knaap, ro. -knapen; -kuil, m. -en; -lam, o. -meren; -maa!, o. -malen;-nii s, o.-sen;-penning, in. -en;-penningske en penningske, o. -s, -plaat», v, -en; -pllt; ohtiüh- id, v. -plechtixheden; -priester, m. -k en -en;-schaal,v.-schalen;-stier, m.-en;-wijn, m.

Offerte (aanbieding) v. -s. Offervaardig, bn. -er, -st.

Offer willig, bn. -er, -st.

-ocr page 164-

cms

156

OIiTJ

Ombolsterd, bn.

Ombolwerken, bw.zw. ik -bolwerkte, heb -bolwerkt. Ombonken, ow. zw.ik bonkte -,

heb -gebonkt.

Ombonzen,bw ow.zw.ik bonsde

-, heb -g«-bonsd.

Omboomen, ow. zw. ik boomde

-, ben en heb -geboomd. Omboorden, bw. zw. ik boordde -, heb -geboord; ook: ik-boordde, heb -boord; -boording, v. -boordsel, o.

Ombottelen, bw. zw.ik bottelde

-. heb -gebotteld.

Ombouwen, bw. zw. ik bouwde , heb -gebouwd; ook:ik -bouwde, heb -b gt;uwd; -bouwing, v. Ombrage ischaduw,schrik,vrees,

argwaan) v.

Ombrageus (achuw,vreesachtig, wantrouwend, ergdenkend) bn. Ombrassen, bw. zw. ik braste -,

heb -gebrast.

Ombreien, bw. zw. ik breide

beb -gebreid.

Ombrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -brenger, m. - brengi n g,v. - bren gster ,v Ombrioschen.ow.zw.ik brlescb-te -, heb -gebriesebt; ook: ik -brieschte, beb -brieacht. Ombrommen. ow. zw.ik bromde

-, heb -gebromd.

Ombruien, bw. ow. zw.ik bruide

-, heb en ben -gebrnid. Ombrulsen. ow.zw. ik bruiste -. heb -gebruist; ook: ik -bruiste, beb -bruist.

Ombrullen. ow. zw. ik brulde -, heb -gebruid;ook:ik -brulde,heb -bruid. (heb -gebrust.

Ombrussen. bw. zw.ik bruste -Ombuigen, bw. ow. at.ik boog -h' b en ben -gebogen;-buitring.v. Ombuitelen, ow. zw. ik buiteid -.heb en ben -gebuiteld; -b-ite-ling. v. (heb -gebuit.

Ombuiten, bw. zw. ik buitte Ombulderen,ow.zw.ik bulderde -, heb -gebulderd; ook: ik -bul derde, heb -bulderd. Omcirkelen,bw.zw.ik -cirkelde.

heb -clrkeld.

Omdammen. bw. zw. ik -damd heb -damd; -damming, v. -dam minkie, o. -s.

Omdansen. ow. bw.zw.ik dansti heb en ben -gedanst; ook: ik -danste, heb -danst. 0mdart0len,bw. zw. ik dartelde -. heb -gedarteld; ook: ik -dar-teldquot;» beb -darteld.

Omdat. vw.

Omdaveren, bw. zw. ik daverde

-, beb -gedaverd.

Omdeelen. bw. zw. ik deelde -, beb -gedeeld; -deeler, m. -dee-lin». v. -deelster, v.

Omdelven, bw. st. ik dolf -, heb -gedolven; ook: ik -dolf, heb -dol'en.

Omdijken, bw. zw. ik -dükte,

heb -diikt; -dijking, v. Omdobberen.ow.zw. ik dobberde -.heb -g'-dobberd.

Omdoen, bw. onr. ik deed -,

heb -Tedaan.

Omdolen, ow. zw. ik doolde -, heb -gedoold; ook: ik -doolde, heb -doold; -doling, v.

Omdonderen, ow. bw. zw. ik

donderde ben en heb -gedonderd. (heb -dost. Omdossen, bw. zw. ik -doste, Omdouwen. Zie Omduwen. Omdraai, m. -en.

Omdraaien, ow. bw. zw. ik draaide -, ben en héb -gedraaid; • draaiing, v.

Omdracht, v. -en.

Omdragen, bw.st. ik droeg

heb -gedragen.

Omdraven, ow.bw.zw. ik draafde -, ht b en ben -gedraafd. Omdrentelen, ow. zw. ik drentelde -, heb en ben -gedrenteld. Omdribbelen, ow. zw. ik drib-beMe -, heb en ben -gedribbeld. Omdrüven, ow. bw. st. ik dreef -, ben en heb -gedreven; ook; ik -dreef, heb -dreven. Omdrillen, bw. ow.zw. ik drilde

-, heb en ben -gedrild. Omdrinken, ow.bw.st. ik dronk

-, heb -gedronken.

Omdrogen, bw.zw.ik droogde -, heb -gedroogd. (heb -dropen. Omdruipen, bw. st. ik -droop, Omdrukken, bw. zw. ik drukte heb -gedrukt; ook; ik -drukte, heb-drukt.

Omduikelen,ow.zw. ik duikelde

-, heb en ben -geduikeld. Omduiken, ow.st. ik dook -, ben -gedokt n (heb -geduwd.

Omduwen, bw. zw. ik duwde -, Omdwalen, ow. zw. ik dwaalde

-, heb -gedwaald; -dwaling, v. Omdwarrelen, ow.zw. ik dwarrelde -.heb-gedwarreld; -dwarreling, v.

Omdweilen, ow.zw.ik dweilde -,

heb -gedweild.

Omdwingen, bw.st. ik dwong^-, heb -gedwongen. (-'s*

Omega (de laatste, het.einde) v. Omeggen, bw. zw. ik egde -, heb

-geëgd; -egging, v.

Omelet, v -ten; -je. o. -s. Omen'voorteeken) o. ,

Omfladderen, ow.bw.zw.ik fladderde -, heb -gefladderd; ook: IK -fladderde, heb -fladderd. Omflikkeren, bw.zw.ik -flikkerde, heb -flikkerd.

Omfloersen, bw.zw. ik -floerste,

heb -floerst.

Omflonkeren, bw. zw. ik -flonkerde, h.b-flonkerd.

Omfluiten, ow. st. ik floot -, heb

- g*- floten.

Omfutselen, ow. zw. ik fHtselde

-, h.b -gefutseld.

Omgaan, ow. bw.onr. st. ik ging om, hfb «n ben -gegaan; ook: ik -ging. heb -gaan; -gang, m. Omgankelük en omganklyk, bn. - er, -st. (heb -gegaapt. Omgaven, OW. zw. ik gaapte -, Omgelanden, ra. en v. mv. Omgelegen, bn.

Omgespen, bw. zw. ik gespte

heb -gegespt.

Omgetogen, vd. van het ver-onderde omtiegen.

Omgeuren, bw. zw. ik -geurde, heb -genrd. . . i.

Omgeven, bw.st. ik gaf-, heb -gegeven; ook ik -gaf, heb -geven; -geving, v.

~ m. en v. mv.

oila potrlda, bij Terbusterini?

olipodri^o,alles o.ider elkander, potpuun i.

Olm, m. -en;gt;pje, o. -s. Olmenhout pi. olmliout, o. OlügraphiSCh (eisenhandig ge-

scurevtn) bn.

Olymp (een berg) m.

Om, vz., vw. en bijwr. Oma lgrootma) v.; omaatje, o. -s. Omademen, bw.zw.ik ademde -, heb -geademd, ook -ademde,heb -ademd.

Omakkeren, bw. zw. ik akkerde heb -geakkerd. Omarbeiden, bw. zw. ik arbeidde -, lie') -gearbeid;-arbeiding,v. Omarmen^ bw.zw.ik-armde,beb

-armd; -arming, v.

Omarren ook omnarren, ow, bw. zw. ik arde (narde) beb en ben -geard (-genard). Omasemen, bw. zw. ik asemde

heb -geasemd.

Ombabbelen, ow.bw.zw.ik bab

belde -.heb -gebabbeld. Ombaksen, bw. zw. ik bakste -, Omwalling, v. (beb -Siebakst. Ombanen, ow. z\. ik baande-,

heb -gebaand.

Ombazuinen. bw. zw.ik bazuin de -. lieb -sfebaznind.

Ombedelen, ow.zw.ik bedelde -, heb- Ji-bedfld. (-gebeld.

Ombellen, bw. zw.ik belde -,heb Omber laardsoort) v. (o. Omber 'in 't kaartspel) in.-8;-tje, Omb3raar, m. -s. Omberaarster, v. -s. (o. -a Omberdoos. v. -doozen;-doosje,. Omberen, ow. bw. zw.ik omberde. heb treomberd. Ombercezelschap, o. -pen, OmberKaarten, v. mv. Omberkrans, m. -en; -je, o. -s. OmberDarty, v. -en; -tje, o. Omberspel (het spel) o. -spelen -Inje, o. -s; (stel kaarten) o. -spellen; -lefje, o. -a. Ombertafel, v. -s; -tje, o. -a. Ombervlsch, m. -visschen. -Ombervogel, ra. -a.

Ombeuken, bw. zw. ik beukte

heb -!rebquot;ukt.

Ombeuzelen, ow.zw.ik beuzelde

-, heb -arebeuzeld.

Ombyten, ow. St. ik beet heb

-gebet» n.

Ombinden, ow. st. ik bond -,heb -gebonden; ook: ik -bond, heb -bonden; -bindinï. v.-bindsel. Ombladen. o-w. zw.ik blaadde

heb -ireblaad.

Ombladeren, ow. bw.zw.ik bla derde -, heb -gebladerd; ook: ik -bladerde, heb -bladerd. Omblazen, bw. st. ik blies -, heb -jreblazen. (-gebleven

Omblijven, ow. st. ik bleef -,be Omblikken, ow. zw. ik blikte

heb -srbiikt. (-blonken

Ombllnken, bw.st.ik - blonk, hcquot; Ombloeien, bw. zw. ik -bloeidi

heb -bloeld. (heb -blooa-i.

Omblozen, bw. zw. ik -bloosde, Ombocht, v. - en.

Omboenen, bw. zw. ik boende -,

heb -geboend.

Omboeren, ow. rw. ik boerde -, heb -geboerd. (-gebold.

Ombollen, ow. zw.ikbolde -,ben

-ocr page 165-

OMGr

OMK

157

Omhehhen, bw. onr. zw. ik hac

heb -gehad.

Omhechten, bw. zw. ik hechtte -,lu b -gehecht;ook: ik -luchtte.

Omheen.bijw. (heb-hicht.

Omheinen, bw. zw. ik-hiinde, hib-heind. (o. -s.

Omheining, v. -en; -heininkje.

Omhellen, ow. zw. ik helde -, ben -geheld.

Omhelpen, bw.st. ik hielp -,heb -geholpen.

Omhelzen, bw. zw. ik -helsde, ht b -helsd; -helzing, v.

Omhengelen, ow. zw. ik hengelde heb -gehengeld.

Omhevelen, bw.zw.ik -hevelde, heb - heveld.

Omhinkelen, ow. bw. zw. ik hinkt 1de -, heb en ben-gehin-k. ld.

Omhinken,ow.bw./.w. ik hinkte -, heb en bi n -gehinkt.

Omhippelen, ow.zw.ik hippelde -. heb en btn -gehippeld.

Omhippen, ow. zw. ik hipte -, heb en ben -gehipt.

Omhoepelen. ow.bw.zw.ik hoepelde-, heb en ben-gehoepelil; ook: ik -hoepelde,heb -hoepeld.

Omhoepen, bw. zw. ik -hoepte, heb -hoept. (heb -g-hokt.

Omhokken, ow. zw. ik hokte -.

Omhellen, ow. bw. zw. ik holde -, heb en ben -gehold.

Omhoog, bijw.

Omhoogbeuren.bw.zw.ik beurde -, heb -aebeurd.

Omhooghlazen, bw. st. ik blies -. heb -ireblazen.

Omhoogdrüven. bw.st. ik dreef -, heb -gedreven.

Omhoogdrukken, bw zw. ik dnikte -, heb -gedrukt.

Omhoogduwen, bw.zw.ik duwde -. heb -geduwd.

Omhooggaan, ow. onr. ik ging -, bi n -gesraan.

Omhooghalen, bw.zw.ik haalde -. heb -gi haald.

Omhoogheffen,bw.st. ik hief -,

h» h -gi hev» n.

Omhooghouden, bw.st.ik hield -. hf b -srehoud* n.

Omhoopjagen, bw. zw. en st. ik jangde ij«ug)-, lub -gi.inflgd.

Omhoogkijken, ow. st. ik keek -. heb -gek» ken.

Omhoograk en, ow.zw.ik raakte -. b' n -gerankt.

Omhoogrichten, bw. zw. ik richtte heb -gericht.

Omhoogrüzen, ow. st. ik rees -, ben -gerezen.

Omhoogechieten, bw. ow. st. ik schoot -, heb en ben -gtacho-tf n.

Omhoogslaan. bw. ow. st. ik sl neg - .heb en ben -geslagen.

Omhoogspringen, ow. at. ik sprong -, ben -glt; sprongen.

Omhocgstaan, ow. onr. st. ik Rtond -, heb -sestaan.

Omhoogstaren.ow.zw.ik'staar-de -, heb -gestaard.

Omhoogsteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -at stoken.

Omhoogstijgen, ow. at. ik steeg -. blt; n -irrsti tren.

Omhoogstulven,ow.8t. ik stoof ben -gestoven.

Omhoogtillen, bw. zw. ik tilde

-, heb -g» tild.

Omhoogturen,ow.zw. ik tuurde htb -getuurd.

Omhoogtrekken, bw.st. ik trok

-, heb -grtrokken.

Omhoogvliegen,ow.st. ik vloog -, bi n -gevlogen.

Omhoogvoeren,bw.zw. ik voerde -, heb -gevoerd.

Omhoogwerken (zich), ww.zw. ik werkte mij -, heb my -gewelkt.

Omhoogwerpen, bw. st. ik würp -. heb -geworpen.

Omhoogwrikken, bw. zw. ik wrikte -, heb -gewrikt.

Omhoogwringen (■ich),ww. st. ik wrong my -, heb mij -ge-wrongm. .'heb-gezien.

Omhoogzien, ow. at. ik zag-,

Omhoogzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten.

Omhoogzwaaien, bw. zw. ik zwaaide -, heb -gezwaaid.

Omhooren,ow. zw. ik hoorde -, heb -geboord.

Omhouden, bw. st. ik hield -,

heb -gehouden.

Omhouwen, bw. st. ik hieuw heb -gehouwen; -houwer, m. -houwing, v.

Omhullen, bw. zw. ik huilde -, heb -gehuild; ook: ik -huilde heb -huild. (heb -huifd.

Omhuiven, bw. zw. ik -huifde,

Omhuizen, ow. zw. ik huisde -, heb -gdiuisd.

Omhullen, bw.zw. ik -hulde,heb -huid; -hulling, v. -hulsel, o.

Omhnnkeren, ow. zw. ik hunkerde -, heb -gehunkerd.

Omhuppelen, ow. bw. zw. ik huppelde -, heb en ben -gehuppeld; ook: ik -huppelde, heb -huppeld. (heb -gehupt.

Omhuppen, ow. zw. ik hupte -,

Omhutselen,bw.zw. ik hutselde -, heb -gehutseld.

Omhutamp;en. bw. zw. ik hutste-, heb -gebutst.

Omülen, ow, zw. ik \jlde -, heeft en ben -geijld.

Omineus (onheilspellend) bn. omineuzer, omineust.

Omissie (uitlating, verzuim) y. omisüién en omissies.

Omjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg) -, heb en ben -gejaagd.

Om jammeren, ow. bw. zw. ik jammerde -, heb -glt;jammerd; oolgt;: ik -jammerde, heb -jammen!. (heb -gejankt.

Om janken, ow. zw. ik jankte -,

Omjoelen, ow. bw. zw. ik joelde -, heb -gejoeld; ook: ik -joelde, hf b -joeld.

Omjuhelen, ow. bw. zw. ikju-bi 1de -, heb -gejubeld; ook: ik -jubelde, heb -jubeld.

Omkaalen, ow. zw. ik kaaide -, hlt; b -gekaaid.

Omkaatsen, bw. zw. ik kaatste -. heb -s-i kaatst.

Omkahhelen, bw. zw. ik -kab-blt; 1de, heb -kabbeld.

Omkaden, bw. zw. ik -kaadde, hi h -kaail; -kading, v.

Om kallen, bw. zw. ik kalde heb -gekald.

Omgler,m. -en.

Omgieren (aich züdrlings bewegen) ow. zw. ik gierde ben -gegierd.

Omgieren (schreeuwen) ow. bw, zw. ik gierde heb -gigierd; ook: ik -gierde, heb -gierd.

Omprieten, bw. at. ik goot Leb -gegoten; ook: ik -goot,heb -goten; -gieting, v.

Omglanzen bw.zw. ik -glansde, heb -slansd.

Omgiyden, ow. bw. st. ik gleed -, ben en heb -gegleden.

Omglinsteren, bw.zw. ik -glinsterde, heb -glinsterd.

Omvloeien, ow. zw. ik gloeide -, heb -gegloeid; ook: ik -gloeide, heb -glot id.

Omgloren, bw. zw. ik ;gloorde, heb -gloord.

OmKlorlën, bw.zw. ik -gloriede, heb -gloried. (heb-prgluipt.

Omsluipen, ow.zw. ik gluipte -,

Omgluren, ow. zw. ik gluurde -, heb -sesluurd.

Omprolven, ow. zw. ik golfde-, heb -gegolfd; ook: ik -golfde, heb -golfd; -golving, v.

OmgOOCtLelen, bw. zw. ik goochelde -, heb -gegoocheld; ook ik -goochelde, heb -goocheld.

Omgooien, bw.ow. zw. ik gooide -, heb -gegooid.

Omgordelen (zich) bw. ww. zw. ik -gordelde (niij),hebimij|-gor-d-ld.

Omgorden, bw.ww.zw. ik gordde heb-gegord; ook: ik -gordde (mij), heb (mij) -gord; -gor-dir.g, v.

Omgrabbelen, ow. zw. ik grabbelde heb -gegrabbeld.

Omgrauwen, bw.zw.ik -grauwde, heb -grauwd.

Omgraven, bw. ow. st. ik groef -, heb -gegraven; ook: ik -groef, heb -graven; -graving, v.

Omgrenzen, bw.zw.ik -grensde, he b -grensd; -grenzing, v.

Omgrüllzen,bw.zw.ik -grijnsde, heb -arijnsd.

Omgrüpèn, ow. bw. st. ik greep -,heb -gegrepen; ook: ik -greep, heb -grepen; -gryping, v.

Omgrimmen,bw.zw.ik -grimde, heb -grirad. (heb -groi id.

Omgroeien, bw.zw. ik -groeide,

Omgroenen, bw.zw.ik -groende, heb -groend.

Omgroepen, bw.zw.ik -groepte, heb -groept; -groeping v.

Omhaal, m. -halen; -tje, o. -s.

Omhaken, bw.zw. ik haakte -, heb -gehaakt; ook: ik -haakte, heb -haakt.

Omhakken, bw.ow. zw. ik hakte bib -gehakt; -hakking, v.

Omhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haling, v.

Omhallg, bn. enbijw. -er, -at; -beid, v.

Omhalzen, bw.ow. zw. ik halsde -. heb en ben -gehalsd.

Omhang, ra.

Omhangen, ow. bw. at. ik hing -,heb -gehangen; ook: ik -hing, heb -hangen; -hanging, v. (v.

Omhangerlg. bn. -er,-st; -beid.

Omhaspelen,ow.zw.ik haspelde htb -gehaspeld.

-ocr page 166-

OMK

158

O ML

Om kant, bn.

Omkantelen en omkontelen,

bw.ow.zw. ik kantelde heb en ben -ifckaateld; -kautelin»;, v. Omkanten,ow.bw. zw. ik kantte

heb -vekant.

Oinkantyzer, o. -s; -tje, o. Omkappen, bw. zw. ik kapte neb -^ekapti -kappinpr, v.

Omkapt, bn.

Omkeer en ommekeer, ra. Omkeeren,bw.ow. zw. ik keerde heb en ben -gi-k^erd; -kee-5 itiX,T. (teelde -,heb -Kckejfeld. Omkegelen, bw. ow. zw. ik ke-Omkenteleu. Zie O nkmtelen. Omkentdren,ow.zw.ik kenterde

ben -gekenterd.

Omkflken, ow. 8t. ik keek heb -gekeken. {-, heb -geklad. Omkladden, ow. zw ik kladde Omkleeden (zich), bw. ww. zw. }k klcedile (my) -, heb (mij) en hen -jfekleed; ook: i'lt; -kleedde, heb -kleed; -Kleedinjc,v. -kleedsel, o. (ii.-klemd; -ulemmiaff.v. Omklommen.bw.zw.ik - klemde, Omklemmeron, bw. zw. ik -kleramcrle, heb -klemmerd. O^nkleppen, bw.zw. ik klepte -,

-••b -geklept,

O ikletsen, bw.ow. zw. ik klet-

gt;i e -, heb en ben -gekletst 0quot;;nkleven, bw. zw. ik -kleefde,

h-b -kleefd.

Oïïiklimraen, ow. Ht. ik klom -,

heb en ben -geklommen. O.aklinken, bw.ow st. ik klonk heb -geklonken; ook: ik klonk, heb -klonken; -klin-ki'isrjv. (len.

Omklongelen. Zie OmVlunsfe-Omkloppen, bw. ow. zw. ik •dopte -, heb -geklopt; -klop-})intr, v.

Omklossen. Zie O uklotsen. Ornklotsen,ow. bw. zw. ik klotste -, hi-b -geklotst; ook: ik • klotste, heb -klotst. OiUklalStaren, bw.zw.ik -kluisterde, heb -kluiaterd. Omklulven, ow. st. ik kloof

•ieb -girkloven.

Omklungelen, ow. zw. ik klun-

cel Ie -. heb -ircklumceld. Omklutsen, bw.zw. ik klutste -,

'ü^b -«;eklutst.

O nknabbelen, ow. zw. ik knabbelde -. heb -geknabbeld. Omknagen, bw.zw. ik -knaaif.le, heb -k'iHaifd (heb -knaM.

Omknallen, bw. zw. ik -knalde, Oinknanwen,ow.zw.ik knauwde

heb -geknauwd.

Omkneden, bw. zw. ik kneedde -, heb -sfekneed; ook: ik -kneedde, heb -kneed; -kneding, v. Omknellen, bw. zw. ik -knelde,

hfb -kncld; -knelling. OmknettGren,bw.»,w. ik -knetterde, heb -knetterd. Omknevelen. bw. zw.ik-kne-

veld'\ hlt;-h -kn^Vrl-Kj# Omknlelen. bw. zw. ik -knielde,

heb -kni'-l l.

Omkniezen en omknijzon.ow, zw. ik kni-sde heb -ïeknies 1. Omknöpen,ow. St. Ik knee.)-, heb -geknepen; ook: ik-kneep, hel» -knapen.

OmknQzen. Zie Omkniezen.

Omknlkkeren, bw. ow. zw. ik

kuikki-rde -, heb -geknikkerd.

Omknippen. bw. ow. zw. ik kuipte -, heb -geknipt; -knipping, t.

Omknoeien, ow. zw. ik knoeide -, heb -geknoeid.

Omknoffelen. Zie Omknuffelen.

Omknoopen, bw. zw. ik knoopte heb -geknoopt; -knooping, v.

Omknorren, ow. zw. ik knorde -, heb -geknord; ook: ik -knorde, heb -knord.

Omknuffelen, ow. zw. ik knuffelde -, neb -geknuffrld.

Omknutselen, ow^zw. ik knutselde -, heb -geknutseld.

omkoeteren, ow. zw. ik koe-terde -. heb -gekocterd.

Omkogelen, bw. OW. ZW. ik kogelde -, heb -gekogeld.

Omkomen, ow. onr. Ht. ik kwam -, ben -if- kom m.

Omkonkelen, bw. zw. ik kon-k -Ide -, heb -gekonkeld; -kon-

OmkOOp, m. ikelins;, v.

Omkoopbaar, hu.; -beid v.

Omkoopen, bw.ow. zw. ik kocht -, heb -gekocht; -kooper, m. -koopery, v. -kooping v. -koopster, v.

Omkooten, bw.ow. zw. ik kootte -, heb -ifekoot.

Omkorsten, bw. zw. ik -korstte, heb -korst; -korstinar v.

Omkoud er - zyn) bijw, uitdr.

Omkonten, bw. zw. ik koutte -, heb -ifekout; -kouting, v.

Omkraaien, ow. bw. zw. ik kraaide -. heb -gekraaid.

Ornkrabbelen, ow. zw. ik krabbelde -, h»-b -gekrabbeld; -krab-belinjf. v.

Omkrabben, bw. ow. zw. ik krabde heb -gekrabd;-krab-binsr, v. -krabsel, o.

Omkragen, bw. zw. ik -kraagde, heb -kran^d.

Omkralen, bw. zw. ik -kraalde, heb -kraald.

Omkransen,bw.zw. ik -kranste, lieh -kran*!; -kransinar, v.

Omkrassen.ow.bw.zw. ik kraste heb -gekrast; ook: ik -kraste, h'-b -krast.

Omkrauwen, bw. ow. zw. ik krauw If -, heb -«gt; krauwd.

Omkreelen en omkrielen,bw. zw ik -kreelde. h»'b -kre^ld.

Omkrelts en omm3kreits. n.

Omkreukelen. bw. ow. zw. ik

kreukelde -, heb en ben -gekreukeld.

Omkreuken en omkroken.bw. ow. zw. ik kreukte -, heb en ben -ï-kreukt.

Omkrennon, ow. zw. ik kreunde -, h' b - ;. kreund.

Omkrielen (wemelen) ow. zw. ik kri 1de -, h' b -arekrield; ook: Ik -krü-lde, heb -krield.

Omkrielen (zoomen). Zie Om-krei^cn. heb -«rekresren.

Omkregen, bw. «t. ik krefij -.

OmkrUschen, ow. st. en zw. ik kr-esch -, heb -*0krlt;-schen. en kryschte -, heb -ï'-krijscht; ook: ik -krpcstïh, h'-b -kresclien.

OmkrUten, ow. bw. st. ik kreet -, heb -gekreten; ook: ik -kreet, heb -kreten.

Omkrlng en o ramekring, m. i (gelde, heb -kriugeld.

Omkringelen, bw. zw. ik -krin-

Omkringon, bw.zw. ik -kricgde.

heb -kriugd.

Omkroezen, ow. bw. zw. ik kroesde -. ben -gekroesd; ook: ik -kroesde, heb - vroesd.

Omkroken. Zie Omkreuken.

Omkrommen, bw. ow. zw. ik kromde -. heb en ben -gekromd.

Omkrommlng, v. -en; -krom-miukje, o. -s.

Omkronen, bw. zw. ik -kroonde, heb -kroond.

Omkronkelen, bw. ow. zw. ik kronkelde -, heb en ben -ge-kronke.d; ook: ik -kronkelde, heb kronkeid; -kronkeling, t.

Omkruien, ow. bw. st. en zw. ik krooi-, heb en ben-^ekrooien; ook: ik kruide -, heb en ben -ge-kruid.

Omkruimelen, ow. zw. ik kruimelde heb -gekruimeld.

Omkruinen,bw.zw. ik -kruinde. h'-b -kruind.

Omkruipen, ow bw. st. ik kroop -, heb en bi;n -gekropen; ook: ik -kroop, heb -kropen.

Omkruisen, ow. zw. ik kruiste -, heb -gekruist.

Omkraiven, bw.zw. ik -kruifde, lieb -kruifd.

Omkrullen, bw.ow.zw.ik krulde -, heb en bm -uekruld; ook: ik -krulde,heb -kruid; -krulling,v.

Omknleren, ow. zw. ik kuierde -, heb en ben -gekuierd; -kuie-ri -g. t.

Omkuipen, ow.bw.zw. ik knipte -, heb -gekuipt; ook: ik -kuipte, heb -kuiut.

Omkunnen, ow.bw.onr. ik kon-de en kon -, heb -gekund.

Omkussen, ow. *w. ik kuste -, heb -gekust.

Omkwaken, ow. zw. ik kwaakte -, heb -sf.-kwaakt.

Omkwakkelen.ow.zw.ik kwak-ke.de -, heb -gek wak'teld.

Omkwakken, ow. bw. zw. ik kwakte -, bi-n en heb -jjekwakt.

Omkwanselen, bw. ow. zw. ik kwanselde -, heb -gekwanseld.

Omkwezelen, ow. zw. ik kwe-zeldf lieb -gekwezeld.

Omkwlspelen, ow. bw. zw. ik kwi^ptlle -, heb -gekwispeld; nok: ik -kwispelde, heb-kwis-

Omlaag, bijw. (peld.

Omlaagbrèngen, bw. onr. ik bracht -. heb -gebracht.

Omlaagbalgen, bw. st. ik boog -, heb -ït-botfen.

Omlaagdalen, ow.zw. ik daalde -. beu -ïfdaald.

Omlaagdrukken, ik drukte -, h-b - ie l'iikt.

Omlaagduwen. bw.zw. ik duwde -, heb -ireduwd.

Omlaaggaan, ow. onr. ik ging -. ben -sreeaan.

Omlaagbouden, bw. at.ik hield

heb -ireh»mde«.

Omlaagkijken, ow.st. ik keek

h'-b -Sfeki-ken.

Omlaagnemen, bw.st.ik nam -,

h»»b • tfenonr-n.

Omlaagrukken,bw.zw.ik rukte -, heb -gerukt.


-ocr page 167-

OMP

OMIi

159

Omlaagschleten, ow. ut. ik

Hchoui bt ii -icesclioten.

Omlaagï)laan,b\v.ow..it. ik «loeg li« b t ii ben -jet-slagen.

Omlaagdpringen, ow. st. ik

sprungbeu -gi-ipronxen.

O'ulaagstorten, bw. ow. rw. ik jrontL- heb en bi-n -gestort.

Omlaagtrappen,bw.zw.ik trapte heb -tf' trapt.

Omlaagtreden, ow.it. ik trad heb en ben -sretreilen.

Omlaagvallen, ow, st. ik viel b« -k«'vallen. (ben -sfcTareii.

Omlaagvaren, ow. at. i\ Toer

Omlaagvliegen, ow.st. i'lt; vloojc ben -jjeviuzen.

Omlaagvoeren,ow.zw.ik voerde heb -sevoerd. |-Raaien.

Omlaagzien, ow.at.i'c za^ -,h« b

O inladen, bw.Ht. ik laailde heb

-•.fela len;-Itidinjf, v.

Omlangen, bw. zw. ik ianzde-, iteb -ifrlaiüfd. (-g« laten.

Omlaten. bw.st. ik liet lub

Omlauweren, bw.zw. ik -lauwerde. heb -lauwerd.

Omlaveeren, ow.zw. ik laveerde heb en b;*n -s 'laveerd.

Omlegeren, bw. zw. ik -legerde, üe'i -leserd; -legering, v.

Omleggen, bw. zw. ik legde en iel Ie-, heb -geles-l en-ifeleldi oak: ik-leifdeen -l» ilt;lf,heb -legd en -1. i I; -le^Ring, v. -lejfsi l, O.

Omleiden, bw. zw. ik kiJde heb -ir-i id; -leidinsr, v.

Omlekken. Zie O alikk^n.

Oraleppen, bw. zw. ik lepte -; heb gelept.

Omleuteren, ow.zw. ik louterde lie1! -vrclfUterd. (-geleefd.

Omleven, ow.zw.ik leefde heb

OmleZ3n, •iw.st.ik las heb -se-le/.en. (heb -licht.

Omllcllten, hw. zw. ik -lichtte.

Omllesren, ow. «t. ik looa: heb -teloren. (-Breles.n.

Omliggen, ow. st. ik lai; -, heb

O nliggend, bn.

Omlijsten, bw.zw.ik -lyitte.heb -liilt;r; -lijsling, v.

Omliklcen. bw. ow. zw. ik likte heb -gelikt; ook: ik -liktc,heb -likt. (heb -lispeM.

Omllsnelen,bw.zw.ik -lispelde,

Omlobberen,OW.ZW, ik lobberde h' b -/rhibberd.

Omlodieren, ow. zw. ik lodderde -. heb -ge'od lerd.

Omloelen, ow. zw. ik lofüe heb -ïeloeidjook: ik -loti.le,heb -lo.il.

Omloeren, ow. zw. ik loerde -. heb -jfelo-rd; ook: ik -loerde, heb -loerd. (-arelold.

Omlollen OW zw. ik lolde -, heb

Omlommeren. bw.zw. ik -lom-iner-le. heb -lommerd.

Omloofd, bn.

Omloop. »n. -en.

Omloor.dflk, m. -en.

Omloopen. OW. bw, st, ik liep -. b'-n en lieb -iceloopen; ook: Ik •ll' P, heb -loopen;-looper. ra. -looprri.i, v. -loopinjr, v. -loopster. v -loopstljd, m.

Omlooveren, bw.zw.ik -loovcr-fle. hquot;H -looverd.

Omluiden • n omlulen bw.zw ik luidde nn luide -theb -geluid.

Omluleren, ow.zw. ik luierde

heb -Keluierd.

Omlalpen, ow. zw. ik laipte

lu b -g« luipt.

Omlalsteren (hooren)ow.zw. ik

iiiiitenh -, heb -gi iuisttrd. Omlulsteren (van luister.Klans) bw.zw. ik -luuiterde, heb -h'i-steril. (-gdnld.

Omlullen, ow.zw, ik lulde -,!ieb Omlnmmelen, ow. zw. ik luia-

melde heb -gelummeld, Omlunderen, ow,zw, ik lundcr-

de -, heb -selunderd, Omluwen, bw. zw. ik -luwde,

heb -Inwd.

Ommaken, bw, zw. ik maakte -,

heb -ifemaakt.

Ommalen, ow. zw. ik maalde -

heb -gemaald.

Ommallen, ow. zw. ik malde -,

heb -srinald.

Ommangelen, bw, ow, zw. ik

man^eliie -, heb -gemangeld. Ommantelen, bw. zw, i lt; -man-telde, heb -manteld; -raauté-liüir. \*,

Ommarcheeren.ow.zw.ik marcheerde -, heb en ben -gemarcheerd.

Ommartelen. ow. zw. ik mir-

tt 1de -, h. b -gemarteld. Ommanwen, ow, zw, ik mauwde -, heb -gemauwd. Ommekant. m, -en. Ommelanden, o, mv, Ommelander, m. -s. Ommelanfler. bn. Ommelandsch, bn. Ommennen, bw. zw. ik mende

-, heb -treiuend.

Ommering . n omring, m. Ommestaand Zie O ustaand. Omme.sten en ommlsten, bw. • w, ik -mestte (-mistte), heb -mest (-mist).

Ommeten, bw. 8t,ik mat -, heb

-■rrmeten.

Ommezien en omzien, o,;

-mezirntje. o, (in e«n ommezientje, d.i. in een oojewenk, in een oo^enblik, biiw, uitdr,) Ommezijde, v. -n. Ommezwaai. Zie Omzwaai, O mm !j meren, ow. zw. ik mij-m«rile -.heb -«f1 mijmerd.

Ommlsten. Zie Omaust«n. Ommoeten, ow,bw,onr,ik moest

-, heb -cemoeten,

Ommogen, ow. bw. onr. ik rnR?

-. ik morht -. OmmOOrden,ow,zw, ik moordde

-. heb -gemoord.

Ommorsen, ow. zw. ik morste -,

heb -sremorst.

Ommuren, bw, zw. ik -muurde,

hi b -ninurd; -murimr. v. Omnaalen, bw, zw, ik naaide -, heb -genaaid; ook: ik -naaide, heb -nanifl.

Omnarren. Zie Omarren. OmnoetQn enoim leten,bw.

zw. ik npette -, heb -ireneet. Omnestelequot;', bw.zw. ik -ncstel-

teMe, hlt; b -n» st«ld, Omneulen. bw. zw. ik neulde

heb -venenld.

Omneuriën,hw. zw, ik neuriede

h' h -ec nrtiried. Omnevelen.bw.zw. ik -nevelde, heb -neveld; -neveliDg. v.

Omnibus (eroot en gemakkelOk rütuig, dat in groote steden d« geaieenschap tusschen bepaalde punten der stad onderhoudt) m. -sen; -je, o, -8,

Omnieten. Zie Omneeten. Omnüpen, bw. st. ik -neep, heb •nepen. (machtig) bn.

Omnipotent (aIveriuoglt;-nd, al-Omnishomo (iemand die tot alles gebruikt wordt) in.

Omnivoor (alvcrslindend) bn. Omoog, o. -en; -je, o. -s. Ompaarlen. Zie Om parelen. Ompagaalen, ow. bw. zw. ik pagaaide -, heb eu ben -gepagaaid.

Ompakken. bw. zw. ik pakte

heb -Kepakt; -pakking, t. Ompalen, bw. zw. ik -paalde, heb -paald. (-».

Ompaling. v. -en; -palinkje, o. Ompalmen, bw. zw. ik -palmde, heb -palind, (heb -gepampeld. Ompampelen, ik pamix-lde -, Ompanseren en ompantse-ren, bw, zw, ik -panserde, heb -pansi rd; -pansering, v. Ompantseren, Zilt;- Ompanseren, Ompappen, bw, zw, 'n -papte,

heb -papt.

Omparelen en ompaarlen,

bw,zw, ik -parelde, heb -pareld. Omparen (zichi,ww,zw. ik paarde mij -. heb mij -geaaid, Ompassen, bw zw. ik paste -, heb -gf past. (heb -pegeld. Ompegelen. bw.zw. ik -pegelde, Ompellen, bw.zw.ik pelde-, heb -gepeld, (h. -perkt; -perking, ▼. Omperken, bw. zw, ik -perkte, Ompeuter» n, bw.zw. ik peuter-de -, heb -gepeuterd.

Omplaatsen. bw,zw, ik plaatste

-. h'-b -geplaatst.

Omplaggen, bw. zw, ik plagde

heb 'geplagd; - plagging, v. Omplakken. bw. zw. ik p'akte -, lu b -g'plakt; ook: ik-plakte, heb -plakt; -plakkiiig, v, -plaksel. o.

Omplanten, bw.zw.ik plantte -, heb -geplant; ook: ik -plantte, heb-alant. (je. o,-s.

Omplantlng, V, -en; -plantink-Omplassen, ow. zw. ik plaste -, lu b gepIast;ook ik -plaste, heb •plan. (lub -gepleit.

Omplelten, bw. zw. ik pl( itte -, Omploegen, bw, zw, ik ploegde

lu b -ï« plorgd; -ploeging, v. Omploeteren, ow, zw. ik ploc-

tirde -. heb -geploeterd, Omploffen, ow. bw. zw, ik plofte -, ben en heb -geploft; -plof-finz. v,

Omplompen, ow. bw. zw. ik

plompte -, heb -geplompt. Omplool. v. -plooien. Omplooien, bw.zw. Ik plooide -, hi b • geplooid; ook : ik - plooide, lu b -plooid; -plooiing, v. Ompluizen. ow. st. ik ploos-, heb -g-nlozen. (heb -geplukt. Omplnkkcn,ow.zw. Ik plukte-, Onrnoetsen. ow.zw ik poetste -, heb -gepoetst, (heb -gepooid. Ompooien. ow, zw. ik pooide -, Omroten, bw, zw. Ik pootte -, heb -genoot; ook: ik -pootte, heb -poot; -poting. t.


-ocr page 168-

OMP

160

OMS

Ompraat, m.

Omprakkezeeren, ow. tw. ik prakkeïeerde heb -«eprakke-zeerd. (heb

Omprargen,bw.zw.ik -pransde.

Ompraten,ow. lnv.zw. ik praatte heb -gepraat; -praatster, v.quot; -prater, m. -prating-, v.

Ompressen, bw. zw. ik -preste, heb -jirest.

Ompre velen .OW. zw. ik prevelde -, heb -gepreveld, (heb -prijkt.

Ompri)ken, bw. zw. ik -prijkte,

Ompruttelen, ow. zw. ik pruttelde -, heb -geprutteld.

Ompurperen, bw. zw. ik -purperde. heb -purperd.

Omraden, ow. St. ik ried -, heb -geraden. (-, heb -geraagd.

Omragen, bw. OW. zw. ik raagde

Omraken. ow. zw. ik raakte-, ben -geraakt.

Omrammeien, bw. ow. zw. ik rammeide -, heb -gerammeid.

Om ram men, bw.zw. ik raaide -, heb -elt; ramd.

Omrand, m. -en.

Omranden, bw.zw. ik -randde, heb -rand;-rauding, v.

Omranken, ow.bw.zw. ik rankte -. ben -ijerankt; ook: ik -rankte, heb -rankt.

Omrarselen,ow.zw. ikransclde -, heb -geranseld.

Omrasteren, bw. zw. ik -rasterde, heb -raaterd; -rastering, v.

Omratelen, ow.bw.zw. ik ratelde -. ben en heb -gerateld.

Omreien, bw. zw. ik -reide, heb -reid.

Omreiken, bw. ow. onp. w. zw. ik n ikte -, heb -gereikt.

Omreis, V. -reizen; -je, o. -s.

Omreizen, ow. bw. zw. ik reisde -, heb «n ben -gereisd; ook: ik -reisde, heb -reisd.

Omrennen, ow. bw. zw. ik rende -, heb en ben -gerend; ook:ik -rende, heb -rend; -renning, t.

Omrijden, ow. bw. 8t. ik reed -, ben '■n heb -gereden.

Omröten, bw. st. ik reet -, heb -gereten.

Omrlnpf. 7de Ommering.

nmringdfik, m. -en.

Omringelen,bw.zw.ik -ringelde, heb -rinsrld.

Omringen (in ringen zetten) bw. zw. ik ringde -, heb -geringd.

Omringen (omgeven) bw. zw. ik -rinsrde. heb -ringd; -ringing, v.

OmrirgkPde, v. -n.

Omrinkinken, ow. zw. ik rinkinkte -, heb -gerinkinkt.

Omriolen. bw. zw. ik rioolde -, heb -gerioold.

Omrit, m. -ten; -je, o. -8.

Omroeien, ow. bw. zw. ik roeide -, heb «n ben -geroeid.

Omroepen, bw. St. ik riep -, heb -g«roepen; -roeper,m. -roeping, v. -roepster. v.

Omroepersbaantje, o.; -bekken, o. -s; -plaats v. -en.

Omroeren, bw. ow.zw. ik roerde heb -geboerd; -roering, v. -roersel, o.

Omrollen, bw.ow. zw. ik rolde -, heb en ben -gerold; ook; ik -rolde. heb -rold; -rolling, v.

Oznzozmen, bn.

Omruiken, ow. bw. st. ik rook

-, heb -geroken; ook: ik -rook ,

heb -roken.

Omruil, ra.

Omruilen, bw. ow. zw. ik ruilde -, heb -geruild; -ruiling, v.

Omruischen, bw.zw. ik -ruiseh-te, heb -ruischt.

Omrukken, bw.ow. zw. ik rukte -, heb en ben -gerukt; -rukking, v.

Omsabelen. bw. ow. zw. ik sabelde -, heb -gesabtld.

Omsammelen, ow. zw. ik sam-melde -, heb -gesammeld.

Omschaduwen. Zie Omschaduwen.

Omschaclieren .ow.zw. ik scha-cherde -, heb -geschacherd.

Omschaduwen en om-SChaAuwen, bw. zw. ik -schaduwde (-schaauwde), heb -scha-duwd (-schaauwd); -schaduwing, v. (heb -schald.

Omschallen.bw.zw. ik -schalde.

ümschalmen, bw. zw, ik -schalmde,htb -schalmd;-scbal-ming. v.

Omschansen, bw.zw.ik -schan-ste, heb -schanst; -schansing, v.

Omscharen.bw.zw.ik -schaarde, heb schaard.

Omscharrelen,ow.zw. ik scharrelde -, heb en ben -gescharreld.

Omschateren, ow. bw#-zw.ik schaterde heb -geschaterd.

Omschaven, bw. ow. zw. ik schaafde -, heb -geschaafd.

Omscheld, bn.

Omschellen, bw. zw. ik schelde -, heb -gescheld; -schelling, v.

Omschemeren. ow.zw. ik schemerde -, heb -geschemerd; ook; ik -schemerde, heb -schemerd; -schemerin?, v.

Omschenken, bw. st. ik schonk -, heb -geschonken; -schenking, v.

Omschepen. ow. bw. zw. ik scheepte -, heb -gescheept; -scheping, v.

Omscheppen (putten) ow. bw. zw. ik schepte heb -geschept.

Omscheppen (maken, vormen) bw. st. ik schiep -, heb -geschapen; ook: ik -schiep heb -schapen; -schepping v.

Omscheron. bw. st. ik schoor -, bib -geschoren; ook: ik -schoor, heb -schoren; -schering, v.

Omschermen,ow.zw.ik schermde -, heb -geschermd.

Omscheuren, bw. ow. zw. ik scheurde -, heb -gescheurd; -schenrln», v.

Omschieten.bw.ow.st. ik schoot -, heb en ben -geschoten; ook: Ik -schoot, heb -schoten.

Omschönen, bw. at. ik -scheen, heb -sehrnen.

Omschikken, ow. zw. Ik schikte -, ben -sreschikt; -schikking, v.

Omschilderen, ow.zw. ik schil-d» rde -, heb -geschilderd.

Om schitteren, bw. zw. ik

-schitterde, heb -schltterd.

Omschoeien, bw.zw. ik -schoeide, heb -seho» ld.

Om schoffelen (langzaam gaan) ow. zw. ik schoffelde-, heb en ben -geschoffeld.

OmschOffelen (losmaken) bw. zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld; -schoffeling. v.

Omschokken, ow. bw. zw. ik

schokte -, ben en heb -gesc .okt.

Omscholen, ow. bw. zw. ik schoolde -, heb -geschoold; ook: ik -schoolde, heb -schoold.

Omschommelen, bw. ow. zw. ik schommelde -, heb en ben -ir» schoiumeld;-8choajmeling,v.

Omschongelen, ow. zw. ik scliongelUe -, heb en beu -ge-schongeld.

Omschooien, ow.zw. ikschooide -. heb -geschooid.

Omscheppen, bw. ow. zw. ik schopte -, heb -geschopt; om-schopping, v.

Omschor sen,bw zw. ik -schorste, heb -schorst.

Omschotsen, bw. zw. ik -schotste, heb -schotst.

Omschouwen, ow. zw. ik schouwde -, heb-geschouwd.

Omschrabben, bw. ow. zw. ik schrabde -. heb -geschrabd.

OmEchrafelen, bw. ow. zw. ik schraf'elde -. heb -geachrafeld.

Omschrapen,ow.zw.ik schraapte -, heb -geschraapt.

Omschreeuwen, ow. bw. zw. ik schreeuwde -,heb-geschreeuwd.

Omschrilt.o. -en;-je,o.-s.

Omschrijfbaar, bn.

Omschrijven, bw. ow. st. ik schreef -, heb -geschreven; ook; ik -schreef, h«b -schrevenj. -schrijver, m. -schryving, v.

Omschudden, bw. ow. zw, ik schudde -,heb -geschud; -scnud-ding, v.

Omschuieren, ow. zw. ik schuierde -, heb -geschuierd.

Omschuifelen, ow.zw. ik schuifelde -, lu b-geschuifeld; ook s ik -schuifelde, heb -schuifeld.

Omschuimen, bw. zw. ik -schuimde, heb -schuimd.

Omschuiven, bw. ow. st. ik schoof heb en ben -geschoven; -schuiving, v.

OmSChUlpQn, bw.zw. ik schulpte -, heb -geschulpt; -schul-ping, v.

Om schuren, bw. ow. zr ik schuurde -, heb -geschuura.

Omschutten, bw.zw. ik -schutte, hlt; b -schut.

Omschutting, v. -en; -schuttinkje, o. -8.

Omsüielen, ow. zw. iksijfelde-heb -gesijfeld; ook; ik-süfelde heb -sijfeld.

Omsingelen,bw.zw.ik -siigelde» heb -singeld; -singeling, v.

Om sjokken, ow. zw. ik sjokte -, heb en ben -gf sjokt

Omsjouwen, bw. ow. zw. ik sjouwde -, heb -gesjouwd.

Omslaan, bw. ow. st. ik sloeg heb en ben -geslagen; ook: ik -sloeg, heb-slagen.

Omslachtig, bn. -er, «t;-heid,v.

Omslag (omhaal, drukte) m.

Omslag (in dt belasting enz.) m. -en.

Omslag (voorwerp) m. en o. -je,

o. -«.

Omslagdoek, m. -en; -je. o. -i.

Omslager, m. -tje,o.


-ocr page 169-

OMT

OMS

161

Omsleepen, bw.zw. ik sleepte

heb -gesleept.

Omslenteren, ow. zw. ik slenterde heb en ben {geslenterd. Omslepen, ow. zw. ik sleepte -, heb -gesleept, (heb -gesleurd. Omsleuren, bw.zw. ik sleurde Omslingeren, bw. zw. ik slingerde -, heb en ben -geslingerd; ook: ik -8liui?epde,heb -slingerd; -slingering, v.

Omslobberen, ow. zw. ik slobberde -, heb -geslobberd. Omslodderen, ow. zw. ik slodderde -, heb -geslodderd. Omsloffen, ow. zw. ik slofte

heb en ben -gesloft. Omslorpen en -slurpen, ow. zw. ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorpt (geslurpt). Omsloven, ow. zw. ik sloofde-,

heb -gesloofd.

Omsloleren, bw. zw. ik -sluierde, heb -sluierd; -sluiering, v. Omsluipen, ow. st. ik sloop

heb en ben -gi-slopen. Omsluiten, bw.st. ik -3loot,heb

-sloten; -sluiting, v. Omsluizen, bw. zw. ik -sluisde,

heb -aluisd; -sluizing, v. Omslurpen. Zie Omslorpen. Omsmakken, bw. ow. zw. ik smakte -, heb en ben -gesmakt. Omsmeden, bw. zw. ik smeedde

-, heb -genmeed; -smeding, v. Omsmelten, bw. st. ik smolt -,

heb -gesmolten; -smelting, v. Omsmeren,ow.zw. ik smeerde -, heb -gesmeerd; ook: ik -smeerde, heb -smeerd. {- heb -gesmeten. Omsmyten,bw. ow. st. ik smeet Omsnakken, ow.zw. ik snakte -, heb -gesnakt. (en -sneeën. Omsnede en omsnee,v.-sneden Omsnellen, ow. zw. ik snelde -,

heb en ben -gesneld. Omsnijden, bw. ow. st. ik sneed

-, heb -gesneden; -snijdh.g, v. Omsnoeren.bw.zw.ik snoerde-, heb -gesnoerd; ook: ik -snoerde, heb -snoerd. Omsnorren,ow.bw.zw.ik snorde -,ben en heb -gesnord; ook: ik -snorde, heb -snord. Omsnuffelen, ow.zw. ik snuffelde -, heb -gesnuffeld; -snuffeling, v. (heb -gesnoven. Omsnuiven, ow. st. ik snoof -, Omsollen, bw.ow.zw. ik solde -.

heb -gesold.

Omspaden en omspaaien, bw. zw. ik spaadde (spaaide) -,heb -gespaad (gespaaid). Omspannen, bw.st. ik spande -, heb -gespannen;ook: ik -spande, heb -spannen; -spanning, v. Omspanseeren,ow.zw. ik span-seerde -, heb en ben -gespan-Omspant, v. (seerd.

Omspartelen, ow. zw. ik spartelde -, heb -gesparteld; ook: ik -spartelde, heb -sparteld. Omspatten, ow.jbw.zw.ik spatte -, neb -gespat; ook: ik-spatte, heb -spat.

Omspelden, bw.zw.ik speldde -, heb -gespeld; ook: ik -speldde, heb -speld.

Omspelen, ow. bw. zw. ik speelde heb -gespeeld; ook: ik -speelde, heb -speeld.

Omspiegelen, bw. zw. ik -spiegelde, heb -spiegeld.

Omspinnen, bw.at.ik -spon, heb -sponnen; -spinning, v. spinsel,

Omspitst, bn. [o.

Omspitten, bw. zw. ik spitte -, heb -gespit; -spitting, v.

Omspoelen, bw.zw. ik spoelde -, heb -gespoeld; ook: ik -spoelde, heb -spoeld; -spoeling,v.-spoel-sel. o.

Omspoken, ow.bw.zw. ik spookte -, heb -gespookt; ook: ik -spookte, heb -spookt.

Omspraak, o. (in -brengen, ter tafel brengen).

Omspreiden, bw.zw. ik spreidde -, heb -gespreid.

Omspringen, ow. bw. st. ik sprong -. heb en ben -gesprongen; ook ik -sprong,heb -sprongen.

Omstaan, ow. onr. st. ik stond -, heb -gestaan. (bn.

Omstaand en ommestaand,

Omstander, in. -s. (v.

Omstandig, bn. -er, -st; -h?id,

Omstapelen, bw.zw. ik stapelde -, heb -gestapeld; ook: ik -stapelde -, heb -stapeld; -stapeling, v.

Omstappen, ow.bw.zw.ik stapte -, heb en ben -gestapt.

Omstaren, ow. zw. ik staarde -, heb -gestaard.

Omsteigeren, ow. bw. zw. ik steigerde -, heb en ben -gesteigerd.

Omsteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -gestoken.

Omstel, m.

Omstelpen, bw.zw. ik -stelpte, heb -stelpt. (stulpen.

Omstelpen (scheidbaar) Zie Om-

Omstemmen, ow. bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v.

Omstempelen, bw. zw. ik Stempelde -, heb -gestempeld; ook: ik -stempelde, heb -stempeld.

Omstevenen, ow.bw.zw. ik stevende-, heb en ben -gestevend; ook: ik -stevende, heb -stevend.

Omstikken, bw. zw. ik stikte -, heb -gestikt; ook: ik -stikte, heb -stikt.

Omstoeien, ow. bw.zw. ik stoeide heb -gestoeid; ook: ik -stoeide, heb -stoeid.

Omstoffen, bw. ow. zw. ik stofte -, heb -gestoft.

Omstommelen, ow. bw. zw. ik stommelde -, heb en ben -gestommeld.

Omstoomen, ow.zw. ik stoomde heb en ben -gestoomd.

Omstootbaar, bn.

Omstooten, bw. ow, st. ik stiet -, heb -gestooten; ook: ik stootte -; -stooting, v,

Omstormen, ow, bw, zw, ik stormde -,heben ben -gestormd; ook: ik -stormde, heb -stormd.

Omstorten, bw,ow,zw,ik stortte heb en ben -gestort; ook: ik -stortte, heb -stort; -storting,v.

Omstouwen, bw.zw. ik stouwde -. heb -gestouwd.

Omstralen, ow.zw.ik straalde -, heb -gesrraald;ook: ik -straalde, heb -straald; -straling, v.

Omstreek, v, -streken. Omstreeks, bijw, Omstrengelon,bw,zw,ik -strengelde, heb -strengeld; -strenge-ling, v,

Omstrengen, bw,zw, ik -strengde, heb -strengd.

Omstrepen, bw.zw, ik -streepte,

heb -streept; -streping, v, Omstroven,bw,zw, ik streefde -, heb en ben -gestreefd; ook: ik -streefde, heb -streefd. Omstrüken, ow,bw, st, ik streek -, heb en ben -gestreken; ook: ik -streek, heb -streken. Omstrikken, bw,zw,ik strikte -, heb -gestrikt; ook: ik -strikte, heb -strikt; -strikking, v. Omstrompelen, ow, bw, zw, ik strompelde -, heb en ben -gestrompeld.

Omstrooien, bw, ow, zw, ik strooide -, heb -gestrooid; ook: ik -strooide, heb-strooid. Omstroomen, ow, bw. zw, ik stroomde -, heb en ben -gestroomd; ook: ik -stroomde, heb -stroomd,

Omstroopen, bw, ow. zw, ik stroopte -, heb -gestroopt; -strooping, v,

Omstuiten, ow. zw, ik stuitte -,

ben -gestuit,

Omstuiven, ow. bw, st, ik stoof -, heb en ben -gestoven; ook: ik -stoof, heb -stoven. Omstulpen en omstelpen, bw,zw,ik stulpte -,heb -gestulpt. Omsturen, bw. zw, ik stuurde -,

heb -gestuurd.

Omstuwen, bw.zw, ik stuwde -, heb -gestuwd; ook: ik -stuwde, heb -stuwd, (-gesuft,

Omsuffen, ow,zw, ik sufte -, heb Omsuizen, ow.bw. zw, ik suisde -, heb -gesuisd; ookik-suisde, heb -suisd.

Omsukkelen (omzwerven) ow. bw,zw, ik sukkelde -, heb en ben

-gesukkeld, ___

Omsukkelen (ziek zijn) ow, zw. ik sukkelde -, heb -gesukkeld; -sukkeling, v.

Omsullen, ow. bw, zw, ik sulde

-, heb en ben -gesuld. Omtalmen, ow, zw, ik talmde -,

heb -getalmd.

Omtasten, ow, bw, zw. ik tastte -, heb -getast; ook: ik-tastte, heb -tast, (-geteld.

Om tellen, bw,zw, ik telde -, heb Omtieren, ow. zw, ik tierde -,

heb -getierd,

Omtimmeren, ow. bw. zw. ik timmerde -, heb -getimmerd; ook: ik -timmerde, heb -tim-merd.

Omtintelen, bw.zw. ik -tintelde,

heb -tinteld.

Omtobben. ow. zw. ik tobde -,

heb -getobd.

Omtocht, m. -en.

Omtogen, vd, v, h. veroudenle

Omtiegen,

Omtokkelen, ow.zw,ik tokkelde -, heb -getokkeld.

Omtollen, bw. ow.zw. ik tolde -

heb en ben -getold. Omtonnen, bw.zw. ik tonde -, heb -getond; ook: ik -tonde,heb -tond.


11

-ocr page 170-

OMZ

OMT

Omtccmen, bw. zw. iktoom(i^•

-,bfb-^ttoorod. Cmtcoveren.bw.zw. ik tooverdt h«b -gelooverd; -loovering,v Cmtcpt. bn.

Cmti appel en, ow.zw. ilc tray-

i.jldj lu b -getrappeld. Cmtiappen. bw.cw.zw.ik iraptc

lub-gttmr1-

Cmtieöe lt; n cmtree,v. - treden. Cmtiedcn, ow.st. ik trad ben

tn beb -g» trtden.

Omtrek, m. -ken; -je, o. -h. Cmtiekien, bw. ow. si. ik trok

beb »n bi n -getrokken; ook; ik -trok, beb -trokken; -trekking, v.

CmtreDt. vz. en byw. Cmtietizelen, OW. zw. ik treuzelde -.bib -getreuzeld. Cmtrcmmelen, bw.zw.ik troin melde -, beb -getrommeld; -trcmmeling, v.

OmtlCirmeii. bw. zw.ik tromde -.beb -};(tjomd;-tromming, v. Cinticir.pett€D,bw.i.w.ik trom-I-ette -,beb -getrompi pettin?, v.

Cmtuimelen. ow. bw. zw. ik-luim» We -, ben -getuimeld; -tuimiling, v. , . ,

Omttiinen, bw. zw. ik -tuinde, heb -tuind; -tuining, v.

Omvaart, v.

Cmvadcmen, bw. zw. ik -.o

dfmdf,b«b -vademd; -vademing, Onrval, m.-len. Lv-

Omvallen, ow.st. ik viel-.ben Omvang, m. [-geval Un.

Omvargen, bw.st. ik -ving, heb

-vangen.

Omvaien. ow.bw. st. ik voer-, li(b lt; n ben -gevaren; -varing, v. Omvatten, bw.zw. ik -vatte, beb

-vat;-vatting,v.

Omveilen, bw. zw. ik veilde

Omwaren, ow. zw. ik waarde -, heb -gewaard; ook ik -waarde, heb -waard. ., . .

Omwr sschen, bw. st. ik wiesch

-, heb -gewasscben. Omwa£sen,ow. st. ik-wies, beb -wassen. (beb -waterd.

Omwateren,bw.zw.ik -waterde. Omweg. m. -en; -je, o. -a. Omwelven, bw. zw. ik -weitde,

heb -welfd; -welving, v, Omwenden,ow.bw.zw. ik wendde -, heb -gewend; -wending, v. Omwentelen, bw. o^r. zw. ik wentelde -, beb en ben -gewenteld; -wenteling, y. Omwentelinegtüd,m. -en. Omwerken, bw. zw. ik werkte -,

hi b -gewerkt; -werking, v. Omwerpen, bw. st. ik wierp -,

heb -geworpen;-werping, v.

Omweven, bw, st. ik weefde-, heb -geweven; ook; ik -weefde, heb*-weven; -weving, v. Omwiegen, bw. zw. ik wiegde -,

heb -gewiegd.

Omwimpelen,bw. zw. ik -wimpelde, heb -wimpeld; -wimpe-ling, v. .

Omwinden, bw. st. ik wond -, heb -gewonden, ook; ik-wond, heb -wonden;-winding,v. -windsel, o. (-, beb :gewipt. Omwippen, bw.ow. zw. ik wipte Omwisfcohen, bw. zw. ik wischte -, heb -gewisebt.

Omwisselen.bw.ow.zw. ik w is-

selde -, beb -gewisseld; -wisse-ling, v. (beb -gewit.

Omwitten, b^-. zw. ik witte -, Omwoelen, bw zw. ik woelde -, heb -gewoeld; ock; ik -woelde, lub -woeld. (beb

Omwolken, bw.zw. ik -wolkte. Omwoners, m.mv. Omwrikhaar. bn.

Omwrjkken, bw. zw. ik wrikte

-, heb -pewrikt.

Omwringen, bw. st. ikwront, lu b-gewrongen.

Omwroeten, bw. ow. zw. ik

wroette -, beb -gewroet;-wroe-

ting, v. (heb -zaaid.

Omzaaien, bw. zw. ik -!'aalde-Omzadelen,bw.zw.ik zadelde -,

heb-gezadeld.

Omragen, bw. zw. ik zaagde-, heb -eezaagd. (ben -Kquot;»kt. Omzakken, ow. zw. ik zamp;kte-. Omzeggen, bw.zw. ik zeiele -,heb

-geze eel en -gezeid; -zegging, v. Omzeilen, bw. ow. zw. ik zeildo heb en ben -gezeild; ook. ik -zeilele, heb omzeild; -zeiler, m. -zeiling, v. . ,

Omzenden, bw.st. ik zond -,heb -gezonden; -zending,v.

Omzetten, bw.zw. ik zette-, heb -grzet; -zetting, v. (-beid, v. Omzichtig, bn. en bijw. - er, -st; Omzien, bw. st. ik zag beb

-gezien. ^

Omzien, o. Zie Ommezien. Omzitten, ow. st. ik zat -, heb

Omzoeken, bw.onr. zw. ik zocht

- heb -gezocht.

Omzoomen, bw. zw. ik zoonid»»

- he b -gezoemd; ook; ik -zoomde, heb -zoomd; -zewming, v.

UXli V AA, quot;... -

beb -geviild;-viiling v. Omvelien, bw. zw. ik velde -,

hib-gtveld.

Omventcn. bw. zw. ik ventte

beb -glt; v. nt; -venting, v.

Omver. bliw.

Omverteulien, bw.zw. ik beuk

te bi b -g» beukt. Cmverl)lazen,bw. st.ikblies

bib -giblazm. Omvertcmtaröeeren, bw.zw

ik bombaideerde -. beb -gebom bardeerd. , .

Omveröansen,bw.zw. ik danste

bib -jsedanst. Omveiquot;öringen,bw.at. ik drong

-, beb-gedrongen. Omveröiuiken,bw.zw.ik druk

te-, bib-gedrukt. Omveröiivcn, bw.zw. ik duwde

-, beb-geduwd.

Omvergooien, bw.zw. ik gooide

- btb-gegooid. Omverliamp;kten, bw. zw.ik bakte

-. lub-g«bakt.

Omverhalen, bw. zw. ik baalde

-,blt;b -gd aflld. Omveitelpen, bw.st. ik bielp -,

In b -ciboTpm. , .

Cmverlionvi*en, bw.st. ik hieuw

-, hlt;b-gebovwlt;n. Omvciliappen,bw. zw. ik kapte

h«b-g« kaft. Omveitegelen. bw. zw. ik kegelde -, l eb -gekegeld

Omverkloppen, bw. zw. ik

klopte -, blt; b -geklopt. Cmverkrijgen, bw. st. ik kreeg

-, bib-gekregen.

Omverliggen, ow. st. iklag-, | heb-gelegin.

Omverlccpen, bw. st. ik liep -, heb -geloopen.

0 rover laken, ow. zw. ik raakte -, ben-geraakt.

Cmverrennen, bw. zw. ik rende

-, beb -gen nd.

Omveuijden, bw. st. ik reed -

h»b-gereden.

Omverrukken, bw. zw.ik rukte | -, hen-gerukt. Cmverecliieten.bw.st.ik schoot

1 -, heb -geschoten.

Cmverelaan, bw. st. ik sloeg

hi b «nben -peslagen. Cmvertmakken, bw.ow. zw. ik I mi akte -, lub en ben -gesmakt. Cmversmijten, bw. st. ik smeet

-, beb-gesmeten. CmverEpringen, bw. st. ik

sprong -, heb -gesprongen. Omveramp;teken, bw. st. ik stak -1 . lub -giStoktn.

Cmverstcoten, bw. st. ik stiet 1 (stootte!-, bib-gestooten.

Cmverstorten, bw. ow. zw. ik

stortte -, heb en ben -gestort. Cmvertrckken, bw. st. iktrok | -, heb-getrokkm. .

Omvertuimelen, ow.zw. ik tui

melde ben -getuimeld. Cmvervallen, ow. st. ikviei

bm -gevallen.

Omverwaaien, ow. zw. en st. ik Tvaaide (woei) -, beb en ben -gewaaid. .. Omverwerpen,bw. st. ik wierp -, hib-geworpen. „ , . . l Omvlechten, bw. st. ik vlocht

- h« b-gevlochten; ook:-vlocht.

heb -vlochten; -vlechting, v. iOmvletigelen,bw. zw. ik -vieu-1 gelde, beb -vleugeld; -vleuge

i Omvliegen, ow. bw. st. ik vloog -, bib en ben -gevlogen; ook; 1 ik -vloojr, heb -vlogen. Omvlieten,.ow.st, ik vloot -,ben

-gevloten; -vlieting,v. Cmvlöen.bw. zw. ikvlijde -,ueD

-gevlijd. .,

Omvloeien, bw. zw.

ben -evloeid; ook; ik -vloeide,

heb-vloeid;-vloeiing.v.

Omvoeren, bw. zw. ik voerde

hi b -pevoerd;-voering, v. | Omvcrschen.ow.zw. ikvorschte -. heb -gevorscht; -vorscbing, y. Omvouwen, bw. st. ik vouwde

- heb -gevouwen;-vouwing, v.

Omvraag e n omvrage. v. Omvragen, bw. zw-. en st. i..

vra.itidi (vroeg)-.lub-gevraagd,

-vi ft ^ing. v.

Omwaaien, bw. ow. zw.en st. ik waaide (woei) -, beb en ben -gewaaid.

Cmwaggelen, ow. zw. ikw8P-

gelde -.ben -gewaggeld. Omwallen imet eir. walomg. -vin) bw. zw. ik -walde, heb -wald; -walling, v. ..

Omwandelen, ow. bw. zw. ik wandelde -. beb en ben -gewandeld; ook; ik -wandelde, beb •wandeld; -wandeling, v-

162

-ocr page 171-

OMZ

163

ONB

Omzwaai, m. -zwaaien.

Omzwaaien, bw. ow. zw. zwaaide -,heb en ben -gezwaaid; -zwaaiin^, v.

Omzwabben, ow.zw. ik zwabde -, ben -gezwabd.

Omzwabberen, bw. ow. zw. ik zwabberde heb -gezwabberd; -zwabbering, v.

Omzwachtelen, bw. zw. ik zwachtelde -, heb -gezwachteld; ook: ik -zwachtelde,heb -zwach-teld; -zwachteling, v.

Omzwalken, uw. zw. ik zwalkte -, heb -gezwalkt; -zwalking, v.

Omzwalpen, ow. zw. ik zwalpte -, ben -gezwalpt.

O inzwemmen, ow. bw. st. ik zwom -, heb en hen -gezwommen; -zwemming, v.

Omzwenken, ow.zw. ik zwenkte -, ben -gezwenkt; -zwenking, v.

Omzwermen, ow. bw. zw. ik zwermde-, heb -gezwermd; ook: ik -zwermde, heb -zwermd.

Omzwerven, bw. at. ik zwierf-heb -sezworven; -zwerving, v.

Omzweven, ow.zw. ik zweefde heb -gezweefd; ook: ik -zweefde, heb -zweefd; -zweving v.

Omzwier, m.

Omzwieren, ow. bw. zw. ik zwierde -, heb en ben -gezwierd.

Omzwikken, ow. zw. ik zwikte -, ben -{jezwikt; -zwikking, v.

Omzwindelen, ow. zw. ik zwln-delde -, ben en heb -gezwindeld; ook: ik -zwindelde, heb-zwin dtld.

Onaandachtis, bn. -cr, -st;

-beid, v. -lijk. bijw.

Onaandoenlijk, bn.; -beid, v.

Onaanprebeten, bn.

Onaanpekleed, bn.

Onaangemeld, bn.

Onaangemengd, bn.

Onaangenaam,bii. en b\jw.-na-mer, -naaaist; -heid, v.

Onaangeraakt, bn.

Onaangerand, bn.

Onaangeroerd, bn.

Onaangesneden, bn.

Onaangestoken, bn.

Onaangetast, bn.

Onaange vallen, bn.

Onaangevochten, bn.

Onaangevuld, bn.

Onaangezegd, bn.

Onaangezet, bn.

Onaangezocht, bn.

Onaangezuiverd, bn.

Onaanlokkelijk, bn. -er, -st.

Onaannemelijk, bn. -er, -st;

OnaansprakelUk, bn. [-heidv.

Onaantastbaar,bn. (-st; - heid,v.

Onaanzienlijk, bn. en bijw. -er.

Onaardig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (-beid, v.

Onachtzaam, bn. -zamer, -st;

Onadellijk, bn.

Onafgebakend, bn.

Onafgeborsteld, bn.

Onafgebroken, bn.

Onafgedaan, bn.

Onafgedeeld, bn.

Onafgehandeld, bn.

Onafgehuurd, bn.

Onafgekondigd, bn.

Onafgeleverd, bn.

Onafgemaakt, bn.

Onafgeperkt, bn.

Onafgeschaafd, bn. Onafgescheiden, bn. (-heid, Onathankelijk, bn. -er, -.• Onaf koopbaar, bn.; -beid, v. Onaflosbaar, bn.; -heid, v. Onatmeetbaar, bn.; -beid, v. Onafmetelijk,bn.-er,-8t;-hei(],' Onafscheidbaar, bn.; -beid, v. Onafscheidelijk, bn.; -heid, v. Onafweerbaar, bn. Onafwendbaar, bn. Onafwischbaar, bn. Onafzetbaar, bn.; -heid, v. Onafzienbaar, bn.; -heid,

-lijk, bijw.

Onargwanend, bn. -er, -st. Onbaatzuchtig, bn. -cr, -st;

-heid, v.

Onhandig, -er, -st; -beid, v. Onbarmhartig, b-. -er, -st; -held v. -lijk, bijw.

Onbeangst, bn. Onbeangstlgd, bn. Onbeantwoord, bn. Onbearbeid, bn.

Onbebouwd, bn. (bijw.

Onbedacht, bn. en bijw.; -lijk. Onbedachtzaam, bn. -zaaier.

-sti -heid, v.

Onbedekt, bn. en bijw. Onbedenkelijk, bn. en bijw. Onbediend, bn.

Onbedijkt, bn.

Onbedorven,bn. - cr, - st; -hci.l,v. Onbedreven.bn.-er^st; -heid,v. Onbedrieglijk, bn. -er, -st;

-beid, v. |v.

Onbeduidend,bn. -er.-st;-heid. Onbedwelmd, bn. Onbedwingbaar, bn.; -heid, v. Onbedwingelijk, bn. -er, -i Onbedwongen, bn. [-heid. Onbeëedigd, bijw. Onbegaanbaar, bn.; -heid, v. Onbegeerlijk, bn. -er, -st. Onbegluurd bn. Onbegonnen, bn. Onbegraven, bn. Onbegrensd, bn.; -beid, v. Onbegrijpelijk, bn. en bijw -er, -st; -beid, v. (v.

Onbehaaglijk, bn.-er, -st; -beid. Onbehandeld, bn. Onbehangen, bn.

Onbeheerd, bn. Onbehendig,bn.-cr. -st;-heid. Onbehoed, bn. Onbeholpen.bn.-er,-st; -heid, Onbehoorltjk,bu. -er, -st;-heid, v. (v.

Onbehouwen,bn.-er, -st; -heid; Onbehulpzaam, bn. -zamer, -st; -heid. v.

Onbekeerd, bn.

Onbekeerlijk, bn.; -heid, v. Onbekend, -er, -st; -beid, v. Onbeklaagd, bn.

Onbekleed, bn.

Onbeklemd, bn. Onbeklimbaar, bn.; -heid, v. Onbeknibbeld, bn. Onbekommerd,bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Onbekookt, bn.-er, -st; -heid,v. Onbekoorlijk, bn. en bijw. -er, Onbekrachtigd, bn. [-st. Onbekrompen, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Onbekroond, bn. (st; -heid. v. Onbekwaam, bn. -kwamer, Onbekwamelijk, bijw.

Onbelangrijk, bn.-er,-8t; -heid Onbelast, bn. [v

Onbelastbaar, bn.; -held, v. Onbeleefd, bn. en bijw. -er, -st

-elijk, bijw. -heid, v. Onbelegd, bn. (-st; -heid, v Onbelemmerd, bn. en bijw. -er Onbelichaamd, bn. Onbeloerd, bn. Onbelemmerd, bn. Onbeloond, bn. Onbeluisterd, bn.

Onbemand, bn.

Onbemast, bn.

Onbemerkt, bn.

Onbeniest, bn.

Onbemiddeld, bn.

Onbemind, bn.

Onbemuurd, bn.

Onbeneveld, bn. -er,-st. Onbenoemd, bn. Onbenoodigd, bn. Onbenullig.bii. -er, -st; -heidiV. Onbeoordeeld, bn. Onbepaald, bn. en bijw. -er, -st;

-elijk bijw. -luid, v. Onbeperkt, bn. -cr, -st; -heid,v. Oiibeploegbaar, bn. Onbeproefd, bn.

Onberaden, bn. -er, -st; -heid,v. Onberecht, bn. (-heid,v.

Onberedeneerd, bn. -er, -st; Onbereid, bn.

Onbereikbaar, bn.; -heid, v. Onbereisd, bn. Onberekenbaar, bn. Onberijdbaar, bn.

Onberijmd, bn. (v.

Onberispelijk,bn. -er,-st;-heid. Onberoemd, bn. Onberoepbaar, bn.; -heid, v. Onberouwelijk,bn. (-st;-heid,v. Onbeschaafd, bn en bijw. -er. Onbeschaamd, bn. en bijw. -er. Onbeschadigd,bn. [-st;-heid,v. Onbescheid, o.

Onbescheiden, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Onbeschermd, bn. (-heid, v. Onbeschoft,bn. en bijw. -er,-st; Onbeschreid, bn. (-er, -st. Onbeschrijfelijk, bn. en bijw. Onbeschroomd,bn. en büw.-er,

-st; -elijk, bijw. -heid, v. Onbeseffelijk, bn. en bijw. -er. Onbeslist, bn. [-st.

Onbesmet, bn. Onbesmettslijk, bijw. Onbesneden, bn,

Onbesnoeid, bn.

Onbespeurd, bn. (v.

Onbespraakt,bn. -er, -st;-heid. Onbesproken, bn. en büw. Onbestaanbaar, bn.; -heid, v. Onbesteld, bn.

Onbestendig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v. -lijk, bijw. Onbestorven, bn. Onbestreden, bn.

Onbesuisd, bn. en bijw. -er, -«t; -elijk, bijw. -heid, v.

Onbètaalbaar, bn. -der, -st;

-heid,v. (8t;-heid,v.

Onbetamelijk, bn. en bijw. -er. Onbeteugeld, bn. Onbetoombaar, bn. Onbetreden, bn.

Onbetreurd. bn.

Onbetuigd, bn. Onbetwistbaar, bn. en bijw. •der, -st; -heid, v.


-ocr page 172-

164

ONB

Onbevaarbaar, bn.; -hei(l,v. Onbevallig,bn. en bijw. -er, -8t;

-beid, v. -Ujk, bijw.

Onbevaren, bn.; -beid,v. Onbevattelük, bn. en bijw. -er. Onbevlekt, bn. [-st; -beid v. Onbevoegd,bn. en bijw. -er, -8t; Onbevolkt, bn. [-beid.v.

Onbevooroordeeld, bn. Onbevoorreclit, bn. Ontoevredigd, bn.

Onbevreesd, bn. en bijw . Onbevrucht, bn.

Onbewaakt, bn.

Onbe wassen, bn. Onbeweegbaar, bn.; -beid, v. Onboweeglijk,bn. -er,-8t;-beiü, Onbeweend, bn.

Onbewerkt, bn.

Onbewezen, bn.

Onbewijsbaar, bn.; -beid, v. Onbewimpeld, bn. en bijw. -er. Onbewogen, bn. L-st.

Onbewolkt, bn.

Onbewoonbaar, bn.; -beid, v. Onbewoond, bn.

Onbewnst, bn.

Onbezeerd, bn.

Onbezegeld. bn.

Onbezet, bn.

Onbezield, bn.

Onbezocbt, bn.

Onbezoedeld, bn.

Onbezoldigd, bn. (-st; -beid, v. Onbezonnen, bn. en bijw.-er. Onbezorgd, bn. en bijw.-er, -st; Onbezwaard, bn. [-beid,« Onbezwalkt, bn.

Onbezweken, bn. Onbezwjjkelük, bn. -er, -st. Onbilltik bn. en bijw. -er,-st; Onbloedig, bn. ( beid, v

Onbluschbaar, bn.; -beid, v. Onboetvaardig,bn. en bijw.-er,

-st; -beid, v. -lijk, bijw. Onbreekbaar, bn.; -beid, v. Onbruik, o.

Onbruikbaar, bn. -der, -st -beid, v. (-st, -beid, v

Onbuigzaam, bn. -zamer. Once (medicinaal gewicht) y. -n Oncbristelük, -er, -st; -beid, v Oncbristen, m. -en.

Ondaad, v. ondaden.

Ondank, m. {-st; -beid, v.

Ondankbaar, bn. en bijw. -der Ondanks, vz.

Ondeeg Ite), by w. uitdr.

Ondeel, o. -en; -tje, o. -s. Ondeelbaar, bn.; - beid, v. Ondeftig, bn.

Ondegelijk, bn.

Ondenkbaar, bn.; -beid, v. Onder, vz.

Onderaan, bijw. Onderaannemer, m. Onderaardscb, bn. Onderadjudant, m.-en. Onaerafdeeling, v. -en. (den Onderambtman, m. -arabtne Onderarm, m. -en. (-bazen Onderbaas (meesterkneebt) m. Ondertoaas (voet van een pilaar) Onderbalk, m. -en. [v. -bazen. Onderband, m. -en. Onderbank, v. -en; -je, o. -Onderbed, o. -den; -je, o. -s. Onderbeek, v.

Onderbinden, bw. st. ik -bond,

beb -bonden; -binding;, v, Onderblüfsel, o. -s; -tje, o. -s. Onderblijven, ow. st. ik bleef -,

ben -gebleven.

Onder boekhouder, m. -s. Onderboeten,bw.zw.ik -boette, beb -boet. (den.

Onderbootsman, m. -bootslie-Onderborg, ra. -en. (-0.

Onder borstrok, m. -ken; -je,o. Onderbouw, ra.

Onder bouwen,bw.zw. ik bou^y-de -, beb -gebouwd; ook: ik -bouwde, beb-bouwd. Onderbrengen, bw. onr. zw.

ik braebt -, beb -gebracht. Onderbroek, v. -en; -je,o. -s. Onderbuik, ra. -en; -je, o. -s. Onderbuikskwaal, v. -kwalen;

-ziekte, v. -n. (-schap, o.

Onderburgemeester, m. -s Onderbuur, ra. -buren. Onderdaags (onlangs) bijw. Onderdaan, ra. -danen. Onderdalen, bw. zw. ik daalde -, ben -gedaald. (-beid, v.

Onderdanig,bn.en bijw. -er,-8t Onderdas, v. -sen; -je, o. -s. Onderdeel, o. -en; -tje, 0. -s. Onderdeken, v. -s; -tje, o. -s. Onderdekken, bw. zw. ik dekte -, heb-ged; kt.

Onderdelven, bw. st. ik dolf

heb -gedolven.

Onderdeur, v. -en; -tje, 0. -s. Onderdies, bijw.

Onderdijk, ra.-en.

Onderdoen, bw.ow. onr. ik deed

-, beb -gedaan. Onderdompelen, bw. zw. ik dompelde -, heb -gedompeld; Onderdoor,bijw. (domigt;eling,v. Onderdoorgaan, bw. onr. st. ik

ging -, ben -gegaan. Onderdoorglijden, ow, st. ik

gleed -, ben -gegleden. Onderdoorkruipen, ow. st. ik

kroop -, ben -gekropen. Onderdoorloopen, ow. st. ik

liep -, ben -seloopen. Onderdoorrijden, ow. st. ik

reed -. ben -Ken den. Onderdoorsluipen, ow. st. ik

sloop -, ben -geslopen. Onderdoorvaren, ow. st. ik voer b» n -gevaren.

Onderdoorzeilen, ow. zw. ik

zeilde -, ben -gezeild.

Onderdorpel, ra. - s.

Onder drempel, m. -s. Onderdrukken, bw. zw. ik

drukte-, heb -gedrukt; ook: iH -drukte, heb -drukt; -drukker m. -drukking, v. __

Onderduiken, bw. st. ik dook

ben -gedoken; -duiking, v. Onderduwen, bw.zw. ik duwde Ondereen,bijw.C-,beb -geduwd. Ondereengooien, bw. zw. ik

Kooide -, heb -gegooid. Ondereenklutsen, bw. zw. ik

klutste -, heb -geklutst. Ondereenknoeien, bw. zw. ik

knoeide -, heb -geknoeid. Ondcreenmengen, bw. zw. ik

mengde -, heb -gemengd. Ondereensmüten, bw. st. ik

smeet -, heb -gesmeten. Onderéenwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen

wuuorucoj*., ■■ -beken. Onderbek, m. -ken. Onderbeul, ra. -en. (-scbap.o Onderbevelhebber, m.

Ondereinde, o. -n.

Ondergaan, ow. bw. onr. st. ik ging -, ben -gegaan; ook: ik -ging, heb -gaan.

Ondergang, m.

Ondergast, ra.-en. (-heid,v. Ondergeschikt, bn. -er, -st; Ondergeschoven, bn. slechts gebruikelijk in: een - (valsch) Kind.

Ondergestoken, bn. Ondergeteekende, ra. en v. -n. Ondergewas, o.

Ondergod, ra. -en.

Ondergoed, o.-, -je,o. Ondergooien, bw. zw. ik gooide

-, heb -gegooid.

Ondergordel, ra. -s. Ondergorden, bw. zw. ik -gordde, heb -gord; -gording, v. Ondergraven, bw. st. ik groef -, heb -gegraven; ook: ik -groef, heb -graven: -graving, v. Ondergrond, ra. -en. Onderhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -«rehaald; ook: ik -baalde, heb -haald; -haling, v. Onderhals, ra. -halzen. Onderhandelaar, m. -handelaren en -handelaars. Onderhandelen, bw. zw. ik -handelde, heb -handeld; -handeling, v.

Onderhandsch, bn. Onderhebbend, bn. Onderhelpen, bw. st.ik hielp

heb -geholpen.

Onderhemd, o. -en; -je, o. -s. Onderhevig, bn. Onderhooren,bw. zw. ik -boor-

de, heb -boord.

Onderhoorig, bn.; -heid, v. Onderhopman.m. -s en -lieden. Onderhoud, o

Onderhouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden; ook: ik -hield, heb -houden; -houder, ra. -houding, v. -houdster, v. Onderhoudend, bn. -er, -st; Onderhuid, v.-en. [-beid, v. Onderhuis, o. -huizen. Onderhuren,bw.zw. ik -huurde,

heb -huurd; -huring, v. Onderin, bijw.

Onderjas, v. -sen.

Onderkaak, v. -kaken. Onderkam, ra. -men. Onderkanselier, ra. -s. en -en. Onderkant, ra. -en.

Onderkas, v. -sen. Onderkelder, m. -s. Onderkennen,bw.zw.ik -kende.

heb -kend. . Iquot;8

Onderkeurs, v. -keurzen; -je, o Onderkin, v. -nen; -netje, O. -s Onderkleed, o. -eren en -klee-

ren; -kleedje, o. -kleertjes. Onderkok, m. -s. Onderkomen, ow. st. ik kwam

-, ben -gekomen. Onderkomen, o. Onderkoning, m. -en. Onderkoop, m.

Onderkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kocht; -kooper, ra. -kooping, v.

Onderkorst, v. -en; -je, o. -s. Onderkoster, ra. -s; -schap, o. Onderkous v. -en; -je, o.-s. Onderkrügen, bw. st. ikkreee beb -gekregen.

OND

-ocr page 173-

OND

ONE

165

Onderkruipen, ow. bw. st. ik -kroop,heb-kropen; -kruiper,m. -kruipertje, o. -kruiping, v. -kruinster, v.

Onderkussen, o. -tje,o. -s.

Onderlaag, v. -lagon; -je, o. -s.

Onderlaken, o. -a; -tje,o. -s.

Onderlast, m.

Onderleen, o. -en.

Onderlegd en onderleid, bn.

Onderleggen, bw. zw. ik legde en leide -, beb -gelegd en -ge-leid; ook: ik -legde en -leide,heb -legd en -leid; -legger, in. -leg-sel, o.

Onderleid. Zie Onderlegd.

Onderliggen, ow.st. ik la? -,beb

Onderliggend, bn. [-geit gen.

vuuciiyü, o. -en.

Onderlijzeil, o. -en.

Onderling, bijw.

Onderlinnen, o.

Onderlip, v. -pen; -je, o. -s.

Onderloopen, ow. st. ik liep ben -geloopen.

Ondermaanscli, bn.

Ondermaansche, o.

Ondermaat, v.

Ondermatras,-sen.

Ondermatres, v. -sen.

Ondermeester, m.-s;-tje, o. -s.

Ondermeesteres, v. -sen.

Ondermengen, bw. zw. ik -mengde, heb -mengd.

Ondermanen ,bw.zw.ik-münde, heb -mijnd; -mijner, m. -mijning, v.

Ondermuren,bw. zw. ik -muur-de, heb -muurd.

Ondermuts, v. -en; -je, o. -s.

Ondermuur, m. -muren.

Ondernaaien,bw.zw.ik -naaide, heb -naaid.

Ondernemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen; -neemster, v. -nemer, m. -neming, v.

Ondernemend, bn. -er, -st.

Onderofficier, m. -en en -s.

Onderofficiersstrepen v. mv.

Onderopzichter, m. -s.

Onderoven, m. -s.

Onderpachter, m. -s.

Onderpand, o. -en.

Onderplaat, v. -platen.

Onderploegen, bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd;-ploe-ffing, v.

Onderplompen, bw. zw. ik plompte -, heb en ben -ge-

Onderra, v. -raas. [plompt.

Onderraam, o. -ramen.

Onderraken (onder den voet raken; achteruitgaan) ow. zw. ik raakte -, ben -geraakt.

Onderrechter, m. -3.

Onderreep, m. -en.

Onderregenen, ow. zw. ik regende -,ben -geregend.

Onderregent, m. -en; -schap, o.

Onderricht, o.

Onderrichten,bw.zw. ik -richtte, heb -richt; -richter,m. -rich-tins.

Onderriem, m. -en; -pje o. -s.

Onderrüden, ow. bw. st. ik reed -. ben en heb -gereden.

Onderrok, m. -ken; -je, o. -s.

Onderrooken,bw.zw. ik -rook-te, heb -rookt.

Onderruim, o.

Onderscheid, o.

Onderscheiden, bn.

Onderscheiden, bw. st. ik -scheidde,heb -scheiden; -schii-ding, v.

Onderscheidingsgave,v.;-tee-ken, o. -s en -en; -vermogen, o.

Onderschenkel, m. -s.

Onderscheppen, bw. zw, ik -schi-pte, beb -schept; -scbep-

Onderschip, o. [pins, v.

Onderschoren, bw. zw. ik -schoorde, heb -schoord; -schoring, v.

Onderschout, m. -en.

Onderschragen, bw. zw. ik -schraagde, heb -schraagd; -schraifing, v.

Onderschrift, o. -en; -je, o. -s.

Onderschrijven, ow. bw. st. ik -schreef, heb -schreven; -schrijvin?, v.

Ondershands, bijw.

Onderslag, m. -en.

Ondersmijten, bw. st. ik smeet -,heb -'.esmeten.

Ondersnede en -snee, v. -sneden (-sneeën); -sneetje, o. -s.

Ondersneeuwen, ow. zw. ik sneeuwde -, ben -gesneeuwd.

Onderspannen, bw. st. ik -spande, heb -spannen.

Onderspit, o.

Onderspitten, bw. zw. ik spitte -, heb -gespit.

Onderst, bn.

Onderstaan, ow. bw. onr. st. ik -stond, beb -staan.

Onderstaand, bn.

Onderstand, m.

Onderstboven, bijw.

Onderste, o.

Ondersteek, o. -steken.

Ondersteeksel. o. -s.

Onderstel, o. -len; -letje, o. -s.

Onderstellen,bw.zw. ik - stelde, heb -steld; -stelling, v.

Ondersteunen, bw. zw. ik -steunde, heb -steund; -steu-ninjf, v.

Onderstrepen, bw. zw. ik -streepte, heb -streept; -stre-pinsr, v.

Onderstut, m. - ten.

Onderstutten, bw. zw. ik -stutte, heb -stut. (-lui.

Onderstuurman, m. -lieden en

Ondertand, m. -en.

Ondertasten, bw. zw. ik -tastte, heb -tast. {-naars.

Onderteekenaar, m. -naren en

Onderteekenen, bw, zw. ik -teekende, heb -teekend; -tee-kening:. v.

Ondertijds (nu en dan) bijw.

Ondertrouw, m.

Ondertrouwde, m. en v. -n.

Ondertrouwen, bw. zw. ik -trouwde, heb -trouwd; -trou-win?, v.

Ondertusschen, bijw.

Onderuit, bijw.

Ondervat, o. -vaten.

Ondervest, o. -en.

Ondervinden bw. st. ik -vond, heb -vonden; -vinding, v.

Ondervloer, m. -en.

Ondervragen, bw. zw. en st. ik -vraagde(-vroeg), heb -vraagd; -vraagster, v. -vrager, m. -vra-Jfing, v.

Onderwal, m. -len. Onderwant, o.

Onderweg, m. -en; -je,o. -s. Onderweg, bijw. Onderwelven, bw.zw. ik -welf-Onderwereld, v. [de, h. -welfd. Onderwerp, o. -en; -je, o. -s. Onderwerpen,bw. st. ik -wierp,

heb -worpen; -werping, v. Onderwicht, o.

Onderwül, bijw.

Onderwüs, o.

Onderwijzen, bw. st. ik -wees, hftb - wezen;-wijzer,m.-wijzere», v. -wijzing, v.

Onderwinden (zich), ww. st. ik -woud (mij), heb (mij) -wonden. Onderworpelii-g, m. en v. -en;

v. ook: -worpelinge. (-beid, v. Onderworpen, bn. -er, -st; Onderwroeten, ow. zw. ik

-wroette, heb - wroet. Onderzaat, m. -zaten. Onderzeil, o. -en. Onderzetting, v. -en. Onderzinken, ow. st. ik zonk-. Onderzoek, o. [ben -gezonken. Onderzoeken, bw. onr. zw. ik -zocht, heb -zocht;-zoeker, m. -zoeking, v. -zoekster, v. Ondeugd (gebrek) v. -en. Ondeugd (persoon) m. en v. -en;

-je, o. -s.

Ondeugend,bn.-er, - st; -heid,v. Ondicht, o.

Ondicht, bn.

Ondichterlijk, bn. -er, -st. Ondienst, m. -en. Ondienstig,bn. en bijw. -er, -st. Ondiep, bn. -er, -st.

Ondiepte, v, -n.

Ondier, o. -en.

Onding, o. -en.

Ondoenlyk.bn. -er,-st; -beid, v. Ondoordacht, bn. Ondoordringhaar, bn.;-beid,v. Ondoorgankelijk, bn. Ondoorgrond, bn. Ondoorgrondelijk, bn. en bijw

-er, -st; -beid, v. Ondoorkomelük, bn. -er, -st. Ondoorschijnend, bn.; -beid,v. Ondoorwaadbaar,bn.; -heid,v. Ondoorworstelbaar, bn. Ondoorzichtig, bn. -er, -st; Ondoorzocht, bn. [-beid, v. Ondraagbaar, bn.[-8t; -beid, v. Ondraaglijk, bn. en bijw. -er, Ondrinkbaar, bn.; -beid, v. Ondubbelzinnig, bn. -er, -st;

-beid, v. (-beid, v.

Onduidelijk,bn. en bijw.-er, -st; Onduitsch, bn.

Onduldbaar, b?.

Onduidelijk, bn. -er, -st. Onecht, m.

Onecht, bn. -er, -st; -held v. Onedel, bn. en bijw. -er, -st. Onedelmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (-beid, v.

Oneenig. bn. en bijw. -er, -st; Oneenparig, bn.; -beid, v. Oneens, bijw.

Oneensgezind, bn.; -beid, v. Oneenstemmig, bn.

Oneer. v. (-beid,v.

Oneerbaar,bn.en bijw; -der,-8t; Oneerbiedig, bn. en bijw. -er,

-St; -heid v. -lijk, bijw. Oneerlijk, bn. en bijw. -er, -«t; -beid, v.


-ocr page 174-

ONE

Oneetbaar, bn.

Oneffen, bn. -er, -st; -heid, v. OneiRenaardlg, bn. -er, -st; -heid. t.

Oneigenlük,bn.en bijw.;-heid,v. Oneindig, bn. en bijw.; -heid, v.

-maal, bijw.

Onereus (bezwarend) bn. one-

reuzer, onereust. Onergdenkend, bn. -er. -at. Onergerlijk,bn. en bijw.-er,-8t. Onerkend, bn. (-st; -heid, v. Onerkentelijk, bn. eu bijw. -er. Onervaren, - er, -st; -heid, v. Oneven, bn; -heid, v. Onevenmatig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Onevenredig, bn. en bijw. -er.

-st; -heid, v. (-st;-heid, v.

Onfatsoenlijk, bn. en bijw. -er. Onfeilbaar, bn. en bijw.;-heid,v. OnfriSCll, bn. onfrisscher, on-

frischt; -heid, v.

Ongaaf, bn. ongavcr, ongaafst. Ongaar, bn.; -heid, v. Ongaarne, bijw. (-heid, v.

Ongalük, bn. en bijw. -er, -st; Ongangbaar, bn.; -heid, v. Ongansch, bn.

Ongastvrij,bn. -er, -st; -heid, v. Ongeacbt. bn,

Ongeadeld, bn.

Ongeaderd, bn.

Ongebaand, bn. -er,-st;-heid,v Ongebaard (baardeloos) bn. Ongebakken, bn.

Ongeballast, bn. Ongebalsemd, bn.

Ongebeden, bn.

Ongebeft, bn.

Ongebeurlük, bn. -er, -st. Ongebiecht, bn.

Ongeblanket, bn.

Ongebleekt, bn.

Ongebloemd, bn. Ongebluscht, bn.

Ongeboeid, bn.

Ongeboekt, bn. Ongeboend,bn.

Ongebogen, bi».

Ongebolsterd, bn.

Ongebonden,bn.-er,-st;-hcid,v.

Ongeboord, bn. Ongeborduurd, bn. Ongeboren, bn.

Ongebraakt, bn. Ongebreideld, bn. Ongebroken, bn. (-heid, v. Ongebrnikeiyk, bn. -er, -st; Ongebruineerd, bn. Ongebnild,bn. . ,

Ongedaan (onverricht) bn. Ongedaan (er slrcht uitdiende)

bn. onRedaner, ongedaanst. Ongedacht, bn.

Ongedachtig, bn.

Ongedeeld, bn. Ongedeesemd, bn.

Ongedekt, bn.

Ongedienstig, -er, -st; -heid,v. Ongedierte, o.

Ongedoopt, bc.

On gedopt, bn.

Ongedorscht, bn. Ongedrongen, bn. On gedroogd, bn. Ongedroomd, bn.

Ongedrukt, bn.

Ongeduld, e.

Ongeduldig, bn. cn bijw. -er, -gt; -heid, v.

ONG

Ongelük, bn. en bijw. -er, -stj

o. als zn.; -elijk, bijw. -heid, v. Ongelijkmatig, bn. -er, -at; -heid, v. (-beid, v.

166

Ongedurig, bn. -er, -at; -heid,v. Ongeduurzaam, bn. -zamer, -st; -heid. v. (-st; -heid, v. Ongedwongen, bn. en bijw. -er. Ongeëgd bn.

Ongeönt, bn.

Ongeestig, bn. Ongefatsoeneerd, bn. Ongefoelied, bn. On geformeerd, bn.

Ongegist, bn.

On geglansd, bn.

Ongegoed, bn.

Ongegomd, bn.

Ongegord, bn.

Ongegrendeld, bn. (-heid. v. Ongegrond, bn. en bijw. -er,-st; Ongehaard, bn.

Ongehard, bn.

Ongeharkt, bn.

Ongeharnast, bn. Ongehaspold, bn. Ongehavend, bn.

Ongehekeld, qn.

Ongeheveld. bn.

Ongehinderd, bn.

Ongehoopt, bn.

Ongehoord, bn. -er,-st; -beld,v. Ongehoornd en ongehorena, bn. ('beid, v.

Ongehoorzaam.bn. -zamer, -st Ongehouden, bn.; -heid, v. Ongehuicheld, bn.

Ongehuwd, bn.

Ongekamd, bn.

Ongekapt, bn.

Ongekamd, bn.

On gekarteld, bn.

Ongekend, bn.

Ongekeperd, bn.

Ongeketend, bn.

Ongekeurd, bn.

Ongekleed, bn.

Ongekleurd, bn. Ongekluisterd, bn. On geknakt, bn.

Ongekneusd, bn.

Ongeknield, bn.

On geknot, bn.

Ongekookt, bn.

Ongekoperd, bn.

Ongekorven, bn.

Ongekrenkt, bn.

Ongekreukt, bn.

Ongekroond, bn.

Ongekruid, bn.

Ongekruld, bn.

Ongekuifd, bn.

Ongekuischt. bn. Ongekunsteld, bn. Ongekurkt, b-i.

Ongekweld, bn.

Ongekwetst, bn.

Ongel, v.

Ongelaakt. bn.

Ongelaarsd, bn.

Ongelachtig,bn. -er,-st; -heul,v

Ongeladen, bn.

Ongelakt. bn.

Ongelapt. bn.

Ongelasterd, bn. Ongelauwerd, bn.

Ongeld. o. -en.

Ongeleend, bn.

Ongeleerd, bn.

Ongelegen, bn. -er,-st; -heid,v. Ongeletterd, bn. Ongeletterde, m. en v. -n. Ongel everd,bn.

1 Ongelezen, bn.

[Ongelig, bn. -er, -st; -heid, v.

Ongelijkslachtig, bn. -er. -st; Ongelijksoortig, bn.; -heid, v. Ongelükvormig, bn. -er, -st; Ongelijmd, bn. c-heid, v.

Ongelikt, bn. -er, -st; -heid, v. Ongelinieerd, bn.

Ongelogen, bn.

Ongeloken, bn.

Ongeloochend, bn.

Ongeloof, o.

Ongeloofbaar, bn. -der, -st;

-heid, v. (-st;-heid, v.

Ongeloofeiyk, bn. en bijw. -er. Ongeloofwaardig, bn. -er, -st,

of meer en meest -; -heid, v. On geloogd, bn.

Ongelooid, bn.

Ongeloovig, bn. -er,-at;-heid,v. Ongeloovige, m. en v. -n. Ongelouterd, bn.

Ongeluk, o. -ken; -je, o. -s. Ongelukkig,bn. en büw. -er,-st. Ongelukkigerwijze en -wi)s, bijw.

Ongeluksbode, ra. en v. -n; •kind, o. -eren; -profeet, m. -profeten.

Ongemaaid, bn. (-st; -beid, v. Ongemaakt, bn. en bijw. -er, Ongemachtigd, bn.

Ongemak, o. -ken; -je, o. -s. Ongemakkelijk, bn. en bijw.

-er, -st; -heid, v.

Ongemalen, bn. Ongemangeld,bn.C-st; -heid,v. Ongemanierd, bn. en bijw. -erT Ongemarmerd, bn.

Ongemeen, bn. en bijw. -er, -st; Ongemeend, bn. [-beid, v. Ongemengd, bn.

Ongemerkt, bn.

Ongemest. bn.

Ongemeten, bn.

Ongemeubeld bn. Ongemeubileerd, bn. Ongemoeid, bn. Ongemuilband, bn. Ongemunt, bn. (-heid, v.

Ongenaakbaar, bn. -der, -st; Ongenade, v.

Ongenadig, bn. en bijw. -er, -st. Ongenakelijk, bn. -er,-st;-heid, Ongeneesbaar,bn.; -heid, v. o. Ongeneeslijk en ongeneselijk. bn. -er, -st. Ongeneeslijkheid, v. Ongenegen, bn.-er, -st; -heia,v. Ongeneigd, bn.; -heid, v. On geneugte, v. -n. Ongenoegen, o.

Ongenoeglijk, bn. en bijw. -er, -st. (-zamer, -st;-hela, v.

Ongenoegzaam, bn. en bijw. Ongenoemd, bn. Ongenommerd, bn. Ongenood, bn.

Ongenoodigd, bn. Ongeoefend,bn. -er,-st;-heul, v. Ongeolied, bn. (-heid, v.

Ongeoorloofd, bn. -er, -st; Ongeopend, bn.

Ongeordend, bn.

Ongepast, bn. -er, -st; -heid,v. On gepekeld, bn.

Ongepekt, bn.

Ongepeld, bn.

Ongepeperd, bn.

-ocr page 175-

ONG

167

ONN

Ongeplaatst, bn. Ongeplaveid, bn. Ongepleisterd, bn.

Ongeplet, bn.

Ongeploegd. bn. Ongepluimd, bn.

Ongepolijst, bn.

Ongeprezen, bn.

Ongepunt, lm.

Ongeraden, bn. -er,-«t; -hoi(l,v. Ongerand, bn. (-st; -beid, Ongerechtig, bn. en bijw. -e Ongereede, o. (-heid.

Ongeregeld, bn. enbijw.-er,-« Ongereinlgd, bn. Ongerekend, bn.

Ongerept, bn.

Ongerezen, bn.

Ongerief, o. (v.

Ongeriefeiyk, bn. -er,-at;-heid, Ongerümd, bn. en bijw.-er,

-elyk, bijw. -heid, v. Ongerimpeld, bn. Ongeroepen, bn.

Ongeroerd, bn. Ongeroosterd, bn.

Ongerust, bn. -er, -st. -elijk, bijw. -heid, v.

Ongeschaafd, bn. Ongeschapen, bn. Ongescheiden, bn Ongescheurd, bn. Ongeschift, bn. Ongeschikt,bn. en bijw. -er,-st;

-elijk, bijxv. -heid, v. Ongeschoeid, bn. Ongeschokt, bn. f-heid,v. Ongeschonden, bn. -er, -st; Ongeschoren, bn. Ongeschuhd bn.

Ongeslepen, bn.

Ongesloten, bn.

Ongesluierd, bn. Ongesmeerd, bn. Ongesmolten, bn. Ongesnoeid, bn.

Ongesnoerd, bn. Ongespannen, bn. Ongespleten, bn.

Ongesplitst, bn Ongesoonnen, bn. Ongestadig,bn. en büw. -er,-st;

-heid, v. - lijk, bijw. Ongestamot, bn.

Ongesteeld, bn.

Ongesteld, bn.; -hold, v. Ongestempeld, bn. Ongesdeven. bn. Ongestotfeerd, bn. Ongestoord, bn.

Ongestraft, bn.

Ongestreoot, bn. Ongestudeerd, bn. Ongesuikerd, bn. (berd, bn. Ongetahbaard en ongetab-Ongetakt. bn.

Ongetand, bn.

Ongeteerd, bn.

Ongeteld, bn.

Ongetemperd, bn.

Ongetorgd, bn.

Ongetiteld, bn.

Ongetoomd. bn.

Ongetroost, bn.

Ongetrouw, bn. en bijw.-er,-st;

-elijk,bijw. -heid, v. Ongétrouwd, bn. Ongetwijfeld, bn. en bijw. Ongetwijnd, bn.

Ongeval, o. -len; -letje, o. -s. Ongevallig, bn. -er, -8t;-heid,v.

Ongevederd, bn.

Ongeveer, bijw. (-st; -heid, v. Ongeveinsd, bn. en bijw. -er. Ongeverfd, bn.

Ongevernist. bn.

Oagevleid, bn.

Ongevlekt, bn.

Ongevlerkt, bn. Ongevleugeld, bn. OngevoeglOk, bn. en bijw. -er,

-st; - beid, v.

Ongevoelig, bn. en büw.-pr,-st;

-heid, v. -lijk, bijw. Ongevolgd, bn.

Ongevonnist, bn. Ongevorderd, bn. Ongevormd, bn. Ongevouwen, bn. Ongevraagd, bn. Ongewa-irschuwd, bn. Ongewapend, bn. Ongewasschen, bn. Ongewast, bn.

Ongewaterd, bn.

Ongeweekt, bn. Ongewenscht, bn. Ongeweven, bn.

Ongewlefl, bn.

Ongewijd, bn.

Ongewild, bn. (-heid.

Ongewillig, lm. en bijw. -er,-st; Ongewis, bn. en bijw,-ser,ineest -; -heid, v. -selij'v bijw.

Ongewisseld, bn.

Ongewit, bn.

Ongewond, bn.

Ongewoon,bn. en bijw. -woner. -st; -heid, v.

Ongewoonte, v.

Ongewroken, bn.

bn.

h(id,v.

St;

{-heid, v. -er, -st;

Ongewrongen,

Ongez^agtl, bn.

■Ongezaaid. bn. Ongezadeld.bn.

Ongezalfd, bn.

Ongazegeld, bn.

Ongezesrlijk, bn.-Ongezellig, bn. en bijw. -Ongezien, ba. [-hei.

Ongezift, bn.

Ongezind, bn.

Ongezocht, bn. -er,-st;-heid. Ongezond, bn. -er, -st; -heid, v. Ongezoold. bn.

Ongezoomd, bn.

Onsrezouten. bn. Ongezuiverd, bn.

Ongezuurd, bn. Ongezwaveld, bn.

Oncrodist, m. -en. Ongodistendom, o. OnsrodisteriJ, v. Ongödsdlenstig,bn.enbijw-er, -st; -heid, v. (-heid, v.

Ongrondwettig, bn. -er, -at; Ongunst, v. (-heid, v.

Ongunstig, bn. en bijw. -er. -st; Onguur, bn. -der,-st;-heid, v. Onhandelbaar, bn. -der, -st;

-heid, v. (-heid, v.

Onhandig, bn. en bijw. -er, -st; Onhebbelijk, bn.en bijw.-or.-st; Onheelbaar, bn. [-heid, v. Onheil, o. -en; -tje, o. -s. Onheilig, bn. en bijw.-er,-st; -heid, v. -lijk, bijw.

Onherbergzaam, bn. en bijw.

-^nier, -st; -heid, v. Onherkenbaar, bn.; -heid, v. i Onherkiesbaar, bn.; -heid, v. Onherleidbaar, bn.; -heid, v. |

Onherroepbaar, bn. en bijw.;

-heid, v. (-heid, v.

Onherroepelijk, bn. en büw.; Onherstelbaar, bn. en bijw. Onheuglijk, bn. (-;-heid, v. Onheusch, bn.en bijw.-er,mee8t Onhoffelijk, bn. en byw, -er,-st; Onhollandsch, bn. (-beid , V-Onhoudbaar, bn. -der, -at;

-heid, v.

Onhout (ïeen timmerhout) o. Onhuiselijk en onhuislijk, bn. en bijw. -er, -st.

Onhuiselijkheid en onhuislijkheid, V.

Oningebonden, bn. Oningelic'it, bn. Oningemaakt, bn. Oningenaaid, bn. Oningevuld, bn.

Oningewijd, bn.

Onjood, m. onjoden. Onioodsch, bn. (-heid, v. Onjuist, bn. en bijw. -er, -st; Onkenbaar, bn. - der,-st;-heid, v. Onkiesch, bn. -er, meest

-heid, v. '-heid, v.

Onklaar, bn. en bijw. -der, -st; Onkosten, m. mv. Onkreukbaar,bn. enbijw.-der,

-st; -heid, v.

Onkruid, o. -en; -je, o. -s. Onkuisch, bn.-er,meest -;-eiyk. Onkunde, v. ibijw. -heid, v. Onkundig, bn. en bijw. -er, -st. Onkwetsbaar, bn.; -heid, v. Onland (woeste Sfrond) O. -en. Onlangs, bijw.

Onleesbaar.bn. -der, -st; -heid,v. Onleschbaar, bn. Onlichamelijk, bn.

Onlief, bn. en bijw. onliever, -st. Onlijdelijk, bn. -er, -St; -heid, v. Onloochenbaar, bn. en bijw.

-der, -st; -heid, v.

Onlust (lusteloosheid) m. Onlusten (woelingen) m. mv. Onlustig, bn. en bijw. -er, -st; Onmacht, v. [-heid, t.

Onmachtig, bn. en bijw. -er,-st. OnmanlerlIJk, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v. (-heid, v.

Onmatig, bn. en bijw. -er, -st; Onmoecloogend, bn. en bijw.

-er, -st; -heid, v.

Onmeetbaar, bn.; -held, v. Onmensch. o. -en. Onmensohelyk,bn.en büw.-er,

-st; -heid,v.

Onmerkbaar, bn. en bijw. -der, -st.. (-heid, v.

Onmetelijk, bn. en bijw.-er.-st; Onmiddellijk, bijw.

Onmin, v. (-heid, v.

Onmisbaar, bn.en bijw.-der,-St; Onmiskenbaar, bn. -der, -st;

-heid, v. (-heid, v.

Onmogelijk, bn. en bijw.-er,-st; Onmondig, bn.; -heid, V. Onnadenkend, bn. -er, -st; -heid. v.

Onnaspeurbaar, bn. Onnaspeurlijk, bn. -er, -st;

-heid,v. (-st;-held, v.

Onnatuurlijk, bn. en büw. -er, Onnauwkeurig.bn.en bijw.-er, -st; -hnid, V. (-st; -held, v. Onnavolgbaar.bn.en bijw.-dor, Onnederlandsch, bn. Onneembaar, bn. (-st.

Onnoemelijk, bn. en bijw. -er.


-ocr page 176-

OWN

ONT

168

Ontdoen, bw. onr. ik ontdeed, heb -daan. _

Ontdooien,bw.ow.zw.ik-dooide,

heb en ben -dooid; -dooiing, v. Ontdraaien, bw. ow. zw. ik -draaide, heb en ben -draaid; -draaiing, v. (-dragen.

Ontdragen, bw. st.ik -droeg,heb Ontdraven, ow. zw.ik -draafde,

ben -draafd.

Ontdrijven, bw. ow.at.ik -dreef,

heb en ben -dreven. Ontdubbelen, bw. zw. ik -dubbelde, heb -dnhbeld; -dubbe-

Ontduiken, ow. st. ik -dook,heb

en ben -doken; -duiking, v. Onteer en., bw. zw. ik -eerde,beb

-eerd; -eerder, m. -eering, v. Onteerend, bn. -er, -st. Ontegensprekelijk,bn.en byw.

-er,-st.-heid, v. Ontegenzeglijk, bn.en by w. -er,

-st; -heid, v.

Onteigenen, bw.zw.ik -eigende,

heb -eigend: -eisening. v. Onteigeningswet, v. -ten. Ontelbaar, bn. en bijw.;-hcid,v. Ontembaar, bn.; -beid, y. Onterven, bw. zw.ik - erfde, heb

-erfd;-erving, v.

Ontevreden, bn. en byw. -er,

-st;-heid, v.

Ontfermen, (zich -) ow. zw. ik -fermde my, heb mij -fermd; -fermer, tn. -ferming. v. Ontfronsen, bw. zw.ik -fronste,

heb -fronst. Ontfutselen,bw.zw.ik -futselde, heb-futseld;-futSeling, v.

Ontgaan, ow. onr. st. het -Ring, is -caan.

Ontgelden, bw. st. ik -gold, heb Ontgespen, bw. zw. ik -gespte,

heb -gespt.

Ontgeven, (zich ww. st. ik

-gaf mij, heb mij-geven. Ontginnen, bw. at. ik -gon, heb -■ronnrn; -ginner, m.-ginning,v. Ontglijden, ow. st. my -gleed,

is mij -gleden.

Ontglimmen, ow.st. het -glom, is -glommen. Us -glipt*

Ontglippen, ow. zw.het -glipte, Ontgloeien.bw.ow.zw.ik -gloeide, heb en ben -gloeid. Ontgoochelen, bw. zw ik -goochelde, heb -goocbeld; -gooche-linr, v. (heb -graat.

Ontgraten, bw. zw. ik -graatte. Ontgraven, bw. st.ik -groef,heb

-graven;-graving, v.

Ontgrendelen, bw.zw.ik -grendelde, heb -grendeld; grende-lins, v. (ben -groeid.

Ontgroeien, ow. zw.ik -groeide, Ontgroencn,bw.zw.ik -groende,

heb -groend; -zroening, v. Ontgroenpartü, v.-en.

Ontgronden, bw. zw.ik -grond-

do, hfb -srond, -gronding, v. Ontgunnen, bw. zw. ik -gunde. Onthaal, o. '-15

Onthaken, bw. zw. ik -haakte,

heb-haakt;-haking, v.

Onthalen, hw.zw.ik -haalde,heb

-haald;-haling, v.

Onthalsteren, bw. zw. ik -halsterde, heb -halsterd. ... Onthalzen, bw. zw. ik -aalsde, heb -balsd; -halzing, v.

Ons, pers. vnw.

Ons, onze, ons, bez. vnw. Ons (bectOKram) o. -en; -je, o.-s. Onschadelijk, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Onschatbaar, bn. -der, -st. Onscheidbaar, bn. en bijw.;

-heid, v.

Onschendbaar, bn.; -heid, v. Onschriftmatig, bn. -er, -st;

-beid, v.

OnschriftuRrlijk,bn. Onschuld, v. (-lyk, byw.

Onschuldig, bn. en bijw.-er,-st; Onsierlijk, bn. en bijw. -er, -st; Onsiytbaar, bn. (-beid, v.

0nsmakelijk,bn.-er,-8t;-heid,v.

Onsmeltbaar, bn.; -beid, v. Onspoed, m.-en. ('st*

Onstaatkundig,bn.en byw.-er. Onstandvastig, bn.en bijw.-erj

-st; - heid, v.-lijk, bijw. Onsterfelijk, bn.;-heid, v. Onsterk, bn. -er, -st; -heid, v. Onsterkte, v.

Onstichtelijk, bn. en byw. -er,

-st;-heid, v.

Onstoffelijk, bn.; -heul, v. Onstraffelijk, bn. en byw. Onstuimig, bn. en bijw. -er,-8t; -heid. v.

Ontaard, bn. -er, -st; -heid, v. Ontaarden, ow. zw. ik -aardde,

ben -aard; -aardinp, y. Ontadelen, bw. zw.ik -adelde,

heb -adeld; -adeling, v. Ontallijk, bn. -er, -st; -heul, v Ontastbaar, bn.

Ontbeerlük, bn. -er,-st^beid^v. Ontberen, bw.zw.ik -beerde,heb

-beerd; -bering, v.

Ontbieden, bw. st. ik -bood,heb -boden; -bieder, in. -bieding, v. Ontbijt, o. -en; -je, o.-s. Ontbijten, ow. st. ik-beet, heb -betfn.

Ontbijtkamer, v. -s; - servies, o.

-serviezm;-tafel, v.-s.

Ontbinden, bw.ow. at.ik -bond,

heb -bonden; -binding, v' Ontbladeren, bw. zw. ik -bladerde, heb -bladerd; -bladering.

OnnOOdig. bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v. -lijk, by w. (-beid, v. Onnoozel, bn. en bijw. -er, -st; Onnoozelük, bijw.

Onnut, bn. -ter. -st; -telijk,bijw. Onomkoopbaar, bn.; -beid, V. OnoniStOOtelÜk,bn.en bi.iw.-er,

-St. (-st; -beid, V.

Onontbeerlijk, bn. en bijw. -er. Onontbindbaar, bn. en bijw. Onontdekt, bn. [-heid,v. Onontgonnen, bn. Onontvlambaar, bn.;-heid, v. Onontwijkbaar, bn. Onontwikkeld, bn.

Onooglijk, bn. -er, -st; -beid, v. Onoorbaar, bn.-dfr,-8t;-heid,v. Onoordeelkundig, bn. -er, -at, Onopengesneden, bn. Onopgelost, bn.

Onopgemaakt, bn. Onopgemerkt, bn. Onopgesmukt, bn. Onopgesneden, bn. Onopgetoomd, bn. On opgetuigd, bn.

Onopgevoed, bn.

Onopgewekt, bn. Onophoudelijk, bn. Onoplettend, bn. en bijw.-er

-at; -heid. v.

Onoplosbaar, bn.; -beid, v. Onopmerkzaam, bn. en bijw.

-zamer, -st; -beid, v. Onoprecht.bn.-er, -st; -heid,v. Onopzettelijk, bijw.

Onordelijk, bn. en bijw. -er, -st -beid, v. (-gt; -beid, v.

Onordentelijk, bn.en bijw. -er Onoverdacht, bn.

Onoverdekt, bn. Onovergankelijk, bn. Onoverkomelijk, bn. -er, -st. Onovertrefbaar, bn. Onovertroffen, bn. Onoverwinbaar, bn.' Onoverwinlijk en onoverwinnelijk, bn. -er, -3t;-beid,v. Onoverwonnen, bn. Onoverzienbaar, bn. Onpartijdig, bn. enbijw.-er,-8t;

-beid, v.-lijk, byw.

Onpas, (te -), bijw. nitdr. -selijk,

bn.; -beid, v.

Onpeilbaar bn.; -beid, V. Onpersoonlijk, bn. Onpractisch, bn. Onprofijtelijk, bn. en bijw. -er. Onraad, ro. [-st;-beid, v.

Onraadzaam, bn. -zamer, -st; Onrecht, o. [-beid, v.

Onrechtmatig,bn.en bijw. -er,

-st; -bfid,v.

Onrechtvaardig, bn. en bijw.

-er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Onrechtzinnig, bn. -er, -st; Onredbaar, bn. (-beid, v. Onredelijk, bn. en bijw. -er,-st;

-heid, v. (-beid, v.

Onredzaam. bn. -zamer, -st; Onregelmatig,bn. en bijw. -er, -st; -heid,v. (-heid,v.

Onrein, bn. en byw. -er, -st; Onreinigheid,v.

Onreisbaar, bn.

Onrijm, o.

Onrijp, bn. -er, -st; -held, v. Onroerend, bn.

Onroomsch, bn.

Onrust, v.-en. (-heid, v.

Onrustig, bn. en bijw. -er, -st;

Ontblooten, bw. zw.ik -blootte, . heb -bloot; -blooting, v. Ontboeien, bw. zw. ik -boeide,

heb -boeid; -boeiing, v. Ontboezemen,bw. zw. ik-uoe-zemde, heb -boezemd; -boeze-ming, v. . ,

Ontbolsteren, bw. zw. ik-boi-sterde, heb -bolsterd; -bolste-rins. v. , ., „

Ontbrandbaar, bn.; -heid.v. Ontbranden, ow. zw.ik -brano*

df, ben -brand; -branding, v. Ontbreken, ow. st.ik -brak,heb

-broker; -breking, v. Ontburgeren, bw. zw. ik -bur-

srerdf, heb -burjeerd. Ontcijferbaar, bn. . Ontcijferen,bw.zw. ik -cyferde,

heb -cijferd; -cijfering, v. Ontdacht, bn.

Ontdekken, bw. zw. ik -dekte, heb -dekt; -dekker, m.; -dek-kinz, v.

Ontdekkingsreis, v. -reizen;

-toeht,m. -en. , . i

Ontdelven, bw. st. ik -dolf, heb

-dolven;-delving, v.

-ocr page 177-

ONT

169

ONT

Onthanden, bw. zw.ik -handde, heb -onthand.

Onthaspelen, bw. zw. ik -has-

1»elde, heb -haspeld; -haspe-ing, v.»elde, heb -haspeld; -haspe-ing, v.

Ontneffen, bw. st. ik -hief, heb -heven; -heffing, v.

Ontheiligen, bw. zw. ik -heiligde, heb -heiligd; -heiliger, ra. -heiliging, v.

Ontheisteren, bw. zw. ik -heisterde, hub -heisterd; -heistering, v.

Onthollandschen, bw. zw. ik -holiandschte, heb -hol-landscht. (-hold.

Onthollen, ow.zw.ik -holde,ben

Onthoofden, bw. zw. ik - hoofd-de, heb -hoofd; -hoofding, v.

Onthouden, bw. at. ik -hield, heb -houden; -houding, v.

Onthullen, bw. zw. ik -hulde, heb -huid; -hulling, v.

Onthuppelen. ow. zw. ik -hup-pelde. ben -huppeld.

Onthutsen,bw.ow. zw. ik-butste. heb en ben -hutst.

Outjjd, m. -en.

Ontijdig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lyk, bijw. (-ijld.

Ontylen, ow. zw. ik -ijlde, ben

Ontilbaar, bn.; -heid, v.

Ontjagen, bw. ow. zw. en st. ik -jaagde(-joeg)heb en ben -jaagd.

Ontkapen, bw. zw. ik -kaapte heb -kaapt; -kaping, v.

Ontkennen, bw. zw. ik -kende, heb -kend; -kenner, ra. -kenning, v.

Ontkerkeren, bw. zw. ik -kerkerde, heb-kerkerd; -kerkering, v.

Ontketenen, bw. zw. ik -ketende. heb -ketend; -ketening, v.

Ontkiemen, ow.zw.het -kiemde, is -kiemd; -kieming, v.

Ontkleeden, bw. zw. ik -kleedde, heb -kleed; -kleeding, v.

Ontkleuren, bw. zw. ik -kleurde. heb -kleurd; -kleuring, v.

Ontklimmen, ow. st. ik -klom, ben -klommen, (heb -klonken.

Ontklinken, bw. at. ik -klonk.

Ontkluisteren,bw.zw.ik -kluisterde heb -kluiaterd; -kluistering, v.

Ontknevelen, bw.zw. ik -kne-

velde,heb -kneveld; -kneveling,v.

Ontknoopen. bw. zw.ik -knoopte, heb -knoopt; -knooping. v.

Ontkomen, ow. st. ik -kwam, ben -komen; -koraing, v.

Ontkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kooht.

Ontkoppelen, bw. zw. ik ontkoppelde, heb -koppeld; -koppeling, v.

Ontkersten, bw.zw. ik -korstte, heb -korst; -korstins:, v.

Ontkrachten,bw.zw.ik - kracht-te. heb -kracht; -krachting, v.

Ontkruipen, ow. st. ik-kroop, ben -kropen. (heb -kuipt.

Ontkuipen, bw. zw. ik -kuipte.

Ontkurken, bw. zw. ik -kurkte, heb -kurkt;-kurking, v.

Ontladen, bw. st. ik ontlaadde, hi-b -laden; -lader. m. - lading, v.

Ontlasten, bw. zw.ik -la8tte,heb -last; -lasting, v.

Ontlaten, bw.st. ik -liet, heb en ben -laten; -lating, v.

Ontleden, bw.zw.ik -lee(ide,h(-b

-leed; -leder, ra. -leding, v. Ontledigen, bw.zw. ik -ledigde, heb -iedigd; -lediging, v.

Ontleedkamer, v. -s. Ontleedkunde, v. Ontleedkundig, bn. Ontleedkundige, m. -n. Ontleedkunst, v. Ontleedmes, o. -sen. Ontleenen, bw zw. i'v -leende,

heb -leend; -leening, v. Ontleeren. bw. zw. ik -leerde,

heb -leerd.

Ontleggen, bw. zw. ik -legde en

-leide, heb -legd en -leid. Ontlijken, bw.zw. ik -lijkte, heb -lijkt. (heb -lokt.

Ontlokken, bw. zw. ik -lokte, Ontlooden, bw. zw. ik -loodde,

heb -lood.

Ontloopen, OW. st. ik -liep, ben

-loopen; -looping, v. Ontlooveren, bw. zw. ik -loo-

verde, heb -looverd. Ontluiken, bw.ow.st. het -look,

heeften is -loken; -luiking, v. Ontluisteren, bw zw. ik -lui-8terde,heb -iuisterd;-luistering,v. Ontmaken, bw. zw. ik -maakte,

heb -maakt; -ranking, v. Ontmannen, bw.zw. ik -raande, heb -mand; -manning,v.

Ontmantelen, bw.zw. ik -man-telde, heb -raanteld; -manteling, v.

Ontmaskeren, bw.zw. ik -maskerde, heb -maskerd; -raaske-Ontmast, bn. [ring, v.

Ontmasten, bw. zw. ik -mastte, Ontmenscht, bn. [heb -mast. Ontmergeld, bn. Ontmeuhelen, bw.zw. ik -raeu-belde, heb -raeubeld; -raeube-ling, v.

Ontmoedigen, bw.zw.ik -moedigde, heb -raoedigd; -raoedi-üing, v.

Ontmoeten, bw. ow. zw. ik -raoette, heb en ben -moet; -moeting, v. Ontnederlandschen,bw.zw. ik -nederlandschte, heb -neder-landscht.

Ontnemen, bw. st. ik -nam, heb

-nomen; -neming, v. Ontnuchteren, bw. ow. zw. ik -nuchterde, heb en ben -nuch-terd; -nuc.itering, v. (-beid, v. Ontoegankelijk, bn. -er, -st; Ontoereikend, bn.; -beid. v. Ontoerekenbaar, bn.; -heid, v. Ontoombaar, bn.

Ontoonbaar, ba.

Ontpakken, bw. zw. ik -pakte,

heb -pakt; -pakkintr, v. Ontplanken,bw.zw.ik -plankte,

heb -plankt.

Ontpleisteren, bw. zw.ik -pleisterde, h. -pleisterd. (h. -pleit. Ontpleiten, bw. zw. ik -pleitte. Ontploffen, ow. zw. het -plofte,

is -ploft; -ploffing, v. Ontplooien, bw.zw. ik -plooide,

heb -plooid; -plooiing, v. Ontpluizen, bw. st. ik -ploos, heb -plozen. (heb -plukt.

Ontplukken, bw.zw. ik -plukte, Ontpoorteren, bw.zw.ik -poor-terde, heb -poorterd; -poorte-ring, v.

Ontprachen tafbedelen) bw.zw.

ik -prachte, heb -pracht. Ontpraten, bw. zw. ik -praatte,

heb -praat.

Ontraden,bw.at.ik -ried(raadde), heb -raden; -rader, ra.-rading,v. Ontrafelen, bw. zw. ik - rafelde, heb -rafeld. (heb -rakt.

Ontrakken, bw. zw. ik -rakte, Ontrampeneerd, bn. Ontredderd, bn.

Ontreinigen, bw.zw. ik -reinigde, heb -reinigd; -reiniging, v. Ontremmen, bw.zw. ik -remde, heb -rerad. (ben -rend.

Ontrennen, ow. zw ik -rende, Ontrieyen. bw. zw. ik -riefdt,

heb -rlefd; -rieving,-v. Ontrijden, ow. st. ik -reed, ben -reden. (-reRen.

Ontrijgen, bw. st. ik -reeg, heb Ontrimpelen, bw. ;:w. ik -rimpelde,heb -rimpeld; -rimpeling, v. Ontroeien, ow. zw. ik -roeide,

ben -roeid.

Ontroeren, bw.ow.zw. ik -roerde, heb en ben -roerd; -roering,v. Ontrollen, bw. ow. zw. ik -rolde, heb en ben -rold. Ontronselen, bw. zw. ik-ron-

selde, heb -ronseld. Ontroemen, bw.zw. ik -roomde, heb -roomd. (-heid, v.

Ontroostbaar, bn. -der, -st; Ontroostelük, bn. -er, -st. Ontrooven, bw. zw. ik -roofde, heb -roofd; -rooving, v.

Ontrouw, v.

Ontrouw, bn. en bijw. -er, -st;

-elijk, bijw.

Ontfou wigheid, v. Ontruimen, bw. zw. ik-ruimde,

heb -ruimd; -ruiming, v. Ontrukken, bw. zw. ik -rukte,

heb -rukt; -rukking, v. Ontrusten, bw. zw. ik -rustte,

heb -rust.

Ontschaken, bw.zw.ik -schaakte, heb -schaakt.

Ontschepen, bw.zw. ik -scheepte, heb -scheept; -scheping, v. OntSCheuren,bw.zw.ik -scheurde. heb -scheurd. Ontschieten, ow.st.het -schoot,

is -schoten.

Ontschipperen, bw. zw. ik

-schipperde, heb -schipperd. Ontschoeien, bw.zw.ik -schoeide, heb -schoeid; -schoeiing, v. Ontschuilen, bw. ow. st. ik

-school, heb en ben -scholen. Ontschuldigen, bw. zw. ik -schuldisfde, heb -schuldigd; -schuldiging, v.

Ontsieren, bw.zw.ik -aierde,heb

-sierd; -siering, v.

Ontslaan, bw. st. ik -sloeg, heb Ontslag, o. [-slagen.

Ontslagneming, v. -en. Ontslapen, ow.st. ik -sliep, ben -slanen.

Ontslippen, ow. zw. ik -slipte,

ben -slipt.

Ontsluieren, bw.zw. ik -sluierde, heb -sluierd; -sluiering, v. Ontsluimeren, ow.zw. ik -sluimerde, ben -sluimerd. Ontsluipen, ow. at. ik -aloop,

ben -slopen; -sluiping, v. Ontsluiten, bw.st.ik -sloot, heb -sloten; -sluiter, m. -sluiting, ▼.


-ocr page 178-

ONT

ONU

170

Ontsmetten, bw.zw. ik -smette,

heb -smet; -smetting,v. Ontsnaard, bn.

Ontsnappen, ow.zw. ik -snapte,

heb -snapt; -snapping, v. Ontsnellen, OW. zw. ik-snelde,

ben -sqeld. Ontsnoeren,bw.zw. ik -snoerde,

heb -snoerd; -snoering, v. Ontspannen^ bw.st. ik -spande, heb -spannen; -spanning, v. Ontspartelen, OW. zw. ik -spartelde, ben -sparteld. Ontspelden. bw. zw. ik -spelde,

heb -speld.

Ontspinnen, bw. st. ik -spon,

heb -sponnen.

Ontspin ten, bw.zw. ik -spintte,

heb -epint.

Ontsporen, ow.zw. ik -spoorde,

ben -spoord; -spoting, v. Ontspringen, ow.st. ik -sprong,

ben -sprongen.

Ontspruiten, ow.st.het -sproot, is -sproten. (is -staan.

Ontstaan,ow.onr.st. het -stond, Ontstapelen, bw.zw. ik -stapelde, heb -stapeld; -stapeling, v. Ontstappen, ow. zw. ik -stapte,

ben -stapt.

Ontsteken, bw. ow. st. ik -stak, heb en ben -stoken; -steking, v. Ontstelen, bw. st. ik - stal, heb

-stolen, -steling, v. Ontstellen, bw.ow. zw. ik -stelde, heb en ben -steld; -steltenis. Ontstemd, bn.; -htid, v. [v. Ontstemmen, bw. ow. zw. ik

-stemde, heb en ben -stemd. Ontstentenis, v.

Ontsterven, ow. st. ik -stierf.

ben-storven. * (-st;-beid, v. Ontstichtelijk, bn. en bijw. - er, Ontsticliten,bw.zw.ik - stichtte,

heb -sticht; -stichting, v. Ontstoken, bn. Ontstrengelen, bw. zw. ik

-strengelde, heb -strengeld. Ontstrijden, bw. st. ik -streed,

heb -streden.

Ontstrikken, bw.zw.ik -strikte,

heb -strikt.

Ontstroom en, ow. zw. ik

-stroomde, ben -stroomd. Onttakelen, bw. ow. zw. ik - takelde, heb en ben -takeld; -takeling, v.

Onttanden, bw. zw. ik-tandde, heb -tand. (-telik

Onttellen, ow.zw. ik -telde, heb Onttogen, vd. van het verouderde Onttiegen. Onttooveren, bw. zw. ;ik -too-verde. heb -tooverd; -toove-r\ns. v. ',heb -trokken.

Onttrekken, bw. st. ik -trok, Onttroggelen, bw.zw. ik -troggelde, heb -troggeld. Onttronen (van den troon stoo-ten) bw. zw. ik -troonde, heb -troond;-troning, v. Onttroonen (aftroonen) bw. /.w.

ik -troonde, heb -troond. Onttrouwen, ow.zw. ik -trouwde, heb -trouwd. . (-tmd. Onttuien, bw.zw. ik - tuide, heb Onttuigen, bw.ow. zw. ik -tuigde, heb -tuigd.

Ontucht, v. -elijk, bijw. Ontuchtig, bn. en bijw. -er,-st. Ontuig, o.

Ontwijfelbaar, bn.en bijw.-der, Ontwyk, o. {-st.

Ontwijlcen, bw. ow.st. ik -week, heb en ben -weken; -wijking, v. Ontwikkelen, bw. zw. ik -wik-kelde,heb -wikkeld; - wikkeling,v. Ontwikkelingsgang, m.; -tijdperk, o. -en.

Ontwinden, bw. st. ik -wond,

heb -wonden; -winding, v. Ontwoekeren, bw.zw. ik -woekerde, heb - wockerd.

On t wolk t, bn.

Ontworstelen, ow.zw. ik -worstelde, ben -worsteld. Ontwortelen, bw. zw. ik -wortelde, heb -worteld; -wortelinfj,v. On twrichten,bw. zw.ik --vricht-

te, heb -wricht; -wrichting, v. Ontwringen, ow st. ik - wrong,

heb -wrongen.

Ontzadelen, bw.zw. ik -zadelde. Ontzag, o. (heb -zadeld.

Ontzaglijk, bn. -er, -st; -heid, v. Ontzakken, ow. zw. ik -zakte,

ben -zakt.

Ontzegelen, bw.zw. ik -zegelde,

heb -zegeld; -zegeling, v. Ontzeggen, bw. zw. ik -zeide,

heb -zegd en -zeid; -zegging, v. Ontzeilen, ow.zw. ik-zeilde,ben -zeild.

Ontzenuwen, bw. zw. ik -ze-nuwde, heb -zenuwd; -zenu-Ontzet, o. [wing, v.

Ontzetbaar, bn.

Ontzetten, ow.bw.zw. ik -zette, heb en ben -zet; -zetter, m. - zetting:, v. (-st. Ontzettend, bn. en bijw. -er. Ontzielen, bw.zw.ik -zielde, heb -zield. (-zien. Ontzien, bw. st. ik -zag, heb OntzjjRen, ow. st. ik-zeeg, ben

-zesen.

Ontzind, bn. en by w. Ontzinken, ow.st. ik -zonk, ben

-zonken; -zinkin?, v. Ontzondigen, bw. zw. ik -zon-diijde,heb -zondigtf; -zondiging, v. Ontzuigen, bw. st. ik -zoog, heb -Z'^Ten.

OntZUiveren, bw. zw. ik -zuiverde, heb -zuiverd; -zuivering, v. Onzuren,bw. ow.zw.het -zuurde,

beeft en is -zuurd; -zuring, v. Ontzwachtelen, bw. zw. ik -zwachtelde, heb -zwachteld; -zwachteling, v. Ontzwavelen, bw. zw. ik -zwa-velde,heb -zwaveld; -zwaveling, v. (ben -zwollen.

Ontzwellen.ow. bw st. ik -zwol, Ontzwemmen,ow.st. ik -zwom,

ben -zwommen. Ontzweven,ow. zw. ik -zweefde

ben -zweefd. Onuitbluschbaar, bn. Onuitdoofbaar, bn. Onuitgedrukt, b n. Onuitgegeven, bn. Onuitgekleed, bn. Onuitgelezen, bn. Onuifcgeloot bn. Onuitgemaakt, bn. Onuitgesproken, bn. Onuitgewerkt bn. Onuitgezocht, bn. Onuitputtelijk, bn. en bijw. -er,

-st; -heid. v.

Onuitroeibaar, bn.

Ontvademen, bw. zw. ik - vademde, heb -vademd. Ontvallen, ow. st. ik -viel, ben Ontvang, m. (-vallen.

Ontvangen, bw. st. ik ontving, heb -vangen; -vanger, m. -van-Ontvangenis, v. quot; (ging, v. Ontvangerskantoor,o. -toren. Ontvangerspost, m. -en. Ontvangst, v.-en. (v.

Ontvankelijk, bn.-er,-8t; -heid. Ontvaren, ow. st. ik - voer, ben -varen.

Ontvechten, bw. ow. st. ik

-vocht, heb - vochten. Ontveillgen, bw. zw. ik -veilig-

de, heb -veilisrd; -veiliging, v. Ontveinzen, bw.zw.ik-veinsde.

heb -veinsd; -veinzing, v. Ontvellen, ow.zw.ik -velde, ben -veld; -velling, v. (-heid,v. Ontvlambaar, bn. -der, -st; Ontvlammen, bw. ow. zw. ik -vlamde, heb en ben -vlamd; -vlamming, v.

Ontvleezen, bw.zw. ik -vleesde,

heb -vleesJ; -vleezing, v. Ontvleien, bw. zw. ik -vleide,

heb -vleid.

Ontvlieden, bw. st. ik -vlood,

ben -vloden;-vlieding, v.

Ontvliegen, ow. st. ik -vloog, ben -vloden. (-vloten.

Ontvlieten, ow.st. ik -vloot,ben Ontvloeien, ow.zw. ik -vloeide,

ben -vioeid.

Ontvloeisol, O. -s en-en.

Ontvluchten,ow.zw.ik -vluchtte, ben -vlucht; -vluchting, v. Ontvoeren, bw. zw. ik -voerde, heb -voerd; -voerder, m. -voe-ring, v.

Ontvolken, bw. zw. ik -volkte,

heb -volkt; -volking, v. Ontvonken, bw. ow. zw. ik -vonkte, heb en ben -vonkt; -vonkins, v.

Ontvoogden, bw.zw. ik - voogd-

de, heb -voogd; -voogding. v. Ontvouwen, bw. zw. ik - vouwde, heb -vouwd; -vouwing, v. Ontvreemdhaar, bn. Ontvreemden, bw. zw. ik -vreemdde, heb -vreemd; -vreemding, v. (-vrijd.

Ontvrijen, bw.zw. ik -vrijde,heb Ontwaaien, ow. zw. en st. het

-waaide -woei),is -waaid. Ontwaken, ow. zw. ik -waakte,

brn -waakt; -waking, v. Ontwapenen, bw. zw. ik -wapende, heb -wapend; -waptr nintr, v. (heb -waard-

Ontwaren, bw. zw. ik -waarde. Ontwarren, bw. zw. ik - warde,

heb -ward; -warring, v. Oiitwassen, ow.st. ik -wies,ben wassen.

Ontweien, bw. zw. ik -weide,

heb -weid; -weiing, v. Ontweldigen, bw. zw.ik -wel-digde, heb -weldigd; -weldiger, m. -weldiging, v.

Ontwennen, bw. ow. zw. ik -wende, heb en ben -wend; -wenning, v.

Ontwerp, o. -en; -je, o. -s. Ontwerpen, bw. st. ik -wierp.

heb-worpen;-werper,m. Ontwijden, bw.zw. ik -wijdde, heb - wijd; -wijder,m.-wijding,v.


-ocr page 179-

ONW

ONU

171

Onverwijld, bn. en byw. Onverwinbaar, bn.; -heid,v. Onverwinlyk en onverwin

nelijk, bn. -er, -st. Onverwittigd, bn. Onverwonnen, bn. Onverwrikbaar, bn. en bijw

-der, -st; -heid, v.

Onverwrlkkelijk, bn. en bijw. Onverzaadbaar, bn. en büw. Onverzadelijk, bn. en bijw.-er, -st; -held, v.

Onverzadigbaar, bn. Onverzadigd, bn. Onverzeerd, bn. Onverzegeld, bn. Onverzekerd, bn.

Onverzeld, bn. Onverzetbaa,r, bn.; -heid, v. Onverzettelijk,bn. en bijw. -er. On verzocht, bn. [-St; - heid, Y. Onverzoenbaar, bn. en bijw. Onverzoend, bn. (-heid, v. Onverzoenlijk, -er, -st; -heid,v. Onverzorgd, bn. Onverzwaard, bn. Onverzwakt, bn. Onverzwegen, bn. Onverzwelgbaar, bn. Onvoegzaam, bn. en bijw.-zamer, -st; -htid, v.

Onvoelbaar, bn.

On volbouwd, bn. Onvolbracht, bn. (v.

Onvoldaan,bn.-daner,-3t- -heid. Onvoldoend, bn.; -heid. v. Onvoldragen, bn.

On voleind, bn.

Onvoleindigd, bn. Onvolkomen, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v. -lijk, bijw. Onvolledig; bn. en byw. -er, -st; -heid, v.

Onvolmaakt, -er, -St; -heid, v. Onvolprezen, bn.

Onvoltallig, bn.; -heid, v. Onvoltooid, bn. Onvoltrokken, bn. Onvelvoerd, bn. Onvolwassen, bn. Onvoorbedacht, bn. en bijw. Onvoorbedachteiyk, bn. en

bijw.

Onvoorbereid, bn. en bijw. Onvoordeellg, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Onvoorkomelijk, bn. -er, -st, Onvoorwaardclijk,bn. en bijw. Onvoorzichtig, bn, en bijw. -er,

-st; -heid,v, -lijk, bijw. Onvoorzien, bn.

Onvoorziens, bijw. (-st.

Onvorstelijk, bn. en bijw. -er, Onvrlend, m. -en. Onvriendelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (bijw. -er, -st.

Onvriendschappelijk, bn. en

Onvry.bn.en bij w.-er,-8t;-heid,v. Onvrj)wllllg,bn. en bijw.-er,-st. On VT j zinnig,bn. en bij w, - er, - st; -heid, v.

Onvromelijk, bijw. (-st.

Onvroom, bn. en bijw. -vromer. Onvrouwelijk, bn. en bijw. -er, -st. (-st; -heid, v.

On vruchtbaar,bn.en bijw.-der. Onwaar, bn. en bijw. Onwaarachtig, bn. -er, -st. Onwaard, bn.

Onwaarde, v. (-heid, v.

Onwaardeerbaar, bn. en bijw.

Onuitsprekelijk, bn. en bijw.

-er. -st; -heid, v.

Onuitvoerbaar, bn.; -heid, v. OnuitVOerlük,bn. -er,-st; -heid, Onuitvorscnbaar, bn. [v. Onultwisclibaar, bn. On vaarbaar, bn. (-heid, v. Onvast bn. en bijw. -er, -st; Onvatbaar,bn. -der,-st; -heid,v. Onveilig, bn. en bijw. -er, -st; Onver, bn. en bijw. [-heid. v. Onveranderbaar, bn. Onveranderd, bn. (-st; -heid,v. Onveranderiyk.bn.enbüw. -er. Onverantwoord, bn. Onverantwoordelijk, bn. en

bijw. -er, -st; -heid, v.

Onverbasterd, bn. (-heid, v. Onverbeterbaar, bn. -der, -st; Onverbeterd, bn. Onverbeterlijk, bn. en bijw.-er, Onverbleekt, bn. [-st; -htid, v. Onverbloemd, bn. Onverbogen, bn. Onverbonden, bn. Onverborgen, bn. Onverbrand, bn.

On ver brandbaar, bn. Onverbreekbaar, bn. en bijw.

-held, v. (-er, -st; -heid, v.

Onverbrekelijk, bn. fn bijw. Onverbuigbaar, bn.; -heid, v. Onverdedigbaar, bn.; -heid, v. Onverdedigd, bn.

Onverdeeld, bn. Onverdelgbaar, bn. (-heid,v. Onverderfelijk, bn. -er, -st; Onverdicbt, bn.

Onverdiend, bn. Onverdoofbaar, bn.; -held, v. Onverdord, bn Onverdorven, bn.; -heid, v. Onverdraaglijk,bn.en bijw. -er,

-st; -heid, v. (-st; -heid, v.

Onverdraagzaam, bn. -zamer. Onverdroten, bn. Onvereenigbaar, bn.; -heid, v. Onverflauwd, bn. Onverfoelied. bn. (-heid, v. Onvergankelijk, bn. -er, -st; Onvergeeflijk en onvergefelijk, bn. en bijw. -er, -st.

Onvergeeflijkheid, v. Onvergelijkbaar, bn. Onvergelijkelijk, bn. en bijw.

-er, -st. (-st; -heid, v.

Onvergenoegd, bn. en büw -er. Onvergetelijk, bn. -er, -st. Onvergezeld, bn.

On verglaasd, bn.

Onverguld, bn. On verhaalbaar, bn. Onverhelpelijk, bn. -er, -st. Onverhinderd, bn. en bijw. Onverhoeds, bijw. Onverhoedsch, bn. Onverholen, bn.

Onverhoopt, bn. en by w. Onverhoord, bn. Onverhuurbaar, bn. Onverhuurd, bn.

On verjaard, bn. Onverkiesbaar, bn.; -heid, v. Onverkieslijk en onverklese-

lük, bn. -er, -st. (-heid, v.

Onverklaarbaar, bn. -der, -st: Onverkleed, bn. Onverklelnbaar, bn.; -heid, v. Onverkocht, bn. Onverkoopbaar, bn. Onverkrijgbaar, bn.

Onverlaat, m. onverlaten. Onverlakt, bn,

Onverlept, bn.

Onverlet, bn. (v.

Onvermaard, bn. -er, -8t;-heid, On vermagerd, bn. Onvermakelijk,bn. en bijw. -er. Onvermeld, bn. [-st; -heid, v. Onvermengbaar, bn. Onvermengd, bn. OnvermijdDaar,bn.; -heid, v. Onvermüdelijk,bn.enbijw. -er,

-st; -heid, v.

Onverminderd, bn. en vz. Onvermlnkt, bn. Onvermoeibaar, bn. en büw.

-der, -st; -heid, v. Onvermoeid, bn. Onvermogen, o. Onvermogend, bn. -er, -st. Onvermolsemd, bn. On vermomd, bn. Onvermurwbaar, bn.; -heid,v. On vermurwd, bn. Onvernielbaar. bn. Onvernietigbaar, bn. Onvernleuwd, bn. Onveroordeeld, bn. Onverouderd, bn. Onveroverbaar, bn. Onveroverd, bn.

On verpacht, bn.

On verpand, bn.

On verplant, bn.

Onverplicht, bn.

Onverpoosd, bn.

Onverricht, bn. (-st; -heid, v. Onversaagd, bn. en bijw. -er. Onverschillig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (-heid, v.

Onverschoonbaar, bn. en bijw. Onverschoonlijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Onverschrokken, bn. en bijw.

-er, -st; -heid, v.

Onverschuldigd, bn. Onversierd, bn.

Onverslapt, bn. Onverslijtbaar, bn. Onverslötelijk, bn. -er, -st. On verstaald, bn. (-heid, v. Onverstaanbaar, bn. en bijw.; Onverstand, o.

Onverstandig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw.

Onversterfelük, bn. Onverstoorbaar, bn.; -heid, v. Onverstoord, bn. Onverstoorlijk, bn. en bijw. Onverstorven, bn. Onvertaalbaar, bn. Onvertaald, bn. Onverteerbaar, bn. Onverteerd, bn.

On vertind, bn.

Onvertogen, bn.

Onver troostbaar, bn. en bijw. Onvertroostelijk, bijw. Onvervaard, bn. en bijw. -elijk, Onvervalscht,bn. [bij w.-heid, v. Onvervoegbaar, bn.; -heid, v. On ver voerbaar, bn. On vervreemd, bn. Onvervreemdbaar, bn.; -heid. Onvervuld, bn. [v.

Onverwacht, bn. Onverwachts, bijw. Onverwarmd, bn. Onverwelkbaar, bn.; -heid, v. Onverwelkelijk, bn. Onverwelkt, bn.

-ocr page 180-

ONW

OPB

172

Oost (het Oosten)o.; (Nederlands

Oostindische bezittingen) v.

Oost, bijw.

Oostelijk, bn. en bijw. -èr, -st. Oosten, o.

Oostenwind, ra. -en.

Oosteren, ow. zw. ik oosterde, Oostergoo, o. (ben geoosterd. Oostergrens, v. -grenzen. Oosterhoek, ra.

Oosterkim, v

Oosterling, ra. en v. -en; voor

het v. ook: Oosterlinge. Oosterlucie, v.

Oostersch, bn.

Oosterzon, v.

Oostfriesch, bn. Oost-Friesland, o.

Oost-lndië en Oostinje, o. Oostindievaarder en oostinje vaarder, ra. -s.

Oostindisch, bn.

Oostinje. Zie Oost-lndië. Oostnoordoost, bijw. (o. als zn.) Oostvlaamsch, bn. Oost-Vlaanderen, o. Oostwaarts, bijw.

Oostzee, v.

Oostzuidoost, bijw. (o. als zn.) Ootje, o. (in het - nemen). Ootmoed, ra.

Ootmoedig, bn. en bijw. -er, -st;

heid, v.-lijk, bijw.

Op, vz.

Opaac (ondoorschijnend; duister,

donker; droevig) bn.

Opaal (stof) o.; (steen) ra. opalen. Opaciteit (ondoorschijnendheid) v. (heb-geaderd.

Opaderen, bw. zw. ik aderde -, Opbaggeren,bw.zw. ik baggerde -, heb -gebaggerd; -baggoring,v. Opbakeren, bw. zw. ik bakerde -, heb -gebakerd.

pbakken, bw. st. ik bakte -,heb -gebakken. (heb-gebalied.

Opbaliën, bw. zw. ik baliede -, Opbanen, bw. zw. ik baande -,

heb -gebaand; -baning, v. Opbarsten, ow. st. het barstte -, is -gebarsten; ook: het borst is -geborsten; -barsting, v. Opbedelen, bw. zw. ik bedelde

heb-gebedeld.

Opbellen, bw. zw. ik belde -, heb -gebeld. (-geborgen.

Opbergen, bw. st. ik borg -, heb Opbersten. Zie Opbarsten. Opbeuren, bw. zw. ik beurde

heb -gebeurd; -beuring, v. Opbiechten, bw. zw. ik biechtte

-, heb-gebiecht.

Opbieden, bw. st. ik bood -, heb

-geboden; -bieding, v.

Opbüten, bw.st. ik beet-, heb

-gebeten.

Opbüten (bijt hakken) bw. zw.

ik bijtte-, heb-gebijt. Opbikken, bw.zw. ik bikte -. heb -gebikt. (-ó'ebjH-

Opbillen, bw. zw. ik bilde -, heb Opbinden, bw. st. ik bond -, heb -srebonden. (heb -geblazen. Opblazen, bw. ow. at. ik blies -, Opbleeken,bw.ow.zw. ik bleekte

-, heb en ben -gebleekt. Opblijven, ow. st. ik bleef -, ben

Opbobbelén, ow.«w. ik bobbelde -, ben -gebobbeld.

Opbod, o.

Ooft, o.

Oog, o. -en; -je, o. -s.

Oogelijn, o.

Oogen, bw.ow. zw. ik oogde, heb geougd. (-s*

Oogenblik, o. en m. -ken; -je,o. Oogenblikkelijk, bn. en bijw. Oogendienaar, m.-dienaars en -dienaren. (-paar, o.

Oogendienst, ra.; -klaar, o., Oogenschijnlijk,bn. en bijw,-er;

-st; -held, v. (-troost, v.

Oogenschouw, v.; -taal, v.; Ooglid, o. -leden.

Ooglijk, bn. en bijw. -er, -st. Oogluikend, bijw.

Oogluiking, v.

Oogmerk, o. -en.

Oogst, m. -en; -je, o. -s.

Oogsten, bw. zw. ik oogstte, heb geoogst; oogster, m. oogsting,v. Ooi, v. -en; -tje, o. -s.

Ooievaar, m. -vaars en -varen;

-vaartje, o. -s.

Ooievaarsbeen, o. -en. Ooievaarsbeen (persoon) m. en v. -en.

Ooievaarsbek, m. -ken; -ei, o. -eren; -hals, ra., -halzen; -kop, m. -pen; -nest,©, -en; -vlucht, v. Ooit, bijw.

Ook, vw. en bijw. (

Oolijk.bn. en bijw. -er,-st; -heid, Oolijkerd,m. -s.

Oom, ra. -s en -en; -pje, o. Oomzegger, ra.-s; -zegster, v.-s. Oonen (jongen werpen) ow. zw.

het schaap oonde, heeft geoond. Oor, o. -en; -tje, o. -s.

Oorbaar, bn. -der, -st; -heid, v, Oorbaar (nut, voordeel'; o.

Oord (plaats) o. -en.

Oordeel, o. -en.

Oordeelen, bw. ow. zw. ik oor-d elde, heb geoordeeld; oordee-Oordeelkunde, v. (laar, ra. Oordeelkundig,bn.en bijw. -er, Oordeelsdag, m. [-st.

Oordeelsgaaf en -gave, \ Oordeelskracht, v. Oordeelvelling, v. -en. Oorhanger, ra. -s Oorkonde, v. -n.

Oorlam, o. -men.

Oorliëtblok, o. -ken en -s. Oorlof, o.

Oorlog, ra. -en; -je, o. -s. Oorlogen, ow. zw. ik oorloogde.

heb geoorloogd. v

Oorlogsbazuin, V. -en; -bedrijf, o ■ -bcnde,v. -en; -bliksem,ra.-i -deugd, V. -en; -fakkel, v.; -ge weid, o.; -god, ra.; -godin, v. -held,m. -en; -kans,v. -en; -kas. v. -sen; -kosten, m.rav.; -kunst, v.; -lasten, ra. rav.; -list, v. -en: -ramp, v. -en;-recht, o.;-roem m.; -schip, o. -schepen; -tijd,ra. -vaan, v. -vanen; -vaartuig, c -en;-veld,o.; -vloot, v., -vloten; -vuur,o.; -wapen,o. -en;-wet,v. -woede, v.; -zwaard, o. -en. Oorlogsgezind, bn. -er, -st. Oorlogzuchtig, bn. -er, -st. Oorsprong, ra. -en. (-st;-heid,v. Oorspronkelijk,bn. en bijw. -er, Oort |geldswaarde)o.,-en;-je,o.-s. Oorveeg, ra. -vegen; -je, o. -s. Oorvijg.v- -eni '3e'0- ^8-Oorzaak, v. -zaken. Oorzakelijk, bn.

Onwaardig, bn. en bijw. -er -st;

-heid, v. -Hik, bijw. Onwaarheid, v. -heden. Onwaarschijnlijk, bn. en bijw.

-er,-st; -lu id, v. (-heid, v. Onwankelbaar, bn. -der, -st; On weder en on weer,o. -weders

en -weeren; -weertje, o. -s. Onwederlegbaar, bn. en bijw.

-der, -st; -heid. v. On wederroepelij k, bn. en bijw. Onwedersprekelü k, bn. en

bijw. -er, -st. Onwederstaanbaar, bn. en

bijw. -der, -st; -heid, v. Onweer. Zie Onweder. Onweerbaar, bn.; -heid, v. On weeren, o^p.w.zw.het - weerde, heeft «eonweerd. Onweersbui, v. -en; -vlaas, v.

-vlagen; -vogel, m. -s; -wolk, v. Onwel, bijw. C-en.

Onwelgevallig, bn. -er, -st. Onwelkom, bn.

Onwellevend, bn. en bijw. -er,

-st;-heid, v.

Onwelluidend, bn. en bijw. -er, -st; heid, v. (-heid, v.

Onwelsprekend, bn. -er, -st; Onwelvoeglyk, bn. enbijw.-er, -st; -heid, v. .. (-heid,v.

Onwetend, bn. en bijw. -er,-st; Onwetens, bijw. (-st.

Onwetenscliappeluk, bn. -er, Onwettelijk, bn. en bijw. -er.

-st; -heid, v.

Onwettig, bn. en bijw.-er,-st;

-heid, v. -liik, bijw. Onwezenlijk, bn. (-wijst,

Onwijs, bn. en bijw. -wijzer. Onwijsgeerig, bn. -er, -st; Onwüslieid, v. (-heid,v.

Onwy slijk en onwijselyk,bijw. Onwüj m. (-st.

Onwiliekeurig,bn. en bijw. -er. Onwillens, bijw. (-heid, v. Onwillig, bn. en bijw. -er, -st; Onwinbaar, bn.; -heid, V. Onwinlü': en onwinnelijk, bn. Onwraakbaar, bn. -der, -st;

-heid, v. (-er, -st; -heid, v. Onwraakzucbtig, bn. eiï byw. Onwrikbaar, bn. en bijw. -der.

-st;-heid, v. (-heid, v.

Onzacht, bn. en bijw. -er,-st; Onzalig, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v, (-heid, v.

Onzedelijk, bn. en bijw. -er, -st; Onzedig, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v.

Onzeglijk, bn. en bijw. -er, -st. Onzeilbaar, bn. (-heid. Onzeker, bn. en bijw. -der, -st; Onzelfstandig, bn. -er,

-heid, v.

Onzent (ten), bijw. uitdr. (bij-Onzen thai ve (wat ons betreft) Onzentwege (namens ons) bij Onzentwil (om), bijw. uitdr. Onzichtbaar, bn.; -heid, v. Onzienlijk, bn. -er, -st; -heid, v. Onzijdig, bn. en bijw. -er, -st; Onzin, m. (-heid, v.

Onzindelijk bn. en bijw. -er,-st; -heid, v.

Onzinnelijk, bn, (-heid, v. Onzinnig, bn. en bijw. -er, -st; Onzoet, bn. en bijw. -er, -st. Onzondig, bn.; -heid, v. Onzuiver, bn. en byw. -der, -st; -heid, v.

-ocr page 181-

OPE

OPB

173

OptX)edelen, bw.zw. ik boedelde -,heb -Reboedeld.

Opboeien, bw. zw. ik boeide heb -geboeid; -boeisel, o.

Opboeten, bw. zw. ik boette heb -geboet.

Opbollen, bw. ow. zw. ik bolde heb en ben -gebold.

Opboomen, bw. zw. ik boomde -.heb -geboomd.

Opboren, bw. zw. ik boorde -, heb -geboord; -boring, v.

Opborrelen,ow.zw. het borrelde -, ia -geborreld; -borreling, v.

Opborstelen, bw. zw. ik borstelde -, heb -geborsteld.

Opbossen, bw. zw. ik boste -,heb

Opbouw, m. [-gebost.

Opbouwen, bw. zw. ik bouwde -, heb -gebouwd; -bouwer, m. -bouwing, v.

Opbraden, bw.ow. st. ik braadde heb -gebraden.

Opbranden, bw. ow. zw. ik brandde heb en ben -gebrand.

Opbrassen (verteren) bw. zw. ik braste -, heb -gebrast.

Opbrassen (scheepsw.) ow. zw. ik braste -, heb -gebraat.

Opbreeuwen, bw.zw.ik breeuwde -, heb -gebreeuwd.

Opbreien, bw. zw. ik breide heb -gebreid.

Opbreken, bw. ow. St. ik brak -, heb en ben -gebroken; -breker, m.; -breking, v.

Opbrengen,bw.onr.zw.ik bracht -. heb -gebracht; -brenger, m. -brengst, v.

Opbrouwen, bw. st. ik brouwde -. heb -gebrouwen.

Opbruinen, bw. zw. ik bruinde -, heb -gebruind.

Opbruisen, ow. zw. ik bruiste heb en ben opgebruist.

Opbuigen, bw. ow. st. ik boog -, heb en ben -gebogen.

Opbulderen, ow.zw. ik bulderde heb -gebulderd.

Opbulken, ow. zw. ik bulkte heb -gebulkt.

Opbundelen, bw. zw. ik bundelde -, heb -gebundeld. (-en.

Opcent (verhoogde belasting) m.

Opcüferen,bw.ow.zw. ik cijferde -, heb -gecijferd.

Opdagen (oproepen) bw. zw. ik daagde -, heb -gedaagd.

Opdagen (verschijnen) onp. ow. zw. ik daasde -, ben -gedaagd.

. Opdammen, bw. zw. ik damde -, heb -gedamd.

Opdampen, ow. zw. ik dampte -, heb en ben -gedampt.

Opdat, vw.

dauwen, ow. zw. ik dauwde -, en -gedauwd.

Opdelven, ow. st. ik dolf -, heb -gedolven; -delver,m.-delving,v.

Opdeunen, bw. ow. zw. ik deunde -, heb -gedeund.

Opdienen, bw. zw. ik diende -, heb -gediend.

Opdiepen, bw. zw. ik diepte -, heb -gediept; -dieping, v.

Opdijken, bw. zw. ik dijkte -,hcb -gedijkt; -dijking, v.

Opdirken,bw.zw. ik dirkte -,beb -gedirkt.

Opdisschen, bw. zw. ik dischte -, heb -gediacht; -disscher, m.

Opdobberen, ow. zw. ik dobberde -,ben -gedobberd.

Opdoeken, bw. zw. ik doekte -, heb -gedoekt.

Opdoemen, ow. zw. ik doemde ben -gedoemd; -doeming, v.

Opdoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan;-doening, v.

Opdokken, bw. zw. ik dokte -, heb -gedokt.

Opdonderen, bw. ow. zw. ik donderde -, heb en ben-gedonderd.

Opdraaien, bw. ow.zw. ik draaide heb en ben -gedraaid.

Opdracht, v. -en.

Opdraclltig, bn. -er, -st;-heid,v.

Opdragen, bw. st. ik droeg -,heb -gedragen. (ben -gedraafd.

Opdraven, ow. zw. ik draafde -,

Opdreunen,bw.ow.zw. ik dreunde -, heb -gedreund.

Opdrijven, bw.ow. st. ik dreef -. heb en ben -gedreven; -dryver, m.; -drijving, v.

Opdril, m. -len. (heb -gedrild.

Opdrillen, bw. zw. ik drilde -,

Opdringen, bw. ow. si. ik drong -, heb en ben -gedrongen.

Opdrinken, bw. st. ik dronk -, heb -gedronken.

Opdrogen, bw.ow. zw. ik droogde -. heb en ben -gedroogd;-dro-King, v. (heb -gedrukt.

Opdrukken, bw. zw. ik drukte -,

Opduiken, ow. st. ik dook -, ben en heb -gedoken.

Opdunnen, ow. zw. ik dunde -, ben -gedund. (heb -geduwd.

Opduwen bw. zw. ik duwde -,

Opdwarsen, bw. zw. ik dwarste -, heb, -gedwarst.

Opdweilen, bw. zw. ik dweilde -.heb -gedweild.

Opdwingen, bw. st. ik dwong -, heb -gedwongen.

Opeen, bijw.

Opeendrijven, bw.st. ik dreef-, heb -gedreven.

Opeengooien, bw. zw. ik gooide -, heb -gegooid.

Opeenboopen, bw.zw. ik hoopte -, heb -gehoopt.

Opeenjagen, bw. zw. en st. ik jaagde Ijoeg) -, heb -gejaagd.

Opeenladen, bw. st. ik laadde -, heb -geladen.

Opeenleggen, bw. zw. ik legde (leide) -, heb -gelegd (geleid).

Opeenliggen, ow. st. ik lag -, heb -gelesen.

Opeenpakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt.

Opeenplaatsen, bw. zw. ik plaatste -, heb -geplaatst.

Opeenplakken,bw.zw. ik plakte -, heb -geplakt.

Opeensmijten, bw. st. ik smeet -, heb -gesmeten.

Opeenstapelen, bw. zw. ik sta-peld- -, hi b -gestapeld.

Opeenvolgen, ow. zw. ik volgde -, ben -gevolgd; -volging, v.

Opeen werpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen.

Opeenzetten, bw. zw. ik zette -, heb -gezet.

Opeenzitten, ow. st. ik zat -. heb -gezeten.

Opeggen, bw. zw. ik egde -, heb -geëgd.

Opeiscb, m.

Opeischen, bw. zw. ik eischte heb -geëischt; -eisching, v.

Open, bn. en bijw. -er, -st.

Openbaar, bn. en bijw. -der,-st;

Openbaar, o. [-beid, v.

Openbaarmaken, bw. zw. ik maakte -, heb-gemaakt; -making, v.

Openbaren, bw. zw. ik -baarde, heb geopenbaard; -baring, v.

Openbreken, bw. ow. st. ik brak -, heb en ben -gebroken.

Opendoen, bw.onr.ik deed -,heb -gedaan. (geopend.

Openen, bw. zw. ik opende, heb

Opengaan, ow. onr. st. ik ging ben -gegaan. -beid, v.

Openhartig, bn. en bijw.-er,-3t;

Openheid, v.

Openhouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden.

Opening, v.-en;openingetje,o.-s.

Openkrabbelen,bw.zw.ik krabbelde -, heb -gekrabbeld.

Openkrabben, bw. zw.ik krabde -, heb -gekrabd.

Openleggen, bw. zw. ik legde en Iride -. heb -gelegd en -geleid.

Openliggen, ow. st. ik lag -,heb -gelegen.

Openlijk, bn. en ' ijw.

Openmaken, bw. zw. ik mankte -, heb -gemaakt.

Openrukken, bw. zw.ik rukte -, heb -gerukt.

Openscheuren, bw. zw. ik scheurde -, heb -gescheurd.

Openschuiven, bw. st.ik schoof -, heb -g» schoven.

Openslaan, bw. ow. st. ik sloeg -, heb en ben -geslagen.

Opensluiten, bw. st. ik sloot heb -gesloten.

Opensnijden, bw. st. ik sneed -, heb -gesneden.

Openspalken, bw. zw.ik spalkte -, heb -gespalkt.

Openspringen, ow. st.ik sprong -, ben -gesprongen.

Openstaan, ow. onr. st.ik stond -, heb -gestaan.

Openstaand, bn. (heb-gesteld.

Openstellen, bw. zw.ik stelde

Openstooten, ow. st. ik stiet -, heb -geatooten;ook: ik stootte -.

Openteren, ow. zw. ik enterde -, bi n -geënterd.

Opentrekken, bw. st. ik trok -, heb -iretrokken.

Openvliegen, ow. st. ik vloog -, ben -gevlogen. (heb -gezeild.

Openzeilen, bw. zw. ik zeilde

Opera (zangspel,hetwelk uit verzen bestaat, begeleid met muziek; schouwburg) v. -'s; ope-raatje, o. -s.

Opera (mv. van opus) werken; - omnia, al de werken.

Operateur ianijkundig:heelmeester; ook: bewerker, hoofdpersoon) m. -s.

Operatie( heelmeesters-kunstbe -werking; werk, taak; onderneming! v. -tiën en -ties.

Operatief (si,ijkundig)bn.

Opereeren (werken; snijden, kunstbewerking verrichten)ow. en bw. (raatje) v. -s.

Operette (klein zangspel, ope-

Operment, o.


-ocr page 182-

OPK

174

OPE

Opeten, bw. St. ik at heb -ge-Keten; -eter, m.

Opfladderen,OW. zw. ik fladderde -, ben -gefladderd.

Opflakkeren,ow.zw.ik flakkerde ben -{fellakkerd.

Opfleuren, OW. bw. zw.ik fleurde ben en heb -gefleurd;-fleu-ring, v. (-geflikt.

Opflikken, bw. zw.ik flikte -,heb

Opflikkeren, OW. zw.ik flikkerde -, ben -geflikkerd; -flikkering, v.

Opflulten, ow. bw. st. ik floot -, heb -ijefloten.

Opfokken, bw. zw.ik fokte -,heb - gefokt; -fokker, m. -fokking,v.

Opfrlsschen, bw. ow. zw. ik frischte -,heb en ben -gefrischt; -frissching, v. (-je, o.-s.

Opgaaf en opgave, v. -gaven;

Opgaan, ow. onr. st. ik ging-, ben -geiraan.

Opgaand, bn.

Opgaderen. Zie opgaren.

Opgalmen, ow. zw. ik galmde -, hrb -gegalmd.

Opgang, m. -en.

Opgaren, bw. zw.ik gaarde -,heb -gegaard; -gaarder, m. -gaar-stcr, v.

Opgave. Zie Opgaaf.

Opgeblazen, bn. en bijw.-er,-8t; -heid, v.

OpgelDruiken,bw.zw.ik gebruikte -, heb -gebruikt.

Opgeien, bw. zw. ik geide -, heb -gegeid.

Opgeld, o. -en. (-heid. v.

Opgeruimd, bn. en bijw.-er,-st;

Opgeschikt, bn. -er,-8t;-heid,v.

Opgeschoten, bn.

Opgesmukt, bn. -er, -st;-heid,v.

Opgespen, bw. zw. ik gespte -, heb -gegespt.

Opgetogen, bn. -er.-8t;-heid, v.

Opgeven, bw. st. ik gaf -,heb -gegeven; -gever, m. -geving, v.

Opgewekt, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (v.

Opgewonden, bn. -er,-st;-heid,

Opgezetene, m. en v. -n. (v.

Opgezwollen, bn. -er,-st;-heid.

Opgieten, bw. st. ik goot -, heb -tregoten. (-gf'gist.

Opgisten, ow. zw.het gistte -, is

Opglanzen, bw. zw.ik glansde -, heb -geglansd; -glanzing, v.

Opglimmen, ow. st. ik glom -, ben -geglommen.

Opglinsteren, ow. zw. ik glinsterde ben -geglinsterd.

Opglippen, bw. zw.ik glipte heb -geglipt.

Opgloeien, ow. zw. ik gloeide heb en ben -gegloeid;-gloeiing,v.

Opgloren, ow. zw. ik gloorde -, ben -gegloord.

OpgOOien,bw.zw.ik gooide -,heb -gegooid.

Opgorden, bw. zw. ik gordde -heb -gfgord; -gording, v.

Opgrabbelen, bw. zw. ik grab belde -,heb -gegrabbeld.

Opgraven, bw. st. ik groef-,heb

-gesraven;-graver,m.-graving,v.

Opgrjjpen, bw. st.ik greep -,heb -gegrepen.

Opgroeien, ow. zw. ik groeide -, ben -gegroeid.

Opgroenen, ow.zw.ik groende -, ben -gegroend.

Ophaal, m. -halen; -tje, o. -s.

Ophaalbrug, v. -gen.

Ophaalnet, o. -ten.

Ophaken, bw. zw. ik haakte -, heb -gehaakt.

Ophakken, bw. ow. zw.ik hakte -, heb -gehakt; -hakkerij, v.

Ophakker, m. -s; -tje, o. -s.

Ophakkerig, bn.-er,-st;-hcid,v.

Ophalen, bw. ow. zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haler, m. -ha-

Ophanden, bijw. (ling, v.

Ophangen, bw. st. ik hing -, heb -gehangen;-hanging, v.

Ophappen, bw. zw. ik hapte -, heb -gehapt.

Opharken, bw. zw. ik harkte -, heb -geharkt.

Ophaspelen, bw.zw.lk haspelde, heb -gehaspeld.

Ophebben, bw.onr.zw. ik had -,

Ophef, m. (heb -gehad.

Opheffen, bw. st. ik hief-, heb -geheven; -heffing, v.

Ophekelen, bw. zw. ik hekelde -, heb -gehekeld.

Ophelderen, bw.ow.zv/. ik helderde -, heb en ben -gehelderd; -heldering, v. (-geholpen.

Ophelpen, bw. st. ik hielp heb

Ophemelen,bw.zw.ik hemelde-, heb -gehemeld; -hemeling, v.

Ophicleïde, v. -s.

Ophielen, bw. zw.ik hielde -,heb -gehield.

Ophijschen, bw. st. ikheesch -, heb -geheschen.

Ophitsen, bw. zw.ik hitste -,heb -gehitst; -bitser, m. -hitsing, v. -hitsster, v.

Ophoepelen, ow. zw.ik hoepelde -. ben -gehoepeld.

Ophoesten, bw. i.w.ik hoestte -, heb -gfhoest.

Ophokken, bw. zw. ik hokte -, heb -gehokt.

OphOOgen, bw. zw. ik hoogde heb -gehoogd; -hooging, v.

OphOOpen, bw. zw. ik hoopte -, heb -gehoopt; -hooping, v.

Ophoeren, bw. zw. ik hoorde -, heb -gehoord.

Ophouden, bw. st. ik hield -,heb -gehouden; -houder, m.

Ophuppelen, ow. zw. ik huppelde -, heb en beu -gehuppeld.

Opiaat (pijnstillend middel) o.

Opijken, bw. zw. ik ijkte -, heb -geijkt.

Opineeren (stem, gevoelen of oordeel over eene zaak uitbrengen)) ow. (kig) bn.

Opinlatre (halsstarrig, hardnek-

Opinie (meening, gevoelen; oordeel, der menigte) v. -niön.

Opium (maank .psap) o.

Opjagen, bw. zw. en st. ik jaagde Ijoeg) -, heb -gejaagd.

Opkalanderen, bw. zw. kalanderde -, heb -gekalanderd.

Opkamer, v. -s; -tje, o. -s.

Opkammen, bw. zw. ik kamde -, heb -gekamd. (-gekapt.

Opkappen, bw.zw.ik kapte -,heb

Opkatten, bw. zw.ik katte -,heb -sekat. (-, heb-gekauwd.

Opkauwen, bw. zw. ik kauwde

Opkeeren, bw. zw. ik keerde -, heb -gekeerd.

Opkeggen, bw. zw. ik kegde heb -gekegd.

Opkiemen, ow. zw.ik kiemde-, ben -gekiemd.

Opkflken, ow. st. ik keek heb -gekeken. (-gekikt.

Opkikken, bw. zw.ik kikte -,heb

Opkikkeren, bw. zw.ik kikkerde -, heb -gekikkerd.

Opkisten, bw. zw.ik kistte -,heb -gekist; -kisting, v.

Opkladden, bw. zw. ik kladde -, heb -geklad.

Opklampen, bw. zw. ik klampte heb -geklampt.

Opklappen, bw. zw. ik klapte heb -geklapt.

Opklaren, bw. ow.zw.ik klaarde -, heb en ben -geklaard; -klaring. v.

Opklauteren,ow.zw.ik klauterde -, heb en ben -geklauterd.

Opklauwen, bw. zw. ik klauwde -, heb -geklauwd.

Opkleppen, bw. zw. ik klepte -, heb -geklept.

Opkleuren,b w. o w. zw. ik kleurde -, heb en ben -gekleurd.

Opklimmen, bw. ow. st.ik klom , heb en ben -geklommen; klimming, v.

Opklinken,bw.ow.st.ik klonk -, heb -geklonken.

Opklooven, bw.zw.ik kloofde heb -gekloofd.

Opkloppen, bw. zw. ik klopte heb -geklopt.

Opklossen, bw. zw. ik kloste heb -geklost. (-gekloven.

Opkluiven. bw. st.ik kloof -,heb

Opknagen, bw. zw.ik knaagde -, heb -geknaagd.

Opknappen, bw. ow. zw. ik knapte -, heb en ben -geknapt; -knapping, v. (-geknepen.

Opknepen, ow. st.ik kneep -,ben

Opknoopen, bw. zvt-. ik knoopte -, heb -geknoopt; -knooping, v.

Opkoelen, bw. ow. zw. ik koelde -, heb en ben -gekoeld; -koeling, v.

Opkoesteren, bw. zw. ik koesterde-, heb -gekoesterd; -koestering, v. (-, heb -gekofferd.

Opkofferen, bw. zw. ik kofferde

Opkoken, bw. zw. ik kookte -, heb -gekookt; -koking, v.-kook-sel, o.

Opkomen, ow. st. ik kwam -,ben -gekomen; -komer, m.-kom8t,v.

Opkooien, bw. zw. ik kooide-.

Opkoop, m. (heb -gekooid.

Opkoopen, bw. ow. onr. zw. ik kocht -, heb -gekocht; -kooper, -kooping, v. -koopster, v.

Opkorten.bw.ow.zw.ik kortte heb en ben -gekort.

Opkraaien,ow.bw.zw.ik kraaide -.heb -gekraaid.

Opkrabbelen (openkrabbelen) bw.zw. ik krabbelde heb -gekrabbeld.

Opkrabbelen (uit eene ziekte opkomen) ow.zw.ik krabbelde -, ben -gekrabbeld.

Opkrabben, bw. zw.ik krabde -, heb -gekrabd.

Opkramen, ow.zw.ik kraamde -, ben -gekraamd.

Opkrassen, bw. ow.zw.ik kraste heb en ben -gekrast.

Opkranwen. bw. zw.ik krauwde -, heb -gekrauwd.


-ocr page 183-

OPK

175

DPR

Oppeuzelen, bw. zw.ik peuzelde -, heb-gepeuzeld. (-gepikt. Oppikken, bw. zw.ik pikte -,heb Opplakken, bw. zw. ik plakte -,

heb -geplakt; -plakking, v. Opploegen, bw.zw. ik ploegde -,

heb -geploegd; -ploeging, v. Oppoetsen, bw. zw. ik poetste -, heb -gepoetst. (-gepoft.

Oppoffen, bw. zw. ik pofte -, heb Oppoken, bw. zw. ik pookte op,

heb -gepookt.

Opponeoren (tegenwerpen; zich

verzetten) ow.

Opponent (tegenstander, bestrü-der) m. -en. (-gepord.

Opporren, bw.zw. ik porde -,heb Opposant (tegen8tander,be8trij-

der) m. -en.

Oppositie (tegenstelling, tegenstand of tegenstrydigheid) v. Oppotten, bw. zw. ik potte -,heb -gepot. (klemming) v.

Oppressie (onderdrukking; be-Oppreukelen, bw. zw. ik preu-

kelde -,heb -gepreukeld. Opprimeeren (onderdrukken; op eene geweldige wijze de natuurlijke rechten van iemand krenken; beklemmen) bw. Opprobeeren (smadelijke ver-^ wijten doen, beschimpen) bw.

Opprobre of opprobrium

(schande, schimp, smaad) o. Oppronken, bw. zw. ik pronkte

-, heb -gepronkt.

Opproppen, bw. zw. ik propte -,

heb -gepropt; -propping, v. Oppuilen, ow. zw. ik puilde -,

ben -gepuild; -puiling, v. Oprakelen,bw. zw. ik rakelde -,

heb -gerakeld; -rakeling, v. Opraken, ow.zw. ik raakte -, ben

-geraskt.

Oprammeien, bw. zw. ik rammeide -, heb -gerammeid. Oprapen, bw. zw. ik raapte -,heb

-geraapt; -raapsel, o.

Oprecht, bn. en bijw. -er, -st;

-elijk, bijw.; -heid. v. Opredderen, bw. zw. ik redderde -, heb -geredderd; -reddering, v. heb-gereikt. Opreiken, bw. zw. ik reikte Oprekenen, bw. zw. ik rekende

-, heb -gerekend; -rekening, v. Oprekken, bw. zw. ik rekte -,heb -gerekt.

Oprichten, bw. zw. ik richtte -, heb -gericht; -richter, m. -richting. v.

Oprijden, bw. ow. st. ik reed -,

heb en ben -gereden.

Oprijten, bw. ow. st. ik reet

heb en ben -gereten.

Oprijzen, ow. st. ik rees -, ben -gerezen;-rijzing, v. (-len. Opril (helling tegen een dyk) v. Oprispen, bw. zw. ik rispte -,

heb -gerispt; -risping, t.

Oprit, m. -ten.

Opritsen, bw. zw. ik ritste -,heb

-geritst; -ritsing, v. Oprochelen, bw. zw. ik rochelde

-, heb -gerocheld.

Oproeien, bw. ow. zw. ik roeide

-, heb en ben -geroeid.

Oproep, m.

Oproepen, bw. st. ik riep -, heb -geroepen: -roeper, m. -roeping.

Opkroppen, bw. zw. ik krepte

heb-{etkrept. (-gekregen. Opkrygen, bw.st. ik kreeg -,hob Opkrimpen, ow.st. ik kromp

ben -gekrompen; -krimping, v. Opkroezen, bw.zw. ik kroesde

heb -gekroesd.

Opkroppen, bw. zw. ik kropte -,

heb -gekropt; -kropping, v. Opkruien, bw. zw. tn st.ik krooi heb en ben -gekrooien; ook;ik kruide heb en ben-gekruid. Opkruipen, ow.st.ik Kroop -,ben

-gekropen.

Opkrullen, bw. ow.zw.ik krulde

-, heb en ben -gekruld. Opkulpen, bw. zw. ik kuipte -,

heb -gekuipt.

Opkunnen, OW. onr. ik kon de en

kon -, heb -gekund. Opkweeken, bw. zw.ik kweekte -, heb -gekweekt; -kw. oker, m. kweekinK,v. -kweekster,v. Opkwlkken, bw.zw.ik kwikte -,

heb -gekwikt; -kwikking, v. Oplaapr en oplage, v. -lagen;

-laagje, o. -s.

Opladen, bw. st. ik laadde -, heb

-geladen; -lader, m. -lading, v. Oplage. Zie Oplaag.

Oplangen, bw. zw. ik langde -,

heb -gelangd; -langer, m. Oplappen, bw. zw.ik lapte -,heb

-gelapt; -lapping, v.

Oplaten, bw. St. ik liet -, heb -gelaten. (-, ben -gelaveerd. Oplaveeren, bw. zw. ik laveerde Opleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en -geleid; -lejorinfc, v. -legsel, o. Opleiden, bw. zw.ik leidde -,heb -geleid; -leider, m.-leiding, v. Opletten, ow. zw. ik lette -, heb

-gelet; - letter, m.

Oplettend, bn. en bijw. -er, -st;

-heid.v. (-geleefd.

Opleven, ow. zw. ik leefde -,ben Oplezen, bw. st. ik las -,heb -gelezen; -lezer, m. -lezing, v. Oplichten (helderder worden) ow. zw.ik lichtte -,ben -gelicht. Oplichten (opheffen, bedriegen, enz.) bw. zw. ik lichtte -/heb -gelicht; -lichter, m.-lichterij,v. -lichting, v. -lichtster, v. Oploeven, ow. zw. ik loefde -,

ben -geloefd.

Oploop (opschudding)m.;-je,o.-s. Oploop (scheepsw.) m. -en. Oploopen, ow. bw. st. ik liep -, ben en beh -geloopen; -loo-Pjn?7v- (-beid, v.

Oploopend,'bn. en bijw. -er, -st; Oplosbaar, bn.; -beid, v. Oplossen, bw. zw. ik loste -,heb

-gelost; -lossing, v.

Opluiken, ow. st. ik look -, ben

-geloken; -luiking, v. Opluisteren, bw. zw. ik luisterde heb -geluisterd; -luistering, v. (-gelust. Oplusten, bw. zw.ik lustte -,heb Opmaken, btv. zw. ik maakte-, heb -gemaakt;-inaakster,v.-ma-ker, m. -making, v.

Opmalen, bw.st.ik maalde -,heb

-gemalen; - maling, v. Opmerkeltjk,bn.en bijw.-er,-8t. Opmerken, bw. zw. ik merkte -, heb -gemerkt; -merker,m.-merking, v.

Opmerkenswaardig, bn. -er,

-st, of meer en meest -. Opmerkzaam, bn. en bijw. -za-

mer, -st; -heid, v.

Opmeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -meter, m. - meting,v. Opmetselen, bw. zw. ik metselde -, heb -gemetseld; -metseling, v.

Opmonteren, bw. zw. ik monterde -, heb -gemonterd; -montering, v.

Opnaaien, bw. zw. ik naaide -,

heb -genaaid; -naai8el,o. Opnemen, bw. st. ik nam -, heb - gen omen; - nemer,m. - neming,v. Opnieuw, bijw.

Opnoemen, bw. zw.ik noemde

heb -genoemd; -noeming, v. Opodeldoc (zalf tegen rheumati-

sche pijn) v.

Opofferen, bw. zw. ik offerde -,

heb -geofferd; -offering, v. Opontbieden, bw. st.ik ontbood -, heb -ontboden; -ontbieding,v.

Opontbod, o.

Oponthoud, o.

Opossum (buidelrat) m. Oppakken, bw.zw.ik pakte -,heb -gepakt. (heb-gepalmd.

Oppalmen, bw. zw. ik palmde -, Oppassen, bw.zw. ik paste -,h'.'b -gepast; -passer, m.-passeres, v. -passing, v. -passter, v. Oppassend, bn. -er, -st; -heid,v. Opper (hooistapel) m.-8;-tje,o.-s. Opper en opperd (schuilplaats, luwte) m.-s;oppertje en opperd-je, o. -s.

Opperbest, bijw. Opperbestuur, o. Opperbestuurder, m. -s. Opperbevel, o. Opperbevelhebber, m. -s. Opperbewind, o.

Opperen, bw. ow. zw.ik opperde,

heb geopperd; oppering, v. Oppergebied, o. Oppergebieder, m. -s. Oppergezag, o.

Opperheer, m. -en. OpperheerschappjJ, v. Opperhoofd, o. -en. Opperhuid, v.

Opperjager, m. -s. Opperjagermeester, m. -s. Opperkamergerecht, o. Opperkamerheer, m. -en. Opperkleed, o. -eren. Opperkoopman, m. -lieden. Opperleenheer, m. -en. Oppermacht, v. Oppermachtig, bn. Oppermajesteit, v.

Opperman, m. -lieden en -lui. Opperpriester, m. -s. Opperpriesterlijk, bn. Opperpriesterschap, o. Opperschenker, m. -s. Oppersen, bw. zw. ik perste -, heb -geperst; -persing, v.

Opperstalmeester, m. -s. Opperste, bn.

Opperstuurman, m. -lieden. Oppertoezicht, o.

Oppervlak, o. -ken. Oppervlakkig, bn.enbyw. -er,

-st; -heid, v. -lyk, bijw. Opervlakte, v. -n.

Opperwal, ra.

Opperwater, o.

-ocr page 184-

OPR

OPS

176

Opsommen, bw. zw. ik somde ,

heb -gesomd; -somming, v. Opspalken, bw. zw. ik spalkte -,

heb -gespalkt; -spalking, v. Opspahnen,bw.ow. st. ik spande , heb en ben -gespannen;-8pan-ning, v. (heb -gespaard.

Opsparen, bw. zw. ik spaarde -. Opspelden, bw. zw. ik spelde -,

heb -gespeld.

Opspelen, bw. ow.zw. ik speelde

-, heb -gespeeld.

Opsperren, bw. zw. ik sperde

heb -gesperd; -sperring, v. Opspijzen, bw. zw. ik spijsde-,

heb -gespijsd.

Opspinnen,bw. st.ik spon -, heb

-gesponnen.

opspitsen bw. zw. ik spitste -, heb -gespitst. (heb -gespit.

Opspitten, bw. zw. ik spitte -, Opsplöton, bw. st. ik spleet -, heb en ben. -gespleten; -splijting, v. (heb -gespoeld. Opspoelen, bw. zw. ik spoelde -, Opsporen, bw. zw. ik spoorde -,

heb -gespoord;-sporing, v. Opspouwen, bw. ow. st. ik

spouwde -, heb gespouwen. Opspraak, v.

Opspringen, ow. st. ik sprong -,

ben -gesprongen.

Opspruiten, ow. st. ik sproot

ben -gesproten.

Opspuiten, bw. st. ik spoot -,

heb en ben -gespoten.

Opstaan, OW. onr. st. ik stond

ben -gestaan.

Opstal, m. -len.

Opstallen, bw. zw. ik stalde

heb -gestald; -stalling, v. Opstand, m, -en. Opstandeling, m. en v. -en;

voor het v. ook: opstandehnge. Opstanding, v.

Opstapelen, bw. zw. ik stapelde -, heb -gestapeld; -stapeling, v. Opstappen, ow. zw. ik stapte -,

bea -gestapt.

Opsteigeren, ow. zw. ik steigerde -, ben -gesteigerd.

Opsteken, ow. st. ik stak -, heb en ben -gestoken; -steker, m--steking, v.

Opstel, o. -len; -letje, o. -s. Opstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -steller, m.-stel-

Opstemmen; bw. zw. ik stemde

-, heb -gestemd.

Opstijgen, ow. st. ik steeg -, bea

-gestegen; -stijging, v. Opstijven, bw. ow. st. ik steef -, h(-b en ben -gesteven;-stijving,v. Opstoken, bw. zw. ik stookte -, h» b -gestookt; -stoker, m. -stokerij^. -stoking,v. -stookster,v. Opstooten, bw. st.ik Stiet(8t00t-te) -, heb -gestooten; -stooter, m. -sfooting, v.

Opstoppen, bw. zw. ik stopte -, heb -gestopt; -atopper,m. -stop

Oproer, o. -en; -tje, o. -s. Oproeren, bw. zw. ik roerde-,

heb -geroerd.

Oproerig, bn. ca bijw. -er, -st;

-beid, v.; -lijk, bijw. Oproerling, m. en v. -en; voor

het v. ook oproerlinge. Oprokkenen,bw.zw.ik rokkende -,heb -gerokkend;-rokkeniiig,v.

Oprollen, bw. zw. ik rolde -, heb

-gerold; -rolling, v. Oproosteren, bw.zw.ik roosterde -, heb -geroosterd.

Opruien, bw. zw. ik ruide-, heb -geruid; -ruier, m. -ruiing, v. -ruister, v.

Opruimen, bw. zw. ik ruimde -, heb -geruimd; -ruimer, m. -ruiming, v. -ruimster, v. Oprukken, bw. OW. zw. ik rukte

-, heb en ben -gerukt. Onschaffen bw. zw.ik schafte

heb -geschaft; -schaffing, v. Opsctiakelen, bw. zw. ik schakelde, heb -geschakeld. Opschaven, bw. zw. ik schaafde -,h. -geschaafd, (h. -gescheld. Opschellen, bw. zw.ik schelde -, Opschenken, bw. st.ik schonk -

heb -geschonkea.

Opschepen, bw. st.ik scheepte -,

heb -gescheept.

Opscheppen, bw. zw. ik schepte -, heb -geschept; -schepper, m. Opscheren, bw. st. ik schoor -,

heb -geschoren.

Opscherpen, bw. zw.ik scherpte -, heb -gescherpt; -scherping, v. Opscheuren, bw. ow. zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; -scheuring, v. Opschieten, bw. st. ik schoot -,

heb en ben -geschoten. Opschik, m.

Opschikken,bw.zw.ik schikte -,

heb -geschikt; -schikking, v. Opschilderen, bw. zw. ik schilderde-, heb -geschilderd;-scbil-dering, v.

Opschoeien, bw. zw.ik schoeide -, heb -treachoeid; -scholing, v. Opschoffelen, bw. zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld. Opschokken, bw. ow. zw. ik schokte -. heb en ben -geschokt. Opschommelen, bw. zw. ik schommelde -, heb -geschommeld. (-, heb -geschooid. Opschooien, bw. zw.ik schooide Opschoppen, bw. zw.ik schopte

-,heb -geschopt.

Opschorsen, bw. zw.ik schorste, -, heb -geschorst; -schorsing, v. Opschorten, bw. zw. ik schortte -, heb -geschort; -schortiny;, v. Opschotelen, bw. zw. ik schotelde -, hi-b -geschoteld. Opschrahhen, bw.zw.ik schrabde -, heb -iceschrabd. Opsohranderen, bw. ow.zw. ik schranderde -, heb enben-ge-schranderd.

Opschransen, bw.zw.ik schranste -, heb -geschranst. Opschrapen, bw.zw.ik schraapte- heb -jpschraapt;-schraping,v Opschrift, o. -en; je, -. -s. Opschrüföcek, o. -en; -je, o.-s. Opschrijven, bw. st.ik schreef-, heb -seschreTen; -schrijfster, v. -schrijver, m. -schrijving, v.

, heb

ping, v.

Opstoven, bw. zw. ik stoofde -, heb -sestoofd; -stoviag, v.

Opstreven, ow. zw. ikstrecfd. -, brn -gestreefd.

Opstryden, bw. st. ik streed -, heb -sestredem.

Opstrijken, ow. bw. st. ik stree.c -, heb -gestreken; -strijking. v.

Opschrikken, bw. ow. zw. ik schrikte -, heb en ben -ge-schrikt.

Opschrohben, ow.zw.ik schrobde -, heb -geschrobd. Opscnroeven,bw. zw.ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroe-

Opsckrokken, bw.zw.ik schrokte -, heb -geschrokt; -schrok-ker, m.

Opschudden,bw.zw.ik schudde -, heb -geschud; -schudding, v. Opschuieren, bw. zw.ik schuierde -, heb -geschuierd;-schuie-

Opsclluimen, bw. ow. zw. ik

schuimde -, heb -geschuimd. Opschuiven, bw.ow.st.ik schoof ,heb en ben -geschoven;-8Chui-.ing,v. {-, heb -geschuurd. OpSChuren, bw. zw. ik schuurde Opschutten, bw. zw. ik schutte

-, heb -geschut; -schutting, v. Opseizen, bw. zw. ik seisde

heb -geseisd.

Opsieren, bw. zw. ik sierde

heb -gesierd; -siering, v. Oosiersel, o. -s en -en. Opsjorren, bw. zw. ik sjorde

heb -gesjord; -sjorring v. Opslaan, bw. ow. st. ik sloeg

heb en ben -geslagen.

Opslag, m. -slagen.

Opslechten, bw. zw. ik slechtte

-, heb -geslecht.

Opsleepen, bw. zw. ik sleepte

heb -gesleept.

Opslenteren, ow.zw. ik slenter

de -, ben -geslenterd. Opsleuren, bw. zw. ik sleurde -.

heb -gesleurd.

Opsltipen, bw. st. ik sleep -, heb

-geslepen;-slijping, v. Opslikken, ow. zw. ik slikte

heb -geslikt.

Opslobberen, bw. zw. ikslob

berde -, heb -geslobberd. Opslokken, bw. zw. ik slokte

heb -geslokt.

Opslooten; bw. zw ik slootte

-, heb -gesloot.

Opslorpen en opslurpen, ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorpt (-geslurpt);-slorping en -opslurping, t.

Opsluiten, bw. st. ik sloot

-gesloten; -sluiting v. Opsluitschijf, v. -schijven. Opsluitwig, v. -sen. Opslurpen. Zie Opslorpen. Opsmeden, bw.zw. iksireedde

heb -gesmeed.

Opsmuk, m.

Opsmukken, bw. zw. ik smukte

-, heb -ïcsmukt; -smukking, v Opsmullen, bw.zw. ik smulde

heb -glt; smuld.

Opsnappen, bw. zw. ik snapte

heb -sfcsnapt.

Opsnijden, bw. ow. st. ik sneed -, heb -gesneden; -snijder, -snijderij, v. -snijding, v. Opsnoepen, bw. zw. ik snoepte

-, heb -gesnoept.

Opsnorren, bw. zw. ik snorde

heb-gesnord. Opsnuffelen,bw.zw. ik snuffeide

-, heb -gesnuffeld.

Opsnuiven, bw. st. ik snoo: 1 heb -gesnoven; -snuiving. quot;

-ocr page 185-

OPZ

OPS

177

Opstrompeleruow.zw.ik strompelde ben -gestrompeld.

Opstroopen, ow. zw. ik stroopte heb -gestroopt.

Opstuiven, ow. zw. ik stoof bfn -gestoven.

Opstutten, bw. zw. ik stutte -, heb -gestut.

Opstuwen, bw. zw. ik stuwde -, heb -gestuwd; -stuwer, m. -stu-winar, v.

Optakelen, bw. zw. ik takelde -. heb -retake 1; -takeling, v.

Optamen, bw. ow. zw. ik tarnde -, heb en ben -getarnd.

Optassen, bw. zw. ik taste -,heb -getast.

Optatief (een wcnsch uitdrukkend, wenschend) bn. en bijw.

Opteekenen, bw.zw. ik teekende -, heb -geteekend;-teekenaar,m. -teekening, v.

Optellen, bw. zw. ik telde -, heb -geteld; -teller, m. -telling, v. -steister, v.

Opteren (opmaken) bw. zw. ik teerde -, heb -geteerd.

Opteren (met teer besmeren) bw. zw. ik teerde -,heb -geteerd.

Optica (gezichtkunde, kennis der lichtstralen) v.

Opticus (gezichtkundige) ra.

Optie (vrije keus, keur; in huurcedels: het recht van den huurder om de huur te verlengen op de oude voorwaarden) v.

Opt{)ffen,bw. st. en zw. ik teeg -. heb -getegen; ook: ik tijgde -, heb -getygd; -tijding, v.

Optillen, bw. zw. ik tilde -, heb -getild; ^tilling, v,

Optimaten (welgezinden of de beften in den staat) ra. mv.

Optimatie (regeering der edelen) v.

Optimismedeer van het beste) o.

Optimist (aanhanger of voorstander van het optiinisme)m. -en.

Optimmeren, bw. zw. ik timmerde heb -getimmerd; -titu-merinsr, v.

Optisch (gezichtkundig) bn.

Optocht, ra. -en.

Optoetsen, bw. zw. ik toetste -, neb -iretoetst.

Optooien, bw. zw. ik tooide -, heb -getooid; -tooiing, v. -tooisel, o.

Optoomen, bw. zw. ik toomde -, heb -getoomd; -tooraing. v.

Optoppen, bw. zw. ik topte -,heb -eetopt.

Optornen, bw. ow. zw. ik tornde -, heb en ben -getornd.

Optreden, ow. St. ik trad -, ben -getreden; -treding, v.

Optrek, m. -ken; -je, o. -s.

Optrekken,bw.ow. st. ik trok -, heb en,ben -getrokken; -trek-ker, m. -trekking, v.

Optroeven, ow. zw. ik troefde -,

heb -getroefd.

Optuigen, bw. zw. ik tuigde -, heb -getuigd: -tuiger, m. -tui-glnar. v.

Opulent (zeer rijk of vermogend) bn. en büw. -er, -st.

Opulentie (welge8teldheid,over-vloed, groote rijkdom, aanzienlijk vermogen) v.

Opus (werk) o. jmv. opera).

Opvaart, v.

Opvangen, bw. st. ik ving heb -gevangen. (-gevaren.

Opvaren, ow. st. ik voer -, ben

Opvarende, m. en v. -n.

Opvatten, bw. zw. ik vatte -,heb -gevat; -vatting, v.

Opvegen, bw. „w. ik veegde -, heb -geveegd.

Opveilen, bw. zw. ik veil ie -,heb -geveild; -vt iling, v.

Opverven, bw. zw. ik verfde -, heb -geverfd; -verving, v.

Opveteren, bw. zw. ik veterde -, Leb -geveterd.

Opvijlen, bw. zw. ik vijlde -, heb -srevijld; -vijling, v.

Opvijzelen, bw. zw. ik vijzelde -, heb -gevijzeld; -vijzelaar,m.-vijzeling, v.

Opvisschen, bw.zw. ikvischte -, heb -gevischt.

Opvlechten, bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten.

Opvliegen, ow. st. ik vloog -, ben -irevlogen; -vlieging, v.

Opvliegenden, -er, -at; -heid,v.

Op vlij men, bw. zw. ik vlijmde -, heb -gevlij nd; -vlijming, v

Op vloeken, bw.zw. ik vloekte -, heb -srevlotkt.

Opvoeden, bw. zw. ik voedde -, heb -gevoed; -voeder, m. -voeding, v.

Opvoedingsgesticht, o. -en.

Opvoedingskunst, v. Opvoedkunde, v.

Opvoedkundig, bn.

Opvoedkundige, ra. en v. -n.

Opvoeren, bw. zw. ik voerde-, heb -gevoerd; -voering,v.

Opvolgen, bw. zw. ik volgde -, heb en ben -gevolgd; - volger, m. -volgir.g, v. -volgster, v.

Opvouwen, bw. st. ik vouwde -, heb -gevouwen; -vouwing, v.

Opvreten, bw. st. ik vrat -, heb -ïevreten.

Opvroolüken, bw. zw. ikvroo-lijktc -, heb -gevroolijkt; -vroo-liiking, v;

Opvullen, bw. zw. ik vulde -,heb -gevuld; -vuiler, m. -vulling, v. -vulsel, o.

Opwaaien, bw. zw. en st. ook; ow. onp.w. het waaide (woei) -, heeft en is -arewaaid.

Opwaarts, bijw.

Opwaartsch, bn.

Opwachten, bw. zw. ik wachtte -, heb -gewacht; -wachter, ra. -wachting, v.

Opwaken, ow. zw. ik waakte -, bon -arowaakt.

Opwakkeren, ow. zw. ik wakkerde -, heb en ben -gewakkerd; -wakkering, v.

Opwarmen, bw. zw. ik warmde -, heb -irewarrad; -warming, v

Opwasschen, bw. st. ik wiesch -, heb -gewasschen; -wassching, v. (-gewasssen.

Opwassen, bw. st. ik wies -, ben

Opwegen, bw. st. ik woog -, heb -yewoaren.

Oowekkelök, bn. -er, -st.

Opwekken, bw. zw ik wekte -. heb -gewekt; -wekking, v.

Opwekkend, bn. -er, -st.

Opwellen, bw. ow. zw. ik welde

-, heb en ben -geweld; -welling,?.

Opwentelen.bw.zw. ik wentelde heb -gewenteld.

Opwerken, bw. zw. ik werkte heb -gewerkt.

Opwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v.

Opwiegen, bw. zw. ik wiegde -, heb -gewiegd.

Opwinden, bw. st. ik wond -, heb -gewonden; -winder, m. -winding, v.

Opwippen, bw. ow. zw. ik wipte -, heb en ben -gewipt.

Opwisselen, bw. zw. ik wisselde -, h-b -gewisseld; -wisseling, v.

Opwitten, bw. zw. ik witte -, heb -gewit.

Opwrijven, bw. st. ik wreef -, heb - gewreven.

Opwroeten, bw. zw. ik wroette -, heb -gewroet.

Opzadelen, bw. zw. ik zadelde -, heb -gezadeld.

Opzagen, bw.zw. ik zaagde -,heb -gezaagd.

Opzakken, bw. zw. ik zakte -, heb -ge/akt.

Opzamelen, bw. zw. ik zamelde -, heb -gezameld; -zamelaar, m. -zaraelaarster, v. -zameHm;, v.

Opzeggen, bw.zw. ik zeide -,heb -iri-z«-ird en -gezcid; -zegging, v.

Opzeilen, bw.ow. zw. ik zeilde -, heb en ben -gezeild.

Opzenden, bw. st. ik zond -, heb -gezonden;-zending, v.

Opzet (het opgezette) m. -ten.

Opzet b' raarad plan) o.

Opzetdoos. v. -doozen; -je, o. -s.

Opzettelijk, bn.en bijw. -er, -st.

Opzetten, bw. zw. ik zette -; heb . -ïezet; -zetter, m, -zetting, v.

Opzicht, n. -en.

Opsichtelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid. v. (vz.

OnziCTtelük (ten opzichte van)

Opzichter, m. -s. (-beid, y.

Opzichtig, bn. en bijw. -er, -st;

Opzieden, bw. ow. st. ik zood -, heb -gezoden.

Opzien, ow. bw. st. ik zag -, heb -gezien; -ziener, m. -zienersambt, o.

Opzingen, ow. st. ik zong -, heb -ar'ongen; -zinger, m.

Opzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten; -zitter, ra.

Opzoeken, bw. onr. zw. ik zocht heb -ïezocht; -zoeking, v.

Opzolderen, bw. zw. ik zolderde -, h« b -gezolderd; -zoldering, v.

Opzouten, bw. st. ik zoutte -, heb -gezouten.

Opzuigen, bw. st. ik zoog -, heb -gezoirea.

Opzuipen, bw. st. ik zoop -, heb -irezopen.

Opzwaaien, ow. zw. ik zwaaide -, bon -gezwaaid.

Opzwalpen, bw. zw. ik zwalpte heb -gezwalpt.

Opzweepen, bw. zw. ik zweepte -, heb -gezweept; -zweeper, m.

Opzwelgen, bw. st. ik zwolg -, heb -irezwolgen

Opzwellen, ow. st. ik zwol -~ ben -arezwollen; -zwelling, v.

Opzwemmen.ow. st. ik zwom -, ben -arezwommen.

Opzweren, bw. st. ik zwoer -, heb -gezworen.


12

-ocr page 186-

OVE

178

O RA

Origine (oorsprong, begin, bet ontstaan van een ding, en de manier, hoe hetzelve ontstaat; bron,werkende oorzaak;afkomst van een persoon of eene zaak) v. Origineel (oorspronkelijk, zonderling) bn. -er, -st.

Origineel (het oorspronkelijke)

o. origineelen.

Origineeren (ontstaan, herkomstig zijn) ow.

Orinbaar (jongmatroos) m.orin-

baren, -tje, o. -s.

Orion, m.

Orkaan, m. orkanen.

Orkest (plaats, waar de toonkunstenaars zitten; de toonkunstenaars zeiven) o. -en.

Orleaan, o.

Ornament en ornement (sieraad, versiersel) o. -en; -je,o. -s. Orneeren (versieren, optooien) bw. (vogelen) v.

Ornithologie (beschrijving der Orthodox (rechtzinnig) bn. en Orthodoxe, m. en v. -n. [bijw. Orthodoxie (rechtzinnigheid) v. Orthoëpie (uitspraakleer) v. Orthographie (spelkunst, kunst

om juist te schrijven) v. Orthographisch (spelkundig, overeenkomstig de juiste spelling) bn. en bijw.

OS, ni. -sen; -je, o. -s.

Oscillatie (slingering) v. -tiën. Oscilleeren (slingeren, als de

slinger eens uurwerks) ow. Ossegetraad, o.

Ossekop, m. -pen.

Osseleer en ossenleer, o. (bn. Osseleeren en ossenleeren, Ossemerg en ossenmerg, o. Ossenbloed, o.

Ossendrift, v. -en.

Ossenek, m. -ken.

Ossenhaas, m, -bazen; -je,o. -s. Ossenhoorn en ossenhoren,

m. -hoorns en -horens. Ossenhuid, v. -en. Ossenkooper,rm. -s. Ossenmarkt, v. -en.

Ossenoog, o. -en.

Ossenstal, m. -len.

Osserih. v. -ben.

Ossetand, m. -en.

Ossetong, V. -en; -etje, o. -s. Osseus(beenderig) bn. Ossevleesch en ossen-

vleesch, o.

Ostentatie (pronkzucht; tentoonspreiding) v.

Ostenteeren (ten toon spreiden) bw. (richt) o.

Ostracisme (het schervenge-Otter, m. -s; -tje, o. -s, Ottoman (Turk) m. -en. Ottomane (rustbed) v. -n. Ouhli (vergetelheid) o.

Oubollig (toornig) bn. -er, -st. Oud, bn. -er, -st.

Oudachtig, bn. -er, -st. Oudbakken, bn. -er, -st.

Oude, m. en v. -n; oudje,o. -s. Oudejaar, o.

Oudejaarsavond, m. -en. Oude-kleerenmarkt, r. -en. Oude-kleerkoop, m. -en. Oude-mannenhuis,o. -buizen. Ouderdom, m.

Ouderdomskwaal, v. -kwalen. Ouderhuis, o.

Ouderliefde, v.

Ouderlijk, bn.

Ouderling, m. -en.

Ouderlingenbank, v. -en.

Ouderlingschap, o.

Ouderloos, bn.

Oudermin, v.

Ouderpaar, o.

Ouders en ouderen, m. mv.

Oudervreugde en -vreugd, v.

Ouderwets, bijw.

Ouder wetSCh, bn. -er, meest-; -beid, v. (zen.

Oude-vrouwenhuis, o. -hui-

Oudgast, m. -en.

Oudgasterü, v.

Oudheid, v. -heden.

Oudoom, m. -s.

Oudovergrootmoeder, v. -s.

Oudovergrootvader, m. -s.

Oudtante, v. -s.

Oudtijds, bijw.

Oudvader,m. -s.

Oudvaderlük, bn.

Oudwijfsch, bn.

OullngS (eertijds, oudtijds) bijw.

Outaar en outer, o. outaren en outers.

Ouverture (inleiding eener opera; begin, opening) v. -n en -s.

Ouwel, m. -s; -tje, o. -s.

Ou welen, bw. zw. ik ouwelde, heb geouweld.

Ouwelijk, bn. -er, -st.

Ovaal, bn.

Ovaal, o. ovalen.

Ovatie, v. -tiën en -ties.

Oven, m. -s; -tje, o. -s.

Over, bijw. en vz.

Over (scheepsw.) m. -s.

Overaardig, bn. en bijw.

Overademen, bw.zw. ik -ademde, heb -ademd.

Overal, bijw. (-beid, v.

Overalomtegenwoordig, bn.;

Overasemen,bw.zw.ik -asemde, heb -asemd. (-aasd.

Overazen, bw. zw. ik -aasde,heb

O ver babbelen, bw. zw. ik babbelde-, heb-gebabbeld.

Overbalsemen, bw. zw. ik balsemde -,heb -gebalsemd.

Overbed, O. -den; -je, o. -s.

Overbekend,bn.; -heid,v.

Overbeschaafd, bn.; -beid, v.

Overbevolking, v.

Overbevolkt, bn.

Overbidden bw. st. ik bad -,beb -gebeden. *

Over bikken, bw. zw. ik bikte heb -gebikt.

O verbinden, bw. st. ik bond -, heb -gebonden; -binding, v.

Overblatfen, bw. zw. ik -blafte, heb -blaft.

Overblazen. bw. st. ik blies heb -geblazen; ook: ik -blies, heb-blazen. ._ ,,

Overbleeken, bw. zw. ik bleekte -, heb -gebleekt. . (*«•

Overblijfsel, o. -« en - en; -tje, o.

Overblijven, ow. st. ik bleef-, ben -}rebleven.

Overbluffen, bw. zw. ik -blufte, heb -bluft; -bluffing, v.

Overbodig, bn. en bijw. -er,-8t; -beid, v. ■ • ,

Overboeken, bw. zw. ak boekte -, heb -geboekt; -boeking, v.

Oiserboenen, bw. zw. ik boende -, heb -geboend.

Oraal (moncleling) bn. en bijw. Ora et latoora, bid en werk. Orage (storm) O, -s. (en biiw. Orageus (atormachtig;woelig)bn. OraKel, o. -s en -en. Oraiig-oetaDg,m. -s.

Oranje (boom)m. (vrucht) v. -s. Oranje (kleur) o.

Oranje, bn.

Oranjeklant,m. en v.-en Oranjerie (•wintertuin,broeihui8) v. -ën. |-tiën.

Oratie (rrdevorring) v. -ties en Orator (redenaar) m. -en. OratoriECll (voordracbtkundig) bn. en bi'rw. (debuts) o.

Oratorium (kerkgezang:; een be-Orberen, bw. zw. ik orberde,beb

-georberd.

Orticulair (kringvormig) bn. Ordaliën (godsgerichten, vuur-

en waterproeven) v. mv.

Orde, v.-n. (-beid, v.

Ordelijk, bn. en bijw. -er, -st; Ordeloos, bn. en bijw. -loozer, -loost; -heid,v. , , , , Ordenen,bw.zw. ik ordende, ueb

gi ordend; ordening, y. Ordentelükbn. en bijw.-er, -st; Order, v. -s. C-beid, v.

Ordinair (gewoon; gewooniijK)

bn. en bijw.

Ordinaris (etensbuis)m. -sen. Ordineeren (wijden, inzegenen)

Ordonnans (ondergeschikt militair, die bevelen moet overbren-grn) m. -en.

Ordonnantie(gebod,bevel, voor

schrift; aanwijzing ter betaling op 's lands ontvanger) v. -ties en -tiën. (ziener) m.

Ordonnateur (bestuurder, op-Ordonneeren (beYelen,gelasten.

voorschrijven) bw.

Ordures (vuiligheden) v. mv. Oreeren (eene redevoering hou-OregO, v. (den) ow.

Oreillonspassertie, o. -s. Oremus, laat ons bidden. Orgaan, (werktuig der zinnen d«:r gewaarwording in het dierlijke lichaam;middel om aan een aiider zijn wil bekend te maken) o. organen. lquot;1};

Organiek (bewerktuigd, levend) Organisatie (inrichting) v. -tiën

en -ties. ^ . ,

Organisch, bn. Zie Organiek. Organiseer en (de werktuigen der zinnen en gewaarwordingen vormen; een staat inrichten, vormen) bw.

Organisme (inrichting; leden-

bouw, geleding; gestel) o. -n. Organist en orgelist, m. -en. Orgeade, v.

Orgel, o. -s en -en; -tje. o. -s. Or gelen, bw. ow. zw. ik orgelde,

heb georgeld.

Orgelist. Zie Organist.

Orgie (Bacchusfeest; zuippartij) orgiën.

Oriëns (het oosten) o. .

Orienteeren (zich) ww. zich naar de vier hemelitreken wen den; toezien waar men is om niet te dwalen ; zich bazinnen; op zijn verhaal komen. Originaliteit (oorspronkelijk-heid, eigendommelijkheid) v.

-ocr page 187-

OVE

OVE

179

■Overboord, (van het schip; zoek. vjerloren) bijw.

Overborduren, bw. zw. ikbor

duurde heb -geborduurd.

Overborrelen, OW. zw. ik borrelde ben -geborreld; -borre-

Overèorstelen, bw. zw. ik borstelde heb -geborsteld.

OverbosSGü. bw. zw. ik boste -. heb -gebost.

Overbotsen, ow.zw. ik botste-, ben -gebotst.

Overbouwen, bw.zw. ik bouwde heb -gebouwd; ook; ik -bonw-de, heb -bouwd.

Overbraden, bw. st. ik braadde -, heb -gebraden.

Overbrassen (zich), ww. zw. ik -braste mij, heb mij -brast.

Overbreeuwen, bw. zw. ik

breeuwde -, heb -gebreeuwd; -breeuwing, v.

Overbrelen, bw. zw. ik breide-heb -gebreid.

Overbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -bren-ger,m.-brenging, v.-brengster, v.

Overbrieven, bw. zw. ik briefde -, heb -gebriefd; -briefster, v, -briever, m. -brieving, v.

O ver broek, v. -en; -je, o. -8.

Overbrouwen,bw. st. ik brouwde -, heb -gebrouwen.

Overbruggen, bw. zw. ik -brug-de, heb -brugd; -brugging, v.

Overbruisen, ow. zw. ik bruiste -, heb en ben -gebruist.

Overbuigen, bw. ow. st. ik boog -, heb en ben -gebogen; -buiging, v.

Overbuitelen, ow. zw. ik buitelde -, heb en ben -gebuiteld.

Overbukken,ow. zw. ik bukte -, heb -gebukt.

Overbusselen, bw. zw. ik busselde -,heb -gebusseld.

Overbuur, m. -buren; -tje, o. -s.

Overcöferen, bw. zw. ik cüferde -, heb -gecijferd.

Overcompleet, bn. -complete.

Overdaad, v.

Overdadig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Overdansen, ow. ww. zw. ik danste -, heb -gedanst; ook: ik -danste (mij), heb (mij) -danst.

O verdoelen, bw. zw. ik deelde -, heb -gedeeld.

Overdek, o. -ken; -je, o. -s.

Overdeken, m. -s.

Overdekken, bw. zw.ik -dekte, heb-dekt; -dekking,v.-deksel,o.

Overdenken, bw. ow. zw. ik -dacht, heb -dacht; -denking, v.

O verdeur, v. -en.

Overdik. bn.

O verdikken, bw. zw. ik -dikte, heb -dikt.

O verdobbelen, bw. zw. ik dobbelde , heb -gedobbeld.

Overdoen, bw.onr. ik deed -,heb -gedaan; ook: .ik -deed, heb -daan.

Overdoezelen, bw. zw. ik doezelde heb -gedoezeld; -doezeling, v.

Overaoopen, bw. zw. ik doopte heb -gedoopt.

Overdorschen, bw. zw. ik dorschte -,heb -gedorscht.

Overgapen, bw. zw. ik -gaapte, heb -gaapt.

Overgaren, bw. zw. ik gaarde heb -gegaard. (bn.

Overgauw (te gauw, zeer gauw)

Overgave. Zie Overgaaf.

Overgedienstig, bn.

O vergedwee, bn.

Overgegeven, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Overgelukkig, bn.

Overgetogen, vd.

Overgeven, bw. st. ik gaf - heb -gegeven.

Overgeving, v. -en.

Overgevoelig, bn.; -heid, v.

Overgewicht, o.

Overgieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten; ook: ik -goot, heb -goten; -gieting, v.

Overgipsen, bw. zw. ik gipste heb -gegipst; ook: ik -gipste,heb -gipst. (ben -gegleden.

Overgiyden, ow. st, ik gleed

Overgloeien, bw. zw. ik gloeide -, heb -gegloeid.

O vergoed, bn. en bijw.

Overgolven, bw. zw. ik - golfde, heb -golfd.

Overgommen, bw.zw. ik gomde -, heb -gegomd; ook: ik -gomde, heb -gomd. (heb -gegooid.

Overgooien, bw.zw. ik gooide -,

Overgraveeren, bw. zw. ik graveerde -, heb -gegraveerd.

Overgrüpen, bw. st. ik -greep, heb -grepen.

Overgroeien,bw.zw.ik -groeide, heb -groeid.

Overgronden, bw. zw.ik grondde -, heb -gegrond.

Overgroot, bn. (m. -s.

Overgrootmoeder, v. -s;-vader,

Overgutsen, ow. zw. ik gutste -, heb en Ben -gegutst.

Overhaal, m. -halen.

Overhaalschuit, v. -en.

Overhaaster,bw.zw. ik -haast-te, heb -baast; -haasting, v.

Overhaastig, bn. en bijw.

Overhagelen, ow. zw. het -ha-gelde, heeft -nageld.

Overhaken, bw.zw. ik haakte -, heb -gehaakt.

Overhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haalster, v. -haler, m. -haling, v.

Overhand, t.

Overhandigen, bw.zw. ik -han-digde, heb -handigd; -handi-

Overhands, bijw. (ging, v.

Overhandsch, bn.

Overhangen, ow. st. ik hing -, heb -gehangen; -hanging, v.

Overharken, bw. zw. ik harkte -, heb -areharkt.

Overhebben, bw.onr. zw. ik had -, heb -gehad.

Overheen, bijw.

Overheeren, bw.zw. ik -beerde, heb -heerd; -heering, v.

Overheerlük,bn.en bijw.-er,-8t.

Overheerschen, bw. zw. ik -heerschte,heb -heerscht; -heer-scher, m. -heersching, t.

Overheeb (al te heet) bn.

Overheid, v. -heden.

Overheidsambt, o. -ambten; -persoon, m. -personen.

Overhekelen,bw. zw. ik hekelde -, heb -gehekeld; -hekeling, v.

Overdracht, v. -en. Overdrachtelijk, bn. en bijw. Overdrachtsbrief,m. -brieven. Overdragen, bw. st. ik droeg -, heb -gedragen; -drager,m. -draging, v.

Overdraven, ow. zw. ik draafde

-, heb en ben -gedraafd. Overdrentelen, ow.zw.ik dren-teide heb en ben -gedrenteld. O ver dreven, bn. en bijw.-er, -st;

-heid, v,

Overdribhelen, ow.zw. ik dribbelde -, ben -gedribbeld. Overdrijven, bw.ow. st. ik dreef -, heb en ben -gedreven; ook: ik -dreef; heb -dreven; -drij ving, v.

O verdrinken (zich) ww. st. ik -dronk (mij),heb (mjj) -dronken. Overdrogen, bw. zw. ik droogde

-, heb -gedroogd.

Overdruk, m. -ken; -je, o. -s. Overdruk (te druk) bn. Overdrukken, bw. ow. zw. ik drukte -, heb en ben -gedrukt; ook: ik -drukte, heb -drukt. Overduivelen, bw. zw. ik -dui

velde, heb -duiveld.

O ver duwen, bw. zw. ik duwde -, heb -geduwd.

Overdwars, bn.

Overdwarsen, bw. zw. ik

-dwarste, heb - dwarst. Overeen, bijw.

Overeenbrèngen, bw. onr. zw.

ik bracht -, heb -gebracht. Overeenkomen,ow.st. ik kwam

-, ben -gekomen. Overeenkomst, v. -en. Overeenkomstig, bn. en bijw.; -heid, v.

Overeenstemmen, ow. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v.

Overeesten, bw. zw. ik eestte -.

heb -geËest.

Overeggen, bw. zw. ik egde -, heb -geëgd.

Overeind, bijw. Overeischen,bw.zw. ik-eischte, heb -eischt; -eischer, m. -ei-sching, v.

Overehten, bw. zw. ik entte -,

heb -geënt.

Overernstig (te ernstig) bn. Overerven, ow. zw. ik erfde -,

heb en ben -geërfd; -erving, v. Overeten, (zich), ww. st. ik -at

(mij), heb (mij) -eten. Overetsen, bw. zw. ik etste -,

heb -geëtst.

Overfijn, bn.

Overflonkeren,bw.zw. ik -flonkerde, heb -floakerd. Overfluisteren, bw.zw. ik fluisterde -, heb -gefluisterd. Overfluiten, bw. st. ik floot-, heb -gefloten; ook: ik -floot, heb -floten.

Overfoeliën,bw.ew. ik -foeliede, heb -foelied. (byw.

Overforsoh (zeer forsch) bn. en Overgaaf en overgave, v. Overgaan ow. onr. st. ik ging -,

ben -gegaan.

Overgaar(al te gaar)bn. en bijw. Overgalmen, ow.zw. het -galmde, heeft -galmd.

Overgang, m. -en. Overgankelijk, bn.'


-ocr page 188-

OVE

OVE

180

Overhellen, ow. zw. ik helde

heb -gebeld; -belliujf, v. Overhemd, o. -en; -je, o. -s. Overheemdsknoop, m. -en;

-mouw, v. -eu.

Over hoef, m. - hoeven. Overüoeks, bijw.

Overhoeksch, bn.

Overhoop, bijw. Overhoopliggen, ow. st. ik lag

-, l»lt;-b -geleden. Overhoopraken, ow. zw. ik

raakte ben -geraakt. Overhooreii,bw. zw. ik -hoorde, heb -boord; -booring, v. Overhouden, bw. st. ik hield -, heb -gebonden.

Overig, bn.

Overigens, bijw. (-geijkt.

Over ijken, bw. zw. ik ijkte -,beb Overjlen uich), ww.zw.ik -ijhl

mij, heb mij -ijld; -ijling, v. Overijverig, bn. en bijw.

Ovei jachten,bw.zw. ik -jachtte.

heb -jacbt.

Overjagen, bw. zw. en st. ik jaagde ijoeg) -, heb -g'jaagd; ook; ik -jaagde, heb -jaagd. Overjarig, bn.; -beid, v.

Overjas, v. -sen; -je, o. -s.

Over jurk, v. -en; -je, o. -s. Overkaarden,bw.zw. ik kaardde

-, beb -gekaard.

Overkaatsen, bw.zw. ik kaatste

-, heb -gekaatst.

Over kakelen, bw.zw. ik kakelde -, heb -gekakeld; ook: ik -kakelde, heb -kakeld. Overkalken, bw. zw. ik -kalkte,

heb -kalkr.

Overkammen, bw.zw. ik kamde

-, heb -tfekamd.

Overkant, m.

Overkantelen, o%v. bw. zw. ik

kantelde -, ben -gekanteld. Overkappen (opnieuw kappen) bw. zw. ik kapte -, heb -gekapt. Overkappen (met eene kap bedekken) bw. zw. ik -kapte, heb -kapt; -kapping, t. Overkarnen, bw. zw. ik karnde

-, heb -gekarnd.

Overkegelen, bw.zw. ik kegelde

-, heb -irekegeld.

Overkeurig, bn. en bijw. ' Overkijken, bw. st. ik keek heb -gekeken; ook: ik -keek, heb -keken.

Overkisten, bw. zw. ik kistte -

heb -gekist.

Over kladden, bw. zw. ik kladde heb -geklad; ook: ik -kladde, heb -klad.

Overklappen,bw. zw. ik klapte

-, beb -geklapt. Overklanteren,ow.zw.ik klauterde -, beb en ben -geklauterd. Overkleed - (kleedingstuk) -kleederen en -kleeren;-kleedje, o. -kleedjes en -kleertjes. Overkleed (dekkleed) o. -klee-

den:-je o. -s.

Overkleeden, bw.zw. ik kleedde -theb -gekleed; ook: ik -kleedde, heb -kleed; -kleeding, v. -kleedsel, o.

Overkleln («eer klein) bn. Overkleuren, bw.zw. ik kleurde

-, heb irekleurd. ©verklikken, bw. zw. Ik klikte beb -geklikt.

Overleven, bw. zw. ik -leefde,.

heb -leefd; -l«-ving, v. Overlevende, m. en v. -n. Overlevendig (zeer levendig)bn. Overleveren, bw. zw. ik leverde

, heb -geleverd; -levering, v. Overlevingscontract, o. -en. Overlezen, bw. st. ik las -, heb

gelezen; -lezing, v.

Overlieden. Zie Overman. Overliggen, bw. st. ik -loog,beb -logen. (-gelegen.

Overliggen, ow. st. ik lag -, heb Overlijden, ow. st. hij -leed, is Ovuilijden, o. (-leden.

Overlijmen, bw. zw. ik lijmde -,

b -gelijmd.

Overlünen, bw. zw. ik lijnde -» heb -gelijnd. (heb -gelokt.

Overlokken, bw. zw. ik lokte -, O verlom m eren,bw. zw. ik - lom-

merde, heb -lommerd. Overlooden bw. zw. ik -loodde, heb -lood. (heb -loogd.

Ovcrloogen, bw. zw. ik -loogde, Overloon, o. -en.

Overloop, m. -en; -je, o. -s. Overloopen, ow. bw. st. ik hep -, heb en ben -geloopen; ook: ik -liei), heb -loopen; -looper. m. -looping, v. (heb -loofd.

Overleven, bw. zw. ik -loofde, OverlUChtig (/.eer luchtig) bn. Overluid (hardop) bijw. Overluiden en overluien, bw. zw. ik luidde en luide -, heb -geluid; ook: ik -luidde en -luide, heb -luid.

Overmaasch, bn.

Overmaat, v.

Overmacht, v.

Overmachtig, bn. Overmachtigen, bw. zw. ik

-machtinde, heb -machtigd. Overmaken, bw. zw. ik maakts

-, heb -gemaakt. Overmalen,bw. st. ik maalde -,

heb -gemalen; -maling, v. Overman, m. -lieden en -lui. Overmangelen,bw. zw. ik mangelde -, heb -gemangeld. Overmannen, bw. zw. ik -man-

de, heb -mand.

Overmantel, m. -s. Overmarcheeren, ow. zw. ik marcheerde -,heb -gemarcheerd. Overmarmeren,bw.zw. ik marmerde -. heb -gemarmerd. Overmast (te hoog van mast)bn. Overmatig (de maat te boven

gaande) bn. en bijw. -er, -st. Overmatig (te matig) bn. Overmatten, bw. zw. ik matte -, heb -gemat; ook: ik -matte, heb -mat.

Overmeesteren, bw. zw. ik -treesterde, heb -meesterd; -meestering, v. Overmengen,bw. zw. ik mengde

-, heb -gemengd. Overmerken, bw. zw. ik merkte

-. beb -gemerkt.

O ver mesten, bw. zw. ik mestte

-, heb -gemest.

Overmeten, bw. st. ik mat -,heb

-gemeten; -meting,v. Overmetselen, bw. zw. ik metselde -. heb -gemetseld. Overmidden, bijw.

Overmits (dewijl, aangezien, omdat) vw.

Overklimmen, ow. st. ik klom -, htb en ben -geklommen; -klimming, v.

Overklinken, ow. st. ik klonk -,heb -geklonken;ook:ik -klonk, heb -klonken.

Overkneden, bw.zw. ik kneedde

-, heb -gekneed.

Overknikken, ow.zw. ik knikte

-, ben -geknikt.

Overknippen, bw. zw. ik knipte

-, heb -geknipt.

Overkoken, ow. zw. ik kookte -,

heb en ben -gekookt. Overkolven. ow. zw. ik kolfde

-, heb -gekolfd.

Overkomelijk, bn.

Overkomen, ow. st. ik kwam-, hen -gekomen; ook: ik -kwam. Overkomst, v. [ben -komen. Overkop. bijw.

Overkoperen, bw. zw. ik -koperde, heb -koperd. Overkorsten,bw.zw.ik -korstte,

heb -korst.

Overkort (al te kort) bn. O verkous. v. -cn.

Overkraaien, ow. bw. zw. ik

-kraaide, heb-kraaid. O verkrach tig, bn. en bijw. Overkrijgen, bw. st. ik kreeg -

heb -gekregen.

O verkroppen, bw.zw. ik -krop

, heb -kropt; -kropping, v. Overkruien, bw. zw. en st. ik krooi -, heb -gekrooten, en ik kruide -, heb -gekruid; ook; ik -kroci,heb -krooien,cn ik -krui de, heb -kruid. Overkruipen,ow. st. ik kroop -,

heb en ben -gekropen. Overkuieren. ow.zw. ik kuierde

-, heb en ben -gekuierd. Overkuipen, bw.zw. ik kuipte -,

heb -gekuipt. ;

Overkwikken,bw.zw. ik -kwik-

te, heb -kwikt.

Overlaars, v. -laarzen. Overlaat, m. -laten. Overladen,bw. st. ik laadde-,

heb -geladen; - lading, v. Overland, bijw.

Overlang, bijw.

Overlangen, bw. zw. ik langde

-, heb -gelangd.

Overlangs, bijw.

Overlangsch, bn. (bn.

Overlangzaam (al te langzaam) Overlappen, bw. zw. ik lapte -

h«b -gelapt.

Overlast, m.

Overlasten, bw. zw. ik -lastte,

heb -last; -lasting, v. Overlastig, bn.

Overlaten, bw. st. ik het -, hen

-gelaten; -lating, v. Overledene, m. en v. -n. Overleder en -leer, o. Overleep, bn. en bijw. Overleeren, bw. -w. ik leerde -, Overleg, o. [heb -geleerd,

Overleggen, bw. zw. ik legde (leiile) -, heb -gelquot;gd (-geleid), ook; ik -legde (-leide) beb -legd (-leid);-legging, v.

O verleiden, bw. zw. ik leidde -,

heb -geleid. Overletteren,bw.zw. ik letterde

-, heb-geletterd.

Overleunen, ow. tw. ik leunde -, heb -geleund.

-ocr page 189-

OVE

OVE

XS1

Overmoed, ra. (-st.

Overmoedig, bn. t-n bijw. -er,

Overmogen, ow. onr. ik -mas, -mocht, lub -mocht.

Overmonsteren,bw./.w.ikmon-

sterde heb -jrcmonstcrd.

Overmorgen, bijw.

Overmouw, v. -en; -tje, o. -j.

O vernaad. ra. -naden; -je, o. -s.

Overnaaien, bw. zw. ik naaide -, heb -srenaaid; -naaisrl, o.

Overnachten, ow.zw.ik -nacht-te, heb -nacht; -nachting, v.

Overnauwkeuriff, bn. en bijw.

Overneigen, bw. zw.ik neigde -, heb -geneigd.

Overnemen, bw. st. ik nam -. heb -jrenoraen; -noming, v.

Overnet. bn. en bijw.

Overneuriön, bw.zw.ik neuriede -. heb -s:eti» uried.

Overnoeminpr. v. -en.

Overnommeren,bw.zw.ik nom-merde heb -gecommerd.

Overoud, bn.

Overpad, o. -en;-paalt;lje, O.-s.

OveriDakken, bw. zw.ik pakte -, heb -gepakt; -psk'-inu'. v.

Overpalmen,bw.zw.ik -palmde, heb-palmd. (heb-gepapt.

Overpappen. bw. zw.ik papte

Overpassen, bw. zw. ik paste -, heb -gepast.

Overpeilen, bw. zw. ik peilde l.eb -«repeild.

Overpeinzen, bw. zw.ik -peinsde, heb -peinstl; -peinzer, -pein-zins, v.

Overpekken, bw. zw.ik pekte heb -gepekt.

Overpersen, bw. zw.ik perste -, heb -geperst.

Overplaatsen, bw.zw. ik plaatste -,heb -geplaatst; -plaatsing, v.

Overplakken. bw. zw. ik nlakft--, heb -geplakt; ook: ik -plakte, heb -plakt; -plakking, v.

Overplamuren, bw. zw. ik pla-mnur'le -. heb -geplamuurd.

O verplanken, bw.zw.ik -plank-te. heb -plankt.

Overplanten, bw. zw.ik plantte -, heb -geplant; -planting, v.

Overpleisteren, bw.zw. ikplei-sterlt;le -,heb -gepleisterd; ook: ik -pleisterde, heb -pleisterd; -pleistering, v.

O verpletten, bw.zw. ik plette -, heb -geplet.

Overploegen, bw.zw.ik ploegde -, heb -geploegd.

Overploolen, bw. zw. ik plooide -. heb -geplooid.

Overpoederen. bw. zw. ik poederde -, heb -gepoederd; ook: ik -poederde, heb -poederd.

Overpoetsen. bw. zw.ik poetste -. heb -g» poetst.

Overpolljsfen, bw. zw. ik po-lijste -, heb -gepolijst.

Overpond, o.

Overpoten, bw. zw. ik pootte -, hfb -gepoot.

Overorachtle, bn. en bijw.

- Overpraten,bw.zw.ik praatte heb -gepraat; ook: ik -praatte, heb -praat.

Overorlester. m. -s.

Overprlkkelen,bw.zw.ik -prikkelde, heb -prikkeld; -prikkeling, v.

Overrablaelen, bw. zw. ik rabbelde -, heb -gerabbeld.

Overraken, ow. zw. ik raakte -, bi k -geraakt.

Overreden, bw. zw. ik -reedde,

heb -reed; -reding. v.

Overredingskracht, v.

Overreiken, bw. zw. ik reikte -, heb -gereikt; -reiking. v.

Overrekenen,bw.zw.ik rekende -, heb -gerekend;ook:ik ■ rekende, heb -n-kend.

Overrekken.bw. ww.zw.ik rekte -, heb -gerekt;ook:ik -rekte mü, heb mij -rekt.

Overrennen, ow. bw.zw.ik rende -, ben -gerend;ook:ik -rende, heb -rend.

Overrijden, ow. bw st.ikreed -, heb en hen -gereden; ook: ik -reed, heb -reden.

Overrijp 'te rijp) bn.

Overroeien,ow. ww.zw. ik roeide -, heb en ben -geroeid; ook: ik -roeide mij. heb mij -roeid.

Overroepen, ow.bw.st.ik riep-, heb -geroepen; ook: ik -riep,heb -roepen.

Overrompelen,bw.zw.ik -rom-pelde, heb -rompeld; -rompe-ling, v.

Overrooken, bw.zw.ik rookte -, heb -gerookt.

Overruim (te ruim) bn.

Oversausen, bw. zw. ik -sarste, b» b -saust.

Overschaduwen, bw. zw. ik -schaduwde, heb -schaduwd; -schaduwing, v.

Overschatten ,bw. zw. ik - schatte. heb -schat; -schatting, v.

Overschaven,bw.zw.ik schaafde -.heb -g( schaafd;-schaving,v.

Óverschenken,bw.st.ik schonk -. heb -geschonken; -schenking. v.

Overschepen, bw.zw.ik scheepte -,heb -gescheept;-seheping,v.

Overscheppen.bw.zw ik schepte -,heb -geschept;-schepping,v.

Overscheren, bw.st.ikschoor-, heb -geschoren. (bijw.

Overscherp (te scherp) bn. en

Overschetsen. bw.zw.ik schetste -. h-b -geschetst.

Overschieten bw.st.ik schoot -, heb en ben -geschoten.

Overschijnen, bw.st.ik -scheen, heb -schenen.

Overschilderen, bw. zw. ik schilderde -, heb -geschilderd; ook; ik -schilderde, heb -schil-derd; -schildering, v.

Overschitteren, bw. zw. ik -schitterde, heb -schitterd.

Overschoen, m. -en.

Overschoffelen,bw.zw.ikschof-felde -. heb -ge^choft'eld.

Overschoen, bn. en bijw.

Overschort, V. -en; -je. o. -s.

Overschot. O. -ten; -je, o. -s.

Overschraal 'te schraal) bn.

Overschreeuwen, bw. zw. ik -schreeuwde, heb -scbreeuwd; -schreenwing, v.

Overschrijden, bw. st. ik -schreed, heb -schreden;-8chry-ding. v.

Overschrijven, bw.st.ik «chreef -, heb.-gf scbreren;-scbrüver,m. -schrijving, v.

Overschrohhen, bw. zw. ik

schrobile -, heb -geschrobd.

Overschudden,bw.zw.ik schudde -, heb -geschud. quot;

Overschuieren, bw. zw. ik schuierde -, heb -geschuierd.

Overschuimen, bw. zw. ik schuimde heb en ben -geschuimd.

Overschuiven, bw. st.ik schoof -, heb -geschoven.

Overschuren,bw.zw.ik schuurde -, heb -gescimurd.

Overschuw (te schuw) bn. en bijw.

Overseinen, bw. zw.ik seinde -, heb -geseind.

Oversjouwen, bw. ww. zw. ik sjouwde -, heb -gesjouwd; ook: ik -sjouwde (mij), heb (mij) -sjonwd.

Overslaan, ow. st.ik sloeg -,heb en ben -geslagen.

Overslag, ra. -en; -je, o. -s.

O verslap (te slap) bn.

Oversleepen, bw. zw. ik sleepte -. heb -gesleept.

O ver slibben, bw.zw. het -slibde, heeft -slibd; -slibbing, v.

Overslijpen. bw. st. ik sleep -, heb -geslepen; -slijping, v.

O verslingeren, bw. ow. zw. ik slingerde -, heb en ben -geslingerd; -slingering, v.

Oversloof. v. -slooven.

Oversluiken, bw. st. ik slook -, heb -gesloken.

Overslulpen, ow. st. ik sloop -, b. n -geslopen.

Oversmal (te smal) bn.

Oversmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed.

Oversmelten, bw. st. ik smolt -. heb -gesmolten; -smelting, v.

Oversmeren, bw. zw.ik smeerde -, heb -gesmeerd;ook:ik -smeer-de, heb -sineerd; -smering, v.

Oversmijten, bw. st. ik smeet heb -gesmeten.

Oversmokkelen, bw. zw. ik smokkelde -, heb -gesmokkeld.

Oversnappen. bw. zw.ik snapte -, heb -gesnapt.

Oversn eeuwen, ow. zw. bet -sneeuwde, is -sneeuwd.

Oversnellen, ow.zw.ik snelde -, hen -gesneld.

Over snoeien, bw. zw.ik snoeide -. heb -gesnoeid.

Oversnoeven. bw.zw.ik ■ snoefde, heb -snoefd. (bijw. '

Oversnood (zeer snood) bn. en

Oversnorken.bw.zw.ik -snorkte. heb -snorkt.

Oversoldeeren, bw. zw. ik soldeerde heb -gesoldeerd.

Overspannen, bw. st. ik spande

-. heb -gespannen;00k:ik -spande. heb -spannen; -spanning, t.

Oversparen,bw.zw.ik spaarde -, heb -glt;spaard; -sparing, t.

Overspatten, bw.zw.ik -spatte, heb -spat.

Oversreelster, v. -s.

Overspel, o.

Oversneler, m. -s.

Oversnelig. bn.

Overspellen,bw.zw.ik spelde -, heb -genneld.

Overspökeren, bw. zw. ik spijkerde -, heb -gespijkerd.


-ocr page 190-

OVE

OVE

182

Overspikkelen,bw.zw.ik -spikkelde, heb -spikkeld. Overspinnen, bw. st. ik spon -,

heb -gesponnen; ook: ik - spon, heb -sponnen. (heb -gespit. O verspitten, bw. zw.lk spitte -, Overspoeden, ow.zw.ik spoedde

-,ben -gespoed.

Overspoelen, bw. zw.ik spoelde

-, heb -gespoeld. Oversporen,ow.zw.ik spoorde

heb en ben -gespoord. Oversprel, v. -en.

Oversprelden,bw.zw.ik-8prcid-

de, heb-spreid. Oversprenkelen, bw. zw. ik

-sprenkelde, heb -sprenkeld. Overspringen,ow.bw.ww.st. ik sprong -, heb en ben -fjespron-gen; ook: ik -sprong (mij), heb (my) -sprongen. OverspronR^m. (heb -gestaan. OverStaan,bw.onr.8t.ik stond -, Overstaan, o. (ten -).

Overstag, bijw.

Overstampen, bw. zw.ik stampte -, heb -gestampt. Overstapelen, bw.zw.ik stapelde heb -gestapeld. Overstappen, ow. bw.ww.zw.ik stapte -, heb en ben -gestapt; ook: ik -stapte (mij), heb (my) -stapt; -stapping, v.

Overste, m. -n.

Oversteeksel, o. -a.

Overstek, o. -ken; -je, o. -s. Oversteken, bw. ow. st. ik stak -, heb en ben -gestoken; - steking, v. (heb -stelpt; -stelping, v. Overstelpen, bw.zw.ik -stelpte. Overstemmen, ow. bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; ook: ik -stemde, heb -stemd; -stem-miner, v.

Overstempelen, bw. zw. ik stempelde -,heb -gestempeld; -stempeling, v. (bijw.

Oversterk (zeer sterk) bn. en Overstüf (te stijf) bn. Overstijgen, bw. st. ik -steeg, heb -stegen. (heb -gesteven. Overstüven, bw. st. ik steef-. Over Stof, V. -fen. Overstoomen, ow.zw.ik stoomde -, heb tn bén -gestoomd. Overstooten, bw. st. ik stiet

(stootte) -, heb -gestooten. Overstoppen,bw. zw.ik stopte

heb -gestopt. Overstorten,bw.zw.ik stortte -, heb -gestort;ook:ik -3tortte,heb -stort; -stortins:, v. Overstralen, bw. zw.ik -straalde, heb -straald. (bijw. Overstrenff (zeer streng) bn. en Over strijden, bw. st. ik -streed,

heb -streden.

Overstrijken, bw.st.ik streek -, heb -gestreken; ook: ik-streek, heb -streken. Overstrompelen, ow. zw. ik strompelde -, ben -gestrompeld. Overstrooien,bw.zw.ik - strooide, heb -strooid.

O ver stroomen, bw. zw. ik stroomde -,heb -gestroomd;ook: ik -stroomde, heb -stroomd; -strooming, v.

Overstuiven, ow. bw. st. het stoof -, is -gestoven; ook: ik -stoof, heb -stoven.

Overvoeden, bw.zw.ik -voedde»

heb -voed.

Overvoederen en overvoeren, bw. zw. ik -voederde, heb -voederd: en ik -voerde, heb Overvoeding, v. [-voerd. Overvoeren (overbrengen) bw.

zw. ik voerde -, heb -gevoerd. Overvoeren (overvoederen). Zie Overvoering,v. [Overvoederen. Overvol (zeer vol) bn. Overvoldoend, bn. Overvolledig, bn. Overvormen, bw. zw.ik vormde -, h. -gevonnd.{-, h. -gevouwen. Overvouwen, bw.st. ik vouwde Overvracht, v. -en. Overvragen, bw. zw. en st. ik vraagde (vroeg) -,heb -gevraagd; ook: ik -vraagde (-vroeg), heb -vraagd. (lijk) bn.

Overvriendelijk (al te vriende-Overvruclitbaar (al te vruchtbaar) bn.

Overwaaien, bw. ow. zw. en st.

ik waaide (woei) -, ben -ge-Overwaardig, bn. [waaid. Overwaggelen, ow.zw. ik waggelde -. ben -gewaggeld Overwaken (zich -), ww. zw. ik

-waakte mij, heb mij -waakt. Overwalmén, ow.zw.ik walmde -, hen -gewalmd; ook:ik -walmde, heb-walmd. (h.-gewalst. Overwalsen, bw.zw.ik walste -, Overwandelen, ow. zw.ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. Overwarm (te warm) bn. Overwasemen,bw. zw.ik -wasemde, heb -wasemd. Overwassclien,bw.st.ik wiesch -, heb -gewasschen; -was-sching, v. (is -gewassen-

Overwassen, ow. st. het wies -r Overweek (te week) bn. Overweeken, bw. zw. ik weektë

-, heb -geweekt.

Overweg (- kunnen) bijw. Overwegen, bw. st.ik woog-, heb -gewogen;ook:ik -woog,heb -wogen.

Overwegend, bn. -er, -st. Overweging, v. -en. Overweldigen, bw. zw.ik -wel-digde, heb -weldigd; -weldiger, m. -weldiging, v.

Overwelfsel, o. -s. Overwelven (ook overwul-ven) bw. zw. ik -welfde, heb -welfd; -welving, v. Overwenden, ow.zw.ik wendde

-,heb -gewend; -wending, v. Overwerk, o.

Overwerken, ow. ww. zw. ik werkte -,heb -gewerkt; ook: ik -werkte mij, heb mij -werkt, -werking, v. (h. -geworpen, Overwerpen, bw. st. ik wierp Overwetten, bw. zw.ik wette -, Overwicht,o. [heb -gewet. O ver wichtig, bn.; -beid, v. Overwijd (te wijd) bn.

OverwijS (al te wijs) bn. en bijw. Overwinden, bw. st. ik wond

heb - «re wonden. Overwinnaar, m. -s en -naren;

-nares, v. -sen.

Overwinnen, bw. st. ik won heb -gewonnen; ook: ik -won, heb -wonnen; -winning, v. -winst, v.

Oversturen,bw.zw.ik stuurde

heb -gestuurd; -sturing, v. Overstuur, bijw. Oversuikeren, bw. zw. ik -sui-

kerde, heb -suikerd. Oversukkelen, ow. bw. zw. ik sukkelde -, heb en ben-gesuk-

Overtal, o. (keld.

Overtappen, bw. zw. ik tapte -,

heb -getapt; -tapping, v. Overteekenen, bw. zw. iktee-kende -, heb -geteekend;-teeke-ning, v. (-geteld; -telling, v. Overtellen,bw. zw.ik telde -,heb Overtent, v. -en. Overtillen,bw.ww.zw.ik tilde heb -getild; ook: ik -tilde (mij), heb (mij) -tild. Overtimmeren, bw.zw.ik -timmerde, heb -timmerd. Overtlnnen, bw. zw. ik -tinde, GvertOCllt, m. -en. [heb -tind. Overtopen, vd. (-held, v.

Overtollig, bn. en bijw. -er, -st; Overtonnen, bw.zw. ik tonde -, Overtoom, m. [heb -getond. Overtopt. bn.

Overtreden, ow.bw.st.ik trad -, ben -getreden; ook: ik -trad,heb -treden; -treder, m. -treding, v. -treedster, v. (-troffen.

Overtreffen, bw. st.ik -trof,heb Overtrek, o. -ken; -je, o. -s. Overtrekken, bw. st. ik trok -, heb en ben -getrokken; ook: ik -trok, heb -trokken; -treksel, o. O ver trippelen, ow. zw. ik trippelde -, ben -getrippeld. Overtroeven,bw.zw.ik-troefde,

heb -troefd.

Overtuigen, bw. zw. ik - tuigde, heb -tuigd; -tuiging, v. (-st. Overtuigend, bn. en bijw. -er. Overvaart, v.

Overval (aanval) m. -len. (o. -s. Overval (toeval) o. -len; -letje. Overvallen, ow. bw.st.ik viel -, ben -gevallen; ook: ik -viel, heb -vallen. (h. en ben -gevaren. Overvaren, ow.bw.st. ik voer -, Overvegen, bw. zw.ik veegde Oververfijnd, bn. [b.-geveegd. Oververfijning, v. Oververnissen, bw. zw.ik verniste -, heb -gevernist. Oververstandig, bn. Oververtellen, bw. zw. ik vertelde -, heb -verteld. Oververven, bw.zw.ik verfde -,

heb -geverfd.

Oververzadigd, bn.

Overvet (te vet)bn. (-gevijld. Overvijien,bw.zw.ikvijlde -,heb

Overvlectiten, bw. st.ik vlocht

-, heb -sevlochten. OvervleuKelen,bw.zw.ik -vleu-gelde, heb -vleu?eld; -vleuge-ling, v. (ben -gevloden.

Overvlieden, ow. st. ik vlood -, Overvliegen, ow. st. ik vloog -, ben -gevlogen; -vlieger, m. -vliegster, v.

O ver vlieten, ow. st. ik vloot -,

ben -arevloten. ( ,

Overvloed, m. (-heia, v.

Overvloedig, bn.enbijw.-er,-st; Overvloeien.ow.zw.ik vloeide -, heb en ben -cevloeid; -vloeiing, v. O ver vlucht en,ow. zw.ik vluchtte -, ben -gevlucht.

Overvlug (zeer vlug) bn.

-ocr page 191-

OVE

PAC

183

Overwinteren, ow.zw.ik -win-

terde,heb -winterd;-wintering,v. Overwippen, ow. zw.ik wipte

heb en ben -gewipt. Overslitten, bw. zw. ik witte

heb -gewit.

Overwonneling, m. en v. -en;

voor betv. ook -wonnellnge. Overwi-eed (al te wreed) bn. Overwrüven, bw. st. ik wreef

heb -gewreven.

Overwulven. Zie Overwelven. Overzaaien, bw. zw.ik zaaide -, heb -gezaaid; ook: ik -zaaide, heb -zaaid.

Overzacht (tezacht)ba.en bjjw. Overzakken, ow. zw. ik zakte -,

ben -gezakt; -zakking, v. Overzalven, bw. zw. ik zalfde heb -gezalfd; ooktik -zalfde,heb -zalfd. (-, heb -gezameld.

Overzamelen,bw.zw.ik zamelde Overzedig- (zeer zedig) bn. en Overzeesch, bn. [bijw.

Overzegelen, bw. zw. ik zegelde

heb -gezegeld; -zegeling, v. Overzeggen, bw. zw. ikzeide -,

heb -gezegd en -gezeid. Overzeilen, ow. bw.zw.ik zeilde -, ben -gezeild; ook: ik -zeilde, heb -zeild; -zeiler, m.-zeiling,v. Overzenden, bw. st. ik zond -, heb -gezonden; -zender,m.-zending, v.

Overzetten,bw.zw.ik zette -,beb -gezet; -zetter, m. -zetster, v. -zetting, v.

Overzicht, o. -e:;; -je, o. -s. Overzieden, ow. st. hetzood-,

heeft -gezoden.

Overzien, bw. st. ik zag -, heb -gezien; ook: ik -zag, heb -zien.

Overzienbaar, bn. Overziften, bw.zw.ik zifte -,heb

-gezift; -zifting, v.

Overziide on -zt), v. Overzüdsch, bn. Overzilveren,bw.zw.ik -zilver-de, heb -zilverd. (en bijw.

OverzindelUk(zeer zindelijk)bn. Overzingen,bw.8t.ik zong -,heb -gezonden. (-gezeten.

Overizitten, ow. st. ik zat -, heb Overzoet (al te zoet) bn. Overzolderen, bw. zw. ik -zol-

derde, heb -zolderd. Overzomeren, ow. zw. ik -zomerde, heb -zomerd.

O verzout (te zout) bn. Overzouten, bw. st. ik zoutte -, heb -gezouten. (bijw.

Overzuinis? (al te zuinig) bn. en OverzulkS (daarom, om deze reden) bijw. (bijw. Overzwaar (te zwaar) bn. en Overzwalpen,bw.zw.ik -zwalpte, heb -zwalpt. (-, h.-gezwart. Overzwarten,bw.zw.ik zwartte Overzwemmen, ow. ww. st. ik zwom -, heb en ben -gezwommen; ook: ik -zwom mij, heb mij -zwommen. (-, ben -gezwikt. O verzwikken, ow. zw.ik zwikte Oxydatie (onvolkomene verzu-

rin?) v -tien en -ties. Oxyde(metaalzuur) o. Oxydegren (onvolkomen verzuren; verkalken) ow.

Oxyge^n (zuurstof, de grondstof

der levenslucht) o. Oxygoniscil, spitshoekig.

p.

P, v. p's.— De zestiende letter van het alphabet.

P. — Als Romeinsch getal 400.

P. Akq. — Partibus aeqüaubus, met gelijke deelen.

P. of Pag. — Pagina, bladzijde.

Po. — Proio, eerstens,ten eerste; op den eersten dag der maand.

P. A. — Par ami of amie, met vriend of mendin.

P. C. — Par couvert, ingesloten, onder omslag; ook:roim condoleance (op visitekaartjes), voor rouwbeklag.

Po. Co. of Pet. — Pro cento, percent, ten honderd. (omniet.

P. ü. — Pro deo, om Gods wil,

P. E. — Par exemple (per exempel) by voorbeeld.

P. expr. — Per expressum, met een bijzonderen bode.

P. F. — Par faveur, uit gunst; ook: pour feliciter (op visitekaartjes) voor gelukwensching.

Phil.Dr.— puilosopiiiae Doctor, Doctor of Meester in de wijsbe-

Pl. — Plaat. (geerte.

P. M. — Pro meuobia, voor herinnering, om in gedachten te houden.

Piae memoriae, zaliger gedachtenis. (zend.

Pro mille,voor het dui-

P. O. — Per order, op last van.

P. Occ. — Per occasionem, met gelegenheid.

P. P. — Pater prior, benaming of titel van den eersten of voor-naamsten geestelijke in een klooster.

P. P. — Per procurationem, op lastgeving van,als lasthebbende.

P. P. —Praemissis praemitten-dis, vooropsesteld zijnde wat vooropgesteld moet worden, d.i. met behoorlijken titel.

P. P. C. — Pour prendre congé, om afscheid te nemen.

Pr. of praec. — Praecedeus, de voorgaande.

Prabf. — Praefatio, voorredt; — praefectus, stedehouder, prefect.

Praes. — Praesens, tegenwoor-dig,of praesente,in tegenwoordigheid van.

Praet. — Praeteritus, verleden.

Prof. — profe3sor,hoogleeraar.

P. S. —Postscriptum, naschrift.

Ps. — Psalm.

P. T. — Post trinitatis, na het feest der heilige Drie-eenheid.

Pleno titulo of Prae-MissoTiTiiLO,metvol-ledigen titel.

Pa. Zie Papa.

Paaöje. Zie Pad, o.

Paai (oud man) m. -en; -tje. o.-s.

Paaien, bw. zw. ik paaide, heb gepaaid.

Paaiskist (kist nabij den mast ter bewaring van gereedschap-! pen) v. -en.

Paal, m. palen; -tje, o. -s.

Paalvast, bn. en bijw.

Paander (teenen korf) v. -s.

Paap, m. papen.

Paapje (vogeltje) o. -s.

Paapscli, bn.

Paapsche, m. en v. -n.

Paapschgezind, bn.; -beid, v.

Paar, o. paren; -tje, o. -s.

Paard, o. -en; -je, o. -s.

Paardebek, m. -ken;-borstel,m. -s; -dek, o. -ken; -kleed, o. -en; -kop, m. -pen;-kracht(de kracht van een paard, als maatstaf) v. -en. Zie ook Paardenkracht.

Paardeleer enpaardenleer,o.

Paardeleeren en paardenlee-

Paardelijn, v. -en. [ren,bn.

Paarden,ow. zw.ik paardde,heb gepaard.

Paardenarbeid, m.; -arts, m. -en; -bloem, v. -en;-boer,m.-en; -boon, v. -en; -dief, m. -dieven; -dokter, m. -s; fokker, m. -s; -fokkerij, v. -en; -haar,o.;-hal3, m.; -handel, m.; -haren, bn.; -hoef, m. -hoeven; -kenner, m. -s; -kennis, v.; -knecht, m. -s; -kooper, m. -s;-kracht (kracht als van een paard) v. Zie ook Paardekracht.

Paardenmarkt, v. -en; -mest, v.; -middel, o. -en; -ras, o.-sen; -slachter, m. -s; -slachterij, v. -en; -smid, m. -smeden;-spoor, o.; -spoorwagen, m. -s; -spel, o. -len; -stal, quot;m. -len; -teelt, v.; -tuischer, m. -s; -vlieg, v. -en; -volk, o.; - vracht, v. -cn;-werk, o.; -ziekte, v.

Paardepoot, m. -en; -staart, m. -en; -toom, m. -en; -tuig, o.-en; -vijg, v. -en; -voet, m. -en.

Paardevleesch en paarden-vleescli, o.

Paardreden, o.; -rijder, m. -a; -rijdster, v. -s.

Paarl. Zie Parel.

Paarlemoer en parelmoer, o.

Paarlemoeren en parelmoe-

Paars, bn. -er, -st. [ren, bn.

Paarsgewijze en -gewüs,bijw.

Paaschavond, m. -en; -best, o. en bijw.; -beurt, v. -en; -bloem, v. -en; -brood, o. -en; -dag, m. -en; -ei, o. -eren; -feest, o. -en; -gezang, o. -en; -koek, m. -en; -lam, o. -meren; -maandag, m.; -nacht, m.; -os, m. -sen;-preek, v. -en; -tijd, m.; -vacantie, v. -tien en -ties; -vuur, o. -vuren; -week, v.; -zondag, m.

Paatje. Zie Papa. (m. -'s.

Pacha(THrksch staatsambtenaar)

Pacht. v. -en.

Pachten, bw. zw. ik pachtte, heb gepacht; pachter, m.pacht8ter,v. pachthoeve, v. pachting, v.

Paciflcateur (vredestichter; bevrediger) m. -s.

Pacificatie (vredestichting; bevrediging; vredesluiting) v.-tiën.

Pacificeeren (vrede zoeken te

maken; bevredigen;verzoenen)bw.

Pacifiek (vredelievend, vreedzaam) bn. -er, -st.

Pacotille (pakkage,die een reizi-ger,zonder bijzonder vrachtgeld, mag medevoeren) v. -s.

Pactum (verbond, schandver-bond) o.


-ocr page 192-

PAK

PAD

184

Fad (voetpadI O. -Pn;paadje,o.-s.

Fad en padde (dier) v. -den; -je en jiaddiijf, o. -a.

Fadderpii tn -gift, o. FacidtEfctcel,ni. -m; -tie, o. -s.

Faedagcfiie londer^vskunst) v. Faedagcgiek (opvoi diiiRskui.st!

v. (bn.

FaedagcgiFch (opvoedkundig)

Faedagocg (onderwijzer, opvoeder d« r j« ugd) m. pat-dagogen.

Faf, in. -fen.

Fat, bn. -fer, -st.

Faf. tw. (paft.

Fatferi, ow. zw. ik jiafte. beb gc-

Fafierig, bn. -er, -St; -luid, v.

Faffig. bn. -er, -st; -luid, v.

Falzak, m. en v. -ken. (-en.

Fagaai (Indiannsche roeiiüm) v.

Fsgaaien (met.de pagaai roeien) bw. zw. ik pagaaide, hi b gej a-gaaid. (-ten; -je, o. -s.

Ftigadet isoort van dniven) v.

Fagadetterig (ineengedoken als etne pagadt t) bn.

Fage (lt; delki.aap) m. -».

FagiEa (bladzijdt) v. pagina's.

FaginatUuribindzUdin-r.omuie-ring) v. -turen. —

Fegineeremop de bladzijden van vulgnomnu rs voorzint I bw. pa-gineeiing. v. (-n. en -s.

Fagcde (Cbineesche timpel) v.

Failletten (:oovtrijr s) v. mv.

Fair (lid van bet Hoogerliuis in Eng«laiiö; lid vaji de eerste kamer in Frankiijk; oudtijds een frraaf of hertog) m. -».

Fair f chap. o.

FaiSibel (vre' dzaam) bn. enbijw.

Fak, o.-ken;-je, o. -s.

Fckettcot, v. -en.

Fatgoed, o. -eren.

Fakkage, v. -s.

Faikcn, bw. zw. ik pakte, heb gepaki; pakker, m. pakktrij, v. pakking, v.

Fakkendrager, m. -s.

Fakket, o. -n n; -je, o. -s..

Fakraald, v. -en; -papier,o.-en; -wapen, m. -s.

Fal (zlt; ker werktuig, elders zetter genofuid) tn. -len; rok als bijw. gebruikdijk in; - staan.

Faladtjn (hofiiddir, dolende ridder', m. -en.

Falarkün (kleine takel, draagstee 1 in Indië) v. -s.

Falatine (balspels; strook van bont; sabeI) v. -s.

Faleeren (cpschikke n) bw.

Falei (katrol;f n inzonderheid een foltertuig) v. -en.

Faleis, o. paleizen; -je. o. -s.

Falen. ow. zw. ik paalde, he b gepaald. (cude sehriftl v.

FalecgrarMe (kennis van het

FalefctriÊCh, worstelstrijden, wcdloopen.schijfwtrpingen,enz-be'trefiende.

Fal et (kaatstnig) v. -ten.

Falet (bij schilders) o. -ten; -je,

o. -R.

FaletOt (ruime overjas) v. -s.

Faletten,ow. zw. ik palctte,heb ge rale t.

Falfrenler (stalknecht) m. -s.

Fallrg, m. voor de visch en v.als stofnaam, -en; palinkje, o. -s.

Fallnnnr (voornaam staatsdie naar) m. palinuren.

Falissade (schansiiaal) v. -n.

FaliEsadeeren (ompalen, met paalwe ik-verstérken) bw.palissade eiing, v.

Fall£amp;ar der'zekere houtsoort)o.

Folifcamp;crdeihoTiten, bn.

Paljas thanswtrst) m. -sen.

Falklamp, m. -en; scheepsw.

FanaÖiunKheilisdom.bescherm-goel;de voorre elite n eene r 8tad)o.

Falies 'ruitersabi 1) m. -sen.

Falliatiefibe uze-ling-.pijnstiner.d middi 1 zonder gene-e skiacht;ty-ele lijk middel) o. polliatieven.

Fallieeien. (verzachten, bewim-pe le n: bw.

Falm iboom) m. -en.

Falm (palmtak) m. -en; -pjo,o.-s.

Falmivial ke hand e n 1« ngtemaat) v. -cn; -pje, o. -s.

Falm (kruid) v. (heb gepalmd.

Fa]men, bw. OW. zw. ik palmde,

Faïpabel Ihandtastelyk, voelbaar; elnidelijkl bn.

Falpiteeren' (kloppen van het hart; trillen derUden;iillen)ow.

Fainter, m. -s.

Fal tl ok( wijde rck:ook eene soort van zaagmolen) m. -Ven.

FaltS (/e ' ere- landstreek) v.

Faniflet (klein onbe duidend ge-sehii ft, schotschrift,blauwboekje-) o. -ten; -je, o. -s. (-en.

Fairflettiamp;t (schotschrijver) m.

Fampelen (kreukelen) bw. zw.ik pampeide. h' bgepampeld.

Fampemoelje (eetbare padde-stoe 1) v. -s.

Fan, v. -nen; -netje. o. -s.

Fan 'Uiidenschegodheid)m.

Fanaarzer (geeselen) bw. zw. ik panaarsde, heb gepanaarsd.

Fanaclie (vederbos, plnim) v. -s.

Fard. o. in alle be teekenissen, -en: -je. o. -s. (wel ten) v, mv.

Pandecten (oude Romeinsche

Fandemifche ziekte (be.smet-t.li^k. zi.kte) v.

Far den. bw. zw. ik pandde, heb pi panel; pander, m. panding, v.

Fardjeshuls, o. -lunzen.

Fnrdoer iHongaarsche voetsol-ilaat) in. -i n.

Far dccren, ow. zw.ik pandoerde'. lu h gejiandoerd.

Fardcra (lipenlijk, de met alles he giflipde; de doos van Pandora we rdt voor de bron van alle on sre Ink er kwaad genomen) v.

Fardverhecren, o.

Paree], o. -«n; -tje, o. -s.

Faregyriek (lofrede) v. -en.

Farharirg. (visch) m. (als stof-naaml v. -en.

Fanlek(plotseliike en onpegron-de schrik; valsche wapenkreet loos alarm; algemeene versla-senlu id)v.

PsrlFCh (plotseling met verplet-bi id v(rvullend) bn. en byw.

Farie 'zeeterm) v. -s.

Fmlikken en parnelikken. cw.z.^ikpanlikte,lu h ge panlikt; pan(ne)liVke r. m. panlikkerij, v.

FarreKcek m. -en; -je, o.-s.

ParncrVrkker.m. -s.

ParrerVakkerü-v. -tn.

Farrerdak. o. -en.

FarorPma(aloverzirht;PChilder-stnk.hetwelk eene stad of plaats in haer geheel voorstelt) o. -'b.

Fanser en pantser, o. -s.

Pantalon, m. -s: -netje, o. -«.

Farter, m. -s; -«je,o. -s.

Fantlieïfeme (geloof dat het III i lal ze lf de Lodheid is) o.

Pantheïst (aanhanger van het pant bi ïsme) iu. -en.

Partheïstisch (als of van een pant bi ïst| bn. en bijw.

Pantheon (een tempel in't oude Kome aan alie gode n gi wyd.fig. een gebouw voor ue overleden bi roemde mannen vau een land)o.

Fantcfiel, V. -s; -tjlt;', o. -s.

FantCgraaf (teekenaap) m. pan-tografen.

Pantomime (stommespel) v. -n en -s; pantomimist.m. pantomimisch, bn.

Parts er. Zie Panser.

Panvisch en j-annevisch, v.

Pap, v. -ne-n; -je, o. -s.

Papa enquot; pa, m. papaatje en paatje, o. -s.

Papachtig, bn. -er, -st.

Papaver, m. -s.

Papegaai, m. -cn; -tje, o.

Papcgaaiekop.m. -pen.

Papegaaiennest, o. -en.

Papepaaietcrg, v. -en.

Papegaaishek, m. -ken; -kooi, v.-en. (len) m.-naden.

Paperaadinaad tusschen de zei-

Papen hlocm, v. -en.

Papendom, o.

Paperaamp;sen (prulpapiercn)v.mv.

Fapeit), v.

Papier, o. -en; -tje, o. -s.

Papierachtig, bn.

Papieren, bn.

Papillot (papiertje om het haar in op te rollen ten einde het krullend te maken) v. -en.

Papilloteeren (de haren in papier wikki lm; schitteren, glin-steren; schilderen met te veel lichte partijen; te ve el rrdtkun-dii-e pisal ge vei;) ow. en bw.

Papist (pausgezinde) m. -en.

Papje ipapepaaitje) o. -s.

Papren. bw. zw.ik papte,hcb gc-papt; papping, v. papsel.o.

Pappig, bn. -er, -st; -beid, v.

Paraaf (pennetrek, welke men pewoon is,hij de onderteekening van zijn naam te voegen; onder-te ekming inkel met de voorste letters van den naam)v.parafen.

Faraa t (bi re idvaardig, willig,da-di lijk) bn. en bijw.

Parahei (gelijkenis) v. -en en -8.

Faraholisch (by wijze van gely-nis; in den vorm eener kege-lsne-de) bn. en bijw.

Parachute (valscherm aan een luchtbol) v. -s.

Faracleetftrooster.bemiddelaar,

Parade, v. -s. [de H. Geest) m.

Fa radeeren (pronken, pralen) ow.

Paradigma (voorbeeld)o. - sen paradigmata.

Paradijs, o. paradijzen; - je, o.-s.

Paradox (wonderspreukip, met de pi wene leer en meening etrij-dis) bn. en bijw. *

ParadOX'wonelerspreukigim.-cn.

Farafeeren (onderteekenen enkel met tie voorste letters van den narite) bw.


-ocr page 193-

PAK

185

PAS

Paragraaf (afdeeling(S) van eru hootds t uk) v. para^ rafeu; -jc,o. -s. Parallel (evpnwjjdig; gclijksoor-

tiff) bn. en bijw. Parallelogram (lanifTvcrpigre

vierhoek) o. -men. Paraloglseeren (valsciie sluitredenen maki n) ow. Paraliseeren (verlammen) bw. Parapet (boratwering:, leuning,

terrasi o. -ten of -s. Paraphrase lt;omscbrijving)v.-n. Parapliraseeren (in eene verklarende omschrijving uitdrukken) bw.

Parapluie en paraplu (reffpn-

scherm) v. parapluies en paraplu'.quot;; parapluutj ,0. -s. Parasieten itafel vrienden;k]ap-loopers, tafelschuimers; woekerplanten) m. mv. (o.-s. Parasol! zonnescherm) v.-8;-letjc, Paratonnère (bliksemafleider) 10. -s. (schot, vooruit. Par avance, bij wijze van voor-ParaveTit (windscherm) o. Par bleu (drommels) tw.

Parcen (Schik^odinnr-n) v. mv. Parcimonie (karigheid, gierigheid) v.

Parclmonleus (karig, gierig)bn. Par-cl par-la, hier en daar. Pardel (viervoetig dier) m. -a. Pardoen (lang touw van den

masttop naar h t want) v. -a. Pardoes en perdoes. tw. Pardon (srenade, vergiffenis) o. Pardonneeren (vergiffenis of genade schenken) bw. ow. Pareeren (sieren, opschikken; gehoorzamen, volgen;afwenden, keeren) bw. ow.

Parel enpaarl. v. parelen,parels cn paarlen; pareltje en paarltje, o. -a. (gepareld,

-farelen, ow. zw. ik parelde, heb Parelkleurig-, bn.

Parelmoer. Zie Paarlemoer. Parelmoeren. Zie Paarlemoe-

(paard; paring, v. Paren. bw. zw. ik paarde,heb ge-Paren tage (bloedverwantschap.

familiebetrekking) v. Parenteeren; farn i i ieb ef rekk in !r hebben;eene lijkrede bij het »raf honden) ow. (8is.

Parenthese, v. -n.Zie Parenthe-Parenthesen of parentheses.

mv. twee haakjes om eenen tus-schenzin in te sluiten ( ). Parenthesis (tusschenrede, tus-schenvoeesel) v. Zie bet meervond Parenthesen.

Par force, gewelddadig, met geweld. (werk) o. Parfum (heerlijke geur, reuk-Parfameeren (een aangenamen

renk geven aan) bw. Parfumerie (welriekend artikel)

v. parfumrrirün. Parfumeurfverkooper of winkelier in parfumerieën) m. -s. Par govenjo. tot naricht. Par hasard, bij toeval.

Pari (jfelijk, van selijke waarde; bij wisselaars, wanneer de koers van verscheidene muntsoorten geliik is', bijw.

Pèri (geli,ike stand) o.

Pari (weddenschap) o. Parieeren (wedden 1 ow. bw.

Pariëteit (gelijkheid! v. -en. Zie het wuord 1'ariieit.

Parificatie (gelijkstelling) ▼.

Parjjsch, bn.

Parisienne (vrouw of meisje uit Parijsi v. -s.

Pariteit (geiykhcid; gelijk recht met anderen) v. -en.

Park, o. -en.

Parket, o. -ten.

Parkiet (vosel 1 m. -en; -je, o. -s.

Parlement, o. -en.

Parlementair (overbrenger van vredes- of verdragsvoorslagen) m. -en of -a.

Parlementair (van of betreffende hi t parit ment) bn.

Pa riem enteeren (in onderhandeling tredi-n) ow.

Parlementshuis, o. -huizen; -lid,o. • leden;-vergadering,v.-en.

Parmantig (deftig) bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Parmezaan (bewoner van Parma) m. Parmezanen.

Parmezaan (eene bij Parmage-maa te kaassoort) v. parme/a-

Parmezaansch, bn. [nen.

Pamas (een berg van Thracie, waar, vo'gena de fabelleer A-polio en de zanggodinnen verblijf hielden) m. (nas.

Parhassus,m.Hetzelfde als Par-

ParOChiaan, m. parochianen.

Parochie (kerspel) v. parochiën.

Parodieibelachelijk makende nabootsing, koddige tegenhanger van . en ernstig stuk) v. parodieën. (bootsen) bw.

Parodieeren (belachelijk na-

Paroniem (stamverwant) bn. en zn. (stamverwant woord) o. -en.

Parool (wachtwoord, paswoord) o. parolen. (vlaag) o.

Paroxysme (hevige aanval, erge

Parricide (vadermoord; vadermoorden m.

Part (listige trek, poets) v. -en; -je, o. -a.

Part (deel) o. -en; -je, o. -s.

Partage (verdeeling; deel) o.

Partageeren (verdeelen; afdee-le.i) bw.

Parterre (bak in den schouw-bnrsr; bloempe rk in een tuin) o.

Partiaal (partijdig) bn. en bijw. partialrr, -st.

Partialiteitipartijdi^heid)v.-en. Participant (deelhebber,deelne-

tner) m. -en.

Participatie (deelneming, deel-

ht bbinir) v.

Participeeren (deelnemen,aandeel aan iets hebben) ow.

Particula 'een klein deel) v.

Particulariseeren (omstandig of met allebijfonderheden ver-haler of voorstellen) bw.

Particulariteit (bijzonderheid) v. -en.

Particulier(bijzonder, afzonderlijk, enkel) bn. en bijw. leen bijzonder persoon, iemand.die geen openbaren post bekleedt) m. -en.

Particuliere, v. -n.

Partie (partij, onderscheidene dingen van een soort, zonder bepaling van hoeveelheid; een gezelschap; een huwelijk; verbintenis) v. (en bijw.

Partieel (gedeeltelijk enkel) bn.

Partij, v. -en; -tje, o. -a.

Partijdig, bn. en biiw. -er, -st;

-beid, v.

Partijganger, m. -s.

Partijschap, v. -pen.

Partijzucht, v.

Partikel 1 woordlidje) o. -a.

Partitie (indeeling; al dedeelen van eene opera iu één boek) t. partiliën. (Partitie.

Partituur, v. partituren. Zie

Partner (maat; deelgenoot; mededanser, medespeler) m. -s.

Partuur, o. parturen.

Paruik. Zie Pruik.

Parure (tooisel en opsiering des llchaams en der kleedingstuk-ken;wanneer ervan edelgesteenten gesproken wordt, de tooi) v. -a.

Parvenu (gelukskind, een, die van niet tot iet gekomen is) m. parvenu's.

Pas (tred; dansbeweging; berg-engte, vrijbrief)m. -sen; -je,o.-8.

Pas (tijdstip) o.

Pas (iuist, even) bijw.

Pascha (Paschen) o.

Paschen, v.

Pasgan-rer, m. -s.

Pasgeboren, bn.

Pasgeld, o.

Pasjes, bijw.

Paskaart, v. -en; -je, o. -a.

Pasklaar, bn.

Paskwil, o. -len; -letje, o. -s.

Paslood, o. -en; je, o. -».

Paspoort, o. -en.

Pasporteeren (met paspoort wegzenden, ontalaan) ow.

Passaat (passaatwind) m. passa-saten.

Passabel (middelmatig, lijdelyk, draaglijk) bn. en bijw.

Passagè (doortocht, doorvaart; eene plaata in een boek; (muz.) zekere variatie en gezwinde loo-pen, die de speler of zanger, bij eene grootenoot, een triller,enz. maakt) v. -s.

Passagier (reiziger) m. -s.

Passagieren (voor een dag aan wal gaan) ow.zw.ik passagierde, heb gepassagierd.

Passagiersgoed, o.

Passant (voorbijganger) m. -en.

Passantenhuis, o. -hui/en.

Passato (de verloopene maand, enz.)

Passediesje (dobbelapel) o.

Passediczen (het passediesje spelen) ow. zw. ik passediesde, heb gepassediesd.

Passeeren (doortrekken, voort-of voorbijgaan; voorvallen, gebeuren; geduld worden; verdrijven. doorbrengen) ow. bw.

Passelijk, bn. en bijw. -er, -st.

Passement (belegsel boordsel; o. -en; -je, o. -s.

Passementwerker, m. -s.

Passen, bw. ow. zw. ik paate,heb gepast.

Passe-partout (hoofdsleutel, looper, dievensleutel, die op alle sloten paat; sieraad.ter invatting van een beginletter) m. passepartouts.

Passe-passe (goochelwerk) o. tour de -, goochelstuk.

Passer, m. -s; -tje, o.


-ocr page 194-

PEN

186

PAS

Passibel (lijdelijk, onderworpen) bn. (weken) v.

Passie (het lijden en de lijdens-Passle (hartstocht) v. -s en pas-Passiébloem, v. -en. [siën. Passief (lijdend, lijdzaam, lijdelijk) bn. en bijw.

Passieve handel, wanneer in een land meer waren in dan uitgevoerd worden.

Passieve schulden, vorderingen van anderen ten onzen laste. Passiviteit (lijdendheid, lijdzaamheid, lijdelijkheid) v. Pastei v. -en; -tje, o, -s.

Pastel (verversweede) v.

Pastel (kleurstift) o. -len. Pastiche (schilderij of muziekstuk, dat, onder een valschen naam, voor werk van beroemde kunstenaars uitgegeven wordt) v. -s. (letje) v. -s.

Pastille (meelballetje, reukbal-Pastinak (witte wortel of peen) Pastlnakenzaad, o. [v. -en. Pastoor, m. pastoren of-s;-tje, o. -s.

Pastoraal (tot den pastoor be-

hoorende, herderlijk) bn. Pastoraal (herdersspel of - vertelling) v.

Pastorie en pastorü, V. pastorieën en pastorijen.

Patakon (geldstuk) m. -s.

Patas (zeker vaartuig) v. -sen. Patat (aardappel) v. -ten. Patent, o. -en; -tje, o. -8. (-st. Patent(opperbest)bn.en bijw.-er, patenteeren (een patent geven) patentpliclitig, bn. [bw. Pater, m. -s; -tje,o. -s. Paternoster, o. -s.

Pathetisoil (nadrukkelijk, vol waardigheid, plechtig) bn. en bijw.

Pathmos (eenzame plaats, naar

welke iem. gebannen wordt) o. Pathos (ophef; levendigheid., vuur; drift, hartstochtelijkheid; hoogdravendheid, gezwollenheid) o.

Patiënt, m. en v. -en; voor het v.

ook: patiënte; patiëntje, o. -s. Patiëntie (geduld) v.

Patik (kruid) o.

Patisserie (pasteibakker sgoed.

banket) v. patisserieën. Patissier (pastei- of banketbakker) m. -s.

Patois (basterdtaal) o. Patres(oudvaders)mv.; ad-, dood,

gestorven; ad - gaan, sterven. Patrla (vaderland) v.

Patriarch (aartsvader) m. -en. patriarchaal, bn. en bij w. patriciaat (edelburgerschap) o. patriciër (edelburger) m. -s. Patricisch (edelburgerlijk) bn. Patrijs, m. patrijzen; -je, o. -s. Patrözenei, o. -eren. Patrijzennest, o. -en. Patrimonium (vaderlijk erfdeel) o. (-ten. Patriot (vaderlandsgezinde) m. Patriotisme (vaderlandsgezindheid) o. (bn. en bijw. PatrlOtSCh (vaderlandsgezind) Patrocineeren,(i.i bescherming

nemen, behulpzaam zijn) bw. Patronaat (beschermheerschap) Patrones, v. -sen. [o.

Patroon (beschermer; bescherm-heiiige, meester, baas, heer) m. patronen en patroons.

Patroon (kruidrol) v. patronen. Patroon (model) o. patronen; Patroonschap, o. [-tje, o. -s. Patrouille (nachtwacht, rondgaande soldatenwacht, om de rust te verzekeren) v. -s. Patrouilleeren (door de stad trekken (van soldaten) om de openbare rust en veiligheid te Pauk, v. -en. [handhaven) ow. Pauken, ow. zw. ik paukte, heb

paukt; paukcr, m. Paukengeschal, o. Pauperisme (de armoede, het armwezen, de leer der verar-Paus, m.-en. [ming) o.

Paus, v. Zie Pauze.

Pausdom, o. . (ring, v.

Pauseeren (rusten) ow. pausee-Pauselijk en pauslyk, bn. Pausschap, o.

Pauw, m.; -en; -tje, o. -s. Pauwenel, o. -eren. Pauwestaart, m. -en. Pauweveer, v. -en; -tje, o. -s. Pauwln, v. -nen; -netje, o. -s. Pauze en paus (rust) v. pauzen. Paviljoen, o. -en; -tje, o. -s. Pavilion (paviljoen) o. -s. Pax (vrede, eensgezindheid) v. Paysage (een landschap) o. Peauter. Zie Planter. (v.

Peccoloen zeer geurige theesoort) Peccadillo (kleine zonde) v. -s. Peccavi, ik heb gezondigd. Pectoraal (van of betreffende de borst) bn. als zn. borstmiddel, v. pectoralen.

Pecunia (geld, verraogen,have)o. Pecunieel (geldeiyk)bn.en bijw. Pedaal (voetklavier) J3. pedalen. Pedant (verwaand gequot;eerde;ieder die kleinigheden als gewichtige dingen aanziet en verdedigt; schoolvos) m. -en. (-er, -st. Pedant (verwaand) bn. en bijw. Pedanterie(waanwij8heid)v.-ën. Pedel, m. -s en -len. Pedelskamer, v. -s.

Pederast (iemand die zich aan onnatuurlijke driften overgeeft) m. -en.

Pedes Apostolorum (per) te voet,zoo als de Apostelen plachten te reizen. (-tje, o. -s. Pedestal(voetstuk) o. -len; -le-Peel, haarband) v. pelen.

Peel (moerassig land) v. pelen. Peen (wortel) v. penen; -tje, o.-s. Peer. v. peren; -tje, o. -s. Peervormig, bn.

Pees, v. pezen; -je, o. -s. Peesachtig, bn.

Peet, m. en v. peten; -je, o. -s. Peetoom, m.-s;-schap,o.;-tante., v.-s. (dichters) m.

Pegasus (gevleugeld paard der Pegel, m. -s; -tje, o. -s.

Pegelen(ijken)bw.zw.ik pegelue,

heb gepegeld.

Peil, o. -en; -tje, o. -s.

Peilen, bw.zw. ik peilde, heb gepeild; peiler, m. peiling, v. peil-ketting, m. peillood, o.; peilstok, m. (heid. Peine (straf) v.; en -,in verlegen-Peinzen, ow. zw.ik peinsde, heb gepeinsd; peinzer, m.peinzing,v,

Peis, v.

Pek en pik, o.

Pekel (zilt vocht) v.; (zeewater)o.

Pekelachtig, bn. -er, -st.

Pekelen, bw. ow.zw. ik pekelde, heb gepekeld.

Pekelen, onp.w. zw.het pekelde, heeft gepekeld. (stofnaam v.

Pekelharing (visch) m. -en; als

Pekelharing (hansworst) m.

Pekelzonde, v. -n.

Peking (stad in China) o.

Pekken en pikken, bw. zw. ik pekte, heb gepekt.

Pekkrans, m. -en.

Pel, v. -len.

PelagOSCOOp(werktuig, waarmede men in de diepte der zee kan zien) m. -copen.

Pêle-mêle, mengelmoes, alles zonder orde onder ofdoor elkau-

Pelerlne, v. -s. [der.

Pelerwt, v. -en.

Pelgrim, m. -s.

Pelgrimage, v. -s.

Pelgrimsgewaad, o. -gewaden; -hoed, m. -en;-kleed, o.-eren; -mantel, m. -s; -reis, v. -reizen; -staf, m. -staven; -tasch,v.-ta8-schen; -tocht, m. -en.

Pelikaan, m.pelikanen;-tje,0.-8.

Pelikaanskrop, m- -pen.

Pellon (berg) m. (peld.

Pellen, bw. zw. ik pelde, heb ge-

Pellen (doek) o. -s.

Pellengoed,-o.

Pellies (vrouwen pels) v. pellie-zen; -je, o. -s.

Pelmolen, m. -s.

Peloton (kluwen; een speldenkussen; een hoop, verscheidene bijeenverzamelde menschen, zekere afgedeelde hoop soldaten)

Pels, m. pelzen; -je,o. -8. [o. -8.

Pelterü, v. -en.

Peluw. Zie Peuluw. (o. -s.

Pen (schrijfpen) v. -nen; -netje,

Pen (houten nagel) v.-nen;-netje.

Penaal (straffend) bn. [o.-s.

Penant, o. -en.

Penaten, huisgoden; zijne - opzoeken, naar huis terugkeeren.

Penchant (helling van een berg; neising, zucht tot iets) o.

Pendant (stuk dat in grootte en trant met andere stukken overeenkomt) o. -en; -tje, o. -8.

Pendule (slinger; eene van een slingeruurwerk voorziene hang-of staande klok) v. -s.

Penetreeren(doordringen;door-gronden; inzien,uitvorschen)bw.

Penibel (bezwaarlijk, moeieiijk) bn. en bijw. -er, -st.

Penitentleiboete.opgelegde boetedoening; pijniging) v.

Pennekunst, v.;-likker, m.-s; -mes, o. -sen.

Pennen,ow.zw.ik pende, heb gepend; penner, m.

Pennenhak, m. -ken; -houder, m. -s; -koker, m. -s; -kooper,

Penneschacht, v.-en;-8trijd,m.

Penning, m. -en; penninkje,pen-ningsken, penning3ke,pennink8-ken, penninkske, o. -jes, -kens en -kes.

Penningswaarde, v.

Penny, Engelsche stuiver, mv. pennies.


-ocr page 195-

PEN

187

PET

Pens, v. -en; -je, o. -s.

Penseel, o. -en; -tje, o. -s.

Penseelen, bw.zw. ik penseelde, heb gepenseeld.

Pensier (nadenkend, in of vol gedachten) bn. ea byw.

Pensioen (jaar- of genadewedde; kostgeld, pacht) o. -en;-tje,o.-8.

Pensionaat (kostschool, gesticht) o. pensionaten.

Pensionaris (hij die eenejaarwedde geniet; eertijds de eerste staatsraad eener provincie) m. -sen. (ven) bw.

Pensionneeren (pensioen ge-

Pensuin(taak,opgegeven werk)o.

Pentachord (muz.) instrument met vijf snaren. [-s.

Pentameter (vijfvoetig vers) m.

Pentateuch (de vyf boeken van Mozes) v.

Penterhaak, m. -haken.

Pentertalie, v. -s.

Penurie (gebrek aan de noodzakelijkste dingen;hooge graad van

Peper, v. [behoeftigheid) v.

Peperachtig, bn. -er, -st.

Peperboom, m. -en.

Peperen, bw. zw.ik peperde, heb gepeperd. (-je, o. -s.

Pepermunt en peperment, v.

Pepernoot en peperneut, v.

-noten en -neuten; -je, o. -s.

Pepinière(boomkweekerij;plan-tentuin; kweekschool) v.

Pepsis (spysvertering) m.

Perceel, o. -en; -tje, o. -s.

Perceelsgewijze en -gewüs,

bijw. (Procent.

Percent, o. -en; -je, o. -s. Verg.

Perceptihel(merkbaar,wat door de zinnen kan worden waargenomen) bn. en bijw.

Perceptie (waarneming, eene voorstelling met bewustzijn: heffing, ontvangst van belastingen) v. -tiën en -ties.

Percussie (8lag,stoot,botsing) v.

Perdoes. Zie Pardoes.

Perdu, verloren.

Perehoom, m. -en; -pje, o. -s.

Peregrineeren (zwerven,in een vreemd land leven) ow.

Peremptie (verval,opheffing van alle verder uitstel; verjaring) v.

Peremptoir(afdoend,beslis3end) bn. en bijw.

Perendrank, m.; -most; m.; -sap, o.; -stroop,v.;-taart,v.-en.

Perepit, v. -ten;-schil, v.-len.

Perfect (volmaakt; uitmuntend) bn. en bijw. -er, -st.

Perfectie (volmaaktheid) v.

Perfectionneeren (volkomener of beter maken, voltooien) bw.

Perfide (valsch, snood, verraderlijk) bn.

Perfidie (ontrouw, valscbheid, snoodheid, verraderij) v.

Per governo, tot naricht, tot richtsnoer.

Pericliteeren (wagen, in gevaar stellen; in gevaar zyn) bw. ow.

Periculeus (gevaarlijk, gewaagd) bn. (stuk) o.

Periculum (gevaar, nood,waag-

Perigeum (xrootste nabijheid eener ster bij de aarde) o.

Perihelium (grootste nabijheid eener ster bij de zon) o.

Perikel (gevaar) o. -s.

Perimeter (omtrek eener figuur in de meetkunst) m.

Periode (omvang, omloop,afwis-seling der tijden; tijdkring of tijdperk; in geschriften: een bepaald gedeelteofeen volzin)v.-n.

Periodenhouw, m.

Periodiek (na bepaalde tijden verschonende, als: ziekten, geschriften, enz.) bn.

Peripetie(onvoorzien geval;ont-knooping) v.

Peripherie (omtrek) v.

Periphrase (omschrijving) v.-n.

Periphraseeren (omschrijven) bw.

Perissahel (vergankelijk) bn.

Peristile (met zuilen omringde plaats, kruisgang; zaal; zomerprieel) o. -n.

Peijure (meineed) v. (ren) ow.

Pe i ureeren (valschelijk zwe-

Perk, o. -en; -je, o. -s.

Perkament en perkement, o. -en. (ten, bn.

Perkamenten en perkemen-

Permanence (bestendigheid,

voortduring) v.

Permanent (voortdurend, bestendig, onveranderlijk) bn. en bijw.

Permeabel (doordringbaar) bn.

Permeahiliteit(doordringbaar-heid)v. (duizend.

Per mille, van de duizend, bij de

Permis (verlof, geleibriefje) o.

Permissie (vergunning,verlof)v.

Permitteeren(veroorloven,ver-gunnen) bw.

Permutatie (verwisseling) v.

Permuteeren (verwisselen) bw.

Pernicieus (verderfelijk, nadee-lig, schadelijk) bn.

Peroratie (redevoering) v.

Peroreeren (eene redevoering houden1, ow.

Per pedes, te voet;- apostQlo-rum, te voet.

Perpendiculair (rechtstandig) bn. en bijw.

Perpetratie (volvoering) v.

Perpetreeren (bedreven, vol-brenaren) bw.

Perpetueel(aanhoudend, voortdurend) bn. en bijw.

Perpetueeren(vóortdurend maken, zonder ophouden voortzetten. bestendig maken) bw.

Perplex verward, bedeesd, bedremmeld. verslagen; ontsteld)bn.

Perplexiteit (verslagenheid) v.

Perquisitie (nasporing, onderzoek, huiszoeking) v. -tiën en -ties.

Pers, v. -en; -je, o. -s.

Per saldo, bij slot van rekening.

Per se, door zich, of van zelf.

Persecuteeren (vervolgen) bw.

Persecutie (vervolging) v.

Persen, bw. zw. ik perste, heb geperst; perser m. persing v.

Perseverant (volhardend) bn. en bijw.

Perseverantie (volharding) v.

Persevereeren (volharden,vol-standiT blijven) ow.

Persico (likeur) v.

Persiflage(bespotting;spot,spot-ternij) v. -s.

Persifleeren (be8potten,uitjou-wen) bw.

Persisteeren (volharden) ow.

Persijzer, o. -s.

Persloon, o. -en.

Personage (persoon) o. -s.

PerS0naliteit(per800nlijke aantrekkelijkheid; persoonschap; persoonlijke beleediging) v. -en.

Personeel (persoonlijk) bn.

Personeel (hoofdgeld, belasting, welke men voor zijn persoon moet betalen; aantal personen, die men in dienst, aan het werk of hij zich heeft) o.

Personificatie (verpersoonlijking) v. -tiën

Personifieeren (verpersoonlü-ken) bw. (o. -s.

Persoon, m. en v. personen; -tje,

PerSOOniyk,bn.en bijw.;-heid,v.

Persoonsverbeelding, v. -en.

Persoonsverwisseling^, -en.

Perspectief (verrekijker; vergezicht, vooruitzicht; doorzicht-kunde) o. perspectieven.

Perspicaciteit (scherpzinnigheid) v. (seming) v.

Perspiratie (onmerkbare uitwa-

Persplank, v. -en

Perspomp, v. -en.

Persuadeeren (overreden,over-tuigen; overhalen) bw.

Persuasief (overredend) bn. en bijw. (v.

Pertinaciteit (hardnekkigheid)

Pertinent(geschikt, gepast juist, recht, billijk) bn. (zanen.

Pertizaan (wapentuig) v. perti-

Perturbeeren (verontrusten, in verwarring brengen) bw.

Pervers (verdorven) hu.

Perversiteit (verdorvenheid) v.

Per verteeren (bederven, in een bedorven toestand verplaatsen; verleiden, in wanorde brengen; verdraaien) bw.

Peru (land in Z.-Amerika)o.-aan, m. -anen;-aansch, bn.

Perziö, o. Pers. m. Perzen; Perzisch, bn.

Perzik,m. voor den boom, v.voor de vrucht, -en; -je, o. -s.

Perzikeboom en perzikboom, m. -en; perzikboompje, o. -s.

Perzikpit, v, -ten.

Pesant (zwaar, wichtig, zwaarmoedig, langwijlig) bn.

Pessime, zeer slecht.

Pessimisme (leer dat de wereld door en door slecht is) o.

Pessimist, m. -en.

Pest, V. -en.

Pestachtig, bn. -er, -st.

Pestilentie (pest, aanstekende ziekte) v. -tiën.

Pet, v. -ten; -je, o. -s.

Petard (zwermer) m. -en.

Petegift, v. -en; -kind, o. -eren; -moei, v. -en.

Peter, m. -s; -schap, o.

Peterselie en pieterselie, v.

Peterselieachtig, bn.

Petillant (uitblinkend; vurig, fonkelend) bn. en bijw.

Petilleeren (knappen, kraken; schuimen; borrelen; uitmunten, uitblinken) ow. {-tiën en-ties.

Petitie (bede, verzoekschrift) v.

Petitionneeren (een verzoekschrift indienen) ow.

Petitionnement (het indienen van verzoekschriften) o. -en.


-ocr page 196-

PET

PIM

18S

Petit-maitre (jong:, verwaand, opgcschikt mi-uscu, windbuil, pronkertje) m. iow.

Petriticeeren (versteeuen) bw.

Petroleum (aardolie) v.

Pettekwast, .u. -en.

PettengoecU o.; -maker, m.-s; winkel, m. -s.

Petulant (moedwillig, dartel; brooddronken) bn. en bijw.

Peukel. Zif Pukkel.

Peul (vrucht) v. -en; -tje, o. -s.

Peul (peuluw, peluw) v. -en.

Peuluw en peluw, v. peulu-

wen.

Peupleeren (bevolken) bw.

Peuren, OW. zw. ik peurde, heb gepeurd; peurder, m.

Peuteren, OW. zw. ik peuterde, heb gepeuterd; peuteraar, m. peuteraarster, v. peutering, v.

Peuzel, V. -s; -tje, o. -s.

Peuzelen, bw. OW. zw. ik peuzelde, heb gepeuzeld; peuzelaar, ra. peuzeling, v. peuzelwerk, o.

Pezerik, m. -en.

Phaeton (eene soort van rijtuig, dat geheel of gedeeltelijk open is) v. -s.

Phalanx (gesloten krjjgsbendejv. -en en phalangen.

Phantaseeren (met zijne ge dachten rondzwerven, verdichten; ijlen) ow.

Phantaaie (verbeelding; verdichting) v. -ën.

Phantasmaporie (tooverbeeld: tooverafbeeldinjr) v. -en.

Phantasmagorisch (toover-beeldend) bn.

Phantast (dweper, grillenzoe-kcr) m, -en. ' (bn.

Phantastisch (dwepend, grillig)

Phantoom (geest, spook, schim) o. phantomen.

Pharmaceutiapotheker) ra. -en

Pharmaceutica (artsenijmcng-kunde, apothekerskunst) v.

Pharmaceutisch (artsenij-raengkundijr) bn.

Pharmacie (artsenijmengkunde; apotheek) v. (en -s.

Phase (overgangstijdperk) v. -n

Phebus (fabelachtig personage de zon) m.

Pheniclë, o. Pheniciach, bn.

Phenomeen (verschijnsel)o.phe-noraenen.

Philanthroop (raenschecvriend) ra. philai-thropen.

Philanthropie (raenschenmin, ■/achtraoedigheid) v.

Philanthropisch (menschen-rainnecd, weldadig) bu.

Philharmonisch (toonkunst-

Philippus, ra. [minnend) bn.

Philister (knul) ra. -s.

Philologie (taalircleerdheid,taalliefde) v.

Philologlsch (taalkundig) bn.

PhilOlOOg (taalkenner) m. philo-loïen.

Philosophaster (schijn- of waanwijze) m. -s.

PhilOSOOf (wijsgeer) m. philoso-

Phoenix. Zie Feniks. [feu.

Phosphorlsch (lichtgcver.d in den donker) bn.

Phosphorus (lichtdrager, lichtsteen; stof, die in het duister licht geeft) m.

Photograaf (lichtbeeldenmaker) m. photografen.

Photograin (lichtbeeld) o. -men.

Photographeeren(lichtbeelden maken) bw

Photographie (lichtbeelden-makt rij; lichtbeeld) v. photogra-phieën; -tje, o. -s.

Photographisch (van of betreffende de photo^raphie) bn.

Phrase (spreekwijs, uitdrukking) v. -n en -s.

Phraseologie (verzameling van spreekwijzen) v.

Phrenesie (waanzinnigheid) v.

Phrenetiek (waanzinnig) «n. en bij w.

Phi'enologie (schedelleer) v.

Phthisiologie (teringleer) v.

Phytsica (natuurleer, natuurkunde; natuurwetenschap)

Physiek (natuurlijk; natuurkundig) bn. en bijw.

Physiek (natuurkunde, natuurwetenschap) o.

Physiologic (leer der bezielde natuur, lichaamkunde) v.

PhysiOlOgisch(van of betreffen de de physiologic) bn. en bijw.

Physioloog (kenner van de natuur des lichaam», navorscher in de natuurleer der lichamen) ra. physiologen.

Physionomie (gelaatkunde; ge

laatsuitdrukking; gelaat) v. phy-sionomieën.

Physisch (natuurlijk) bn.

Pia causa, weldadig oogmerk.

Pia3 memoiias, vromer gedach-

Pianino,v. pianino's. [tenis

Pianist, ra. -en.

Piano, v. piano's.

Piano (zacht) bijw.

Piano-forte, v. piano-fortes.

Pianissimo (rauz.) ten uiterste zacht of stil.

Piaster (geldstuk) ra. -s.

Piauter en peauter (een ge mengd metaal, bestaande uit ko per en tin) o.

Pia VOta, vrome wenschen.

Pickles! vruchten in het zuurjmv.

Picknick (vriendschappelijk maai, onder goede vrienden, waarin ieder zijn deel betaalt)

Piefpafpoef, tw. (o. -s.

Piek (spiesof lans)v. -en;-je,o.-s.

Piekenier, ra. -s.

Piekeval, v. -len.

Piepen, ow.zw. ik piepte, heb ge piept; pieper, ra. piepertje, o. piepjong, bn.

Pieperig, bn. -er, -st; -heid,v.

Pier (aardworm)v. -en; -tje, o. -s.

Pieren, bw. zw. ik pierde heb ge-

Pierenkruid, o. [pierd.

Pierewaaien, ow. zw. ik pierewaaide, heb gepierewaaid; pierewaaier, m. (worst) m. -s.

Philosopheeren(eene stof wijs-geerig behandelen; duidelijke

de oorzaken der dingen nasporen) ow.

Philosophie (wijsbegeerte) v. Philosophisch (wüagecrig) bn.

begrippen trachten tc bekomen;; Pierrot (grappenmaker, hans'

Piet,ra.-en. quot;' (braafheid) v, Piëtas (aandacht, vroomheid, Piëteit (vroomhiid; v. Pieterig, bn. -er, -st.

Pieterman(visch)als voorwerpsnaam m -s; als stofnaam v.; -netje, o. -s.

Pieterselie. Zie Peterselie.

Piëtisme (femelarij) O.

Pietist(vrome,8chijnheilige kwezel) ra.-en.

Piëtisterij (kwezelarij) v.

Pietje (munt) o. -s. (en v. -ten.

Pietlut (kleingeestig mensch) m.

Pietluttig, bn. -er, -st; -held, v.

PieilS (vroom) bn.pieuzer, pieusl.

P|j, v. -en; -tje, o. -s.

Püjakker, m. -s; -tje, o. -s.

Pyl, m. -en; -tje, o. -s.

Pijler, ra. -s.

Pijlsnel, bn.

Pijlstaart, ra. -en.

Pijlvormig, bn.

Pijn (piinboora) ra.

Pijnbank, v. -en.

Pijne. v. (de -waard) . .

Pijnen, bw. zw. ik pijnde heb g

Pijnigen, bw. zw. ik pijnigde, heb gepijnigd; - pij niger, m. pijniging, v.

Pijnkamer, v.-s. {-heid, v.

Pijnlijk, bn. en bijw. -er, -st;

Pijp, v. -rn; -je, o. -s.

Pijpedop, m. -pen; -je, o. -s.

Pijpekop, m. -pen.

PÜpen (op eene fluit spelen) ow.

st. ik peep, heb gepepen; pijper,m.

PÜpen (eene pijp rooken) ow. zw. ik pijpte, heb gepijpt.

Pijpenbakker, ra. -s; -bakkerij, v. -en; -boOr,v.-boren; -fabriek, v.-en;-lade, v. -n; -makerij, v. -en; -mand, v.-en;-mandje, o. -s;-rek, o. -ken; -rekje, o.-8; -stander, m. -s; -uithaler, m. -s.

Pijpepeuter,m. -s; -roer. o. -en; -steel, ra. -stelen; -wroeter, m.

Pik (haat, wrok) ra. [-s.

Pik, o. Zie Pek.

Pikant (beleedigend; scherp, bijtend) bn. en bijw. er, -st.

Pikanterie (nijd, wangunst) v.

Pikbroek, m. -en. C-ën.

Pikdonker, bn. en bijw.

Pikeeren (steken, beleedigen,ge-voelig treffen) bw.

Piket, o. -ten. (gepiket.

Piketten, bw. zw ik pikette heb

Pikeur, ra. -s.

Pikkedillen (kleinigheden, nes-terijen) v.mv.

Pikken (in alle beteekenissen) bw.ow zw. ik pikte, heb gepikt.

Pikol (handelsgewicht in Oost-Indië, ruim 62 kilogram) o. -s.

Pikzwart, bn.

Pil, v. -len; -letje, o. -s. (-s.

Pilaar (pijler) m. pilaren; -tje; o.

Pilaarbijter, m. -s. (m. -s.

Pilaster (hoekige pilaar of zuil)

Pillegift, v. -en.

Pillendoos,v. -doozen; -je,o. -s.

Pillendraaier, m.-s.

Piloot (loodsman) m. piloten, (o.

Piment (kruidnagel; nagelbloem)

Pimpel (vogel) ra. -s; -tje, o. -s.

Pimpelen (zuipen) ow. zw. ik pimpelde, quot;heb gepimpeld; pim-nelaar, ra. pimpelaarster, v.

Pimpelmees, v. pimpelmeezen;

-je, O. -8.

Pimpelpaars (donkerpaars) bn.

Pimpernel (zeker gewas) v. -len.

Pimpernoot, V. pimpernoten;

| -je, o. -s.

(v. -en. -enT (smart)

(pijnd.


-ocr page 197-

PLA

PIN

189

Pin (ijzeren nagel) v. -nen; -netje, o. -s.

Pinas (lang, smal en licht vaartuig, spiegelschip) v. -sen.

Pinceeren (knijpen, met vingers of penneschacht eene snaar aan-glnani bw.

Pincet(tangetje der wondhcelers) o. -ten; -je, o. -s.

PindUS (muzenberg, berg tier zar.gjcodinnen) in.

Pingel (zaad der pijnappels) v.-cn.

Pingelen (op den prijs der waren afdingen) ow. zw. ik pingelde, heb gepingeld; pingelaar, m. pingelaarster, v. (u. -s.

Pink (kleine vinger) ra. -en; -je.

Pink, (voor jonge os, ra.; voor jonge koe, v) -ei;; -je, o. -s.

Pink {vaartuig) T. -en; -je, o. -a.

Pinken, ow. zw. ik pinkte, heb gepinkt; pinker, m.

Pinkering en pinkring,ra. -en; -etje. o. -s.

Pinkoogen (met half geslotene oogen zien) ow. zw. ik pinkoogde, heb gepinkoogd.

Pinkster en Pinksteren, v.

Pinksternakel, v. -s.

Pinnen, bw. zw. ik pinde, heb gepind.

Pinsbek cn spinsbek, o.

Pinsbekken en spinsbekken.

Pint, v. -en; -je, o. -s. [bn.

Pinter, v. -s.

Pinxit(op schilderstukken) heeft dit geschilderd.

Pioen en pioene(roos)v.pioenen.

iJion (gemeen schaakstuk) ra. -s.

Pionier (schansgraver) m. -s.

Pionieroos, v. -rozen. (v.

Pip (ziekte van het pluimgedierte)

Pippeling (soort van appel) ra. -en; pippelinkje. o. -s.

PipSCb;ongezond) bn. -er, meest -; -heid, v.

Piqué (soort van stof, die zoo gewerkt is, alsof de stof gestikt ware) o.

Pique-assiette (tafelschuimer, klaplooper) m. en v.

Pique-nique. Zie Picknick.

Piraat 'zeeroover) m. piraten. Piramidaal en pyramidaal,

bn.

Piramide en pyramide, v. -n.

Piraterie (zeerooverij) v.

Pirouette (ronddraaiende beweging) v. -n.

Pirouetteeren (zich in een kring

Pis, v. [ronddraaien) ow.

Pisachtig, bn.

Pis-aller (iets dat men neemt omdat men niets beters kan krijgen) o.

Pisang (paradijsvijgeboom) ra.-8.

Pisbroek, ra. en v. -en.

Pispot, m. -ten.

Pissebed (zeker insect; ook zekere bloem) v. -den; -je, o. -s.

Pissebed (iemand, die in het bed pist) m. en v, - den; -je, o. -s.

Plsselings, byw.

Pissen, bw. ow. zw. ik piste, heb gepist; pisser, m. pissertje, o.

Pistache (suikernoot, in papier gewikkeld) v. -s.

Piston (zuiger eener porap) m.-s.

Pistool (munt) v. pistolen.

Pistool (schietgeweer) v. en o. pistolen; -tje, o. -s.

Pit (van eene lamp) v. -ten; -je, o. -8.

Pit (kern) v. -ten; -je, o. -s.

Pit (merg) o.

Pltoor en putoor (zekere vogel) ra. pitoren.en putoren; pitoortje en putoortje, o. -s.

Pitoyabel (heklaaglijk,jammerlijk) bn. en bijw.

PiCfcJaar, ra. pitsjaren.

Pitsjaarsvlag, v. -fren.

Pitsjaren, bw. zw. ik pitsjaarde, heb ^cpitsjaard, scheepsw.

Pittig (snedig) bn. en bijw. -er, -at; -heid, v.

Pittoresk (schilderachtig.leven-disc, rumantisch) bn- en bijw.

Pivot (spil) ra. -s.

Plaag, v. plagen; -je,o. -s;-beest, o. -en; -duivel, ra. -s; -geest, ra.

Plaagster. Zie plagen. [-en.

Plaagziek, bn. -er, -st.

Plaagzucht, v.

Plaat, v. platen; -je, o. -s.

Plaatdrukken, o.

Plaatdrukker, ra. -s.

Plaats, v. -en; -je, o. -s.

Plaatselijk, bn. en bijw.

Plaatsen, bw. zw. ik plaatste, heb geplaatst; plaatsing, v.

Plaatsnijden, o.

Plaatsnijder, ra. -s.

Plaatsvervanger, ra. -s.

Placeeren (plaatsen, stellen, zetten, aanleggen) bw.

Placement (plaatsing) o. -en.

Placet, het behaagt, wordt ingewilligd.

Pincet (vergunning van den landsvorst tot openbaarmaking van pauselijke en bisschoppelijke beschikkingen) o.

Placiditsit (zachtmoedigheid, gelatenheid) v.

Pladijs en pladdüs, v. pladijzen en pladdij/.en; -je, o. -s.

Plafond(/-oldering; overpleister-de of'beschilderde zolder) o. -s; plafonnetje, o. -s.

Plafonneeren (van een plafond voorzien) quot;ow. (v. plaggen.

Plag en plaggelafgestoken zode)

Plagen, bw. zw. ik plaagde, heb geplaagd; plaagster, v. plager,ra. plagerij, v.

Plaggensteker, ra. -s.

Plagiaat (gedachtenroof; uitschrijving, letterdieverij) o. plagiaten. (ra. -sen.

Plagiaris (naschrijver, letterdief)

Plainte iklaeht) v.

Plaisant (koddig; kortswijlig)bn. en bijw. (scheren) ow.

Plaisanteeren (schertsen; gek-

Plaisanterie (kortswijl, scherts) v. plaisantcrieë.'.

Plak, v. -ken; -je o. -s.

Plakboek, o. -en.

Plakbriefje, o. -s.

Plakkaat, O. plakkaten; -je, o.-s.

Plakken, bw. ow. zw. ik plakte, heb geplakt; plakker, ra. plak-ster, v.

Plakkerig, bn. -er, -st.

Plakwerk, o.

Plammoten(bezoedelen) bw. zw. ik pIammootte,heb geplammoot.

Plamuren (de gaten en holen van houtwerk volsmeren) bw. zw. ik plamuurde, heb geplamuurd; plamuursel, o.

Plan, o. plannen en plans; -netje,

Planeèt, v. planeten. [o. -s. Planetarium{afbeeldins: van het planeten- of zonnestelsel, op eene kaart, of door een kunst-werktuia, in het klein) o. Planetenstelsel, o.

Planimetequot; (vlaktemeter) m. -s.

Planimetrie (vlaktemeting) v.

Plank, v. -en; je, o. -s.

Plankenloods, v. -en; -schuur, v. -schuren; -vloer, m. -en.

Planket o. -ten.

Planketsel, o. -s.

Plankier, o. -cn; -tje, o. -s.

Plannenmaker, m. -s.

Plant, v. -en; -je, o. -s.

Plantaardig, bn.

Plantage, v. -s.

Planten, bw. zw. ik plantte, heb geplant; planter, m. planter^, v. plantinsr, v.

Plantenbeschrüving, v. -en; -boek, o. -en; -gif, o.; -kenner, ra. -s; -kennis, v.; -kunde, v.; -leer, o.; -leven, o.; -rijk, o.

Plantsoen, o. -en; -ije, o. -s.

Plnpperen (slobberen, snateren, ploeteren) ow. zw. ik plapperde, heb «eplapperd.

Plas. m. -sen; -je o. -s.

Plasdankje, o. -s.

Plasregen, ra. -s.

Plasregenen, onp. w. zw. het plasregende, heeft sepla«regend.

Plassen, ow. zw. ik plaste, heb ireplast; plasserij, v.

Plastiek (beeldhouwkunst, boetseerkunst, in gips,klei,was, enz.)

Plastisch (beeldend) bn. [v.

Plat, o. -ten.

Plat, bn. en bijw.-ter,-st;-heid,v.

Plataan (zekere boora) ra. plara-nen.

Platachtig, bn. -er, -st. (bn.

Pladbodemd, en platboomd.

Plateau (tafelplank, theeblad; pen ruim plein, geschikt tot het annleagen eener batterij; berg-

Plateel, o. -en. (vlakte) o.

Plate forme(platte schijf;plat) o.

Platina (wit goud) o.

Plating (plat bonten bekleedsel van een aarden wal) v. -en.

Platitude (gemeenheid, laaghrid in uitdrukkingen) v.

Platle (sruitje) o. -s.

Platlood, o.

Platluis, v. -luizen.

Platneus, ra. en v. -neuzen.

Platonisch (bovenzinnelijk) bn. en bijw.

Platschieten, bw. st. ik schoot -, heb-sreschoten. (-geslagen.

Platslaan, bw. st. ik sloeg -, heb

Platte-driehoeksmeting, v.

Plattegrond, m. -en.

Platteland, o. (-s.

Plattelandsheelmeester, m.

Platteiandsschutterö, v.

Platten, bw. zw. ik platte, heb geplat.

Platterd (ongeletterde) m. -s.

Platting (scheepsw.) v. -s.

Plattrappen, bw.zw. ik trapte -, heb -getrapt.

Platvoet, ra. en v. -en.

Platvoet (scheepsw.) m.

PlatVOeten( lang staan wachten) ow zw. ik platvoette, heb geplatvoet-


-ocr page 198-

PÏiA

POE

190

Plausibel (schijnbaar, waarschijnlijk; aangenaam, goedkeu-renswaardig) bn. en bijw. Plavei, V. -en; -tje,lo. -s. Plaveien,bw. zw. ik plaveide,heb geplaveid; plaveier.m. plaveiing, v. plaveisel,©.

Plebejer (gemeen burger) m. -s. Plebejiscli (gemeen) bn. Plebiscit (volksbesluit) o.

Plebs (hetgemeene volk) o. Plecbt (van een schip) v. -en. Plecbtèewaad, o. -gewaden. Plechtig, bn. en bijw. -er,-st;

-beid, v.

Plecbtmatig, bn. er, -st. Plec]bLtstatig,bn.-er,-st;-heid,v. Pleegbroeder, m. -s; -dochter, v. -s; -kind, o. -eren; -moeder, v. -s; -vader, m. -s;-zoon, m. -s en -zonen; -zuster, v. -s. Pleet, o.

Plegen (gewoon zijn) ow. st. iK

placht, heb plegen te ... . Plegen (bedrijven) bw. zw. ik

pleegde heb gepleegd.

Plei, v. -en.

Pleidooi, o. -en.

Plein, o. -en; -tje, o. -s. (o. -s. Pleister (heelmiddel) v. -s; tje. Pleister (gips) o.

Pleisteren (gipsen) bw. zw. ik pleisterde, heb gepleisterd, pleisteraar, m. pleistering, v. pleisterkalk, v.

Pleisteren (vertoeven) OW zw. ik pleisterde, heb gepleisterd; pleisterplaats, v.

Pleit (eene schuit) v. -en.

Pleit (rechtsgeding) o-Pleiten OW. zw. ik pleitte, heb gepleit; pleiter, m. pleiterij, v. Pleitkamer, v. -s; -kunst, v.;

-rede, v. -nen; -zaal, v. -zalen. Pleitziek, bn. -er, -st. Pleitzuclit, v.

Pleizier en plezier (vermaak) o.

-en; -tje, o. -s. /

Pleizieren, bw.zw. ik pleizierdc,

heb sepleizierd.

Pleizierig, bn. en bijw. -er, -st. Pleizierreis, v. pleizierreizen;

-je, o. -s.

Pleiziertrein, m. • en. (o. -s. Plek (plaats, vlek) v. -ken; -je. Plemp, v. -en; -je,o. -s. Plengen, bw. zw. ik plengde,heb

geplengd; plenging, v. Plengfeest, o. -en; -offer, o. -sj

-wijn, m.

Plehipotentiaris (gevolmachtigd afgezant) m. -sen. Pleonasme (overtollig woord) o. -n. (bn.

Pleonastiscb (woordovertollig) Pleten, bn.

Plethamer, m. -s-, -molen,m.-; Pletoriscll (volsappig, volbloedig) bn.

Pletten, bw.zw.ik plette, heb geplet; pletter, m. nletterij, v. Pletter, m. te - slaan. Pletteren, bw. zw. ik pletterde, heb gepletterd.

Pletwerk, o.

Pleureuse (rouwband) t. Pleuris (zijdeVeek) v. -sen. Plica (Poolsche haarvlecht) v Plieeren (in-of ombuigen, vouwen; wijken; wankelen, zich onderwerpen) bw. ow.

Plicht, m. -en.

Plichtelük, bn.

Plichtmatig, bn.en bijw.-er,-st.

Plichtpleging, v. -en.

Plichtsbetrachting, v.

Plichtshalve, bijw.

Plint, V. -en; -je, o. -s.

Ploeg (landbouwwerktuig) m. -en; -je, o. -s.

Ploeg (ploegschaaf) v. -en.

Ploeg (aantal werklieden) v. -en.

Ploegen, bw. ow. ZW. ik ploegde, heb geploegd; ploeger, m. ploeging, v. (o* quot;s-

Ploert (guit, schelm) m. -en; -je,

Ploertachtig,bn.-er,-8t;-heid,v.

Ploerterij, V. -en (-beid, v.

Ploertig, bn. en bijw. -er, -st;

Ploeteren, ow. zw. ik ploeterde, heb geploeterd; ploeteraar, m. ploeteraarster, v.

Plof, m.-fen. , .

Plof, tw. (heb geploft.

Ploffen, ow. zw. ik plofte, ben en

Plok, m. -ken; -je, o. -s; -geld, o. -penning,m. -en.

Plombeeren (met lood stempelen, als belastbare goederen, bij vervoer; ook: het vullen van kiezen) bw.

Plombeersel, o.

Plomp, m. -en; -je, o. -s.

Plomp (dik, grof; ook dom, bot stomp) bn. en bijw. -er, ^-st; -beid, v.

Plomp, tw.

Plompaard, m. -s.

Plompeblad, o. -en, -eren, en -blamp;ren.

Plompen, ow. zw. ik plompte, heb en ben geplompt.

Pionderen. Zie Plunderen.

Plonzen, bw. ow. zw. ik plonsde, heb en ben geplonsd.

PlOOi v. -en; -tje, o. -8.

Plooibaar,bn. -der, -st; -heid,v.

PlOOibOUt, m.-en.

Plooien, bw. zw. ik plooide, heb geplooid; plooier, ra. plooiing, v. plooister, v.; plooiloos, bn.; plooisel, o.

Ploten (de vellen der schapen van wol ontblooten) bw. zw. ik plootte, heb geploot; ploter, m. ploterij, v.

PlOtS, tw. en bijw.

PlOtselljk, bn. en bijw. ..

Plotseling, bn. 'bijw.

Plotseling en plotselings,

PlOtsen, ow. zw. ik plotste, heb geplotst.

Plug (ploert) ra. -gen; -je, o. -s.

Plug (bom van een vat; ook houten pin) v. -gen; -je, o. -s.

Pluim, v. -en; -pje, o. -s.

Pluimachtig, bn.

Pluimage, v. -s.

Pluimeloos en pluimloos, on.

Pluimen bw.zw. ik pluimde, heb gepluimd.

Pluimenbed, o. -den-, -je, o. -a.

Pluimgraaf, m. -graven. t

Pluimstrijken, ow. bw. zw. ik pluimstrijkte, heb gepluimstrijkt; pluimstrijker, m.plmm-strijkerij, v. pluimstrijkster, y.

Pluis (voor 'een klein vezelbosje, v.; vooreen weefsel, o.) pluizen;

Pluis, bn. C-je, o. -s.

Pluisachtig, bn. -er, -st.

Pluistouw, o. -en.

Pluizen (rafelen, plukken) bw. st. ik ploos, heb geplozen; plui-zer, m. pluizerij, v.

Pluizen (pluizen afgeven) ow^w.

het pluisde, heeft gepluisd. Pluizerig, bn. -er. -st.

Pluizig, ba. -er, -st.

Pluk, m.

Plukharen, ow.zw.ik plukhaarde, heb geplukhaard.

Plukken, bw. zw. ik plukte, heb geplukt; plukker, m. plukking, v. plukmand, v.;pluksel,o.pluk-ster, v. pluktijd, m.

Plunderen en pionderen, bw. zw. ik plunderde (plonderde),heb geplunderd (geplonderd) plunderaar, m. plunderaarster, v. plundering, v.

Plundermarkt, v. -en. Plunderziek, bn. -er, -st. Plunje (eigenlijk zeemanskleed; ook voor kleeding in 't algemeen) v.

Pluralis (meervoud) m. en o. Pluraliteit (menigte, meerderheid) v. (bijw. Plus (meer, nog daarbij gevoegd) Plus minus, ineer of min, omtrent zooveel, ongeveer.

PlUtO (god der onderwereld) m. Plutus (god des rijkdoms) m. Pluvier (vogel) v. -en; -tje, O. -s. Pluviose (reirenmaand, van 20

Januari tot 18 Februari) m. Pneuma (geest; wind, adem) v. Pneumatisch (lucht-, de lucht

betreffende) bn. Pneumatologie (luchtkunde, geestenleer) v. (ontsteking) v. Pneumonie (longtering, borst-Po (rivier in Italië) m.

Pochel m. -s; -tje, o. -s. Pochen, ow. zw. ik pochte, heb gepocht; pocher, m. pocherij, v. pochster, v.

Pochhans, m. -hanzen; -je, o. -s. Pochhanzerü, v. -en.

POCO (rauz.) weinig, iets.l Poculeeren (bekeren, overmatig

drinken, zwelgen) ow.

Podagra (voeteuvel) o. Podagreus, bn. podagreuzer, po-Podagrist.m. -en. [dagreust. Podding en pudding, m. -en;

poddinkje, o. -s.

Poddingzak, m. -ken.

Poedel, ra. -s; -tje, o. -8. Poeder en poeier (stof) o.; (fijngestampt geneesmiddel) v. poeders en poeiers; poedertje en poeiertje, o. -s.

Poederen en poeieren bw. zw.

ik poederde, heb gepoederd. Poëet, m. poëten; -je, o. -s. Poef, tw.

Poeierig, bn. -er, -st.

Poel, m. -en; tje-, o. -s.

Poelier, m. -s.

Poelje (een hoen) v. -s en -n. Poen (geld, ook; onbeschaafd, lomp mensch) m. -en. (st.

Poenig (lomp, onhandig) bn. -er, poep, m. -en; -je, o. -s.

Poep (Mof) m. -en.

Poepen, bw. zw. ik poepte, heb gepoept;poeper, m. poepster, v. Poepenland (schimpnaam voor

Westfaleh) o.

Poeren (aal vangen) ow.zw, ik poerde, heb gepoerd.


-ocr page 199-

POR

POE

191

Polis (verzekerbrief) v. -sen. Politesse (beleefd-, aardig- of

wellevendheid) v.

Politie (staatsorde; volkstucht; gerecht voor de openbare veiligheid) v.

Politie-commissaris, m. -sen. Politiek (staatkunde) v. Politiek (burgerkleeding) 0. Politiek (staatkundig; listig, schrander, 'doortrapt) bn. -er, -st.

Politiseeren (over staats- en regeeringszaken redeneeren)ow. Politoer (gladheid, glans; geslepen- of listigheid) o. Politoeren (glad en glanzig maken) bw. zw. ik politoerde, heb gepolitoerd.

Polka (naam van een bekenden

Poolschen dans) v. polka's. Pollepel, m. -s.

Pollevü (de hiel van een schoen) v. -en; -tje, o. -s. king) v.

Pollutie (onwillekeurige bevlek-Polonaise (Poolsche dans; Poolsche dans-,aria; wjjde vrouwenmantel) v. -s.

Polsen'in allebeteekenissen) bw. ow. zw. ik polste, heb gepolst; polsing, v.

Poltergeest, m. -en.

Poltron (bloodaard, lafaard) m. Polyandrie (veelmannerij) v. Polyarchie (regeering van ve-len) v.

Polygamie (verbinding van een man met verscheidene vrouwen, of omgekeerd) v.

Polygamist (voorstander van de veelwijverü) m. -en. (v. -n. Polyglotte (boek in vele talen) Polyglottisch (in vele talen) bn. Polygraphie (veelschrijverij; kunst om met verborgene tee-kens te schrijven) v.

Poligynie (veelwijverij) v. Polyphaag (een veeleter) m. po-

Irpbagen.

Polytechniek (leer der kunsten en industrieele verrichtingen) v. Polytechnisch (veelkunstig, vele kunsten en wetenschappen omvattende) bn.

Pomerans (Italiaansch: pomo d'aranciojgoudappeKook: stoot-einde aan den biljartstok) v. pomeransen.

Pomeranshitter, o. Pomeransen, bw. zw. ik pome-

ranste, heb gepomeranst. Pommade (haarzalf) v. -s. Pommadeeren (met welriekende zalf besmeren) bw.

Pomona (ooftgodin; herfst) v. Pomp, v. -en; -je, o. -s.

Pompe (pracht, staatsie,pronk)v, Pompdaal, v, -dalen. Pompelmoes (groote oranjeappel) v. pompelmoezen. Pompen, bw. ow.zw. ik pompte,

heb gepompt; pomper. m. Pompenmaker, m. -s. Pompernikkel (zwart brood der Westfalingen) m. -s. (en bijw. Pompeus (prachtvol, statijf) bn. Pompier, (brandspuitgast) m. -s. Pompoen (zekere vrucht) v. -en;

-tje, o. -s.

Pompon (kuif op de schako der soldaten)m.-s.

Poes (naam eener kat; ook: een halsdeksel van bont) v. -en; -je. Poespas, m. (o.-s.

Poesten (blazc-n) ow. zw. ik poeatte, heb gepoest; poeater (blaasbalg;) m. (o.-s.

Poëtaster (rijmelaar)m. -s; -tje, Poëteri) (het dichten) v. Poëtisch, bn. en bijw.

Poets, v. -en; -je,o. -s. Poetsen, bw. zw. ik poetste, heb gepoetst. {-er, -st.

PoetSlg (kluchtig) bn. en bijw. Poezel, bn. (-beid, v.

Poezelig, bn. en bijw. -er, -st; Poëzie en poëzü, v.

Pof, m. -fen; -je, o. -s.

Pof, tw.

Pofien (slaan; ook borgen, alsmede braden) bw.ow.zw. ik pof-tPx heb gepoft.

POfler (zakpistooltje; ook een

snoever) m. -s; -tje, o. -s. Pofferd (zwetser) m. -s. Poffertje (gebakje) o. -s. Poffertjeskraam, v. -kramen;

-pan, v. -nen.

Pofhans (snoever) m. -hanzen. Pogen, ow. zw. ik poogde, heb Poging1, v. -en. [gepoogd.

Point devue (gezichtepunt,oog-

punt, doelwit) o.

Pointeeren (doelen, pogen, trachten; het geschut richten) bw.

Pointilleeren (met puntjes tee-kenen of graveeren; beuzelen, muggenziften, verdrietig zijn) bw.ow. (bijw.

Pointilleus (kitteloorig) bn. en Points (kantwerk; de kleine onzuivere vlekken in de diaman-Pok,v.-ken; -je, o. -s. [ten) mv. Pokachtig, bn.

Pokdaal, v. pokdalen.

Pokdalig, bn. en bijw. -er, st. Poken, ow. zw. ik pookte, heb

gepookt.

Pokkei. Zie Pukkel. (gepokt. Pokken; ow. zw. ik pokte, heb Pol, m. -len.

Polacca (Poolsche dans-aria) v. Polair (den pool betreffende, tegenovergesteld) bn.

Polak (Pool) m. Polakken.

Polak (soort van vaartuig) m. -ken.

Polarisatie (neiging naar de pool) v.

Polariseeren (zich naar de pool

neigen of bewegen) ow.

Polder, m. -s; -tje, 0..-8.

Polei (zeker kruid) v.

Polemiek (twistgeschrijf) v. Polemiet (zekere gladde, effen

stóf) o.

Polemisch (twistend) bn. Polemiseeren (een pennenstrrjd

voeren) ow.

Polen (zeker land) o. Pool, m.

Polen: Poolsch, bn.

Polichinel (hansworst) m. -s. Poliep (veelvoet, plantdier;

vleesch- of vezelgezwel) v. -en. Poliet (beleefd, wellevend) bn. -er, -st.

Poiysten bw. zw. ik polüstte, heb gepolijst; pollster, m. polijsting, v. polijstsel, o. Polüstmolen, m. -s; -staal, o. -stalen;-steen, m. -en;-werk,o.

Pond, o. -en; -je, o. -s. im. -s. Pondgaarder (korenmakelaar) Pondspeer, v. -peren. PondspondsgewiJ ze en -ge-WÜS (gelijkelijk bijdragen)bijw. Ponjaard (dolk) m. -en; -je,o.-8. Pons en punch, v.

Pont (een vaartuig) v. -en; -je, o. Pontegat, o. [-s; -eveer, o. Pontificaal (pauselijk gewaad;

staatsiekleed) o.

Ponto (harten- of ruitenaas in

het omberspel) v. -'s.

Ponton (groote pont bestemd voor de pontonniers om schipbruggen over de rivier te leggen) v. -s. (ker) m. -s.

Pontonnier (schipbruggenma-Pooien, ow. zw. iklpooide, heb

gepooid; pooier, m.

Pook, m. poken; -je, o. -s.

Pool (Polak) m. Polen. PooKaspunt) v. polen.

Poolsch, bn. (o. als zn.). Poolshoogte, v.

Poort, v. -en; -je, o. -s.

Poorter (burger) m. -s. Poorteren (het burgerrecht ver-leenen) bw.zw. ik poorterde,heb gepoorterd.

Poorteri) (burgerü) v. Poortermeester (burgemeester) m. -s.

Poorterschap (burgerrecht) o. Poos, v. poozen; -je, o. -s.

Poot (voet van een dier) ra. -en;

-je. o. -s. (o. -s.

Poot (jong spruitje) v. poten; -je, Pootig (sterk, handig)bn- -er,-8t. Pootje (podagra) o.

PootviSCh (m. als voorwerpsnaam, v. als verzamelwoord) -visschen. (-beid, v.

Poover (arm kaal) bn. -der, -st. PoovertijeS,bijw. gepoosd; Poozen, ow. zw. ik poosde, heb Pop, v. -pen; -je en -petje, o. -s. Popachtig, bn. -er, -st.

Popans (bullebak,schrikbeeld)m. Pope (priester van de Grieksche

kerk in Rusland) m. -n.

Popel (populier) m. -s.

Popelen, ow. zw. ik popelde, heb

gepopeld; popeling, v. Pöppegoed, o.; -jurk, v. -en. Poppen, ow. zw. ik popte, heb gepopt. (-kramen; -spel, o. Poppenkast, v. -en; -kraam, v. Popperig, bn. en byw. -er, -st. Poppig, bn. en bijw. -er, -st. Poppigjes, bijw.

Populair (bij het volk gcwild)bn. Populariseeren (voor het volk verstaanbaar en gemeenzaam spreken; algemeen nuttig maken) bw. (volk)v. Populariteit (gewildheid bij het Populatie (bevolking) v. popu-latiën.

Populeeren (bevolken) bw. Populier, m. -en; -tje, o. -s.. Populierenhout en populierhout, o.

Poreus (metgaatjes^ponsachtig) bn. poreuzer, poreust; -beid, v. Porfier (zekere steen) o. Porfieren, bn. van porfier.

Porie, v. poriën.

Porren, bw.zw. ik porde, heb gepord; porder, m. porring, v.por-ijzer, o.

-ocr page 200-

POR

PRE

192

Posthumus (kind, na 's vaders

dood ireboren) m.

Postiche (valsch, uasemaakt)bn. Postiljon (postknecht, voerman;

vo'irrijder) m. -s. (m. -s.

Postiljonshoorn en -horen. Postkantoor, o postkantoren. Postmeester, m. -s. Postmeesterschap, o. Postnumereeren(natellen; nabetalen) bw.

Postnoneeren (achterplaatsen,

benedenstellen) bw.

Postscriptum (naschrift) o. Zie P.S.

Posts tation(postrnst,haltplaats

van de posterij) o. -s. POSttUcUng, v. -en.

Postulant (verzoeker) m. -en. Postuleeren (eischen.begeeren,

verlangen; verzoeken) bw. Postuur, o. posturen; -tje, o. -s. Postwagen, m. -s.

Pot, m. -ten: -je, o. -3.

Potage, v. -s.

Potasch (Moskovische ascb) v. Potelinff, ra. -en.

Poten, bw.zw. ik pootte, heb gepoot; potins, v.

Potentaat (macht- of gezagheb-b'T, landheer) ra. potentaten, -je, o. -s.

Poter (persoon) ra. -s. (o.-s. Poter 'pootaardappel) ra. -s; -tje. Potestaat, ra. potestaten. Potieslatijn, o.

Potlood, o. -en; -je, o. -s. Potlooden, bw. zw. ik potloodde, heb eepotlood.

Ot-pOUrri (pot met ingemaakte of ingelegde kr«iden,enz'.;(rauz.) mengsel van allerl» i stukken) o. PotS, v. -en; -je, o. -s. Potsenmaker, ra. -s. Potsierlijk, bn. en bijw. -er,-3t. Potten, bw.zw. ik potte, heb

pot; potter, ra Pottent)akker,ra. -s; -bakkerij, v. -en; -kast, v. -en; -maijazijn. o. -en; -markt, v. -en; -schip, o. -schepen; -winkel, ra. -s Potvisch (cachelot) ra. potvis-schen.

Pouf (soort van pof, tot sieraad

aan vrouwenkleeding) ra. -s. Poule Ibiljartspcl ora een inzet;

potspel) v.

Pourparler (onderling gesprek,

onderhandelinar) o. -s. Poursuiveeren (voortzetten,

aanbonden, vervolgen) bw. Pousseeren (stooten, drijven,

voorthelpen, bevorderen) bw. Pouvolr (macht, vermogen, bewind) o.

Praaibeurt, v. -en. (eepraaid. Praaien, bw. zw. ik praaide, heb Praal, V.; -bed, o. -den; -gewaad, o. -gewaden; -srraf, o. -graven; -hans, o. -hanzen;-banzery, v. -en; -koets. v. -en; -zucht, v. Praalziek, bn. -er, -st.

Praam (platboderade schuit) v.

pramen; -pje, o. -s.

Praat, m ; -ie,o. -s. Praatachtig, bn. -er, -st. Praatal, m. en v. -len; -graag, ra. en v. -gragen; -kous, ra. en v. -en; -stoel, m.; -vaar, m. -zucht, v.

Praatziek, bn. -er, -•t; -te, ▼,

Porselein en postelein (groente) v.

Porselein (aardewerk) o. -en. Porseleinen, bn.

Port (wijn) m.

Port (brievenvracbt) o. -en. Portaal, o. portalen;-tje, o. -b. Portaüel (tlraa-tbaar) bn.

Port d'armes (vrijbrief, of patent, ora te mogen jairen) m. Porte i bet Turkscbe hof) v. Porteeren (zicb voor iemand in

de br-s stellen) ww. Portefeuille (brieventascb; ambtsbediening van een minister! v. -s.

Portelen (borrelen) ow. zw. ik portelde, heb treportcld; portel-bier (schuimbier) o. portelwei ihni van gewrongen kaa?) v. Portemonnale, v. -s.

Portie, v. -s of portiën; -tje,o.-s. Portiek (zuilengang) v. -en. Portier {deurwachter) m. -s. Portier (deur eener koets) o. -en. Portierschap, o. PortierswoninR-.v.-en.

Porto (briefport) o. porto's. Porto-franco (vrijhaven) V. Porto-rico (rijke haven) v. Portret, o. -ten; -je. o. -s. Portretteerendemands portret

ranken) bw.

Portugees m. Portugeezen. Portugeescli, bn. 'o. als zn.) , Portuurlijn, v. -en.

Pose (boudina-,stand) v. -s.

POSé (sesteld, voorondersteld; bedaard, ernstig, zedig) bijw, en bn.

Poseeren (zitten voor een schilder om zijn portret te laten mi-kequot;-) ow.

Positie (stelling, plaatsin?; lia:-ging, toestand, sresteldheid van zaken; grond of-leerstelling, af-deelin?) v. -tien en -tKS. Positief 'vastgesteld, bepaald, werkelijk) bn. positiever, -st.

Positief en positivus |in de taalkunde: stellende trap) m. positieven.

Positief (in de photocrapbie: bet

positieve beeld) o. positieven. Positieve (verstand, kennis, bewustzijn) v.

POSitO (iresteld, genomen, in gevalle) bijw.

Possessie (bezitting, have) v.

-siën en -sies.

Post (stijl) m.-en. (-je, o.-! Post van eene rekening) m. -er . Post (standplaats en ambt) m.

-en; -je, o. -s.

Post (postbode) m. -en.

Post (posterij, postkantoor en

postwagen) v. -en.

Post ivisch) v. -en; -je, o. -s. Post (Latijnsch woord) na, achter, later.

Postdateeren (later dagteeke-ncn)bw. (bw.

Posteeren, (plaatsen, stellen) Postelein. Zie Porselein.

Poste restante, aan het postkantoor blijvende liggen om afgehaald te worden.

PosteriJ, v. -en.

Posteriori (a) van achteren, uit

de ondervinding.

Posteriteit! nakomelingacbapjv.

Prachen (vleiend bedelen, sraee-kend afvragen) bw.zw.ik prach-te, heb gepraebt; pracber, m. prachster, v.

Pracht, v. (-heid, v.

Prachtigquot;, bn. en bijw. -er, st;

Practicabel (doenlijk, uitvoerbaar. mogelijk, bruikbaar) bn.

Practicus(ervaren man) m.prac-tici.

Praktijk (tearenover theorie) v.

Practisch, bn. en bijw.

Praeceptor (leermeester) m. praeeentoren. (ten.

Praeceptoraat, o. praeceptora-

Praeüicaat (voorwoordjes-eretitel) o. praeilicaten.

Praefix (voorvoegsel) o. -en.

Praeparaat (bereiding, iets dat toe hen id is) o. praeparaten; -je. o. -s.

Praepareeren (in de ontleedkunde: in stukken snijden, ontleden) bw. (o.

Praesens(de tegenwoordige tijd)

Praeses (president) m.praesides.

Praesiiium (voorzitterschap) o.

Praetor (hij de Romeinen: land-voosrd, opperhoofdjra.praetoren.

Praetuur (het ambt van den

praetor) v.

Pragmatisch (leerrijk, over oorzaak en uitwerkins onderrichtende en nit luitsel geven-d' ) bn. en bijw.

Prairial (weidemaand,van 2T Mei tot IS .Inni) ra. (rieën.

Prairie (weide, grasveld) v. prai-

Prakkezeeren (dei,ken, pein-•zen, uitdenken, verzinnen) ow.

Praktijk (handeling:) V. -en.

Praktijk (van een advocaat of dokter) v.

Praktizeeren (van geneeshee-ren en rechtsgeleerden: het vak uitoefenen) ow.

Praktizijn (rechtsoefenaar,zaak-waarnemer) ra. -s.

Pralen, ow. zw. ik praalde, heb gepraald; praler, ra. pralerij, v. praalster. v. (je, o. -s.

Pram (borst, raam)v.-men; -raet-

Pramen (drukken) bw.zw. ik praamde, bob gepraamd; pra-raine, v.

Prammen (zuigen) ow. zw. ik pramde, heb jeprarad.

Prang (dmkkinsr) v. -en.

Prangen (knijpen, benauwen; ook: oplaveeren) bw.ow.zw. ik pransde,heb geprai gd; pranger, ra. pransijzer, o.

Prat (trotsch) bn. en bijw. -ter, -St: -heid, V.

Pratatief (praatlustig, «praak-

Taara) bn. pratatiever, pratatiefst.

Praten, ow. zw. ik praatte, heb gepraat; praatster, v. prater, m. prate rij. v.

Pratten (trotsch zijn, ook: pruilen) ow.7w. ik pratte,heb seprat.

Prntziekte (langzame ziekte) t.

Prauw (Indiaansch vaartuig) v.

Prauwel (prouwel, dunne wafel) v. -s; -tje,o. -«.

Pré, Ivor, als zn. voorrang) v.

Preadvies (voorloopig gevoelen of rand) o.

Prealabel (voorafgaande, voor-loopig) bn.


-ocr page 201-

PBE

193

FBI

Preambule (voorspel, inleiding)

O. -8.

Preambuleeren (voorspelen, eene inleiding maken; omwegen maken) ow. (-n.

Prebende (kcrkelük inkomen) v. Precair (afgesmeekt; twijfelachtig; onzeker., wankelend) bn. Precautie (belioedzaamlieid,

voorzichtigheid, voorzorg) v. Precedeeren (den voorrang hebben) bw.

Precies (juist, nauwkeurig, terstond, bepaald) bn. en hijw. preciezer, preciest.

Precieus (kostbaar, duur; opgesierd of opgesmukt in de uitdrukking) bn. en bijw. precieuzer, precieust.

Precipiteeren (scheikundig neerslaan of neerploffen) ow. (overijlen,onbedachtzaam zyn)bw. Preciseeren (met juistheid opgeven) bw. (heidl v. Precisie (juistheid, nau- keurig-Precoce (vroeg rijp, vroeg ontwikkeld, ontijdig) bn. Precociteit (vroege ontwikkeling; ontijdii^heid) v. Preconiseeren (loven, prijzen,

verheffen) bw. Predecesseur(voorgangi'r)m.-a. Predestinatie (voorbeschikking) v.

Predestineeren (te voren of vooruit bepalen, voorbeschikken) bw. (dictiën. Predictie {voorspelling) v. pre-Predisponeeren (voorbeschikken) bw. (beid) v. Predispositie (voorbeschikt-Predikambt, o. -en. Predikant, m. -en. (-en. Predikantenvereenig^ng, v. Predikantsplaats, v. -en;

-traktement, o. -en; -woning, v. Predikatie, v. -tiën. [-en. Prediken, ow. bw. zw. ik predikte, heb gepredikt; prediker, m. prediking, v.

Predikstoel en preekstoel,m. Predilectie (vooringenomenheid, voorliefde) v, Predomineeren (overheer-schen,het hoogste gezag voeren) ow.

Preek, v. preken; -je, o. -s. Preekbeurt, v.-en.

Preeken, bw.ow. zw. ik preekte,

heb gepreekt; preeker, m. Preekmanier, v. -en; -stijl, m. -en; -stoel, m. -en; -toon, in.; -trant, m. -en; -wijze, v. -n. Prefatie (voorrede, voorbericht)

v. prefatiën.

Prefect (hoofd) m. -en. Prefectuur (waardigheid, woning of kantoor van een prefect) v.

Prefereeren (hooger stellen of achten, voortrekken; de voorkeur geven aan) bw. (-st. Preferent (verkiesiyk) bn. -er. Preferentie (voorkeur) v.

Prei (soort van look) v. -en; -tje, o. -s.

Prejudiciabel (nadeelig) bn. en Prejudicie (nadeel, schade, afbreuk, inbreuk) v. (bijw. Predudiceeren (vooraf oordee-len; benadeelen, schaden) bw.

Prejugé (vooroordeel; een, zonder beproeving, aangenomen gevoelen, opgevatte meening) o.-s.

Prelaat, m. prelaten.

Prelaatschap, o.

Preliminair (voorloopig) bn. en bijw.

Preliminair (voorloopige schikking) m. -en.

Preludeeren (het voorspel spelen; voorafgaan als inleiding) bw. ow.

Preludium (voorspel, bijzonder op orge's) o. -s.

Prematuriteit (vervroegdheid, ontijdigheid) v.

Prematuur (vervroegd, overijld, ontijdig) bn.

Premeditatie (voorbedachtheid, vooroverleg) v.

Premediteeren (te voren beramen of bedenken) bw.

Premie (belooning, eereprijs; bij kooplieden de verzekeringsprijs, welke aan den verzekeraar betaald wordt)v. premiën en premies.

Premisse (voorafgaande stelling eener sluitrede, waaruit het besluit wordt afgeleid) v. -n.

Prent (print* v. -en; -je, o. -s.

Prentachtig, bn. -er,-st.

Prenten (indrukken) bw. zw. ik prentte, heb geprent.

Prentenboek, o. -en; -boekje, o. -s; -kraam, v. -kramen; -winkel, m. -s. den) bw.

Prenumereeren (vooruitbeta-

Preoccupatie (afgetrokkenheid, bezig zijn van den geest met iets) v.

Preoccupeeren (voorinnemen; ongeschikt maken om iets anders te denken; vojraf bezetten) bw. (paratieven.

Preparatiefi toebereidsel) o. pre-

Preparatoir (voorbereidend, voorloopig) bn.

Prepareeren (voor- of toebereiden, gereedmaken) bw.

Preponderant (overwegend)bn.

Preponderantie (overwicht,

meerderheid) v.

Prepondereeren (overwegend zijn) ow. (gatieven.

Prérogatiefl voorrecht! o. prero-

Prerogeeren (te voren begeeren, d^n voorrang eischen; vóór den tijd betalen) bw. (o. -s.

Presage( voorgevoel; voort-eken)

Prescribeeren (voorschrijven, gebieden; verjaren) bw.

Prescriptie ivoorschrift; verjaring) v. -tiën en -tics.

Presenning, v. -s. Scheepsw.

Present (geschenk) o. -en;-je,o. -8.

Present (tegenwoordig) bn.

Presentabel (geschikt om vertoond te worden, niet onooglijk, niet ontoonbaar) bn.

Presenteerblaadje, o. -s;

-trommeltje,©, -s.

Presenteeren (voorstellen, too-nen, aanbieden; het geweer vóór zich houden) bw. ow.

Presentie (tegenwoordigheid) v.

Preservatie (bewaring; voorbehoed! nsr) v.

Preservatief (behoedmiddel) o.

p^servatieven. (den) bw.

Préserveeren (bewaren, behoe-

Presideeren (voorzitten) ow.zw.

President, m. -en; -schap, o.

Presidentshamer, m. -s; -plaats, v. -en; -stoel, m. -en.

Presidium (voorzitterschap) o.'

Presseeren (noodzaken, drukken, dringen,haasten) bw. en ow.

Pressen, bw. zw. ik preste, heb geprest; pressor, m. pressing, v,

Presteeren (doen, bewijzen, afleggen, vervullen) bw.

Prestige (begoocheling, ook: roem. invloed) o.

Prestissimo (muz.)zeer vroolijk, ten uiterste snel.

Presto (muz.) snel, vroolijk.

Presumeeren (vermoeden, zich inbeeiden) ow. bw. (en-ties.

Presumtie (vermoeden) v. -tiën

Presumtief (vermoedelük) bn.

Pret (quot;reugde) V.; -je, o. -s.

Pretendeeren (eischen, aanspraak maken; voorgeven; beweren, staande houden)bw. en ow.

Pretendent (aanspraakmaker; minnaar, vrijer) m. -en.

Pretensie (aanspraak, recht; schuldvordering; aanmatiging) v. -siën en -sies.

Pretentieus (aanmatigend, ingebeeld) bn. en bijw.

Pretext (voorwendsel, uitvlucht, voor-reven) o. -en. (-heid,v.

Prettig, bn. en bijw. -er, -st;

Preukelen (met den pook in het vuur roeren) ow. zw. ik preu-kelde, heb gepreukeld.

Preutelen,ow.en bw. ik preutelde, iieb gepreuteld; preutelaar, m. preutelaarster,v. preuteling,v.

Preutelig, bn. en bijw. -er, -st.

PreutSCh (trotsch, nuffig) bn. en bijw. -er, meest -; -beid, v.

Préuve en prove (onderhoud uit een gesticht van liefdadigheid) v. ■preuveii en proven.

Prevaleeren (meer gelden, den voorrang, hebben; zich schadeloosstellen, zich doen betalen) ow.

Prevalent (den voorrang verdienend, zich meer doende gelden) bn.

Prevaricatie (plichtverzuim,

ambtsongetrouwheid) v. -tiën en

-ties.

Prevelen, ow bw.zw. ik prevelde, heb gepreveld; prevelaar, m. prevelaarster, v. prevelarü, v. preveling, v.

Prevenance! voorkomendheid)v.

Prevenant (voorkomend) bn. en

bijw.

Prevenieeren (voorkomen; iem. van iets verwittigen) bw.

Preventie (voorkoming; dienst-betooning; opgevat gevoelen, vooroordeel) v.

Preventief (voorloopig) bn.

Previeliën(bij naaisters: meteen fijn rolletje inrijgen) ow. zw. ik previelicde; heb geprevielied.

Prevoyance (doorzicht) v.

Prévoyant (doorzichthebbend) bn.

Prevót (schertrmeester) m. -8.

Prieel, O. -en: -tje,o. -s. Priegel, m.

Priegelen, bw. zw. ik priegelde, heb gepriegeld; priegelaar, m. priegeling, v.


-ocr page 202-

PRO

194

PRI

Priel (nauwe (ioortocht) m. Priem, m. -en; -pje, o. -s. PrieiEen, bvr. zw. ik priemde,

heb gipiiimd.

PrleEter.ni. -sof -en;-e8,v.-8en. Fiietteiöcm, o.

Priesterlijk, bn. Priestèrschap, zn. (voor de waardishtid of het ambt, o.;eQl-leclief voor de priest eren, v.) Pri) (kreng; bijzondirl. slecht

▼rouwmensch) v, -en.

Prliten, OW. zw. ik prijkte, heb

geprijkt.

Pfi)S, in. prijzen; -je, o. -s. Prtjscouiaiit (lijst waarop de prijs der gangbaarste waren is aangrtfektnJ) v. -en.

Prijselijk en prijslijk, bn. en

bijw. -er, -st.

Prijsgeven ;ten beste geven) bw.

st. ik y.af -, heb -gegeven. Prüsorgave, v. -n.

Prijzen, bw. st. ik prees, heb geprezen.

PrijzenEwaardig,bn. -er, -st of

meer en mee st -.

Prik. m. -ken; -je, o. -s.

Prikkel, m. -s en -rn; -tje, o. -s. Prikkelbaar,bn.-der, -st; -beid.

Prikkelen, bw. zw. ik prikkelde,

he b ge piikkeld; prikkeling, v. Prikken, bw. zw. ik prikte, heb gf prikt; prikker,m. piikking, v. PliKSlee, v. -ën; -tje, o. -s. Priktol, m. -len.

Pril (vroolijk, frischjbn. -Ier, -st. Prima (voornaamst,best)bn. Primadcnria (eerste tooneel-speelster of zangeres) v. primadonna's.

Prima vista (muz.)op het eerste gnicht, (kooph.) op zicht, op v« rioon.

Primaat (eerste of voornaamste bisFchop) m. primaten;-schap,o. Primair (sanvangs) bn. Primitief (oorspronkelijk, eerst,

aanvankelijk) bn.

Primo, vooree*rst. ten eerste. Primus (eerste prijsbchaler op

et ne school, enz.) m. Principaal (bet voornaamste, hoofdzakelijkste; heer, meester, lastgever) m. principalen. Prlncipaal(voornamelijk,hoofd-

zak» Hik) bn. en bijw.

Principe (grond of bron, grondbeginsel) o. -s.

Prins.m. -en; -je, o. -s. PrlESlt;?cm.o.

Prinse]iik,bn.

Prinsenhof, o.

Prinsenvlag, v.

Prinses, v. -sen; -je, o. -s Prinsessenbier, o. Prlnsessentocnen, v. mv.

-boontjes, o. mv.

Print. Zie Prent.

Prior. m. -s; -schap, o.

Priores, v. -sen. (rede.

Priori la), van voren af, uit de Priorin, v. -nrn.

Prioriteit (voorrang) v. Priseeren (op prijs stellen) bw.

pri se er d er, m. priseering, v. Prisma (kantzuil); driezijdig geslepen glas) o. prisma's en pris-mata.

Prison (gevangenis) v. -s.

Privaat (heimelijk gemaklo. privaten; -je, o. -s. Ook in samen-steJi. als bn. voor afzonderlijk, bijzonder, particulier.

Privatle (ontbering) v. -tiënen -ties.

Privatief (uitsluitend, eigen, afzonderlijk) bn. bw.

Priveerc-n (bercoven,uit8luiten)

Privilege (voorrecht) o. -s en piiviit^iën. (bw.

Privilegieeren (bevoorrechten)

Pro, voor, ten, naar, tot, enz.

Probabel iwaarschijnlijk) bn.

Probabilitelt (waarschijnlijkheid) v. -en.

Probatum est, dat iR opperbest.

Probeeren (beproeven, toetsen, onderzoeken,btwijzen)bw.; probe e-rse 1, o.

Problteit (braafheid, rechts-penheid, rechtge'aardheid) v.

Probleem en problema (opgave, vraagstuk; twijfelachtige vraag, welke nog te onderzotken is) o. problemen.

Problematiek of problematisch (raadselachtig,duister)bn.

Prooeöeeren (handelen, te werk gaan, een rechtsgeding voeren) ow.

Procedure (rechtsgeding) v. -s en -n.

Procent. Zie Percent.

Proces (rechtsgeding; wijze van behandeling; loop,gang) o. -sen; -je, o. -s.

Processie (kerkelijke omgang, plechtige optocht) v. -siën en -sies.

Proces-verbaal(een van ambtswege geschre;ven verhaal van de toedracht eener gebeurtenis) o. processen-verbaal.

Proclamatie (uitroeping, bekendmaking) v. -tien en -ties.

Proclameeren(uit- ofoproepen; verkondigen, openlijk bekend-makfn) bw.

Proconsul (stedehouder bij de Eomeinen) m. -s.

Procrastinatle (verschuiving, vertraging, uitstel) v.

Procrastlneeren (verschuiven, vertragen,uitstellen) bw.

Procreatie (voortteling) v.

Procreëeren (voorttelen) ow.

FrOCUratie(bezorging, besturing eener zaak; schriftelijke volmacht, welke iemand geeft) v. -tiën en -ties.

Procurator (bi) de Romeinen; ambtenaar, belast met's keizers geldelijke belangen; lasthebber) m. -s en -en.

Procureeren (bezorgen, verschaffen) bw.

Procureur, m. -s; -schap, o.

Procureur-crimineel, m. pro-cureurs-crimineel.

Procureur-generaal, m. pro-

cureurs-generaai.

Procureurskantoor, o. -kantoren; -klerk, m. -en.

Prcdlgalltelt (kwistigheid) v.

Prodlge (wonder) o. -s.

Prodlgeeren (doorbrengen; verkwisten, toebrengen, verschaffen, overladen) bw.

Prodlgleus (wondervol; verbazend) T.

Produceeren (voorleggen, too-nen, te voorschijn of bijbrengen; voortbrengen) bw.

ProdUcent(voortbrf nger) m.-en.

Product (voortbrengsel) o. -en.

Productie (voortbrenging) v.

Productief (voordeelig, vruchtbaar) bn. productiever, -st.

Productiviteit', vruchtbaarheid, voortbrengende kracht) v.

Proef en proeve v. proeven; -je, o. -s.

Proefblad, o. -en: -blaadje, o.-s.

Proefhoudend, bn.

Proelnemirg. v. -en. (bijw.

Proefondervindelijk, bn. en

Proefstuk, o. -ken; -je, o. -s.

Preeminent (vooruitspringend; uitstekend) bn.

Proesten, ow. zw. ik proestte heb geproest.

Proeven, bw.zw. ik proefde, heb geproefd; proever,m.proefster,v.

Profaan(oningewijd;heiligschen-nend) bn. en bijw. profaner, -st.

Profaneeren (ontheiligen; met den godsdienst spotten) bw.

Profeet, m. profeten.

Professie (geloofsbelijdenis; kloostergelofte; beroep, handwerk) v.

Professor (openbaar leeraar, inzonderheid: hooglceraar) m. -en en -s

Professoraal (tot het hoogleer-aarsambt behoorende,fig. deftig, waanwijs) bn.

Professóraatdioogleeraarschap) o. professoraten.

Profeteer en (voorzeggen, voorspellen) bw.

Profetenschool, v. -scholen.

Profetes, v. -sen.

Profetie. V. profetieën.

Profetisch, bn. en bijw.

Proficiat! wel bekome het u!

Profiel (zijdebeeld, het gelaat op zijde; een gebouw, in doorsnede voorgesteld) o. -en.

Profijt, o. -en; -je, o. -s.

Profijtelijk,bn. en bijw. -er, -«t; -beid, v.

Profljtertje, o.-s. (bijw.

Profitabel (profijtelijk) bn. en

Profiteeren (winnen, voordeel of nut trekken; nuttig, winstgevend zijn) bw. ow.

Proflueéren (voortvloeien, ontspringen) ow. (oog.

Pro forma, in schijn, voor het

Profundltelt (diepte, grondigheid) v. (v.

Profusie (verkwisting.overvloed)

Prognosticeeren (voorzeggen, voorspellen) bw.

Programma (bericht; aankondiging; uitnoodigingsgeschrift tot eene plechtigheid) o. programma's.

Progressen (vorderingen) o.mv.

Progressie (voortschrijding, opklimming) v.

PrOgressiefIvoortschrydend,op-klimmend) bn. en bijw.

Progressist (voorstander, aanhanger van den vooruitgang) m. -en.

Progresslstlsch, bn.

Prohlbeeren (verhinderen, beletten, verbieden) ow.

Prohibitie (verbod) v.


-ocr page 203-

PBU

195

PRO

Project (voornemen, onderneming, ontwerp; plan, aanslag ter uitvoering eener zaak)o. -en. Projecteeren (ontwerpen) bw. Projectie (schets, kaartenteeke-ning, ook: voortwerping)v. -tien Prol Jappelbrijl v. [en -ties. Proletariaat (de geringe volksklasse) o. Proletarlër(ambachtsman)m.-s. Prolifiek (vruchtbaar makend) Prolix (wijdloopig) bn. [bn. Prolixitoit (wijdloopigheid) v. Prollig (dik) bn. -er, -st. Prolongatie (verlenging,uit8tel)

v. -tien en -ties. Prolongeeren (verlengen, uitstellen, vertragen) bw.

Proloog (inleiding, voorafspraak)

m. prologen.

Promenade (wandeling) v. „ Promeneeren (wandelen; laten

rondgaan, laten weiden) ow. Promesse (belofte; eigen wissel.

acceptatie) v. -n.

Promotie (bevordering tot hoo-geren rang; toekenning van een academischen graad) v. -tien en -ties.

Promotor (voornaamste drijver eener zaak,bevorderaar,bestuur-der) m. -s.

Promoveeren (bevorderen, verheffen, verhoogen; een academischen graad verkrijgen of uit deelen) bw.

Prompt (bereid, gereed; haastig, gezwind, snel; stipt) bn. en bijw. -er, -st. (heid) v.

Promptitude (stiptheid; snel-Promulgatie (bckcndmaking,af-

kondicrina:) v.

Promulgeeren (bekendmaken,

afkondigen) bw.

Proneeren (prijzen, uitbazuinen,

zwetsen) ow.

Pronk, in.; -je, o. -s.

Pronkaard en pronkerd, m.-s;

pronkerdje, o. -s.

Pronkbeeld, o. -en; -je, o. -s. Pronken, ow. zw. ik pronkte,heb gepronkt; pronker, pronkerij, v. pronkster, v. (-heid, v.

Pronkerig, bn. en bijw. - er, -st; Pronkjuweel, o. -en. Pronkstuk, o. -ken; -je, o. -s. Pronkziek, bn. -er, -st. Pronkzucht, v.

Pronomen (voornaamwoord) o. Prononceeren (uitspreken) bw. Prononciatie (uitspraak) v. Pronselaar (knoeier) m. -s Pronselen (knoeien, kwanselen) bw. ow. zw. ik pronselde, heb gepronseld.

Pronselgeld, O.;, - werk (knoeiwerk) o.

Pronunciatie (uitspraak) v. Prooi, v. -en; -tje, o. -s.

PrOOSdy (woning van den proost) v. -en.

Proost, m. -en; -schap, o.

Prop, v. -pen; -je, o. s. Propaedeutisch .(voorbereidend) bn. - examen, onderzoek naar de kundigheden, vereischt als voorbereiding tot het aan de hoogeschool studeeren in dezen of genen tak van geleerdheid. Propaedentisch (het propaedeutisch examen) o.

Propaganda (kerkelijke voort-.Proteus (zeegod; onbestendig

menach)n .

Protocol (aanteeken- of handelingsboek, waarin gerechtelyke handelingen worden opgetee-kend)o. len.

Prototype (toonbeeld) o. -n. Prouveeren (bewijzen, aantoo-

nen,doen blijken) bw.

Prove en preuve (onderhoud uit een liefdadig gesticht) v. -n. ProvenQaalsch (eigen taal in het Zuiden van Frankrijk, thans een dialect) bn. en o. als zn. Provengalen (ridderlijke dichters der I2de en 13e eeuw in Zuidelijk Frankrijk of Provence en in Spanje) m.mv. Provenieeren (aan het licht komen; ontstaan; voordeel aanbrengen) ow.

Provénier degene die eene prove

geniet) m. -s; -tje, o. -s. Proveniershuis, o. -huizen. Provenu (winst, bedrag, opbrengst, voordeel) o. Provei'quot;bia(spreekwoorden,denk-

of zedenspreuken) mv. Proverblaal (spreekwoordelijk)

bn. en bijw.

Proviand (voorraad, lceftocht)T, Proviandeeren (van leeftocht

voorzien) bw.

Proviandeering, v. -en. Provideeren(voorzien) bw. Providentie (Voorzienigheid) ▼. Provincie, V. provinciën of provincies; provinciaal, bn. als zn. m. provincialisme, o. Provinciehout, o. Provincieroos, v. -rozen. Provisie (voorraad; de bezorging het toekomende voordeel, de winst; aftrekking eener som voor gedane moeite) v. -siën en -sies. ProvisioneeKbij voorraad,voor-uit, uit voorzorg, voorloopig)bn. en bijw.

Provisor (zaakbezorger of waarnemer in eene apotheek; opziener, meesterknecht) m. -s. Provocatie (uitdaging, tarting,

tergins) v. -tiën en -ties. Provoceeren (uitdagen, ergens toe opwekken;zich op iets beroepen) bw.

Provoost, m. - en.

Proximiteit (nabijheid, nabuurschap; naaste bloedverwantschap) v. en.

Proza( ongebonden rede,onrijm)o. Prozaïsch (niet dichterlijklbn.en bijw.

Prozaïst (prozaschrijver) m. -en. Prude (schijnzedig, nuffig) bn.;

als zn. (schijnzedige nuf) v. -s. Pruderie (schijnzedigheid, nuffigheid) v'. (o. -s. Pruik en paruik,v. -en; pruikje, Pruik (ouderwetsch man)m. -en. Pruikebol, m, -len; -doos, v.

-doozen.

Pruiken (pruik dragen) ow. zw.

ik pruikte, heb gepruikt. Pruikenmaker, m. -s; -tijd, m.;

-winkel,m. -a.

Pruikerig, bn. -er. -st; -heid, t. Pruilen, ow. zw. ik pruilde, heb geprnild: pruller, m. pruilster,v. Pruilhoek, m. -en.

Pruilmona, m. en v. -en.

plantings-, verbreidings- of be keerings-inrichting) v.

Pro patria, voor het vaderland; ook;eenlloI]andsch papiersoort, met de woorden pro patria als waterwerk.

Propdarm, m. -en. (ling) v.

Propensie (neiging:, zucht, hel-

Proper (net) bn.tn byw. -der,-st; -tjes, bijw. -heid, v.

Proponeeren (voorslaan) bw.

Proponent (voordrager, voor-stellf-r; als predikant voorge stelde) ra. -en; -tjeo. -s.

Proponentsplaats, v. -en.

Propoost (voornemen, uiting voorslag, voordracht, aanbieding) o. -en. (en -ties.

Proportie (evenredigheid)v.-tiën

Proportioneel (seevenredigd naar evenredigheid) bn.

Proportioneeren (evenredig

maken,in verhouding brengenlbw.

Propositie (voorstel) v. -tien en -ties. (propte, heb gepropt.

Proppen (opvullen) bw. zw. ik Proppenschieter, m. -s. Propugneerenivoorvcchten;be-

schermen, verdedigen) bw.

Propvol, ' n.

Prorogatie (verdaging, verlenging, verschuivingj v.

Frorogeeren (uitstellen) bw.

Proscribeeren (veilen,aanslaan; vogelvrij verklaren, uit het land verbannen) bw.

Proscriptie (verbanning; vogel vrijverklaring) v.

Proseliet (nieuw')ekeerde, een die een geloof omhelst) m. -en.

Proselletenmakei' m. -s.

Proselietenmakerij, v.

Prosit! tw. wel bekome het u ! gezondheid!

Prosodie (toonmeting, leer van de lettergreepsmaat) v.

Prospect (het aanzien, uitzicht: bouwkundige voorstLdling;door-zichtkundig tafereel) o. -en.

Prospectus (plan of ontwerp tot een werk, ora in druk uit te ge-ven,tot eene te vestigen zaak;be-schrijving der voordeelen en voorwaarden eener uit te geven leening, enz.) o. -sen.

Prospereeren (gedijen, in gelukkigeomstandigheden komen of zijn) ow. (spoed) v.

Prosperiteit (welvaart, voor-

Prostitueeren (beschimpen, onteeren, schandvlekken) bw.

Prostitueeren (zich), ww. zich belachelijk of verachtelijk ma-ken;zich aan ontucht overgeven.

Prostitutie (ontucht) v.

Protectie (bescherming, verde-digingr, hoede) v.

Protector(be8chermheer)m. -en.

Protectoraat (beichermheer-schap) o.

Protégé (beschermeling) m. -s.

Protegeeren (beschermen) bw.

Protest (tegenspraak, verzet; formeele weigering tot betaling van een wissel) o. -en.

Protestant, m. -en; -enbond,o.; -endom, o..-isme, o. -sch, bn.

Protesteeren (zich verzetten; het protest van een wissel ge-Tcchtelijk laten opmaken) bw.


-ocr page 204-

QUA

196

PRU

Puit(in Zeel. kikvor8ch;ook veen-

boer) m. -en; -je, o. -8.

Puitaal, m. puitalen; -tje, o. -8. Pukkel, ook peukel en pokkel,v. pukkels {peukels, pokkelsi; pukkeltje (peukeitje, pokkelije)o.-8. Pul (kruik) v. -len; -letje, o. -s. Pulken, ow. zw. ik pulkte, heb gepulkt

Pullebroer, m. -a.

Pullen (drinken) bw. zw.ik pulde,

leb gepuld.

Pulsatie (polsslag) v. -tiön en -ties.

Pulseeren (kloppen, slaan) ow. Pulver, o.

Punch, V. Zie Pons. Punctuatie(zin- ofscheiteeken-

plaatsing) v.

Punctueel (stipt, nauwkeurig)

bn. en bijw.

Punt (spits en lef steeken) v. -en;

-je, o. -s.

Puntlonderw( rp,tijdpunt en wis kun'Iitc punt) o. -en; -je, o. -s. Puntdicht, o. -en; -je, o. -s. Punteeren(de voorloopige voorwaard» n eener overeenkomst bepalen) bw.

Punten, bw. zw. ik puntte, heb

gepunt. .

Puntig, bn.en bijw.-er,-st;-heul,

v. -lijk, bijw.

Pupil (oosappel; voedsterling,on-

mondige) ra. en v. -len.

Puren (zuiveren) bw. zw. ik

puurde, heb gepuurd.

Purgatie (buikzuiverend middel) v. -tirs en -tien. .,, ,

Purgeerdrank, m -en;-mid(iel,

o. -en; -poeier, v. -s. .. Purgeeren (zilveren,afdrijven; zich verontschuldigen, verantwoorden) ow. . . Purlficeeren (zuivercn,reinigcn

louteren) bw.

Purim 'gedachtenisfeest der Joden) o.

Purist (taalzifter) m. -en;-erij, v Puritein (rechtzinnige) m. -en. Purmer (drooggemaakt meer in Noord-Holland) v.

Purper, o.

Purperachtig, bn. -er-.-sl-Purperen (van purper) bn. purperen(purperkleurig maken) bw. zw. ik purperde, heb gepurperd.

Purperkleurig, bn.

Pusillaniem(kleinmoedig,vrees-

achtig) bn.

Put. m. -ten; -je, o. -s. Puthaak, m. -haken; -je. o.-s. Putoor. Zie Pitoor.

Puts, v. -en.

Putsen (scheppen met eene puts) bw. zw. ik putste, heb geputst,

Putten, bw.zw. ik putte, heb geput; putter, m. putster, v. Putter (distelvink)m.-8;-tje,o -s. Putting Ucheepsw.) v. -s.

Puur (zuiver, onvervalscht) bn. Pygmee (dwerg) m. en v. pygmeeën. , ., . Pyramidaal. Zie Piramidaal. Pjrramide. Zie Piramide. Pyroscaaf (stoomboot) v. pyros-

PvthagOriSCh,zeer stilzwijgend. Pvthon (fabelachtige vreeselijke slang of gedruchte draak) m. -s.

Pruim, v. -en; -pje, o. -s. Pruimeboom. m. -en-, -pje, o.-s. Pruimedant, v. -en.

Pruimen, ow.bw.zw. ik pruimde, heb gepruimd; pruimer, in. prui-Pruimensap, o. (merij, v. Pruimentaart, v. -en. Pruimepit, m. -ten. Pruimesteen, m. -en. Pruimtatoak, v. (-en.

Pruis (inwoner van Pruisen) m. Pruisen o.

Pruisiscli, bn.

Pruisiscli-zuur, o.

Prul, V. -len; -letje, o. -s. Prulachtig, bn. en bijw. -er, -st;

-bnd, v.

Prullenboel, m.; -kast, v. -en, -kist, v. -en; -kraam, v. -kramen; -mand7v. -en.

Prullerij, v. -en.

Prullig, bn. en bijw. -er, -st. Prulwerk en -lewerk, o. -en. Prumel en prunel, v. -len.

Prut (klt; stremde melk) v.

Prut, bn.

Pruttelen, OW. zw. ik pruttelde, beb geprutteld; pruttelaar, m. pruttelaarster, v. pruttelarij, v. Pruttelig, bn. - er, -st. Prutterig, bn. -er -st.

Psalm, m. -en; -pje, o. -s. Psalmist, m. -en.

Psalter, o.-s.

PseudO (valscb, onecht, bedrieglijk, raiskideud) bn. Pseudoniem (verbloemde, verdichte naam) m. -en. Pseudonimiteitihet dragen van Pst, tw. [een valschen naam) v. Psyclie (groote s^ii gel) v. PsycllOlOgie (zielkunde, zedenleer) v.

Psyctiologiscll (van of betref fende de zielkunde, zielkundig) bn. en bijw.

Puberteit (huwbaarheid) v. Publicatieibekendmaking,open bare afkondiging) -tien en -ties. Publiceeren ibeWendmakenlbw. Publicist (dagbladschrijver) m

-en. ,

Publiciteit (ruchtbaarheid, be

ker.dheid, openbaarheid) v. Publiek ('t algemeen) o.

Publiek (openlijk, openbaar, we

reldkundig, ruchtbaar) bn. Pucelle (maagd) v.

Pudding. Zie Podding.

Pudeur (schaamte) v.

Pueriel (kinderachtig) bn. Pueriliteit (kinderachtigheid) v. Puf (lust, trek) v.

Puffen (blazen) ow. en bw. zw.

ikpufte, heb -puft.

Pufferig, bn. -er, -st; -beid, v. Pui'ondordeel van den gevel)v.-rn; Puik, o. -je, o. -s. C-tje, o. -s. Puilader, v.-s.

PtüladellK, bn. .Inepi;1'!-

Puilen, ow. zw. ik puude, heb PuilOOg (oog) o. -en.

PuilOOg (persoon) m. en v. -en. Puiloogig.bn.

Puimsteen, m. -en; als stofnaam, o.; -tje, o, -s.

Puin, o. en v.

Puissant (machtig) bn. en bijw. Puist. v. -en;-iP,o. -s. Pulstachtig, bn. -er, -8t. Puistig, bn. -er; -st; -beid, v.

«.

Q, v. q's.De 17de letter van het al-phabet; als Romeinsch cijfer 500 Q. A. — Quod attestor, hetgeen

ik getuig.

q. b. F. F. q. S. — Quon bonum, pki.ix faustumquk sit, hetgeen goed,gelukkig en gezegend moge zijn, of: enkel: Q. F. F. Q- S. —

quod felix faustümqub sit, hetgeen gelukkig en gezegend moge zijr., ot'God geve daartoe Zijnen zeiren.

Q. D. B. — Quon Deus benh vertat. God doe het gelukken. Quaer. — Quaekitur, er wordt

gevraagd, men vraagt.

Qoaest. — Qitaestio, eene vraag. Q. E. — QursTA essentia. Zie

Quintessens.

Q. E. 1). — Quon erat bemon-strandum, hetgeen te bewijzen, was. (als men belieft.

Q. Ij. — Quantum libet, zooveel Q. P. — Quantum placet,zooveei

als men verkiest. Q. Q. — Qualitate qua, in hoe-

danigheid; met volmacht. Q. S. — Quantum satis of quantum suFFiciT, zooveel als genoeg is. (wilt. Q. V. — Quantum vis, zooveel gij

Qua, bijw. als, zooveel als. Quadraat(rechtlijnige,vierkante, regelmatige figuur, welke enkel gelijke zijden en enkel rechte hoeken heeft) o. quadraten. Quadrant (het vierde gedeelte van eenen cirkelboog; werktuig» om hoos:ten,enz.te meten)o.-en. Quadra tuur (verandering in een

vierhoek) v.

Quadreeren (vierkant maken;

passen, zich schikken) bw. ow. Quadrille (dan s of spel met 4 personen) v. -s.

Quadrilleeren (eene quadrille

dansen; quadrille spelen) ow. Quadrillioen(milloen in de vierde macht) o.-en.

Quadro (muz.) vierstemmig. Quaeritur, de vraag is. Quaestie (vraag, geschil) v. -tiün *n -ties; in -, waarover gehandeld wordt; er is geen - van, het spreekt van zelf. Quaestieus (onzeker,twijfelach-

tijf) bn. quaestieuze.

Quaestor (bij de Romeinen: bewaarder der schatkist) m.-en. Quaestuur (ambt van quaestorly. Qualiticatie (bepaling;omschiij-

vine. betiteling) v. Qualificeeren (eene zaak bepalen, beschrijven; een zekeren titel geven; geschikt, vatbaar, gerechtigd maken) bw. Qualitatief (volgens de waarde»

de gesteldheid, het ffehalte)_ bn. Qualiteit (gesteldheid, eigen-HChap van een ding of van een persoon; stand in de burgerlijke samenleving; titel, die iemand» waarde en rang aanduidt) T.-en. Qualiter, even als.

-ocr page 205-

QUA

BAD

197

Quand-même, hoe't ook Ka,tot

eiken prijs.

Quantitatief (volgens de hoe veelheid, naar de grootte, het getal, bn.

Quantlteit (hoeveelheid) v. -en.

Quantam (zekere som; grootte, menigte, gftal,niaat) o.

Quarantaine (proeftijd voor schepen,(lie van plaatsen komen waar men vermoedt dat eene besmettelijke ziekte heerscht) v.

Quarré (vierhoekig) bn. als zn. (vierkant) o. -s.

Quarterone (een door een blanke en eene Mulattin, of omge-keerd,ifeteeld mensch)in.en vl-s.

Quartet (muziekstuk voor vier stemmen) o. -ten; -je, o. -s.

Quarto (in) een vel papier in vieren verdeeld.

Quarto, ten vierde.

Quarto (zeker boekformaat)o.-,s.

Quasi, gelijk, als, even alsof. Quaterteniper(driemnandelijk-ache vastendag bij de R.K.)m.-s.

Quatre-mainsimuziekstuk voor 4 handen gezet) v.

Querello (twist) v. -s.

Querelleeren (twisten) ow.

Quidam, iemand, een zeker per soon; wordt ook gebruikt voor een kwasli? mensch. (stand.

Quid pro quo, misslag, misver-

Quiësceeren (rusten, zich geruststellen, stilzitten) ow.

Quiëtisme (leer van Molinos,be-staande in stille beschouwing van God) o.

Qulëtist'.aanhanger van het qui-etisme, stille dweper) m. -en.

Quiëtistery, v.

Quincaillerieën (allerhande dingen, uit ijzer, staal, koper, enz., vervaardigd) v. mv.

Quinquet (ballonlamp met dubbele lichtpit) m. -s.

Quinquina (kina, koortsbast) v.

Quint (de vijfde toon van den grondtoon; de dunste en helderste snaar op snaarinstrumenten) v. -en. (len.

Quintaal (centenaar) o. quinta-Quintessence en qamtes-sens (de vijfmaal overgehaalde geest eener vloeistof; het fijnste, edelste, beste, krachtigste eener zaak; het voornaamste, de kern van iets) v.

Quintet (muziekstuk voor vyf stemmen) o. -ten.

Qui-pro-quo (vergissing,mi3ver-stand) o. -'s.

Quitantie, v. -tiën en ties.

Quiteeren (een kwijtbrief geven; ontslaan; verlaten) bw.

Quitte, lo% vrij, ledis, onbelast.

Qui-va-la? of qui vive? wie

dnar ?

Quodlibet (samengesteld ding, mfngelmoes; boerenbedrieger)o.

Quota (aandeel,hetwelk een ieder heeft bij te dragen) o. quota's.

Quoteeren (opteekenen, met getallen voorden) bw. (-en.

Quotiënt (deelinKSuitkomst) o.

Quotisatie (aandeelbepaling) v.

Quotiseeren (schatten, ieders aandeel in de belastingen bepalen) bvr.

Quotidianus, dagelyksch.

R.

R, v. r's. — De achttiende letter van het alphabet;als Romeinsch cijfer 80. (men neme.

R. (op recepten). — RECiPE.n^em,

R. Resi' — Rusponuk of ubspon-deatür, antwoord, me.i ant-woorde of er wordegeantwoord; ook Repo.vsum. antwoord.

R. C- ofR.K. —Roomsch Katholiek.

R. D. — Revkrendus DoMiNus,of Reverendk Domine, eerwaardig heer.

R. F. S. v. P. — Rkposse favorable s'il vous pi.A:T,verzoeke beleefd om Kunstig antwoord.

R. T. — Roma.num imperium, het Romeinsche ryk.

R-1.1'. — Rbquibscatin PACE,hy (of zü! ruste in vrede.

R. I. s. A. — Romanorum impe

rator semper augustus, de al -tijd of zeer verheven keizer der Romeinen.

R. M. — RegiaMajestas, of re-

giae MAjESTATis,de kocinklglie of van de koninklijke majesteit.

R. M. C. — Reverendi mimste-rii candid at us, candidaat van het eerwaardig leeraarsambt.

R. O. — Ratione officii, ambts halve.

R. F. — Reverendus pater of re verende pater, eerwaardige vader.

Ree. — Recensent, Zie op dit oord hieronder.

Red. — Redacteur, Zie op dit woord hieronder.

Ri g. — REGULA,regel;ook regius, koninklijk.

Resp. — Respublica, het seraee-nebest, de vrijstaat; Resp. Rom. — Respublica RoMANA,het Romeinsche gemeenebest.

Ra, v. ra's.

Raad, m. raden.

Raadgeving-, v, -en. Raadpensionaris, m. raadpensionarissen.

Raadplegen,bw. ow. ik raadpleegde, heb geraadpleegd;raad-plesrer, ra.

Raadsbesluit, o. -en.

Raadsel, o. -en of -s; -tje, o. -s.

Raadselachtig-, bn. -er, -st; -heid, v.

Raadselboek, o. -en; -je, o. -s.

Raadsheer, m. -en; -lijk, bn.

Raadsman, m. -lieden.

Raadsvergadering, v. -en.

Raadvragen, o.

Raadzaam, bn. en bijw. raadzamer, -st; -heid, v.

Raaf, v. raven; -je, o. -s.

Raagbol. Zie Ragebol.

Raaghoofd en raagshoofd, o.

Raagstok, m._-ken. [-en.

Raak (achterste deel van het binnenste des monds) v. raken, mpestal mv. gebruikt.

Raak (getroffen) bijw.

Raakgooien, bw. zw. ik gooide heb -gegooid.

Raakiyn, v. -en; -punt, o. -en. Raakschieten, bw. st.ik schoo t -, heb -geschoten.

Raak slaan, bw. at. ik sloeg -, heb -geslagen.

Raaksm|)ten, bw. st. Ik smeet heb -gesmeten.

Raam (raminjf) m.

Raam (deurraam, enz.) o. ramen; -pje, o. -s.

Raap (ook knol genoemd) v. rapen; -je, o. -s.

Raapkoek, m. -en.

Raar (zonderling, zeldzaam) bn. en bijw. -der,-st; -heid, v.

Raasbol (raaskop, schreeuwer) m. -I n; -l^tje, o. -s.

Raasbollen,ow.zw.ik raasbolde, heb geraasbold.

Raaskallen, ow. zw. ik raaskalde, heb geraaskald.

Raat (honigraat) v. raten. Rabarber, v.

Rabat, o. -ten; -je, o. -s.

Rabatijzer, o. -s; -schaaf, v. -schaven.

Rabatteeren (korting geven bij de bi taling:) bw.

Rabatten (dichtschaven) bw.zw. ik rabatte, heb gerabat.

Rabaut (deujfniet)m.-en;-je,o.-s.

Rabauteniden rabaut uithangen) ow. zw. ik rabautte, heb gera-baut.

Rabautenstuk, o. -ken.

Rabauw (appel) v. -en.

Rabbelen, ow. zw. ik rabbelde, heb gerabbeld; rabbelaar,m.rab-belaarster, v. rabbelarij, v. rab-b.'Iinar, v.

R bbelkous, m. en v. -en. Rabbeltaal, v.

Rabbi, m. -'s.

Rabbijn, ra. -en.

Rabbi) nendom, o.

Rabbönsch, bn.

Raccommodeeren (herstellen; vernieuwen; een bezanen misslag weder goedmaken; weder vereenisen) bw.

Raccrocheeren(zich weder met elkander verzoenen) bw.

Racleeren (schrappen; afstrijken van granen; (muz.) zagen op de viool) bw.

Rad, o. -en en -eren; -je, o. raad-ies en raderties.

Rad, bn. en bijw. -der, -st; -held, v. -digh' id, v.

Radbraken, bw.zw.ik radbraakte, heb geradbraakt.

Raddraaier, ra. -s.

Radeeren (schaven, uitkrassen; met sterk water in koper etsen) bw. (-heid, v.

Radeloos, bn. -loozer, -loost;

Raden (voor raadgeven) bw. st. (voor gissen) ow. st. ik ried, heb geraden;rading, v.

Radenmaker, ra. -s; -«, v. -en.

Rader, ra. -s; -boot, v. -en;-kast, v. -en; -werk, o. (bn.

Radiant (schitterend, stralend)

Radiatie (het uitschrappen van . e. n post in eene rekening; stra-lenachieting) v.

Radicaal (ingeworteld; wat den oor8prong,gronden wortel eener kracht of eteenschap uitmaakt; oorq^ro^V^lijk) bn. (bevoegd-heidstitcljo.


-ocr page 206-

RAD

Radioaal laanhanfcer van eene staatspartij, die eene ai!?eheele herziening van de grondwet verlangt) m. radicalen. (len) o. Radicalisme (de leer der radica-RadilS, v. radijzen; -je, o. -s. Radiometer (graadboog, werktuig, om de poolshoogte te meten: een Jacobsstaf) in.

Radius (licht- of zonnestraal; de halve middellijn van een cirkel; de weg eens lichtstraal!', van het eene punt tot het andere)ra.-8en Radix (wortel; in de rekenkunde

wortelgetal) m.

Radoteerén (onverstandige taal

voeren, zwetsen) ow. RadOUCeeien (zachter maken; een metaal zijne hardheid benemen; matigen; sussen, nederzetten) bw. (bot) v. Raf (rugvin van eene soort tar-Rafel, v. -s; -tje, o. -8 Rafelaclitig, bn. -cr, -st.

Rafeldraad, m.-draden.

Rafelen, bw. ow. zw. ik rafelde

heb en ben gerafeld.

Rafeling (pluksel) v. Rafelzüde.v. ,

Raffelen, ow. zw. ik raffelde,heb geraffeld. lv* *e*1-

Raffinaderij (zuiveringsfabnek) Raffinadeur (zuiveraar; suiker-

zieder) in. -8.

Raffineeren (reinigen, zuiveren, napluizen, iets trachten uit te vorschen) bw. geraffineerd, gc-zuiverd; figuurlijk, fijn,geslepen Rag, o. [1'stig, doortrapt

Rage (dolheid, razernij, woede

dolle zucht tot iets) v.

RageDol en raagbol, m. -len. Ragen, bw. zw. ik raagde, heb

geraagd; raagster, v, rager m. Ragout (klein gesneden vleesch, gestoofd met eene gekruide saus* Rail (spoorstaaf) m. -s. [m. -s. Raüleeren (spotten, schertsen

beleedigen, kwellen) bw. ow. Ralllerie (scherts) v. -ën. Ralson (rede; verstand; een ver standig gedrag; grond, oorzaak beweegredrn) v.

Raisonnabel (billijk, redelijk.

grootmoedig, mild) bn. -er, -at, Ralsonneeren(ver8tandia: rede-neeren, oordeelen, besluiten spitsvondig redeneeren, tegen werpingen maken; den mond roeren) ow.

Ralsonnement (redeneenng) Rak, o. -ken; -je, o. -s.

Rakel, m. -s; -tje, o. -s. Rakelen, bw. zw. ik rakelde, heb

gerakeld Rakellizer, o. -s; -stok,m.-ken Rakelings, bijw. . ,

Raken, bw.ow.zw.ik raakte, heb

en ben geraakt; raking, v. Raket (kruid) v.

Raket (kaatstuisc) o.-ten;-je,o. .. Uaketten, ow.zw.lk rakette,heb geraket. (m. -s; -tje, o. -s.

Rakker (diefleider, beulsknecht) Rakketalie,v. -s^cheepsw. Rakketouw, o. -en; scheepsw. Rakketros, m. -sen; scheepsw. Rallen(snappen) ow. zw.ik ralde,

heb gerald.

Rallleeren (weder verzamelen en in orde brengen) bw.

RAV

Rapiditelt (snelheid, gezwindheid, v.

Rapier (schermdegen) o. -en.

Rappelleeren (terugroepen, herinneren) bw. (-heid, v.

Rapplg (schurftig) bn. -er, -at;

Rapport (bericht, verslag; ook: gelijkenis; betrekking) o. -en; -je, o. -s.

Rapporteeren (berichten, melden; verslag doen)bw. en ow.

Rapporteur (verRlaggever)m.-8.

Raps, bn. en bijw.

Rapsodie (bedelaarskiel, van oude lompen samengesteld; allerlei te zamen geschrevene za-

Rarekiek, m.-en. [ken) v.

Rarigheid, v. -heden.

Rariteit (zeldzaamheid) v. -en;

198

Ram, m. -men; -metje, o. -a. Ramasseeren (oprapen) bw. Ramen, bw. zw. ik raamde, heb

geraamd; raming, v.

Ramenas. v. -sen; -je, o. -s. Ramlücatie (vertakking) v.-tiën Rammei, v. -en. (en -ties. Rammeien, bw. ow. zw.ik rammeide, heb gerammeid.

Rammel (rammelaar en ramme-

lanrster) m. en v. -8. Rammelaar (babbelaar, konijn

speeltuig) m. -s; -tje, o. -s. Rammelen, ow. zw. ik rammelde, heb gerammeld; rammelaar, ra. rammelaarster, v. rammeling- v-

Rammelkast (mond; V. -en. Rammelkees (snapper) m.-kee-zen.

Rammelkous, m. en v. -en. Rammen, bw. zw. ik ramde, heb

geramd.

Ramp, v. -en; -je, o. -». Rampaard, o. -en; scheepsw. Rampspoed, m. -en. Rampspoedig, bn. en bijw. -

-st;-lijk. bijw. (-beid, v.

Rampzalig,bn. en bijw. -er, -st; Ramshoorn en -horen, m.-s. Ramskop, ra. -pen.

Ranciditeit (ransig- of garstig-hlt; id, sterksmakendhcid) v.

Rancune (wrok) v. -s.

Rand, m.-en;-je^ o.-s.

Randen, bw. zw. ik randde, heb Randgaar, v. . (gerand.

Randglosse (aanmerking op den

rand van een geschrift) y. -n. Randswöze en -wüs,bijw. Rang, m.-en.

Rangeeren (in orde 8tellen,zet ten, brengen, leggen, enz.) bw. Rangschikken, bw.zw.ik rangschikte, heb gerangschikt; rang-schikkin?. v.

Rangzucht, v.

Rangzuchtig, bn. -er,-st;-hcid, Ranimeeren (weder levend maken; bezielen, opvroolyken; aan hrt gezicht eene betere kleur geven; nieuwen moed vat-Rankllistlv.-en. (teii)bw. Rank (twijg) v. -en; -je, o. -8. Rank (tenger) bn. en bijw. -er,

-st; -beid, v.

Ranonkel, v. -s; -tje, o.

Rans (garstig) bn. en bijw. -er, ranst; -heid, v. (-tje, o. -s. Ransel (soldatentasch) m. -s; Ransel (slaag) m.

Ranselen, bw. zw. ik ranselde,

heb seranseld; ranseling, v. Ransig (sarstig) bn. en byw. -er,

-st; -heid, v.

Ransuil, m.-en.

Rantsoen en ransoen (losgeld) o. -en. (rants?engt;

Rantsoen (hoeveelheid spijs ot

drank) o. -en; -tje, o. -s. Rantsoeneeren en ransoe neeren (vrijkoopen, lossen; op rantsoen stellen) bw. Rantsoenhout, o. -en. Rap (Vluï, snel) bn. en bijw. -per, -st; -heid, v. , ,

.ap (schurft) o. Nog gebrmkel. in: .T«n rap en zijn maat. Rapalje (janhagel) o.

Rapé (snuif) v.

Rapen, bw. zw. ik raapte, heb

Raritêltenkast. v. -en. Ras (draaikolk) o. -sen. Ras (kleedingstof) o. Ras (geslacht) o. -sen.

Ras, bijw. -ser, rast.

Rasch, bn. rasscher, meest

-heid, v.; rasschelijk, byw. Rasjes, bijw.

Rasp, v. -en; -je, o. -s. , , Raspen, bw.zw. ik raspte, heb

geraspt; rasper, m. rasping, v. Rasphuis, o. -huizen; -vijl, v.

-en; -zaag, v. -zagen.

Rassen (van ras) bn. (o. -s. Rastering, V. -en; rasterinkje. Rasterwerk (hekwerk) o. -en. Rastreeren (lijnen trekken) ow. Rasure( uitgekraste plaats in een

geschrift) v. -s of -n.

Rat en rot, v. -ten; -je, o. -s. Rata (evenredige deelen) mv. Ratatouille (dooreengestampt

middageten, hutspot) v.

Ratel, ra. -s; -tje, o. -s. Ratelen, ow. zw. ik ratelde, beo gerateld; ratelaar, m. ratelaar-ater, v. rateling, v.

Rateller (dubbele rij tanden, gebit) o. -s.

Ratelkous, m. en v. -en; -mond, ra. en v. -en; -slag, m. -en; -slang, v. -en.

Ratificatie (bekrachtiging; bekrachtigd document) v. -tiön en -ties. . , .

1 Ratlficeeren (bekrachtigen, bevestigen) bw. '*en' Ratün (zekere geweven stof) o. Ratünen, bn. (rede) o. Rationalisme (godsdienst der Rationalist (aanhanger van het

rationalisme) m. -en. Rationeel (op de rede gegrond)

bn. rationeeler, -st.

Ratjetoe. Zie Ratatouille. Ratrapeeren (weder verrassen,

betrappen) bw. .

Rattenhol, o. -en; -knip, m. -pen; -kruit, o.; -nest, o. -en; -val, v. -len. (0* -len»

Rattestaart (vijl) m. -en;-vel. Rauw, bn. -er, -»t; -held, v.; -ig-heid v. 'v*

Rauwachtig, bn. -er, -at; -held,

Rauwelük,bn.

Ravage (verwoesting) v. -s. Ravageeren (slechten, verwoesten- aeweld maken) bw. ow. Ravelijn (voorschans) o. -en. Ravenaas,o. -azen; -gekras,o., nest, o. -en; -zwart, on.

-ocr page 207-

RAV

REC

199

Ravün, o. -eu.

Ilavli00ren(verachlelijk maken,

schenden) bw.

Ravitailleeren (opnieuw van

leveuamiddelen voorzien) bw. Ravotten, OW. zw. ik ravotte, heb geravot; ravotter, m. ravot-terij, v. ravotster, v.

Razeeren scheren; vestingwerken verwoesten, sloopen) bw. Razen, OW. zw. ik raasde, heb geraasd; razer, m. razernij (ra-zerij) v.

Razend, bn. en bijw. -er, -st. Razern(j, v. -en.

Razijn. Zie Rozijn.

Razzia strooptocht) v. razzia's. Reaal (geldstuk in Spanje, Mexico, enz.) in. realen.

ReacCie (tegenwerking) v. Reactionnalr (tegenstrever) m. -en; (tegenstrevend, tegenwerkend) bn. (werken) bw. Reageeren (tegenwerken,terug-Rea^ens (terugwerkend middel)

o. reagentia.

Realisatie (te gelde making) v.

-tien en -ties.

Realiseeren (tot een werkelijk bestaan brengen; waren en andere dingen te gelde maken) bw. Realisme;leer der werkelijkheid, het tegenovergestelde van idealisme) o.

Realist, m. -en; -isch, bn. Realiteit (werkelijkheid) v. Rebel (oproerling) m. -len. Rebelleeren (opstand veroorzaken, muiten) ow.

Rebellie (muiterij, opstand) v. Rebelliff, bn. -er, -st; -heid, v. Rebelsch, bn. -er, meest -. RebUS (raads?lbeeld, raadsel) v. Rebut (uitschot) o. [-sen.

Rebutant (verdrietig, van personen ea wat op dezelve betrekking heeft; onaangenaam,rami)-spoedi-'; onbehaaglijk; afschrikkend) bn.

Rebuteeren (het doel niet iaten bereiken, op eene harde en verachtelijke manier afwijzen, ver-quot;drietig maken, verwerpen; afschrikken, den moed benemen) bw.

Recapiculatie (korte opsomming, herhaiing) v. Recapituleeren (kort, hoofdzakelijk herhalen) bw. Recenseeren (aantoonen; be-oordeelen, voornamelijk van boeken en geschriften) bw. Recensent (boekbeoordeelaar) m. -en. (en -sies.

Recensie (beoordeeling) v. -siön Recent (versch, nieuw, onlangs voorgevallen) bn. {-sen.

RecepiS (bewijs van ontvang) v. Recept (voorschrift, ter bereiding van geneesmiddelen, spijzen, verven, enz.) o. -en. Receptenboek, o. -en. Receptie (het ontvangen van een persoon of eene zaak; de aanneming van iemand, als lid vaneen gezelschap) v. -tien en -ties. Reces (schriftelijk vergelijk; afscheid, wederkomst; achterstand, verzuimde betaling eener som; deze som zelve) o.

Recette (ontvangst) v. -s.

Rechercheeren (nauwkeurig onderzoeken; gaarne willen) bw.

Recberche-vaartuigr (vaartuig waarop de ambtenaren aanwezig zijn, die tegen sluikcrij moeten waken) o. -en.

Recht, bn. en bijw. -er, -st;

Recht, o. -en. [-heid,v.

Rechtaan, bijw.

Rachtbank. v. -en.

Rechtdraads, bijw.

Rechten, bw. ow. zw. ik recht-

Rechtens, vz. [te, heb gerecht.

Rechter, m. -s en -en; -lijk, bn. en bijw. -sambt,o.-en; -sehap,o.

Rechterarm, m. -en;-been, o. -en; -hand, v. -en; -kant, m.; -mouw, v. -eu; -oever, m. -s; -oog, o. -en; -voet,m. -en; -zij-de, v. -n. (-heid, v.

Rechco-eloovig, bn. -er, -St;

Rachthoek, m. -en; -ig, bn.

Rechthuis, o. -huizen.

Rechtigen imachtigen) bw. zw. ik rechtigdf, heb gerechtigd.

Rechtmatig, bn. en bijw. -er.

Rechtop, bijw- [-st; -heid, v.

Rechtopstaand, bn.

Rechts, bijw.

Rechtsaf, bijw.

Rechtsban, ra.

Rechtsbegrip, o. -pen.

Rechtsch, bn. (quot;held, v.

Rachtschapen, bn. -er, -st;

Rechtsdwang, m.

Rechtsfeit. o. -en.

Rechtsgebied, o.

Rechtsgeding, o. -en.

Rechtsgeleerd, bn.; -heid, v.

Rechtsgeleerde, m. -n.

Rechtshandel, m.; -ingang, m.;

Rechtsom, biiw. [-macht, v.

Rechtsomkeert, bijw. (- maken). (sonen.

Rechtspersoon, m. en v. -per-

Rechtspleging, v. -en.

Rechtspraak, v.

Rechtspreken, ow. st. Uk sprak -, heb -gesproken.

Rechtsschool, V. -scholen.

Rechtstaal, v.

Rechtstandig, bn.; -heid, v.

Rechtstreeks, bijw.

Rechtstreeksch. bn.

Rechtsverdraaiing, v. -en; -verkrachting, v. -en; -vordering, v. -en; -vraag, v. -vragen; -weigering, v.

Rechttoe, biiw.

Rechtuit, bijw.

Rechtuitgaan. ow. onr. ik ging -, ben -•cgaan.

Rechtuitloopen, ow. st. ik liep -, hquot;b en ben -geloopen.

Rechtvaardig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk,bijw.

Rechtvaard:gén, bw. zw. ik rechtvaardigde, heb recht-vaardisrd; rechtvaardiïinz, v.

Rechtvaardigmaking, v.

Rechtzaak, v. -zaken.

Rechtzaal, v. -zalen.

Rechtzinnig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Recidief; nieuwe aanval van een-; ziekte: herhaling eener misdaad) o. recidieven.

Recief (schriftelijke verklaring van een schipper, dat de goederen ontvangen en ingeladen

Reciet (voordracht) o. [iijn) o.

Recipe. Zie R.

Recipieeren laan-- of innemen, ontvangen) bw.

ReGiproceeren(op gelijke wijze behandelen, vergelden) bw. (v.

Reciprociteit; wederkeerigheid)

Recitatief (handeling tasscben spreken en zingen; eene soort van decla-neerend gezang) o.

Recitaeren (van buiten opzeggen, hardop lezen, verhalen) bw.

Reclame; terugvordering,k'acht, ook : artikel in een dagblid ter aanprijzing van iets) v. -a.

Reclameeren .aanroepen, af-smeeken; terugvorderen) bw.

Recognitie (navorsching eener zaak, herhaald onderzoek; vergelijking van ontvangene diensten; erkentenis, bekentenis) v. -tiihi en -ties.

Recognosceeren (uitvorschen, va.i verre bezichtigen; voor recht erkennen; de plaatsing enz. des vijands onderzoeken! ow.

Recommandabel{aanbevelens-waard:gl bn.

Recommandatie (aanbeveling) v. -tien en -ties.

Recomaiandeeren aanbevelen, aanprijzen; inprenten, inscherpen; iemand gunstig aanbevelen) bw. (vergelden) bw.

Recompenseeren \beloonen;

Recompieteeren (opnieuw voltallig maken) bw.

Reconciliatie (verzoening) v.

Reconcilieeren {weder verzoenen, bevredigen) bw.

Reconvalesceereu (herstellen, aan de beterhand zijn) ow.

Reconvalescent (aan de beterhand, herscellen 1) bn.

Reconvalescent (iemand die aan de beterhand is) m.en v.-ea.

Recours (teruggang of -vordering, toevlucht; schadelooahou-ding) o.

Recouvreeren iweder bekomen of verkrijgen) bw. (ning) v.

Recreatie (verlu3tiging,uitspan-

RecreJeren (verfriischen, verlustigen, verkwikken) bw.

Recriminatie (tegenbeschuldi-ging) v.

Recrimineeren (wederkeerig beschuldigen, tegenklachten doen; weder beschimpen) bw.

Recruteeren (werven, lichten, voltallig of geheel maken) bw. recruteering, v.

Recruut (nieuw aangeworven soldaat) m. recruten; -je, o. -s.

Recta, rechtuit.

Rectificatie (verbetering; her-hnal 1lt;; destillatie) v.

Rectiöceerea (verbeteren,recht maken, verhelpen, in orde brengen; door gedurige overhaling ver erken) bw.

Recto folio, op de rechterzgde.

Rector (bestuurder van eene La-tijnsche school, ofeengymna-siu u) m. -en.

Rector magnificus (opperbestuurder van een academiachen raad of senaat) m.

Rectoraal (den rector betreffen-de) ba.

Rectoraat (ambt van rector) o. rectoraten.


-ocr page 208-

BEC

B.EI

200

ReQUlschriftelijk bewijsjdat men iets ontvang» n heeft) o. reQu'a.

Recueil (verzameling) o. -a.

Reciiellleereil(verzamelen, vergaderen; herstellen; totzich zeiven komen) bw.

Reculeeren (terugloopen, of -stooten, achteruitgaan, wijken) ow. (der verkrijgen) bw.

Recupereeren heroveren, we-

Recufcabel (verwerpelijk) bn.

RecUfceeren (weigeren, verwerpen, terugzenden) bw.

Redacteur! verzamelaar, samensteller, schrijver) m. -s of -en.

Redactie (de drukbezorging; gezamenlijke uitgevers van een dagblad of tijdschrift) v. -tiën en -ties.

Reddeloos, bn. en bijw. redde-loozer, reddeloost, v.

Redden, bw.zw. ik redde, heb gered; redder, m. redding, v. redster, v.; redmiddel, o.

Redderen, bw. zw. ik redderde, heb geredderd; redderaar, m. redderaarster, v. reddering, v.

Reddltie (teruggaaf, overgaaf eener vesting) v.

Rede (gesprek, vertoog) v. -n.

Rede (denkvermogen) v.

Redekavelen, ow. zw. ik rede-kavelde,heb geredekaveld; redekaveling, v.

Redelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -erwijze en -wijs, bijw.

Redeloos, bn. -loozer, -loost; -beid. v.

Reden (oorzaak) v. -en.

Reden (verhouding) v. •«.

Redenaar, m. -s en redenaren.

Redenaarsgave, v. -n.; -gestoelte, o. -n; -talent, o. -en.

Redenaarster, v. -s.

Redeneeren (spreken, zijn gevoelen uiten) ow.; redeneerder, m. redeneering, v. redeneerkun-

Redenpevend. bn. [de, v.

Rederijk, bn. -er, -st; -beid, v.

Rederijker, m. -s.

Rederijkerskamer^, -s.

Redetwisten, ow. zw. ik redetwistte. heb geredetwist.

RedevalDel (verplicht, verschuldigd, erkentelijk) bn.

Redevoeren, ow. zw. ik redevoerde, heb geredevoerd; redevoerder, m. redevoering, v.

Redewisselen, ow.zw. ik rede-wisselde, heb geredewisseld; redewisseling, v.

Redeziften, ow.zw. ik redezifte. heb geredezift; redezifter, m. redezifting, v.

Redigeeren (samenstellen, op-stellf n.voor de drukpers gereedmaken) bw.

Redlnpote (rijrok,overrok, wijd en lang tot op de voeten) v. -s.

Redlvivns. herlevend, herleefd.

Redonbleeren (verdubbelen; vermeerderen; versterken) bw.

Redoutabel (vreeselijk, ontzaglijk. geducht) bn.

Redoute 'veld - of schrikschans; mask* rade. maakeradedana)v.-s.

Bedouteeren (vreezen,ducbten,

Bedresiherstel) O. L«chuwen)bw.

Redresseeren(weder recht make n of oprichten; terechtbrengen, herstellen) bw.

Reduceeren (terugbrengen of -voeren, verminderen, beperken; mate-n, munten en gewichten herli iden) bw.

Reductie (verkleining, herleiding, vermindering) v.

Ree (hinde) v. -ën; -tje, o. -s.

Ree 'ligplaats). Zie Reede.

Reebok, m. -ken; -je, o. -s.

Reede en ree (ligplaats voor schepen) v. reeden en reeën.

Reede en ree (gereed) bn. en bijw. reeder, reedst.

Reèden (gereedmaken,toerusten) bw. ow. zw. ik reedde, heb gereed; reeder, m. reederij, v. ree-ding, v.

Reederskantoor, o. -kantoren.

Reeds. bijw.

Reëel (wezenlijk, werkelijk, zeker, vast, grondig van kennis; reëele waarde, het gehalte, de zakelijke of innerlijke waarde van geld, munten, of lands-schuldbrieven) bn. (-s.

Reef en rif, o. reven; reefje, o.

Reegeit, v. -en; -je, o. -s.

Reekalf, o, -kalven; -je, o. -s.

Reeks, v. -en.

Reeling, v. -s.

Reep (smalle strook,ook: hoepel) m. -en; -je, o. -a.

Reet (spleet) v. reten; -je, o. -s.

Reet en rete (werktuig) v. reten.

Reetrekker, m. -s.

Reeuw (in Friesland wordt dit woord voor allerlei huisraad enz. gebruikt) o.

Reeuw (doodsschuim) o.

Reeuwen, ow. zw. ik reeuwde, heb gereeuwd; reeuwer, m. reeuwster. v. (o.

Reevleesch en reeënvleescli.

Refactie (korting voor beschadigde waren) v. - tiën en -ties.

Refereeren (zich) (zich gedragen) ww. (o. -s.

Referein en refrein,o.-en; -tje.

Referendaris (berichtgever, voordrager; titel van sommige hoofdambtenaren aan de mini-sterieele dcpartementen)m.-sen.

Referent (verslaggever van uitgegeven werken) m. -en.

Reflecteeren (weerkaatsen, terugkaatsen, spie'gelen; op iets acht geven) ow. en bw.

Reflectie (overweging, bedenking) v. -tiën en -ties.

Reformatie (hervorming) v.

Beformator (hervormer) m. -en.

Reforme (hervorming, herschepping, vermindering, door afdanking, of door uitmonstering) v.; op - stellen, buiten dienst en op vermir derde soldij stellen.

Reformeeren (verbeteren, een ai.deren vorm gever) bw.

Refractaire (wee-rspannige; een die zich eigendunkelijk aan den krijgaHifiist onttre kt) m. -s.

Refractie(breking der lichtatra-len) v. (vlucbtsoord) o.

Refuge (veilige schuilplaats,toe-

Refngié(uitgewekene om geloofsvervolging) m. -'s. (ow.

Refngieeren (uit- of ontwaken)

Refnseeren (weigeren) bw.

RefUUS (we igering) o. refuzen.

Refutatie (wederlegging) v.

Refuteeren (wederleggen) bw.

Regaal(koninklijk,voortreffelijk; (muz.) orgelregister, dat de men-s helijke stem nabootst, ook vox humana genoemd) o. regalen. (bedienen) bw.

Regaleeren (heerlijk onthalen,

Regardeeren (be8chouwen,acht geve n; ontzien) bw.

Regeeren (lieerschen, besturen) bw. ow.; regeerder, m.; regeering, v. rege erater, v.

Regeeringloos, bn.; -heid, v.

Regeeringsbank, v. -en; -per-soon, m. -personen; -vorm,m. -en; -zaak, v. -zaken.

Regeerkunde, v.

Regel, m. -en of -s; -tje, o. -s.

Regeldraads, bijw.

Regelen, bw. zw. ik regelde, heb geregeld; regeling, v.

Regelloos, bn. -loozer, -loost;

Regelmaat, v. C-heid, v.

Regelmatig, bn. en bw. -er, -st;

Regelrecht, bn. [-heid,v.

Regen, m. -a; -tje,o. -a. (v.

Regenachtig, bn. -er, - at;-held.

Regenen, onp. w. zw. het regende. heeft geregend.

Regent, m. -en; -es, v. -sen; -schap, o.

Regentenkamer, v. -s.

Reggen (scheepsw.) ow. zw. ik regde, heb geregd.

Regie (de leiding, het beheer van zekere inkomaten) v.

Regime (beatuur; leefregel, eetregel, richtanoer) o. -a.

Regiment, o. -en; -akind, o. -eren

Regisseur (beheerder; rekeningvoerder, belaatingontvanger; tooneelbeheerder, die de rollen uitdeelt) m. -s.

Register, o. -s; -tje, o. -a.

Registratie (inschrijving van akten, enz.) v.

Registreeren (in het register schrijven; boeken) bw.; regi-atreering, v.

Reglement, o. -en; -je, o. -a.

Reglementair (van, betreffende of volgens een reglement) bn.

Reglementeeren (aan een reglement onderwe-rpen) ow.

Regres (teruggang; ve; haal van schade op iemand) o.

Regret (apijt, leedwezen) o.

Regretteeren (betreuren, beklagen) bw.

Regulariteit (regelmatigheid )v.

RegUleeren (regelen, schikken, in orde brengen) bw. (-en.

Regulier (ordeageestelijke) m.

Regulier (regelmatig, juist) bn.

Rehabilitatie (vereerlijking) v.

Rehabiliteeren (weder in den vorigen stand plaataen; weder eerlijk of bekwaam maken) bw.

Rei (koor) m. -en; -tje, o. -a.

Reien (dansen) ow.zw. ik reide, heb gereid.

Reiger, m. -a; -tje, o. -s.

Reigersnest, o. -en.

Reiken, bw. ow. zw. ik reikte, h« b gereikt.

Reikhalzen, ow.zw. ik reikhalsde, heb gereikhalsd; reikhal-zing. v.

Reilen, ow. zw. alleen gebruikelijk in: zooals -het reilt en zeilt.

Relltop, m. -pen.


-ocr page 209-

REP

REI

201

Reünpressie (herdruk l v.

Reïmprimeeren (herdrukken) bw. (-heid, v.

Rein, bn. en bijw. -er, -st; ;

Reine (koningin) v. -s; - du bal, schoonste en meeat gevierde van alle danseressen.

Reinigen, bw. zw. ik reinigde, heb gereinigd; reiniging, v. rei- ] nigingsmiddel, o.

Reïntegratie (vernieuwing, herstelling) v.

Reïntegreeren (vernieuwen. ; herstellen) bw. (varen. ;

Reinvaar wormkruid) v. rein- ;

Reis v. reizen; -je, o. -s.

Reisbaar, bn.

Reisgeld, o.; -genoot, m. -en; ; -genoote, v. -n; -kleed,o.-eren; -kosten, m. mv.; -tasch, v. tas--schen;-zak,m. -keu.

Reisvaardig, bn.

Reïteratie (herhaling) v.

Reïteratief (herhaald; bij her- ; haling) bn.

Reïtereeren (herhalen) bw.

Reizen, ow.zw. ik rtisde, heb en ; ben gereisd; reizend,bn.reiziger, ; m. reizigster, v.

Rejectie (verwerping) v.

Rek (de daad van rekken) m.

Rek (latwerk) o. -ken; -je, o. -s.

Rekbaar, bn. -der. -st; -heid, v.

Rekbank, v. -en.

Rekel, m. -s; -tje, o. -s.

Rekelacbtig, bn. -er, -st.

Rekenen (inrekenen; met asch bedekken) bw. zw. ik rekende, heb gerekend.

Rekenen, bw. ow.zw.ik rekende, heb gerekend; rekenaar, m. rekenaarster, v. rekening, v.

Rekenbaas, m. -bazen; -boek, o. -en; -bord, o. -en; -fout, v. -en; -kamer, v. -s; -kunde, v.; -kundig, bn ; -kundige, m. en v. -n; -les, v. -sen; -machine, v. -s; -meester, m. -s; -schap, v.; , -uur, o.-uren;-wijze en -wijs, v. -wijzen.

Rekest, enz. Zie Request, enz.

RekhOllt, o. -en; -ijzer, O. s.

Rekke (een lange stok) v. -n.

Rekkelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Rekkeling, v. (-beid, v.

Rekken (uitrekken, verlengen) bw. en ow. ik rekte, heb en ben gerekt; rekker, m. rekking, v. rekster, v.

Rekken (van paarden) ow. zw. ik rekte, heb gerekt.

Rekken iop het rek gaan)ow.zw. ik rekte, ben gerekt.

Rekkerig, bn. -er, -st.

Relaas, o. relazen; -je, o. -s.

Relache (verpoozing, rust) v.

Relacbeeren (verslappen, nalaten, ophouden, laten varen) ow. bw. (ling van paarden) o.

Relais (pleisterplaats, verwisse-

Relatie (relaas, verhaal, de aanwijzing, melding; de betrekking waarin zaken of personen tot elkander staan; v. -tien en -ties.

Relatief (betrekkelijk) bn.

Relevée (denamiddagtijd) v.

Releveeren (oprichten, weder opbouwen; iemand weder op de been brengen; iets luisterrijk of bevallig maken; bevrijden van eene verplichting) bw.

Reliëf( verheven of gedreven werk ; in hout, metaal, enz.; glans, ; roem, eer, aanzien) o.

Religie (godsdienst, godsvrucht; ; geweten, nauwgezetheid) v. ; -giën en -gies.

Religieus (godsdienstig) bn. en ;

bijw. religieuzer, religieust. ReÜqnie (overblijfsel van heili- ; gen, als; kleederen, beenderen, ' enz.), v. relifjuieën.

Reliquieënkastje, o. -s.

Rellen (snappen, klappen) ow. : zw. ik relde, heb gereld; relletje,o. RelmuiS, v. relmuizen; -je, o. -s. ; Remarquabel (opmerkelijk) bn. Remaraue(aanmerking) v.-s. Reifiarqneeren (aan- of opmerken; waarnemen of gewaarworden) bw.

Rembours (terugbetaling (O.-en. Remboursabel (terugbetaalbaar) bn. (bw. Rembourseeren (terugbetalen) Remboursement (terugbeta-linsO o. -en. (-dies. Remedie (middel) v. -diën en Remedieeren (herstellen, verhelpen, hulp of raad geven) bw. Remerciment (dankbetuiging) o. -en.

Remise (zending, overmaking, bijzonder van geld, waren, wissels, enz.; uitstel, nalating; inzet in sommige spellen; eene schuur; bewaarplaats, bijzonder voor wagens, enz.; wagen- of koetshuis^ v. -s. (zoenlijk) br.. Remissibel (vergefelijk, ver-RemiSSie( terugzending; vrijstelling, kwijtschelding van belasting. straf, enz.) v. -siën. Remitteeren (terug- of overzenden, geld of wissels overmaken; iets van eene vordering laten vallen) bw.

Remmen (een der wielen van een v wagen vastzetten, zoodat het medesleept) ow. zw. ik remde, heb geremd; remketting, m, remtoestel, m. en o. Remonstrant m, -en; -sch, bn. Remonstrantendom. o. Remonstreeren (tegenvoorstellen doen; tegenwerpingen maken) ow. bw.

Remonte- ofremonteerpaar-

den, paarden tot het voltallig maken der ruiterij dienende. Remonteeren (opnieuw maken) bw.

Remorqueeren (op het sleeptouw nemen, boegseeren) bw. Remorqueur (sleepwagen,

stoomsleper) m. -s. Removeeren (wegbrengsn, afzetten. verwijderen) bw. Remplagant (plaatsvervanger) m. - en.

Remplaceeren (in iemands plaats treden, plaatsvervangen of brkleeden) bw. Remplacement (plaatsvervanging) o. -en.

Ren (een snelle loop) m. -nen. Renaissance (wedergeboorte) v. k la -, (in den trant der kunsi om den stijl der middeleeuwen met dien der ouden gelukkig te vermengen).

Renbaan, v.-banen; -bode,m.-n.

Rencontre (ontmoeting) V. -s.

Rencontreeren(bejegenen,ont-

moeten, vinden) bw.

Rendant (rekeninghouder) m.

Rendeeren (opleveren, bedragen. opbrengen) bw.

Rendez-vous (geheime ibijeen komst) o.

Rendier, o. -en; -tje,o. -s.

Renegaat (afvallige) m. -gaten.

Renet (bekende soort van appelen) v. -ten; -je, o. -s.

Renetteboom, m. -en.

Renforceeren (versterken) bw.

Rennen, ow. bw. zw. ik rende, heb gerend; renloop, m.

Renomtnée (roem, vermaardheid) v.; par -, bij name ofge-ruchte.

Renonce (ontzegging,verlooche-ning; de ontbrekende kleur in het kaartspel) v.

Renonceeren (afzien van; verzaken) ow. (en -ties.

Renovatie (vernieuwing) v.-tiën

Renoveeren (ver- of hernieuwen, verbeteren) bw.

Renperk, o. -en;-prijs, m. -prijzen; -spel, o.

Renseignement (aanwijzing, inlichting) o. -en.

Rentbaar,bn.

Rente. v. -n.

Renteloos bn. (gerent.

Renten, ow. zw. het rentte, heeft

Rentenier, m. -s; -ster, v. -s.

Rentenieren, ow. zw. ik rentenierde. heb gerentenierd.

Rentmeester, m. -s.

Rentmeesterschap, o. -pen.

Renuncieeren (weigeren, ontzeggen; afstand doen) ow.

Renversaal (schriftelijke tegen-belofte) o. renversalen.

Renverseeren (omkeeren, omverwerpen) bw. (o. -en.

Renvooi (verzending; verwijzing)

Renvoyeeren (terugzenden; wegzenden; verwijzen) bw.

Reorganisatie (hervorming) v.

Reorganiseeren (weder inrichten, hervormen) bw.

Rep, m. enkel gebruikel. in de biiw. uitdr.; in rep en roer.

Reparatie (herstelling) v. -tiën en -ties. (stellen) bw.

Repareeren (verbeteren, her-

Repasseeren (weder voorbij- of teruggaan; eene rekening nogmaals doorloopen; een uurwerk een- of tweemaal 24 uren laten gaan om te zien of het goed gaat) ow. en bw. (-».

Rerel (vlashamer) m. -s; -tje, o.

Repelen(vla8 beuken of schillen) bw.zw. ik repelde, heb gerepeld; repelaar. ra. repelaar^ter. v.

Repertoire (register,lijst) o. -8. Zie Repertcrium.

Repertorium (znakregister,ver-zamelboek; lijst van de stukken die in den schouwburg zullen vertoond worden) o.

Repeteeren (herhalen) bw.

Repetent (herhaler, wederkeerend quotiënt eener repetentbreuk) o.-en.

Repetitie (herhaling; slaand horlosre) v. -tiën en -tics.

Repetitor (herhaler, leermeester) m. -s.

-ocr page 210-

REV

202

REP

Replioeeren (antwoorden, hernemen, tegen inbrengen) bw. Repliek (tegenantwoord, tegen-schrift) v. -en. (zen) ow.

Replleeren (wijken, terugdein-Repondeeren (instaan, borg

zijn of blijven; beloven) bw. Repoussant (terugatootend) bn. Repousseeren (terugdryven, terugatooten) bw. (gerept. Reppen, bw. zw. ik repte, heb Represaille (eigene rechtyer-schatfing; wedervergelding, wraakoefening) v. -s. Representant (vertegenwoordiger) m. -en.

Representatie (vertegenwoordiging; voorstelling) v. -tiën en -ties.

Representeeren (vertegenwoordigen, de plaats bekleeden; voorhouden, onder de aandacht brengen, betogen) bw. Repressief (belemmerend) bn. Reprimande (bestraffing, terechtwijzing) v. -s. Reprimandeeren (berispen., bestraffen) bw.

Reprlmeeren (weerhouden, weren, verhinderen) bw.

Reprise (her- of terugneming, herovering van een schip;(muz.) herhaling van het hoofdgedeelte eener aria, enz.) v. (ring) v. Reprobatle (verwerping, afkeu-Reprobeeren (niet goedkeuren,

verwerpen) bw.

ReprocliaTDel (verwerpelijk) bn. T» eproclie (verwijt) v. -8. J^eprocheeren (verwijten, ten

laste leggen) bw. jjeproduceeren (wederte voorschijn brengen, herstellen; tegenbewijs voeren) bw. jj,eptiliën (kruipende dieren)mv. jjepubliek (gemeenebest; staat waar het oppergezag niet in handen is van een erfelijk vorst, maar bij een gekozen president, een directorium enz. berust) v. -en; -je, o. -s.

j^epnbllkeln (gemeenebestge-

zinde, vrijheidsvriend) m. -en. Bepuülikeinsch, bn. Repudiatle (verstooting) v. Repudleeren (verwerpen, ver-

stooten; wegzenden) bw. jjepugneeren (tegenstreven,

tegenstand doen; walgen) bw. Repulseeren (terugstooten of

-drijven, afwijzen) bw. Repulsief Iterujjstootend) bn. Reputatie (achting, eer, goede naam. vermaardheid, aanzien) v. Request (klaag-, verzoek- of

smeekschrit) o. -en; -je, o. -s. Requestrant, m. -en. Requestrante, v. -n. Requestreeren (een verzoekschrift indienen) ow.

Requiem (zielmisvoor een overledene; de muziek daarbij) o. Requiescat in pace, hij (of zij)

ruste in vrede!

Requlreeren (vorderen,eischen, verzoeken van rechts- of ambtswege, iets begeeren of navor-schen) bw.

Requlsiet (vereischte, eigenschap, noodzakelijkheid) o. -en. RequiSltie (opvordering,eisch)v.

ROS, eene zaak. (ning) v.

Rescontre (afrekening, vereffe-

Rescontreeren (afrekenen, vereffenen! ow.

Rescript (antwoord) o. -en.

Reseda (zekere welriekende plant, ook wouw genaamd) v. reseda's.

Reserve (voorbehoud) v. -s; corps de -, achterhoede; in -,in voorraad, ter zyde; saus zonder uitzondering.

Reserveeren (voorbehouden, bedingen; iets tot een anderen tijd behouden) bw.

Resldeeren (verblijven) ow.

Resident (zaakvertrouwde in vreemde hoofdsteden) m. -en.

Residentie (de zetel, hofplaats) v. -tiën en -ties.

Resignatie(af3tanddoening; onderwerping, gelatenheid) v.

Resigneeren (ontzeggen, afdanken, afstand doen. ontzegelen) ow. Zich -, (zich onderwerpen, zich lijdelijk in iets schikken) ww. (ning) v.

Reslllatie (opheffing, tenietdoe-

Resllleeren (terugtreden, terugspringen, opheffen) ow.bw.

Resisteeren (weerstaan, tegenstand bieden) bw. en ow. (v.

Resistentie (tegenstand, verzet)

Resolutie (besluit) v. -tiën en -ties.

Resoluut (gul, milddadig, open-hartig.moedig) bn.resoluter, -st.

Resolveeren (oplossen, verdee-len; zich bepalen, besluiten) bw.

Resonans (weergalming) v.

Resoneer en' ter ugkaatsen,weer-^almi*n) ow.

Respect (eerbied, achting) o.

Respectabel (achtenswaardig) bn. en bijw. (digheid) v.

Respectal)iliteit(achtenswaar-

Respecteeren (achten, eeren; ontzien, verschoonen) bw.

Respijt (uitstel) o.

Respiratie (ademhaling) v.

Respireeren (ademhalen, lucht scheppen) ow.

Respondeeren, r epondeeren (antwoorden', hernemen; borg blijven) ow. bw.

Responsum (schriftelijk antwoord, aanschrijving) o.

Ressenteeren (levendig gevoelen of door iets geroerd worden; aandeel aan ietsnemen)ow. bw.

Ressort (veer, drijfveer, veerkracht, hulpmiddel, vermogen; vak, gebied, bestuur, werkkring, srrondjrebied) o. (tot) ow.

Ressorteeren (bgt;'hooren onder.

Ressource ihulpbron,toevlucht, redmiddel; verzamelplaats van een besloten gezelschap) v. -n.

Rest, v. -en; -je, o. -s. (o. -s.

Restant (overschot) o. -en; -je.

Restaurateur (hersteller; gaarkok) m. -s.

Restauratie(herstellin!f;de herstelde Bourbons-regeering;gaar-keuken) v.

Restaureeren (herstellen; ver-frisschen, verkwikken) bw.

Resteeren (overig blgven) ow.

Resten (overblijven)ow.het restte, is gerest.

Restitueeren (teruggeven, vergoeden)-bw. (en-ties.

Restitutie (teruggave) v. -tiën

Restrictie (beperking) t, -tiën en -ties.

Restringeeren (beperken, begrenzen, samentrekken) bw.

Resultaat (uitkomst, gevolg,be-sluit) o. resultaten.

Resulteeren (volden, voortspruiten, voortkomen, uit afgeleid worden) ow.

Résumé (korte opsomming, samenvatting) o.

Resumeeren(iets kort verbalen, omvatten, nalezen en goedkeuren) bw. (nieuwen) bw.

K-esusclteeren (opwekken, ver-

Retardeeren (vertragen,ophou-den) bw. (v. -s.

K'eticule( werktaschj e der dames)

Retig (vol reten) bn. -er, -st.

Retirade (terugtrekking) v. -s.

Retireeren(torugtrekken,vluch-ten, zich in rust begeven) ow.

RetOUClie (verbetering, opwerking) v. (werken) bw.

Retoucheeren (verhelpen, op-

Retour (terugvracht) v. -en.

Retour (terugkeer) o.

Retourbiljet iplaatsbriefje voor de terugreis) o. -ten; -schip, o. -vloot, o. (teruggeven) bw. Retourneeren(terugkeeren)ow.

Retracteeren (herroepen, intrekken) bw.

Retraite (terugtocht,aftocht;af-zonderinjr, eenzaamheid; ru8t)v.

Retranclieeren (afsnijden, afzonderen. verschansen) bw.

Retrancliement (verschansing, veldschans, lea:erschan8)o. -en.

Retrlbueeren(bploonen,vergel-den, teruggeven) bw. (ding) v.

Retributie (terusKave, vergel-

Retro (voor sommige woorden geplaatst beduidt:) terug.

Retrozijn (verbastering van het Fransche rhétoricien:rederijker) m. -en. |-tje, o. -s.

Reu.'mannetjc der honden)m.-en;

Reuk. m. -en; -je, o. -s.

ReukelOOS, bn.reukeloozer,reu-kelonst.

Reünie I wedervereeniging;ifezel-liire vriendenkring) v. -nién en

Reus, m. reuzen. [-nies.

Reusacbtig, bn. -er,-8t;-heid,v.

Reüsseeren (gelukken,goed uitvallen) ow.

Reutel (reuteling) m.

Reutel (reutelaar, reutelaarster) . ra. en v. -s.

Reutelen,ow.zw.ik reutelde,heb gereuteld; reutelaar (grompot) ra. reutelaarster, v. reuteling, t.

Reuter (zpef) m. -s; -tje, o. -s.

Reuzel (lichaamsdeel) m.-8;(8tof) v.; -tje. o. -s.

Reuzenbeeld, o. -en; -geslacht, o. -en; -kracht, v. -en; -plan, o. -nen; -slang, v, -en; -stap, m. -pen; -strijd, m.; -teminer,m.-8; -werk, o. -en.

Reuzin. V. -nen.

Revanche (vergelding; tweede spel, na het eerste verloren te hebben; wederwraak) v.

Reveille (wektrom) v.

Revelatie (ontsluiering,ontdekking) v. -tiën en -tie».


-ocr page 211-

REV

203

RIN

Ileveloeren(onthuIlen,ont8luie-ren, ontdekken; verkondigen, openbaren) bw.

Revelen (suffen) ow. zw. ik re-velde, heb ffcreveld; revelaar (suffer) m. revelaarster, v. reveling (suffery) v.

Reven, bw. zw.ik reefde, heb ge^ reefd; acheepsw.

Revenu (inkomst) o. revenuen.

Reverbére (doorvlamming; hol geslepen spiegel, welke het licht terugwerpt; lichtweerkaatsende lamp; praal licht, straatlantaarn) v. -s. (bijw.

Reverenteiyk (met eerbied)

Reverentie (eerbiediging,eerbe-tuijfing) v. -tiön en -ties.

Revers (houw, slag of stoot, met de buitenzijde der hand;op munten, enz.,de keer- of achterzijde; tegenschrift, tegenbewijs) o.

Reveteeren (bekleeden; wallen, muren, grachtcn,met muurwerk of zoden bekleeden) bw.

Revideeren (herzien;nazien)bw.

Revisie(herziening;tweede proefblad) v. -siën en -sies.

Revoceeren (herroepen, terugroepen, terugnemen) bw.

Revoir (wederzien) o. au - of d. -, tot wederziens. (lend) bn.

Revoltant (met weerzin vervul-

Revolteeren (in opstand geraken; met weerzin vervullen) o. en bw.

Revolutie (omkeering;bijzonder de staatsomwenteling) v. -tiën en -ties.

Revolutionair (omwentelings-gezindjbn. als zn.omwentelings-geziniie) m. -en.

Revolver (geweer met meer dan één loop) m. -s.

Revue (heer- of legerschouw, monstering; titel van verschillende tijdschriften) v. -n en-s.

Rhapsodisoll (stukswijze voorgesteld, niet samenhangend; in een verachteiyken zin samenge lapt of -geflanst) bn.

Rhetor (redenaar, leeraar der welsprekendheid) m. -s en -en.

Rethorica (rederykskunde) v.

RhetoriSCh (redekunstig) bn.

Rheumatiek (zinkingachtig-heid) v. (gekweld) bn.

Rheumatisch. (met zinkingen

Rheumatisme (Zie Rheumatiek) o. (-sen.

Rhinoceros (neushoomdier) m.

Rhombolde (langwerpige ruit; een vierhoek met scheeve hoeken, welks tegen elkander overstaande zijden even groot zijn)o.

Rhythmiscll (versmatig, even-matis) bn.

Rhythmus (klankmaat) m.

Rib en ribbe, v. ribben; ribje en ribbetje, o. -s.

Rlbbebreuk, v. -en.

Ribbellng (soort van zoete up-pel) m. -en. (rlbd.

Ribben, bw. zw. ik ribde,heb ge-

Ribbenband, m. -en.

Ribbenkast, v.

Ribbestoot, m. -en.

Ribbevlies, o. -vliezen.

Ribbezakken (aansporen, aandraven, plagen) bw. zw. ik rib-bezakte, heb geribbezakt.

Ricaneeren (hoonend lachen;uit domheid veel lachen) ow.

Richel, v. -s; -tje, o. -s.

Richtbaak, v. -baken.

Richten, bw. zw. ik richtte, heb gericht; richting, v.

Richter, m. -s en -en.

Richtgat, o. -en. (-heid, v.

RiChtig; bn. en bijw. -er, -st;

Richtlat, v. -ten; -liniaal; v. -linialen; -lood, o. -en; -snoer.

Ridder, m. -s en -en. [o. -en.

Ridderen, bw. zw. ik ridderde, heb geridderd. (-heid, v;

Ridderlijk, bn. en bijw. -er, -st.

Ridderschap (voor de ridders,v. -pen; voor den ridderstand, o.)

Ridderspoor (ook zekere bloem) y. -sporen; -tje, o. -s.

Rideau (voorhangsel;eene kleine hoogte, waardoor een leger bedekt wordt; eene in haast opge-worpene verschansing) o.

Ridicule (belachelijk) Zie Ridicuul. (-en.

Ridiculiteit (belachelijkheid) v.

Ridicuul(belachelijk)bn.en bijw. ridiculer, -st.

Rieken. Zie Ruiken.

Riem, m. -en; -pje, o. -s.

Riemer, m. -s.

Riet, o. -en; -je, o. -s.

Rieten, bn.

Rietendak, o. -en.

Rietpeer,v. -peren; -tje, o. -s.

Rif (geraamte; lange,smalle zandbank) o. -fen; -je, o. -s.

Rif (in een zeil). Zie Reef.

Riga-balsem, m.

Rigiditeit (gestrengheid) v.

Rigoreus (ernstig,8cherp,streng, onbarmhartig) bn.

Rigueur (strengheid) m. -s; a la -, streng genomen.

RÜ (reeks) v. -en; -tje, o. -s.

Rijbaan, v. rijbanen.

Rijden, ow. bw. st. ik reed, heb en ben gereden; samenstellingen met rij.

RJjder (iemand die rijdt; ook een voormalig goudstuk van 14 gulden) m. -s.

Rijdster, v. -s.

Rijfirasp of hark)v.rijven,-je,o.-s.

RiJfelen, ow.zw. ik rijfelde, heb cenifold; rijfelaar, m.

RÖfelbeker, m. -s; -bord, o.-en; -spel, o. -en; -trechter, m. -s.

Rijgen, bw. st. ik reeg, heb gere-aren.

Rijgdraad, m. -draden;-laars, v. -laarzen; -lijf, o. -lijven;-naald, v. -en; -pen, v. -nen; -snoer, o. -en; -veter, m. -s.

Rijk 'bemiddeld) bn. en byw. -er -st; -aard, m. -heid, v.

Rijk, o. -en; -je, o. -s.Samenstel-li'iyen met Rijks.

Rijkdom, m. -men.

Rijkelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid. v.

Rijknecht, m. -s.

Rijkaadel, m : -advocaat, m.-ad-vocaten; -archief, o.; -belasting, v. -en; -daalder, m. -«; -dag, m. -en; -graaf, m. -graven; -grond, m. -en; -kanselier, m. -s en -en; -leen, o. -en; -museum, o. -s, -musea en -museën; -stad, v. -steden; -staf. m.-staven;-vor8t, m. -en; -vorstin, v. -nen.

Rijkunst, v.; -laars, v. -laarzen; -mantel, m. -s; -paard, m. -en; -partij, v. -en; -rok, m. -ken; -school, v. -scholen; -toer, m. -en; -weg, m. -en;-zweep,v.-en.

RÜm (ryp) m.

Rjjm (dichtmaat) o. -en.

Rflmelen, bw.zw.ik rijmelde,heb gerijmeld; rijmelaar, m. ryme-laarster, v. rijmelares, v. rijme-

Rijmeloos, bn. [larij, v.

Rijmen, ow. bw.zw.ik rijmde,neb gerijmd; rgmer, m. rijmerij, v. rijmkunst, v. rijmlust, m. rijm-[ster, v.

R jmpje (versje) o. -s.

Rijn, m.

Rijnlander, m. -s.

Rünsch, bn. (schen.

RÖnsche-wijnflesch, v. -fles-R jn-spoorweg, m.

Rnp (rijm) m.

Rup (rups) v. -en; -je, o. -».

Rüp, bn. en byw. -er,-st;-heid,v.

Rnpeljk, bijw.

Rypen (ryp maken en ryp worden) ow. bw. zw. ik rypte, heb-en ben gerijpt; rijping, v.

Rijpen (lichtelijk vriezen) onp.w. zw. het rijpte, heeft gerypt.

Rijs (takje) o. rijzen; -je, o. -s.

Rijsbezem, m. -s; -pje, o. -s.

Rijst, v.

Rijstebrij, V.; -meel,o.;-melk,v.; -soep, v.; -taart, v. -en.

Rijten (scheuren) bw. ow. zw. ik reet, heb en ben gereten; rij -

Rjjtuig, o. -en; -je, o.-s. [ting,v.

Rijven (harken, raspen) bw. st. ik reef, heb gereven. quot;

Rijzen (hooger worden; opstaan; opkomen; in prijs klimmen) ow. (als zn. o.) ik rees, ben gerezen; ryzing, v. (-heid, v.

Rijzig, bn. en byw. -er, -st;

Rikkekikken, en rikkikken (geluid der kikvorschen) ow. zw. ik rikkekikte en rikkikte,heb gerikkekikt en gerikkikt.

Ril, m. (rilling, v.

Rillen,ow.zw.ik rilde heb gerild;

Rimpel, m. -s; -tje, o. -s.

Rimpelachtig, bn. -er, -st.

Rimpelen, bw. ow. zw. ik rim-pelde,heb en ben gerimpeld;rim-peling, v.

Rimpelig, bn. en bijw. -er, -st.

Ring, xn. -en; -etje, o. -a.

Ringelduif, v. -duiven.

Ringelen,hw. zw.ik ringelde,heb geringeld.

Ringelmusch, v. -musschen.

Ringelooren, bw. zw. ik ringel oorde, heb geringeloord.

Ringen, ow. bw. zw. ik ringde»

heb geringd.

Ringsvergadering, v. -en.

Ringswijze en -wijs, bijw.

Rinkel, m. -s; -tje, o. -s.

Rinkelaar (vaartuig) m. -a.

Rinkelbel, v. -len.

Rinkelbom(tamboerijn) v.-men.

Rinkelen,ow.zw.ik rinkelde,helgt; gerinkeld; rinkeling, v.

Rinkelrooien, ow. zw.ik rinkelrooide, heb gerinkelrooid; rinkelrooier, m. rinkelrooister, v.

Rinket (valdeurtje in eene sluisdeur) o. -ten; -je, o. -s.

Rinkinken, bw. ow. zw. ik rinkinkte, heb gerinkinkt.

Rinech, bn. - er, meest -;-heid,v»


-ocr page 212-

RON

mo

204

Riool, o. riolen; -tje, o. -8, Riposteeren(een tegenstoot toebrengenden snel en treilend antwoord geven) ow. bw.

Risibel (belachelyk) bn. en bijw. Risico (waagstuk, waag;gevaar)o. Risqueeren (wagen; in gevaar

brengen of loopen) bw.

Rist, v. -en; -je, o. -s. (rist. Risten, bw. zw. ik ristte,heb ge-Rit, 111. -ten; -je, o. -s. Ritmeester, m. -s. (v. -n. Rite (voorgeschreven gebruik) Ritornel(uiuz.)lievha]inj:8thema;

drieregelig Italiaanscb volkslied) RitS, tw. [v. -len.

Ritselen,ow.zw. ik ritselde, heb

geritseld; ritseling, v.

Ritsig, bn. -er,-st; -heid, v. Ritten, ow. bw. zw. ik ritte, heb gerit.

Rituaal(kerkboek of-orde,voor-

scbrift van gebruiken) o. Rival(inededinger,inedeminnaar) m. -s. (dingen) ow.

Rivaliseeren(wedijveren,mede-Rivier, v. -en; -tje, o. -s. Roastbeef (gebraden rund-

vleesch) v.

Rob (viscb) na. -ben; -betje, o. -s. Rob (mnag) v. -ben.

Robbedoes, m. en v. -doezen. Robbedoezen, ow.zw.ik robbedoesde. beb gerobbedoesd. Robbeknol, m. -s en -len. Robbenlluid,v. -en;-jacht,v. -en;

-traan, v.; -vangst, v.

Rotber, m. -s; -tjr. o. -s. Robbespek enrobbenspek, o. Robbevel, o. -len; -letje, o. -s. Robbevellen (van robbevel) bn. Robe (tabbaard,Iange staatsie-

kleeding; japon) v. -s.

Robijn (voor den steen, m.; voor

het erts, o.) -en; -tje, o. -■. Robust (sterk, welgespierd) bn. Rocaille (grot- steen- en scbulp-Rochel, v.-a. [werk) o.

Rochelen, ow. zw. ik rochelde, heb gerocheld; rochelaar. m.ro-chelaarstor, v. (-s.

Roebel (Russisch muntstuk) m. Roede en roe, v. roeden; roetje, o. -s.

Roef, v. roeven; -je, o. -s.

Roef. tw.

Roeibank, v. -en;-dol, v.-len. Roeien, ow.bw.zw.ik roeide, heb geroeid; roeier,in.roeiing,v.roei-ster, v.

Roeiklamp, v. -on;-pequot;n en -pin, v. -nen; -riem, m, -en; -schuit, v. -en; -spaan,v.-8panen;-strop, m. -pen.

R0ekel00S,bn.en byw.roekeloo-

zer. roekeloost; -heid, v. Roekoeken, (geluid der duiven) ow. zw. ik roekoekte,heb seroe-Roem, m. [koekt.

Roemen, bw. ow. zw. ik roemde, heb geroemd; roemer, m. roe-minsr, v.

Roemenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest-. (o.-s.

Roemer en romer, m. -s; -tje, Roemrök. bn. -er, -st. Roemrnclltig, bn. en bliw. -er, -st; -heid. v. (-st;-heid, v.

Roemwaardig, ba. en bijw.-er. Roemzucht, v. Roemzuchtig, bn. -er, -«t.

Rol, m. (aan den -).

Rol (cilinder; samengesteld papier of perkament; die bladen, waarop staat, wat een acteur op het tooneel te doen heeft;naam-lijst van onderscheidene zaken; lyst of register, als: monsterrol) v. -len; -letje, o. -s.

Rolband, o.

Rolbank, v. -en.

Rolbed, o. -den.

Rolgordijn, o. -en.

Rolkoets, v. -en; -je, o. -s.

Rolkorf, m. -korven.

Rollaag, v. rollagen.

Rolleeren (de rollen verdeden) bw. rolleering, v.

Rollen, bw. ow. zw. ik rolde, heb en ben gerold; roller, m. rolling.

Rollende, v. -n. [v.

Rolpaard, o. -en.

Rolpens, v. -en.

Rolplank, v. en.

Rolschoc, o. -en.

Rolsteen, m. -en.

Rolstoel, m. -en.

Rolwagen, m. -s.

Romaansch, bn.

Roman, m. -s; -netje, o. -s.

Romance, v. -n en -s.

Romanesk (onwaarschijnlijk; avontuurlyk; overdreven) bn. -er, -st.

Romantiek, (in letterkunde en kunst:de middeleeuwsche en he-dendaajrschc smaak) v.

Romantisch, bn. -er, meest -.

Rome (hoofdst. van Italië) o.

Romein, m. -en; -3ch,bn.

Romer. Zie Roemer.

Rommel, m. -s; -tje, o. -s.

Rommelen, bw. ow. zw.ik rommelde, heb gerommeld; romme-larij, v. rommeling, v.

Rommelkamer, v. -s.

Rommelkruid, o.

Rommelpot, m. -ten.

Rommelzoo en -zooi,v.-zooien; -zootje, o. -s.

Romp. m. -en; -je, o. -s.

Rompèlig (hobbelig) bn. -er, -st.

Rompslomp, m. (v. -te, v.

Rond, bn. - er, - st; - heid, v. -igheld.

Rond. o. -en; -je, o. -s.

Rondachtig, bn.

Rondas, v. -sen. -

Rondbazuinen, bw. zw. ik bazuinde -, heb -gebazuind.

Rondborstig,bn. en bijw. - er,- st; -heid. v. (-, heb -gebracht.

Ron dbr en gen, b w. onr. i k bracht

Rondbrieven,bw.zw. ik briefde -, heb -gebriefd.

Ronddeelen, bw.zw.ik deelde -, heb -sedeeld.

Ronddobberen, ow. zw.ik dobberde -, heb -gedobberd.

Ronddolen, ow. zw. ik doolde -, heb -srdoold.

Ronddraaien, bw. ow. zw. ik draaide -, heb en ben -gedraaid.

Ronddraven, ow. zw.ik draafde -, heb en ben -gedraafd.

Ronddrentelen,ow.zw.ik drentelde -, heb -gedrenteld.

Ronddrüven, bw.ow.st.ik dreef -, heb -gedreven.

Ronddwalen,ow.zw.ik dwaalde heb -gedwaald.

Ronde (omgang) v. -n en -s.

Rondedans, m. -en.

Roep, m.

Roepen, bw. ow. st. ik riep, heb geroepen; roeper, m. roeping, v. roepster, v. roepstem, v.

Roeper, m. -s; -tje, o. -s.

Roer (stuur van een schip) o. -en en -s; -tje, o. -s.

Roer (rieten pijp; ook een vuurroer) o. -en en -s; -tje o. -s.

Roer (beweging) v.enk gebruikel. in de bijw. uitdr. in rep en roer.

Roer (rivier in Pruisen) v.

Roerbak, m. -ken.

Roerdomp, m. -en; -je, o. -s.

Roeren, bw. zw. ik roerde, heb geroerd.

Roerend, bn. -er, -st. Roerganger, m. -s.

Roerhard, bn. -er, -st.

Roerig, bn. -er, -st; -heid, v.

Roering (beweging) v. -en.

Roerlepel, m. -s.

Roerloos, bn.; -heid, v.

Roerom (mengelmoes) v. -men en -s.

Roerpen en roerpin, v. -nen.

Roersel, o. -en en -s.

Roerspaan, v. -spanen.

Roerstel, o. -len.

Roertalie, v. -s.

Roervink (lokvink; ook oproerstoker) m. -en.

Roes (dronkenschap) m. roezen; -je, o. -s. (heid) o.

Roest (het roesten) m. (roestig-

Roestachtig, bn. -er, -st.

Roesten, ow. zw. ik roestte, ben geroest; roesting, v.

Roestig, bn. -er, -st; -heid, v.

Roet, o.

Roetachtig, bn. -er, -st.

Roeterig, bn. -er, -St; -heid, v.

Roetig, bn. -er, -st; -heid, v.

Roezemoezen, ow. zw.ik roezemoesde, heb geroezemoesd.

Roezemoezig, bn. -er, -st.

Roezen, ow.zw.ik roesde,heb geroesd.

Roezig, bn. ■ er, -st; -heid, v.

Roffel (zekere schaaf) m. -s; -tje, o. -s.

RoffeKzekere wijze van trommelslag, ook zekere straf, voorheen bij de soldaten in gebruik) m. -s; -tie. o. -s.

Roflelen, bw. ow. zw.ik roffelde, heb geroffeld; roffelaar, m. rof-felaarster, v. roffeling, v.

Roffelig, bn. -er, -st.

Roffelwerk, o. (nen.

Roffiaan (hoerewaard) m. roffia-

Roffiaanschap, o. (o. -s.

Rog (visch) m. -gen; -je en -getje.

Rogge en rog (graansoort) v.

RogRebrood. o. -en.

Roggenvangst, v.

Roggevel, o. -len.

Rok (kleedingstuk) m. -ken; -je, o. -8

Rok (spinrokken). Zie Rokken.

Rokken en rok, o. -s; rokken-tje. o. -s.

Rokken (vlas winden) bw. zw. ik rokte, heb Rerokt.

Rokkenband (voor de stof) o.

Rokkenen, bw. zw. ik rokkende, heb gerokkend.

Roksband (een band) m. -en; -knoop,m. -en; -kraag, v.-kragen; -mouw, v. -en;-pand,o.-en; -eak, m. -ken.


-ocr page 213-

RON

205

ROZ

Rondeel (rond voorwerp, rond buitenwerk) o. -en; -ije, o. -

Rondelijk (openhartig) büw.

Ronden, bw. zw. ik rondde, heb gerond.

Rondfladderen, ow. zw.ik flad derde -, heb -gefladderd.

Rondgaan, ow.onr.ikging -,ben -gedaan.

Rondgaand, bn. (-gegeven.

Rondgeven, bw. st. ik gaf -,heb

Rondgluren, ow. zw.ik gluurde heb -gegluurd.

Rondgrabbelei5,ow.zw.ik grabbelde -, heb -gegrabbeld.

Rondhout, o.

Ronding, v. -en. (-gekeken.

Rondkijken,ow.8t.ik keek -,heb

Rondkomen, ow. st. ik kwam ben -sekomen.

Rondkop, ra. en v. -pen.

Rondkraalen, bw.zw.ik kraaide

-, heb -gekraaid.

Rondkruisen, bw.zw.ik kruiste heb -gekruist.

Rondleiden, bw. zw.ik leidde -, heb -geleid.

Rondloopen, ow.st.ik liep -,heb en ben -geloopen; -looper, m.;

Rondom, bijw. [-loopster, v.

Rondreizen, ow. zw. ik reisde heb en ben -gereisd.

Rondrijden, bw.ow.st.ik reed heb en ben -gereden.

Ronds (rad van eene drukpers) v. -en; -je, o. -s.

Rondschallen, bw.zw.ik schalde heb -geschald.

Rondschenken, bw. st. ik schonk -, heb -geschonken.

Rondsel (deel van een uurwerk, klein rad) o. -s; -tje, o. -s.

Rondslenteren, ow.zw.ik slenterde -, heb -geslenterd.

Rondsnuffelen, ow.zw.ik snuffelde -, heb -gesnuffeld.

Rondspringen, ow.st.ik sprong heb -gesprongen.

Rondtasten, ow. zw.ik tastte -, heb -getast.

Rondtrompetten, bw. zw. ik trompette -, heb -getrompet.

Ronduit, bijw.

Rondventén,bw.zw. ik ventte heb -gevent.

Rondvertellen, bw. zw. ik vertelde heb -verteld.

Rondvliegen, ow. st.ik vloog -, heb en ben -gevlogen.

Rondvoeren,bw.zw.ik voerde -, heb -gevoerd.

Rondwan delen,ow. zw.ik wandelde -, heb -gewandeld.

Rondwemelen, ow. zw. ik wemelde -, heb -gewemeld.

Rondzien, ow. st. ik zag -, heb -gezien.

Rondzwalken,ow.zw.ik zwalkte -, heb -ffezwalkt.

Rondzwerven, ow. st.ik zwierf -, heb -gezworven.

Rondzwieren,ow.zw.ik zwierde -, heb gezwierd.

Rong, v. -en.

Ronken, ow. zw. ik ronkte, heb geronkt; ronker, m. ronkster, v.

Ronselaar, m. -s.

Ronselen, bw. zw. ik ronselde, heb geronseld; ronseling, v.

Ronzebons (poppenkas) v.-bon-

Rood, bn. en b^w.-er^sfc-heid' Roodaarde, v.

Roodaarden, bw. zw. ikrood-

aardde. heb geroodaard. Roodachtig, bn. -er,-st;-heid,\. Roodbaard, m. -en; -bont, bn.;

-borstje, o. -s; -bros,bn.; -bruin, Rooclekool, v. -en. [bn.

Roodgrond, o.

Roodharig, bn. -er, -st. Roodkleurig, bn. -er, -st. Roodkop, m. j u v. -pen. Roodkrijt, o.

Rood-Rusland, o.

Roodvonk, o.

Roodvos, m. -sen. Roodwangig, bn. -er, -st. Roodzijden, bn.

Roof(biiit) m. (-je, o.-s.

Roof 1 korst eener wond) v. roven; Roofdier, o. -en.

Roofgierig, bn. -c-r, -st; -heid,v. Roofgoed, o.

Roofnest, o. -en Roofschip, o. -schepen. Roofspelonk, v. -en. Roofvogel, m. -s.

Roofzucht, v.

Roofzuchtig, bn. -er, - st.

Rooi, v.( rooi schieten, juist treffen! ow.

Rooien, bw. zw. ik rooide, heb gerooid; rooier, m. rooiing, v. rooister, v.

Rooimeester, m. -s.

Rooitijd, m.

Rook iilamp) m. Rook(hooi,'tapel)v.roken;-je,o.-s. Rookachtig, bn. -er,-8t;-heid,v. Rooken, ow. bw. zw. ik rookte, heb gerookt; rooker, m.rooke-

Rookerig, bn. -er, -st; -beid, v. Rookgat, o. -en.

Rookhok, o. -ken.

Rooknest, o. -en. Rookscherm, o. -en; -pje, o. -s. Rookspek, 0.;-tabak,v.-yleesch,

o. -worst, v.; -zolder, t». -s. Room,m.

Roomachtig, bn. -er, -st. Roomen, bw. zw. ik roomde, heb roomd.

Roomsch, bn.; -gezind, bn. Roomschgezinde, m. en v. -n. Roopaard. Zie Rolpaard.

Roos (bloem) v. rozen; -je, o. -s. ROOS (zi kere ziekte) v. (v.

Roosachtig, bn.-er,-st; -beid. Roosten, bw. zw. ik roostte, heb

ireroost; roosting, v.

Rooster, m. -s; -tje. o. -s. Roosteren, bw.zw. ik roosterde, heb geroosterd.

Roosterwijze en -wjjs, büw. Roostpan, v. -nen.

Rooven (stelen) bw. zw. ik roofde, heb geroofd; roover, m. roo-verü, v. roovershol, o.

Ropü, v. -en.

Roqueeren (in het schaakspel: een toren en den koning verplaatsen) ow.

■OS, o. -sen; -je, o. -s. ROS (roodachtig) bn. rosser, rost. Rosachtig, bn. -er, -st; -heid, v. Rosbaar (draagzetel) v.rosbaren. Rosbeierdn de legende het paard der vier heemskinderen; ook een wild mensch) m. -s.

Rosharig, bn. -er -st.

Roskam, m. -men. Roskammen,bw.zw.ik roskamde, heb geroskanid; roskammer, m. roskammerij, v.

Rosmarijn en rozemarijn, m. Rosmolen, m. -s. (gerost.

Rossen, bw. ow.zw.ik roste, heb Rossig, bn. -er -st; -heid, v. Rot (knaagdier). Zie Rat. Rot (menigte) o. -ten.

Rot, bn. en bijw. -ter,-st;-heid,v. Rotachtig, bn. -er, -St; -heid, v. Rotatie (ronddraaiing) v. -tiën en-ties. (root.

Roten, bw. zw. ik rootte,heb ge-Rotgans, v. -ganzen;-je, o.-s. Rotkoorts, v. -en.

Rotonde (een gebouw dat van buiten en van binnen rond is, inz. het beroemde pantheon te Rome) v. -n en -s.

Rots, v. -en; -je. o. -s. Rotsachtig, bn. -er, -st;-heid,v. Rotsig, bn. -er, -st.

RotSWijzeen -WÜS, bijw. Rotten i samenrotten) ow. zw. ik

rotte, heb gerot.

Rotten (tot bederf overgaan; ook te rotten leggen) ow. bw. zw. ik rotte, ben en heb gerot. Rottenkruit. Zie Rattenkruit. Rottig, bn. en bijw. -er, -st;

-h(id,v. (-en; rottinkje, o. -s. Rotting (rieten wandelstok' m. Roué (doordraaier,lichtmis)m.-s. Rouge (rood) bn. en o. als zn. Rouleeren (omloopen van geruchten; in omloop of gangbaar zijn van geld) ow. (zardspel) v. Roulette (naam van zeker ha-Route (richting, koer3,reis,tocht,

marsch van soldaten) v.

Routine (ervarenheid, oefening, vaardigheid, langdurige behan-!R,0UW, m. -en. deling) v.

ROUW, bn. Zie Ruw.

Rouwen, ow. bw. zw. ik rouwde,

heb eerouwd.

Rouwig, bn. -er, -st. Rouwklagen, ow. zw. ik rouw- ■

klaa-rde, heb gerouwklaagd. Rouwkoop, m.

Roven (de ko. st afnemen)bw.zw.

ik roofde, heb geroofd. Royaallkoninklijk,vor8tflijk)bn. ROZCblad; O. -bladen, -bladeren

en -blAren; -blaadje, o. -s. Rozeboom, m. -en; -pje, o. -s. Rozebottel, v. -s.

Rozeknop, m. -pen; -je, o. -s. Rozelaar, m. -s en rozelaren;

-tje, o. -s.

Rozemarijn. Zie Rosmarijn. Rozenbed, o. -den; -je, o^ -s. Rozen bout. m. -en. Rozengaard, m. -en. Rozengeur, m. -ig, bn. Rozenhoed, m. -en; -je, o. -s. Rozenhonig en -honing, m. Rozenhout, o.; -en, bn. Rozenkleur, v.; -ig, bn. Rozenkrans, m. -en. Rozenmond, m.

Rozenobel, m. -s.

Rozenolie, v.

Rozentijd, m.

Rozentint, v.

Rozenwater, o.

Rozerood, bn.

Rozestek, m. -ken; -je, o. -s. Rozestruik, m. -en; -je, o.-s.


-ocr page 214-

BOZ

S

206

Ruiter, ra. -s; -tje, o. -s. Ruiterij, v. - en.

Ruiterlijk, bn. en byw. -er, -st. Ruitersmantel, ra. -s; -paard,

o. -en; -sabel, v. -s; -zalf, o. Ruiterstandbeeld, o. -en. Ruitijd, ra.

Ruiting (kling van een zwaard)v. Ruiting (geklonterde raelk) v. Ruitswüze en - wijs, bijw. Ruitvormig, bn.

Ruk, ra. -ken; -je, o. -s. Rukken,b\v.ow.zw.ik rukte, heb

gerukt; rukking, v.

Rukwind, ra. -en. Rul (buitengewone verkoop) v.

-len; -letje, o. -s. {-st; -heid,v. Rul (hobbelig) bn. en bijw. -Ier, Rum, v.; -nietje, o. -s. Rumineeren (herkauwen; overpeinzen, nadenken)ow.

Rumoer (verward geraas; zejoel, gerucht) o. (heb gerumoerd. Rumoeren, ow.zw. ik rumoerde. Rumoerig, bn. -er, -st; -heid,v. Run (eikenbast) v.

Rund, o. -eren.

Runderharst, ra. -en; -pest, v.: -rib, v. -ben; -stal, ra. -len; -worst, v.; -ziekte, v. Rune(zekore letters of karakters)

v. -n; -schrift, o. Runisch, bn. Runsel (stremsel) o.

Rups, v. -en; -je, o. -s. Rupsendooder, m. -s; -ei, i -eren; -eitje, o. -s en -eiertjes; -nest, o. -en; -vanger, ra. -s. Ruptuur (breuk, oneenigheid,

vredebreuk) v.

Ruraal (landelijk, veldelijk., boersch; hetgeen den landbouw betreft) bn.

Rus, ra. -sen; -land, o.-sisch,bn Rusch (bies) ra. russchen.

Ruse (list) v.

Rusé (listig, sluw) bn.

Rusleder en -leer, o. Ruslederen en -leeren, bn. Russchen (van rusch gemaakt) Russisch, bn. (o. als zn.). [bn. Rust (het rusten) v.

Rust (scheepsw.) v. -en. Rustbank, v. -en; -bed, o. -den:

-dag,ra.-en.

Rusteloos,bn. en bijw.rusteloo-

zer, rusteloost; -heid, v. Rusten(stil zijn)ow.zw.ik rustte,

heb gerust.

Rusten (gereedmaken' bw.zw. ik

rustte, heb gerust.

Rusticiteit (landelijkheid,

boerschheid) v.

Rustiek (landelijk, boersch;

plorap, onbeschaafd) bn. Rustig (stil, bedaard, gerust) bn en bijw. -er, -st;-heid, v. -jes, bijw., -lijk, bijw.

Rusting (wapenrusting) v. -en. Rustjaar, o, -jaren; -kamer, v. -s; -lijn, v.-en;-plaats, v.-en; -punt, o. -en; -tijd, ra. -en;-uur. o. -uren.

Ruw (ook Rouw) bn. en bijw. ruwer (rouwer), ruwst (rouwst); ruwheid, v.

Ruwaard (tijdelijk bewindvoerder, regent, rijksbestuurder) ra, -en en -s; -schap, o. Ruwelflk. bijw.

Ruwigheid, v. -heden.

Ruzie, v. -s; -tje, o. -s.

Rozet, v. - ten; -je, o. -8. Rozetak, m. -ken; -je, o. -s. Rozig, bn. -er, -at; -heid, v.

Rozijn (ook razijn)v.-en;-tje,o.-s.

Rozpnenbaard, m. (v. -en. Rozynenbaard (persoon) m. en Rozünenbrood, o. -en. Rozfjnenkorf, ra. -korven. Rosinant (het paard van Don Quichot; slecht paard, knol) m. -en.

Rubriek (afdeeling, klasse; op-

8chrift,.bovenschrift) v, -en. Ruchtbaar, bn.; -heid, v. Rudlmenta (allereerste gronden

eener taal) v. Rudltelt'ruwheid^nwetendheid

lompheid, onbeschaafdheid) v. Rug, m. -gen; -je en -getje, o. -s. Ruggebeen, o. -en. Ruggegraat, v. -graten. Ruggelen (aarzelen) ow. zw. ik-ruggelde, heb en ben geruggeld.

Ruggelings, bijw. Ruggelingsch, bn. Ruggemerg, o.

Ruggepaard, o. -en. Ruggespraak, v.

Ruf, ra. (-heid,v.

Ruidig (schurftig) bn. -er, -st; Ruien,ow.zw.ikruide,heb geruid

ruiing, v. ruitijd, m.

Ruif, v. ruiven; -je, o. -s.

Ruifel, V. -s. (V.; -te, V.

Ruig, bn. en bijw. -er, -st; -heid. Ruiken en rieken, bw. ow.st.ik rook, heb geroken; ruiker, m. ruikster, v. (-tje, o.-s.

Ruiker (bloemenboschje) ra. -s. Ruil. m. -en; -tje, o. -s. Ruilbaar, bn.; -heid, v.

Ruilebuiten,ow.zw.ik ruilebuitte, heb geruilebuit; ruilebuiter, ra. ruilebultster, v.

Ruilen, bw. zw. ik ruilde, heb geruild; ruiler, ra. ruilhandel,ra. ruiling, v.

Ruim, bn. en bijw. (o. alszn.'

-er,-st;-elijk,bijw.-heid,T.-te,v.

Ruimbaan, v.

Ruimbalk, ra. -en.

Ruimen, bw. zw. ik ruimde, heb geruimd; ruimer, ra. ruiming, v. ruimster, v. (-pen, v. -nen. Ruimyzer. o. -s; -naald, v. -en Ruimschoots, bijw. Ruimschootsch, bn. Ruimschotig, bn. - er, -st; Ruimte, v. -n. [-heid, v.

Ruin, ra. -en; -tje, o. -s. (en -s. Ruïne (puinhoop, bouwval) v. -n. Ruïnoeren(verwoesten,tegronde

richten) bw.

Ruinen(lubben) bw.zw.ik minde, heb gemind. (richtend) bn. Ruïnèus (verwoestend,te gronde RuiSChen,ow.zw.ik ruischte,heb

geruischt; mlsching, v. Ruischpijp, V. -en. (-tje, o.-s Ruisvoren en -voorn, ra. -s Ruit (vierzijdige figuur; ook glas

ruit) v. -en; -je, o. -s.

Ruit schurft) v.

Ruit (gewas) v.

Ruiten (van kaarten) t. rav. Ruiten (in ruiten snijdenjbw.zw.

ik ruitte, heb geruit. Ruiten(pluuderen)ow.zw.ik ruitte. heb geruit; ruiter, ra. Ruitenaas, o. -azen; -boer, ra, -en; -heer, ra. -en;-vrouw,v.-en.

s.

S. v. s's. — De negentiende letter van het alphabet, beteekenende als Roraeinsch cijfer 70. S. — Solo (rauz.) alleen.

S. of St. — SaNCTUS, SAINT, SIST, heilige of heilig; bij aanduiding van muntspeciën beteekentST. stuiver.

S. — Sive, dat is, te weten. S. of Sign. — Sionktur (op recepten) het worde geteekend. S.A. — Sink 'acido, zonder zuur; ook Sbcusdum artbm, naar de regelen der kunst. S.A.E. — son} altbsse eminen-tissime, zijne of hare doorluchtige hoogheid.

S.A.R. — Son altesse royale, zijne of hare koninklijke hoogheid.

Sc. of Sculps. — Sculpsit, |hij

heeft het gegraveerd. Scr. — Scripsit, hij heeft het geschreven.

S.D.G. — Soli Deo gloria, Gode

alleen zij de eer.

S.E. — Son eminence of son excellence, zijne eerwaardigheid of zijne excellentie.

Sect. — Sectio, eene afdeeling. .E.C. —Salvo ebrore calcüli, behoudens eene fout in het rekenen.

S.E. et o. — Salvo errore kt omissione, behoudens eene fout en uitlating.

S.G.D.G. — Sous 'garantie du gouvernement, door de regeering gewaarborgd. S.Il. — Sai,vo iionorb, met behoud van de eer.

S.H. et S. — Salvo uonore et stipendio, raet behoud van eer en jaarwedde.

S.II. et T. — Salvo honork et titulo, raet behoud van eer en titel.

Se*, of Sr. — Sknior, de oudste. Seq. of Sq. —Sequens, de of het

volgende.

Sign. — Signatum (erat),{het was)

geteekend.

S.J. — Societatis Jesu, van het genootschap van Jezus (een Jezuïet).

Sldo. — Saldo. Zie dat woord. S.Ij.— Suo Loco,ter zijner plaatse. S.L.E.A. — Sine loco et anno,

zonder plaats en jaartal. S.M. — Sa Majesté, zijne of hare

majesteit.

S.M.C. — SaCRI 3iin18terii can-niDATUS, candiduat van het heilige of gewijde leeraarsambt. Solv. — Solvatur, het worde opgelost of betaald. S.P.D. — Salutem plurimam digit, hij groet u zeer. Het gewone opschrift in een Latijnschen brief.

S.P.Q-R. — Sbnatus populusaue bomanus, de Romeinsche raad en het Roraeinsche volk. Sp.S. — Spiritus sanctus, de heilige geest.


-ocr page 215-

SAM

s

207

S.R. of Salva rat. Salva bati-ficatione, behoudens de be-krachtiRins:.

Sr. — SiEun, heer. Zie ook Sen. of Sr.

S.R.E. — Sacra Romanae e tle-siae, van de heilige Roomscbe kerk.

S.R.I. — Sacri Romaxi imperii, van het heilige Roomsche rijk.

S.S. — Sa sainteté, zijne heiligheid; ook sacra scriptura,de

heilige schrift.

Ss. — Semis (op recepten) de helft (van het opgegevene).

S.T. ofS.T. Deb. — Salvo titulo debito, zonder iemands titel te benadeelen.

S.T.D. — Sanctae thkologiaf. doctor, doctor in de heilige godgeleerdheid.

St.N. —Stili novi, van den nieuwen stijl.

St.V. — Stim veteris, van den ouden stijl.

Sup. — Supra, boven; ook superior, de vorige.

S.V. — Salva vexia, roet verlof.

S.V.P. — S'il vous plait, als het u belieft.

Sa (welaan! komaan!) tw.

Saai, o. en v. -en, van meer soorten sprekende. (v.

Saai (vervelend) bn. -er,-st;-heid,

Saaiem (net voor degarnalen-visscherij) o. -s.

Saaien (van saai) bn.

Saai (Sale) v. twee rivieren dragen dezen naam, ecne in Beieren en eene in Pruisen.

Saam. Zie samen.

Sabbat, m. -ten.

Sabbatskleed, o. -kleedeien en -kleeren; -reis, v. -reizen; -rust, v., -schender, m. -s; -schennis, v.; - vrouw, v. -en.

Sabel (die m. (halsdeksel van sabelbon o. -s; -tje, o.-s. (-s.

Sabel (een zwaard) v. -s; -tje, o.

Sabel(zwart, in de wapenkunde)o.

Sabelen, bw.zw. ik sabelde, heb gesabeld.

Sabreeren (m dersabelen) bw.

Sacrament, o en.

Sacramenteel (heilig, onver-brekelyk) bn.

Sacramentsdag-, m. -en.

Sacrifice (opoffering) v. -s.

Sacrificeeren (offeren) bw.

Sacrificeeren (zich) (zich opofferen) ww.

Sacrilege (kerkroof of -dieverij, heiligschennis) v.

Sacristein, m. -en.

Sacristie en sacristy, v. -tieën en -t\jen.

Saddnceër (niet aan een opstanding der dooden geloovende) m.

-s of Sadducecn; Sadduceesch, bn.

Saffier (voor den steen, m.; voor de stof o.) -en; -tje, o. -s.

Saffieren (van saffier) bn.

Saffloer en saffloers (wilde saf-

Saffraan, v. (fraan) o.

Saffraanaebtig, bn. -er, -st.

Saffraanbloem, v. -en; -pje, o.

Saffranig, bn. [-«.

Sage (volksvertelling, overleve-

Saillant (vooruitspringend; treffend, in het oog springend) bn

Saillie (vooruitsteking; opbruising, het vuur der jeugd; vernuftige inval) v. -s.

Saisie (beslaglegging op, inbeslagneming) v.

Saisisseeren (in beslag nemen; vervullen; in kennis stellen) bw.

Sajet, v. en o. -ten.

Saletten (van sajet) bn.

Sak (vrouwenkleed) m. -ken; -je, o. - s.

Sakerdaanhout, o.; -en, bn. Sakkerloot, tw.

Saks (inwoner van Saksen)m.-en.

Saksen, o.

Saksisch, bn.

Salade en sla, v. saladen. Slaatje, o. -s.

Salamander (soort van hagedis) m. -s; -tje, o. -s.

Salarieeren (eene jaarwedde geven, bezoldigen )'bw.

Salaris (bezoldiging) o. -sen.

Saldeeren (vereffenen, rekeningen afsluiten, schuld uitdelgen) bw.

Saldo (overschot, -estant) o. saldo's.

Salep (stoppende geneesworte I) v.

Salet (bijeenkomst van jongelieden) o. - ten; -je, o. -s.

Salie (xewas) v.

Salingen (scheepsw.) v.mv.

SaliSChe wet (eene oude Frankische wet, welke de dochters van de troonsopvolging uitsluit,

Salmoniak, v. [v.

Salon (groote zaal) o. -s; -netje, o: -s.

Salope (slet,slons; vrouwenmantel) v. als bn. (vuil, morsig).

Salpeter, o.

Salpeterachtig, bn.

Salpeterig, bn.

Salto (sprong) m.; -mortale,hal3-brekende sprong, fig. een te groot wangstuk.

Salnbriteit (gezondheid, heilzaamheid) v.

Saltieeren(groeten, eer bewijzen) bw. (o.

Saluut (groet) o. saluten; -schot,

SalVquot;0(eereschot, begroeting door het lossen van het geschut of klein geweer) o. salvo's.

Samaar (deftig vrouwenkleed) v. samaren; -tje, o. -s.

Samen en te zamen. Als eerste lid van samenstellingen ook saam.

Samenbinden, bw.st. ik bond -, heb -gebonden;-binding, v.

Samenblijven, ow.st. ik bleef-, ben -sebleven.

Samenbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht.

Samenbuigen, bw.8t.-ik boog -, heb -gebogen: -buiging, v.

Samendoen, bw. ow.. onr. ik deed -. heb -gedaan.

Samendragen, bw.st.ik droeg -, heb -gedrasen.

Samendrijven, bw. ow. st. ik dreef -. heb -gedreven.

Samendrukken, bw. zw, ik drukte heb -gedrukt; -drukking, v.

Samenduwen, bw.zw. ik duwde heb^-geduwd.

Samenflansen, bw.zw.ik flanste

-. heb -geflanst; -flansing, v. Samengaan, ow. onr. ik ging

heb en ben -gegaan. Samengieten, bw.st. ik goot -,

heb -gegoten; -gieting, v. Samengroeien, ow.zw.ik groei ■ de -, ben -gegroeid; -grooiing,v. Samenhalen, bw. zw. ik haalde

-, heb -gehaald.

Samenhang, m. Samenhangen, ow.st. ik hing heb -gehangen.

Samenhangend, bn. Samenhechten, bw. zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechting, v.

Samenhoopen, bw.zw. ik hoopte -, heb -gehoopt; -hooping, v. Samenklutsen, bw. zw. ik klutste -, heb -geklutst. Samenknijpen, bw. st. ik kneep

-, heb -geknepen. Samenknoopen, bw. zw. ik knoopte -, heb -geknoopt; -knooping, v.

Samenkomen, ow. st. ik kwam

-. ben -gekomen; -komst, v. Samenkoppelen, bw. -zw. ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v.

Samenlappen, bw. zw. ik lapte

-, heb -gelapt.

Samenleggen, bw. zw. ik legde

(leide) -, heb -gelegd (geleid). Samenleven, ow.zw. ik leefde

-, heb -geleefd.

Samenleving, v. Sameniymen, bw. zw. ik lijmde

-, heb -gelijmd; -lyming, v. Samenloop, m.

Samenloopen, ow. st. ik liep -,

ben -geJoopen. Samenmengelen, bw. zw. ik mengelde -, heb -gemengeld; -mengeling, v. Samenmengen,bw.zw.ik mengde -, heb -gemengd;-menging,v. Samennaaien, bw.zw. ik naaide

-, heb -genaaid. Samenpakken, bw.zw. ik pakte

-, heb -gepakt.

Samenpersen, bw.zw. ik perste

-, heb -geperst; -persing, v. Samenplakken, bw.zw.ik plakte -, heb -geplakt; -plakking, v.

Samenraapsel, o. -s. Samenrapen, bw. zw. ik raapte

-, heb -geraapt: -raping, v. Samenrügen, bw. st. ik reeg

heb -geregen; -rijging, v. Samenroepen, bw. st. ik riep -,

heb -geroepen; -roeping, v. Samenrotten, ow.zw. ik rotte heb en ben - gerot; -rotting, v. Samenschakelen, bw. zw. ik schakelde -, heb -geschakold; -schakeling, v. Samenscharrelen, bw. zw. ik

scharrelde heb -gescharreld. Samenschikken, bw. zw. ik schikte -, heb -geschikt; -schikking, v.

Samenscholen, bw. zw. ik schoolde -, heb en ben -geschoold; -scholing, v. Samenschraapsel, o. -s. Samenschrapen, bw. zw. ik

schraapte -, heb -geschraapt. Samenschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd.


-ocr page 216-

SAM

SCH

208

Samenslaan, bw. at. ik sloeg heb -geslagen.

Samensmelten, bw. ow. st. ik smolt heb en ben -gesmolten; -smelting, v.

Samensnoeren, bw. zw. ik snoerde heb -gesnoerd; -snoering, v.

Samenspannen, bw. ow. st. ik spande -, heb en ben -gespannen; -spanning, v.

Samenspelden, bw.zw.ik speldde-, heb • gespeld. (o.-s.

Samenspraak, v. -spraken; -je,

Samenspreken, ow.st. ik sprak -, heb -gesproken; -sprening, v.

Samenstel, o.

Samenstellen, bw.zw. ik stelde -, heb -gesteld; -steller, m. -stelling, v.

Samen stemmen, bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v.

Samenstrengelen, bw. zw. ik

strengelde -, heb-gestrengeld; -strenKeliner, v.

Samentreffen, bw. st. ik trof-, -heb -getroffen.

Samentrekken, bw.ow.st. ik trok -, heb en ben -getrokken; -trekking, v.

Samei trekkend, bn.

Samen trekklnpsteeken, o.-s.

Samenvatten, bw. zw ik vatte -, heb -sevat; -vatting, v.

Samenvlechten, bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten; -vlechtinir, v. -vlechtsel, o.

Samenvloed, m.

Samenvloeien, ow.zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing,v.

Samenvoegen, bw.zw. ik voegde -, heb -gevoegd; -voeging, v. -voegsel, o.

Samenvouwen, bw. st. ik vouwde -, heb -gevouwen; -vouwing, v.

Samenwassen, ow.st. ik wies -, ben -gewassen.

Samenwerken, ow.zw.ik werkte -, heb -sewerkt; -werking, v.

Samenweven, bw. st. ik weefde heb -geweven; -weefsel, o. -weving, v.

Samenwonen, ow.zw. ik woonde -, heb -gewoond; -woning, v.

Samenwringen,bw.st.ik wrong -, heb -gewrongen.

Samenzweren, ow. st. ik zwoer -, heb -gezworen; -zweerder, m. -zwering.

Samkyn iTurksch schip) v.

Sammelen, ow.zw. ik sammelde, heb gesammeld; sammelaar, m. sammelaarster, v. 8ammelarij,v.

Samoreus(eene soort van groote ark) v. samoreuzen.

Samum (Afrikaansche en Aziatische gloei- of verzengwinden, waardoor menschen en dieren gedood worden) m. -s.

Sanctlficeeren (heiligen.heilig-spreken) bw.

Sanctioneeren (bekrachtigen, voor wettiï verklaren) bw.

Sandaal (bindzool, schoeisel, in sommige landen van Azië in gebruik) v. sandalen.

Sandelboom, m. -en.

Sandelhout, o.

Sandrak(zekere soort Tan gom)o.

Sanglant (bloedig.met bloed bevlekt; gevoelig botend, onaangenaam gevoel van het gemoed verwekkend) bn.

Sanguineus (bloedrijk, vurig; lichtzinnig; dichterlijk, zeer levendig; lichtgeraakt) bn. Sanhedrin (Joodsche raad) o.-s. Saniteit gezondheid, welstandjv. SansculOtte(broekelooze, haveloos mensch) m. -n. Sans-fagons, zonder compli Sanskrit, o. [menten.

Sanskritisch, bn. (koopen. Sans-prendre, zonder bij te Sans-souci, onbekommerd. Sant (heilige) m. -en;-je, o.-s, Santenkraam.v. [-in, v.-nen. Santorie (zeker gewas) v.

Sap, o. -pen.

Sapanhout, o.

Sapgroen, o. (noeg.

Sapienti sat, voor den wijie ge-Sappe (loopgraaf, onderaardsche

sang bij vestingwerken) v. -n. Sappeefen (ondergraven, ondermijnen. sappen maken) ow. Sappeloos en saploos, bn. Sappeur 'loop- of mijngraver)m. Sappeursbaard, m. -cn. [-s. Sappig, bn. -er, st; -beid, v. Saprijk, bn. -er, -st; -heid, v. Saraceen, m. Saracenen. SaraeeenECh, bn.

Sarcasme (hoonend gelach; vin-

niutf spot) o. -n.

Sarcastisch (bijtend, scherp, stekelig, eigenlijk ontvleezend) bn. en bijw. -er, meest -. Sarcophaag (grafteeken in den vorm eener doodkist) v. sarco-phagen. (zwelgend) bn.

Sardanapalisch (brassend en Sardün (visch) v. -en; -tje o. -s. Sardijnenvangst, v.

Sardinië, o. Sardiniör, m. Sar-dinisch, bn. (gen,gemaakt)bn. Sardonisch (sardoniek,gedwon-Sardonyx (o. voor de stof; m.

voor dm steen) -en.

Sarge Zie Serge. (sard.

Sarren, bw. zw. ik sarde, heb ge-Sarrig, bn. -er, -st.

Sas (soort van buskruit) v. -sen. Sas (sluiskolk) o. -sen. Sassetras, o.

Sasser (sluiswachter) m. -s. Satan, ra. -s.

Satansch. bn.

Satanswerk, o.

Satelliet (wachter, begeleider; een ondergeschikte medehelper van voorname personen) m.-en. Sater lboschKOd;ookeen zeerlee-

lijk menschi m. -s; -tje,o. -s. Satersgezicht, o. -en.

Satjin, o. -en.

Satijnachtig, bn. -er, -st. Satijnen, bn. (glanzend bw. Satineeren (op satijn stikken; Satire (hekelschrift, spot- of hekeldicht) v. -n en -s.

Satiriek (spottend, hekelend)bn.

en bijw. -er, -st.

Satisfactie (bevrediging,genoegdoening, voldoening) v. Satraap (overdaadminnende tiran) m. satrapen.

Saturnaliën (Saturnus-feesten

van 17 tot 23 December) mv. Saturnus (god de» tüds) m.

SaucQs, v. saucijzen; -je, o. -s. S-tucüzebroodje, o. -s.

Saus, v. -en; -je, o. -s. (saust.

Sausen, bw. zw.ik sauste,heb ge-

Sauvegarde (vrijgeleide) v.

Sauveeren (redden) bw.

Savelhoom en zevenboom,m. -en; -pje, o. -s.

Savoir-faire (bedrevènheid) o.

Savoir-vivre (levenskunst) o.

Savonet, V. -ten; -je,o. -s.

Savoyekool, v. -en; -tje, o. -s.

Sbirre (diender, politie-speur-hond) m. -n. (bn.

Scabreus (netelig, onhebbelijk)

Scaipeerenide huid met het haar van de hersenen trekken) bw.

Scande eren (verzen meten, volgens de tijdmaat verdeelen, zoo verdeeld opzeggen) bw.

Scansie (hetscandeeren) v.

Scaphander( zwemkleed of-gordel, een van kurk, enz.,gemaakt kleed, om zich daarmede boven water te houden) m. -s.

Scapulier (schouderkleed) o.-en.

Scaramouche (hansworst, potsenmaker) m. -s.

Scène (tooneel, schouwplaats, voorstelling, tafereel; voorval) v. -s.

Scenieten (tentbewoners)m.mv.

Scepticisme (ongodisterij) o.

Scepticus (ongodist) m. (sceptici).

Sceptisch (ongodistisch) bn.

Schaaf,v.schaven;-je,o.-s;schaaf-sel, O.

Schaafbank, v. -en;-beitel, m. -a; -mes, o. -sen; -stroo, o.

Schaak (in het schaakspel) tw.

Schaakbord o. -en.

Schaakgezelschap, o. -pen.

Schaakmat, bn.

Schaakpartij, v. -en.

Schaakspel, o. -len.

Schaakspelen, o.; -speler,m.-s.

Schaakwerk, o. -en; -je,o.-s. scheepsw.

Schaal, V. schalen; -tje, o. -s.

Schaamachtig, bn.en bijw. -er, -St; -heid, v.

Schaambeen, o. -en.

Schaamdeel, o. -en.

Schaamlid, o. -leden.

Schaamrood, bn.

Schaamte, v.

Schaamteloos, bn.en bijw.-loo-zer, -loost; -heid, v.

Schaap, O. schapen; -je, o. -b.

Schaapskooi, v. -en.

Schaapsleder en -leer, o.Verg. Schapeleder. (bn.

Schaapslederen en -leeren.

Schaapsvacht, v. -en.

Schaapsvel, o. -len.

Schaar (menigte) v. scharen.

Schaar (werktuig) V.8charen;-tje, o. -s.

Schaard, v. -en; -je, o. -s.

Schaardig. bn. -er, -st.

Schaars, bijw.

Schaarsch, bn. -er, -meest -heid, v.

Schaarslijp, ra. -en.

Schaarstok, m. -ken; scheepsw.

Schaarstrook, v. -en; scheepsw.

Schaarwacht, v. -en; -er, m.

Schaats. V. -en; je, o. -s.

Schaatsenrijden, o. -rijder, m. -s; -rijdster,*, -s.


-ocr page 217-

SCH

SCH

209

Schabberlg-, bn. -er,-st;-heid,v. Schabel, v. -len; -letje, o. -s. Schabouwelük (arnualij?,ellen-di^! bn. »*11 bijw. -er, -st. (-at. Schaüouweriff, bn. en biiw.-er. Schabrak, v. en o. -ken; -je,o.-s. Schacll (Perzisch koning;) na. -s. Schacheren, ow. zw. ik ssha-cbcrde, beb (re.scbaclu'rd; ucba-cberaar, m. scbacb'-rij, v. Schacht en schaft, v. -en; -je, o. -s.

Schachtenleder en -leer, o. Schade, v. (.-beid, v.

Scnadelük, bn. en bijw. -er, -st; Schadeloos (zonder scliade) bn.

en bijw. (Schaloos.

Schadeloos (bescbaili^d). Zie SchadelooshoadinR:. v. Schadeloosstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -stelling, v. (geschaad. Schaden, bw.zw.ik schaadde,heb Schadeverg-oedlng-, en scha-

versoedlng, v. -en. Schadeverhaling en schaver-

halinpr, v. -en.

Schaduw (ook: schauuw) v. -en;

-tje. o. -s.

Schaduwachtig1, bn. -er,-st. Schaduwbeeld, o. -en; -je,o.-s. Schaduwen, bw. zw. ik scha-dnw(ie,heb ge8cbaduwd;sciiadii-winir, v.

Schaduwrijk, bn. -er, -st. Schatfen (bezorgen) bw. zw. ik schafte, h. seschaft; schaffer.m. Schaften (eten, opdisschen) bw.

zw. ik schafte, heb geschaft. Schaftgat, o. -en; -klok, v.-ken; -lijst, v. -en; -moester, m. -s; -tijil, ra.; -uur, o. -uren,-nnrtje, Schakal (jakhals) ra. -s. [o. -s. Schakeeren (ineensmelten, trapsicewij^e doen toe- of afne-J men) bw. ik schakeerde, heb geschakeerd; schakeerder, ra. schakeersel, o. schakeerster, v. scbakeerinjj, v.

Schakel, v. -s; -tje, o. -s. quot;öchakelen, bw. OW. zw. ik schakelde, heb geschakeld; schake-liny. v.

Schaken (meisjes roet geweld wegvoeren) bw.zw.; (schaakspelen) ow.zw. ik schaakte heb geschaakt; schakiT, ra. schaking, SchakO(sol(latenhoed) v. -'s. [v. Schal (eeluid) ra. (geschaald Schalen, bw. zw. ik scbaalde,heb Schalie (lei) v. schaliën en schalies. (o. -en. Schaliedak en schaliëndak. Schalk, ra, -en; -je, o. -s. Schalk (loos) bn. -er,-8t;-heid, v. Schalkachtig-, bn. -er, -st;

-beid, v.

Schalks, byw. -er, -st. (v. Schalksch.bn.-er,meest -;-heid, Schallebiiter. Zie Scharrebijter. Schallen, OW. zw. ik schalde^heb

a-escbald.

Schalm, ra. -en; -pje, o. -s. Schalmei (herdersfluit) v. -en;

-tje. o. -s. (heb geschalmd. Schalmen, bw.7.w. ik ««cbalrade. Schaloos en schadeloos, bn. Schamel, bn. en byw. -er, -st; -hrid. v.

Schamen(zich) ww.zw. ikschaam-de mij, heb mij geschaamd.

Schamp, m.

Schampdek, o. -ken. Schampen,ow.zw.het schampte,

is geschampt.

Schamper,bn. en bijw. -der, -st; -beid, v. -lijk, bijw.

Schampscheut (schamper ge-

zegdel ra. -en.

Schampschot (schot) v. -en. Schandaal, o. schandalen. Schandaleus, bn.schandaleuzer,

scliHndaJeust.

Schandalig, bn.-er,-st. (bw. Schandaliseeren (beschenden) Schandbord, o. -en. Schanddaad, v. - daden. S 3hande, v.

Schandek, o. -ken. Schandekoop, bn. (-beid, v. Schandelijk, bn. en bijw.-er,-st; Schandgéld. o. Schandgewaad, o. -gewaden. Sohandjongen, m. -s. Sc handkleed, o. -eren. Schandmerk, o. -en. Schandmerken, bw. zw. ik schandmerkte, heb geschandmerkt.

Schandpaal, m. -palen. Schandorjjs, m. Schandteeken, o. -s en -en. Schandvlek, v. -ken. Schandvlekken, bw. zw. ik schandvlekte, h. geschandvlekt. Schans, v. -en; -je, o. -s. Schansen (verschansen) bw. zw.

ik schanste, heb geschanst. Schanskleed, o. -en; scheepsw. Schanslooper, m. -s. Schapebout, m, -en; -je, o. -s. Schapekop, m. -pen. Schaneleder en -leer en schapenleder en -leer, o. vers;. Schapelever. v. Cschaapsleder. Schapen boter, v.; - fokker,m. -s; -hok o. -ken;-kaas, v.-kazen; -kaasje, o. -s; -markt. v.;-melk, v.; -stal. ra. -len; -wol, v.

Schapepoot, ra. -en;-vacht, v.

-en; -vel, O. -len.

Schapevleesch en schapen-

vleesch. o. Schappelijk:redelijk)bn.en bijw. -er. -st; -beid, v.

Schaprade en schapraai(etens-

kas) v. -raden en -ranien. Schar, v. -ren; -retje, o. -s. Scharbier Zie Scharrebier. Scharen, bw.zw.ik schaarde, heb

jreschaard; scharing, v. Scharenslijper, m. -s. Scharlaken, o.

Scharlaken, bn. Scharlakenrood, bn. Scharlakensch. bn. (kruid) v. Scharlei en scherlei i zeker Scharluin en scherluin.

(schelm, schurk)m.-en;-tje,o.-s. Scharminkel en schermin-

kel. m. -s; -tje, o. -s. Scharnier, o. -en; -tjn, o. -s. Scharrebier en scharbier, o. Scharrebyter en schallebijter. ra. -s.

Scharrelbeenen, ow. zw. ik

scharrelbeende, heb gescharrel-beend.

Scharrelen, ow.bw.zw.ik scharrelde, heb sescbarreld; scharrelaar, ra. scharrelaarsterjV. scharreling, v.

Schat, ra. -ten; -je, o. -s.

Schatbaar, bn. -der,-st;-heid,v.

Schateren, ow. zw.ik schaterde, heb geschaterd.

Schaterlach, m.

Schaterlachen, ow.zw.ik schaterlacht.-, heb geschaterlacht.

Schatplichtig, bn.

Schatrijk, bn.

Schatten, bw. zw. ik schatte,

h.sreuchat; schatter,m.schatting,v.

Schaveelen en schavielemin-schikkenjow.bw.zw.ik schaveelde (schavielde) heb en ben geschaveeld (seschavieldl.

Schaveeling en schavieling,

Schaveling, m. -en. (v.

Schaven, nw. zw.ik schaafde,heb geschaafd; schaving. v.

Scha vergoeding. Zie Schade-vergoeding. (haling.

Schaverhaling. Zie Schadever-

Schavielen. Zie Schaveelen.

Schavot, o. -ten; -je, o. -s.

Schavotteeren (op bet schavot eene straf doen ondergaan) bw.; sohavotteering, v.

Schavuit, in. -en; -je, o. -s.

Schavuitenstreek,m. -streken.

Schavuitenstuk, o. -ken.

Schedel, m. -s; -tje, o. -s.

Scheede, schee en schie, v. scheeden, scheeën en schieSn; scheetje en schietje, o. -s.

Scheef, bn. en bijw. scheever,-»!; -beid, v. -te, v.

Scheefbeen, ra. en v. -en.

Scheefhoek, m. -en; -ig, bn.

Scheefnek. ra. en v. -ken.

Scheefneus, ra. en v. -neuzen.

Scheefvoet, ra. en v. -en.

Scheel (deksel) o. schf'len:-tje, o. -s. (Ier,-st;-beid, v.

Scheel (scheef) bn. en bijw.sche-

Scheelaard. ra. -s. Scheelachtig. bn.

Scheelen (scheiden; schoonmaken) bw.zw. ik scheelde,heb gescheeld; scheeling, v.

Scheeloog, ra. en v. -en.

Scheelzien, o.

Scheen, v. -en; -tje, o. -s.

Scheep, slechts voorkomendein de bijw. uitdr. te scheep.

Scheepje. Zie Schip.

Scheeprijk. bn. -er, -st.

Scheepsbed, o. -den; -behoeften, v. mv.; -bescbuit,v.-en:-be-stier, o.; -boord, o.; -bouw, m.; -bouwer, ra. -s.; - bouwkunst,▼.; -bouwmeester, ra. -s.

Scheepsch,bn.(Geen - verstaan).

Scheepsgebruik, o.-en;-gelegenheid, v. -heden; -gevecht, o. -en; -gezel. ra. -len; -jongen,m. -s; -kapitein,quot;m. -s; -ki8t,v.-en; -kok. ra. -s;-kost, ra.;-kroon, v. - kronen;-ladinsr, v. -en;-lan-taren, v. -s; -lengte, v.-n;-raaat, ra. -raaats; -makelaar, ra. -s; -officier, m. -en; -plunje, v.; -raad, m. -raden; -recht, o.; -stryd, m. -en; -tagryn, ra. -en en -s; -term, m. -en; -tiramer-raan,ra.-lieden en -lui;-timmerwerf, v. -werven; -tocht,\m.-en; -toebehnoren, o.; -toerusting,v. -en; -tuis, o.; -uitdrukking,v. -en; -volk, o.; -vracht, v. -en; -werk. o.; -woord, o. -en.

Scheepvaart, v.


-ocr page 218-

SCH

210

SCH

Scheer (zandbank) v. scheren. Scheerbeliken, o. -s. Scheeibout, m. -en. Scheerder, m. -s Scheel der£-wiiikel,m. Scheerdcek, m. -en; -doekje, o. -b; -doos, v. •doezen; -draad,m. -draden; -gang:, v. -en; -geld,o.; -gereedschap, o.; -baak.ni. -baken; -klant, m. -en;-koffertje,o. -s; -koker, m. -8;-lijn,v. -en; -ling (dollekervel) v.;-loon, o. -en; -nies, o. -sen; - riem,m.-en; -sel, o.; -spiegeltje, o. -s; -tijd, m.; -water, o.; -winkel, m.-s; Scheet, ui. sebeten. [-zeep, v. Scheg en ECheg8e(knie aan bet galjoen) v. scbiggen; scbeepsw. Scheggelood, o. (scbeepsw. Schei iklamp) v. -en; -tje, o. Scheiboter, v.

Scheidbaar, bn.; -beid, v. Scheidhocru, m. -en; -boor, v. -boren • brief,m.-brieven;-paal, m. -jialen.

Scheiden,bw.ow.8t. ik scheidde, heb en ben gescheiden; scbei-der, in. (o. -s.

Scheiding, v. -en; ijcheidinkje, ScheidEiran, na. -lieden. Scheidt munr, m. -muren. Scheidsvrouw, v. -en. Scheikunde, v.

Scheikundig, bn. en bijw. Scheikundige, m. -n. Scheikunst, v.

Scheilün. v. -en.

Scheinagel, m. -s.

Scheisel, o.

Scheisloot. v. -en.

Schei teek en, o. -s. Scheivocht, o.

Schel (bel) v. -len; -letje, o. -s. Schel (schil) Zie Schil.

Schel (helder van geluid; klinkend) bn. en byw. -Ier, -st; -beid, v.

Scheldbrief, m. -brieven. Schelden.bw.ow.st.ikschold,het

glt; scholden.

Scheldnaam, m. -namen. Scheldwoord; o.-en;-je, o.-s. Schelen (velschillen) ow. onp.

yw.bf t scheelde,heeft gescheeld, Schelf (hooischelf) v. schelven. Schelklinkend, bn. -er, -st. Schelkiuid (stinkende gouwe) v.

no'' schelwortel.

Schellen (bell« n) bw. ow. zw. ik

schelde, heb gescheld. Schelling (muntstuk) m.

schellinkje, o. -s.

Schelm, m. -fn; -pje, o. s. Schelmachtig, bn. en byw. -er. Schelmerij, V. -en. [-st;-heid.v. Scheltnsch, bn.- en bijw. -er,

meest-;-beid, v. (o.

Schelp en SChulp, v. -en; -je. Scheltrompet, v. -ten. Schelvlsch (een visch) m. -vis-schen. Als stofnaam v.; -je,o.-s. Schelwortel, v.

Schema (schets, ontwerp; ge-Schemer, m. [stalte) o. -'s Schemerachtig, bn. -er, -st. Schemeravond, m. -en. Schemeren, ow. zw. het schemerde. heeft geschemerd; sche-nuTinp. v.

Schemerig, bn. -er, - st. Schemerlicht, o.

Scherp, bn.en bijw.-er,-8t;-elijk,

büw. -heid, v.

Scherp (alles wat men op een geweer ter beschadiging zet) o. Scherpachtlg, bn.

Scherpen, bw. zw, ik scherpte, heb tfe8cberpt;8cberper,m.scher-Scherphoekig. bn. (ping, v. Scherpkort, bn.

Scherplang., bn. Scherprechter, m. -s. Scherpschutter, m. -s. Scherpsnijdend, bn.

Scherpte, v. -n.

Scherpziend, bn. Scherpzinnig, bn. en bijw. -er,

-st; -luid,v.-lijk, byw. Scherts, v.

Schertsen, ow. zw. ik schertste, heb geschertst; schertser, m. schertserij. v. (bijw.

Schertsenderwijze en -wüs. Scherven, ow. zw. ik scherfde,

ben sescherfd; scberving, v. Schets, v. -en; -je, o. -s. Schetsen,bw.zw.ik schet8te,heb

tr» schetst; schetser, m. Schetteren, ow. zw.ik schetterde, heb geschetterd; schetteraar, m. sehett* ring, v. Schetterklank, m. -en. Scheur, v. -m; -tje, o. -s. Scheurbuik, v.

Scheurdoek. m. -en. Scheuren, bw. ow.zw.ik scheur-de,beb en ben gescheurd;scheur-der. nu scheurster. v. scheuring, Scheurlaken.o. [v.8cbeursel,o. Scheur linnen, o. Scheurmaker, m. -s. Scheurmakerij, v. -en. Scheurparler, o.

Scheurziek, bn. -er, -st. Scheut, m. en; -je, o. -8. Scheutig (rijzig; ook; mild) bn.

-er. - st; -beid, v. (woord)o.-s. Schibboleth (berkennings-Schlcht. m. -en; -je,o. -s. Schichtig (schuw) bn. -er, -8t; -h'id. v.

Schle ZieScbeede. (-beid, v. Schielijk, bn. en bijw. -er, -st; Schieman (bootsmansmaat) m.

-lieden en -lui.

Schiemannen, ow. zw. ik schie-

manHp. heb jreschiemand.

Schiemanschap, o. Schiemansgaren, o. Schiemansgast. m. -en. Schiemansmaat, m. -s. Sclver. büw.

Schiereiland, o. -en; -je,o. -s. Srhieringer. m. -s. Schletbout, m. -en. Schietbus, v -sen.

Schieten, ow. bw. st. ik schoot, Wn en heb seschoten; schieter,tn. Schieter (mijt) m. -s-, -tje, o. -s. Schietgat, o. -en; -gebedje,o.-8; -2-evaarte, o. -n; -geweer, o.; -kato»n.o.; -lood,o.-en;-8chijf, v. -schijven; -schouw, v. -en; -sch' it, v. -en; -8poelr v. -en; -tuier. o.

Schiften (scheiden) bw. zw. ik schifte. heb geschift; schifter,». Bohiftine. v. schiftster, v. Schlftenf8amenloopen,van melk, enz.; ook van ziide,al8 de draden op elkander 8chuivpn)ow.zw. ik schifte, ben ge8chift;8chUting,T.

Schendbrok, m. en v. -ken. Schendekeuken (die . bij goede voeding er toch schraal en mager uitziet) m. en v. -s. Schendelijk, bn. -er, -st. Schenden, bw. st. ik 8cbond,heb geschonden; schender, m.scber-derii, v. schending, v. schend-Schendlg, bn. -er, -st. Cster,v. Schendtong, m. en v. -en. Schenk, m. -en; -je, o. -s. Schenkape (schenking, ge-schtnklv.-s. (o.-s.

Schenkblad, o. -en; -blaadje. Schenkbord, o. -en; -je, o. -s. Schenkel en schinkel, m. -s;

-tje, o. -s.

Schenken, bw. st. ikschonk,heb g« schonUen; schenker,m.schenking, v. schenkster, v. Schenkkan, v. -nen; -netje,o.-s. Schenkketel, m. -s; -tje, o. -s. Schennis, v.

Schenziek, bn. -er, -st.

Schep, m. -pen; -je, o.-s. (o. -en Schepbord (aan een watermolen) Schepel (tiende gedeelte van een

^d. mud) o. -s; -tje, o. -s. Schepeling, m. en v. -en; voor het v. oi k scbepelinge. (-ken. Schepelsmand, v. -en; -zak. m. Schepen (inschepen; ook varen) bw. zw. ik scheepte, heb gescheept. (o.; -schap, o. Schepen (rechter) m. -en; -dom. Scheplepel, m. -s.

Schepnet, o. -ten; -je, o. Scheppen (voortbrengen) bw.st. ik schiep, heb geschapen; schepper, m. schepping, v.schep8el,o. Scheppen (putten) bw. zw. ik schepte, heb geschept; schcp-Schepper, m. -s. Tper, m.

Schepping, v. -en. Scheppingsgeschiedenis, v. Scheppingsverhaal, o. -verhalen.

Scheppingsvermogen, o. Scheppingswerk, o. Scheprad, o.-raden en -raderen. Schepsel, o. -en of -s; -tje, o.-s, Schepter, m. -s.

Schepvat, o. -en. (geschoren. Scheren, bw. st. ik schoor, heb Scherf, v. scherven; -je, o. -s. Schering, v. -en.

Scherlef (eene vergiftige plant)

Zie Scharlei.

Scherluln. Zie Scbarluin. Scherm (beschutsel) o. -en; -pje, o. -s.

Schermdegen, m. -s; -tje, o. -s. Schermen, ow. zw. ik schermde, lub geschermd; schermer, m. scherming, v.

Schermer (drooggemaakt meer

in Noord-Holland) v. Schermhandschoen,m. -en. Scherminkel. Zie Scharminkel. Schermkunst, v. Schermmasker, o. -s. Schermmeester, m. -s. Schermutselen(met kleine benden en ongeregeld vechten) ow. zw. ik schermutselde, heb ge-echermutseld; schermutaelaar, schermuts» ling, v. Schermutsen (hetzelfde als schermutselen) ow. zw. ik schermutste, heb geschermutst. Schermzaal, v. - zalen.


-ocr page 219-

SCH

SCH

211

Schijf, v. schijven; -je, o. -s. Sohöfschleten, o.

Schön, m.

Schynbaar, bn.

Schijnbeeld, o. •en; -christen, m. -en; -deu^d, v. -en;-dood,m. (ook bn.); -doode, m. en v. -n. Schijnen, ow. onp. w. st. ik of het scheen, ik heb of het heeft sreschencn.

Schijngeleerde, m. -n; -geloof,

quot;o.; -geluk, o.; -glans, m. -en; -grond, m. -en. (-beid, v.

Schijnheiligquot;, bn.enbijw.-er,-8ti Schijnreden, v. -en. Schijnschoon, bn.

Schijnsel, o. -s; -tje, o. -s. SchflnstrOdig1, bn.; -beid, v. Schijnvermaak, o. -vermaken. Schünvrlend, ra. -en. Schflnvroom, bn.

Schijnzoet, o. (scheten.

Schyten, ow.st.ik scheet,heb ge-Schijtgeel, bn.

Schijtvalk, m. -en. Schijtwortel, v.

Schik, m.

Schikgodin, v. -nen. (-heid, v. Schikkelijk, bn. en bijw.-er,-st; Schikken, bw. ow. zw. ik schikte, heb en ben geschikt; schik-ker, m. schikking, v.schik8ter,v. Schil en schel, v. -len; -letje. Schild, o. -en; -je, o. -s. [o. -s. Schilder, m. -s. (-st; -beid, v. Schild erachtig,bn. en bij W.-er. Schilderen (malen) bw. zw. ik schilderde, heb geschilderd; schilderina:, v.

Schilderen (op schildwacht staan) ow. zw.ik schilderde, heb geschilderd.

Schilderhuisje, o. -s. Schilderij, v. en o. -en;-tje,o.-8. Schilderkamer, v. -s. Schilderkunst, v. Schildersbent, v. Schildersezel, m. -s. Schildersleven, o. Schilderwerk, o.

Schildpad (voor dier, v.; voor de

stof. o.)-den;-je, o.-s. Schildpadden (van schildpad» Schildvleuerelig, bn. [bn. Schildwacht (een wachter) m.

-en. [v.

Schildwacht (het wachthouden) Schilfer, v. -s; -tje, o. -s. Schilferachtig, bn. -er, -st. Schilferen, ow.zw.ik schilferde, b'-n srpschilferd; schilfering, v. Schilferig, bn. -er, -st. Schillen, bw. zw. ik schilde, heb

gescbiid; schiller, m. Schillenmand, v. -en. Schilmesje, o. -s. (o. -s. Schim (schaduw) v. -men;-metje. Schimmel (een witachtig paard)

in. -s; -tje, o. -s.

Schimmel (witachtige uitslagW. Schimmelachtig, bn. -er, -st. Schimmelbles, m. -sen. Schimmelen (zich met schim-mlt;'l bedekken, beschimmelen) ow. zw. ik schimmelde, ben ge-schimmHd; schimmeling, v. Schimmelen (het schlmmelspel spelen) ow. zw. ik schimmelde, heb eescMmmeld.

Schimmelig, bn. -er, -at. Schimmenrijk, o.

Schimp, m.

Schimpachtig, bn. -er, -st. Schimpbrief, m. -brieven. Schimpdicht, o. -en. Schimpdichter, m. -s. Schimpelük, bijw.

Schimpen, ow. zw. ik schimpte, heb geschimpt; schimper, m. sc .imperij, v. schimping, v. schimpster, v.

Schimplg, bn. -er, -at. Schimpkreet, m. -kreten. Schimplied, O. -eren. Schimplust, m.

Schimpnaam, m. -namen. Schimprede, v. -nen. Schimpscheut, m. -en; -je,o.-s. Schimpschrift, o. -en. Schimpswijze en -wijs, büw. Schimntaal, v.

Schimpvogel, m. -s. Schimpwoord, o. -en.

Schink (ham) m. -en; -je, o.--s. Schinkel (lichaamsdeel) Zie Sehcnkel. (w.) m. -s.

Schinkel en schenkel!scheeps-Schinkelhaak, m. -haken. Schip. o. schepen; scheepje, o. -s. Schipbreuk, v. -en. Schipbreukeling, m. en v. -en;

voor het v. ook schipbreuke-Schipbrug, v. -gen. [linge. Schipper, m. -s; -tje, o. -s;

-schap. o.

Schipperen (uitvoeren,doen)bw. ow. zw.ik schipperde,heb en ben geschipperd.

Schipperij. v- -^n. Schippersboek, o. -en; -broek, v. -en; -huis, o. -huizen;-hut, v. -ten; -knecht, m. -s; -loon, o. -en; -muts, v. -en.

Schippond, o. -en.

Schisma (scheuring in de kerk) o. -'s. (bn.

Schismatiek(afvallig,ketter8ch) Schitteren.ow.zw.ik schitterde, heb geschitterd; schittering, v. Schitterend, bn. -er, -st. Schitterlicht, o.

Schob. Zie Schub.

Schobbejak, m. -ken. Schobbejakken, bw. ow. zw.ik schobbejakte, heb geschobbe-jakt.

Schobben (de schubben afdoen) bw. zw. ik schobde, heb ge-Schobberd, m. -s. [schobd. Schobberdebonk. Op -, bijw.

uitdr. (op - loopen).

Schoef (omslag van een mantel)

v. schorven.

Schoeien, bw. zw. ik schoeide, heb geschoeid; schoei iog, v. Schoelje, m. -s.s Cchoeisel, o. Schoeljeachtig, bn. -er, -st. Schoen, m. -en; -tje, o. -s. Schoener. Zie Schooner. Schoenlappen, o. Schoenlapper (versteller van oude schoenen; ook een soort van gphak en zekere vlinder) m. -s;-tie, o.-a. * Schoenmaken, o. Schoenmaker, m. -s; -tje, o. -s. Schoen (waterbord van een waterrad) v. -en.

Schoer (schouder) m. -en. Schoer (in Gelderland eene re-

arenbui. onweersvlaag) m. -en. Schoerhaai (zeevisch) m. -en.

Schoireerder(vroü wen-of maag-

denschendcr)m. -s

Schoifeeren (verkrachten, ont-eeren) bw.; schoffeering, v.

Schoffel, v. -8; -tje, o. -s.

Schoffelen, bw.zw.ik schoffelde, heb geschoffeld; schoffelaar, m. schoffeling, v. (-en.

Schoft (onbehouwen menach) m.

Schoft (bovenste deel van den rus) v. -en; -je, o. -s.

Schoft (werktyd) v. -en.

Schottachtig, bn. -er, -st.

Schoften, ow. zw.ik 8chofte,heb geschoft.

Schofterif?, bn. en bijw. -er, -st.

Schofttijd, m.

Schoftuur, o. -uren; -tje, o. -s.

Schok sstoot;ook gemoedsbewe-irinjr) m. -ken; -je, o. -s.

Schok Iboonenpeul) v. -ken.

Schok (zestiijtal) o. -ken.

Schokken,bw.ow.zw.ik schokte, heb geschokt; schokker, m. schokking. v. schokster, v.

Schokker 'schipper van 't eiland Schoklttnd) m. Schokkers.

Schol (stuk ijs) v. -len.

Schol (vischj v. -len; -letje, o. -s.

Scholarch (schoolbestuurder of -opziener) m. -en.

Scholastiek (schoolwijsheid) v. oo1'': (schoolsch) bn.

Scholen, ow. zw.ik scboolde,heb geschoold.

Scholier, m. -en; -tje, o. -a.

Scholiere, v. -n.

Scholierster, v. -a; -tje, o. -s.

Schollevaar (zekere watervogel; ook onbehouwen mensch). Zie Scbolver.

Scholpen (zachtjes kloppen) ow. zw. ik scholpte, heb ffpscholpt.

Scholver. ook scholverd en schollevaar, m. scholvers, scholverds, schollevaars en - va-ren; scholvertje, scholverdje en schollevaartje, o. -s.

Schommel (schop) m. -s; -tje, O. -8. (v. -8.

Schommel (dik vrouwspersoon)

Schommelen, bw. ow. zw. ik schommelde, heb geschommeld; schommelaar, m. schommelaarster. v. schommeline:, v.

Schommelig. bn. -er, -st.

Schompermuilen (grimlachen) ow. zw. ik schompermuilde, heb sfschompormuild. (o. -a.

Schongel 'achommeDm. -a; -tje,

Schongelen (schommelen) ow. bw. zw. ik achongelde, heb ge-schonireld; achongeling. v.

Schongeltouw, o. -en.

Schonk 'been, bot) T.-en;-je,o.-8.

Schonkig, bn. -er, -st.

Schoof («erfl v. schoven;-je,o.-s.

Schooien, ow. bw.zw. ik schooide, heb seschooid; schooier, m. schooierij, v. schooister, r.

School (leerschool, enz.) v.; (schoolgebouw) v. en o. scholen; -tje, o. -s. (len.

School (menietevi83chen)v.8Cbo-

Schoolblijven, ow.at. ik bleef b'-n -ff»-bleven *

Schoolgaan, ow.at.ik ging -,ben -«feaan. (-gelegen.

Schoolliffgen^w.at.ik lag -,lieb

Schoolsch, bn.en büw.-er,mce«t -; -heid, v.


-ocr page 220-

SCH

Schram (lichte wond; krab) v.

-men; -nietje en -|)je,o. -3. Schrammen, bw. zw.ik schramde, heb geschramd. Schrandür,bii.en bijw. -der,-8t;

-lu id, v.

Schrank, v. -en; -je,o. -s. Schrankelbeen, m. en v. -en. Schrankeloeenen, ow. zw. ik scliraiikelbeende, heb geschran-kelbeend.

Schrankelen.ow.zw. ik schran-kelde,heb geschrankeld; schran-kelaar, ra.

Schranken,!)w.zw.ik schrankte.

heb ijeschrankt; schranking, v. Schransen,ow.z w. ik schranste, heb geschranst, schranser, m. schranserij, v.

Schrap, V. -pen; -je o. -s.

Schrap, bijw.

Schrapen, bw. zw. ik schraapte, heb geschraapt; schraper, m. schraapster. v. Schraperig,bn.en byw. -er.-st,

-beid, v.

cichrapljzer. o. -s.

Schrappen, bw. zw. ik schrapte, heb geschrapt; schrapper, m. schrapsel, o.

Schred (schrede) m. -en.

Schrede, v. -n-.schreetje, o. -s. Schreef, V. schreven; -je, o. -s. Schreeuw, m. -en; -tje, o. -s. Schreeuwachtig, bn. -er, -st. Schreeuwen, bw. zw. uv

schretuwde, heb geschreeuwd, schreeuwer, ra. schreeuwster, v. Schreeuwerig, bn. -er, -st;

Schreeuwleelük, ra. en v.-en. Schreien, ow. zw. ik schreide, lub geschreid; schreier, m. schreister, v.

Schrepel (schraal) bn. -er, -si. Schriel, bn. -er, -3t; -hud, v.;

Schrift'Je bijbelboeken! v. Schrift (het geschrevene) o. -en;

Schrifteiük, bn. en bijw. Schriftgeleerde, m. -n. jv. Schriftmatig, bn. -e^-st.-heid. Schriftuur, V. schrifturen; -lijk-

bn.en bijw.

Schriftuurplaats, v. -en. Schriftvork, v. slra„ur;i-

Schrijbeenen, ow.zw. ik schnj

b. ende, heb geschrijl^end. ScnrtdeUBgS en BcMltagS,

Schiiiaellngsoli en schrB-Schrijden, ow. St. ik schreed,

heb geschreden.

Sohriiftank. V. -en; -behoeften, v mv.; -boek, o. -en; -boekje, o. -s; -bord, o. -en;-fout v.-en; -foutje, o. -s; -gereedschap, o.; -gerei, o.; -inkt. ra.; -jeukte, v.; -ki8tje,o. -s; -kramp, v.; quot;kunst, v.; -lade,v. -n; -les,v. -sen, -1^-senaar,ra. -s; -letter,v.-s; -loon, o. -en; -lust, m.;-meester, m.

Schoon ,bn. en bij w. - er, - st; - heiil, Schoon, o. [v.-tjes, bijw.

Schoon, vw. (ter, v. -s.

Schoonbroeder, m. -s; -doch-Schoondruk, m.

Schoone Ischoone vrouw) v. -n. Schoone (hetgeen schoon is) o. Schoon en, bw. zw. ik schoonde,

heb en ben geschoond.

Schooner of schoener (plat

vaartuig,sre8chiktom aan land te komen) in. -s. (o.; -szin, ni. Schoonheid, v.-heden;-s}jevoel, Schoonhouden,bw.st.ik hield -,

heb -tfehonden. Schoonklinkend, bn. -er, -st. Schoonmaak, v.

Schoon maakduivel, m. Schoonmaken, bw.zw.ik maakte heb -ffemaakt;-maak3ter,v. Schoonmoeder, v. -ouders, m. mv. (-praten.

Schoonpraat (vllt;ier) m. en v. Schoonschijnend, bn. en bijw.

-er,-st.

Schoonschrift, o. -en. Schoonvader, ra. -s;-zoon,iQ.-3

en -zonen; -zusterj v. -s. Schoonzicht, o. (-tje. o. -s. Schoor (stut, steun) m. schoren; Schoorbalk, m. -en; -hoek, m. -en; -lat, v. -ten; -paal, m. -palen; -pilaar, in. -pilaren; -post m. -en.

Schoorsteen, ra. -en; -tje, o.-s Schoorsteenstuk, O. -ken; -je O. -s.

Schoorsteenveger, m. -s. Schoorvoeten.ow.zw.lkschoor-voette.heb ^eschoorvoet;schoor-voetend, bu. (o. -s.

Schoot (touw) ra. schooien;-je. Schoot (van een kleed) ra. -en;

-je, o. -s.

Schootknechten (scheepaw., hout waaraan de schooien worden vastgemaakt) m.rav. Schootsvel, o. -len.

Schootvrü, bn.

Schooven, bw. zw. ik schoofde.

heb areschoofd. (ster, v. -s. Schoövenbinder, ra. -s; -bind-Schooverzeil,o.-en.

Schop (stoot raet den voet) ra.

-pen; -je. o. -s.

Schop (schommel) v. -pen. Schop (spade) v.-pen;-je, o.-s. Schoppen (op speelkaarten) v.

Schóppen (schoramelen) bw.ow.

zw. ik schopte, heb geschopt. Bchoppen(met den voet stooten) bw. ow. zw. ik schopte, heb Re-schopt.

Schoppenaas, o. -azen;-boer,ra.

-en; -heer, ra. -en;-vrouw.v.-en. Schopstoel, ra. -en; -tje, o. -8. Schor, bn. en bijw. -der, -st;

-beid, v. , . .

Schoren.bw.zw.ik schoorde, heb

«rpschoord; schoring, v. Schorpioen, m. -en; -tje, o. -s. Schorre en schor (onbedukt

land) quot;.schorren. SchOffemorrielRemeen volk) o.

-s; -papier, o.; -pen, v. -nen; -portefeuille, v. -s; -school, v. -scholen; -stift, v -en; -stijl,m., -taal, v.; -tafel, v. -s; -trant,m.; -tuig,o.; -uur,o.-uren; -werk,o.; -wijs en wijze,v.wijzen; -woede, v.; -/.lek, bn. (-er, -st); -zucht,v.

Schrijlings. Zie Schrijdelmgs.

Schors, v. -en; -je, o. -s^ Schorsel woensdag (Woensda* vóór Paschen) ra. -en. . , , Schort 3n,bw.zw. ik schorste,heb

peschorst; schorsing, v. Schorseneer, V. schorseneren.

o.-en.

Schorten(opschorten)bw.ow.zw. ik schortte, heb geschort^chor-tiiig4, v.

Schorten (haperen)onp.w.zw.hf t

schortte, heefl gescliort. Schorthaak, ra. -haken.

Schot (Schotlander) ra. Schotten. Schot (voortaai.i;) o.

Schot (schut) o. -ten; -je, o. -s. Schot (het schiften, enz.)o.8cho-SchOt (belasting) o. (ten.

Schotel (vaatwerk) ra. -sof-en;

-tje, o. -s.

Schotel (bakkerswerktnis) ra. -s. Schotelen, bw. zw.ik schotelde,

heb geschoteld.

ScllOtS lijsschol) v. -en; -je. o.-s. Schots (lomp, ongeschikt) bijw.

-.-r,-st. (-er, meest-.

Schotsch!onbeleefd.Ion.P,shcht)

Schotbch (van Schotland) bn.

(Schotsche tongval) o. Schotschbont, bn. Schotschrift, O. -en; -tje, o. -s Schouder, m. -s of-en;-tje,o.-s. Schouderen .bw. zw ik schouder-

de, heb tfeschonderd. Schouderophalen, o.

Schout, in. -.11 -schap, O.

Schout-bü-nacht.m. schouten-bij-nacht en schout-bii-nachts.

Schout-bö -nachtschip, o.

-schepen. ('g''11-

Schout-bij nachtsvlag, v. SchOUW (schoorsteen) v.-en;-lje.

o.-s. (-tje, o.-s.

SchOUW (schuit, praam) y. -en; SchOUW (schouwing, toezicht) v. Schouwburg, ra. -en. c-en. Schouwen, bw. zw.ik schouwde.

hebgeschouwd;schouwer(ziener,

profett; ook varkensschouwer) m.; schouwinsr, v. Schouwlustig, bn. -er, -st. schouwplaats, v. -en; -je, O.-s. Schouwspel, o. -spelen.

Schouwspeler. m.-s;-speelster,

Schouwtooneel, o. -en. [v. -s. Schraag, V. schragen; -je, o. -s. Schraag (schuins; met voluit; in Fritsl. schaars) bijw.; -te (schaarschheid) v.

Schraagbeeld. o. -en. Schraagswüze en -wös,bijw Schraal, bn. lt;n bijw. schraler, -st; -tjes, bijw. -heid,v. -te, v. Schraap. V. schrapen. [-hans,m. Schraapachtig, bn.en bijw.-er,

-st; -hlt; id, v.

Schraap Ijzer, o. -s. Schraapmes, o. -sen. Schraapsel, o. -s. Schraapzucht, v Schraapzuchtig (vr.kkig, in-

hnlisr) bn. en bijw.-er,-st. Schrab (krab, kras) v. -ben; -je.

Schrabben (schrappen,schrapen)

bw. zw. ik schrabde, heb geschrabd; schrabber, ra. schrab-ijzer, o. schrabmes, o. schrab-

Schrafelen, bw. zw. ik schrafel-rtp hfb geschrafeld;8chrafelaar,m. Schragen, bw. zw. ik schraagde, heb geschraagd; schrager, ra. sehraging, v. (heb geschraald. Schralen, ow. zw. ik schraalde.

SCH 212

Schort, V. -m; -je, o. -s. Schorteldoek, m. -en; -kleed.

-ocr page 221-

SCH

SCH

213

Schrün (kast)o. -eu.

Schrunen, bw. zw. ik schrijnde, heb geschrnudi schi jjninj;, v.

Sciirfinwerker, m. -s.

Schrijven, bw. st. ik schrcef,heb geschreveii; 8chrijf8tfr,v. schrijver, in. sclirijvi-rij, v.

Schrijversgild, o.

Schrik, ui. -ken; -jc o. -8.

Schrikachtig, bn. er, -st.

Schrikbarend, bu. -er, st.

Schrikbeeld, u. -eu.

Schrikbewind, o.

Schrikgedrochb, o. -en.

Schrikkeldag, m. -en.

Schrikkelijk,t)n.eii bijw.-er,-st.

Schrikkeljaar, o. -jaren.

Schrikkelmaand, v. -en.

Schrikken, bw. ow. zw. ik schrikte, heb en ben geschrikt.

Scnrikmiddel,o. -en; -tje, o. -s.

Schnkpoeier, u. -s; -tje, v. -s.

Sohrikrol, v. -i, n. (-er, -at.

Schrikwekkend, bn. en bijw.

Schril, bn. en bijw. -Ier, -st.

Schrobbeering (scherpe berisping) v. -en.

Schrobben, bw.zw. ik schrobde, heb geschrobd; schrobber, in. schrobbin;;, v. schrobster, v.

Schrobdag, in. -en; -net, o.-ten; -tijd, ui ; -visschenj, v.; - vrouw, v. -en; -zaag, v. -zagen.

Schroef, v. schroeven; -je. o. -s.

Schroefswijze « n -wijs, bijw.

Schroefvormig, bn.

Schroeien, bw. zw. ik schroeide, heb ««quot;schroeid; achroeier, m. schroeiing, v. schroeisel, o. schroeiijzer, o. I m. -s.

SohroevebOOm,m.-en;-dranier,

Schroeven,bw.zw. ik schroefde, h:-b tt' Schroefd.

Schrok (vraat; gierigaard) m. ken: -je, o. -s.

Schroken (zengerj) bw. zw. ik schrookte, heb geschrookt.

Schrokken, b .zw. ik schrokte, heb schrokt; echrokker, ra. schrokstlt; r, v. (-beid, v.

Schrokkig, bn. en bijw. -er, -st;

Schrollen (knorren, smalen) ow. zw. i't schrolde, heb (ff schrold.

Schromelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Schromeloos.bn.en bijw.schro-mdoozer, -loost; -heid, v.

Schromen, ow. bw. zw. ik schroomde, heb geschroomd.

Schromig. bn. en bijw. -er, -st.

Schrompel (een rimpel) v. -s.

Schrompelig, bn. -er, -st.

Schroodbeitel, m. -s; -ijzer, o.

-s; -touw, o. -en.

Schroom, ra. I-er, -St.; -heid. v.

Schroomachtig, bn. en bijw.

Schroomhartig, bn. en bijw. -er, -St.; -heid, v.

Schroomvallig, bn. en bijw.-er,

Schroot, o. (-st; -heid, v.

Schub i n schubbe,v. schubben; -bet,Ie, o. -s.

Schubachtig, bn.

Schubben bw. zw. ik schubde, hlt; b 'ji-schubd.

Schubbig, bn. er, -st.

Schubmes, o. -sen.

Schubswijze en - Wijs, bijw.

Schubvisch, ra. schubvisschen.

Schuchter, bn. en bijw. -der, -st; -held, v.

Schuddebol, ra. en v. -len.

Schuddebollen, ow. zw. ik schuddebolde, heb geschuddebold.

Schudden, bw.ow.zw. ik schudde, heb geschud; schudder, m. schudding, v.

Schuier, in. -s; -tje, O. -s.

Schuieren, bw.ow. zw. ik schuierde, h b £eRchnierd;schuieraar, in. schuiering, v.

Schuif, v. schuiven; -je, o. -s.

Schuif blad, o -en.

Schuifblind, o. -en.

Schuitdeur, v, -en. (-ster, V.-8.

Schuifelaar, ra. -laren of -s;

Schuifelen (blazen alseene slang) ow. zw. ik schuifelde, heb geschuifeld; schnifeling, v.

Schuifelen (glijden) ow. zw. ik schuifquot; 1de, heb geschuifeld.

Schuifkar, V. -ren.

Schuifknoop, m. -e^.

Schuiflade, v. -n; -laatje, o. -s.

Schuifluik, o. -en; -je, o. -s.

Schuifraam, v. -ramen; -pje, o.

Schuifslot, o.-en. [-s.

Schuiftafel, v. -s; -tje, o. -s.

Schuiftang, v. -en.

Schuiftrompet, v. -ten.

Schuilen, ow. st. ik school heb en ben gescholen; ook zw. ik schuilde, heb ' n ben geschuild.

Schuilevinkje,o. (ben -gegaan.

Schuilgaan, ow. st. ik ging -,

Schuilhoek, ra. -en; -je, o. -a.

Schuilhouden (zich) ww. st. ik hield mij -, heb raij -gehouden.

Schuilplaats, v. -en.

Schuim, o.

Schuimachtig, bn. -er, -st.

Schuimbekken, ow. zw. ik sch'iimbi kt'*, heb geschuimbekt

Schuimblad, o.

Schuimen, ow. bw. zw. ik schuimde, heb geschuimd; «chuimer, m.

Schuimer, ra. -s. ZieZeeschui-nu-r en tafelschuimer.

Schuimig, bn. -er, -st.

Schuimlooper, ra. -s.

Schuimpje (arebakje) o. -s.

Schuimschop, v. -pen.

Schuimspaan, v. -spanen; -tje, o. -s. (-heid, v.

Schuin, bn. en bgw. -er, -st;

Schuinen (schuin raaken)bw.zw. i «e.huinde, heb sreschuind.

Schuins.bijw. -er, schuinst.

Schuinsch, bn. -er, raeest -,

Schuinte, V. -n. [-heid, v.

Schuit. V. -en; -je, o. -s.

Schuitepraatje, o. -s.

Schuitevoerder, ra. -s.

Schuitevracht, v. -en.

Schuitjevaren, o.

Schuiven, bw. ow. st. ik schoof, heb en ben geschoven; schuiver ra. (ra. -en.

Schuivuit 'eene soort van zeil)

Schuld, v. -en; -je, o. -s.

SchuldelOOS,bn. en bijw. schul-d»loozer; -loost; -heid, v.

Schuldenaar, ra. -a en schul-donar'-n; schuldenares, v. -sen.

Schuldig, bn. en bijw. -er, -st.

Schuit). Zie Schelp.

Schulpen (raet ribben maken) bw. zw. ik schulpte, heb geschulpt; schulper, ra

Schulpzaag, v. -zagen.

Schuren (in de schuur brengen) bw. zw. ik schuurde, heb geschuurd; schuring, v.

Schuren (wrijven| bw.ow. zw. ik schuurde,heb geschuurd;schuur-Sfl, o. schuurster, v.

Schurft, v. en o. (-st; -beid, v.

Schurft (ruidis:) bn. en bijw. -er,

Schurftachtig, bn. -er, -st.

Schurftig, bn. -er, -st; -heid, v.

Schurk, m. -en; -ie,o. -s.

Schurkachtig, bn. en bijw. -er, -st; - heid, v.

Schurken (zich wry ven) ow. zw. ik schurkte. Ik b geschurkt.

Schurkenstreek, ra. -streken; -stuk, o. - ken; - werk, o.

Schurkerij, v. -en.

Schut (geschut) o.

Schut'scherm) o. -ten; -je, o. -gt;.

Schutblad, o. -en.

Schuts, v.

Schutsbrief, ra. schutsbrieven.

Schutsel, o. -s; -tje, o. -s.

Schutsengel, m. -en.

Schutsheer, m. -en.

Schutsluis, v. schutsluizen.

Schutsvrouw, v. -en.

Schutten (opsluiten; qpk verhinderen) bw.zw. ik schutte,heb ypsch u t; schu tter,ra. schut ting, v.

Schutter, m. -s; -tje, o. -s.

Schutterig, bn. -er, -st; -heid v.

Schutterij, v. -en.

Schuttersdienst, ra. -en; -doelen, ra. -s; -}r( weer,o. -geweren; -rand,ra.-raden. (o.-8.

Schutting, v. -en; schuttinkje.

Schuur, v. «churen; -tje, o. -s.

Schuurbak. ra. -ken; -borstel, ra. -s; doek, ra. -en; -goed, o.; -hok, o. -ken; -lap, ra. -pen; -mand, v. -en; -plank, v. -en; -steen, ra. -en: -zand, o. (v.

Schuw,bn.en bijw.-er, -st; -heid.

Schuwen, bw. zw. ik schuwde, ■ eb ff'schuwd.

Scorbut (scheurbuik) o.

Scorbutiek, bn.

Scriba (schrijver, geheimschrijver, sf cretaris* ra.

Scrupel (medicinaal eewichtge-liikstaande mot 1.1)2 grara)o.-8.

Scrupuleus (nauwgezet van (re-wet' n.vol bedenkingen, angstig, raoeielijk)bn.8Crupuleuzer,8crn-pul- ust.

Scrutineerrn(uitvorschen,door-lt;ronden; stemmen verzamelen) bw. rgt;w.

Sculpsit, hij heeft het gegraveerd.

Sculptuur (beeldhouwkunde; sniiknnat; beeldgietery) v.

Scylla (in de fabell. eene gevaarlijke klip bij Messina; ook eene drnaikolk) v.

Scyth. ra. -en; Scythië, o.

Scvtisch, bn.

Séance (zittinjr) v, -a.

Secans (in de wiskunde, de sny-liinW secanten.

Secludeeren uitsluiten) bw.

Seclusle (uitslnitinsr) v.

Secondair (onderseschikt) bn.

Secondant (helper, hulp, by-stand, bijzonder in een tweegevecht of in het spreken; onder-raee'ter^ulnonderwijzerjm.-en.

Secondante onderwijzeresjv.

Seconde en secunde, v. -n.


-ocr page 222-

SEC

SIG

214

Secondeeren (bijstaan, helpen,

begeleiden) bw.

Secondo (muz.) tweede stem. Secreet (geheim) o secreten. Secretaire (schrijftafel of -kast;

ook bekend stuk huisraad) v. -s. Secretariaat, o. secretariaten. Secretarie, v. -ën.

Secretaris, m. -sen.

Sector (gedeelte van eenen cirkel) m. -s. en -en. Seculariseeren (wereldlijk maken, geestelyke gestichten ver-koopen)bw.

Secunda (muz.) de tweede toon

na den grondtoon.

Secureeren (verzekeren, te hulp komen) bw. (v*

Securiteit (zekerheid,veiligheid) Sedentair (zittende, op dezelfde

plaats blijvende) bn.

Sedert, bijw. vz. en vw.

Seditieloproer,opstand,muiterij, rustverstoring) v. -tien en -ties. Seditieus (oproerig) bn. Seductie (verleiding) v. Seduisant (verleidelijk) bn. Seffens, bijw.

Segmfent (afsnijding; gedeelte van eenen cirkel)o. -en; -je,o.-s. Segno (dal) (muz.) van hetteeken

af weder te beginnen.

Segrün, o. -en. (bn.

Segrünen (vansegrijn geniaakt) Sein (een teeken) o. -en;-tje,o.-8. Seine (rivier in Frankrijk) v. Seinen, bw.ow. zw. ik seinde,heb

geseind; seiner, m. seinster. v. Seinpaal, m. -palen; -schot, o.

-en; -vlag,v. -gen.

Seizen, bw.zw. ik seisde, heb geseisd; seizing, v. Scheepsw. Seizoen, o. -en.

' Sejour (verblijf) o. Sejourneeren (verblijven, een tijdlang zich in eene plaats ophouden) ow.

Sek (zekere wijn) v. (o. -s.

Sekreet (gemak) o. sekreten; -je. Sekse (kunne, geslacht) v. -n. Sekte (geloofspartij) v. -n. Sektegeest, m.

Sektenhaat, m.

Sekuur, bn. -der, -st.

Sela, altijd, zonder einde, onophoudelijk.

Selderi), *•

Seldrement (drommels» tw. Selectie ikeus, verkiezing) v. Selenographie (maanbeschrij-vinsr) v.

Semblant (schijn) o.; faire -,

doen alsof.

Semester (halfjaar) o. -s.

Semi, half.

Seminarist (kweekeling van een

seminarium) m. -en. Seminarium (kweekschool voor toekomstige godsdienstleeraars) o. -s en seminaria. (de) o.

SemitiSCll (van Sem afstammen-Senaat (de raad,staats- of stedelijke raad, hooge raadsvergade-rins) m. senaten.

Senator (raadsheer) m. -en. (o. Senatus consult (raadsbesluit) Seneblad, o.-en. [o.

Seneeroen (zeker kruid) o. Seneplant,v. -en. Senestruik, m. -en.

Senior, de oudere, oudste.

Sensatie (gewaarwording, gevoel; opmerkzaamheid; beweging, geruisch) v.

Sensibel (gevoeliï, lichtgeraakt;

erkentelijk, dankbaar) bn. Sensualisme (trek naar het zinnelijke) o. (m. -en. Sensualist (zinnelijk niensch) Sensualiteit (zinnelijkheid) v. Sensueel (zinnelijk) bn. en bijw. Sent (scheepsw.) v. -en. (-er-st. Sententie (uitspraak, zin- en ze-dt nspreuk,korte gt:dachte;recht-spraak, vonnis) v. -tifin en -ties. Sententieus (zin- of leerrijk, denk- of. kernspreukig, vol schoone gedachten) bn. Sentiment (gevoelen, denkwijs, meening, gedachte; gevoel, nei-giquot;g) o. -en. (teelheid) v. Sentimentaliteit (sentimen-Sentimenteel (overdreven en belachelijk gevoelig)bn. en bijw. -er, -st.

Senza (muz.) zonder.

Separatie (scheiding) v. Separatisme(zucht tot afzondering in zake van godsdienst en staatkunde) o. (v. -en.

Separatist (afgescheidene) m.en Separatistiscli (op de wijze der

afgescheidenen) bn. Separeeren 'afzonderen) bw.;

(scheiden) ow.

Sepia (de inktvisch, ook: het bruine sap uit de blaas van den inktvisch; bruine tint) v. September (Herfstmaand) m. Septentrionaal (noordelijk)bn. Septet of septuor (muz.) zevenstemmig stuk.

Septima (muz.)zevende toon van

een octaaf.

Sequester (beslag, arrest) o. Sequestreeren (beslag leggen op) bw.

Seraf, m. -s; serafijn, m. -en; serafijntje, o. -s,

Serafine( muziekin8trument)v. - s. Serafsvleugel,m. -s; -vlucht,v. Serail (paleis van den Turkschen keizer; woning der vrouwen van een Turkschen groote) o. -s. Serenade (avond- of nachtmuziek) V. -s.

Serenissima, doorluchtige, titel eener regeerende vorstin. Serenissimus, doorluchtigste titel van een regeerenden vorst. Serge en sarge, v. -s.

Serie (reeks, orde) v. seriön. Sergeant, m. -en en -s. Sergeant-ma j oor ,m. sergeant-

majoors.

Sergeantsstrepen, v. mv. Serieus (ernstig, plechtig, gewichtig) bn. en bijw.

Sering en syring, v. seringen. Seringebloesem, m.; -boom, m. -en; -boompje, o. -s; -struik, m. -en; -struikje, o. -s. -en. Sermoen (redevoering:, preek) o. Seroen (gewicht bij de Negers; m. -en.

Serpent (slang; ook zeker muziekinstrument) o. -en. Serpentig (als eene slang; boos,

vinniir) bn. -er, -st.

Serpentijn (een stuk geschut) v. -en; oudt. gebruikel. voor slang en veldslang.

Serpenty nsteen (slangensteen, slangswijze gevlekte steen) o.

Serpentjjnsteenen (van ser-pentijnsteen) bn.

Serpentslook, o.

Serpentstong, v. -en.

Servet, o. -ten; -je, o. -s.

Service(dien8t,bediening,dienst-hetooning; inlegerings- of verzorgingsgeld voor soldaten; rondgang van een gerecht aan tafel) ra.

Serviel (slaafsch, laag, kruipend) bn. en bijw. -er, -st.

Servies, o, serviezen; -je, o. -s.

Servilisme(slaafschheid) o.

Serviliteit (slaafschheid) o.

Serving, v. -s.

ServitUUt(dwang- of leendienst; bezwaarrecht, b.v.: de gedwongenheid, een ander op zijnen grond, zekere vrijheden toe te staan) o. servituten.

Sessie (zitting, verzameling van personen) v. sessien en sessies.

Severiteit (ernstigheid; hard-, streng- of scherpheid) v.

Sevigné (haak- of borstspeld der dames) v. -s.

sextant (zesde deel van eec cirkel ).m. -en.

Sexte (muz.) zesde toon in de klankladder.

Sexueel (het geslacht of de geslachtsdrift betreffende) bn.

Sfeer teen bolrond lichaam; sterrenkundige afbeelding van het heelal of den hemel, door middel van verscheidene kringen, en den aardbol in hun midden; de kring, waarbinnen iemands vatbaarheid, kundigheden of macht zich bepaalt) v. sferen.

Sferiscll (rond-, bol- of kogelvormig) bn.

Sfinx (fabelachtig monster der oudheid; zinnebeeld van alle verborgenheden in natuur en godsdienst) v. -en. (ker.

Sforzando (muz.)versterkt, ster-

Sibil (oude waarzegster, toover-kol; profetes) v. -len.

Sibillijnscll (waarzeggend; pro-feteerend' bn.

Sic! zoo ! dus staat er woordelijk!

Sidderen, ow. zw. ik sidderde, heb gesidderd; siddering v. sidderaal (beefaal)m.

Siepel, v. -s.

Sier, v enkel gebruikel. in: goede sier maken.

Sieraad, o. sieraden en sieradiën; -je, o. -s.

Sieren, bw. zw. ik sierde, heb gesierd; aiering, v. siersel, o.

Sierlijk, bn. en bijw. -er. -st;

Sierplant, v.-en. [-beid, v.

Sierra,(geberste, bergketen) v.

Siesta quot;(middagslaapje, middagrust) v.

Sleur (heer; een geringe titel, waarvan zich de meerderen je-«rens de minderen bedienen) m.

Siffleeren (fluiten, uitfluiten,uit-iouwen) ow. bw.

Sigaar, V. sisaren; -tje, o. -s.

Sigaianasch, v ; -fabriek, v.-en; -kist, v. -en; -kistje, o. -s; -koker, m. -s; -maker, m.-8;-pijpje, o. -s; -standaard en -standerd, m. -s.


-ocr page 223-

SLA

SIG

215

Sigillom, het zeRel.

Signaal (het teeken, de leus; een

▼oorachrift) o. aijfnalen. Slgnaleeren (beteekenen,oader-scheiden, voordoen, merkwaardig of b -roe nd maken) bw. Signalement (beachrijviog van

een persoon) o. -en.

Signatuur (onderteekenins, hamlscbrift, bladteekeninp:) v. -turen. (plaatsen) bw.

Signeeren (zijn naam onder iets Signet (handzegel, cacbet) o.

-ten; -je, o. -s.

Slgnora (dame) v. signora's. Signum (kenteeken, beduiding,

wenk; wonderteeken) o. Söfalen,ow./.w.het sijfelde, l^eeft gesijfeld. (heeft en is gesijpeld. Sijpelen, OW. zw. het sijpelde, SÜS (snaak, kwant) m. sijzen. SÖ^je (vogeltje) o. -s. Sik (kinbaard) v. -ken; -je, o. -s. Sik (sfeit) v. -ken; -je,o. -s. Sikkel (munt) m. -en of -s. Sikkel (maaiwerktuig) v. -en of

-8; -tje, o. -s.

Sikkepitje (weinigje), o. Silentium, het zwijgen, stil ! Silhouet en silhouette (schaduwbeeld) v. silhouetten. Silhouetteeren 'afteekenen, in een schaduwbeeld ofteekening voorstellen) ow.

Sim (aap) v. -men; -metje, o. -s. Sim (snoer, touwi v. -men;-metje, o. -s. (geestelijke ambten) v. Simonie (woeker of winst met Simpel (eenvoudig; wezenloos) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -tjes, bijw.

Simpelaclltig, bn.; -heid, v. Simpliciteit i eenvoudigheid) v. Simplificeren (vereenvoudigen,

verkorteni bw.

Simuleeren (voorgeven of voorwenden, vertoonen,veinzen,hui-chelnn) bw. (schappelijk) bn. Simultaan (gelijktijdig,gemeen-Sinaasappel, m. -s. Sinceritelt (oprechtheid) v. Sindel. Zie Sintel.

Sinds, vz.

Sinecuur (lui baantje, post die bezoldiging geeft zonder dat men er iets voor doet) v. sinecuren. Singel, m. -s; -tje, o. -s. Singelen, bw.zw.ik singelde,heb sesin^nld. (aperij) v.

Singerie (aperij, gekke kuur; na-Singularis (enkelvoud) m. en o. Singulariseeren (door iets zonderlings onderscheiden) bw. Singulariteit (vreemdheid, zon-derlinarheidi v. (-der,-st.

Singulier( vreemd,zonderling)bn. Sinister (linksch,verkeerd;onge-

lukkig, rampspoedig) bn.

Sint- (v66r n-vn-n van Heiligen).

Sint-Antonieskruid, o. Sint-Citliirinagasthuis, o. Sintel, m.-s;-tje,o.-s. ilaas.m Sinterklaas en Sint-Nico-Sinterklaisavond, m.; -feest.

o.; -seschenk, o. -en; -goed, o. Sint-JacoPskruid, o. Slnt-Janakerk, v. Sint-ljaTiPertanoot, v.-noten. Sint-Nicolaas enz. Zie Sinter-

Slnt-Teuuistoloem, v. -en.

Sinus (boezem, schoot, zeeboe-zem;de loodlijn die uit het punt, waarin een straal den omtrek des cirkels snijdt, op een anderen straal valt) m. -sen.

Sip, bij w.

Sipperlippen (met het voorste der tong proeven) ow. /.w.ik sip-perlipte, heb gesipperlipt.

Sire (vorstentitel) m.

Sirene (zeenimf, schoone verleidster) v. -n.

Sirenenzang, m. -en.

Sirocco ibrand- of gloeiwind; een ueete zuidoostenwind, in Italic)m. Siroop. Zie Stroop.

Sisklank, m. -en.

Sissen.ow.z w.ik siste, heb gesist;

sisser, m. sissing, v.

Sisser (rolletje van natgemaakt buskruit; ook zekere erwt) m.-s; Sits. o. -en; -je,o. -s. [-tje,o.-s. Sitsenwinkel, m. -s.

Situatie (gesteldheid, toestand;

ügsjing) v. situatiën. (chüles. Sjaal (ook cMle) v. sjaals en Sjalot, v. -ten. (gesjapt.

Sjapp3n, bw. zw. ik sjapte, heb Sjappetouwen, ow. zw.ik sjap-petouwde, heb gesjappetouwd; sjappetouwer, m.

Sjees, v. sjeezen; -je, o. -s. Vers:.

Cnais. (gesjeesd.

Sjeezen, ow. zw. ik sjeesde, ben Sjerp, v. -en; -je, o. -s. (bijw. Sjofél, bn. -er, st; -heid, v. -tjes. Sjokken, ow.zw.ik sjokte,heb en Sjor, m. [ben gesjokt.

Sjorklamp, m. -en.

Sjorren, bw. zw. ik sjorde, heb gesjord; scheepsw. sjorder, m. sjorring, sjortouw, o.

SjÓUW, v. -en; -tje, o. -s. Sjouwen, bw. ow.zw.ik sjouwde, heb gesjouwd; sjouwer, m. ajou-werij, v. sjouwwerk, o. (-s. Skelet (geraamte) o. - ten; -je, o. Skeletteeren^het geraamte eens licbaams uitdrogen en reinigen) Sla. Zie Salade. [bw.

Slaaf (volk-uiaam)m. Slaven;Sla-visclï, bn. Slavonic,o.Slavonicr, m. Slavonisch, bn.

Slaaf (lijfeigene) m. slaven; -je. Slaafs, bijw. [o.-s.

Slaafsoh, bn. -er, meest -. Slaag, m. gebr.v.slagen, in: slaag Slaags,bijw. (-raken), [krijgen. Slaak, o. slaken.

Slaan,bw. ow.st. ik sloeg, heb en ben ireslagen. (pen.

Slaap (zijde van het hoofd)m.sla-Slaap (rust) m. slapen; -je,o. -s. Slaapbol, m. -len; -kamer. v. -s; -kameraad, m. en v. -s; -kop,m. en v. -pen; -salet, o. -ten;-stede en -stee, v. -steden en -steeë i; -vertrek, o. -ken;-zaal,v.-zalen. Slab en Slabb3,v. slabben;-betje. Slabak, ra. -ken. (o. -s

Slabbakken en slapbakken (talmm, sukkelen) ow. zw. ik slab bakte (slaphakte), heb ge-slabhakt (geslaphakt). Slabakker, m. -s.

Slabbe (versche haring) v. -n. Slabben, bw. ow. zw. ik slabde,

heb -reslabd.

'Slabber (haringbuisje) m. -s. Slabberen,bw.ow.zw ik slabber-Slabed,o.-den. [de,h.geslabberd.

Slacht, v.

Slachtbaar, bn. (-bijl, v, -en.

Slachtoank, v.-en;-bee3t,o.-en;

Slachten (gelijken) ow. zw. ik slachtte, heb geslacht.

Slachten (dooden) bw. zw. ik slachtte, heb geslacht; slachter, ra. slachterij, v. slachting, v.

Slachthuis, o. -huizen; -maand, v.; -offer, o. -s; -tijd, m.;-vee, o.

Sladood (lange-) m. en v.

Slag (klap) m. -en; -je, o.-sen

Slag (soort) o.; -je, o. [slaafjes.

Slag (vogelknip) o.

Slagenigclukkenlow.zw.ik slaagde, ben geslaagd.

Slager, m. -s; -tje,o. -s.

Slagerij, v. -en.

Slagersbank, v. -en; -bül,v.-en; - blok, o. - keni-gild,o.-en;-hond,

m. -cn;-knecht,m.-s;-mes,o.-aen.

Slaghamer, -s; -hoedje, o. -s; -kruit, o.; -kwik, v. en o.;-scha-duw, v. -en.

Slagvaardig, bn. -er, -st.

Slagveder en -veor, v.-vederen eri -veeren; -veertje, o. -s.

Slagveld, o. -en.

Slak ook slek, v.-ken; -je, o. -a.

Slakea, bw. zw. ik slaakte, heb geslaakt; slaking, v.

Slakkengang, m.

SUkkenhuisje, o. -s. Slalepel, m. -s.

Slamand, v. -en; -je,o. -s.

Slampampen, ow. zw. ik slampampte, heb ges)a;n;gt;ampt;3lam-oamper (brasser) m.slampampe-perij, v. slampampster, v.

Slan®quot;, v. -en; -etje, o. -s.

Slangachtig, bn.

Slangebeet, m. -beten; -kop,m. -pen; -lijn, v. -en.

Slangen bloem, v. -en; -ei, o. -eren; -geblaas, o.; -sesijfel, o.; -gif en -gift, o.; -hol, o. -en;

-hoofd, o. -en;-kruid,o.;-wortel,v.

Slansretong, v. -en; - vel, o.-len. Slangswijze en -Wijs, bijw.

Slangvormig, bn.

Slank, bn. enbijw.-er,-st;-heid,v.

Slaolie, v.

Slap, bn. en bijw. -per, -st;-heid, v. -jes, b\jw. -pelijk, bijw. -pig-heid, v. -te, v.

Slapachtig, bn. -er, -st.

Slapeloos, ba. en bijw.; -heid,v.

Slapen, ow. st. ikaliep, hebge-slaoen; slaapster, v. slaper, m.

Slaperig, bn. en bijw. -er,-st; -heid, v.

Slaphakken. Zie Slabbakken.

Slanhartig, bn. en bijw. - er, -st.

Slapjes, bijw. (-heid, v.

Slanlendén, m. en v. -s.

Slaolendig, bijw. (v.

Slapmoudig, bn. -er, -st; -heid.

Slappen, bw. ow. zw. ik slapte, ben geslapt.

Slatten, bw. zw. ik slatte, heb geslat; slatting, v. (geslaafd.

Slaven, ow. zw. ik slaafde, heb

Slavenaard, m.; -arbeid, m.; -dienst, m. -en; -haler, m. -s; -handel, m.; -houder,m. -s; -keten. v. -s;-markt, v. -en-, -werk.

Slavernij, v. Co.;-ziel, v. -en.

Slavin, v. -nen; -netje,o. rs.

Slavisch, bn. Zie Slaaf.

Slavonië. Zie Slaaf.

Slavork, v. - en.


-ocr page 224-

SLU

216

SLE

Slok, m. -ken; -je, o. -s.(-heid,v. Slokachtig, bn. en bijw. -er,- st; Slokdarm, m. -en; -pje, o. -s. Slokken, bw. zw. ik slokte, heb

geslokt; slokker, ra.

Slokop, m. en v. -pen.

Slommer, ra.

Slomp (kiomp) ra.-en. (zen. Slons (havelooze vrouw) v. 8lon-Slonsachtig, bn. -er,-8t;-heid,v. SlOUfcje (dievenlantarentje) o. -s. Slonzen, ow. zw. ik slorsde, heb Ktslonsd. (-je, o.-s.

Sloof (sukkelaarster) v. sloven; Sloof (voorschoot) v. sloovenpje, Sl00fachtig,bn. -er, -st. [o. -s. SlOOien (zijdelings van het schip aiwijken) ow. zw. ik slooide,ben SlOOiknie, V. -Cn. [geslooid. Sloop, V. -en; -je, o. -s.

Sloopen, bw. zw. ik sloopte, heb gesloopt; slooper, ra.slooping,v. SlOOt, v. -en; -je, o. -s.

Slooten, bw. zw. ik slootte, heb

gesloot.

Slop, o. -pen; -je, o. -s.

Slordig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Slorp en slurp, m. -en; -je, o.-s. Slorpdrank, m. -en.

Slorpei, O. -eren.

Slorpen en slurpen, bw. zw. ik

s.orpte of slurpte, heb geslorpt of geslurpt. (slootje, o. -s. Slot (sluitmiddel) o. -en;-je en Slot (kasteel) o. -en.

Slot (einde) o.

Slot (saldo) o. -en. Slotenmaker, ra. -8.

Slotvers, O. - verzen.

Slotvoogd, m. -en.

Sloven (zwoegen)ow.zw.ik sloofde, heb gesloofd; slover, m. Sluier, m. -s; -tje, o. -s. Sluieren, bw.zw.ik sluierde, heb

gesluierd.

Sluik, v. al leen gebruikelijk in: ter sluik (verholen, ongemerkt,hei-melijk) bijw. uitdr. SlUik(rank,mager;van hoofdhaar: plat op het voorhoofd) bn. en bijw. er, -st; -heid, v.

Sluiken, bw. st. ik slook,heb gesloken; sluiker, m. sluikerij, t. sluiking, v.sluikha«idel,m.8luik--Sluimer, ra. (ster, v

Sluimeren, ow. zw. Ik sluimer-de.heb Kesluimerd;8luiinering,T. Sluimerkussen, o. -s; -tje,o.-B. Sluimerrol, v. -len.

Sluip, v. slechts gebruikelijk in;

ter sluip (verholen,in 't geheim) Sluipdeur, v. -en. [bijw.uitdr. Sluipen, ow. st. ik 8loop,ben geslopen; sluiper, m. Sluiphaven, v. -s; -hoek,m.-eD; -hol, o. -en; -koorts, v. -en; -moord, m. -en;-moordenaar,ni. -s; -moorder, ra. -s.

Sluis, v. sluizen; -je, o. -s. Sluitband, m. -en; -boom, m. -en; -bout, m.-en;-doos,v.-doo-zen.

Sluiten, bw. ow. st. ik sloot, heb en ben gesloten; sluiter, m.slul-tins. v. sluitster, v.

Sluitgeld, o.; -hek,o.-ken;-hout, o. -en; -jas, v. -sen; -kool,v.-en; -letter,T.-8;-n»and,v.-en;-plank, v. -en; -rede, v.-nen;-stuk, o. -ken;-tuig, o.

SU) (zeelt) v. -en; -tje, o. -s.

Slflk en Slik, o.

Slukachtig, bn. -er, -8t;-heid,v. Slijm, o. -en.

SI ü mach tig,bn. -er,-8t; -heid,v. Slümerig, bn. -er, -st; -heid, v. Slijmig. bn. -er, -st; -heid, v. SlÜP, o.

SlÜPbak, m. -ken; -bord, o. -en. Slijpen, bw. st. ik sleep, heb geslepen; slyper, m. slyping, v. slijpael, o. (-steen, m. -en. SlÜlgeld, o.; -molen, m. -s; SIutachtig, bn. -er, -st; -heid,'-. Slijtage, v.

Slijten, bw. ow. st. ik sleet, heb en ben gesleten; mijter, ra. slij-teiij, v. slijting, v. slijtster, o. Slik.quot; Zie Slijk.

Slikken, bw. zw. ik s'ikte, heb

geslikt; slikker, ni. slikking, v. Slikkerig. Zie Slijkerig.

Sliknat, bn.

Slikop (slokop) m. en v. -pen. Slim, bn. en bijw. -nier, -st; - heid,

v. -mfcheid, v.

Slimmerd, ra. -s; -je, o. -s. Sllmmeren (erger worden) ow.

zw.ik slimmerde.b. geslimmerd. Slinden (verslinden) bw. st. ik

slord, heb (feslonden. Slindkolk (de keel) v. -en. Slindpenning, m. en v. -en. Slinger, m. -s; -tje, o. -s. Slingeraap, m. -apen; -boom,

m. -en; -bosch, o. -bosschen. Slingeren, bw. ow. zw. ik slingerde, heb geslingerd; slingeraar. ra. slingering, v. Slingerlaan, v. -lanen; -pad, o. -en; -pardoen, v. -s; -plant, v. -en; -slag, ra.; -steen, ra. -en; -uurwerk, o. -en. (slonken. Slinken ow.st.ik slonk, ben ge-Slinkerhand (linkerhand) v. SlinkerziJde (linkerzijde) V. Slinks (links 1 bijw. -er, -st. Slinksch (linksch) bn. -er. Slip, v. -pen; -je, o.-s. [raeest -. Slippedrager, ra. -s.

Slippen (glippen) ow.zw. ik slipte, ben geslipt; slipper m. slip-steek, ra. (slist; «lissing, v. Slissen, bw.zw. ik sliste, heb ge-Slobbe ivaatdoek)v. -n; -tje,o.-s. Slobberdoes (morsebel) ra. e» v. doezen.

Slobberen bw. ow. zw. ik slobberde, heb quot;eslobberd; slobbe-rins, v.

SlObblg, bn. en bijw. -er, -st. Slobkous, v. -en; -je, o. -s. Slodder (morsifr mensch) ra. -s. Slodderaachtig, bn. en bijw.

-ir.-st. (heb sreslodderd.

Slodderen, ow. zw.ik slodderde. Slodderig, bn. en bijw. -er, -st; SlodderkouB, v. -en. (-heid, v. Sloddervos, m. en v. -sen. (-s. Sloep 'een vaartuisr) v. -en; -je,o. Sloeren (meten) bw. zw.ik sloer-

de, heb gesloerd; scheepsw. Sloerie, V. -s; -moer, v. -s.

SlOf, v. -fen; -je, o. -s.

Slof (traag, slordig) bn. en byw.

-f.-r, -st; -heid,v.

Sloffen, ow. zw.ik slofte, heb ge-

slot; sloffer, m. slofster, v. Slofflg. bn. -er, -st; -heid, v. Slofhak, ra. en v. -ken. Slofetuk, o. -ken.

Blecht, bn. en bijw. -fr, -st;

-elük, biiw. -beid, v. -igheid, v. siecbtbijl, V. -en.

Slechten, bw.zw. ikslechttc,heb

pesl. ebt; slechting, v. Slechthoofd, m. en v. -en. Slechtje, o. -s.

Slechts, bijw.

Slechtwep, büw.

Sleöe en slee, v. sleden en slee-en; sleetje, o. -s; sledevaart, v. Slee (wilde pruim) v. -ën. [-en. Slee en sleeuw (zuur, scherp)

bn.; sleeheid en sleeuwheid, v. Sleep. m. slepen; -je. o. -s. Sleepboot, V. -en; -deken, o. -s. Sleepen (voorttrekken) bw.zw.ik sleepte, heb gesleept; sleeper,ui.

Sleepersknecht, m. -s; -paard.

o. -en; -werk. o. Sleepgewaad,o.-pewaden;-hel -ling, v. -en; -loon, o. -en: -net. o. -ten; -sabel. o. -; -touw. o. -en; - tros, m. -sen; - voet, m. en v. -en.

Sleepvoeten, ow.zw. ik sleepvoette', heb gesleepvoet.

Sleet, v. (v.

Sleetsch, bn. -er, meest-; -beid. Sleeuw enz. Zie Slee enz. Sleeuwlgheid. v.

Slepel. m. -s.

Slegge. v. -n.

SI el ihouten hamer) v. -en Slek Zie Slak.

Slemp (brasserij) m.

Slemp (drank) v;; -je, o. Slempdag, m. -en.

Slempen, ow. zw. ik slempte, he b slempt; slemper, m.slem-per\i. v. slempster, v. Slemphout (scheepsw.) o. -en. Slemplooper, m. -s; -maal,o.

. -mali n; -partij, v. -en; -tijd, ra. Slerdrlaan (sleur) m.

Slenk imodderplaats) v. -en; -je. Slenter (een lap) m. [o. -s. Slenter (sleur, stre»kl m. -s. Slenteren, OW. zw. ik slenterde, heb geslenterd; slenteraar, m. slenteraarster. v. slenterbroer, m. slentergang, m.

Slepen (gesleept worden) ow.zw.

ik sleepte, heb gesleept.

Slet, v. -ten; -je, o. -s.

Sleter (lap) m. :8.

Slctlp. br. -er, -st. Sletvlrik.m.-en. gt;

Sleuf (groef, kil) v. sleuven; -je, S eur, v. [o. -s.

Sleuren, bw. ow. zw. ik sleurde, heb g« sleurd.

Sleutel, m. -s en -en; -tje, o.-s. Sleutelbeen,o. -en; -tje, o. -s. Sleutelstuk, o, -ken.

Slib, v.

Sllbschtlp, bn. -ev, -st. SUbberachtlg, bn. -er, -st; -held, v.

Slibberen,OW. zw. ik slibberde, heb geslibberd; 8libberbaan(glij -bjgt;8tgt;). v.

Slibberig, bn. -er, -st; -heid, v. Slier. m. -en; -tje, o. -s. Slierbaan (glijbaan) v. -banen. Slieren, bw. OW. |zw. ik slierde, heb gt;flt;slj» rd.

Sliersperge en slierasperge,

v. -s.

SJiet (afschfidingspaal tusschen de vakken in een stal) v. -en.

-ocr page 225-

SNA

SLU

217

Slungel, m. -a.

Slungelen, OW. zw.ik slungelde, hi-b geslungeld.

Slurf, v. slurven; -je, o. -s.

Slurp. Zie Slorp.

Slurpen. Zie Slorpen.

Sluw, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -igbeid, v.

Smaad, m.; -beid, v. -beden; -naam, m.-naaien;-rede, v.-nen; -scbrift, o. -en; -woord, o. -en.

Smaak. ra. smaken; -je, o. -s.

Smaakloos- in eigenlijken zin)bn.

Smaakvol, bn.

Smaaldicht, o. -en.

Smaal schrift, o. -en.

Smacht (afgesneden buik van een baring) v.-en. (beb gesmacht.

Smachten, ow. zw.ik smachtte.

Smachtend, bn. en bijw.-er,-st.

Smachterig, bn. en bijw.-er,-8t.

Smadelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Smaden, bw. zw.ik smaaddp,beb gesmaad; smader, m. (o. -s.

Smak (van smakken) m. -ken;-je.

Smak (zekere soort van vaartuig) v. -ken; -je,c. -s.

Smak (zekrr gewas). Zie Sumak.

Smakelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Smakeloos (overdrachtelijk)bn. en bijw. -loozer, -]oost;-heid. v.

Smaken, ow. bw. zw.ik smaakte, beb (resraaakt.

Smakken (werpen) bw.ow.zw.ik smakte, heb gesmakt.

Smakken (met den mond)ow.zw. ik smakte, heb gesmakt; smakker, m.

Smakker (sukkelaar) m. -s.

Smal {niet breed; oudt,gering,on-aanzienlijk) bn. en bijw.-ler,-8t; -beid, v. -ligheid, v. -te, v.

Smalbladig, bn.

Smaldeel, o. -en.

Smaldeel en, bw. zw. ik smal-deelde, beb gesmaldeeld; smal-

Smaldoek, o. (deeling, v.

Smalen, ow. zw. ik smaalde, heb gesmaald;smaalster,v.smaler,m. smalinir, v.

Smalhans, ra. -hanzen.

Smalletjes, bijw.

Smalt (zekere blauwe verf) v.

Smalte(«malht id) v.

Smaragd (zeker edeliïesteente)o. maar als een bijzonder stuk steen, m.) -en.

Smaragden ;van smaragd) bn.

Smart ook smert, v. smarten.

Smartelijk, bn. ea bijw. -er, -st; -beid. v.

Smarteloos, bn.; -brid, V.

Smarten ook smerten(bedroe-ven) bw. ow. zw. het smartte, heeft tresraart.

Smarten (met zeildoek bekiee-den) bw. zw. ik smartte, heb gesmart.

Smarting (ontvelling) v. -en.

Smarting (scheepsw.) v. -s.

Smeden, bw. zw.ik smeedde,heb gesmeed; smeedster, v. smeder, m. smederij, v. smeding, v.

Smedig Zie Smijdig.

Smeedbaar, bn.; -heid, v.

Smeedkunst, v.

Smeedwerk, o.

Smeegruis, o.

Smeekbede, v. -n; -dicht,o.-en.

Smeekeling, m. en v. -en; voor het v. ook smeekeliiiKe.

Smeeken, bw.zw.ik smeekte,heb gesmeekt; smeeker, ra. smee-kerij, v. smeeking, v. smeek-

Smeekgebed, o. -en. [ster, v.

Smeekolen, v. rav.

Smeekschrift, o.-en; -taal, v. Smeer, o.

Smeerbaar, bn.

Smeergoed, o.

Smeergording, v. -s.

Smeerlap l voorwerp en persoon)

Smeerplunk, v.-en. [ra.-pe;..

Smeerpoes, ra. en v. -en.

Smeerprop, v. -pen.

Smeerrak, o. -ken.

Smeersel, o. -s; -tje, o. -s.

Smeerwortel, ra. -s.

Smeerzalf, v. -zalven.

Smeet (worp of gooi) ra. smeten.

Smelt (zekere visch) v. -en; -je,o.

Smeltbaar, bn.; -heid, v. C-s.

Smeltbak, ra. -ken.

Smelten, bw. ow. st. ik smolt, heb en ben gesmolten; smelter, m. smelt» rij, v. smelting, r.

Smelterig, bn. -er, -st.

Smeltkroes, m. -kroezen; -raid-del, o. -en; -oven, m. -8;-tijd,m.

Smeren, bw. ow. zw. ik smeerde, heb gesmeerd; smeerder, ra. smeersel, o. smeerster, v. sme-

Smergel (ijzererts) v. [ring, v.

fcmerig.bn.en bijw.-er,-3t;-heid.

Smert. Zie Smart. [v.

Smerten. Zie Smarten.

Smet, v. -ten; -je, o. -s.

Smetachtig, bn. -er, -st.

Smetlijn, v. -en; -stof, v. -fen.

Smetteloos, bn. -loozer, -loost; -heid, v. (heb gesmet.

Smetten, bw. ow. zw. ik smette.

Smeulen, ow. zw.ik smeulde,heb sresmeuld; smeuling, v.

Smid, ra. smeden; -je, o. -s.

Smidsaanbeeld, o. -en.

Smidsbaas, m. -bazen.

Smidse, v. -n.

Smidshamer, ra. -s: -knecht,ru. -s; -kolen, v.mv.; -oven, ra. -s; -werk, o.; -winkel, m. -s.

Smient (soort van wilde eend) v. -en; -je, o. -s. (-st; -heid. v.

Smijdig, ook smedig, bn. -er,

Smfldigen, bw.zw. ik smijdigde, hlt; b ïeamndiïd. . (-en.

Smijt (touw aan het fokkezeil) v.

Smijten, bw. st. ik smeet, heb gesmeten; amyter, m.

Smodderen, bw. zw. ik smodderde, heb gesmodderd.

Smodderig, bn. en bijw. -er,-8t.

Smoddermuil,ra. en v.-en; -tje, o. -s.

Smoddermuilen, ow. zw. ik sraoddermuilde,heb gesmodder-tnuild.

Smoddig, bn. en byw. -er, -st.

Smoel (verbasterd van muil) m. -en; -tje. o. -8.

Smoken, bw.ow.zw. ik smookte, heb ïesmookt; amoker, m..

Smokerig, bn. -er, -st; -heid, v.

Smokkel, m.

Smokkelen, bw.zw. ik smokkelde, heb gesmokkeld; smokkelaar, ra. smokkelaarster, v. smokkelarij, v. smokkeling, v.

Smokkelgoed, o. -eren: -handel, m.; -waar, v. -waren.

Smook (dikke rook) m. Smoordronken (erg beschonken) bn. (bijw.

Smoorlijk (onbeschrijfelyk) Smoorpan, v. -nen.

Smoorpot, ra. - ten.

Smoorvol (zeer vol) bn. Smoren, ow. bw.zw. ik smoorde, bi n of heb gesmoord;sraoring,v. Smots (eene slons) v. -en; -je, o.

-8. (smotste, heb gesmotst. Smotsen (bemorsen) bw. zw. ik Smotsig (vuil) bn. -er, -st. SmoUS. ra. -en; -je,o. -s. (-st. Smousachtig, bn. en bijw. -er. Smousen, ow. zw. ik smouste,

heb gesmoust; smouserij, v. Smousentaal, v.; - winst, v. Smoushond, ra. -en; -je, o. -8. Smousjassen (kaartspeDow.zw.

ik smousjaste, heb gemousjast. Smout (bij letterzetters: titel- en tabelwerk; bij kaarsenmakers; gesmolten vet om kaarsen van te maken) o.

Smoutachtig, bn. -er, -st. Smouten, bw. zw. ik smoutte,

heb gesmout.

Smouterig. bn. -er, -st. Smoutig, bn. -er, -st; -beid, v. Smuigen, ow. zw. ik smuigde,

heb gesrauigd; sm.uiger, ra. Smulk, v. slechts gebr. in de bijw.uitdr. ter smuikiiielraeUjk). Smuk (opschik, sieraad) m. Smukken (opschikkeii,versieren, bw.zw. ik smukte, heb gesmukt. Smul. v. -len, -letje, o. -s.. Smulbaard, m. -en;-broer, m.

-s; -dagen, m.mv.; -'urk, v. -en. Smullen, ow.zw. ik smulde, heb gesmuld; smuller, ra. sraulling. v. srnulster. v. (-beid, v.

Smullig imorsig) bn. -er, -it; Smulpaap, m. -papen; -je, o. -s. Smulpapen, ow. zw. ik smulpaapte, heb gesmulpaapt; smul-paperij. v.

Smulpartü. v. -en; -tje, o. -s. Smyrna-vijgen, v.mv.

Snaak, m. snaken; -je, o. -s. Snaaks (kluchtig, koddig, grappig) bijw. (T. Snaaksch, bn. -er,mee8t-; -heid. Snaakshoofd, o. -en; -je, o. -s. Snaar (koord van een speeltuig)

v. snaren; -tje, o. -s.

Snaar (schoonzuster) v. snaren. Snak, m. -ken;-je,o.-s. Snakerig, bn. -er, -st; -heid, v. Snakerü, v. -en. (gesnakt. Snakken, ow. zw. ik snakte, heb Snap, m. -pen; -je, o. (▼.

Snapachtig, bn. -er,-st;-heid. Snaphaan (geweer) m. snaphanen;-tje, o.-s.

Snappen, ow. zw. ik snapte, heb gesnapt; snapper, m. snapster,*. Snapper, m. -s; -tje, o. -s. Snapperi), v. -en. (o.

Snaps (slok, borrel) m. -en; -je. Snapster, v. -s; -tje, o. -s.

Snar (vinnig, fel- bn. en byw,

-der, -st; -hi id, v. Snarenmaker, m.-s; -speelster, v. -s; -speeltuig, o. -en;-spel, O.; -speler, m. -8; -tuig, o. Snarrig, bn. -er, -st; -beid, v. Snars en sners (weinigje, ziertje, nietigheid; ook: roes) v, -je, o. -s.


-ocr page 226-

SNA

SOL

218

Snater, m, -s; -tje, o. -a. (v. fclnaterachtlg, bn. -er,-8t;-lieid. Snateren, ow. zw. ik snaterde, heb gesnaterd; snateraar, m. snateraarster, v. (-tje, o.-s. Snauw (het snauwen) m. -en; Snauw (vaartuig) v. -en. {-st. Snauwachtig, bn. en bijw. -er. Snauwen, ow.zw. ik snauwde, heb gesnauwd; snauwer, m. snauwster, v.

Snauwerig, bn. -er, -st; -heid,v. Snavel, m. -s; -tje,o. -s.

Sneb en snebbe, v. snebben;

si ebje en 8nebbi tje,o. -s. Snebbigquot;. Zie Snibbig.

Snede en snee, V. sneden en

sneeën; sneetje, o. -s. Snedeling (kind, door aanwending der keizerasnede ter wereld gekomenjm. en v. -en; voor het v. ook snedelinge.

Snedig, bn. en bijw. -er, -at;

-heid, v.

Sneeg (snedig) bn. -er, -st. Snees (schacheraar) m. sneezen;

-je, o. -s.

Snees (twintigtal) o. sneezen. Sneeuw (stof) v.; (blankheid) o. Sneeuwachtig, bn. -er, -st. Sneeuwblind, bn.; -beid, v. Sneeuwen, onp. w. zw. het

sneeuwde, heeft gesneeuwd. Sneeuwig, bn. -er, -st. Sneeuwwit, bn.

Sneezen (schacheren) ow.zw. ik

aneesde, heb gesneesd.

Snek (in een uurwerk) v. -ken. Snel (eene drinkkan) v.-len;-le-

tje, o. -s.

Snel. bn. en bijw. -Ier, -st; -beid,

v. -ligheid, v. -lijk, bijw. Snellen, ow.zw. ik snelde, ben gesneld.

Snellooper, m. -s; -schrijven o.; -schrijver, o. -s; -trein, ra. -en; -voetig, bn. (-er, -at); -wagen, m. -s; -zeiler, m. -s. Snepper, ra. -s; -tje, o. -s. Snerken(iri boter bradenlow.bw. zw. ik snerkte, heb gesnerkt; snerking, v. (heb gesnerpt. Snerpen, bw.ow. zw. ik snerpte. Snerpend, bn. -er, -st.

Sners. Zie Snars.

Snert (erwtensoep) v. Sneukelen (boereeren)ow.zw. ik 8neukelde,heb gesneukeld;sneu-kelaar, m. ,

Sneukeren (smullen) ow.bw.zw.

ik sneukerde, heb gesneukerd. Sneuvelen, ow.zw.ik sneuvelde, ben gesneuveld. (gesneefd Sneven, ow.zw. ik sneefde, ben Snibbig (ook snebbig) bn. -er,

-at; -heid, v.

Sntjbank, v. -en;-boon, v.-en;

boontje, o. -a; -bord, o. -en. Snijden, bw. ow.st. ik snee»), heb gesneden; snijder, ra. anijding,v. Snijdend, bn. -er, -st. (o. -s. Snflder (kfeermaker) ra. -s; -tje, Snüderen (het kleermakersvak op kleine schaal uitoefenen)ow. zw.ik 8nylt;lerde, heb gesnijderd. Snüdersambacbt, o.; -gezel,m.

-len; -sild, o. -en; -tafel, v. -a. SnMsel, o.-s.

Snijkamer, v. -s; -lijn, v. -en; -punt, o. -en; -tand, m. -en; -veld, o.-en; -water,o.; -werk,o.

Snik (het snikken) m. -ken; -je.

Snik (trekscliuit) v. -ken. [o.-s.

Snik, bn. (Niet -) niet recht wys.

Snikheet, bn. (iresnikt.

Snikken, ow.zw. ik snikte, heb

Snip, v. -pen; -je, o. -s.

Snippedrek. m.

Snippel. Zie Snipper, (gesnipt.

Snippen, bw.zw. ik snipte, heb

Snippenei, o. -eren; -jacht, v. -en; -net, o. -ten; -tijd, m.;

Snipper, v.-s. (-vangst, v.

Snipperen bw.zw. ik snipperde, heb gesnipperd; snipperaar, m. snipperaarster, v.

Snipperkoek, m. -en; -mand,v. -eu; -uur, o. -uren;-uurtje, o. -a; -werk, o.

Snirsen (snerken; ook sissen) ow. zw. ik snirste, heb g^snirst;

Snit. m. -ten. (snirsing, v.

Snoeien, bw. zw. ik snoeide, heb gesnoeid; snoeier, m. anoeiing v. snoeisel, o. anoeister, v.

Snoeihout, o.; -kunst, v.; -luat, m.; -mes, o, -sen; -mesje, o. -s; tijd. m.; -werk, o.

Snoek (een visch) ra. -en; als stofnaam v.; -je, o. -s.

Snoekachtig, bn. Snoekenvangst, v.

Sno kestaart, m. -en.

Snoep, m. (v.

Snoepachtig, bn. -er, st; -beid.

Snoepen, bw.zw. ik snoepte, heb gesnoept; snoeper m. snoeperij, v. snoepster, v.

Snoeperig, bn. -er, -st; -held, v. Snoeperij, v. -en; -tje, o. -s.

Snoepgoed, o.

Snoepig. bn. -er, -st; -heid, v.

Snoeplust, m.

Snoepreisje, o. -s. (-held, v.

Snoepsch, bn. -er, meest-;

Snoeptafel, v. -s.

Snoepwirkeltje, o. -a.

Snoei*, o. -en; -tje, o. -s.

Snoeren bw. zw. Ik snoerde, heb gesnoerd.

Snoes, m. snoezen; -je, o. -s.

Snoeshaan.m.-hanen; -tje, o.-s.

Snoeshanig, bn. -er, -st.

Snoet. ra. ren; -je, o. -s.

Snoeven, ow. zw. Ik snoefde, heb gesnoefd; sdoefster, v. snoever, ra. snoeverfl, v. anoevlng,v. snoeftaal, v. (-s.

Snol (eene hoer) v. -len; -letje, o.

SnOOd,bn. en bijw. -er, -st;-elljk

Snoodaard,m.-s. [bijw.-held,v.

Snor (snorrend geluiden roeajra.; -retje, o. -a. (o. -8.

Snor (knev('lbaard)v.-ren; -retje.

Snorbaard, m. -en.

Snork. m. -en; -je, o. -s.

Snorkachtig, bn. -er, -st.

Snorken en snurken ow. zw. ik anorkte (snurkte) heb gesnorkt (gesnurkt); snorker, m. snorkerij, v. snorkster, v.

Snorrebót, o. -ten.

Snorren,ow.zw.ik snorde,heb en

Snorwagen, m. -s. [b. gesnord.

Snot, o.

Snotachtig, bn. -er, -st.

Snotbaard, m. -en.

Snotneus, ra. en v. -neuzen.

Snotolf, ra. -olven; -je, o. -s.

Snotteren, ow. zw. ik snotterde, heb gesnotterd.

Snotterig, bn. -er, -st.

Snuf, v.; -je, o. -s.

Snuffelen, ow. zw. ik snuffelde, heb gesnuffeld; snuffelaar, m. snuffelaarater, v. snuffeling, v.

Snuffen, bw. zw. Ik snufte, heb gesnuft; snuffer, ra. snufster, v.

Snugger, bn. en bijw. -der, -at; -heid, v. (ten; -je, o. -s.

Snuif, v. snulven, van raeer soor-

Snuifneus, m. en v. -neuzen.

Snuiftabak, v.

Snuisterij, v. -en; -tje, o. -s.

Snuit (vleezig deel van den bek van sommige dieren) m. -en; -je. o. -s.

Snuit (grof vlas) v. en o.

Snuiten (den neus of de kaars) bw. st. Ik snoot, heb gesnoten.

Snuiten (een stuk hout) bw. zw. Ik snulue, heb gesnuit.

Snuiter (werktuig en persoon)

Snuitsel, o. [m. -s; -tje, o. -s.

Snuiven, bw. st. ik snoof, heb gesnoven; snul ver, m. -a; snulf-ster, v. (-8.

Snuivertje (klein kookhuisje) o.

Snurken. Zie Snorken.

Sober bn. en bijw. -der,-8t; -tjes, bijw. -held, v. -lyk, bijw.

Sociaal (maatschappelijk; gezellig) bn. aocialer, sociaalst.

Socialisme, (leer van de maatschappelijke volmaaktheid en gelijkheid) o.

Sicialist(aanhanger of voorstander van het socialisme) m. -en.

Sociëteit (gezelschap, genootschap, vereeniglng) v. -en.

Soda (zoutasch) v.

Sodomie en sodomieterü (tegennatuurlijke bevrediging van de (jealachtsdrlft) v.

Sodemieter (die sodomie pleegt) m. -s.

Soebatten (aanhoudend vleiend vragen) ow. zw. Ik soebatte, heb gesoebat; soebatter. ra. soebat-ster, v.

Soep, v. -en; -je, o. -s.

Soeperig, bn. -er, -st; -held, v.

Soes (dommel) m, soezen.

Soes (gebak) v. soezen; -je, o. -s.

Soezen, ow.^zw. Ik soesde, heb gesoesd; aoezer. ra.

Soezerig, bn. -er, -at; -held, v.

Sofa (Turksche bank of bed, zeer laag, ora gemakkelijk daarop te zitten en te liirgen) v. sofa's.

Soi-disant, zoogenaamd.

Soirée (avondgezelschap) v. -s.

Soja(Japanneesch praeparaat van zeker boo..enmeel om aan vleeschspljzen een pikanten smaak te geven) v.

Sok V. -ken; -je, o -s.

Sokkerig, bn. -er, -st.

Sola, enkel; sola-wissel, enkele wisselbrief, door geen andtren

Sold (betaling) o. (gevolgd.

Soldaat, ra. soldaten; -je, o. -a.

Soldatenbrood, o.; -gat (scheepsw.) o.; -kind, -eren; -kleedir.g, v.; -leven, o.; -lied, o. -eren; -meld, v. -en; -vrouw.

Soldeer, o. [v. -en.

Soldeerbout, ra. -en.

Soldeeren ;aanhechten,met soldeersel) bw.; soldeerder, m. soldeersel, o. soldeering, v.

Soldeerüzer, o. -s; -werk, o. Soldij, -en*


-ocr page 227-

SOL

SPA

219

Solemneel (plechtig;, plechtsta

tljf) b... en byw. Solemnlseeren (vieren, plech-

tifc gedenken) bw. Solemniteit(plecbtigheid) v. - en. Solfer Zie Sulfer.

Solidair (allen voor een, en een voor allen, gezamenlijk en afzonderlijk) bn. en bijw. Solidariteit (aansprakelijkheid voor zich zeiven en voor allen)v Solide (dicht, vaat,!;rondig,braaf, genoegzaa-xiistipt zijne verplichtingen nakomend) bn. en bijw. solider; soliedst. (ren) bw. Solideeren (beve8tigen,verzeke-Boliditeit( hechtheid, duurzaamheid; gegoedheid) v. (-en. Solist (solozanger, solospeler) m. Solitair (eenzaam, ongezelligjbn.

en bijw. (v.

Solitude (eenzaamheid;woestijn) SolitUS, gewoon, gebruikelijk. Sollen, bw. zw. ik solde, heb gesold (ger) m. -en. Sollicitant (verzoeker, mededin-.Sollicitante, v. -n. Sollicitatie (verzoek, mededin-

ginif) v. -tien en -ties. Solliciteeren (verzoeken, om

iets aanhouden) ow, Solliciteur (wettig aangesteld persoon, om zaken voor anderen, bijzonder bü de Regeering te bezorgen) ra. -s. Solmiseeren, solfieeren (de klankladder of de noten, do, re, mi, fa, sol, la, ci, afzingen; het muzikaal A, B. C. zingen) ow. Solo (muz.) alleen, zonder begeleiding of hulp. (solo's. Solo (alleenspel, alleenzang) o. Soloecisme (taalfout, bijzonder

tegen de woordvoeging) o. -n. Solstitium (zonnestilstand,zon-nekeering, als de dag het langst of het kortst is, dewijl de zon alsdan eenige dagen schijnt stil te staan, en vervolgens terug te keeren) o.

Solubel (oplosbaar] bn. SOxVabel (in staat te betalen)bw. Solvabiliteit (vermogen om te

betalen) v.

Solveeren (oplo3sen;betalen)bn. Solvent (solvabel) bn.

Solvit, hij of zij heeft betaald. Som, v. -men; -metje o. -s. Somber, bn. en bijw. -der,-st;

-beid, v. -lijk, bijw.

Somma (bedrag) v.

Sommatie (oproeping, aanmaning, opvordering) v. -tiön en ties. (roepen, aanmanen) bw. Sommeeren (dagvaarden, op-Sommer (scheepsw). m. -s. Sommige, telw. eenige, enkele. Sommigen, mv.enkelen. (v.-en. Sommiteit (voornaam persoon) Somnambule (slaap- of nachtwandelaar, hetzij natuurlijk, of door het dierlijk magnetisme|m. en v. -s. (zucht, maanzucht) o. Somnambuli sme (slaap wand el -Somp (moeras) v. -en. (-beid, v. Sompigquot; (moerassig) bn. -er,-st; Somptueus (prachtig, verkwis-Sompvogèl, m. -s. [tend) bn. Soms, bijw.

Somtijds, büw.

Somwijlen, bijw.

Sonate(muziekstuk voor het klavier of de piano-forte, mét weinig of geen begeleiding) v. -n en -s.

Sonde (werktuig, om de diepte en gesteldheid eener zaak te onderzoeken) v. -s.

Sondeeren (de diepte onderzoeken; uitvorschen; trachten uit te vorschen; polsen) bw. sondeerijzer, o. sondeering, v.

Sonnet (kort lied of gedicht, klinkdicht, rijmdicht van veertien rebels) o. -ten; -je, o. -s.

Sonore (welluidend, zwaarklin-kend) bn. (v.

Sonoriteit (welluidende klank)

Sont (zetengte tusschen Denemarken en Zweden) v.

Soort v. en o. -en; -je, o. -s; -elijk, bn. -gelijk, bn.

Sop, o. en v. -pen; -je. o. -s.

Sopbrood, o.

Sophisme (drogrede) o. -n.

Sophist (drogredenaar) m. -en.

Sophisterij (spitsvondigheid) v. -en. (drieglijk) bn.

Sophistiscll (spitvondig, be-

Sophistiseeren (door listige en spitsvondige sluitredenen en verdraaiingen bedriegen) bw. ow.

Soppedoppen (onmatig indoopen) ow. zw. ik soppedopte, heb gesoppedopt.

Soppen, bw. zw. ik sopte, heb gesopt; sopper, m. sopster, v.

Sopperigquot;, bn. -er, -St; -beid, v.

Soppigquot;, bn. -er, -st; -beid, v.

Sopraan; bovenstem) v. sopranen.

Soprano (muz.) de hooge of bovenstem. (boom) o. -n.

Sorbe (vrucht van den sorbe-

Sorbeboom, m. -en.

Sorbet (limoendrank) o.

Sorbonne (eene oude hooge-scho'il te Parijs, waar onbemiddelde jongelieden tot wereldlijke priesters werden opgeleid; ook: de godgeleerde faculteit te Pa-rijsi v.

Sordide (vuil, schandelijk) bn.

Sorditeit (vuil- of morsigheid, scharidelijke gierigheid) v.

Sordino (con), (muz.) verdoft.

Sometten (ongerijmde taalbotsen, onnoozel en zot gesnap) v. mv. evenredigd) bn.

Sortabel (geschikt, gepast, ge-

Sorteeren (uitzoeken) bw. sorteerder, m. sorteerster, v. sorteering, v.

Sortie (uitgang; uitval bij eene belegering; ook; damesmantel) v. -s.

Sottise (zotheid, gekheid, domheid; beleedigende uitdrukking) v. -s.

Sotto voce (muz.) met eene zachte, doffe stem.

Sou (Fransche kopermunt, in waarde gelijk aan twee en een halven cent) m. -s.

Soubrette (kamenier, kamerjuffer. bijzonder op het tooneel) v.

Soude (alkalisch zout) v. [-s.

Soudenier (soldaat) m.-en en -s.

Souflleeren (voorzeggen; influisteren, inblazen) bw.

Soufflet (klap, muilpeer, oorveeg) m.

SOUffleteeren(oorvijgen of klappen uitdeelen) bw.

Souffleur (inblazer, voorzegger) m. -s.

Souffrance (leed, lyden) v. -s.

Souffrant lliidend, ziekelijk) bn.

Soutfre-douleur(zondenbok)m.

Souüreeren, (lijden, ondergaan; toelaten, duluen) ow.bw.

Soulageeren (verlichten, verzachten; vertroosten) bw.

Soulagement (verlichtenis) o.

Soumis (onderdanig,gedwee)bn.

Soumissie (onderwerping) v.

Soupgon (argwaan, verdenking) m. -s.

SoupQonneeren (verdenken, mistrouwen, wantrouwen) bw.

Soupeeren (het avondmaal gebruiken) ow. zw.

Souper (avondeten) o. -s; sou-pertje en soupeetje, o. -s.

Souple (lenig, buigzaam) bn.

Souplesse (buigzaamheid, lenigheid; rekbaarheid) v.

Source (bron) v. -s.

Sourdine (demper) v. -s; amp; la -, in het geniep.

Souspied( voetriem, aan de broek bevestigd, om ze neder te houden) m. -s. (bn.

Soutenabel (staarde te houden)

Souteneeren (ondersteunen, in stand of staande houden, verdedigen, beweren) bw.

Souterrain (onderaardsch gewelf vf vertrek) o. -s.

Soutien ibijstand; steun) m. -s.

Souvenir (aandenken; herinne-ringSKeschenk) o. -s.

Souverein (oppermachtig) bn.en bijw. (-en.

Souverein (gebieder, vorst) m.

Souvereiniteit (oppermachtige heerscuappij) v.

Spa (stad in België,beroemd door-hare baden) o.

Spa. Zie Spade.

Spaak, v. spaken; -je, o. -s.

Spaak, bijw. gebruikelijk in: spaak loopen (in de war loopen).

Spaan, v. spanen; -tje, o. -s.

Spaander, m. -s; -tje, o. -s.

Spaandershaak, m. -haken.

Spaanscll,bn. en bijw. (o.als zn.)

Spaansch-groen, o.

Spaarbank, v. -en; -bende, v. -n; -geld, o.; -goed, o.; -haard, m. -en; -kachel, v. -s; -kas, v. -sen; -lamp, v. -en; -oven, m. -s; -pijp, v. -en; -pot, m. -ten.

Spaarzaam, bn. en bijw. spaarzamer, --t; -heid, v.

Spaath 'soort van steen) o.

Spade en spa, v. spaden.

Spade, bn.; als bijw. ook spa.

Spadeling, m. -en.

Spaden (graven) bw. ow. zw. ik spaadde, heb gespaad.

Spadesteel, m. -stelen.

Spadllle(schoppenaas in het omberspel) v. -s.

Spalier (waaiervormig tegen latwerk en langs een muur of heining bevestigde vruchtboomen) o. -en.

Spalk, v. -en; -jfi, o. -s.

Spalken, bw. zw. ik spalkte, heb gespalkt; spalking, v. spalkhout, o. (jaar) m. -en.

Spalling (varken beneden het


-ocr page 228-

SPI

Spelkunst, v.

Spellen, bw. zw. ik. spelde, heb gespeld; speller, m. spelling, v. spelster, v.

Spelonk, v. -en; -je, o. -s. Spelregel, ra. -s.

Spelt ikoorn) v.

Speltakker, m. -s. Spencer(Engelscbe ve8trok)o.-8. Spcndabel (milddadig) bn. Spendeercn (uitdeelen, schenken; bi steden) bw.

Spenen (kinderen van de borst afnemen; zich ontbonden) bw. v.w. ik speende, heb gespeend; Sperboom, ra. -en. [8pening,v. Sperge Zie Asperge. Sp rgelkruid, o.

Sperketting, m. -en.

Sperren, bw. zw. ik sperde, heb

gesperd, sperring, v.

Sperwer, ra. -s; -tje o. -a. Snerwersnest, o. -en.

Speten (aan het spit steken) bw.

/,w. ik speette, heb gespeet. Speuren, bw.zw. ik s eurde, heb Speurhond, m. -en. Cgeapeurd. Sniauter. Zie Planter.

Spichtig, bn. -er, -st; -beid, v. Spie (een spion) ra. spit ën.

Spie en spi) (ü-teren bout of houten wig) v. spieën enspijen; -tje. Spiebout, ra. -en. [o. -s.

Sniegat. Zie Spuigat.

Spiegel, m. -s; -tje, o. -s. Spiegelen (zich) ww.zw. ik spiegelde mij, heb mij gespiegeld-, spieireMiig, v.

Sniemouw, v. -en.

Spier lin het lichaam)v. -en; -tje, Spier l/.wainwi v. -en. [o. -8. Spierachtig, bn.

Spiering (een visch) m. -en; als

stofn. v.; spierinkje, o. -s. Spiernaakt, bn.

Spierwit, bn.

Spiesglans (zeker hard, zwaar, donkergrauw metaal, met glan-7ige strepen) o. (spietsje, o. -8. Spiets en spies, v. spietsen; Spietsen, bw.zw. ik 8piet8te,heb Spiezak, ra. -ken. [gespietst. Spi) Zie Spie.

Spijbelen (de school verzuimen) ow. zw. ik spijbelde, heb g'quot;8?1)* Spijgat. Zie Spuigat. [beid.

Spijk'zekere plant) v.

Spijker (nagel) m. -s; -tje, o. -8. Spijker ipakhuis) m. -s. Sntjkerbalsem, m. . -Spükeren. bw. zw. ik spijkerde,

heb gespijkerd; spijkering, v. Snijkervast, bn.

Spijküzer, o. -s.

Snijl, v. -en; -tje, o. -a.

Spr.S, V. s ijzen.

Spilt, v. (heeft mg gespeten.

Snijten, onp.w. st. het speet mtj, Spütig. bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v. ..

Spijzen, ow.bw. zw. ik spysae,

h.-b gespijsd; spijzing, v. Spijzigen, bw. zw. ik spuz»gde,

lu b gespijzigd; spü^g»nv' Snikkel, ra. -s; -tje, o. -s. s^ikkelachtig. bn. -er, -st. Spikkelen, bw.zw. ik spikkelde,

heb g' spikkeld; spikkeling, v. Snikkelig, bn. -er. -st. Spikspeldernieuw, bn. Spiksplinternieuw, bn.

220

SPA

Speek (van een rad) v. -en; -je. Speeksel, o. [o.-s.

Speelavond, m. -en; -je,o. -s. Speelbal, m. -kn.

Speeldoos, v. -doozen; -je, o. -s. Speelgeld, o.

Speelpenoot, m. -en. Speelgenoote, v. -n.

Speelgoed, o.

Speelhuis, o. speelhuizen. Speeljacht, o. -en.

Speelkaart, v. -en. Speelkameraad, m. en v. -ka-meraden en -kameraads; -je. o. Speelkind, O. -eren. [s.

Speelklok, v. -ken. Speelmakker, m. -a;-tje,o.-s. Speelman, m. -lieden en -lm. Speelnoot, m. -en.

Speelnoote. v. -n. Speelnootschap, o.

Speelparti). v. -en; -tje o. -s. Speelplaats, v. -en.

Speelpop, V. -pen; -je, o. -H. Speelreisje, o. -s.

Speelruimte, v. }*•

Speelsch, bn. - er,meest-; - hem. iSpeelschuit, v. -en. Speelschuld, v. -en.

Speeltafel, v. -s; -tje, o. -s. Soeeltyd, m.

Speeltuig, o. -en.

Speeltuin, m. -en.

Speeluur, o. -uren; -tje, o. -s. Speelvaart, o.

Speelwagen, m. -s; - tje, o. -s. Speelwerk, o. -en.

Speelziek, bn. -er, -st. Speelzucht, v.

Speen (uier eener koe. geit, enz.;

nok aambeien) v. spenen; -tje, o. Sneenmaal. O. speenmalen. L'S Speenvarken, o. -s; -tje, o. -s. Speer, V. speren, -tje, o. -s. Sneerhaak, ra. -haken.

Sneetje Zie Spit.

Speetiesaal. ra. Speetjespaling, v.

Spek, o.

Spekachtig, bn.

Snekjan, m.-nen.

Spekken, bw. zw. ik spekte, htb

aespi kt; spekking, v.

Spekkig, bn. -er, -st; -held, v. Spekkoek, m. -en; -je, o. -s. Spekkoning (die het walvisch-

spek tont) m. -en.

Speknek, ra. en v. -ken. Spektakel (schouwspel, tooneei; aanblik, gezicht, geraas, opzien)

Spél, o. -fn en -len; -letje, o. -s. SneVboek. o. -en; -je,o. -s. Snelhreker, m. -s; -breekster, v. Speld V. -en; -je, o. -s. [-s Speldeknop, m. -pen;-kop, ra.

-pen. (gespeld.

Spelden, bw. zw. ik speldde, heb Speldehbakje, o. -s; -doosje, o. -s; -fabriek, v. -en. -geld. o.; -koker, m. -s; -kussen, o. -s; -maker, m. -s; -werk, o. -en--werkster, v. -s.

Sneldeprik, m. -ken; -je, o. -s. Spelemeien, ow. zw. ikspele-

raeide, heb gespelemeid. Spelen, bw. ow. zw. ik speelde, heb gespeeld; speelster, v.speler, tn. speling, v.

Stjelershaas m. -bazen. Spelevaren, o.

Span tn spanne (lengtemaat) v.

spannen.

Span (gespan) o. -ncn;-netjc,o.-8. Spanader, v. -s; -Lruek, v. -tn. Spanen (van spaan) bu.

Spanen, bw. zw. ik Spaande, heb

^ispaand.

Spang (gesp, plaatje, spijkertje)

v. -en; -i tje, o. -s Spar gordel, m. -a.

Spanjaard, in. -en en -s.

Spanne. Zie Spa.;, v.

Spannen, bw. ow. st. ik spande, lu b gespannen; spanning, v. spansel. o.

Spanraam, o. -vamen; -riem,

m. -en, -rups, v. -en. Spanseeren (deftig stappen) ow. Spant,V. -en; -je,o. -s. sclieepsw. Span want, O.; -zaag, V. -zagen. Spar (sparreboomjm. -ren;-retje, o. -s.

Spar (stanff) v. -ren; -retje, o. -s. Sparen, bw. zw. ik spaarde. Leb gespaard; spaar der, in. spaarster, v. -sparing v.

Spark (sprank, vonk; v. -en. Sp-irkelen (vunken^chietenlow.

zw.ik sparkelde, heb gt-sparkeld. Sparretooom, m. -en; -pje, o. -s. Spartelbeenen, ow.zw. ik spar-telbeende, beb gespartelbecnd. Spartelen, ow. zw. ik spartelde, heb gesparteld; spartelaar, m. spartelaarster, v. sparteling v. T.pat (vlekjf) v. -ten; -je,o. -s. Sp t (aderspat) v. -ten.

Spatel (apothekerswerktuig) v.

-s; -tje,o. -s.

Spatie itusscbenruimte) v. -s Spatieeren (van tuascbenruim-

ten voorzien) bw.

Spatieleed, o. -en. Spatpennetje, o. -s.

Spatten, bw. ow. zw. ik spatte,

heb of ben gespat; spatting, v. Spatterlg, bn. -er, -st.

Spattig, bn. -er, -st.

Spatting (scheepsw.) v. -en. Specerü, v. -en.

SpecerÜaclitlg, bn. (o. :s, Specht izekere vosel) m. -en; -je, Spechtenei, o. -eren.

Speciaal (bijzonder,afzonderlijk,

nauwkeurig; bn. en bijw. Specialiteit (bijzonder vak, iemand die in een zeker vak uitmunt) v. -en.

Specie, v. speciën en species. Specificatie (stukswijze opsom-

miut;) v. -tiën en -ties. Speciflceeren (stuk voor stuk opgeven, bij name optellen) ow. Specifiek (soorteliik) bn. Specimen proefstuk of-werk) o -a en specimina, (nemer) m. -s Spectator (aanschouwer, waar Spectatoriaal, bn.

Speculant (ondernemend koopman, wager op hoop van winst) m.-en.

Speculatie (bespiegeling; koopmansonderneming; wagerij op hoop van winstjv. -tienen -ties Speculatief (bespiegelend;^ on dernem»-nil; aan gedurige rijiin en daling onderhevig) bn. Speculeeren (beschouwen, bespiegelen, bepeinzen, nadenken; handelsplannen raaken,op winst loeren of uit zvjn) bw. ow.

-ocr page 229-

SPR

SPI

221

Spil, v. en o. -len; -lotje, o. -s.

Spilgioen (Spaansche jacht- of pHtrijsliond) m. -en.

Spillétoeen, m. en v. -en.

Spillemaag, ra. en v. -raa^pn.

Spillen, bw. zw. ik spilde, heb gespild.

Spilpenning, ra. en v. -en.

Spilziek, bn. -er, -st.

Spilzucht, v.

Spin, v. -nen; -netje, o. -s.

Spinaal (schoenraakersvlfisifa-

Spinachtiff, bn. [ren) o.

Spinazie, v.

Spinde (spijskamer) v. -n.

Spinet irauziekinstrument) o. -ter.; -je, o. -s.

Spinhuis, o. -huizen.

Spinnekop, v. -pen; -je, o. -s.

Spinnen, bw.st. ik spon, heb sje-spunnen; spinner, ra. spinnerij, v. spinning, v. spinsel, o. spinster, v.

Spinnewet). o. -ben; -je, o. -s.

Spinneweefsel, o. -s.

Spinnewiel, o. -en; -tje, o. -b.

Spinrokken, o. -s.

Spinsbek. Zie Pinsbek.

Spint (wit van het hout) o.

Spintachtig, bn,

Spintig, bn. -er, -st.

Spion, in. -nen en -s; -netje, o.-s.

Spionneeren (afkijken, bespieden) bn.

Spiraal, V. spiralen; -fje, o.

Spiraallijn (schroef- ofslakke-lijn) v. -en.

Spiritisme (het geloof, dat de stoffelijke wereld raet de geesten of we/.ens van de onzichtbare wereld in ireraeenschap staat) o.

Spiritualiën (geestrijke dranken) v.niv.

Spiritueel (jreestig, geestrijk; tot de ziel behoorende) bn. en bijw. er, -st. (geestrijk vocht) ra.

Spiritus (geest, geestrükheid;

Spit, o. speten en spitten; speetje en spitje, o. -s.

Spits (punt) v. -en.

Spits, o. (Het - afbijten, de eerste in den aanval /.ijn; het - bieden. weerstand bieden. (v.

Spits bn. en bijw. -er, -st; -heid.

Bpitsachtig, bn. -er, -st.

Spitsbaarci. ra. -en.

Spitsboef, ra. -boeven.

Spitsboog, ra. -bogen.

Spitsbroeder, m. -s. (gespitst.

Spitsen, bw. zw. ik spitste, heb

Spitshoofd, ra. en v. -en.

Spitsig, bn. -er; -st; -heid, v.

Spitskin, ra. en v. -nen.

Spitsmuis, v. -muizen; -je,o. -s.

Spitsneus, m. en v. -neuzen.

Spitsroeden, v.mv. (-beid, v.

Spitsvondig,bn.en b\jw.-er,-st;

Spitszinnig (scherpzinnig) bn. en byw. -er, -st; -heid, v.

Spitten, bw. zw. ik spitte, heb ffespit; spitt» r, m.

Spitvarken tje, o.-s.

Spleen (kwade luim, miltzucht, zwartgalligheid) o.

Spleet, V, spleten; -je, o. -s.

Spleetbreuk (beenbreuk) v.-en.

Splendid e (8chitterend,prachtig, heerlijk) bn. en bijw.

Spletlg, bn. -er, -st.

Splijten, bw.ow. st. ik spleet heb en ben ge8pleten;splyting,v'

Splint (geld) o.

Splinter, ai. -s; -tje, o. -s. Splinteren, ow.bw.zw. ik splinterde, heb gesplinterd. Splinterig, bn. -er, -st. Splinternieuw, bn.

Splinters wij ze en -wijs, bijw. Split. o. -ten; -je, o. -s. Splitbout, m. -en.

Splits, v. -en.

Splitsen, bw.zw. ik splitste, heb gesplitst; splitser,m.split3iiig,v. Splits gang. m. -en. Splitshamer, m. -s. Splitshoorn en - horen, m. -s. Splitstong, v. -en.

Splits vaan tje, o. -s.

Splitten, bw. zw. ik splitte heb gesplit; splitter, m. spiitster, v. Spoed, in. [splitting, v.

Spoeden, OW. en WW. zw. ik spoedde, ben en heb gespoed; en ik spoedde mij, heb mij gespoed. (-lijk, bijw. Spoedig bn. en bijw. -er, -st; Spoel, v. -en; -tje, 6. -s. Spoelbak, m. -ken. Spoeldrank, ra. -en; -je, o. -s. Spoelen, OW. bw. zw. ik spoelde, hen en heb gespoeld; spoeling^v. Spoelhok, o. -ken. [spoelsei, o. Spoeling, v. - en.

Spoelkom, v. -men; -metje, o.-s. Spoelworm, m. -en; -pje, «gt;. -s. Spog (speeksel) o.

Spoken, ow. zw. ik spookte, heb gespookt; spoker,m. spokerij, v. spookster, v.

S polieeren (berooven) bw. Spon, v. -nen; -netje, o. -s. Sponde (bedsponde) v. -n. Spong. v. spongen. (-s.

Sponning, v. -en; sponninkje, o. Spons, v. sponzen; -je, o. -s. (v. Sponsachtig, bn. -er,-st; -heid. Sponsen, bw.zw.ik sponsde, heb

gesponsd.

Spontaan (vrijwillig, uit eigen

beweging) bn. en bijw. Spontaneïteit (vrijwilligheid. Sponturf, v. [eigen goeddunken)v. Spook, o. spoken; -je. o. -s. Spookachtig, bn. -er, -st. Snookdier. o. -en. (-je, o. -s. Spookgeschiedenis, v. -sen; Spookhuis, o. -huizen. Spooksel, o. s. Spookverschijning, v. -en. Spoor (prikkel) v. sporen, -tje, o.

-s. (o. sporen; -tje, o. -s.

Spoor (voetstap en wagenspoor) Spoorbalk, ra. -en. Spoorbyster (verdwaald) bn. Spoorloos, bn. en bijw. Spoorslags, büw.

Spoorstok, ra. -ken. Spoorwagen, m. -s. Spoorweg, ra. -en; -je, o. -s. Sporadisch (verstrooid, op zich zelve staande) bn.; sporadische ziekten, zulke waardoor slechts enkele raenschen worden aangetast.

Sporen (aansporen) bw. zw. ik

spoorde, heb gespoord.

Sporen (metden spoorwagen rijden) ow. zw. ik spoorde, lieb en ben gespoord. (-heid, v.

Sporrellg, bn. en bijw. -er, -st; Sporreling, v. -en.

Sport, v. -en; -je, o. -s.

Spot, m.

Spotachtig, bn. -er, -8t;-heid,v. Sv'0tb0ef, m. -boeven. Spotdicht, o. -en.

Spotgeld, o.

Spotlijster, v. -s.

Spotlust, m. (-s.

Spotprijs, ra. -prijzen; -prijsje,o. Spotrede, V. -nen. Spotschrilt,o. -en. Spotamp;wijze I n -wijs, bijw. Spotten, ow. zw. ik spotte, heb uespot: spotster, v. spotter, ra. spotternij, v.

Spotvogel, ra. -s.

Spotziek, bn. -er, -st. Spotzucht, v.

Spouw (eene spleet) v. -en Spouwen, bw. ow. st.ik spouw-de, heb en ben !;cspouwen;8pou-wcr. m. spouwing, v.

Spraak, v. spraken. Spraakgebruik, o. Spraakkunst, v. -en. Spraakvermogen, o. Spraakzaam, bn . en bijw.

spraakzamer, - st; -heid, v. Sprakeloos, bn. en bijw.-heid,v. Sprank (eene vonk) v. -en; -je, o. Sprankel, v. -s-. -tje, o. -s. [-s. Sprankelvuur,o.-vuren. Spree (eene rivier in het koninkrijk Saksen)v.

Spreekbeurt, v. -en. Spreekgestoelte, o. -n. Spreekgezelschap, o. -pen. Spreekhoorn en -horen, m.-s. Sm-eekkamer, v. -s; -tje, o. -s. Spreekmanier, v. -en. Spreekplaats, v. -en. Spreektaal, v.

Spreektrant, ra. Spreektrompet, v. -ten. Spreekuur, o. -uren. Spreekvertrek, o. -ken. Spreekwijze en -wijs, v. -wijzen.

Spreekwoord, o. -en; -je, o. -s. Spreekwoordelijk, bn. en byw. Spreeuw, ra, -en; -tje, o. -s. Spreeuwebek, m. -ken. Spreeuwen, ow.zw. ik spreeuw-

de, ht b gespreeuwd. Sr)reeuwen ei, o. -eren. Spreeuwennest, o. -en.

Sprei, V. -en; -tje, o. -s. Spreiden, bw. zw. ik spreidde,

heb gespreid; spreidsel, o. Spreken, bw. ow. st. ik sprak, heb gesproken; spreekster, v. spreker ra. spreking, v. Snrengbekken, o. -s. Sprengen, bw. zw. ik sprengde, heb gesprengd; sprenger, m. sprfnsing, v. Sprengkwast,m.-en;-vat,o.-en. Sprenkel (rattenknip) m. -s. Sprenkel (sprank) V. -8;-tje,0.-s. Sprenkelen, bw. zw. ik sprenkelde, heb gesprenkeld; spren-k» ling, f.

Sprenkelnot, m. -ten. Sprenkel vat, o. -en.

Spreuk, v. -en; -je, o. -8. Süreukachtlg, bn. Spreukenboek, o. -en. Spreukmatig, bn.

Spreukrijk, bn. -er, -st.

Spriet- ra. -en; -je, o. -s. Sprletoogen, ow. zw. ik spriet-oogde, heb gesprietoogd.


-ocr page 230-

STA

SPR

222

Spring, ra. -en.

Springader, v.

Springbron, v. -nen,

Springbul, m. -leu.

Springen, OW. St. ik sprong-, ben of heb gesprongen; springer, m. springster, v.

Springh engst, m. - en.

Spring-in-x-velcUm.en v. -en.

Springkever, in. -s; -koorts, v. -en; -kruid, o.; -lading, v. -en; -levendig, bn.; -matras, v.-sen; -net, o.-ten;-paard(8cheep8w.)o. -en; -poot, m. -en; -riem, m. -en; -stok, m. -ken, -stopper, m. -s; -tij, o. -en; -ton, v. -nen; -veer, v. -en; -vloed, m. -en; -vuur, o. (-s.

Sprinkhaan, m. -lianen; -tje, o.

Sprits Igebak) v. -en; -je, o. -s.

Spritsen, bw. zw. ik spritste,heb gespritst. (heb gesproeid.

Sproeien, bw. zw. ik sproeide.

Sproet, v. -en; -je, o. -s.

Sproetachtig, bn. -er, -st.

Sproeterig, bn. -er, -st.

Sproetig, bn. -er, -st.

Sproke I middeleeuwsch berijmd verhaal) v. -n. (-s.

Sprokkel'(afgebroken takje) m.

Sprokkel (heester) v. -s.

Sprokkelbloem (soort van violet) v. -en; -pje, o. -s.

Sprokkelen, ow. zw. ik sprokkelde, heb gesprokkeld; sprokkelaar. ra. sprokkelaarster, v. sprokkeling, v.

Sprokkelmaand, v.

Sprong (het springen; ook de spronï van eene fontein) ra. -en;

Sprookie, o. -s. [-etje, o. -s. Sprookjesschrijver, m. -s;

-verteller, ra. -s.

Sprot (visch) v. -ten; -je, o. -s.

Spmit (van eene plant) v. -en; -je, o.-s. (-je, o. -s.

Spruit (van een gieter) v. -en;

Spruit (touw) o. -en.

Spruitblok, o. -ken en -s.

Spruiten, OW. st. ik sproot, ben gesproten; spruiting, v. spruit-

Spruitgewas, o. [sel, o.

Spruitkool, v. -en.

Spruw, v.

Spugen, bw. ow. -st. ik spoog, heb gespogen.

Spui (kolk, zuigkuil, waterkee-ring) o. -en.

Spuidok (kora, die bij hoogtij vol loopt en bij laag tij, met kracht ledigloopende, het voor eene haven liggende zand raede-voert) o. -ken.

Spuien, bw. ow. zw. ik spuide, heb gespuid; apuiing, v.

Spuigat, ook spiegat en spijgat, o. -en.

Spuit. v. -en; -je, o. -s.

Spuiten, bw. ow. st. ik spoot, heb gespoten; spuiter, m. spuiting, v.

Spultenhuis,o.-huizen; -je,o.-8,

Spuitvisch, m. -visschen; -Je, Spuitwater, o. [o. -s.

Spuitworm, ra. -en; -pje, o. -s.

Spurrie (eene plant) v.

Spuug. o.

Spuwbak, ra. -ken; -je, o. -8.

Spuwdrank, ra. -en; -je, o. -s.

Spuwen bw. ow. zw. ik spuwde, neb gespuwd; spuwing, v.

St! tw.

Staaf, v. staven; -je, o. -s.

Staag. bijw.

Staagjes, bijw.

Staak, ra. staken; -je, o. -s.

Staal (monster) o. stalen; -tje, o.

Staal (metaal) o. [-s.

Staal (werktuig) o. stalen.

S taaiachtig, bn.

Staalhof, O. -hoven.

Staalmeester, m. -s.

Staan, ow. onr. st. ik stond, heb gestaan; staander, ra.

Staande bijw.

Staandevoets en staandsvoets, bijw.

Staangeld, ook stageld, o.-en.

Staanplaats, v. -en; -je, o. -s.

Staar (ougziekte) v.

Staart, ra. -en; -je, o. -s.

Staartachtig. bn.

Staarteloos, bn.

Staartster (staartstar) ra. -ren.

Staartstuk, o. -ken; -je, o. -s.

Staat, m. staten; -je, o. -s.

Staathuishoudkunde, v.

Staathuishoudkundige,ra. -n.

Staatkunde, v.

Staatkundig, bn. -er, -st.

Staatkundige, ra. -n.

Staatsambt, o.-en; -ambtenaar, ra. -ambtenaren; -bankroet, o. -en; -beambte, ra. -n; -bediening, v. -en: -belang, o. -en; -besluit, o.-en; -bestuur,o. -besturen; -bewind, o.; -blad, o. -en; -burger, ra. -s; -burgerschap, o.

Staatschen, ra. rav.

Staatscourant,v.-en; -dienaar, m. -dienaren; -geheim, o. -en; -gevangene, ra. en v. -n.

Staatsie, v.

Staatsinkomsten, v. rav.; -instelling, v. -en; -man, ra. -lieden; -misdaad, v. -misdaden; -omwenteling, v. -en; -papier, o. -en; -partij, v. -en; -raad, ra. -raden; -recht, o.; -rechtelijk, bn. en bijw.; -regeling, v. -en; -schuld, v. -en; -vergadering, v. -en; -verrader, ra. -s;-wet, v. -ten; -zaak, v. -zaken.

Staatswege, korat slechts voor in de bijw uitdr.: van -.

Staatzucht, v.

Stabat mater (de moeder stond) o. De twee eerste woorden der beroemde lijdenscantate, welke in de week vóór Paschen in de R. K. kerken gezongen wordt.

Stabiel (standhoudend, besten-dig) bn. -er, -st.

Stabiliteit (standhoudendheid, bestendigheid) v. -en.

Staccato (muz.) kort, stootend, Kebroken.

Stad. v. steden; -je, o. -s.

Stade en Sta, enkel gebruikelijk in: te sta of te stade komen.

Stadgenoot, m. -en.

Stadgenoote, v. -n. (ra. -s.

Stadhouder en stedehouder.

Stadhouderlijk, bn.

Stadhouderloos, bn.

Stadhouderschap, o.

Stadhoudersgezind, bn.

Stadhuis (het raadhuis) o. -hui-

Stadhuisachtig, bn. [zen.

Stadie, v. stadiën.

Stadig, bn.

Stadsaannemer, m. -a; -arbei

der, ra. -s; -architect, ra. -en -armenschool, v. -scholen; -bediening, v. -en; -bestuur, o. -bode, m. -n; -dokter, m. -s -gebouw, o.-en; -geld,o.;-grond ra.; -huis (eigendom der stad) o. -huizen; -kas, v.; -kleur, v. -en; last, m. -en; -muur, m. -muren; -nieuws, o.; -omroeper, m. -s; -ontvanger, m. -s; -regeering, v.; -school, v.-scholen; -schout, ra. -en; -vest, v. -en; -waag, v.; -wal, ra, -len; -wapen, o. -s; -zegel, o. -s. (bijW.

Stadwaarts en stedewaarts.

Staf, ra. staven; -je, o. -s.

Staffier, m. -en.

Stag (scheepsw.) o. -en.

Stageld. Zie Staangeld.

Staggelen (trippelen) ow. zw. ik staggelde, heb gestaggeld.

Stagnant (stilstaand) bn.

Stagnatie (stilstand) v. -tiënen -ties. (len) ow.

Stagneeren (stilstaan; vervui-

Staken. bw. zw. ik staakte, heb gestaakt; staking, v.

Staket, o. -ten.

Staketsel, o. -s; -tje, o. -s.

Stakker en Stakkerd (een sukkelaar) ra. -s. (-8.

Stakkertje en stakkerdje, o.

Stal. ra. -len; -letje, o. -s.

Stalen (van staal) bn.

Stalen, bw. zw. ik staalde, heb gestaald; staling, v.

Stalknecht, ra. -en of-s.

Stallen, bw.ow.zw. ik stalde,heb gestald; stalling, v.

Stalletje (verkoopplaats) o. -8.

Stalmeester, m. -s; -schap, o.

Stalziek, bn.

Stam, ra. -men; -nietje, o. -s.

Stamboek, o. -en.

Stamelen, bw. ow. zw. ik sta-melde,heb gestameld; stamelaar, m. sta!nelaarster,v.stameling,v.

Stamelkees, ra. -keezen.

Stameltaal, v.

Stameltong, ra. en v. -en.

Stamet (fijne wol) o.

Stametten fvan stamet) bn.

Stamhuis, o. -huizen.

Stamijn (haren weefsel) v.

Stamijnen (van stamijn) bn.

Stammen, ow. zw. ik stamde, ben gestamd.

Stampeien (stampvoeten) ow. zw. ik stampeide, heb gestam-peid.

Stampen, bw. ow. zw. ik stampte, heb gestampt; stamper, m. stamping, v.

Stamper, ra. -s; -tje, o. -r.

Stampmolen, m. -s.

Stampstag, o. -en.

Stampstooten, o.

Stampvoeten (stampeien) ow. zw.ik starnpvoettevheb gestamp-

Stampv ol, b n. [voet.

Stampwerk, o.

Stamvader, m. -s.

Stamwoord, o. -en.

Stand, ra. -en.

Standaard en standerd, m. standaarden,standaards en standerds.

Standbeeld, o. -en; -je, o. -s.

Standblok, o. -ken en -a.

Standelkruid, o.


-ocr page 231-

STA

223

STE

Stander, m. -s; -tje, o. -s.

Standiiouden, ow.st. Ik hield -, heb -gehouden.

Standje (ruzie) o. -s.

Standpenning, m. -en; -plaats, v. -en; -punt. o. -en; -recht, o.

Standvastig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk. bijw.

Stanp, v. -en; -etje, o! -s.

Stank, m. -en; -je, o. -8.

Stante pede, opstaande voet, onverwijld. (za's.

Stanza (vers, rijmresel)v. stan-

Stap, m. -pen; -je, o. -b.

Stapel, m. -s; -tje, o. -s.

Stapelbaar, bn.

Stapelen, bw. zw. ik stapelde, heb gestapeld; stapelaar, m. stapeling, v.

Stapelgek, bn.

Stapelgoed, o. -eren.

Stapelnuis. o. -buizen.

Stapelmarkt, v. -en.

Stapelplaats, v. -en.

Stapelrecht; i volgens hetwelk de waren eenij;en tijd ten verkoop moeten blijven liggen, eer zy verder mogen gaan) o.

Stap el waar, v. -waren.

Stapelzot, bn.

Stappen, ow. zw. ik stapte, heb gestapt; stapper, m. stnpster, v.

Stapswijze en -wijs. bijw.

Stapvoets, bijw.

Star. Zie Ster. (gestaard

Staren, OW. zw. ik staarde, heb

Staroogen, ow.zw. ik staroogde, heb gestaroogd. (-heid, v.

Statelijk, bn. en bijw. -er, -st;

Statenbijbel, m. -s.

Statenbode, m. -n.

Statencollege, o.

Staten-Generaal, ra. mv.

Statenkamer, v. -s.

Statica (weegkunst; stand- of even wiel sleer) v.

Statie, v. statiën.

Statieus (pronkend, staatsiemakend) b.i. en bijw.

Statig, on.en bijw.-er,-8t;-heid,v.

Station (aanlegplaats, pleisterplaats; stand- of llgplaats;ainbt. post) o. -s; -netje, o. -s.

Stationnair (blijvend, stilstaande) bn.

Stationneeren (op schildwacht plaatsen; een schip eene plaats als wachtschip geven) bw.

Stationschef, m. -s; -gebouw,o. -en, -ph in, o. -en.

Statisticus (kenner van de statistiek) in. statistici.

Statistiek (statenbeschrijving; ook de staathuishoudkunde) v.

statictisch, de statistiek betreffende.

Statne (gehouwen of gesneden beeld; stand- of eerebeeld; ongevoelig mensch) v. -8.

Statu QUO (In), denzelfden toestand (o. als zn.)

Statuur (llchaamsgrootte,byzon-der ten aanzien van lengte en wasdom) v.

Statuut (wet, verordening, voorschrift) o. statuten.

Stavast, slechts voorkomende in de bijw. ultdr.: van - (groot, flink, stevig).

Staven •(bevestigen) bw, zw. ik staafde, heb gestaafd; staving,v.

Stearine (talkstof, gezuiverde talk) v.

Stede en Stee, in - van, bijw. ultdr. (in plaats van)

Stedehouder. Zie Stadhouder. Stedehouderschap, o.

Stedekroon, v. -kronen.

Stedeljjk, bn.

Stedeling, m. en v. -en; voor het v. ook stedelinge.

Stedemaagd, v.

Stedewaarts. Zie Stadwaarts.

Stee. Zie Stede.

Stee (plekje) v. -ën; -tje, o. -s.

Steeds, bijw.

Steedsch, bn.

Steeg (straatje)v. stegen; -je,o.-8.

Steeg (onverzettelijk,halsstarrig; steil) bn. steeger, -st; -held,v.

Steek, in. steken; -je, o. -s.

Steekbeitel, m. -s; -bekken, o. -s; -bes, v. -sen; -boor, v. -boren; -dicht, o. -en; -garen, o.; -yzer, o. -s.

Steekind (stadskind) o.

Steekkan (vochtmaat. Inhoudende 19.4 Ned. kan) v. -nen.

Steeklijn,V. -en; -palin,v.; -penning, m. -en; -penninkje, o. -s; -pil, v. -len; -pomp, v. -en; -priem, m. -en; -speen. v. -spe-nen; -spel, o. -en; -wiek, v. -en.

Steekte. v. -n. Hetzelfde als ste-

Steekvrl). bn. [king.

Steel. m. stelen; -tje, o. -s.

Steelleden en steelui, m. mv.

Steelswijze en -wfls, bijw.

Steen (voorwerp) m. -en; als verzam. stofn. v.; als abstracte stofn. o.;-tje, o -s.

Fteenachtig, bn. - er,-at;-heid, v.

Steenbakker, m. -s; -ij, v.

Steenbeuk (steenboek) m. -er; -je, o. -s.

Steenbok, m. -ken; -je, o. -s; •skeerkrlng, m.

Steenbolk (zekere vlsch) ra. -en; -je, o. -s.

Steen breek (plantgewas) v.

Steendrukken, bw. ow. zw. Ik steerdrukte, heb gesteendrukt; steendrukker,m. steendrukkerij,

Steenen (van steen) bn. [v,

Sbeenhouwen, o.

Steenhouwer, m. -s; -ij, v.

Steenig, bn. en bijw. -er, -st; -held, v.

Steenigen, bw. zw. Ik sleenigde, h' b gt steenlgd; steenlglng, v.

Steevoogd (stadsvoogd) m. -en; -Ij, v.

Steg (vonder) m. enkel gebrulkel. gt;n; wlt; g noch steg weten.

Stegel (Stljïbeugel) m. -s; -tje,o.

Stegelreep, m. -en. [-s

Steiger (zoom van een dijk; ook metselaarsstellage) m. -s; -tje, o. -s.

Steigeren, ow. zw. Ik steigerde, hgt; b gesteigerd; steigering, v.

Steil, bn. en bijw. -er, -st; -held, v -te,v.

Steiloor, m. en v. -en; -tje,o.-s.

Steiloorig, bn. en byw. -er, -st;

-beid, v.

Steilte, v. -n.

Stek (afzetsel van planten) v. -ken; -je, o. -s.

Stek ibquot;r?plaats)o. -ken;-je,o.-8.

Stekade (degen) v. -^i.

Stekeblind, bn.

Stekel, m. -s; -tje, o. -s. (v Stekelachtig,bn. -er, -at; -held. Stekelig, bn. -er, -at; -held, v. Stekeling (zekere vlsch) m. -en;

-etje. u. -s. Stekelvarken(stekelzwyn) o.-s;

-tje, o. -8.

Steken, bw. ow. st. Ik stak, heb

gestoken; steker, ra. steking v. Stekken, bw. zw. ik stekte, heb gestekt. (m.

Stel (stand,orde,geschikte plaats) SteKblj elkander geplaatste voorwerpen, eene stelling) o. -len; letje, o. -s.

Stelen, bw. st. Ik stal, heb gestolen; steler, m. steelster, v. Stelhout, o. -en; Scheepsw. Stelkalf, o. -kalven.

Stelkunst, v.

Stelkunstig, bn.

Stellage, v. -s.

Stellen, bw. zw. ik stelde, heb gesteld; steller, m. stelling, v. stelsel, o.

Steller,™, -s.

Stellig, bn. en bijw. -er, -st;

-held, v. -lijk, bijw.

Stelling, v. -en; stellinkje, o. -s. Stellionaat (bedrog, bedrieglijke

v«' koop) o.

Stelpen, bw. zw. ik stelpte, heb sfestelpt; stelping, v. stelpnet, o Stelregel, m. -s.

Stelschroef, v. -schroeven. Stelsel, O. -s; -tje, O. -s. Stelselloos, bn. -loozer, -loost;

-held, v. (-st; -held, v.

Stelselmatig, bn. en bijw. -er. Stelt. v. -en.

Steltenlooper (persoon) m. Steltlooper (vogel) m. -s. Stelwig, V. -gen.

Stem, v. -men; -metje. o. -s. Stembiljet, o. -ten. Stembriefje, o. -s.

Stembus, v, -«en. Stemgerechtigd, bn. Stemgerechtigde, ra. en v. -n Stemhamer, m. -s. Stemmeloos, bn.; -held, v. Stemm3n, bw.ow.zw. ik stemde, heb gestemd; stemmer,m. stem-mlns, v.

Stemmig, bn. en bijw. -er, -st;

-hefd v.

Stemmig) es, bijw.

Stempe*, m. -s; - tje, o. -s. Stempelbout, m. -en. Stempelen,bw.zw. Ik stempelde, heb gestempeld; stempelaar, m. stempi ling, v.

Stempelpers, v. -en; -je, o. -s. Stempen (stelpen) bw. zw. ik stempte. heb geslempt; stem-ping, v.

Stemrecht, o.

Stemvork, v. -en; -je, o. -s. Stemwijze en -wijs, v. -wyzen. Stenden (gebrulkel. voor standen) m. mv.

Stenen (zuchten) ow. zw. ik

steende, heb gesteend.

Steng, v. -en; -etje, o, -s. Stengel, m. -s; -tje,o. -s. Stenograaf (snelschryver) m.

stenografen. (▼.

Stenographle(snelschryfkunst) Stenographiscli (snelschryf-kunstig) hn. (t.

Stentorstem (zeer forsche stem)


-ocr page 232-

STO

STE

224

Steppe (groote uitK«'strektlieid,

metstal woest land) v. -n. Stèren Star, v. -ren; -retjeo.-s. Stere (kubiek»- el) v. -n en -s. St.ere9grapgt;iie (lichaaoisbe-

scnrijviuj; of teekeninic) v. (v.

Stereometrie (lie liHams meting! Stereoscoop (tuestel dat de vlakke beelden als verheven te aanschouwen geeft) ra. stereos-coptn. |bn.

Stereotiep(vast, onveranderlijk) Stereotypie (plaatletterdruk, hi tjiiecen van vaststaande druk-Stertbed, o. den. [vormen) v. Stertdag, m. -en.

Sterfelijk, bn. -er, -st; -held, v. Sterfgeval, o. -len.

Sterfhuis, o. -huizen. Sterflaar, o. -jaren.

Sterllijst, v. -en.

Sterfplaats, v. -en.

Sterfte, v. -n.

Sterfuur, o. -uren. Steriel{onvruchtbaar) bn. Steriliteit (on vr ucht baarheid, misgewa droogheid,gebrek aan goede gedachten) v.

St^rk, bn.en bijw. -er, -st;-heid, jrterkbeenig, bn.

Sterken, bw. zw. ik sterkte, heb

gesterkt; sterking v. •Sterkgespierd, bn. Sterkgezenuwd, bn.

Sterkte, v. -n.

Sterkwater, o.

Sterrebloem, v.

Stcrreboscli, o.

Sterrekers (kleine tuinkers) v. Sterrekerszaad, o. Sterrenbeeld, o. -en. Sterrendak, o. -en. Sterrengewelf, o. Sterrenhemel, m. Sterrenkijker, m. -s. SterrenkykerÖ, v. Sterrenkunde, v. Sterrenkundig, bn. Sterrenkundige, m. -n. Sterrenlicht, o. Sterrentoren, m. -s. Sterrenwacht, v. -en. Sterrenwichelaar, m. -s. Sterrenwichelarij, v. -en.

Sterreschot, o. (stervelinge. Sterveling, m. en v. -en; v. ook Sterven, ow. st. ik stierf, ben Stervensnood, m. [gestorven. Stervensuur, o. -uren. Stervormig, bn.

Stethoscoop (werktuig om de borstholte te onderzoeken door middel van het gehoor) ra. stethoscopen.

Steun. m. -en; -tje, o. -s. Steunbalk, ra. -en.

Steunder, m. -s.

Steunen (rusten, stutter.)bw.ow.

zw. ik steunde, heb gesteund. Steunen (stenen) OW. zw. ik

steunde, heb gesteund Steuning, v.

Steunmiddel, o. -en. Steunpilaar, ra. pilaren. Steunpunt, o. -en.

Steunsel. o. -s; -tje, o. -s. Steunstuk, o. -ken.

Steun weger, ra. -s.

Steur. m. -en; -tje^o. -s. Stevel. m. -s; -tje. o. -s. {m. -s. Stevelknecht (laarzentrekker)

Steven, ni. -s; -tje (scheepsw.)

o. -s. (ben gestevend.

Stevenen, ow. zw. ik stevende. Stevig,, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Stevigen (stevig maken, stijven) bw. zw. ik stevigde, heb ^este-vigd. ster,abdij) o.-en.

Sticht ook stift (gesticht, kloo-Stichtelljk, bu. en bijw. -er, -st; -heul, v.

Stichten, bw. zw. ik stichtte, heb gesticht; stichter, ra. stichting, v. stichtster, v. Stichtonaar (bewoner der provincie Utrecht) m. -s en Stichtenaren.

stichter, ra. -S en -en. Stichtir.gsieest, o. -en. Stichtsch (toi een sticht of bisdom, en wel inzonderheid tot het bisdom Utrecht behoorende)

Stiefbroeder, ra. -s. [bn. Stiefdochter, v. -s.

Stiefkind, lt;gt;. -eren. Stielmoeder, v. -s. Stiefmoederlijk, bn. en bijw.

-er, -st; -schap, o.

Stiefvader, m. -s; -schap, o Stiefzoon, m. -zonen en -zoons. Stiefzuster, v. -s.

Stier in. -en; -tje, o. -s. Stierachtig, bn. -er, -st. Stierekop, ra. -pen.

Stieren. Zie Sturen. Stierengevecht, o. -en. Stieren huid, v. -en. Stierenoffer, o. -s. Stierevleesch en stieren vleesch. v. (-en; -je, o. -s Stift (houten of metalen pin) v Stilt (kirkwoord). Zie Sticht. Stigma (tei ken, lit- of merktee

ken) o. stigma's. Stigmatiseeren (brandmerken;

la-teren, kwaadspreken) bw. Stijf, bn. en bijw. styver, -st; Stijfachtig, bn. [ beid, v.

Stijf hals, m.env. -halzen.

Stijf hoofd. ra. en v.-en; -je,o.-s. StijfhOOtdig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Stiifkop, m. en v. -pen; -je, o. -s. Stijfkoppig, bn. en bijw. -er. Stijfsel, v. [-st; -heid, v.

Stijfselachtig, bn.

Stijfselen, bw. zw. ik stijfselde, Stijfte. v. [heb gestijfseld.

Stijfzinnig, bn. en bijw. -er, -st; Stijg, v. en o. -en. [-heid, v. Stijgbeugel, m. -S; -tje. O. -s. Stijgen, ow. st. ik steeg, ben gestegen; sty ging, v.

Stijl (schrijf-, schilder- en bouwtrant) m. -en; -tje, o. -s.

Stijl istut) m. -en; -tje, o. -s. Stijven (stijf maken) ow. bw. st. ik steef, heb gesteven; stijfster, v. stijvintt, v.

Stijven (sterken) bw.zw. ik stijfde. heb (restijfd.

Stevigheid, v.

Stikdonker (zeer donker) bn. Stlkgaren, o.

Stikgrond, ra. -en.

Stiknoest, ra.

Stikken (verstikken) bw. ow. zw. -ik stikte, heb en ben gestikt. Stikken (steken, borduren) bw zw. ik stikte, heb gestikt; stikker, ra. stikster, v. stiksel, o.

Stiklucht, v.

Stiknaad. v. -naden.

Stiknaald, v. -en.

Stikstof, v.

Stikvol izeer vol) bn.

Stikwerk, o,

Stiüziend, bn.; -held v. Stikzüde, v.

Stikzerkmg, v. -en en -s.

Stil, bn. en bijw. -Ier, -st; -held,

v. -litfheid, v. -te, v.

Stüeeren (opstellen) bw. zw. Stilet(kleine dolk, ponjaard; ook: graveerstift, pijlnaald) o. -ten; -ie, o. -s. (-, heb -gehouden. Stilhouden, bw. OW. St. ik hield Stilibt (steller, schrijver die de taai in zijne macht heeft)ra. -en. Stillekens, bijw.

Stil'en, bw. ow.zw. ik stilde, heb

en beu gestild; stilling, v. stilletje, O. -S.

Stilletjes, bijw.

Stilleven (schilderstuk, voor-stillende ziellooze voorwerpen uit lt;le plantenwereld : bloemen, vruchten, dood wild, enz.) o. -s. Stilliggen, ow. st. ik la? -, heb

Stilmiddel, o. -en; -tje, o. -s. Stilstaan, ow.onr.st. ik stond -r Stilbtaand,bn. [heb -gestaan. Stilstand, iu. (-gezeten.

Stilzitten, ow. st. ik zat -, heb Stilzwijgen, ow. «t. ik zweeg -, Stilzwijgen.o. [heb -gezwegen. StilZW Ogend,bn. -er,-st;-heid,v. Stimulant (opwekkend of prikkelend middel) o. -en; als bn. (opwekkend of prikkelend) Stimulatie (prikkeling, aanzetting) v. -tien en -ties. Stimuleeren (opwekken, aau-

zetten of aansporen) bw. Stimulus (prikkel) ra. Stinkbok. m. -ken. Stinkboom, ra. -en.

Stinkdier, o. -en.

Stinken, ow. bw. st. ik stonk»

heb gestonken; stinkerd, m. Stlnkerig, bn. -er, -st; -heid, v. Stinkhout, o.

Stinkkever, ra. -s. Stinkkogel, ra. -s.

Stinknest, o.

Stinkpoel, m. -en.

Stinkpot, ra. -ten.

Stinksloot, v. -en. (-ken. Stinkstok (slechte sigaar) m. Stinkvisch, v.

Stinkvlieg, v. -en; -je,o. -s. Stinkvogel, ra. -s.

Stip, V. -pen; -je, o. -s. (dia. Stipendium (toelage) o. stipen-Stippel, ra. -s; -tje, o. -s. Stippelen, bw. zw. ik stippelde,

heb gehippeld; stippeling. v. Stippen, bw. zw. ik stipte heb ir»1 stipt. (bijw. -heid, v.

Stipt, bn. en bijw. -er,-st; -elijk. Stipulatie (beding, bepaling), v.

-tiën en -ties.

Stipuleeren (bespreken, bedin-

aen, vasttellen) bw.

Stoeien, ow. zw. ik stoeide, heb gestoeid; stoeier, ra. stoeierij, v. stoeister, v.

Stoelig, bn. -er, -st. Stoeipartij, v. -en; -tje,o. -s. Stoeiziek, bn. -er, - st. Stoeizucht, v.


-ocr page 233-

STR

STO

225

Stommelen, ow. zw. ik stom melde, heb gestommeld; stom-melaar; m. stommelaarster, v. stommeling, v.

Sbommeling (domoor) m. en v.

-en; voor 't v. ook stommelinge. Stommen (wijn of Sterke dranken verralschen) bw. zw. ik stomde, heb gestomd. Stommerik, m. -en.

S com migheid, v. -heden. Stommiteit, v. -en.

Stomp (een stoot/m. -en; -je,o.-s Stomp .(afgebroken deel) v. -en, -je, o. -s. (-heid, v.

Stomp, bn. en bijw. -er, -st; Stompen, bw. zw. ik stompte,

heb gestompt.

Stomphoekig, bn. (-je. Stompneus, m. en v. -neuzen; Stompvoet, m. en v. -en. Stompzinnig, bn. en bijw. -er. Stond, m. -en. [-st; heid, v. Stonden (maandstonden) m.mv. Stoof, v. stoven; -je, o. -s. Stootquot;(in het kootspel) bijw Stoofketel, m. -s; -pan, v. -nen:

-peer, v. -peren; -pot, m. -ten. Stookgat, o. -en;-kast. v. -en

-oven, in. -s; -plaats, v. -en. Stool (priesterlijke stola) v.sto-Stoom, m. [len

Stoomachtig, bn.

Stoomboot, v. -en; -je, o. -s. St omen, ow. zw. ik stoomde,

heb en ben gestoomd. Stoomjacht, O. -en; -schip, -schepen; -sleeper, ra. -S; -vaartuig, o. -en.

Stoop (maat, voorheen in gebruik) v. -en; -je, o. -s. Stoopskan, v. -nen.

Stoorder, m. -s.

Stoorloos en storeloos, bn. Stoornis, v. -sen.

Stoorster, v. -s.

StOOt, m. -en; -je, o. -s. Stootbalk, m. -en; -bodem, m.

-s; -bord, o. -en; -degen. m. -s. Stooten, bw. st. ik stiet, heb ge-

stooten.

Stootend, bn. -er, -st.

StOOter (iemand die stoot) m. -s. Stooter (denkbeeldige oude munt, ter waarde van 12 en een halven cent) m. -s.

Stooterig. bn. -er, -st. Stootgaren, o.

StOOtig, bn. -er, -st.

Stootkant, m. -en; -je, o. -s. Stootkeg, v. -gen; -klamp, m. -en;-lap, m.-pen;-mat, v.-ten; -plaat, v. -platen.

Stootsch (8tootig)bn.-er,meest -. Stootschaal, v. -schalen. Stoottalie, v. -s.

Stootvrü, bn.

Stop, v. -pen; -je, o. -s.

Stopdoek, m. -en; -garen, o.; -hamer, m. -s; -hars, v. eno.; -hout, o. -en; -katoen, o.; -lap, ra. -pen; -loon, o. -en; -mes, o. -sen; -naald, v. -en.

Stoppage, v.

Stoppegeld, o.

Stoppel, m. -en of -s; -tje, o. -s. Stoppelen (baard krijgen) ow.

zw. ik stoppelde heb gestoppeld. Stoppelig, bn. -er, -st.

Stoppen, bw. zw. ik stopte, heb [ gestopt; stopping, v.

Stoel, m. -en; -tje, o. rt. Stoeldr laier en stoelen-

draaier, m. -s. Stoelenmaker, m. -s; -matter, v. -s; -matten, o.; -matter, m. -s; -zetster, v. -s.

Stoelg-anpr, m.

Stoelvast, bn. -er, -st; -heilt;l, v. Stoep, v. -en; -je, o. -s. Stoepen(oi) de stoep zijn) ow.zw.

ik stoepte, heb gestoept. Stoepje (scheldnaam voor soldaat bij de .schutterij / o. -s. btoet (gevou, optocht^ m.

Stoet (brood) v. -en.

Stoeterij, v. -en.

Stoethaspel, m. -s.

Stof (stoffage en onderwerp) v.

-fen; -je, o. -s.

Stof (aarde) o.; -ie, o. -s. Stofaclltlg, bn. -er, -st. Stolfage, v. -s.

Stofleeren (eene kamer van de noodde meubelen epz. voorzien bw.; stoffeerder, m. stoffeerster, „J-stoffeering-, v. stoffeersel, o. Stoffel, m. -s. (-heid v

Stoffelachtiff, bn. -er, -st' Stoffelijk, bn. en bijw.; -held, v! §r05eloos en StOflOOS, bn. Stoffen, bn.

Stoffen (pochen)ow.zw. ik stofte, heb gestoft; stoffer (pocher) m. StOffen(van stof reinigen) bw.zw. _ ik stofte, heb gestoft; 8toffer,m. stoffenwlnkel, m. -s. (-heid v.

Stofferlgquot;, bn. en bijw. -er, -st; StOmg', bn. en bijw. -er. -: Stofg-oiid, o. [-heid, v.

Stof nagelen, onp. w. zw. het stofhagelde, heeft gestofhageld StOflOOS. Zie Stoffeloos, Stofregen, m. -s.

Stofregenen, onp. w. zw. het •^'of^gende, heeft gestofregend. StOiCun (een streng, ongevoelis? mensch; die alle weelde en genot veracht) m. -en.

Stoïctjnscll (standvastig, gelaten. ongevoelig, streng) bn.

Stok, m. -ken; -je, o. -s. Stokbewaarder, m. -s. (o. -s Stokebrand, m. en v. -en; -je. Stokebranden (twist maken) o. Stoken, bw. zw. ik stookte, heb gestookt; stoker, m. stokerij, v. stokin», v.

Stokkekneclit, m. -s.

Stokken (van bijen en ankers)

bw. zw. ik stokte heb gestokt. Stokken (blijven steken) ow zw.

ik stokte, ben gestokt. Stokkerig, bn. en bijw. -er, -st; Stokoud, bn. en bijw. T-heid Stokpaarl, o.; -je, o.

Stokst{jf, bn. en bijw.

Stokstil, bn.

Stokviscn, als voorwerpsnaam

m. -visschen; als stofnaam o. Stolksch (van of uit Stolwijk)bn. Stoliditeit (onverstandigheid;

onnoozelheid) v.

Stollen (stremmen) ow. zw. ik stolde, ben gestold; stolling, v. Stolp (stulp) v. -en; -je, o. -s. Stolpen, bw. ow. zw. ik stolpte, heb gestolpt. (-heid, v.

Stom, bn. en b^jw. -mer, -st; Stomdronken (zeer dronken )bn. Stomme, m. en v. -n; -tje, o. -s. Stommeknecht, m.-s; -je,m.-s.

Stoppend, bn.

Stopper, m. -s; -tje, o. -s. Stoprad, v. -eren.

Stopsajet, o.

Stopsel, o. -s; -tje, o. -s. Stopsteen, m. -eh.

Stopster, v. -s.

Stopstuk, o. -ken.

Stopverf, v.; - was,o.; -werk, o. Stopwoord, o. -en; -je, o. -s. Stopzjjde, v.

Storeloos. Zie Stoorloos. Storen, bw. zw. ik stoorde, heb

gestoord; storing, v.

Stork (ooievaar) m. -en; -je, o.-s. Storm, in. -en; -pje, o. -s. Stormachtig, bn. en bijw. -er. Stormdak, o.-en. [-st; -heid.v. Stormen, ow. zw. ik stormde, heb gestormd; ook onp.w. het stormde, heeft gestormd.

Stormenderhand, bijw. Stormgevaarte, o. -n; -hoed,

m. -en; -hoek, m. -en; -kat, v. - ten; - klok,v. - ken;-ladder,v. -s. Stormloopen, ow. st. ik liep -,

heb -geloopen; -looper, m. Stormpaa],m. -palen; -ram, m. -men; -tuig, o. -en; -weder en weer, o.; -wind, m. -en. Stortbad, o. -en.

Storten, bw. ow. zw. ik stortte,

heb en ben gestort.

Storting, v. -en.

Stortkar, v. -ren.

Stortregen, ra. -s. Stortregenen, onp. w. zw. het stortregende heeft gestortre-stortvloed, ra. -en. [gend. Stortzee, v. -ön.

Stotteren, ow. zw. ik stotterde, heb gestotterd; stotteraar, m. stotteraarster,v. (v.-igheid,v. Stout.bn. en bijw. -er, -st; -heid. Stouterd, m. -s; -je, o. -s. Stoutmoedig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid,v. -lijk,bijw. Stouwen, bw. zw. ik stouwde,

heb gestouwd.

Stoven, bw. ow. zw. ik stoofde, heb en ben gestoofd; stoving, v. Stovengeld, o.; -hok, o. -ken;

-zetster, v. -s.

Straal, m. stralen; -tje, o. -s. Straalbreking, v. -en. Straalswöze en -wijs, bijw. Straat, v. straten; -je, o. -s; -schender, ra. -s;-schenderij, v. -en; -slijpen, o.; -slijper, m. -a. -taal, v.; -vaarder, ra. -s.

straf en straffe, v. Straffen;

strafje, o. -s.

Straf,bn.en bijw. -fer,-st;-held,v. Straf baar,bn. -der, -st; -heid,v. StraffelOOS,bn. en byw. -heid, v. Straffen, bw. zw. ik strafte, heb

jrestraft; straffer, m. Strafgericht, o. -en; -plaats, v.

-en; -recht, o. (-st; -heid, v. Strafschuldig, bn. en bijw. -er. Strafvrij, bn.

Strafwaardig, bn. en bijw. -er, -st; of meer en meest -heid, v. Strafwet, v. -tén.

Strafzwaard, o. -en.

Strak,bn. en bijw.-ker,-8t;-heid. Straks, by w. [v. -jes, by w. Stralen, ow. zw. ik straalde, heb

gestraald; straling, v. Stralenkrans, m. -en;-kroon,v. -kronen.

15

-ocr page 234-

STB

STTJ

226

Stram, bn. fn bijw. -mer, -st;

-beid, v. -migbcid, v.

Stramien iborduuipaas) v. Stiard. o. -en. (•woonster,v.-s. StiaudTDe-woner, m. •»; -be-StiaEÖen, cw. zw. ik strandde,

ben gi stiand; stianding, ^ StiaEdjlit, m. -ten. Strandjutter, m. -s. StrandvcEd, m. -en.

Sti an vender, in. -s. Stiand-vcrderü, v.

Stratagème ikriigslist, listige aanslag) m. -s. (krijgskunst) v. Strategie ide legerbesturing. Strateglfcch ide krijgskunst bi ■ trtflt mie) bn. (gestraat.

Straten, bw. zw. ik straatte,heb Streek ilist) m. striken;-ie,0.-s. Streek (strijking, luchtstreek,

gewest,oord) v. streken,-je.o.-: Streelen, bw.zw. ik streelde.beb gestreeld; 8treeler,m. streeling. v. streelster. v.

Streep, V. strepen; -je, o. -s. Streepjesgord,o.

Strekken, bw.ow. zw. ik strekte, b. gestrekt; strekking,v. (-heid,v. Strekzaam. bn. -zanier,-zaanast Stremmen.bw.ow.zw. ik stremde, heb en ben gestremd; stremming, v. stremsel, o.

Streng, V,-en;-ctje,o.-s.

Stren g,bn.«n bij w. - er. - st; - elijk,

bijw. -beid, v.

Strengelen, bw. zw. ik strengelde, heb gestrengeld; strenge-ling, v. (beo gestrengd.

Strengen, bw. zw. ik strengde. Strepen, bw. zw. ik streepte, heb gestreept. (gestreefd.

Streven, OW. zw. ik 8treefde,heb Stribbelen,ow.zw.ik stribbelde, heb gestribbeld; stribbelaar, m. stribbelnarster, v. stribbeling,v. Stribbelig, bn. -er, -st; -beid, v. Strlbbeling, v. -en; -etje, o. -s. Striem, v. -en; -pje, o. -s.

Strüd. m. -en.

StrMbaar,bn. -der,-st;-heid,v.

Strijdbül,v. -en.

Stryden, OW. st. ik streed, heb

gestreden; strijder, m.

Strijdig, bn. -er, -st; -beid, v. Strtidgenoot, m. -en; -hamer, m. -s; -hengst, m. -en;-knots,v. -en; -kolf, v. -kolven; -leus en -leuze, v. -leuzen; -lust. m.; -lustig, bn. (-er, -st); -perk, o. -en; -plaats, v. -en; -ros,o. -sen; -schrift, o. -en; -vaardig, bn. (-er, -st); -vaardigbeidjv.; -vlag, v. -gen;-vraag, v. -vragen. Strijkage, v. -s.

Strtjkband, m. -en; -bloem, v. -en; -blok, o. -blokken eu -bloka; -bord, o. -en; -deken, v. Strijkelings, byw. [-s.

Strüken, bw. OW. st. ik streek, heb gestreken; strijker.m.strijkster. v. striking, v. strijksel, o. Strijkgeld, O.; -goed, o.; -hoek, m. en; -hout, o. -en; -üzer, o. -s; -instrument^, -en; -kalk,v.; -lap, m. -pen; -lijn, v. -en; -plank,* v. -en, -riem, m. -en; -steen, m. -en; -stok, m. -ken; -tafel, ▼. -s; -vuur, o.; - weer, v. -weren; -werk, o. Btrijkvoeten, OW zw. ik strijk-voette, heb gestrükvoet.

Strik, m. -ken; -je, o. -s.

Strikken, bw. zw. ik 8trikte,heb gestrikt. (-snoer, o.-en.

Striklis, v. -sen; -rede, v. -nen;

Strikswijse en -quot;wijs, bijw.

strikt (nauwgezet) bn. -er, -st: -elijk, byw. -beid, v.

Strikvraag, v. -vragen.

Stripmeid, v. -en.

Strippeling (gestripte tabak) v.

Strippen (geeselen) bw. zw. ik stripte, heb gestript.

Strippen (de tabaksplanten af-stroopen 1 bw. zw. ik stripte,lub gestript; strippeling, v. stripster (stripmeid) v. stripzolder, m.

Strips, alleen gtbrnikelijk in1-strips krijgen (slaag krijgen).

Stroef, bn. en bijw. stroever, -st;

Stuiten, bw. ow. zw. ik stuitte, heb of ben gestuit; stuiter, m. stuiting, v.

Stuitend, bn. -er, -st.

Stuiter (knikker; ook; pocher)m. -s; -tje. o. -s.

Stuiteren, ow. zw. ik stuiterde, lub gestuiterd.

Stuitklamp, m. -en; -knikker, m. -s; -winil,m. -en.

Stuiveling (turf)v. (b.gestoven.

Stuiven, ow. zw. ik stoof, ben en

Stuiver, m, -s; -tje, o. -s.

Stuk, o. -ken en -s; -je, o. -s.

Stuk, büw.

Stukadoor, m. -s.

Stukadoorswerk, o.

Stukadoren, bw. zw. ik stukadoorde, heb gestukadoord.

Stukeeren (stukadoren) bw.

Stukken d.bn.

Stuksgewijze en -gewtjs,bijw.

StUlp, v. -en; -je, o.-8.

StulpkOOi (kiekenkool) v. -en; -tj»,o. -s.

Stulplulk,0.-en.

Stumper en stumperd, m. -s; stumpertje en stumperdje, o. -8.

stumperachtig, bn. -er, -st; -beid. v.

Stumperig, bn. -er.-st; -heid,v.

Stupiditeit (domheid; domme streek) v. -en.

Sturen en stieren, bw. zw. ik

stuurde (stierde), heb gestuurd (gestierd); sturing, v.

-beid. v.

Strompelen (Struikelen) ow.zw. ik strompelde, heb en ben gestrompeld.

Strompelig, bn. -er, -st. Stronk, m. -en; -je. o. -s, Etrcnt, v.; -je, o. -s. Strontachtig, bn.

Stronterig, bn. -er, -st. Strontig, bn. -er, -st.

Strco, o.; -tje, O. -s.

Stroogeel, bn.

Strooibiljet, o. -ten. Strooibriefje, o. -s.

Strooien, ow.bw.zw. ik strooide, heb gestrooid; strooier, m strooiing, v. strooisel, o. strooi-ster. v.

Strooien (van stroo) bn.

Strooüonker,m.-jonkers;-lepel, m. -s; -mandje, o. -s; -meisje,o. -s; -penning, m. -en; -suiker, v. Strook, v. -en; -je, o. -s. Strooken (streelen) bw. zw. ik strookte, heb gestrookt; strooking, v.

Strooken (overeenstemmen) ow.

zw. ik strookte, heb gestrookt. Strooking isqheepsw.) v. Stroom, mvVèn; -pje o. -s. Stroomafwaarts, bijw. Stroomen, o^.izw. ik stroomde, heb en ben gestroomd; strooming, v. (m. -en. Stroomling en stroomeling. Stroomopwaarts, bijw. Stroomrijk. bn. -er. -st. Stroomswijze en -wös,bijw. Stroop (roof. plundering) m. -en. Stroop en Siroop, v. stropen lt; n

siropen; stroopje, o. -s. Stroopachtig, bn. -er, -st. Stroopbende. v. -n.

Stroopen, bw. zw. ik stroopte, heb gestroopt; strooperij, v. Strooper, m.-s. [strooping,v. Stroopmoud, m. en v. -en. Strooppartij, v. -en. Strooptocht, m. -en. Stroowlsch, m. -wisschen. Strop, m. -pen; -je,o. -a. Stroperig, bn. -er, -st; -beid, v. Strophe (couplet, versafdeeling) v. -n. (deeld) bn.

Strophisch (in strophen ver-Stroppen, bw. zw. ik stropte,

heb gestropt.

Strot, m. -ten; -je, o. -8. Strottenhoofd, o.

Strnctnnr (bouw, bouwing; lichaamsgestalte; samenvoeging, inrichting) v. structuren.

Struif, v. struiven; -je, o. -s.

Struik, m. -en; -je. o. -s.

Struikachtig, bn.

Struikelen, ow.zw.ik struikelde, heb en ben gestruikeld; struikelaar, m.struik( laarster, v. struikeling, v. struikelblok, o.

Struikrooven, o. (v. -en.

Struikroover, m. -s; -rooverg,

Struikwinde (plantgewas)v. -n.

Struis (vogel) m. -en; -je, o. -3.

Struis (loodwit) v.

Struisch {flink.sterk, stevig) bn.

Struisen (met struis bestrooien) bw.zw. ik struiste,heb gestruist.

Jtrumpel. v. -s.

Struweel (he« stergewas) o. -en.

Studeeren (zich oefenen; zich toeleggen; leeren) bw. ow.

Studeerkamer, v. -s; -lamp, v. -en: -stoel. m. -en; -vertrek, o.

Student, o. -en; -je,0.-8. [-ken.

Studentenbank, v. -en; -corps, o. -en; -feest, o. -en;-grap, v. -pen; -hver, v.; -kleeding, v.; leven,o.; -lied,o. -eren; -partij, v. -en; -pet, v. -ten; -recht, o.; -sociëteit, v. -en; -tafel, t. -s; -verreniging, v. -en.

Studie, v, studiën en studies.

Studiosus (student, leerling op eene hoogeschool) m. (-beid, v.

StUg. bn. en bijw. -ger, -8t;

Stuifaarde, v.; -meel, o.;-wol, v.; -zand, o.; -zwam, v.

Stuik (eene schudding) m. -en.

Stuiken (heen en weer schudden en stootrn) bw. zw. ik stuikte, heb gestuikt; stuikmand, v.

Stuinder, m. -s.

Stuip, v. -en; -je, o. -s.

Stuipachtig, bn. -er, -st.

Stuit (het stuiten)rti. -en;-je,o.-8.

Stuit (lichaamsdeel) v. -en; -je.


-ocr page 235-

SUB

STU

227

Stut, m. -ten; -je, o. -s. Stutbalk, m. -en.

Stutsteker, m. -s. Scheepsw. Stutten bw. zw. ik stutte, heb gestut; stutsel, o. stutster, v. Stuur, o, [stutter. m.8tutting,v. stuurboom, m. -en. Stuuröoord, o. Stuurboordswacht, v. -en. Stuurlast, ra.

Stuurlastig, bn.; -heid, v. Stuurman, m. -lieden en -lui;

-schap, o.

Stuurmanskunst, v. Stuurrad, o. -eren; -reep, m.

-en; -riem, m. -en. (■; -heid, v. StUUrsch,bn. en bijw.-er, meest Stuurstoel, m. -en. Stuurstok, m. -ken.

StUW, v. -en.

Stuwage, v.

Stuwen, bw. zw. ik stuwde, heb gestuwd; stuwer, m. stuwing;, v. Styptiscb (stoppend, bloedstelpend, samentrekkend) bn.

Sfcyx (helrivier) v.

.Suave, liefelijk, aangenaam. Subaltern (ondergeschikt) bn. Subdelegeeren (een ander in

zijne plaats stellen) bw. Subdivideeren (in onderafdee-

lingen splitsen) bw. Subhasteeren (aan den meestbiedende verkoopen, veilen) bw. Subiet (plotseling) bn. en bijw. Sabject (onderwerp; handelende persoon; zaak of persoon, waarvan iets gezegd wordt; grondwezen of grondbeerrip) o. -en. Subjectiet (het onderwerp, den

persoon betreffende) bn. Subject! vlteit{onderwerpelijk-heid, innerlijkheid, persoonlijkheid) v. (vernederen) bw. Subjlcleeren (onderwerpen;zich

Subjunctief en subjunctivus

(aanvoegende wijs) m. subjunctieven. (hulp bewijzen) bw. Subleveeren (verlichten;ambts-Subliem (verheven, hoog) bn. en bijw. -er, -at. (sublimaten. Sublimaat (het vervluchtende)o. Sublimeeren (omhoog heffen, vervluchtigen)bw. (danigheid)v. Submissie (nederigheid, onder-Submitteeren (zich) ww. zich

onderwerpen, vernederen. Subordinatie (ondergeschiktheid, gehoorzaamheid) v. Suborneeren (heimelijk aanzetten, onckoopen) bw. Subrogeeren (in eene andere nlaats stellen, onderschuiven) bw. (geheim.

Sub rosa, in vertrouwen, in het Subscribeeren (inteekenen of Inschrijven; onderteekenen) ow. bw. (bn.

Subsidiair (te gemoet komend) Subsidie (hulp, bijstand, ondersteuning; onderstands^elden) v. en o. subsidiön en subsidies. Sub8idieeren(te gemoet komen) bw. (staan, voortduring) v. Subsistentie (onderhoud, be-Substantie (zelf8tandigheid,we-zenlijkheid, het gewichtigste, de kern; hoofdinhoud; bestanddeel) v. -tiën en -ties.

Substantief (zelfstandig naa-D-woord) o. substantieven.

Substitueeren (in de plaats

stellen) bw.

Substituut (plaatsbekleeder,bü -gevoegde) ra. substituten.

Substituut-griffier, ra. -grif-

fiers.

Substituut-officier, ra. -s.

Subtiel iteeder, fijn, dun; listig, haarklovend, spitsvondig) bn. en bijw. -er, -st.

Subtiliteit, v. -en.

Subvenieeren (te hulp komen, of ondersteunen) bw.

Succedeeren (opvolgen, bijzonder in een ambt,gelukkig voortgaan) bw. ow.

Succes (voortgang, uitslag; het welgelukken) o. (ging) v.

Successie (opvolging; erfopvol-

Succumbeeren (bezwijken, onderliggen, verliezen) ow.

Sufbn. en bijw. -fer, -st; -heid,v.

Suffen, ow. zw. ik sufte, heb gesuft; suffer, ra. sufferij, v. suf-ster, v.

Suffisant (genoegzaam, toereikend, voldoende; ook ingebeeld, laatdunkend) bn. en bijw. -er, -st.

Suffisantie (toereikendheid) v.

Suggereeren (iets kwaads ingeven; verleiden) bw.

Suggestie (heimelijke ingeving, inblazing) v. -tiën en -ties.

Suiker, v. -s; van verschillende soorten sprekende.

Suikerachtig, bn. -er, -st.

Suikerbakker, ra. -s.

Suikerbakkerij, v. -en.

Suikerboon, v. -en; -tje, o. -s.

Suikerbrood, o. -en.

Suikeren, bw. zw. ik suikerde, heb gesuikerd. (-heid, v.

Suikerig, bn. en bijw. -er, -st;

Suikery (ook cichorei) v.

Suikerpeer, v. -peren; -tje,o.-8.

Suikerzoet, bn.

Suilen (raet een sleepnet vis-schen) bw. zw.ik suilde, heb gesuild.

Suite (gevolg;volgreek8;werking, voortzetting; samenhang van woorden of gedachten) v. -s.

Suite {amp; la), niet in werkelijken dienst.

Suizebollen, ow.zw.ik suizebolde, heb gesuizebold.

Suizelen, ow.zw.ik suizelde, heb gesuizeld.

Suizelig, bn. -er, -st.

Suizeling, v. -en.

Suizen, ow.zw.ik suisde, heb gesuisd; suizing, v.

Sujet (onderdaan; onderwerp,wetenschap, persoon, oorzaak, gesteldheid; in de muz. het thema, de hoofdvoorstelling) o. -ten.

Sukade (in suiker ingelegde limoenschil) v.

Sukadekoek, m. -en.

Sukkel (het sukkelen) m.

Sukkel(sukkelaar)m.-s;-tje,o.-8.

Sukkelachtig, bn. -er, -st. Sukkelarü- v.

Sukkeldraf, m.; -je, o.

Sukkelen,ow.zw.lk 8ukkelde,heb gesukkeld; sukkelaar, m. sukkelaarster, v. sukkeling, v.

Sukkelgang, m.; -etje, o.

SukkelpartQ, v.

Sukkel werk, o.

Sul, ra. -len; -letje, o. -s. Sulachtig, bn. en bijw. -er. -st;

-heid, v.

Sulfer en solfer, O. en v. Sulferacbtig, bn. (o, -s. Sullebaan, v. sullebanen; -tje. Sullen (den spot drijven) bw. zw.

ik nulde, hebgesuld.

Sullen (glijden) ow. zw. ik sulde,

heb gesuld.

Sullig, bn. -er, -st; -heid, v. Sultan, ra. -s.

Sultane, v. -s.

Sumak en smak (boom) v. Summa, de som,het beloop, bedrag, geheel. (men. Summa summarum,alle8 te za Sumtuositeit (kostbaarheid,

pracht) v. -en. Superabundantie(overvloed)v Superbe (trotsch, hoogmoedig; ficr.vf'rheven,majestueus;prach-tig, aanzienlijk) bn. Supercarga (ladings- of waren-opzichter op koopvaardijschepen) ra. supercarga's. Superficie (oppervlakte) v. Superfijn, zeer fijn.

Superflna, overtollige dingen. Superieur (voornaam, voortreffe lijk, uitstekend,zeer groot;meer der, in den hoogsten graad) bn als zn. (opperste) m. -en. Superintendent (opperopzie-ner)ra. -en.

Superlatief en superlativus

(overtreffende trap) m. Supersedeeren (uitstellen, verschuiven) bw. (stitiën. Superstitie (bygoloof) v. super-Suppediteeren (overhandigen. Breven; ondersteken; letnen) bw. Suppleant (plaatsvervanger) m.

-en. (bijpassen) bw.

Suppleeren(aa!ivu]len,bijgeven, Supplement (bijvoegsel,aanvul-

ael) o. -en; -je, o. -s.

Suppletie (aanvulling) v. Suppliant (verzoeker, indiener van een verzoekschrift) ra. -en. Suppliek (verzoekschrift) v. -en. Supponeeren(vooronderstellen, vermoeden) bw. (ter) m. -en. Suppoost (oppasser, deurwach-Supportabel (draaglijk) bn. Supprimeeren (onderdrukken,

weglaten; opheffen) bw. Supputeeren (overrekenen,

overslag maken, ramen) bw. Supra, boven; ut supra, als bo-Surditeit (doofheid) v. fven. Surmontabel (ovei komelijk)bn. Surnumerair (iemand die boven het gewone getal van beambten aanffesteld is) m. -s.

Surplus (overschot, rest) o. Surprise (overval,verrassing;be-drog, list; verbazins:,8chrik)v.-B. Surrogaat (plaatsvervangend middel, iets dat men gebruikt in plaats van een artikel, dat men niet gemakkelijk of in het geheel niet verkrijgen kan)o. surrogaten. (taling) t. Surséance (opschorting van be- -Surveillance (toezicht, bewaking) v.

Surveilleeren (waken, opzicht hebben of houden; bewaken, onder toezicht houden,naga»n)ow. bw.


-ocr page 236-

TAL

228

sus

SUS, tw. lig) bn.

SUSCeptibelivatbaar,lichtijevoe-Susceptibiliteit (vatbaarheid;

lichtKevoeiighfid) v. -en. Susciteeren (aanzetten, opstoken; verwekken, stichten) bw. Suspect (verdacht, in kwaad ver-

moeden) bn. -er, -st. Suspendeeren (ophangen; op-8Chorteu,uit3tellen;buiten dienst stellen) bw. (twijfel.

Suspenso (in), besluiteloos, in Suspicie (argwaan, vermoeden,

wan- of mistrouwen) v. -ciën. Sussen, bw. zw. ik suste, heb gesust; susser, m. sussing, v. Susteneeren(van gevoelen zijn,

denken, meenen) ow. Sustentoeren (ondersteunen,

voeden, opkweeken) bw.

Suurn cuique, ieder het zijne,of

wat hem toekomt.

Suzerein (opperleenheer) m.-en. Suzeïeiniteit (opperleenheer-

schap) v.

Swisent (tabak van Virginië) m. Syllabe (lettergreep) v. -n, Syllogiseercn (besluiten, eene

sluitr-de naaken) ow. Syllogisme isluitrtde) m. -n. Syllogistiscli, bn.

Sylphido (vrouwelijke lucht-

geesti v. -n. (den,beeldenleer)y.

Symboliek lieer der zinnebeel-Symboliscll (zinn« beeldig) bn. Symbool (kenteeken-.zinnebeeld, zinspreuk; geloofsbelijdenis) o. symbolen. (v*

Symmetrie (gelijkheid in maat) Sympathetiscli (volgens de

sympatiiie) bn. Sympatllie{medegevoel;a:ewaati-de, geheime kracht; ingebeelde werking van het eene lichaam op het andere;ook zielsverwantschap) v. sympathieën. Sympathiseeren (gelijk gevoelen, overeenstemmen) ow. Symphonie (veelstemmig muziekstuk voor verschillende instrumenten) v. symphonieën. Symptoom (verschijnsel;ziekteverschijnsel) o. symptomen. Synagoge (Jodentempel) v. -n. Syncnronisme (gelijktijdig heid) o.

Syndicaat (ambt van een syndi cus,of bestuurder, voornamelijk voor inrichtingen, in verband met financieele operaties)o.syn-dicaten. (bn.

S3modaal(de synode betreffende) Synode (algemeenekerkveTgade-

ring) v. -n.

Synoniem (zinverwant) bn. als zn. (zinverwant woord) o.-en. Synonymiek(de leer der zinver-- Syntactiscll,bn. [want8chap)v. Syntaxis (woordvoeging) v. Synthesis (verbindins: der denkbeelden; samenvoeging van ge-scheidene deelen) v.

Syring enz. Zie Serine enz. Systeem en systemajbehoorlijke samenhang van gelijksoortige dingen; stelsel) o. systemen en systema's. Systematisch(stel8elmatig,we-

tenschappelijk) bn. en bijw. Bystematlseeren (wetenschap pelijk rangschikken) bw.

T.

T, v.t's— De twintigste letter van het alphabet, beteekenende als Romeinsch cijfer 160.

T. — Tknor (op muziekstukken); ook tutti, geheel.

T. A. — Testantibus actis, zoo als de akten getuigen, volgens den staat der akten.

Tab. — Tabule, lijst, tabel.

T. k T. — Tout i toi, geheel de uwe. (uwe.

T. k V. — Tout zi vous, geheel de

Test. — Testamhntum (laatste wil) testus (getuige).

T. H. — Toehoorder; of TT. H1I. toehoorders (in leerredenen en redevoerinsren).

Tu. Da. — Theologiae Doctor, doctor in «le godgeleerdheid.

Tit. — Titulus. (boek.

Tom. —Tomus, het deel van een

T.T.— Totus Tuus,geheel de uwe.

Tabletje (schrijftafeltje; blaadje ivoor of perkament; plat koekje) o. -s.

Tabouret (zetel of stoel zonder

leuning) v. -ten; -je, o. -s.

Tace ! zwijg, zwijg stil 1 Tacet (muz.) eene pauze, of het Tachtig, telw. (stilzwijgen. Tachtiger, m. -s.

Tachtig] arig, bn.; - maal, bij w. -ste, ranggetal; -voud, o.; -vou-dig, bn.; - werf, bijw. Tachygraaf (snelschrij ver)m.ta-chygrafen. (kunst) v.

Tachygraphie (snelschrijf-Tachygraphisch, bn.

Tact ihet betasten, bevoelen; het gevoel; beleid, overleg; in de muz. «Ie tijd- of toonmaat, ook het aangeven van de maat) m. Tactiek (krijgs- of legerkunde;

overleg, berekening) v. (kende. Taf, v. - fen,van meer soorten spre-Tafel, v. -s en -en; -tje, o. -s. Tafelen, ow. zw. ik tafelde, heb Tafelgenoot, m. -en. [getafeld. Tafelgenoote, v. -n. Tafelkleed, o. -en; -je, o. -s. Tafelkomfoor, o. -komforen;

tje, o. -s.

Tafelpeer. v. -peren; - tje, o. -s. Tafelschel (ook tafelbel) v. -len;

-letie, o.-s. (m.-s.

Tafelschuimer (klaplooper) Tafereel, O. -en; -tje, o. -s. Taffen (van taf) bn.

Tagrijn (koopman in oud ijzer,

enz.) m. -en en -s.

Taille (lichaamsgestalte) v. -s. Tailleeren (snijden, aftrekken;

doorschudden van kaarten) bw. Tak, m. -ken; -je, o. -s. [ow. Takbout, m. -en.

Takel, m. -s; -tje, o. -s. Takelage (takelwerk, alle

scheepstouwen) v.

Takelen, bw. zw. ik takelde, heb getakeld; takelaar,m. takeling, v. Takeling (het takelen) v. Takelloods, m. -en. Takelzolder, m. -s.

Takkeling (jonge vogel) m. -en. Takkenbos, m. -sen; -je, o. -s. Takkig, bn. en by w. -er, -st. Takmos, o.

Taks (hond) m. -en; -je,o. -8. Tak8(taak,afgepaste hoeveelheid) Tal, o. [v. -en.

Talen, ow. zw. ik taalde, heb getaald.

Talent, o. -en; -je, o. -s. Talentrijk, bn. -er, -st. Talentvol, bn.

Talhout, o. -en.

Talie, v. talies; scheepsw.

Tali n, bw.zw.ik taliede, heb getalied.

Taling, m. -en; talinkje, o. -s. Talisman (tooverbeeld of-middel, amulet; een gewaand behoedmiddel tegen ziekten en onheilen) m. -s.

Taliter qualiter, zoo z®o, mid-Talk, v. [delmatig.

TallOOS, bn.

Talm (een sukkel) m. en v.-en;

-pje, o. -s. (-held, v.

Talmachtig, bn.en b\jw. -er,-st; Talmen, ow.zw. ik talmde, heb getalmd; talmer, m. talmerij, v. talm ster, v.

Taai, bn. en bijw. -er,-st;-heid,v.

Taaierd, m. -s.

Taaiiglieid, v.

Taai-taai, o. (o. -s.

Taak (gezet werk) v. taken; -je.

Taal, v. talen; - tje, o. -s.

Taaleigen, o.

Taalfout, v. -en; -je, o. -s.

Taalkundig, bn. en bijw.

Taalkundige, m. en v. -n.

Taalman (een tolk) m. -mannen en -lieden. (o. -s; -tje, o. -s.

Taalteeken (ook schryfteeken)

Taalvitter, m. -s.

Taalzifter, m. -s

Taan, v.

Taanhuis, o. -huizen.

Taanketel, m. -s.

Taankleurig, bn. -er, -st.

Taankring (zonneweg) m.

Taan knip, v. -en.

Taanrond (zonneweg) o.

Taart, v. -en; -je, o. -s.

T iartenbakker, m. -s.

Taartendeeg, o.

Taartepan, v. -nen.

Taarts en teerts, v. -en.

Taats (ijzeren spijker) v. -en; -je.

Tabak, v. -ken. [o. -s.

Tabaksasch, v.; -blad, o. -en; -doos, v. -doozen; -handel, m.; -handelaar,m. -s; -kerver,m. kerverij, v. -en; -kistje, o. -s; -komfoor, o. -komforen; -koo-per, m. -s; -pijp, v. -en; -plant, v. -en; -plantage, v.-s;-reuk,m.; -rol, v.-len;-rook, m.;-stank, m.; -steel, m. -stelen;-teelt v.; -vat, o. -en; -veld, o. -en; -ver-kooper, m.-s; -walm,m.;-water. o.; -winkel, m. -s; -zak,m.-ken.

Tabbaard en tabberd, m. tabbaarden, tabbaards, tabberden en tabberds. (-letje,o. -s.

Tabel (overzichtstafel ;ly st) v. -len;

Tabellarisch (als eene tabel )bn.

Tabernakel, m. en o. -en of -s.

Tabernakelen (vertoeven) ow. zw. ik tabernakelde, h. getaber-

Tabijn (gewaterd taf)o. [nakeld.

Tabynen (van tabijn)bn.

Tableau (beeld, schilderij, ontwerp, tafereel, rolle, register) o. tableaux.

Table d'hóte (open tafel) v.


-ocr page 237-

TEG

TAL

229

Talmkous. m. en v. -en.

Talmud (Joodsch wetboek) m.

Talmudisch (volgens den Talmud) bn.

Talmudist (kenner of aanhanger van den Talmud) m. -en.

Talon (in het kaartspel: de over-blyvende kaarten; bij effecten: het bewijs ter verkrijging van een stel nieuwe coupons) m. -s.

Talrijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (te) o.

Talud (helling, glooiir.g, schuin-

Tam,bii.en bijw.-mer,-st;-heid,v.

Tamarinde, v. -n.

Tamarindeboom, m. -en. Tamarindenhout, o.

Tamarisk (zeker boomgewas) v. 'en- (-tje,-s.

Tamboer (trommelslager) m. -s;

Tamboer (trommel) v. -en.

Tamboeren,ow.zw. ik tamboerde, heb getamboerd.

Tamboerijn (rinkelbom) v. -en.

Tambourin (borduur- of naai-

Tameltjk, bn. en byw. [raam)m.

Tamtam (Oostersch slaginstrument) v. -s.

Tanais (eene rivier)m.

Tand, m. -en; -je, o. -s.

Tandeloos, bn.: -beid, v.

Tandenborstel, m. -8;-fje,o.-s.

Tandenstoker, m. -s; -tje,o.-s.

Tandentrekker, m. -s.

Tanen(met taan bereiden)bw.zw. ik taande, heb getaand.

Tanen (verduisteren) ow. zw. ik taande, ben getaand; taning, v.

Tang, v, -en; -etje, o. -s.

Tangens(raaklijn van een cirkel) v. tangenten.

Tangent (loodrecht staande staafje, waardoor de snaren op een klavier in beweging gebracht worden; hamertje in speelwerken) v. -en.

Tanig, bn. -er, -st.

Tantalisatie (mondterging) v.

Tantaliseeren(mondtergen)bw.

Tantalus (rijke gierigaard; wa-

Tante, v. -s. [tertander) m.

Tantum, zoo veel, genoegzaam.

Tap, m. -pen; -je, o. -s.

Tapeet. Zie Tapijt.

Taphuis, o. -huizen.

Tapöt er. tapeet, o. tapijten en tapeten; tapijtje, o. -s.

Tapkan, v. -nen.

Tapkast, v. -en. (getappeld.

Tappelen,ow.zw.ik tappelde,heb

Tappelings, bijw. (tapt.

Tappen,bw.zw. ik tapte, heb ge-

Tappenstuk (bij de artillerie) o.

Tapper, m. -S; tapster, v. -s.

Tappery, v. -en; -tje, o. -s.

Tappersnering, v.

Taptoe, v. -s. (zaniken) bn.

Taquineeren (kwellen, plagen:

Tarantula (soort van spin)v.-,s.

Tarbot, v. -ten; -je, o. -s.

Tardeeren( vertoeven .verwijlen, dralen) ow.

Tarief, o. tarieven; -je, o. -s.

Tariefbord, o. -en.

Tarm (scheepsw.) m. -en.

Tarnen, bw.ow.zw.ik tarnde,heb getarnd.

Tarra (aftrekking, in gewicht of waarde, van koopwaren of van geld; vaten, kisten, enz. waarin koopwaren besloten zijn) v.

Tartaan (zeker vaartuig) v. tar tanen.

Tarten, bw.zw. ik tartte,heb getart; tarter (uitdager) m. Tartuffe (huichelaar,schijnheili-ge) m. -n. een bekend tooneel-Tarwe, v. [stuk van Molière. Tarwachtig, bn. Tarwebrood, o. -en; -je, o. -s. Tarwemeel, o.

Tarwenoogst, m.

Tas (stapel) m. -sen; -je, o. -s. Tas (vrouwspersoon) v. -sen. Tasch (buidel of zak) v.tasschen;

-je, o. -s (kruid, o.

Taschkruid en tascbjes-Tassen (ophoopen)bw.zw.ik taste, heb getast. (op den tast. Tast, m. enkel gebruikel.in:bij of Tastbaar, bn. en bijw. -der, -st; Tastelijk, bn. -er, -st. [-heid,v, Tasten, bw.zw.ik tastte, heb getast; taster, m. tasting, v. Tateren (stotteren) ow.zw.ik taterde, heb getaterd; tatering, v. Tatewalen{slechtspreken,krom praten)bw.zw.ik tatewaalde,heb ijetatewaald,

Tatilloneeren (kleinigheden

wijdloopig verhalen) ow. Tatoueeren(met figuren beprik-

ken en beschilderen) bw. Tautologie (overlading met uitdrukkingen van gelijke beteeke-Tautologisoll, bn. [r.is)v. Taxateur (schatter.waardeerder) m. -s. (v. -tien en -ties.

Taxatie (schatting,waardeering) Taxeeren (schatten, waardeeren;

beschuldigen) bw.

TaxiS (heester) m. -sen.

Te, vz. en bijw.

Teclinicus(kenner der uiterlijke kunstregelen, specialiteit op industrieel gebied) m. technici. Techniek!leer der kunstregelen;

kunstvaardigheid; kunsttaal) v. Teclmiscll (kunstmatig) bn. Teclin0l0gie(kunstlecr,leer van kunsten, handwerken, manufacturen, enz.) v. (Deums. Te-Deum (een lofzang) o. Te-Teeder en teer, bn. en bijw.tee-derder, teederst en teerder teerst.

Teedergevoelig en teergevoelig, bn. en bijw. -er, -st, -beid, v.

Teederhartig en teerhartig,

• bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Teederheid enteerheid,v.-he-Teederlijk, bijw. (den.

Teedertjes en teertjes, bijw. Teef, v. teven; -je, o. -s.

Teek en tiek, v. teken en ticken. Teeken, o. -en of -s; -tje, o. -s. Teekenaap, m.-apen. (-heid,v. Teekenachtig. bn. -er, -st; Teekenbehoeften, v. mv. Teekenboek, o. -en; -je, o. -s. Teekenbord, o. -en. Teekendoos, v. -doozen. Teekenen, bw. zw. ik teekende, heb geteekend; teekenaar,m.tee-kenaarster, v. teekening, v.

Teekengereedschap, o. Teekening, v. -en; -etje, o. -s. TeekenkrÖt, o.; -kunst, v.;-les, v. -sen; -meester, m.-s;-metho-de, v. -s en -n; -pen, v. -nen; -plank, v. -en; -school,v.-scholen; -werk, o.

Teelaarde, v.;-bal,m.-len;-deel, o. -en; -drift, v.; -land, o. -en; -lid, o. -leden; -tijd, m.; -vocht. Teelt, v. [o. -en.

Teem (deun) m.

Teemachtig, bn.-er,-st;-heid,v. Teems (rivier in Engeland) m. Teems (fijne haren zeef) v. -en;

-je, o. -s.

Teemsen, bw.zw.ik teemste, heb

geteemst; teemster, v.

Teen (toon) m. -en; -tje, o. -s. Teen (twijg, rijsje) v. -en; -tje, o. Teenen (van teenen) bn. f-s. Teer (vloeistof) o.

Teer, enz. Zie Teeder, enz. Teerachtig, bn.

Teergeld, o.

Teerkost, m.

Teerkwast, m. -en.

Teerling (dobbelsteen) m. -en;

teerlinkje, o. -s. Teerlingsworp, m -en;-wortel

(kubiekwortel) m. -s. Teerpenning, m. -en.

Teerton, v. -nen; -netje, o. -s. Teerts. Zie Taarts.

Teezen (pluizenjbw.zw.ik teesde,

heb geteesd; teezing, v.

Teffcns (tevens) bijw.

Tegel (tichel) m. -s; -tje, o. -s. Tegelijkertijd, bijw. Tegemoetkoming, v. -en. Tegen, vz.

Tegenaan, bijw. Tegenaankondiging, v. -en. Tegenaanmerking. v. -en. Tegenademen, ow.zw.ik ademde •,heb -geademd.

Tegenafdruksel, o. -s. Tegenantwoord, o. -en. Tegenartikel, o. -en en -s; -tje, o. -s. (belde -, heb -gebabbeld. Tegenbabbelen, ow.zw.ik bab-Tegenbattery, v -en. Tegenbede, v. -n. Tegenbedenking, v. -en. Tegenbeding, o. -en. Tegenbeeld, o. -en; -je, o. -s. Tegenbeklag, o. Tegenbeleediging, v. -en. Tegenbeleid, o. Tegenbericht, o. -en; -je,o. -s. Tegenbeschikking, v. -en. Tegenbeschuldiging, v. -en. Tegenbestuur, o. Tegenbetoog, o.

Tegenbeurt, v. -en. Tegenbevel, o. -en. Tegenbeweging, v. -en; -beweginkje, o. -s.

Tegenbewijs, o. -bewyzen. Tegenbewfnd, o. Tegenbezending, v. -en. Tegenbezoek, o. -en. Tegenbezwaar, o. -bezwaren. Tegen bieden, bw. st. ik bood -, heb -geboden. (-, heb -geblaft. Tegen blaffen, bw. zw. ik blafte Tegenblaten, ow.zw. ik blaatte

-, heb -geblaat.

Tegenblazen, ow. st. ik blies -,

heb -geblazen. v

Tegenblik, m. -ken. Tegenblikken. bw. zw. ik blikte -, heb -geblikt. Tegenblinken, ow. st. ik blonk

-,beb -geblonken.

Tegenbod, o.

Tegenboek, o. -en; -je, o. -8. Tegenbond, o.


-ocr page 238-

TEG

TEG

230

Tegenboomen, bw.zw. ik boom- ^e'0quot; 's'

de heb -geboomd. Tegenboord, m. -en. Tegentorassen^w. zw. ik braste heb -{jebrast. Tegenl)ruisen,ow.zw. ik bruiste heb -gebruist. Tegentoulken, ow.zw. ik bulkte

heb -gebulkt.

Tegenbuurt, v. -en; -je, o. -s. Tegendeel, o.

Tegendeur, v. -en; -tjp, o. -s. TegeBdicht, o. -en; -je, o. -s. Tegendienst, m. -en. Tegendinger, m. -s. Tegendoop. ra.

Tegendorpel, m. -s. Tegendraad, m. -draden. Tegendraads, bijw.

Tegen draadscli, bn. Tegendraai, m. -en. Tegendraaien,bw.zv.-. ik draaide heb en ben -gedraaid.

Tegen drang, m.

Tegenörank. m. -en; -je, o. -s Tegendraven, ow.zw. ik draafde ben -gedraafd. Tegendrempel, ra. -s. Tegendrift, v.

Tegen drijven, ow. bw. st. ik

dreef -. heb en ben -gedreven. Tegen dringen, bw. st. ik drong

-, heb -gedrongen. Tegendrinken, ow.st. ik dronk h. -glt; dronken. (-, b. -gedropen. Tegendruipen, ow. st. ik droo Tegendruisclien, ow. zw. i

druischte -, heb -gedruischt. Tegendruk, ra. -ken; -je, o. -s. Tegendrukking, v. -en. Tegenebbe, v.

Tegeneclio, v. -'s.

Tegeneisen, ra. -en. (-gegeten. Tegeneten, bw. st. ik at heb Tegen flank, v.-rn.

Tegengaan, ow. bw. onr. st. ik

ging -, heb en ben -gegaan. Tegengalerü, v. -en. Tegengalm, ra. -en.

Tegen galmen, ow.zw. ik gaira-de -, heb -gegalmd; -galming, v. Tegengapen, ow.zw.ik gaapte -,

heb -gegaapt.

Tegen gebabbel,- o.

Tegen gekakel, o.

Tegengekef. o. . M-

Tegengeschenk, o. -en; -je Tegengesteld, bn. Tegengeuren, ow. zw. ik geurde -, heb -gegeurd.

Tegengif en -gift (tegenvergif)

o. -giften. (-en;-je. o,

Tegengift (tegengeschenk) Tegen glimmen, ow.st. ik glom

-, heb -treglömmen. Tegenglinsteren, ow. zw. ik

glinsterde -, heb -geglinsterd. Tegengrauw, ra. -^n.

Tegen grauwen, bw. zw. i

grauwde -, heb -gegrauwd. Tegengraven, bw.st. ik groef

heb -setrraven; -graving, v. Tegen grimmen, ow. zw. i

grimde -, heb -gegrimd. Tegeugroet, m. -en.

Tegen grond, m. -en. Tegengunst, v. -en. Tegenhanger, m. -tje, o. -s. Tegenheid, v. -heden.

Tegenhlnniken,ow.zw. ik hm nikte -, heb -gehinnikt.

Tegenpraat, ra.

Tegenpraten, ow.zw.ik praatte

-, heb -gepraat; -prater, m. Tegenpruttelen, ow. zw. ik

pruttelde -, heb -geprutteld. Tegenrede, v.

Tegenreden, v. -en. (o. --s. Tegenrekening, v. -en; -etje, Tegenrennen ow. zw. ik rende

-, ben -gerend.

Tegenrljden, ow. st. ik reed -,

ben -gebeden.

Tegenrollen, ow.zw. ik rolde

ben -gerold.

Tegenruimte, v. -n. Tegenruischen, ow. zw. ik

ruischte -, heb -geruischt. Tegenruk, m. -ken; -je, o. -s. Tegen rukken, bw. ow. zw. ik

rukte -, heb en ben -gerukt. Tegenschans, v. -en.

Tegen schemeren, ow. zw. ik schenn rde -, heb -geschemerd. Tegenschreeuwen. bw. zw. ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd; -schreeuwer, m.

Tegen schrift (schriftelijk antwoord; wederlegging, bestrijding) o. -en; -je, o. -s. Tegenschrijven, bw. st. ik

schreef -, heb -geschreven. Tegen schroef, v. -schroeven. Tegensleepen, bw.zw. ik sleepte -, heb -gesleept. Tegensmaak, ra.

Tegensnap, m. Tegensnappen, ow. zw. ik

snapte -,heb -gesnapt. Tegensnauw, m. -en. Tegensnauwen, bw. zw. ik

snauwde heb -gesnauwd. Tegensnellen, ow.zw. ik snelde

-, ben -gesneld. Tegenspartelen, ow. zw. ik spartelde -, heb -gesparteld; -sparteling, v.

Tegenspel, o. -len. Tegenspelen, ow. zw. ik speelde -, heb -gespeeld; -speelster, v. -speler, ra.

Tegenspoed, ra. -en. Tegenspoeden, ow. zw. ik

spoedde -, ben -gespoed. Tegensporrelig, bn. en bijw.

-er, -st.

Tegensporreling, v. -en. Tegenspraak, v. Tegenspreken, bw. st. ik sprak -, heb -gesproken; -spreekster, v. -spreker, ra. -spreking, v. Tegenspringen, ow. st. ik

sprong -, ben -gesprongen. Tegenstaan, ow. onr. st. ik

stond -, heb -gestaan. Tegenstand, m. Tegenstander, m.-s. Tegenstellen, bw. zw. ik stelde

-, heb -gesteld; stelling, v. Tegenstem, v. -men. Tegenstemmen, bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stem

Tegenhouden, bw.st. ik hield -,

heb -gehouden; -houding, v. Tegenhouw, m. -en. Tegenhuilen, ow. zw. ik huilde

-, heb -gehuild. Tegenhuppelen,ow.zw.ik huppelde -, heb -gehuppeld. Tegenjjlen, ow. zw. ik ijlde -, Tegenüver, m. [ben -geijld. Tegenüveren, bw. zw. ik ijverde -, heb -geijverd.

Tegenjagen, bw.ow. zw. enst. ik jaagde (joeg) -, heb en ben -gejaagd.

Tegenjanken, ow.zw. ik jankte

-, heb -g4jankt.

Tegenjuichen, ow.zw. ik juichte -, heb -gejuicht.

Tegen kaai, v. -en.

Tegenkaart, v. -en. Tegenkakelen, ow. zw. ik kakelde heb -gekakeld.

Tegen kamp, m. -en. Tegenkampen,ow.zw.ik karaj)-te -, heb -gekampt; -kamping,v. Tegenkans, v. -en; -je, o. -s. Tegenkant, m. -en. Tegenkanten, ow.zw. ik kantte -, heb -gekant; -kanter,m.-kaii-ting, v, -kantster, v. Tegenkeffen, ow.zw. ik kefte -,

heb -gekeft.

Tegenkerf, v. -kerven; -je, o.-s. Tegenklacht, v. -en. Tegenklank, ra. -en. Tegenklinken, ow. st. ik klonk

-, heb -geklonken. Tegenkomen, ow. st. ik kwam

-, ben -gekomen. Tegenkraaien, ow.zw. ik kraai

de, heb -gekraaid. Tegenlachen, ow. st. ik lachte

-, heb -gelachen.

Tegenlast, ra. -en Tegenleer, V. (heb-gelegen. Tegenliggen, ow. st. ik lag Tegenlist, v. -en; -je, o. -s. Tegenlocp, ra.

Tegenloopen, ow. st. ik liep

ben -geloopen. Tegenloopgraaf, v. -graven. Tegenmarcheeren, ow. zw. ik marcheerde - .ben -gemarcheerd. Tegenmarsch, m. -en. Tegenmerk, o. -en. Tegenmiddel, o. -en; -tje, o. -s. Tegenmün, v. -en. ..

Tegenmijnen, bw. zw. ik mijn de -, heb -geraiind; -raijning, y Tegenmompelen, ow. zw. ik mompelde -, heb -gemompeld -mompeling, v. Tegenmorren, ow.zw. ik morde -, heb -gemord; -morring, v. (-s. Tegenmuur, m. -muren; -tje, O. Tegennatuurlijk, bn. en bijw. Tegenomwenteling, v. -en.

Tegenontwerp, o. -en; -je,o.-s. Te'genopening, v. -en. Tegenover, bijw. en vz.; -gele gen, -gesteld, -liggend.

Tegenoverstellen, bw. zw. ik stelde -,heb -gesteld;;8tejling,v. Tegenpand, o. -en; -je, -Tegenpartij, v.

Tegenpartij der, m. -» Tegenpleiter, ra. -s. Tegenpoging, v. -en.

mer, m.

Tegenstoot, m. -en; -je, o. -s. Tegenstooten, bw. st. ik stiet

(stootte)-, heb-gestooten.

Tegenstralen, ow.zw.ik straalde -, heb -gestraald;-straling,v. Tegenstreven,bw.zw.ik streefde -, heb -gestreefd; -streefster, v. -strever, ra. -streving, v.

Tegenstrevig, bn. - er, -st.

-ocr page 239-

TEG

TER

231

Tegenstribbelen, bw. zw. ik

stribbelde heb -gestribbeld; -stribbelaar, in. -stribbelaar-ster, v. -stribbeling, v.

Tegenstrijden, ow. st. ik streed -, heb -gestreden; -strijder, m.

Tegenstrijdig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Tegenstroom, m. -en.

Tegenstuk, o. -ken.

Tegentü, o. -en.

Tegentrekken, ow. st. ik trok -, ben -getrokken.

Tegenval, ra. (ben -gevallen.

Tegenvallen, ow. st. ik viel -,

Tegenvaller, m. -s; -tje, o. -s.

Tegen vergif en -vergift, o. -vergiften.

Tegenverklaring, v. -en.

Tegen verschansing, v. -en.

Tegenverwüt, o.

Tegenverzekering, v. -en.

Tegenvloei, ra.

Tegenvoeter, ra. -s.

Tegenwaaien, bw. ow. zw. en st. hot waaide (woei) heeft en

Tegenweer, v. [is -gewaaid.

Tegenwerken, bw.zw. ik werkte -, heb -gewerkt; -werker, m. -werking, v.

Tegenwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v.

Tegenwicht, O. -en; 'je, o. -s.

Tegenwil, ra.

Tegenwind, ra. -en; -je, o. -s.

Tegenwoelen, ow. zw. ik woelde -, heb -gewoeld.

Tegen woord, o.; -je, o.

Tegenwoordig, bn.; -beid, v.

Tegenworstelen, bw. zw. ik worstelde -, heb -geworsteld; -worsteling, v.

Tegenwrüten, bw. st. en zw. ik wreet (wrijtte) -, heb -gewrc-ten (gewrijt).

Tegenzang, ra. -en.

Tegenzee, v. -ën.

Tegenzegel, o. -s.

Tegenzijde, v. -n.

Tegenzin, ra.

Tegenzorg, v. -en.

Tegenzucliten,ow.zw.ik zuchtte -, heb -gezucht.

Tegoeds en te goed, bijw.

Tehuis en thuis, o.

Tehuiskomen, o.

Tehuiskomst, v. (-s.

Teil (aarden pot) v. -en; -tje, o.

Teint (tint, kleur; kleur van gelaat en huid; graad van kleur-sterkte) v.

Teinture (kleuring; oppervlakkige kennis van eene wetenschap of kunst) v.

Teisteren, bw. zw. ik teisterde, heb geteisterd; teisteraar, m. teisteraarster, v.

Tekort, o. -en.

Tekortkoming, v. -en.

Tekst, ra. -en; -je, o. -s.

Tel (gang; telling) ra.

Tel en telle(telganger,een paard) v. tellen.

Telastlegglng, v. -en.

Telbaar, bn.; -heid,v.

Telegraaf (verschrijver; werktuig, dat de gedachten, op een verren afstand, met ongewone snelheid, door zekere teekens mededeelt) ra. telegrafen.

Telegrafist, m. -en.

Telegram, o. -men.

Telegrapheeren (per telegraaf bericht geven of doen geven)bw.

Telegraphic (verschrijfkunst, leer der telegrafen) v.

TelegraphiSCh(door middel var. den telegraaf, tot de telegraphie behoorende) bn.

Telen, bw. zw. ik teelde, heb geteeld; teler, ra. teling, v.

Telescoop (verre- of spiegelverrekijker) ra. telescopen.

Teleurstellen, bw. zw.ik stelde teleur, heb teleurge8teld;teleur-stelling, v.

Tolg (spruit) v. -en; -je, o. -s.

Telg iafstamraeling) ra. en v. -en;

Telgang, ra. C-je,o. -s.

Telganger, ra. -s.

Teljoor (tafelbord) o. teljoren.

Telkens, bijw. (teld.

Tellen, bw. zw. ik telde, heb ge-

Teller (iemand die telt; ook bovenste gedeelte eener breuk) m. -s; teister, v. -s.

Telling, v. -en.

Teloorgaan, ow. onr. st.ik ging teloor, beu teloorgegaan.

Telpas, m.

Telwoord, o. -en.

Tembaar, bn. en bijw.

Temen, ow.zw. ik teemde, heb geteemd; temer, m.

Temerig, bn. en bijw. -er, -st.

Temet, bijw.

Temmen, bw. zw. ik temde, heb getemd; temaier, ra. temming,v. teraster, v.

Tempeest (orkaan) o. -en.

Tempel, m. -en of -s; -tje, o., -s.

Tempelier (priester of tempelwachter; ook Terapelheer) m. -s en -en.

Temper (tempering) ra.

Temperament (bijzondere gesteldheid van het raenschelijk lichaam) o. -en.

Temperatuur (gesteldheid der lucht,- omtrent warmte en koude, droogte en vochtigheid; in de muz.: eensteraraigheid,nauwkeurige zuiverheid der tonen) v. teraperaturen.

Temperen, bw. zw.ik temperde, heb getemperd; temper, ra. of tempering, v.

Tempermes, o. -sen.

Temperoven, m. -s.

TempO(bepaald tijdstip eener beweging; tusschenpoozende han-delins) o. terapo's. (weging.

Tempo giusto, in de rechte be-

Temporair (tijdelijk, niet duurzaam) bn. (staande voet.

Tempore (ex), voor de vuist, op

Temporiseeren (dralen, tijd winnen) ow. (v. -tics en -tiün.

Temptatie(kwelling,verzoeking)

Tempteeren (kwellen,plagen;in verzoeking brengen) bw.

Ten (samengesteld uit te en den) vz. (dendheid; taaiheid) v.

Tenaciteit (karigheid, vasthou-

Tendeeren(spannen;op iets doelen) bw. ow.

Tengel, m. -s.

Tenger, bn. -der,-st; -beid, v.

Tenietdoening, v. -en.

Tenor (in de toonkunst de hoogste raannenstera) ra. -s en -en.

Tenorist (tenorzanger) m. -en.

Tent, v. -en; -je, o. -s.

Tentamen (voorloopig onderzoek) o. -s en tentamina.

Tenteeren (ondervragen) bw.

Tenten(eene wond onderzoeken) bw. zw. ik teutte, heb geteut; tentijzer, o.

Tentenmaker, m. -s.

Tentoonspreiding, v.

Tentoonstelling, v. -en.

Tenture (tapijtwerk, kamerbehangsel) v. -s. (tenuen.

Tenue (militaire kleeding) v.

Tenuitvoerbrenging, v. -en.

Tenuitvoerlegging, v. -en.

Tenute (muz.) gerekt, uitgehou-

Tenware, vw. [den.

Tenzelfden, aanw. vnw.

Tenzü, vw.

Teorbe (zekere luit) v. -u.

Tepel, m. -s; -tje, o. -s.

Tepronkstelling, v. -en.

Ter (aamengest. uit te en derl vz.

Teraardebestelling, v. -eii.

Terdege en terdeeg, bijw.

Terdoodbrenging, v. -en.

Terechtbrengen, bw. onr. zw. ik bracht heb -gebracht.

Terechthelpen, bw. st. ik hielp -, heb -geholpen.

Terechtstellen^w. zw.ik stelde

-, heb -gesteld; -stellinsf, v.

Terecht wüzen.bw.st.ik wees heb -sewezen; - wijzing, v.

Terechtzitting, v, -en.

Teren (met teer bestrijken) bw. zw. ik teerde, heb areteerd.

Teren (verteren) bw. ow. zw. ik teerde, heb geteerd.

Tergen, bw. zw. ik tergde, heb getergd; terger, m. terging, v. tergster, v.

Tergend, bn. -er, -st.

Tergiverseeren (uitvluchten zoeken, zich onttrekken) ow.

Tergtaal. v.

Tergwoord, o. -en.

Tergziek. bn. -er, -st.

Terhandstelling, v. (-st.

Terigimet teer bestreken)bn. -er

Tering, v. (-heid, v.

Teringachtig, bn. -er, -st;

Terleengeving, v. -en.

Terloops, bijw.

Term, m. -en.

Termijn(tijdsbestek)m.-en; -tje, o. -s.

Termineeren 1 Ijpgrenzen-.eindi-sren; voleinden, besluiten) bw.

Terminologie (kunsttaal, lèer der kunstwoorden) v. -ën.

Ternauwernood, bijw.

Terne (drie bezette en uitgekomen nommers in de getallen-loterii) v. -n.

Temederliggen, ow.st.ik lag -, heb -ireleijen.

Ternederschrijven, bw. st. ik

schreef-, heb -areschreven.

Ternederwerpen, bw. st ik wierp -, heb -«reworpen.

Ternederzinken, ow.st.ik zonk -, ben -gezonken.

Ternederzitten,ow.st.ik zat heb -gezeten.

Tert) (hoogte; verhevenheid tot wijkplaats bij overstrooming) t.

Terpentijn, v. (-en.

Terpsichore (een der negen zanggodinnen, der danskunst en muziek) v.


-ocr page 240-

TER

TIE

232

Terugstooten, bw. st. ik stiet

(stootte) heb -gestooten. Terugtocht, m.

Terugtred, m. (ben -getreden. Terugtreden, ow. st. ik trad -, Teiugtrekken,bw. ow.st.ik trok

-, heb en ben -getrokken. Terugvaren,ow.st.ik voer -,ben -gevaren. (-, ben -gevloeid. TerugVloeien,ow.zw.ik vloeide Terugvoeren, bw. zw.ik voerde

-, heb -gevoerd.

Terugvragen, bw. zw. en st. ik vraagde (vroeg) heb -gevraagd.

Terugwerken, bw. ow. zw. ik werkte -, heb -gewerkt; - werking, v.

Terugwerpen,bw.8t.ik wierp -,

heb - geworpen.

Terugwijken, ow. st. ik week -,

bfn -geweken;-wijking, v. Terugwijzen, bw. st.ik wees-,

heb -gewezen; - wijzing, v. Terugwinnen, bw. st. ik won -,

heb -gewonnen.

Terugzeilen, ow. zw.ik zeilde

ben -gezeild.

Terugzenden, bw. st. ik zond -,

heb -gezonden; -zending, v. Terugzien, bw. ow. st. ik zag -, Terwijl, bijw. [heb -gezien. Terzelfder, aanw. vuw. Terzüdelating, v.;-stelling, v. Test (vuurpot) v.-en;-je, o.-s. Testament (uiterste wil) O. -en;

-je. o. -s. (betreffende) bn. Testamentairiden uitersten wil Testateur (erflater)m.-s en -en. Testatrice (erflaatster) v. -s. Testeeren(getuigen;bij uitersten

wil vermaken) bw. Testimonium (getuigenis, getuigschrift) o. -s en testingt;onia. Tets (kleverig) bn. en bijw. -er,

-st; -beid, v.

Tetsig, bn. -er, -st; -beid, v. Tetterig (tettig) bn. -er, -st; -beid, v.

Tettig (overdreven zindelijk) bn.

en bijw. -er, -st; -beid, v.

Teug, v. -en; -je, o. -s.

Teugel, m. -s; -tje, o. -s. Teugelen,bw.zw.ik teugelde,heb

geteugeld; teugeling, v. Teugelloos, bn. -loozer. -loost; Teut, m. en v. -en. [-beid, v. Teutachtig,bn. -er,-st;-heid, V. Teuten, ow. zw.ik teutte,heb geteut.

Teuteren.ow.zw.ik teuterde,heb

geteuterd;teuteraar,m. Teuterig, bn. -er, -st; -beid, v. Teutig, bn. -er, -st.

Teutkous (iemand die teut)m.en

v. -en; -je, o. -s.

Tevens, büw.

Tevergeefs en vergeefs, bijw. Tevreden, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v.

Tevredenstellen, bw. zw. ik stelde -,heb -gesteld;-8telling,v. Teweegbrengen, bw. onr. zw.

ik bracht -,heb -gebracht. Thaler (voormalig Pruisisch muntstuk ter waarde van f 1,80) m. -s.

Thalia(een der negen zanggodinnen des blijspels-.een der drie bevalligheden) v.

Thans, bijw.

Theater (schouwburg) O. -8;-tje,

o.,-s.

Theatraal (tooneelmatig) bn. Theatre (coup de) ra. theater-streek; buitengewoon en onverwacht voorval; coups de thëatre. Theatünermonnik, ra. -en. Thé dansartt (gezelschap,waar-bij thee voorgediend en gedanst wordt) o.

Thee, v. -ën, van verschillende

soorten sprekende. Theerandje, o. -s.

Thema (grondstelling of stof, waarover geschreven of gesproken wordt; hoofdgedachte, grondbestanddeel; opstel ter vertaling of ter uitwerking) o. thema's. (beid) v.

Themis (godin der gerechtig-Theocratie (godsregeering) v. Theocratisch (tot de theocratie

behoorende) bn.

Theologant, m. -en.

Theologie (godgeleerdheid) v. Theologisch, bn. Theologiseeren (over God en goddelijke dingen redeneeren) ow. Theoloog (godgeleerde) m. theologen.

Theorema (leerstelling) o. -'s. Theoretisch (beschouwend, bespiegelend) bn.

Theorie (grondkennis, welke in het enkele nadenken bestaat, zonder dat die met de oefening verbonden is; afgetrokken begrip) v. theorieën. (leer) v. Therapie (geneeskunde, ziekte-Theriakel (zekere artsenij) v.;

heet ook Triakel.' (m. -s.

Thermometer (warmtemeter) Thesaurie(schatbewaarplaats)v.

thesaurieën. (-8.

Thesaurier (schatbewaarder)m. Thesis (grondstelling; openbaar

geschilpunt) v. theses.

Thesi (in), naar den rrgel, in het algemeen; (rauz.) de volle aanslag, waarmede een stuk begint. Thora (Joodsch wetboek) v. Thuis en te huis, büw.

Thyrs (werpspies)ra. thyrzen. Tiber (rivier in Italië) ra. Tichel, ra. -s en -en.

Tichelaar, ra. -s,

Tiek. Zie Teek.

Tien. telw. tienen.

Tiend, o. -en.

Tiendaagsch, bn.

Tiendboek, o. -en.

Tiende, bn.

Tiendeelig, bn.

Tiendehalt, telw. Tiendeischer, ra. -s. Tienderhande, -lei,onverb.bn. TiendhefFer, ra. -s. Tiendplichtig, bn. Tiendrecht, o. Tiendschuldig, bn. Tiendubbel, bn. en bijw. Tienduizendste, telw. Tiendverpachting, v. -en. Tienheid, v. -heden. Tlenhoek, ra. -en. Tlenhoekig, bn.

Tienjarig; bn.

Tienmaal, büw. Tlenmaandsch, bn. Tienman, ra. -nen; -schap, o. Tienponder, m. -s.

Terras (aardheuvel; ook voorgrond van landschappen1 o.-sen; -je, o. -s.

Terrasseeren (neerslaan; iem.

den moed benemen) bw.

Terrein (plaats, streek; bodem,

grond) o. -en. Terreur(schrik,ont8teltenis)v.-s. Terreur panique, ongegronde vree», schiflijk overgaande schrik; algtmeene ontzetting. Terrine (soepschotel) v. -s. Territoor (grond,bodem,recht8-

gebifd) o. territoren. Territoriaal (tot het grondgebied behoorende) bn.

Tersluiks en ter sluik, bijw. Terstond, bijw.

Terts (muz.) v. -en; groote - uit twee geheele tonen bestaande; kleine - uit een heelen en een halvtn toon bestaande.

Terug. bijw.

Terugteven, ow.zw.ik beefde

ben -gebeefd.

Terugblijven, ow. st. ik bleef

ben -gebleven.

Terugbrengen, bw.onr. zw. ik bracht -, heb-gebracht;-brenging, v.

Terugdeinzen, ow.zw ik deinsde -,ben -gedeinsd; -deinzing,v. Terugdenken, bw. onr. zw. ik dacht heb -gedacht; -denking, v.

Terugdrij ven,bw.ow.st.ik dreef -, heb en ben -gedreven; -drijving. v.

TerUgei£Clien,bw.zw.ik eischte

-, heb -geëischt; -eisching, v. Teruggaan, ow. onr. st. ik ging

-, bf n -gegaan.

Teruggang, m.

Teruggave en -gaaf, v. Teruggeven, bw. st.ik gaf -,heb -gegeven. (heb -gebaald.

Terughalen, bw.zw.ik baalde -, Terughouden, bw.st.ik hield -,

beb -glt; bonden; -houding, v. Terughoudend, bn. -er, -st;

-luid, v.

Terugjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg)-, heb -gejaagd.

Terugkaatsen, bw. zw.ik kaatste -,heb -gekaatst;-kaatsing,v. Terugkeer, m.

Terugkeeren,ow. zw.ik keerde

-, ben -gekeerd.

Terugkomen, ow.st.ik kwam -,

ben -gekomen; -komst, v. Terugloopen,ow.st.ik liep - ,heb

en b{n -geloop» n. Terugnsarcheeren, ow. zw. ik

marcheerde -.bfn-gemarcheerd. Teiupirarsch.m. Terugneiren, bw. st. ik nam -,

hlt;b -gf rt m«n; -neming, v. Terugreis, v.

Terugreizen,ow.zw.ik reisde -, ben-genisd. (-gereden.

Terugrijd en, ow.st.ik reed -,ben Terugrceren, bw. st. ik riep -,

btb -gerocr'n; -roeping, v. Terugschelden.bw.st.ik schold

-,b«b - gescholden. Terugschuiven, ow. bw. st. ik

fclicofheb-geschoven. Terugslaan, bw. st. ik sloeg-. Terugslag, m. [heb -geslagen. Terugsprir gen,ow. st.ik sprong -, ben -gf sprong» n.

-ocr page 241-

TOE

TIE

233

Tiental, o. -len.

Tientallig-, bn.

Tientje, o. -s.

Tienvoud, o.

Tienvoudig, bn.

Tien werf, bijw.

Tienzüdig, bn.

Tier (groei, aanwas) v.

Tierceeren'.op een derde verminderen) bw.

Tiërceering- (vermindering tot opeen derde) v. -en.

Tierelantijntje en tierlan-tüntje, o. -s.

Tierelieren, ow. zw.ik tierelierde, heb getierelierd.

Tieren (razen) ow.zw. ik tierde, heb getierd; tierder, m. tier-ster, v. (tierde, heb getierd.

Tieren (weliggroeien) ow.zw. ik

Tierig, bn. en bijw. -er, -st;

Tiersje (vat) o. -s. [ beid, v.

Tiger (rivier in Azië) m.

Ti], o. -en.

Tüd,m. -en; -je, o.

Tijdelijk, bn. en bijw.

Tijdeloos. Zie Tijloos.

Tijdens, bijw.

Ttidgenoot, m. -en.

Ttjdgenoote, v. -n. (-beid, v.

Tijdig, bn. en bijw. -er, -st;

Tijding, v. -en; tijdinkje, o. -s.

Tijdkorter, m. -s.

Tijdkorting, v. -en.

Tijdlang, slechts voorkomende in: een -, bijw. uitdr.

Tijdsbepaling, v. -en; -besparing, v. -en;-bestek,o.;-om8taii-digheid, v. -heden; -orde, v.

T jdstip. o. -pen.

T jdsverloop, o.

Tijdverdrijf, o.; -je, o.

Tyger, ra. -s en -en; -tje, o. -s.

Tygerin, v. -nen.

T jk (overtrek) v. -en; (stof) o.

Tijloos en tijdelOOS,v.tyloozen;

Tum, m. [tijloosje, o. -s.

T jns, ra. tijnzen.

Tik. m. -ken; -je, o. -a.

Tikken, OW. zw. ik tikte, heb getikt; tikker, m. tikkertje, o.

Tiktak (zeker spel) o.

Tiktakken, ow. zw. ik tiktakte, heb getiktakt; tiktakkcr, m. tiktakster, v. tiktakschyf, v. tiktakspeler, m.

Til (het tillen) m. -len.

Til en tille (ophaalbrug, duivenhok enz.) v. tillen.

Tilbaar, bn.

Til bury (licht rij tuig,op twee wielen) v. tilbury's. (tild.

Tillen, bw. zw. ik tilde, heb ge-

Timber (top van een helm) m.-s.

Timide (beschroomd, verlegen; vreesachtig, bleu) bn.

Timiditeit (beschroomdheid, vreesachtigheid, blooheid^ v.

Timmerape, v. -s.

Timmerbijl. v. -en.

Timmeren, bw. ow. zw. ik timmerde, heb getimmerd; timmering, v.

Timmergereedschap, o. -pen.

Timmerhout, o. (-lui.

Timmerman, m. -lieden en

Timmermansbaas, m. -bazen; -jongen, m. -s; -werk, o.; -winkel, tn. -s.

Timmerwerf, o. - werven.

Timmerwerk, o.

Timotheus (eigennaam) m. Timpaan (zeker raam aan de

boekdrukpers) o. timpanen. Timpje (broodje) o. -s.

Tin, o.

Tinachtig, bn.

Tinctuur (toebereid water; aftreksel van kruideneerste grond in leven en wandel) v.tincturen.

Tingelingeling, tw.

Tinne (top van een gebouw) v.-n. Tinnegieter, m. -s. Tinnegieterij, v. -cn, Tinnegoed, o.

Tinnekast. v. -en. Tinnekraam, v. -kramen. Tinnen (van tin) bn.

Tint (zekere Spaansche wijn) m. Tint (kleur) v. -en; -je, o. -s. Tintel, (tonder, tondel) v. Tintelen, ow.zw.ik tintelde, heb

getinteld; tinteling, v. Tinteloogen, ow. zw, ik tintel-oogde, heb getinteloogd. (tint. Tinten, bw. zw. ik tintte,heb ge-Tip, m. -pen; -je, o. -s.

Tippen, bw. zw. ik tipte, heb getipt. (woorden) v. -s. Tirade (uitval, stortvloed van Tirailleeren (heen en weder trekken; vele schoten achter elkander doen, met scherpschutters aantastenjtrekken en weder trekken van wi8sel9,wi8aelruite-Tirailleur, m. -s. [rij) ow. Tiran entyran, m. -nen; tirannetje, o. -s.

Tirannie en tirannü, v. tirannieën en tirftnnijen. Tiranniek, bn. en bijw. (bw. Tiranniseeren (mishandelen) Tiras(netom patrijzen te vangen)

v. -sen; -je, o. -s.

Tirasisoort van ceraent)Zie Tras. Tiretein (grove stof van half wol

en hall garen) o.

Tireteinen (van tiretein) bn. Titan (reus, hemelbestormer) m. Titel, m. -s; -tje, o. -s. [-s. Titelen, bw. zw. ik titelde, heb getiteld. (o. -8.

Tittel (punt. teeken) m. -s; -tje. Titulatuur (betiteling, volle benaming) v titulaturen. Tituleéren (benoemen; iem. een titel geven) bw. (-je, o. -s. Tjalk (lang, smal vaartuig) v.-en; Tjanken, ow. zw. ik tjankte, heb getjankt; tjanker,m.tjankster,v. Ti en ken. Zie Tjanken.

Tjerk (snip) m. -en; -je, o. -s. Tjilpen,ow.zw.ik tjilpte, heb ge-

tjilpt; tjilper, m. tjilpster, v. Tjingelen, ow. zw. ik tjingelde,

heb getjingeld.

Tobbe. v. -n; -tje, o. -s. Tobben, ow.zw.ik tobde, heb getobd. ' (ster, v. -s. Tobber en tobberd, m. -s; tob-Tobberig, bn. -er, -st. Tobberij, v. -en.

Toccadielje (tiktak) o.

Toch, vw.

Tocht, m. - en; -je, o. -s. Tochten, onp. w.zw.het tochtte,

heeft getocht.

Tochtgat, o. -en. Tochtgenoot, m. -en. Tochtgenoote, v. -n. Tochtig, bn. -er, -st; -heid, v. Tochtsloot, V. -en.

Tod en todde, v. todden ;todje en Toe, bnw. [toddetje,o.-8.

Toebakeren, bw ow. zw. ik bakerde -, heb -gebakerd. Toebedeelen, bw.zw.ik bedeelde -, heb -bedeeld. Toebehooren ook toehooren, ow. zw. (o.al3 2n.)ik behoorde -, heb -behoord.

Toebereiden, bw. zw. ik bereidde -, heb -bereid; -bereiding, v. -bereidsel, o. (-bereid-selen en -bereidsels). Toebeschikken, bw. zw. ik beschikte -, heb -beschikt; -beschikking, v.

Toebetrouwen, bw. zw. ik betrouwde -, heb -betrouwd. Toebeurs, v. -beurzen (met - betalen). (-gebeden;-bidding,v. Toebidden, bw. St.ik bad -, heb Toebijten, ow. st. ik beet -, heb -gebeten; -bijter, m. -bijtster,v. Toebinden, liw.st.ik bond -, heb -gebonden. (heb -geblazen. Toeblazen,ow. bw. st.ik blies -, Toeblijven, ow.st.ik bleef -, ben -gebleven. (heb -geblikt.

Toeblikken, bw. zw. ik blikte -, Toeblinken, ow. st. ik blonk -,

heb -geblonken.

Toebranden, bw. ow. zw. ik

brandde -, heb -gebrand. Toebreeuwen, bw. zw. ik

breeuwde -, heb -gebreeuwd. Toebreien,hw.ow.zw.ik breide-,

heb -gebreid.

Toebréngen, bw. onr. zw. ik

bracht -, heb -gebracht. Toebrommen, ow. bw. zw. ik

bromde -, heb -gebromd. Toebrullen, bw. zw.ik brulde -,

heb -gebruld.

Toebuigen, bw. ow. st. ik boog

-,heb en ben -gebogen. Toedammen.bw.ow.zw.ik damde -, heb -gedamd.

Toedeel en, bw. zw. ik deelde -,

heb -gedeeld; -deeling, v. Toedekken, bw. zw. ik dekte -,

heb -gedekt.

Toedenken, bw.onr.zw.ik dacht -, heb -gedacht, (heb -gedicht. Toedichten, bw.zw.ik dichtte -# Toedienen, bw. zw. ik diende -.

heb -gediend; -diening, v. Toedjjken, bw.zw.ik dijkte -,heb -gedijkt, (deed -, heb -gedaan. Toedoen, bw. onr. (o. als zn.) ik Toedraaien, bw.ow.zw.ik draaide -, heb -gedraaid. Toedracht, v. (-gedragen. Toedragen,bw.8t.ik droeg -,heb Toedrijven,bw.ow.st.ik dreef-,

heb en ben -gedreven. Toedringen, bw.ow.st.ik drong

-,heb en ben -gedrongen. Toedrinken, bw. ow.st.ik dronk

-, heb -gedronken. Toedrukken,bw.ow.zw.ik drukte -, heb -gedrukt.

Toeduwen, bw. ow.zw.ik duwde

-, heb -geduwd. Toeeigenen,bw.zw.ik eigende

heb -geëigend; -figening, v. Toeflappen, bw. zw. ik flapte -,

heb en ben -geflapt. Toefluisteren, bw. zw. ik fluisterde -, heb -gefluisterd. Toefluiten, ow. st.ik floot -, heb -gefloten.


-ocr page 242-

TOE

TOE

234

Toegaan, ow. onr. st. het gins Toegang, m. -en. [ia -gegaan. Toegangsbiljet, o. -ten,-kaart,

v.-en. (-held, v.

Toegankelijk, bn. -er, -at; Toegeeilük en toegefelijk, bn.

en bijw. -er, -st. Toegeeflijkheid, v. Toegenegen, bn.en bijw.-er,-8t;

-beid, v. (heb -gegespt.

Toegespen, bw. zw. ik gespte -, Toegeven, bw. st. ik gaf -, heb

-gegeven;-geving, v. Toegevend, bn. en bijw. -er,-st;

-beid, v. (heb -gegoten.

Toegieten. bw. ow. st.ik goot -, Toegift, v. -en; -je, o. -s. Toegillen, bw. zw.ik gilde -,heb -gegild. (heb -gegloeid.

Toegloeien, ow.zw.ik gloeide -, Toegommen, bw.zw.ik gomde -,

heb -gegomd.

Toegooien, bw. ow.zw.ik gooide

heb -gegooid. Toegorden,bw.ow.zw.ik gordde

heb -gegord. Toegrendelen, bw. zw. ik grendelde -, heb -gegrendeld. Toegrijnzen, ow.zw. ik grijnsde

-, heb gegrijnsd.

Toegrijpen, ow. st. ik greep -,

heb -gegrepen.

Toegroeien, ow. zw. het groeide

is -gegroeid.

Toehaken, bw.ow. zw. ik haakte

-, heb -gehaakt. Toelaakken,bw.ow. zw. ik hakte

-, heb -gehakt; • hakking, v. Toehalen, bw. zw. ik baalde -, heb -gehaald. (heb -gehapt. Toehappen, ow. zw. ik hapte -, Toeheillgen, bw.zw. ik heiligde -, heb -geheiligd; -heiliging, v. Toehoorder, m. -s; -hoorderes, v. -sen.

Toehooren (aanhooren) ow. zw. ik hoorde -,heb -gehoord;-hoor-der, m. -boorster, v. Toehouden, bw. st. ik hield -heb-gehouden.

Toehnis, o.-huizen. (-geijld. Toeijlen, ow. zw. ik ijlde, -, ben TOQjagen, bw. ow. zw. en st. ik

jaagde (joeg), heb -gejaagd. Toejuiching, ow. zw. ik juichte

-, heb -gejuicht; -juiohing, v. Toekaatsen, bw. zw, ik kaatste

-,heb -gekaatst.

Tockeeren, bw. zw. ik keerde -,

heb -gekeerd.

Toekennen, bw. zw. ik kende -,

heb -gekend; -kenning, v. Toekijken, ow. st. ik keek -, heb -gekeken; -kijker,m.-kijkstcr,v. Toeklauwen, ow. zw. ik klauwde -, heb -geklauwd. Toeklemmèn, bw. zw. ik klemde -, heb -geklemd. Toekletsen, ow.bw. zw. ik kletste heb -gekletst. Toekllnken, bw. st. ik klonk -,

heb -geklonken.

Toeknellen, bw.zw. ik knelde -, heb -gekneld, (heb -geknepen. Toeknijpen, bw. st. ik kneep -, Toeknikken, bw. zw. ik knikte

-, heb -geknikt.

Toeknippen, bw. zw. ik knipte

-, heb -geknipt. Toeknoopen.bw. zw. ik knoopte heb -geknoopt.

Toekomen, ow. st. ik kwam -, ben en heb -gekomen.

Toekomend, bn.

Toekomst, v.

Toekomstig, bn.

Toekrügen, bw. st. ik kreeg -, heb -gekregen.

Toekrimpen, ow. st. het kromp is -gekrompen.

Toekruid, o. -en.

Toekuipen, bw.ow.zw. ik kuipte -, htb -gekuipt.

Toekurken. bw. zw. ik kurkte -, heb -gekurkt.

Toelaag en toelage, v. -lagen.

Toelachen, ow. st. ik lachte-, heb -gelachen. (heb -gelakt.

Toelakken, bw. zw. ik lakte -,

Toelast (groot wijnvat! m. -en.

Toelaten, bw. st. ik liet -, heb -gelaten; -lating, v.

Toelatten, bw.zw. ik latte -,heb

Toeleg, m. [ gelat.

Toeleggen, bw. ow. zw. ik legde (leide) -,heb -gelegd (-geleid).

Toeleggen (zich) WW. ik legde (ieide) mij -, neb mij -gelegd (-geleid).

Toelichten, bw.zw. ik lichtte -, heb -gelicht; -lichting, v.

Toeliggen,ow.st. het lag -, heeft -gelegen. (heb -gelijmd.

Toelijmen, bw. zw. ik lijmde -,

Toelonken, bw. zw. ik lonkte -, heb -gelonkt; -lonking, v.

Toeloop, m. (-:reloopen.

Toeloopen, OW. st. ik liep -,ben

Toeluisteren, ow. zw. ik luisterde -, heb -geluisterd.

Toemaat, v. -maten; -je, o. -s.

Toemaken, bw.ow.zw. ik maakte-, heb -gemaakt;-maker, m. -maakster, v. -making, v.

Toemalen, bw.ow. st. ik maalde -, heb -gemalen.

Toemand, v -ec; -je, o. -s.

Toemeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -meting, v.

Toemetselen, bw. ow. zw. ik metselde -, heb -gemetseld.

ToemolTelen, bw. zw. ik moffelde-, heb -gemoffeld.

Toemuren, bw.zw. ik muurde -,

Toen, bijw. [heb -gemuurd.

Toenaaien,bw.ow. zw. ik naaide -, heb -genaaid.

Toenaam (bijnaam) m. -namen.

Toenaderen, ow.zw. ik naderde -, ben -genaderd; -nadering, v.

Toenagelen, bw. zw. ik nagelde -, heb -genageld.

Toeneigen, bw. zw. ik neigde -, heb -geneigd; -neiging, v.

Toenemen, bw. ow. st. ik nam -, heb en ben -genomen: -neming, v, (-genegen.

Toenijgen, OW. st. ik neeg -, heb

Toenüpen, bw. ow. at. ik neep -, heb -genepen.

Toenmaals, bijw.

Toenmalig, bn.

Toepakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt.

Toepalen, bw. zw. ik paalde-, heb -gepaald.

Toepasselijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Toepassen, bw. zw. ik paste -, heb -gepast; -passing, v.

Toepekken, bw. zw. ik pekte -, heb -gepekt.

Toepennen, bw. zw. ik pende heb -gepend.

Toepersen,bw.ow. zw. ik perste

-, heb -geperst.

Toeplakken, bw. zw. ik plakte -, heb -geplakt.

Toeplanken, bw. zw. ik plankte -, heb -geplankt.

Toepleisteren, bw. zw. ik pleisterde -, heb -gepleisterd.

Toeploflen, bw. zw. ik plofte -, heb -geploft.

Toeprangen, bw.zw. ik prangde -, heb -geprangd.

Toeproppen, bw. zw. ik propte -, heb -gepropt.

Toer (wandeling; hoofdtooisel van valsch haar;goochelkunstje) m. -en; -tje, o. -s.

Toeraken, ow. zw. het raakte -, ia-geraakt. (-, heb-gerecht.

Toerechten, bw. zw. ik rechtte

Toereeden (optakelen) bw. zw. ik reedde -, heb -gereed; -reeding, v.

Toeregenen, onp. w. ow. zw.

het regende -, heeft en is -gere-gend.

Toereiken, bw. ow. zw. ik reikte -, heb -gereikt; -reiking, v.

Toereikend, bn.

Toerekenhaar, bn.; -heid, v.

Toerekenen (wijten; ook inrekenen) bw. zw. ik rekende -, heb -gerekend; -rekening,v.

Toeren, ow. zw. ik toerde, heb getoerd. (en ben -gereden.

Toerijden, ow. st. ik reed -, heb

Toerijgen, bw. st. ik reeg -, heb

Toerjjtuig, V.-en. [-geregen.

Toerist, m. -en.

Toerit, m. -ten.

Toeroepen, bw. ow. st. ik riep -, heb -geroepen; -roeping, v.

Toeroesten, ow. zw. het roestte -, is -geroest.

Toerollen, bw. ow. zw, ik rolde -, heb en ben -gerold.

Toeruischen.ow.zw. hetruisch-te -, is -geruischt.

Toerukken, bw. zw. ik rukte -, heb -gerukt.

Toerusten, bw. zw. ik rustte -; heb -gerust; -rusting, v.

Toeschietelijk, bn. -er, -st;

-heid, v.

Toeschieten, bw. ow. st. ik schoot -. heb -geschoten (fig. voor ijlings aangesneld: ben -geschoten)

Toeschijnen, ow. st. het scheen -, is -geschenen.

Toeschikken, bw.zw. ik schikte -, heb -geschikt.

Toeschouwen, ow. zw. ik schouwde -, heb -geschouwd; -schouwer, m. -schouwster, v.

Toeschreeuwen, bw. ow. zw. ik schreeuwde -, heb -geschreeuwd.

Toeschrijven, bw. st. ik schreef -, heb -geschreven.

Toeschroeien, bw. zw. ik schroeide -, heb -geschroeid; -schrociing, v.

Toeschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd

Toeschuiven, bw. ow. st. ik schoof -, heb -geschoven.

Toeseinen, bw. zw. ik seinde -, heb -geseind.


-ocr page 243-

TOO

235

TOE

Toesjorren, bw. zw. ik sjorde heb -gesjord.

Toeslaan, bw. ow. at. ik sloeg heb en ben -geslagen.

Toeslag, m.

Toeslede, v. -n; -sleetje, o. -s.

Toesleepen, bw. ow. zw. ik sleepte -, heb -gesleept.

Toeslibben, ow. zw. het slibde -, is -geslibd; -slibbing, v.

Toeslljken, ow. zw. bet slijkte -, is -g' ilijkt; -slijking, v.

Toeslmgeren, bw. ow. zw. ik slingerde heb -geslingerd.

Toesluiten, bw. st. ik sloot heb -gesloten; -sluiting, v.

Toesmakken, bw. zw. ik smakte heb -gesmakt.

Toesmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed.

Toeeir.sren, bw. zw. ik smeerde -, htb -gesmeerd.

Toesmijten, bw.ow. st. ik smeet -, heb -gesmeten.

Toesnauwen, bw. ow. zw. ik snauwde -, heb -gesnauwd.

Toesnellen, ow. zw. ik snelde -, ben -gesneld.

Toesnoeren, bw. zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd.

Toesoldeeren, bw. zw. ik soldeerde heb-gesoldeerd.

Toespelden, bw. zw. ik speldde, heb -gespeld.

Toespelen, bw.ow. zw. ik speelde -, heb -gespeeld; -speling, v.

Toesperren, bw. zw. ik sperde -, heb -gesperd.

Toespykeren, bw. zw. ik spijkerde -, heb -gespijkeid; -spij-kerinif v.

Toespüs, v. -spijzen.

Toespraak,v.-spraken; -je, o.-s.

Toespreken, bw. ow. st. ik sprak -, heb -gesproken.

Toespringen, ow. st. ik sprong ben -gesprongen.

Toestaan, bw. ow. onr. st. ik stond -, heb -gestaan.

Toestamelen, bw. zw. ik stamelde heb -gestameld.

Toestampen, bw. zw. ik stampte -, heb -gestampt.

Toestand, m. -en.

Toesteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -gestoken. (o. -s.

Toestel, m. en o. -len; -letje.

Toestellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld.

Toestemmen, bw.zw. ik stemde heb -gestemd; -stemming, v.

Toestooten, bw. st. ik stiet

(stootte) -, heb -gestooten.

Toestoppen, bw. zw. ik stopte -, heb -gestopt.

Toestralen, bw. ow. zw. het straalde -, heeft gestraald.

Toestrijken, bw. ow. st. ik streek -, heb -gestreken

Toestrikken, bw. zw. ik strikte -,heb -s:t strikt.

Toestroomen, ow. zw. ik stroomde -, ben -gestroomd.

Toestuiven, ow. st. ik stoof -. ben -gestoven.

Toesturen,bw.ow. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd.

Toetakelen, bw. zw. ik takelde heb -getakeld; -takeling, v.

Toetasten, ow. zw. ik tastte heb -getast.

Toetellen, bw.ow.zw. ik telde -, heb -geteld.

Toeten, ow. zw. ik toette, heb getoet; toeter, m. toetster, v. toetertje, o.

Toeteren (gedurig toeten) ow. zw. ik toeterde, heb getoeterd.

Toethoorn en -horen, m. -s.

Toetimmeren, bw. ow. zw. ik timmerde -,beb -getimmerd.

Toetooveren, bw.zw.ik toover-de -, heb -getooverd.

Toetraliën, bw. zw. ik traliede -, heb -getralied.

Toetrappen, bw. ow. zw. ik trapte -, lu b -getrapt.

Toetreden, bw. ow. st. ik trad ben -getreden; -treding, v.

Toetrekken, bw. ow. st. ik trok -, heb en ben -getrokken.

Toets, m. -en; -je, o. -s.

Toetsen, bw. zw. ik toetste, heb getoetst; toetser, m. toetsing, v.

Toetssteen (een steen) m. -en; istof) o. (heb -getuigd.

Toetuigen, bw. zw. ik tuigde -,

Toevaart, v. -en.

Toeval (onverwacht g8val)o.-len.

Toevallen, ow. st. ik viel -, ben -gevallen. (-beid, v.

Toevallig, bn. en bijw. -er, -st;

Toevalligerwijze, bijw.

Toeven, bw. ow. zw. ik toefde, heb getoefd.

Toeverlaat, m. -verlaten.

Toevertrouwen, bw. zw. ik vertrouwde -, heb -vertrouwd.

Toevliegen, ow. st, ik vloog -,

Toevloec!, m. [ben -gevlogen.

Toevloeien, ow. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid.

Toevlucht, v.

Toevoegen, bw. ow. zw. ik voegde -, heb -gevoegd; -voeging, v. -voegsel, o.

Toevoer, m. -en. (h. -gevoerd.

Toevoeren, bw. zw. ik voerde

Toevoorzicht, o. '

Toevouwen, bw. st. ik vouwde -,heb -gevouwen.

Toevriezen, ow. en onp.w. st. het vroor -, is -gevroren en -ge-vrozen.

Toewaaien, bw. ow. en onp.zw. en st. het waaide (woei) heeft en is -gewaaid.

Toewagen, m. -s; -tje, o. -s.

Toewallen, bw. zw. ik walde -,

Toewas, m. [heb -gewald.

Toewassen, ow. st. het wies -, is -gewassen.

Toewater (besloten water) o.

Toewegen, bw. ow. st. ik woog -, heb -gewogen.

Toewelven,bw. zw. ik welfde -, heb -gewelfd.

Toewenden, bw. zw. ik wendde -, heb -gewend.

Toewenken, bw. ow. zw. ik wenkte -, heb -gewenkt.

Toewenschen, bw. zw. ik wenschte -, heb -gewenscht, -wensching, v.

Toewerpen, bw. st. ik wierp -,

Toewicht, o. [heb -geworpen.

Toewijden, bw. zw. ik wijdde -, heb -gewijd; -wijding, v.

Toewijzen, bw.st. ik wees -, heb -gewezen; -wijzing, v.

Toewinden, bw. ow. st. ik wond -, heb -gewonden.

Toewringen, bw. ow. st. ik wrong -, heb -gewrongen.

Toewuiven,ow. zw. ik wuifde -, heb -gewuifd.

Toezang (slotzang) m. -en.

Toezeggen, bw. zw. ik zeide -, heb -gt zegd(-gezeid),-zegging,v.

Toezenden, bw. st. ik zond heb -gezonden; -zender,m. -zending, v. -zendster, v.

Toezicht, o.

Toezien, ow. st. ik zag -, heb -gezien; -ziend, bn. -ziener, m.

Toezingen, bw. ow. st. ik zong -, heb -gezongen.

Toezuigen, bw. ow. st. ik zoog -. heb en ben -gezogen.

Toezwaaien, bw. zw. ik zwaaide -, heb -gezwaaid.

Toezweren (meteen eedjbw.ow. st. ik zwoer -, heb -gezworen.

Toezweren (dicht etteren) ow. st. het zwoer -, is -gezworen.

Toffel (eene muil) v. -s; -tje, o.-s.

Toga (lang manskleed) v. toga's.

Togen (onvolm. verl. tijd. mv.)

Toilet (kapsel; kaptafel) o. -ten; -je, o. -s.

Toiletteeren (toilet maken,zich optooien, zich kleeden) bw.

Tokkelen (gedurig aanraken)bw. zw. ik tokkelde, heb getokkeld; tokkelaar, m. tokkeling, v.

Tol (doortochtgeld)m. -len.

Tol (kinderspeeltuig) m. -len; -letje, o. -s.

Tolerant (verdraagzaam) bn. en bijw. -er, -st. (v.

Tolerantie (verdraagzaamheid)

Tolereeren (dulden, toelaten)

Tolgaarder, m. -s. [bw.

Tolk (vertaler) m. -en.

Tolk (scheepsw) m. -en.

Tollen, bw. ow. zw. ik tolde, heb getold. (-naren.

Tollenaar (tolgaarder) m. -s en

Tolvrij, bn. en bijw.'

Tomahawk (strijdbijl of strijd-knots der Indianen) m.

Tombe (praalgraf) v. -a.

Tombeau (soort van ledekant; het graf, de dood) o. -x.

Tombola (loterij) v. tombola's.

Ton, v. -nen; -netje, o. -s.

Tonder en tondel, o.

Tong (8praaklid)v. -en; -etje,o.-s.

Tong (zekere visch) v. -en; -etje.

Tongeloos, bn. [O. -s.

Tongval, m. -len. (o. -s.

Tonijn (zekere visch) m. -en; -tje.

Toni) nen vangst, v.

Tonneboei (boei, uit duigen vervaardigd) v. -en. (m. -s.

Tonneboeier (zeker vaartuig)

Tonnen, bw. zw. ik tonde, heb getond; tonner, m. tonster, v.

Tonnengeld, o. Tonnenmeester, m. -s.

Tonsuur (kruinschering) v.

Tontine (soort van lijfrente)v.-«.

Toog (in de bouwkunde)m. togen; -je, o. -s.

Toog (onvolm. verl. tijd).

Tooi, m.

Tooien, bw. zw. ik tooide, heb getooid; tooisel, o.

Toom, m. -en; -pje, o. -s.

Toomeloos, bn. en bijw. -loo-zer, -loost; -beid, v.

Toomen. bw. zw. ik toomde, heb getoomd; tooming, v.


-ocr page 244-

TRA

TOO

236

Toon (teen) m. toonen; -tje, o.-s.

Toon (zangtoon) m. -tonen; -tje.

Toon m. (ten-), [o.-s.

Toonbaar, bn.

Toonbank, v. -en.

Toonbeeld, o. -en.

Toonbrood, o. -en.

Toonder, m. -s.

Tooneel, o. -en; -tje, o. -s.

Tooneelachtlg, bn. en b^w.

Tooneelist, m. -en.

Tooneelmatig, bn. en byw.

Toonen, bw. zw. ik toonde, heb getoond; toonster, v.

Toonloos, bn.; -beid, v.

Tocnvast, bn. -er, meeat -.

Toorn, m.

Toornen, ow. zw. ik toornde,heb getoornd.

Toornig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Toorts, v. -en; -je, o. -s.

Toost (vriendscbapsdronk) m. -en; -je, o. -s.

Toosten, ow. zw. ik toostte, heb getoost; tooster, m.

Toot (zeker hoofdtooisel der vrouwer; ook zeker horengeslacht) v. toten; -je, o. -s.

Toovenaar,m. -s en toovenaren; toovenaarster, toovenares, v. toovenaarstcrs en toovenart-ssen.

Tooverachtig, bn. -er, -st.

Tooverbeeld, o. -en; -blik, m. -ken; -boek, o. -en; -cirkel, m. -s; -drank, m. -en.

Tooveren, bw. ow. zw. ik too-verde, heb getooverd;toovery,v.

Tooveres, v. -sen.

Tooverfigtmr, v. en o. -figuren; fluit, v. -en; -formulier, v. -en; -geschiedenis, v. -sen; -godin,v. -nen; -heks, v.-en; kaart, v.-en; -kasteel, o. -er; -klank, m. -en; -kol, v. -len; -kring, m. -en; -kunst, v. -en; kunstje, o. lantaren en -lantaarn, v. -s; -middel, o. -en; -paleis, o. -pa-leizen; -roede, v. -n; -8piegel,ni. -s; -staf, m. -staven; -werk, o.; -zalf, v.

Top, m. -pen; -je, o. -s.

Top, tw.

Topaas «edelgesteente) voor den steen, m.; voorde stof,o., topazen: -je, o. -s

Topazen (van topaas) bn.

Topograaf (plaatsbeschrijver)m. topografen.

Topographie (plaatsbeschrijving) v.

Topographiscli(plaat8beschrij •

vend) bn.

Toppen (een koop aangaan) bw. zw. ik topte, heb getopt.

Toppen (met den tol spelen) ow. zw. ik topte, heb getopt.

Toppenant (zeker scheepstouw) v. -en; ook: Toppenend,o.-en.

Toppenantsblok,o. -ken en -s.

Topper, m. -«; -tje, o. -s.

Toppenhoed (matrozenhoed) m. -en; -je, o. -8.

Toppertje (zekere eend) o. -s.

Topstander, m. -s. Scheepsw.

Topzeil, o. -en; -skoelte, v.

Topzwaar, bn.; -te, v.

Tor. v. -ren; -retje, o. -8.

Torbok, m. -ken; -je, o. -s.

Toreador (stierenvechter te paard) m. -s. Zie Torero.

Toren,m. -s; -tje, o. -s. Torenachtig, bn.

Torenhoog, bn.

Torenwacht (een wachter) m. en; (de gezamenlijke wachters) (m. torero's.

Torero (stierenvechter te voet)

Tories, mv. Zie Torv.

Tormentatie, (kwelling, pyni-ging) v. -tiën en -ties.

Tormenteeren (pijnigen, kwellen, plagen) bw.

Torn (het tornen) m. -et.

Tom (in een kleed) v. -en; -tje, o. -s. (heb getornd.

Tornen, bw. ow. zw. ik tornde,

Tornmesje, o, -s; -touw,o. -en; -werk, o. (-en.

Tornooi (ridderspel, steekspelio.

Tornooibaan,v.-banen;-plaats, v. -en; -spel, o. -en; -veld, o.

Tornooien (een steekspel houden) ow. zw. ik tornooide, heb getornooid.

Torpedo (sidderrog; siddervisch; ook onderzeesche bom) v. torpedo's.

Torpide (gevoelloos,ver8uft; sla-perijf, traag) bn. (heid) v.

Torpiditeit (slaperig- oftraag-

Tors (romp) v. -en. (getorst.

Torsen, bw. zw. ik torste, heb

Tortel, m. en v. -s; -tje, o. -s.

Tortelduif, v. -duiven: -je, o. -s.

Tortueus (kronkelig,slingerend, verwrongen) bn.

Tortuositeit (kronkeligheid, verwrongenheid) v.

Torture (foltertuig; pijnigin-gen,welke men iemand aandoet, om hem te doen bekennen; hooge graad van lichamelijke smarten; grootste inspanning van den geest) v. -s (len) bw.

Tortureeren (folteren, marte-

Tory (lid der hofpartij in Enge-

Tot, vz. [land) m. Tories.

Totaal (geheel, ten volle) bn. en bijw. (totalen.

Totaal (gezamenlijk bedrag) o.

Totaliteit (algeheelheid) v.

Totdat, vw.

Totebel (vischnet; ook slordig wijf) v. -len; -letje, o. -s.

Totstandbrenging, v.

Totstandkoming, v.

Touchant (roerend, treffend; smartelyk, bedroevend) bn.

Touche (glimp) v.

Toucheeren (aanraken, bevoelen; beleedigen) bw.

Toupet (bos of bondel haar, op het voorhoofd) v.

Tour, Zie Toer; -de force, moeie-lijk stuk; -de pa8se-passe,goo-chelaarsgreep.

Tourxnenteeren (kwellen, folteren, pynigen)bw. Zie Tormenteeren.

Tournee (rondreis) v. -s.

Tourneeren (draaien, wenden) ow. bw.

Tourniquet (draaiboom of draaibord; wervel, werktuig,om het bloed te stelpen) o.

Tournure (gestalte, lichaamsbouw; wending, ook: hal.-e crinoline, half rokje bij dames, dat onder het bovenkleed wordt gedragen om dit laatste een halfronden vorm te geven) v. -s.

Touter(schommel)m.-8;-tje,o.-s. Touteren (schommelen) ow. zw

ik touterde, heb getouterd. Touw, o. -en; -tje, o. -s. Touwen (van touw) bn. Touwen (leer bereiden; ook vlechten, prangen) bw zw. ik touwde, heb getouwd) touwer (lederbereider) m. touwérijdeer-touwerij) v. touwbaan (lijn-Touwslager, m. -s. [baan) v. Touwstopper, m. -s. Touwwinkel, m. -s; -tje, o. -s. Traag, bn. en bijw. trager, -st;

-heid, v. -looper (spookdier) m. Traan(oogvocht) m. tranen;-tje. Traan (walvischolie) v. [o. -s. Traanachi.ig, bn. -er, -st. Traanoog (tranend oog; ook zeker ongemak) o. -en. Traanoogen, ow. zw. ik traanoogde, heb getraanoogd. Tracasseeren (heen en weer loopen, zich om eene beuzeling kwellen; harrewarren; iemand in het vaarwater zitten of hem den voet dwars zetten) ow. bw. Tracasserie (kwelling; harre-

warrerij) v. -fin.

Trace spoor) v. -s.

Tracé (ontwerp, schets) o. -s. Traceeren (afteekenen, afschetsen. ontwerpen) bw. Trachten, ow. zw. ik trachtte,

heb getracht.

Tractaat (verdrag, overeenstemming) o. tractaten.

Tracteeren (behandelen,bejege-nen) bw. (en - ties.

Traditie (overlevering) v. -tiën Traditioneel (volgens of bij wijze van overlevering) bn. en Traducteur (vertaler) m. [bijw. Traductie (vertaling) v. Trafiek (nering, handel) v. -en. Tragedie (treurspel; droevig

voorval) v. -diën en -dies. Tragi-comisch (treurig-vroo-lijk) bn-

Tragisch (droevig, treurig) bn. Traject (overvaart, overtocht) o. -en.

Train (gang, schrede.sleep, trein, gevolg van personen of zaken) m. (houden) ow. bw.

Traineeren (dralen; slepende Traktaatje (vertoogje) o. -s. Traktant (gastheer) m. -en. Traktante (gastvrouw) v. -n. Traktatie (feestelijk onthaal) t. Trakteeren (onthalen) bw. [-s. Traktement (inkomen) o. -en;

-je, o. -8.

Tralie, v. -s of traliën; -tje, o.-s. Traliën (van traliën voorzien) bw. zw. ik traliede^ h. getralied. Tramontane (noordster) v. de - verliezen, de kluts kwijtraken, zijne tegenwoordigheid van geest verliezen. (scherp) bn. Tranchant (snijdend zeer Tranchée, (gracht of greppel;

loopgraaf) v. -s. quot; Trancheeren (snyden; voorsnijden) ow. bw.

Tranen (tranen loozen)ow.zw. ik

traande, heb getraand. Tranenbrood^ o.; -dal, o.; -flescbje, o. -8; -kruikje, o. -lach, m.; -vloed, m.

Tranig, bn.; -heid, v.


-ocr page 245-

TRA

TRI

237

Tranquillementelmuz. iruatij bedaard.

Tranquilllseeren (tot bedaren brengen, Keruststellen) bw.

Tranquilliceib (rust, stilte, be-daardbeidl v.

Trans (omgang eens torens) m. -en. Bij de dichters gebruikel. voor het uitspansel.

Transactie (vergelijk, minlijke schikking) v. -tiën en -ties.

Transalpijnsch, bn. van (ofge-

Tlegen aan) gene zijde der Alpen, ransatlantisch (overzeescb) bn. (bn.

Transcendent (bovenzinnelijk)

Transfereeren (overbrengen, verplaatsen; uitstellen) bw.

Transfiguratie igedaantever-

wisseling; verheerlyking) v.

Transfig-ureeren (eene andere gedaante geven aan) bw.

Transformatie(herscheppini,

Transformeeren (herscheppen) bw.

Transigeeren (overeenkomen; elkander verstaan) ow.

Transitie (overgang) v.

Transitief (overgaand op een ander) bn.

Transito(doorgang,doortocht)o.

Transitoir. Zie Transitief.

Translaat (vertaling) O. -laten.

Translateeren (vertalen) bw.

Translateur (vertaler) m. -s; -schap, o.

Transmigratie (verhuizing; zielsverhuizing) v.

Transmigreeren (van de eene plaats naar de andere verhuizen) ow.

Transmissie (overbrenging op een ander) v.

Transmitteeren (overbrengen; ter hand stellen) bw. (ow.

Transmuteeren (veranderen)

Transparant(door8chijnend)bn. als zn. (doorschijnbeeld; lijnen-

blad om recljt te schryven) o.-en.

Transponeeren (overzetten;een muziekstuk in een anderen toon omzetten) bw.

Transport, o. -en; -je, o. -s.

TranSportat)el(vervoerbaar)bn.

Transporteeren (vervoeren, overbrengen) bw.

Transporteur (hoek-, graadmeter) m. -s.

Transpositie (omzetting; ver4 plaatsing:) v. -tiën en - ties.

Transspiratie (uitwaseming; bekendwording) v.

Transspireeren (uitwasemen; bekendworden) bw.

Transsubstantiatie (godwording) V.

Trant (wyze) m.

Trap (schop) m. -pen; -je, o. -s.

'Trap (trede) m. -pen; -je, o. -s.

Trap (al de treden te tarnen) v. -pen; -i«?, o. -a.

Trapezium (ongelijkzijdig vierkant) o. -s.

Trapezoïde (een vierhoek waarvan al de zyden en hoeken on-lijk zijn) v. -s.

Trapgans, v. -ganzen; -je, o. -«.

Trappelen, ow.zw. ik trappelde, heb getrappeld.

Trappen, bw. zw. ik trapte, heb getrapt.

Trappist (monnik eener zeer strenge orde, dus genaamd naar de abdij la Trappe in Norman dië) m. -en. (en bijw

Trapsgewijze en -gewjjs, bn.

Trapswijze en -wüs, byw.

Trapwagen, m. -s; -tje, o. -s.

Tras, o.

Trassen (met tras metselen) bw. zw. ik traste, heb getrast.

Trasmolen, m. -s.

Travaat (korte windvlaag met stortregen) m. travaten.

Travailleeren (werken, arbeiden; kwellen) ow. bw.

Travaljeihoef- of noodstal) v.-s.

Traven (stouwen, duiveljagen) ow. zw. ik traafde heb getraafd.

Traverse en travers (dwarsweg, dwarsstreep, dwarsbalk; ongelukkig toeval, onverwachte verhindering) v. traversen.

Traverseeren (dwars doorloo pen of -reizen; in den weg staan, hinderen) bw.

Travesteeren (verkleeden; vermommen) bw.

Travestie (vermommiug, verkleeding; grappige voorstelling van iets ernstigs) v.

Trawant (lijfwacht) m. -en.

Trebucheeren (struikelen, vallen) cw.

Trechter, m. -s; -tje, o. -s.

Tred, m. -en; -je, o. -s.

Trede, v. -n; treetje, o. -s.

Treden, bw. ow. St. ik trad, heb en ben getreden; treder, m. treedsel, o. treedster, v.

Treeft (ijzeren drievoet) v. -en; -je, o. -s. (ken; -je, o. -s.

Treek (list, looze streek) m. tre-

Treemolen, m. -s.

Treerad, o. -eren._

Tref m.; -je, o. (-beid, v.

Treffelijk bn. en bijw. -er, -st;

Tretfen, bw. st. (o. als zn.) ik trof, heb getroffen.

Treffend, bn. -er, -st.

Trefkans, v.

Treil (lijn, koord) o. -en.

Treilen, ow. bw. zw. ik treilde, heb getreild ;treiler(8Chuitetrek -ker) m.

Trein, m. -en; -tje, o. -s.

Treiteren (plagen, sarren) bw. zw. ik treiterde, heb getreiterd; treiteraar, m. treiteraarster, v. treitering, v.

Trek, m. -ken; -je, o. -s.

Trekbeest, o. -en; -beugel, m. -s; -dag, m. -en; -dier, o. -en; -ezel, m. -s; -geld,o.; -haak, m. -haken; -kar, v. -ren;-kast, v. -en.

Trekkebekken, bw.zw, ik trekkebekte, heb getrekkebekt.

Trekken, bw.ow. st. ik trok,heb of ben getrokken; trekker, m. trekking,v.treksel, o. trekster,v.

TrekkOOrd,o. -en;-letter, v. -s; -lyn,v. -en; -muts, v. -en; -net, o. -ten; -os, m. -sen; -paard, o. -en; -pen, v. -nen;-pleister, v. -s; -pot, m. -ten; -schuit, v. -en; -slede, v. -n; -vaart, v. -endvogel, m. -8; -weg, m. -en; -zaag, v. -zagen. (-'s.

Trema (deel- of scheiteeken) o.

Tremel (tremel van een molen) m. -s.

Tremulant (bevende toon, lang- ■ zame triller; orgelregister) m. -en.

Tremulatie (trillende beweging des lichaams) v. -tiën en ties.

Trens (lus; ook ruwe zijde) v. trenzen; -je, o. -s.

Trenzen, bw. zw. ik trensde,heb getrensd; trenzing, v. (nen.

Trepaan (schedelboor* m. trepa-

Trepaneerboor, v. -boren.

Trepaneeren (eene hersenpan-operatie doen ondergaan) bw. trepaneering, v.

Tresse (geweven boordsel; een haarsiioer, haarvlecht) v. -n.

Treurberk, m. -en.

Treurdicht, o. -en. (getreurd.

Treuren, ow. zw. ik treurde,heb

Treuresch,m. -esschen.

Treurgewaad, o. -gewaden.

Treurig, bn. en bijw. -er, -st; -beid v.

Treurkleed, o. -eren; -lied, o. -eren; -mare, v. -n; -muziek, v. -spel, o. -en; -toon, m. tonen; -tooneel, o. -en;-wilg, m.-en; -zang, m. -en.

Treuzel, m. en v. -s; -tje, o. -s.

Treuzelen, bw. ow. zw. ik treuzelde, heb getreuzeld; treuzelaar, m. treuzelaarster, v.

Treuzelachtig, bn. -er, -st; -beid, v. (-beid, v.

Treuzelig, bn. en bijw. -er, -st;

Treuzelkous, m. en v. -kousen.

Treuzelwerk, o.; -je, o. -s.

Trezoor (schat) o. trezoren.

Trezorie (schatkist) v. -ën.r

Trezorier (penningmeester, ook: bewaarder van de schatkist) m.

Trezorierschap. o. [-8.

Triakel, Zie Theriakel. (o. -s.

Triangel (driehoek) m. -s; -tje.

Triangulair (driehoekig) bn.

Triangulatie, v. -tiën.

Tribade (met zich zelve of met eene andere van hare sekse ontucht bedrijvende vrouw) v. -n.

Tribulatie (kwelling, gemaal) v. .-tiën en -ties.

Tribuieeren (beangstigen, pijnigen; martelen) bw.

Tribunaal (rechtbank, gerechtshof) o. tribunalen.

Tribunaat (ambt van tribuun of gemeensman) o.

Tribune (spreekgestoelte; eene afgezonderde verhevene plaatj voor het volk in de vergaderzalen) v. -s.

Tribuun (volksman; in de Ro-meinsche geschiedenis: gemeensman) m. tribunen.

Tricot (gebreid goed) o. voor de stof;T.voor een daaruit vervaardigd kleed, tricots. (v. -s.

TrleUe (soort van linnen stof)

Trieljen (van trielje) bn.

Trigonometrie (driehoeksmeting) v.

Trigonometrisch, bn.

Trüp, o. -en.

Tr )pen (van trijp) bn.

Tri S, m. -en.

Trijsblok, m. -ken.

Trijsen, bw. zw. ik trijste, heb

Trfktrak (bakspel) o. [getrijst.

Triktrakbord, o. -en.

Triktrakken, ow. zw. ik trik- * trakte, heb getriktrakt.


-ocr page 246-

TUN

238

TRI

TriL m.

Trilborstel, m. -s.

Trilgras, o. (o. -s.

Trilhaar, o. -hart-n; -haartje,

Trillen, OW. zw. ik trilde, heb getrild; trilling, v.

Triller, m. -s.

Trillioen, o. -en.

Trimester (vierendeeljaars, drie maanden) o. -s.

Triniteit (driecenheid) v.

Trio Idriestemmig muziekstuk of gezang, drietal) o. trio's.

Triomfen triumf, m. -en.

Triomfant (zegepralend) bn. en bijw. -elijk, bijw.

Triomfeeren (zegepralen) ow.

Triomflied, o. -eren.

Trip (vrouwenklomp, welks bovenste van leer isiduizclaartje)v. -pen; -je, o. -s.

Tripartite (drieledig, drievoudig, driedeelig) bn.

Tripel (steen om metalen te schuren) o.

Tripel (triple) drievoud;drieledig; triple-alliantie, drievoudig verbond.

Trippelen, OW. zw. ik trippelde, heb getrippeld; trippelair, m. trippelaarater, v. (getript.

Trippen, OW. zw. ik tripte, heb

Triste (treurig, somber) bn.

Triton (een zeegod) m. -s.

Trits (drietal) v. -en.

Triumf. Zie Triomf.

Triumvir (drieman) m. -s.

Triumviraat (driemanschap) o.

Triviaal lalledaagsch, laag, plat) ,bn. en bijw. trivialer, -st.

Trivialiteit (alledaagschbeid, platheid, dubbelzinnigheid) v. -en.

Troebel, bn. en bijw. -er, -st. Troebelacbtig, bn. -er, -st;

-beid, v.

Troef, v. troeven; -je, o. -s.

Troep, m. -en; -je, o. -s. (bijw. Troepsffewüze en -gewüs,

Troepswüze en -wüs,bijw.

Troetel, m. -s.

Troetelaar,m.-s en -laren; -tje.

heb getroeteld; troeteling, v.

Troetelkind, o. -eren; -je, o. -s.

Troetel woord, o. -en; -je, o.-s.

Troeven (troefspelen; ook afrossen) bw. ow. zw. ik troefde, heb

Trofee. Zie Tropee. [getroefd.

Troffel, m. -s; -tje, o. -s.

Trog, m. -gen; -je, o. -s.

Troggelaar.m.-s; troggelaars ter, v. -s, trogselarij, v. -en.

Troggelachtig, bn. -er, -at.

Troggelen, ow. zw.ik troggelde, heb getroggeld.

Troggelwinst, v. -en.

Troggelzak, m- -ken.

Troje (stad) o.; Trojaan,m.Troja-nen; Trojaansch. bn.

Trom, v. -men.

Trombe (waterhoos) v. -s.

Trombone (bazuin, schuiftrompet) v. -s.

Trommel, v. -s en - en; -tje,o.-s.

Trommelen,ow.zw.lk trommelde, heb getrommeld.

Trommelzucht, v.

Trommen,ow.zw.ik tromde, heb getromd; trommer, m.

Tromp, v. -en.

Trompen,ow.zw.ik trompte,heb getrompt; trompenaar, m.

Trompet, v. - ten; -je, o. -s.

Trompetten,!) w.ow.zw.ik trom-pettc, heb getrompet; trompetter, m.

Tronen (zetelen)ow.zw.ik troonde, heb getroond. (o. -s.

Tronie (aangezicht) v. -s; -tje.

Tronk, m. -en; -je, o. -s.

Troon, m. tronen.

Troonen{lokken)bw.zw.ik troonde, heb getroond.

Troonopvolger, m. -s.

Troop (figuurlijke uitdrukking)

Troost, m. (m. tropen.

Troostbrief, m. -brieven.

Troostelök, bn. -er, -st.

Troosteloos, bn. -loozer,-loost; -beid, v.

Troosten, bw.zw.ik troostte,heb getroost; trooster, m. troosting, v. troosteres, v.

Troostgrond, m. -en.

Troostiled, O. -eren.

Troostrede, v. -nen.

Troostrijk, bn. -er, -st.

Troostschrift, o. -en.

Troostvol, bn.

Troostwoord, o. -en.

Tropee Iniet Trofee) v.tropeeën.

TropiSCb. (tot de keerkringslanden behoorende; verbloemd,oneigenlijk) bn. (ven) ow.

Troqueeren (ruilhandel drij-

Tros (bos, trein, krijgspakkage) ra. -sen; -je, o. -s.

Trossen (tot trossen of bundels maken; de pakkage opladen) bw. zw. ik troste, heb getrost.

Trots (hoogmoed, fierheid) m.

Trots (hoogmoedig, verwaand) bijw.

Trótscb (hoovaardig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Trotscbaard, m. -s.

Trotscbelijk, bijw.

Trotscbbart, m. en v. -en.

Trotscbbartig, bn. -er, -st; -beid, v.

Trotseeren (uittarten) bw. ow.; trotseerder, m. • otseering, v.

Trotsen, bw. ow. zw. ik trotste, heb getrotat.

Trotteeren (draven) ow.

Trottoir (opgehoogd voetpad naast de te 'lerijden straat) o.-s.

Troubadour (soort van Fransch dichter in vroeger tyd) m. -8.

Trouble (woeling, onrust) m. -s.

Troubleeren (verontrusten,8to-ren; verwarren) bw.

Trouw, v. (-beid, v.

Trouw, bn. en bijw. -er, -st;

Trouwbelofte, v. -n.

Trouwdag, m.

Trouwelyk, bijw.

Tr0Uwel00S,bn.en bijw.-loozer, -loost; -heid, v.

Trouwen,bw.ow.zw.ik trouwde, heb en ben getrouwd.

Trouwens, vw.

Trouwhartig, bn. en byw. -er, -st; -heid, v.

Trouwkleed, o; -eren.

Trouwlustig, bn. -er, -st.

Truffeeren (met truffels toebe-

Truffel, v. -s. (reiden) bw.

Trui (zeug; moerkonijn; lichtekooi) v. -en.

Trumeau (kolomspiegel) m.tru-raeaux. (-en; -tje, o. -8.

Truweel (metselgereedachap) o.

Tuberculeus (knobbelig) bn.

Tuberkel (knobbel,uitwas)m.-8.

Tuberoos, v. tuberozen; -je,o.-8.

Tucht, v.

Tuchteling, m. en v. -en; voor het v. ook tuchtelinge.

Tuchteloos, bn. en bijw. -loo-zer, -loost; -lieid, v.

Tuchthuis, o. -huizen.

Tuchtigen, bw. zw.ik tuchtigde, heb getuchtigd; tuchtiging, v.

Tufsteen ook dufsteen,ra.voor den steen, -en; o. voor de stof.

Tui, v. -en; scheepsw.

Tuianker, o. -s.

Tuieren (vastmaken) bw. zw. ik tuienle, heb getuierd.

Tuiertouw, o. -en.

Tuig, o. -en; -je, o. -s.

Tuigage, v.

Tuigen (getuigen) bw. ow. zw.ik tuigde, heb getuigd.

Tuigen (van tuig voorzien) bw. zw. ik tuigde, heb getuigd; tuiging, v.

Tuil (jokkernij, boert; ook bloemenkrans) m. -en; -tje, o. -s.

Tuimelbank, v. -en.

Tuimelen, ow. zw. ik tuimelde, ben getuimeld; tuimelaar, m.

Tuimelgeest, m. (o. -s.

Tuimeling, v. -en; tuimelinkje,

Tuimelviscbje, o. -s.

Tuimelzucht, v.

Tuin, m. -en; -tje, o. -s.

Tuinder, m. -s. (getuind.

Tuinen, ow.bw.zw.ik tuinde,heb

Tuinier, m. -en en -s.

Tuinieren, ow. zw. ik tuinierde, heb getuinierd.

Tuiniersalmanak, m.-ken;-be-dnjf, o.; -werk, o.

Tuinman, m. -lieden en -lui.

Tuinmanswoning, v. -en.

Tuischen (ruilen; ook dobbelen) bw. ow. zw. ik tuischte, heb ge-tuischt; tuischer (paardentui-scher) m. tuiacherij, v.

Tuit, v. -en; -je, o. -s.

Tuitelachtig, bn. -er, -st.

Tuitelen (wiebelen, wankelen) ow. zw. ik tuitelde, heb getui-

Tuitelig, bn. -er, -st. (teld.

Tuiten (toeten) ow. zw.ik tuitte, heb getuit.

Tuiterig, bn. -er, -st.

Tuk (liat; ook aard, ras) m.

Tuk (gealepen, begeerig) bn.

Tukje (dutje) o. -s. (o. -8.

Tul (kruik, kan) v. -len; -letje.

Tulband (hoofddeksel der Turken; ook zeker gebak) m.-en;-jc, o. -s.

Tulbandsvorm, m. -en.

Tule (kant- of garen weefsel) v.

Tulen (van tule) bn.

Tulp, v. -en; -je, o. -s.

Tulpebol, m. -len.

Tnlpeboom,ta. -en.

Tulpenbed, o. -den; -handel,m.; -kweeker, m. -s; -zaad, o.

Tuit, v. -en.

Tumult (geraas, oploop, oproer, opstand) o. -en.

Tumulus (oud graf) m. tumuli.

Tunica (witte wollen onderrok, zonder mouwen, lang wambuis) tunica's.


-ocr page 247-

TUN

239

U

Tunnel (onde^aardscbe weg)v. -s. Tureluur (referein, zangwijze;

gril, luim) m. tureluren en -s. Tureluur (zekere vogel) m.tureluren of -s; -tje, o. -s.

Tureluursch, bn. (tnurd. Turen, OW. zw.ilt tuurde,bcb ge-Turf (een enkele turf) ra. turven; (collectief) v.: -je, o. -s

Turftüd, m.

Turftonnen, o.; tonster, v. -s. Turk (volksnaam) m. -en. Turken (mishandelen) bw. zw.ik

turkte, beb geturkt.

Turkoois (edelgesteente) (voor den steen, ra. voor bet erts o.) turkooizen.

Turkooizen (van turkooi8)bn. TurkSCh, bn. (o. als zn.). Turven (turf opdoen; ook besparen) o\v. zw. ik turfde, beb ge-Tusschen, vz. [turfd.

Tusschenbedrüf, O. -bedrijven. Tusschenbeide, bijw. Tusschenbeurt, v. -en;-je,o.-s. Tusschendek, o. -ken. Tusschendeks. büw. als zn. o. Tusschendeksbatterij, v. - en. Tusschendük, m. -en. Tusschendijks, bijw. Tusschendoor, bijw. Tusschenerf. o. -erven;-je,o.-8. Tusschengedachte, v, -n. Tusscbengelegen, bn. Tussctiengezang, o. -en. Tusschenin, bijw. Tussclienkleur,v.-en;-tje,o.-s. Tusschenkomend. bn. Tusschenkoning1. m. (o. -s. Tusschenk war tier, o. -en; -1 j e, Tusscbenlaaff, v. -lagen; -je, Tussclienli{reend, bn. [o.-s. Tussclaenmuur,m. -muren;-tje, o. -s. (sonen.

Tusschenpersoon,m.en v.-per-Tusschenpoos, v, -poozen; -je, Tusschenpoozend, bn. [o. -s. Tussclienpoozing, v. -en. Tusscbenrak, v. -ken; -je, o.-s. Tusgobenrang, m. -en. Tusscbenras, o. -sen. TusscbenreReering, v. -en. Tusscbenrulmte, v. -n. Tusscbenschot,o.-ten;-je,o.-s. Tusscbensluis, v. -sluizen; -je, o. -s.

Tusscbenspel, o. -en. Tusscben spraak, v. Tnsscbenspr eken,o.; - spreker, m. -s.

Tnsscbenstaat, ra. -staten. Tusscbenstand, m. -en. Tusscbensteeg, v. -stegen. Tnsscbentijd, m. -en. Tusscbentüds, bijw. Tusscbentoon, m. -tonen. Tusscbenuit, bijw. (o.-s. Tusscbenuur,0. -uren;-uurtje, Tusscben vak, o. -ken; -je,o.-a. Tusscbenvlaag, v. -vlagen;-je, Tusscbenvoeging, v. [o. Tusscbenvoegsel, o. -en

-8; -tie, o. -8.

Tusscnenwal, m. -len. Tusscben wand, m. -en. Tusscbenweg, m. -en. Tusscbenweger, m. -s. Tusscbenwerpsel, o. -s. Tusscbenzang, m. -sn. Tusscbenzee, v. -ën. Tusscbenzln, m. -nen.

Tutelair (bescbermend) bn. Tutti, geheel; (muz.) spel of gezang van allen;dat alle stemmen of instrumenten invallen;- frutti, mengeling, mengelmoes. Twaalf, telw. twaalven. Twaalldaagscb, bn. Twaalfde (ranggetal) bn. Twaalfdebalf, bn. (verb. bn. Twaalfderbande, -lei, on-Twaalfdoornig, bn. (getal). Twaalfduizendste, telw.(rang-Twaaltboek, m -en. Twaalfboekig, bn. Twaalfhonderd, telw. Twaalthonderdste. telwoord Twaalfjarig, bn. [(ranggetal). Twaalfmaal, bijw. Twaalfponder, m. -s. Twaaltcal. o. -len. Twaalftallig, bn. Twaalfvlak, o. -ken. Twaalfvoud, o. -en. Twaalfvoudig, bn.

Twee., telw. (v. als zn.) -ën; -tje, Tweearmig, bn. [o. -s.

Tweebak (scbeepsbeschuit) v. Tweeblad (plantgewas) o. Tweede, bn. (ranggetal). Tweedraadscb, bn. Tweedracht, v. (-st.

Tweedrachtig, bn. en bijw.-er, Tweedrachtsappel, m. -s. Tweeduizendste, telw. (ranggetal).

Tweeörhande, -lei, onverb.bn. Tweegevecht, o. -er-Tweehandig. bn. Tweehonderd, telw. (getal). Tweehonderdste, telw. (rang-Tweehooldig, bn. Tweehoorn ig, bn. Tweehuizlg. bn.

Tweejarig, bn.

Tweeklank, m. - en. Tweekleurig, bn.

Tweeledig, bn. Tweelettergrepig, bn. Tweeling, m. en v. -en; voor bet v. ook tweelinge.

Tweelingbroeder, m. -s. Tweelingzuster, v. -s. Tweelippig. bn.

Tweelobbig, bn.

Tweemaal, bijw.

Tweeman, m. -nen; -8cbap,o. Tweemaster, m. -s. Tweeregelig, bn.

Tweern, m.

Tweernen.ow.bw.zw.ik tweernde, bob sftweernd. Tweescbrtjfsblok,o.-ken en -s. Tweeslachtig, bn. Tweesnijdend, bn. Tweesoortig, bn.

Tweespalt, v.

Tweespan, o. -nen. Tweespraak, v. -spraken. Tweesprong, m. -en. Tweestemmig, bn. Tweestrijd, m.

Tweetal, o. -len.

Tweetallig, bn.

Tweetan dig, bn. Tweetongig, bn.; -beid, v. Tweevleugelig, bn. Tweevoetig, bn. Tweevormig, bn.

Tweevoud, o. -en. Tweevoudig, bn.

Tweewerf, byw.

Twente (gewest) o. Twentenaar, m. -naren en -naars.

Twentsch, bn.

Twijfel, in.

Twijfelaar, m. -s; -ster, v. -a.

Twijfelachtig, bn. en byw. -er, -st; -beid, v.

Twijfelaró, v.

Twijfelbaar, bn.

T wQ felen,o w. zw. ik twij fclde,heb getwijfeld; twijfeling, v.

Twijfelmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Twijfelziek, bn. -er, -st

Twijfelzinnig(dubbelzinnig) bn. -er, -st; -beid, v.

Twijfelzucht, v.

Twijfelzuchtig, bn. -er, -st.

Twijg (eene loot, een takje,rij8je) v. -en; -je, o. -s.

Twijn, m.

Twijnen (tweernen) bw. zw. ik twijnde, beb getwijnd; twynder, m. twijnderij, v. twijnster, v.

Twijngaren, O.; -molen, m. -s; -wiel, o. -en.

Twil, ra. -len.

Twintig, telw.

Twintiger, ra. -s. (verb. bn.

Twintiger bande, -lei, on-

Twintigjarig, bn.

Twintigmaal, bijw.

Twintigponder, m. -s.

Twintigste, telw. (ranggetal).

Twintigtal, o. -len.

Twintlgvlak, o. -ken.

Twintigvoud. o. -en.

Twintlgvoudig, bn.

Twintlgwerf. bijw.

Twist, in. -en.

Twistacbtig.bn. - er,-st;- heid,v.

Twistappel, ra. -s.

Twisten, ow. zw. ik twistte, beb getwist; twister, m.

Twistgierig, bn.en bijw.-er,-at; -beid, v.

Twistig. bn. -er, -st.

Twistrede, v. -nen.

Twistredenaar, m. -s.

Twistschrift, o. -en.

Twistziek, bn. -er, -st.

Twistzucht, v.

Type (drukletter) v. -n.

Type (voorwerp, ontwerp, monster, uitgedrukt beeld) o. -n.

Typbeus, bn.

Typhus (soort van beete koorts, ijlende koorts, waanzinnigheid) v. (pografen.

Typograaf (boekdrukker) m. ty-

Typograpbie(boekdrukkun8t)T.

TypograpbiSCb (drukkers-, de drukkunst betreffend) bn.

Typometrie (druk van landkaarten, landkaartendrukkunst)

Tyran. Zie Tiran. [v.

r.

U, v. u's. — De vijfde klinkletter, de een en twintigste van het alphabet.

U. J.D. Utriusque jübis doctor. Meester in de beide rechten.

Uilt;t. — Ultimo, op den laatstea (dag der maand).

U. S. — Ut sufra, als boven.


-ocr page 248-

UIT

u

240

U, pers. vuw. (tend) in.

Ucntend (bij dichters voor och-

Ul, m. uien; -tje, o. -s.

Uienbed, O. -den;-loof,m.;-rcuk, m.; -salade en -s!a, v.; -saus, v. -en; -soep, v. -en; -zaad, o.

Uieplant, v. -en.

Uier, m -s; -tje, o. -s.

Uieschil, v. -len.

Uiig, bn. -er, -st.

Uil, m. -en; -tje,o. -s.

Uilebek, m. -ken;-klauw,m.-en; -kop (kop van oen uil) m. -pen.

Uilennest, o. -en;-oog, o. -en;

Uilespiegel, in.-s. [-vlucht, v.

Uileveer, v. -veeren.

Uiliff, bn. -er, -st.

UilSkop (stommelina;) m. -pen.

Uilskuiken, o. -s.

Uit, vz.

Uitademen, bw.ow.zw.ik ademde -, heb -geademd; -ademins,v.

Uitbaggeren, bw. zw.ik bakerde -, heb -gebaggerd; -baggering, v.

Uitbakenen, bw. zw.Lk bakende heb -gebakend.

Uitbaliën, bw. zw. ik baliede -, heb-gebaliod. (-gebalkt.

Uitbalken,bw zw.ik balkte - ,heb

Uitbannen, bw. st. ik bande heb -gebannen;-banning, v.

Uitbarsten, ow. st. ik barstte ben -gebarsten;ook borst -, ben -geborsten; -barsting, v.

Uicbazuinen,bw.zw.ik bazuinde heb -gebazuind.

Uitbeelden,bw.zw. ik beeldde -, heb -gebeeld;-beelding,v.-beeld-sel, o. (-, heb -gebeiteld.

Uitbeitelen, bw. zw. ik beitelde

Uitbersten. Zie Uitbarsten.

Uitbesteden,bw.zw. ik besteed de -. heb -besteed; -besteding,v.

Uitbetalen, bw. zw. ik betaalde -, heb -betaald; - betaler, m.-be-talin?, v. (-gebet.

Uitbotten, bw. zw.ik bette -,heb

Uitbiechten, bw. ow. zw. ik biechtte -, heb -gebiecht.

Uitböten (van tanden, scherpe vochten,enz.)bw.ow.st.ik beet heb en ben -gebeten.

Uitbyten(door,t hakken van bijten) bw. zw. ik bijtte -, heb -ge-bij t.

Uitbljter, m. -s; -bijting, v,

Uitbikken, bw.zw.ik bikte -,hpb -gebikt.

Uitblazen, bw. ow.st. ik blies -, heb -geblazen.

Uitbleeken, bw.ow.zw.ik bleekte heb en ben -gebleekt.

Uitblüyen, ow. st. ik bleef -,ben -gebleven; -blijfster, v. -blijver, m.

Uitbliksemen, bw. ow. zw. ik bliksemde -, heb -gebliksemd.

Uitblinken, ow. st. ik blonk -, heb -geblonken.

Uitbloeden, ow.zw.ik bloedde heb -gebloed.

Uitbloeien, ow. zw.ik bloeide -, heb -gebloeid.

UitblUSSOlien,bw.zw.ik blnsch-te heb -gebluscht; -blus-sching, v.

Uitboegseeren,bw.zw.ik boegseerde, heb -geboegseerd.

Uithoeken, bw. zw. ik boekte heb -geboekt; -boeking, v.

Uitboenen, bw. zw. ik boende -, heb -geboend.

Uitboetseeren, bw.zw.ik boetseerde -,heb -geboetseerd;-boet-seering, v.

Uitboezemen, bw. zw. ik boezemde -, heb -geboezemd; -boe-zeming, v.

Uitboomen,bw.zw.ik boomde -, heb -geboomd. (-geboord.

Uitboren,bw.zw.ik boorde -,hcb

Uitborrelen, ow.zw.ik borrelde, -, heb -geborreld; -borreling, v.

Uitborstelen, bw. zw. ik borstelde -, heb -geborsteld; -borsteling, v.

Uitbotten, ow.zw.ik botte -,heb jgfbot; -hotting, v.

Uitbouwen, bw.ow.zw.ik bouwde -, heb -gebouwd;-bouwing,v.quot; -bouwsel, o.

Uitbraak, v. uitbraken. Uitbraaksel, o. -s.

Uitbraden, bw. st. ik braadde -, heb -gebraden.

Uitbraken, bw. zw.ik braakte -, heb -gebraakt; -braking, v.

Uitbranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb en ben -gebrand; -branding, v.

Uitbrander, m. -s.

Uitbreiden, bw.zw.ik breidde -, heb-gebreid; -breider, m. -brei-ding, v.

Uitbreken, bw. ow. st. ik brak -, heb en ben -gebroken; -breking, v.

Uitbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -brenger, m. -brenging, v. -brengster, v

Uitbroeden, bw. zw. ik broedde -, heb -gebroed; broeding, v. -broedsel, o.

Uitbrommen, bw. ow. zw. ik bromde -, heb -gebromd.

Uitbrulen,bw.zw.ik bruide-,heb -gebruid. (-, heb -gebruld.

Uitbrullen, bw.ow.zw.ik brulde

Uitbuien, onp.w.zw. het buide heeft -gebuid.

Uitbuigen, bw. ow. st. ik boog -, heb eu ben -gebogen; -buiging, v.

Uitbuilen, bw. zw. ik builde -, heb -gebuild.

Uitbulderen, bw. ow.zw.ik bulderde -,heb -gebulderd.

Uitbundig, bn. en bijw. -er,-st; -beid, v. -U)k, bijw.

Uitbuurt, v. -en; -je, o. -s.

Uitcöferen, bw. zw.ik cüferde -, heb -gecijferd; -cijfering, v.

Uitdagen,bw.zw.ik daagde -,heb -gedaagd; -dager, m. -daging, v. -daginysbrief, m.

Uitdampen, ow. zw. ik dampte -, heb en ben -gedampt; -damping, v.

Uitdeelen,bw.zw.ik deelde -,heb -gedeeld; -deeler, m.-deeliug, v. -deelster, v.

Uitdelgen, bw. zw. ik delgde-, heb -gedelgd; -delger, m. -del-ging, v.

Uitdelven, bw. st. ik dolf -,heb -gedolvea; -delving, v.

Uitdenken, bw. onr. zw. ik dacht heb -gedacht; -denker, m. (heb -gedeukt.

Uitdeuken, bw. zw. ik deukte -,

Uitdienen, bw. ow. zw.ik diende -, heb -gediend.

Uitdiepen,bw.zw.ik diepte -,heb -gediept; -dieping, v.

Uitdjjen, ow. zw. ik dijde -, ben -gedijd; -dijing, v.

Uitdoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan. (heb -gedompt.

Uitdompen, bw.zw.ik dompte

Uitdonderen, bw. ow. onp. w. zw. ik donderde-, heb-gedonderd.

UitdOOVen, bw. ow. zw.ik doofde -, heb en ben -gedoofd;-doo-ving, v. (-gedopt.

Uitdoppen,bw.zw.ik dopte -,heb

Uitdorsclien, ow. bw. zw. ik dorschte -, heb -gedorscht.

UitdOSSen,bw.zw.ik doste -,heb -gedost; -dossing, v.

Uitdraaien, bw.ow.zw.ik draaide -,heb en ben -gedraaid;-draai-ing, v.

Uitdragen, bw.st.ik droeg -,heb -gedragen;-draagster,v. -drager, m. -dragerij, v.

Uitdrager (verkooper van gebruikt huisraad, enz.) in. -s.

Uitdragerswinkel, m. -s.

Uitdraven, ow. zw.ik draafde -, heb en ben -gedraafd.

Uitdrijven, bw. st. ik dreef -, heb -gedreven; -drijver, m.-drijving, v. (-gedrongen.

Uitdringen,bw.st.ik drong -,heb

Uitdririken,bw.st.ik dronk-,heb -gedronken.

Uitdrogen, bw, ow.zw.ik droogde -,heb en ben -gedroogd;-droging. v.

Uitdruipen,ow.st.ik droop-,heb en ben -gedropen. (-st.

Uitdrukkelijk, bn. en bijw.-ur.

Uitdrukken, bw.zw.ik drukte -, heb -gedrukt;-drukking,v.-druk-sel, o.

Uitdruppelen, ow. zw. ik druppelde -, ben -gedruppeld.

Uitdaiden, bw. zw. ik duidde -, heb -geduid; -duiding, v. -duid-sel, o.

Uitdunnen, bw. zw. ik dunde -, heb -gedund; -dunning, v.-dun-sel, o. {-geduwd.

Uitduwen,bw.zw.ik duwde -,heb

Uitdweilen,bw.zw.ik dweilde -, heb -gedweild.

Uiteen, bijw.

Uiteenbarsten, ow.st.ik barstte -, ben -gebar8ten;ook borst-, ben -geborsten. (sten.

Uiteenbersten. Zie Uiteenbar-

UiteendriJven, bw.st.ik dreef -, heb -gedreven.

Uiteengaan, ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan.

Uiteengooien, bw. zw.ik gooide -, heb -geeooid.

Uiteengroeien, ow.zw.ik groeide -, ben -gegroeid.

Uiteenjagen, bw. zw. en st. ik jaagde (joeg) -, heb -gejaagd.

Uiteenloopen, ow. st. ik liep -, ben -geloopen.

Uiteenloopend, bn. -er, -st.

Uiteenrollen, bw.zw.ik rolde -, heb -gerold.

Uiteenslaan, bw. st. ik sloeg •, heb en ben -geslagen.

Uiteensmöten, bw. st.ik smeet -, heb -gesmeten.


-ocr page 249-

UIT

241

UIT

Uiteenspatten, ow.zw.ik spatte ben -gespat.

Uiteenspringen, ow. st. ik sprong ben -gesprongen.

Ult3enstriiven,o*v..st.ik stoof ben -gestoven.

Ulteentrappen,bw.zw.iktrapt(' -, heb -getrapt.

UiteenvaUen,ow.st.ik viel -,beii

-gevallen.

TJiteenvliesen,ow.st.ik vloog -,

ben -geviojfen.

Uiteenwerpen, ow. st. ik wierp -, heb -geworpen.

Uiteenzetten, bw.zw.ik zette -, heb -gezet; -zetting, v.

Uiteggen, ow. bw. zw. ik egde -,

Uiteinde, o. -n. [heb -geëgd.

Uiten, bw.zw. ik ii!tte,heb geuit; ook ww.ik uitte mij.heb mij geuit; uiting, v.

Uitenten, bw. zw.ik entte -, heb -geéut; -enting, v.

Uitenteren, ow. zw. ik enterde -, heb -geënterd.

Uitentreuren, bijw.

Uiteren, bw. zw. ik uiterde. heb geuiterd; kleerraakerswoord.

Uiterlijk, bn. en bijw.(o. als zn.) -heid, v.

Uitermate, bijw.

Uiterst, bn.

Uiterste (einde, het laatste) o.

Uiterwaard, v. -en.

Uitenen, bw.st.ik at -,heb -gegeten:-eter, ra.

Uitetteren, ow. zw.de wond etterde -,is -geëtterd.

Uitflanpen,bw.zw.ik flapte -,heb -geflapt; -flapper, m.

Uitfluiten, bw. ow. st. ik floot -, heb -gefloten; -fluiter, m. -flui-tin^, v. (uitgaafje, o. -s.

Uitgaaf en Uitgave, V.uitgaven;

Uitgaan, ow.onr.st.ik (fing -,ben

Uitgaand, bn. [-gedaan.

Uitgalmen, bw. zw.ik galmde -, heb -ijeijalind; -galraing, v.

Uitgang, m. -en; -etje, o. -s.

Uitgangspunt, o. -en.

Uitgave. Zie Uitgaaf.

Uitgebreid, bn. -er, -8t;-heid,v.

Uitgediend, bn. (-heid, v.

Uitgelaten, bn. en bijw. -er,-st;

Uitgeleefd, bn.

Uitgeleerd, bn.

Uitgeleide, o.

Uitgelezen, bn. -er, -st;-heid,v.

Uitgemaakt, bn.

Uitgenomen, vz.

Uitgestreken, bn. -er, -st.

Uitgestrekt, bn. -er,-8t;-hcid,v.

Uitgestudeerd, bn.

Uitgetogen, vd.

Uitgeven,bw.st.ikgaf-,heb -gegeven; -gaaf, v. -geefster,v.-ge-ver, ra.

Uitgewekene, ra. en v. -n.

Uitgewerkt, bn. -er, -st.

Uitgezocht, bn. -er, -st.

Uitgezonderd, vz.

Uitgieren, bw. zw. ik gierde -, heb -gegierd.

Uitgieten, bw. st. ik goot -, heb -gesroten; -gietina:, v.

Uitgifte en Uitgift, v. -giften.

Uitgillen, bw. zw. ik gilde -, heb -gevild.

Uitgilling (scheepsw.) v.

Uitgisten, ow.zw.ik gistte heb en ben -gegist.

Uitgiyden, ow.st.ik gleed -, ben

-gegleden; -glijding, v. Uitglinsteren, ow. zw.ik glinsterde -, heb -geglinsterd. Uitglippen, ow. zw. ik glipte -,

ben -geglipt; -glipping, v. Uitgooien, bw. zw. ik gooide-, heb -gegooid. (héb -gegord. Uitgorden, bw. zw. ik gordde -, Uitgraven, bw.st.ik groef -, heb

-gegraven; -graving, v. Uitgroeien, o-.v.zw.ik groeide -,

ben -gegroeid; -groeisel, o. Uitgroeven,bw.zw.ik groefde -, heb -gegroefd. (heb -gegulpt. Uitgulpen, bw. zw. ik gulpte-, Uithaal, ra.

Uithaaltafel, v. -s.

Uithaken, bw. zw. ik haakte -,

heb -gehaakt.

Uithakken, bw. zw. ik hakte -, heb -gehakt; -hakking, v. -baksel, o.

Uithalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaaid; -haler,m. -ha-Uitham, ra. -men. [ling, v. Uithangbord, o. -en; -je, o. -s. Uithangen, bw. ow.st.ik hing -,

lieb -gehangen.

Uithebben, bw.onr.zw.ik had -, heb-gehad. (-heid, v.

Ultheemsch(buitenland3chgt;bn.; Uithelpen, bw. Ht.ik hielp -, heb

-geholpen; -helper, ra. Uithijschen, bw. st. ik heesch -,

heb -geheschen; -hijscbing, v. Uithoek (kaap; ook: afgelegen

boekt m. -en; -je, o. -s. Uithoesten.bw.ow.zw.ik hoestte-, heb-gehoest. (-gehold. Uithollen, bw.zw.ik holde -.heb Uithongeren,bw.ow.zw. ik hongerde -,heb -gehongerd;-hongering, v.

Uithooren, bw. zw. ik hoorde -, heb -gehoord;-hoorder,ra.-hoor-ster, v. -hooring, v. Uithoozen, bw. zw. ik hoosde -,

heb -gehoosd.

Uithouden, bw. st. ik hield -,

heb-gehouden;-houder(scheep3W.)

m. (heb -gehouwen.

Uithouwen, bw. st. ik hieuw UithUilen,ow.bw.zw.ik huilde -, heb -gehuild. (-heid, v.

Uithuizig, bn. en bijw. er, -st; Uithuwelijken, bw. zw. ik huwelijkte -,heb -gehuwelijkt;-hu-welijking, v.

Uithuwen, bw. zw. ik huwde -,

heb -gehuwd; -huwing, v. Uitijzen, bw. zw. ik ijsde -, heb Uiting, v. -en. (-geijsd.

Uitjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde ijoeg) -, heb en ben -ge-iaaar'l; -jaging, v. Uitjammeren, ow. bw. zw. ik

jammerde -. heb -gejammerd. Uitjanken, ow. bw. zw.ik jankte -, heb-gejankt. (-gejoeld. Uitjoelen, ow.zw.ik joelde -,heb Uitjouwen, bw. ow.zw.ik jouwde -, heb -gejouwd; -jouwer, m. -jouwing, v. Uitkaarden,ow.bw.zw.ik kaardde -, heb -gekaard. Uitkaatsen, ow.bw.zw. ik kaatste heb -gekaatst; -kaatser, -ra. kaatsing, v.

Uitkabbelen, ow.bw.zw.ik kabbelde -, heb -gekabbeld.

Uitkakelen,ow.zw.ik kakelde -, hen -gekakeld.

Uitkallen,ow. bw.zw.ik kalde -, neb-gekald. (heb-gekaml.

Uitkammen, bw.zw ik kamde -,

Uitkankeren, ow. zw.ik kankerde/-, ben -gekankerd; -kauke-ring, v. (-gekapt.

Uitkappen,bw.zw.ikkapte-,heb

Uitkarhen, bw. zw. ik kamde -, heb -gekarnd.

Uitkauwen, bw.zw.ik kauwde -, heb -gekauwd; -kauwing,v.kauw-sel, o. (heb -gekaveld.

Uitkavelen,bw.zw. ik kavelde -,

Uitkeeren,b w. zw. ik keerde -,heb -gekeerd; -keering, v.

Uitkeeringsfonds, o. - en.

Uitkepen, bw.zw. ik keepte -,heb -gekeept.

Uitkermen,ow.bw.zw.ik kermde -, heb-gekermd.

Uitkerven, bw. st.ik korf -, heb -gekorven.

Uitkiemen, ow. zw. de plant kiemde -, is -gekiemd; -kieming, v. (-gekozen.

Uitkiezen, bw. st. ik koos -, heb

Uitkijk (uitzicht) ra.; -je, o. -s.

Uitkijk (uitkijker) m. -en.

Uitkijken, bw. ow. st. ik keek -, heb -gekeken; -kijker, m.

Uitkippen, bw.zw.ik kipte -,heb -kipt. (-, heb-geklad.

Uitkladden,ow.bw.zw.ik kladde

Uitklagen, bw.ow.zw. ik klaagde -. heb -geklaagd.

Uitklappen, bw. zw.ik klapte -, heb -geklapt.

Uitklaren, bw. zw. ik klaarde -, heb -geklaard; -klaring, v.

Uitkleeden, bw.zw.ik kleedde -, heb -gekleed; (zich -) ww. zw.ik kleedde mij -, heb mij -gekleed; -kleeding, v.

Uitkleien, bw.zw.ik kleide -,heb -gekleid; -kleiing, v.

Ultkleinzen, b w. zw. ik kleinsde -, heb -gekleinsd.

Uitkloppen, bw.ow.zw.ik klepte -, heb -geklept.

Uitklimmen, ow. st. ik klom -, ben -geklommen.

Uitklinken(omroepen|bw.ow.st. ik klonk -, heb -geklonken; -klinker (omroeper) m.

Uitkloppen, bw. zw. ik klopte -, heb -areklopt; -klopper, m.

Uitknabbelen, bw. zw.ik knabbelde -, heb -geknabbeld.

Uitknagen,bw.zw.ik knaagde -, heb -geknaagd.

Ultkneden, ow.bw.zw.ik kneedde -, heb -gekneed.

Uitkn(lpen,bw.8t.ik kneep -,heb -geknepen;(stil heengaanjow.st. ik kneep -,ben -geknepen.

Uitknippen, bw. zw.ik knipte -, heb -geknipt; -knipsel, o.

Uitknoppen, ow. zw. de bloem knopte -, is -geknopt.

Uitkoken,bw.ow.zw.ik kookte -, heb en ben -gekookt; -koklng,v. -kooksel, o.

Uitkolvon, ow. bw. zw.ik kolfde -? heb -gekolfd. (-gekomen.

Uiiikomen,ow.Bt.ik kwam -, ben

Uitkomst, v. -en; -je,o. -s.

Uitkoop (vrijkoop) m. -en.

Uitkoopen, bw. onr.zw.ik kocht -, heb -gekocht.


16

-ocr page 250-

UIT

Uitkoteren, bw.zw.ik koterde

heb -{fi-koterd.

Ultkraaien, bw.ow.zw.ik kraaide -,htb -gekraaid.

Ultkrabtelen, bw. zw. ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Uitkiabben, bw.zw.ik krabde -,

heb -gekrabd. Uitkramen,bw.zw.ik kraamde

h« b -gekraanïd.

Uitkrassen, bw. zw. ik kraste -,

heb -■•e! rast.

Uitkram wen, bw.zw.ik krauwde

hi b -gekrauwd.

Uitkrijgen, bw.st.ik kreeg -,heb

-gekregen.

Uitkrijten, bw. ow.st.ik kreet

heb -gekreten.

Uitkruipen, ow. st. ik kroop -,

ben -gekropen; -krulpsel, o. Uitkuieren, ow.zw.ik kuierde -,

ben -gekuierd.

Uitkunnen, ow. st. ik kan gij kunt -,hij kan -,ik konde of kon -, ik heb -gekund.

Uitlachen, bw,ow.8t.ik lachte -,

heb -gelachen; -lacher, m. Uitladen, bw. ow.st.ik laadde heb -geladen; -lading, v.

Uitlander, m. -s.

Uitlandig. bn.; -beid, v. Uitlandsch, bn.

Uitlangen, bw. zw. ik langde-,

heb -gelangd.

Uitlaten, bw. st. ik liet heb -gelaten; -lating, v. -latingstee-ken, o. (-geleend.

Uitleenen,bw.zw.ik leende -,heb Uitleeren,bw.ow.zw.ik leerde Uitleg, m. (heb -geleerd.

Uitleggen, bw.zw.ik legde(leide) -. heb -gelegd (geleid); - legging, v.

Uitlegger (verklaarder, vertaler)

m. -s; -legster, v. -s.

Uitlegger (een wachtschip)m.-s. Uitleggershoofd, o. Uitlegkunde, v. Uitlegkundig, bn. Uitlegkundige, m. -n. Uitleiden,bw.zw.ik leidde -,-heb

-geleid; -leidicg,v.

Uitlekken, ow.zw.ik lekte -,ben

-gelekt; -lekking, v.

Uitlellen, bw. zw. ik lelde heb -geleld. (-gelept.

Uitleppen.bw.zw.ik lepte heb Uitleven, ow.zw.ik leefde -,heb

-geleefd.

Uitleveren, bw. zw.ik leverde

heb -geleverd; -levering, v. Uitlezen (doorlezen en uitzoeken) bw. st. ik las heb -gelezen. (heb-gelicht. Uitlicllten, bw. zw. ik lichtte -, Uitliggen,ow.8t.ik lag -,heb -gelegen. (-gelikt. Uittikken bw. zw. ik likte -, heb Uitlokkeiyk,bn.en bijw. -er,-8t. Uitlokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt; -lokking, v. -lok ■el, o.

Uitloodsen, bw. zw. ik loodste

heb -geloodst.

Uitloogen, ow. zw.ik loogde

heb -geloogd.

Uitloop, m. -en.

Uitloopen, ow. at. ik liep heb en ben -geloopen; -looptr, m. -looperü, v. -loopsel, o. -loopster, v.

UIT

Uitpooien, ow. bw. zw. ik pooide -, heb -gepooid.

Uitpoten, bw. zw. ik pootte -, heb -gepoot.

Uitprangen, bw.zw ik prangde -, heb -geprangd.

Uitpraten, ow.bw. zw. ik praatte heb en ben -gepraat.

Uitproesten, ow.zw. ik proestte -, heb -geproest.

Uitpuilen, ow. zw. ik puilde heb en ben -gepuild; -puiling, v.

Uitputten, bw. zw. ik putte -, heb -geput; -putting, v.

Uitrabbelen, ow. bw. zw. ik rabbelde -,heb -gerabbeld.

Uitrafelen, bw. ow. zw.'ik rafelde -, heb en ben -gerafeld; -rafeling, v.

Uitragen, ow. bw. zw. ik raagde -, heb -geraagd.

Uitraken, ow. zw. ik raakte -, ben -geraakt.

Uitrammelen, bw. ow. zw. ik rammelde -, heb -gerammeid.

Uitrapen, bw. zw. ik raapte -, beb -geraapt.

Uitraspen, ow.bw.zw. ik raspte -, htb -geraspt.

Uitrazen, ow. zw. ik raasde -, heb -geraasd.

Uitredden, bw. zw. ik redde-, heb -gered; -redder, m. -red-ding, v.

Uitreeden, bw. zw. ik reedde heb -gereed; -reeder, m. -reeding, v.

Uitregenen, onp. w. ow. zw. het regende -, heeft -gererrend.

Uitreiken, bw. zw. ik reikte -, heb -gereikt; -reiker, m. -reiking, v. -reikster. v.

Uitreis, v. -reizen.

Uitreizen, ow. zw. ik reisde -, ben -gereisd.

Uitrekenen, bw. zw. ik rekende -, bib -gerekend; -rekening, v.

Uitrekken, bw. ow. zw. ik rekte -,heb en ben -gerekt;-rekking,v.

Uitrennen, ow. zw.ik rende-, ben -gerend.

Uitriclitcn, bw. zw. ik richtte -, heb -gericht.

Uitrijden, ow. st. ik reed-, ben en heb -gereden.

Uitrijzen, ow. at. ik rees -, ben -gerezen.

Uitritten, ow. zw. ik ritte -, heb en ben -gerit.

Uitroeien (verdelgen) bw. zw. ik roeide -,heb -geroeid; -roeier,m. -roeiing, v.

Uitroeien (met een vaartuig)ow. bw. zw. ik roeide -, ben en heb -geroeid.

Uitroep, m. -en.

Uitroepen bw. at. ik riep -, heb -geroepen; -roeper,m. -roeping, v. -roepingateeken, o.

Uitrollen, ow.bw. zw. ik rolde -, heb en ben -gerold.

Uitrenden, bw. zw. ik rondde -,

heb-gerond;-ronding, y.

Uitronken. ow.bw. zw. ik ronkte heb -geronkt.

Uitrooken, bw. ow. zw. ik rookte -, heb -gerookt.

Uitrotten, ow. zw. ik rotte ben -gerot.

Uitrouwen,bw.zw. ik rouwde -, heb -gerouwd.

Uitlossen, bw. zw. ik loste -, heb -gelost; -lossing, v.

Uitloten, bw.zw. ik lootte -, heb -geloot; -loting, v.

Uitloven, bw. zw. ik loofde -, bob -geloofd; -loving, v.

Uitlucliten, bw.zw. ik luchtte lu b -gelucht.

Uitluiden en uitluien, bw.zw. ik luidde (luide) -, heb -geluid; -luiding, v.

Uitmaken, bw. zw. ik maakte -, htb -gemaakt.

Uitmalen (droogmalen) bw. st. ik maalde -,heb -gemalen; -maling, v.

Uitmelken,bw.st. ik molk -,heb -gemolken; -melker, m.

Uitmergelen, bw. zw. ik mergelde -, heb -gemergeld; -mer-geling, v. (-gemeten.

Uitmeten, bw. st. ik mat -, heb

Uitmiddelpuntig, bn.; -beid, v.

Uitmoeten, ow. onr. zw. ik moest -, heb -gemoeten.

UitmOgen,ow.onr.zw.ik mocht-.

Uitmonding, v. -en.

UitmonSteren,bw. zw. ik monsterde -,heb -gemon8terd;-mon-atering, v.

Uitmoorden,bw.zjv. ik moordde -,heb -gemoord.quot;

Uitmunten, ow. bw. zw. ik muntte -, heb -gemunt; -munter, m. (-st;-heid, v.

Uitmuntend, bn. en bijw. -er.

Uitnemen, bw. st. ik nam -,htb -genomen. (-beid, v.

Uitnemend, bn. en bijw.-er,-8t;

Ultnypen, ow. bw. st. ik neep -, heb -genepen.

Uitnooden, bw. zw. ik noodde -,heb -genood.

Uitnoodigen,bw.zw.ik noodigde -, heb -genoodigd; noodiger, m. -noodiging, v.

Uitoefenen, bw. zw. ik oefende -, heb -geoefend; -oefening, v.

Uitpakken, bw. zw. ik pakte . heb -gepakt; -pakker, m. -pak-king, v. -pakster. v.

Uitpalmen, bw. zw. ik palmde -, heb -gepalmd.

Uitpeilen, bw. zw. ik pelde -, heb -gepeld.

Uitpennen, bw. zw. ik pende heb -gepend.

Uitpersen, bw. zw. ik perste heb -geperst; -persing, v.

Uitpeuteren, bw. zw. ik peuterde -, heb -gepeuterd.

Uitpeuzelen, bw. zw. ik peu zelde -, heb -gepeuzeld.

Uitpikken, bw. zw. ik pikte-, heb -gepikt.

Uitploegen, ow. bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd.

Uitpluizen, bw. st. ik ploos -, heb -geplozen,-pluizer, m.-plui-zing, v.

Uitplukken, ow. bw. zw. ik plukte -, heb -geplukt.

Uitplunderen, ow. bw. zw. ik plunderde -, heb -geplunderd; -plundering, v.

Uitpoétsen, bw. zw. ik poetste -, heb -gepoetst.

Uitpoken, bw. zw. ik pookte-, heb -gepookt.

Uitpompen, ow. bw. zw. ik pompte -, heb -gepompt.

-ocr page 251-

I

UIT 243

UIT

TJitruien OW. zw. ik ruide heb

en ben -geruid.

Uitrukken, bw. ow. zw. ik rukte

heb en ben -gerukt;-rukking,' Uitrusten (zich door rust van vermoeienis herstellen) ow. zw. ik rustte -, heb en ben -gerust. Uitrusten (van het noodige voorzien) bw. zw. ik rustte -, heb -gerust; -rusting, v. Uitschampen, ow. zw. ik

schampte -, ben -geschampt. Ultscliateren, ow. zw. ik schaterde -, heb en ben -geschaterd. Uitscliaven, bw.zw. ik schaafde -, heb -geschaafd; -schaving, v. Uitscheiden, ow. St. ik scheidde

heb -gescheiden. Uitschelden, bw. st. ik schold

-.heb -gescholden. Uitschenken, bw. st. ik schonk

-, heb -geschonken. Uitscheppen, bw.zw. ik schepte -, heb -geschept; -schepping, v. Uitscheren, bw. st. ik schoor -

heb -geschoren. Uitschetteren, ow. zw. ik schetterde -, heb -geschetterd. Uitscheuren, bw. ow. zw. il scheurde -,heb en ben -gescheurd. Uitschieten,bw.ow.8t.ik schoot

-, heb en ben -geschoten. Uitschiften,bw.zw.ik schiftte

heb -geschift.

Uitschijnen, ow. st. ik scheen -, heb -sreschenen; -schijnsel, o. Uitschilderen, bw.zw. ik schil

derde -, heb -geschilderd. Uitschllferen, ow. bw. zw. ik schilferde -,hebenben -geschilferd.

Uitschitteren, ow.zw. ik schitterde -, heb -geschitterd. Uitschokken, ow. bw. zw. ik

schokte -, heb -geschokt. Uitschoppen, bw. ow. zw. ik

schopte -, heb -geschopt. Uitschot, o. -ten; -je, o. -s. Uitschraapsel, o. -s. UitSChrat3Den,bw.zw.ik schrabde -, heb -geschrabd; -schrabbing, v. -schrabsel, o. Uitschrapen.bw.zw.ik schraapte -, heb -geschraapt. Uitschrappen,bw.zw.ikschrap-te -, heb -geschrapt; -schrapping, v. -schrapsel, o. Uitschreeuwen, bw. ow. zw. ik schreeuwde -, heb -geschreeuwd.

Uitschreien, ow. bw. zw. ik

schreide -, heb -geschreid. Uitschrijven, bw. st. ik schreef -, heb -geschreven;-schrijver,m. -schrijvinff, v.

Uitschrohben, ow. bw. zw. ik

schrobde-, heb -geschrobd. Uitschudden, bw. zw. ik schudde -,heb -ge8chud;-schuddiBg,v. Uitschuleren. ow. bw. zw. ik

schuierde -, heb -geschuierd. Uitschuiven, bw. ow. st. ik achoof -,heb -ge8choven;-schui-ving, ▼. (-en.

Uitschuld (uitstaande schuld) v. Uitschulpen, bw.zw. ik schulpte -, heb -geschulpt; -schulping,v. Uitschuren,bw.zw. ik schuurde heb -geschuurd; -schuring, v. Uitschutten, bw. zw. ik schutte -, heb -geschut.

Uitsüpeien, ow. zw. het sijpelde

-, is -gesijpeld.

Uitslaan, bw. ow. st. ik sloeg -.

heb en ben -geslagen. Uitslaff(het uitslaan,ook; afloop;

schimmel, vurigheid) m. Uitslapen, bw. ow. at. ik sliep -, h. en b. -geslapen, (-geslepen. Uitslijpen, bw.st. ik sleep -, heb Uitslijten, ow. bw. st. ik sleet -. heb en ben -gesleten; -slijter, m. -slijting, v.

Uitslobberen, bw. zw. ik slob

berde -, heb -geslobberd. Uitsloopen, ow. bw. zw. ik

sloopte -, heb -gesloopt. Uitslorpen en uitslurpen,ow. bw. zw. ik slorpte (slurpte) heb -geslorpt (geslurpt). Uitsloven (zicb), WW. zw. ik sloofde mij -, heb mij -gesloofd, Uitsluipen. ow. st. ik sloop -

ben -geslopen.

Uitsluiten, bw.st. ik sloot -,heb -gesloten; -sluiting, v.-sluitsel, Uitsluitend, bn. e- bijw. [o. Uitslurpen. Zie Uitslorpen. Uitsmeden, bw. ow. zw. ik

smeedde -, lieb -gesmeed. Uitsmelten, bw.ow. st. ik smolt -, héb -gesmolten; -smelting, v. Uitsmeten, bw. st. ik ;smeet

heb -gesmeten.

Uitsnappen, ow. bw. zw. ik

snapte -, heb -gesnapt. Uitsneeuwen, onp. w. zw. het

sneeuwde -, heeft -gesneeuwd. Uitsnellen, ow. zw. ik snelde -,

ben -gesneld.

Uitsnijden, bw. ow. st. ik sneed -, heb en ben -gesneden; -snijder, m. -snijding, v. -snijdsel, o. Uitsnoeien, ow. bw. zw. ik snoeide -,heb -gesnoeid; -snoei ing, v. (-, heb -gesnorkt.

Uitsnorken, ow. zw. ik snorkte Uitsnuiten, bw. st. ik snoot

heb -gesnoten.

Uitsnuiven bw. ow. st. ik snoof -,h. en b. -gesnoven, (h. -gesopt. Uitsoppen, bw. zw. ik sopte -, Uitspanen, bw. zw. ik spaande

-, heb -gespaand. Uitspannen,bw.ow. st. ik spande -, heb -gespannen. Uitspanning, v. - en; - spanni nkj e. Uitspansel, o. [o. -s.

Uitsparen, bw.zw.ik. spaarde -,

heb -gespaard; -sparing, v. Uitspatten, ow. zw. ik spatte -, ben en hrb -gespat; -spatting, v. Uitspelen, bw. ow. zw. ik speelde -, heb -g speeld.

Uitspellen, bw. zw. ik spelde -,

heb -gespeld.

Uitspinnen, bw.ow. st. ik spon -,h.en b.-gesponnen.(h. -gespit. Uitspitten, bw. zw. ik spitte -, Uitspoelen,bw.ow.zw. ik spoelde -, heb en ben -gespoeld; -spoeling, v. -spoelsel, o. Uitspoken (iets kwaads uitvoeren) bw.ow.zw. ik spookte -, heb -gespookt. (-held, v.

Uitsporlg, bn. en bijw. -er, -st; UitspraaK, v. -spraken. Uitspreiden, bw. zw. ik spreidde -, heb -gespreid. Uitspreiden (zich), ww.zw. ik spreidde mij -.,heb mij -gespreid; -spreiding, v.

Uitspreken, bw.ow. st. ik sprak

-, heb -gesproken. Uitspringen, ow. st. ik sprong -, heb en ben -gesprongen; -sprong, m.

Uitspruiten, ow. st. ik sproot -, ben -gesproten; -spruiting, v. -spruitsel, o.

Uitspugen, bw. st. ik spoog

heb -gespogen.

Uitspuien, bw. zw. ik spuide -,

heb -gespuid; -spuiing, v. Uitspuiten, bw. ow. st. ik spoot

-, heb -gespoten.

Uitspuwen, bw.zw.ik spuwde -, heb -gespuwd; -spuwing, v. ^spiiwsel, o.

Uitstaan, bw. ow. onr. st. ik

stond -, heb -gestaan. Uitstallen, bw.ow.zw. ik stalde

-, heb -gestald; -stalling, v. Uitstamelen,bw.zw. ik stamelde -, heb -gestameld. Uitstampen, bw.zw. ik stampte -, heb -gestampt; -stamping, v. Uitstap, m. -pen; -je, o. -s. Uitstappen, ow.zw, ik stapte -, ben -gestapt.

Uitsteeksel, o. -s.

Uitstek, o. -ken; -je, o. -s. Uitsteken, bw.ow. st. ik stak -,

heb -gestoken; -steeksel, o. Uitstekend, bn. en büw.-er,-8t; Uitstel, o. C-heid, v.

Uitstellen, bw. zw. ik stelde -,

heb -gesteld.

Uitsterven, ow. st. ik stierf -,

ben -gestorven; -sterving, v. Uitstoffen, bw.zw. ik stofte

heb -gestoft.

Uitstooten, bw.st.ik-8tiet(stoot-te) -, heb -gestooten; -stooting, v. Uitstorten, bw.zw. ik stortte-,

heb -gestort; -storting, v. Uitstoven, bw.ow. zw. ik stoofde -, heb en ben -gestoofd. Uitstralen, ow.zw.ik straalde -, heb en ben -gestraald; -straling,v. Uitstrekken, bw. zw. ik strekte

-, heb -gestrekt; -strekking, v. Uitstrepen, bw. zw. ik streepte

-, heb -arestreept.

Uitstrijden, ow.bw. st. ik streed

-, heb -gestreden.

Uitstrijken, bw. st. ik streek -,

heb -gestreken; -strijker, m. Uitstrooien, bw. zw. ik strooide -,heb -gestrooid; -strooier, m. -strooiing, v. -strooisel, o. -strooister, v. Uitstroomen,ow.zw. ik stroomde -, heb en ben -gestroomd; -strooming, v.

Uitstroopen, bw.zw.ik stroopte

-, heb -gestroopt. Uitstudeeren, ow. zw. ik studeerde -,beb en ben -gestudeerd. Uitstuiven, ow. st. ik stoof -,

ben -gestoven.

Uitsturen, bw. zw. ik stuurde -,

heb -eestuurd.

Uitsullen (-glijden) ow.zw. ik

•ulde -. ben -gesuld. Uittakelen, bw.zw. ik takelde -,

heb -getakeld.

Uittakken, bw. zw. ik takte -,

heb -getakt.

Uittanden, ow. bw. zw. ik tandde -, heb -getand; -tanding, v. Uittappen, ow. bw. zw. ik tapte -, heb -getapt.

. quot;vvT','5!

-ocr page 252-

UIT

UIT

244

Uitwieden, bw. zw. ik wiedde

heb -gewied.

Uitwijken, ow.st. ik week -, ben geweken; -wijkeling, m. env. wijking, v.

Uitwijzen, bw. st. ik wees -, heb

-gewezen; -wijzing, v. Uitwinden, bw. st. ik wond -,

heb -gewonden.

Uitwinnen, bw. st. ik won -,

heb -gewonnen; -winning, v. Uitwippen, bw. OW. zw. ik wipte -, heb en ben -gewipt. Uitwisschen, bw. zw. ik wisch-te -, heb -gewischt; -wissching, v. Uitwisselen, bw. zw. ik wisselde heb -gewisseld; -wisseling,v. Uitwoeden,ow.zw. ik woedde -,

heb -gewoed.

Uitwoekeren, bw. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd. Uitwonen, bw. ow.zw. ik woonde -, heb -gewoond. Uitwortelen, bw. zw. ik wortelde -, heb - geworteld. Uitwrijven, bw. st. ik wreef -,

heb -gewreven.

Uitwringen, bw. st. ik wrong -,

heb -gewrongen.

Uitwroeten, bw. zw. ik wroette

-, heb -gewroet.

Uitzaaien, bw. zw. ik zaaide-,

heb -gezaaid; -zaaiing, v. Uitzagen, bw. zw. ik zaagde-,

heb -gezaagd.

Uitzakken, ow. zw. ik zakte

ben -gezakt; -zakking, v. Uitzeemen,bw, zw. ik zeemde -,

heb -gezeemd; -zeeming, v. Uitzeilen (onder zeil gaan) ow. zw. ik zeilde -, ben -gezeild; -zeiling, v.

Uitzeilen (gedaan maken met zeilen) ow. zw. ik zeilde-, heb -gezeild.

Uitzenden,bw.st, ik zond -, heb

-sezonden; -zending, v.

Uitzet, o. -ten; -je, o. -s. Uitzetten, bw.ow.zw. ik zette -, heb -gezet; -zetting, v. -zetijzer,o. Uitzicht, o. -en..

Uitzieden, ow. st. ik zood -, heb

-irezoden.

Uitzieken, ow. zw. ik ziekte-,

ben en heb -geziekt.

Uitzien, ow, st. ik zag -, heb -gezien. , ,

Uitziften, bw. zw. ik ziftte -,hcb gezift; -zifter, m. -zifting, v. ziftsel, o.

Uitzijgen, ow. bw. st. ik zeeg

heb en ben -gezegen. Uitzingen, bw. st. ik zong -, heb

-gezongen.

Uitzinnig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Uitzitten, ow. st. ik zat -, heb

-gezeten.

Uitzoeken, bw.onr. zw. ik zocht

-. heb -gezocht; -zoeking, v. Uitzonderen, bw.zw. ik zonderde -,heb -gezonderd; -zondering, v. Uitzuigen, bw.st. ik zoog -, heb -gezogen; -zuiger,;m. -zuiging,v. -zuigBter, v. ....

Uitzuinigen, bw. zw. ik zuinig-de-, heb -gezuinigd; -zuiniging, v. Uitzuipen, bw. st. ik zoop -, heb

-gezopen.

Uitzuren. ow. zw. ik zuurde-, heb en ben -gezuurd.

Uitvinden, bw.st. ik vond -, heb -gevonden; -vinder, m.-vinding, v. -vindster, v. (-s.

Uitvindsel, o. -en of-s; -tje, o. Uitvisschen, bw. zw. ik vischte

-, heb -gevischt.

Uitvlakkon, bw.zw. ik vinkte -,

heb -gevlakt.

Uitvliegen, ow. st. ik vloog-,

ben -gevlogen; -vlieger, m. Uitvlieten. ow, st. ik vloot -,

ben -gevloten.

Uitvloeien, ow. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing, v. -vloeisel, o.

Uitvloeken, ow. zw. ik vloekte

-, heb -gevloekt.

Uitvlucht, v. -en; -je, o. -s. Uitvoer, m.

Uitvoerbaar, bn.; -beid, v. Uitvoeren, bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd; -voerder,m -voering, v. -voerster, v.

Uitvoerig, bn. en bijw. -er, -st

-beid, v. -lijk, bijw. Ultvoerlijk, bn.; -beid, v. Uitvorschen, bw.zw. ik vorsch-te -,heb -gevorscht; -vor8Ching,v. Uitvouwen, bw.st. ik vouwde -,

heb -gevouwen.

Uitvragen, ow.bw. st. en zw. ik vraagde (vroeg) -, heb -gevraagd; -vrager, ra. -vraging, v. -vraagster, v.

Uitvreten, bw. st. ik vrat -, heb

-gevreten; -vreting, v. Uitvriezen, onp. w. ow. st. ik

vroor -. heb en ben -gevroren. Uitwaaien, onp. w. ow. zw. en st. ik waaide (woei)-, heb en ben -gewaaid.

Uitwaarts, bijw.

Uitwaken, ow. zw. ik waakte -,

heb en ben -gewaakt. Uitwandelen, ow. bw. zw. ik wardelde -, ben en heb -gewan deld.

Uitwannen, bw. zw. ik wande -,

heb -gewand.

Uitwas, o. -sen; -je, o. -s. Uitwasemen, ow. bw. zw. ik wasemde -, heb -gewasemd;

Ulttarnen, bw. /.w. ik tarnde

hrb -getarnd.

Uittarten, bw. zw. ik tartte

heb -iretart; - tarting:, v. Uitteekeneii,bw.zw.ik teekende

-, heb -yeteekend.

Uitteezeu, bw. zw. ik teesde

heb -seteosd.

Uittellen, bw.zw. ik telde heb -geteld.

Uitteren, ow. zw. ik teerde -,

ben -geteerd; -tering, v Uittieren, ow.zw. ik tierde -,heb -getierd.

Uittimmeren, ow. bw. zw. ik

timmerde -, heb -getimmerd. Uittocht, m. -en.

Uittoeten, ow.zw. ik toette -,

heb -getoet.

Uittornen, bw. zw. ik tornde-,

heb -getornd.

Uittrappen, bw. zw. ik trapte -,

heb -getrapt.

Uittreden, bw. ow. St. ik trad

heb en ben -getreden. Uittrekken, bw. ow. st. ik trok heb en ben -getrokken; -trek-king, v. -treksel, o. Uittrektafel, v, -a.

Uittrcuren, ow.zw. ik treurde -, heb -getreurd.

Uittrommelen, ow. bw. zw. ik trommelde -, heb -getrommeld. Uittrompetten, ow. bw. zw. ik

trompette -, heb -getrompet. Uittrouwen, bw. zw. ik trouwde -, heb -sretrouwd.

Uitvaagsel, o. -s. Uitvaardigen, bw. zw. ik vaar digde -, heb -gevaardigd; -vaar diging, v.

Uitvaart, v.-en.

uitval, m. -len. (-gevallen. Uitvallen, ow. st. ik viel -, ben Uitvalpoort, v. -en.

Uitvaren, ow. st. ik voer ben

en heb -gevaren.

Uitvasten, ow. bw. zw. ik vastte

heb -gevast.

Uitvegen, bw. zw. ik veegde -,

heb -geveegd; -veegsel, o. Uitveilen (verkoopen) ow. bw. zw. ik veilde heb -geveild; -velling, v.

Uitvenen, bw. zw. ikveende-,

heb geveend; -vening, v. Uitventen, bw. zw. ik ventte heb -gevent; -venter, m. -ven ting, v. -ventster, v. Uitverhalen, bw.ow.zw. ik verhaalde -, heb -verhaald. Uitverkoop, m. Uitverkoopen, bw. ow. onr.zw. ik verdocht -, heb -verkocht; -verkooper, m.

Uitverkoren, bn. eigenl. vd.

van het veroud. uitverkiezen. Uitverkorene, m. en v. -n. Uitvertellen, bw. zw. ik vertelde -, heb - verteld. Uitverzoeken, bw. onr. zw. ik

verzocht -, heb -verzocht. Uitveteren, bw.zw. ik veterde -

heb -geveterd; -vetering, v. Uitvezelen, ow.zw. ik vezelde -,

ben -gevezeld.

Uitvieren, bw. zw. ik vierde

heb -gevierd; -viering, v. Uitvülen (met eene vyl) bw. zw. ik vülde -, beb -gevijld; -v«-ling, v.

waseming, v.

Uitwasschen (doorwasschen schoonmiken) bw. st. ik wiesch

-,heb -gewasschen; -wasscbing, v.

Uitwassen (-groeien) ow.st. ik wies -, ben -gewassen.

Uitwateren, bw.ow. zw. ik waterde -, heb -gewaterd; -watering, v. .

Uitwateringssluis, v.-sluizen.

Uitweeken, bw. ow.zw.ik weekte -, heb en ben -geweekt; -wee-king, v.

Uitweenen, bw.ow.zw.ik weende -, heb -geweend.

Uitweg, m. -en; -je, o. -a.

Uitwegen, bw. st. ik woog -, heb -gewogen.

Uitweiden, ow. zw, ik weidde -, heb -geweid; -weiding, v.

Uitwendig, bn.; en bijw. -lük, bijw. .

Uitwerken.bw.ow. zw. ik werkte -, heb -gewerkt; -werker, m. -werking, v.

Uitwerksel, o. -en en -s.

Uitwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v.

Uitwerpsel, o. -s of -en.

-ocr page 253-

VAD

UIT

245

Uitzwavelen, bw. z\v. ik zwavelde htj -gezwaveld; -zwa-veling, v. (-, Leb -gezweept. Uitzweepen, !gt;w.zw. ik zweepte Uitzwe6t6n,bw.ow.zw.ik zweette -, heb -gezweet; -zweeting, v. Uitzwellen, ow. st. ik zwol

ben -gezwollen. Uitzwemmen, ow. st. ik zwom

heb en ben -gezwommen. Uitzweren, ow. st. ik zwoor-,

heb en ben -gezworen. Uiczwetsen, ow.bw.zw.ik zwetste -, heb -gezwetst. Ukaze{bevel.schrift van den Ruö-

sischen keizer) v. -n.

Ulaan (lansier) m..iilanen. Ulcereeren {etteren,zweren)ow. Ulevel (zekere snoeperij) v. -len;

-letje, oquot;. -a Uleyellepapiertije, o. -s. Ultérleur (aan gene- zijde; later;

nailerhand) bn. en bijw. Ultimatum (laatste verklaring;

eindbesluit) o.

Ultra (verder; ginds) bijw.

Ultra (overdreven) bn.

Ultra (heethoofd) m. ultra's. Ultramarin (overzeesch) bn. Ultramontaan(voorstander van al wat «trekken kan om de onbeperkte heerschappij van den paus te handhaven of te vergroo-ten) m. ultramontanen. Ultramontaanscli(van over, of aan gene zijde van, de bergen; in dengeeat of op de wijze van een ultramontaan) bn.

Unaniem (eenstemmig, eensgezind, eenitarig) bn. Unanimiteit (eenstemmigheid, eensgezindheid, eenparigheid) v. Unciaalletters, kapitale beginletters (in druk) v.mv. (tien. UndUlatie (golving) v. undula-Unduleeren (eene (golvende be-wesdng hebben, schommelen) ow. Unie (eenheid, eendracht, ver-

eeniging, verbond, bond) v. -3. Uniek (eenig) bn. en bijw. Uniform (een- of gelijkvormig) bn.; als zn. (gelijke dracht of kleeding, dienstkleeding der krijtrslieden) v. -en.

Unionist (voorstander van de eenheid) m.-en. (stemmig. Unisone (muz.) eentonig, een-Uniteit (eenheid) v.

Universeel (algemeen, allesomvattend ;algeheel) bn. Universeel e erfgenaam, algemeene of hoofderfgenaam. (- en. Universiteit (hoogeschobl) v. Universalia (algemeene dingen) Unjer (plant) v. (mv. Uno animo, met dezelfde gemoedsgesteldheid.

Un poco (een weinig)muz. (o.-s. Unster (balansstang) v. -s; -tje, Urania (eene der negen zanggodinnen; ook: de naam eener planeet) v.

UranalOgie (hemelkunde) v. Urbaniteit (steedsche wellevendheid; hoofsche levenswijs) v. Ure. Zie Uur.

Urgeeren (dringen, drijven; op

iets blijven staan) ow. bw. Urgent (dringend,spoedeischend) bn. -er, -st. (vereisching) v. Urgentie (dringendheid, spoed-

Urine imenschenwater, pis) v.

Urinoir (pisbak) o. -s.

Urmen, ow. zw. ik urmde, heb geunnd.

Urneen urn (lijkbus, waarin de ouden de ascli van een overledene bewaarden; bus, waarin oudtijds de stemmen verzameld werden) v. urnen.

Usantie en usance (gebruik, gewoonte) v. usantien, uaanties en usances.

Uso (gewone betaaltijd) o.

Usueel (gebruikelijk) bn.

Usufruct (lijftocht, vruchtge-

Usuro (woekergeld) v. [bruik) o.

Usurpatie (de daad van usurpee-ren) v.

Usurpator (hij die usurpeert) in.

Usurpeer en (aan zich trekken, zich aanmatigen, overweldigen, gewelddadig of onrechtmatig zich toeëigenen) bw.

Ut, eerste noot in de klankladder, de c. (schappen) mv.

Utensilion (werktuigen, gereed-

Utiliseeren (nuttig maken, ten nutte aanwenden) bw.

Utiliteit (nut; bruikbaarheid;

bruikbaar voorwerp of persoou)v.

Utiliteitsbeginsel, o.

Utopia (de naam van een verdicht land; luilekkerland) v.

Utopie (droombeeld, hersenschim i v. utopieën.

Utopisch (hersenschimmig) bn.

Utopist (dweper met eene volmaaktheid, die nooit te bereiken is) m. -en.

Utrecht (eene stad) o. (tenaren.

Utrechtenaar, m. -s of Utrech-

Utrechtsch, bn.

Uur, o. en ure, v. uren; uurtje.

Uw. bez. vnw. (o. -s.

Uwent, komt voorin: ten -,bijw. uitdr.; -halve, bijw.-wege, bijw. om -wil, bijw. uitdr.

V,

V, v. v's. — De twee en twintigste letter van het alphabet; als Romeinsch cijfer beteekent V 5.

V. — Verte of volte, wend om.

V. Vidling, de gewone viool.

quot;V. — Votbe, de uwe.

V.A. — VofBE- ALTESSE, UWC hoogheid.

V.A.R.—votre altesse royale, uwe koninklijke hoogheid.

V.C. — Verbi causa, bijvoorbeeld.

V.D. — Volexte Deo, wanneer God wil. met Gods welbehagen.

V.D.M. Verbi divini minister, bedienaar van Gods woord.

Vdt. — Videlicet, namelijk, te weten. (beeld.

V.G. — Vf-rbi gratia,bij voqr-

V.S. Volti subitg, keer schielijk om (muz.).

V.T. of Vet. Test. — Vetus tes-tamentum, het oude testament of verbond.

V.V. — Vice vebsa, heen en weder; omgekeerd.

Vert. Vebtatur,men keere i'het blad) om; ook: vertaler.

Vert. S. PI. —Vebte si placet, keer (het blad) om, als het u belieft.

Vid. — Vide of Videatüb, zie of men zie. (tikel.

Voc. — Voce, op het woord of ar-

Vol. — Volumen, de band of het deel van een werk.

Vs. — Vers.

Vt. — VfDiT, hij heeft het gezien of doorgezien.

Va ! het ga ! het zij zoo !

Vaag (vettigheid van den grond; ook kracht, bloei) v.

Vaag (onbepaald, onzeker) bn. vager, -st; -beid, v.

Vaak (geneigdheid tot slapen) m.

Vaak (dikwijls) bijw. vaker, -st.

Vaal (zwart- en roodachtig bruin] bn. en bijw. valer,-st.

Vaalachtig, bn. -er, -st. Vaalbont, -bruin, -geel, -groen, bn.

Vaalt; v. -en. (vamen.

Vaam (vadem, als houtmaat) m.

Vaan, v. vanen; -tje, o. -s.

Vaandel o. -en of -s.

Vaandrig ! vaandeldrager) m. -s. Vaandrigsplaats, v. -en.

Vaanstaart, m. -en,

Vtiaraal, m. -alen.

Vaarbaar, bn.

Vaardig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk, bijw.

Vaarkoe (vaars) v. -ien;-ije, o.-s.

Vaars (jonge koe) v. vaarzen; -je, o. - s.

Vaarschroef, v. -schroeven.

Vaart, v. -en; -je, 0. -s.

Vaartuig, o. -en; -je, o. -s.

Vaarwater, o. -en of -s.

Vaarwel, tw. (o. als zn.)

Vaarwelzeggen, ow. zw. ik zeide -, heb vaarwelgezegd en gezeid.

Vaas, v. vazen; -je, 0. -s.

Vaatdoek, m. -en; -je, o. -s.

Vaatgestel, o. -len.

Vaatsch (ledig; ook laf) bn. en

Vaatwater, o. [bijw.; -beid, v.

Vaatwerk, o.

Vacant (ledig, onbezet) bn.

Vacantie, v -tien en -ties.

Vacatie (toestemming tot een bedrijf) v. -tiün en -ties.

Vacatuur en vacature (opengevallen plaats)v. vacaturen en vacatures.

Vaccine (koepok-inenting) v.

Vaccineeren (met koepokstof inenten) bw.

Vaceeren (ambtelooszijn; openstaan; zich laten vinden, bezig zijn) ow.

Vacht, v. -en; -je, o. -s.

Vacilleeren (wankelen; besluiteloos zijn) ow.

Vadem. m. -en.

Vademecum (hulpboek) o. -s.

Vademen, bw.zw. ik vademde, heb gevademd). (-tje, o.-s.

Vader, m. -s (verheven styl, -eln)

Vaderachtig, bn. en bijw.

Vaderland, o.

Vaderlander, m. -s.

Vaderlandlievend, -minnend. bn.

Vaderlandsch, bn.

Vaderlandschgezind, bn.

Vaderlandsliefde, v.; -min, v.


-ocr page 254-

VAD

VAS

246

Vaderlief (slaapmuts) m. -s; -je, o. -s.

Vaderlük, bn. en bijw. -er, -st. Vaderloos, bn.

Vaderschap, o. (-heid,v.

Vadsig, bn. en byw. -er, -st; Vagebond (landlooper, ledig-Vagevunr, o. (looper) m. -en. VagO (in), in het wild, onbepaald. Vak,o. -Ken; -je, o. -s. Vakerig, bn. -er, -st; -beid, v. Val (het vallen) m. -len; -letje, o. -s.

Val (werktuig om dieren te vangen) v. -len; -letje, o. -s. Val (talie, lijn) o. -len.

Valabel (geldig) bn.

Valbui (guillotine, onthoofdingswerktuig) v. -en.

Valblok, o. -ken en -s. Valbrug, v. -gen.

Valdeur, v. -en.

Vale, vaarwel! afscheid. Valeriaan (zeker geneeskruid) v Valetaille (knechts- en meiden-

gespuis) v. Valet-de-cbambre (kamerdienaar) m. valets-de-chambre. Valeur (waarde) v.

Valgordün, o. -en.

Valboed, m. -en; -je, o. -s. Valide (geldig) bn.

Valideeren (geldig maken of verklaren; tegoedkom('n)bw.ow. Valies (lederen reiszak^ o. valiezen; -je, o. -s.

Valk, m. -en; -je, o. -s.

Valken ei, o. -eren. Valkenier,ra. -en of-s. Valkeniersbandscboen, m.

-en; -tasch, v. -tasschen. Valkenjacht, v. -en. Valkenoog, o. -en. Valkenvlucht, v.

Valkerü, v. -en.

Valkeveer, v. -en.

Valkruid (plantgewas) o. Vallei, v -en; -tje, o. -s. Vallen, OW. St. ik viel, ben gevallen; valling v.

Vallicht, o -en.

Valluik, o. -en; -je, o. -s. Valmuur, m. -muren.

Valnet, o. -ten.

Valpoort, v. -en.

Valreep (scheepsw.) m. - en. Valreepsboord, o. - en; -gast,m.

-en; -knoop, m. -en; -trap, v. ValSCh, bn. en bijw. -er, -st;

-elijk bijw.;-beid, v. Valschaard, m. -s. Valscherm, o. -en. Valschhart. m. en v. -en. Valschhartig, bn. -er, -st;

-beid, v. (-beid, v.

Valschtonpig, bn. -er. -st; Valschut, o. -ten.

Valstrik, m. -ken; -je, o. -s. Valuta (waarde; muntsoort) v. Valwind, m. -en.

Vampier (bloedzuiger) m. -s. Van,vz.

Van (familienaam) m. -nen. Vandaag, bijw.

Vandaal (barbaarsch kunstver-

woester) m. Vandalen. Vandaan, bijw.

Vandaar, bijw.

Vandalisme (kunstverwoesting) Vandehandsch en vander-handsch, bn.

Vaneen, bijw.

Vaneenbarsten,ow.8t.ik barstte (borst) -, ben -gebarsten (geborsten).

Vaneenbersten. Zie Vaneen-barsten.

Vaneenrüten, bw. st. ik reet -, heb vaneengereten.

Vaneenrukken, bw.zw.ik rukte -, heb -gerukt.

Vaneenscheiden, bw. st. ik scheidde -, heb en ben -gescheiden.

Vaneenscheuren, bw. zw. ik

scheurde -,heb en ben -gescheurd.

Vaneensplijten, bw. ow. st. ik spleet -, heb en ben -gespleten.

Vaneenspringen, ow. st. ik sprong -, ben -gesprongen.

Vang, v. -en.

Vangarm, m. -en; -band, in.-en; -boom, m. -en; -bord, o. -en; -dam, m. -men -draad, m.-draden; -haak, m. -haken; -ijzer, o -s; -lijn, v. -en;-rad, o.-eren -stok, m. -ken; -touw, o. -en; -water, o.; -wiel, o. -en.

Vangen, bw. st. ik ving, heb gevangen.

Vanger, m. -s; -tje (speeltuig) o. -s; vangster, v. -s.

Vangst, V. -en; -je, O. -s.

Vanhier, bij -.

Vanielje (de geurige zaden van zekere vrucht) v.

Vanieljeboom,m. -en.

Vanitas (ijdelheid, vergankelijkheid; windmakerij) v.; - vanita-tum, ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid.

Vannieuws, bijw.

Vanouds, bijw.

Vanwaar, bijw.

Vanwege, bijw.

Vanzelf en vanzelve, bijw.

Vapeurs (dampen, maagopstijgingen; ingebeelde ziekte van sommige dames) v. mv.

Var, m. -ren.

Vp.ren (zeker kruid) v. -a.

Varen, bw. ow. st. ik voer, heb en tpn gevaren.

Varenoed, u. -den; -je, o. -s.

Varenkussen, o. -s; -tje, o. -s.

Varensgezel-1-. -len.

Varensman, m. -lieden en -lui.

Varenstüd, m.

Varensvolk, o.

Varia (verscheidenheden) mv.

Variant (andere lezing) v. -en.

Variatie (verscheidenheid; afwisseling) v. -tién en -ties.

Variecren (veranderen, afwisselen, ontaarden) ow. bw.

Varinas (soort van tabak) v.

Varken, o. -s; -tje, o. -s.

Varkenachtig, bn. -er, -st.

Varkenen, bw. zw. ik varkende, heb gevarkend. Scheepsw.

Varkensblaas, v. -blazen; -borst, v. -en; -borstel, m. -s; -brood, o.; -darm, m. -en; -distel, v. -s; -draf, m.; -drek, m.; -drijver, m. -s; -fokker, m. -s; -fokkerij, v. -en; -gras, o.;-haar, o.; -hok,o. -ken; -hoofd, o.-en; -huid, v. -en; -karbonade, v. -s; -karbonaadjc, o. -s; -kers, v.; -klaver,v.; -keoper, m.-s; -kop, m. -pen; -kost, m.; -kot, o.-ten; -krap, v. -en; -krapje, o. -s

Varkensleder en -leer, o. -maag, v.-magen;-nek, m. -ken; -oog, o. -en; -oor, o.-en; -poot, m. -en; -reuzel, v.; -rib, v.-ben; -ribje en ribbetje, o. -s; -rug, m. -gen; -schot, o. -ten; -slach-ter, m. -s; -slager, m. -s; -snuit, m. -en; -spek,o.;-8taart, m. -en; -stal, m. -len; -trog, m. -gen; -vel, o.; -vet, o.; -vleesch, o.; -worst, v. -en; -ziekte, v.; -zwoord, o.

Varschebalie. Zie Yerscbebalie.

Vast, bn. -er, -st; -elyk, bijw. -beid, v. -igheid, v.

Vast, bijw.

Vastbakken, bw. ow. st. ik bakte -, ben -gebakken. (v.

Vastberaden,bn. -er, -st;-heid,

Vastbinden, bw. st. ik bond -, heb -gebonden.

Vaotblüven, ow. st. ik bleef-, ben -gebleven.

Vastboeien, bw.zw. ik boeide -, heb -geboeid. (m. -en.

Vastdag (dag, waarop men vast)

Vastdraaien, bw. ow. zw. ik draaide -, Ixeb -gedraaid.

Vastdrukken, bw.zw, ik drukte

Vasteland, o. [-, heb-gedrukt.

Vasten, v. (gevast.

Vasten, ow. zw. ik vastte, heb

Vastenavond, m. -en.

Vastenavonden, ow. zw. ik vastenavondde, heb gevasten-avond.

Vastenavondsgek, m. -ken; -vreugd, v.; -zotje, o. -s.

Vastendag (dag van kerkelijke vasten) m. -en.

Vastentijd, m.

Vastgespen, bw. zw. ik gespte -, heb -gegespt.

Vastgieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten.

Vastgrijpen, bw. st. ik greep heb -gegrepen.

Vastgroeien, ow. zw. ik groeide -, ben -gegroeid.

Vasthaken, bw. zw. ik haakte -, heb -gehaakt.

Vasthebben, bw. onr. zw. ik had -, heb -gehad.

Vasthechten,bw.zw. ik hechtte

Vastheid, v. (-, heb -gehecht.

Vasthouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden. (-heid, v.

Vasthoudend, bn. -er, -st;

Vastigheid, v. -heden.

Vastkeggen, bw.zw. ik kegde -, heb -gekegd.

Vastketenen, bw. zw. ik ketende -, heb -geketend.

Vastklampen,bw.zw. ik klampte -, heb -geklampt.

Vastklemmen, bw.zw. ik klemde -, heb -geklemd.

Vastkleven, ow. zw. ik kleefde -, bon -gekleefd.

Vastklinken,bw. st. ik klonk -, heb -geklonken.

Vastkloppen, bw. zw. ik klopte -, heb -geklopt.

Vastkluisteren, bw. zw. ik kluisterde -, heb -gekluisterd.

Vastknellen, bw. zw. ik knelde -, heb -gekneld.

Vastknevelen, bw. zw. ik knevelde -,beb -gekneveld.

Vastknoopen,bw.zw.ik knoopte -, heb -geknoopt.


-ocr page 255-

VEE

VAS

247

Vastkoppelen, bw. zw. ik kop pelde keb -gekoppeld.

Vastkraien, ow. st. en zw. het ijs krooi (kruide) -,is -lt;rekrooien (gekruid). (heb -gelakt.

Vastlakken, bw. zw. ik lakte

Vastleggen, bw. zw. ik i-gde (leide) heb -gelegd (geleid).

Vastliggen, ow. st. ik lag heb -gelegen.

Vastlijmen, bw. zw. ik lijmde -. heb -gelijmd.

Vastioopen, ow. st. ik liep ben -geloopen.

Vastmaken, bw. zw. ik maakte -, heb -gemaakt.

Vastmetselen, bw. zw. ik met selde heb -gemetseld.

Vastnaaien, bw. zw. ik naaide heb -genaaid.

Vastnagelen, bw.zw. ik nagelde heb -genageld.

Vastnestelen (zich) ww. zw. ik nestelde mij heb mij quot;genesteld. (-,heb -gepekt.

Vastpekken, bw. zw. ik pekte

Vastplakken, bw. ow. zw. ik plakte heb en ben -geplakt.

Vastpleisteren, bw. zw. ik pleisterde -, beb -gepleisterd.

Vastpluggen, bw. zw. ik plugde heb -geplugd.

Vastpraten, bw. ZW. ik praatte heb -gepraat.

Vastprikken, bw. zw. ik prikte -, heb -geprikt.

Vastraken, ow. zw. ik raakte -. ben - geraakt.

Vastredeneeren, bw. zw. ik redeneerde heb -geredeneerd.

Vastrjjden, bw. ow. at. ik reed -, heb en ben -erereden.

VastrOgen, bw. st. ik reeg -, heb -geregen. (heb -geroeid.

Vastroeien, bw. zw. ik roeide -,

Vastschroeien, ow. zw. ik schroeide -, heb en ben -geschroeid.

Vastscnroeven, bw. zw. ik

schroefde -, heb -geschroefd.

Vastslaan, bw. st. ik sloeg heb -geslagen.

Vastsmeden, ow. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed.

Vastsnoeren, bw. zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd.

Vastsoldeeren, bw. zw. ik soldeerde heb -gesoldeerd.

Vastspelden, bw. zw. ik speldde -, heb -gespeld.

Vastspijkeren, bw. zw. ik spijkerde -, heb -gespijkerd.

Vaststaan, ow. st. ik stond -, heb -gestaan.

Vaststeken, bw. ow. st. ik stak heb -gestoken.

Vaststellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -stelling (bepaling) v.

Vaststikken, bw. zw. ik stikte -, heb -srestikt.

Vaststrikken, bw.zw. ik strikte -, heb -gestrikt.

Vaststuren, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd.

Vaststuwen, bw. zw. ik stuwde -, heb -gestuwd.

Vasttimmeren,bw. zw. ik timmerde -, heb -getimmerd.

Vasttrappen, bw. zw. ik trapte -, heb -getrapt.

Vastvaren, bw. st. ik voer -, heb -gevaren.

Vastvlecliten,bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten.

Vastvriezen, ow. st. ik vroor -, ben -gevroren en -gevrozen.

Vastwerken, bw. zw. ik werkte -, heb -gewerkt.

Vastwerken (zich) ww. zw. ik werkte mij -, heb mij -gewerkt.

Vastwiggen, bw. zw. ik wigde -, heb -gewigd.

Vastwoèlen, bw. zw. ik woelde -, heb -gewoeld.

Vast wortelen, ow. zw. ik wortelde -, ben -geworteld.

Vast wringen, bw. st. ik wrong -, heb -gewrongen.

Vastzeilen, ow. zw. ik zeilde -, beb en ben -gezeild.

Vastzetten, bw. zw. ik zette -, heb -gezet. (-gezeten.

Vastzitten, ow. st. ik zat -, heb

VasDzwaclitelen, bw. zw. ik zwachtelde -, heb-gezwachteld.

Vat (greep) m.

Vat (ton, enz.) o.-en; vaatje, o.-s.

Vatbaar, bn. en bijw. -der, -st; -beid, v.

Vaten (in vaten doen) bw. zw. ik vaatte, heb gevaat.

Vatenwasschen, o.

Vaticaan (pauselijk paleis) o.

Vatsel, o. -s. (gevat.

Vatten, bw. zw. ik vatte, heb

Vatvuil (dat naar het vat smaakt) bn.

Vaudeville (liedje op een volks wijze;kluchtspel met zulke liedjes doorweven; zaal waar zulke kluchtspelen opgevoerd worden) v. -s.

Vauxhall (lusthof, vroolijke verzamelplaats, welke wegens hare prachtige verlichting en aange name muziek, veel bezocht

Vazal,m. -len. (wordt) m.

Vecht (er zijn twee riviertjes van dezen naam; in de prov. Utrecht en in de prov. Overüsel) -stroom, m. -zicht. o.

Vechtachtig, bn. -er, -st.

Vechten, ow. st. ik vocht, heb gevochten; vechter, m.

Vechtenderhand, bijw. Vechterij, v. -.m; -tje, o. -s.

Vechtersbaas,m.-bazen; -baasje, o. -3.

Vechtkunst (schermkunst) v.

Vechtlust, m.

Vechtpartij, V. -en; -tje, o. -s.

Vechtplaats, v. -en.

Vechtvlag (vechtvaan, bloedvlag) v. -gen.

Vedel en veel, v. vedels, vedelen en veelen; vedeltje, o. -s.

Vedelen (op de vedel spelen) ow. zw. ik vedelde, heb gevedeld; vedelaar, m.

Vederen veer, v. vederen, veders en veeren; vedertje en veertje, o. -s.

Vederachtig, bn.

Vederloos, bn.

Vedervormig, bn.

Vedette (ruiterwacht, schildwacht der ruiterij schilderhuisje op wallen) v. -n en -s.

Vee, o.

Veearts, m. -en.

Veeartsen!]school,v. -scholen.

Veeg (het vegen) m.

Veeg (feeks) v. vegen.

Veeg, bn. en bijw.-er,-3t;-heid,v. Veegkruid (ook bezemkruid) o. Veegmes (soort van mes om de boeven der paarden af te steken) Veegsel, O. [o.-sen.

Veel. Zie Vedel. (-beid, v.

Veel, bn. en bijw. meer, meest; Veelal, bijw. (bn.

Veelbemind, -blaJi?,-bloemig, Veeleer, bijw.

Veelgeliefd, bn. Veelgodendom, o.; -goderij, v. Veeihalmig, bn.

Veelhoek, ui. -en; -ig, bn. Veelhoofdig, bn.

Veeljarig, bn.

VeelKlearig, bn.; -beid, v. Veellettergrepig, bn. Veellicht, bijw.

Veelmaal en veelmaals, bijw. Veelmeer, bijw.

Veelmin, bijw.

Veelnamig, bn.

Veelpootig, bn.

Veelregelig, bn. Veelschrijver, m. -s. Veelschrijverij, v. (mig, bn. VeelslachDig, -soortig, -stem-Veelszins, b jw.

Veelte, v.

Veeltijds, bijw.

Veelvlakkig, bn.

Veelvoet (zeker insect; ook ze-

'ier plantdier) m. -en. Veelvoetig, -vormig, bn. Veelvoud, o. -en. Veelvraat(zeker dier)m.-vraten. Veelvuldig,bn.en bijw. -er,-8t; Veelweter, m. -s. ' [-beid, v. Veelweterij, v.

Veelwijverij, v. Veelwoqrdig,bn. (-heid, v. Veelzijdig, bn. en bijw. -er, -st; Veem (gezelschapof Vrireeni^iog

van werklieden) v. en o. -en. Veemgericht, o. -en.

Veen, o. venen.

Veenachtig, ba. -er, -st. VeenderU, v. -en. Veenwortel, v.

Veer van een vogel).'Zie Veder. Veer (zeker werktuig in een slot)

v. veeren.

Veer (overvaart) o. veren. Veerhout, m.-en. (geveerd. Veeren, ow. zw. ik veerde, heb Veerenhed, o. -den; -je, o. -s. Veerkracht, v. (-st.

Veerkrachtig, bn. en bijw. -er. Veerman, ra. -lieden en -lui. Veertien, teiw. V eertiendaagsch, bn. Veertiende (ranggetal) bn. Veertienderhande, -lei, on-

verb. bn.

Veertienhonderd, tclw. Veertienjarig, bn. Veertienmaal, bijw Veertienvoud, o. -en Veertienvoudig, bn.

Veertig, telw. Veertigdaagsch, bn. Veertiger (iemand van veertig jaren; ook wijn van dien ouderdom; alsmede een schip van veertig stukken) ro. -s. Veertigerhande en -lei, on-Veertigjarig, bn. [verb. bn. Veertigmaal, bijw.


-ocr page 256-

VEÉ

VER

248

Veertigponder, m. -s. Veertigste (ranKgttal) bn. quot;Veertigt; l.o. -k-n.

Veertig vouö, o. -en.

Veertig voucbg, bn.

Veest (een wind, die uien zachtjes loost; m. -en.

quot;Veesten (zachte winden laten) ow. zw. ik veestte, heb geveest. Veeteihaat. wrok) v. -n.

Vegen, bw. zw. ik veegde heb ge-Veger, ni. -s; -tje, o. -s. [veegd. Vegetatie (plantengroei) v. Vegeteer en (wassen.groeien,een

plantenleven leiden) ow. Vehement (hevig, onstuimig,

hartstochtelijk) bn.

Veil (klimop) o.

Veil (te koop, ook; onknisch) bn. Veilbaar, bn. [-er,-8t; -heid,v. Veilöag, m.-en.

Veilen ('te koop aanbieden )bw.zw ik veilde, heb geveild; veiler, m. veiling, v.

Veilig,bn. en bij w. - er,-st; -heid,v

Veiligheidshalve, bijw. Veiligheidskaart, v.-en;-klep. Veinzaard, m.-s. [v.-pen. Veinzen, ow. zw. ik veinsde, heb geveinsd; veinzer,m.veinzeres,v. veinzerij, v.

Vel, o. -len; -letje, o. -s.

Veld, o. -en; -je, o. -s. Veldèling, in. en v. -eii;voor het

v. ook veldellnge.

Veldheer, ro. -en; -schap, o, Veldmaar EChalk,ru. - en ;-schap.

o.; -ssiaf, m.

Veldtros ikrijgspakkage met de daarbij heboorende personen)m. VeldtUig,o.;-niecster,m.-s;-werker, m. -s.

Veldvluchtig, bn.

Veldwacht (veldbewaking; het korps veldwachters) v.

Veldwachter, m. -s.

Velen (dulden) bw.zw. ik veelde, heb geveeld.

Velerhande, -lei, onverb. bn. Velg (van een rad'! v. -en;-je,o.-Vellen (doen vallen) bw. zw. ik

velde, heb geveld; velling, v. Vellenkooper, m. -s. Vellenploten, o. Vellenploter,m. -a.

Veilig (vol vellen) bn. -er, -st Velocirède (wieier) v. -s. Velociteit (snelheid, gezwind Veluwe, v. [heid) v.

Ven (ernmoera«') v. -nen. Vendel (vaandel) o. -en en -s. Vendemiaire quot;Wijnmaand, van 22 September tot 12 October) m Vendetta (familieveete) v. Venduhuis, o. -huizen; -meester, ui. -s.

Vendutie (openbare verkoop in Onst-Indië) v. -ties. (veend. Venen, ow. zw.ik vrende,heb ee-Venereeren (vereeren, eerbied

betoonen) bw.

Venerisch (aangestoken) bn. Venetië (Stad in Italië) o. quot;Vene tiaan, m. Venetianen; Veneti Venlg, bn.-er,-st. [aanpch,bn. Venijn, o.

Venftnig. bn. -er, -st; -heid Venizoen 'allerlei wildbraad) o. Venkel (zekere plant) v. Vennoot, ID. -en. Vennootschap, v. -pen.

Venster, o. -s en -en; -tje, o. -s. Vensterbank,v. -en. Vensterblind, o. -en. Vensterglas, o. -glazen.

Vent, m. -en; -je, o. -s.

Vente (verkooping) v, (vent. Venten, bw.z - .ik ventte,hebge-Ventilatie (luchtverversching)v. Ventilator (toestel om versche lucht in een vertrek te brengen)

Verbaasd, bn.; -heid, v. Verbabbelen,bw.zw.ik -babbelde, heb-babbeld. (-bakken. Verbakken, bw.st.ik -bakte,heb Verband, o. -en; -je, o. -s. Verbannen.bw.st.ik -bande,heb

bannen; -banning, v. Verbasteren, ow.zw.ik -baster-de, ben -basterd; -bastering, v. Verbatim, van woord tot woord,

woordelijk.

Verbazen,bw.zw.ik -baasde,heb -baasd;-bazing, v. (ooktw.) Verbazend, bn.en biiw. -er, -st; Verbedden, bw. zw. ik -bedde,

heb -bed; -bedding, v. Verbeddenstüd, m. Verbeelden, bw.zw.ik -beeldde,

heb -beeld.

Verbeelden (zich), ww. zw. ik beeldde mij, heb mij -beeld; •beeldiiig, v.-beelding8kracht,v. Verbeenen, ow. zw. ik -beende,

bi-n -beend.

Verbeestelijken, ow. zw. ik

-beestelijkte, ben -heestelijkt. Verbeiden, bw. zw. ik -beidde,

heb -beid; -beider,m.-beiding,v.

Verbergen, bw. st. ik -borg,ueb -borgen; -berger, m. -berging,v. -bergster, v. (o. -s.

Verbeterblad, o. -en; -blaadje. Verbeteren, bw. ow. zw.ik -be-

terde, heb en ben -beterd. Verbeteren (zich) ww. ik -beterde mij, heb mij -beterdj -be-terr.ar. m. -betering, v. Verbeterhuis, o. -huizen. Verbeurbaar. bn. Verbeurdverklaren, bw.zw.ik verklaarde -, heb -verklaard; -verklaring, v.

Verbeuren ,bw. zw. ik -beurde. Verbeurte, v. [heb -blt; urd. Verbeuzelen.hw.zw.ik -beuzelde. heb -beuzeld.

Verbidden, bw. st. ik -bad, heb -beden. {-boden.

Verbieden, bw. st.ik -bood, heb Verbijsteren,bw.zw.ik -bijster-de. heb -bijsterd; -bijstering, v. Verbaten, ow. st. ik-beet, heb -beten. (te, heb -biljart.

Ver bil jar ten .bw.zw. ik -biljart-Verbinden, bw. st.ik -bond.heb

-bonden.

Verbinden (zich), ww. ik -bond

mij. heb mij -bonden. Verbinding, v. -en. VerbindiDgsklos, m.-sen;-roe-

de. v. -n; -teeken, o. -a. Verbintenis, v. -sen. (-heid,v. Verbitterd, bn. en bijw.-er,-8t; Verbitteren, bw. zw.ik -bitterde. heb -bitterd; -bittering, v. Verbleeken, ow.zw.ik -bleekte,

ben -bleekt; -bleeking, v. Verblijden, bw. zw. ik -blijdde,

heb -blijd.

Verblijden (zich),ww. ik -Wijdde mii,bebmij -blijd;-blijding,v. Verblijdend, bn. -er, -st. Verblijf O. -blijden; -je, o. -s;

-plants, v. -en.

Verblijven, bw. ow. st.ik -bleef,

heb en ben -bleven.

Verblind, bn. -er, -Ft; -heid, v. Verblinden, bw. zw.ik blindde,

heb -blind; -blinding, v. Verbloeden, ow. st.ik -bloedde, ben -bloed.

Ventileeren (ziften; van alle

kanter. beschouwen; schiften) bw.

Ventjagen (rondventen) o.

Ventjager, m. -s.

Ventjager^, v.

Ventjelief. o. (en v.

Ventriloque (buikspreker) m.

Venus (avond- of morgenster: ook in de fabclk. de godin der liefde) v. -spel,o.;-ster {-star),v. -tempel, m.; -ziekte, v.

Ver en verre, bn. en bijw. verder. verst; verte. v.

Veraangenamen, bw. zw. ik

•aangenaamde,heb-aangenaanid; ■aangenaming, v.

Veraanschouweltjken.bw.zw. ik -aanschouwelijkte, heb -aan-schouwelijkt; -aanschouwelij-king, v. (de, ben -aard.

Veraarden.bw.ow.zw. ik -aard-

Veraccjjnzen ())acht of belasting betalen van) bw. zw.ik ver-accijnsde, heb veraccijnsd; ver-accijn/ing. v. (-heid, v.

V er acht el {jk.bn .en bijw. -er, - at;

Verachteloozen.bw.zw.ik-ach-teloosde; heb -achteloosd;-ach-teloozing, v.

Verachten, bw. zw. ik -achtte, heb -acht; -achter,m.-achting.--achtster, v.

Ver a chteren,o w,b w. zw. ik - ach-terde,heb en ben -achterd; -ach-tering, v.

Veraciteit(a:e.loofwaardighcid)v.

Verademen,ow.zw. ik -ademde, heb -ademd;-ademing, v.

Veradoniseeren(verfraaien,op-schikken) bw.

Veraf. biiw. -gelegen, bn.

Verafschuwen, bw. zw. ik -af-schuwde, heb -afschuwd.

Veranda (afdakje of opene tent aan het huis aangebracht.om den zomer te huis in de open lucht te kunnen genieten) v.veranda's.

Veranderen, bw. ow.zw.ik -an-dtrde, heb en ben -anderd; -an-drring, v.

Verandering, v. -en; -etje,o.-s.

Veranderlük,bn.-er,-8t;-heid,v.

Verankeren,bw.zw.ik -ankerde, heb -ankerd.

Verantwoordelijk, bn. -er.-st; -heid, v.

Verantwoorden, bw. ow. zw. ik -antwoordde, heb -antwoord; -antwoorder,m. -antwoording,v.

Verarmen,bw.ow.zw.ik -armde, heb rn ben -armd; -arming, y.

Verbaal (woordelijk, mondelijk) bn. alszn. (verkort voor proces-verbaai) o. verbalen.

Verbaalmonden (het goed van eenen onder voogdij staanden pupil doorbrengen) (veroud.)bw zw. ik -baalmondde, heb -baal mond. (m. -»

Verbaalmonder (doorbrenger)


-ocr page 257-

VER

VER

249

V erbloemd, bn. en bijw. ver bloemen, bw.zw.ik -bloemde, beb -bloeüid; -bloeming:, v.

Verbluffen, bw. zw. ik -blufte, h«b -bluft; -blulTcr,m.-blufling,v.

Verbod, o.

Verbodemen, bw. zw. ik -bo-denide, beb -bodemd; -bode-

Verbodsdag, iu. -en. [mlflg.v. Verbodsstelsel, o. -s.

Verbodswet, v. -ten.

Verhoeken, bw. zw. ik -boekte, heb -boekt; -boekinjc, v.

Verboeren (aan den landbouw ten koste lejf^enjbw.zw.ik-boerde, heb -boerd. \

Verbolgen, bn. -er, -st; -beid (gramschap) v.

Verbond, o. -en.

Verbondsark, v.; -beker, in. -s; -boek, o. -en; -breuk, v.; -brief, m. -brieven; -eed, m. -en; -eod, m.; -kist, v.;-maal, o.-malen; -offer, o. -s; -tafel, v.; -wet, v. -ten. (heb -boord.

Verboorden,bw.zw.ik -boordde.

Verborgen, bn. en bijw. -er, -St; -heid,v. (inv. -heden).

Verbositeit (woordenrijkheid, wijdloopigheid) v.

Verbouw, m.

Verbouwen, bw.zw.ik -bouwde, heb -bouwd; -bouwinjc, v.

Verbouwereerd, bn.; -beid, v.

Verbrabbelen, bw.zw.ik - brabbelde. heb -brabbeld.

Verbranden, bw. ow. zw. ik -brandde, lub en ben -brand; -brandbaar, bn. -branding-, v.

Verbrassen, bw. zw. ik -braste,

heb -brast.

Verbreeden,bw.zw.ik -breedde,

heb -breed; -breeding, v. -bree-dingastuk, o. -breedsel, o.

Verbreekbaar, bn.

Verbreiden, bw.zw.ik -breidde, heb -breid;-breider,m.-breidinff, v. -breidster, v. ( -breid.

Verbreien,bw.zw.ik -brei'Kheb

Verbreken, bw.st.ik -brak, heb -broken; -breekster, v. -breker, m. -brekine, v.

Verbrüzelen, bw.zw.ik -brijzel-de, heb -bnjzeld; -bryzelinsr, v.

Verbroddelen, bw.zw.ik - broddelde, heb -broddeld; -brodde-ling, v. (heb -brod.

Verbrodden,bw. zw.ik -broddo.

Verbroederen, bw .zw.ik -broe-derde, heb -broederd.

Verbroederen (zich) ww. ik -broederde mij, heb mij -broederd; -broedering, v. -broede-rinesfeest.o.

Verbroeien, bw. ow. zw. ik -broeide, heb of ben -broeid.

Verbrokkelen, bw.zw.ik -brokkelde, heb-verbrokkeld; -brok-kr-ling. v.

Verbrouwen. bw.st.ik -brouwde, heb -brouwen.

Verbruid, bn. bijw. (en tw.).

Verbruien,bw.st.ik -bruide,heb

Verbruik, o. (-bruid.

Verbruiken, bw.zw.ik -bruikte, heb -bruikt; -bruiker,m.-bruikleen, o.

Verbuigbaar, bn.; -beid, v.

Verbuigen, bw. st.ik -boog. heb -bosen;-buiging, v. (-bust.

Ver bussen,bw.zw.ik -bu8te,heb

Vercijferen (zich), ww. zw. ik -cijferde mij, heb mij -cijferd.

Verdacht, bn.

Verdagen,ow.zw.ik -daagde,hcb -daagd; -daging, v.

Verdampen, ow.zw.ik -dampte, ben -dampt;-damping, v.

Verdansen, bw.ow.zw. ik -danste, heb -«lanst.

Verd..rtelen, bw. ow. zw. ik -dartelde, heb en ben -darteld.

Verdedigen, bw.zw.ik -dedigde, heb -dedigd.

Verdedigen (zich) ww. zw. ik -dedigde mij, heb mij -dedigd; -dedigbaar, bn. -dediger, m.-de-diging, v. -dedigster, v.

Verdedigingslinie, v. -linicn; -middel, o. -en; -wapen, o. -s.

Verdeden, bw. zw. ik -deelde, heb -deeld; -deeldheid, v. -dee-ler, m. -deeling, v. -deelpunt, o. -deelster, v.

Verdeemoedigen, bw. zw. ik

-deemoedigde,heb -deemoedigd; -deemoediging, v.

Verdek, o. -ken; -shalk, m. -en.

Verdelgen, bw. zw. ik -delgde, heb -delgd; -delger, m. -delging, v.

Verdenken, bw. onr. zw. ik -dacht, heb -dacht; -denking, v.

Verder, bn. en bijw. Zie Ver.

Verderf, o.

Verderfelijk, bn.-er,-st;-heid,v.

Verderven, bw. ow. st.ik -dierf, heb en ben -dorven; -derver, m. -derving, v.

Verdichten (dichter maken) bw. zw. ik -dichtte, heb -dicht.

quot;Vcrdichten (uitdenken) bw. zw. ik -dichtte, heb -dicht; -dichter, ra. -dichtinar, v. -dichtsel, o.

Verdichtsel, o. -en of-s; -tje, o. -a.

Verdict (uitspraak eener rechtbank van gezworenen) o. -en.

Verdienen, bw. zw. ik -diende, heb -diend.

Verdienste, v. -n.

Verdienstelük,bn.en bijw. -er, -st; -beid, v.

Verdiepen, bw. zw. ik -diepte, beb -diept; -dieping, v. -diep-schaaf, v. (-en.

Verdieping (in een gebouw) v.

Verdierlijken, bw. ow. zw. ik -dierlykte,heb en ben -dierlijkt; -dierlijkinsc, v.

Verdietschen, bw. zw. ik -dietschte, heb -dietscht; -diet-sching. v.

Verdijd (verdoemd) bn. (en tw.).

Verdijen (bepaald weigeren) bw. zw. ik -dijde, heb -dyd.

Verdikken, bw. ow. zw. ik -dik-t,e, beb en ben -dikt; -dikking,v.

Verdobbelen.bw.zw.ik -dobbel-de, heb -dobbeld.

Verdoeken, bw. zw. ik-doekte, heb -doekt; -doeking, v.

Verdoemd. bn.(en tw.).

Verdoemde, m. en v. -n. (-st.

Verdoemelijk, bn. en bijw. -er,

Verdoemeling,m.en v.-en;voor bet v. ook verdoemelinge.

Verdoemen, bw.zw.ik -doemde, heb -doemd;-doemer, m.-doe-

Verdoemenis, v. [ming, v.

Verdoen, bw. onr. ik -deed, heb -daan; -doener, m.

Verdoffeni doffer worden)ow.zw.

ik -dofte, ben -doft. Verdokteren,bw.zw.ik -dokterde. lu b -dokterd.

Verdolen (-dwalen) ow. zw. ik -doolde, ben -doold; -doling, v.

Verdonkeremanen (-d uisteren) bw. zw. ik-donkeremaande, heb -donkeremaand.

Verdonkeren, bw. ow. zw. ik -donkerde,heb en ben -donkerd; -donkering, v.

Verdeeldheid, v.

Verdoopen, bw. zw. ik -doopte, heb -doopt; -dooping, v.

Verdooven, bw.ow.zw.ik -doof-

de,heb en ben -doofd;-dooving,v.

Verdord, bijw. (en tw.); -beid, v.

Verdorren,ow. zw.ik -dorde,ben -dord; -dorring, v.

Verdorven, bn. -er, -st;-heid,v.

Verdossen,bw.zw.ik -doste,heb -dost.

Verdraaglijk, bn. -er, -st.

Verdraagzaam, bn. -draagza-mer, -st; -beid, v.

Verdraaid, bn. (en tw.) -beid, v.

V erdraaieii,bw.ow.zw.ik -draai--de,heben ben -draaid;-draaier, m. -draaiing, v.

Verdrag,o. -en.

Verdragen,bw.st.ik -droeg, heb -dragen; -draging, v.

Verdriedubbelen, bw. zw. ik - dried ubbelde,heb -driedubbeld.

Verdriet, o.; -je, o. -s.

Verdrietelijk, bn. enbyw.-er, -st; -heid.v.

Verdrieten, onp. w. st. het -drnot, heeft -droten.

Verdrietig, bn. -er, -st.

Verdrievoudigen, bw. zw. ik -drievoudigde, heb -drievon-digd.

Verdrijven, bw.st.ik -dreef, heb -dreven; -drijving, v.

Verdringen, bw. st. ik -drong, heb -drongen; -dringer,m.-drin-

ginsc, v.

Verdrinken.bw.ow.st.ik -dronk, heb -dronken.

VerdrOgen,bw.ow.zw.ik -droogde, heb en ben -droogd; -dro-

irins, v.

Verdrukken, bw.zw.ik -drukte, heb -drukt; -drukker, m. -druk-kins, v.

Verdrukker, m, -b en -en.

Verdruppelen,ow.zw. ik -druppelde, ben -druppeld.

Verdubbelen, bw. zw. ik -dub-

beldf^hcb -dubbeld;-dubbeling,v.

Vérduidelijken, bw. zw. ik -duidelijkte, heb -duidelykt; -duidelijking,'v.

Verduisteren, bw. ow. zw. ik -duisterde,heb en ben -duisterd; -duistering:, v.

Verduitschen (in het Neder-duitsch vertalen; ook verklaren) bw. zw. ik -duitschte, heb -duitscht; -duitscher, m. -duit-schins, v.

Verduiveld, bn. en bijw. en tw.

Verduizendvoudigen bw. zw. ik -duizendvoudigde, heb -dui-zendvoudied.

Verdunnen, bw. zw. ik-dunde, beb -dund; -dunning, v.

Verduren, bw. zw. ik -duurde, heb -duurd; -during, v.


-ocr page 258-

VER

250

VER

Verdutten,bw.ow.zw. ik -dutte, heb -dut;duttende doorbrengen, bw. stomp worden, ow.

Verduwen, bw. zw. ik -duwde, heb -dawd; -duwing, v.

Verdwaasd, bn.

Verdwalen,ow.zw. ik -dwaalde, ben -dwaald.

Verdwijnen ow. St. ik-dween ben -dwenen; -dwijning, v.

Veredelen,bw. ow.zw. ik -edel-do, heb -edeld; -edeling, v.

Vereelten (ongevoelig worden) bw. en ow. zw. ik -eeltte, heb en ben -eelt;-eeltheid, v. -eel-ting, v. (-eend.

Vereenen, bw.zw, ik -eende,heb

Vereenigen (ook -eenen)bw.zw. ik -eenigde, heb -eenigd; -eeni-ger, m. -eeniging, v. -eenig-srw'r, v.

Vereenlglngsbout, m. -en.

Vereenlgingsteeken, ra. -s.

Vereenvoudigen, bw. zw: ik -eenvoudigde, heb -eenvoudigd; -eenvoudiging, v.

Vereenzelvigen, bw. zw. ik -eenzelvigde, heb -eenzelvigd; -eenzelving, v.

Vereeren, bw. zw. ik -eerde,heb -eerd; -eerder, m. -eering, v. -eerster, v.

Vereerens waar dig, bn. -er, -st of meer en meest -.

Vereering (geschenk) v. -en; -eerinkje. o. -s.

Vereeuwigen, bw. zw. ik -eeu-wigde, heb -eeuwigd; -eeuwi-ging, v.

Vereffenen, bw. zw. ik -effende, heb -effend; -effening, v.

VerelSCll, o. (Naar - van zaken).

Verelschen, bw. zw. ik -eischte, heb -eischt.

Vereischte, o. -n. (heb -engeld.

Verengelen, bw.zw.ik -engplde.

Verengen (nauwer maken) bw.

zw.ik -engde;heb -engd;-enffing,v.

Verenkelen,bw.zw. ik -enkelde, heb -enkeld; -enkeling, v.

Verergeren, bw. ow. zw. ik -ergerde, heb en ben -ergerd; -er-gering, v. (-eten.

Vereten, bw. st. ik -at, heb

Veretteren,ow. zw. ik -etterde, ben -etterd; -ettering, v.

Verevenen, bw. zw. ik -evende, heb -evend; -evening, v.

Verf, v. verven; -je, o. -s.

Verfeestvieren, bw. zw. ik -feestvierde, heb -feestvier^.

Verfijnen, bw.zw. ik -fijnde,heb -fijnd; -fijning, v.

Verfkwast, m. -en.

Verflauwen, ow. zw. ik -rtauw-de, ben -flauwd; -flauwing, v.

Verflensen, bw. ow. zw. ik -flenste, ben -flenst; -flensing,v.

Verfoeien, bw. zw. ik -foeide, heb -foeid; -foeiin£!:,v.-foeisel,o.

Verfoeienswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -. (-heid,v.

Verfoeiltjk, bn. en bijw. -er, -st;

Verfoelion, bw. zw. ik -foeliede, heb -foelied; -foeliesel, o.

Verfomfaaien en verfom-fooien (bederven, verkreuken) bw.zw. ik -fomfaaide, heb -fom-faaid.

Verfommelen,bw. zw. ik -fora-melde, heb -forameld.

Verfpot, ra. -ten.

Verfraaien, bw. ow. zw. ik -fraaide, heb en ben -fraald; -fraaiing, v.

Verfransctien, bw. zw. ik -franschtc,heb -franscht; -fran-sching, v.

Verfrissclien,bw.zw. ik -frisch-te, heb -frischt; -frissching, v. -frisschinkje, o.

Verfrisscliend, bn. -er, -st.

Verfrommelen, bw. zw. ik -frommelde, heb -froraraeld.

Verfronselen, bw. zw. ik -fron-selde, heb -fronseld.

Verfwaren, v. mv.

Veifwinkel, ra. -s. (ben -gaan.

Vergaan, ow. onr. st. ik -ging.

Vergaarbak, m. -ken.

Vergaarder, ra. -s.

Vergaarsel, o. -s.

Vergaderen, bw.ow. zw. Ik -gaderde, heb en ben -gaderd

Vergadering, v. -en; -etje,o. -s.

Vergaderplaats, v. -en.

Vergadertijd, ra.

Vergaderzaal, v. -zalen.

Vergallen, bw. zw. ik -galde, heb -gald; -galling, v.

Vergaloppeecen(zich), ww. zw. ik -galoppeerde mij, heb raij -galoppeerd. (v.

Vergankelük,bn. -er, -8t;-heid,

Vergapen, bw.ow.zw.ik-gaapto, heb -gaapt.

Vö'rgapen (zich), ww. zw. ik -gaapte raij, heb raij -gaapt.

Vérgaren, bw. zw. ik -gaarde, heb -gaard. Boekbind. rsw.

Vergasten bw. zw. ik -gastte, heb -gast.

Vergauwen, bw. zw. ik -gauw-de, heb-gauwd. (-er,-st.

Vergeeflijk en vergefelijk, bn.

Vergeeflüklieid, v.

Vergeefs, bijw.

Vergeefscli, bn. (-beid, v.

Vergeetachtig, bn. -er, -st;

Vergeetal, ra. en v. -len.

Vergeetboek, o.

Vergeet-mij-niet en vergeet-me-niet,v. -en; -je,o. -s.

Vergeetvloed, ra. In de fabelk. de stroom der vergetelheid.

Vergelden, bw. st. ik -gold, heb -golden; -gelder, ra. -gelding,v.

Vergelijk, o. -en.

Vergelijkbaar, bn.

Vergelijken, bw. st. ik -geleek, heb -geleken. (biiw.

Vergelijkenderwijze en-wijs.

Vergelyking, v. -en.

Vergen, bw. zw. ik vergde, heb gevergd. (st; -beid, v.

Vergenoegd, bn. en bijw. -er.

Vergenoegen, bw. zw. ik -ge-noegde, heb -genoegd; -genoe-

Vegëtelboek, o. [ging, v.

Vergetelheid, v.

Vergeteiyk, bn.-er,-st; -heid,v.

Vergeten, bw. st. ik -gat, heb -geten.

Vergeven, bw. st. ik -gaf, heb -geven; -gever, ra. -geving, v.

Vergevensgezind, bn. -er, meest -; -beid, v.

Vergeving, v.

Vergewissen (zich) ww. zw. ik -gewiste mij, heb mij -gewist.

Vergezellen,bw.zw.ik -gezelde, heb -gezeld.

Vergezelschappen, bw. zw. ik -gezelschapte, heb -getfelschapt; -gezelschapping, v. Vergezicht, o. -en.

Vergieten, bw. st. ik -goot, heb -goten; -gieter, m. sgieting, v. -giettest, v.

Vergif en vergift,o. -giften,van

meer soorten sprekende. Vergiffenis, v. (heb -gift. Vergiften, bw. zw. ik -giftte. Ver gift enieer, v.

Vergiftig, bn. -er -st. Vergiftigen, bw. zw. ik -giftig-de. heb vergiftigd; -giftiger, ra. -giftiging, v. -giftigster, v. Vergissen (zich), ww. zw. ik giste mij, heb mij -gist; -gissing; v. -gissinkje, o. Verglazen, bw. zw. ik -glaasde, heb -ginasd; -glaasscl,o.-glazer. m. -glazing, v.

Verglijden, ow. st. ik -gleed,

ben -gleden.

Verglimmen, ow. st. ik -glom,

ben -glommen. Verglimpen,bw.zw.ik -glimpte,

heb -glimpt.

Vergoddelijken, bw. zw. ik goddel ijkte, heb -goddelgkt; -goddelijking, v.

Vergoden, bw. ZW. ik -goodde, heb -good; -goder, m.-goding,v. Vergoeden, bw. zw. ik -goedd^',

heb -goed; -goeding, v. Vergoelijken, bw, zw. ik-goe-lijkte, heb -goelijkt; -goelij-king, v. (heb -gooid.

Vergooien, bw. zw. ik-gooide. Vergramd, bn. -er,-8t; -beid, v. Vergrammen,bw.zw. ik -gram-

de, heb en ben -gramd. Vergraven, bw. st. ik -groef

heb -graven; -graving, v. Vergrazen, bw. zw. -graasde, heb -graasd. (-8.

Vergrijp (misstap) o. -en; -je, o. Vergrijpen, bw. st. ik -greep,

heb-grepen.

Vergrijpen (zich) ww. st. ik

-greep mij, heb mij -grepen. Vergrijzen, ow. zw. ik -grijsde, ben -grijsd. (de, ben -grimd. Vergrimmen, ow. zw. ik -grim-Vergroeien,ow. zw. ik -groeide,

ben -groeid; -groeiing, v. Vergrooten,bw.zw. ik -grootte, quot;lieb -groot; -grooter, ra. -groo-ting, v, (je, o. -s.

Vergrootglas, o. -glazen;glaas-Vergroven (grof raaken) bw.zw.

ik -groofde, heb -groofd. Vergruizelen, bw. zw. ik -grui-zelde,h( b -gruizeld; -gruizeling,v. Vergruizen (-brijzelen) bw. zw. ik -gruisde, heb -gruisd; -gruizing, v.

Verguizen (-achten, -nederen) bw. zw. ik -guisde, heb -guisd; -guizing, v.

Vergulden, bw. zw. ik -guldde, heb -guld; -gulder, ra. -guiding, v. -guldsel,o.-guldkas(in eenen boekwinkel) v. -guldraes, o. -guldpenseel, o. -guldwerk, o. ■^rgunnen, bw. zw. ik -gunde,

hrb -gund; -gunning, v. Verhaal (bericht) o. -halen; -tje. Verhaal (herstel) o. [o. -s. Verhaalster, v. -s. Verhaaltrant, m.


-ocr page 259-

VEB

VER.

251

Verhaasten, bw.zw.ik -haastte, heb -haast.

Verhabbezakken, bw. zw. ik

-habbezakte, heb -habbezakt.

Verliaken,bw.zw.ik -haakte,heb

-haakt. (-hakt.

Verhakken.bw.zw.ik -hakte heb

Verhakstukken, bw. zw. ik -hakstukte, heb -hakstukt.

Verbalen, bw.zw.ik -haalde,heb en ben -haald; -haler, m.

Verhalenderwijze en -wijs,

bijw.

Verbalvezoolen,bw.zw.ik -hal-vezoolde, heb -balvezoold.

Verhandelbaar, bn.

Verhandelen, bw. zw. ik -handelde, heb -handeld; -handelaar, m. {-s.

Verhandeling-, v.-en; -etje, o.

Verhang, o.

Verhangen, bw.st.ik -hing, heb -hangen; -hanging, v.

Verhanselen,bw.zw.ik -hansel-de. heb -hanseld.

Verhard, bn. -er, -st; -beid, v.

Verharddraven, bw. zw. ik -harddraafde, heb -harddraafd.

Verharden, bw. ow. zw. ik -hardde, heb en ben -hard;-har-ding, v.

Verhardzeilen,bw,zw.ik -bard-zeilde, heb -hardzeild. (-haard.

Verharen.ow.zw.ik -haarde,heb

Verhaspelen, bw. zw. ik -has-pelde, heb -haspeld; -haspeling, v. (heb -hecht.

Verhechten, bw.zw.ik -hechtte,

Verheelen (heel maken en worden) bw. ow. zw. ik -heelde, heb en ben -beeld; -heeling, v.

Verheeren, bw. zw. ik -heerde, heb -heerd; -heerder,m. -hee-ring, v.

Verheergewaden (een leen verheffen) bw.zw.ik -heerge waadde, heb -heergewaad.

Verheerlijken, bw.zw.ik -heer-lijkte, heb -heerlijkt; -heerlij-king, v.

Verheffen, bw. st. ik -hief, heb -heven; -heffing, v.

Verheidend, bn.

Verhelderen,bw.ow.zw.ik -hel-derde,heb en ben -helderd;-hel-derine, v. (-heelde, heb -beeld.

Verhelen (verbergen) bw. zw. ik

Verhelpen, bw. 8t.ik -hielp, heb -hoipen; -helping, v.

Verhemelen, bw.zw.ik -hemei-det heb -hemeld.

Verhemelte, o. -n.

Verheugd, bn. en bijw. -er, -st.

Verheugen, bw. zw. ik - heugde, heb -heugd. (o. -s.

Verheuging, v. -en; -heuginkje,

Verheveling, v. -en. (-beid, v.

Verheven, bn. en bijw. -er, -st;

Verhinderen,bw.zw.ik -hinder-de, heb -hinderd; -hindering, v.

Verhit, bn. -ter, -st; -beid, v.

Verhitten, bw. zw.ik -hitte, heb -hit; -hitting, v.

Verhoeden, bw. zw. ik -hoedde, heb -hoed; -hoeding, v.

Verhoefslagen,bw.zw.ik -boef-slaagde, heb -hocfslaagd; -hoef-slaging, v.

Verhoetelen (verknoeien, verbroddelen) bw. zw.ik -hoetelde, heb -boeteld.

Verholen (bedekt) bn. -er, -st; -beid, v.

Verhonderdvoudigen, bw.zw. ik -lionderdvoudigde,-heb -hon-derdvoudigd.

Verhongeren, bw. ow. zw. ik -hongerde,heb en ben -bongerd; -hongering, v.

Verhoogen, bw. zw. ik -hoogde, heb -hoogd;-hoogcr,ra.-hooging, -hoogst', o. -hoogstuk, o. [v.

Verhoor, o. -en.

Verhoorder, m. -s.

Verhoeren, bw. zw.ik-hoorde, heb -boord; -booring, v.

Verhoovaardi gen (zich) w w. zw. ik -boovaardigde mij, heb mij -hoovaardigd.

Verhouding, v. -en.

Verhuizen, ow. zw. ik-huisde, ben -huisd; -huizingjV.-huisdag, ra. -huistijd, m.

Verhuren, bw. zw. ik -huurde, heb -huurd;-huring,v.-buurder, ra.-huurster,v.-huurkantoor, o. -huurtijd, ra.

Verhutselen,bw.zw.ik-hutselde, heb - hutsel d.

Verificateur (naziener en waar-merker) m. -s.

Verificatie(bewaarheding,waar-merking) v.

Verifieeren (bewaarheden, bewijzen, doen blijken) bw.

Verijdelen, bw. zw. ik-ijdelde, heb -ijdeld; -ijdeling, v.

Verijdeltuiten,bw.zw.ik -ijdel-tuitte, heb -ijdeltuit.

Verinteresten (op interest loo-pen) bw. zw. ik -interestte, heb -interest.

Verjaardag, ra. -en; -dicht, o. -en; -feest, o. -en; -geschenk, o. -en; -maal, o. -malen.

Verjagen, bw. zw.en st.ik -jaagde (-joeg), heb -jaagd; -jager, ra. -jaging, v.

Verjaren, bw. ow.zw.ik -jaarde, heb en ben -jaard; -jaring,v.-ja-ringsfeest, o. -jaringsgeschenkjO.

Verjongen, bw. ow.zw.ik -jong-de, heb en ben -jongd; -jonging, v. -jongingskuur, v.

Ver kaard èn,bw.zw.ik -kaardde, heb -kaard. (heb -kaart.

Verkaarten, bw.zw.ik -kaartte,

Verkabbelen (afkabbelen) bw. zw. ik -kabbelde, heb -kabbeld; -kabbeling, v.

Verkakelén, bw.zw.ik -kakelde, heb -kakeld.

Verkalfateren en - erkplefa-teren,bw.zw.ik -kalfaterde,heb -kalfaterd.

Verkalken, ow. zw. ik-kalkte, heb en ben-kalkt;-kalking, v.

Verkallen (verpraten) bw. zw.ik -kalde, heb-kald. (heb-kamd.

Verkammen, bw.zw.ik -kamde.

Verkankeren, ow. zw. ik -kankerde, ben -kankerd; -kankering, v.

Verkappen (verbakken; ook opnieuw kappen)bw.zw. ik -kapte, heb -kapt; -kapping, v.

Verkassen (-huizen) ow. zw.ik -kaste, ben -kast; -kassing, v.

Verkavelen, bw.zw.ik -kavelde, heb -kaveld; -kaveling, v.

Verkeer, o.

Verkeerbord, o. -en; -je, o. -s.

Verkeerd, bn. en bijw. -er, -st; -elijk, bijw. -beid, v.

Verkeeren (omganghebben)ow. zw. ik -keerde,beb -keerd;-keer-der. m. -keering, v.

Verkeeren (veranderen) bw.ow. zw.ik -keerde,heb enben-keerd;. -keering, v.

Verkeering, v. -en. Verkeerspel, o. -len.

Verkeertje (verkeerspel) o.

Verkegelen, bw.zw.ik -kegelde,

Verkenbaar, bn. [heb - kegeld.

Verkenmerk, o. -en.

Verkennen (in den krijgsdienst: opnemen) bw.zw.ik -kende, heb -kend; -kenning, v.

Verkerven, bw. st.ik -korf, heb -korven.

Verketteren, bw.zw.ik -ketterde, heb -ketterd; -kettering, v.

Verkeuren, bw. zw. ik-keurde, heb -keurd.

Verkeuvelen,bw.zw.ik -keuvelde, heb-keuveld. (-kield.

Verkielen,bw.zw.ik -kielde,heb

Verkiesbaar, bn.; -beid, v. Verkieslijk en verkieselijk,

bn. -er, -st. (-kozen.

Verkiezen, bw. st. ik -koos,heb

Verkiezing, v. -en;-8dag,ra.-en; -sleer, v.; -swerk, o.

Verkijken, bw. st. ik-keek, heb -keken.

Verklaarbaar, bn. -der, -st.

Verkladden, bw.zw. ik -kladde^ heb -klad.

Verklagen, bw. zw. ik -klaagde, heb -klaagd; -klaagster, v.-kla-ger, in. -klaging. v.

Verklappen, bw. zw. ik -klapte, heb -klapt; -klapper, m.-klapping, v. -klapster, v.

Verklaren, bw. zw. ik -klaarde, heb -klaard; -klaarder, ra. -kla-ring, v.

Verkleed en, bw.zw.ik -kleedde, heb -kleed; -kleeding, v.

Verkleefd, bn. -er,-st; -beid, v.

Verkleinaap, ra. -apen.

Verkleinbaar, bn.

Verkleinen, bw. zw.ik -kleinde, heb -kleind; -kleining, v.-klein-glas,o.

Verkleinwoord, o.-en; -je,o.-s.

Verkleumd, bn. -er, -8t;-heid,T.

Verkleumen, ow.zw.ik -kleumde, ben -kleumd; -kleuming, v.

Verkleuren, bw. ow. zw. ik -kleurde, heb en ben -kleurd; -kleuring, v.

Verklikken, bw. zw. ik -klikte, heb -klikt;-klikker,m.-klikking, v. -klikster, v.

Verkloeken,bw.zw.ik -kloekte, heb -kloekt; -kloeking, v.

Verklungelen (den tijd verbeuzelen) bw.zw.ik -klungelde, heb -klungeld.

Verknagen, bw.zw.ik -knaagdeN heb -knaagd.

Verkneden, bw.zw.ik -kneedde,, heb -kneed; -kneding, v.

Verkneukelen (zich) ww. zw.ik -kneukelde mij, heb mij -kneu-keld.

Verkneuteren (zich) ww. zw. ik -kneuterde mij, heb mij -kneuterd.

Verkneuzen, bw. zw.ik -kneusde, heb -kneusd; -kneuzing, v.


-ocr page 260-

VER

252

VER

Verkruien, bw. ow. st. en zw.ik -kruoi, hel) en ben -krooien,ook ik -kruide, heb en ben -kruid.

Verkruimelen,bw.zw. ik -kruimelde, heb en ben -kruimeld; -kruimeling, v. (-kropen.

Verkruipen,ow.8t.ik-kroop,beri

Verkuilen (in een anderen kuil doen) bw. zw. ik -kuilde, heb -kuild; -kuiling, v.

Verkuipen, bw. zw ik-kuipte, heb -kuipt; -kuiping, v.

Verkuischt (gezuiverd) bn.

.Verkwakkelen, bw. zw. ik -kwakkelde, heb -kwakkeld.

Verkwanselen, bw. zw. ik -kwanselde, heb -kwanseld; -kwanseling, v.

Verkwülen, bw.zw. ik -kwijlde, heb -kwijld.

Verkwünen,ow.zw.ik -kwijnde, ben -kwijnd; -kwijning. v.

Verkwikkelijk,bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.-

Verkwikken,bw. zw.ik -kwikte, heb -kwikt; -kwikker, m.-kwik-kin?, v.

Verkwikkend, bn. -er, -st.

Verkwisten,bw.zw. ik-kwistte, heb -kwist; -kwister, m. -kwis-ting, v. -kwistster, v.

Verkwistend, bn. -er, -st.

Verlaat, o. -laten.

Verladen, bw. st. ik -laadde,heb -laden; -lading, v.

Verlagen, bw. ow. zw. ik -laadde. heb en ben -laagd; -la-

Verlak (verlaksel) o. 'ging, v.

Verlakken (met verlak beklee-den; ook; foppen, bedriegen)bw. zw.ik -lakte, heb -lakt;-lakker, ra. -lakking, v. -laksel, o.

Verlakt, o.

Verlammen,bw.ow.zw.ik -lam-de, heb en ben -lamd; -lam-minsr. v.

Verlanden, ow. zw. ik -landde, bi n -land; -landing,v.

Verlangen, bw. zw. ik -langde, heb -lanjfd.

Verlangen, o. -s.

Verlanglijst, v. -en; -je, o. -s.

Verlangst, v.

Verlanterfanten, bw. zw. ik -lanterfantte, heb -lanterfant.

Verlappen, bw. zw. ik -lapte,

heb -lapt;-lapping;, v,

Verlariön (verbeuzelen)bw.zw. ik -lariede, heb -laried.

Verlaten (begeven)bw.st.ik -liet, heb -laten; -lating, v.

V erlaten (zichl(vertrouwen),ww. st. ik -liet mij, heb mij -laten.

Verlaten (zich) (te laat komenl ww. zw. ik -laatte mij, heb mi; -laat.

Verlaten, bn. -er,-st;-heid, v.

Veriater, m. -s; -laatster, v.

Verleden en voorleden, bn.

Verleden en voorleden, o.

Verledigen (zich), ww. zw. ik -ledigde mij, heb mij -ledigd.

Verleenen, bw. zw. ik -leende, heb -leend; -leening, v.

Verleeren,bw.zw.ik -leerde,heb -leerd. (heb -leest.

Verleesten, bw. zw. ik -leestte.

Verlegen (bedeesd, beschaamd) bn. -er, -st; -heid, v.

Verlegen (bedorven door lang liggen) bn. meer -, meest -.

Verlegeren, ow. zw.ik -legerde,

ben -legerd.

Verleggen, bw. zw. ik -legde en -leide, heb -legd en leid; -legging, v.

Verlei (beleening) o. (-heid, v. Verleidelijk, bn.en bijw.-er,-8t; Verleiden, bw.zw.ik -leidde,heb -leid; -leider,m.-leiding,v.-leidster, v.

Verleien (beleenen) bw. zw. ik

-leide, heb -leid; -leiing, v. Verlekkeren.bw. ow. zw.ik -lek-kerde, heb en ben -lekkerd.

Verlengbaar, bn.

Verlengen, bw. zw. ik -lengde, heb -lengd; -lenging, -leng-stuk, o.

Verleppen, ow,zw.ik -lepte, ben

-lept; -lepping, v.

Verlet (hindering) o.

Verletten, bw. zw. ik -lette, heb

-let; -letsel, o.

Verleuteren (verbeuzelen) bw.

zw. ik -leuterde, heb -leuterd. Verlevendigen, bw. ow. zw. ik -levendigde, heb en ben -levec-digd; -levendiging, v.

Verlezen (uitlezen) bw. st. ik

-las, heb -lezen.

Verlezen (zich) (verkeerd lezen) ww. st. ik -las mij, heb mij -lezen. Verlicht, bn. en bijw. -er, -st. Verlichten (helder maken) bw.

zw. ik -lichtte, heb -licht. Verlichten (minder zwaar maken) bw. zw. ik -lichtte, heb -licht. (▼• -s.

Verlichter, m. -s; -lichtster. Verlichting (beschaving) v. Verlichting (ontheffing) v. Verliederlijken (zich) ww. zw. ik -liederlijkte mij,hebmij -lie-derlijkt. (-heid,v.

Verlièfd, bn. en bijw. -er, -st; Verliefde, m. en v. -n.

Verlies, o. -liezen; -je, o. -s. Verlieven, ow.zw.ik -liefde,ben -liefd. . t

Verliezen, bw. st. ik -loor, heb -loren;-liezer, m. (-legen. Verliggen, ow. st. ik -lag, ben Verltjden,bw.st. ik -leed, heb Verlof, o.-loven. [-leden.

Verlofganger, m. -s. [-heid.v. Verlokkelijk,bn.en bijw.-er,-st; Verlokken, bw.zw.ik -lokte,heb -lokt; -lokker, m. -lokking, v. lokster, v.

Verloksel, o. -s en -en. Verloochenen, bw. zw. ik -loochende, heb -loochend; -loochenaar,m. - loochenare8,v. -looche-ninï,v. (h( b -lood; -looding,v. Verlooden. bw. zw. ik -loodde. Verloofde, m. en v. -n. Ver loom en, ow. zw. ik -loomde,

ben -loomd.

Verloonen (laten -).

Verloop, o.

Verloopen,bw.ow.st.ik -liep,heb

en ben -loopen.

Verlootdag, m. -en.

Verloren, bn.

Verloskunde, v. Verloskundig, bn. en bijw. Verloskundige, m. en v. -n. Verlossen, bw. ow.zw.ik -loste, heb en ben -lost; -losser, m. -lossing, v. -losater, v. Verlossingswerk, o.

Verkniezen en verknüzen (zich), ww. zw. ik -kniesde mij, heb mij -kniesd.

quot;Verknüpen (zich), ww. st. ik -kneep mij, heb mij -knepen; -knijping, v.

Verknyzen. Zie Verkniezen.

Verknippen, bw. zw.ik -knipte, heb -knipt;-knippinR, v.

Verknocht, bn.; -heid, V.

Verknoeien, bw.zw.ik -knoeide, heb -knoeid; -knoeiing, v.

Verknollen (misdoen, Vtrbrod-den| bw. zw. ik -knolde, heb -knold.

Verknoopen, bw.zw.ik -knoopte, heb -knoopt.

Verknuffelen, bw. zw.ik -knuffelde, heb -knuffeld.

Verkoelen, bw. ow.zw.ik -koelde, heb en ben -koeld; -koeldrank, m.

Verkoelend,bn. -er, -st. (-en.

Verkoeling, v. -en; -smiddel, o.

Verkoken,bw. ow. zw.ik -kookte, heb en ben -kookt; -koking, v.

Verkolen,ow.zw.ik -kooide, ben -koold; -koling, v.

Verkolven, bw. zw. ik -kolfde, heb -koifd.

Verkomen (bekomen) ow. st. ik -kwam, ben -komen.

Verkonden, bw. zw.ik -kondde, heb -kond; -konder, m. -kon-ding, v.

Verkondigen, bw. zw. ik -kondigde, heb -kondigd; -kondiger, m. -kondiging, v.

Verkondscliappen,bw. zw. ik -kondschapte, heb -kondschapt; •kondschapping, v.

Verkonkelen,b w. z w. ik - konkelde, heb -konkeld; -konkeling,v.

Verkoop, m. -en.

Verkoopbaar, bn.

Verkoopdag, m. -en.

Verkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kocht; -koopbaar, bn. -kooper, m. -koopster, v.

Verkoophuis, o. -huizen.

Verkooping, v. -en; -koopinkje, o. -s.

Verkoopprijs,m. -prijzen.

Verkooptüd, m.

Verkoperen,bw.zw.ik-koperde, heb -koperd; -kopering, v.

Verkoren (gekozen) bn.

Verkorsten, ow.zw.ik -korstte,

ben -korst.

Verkorten,bw.zw.ik -kort.te,heb -kort; -korter, m. -korting, v. -kortster, v.

Verkortingsteeken, o. -s.

Verkouden, bn.

Verkoudheid, v. -heden.

Verkraohten,bw.zw.ik -kracht-te, heb -kracht; -krachter, m. -kraohting, v.

Verkreukelen, bw. ow. zw. ik -kreukelde, heb en ben -kreu-keld; -kreukeling, v.

Verkrijgbaar, bn.

Verkregen, bw.st.ik -kreeg, heb -kregen; -krijger, m.-krüi;iiig,v.

Verkrimpen, ow. st. ik -kromp, ben -krompen; -krimping, v.

Verkrommen, bw. ow. zw. ik -kromde, heb en ben -kromd; -kromming, v.

quot;Verkroppen, bw.zw. ik -kropte, heb -kropt; -kropping, v.

-ocr page 261-

VER

VER

253

Verloten, bw.zw. ik -lootte, heb -loot; -loter, ra. -loting:, v.

Verloven, bw.zw.ik - loofde, heb -loofd; -lovinp, v.

Vérlovingsdag, m. -en; -feest, o. en; -maal, o. malen.

Verluchten, bw.zw. ik -luchtte, heb -lucht; -luchtin*;, v.

Verluchtigen, bw. zw.ik-lnch-

tigde, heb-luchtlgd;-luchtising,v.

Verlulden, ow. enkel gebruikel. in; zich laten verluiden.

Verlulereniin luiheid doorbrengen) bw. zw. ik -luierde, heb -luierd.

Verlustigen, bw. zw.ik -lustig-de, heb -lustigd; -lustiging, v.

Vermaagschappen, bw. zw. ik -maaglt;cliapte,heb -maagschapt; -maagschapping, v.

Vermaak, o. -maken. Vermaakshalve, bijw.

Vermaan (vermaning) o.;-brief, m. -brieven.

Vermaard, bn. -er, -st; -heid,v.

Vermageren,bw.ow.zw.ik -ma-gerde, heb en ben -magerd;-ma-gerinif, v. (-beid, v.

Vermakel0k,bn.en bijw.-fr,-st;

Vermaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt.

Vermaken (zich) ww. zw. ik -maakte mij, heb mij -maakt;

Vermaledijd, bn. [-making, v.

Vermalen.bw.st.ik -maalde.heb -malen;-maling, v. (-mald.

Vermallen,bw. zw.ik -malde,heb

Vermanen, bw. zw. ik -maande, heb -maand; -maanster, v. -ma-ner,m. -manin?, v.

Vermangelen, bw. zw.ik -mangelde, heb -mangeld. (o. -s.

Vermaning, v. -en; -maninkje.

Vermannen (vermeesteren) bw. zw. ik -mande, heb -mand.

Vermannen (zich) ww. zw. ik -mande mij, heb my -mand; -manning, v.

Vermeend, bn. (heb-meend.

Vermeenen, bw.zw.ik -meende.

Vermeerderen, bw. ow. zw. ik -meerderde, heb enben-meer-derd; -meerderaar, m. -meer-deraarster, v. -meerdering, v.

Vermeesteren, bw.zw. ik -meesterde, heb -meesterd; -meeste-raar, m. -meestering, v.

Vermeiden. Zie Verm«en.

Vermeien, ook Vermeiden (zich) ww. zw. ik -meide en -meidde mij, heb mij -meid.

Vermelden, bw. zw. Ik -meldde, heb -meld; -melder,m.-melding, v.

Vermengen, bw.zw.ik -mengde, heb -mengd; -menger, m. -menging, v. -mengster, v.

V ermenigvuldigen,bw. o w. z w. ik -menigvuldigde, heb en ben -menigvuldigd; -menigvuldiger, m. -menigvuldiging, v. -menig-vuldigtal, o. (heb -merkt.

Vermerken, bw. zw.ik -merkte.

Vermetel, bn. en bjjw. -er, -st; -heid, v. -lyk, by w.

Vermeten (overmeten) bw. st.ik -mat, heb -meten.

Vermeten (zich) (zich in het meten vergissen; zich verstouten) ww. st. ik -raat mij, heb mij -meten.

Vermetselen, bw. zw. ik -metselde, lipb -metseld; -met^e-ling, v.

Vermicelli, v.

Vermijden, bw. st. ik -meed,heb -meden; -mijdbaar, bn. -rayde-lijk, bn. -raijding, v.

Vermijmeren. bw. xw. ik -mij-merde, heb -inijmerd.

Vermijten,ow.zw.ik -mijtte,ben -mijt.

Vermiljoen, o.; -achtig, bn.

Verminderen, bw. ow. zw. ik -minderde,heb en ben -minderd; -mindering, v.

Verminken, bw. zw.ik -minkte, heb -rainkt; -minking, v.

Verminkte, m. en v. -n.

Vermissen, bw. zw. ik -miste.

Vermits, vw. [heb -mist,

Vermodderen,bw.zw. ik -modderde, heb -modderd.

Vermoedelijk, bn. en bijw.

Vermoeden, o. -s.

Vermoeden, bw.zw.ik -moedde, heb -moed.

Vermoeid, bn. -er, -st; -heid, v.

Vermoeien, bw. zw. ik -moeide, heb -moeid; -moeiing, v.

Vermoeiend, bn. -er, -st.

Vermoeienis, v. -sen.

Vermotten, bw. ow.zw.ik -mof-te, heb en ben -moft;-moffing,v.

Vermogen, bw. ow. onr. zw. ik -mag, ik -mocht.

Vermogen, o. -s.

Vermogend, bn. -er, -st.

Vermolmen,ow.zw.ik -molmde, ben -molmd; -molmins, v.

Vermolsemen (vermolmen) ow. zw.ik-molserade,ben -molsemd; -molseniing (-molming), v.

Vermomde, m. en v. -n.

Vermommen, bw. zw. ik -mom-de, heb -momd; -momming, v.

Vermoeien, bw. ow. zw. ik -mooi'le, heb en ben -mooid.

Vermoorden,bw.zw.ik -moordde, heb -moord; -moorder, m. -moording:, v.

Vermorsen, bw. zw.ik -morste, heb -morst; -morsing, v.

Vermorzelen, bw. zw. ik -morzelde, heb -morzeld; -morzeling, v.

Vermotten, ow. zw. ik-motte, ben -mot; -motting, v.

VermufFen,ow. zw.ik -mufte,ben -muft; -muffing, v.

Vermunten, bw. zw.ik -muntte, heb -munt; -munting, v.

Vermurwen, bw. ow. zw. ik -murwde, heb en ben -murwd; -murwing, v.

V ernaaien,bw. zw.ik -naaide,heb heb -naaid.

Vernachten,ow.zw.ik -nachtte, heb -nacht.

Vernagelen,bw.zw.ik -nagelde, heb -nageld; -nageling, v.

Vernauwen, ow. bw. zw. ik -nauwde, heb en ben -nauwd; -nauwing, v.

Vemederen,bw.zw.ik -nederde, heb -nederd; -nedering, v.

Vernederend, bn. -er, - st.

Verneembaar, bn.

Vernemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen.

Vernestelen, bw.zw.ik -nestelde, heb -nesteld.

Vernielachtig, bn. -er, -st; Vernielul, m.en v.-len.[-heid,v. Vernielen, bw. zw. ik -nielde, heb -nield; -nieler,m.-nieling,v. -nielster. v. -nielzucht, v.

Vernietigbaar, bn.

V ernietigen, b w. z w. ik -nietigde», heb -nietigd; -inetiger,ra.-nieti-ging, v. -nietigster, v.

Vernieuwen, bw.zw.ik -nieuw-de, heb -nieuwd; -nieuwer, ra. -nieuwing, v.

Vernieuwerwetschen,bw.zw., ik -nieuwerwetschte, heb -nieu-werwetscht, -nieuwerwetsching,v. Vernis, o. -sen; -je, o. -s. Vernissen, bw.zw.ik -niste, heb gevernist. (-heid, v.

Vernoegd, bn. en bijw. -er, -st; Vernoegen (vergenoegen) (zich) ww. zw. ik -noegde mij, heb mij -noegd; -noeging, v. Vernoemen, bw.zw.ik -noemde,

heb -noemd; -noeming, v. Vernuft, o. -en.

Vernuftig, bn. en bijw.-er,-st. Veronachtzamen, bw. zw. ik -onachtzaamde, heb -onacht-zaamd; -onachtzaming, v.

V eronderstellen,b w. zw. ik -on-derstelde, heb -ondersteld; -on-derstelling, v.

Verongelijken, bw. zw. ik-on-gelijkte, heb -ongelijkt; -onge-lijking, v.

Verongelukken, ow.zw.ik -on-

gelukte, ben -ongelukt. Verontheiligen,bw.zw.ik -ontheiligde, heb -ontheiligd; -ont-heiliger, m. -ontheiliging, v. Verontreinigen,bw.zw.ik -ont-reinigde, heb -ontreinigd; -ont-reiniger, m. -ontreiniging, v. Verontrusten, bw. zw. ik -ontrustte, h. -ontrust; -ontrusting,v. Verontschuldigen, bw. zw. ik -ontschuldigde, heb -ontschul-digd; -ontschuldiging. v. Verontwaardigen, bw. zw. ik -ontwaardigde, heb -ontwaar-digd; -ontwaardiging, v. Veroordeelen, bw. zw. ik -oordeelde, heb -oordeeld; oordee-aar, ra. -oordeeling, v. Veroorlogen, bw. zw. ik -oorloogde, heb -oorloogd. Veroorloven, bw. zw. ik -oor-loofde, heb -oorloofd; -oorlo» ving, v.

Veroorzaken, bw. zw. ik -oor-zaakte, heb -oorzaakt;-oorzaak-ster, v. -oorzaker, m. -oorza-king, v.

Verootmoedigen, bw. zw. ik -ootmoedigde,heb -ootmoedigd; -ootraoediging, v.

Verorberen (gebruiken) bw.zw.

ik -orberde, heb -orberd. Verordenen, bw. zw.ik -ordende, heb -ordend; -ordening, v. Verordineeren,bw. zw. ik -ordineerde, heb -ordineerd; -ordineering, v. (heb en ben -oud. Verouden, bw.ow.zw.ik -oudde, Verouderen,ow.zw.ik -ouderde,

ben -ouderd; -oudering, v. Verouwelijken, bw. ow. zw. ik -ouweliikte, h. en ben -ouwelijkt. Veroveren, bw. zw. ik -overde, heb-overd;-overaar,m.-overing, v. -overingszucht, v.


-ocr page 262-

VER

254

VER

Verpachten,bw.zw.ik -pachtte, heb -pacht; -pachter, m. -pachting, v.

quot;Verpakken,bw.zw.ik -pakte,heb

-pakt; -pakking;, v. Verpanden, bw. zw. ik -pandde,

heb -pand; -panding, v. Verpappen, bw. zw. ik -papte, heb -papt. (-past.

Verpassen,bw.zw.ik -paste,heb Verpekelen, bw.ow. zw. ik -pekelde, heb en ben -pekeld. Verpekken,bw.zw.ik -pekte,heb -pekt.

Verpesten,bw.zw.ik -pestte,heb

-pest; -pesting, v. Verpestend, bn. -er, -st. Verpynen(zichjww.zw.ik -pijnde

mij, heb mij -pijnd. Verplaatsen, bw.zw. ik -plaatste, heb -plaatst;-plaatsing, v.

Verplakken, bw. zw.ik -plakte,

heb -plakt.

Verplanten, bw.zw.ik -plantte, heb -plant; -planting, v.

Verpiassen, bw. zw. ik -plaste, ■ -heb -plaat.

Verplelsteren, bw. zw.ik -pleisterde, heb -pieisterd. Verpleiten, bw. zw. ik-pleitte,

heb -pleit.

Verpletten, bw. zw. ik -plette,

heb -plet.

Verpletteren, bw. zw. ik -plet-terde,heb -pletterd; -plettering,v. Verpllcliten,bw.zw.ik-plichtte,

heb -plichti -plichting, v. Verpliclltena, bn. en bijw. -er, -st. (heb -plooid.

Verplooien, bw.zw. ik -plooide. Verponding (grondlastenjv.-en. Verpoozen, bw.ow.zw.ik -poosde, heb -poosd; -poozing, v. Verpoten.bw.zw.ik -pootte, heb

-poot; -poting, v.

Verpotten, bw.zw.ik -potte,heb

-pot; -potting, v.

Verpraten, bw. zw. ik - praatte, heb -praat. (heb -pronkt.

V erpronken ,bw. zw.ik -pron kte, Verprnilen, bw. zw. ik -pruilde,

heb -pruild.

Verraad, o. (-raden.

Verraden, bw. st. ik -ried, heb Verrader, m. -s en -en. Verraderes, v. -sen. Verraderü. v. -en.

V erraderljj k.bn .en bij w. -er,- st. Verradersch, bn. Verrafelen,bw.ow.zw.ik -rafelde, heb en ben -rafeld.

Verrammelen, bw. zw.ik -ram-

melde, heb -rammeid. Verrassen,bw.zw.ik -raste,heb -rast. (o. -s.

Verrassing, v. -en; -rassinkje. Verre, bijw. Zgt;e Ver. Verregaand, bn.en bijw.-er,-st. Verreiken (zich), (te ver reiken) ww. zw. ik -reikte my, heb mij -reikt.

Verreizen,ow.bw.zw. ik -reisde,

ben en heb -reisd. Verrekenen,bw. zw.ik -rekende,

heb -rekend;-rekening, v. Verrekfiker, m. -s; -tje, o. -s Verrekken, bw.zw.ik -rekte,heb

en ben -rekt; -rekking, r. Verrel, o. -tje, o. -s. Verreweg, bgw.

Verreziend en verziend, bn.

Verrichten, bw. zw. ik -richtte, heb -richt; -richting, v.

Verrügen, bw. st. ik -reeg; heb -regen.

Verrijken (rijker maken) b v.zw. ik -rijkte, heb -rijkt; -rijking,v.

Verrijzen, ow. st. ik -rees, ben -rezen; -rijzenis, v. -rijzing, v.

Verrimpelen, bw. ow. zw. ik -rimpelde, heb en ben -rimpeld.

Verritselen, ow.zw.ik -ritselde, heb -ritseld.

Verroelen,bw.ow.zw.ik -roeide, heb en ben -roeid.

Verroekeloozen. bw. zw. ik -roekeloosde, heb -yoekeloosd; -roekeloozing, v.

Verroepen, bw. st. ik -riep, heb -roepen. (heb -roerd.

Verroeren, bw. zw. ik -roerde.

Verroesten, ow. zw. ik - roestte, ben -roest; -roesting, v.

Verrollen, bw. ow.zw.ik -rolde, heb en ben -rold; -rolling, v.

Verromnielen,bw.zw. ik -rommelde, heb -rommeld.

Verronken, bw. zw. ik -ronkte, heb -ronkt.

Verronselen, bw.zw.ik -ronselde, heb -ronseld.

Verrocken, bw. zw. ik -rookte, heb -rookt.

Verrot, bn. en bijw. -ter, -st.

Verrotten, ow.zw.ik -rotte, ben -rot; -rotting, v.

Verruilen, bw.zw.ik -ruilde,heb -ruild; -ruiling, v.

Verruimen, bw. zw.ik -ruimde, heb -ruimd; -ruiming, v.

Verrukkelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Verrukken,bw.zw.ik-rukte.heb -rukt; -rukkiug, v.

Vers, o. verzen; -je, o. -s.

Versaagd, bn. en bijw. -er, -st; -heid', v. (-saagd.

Versagen, ow.zw.ik -saagde.ben

Versch, bn. en bijw.-er,-t;-elijk, bijw.; -heid, v.

Verschacheren, bw. zw. ik -schacherde, heb-schacherd.

Verschaffen, bw.zw.ik -schafte, heb -schaft; -schaffing, v.

Verschalen,ow.zw.ik -schaalde, ben-schaald; -schaling, v.

Verschalken.bw.zw.ik - schalk-te, heb -schalkt; -schalking, v.

Verschansen, bw. zw. ik -schanste, heb -8chanst;-scban-sing, v.

Verschehalie en varscheba-lie,m. -s.

Verscheiden (overladen) ow. st. hij -scheidde, is -scheiden.

Verscheiden, o. (-heid, v.

Verscheiden, bn. en telw.;

Verschelen (verschillen) ow.zw. ik -scheelde, heb -scheeld.

Verschen,bw.zw.ik Ver8chte,beb ?e veracht.

Verschenken,bw.st.ik -schonk, heb -schonken.

Verschepen, bw.zw.ik -scheepte, heb -scheept; -scheping, v.

Verscherpen,b w. z w. ik - scherpte, heb -scherpt; -scherping, v.

Verschertsen, bw, zw. ik -schertste, heb -schertst.

Verscherven,bw.zw.ik -scherfde, heb -scherfd.

Verschet. Zie Frisket.

Verscheuren,bw.zw.ik -scheurde, heb -scheurd; -scheuring, v.

Verschiet, o. -en; -je, o. -s.

Verschieten, bw. ow. st. ik -schoot, heb en ben -schoten.

Verschijnen, ow. st. ik -scheen, ben -schenen; -schijndag, m. -schiining, v. -schijnsel, o.

Verschikken, bw. ow. zw. ik -schikte, heb en ben -schikt; -schikking, v.

Verschil, o. -len; -letje, o. -s.

Verschilderen,bw.zw.ik -schilderde, heb -schilderd; -schildering, v. (ferde, ben -schilferd.

Verschilferen,oww:w.ik -schil-

Verschillen (verschelen) ow.zw. ik -schilde, heb -schild.

Verschillend, bn. en bijw.

Verschimmelen, ow. zw. ik -schimmelde, ben -schimmeid; -schimmeling, v.

V erschoffelen .bw.zw.ik -schoffelde, heb -schofïeld.

Verschokken, bw. ow. zw. ik -schokte, heb en ben -schokt.

Verschommelen, bw. ow.zw.ik -schommelde, heb en ben -schommeld. (-heid, v.

Verschoonhaar, bn. -der, -st;

Verschoonen, bw. zw. ik -schoonde, heb -schoond; -schoouing, v.

VerschOOnlyk (verschoonbaar) bn. en bijw. -er, -st; -heid,v.

Verschoppeling(verschoveling) m. en v. -en; voor het v. ook -schoppelinge.

Verschoppen,bw.zw.ik -schopte, heb -schopt; -schopping, v.

Verschot, o. -ten; -je, o. -s.

Verschovellng (verschoppe-ling( m. en v. -en.

Verschrabben, bw. zw. ik -schrabde, heb -schrabd.

Verschrappen, bw. zw. ik -schrapte, heb -schrapt.

Verschreeuwen (zich), ww.zw. ik -schreeuwde my, heb mij -schreeuwd. (de, heb -schreid.

Verschreien, bw.zw.ik -schrei-

Verschrijvon,bw.st.ik -schreef, heb - schreven; -schrijving, v.

Verschrikkelök bn.en bijw.-er, -st; -heid, v.

Verschrikken, bw. ow. zw. ik -schrikte,heb en ben -schrikt; -schrikker, m. -schrikking, v.

Verschroeien, bw. ow. zw. ik -schroeide,heb en ben -schroeid: -schroeiing, v.

Verschroeven, bw. zw. ik -schroefde, heb -schroefd; -schroeving, v.

Verschrompelen(rimpelen)ow. zw. ik -schrompelde, ben -schrompeld; -schrompelins:, v.

Verschronkelen (omkrullen) ow. zw. ik -schronkelde, ben -scbronkeld.

Verschudden,bw.zw.ik - schudde, heb -schud; -schuddirg, v.

Verschuilen (zich), ww. st. ik -school mij, heb mij -scholen.

Verschuimen, ow. zw. ik -schuimde, ben -achuimd.

Verschulnen,bw.zw.ik -schuin -de, heb -schuind.

Verschuiven, bw. ow. st. ik -schoof, heb en ben -schoven; -schuiving, v.


-ocr page 263-

VER

VER

255

Versmelten, bw. ow. st. ik -8molt,heb en ben -smolten; -smelting, v.

Versmeren, bw. zw. ik -smeerde, heb -smeerd.

Versmeulen, ow. zw.ik -smeulde, ben - .smeuld. Verslempen,bw.zw.ik-slempte,

h'ib -slempt.

Versmoren, bw. ow. zw. ik -smoorde, heb en ben -smoord; -smorin?, v. (heb -smuld.

Versmullen, bw.zw.ik -smulde, Versnapering,v.-en;-etje, o. -s. Versnellen, bw. zw. ik -snelde,

heb -sneld; -snelling, v. Versnerken,ow.zw. ik -snerkte,

ben -snerkt; -snerking, v. Versnüden,bw.st. ik -sneed,heb

-sneden; -snijding, v. Versnipperen, bw.zw.ik-snipperde, heb -snipperd; -snippe-ring, v. (heb -snoept.

Versnoepen.bw.zw.ik -snoepte, Versnoeren,bw.zw.ik -snoerde, heb -snoerd. (heb -snorkt. Versnorken,bw.zw.ik -snorkte, VerSO (de andere zijde) o. (-sold. Versollen, bw.zw. ik -solde, heb Verspaden (uitstellen; overspa-den) bw ow.zw. ik -spaadde, heb en ben -spaad.

Verspalken, bw.zw.ik -spalkte,

heb -spalkt.

Verspannen, bw. st. ik -span-de, heb -spannen; -spanning, v. Versparkelen (-spatten) ow.

zw.ik -soarkelde,ben -sparkeld. Verspelden, bw.zw.ik -speldde,

heb -speld.

Verspelen, bw. zw. ik -speelde,

heb -speeld.

Versperren, bw. zw. ik -sperde,

heb -sperd; -sperring, v. Verspieden, bw.zw. ik -spiedde, heb -spied; -spieder, m. -spieding, v.-spied8ter,v. -spiejjjcht, o. Verspillen, bw. zw. ik -spilde, heb -spild; -spiller, m. -spilling, v. -spilster, v.

Verspinnen, bw. st. ik -spon,

heb -sponnen.

Verspitten, bw. zw. ik -spitte,

heb -spit; -spitting, v. Versplinteren, ow. zw. ik -splinterde, ben -splinterd; -splintering, v.

Versplitsen, bw.zw.ik -splitste,

heb -splitst; -splitsing, v. Verspoelen,ow.zw. ik -spoelde, ben -verspoeld; - verspoeling, v. Verspreiden, bw.zw.ik -spreidde, heb -spreid; -spreider, m. -spreiding, t. -spreidster, v. Verspreken (zich) ww. st. ik

-sprak mij, heb mij -sproken. Versprengen,bw. zw.ik-sprengde, heb -sprengd. Versprenkelen, bw, zw. ik

-sprenkelde, heb -sprenkeld. Verspringen, ow. bw. st. ik -sprong, ben en heb -sprongen; -sprinsriner, v. (heb -spoten. Verspuiten, bw. st. ik -spoot. Verstaald, bn. -er, -st; -heid, v. Verstaan (te lang staan)ow.onr.

st. ik -stond, ben -staan. Verstaan (begrypen)bw.ow.onr.

st. ik -stond, heb -staan. Verstaanbaar, bn. en b«w.

-der, -st; -held, v.

Verschuldigd, bn; Verschuren, bw. ow. zw. ik -schuurde, beb en ben -scbuurd. Versie (omkeering:, wending,

overzetting, vertaling) v. Versierbloem, v. -en. Versieren,bw.zw.ik -sierde, heb -sierd; -sierder, m. -siering, v. -siersel, o. -sierster, v. Versificatie (versbouw) v. Versificeeren( verzen maken, in

verzen brengen) ow. en bw. Versjouwen, bw. zw.ik -sjouwde, heb -sjouwd.

Verslaafd, bn. -er, -st; -beid, v. Verslaan, bw. ow. st. ik -sloeg,

heb en ben -slagen.

Verslag-, O. -en; -je, o. -s. Verslagen, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Verslampampen (verbrassen) bw. zw. ik -slampampte, heb -slampampt. (-slapen.

Verslapen, bw. stik -sliep, heb Verslappen,bw.ow.zw.ik -slap-te,heben ben - slapt;-8lapping,v. Verslaven (zi'ïh), ww. zw. ik -slaafde mij, heb mij -slaafd; -slaving, v.

Verslechten, bw. ow. zw. ik

-slechtte, heb en ben -slecht. Versieepen, bw. zw.ik -sleepte,

heb -sleept.

Versmijten, bw. st. ik -smeet,

heb -smeten.

Verslensen, ow. zw. ik -slenste,

ben -alenst; -slensing, v. Verslenteren, bw. zw.ik -slen-

tenlc, heb -slenterd. Versieuren, bw. zw.ik -sleurde,

heb -slenrd.

Verslibten, ow. zw. ik -slibde,

ben -slibd; -sUbbing, v.

Versl jj ken n w.zw.ik -slijkte,bon

-slijkt; -s'üking, v. Verslümcn, ow. zw. ik -slijmde,

ben -slqmd; -slyming, v. Verslaten, bw. ow. st. ik -sleet, heb en ben -sleten; -slijtbaar, bn. -slijtelijk, bn. -slijtinü-, v. Verslikken,bw. zw.ik -slikte,heb -slikt; -slikking, v.

Verslimmeren, ow.zw.ik-slim-merde, ben -slimmerd; -slimme-ring, v.

Verslinden,»)w.8t.ik -slond,heb -slonden; -slinder, m. -slinding, v. -slindster, v.

Verslingerdheid, v. Verslingeren, bw. ow. zw. ik -slingerde, heb en ben -slin-gerd.

Verslodderen, bw.zw. ik -slodderde, heb -slodderd. (-sloft. Versloffen,bw.zw.ik -slofte,heb Verslonzen, bw.zw.ik -slonsde, heb -alonsd. (heb -sloofd. Versloven, bw. zw.ik -sloofde, V ersmaadneid, v. Versmachten, ow. zw. ik -8machtte,ben -smacht;-8mach-ting, v.

Versmaden,bw.zw.ik -smaadde, heb -smaadi-smaadsterjV.-sma-der, m. -smading, v. Versmakken (nog eens gooien) ow. zw. ik -smakte, heb -smakt. Versmallen, bw. zw.ik -smalde,

heb -smald; -smalling, v. Versmeden,bw.2w.ik -smeedde, heb -smeed; -smeding, v.

Verstalen, bw. zw. ik -staalde

heb -staald; -staling, v. Verstallen, bw. zw. ik -stalde,

heb -stald; -stalling, v. Verstand, o. -en. (-heid, v. Verstandelijk, bn. -er, -st; Verstandeloos, bn. en bijw. -loozer, -loost; -heid, v.

Verstandhouding, v. Verstandig, bn. en bijw. -er,

-St; -lijk, bijw.

Verstandsverbijstering, v. Verstapelen, bw. zw. ik -stapelde, heb -stapeld. Verstappen (zich) ww. zw. ik

-stapte mij, heb mij - stapt. Versteend, bn. -er, -st; -heid,v. Versteenen, bw. ow. zw. ik -steende, heb en ben -steend; -steening, v.

Verstek, o. (-stoken.

Versteken, bw. st. ik -stak, heb Verstekhaak, m. -haken. Verstellen, bw.zw. ik -stelde heb -steld; -steller, m.-stelling, v. -stelster, v. -stelwerk, o. Verstempelen,bw.zw.ik -stempelde, heb -stempeld; -stempe-

Versterf (het afsterven; ook de

nalatenschap) o. Versterfbaar, bn. Versterfrecht, o.

Versterken, bw.zw. ik -sterkte,

heb -sterkt; -sterking, v. Versterkend, bn. -er, -st. Versterven, ow. st. ik -stierf,

ben -storven;-sterving, v. Verstijfd, bn. -er, -st; -heid, v. Verstijven, bw. ow. zw. ik verstijfde, heb en ben -stijfd; -stijving, v.

Verstikken, bw. ow. zw. ik -stikte, heb en ben -stikt; -stikking, v.

Verstinken, ow. st. ik -stonk,

ben -stonken.

Verstoeien, bw. zw. ik -stoelde,

heb -stoeld; -stoeling, v. Verstoken, bw. zw. ik -stookte, heb -stookt; -stoking, v.

Verstokken, bw, ow. zw. ik

-stokte, heb en ben -stokt. Verstokt, bn. -er, -st; -heid, v. Verstommelen, bw. zw. ik

-stommelde, heb -stommeid. Verstommen, bw. ow. zw. ik -■tornde, heb en ben -stomd; -stomming, v.

Verstompen, bw. ow. zw. ik -stompte, heb en ben -stompt; -stomping, v.

Verstoomen, bw. ow. zw. ik -stoomde, heb en ben -stoomd; Verstoor baar,bp.[-stooming,v. Verstoord, bn. -er, -st; -heid,v. Verstoorder, m. -s. Verstoorster, v. -s. Verstooteling, m. en v. -en;

voor het v. ook verstootelinge. Verstoeten, bw. st. ik -stiet

(-stootte), heb -stooten. Verstoppen, bw. ow. zw. ik -stopte, heb en ben -stopt.

Verstoppertje, o. (je, o. -a. Verstopning, v. -en; -stoppink-Verstoptheid, v.

Verstoren, bw. zw. ik -stoorde,

heb -stoord; -storing,v. Verstorten, bw.zw. ik -stortte, heb -stort.

-ocr page 264-

VER

256

VER

Vervaard, bn. -er, -st; -heid, v. Vervaardigen, bw.zw.ik -vaardigde, heb -vaardigd; -vaardiger, m. -vaardiging; v. -vaardigster, v. (-st;-heid, v.

Vervaarlijk, bn. en bijw. -er. Verval (vermindering) o.

Verval (voordeel) o. -len; -letje. Vervaldag, m. -en. [o. -s. Vervallen, ow. st. ik -viel, ben -vallen.

Vervallen, bn. -er, -st; -heid,v. Vervnlschen,bw.zw.ik -valsch-te, heb -valscht; -valscher, m. Vervaltijd, m. [-valsching, v. Vervangen, bw. st. ik -ving,

heb -vaneen; -vanging, v. Vervaren (vervaard maken) bw.

zw. ik -vaarde, heb -vaard. Vervaren (vervoeren, enz.) bw. ow. st. ik -voer, heb en ben -varen. (-vaat. Vervaten, bw,zw.ik -vaatte,heb Vervatten.bw.zw.ik -vatte, heb -vat. (heb-vochten. Vcrvecliten,bw. st. ik -vocht. Vervederen. Zie Verveeren. Verveeren en vervederen, ow.zw. ik -veerde, ben -veerd; -veering, v.

Vervelen, bw. zw. ik -veelde» heb -veeld; -veling, v. (-heid, v. Vervelend, bn. eti bü^- -er, -st; Vervellen, ow. zw. ik -velde, ben-veld;-velling, v. (-heid,v. Verveloos, bn. -loozer, -loost; Verven, bw. zw. ik verfde, heb

geverfd; verver, ra. ververij, v. Vervenen, bw. zw. ik -veende,

heb -veend; -vening, v. Verversclien,bw.zw.ik -versch-

te, heb -verscht. Verversching (verfm8ching)v.

-en; -verschinkje, o. -a. Verversgild, o. -en; -knecht, m. -s; -kuip, v. -en; -winkel,m.-8. Vervier dubbel en, bw. zw. ik -vierdubbelde,heb -vierdubbeld. Vervülen, bw.zw. ik -vijlde,heb -vijld. (h. -vlochten; -vlechting,v. Vervlechten, bw.st. ik -vlocht. Vervliegen, ow. st. ik -vloog,

ben -vlogen; -vlieging, v. Vervlieten (vervloeien) ow. st.

ik -vervloot, ben -vloten. Vervloeien, ow.zw. ik vervloeide, ben -vloeid; -vloeiing, v. Vervloeken,bw.zw. ik-vloekte,

heb -vloekt;-vloeking, v. Vervloekt, bn.en bijw.(ooktw.) Vervloeren, bw.zw. ik -vloerde,

heb -vloerd.

Vervlucbtigen, bw. zw. ik -vluchtigde, heb -vluchtigdl; - vluchtiging, v.

Vervoederen, bw. zw. ik -voederde, heb -voederd. Vervoegbaar, bn.; -beid, v. Vervoegen, bw. zw. ik -voegde, Vervcer.o. [h.-voegd;-voeging,v. Vervoerbaar, bn.

Vervoeren (in alle beteekenis-sen) bw. zw. ik -voerde, heb -voerd; -voerder, m. -voering,v. -voerster, v. -voertuig, o. VeTVOlg, o. -en; -je, o. -s. Vervolgbaar, bn.; -held, v. Vervolgdeel, o.-en. Vervolgen, bw. zw. ik -volgde, heb -volgd; -volger, m.-volging, i v. -volgster, v.

Vertillen,bw. zw. ik -tilde, heb -tild.

Vertimmeren, bw. zw..ik -timmerde, heb -timmerd; -timmering;, v.

Vertinnen, bw. zw. ik -tinde, heb -tind; -tinner, m. -tinning;, v. -tinsel, o. (heb -tobd.

Vertobben, bw. zw. ik -tobde. Vertoef, o.; -plaats, v. -en. Vertoeven, ow. zw. ik-toefde,

heb -toefd.

Vertolken, bw.zw. ik -tolkte, heb -tolkt; -tolker, m. -tolking.v. Vertollen, bw.zw. ik -tolde, heb

-told; -tolling, v.

Vertonnen, bw. zw. ik -tonde,

heb -tond; -tonning, v. Vertoog, o. -en; -je, o. -s. Vertoon, o.

Vertoonbaar, bn.

Vertoondag, m. -en. Vertoonen,bw. zw. ik -toonde, heb -toond; -tooner, m. -toon-ster, v. (o. -s.

Vertooning, v. -en; -tooninkje. Vertoonplaats, v. -en. Vertoornen,bw.zw.ik -toornde,

heb -toornd.

Vertooveren, bw. zw. ik -too-verde, heb -tooverd; -toovering, v. Ver torsen, bw. zw. ik -torste,

heb -torst. Vertragen,bw.ow.zw. ik -traag-de, heb en ben-traagd; -traging,v. Vertrappelen, bw.zw.ik -trappelde, heb ■ trappeld. VertrappeUng, ra. en v. -en;

voor het v. ook vertrappelinge. Vertranpen bw. zw. ik -trapte, heb -trapt; -trapper, m. -trapping, v.

Vertreden, bw. st. ik -trad, heb -treden; -treder, m. -treding, v. -treedster, v. (-s.

Vertrek (kamer) o. -ken; -je, o. Vertrek (afreis) o. Vertrekken,bw.ow.8t. ik -trok, lieb en ben -trokken; -trekking,'v. Vertreuren, bw.zw. ik -treurde,

heb -treurd.

Vertreuzelen, bw. zw.ik -treuzelde, heb -treuzeld; -treuzeling, v.

Vertroetelen, bw.zw. ik -troetelde, heb -troeteld; -troeteling, v.

Vertroosten,bw.zw. ik -troostte, heb -troost; -troostbaar, bn. -trooster, ra. -troosteres, v. -troostins, v.

Vertroostend, bn. -er, -«t. Vertrouwd, bn. -er,-8t; -heid,v. Vertrouwelijk, bn. en bijw.-er,

-st; -heid, v.

Vertrouweling, m. en v. -en;

voor het v. ook vertrouwelinge. Vertrouwen, o.

Vertrouwen, bw.zw.ik -trouwde, heb -trouwd. Vertuianker, o. -a.

Vertuien, bw.zw. ik -tuide, heb

-tuid; -tuiing, v.

Vertuigen, bw. zw. ik-tuigde,

heb -tuigd; -tuiging, v. Vertuind, bn.

Vertuining, v. -en. (v.

Vertwüfeld, bn. en bijw.; -heid. Vertwijfelen, ow. zw. ik -twijfelde, heb -twijfeld; -twijfeling, Veruitziend, bn. [v.

Verstouten, bw.zw. ik -stoutte,

heb -stout.

Verstouwen, bw.zw. ik -stouwde, heb - stouw d. Verstrammen, bw. ow. zw. ik -stramde, heb en ben -stramd; -strammintf, v. (heb -straat. Verstraten, bw.zw.ik -straatte. Verstrekken, bw.zw. ik -strekte, heb -strekt; -strekking;, v. Verstrijken, ow. st. ik -streek,

ben -streken.

Verstrikken, bw.zw.ik-strikte,

heb -strikt; -strikking, v. Verstrooid, bn. -er, -st; -hcid,v. Verstrooien, bw.zw. ik -strooide, heb -strooid.

Verstrooiingr, v. - en. Verstuiken, bw.zw. ik -stuikte,

heb -stuikt; -stuiking:, v. Verstuiven,ow.st.ik -stoof, ben

-stoven; -stuiving:, v. Verstuwen (verstouwen) bw

zw. ik -stuwde, hrb -stuwd. Versuften, bw.ow.zw. ik -sufte,

heb en ben -suft.

Versuft, bu. -er, -st; -beid, v. Versukkelen, bw. ow. zw. ik -sukkelde, heb en ben -sukkeld. Vertaalbaar, bn. Vertaalfabriek, v. -en. Vertaalloon, o.

Vertaalwerk, o.

Vertaal woede, v.

Vertakelen, bw.zw. ik -tahelde.

heb -takeld; -takeling, v. Vertakking, v. -en.

Vertalen, bw.zw. ik -taalde,hob -taald; -taaister, v. -taier, m. -taling, v. (heb-talrad.

Vertalmen, bw.zw. ik -talmde. Vertappen, bw. zw. ik -tapte,

heb -vertapt; -tapping, v. Vertasten (zich), ww. zw. ik

-tastte mij, heb mij -tast.

Verte (afstand) v.

Verte, keerom (het blad). Verteederen, bw. ow. zw. ik -teederde, heb en ben -teederd; -teedering, v.

Verteerbaar, bn.

Verteerder, ra. -s;-teerster, v. Vertegenwoordigen, bw. zw. ik -tesenwoordigde,heb -tegen-woordigd; -tegenwoordijjer, ra. -te?enwoordiging. v. - tegen-woordigster, v.

Vertellen (verbalen) bw.zw. ik -telde, heb -teld; -teller, m. -teister, v.

Vertellen (zich)(verkeerd tellen) ww.zw. ik - telde mü.h. mij -teld. Vertellenswaardlg, bn. -er, -st of meer en meest-. (-8. Vertelling, v. -en; -tellinkje, o. Vertelsel, o. -s; -tje, o. -s. Verteren, bw.ow.zw. ik -teerde,

heb en ben -teerd; -tering;, v. Verteuten (den tijd metledig-loopen doorbrengen) bw. zw. ik -teutte, heb -teut. Verticaai(loodrecht) bn. Vertienden, bw.zw.ik -tiendde, heb vertiend; -tiender,m.-tien-dlne, v.

Vertienvoudigen, bw. zw. ik

-tienvoudigde, heb -tienvou-digd.

Vertier (aftrek, verkoop) o. Vertige (duizeling) o. Vertigineus (duizelig) bn.

-ocr page 265-

VER

VER

257

Vervolgens, bijw.

Vervolging, v. -en; -sgeest, m.

Vervolglijat, v. -eu; -je, o. -s.

Vervolgwerk, o. -en.

Vervolgziek, bn. -er, -st.

Vervolgzucht, v.

Vervolgzuchtig, bn. -er, -st.

Vervoegden, bw.zw. ik -voogd-de, llelj - voogd.

Vervorderen (voortzetten), bw. zw. ik - vorderde, heb -vorderd.

Vervormen,bw.zw. ik -vormde, heb -vormd; -vormer, ra. -vor miiiff, v.

Vervouwen, bw.st. ik -vouwde, heb -vouwen.

Vervrachten.bw.zw.ik -vracht-te, heb -vracht; -vracliting, v.

Vervreemdbaar, bn.

Vervreemden, bw. ow. zw. ik -vreemdde, heb en ben -vreemd; -vreemilheid, v. -vreemd!ns:, v.

Vervreten, bw.st. ik-vrat, heb -vreten.

Vervriezen, ow. st. ik -vroor, ben -vroren of -vrozen; -vrie-zinï, v.

Vervroegen, bw. ow. zw. ik -vroegde. heb en ben -vroegd; -vroegimr, v.

VervróoliJken, bw.zw. ik -vroo lijkte; heb -vroolijkt; -vroolij-king, v.

Vervuild, bn. -er, -st; -beid, v.

Vervuilen, ow. zw. ik -vuilde, ben -v'iild; -vniling, v.

Vervullen, bw. zw. ik -vulde, heb -vuld; -vulling, v.

Vervuren, ow. zw. ik -vuurde, 'ben -vuurd.

Verwaaid, bn. -er, -st.

Verwaaien, bw.ow. zw. eo st. ik waaide ( woei;, heb en ben -waaid; -waaiing, v.

Verwaand, bn. en bijw. -er, -at, -elijk, bijw. -beid, v.

Verwaarborgen, bw. zw. ik -waarburxlt;le, heb -waarborgd; -waarborging, v.

Verwaardigen, bw. zw. ik -waaidiifd ', heb -waardigd.

Verwaarloozen, bw. zw. ik -waarloosde, heb -waarloosd; -waarloosster, v. -waarloozer, m. -waarloozing, v.

Verwachten, bw.zw.ik -wacht-te, heb -wacht; -wachter, m. -wachtinsf, v.

Ver wakkeren, ow. zw. ik - wakkerde, bi-n -wakkerd; - wakke-

Verwalmd, bn. [ring, v.

Verwant, bn.

Verwante, m. en v. -n.

Verwantschap, v. Verwantschapt, bn.

Verward, bn. en bijw. -er, -st; -elijk, bijw. -beid, v.

Verwaren (bewaren) bw. zw. ik -waarde, eb -waard; -warinff,v.

Verwarmen, bw.zw. ik -warm-de, heb -warmd; -warrnin!;, v.

Verwarmingstoestel, ra. en o. -If-n. (heb -ward; -warrina:,v.

Verwarren, bw. zw. ik -warde.

Verwasemen, ow. zw. ik -wa-8»-rade, b**n -wasemd.

Verwassen (door groeien verdwijnen; ook verkeerd wassen) ow.st. ik -wies, ben -wassen; -wassinsr, v. (-beid, v.

Verwaten, bn. en bijw. -er, -st;

Verwateren, bw.zw. ik -waterde, heb -waterd;-watering, v.

Verwedden, bw.zw. ik -wedde,

heb -wed.

Verweekel|)ken, bw. zw. ik

- weekehjkte, heb -weekelijkt; -weekei ij king, v.

Verweeken, bw.zw. ik -weekte, heb -w-ekt; -weeking, v.

Verweerbaar, bn.

Verweerd, huw. en tw.

Ver weer en (bederven) ow.zw.ik •weerde, ben -weerd.

Verwegen, WW. alleen gebruikelijk in ile oubep. wijs.

Verweiden, bw. zw. ik -weidde, heb - weid; - weiding, v.

Verwekken, bw. zw. ik -wekte, heb -wekt; -wekker, m. -wek-kitiif, v. -wekster, v.

Verweldigen, bw. zw. ik -wel-digde, heb - weldiifd.

Verwelf en verwulf. o.-welven en - wulven.

Verwelfsel en verwulfsel, o. -welfsels en -wulfsels.

Verwelken, bw. ow. zw. ik -welkte, heb en ben -welkt; -welkbaar, bn. -welkbaarheid, v. -welkelijk, bn. -welking, v.

Verwelkomen, bw. zw.ik -wel-korade, heb -welkomd; -welko-mins, v.

Verwelven en ver wulven, bw.zw. ik -welfde (-wuifde) heb -Welfd (-Wtllfd).

Verwennen,bw.ow.zw.ik -wen-de,heb en ben -wend;-wenning,v.

Verwenschen, bw. zw. ik -wenschte,heb -wenscht; -wen-schinsr, v.

Verweren zich)(verdcdigen)ww. zw. ik -weerde mij, heb my -weerd; -weerder, ra. -weerster, v. -werinsr, v. -weerschrift. o.

Verwerkelijken, bw. zw. ik

-werkelijkte, heb -wer kei ijkt; -werkelijking, v.

Verwerken, bw.zw. ik -werkte, heb -werkt; -werking, v.

Verwerpelijk, bn. -er, -st; -lu id, v.

Verwerpen,bw.at.ik -wierp,heb -worpen; -werping, v.

Verwerven,bw.st.ik -wierf, heb •worven; -wervinsc, v.

Verwezenlü ken.bw.zw.ik -we-zenlijkte, heb -wezenlykt; -we-zenlijKina:, v.

Verwiggelen, bw. ow. zw. ik -wiïy:' ldea heb -wiggeld.

Verwijden, bw. ow.zw.ik-wijd-d'-, hlt;'b en ben -wijd;-wijding,v.

Verwijderd, bn. -er, -st.

Verwijderen, bw.zw.ik -wijderde, h'-b -wijderd;-wijdorin», v.

Verwijfd, bn. -er, -st; -beid. v.

Verwijl, o. (-wijld.

Verwijlen, ow.zw.ik -wijlde,heb

Verwijt, o. -en.

Verwijten, bw. st. ik -weet, heb -weten; -wijting, v.

Verwöven,bw.ow.zw.ik -wijfde. heb en ben -wijfd.

Verwijzen, bw. st. ik -wees, heb -wezen: -wij ing, v.

Verwikkelen, bw. zw. ik -wikkelde, heb -wikkeld; -wikke-linsr, v.

Verwikken, WW. alleen gebruikelijk in de onbep. wijs.

-Verwilderd, bn. -er,-st;-heid,v. Verwilderen, bw. ow. zw. ik -wilderde,heb en ben - wilderd; -wildering, v.

Verwilligen (toestaan) bw. ow. zw. ht - willigde, heb-willigd; -williging, v.

Verwinb.iar, bn. (-wonden. Verwinden.bw.st.ik -wond,heb Verwinnen, bw. ow.st.ik - won, heb - won nen;-winnaar,m.-winnares, v. -winning, v. Verwinteren, ow. zw. ik -win--terde,ben ■ w!nterd;-wintering,v. V er wisselen.bw.ow.zw.ik - wisselde, heb en ben -wisseld,-wisselaar, ra. -wisselbaar,bn. -wisseling, v.

Verwittigen, bw.zw.ik -wittig-de, heb -wittigd;-wittiging, v. Verwoed, bn. ei! bijw. -er, -st; -beid, v.

Verwoesten, bw. zw.ik -woest-te, heb -woest; -woester, m. -woesting, v.

Verwonden, bw.zw.ik -wondde,

heb - wond; - wonding, v. Verwonderen, bw. zw.ik -won-.derde, hi*b -wonderd. Verwondering v.;-steeken(uit-

roeping-iteeken) o. -s. Verwonderlijk, bn. en bijw.

-er.-st. (heb-woond.

Verwonen, bw. zw. ik - woonde. Ver wonneling,ra.en v.-en;voor

het v. no't verwonnelinge. Verworden(vuil worden,beder-vemow.st. ik -werd, ben-worden; -wording, v.

Verworgen en verwurgen,

bw. zw. ik -worgde (-wurgde), heb -worgd (-wurgd); -worging (-wurging) v. (de. ben -worrad. Verwormen, ow. zw. ik - worm-Ver worpeling, ra. en v. -en;

voor het v. ook verworpelinge. Verworpen, bn. -er,-st;-heid,v. Verwortelen.ow. zw.ik-wortelde. ben -worteld. Verwrikken, bw.zw.ik -wrikte,

h'-b -wrikt; -wrikking, v. Verwringen, bw. st. ik - wrong, heb - wrongen; -wringing, v.

Ver wulf ,verwulfsel,ver wulven. Zie Verwelf, enz. Verwurgen. Zie Verworgen. Verzaadbaar, bn. Verzaadheid, v.

Verzachten, bw. ow. zw. ik -zachtte, heb en ben -zacht; -zachting. v.

Verzachtend, bn. -er, -st. Verzaden,bw.zw.ik -zaadde,heb

-zaad;-zading, v. Verzadigbaar, bn. Verzadigdheid, v. Verzadigen, bw.zw.ik -zadigde, heb -zadigd; -zadiging, v. (-zaagd. Verzagen bw.zw.ik -zaagde.heb Verzaken, bw.zw.ik -zaakte,heb -zaakt; -zaakster, v. -zaker, m. -zaking, v.

Verzakken ,ow. zw.ik -zakte,ben -zakt. (o. -s.

Verzakking, v. -en; -zakkinkje. Verzamelen, bw. ow. zw. ik -zamelde,heb -zameld; -zaraelaar, m.-7,amelanr3ter,v.-zamelplaats,v.

Verzameling, v. -en; -etje, o.-s. Verzamen,bw.ow.zw. ik -zaam-de, heb en ben -zaamd.


17

-ocr page 266-

VER

VIE

258

Verzanden, ow. zw. ik -zandde,

bm -zand; -/anding, v.

Verzeenwd (zreziiklbn.

Verzegelen, bw. zw.ik -zegelde, lub -z«gild; -z«gelaar,m.-z(ge-li' K, v.

Veizepgen,bw.zw.lk -zeide, heb -z i j!«' ii -ziid.

Verzeilen, ow.bw.zw.ik -zeilde, b«n in In b -ztiJd; -zeiling, v.

Verzekeidhcid. v.

quot;Veizekertn, bw.zw.ik -zekerde, heb -ztktid; -zikeiaar, m. -ze-keiing, v.

Verzekertorlef, m. -brieven; -i{cld, o ;-kantoor (assurantie-kantuor) o. -kantoren.

Verzeilen, bw. zw.ik -zelde, htb -u ld.

Ver zelsctiappen,bw. zw.ik -zel-ecl.ai u . hlt; b - z« Iscliapt.

Veizenboek. o. -en; -je, o. -s.

Verzenden, bw. st.ik -zond, heb -zondei; -zender, m.-zending,v. -zendster, v.

Verzenen (birlexi) v. mv.

Vei zengen, bw. zw. ik -zengde. Lib -zenud; -zenging,v.

Verzenlijmer. m.-8;-lijmerij,v.; -lymati r, v. -s; -maakster, v.-s; -maker,m. -s, -makny, v.

Verzet (rust, verpoozinjt; ook pand) o. (o. -s.

Verzetje (uitspannirp, afli idinp)

Verzetten.bw. zw.ik -zetti, h« b -zt-t; -7etiing, v.

Verzieden, ow. st.ik -zood,ben -zodm; -zieding, v.

Verzien, bw. st. ik -zag, heb -zii n

Veizilveren, bw. zw.ik - zilver-de. bib -zilverd; -zilveraar. m. -zilvmng, v. {-zongi-n

Verzlreren. bw.st. ik -zong, lub

quot;Verzirkboor. v. -bonn.

Verzinken,ow. st.ik-zonk,b^n -zonkin; -zinking, v.

Ver«lnHjken,bw zw ik -zinlijk-ti*. lub -/inliikt; -zinlliking, v.

Verzinnen, bw. st. ik -gt;on, heb -zonnm; -zinner, m. -zinsel, o -rinst. r. v. (-zetm.

Verzitten, bw.ow.st.ik -zat, heb

Verzoek o. -en; -j»,o. -B.

Verzoeken.bw.onr.zw.ik-zocht. heb -zocht; -zoeker, m. zot king, v. -zoi kster, -zoi kscbrift, o.

Verzoenbaar, bn.; - bi id, v.

Veizoendap. m -en.

■Verzoendeksel, o. -s.

Verzoenen, bw.ow.zw.ik -zoen-di. heb -zomd;-zo«ner,m.-zoe-ninir, v. -zornstir. v.

Verzoenend, bn. -er, -st.

Verzoeningswerk, o.

Verzoeten.bw.zw.ik -zoette,heb -zoM; -zorting, v.

Verzolen, bw. zw. ik zoolde, heb -zooid; -zoling. v.

Verzoomen, bw.zw.ik -zoomde, h«b -zt-omd.

Verzorgen, bw. zw. ik -zorgde, hi b -zoritd; -zorger,m.-zorging, v. -zorKs*er, ▼.

Verzot- bn.; -hiid, v.

Verzotten, ow. zw. ik -zotte,bfc -zot.

VerzCUten, bw.st. ik -zoutte,heb -zontm.

Verzuchten, bw.zw.ik -zuchtte, heb -zucht; -zuchting, t.

Verzuim, o. -en; -pje, o. -s.

Verzuimen, bw. zw.ik -zuimde, lub -zuimd; -zuiming, v.

Verzuijen, bw. ow. st. ik -zoop, hgt; b ■ n bgt; n -zopen.

Verzuren, bw uw.zw.ik -zuurde, lub m bin -zuuid; -zuiing. v.

VerzUEteren.bw.zw. ik -znster-rie. lub -zusterd; -znsti iinp,v.

Verzwageren, bw. zw. ik -zwa-

geide, hib -zwagerd; -zwage-ring, v.

Verzwakken, bw. ow. zw. ik -zwakte, btb en ben -zwakt, -zwa' king, v.

Verzwaren bw. ow. zw. ik -/.waaidf, heb en ben-zwaard; -zvaiing. v.

Verzwarend, bn. -er, -st.

Verzwelgen, bw. st. ik-zwolg, heb-zwolgi n;-zwelger,m.-zwel-ging. v. -zwelgster, v.

Verzwendelen, ^ bw. zw. ik

-zwi ndelde, beb -zwendrld.

Verzweren I met n need) bw.st. ik -zwo» r. bi b -zworen.

Verzweren (-etteren) ow. st. ik -zwoer,heb -zworen;-zwi ring,v.

Verzwieren.ow zw.ik -zwiepte, hm -zwitpt; -zwieping, v.

Verzwieren,bw.7,w.ik -zwierde, lub -zwirrd.

Verzwügen.bw. st.ik-zweeg,hi b -zwem u; -zwijfiing, v.

Verzwikken (v«rstuiken)bw.zw. ik -zwikte, heb -zwikt; -zwik-kin?. v.

Verzwinden (verdwijnenjow.st. ik -zwond, bi n -zwonden.

Veamp;rer. v. -«.

Vest (sehans) v. -rn.

Vest(kleedinK8tiik)o.-en;-je,o.-s.

Vesta (godin des vuuis; ook: naam eener kliineplaneet) v.

Vestaalsch, bn.

Vestalen (prif steressen der godin V. sta, en bewaarstv rs van het heilige vuur datalt{)d brandde) v mv. (-.evist.

Vesten, bw. zw. ik vestte, heb

Vestergoed. o.; -stof v. -f«n.

Vestibule (voorhof, insang van een gebouw, dat eene op zuili n rust» tide ovi rdi kking bf'eft)v.-s.

Vestigen, bw.zw.ik Ve8tigde,beb fci vi stigd; vestiieing, v.

Vesting (eene versterkte plaats) v. - n. vi stinkje, o. -s.

VeSUViUS^uurspuwindi' bi r? in

Vet. o. TSicilië) m.

Vet. bn. -ter,-st;-beid, v.

Vetachtig, bn.

Veter 'ook nestil) m.-s;-tje.o.-8.

Veteraan (een oud, uitgediend soldaat) m veti ranen.

Veteren. UW. zw. ik Vi terde,heb

Veterinair (veeartsenykundig, vi-eart*! nii) bn.

Vetgans,©, -ganzen.

VetO (i^ verbii d, ge^f myne toestemming: nift, verwerp; ik ki ur af; als zn. stem. uit::! braebt» stem. 01 k enedkeurin!f)o.veto's.

Vettewarier;komeniiman)m.-8.

Vettig bn. -»r. -st; -heid,v.

Vettik fvildsla) V.

Vetweiden .bw.zw.ik vetweidde, hibtr» vetwtld, -w«ider, m.-wei-deni. v.

Vetzak, m. en v. -ken.

Veulen, o. -s; -tje, o. -s.

Vexatie (kwelling; verdrukking;

onn chti v. -tiën en -ties. Veseeren ikwdhn. plagen.ver-diukktn; onrecht aandotn) bw. Vezel, v. -«« of -s; -tje, o. -s. quot;Vezclactltig. bn -er,-8t;-heid,v. Vezelig, bn. -er, -8t; -h« id. v. quot;Viaduct iboogbrus:) v. -en. Viaticum (tierpenning; by de Katlu lii km: het sacrament der stervi nden) o.

Vibratie (trilling) v. -t«ën en -'iis. (trillin) ow.

Vlbreeren (trillingen maken. Vicariaat (bi-du ning of plaats van eenen vicaris) o. vicariaten. Vicaris (plaatsbikUeder, best uuvdir, hulpgee8te]yke)m. -sen. Tice, ordi-r. plaatsvervangend. Vice-admiraal, m. vice-adml-raals.

Vice-consul, m. vice-consuls. Vice-president, m. vice-presi-

d« nt« n.

Vice versa, heen en terug. quot;Vicieus (ondiugend, zedeloos; gebukkig) bn. vicieuzer, vi-eimst.

Victalie en victualie (eetwaar, leeftocht) v. victalieu en victualiën. (ninK)v. Victoria (godin drr overwin-Victorie (ovi rwinning) v. -riën i n -«ii s.

Victualie «-n victalie (eetwaar, heftocht) v. victualiën en victa-liën. (voorzien) bw.

Victualieeren (van leeftocht Vide! zie ! zie na ! sla op I Videtur, het schijnt, dunkt. Vidi, ik heb het gt zien.

Vier. telw. (als zn. v.); -en; -tje, o. -s.

Vieravond (lu iligavond) m. -en. Vierbeenig, bn.

quot;Vierbladig. bn.

quot;Vierdaagsch, bn.

Vierdag, m. -en.

Vierde, bn. -half.bn.-ndaagscb,

bn. - part. o. -en; -partje, o. -■. Vierderhande, -lel,onverb. bn. quot;Vierdrnadsch, bn. Vierdubbel, bn.»n bijw. Vierdultsbroodje. o. -s. (tal). Vierduizendste. ti-iw. (rangge-quot;Vleren. bw. ow.zw.ik vierde,heb

ai vii rd; vii ring, v. Vierendeel, o. -en; -tje, o. -s. quot;Vlerendeelen. bw.zw.ik vieren-

dtelde. lu b si vierendeeld. Vierhandig, bn.

Vierhoek, m. -en.

Vierhoekig bn. Vierhonderd, t» lw. (tal). Vierhonderdste, telw.(rangge-Vierjprig, bn.

Vierkant, bn.

Vi rkart. o. -en; -je,o. -s. Vlerkf-rtlg bn.

Vierkleurig. bn.

Vierledig, bn. Vierlettergrepig, bn. Vierling, n . m v. -en; voor het v ook vif rllnge.

Vierloorer m. -s.

Viermaal, hüw. Vlenraardelöksch, bn. Vierponder. m.

Vierpootlg, bn.

Vierpuntig, bn.


-ocr page 267-

VIT

VIE

259

Vierregelig, bn.

Vierscnaar, v. -scharen. Vierfenarlg, bn.

Vierspan, o. -nen. Viersprong, m. -en. Vierstemmig, bn.

■Vlarbtoot, in. -en.

Viertal, o. -k*n.

Vlertallig, bn.

Vlertandlg, bn.

Viertijd, m.

Vlervakkig, bn. Viervingerig, bn. Vlervlcikkig, bn. Vlervleugelig, bn.

Viervoet, m. (Te -). Viervoeter, m. -s. Viervoetig, bn.

Viervorst, m. -en. Viervorstandom, o. -men. Viervoud, o.-en.

Viervoudig, bn.

Vierwekig, bn.

Vierwerf. bijw.

Tlerwlelig, bn.

Vierzijdig, bn.

Vies. bu. vj. zer, viest; -beid, v. Viezevazen Igrillen, kuren) v. Vlezigheid, v. [mv.

Vigilanc (waakzaam) bn. Vigilante (huurrijtuia:) v. -s. Vigilantie (waakzaamheid) v. Vigileeren (waakzaam zijn; vlij

tiir acht op iets seven) ow. Vigiliën (avonden vóór hoo^e

feestdagen) v. inv. Vlgnet^jlaatje tot sieraad in een

bot-kl o. -ten; -je. o. -s. Vigoureus !krachti}f,8terk,vroo-lyk, friachl bn. • (kracht. Vlgueur (kracht) v.; in van Vijand, m. -en.

Vijandeigk, bn.en bijw.;-heid,v. Vijandig, bn. en bijw. -er, -st; Vijandin, V. -nen. C-heid, v. Vijandschap, v. -pen.

Vijf. telw. als z.i. v. - en;-je, o.-s. Vijfdaagsch, bn.

Vijfde, telw. (rangïetal). Vijfdehalf, telw.

Vijfdepart, o -e-; -je, o. -s. ViJfderhande, -lei, onverb. bn. Vijfduizendste, telw. (ransice-yijfhoek, m. -en. [tal]

Vijfhoekig, bn.

Vijfhonderd, telw. Vijfhonderden (smousjassen) ow. zw ik -bonderdde, heb viifhonlerd.

V jfhonderdje,o. -s.

V Jfhonderdste, telw. (ransr^e-

V jfjarig, bn. [tal).

V me 'sel lstukj o. -s.

V jfkantig, bn.

V jfraaal, bijw.

Vijfnonder, m. -a.

V jfetoot, ra. -en.

V jftal. o. -len.

Vijftallig, bn.

Vijftien, telw. -en.

yijftiende telw. (ranggetal). Vijftiondehalf, telw. Vöfölenderhande, -lel, onvers bn

It

ftien honderd, telw.

Vijftienjarig, bn.

ftlenmaal. bijw. ttienvond, o. -en. , jftienvoudlg, bn. flffclg. Ww. -en.

üftlger, m.

V ftigjarig, bn.

V ftigmaal, bijw.

V foi^ponder, m. -s,

V i tigs te, telw. (ranggetal).

V ftigtal, o. -len.

V ftigvoud, o. -en.

V fvingerig, bn.

V fvoetig, bn.

V fvoud, o. -en.

V fvoudig, bn.

V fwerf, by w. (m

V fwouter, ook Wiewouter,

V fzijdlg, bn.

y g, v. -«n; -je, o. -s.

V geblad, o. -eren.

V geboom, ra. -en; -pje, o. Vygenkorf, m. -korven; -mand,

v. -en; -mat, v. -ten. i-en. Vygepeer, V. -peren; -touw, O. Vnl, v. -en; -tje, o. -s.

Vijlen (met eene vijl) bw. zw. ik vijlde, heb gevijld;vijling,v.vyl-sel, o.

Vijver, in. -s; -tje,o. -s.

yijzel (stampvat) m. -s; -tje,o.-s. Vjjzel (schroef» v. -s VÖzelen, bw. zw. ik vijzelde, heb Vilder, in.-s. [gevijzeld.

Vilderü, v. -en. Vildersbedrljf,o. -kar, v. -ren;

-•■aard, o. -en; - werk, o. Vi'.hout, o. -en.

Villa biiitenverblijf,landelijk zo. lessen heerenhuis) v. villa's; vil-la'je, o. -s. (vild,

Villen, bw. zw. ik vilde, heb ge-Vilmes, o. -sen.

Vilt. o. -en.

Viltachtig, bn.

Vilten (van vilt) bn. (o.-s. Vim (honderdtal! v.-men;-metje Vin, v. -nen; -netje, o. -s. Vinaigre (azijn) m.

Vinden, bw. st. ik vond. heb sre-vonden; vinder, m. vindster, v. Vindicatie (wraakneming; wre-kintf;redding,bevrij'linK;gerech-telijke toeëisenintfl v. Vindicatief (wraakzuchtig) bn. Vindiceeren (wreken. Straffen; redden, blt; vrijden;zich gerechtelijk toeeigenen) bw.

Vinding, v.

Vindingrijk, bn. -er,-st;-heid,v. Vinger, m. -s of-en;-tje, o.-s. Vinsrerbreed, o.

Vingerdik, bn. (-skruid, o. Vingerhoed, m. -en; -je, o. -s; Vingerling, ra. -en; -etje, o. -s. Vlngt-un (een en twintig, zeker hazardspel raet Fransche kaar-Vink, m -en; -je, o. -s. [tenjo. Vinkekooi, v. -en. Vinken.ow.zw.ik vinkte,heb ge-

vii.kt; viiiklt; r, ra.

Vlnkenbaan, v. -banen; -ei, o. -eren; -huisje, o. -s; -neat,o.-en; -net, o. -ten; -slag (knip)m.-en; -tijd, ra.;-vansst,v.

Vinkeslag (zanar) ra. (v.

Vinnig, bn.en hijw.-er,-st;-held, Vi9la dl gamba (rauz.) de knie-

viool, eene bas.

Violatie (schending:) V. (tpn)bw.

Violeeren (schenden, verkrach-violenbed, O. -den; -stroop, v. Vlo'et, bn.

Violet fhlivra) v. -ten; -je, O. -8. Vloletbruin, -kleurig, bn. Vlolier, v. -en; -tje, o. -s. Vlolino (muz.) de gewone viool.

Vlolist (vioolspeler) ra. -en.

Violoncel, v. -s.

Violoncellist, m. -en.

Viool (bloem) v. violen; -tje,o.-8.

Viool (vedel) v. violen; -tje, o.-s.

Virago (manwijf, helleveeg.drie-dekker) v virago's.

Virginiteit (maasjdeliikheid) v.

Viriliteic (manbaarheid) v.

Virtualiter, volgens de kracht.

Virtuoos (kunstmeester,bijzon-'Ier in de muziek) m. virtuozen.

VlrtUOSltelt( meesters chap in de kunst) v.

Vis, kracht, geweld. (visa's.

Visa (voor gezien teekening) o.

Vis-a-vis, tegenover, als zn. o. zitplaats tegenover eene andere; rijtuig met slechts twee zitbanken tegenover elkander.

Vlsch als voorwerpsnaam) ra. yi schen; (als stofnaam) v.; -je, [o.-s.

Vischachtig, bn.

Vischangel, m. -s. Vlschgaren, o.

Visohhoek. ra. -en. Vischhoeker, m. -s.

Vischnet. o -ten.

Vischrecht, o.

ViSChrtjk. bn. -er, -st; -beid, v. Vischtuig, o. -en. Vischw^ter, o. -s en -en. quot;Visch wjj ven taal, v.

Viseeren (beschouwen; voorgezien telt; kénen; mikken, op iets do'den) ow. bw.

VIsibel (zichtbaar) bn.

Visie (srezicht, inzage) v. Visioen (srezicht, droombeeld,

s-iook) o. -en.

Visitatie (bezoek; nazoekinar,on-

•lerzoekin?) v. -tien en -ties. Visite (bezoek; genFeskundiv bezoek) v. -s; -kaartje.naamkaart-1' dat voor een bezoek aeldt. Visiteeren (bezichtisen, bezoe-

'r n. onderzoeken) bw.

Visiteur (bezoeker; nazoeker,on-derzoeker; ambtenaar bij de in-en uitgaande rechten hooger in ranir dan een kommies der eerste klasse) ra. -s.

Visschen, bw. ow.zw.ik vischte,

hebjrevisrht. Visschengeslacht. o. Visscher. ra. -sen-en; -tje,o.-8. Visscherij, v. -en. Visscherman,m. -lui. Vlsschersbedröf, o.; -boot, v. -en; -dorp, o. -en; -leven, o.; -lied, o. -eren; -pink, v. -en; -sch'iit. v. -en.

VISSChlg, bn. -er, -st.

Visslng (scheepsw.) v. -s.

Visum 'het srezi ne,de aanblik)o. Visum repertum,?:en«'e8kundig

versla? van de bevindinir.

Vlta, het leven; attestatie de rechtseeldiïP vcrklarinu van een b'voeed ambtenaar, waaruit b'iikt. dat iera. nosr in leven is. Vitachtig, bn. -er,-st; -beid, T. Vitesse (snelheid) v.

Vitlust. m.

Vitriool, V. en o.

V1t?e eene bloera) v.-n.

Vitten, ow. zw.lk vitte,heb gevit

quot;iff- r. m. vitster, v.

Vit ter Ier. bn. -er, -st; -heid,T. Vitterfl v. -en.

Vitzucht, v.


-ocr page 268-

VOE

260

VIV

Vivace (muz.) levendig, vurig. Vlvacltelt (levendigheid) v. Vivat (hij, of zij level| (als zn.)

o. -s. (king v.

Vlvificatle (bezieling,levendma-VlvreS (levensmiddelen) mv. Vizier (Turkrche groute) m. -en of -s.

Vizier (mikijzer aan een geweer; ook opening van een helm voor de oogen)o.-en.

Vla. Zie Vlade. (-je., o. -s.

Vlaag (bui; ook aanval) v.vlagen; Vlaak (teenen horde, op welke

men de wol slaat) v. vlaken. Vlaamsch, bn. (o. als zn.) Vlaanderen, o.

Vlade en Vla, v. vladen en vlaas;

vlaatje, o. -s. Ilje, o. -s.

Vlag, v. -gen; vlagje en vlagge-Vlag (plantgewas) o. Vlaggejongen, m. -s; -jonker, va.-s; - kapitein, m. -8;-koord,o. -en; -lijn, v. -en.

Vlaggen. OW. zw. ik vlagde, heb gevlagd. {-kist, v.-en.

Vlaggendoek, o.; -kaart, v.-en Vlaggeschip,0. -schepen:

m. -kt-n; -touw, o. -en.

Vlak (vlek. smet) v. -ken;-je,o.-s. Vlak (vlakte) o.-ken.

Vlak, bn. -ker, -st; -heid, v Vlak, bijw. (gevlaakt.

Vlaken, bw. zw. ik vlaakte, heb Vlakgang, ra. -en; schcepsw. Vlakken (bedekkt n) bw. ow.zw.

ik vlakte, heb en ben gevlakt. Vlakken (effen maken) bw. zw.ik

vlakte, heb tevlakt. Vlakkerig, bn. -er, -st. viakkig, bn. -er, -st.

Vlakte, v. -n.

Vlakweger, m. -s.

Vlam, V. -men; -metje, o. -s. Vlammen, bw.ow.zw.ik vlamde, Vlammig. bn. [heb gevlamd. Vlamvormig, bn.

Vlas, o. -sen.

Vlasachtig, bn. -er, -st. Vlasdotter, v.

Vlaskop, ra. en v. -pen; -je,o.-i

gevloerd; vloering, v.

Vloghaver, v.

Vlok, v. -ken;-je, o. -s. viokachtig, bn. (heb gevlokt. Vlokken,ow.zw.ik vlokte,ben en Vlokkig, bn. -er, -st.

quot;Vlonder (een houten bruggetje)

m. -s; -tje, o. -s.

quot;VlOO, v. vlooien; vlooitje, o. -s. quot;Vlooiebeet, m. -beten.

Vlooien, bw. zw. ik vlooide, heb Vlooienkruid, o. [gevlooid. Vloot, v. vloten; -je, o. -s.

Vlos, o.

Vlossen, bn.

Vlossig, bn. -er, -st; -heid, v.

Vloszijde, v.

Vlot, o. -ten; -je, o. -s.

Vlot, bn. en bijw. -ter, -st.

Vloteling, m. -en.

Vlotgaand, bn.

Vlotgras, o. (en heb gevlot.

Vlotten, bw.ow.zw.ik vlofte,ben

VIOUW inet voor de snippen-

Vlucht, v. [vangst) v. -en.

Vluchteling, m. en v. -tu; voor

het v. ook vluchtelinge. Vluchten,ow. zw.ik vluchtte,ben

ïe vlucht.

Vluchtig, bn. -er,-st;-heid, v. Vluchtigjes. bijw. .

Vlug.bn.» ii byw.-ger,-8t;-heid,v. Vlugschrift, o. -en; -je. o. -s. Vocaal (klinkletter) v. vocalen. VOCoal (tot de stem behoortnde) bn. (lijst van woorden) o.

Vocabularium (nlphabetische Vocatie ('de roeping; het beroep,

ambt) v.

Vocatief en vocativus (in de taalkunde: 5e naamval) m.voca-Vocht. o. -en. [lieven.

Vochten, bw. zw.ik vochtte, heb

gevocht.

VÖChtig. bn. -er,-st; -heid, v.

Vociferatie (overluid geroip,Re-srhreenw, uitroep; uitbrakingjv. Vod en vodde, o. vodden; 'vodje.

■Voddenkooper,ir..-s;-koopster, v. -s; -kraam, v.-kramen;-krab-ber, m. -s; -markt, v.-en;-raap-ster, v. -s; -raper, ra. -s.

Vodderü, v. -en; -tje, o. -s.

Voddewerk, o. (-heid,v.

Voddig, bn. en bijw. -er, -st;

Voeden,bw.zw.ik voedde,heb ge-

Voeder (persoon) m. -s. [voed.

Voeder en voer(voedsel)o.;voer-tje.o.-s.

Voederen cn voeren, bw.zw.iK voederde en voerde, heb gevoederd en gevoerd.

Voeding, V.

Voedingsmiddel, o. -en.

Voedmiddel, o. -en.

Voedsel, o.

Voedster, v. -s; -tje, o. -s.

Voedsteren, bw.zw.ik voedster-

de, heb irevoedsterd.

Voedsterheer, m. -en; -kind, o. -eren; -ling, ia. en v. -en; voor het v. ook voedsterlinge.

Vordzaam, bn. -zamer, -st;

Voeg. v. -en; -je, o. -8.[-heid, v.

Voegblok, o. -ken.

Voege,v. (Indiër-). , . .

Voegen.bw.ow.zw.ik voegde,heb

Voeghout, o. -en. [gevoegd.

Vlassen (van vlasrbn. Vlassen,ow.zw.ik vlast

Flaste,heb ge

vlastj vlasser, m.

Vlassig, bn. -er, -st.

Vlecht, v. -en; -je, o.

Vlechtband, m. - en.

Vlechten, bw. st. ik vlocht, heb gevlochten; vlechter, m. vlf-cb ting, v.vli cht8el,o.vlechtster, -vlechtwerk, o.

Vledermuis en vleermuis, v. -muizen; -je, o. -a.

Vleesch, O. rleezen.

Vleeschachtig, bn. - er, -st.

Vleeschelük, bn. en bijw.

Vleeschhouwer,Tn. -s; -ij,v.

Vleet (spijkerrog; vischnet; slet, slons) v.vleten; bij de -(in over-

Vleezen.bn. [vloed) bijw.uitdr.

Vleezig, bn. -er, -st; -heid, v.

Vlegel, m. -s; -tje. o. -s.

Vlegelachtig,bn.-er,-st;-heid,v.

Vleien (mooi praten) bw. zw. ik vleide, heb gevleid; vleier, m. vlei «ter, v.

Vleiend, bn. -er, -st.

Vleierij, v. -en.

Vleitaal, v.

Vleiwoord, o. -en; -je, o. -s.

Vleizucht,

Vlekkeloos, bn.; -heul, v. Vlekken, bw. ow. zw. ik vlekte, heb of ben gevlekt.

Vlekkenwater, o.

Vlerk, v. -en; -je, o. -s.

Vlet. v -ten; -je, o. -s.

quot;Vletten, turf stapelen)bw.ow.zw.

ik vlette, heb gevlet; vletter, m. Vleug (vlam) v. -en; -je, o. -s. Vleugel, m. -en of -s; -tje, o. -s. Vleugelenide armen binden )bw.

zw. ik vleugelde,heb gevleugeld VllehOOt, v. -en. (gevloden. Vlieden, bw.ow. st.ik vlood,ben Vlieg, v. -en; -je, o. ■

Vliegekop, m. -pen.

Vliegen, ow. St. ik vloog, heb en Vliegenaas,o. [ben gevlogen. Vliegend, bn.

Vliegenei, o. -eren; -eitje, o. -i en -eiertjes; -eter. m. -s; -kam pernoelie, v.; -kast, v.-en;-klap m. -pen; -kleed, o. -en; -lijm,v.; -masker, o. -s; -net, o.-ten;-pa-Vliegens, bijw. [pier, o.

Vliegensvlug, bijw. Vliegenvanger, m. -s. Vliegenvangerfcje (plant) o.-s. Vliegen vergif, o. Vliegenwaaier, m. -s. Vliegepooc, m. -en.

Vlieger, m. -s; -tje, o. -s. VliegluiS. v. -luizen. Vliegparti), v. -en; -tje, o. -s. Vliegwerk, o.

Vliegwiel, o. -en.

Vlier, v.-en.

Vliering, V. -en; vlierinkje, o.-s. Vlies. o. vliezen; -je, o. -s. Vliesachtig, bn. -er,-8t.

Vlies vleugelig, bn.

Vliet, m. -en; -je. o. -s.

Vlieten. OW. st. ik vloot, ben ge-Vliezig, bn. er, -st. [vloten. Vlijen (voegen, schikken) bw.zw iV vlijile, heb gevlijd; vlijing, v. Vlüui (laatijzer, lancet) v.

•l'je, o. -s.

Vlümen (met eene vlijm openen) bw. zw.ik vlijmde,heb gevlijmd. VIUt, v. (bijw.

Vlijtig, bn. en bijw. -er,-st;-lijk, Vlinder, m. -s; -tje, o. -*■

Vloed, m. -en.

Vloedrük. bn. -er, -st. Vloeibaar, bn. -der, -8t;-heid,v. Vloeihaarmaking,' VI oeihaarwording, Vloeien.ow.zw.ik vloeide,benen

heb gevloeid.

Vloeiend, bn. -er, -st; -heid, v. Vlouinapier, o.; -tje, o. -Vloeiplank, v. -en.

Vloeistof, v. -fen.

Vloek. m. -en; -je, o. -s. Vloekbaar, bn. -der,-3t. Vloekheest, o. -en. ^ ^ Vloeken, bw. ow. zw. ik vloekte, heb gevloekt; vloeker, m.vloek-Vloekgenoot, m. -en. [ster, v. Vloekgenoote, v. -n. Vloekgenootschap, o. Vloekgespan, o. Vloekverwant, m. -en. Vloekverwante, v. -n. Vloekverwantschap, v. Vloekwaardig, bn. -er, -st of

meer en meest-;-heid,v.

1 Vloekwoord, o. -en.

Vlek(vlak of 8met)v.-ken;-je,o.-8. jVloer, m. -en; -tje, o. -s.

Vlek (een dorp) o. -ken; -je, o. -s. Vloeren, bw. zw. ik vloerde, heb

-ocr page 269-

VOO

VOE

261

VoegDzer, o. -s.

Voegiyk, bn. -er, -st; -keid, v. Voegwoord, o. -en. ; Voegzaam, bn. voegzamer,-at; I Voelbaar, bn. [-beid, v

Voeldraad, m. -draden. Voelen, bw.zw.ik voelde,heb ge

vocld; voeli-r, in. voeling, v. Voelhoorn en -horen, m. -s. Voelspriet, m.-en. (o.-s. Voer (wagenvracht) o. -en; -tje, Voer (voedsel). Zie Voeder. Voerder, ra. -s.

Voeren (vervoeren,brengen) bw.

zw. ik voerde, heb gevoerd. -Voeren ivan binnen bekleeden)

bw.zw.ik voerde, heb gevoerd. Voering, v. -en; voerinkje, o. -s. V0erkat0en,o.;-laken,o.;-loon, o. -en; -man, m. -liedenen-lui; -tuig, o. -en; -wiel, o. -en. Voet, tn. -en; -je, o. -s. Voeteeren (te voet gaan, loo-pen, eenen weg te voet afleggen) ow.voeleerder, ra. voeteerster,v.

Voeteneinde en -eind o. Voetganger, ra. -s; -gangster.

V. -3.

Voetstoots (zooals de goederen zich bevinden bij den verkoop) Voetveeg, m. -vegen. [bijw. Vogel, ra. -en of -s; -tje, o. -s. Vogelaar, ra. -sen vogelaren. Vogelen, OW. zw. ik vogelde,heb Vogelvrij, bn. [sjevoseld.

Vogue (eni in oraloop, in zwang;

gebruikelijk.

Voile (sluier) v. -s.

Vol, bn. en bijw. -ler,-8t;-heid,v.

Volaarde, v.

Volant (vederbal,ora te paletten;

stronk op een japon) ra. -s. Volbloed, bn.

Volbloedig, bn. -er, -st;-hPid,v. Volbouwen, bw.zw.ik - bouwde, hlt;-b-bouwd. (heb-gebrast. Volbrassen, bw. zw.ik braste -, Volbrengen, bw. onr. zw. ik -bracht, heb -bracht; -brenger, ra. -brenuing, ▼.-brengster, v. Voldaan, bn.; -beid, v. Voldingen, bw. st.ik -dong, heb -dongen.

Voldingend, bn. -er, -st. Voldoen, bw. onr. st. ik -deed, h'b-daan. (-beid, v.

Voldoend, bn. en bijw. -er, -st; Voldoener, ra. -s.

Voldoening, v. Voldoeningsleer, (v. -dras-en. Voldragen, bw.st. ik -drnesi.heb Vole'in hetoraberspehal de trekken halen) v. -s.

VOl einden -b w. z w. ik - ei n dd e,heb

-eind; -einder, ra. -eindin?, v. Voleindigen, bw.zw.ik -eindigde. heb -eindigd; -eindiarer, ra. Volgeestig. bn. [-eindizin?, v. Volgeling, m. en v. -en;voor het

v. ook volgeMnse.

Voleren, bw.ow.zw.ik volede.heb Volgens, vz. [en ben gevolgd. Vol eer. ra. -s en -en. Volgieten, bw. st.ik goot -, heb Vol!?flzer,o.-s. [-gegoten. V olgOOien,bw.zw. ik gooide-,heb Volgreeks, v. -en. [-gegooid. Volerroeid, bn.

Volgzaam, bn. volerzaraer, -st; Volgziek, bn. -er,-st. [-beid, v. Volgzucht, v.

Volhandig, bn. -er, -st; -heid,v.

Volharden, OW. zw. ik - hardde,

heb -hard; -harder, ra.-hardi ig,v.

Volhouden, bw. st.ik hield -, heb -gehouden;-bouder,m.-houding, v. -houdster, v. (kooi) v. -s.

Volière (vlucht, groote vogel-

Voltjverig. bn. -er, -st.

Vol jarig, bn.

Volk, o. -■•n en -eren; -je, o. -s. Volkenkunde, v.

Volkenrecht, o.

Volkenrechtelijk,bn. (-heid,v.

Volkomen, bn. en bijw. -er, -st,

Volkplanter, ra. -s. (je, o. -s.

Volkplanting, v.-en;-plautink-

VOlkr(jk, bn. -er, -st; -heid, v.

Volksaard, ra.; -be grip, O. -pen; -bestaan, o.; -bestuur, o.;-beweging, v. -en; -blad, o. -en; -blaadje, o. -s; -boek, o. -en; -boekje, o. -s; -concert, o. -en; -dichter, ra. -s; -dracht, v. -en; -drank, ra. -en; -dwaling, v. -en; -gebruik, o. -en; -geest, ra.; -geloof, o.;-geluk, o.;-gewoonte, v. -n; -gezang, o. -en, -gunst, v.; -haat, in.; -hoop, in. -en; -klasse, v. -n; -kleeding,v.; -leeraar, ra. -s; -leider, ra. -s; -lied. o. -eren; -man, m. -nen; -raeening, v. -en;-menigte, v.; -menner, ra. -s; -naam, ra. -namen; -oploop, ra. -en; -opstand, ra. -en; -overlevering, v. -en; -party, v,; -praatje, o. -s; -rede-naar, ra. -s; -regeering. v. -en; -school, v. -scholen; -spraak.v.; -sprookje, o. -s; -stara, m.-men; -taal, v.; -toon, m.; -trots, m.; -verdrukker, ra.-s;-vergadering, v. -en; -verhuizing, v. -en; -ver-raaak, o. -vermaken; -vertegenwoordiger, ra. -s; -vertegenwoordiging, v. -en; -vijand, ra. -en; -vooroordeel, o. -en; -vriend, ra. -en; -wil,m.; -woe-

Volkuip, v. -en. [de, v.

Volledig, bn. en bijw. -er, -st;

Volleerd, bn. [-h(id,v.

Vollemaan, v.

Vollen (het laken in de volkom treden) bw. zw. ik volde, heb gevold; voller, ra. vollerij,v.volling, v. (-raolen, ra. -3; -werk,o.

Vollersaarde, v.; -kuip, v. -en;

Volloopen, ow. st. het liep -, is -geloonen. (-elijk,byw.-iipid,v.

Volmaakt, bn. en bijw. -er, -st;

Volmacht, v. -en.

Volmachtigen, bw. zw. ik vol-machtigde, heb gevolmachtigd.

Volmaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt; -making, v.

Volmolen, ra. -s.

Volmondig, bn. -er, -st.

Volontair (vrijwilliger) ra. -a.

Volop. bijw. (-prezen.

Volnrljzen. bw. st.ik -prers, heb

Volschenken,bw.8t.ikac.honk -,

. heb -geschonken.

Volschoon («eer schoon) bn.

Volslagen, bn. en bijw. -er, -st.

Volsmüten,bw.8t.ik smeet -,heb -gesmeten. (heb -staan.

Volstaan, OW. onr. st. ik -stond.

Volstandig, bn. -er, -st.

Volstrekt, bn. en bijw. -er, -at; -eliik, büw. -heid, v.

Volstroomen, ow. zw. het stroomde -, ia gestroomd.

Voltallig, bn. -er, -at; -held, v. Volte (volheid) v.

Volte (in de rijkunst) v. -s. Volti 'muz.lkeerom! Voltigeeren (kunstsprongen maken; zwenkingen maken) ow.

Voltigeur(springsoldaat,3olilaat

van de lichte infanterie) ra. -a Voltobbe, v. -n. VoltOOien,bw.zw.ik -tooide,heb -tooid, -tooier, m.-tooister, v. -tooiing, v.

Voltrekken, bw.st.ik -trok, heb -trokken; -trekker, v. -trek-king, v.

Volubel (buigzaam, beweegliik) Volubiliteit(radheid van tong)v. Voluit, bijw.

Volume (omvang) o. Volumineus(groot van omvang) bn. volumineuzer, volumineust. Voluptueus (wulpsch) bn. vo-

1 uptueuzer, voluptueust. Volvaardig, bn. -er,-8t;-heid,v. Volvoeren, bw. zw. ik -voerde, heb -voerd; -voerder,m. - voerster. v. - voering, v.

Volwassen, bn.(heb -geworpen. Volwerpen, bw. st. ik wierp -, Vol wichtig, bn.

Volzalig, bn.

Volzin, :u. -nen; -netje, o. -a. Vomeeren (braken, overgeven) ow. bw. (tieven.

Vomitief (braakmiddel) o. vomi-Vond, ra. -en; -je, o. -a.

Vondel, m. -a.

Vondeling, ra. en v. -en; voor het v. ook vondelinge;vondelingetje. o. -s.

Vondelingshuls, o. -huizen. Vonder, m. -s.

Vondst, v. -en.

Vonk, v. -en; -je, o. -s. Vonkelen-(tigenlijk) ow. zw.het

vonkelde, heeft gevonkeld;von-keling,v. (heb en ben gevonkt. Vonken, bw. ow. zw. ik vonkte. Vonnis, o. -sen.

Vonnissen, bw. zw. ik vonniste,

heb gevonnist; vonnissing, v. Vont (doöpvat) v. -en.

Voogd. ra. -en.

Voogdes, v. -sen.

Voogdl), v. -en.

Voogdijschap, v. -pen.

Voois (zangwijs) v. vooizen.

Voor en VOre,v. voren.

Voor en vóór, vz.

vooraan, bijw.

Vooraf, bijw. -gaand, bn. Voorafspraak, v. -spraken. Vooral, b\jw.

Vooralsnog, bijw.

Voorarbeld. ra.

Voorarbeiden, ow. zw. ik arbeidde -, heb -gearbeid. Voorarm, ra. -en.

Vooravond, ra. -en.

Voorbaan, v.

voorbaat, v.

Voorbabbelen, bw. zw. ik babbelde -, heb -gebabbeld. Voorbank, v. -en; -je, o. -a. Voorbarig, bn. en bijw. -er,-8t;

-heid, v. -lijk, bijw. Voorbedacht,bn.en byw.-elgk. Voorbede, v. -n.[bijw. -heid, v. Voorbeding, o. en. Voorbedingen,bw.st.ik bedong; -, heb -bedongen.


-ocr page 270-

VOO

262

VOO

Voorbeduiden, ow. zw. ik be-duiiide -,h. -be'luid; -bt,duiding,v. Voorbeduidsel, o. -s en -in. quot;Voorbeeld, o. -en;-je, o. -s. Voorbeeldeloos, bn. -loozer, -loost (-hiid, v.

Voorbeeldig,bn.en bijw.-er,-st; Voorbehoedmiddel, o. -en. Voorbehoedsel,o. -sen -en Voorbehoud, o. Voorbehouden, bw. st. ik bo-bield -, heb -behouden; -behou-dinp:. v.

Voorbereiden, bw. zw. ik bereidde -,heb -bereid; -bereidi-r, m. -bereiding, v. -bereidsel, o.

Voorbericht, o. -en; -je, o. -s. quot;Voorbefcchikken, bw. zw. ik beschikte -, heb -beschikt; -bc-Voorbettaai', o. [schikkinjr, v. Voorbestemmen, bw. zw ik bestemde -, heb -b* stemd; -be-Voorbeurt, v. -en. [stemming,v. Voorbezit. o.

Voorbidden, bw. st. ik bad -, ht b -,ebeden; -bidder, m. -bid-VoorbiJ.vz. (ding, v.

Voorbydragen, bw. st.ik droeg

-, lu h -{redra^t-n.

Voorby cïraven,ow.zw.ik draafde heb lt; n hen -gedraafd. Voorbödringen,ow.9t.ik drong

bquot; »i -m drongen. VoorbO^aan, ow. onr. st.ik ging -, ben -gi jrnan; -gang, m. -Kan-Voorbtjpaand, bn. (ger, m. VoorbUi)len,ow.zw.ik ylde -,ben -geiild.

Voorbökomen,ow.st.ik kwam

ben -ue^om» n. (-gelaten. Voorbülaten,bw.st.ik liet -,heb Voorbüleeren. bw. zw.ik leerde

heb en ben -geleerd. Voorbüloopen, ow. st.ik liep -,

h«b • i! blt; n -sf( loopen. Voorbflrennen, ow.zw.ik rende

-.hi b t n hen -gen nd. Voorbijrijden, ow. st. ik reed

hrb en bi n -jrereden. Voorbijsnellen, ow.zw.ik snelde -. ben -S' sneld.

Voorbljstevenen,ow.zw.ik stevende hen -srestevend. Voorbijstreven, ow. zw. ik streefde -. b- n -gestreefd.

Voorbij trekken,ow.st.ik trok-.

ben -«■« trokken. Voorbijvliegen, ow. st.ik vloog

-, b' n -arevlosr» n. Voorbljzeilen, bw. ow. zw. ii.-

zlt; ilde -, h» b en ben -gezeild. Voorbinden, bw. st. ik bond -,

heb -aehonden.

Voorbode, m. -n. Voorboezem, m. -s. Voorbout, m. -en; -je, o. -s. Voorbramra, v. -raas. Voorbramsteng, v. -en. Voorbramzeil, o. -en. Voorbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht.

Voorburg, m. -en.

Voorbuur. m. -buren. Voorbnurt. v. -en; -je, o. -s. Voorcljferen, bw. zw . ik cijferde -. hlt; h -yrcijferd; -cijfering,v.

Voordacht, v.

Voorrtanp. ra. -en; -je, o. -s. Voordansen,ow.zw.ik danste-, heb -s-edanst; -danser, tn. -dan-Voordat, vw. [seres, v.

Voordeel, o. -en; -tje, o. -s. Voordeelig, bn. en bijw.-er,-st; Voordeur, v. -en. [-beid, v. Voordewind (gunstige wind) m. Voordewind, bijw. Voordezen. bijw.

Voordienen, bw.zw.ik diende -, heb -gedimd; -diener, na.; -diening, v. -dienster, v. Voordisschen.bw.zw.ik dischte

-, Ik b -sedischt. Voordochter, v. -s; -tje, o. -s. Voordoen, bw. onr. st. ik deed, heb gedaan. [-, heb -gedraaid. Voordraaien, bw. zw.ik draaide Voordracht, v -en. Voordragen, bw. st. ik droeg -, heb -set dragen.(heb -gedronken. Voordrinken, ow. st.ik dronk -, Voordwarstouw. o. -en. Vooreb en voorebbe. v. Vooreergisteren, bijw. Vooreerst, büw.

Vooreinde, o. -n. (ben -gegaan. Voorgaan. ow. onr.st. ik ging -, VoorgaatS (schippersterm) bijw. Voorgang, m. (v. -s.

Voorganger, m. -s; -gangster. Voorgebed, o. -en. Voorgebergte, o. -n. Voorgebouw, o. -en. Voorgemeld, -genoemd, bn. Voorgerecht, o. -en. Voorgestoelte, o. -n. Voorgevel, o. -s; -tje, o. -s. Voorgeven,bw. st. (o. als zn.)ik sraf -, h'b-aregeven;-geving, v.

Voorgevoel, o.

Voorgezang, o. -en. Voorgoed, l-ijw. Voorgoochelen, bw. zw. ik

sroorhflde -,heb -gegoocheld. Voorgooi, v (heb-gegooid.

Voorgooien, bw. zw,ik gooide -, Vcorgracht, v. -en. Voorgrond, m. -en.

Vóórhaar, o.

Voorhamer,™, -s.

Voorhand, v. -en. Voorhanden, büw. Voorhang, m -en. Voorhangen, bw. ow.st.ik hing

-, heb -irehangt n. Voorhangsel (voorhang) o.-sen Voorhar. v. -ren. [-en.

Voorhaven, v. -s. Voorhebben, bw onr.zw.ik had Voorheen, bijw. [-.heb-gehad. Voorhoede, v. -n.

Voorhoef, ra, -hoeven. Voorhof, n. -hoven. Voorhoofd, o. -en; -je, o. -s. Voorhouden, bw. st. ik hield -,

heb -arbnuden.

Voorhuid, V. -en.

Voorhuls, o. -huizen; -je, o. -s. Voorijzer. o. -s.

Voorin gt;inw.

Voor-Tndlë. o. [-beid, v.

Vooringenomen, bn. -er, -st; Voorinnemen, bw, st, ik nam voorii. hi b vooringenom* n.

Vooriaar, O. -jart n; -tje, o. -s. Voorjaarsbloem, v. -en; -pje.

Voorlaarskoorts, v. -en. Voorjaarsnachtevening, v.

-en. 'tje, o. -s.

Voori aars repen, m. -s; - regen-Voorlaarsrels, v. -reizen. Voorjaarsweder en -weer, o.

Voorkakelen, bw.zw.ik kakelde

-, hl b -glt; kakeld.

Voorkamer, v. -s; -tje, o. -s. Voorkasteel, o. -en; acheepsw. Voorkauwen, bw.zw.ik kauwde

-, hi b -gt kauwd.

Voorkennis, v.

Voorkeuken, v. -s; -tje, o. -8V Voorkeur, v.

Voorkind, o. -eren. Voorklappen, bw. zw. ik klapte

-, heb -geklapt. Voorklauteren,ow.zw..ik klauterde -, heb en ben -geklauterd. Voorklimmen,ow.st.ik klom -,

heb en bi n -geklommen. Voorkomen (Vtrschijnen)ow.st.

ik kwam -, ben -gekomen. Voorkomen (beletten) bw. st. ik

-kwam, hi b -komen. Voorkomen 'uiterlijk) o. Voorkomend, bn. -er, -st; Voorkoming, v. (-heid,v.

Voorkoop, m.-en;-kooper, m.-s;

-koopster, v, -s.(htb -gekregen. Voorkrljgen.bw. st. ik kreeg -, Voorkwartier, o. -en. Voorlaatst, bn.

Voorland, o.

Voorlang (overlang) bijw. Voorlast, ra. -en; scheepsw. Voor lastig, bn.

Voorlaten, bw. st. ik liet -, heb

-aelHti n.

Voorleden. Zie Verleden. Voorleder en voorleer, o. Voorleggen, bw. zw.ik legde en leide -, heb -gelegd en geleid; -leiftrimr, v. (-geleld,

Voorlellen, bw.zw.ik lelde -,heb Voorlezen,bw.st.ik las -,heb -gele/» n; -lezer, nt. -lezing, v. Voorlichten, bw.zw.ik lichtte -, heb -gelicht; -lichter, m. -lich-tinsr. v.

Voorliefde, v, (-gelogen.

Voorliegen, bw.st,ik loog -, heb Voorliggen (vooraan liggen) ow.

st. i't iag -, heb -gel» gen. Voorlijf, o. -lijven; -je, o. -s. Voorlijk (scheepswoord) o.-en. Voorlijk (het tegenovergestelde van achterliik) hn ,-er,-8t;-heidr Voorloop'gec strijk vocht)v, [v. Voorloopen, ow.st.ik liep -,heb en ben -gcloopen; -looper (ook

zekere schaaf) ra,

Voorloopig. bn. en bijw. Voorluik, o. -en.

Voormaals. bijw.

Voormaand. v. -en. Voormaken,bw.zw.ik maakte -,

In b -sf' maakt.

Voormalen (voorschiideren)bw,

tw. ik maalde heb -gemaald. Voormalig, bn.

Voorman, m. -lui.

Voormars, v. en. Voormarszeil, o. -en. VoormaPt. m, -en, (-gemeten. Voormeten.hw.st.ik mat -, heb Voormiddag, m, -en; -je,o. -s. Voormolen, m. -s. Voormouw, v, -en. Voormnur, m. -muren.

Voorr Zie Voren.

Voornaaien. bw.zw.ik naaide -,

heb -eenaaid.

Voorraam, m, -namen. Voornaam, bn, voornamer, -st. Voornaamwoord, o. -en.


-ocr page 271-

VOO

VOO

263

Voornacht, m. -en. Voornamelijk, bijw. Voornemen, o -s. Vooxmamen.bw.gt.iknam -,heb Voornoemd, ba. Cquot;if'!nomen. Voornoen (voormiddag) in. Vooroever, m. -s.

Vooronder (van een schip) o.-s; -tje, o. -s.

Vooronderstellen, bw. zw. ik

-onderstelde, tieb -ondersteld, -onderstelling, v. Vooroordeel, o. -en.

Voorop, bijw. (-, heb -ijesteld Vooropstallen, bw.zw.ik stelde V00r0DZeCt3n,bw.iw.ik zette -, Voorouderlijk, bn [h.-b -«e'.et. Voorouders en voorouderen. Voorover, bijw. [.u. mv.

Vooroverlijden (het vroeger sterven) o.

Vooroverloopen, ow. st.ik liep

-, heb -jfeloopen.

Voorovervallen, ow. st. ik viel

-, ben -gevallen.

Voorpaard, o. -en.

Voorpand, o. -en; -je, o. -s. Voorplaats, v. -en; -je, o. -a. Voorplecnt; van eenschip)v.-en. Voorplein, o. -en.

Voorpoort, v. -en.

Voorpoot, ra. -en; -je, o. -s. Voorportaal, o. -portalen. Voorpost, ra. -en. Vóórprediken en voorpree-ken, bw. zw. ik predikte - en preekte -,heb -gepredikt en -gepreekt. [-8. Voorproef, V. - proeven; -j , o. Voorproeven, bw.zw.i'c proefde -, heb -sfeproefd; -proefster, v. Voorraad, fn [-proever, m. Voorraadswagen, m. Voorraam, o. -ramen. Voorrad, o. -eren.

Voorrang, m.

Voorrecht,o. -en.

Voorrede, v. -nen;-tje, o. -s. Voorredenaar, m. -s. Voorrekenen,bw.iw.ik rekende

-, heb -srerekend.

Voorriem, m. -en.

Voorrijden, ow.8t.ik reed -, heb

en. b n -gereden; -rij Ier, m. Voorroepen, bw.st.ik riep -,heb

-geroeppn.

Voorschans, v. -en. Voorschenken,bw.st.ik schonk -, heb -geschonken; -schenker, ra.

Voorschieten, bw. ow. st. ik schoot -,heb geichoten;-8chie-ter, ra.

Voorschijn, alleen gebruik, in:

tp -, bij v. uitdr. Voorschilderen, bw. zw. ik

schilderde -, heb -geschilderd. Voorschio, o.

Voorschoen, ra. -en. Voorschoenen, bw. zw. ik -scho'nli'. heb gevoor^choend Voorschoot. O. -en; -je, O. -s. Voorschot, o. -ten; -je, o. -s. Voorschreven (ook -noemd)bn. Voorschrift, o. -en. Voorschrijven, bw. st. ik

8chr»*ef -, heb -geschreven, -schrijvin?, v. Voorschuiven, bw. st. ik schoof -, h -b -sffjchovi-n.

Voorshands, bijw.

Voorslaan, bw.8t.ik sloeg -, heb

-geiiagen.

Voorslag ivoorstel) m. -en.

Voorslag (van een klokkenspel) o.

Voorslemphout, o. -en.

Voorsmaak, ia.; je,o.

Voorsmütan, ow. it.ik smeet -, heb -gesmeten.

Voorsnijden, bw. st. ik sneed -, heb -gesneden;-snuder,m.-snijdster, v. -snijmes, o.

Voorspan, O. -nen.

Voorspannen, bw.zw.ik spande -, neb -se -pannen.

Voorspel, o.-en;-letje, o.-s.

VO rspelden,bw.zw. ik speldde -, h b -gespel i.

Voorspelder, m. -s;-tje, o.-s.

Voorspelen,bw.ow.zw.ik speelde -, ht!0 -lt;espeeld; -speler, m.

Voorspellen (laten hooren hoe gespeld worden moet) bw. zw.ik spelde -, ueb -gespeld.

Voorspellen i voorzeggen, vooruit a in vun ligen)bw.iw.ik-spel-de, heb -speld;-lt;peller,m.-spelling, v. -spelster, v.

Voorspiegelen, bw. zw.ik spiegelde-, heb -ges^iegeld.-spiege-

VOOrspiJs, v. -spijzen, [ling, v.

Vooi'spitS, v. -en.

Voorspoed, m. (-lük,bijw.

Voors ooeilg,bn.en bijw.-er,-st;

Voorspook, o. -spoken.

Voorspraak (persoon) ra. en v. -spraken, (het voorspreken) v.

Voorspreken.bw.st. ik sprak -.

neb -gesproken; -spreekster, t. -spreker, m.

Voorstaan, bw. ow. onr. st. ik stond -, heb -gestaan.

Voorstad, V. -steden.

Voorstamalen, bw. zw. ik sta-ra-Me -, hr-b -gestameld.

Voorstand, ra. (v. -s.

Voorstander,m. -s;-staadster.

Voorstappen, ow. zw. ik stapte

Voorste, bn. [-, heb -gestapt.

Voorsteek, ra. -steken.

Voorsteken,bw.st.ik stak -,heb -gfstokèn.

Voorstal, o. -len; -letje, o. -s.

Voorstallen, bw. zw.ik stelde -, heb -gestfld;-steller, ra.-stelling. v. -st -Ister, v.

Voorstellingsgave, v.;-kracht, v ; -ver nor-m, o.

Voorstemman, ow.zw.ik stera-•Iquot; -,)»eb - gestemd; -steramer,ra.

Voorsteng, v -en.

Voorstevan, m. -s. (was) ra

Voorstoot 'stopwas, raaagden-

Voorstooten, ow. st. ik stiet 1 lt;t»»!t •) -. heb -gestooten.

Voorstraat V, -straten.

VoorstriJdea, ow.st.ik streed -, ti -b -gestreden; -strij Ier, ra.

Voorstuk, o. -ken; -je, o. -s.

VOOrt. bijw. en tw.

Voortaan, byw.

Voortafel, v. -s.

Voortand, ra- -en; -je, o. -s.

Voortarbaiden, ow. zw. ik ar-b id 1 ■ -, lie «-sfearb 'id.

Voortbabbalen, ow. zw.ik bab-b-ldquot; h -b -g-babbeld.

Voortbazulnen, ow. zw. ik bazuin lquot; -. h-b ■g-'baiaind.

Voortbeuzelen, ow.zw. ik beuzelde -, heb -gebeuzeld.

Voortblaffen.ow.zw.ik blafte

heb -gebla't. heb -lt;ebia«en. Voortolazan, bw.ow.st ik blies Voorcoo-izen, ow.zw.in bonsde

-, n.-b -geoomd. Voortboomen, bw. ow. zw. ik

bo gt; n-lgt;' -, üeb-geboomd. Voortoouwan,ow.zw.ik bouwde Ueb -gebouwd.

Voorobreien,ow.zw.ik breide -,

neb -grtOreid.

Voortbreken, ow. st. ik brak -,

ht^U en ben -gebroken. Voortbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, h -b -gebraent; -bren-zer, m. -bren^ing, v. -bi engsel, o. -brengster, v.

Voortbrengingskracht, v.;

-vennoten, o. Voortbulderen, ow. zw. ik bul-

il-rdr -, hel» -gebulderd. Voorcdansen, ow. zw ik danste

h -b eu ben -gedanst. Voorcdomtnelen, ow. zw. ik lo n n-lde -. heb -gedommeld. Voortdragen, ow.st. ik droeg -, heb -!fgt;-dralt;en.

Voortdraven, ow.zw. ik draafde

- b -n -gedraafd.

Voortdreatolan.ow.zw.ikdren-.

telde -. ben -ge Irenteld.

Voortdriböalen.ow.zw.ik dribbelde -, b'*n -gedribb-ld. Voortdrijvon,ow. bw.st.ik dreef -,heb en br-n-gedreven;-drijver, ra. -drijving, v.

Voortduren, ow. zw.het duurde -, heeft-.re luurd;-during, v.

Voortdurend, bn.

Voortluur, ra. (heb -geduwd. Voortluwan.bw.zw.ik duwde Voorteeken. o. -en en -s Voorteakenen, bw. zw. ik teekend.;-, heb -geteekend.-teeke-nins, v. (-geteld; -telling, v.

Voortellen.bw.zw.ik telde -,heb Voortamoel, m. -s.

Voortent, v. (geten.

Voortacen.ow.st.ikat-,h-b -ge-Voorcfladderen. ow zw.ik flad-

d 'rde ben -g. fladderd. Voortfokken, ow. zw.ik fokte -,

heb -gefokt.

Voortgaan, ow.onr st.ik ging

ben -i-saan; -gang, m.

Voor tge togen, vd. (-segeven. Voortgeven, bw.st.ik ?*f -,heb Voortglijden, ow. st. ik gleed -, ben len. (-,ben -geglipt.

Voortgliopen, ow. zw. ik rlipte Voortgoazan, ow «w ik gonsde

-. heb quot;ti b'-n -gegons'1. Voorthelpen, bw st. ik hielp -,

h -b -geholpen.

Voorthinken, ow. zw. ik hinkte

, Ueb en b -n -gehinkt. Voorthoeoelen, ow. zw ik hoe-0 -l le -. h b -n b';n -sf-'iio -peld. Voorthollen, ow ^w.ik holde -,

heb en b -n -ir -hold. Voorthompelen, ow. zw. ik hompelde -,heb en b?n -gehom-pld.

Voorthuppelen, ow. zw. ik hut»-»-1 le -, heb en ben-g^hup-Voortijd. m. -en. [peld.

Voort')Is, bijw.

Voortijlen 'v'j;)rtsnellen)ow.zw.

ik ül l ■ bquot;n -geijld. Voortijlen Iin de koorts) ow. zw. ik ijlde -, hub -geijld.


-ocr page 272-

VOO

VOO

264

Voortaagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg)-,beb tn ben -ge-jaag«l. (ben -gekomen.

■Voortkomen. OW. st.ik kwam

Voonkrtjgen, bw. st.ik kreeg heb -gekregen.

Voortkmlen, bw. ow.st. en zw. ik krooi (kruide) -, heb en ben -gekrooicn (gekruid); -kruiing, v. (ben -gekropen.

Vcortkrulpen,ow.st.ik kroop

Voortkuiereii,ow.zw.ik kuierde ben -gekuierd.

Voortkweeken, ow. zw. ik kweekte beb -gekweekt.

Voortlaveeren, ow. zw. ik laveerde -, ben en beb -gelaveerd.

Voortleiden, bw.zw.ik leidde -, beb -geleid. (heb -gelokt.

Voortlokken, bw.zw.ik lokte -,

Voortloopen,ow.st.ikliep -,ben

en heb -peloopen.

Voortmaken, ow. zw. ik maakte heb -gemaakt.

Voortmalen, ow.st.ik maalde heb -gemalen.

Voortocht, m. - en.

Voortooveren.bw.zw.ik toover-de -, heb -gitooverd.

Voortop, m. -pen.

Voortpakken (zich) ww. zw. ik pakte mü heb mij -gepakt.

Voortplanten, bw. ow zw. ik plantte -.heb -geplantj-planter, m. -planting, v.

Voortpraten, ow. zw.ik praatte -, heb -gepraat.

Voortraken, ow.zw.ik raakte ben -g» raakt.

Voortrap, v. (-getreden.

Voortreden.ow.st. ik trad -,ber:

Voortreöeneeren, ow. zw. ik redeneerde-, heb -geredeneerd.

Voortreffelük, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.

Voortregenen, onp. w. zw. het regende heeft -geregend.

Voortreizen, ow.zw.ik reisde -,

ben -g» T(isd.

Voortrekken(voor-trekken)bw. st. ik trnk heb -getrokken.

Voortrekken(voort-rekkeii)bw. zw. ik n kte -, heb -gerekt.

Voortrennen,ow.zw.ik rende-, ben en heb -gerend.

Voortrijden,ow.st.ik reed -,heb en ben -gereden.

Voortroelen, ow.zw.ik roeide -,

heb en ben -geroeid.

Voortrollen, bw.ow.zw.ik rolde -, h» b en ben -gerold.

Voortrossen, ow. zw.ik roste -, ben -gtroft.

Voortrukken,bw.ow.zw.ik rukte -. h« b f n ben -gerukt.

Voorts, bijw.

Voortscharrelen, ow. zw. ik scharrelde -, ben -gescharreld.

VoortFchepen. owl zw. ik sch'fptp -, heb -gescheept.

Voortscheren (zich) ww. zw. ik scheerde mij heb my -gescheerd.

VoortscMeten. bw. ow. st. ik schoot -.bf b en ben -geschoten.

Voortsclllllen,ow.zw.ik schilde -, hlt; b -g« schild.

VoortFchoffelen, ow. zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld.

Voortschoppen ow. zw. ik schopte -, heb -geschopt.

Voortsclmiven,ow.8t.ik schoof -, heb en hen -geschoytn.

Voortslaan,bw.ow.8i.ik sloeg -, heb en ben -geslagen.

Voortsleepen, bw. ow. zw. ik sleepte -, heb -gesleept.

VoOTtSlenteren,ow. zw.ik slenterde -. ben-geslenterd.

Voortsleuren,ow.zw.ik sleurde -, heb -g« sleurd.

Voortslotfen, ow.zw.ik slofte -, heb en ben -gesloft.

Voortsluipen, ow.st.ik sloop -, ben -geslopen.

Voortsmüten, bw. ow. st. ik smeet -, he -gesmeten.

Voortsnellen, ow. zw.ik snelde ben -gesneld.

Voortspoeden,ow.zw.ik spoedde -, ben -gespoed.

Voortspoeden (zich) ww. zw. ik spoedde mij -, heb my -gespoed.

Voortsprlngen,ow.st.ik sprong -, ben en heb -gesprongen.

Voortspruiten, ow.st.ik sproot -, ben -gi sproten.

Voortstappen, ow.zw.ik stapte -. ben en hi b -gestapt.

Voortstoomen, ow. zw. ik stoomde -, ben -gestoomd.

Voortstooten, bw. ow. st. ik stiet (stootte) -, heb -gestooten.

VoortStreven, ow.zw.ik streefde -,ben -gestreefd.

Voortstrompelen, ow. zw. ik strompelde -, heb -gestrompeld.

Voortstrcomen, ow. zw. ik stroomde ben en beb -gestroomd.

Voortstudeeren,ow.zw.ik studeerde -, heb -gestudeerd.

Voortstuiven, ow. stJk stoof -, heb en ben -gestoven.

Voortsturen. bw. ow. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd.

Voorstuwen, bw. zw. ik stuwde -,heb -gestuwd; -stuwer, m.

Voortsukkelen, ow. zw.ik sukkelde -, h( b en ben -gesukkeld.

Voorttelen, bw.ow.zw.ik teelde -, heb -geteeld; -teling, v.

Voorttellen, bw. zw. ik telde -, heb -geteld.

Voorttreden,ow.st.ik trad-,ben -getreden.

Voorttrekken,bw.ow.st.ik trok -, heb en ben - getrokken.

Voorttrippelen, ow.zw.ik trippelde -.b»n -getrippeld.

Voorttuimelen, ow. zw. ik tuimelde -, ben -getuimeld.

Voortvaren, ow.st.ik voer-,ben en lu b-gevarm. (-beid, v.

Voorvarend.bn.en bijw.-er,-st;

Voortvertellen.ow bw. zw.ik vertelde heb -verteld.

Voortvlieden,ow.st.ik vlood -, bf Ti -gevlodi n.

Voortvliegen, ow.st.ik vloog -, heb en ben -gevlogen.

Voortvlleten, ow. st.ik vloot -, ben -g'vloten.

Voortvloeien, ow.zw.ik vloeide -, ben -gevloeid.

Voortvluchten, ow. zw. ik vluchtte - .hm -gevlucht.

Voortvluchtig, bn.

Voortvragen, ow. zw. en st. ik vraagde (vroeg) heb -gevraagd.

Voort vreten;ow.st.ik vrat-,heb

-gevieten.

Voortvuren,ow.zw.ik vuurde heb -gevuurd.

Voortwaaien, onp.w.zw. en st. het waaide (woei) heeft-gewaaid.

Voortwaggelen,ow.zw.ik waggelde -, ben -gewaggeld.

Voortwandelen,ow.zw.ik wandelde -, heb en ben -gewandeld.

Voortwerpen, bw. ow. st. ik wierp-, heb-geworpen.

Voortwillen, ow. zw.ik wilde heb -gewild.

Voortwoekeren,ow.zw.ik woekerde -,heb en ben -gewoekerd.

Voortzeggen, bw. zw. ik zei-de -, heb -gezegden -gezeid.

Voortzeilen, ow. zw.ik zeilde -, heb en ben -gezeild.

Voortzenden, bw. st. ik zond heb -gezonden.

Voortzetten, bw. zw. ik zette

heb -gezet; -zetter, m. -zetting, v.

Voortzondigen,ow.zw. ik zondigde -, heb -gezondigd.

Voortzweepen, bw. zw. ik zweepte -, heb -gezweept.

Vooruit, bijw.

Vooruitbestellen, bw. zw. ik bestelde -, heb -besteld;-be8tel-ling, v.

Vooruitbetalen, bw.zw. ik betaalde -, heb -betaald; -betaling, v.

Vooruitbrengen, bw.onr.zw.ik bracht -, heb -gebracht.

Vooruitdraven,ow. zw.ik draafde -, ben -gedraafd.

Vooruitdrijven, bw. ow. st. ik dreef -, heb e'n ben-gedreven.

Vooruitdringen, bw. ow. st. ik drong -, heb en ben -gedrongen.

Vooruitduwen, bw.zw.ik duwde -, heb -geduwd.

Vooruitgaan, ow.onr.sUk ging -,ben -gegaan; -gang, m.

Vooruithebben, bw. onr. zw.ik had -, heb -gehad.

Vooruithelpen, bw. st. ik hielp -, be'b -geholpen.

Vooruitzien, ow. zw. ikülde-, ben -geijld.

Vooruitjagen, bw. zw. en st. ik jaagde (joeg) -,heb en ben -gejaagd.

Vooruitkomen, ow.st.ik kwam -, ben -gekomen.

Vooruitloopen, ow.st.ik liep -, ben -geloopen.

Vooruitmaking, v. -en.

Vooruitnemen,bw.st.ik nam -, he'b -genomen.

Vooruitraken, ow.zw.ik raakte -.ben -geraakt.

Vooruitreizen, ow.zw.ik reisde -, ben -gereisd.

Vooruitrennen,ow.zw.ik rende -, her. -gerend.

Vooruitrüden, ow. st.ik reed -, ben e n heb -gereden.

Vooruitsnellen,ow.zw.ik snelde -, ben -gesneld.

Vooruitsteken, bw. ow. st. ik stak -. heb -gestoken.

Vcoruitstreven, ow. zw. ik strlt; efde -, heb gestreefd.

Vooruitvliegen, ow.st.ik vloog ben -gevlogen.


-ocr page 273-

VOO

265

VBJ

Vooruitzeilen, ow. zw.ik zeilde

ben -gezt-ild.

Vooruitzenden, bw. st. ik zond

heb -ffezunden.

Vooruitzicht, o. -en. Vooruitzien, bw. st.ik za^ -,heb Vooruitziend, bn. (-gezien. Voorvader m. -en of -». Voorvaderlijk, bn.

Voorval, o. -Jen; -letje, o. -s. Voorvallen, ow. st.hct viel -, is -gevallen. (v. -s.

Voorvechter, m.-s; -vcchtster. Voorvenster, o. -s. Voorvertrek, o. -ken; -je,o. -s. Voorvinerer, m. -».

Voorvlak, o. -ken. Voorvliegen, ow. st. ik vloog -, heb lt; n ben -gevlogen.

Voorvloed, m.

Voorvoegen,bw.zw.ik voegde -,

heb -gevoegd.

Voorvoeging, v. Voorvoegsel, o.-s.

Voorvoet, m. -en.

Voorwaar, bijw. Voorwaarde, v. -n. Voorwaardelijk, bn. en bijw. Voorwaarts, bijw. Voorwaartsch, bn. Voorwacht,-v. -en. Voorwagen, m. -s.

Voorwal (tgt;ukbmtenwal)m.-len. Voorwand, m. -en. Voorwegen, bw.st.ik woog, heb

-gewogen.

Voorwenden, bw.zw.ik wendde

-, ht-b -gewend; - wending, v. Voorwendsel, o. -s of -en. Voorwerk, o. (-, heb -gewerkt. Voorwerken.ow. zw. ik werkte Voorwerp, o. -en; -je, o. -s. Voorwerpen (tegenwerpen) bw. st. ik wierp -,heb -geworpen; -werping, v. Voorwerpsnaam, m. -namen. Voorweten 'voorkennis) o. Voorwetend, bn.; -heid, v. Voorwetenschap, v. Voorwiel, o. -en. Voorwimpel, m. -s. Voorwind, m.

Voor winter, m. -s. Voorworp, m.

Voorzaal, v. -zalen.

Voorzaat, m. -zaten. Voorzang, m. -eh. (-schap, o. Voorzanger, ra. -s en -en; Voorzeggen(om na te laten zeggen) bw.zw. ik zeide heb -ge-zegd of -gezeid; -zegger,m.-zeg-ster, v.

Voorzeggen (voorspellen) bw. zw. ik -zeide,heb -zegd cn -zeid; -zegger, ra. -zegging, v. -zeg-Voorzeil. o. -en. [ster, v.

Voorzeiler, ra. -a.

Voorzeker, bijw.

Voorzet (eerste zet) m. Voorzetsel, o. -s. (heb -gezet. Voorzetten, bw. zw. ik zette -, Voorzichtlg,bn.rn bijw. -er,-st;

-heid, v. -jes, bijw.-lyk, bijw. Voorzien, bw. st. ik -zag, heb

-zien; -ziening, v.

Voorzienig, bn. Voorzienigheid, v.

Voorzijde, v. -n. Voorzmgen,bw.ow.8t.(o.al8zn.) ik zong -, heb -gezongen; -zin-ger, m.

Voorzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten; -zitting, v.

Voorzitter, m. -s. Voorzitterschap, o. Voorzictersplaats, v. -en. Voorzittersstoel, ra. -en Voorzolder, ra. -s. Voorzomer, m. -s.

Voorzoom, ra. -en.

Voorzoon, m. -zonen en -zoons.-Voorzorg, v. -eu. Voorzwemmen,ow.8t.ik zwora

-, heb en ben -gezwommen. VOOS, bn. voo/.er, voosc;-heid, v.

Voosachtig, bn. -er, -st. Vorderen leiachen) bw. ow. zw. ik vorderde, heb gevorderd.

Vorderen (doen voortgaan) ow. zw. ik vorderde, ben gevorderd. (sen) v. -en. Vordering (in alle b(-teeklt; nis-Vore (ploegsnede) v. voren. Voren en voorn (visch) -P. vorens en voorns; vorentje en voorntje, o. -s.

Voren gcwijzigde vonu van voor) bijw.; tevoren, bijw.

Vorenstaand, bal Vorig, bn.

Vork, v. -en; -je, o. -s.

Vorm, in. -en; -pje, o. -s. Vormbak, m. -ken.

Vormelijk, bn. -er, -st; -heid,v. Vormen (eene gedaante geven aan; vervaardigen) bw. zw. ik vormde, bi b gevormd; vormer, ra. vorming, v. vorraster, v. Vormen (het vormsel toedienen) bw.ow.zw.ik vormde, heb gevormd; vormsel, o. Vormkracht, v.

Vormleer, v.

Vormloos en vormeloos, bn. Vormloosheid, v.

Vormoog, o. -en.

Vormschool, v. -scholen. Vormzijde, v.-n. (o. -s

VoiSCh (kikvorsch) m. -en; -je, VorSChen, bw.ow.zw.ik vorsch-

te, heb gevorscht.

Vorst (van het dak) v. -en. Vorst ikoude) v.; -je, o. -s. Vorst (heer, prins) m. -en; -je, o. -s. (-heid, v.

Vorstelijk, bn. en bijw. -er, -st; Vorstendeugd- v. -en; -dom, o. -men; -hof, o. -hoven;--hiiis o. -huizen;-kroon,v.-kronen;-telg, ra. -en; -zoon, ra. -zonen en Vorstin, v. -nen. [-zoons. VOS. quot;-n. -sen; -je, o. -s. Vossehont en vossenbont, o. Vossekop, ra. -pen. Vossengat, o. -en;-haar,o.;-hol, o. -en; -jacht, v. -en; -jaaer, m. -s; -jonsr, o. -en; -val, v. -len. Vossestaart, ra.-en;-vel,o.-len. Vota (stemmen, kiegstemraen; gelofti-n) v. mv.; pia -, vrome wensehen.

Voteeren (zjjne stem geven,

stfinraenjow.

Votum (stem; stemuitbrenging;

verklaring door steraraing) o.-s. VOUW. v. -en; -tje, o. -s. Vouwbeen, o. -en; -tje, o. -s. Vouwblind. o. -en;-deur, v.-en. Vouwen, bw. st. ik vouwde, heb gevouwen; vouwer, ra. vouwing, v. vouwster, v.

Vouwstoel, ra. -en; -tafel, v.-s.

Vox humana.de raenschcnstetn; orgelregister.

Voyageur (reiziger) ra. -s.

Voyons (laat zien) tw.

Vraag, v. vrag1 n; -je, o. -s.

Vraagachtig, bn. -er, - st.

Vraagal, m. en v. -len. (-en.

Vraagbaak, v. -baken; -punt, o.

Vraagspel (vragen opgeven) o.

„-en. (-len.

Vraagspel (van kaartspelers) o.

Vraagstuk, O. -keil; -je, o. -s.

Vraagswijze en -wijs, bijw.

Vraagteeken, o. -s.

Vraagwoord, o. -en.

Vraat, ra. vraten; -je, o. -s.

Vraatachtig,bn. - ( r,-st;-heid,v.

Vraatzucht, v.

Vraatzuchtig, bn. -cr,st.

Vracht, v. -en; -jc, o. -s.

Vrachtvaarder, m. -s.

Vrachtvrij, b ii.

Vragen, bw. ow. zw, en st. ik vraagde (vroeg), heb gevraagd; vrager, ra.

Vragenboek, o. -en;-je, o.-s.

Vragenderwijze en -wijs,bijw.

Vrank en Frank (vrij) bn.enkel gebruikel. in de spreekw.; vrank en vry.

Vratig, bn. -er, -st? rhcid, v.

Vrede, ra. (-held, v.

Vredelievend, bn. -er, -st;

Vredestijd, ra.;-verdrag, o. -en; -voorslag, ra. -en. (bijw.

Vredig, bn. en bijw.-er,-8t;-lijk,

Vreedzaam,bn.en byw.vrcedza-ra.-r, -st; -held, v.

Vreemd bn. en byw. -er, -st; -elijk, bijw. -heid, v.

Vreemde. In den-, bijw. uitdr.

Vreemdeling, ra. en v.-cn;voor het v. igt;ok vreemdelinge.

Vreemdelingschap, v.

Vreemdelingsrecht, o. - en.

Vreemdigheid, v. -heden.

Vreemdsoortig, bn. -er, -st; -heid, v.

Vrees en vreeze, v. vreezen.

Vreesachtig,bn.en bijw.-er,-8t; -heid, v.

Vreeseiyk en vreeslijk, bn. en bijw. -or. -st.

Vreeselijkheid, v,

Vreetschip, o. -schepen.

Vreetwolf, ra. -wolven.

Vreetzak, m. en v. -ken.

Vreevuur, o. -vuren.

Vreezen, bw. ow. zw.ik vreesde, heb sevreead. (v.

Vrek (gierig) bn. -ker, -st; -heid.

Vrek (ïit riïaard)m.-ken,-je,o,-8.

Vrekachtig, bn. -er,-st;-heid,v.

Vrekkig, bn. en bijw. -er, -st; -hei l, v.

Vreten, ow. bw. st. ik vrat, heb gevreten; vreetster, v. vreter,m. vreter ij, v.

Vreugde pn vreugd, v.

Vreugdeloos.bn.-loozer,-loo8t.

Vreugdevol, bn.

Vriend en vrind. ra. vrienden en vrinden; vriendje er. vrindje, o. -s. (-heid, v.

Vriendelijk, bn.en bijw.-er.-st;

Vriendendienst, ra. -en;-fee8t, o. -en; -groet, ra. -en; -kring, ra. -en; -raaal, o. -malen; -rol, v. -l^n.

Vriendhoudend, bn. -er, -st; heid, v.


-ocr page 274-

VUU

VRI

266

Vriendin, v. -nen;-netje, o.-s. quot;Vriendinnenkring, m. -en. Vriendlief, m.; -lictjc, o. Vriendschap, v. -pen. Vriendscliappelt)K:,bn.fn büw.

-tr, -at; -heid, v. Vriendschapsband,m.-en;-beker, m. •»; -betuon, o.; -betrekking, v. -en; -betuiging:, v. -cn; -dienst, m. -cn; -lied, o. -eren; -plicht, m. -en; -teeken, o. -en; Vriespunt, o.[-verbond, o. -en Vriesweder en -weer, o. Vriezen, onp. w. st. bet vroor,

heeft gevroren en jrevrozen. Vrij, bn. en bijw. -er,-8t.-heid,v. Vrijaf, bn.

Vrijage, v -s. (-gebleven.

Vryi)H)ven,ow.st.ik bleef -, ben Vrijbrief, m. -brieven. Vrijbuiten,ow.zw.ik -buittc,heb

gevrijbuit; -buiter, m. -bui-vrijburg, m. -en. [terij, v. irQdag, m. -en.

Xrijdagsch, bn.

Yrfiden en vrijen (bevrijden) * bw. zw. ik vrijdde en vrijde, heb

gevryd; vrijding, v. yrljdenker, m. -s; -denkery, v.;

-denkater, v.-s. (-gedongen. vrüdlngen,bw.8t.ik dong -, beb YrydObbelen,bw.zw.ik dobbelde -, heb -gedobbeld.

Yrüdoni, m. -men.

yrfien \liefde betoonen) bw. ow. zw. en st. ik vrijde (vree), heb gevrijd(gevreeën);vrijer,m. vrijerij, v. vrijster, v.

■y-röen (bevrijden). Zie Vryden. ■y-rijerschap, o.

yrijgeboren, bn.

■y-rijgeeamp;t, m. -en; -geesterij, v. -y-rijgelatene, m. en v. -n. Yrflgeleibrief, m. -brieven. Yrüpeleide, o. (-gegeven.

Yrögeven, bw. st. ik gaf -, heb Yrijgevig (mild) bn. en bijw.-er, Yriigezel, m. -len. [-st; -heid,v. Yrflgraaf, m. -graven; -schap, o. YrÖhaven, v. -s.

vrüheer. ra. -en; -schap, o. YrÖheerlijk, bn. (bn.

Yrijheidlievend, -minnend, Yruheidsboom, m. -en; -geest, m.; -hoed, m. -en; -liefde, v.; -maagd, v.; -min, v.; -muts, v. -en; -zin, m.; -zoon, m. -zonen; -zucht. v. (-gehouden.

YrlJhOUden,bw.8t.ik hield -,heb Yryjaar, o. -jaren.

Yrflkaart, v. - en; -je, o. -s. YriJkennen, bw. zw.ik kende

heb -gekend;-kenning, v. Yrijkomen,ow.8t.ikkwara -,bpn Vrökoop, m. [-gekomen.

Yrtjkoopen,bw.onr.zw.ik kocht

-, heb -gekocht; -kooping, v. vrijlaten, bw. st. ik Het -. heb vrüleen, O. -en. [-gelaten. Vrülinpr, m. en v. -en; voor het

v. ook vrijlinge.

Vrüloopeh, bw. ow. st. ik liep

heb en ben -geloopen.

VrtJlOt, o. -en; -lootje, o. -s. Vrt)loten, ow.zw.ik lootte -,heb

en ben -geloot.

Vrijmacht, v.

Vrijmachtig, bn.-er,-st;-heid,v. VrÖniaken, bw. zw. ik maakte -, heb -gemaakt; -maker, m. -making, v.

Vrijmarkt, v. -en. Vrijmetselaar, m. -s en - metselaren; ook: vrije metselaren. Vrijmetselaarschap, o. Vrijmetselaarsloge, v. -s. Vrümecselari), v.

Vrömoedig, bn. en byw. -er,-8t;

-h»id, v.; -lijk, byw. Vrijplaats, v. -tn.

Vrflpleiten, bw. zw. ik pleitte

heb -gepleit. (-l»jk, bijw.

Vrijpostig, bn. -er,-8*.; -beid, v.; Vrijspraak, v. -spraken. Vrijspreken, bw. st. ik sprak -, heb -gesproken; -spreker, m. ^spreekster, v. -spreking, v. Vrijstaan, onp. onr.8t.het stond

-, heeft -gestaan.

Vrijstaat, m. -staten.

Vrijstad, v. -steden. Vrijstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -stelling, V. (o. Vrijster, v. -s; -tje, o. -s;-8chap. Vrijuit, bijw. (-gevallen.

Vrijvallen, ow. st. ik viel -, ben Vrijvaren, bw. st. ik voer -, heb -gevaren. (heb -gevochten. Vrijvechten, bw. st. ik vocht -, Vrü ver klaren, bw. zw. ik verklaarde heb -verklaard; -ver-Vrijvrouw, v. -en. [klaring, v. Vrijwaren, bw. zw. ik -waarde, heb gevrywaard; -waarder, m. -waring, v. (-heid, v.

Vrijwillig, bn. en bijw. -er. -st, Vrijwilliger, m.-s. (-gezet. Vrijzetten, bw.zw.ik zette -,hcb Vrijzinnig, bn. -er, -st;-heid, v. Vrind. Zie Vriend. (-beid, v. Vroed, bn. en bijw. -er, -st; Vroedkunde, v. Vroedkundig, bn. Vroedkundige, m. en v. -n. Vroedmeester, m. -s. VroedSChap(vergadering)v.;(een

lid daarvan) m. -pen. Vroedschapsbank, v. -en; -penning, ra. -en;-plaats, v.-en;

-vergadering, v. -en. Vroedvrouw, v. -en. Vroedvrouwsloon, o. -en. Vroeg, bn. en bijw. -er,-st;-te,v. Vroegbeurt, V. -en; -bloem, v. -en; -dienst,ra.; -kerk, v.;-kost, ra.; -preek, v. -en.

Vroegrijp, bn. (-heid, v

Vroegtijdig, bn. en byw.-er,-st; Vromelijk, bijw.

Vromigheid, v. t-heid, v.

VrOOliJk, bn. en bijw. -er, st; Vroom, bn. en byw. vromer, -st; -heid,v.

Vroon (bezittit!g,waarop heeren-

dh'nsten rusten) o. -en. Vroondienst, ra. -en; -geld, o. -en; -goed, o. -eren: -heer, m. -en; -land, o. -en; -meester, m. -s; -recht, o. -en; -visscherij, v. -en; -water, o. -^n.

VrOUW. v. -en; -tje, O. -s. Vrouwachtig, bn. -er,-st;-heid. Vrouwebeeld, o, - es. [v.

Vrouwelijk, bn.; -heid,v. Vrouwenaard, m.; -dag, m.; -gek, ra. -ken; -baar, o.; -hand, v. -en; -hater, m.-s;-hemd, o. -en; -hoed, ra. -en; huis. o.-hui-zen; -kerk, v.; -klap,ra.; -klee d, o. -eren; -kleeding,v.;-kloo3ter, m. -s; -kracht, v.; -leen, o. -en; -liefde, v.; -list, v. -en.

Vrouwenmelk, v,; -min, v.; -mut8,v.-en; -naam,m. -namen; -praat, m.;-regeering, v.;-rok, ra. -k«n; -roof, m.;-schender, m. -s; -schennis, v.; -schoen, m. -en; -slaaf, ra. -slaven; -stem, v.-men; -timmer, o. -s; -verkrachter, ra. -s; -vriend,m. -en; -werk, o.

Vrouwlief, v. (-lui.

Vrouwmensch, o. -lieden en Vrouwspersoon, v. -personen. quot;Vrouwtjelief, o. Vrouwtjesappel, m. -s. Vrucht, v. -en; -je, o. -s. Vruchtbaar, bn. -der,-8t;-heid. Vruchtdragend, bn. [v. Vruchteloos, bn.en bijw.vruch-

teloozer. -Joost; -heid, v. Vruchtgebruik, o.; -gebruiker,

m. -s; -gebruikster, v. -s. Vue'lgezicht, oograeik. doel)v.-8. Vuig (traag, slecht, vadsig) bn. en

bijw. -er, -st; -heid, v.

Vuil (vuilnis) o.

Vuil,bn. en bijw.-er, -st; -heid,v. Vuilaardig, bn.en bijw. -er, -st;

-heid, v. -lyk. bijw.

Vuilbek, m en v. -ken. Vuilbekken (vuile, lage taal uitslaan) ow. zw. ik vuilbekte,heb gevuilbekt; vuilbekkerij, v. Vuiligheid, v. -heden.

Vuilik, in. en v. -en; -je, o. -s. Vuilmaken.bw.zw. ik maakte -,

heb -gemaakt.

Vuilnis, v. (verg. Vullis). Vuilte, v.

Vuist, v. -en; -je, o. -s. Vulbier, o.

Vulcaniseeren (in het vuur gloeien) bw. (plat) bn.

Vulgair (alledaagsch; semeen; Vulgata (pauselyk goedgekeurde Latijiipche overzetting van den bijbel) v. (groote hoop) o.

Vulgus (het gemeene volk, de Vulhaar, o.

Vulhout, o. -en.

Vulkaan, m. vulkanen. Vulkanisch, bn. (vuld.

Vullen, bw.zw. ik vulde, heb ge-Vulling (het vullen) v.

Vulling (scheepsw.) v. -s. Vullingsgat, o. -gaten. Vullingsplank, v. -en. Vullingsstuk, o. -ken.

Vullis (vuilnis) o.

Vulnerabel (kwetsbaar) bn. (v. Vuln erabilitel 11 k wetsbaarlm d) Vulnereeren (verwonden) bw. Vulpomp, v. -en.

Vulsel, o. -s.

Vulwijn. ra.

Vulwoord, o. -en.

Vuns, bn. vunzer, vunst; -heid,v. Vuren, ow. zw. ik vuurde, heb

gevuurd; vuring, v.

Vuren (van vurenhout) bn. Vurenhout, o.

Vurenhouten.bn. (v.-lijk,bijw. Vurig, bn. en bijw. -er,-8t;-hcid. Vuur, o. vuren; -tje,o. -s. Vuurhoudend, bn.

Vuurroer (geweer) o. -en. Vuurrood, bn.

Vuurslag, o. -en.

Vuurvast, bn.

Vuurwerk, o. Vuurwerker,™, -s. Vuurwerkmaker, m. -s.


-ocr page 275-

WAN

w

267

VV.

W, v. w'a. — De drie en twintigste letter van het alphabet. W.I. — Wtst-Iudië.

TSTaadbaar, bn. -der, -at. Waag, v. wagen.

Waaghals, ra. ec v. -halzen; -je,

o. -a, -haiierü,

Waagspel, o. -en.

Waagstuk, o. -ken; -je, o. -8. Waaien, oup. w. hw. zw. en st. het waaidelwoei),heeft gewaaid;

_ik wanide (woei), heb gewaaid.

Waaier, ui. -s, -tje, o. -s. Waaiervormig, bn.

Waak. v. waken.

Waakhond. Zie Wachthond. Waaksch, bn. waakscher, waa scut. (-zaamst; -heid, v. Waakzaam.bn. en bijw. -zamer. Waal (L'iikerwaal) m. Walen. Waal (rivier) v.

Waal (sclieepsw.) v. walen. Waalsch, bn. (o. als zu.) Waalwortel (-ok ezelsoor) v. Waan, m. [zekere plant.

Waanwijs, bn.en bijw. -wijzer. Waar, v.wan n. [-wijst; -heid,v. Waar (echt, zeker) bn.; -heid, v. Waar, bijw.

Waaraan, bijw.

Waarachter, büw. Waarachtig, quot;•n. en bijw. -er,

-st; -hl id, V. -lijk, bijw.

Waarbij, bijw.

Waarborg, m. -en. Waarborgen, bw. zw. ik waarborgde, heb gewaarborgd; waar-Waarboven, bijw. [borging, v. Waard, ook woord en woerd (mannetjeseend) in. waarden, woorden, woerden; waardje, woordje, woerdje, o. -s.

Waard (herbergier) m. -en. Waard (ingedijkt land) v. -en. Waard, b». -er, -st.

Waarde, v. n.

Waardeerbaar bn. Waardeereniachatten,de waarde bepalenj bw. waardeerder, m. waardeerlijk, on. waardeerster, v, waardei ring, v.

Waardgelder, ra. -s. Waardig, bn. en byw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw.

Waardij, v. (en -s.

Waardijn (muntmeester) m. -en Waardin, v. -nen; -netje, o. -s. Waardoor, bijw. Waardschap, o. -pen. (o. -s. Waargeest (spook) m. -en; -je, Waargoed (zeew.) o. Waarheen, bijw.

Waarheid, v. -heden. Waarheidlievend, bn. Waarheidsliefde, v. Waarheidszin, m. Waarheidszucht, v.

Waarin, bijw.

Waarlangs, bijw.

Waarlijk, bijw.

Waarloos, bn.

Waarmaken, hw.zw. ik maakte -, lieb -sremaakt; -making, v.

Waarmede, bijw.

Waarmerk, o. -en. Waarmerken, bw.zw.ik -merk-te heb gewaarmerkt;-inerkintr, v.

Waarna, -naar, -naast, bijw.

Waarneembaar, bn.-. -heid, v.

Waarnemen, bw. st. ik nam -, heb -genomen; -neemster, v. -nemer, m. -neming, v.

Waarneming, v. -en; splaats.

Waarnevens, byw. [v. -en.

Waarom, byw. en vw. (o.alszn.)

Waaromheen, -omstreeks, -omtrent,-onder,-op,-over,

bijw.

Waarschap (voormalig dorpsoverste in Noord-Holland) ra. -pen. (-er, -st; -heid, v.

Waarschijnlijk, bn. en bijw.

Waarschuwen, bw.zw.ik waarschuwde, heb gewaarscauwd; waarschuwer, m. waarschuwing, v. waarschuwster, v.

Waarteeken, o. -s.

Waarteekenen, bw.zw. ik -tee-kende, heb gewaarteekend.

Waartegen, - tegenover,-toe, -uit. -van, - voor, bijw.

Waarzeggen, ow. zw. ik zeide -, heb -gezeid of -gezegd; -zegger, ra. -zeggerij, v. -zegging.v.-zlt;-g-

Waarzeil ueew.) o. -en. [ster, v.

Waarzonder, bijw.

Waas, o,; -je, o.

Wacht (een wachter) ra. -en.

Wacht (het wachthouden en de gezamenlijke wachters) v. -en.

Wachtel (ook kwakkel, kwartel) ra. -s; -tje, o. -s.

Wachten, bw. ow.zw. ik wachtte, heb gewacht; wachter, ra. wachtster, v.

Wachtgeld, o. -en; -hond, ra. -en; -kamer, v. -s; -plaats, v. -en; - post, ra. -en.

Wachtsch (waakzaam) bn. -er, meest -.

Wachtschip, o. -schepen; -toren, ra. -s; -vuur, o. -vuren; -woord, o. -en.

Wad (ondiepte in het water) o. -den. (v. -n.

Wade iholte achter de knieschijf)

Waden (door het water gaan) ow.zw. ik waadde, heb en ben gewaad.

Waden (dooden het lijkkleed aandoen) bw. zw. ik waadde,heb gewaad.

Wadmer, o.

Wafel, v. -s en -en; -tje, o. -s.

Wafel vorm ig, bn.

Wagen, ra. -s; -tje, o. -s.

Wagen (ondernemen) bw. zw ik waagde, heb gewaagd.

Wagenaar (voerman) m. -s.

Wagenmaker, m. -s; -y, v. -en.

Wagenschot, o.

Wagenschotten, bn.

Wagenwijd, bijw.

Waggelbeenen, ow.zw. ik waggelbeende, heb gewaggelbeend.

Waggelen, ow.zw. ik waggelde,, heb gewaggeld. (m. -s.

Waggon (rijtuig op spoorwegen)

Wak (opening in het ijs) o. -ken.

Wak (vochtig) bn. -ker, -st; -luid, v.

Waken,, OW. zw. ik waakte, heb gewaakt; waakster, v. waker,ra.

Wakersloon, o. -en.

Wakker, bn. en bijw. (ook tw.) -der. -st; -heid, v.

Wakkeren, ow.zw.ik wakkerde, ben gewakkerd.

Wal, m. -len; -letje, o. -s.

Walcheren (eiland in deprov.

Zeeland) o. Walchersch, bn. Waldenzen (een volksnaam) m.

mv. /.8lt;

Waldhoorn en waldhoren, ml Waldhoornist, m. -en.

Walen (Ongestadig zijn) ow.zw.

ik waalde, heb gewaald; wa-Walendistel, v. -s. [ling.v. Walengang,v.

Walg, v.

Walgang, v.

Walgen, ow. zw. ik walgde, heb

gewalgd; walging, v.

Walglijk, bn. -er, -st; -heid, v. Walnalla, v.

Walken (toedenmakersw.) bw. zw. ik walkte, heb gewalkt; walker, ra. walking, v. Walkhamer, m. -s; -molen, m. -s; -plaats, v. -en; -stok, m. -ken.

W alm, ra. -en; -pje, o. -s. Walmen, ow.zw. ik walmde, heb Walmgat, o.-en. [gewalmd. Walmte, v.

Walnoot (boom) m. (vrucht) v.

-noten.

Walnoteboom, ra. -en.

Walros ei; walrus (zeedier) m. Walrossenvangst, v. [-sen.

Wals, v. -en; -je, o. -s. Walschot (walvischzaad) o. Walsen, ow. zw. ik walste, heb gewalst; walser, m. walseres, v. Walstroo (kruid) O.

WalviSCh, ra. walvisschen. Walvischvaarder, m. -s. Wam (halskwab) v. -men; -matje, o.-a. (-a. Wambuis, o. wambuizen; -je, o. Wamen (in den modder roeren) ow.zw. ik waamde, heb gewaamd. Wammen (den buik der vlsschen opensnijden) bw. zw. ik warade. Wammes, o. [heb gewamd. Wan (wanmand) v. -nen. Wan (scheepsw.) O. -nen. Wanbedrijf, o. wanbedrijven. Wanbegrip, o. -pen. Wanbeleid, o.

Wanberaad, o.

Wanbesef, o.

Wanbesluit, o. -en. Wanbetaling, v. -en.

Wand (muur) m. -en.

Wandaad, v. -daden.

Wandel, m. (ren.

Wandelaar, m. -a en waidela-Wandeldreef, o. -dreven. Wandelen, ow. zw. ik wandelde, heb en ben gewandeld; wandelaar, ra. wandelaarster, v. wan -deling, v. (-s.

Wandelpad, o. -en; -paadje, o. Wandelplaats, v. -e». Wandelrit, m. -ten; -je, o. -s. Wandelstaf, m. -staven. Wandelstok, m. -ker; -je,o.-s. Wandelweder en - weer, o. Wandelweg, ra. -en; -je. o. -a. Wanen, ow. zw. ik waande, heb

gewaand.

Wang, v. -en; -etje,o. -s. Wangebruik, o. -en. Wangedrag, o. -gedragingen, v. Wangedrocht, o. -en. Wangeloof, o.

Wangeluid, o. -en.

Wangen (scheepsw.) bw. zw. ik wangde, heb gewangd.


-ocr page 276-

WAN

WED

268

Wangunst, v.

Wangunstig, bn. -er, -st. Wannebbeiyk, bn. en bijw. - er. Wanhoop, v. (-at; -heid, v. Wanhopen, OW. zw. ik wanhoopte, beb gewanhoopt. Wannopend, bn. -er, -at. Wanhopig, bn. -er, -st. Wanhout (bedorven bout) o. Wanlant, m. -en.

Wankantig, bn.

Wankel (ouzeker) bn. en bijw.

-er. -st; -beid, v.

Wankelbaar, bn. en bijw. -der,

-at; -heid, v.

Wankelen, ow.zw. ik wankelde

heb jcewankeld; wankeling, v. Wankelmoedig, bn. en bijw.

-er. -8t; -heid, v.

Wanklank, m. -en; -je, o. -a. Wanklinkend, bn. -er, -at. Wankoers, in. -en. Wanluidend, bn. en bijw. -cr,

- st; -lieid, v.

Wanlust, m. -en.

Wanlnstig, bn. -er, -at. Wanmolen, in. -a.

Wanneer, bijw. en vw. Wannen, bw. zw, ik wande, heb

gewand; wanner, in.

Wanorde, v. l-st.

Wanordelijk, bn. en bijw.-er. Wanschapen, bn. -er, -3t;-heiii, Wanschepsel, o. -a. O-

Wanschikkelijk, bn. en bijw.

-er, -st, -h. id, v. (p. -a.

Wansmaak, ra. wansmaken; -je, Wansmakelijk, bn. -er, -st. Wanspelling, v. -en. Wanspraak, v.

Wanstaltig,bn. -er, -at; -beid,v. Want. vw.

Want (eigenlijk quot;uistbandachoen.

hoi-wtl ook gebruikelijk voor . band»' hoen in 't algemeen1

-en;-je, o.-s.

Want (visschcratnxg) o. Wantaal, v.

Wanten, w. slechts gebruikel. in de aprei-kwijze: hij weet van-(hii i« op de hoogte van de zaak). Wantij, o. -en.

Wantrouwen, o. Wantrouwen, bw. zw. ikwan-

trouwde. heb gewantrouwd. Wantrouwig, bn. -er,-8t;-heid. Wanvangst, v. [v.

WanvoegliJk, bn. en bijw. -er, WanziJde, V. -n. [-st; -beid, v. Wapen (strijdtuig) o. -en en W pen (familieteeken)o.-s. Wapenen, bw.zw. ik wapende,

heb srewapend; wapening, v. Wapenkunde, v.

Wapper (wip eener ophaalbrus) m. -s. (heb gewapperd

Wapperen, ow.zw. ik wapperde War v. ïin de-). (-n,

Warande (park, wandeldreef) Waratje, bijw.

Warboel, m. -en.

Wardiertje, o. -s.

Warempel, byw. Warempeltjes, bijw.

Waren 'spokenl ow.zw. ik waarde. heb trewaard.

Warenkennis, v.

Wargaren, o. -s.

Wargeest, ra. -en.

Warhoofd, ra. en v. -en. Waring (scheepsw.) v. -en.

I r

i

I 1 }

I f

t I I I

I

Waterplaats, v. -en Waterpot, ra. -ten.

Waterrijk, bn. -er, -st. Waterschap, o. -pen. Watersnood, ra.

Waterstaat, ra. Waterstaatsbelang, o. -en. Watertanden, ow.zw ik water-tandde, heb gewatertand.

Waterweegkundige, ra. -n. Waterzucht, v.

Waterzuchtig, bn. -er, -st. Watteeren (met watte vullen) bw.

Watten, v.mv.; watje, o. -s. Watten, bn.

Wattenfabriek, v. -en.

Wauw, bn. -er, -st. Wauwelen,ow.zw.ik wauwelde, heb gewauweld; wauwelaar,m. wauwdaarster, v.

Wauwelpartü, v.

Web. o. - ben. (tje, o. -s.

Webbe, v. en o. webben; webbe-Wed (drenkplaats voor paarden)

o. -den.

Wedde (jaarwedde) v.-n. Wedden, ow. zw. ik wedde, heb

sceWed; wedder, ra. wedgter, v. Weddenschap, v. -pen;-je,o.-8. Weder « n weer (ram) m. weders

en wieren.

Weder en weer (luchtsgesteld-

hcid) ó.; weertje, o.

Weder en weer, bijw. (Zoo ook

in de meeste saraenstellingen). Wederantwoord, o. -en. Wederantwoorden, bw. zw. ik antwoordde -,heh -geantwoord. Wederbeding, o. -en. Wederbedingen, bw. st. ik be-

dong-, heb-b«-dongen. Wederbegeeren, bw. zw. ik

begeerde -, heb -begeerd. Wederbekomen, bw. st. ik bekwam -, heb - bekomen; -beko-min», v.

Wederbelooning, v. -en. Wederbrengen. bw. onr. zw.ik bracht -. heb -gebracht; -bren-srer, ra.-brensing, v. -brengster. Wederdienst, m. -en. O-

Wederdoop, m.

Wederdooper, ia. -a; -doopero,

v. -doopster, v. -s. Wedereisch, ra. Wedereischen, bw. zw. ik

«■ischte -, heb -geëischt. Wedererlangen. bw zw. ik

• rlansde -, heb -erlangd. Wederga. Zie Wedersade. Wedergaaf en -gave, v. Wedergade, ook wederga en

weerga, v.

Wedergeboorte, v. Wedergeboren, bn. Wedergeven, bw. st. ik gaf

heb -tfesfeven.

Weder gloed, ra.

Wedergroet, ra. Wedergroeten, bw.zw.ik groette -, heb -gegroet. Wedergunst, v.

Wederhalen, bw. zw. ik haalde

-, heb -jehaald.

Wederheltt, v. -en. Wederhoorig (weerbarstig) bn.

-er, -st; -heid. v. Wederhouden, bw.Bt.ik -hield,

heb -houden. Wederlnstorting, v.

Warklomp, m. -en.

Warkop, ra. -pen.

Warkruid, o.

Wa-'m, bn. en byw. -er,-8t;-te,v. Warmen, bw. zw. ik warrade,

heb gtwarinil; warming, v. Warmoes(allerlei eetbare moeskruiden) o.

Warmoeshof (moestuin) m. Warmoezenier, ra. -s en -en. Warmoezenierstcr, v. -s. Warmoezier, m. -sen -en. Warmoezierster, v. -s. Warmpjes, bijw.

Warmte, v.

Warnest, o. -en.

Warnet, o. -ten.

Warrel (war) ra.

Warrelen, ow. zw. ik warrelde,

heb gewarreld; warreling, v.; Warrelklomp, m. -en. Warrelwind, m. -en.(h.geward. Warren, bw. ow.zw. ik warde. Wars (afkeerig) bn.

War struik, m. -en.

Wartaal, v.

Wartel, ra. -a.

Warziek, bn. -er, -st.

Was (groei) ra.

Was ivan bijen) o.

Wasachtig, bn.

Wasch (gewasschen of te waa-schen linoen of kleederen) v. wasschen; -je, o. -a.

Waschbad, o. -en; -bekken, o. -a; -dag,in. -en; -goed, o.; -hok, o.-ken;-hui»,o. -huizen; -ketel, m. -a; -kuip, v. -en; -lijat, -en; -loon, o. -en; -mand, -en; -meid, v. -en; -molen, •a; -plaata, v. -en; -tobbe, v. -vat, o. -en; -vrouw, v. -en; -water, o.; -zak, m. -ken. Wasdoek, o.

Wasdom, m.

Wasem, ra. -s.

Wasemen, ow. zw. ik wasemde,

lieb gewasemd; waseming, v. Wasgeel, bn.

Waskleurig, bn.

Wasschen (reinigen) bw. st. ik wiesch (waschte), heb gewasschen; wasacher, in. wasscherij v. wassching, v. waschster, v. Wassen van was! bn.

Wassen (met was bestrijken^w.

zw. i k waste, heb gewast. Wassen (groeien) ow. st. ik wies,

ben sjewassen.

Wassenaar (wassende maan) ra. Wassenbeeldenspel, o. -len. Wat. vr. bet. onb. vnw. en bijw. Water, o. -en en -s; -tje, o. -s. Waterachtig, bn. -er, st; -heid. Waterbak, ra. -ken. [v.

Waterblauw, bn. Waterdicht, bn.

Wateren, bw. ow. zw. ik waterde, lieb gewaterd.

Waterig, bn. -er, -at; -heid, v. Watering. Zie Wetering. Waterkoud, bn. Waterkundige. m. -n. Waterlanders (tranen) m. rav. Waterlegger, ra. -a. Waterleiding, v. -en. Waterloos, bn.

Waterpas, o. -sen.

Waterpas, bijw. Waterpassen, bw.zw. ik -paate, heb gewaterpast; -passing, v.


-ocr page 277-

quot;WED

269

WEE

Wederkaatsen. Zie Weerkaatsen

Wederkant. Zie Weerkant.

Wederkeer, m.

Wederkeeren, ow.zw.ik keerde blt; n -gekeerd.

Wederkeerls, bn. en bijw.

Wederkomen, ow. st. ik kwam ben -gekomen; -komst, v.

Wederkoopen, bw. onr. zw. ik kocLl -, lu b -sekocbt.

Wederkrügen, bw. st. ik kreeg -, heb -gekresen.

Wederlegbaar, bn.; -heid, v.

Wederleggen, bw.zw. ik -leide of -legde, heb -leid of -legd,

-lesger. m.-legging, v.-legster,v.

Wederleveren, bw. zw. ik leverde -, heb -geleverd; -leve-

Wederliefde, v. [ring, v.

Weder loon, o.

Wedermin, v. (heb -genomen.

Wedernemen, bw. st. ik nam -,

Wedornoodlgen, bw. zw. ik noodiüJe -, heb -genoodigd; -noodiging, v.

Wederom (ook weerom) bijw.

Wederontmoeting, v. -en.

Wederopbouw, m.

Weder op Do u wing, v.

Wederoprichter, m. -s.

Wederoprichting, v.

Wederopstanding, v.

Wederpartij, v.

Wederpartijder, m. -s.

Wederrechtelijk, bn. en bijw.

-er, -st; -heid, v.

Wederroepen, bw. st. ik -riep. heb -roepen; -roepelijk, bn. -roeping, v.

Wederschelden, bw. st. ik schold -, heb -sjescholden.

Wederspanneling, m. en v.

. -en; voor het v. ook wederspan-nelinge. (-er, -st; -heid, v.

Wederspannig, bn. en bijw.

Wederspoed, m.

Wederspraak, v.

Wederspreken, bw. st. ik -sprak, heb -sproken; -spreekster, v. -spreker, m.-spreking,v.

Wederstaan, ow. onr. st. ik -stond, heb -staan.

Wederstaanhaar, bn.

Wederstand, m.

Wederstander, m. -s.

Wederstandsvermogen, o.

Wederstreven, bw. zw. ik -streefde, heb -streefd; -strever, m.-streving, v. (-st; heid, v.

Wederstrevig, bn. en bijw -er,

Wedersturen,bw.zw.ik stnnrde -, h» b -gestuurd.

Wedervaren, ow. st. (o. als zn.) het -voer, is -varen.

Wedervergelden, bw. st. ik vergold -, heb -vergolden; -ver-geldimr, v.

Wederverschijning, v.

Wedervinden. bw.st. ik vond -, heb -gevonden.

Wederwaardigheid, v.-heden.

Wederwoord, o. -en.

Wederwraak, v.

Wederzee (tegenzee) v.

Wederee^gen, bw.zw. ik -zeide, heb -zegd en -zeid.

Wederzenden, bw.st. ik zond -, h« b -eezonden; -zending, v.

Wederzien, bw.st. ik zag heb -gezien.

Wederzijde, v.

Wederzijds, bijw.

Wederzij dsch, bn.

Wedijver, m.

Wedijveren, bw.zw. ik -ijverde, Wt;dloop,m.-en. [h.gewedijverd. Wedloopen, o.; wedlooper, m.

-s, wetlloopster, v. -s. Wedprijs, m.

Wedren, m. -nen.

Wedstrijd, ra. -en.

Weduwe, weduw en weeuw,

v. weduwen; weeuwtje, O. -s. Weduwen dracht, v. Weduwenfonds en weduw-

fonds, o. -en.

Weduwenkas, v. -sen. Weduwgeld, o. -en. Weduwgift, v. -en. Weduwjaar. o.

Weduwlijk, bn.

Weduwnaar, m. -s en -naren. Weduwschap, o. Weduwstoat, m. v7eduwvrouw, v. - en. Wee (ramp, onheil; ook smart) o. Wee (flauw) bn.;-heid, v. [-ën. Wee, tw.

Weedasch, v.

Weede (zekere plant) v. Weedom, m.

Weefgetouw, o. -en. Weefkunst, v.

Weefsel, o. -s en -en. Weestolad, o. (kruid) v.

Weegbree (ook weegblad) (zeker Weegbrug, v. -gen.

W eegglas i voch tmeterjo.-glazen. Weegkunde, v.

Weegluis, v. -luizen; -je, o. -3. Weegschaal, v. -schalen; -tje,o -s. (tot gewicht diende)m.-en. Weegsteen (steen, welke oudl. Week (het weeken) v. (o.-s. Week (zeven dagen) v. weken;-je. Week (zacht gedeelte) o.

Week (zacht) bn. -er, -st. Weekachtig. bn. -er, -st. Weekbak (ook -kuip) m. -ken; Weekbakken, bn. (-je, o. -s. Weekblad (ook -schrift) o. -en. Weekblaadje, o. -s. Weekdarm, m. -en. Weekdier, o. -en, -tje, o. -s. Weekelijk (zwakkelijk) bn. en

bijw. -er, -st; -heid, v. Wéekeling, m. en v.-en; voor

het v. ook weekelinge. Weeken, bw. zw. ik weekte, heb ifeweekt. (-st;-heid, v.

Weekhartig, bn. en bijw. -er, Weekhoevig, bn.

Weeklacht, v. -en. Weeklagen, ow.zw. ik -klaagde,

ht b arweeklaagd.

Weekmaken. bw.zw. ik maakte Weelde, v. [-, heb -gemaakt. Weelderig, bn en bijw. -er, -st;

-heid. v.

Weeldig. bn. en bijw. -er, -st. Weemoed, m.

Weemoedig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v. -U)k, bijw.

Ween en (schreier.) ow. zw, ik

weende, heb geweend.

Weenen (hoofdstad van het keizerrijk Oostenrijk) o. Weener (inwoner van Weenen) m. Weene.-, bn. (ster, v.-s.

Weener (schreier) m. -a; ween-Weening (ook geween) v.

Weepsch (laf) bn. -er, meest -

-heid, v.

Weer (een hamel). Zie Weder. Weer (wering; drukte) v.

Weer (weder, gesteldheid der

lucht) o.

Weer, bijw. Zie Weder. Weerbaar, b.1. -der.-st; -heid,v. Weerbaarheidsbond, o; Weerbarstig, hu, en bijw. -er. Weerdruk, m. [-st; - heid, v. Weerga, v. iwat -! en loop naar Weergaasch, bn. [(de-!). Weergal, v. -len.

Weergalm, m.

Weergalmen, ow.zw. ik -galm-

dt, heb -galmd.

Weergaloos, bn.

Weergeld, o.

Weerglans, m.

Weerglas, o. -glazen. Weerhaak, m. -haken; -je, o.-s. Weerhaan, m. -hanen; -tje,o.-s. Weerhanerij, v.

Weerhuisje. o. -s. Weerkaatsen, bw.zw. ik -kaatste, heb -kaatst; -kaatsins, v.

Weerkant - n wederkant, m. Weerkauwen,ow.zw.ik -kauw-

de, bfb -kauwd.

Weerklank, m. -en. Weerklinken,ow st. ik -klonk. Weerkunde, v. [heb -klonken. Weerkundig, bn. Weerkundige.m. en v. -n. (o. Weerlicht inatuurverschiinsel) Weerlicht, v. (naar de - en als de -).(weei lichtte, h. geweerlicht. Weerlichten, onp. w. zw. het Weerlichts, bijw. Weerlichfcsch, bn. (-heid, v. WeerlOOS, bn. -loozer, -loost; Weeromreis, v. -reizen. Weeromstuit, m.

Weerpijn. v. -en.

Weerplicht. m. Weerplichtig, bn.; -heid, v. Weerprofeet, m. -profeten. Weerschijn (ook -glans en

-schijnsel) m.; -tje, o. -s. Weerschijnen, ow. zw. ik

-scheen, heb -schenen. Weerschijnsel. o. -s. Weersgesteldheid, v. -heden. Weerskanten, komt slechts voor in de bijw. uitdr. van aan -.

Weerslag (donderslag) m. -en. Weersmaak, m.

Weerstroom, m.

Weerstuit, m. Weersverandering, v. -en. Weerszijden,alleen gebruikelijk

in de bnw. uitdr. van -, aan -. Weertafel, v. -s.

Weertlj. o. -en.

Weervloed, m.

Weerwil s, bn.

Weerwijzer, m. -s.

Weerwil, m. enkel gebruikel. in;

in weerwil van (ondanks). Weerwolf, m. -wolven. Weerwolfsziekte, v. Weerzin, ra. (weeze; -je, o. -a. Wees, m. en v. weezen; v. ook Weesje (prieeltie) o. -a.

Wept (het weten) v.

Weetal, m.en v.-len. Weetgierig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Weetgraag,bn. weetgrager,-8t.


-ocr page 278-

WEG

270

WEE

Weetlust, m.

Weetniet, m. en v. -en.

Weeuwkropivaa salade) v.-pen.

Weeuwplant, v. -en.

Weeuwtje. Z e Weduwe.

quot;Weg (straat,pad)m. -en; -je. o.-s.

Weg, byw. (heb -sxebannen.

Wegoannen, bw. st. ik bande

#WegDergen, bw.st. ik borg heb -geborgen.

Wegbijten, bw. ow.st. ik beet -, heb lt;:n ben -gebeten.

Wegblazen, bw. at. ik blies -, heb -gi-blazen.

Wegblüven, ow.st. ik bleef-, ben -gebleven.

Wegboegseeren, bw. zw. ik

boegseerde -, heb -geboegseerd.

Wegboenen, bw. zw. ik boende -, heb -tteboend.

Wegboomen, bw.zw. ik boomde -, heb -gt-boomd.

Wegborstelen, 'bw. zw. ik borstelde -, hgt; b -geborsteld.

Wegbranden, bw. ow. zw. ik brandde -. heb en ben -gebrand.

Wegbreken, bw. OW. st. ik brak -, heb en ben -gebroken; -breking, v.

Wegbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht;-bren-«insr, v.

Wegcijferen (-redeneeren) bw. zw. ik cijferde -, heb -gecijferd; -cijferintr, v.

Wegdampen, ow.zw. het dampte -. is -iredampt.

Wegdartelen, ow.zw. ik dartelde -. he»» en ben -gedarteld.

Wegdenken, bw. onr. zw. ik dacht -. heb -gedacht.

Wegdleven, bw.zw. ik diefde -, heb -icediefd.

Wegdoen, bw.onr. st ik deed -. heb -M ilaan. (ben -gedooid.

WegdOOien, OW. zw. ik dooide -.

Wegdragen, bw. st. ik droeg -, heb -gedrascen.

Wegdraven. ow. zw. ik draafde -, ben -icedraafd.

Wegdribbelen(met kleine stappen zich verwijderen) ow. zw. ik dribbquot;Me -, ben -gedribbeld.

Wegdrijven, bw.ow. st. ik dreef -, heb ^n b'-n -gedreven.

Wegdringen, bw. ow. st. ik dronif heb en ben - jfedronsen.

Wegdrogen, ow. zw. ik droogde -, ben -gedroogd.

Wegdrulpen, ow. st. ik droop -, ben -sedropen.

Wegdrukken, bw.zw. ik drukte -, ben -aredrukt.

Wegduiken, ow. st. ik dook -, b 'n -2 -dok^n. (heb -geduwd.

Wegduwen bw. zw. ik duwde -,

Wegdwalen, ow.zw. ik dwaalde ben -se^waald.

Wegdwellen. bw.zw.ik dweilde -. h^h -tfedweild.

Wegedoorn en wegedoren (nlant^ewas) v.

Wegen, bw. ow. st. ik woosr, heb arewo?en; weegster, v. weger, m.

Wegens, vz.

Wegeren (wesrers aanbrenffen; een schip van binnen beplanken) bw zw ik wegerde, heb gewegerd; weicerin*. v.

Wegeten, bw.st. Ikat -,heb -gegeten.

Wegetteren, ow. st. het etterde is -geölterd, -ettering, v.

Wegfrommelen, bw. zw. ik frummelde -, heb -gefrommeld.

Weggaan, OW. onr. st. ik ging -, bm -xeuaan.

Weggaloppeeren, ow. zw. ik tcaloppeerde -, ben -gegalop-

Wegge, v.; -tje, o. -s. [peerd.

Weggeven, bw.st. ik gaf -, heb •gegeven. (-gegoten.

Weggleten, bw.st.ik goot -, heb

WegglÖden,ow.st.ik gletd -,ben -gegleden.

Weggooctielen, bw. zw.ik goo-chelde -, ht.b -gegoocheld.

Weggooien, bw. zw.ik gooide -, lieb -jfegooid.

Weggraven ,b w. st. ik groef - ,heb -gegraven; -graving, v.

Weggrüpen,bw.st.ik greep -,heb -g. srreprn.

Weghakken, bw. zw.ik hakte -, lieb -si-hakt; -hakking, v.

Weghalen, bw. zw. ik haalde -, 'neb -sfehaald; -halinsr, v.

Wegliangen,bw.st.ik hing-.heb -srehangen.

Wegharken, bw.zw.ik harkte -, heb -tf' harkt.

Weghebben, bw. onr.zw.ik had -, heb -gehad.

Weghelpen,bw.8t.ik hielp -,heb -geholpen.

Weghlnken, ow. zw. ik hinkte -, b'-n -gehinkt.

Wegbouden,bw.st.ikhield -,heb -gehouden.

Weghouwen, bw. st.ik hieuw -, heb -gebouwen.

Weghuppelen, ow. zw. ik hup-nelde -, ben gehuppeld.

Wegijlen, ow. zw. ik ijlde -, ben -geijld.

Wegjagen.bw.zw.en st.ikjaagdlt; en joeg -. heb -gejaagd.

Wegkaatsen, bw. zw.ik kaatste lieb g'ktatst.

Wegkabbelen, bw. ow. zw. ik kabbelde -, heb en ben-gekab-b'■!-».

Wegkankeren, ow. zw. het kankerde -,is -gekankerd;-kan-kering, v.

Weerkapen, bw. zw. ik kaapte -, hgt;-b -g' kaapt.

Wegkletsen,bw.zw.ik kletste -, heb -gekletst.

Wegknagen, bw. zw.ik knaagde -. heb -geknaagd.

Wegknippen,bw.zw.ik knipte-, heb -geknipt.

Wegkomen,ow.st.ik kwam-,bcn -gekomen.

WegkOOpen.bw.onr.zw.ik kocht heb -gekocht.

Wegkrabbelen, bw.zw.ik krab-beMo -. heb -gekrabbeld.

Wegkrabben, bw. zw.ik krabde -, heb -gekrabd.

Wegkrügen, bw. st.ik kreeg-, heb -sekregen.

Wegkrlmpen,ow.8t.ik kromp -, b-n -gekrompen.

Wegkrulen, bw. ow. zw. en st. ik kruide (krooi) -, heb enTien -gekruid (gekrooien).

Wegkrulnen, ow. st.ik kroop -, ben -gekropen.

Wegkuieren, ow. zw.ik kuierde -, ben -gekuierd.

Wegkunnen,ow.onr.ik konde of kon -. heb -gekund.

Wegkwijnen, ow.zw.ik kwijnde -, bi n -gekwijnd; -kwyning, v.

W eglaten,bw. ^t.ik liet -,heb -ge-Iat« n; -lating, v.

Weglaveeren, ow.zw.ik laveerde -.b- n -gelaveerd.

Wegleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en -geleid.

Wegleiden, bw. zw. ik leidde -, heb -geleid; -leiding, v.

Weglekken, ow. zw. ik lekte b« n -gelekt;-lekkii.g, v.

Weglokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt.

Wegloodsen, bw. zw. ik loodste heb -geloodst.

Wegloopen, ow. st; ik liep -, ben -geloo|)en;-looper,m.-loopster, v.

Wegmaaien,bw.zw.ik maaide -,

heb -gemaaid; - maaiing, v.

Wegmaken, bw.zw.ik maakte -, heb -gemaakt.

Wegmalen, bw. st. ik maalde heb -gemalen, -maling, v.

Wegmarcheeren, ow zw. ik marcheerde -,ben -gemarcheerd; -marcheering, v.

Wegmoffelen (behendig wegnemen) bw. zw. ik moffelde -, heb -gemoffeld.

Wegmolmen. ow.zw.ik molmde ben-sreinolmd;-molming, v.

Wegmolsemen (-molmen) ow. zw. ik inolsemdé -,ben -gemol-semd.

Wegnemen, bw.st.ik nam -, heb -genomen; -neming, v.

Wegpakken (inpakken, met geweld wegnemen) bw. zw. ik nakte -. heb -gepakt.

Wegpappen, bw. zw.ik papte heb -gepant.

Wegplelsteren, bw.zw. ik plei-sterde heb -gepleUterd.

Wegplukken, bw. zw. ik plukte -. h.' b -geplukt.

Wegpraten, bw.zw.ik praatte -, heb -sepraat.

Wegraken, ow. zw. ik raakte -, hen -geraakt.

Wegrapen, bw. zw. ik raapte heb -geraapt.

We^redeneeren, bw. zw ik redeneerde -, heb -geredeneerd.

Wegrols. v.

Wegreizen, ow. zw. ik reisde ben -g'Teisd.

Wegrekenen (het vuur inrekenen) bw.zw. ik rekende -, heb -gerekend.

Wegreden, ow. st. ik reed -. heb lt; n b-n -gereden.

Wegroelen, bw.ow.zw.ik roeide h-b en ben -geroeid.

Wegroepen,bw.st.ik riep -, heb -?i roepen.

Wegroesten.ow.zw.ik roestte ben -geroest.

Wegrollen,bw.ow.zw.ik rolde -, heb en ben -gerold.

Wegrooven bw.zw.ik roofde -, heb -geroofd.

Wegrotten,nw.zw.ik rotte-,ben • srernt; -rotting, v.

Wegrulmen.bw.zw.ik ruimde -, heb -geruimd; -ruiming, v.

Wegrukken, bw.ow.zw.ik rukte -, heb en ben -gerukt.


-ocr page 279-

WEG

271

WEI

Wefrsohaken, bw.zw.ik schaak-te heb -jfeschaiikt.

Wegscha ven,b w. zw. ik schaafde , heb -{j.-schaafd.

Wegschenken,quot;quot; bw. st. ik schonk heb -geschonken; -schenking, v.

Wegscheppen,bw.zw.ik schepte -, heb -neschept.

Wegscheren, bw.st.ik schoor -, heb -jfeachoren.

Wegscheren (zich), ww.zw.lzich uit de voeten maken)ik scheerde mij heb mij -gescheerd.

Wegscheuren, bw. ow. zw. ik

scli unie -,h' b en ben-gescheurd.

Wegschieten, bw. ow. st. ik schout -.heb en ben -geschoten

WegSChlllen, bw. zw.ik schilde -,heb -geschild.

Wegschoffelen.bw.zw.ik schoffelde -,heb -geschoffeld.

WegSChoppen,bw.zw.ik schopte -, heb -geschopt.

Wegschrabben, bw. zw. ik schra jde -. heb -geschrabd.

Wegschrapen, bw. zw. ik schraapte -, heb -geschraapt.

Wegschrappen, bw. zw. ik schrapte -, heb -geschrapt.

Wegschudden.bw.zw.ik schudde -, heb -gt schud.

Wegschuleren, bw.zw.ikschui-erde -, heb -geschuierd.

Wegschullen,ow.8t.ik school -, ben -gescaolen.

Wegschuilen, bw. zw. ik

quot;i'hui.nde -, hvlj -geschuimd.

Wegschuiven, bw. ow. st. ik schoof-,heb en beu -geschoven: -schuiving, v.

Wegschuren, bw. ow. st. ik suanurde heb Oii ben -ge-schuurd; -schuring, v.

Wegsöpelen,ow.zw.hct3ij:Hlde is -gesijpeld.

Wegsjouwen, bw.zw. i'c sjouwde -, heb -gesjouwd.

Wegslaan, bw. ow.8t.ik sloeg heb en b -u -geslagen.

Wegsleepen,bw.zw.ik sleepte -, heb -gesleept.

Wegslaepend, bn. -er, -st.

Wegslüpen, bw.st.ik sleep -,heb -ge^lmen.

Wegsltjten.ow.^t.ik sleet -, ben -gesleten; -sliiting, v.

Wegslingeren, bw. ow. zw. ik slingerde -, heb en ben -geslin-erTd. (bon -geslonken.

Weerslinken, ow.st.ik slonk -.

Wegsluipen, ow. st. ik sloop -, b. n -geslopen.

WegSluiten.bw.st.ik sloot -,heb -gesloten; -sluiting, v.

W^smakken.bw.zw.ik smakte -. h'b-gesmakt.

Wegsmelten, ow. st.ik smolt hen -g'-smolten; -smelting, v.

Wegsmijten, bw. st. ik smeet -, heb -gHaniPten.

Wegsnappen, bw. ow. zw. ik 'napte -. heb en ben -gesnapt.

Wegsnellen, ow.zw.ik snelde -, ben -g-^neld.

Wegsnijden, bw. st. ik sneed h-h -g.-snt'd'-n; -snijding, t.

Wegsnoeien, bw. zw.ik snoeide -. h-'b -gesnoeid; -snoeiing, t.

Wegsnorren,ow.zw.ik snorde ben -gesnord.

Wegspatten, ow.zw.ik spatte ben -gespat.

Wegspoeden, ow.zw.ik spoedde ben-gespoed.

Wegspoelen, bw. ow. zw. ik spoelde -, heb en ben -gespoeld; -spoeling, v.

Wegsporen,ow.zw.ik spoorde -, ben -gespoord.

Wegspringen,ow.8t.ik9prong-, ben -gesproi.gen.

Wegstappen,ow.zw.ik stapte -, ben -gestapt.

Wegsteken,bw.st.ik stak -,heb -gestoken. -gestolen.

Wegstelen, bw. st.ik stal -,heb

Wegsterven, ow. st. ik stierf -, ben -gestorven.

WegStevenenjOw.zw.ik steven-ile -, ben -gestevend.

Wegstommelen, bw. zw. ik stommelde -, heb -gestommeld.

Wegstompen, bw.zw. ik stompte -, h'b -gestompt.

W egs toornen,ow. zw.ik stoom de -, ben -gestoomd.

Wegstooten, bw. st. ik stiet (stootte) heb -gestooten.

Wegstoppen,bw.zw.ik stopte -, heb -gestopt.

Wegstornien,ow.zw.ik stormde -, ben -gestormd.

Wegstrijken,bw.ow.st.ik streek heb en b'-n -gestreken.

WcgStrooien.bw.zw.ik strooide -. heb -gestrooid.

Wegstroopen,bw.zw.ik stroopte -, heb -gestroopt.

Wegstuiven, ow. st.ik stoof-, ben -gestoven.

Wegsturen.bw.zw.ik Stuurde -, heb -gestuurd.

Wegstuwen.bw.zw.ik stuwde -, heb -gestuwd.

We^sukkelen.ow.zw.ik sukkel-de -.b- n -gesukkeld.

Wegtimmoren, bw. zw. ik tim menie -, heb -getimmerd.

Wegtooveren,bw.zw.ik toover-■le -, heb -getooverd.

Wegtorsen, bw. zw. ik torste -, heb -getorst.

Wegtrappen,bw.zw.ik trapte -, heb -getrapt.

Wegtrekken, bw. ow.st.ik trok -, heb en b^n -getrokken.

Wegtrippelen, ow. zw. ik trip-nelde -, b-n -getrippeld.

Wegtroonen, bw.zw.ik troonde -. heb -getroond.

Wegvallen, ow. st.ik viel -, ben -quot;■cvallen. (-gevangen.

Wegvangen.bw.st.ik ving-,heb

Wegvaren, ow. st.ik voer -, heb quot;n ljquot;n -gevanm.

Wegvegen, bw. zw. ik veegde -,

heb -g^veegil.

Wegvenen. bw. zw.ik veende heb -areveend.

Wegv'ijlen.bw.zw ik vylde -,heb

-gevijld.

Wegvisschen, bw.zw.ik vischte - heb -g»»vHcht.

Weg vlieden, ow. st. ik vlood -, hen -gevloden.

Wegvliegen, ow. st. ik vloog b' n -irevlogen.

Wegvlieten, ow. st. ik vloot -, hen -m-vlnten.

Wegvljjmen, bw. zw. ik vlümde -, heb -gevlamd.

Wegvloeien,ow.zw.ik vloeide-,

ben -gevloeid.

WegVluchten,ow. Zw.ik vluchtte ben -gevlucht.

Wegvoeren, bw. zw.ik voerde heb -gt voerd; - voering, v.

Wegvreten, bw. ow. st. ik vrat -, heb en ben -gevreten.

Wegwaaien, bw.ow.zw.en st. ik waaide en woei -, heb en ben -gewaaid.

Wegwandelen, ow. zw.ik wandelde -, ben -gewandeld.

Wegwasschen, bw.st.ik wiesch -, heb-gewasschen.

Wegwenschen, bw. zw. ik wenschte -, heb -gewenscht.

Wegwentelen, bw. zw. ik wentelde-.bib -gewenteld.

Wegwerken,bw.zw.ik werkte -, heb -gewerkt.

Wegwerpen, bw. st. ik wierp heb -geworpen; -werping, v.

Wegwüken,ow.st.ik week -,ben -geweken.

Weg willen, ow. onr. zw. ik wilde-,hi b -gewild.

Wegwippen, ow. zw.ik wipte -, ben -gewipt.

Wegwisschen,bw.zw.ik wisch-te -, heb-gewischt.

Weg wrijven, bw. st. ik wreef -, heb -gewreven.

Wegzagen, bw. zw. ik zaagde heb -gezaagd.

Wegzakken, bw.ow.zw.ik zakte h. n-gezakt. (-gezeild.

Wegzeilen.ow.zw.ik zeilde -.ben

Wegzenden,bw.st.ikzond -,heb -ge«onden; -zending, v.

Wegzetten,bw.zw.ik zette -,heb -gezet. (-gezegen.

Weg/ jjgen.ow. st.ik zeeg -, ben

Wegzinken,ow.st.ik zonk -,ben -gezonken.

Wegz\veepen,bw.zw.ik zweepte -, heb -gezweept.

Wegzwemmen, bw. st.ik zwom -. ben -gezwommen.

Wegzwerven,ow.st.ik zwierf-, Ri-n -ge/.wnrven.

Wegzweven, ow. zw.ik zweefde -. b-n -g'-zweefd.

Wegzijde, v. Ook wegkant.

Wei 'veld). Zie Weide.

Wei (hui) v.

Weiachtig, bn. -er, -st; -heid,v.

Weide en wei, v. weiden.

Weiden (grazen en hoeden) bw. ow. zw. ik weidde, heb geweid; weider, in. weiderij, v. Wei-dins', v.

Weidmes en weimes (jagersmes) o. -sen. (-beid, v.

Weidsch bn.en bijw.-er,meeat-;

Weifelaar, m. -s en weifelaren.

Weifelachtig, bn. -er, -st.

Weifelen, ow. zw. ik weifelde, h-b geweifeld; weifeling, v.

Weifelmoedig, bn. -er, -st;

Weigeld, o. [-beid, t.

Weigeraar.ra. -s en weigeraren.

Weigerachtig,bn. -er -st.

Weigeren, bw. ow. zw. ik wei-.f.-rde, heb geweigerd; weige-

Weigerig, bn. [ring, t.

Weigroen, o.

Weikaas. t. -kazen.

Weiland, o. -en.

Weiman, ra. -lieden en -lui.

Weimes. Zie Weidmes.


-ocr page 280-

WEB

272

WEI

Wentelen,bw.ow.zw.ik wentelde, heb gew(gt;nteld;wenteling, ▼. Wentelspil, v. -kn. Wentelsteen, m. -en. W en telstokl wcntelspil)m. -ken.. Wentelteefle, o. -a.

Wentelcrap, v. -pen. Wenteltrapvormig, bn. Wenteldorenknop, ra. -pen. Wereld, v. -en. Wereldburgerschap, o. Werelddeel, o. -en. Wereldkaart, v. -en; -je, o. -s. Wereldkundig, bn. -er, -st; Wereldlijk, bn. [-beid, v.

Wereldling, m. en v,-en; voor het v. ook wereldlinge.

Werelds, bijw.

Wereldsch, bn. Wereldschgezind,bn. -er,-st; -heid, v.

Weren,bw.zw.ik weerde, heb ge-

weerd; wering, v.

Werf, v. werven; -je, o. -s. Werfbrief, ra. -brieven. Werftreld. o.

Werfhuis, o. -huizen. Wertkfintoor, o. -kantoren. Wertofflcier, m. -en en -s. Wering, v. -en. {-je, o. -s.

Werk larbeid, gewrocht) o.-en; Werk (vlas) o.

Werkbaas, ra. werkbazen. Werkbank, v. -en.

Werkbeest, o. -en.

Werkbij, v. -en.

Werkdadig, bn. -er,-st;-beid,v. Werkdag, m.-en.

Werkelijk (inderdaadbestaande)

bn. i n bijw.

Werkelijk! veel werk vereischen-

tli-] bn. -er. -st Werkelijkheid, v.

Werkeloos, bn.en bijw.;-heid,v. Werken, bw. OW. zw. ik werkte heb gewerkt; (in verheven stijl ook onr. ik wrocht, heb ge-wrocht); werker, ra. werking, v. werkstiT, v.

Werkezel, m. -s; -tje, o. -s. Werkgast, m. en.

Werkheer. m. -en.

Wcrkheilisr, bn. -er,-st;-beid,v. Werkheilige, ra. en v. -n. Werkhuis, o. -huizen. Werkkracht, v. -en. Werkkring, ra. -en.

Werkloon, o. -en.

Werkman, tn. -lieden en -lm. Werkmeester, m. -s en -en. Werkmeid, v. -en.

Werkrak. o. -ken; -je, o. -s. Werkplaats, v. -en. Werkstellig, bn.

Werkstoel. ra. -en. Werkstuk, o. -ken; -je, o. -s. Werktafel, v. -s; - tje, o. -s. Werktijd, m. -en.

Werktuig, o. -en; -kunde, v. -kundiff, bn. -kundige, m. -raa-Vrr. m (-8t;-heid, V.

werktuiglijk, bn. enbijw.-er. Werkuur, o. -uren.

Werkvolk, o.

Werkvrouw, v. -en. Werkwoord, o. -en; -je,o.-s. Werkzaam, bn.en bijw.werkza-

mer. -st;-beid, v.

Werkzijde. v. -n.

Werpanker, o.

Welgevormd, bu.

Welgezeten, bn.

Welgezind, bn. -er,

Welgrond, m. -en.

Welhaast, bijw.

Welig, bn. en bijw. -er, -m Welk, vr. en bet. vnvr.

Welkom, bn. meer meest Welkomst, v.

Welkomthuis( s:eschenk)o. ;wel

komt huisje, o. -s.

Wellen (koken) bw. zw.ik welde,

tieb geweld; welling, v. Wellenisiuidsw.jbw.zw.ik welde,

heb geweld.

Wellen (opborrelen) ow. zw. ik welde, ben geweld. (-beid, v. Wellevend, bn. en bijw. -er,-st; Wellicht, bijw.

Welluidend,bn. en bijw.-er,-8t;

- lu id, v. -heidshalve, bijw Wellust, m.

Wellusteling, m. en v. -en;voor

het v. ook wellnstelinge. Wellustig, bn. en bijw. -er, -alt; lil, v. (-heid, v.

Welmeenend, bn. -er. Welnemen, o.

Welnu, tw.

Welopgevoed, bn. -er, -st. Welp (het jong van een hond of van nii'lere (lirren)o. -en; -je, o.-: Welriekend, bn. -er,-st;-htid.v, Welsmakend, bn. Welsprekend, bn. en bijw. -er. | -st;-heid

-st; -heid,v. (-heid, v.

Weltevreden, bn.

Welvaart, v.

Welvaren, o. (- gevaren

Welvaren, ow. st. ik voer -. heb Welvarend, bn. -er,-st;-heid,v. Welven, bw. zw. ik welfde, heb

jt-welfd.

Welverbonden, bn. Welvereenigd, bn. Welverschanst, bn. Welversierd. bn. Welversneden, bn. We1 verstaande, bn. Wolversterkt, bn. Welvoeglijk, bn.en bijw.-er,-st;

-heid, v.

Welvoorzien, bn.

Welwezen, o.

Welwijs, bn. ^ ..

Welwillend, bn. -er,-st;-heid,v. Welzalig, bn.

Welzand, o.

Welzijn, o.

Wem (ankertand) m. -men. Wemelen, ow. zw. ik wemelde,

hlt; b gewimi ld.

Wen (gezwel) v. -nen;-netje,o.-s. Wen,vw.dichterlijke uitdrukkina: voor wanneer. (gewend.

Wenden, bw. zw.ik wendde, heb Wending, v. -en.

Wenk. ra. -en; -je, o. -s. Wenkbrauw, v. -en; -tje,o. -s. Wenken, bw. zw. ik wenkte, heb

•rewenkt

Wennen, bw. ow. zw. ik wende,

heb en ben gewend.

Wensch, TT., -en; -je. o. -s. Wenschelijk.bn.en byw.-er,-8t; i -u - (hebeewenscht.

-hel'l- V. inru S'-wriinvni.. yy CJ.

Wenschen, bw.zw. ik wenschte,] Werpdraad, m. -draden.

quot;Weinig, bn. en bijw. minder,

Weinigje, o. [minst.

Weit (tarwe) V.

Weitasch, v. -tasschen.

Weitebrood, o. -en.

Weitekock, ra. -en.

Weitemeel, o.

Wekelijks, bijw.

WOKelljksch, bn.

Wekken, bw. zw. ik wekte,heb gewckl; wekker, ra. wekster, v.

Wekker (aar. een uurwerk) m.

-Si -tje, o. -s.

Wekatem, v. -men.

Wel, v. -len; -letje, o. -s.

Wel. bijw. en tw. beter, best.

Welaan, tw.

Welbearbeid, bn.

Wel bebouwd, bn.

Welbedacht, bn.

Welbegrepen, bn.

Wclbcnaaglük, bn.

Welbehagen, o.

Welbeklant, bn.

Wel bekomen, o.

Welbeliookt, bn.

Welbemand, bn.

Welbemind, bn.

Welberaamd, bn.

Welberaden, bn.

Welbereid, bn. (-bfiii, v.

Welbespraakt, bn. -Welbevolkt. bn.

Welbewaakt, bn.

Welbewerkt, bn.

Wel bewoond, bn. . ......., * . „

Welbezeild, bn.-er,-st;-bei!l, v. Welstaan, onp. w. onr. st. het Welbezocht, bn. 1 Stond-, heeft-jrestaan.

Welboot, v. -en. Welstaanshalve,bijw.

Weldaad, v. -daden. | Welstand, m

Weldadig, bn. en bijw.-er,-st;

-he d,v.-lijk, bijw. -

Weldoen, bw.onr. st. (o. als zn.) ik deed -, hrb -gedaan; -doener, m. -doenster, v. Weldoordacht, bn. Weldoorkneed, bn. Weldoorvoed, bn.

Weldra, bijw.

Weledel, bn.; -heid, r. Weledelgeboren, bn. Weledelgestreng, bn.

Weleer, bijw.

Weleerwaard, bn. Weleerwaardig, bn.

Welfsel, o. -en en -s.

Welgaan,onp. w.st.het gintr -.het Welgat. O. -er.. [is -gegaan. Welgeaard, bn.

Welgeboren, bn. Welgebouwd, bn.

Welgedaan (welgesteld) bn.-ge-

daner, -st; -beid. v. Welgegoed, bn. -er, -st. Welgegrond, bn.

Welgelegen, bn. - er, -st. Welgeliefd, bn.

Welgelijkend, bn. Welgelukken, o. Welgelukkig. bn. Wel gelukzalig, bn. (-beid, v. Welgemaakt, bn. -er, -st; Welgemanierd, bn. -er, -st; Welgemeend, bn. [-beid, v. Welgemoed,bn ; -heid. Welgemutst, bn. Welgeschapen. bn. Welgesteld, bt!.-pr,-8t;-beid. v. Welgetrotfen (welgelijkend)bn. Welgevallen, o.

Welgevallig, bn.-er,-8t;-heid,v.

-ocr page 281-

AVER

273

WIJ

Werpen, bw. st.ik wierp,lieb geworpen; werper, m. Werpgaren, o.

Werpliln, v. -en.

Werplood, o.

Werpschicht, m. -en. Werpschijf, v. -schijven. Werpspeer, v. -speren. Werrtspel, o. -spelen. (sen.

Werpspiets en -spies,v.-spiet-Werpstoot, m. -en.

Werptol, m. -len.

Werptros, m. -sen.

Werptuig, o. -en.

Werst (Russische mijl) v. -en. Wervel, m. -en of -s. Wervelen, bw. ZW. ik wervelde,

heb gewerveld.

Wervelwind, m. -en. Wervelziek, bn. -er, -st. Werven, bw. St. ik wierf, heb geworven; werver, m. wer-Werwaarts, bijw. [ving, v. Weshalve, vw.

Wesp, v. -en; -je, o. -s. Wespenangel, m. -s. Wespenei, o. -eren; -eitje, o.

-eitjes en -eiertjes. Wespennest, o. -en. Wespesteek, m. -steken. West(het Westen)o.;(Nederlands

Westindische bezittingen) v. West, bijw.

Westelijk, bn. -er, -st. Westelijken, ow. zw. de wind

westelijkte, is gewestelijkt. Westen, o.

Westenwind, m. -en. Westergang, v.

Westergoo. o.

Westergrens, v. -grenzen. Westerhoek, m.

Westerkim, v.

Westerling, m. en v. -en; voor

bet v. ook westerlinge. Westersch, bn.

Westerzon,v.

Westfriesch, bn. West-Frieiland. o. West-Indië en Westinje, o. Westindievaarder en west-

injevaarder, m. -s. Westindisch, bn.

Westinje. Zie West-Indië. Westland. o. (zn.)

Westnoordwest, byw. (o. als West-Vlaamsch. bn. West-Vlaanderen, o. Westwaarts, bijw. Westzuidwest, bijw.fo.als zn.). Weswege, vw.

Wet, v. -ten; -je, o. -s. Weten,bw/onr.8t.ik wi8t,heb ge-Weten, o. [weten.

Wetens,bijw. (willens en -). Wetenschap, v. -pen. Wetenschappelök,bn.en bijw.

-er. -st; -beid. v.

Wetenswaardig,bn. -er, -stof

meer en meest -. (y. -en.

Wetering'een loopsnd watertje) Wetgetrouw, bn. Wetgevend, bn.

Wetgeving, v. -en. Wethouder, ra. -en of-s. Wethouderschap (de wethou-d^ra) v. -pen;(de waardigheid)o. Wetplank, v. -en. Wetsartikel, o. -en en -a. Wetsbepaling, ▼. -en. Wetsherziening, v. -en.

Wetstaal, o. -stalen. Wetsteen, m. -en. Wetsverandering, v. -en. Wettelijk, bn. en bijw. -er, -st;

-heid v.

Wetteloos, bn. en bijw. -loozer, -loost; -heid. v. (heb gewet. Wetten (slijpen) bw.zw.ik wette, Wettenverzameling, v. -en.

Wettig,bn en bijw.-er,-st;-heid.

v -lijk, bijw.

Wettigen, bw. zw. ik wettigde,

heb gewettigd; wettiginir, v. We tisch, bn.

Weveling, v. -en.

Weven, bw.st.ik weef(le,heb geweven; wever, m. weverij, v.we-Wevershoom, tn.-en. fving,'v. Weversklos, m. -sen. Weversknoop, m. -en. Weversspoel, v. -en.

Wezel (dierj v. -s; -tje, o. -s. Wezel (stad in Pruisen) o. -sch, bn. (weest

Wezen(zijn)ow.st.ik was,ben ge-Wezen(geest;ook bestaan; gelaat; gevoflen) o. -s; -tje, o. -s.

Wezenheid, v.

Wezenlijk, bn. en bijw. -er, -st;

-heid, v. (-loost;-heid, v.

Wezenloos, bn. en bijw.-loozer. Wezenstrek, m. -kei.. Wezerifivier in Duitschland) v.

-stroom, m.

Whig (tegenstander der Tory-

partij, vrijheidsvriend) m. -s. Whigisme(dc wiiig-partü; stelsel dier partij) o.

Whiskey (lersche gerst-mout-

brandewijn) m.

Whist (kaartspel) o.; (maat, medewerker) ra. -en.

Whisten, ow. zw.ik whistte, heb

gewhist; whister, m. Whistspel, o. -len. Wichelaar, .-o.-s en wichelaren. Wichelaarskunst, v. -en. Wichelaarster, v. -s. Wichelarij, v.

Wichelroede, v. -n.

Wicht 'klein kind) o.-en;-je,o.-8. Wicht (gewicht) o. -en; -je, o.-s. Wichtig, bn. -er, -st; -heid, v. Wie, vr. en bet. vnw.

wiebelen, ow. zw. ik wiebelde,

heb gewiebeld.

Wiedbaas, ra. -bazen. (-en. Wiedemaand (zomermaand) v. Wieden,bw.ow.zw.ik wiedde,heb cewied; wieder, m. wiedster, v.

Wiedijzer, o -s.

Wiedloon, o. -en.

Wiednies,o. -sen.

Wiedvolk, o.

Wieg, v. -en; -je, o. -s. Wlegekleed,o. -en; -je,'o. -s. Wlegekoord, o. -en. Wiegelen, ow. zw. ik wiegelde,

heb irewiegeld; wiegeling, v. Wiegelied, o. -eren; -je, o. -s. Wlegelstoel. m. -en.

W iegen. b w.ow. zw. ik wiegde,heb WiegetOUW, o. -en. [gewiegd. Wiegezang, m. -en.

Wiek (vleugel, vlerk) v. -en; -je, n. -s. (-en.

Wiek (pluksel in eene wonde) m. Wiel (rad) o. -en -tje, o. -8. Wielenaar, m. -b.

Wieier, m. -8. (gewielerd. Wieleren,ow.zw.ik wlelerde,htb

Wielewaal, m. -walen. (-en. Wieling (draaikolk, krakelingjv. Wieltros, m. -sen; scheepsw. Wier (watergras) o. -en.

Wierig (vlug, levendig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.

Wierook, m.

Wierooken,bw.zw.ik wierookte, heb gewierookt; wierooker, m. wierooking, v.

Wie wauwen (zich heen en weer bewegen) ow.zw. ik wiewauwde, heb gewiewauwd.

Wiewouter (botervlieg) m. -s. Wig en Wigge, v. wiggen; wigje

en wiggetje, o. -s.

Wiggeheen, O. -beenderen. Wiggelen, ow. zw. ik wiggelde,

heb gewiggeld.

Wigswijzeen -wijs, bijw.

igvormig, bn.

Wij. pers. vnw.

Wijbisschop, m. -pen. (-heid,v. Wijd, bn en bijw. -er, -st;

Wijdbeens, bijw. Wijdberoemd, bn.

Wijden (heiligen) bw.zw.ik wijdde, heb gewijd; wijding, v. Wijders, bijw.

WijdlOOpig(ook wijdluftigjbn.en

bijw. -er, -st; -heid, v. Wljdluftig, bn. en bijw. -er, -st; Wijdte, v.-n. [-heid, v.

Wijdvermaard (ook wijdberoemd) bn.

Wijf, o. wijven; -je, o. -s. Wijfachtig, bn. en bijw. -er,-8t;

-heid, v.

Wijfjes. De diernamen met Wijfjes verbonden, worden als samenstellingen aaneengeschreven. b.v.wijfjeseend,wijfje8vink,

wijfjesvos, enz.

WijfSCh. bn. -er, -t.

Wijk (vlucht) v. (-en.

Wijk (gedeelte van eene stad) v. Wijken, ow. st. ik week, ben geweken; wijking, v. Wi kplaats, v. -en.

Wi kwast, ra. -en.

Wyl en wijle (sluier) v. wijlen. Wi 1 (poos) v.

Wi 1 (omdat) vw.

Wi len (overleden) bijw. Wi n. in. -en; -tje,o. -s.

Wi-------- '

Wi .

Win!

ring. v. -en.

Wi noogsten, o.; -oogsting, v. Wi npeilen, o.; -peller, m. -s. Wijnroeien, o.; -roeier, m. -s. Wi nverlater, m. -s.

Wi S, zn. Zie quot;Wijze. (-heid,v. Wi S. bn. en byw. wijzer, wijst; Wi sbegeerte, v.

W{ selijk, bijw.

Wi sgeér. aa. -en; -tje, o. -s. Wi Pgeerig, bn. en byw.-er, -st; Wi sheidsschHn, m. [-heid, v. Wi sheidstand, m. -en. Wi shOOfd,m. en v. -en. Wijsmaken, bw.zw.ik maakte -,

heb -gemaakt. (o. -g.

Wijsneus, m. en v. -neuzen; -je. Wijsneuzig, bn. -er, -st. Wijsvinger, m. -a. (ten.

Wiiten,bw.8t. ik weet, heb gewe-Wijting (vi^cb) m. -en; (alsatof-Wijvenbeul. m. -en. [naam)v. Wij venpraat, m.


18

-ocr page 282-

WOL

274

WIJ

Wit, bn. -ter, -st; -heid, v.

Wit (doel) o. Witachtig

g,bn. -er, -st.

Witbont, bn.

Witgeld, o.

Witgepleisterd, bn.

Witharig, bn.

Without (Amerikaansch hout)o. Witje, o. -s.

Witkalk, v.

Witkop, m. -pen.

Witkwast, m. -en.

Witpoot, m. -en.

Wit-Rusland, o.

Witstaart, m. -en.

Wittebrood, o. -en; -je,o. -s. Wittebroodskind, o. -eren. Wittebroodsweek, v. - weken. Wittekool, v. -en.

Witten, bw. zw. ik witte, heb gewit; witsel, o. witster, v. wit-Wltvisch, v. [ter, m.

Witwerk, o.

Witwerker, m. -s.

Witzijden, bn.

Woede, v. (gewoed.

Woeden, ow. zw. ik woedde, heb Woedend, bn. -er, -st.

Woeker, m.

Woekeraar, m. -s en woekeraren; -ster, v. -s. (-st. Woekerachtig, bn. en bijw.-er, Woekcren,bw.ow.zw.ik woekerde, heb gewoekerd. Woékergeest, m.

Woekergeld, o.

Woekerhandel, m. Woekerwinst, v. Woekerzucht, v.

Woelachtig, bn. -er, -st. Woelen, bw. ow. zw. ik woelde, heb gewoeld; woeling,v.woel8el, Woelgaren, o. [o. woelster, v. Woelgeest, m.-en. [-heid, v. Woelig, bn. en bijw. -er, -st; Woelwater, m. en v. -s. Woelziek, bn. -er, -st. Woensdag, m. -en. Woensdagsch, bn.

Woerd (eend). Zie Waard.

Woerd (waard,land) v. -en. Woerhaan (fazant) na. -hanen;

-tje, o. -s.

Woerhen (wijfje van den fazant)

v. -nen; -netje, o. -s.

Woest, bn. en bijw.-er,-8t;-heid, Woestaard, m. -s. [v.

Woestaardig, bn. -er, -st. Woesteling, m. en v. -en; voor

het v. ook woestelinge. Woestenij (ook woestijn | v. -en. Woestijn, v. -en.

Wol,v. -len; -letje, o. -s. Wolachtig, bn. -er, -8t;-heid,v. Wolbereiden, -kaarden, -kam-men, -plukken,-8cheiden,-spinnen, enz., o.

Wolf, m. wolven; -je, o. -s. Wolfachtig, bn.

Wolfram, o. -men. Wolfsangel, m. -s; -balk,m.-en; -bezie, v. -beziën; -boon, v. -en; -einde, o. -n; -gebi«, o. -ten; -gras, o.; -hond, m.-en;-honger m.; -huid, v.-en;-klauw (klauw) m. -en; -klauw (plant)v.:-klem, v. -men; -kruid, o.; -kuil,m.-en; -leger, o.; -melk (plant) -muil, m. -en; -pels, m.-pelzen; -poot, m. -en; -tand,Tn.-en;-vel, o. -len; -wortel,

Windvang, m.

Windwaarts, byw.

Windwerk, o.

Windzak, m. -ken; -je, o. -s. Wingérd, m. -s en -en. Wingewest, o. -en.

Winkel, m. -s; -tje, o. -s. Winkelen, ow. zw. ik winkelde, heb gewinkeld. (v. -s.

Winkelier, m. -s en -en; -ster. Winket (klinket) o. -ten.

Winnen, bw. ow. st.ik won, heb gewonnen; winnaar, m. winner, m.

Winst, v. -en; -je, o.-s;-derving, ■.; -gevend, bn.; -gierig, bn.; gierigheid, v.

Winter, m. -s; -tje,o. -s. Winteraclltig, bn. -er, -St; Winterdags, bijw. [-beid, v. Winteren,onp.w.zw.het winterde, heeft gewinterd. Winterkoninkje, o. -s. Wlnterling, v,

Winterscb, bn.

Winzucht, v.

Winzuchtig, bn. -er, -st. Wip,m. (In een-).

Wip (zeker straftuig,ook wipgalg genoemd; ook zeker werktuig der brouwers; alsmeder het wip-Wip. tw. Cpt'n) v. -pen; -je, o. -s. Wipbrug, v. -gen.

Wipgalg, v. -en.

Wipnout. o.-en.

Wipmolen, m. -s. (o. -s.

Wipneus (neus) m. -neuzen; -je. Wipneus (persoon) m.en v.-neu-zen. (en heb gewipt,

Wippen,ow.bw.zw.ik wipte, ben Wipper, m. -s; -tje, o. -quot; Wipperig, bn. -er, -st. Wipplank, v. -en.

Wipstaart, m. -en. Wiptrog.m.-gen.

Wis (gewis) bn. -ser, -t; -heid, v.

-selijk,bijw.

Wisch (vaatdoek) v. wisschen. WiSCh (teen, twijg) v. wisschen

-ie, o. -s.

Wischdoek, m. -en. (o. -! Wisiewasje en wissewasje, Wiskunde (wiskunst) v. Wiskundig, bn.

Wiskundige, m. -n.

Wiskunst (wiskunde) v.; -enaar,

m. -s; -ig, bn.

Wlsmuth (bismuth, een zeer stroef halfmetaall o. (-heid,v. Wispelturlg,bn.en bijw. -er,-8t; Wisschen,bw.zw.ik Wi8chte,heb irewischt;wisscher,m.wisschers-

Wisse, v. -n. [klos,m.

Wissel, m. -s-, -tje, o. -s. Wisselaar, m. -s en wisselaren.

Wisselbaar,bn.-der,-Ft;-heid,v.

Wisselbank, v. -en. Wisselbrief, m. -brieven. Wisselen, bw. OW. zw.ik wisselde, heb gewisseld; wisselaar, m. wisseling, v.

Wisselhond, m. -en. Wisselkans, v. -en. Wisselkleed, o. -eren. Wisselkoorts, v. - en. Wisselpaard, o. -en. Wisselplaats, v. -en. Wlsselrultery, v. Wisseltand, m. -en. . ., ^

Wl8Selvallig,bn.-er,-8t; -heid,v.

Wissewasje- Zie Wi^ewaaje.

Wüwater. o.

Wy watersbakje, o. ■».

WöwaterBvat, o. -en.

Wijze (wijs tnan) m.-n.

Wyze en WÜS (aianicr; zangwijs) v. wijzen; wijsje^o. -s.

Wüzeil,bw.ow.8t.ikwee8,hebge-wezen; wijzing, v.

WUzer, m. -s; -tje, o.

Wuzigen,bw.zw.ik wijzigde, heb gewijzigd; wijziging, y.

Wik (iederr afzonderlijke weging op de schaal der stadswaag) v. -ken. (wikken.

Wik en wikke (peulvrucht) v.

Wik, bijw. (- of wak).

Wikeeld, o.

Wikkelen, bw. zw. ik wikkelde, heb gewikkeld; wikkeling, v.

Wikken, bw. zw. ik wikte, heb gewikt; wikking, v.

Wikkenstroo, o.

Wil, m.; -letje, o. (-heid, v.

Wild, bn. en bijw. -er. -st;

Wildachtig, bn.

Wildbraad, o.

Wilde, m. en v. -n.

Wildebras, m. -sen.

Wildeling, m. -en.

Wildeman (persoon) in.-nen.

Wildeman (in de wapenkunde)

Wildernis, v. -sen.

Wildschut (jager) m. -ten. Wildvang, m. -en. Wildvreemd, bn.

Wildzang (gezang) m.

Wildzang (persoon) m. en v.-en. Wilg, m. -en; -je,o. -s. Wilgeblad, o. -bladen en -bia' deren; -boom, m. -en; -loot, v -loten.

Wilgenbloesem, m.;-bo8ch, o. -bosschf-n; hout, o.;-laan,v.-lanen; -zwam, v.

Wilgetak, m. -ken; -je, o. -s Willekeur, v. (-heid, v.

Willekeurig, bn.enbijw.-er,-8t: Willeloos, bn. en by w. -loozer,

■loost;-heid,v.

Willemple (tiengulden8tuk)o.-s. Willen, bw.ow.onr. zw.ik wilde, heb gewild.

Willens, bijw. , .,

Willig, bn. en byw.-er,-st;-heid,

v. -lyk, bijw. .. s

Willigen (in prys Stijgen) ow.

zw. ik willigde, ben gewilligd. Wilvaardig, bn. en bijw.-er,-st;

-heid, v.

Wimpel, m. -s; - tje, o. -s. Winbaar, bn. -der, -st. (o. -s. Wind (luchtstroom) m. -en; -je, Wind (windhond) m. -en. Windas, o. -sen.

Windboom, m. - en. Wirdbreken (pochen) o. Windbrekend, bn. Windbreker, m. -s. Windbrekerü, v.

Windbuil, m. -en;-tje, o. -s. Winde (katrol) v. -n.

Windel (luier) m. -en of -s. Winden, bw. st.ik wond, heb gewonden; winder, m. winding,quot; windsel, o.

Winderig, bn. -er, -st; -heid,v. Windig, bn. -er, - st. Wlndspraak, v.

Wlndspil, v. -spillen. Windstil, bn.

-ocr page 283-

WOL

XYL

275

WOlga (rivier in Rusland, de

grootste van Europa) v. wolgras (zeker gewas; ook ka-toenjcras of katoenbloem ge-heeten) o.

Wolhandel, m.

Wolk, v. -en; -je, o. -s. Wolkaarden, o. -kaarde^m.-a. Wolkachtig, bn. -er, -st. Wolkammen, o.; -kammer, m. Wolkig, bn. -er, -at. [-8.

Wollen (van wol) bn. (v. -s. Wollenaaien, o.; -naaister. Wollig, bn. -er, -st; -beid, v. Wolplukken, o.

Wolscneiden, o.

Wolspinnen, o.;-si)inner, m. -s;

-spinnerij, v. -en;-apinster,v.-s. Wolvebeet, m. -beten. Wolvedak (dak, hetwelk met 3 of 4 boeken achuin afloopt) o. Wolvenaard, ra. [-en.

Wolvenjacht, v. -en. Wolvenjager, m. -s. Wolveprent (ook -apoorjv. -en. Wolverven, o.; -verver, m. -s;

-ververij, v. -en.

Wolvespoor, o. -sporen. Wolvin, v. -nen. Wolwasschen, o.

Wolweven, o.; -wever, m. -s. Wond, V. -en.

Wondbaar, bn. -der,-st;-heid,v. Wonden, bw. zw.ik wondde, beb

gewond.

Wonder (mirakel)o. -en. Wonderbaar, bn. -der, -st;

-beid, v. (-er,-st;-beid, v. Wonderbaarlijk, bn. en bijw. Wonderdadig, bn. en bijw. -er,

-st; -beid, v. -lijk. bijw. Wonderdoend, bn. Wonderdoener, m. -s. Wonderdokter, m. -a. Wonderen, onp. w.zw.het wonderde, heeft gewonderd. Wondergroot, bn. Wonderheid, v. -heden. Wonderklein, bn. (-heid, v. Wonderlijk, bn. en bijw.-er,-st; Wonderschoon, bn. {-er,-at. Wonderspreukig, bn. en bijw. Wondheeier, m. -s.

Wonen, ow. zw. ik woonde, heb

gewoond.

Woning, v. -en; woninkje, o. -s. Woon. Zie Metterwoon. Woonachtig, bn.

Woonhuis, o. -huizen; -kamer, v. -s; -plaats, v.-en;-stede, v. -n; -vertrek, o. -ken. (Waard. Woord (mannetjeseend). Zie Woord, o. -en; -je, o. -a. (-st. Woordelijk, bn. en bijw. -er. Woordenboek, o. -en; -je, o.-a. Woordenlijst, v. -en; -je, o. -a. Woordenpraal, v. Woordenrük,bn.-er,-st;-heid,v. Woordenschat, m. Woordenspel, o. Woordenstrijd, m. Woordentwist, m. Woordenvitter, m. -s. Woordenvitterü.v. -en. Woordenwisseling, v. -en. Woordenziften, o. Woordenzifter, ra. -s. Woordenzifterö, v. -en. Woordvoerder, m. -a. Werden, ow, hulpw, st. ik werd, ben geworden; wording, v.

Worg (keelontsteking) m. Worgen(wurgen)bw,zw,ik worgde en wurgde, heb geworgd en gewurgd; worging en wurging,v, Worgkoord, o. -en.

Worgpaal, m. -palen.

Work (kikvorsch) ra. -en, Worken (bet kwaken der kik-vorschen) ow. zw, ik workte, heb geworkt.

Worm en wurm(diertje)m,wormen en wurmen; wormpje en wurmpje, o. -a; Verg, Wurm. Wormachtig, bn.

Wormig, bn, -er,-st. Wormkruid, o, Wormstekig,bn, - er, - st; - b eid, v. Worp, in, -en.

Worst, v, -en; -je, o. -s, (ren. Worstelaar, m. -s ofworstela-WorStelen,ow.zw.ik worstelde,

beb geworsteld; worsteling, v. Worstelkunst, V.; -meester, m. -a; -perk,o, -en; -plaats, v. -en; -spel, o.; -strijd, m. Worstenmaker, m. -s. Worstepen, V. -pennen. Wortel, m. -a en -en; -tje, o. -a. Wortelachtig, bn, en bijw, -er, -st. (ben geworteld; worteling, v. Wortelen, ow. zw. ik wortelde. Worteltrekken, o. Worteltrekking, v, -en. Woud, o, -en.

Woudachtig, bn. -er,' -at. Wouterman (een latje, bij timmerlieden gebruikelijk) m, s; -netje, o. -a,

WOUW (roofvogel) m. -en. WOUW (plantgewas) v.

Wraak en wrake, v. Wraakbaar, bn. - der,-st;-heid, v. Wraakgierig, bn. -er, -st; Wraakzucht, v. [-beid, v. Wraakzuchtig, bn. -er, -st. Wraddel, m. -s. (-heid, v. Wrak, bn, en bijw. -ker, -st; Wrak (romp van een gestrand

schip) o. -ken.

Wraken, bw.zw.ik wraakte, heb

gewraakt; wraking, v.

Wrang, v. -en. (-heid, v.

Wrang, bn en bijw, -er, -st; Wrangkruid, o.

Wrat, v, -ten; -je, o, -a. Watachtig, bn. -er, -at, Wrattenkruid, o.

Wrattig, bn. -er, -st.

Wreed, bn.en bijw.-er,-st;-elijk,

bijw. -heid, v.

Wreedaard, m. -s. Wreedaardig, bn, en bijw. -er,

-st; -heid, v. -lijk, bijw.

Wreef (het bovenste van den

voet) v. wreven.

Wreken, bw, st. ik wreekte, beb gewroken; wreking, v. wreker, m. wreekster, v, Wrenschen(binneken)de hengst

wrensebte, heeft gewrensebt. Wrevel, m.

Wrevel, bn.-er,-st. (-heid, v. Wrevelig, bn. en bijw. -er, -st; Wrevelmoed (boosheid, misnoegdheid, bitterheid) m. Wrevelmoedig, bn, -er, -st. Wriemelen, ow. zw ik wriemelde, icb gewriemeld; wriemeling,v, Wriggelen (doen wankelen of wiggelenj bw, zw. ik wriggelde, neb gewriggeld.

Wrijfbak, m. -ken; -borstel, na. -s; -doek, m.-en;-goed,o,;-hout. o. -en; -lap, m. -pen; -mand, v, -en; -molen, m. -s; -paal, m. -palen; -pakking, v,; -rol, v. -len; -steen, m. -en; -was, o. Wrijten (twisten, kibbelen) ow. zw. ik wrijtte. heb gewrijt;wrij-ter, m.; wrytster, v.

Wrijven, bw. ow.st.ik wreef,heb gewreven; wrijfster, v. wrijver, m. wrijving, v.

Wrijvingsas, v. -sen.

Wrikken (waggelen, heen eu weer bewegen) bw, ow, zw. ik wrikte, heb gewrikt;wrikking,v, Wrikriem, m, -en.

Wrikwiel, o, -en.

Wringen, bw. st, ik wrong, heb

gewrongen; wringing, v, Wringhaak, m, -haken, Wringhout, o. -en.

Wrocht. Zie Werken. Wroegen,bw,zw,ik wroegde,heb

«ewroegd; wroeging, v. Wroeten, ow. bw.zw.ik wroette, heb gewroet; wroeter, m. wroe-tin^, v. wroetster, v.

Wrok, m, (gewrokt.

Wrokken, ow.zw.ik wrokte, heb Wrokkig, bn, -er, -st.

Wrong (saamgewrongen doek of haren; ook valsche heup; alsmede het wringen zelf) v. -en;-etje, o. -s.

Wrongel (gestremde melk) v. Wuft,bn.en bijw, -er, -st;-heid,v. Wui, v, -en; -tje, o. -a,

Wuit, v, -en; -je, o. -a.

Wuiven, bw, ow. zw. ik wuifde, heb gewuifd;wuiver,m.wuif8tert Wulf, o. wulven. [v.wuiving,v. Wulp (een vogel; ook een onbedacht jongeling) ra, -en. Wulpsch, bn. en bijw. -er, -t; Wurgen. Zie Worgen. [-heid,v. Wurm (diertje). Zie Worm. Wurm (stumper, aukkel) ra. -cn;

-pje, o. -s.

Wurmen (alaven, moeite doen) ow,zw. ik wurmde, heb gewurmd.

x.

X, v, x's. de 24e letter van het alphabet,— Deze letter,welke van Griekschen oorsprong is, wordt alleen gebezigd in eenige eigennamen en woorden aan vreemde talen ontleend. — Als Ro-meinsch getalra.beteekent X10.

Xantippe (booze, kijfachtige, twistzieke vrouw; helleveeg, huisplaag, man nenplaag) v. -a. Xenograaf (iemand die ervaren is in het lezen van het schrift der vreemde talen) m. xenogra-fen.

Xenographie (kennis der geschrevene vreemde talen) v. Xylograaf (houtsneemaker; houtaneedrukker) m. xjiografen, Xylographie (drukkunst, met

bouten vormen; houtsnede) v. Xylographisch (boekdrukku i-

atigj bn. Xyloiatrielaar.biddiag van houten voorwerpen) v. (ten) v. Xylologie (leer der houtdoor-


-ocr page 284-

ZEE

Y

276

ï.

v., y'a. — De vyf en twiutigate letter van het alphabet en de zesde of laatste der klinkletters. — De GriekscheY wordt alleen in vreemde woorden gebruikt en klinkt als aanvangsletter gelyk J, als eindletter gelijk I,en tus-schen twee medeklinkers als de I in Lip.

Yacllt-clublbesloten gezelschap of vereeniging ter oefening in hetsnelzeilen en roeien) v. -s.

Yankee (spotnaam voor een inboorling uit Noord-Amerika) m. -s.

Yard (Engelsche el van 3 Eng. voeten, gelijk 9.14383 Ned. el), m. -s.

Yatagan (dolk) m. -s.

Yonk (Chineesch vaartuig) v.-en.

Ypsilon(de Grieksche i, of eigenlijk de y, of op de uitspraak afgaande, u) o.

z.

Z, v. u's.— De zes en twintigste en laatste letter van het alphabet; zÜ beteekent als Romeinsch cijfer 2000.

Z.D. — Zijne Doorluchtigheid.

Z.D.H. — Zijne Doorluchtige Hoogheid.

Z.E. —Znn Edele,Zijn Eerwaarde; ook wel: Zijne Excellentie.

Z. Exc. — Zijne Excellentie.

Z.Eh. — Zijne Eminentie.

Z.H. — Zijne Hoogheid,of van den Paus sprekende. Zijne Heiligheid.

Z.H.E.G. — Zijn Hoogedelgestrenge.

Z.K.H. — Zijne Keizerlyke(of Koninklijke) Hoogheid.

Z.K.K.H. — Zijne Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid.

Z.K.M.— Zijne Keizerlijke(ofKoninklijke) Majesteit.

Z.K.K.M. — Zijne Keizerlijke en Koninklijke Majestsit.

Z.M. — Zijne Majesteit.

Z. i. — Zijns inziens.

Z.D. —Zuidoost.

Z.W. —Zuidwest.

Zaad, o. zaden; -je, o.

Zaadachtigr, bn.

Zaag, v. zagen; -je, o. -s.

Zaagbek. m. -ken;-bok,m,-ken; -kruid, o.; -kuil, m. -en; -loon, o.; -meel, o.; -molen,m.-8;-mo-lenaar, m. -s; -molm, m. en o.; -peul, v.-en.

Zaagsel, o.

Zaagswflze en -wüs, bijw.

Zaaervormig, bn.

Zaaibaar, bn.

Zaaibloem, v. -en.

Zaalboon, v. -en.

Zaaien, bw.zw.ik zaaide, heb gezaaid; zaaier, m.zaaiing, v. zaaisel, o.

Zaaigoed, o.

Zaaikoren, o.

Zaaikorf, m. -korven. Zaailand, o. -en.

Zaailing (zaaiplant) m. -en. Zaailing (hennep) v. Zaaimaand, v. -en Zaaimachine, v. -s. Zaalplant, v. -en.

Zaaiploeg, m. -en.

Zaajtüd, m.

Zaaiveld, o. -en.

Zaaizak, m. -ken.

Zaak, v. zaken; -je, o. -e. Zaakrijk, bn. -er, -gt; -heid. Zaal (ruime kamer) v. zalen; -tje. Zaal (zadel) O. zalen. [o. -s. Zaan (dikke melk) v.

Zaan (riviertje in Noord-HolDv.

-dam, o. -kant, m.

Zaandam, o. ook Zaanredam, voor Zanerdam,-mer, m. -sch,bn. Zabberen, ow. zw. ik zabberde, heb gezabberu;zabberaar,m.zabberaarster, v. zabbering, v. zab-berdoek,m.

Zacht, bn. en bijw. (en tw.)-er, -st; -beid, v. (lijk,bijw.

Zachtaardig,bn.-er,-8t;-heid,v. Zachtblad (zeker gewas) o. Zachtelijk, bijw.

Zacbtigneid, v.

Zachtjes, bijw.

Zachtkens. bijw. (-st; -heid,v. ZachtmoedigT, bn. en bijw. -er. Zachts (lichtelijk)bijw. (-heid,v. Zachtzinnig,bn.en biJw.-er,-8t; Zadel (zaal) o. en m. -s; -tje,o.-3. Zadelen, bw. zw. ik zadelde, heb

gezadeld.

Zadelmaker, m. -s.

Zapren, bw. zw.ik zaagde, heb gezaagd; zager, ra. zagersbok, m. Zak, ra. -ken; -je, o.-s. (-heid,v. Zakelijk, bn. en bijw. -er, -st; Zakken (in zakken doen) bw. zw.

ik zakte, heb gezakt; zakker, ra. Zakken (dalen,lager worden)ow,

zw.ik zakte, ben gezakt. Zakkendrager, ra. -s. Zakkenlinnen, o. Zakkenrollen, o. Zakkenroller, m. -s.

Zakking, v. -en.

Zalf, v. zalven; -je, o. -s. Zalfachtig, bn. -er, -st; -heid, v. Zalfolie, v. -oliën.

Zalig (hoogst gelukkig) bn. en

bijw. -er, -st; -heid, v.

Zaligen (zalig maken) bw. zw. ik zalisrde, heb gezaligd; zali8:ing,v. Zallger(achter eenen naam is dit eene verkorting van zaliger nagedachtenis, en beteekent hetzelfde als Wijlen vóór eenen Zaligmakend, bn. [naam) bn. Zaligmaker, m.

Zaligmaking, v. ZaMgspreking, v.

Zaling, v. -s.

Zalm (een visch) m. -en; als stofnaam v.; -pje, o. -s. Zalmachtig, bn.

Zalven, bw. zw.ik zalfde,heb gezalfd; zalving, v.

Zalvend, bn. -er, -st.

Zalverig- bn. -er, -st. Zamelen,bw.zw.ik zamelde, heb gezameld; zamelaar, m. zame-laarster, v. zamel ing, v. zamel-plaats, v.

Zamen, te zamen en samen,

bijw. Als eerste lid eener samenstelling altijd Samen of saam. Zand, o. -en- -je, o. -s. Zandachtig, bn. -er, -st. Zanden (met zand bestrooien)

bw. zw. ik zandde, heb gezand. Zanderig, bn. -er, -st; -heid, v. Zanderü, v. -en.

Zandig, bn. -er, -st; -heid, v. Zandlooper, m. -s; -tje, o. -s. Zang, ra. -en; -etje, o. -s. Zangberg (Helicon) ra. volgens de fab. lieer de verblijfplaats van Apollo, raet de negen zang-Zanger, ra. -s. [godinnen. Zangerenkoor, o. -koren. Zangeres, v. -sen. Zangeressenkoor, o. -koren. Zangerig, bn. -er,-st:-heid. v. Zangersfeest, o. -en. Zangfeest, o. -en. Zanggezelschap, o. -pen. Zanggod (Apollo) ra. Zanggodin, v. -nen. Zangkoor, o. -koren. Zangkunst, v.

Zangles, v. -sen.

Zangnoot, v, -noten. Zangschool, v. -scholen. Zangstem, v. -men.

Zangster, v. -s.

Zangvogel, ra. -s.

Zangzoet (ook zangerig) bn. Zanik, ra. en v. -en.

Zaniken, ow. zw.ik zanikte, heb gezanikt; zaniker, ra. zanik-ster, v.

Zat, bn. en bijw.-ter,-st; -heid,v. Zaterdag, ra. -en. Zaterdagsch, bn.

Zavel («rof zand) o. Zavelachtig, bn. -er, -st. Zavelboom en zevenboom,m.

-en; -pje, o. -s.

Zavelig, bn.-er,-st.

Ze (in den gemeenzamen stijl gebruikelijk voor zij en haar) pers. vnw.

Zebra (gestreepte ezel) m.zebra'a. Zede (gewoonte, gebruik,manier) v. -n.

Zedelijk, bn. en bijw. -er, -st;

-beid, v. (-loost;-heid, v.

Zedeloos, bn. en bijw. -loozcr. Zedenbederf, o. Zedenbedervend, bn. -er, -st. Zedenbederver, m. -s. Zedenkunde, v.

Zedenkundig, bn.

Zedenleer, v.

Zedenleeraar, m. -s. Zedenles, v. -seu. Zedenpreek, v. -en. Zedenspreuk, v. -en. Zedlg,bn.en bijw.-er,-8t;-heid,v

-lijk, bijw.

Zee, v. -ën; -tje, o. -s.

Zeebonk, m. -en. (ren

Zeebeer (waterkeering) m. -bee Zeebeer (dier) m. -beren. Zeebrak, o. (vond) t

Zeedrlft(ook strandvond en zee Zeef, v. zeven; -je, o. -s. Zeefachtig, bn.

Zeefewtjze en -wijs, bijw. Zeefvormig, bn.

Zeeg (scheepsw.) v.

Zeeghaftlg (zegevierend) bn. en

bijw.; -heid, v.

Zeekaart, v. -en; -je, o. -s.


-ocr page 285-

ZEU

ZEE

277

Zeel, o. zeelen; -tje, o. -a. Zeeland (prov. van het koninkr.

der Nederl.) o. -er, m. -sch, bn. Zeelt, v. -en; -je, o. -s.

Zeem, o.

Zeeman, ra. -lieden en -lui, Zeemanschap, v. Zeemanshuis, v. -huizen. Zeemanstaal, v. (gezeemd. Zeemen, bw. zw. ik zeemde, heb Zeemen (van zeem) bn. Zeemleder en -leer, o. Zeemlederen en -leeren (van

zeemleder) bn.

Zeeofficier, m. -en.

Zeep, v. -en.

Zeepachtig, bu.

Zeepen, bw.ow.zw.ik zeepte,heb gezeept; zeeper (zeepkoker, zeepzieder.quot; m.zeeperij(zeepziederi))v. Zeeperig, bn. -er, -St.

Zeepiff, bn. -er, -at. Zeepzïeden, o.

Zeepzieder, m. -s. Zeepziederü, v* ■en-Zeer, o.

Zeer, bn. -der, -st.

Zeer. bijw.

Zeergeleerd, bn. Zeergestreng, bn.

Zeerig, bn. -er, -at; -heid, v. Zeeroover (ook-schuimer, vrijbuiter) m. -a; -y, v. -ijen.

Zeet (het zitten;ook zitplaata) v. Zeeuw, m. -en. [zeten; -je,o.-8. Zeeuwsch, bn.

Zeevaarder, m. -a. Zeevaardig, bn.; -heid, v. Zeevast, bn. ■,

Zeever, v.

Zeeveren (kwalen) ow. zw. ik zeeverde, heb gereeverd; zeeveraar, m. zeeveraarater, v. zeeve-Zeewaarts, bijw. [ring, v. Zeewulk, v. -en; -je, o. -s. Zeeziek, bn. -er, -at; -te, v. Zefier en zefir (zachte weaten-

wind) m. zefieren, zélirs.

Zege (overwinning) v.

Zegel. o. -a; -tje, c. -s.

Zegelen, bw. zw. ik zegelde, heb geznfeld; zpgelaar,ra.zegeling,v. Zegen (heil) m.

Zegen (net) v. -8.

Zoenen, bw. zw. ik zegende,hpb gezegend; zegenaar, m. zepo-ning, v (-er,-at.

Zegenruk (rijk aan zegening)bn. Zegepraal, v. zi-gepralen. Zegepralen,ow.zw.ik zegepraalde. hrb arezegepraald. z^evieren, ow. zw.ik zegevierde, heb gezesrevierd. Zeggen.bw.zw.ik Zfideer zei,heb gi-zeid of srezeird; zegger, m. zeg-Zeggingskracht, v. [ster, v. Zegsman, m. -lieden en -lui. Zegsvrouw, v. -en.

Zegswüze en -wfls, v. -wijzen. Zeiken, bw. ow.zw.ik zeikte, heb Zeil. o. -en; -tje, 0,-3. [gezeikt. Zeilage (zeiltuie) v.

Zeilbaar, bn. -der, -at. Zeilboot, v. -en.

Zeilen, ow. zw. ik zeilde, ben en

h'-b gezeild; zeiler, m. Zeiljacht, o. -en.

Zeilklaar, bn. (m. -a.

Zeilmaker en zeilenmaker. Zeilmakerij en zeilenmakery, v. -en.

Zeilorde, v.

Zeilpunt, o.

Zeilree, ba. (naam) o.

Zeilsteen(voorwerp)m.-en;(8tof-Zeilvaardig, bn.

Zeilweder en -weer, o. Zellwind, m. -en.

Zeis, v. -en.

Zeisen, v. zeisenen en zeiaena. Zeisenkramer, m. -a. Zeisensmederi], v. -en. Zeisensmid, m. -en. Zeisvormig. bn (v.-lijk, bijw. Zeker.bn.en bijw. -der,-st;-heid. Zekerheid, v.; -ahalve, bijw. Zelden, bijw.

Zeldzaam,bn.en bijw.zeldzamer, Ztie(ijvrr) v. [-at; -heid, v.

Zelf (zelve) byw.

Zelfbedrog, o. Zelfbegoocheling, v. Zelfdehaaglük, bn. Zelfbehagen, o. Zelfbeheersching, v. Zelfbehoud, o. Zelfbeoordeeling, v. Zelfbeproeving, v. -en. Zelfbeschuldiging, v. -en. Zelf bewust, bn.;-heid,v.;-zijn,o. Zelfgenoegzaam, bn. -heid, v. Zelfgevoel, o.

Zelfhaat, m.

Zelfheid, v.

Zelfkant, m. -en.

Zelf kanten (van zelfkant) bn. Zelf klinker (ook klinker,vokaal) Zelfkweller, m. -a. fm. Zelfkwelling, v. -en. Zelfmoord, m. -en. Zelfmoorder, m. -a. Zelfmoorderes, v. -sen. Zelfonderricht, o. Zelfonderzoek, o.

Zelfs. bijw. (-heid, v.

Zelfstandig, bn. en bijw.-er,-8t; ZelfstrM, m.

Zelfverbranding, v.; -verdediging, v.; -verheffing, v.; -verlaging, v.; - verloochening, v. ^vernedering, v.; -vertrouwen, o.; -verveling, T.; -verwijt, o. -ver-wijtinsren; -verzaking, v.; -vol-Zelfzucht, v. [«ioening, v.

Zelfzuchtig, bn. -er, -at. Zelling (diepte) v. -en.

Zeloot (hardnekkig en onverdraagzaam bestryder van andersdenkenden, voornamelijk in sodadienatzaken) m. zeloten.

Zemelachtig, bn.

Zemelen, v. mv.; zemeltje, o. -s. Zemelig. bn. -er, -at. Zemelknoopen, ow. zw. ik -knoopte, heb gezemelknoopt; -knooper, ra. -knoopater, v. Zendbrief, m. -brieven. Zendeling, m. en v. -en; voor het

v. ook zendelinge. Zenden,bw.»t.ikzond,hebgezon-den;zender, m. zendiug, v.zendster, v.

Zengfplotselinge en kortstondige verheffing van den heerachenden wind) v. -en.

Zengen, bw. zw. ik zengde, heb

?ezengd; zenging, v.

Zenith (het punt aan den hemel

boven ona hoofd, toppunt) o. Zenuw, v. -en; -tje, o. -a. (v. Zenuwachtig, bn.-er,-8t;-heid, Zenuwloos, bn.

Zerk, v. -en; -je, o. -s. Zerkenlichter, m. -s.

Zero, nul, nicta. (-heid, v. Zerp (wrang) bn. en bijw.-er,-8t; Zes, telw. (als zn.v.)-aen;-je,o.-«. Zesbladig, bn.

Zesdaagsch, bn.

Zesde, bn. (ranggetal). Zesdehalf, telw. Zesderhande, -lei, onverb. bn. Zesdraadsch, bn. tal).

Zesduizendste, telw. (rangge-Zeshoek, m. -en.

Zeshoekig, bn.

Zeshonderd, telw. tal).

Zeshonderdste, telw. (rangge-Zesjarig, bn.

Zeskantlg, bn.

Zesmaal, bijw.

Zesponder, m. -3.

Zesregelig, bn.

Zessnarig, bn.

Zestal, o. -len.

Zestallig, bn.

Zesthall, m. zeathalven;-je,o.-s. Zestien, telw. hoofdgetal. Zestiende, bn. (ranggetal). Zestiendehalf. telw. (bn. Zestienderhande, -lei,onverb. Zestienhonderd, telw. Zestienjarig, bn. Zestlenmaal, bijw. Zestienvoud, o. -en. Zestienvoudig, bn.

Zestig, telw.

Zestiger (iemand van zestig jaren; ook wijn van dien ouderdom; alamede een schip van zestig stukken) m. -a.

Zestigjarig, bn.

Zestigmaal, bijw. Zestigponder, m. -a. Zestigste, telw. (ranggetal). Zestigtal, o. -len.

Zestig vond. o. -en. ZcEtigvoudig, bn.

Zesvoud, o. -en.

Zesvoudig, bn.

Zet, m. -ten; -je, o. -a. Zetangel, m. -a.

Zetbaas, m. zetbazen.

Zetboer, ra. -en.

Zetbord, o. -en; acheepsw.

Zetel, m. -a; -tje, o. -a. Zetelen.bw.ow.zw.ik zetelde,heb

sezeteld.

Zetgang, v. -en; acheepsw. Zethaak, m. -haken. Zethamer, m. -a.

Zetljzer, o. -s.

Zetlijn, v. -en.

Zetmeel, o.

Zetpil, v. -len; -letje, o. -a. Zetschipper, m. -a.

Zetsel, o. -8; -tje,o. -a.

Zetten, bw. zw. ik zette, heb srezet: zetater, v. zetter, v. zet-Zetterjj. V. -en. [ting, v.

Zetweger, m. -s.

Zeug, V.-en. (gezeuld.

Zeulen, bw.ow.zw.ik zeulde, heb Zeur (zeurder, zeurster) m. en t. -en.

Zeur 'vod, kleinigheid) v. -en. Zeuren (smart verwekken; ook laatisf vallen, dwingen)ow.zw.ik zeurde, heb gezeurd; zeurder, m. zeurster, v.

Zeurig, bn. -er, -st.

Zeurkous (vervelend pruttelaar) m. en v. -kousen.


-ocr page 286-

ZOE

Zijraam, o. -ramen; -raampje, Züreeder, m. -s. [o. -s.

Zyreederij, v. -en.

Zijsprong, m. -en; -etje, o. -s. Zijstraat, v. -straten; -je, o. -s. Zijstuk, o. -ken.

Zijwaarts, bijw.

Zijwaartsch, bn.

Züwang, v. -en.

Ziiweg, ra. -en; -je, o. -s.

Zijworm. Zie Zijdeworm.

Zijzak, ra. -ken. .

Zilt (zout) bn. -er, -st; -beid, v. Ziltig, bn. -er, -st; -held, v.

Zilver, o.

Zilverachtig, bn. -er, -st. Zilverblanken.

Zilveren, bn. I-en-

i Zilverling (Joodsche raunt)m. Zilversmid, ra. -araeden. Zilverwit, bn.

Zin, ra. -nen; -netje, o. -s. Zindelijk, bn. en bijw. -er. -st;

-beid, v. (gezongen; zinger, ra.

Zingen, ow. bw. st. ik zong, heb Zink (zeker erts) o.

Zinkboor, V. -boren.

Zinken (van zink) bn. Zinken,ow.st.ik zonk,ben gezonken; zinksel,o.

Zinking, v.; -achtig, bn. Zinklaag, V. -lagen.

Zinklood, o. -en.

Zinkput, ra. -ten.

Zinkrijs, o.

Zinkroer, o. -s.

Zinkstuk, o. -ken.

Zinledig, bn.

Zinlijk en zinnellJk(raet de zinzinnen waar te nemen; ook: wulpsch, wellustig) bn. en bijw.

Zinlijkheid, v. L-er, -st.

Zinloos (zonder zin)bn. Zinnebeeld, o. -en. Zinnebeeldig, bn.

Zinneloos (zonder verstand) bn, en bijw. -loozer, -loost;-heid,v. Zinnon,ow.st.ik zon, heb gezon-Zinnenwereld, v. [nen.

Zinrijk (snedig, geestig, vernut-tig, krachtig) bn. en bijw.-er, st; Zinsbedrog, o. (-heid,v.

Zinspelen, ow. zw.ik zinspeelde,

heb gezinspeeld; zinspeling, v. Zinspreuk, v. -en. Zinspreukig, bn. Zinsverbijstering, v.

Zinver want, bn.

Zit, ra.; zitje, o. -s.

Zitbank, V. -en; -je,o. -s. Zitdag, m. -en.

Zitkamer, v. -s.

Zitplaats, v. -en. (ten.

Zitten, ow. st. ik zat, heb geze-Zitting, v. -en.

Zituur.o.-uren.

Zode (kooksel). Zie Zoo.

Zode (van gras) v. -n. Zodensnüder, vl. -a. Zodenwerk, o.

Zodiak (dierenriem) m.

Zoek, bijw.in de zoek zun,te zoek

raken, enz. ook zonder te. Zoeken, bw. ow.onr.zw.ik zoent,

heb gezocht; zoeker, m. Zoekerbout, ra. -en. Zoekmaken,bw.zw.ik maakte -,

heb -gemaakt.

Zoekraken, ow. zw. ,ik raakte -, ben -geraakt. . ., „

Zoel, ba. en bijw. -er,-gt;t;-heid,v.

278

ZEV

Zieken (ziek zijn, wegkwijnen)

ow. zw. ik ziekte, heb geziekt. Ziekenbewaarder, m. -bewaarster, v. -s; -boeg, m. -en; -huis. o. -huizen; -kamer, v. -s; -moeder, v. -s; -oppasser, ra. -s; -oppasster, v. -s; -troost, ra.; -trooster, ra. -s;-vader, ra.-s; -wagen, ra. -s.

Ziekestoel, ra. -en.

Ziekte, v. -n. (o. -s.

Ziel en ziele, v. zielen; zieltje, Zieleleven, o.

Zielelüden, o.

Zielenadel, ra.

Zielental, o.

Zielesmart en zielssmart, v. Zielevreugde en zielsvreug-Zielloos, bn. We, v.

Zielroerend, bn. en bijw. -er. Zielsangst, m. -en. [-st.,

Zielsbeminde, m. en v. -n. Zielsgedachte, v. -n. Zielsgeliefde, Ui. en v. -n; -ge-

noegen, o.; -kracht, v.;-kwel-linquot;, v. -en; -rust, v.;-strijd,ra.; -verdriet, o.; -verhuizing, v.; -verrukking, v.; -vervoering, v.;

-vriend,ra.-en;-vriendin,v.-nen;

-ziekte, v. -n. , . , j Zieltogen, ow.zw. ik zieltoogde,

heb gezieltoogd; zieltoging, y. Zien,bw.ow.st.ik zag, heb gezien;

ziener, ra.

Ziener (ook profeet) ra. -s. Zienersoog, o.

Zienlijk, bn. en byw. (zen. Zienswijze en -wüs, v. -wij Zier (diertje; ook kleinigheid v Ziezoo, bijw. [-tje, o -a

Zift (zeef) v. -en.

Ziften,bw.zw.ik ziftte,heb gezift;

zifter, ra. zifting, v. ziftael,0. Zigeuner (landlooper,IIeidcn ra,

-s (Heidens).

Zi , pers. vnw.

Zü (zn.). Zie Zijde.

zybalk, ra. -en.

Zi blad, O. -en.

dak, o. -en.

dam, ra. men. lo. »

Zi de en ZÜ (kant) v. zijden-.zijlje. Zijde en ZÜ (stof) v.

Zi deachtig, bn.

Zi delings, bijw.

Zi delingsch, bn.

Zl den (van zijde) bn.

Zi deur, v. -en; -tje, o. -Z deworm en züworm,ra.-en Z dgeweer,o.

Ifmang'teaanJerij) v.

Zlieren, ow.st.ik zeeg, heb en ben Zijkamer, v. -s; -tje,o. -s.

Zijl (waterloop) v. -en.

Zijlaan, v. -lanen; -tje,o. -s. Zijlijn, v.

liilvest '(zekere betrekkin? in

ren ^ks- ofpoWerbesmur)o.-en.

ZUi-vestenÜ (in Gromnstnn?v

bruikelijk voor: waterschap) v. Zijmuur, ra. -rauren. L en.

iii'S: hulpw^êlfst. w.onr.ik ben,

zTni^rrbaw.uitdr, Z jnenthalve, -wege, byw. Z jnentwil, om -, byw. uitdr. Zijpad, o. -en; -paadje, o. -s.

Zeven, telw. (als zn. v.) -s; -tje,

O. quot;8.

Zevenblad (zeker kruid) o. Zeventoladlg, bn.

Zevenboom. Zie Zavelboom. Zevendaagscli, b n.

Zevende, telw. (ranggetal).

Zevendehalf en zevendnait, telw. ^bn.

Zevenderhande. -lei, onverb. Zevendlialtjeivoormalig muntstukje vati zes en een halven stuiver of twee en dertig cn een halven cent) o. -8. Zevendraadsch. bn. Zevenduizendste, telw. (rang-Zevengesternte, o. [getal). Zevengetijde, o.

Zevenhoek, ra. -en.

Zevenhoekig, bn.

Zevenhonderd, telw. Zevenhonderdste, telw. ranggetal).

Zévenjaarshloem, v. -en. Zevenjarig, bn.

Zevenklapper, m. -s; -tje,o.-8. Zevenkleurig, bn.

Zevenkramer (koopman in zeven) m -s.

Zevenmaal, bijw. Zevenmaandsch, bn. Zevenmaker, ra. -s.

Zevenman (zeer bekend in de Romeinsche geschiedenis) ra. -nen; -schap, o.

Zevenoog (bloedvin of bioeu-

zweer) v. -en.

Zevenslaper, ra. -s.

Zevenster, v.

Zevenstoot, ra. -en.

Zevental, o. -len.

Zeventallig, bn.

Zeventien, telw. Zeventiendaagsch, hu. Zeventiende, telw. (ranggetal). Zeventiendehalf, Zeventlenderhande, -lei,

Zeventienhonderd, telw. Zeventienjarig, bn. Zeventienmaal, bijw.

Zeven tienvoud, o. -en. Zeventienvoudlg, bn.

Zeventig, telw. (alszn. v.) -en Zeventiger (iemand van zeventig jaren; ook wijn van dien ouderdora.alsmede een schip van zeventig stukken) m. -s. Zeventigjarig, bn. Zeventigmaal, bij w. Zeventigste, telw. (ranggetal) Zeventlgvoud, o. -en. Zeventigvoudig, bn. Zevenvoud, o. -en. Zevenvoudig, bn.

Zich, pers. vnw. (v.-en.

Zicht (maaitnig voor het graan) Zicht (vertoon) o. (-held, v.

Zichtbaar, bn. en byw. -der,-st; Zichten lziften)bw.zw.ik zichtte. Ziedaar, bijw. [heb gezicht. Zieden, bw. ow. st. ik zoou, heb gezoden; zieder, m. zieding. v. . Ziegezagen.ow.zw.ik ziegezaag-

de, heb geziegezaagd.

Ziehier, bijw.

Ziek. bn. en bijw. -er, -st. Ziekhed, o. -den.

Zieke, m. en t.-n. (-heid,v. Ziekelijk, bn. en bijw. -er, -«t

-ocr page 287-

ZUL

279

ZOE

Zoen, m. -en; -tje, o. -s. Zoenbloed, v.

Zoendood, m.

Zoenen, bw. zw. ik zoende, heb gfizoend; zoener, m. zoen-Zoengeld, o. [8ter,v.

foenoffer, o. -s. [bijw. -beid, v. oet,bn.en bijw. -er, -st; -elijk. Zoetachtig, bn. -er, -st. Zoetekauw, m. en v. -en, Zoetekoek, v.oenoffer, o. -s. [bijw. -beid, v. oet,bn.en bijw. -er, -st; -elijk. Zoetachtig, bn. -er, -st. Zoetekauw, m. en v. -en, Zoetekoek, v.

Zoetelen, ow.zw.ik zoetellt;le,beb gezoeteld;zoetelaar,m.zoetelaar-Zoetellef, bn. [ster, v.

Zoetelief e, o. -s.

Zoetemelk, v.

Zoetemelkscli, bn. (gezoet. Zoeten, ow.bw.zw.ik zoette, beb Zoeterd.in. -s; -je, o.-s. Zoethout, o.

Zoetig, bn.; -beid, v.

Zoetjes, bijw.

Zoetrasp, v.-en. (-beid, v. Zoetsappig, bn. en bijw.-er,-st; Zoetvijl, v. -en.

ZoetVÜlen, bw. zw.ik zoetvijlde, heb gezoetvijld. {-st; -beid, v, Zoetvloeiend, bn. en bijw. -er. Zoetwater, o.

Zog, o.

Zolder, m. -s; tje, o. -s. Zolderen,bw. zw.ik zolderde,beb

gezolderd; zoldering, v.

Zomer, m. -s; -tje, o. -s. Zomerachtig, bn. -er, -st. Zomeren (zomer worden) onp.

w. zw. bet zomerde, beeft gezo-Zomersch, bn. [merd.

Zon, v. -nen; -netje, o. -s. Zondaar, m. -s en zondaren. Zondag, m. -en; -je, o. -s. Zondagsheurt, v. -en. Zondagsch, bn.

Zondagskind, o. -eren; -kleed, o. -eren; -kost, m.; -letter, v.-s; -pak, o. -ken;-pakje,o.-s;-preek, v. -en; -school, v. -scholen; -weder en -weer, o.; -werk, o. Zondares, v. -sen.

Zonde, v. -n.

Zondenhok, m. -ken. Zondenregister, o. -s. Zonder, vz. (v.

Zonderbaar,bn. -der,-8t;-heid. Zonderling, bn.en bijw. -er,-8t; -beid, v.

Zonderling, m. en v. -en; voor

het v. ook zonderlinge. Zondig, bn. -er, -st. Zondlgen,ow. zw. ik zondigde,heb

gezondigd.

Zondvloed, m. -en.

Zone (aardstreek, aardgordel,

luchtstreek) v. -n. Zonnehaan, v. -banen. Zonnebeeld (ook bijzon, wolk-Zonneblind. o. -en. Czon) o. Zonneblind, bn. Zonnebloem, v. -en. Zonnecirkel, m. -s; -dak, o.-en; -dauw, m.; -glas, o. -glazen; -gloed, m.; -god, m.; -jaar, o. -jaren; -klaar, bn. en bijw.; -lichten zonlicht, o.; -maand,v, -en; -paard, o. -en; -scherm, o. - en;-schü f,v.;-schij n ,mstand, m.; -steek, m. -steken; -stelsel, o. -s; -straal, m. -stralen;-tent, v. - en; -vlecht, v.; -vlek,v.-ken; -vuur, o.;-wacbter,m.-8;-wende v.; -wijzer, m. -8.

Zonnig, bn. -er, -st. Zonshoogte, v.; -ondergang,m.;

-opgang, m.; -verduistering, v. ZOO, bijw. en vw.

Zoo en zool (zode, kooksel) v.

zooien; zootje en zooitje, o.-s. Zooals, vw.

Zoodanig, aanw.vnw.

Zoodat, vw.

Zoodoende, bijw.

Zoodra, bijw. (o. -s.

Zoogbroeder, m. -s; -broertje. Zoogdier, o.-en. Zoogen,bw.zw.ik zoogde,heb gezoogd; zoogster, v. Zoogenaamd, -genoemd,-ge-zegd, bn. (dertjes.

Zoogklnd, o. -eren; -je, o. -kin-Zoogoed, bijw. (- als). Zoogvrouw, v. -en. Zoogzuster, v. -s; -zustertje en

-zusje, o. -s.

Zoohaast, vw.

Zooi (menigte) v.; -tje, o. -s. Zool, v. zolen; -tje, o. s. Zoolang, vw.

Zoölatrie (dieren-aanbidding) v. Zoölogie (dierenleer) v. Zoölogisch (dierkundig) bn. Zoöloog (dierenkenner, dieren-

leerkundige) m. zoölogen. Zoom, in. -en; -pje, o. -s. Zoomen, bw. zw. ik zoomde, heb Zoomin, bijw. (gezoomd.

Zoomwerk (scheepsw.) o. Zoon, ra. zonen of-s; -tje, o. -s;

-schap, o.

Zoöphieten (plantdieren) v.mv. Zoopje (teugje, slokje sterke

drank) o. -s.

Zoopjesman (slijter in sterken

drank) ra. -lui.

Zoor (droog, stram) bn. en bijw. -der,-st;-heid, v.

Zooveel, telw.

Zooveel, bijw.

Zooveelste, telw. (ranggetal). Zooverre en zoover, bijw. Zoowel, bijw.

Zoozeer, bijw.

Zorg, v. -en.

Zorgband, m. -en. Zorgdragend, bn.

Zorgeloos, bn. en bijw. -loozeJ-,

-loost; -held, v.

Zorgen, OW. zw. ik zorgde, heb gezorgd; zorger, m. zorg-Zorgketting, m. -en. [ster,v. Zorglijk, bn. en bijw. -er, -st; ZorglÜn, v. -en. [-beid, v. Zorgstoel, m. -en. ZorgVUldig,bn.en bijw. -er,-st;

-heid, v. -lijk, bijw. Zorgzaam, bn. en bijw. -zamer,

-st; -held, v.

Zot, bn. en bijw.-ter, -st; -heid,v. Zot, m. -ten; -je, o. -8.

Zotskap (muts) V. -pen. Zotskap (persoon) m. en v.-pen. Zotteklap, m.

Zottepraat, m.

Zotternö, v. -en; -tje, o. -s. Zottigheid, v. zottigheden. Zottin, v. -nen; -netje, o. -s. Zou en zoude. Zie Zullen. Zout, o. - en.

Zout, bn. -er, -8t; -heid,v. Zoutachtig, bn. -er, -st. Zouteloos, bn. -loozer, -loost;

-held, v. (gezouten; zouter, m. Zouten, bw st. ik zoutte, heb

Zoutevisch, v.

Zoutigheid, v.

Zoutkeet, v. -en.

Zoutvat, o. -en; -vaatje, o. -s. Zoutwater, o.

Zoutzak (persoon) ra. en v. -ken.

Zucht (ademhaling) m. -en; -je, o. -s. (te) v.

Zucht (zwelling, ziekte, begeer-

Zuchten, OW. zw.ik zuchtte, heb gezucht.

Zuchtig, bn.-er,-st; -heid,v.

Zuid, bijw.

Zuid (het Zuiden) o.; (de zuidelijke streken) v.

Zuid-Brabant, o.

Zuideinde, o.

Zuidelijk, bn. en bijw. -er, -st.

Zuidelijken (naar het zuiden schieten) ow. zw.de wind zuidelijkte, is gezuidelijkt.

Zuiden, o.

Zuidenwind, m. -en.

Zuiderbreedte, v.

Zuiderzee, v.

Zuiderzon, v.

Zul -Holland, o.

Zuiuiiollandsch, bn.

Zuidoost, bijw. (o. als zn.).

Zuidoostelijk, bn.

Zuidoosten, o.

Zuidwaarts, bijw.

Zuidwest, bijw. (o. als zn.).

Zuidwestelijk, bijw.

Zuidwesten, o.

Zuidwester, m. -s.

Zuidzee, v.

Zuidzee-traan, v.

Zuidzeevaarder, ra. -s.

Zuien (een kind in slaap zingen) ow. zw. ik zuide, heb gezuld.

Zuigeling, ra. en v. -en; -etje, o. -s.

Zuigen, bw. ow. st. ik zoog, heb gezogen; zuiger, ra. zuiging, v, zuigster. v.

Zuigglas, o. -glazen; -kalf, o. -kalven; -kind, o. -eren; -klep, v. -pen; -lara, o. -meren; -lammetje, o. -s; -pÜP» v.-en;-pomp, v. --en; -sponning, v. -en; -tand.

Zuil, v. -en; -tje, o. -s. [m.-en.

Zuilengang, v. -en.

Zuilenrij, v- -en-

Zuimachtig (traag, nalatig) bn. en bijw. -er, -st; -held, v.

Zuimen, ow. zw. ik zuimde, heb frezuimd.

Zuinig, bn. en bijw. -er, -8t;-je8, bijw. -heid, v. -lijk, bijw.

Zuinigje (profijtertje) o. -s.

Zuip. v.

Zuipachtig, bn. -er, -st.

Zuipen, bw. ow. st. ik zoop, heb erezopen; zuiper, m. zuipster, v.

Zuiplap, m. -pen.

Zuiplust, ra.

Zuippartij, -en.

Zuivel (alles wat van de melk komt) o. (-heid,T.

Zuiver, bn. en bijw. -der, -st;

Zuiveren, bw. zw. ik zuiverde, heb gezuiverd; zuiveraar, m.zui-vering, v.

Zulk, aanw. vnw.

Zulks, byw.

Zullen,onr.hulpw.ik zal,gij zult, hü zal, wü zullen, gy zult, zy zullen;ik zoude of zou,gij zoudt, hy zoude of zou, wy zouden, gij zoudt, zij zouden.


-ocr page 288-

ZWI

ZUL

280

Zult (hoofdkaas, hoofdvleesch) o.

-je, o.-s. (zult; zulting, v. Zulten, bw.zw. ik zultte,heb ge-Zultspek, o.

Zundgat, o. -en. (gezuurd. Zuren, bw. ow.zw.ik zuurde, heb Zuriglieid, v. (kei) v.

Zuring (als moeskruid, ook zur-ZUS, bijw.

Zuster en ZUS(per800n)v.zu8ters en zusteren; zustertje en zusje, o. -s.

Zuster (gebak) v. -s; -tje, o. -s. Zusterlijk, bn. en bijw. er, -st. Zusterschap (de betrekking) o.; (vereeniging van zusters)v.-pen.

Zustersdochter, v. -8;-kind, o.

-eren; -zoon, m. -s.

Zutten (eene stad) o.

Zutfensch, bn.

Zuur, o. zuren; -tje, o. -s.

Zuur, bn. en bijw. -der, -st; -beid, v.

Zuurachtig, bn. -er, st. Zuurdeeg, o.

Zuurdeesem, m.

Zuurküker, m. -s.

Zuurmuil, ui. en v. -on. Zuurstof, v.

Zuurtjes, bijw.

Zuurtoot, m. en v. -toten. Zwaab (iemand uit Zwaben ge' boortig) m. Zwaben; Zwabiscb, Zwaai, ra. -en. (bn.

Zwaaien, ow. bw.zw.ik zwaaide, ben en heb gezwaaid; zwaaiing, v. zwaaihaak (zwei) m.

Zwaan, m. zwanen; -tje, o. -s. Zwaar, bn. enbiiw. -der, -st. Zwaard, o. -en.

Zwaarhoofd. m. en v. -en. Zwaarhoofdig, bn. en bijw. -er,

-st; -heid, v.

Zwaarlüvig. bn.-er,-st;-heid,v. Zwaarmoedig, bn. en bijw. -er,

-st; -h» id, v.

Zwaarte, V. -kracht, v. -punt, o. Zwaartillend, bn. -er, -st;

-beid. v. (-heid, v.

Zwaarwichtig, bn. -er, -st; Zwahber (scheepsjongen; ook scheepsdweil) m. -s;-tje, o. -s. Zwabberen,bw.ow.zw.ik zwabberde. heb gezwabberd. Zwabberkapitein (jongen, die den zwabber moet schoonmaken) m. -s.

Zwaben (zeker land in het koninkrijk Beleren) o. Zie Zwaab. Zwachtel, m. -s; -tje, o. -s. Zwachtelen, bw. zw. ik zwachtelde, htbffezwachteld;zwachte-Zwad. Zie Zwade. [Üng, v. Zwadder (slangenspog; ook las-Zwadderig, bn. [terinjf)m. Zwade t^n zwad(hoeveelheid afgemaaid gras of koorn op eene ry eelegd) v. zwaden.

Zw'ager. m. -s; -tje, o. -s. Zwagersch ap, v. en o.

Zwak, o. -ken; -je, o. -s.

Zwak, bn en bijw. -ker,-st;-heid,

v. -je», biiw. -te, v. Zwakkelijk, bn. en bijw.-er,-8t; -heid, t.

Zwalken, ow. zw. ik zwalkte, heb gezwalktjzwalker,m.zwalk-Bter.v. ' l-en.

Zwalp larulp; ook dikke plank)m. Zwalpen,ow.zw.ik zwalpte, heb gezwalpt; zwalping, v.

Zwaluw, v. -en: -tje, o. -s. Zwaluwenkruid,

Zwaluwennest, o. -en. Zwaluwetong, v. Zwaluwstaart, m. -en. Zwaluwstaartig, bn.

Zwam (gewas) v.-men;(tonder)o.

-nietje, o. -s.

Zwamachtig, bn. (o.

Zwanedons en zwanendons, Zwanenbloem, v. -en;-borst, v. -en; -drift, v. -en; -ei, o. -eren; -hals, m. -halzen; -nest, o. -en. Zwaneschacht, v. -en. Zwanezang ilaatste gezang of gedicht van een overleden dichter of toonkunstenaar) m. Zwang (gebruik, gewoonte, mode) m.

Zwanger, bn.; -schap, v.

Zwans i staart) v. -en. Zwarigheid, v. zwarigheden. Zwart,bn.enbijw.-er,-8t;-heid,v. Zwartachtig, bn. -er,-st. Zwartbont, bn.

Zwartbruin, bn. (tje, o. -s Zwarte (neger) m. en v.-n.zwar-Zwartekunst,v. (gezwart. Zwarten, bw.zw.ik zwartte, heb Zwartepieten.ow.zw.ik zwartepiette, heb gezwartepiet. Zwartgallig, bn.-er,-8t;-hcid,v. Zwartgroen, bn.

Zwartharig, bn.

Zwartigheid, v.

Zwartin, v. -nen;-netje,o. -s. Zwartkop, m. en v. -pen; -je, Zwartkrflt, o. [o. -s.

Zwartlakensch, bn. ZwartOOg. ra. en v. -en. Zwartoogig, bn.

Zwartsel, o.

Zwartzijden, bn.

Zwatelen (/.acht ruischen, lispelen) ow.zw.ik zwatelde, h. gezwa-Zwavel, V.; -tje, o. -s. [teld. ZwavelachtiT, bn. -er, -st. Zwavelen,#bw. zw. ik zwavelde,

heb gezwaveld; zwaveling, v. Zwavelgeel, bn.

Zwavelig, bn. -er, -st; -heid, v. Zwavelstok, ra. -ken.

Zweden (koninkrijk in Noord-Europa) o. (Zweden.

Zweed (iemand «it Zweden) m. Zweedsch, o.

Zweem, m.

Zweemen, ow. zw. ik zweemde.

heb gt-zweemd; zweemsel, o. Zweep, v. -en: -je, o. -s. Zweepen, bw.zw.ik zweepte,heb

gezweept; zweeping, v.

Zweer, v. zweren; -tje, o. -8. Zweet, o.; -je, o. -s.

Zweetbad, o. -en.

Zweetbank, v. -en.

Zweetbed. o. -den. Zweetdoek.m. -en. Zweetdrank, m. -en; -je, o. Zweeten, bw. ow.zw.ik zweette,

heb sezweet; zweeting, v. Zweeterig,bn. -er, -st; -heid,v. Zweetgat. O.-en;-gaatje, o.-s. Zweetkamer, v. -s; -tje,o.-s. Zweetkoorts, v. -en. Zweetkuur, v. -kuren. Zweetmiddel, o. -en; -tje, o.-u. Zweetpoeder. o. -s. Zweetvos, m. -sen; -je, o. -s. Zweetziekte, v. (-en.

Zwei (beweegbare winkelhaak) v.

Zwelen (het gedroogde hooigras bijcenharkfn) bw.zw.ik zweelde, heb gezweeld; zweler, m.

Zwelg, ra.

Zwelgen,bw.ow.8t.ik zwolg, heb gezwolgen; iwelge^m.zwelgerij, v. zwelgster, v.

Zwelgpartij, v. -en.

Zwelgziek, bn. -er, -st. Zwelgzucht, v.

Zwellen, ow. st.ik zwol, ben gezwollen; zwelling, o. Zwemblaas, v. -blazen; -broek, en; -broekje, o. -s; -gordel, s; -kunst, v.

Zwemmen, ow. st. ik zwom, . eb en ben gezwommen; zwemmer, m.

Zwemmerig, bn. -er, -st. Zwemplaats, v. -en; -poot, m. -en; -school, v. -scholen; - vlies, o. -vliezen;-voet, m.-en;-vogel, m. -s.

Zwendelen, ow. zw.ik zwendelde, heb gezwendeld;zwendelaar, m. zwendelaarster, v. z wende-larij. v.

Zwengellzeil van een molen;ook

wip van een put) m. -s.

Zwenk, ra. -en.

Zwenken,bw.ow.zw.ik zwenkte, heb en ben gezwenkt; zwenker, in. zwenking, v.

Zwenkgras, o.

Zweren (eed doen, vloeken) bw. ow. st. ik zwoer, heb gezworen; zweerder, m. zwering, v. Zweren (etteren) ow. st. het zwoor, heeft gezworenizwering» Zwerk, o. [v. zweer, v.

Zwerm, ra. -en; -pje, o. -s. Zwermen, ow. zw. ik zwermde, heb gezwermd; zwermer (land-looper; ook voetzoeker; alsmede dweper) ra. zwerrageest (vrijgeest) ra.

Zwerveling, m. en v. -en; voor

het v. ook zwervelinge. Zwerven,ow.st.ik zwierf,heb gezworven; zwerver,m.zwerving,v. zwerfster, v.

Zwetsen, ow.zw.ik zwetste, heb

gezwetst; zwetser,m.zwet8erij,v. zwetster, v. (gezweefd.

Zweven, OW. zw.ik zweefde, heb Zwezerik, ra. -en; -je, o. -s. Zwichtband, m. ■ en. Zwichten (de zeilen oprollen) bw. zw. ik zwichtte, heb gezwicht.

Zwichten (wüken) ow. zw. ik

zwichtte, heb en ben gezwicht. Zwichting (scheepsw.) v. Zwiepen (ook zweepen) bw. zw. Ik zwiepte, heb gezwiept; zwieper, ra.; zwieping,(overhelling}v.

Zwier, m. -tje, o. -s.

Zwierbol, ra. -len. Zwierbollen,ow.zwak zwierbol-

de, heb Kezwlerbold.

Zwieren, ow. zw.ik zwierde, heh trezwlerd. (v. -jes, bijw.

Zwierlg,bn.en bljw.-er,-8t;-held. Zwijgen, bw. ow.st.ik zweeg,heb gezwegen; zwijger, m.zwijgster, v.; zwijgteeken, o.

Zwijm, v.

Zwijmel, m.

Zwflmelbeker, m. -s. Zwijmeldrank, m. -en. Zwijmeldronken, bn.

-ocr page 289-

ZWO

281

ZWI

Zwümolen, ow. zw. Ik zwijmpl-df, Ut*b ifPzwijoQeld; zwij;ne-

Zwiimelgeest, m. [lins, v. i'wfimeikelk, m. -en. iJwflmen ibe-zwijmen) OW. zw. ik

zwivude, heb s»'Zwijind.

y.wtjn, o. -f-n; -tje, o. -s. i^Wpnachtlff, bn. -er, -st. IjWflnen. OW. zw.ik zwijnde, heb ftezwiind. (vuile taal) t.

JjWflnéry (erove inoraijfheid, üwünenaard, ra.; -diste), v. -9; -gras, o.; -hoeder, m. -8; -jacht, t. -en; -kost, m.;-kot, o.-ten, -stal, ra. -len; -trog, m. -sen.

Zwönevleesclx en «wilnen-vleescli, o.

ZwQnjak, m. -ken.

Zwpnshoofd, o. -en.

ZwUnskop.m. -pen.

Zwik, gt;n.

Zwikboor, v. -boren; -boortje, o. -s.

Zwikgat, o. -en; -gaatje, o. -s.

Zwlkje (pennetje) o. -s.

Zwikken, bw. ow. zw. ik zwikte, heb en ben gezwikt; zwik-kinir, v.

Zwlkstelllng, t.

Zwllk 1 zekere geweven stof) o.

Zwilken (van zwiJkl bn.

Zwin (wad, droogte tusschen het water; kreek, kil, geul) o. -nen.

Zwingel, m.

Zwingelen, bw. zw. ik zwingelde, heb jrezwinsceld; zwingelaar, m. zwin?. laarster,v.zwiugeiing, v. zwinijelbord, o. Zwingelkeet, v. keten; -kooi,T.

-en;-si»aap, v. -spanen Zwirrelen (snel voorbijvliegen) ow.zw.ik zwirrelde, hcbgezwir-reld; zwineling, v.

Zwitser, m. -s.

Zwitserland, o.

Zwitsersch, br.

Zwoegen, ow.zw.ik zwoegde,heb gezwoegd; zwoeger, ra. (-lieid, v. Zwoel (zoel, heet) bn. -er, -st; Zwoord (af^eschrabde huid van het varken) o. -en; -je, o. -s.


-ocr page 290-

z%

:

.

•-':■.■••• ■ ..:. 'quot;v o;

-ocr page 291-
-ocr page 292-

—quot;*

(

I

È

---——

-ocr page 293-
-ocr page 294-