RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
DER
TEVENS BEVATTENDE DE MEEST GEBRUIKELIJKE KUNST- EN BASTAARDWOORDEN.
BEWERKT NAAR DE GRONDBEGINSELEN DER SPELLING VAN
Dr. M. DE VRIES en Dr. I. A. TE WINKEL.
VI
«SDOTHCEK Dt* nuKSUNiVERStTcrr
ooa. THOMAASfift
E TT L L E TTT E N , |
S C H I Wïi'A M , |
187 8.
DRUK VAN D. NOOTHOVEN VAN ÜOÜB, TK LEIDEN.
Na de levendige belangstelling, waarmede dü verschillende edities van »DE GRONDBEGINSELEN DER NEDERLANDSCHE bPELLING van Dr. m. de vries en Dr. l. a. te winkel zijn ontvangen en de sympathie door het publiek aan den dag gelegd voor hef daarin ontvouwde spellingstelsel, hebben wij gemeend, ten einde aan de behoeften der practijk te kunnen voldoen, deze,i nieuwen druk van ons Zakwoordenboek in overeenstemming met genoemde Grondbeginselen te moeten laten bewerken.
Moge het in dezen nieuwen vorm met eere de plaats blijven handhaven, die het zich sedert tal van jaren heeft verworven.
DO UITGEVERS.
Leiden.
Schiedam.
A, v. a'a. Eerste letter van hetal-phabet. — In de muziek de bena ming van den zesden toon, la genoemd. — In Latijnsche opschriften betevkent A 5;)0, ei met een streepje er boven (aldus A) 5000. A. of Ao. — Anno, in het jaar. A. of AO. aer. vulg. — Anno arris vulgaris, in het jaar der gewone tijdrekening. A, vz. Zes a zeveJTafleveringen a 40 cents. AA. — Ana, (op recepten) van elk evenveel. AAA. — Amalgama. A.B. — Aur.ba bulla, de gouden bul. (13515.) A.C. — Anno CinusTi, in het jaar van Christus, of na Christus geboorte. A.C. — Anni Currextis, van het loopende jaar. A. Chr. — A ntk Christum, vóór Christus. A.C.N, of A. Chr. N. — Ante Christum natum, vóór Christus geboorte. AC. — Acadkmia, hoogeschool. A.D. — Anno Domini, in het jaar on zes Heeren. A.E. — Arcui-episcopus, aartsbisschop. A.F. — Anni futuri, van het toekomende jaar. — Ook anno futubo,in het toekomende jaar. A.H.L. — ad hung locum, te de zer plaatse. A.L.M. — Abtium liberalium magister, meester in de vrije kunsten. A.M. — Anno mundi, in het jaar der wereld. A.M. — Amica manu, (op brieven of adressen) door of met de hand van een vriend. An. of Annex. — Annbxom, aangehecht. A. et O. — Alpha et Omiga. De eerste en de laatste letter van het Grieksche alphabet. — Figuurlijk het begin en het einde. A.O.C. —Ab orbk condito, van de schepping der wereld af. A.O.R. — Anno orbis rbdemti, in 't jaar na de verlossing der, wereld door Christus. A.P. — Amsterdaimch peil. |
gestoken wordt. Aaf, eigennaam. Aafband, m. -en. (bijw. AafSCh.bn. en bijw. -er, -t-.elijk, Aafschnands, bijw. Aagt, vrouwennaam, verbasterd uit Agatha, v. Aagt (voor -appel)v.-en; -je, o.-s. Aagtappel, -tjesappel, m. -en. Aai. m. -en; -tje, o. -s. Aaien(streelen) bw. zw. ik aaide, heb geaaid; aaiing, v. Aak (platbodemd vaartuig) v. aken. Aak (boom) m. aken. Aakroer,0;-en;-schipper, m. -s; -schuit, v. -en. Aaks ook Aks (zware bijl die bij het vellen van boomen wordt gebruikt) v. aaksen. Aakster, m. Zie Ekster. Aal, vrouwennaam, verkort van Alida, v. Aaltje. Aal (priem) v. alen. Aal (meststof) v. Aal (bier) o. alen. Aal (visch) m. alen. Als stofnaam v.; tje, o. -s. Aalbes, (aalbezie), v. -sen (aal-bnziën); -achtig, bn. Ao. Po. — Anno passato of Ao. Pr. — Anno praeterito, in het afgcloopen of voorgaande jaar. Art. — Artikel. A.SS. — Acta sanctorum, de Handelingen der Heiligen. A.U.C.— Ante ukbem coniutam, vóór de stichting der stad(Romc). — Ook wel eens Anno urbis conditae, of ook ab urbe con-DITA, na de stichting der stad (Rome). A.U.S. Actum ut supra, gedaan als boven. A, Aa, v., naam van zekere rivier. (Do spelling A is meest verkies-Hik). |
Aal schaar, v. -scharen; -scholver, m. -s. Een zwemvogel, in Noord-Brabant rotgans genaamd. Aalsgeweer, o.-geweren; -huid, v. -en; -kruik, v. -en. Aalsoep, v. -en; -speer, v. -speren. Aalst (aal), v. -en, (eist, els, priem). Aalst, v. zekere plant. Aalstal,m.-stallen; -steek'recht) m. (plaats) v. -steken; -stekels, m. mv. zekere moerasplant;-ste-ker m. -s; -streep, v. -strepen. Aalsvel, o. -len; -zak, m. -ken. Aalt,(hetzelfde als Aal,meststof)v. A-al-tolietje, o. -s. Aalvormig, bn. Aalwaardig, aalwarig, bn. zonder trappen van vergelijking, zeer waar, eenvoudiggemrlijk. Aalwarigheid, v. Aalwete, Aal wit te, v. -n, on-noozele, domme, luie vrouw. Aal wetig.aal Wittig,bn. krankzinnig, onwijs. Aam, o. amen. Aambeeld. Zie Aanbeeld. Aambei, v. -en; -enkruid, o. («' Aamborstig, bn. - -en; -tros,m. -sen;-vla,v. -vlaas; -wijn, m. Aalüessestruik, m. -en. Aalbezie, v. -beziën. Aalelger, m. -s.; -luik, v. -en; -geer, m. -en. Aalglad, bn. zeer glad. Aalüzer, o. -s; -kaar, v. -karen; -kast, v. -en; -korf v. -korven. Aalkübbe of -kub, v. -kubben. Aalkwabbe of -kwab,v. - kwab -Aalmaal, O. -malen. [ben. Aalmoes (zekere spijs) o. Aalmoes, v. -moezen. Aalmoezenier, m. -en of -s; -ster, v. -s; -schap, o. Aalmoezeniershuis, o. -huizen; -kamer v. -s; kind, o. -ers, -eren. Aaloud, bn. aloud, zeer oud; . v. ■ | -beid, v. Aat, ave (voor naaf, nave) v. aven; .Aalpuit,v. -en,ook wel Puitaal; middelstuk van wielen of rade-1 -raamnet, o. -ten; -ree», m.-en. ren, door welke het uiteinde der Aalrijk, bn. -er, -st. a „i v.wi'— , -ii-cvmuuiuii. -er,-st; hi id, Aalbesseblad, o.-eren;-boom,:Aamechtig, bn. -er, -st. hij- .quot;V'611, . 1 gende, bijna ademloos. Aalbessenjenever, v.;-nat, o. lAamt, v. zwelling van den uier -rist v. -en; -sap o.; -saus, v. | der koeien by'tkalven. |
1
AAN
2
Aamtig, bn.
h« b -geaard; -aarding, v. Aanaardploeff, m. -en. Aanadomen, -?.semen, bw.zw. ik ademde of asemde -,heb -ge-ademd of -geasemd. Aanarbeiden, ow. zw. ik ar-
b- idde heb -gearbeid, A. nbafien (aanblaffen) bw. zw. ik bafte -,heb -gebaat; -baf-fer, m.
Aanbaggeren, b.w. zw. ik bag g'rdc -,heb -gebaggerd; -bagge ring, v.
Aanbakken, ow.zw. bet bakte -is -gebakken; ik bakte heb -:rebakk( n (ik haastte mij, heb mij gehaast met bakken); -bak kins: v. -baksel, o.
balkte -, heb -gebalkt. Aan baren, ow. zw, ik baarde -, h' b -gebaard, (zeew.) alle zeilen bijzetten; -baring, v. Aanbassen (aanblaffen), bw. zw. ik baste-, heb -grbast; -bas-scr. ra.
Aanbedeelen, bw. zw. ik bedeelde heb -bedeeld; -bedeeling, v.
Aanbedelijk, bn. en bijwlaan-
biddelqk.
Aanbeden, bw. zw. aanbidden. Aanbeding, v.
Aanbeeld (beeltenis) o. -en. Aanbeeld (smidswerktnig) o.
-cn; -je, o. -s.
Aanbeeldbeen, o. (ontl.) Aanbeeldsblok, o. -ken. Aanbeeltenls, v.
Aanbeenen, ow. bw. zw. ik beende -, heb -gebeend, flink doorstappen.
AanbPgln (begin) o. Aanbenooreri, o. aan - en toebe-hooren.
Aanbehooren, ow. zw. ik b.-
hoorde -, heb -behoord. Aanbel, v. -en.
Aanbelanden,ow.zw ik beland
de -, ben -beland.
Aanbelang, o.
Aanbelangen, ow. Alleen inden 3 pers. enkelv. van den tegenw. t. der aant. wijs: wat dat aanbelangt, wat raij (n,hem,haar,on8, hen) aanbelangt.
Aanbellen (aanschellen) ow.
zw. ik belde -, heb -gebeld. Aanberen, ow. zw. (alle zeilen bijzetten) ik beerde -, heb -ge-bn'rd.
Aanberg U teilf kaap) m. Aanbermen. bw. zw. ik bermde
-, heb -gebermd; -berming, v. Aanbesteden, bw. zw. ik besteedde -, heb-besteed;-besteder, ra. -besteding, v. -besteed-ster, v.
Aanbestellen, bw. zw. ik bestelde -, heb -besteld.
Aanbesterven, ow. st. het be stierf -, is -bestorven, -bester-vinir, v.
AaTibestoelen, bw. /.w. ik be-
stoeMe -, hpb -bestoeld. Aanbeteren, ow. zw. ik beterde -, ben -gebeterd.
Aanbatreffen, bw. onr. st. (wat mij -betrof) 't verleden deelw. wordt niet gebezigd. 4.'Knbetronwen,' bw. zw. ik betrouwde -, heb -betrouwd. Aanbeuren, bw.zw. ik beurde -,
heb -gebeurd.
Aanbeveelbaar, bn. -der, -st;
aanbi vclrns waar dig. Aanbevelen, bw. st. ik beval -, heb -bevolen; -beveler, m. -beveling, v.
Aanbevelenswaardlg,bn. -er,
-at of meer en meest-. (ven. Aanbevelingsbrief, m. -brie-Aanbevelingswaardig, bn.
-er, - st. of meer cn meest -. Aanbewüzen, bw. st. ik bewees -, hrb -bewezen, toekennen als rechtmatig eigendom. Aanbewróegen (beschuldigen) bw. zw. ik bewroegde -, heb -bewroegd.
Aanbidbaar, bn. hetzelfde als Aanbiddelijk, bn. enbijw.-i
-st; -heid, v.
Aanbidden, bw.st. ik bad heb
-gebeden.
Aanbidden (hooglijk vereeren) bw. st. ik aanbad, heb -bed.'n.
Aanbiddenswaardig, bn. -er,
-st of meer en meest -. Aanbidder, m. -s en -en. Aanbidding, v. -cn. Aanbidster, v. -s.
Aanbieden, bw. st. ik bood -heb -geboden; -bieder, m. -bie-dinsr, v. -biedster v.
Aanbijt (ontbijt) o.
Aanbijten, bw. st. ik beet -, heb
-gebeten.
Aanbikken. bw. ow. zw. ik bikte
-, heb -gebikt. Aan binden,bw.st. ik bond -, heb -gebonden, -binder, m. -binding v. bindster, v.
Aanblaffen, bw. zw. ik blafte -, heb -geblaft; -blaffer, m. -blaf-fing: v. -blafster, v. Aanblaken, bw.zw.ik blaakte -
heb -geblaakt.
Aan blaten, bw. zw. ik blaatte -,
heb -geblaat.
Aanblazen, bw. st. ik blies -. heb -geblazen;-blazcr,m.-blaas-ster, v. -blazing, v. Aanblijven, ow. st. ik bleef
ben -sebleven.
Aanblik, m.
Aanblikken, ow. zw.Ik blikte-.
heb -geblikt.
Aanblinken, ow. st. ik blonk -
heb -geblonken.
Aanbod, o. -biedingen, v.rav. Aanboegen, ow. zw. ik boegde-
ben en heb -geboegd. Aanboeken, bw.zw. ik bofkte •
heb -geboekt. Aanboeten'aansteken) bw. zw,
ik boette -, heb -geboet. Aanboffen, bw. zw. ik bofte
heb -geboft.
A anbonzen, ow. zw. ik bonsde -.
heb -gebonsd.
Aanboord, v.
Aanboorden (aan boord komen, ijverig voortboorden) ow.zw. ik boordde -, heb -geboord. Aanboorden (benaderen, naas ten) bw.zw. ik boordde -, heb -geboord.
Aanhoorder, m. -s. Aanboording, v. -en. (-en. Aanboorling (bloedverwant) ra. Aanbotsen, ow. zw. ik botste -,
ben -gebotst; -botsing, v. Aanbouw, ra.
Aanbouwen,bw.zw. ik bouwde -, heb -gebouwd; -bouwer, ra. -bouwing, v. -bouwster, v. bouwsel, o.
Aanbraak, v.
Aanbranden,ow.7,w.het brandde -, ia -gebrand; -branding, v. brandsel, o.
Aanbrassen (schrepsterm) ow.
zw. ik braste heb -gebrast. Aanbreek, m. hetzelfde als -braak, dat meest verkieslijk is. Aanbreien, bw. ow. zw. ik brci-
d( -, heb -gebreid; -breisel, o. Aanbreken, ow. st, het brak-, heeften is -gebroken;-breking v. Aanbrengen, bw. onr. zw. ik bracht-,heb -gebracht;-brenger, m. -brenging, v. -brengst, v. -brengster, v.
Aanbriescben, ow. bw. zw. het paard brieschte -, heeft -ge-briescht.
Aanbrieven (door brieven me-dedeelen) bw. zw. ik briefde -, heb -gebriefd. Aanbrommen,bw.zw.ik bromde
-, heb -gebromd.
Aanbruien (smijten tegen) bw.
ow. zw,ik brulde -,heb -gebruld. Aan bruisen, ow. bw. zw. ik bruiste -, heb cn ben -gebruist; -bruising, v.
Aanbrullen,bw. zw.ik brulde -,
heb -gebruld; -brulling, v. Aanbuigen, bw. st. ik boog-, heb -gebogen, naar iets heen-buigen.
Aanbuitelen, ow. zw. ik buitelde -, ben -gebuiteld. Aanbulderen, ow. zw. de storm
bulderde -, is -gebulderd. Aandacht, v.
Aandachtig, bn. en bijw. -er
-st; -heid, v. -lijk, bijw. Aandak, o. -en.
Aandammen, bw. zw. ik damde
-, heb -gedamd; -damming, v. Aandansen, ow. zw. Ik danste -,
heb -gedanst.
A? quot;.dauwen (met dauw bevochtigen) bw.zw. d»* avond dauwde de rozen -, heeft ze -gedauwd. Aandeel, o.-en; -tje, o. -s; -hebber. m. -s; -houders, ra. -s. Aandekken, bw. zw. ik dekte -,
heb -gedekt.
Aandenken, o.
Aandichten, bw.zw.ik dichtte -,
heb -gedicht; -dichting, v. Aandienen, bw. zw. ik diende -,
heb -gediend.
Aandiepen, ow. zw. ik diepte -,
heb -sediept; -dieping, v. Aandyken, bw. zw. ik dijkte -,
heb -gedijkt; -dijking, v. Aandikken, ow.bw. zw. ik dikte -,ht b en ben -gedikt;-dikkin2:,v. Aandisschen,bw. zw. ikdischte
-, heb -gedischt; -dissching, v. Aandoen, bw.onr. ik deed -, heb
-gedaan; -doeniag, v. Aandoenlijk, bn. -cr,-st;heid,v. Aandossen, bw. zw. ik doste -, heb -gedost; -dossing, v.
AAN
Aandouwen (aanduwen) bw. zw. ik douwde heb -gedouwd--douwine, v. '
Aanclraaien, bw. ow. zw. ik draaide -,he ben ben - gedraaid. Aandragen, bw. ow.st. ik droeir a hib quot;^dragen; - draagster^quot; m' (quot;drager, m.
Aandiayen,ow.zw, jk draafde
h» b en ben -gedraafd. Aandrentelen, ow. zw. ik dren-A en b'?n -gedrenteld.
Aan dribbelen, ow. zw. ik drib-
Aandrl'tt1 vb ben 'g'gt;dribbel(L Aandrijven, bw.ow.8t.ik dreef-, heb en ben -gedreven;-drijfater
a lquot;1 -dryving, v.
Aandringen, bw.ow.st.ik drong hfb en ben -gedrongen;-drin-gor, m. -dringing, v. -dring-ster, v.
Aandrinken,bw.ow. st. ik dronk
1'Lf'b •gedronken. Aandruischen, ow. zw. ik druischte heb -gedruischt: -drmschmg v.
Aandrukken, bw, ow zw quot;i?
kfn^v 11611 •°edruktJ quot;druk
Aanduiden, bw.zw. ik duidde heb -geduid; -duider, m. -dui ding, v.
Aandurven,bw.onr. zw. ik durfde en dorst -, heb -gedurfd. Aanduwen, bw. zw. ik duwde -,
heb -geduwd.
Aandweilen, bw. zw. ik dweilde
-, heb -gedweild.
Aandwingen, bw. st. ik dwong
-, ht b-gedwongen.
Aaneen, by w.
Aaneenbehooren, ow. zw. het
behoorde -, heeft -behoord. Aaneenbinden, bw, st. ik bond a -gebonden; -binding, v. Aaneenbiyven, ow, st, ik bleef
-, ben -gebleven. Aaneenboeien, bw, zw, ik boei-
de -, heb -geboeid; -boeiing, v, Aaneenbreien, bw. zw, ik breide -, heb -gebreid. Aaneenbreng-en, bw. om*, zw.
ik bracht -, heb -gebracht. Aaneen/lansen,bw. zw. ik flan-
ste -, heb -geflanst. Aaneengeboren, bn. Aaneengescüakeld, bn. Aaneengesloten, bn. Aaneengroeien, ow, zw, ik groeide -, ben -gegroeid; -groei
Aaneonklulstaren, bw. zw. ik
klmsterde heb -gekluisterd; -kluistenng, v. Aaneenknoopen, bw, zw, ik knoopte -,heb -geknoopt;-kuoo-4 Ping, v,
Aaneenkoppelen, bw, zw, ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v, Aaneenlassclien, bw. zw. ik laschte -, heb -geiascht,
Aaneenleggen,bw. zw, ik legde
of leide -, heb -gelegd of -ge leid,
Aaneenliggen,ow. st, het lag
heeft -gelegen. Aaneenlijmen,bw. zw. ik lijmde
-, heb-gelijmd. Aaneennaaien,bw.zw.ik naaide
-, heb -genaaid. Aaneennajrelen, bw. zw. ik na.
gelde -, heb -genageld. Aaneenpassen, bw.zw. ik pastt -, heb -gepast.
Aaneenplaatsen, bw.
plaatste -,beb -geplaatst;-plaatsing, v.
Aaneonplakken, bw. zw. ik plakte -, heb -geplakt; -plak-kmg, v.
Aaneenrijgen, bw. st. ik ree:
heb -geregen. Aaneenschakelen, bw. zw ik schakelde -, heb -geschakeld; -scuakehng, v.
Aaneenschulven,bw.ow. st ik
schoof -, heb en ben -geschoven. Aaneensluiten, bw, ow. at. ik sloot -,beb-geslotcn;-sluitin'' v Aaneensmeden, bw, zw, ik
smeedde -, heb -gesmeed. Aaneensnoeren, bw, zw, ik
snoerde -, heb -gesnoerd, Aaneensoldeeren, bw. zw, ik soldeerde -, heb -gesoldeerd; -solaeerinar, v, Aaneenspökeren, bw, zw, ik
spijkerde -, heb -gespijkerd, Aaneenstaan, ow, onr, st, ik
stond -, heb -gestaan, Aaneenstrengelen, bw, zw, ik strengelde -, heb -gestrengeld; -strengelin», v, Aaneenstrikken, bw, zw, ik
strikte -, heb -errstrikt. Aaneenvlechten. bw, st, ik vlocht -,heb -gevlochten;-vlech-ting, v.
Aaneenvoegen, bw, zw. ik
voegde -, heb -gevoegd; -voe-Kin?, v.
Aaneenwellen, bw. zw. ik wel-
de -, heb -geweld;-welling, v. Aaneenzetten, bw. zw. ik zette
-. heb -gezet.
Aaneenzitten, ow. st. ik zat -
heb -gezeten.
Aanergeren, ow. zw. ik ergerde
-, ben -geërgerd.
Aanerven, ow, bw, zw, ik erfde heb -geërfd; -erving, v, ook onp, w. het erfde-, is -geërfd. Aanfluiten, bw.at. ik floot -,heb
-gefloten; -fluiting v, Aanfokkeling, m. -en. Aanfokken, bw.zw, ik fokte -heb -gefokt; -fokker ra, -fok-kinu, v, -fokster, v,
Aangaaf (aangave) v, -gaven. Aangaan, ow, bw, onr. st. ik ging -, heb en ben -gegaan.
Aan een liaken,b w. zw. ik haak
te -, heb -gehaakt. Aaneenbangen, ow. st. ik hing
-,heb -gehangen. Aaneenhechten, bw. zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechting, v.
Aaneenhouden, bw, ow. onr.
st, ik hield -, heb -gehouden, Aaneenketenen, bw, zw, ik ketende -, heb -geketend; -kete-nma:, v.
Aaneenklampen, bw. zw. ik klampte -,heb -geklampt;-klam-ping, v.
Aaneenkleven, ow, zw, het
kleefde -. heeft -gekleefd,
Aaneenklinken,bw,8t. ik klonk
-, heb -geklonken.
Aangaande, vz.
Aangang, m. -en.
Aangapen, bw, zw. ik gtinptc-heb -gegaapt; -gaping, v, * Aangave. Zir Aangaaf. Aangebedene, ra. en v. • n Aangeboren, bn.
Aangedaan, vd. en bn. sterker heviger - het sterkst, hevigst -,
Aangcdachtenis, v. Aangeërfd, bn.
Aangehuisd, bn.
Aangehuwd, bn. Aangeklaagde, ra. en v. -n. Aangelande, m. en v, -n. Aangelegen, bn,-er,-8t;-heid,T. Aangemerkt, bn. Aangenaam, bn, -genaraer, -ge-
naamst; -beid, v. Aangenomen, bn,en vJ,ook vz. Aangeschapen, vd. Aangespen, bw, zw, ik gespte-,
heb -gegespt; -gesping, v. Aangetogen, vd. en bn, van het veroud. w. aantiegen of aantien d. i. aantrekken. Aangetrouwd, bn.
Aangeven, bw. st. ik gaf -, heb ■gegeven; -geefster, v, -gever, ra, -gevin? v.
Aangezicht, o, -cn; -tje,o. -s-
-spijn,v.
Aangezien, vd. van het w. aanzien; ook vw.
Aangieren, ow. zw. ik gierde -
ben -gegierd.
Aangieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten. 5
Aangifte of-gift, v. -giften, Aangiyden, ow. st, ik gleed
ben -gegleden.
Aanglimmen, ow, bw, st. ik glom -, ben en heb -geglommen. Aanglinsteren, bw, zw. ik glin-
sterde -, heb -geglinsterd. Aangloeien, bw, ow. zw. ik gloeide -, heb en ben -gegloeid. Aangluipen, bw.zw.ik gluipte -,
heb -gegluipt.
Aangluren, bw.zw.ik gluurde heb -gegluurd; -gluring, v. -gluurder ra. -gluurster, v. Aangolven, ow. zw. ik golfde
ben -gegolfd.
Aangonzen, ow.zw. ik gonsde -.
ben -gegonsd.
Aangorden, bw. zw, ik gordde
heb -gegord; -gording, v. Aangrauwen, bw.iw. ik grauwde -, heb -gegrauwd ;-grauwer. m. -grauwster, v. -grauwing, v.
Aangraven, bw. st. ik groef-.
heb -gegraven; -graving, v. Aangreep, ra.
Aangrenzend, tegenw. dw. Aangrünen, ow, zw,, ik grijnde
-, heb -jregrynd; -gryning, v. Aangrijnzen, bw, zw, ik grijnsde -, heb -gegryngd; -grynzing t. Aangrepen, bw, st. ik greep -, heb -gegrepen; -gryper, m.-grn-ping, v.
Aangrimmen, bw, zw, ik grimde-, heb •:rPgrimd;-grimjning,T. Aangrinniken, bw, zw, ik
grinnikte -, heb -gegrinnikt. Aangroei, m.
Aangroeien, ow. zw, ik groeide
-, ben -gegroeid; -groeiing, v, Aangroenen, ow, zw. allee groende -,de weide is -gegroend.
AAN
AAN
Aangroinmen,bw.zw.ik gromde heb -gegromd; -grommer, m. -gromster, v. -gromraing, v. Aanhaken, bw. zw. ik liaukte heb -gehaakt; -haking, v. Aanhalen, bw. zw. ik haalde heb -gehaald;-haltr,m. -haling, v. -halingsteeken, o. Aanhalig,bn. -er, -at;-htid,v. Aanhang, Q»- -ding, m. en v. Aanhangen, bw.ow. st., ik hing -, heb -gehangen; -hanger, m. -hanging, v. -hangster, v. Aanhangig, bn. eu bijw. Aanhangsel, o., -s en -tn. Aanhankelijk, bn. -er, -st; -heid, v. Aanharüen, bw. ow. zw. ik hardde -,heb en ben -gehard; harding, v. Aanharken, bw. zw. ik harkte -, heb -geharkt; -harking, v. Aanhebben, bw. onr. zw. ik had -, heb -gehad. Aanhechten, bw.zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechter, m. -hc i hting, v. -hechtingspunt, o. -hechtsfer, v. Aanhechtsel, o. -s. Aanheelen, ow. zw. ik heelde -, ben -geheeld. Aanheer (eerste stamvader) m. Aanhef, m. [-en. Aanheffen, bw. St. ik hief -,heb -geheven; -heffer, m. -helling, v. -uefster, v. Aanheften. Zie Aanhechten. Aanhelpen, bw. st. ik hielp -, heb -geholpen. Aanhygen, ow. bw. zw. en st. ik hijgde of heeg -, heb -gehijgd of -gehfgen. Aanhüschen,bw.st. ik hetsch heb -geheschen. Aanhinken,ow. zw. ik hinkte -, ben -gehinkt. Aanhinniken,bw. zw. het paard hiniiikte den stalknecht -, heeft hem -gehinnikt. Aanhitsen, bw. zw. ik hitste . heb -gehitst; -bitser, m. -hitsing, v. -hitster, v. Aanhitten,bw.zw. ik hitte -, heb gebit; -hitting, v. Aanhoepelen,ow.zw. ik hoepelde -, ben -gehoepeld. Aanhoeven, ow.zw. de jas hoefde -, de kachel heeft -gehoefd. Aanhollen, ow. zw. het paard holde -,is -gehold. Aanhompelen, ow. zw. de bedelaar hompelde -, is -gehompeld. Aanhoogen,bw.zw. ik hoogde heb -gehoogd; -hooging, v. Amhoopen, bw. ow. zw. ik hoopte -, heb -gehoopt; -hooping, v. Aanhooren, bw. zw. ik hoorde -, heb -gehoord;-hoorder,m. -hoo ring, v. -boorster, v. Aanhoorig, bn.; -beid, v. Aanhorten, ow. zw. ik bonte -, heb -gehort; -horting, v. Aanhoud, m. -en, plaats waar men ophoudt, rust; -elijk, bn. Aanhouden, bw. ow. st. ik hield -, heb - gehouden;-houder,m. -houding, v.-houdster, v. (v. A anhOudend,bi..en bijw.;-heid. Aanhuilen, bw. zw. ik huilde -, heb -gehuild. |
Aanhuppelen, ow. zw. ik huppelde -, ben -gehuppeld. Aanhuwelijken, bw. zw. ik huwelijkte -,heb -gehuwelijkt;- hu-welijking, v. Aanhuwen, bw. zw. ik huwde -, heb -gehuwd; -huwing, v. Aanylen, ow. zw. ik ijlde -,ben -geijld. Aarjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde of joeg -, heb- gejaagd; -jaagster, v. -jager,m.-jaging, v. Aanjanken, ow. bw. zw. ik jankte -,ben eu heb -gejankt. Aanjoelen, ow.zw. hij joelde -, is -gejoeld. Aanjuichen, ow. bw. zw. ik juichte -, ben en heb -gejuicht; -juiching, v. Aankalken, bw. zw. ik kalkte -, heb -gekalkt; -kalking, v. Aankankeren, ow. zw. het kankerde -,i3 -gekankerd; -kankering, v. Aankanten (zich), ww. zw. ik kantte mij -, heb mij -gekant: -kanting, v. Aankap, m. Aan kappen, bw. zw. ik kapte-, heb -gekapt. Aankarren, bw. ow.zw. ik karde -, heb -gekard; -karring, v. Aankeffen, bw. ow. zw. ik kefte -, heb en ben -gekeft;-keffing, v. Aankermen, ow. bw. zw. ik kermde -, heb en ben-gekermd; -kerming, v. Aankerven, bw.ow. st. en zw.ik korf of kerfde -, heb -gekorven -kerving, v. Aankijken, bw. st., ik keek -, heb -gekeken. Aankittelen,bw. zw. ik kittelde -, heb -gekitteld. Aanklacht, v. -en. Aanklagen, bw.zw. ik klaagde . heb -geklaagd; -klaagster, -kla-gerts, v. -klager, m. Aanklainpen,bw.zw.ik klampte -, heb -geklampt; -klamper, m., -klamping. v. Aanklauteren, ow.zw. ik klauterde -, ben -geklauterd. Aanklauwen,bw.zw.ik klauwde -, heb -geklauwd. Aankleeden, bw. zw. ik kleedde -, heb -gekleed; -kleeder, m. -kleeding,v. -kleedster, v. Aankleef, m. (met den aankleve van). Aankleefsel, o. -s. Aanklemnien,bw.zw. ik klemde -, heb -geklemd; -klemming, v. Aankleven, bw. ow. zw. ik kleefde -, heb-gekleefd; -kleef-ster, v. -klever, m. -kleving, v. Aanklimmen, ow. st. ik klom -ben -geklommen. Aanklinken, bw. st., ik klonk heb -geklonken; -klinking, v. Aankloppen,bw.zw. ik klopte -heb -geklopt; -klopping, v. Aanklossen,ow. zw. ik kloste -, ben -geklost, hetzelfde als Aanklctsen, ow. zw. ik klotste -, ben -gekletst. Aankneden, bw. zw. ik kneedde -, heb -gekneed; -kneding, v. Aanknielen,ow.2w. ik knielde -, heb tn ben geknield; -knie-ling, v. |
AanknOpen, bw. st. ik kneep -, heb -geknepen; -knijping, v. Aanknikken, bw. zw. ik knikte -,heb -geknikt;-knikking, v. Aanknoopen,bw.zw. ik knoopte , heb -geknoopt; -knooping, v. knoopingspunt, o. Aankomelmg, m. env. -en;voor het v. ook Aankomelinge. Aankomelingschap, o. Aankomen,ow.onr. st. ik kwam ben -gekomen; -komer, m. Aankomend (aanstaande, toekomstig, toekomend, grcot wordend), bn. Aankomst, v. Aankondigen, bw. zw. ik kondigde -, heb -gekondigd; -kon-diger, m. -kondiging, v. -kondigster, v. Aankooien, bw. zw. ik kooide -, heb -gekooid, (typ.) den vorm vastslaan. Aankoop, m. -en. Aankoopen, bw. onr. zw. ik kocht -, heb -gekocht; -koo-ping, v. Aankoppelen, bw. zw. ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v, Aankoppen. bw. zw. ik kopte -, heb -gekopt. Aankorsten,ow. zw. het korstte -, is -gekorst; -korsting, v. Aankrammen, bw.zw. ik kramde -, heb -gekramd; -kramming, v. Aankrijgen, bw. st. ik kreeg-, heb -gekregen. Aankrijten, bw. st. ik kreet-, heb -gekreten. Aankruien, bw. ow. zw. en st. ik kruide (krooi) -, heb -gekruid (-gekrooien); -kruiing, v. Aankruipen,ow.bw.st. ik kroop -, heb en ben -gekropen. Aankuieren, ow. zw. ik kuierde -, ben -gekuierd. Aankunnen, bw. ow. onr. ik kan -, wij kunnen -, ik koude of kon -, heb -gekund. Aankwakken,bw.zw. ik kwakte -, heb -gekwakt; -kwakking, v. Aankweek, m. Aankweekeling. m. en v. -en; voor het v. ook Aankweeke-linge. Aankweeken,bw.zw.ik kweekte -, heb -gekweekt; -kweeker, m. -kweeking, v. -kweekster, v. Aankwikken, ow.zw. ik kwikte -, heb -gekwikt; -kwikking, v. Aankwispelen,ow.zw. ik kwispelde -. ben en heb -gekwispeld. Aankwispelstaarten, ow. zw. ik kwispelstaartte -, heb en ben -gekwispelstaart. Aanlachen, bw. st. ik lachte of loeg -, heb -gelachen. Aanlanden, ow. zw. ik landde -, ben -geland; -landing v. Aanlandig, bn. Aanlangen, bw. zw. ik langde -, heb -gelangd; -langer, m. Aanlappen, bw. zw. ik lapte -, heb -gelapt. Aanlasschen, bw.zw. ik lasch-te-, heb -gelascht; -lassching, v. Aanlaten, bw.st. ik liet -, heb -gelaten. Aanlaveeren, ow. zw. ik la- |
AAN
Aanploegen, bw.zw. ik ploegde
-, heb -geploegd; -ploeging, v. Aanplempen,ow.zw. ik plomp-te -, heb -geplompt.
Aanpooten, (poot aan spelem
ow. zw. ik pootte -, heb -gepoot.
Aanporren, bw.zw, ik porde heb -gepord; -porder, m. -pot' ring, v. -porster, v.
Aanpoten (aanplanten), bw.zw. ik poottquot; heb -gepoot; -noter m. -poting, v.
Aanpraaien, bw. zw. ik praaide -, heb -gepraaid.
Aanpraten, bw.zw. ik praatte -. heb -gepraat.
Aanpreeken, bw. ow. zw. ik preekte -, heb -gepreekt.
Aanpressen, bw.zw. ik preste -heb -sreprest.
Aanprijzen, bw. St. ik prees -, heb -geprezen: -prijzer, m. -prijzing, v. -prij8ster,v.
Aanprikkelen, bw.zw. ik prikkelde -, heb -geprikkeld; -prikkelaar, m. -prikkelaarster, v. -prikkeling, v. -prikkelster, v. Aanprikken, bw.zw. ik prikte -, heb -geprikt.
•uile
Aanmerken,bw.zw.ik merkte -, heb -gemerkt; -merker, m. -merking, v. -merkster, v.
Aanm jrkenswaardig,bn. -cr,
-st of meer en meest -. Aanmeten, bw. st., ik mat -
heb -gemeten; -meting, v. Aanmetselen, bw.zw. ik met
selde-, heb -gemetseld. Aanmin(ne'lijk(aanniinnig',bn.
en bijw. -er, -st; -heid of-min-nigheid, v.
Aanminnig,bn. -er.-st; -heid,v Aanmoedigen, bw.zw. ik moedigde -, heb -gemoedigd; -moediger, m. -moediging, v. -moe-digster, y.
Aanmoeien, bw.zw. ik moeide -,
heb -gemoeid. Aanmoeren,bw.zw.ik moerde
heb -gemoerd.
Aanmoeten, ow. bw. om*, het
moest -, heeft -gemoeten. Aan mogen, ow. bw. onr. het mocht -; 't vd. is niet in gebruik.
Aanmonding, v. Aanmonsteren, bw. zw. ik monsterde -, heb -gemonsterd; -monstering, v.
Aanmorreh, ow.bw.zw.ik morde -, heb en ben -gemord.
Aanmunten,bw.zw.ik muntte -,
heb -gemunt; -munting, v. Aannaaien, bw.zw. ik naaide -,
heb -genaaid; -naaiing, v. Ai.nnaderen, ow.zw. ik naderde -,ben -genaderd;-nadering,v. Aannagelen, bw.zw. ik nagelde
-, heb -genageld; -nageling, v. Aannemelijk, bn. -er, -st;
-heid, v.
Aannemen, bw.ow.st.ik nam heb en ben -genomen; neemste v. -nemer, m. -neming, v.' -nemingsbiljet, o. -nemings som, v.
Aannopen bw. zw. ik noopte -
heb -genoopt.
Aanopperen, bw.zw. ik opperde -, heb -geopperd.
Aanpruilen,ow.zw.ik pruilde -
heb -gepruild.
Aanpunten, bw.zw.ik puntte -heb -gepunt; -punter, m. -punting, v. -puntring, m. -tnmt-schyf, v. -puntster, v. Aanraden, bw. zw. en st ik raadde of qed -, heb -geraden; -rader, m. -rading, v. -raad-ster, v.
Aanraken, bw. zw. ik raakte -heb -geraakt; -raking, v. -ra-kinirspunt, o.
Aanrakken, bw.zw. ik rakte -
heb -gerakt.
Aanrammelen, ow.zw. ik rammelde -, heb -gerammeld. Aanranden, bw.zw.ik randde -heb -gerand; -rander, m. -raading, v. -randster, v. Aanransen, bw.zw. ik ranste -heb -geranst; -ranser, m. -ran-siquot;g, v.
Aanratelen, ow. zw. ik ratelde
-, ben -gerateld. Aanrazeeren, bw.zw. ik ra-zeerde -, heb -gerazeerd; -razee-ring. v.
Aanrazen, ow.bw.zw. ik raasde
-, ben en heb -geraasd. Aanrecht, o. -en; hetzelfde als Aanrechthank, v. -en; -je.o.-s. Aanrechten(opdi38chen)bw.zw. ik rechtte -.heb -gerecht;-rech-ting, v. -rechtster, v. Aanrechter. Zie Aanrichter. Aanrechtkeuken, v. -s. Aanrechttafel (aanrechtbank)
V. -8.
Aanreiken, bw. zw. ik reik to -,
heb -gereikt, -reiking, v. Aanrekenen, bw.zw. ik rekende -, heb -gerekend; -rekening, v.
Aanrennen, ow.zw. ik rende-,
ben en heb -gerend.
Aanrichten (veroorzaken) bw. zw. ik richtte -, heb -gericht; -richter, m. -richting, v. -richt-ster, v.
Aanrijden, ow. bw. st. ik reed heb en ben -gereden.
, m ij - n.
Aanpakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt; -pakker, m. -pakking, v. -pakster, v.
Aanpalend, bn.
Aanpassen, bw. zw. ik paste -, heb -gepast.
Aanpeil, m.; -peiling, v. -en.
Aanpennen, ow.zw. ik pende -, heb -gepend.
Aanpersen, bw.ow.zw. ik perste -, heb en ben -geperst;-persing, v.
Aanpiepen, bw.zw. ik piepte -, heb -gepiept.
Aanpijpen, ow. zw. ik pypte -, heb -gepijpt.
Aanplakken, bw. zw. ik plakte -, heb -geplakt; -plakker,m., -plakking, v. -plakster, v.-plak-biljet, o.
Aanplant, m.
Aanplanten, bw. zw. ik plantte -, heb -geplant; -planting, v.
Aanpleisteren,bw.zw.ik pleisterde -,heb -gepleisterd; -pleistering, v.
Aanplekken,bw.zw. ik plekte -, heb -geplekt.
Aanplempen, bw.zw. ik plempte-,heb -geplempt;-plemping,v.
veerde heb en ben -gelaveerd. Aanleeren,bw.ow. zw. ik leerde heb en bon -geleerd; -leerdcr, m. -leerster, v. -leerins, v.
Aanleg, m.
Aanlangen, bw. ow. zw. ik legde of leid.; -,heb -gelegd of -geleid; -legger, m. -legging, v. -legplaats, v., -legator, v. Aar. .eld0lük,bn.en bijw., -er,st. Aanleiden, bw. zw. ik leidde -, heb -geleid; -leider, m. -leiding, v. -leidster, v.
Aanlenon, ow.zw. Zie Aanleu nen.
Aanlengen (verdunnen) bw.zw. ik lengde -, beb -gelengd; -leu ging, v.
Aanleunen (aanlenen), ow. zw. ik lcunde(leende)-, heb -geleund (-geleend); -leuning, v. -lea-niu.cs.nint, o.
Aanlichten (beginnen te lichten of le schijnen) ow. zw. de dag lichtte -, is -gelicht. Aanlichten (oplichten) bw. zw.
ik lichtte heb -gelicht. Aanliggen, ow.st. ik lag -, heb
-gelegen; -liggend bn. Aanltjden, onp. St. het leed -. Aanlyken, bw. zw. ik lijkte -,
heb -gelijkt.
Aanlijmen, bw.zw. ik lijmde
heb -gelijmd; -lijminï, v. Aanlosieh, bw.ow. zw. ik loeide
-, heb en ben -geloeid. Aanloeren, bw. zw. ik loerde -,
heb -geloerd.
Aanloeven, ow. zw. ik loefde -, heb -geloefd; -loeving, v.
Aanlokkelüi, bn. -er, -st;
-heid, v.
Aanlokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt; -lokker, m. -lokking, v. -lokster, v.
Aanloksel, o. -s of -en. Aanlonken, bw.zw. ik lonkte -.
heb -gelonkt.
Aanlooden, bw. zw. ik loodde
heb -gelood.
Aanloop, m.; -je, o. -s. Aanloopen, bw. ow. onp. st. ik liep heb en ben -geloopen; -loopkleur, v.
Aanmaak, in.
Aanmaken, bw.zw. ik maakte heb -gemaakt; -maakster, v. -maker. m. -making, v. Aanmanen, bw.zw.ik maande heb -gemaand; -maanster, v. -maner, m. -maning, v. Aanmarcheeren, ow. zw. ik marcheerde -, heb en ben -gemarcheerd.
Aanmaren, (scheepst.) bw. zw.
ik maarde -, heb -gemaard. Aanmarsch, m.
Aanmatigen (zich), ww.zw. ik matigde mij -, heb mij -gematigd; -matiging, v. (-st. Aanmatigend, bn. enbijw. -er, Aanmelden,bw.zw. ik meldde -,
heb -gemeld; -melding, v. Aanmengen, bw.zw. ik mengde
-, heb -gemengd; menging, v. Aanmennen, bw. zw. ik mende
-, heb -sremend.
Aanmeren (hetzelfde als Aanmaren), bw. zw. ik meerde -, heb -gemeerd. (st.
Aanmerkelijk, bn. en bijw. -er.
AAN
AAN
Aanrijgen, bw.st.lk reeg-, beb
-geregen; -rijgiug, v.
Aanrüpen, ow.zw. de vrucht
rijpte -,1» -gerijpt.
Aanristen, bw.zw. ik ristte -,
beb -gerist; -risting, v.
Aanrit, m.
Aan ritselen, bw. zw. ik ritselde
-,hLb -geritseld; -ritseling, v. Aan ritsen, bw.zw. ik ritste -,
heb -geritst.
Aanroeion, ow. bw /.w ik roeide
-.heb en ben -gcrotid. Aanroepen, bw. st. ik riep -, heb -geroepen; -roeper,m. -roe-ping, v. -roepster, v.
Aanroeren, bw.zw. ik roerde -,
heb -geroerd; -roering, v. Aanroesten, ow. zw. het slot roestte -,ia -se'rof3t;-roe'Sting,v. Aanrollen, bw.ow.zw. ik rolde
-, heb en ben -gerold. Aanrooken, bw.zw. ik rookte -,
heb -gerookt.
Aar ruilen, bw.zw. ik ruilde-,
heb -geruild; -ruiling, v. Aanruisclien, ow. bw. zw. ik ruischte -,hpb enbëa -g ruischt. Aanrukken, bw.ow.zw.ik rukte
heb en ben -gerukt. Aansarren, bw.zw. ik sarde -,
heb -gesard; -sarring, v. Aansclaaffen, bw.zw. ik schafte
-, heb -geschaft; -schatïing, v. Aanschakelen, bw.zw. ik scha-kelde -, heb -geschakeld; -scha keüng, v.
Aanscliarrelen, ow.zw. ik scharrelde heb -gescharreld. Aanschöllcn (aanbellen), ow.
zw. ik schelde -, heb -gescheld. Aanschemeren, ow. zw. het daglicht schemerde -, is -ge-- schemerd.
Aanschenden, bw.st. ik schond
-, heb -geschonden. AanSChorpen,bw.zw.ik scherpte -, heb -gescherpt; -scher pir.g, v.
AanEchieten, bw. ow. st. ik schoot -, heb en ben -gcscho-Aanschijn, o. [ten.
Aansohynen, bw. ow. st. ik
scheen -, heb -geschenen. Aanschikken, ow.zw. ik schikte -, ben -geschikt.
Aan schim melen, ow.zw. lu-t leder schimmelde -,ia -geschimmeld.
Aan5chitteren,bw.zw.ik schitterde -, heb -geschitterd;-8chit-teiing, v.
Aanschoeien, bw.zw.ik schoeide -, heb -geschoeid. Aan schoffel en', langzaam gaan), ow.zw. ik schoffelde -, ben -geschoffeld.
Aanschoffelen (losmaken), bw. r.w.ik schoffelde -,heb -geschoffeld; -schoffeling, v. Aanschommelen, ow.zw. ik schommelde ben -geschommeld.
Aanschongelen, ow.zw. ik scbongelde -, ben -geschcng'-ld. Aanschouw, m. Aanschouwbaar, bn. en bijw.
-der, -st.
Aanschouwelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.
Aansluiting, v. -en; -sluiiings* plaats, v. -en; -sluitingapunt, o.
Aansmeden, bw.zw. ik smeedde -,heb -gesmeed; - amediiig,v.
Aansmelten, bw.st. ik smolt -, htb -ge-smolten; -smeliing, v.
Aansmeren, bw. zw. ik smeerde -, heb -gesmeerd; -smering, v.
Aansmeulen, ow..'.w.he t smeulde -, is -gesmeuld.
Aansmijten, bw.st. ik smeet-, heb -gesmeten; -smijting, v.
Aansnauwen,bw.zw.ik snauwde -, heb -gesnauwd.
Aansnede en Aansnee, v.
-sneden.
Aansnellen, ow.zw. ik snelde -, ben -gesneld.
ansi^ijden, bw.st. ik sneed-, heb -gesneden;-snijding, y.
Aansnoeren, bw.zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd.
Aansnorren, ow zw. ik snorde -, ben-gesnord.
Aansnuiven, ow. at. ik snoof -, ben -gesnoven.
Aansoldeeren, bw.zw. ik soldeerde -, heb -gcaoldeeid.
Aanspannen,!)w.ow.st, ik si an-do -, heb en ben -gespanmn; -spanner, m. -spanning, v. -spanster, v.
Aauspatten, ow.zw. ik spatte -,
Aanschouv/en, bw.zw. ik -schouwde, heb -schouwd; -schouwer, m. -schouwing, v. -schouwster, v. Aanschouwingsvermogen,o. Aanschrapen, bw. zw. ik
schraapte -, heb -geschraapt. Aanschrappen, bw. zw. ik
schrapte -, heb -geschrapt. Aanschreeuwen, bw.ow.zw. ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd; -schreeuwing, v.
Aanschreien, ow.zw. ik schreide -, heb -geschreid. AanEChrü(ien,ow.st. ik schreed
ben -geschreden. Aanschrijven,bw.st. ik schreef -, htb -geschreven; -schrijver, m. -schrijving, v. Aanschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroeving, v. Aanschudden,bw.zw.ik schudde -,lu b -geschHd;-schudding,v. Aanschüifelen,ow. zw.de «lang
schuifelde -, is -geschuifeld. Aanschuinen,bw.zw.ik schuin
de -, heb -geschuind. Aar schuiven, bw. ow. st. ik schoof-, htb en ben -geschoven; -schuiving, v.
Aansijfelen, ow.zw. _ de slang
sijfelde -, is -gesijfeld. Aansjokken, ow.zw. ik sjokte -.
ben -gesjokt.
Aansjorren, bw.zw. ik sjorde
heb -gesjord; -sjorring, v. Aansjouwen, bw. ow. zw. ik sjouwde -,heb en brn -gesjouwd. Aanslaan, bw. ow. onr. st. ik
sloeg -, hi b en ben -geslagen, Aanslag, m., -ca. Aanslagbiljet, o. -ten. Aanslagkom,v.(stoomw.) -men. Aanslagraam, o. (stoomw.)-ra men.
Aanslagrooster, m. (stmw.j -: Aanslagsteen, m. -en. Aanslagstoel- m. -en. Aanslappen, ow.zw.ik slapte
ben -geslapt.
Aansleepen (voorttrekken), bw.zw.ik sleepte -,heb -gesleept; -sleeping, v.
Aanslenteren, ow.zw. ik slen
terdc -, ben -geslenterd. Aanslepen (vrortgaanl, ow.zw.
ik sleepte -, ben -gesleept. Aansleuren, bw. ow. zw.
sleurde -, keb en ben -gesleurd. AansliDben, ow.zw. het slibde -is -geslibd; -slibbing, v. -slib-sel, o.
Aanslüken, ow.zw.het slijkte
is -geslijkt; -slijking v. Aanslijmen, ow. zw. hlt; t geweer slijmde -, is aangeslijmd; -slij mins, v.
AanslÜpen, bw.st. ik sleep
heb -geslepen.
Aanslingeren, bw. ow. zw. slingerde -, hlt;b en ben -geslin gerd.
Aansloffen, ow.zw. ik slofte
ben -gesloft.
Aansluiken, bw.st. ik slook
heb -gesloken.
Aansluipen, ow. st. ik sToop
ben -geslopen.
Aansluiten, bw. ww. ow. st. it «loot (mij) -, heb (mij)-gcsloten.
ben -gespat.
Aanspelden (vastspelden), bw. zw. ik speldde -, heb -gespeld; -spe-lding, v.
.anspelen, ow.zw. ik speelde -, heb -gespeeld.
Aanspelirg (toespeling) v. -en. Aanspeten, bw.zw. ik speette -,
heb -gespeet.
Armspieën en -spijën, bw.zw. ik spie-de, spijdc -, heb -gespied, -geapijd.
Aanspijkeren, bw.zw. ik spijkerde -, htb -gespijkerd; -spijkering, v.
Aanspillen, bw.zw. ik spylde-,
heb -gespijld; -spijling, v. Aanspinnen, bw.st. ik spon -,
heb -gesponnen.
Aan splitsen, bw.zw. ik splitste -, heb -gesplitst; -splitsing, v. Aar spoeden, ow.zw. ik spoedde
-, ben -gespoed. Aan spoelen,bw.ow. zw. ik apoe! -de -,heb en ben -gespoeld;-spoc-1'ng, v. -spoelsel, o. Aansporen (opwekken) bw.zw. ik spoorde -, heb -gespoord; -spoorder, m. -spoiing, v. Aa.nsporen (met den spoorwagen) ow.zw. ik spoorde -,ben en heb -gespoord.
Aanspraak, v. -spraken, (bn. Aansprakelijk en -spraaklijk. Aansprakelijkheid, v. Aanspreken,bw.ow.st. ik spratc -, heb -gesproken; -spreekster, v. -spreker, m. -spreking, v. Aanspringen, ow. bw. st. ik sprong aan -, beb en ben -ge-sprongen.
Aan spugen, bw. at. ik spoog -,
heb -gespogen; -apuging, v. Aanspuwen, bw. zw. ik apuwde
-, heb -gespuwd; -spuwing, v. Aanstaan,ow. onr. st. ik stond
heb-gestaan.
Aanstaand (toekomend) bn.
AANquot;
AAN
Aantoonend, bn. Aantooveren, bw. zw. ik too»
verde -, heb -gi tooverd. Aantorsen, bw. zw. ik torste -,
heb -getorst. Aantrappen,bw.zw. ik trapte -,
heb -getrapt.
Aantrede en -tree, v. -treden. Aantreden, ow. st. ik trad -, heb en ben getreden; -treding,v. Aantreffen, bw.st. ik trof -, heh
-getroffen.
Aantrek, m.
Aantrekkelijk, bn., -er, -st; -heid, v.
Aantrekken, bw. ww. st. ik trok -, heb en ben-getrokken; -trekker, m. -trekking, v. -trekkingskracht, v.
Aan trippelen, ow, i.w. iktiip-
pelde -, ben -getrippeld. Aantrouwen, bw.zw. ik trouwde -, heb -getrouwd; -troa-wing, v.
Aantuigen, bw. _w. ik tuigde -,
heb -getuigd; -tuiging, v. Aanturen, bw. zw. ik tuurde -,
heb -getuurd.
Aanvaarden, bw.zw. ik -vaard-de, heb -vaard; -vaarder, :u. -vaarding, v. -vaardster, v. Aanvaart,
Aanval, m. -len.
Aanvallen, ow. bw.st. ik viel -, ben en heb -gevallen; -valllt;-r,ai.
Aanvallenderwüs en -wijze,
bijw.
Aanvallig, bv., -er, - st; -heid, y. A.anvalslront, o. -en; -kolonae, v. -n en -s; -kreet, m, -kreten; -mijn, v,-e!i;-plan,o.-nen;-puat, o. -en; -sein, o. -en; -tecken, o. -quot;; - veldtocht, m. -en;-virtoo-uing, v. -en; -wapen, o. -en en -H; - werk,o. -en; -wijzeen - wijs, v. -wijzen.
Aanvang, m.
Aanvangen,bw.ow.st.ik ving -, heb en bea -gevangen; -vanger, ui. -vangspunt, egt;. -vaugster, v. Aanvankelijk, bn. on bijw. Aanvaren, ow.bw. st. ik voer
ben en heb -gevaren; -varing, t. Aanvatten, bw. zw. ik vatte -, heb -gevat; -vatter, m. -vatting, v.
Aanvechten, bw. st. ik vocht -, heb -gevochten; -vechter, m. -vechting, v.
Aanvegen, bw. zw. ik veegde -
heb -geveegd.
Aanverdienen, bw.zw. ik verdiende -, heb - verdiend. Aanversterven, ow. st. het verstierf -, ia -verstorven; -versterving v.
Aanvertrouwen, bw. zw. ik vertrouwde -, heb -vertrouwd. Aanverwant, m. -en. Aanverwante, v. -n. Aanverwantschap, v. Aanvetten, bw.ow. zw. ik vitte
-, heb en ben -gevet.
Aanvijlen, bw. zw. ik vijlde -,
heb -gevijld.
Aanvlakken, bw. zw. ik vlakte
-, heb -gevlakt; -vlakking, v. Aan vlammen, ow. bw. zav. ik vlamde -, ben en heb -gevlamd. AanvleGhten,bw.8t. ik vlocht-, | heb -gevlochten; -vlechting, t.
AfiHi-tclcliicl©, m. cn v. -n. Aanstaarten, bw.zw. ikstam-t-
te lub -Bestaart.
AanEtalte, v. -n. Aanstampen, bw. ow. zw. ik stampte -,beb en bon -gtstainpt; -stamper, m. -stamping, v. -staupater, v.
Aanstappen, ow. bw. zw. ik stapte ben en heb aangestapt. Aanstaren, bw.zw. ik staarde
heb -gestaard; -staring, v. Aansteekkast, v. -en.
Aans telg er en ,o w. z w. het paard
steigerde -, ia -gesteigerd. Aanxtekeiyk, bn. en bijw., -er.
-at; -beid, v.
Aansteken, bw. ow. st. ik stak -, heb en bea-gestoken; -steker m. -steking, v.
Aanstekend, bn. -er, -st. Aanstellen, bw. ww. zw. ik stelde -, heb -gesteld;-steller, m. -stelling, v. Aanstoinmen,b\v. zw. ikstcm^i'
heb -gestemd.
Aans tempelen, bw. zw. ik stempelde -, heb -gestempeld; - stempeling, v.
Aansterken, ow. zw. ik sterkte
-, ben -gesterkt.
Aansterven, ow.st. het sterft -.
is -gestorven.
Aanstevenen, ow. zw. ik stevende -, heb en ben -gesttv. n i. Aanstichten, bw.zw. ik stichtti
-, heb -gesticht; -stiel ter -stichting, v. -stichtster, v. Aanstügen, ow. st. ik steeg ben -gestegen.
Ai'.nsty Ven(3t5jvtr,heviger wor den) o*.zw. de stroop stijfde-, de wind is -gestijfd. Aanstoven ■,-stijver maken) bw
st. ik steef -, heb -gesteven. Aanstikken, bw. zw. ik stikte -
heb -gestikt; -stikking. v. Aanstippen, bw. zw. ik stipte -,
heb -gestipt; -slipping, v. Aanstotfen tlopjes bij vegen),bw. zw. ik stofte -, heb -gestoft: -atoffing, v.
Aanstoken, bw. zw. ik stookte -, heb -gestookt; -stoker, m, -stoking, v. -stookstt r, v. ■ Aanstommelen, ow. zw, ik
stommelde -, ben -gvstcmmeld.
Aanstonds, bijw. Aanstoomen,ow.zw.ik stoomde
-, heb en bea -gestoomd. Aanstoot, m.
Aanstooteljjk, bn.en bijw. -er,
-st;-heid, v.
Aanstooten, bw. ow. st. ik stiet (stootte)-,heb -geatootem-stoo-Aanstootend, bn. [ting, v. Aanstoppen, bw. zw. ik stopte
-, heb-gestopt.
Aanstormen, bw.ow. onp. zw. ik Stormde -, heb en ben -gestormd; -storming, v.
Aanstort, o. -en.
Aanstorten, bw.ow.zw.ik stortte -, heb en ben -g( stort. Aanstouwen (samenpakken) bw. zw. ik stouwde -, heb -gestouwd.
Aanstralen, bw. zw. ik straalde
-, heb -gestraald. Aanstrammen, ow. zw. ik stramde -, ben -gestramd.
Aanstrandon,ow zw. ik strandde -, ben -gestrand; -stran ding, v.
Aanstreelen,bw.zw. ik streelde -, heb -gestreeld; -streeling, v.
Aanstrepen, bw. zw. ik streepte -, heb -gestreept; -streping, v.
Aanstreven, ow. zw. ik streefde -, ben -gestreefd.
Aanstrfjden, bw. st. ik streed -heb -gestreden.
Aanstrijken, bw, ow. st, ik streek -, heb en ben -ge-streken -strijkinjj, v.
Aanstrikken, bw. ow. zw. ik strikte -, heb -gestrikt; -strik king, v.
Aanstrompelen, ow. zw. ik strompelde -, heb en ben -g strompeld.
Aanstroomen, ow. bw. zw. ik stroomde -, ben en heb -quot;e atroomd; -strooming, v. 0
Aanstr aikelen,o w. zw. ik strui kolde -, ben -gestruikeld.
Aanstudeeren, ow. zw. ik stu deerde -, heb -gestudeerd.
Aanstuiken,bw.zw. ik stuikte -heb -gestuikt; -stuiking, v.
Aanstuiven, ow. st. ik stoof-ben -gestoven; -stuiving, v.
Aansturen, bw.zw. ik stuurde -
heb -gestuurd. Aanstawen(aandawen) bw.zw ik stuwde -, heb -gestuwd.
Aansukkelen, ow. zw. iksuk-ki lde -, ben -gesukkeld.
Aansullen. ow. zw. ik sulde -, ben -gesuld.
Aantal, o. -len.
Aantasten, bw. zw. ik tastte -. heb -getast; -tasting, v.
Aante2kenaar,m. -s en -nan a. Aanteekent)oek,o.-en; -je,o.-s.
Aanteekenen, bw. zw. ik tee-kende -, heb -geteekend; -tet keuing, v. -teekenkantoor, o.
Aanteekengeld, o.-en. Aanteekeningspartij, v. -en -tje, o. -s.
Aantelen, bw. zw. ik teelde -heb -seteeld; -teling, v.
Aantellen, bw. zw. ik telde -
heb -geteld: -telling, v.
Aanteren, bw. zw. ik teerde -. heb - geteerd.
Aantergen, bw. zw. ik tergde
heo -getergd; -terging, v.
Aantichten,bw. zw. ik tichtte -, heb -geticht.
Aantieren, ow. zw. ik tierde -, heb -getierd.
Aantijgen, bw. st. ik teeg -, hel) -getegen (ook) ik tijgde -, heb -getijgd; -tijger, m. -tijging, v.
Aantikken, ow. bw. zw. ik tikte -, heb -getikt.
Aantillen, bw. zw. ik tilde -, heb -getild,
Aantimmeren, bw, zw, ik timmerde -, In b -getimmerd; -tiai mering, v.
Aantocht, m.
Aantokkelen, bw.zw. ik tokkelde -,heb -getokkeld; -tokke-ling, v.
Aantokken, bw. zw. ik tokte -. heb -getokt,
Aantoonen, bw.zw. ik toonde -, heb -getoond; -tooner,m.-too ning, v. -toonster. v.
8
AAN
Aar-vletten, bw. zw. ik vlotte h« b -gevlet. Aanvliegen, ow. bw. st. ik vloog -, ben en beb -gevlogen; -vlicgins, v. Aanvlieten, ow. st. ik vloot-, bin -gevloten. Aanvloeien, ow. zw. de stroom vloeide is -gevloeid. AanvlOttenlaandrijven) ow.zw. ik vlotte ben -gevlot. Aan Vlotten {in vlotten aanvoeren1 bw.zw. ik vlotte -, beb -gevlot; -vlotting, v. Aanvceden (aankweeken) bw. zw. ik voedde -, heb -gevoed. Aanvoegen, bw.zw. ik voegde-, heb -gevoegd; -voeging, v. -voegsel, o. Aanvoegend, bn. Aanvoelen, bw. zw. ik voelde -, heb -gevoeld. Aanvoer, m. -ei;. Aanvoerbuis, v.-buizen; -doek, o.; -pijp. v. -on; -rol, v. -len. Aanvoeren, bw.zw. ik voerde lub -gevoerd; -voerder, m. -voering, v. Aanvonken, ow. zw. bet vuur vonkte -,is -gevonkt. Aanvraag en -vrage, v. -vragen. Aanvragen,bw.zw. st. ik vraagde of vroeg -, heb -gevraagd; -vraagster, v. -vrager, in. Aai.vriezen, onp. ow. st. het vroor heeft eu is-gevroren; -viiezing, v. Aanvullen, bw. zw. ik vulde -, lub -gevuld;-vulling, v.; -vul-lir.gsmanschap,v.;-vulling8pant, o.; -vullingstroepen, m.mv.; -vulsel, o. Aanvuren, bw.zw. ik vuurde -, heb -gevuurd; -vuring, v.-vuur-der, m. -vumster, v. Aanwaaien, bw. ow. zw. en st. ik waaide (woei) -, beb en ben -gtwaaid. Aanwacliten,ow.zw.ik wachtte -. heb -gewacht. Aanwaggelen, ow.zw. ik waggelde -, ben -gewaggeld. Aanwakkeren, bw.ow. zw. ik wakkerde -,heben ben -gewak-kerd; -wakkering, v. Aanwandelen, ow. zw. ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. Aan wapperen, ow.zw. ik wapperde -,ben -gewapperd. Aanwas, m. -sen. Aanwassen (aangroeien) ow.st. ik wies -, ben -gewassen; -wassing, v. Aanwellen, bw.zw. ik welde -, heb -geweld. Aanwenden.bw.zw. ik wendde -. heb -gewend; -wendbaar, bn. - wending, v. Aar.wenken, bw. ow. zw. ik wlt; nkte -, heb -gewenkt. Aanwennen (gewend maken), ww. zw, wende (mij) -, heb (mij) -gewend; -wenning, v. Aanwensel, o. -s en -en. Aanwenst, v. -en. Aanwentelen, bw. ow. zw. ik w( ntelde -, heb en ben -gewenteld; -wenteling. Aanwerken,bw.ow.zw.ik werkte -, heb -gewerkt. |
A an werpen, bw.st. ik wierp -, heb -geworpen. Aanwerven, bw.st. ik wierf -, bib -geworven; -werver, m. -werving, v. Aanwetten, bw.zw. ik wette heb -gewet. Aan weven, bw.st. ik weefde -, heb -geweven. Aanwezen, o. Aanwezend, bn. Aanwezig, bn.; -luid, v. Aanwijerenj bw.zw. ik wijerde -, heb -gewijerd. AanwtlsDar.r, bn. Aanwijzen, bw.st. ik wees -, heb -gewezen; -wijzer, m.-wijs-ster, v. -wijzing, v. Aanwijzend, bn. Aan willen, ow. bw. onr.st. het wilde of wou -, heeft -gewild. Aanwinden, bw.st. ik wond -, heb -gewonden. Aamvinnen, bw.ow.st. ik won -, heb -gewonnen; -winning, v. Aanwinst, v. -en. Aanwinteren, onp.zw.het winterde -, heeft -gewinterd. Aanwippen, ow. zw. ik wipte -, ben -gewipt. Aanwitten, bw.zw. ik witte -, heb -gewit. Aanwoekeren, ow. bw. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd. Aan wortelen, ow.zw. ik wortelde -, ben -geworteld. Aanwrijven, bw.st. ik wreef-, heb -gewreven; -wrijving, v. Aan wroeten, ow.zw. ik wroette -, ben -gewroet. Aanwuiven, bw.ow.zw.ik wuifde -, beb -gewuifd. Aanzaaien, bw.zw. ik zaaide -, heb -gezaaid. Aanzagen, bw.zw. ik zaagde -, heb -gezaagd; -zaging, v. Aanzakken, ow.zw. ik zakte ben -gezakt. Aanzanden, bw.zw.ik zandde -, heb -gezand. Aanzeg, m. Aanzegelen, bw.zw. ik regelde heb -gezegeld. Aanzeggen, bw.zw. ik zeide -, heb -gezegd (-gezeid); -zegger, m. -zegging, v. -zeghuis o. Aanzeilen, ow. bw. zw. ik zeilde -,heb en ben -gezeild;-zeiling,v. Aanzenden, bw.st. ik zond -. heb -gezonden. Aanzetbuis, v. -buuen;-bamer, m. -s; -hout, o. -en;-klos, m. -sen; -rasp,v. -en; -riem, m.-en; -schroef, v. -schroeven. Aanzetsel, o. -s. Aanzetstaal, o. -stalen. Aanzetstuk, o. -ken. Aanzetten, bw. ow. zw. ik zette -, heb en ben -gezet; -zetster, v. -zetter, m. -zetting, v. Aanzetvül, v. -en. Aanzeulen, bw. ow. zw. ik zeulde -, heb en ben -gezeuld. Aanzicht, o. -en. Aanzichten (iemand een zeker aanzicht geven) ow. zw. het -zichtte. De samengest. iijden met hebben zijn niet in gebruik. Aanzien, bw. onr. st. ikzag-, heb -gezien; -ziener, m. -zienster v. |
Aanzien, o. Aanziend, bn. Aanzienlijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Aanzijn, o. Aanzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten; -zitting, v. Aanzoek, o. -en. Aanzoeken, bw. ow. onr. st. ik zocht -.heb en ben -gezocht. Aanzoeten, bw.ow. zw. ik zoette -, heb en ben -gezoet;-zoeting,v. Aanzuigen, bw. st. alleen als ww. gebruikelijk, twee bloedzuigers zogen zich -,hebben zich -gezogen; -zuiging, v. Aanzuiveren, bw. zw. ik zuiverde -, heb zuiverd; -zuivering, v. Aanzuren, bw.ow. zw. ik zuurde -, heb en ben -gezuurd; -zu-ring, v. Aanzwaaien, ow. zw. ik zwaaide -, ben -gezwaaid. Aanzwakkcn, ow. zw. ik zwakte -, ben -gezwakt. Aanzweepen,bw.zw. ik zweepte -, heb -gezweept. Aanzwellen, ow. st. ik zwol -, ben -gezwollep.' Aanzwenimen,ow. st. ik zwom -, heb en ben -gezwommen. Aanzweven, ow. zw. ik zweefde -, ben -gezweefd. Aanzwoegen, ow. zw. ik zwoegde -, ben -gezwoegd. Aap, m. apen; -je, o. -s. Aapachtig, bn.eu bijw. -er, -st. Aapjessnuif, v. Aar (eene rivier) v. Aar (korenaar) v.aren; -tje, o. -s. Aclr (ader) v. uren; -tjt^o. -s. Aard (natuurlijke gesteldheid) m.; -je, o. Aard, v. verkort van Aarde. Aardachtig,bn.-er, -st; -hoid,v. Aardaker, m. -s; -tje, o. -s. Aardamandel, v. -s. Aardangel, v. Aardappel, m. -en en -s; -tje, o. -s. Aardbei, v. -en; ook Aardbezie. Aardberging, v. -en. Aardbeschrijver, m. -s en -en. Aardbeschrijving, v. -en. Aardbeving, v. -en. Aardbevingsmeter, m. -s. Aardbewoner, m. -s en -en. Aardbezie (-bei), v. -bezien (-beien). Aardbezieboom, m. -en. Aardbezicnbed, o. -den. Aardbezieplant, v. -en. Aardbeziestruik, m. -en. Aardbodem, m. -s; -bol, m. -boog, m.-bogen; -boor,v.-boren; -brand, m. -en; -brood,o.; -buil, v. -cn; -duivel m. -s. Aarde, v. Aardebaan, v. -banen. Aardeling, m. en v. -en; voor bet v. ook aardelinge. Aarden, bn. Aarden, ow. zw. ik aardde, heb geaard. Aardewerk, o.; -sschuit, v. -en; -swinkel, m. -s. Aardgeest, m. -en; -gewas, o. -sen; -globe, v. -s; -goed, o-; -gordel, m. -8; -haling, v. -en; |
9
ABS
Abolitie 'afschaffing) v. Abolitionist (voorstander van
de a'schaffing) m. en v. -en. Abominabel (verfoeielijk,8chan-
delijk) bn. Aboniinatie(verfoeiing,vervloe-
kinK:, verfoeienis) v. Abomineeren (verfoeien, vervloeken) bw.
Abondance (overvloed) v. Abondant (overvloedig) bn. Abonneeren (zich) (voor eene vaste som zich aan iets verbinden, in eens bij uitkoop betalen) ww.
Abonnement (inteekening, be-
taiing in eens bij uitkoop) o. Abonnent (inteekenaar, geabonneerde) m. en v. -en.
Abord (aanblik) o.
Abordage (hetaanstooten of en-
teren der schepen) v. Abordeeren (landen aan; aanspreken) bw.
Aborteeren (ontijdigbaren,eene
miskraam hebben) bw. Aboucheerên (raadplegen over ergens over spreken) ow.
Abouchement (bespreking
mondgesprek, onderhoud) o. Abracadabra (onzin) o. Abreviatie (verkorting) V. Abrevieeren (verkorten) bw. Abrikoos, m. voor den boom; v.
voor de vrucht, -kozen. Abrikozeboom, m. -en. Abrikozentaart, v. -en. Abrikozepit, v. -ten. Abrogatie (afschaffing, opheffing) v.
Abl'Ogeeren (afschaffen, opheffen) bw. (bn. Abrupt (plotselijk, afgebroken) Abrutiseeren(dom als^een beest
of beestachtig maken) bw. Abrutissement (geestverstom-
A^sent (afwezig) bn. Absenteeren (zich) (zich verwijderen) WAV.
Absentie (afwezigheid) v. Absint (alsem) o.
Absolutie (vrijspraak, kwijt-
scheldin?) v.
Absolutisme (al wat onbeperkt
is, onbepaalde heerschappij) o. Absolutist (aanhanger of voorstander der onbepaalde heerschappij) ia-Absoluut (volstrekt; onvoorwaardelijk) bn. AbSOlveeren(vrijspreken,kwijt-
schelding geven aan) bw. Absorbeeren(op8lorpen,inslok-
ken; verti ren, verkwisten) bw. Absorptie (opslorping; vertering) v. (ow. Abstineeren (zich onthouden) Abstinent (onthoudend) bn. Abstinentie (onthouding; matigheid) v.
Abstract (afgetrokken) bn. Abstractie (afgetrokkenheid; vorming van een algemeen begrip) v.
Abstraheeren (aftrekken, in gedachten verdiept zijn) bw.ow. Absurd (ongerijmd, dom,onTer-
standi?) bn.
Absurditeit (ot geremdheid) v. -en.
-hars, v. en o. -en; -hoaimel, in. -s.
Aardig-, bn. en bijw. -er, st; -hêid, v.; -jes, bijw.
Aardklomp, m. -eu; -klont, v. -cn; -kloot, m. -en; kluit, v.-en; -korst, v.; -kunde, v.
Aardkundig, bn.
Aardkundige, m. en v. -n. Aardkrekel, m.-s; -kuil, m.-cn; -laagr,v. -lagen;-leveting:,v. -en; -mand, v. -en.
Aardmannetje, o. -s. Aardmeetkunst, v.;-meter, m.
-s; -aaetinsr, v. -en; -axier,v. -en; -mijt, v. en;-molm en-mulin, o.; -mos, o. -sen; -muis, v. -muizen; -noot,v. -noten; -olie, v. -oliën; -parkiet, m.-en;-peer, v. -peren; -pek,o.; -pimpernoot, v. -noten; -plakker, m. -s.
Aardrijk,o.; -sb(-8ehrijver,m.-s; -sbescbrijvins:, v. -en; -skunde, v.; -kundig, bn.; -skundige, m. en v. -n.
Aardroering, v. -sn; -rol, v. -len; -rolling, v.; -rook, m.
Aardscli, bn.; -heid, v.
Aardschgezind, bn. -er, -st-, -hri.l, v.
Aardschok, m. -ken; -schors,v.;
-schudding,v.-en; schuit, v.-en. Aardschuw, bn.
Aardslak, v. -ken; -slang, v. -en; -spin, v. -nen; -stamper, m. -s; -ster, v. -ren; -strik, m. -ken; -tor, v. -ren; -trapper,m. -s; -varken, o. -s.
Aardvast, bn.
Aardveil (zeker kruid) o.; -verf, v. -verven; -ver8Chuiving,v. -en; -vloo, v. -vlooien; -vork, v. -en; -vrucht, v. -en.
Aardwas. o.
Aardwerk (in de aarde) o. -en; -werker, m. -s; -wind, v.-en; -wolf, m. -wolven; -worm en -wurm, m. -en; -zak, m. -ken.
Aftron (mansnaam; m.
Aars, m. aarzen; -je, o. -s.
Aartsl)edrieger,ui.-3;-bedrieg-ster, v. -s; -bisdom, o. -men; -bisschop, m. -pen; -bisschoppelijk, bn.; -deugniet, m. -en; -diaken, m. -en en -s; -diaken-schap, o. -pen; -diocese, v. ook -diocees, v, -diocesen; -engel,m. -en;-hertog,m.-en; -hertogdom, o.; -hertogelijk, bn.; -hertogin, v. -r.en; -kanaelier,m. -sen -cn; -ketter, m. -s; -leugenaar, m. -s en -naren;-priester,m. -s;-priesterschap, o. -pen; -schelm, m. -er.; -vader, m. -s en -en; -vaderlijk, bn.; -vijand, m. -en; -vijandin, v. -nen.
Aarzelen, OW. zw. ik aarzelde, heb geaarzeld; aarzeling, v.
Aas (voedsel; ook een «lood lichaam of kreng) o.
Aas (gewicht cn eenheid in het spel, ook het minste en geringste) o. azen; -je, o. -s.
Aasdomsrecnt, o.
Ab (de ^lans, elfde maand in den joodschen kalender) v.
AB of ABC (alphabet) o. AB's of ABC's.
Abaca (Indische hennep) m.
Abactue (kunstmatig vervroegde verlossing) m.
Abaliönatie (vervreemding) v. Abaliöneeren (vervreemdenj bw.
Abandon (afstanddoening, afstand; losheid, ongedwongenheid) m.
Abandonneeren (verlaten, afstand doen) bw.
Abandonnement (afstanddoening, afstandquot; o.
Abatis (verhakking) m. Abat-jOUl' (venster met schuin-sche ruiten, vallicht; ook zonneblinden) o.
Abattement (neerslachtigheid,!
moedeloosheid; afgemath . 'r') o. AbattiS (verhakking) o. Abattoir (slachthuis) o.
AbattU (vermoeid, afgemat,
krachteloos gemaakt) bn. Abat-vent(afdak,windschermlo. Abba, of Abbas (vader) m.
AB-bank, v. -en; -boek, m. -en; -bord, o. -en; -kind,o. -eren; -plank, v. -en; -scho'4,v. -scho-
Abbo (wereldlijk geestelijke, in
Frankrijk) m.
Abbsrdaan, of liever labberdaan, v.
Abces (ettergezwel) o.
Abd (A rabidch),knecht in samen-
Kest. eigennamen, als: Abd-Allah, knecht van God; Abd-el-Kader, knecht van den machtigen God.
Abderieten, i nwoners van de oude stad Abdera in Thracië; berucht om Itunnc onnoozel-heid, dus stoffels, stommeriken. Abdicatie (afstand van ambt of
goederen) v.
Abdiceeren (afstand doen van
ambt of goederen) ow.
Abdij, v. -en.
Abdis, v. -sen.
Abdomen (onderbuik) o. Abductie (afleiding, overgagt;ij?)v. Abeel (witte populier) m. -en? Abel, bn. -er, -st; -heid, v. Abelardiseeren (ontmannen) bw.
Abelmosch (een struikgewas in Oost-Indië) v. quot; (y.
Aberratie (afdwaling, afwijking) Aberreeren (afdwalen, afwijken) OW.
Abhorreeren (verafschuwen,
verfoeien) bw.
Abime (diepte, afgrond) v. Abimeeren (in den grond beder-ven, ten ondergang brengen )bw. Ab intestate (zonder testament). (bn. Abject (verworpen, verachtelijk) Abjuratie (verloochening, af-
zwering) v.
Abjureeren (verloochenen, afzweren) bw.
Ablativus 'zesde naamval) m. Ablegaat (Pauselijk afgezant;
verbannene voor «^n jaar) ra. Ablutie (reini: jing, handwas-
sching) v.
Abnofm (afwijkend van den gewonen vorm of toestand, onnatuurlijk) bn.
Abnormiteit (afwijking van den gewonen vorm of toestand, on-natuurlijkh' id) v.
ABT
10
Abt, m. -en. Abuis (misslag, v«'igissing) o. abuizen. Abas08ren(zidi vergissen,lt;lwa- WW. Abusief (veikeerd) bn. Abusievelijk (bij vergissing) Acacia, m. zekere boom, -'s. Academie, v. -nüön en -mies, -mheb. bn. Acatholici, (nict-Xatholiekcn, Protestante»») mv. Accableereii (overladen, overstelpen, be b.st en,neder druk ken) Accablement ioverstelinng. neeralacbti^UcM) o. Accapareeief (bemachtigen, /ich mLC-st» r maken van, inpakken! bw. Accapareur {oijkooper van waren; woekeraar; bemaebtiger, inpakkcr)zi. Accedeeren ltoetre«len) ow. Acceleranclo (met toenemende snelheid in de maat) inuz. Accelereeren (verhaasten, bespoedigen) bw. Accenttoon der stem; uitspraak; toonteeken) o. -en. Accentuatie(tuoiibuii:iiig,klem-toongevlng) v. Accentueeren (toon liggen op. klemtoon geven aan) bw. Accept (schrifulöke verbintenis tot betaling: (ouder een wis-si l) o. Acceptabel (aan lemelijk) bn. Acceptant (onderteekenaar van een accept of van cene acceptatie) m. Acceptatie (orderbriefje, d. i. wis^elverbioteiMB tot brtaling van eene zekere s-jin; ook accept) v. Accepteerr.n (aannemen; ook; aannemen om te betale\:) bw. AcceptiO (aanneming; zin, betreken is) v. Acces (toegang tot iets) o. Accessibel (toegankelijk, genaakbaar) bn. (»• Accessit (loffelijk getuigschrift) Accessoir (bijkomend,bybehoo-rendals zn.o. bijbehoorend iets; de -en, het bijbehoorende op een toonei l,opeen scbilderijjbn. Accident (toe- of voorval) o Accirlenteel (toevallig) bn. Acc{jns (belasting op levensmiddelen) m. accijnzen. Acclamatie (algemcene toejuiching) v. Acclimatatie (gewenaing aa» eene luchtst ree'i-) v. Acclimateeren (arm een lucht- atre. k gewennen) bw. Acclimatisatie (gewenning ene luchtstreek) v. Acclimatiseeren (aan eere luchtstreek gewennen) bw. Accolade (omarming; aanspreking; verbindingshaakje) v. -s. Accommodatie (schikking) v. Accommodeeren (schikken; in 0rde breugen; be ienen: vereenigen, verzoenen. Zich-, zich te vredensteller.) bw. AccompaKneeren (begeleiden samen zingen of spelen met)bw. |
Accompagnement ibegelei- ding) o. Accompagnist (begeh ider op een instrument) m. cn v. -en. Accompli (voltooid, vokindigd) bn. fait -, (zaak dieonherrotpe-lijk haar beslag heeft). Accoord (overeenstemming van tonen) o. Zie Akkoord. Acco rdeeren( overeen SU mme n, schikken; bewilligen, toestaan) ow.bw. Accordeon (een muziekinstrument) o. Accoucbeeren (ctne vrouw in barensnood bijstaan, verlossen bevallen) bw.ow. Accoticbement (bevalling) o. Accoucheur (vroedmecster) m. Accoucheuse (vroedvrouw) v. Accoutreeren (zot opschikken1 bw. Accoutrement (zotte kleeding, opschik) v. (bw. Accoutumeeren -{gewennen;. Accrediteeren (getuigen; in aanzien brengen, vertrouwen verschaffen; als gevolmachtigde doen erkennen) bw. Accres (aanwas, aangroding, toename) o. Accresseerenlaanwassen; aanbesterven, te beurt vallen) ow. Accretie (aanwas, aangroeiing toename) v. Acchrocheeren (aanklampen-, zich - aan, zich vastklampen aan! bw. AccUfcil (onthaal, ontvangst) o. ACC aeilleeren .onthalen,aan n e -men, ontvangen, opnemen) bw. Acaumulatie'.opeenstapeling) v. Accumuleeren (oplioopen, opstapelen) bw. Accuraat (aorgy»ldig,nauwkeu-rig) bn. (v. Accuratesse (nauwkeurigheid) Accusatie (btschv.ldiging) v. Accusa tiVUSi vierde naHiuval)m. Accuseeren (beschuldigen, aan -klagen; melden, bericht geven van) bw. A ch, t w. en als zn. o. A charge, ten lastf; in het nadeel. (m. Achilles-hiel, kwetsbare plaats Acromatisch (kleurloos) bn. Acht, een vonnis van den keizer van het oude Dultsche rijk waarbij de schuldige met den rijks band werd getroffen) v. Acht (zorg, oplettendheid, toezicht) v. Acht, telwoord. Ala zn. is het v. -derhande, bn.; -d'half, bn.; -tien, telw. Achtbaar, bn. -der, -st; -heid,v. Achtel o. -s en -en. Ach teling (zekere maat) m.-en. Achteloos, bn. -loozer, -loost; -beid, v. Achten, bw. zw. ik achtte, heb g- acquot; t. Achtendeei;zek',rcniaat) o. -en; -tje o. -s. Achtenswaard, bn. -er,-st. Achtenswaardig, bn. -er, -st; -hi id, v. Achtentwintlg( voormal ig geldstuk) m. -en; -er, m. iemand van acht en twintig jaren; zoo ook achtendertiger, -veertiger, -vijftiger, enz.; ook voorwerp bestaande uit 28.... Achter, vz. en bijw. Achteraan, bijw. Achteraanblüven, ow. st. ik bleef-, ben -gtbkven. Achteraankomen, ow. onf. st. ik kwara -, ben -gekomej. Achtcraanloopen, ow. at. ik liep -,heben ben -geloopen. Achteraanzeilen, ow. zw. ik ziildc -, heb -gezeild. Achteraf bijw. Achterafjgeheim gemak,sekreet) o. -fen. Achterafbrcngen, bw. onr. st. ik bracht -, heb -gebracht. Achterbaks, bijw. Achtcrbaksch, bn. Achterblüven.ow. st. ik bleef -, ben -gebleven; -blijfster,v.-blijver, m. -blijviiig, v. Achterdocht, v. Achterdochtig, bn. -er, st; beid v. Achtereen, bijw. -volgend, bn. -volgens, bijw. A?hterelkander, bijw. achtereen. (bijw. Achteren, (ten, naar of van -) Achtererve, m. en V. -n. Alleen in het rav. gebruikelijk, nazaat, nakomeling. Achtergaan, ow. onr. st. het horloge sing -, heeft-gegaan. Achtergrond, m. -en. Achterhalen, bw. zw. ik -haalde, heb-haald; -haling, v.-haler. m. Achterhand, v. -en, (m het kaartspel). Achterbande (van acht soorten) onvetb. bn. Achterhoede, v. -n. Achterhoofd, o. -en; -je, o. -s. Achterhouden,bw.st. ik hield-, heb -gehouden;-houding, v. Achterhoudend, bn., -er, -st; -beid, v. Achterin, bijw. Achterjagen, bw. zw. en st. ik -jaagde en -joeg, heb -jaagd. Achterklap,m. Achterklappen, ow. zw. ik -klapte; -klapper,m.-klapster,T. Achterkousig, bn. en bijw,-er, -st; -hlt; id,v. Achterlader, m.-s. Achterlappen, bw. zw. ik-lapte, heb geachterlapt. Achterlaten, bw. st. ik liet -, heb -gelaten; -lating, v. Achterlei (van acht soorten) on- vtrb. bn. Achterliggen, ow. st. ik lag -, heb -gelegen. Achterlök, biv-er,-8t; -beid, t. Achterloopen, ow.st. ik liep-, heb -geloopen. Achterloopsch, bn. (water- bon wk.); -beid, v. Achterna, bijw. Achternagaan, ow. bw. st. ik ging -,blt; n en heb -gegaan. A chternalooper, ow. Lw. st. ik liep -, be-n en heb -geloopen. Ach ternary den, ow. bw. st. ik reed -. bt-n en heb -gereden. Achternasturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd. |
ACH ii
-volgde, ben cn heb -volgdi-vol-
Achfèrvolgens, bijw. Acnterwaarts, bijw. Achterwaartscli, bn. Acliterwege, bijw. Achtorzeilen, uw. bw. zw. ik
zeilile heb tn ben - gj-zf ild. Achtgeving-, v.
Achtlielinig, bn. plantenk. Achthoek, m. -en; -ig bn. Achthonderd, tt lw.
Achting, v.
Achtingswaard, bn. -er, st. Achtingswaardig, bn. -tr,
-st. öf meer en meeat -;-beiil, v.
Achtjarig, bn.
Achtkant, bn. en als zn. o. -en. Achtkantig, bn. Achtlettergreplg. bn. Achtmaal, bijw. Achtmaandsch, bn. Achtmannlg, bn. yl ntenk. Achtponder, m. -s. Achtpootig, bn.
Achtpuntig, bn.
Achtregelig, bn.
Achtste, bn. ranggetal cn als
zn. o. -n; o. _ AchtstUllg, bn.
Achttal, o. -len.
Achttien, telw.
Achtvlak, o. -kr.,
Achtvoetig, bn.
Achtvoud. o. -en. Achtvoudig, bn.
Achtwerfc büw. achtmaal. AchtwijVig, bn. plantenk. Achtzaam, bn. en bijw. -zamer.
-zaamst v.
Achtzijdig, bn.
Aconiet, (wolfswortel) o. eene
verfriftigc plant.
A conto (geldsom die men op rekening ontvangt) o.
A contrè coeur (met tegenzin). A coamp;ti (op de plaats of in de stad naar welke gescbrevca wordt, ten uwent'.
Acquisitie (aanwinst) v.
Acquit (kwijtbrief; vaste plaats voor den rooden bal op bet biljart) o.
Acre (morgen lands) ra. Acrobaat (koordedanser, koor-quot; dedanseres) m.en v.
Acte .hand; ling; bedrijf van een
tooneelspel] v.
Acteur (tooncelspeler, kome
diant) m.
Actie (aandeel in eene mnat-scbappij of onderneming; vervolging in rechten; handeling; gevecht of schermntstling) v. Actief (werkzaam; dienstdoend) bn.cn als zn.(werkelijk bezit) o. Actionarls;aandrclhonder;deel-
hebber) m.
Actioneeren (aanklagen, in : echten betrekken) bw.
Activlteit{werkzaamheid,werk-
ijver; in-, in werking) v.
Actrice (tooneelspetlster, komediante)
Actualiteit (werkelykheid] v. Actuarlus (griffier) m.
Actueel (werkelijk; tegenwoordig, huidig) bn
ADI
Acustlek (gehocrlter) v. zn. (gehoormiddel) o.
Acutus (echerp) bn. accenf.ua • .'scherpe toonteeken) m.
Acuut (scherp) bn. in de genieS' kunde: snelvei lo pend.
AU (ten, bij, met) bijw.
Adage (spreekwoord; leus) o.
Adagio (langzaam en zacht)muz.
Adam (mansnaam) m.; -sappel, ra. -s en -en; -kostuum, o.; -svork, v.
Adamlet (naaktlooper) m.
A dato (van den dag).
Ad calendas graecas (met St. Jutmis, nooit).
Ad decretam (volgens besluir).
Addeeren (optellen, samenUl-1' n; vermeerderen) bw.
Addenda(bijlagen aa» i:ar,gsi Is, toevoegsels) mv.
Adder, v. -S en -en; -tje, o. -s; -achtig, bn.
Adderéngcbroed.o.; -gibroedsel, o.
Additioneel (toegevoegd, aanhangend; bijkomend) bn.
A découvert (open en bloot; onbeschut).
Adel, ra.;-borst, m.-en;-dom, m.; -lijk, bn.: -stand, m.
Adelaar, m. -laren of -laars.
Adelaarshllk, m. -ken; -hout, o.; -nest, o. -en; -ncus,in. -neuzen; -oog, o. -en; -stee-i,m. -en; -veer, v. en; -vleugel, ra. -sen -en:-vlucht,v. -en.
Adelen, bw.zw. ik adelde, heb geadeld.
Adem (asem) m.
Ademen, bw. cw.zw. ik ademde, heb geademd; ademing, v.
Ademhalen, ow.zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haling, v.
A demi, ten halve.
Ademloos, bn.; -tocht, m. -en.
Adept (ingewijde; wonderman; vinder van den steen der wijzen, goudmaker) m. en v.
AdeQuaat(passend; toepasstlijk; geövenredlgd) bn.
Adel* iaiir), v. -en; -tie, o. -s.
Aderig, bn. -er, -st.
Aderlaten, bw. st. ik heb - gelaten; -later,m.; -lating, v.;-la-tinkje, o.
Aderlijk, bn.
A desseln (opzettelijk, met oogmerk).
A deux mains (geschikt om gebruikt te worden voor rytuig en onder den man).
Adhereeren (aanhangen, navolgen, gewennen, iemands gevoe
len —----4 —
(getal, -de, bn. rang-n; -kig, bn.
len aankleven) ow.
Adherentvaanhangend)bn. ;-aan, (een geheel vormend met, onaf-scheidelijk behoorend bij; en als zn. (aanhanger) m. en v.
Adhesie (toetreding, goedk-'-u-ling; mede-instemming) v.
Adheslef (aanhangend; klevend bn.
Ad hoc (desbetreffend).
A dl (na zicht) op wisselbrieven.
Adlö (van den dag......af).
Adieu (vaarwel!)tw.alB zn.o. (het afscheid).
Ad interim (voor ee« tijd lang,
voorloopig, middelerwijl). A dlscrétlon (zooveel als men
Achternazenden, bw. st. ik
rond -, heb -gezonden.
Achternazetten, bw. zw. ik zette -, heb -jcezet.
Achternazltten,bw. st. ik zat -,
heb -gezeten.
Achternoen, m.; -tie, o. -s.
Achterom, bijw.
Achteromhalen, bw. zw. ik haalde -, heb - gehaald.
Achlaromkomen, ow. onr. st,
ik kwam -, ben - gekomen.
Achteromloopen, uw. st. ik liep ben • gtloopcn.
Achteronder, o.
Achterop, bijw.
Achteropkomen, ow. onr. «t.
ik kwam -, ben - gekomen.
Achteroploopen, ow. st. ik liev -, ben - geloopen.
Achterover, bijw.
Achteroverlijrgen, ov.-. st. ik
la^ heb -geleden.
Achterovervallen, ow. st. ili
vi. 1 -,bcn -gevallen.
Achterst, bn.
Achterstkan, ow. onr. st. ik stond-, heb gestaan.
Achterstaand, bn. bierachter volgend.
Achterstal, m. -len; -lig,bn.
Achterste, o.
Achterstellen, bw.zw. ik steldi heb-gesteld; -stelling, v.
Achteruit, bijw. als zn. o.;-je,
o. -s.
Achteruithoeren, ow. zw. ik boerde -, ben en heb-geboerd.
Achteruitdeinzan, ow. zw.ik deinsde -, ben -gcd( insd.
Achteruitgaan, ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan; -^ang, m.
Achteruitkrabhelen, ow. zw.
ik krabbelde -, ben -gekrabbeld.
Achterultleeren, ow. zw. ik leerde -, ben en heb -geleerd.
Achterultloopen, ow.st. ik liep -, ben -geloopen.
Achteruitraden, ow. zw. ik raakte -, ben -geraakt.
Achteruitrijden, ow. at. ik reed -, benen heb-gereden.
Achteruitschoppen, ow. zw.
ik schopte -, ben en heb -geschopt.
Achteruitschuiven, bw. st.ik schoof -, heb -geschoven.
Achteruitslaan, ow. onr. st.
ik sloeg -, heb -geslagen.
Achteruitteren, ow. zw. ik teerde -, heb en ben -geteerd.
Achteruittreden, ów. st. ik
trad -, ben -getreden.
Achteruitvallen, ow. st. ik viel -,ben -gevallen.
Achteruitvaren,ow. st. ik voer -, ben en heb -gevaren.
Achterultwerken, ow. bw. zw,
ik werkte -. heb -gewerkt.
Achteruitwijken, ow. st. ik weck -, ben -geweken.
Achterultzeilen, ow. zw. ik «ilde ben-gezlt; ild.
Achterultzetten, bw. zw. ik
zette -, heb -gezet.
Achteruitzitten, ow. st. ik zat -, heb - gezeten.
Achtervoegen, bw. zw. ik dig, huidig) bn.
voegde -, heb -gevoegd;-voeging Actum, gedaan, gemaakt,
a . .. senafu, gedaan in den raad;
Achtervolgen, ow. bw. zw. ik I supra, gedaan als boven.
ADJ
12
AFB
Afboeken, bw. zw. ik boekte
heb -gebuekt.
Af'boenen, bw. zw. ik boende
heb -geboend; -boening, v. Af tooeten, bw. zw. ik boette
heb -geboet.
Af bonken, bw. zw. ik bonkte ■
heb -gebonkt.
Afbonzen, bw. ow. zw. ik bons
de -, heb en ben -gebonsd. Afboomen (een vaartuig door middel van een boom voortduwen) bw. ow. zw. ik boomde -, heb en ben -geboomd. Af boomen (door middel van een sluitboom afsluiten) bw. zw. ik boomde -, heb -geboomd. Af berduren, bw. zw. ik hor
duurde -, heb -geborduurd. Ai oorgen, bw. zw. ik borgde -,
heb -geborgd.
Af borstel en,bw. zw. ik borstelde-, heb -geborsteld; -borsteling, v.
Af botsen, ow. zw. ik botste -,
ben -gebotst.
Af bottelen, bw. zw. ik bottelde
-' heb -gebotteld; -botteling, v.
Afbouwen, bw. zw. ik bouwde-,
heb -gebouwd.
Afbraak, v.
Afbraken,bw. ww. zw. ik brnak-
te (mij) -, heb (mij) -gebraakt. Afbranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb en ben -gebrand; ■branding, v. -brandsel, o. Afbrassen, ow. zw. ik braste -.
Afdekken, bw. zw. ik dekte -, heb -gedekt;-dekker, m. -dekke-rij, v. -dekking, v.
Afdenken, bw. WW. onr. zw. ik ('nij) -.heb (mij) -gedacht. Afdicbten, bw. ww. zw. ik . tte ',uU) -,heb (mij) -gedicht. Afdienen, bw. zw. ik diende -,
heb -gediend.
Afdieven, bw. zw. ik diefde -,lieb -gediefd.
Afdyken, bw. zw. ik dijkte-,
heb -gedijkt; -dijking, v. Afdingen, bw. st. ik dong -, heb -gedongen; -dinger, m. -dinging, v. -dingster, v.
Afdisselen,bw. zw. ik disselde-,
heb -gedisseld; -disseling, v. Afdobbelen, bw. zw. ik dobbel-
de -, heb -gedobbeld.
Afdoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan, -doend,bn. -doener, m. doening, v.
Afdokken, bw. zw. ik dokte -,
heb -gedokt.
Afdolen, ow. zw. ik doolde -, ben
-gedoold; -doling, v. Afdonderen,bw. ow.zw. ik don-derde heb en ben -gedonderd. Afdoppen, bw. ow.zw. ik dopte-,
heb en ben -gedopt.
Afdorren, ow. zw. ik dorde -,
ben -gedord.
Afdorschen, bw. ww. zw. ik dorschte (mij) -, heb (mij) -ge-dorscht.
Afdouwen (afduwen) bw. zw.,ik douwde (duwde)-, heb -gedouwd (geduwd).
Afdraaien,bw. ow.zw. ik draaide -,heb en ben -gedraaid; -draaier, m. -draaiing v.
Afdragen, bw. st. ik droeg-, heb -gedragen; -draagster, v. -drager, m.
Afdraven, ow. bw. zw. ik draaf-
de -, heb en ben -gedraafd. Afdrentelen, ow. zw. ik dren-
telde -, ben -gedrenteld. Afdribbelen, ow. zw. ik dribbelde -, ben -gedribbeld..
Afdrift (zeew.) (het afdrijven van
den koers) v.
Afdrijven, ow. bw. st. ik dreef-, heb en ben -gedreven; -drijver, m. -drijving, v.
Afdrijvend, bn. afdrijvende mid delen.
Afdringen, bw. st. ik drong -,
heb -gedrongen.
Afdrinken, bw.st. ik dronk -,
heb -gedronken.
Afdrogen, bw. zw. ik droogde -,
heb -gedroogd; -droging, v. Afdruipen, ow. st., ik droop -, ben -gedropen; -druip' ak, m. -druiping, v.
Afdruk, m. -ken; -je, o. -s. Afdrukken, bw. zw. ik drukte -, heb -gedrukt; -drukking, v. -druksel, o.
Afdrup, in.
Afdruppelen, ow. zw. ik druppelde-, ben-gedruppeld;-druppeling, v.
Afdruppen, ow. zw. ik drupte -,
ben -gedrupt.
Afduikelen, ow. zw. ik duikelde
-, heb en ben -geduikeld. Afduwen, ow. zw. ik duwde -, heb -geduwd.
ben -gebrast.
Afbreien, bw. zw. ik breide-,
heb -gebreid.
Afbreken, bw. ow. st. ik brak -heb en ben -gebroken; -breek ster, v. -breker, m. -breking, v. Afbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -. heb -gebracht; -bren-«:er,m. -brenging, v. -brengster, v. Afbreuk, v.
Afbr{jnen, bw. zw. ik brijnde -,
heb -gebrijnd.
Afbroddelen, bw. zw. ik broddelde -, keb -gebroddeld. Afbrokkelen, bw. ow. zw. ik brokkelde -,heben ben -gebrokkeld; -brokkeling, v. Af brulen, bw. ow. zw. ik bruide
heb en ben -gebruid. Af bruisen, ow. zw. ik bruiste
ben -gebruist.
Af buien,ow. zw. het weer buide
is -gebuid.
Afbuigen, bw. ow. st. ik boog
heb en ben -gebogen. Afbuitelen, ow. zw. ik buitelde
-, heb en ben -gebuiteld. Afdagen, bw. zw. ik daagde -, . heb -gedaagd.
Afdak, o. -en; -dakking, v. -en. Afdalen, ow. zw. ik daalde -,ben
-iredaald; -daling, v. Afdammen, bw. zw. ik damde -, heb-gedamd;-damming,v.-dam-minkje, o.
Afdanken, bw.ow. zw. ik dankte
-. heb -gedankt; -danking, v. Afdansen, bw. ow. zw. ik danste
-, heb en ben -gedanst. Afdeelen, bw. zw. ik deelde -. heb -gedeeld; -deeling, v. -dee-linkje, o.
Afdeinzen, ow. zw. ik deinsde -, ben -gedeinsd; -deinzing, v.
13 APG
AfdwaJen, ow. ZW. ik dwaalde -,
ben -gedwaald; -dwaling, v. Afdweilen, bw. zw. ik dweilde -.heb -gedweild; -dweiling, v. Afdwingen, bw. st. ik dwong -,
heb -gedwongen.
Afeggen, bw. zw. ik egde -, heb -geëgd.
Afeiscben, bw. zw. ik eischte -,
heb -geeischt; -eisching, v. Aiecen, bw. onr. st. ik at -, heb -gegeten. i|jnlt;
Affabel (spraakzaam,vriendelijk) Affaire (zaak, verrichting, voor-
val, gevecht) v. # Affameeren (uithongeren i bw. Affectatie (gemaaktheid) v. Affecteeren (voorwenden) bw. AOectie (genegenheid, v.tlwil-
lendheid, gunst, liefde) v. Aftellen, bw. zw. ik feilde -, heb -gefeild; hetzelfde als afdweilen, is thans nog slechts in sommige gewesten in de volkstaal gebruikelijk.
Affettuose (teeder) muz. Afncbeiaaukondigingsbilji t,too-
neelbericht) o.
Afïicbeeren (aanslaan ,aanidak-
ken) bw.
Affiliatie (aanneming als kind, opneming als medelid in een glt; nootschap) v.
Lffilieeren (als kind aannemen, als medelid opnemen in een genootschap) bw.
Affiniteit (zwagerschap, verwantschap) v.
Affirmeeren (bevestigen, b«-a-
men, bekrachtigen) bw. Affladderen, ow. zw. ik flad-
•'«■/de -, ben -gefladderd.
Afflictie (bedroeving,droefhtid)v. Anilgeeren (bedroeven,krenken) bw.
Affodil en Affodille (lelievor-mig gewas, slaaplelie) v. affo-dillen.
Affolen (tot het uiterste plagen) lm.zw.ik foolde -, heb -getooid. Afiolteren, bw. zw ik folterde
heb -gefolterd.
Affreus (ontzettend verschrikkelijk) bn.
Affront (hoon, smaad, eerroo-
ving) o. -en.
Affronteeren (stout onder de oogen treden, smadelijk bejegenen, beschimpen) bw.
Affuit, v. -en.
Affutage (affuitwerk, onderste
van het geschut) o. Aflutselen,bw.zw. ik futselde heb -gefutseld.
ligaar (afgave), v. Afgifte verdient de voorkeur.
Afgaan, ow. bw. onr. st. ik ging
-, heb en ben -gegaan. Afeang,m. en.
Afgebliksemd, büw. Afgebroken, bn. en bljw. Afgebruiken, bw. zw. ik ge-
bruikte -, heb -gebruikt. Afgedieft, bijw.
A ^' Cfl, bijw.
Afgedokterd, bijw. Afgedonderd, bijw. Afgedraaid, bijw. Afgedrieduivekaterd, bijw. Afgeduiveld, bijw.
Afgeeren, ow.zw ik geerde -, heb -gegeerd.
14
AFG-
Afhyschen, bw. st. ik heescb -
heb -geheschen.
Af hinkelen, bw. zw. ik hinkelde -, heb -gehinkeld. Afhinken, bw.zw. ik hinkte -,
heb -gehinkt.
Afhoereeren, ow. zw. ik hoereerde -, ben -gehoereerd. Af hoeven, ow.zw. het hoefde -, heeft -gehoefd.
Afhollen, ow. zw. ik holde -,
heb en ben -gehold. Af hompelen ow. zw. ik hompelde -, ben -gehompeld. Afhoogen, bw. ZW. ik hoogde -,
heb -gehoogd; -hooging, v. Af hOÓren, bw. zw. ik hoorde -,
heb -boord; -hooring, v. Afhouden, bw. OW. st. ik hield -, heb -gehouden; -houder, m. -houdinsr, v.
Afhouwen, bw. 8t. ik hieuw -, heb -gehouwen; -houwer, m. -houwing, v.
Af huichelen, bw. zw. ik huichelde -, heb -gehuicheld. Af huilen, bw. zw. ik huilde -,
heb -gehuild.
Afhuiven, bw. zw. ik huifde -,
heb -gehuifd.
Afhuren, bw. zw. ik huurde -, heb -gehuurd; -huurder, m. huurster, v. -huring, v.
Aöjlen, ow. zw. ik ijlde -, ben
- geijld.
Afjacht, v.
Af jachten, bw. zw. ik jachtte -,
heb -gejacht.
Afjagen, bw.zw. en st. ik jaagde
of joeg -, heb -gejaagd. Afjakkeren, bw;zw. ik jakkerde -, heb -gejakkerd; -jakkering,v, Afjapen, bw. zw. ik jaapte -,
heb -gejaapt.
Afkaatsen, bw.ow.zw. ik kaatste -, heb en ben -gekaatst; -kaatsing, v.
Afkahbelen, bw.ow.zw. ik kabbelde -, heb cn ben -gekabbeld; •kabbeling, v.
Af kaden, bw. zw. ik kaadde -,
heb -gekaad; -kading, v. Af kakelen, bw.zw. ik kakelde -,
heb -gekakeld.
Afkalken, ow. bw. zw. ik kalkte -, heb en ben -gekalkt; -kalking, v.
Afkalven (van koeien) ow.zw. ik
kalfde -, heb -gekalfd. Afkalven (van aardwerken) ow. zw, ik kalfde -, ben -gekalfd; -kalving, v.
Afkammen,bw.zw. ik kamde -,
heb -gekamd; -kamming, v. Af kantelen,ow.zw. ik kantelde -, heb en ben -gekanteld; -kan-teling, v.
Afkanten, bw. zw. ik kantte -,
heb -gekant; -kanting, v. Af kapen, bw. zw. ik kaapte -,
heb -gekaapt.
Afkappen, bw. zw. ik kapte -, heb -gekapt; -kapper, ra. -kapping. v. -kappingsteeken, o. -kapsel, o.
Af kauwen, bw.zw, ik kauwde ,' heb -gekauwd.
Afkeer, m.
Af keeren, bw.ow. zw. ik keerde
-, heb -gekeerd; -keering, v. Afkeerig, bn. -er, -st; -heid, v.
Afgrauw, ra.
Afgrauwen, bw.zw. ik grauwde -, heb -gegrauwd; -grauwer, m. -grauwing, v. -grauwster, v. Afgraven, bw.st. ik groef-, heb
-gegraven; -graving, v. Afgraz3n, bw. zw. ik graasde -,
heb -gegraasd; -grazing, v. Afgreppelen, bw.zw. ik grep-pclde -, heb -gegreppeld; -grep-peiing, v.
AfgrUpen, bw. st. ik greep -, heb -gegrepen. (-st.
Afgr{jSl)aar, bn. en bijw. -der, Afgrüselük en Afgrijslijk, bn.
en bijw. -cr, -st; -heid, v. Afgrijzen, o.; -grijzing, v. Afgrissen, bw. zw. ik griste-,
heb -gegast. Afgrommen,bw.zw.ik gromde -,
heb -gegromd.
Afgrond, m. -en.
Afgronden, bw. zw. ik grondde
-, heb -gegrond. Afgruizelen,bw.zw. ik gruizelde
-, heb -gegruizeld.
Afgunst, v.
Afgunstig, bn. -cr, -st; -beid, v. Afgutsen, bw. zw. ik gutste -,
ben en heb -gegutst.
Afhaken, bw. zw. ik haakte heb -gehaakt; -haker, ra. -haking, v. -haakster, v. Afhakken, bw. zw. ik bakte -, -heb -gehakt; -hakker,ra. -hakking, v.
Afnalen, bw.zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haler, m. -haling, v. -haalster, v.
Afhameren, bw.zw. ik hamerde
-, heb -gehamerd. Afhandelen, bw.zw. ik handelde -, heb -gehandeld; -handeling, v.
Af handig, bijw.
Afhangeling, ra. cn v. -cn; ook: Afhangelinge, v.
Afhangen, bw. onr. st. ik hing -, heb -gehangen; -hangend, bn. -hanger, m. (-s.
Af hangzaag, t. -zagen; -je, o. Afhankelijk en Afnanklijk,
bn. en bijw. -cr, st; -heid, v. Afhappen, bw. zw. ik hfcpte -,
heb -gehapt. Afharèn,ow.bw.zw. ik baarde -,
heb -gehaard; -haring, v. Afharken, bw. zw. ik harkte-,
heb -geharkt.
Afhaspelen, bw.zw.ik haspelde -, heb -gehaspeld; - haspeling, v. Afhebhen, bw. oar.zw. ik had -,
heb -gehad.
Afhechten, bw.zw.ik hechtte
heb -gehecht.
Afhelten, bw. st. ik hief-, heb
-geheven.
Af helen, bw. zw. ik heide -,beb -geheid.
Af heinen, bw. zw. ik heinde -,
heb -geheind; -heining, v. Afheksen, bw. zw. ik hekste -,
heb -gehekst.
Afhellen, ow. zw. ik helde -,heb
-geheld; -helling, v.
Afhelpen, bw. st. ik hielp
heb -geholpen. Afhengelen.bw.zw. ik hengelde
-, heb -geheageld.
Afhlelen. bw. zw. Ik hielde heb -gehield.
Afgeoselen, bw. zw. ik gccsclJe
heb -^esreeseld.
Afgeliageld, by w.
Aföeknot, bü.
Afgelasten, bw. zw. ik gelastte
heb -gelast.
Afgeleefd, bn.; -beid, V. Afgelegen, bn. cn bijwr. -er, -st;
-h'id, v.
Afgemat, bn.; -heid, v. Afgeineten,bn. en bijw. -cr,-st; -heid, v.
AföepasCjbn.-or.meeat -;-beid,v. Afgerazend, bijw.
Afgericllt, bn. -er, -st; -heid, t. Afgerukt, bn.
Aigescheidene, m. en ▼. -n. Afgescheidenlieid, v. Afgesloofd, bn.; -heid, v. Afeesloten, bn.; -heid, v. Afgesneden, bn.
Afgestampt, bijw. Afgestompt, bijw. Afgestorven, bn. Afeestorvone, m. en v. -n. Afgeteerd, bn.
Afgetobd, bn.
Afgetogen, bn.
Afgetrapt, bijw.
Afgetrokken, bn. en bijw. -rr,
-st; -heid, v.
Afgevaardigde, m. en ▼. -n. Afgevallene, m. en v. -n. Afgevast, bn.
Afgeven, hw.ow. st. ik gaf-, heb -gelieven;-ge*er, m. -geviog, v. Afeewend, bn. (v.
Afgewonden, bn.-er,-8t; -heid, Afoezaagd, bn. -er, -st. Afgezant, m. -en.
Afgezante, v, -n.
Argezlen, vz.
Afgezonderd, bn.
Afgieren, OW. zw. ik gierde -,
ben -gegierd.
Afgieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten; -gieter, m. -gieting, v. -gietsel, o. -gietster, v.
Afgifte, en -gift, v.
Afglöden, ow.zw. ik gleed -,b3n
-gegleden; -glijding, v. Afglippen, ow.zw. ik glipte -,
ben -geflipt; -glipning, v. Afgluren, bw.zw. ik gluurde -,
lir-b -gegluurd.
Afgod, ra. -en; -je, o. -3. Afgodeeren, ow. bw. ik -godeerde, heb geafgodeerd. Afgodendienaar, m. -s en -naren; -dienares, v. -sen; -dienst, ra ; -tempel, m. -s en -cn. Afgoderij, v. -en.
Afgodes, v. -sen.
Afgodin, v. -nen.
Afgodiscll, bn. en bijw. Afgodist, ra -cn. Afgodsbeeld^.-en; -dienaar,m. -.•» «-fi -r'.aren; -dienares, ▼. -sen; -dimst, in.; -kruid, o.; -tempel, ra. -« en -cn.
Afgodslang, v. -en. Afgoeden, bw. bw. ik goedde -,
heb -gegoed; -goeding, v. Afgolven, ow. zw. het water
Kolfde -, heeft en is -gegolfd. Afgoochelen, bw.zw. ik goochelde -, heb -gegoocheld. Afgooien, bw. zw. ik gooide
heb -gegooid.
Afgorden, bw. zw. ik gordd^ -, heb -geaford; -gording, ▼.
15
AFL
Afkellen, bw. zw. ik keilde hfb -gekeild. Afkemmen, bw. zw. hetzelfde als Afkammen. Afkerken, ow. zw. ik kerkte heb -s:lt;'kerkt. Afkorven, bw. st. en zw, ik kerfde korf heb -gekorven; -kerver, m.quot;-kerving, v. Afketsen, bw. OW. zw. ik ketste -.heb en ben -geketst. AfKearen, bw. zw. ik keurde -, heb -gckeurd;-keurder,m. -!:eu-ren l,bn. -keuring, v. -keurings-teeken, o. -keurster, v. Afkeurenswaard, bn. -er, -at, hetzelfde als Afkeurenswaardig, bn. -or. -st of meer en meest -. Afkijken, ow. bw! st. ik keek -, heb -gekeken; -kijker, m. -kijk-ster. v. Afkijven, bw. st. ik keef-, heb -gekeven. Afkladden,ow.bw.zw. ik kladde -, heb -geklad. Af klagen, ww. zw. ik klaagde mij -, lieb mij en ben -geklaagd. Afklappen,bw.ow. zw. ik klapte -, heb en br)n -geklapt; -klap-ping, v. Af klaren, bw.ow. zw. ik klaarde -, heb en ben -geklaard. Afklauteren, ow. bw. zw. ik klauterde -, heb en b?n -geklauterd. Afkleeden, bw.zw. ik kleedde heb -gekleed. Afklemmen, bw. zw. ik klemde -, heb -goklemd; -klemming, v. Afkleppen, bw. zw. ik klepte -, heb -geklept; klepper, m.-klepping, v. Af kletsen, bw. zw. ik kletste -, heb -gekletst; -kletsing, v. Af kleuren, bw.zw. ik kleurde -, heb -gekleurd. Afklimmen, ow. st. ik klom -, ben -geklommen; -klimmer, m., -klimming, v. Af klinken, ow. bw. St. ik klonk heb -geklonken. Af klooven,bw.ow.zw.ik kloofde -, hfb -gekloofd. Af kloppen, bw. zw. ik klopte-, heb -geklopt; -klopper, m. -k'opning, v. -klopster, v. Afkluiven, bw. st. ik kloof -, heb -gekloven; -kluifster, v. -kluiver, -m. -kluiving, v. Afknabbelen, bw. zw. ik knabbelde-, heb -geknabbeld;-knab-belaar, m. knabbelaafster, v. -knabb'ding. v. Afknagen, bw. zw. ik knaagd --, heb -geknaagd; -knager, m. -knaging, v. Afknakken, bw. ow. zw. ik kna'cte -, heb en b 'n -geknakt; -knakker, m. -knakking, v. Afknallen, ow.zw. het knalde -, i* -geknald. Afknappen, bw. ow. zw. ik knapte -, heb en ben -geknapt; -knnpping, v. Afknarpen, bw. zw. ik knarpte -, hi b -geknarpt. Afknauwen,bw.zw. ik knauwde .quot;.heb -geknauwd; -knauwing,v. Af knellen, bw.zw. ik knelde-, heb -gekneld; -ktielling, v. |
Afknevalen, bw. zw, ik kne-vt 1 le heb -gekneveld; -kneve-la ir, m. -k:ievelaarster, v. -kue-veling, v. Af knibbelen, bw.zw. ik knibbelde -, heb -geknibbeld; -knib-b.laar, ra. -knibbelaarster, v. -knibb?ling v. Afknüpen, bw. st, ik kneep -, heb -geknepen; -knijper, m. -knijping, v. -knijpster, v. Afknippen, bw. zw. ik knipte -, heb -geknipt;-knipper,ra. -knipping, v. -knipsel, o. -kniptang,v Af knoeien, bw. zw. ik knoeide -, heb -geknoeid. Af knotten, bw. zw. ik knotte-, heb -geknot; -knotster,v. -knot-ter, ra. -knotting, v. Af knutselen, bw. zw. ik knutselde -, heb -geknutseld. Afkoelen, bw.ow. zw. ik koelde -, hquot;b en ben -gekoeld; -koeler, m. -koeling, v. -koelingswet, v. Afkoken, bw. ow. zw. ik kookte -, heb en ben -gfkookt; -koking, v. Afkomeling, m. en v. -en, ook Af komelinge, v. Afkomen, ow. onr. stik kwam -, ben -gekomen. Afkomst, v. Afkomstig, bn. AfkondIgen,bw.zw. ik kondigde -, heb -gekondigd; -kondiger, m. -kondiging, v. -kondigster, v . Afkooksel, o. -a; -tje, o. -s. Afkoop, m. -en. Afkoopbaar, bn.; -heiil, v. At koopbaar stelling, v. -en. Af kOopen,bw.onr.zw.ik kocht -, heb -gekocht; -kooper, ra. -koo-ping, v. -koopprijs, m. -koopster, V. Afkoppelen, bw.zw. ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v. Afkorsten. bw.ow. zw.ik korstte -, heb en ben -gekorst; -korsting, v. Afkorten, bw. zw. ik kortte -, heb -gekort; -korter, ra. -kor-tlng, v. -kortster, v. Af krabbelen, bw. zw. ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Afkrabben, bw. zw. ijc krabde -, heb -gekrabd; -krabber, ra. -krabbing, v. -krab3el,o. -krab-ster, v. Af krassen, bw. ow. zw.ik kraste -, heb -gekrast; -krasser, ra. -krassing. v. Afkregen, bw. st. ik kreeg -, heb -gekregen. Af krimpen, ow. st. ik kromp -, b^n -gekrompen. Af kronen, bw. zw. ik kroonde heb -gekroond. Af kronkel en, ow. zw.ik kronkelde -, ben -gekronkeld. Afkroolen, bw. z\y. ikkrooide-, heb -gekrooid; -krooier, m. -krooiing, v. Af kruien, bw. zw. en at. ik kruide of krooi -, heb en ben -gekruid of -gekrooien; - krui-quot;ing, v. Afkruimelen, ow. bw. zw. ik kruimelde -, ben en heb afge-kruimeld. Afkruipen, ow. bw. st. ik kroop -, ben en heb -gekropen. |
Af kuieren, ow. bw. zw. ikkui-.erf ; b^n en hfb -gpkulrrcl. A kuischen, bw. zw. ik kuisehte -, h' b -gekuischt. Afkunnen, bw.ow.onr. Ikkonde of kon -,heb -gekund. Afkussen, bw. zw. ik kuste heb -gekust. Afkwakken, ow. bw. zw. ik kwakte -, b uen heb -gekwakt. Af kwanselen, bw. zw. ikkwan-selde -, heb -gekwanseld. Af kwijnen,bw.ow. zw. ik kwijnde -, heb en ben -gekwijnd. Afkwispelen, bw. zw. ikkwls-peld • -, heb -gekwispeld. Aflaat, ra. aflaten. Aflacben (zich) ww.zw. ik lachte (mij) -, heb (mij) ea ben -gelachen. Afladen, bw. st. ik laadde -, heb -geladen;-lader, m. -lading, v. -laadster, v. Aflakken, bw.zw. ik lakte -, heb Aflandig, bn. [-gelakt. Aflangen, bw. zw. ik langde -, heb -gelangd; -1 inger, m. -langing, v. -langater, v. Aflappen, bw. zw. ik lapte -, heb -gelapt. Aflaten, bw. ow. st. ik liet -, heb -gelaten; -later, ra. -lating, v. -laatster, v. Aüaveeren, ow. bw. ik laveerde -, bi'n en heb -gelaveerd. Afleenen, bw. zw. ik leende -, heb -geleend; -leener, m. -leening, v. Afleeren, bw.zw.ik leerde -, heb -geleerd; -leering, v. Afieesklep, v. -pen; -je, o. -s. Afleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en -geleid; -legboel, ra. -legger,ra.-leggerij, v. -leggertje, o. -legging, v.-leg-ster, v. Afleiden, bw. ow. zw. ik leidde -, heb -geleifl; -leidbaar, bn. -leider,m. - leiding, v. -leidkunde v. -leidknndig, bn. Afleldkundige, ra. env. -n. Afleidsel, o. -s. Afleken, ow. zw. hij leekte -,ls -geleekt. Aflekken, ow. zw. het lekte -, is -zelekt; -lekking, v. Aflenzen, ow. zw. ik lensde -t ben -gelensd. Afleppen, bw. zw. ik lepte -, heb -gelept. Afletteren, bw. zw. ik letterde heb -geletterd. Afleven, bw. zw. ik leefde -, heb -geleefd. Afleveren, bw. zw. ik leverde -, heb -geleverd; -leveraap, ra. -leveraarster, v. -levering, v. -le-veringsrol, v. Aflezen, bw. st. ik las heb -gelezen; -lezer, ra. -lezing, v Aflichten, bw. zw. ik lichtte -, heb -gelicht; -lichter, m. -lichting, v. Afliggen, bw.ww.st. hij lag (zich) -, heeft (zich) en is -gelegen. Aflijmen, bw.zw. ik lijmde -, heb -gelijmd. Aflijvig, bn.; -held, v. Aflikken, bw. zw. ik likte -, heb -gelikt; -likker, ra. -likking, v. -likster, v. |
16
AFL
Afloeren, bw. zw. ik loerde -,heb -geloerd; -lofcrder,m. -loering,v. loerster, v.
Aflokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt; -lokker, m. -lokking, v. -lokster, v.
Aflonken, bw. zw. ik lonkte -, heb -gelonkt.
AfiOOden, bw. zw. ik loodde -, h(b-gelooil; -looding,v.
AflOOgen, bw. zw. ikloogde-,heb -geloogd; -looging, v.
Afloop, m. -en; -je, o. -3.
AflOOpen, ow. bw. st. ik liep -, heb en ben -geloopen; -looper, ra. -looping, v. -loopster, v.
Aflossen, bw. zw. ik loste -, heb -gelost; -losbaar,bn. -lossi;r, m. -iossing, v.
Afluiden, bw. zw. ik luidde -, heb -seluid; -luiding, v.
Afluisteren, bw. zw. ik luisterde -, heb -geluisterd; -lui8teraar,m. -luistering, v. (-geluisd.
Afldlzen, bw. zw. ik luisde -, heb
Afmaaien, bw. zw. ik maaide -, heb -gemaaid; -maaier,m.-maaiing, vgt;
Af maken, bw. zw. ik maakte-, heb -gemaakt; -maakster, v. -maker, in. -making, v.
Afmalen (geheel malen) bw. st. ik maalde -, heb -gemalen.
Afmalen (afschilderen) bw. zw. ik maalde -, heb -gemaald; -maler, ra. -maling, v.
Afmanen, bw. zw. ik maande -, heb-gemaand; -maner, m. -ma-ning, v. -maanster, v.
Afmangelen, bw. zw. ik man-u: 1de heb -gemangeld.
Afmarcheer en, ow. ik marcheerde ben -gemarcheerd; -marsch, m.
Afmartelen, bw.zw. ik martelde
-. heb -gemarteld; -marteling,v.
Afmatten, bw. zw. ik matte -. heb -gemat; -matting, v.
Afmattend, bn. -cr, -st.
Afmazen, bw. zw. ik maasde -. heb -gemaasd.
Afmeetbaar, bn.; -beid, v.
Afmelden, bw. zw. ik meldde -, heb -gemeld; -melding, v.
Afmelken, bw. ow. st. ik molk heb -gemolken.
Afmennen, bw. zw. ik mende -, heb -gemend.
Afmergelen,bw.zw. ik mergelde -, heb -gemergeld; -mergeling,v.
Afmerken, bw. zw. ik merkte -, beb -tremerkt.
Afinesten, bw. zw. ik mestte -, heb -gemest.
Afmetelük, bn.; -beid, v.
Afmeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -meter, m. -meting, v. -meetster, v.
Afmetselen. bw.ow. zw. ik metselde -, heb -gemetseld.
Afmijnen, bw. zw. ik mijnde -, heb -gemijnd; -mijner, m. -mij-nin?, v.
Afmlkken, bw. zw. ik mikte -, heb -gemikt.
Afmoeten, ow. bw. onr. zw. het moest -, heeft -gemoeten.
Afmogen, ow. bw. onr. zw. het raag -, mocht -.
Afmolmen, ow. zw. het molmde -, is -gemolmd; -molming, v.
Afplakken, bw.zw. ik pinkte -,
heb -geplakt.
Afplanten, bw.zw. ik plantte
heb -sreplant; -planting, v. Afplatten, bw. zw. ik platte ,
heb -geplat; - platting, v. Afpleiten, bw. zw. ik pleitte
heb -gepleit.
Afplökken, bw. zw. ik plekte -,
heb -geplekt.
Afpletten, bw. zW. ik plette
heb -geplet.
Afploegen, bw. zw. ik plotgde -,
heb -ceploegd; -ploeging, v. Afploifen, bw. zw. het plofte -,
is en heeft -geploft.
AfplOOien, bw. zw. ik plooide
heb -geplooid.
Afploten, bw. zw. ik plootte -,
heb -geploot.
Afpluizen (bij pluisjes afplukken) bw.st. ik ploos -,heb -geplozen; -plnisster, v. -pluizer, m. -pluizing, v.
Afpluizen (pluisjes wegnemen of loslaten) bw. ow.zw. ik pluisde -, heb en ben -gepluisd. Afplukken, bw. zw. ik plukte -, heb -geplukt; -plukker,m.-pluk-king, v. -pinkster, v. Afplunderen, bw. zw. ik plunderde -,heb -geplunderd; -plun-dering, v.
Afpoeieren, bw. zw. ik polt; u rde -, heb -gepoeierd; -poeiering, v. Afpoetsen, bw. zw. ik poetste -,
heb -gepoetst.
Afpolderen,bw. zw. ik polderde -,heb -gepolderd; -poldering, v. Afpompen, bw. zw. ik pompte -,
heb -gepompt; -pomping, v. Afponden, bw. zw. ik pondde -,
heb -gepont.
Afprachen, bw. zw. ik prachte -, heb -sepracht; -pracher, ra. -prachinjr, v. -prachster. v. Afprakkezeeren, bw. ik prak-kezeerde -. heb -geprakkezeerd. Afpraten, bw. zw. ik praatte -,
heb -gepraat.
Afpreeken, bw. zw. ik preekte -,
heb -gepreekt.
Afprenten, bw. zw. ik prentte -,
heb -geprent.
Afpressen, bw. zw ik preste -,
heb -geprest; -pressing v. Afprevelen, bw. zw. ik prevelde
-, heb -gepreveld. Afpriegelen,bw.zw. ik priegelde
-, heb -gepriegeld.
Afproeven, bw. zw. ik proefde
heb -geproefd.
Afpunten, bw. zw. ik puntte -, heb -gepunt; -punter, m. -punt-ster, v. -punting, v. Afrahbelen, bw. zw. ik ra' belde
-, heb -gerabbeld.
Afraden, bw.zw. en st. ik ried of raadde -, heb -geraden; -raad-ster, v. -rader, m.
Aftafelen, ow. zw. het rafelde -,
is -gerafeld; -rafelir.g, v. Afraffelen, bw. zw. ik raffelde-,
heb -geraffeld.
Afragen, bw. zw. ik raagde -, heb
-geraagd.
Afraken, ow. zw. ik raakte -, ben
-geraakt; -raking, v. Aframmelen, bw. zw. ik rammelde heb -gerammeld; - rammeling, v.
Afmonsteren, bw. zw. ik monsterde -,heb -gemonsterd; -monstering, v.
Afmoorden, ww.zw. ik moordde
mij -.hebmij -gemoord. Afmunten, bw. zw. ik muntte
heb -gemunt.
Afinnren, bw. zw. ik muurde -,
heb -gerauurd; -muring, v. Afnaaien, bw. zw. ik naaide
heb -genaaid.
Afnaasten, bw. zw. ik naastte -,
heb -genaast.
Afnemen, bw. ow. st. ik nam -, heb en ben -genomen; -neem-doek, ra. -neeraster, v. -nemer, m. -neraing, v.
Afneuzen, bw. ZWJ ik neusde-, heb -geneusd; -neusster,v. -neu-zer, ra. -neuzing, v.
Afnijpen, bw. st. ik neep -, heb -genepen; -nijper,m. -nijping, v. Afnommeren en -nummeren, bw. zw. ik noraraerde {nummerde) -,htb -genoramerd (-gennm-inerdl; -nommering en -num-mering, v.
Afoogén, bw. zw. ik oogde -,heb
seoogd; -ooging, v.
AfoogSten, bw. zw. ik oogstte -,
heb -geoogst. AfOOrlOgen,bw.zw. ik oorloogde
-, heb -geoorloogd.
Afpachten, bw.zw. ik pachtte -,
heb -gepacht.
Afpadig, bn.; -heid,v. Afpakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt; -pakker, ra. -pak-kinsf, v. -pakster, v.
Afpalen, bw.zw. ik paalde -, heb -gepaald; -paler, m. -paling, v. Afpanden, bw. zw. ik pandde -,
heb -gepand; -panding, v. Afpassen, bw.zw. ik paste -, beb -gepast; -passer, m.-passing, v. Afpeil (peilen van zekeren voorraad) ra.
Afpeilen, bw. ow. zw. ik peilde
-, heb -gepeild; -peiling, v. Afpeinzen (zich), ww. zw. ik peinsde mij -,heb raij -gepeinsd. Afpelen, bw.zw. ik peelde -, heb
-gepeeld; -peling, v.
Afpellen, bw.zw. ik pelde -, heb -gepeld; -peller, m. -pelling, v. -pelster, v. -pelsel, o. Afpcnnen, bw. zw. ik pende -, heb -gepend; -penner, m. -penning, v. -penhamer, ra.
Afperken, bw. zw. ik perkte -,
heb -geperkt; -perking, v. Afpersen, bw. zw. ik perste -, heb -geperst; -perser, ra. -persing, v.
Afpeuteren, bw.zw .ik peuterde
-,heb -gepeuterd.
Afpeu zelen, bw. zw. ik peuzelde
-, heb -gepeuzeld.
Afpüneh (zich) ww.zw. ik pijnde mij -, heb mij -gepijnd; -pijning. v.
Atpynigen, bw. zw. ik pijnigde
-, heb -gepijnigd; -pijniging, v. Afpikken, bw. zw. ik pikte -,
heb -gepikt.
Afpingelen, bw. zw. ik pingelde
-, heb -gepingeld.
Afpitsen, bw.zw. ik pitste -, heb
-gepitst.
Afplaggen, bw.zw. ik plagde heb -geplagd.
17
AFS
Aftanden, bw. 7.w. ik randde -■» heb -gerand; -rauder, m. -ran-dinjc, v.
Afranselen, bw. zw. ik ranselde
beb -geranseld.
Afrapen, bw.zw. ik raapte beb
-geraapt.
Afraspen, bw. zw. ik raspte beb -geraspt; -rasper, m. -ras-ping^. -raspstor,v. Afrasteren, bw. zw. ik rasterde heb -gerasterd; -rastering, v.
Atreeden, bw. zw. ik reedde -, heb -gereed; -reeding, v. . Afreehekel, m. -s.
Afrekenen, onp. w. zw. het re-
gen.le -, heeft en ia -geregend. Afreiken, bw. zw. ik reikte-, heb
-gereikt.
Afreis, ook Afrelze, v. Afreizen, OW. bw.zw. ik reisde -,
ben - en beb -gereisd. Afrekenen, bw. OW. zw. ik rekende -, heb -gerekend; -rekening, v.
Afrennen, bw.ow.zw. ik rende -,
ben.en heb -gerend.
Afrepelen, bw. zw. ik repelde -,
heb -gerepeld; -repeling, v. Afrepen, bw. zw. ik reepte beb ' -gereept.
Africhten, bw. zw. ik richtte -, heb -gericht; -richter, m. -richting, v. -richtster, v.
Atrij (het afrijden) m.; (helling bij
't afrijden) v.
Afrijden, OW. bw. St. ik reed -, ben ea heb -gereden; -rijder, m. Afrijden, bw. St. ik reeg -.heb -geregen; -rijger, ra. -rijging, v. -rijïster, v.
Afrijmen. bw. zw. ik rijmde -,
heb -gerijmd; -rijming, v.
Afrij ten, bw. st. ik reet -, heb
-gereten; -rijting, v.
Afrözen (afstijgen) ow. st. ik rees -, ben -gerezen; -rijzing, v. Afrikaan, m. (v. voor zekere
bloem) -kanen.
Afristen, bw. zw. ik ristte -, heb
-gerist; -risting, v.
Afrit, m.
Afritsen, bw. zw. ik ritste heb
■geritst; -ritsing, v.
Afroeien. bw. OW. zw. ik roeide
-, heb en ben -geroeid. Afroepen, bw. 8t. ik riep -, heb -geroepen; -roeper,m. -roeping, y. -roepater, v.
Afroesten, OW. zw.het roestte -,
is -geroest.
Afroffelen, bw. zw. ik roffelde -.
heb - geroffeld.
Afrollen, ow. bw.zw. ik rolde -, ben en heb -gerold; -rolbaar, bn.; -rolbord,o. -roller,m. -rolling, v.
.Afronden, bw. zw. ik rondde-, heb -gerond; -ronder, m. -ronding, v.
Afrondinprsfrees, v. -freezen. Afrondingsmachine, v. -s. Afrondingsvijl, v. -en. Afronselen, bw. zw. ik ronselde
-, heb geronseld.
Afrooien, bw. zw. ik rooide -,
heb -gerooid; -rooiing. v. Afrooken, bw. zw. ik rookte -, heb -gerookt; -rooker, m. rooking, v.
Afroomen, bw. zw. ik roomde -,
heb -geroomd; -rooming, v. Afrooven,. (ontrooven) bw. zw. ik roofde-, heb -geroofd; -roo-ving, v.
Afrossen, bw.zw. ik voste -, heb -gerost; - rosser, av. -rossing, v. -roaster, v.
Afrotten, ow.zw. ik rotte -, ben
-gerot; -rotting, v.
AfrOven (van 't roofje ontdoen) bw. zw. ik roofde -, heb -geroofd; -roving, v.
Afruien, ow. zw; de vogel ruide
-, heeft -geruid.
Afruilen, bw. zw. ik milde -,
heb -geruild.
Afrnischen, ow. zw. de beek ruiaebte -.heeften is -geruischt. Afrukken, bw. ow. zw. ik rukte -, heb -m ben -gerukt; -rukker, ra. -rukking, v. -rukster, v. Afsabelen, bw. zw. ik sabelde -,
heb -gesabeld; -sabeiing, v. Afschaafsel, o. -s. Afschacheren, bw. zw. ik scha-
cherde -, heb -geschacherd. Afschaduwen, bw. zw. ik acha-duwde -, heb -geschaduwd; -schaduwer, ra. -schaduwing, v. Afschaffen, bw.zw. ik schafte -, heb -geschaft; -scbaffer, ra. -schaffing, v. -scbaffinsrsgenoot-schap, v. -schaffingsmaatschap-nij, v. -sc.hafater, v. Afschaften, bw. zw. ik schaftte
-, beb -geschaft.
Afschaken, bw. ow. zw. ik
schaakte -, heb -geschaakt. Afschalen, bw. zw. ik schaalde -. heb -geschaald; -schaling, v. Afschallen, ow. zw. het schalde
-, heeft -geschald. Afschampen.ow.zw. ik schampte -, ben -geschampt; -schamper. m. -scharaping v. Afschansen, bw.zw. ik schanstc -, heb -geacbanst; -schansinar.v.
Afschaveelen en afschavie-len,ow.zw. ik schaveelde Ischa-vielde) -, ben -geschaveeld (-geschavield)
Afschaveeling en afschavieling, v.
Afschaven, bw. zw. ik schaafde heb -geschaafd; -schaving, v. Afschavielen.Zie Afschaveelen. Afscheep, m.
Afscheid, o.
Afscheidh ar, bn.; -beid, v. Afscheidelijk, lm.; -heid, v. Afscheiden, bw. ow. zw. ik scheidde -, heb en ben -gescheiden; -scheider, m. -scheiding, v. -scheidinkje, o. -scheidsel, o. -scheidster v. Afscheidingslün,v.-en; -muur, m. -muren; -sloot, v. -en; -tee-ken, o. -s; -vat, o. -en. Afscheidnemen, o.;-neming, V. Afscheidsbezoek^. -en;-brief, ra. -brieven; -groet.m. -en;-kus, ra. -een: -rede v. -nen. Afschelferen (afschilferen) ow. zw. ik schelferde -,ben -geschel-ferd; -achelfering, v. Afschellen, bw. zw.ik schelde -,
heb -gescheld.
Aföchemeren, ow.zw. het «che-merde -, heeft -geschemerd; -schemering, v.
Afschenken (afgieten) bw. st. ik schonk -, heb -geschonken; -schenking, v.
Afschenken (in de pijpenma-kerij) bw.zw. ik schenkte -, heb -ge3chenkt;-schenker,m.-schen-king, v.
Afschepen, bw. zw. ik scheepte -, heb -gescheept; -scheper, m. -scheping, v. -scheepster, v. Afscheppen, bw. zw. ik schepte -, heb -geschept; -schepping, v. Afscheren, bw. st. ik schoor -, heb -geschoren; -scheerder, ra. schering^ v. -scheerster, v. Afschernien,bw.zw. ikscherm-de -, heb -geschermd; -scherming, v.
Afscherven, bw. ow. zw. het scherfde -,heeftenia -gescherfd; -scherving, v.
Afschetsen, bw. zw. ik schetste -, heb -geschetst; -schetser, m. -schetaing, v. -schetsster, v. Afscheuren, bw. ow. zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; -scheurder. m. -scheu-ring, v. -scheurstor, v. Afschieten, bw.ow.st. ik schoot -, heb en ben -ijeschoten;-achle-ter, ra. -schieting, v, schietster, v.
Afschijn, m.
Afschijnen, ow. st. ik scheen -,
heb -geschenen; -schijnsel o. AfSChijven, bw. zw. ik schijfde
-, heb -geschijfd; -schijver, ra. Aföchikken,o\v.bw.zw. ik schikte -, ben en heb -geschikt. Afschilderen, bw. zw. ik schil-derde-.heb -geschilderd; -schildering. v.
Afschilferen, ow. zw. ik schilferde -, ben -geschilferd; -schilfering. v.
Afschillen (de schel of schil van iets afdoen) bw.zw. ik schilde -, heb -geschild; -schiller, m. schilling, v. -schllsel, o. -schil-ster, v.
Afschimpen.bw.zw. ik schimpte
-, heb -geschimpt. Afschitteren, ow. zw. ik schitterde -, heb -geschitterd; -schittering. v.
Afschohhen, bw. zw. ik schobde
-, heb -ïescbobd.
Afschoffelen (langzaam afdalen) ow. zw. ik schoffelde -, ben -geschoffeld.
Afschoffelen (met de schoffel losmaken) bw.zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld; -schoffe-ling, v.
Afschokken, ow. bw. zw. ik schokte -,ben en heb -geschokt. Afschommelen, ow. zw. ik schommelde -, ben -geschommeld.
Afschooien, bw. zw. ik schooide
-, heb -geschooid. AfSChOOnen,ow.zw. ik schoonde -, ben -geschoond; -schoo-ning, v.
Afschoppen, bw. zw. ik schopte
-,heb -sescbopt.
Afschot, o.
Afschouw, m.
Afschouwen,bw.zw. ik schouwde -, heb -geschouwd; -schouwer, m. -schouwing, v.
: - • - - ■ •
I
V
18
AFS
AFS
Afsclirabtoen,bw.zw. ik schrabde heb -geschrabd;-sehvab-ber, m. -schrabbing, v. -achrab-sel, o. -schrabster, v. JLfi01irapen,bw.zw. ik schraapte heb -geschraapt; -schraper,!!!, -schraping, v. -schraap8cl!aar,v. -schraapsel, o, -schraapster, v. Afschrappen, bw.zw. ik schrapte -, heb -geschrapt; -schrapper, m. -schrapping, -schrapsel, o. -schrapster, v. Afschreeuwen, ow. ww. zw. ik schreeuwde mij -,heb mij en ben -geschreeuwd. Afschreien, ow. ww. zw. ik schreide mij heb mij en ben -geschreid. Afschrift,©, -en; -schriftenboek, o. -en. Afechrüven, bw. St. ik schreef heb -afgeschreven; -sehrijf-geld, o. -schrijfloon, o. -schryf-punt, v. -schrijfster, v. -schrijver, m. -schrijving, v. -schrij-vingsbauk, v. Afschrik, m. Afschrikken.bw.zw. ik schrikte -, heb -geschrikt; -3chrikker,m. schrikking, v. -schrikster, v. Afschrikwekkend, bn. -er, st. Afschrobben,bw. zw. ik scbrob-de -. heb -geschrobd; -schrobber, m. -schrobbing, v. -schrob-ster, v. AfSChroeien,bw.zw.ik schroeide -, heb -geschroeid; -schroeier, m. -schroeiing, v. Afechroeven,bw.zw. ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroe-ver.m. -schroeving, v. Afechubben, bw.zw. ik schubde -,heb -geBchabd; -schubbing. Afschudden, bw. zw. ik schudde -, heb -geschud; -schuiWer, m. schudding, v. -schudster, v. AfeChuieren, bw. zw. ik schuierde -,heb -geschuierd; -achuie-rinc, v. Afschuimen, bw.zw. ik schuimde -, heb -geschuimd-.-schuimer, ra. -schuiming,v. -8chuim8ter,v. Afschuinen, bw.zw. ik schuinde heb -geschwind; -schuining. Afschuiven, bw. st. ik schoof-, heb -geschoven; -schuiver, m. -gchuiving, v. -schuifster, v. Afschuren, bw. zw. ik schuurde heb -geschuurd; -schuurder, m. -schuring, v. -schuursel, o. -schuur ster, v. Afschutsel, o. -s; -tje. o. -s. Afechutten, bw. zw. ik schutte -, heb -geschut; -schutter, m. -schatting, v. Afschuw, m. Afechuwbaar, bn. -der, -st. Afechuwelük, bn. en bijw. -quot;-st; heid, v. ^ fschuwwekkend, bn. -cr,-st. Aiseinen, bw. zw. ik seinde heb -geseind; -seining, v. ■ Afseizen bw. zw. ik seisde -, heb -geseisd; -seizing, v. Afsüpelen, OW. zw. het vocht sijpelde is -gesijpeld; -sype-linar, v. Afsjorren, bw. zw. ik sjorde -, heb -sresjord. Afsjouwen, bw. zw. ik sjouwde -, heb gijsjouwd. |
Afslaan, bw. ow. st. ik sloeg-, heb en ben -geslagen. Afslachten, bw. zw. ik slachtte . heb -geslacht. Afslagquot;, m. -en; -je, o. -s. Afslager (openbare verkooper, vendumeester) m. -s. Afslaven(zich) ww.zw. ik slaafde mij -, heb mij -geslaafd. Afslechten, bw. ow. zw. ik slechtte -, heb en ben -geslecht; -slechthamer, in. -slechting, v. Afsleepen (aftrekken) bw. zw. ik sleepte -, heb -gesleept; sleeper, m. -sleeping, v. -sleepster,v. Afslenteren, ow. zw. ik slen terde -, ben -geslenterd. Afslepen, (afhangen) ow.zw. het sleepte -, heeft -gesleept. Afsleuren, bw. zw. ik sleurde -, heb -gesleurd. Afslibberen,ow.zw. ik slibberde -, ben -geslibberd. Afslieren, ow. zw. ik slierde -, ben geslierd. Afslijpen, bw. st. ik sleep heb geslepen; -slijper, m. -slijping, . -slijpsel, o. -slijpster, v. Afslijten, bw. ow. st. ik sleet -, heb en ben -gesleten;-slijting,v. Afslingeren, bw. ow. zw. ik slingerde -, heb en beu -geslingerd. Afslippen, ow. zw. ik slipte -, ben -geslipt; -slipping, v. Afslobberen, bw. zw. ik slobberde -, heb -geslobberd; -slob-bering, v. Afsloffen, bw.ow. zw. ik slofte -, heb en ben -gesloft; -sloffing, v. Afslonzen, bw. zw. ik slonsde -, heb -geslonsd; -slonsster, v. -slonzer, m. -slonzing, .. Afsloopen, bw. zw. ik sloopte -, heb -gesloopt. Afslooten, bw. zw. ik slootte -, heb -sresloot ;-slooting, v. Afslorpen en afslurpen, bw. zw. ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorpt (-geslurpt). Afslorping en afslurping, v. Afsloven (zich) ww.zw. ik sloofde mij -,heb mij -gesloofd; -slo-ving. v. Afsluipen, ow.st. ik sloop -, ben -geslopen. Afsluiten, bw. st. ik sloot -. heb -gesloten; -sluitdijk, m.-sluiter, m. -sluiting, v. Afsluitingsdeelen.o.mv.;-hek. o. -ken; -muur,m.-muren;-stel-sel, o. -s; -to»8tel,m. en o.-len. Afölurpen. 'Ue Afslorpen. Afsmakken, bw. zw. ik smakte -, heb -gesmakt. Afsmallen, bw. zw. ik smalde bob -gesmald; -smalling, v. Afsmeden. bw.zw. ik smeedde -, heb -sesmeed; -smeding, Afsmeeken, bw. zw. ik smeekte -, heb -gesmeekt; -smeeker, m. -smeekins, v. -smeekster, v. Afsmelten, bw. ow. at. ik smolt -, heb eu ben -gesmolten;-smel-tin», v. Afsmeren, bw. zw. ik smeerde -. heb -sesmeerd; -smerins, v. Afsmetten, ow. zw. ik smette -. heb -gesmet. Afsmöten, bw. st. ik smeet heb -gesmeten. |
Afsmokkelen,bw. zw. ik smokkelde -, heb -gesmokkeld. Afsnauw, m. Afsnauwen, bw. zw. ik snauw- -de-, heb -gesnauwd; -snauwer, m. -snauwing v. -snauwster, v. Afsnede en afsnee, v. -sneden. Afsnellen. ow. zw. ik snelde -, ben en heb -gesneld. Afsnijden, bw. st. ik sneed -,heb -gesneden; -snijder, m., -snijding, v.,-snijdsel, o., -snijdster, v. -snijhout o. -snijschaar, v. Afsnipperen, bw. zw. ik snipperde -, heb -gesnipperd; -snippering, v. Afsnoeien, bw. zw. ik snoeide -, heb -gesnoeid; -snoeier, m. -snoeiing, v. -snoei8el,o.-8noei-ster, v. Afsnoepen, bw. zw.ik snoepte -, heb -gesnoept. Afsnorren, ow. zw. ik snorde -, ben -gesnord. Afsnuiten (eene kaars) bw. st. ik snoot -, heb -gesnoten. Afsnuiten (een stuk hout) bw. '.w. ik snuitte -; heb -gesnuit; snuiter, m. -snuiting, v.-snuit-el. o. -snuitster, v. Afsollen, ww. ow. zw. ik solde mij -, heb mij en ben -gesold. AfSOpiDen, bw. zw. ik sopte -, heb -gesopt; -sopping, v. Afspaden, bw. zw. ik spaadde -, heb -gespaad, -spading, v. Afspanen, bw. zw. ik spaande -, heb -gespaand; -spaning, v. Afspannen, bw. st. ik spande -, heb -gespannen; -spanner, in., -spanning, v. Afspatten, ow. zw. ik spatte -, bet. -gespat; -spatting, v. Afspelden, bw. zw. ik spelde -. heb -gespeld. Afspelen, ow.ww. zw. ik speelde mij -, heb mij en ben -gespeeld. Afspeten, bw. zw., ik speette-, heb -gespeet; -speting, v. Afspeuren, bw.zw. ik speurde -, heb -gespeurd. Afspieden, bw.zw., ik spiedde -, heb -gespied; -spieder, m. -spie-dinsr, v.-spiedster, v. Afspiegelen, bw. zw. ik spiegelde -, heb -gespiegeld; -spie-c-eling, v. Afspinnen, bw. st. ik spon heb -«responnen. Afspitten, bw. zw., ik spitte -, heb -gespit; -spitting v. Affeplüten, bw. ow. st. ik spleet -, heb en beu -gespleten; -splij-ting, v. Affeplinteren, bw. ow. zw., ik splinterde heb en ben -gesplinterd; -splintering, v. Afspoelen, bw. zw. ik spoelde -, heb -gespoeld; -spoeling, v. Afspraak, v. -spraken; -je, o. -s. Aftpreken, bw. st. ik sprak -, heb en ben -gesproken. Afspringen, ow. st. ik sprong -, ben en heb -gesprongen; -springer. m. -springing, v. -spring-ster, v. Afspruiten, ow. st. ik sproot -, ben -gesproten; -spruitsel, o. Afstaan, ow. bw. onr. st. ik stond -,heb -gestaan. |
AFS
19
Afstammeling', m. en v. -en; v, ook Afstammelinge. Afetammen, ow. zw. ik stamde ben -{jeatamil; -staaimins v. Afstampen, bw.zvr.ik stampte heb -gestampt; -stamping, v. Afstand, m. -en. Afstandsmeting, v. -en; -wijzer, m. -s. Afstappen, ow. zw. ik stapte ben en heb -gestapt. Afsteken, bw. ow. St. ik stak heb en ben -gestoken; -steker., ra. -steking, v. Afstel, o. Afstelen, bw. at. ik stal -, heb -gestolen. Afstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -steller, m. -stel-ling, v. Afstèmmen, bw. zw. ik stemde -,heb -gestemd; -stemming, v. Afstempelen, bw. zw. ik stempelde -,heb -gestempeld; -stempeling, v. Afsterven, ow. st. ik stierf -, ben -gestorven; -sterving, v. Afstügen, ow. st. ik steeg -, ben -gestegen; -stijging v. Afstoffen, bw. zw. ik stofte -, heb -gestoft; -stofling, v. Afstoken, bw. ow. zw. ik stookte -, heb -gestookt; -stoking, v. Afstompen, bw. zw. ik stompte -, heb -gestompt; -stc aping, v. AfStOOten, bw.zw. en st. ik stiet en stootte -, heb -gestooten; -stooter, m. -stooting, v. Afstormen, ow. onp. w. zw.het stormde -, heeft -gestormd; ook ik beu -gestormd. Afstorten, bw. ow. zw. ik stortte -, bob en ben -gestort; -storting, v. Afstraffen, bw. zw. ik strafte heb -getraft; -straffing v. Afstralen, ow. zw. ik straalde-, heb en ben -gestraald; -straling, v Afstrijden, bw. ow. st. ik streed -, heb -gestreden. Afstrijken, bw. ow. st. ik streek heb -gestreken; -strijking v. Afstrooir^n, ow. bw. zw. ik stroomde -, ben en heb -gestroomd. Afstroopen, bw. zw. ik stroopte -, heb -gestroopt; -strooper, m. -strooping, v. Afstuiten, ow. zw. ik stuitte ben -gestuit; -stuiting, v. Afstuiven, ow. st. ik stoof -, ben -gestoven; -stuiving, v. Afsturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd. Afsullen, ow. zw. ik sulde -, ben -gesuld. Aftafelen, ow. zw. ik tafelde -, heb -getafeld. Aftakelen, bw. zw. ik takelde -, heb -getakeld; -takeling, v. Aftandscll (van paarden) bn. Aftappen, bw. zw. ik tapte -, heb -getapt; -tapper, m. -tapping, v. -tapster, v. Aftarnen (aftornen) bw. zw. ik tarnde -, heb -getarnd. Afteekenen, ow. bw. zw. ik teekende-,heb -geteekend; -tee-kenaar, m. -teekenaarster, v. -teekening, v. |
Aftsllen, bw. ow. zw. ik telde -, heb -geteld; -telling, v. Afteren, bw. zw. ik teerde -,heb -geteerd. Aftillen, bw. zw. ik tilde-, heb -getild. Aftimmeren, bw. zw. ik timmerde -, heb -getimmerd; -timmering, v. Aftobbèn, bw. zw. ik, tobde -, heb -getobd; -tobbing v. en als ww. ik tobde mij -,heb mij -getobd. Aftocllt, m. Aftonnen, bw. zw. ik tonde -, heb -getond. Aftoomen, bw. zw. ik toomde -, heb -getoomd. Aftoppen, bw.zw. ik topte -,heb -getopt. Aftornen, bw. zw. ik tornde -, heb -getornd. Aftouwen, bw. zw. ik touwde-, li eb -getouwd. Aftrappen, bw. ow. zw. ik trapte -, heb -getrapt. Aft red, m. Aftrek ,n, bw. ow. st. ik trad -, heb en ben -getreden; -treding. Aftrek, ra. [v. Aftrekken, bw. ow. st. ik trok -, heb en ben -getrokken; -trekker, -ra. -trekking, v. -trekrol, v. -treksel,o.-trekster, v.-trek-touw, o. -trekvijl, v. Aftreuren, bw.zw. ik treurde -, heb -getreurd. Aftroetelen, bw. zw. ik troetelde -, heb -getroeteld; -troeteling, v. Aftroeven, bw. zw. ik troefde -, heb -getroefd; -troefster, v. -troever, m. -troeving, v. Aftroggelen, bw. zw. ik troggelde -, heb -getroggeld; -trog-geling, v. Aftrommelen, bw. zw. ik trommelde -, heb -getroraeld. Aftrompetten,bw. zw. ik trom pette -, heb -getrompet. Aftroonen, bw. zw., ik troonde -, heb -getroond; -trooning v. Aftuigen, bw. zw. ik tuigde -, heb -getuigd. Aftuimelen, ow.zw. ik tuimelde -? beu -getuimeld; -tuimeling v. Aftuineh, bw. zw. ik tuinde-, heb -getuind; -tuining, v. Afvaardigen, bw. zw. ik vaardigde -, heb -gevaardigd; «vaardiger, m. -vaardiging, v. -vaar-di^ster, v. Afvaart, v. Afvagen (afvegen) bw. zw. ik vaagde -,heb -gevaagd. Afval (het afvallen) ra. Afval ihet afgevallene) o. Afvallen, ow. st. ik viel -, ben -gevallen. Afvallig, bn. -er, -st; -beid, v. Afvallige, m. en v. -n. Afvangen, bw. st. ik ving heb -gevanjren. Afvaren, bw. ow. st. ik voer -, heb en ben -gevaren. Afvechten, bw. st. ik vocht heb -gevochten. Afvegen (aivagen) bw. zw. ik veegde -, heb -geveegd;-veegsel, o. -veegster, v. -veger, m. -ve-glng, ▼. |
Afvenen, bw. zw. ik veende heb -geveend; -vening, v. Afvergen, bw. zw., ik vergde - . heb -gevergd; -verging, v. Afverven, bw. zw. ik verfde heb -geverfd. Afvieren, bw. zw. ik vierde heb -gevierd. Afvijlen, bw. zw. ik vijlde -,heb -gevijld; -vijler, m. -vijling v. -vijlsel, o. Afvillen, bw. zw. ik vilde -, heb -irevild; -villing, v. Afvisschen,bw. zw. ik vischte -, heb -gevischt. Afvleien, bw. zw. ik vleide -, heb gevleid; -vleier, ra. -vlei-ing, v. Afvliegen, ow. st. ik vloog ben -gevlogen. Afvlieten, ow. st. ik vloot -, ben -gevloten; -vlieting, v. Afvljjmen, bw. zw. ik vlijmde -, heb -gevlijmd; -vlijraing, v. Afvloeien, uw. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing, v. Af vlotten, ow. zw. ik vlotte -, ben -gevlot. Alvoederen (afvoeren) bw. zw. ik voederde (voerde) -, heb -gevoederd (-gevoerd); -voedering, v. Afvoeren (wegvoeren) bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd;-voer-der, ra. -voering v. -voerkanaal, o. Afvorderen, bw. zw. ik vorderde -, heb gevorderd; -vorderaar, ra. -vordering, v. Afvormen, bw. zw. ik vormde -, heb -gevormd. . Afvragen, bw. zw. en st. ik vraagde (vroeg) -,heb -gevraagd; -vraging, v. Afvriezen, ow. onp. w. st. het vroor -, heeft en is -gevroren en -gevrozen. Afvuren, bw. ow. zw. ik vuurde -, heb -gevuurd; -vuring, v. Afwaaien, bw. ow. zw. en st. ik woei of waaide -, heb en ben -gewaaid. Afwaarts (nederwaarts) bijw. Afwaart sell, bn. Afwachten, bw. zw. ik wachtte -, heb -gewacht; -wachter, m. -wachting. v. -wachtster, v. Afwaken, bw.zw. ik waakte -, heb -gewaakt. Afwallen, bw. zw. ik walde -, heb -gewald; -walling, v. Afwandelen, bw. ow. zw. ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. AfwaSSClien,bw. st. ik wiesch -, heb -gewasschen; -waschster, v. -wasscher, m. -wassching, v. Afwateren, bw. ow. zw. ik waterde -, heb -gewaterd; -watering, v. Afweeken,bw. ow.zw. ik weekte -, heb en ben -geweekt;-wee-king, v. Afweenen, bw.zw. ik weende -, heb -geweend. Afweg, ra. -en. Afwegen, bw. st. ik woog -, heb -gewogen; -weegster, v. -weger, m. -weging, v. Afweiden, bw. ow. zw. ik weidde -, heb -geweid; -weiding, v. |
ALA
20
Afwenden, bw. zw.ik wendde heb -geweud; -wender, m.-wending, v. -wendster, v.
Afwannen, bw. zw. ik wende heb -gewend; -wenner, m. -wenniug, v. -wenster, v. Afwentelen, bw. zw. ik wentelde -, heb -gewenteld; -wenteling, v.
Afweren, bw. zw. ik weerde -, heb -geweerd; -weerder, -weerater, v. -wering, v. Afwerken, ww.ow.zw. ik werkte mij -, heb mij en ben -ge-werkt.
Afwerpen, bw. st.j ik wierp -, heb -geworpen; -werper, ui. -werping, v. -werpster, v. Afweven, bw.at. ik weefde -,heb
-geweven.
Afwezen, O.; -wezend, bn.; -wc-zendheid, v. -wezig, bn., -wezig-heid, v.
Afwesenden, m. en v. mv. de niet tegenwoordig zijnde personen.
Afwijken, ow. st. ik week ben -geweken; -wijker, m. -wijking, v. -wijkster v.
Afwijzen, bw. st. ik wees -, heb
-prewezen; -wijzing, v. Afwinden, bw. st. ik wond -,heb -gewonden; -winder, m.
dins, v. -windster, v.
Afwinnen, bw. st. ik won -, heb
-gewonnen.
Afwippen, bw. ow. zw. ik wipte
-,heb en ben-gewipt;-wipping,v. Afwissclien,bw.zw.ik wischte -, heb -gewischt; -wisseher, m. -wischster, v. -wissching. v. Afwisselen, ow.bw. zw. ik wisselde -, ben en heb -gewisseld; -wisselend, bn. en bijw. -er, -st: -wisseling, v.
Afwitten,bw.ow. zw.,ik witte -.
heb -gewit.
Afwoekeren, bw. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd; -woekering, v.
Afwrijven, bw. St., ik wreef
heb -gewreven; -wrijving, v. Afwringen, bw. st. ik wrong -.
heb -gewrongen; -wringing, v Afeadelen, bw. zw. ik zadelde
heb -gezadeld; -zadeling, v. Afzagen, bw. zw. ik zaagde -. heb -gezaagd; -zager, m. -za-
Afzakken, ow. bw. zw. ik zakte -, ben en heb -gezakt; -zakker, m. -zakkertje, o. -zakking, v. Afeeepen, bw. zw. ik zeepte -,
heb -gezeept; -zeeping, v. Afzeggen, bw. zw. ik zeide -, heb -gezegd of -gezeid; -zegger, m. -zegging, v. -zegster, v Afzeilen, bw. ow. zw. ik zeilde -.
heb en ben -gezeild; -zeiling, v. Afeenden, bw. st. ik zond -, heb -gezonden; -zender, m. -zending, v. -zendster, v. Afzengen, bwquot;. zw. ik zengde -,
heb -gezengd; -zenging, v. Afzet, ra.
Afzetbaar, bn.; -heid,v. Alzetten, bw. zw. ik zette -. heb -gezet; -zetsel, o. -zetster, t. -zetter, m. -zetterij, v, «zetting, v.
Afeicntelijk, bn. -er,-8t;-held,v.
Agitato (onrustig, hevlg.ane^ge-
zwindl rauz.
Agitatie (beweging, woeling;
onrust; opgewondenheid) v. Agiteeren (bewegen, verontrus-ten; vervolgen; haadelen,afhan-delen) bw.
Agnateninaaste bloedyerwantea
van vaderszijde) m. mv. Asnosceeren (erkennen, toc-
stemmen) bw.
Agonie (doodstrijd, laatste worsteling) v.
Agoniseeren (zieltogen, op het
uiterste liggen) ow.
Agnus Dei (lam Gods. de eerste woorden van het vijfde zangstuk der Mis; een beeldje) o. Agrandissement (vergrooting) o.
Agrarisch (den akkerbouw of de
akkers betreffende) bn. Agrarische wet, akkerwet, graanwet.
greëeren (aangenaam zijn, believen, gunstig aannemen) ow. bw.
Agrementcn (bijgevoegdo sie-raden) o. mv. (*•
Agricultuurdand-, akkerbouw) Agrimonie (zeker bitter kruid,
leverkruid, boelkenskruid) v. Agrypnie (slapeloosheid) v. Agurk, v. -en; -je, o. -s.
Ahorn (ah nboom) m. -en. Al, tw.
Aï, ra. -'s, de luiaard, viervoetig dier te Brazilië, aldus geheeten naar het geluid, dat het voortbrengt.
Aide (hulp,bijstand;hclper),ra.-s. Aide de camp (generaal-adjudant) in. (mv. aides de camp). Aimahel (beminnenswaardig)bn; Air (schijn, uiterlijk aanzien.
zangwijs, wijsje; lied) o. -s. Aisance (ongedwongenheid in' manieren; geraakkelijkheid;wel-gesteldheid; voorrechten in heerlijkheden) v.
Aise (gemak, welvaart) o.
Aisó (genoeglijk, gelukkig) bn. A jour (doorschijnend; met openingen).
Ajournoeren (verdagen, tot een
anderen dag verschuiven) bw. Ajuin, m. -en; -achtig, bn. Ajusteeren (gelijkmaken; aanpassen; zich gereedmaken) bw. Akant, m. -en. Zekere boom. Akefietje,o. -a.
Akelei, v. -en. Zekere bloem. Akelig, bn. en bijw. -er, -st;
-beid, v.
Aker, ra. -s; -tje, o. -a.Zie Eikel. Akker, m. -s; -tje,o. -s. Akkeren, bw.ow.zw. ik akkerde,
heb geakkerd. Akkermaalshosch, o. -bos-
schen.
Akkermaalshout, o. AkkOOrd( overeenkomst, vergelijk) o. -en; -je, o. -s.
Akolei, v. -en.
Akoniet, o. Zeker kruid.
Akte, v. -n.
Al, (als zelfst. vnw.) o.
Al, bijw. en vw.
Alaan, bvjw.
A la baisse (speculeeren), op daling.
Afzichtig, bn. er, -st; -beid, v.
Afziedsel, o.
Afzien, ow. bw. onr. 8t.,ik zag -. heb -gezien; -zienbaar, bn.
Afzijn (afwezigheid) o.
Afzingen, bw. st. ik zong-,heb -gezongen.
Afzitten, ow. st. ik zat -, ben en heb -gezeten.
Afzoeken, bw.onr.zw.ik zocht -, heb -gezocht; -zoeker, ra. -zoeking, v. -zot-kster, v.
Afzoenen, bw. zw. ik zoende -, heb -gezoend.
Afzonderen, bw. zw. ik zonderde-, heb -gezonderd; -zondering, v.
Afzonderlijk, bn. en bijw.
Afzoomen, bw. zw. ik zoomde -, heb -gezoomd.
Afzuigen, bw. st. ik zoog, heb ?-gezogen; -zuiging, v.
Afzuipen, bw. st. ik zoop -, heb -gezopen.
Afzweep3n,bw.zw.ik zweepte -, heb -gezweept.
Afzwemmen, ow. st. ik zwom -, heb -ge'.wommen.
Afzweren (met eede) bw. st. ik zwoer -, heb -gezworen; -zwéerder, m. -zwering, v.
Afzweren (afetteren) ow. st. de pink zwoor -, is-gezwören; -zwering, v.
Afzwerven, ow.bw. st. ik zwier. ,ben en heb -gezworvcn;-zwer-
Aguat, m. voor den stcen;o. voor
de stof, agaten.
Agaceeren (opwinden, sarren, tarten; zinnelijk prikkelen,aan-vuren, belust maken) bw. Agacerie (opwinding, sarderij, tarting; zinneprikkeling, belust-raaking) v.
Agaten, bn. van agaat. Ageeren;handelen, te werkgaan;
quot;klagen) ow.
Agenda (gedenkboek,dagbofkjv. Agent (zaakbezorger) ra. -en;
-schap, o.
Agent de change (wisselaar,
wisselraaker) ra.
Agentuur (agentschap) v. Aggiustamente (stipt, zeer
nauwkeurig) rauz. Agglomeratie (samenhoopin;
opeenhooping) v. Agglomereeren (zich),ow. zich ophoopen, grooter worden, bw., ophoopen, dicht bij elkander bouwen.
Aggravatie (bezwaring;verzwa-ring) v.
Aggraveeren (bezwaren, ophoopen, vergrooten; verbannen, vervloeken; verdacht maken) bw.
Aggresseeren (aanvallen., aangrepen, twist zoeken) bw. Aggressiefaanval ,aan randing)v. Aggressief (aanvallend, aangrijpend) bn. , , , n Aggrouppeeren (vele beelden
en zaken opeenhoopen) bw. Agiel (behendig, vaardig, gezwind) bn.
Agio (opgeld) o.
Agiotage (actiehandel) v. Agioteur (actiehandelaar; woekeraar) m.
21
ALT
A la bonne Iieure, het zij zoo! A la minute, dadelijk, op staan-den voet. (-a. Alant,m.Zeker kruid;-swortcl ra. A la queue, achteraan. (o. Alarm (wapenkreet; uoodkrcet/ Alarmant (verontrustend) bn. Alarmeeren (opschudding maken; onrust maken, verontrns-ten) ow. bw. Albast, o. AlDasten, bn. A3.be (miskleed, koorhemd) v. Albedil, ra. en v. -len. Albedrjjf, ra. en v. -bedrijven. Al bedril, m. en v. -Icn. Al bereids, bijw. Albescüik, m. en v. -ken. Albestel, m. en v. -len. Albino (witte Moor),m. en v.-'s. Albion, o. oude (en tegenwoordig dichterlijke) naam van Engeland. Album (stamboek; vriendenrol) o. -a. Alcalde, m. vrederechter in Spanje. Alcali, o. loogzout, -calisch, bn. loogzouthoudend. Alchimie (goudmakerij) v. Alchimist (zoogenaamde goudmaker) ra. -en. Alcohol (gezuiverde wijngeest)m. Al corso (naar den wisselkoers). Aldaar, -dra, -dus, bijw. Alderman (wethouder in de steden van Engt and) m. -non. Ale (Engelsch ongehopt bier) o. Aleer, bijw. en vw. Alentours (omstreken) mv. Alert (vaardig,wakker,ru3tig) bn. Alexandrijn, v. -en; -sch,bn. Alfpapenkrald,o.Zekere plant. Alfresco, op versche pleisterkalk. Alft (elft, zekere visch) v. -en. Algarade (beleediging) v. Algebra (stelkunst) v.; -ïach, bn. Algeheel, bn. Algemeen, o. Algemeen, bn. en byw. -er, -at; -heid, v. Algen (wiersoorten,zeegras )v. mv. Algenoegzaam, bn.; -heid, v. Algodery, v. Algoed, bn. en als zn. (Algoede) voor God, m.; -heid, v. Alhier, bijw. Alhoewel, vw.; anders hoewel. Alias (anders gezegd, anders; als zn.snaak) m. -sen. Alibi (aanwezigheid elders) o. -'s. Aligneeren (volgens eenerechte lijn afmeten) bw. Alikruik, v. -en. Aliment (voedsel) o. Alimenteeren (onderhouden, verplegen) bw. Alinea (van de linie af, nieuwe regel) v. -'s. Alinleeren (vervreemden) bw. Alizariwortel, m. Alkermes, o. Alkoof (met deuren afgesloten inham in eene kamer,gewoonlijk tot slaapplaats gebezigd) v. -koven. Alkoran (wet- en geloofsboek der Turken) m. Alia breve (nog eens zoo schie-lijk) muz. |
Allah (naam van het Opperwezen bij de Turken) ra. Allatratie (aanblaffing, aankef- fing) v. Alle, alg. telw. Allediiagsch, bn.; - heid, v. Allee (laan tusschen twee rijen boo men) v. Alleen, bn. en bijw. -handel, m. -heerscher, m. -heersching, v. -spraak, v. -zang, m. Alleenblüven, ow. st. ik bleef-, ben -sebleven. Alleenig, bn. en bijw. AUeenlaten, ow. st. ik liet -, heb -gelaten. Alleenlijk, bijw. Alleenstaan, ow. our. st. ik stond -. heb -gestaan. Allegaar (allegader, altegader) bijw.; -tje, o. -s. Allegeeren (aanhalen, aanvoeren) bw. Allegorie (zinnebeeldige voorstelling beeldspraak) -en, v. Allegorisch (zinnebeeldig) bn. en bijw. A]legramente;baastig,vroolijk) [ muz. Allegretto (vroolijk, maar niet zoo snel als allegro) muz. Allegro (vroolijk, levendig, snel) muz. Allemaal (altemaal) bijw. Alleman (iedereen) vnw.; -sgek, ra.;-svriend,in.;-svriendscbap,v. Allengs en allengskens, bijw. Allenthalve, bijw. Allerbest, bn. en bijw. quot; Allerchristeiykst, bn. Allerhande, soortgetal en o. als zn. Allerheiligen (-das, m.; -feest, o.) groot kerkelijk feest bij de K. K. (I November). Allerhoogst, bn. en als zn. (Allerhoogste) voor God, m. Allerlei, soortgetal en o. als zn. Allerliefst, bn. en bijw. Allermeest, bijw. Allernaast, bijw. Allerwegen, bijw. Allerzielen (-dag,m.; -feest, o.) kerkelijk feest bij de R. K. (2 November). Alles, bijw. Allesbehalve, byw. Alleszins, bijw. Allez (komaan, loop heen) tw. Alliage (legeering, metaalmengsel; toevoegsel) v. Alliantie (verbond) v. -tiön en -ties. Alliceeren (tot zich lokken) bw. Allieeren (zich), ww. zich verbinden. Alligator (reuzenslang) m. Alligeeren(aanblnden;verplich-ten) bw. Allo (gauw, toe) tw. Allocutie (aanspraak, redevoering) v.-tiön en -ties. Allodiaal (eigen geërfd; niet leenplichtig) bn. Allodium (eigen bezitting,vrij en onvervreemdbaar erfgoed) o. Allonge (verlengstuk; -pruik, staartpruik) v. Allongeeren (verlengen) bw. Allons (komaan; loop heen) tw. Allooi (gehalte) o. |
Allooieeren(op dejuistc gehalte brengen) bw. Allopaath(voorstander der allo-pathie) m. -pathen; -thisch, bn. Allopathie (geneeswijze met de ziekte tegen werkende middelen) All- ottava (octaafsgewijze, acht tonen hooger) muz.quot; Alludeeren (toespelen, schertsen, spotten) ow. AlP unisono (eensluidend, gelijkluidend) muz. Allure (gang, pas; voetstel vau paarden) v. -s. Allusie (toespeling, zinspeling) v. allusiön. Alluviaal (aangewassen, aangespoeld) bn. Alluvio (aanwas of aanspoeling van land) v. Alma. de voedende, de groot-brengende. Alma mater, de voedende moederden eerenaam voor de hooge-se holen. Almacht, v. Almachtig, bn. en byw. en als zn. 1 Almachtige) voor God, m.; -heid v. Almanak, m. -ken; -je, o. -s. Al marco, bij het gewicht. Almede, bijw. Almogend, bn. en als zn. (Almogende) voor God, m.; -heid,T. Aloë, v. -'s. Alom, bijw.; -tegenwoordig bn. als zn. -tegenwoordige, voor God m.); -tegenwoordigheid, v. Alomvattend, bn. Aloud, bn.; -heid, v. Alpen, m. mv. bergen; zeker gebergte; Alpiach, bn. Alpenroos, v.-ro en. Alpenstok,m. -ken. Alpha, v. -'s, eerste letter van 't Grieksch Abc. Alphabet,o.; -isch. bn. en bijw. Al puntO (nauwkeurig) muz. Aireede en alreê, bijw. Alreeds, bijw. Al rigore di tempo, of: Al tempo (muz.) in de juiste tijdmaat. Alruin,v. Zeker slaapverwekkend kruid.' Als, vw. Alsdan,bijw. -mede.bijw. -nog, bijw. -nu, bijw. -of, vw. -OOK, vw. -toen, bijw. Al segno (van het teeken af)mux. Alsem, m. (maar figuurlijk voor bitterheid) o. Alt, v. -sleutel, m. -stem, v. Altaar, o. altaren; -tje, b. -«. Altegader, bijw. Altemaal, bijw. Altemet, bijw. Al tempo. Zie Al rigore enz. Alteratie (verandering; ontroering) v. -tiën. Altercatie (woordenwisseling; twist) v. -tiën. Altereeren (veranderen; ontroeren) bw. Alter ego (tweede ik) o. Alternatief (beurtelings) bijw. (afwisselend) bn. als zn. (tweestrijd; eenigste keua) o. Alterneeren (om beurten afwisselen) bw. Altesse (hoogheid) v. |
ANA
Amphibiologie (beschrijving van de tweeslachtige dieren;am-phibiekunde) v.
Amphigurie (hoogdravend gezwets) v.
Amphion, naam van een The-baansch koning, die door zijn spel op de lier wilde dieren en levenlooze voorwerpen wist te treffen. ,
Amphitheater (halfronde schouw ourg; in schouwburgen de rij zitplaatsen recht tegenover het tooneel) o. -s. Amphitheatersgewüze(in een
halfrond).
Amphitrite (godin der zee) v. Amphitryon (gastheer) in. -s. Amplecteeren (omhelzen, omarmen; voor bekend aannemen, verstaan, goedkeuren) bw. Ampliatie (aan vulling; verschuiving) v. -ën. . Amplieeren (aanvullen; Uitstellen, verschuiven bijvoorb. eene rechtszaak) bw.
Amplificatie (uitbreiding) v. Amplificeeren (uitbreiden) ow. AmpliSSimuS(eeretitel aanhoo-
gescholen) m.
Amputatie (afzetting van een
lichaamsdeel) v.
Amputeeren (afzetten) ledematen, bw.
Amstel, m.; -lander, m. -s. Amsterdam, o.; -mer, m. -s. Amulet (tooverkrachtig voorwerp, beschermmiddel tegen gevaren en ziekten) v. -ten. Amusant (vermakelijk) bn. Amuseeren (aangenaam bezighouden, vermaken, verlustigen)
Amusement (vermakelijkheid), o. -en.
ALT
.Althans, bijw.
btfw.; -durend, bn.
Altimetrie (hoogte-meetkunde)
AltOOS, bijw.-,-durend,bn. [v.
Aluin, v.
Alvast, bijw.
Alvermogen, o.
Alvermogend, bn.; -beid, v.
Alveus (bedding eener rivier) m.
Alvleeschklier, v. -en.
Alvorens, bijw. en vw.
Alwaar, bijw.
Alweder en alweer, bijw.
Alwetend, bn. en als zn. (Alwetende) voor God, in.; -beid, v.
AlWÜS, bn. en als zn. (Alwijze) voor God, m.
Alzegenaar, m.
Alziend.bn. en als zn. (Alziende) voor God, m.
Alzijdig, bn.
Alzoo, bijw. en vw.
Alzulk, aanw. vnw.
AmalDile (liefelijk, beminnelijk, teeder) muz.
Amaquot;biliteit (lieftalligheid, vrienddijkheid) v.
Amalgama (mengelmoes) o.
Amalgameeren (met kwik bestrijken, innerlijk verbinden, vermengen, samensmelten) bw.
Amandel (boom) m. -s; (vrnebt) v. -s en -en; -tje, o. -s.
Amanuensis (handreiker; helper) m.
Amarant, v. -en; zekere bloem.
Amaril (polijststeen) y.; -letje.
O. -s.
Amasseeren (ophoopen)bw. Amateur (liefhebber, beminnaar). m. -s.
Amazone leene strijdbare vrouw der oudheid; eene heldin) v. -n. Amazonenkleed (rijkleeding
voor vrouwen) o. -en. Amazonenrivier, v. Amtoacllt, o. -en; -sbewaarder, m. -s; -sgezel, m. -len; -sheer, m. -en; -8heerlijkheid,v.-heden; -shuis. o. -huizen; -skamer,v. -g; -sman, m. -lieden en -lui; -sschool, v. -scholen; -svrouw, v. -cn.
Amtages (omwegen, wijdloopii
heden) mv.
Amtoassade (gezantschap)v. ambassadeur, m. ambassadrice, v.
Amber, m. a
Ambidexter (iemand die de lm kerhand even goed weet te gebruiken als de rechter) m. AmDidexteriteit (even groote vaardigheid met beide de banden) v. .. Amt)ieeren(pogen te verkrijgen,
staan naar) bw.
Ambigeeren (weifelen, wankelen, besluiteloos zijn) ow. Ambigu (dubbelzinnig) bn. Ambiguïteit (dubbelzinnigheid) v. -en. , .
Ambitie (eerzucht, eergevoel;
werkijver) v.
Ambitieus (eerzuchtig; vol werkijver) bn. ambitieuzer, ambitieust.
Ambitioneeren (aanmoedigen, iemands eerzucht of eergevoel opwekken) bw.
Amblyopie (kortzichtigheid,bij-ziendheid) v.
Anabaptisme(wederdooperij) o.
Anabaptist (wetlerdooper, mennoniet) m. en v. -en.
Anachoreet (kluizenaar) m.-re-
Anachronisme (misstelling In de tijdrekening) o.
Anagram (letterverzetting, wisselwoord) o. .
Analogie (overeenstemming) v.
Analoog (overeenstemmend, ge-evenredigd) bn. . ■.
Analyse (ontleding; oplossing) v.
Analyseeren (ontleden; oplossen) bw. , , i,
Anamorphosen (schijnbeelden, droombeelden) mv.
Ananas, v. -sen.
Ananassenkast, v. -en.
Anarchie (regeenngloosheid, wanorde) v.
Anarchist(woelgee8t,onru8t8to-
ker) m. -en. . (bn'
Anarchistisch (regeenngloos)
Anathema (vervloeking, banvloek) o. . , ,
Anathematiseeren (vervloeken; in den ban doen) bw.
Anatocisme (Interest-woeker, Interest van interest) m.
Anatomie (ontleedkunde) y.
Anatomisch (ontleedkundig)bn.
Anatomiseeren (ontleden) bw.
Anatomist (ontleedkundige) m.
Ambroos, m. Ambrozijn, o.
Ambt, o. -en; -je, o. -s. Ambteloos, bn.
Ambtenaar, m. -s of -naren;
-tjo. o. -s; -sleven, o. Ambtgenoot, m. -en; -man,m. -lieden.
Ambtsbezigheid, v. -heden; -broeder,, m. -s; -gewaad, o. -gewaden; -halvc,bijw.; -plicht, m. -en; -verrichting, v. -en. Ambulance (veldhospitaal) v.-s. Ambuleeren (wandelen, rondtrekken, afwisselen) ow. Amechtig, bn. en bijw. -er, st; -beid. v.
Amelioraiiie(verbetering)v.-ties en -tien. (bw.
Amelioreeren (verbeteren) ow. Amen, bijw. en tw. (als zn. o.)
beteckenende: het zij zoo. Amendabel (voor verbetering
vatbaar; strafschuldig) bn. Amendeeren (verbeteren) bw.
Amende honorable doen,
(openlijk verklaren dat men verkeerd gehandeld of gedwaald heeft). (stel) o. -en.
Amendement (wijzigingsvoor-Amerü, v.; -tje, o. -s. Amerika,-o. Amerikaan, m. -kanen; Amerikaansch, bn. Amerveille (voortreffelijk). Amethist, m. -en. Een edelgesteente.
Ametrie (ongelijkheid, oneven redigheid) v. . . ,
Ameubleeren (met huisraad
voorzien) bw.
Ameublement (huisraad)o. -en. Amfioen, (naam van het opium
in Oost-Indië) o.
Amiant (steen- of bergvlas, draad- of vezelsteen, welke zich laat spinnen en door vuur niet verteert) o. ....
Amicaal (vriendschappelijk) bn,
en bijw. amicaler, -st. Amicaliteit (vriendschappelijk
beid) v.
Amice (vriend!) . Amicissime (beste vriend!) Amicitia (vriendschap) v. Amicus (vriend) m.
Amitié (vriendschap) v. Ammoniak (vlugzout) m. Ammonshoorn (zekere zee
schelp) m.
Ammunitie (krijgsvoorraad) v. Amnestie (kwijtschelding)v.-ön. Amnestieeren (kwijtschelding
verleenen aan) bw.
Amor (god der liefde) m. Amoroso (teeder) muz. Amortisatie (schulddelging) v.
-tiën en ties.
Amortiseeren (schuld delgen door aflossing, voor ongeldig of nietig verklaren, uitwisschen)
Amotie (afbraak,het afbreken)v.
Amours (ralnnarljen) mv. - maken, vrijen,het hof maken.
Amoveeren (afbreken, wegnemen,ontvrpemden,ontzetten)bw.
Ampel Iflesch, hanglamp) v. -s.
Ampel (omstandig) bn. en bijw.
Amper (ternauwernood) bijw.
Amphlbie (tweeslachtig dier, op het land en in het water levende) o. -ën.
22
APL
23
Anatoom, m. Anciënniteit (ouderdom in dienst, diensijaren) v. Ancora (muz.) zooveel al«i da capo, d. i. nog eens van voren at aan. Andante (gematigd snel) muz. Andantino (eenigszins langzaam | muz. . Ander, alg. telw. -daagsch, bn. -deels, bijw. -halt' (-halve), bn. -maal, bijw. -werf, bijw. Anders,bijw. -denkend, bn. -om, bijw. -zins, bijw. Andijvie, v. Andoren, m. -s. AndOUille (vleescbwors^ v. -s. Androide( mechaniek menschen-beeld, dat mensclieiijke handelingen verricht, ledepop, automaat) v. Andromanie (manziekheid) v. Androphaag (tnenscheneter), m. -i-hagen. Andropil..;bie (mannenschuw-heid) v. Androphoot) (mannenschuw)bn. Aneantisseeren (vernietigen) bw. (o. Aneantissement (vernietiging) Anekdote (geheim of bijzonder onbekend bericht; kortswijlig verhaal)-n en-s. Anemochord (Avindsnaarspêèl-tuig) m. Anemographie (windbeschrijving) v. Amémoon, v. -monen. Anerie (ezel8streek,domheid, on-gescliiktlieid) v. Angel, m. -s; -tje, o. -s. Anglalse (Engelsche vrouw, En-gelsch meisje; vrouw of meisje bedreven in of ingenomen met al wat Engelach ia, ook Engelsche dans) v. Anglicaan(lid der Anglicaansche kerk) m. en v. -canon; -sch, bn. Anglicisme (woord of uitdrukking aan het Engelsch eigen en iu eene andere taal gebezigd) o, -n. Anglicomaan (naaper of prijzer van al wat Engelsch is) m. en v. -manen. Anglicomanie (naaperij of verheerlijking van al wat Engelsch is) v. Angliseeren(paarden kortstaarten) bw. Angst, m.-en;-kreet,m.-zweet, o. Angstig, bn. -er, -at; -beid, v. Angstvalllg,bn. -er, -at;-heid,v. Angulair (hoekig) bn. Anhl (indigo) m. Anus. m. Anfmadversio (aanmerking, noot; gerechtelijke vermaning)o. Animalisch (dierlijk) bn. Animato (bezield, levendig) muz. Animeeren (bezielen, aanvuren) bw. Animositeit{vijand3Chap,haat)v. Animoso (bezield, aandoenlijk) muz. (m. Animus (geest; moed;gezindheid) Anisette (anyslikeur) v. Anjelier, m. -en. Anjer, m. -s. Anker, o. -s; -tje, o. -s. Ankeren, ow.zw. ik ankerde, heb geankerd; ankering, v. |
Annalen (jaarboeken) mv. Annexatie (aanhechting) v. Annexeeren(aanhechten,bijvoe-genl bw. Annihileeren (voor nietig verklaren! bw. Anniversariön (jaarlijksche plechtigheden) mv. Annonce (aaHkondiging, advertentie! v. -a. Annonceeren (aankondigen, bekendmaken; bw. Annotatie (aanmerking, aantec-kening) v. -tien. Annoteeren(aanmerken,aantee-kenen) bw. Annueel (jaarlljkseh, bijw. jaarlijks) bn. Annuïteit (lijfrente,in Engeland: staatsren(en) v. -en. Annulleeren (vernietigen) bw, Annunciatie(Maria-Bood^chap, II. K. feestdag op 25 Maart) v. Anomalie (onreëelinati'jrheid,uitzondering, afwijking van den regel) v.-lién. (bn. Anoniem (ongenoemd,naamloos) Anonimiteit (naamloosheid, naaiusverzwijging;) v. AnorganiSCilionbewerktuigd,levenloos) bn. Anormaal (abnormaal,afwijkend van den regel ) bn. Ansjovis, v. -sen. Antagonisme (tegenstand, bestrijding) o. Antagonist (tegenstander, bestrijder) m. en v. -en. Ante (voor, eerder dan) bijw. Antecedent (voorafgegane bijzonderheid, vroegere gedraging) o. -en. Antecessor (voorganger, ambtsvoorganger) m. Antedateeren (eene vroegere dagteekening geven aan) bw. Antediluviaansch (van vóór den zondvloed; doodouder-wetsch) bn. Anterieur (eerder, vroeger)bijw. en bn. Anthologie (bloemlezing) v. Anthropologic (menschenkun-de,natuurleer van den mensch)v. Anthropoloog, m. -logen. Anthropophaag (menachen-eter) m. en v. -phagen. Anthropophagie (menschen-eterij) v. AnthropophoWe (menschen-schuwheid) v. Anti (tegen) bijw. Antichambre (voorkamer, wachtkamer) v. Antichaml)reeren(wachten in eene voorkamer) ow. Antichrist (bestrijder of tegenstander van het Christendom) ra. -en. Anticipatie (vooruitneming; vooruitlooping) v. Anticipeeren (vooruitnemen of genieten; vooruitIoopen)bw. Anticonstitutioneel (strijdig met de grondwet; vijandig tegen de gevestigde staatsregeling) bn. Anticritiek (wederlegging van eene beoordeeling) v. Antidateeren. NB. Dit woord deugt niet, behoort te zijn antedateeren. |
Antidotum (tegengif) o. Antiek (oud, in den smaak der oudheid) bn. Antigraaf (tegenachrijver) m. Antikatholiek (vijandig tegen het Roomsche geloof) bn. Antilogie (tegenredeneering; zaak van tweeërlei beteekenis)v. Antilope (hertegeit in Azie en Afrika) v. -n. Antimonium (spiesglas) o. Antinationaal (strijdig met de belangen of met den geest van het volk) bn. Antipathie (natuurlijke afkeer, tegenzin) v. Antiphona (muz.) wisselgezang. Antiphrasis (spotrede, waarin iemand zich zei ven tegenspreekt; tegenspraak) v. Antipode (tegenvoeter) m. -n. Antiquarius (oudheidkenner; oudheidminnaar; koopman in oudheden! m. Antiquiteit (oudheid; overblijf- S' l der oudheid) v. -en. Antirepublikeinsch (tegen de republiek) bn. Antirevolutie (tegenorawente- linscf v. Antirevolutionair (tegen omwenteling gezind, omwenteling te2:engaHnd)bn. als zn. m. -en. Antithese (tegenstelling) v. -n. Antithesis (tegenstelling) v. -theses. Antithetisch (feirenstellend)bn. Antonius-vuur,o. irnk.) hevige Antwoord, o. -en. [roos. Antwoorden, ow.bw.zw.ik antwoordde, heb geantwoord; -woorder, m. -woording, v. -woordster, v. Apanage (jaargeld van jonge prinsen) o. Apanageeren (met jaargeld begiftigen) bw. Apart (bijzonder, afzonderlijk, voor zich, ter zijde) bn. en bijw. Apathetisch(bedrieglyk,valsch) bn. Apathie (ongevoeligheid; onver-schilligheid; lusteloosheid) v. Ap- en dependentiën (al wat er bij behoort.) Apenbakhuis, o, -bakhuizen; -bakkes, o. -en; -bek, o.-ken; -gezicht, o. -en; rkoo),v.; -kop, m. -pen; -kuur, v. -kuren; -liefde, v.; -rok, m. -ken; -spel, o. Apert (open, openbaar, onverho- Aperü, v. -en. len) bn. Aphelium (verste afstand van de zon) o. Aphllanthropie (menschen-haat; liefdeloosheid; eigenzinnigheid) v. Aphonie (sprakeloosheid, atem-loosheid, domheid) v. Aphorismen (korte stellingen) v. mv. A piacere (op wissels) na zicht, binnen vier en twintig uren Apin, v. -nen. Aplaneeren (gelijkmaken,3lech-ten, vereffenen) bw. Aplomb (gevatheid; tegenwoordigheid van geest; vastberadenheid; eigenwaan) o.; met -, zonder weifeling, zonder haperen, meesterlijk. |
AKI
24
ARI
25
■AEY
26
Asymmetrie (ong-elijkheid, on-CTenredigheid) v. Asymphonie (wanklank, wanluidendheid) v. Atechnie (kunsteloosheid, gebrek aan kunstzin) v. Atelier (werkplaats) o. -s. A tempo (in den rechten tijd, nauwkeurig in de maat) muz. A tempo glusto (in den juisten tijdmaat, in algemetene bewe- fing) muz.ing) muz. erlln^ (ontaard wezen, bastaard; m. en v. -en. Atermoyeeren (den betalingstermijn verlengen, een verdrag met zijne schuldeiachers maken) ow. Atheïsme (ongodisterij, godloochening) o. Atheïst (godloochenaar, ongo-dist) in. -en. Athene o. Athener, m. A-theensch. bn. Atheneum (school voor hooger onderwijs) o. athenea. Athleet (kampvechter, forsch gebouwd man) m. -leten. Athletlsch (kampvecht- of wor-stelkundifr; sterk in de vuisten; forsch gebouwd) bn. Athopie (gezichtszwakheid) v. AtlantlSCh(reusachtig.groot)bn. Atlas (een berg in Afrika; ook een kaartboek) m. -sen; -formaat, o. (stof. Atlas, o. -sen. Zekere satijnen Atmosfeer (luchtkring, dampkring) v atmosferen. Atoom Jgrondstof, oorspronkelijke stof, zonnestofje, vezeltje) o. atomen. (o. Atomisme (leer der stofdeeltjes) AtOmiSt(voorstander van de leer der stofdeeltjes) m. -en. Atonle(verslapping, verzwakking der zenuwen, vermoeidheid) v. A tort et a travers,in het honderd, in het wild; met alle geweld. AtOUr (opschik der vrouwen; stoet eener aanzienlijke vrouw; bevalligheid) o. -s. A tCUt prlx, tot eiken prijs, het koste wat het wil. Atrahllair (galzuchtig, zwartgallig) bn. (en o. Atramentsteen (inktsteen) m. Atroce (wreed, afschuwelijk, snood) bn. Atroclteit (wreedheid, afschuwelijkheid, snoodheid) v. -en. A trols, met zijn drieën. Attaché (leerling-diplomaat) m. -s. Attacheer en (aankleven,ver-binden, genegen zijn,liefkrijgen) bw. Attachement (genegenheid, gehechtheid) o. -en. Attaque (aanval, toeval) v. -s. Attaqueeren (aanvallen, aangrijpen) bw. Attellanen (kluchtenmakers, hansworsten) mv. Attendeeren (letten op) ow. Attendrisseeren (bewegen, het gevoel opwekken, verteederen) bw. Attent (opmerkzaam) bn. enbijw. -er, -st; -heid, v. |
Attentaat (gewelddadigheid, misdadige aanslag) o. Attentie (oplettenheid) v. -s. Attermineeren (uitstellen) bw. Attest (getuigschrift) o. -en. Attestatie (getuigschrift) v. -tien en -ties. Attesteeren (verklaren, getui- fen, bekrachtigen) bw.en, bekrachtigen) bw. fciSCh (schoon, sierlijk, uitge- i lezen; vernuftig, zinrijk, fijn)bn. Attitude (houding, lichaamsstand) v. -s. (voeling) o. Atcouchement (aanraking, be- Afctractie ;aautrekking,aantrek-kende kracht) v. Attrait (bekoorlijkheid, aanlokkelijkheid) o. -s. Attrapeeren (betrappen, vangen) bw. Attrihueeren (toeschrijven,toe-eigenen, toevoegen) bw. Attribuut (zinnebeeldig kentee-ken, kenmerkende eigenschap) o. - buten. jow. Attroupeeren (samenscholen) Attroupement (samenscholing) o. Aubade (ochtendhulde met muziek of zang) v. -s. Au courant (bp de hoogte). Auctie (veiling, openbare ver-kooping, meestal van boeken) v. -tien en -ties. Auctionaris (opveilder, ver-koopinghouder) m. -sen. Audientie (gehoor) v. Audientieblad (door den griffier opgemaakt proces-verbaal van het voorgevallene op de terechtzitting) o. Auditeur-militair (ambtenaar van het openbaar ministerie bij den krijgsraad) m. auditeuren en auditeurs-militair. Au fait, bekend met eene zaak. Au fond, in den grond, in het wezen der zaak. Auglas-stal (fab.) beestenstal, (fig.) vuil, moeieiyk werk; den Augias-stal reinigen,misbruiken uitroeien, een verwaarloosden boel redderen. Augmentatie (vermeerdering toename) v. (bn. Augmentatief (vermeerderend) Augmenteeren (verhoogen,ver-meerderen, versterken) bw. Augurk. Zie Agurk. Augustus, m. Oogstmaand. Au porteur, aan toonder. Aurea bulla (gouden bulla) v. Aurora (morgenstond, morgenrood) v. A uso, naar wisselgebruik. Austraal (zuidelgk) bn. Australië, o. Australisch, bn. Autaar, O. autaren. Auteur (opsteller, schrijver; dader, leider, hoofdpersoon) m. -s. Authenticiteit (geloofwaardigheid, echtheid, iets dat gezag heeft) v. Authentiek (rechtsgeldig; geloofwaardig, echt) bn. Authentiseeren (ic den rechts-geldigen vorm bekrachtigen)bw. Autobiographie (eigene levensbeschrijving) v. Autoblographisch (door den persoon zelven beschreven) bn. Autocraat (alleenbeheerscher) ui. -craten. Autocratisch (onbeperkt) bn. Auto-da-fé (geloofshandeling, ketterverbanning, terechtstelling rechtsdag (ook vonnis) der inquisitie) o. Autograaf (eigenhandig geschrift) v. autografen. AutOgraphiSCh(eigenhandig geschreven) bn. Automaat (een zich zelf bewegend menschenbeeld; schertsen-(lerwys, iemand die werktuiglijk doet wat anderen hem laten doen, speelpop) m. - maten. Autonomie (zelfwetgeving, eigene staatsregeling; vrijheid van wil) v. Autopsie (lijkopening, lijkschouwing) v. Autorisatie (volmacht; machti-K'ng) v. Autoriseeren (machtigen, volmacht xeven) bw. Autoriteit (macht aanzien, ge zag,waardigheid;gestelde macht) v. -en. Aux armes! te wapen! Auxiliair (tot hulp verstrekkend, hulp-). Aval (wisselborgtocht) o. Avanoe(winst in den handel;toe-nadering, voorschot) o. Avanceèren (voorwaarts gaan, bevorderen;voor8chieten) ow.bw. Avancement (bevordering) o. -en. Avantage (voordeel, betering, voorrecht) o. -s. (by w. Avantageus (vuordeelig) bn. en Avant-garde (voorwacht, voorhoede) v. Avant-scène(voorgrond van het tooneel) v. Avantureeren (wagen, te ver vooruittrekken) ow. en bw. Avantuurschip (een koopvaardij-smokkelaar als kaper uitgerust) o. Aveelzaad, o. Avegaar (grooteboor) m.-s en -garen. Ave Maria, o. formuliergebed bij de R. K. het Wees Gegroet! Avenue (laan, oprijlaan, toegang! v. Averechts, bijw. verkeerd. Averechtsch, bn. Averij, v. -en. Avers (beeld- of voorzijde der munten en medaljes) v. Aversie (afschnw, afkeer, wal- v* . , . Avertissement (aankondiging, kennisgeving) o. -en. Averuit{eene altijd groene plant, ook wel Averoen genoemd) v. Aveu (toestemming; bekentenis) o. -s. A vista, op zicht, op vertoon. Avitailleeren (spü^gen, van levensmiddelen voorzien) bw. A vocasserie (rechts verdraaiing, advocatenstreek) v. Avoceeren (terugroepen, afvorderen; berichten) bw. Avond, m. -en. Avontaren,bw.zw.ik avontuurde, heb geavontuurd. Avonturier, m. -s; -ster, v. -s. |
BAL
27
Avontuur (zeldzaam geval, zonderlinge gebeurtenis) o, -turen; -tje, o. -s. Avontuurlijk, bn. en bijw. -er, -st. Avorteeren (mislukken) ow. Avortement (afdrijving; miskraam; mislukking) o. Avoué (beschermer; pleitbezor-ger) m. Avoueeren (erkennen, toestemmen, belijden) bv. A VOUS, mijn dienst aan u, gezondheid. Axioma (vaste grondstelling, klaarblijkelijke waarheid) o. -1s. Azen, bw. zw. ik aasde, heb geaasd. Azië, o., Aziaat m. Aziaten. Aziatisch, bn. Azig, ook Azing (Friesche rechter) m. azigen en azingen. Azün, m. -en. Azünaolitig, bn. -er, -st. Azynen, bw. zw. ik azijnde, heb gcazijnd. Azimutn (toppuntshoek) o. Azimuthspeiling, v. -en. Azing(Friesche réchter).Zie Azig. Azingquot; (het azen) v. Azogl-SCllip(waarmede de Spanjaarden het kwikzilver naar Amerika verzenden) o. Azuur (hemelsblauw) o. Azuren, bn. B, v. b's. Tweede letter van het Alphabet, de eerste van de medeklinkers. — In de muziek de naam van den zevenden toon, cigenoemd-.sleutel van B mol. — In Romeinsche opschriften be-teekent -'B. 309. en met een streepje erboven (aldus B) 3000. B. — Beatus of Bbata, de zalige. B.C. —Balneum cixehis, asch-bad. — (als opschrift boven muziekstukken) Basso continuo, generale grond- of hoofdbas. B.C.D. — Bono cum Deo, met (hulp van) den goeden God. Beo. — Banco. Biel. — Biblia, deBijbel,Heilige Schrift. Biblioth. — Bibliotheek. B.L. — Benevole lector, toegenegen of goedgunstige lezer. Bl. of Blz. — Bladzijde. B.M. — Beatae memoriae, zaliger gedachtenis. Ook wel Balneum maris, zeebad. Br. — Broeder (vrijmetselaar enz.) B.V. — Beata virgo, de heilige Maagd (Maria). B.v. of Bijv. — Bij voorbeeld. Ba, fw. Baadje, o. (op zijn -). Baai (wolllen stof) v. -en. Baai (zeearm) v. -en. Baai (roode -, wijn) v. |
Baaien, bn. van baai. Baaierd m. verwarde klomp. Baai-tabak, v. Baaivangen (sierlijk op schaatsen rüden, ow. Alleen gebruikelijk in de onbeijaalde wijs. Baaivanger, m. -s. Baak, v. baken. Baal, v. balen; -tje, o. -s. Baal (afgod) m. Baaispriester, m. Baan, v. banen; -tje o. -s. Baanderheer, m. -en. Baar, bn. Baar (draagwerktuig; zeegolf;me-taalstaaf, v. baren. Baarblükelyk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Baard, m. -en; -je, o. -s. Baardeloos, bn. zonder baard. Baarden (een baard krijgen) ow. zw. ik baardde, heb gebaard. Baardig, bn. -er, st. Baarlijk, bn. wezenlijk. Baarmoeder, v. -s. Baars (een visch) m. baarzen. Als stofnaam v.; -je, o. -s. Baarvlies, o. - vliezen. Baas, m. bazen; -je, o. -s; -schap, o. Baat, v. baten; -zucht v. -zuchtig, bn. en bijw. (-er, -st), -zuchtigheid, v. Babbelachtig, bn. -er, -st. Babbelen, ow. ik babbelde, heb gebabbeld; babbelaar,m. babbelaarster, v. babbelarij, v. Babbelguigje, o. -s; -kous, v. -en; -moer, v. -s. Babyn (garenklos) v. -en. Babijnen, bw. zw. ik babijnde, hebgebabynd; babijner, m. ba-bij u ster, v. Babiolen (kinderspeelgoed; beuzelingen) mv. Babok (lomperd) m. -ken; -kig, bn. en bijw. -er, -st. Babouches (soort van muilen met achterstukken) mv. Baccalaureaat (laagste academische graad of waardigneid. Baccalaureus, m. hij die dien graad verkregen heeft) o. Bacchanaliën (drinkgelagen) Bad, o. -en. [mv. Baden, ow. zw. ik baadde, heb gebaad; baadster v. bader, m. bading, v. Badinage (kortswijl, vroolijke scherts) v. Badine (dun rottinkje) v. -a. Badineeren(kortswijlen,schert-sen) ow. Baffen (bassen) ow. zw. ikbafte, heb gebaft; baffer, m. Bag (Dagge) v. -gen. Edelgesteente. Bagage (reisgoed) v. -s. Bagatel (kleinigheid) o. -len; Bagger, v. [-letje, o. -s. Baggeren, bw. zw. ik baggerde, heb gebaggerd. Baggerman, m. -lieden en -lui; -molen, m. -8; -net, v. -ten; -praam, v. -pramen; -schuit, v. -en. Bagno (slavengevangenisin Con-stantinopel, galeistraf-gevange-nis in Frankrijk) o -'s. Baguette (stokje) v. -n. Bargneuse(badmutsje;baad8ter), v. -s. |
Baignoir (badkuip) o. Bajonet, v. -ten. Bak, m. -ken; -je, o. -s. Bakbeest, o. -en. BakbOOrd,o. -en; -swachtv. -en. Bakelaar (laurierbezie) v. Baken, O. -s; -geld, o. -stok, m. Bakenen, ow. zw. ik bakende, heb gebakend. Baker, v. -s. Bakeren, bw. zw. ik bakerde,heb gebakerd. Bakermand, v. -en; -mat, v. -ten; -moer, v. -s; - schelling,m. -en; -speld, v.-en; -stoel m.-en. Bakhuis (bakkes,aangezicht;ook bakplaats, bakkerij) o. -huizen. Bakkebaard, m. -en; -je, o. -s. Bakkeleien, ow. zw. ik bakkeleide, heb gebakkeleid.quot; Bakken (koken) bw. en ow. st. ik bakte, heb gebakken. Bakken (op 't triktrakbord spelen) ow. zw. ik bakte, heb gebakt. Bakker, m. -s; -tje, o.; -ij, v. -en. Bakkerin, v. -nen. Bakkersgild, o. -en; -knecht, m. -s;-leerling, m. -en; -nering, v. -en; -oven, m. -s; -schotel, m. -s; -wagen, m. -s; -winkel, m. -s. Bakkes, o. -sen; -je, o. -s. Bakloon, o. -en; -oven, m. -s; -pan, v. -nen. Baksel, o. -s; -tje, o. -s. Bakslag, v. Een scheepstouw. Bakslagerij, v. -en. Bakstag, v. -skoelte,v.-wind m. Baksteen,m. -en; -tje, o. -s. Baktand, m. -en; -trog m. -gen; -visch, v. -visschen; -werker, m. -s. Bal (bol) m. -len; -letje, o.; -spel, o.zak,m. Bal (dansparty) o. bals; -kleed, o.; -kleeding, v. Balanceeren, ow. evenwicht houden; besluiteloos zijn. Balanceermes, o. -sen; -stok, m. -ken. Balans, v. -en; -je, o. -s. Balansenmaker, m. -s. Baldadig (boosaardig) bn. - er, -st; -heid, v.; -lijk, bijw. Balddadig (vermetel) bn. -er,-st; -heid,v.; -lijk, bijw. Balderen, ow. zw. ik balderde, heb gebalderd. Balein, O. voor de stof en v. voor het uit de stof bewerkte, -en. Baleinen, bn. Balg, m. -en. Balio, v. -liën en -lies. Baliekluiver, m. -s; -mand, v. -en. (-pen. Baljuw, m. -en of -s; -schap o. Balk, ra. -en; -je, o. -s. Balken, ow. zw. ik balkte, heb gebalkt; balker, m. balkster, v. Balkon, O. -s en -nen. Ballade (verhalend gedicht over eene avontuurlijke gebeurtenis) v. -n. Ballast, m. -en. Ballasten, bw. zw. ik ballastte, heb geballast. Ballen, bw.zw. ik balde, heb gebald. Ballet (tooneeldansjo. -ten. |
BAL
28
Balling, m. en v. -en; -schap, v. Ballistiek, v. werpkunde. Ballon (luchtbol, windbal) v. -8. Ballot, v. baal (koopwaren). Ballotage, v. ate mui in}?, atem-uitbrengiuK doormiddel vaneen witten bal vóór of een gekleur-den bal tepren. Balloteeron, bw. zw. door balletjes of boontjes zijne stem uitbrengen, daardoor kiezen of verwerpen. Bal masqué (gemaikerd bal, mv. bals masques) o. Baloorig1, bn. -er, -st; -heid, v. Balsem, m. • a. Balsemachtig, bn. Balsemen, bw. zw. ik balsemde, heb gebalsemd; balseming, v. BalsturiR-, bn. -er, -st; heid, v. Balustrade (leuning; hekwerk, hek) v. -n of -s. Bamboclies, mv. marionetten. Bamboes, O. bamboezen. Ban, m. -nen. Banaal (alledaagsch, gemeen) bn. en bijw. banaler, -st. Banaliteit (iremeenplaats, alle-daa^sche uitdrukking) v.-en. Banaan, v. bananen. Banco (bank, bankgeld) o. Band, o. voor de stof, m. voor een stuk der stof, -en. Bandage (bindsel, verband) o.-s. Bandelier, m. -en. BandelOtten, mv. oorhangers. Banderol(scheepswimpel;ruiter-vaan; trompetkwast) v. -len. Bandiet, m. -en. Ban diet en troep, m. -en. Bandrekel, m. -a. Banen, bw. zw. ik baande, heb gebaand. Bang, bn. en bijw. -er, -st.Bang-heid en bangigheid v. Banier, t. -en. Banier, m. -s. Banjerheer, m. -en. Banlc, ▼. -en; -je, o. -s. Bankaard, m. -en en -a. Onecht kind. Bankbiljet, o. -ten; -breuk, v. -en; -briefje, o. -s. Banken, ow. zw. ik bankte, heb gebankt. Bankeroet, -ier. Zie Bankroet. Banket, o. -ten. Banketeeren, ow. zw. ikbari-keteerde, heb gebanketeerd; banketeerder, m.banketeering,v. Bankier, m, -s; -shuis, o. -hui-zen; -skantoor, m. -toren. Bankroet, o. -en; -ier, m. -s; -ierster, v. -a. Banlleue, t. rechtsgebied. Banneling (balling) m. en v.-en. Bannen, bw. st. ik bande, heb gebannen; banning, v. Bannissement (verbanning uit het land) o. (maal) o. Banquet (groot en prachtig gast- Bar, bn. en bijw. -der,-st;-heid,v. Barak (ook brak) v. -ken. Soldaten vcrblyf. Barbaar, m. barbaren. Barbaarsch bn. en bijw. -er, meest -heid, v. Barbarfje, o. Barbarijsch, bn. Barbarisme (woord of gezegde, verkeerdelyk naar een uit-heenuch voorbeeld gevormd) o. |
Barbe (halskraag aan vrouwc-kansels) v. Barbeel (zekere visch) m. -en. Barbette (brits, slaapbank) v. Barbier, m. -s en -en; -sjongen, m. -s; -swinkel, m. -s. Barbieren, bw. ow. zw. ik bar-bierde, heb gebarbierd. Barbouilleeren, ow. kladschilderen, opsmeren, opkletsen. Barcarolle (bootje om te spelevaren; spelevaartlied) v. Bard, m. -en. Bardenzang, m. -en. Bardezaan (voormalige hellebaard) m. -zanen. Bardietjo, o. -3. Baren, bw. zw. ik baarde, heb gebaard; baring, v. Barensnood, m. Barensteel lln de wapenkunde hetzelfde als iambel) m. -stelen. Barensv/ee, o. -ën. Baret (muts; doctorale hoed) v. -ten. Barg (een gesneden zwijn)m. -en. Barge (trekschuit) v. -s. Bargoensch (onverstaanbare taal; koeterwaalsch; kramerslatijn) o. Bariton (muz.)lichtf; bas,lichte-ba^zanger, -s. Bark (zeker vaartuig,barge)v.-en. Barkan (zekere stof) o. -s. Barkas (srroote sloep) v. -sen. Barkhout, o. -en. Barkoen (scheepst.) o. Barm (zekere visch) m. -en. Barmhartig, bn. en byw. -er, -st; -heid, v.; -lijk, bijw. Barmte (een aardhoop) v. -n. Barren, bw. ow. zw. ik barnde, heb fcebarnd; barning, v. Barnsteen, o. Barnsteenen, bn. Barok (scheefrond; zonderling, wonderlijk, grillig, belachelijk) bn. en bijw. Barometer, m. -s. Baron, m. -s of -nen; -es v.-sen. Baronie, v. -ön. Barophonus (muz.) m. bassist, die eene zware stem heeft. Barouchet (licht rijtuig op vier wielen) v. -ten. Earquerrolle (klein lustvaartuig; kleine Italiaanschc bark)v. Barrevoetbroeder, m. -s. Barrevoeter, m. -s. Barrevoets, bijw. Barricade (versperring) v. -s. Barricadeeren (verschansen,af-sluiten door allerlei voorwerpen, versperren) bw. (v. -s. Barri re (slaprboom, hek, g:rens) Barrière-tractaat, o. -taten. Barsch, bn. en bijw. -er, -t; -heid, v. Barst (berst, borst) m. -en. Barsten, ow. st. ik bar8tte,bor8t, ben prebarsten, geborsten. Baryphonie (zware spraak) v. Bas (baszanger) m. -sen. Bas (speeltuig enba8partij)v.-sen. Basalt (ijzermarmer) o. Basalten, bn. Bascule (werktuig om te wegen; hefboom; slinger; schommel; wpifeling,onbe8tendis:heid;-stelsel, het draaien met alle winden,. weifelende staatkunde) t. |
Baseeren, bw. gronden, grondvesten, bevestigen. Basement (voetstuk voor beel-df n of zuilen) o. -en. Basilisk (zekere slang; hersenschimmig gedrocht) m.-en. Basis (grond, grondslag, voetstuk) v. -sen of bases. Bas-relief (half verheven snijwerk) o. Bassa (pacha, regent eener provincie in Turkije of eeretitel van Turksche ambtenaren) m. Bassen, ow. zw. ik baste, heb gebast. Bassethoorn en -horen, ra. -s. Bassetspel (zeker kaartspel) o. Bassin (kom, bekken, dok; eenc door natuur of kunst gevormde haven) o. -s. Bassist, ra. -en. Basso continuo (rauz.) generale grond- of hoofdbas. Basso ripieno (muz.) de volle Bast, m. -en. [bas. Basta (klaverenaas in het omberen quadrillespel) v. -'s. Basta, tw. genoeg! halt 1 houd op ! Bastaard en basterd, ra. bastaarden en bastaards of basterds. Bastaardij, v. Bastachtig, bn. Basteloos, bn. Basterdnachtegaal, m. -s en -galen. Basterdsuiker, v. Bastiaan, Mansnaam (op sla-venplantages kleurling, die, onder den blanc-officier, over de slaven gesteld is). Bastion (bolwerk aan eene vesting) o. -s. Bastonnade (stokslagenstraf) v. Bastonneeren (bA.tonneeren) ow. bw.raet stokken slaan,vech-ten, afrossen. Bataaf, m. Bataven; Bataafsch, bn. Batavier, m. -en. Bataille(veldslag,8trijd,gevecht) v. -s. Batailleeren (vechten, sabelen; zwetsen) ow. Bataljon, o. -s. Baten, ow. meest onp.w. zw. het baatte, heeft gebaat. Bathengel (zeker kruid) v. Batig. bn. Batist, o. kamerdoek, fijnst linnen van Kamerijk. Batisten, bn. Batrachiet (vorsch- of padde-steen) o. BatSCh (loos, trotsch) bn. en bijw. -er, -te; -heid, v. BattOir (stamper; palet in het kaats- of beugrlspel) m. BattOlOgle (ijdel gesnap, nutte-looze herhaling) v. BattOUrite(het voorslaan van de maat) muz. Bauwen, ow. zw. ik bauwde,heb gebauwd. Ba var dage (gezwets, snorkerij) v. Baviaan, m. -anen. Bavianengezicht, o. -en. Bayadere (dansen en tooneelspe-len-nitvoerater in Indië; vron-werok met gekleurde dwaraloo-pende «trepen) v. -n of -8. |
BAZ
29
30
BEE
Behameren, bw. zw. ik beha-merde, heb beharaerd; behame-ring, v.
Behandelen, bw. zw. ik behandelde, heb behandeld; behandelaar, ra. behandeling, v. Behandigen, bw. zw. ik behan-digde, heb behandigd; behandi-ging, v.
Bèhangen, bw.st.ik behing, heb behangen; behanger, ra. behan-
gerij, v.
Behangersknecht, ra. -s; -rekening, v. -en; -tafel, v.-s;-win-ki-l, ra. -s.
Behangsel, o. -s.
Behartigen, bw. zw. ik behartigde, heb behartigd; beharti-ger, ra. behartiging, v. behartigster, v.
Beheeren, bw. zw. ik beheerde, heb beheerd; beheer, o. beheerder, ra. beheering, v. beheerster, v.
Beheerschen, bw. zw. ik be-heerschte, heb behcerscht; be-heerscher, ra. beheersching, v. beheer scheres, v,
Beheien, bw.zw. ik beheide, heb
beheid; beheiing, v. Beheinen,bw. zw. ikbeheinde,
heb beheind; beheining, v. Beheksen, bw. zw. ik behekste,
heb behekst; beheksing, v. Behelpen (rich)ww.st.ik behielp
mij, heb raij beholpen. Behelzen,bw. zw.ikbehelsde,heb behelsd, veelal gebruikelijk in den 3den persoon,dit bericht behelst, dat....
Behemot(een monsterachtig dier waarvan in den Bijbel gesproken wordt) ra. -s.
Behendig, bn. en bijw. -er^ -st;
-heid, v. -heden; -lijk, bijw. Behept, vd. van het verouderde werkw. behappen,bevangen. Behoeden, bw. zw. ik behoedde, heb behoed; behoeder, ra. behoeding, v. behoedraiddel, o. behoedster, v.
Behoedzaam, bn. en bijw. -za-
tner, -st; -heid, v.
Behoef, o. (ten behoeve van). Behoefte, v. -n.
Behoeftig, bn. er, -st; -heid, v. Behoeven, bw.ow.zw.ik behoefde, heb behoefd.
Behooren, ow. zw. ik behoorde,
heb behoord.
Behoorlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Behoud, o.
Behouden, bw. st.. ik behield, heb behouden; behouder, m.be-ding, v. behoudster, v.
Behoudenis, v.
Behoudens, vz.
Behoudsman, m. -lieden. Behouwen, bw. st. ik behieuw,
hel) behouwen; bebouwing, v. Behuisd, ba.
Behulp, o.
Behulpzaam, bn. -zamer, -st;
-heid, v. .
Behuweltjken, bw.zw. ik behu-
welijkte, heb behuwelijkt. Behuwen, bw. zw. ik behuwde, heb behuwd; saraenstell.raet behuwd; -broeder, ra. -dochter, v. -moeder, v. -vader, m. -zoon, m* -zuster, v.
Beeldendienaar,m. -s; -dienares, v. -sen; -dienst, m.; -dienster, v. -s; -galerij, v. -en; -kramer, m. -s; -stom, m. Beelderig, tin. -er, -st. Beeldliouwen,bw.zw. ikbeeld-houwde, heb gebeeldhouwd; beeldhouwer, ra. -bouwerij, v. -houwersknecht, m. -houwers-winkel, m. -houwkunst, ▼. -bouwwerk, o.
Beeldig, bn. -er, -st. Beeldjeskoop, ra. -en. Beeldrijk, bn. -er -st-, -heid, v. Beeldstormer, m. -s; -storme-
rij, v. -en.
Beeltenis, v. -sen.
Beemd,ra. -en.
Been, O. -en (lichaatnsdeelen1 beenderen (knoken, gebeente); -achtig, bn. -derasch, v. -derhui», o. -dorraeel, o. -der8oep,v.
Beenen, bn.
Beeneter, ra.
Beenig, bn. -er, -st.
Beenloos, bn.
Beenzwart, o.
Beerivarken,waterkecring,muur-stut, heiblok) ra. -en; -tje, o. -s. Beer (verscheurend dier) ra. beren; -tje, o. -s.
Beer (drek) ra.
Beersteker (nachtwerkerjra. -s. Beërven, bw.zw. ik beërfde, heb
beërfd; beëmng, v.
Beest, o. -en (v. in:de - spelen); -achtig, bn. (-er, -st);-achtig-heid, ▼. -enboel, m. -endokter, ra. -enraarkt, v. -en3i)el,o. -en-stal, m. -enteraraer, m. -ig, bn, (-er, st),-igheid, v.
Beet (bnp) ra. beten.
Beet (biet) v. -en; - wortel,ra. Beethebben, bw. onr. zw. i': had beet, heb beetgehad. 1-s. Beetje (kleine hap, klein stukjo. Beetkrijgen, bw. st. ik kreeg
beet, heb beetgekregen. Beetnemen, bw.st. ik nam beet,
heb beetgenomen. Beetpakken, bw. zw. ik pakte
beet, heb beetgepakt.
Bef, v. -fen; -je. o. -s.
Befaamd, bn. en bijw. -er, -heid, v.
Begaafd, bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v. -heden.
Begaan, bw. OW. onr. st. ik
beging, heb begaan. Begaanbaar, bn.; -heid, v. Begapen, bw. zw. ik begaapte, heb begaapt; begaapster, v. be-gaper, m. begaping, v. Begaven, bw. zw. ik begaafde,
heb begaafd.
Begeeren, bw.zw. ik begeerde,
heb begeerd; begeerder, ra. Begeerlg, bn. -er, -st; -beid, v. Begeerlijk, bn. -er, -st;-heid, t. Begeerte, ▼. -n.
Begekken, bw. zw. ik begekte,
heb bezekt.
Begeleiden, bw. zw. ik begeleidde, heb begeleid; begeleider, m. begeleiding,v.begeleidster,v
Begelnkzaligen, bw.zw. ik be gelukzaligde.heb begelukzaligd; begelukzaligine:, v. Begenadigen, bw.zw. ik begenadigde. heb begenadigd; begenadiging, v.
'I'
m
jk
v, i
Begeven, bw. st. ik begaf, heb begeven; begever, ra. begeving, v. begeefster, v.
Begieten, bw.st. ik begoot, heb begoten; begieter, m. begieting, v. begietster, v.
Begiftigen, bw.zw. ik begiftigde, heb begiftigd; begiftiger, m. begiftiging, v. begiftigster, v. Begijn, v. -en; -tje, o. -s. Begijnenhof, o.; -koek, ra. -en; Begin, o. [-rijst, v.
Beginnen, bw. ow. st. ik begon, heb en ben begonnen; beginner, ra. beginster, v.
Beginsel, o. -en en -s. Beglimpen,bw.zw.ik beglimpte,
heb b ■glimpt; begliiuping, v. Begluren, bw.zw. ik begluurde, heb begluurd; begluring, v. be-gluurder, ra. brgluurster, v. Begommen, bw. /.w. ik begom-de, heb bogorad; begomming, v. Begoochelen, bw.zw. ik begoochelde, heb begoocheld; bcgoo-chclaar, ra. begoochelaarster, v. hesoocbeling, v.
Begooien, bw. zw. ik begooide,
heb begooid.
Begraafplaats, v. -en. Begraasd, bn.
Begrafenis, v. -sen. Begrauwen, bw. zw. ik be-
ïrauwde, heb begrauwd. Begraven, bw. st, ik begroef, heb begraven; begraver, m. begraving, v. Bègrazen,bw.zw.ik begraasde,
heb begraasd.
Begrenzen, bw.zw. ik,begrensde. heb begrensd; begrenzing,v. Begrüpelijk,bn. er, -st; -hpid,v. Begrijpen, bw. st. ik begreep.
heb begrepen.
Begrimraen, bw.zw. ik begrira de, heb begrirad; begrimming,v Begrinten, bw.zw. ik begrintte, heb begrint; begrinting, v
Begrip, o. -pen. Begripswoord, o. -en. Begroeien, ow.zw. ik begroeide,
hen begroeid; begroeiing, v. Begroeten, bw.zw.ik begroette,
heb begroet; begroeting, v. Begrommen,bw.zw.ik begrom-
de, heb begromd.
Begrooten, bw.zw.ik begrootte, heb begroot; begrooting, v. be-arrooteaderwijze, bijw. Begruizen,bw. zw.ik begruisde,
heb begruisd.
Beguichelen, bw.zw. ik begui cbelde, heb beguicheld; begui-laar, m. beguichelaarster, v. be guich eling, v.
Begunstigen, bw.zw.ik begun stigde, heb begunstigd; begun -stiger, ra. begunstiging, v. be gunstigster, v.
Behaaglijk, bn. -er, -St;-heid,v Behaagziek, bn. -er, -st. Behaagzucht, v.
Behaard (met haarbegroeid)bn, -heid, v.
Behageld (raethagel bedekt.bn. Behagen, ow. zw. ik behaagde,
heb behaagd; behaging, v. Behalen, bw. zw. ik behaalde, heb behaald; behaler. ra. beha Una:, t.
Behalve, büw. en vz.
......—........—
;
ik.
BEI
31
32
BEL
Belakken, bw. /.w. ik belakte, heb belakt; belakker, m. belak-king, v. bciakster, v. Belanden, ow. zw. ik belandde, ben beland; belauding, v. Belang, O. -en. Belangeloos,bn.en bijw. -loozer, looste; -heid, v. Belangen (betreffen) onp.w. zw. bet belandde, beeft belangd. Belangende (aangaandeWz. Belanghebbende, m. en v. -n. Belangrijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Belangstellen, ow. ik stelde belang, heb belangg-esteld; be-langstellin?, v. Belangstellend, bn. -er, -st. Belangwekkend, bn. Belappen, bw. zw. ik belapte, heb bel apt. Belastbaar, bn.; -heid, v. Belasten, bw. zw. ik belastte, heb belast. Belasteren, bw. zw. ik belasterde, heb belasterd; belastering, v. Belasting, v. -en; -biljet,o.-ten; -schuldi-re, m. en v. -n. Belatten, bw. zw.ik belatte, heb belat; beiatting, v. Belderom (een vette os, gildos) m. -men of -s. Beleedigen. bw, zw. ik belee-digde, heb beleedigd; beleediger, m. beleediging, v. beleedig-ster, v. Beleefd, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -elijk bijw. Beleefdheldsliaive, bijw. Beleemen, bw. zw. ik bclcemde, heb boleemd; beleeming, v. Beleenbaar, bn. Beleenen, bw. zw. ik beleende, heb beleend; beleener, m. beleening, v. beleenster, v. beleenbank, v. Belegeren, bw. zw. ik belegerde, heb belegerd; belegeraar, m. Belegering, v. -en; -saffuit, v. -en; -sgeschut, o.; -skunat, v.; -sspel,o.-len; -swerktmg,o.-en. Beleggen, bw. zw. ik belegdel of beleide), heb beleerd (of beleid); belegger, m. belegging, v. beleg-hout, o.; belegsel, o.belegseltje, o.; belegster, v. belegstuk, o. * Beleiden (besturen) bw. zw.ik beleidde, heb beleid; beleider, m. beleidster, v. Belekken, bw. zw. ik belekte, hrb belekt. Belemmeren, bw.zw. ik belemmerde, heb belemmerd; belem-meraar, m. belemmering, v. Belemnleten, m. mv. verstee-ningen van onbekende zeedieren. Belenden, OW. zw. ik belendde, heb belend; belending, v. Bel-esprit (schrander hoofd, geestig schrijver) m. (mv.beaux-«sprits). Bel-étage (middelste verdieping van een hnis). Beletsel, o. -en, -s; -tje, o. -s- Beletten, bw. zw. ik belette, heb belet; Ibeletting, v. |
Beleven, bw. zw. ik beleefde, heb beleefd. Belezen, bw. st. ik belas, heb belezen; belezer, m. beleziag, v. Belezen, bn. -er,-st; -htid, v. Belg, m. -en. Belgicisme, o. Bel-Kiê, o. Belgisch, bu. Belgen (zich) WW. zw. ih belgde mij, neb mij gebelgd; belging, v. Belgziek, bu. -er, -st. Belhamel, m. -s. Bellal(slecht Qiensch)m.-skind,o. Belichamen, bw.zw. ik belichaamde, heb belichaamd; belichaming, v. Beliegen, bw. st. ik beloog, heb belogen; belieger, m. belieg-ater, v. Believen, ow. zw. ik beliefde, heb beliefd; als zn.o.; beliefster, v. believer, m. believing, v. Belijden,, bw. st. ik beleed, heb beleden; belijdenis, v. belijder, m. belijder» j, v. Belijmen, bw. zw. ik belijmde, heb belijmd; belijmin^. v. Belijnen, bw.zw. ik belijnde, heb belijnd; belijnins;, v. Belikken, bw.zw. ik belikte.heb belikt. (-donna's. Belladonna (schoone vrouw) v. Belle (schoone) v. -s. (held. Bellen, ow.zw. ik belde, heb ge- Belles-lettres (fraaie letteren, schoone wetenschappen). Belletrie (letterkunde) v. Bellettrist (een vriend of kenner der fraaie letteren) m. -en. Bellettristisch {letterkundig) bn. Bellevne en Belvedère (eene plaats met schoon uitzicht) o. Beloeren, bw. zw. ik beloerde, heb beloerd; beloerder, m. be-loering, v. beloerster, v. Belofte, v. -n. Beloftenis, v. -sen. Beloken,vd. en lm.van het oude beluiken. Beloken'Paschen, de eerste Zondag na Paschón. Belokt (met lokken bezet) bn. Belommeren, bw. zw. ik belommerde, heb belommerd; belommering, v. Belonken, bw.zw. ik belonkte, heb belonkt; belouking v. Beloonen, bw.zw. ik beloonde, heb beloond; belooner, m. be-loonins, v. beloonster, v. Belooninkje, o. -s. Beloop, o. Beloopen, bw. ow. st. ik beliep, heb beloopen. Beloven, bw. zw. ik beloofde, heb beloofd; belooamp;ter,v. belo-ver, m. beloving, v. belofte, v. Belroos, v. Belt (aschbelt) v. -en. Belt feene zeeëngte) v. -en. Beluiden(beluien) bw.zw ik be-luidde(belaide), heb beluid. Beluiken (afloopen, eindigen); slechts het vd. beloken is gebruikelijk. Beluisteren, bw. zw. ik beluisterde, heb beluisterd; beluis-teraar, m. belulsteraarster, v. beluistering, v. Belust, bn. en bijw. -er; -heid,v. Belvedère en Béllevue(8choon uitzicht) o. |
Bemachtigen, bw. zw. ik bemachtigde, heb bemachtigd; bemachtiging, v. Bemalen (met den watermolen) bw. st. ik bemaalde, heb bemalen. Bemalen (beschilderca) bw. zw. ik bemaalde, heb bemaald. Bemaling, v. -en. Bemalingswerktuig, o -en. Bemannen, bw. zw. ik bemande. heb bemand; bemanning, v. Bemantelen, bw. £W. ik bemantelde, heb bemanteld; bemanteling, v. Bemasten, bw. zw. ik bemastte, heb bemast; bemasting, v. Bemeeld,bn. Bemerkbaar,bn. -der, -st. Bemerken,bw.zw. ik bemerkte, heb bemerkt; bemerking, v. Bemesten, bw.zw. ik bemestte, heb bemest; bemesting, v. Bemiddeld, bn. en bijw. -er -st; -hi-id, v. Bemiddelen {bevredigen) bw. zw. ik bemiddelde, heb bemiddeld; bemiddelaar, m. bemid-dtdaavater of bemiddelarea, v. bemiddeling, v. Bemind, bn. -er, -st. Beminde, m. en v. -n. Beminlijk en B6minEellJk,bn. en bijw -er, -st. Bemihlijkheid, v. Beminnen, bw. zw. ik beminde, heb bemind; beminnaar,m. -na-renen -naars, (beminnares)., v. Beminnenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -; -heid, v. Beminner, m. -s. Bemocidoren, bw. zw.ik bemod-derde, h«'b bemodderd; bemod-dering, v. Bemoedigen, bw.zw. ik bemoedigde, heb bemoedigd; bemoediging, v. Bemoeial, m. en v. -len. Bemoeien, bw. zw. ik bemoeide, heb bemoeid (ww. ik bemoeide mij, heb mij bemoeid); bemoeie-nts, v. bemoeiing, v. bemoeisel, o. bemoeizucht, v. Bemoeilijken, bw.zw. ik bemoeilijkte, heb bemoeilijkt; bemoeilijking, v. Be-mol (de zachte toon; bemol-sleutel) ra. muz. Bemorsen, bw. zw. ik bemorste, heb bemorst; bemorsing, v. Bemost (met mos begroeid) bn. Bemuren, bw.zw. ik bemuurde, heb bemnurd; bemuring, v. Ben (mand) v. -nen; -netje,o. -s. Benaaien, bw. zw. ik benaaide, heb benaaid. Benaarstigen, bw. zw. ikbe- naarstigde, heb benaarstigd; be-naarstisrer, m. benaarstiging, v. benaarstigster, v. Benaasten, bw.zw.ik benaastte, heb benaast; benaasting, v. Benadeelen, bw. zw. ik benadeelde, heb benadeeld; benadee-ler. m. benadeeling, v. bena-deelster, v. Benaderen, bw. zw. ik benaderde, heb benaderd; benadering v. Benard, bn. -er, -St; -heid, t. |
BEN
33
Beoorlogen, bw. ZW. ik beoorloogde, heb beoorloogd; beoor-loger, m. beoorloging, v. Beoosten, bijw. en vz.
Beötië (landstreek) o.
Bepaald, bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v.; -elijk, bijw.
Bepalen, bw. ZW. ik bepaalde, heb bepaald; bepaler, m. bepaling^, bepalinkje, o. Beparelen, bw.zw.ik beparelde
heb bepareld.
Eepeilen, bw. zw. ik bepeilde,
heb bepeild. Bepeinzen,bw.zw. ik bepeinsde,
heb bepeinsd; bepeinzing, v. Bepakken (bepikken) bw. zw. ik bepekte, heb bepakt; bepek-king, v.
Bepèrken, bw. zw. ik beperkte, heb beperkt; beperker, m. beperking, v.
Beperkt, bn. -er, -st; -heid, v. Bepikkcn (bepekken) bw. zw. ik
bepikte, heb bspikt.
Bepissen, bw. ZW. ik bepiste, heb bepist.
ikke;
Bonarren, bw. zw. ik benarde
heb benard.
Benauwd, bn. en byw. -er, -st
-beid, v.
Benauwen, bw. zw. ik benauw de, heb benauwd; benauwer, m. benauwing v.
Bende, v. -n.
Beneden, bn. byw. en vz.; -huis. o. -huizen; -kamer, v. -s.
Benedenste bn. Beneclenswinds, bijw. Benedenwaarts, bijw. Benedictie (zegening, zaligsnre
king) v.
Benedictijn,™, -en. Beneenen (met neen beantwoorden) bw. zw. ik beneende. heb beneend; beneening, v. Beneffens, vz. hetzelfde als Be nevens.
Benefice (voordeel; voorrecht)o,
-voorstelling. Zie Benefiet. Beneficeeren (weldoen, gunst
betoonen) bw.
Beneficiant (tooneelist ten wiens of wier voordeele de voorstelling wordt gegeven) m. en v.
Beplakken, bw.zw. ik beplakte, heb beplakt; beplakker, m. beplakking, v. beplaksel, o. be-plakster, v
Beplanken,!) w.zw. ik bsplankte,
heb beplaakt; beplanking, v. Beplanten,bw. zw. ik b''i)lantte, heb beplant; beplanter, m. beplanting, v.
Bepleisteren, bw. zw. ik bepleisterde, heb bepleisterd; bepleistering, v.
Bepleiten, bw. zw. ik bepleitte heb bepleit; bepleiter, m. be pleiting, v. bepleitster, v. Beploegbaar, bn.; - heid, v. Benloegen,bw.zw. ik beploegde.
heb beploegd; beploeging, v. Bepluimen, bw.zw. ik bepluim
de, heb bepluimd.
Bepluisd, bn.
Bepluizen, bw. st. ik beploos,
heb beplozen.
Bepoten (met poten beplanten) bw.zw. ik bepootte, heb bepoot bepoting, v.
Bepraten, bw. zw. ik bepraatte, heb bepraat; bepraatster, v. be-prater, m. beprating, v.
Beproefbaar, bn.; -heid, v. Beproefd, bn. -er, - st. Beproeven,bw.zw.ik beproefde, heb beproefd; beproefster, v. be-proever, m. beproeving, v. Bé-quadraat, Bé-quarré, (vierkante B;het herroepings- of her-stellingsteeken.
Beraad, o.
Beraadslagen, ow. zw. ik beraadslaagde, heb beraadslaagd; beraadslager,ra.beraads!aging,v. Berad, bn.
Beramen (zich) ww. st. en zw. ik beried of beraadde mij, heb mij beraden; berading, v.
Beraden, bn. -er, -st; -heid, v. Beraden, bw. zw. ik beraamde, heb beraamd; beraamster, v. be-ramer, m. beraming, v.
Berapen (pleisteren, metselaarsterm) bw. zw. ik beraapte, heb beraapt; beraping, v.
Berberis (zeker gewas) v. -sen. Berberissestruik, m. -en.
-en.
Benefiet (voordeel; voorstellin in den schouwburg ten voor deele van een bijzonder per soon) o.
Benemen, bw. St. ik benam, beb benomen; benemer, m. bent ming, v.
Benepen, bn. en bijw. -er -st; -beid, v.
Benevelen,bw.zw.ik benevelde
heb beneveld; beneveling, v. Benevens, vz.
Bengel, m. -«; -tje, o. -s. Bengelen, ow. zw. ik bengelde heb gebengeld.
Bengelkruid (bingelkruid) o
Zeker gewas.
Benieuwd (nieuwsgierig, verlangend om te hooren, om te zien, om te weten) bn. eu bijw. Benieuwen, onp. w. zw. het be
nieuwde, heeft benieuwd. Benijden, bw. zw. ik benijdde, heb benijd; benyder m. benij ding, v. benijdster, v.
Benijdenswaardig, bn. -er, -st
of meer en meest -; -beid, v. Benüpen (beknijpen) bw. st. ik
beneep, heb benepen.
Benjuin (benzoïn), zekere welriekende gom. Benoembaar,bn.; -hoid, v. Benoemen,bw.zw.ik benoemde, heb benoemd; benoemer, m. benoeming, v. benoemingsbrief, Benoodigd, bn.; -heid, V. [m. Benoorden, bijw. en vz.
Bent, v. -
Benuchtsren, ow. zw. ik be-nuchterde, ben benuchterd; be-nuchtering, v.
Benul, o.
Beoefenen, bw. zw. ik beoefende, heb beoefend; beoefenaar,m. beoefenaarster, v. beoefening,v. Beoliën, bw.zw. ikbeoliede, heb beolied.
Beoogen, bw. zw. ik beoogde,
heb beoogd; beooging, v. Beoordeelen, bw. zw. ik beoordeelde, heb beoordeeld; beoor-deelaar, m. beoordeel!ng, v.
Bercan (stof van wol en geitenhaar) o.
Berceau(prieel,boomgewelf;eeEe
wieg) o. berceaux.
Berd (voor bord) o.te berde brengen (komen), voor ter sprake brenaren (komen). Berechten,bw. zv. ik berechtte, heb berecht; her echter, in. berechting, v. berechtster, v. Beredderen, bw. zw. ik beredderde, heb beredderd; beredder-aar, m. beredderaarster, v. bereddering, v,
Beredding, v.
Bereden, vd. en bn. Beredeneerd, bn. -er, -st. Beredeneeren, bw. zw. ik beredeneerde, heb beredeneerd. Beregenen, bw. ow. zw. ik beregende, heb en ben beregend. Bereiden (gereedmaken) bw. zw. ik bsreidde, heb bereid;bereider, m. bereiding, v. bereidster, v.
Bereids, bijw.
Bereidsel. o. -s en -en. Bereidvaardig, bn. en bijw.-er.
-st; -heid, V. (v.
Bereidwillig, bn. -er, -st;-heid. Bereik, o.
Bereikbaar, bn.; -heid, v. Bereiken, bw. zw. ik bereikte,
heb bereikt; bereiking, v. Bereisd, bn. -er. -ste.
Bereizen, bw. zw. ik bereisde, heb bereisd.
Berekenbaar, bn. Berekenen,bw.zw.ik berekende,
htb berekend; berekenaar, berekening, v.
Berenhuid, v. -en; -jong, o. -on; -klauw (voor klauw van een beer en ook voor plant) m. -en; -leider, m. -s; -mut«,v. -en; -oor. o. -en.
Berennen, bw. zw. ik berende heb berend; berenner, m.beren-Berg, m. -en; -je, o. -s. [niug, v. Bergachtig, bn. -er, -st;-heid,v. Bergaf, bijw.
Bergamot, v. -ten; -je, o. -s. Bergen, bw. st. ik borg, heb geborgen; berger, m. berging, t. bergster, v. berggeld, o. -hout, o. -loon, o. -plaats, v. -roede, v. Bergen (eene stad) o.
Bergop, bijw.
Bergère (herderin; leuningstoel
met een voetenbankje) v -s. Bericht, o. -en.
Berichten, bw. zw. ik berichtte, heb bericht; berichter, m. be-richtster.
Berieken (beruiken) bw. st. ik
berook, heb beroken. Berijdbaar, bn.
Beryden, bw. st. ik bereed, heb bereden; berijder, m. beryding, v. berijdster, v.
Berijmen, bw. zw. ik berijmde, heb berijmd; berijmer, m. berijming, v. berijmster, v. Berilisteen)m. -len;voor de stofo. Berin (wijfjesbeer) V. -nen. Beringen, bw. zw. ik beringde,
heb beringd; beringing, v. Berispelijk, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v.
Berispen, bw.zw.ikberispte,heb berispt; bquot;ri8per,m.berisping, v. be rispster, y.
BER
3
BES
34
Beschuit, v. -en; -je, o. -s. BeschDldigde, ra. en v. -n. Beschuldigen, bw. zw. ik beschuldigde. heb beschuldigd;be-schuldiger, m. beschuldiging, v. beschuldigster, v.
Beschutsel, o. -s.
Beschutten, bw. zw.ik beschutte, heb beschut; beschutster, v.
beschutter, ra. beschutting, v. beschut8heer,m.beschut8vrouw,
Eesef, o. [v.
Beseffeloos, bn.; -heid, v. EesefFen, bw.zw. ik besefte, heb
beseft; beseffine, v.
Besingelen, bw. zw. ikhesin-gelde. heb besingeld; besinge-linsr, v.
Beslaan, bw. ow. st. ik besloeg,
heb en ben beslagen. Beslabberen, bw. zw.ik beslab-berde, heb beslabberd; beslab-beraar, ra. beslabbering, v. Beslag, o.; -lijn, v. -en; -nagel,
m. -s; -ring. ra. -en.
Beslapen, bw. st. ik besliep, heb
beslapen; beslaping, v. Beslechten, bw. zw.ik beslechtte, heb beslecht; beslcchter, ra. beslechting, v. beslechtster, v. Beslijken, hw. zw. ik beslijkte,
heb beslijkt; beslijking. v. Eeslüpcn,bw. st, ik bt-sleep,heb
besiepen.
Beslissen, bw. zw. Ik besliste, heb beslist; beslisser, ra. beslissing, v.
Beslissend, bn. -er,-st. Beslommeren, bw. zw. ik be-alomraerde, heb besloramerd; beslommering, v.
Besloeten, bw. zw. ik beslootte,
heb besloot; beslooting, v. Besloten, bn.; -heid, v. Besluipen, bw.st.ik besloop,heb
beslopen; besluiper, ra.
Besluit, o.-en. (-heid,v.
Besluiteloos, bn. -loozer,-loost; Besluiten, bw. st.ik be8lüOt,heb
besloten; besluiting, v. Besmeren,bw.zw.ik besmeerde, heb besmeerd; besmeerder, ra. besmeerster, v. besmering, v. Besmettelijk, bn. en biiw. -er,
-st; -heid, v.
Besmetten, bw. zw.ik besmette, heb besmet; besmetter, ra. be-smeltina:, r.
Besnaren, bw. zw.ik besnaarde,
heb besnaard. Besnauwen,bw.zw.ik bcsnauw-
de, heb bcsnauwd.
Besneden, bn.Besnedene, m.-n. Besneeuwd, bn.
Besnijden, bw.st.ik besneed,heb besneden; besnijder, ra. besnijding, v. besnijdenis, v. Besncaibaar, bn.
Besnoeien, bw.zw.ik besnoeide, heb besnoeid; besnoeier, ra. besnoeiing, v. Besnoeren.bw.zw.ik besnoerde,
heb hesnoerd; besnoering, v. Besnuffelen, bw. zw. ik besnuffelde, heb besnuffeld; besnuffeling, v. . -s. Besogne (arbeid,werk,bezigheid)
Besogneeren (zaken behandelen) bw.
Besommen, bw. zw.ik besomde, heb besomd.
Besoharen, bw. zw.ik beschaar-de, heb b'schaard; bescbaarder, m. beschaarpter, v.
Beschaven, bw. zw.ik beschaafde, heb beschaafd; brschaver,m. bc schaving, v.
Bescheid, lt;gt;. -en. Bescheiden,bw.st. ik bescheidde, heb bescheiden. Bescheiden, bn. -er,-8t;-heid,v.
-lijk, bijw.
Beschemeren, bw. zw. ik be-scbemerde, heb en ben besche-merd.
Beschenken.bw.st.ik beschonk, heb beschonken; be8chenking,v. Bescheren, bw. st, ik beschoor,
heb beschorer; beschering, v. Beschermeling, m. en v. -en,
v. ook beschermelinge. Beschermen, bw. zw. ik beschermde, heb beschermd; beschermer, m. bcscherming,v.be-schermster, v. Beschermengel, m. -en;-geest, ra. -en; -god,m. -en;-godin, v. -nen; -heer, m. -en; -heiilige,m. en v. -n.
Beschieten, bw. ow.st. ik beschoot, heb beschoten; beschieting, y.
Beschijnen, bw. st. ik bescheen
heb beschenen; beschijning, v. Beschijten, bw. st. ik bescheet, heb bescheten; beRchijter,m.be-scliijtstf r, v.
Beschik (beschikking) o. Bescllikal, m. en v. -len. Beschikbaar,bn.; -beid, t. Beschikken, bw. zw. ik beschikte, heb beschikt; b.schik-ker, ra.beschikking, v. beschik ster v.
Beschilderen, bw. zw. ik beschilderde, heb beschilderd; beschildering, v. Bescbirameld,vd.en bn.-er,-st; -heid. v.
Beschimmelen, ow. zw.het be schi minelde, is bescbimmeld;be-scbimmeling, v.
Beschimpen, bw. zw. ik beschimpte, heb beschimpt; be-schimper, ra. beschimpinj beschimpster, v.
Beschoeien, bw.zw.ikbeschoei-
de, heb besehoj id;beHChoeiing,v.
Beschonken, vd.en bn.;-beid,v. Beschoren, bn. toebedeeld. Beschot, c. -ten; -je, -s. Beschouwen, bw. zw. ik be schouwde, heb beschouwd; beschouwer, m.beschou wing,v.be-Hchouwster, v. beschouwelyk, bn.
Beschouwonswaardlg,bn.-er, -st of meer en meeat -; -heid, v. Beschreien, bw.zw.ik beschrei-de, heb bcscbreid; be8Chreier,m. besehreiine, v. beschreiclyk,bn. Beschreienswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -; -heid, v. Beschröden,bw.8t.ik beschreed,
heb beschreden.
Beschrijven, bw.st.ik beschreef, heb beschreven; beschrijfelijk. bn. beschrijfster, v. beschrijver, ra. be»chrijving,v.beschrijvings biljet, o.
Beschroomd, bn. en bijw. -er, at; -heid,T.
Berk, m. -en; -cboom, m. -cn; -emeier, in. -s; -enbast, m. -cn; -enhout, o.
Eerkenliouten,bn.
Eerkoen, m. -en. (bn.
BerlUn (ecne stad) o. -cr,m. -scb, Bcrlijnsch-blauw, o.
Berline (licblfc koets voor vier
personen) v.
Bermhvalrand of walpnu^smallr panp aan den Toet van den wal) m. -en.
Bernage,v. Zeker kruid. Bernen. ZieBarnen.
Berning, Zie Barnlng. Bernsteen, Zie Barnsteen. Beroemd, bn. en bijw. -er, -st; -beid. v.
Beroemen (zich) ww. zw. ik beroemde mij, bcb mü beroemdi beroemer, m. berocmin^, v. Beroep, o. -en.
Beroepbaar, bn.; -beid, v. Beroepen, bw. tt.ik beriep, beb beroepen (ook ww. ik beriep. nnj,beb my beroepen); beroeper, m. beroepinjr, v.
BeroepsbeziprlielÖ, v. -beden;
-brief, m. -brieven; -halve,bijw. -plicht, m.-en. (-beid, v.
Beroerd, bn. en bijw. -er, -st; Beroerdeling, m. -èn. Beroeren, bw. zw. ik beroerde, heb beroerd; beroerder, m. be-roerinp, v. b^roerster, v. Beroerte, v. -n.
Beroesten, ow. zw. het beroest-
te, is beroest; berocsting. v. Berokkenen, bw. zw. ik berokkende, beb berokkend; bcrokke-naar, m. berokkenaarster, v.be-rokkeninp, v.
Berooid (arm, uitgeput) bn. en
bijw. -er, st; -beid, v. Berooken, bw. zw. ik berookte,
heb berookt; berooking, v. Berooven, bw. zw. ik beroofde, heb beroofd; beroofster, v. be-roover, m. btrooving, v. Beronw.o.
Berouwen, onp. w. zw. bet berouwde, heeft berouwd.
Berouwhebbend bn.
Berrie, v. -s. Berriedrager,m. -a.
Berst, m. Zie Barst Eersten, Zie Barsten, (-beid, v. Berucht, bn. en. bijw. -er, -st; Beruiken (ook brrieken) bw. st.
ik berook, heb beroken. Berusten, ow. zw. ik berustte,
heb berust; berusting, v. Bes, v. -sen; -je, o. -s. Beeausen, bw. zw. ik besauste,
beb besaust; besausing, v. Bescbaafd, bn. en bijw. -er, -st;
-heid.v. (-beid, v.
Beschaamd, bn. en bijw.-er,-st; Beschadigen, bw. zw. ik bc-scliadigde, beb beschadigd; be-achadiger, m.be8Chadiging,v.be-schadigster, v. -
Beschaduwen, bw. ZW. ik beschaduwde, heb beschaduwd; boRChaduwing, v.
Beschamen, bw. zw. ik beschaamde, heb beschaamd; beschaming, v.
Beschansen, bw. zw. ik be-• schanschte, heb beschanst; be-. acbansing, t.
BBS
35
Bestruiven, bw. zw.ik bestruif-
de, lub bestruifd.
Bestuiven, bw.ow.st.ik bestoof,
heb en ben bestoven. Besturen, bw. zw. ik bestuurde,
heb bestuurd; besturing, v. Eestuur (bestier) o. besturen. Bestuurder, ru. -s en -en; be-stuurderes, v. -sen; bestuurster, v. -a;be.stuursvergadtring,v.-en. Bestuwen, bw. zw.(ik bcstuuw, teg. tijd) ik bestuwde, heb be-stuwd.
Besuikeren, bw. zw. ik besuikerde, heb besuikerd.
Betaalbaar, ba.
Betaalbrief, ra. -brieven; -dag, m.-eii;-kanloor,o.-toren;-mees-ter, ra. -s;-sheer, m.-en; -tijd, ra. -en.
Betalen, bw. zw. ik betaalde,heb betaald; betaalster, v. betaler, ra. betaling, v. (-heid, v.
BetHmeljjk, bn. en bijw. -er,-?t; Betamen, onp. w. ZW. het betaamde, heeft betaamd. Betasten, bw. zw. ik betastte,
heb betast; b 'tasting, v.
Bete, v. -n. Zie Beet.
Béte (dom, onnoozel) bn.en bijw. Beteekenen, bw. ow. zw. ik be-teekende, heb beteekend; betee-kesiinsr, v.
Beteekenis, v. -sen.
Betel (zekere plant) v. Betemmen, bw. zw. ik beterade,
heb beterad; br'temming, v. Beter, bn. en bijw.
Beteren (van beter) ow. zw. ik beterde, heb en ben gebeterd; (zich) ww. ik beterde mij, heb mij gebeterd; betering, v.;beter-nis, v. -schap, v. -hand, v. (aan de -hand).
Beteren (met teer besmeren) bw.
zw. ik beteerde, heb beteerd. Beteugelen, bw. zw. ik beteugelde, heb beteugeld; beteugeling, v. (v.-en. Beteuniebloem (primula veria) Beteuterd, bn. en bijw.;-heid,v. Beteutering, v.
Betichten, bw. zw. ik betichtte, heb beticht; betichter, ra.betich-tinsr, v. betichtster, v.
Betijen, alleen gebruikelijk in de onbep. wijs; laten betijen, laten begaan.
Betimmeren, bw. zw. ik betimmerde, heb betimmerd; betim-raering, v.
Beting (acheepst.) v. -s. (-s. Bêtise (zotternij, doraraigheid)*. Betitelen, bw. zw. ik betitelde,
heb betiteld; bptiteliny, v. Betogen (overdekt) vd. en bn. Beton (metselspecie) o.
Betonie, V. Zeker krnid.
Betonen (den toon of klemtoon leggen) bw. zw. ik betoonde, heb betoond; betoning, v.
Betonnen, bw. zw, ik betonde,
heb betond; betonning, v.
Betoog, o. -cn; -je, o. -s. Betoogbaar, bn.; -heid, v. BetOOgen, bw. zw. ik betoogde, heb betoogd; betooger,ra.betooging, v. betoogster, v. betoog-grond, m. betoogtrant, ra. Betooggrond, m. -en; -schrift, o, -en.
Bespaniien,bw. St. ik bps^iando, heb bespannon; bespanning, v. Besparen, bw.zw. ik bespaarde, heb bespaard; bespaarJer,m.bft-spaarster, v. besparing, v. Bespatten, bw. zw. ik bespatte, heb bespat; bespatting, v.
Bespekken, bw. zw.ik bespekte,
heb bospekt; bespekking:, v. Bespelen, bw. zw. ik bespeelde, heb bespeeld; bsspeelster, v. b1 speler, m. bospelins, v.
Bespeuren,bw.zw.ik bespeurde, heb bespeurd; bespeurdcr,!n.b speurinjr, v.
Bespieden, bw. zw.ik bespiedde, heb bespied; bespieder, m. bc-spiedin», v. bespiedster, v. Bespiegelen, bw. zw. ik bespic ffelde, heb bespiegeld; bespiegeling^.
Bespikkelen, bw. zw.ik bespikkelde, heb bespikkeld; bespikT ling, v.
Bespitten, bw. zw. ik bespitte,
heb bespit.
E jspoerligen, bw.zw. ik bespot digde, heb bespoedigd;be3poedi-ging, v.
Bespoelen, bw.zw. ikbespoelde,
heb bespoeld; bospoeling, v. Bespottelijk, bn.en bijw.-er,-3t; -beid, v.
Bespotten, bw. zw. ik bespotte, heb bespot; bt!spot8ter,v.bespot ter, ra. bespotting, v. Bespraakt, bn. cn byw. -er, -st;
-beid, v.
Besprek, o Bespreken, bw. st. ik besprak,
heb besproken; bespreking, v. Besprengen (besprenkelen) bw, zw.ik bespreniC(leib''sprenk(flde), heb besprengd (besprenkeldhbe-sprensring (besprenkeling), v. Bespringen, bw. st.ikbesprong, heb besprongen; bespringer, ra. besprinsing, v.
Besproeien, bw.zw.ikbesproeide, heb Desproeid;besproeiing,v. Bespugen, bw. st. ik bespoog,
heb bespogen; bespuging, v. Bespuiten, bw. st. ik bespoot,
heb bespoten; bespuiting, v. Bespuwen, bw. zw.ik bespuwde,
heb bespuwd; bespuwing, v. Besseboom, ra. -en; -struik, ra. -en.
Bessengelei, v. -en; -jenever,V.; -nat, o.; -rist, v. -en; -sap (het sap van bessen) o.(al3 toebereide drank)v.; -tros, ra. -sen; -vla, v. -vlaas; -wijn, ra.
Best, bn. en bijw. (overtr. trap van goed). (-s.
Best (oude vrouw) v.-enjb^stje^. Bestaan, OW. bw. our. st. i'c bestond, heb bestaan; als zn. o. Bestaanbaar, bn.; -beid, v. Bestaken, bw. zw. ik bestaakte,
heb b 'Staakt, bestaking, v. Bestand (wapenschorsing) o. Bestand! ver mogend, toereikend) Bestanddeel, o. -en. [bn. Bestedeling, ra. en v. -en;v.ook bistedelinge; -huis, o. -huizen. Besteden, bw. zw. ik besteedde, heb besteed; besteder, m.beste-ding, v, besteedster, v.
Bestek, O. -ken; -je, o. -s. Be3tekam0r(»elcreet) v. -s.
Besteken, bw. at. ik bestak, heb bestoken; besteker,m.besteking. v. bj'Sterkband, ra. b steckse^o. Bestel, o. (v. voor erne soort van
I) schuit, en dan rav, -h n). Bestelen, bw. st. ik bestal, heb
bestolen.
Bestellen, bw. zw. ik bestelde, heb besteld; besteller, ra.bestelling, v. b-stellingslüs^v.bostfl-linkje o. b^stelitér, v.beslelgeld, o. bpstelkantoor,o.bf8telloon,o. Bestelpen, bw. zw. ik besfelpte,
heb bestel nt.
Besteraaat, ra. -s; -je, o. -s. Bestemmen, bw. zw.ik bestera-de, heb bestemd; bestemming,v. Bestemoer (overgrootmoeder) v. -s.
Bestempelen, bw. zw. ik bestempelde, heb bestempeld; bestempeling, v.
Bestendig, bn. en bijw. -er, st;
-heid, v. -lijk, bijw. Bestendigen. bTr. zw.ik bestea-digde, heb b ~'endigil; b 'stendi-ging, v.
Besterven, bw. OW. st. ik ba-
stierf, ben bestorven. Bestevaar (overgroot vadi., naam,dien de matrozen aan den luitenant-admiraal Da Ruiter gaven) ra. -s.
Bestevenen, bw. zw. ik b^ste-
vende, heb bsstevend.
Bestiaal (dierlijk, beestachtig)
bn. en bijw. bestialer, -st. Bestialiteit (dierlijkheid, beestachtigheid) v. -en.
Bestier, o. Zie Bestuur. Bestieren, bw. zw.ik bestierde, heb bestierd; bestierder, ra. be stiering, v.
Bestijgen, bw. St. ik b gt;stcpg,heb
bestegen; bestijginir, v. Bestippelen, bw. zw. ik bcstip-pelde, heb bestippeld; bestippe-ling, v.
Bestippon, bw. zw. ik bes tipte,
heb bestipt; bestipping, v. Bestoken, bw. zw. ik bestookte, heb bestookt; bestoker, ra. bestoking, v. bestookster, v. Bestoppen, bw. zw. ik b-'stopte,
heb bestopt; bestopping. v. Bestormen, bw.zw. ikquot; bestormde, heb bestormd; bestormcr,m. bestorming, v.
Bestorten, bw. zw. ikbestortte,
heb bistort; bestorting, v. Bestorven, vd. bn. en bijw. Bestoven, vd.
Bestraffeiyk, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v.
Bestraflquot;en,bw. zw. ik bestrafte, heb b'-straft; bestraffer, ra. bestraffin?, v. bestrafster, v. Bestralen, bw. zw.ik bestraalde,
heb bestraald; bestraling, v. Bestraten, bw.zw.ik bestraatte,
heb bestraat; bestrating, v. Bestrijden, bw. st. ik bestreed, heb bestreden; bestrijder, m.be-strijding. v. bestrijdster, v. Bestrijken, bw. st. ik bestreek,
heb bestreken; bestrijking, v. Bestrikken, bw.zw.ik bestrikte,
heb bestrikt; bestrikking, v. Bestrooien, bw. zw.ik bestrooide, heb be8trooid;bestrooier, ra. bestrooister, v. bestrooiing, v.
36
BET
Bevestigend, bn. (bevijld. Bevijlen, bw. zw. ik bevijlde,heb Bevind, o. Naar - van zaken. Bevindelijk, bn. en bijw. Bevinden, bw. st. ik bevond,heb
bevonden; bevinding, v. Bevingeren, bw. zw.ik bevingerde, heb bevingerd. Bevisschen,bw.zw.ik beviachte, heb bevischt. (bevit.
Bevitten, bw. zw. ik bevitte,heb Bevlakken, bw. zw.ik bevlakte,
heb bevlakt.
Bevlekken, bw. zw. ik bevlekte, beb bevlekt; bevlekker, m. bevlekking, bevlekster, v. Bevleugelen, bw. zw.ik bevleu-
gelde, heb bevleugeld. Bevlijtigen (zich) ww. zw.ikbe-vlijtigde mij, beb mij bevlijtigd; bevlijtiging, v.
Bevloeren, bw. zw.ik bevloerde,
heb bevloerd; bevloeriniï, v. Bevochten, bw.zw.ik bevochtte,
heb bevocht.
Bevochtigen, bw.zw.ik bevochtigde, heb bevochtigd; bevochtiging, v. (-beid, v. Bevoegd, bn. en bijw. -er, -st; Bevoelen, bw. zw. ik bevoelde,
heb bevoeld; bevoeling, v. Bevolken, bw. zw. ik bevolkte,
heb bevolkt; bevolking, v. Bevolkingsregister, o. -s. Bevolkt, bn. -er, -st; -beid, v. Bevoogden, bw. zw.ik bevoogdde, heb bevoogd; bevoogding, v. Bevoordeelen, bw. zw. ik bevoordeelde, heb bevoordeellt;3;be voordeeling, v. Bevooroordeeld, bn. en bijw.; -heid, v.
Bevoorrechten, bw. zw. ik be-
voorrecbtte,heb bevoorrecht;be-voorrechting, v. Bevoorwaarden, bw. zw.ik be-voorwaardde, heb bevoorwaard; bevoorwaarding, v. Bevorderen, bw. zw. ik bevorderde, heb bevorderd; bevorderaar, m. bevorderaarster, v. bevordering, v.
Bevorderlijk, bn. -er, -st:
-heid,v.
Bevorens, bijw. en vw.
Bevrachten,bw.zw.ik bevrachtte, heb bevracht; bevrachter, m. bevrachting, v.
Bevragen, bw. zw. en st. ik bevraagde of bevroeg, heb be
Beukenbast, m. -en; -boach, o. -bosschen; -hout, o.; -houten, bn.; -laan, v. -lanen.
Beul, m. -en.
Beulaclltig, bn. -er, -st.
Beulen, ow.zw. ik beulde, heb gebeuld.
Beulin, v. -nen.
Beuling, m. -en.
Beulschap, o.
Beulskneclit, m. -s en -en; -vrouw, v. -en; -werk,o.
Beun (vischkaar) v. -en.
Beun (zolder) v. -en.
Beunhaas, m. -hazen.
Beunhazen, OW. zw. ik beunhaasde, heb gebeunhaasd; beunhazerij, v.
Beuren, bw. zw. ik beurde, heb gi-beurd; beurder, m. beuring, v.
Beurs,v. beurzen,-je, o. -s;-dag, m. -en; -kluk,v. -ken; -knecht ui. -s; plein, o. -en -prijs, m -prijzen; -tyd, m.; -uur, o.
Beursch, bn. en bijw. -er, -t; -beid, v.
Beurt, v. -en; -jo, o. -s.
Beurtelings, bijw.
Beurtman, m. -nen.
Beurzenmaker, m. -s; -snijder, m.-s.
Beurzig,bn. -er; -st; -beid, y.
Beuzelen, OW. zw. ik beuzelde, heb gebeuzeld; beuzelaar, m.. beuzelaarster, v. beuzelarij, v
beuzeling, v. (-luid, v.
laontig.
Beuzelachtig, bn. -er, - st; Beuzelkraam,v. -kramen;-kramer, in. -s.
Beuzelpraat, m.; -je, o. -s. ^ Beuzeltaal, v.; -werk, o.; -zick, bn. (-st;-beid, v.
Bevaarbaar, bn. en bijw.-der. Bevallen (behagen) ow. st. ik
beviel, heb bevallen.
Bevallen (baren) ow. st. ik beviel, ben bevallen; bevalling, v. Bevallig, bn. en bijw. -er,-st; Bevang, o. (-beid, v.
Bevangen, bw. st. ikbeving,heb
bevangen; bevanging, v. Bevaren, bw. st. ik bevoer, heb
bevaren; bevaring, v.
Bevaren, bn. -er, -st. Bevattelijk, bn. en bijw. -er,
-st; -beid, v.
Bevatten, bw. zw. ik bevatte, heb bevat; bevatting, v.; bevattingsvermogen, o.
Bevechten, bw. st. ik bevocht, heb bevochten; bevechter, m. bevccbting, v.
Beveiligen, bw. zw. ik beveiligde, heb beveiligd; beveiliger, m. beveiliging, v. beveiligster, v. Beveinzen,bw.zw. ik beveinsde,
heb beveinsd.
Bevel, o. bevelen.
Bevelen, bw. st. ik beval, heb bevolen; beveler, m. beveliDg,v. Bevelhebber, m. -s; -schap, o. Beven, ow. zw. ik beefde, heb
gebeefd; beving, v.
Bever (zeker dier) m. -s; (zekere Bevergeil, o. (stof) o.
Beverig, bn. -er, -st; -heid. v. Bevcrnel, V. Zeker kruid. Beversch, bn. (van bever). Bevestigen, bw. zw. ik bevestigde, heb bevestigd; bevestiger, m. bevestiging, v.
vraagd; bevraging, v.
Bevrèdigen, bw. zw. ik bevredigde, heb bevredigd-.bevrediger, ra. bevrediicing,v.bevredigster,v.
Bevreemden, ow.zw.(meest gebruikelijk in den 3den pers.) bet bevreemdde, heeft bevreemd;be-vreemding, v. (-beid, v.
Bevreesd, bn. en bijw. -er, -ste;
Bevriend, bn.
Bevriezen, ow. st. ik bevroor, ben en heb bevroren (bevrozen); bevriezing, v.; ook: onp. w. het bevroor, heeft bevroren (bevro-
Bevrijden, bw. zw. ik bevrijdde, heb bevrijd; bevrijder,m. bevrij-dine, v. bevrijdingsoorlog,m.bevrijdster, v.
Bevroeden.bw.zw.ik bevroedde, heb bevroed; bevroeding, v.
Betoomen, bw. zw.ik betoomde, heb betoomd; betoomer, m. be-looming, v. betooinster,v.
Betoon, o.
Betoonen (doen blijken) bw.zw. ik betoonde,quot;quot; beb betoond; be-tooni- g, v.
Betooveren, bw. zw. ikbetoo-verde, heb betooverd; betoove-raar, in. betooveraarster, v. be-too vering, v. Betoudoversrootmoeder, v.
-s-, -vader, m. -s.
Betouwen, bw.zw. ik betouwde,
heb betouwd.
Betraand, bn.
Betrachten,bw.zw. ik betrachtte, heb betracht; betrachter, m. betrachting, v. betrachtstcr, v. Betraliën, bw. zw. ik betraliede,
heb betralied.
Betrappelen, bw.zw. ik betrap-pelde, heb betrappeld.
Betrappen, bw. zw. ik betrapte, heb betrapt; betrapper, m. betrapping, v. , , , Betreden, bw. st. ik betrad, heb
betreden; betreding, v.
Betreffen, bw. st. het betrof,
heeft betroffen.
Betreffende, vz.
Betrekkelijk, bn. en bijw. Betrekken, bw. ow. st. ik be trok, heb en ben betrokken; betrekker, m. betrekater, v. Betreuren, bw.zw. ik betreurde,
heb betreurd; betreurder, m. betreuring, v. betreurster, v. Betreurenswaardig, bn. -er,
-st of meer en meest -. Betroeven,bw.zw. ik betroefde, heb betroefd. (-beid, v.
Betrokken, bn.en bijw. -er, -st Betrokkene, m. en v. -n. BetrOUwen,bw. zw. ikbetro\iw-
de, heb betrouwd.
Betten, bw. zw. ik bette, heb gebet; betting, v.
Betuigen, bw. zw. ik betuigde, beb betuigd; betuiging v.
Betuinen, bw. zw. ik betumde,
heb betuind; betuining, v. Beturen, bw. zw. ik betuurde,
heb betuurd.
Betüw of Betuwe, v. Betweter, m. -s; betweetster, v.
-s; betweterij, v.
Betwüfelen, bw. zw. ik betwijfelde, heb betwijfeld; betwijfe-
v* . , Betwistbaar, bn. en bijw. -der,
-st; -beid, v.
Betwisten, bw. zw.ik betwistte, heb betwist; betwister m. betwisting, v. betwiatster, v, Beu, bn.
Beugel, nu-a; -tje, o. -s. Beugelbaan, v. -banen. Beugelen, bw. zw. ik beugelde,
heb gebeugeld.
Beuk, zn.m. voor den boom, v.
voor de vrucht; -en.
Beuk (slag of stoot) m.
Beuk (gril) v.
Beukeblad, o. -bladen; -boom.
Beukelaar, m. -s.
Beuken, bw. zw. ik beukte, heb gebeukt; beuker, m. beukerij v. beuking v. beukater, v. beukhamer, m.
37
BEZ
Bo vruchten,bw.zw. ik bevruchtte, heb bevrucht; bevruchter,m. bevruchting, v. Bévue (misgreep, abuis, vergissing) v. -s. Bevuilen, bw.zw.ik bevuilde,heb bevuild; bevuiling, v. Bewaaien, bw. ow. zw. en st. ik bewaaide of bewoei, heb be-waaid. Bewaargever,™, -s. Bewaargeving, v. Bewaarheiden en Bewaarheden, bw. zw. ik bewaarheidde, heb bewaarheid. Bewaarmiddel, o. -en; -nemer, m. -s; -neming,v.; -plaats,v.-en; -school, v. -scholen. Bewaken, bw. zw. ik bewaakte, heb bewaakt; bewaakster, v. bewaker, ra. bewaking, v. Bewallen, bw. zw. ik bewalde, heb bewald; bewailing, v. Bewandelen, bw. zw.ik bewandelde, heb bewandeld;bewande-laar, m. bewandelaarster, v. bewandeling, v. Be wan gen (scheepst.) bw. zw. ik bewangde, heb bewan?d. Bewapenen, bw. zw. ik bewapende, heb bewapend; bewapening, v. Bewaren, bw. zw. ik bewaarde, heb bewaard; bewaarder, m. be-waarst r, v. bewarin:?, v. Bewasemen, bw. zw. ik bewasemde, heb bewaserad; bewase-raing, v. Bewasschen (scboonmaken)bw. st. (ik bewasch, teg. tijd), ik be-wiesch, heb bewasschen; bewas-schins:, v. Bewassen (bejfropien)ow. 8t.(het bewast, teg. tijd), het bewies, is bewassen. Bewateren, bw. zw. ik bewaterde, heb bewaterd; bewatering,v. Beweegbaar, bn. en bijw. -der, -st; -hpid,v. Beweegiyk, bn. en bijw. -er,-st; -beid, v. Beweeggrond, m. -en; -kracht, v. -en; -middel,o. -en;-oorzaak, v. -zaken; -rad. o. -eren;-reden, v. -en. Beweenen, bw. zw.ik beweende, heb beweend; beweener. ra. beweening, v. beweenster, v. Bewegen, bw.st. ik bewoog, heb bewogen; beweegster, v. beweger, ra. beweging, v. Beweiden, bw. zw. ik beweidde, heb beweid. Beweldadlgen, bw. zw, ik be-weldadijde, heb beweldadigd. Bewelkomen, bw. zw. ik bewel-korade, heb bewelkomd. Beweren, bw. zw. ik beweerde, heb beweerd; beweerder, m. be-weerster, v. bewering,v.beweer-schrift, o. Bewerkelijk, bn.-er,-st;-heid,v. Bewerken, bw. zw. ik bewerkte, heb bewerkt;bewerker,m.bewerking. v. bewerkster, v. Bewerkstelllgen,bw.zw.ik bewerkstelligde, heb bewerkstelligd; bewerkstelliging, v. Bewerktuigen, bw. zw. ik be-werktuisde,heb bewerktuigd;be-werktuiging, v. |
Be werp (ontwerp) o. Bewerpen, bw. st. ik bewierp, heb beworpen. Bewesten, bijw. en vz. Bewettigen, bw. zw. ik bewet-tigde, heb béwettigd; be wettiging, v. Bewlerooken, bw. zw. ik bewierookte, heb bewierookt; be-wierooker, ra. bewierooking, v. bewierookster, v. BewJIs. o. bewijzen. Bewijsbaar, bn.; -beid, v. Bewijsgrond, ra. -en; -kracht, v.; -plaats, v. -en; -stuk,o.-ken. Bewijzen, bw. st. ik bewees, heb bewezen. Bewilligen, bw. zw. ik bewilligde, heb bewilligd; bewilliger, m. bewilliging, v.bewilligster v. Bewimpelen, bw. zw.ik bewimpelde, heb bewimpeld; bewimpeling, v. Bewind,o.; -hebber,m.-s;-sman, ra. -slieden; -voerder, m. -s. Bewinden, bw. st. ik Gewond, heb bewonden; bewinding,v.be-windsel, o. (bewit. Bewitten,bw.zw.ik bewitte,heb Bewoelen, bw. zw. ik bewoelde, heb bewoeld; bewoeling, v. Bewolken, bw. zw. ik bewolkte, heb bewolkt; bewolking, v. Bewonderen,bw.zw.ik bewonderde, heb bewonderd; bewonderaar, ra. bewonderaarster, v. bewondering, v. Bewonderenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -; -held, v. Bewonen, bw. zw. ik bewoonde, heb bewoond; bewoner, ra. bewoning, v. bewoonster, v. Bewoonbaar, bn.; -beid, v. Bewoorden,bw.zw. ikbewoord-de, heb bewoord; bewoording,v. Bewust, bn. en bijw.; -beid, v. BewustelOOS,bn.-loozer,-loost; Bewustzijn, o. (-beid, v. Bey (Turksch landvoogd) ra. -s. Bezaaien, bw. zw. ik bezaaide, heb bezaaid; bezaaier, ra.bezaai-ing, v. Bezaan(achterzeil van een schip) v. bezanen; -smast, ra. -en. Bezabbelen,bw.zw.ik bezabbel-de, heb bezabbeld. Bezabberen, bw. zw. ikbezab-berde, heb bezabberd. Bezadigd, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Bezakken, ow. zw. hetbezakte, is bezakt. Bezanden, bw. zw. Ht bezandde, heb bezand; bezanding, v. Bezeeren, bw. zw. ik bezeerde, heb bezeerd; bezeering, v. Bezeeveren, bw. zw. ik bezee-verde, heb bezeeverd; bezeeve-ring, v. Bezegelen, bw. zw.ik bezegelde, heb bezegeld; bezegeling, v. Bezaild. bn.; -beid, v. Bezeilen, bw. zw.ik bezeilde,heb bezeild. Bezem, ra. -s; -pje, o. -s. Bezembinden, o.;-binder,m.-s; -binderij, v, Bezemkruid (veegkruid) o. Bezemschoon, bn. Bezending, v. -en. |
Bezet, bn. -ter, -st; -beid, v. Bezeten, bn. bezetene, ra, en v. (mv. bezetenen); bezetenheid, v. Bezetteling, m. -en. Bezetten, bw. zw.ik bezette,heb bezet; bezetting, v. Bezichtigen, bw. zw. ik bezichtigde, heb bezichtigd; bezichti-ger, ra. bezichtiging, v. bezich-tigster, v. Bezie (bes, bei) v. beziën. Bezield, bn. -er, -st. Bezielen, bw. zw.ik bezielde,heb bezield; bezieling, v. (zien. Bezien, bw. st. ik bezag, heb hé- Bezienswaardig, bn. -cr,-8t of meer en raeest -. Bezig, bn. en bijw.; -beid, v. -heden). Bezigen, bw, zw. ik bezigde, heb gebezigd; beziger,ra,bezigster,v. Bezighouden, bw. st. ik hield bezisr, heb beziggehouden. Bezijden, vz. en bijw. Bezilveren, bw. zw. ik bezil-verde, heb bezilverd;bezilvering, v. Bezingen, bw. St. ik bezong,beb bezongen; bezinger.m.bezinging, v. bezingster, v. Bezinken, ow. st. bet bezonk, is bezonken; bezinking, v. bezinksel, o. Bezinnen, bw. st. ik bezon, heb bezonnen;ook: ww.ik bezon mij, heb mij bezonnen; bezinning, v. Bezit. o. -neming, v. -recht, o. Bezittelijk, bn. Bezitten, bw. st. ik bezat, heb bezeten; bezitster, v. bezitter,m. bezitting, v. Bezoar (zeker edelgesteente) m. Bezoden, bw. zw. ik bezoodde, heb bezood; bezoding, v. Bezoedelen, bw. zw. ik bezoedelde, heb bezoedeld; bezoedeling, v. Bezoek, o. -en; -je, o. -s. Bezoeken, bw. onr. zw. ik bezocht, heb bezocht; bezoeker, ra. •bezoeking, v. bezoekster, v. Bezoldeling, ra. en v. -en, v.ook Bezoldelinge. Bezolderen, bw. zw. ik bezol-derde, heb bezolderd; bezolde-ring, v. Bezoldigen, bw. zw.ik bezoldigde, heb bezoldigd;bezoldiging,v. Bezolding (bezoldiging) v. -en. Bezondigen (zich) ww.zw.ik bezondigde mij,heb mij bezondigd; bezondiging, v. Bezonnen, bn.; -heid,v. Bezoomen, bw.zw. ik betoomde, heb bezoomd; bezooraing, v. Bezopen, bn. -er, -«t; -beid, v. Bezorgd, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Bezorgen, bw. zw. ik bezorgde, heb bezorgd; bezorger, ra.bezor-ging, v. bezorgster, v. Bezuchton, bw.zw.ik bezuchtte, heb bezucht. Bezuiden, bijw. en vz. Bezuinigen, bw.zw.ik bezuinigde, heb bezuinigd; bezuiniger,m. bezuiniging, v. bezuinigater, v. Bezuipen (zich) ww.st. ik bezoop raij, heb mij bezopen. Bezuren, bw.zw.ik bezuurde,heb bezuurd. |
38
BEZ
39
BUST
Behalen, bw. zw. ik haalde bij, heb bijgehaald; bühalin^, v. Buhangen, bw. OW. St. ik hiujy bij, heb bijgehanpfen; byhanger, m. bijhangsel o. Bijharken, bw./w. ik harkte by, heb bijgeharkt. Bühooren, ow.zw. ik hoorde by, heb bijprehoord. Bjihoorig-, bn. Bflhouclen, bw. st. ik hield bij, heb bijgehouden; byhouding, v. BJjkaart, v. -en. B(jkans, byw. BÖker, m. -s. Bjjkerk, v. -en. Bijkok, ra. -s. Bijkomen, ow. st, ik kwam bij, ben bijgekomen; bijkomend,bn. bij komst v. Btikralbüelen, ow. zw. ik krabbelde bij, ben bygekrabbeld. BlJkruipen, ow. st. ik kroop by, ben bijgekropen. B jl, v. -en; tje, o. -s. B jlage, v. -n; bijlaagj?, o. -s. B jlander, m. -s. B ilandi?, bn. Bijleggen, bw. zw. ik legde of leide bij, heb bijgelegd of bijge-leid; bijlegger, m. bij legging, r. BHleman, m. -nen en -s. ByUchten, bw.zw. ik lichtte bij, heb bijgelicht. Büliggén, ow. st. ik lag bij, heb bijgelegen; bijligging, v. Bijloop, m. Btjloopen, ow. st. ik liep blj,ben bijgeloopen; bijlooper, m. bij-loopster, v. Bijmaan, v. bijmanen. • Bijmengen, bw. zw. ik meogde bij, heb bijgemengd; bymen- Bijna, bijw. [ging v. Bijnaam, m. bijnamen. Bijnemen, bw. st. ik nam bij, heb bijgenomen. Bijoogmerk, o. -en. Bijoorzaak, v. -oorzaken. BÜOUi kleinood; j uweeltje;pracht-stuk) o. Bljpaard, o. -en. Bijpad, o. -en; bijpaadje, o. -s. Bijpassen, bw. zw. ik paste bij, heb bijgepast. Bljrekenen, bw. zw. ik rekende bij, heb bijgerekend. Böroepen, bw. st. ik riep bij, heb bijgeroepen. Bljscliaven, bw. zw. ik schaafde bij, heb bijgeschaafd. B{j schenken, bw. st. ik schonk bij, heb bijgeschonken. Böschietsn, bw.ow.st.ik schoot bij, heb en ben bijgeschoten. Büschlkken, bw. ow. zw. ik schikte bij, heb en ben bijgeschikt. Bijschilderen, bw. zw. ik schilderde bii, heb bijgeschilderd. Büschoffelen, bw. zw. ik schoffelde by, heb bijgeschoffeld. Eijschrapen,bw.zw.ik schraapte bij, heb bijgeschraapt. Bijschrift, o. -en. Byschrljven, bw.st.ik schreef -, neb -geschreven; -scürüving, v. BIJschniven,bw.ow.st.ik schoof bij, heb en ben bygeschoTen; bljschuiving, v. |
Bijslaap (voorhuwelyksgeineen-schap) m. Bijslaap (verkeer) m.; (vooreen persoon) ra. en v. bijslapen. Bijslag, m.; -je, o. -^. BijSlapen,ow. (vervoegingen niet in gebruik; als zn. is het o.); bijslaapster, v. bijslaper, m. bij-slaping, v. BOsleepen, bw. zw. ik sleepte bij, heb bijgesleept. (-3. Bijsmaak, m. bijsmaken; je, o. Bjjsmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed; -smeding, v. Bij smelten, bw. st. ik smolt bij, heb bijgesmolten; bysmeltiag,v. Besmeren, bw. zw. ik am'- ! bij, heb bijgesmeerd; bijaou-ring, v. Büsmijten, bw. St. ik smeet bij, heb bijgesmeten; bysmijting, v. Büsnuiten (een stuk hout) bw. zw. ik snuitte bij.heb bijgeanuit. Büsom, v. -men. Bijspreuk (leenspreuk) v. -en. Bjispriet, m. -en. Bijspringen,b-.v.ow.st. Ik sprong bij, heb en ben bijg'esproagen; bijspringer, m. byapringing, v. Bijstaan, bw. ow. onr. st. ik stond bij, heb bijgestaan. BU stand, m. Bijstander, m. -s. Bijsteken, bw.st. ik stak bij, heb bijirestoken. E.jSó'Hen, bw. zw. ik «telde bij, heb bijgesteld; bijstelling, v. Bijster, bn. en bijw. B|jsternis, v. Bijstcrzinnig, bn.; -held, v. BijstOOten, bw. zw. en st. ik stootte of stiet bij, heb byge-stooten. BJjStrijken, bw. st. ik streek bij, heb bijgestreken. Bijt, v. -en; -je, o. -s. Bijtachtig, bn. -er, -st; -held, v. Bijtellen, bw. zw. ik telde bij, heb bijgeteld. Bijten (happen) bw. st. ik beet, heb gebeten; bijter,iH.bijt8ter,v. Bpten (eene bijt hakken) ow. zw. ik bytte, heb gebyt. Bijtend, bn. -er, -st. Blitijds, bijw. Bijtrekken, bw. ow. st. ik trok bij, heb en ben bijgetrokken. Bijval, m. -len; -leije, o. -s Bijvallen, ow. st. ik viel bij, ben bijgevallen. Bijvaren, ow. st. ik voer bij, ben bijgevaren. Bijvoegen,bw. zw. ik voegde bij, heb bijgevoegd; byvoeger, m. bijvoeging, v. bijvoegsel, o. Bijvoegend, bn. Bijvoeglijk, bn. Bijvoet, m. Zeker gewas. Bijvorm, m. -en. Bijwagen, m. -s. Bijweg, m. -en; -je, o. -s. Bijwerk, o. -en; -je,o. -s. Bü werpen, bw. st. ik wierp by, heb bijgewarpen. B J wezen, o. Bijwijf, o., bijwijven; -schap, o. Bjwijlen, byw. B^wozen, bw. st. ik wees bij, heb bijgewezen. Böwitten, bw. zw. ik witte bij. leb bijgewit. |
BO wonen, bw. zw. ik woonde bij, heb bijgewoond; bywoner, m. bijwoning, v. bijwoonster, v. Bijwoord, o. -en; -fliik,bn. Bij zaak, v. - zaken; byzaakje,o.-B. Bijzenden, bw. st. ik zond bij, heb bijgezonden. Bijzetten, bw. zw. ik zette bij, heb bijgezet; bijzet, m. bijzet-ster, v. bijzetter,m. bijzetting, v. Bijziend, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Bijzijn, o. Bijzit, v. -ten. Bijzitten, ow, st. ik zat bij, heb bijgezeten; bijzitster.v. bijzitter, 1. bij/itterschap, o. bijzitting,v. r' J ^on, v. -nen. (-heid, v. on dor, bn, en bijw. -der, -st; IV. ■ quot;''''I, m. -s; -tje, o. -s. E' alen, ow. zw. ik bikkelde, 1 gebikkeld; bikkelspel, o, ■ '-küen, bw. zw, ik Vete, heb gebikt; bikker, m. bi ester, v. bikking, v. bikhamer, m. biksteen, m. Bil, v, -len; -letje, o, -s. Bilateraal (tweezijdig) bn, -contract, wederzijdsche overeenkomst, Bilboquet, bnlvanger,vangstok-je; tui meiaartje; een lichtzinnig mensch, (Billen. Bïlhamer, m. -s; -ijzer, o. -s.Zie Biljardeeren (met den biljart-stok twee ballen fce gplijk aan-stooten) ow, zw, ik biljardeerde, heb gebiljardcerd. Biljart, o, -en; -je, o. -s; -bal, m, -len; -keu, v, -s en -en; -spel,©, -en; -speler, m. -s; -stok, m. -ken; -tafel, v. -s. Biljarten, ow. zw. ik biljartte, heb gebiljart. Biljet, o. -ten; -je, o. -«. Biljoen (slechte munt; zilver van gering gehalte, tot versmelting geschikt) o. Billen (bikken) bw, zw, ik bilde, heb gebild; bilharaer. m.-ijzer,o. Billet-dOUX (minnebriefje) o. (rav. billets-doux). (-held, v. Bill jk, bn, en bijw. -er, -at; Billijken, bw. zw. ik billijkte, heb gebillijkt; billyking v. Billiikerwijze en -wijs, byw. Billijkheidshalve, bijw. Billioen (millioen van den twee- den ranï) o. -en. Bilzenkruid, o. Bimbeloterie (speelgoedwinkel; speelgoed) v. Binden, bw. at. ik bond, heb gebonden; binder, m. binding, v. bindsel o. bindster, v. Bindgaren,o. -a; -ry3,o.; -spier, v. -en; -touw, o. -eu. Bingelkruid. Zie Bengelkruld. Bink (lomperd) m. -en; -je, o. -a. Binnen, bijw. en vz. Binnenbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht. Binnendeur, v. -en. Binnendijken, bw. zw. ik dykte heb -eredykt. Binnendijks, bijw. Binnendringen, bw. at. ik drong -, ben -gedrongen. Binnengaan, ow. onr. «t. ik ging -, ben -gegaan. Binnengaats, bijw. |
BLI
40
Bleek,bn.en bi3W.-er,-Bt;-heid,v. Bleek, v. -en; -je, o. -s. Bleekachtig, bn. -er.
Bleeken, OW. bw. zw. ik bleekte, heb gebleekt; bleeker, m. bleekster, v. bleekerij, v.
Bleekerd, m. Zekere wijn. Bleekershond,m. -en; -knecht, q. -s of -en; -paard, o. -en; wagen, m. -s.
Bleekloon, o. -en.
Bleekveld, o. -en; -je, o. -s. Bleekziekte, v.
Blei (blik, bliek) -en. Zekere visch.
Blein (blaar) v. - en; -tje, o. Blendeeren (bedekken, overdekkend bw.
Bles (witte plek) v.; (paard) m.
-sen; -je, -s. (bw.
Blesseeren (wonden, kwet«en) Blessuur (wond, verwonding) v.
blessuren.
Bleu (bloo) bn. en bijw.; -heid, v. Bleu mouranc (matblaxiw, bn. Bliek (een visch) v. -en.
Blieven, ow. zw. ik bliefde. Zie
believen.
Blü en Blüde,bn. blijder,blijd8t;
blijheid, v.
Blijde (krijgstuig der oud(:n)v.-n. Blijde, bn. Zie Blij.
Blijdschap, v.
Blijgeestig, bn. -er, -st; -heid,v. Bli)k, o. -en; -je, o. -s.
Blijkbaar, bn. -der, -st; -heid, ▼. Blijken, ow. st. het bleek, is g«-Blijkens, vz. [bleken.
Blijmare, v. -n.
Blijmoedig, bn. -er, -st; -held,v. Blijspel, o. -en. Blijspeldichter, m. -s. Blijspelschrijver,m, -s. Blijven, ow. st. ik bleef, ben
gebleven; blijver,m.
Blik (opslag der oogen) m. -ken; -je, o. s.
Blik (erts, dun ijzerblad; ook een stuk keukengereed8Chap)o.-ken; -je, o -s.
Blikaars (blikgat) m. -aarzen. Blikgat, o.
Blikken (met de oogleden) ow.
zw. ik blikte, heb geblikt Blikken(de schors aftrekken)bw.
zw. ik blikte, heb geblikt, Blikkendoos, v. -doozen. Blikkeren, ow. zw. ik blikkerde,
heb geblikkerd; blikkering, v. BlikOOgen(het oogwit laten zien) ow.zw. ik blikoogde, heb geblik-oogd.
Bliksem, m. -s.
Bliksemen, ow.en onp.w. zw. ik en het bliksemde, heb en heeft trebliksemd.
Bliksems, byw.
Bliksemsch, bn.
Blikslager, m. -s. Blikslagerij, v. -en. Blikslagersknecht, m. -8. Blikslagerswinkel, m. -s. Bliktanden, ow. zw. ik blik-
tandde, heb gebliktand. Blikvuren (scheepst., seinen geven met blikvuur) ow. zw. ik blik vuurde, heb geblikvuurd. Blikvuur, o. -vuren.
Bitumen (aardhars, aardpek,
asphalt) o.
Btvcuak(bij- of nachtveldwacht,
in de open lucht) o. Bivouaiikeeren (onder den
blooten hemel slapen) ow.
Bizar (zonderling, grillig) bn. Bizarrerie (zonderlingheid) v. Bizon, m. -s.
Blaadje Ikltin blad) Zie Blad. Blaag (kind) m. en v. blagen. Blaam, v.
Blaar, v. blaren;-tje, o. -8.
Blaas, v. blazen; -je, o. -s. Blaasbalg, m. -en;-je, o.-s. Blaashoren of Blaashoorn,
m. -horens of blaasboornen. Blaaskaak,m. -kaken; blaaskakerij, v.
Blaaspijp, v. -en. Blaasspeeltuig, o. -en.
Blad, o. -en, -eren,-s en blaren;
blaadje,o. -sen bladertjes. Bladeren, ow. zw. ik bladerde,
heb gebladerd.
Bladerloos, bn.
Bladerrijk, bn. -er, -st.
Blaffen, ow. zw. ik blafte, heb
geblaft; blaffer, m. ( Blaffer en Blafferd (register) Blafkaken, ow. zw. ik blaf-kaakte, heb geblatkaakt; blaf-kaker, m. blafkakerij, v. Blaken, ow. bw. zw. ik blaakte,
heb geblaakt; blaker, m.
Blaker, m. -s; -tje, o. -s. Blakeren, bw. zw. ik blakerde,
heb geblakerd.
Blameeren (een blaam werpen
op; bflasteren; afkeuren) bw. Blanc-ftec (baardelooze knaap, melkmuil, jonge wijsneus) m, (mv. blanc-becs), (laten.
Blanco (in), oningevuld, openge-Blank (wit) bn. en bijw.
-st; -beid, v.
Blank (oudt. eene denkbeeldige
munt van zes duiten) m. -en. Blanketdoos, v. -doozen. Blanketsel, o. -s.
Blanketten, bw. 'zw. ik blan
kette, heb geblanket.
Blaren (blaten) ow. zw. • ik
blaarde, heb geblaard. Blasphemeeren (godslasteringen uitbraken; beschimpen, las teren) ow. bw.
Blasphemie (godslastering) v. Blaten, ow. zw. ik blaatte, heb Keblaat.
Blauw, bn. en bijw. -er, -st; (en
als zn. o.); -beid, v. Blauwachtig, bn. -er. Blauwbaard, m. Blauwbekken,ow.zw.ik blauwbekte, heb geblauwbekt. Blauwblauw, (- laten.) Blauwen, bw. zw. ik blauwde,
heb geblauwd.
Blauwkiel, m. -en. Blauwkous, v, -en. Blauwlakensch, bn. Blauwsel, o.
Blauwtje, o. -i. Blauwverven, o. Blauwverver, m.
Blauwvoet, m. -en. Blauwzyden, bn.
Blazen, ow. bw. st. ik blies, heb geblazen; blazer, m. blazing, v, Blazoen, o. -en.
Binnenlialen,bw.iw. ik haalde
-,heb -sebaald.
Binnen kamer, v. -a. Binnenkomen, ow. at. ik kwam
ben -gekonu-n. Binnenkoorts, v. -en. Binnenkort, bijw. Binnenkruipen, ow. st. ik
krcop -, bui -gekropen. Binnenlandscli, bn. Binnenrukken,ow. zw. ik rukte
-, ben -gerukt.
Binnenshuis, bijw. Binnenskamers, byw. Binnenslands, bijw. Binnensluipen, ow. st. ik sloop
-, ben -geslopen. Binnensmonds, bijw.
Binnen srands, bijw. Binnenste, o.
Binnen stids, bijw.
Binnenste omen, ow. zw. ik
stoomde ben -gestoomd. Binnenstcimen, ow. zw. ik
stormde -.ben -gestormd. Einnentreden,ow. st. ik trad
btn -getrtden.
Btonenvallen, ow. st. ik viel
ben -gevallen..
Binnenvetje, o. -s. Binnenwaarts, bijw.; -ch, bn. Binnenzeilen, ow. zw. ik zeilde
-, ben -gezeild. Bincciilair-teleBcoop I dubbele verrekijker, met twee buizen, voor de oogen) m. (bn.
Binominaal (met twee namen) Bint, o. -en.
Biograaf (levrnsbescbrijver) m. -grafen.
Blograpllie (levensbeschrijving) v. -ën.
BiOgraphiECll (levensbeschrij
vend)bn.
Biologie (levensleer; zenuwbe
heerscbing) v.
Biologiscli (levensleerkundig;
zenuwbehetrschendi bn. Bioloog (levensleerkundige; ze-
nuwbeheerscher) m. biologen. Biped (tweevoetig dier), o. -en. Bipedisch (tweevoetig) bn. Biquadraat (het dubbel vierkant, de vierde macht eener grootheid) o.
Birkwortel, m. -s. Bis, tweemaal; nog eens.
Biscuit (l eschuit,tweebak; deeg, waarvan porselein en ander aardewerk gebakken wordt) o. -s; -je, o. -s.
Bisdom, o. -men.
Blsette (geringe kantsoort van
garen gemaakt).
Bismuth, o.
Bisschop (kerkvoogd) m. -pen. BiSSChop (drank) v. Bisschoppelijk, bn. Bisschopsambt, o.; -hoed, m. -en; -mijter, m. -s; -muts, -en; -staf, m. -staven. Bistouri (een insnijdingsmes) v. Bit (gebit) o. -ten; -je, o. -s. Bits. bn. en bijw. -er. -st; -heid,v. Bitsig,bn. en bijw.-er,8t;-heid,v. Bltter,bn. lt; n bij w. -der,-st; -beid,
▼. -lyk; byw.
Bitter (sterke drank) o.;bittertje. o. -s.
Bitterachtig, bn. -er. Bitterkoekje, o.
BLI
41
Blinden, en byw.-er,-Bt;-hc-id,v. Blind (een luik; ook zeker zeil) U. -en; -je, o. -s. Blindachtlg-, bn.; -held, y. Blindage (overdekking, bekleeding) m. Blinddoeken, bw. zw. ik blinddoekte, heb geblinddoekt; blinddoeking, v. Blinde, m. en v. -n. Blindeeren (met eene ondoordringbare huid bekleeden; kogelvrij maken) bw.; blindee- Bundelings, byw. (ring, v. Blindeman, m. -nen en -s; -ne^e, o. -s. Blinden, bw. zw. ik blindde, heb g«blind; blinding v. Blindgeborene, m. en v. -n. Blindhokken, bw. zw. ik blind-hokte, heb geblindhokt; blind-hokker, m. blindhokking, v. Blinken, ow. st. ik blonk, heb Blinkerd, m. -s. (geblonken. Blinkworm, m. -en. Bloc (en -) byw. voetstoots. Bloed, o. Bloed (sukkel) m. -en; -je, o. -s. Bloedachtig, bn. Bloedeloos, bn.; -heid, v. Bloeden, OW. zw. ik bloedde, heb gebloed; bloeding v. Bloederig, bn. -er, -st. Bloedig, bn. en bijw. -er, -st. Bloedrijk, bn. -er, -st. Bloedspuwing, r. -en. Bloedverwant, m. -in Bloedverwante, v. -n. Bloedverwantscliap, v. Bloei, m. Bloeien, OW. zw. ik bloeide, heb gebloeid; bloeimaand,v.bloeisel, o. bloeitijd, m. Bloem, v. -en; bloempje en bloemetje, o. -s. Bloemengek, m. -ken; -geur, m.; -handel, m.; -handelaar, m. -s; -maakster, v. -s; -maker, m. -s; -mand, v. -en; -meisje, o. -s. Bloemig, bn. -er, -st. Bloemist, m, -en. Bloemisterij, v, -en. Bloemlezing, v, -en. Bloesem, m. -s; -pje, o. -s. Blok. o. -ken en -s; -je, o. s. Blokhuis, o. -huizen; -je, o. -s. Blokkade (insluiting, omsingeling) v. -s. Blokkeeren (omsingelen, insluiten) bw. blokkeering, v. Blokken, ow. zw. ik blokte, heb geblokt; blokker, m.blokster, v. Blokkenmaker, m. s. (o.-s. Blom(voor bloem) v.-men;-metje. Blond, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Blonde;mode-artikel)v. -n of -s. Blondine (blond meisje, blonde vrouw) v. -s. Blondje, o. -s. Blood (vreesachtig; bedeesd) bn. en bijw. -er, -st. Bloodaard, m. -s. Blooliartig,bn. -er, -st; -heid,v. Blooheid, v. Bloot (naakt) bn. en byw. -er,-st; -elük, bijw.; -heid, v. Blooten (bloot maken) bw. zw. ik blootte, heb gebloot. Blootgeven (zich) ww. at. ik gaf my -, heb mij -gegeven. |
Blootleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en geleid; Blootllggen, ow. st. ik lag -,heb -gelegen. Blootshoofds, bijw. Blootstaan, bw.onr. st. ik stond -, heb -gestaan. Blootstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld. Blootsvoets, bijw. Blos, m. -je, o. -s. Blouse (kiel) v. -s. BlouweKzeker werktuig om vlas te bereiden) m. -s. Blouwen (hennep ontbolsteren) bw. zw. ik blouwde, heb ge-blouwd. Blozen, ow. zw. ik bloosde, heb gebloosd; blozing, v. Blozend, bn. Bluf, m. -fen; -je, o. -a. Bluffen, ow. zw. ik blufte,heb gebluft; bluffer, m. blufferij, v. blufster, v. Blunder (abuis, misgreep) m. -s. een - maken, een abuis begaan. Bluschgereedschap, o. -pen. Bluschmiddel, o. -en. Blusschen, bw. zw. ik bluschte, heb gebluscht; blusscher,m.blus-sching v. blu-chster, v. Blut, bn. Bluts (eene buil) v. -en. Blutsen, bw. zw. ik blutste, heb geblutst; blutsing, v. Blutskoorts, v. -en. Boa (reuzenslang; slangvormige halsbekleeding van bont) v. -'s. BolDquot;bel, m. -s; -tje, o. -s. Bobbelen, ow. zw. ik bobbelde, heb gebobbeld; bobbeling, v. Bobbèlig, bn. -er, -st. Bobberd, m. -s. Bobberen, ow. zw. ik bobberde, heb gebobberd; bobbering, v. Bobyn, v. -en. Bobynen, bw. zw. ik bobijnd«, heb gebobijnd. Bochel, m. -s; -tje, o. -s. Bochelen (naarstig arbeiden)ow. zw. ik bochelde, heb gebocheld; bochelaar, m. bochelaarster, v. Bocheljoen, m. -en. Bocht (buiging) v. -en; -je, o. -s. Bocht (slechte waar) o. Bochtig, bn. -er, -st; -heid, v. Bod, o. Bode, m. en v. -n. Bodem, m. -s; -pje, o. -s. Bodemen (van een bodem voorzien) bw. zw. ik bodemde,heb gebodemd. Bodemerü, v. -en. Bodemloos, bn. (-loon, o. Bodenbrood, o.; -kamer, v. -s- Bodeschap, o. Bodin, v. -nen. Boe, tw. Boedel (boel) m. -s; -tje,o. -s. Boef, m. boeven; -je, o. -s. Boefachtig, bn. -er, -8t; -heid,v. Boefsch, bn. Boeg, m. -en. Boegen (koers zetten) ow. zw. ik boegde, heb geboegd. Boegkruisen (laveeren) ow. zw. ik boegkruiste,heb geboegkruist. Boegseeren, bw. zw. ik boegseerde, heb geboegseerd; boeg-sering, v. boejyseerlijn, v. |
Boeha, tw. (en m. als zn.). Zie Aioei (kluister) v. -en. [Boha. Boei (ton) v. -en. Boeien, bw. zw. ik boeide, heb geboeid; boeier, m. boeiplank, v. boeisel, o. boeksken) -s. Boek, o. -en; -je (ook boekske en Boekachtig, bn. -er, -st. Boekanier, m. -en en -s. Boekbinden, o. Boekbinder, m. -s. Boekbinderij, v. -en. Boekbindersknecht, m. -s; -lijm, V.; -pers, v. -en. Boekdrukken, o. Boekdrukker, ra. Boekdrukkerij, v. -en. Boekdrukkersknecht, m. -g. Boekdrukkunst, v. Boekei, m. -s; - tje -s. Boeken, bw. zw. ik boekte, heb geboekt; boeker, m. boeking v. Boekenhanger, m. -s; -tje, o. -s; -kamer, v. -s; -kas;, v. -en; -kennis,v.; -kist,v. -en; -kraam, v. -kramen; -lijst, v. -en; -min-naai^ m. -s; -plank, v. -en; -rek, o. -ken; -stalletje, o. -s; -tasch, v. -tasschen. Boekerij, v. -en; -tje, o. -s. Boekhandel, m. Boekhandelaar, m. -sofboekhandelaren. (delares) v. -s. Boekhandelaarster (boekhan- Boekhouden, o. Boekhouder, m. -s. Boekhouderschap, v. Boekstaven, bw. zw. ik boekstaafde, heb geboekstaafd. Boekverkooper, m.-s;-tje,o.-s. Boekverkoopersknecht, m. -s; winkel, m. -s. Boekverkoopster, v. -s. Boekweit, v. Boekweitebrood, o. Boekweiten, bn. Boel (menigte) m. -en; -tje, o. -s. Boel (byzit) m. en v. -e«. Boelage (overspel) v. Boeleeren (in ontucht levenjow. zw. ik boeleerde,heb geboeleerd; boeleerder, m. boeleerster, v. boeleering, v. Boelhuis (venduhuis) o. -huizen. Boeiyn, v. -s. Boelkenskruld, o. Boelschap, o. Boeman, m. Boender, m. -s; -tje o. -s. Boenen, bw. zw. ik boende, heb geboend; boener, m. boensel o. boenster, v. boenwas, o. Boer (ook voor oprisping) m. -en; -tje, o. -s. Boerachtig,bn. -er, -8t; -heid,v. Boerderij, v. -en; -tje, o. -s. Boeren, ow. zw. ik boerde, heb geboerd. Boerenarbeider, m. -s; -bedrieger, m. -s;-bedrijf, o.;-bedrog, o.; -boon, v. -en;-brood, o.; -bruiloft, v. -en; -dans, v. en; deern, v. -en; -dochter, v. -8; -dorp, o. -en; -dracht, v.: -feest, o. -en; -fluit, v. -en; -herberg, v. -en; -hofstede, v. -n; -huis, o. -huizen; -jongen, m. -kermis, v. -sen; -kinkel, m. -a; -knecht, m. -s; -kool, v. -en; kost, m.; -meid, v. -en; stand, m.; -werk, o.; -woning, v. -en. |
42
BOB
Boerin, v. -nen; -netje o. -b. Boer innen jak, o. -ken; -muts, v. -eu. Boerscll, bn. -er, -t; -held, v. Boert, v. Boerten, ow. zw. ik botrtte,heb geboertj boerter, m. boerterij, v. Boer tend, bu. (bijw. Boer tender w|jze en -w{)s. Boertig, bn. -er, -st; -beid, v. Boete, v. -n. Boetedoening, v. -en. Boeteling, in. en v. -en; v. ook boetelinge. Boeten, bw. zw. ik boette, beb geboet; boeter, in. boeting, v. Boetgewaad,o.;-gezane, o. -en; -kleed, o. -eren; -predikatie; v. -predikatiën en -predikaties; -prediker, m. -s; -preek, v. -en; -psalm, m- -en. Boetseeren, bw. zw. ik boetseerde, heb geboetseerd; boetseerder, m. boetseerster, v. boet-seering, v. boetseerkunst, v. Boetvaardig,bn.-er,-8t;-beid,v. Boeuf a la mode (gesmoord rundvleisch). Boevenjacht, v.; -klok, v.; -praat, m.; -streek, m. streken; -stuk, o. -ken. Boeverü, v. -en. Boezel, o.; -tje, O. -s. Boezelaar, m. -s; -tje. o. -3. Boezem,m. -s; -pje,o. -s;-wiend, m. -en; -vriendin, v. -nen, -vriendscliap, v. {-en of -s. Boezeroen (eenkleedingstuk) v. Bof, m. -fen; je, o. -s. Boöen, bw, zw. ik bofte, heb geboft; boffer, m. bofster v. Bofferd, m.-s. (geboogd. Bogen, ow. zw. ik boogde, heb Bogenmaker, m. -s. Boha, tw. enalszn. m.;-maakster, v. -maker, m. -makerij, v. Bohemen, o. Bohemer, m. Bu-heemsch, bn. (bojaren. Bojaar (vrijheer in Slavonië) m. Bok, m. -ken; -je, o. -s. Bokaal, v. bokalen; -tje, o. -s. Bokachtig, bn. -er, -st; -beid, v. Bokkenaard, m. Bokkenleder, en -leer, o. Bokkenleeren, bn. Bokkenwagen, m. -s. Bokkesprong, m. -en. Bokkevel, o. -len. (-beid, v. Bokkig, bn. en bijw. -er, -st; Bokking,m. -en;bokkinkje,o.-s. Boksbaard, m.; -blok, o. -ken; Bokse, v. -u. [-boon, v. Boksen (vuistvechten) ow. en bw. zw. ik bokste heb gebokst: bokser, m. Bokshoofd, o. -en; -hoorn en -horen, m. -s; - poot, m. -en; -voet (sater) m, -en. Bol, m. -len; -letje, o. -s. Bol, bn. en bijw. -Ier, -st; -hcid,v. Bolachtig, bn.; -beid. v. Bolderwagen, m. -s. Bolk (zekere visch) v. en. Bolleboos, m. -boozen. Bollen (voor den kop slaan) bw. zw. ik bolde, heb gebold. Bollen (eene genoeglijke aandoening laten gevoelen) ow. zw bet bolde, heeft gebold, Bollehbakker, m. -a; -maker, Bollig, bn.; -beid, v. , [m. |
Bolster, m. -s. Bolsteren, bw. zw. ik bolsteiMe, heb gebulsterd. Bolus (zegelaarde; arteenijbal-letje; slikbrok; zeker gebak), m. -sen. Bolvormig, bn.; -htid, v. Bolvormige-driehoeksmo-ting, v. Bolwerk, o, -en; -jc, o. -s. Bolwerken, bw.zw. ik bolwerkte heb gebolwerkt. Bolworm, m. -en. Bom,v. -men; -metje, o. -s. Bombammen, ow. zw. ik bom-bamde, heb gebombamd. Bombarde (steengeschut; in de muziek, het sterkte bromwerk in orgels) v. Bombardeeren,bw.zw. ik bombardeerde, heb gebombardeerd; bombardeerder, m. bombardement, o. bombardeering, v. Bombardeergaljoot, v. -galjoten; -sioep, v. -en. Bombardier (kanonnier) m. -s. Bombarie (beweging, opschudding) v. Bombast (opgeblazene en hoog-dravende stijl) m. Bombr.sti£ch,bn. Bombazjjn, o. -en. Bombazijnen, bn. Bombeen, o. -en; -gat, o. -en; -ijs (bom-ijs) o.; -ketel, m. -s. Bommel, m. -s. Bommel (eene stad) o. -aar, m. -erwaard, m. Bommen, ow. zw. ik bomde, heb gebomd. Bon, tw. goed, wel. Bon (schriftelijk bewijs, dat goed en geldig is voor de daarin uitgedrukte som of waarde) v. -s; -netje, o. -s. Bona Üde (ter goeder trouw, op gord geloof) (-s. 'oon (suike rgoed, snoeperii)o. Bond (. -. Vmd)o. (Duitschebond) rn. -sleger, u. -svloot, v. Bondgenoot, m. -c... Bondgenoote, v. -n. Bondgenootschap, o. -pen. Bondig,bn.en bijw. -er, st; -held. Bon genre (goede stijl). [v, Bongré malgré (tegen wil en dank). Bonis (in) zijn, gegoed zijn, in ruime omstandigheden verkee- Bonjour (goeden dag). ( ren. Bonjouren (afschepen, wegzenden) bw. zw. ik bonjourde, heb gebonjourd. Bonk, v. (voor een persoon m.) -en; -je, o. -s. Bonken, bw. zw. ik bonkte, heb gebonkt. Bon mot (kwinkslag) o. (mv. bon mots). Bonne, (kindermeid) v. -s. Bonnet (mms, kap; voorlaag bij verscbansingenjv. -ten; -je,o. -s. Bonorum cessio, afstand van goederen. Bons, v. bonzen; -je, o. -s. Bon sens (gezond verstand) o. Bonsolr (goeden avond; goeden nacht). Bont, o. -en; -je, o. -s. Bont,bn. en bijw.-er, -st; -heid,v. |
Bon ton (spreekmanier van welopgevoede menschen; goede le-venstoon) ra. Bon-vivant(eenvroolyke Frans, een doordraaier) m. (mv. bon-vivants). Bon voyage, goede reis. Bonzen, bw. ow. zw. Ik bonsde, heb gebonsd. Bonzing. Zie Bunzing. Boodschappen, bw. zw. ik boodschapte, heb geboodschapt; boodschapper, m. boodschapping, v. boodschapster, v. Boog, ra. bogen; -je, o. -s. Boogerd (boomgaard) m. -s. Boom. m. -en; -pje, o. -s. Boom (slagboom) ra. -en. Boom (samentrekking van bodem) ra. -en. Boomachtig, bn. Boomen, bw. zw. ik boomde, heb geboomd;boomer, m. booraster, v. booming, v. Boomgaard, ra. -en. . Boomig, bn. -er, -st. Booniswljze en - wijs, bijw. Boon, v. -en; -tje o. -s. Booneboom, ra. -en. Boonenbrood, o.; -kruid, o.; -meel, o.; -soep, v.;-staak, m. -staken; -veld, o. -en. Boor, v. boren; -tje, o. -s. Boord,m. voor uiterste kant(docb o. vcor rand van een schip), -en; -je, o. -s. Boorden, bw. zw. ik boordde,heb geboord; hoorder, ra. boordster, v. boordsel, o. Boordevol, bn. Boordevolletje (een glas tot aan den rand vol) o. -s. Boordlint, o. -en. Boos, bu. en büw. boozer, boost; -beid, v. Boosaardig, bn. -er, -st; -beid, v.; -lijk. bijw. Boosdoener, ra. -s; -doenster, v. -s; -wicht, m. -en. Boot (vaartuig) v. -en en -s; -je, o. -s. Boot(halssieraad)v.-en; -je, o. -s. Bootsen, bw. zw. ikbooUte,heb gebootst. Bootsgezel, ra. -len; -baak, ra. -baken; -man,ra. lieden en -lui; -man3maat,m. -s; -touw, o. -en; Booze. ra. (-volk, O. Boozigheid, v. beden. Borat (brat) 0. Zekere stof. Borax, ra. Bord, o. -en; -je, o. -s. Bordeel, o. -en; -tje o. -s. Borderel (muntsoortbriefje; uittreksel uit een rekeningboek)o. -len. (o. -s. Bordes (hooge stoep) o. -sen; -je, Bordlg, bn. -er, -st; -beid, v. BordingS (kleine platte vaartuigen, ook lichters genoemd) v. rav. Borduren, bw.zw. ik borduurde, heb geborduurd; borduurder, ra. borduursel, o. borduurster, ▼. Borduurgaren, o.;-katoen, o., -naald, v. -en; -patroon, o. -patronen; -raam,o. -ramen; -werk, o. -en; -werkster, v. -■. |
BOB,
'43
Boreaal (noordtlyk) bn. Boreas (noordenwind) m. Boren, bw. zw. ik bourde, htb gebooid; bourder, m. borinir, v. Borg, m. -en. Borgen, bw. ik borgde, beb geborgd; borger, m. borging, v. borgstev, v. Borgtocllt, in. -en. Borgtochtelijk, bn. Born, v. -en. Bomeeren (begrenzen, beperken) bw.; geborneerd (beperkt; kortzichtig, onnoozel) bn. Borrel, m. -s; -tjeo. -s; -tiescb, v. flesscben;-praat, m. Borrelen, OW. zw. ik borrelde, heb geborreld; borreJing, v. Borst (voor lichaamsgedeelte, v. voor jongeling, m.) -en. Borstel, m. -s; -tje, o. -a. Borstelachtlg-, bn. Borstelen, bw. zw. ik borstelde, heb geborsteld; borstilaar, m. borsteling, v. Borstelig, bil. -er, -st. Borstweer (borstharnas) m. Borstwering, v. -en. Bort (ziekte) o. Bos (bundel) m. -sen; -je, o. -s. BOS (bus) v. -sen; -je, o. -s. BoSCh (woud) o. bosschen; -je, o. -s. Bosctl (den) tn. eene stad. BOEChaeiltlg, bn. -er, -st. Bosquet (lust of kunstboamp;cbje}o. -ten; je, o. -s. Bosschage, o. -s. (bn. Bossche (van of uit den Bosch i Bosschenaar (inboorling of burger uit den Bosch) m. -s of Bosschenaren. Bosse(buil,bochel, knobbel; vlak verheven beeld of boetseerwerk) v. -s. Bpsselage (gedreven werk op zilver en goud) o. . Bossen, bw. zw. ik boste, heb | Bout- (eendvogel) m. -en. Boutade (wonderlijke inval: vreemde kuur of gril, eigenzinnigheid) v. Bouterig,bn. -er, -st. Boutig, bn. -er, -st. Boutique (winkel;santekraam)v. Bouw, m. Boutje (liefje) o. -s. Bouwen, m. -a. Bouwen, bw. zw. ik bouwde, heb gebouwd; bouwer, m. bouwerij v. bou wing, v. Bouwgereedschap, o. -pen-, -grond, m. -en; -heer, m. -en; -knecht,m. -s; -kunst, v.; -land, o.; -meester, m. -s; -steen, m. -en; -stof, v. -fen; -tijd, m.; -trant; m.; -val, -m. -len. Bouwvallig,bn. -er, -at; -heid,v. Boven, byw. en vz. Bovenaan, bijw. Bovenaardsch, bn. Bovenal, bijw. Bovendien, bijw. Bovendryven, ow.st. Ik dreef -, heb -gedreven. Bovengemeld, -genoemd, -gezegd, bn. Bovenhuis, o. -huizen; -kamer, v. -s. Bovenlander, m. -s. Bovenmate, bijw. gebost ;bosser, ra. bossing, v. Boston (eene stad) o.; -ner, m.; -sch, bn. Boston (zeker kaartspel) o. Bostonnen (boston spelen) ow. zw. ik bostonde, heb gebostond; bostonner, m. Bot (zekere platvischj v. -ten. Bot (knop) v. - ten. Bot (been), o. -ten; -je, o. -s. Bot (dom, stomp) bn. en bijw. -ter, -st; -held, v. Botanicus (kruidkundige) m. Botanie (kruidkunde) v. Botanisch (kruidkundig) bn.; -e tuin, plantentuin. (ow. Botanlseeren (planten, zoeken) Botanist (plantkundige) m. -en. Botanograohie (plan ten beschrijving) v. Botanologie (plantenkennis) v. Boter, v.; -tje, o. -s. Boterachtig, bn.; -heid, v. Boterbiesje, o. -u. Boteren, ow. bw. zw. ik boterde, heb geboterd. Boterham.v.-men; -metje,o. -s. Botervlootje, o. -s. Botmuil, m. en v. -en. Botoor, m. en v. -en. BotS, v. -en; -je, o. -8. Botsen, bw. zw. Ik botste, heb gebotst; botsing, v. |
BoVennrtuurkunde. v. Bovennatuurlijk, bo. Bovenop, bijw. Bovenstaand, bn. Bovenste, bn. Bovenswinds, bijw. Bovenuit, bijw. Braadaal, m. -alen; -•??«?!. m. en en -s; -haring,m. -en^oven' n. -s; -pan, v. -nen; -roo8ter,m' a; -spit, o. -speten en -spitten: -vet, o.; - worst, v. -en. Braaf,bn. en bijw.bra-' ... . —aver.braafst; -heid, v. Braak (inbraak, breking) t. Braak (oiibebouwd,biaak ligeen) bijw. Braakdrank, rn, -en; -land, o.-loop,ra.; -middel,0.-cn;-noot* . -noten. (-e; -tje, o. -a. Braakpoeder en -iceier o Braaksel, o. ' Braakwortel, m. -s. Braam, v. bramen; -pje, o. -s. Brabangonne (de naam van het Belgische volkslied) v. Brabant, o. Brabander, m. Bra- bantsch, bn. Brabbelen,bw,zw. ik brabbelde, heb gebrabbeld; brabbelaar, ra. brabbelaarster, v. brabbeling, v, brabbeltaal, v. Bracelet (armband) v. -ten, Brachmanen (Indiaansche wijzen) mv. Brachygraphie (het snelschry- ven met verkortingen) v. Braconnier) (strooper, wilddief) ra. -a. Braden, bw. ow. at. ik braadde, heb gebraden; braad8ter, v. bra-der, ra. bradery, v. Brak (jachthond) m. -ken. Braken Barak(kermiatent; kazerne) v. -nen. Brak (zoutachtig) bn. en bijw. -ker, -at; -hiid, v. Braken (breken van vlas en hennep) bw. zw. ik braakte, heb gebraakt; braker, ra. braking t. Braken (overgeven) bw. zw. ow. ik braakte, heb gebraakt; braak-ater, v. braker, m. braking, t. Brallen, ow. zw. ik bralde, heb Bram, m. -men. (gebrald. Brama (godheid der Ilindoea) ra. Bramarbas (snoever, praler) m. quot;8en*. (m.mv. Brammen (heidensche priesters) Bramzeil, o. -en. Branche (tak, zijlinie, familietak), v. -a. Brand, ra. -en; -je, o, -s. |-sen. Brandaris (brandstichter) m. Brandbaar,bn.-der,-st; -heid.v. Brandemoris, m.; -je, o. -b. Branden, ow.bw. zw. ik brandde heb gebrand; brander, m. branderij. v'. branding, v. brandBel,o. brandeter. v. Brandendheet, bn. Branderig, bn. -er, -st; -htid, t. Brandewijn, m. -en; -tje, o. -s. Brandhout, o. -en. (-heid, v. Brandig, bn. en byw. -er, -st; Brandijzer, o. -s; -keur, t. -#n; -merk, o. -en. Brandmerken,bw.*w. ik brandmerkte, heb gebrandmerkt. Brandoven, ra. -a. Bottel, v. -s. Bottelarij, v. -en. Bottelbier, o. Bottelen, bw. ow. zw. ik bot-ulde, lu b gt botteld. Bottelier, m. -s en -en. Ectteliersmaat, v. -s. Botten, ow. zw. het botte, is ge- Botterik, m. -en. [bot. Botuit, bijw. Botvieren, bw. zw. ik vierde -, Botweg, bijw. heb -gevierd. Bouche Close (mondje dicht). ROUCherie slachterij; bloedbad) Bouclé (krul) v. -s. [v. Boud (stout) büw. -er, -st. Boudeeren (met kwalijk verborgen wrevel behandelen) bw. Eouderie (kwalijk verborgen wrevel) v. Boudoir (vertrekje, ingericht tot gebrnik voor dames) o.-s. Bouüante (langwerpige wollen doek om den hal^, ais das; v. a. Bouffe (grappig) bn. Bouö'on (potsen-of giappenma-ker) ra. -s. Bougie (waskaars; kunstkaars van uitgestoomd vet) v. -s. Bouilli (gekookt rundvleesch) o. Bouillie (vleeschnat) v. Eouilloire (schenkketel) Bouillon (vleeschnat; boordsel aan kleederen; samengerolde goud- of zilverdraden) m. Boulevard (bolwerk, hoogewal) m. - e. Bouleverseeren (ten onderste boven keeren) bn. Bouquet (bloemruiker; fijnste geur van wijn) o. -ten. Bouquin (oud boek) o. Bouquinist koopman in oude boeken)m. -en. Bourdon (zwaar orgelregister, sterk brommend pijpwerk) muz. Bout (ijzeren staaf, been enz.) m. -en, -je o. -s. |
44
BRA
Brandpikot (troep gewapende personen om bü brand de orde te bewaren; ook een schip -lat bij eene vloot de wacht houdt) o. Brandschatten, bw. zw. ik brandschatte heb gebrandschat; brandschattins, v. Brandschilderen, ow. zw. ik brandschilderde, heb gebrand schilderd; brandschilder, m. Brandspiegel, m. -s; -tje, o. -s Brandstichten, o.; -stichter,m. -s; brandstichster, v. -s.
Brandstol', v. -fen.
Brandy (brandewijn) m.
Bras Uchecpswoord! m. -sen. Brasdag, (slempdag) ra. -en: -maal,o. -malen; -partij, v. -en: -penning, m. -en.
Bras-dessus toras-desscus
arm in arm, gearmd.
Brasem, m. -s; -pje,o. -a Brassen, OW. zw. ik braste, heb gebrast; brasser, m. brasseri^v. Brat ook: Borat (zekere stof) o. Bravade (pocherij) v. -s. Braveeren (trotseeren, spotten
met; grootspreken) bw. ow. Bravissimo (uitmuntend, voortreffelijk, opperbest).
Bravo (een gehuurde moordenaar in Italitó) ra. -s; alstw. goed zoo, goed gedaan, uitmuntend. Bravour-aria (muz.) o. groot aria, aria dat slechts door een meesterlijk talent kan worden gezongen 'mv. bravour-aria':i). Bravoure (dapperheid, onverschrokkenheid) v.
Brazilië o. Braziliaan,m. Brazilianen; Braziliaansch, bn. Brazi-liehout, o.
Bredi hreda (verward gesnap, mengelmoes) o. (v.
Breea,bn. en bijw. -er, -8t;-heid. Breedachtig, bn. -er. Breedhorstig, bn. -er, -st. Breedsprakig, bn. en bijw. -er. Breedte, v. -n. [-st; -heid, v Breedvoerig, bn. en bijw. -er,
-•t; -held, v.
Breedvoetlg, bn. -er, -st. Breefok, t. -ken. Breekhaar,bn.-der,-st; -heid,v. Breekbeltel, m. -s; -ijzer, o.
-tuig, o. -en.
Breeuwen, bw. zw. ik breeuwde, heb gebreeuwd; breeuwer, m. breeuwing, v. (m. -en.
Breeuwhamer, m. -s; -stoel, Breidel, m. -s; -tje, o. -s. Breidelen, bw. zw. ik breidelde.
heb erebreideld; breideling, v. Breidelloos, bn. -loozer, -loost;
-heid, ▼. , , ,
Breien, bw. zw. ik breide, heb
Sebreid; breier, m. breiing, v. reister,ebreid; breier, m. breiing, v. reister, t.
Breigaren, o.; -geld,o; -goed, o.; -katoen, o.; -klos, m. -sen; -ko-ker, m. -s; -kous, v. -en; -les, v. -sen; -naald, t. -en; -school, v. 8cholen;-tobbetje,o.-s;-werk,
o.; -wol, t.; -zak, m. -ken. Brein (de hersenen) o. Brekebeen (sukkelaar) m. -en. Breken bw. ow. st. ik brak, heb en ben gebroken; breekster, v. breker, m. breking, v. Brekerlg, bn. -er, -st. Brekespol m. en t. -apellea.
Broed, o, (hob gebroed.
Broeden, bw.ow.zw. ik broedde. Broeder, ra. -s en -en. (-heid, v. BroederiÜk,bn. en bijw. -er,-st; Broederloos, bn.
Broederschap (de betrekking' o.; (vereeniging van broeders) v, -pen.
Broedertje (zeker gebak) o. -s. Broedertjeskraam,v. -kramer;
-pan,v. -nen; -vrouw, v. -en. Broedsch, bn.; -heid, v. Broedsel,io. -s. (-ei, o. -eren. Broeibak,m. -ken; -eend, v.-en; Broeien, bw. ow. zw. ik broeide, heb gebroeid; broeierij,v. broeiing v.
Bröeihen, v. -nen; -kas en -kast, v. -kassen en -kasten; -kuip, v.-en;-nest, -en; -oven, Broeisel, o. -s. [m. -s; tyd,m. Broek(klcedingstuk)v.-en;-je.-8. Broek (moerassig land) o. Broeken, bw. zw. ik broekte,
heb gebrockt; broeking v. Broekengoed, o.
Broekenstof en Broekstof, v. Broeksband,m.-en; -pijp, v.-en. Broer, m. -s; -tje, o. -s.
Brok. ra. -ken; -je -s. Brokkelen, bw.ow. zw. ik brokkelde, heb gebrokkeld; brokkeling v.
Brokkelig, bn. -er, -st; -heid,v. Brokken, bw. zw. ik brokte, heb
gebrokt.
Bromkever, m. -s.
Brommen, ow. zw. ik bromde, heb gebromd; brommer, m. bromming, v. bromster, v. Brommertje (laag rijtuig) 0. -s. Brommig, bn. -er, -st. Bromvlieg, v. -en.
Bron, v. -nen.
Broncheeren (struikelen, haperen, blijven steken) ow. Brons. o. bronzen. (ren) v.
Bronst (tochtigheid van de die-Bronsten, ow. zw. ik bronste,
heb gebronst. .
Bronstig, bn. -er, -st; -heid, v. Bronsttijd, m. (gebronsd.
Bronzen, bw.zw. ik bronsde, heb Bronzen, bn.
BronziliO(«oort van marraer,dat. als men er tegen slaat, eenen klank van zich geeft) o.
Brood, o. -en; je, o. -s. Brooddronken, bn. en byw.-er,
-st; -heid, ▼.
Broodeloos, bn. Broodsgebrek, o.
Broos (tooneellaars) v. broozen;
-je, o.-s. (-heid, v.
BrOOS,bn. en bijw. brozer,brooBt; Bros, bn. brosser, brost; -heid,v, BrOSSlg, bn. -er, -st; -heid, v. Brouilleeren (oneenig maken) bw. en als ww. (oneenig worden). (schets) o. Brouillon (kladboek; ruwe Brouwen (met de stem) ow. zw. ik brouwde, heb gebrouwd; brouwer, ra. brouwster, v. Brouwen (bier)bw.st. ik brouwde, heb gebrouwen; brouwer, m. brouwerij, v. brouwsel, v. Brouwerspaard, o. -en; -wagen, ra. -s.
Brouwhuis, o. -huizen; -ketel, m. -s; -kuip, ▼. -en.
Brem, v. (bn.
Bremen, o.; Bremer, m.;Bremer; Brengen, bw.onr. zw. ik bracht, heb gebracht; brenger, m. bren-ging,v. brengstar, v.
Bres, v. -sen.
Bretel, v. -s en -len.
Breuk, v. -en; -je, o. -s.
Breve (pauselijke brief) v. -n. Brevet lopen brief, aanstelling, vergunning; ook octrooi; patent) o. -ten. (aan) bw.
Breveteeren (een brevet geven Brevier (gebedenboek der R. K.
geestelijken) o.
BriCOleeren (in het biljartspel, op den band spelen en, door den terugstoot, een bal raken; omwegen gebruiken) ow.
Brief, in. brieven; -je, o. -s. Briollle, o. (of m. den Briel);
Briellenaar, ra.; Brielseh, bn. Bries (zacht windje) v.; -je, o. Brieschen, ow. zw. ik brieschte,
heb gebriescht; brieaching, v. Brievenbesteller, ra. -s; -be-stelster, v. -s; bode, m. en v. -n; boek, o. -en; -bus,v. -sen; -geld, o.; -pers, v. -en; -tasch; v. tas-schen; -zak, ra. -ken. Brievenpost (bode) m. -en. Brievenpost (posterij) v. -en. Brigade (eene groote legerafdee-
ling) v. -s en -n.
Brigadier, m. -s.
Brigand (roover) m. -s. Brigantijn (vaartuig met laag Brü, v. -en. (boord) m. -Brybek, m. en v. -ken.
Brün (zoutwater) o.
Bruzel (kruimel) v.; -tje, o. -s. Brijzelen, bw. zw. ikbrijzelde,
heb gebrijzeld; brijzeling, v, Brik, v. ken.
Briksteen, m. -en.
Bril, m. -len; -letje, o. -s. (-en. Briljant (een glansdiamant) m. Brillant (schitterend, glinsterend) bn. en bijw. BrilledOOS,v. -doozen; -glas, o.
-glazen. (ren) ow.
Brilleeren (clinsteren, schitte-Brillenhuisje,o. -s; -kooper,m. -s; kramer, m. -s; -maker, m. -s; -slijper, m. -s.
Brink, m.-en. (-ten.
Brit (lid der Britsche natie) m. Britanniö, o.; Britannisch, bn. Brits (nachtleger) v. -en. BritSCh (vanBrittannië) bn. Britsen, bw. OW. zw. ik britste,
heb gebritst.
Brocanteur (kunstkooper in
schilderden) m. -s.
Brocart of Brocat (gebloemde
zijden goud- of zilverstof) o. Broche (doekspeld) v. -s. Brocheeren (innaaien van boeken) bloemen, met levendige kleuren, in zijden en wollen stoffenquot;weven. (boekje) v. -s. Brochure (vlugschrift; blauw-Broddelen,bw.zw. ik broddelde, heb gebroddeld; broddelaar, m. broddelaarster, t. broddelarg,*. broddelwerk, o.
Brodden (broddelen) ow. zw. ik
brodde, heb gebrod. Brodeoren (opsieren, vergroo-ten) bw. duursel) v.
Broderie (borduurwerk; bor-
BRU
45
Brug, v. -gen; -getje of -je, o. -8. Brnggegeld, o. quot;Bruggenhoofd, o. -en Brui, m. Bruid, v. -en; -je, o. -s. Bruidegom en Bruigom m. -a. Bruidsbed, o.; -dagen, in. mv.; -gave en -gaaf, v. -gaven; -gift, v. -en; -goed, o.; -japon, v. -nen en -s; jonker, m. -s; -juffer v. -s; -kamer, v. -s; -kleed, o. -klecderen en -kleeren; -koets, v. -en; -partij, v. -en; -suiket, v. -s; -tooi, m.; -tranen, m. mv.; -zuster, v. -s. Bruien, bw. ow. zw. ik bruide, heb en ben gebruid; bruister, v. bruier, m. bruierij, v. Bruigomspüp, v. -en. Bruikbaar, bn. en bijw. -der, -at; -beid, v. Bruiker, m. -s. Bruikleen, o. Bruiloft, v. -en. Bruiloftsdag, m. -en; -deun,m. -en; -dicht, o. -en; -disch, m.; -feest, o. en; -gast, m. en v. -en; -kleed, o. -kleederen en -kleeren; -lied, o. -eren; -liedje,o.-s; -maal, o.; -ver8,o.verzen; -zang, m. -en. (v. Bruin, bn en bijw. -er, -8t;-heid, Bruin (bruin paard) m. -en; -tje. Bruin (bruinejkleur) o. (o. -s. Bruinachtig, bii.-er,-st;-heid,v. Bruineeren, bw. ik bruineerde, heb gebruineerd; bruineerder, m.bruineerster,v. bruineering, v. Bruineer ijzer, o. -a; -steen. m. -en. Bruinen, bw. en ow. zw. ik bruinde, heb gebruind. Bruinet (brunette) v. -ten. Bruingeel, bn. Bruinig, bn. -er; -beid, v. Bruinkolen, v. mv. Bruinoog, m. en v. -en. Bruinoogig, bn. (o. -s. Bruinvisch, m. -visschen; -je. Bruis (schuim) v. en o. Bruisen, ow. zw. ik bruiste, heb gebruist; bruising, v. bruister,v. Bruispoeder en -poeier, o. Bruit (geraas, leven, gedruiscb; ophef, beweging; los gerucht)m. Brullen, ow. zw. ik brulde, heb gebruld; bruller, m. brulling, v. Brum (brummel) v. -men. Brumaire (rijp- of nevelmaand, van 22 October tot 20 November) m. Brummel (brum) v. -s. Brunet (vrouw of meisje met donker haar) v. -ten; -je, o. -h Brusque (opvliegend, barsch, grof, onbescheiden; eensklaps, onverhoeds) bn. en bijw. Brusqueeren (met groote minachting bejegenen, toesnauwen) bw. Brusquerie (opvliegendheid, ' driftigheid; ruwheid) v. Brutaal (beestachtig, onwi-ller vend) bn. brutaler, brutaalst. Brutaliseeren (onwellevend of grof bejegenen) bw. Brutaliteit (grofheid, vergeet van ontzag) v. -en. BrutO,in den handel, het gewicht der waren, met den omslag; zuiver. |
Bucentaur (.stiermensch, een monster half stier, half mensch) m. -en. Budget (begrooting der jaar-lijksche uitgaven; staatsbegroo-ting) o. -ten en -s. Buffel, m. -s; -tje, o. -a. Buffelach tig,bn. - er, - at; -heid,v. Buffelen, bw. zw. ik buffelde. heb gebuffeld. Buffels, zeke vaartuigen om de uit zee ko- Buffel zekere Italiaansche mende schepen den stroom af te brengen. Buffelshuid, v. -en; -leder en -leer, o.; - vel, o. -len. Buffet (tafelkas, schenk- of aan-rechttafel) o. -ten; -je, o. -s. Bui v. buien; -tje, o. -s. Buiachtig, bn.; -beid v. Buidel (ook buil) m. buidel-builen). (gebuid. Buien, onp.w.zw.het buide, heeft Buigbaar, bn. -der, -st; -heid,v. Bulgen, bw. en ow. st. ik boog, lu b en ben gebogen; buiger, m. buiging, v. buigster, v.; buig-spier,v. -stoel,m.-tang,v. -ijzer, o. -zaam, bn. (zamer, -zaamat) -zaamheid, v. Buiig,bn. en bi)w.-er,-st;-heid,v. Buik, m. -en; -je, o. -s. Buikachtig, bn. -er, -at. Buikig, bn. -er, -at. Buikspreken, o. Buikspreker, m. -a. Buil (gezwel) v. -en; tje, o -a. Buil (meelbuil) m. -en. Builen, bw. zw. ik builde heb ge-buiid; buiier of builder, m. Builkist, v. -en; -zolder,m. -a. Buis (goot) v. buizen; -je, o. -s. Buis (kleedingatuk) o. buizen; je, o.-s. Buis (haringbuia) v. buizen; -je, o. -a; -haring, m. -jesdag, m. -man, m. -mansharing m. Buiskool. Zie Kabuiskool. Bliit, m. Buitelen, ow. zw. ik buitelde, heb en ben gebuiteld; buitelaar, m. buitelaarster, v. buiteling, v. Buiten, bw. zw. ik buitte, heb gebuit; buiter, m. Buiten(lustplants)o.-s;-tje, o. -a. Buiten, bijw. en vz. Buitenbeentje, o. -a. Buitendien, bijw. Buitendijks, bijw. Buitendrüven, bw.st. ik dreef -, heb -gedreven. Buitengaats, bijw. Buitengemeen, bn. en bw. -er, -at; -beid, v. Buitengewoon, bn. en bijw. -gewoner, -st; -beid, v. Buitenkansje, o. -s. Buitenlander, m. -a. Buitenlandsch, bn. Buitensdüks, bijw. Buitenshuis, bijw. Buitenslands, bijw. Buitensluiten, bw.st. ik sloot -. heb -gesloten; -sluiting, v. Buitensporig, bn. en bijw. -er, -at; -heid, v. Buitenstaan, ow. onr. st. ik atond -. heb -gestaan. Buitenste, bn. overtr. trap van buiten. (bijw. Buitentijds en buitenstüds. |
Buitenwaarts, bijw. Buitenwerks, bijw. Buitenwerpen, bw. at.ik wierp -, heb -geworpen. Buitmaken,bw. zw.ik maakte -, heb -gemaakt. Bukken, ow. zw. ik bukte, heb gebukt; bukking, v. (-en. Buks, v. -en; -je, o. -a, -achot, o. Bul (stier) m. -len; -letje, o. -a. Bul (oorkonde) v. -len. Bul (koek) v. Bulachtig, bn. -er, -st. Bulderbast, m. -en. Bulderen, ow. zw. ik bulderde, heb gebulderd; bulderaar, m. bulderaarater,v. Buldeng, bn. -er'; -st. Bulhond, m. -en; -je, o. -s. Bulken, ow. zw. ik bulkte, heb gebulkt; bulker, m. bulking, v. Bull (John) Hans Stier, een spotnaam voor het Engelscjae volk. Bullebak, m. -ken; -geld, o.; -man, m.; -nbüter, m. -8; -pees, v. -pezen. Bulletin (dagbericht) o. -s. Bulos, m. -sen. Bulster, v. -s. Bult, m. -en; -je, o. -s. Bultachtig, bn. Bultenaar, m. -s. Bultig, bn. -er, -at. Bultos, m. -sen; m. -zak, in. -ken. (m. -s. Bumper izeer groot drinkglaa) Bun (vischkaar) v. -nen; -netje, o. -a. Bundel, m. -s; -tje, o. -s. Bunder (landmaat) o. -s. Bunderbundersgelijk, bijw. Bungelen, ow.zw. het bungelde, heeft gebungeld. Bunzing (bonzing) m. bunzingen en bunzings (bonzingen enbon-zings). Bunzinkje en bonzinkje, o. -s. Burcht, m. -en. Bureau (schrijftafel, schrijfkas, schrijfkamer; vertrek voor ambtswerkzaamheden) o. (mv. bureaux). Bureaucratie, v. ambtenheerschappij; groote invloed des ka-bineta op de regeering. Bureel, o. -en; -tje, o. -s. Bureelist, m.-en. (gebuurd. Buren, ow. zw. ik buurde, heb Burengerucht, o. Burg, m. -en; -je, -s. (en bijw. Burgemeester, m. -a; -lijk, bn. Burgemeestersamht,o.;-buik, m. -en; -kamer, v. -s; -plaats, v. -en. Burgemeesterschap, o. Burger, m. -s; -tje,o. -a. Burgeres, v. -sen. Burgerij, v. -en. Burgerlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Burgerman, m. -lieden en -lui. Burgermanachtig, bn. Burgerschap (burgerij) v.; (burgerrecht) o. Burgerschapsrecht, o. -en. Burin (buurvrouw) v. -nen; -netje, o. -s. • (o.-s. Burin (graveerstift, graveerijzer) Burlesque (belachelijk;wonder-lijfc; grappig) bn. Burrie (voor berrie) t. -s. |
46
BUS
Bus (bos) v. -sen; -je o. -s. Buskruit, o. Bussel (baivlpl) m. -s; -tje, o. -s. Busselen, bw. zw. ik busselde, heb ffebttss?!'!, BllSSeu, bw. zw. ik buste, heb gebast. Busfce (borststuk of boratbseld) v. -n en -s. But (houten kan) v. -ten. But (doel, oogmerk) o. Butoor (pitoor) ra. butorcn, zekere vo^el. Buur, m. buren; -tje o. -s. Buurschap (buurt) v. -pen; (betrekking als buur) o. Buurt, ▼. -en. BuralJal (drinkbaar) ba. C, ▼. c's. De derde letter van het alphabet en de tweede di;r medeklinkers wordtin het Neder-landsch alleen jjebruikt in cl», en in eenije aan vreemde talen ontleende woorden.— In de mu-siek is c d • b mamini; van den eersten too i, do genoemd. — In het Rom'insche cijferschrift! heeft C de beteekenis van 101. C.A. — Cjm AX.vrx18, met den aankleve van dien. C. k D. — C'bst h dirk, dat is te zeggen. Cand. of C. — CA:»niigt;ATa3,can-didaat; iemand, die naar een ambt staat. Cant. — Ca!«to«, zang neester. voorzanger. Ca?, of C.quot;—C-iput, Hoofdstuk. Cbst. — Cbstum. honderd. Cbt. — CBruaA, het overige. C. ex. — Cjm hxpbssis, met de kosten. C.L. — Citato loco, op de aangehaalde plaats. C.M. of Ca^h. Mix. — C.\NDinA-*us MiNiSTBRii,candidaat in de godgeleerdheid. Cod. — Coobx, wetboek; ook handschrift, oorkonde. Coijii- — Coluatis, vergeleken zijnde, na vergelijking. CoMMK!tt. — Co*libstauiu8 of couub^tatio, verhandeling of uitlegging. Cosp. of Cf. —CosPBRATim.mcn vergelijke. Cons.— Cohsitl. Coss. — CoSSULBS, consuls. C.S. — Com suis. met de zijnen, of gum socnii, met ïijne deel-of lotgenooten. Crbsc. — Cbbscbsdo, met toe-nemsnde of klimmende sterkte. Cts. — Cents of C -nten. Cabaal {geheim verbond; verraderij; listige streek) o. cabalen. Oabaleeren (samenspannenlow. Cabaleur (samenspanner) m. -s., Cabane )eene hut of stulp; scheepskamer) v. Cabotage (kusthandel, kustvaart) v. |
Gabretloder en -lesr, o. leder van het jong eener «eit (cabri). Cabriolet (licht^ wagen, met twee o?quot; vier wielen) v. -ten. Oabriool (luchtsprong, kunstsprong; bokkesprong) v. eabri-olen. Caoao (de vruchten en vettige boonen van den echten cacau-boom, die, fijn gemaakt, dienen om er een drank van te bereiden) v. Cacao-t)Dter(de vetdeelen uit de cacao-boonen) v. Cacbeeren (verbergen, geheimhouden) bw. Cache-nez (warme halsdoek) m. (inv. ook cache-nez). Cachet (zegel, signet, zegeldrukker) o.; -je, o. -s. Cachetearen (dichtmaken met een cachet) bw. Cachot (donker gevangenhok, provoost) o. -ten. Cococratie (slechte regeerin?)v. Caco.?raphie (gebrekkige schrijfwijze; opstel met fouten) v. -en. ClCtUS (fakkeldistel) v. -sen. Cadanceeren (afmaten, afronden) bw. Cadans (mu/.) v. de stemvalling, dans- of zangmaat; juiste overeenkomst der deelen eener rede, in de redekunst. Cldaver (een lijk, dood lichaam, aas) o. -s. Cidavereus (lijkkleurig, ingevallen en bleek en vermagerd, als een lijkl bn. Cadeau (klein vriendschaps- of gelegenheidsgeschenk; kunstige trek met de pen) o. cadeau's; -tje, o. -s. Cldefc (militaire kweekeliug) m. cadetten en cadets. Cadre (schilderlijst; versiersel aan deuren, enz.) o. -s. Zie verder Kader. Caduc (bouwvallig, broos, vergankelijk) ba. Ciducifceit (bouwvalligheid, broosheid, vergankelykheM) v. Ciosuur, v. (dichtk.) vers-snede; de rust,in een vers bij de vierde, zesde of eenige andere letter-greep. Café (koffiehuis) o. -s. Cafétière (koffiekan) v. (-s. Caftan (Turksch bovenkleed m. CasfOterle 'schijnheiligheid, ge-veinsdhei i) v. Cahier (schrijfboek, aantal sa-msngevoegdrt vellen papier)o.-s. Caisson (kruitwagen) o. -s. Cajoleeren (liefkoozen, vleien) bw. Calamiteit (ongeval, nood, ellende, weerschade) v. -en. Cilamlteus (ellendig, rampzalig, rampspoedig, noodlottig) bn. en bijw. Calando (muz.) afnemend, wegsmeltend. Calandrone (muz.) v. tweekleppige schalmei. Calange (bekeuring, aanhaling) v. -s. Calanffeeren (bekeuren, aanhalen, iu rechten betrekken) bw. |
Oalcineeren (door vuur tot kalk of atof maken; metalen in sterk water oplossen) bw. Calcul (rekening, berekening) m. Calculatie (berekeniug)v. -tién. Calculeer en (rekenen, berekenen, uitrekenen) bw. Calêohe !ook kales) v. een halve waxen of koets. -s. Caleidoscoop,m. -copen. Calombourg' (woordspel, dub-belzinnig gezegde, geestige zet onder het voorkomen van eene onnoozele uitdrukkinir) in. -s. GaliCOt Ifijne Oostindische stof van boomwol) o. (bn. C lUeux (vereelt; knorr'u,hecsch) Calligraaf (schoonschrijver) m. calligrafen. Calligraphie (schoon schrijfkunst; schoonschrift) v. Calliffraphisch (van ofbntref-fende de schoonschrijfkun3t)bn. en bijw. Calmeeren (verzachten, stillen, geruststellen) bw. Calomel (dikwijls gelouterd kwikzilver) o. Calorifère (warmteleider, verwarmingstoestel) ra. -s. Calorimeter (warmte- of hittemeter) m. -s. Calotte (platte muts, topmuts; hocdij/.er of hoedekruis) v. -n. C llquèeren (doortrekken, door-teekenen) bw. Calumnie (laster) v. Calumnieerenilasteren,kwaad-spreken, «.-er rooven) ovv. Calvinisme (de leer van Calvijn) Cxlvinistisch, bn. Calyptra, het hoofddeksel der Orifksche geestelijken, die geen monniken zijn. Camaraderie (karaeraaadschap, b-ntschap, kliek) v. Cimarilla (re^eerlng door ge-lieim- kuiperijen; heerschzuch-tixe kliek die in het geheim werkt) v. -'s. Cambeeren (wisselen ofwlssel-handel drijven) ow. Camhiaalrecht (wisselrecht) o. CamhlO (wisselbrief, wissel) o. Cimeeën, v. mv. (enk. camee) gesneilene kostbare steenen; eenkleurige schilderijen. Cameleon (rok-omkeerder. ie-man 1 zonder beginselen) ra. -s. Cameleontisch (veranderlijk, bsginsflloos) bn. Cameleopard (giraffe, bonte kameel) ra. -en. Camelia )Chineesche of Japan-sche roos) v. -'s. Camelot (van kemelshaar ver-vaardigde stof) o. Camera clara, heldere of lichte kamer. , . Camera ob3CUra,,dmsterekamer voor landschapschilders. Camera illucida, misleidende, bedrieglijke of ophelderende kamer. , Camisade (onvoorziene aanval van den vijand, of vijandelijke inval, bij nacht) v, -s. |
47
CAS
Capabel (bekwaam, vlug) bn. Capaciteit (bekwaamheid, geschiktheid) v.-en.
Capilaire siroop (siroop uit het sap der plant genaamd venushaar of vrouwehaar) v, Capitainerie[hoofdmanschap)v. CapitOOl (sterkte of burcht in Rome; het hoofd, de hersenkas) o.
Capitulatie(onderhandeling tot. of overeenkomst betreffende, d. overgave) v. -tien en -ties. Capituleeren (een verdrag 1)! treffende ds overgave aangaan; zich op zekere voorwaarden overgeven! ow.
Capores gaan (te niet gaan
sterven) ow.
Capriccio (in de muz. een kleii luimig, niet zeer regelmati; stuk) o.
Caprice (eigenzinnigheid, luim. hardnekkigheid; een schielijke en bijzondere inval eens kunstenaars) v. -s.
Capricieus (eigenzinnig, gril ziek, wispelturig) bn. capricieu-zer, capricicust. (v. -n.
Capsule (zaadhuisje; omhulsel) Capteeren (bejagen, vatten,verstrikken) bw.
Captie (verrassing; aanmerking;
bedenking) v. -s of captiën. Captivatie (boeiing, verrukking) v.
Captiveoren (gevangennsmeu, vastbonden; inpakken, inrekenen. boeien, verrukken) bw. Capuce of capuchon (kap,
kraasr- of mantelkap) v. -s. Caquet (gebabbel, gekakel) v. Caqueteeren zwetsen; snoeven,
kakelen) ow.
Caracoli (metaal, hetwelk uit goud, zilver en koper samengesteld is en nooit verkleurt) o. CaratnbDlage (het raken van twee ballen door den spelenden biljartbal) v. -s. (-s
Carambole (Zie Carambolnse) v Caramboleeren (twee biljart ballen raken met den spelenden bal) ow.
Caramol (tot hardheid gekookte suiker; borstulevelletjc) v -len. Caraqucs, mv. groote Portu-
geesche schepen.
Caravansera (groot gebouw tot huisvesting der reizende karavanen) v.
Caravelle. ZieKarawelle. Carbonari (enkelvoudig; carbo naro) m. mv. eigenlijk kolenbranders; benamin? der leden van een staatkundig geheim genootschap in Italië. Carbonisatie iverkoling) v Carboniseeren (verkolen) ow. bw.
Cardinaal (hoofdelijk, dst tot de hoofdzaak behoort) bn. Hetcar-dinale punt, het punt, waarop de zaak eigenlijk nederkomt; cardinale deugd, hoofddeugd. Cwresse (liefkoozing) v. -s. Caresseeren (vleien,iicfkoozen; vrijen, verkeeren over) bw.
^ ' T 1 ijril, VCJICVCCXITIX v' V L1 ƒ quot; ' T .
OantO fermo, eenstemmig (ko- Car^a (ladins:. scheepslading) v,
raai) gezang. Cargadoor (scheeps-nakelaar of
Caoutcnouc (gom-elastiek) o. | bevrachter) m. -s.
Campa^nard (buitenman, plat
telandsbewoner) in. -s. Oampagne (landgoed, buitenplaats; v.'ldtocht;in smeltovens, de tyd van het onafeebroken branden) v. -s.
Campeeren (in bet veld gelegerd zijn) ow.
Campement (veld-, lust- of oefeningslegering, onder tenten) o. -en.
Campus, veld, vlakte.
Campus Martlus, bet veld van Mar8,waar de wapenoefeningen plaats hadden.
Camp-volant (een vliegend le
ger; o. camps-volants.
Canaille en Kaualje (laag ge spuis) o.; (hondsvot, gemeen dier) v. -s.
Canallleus (schandclijk,gemcen,
laag, verac1 telijk) bn. en bijw.
Canalisatle (kanaalgraving) v. Canapé(rustb('d,slaapsto('i, rustbank, kussrnbankl v. -'s. (-a. Cancan (kletserij, babbelarij) m. CanceUeersn (in een hekwerk besluiten, omheinen; door-scbraiipen, uitvegen) bw. Candelaber (arm- of kroon-luchter; kroonkandelaar) v. -a. Candldaat (iemand die gerechtigd is om naar een ambt te staan) m. candidaten. Candidaats-examen, o. -examens en -examina. Candidatnur (dinging naar een
ambt) v. -turen.
Canevas (voeringlinnen) o. Canlbaal (woest en wreed mensch, menscheneter) ra. ca nibalen.
Canneleeren (uitholen, vat
groeven voorzien) bw.
Cano (kanoe, uit een boomstam vervaardigd vaartuig der wilden) v. -'s.
Canon (regel, richtsnoer, voor beeld; kettinggezang, waarin de melodie door alle stemmen herhaald wordt; verzameling van zekere bijbelsche boeken) m. -s. Canoniek (in de muz. de verdi'e-ling dsr tonen naar wiskunstige gronden) v.
Canoniek (voorschriftmatig, geloofwaardig) bn.
Canonisatie (heiligspreking) v. Canoniseeren (heiligspreken) bw.
Canonnade (het beschieten met kanon) v. -n.
Canta'oel, cantabile (muz.)
zingbaar.
Cantaloep (buitmeloen) v. -en. cantate (zanggedicht) v. -n en
Caricaturiseeren (belachelijk maken, in een belachelijk daglicht stellen; bij wijze van spot afbeelden) bw.
Caricauurist (spotprentteeke-naar) in. -en.
CaricatUUl' (eene spotprent; belachelijke voorstelling van eene teekening, prent of schilderij; overdrijving van het gebrekkige) v. caricaturen.
Carillon (een klokkespel; een daarvoor vervaardigd muziek-stuk) o.
Cariole (licht rijtuig, met twee wielen) v. -n.
Carnage (bloenblad, slachting)o.
Carnati (vleescbkleur; nabootsing van het vleesch in deBchil-derkunst) o.
Carnaval (vastenavond) o.
Carnet (reisboek, plaatswijzer, schuldregister van een koopman) o.
Care; e (gemeene slet) v.
CaroliCiSCll (met loofwerk versierd) bn.
Carpeeren (berispen; alles beter willen weten) ow. bw.
Carré (vierkant;(fig.) netjes) bn.
Carré (vierhoek, vierkant) o. -s.
Carrière (loopbaan, renbaan; levensloop, levensweg, levenswandel; steengroeve; diensttijd)
Carrière-attaque (de ruiterijstorm, stormende ruitersaan-val) v.
CarOUSSel (plechtig ridderspel, te paard of met rijtuig, ringloop; rijbaan of rijschool; mallemolen) o. -s.
Carte blanclic{vrij spel,de handen ruim, algrheele volinacht)T.
Cartel (verdrag van uitlevering, vergelijk; uitdaging tof tweestrijd) o. -s. (o. -s.
Carton (verbeterblad cn schets)
Cascade (waterval) v. -n.
Casco (de eigenlijke bodem of de romp van een schip) o. -'s.
Casimir (halflaken, Engelseh balfdoek) o.
Casino (een huisje; naam van een lust- en gezelschapshuis; aangename winteravondbijeen-komst) o. -s
Cassa (geldkas, geldvoorraad) v.
Cassatie (vernietiging, teniet-doening; ontzetting vau een post) v.; hof van -, hoogst ge-rechtsbof, dat de vonniasnn door andere rechtbanken beves-tiïd, kan vernietisren.
Casseer en (opheffen, afzetten, vernietigen, te niet doen) bw.
Cassette (een koffertje, geldkistje, geldtoelage voor eigen gebruik) t.
Castagnetten (muz.) mv. klaphoutjes.
Castel (kleine vesting, kasteel, slot) o.
Castigeeren (tuchtigen) bw.
C xstoreum (bevergeil) o.
Castraat (een gesnedene, oat-mande) m. castraten.
Castratie (ontmanning) v.
Castreeren (ontmannen) bw.
Casu, toevallig, toevalligerwijze; in in dit geval.
Cantatrice (zangores) v. Cantille (goud en zilverdraad, even sis een kurketrekker ire-kronkeldl o.
Can tine (verkooplaats van ver-verscbingen, inzonderheid voor het leger te velde, ook in gevan-renissen) v. -s.
Cantinière (cantine-houdster,
marketentster) v. -s.
Canto (zang) o. quot;
48
CAS
Casnalist (iemand, die bet stelsel, dat alles Tan een bloot toeval afhangt, istoesedaanlm. -cn Casualistiek (de leer dat alles slechts van 't toeval afliangt) v. Casueel (toevallig, bij gelegenheid) bn. en bijw. Casuist (raadweter voor alle gevallen) in. -en. Casuïstiek (de leer om voor alle gevallen die zich voordoen raad te weten en alle ingewikkelde vraagpunten op te lossen) v. CaSU QUO, in welk geval ook, in allen gevalle. Casus, m. toeval, geval; (in de taalkunde:) naamval. Catacombe (onderaardsche welfde begraafplaats)v. -n en -s. Catalogiseereu iin een catalogus beschrijven) bw. (-sen. Catalogus (lijst, naamltjst) m. Catapult (oorlogslans der ouden) v. -en. Catarrhaal (zinkingachtig) bn, Catastrophe (uitgang van een treurspel; ieder treurig einde eencr zaak) v. -s. Cateclietiscll (vraagwijze, in den vorm vau een gesprek) bn. CatecMsant (iemand die de ca-techisatiën bijwoont) m. en v. -en. Catechisatie (onderwijs in den godsdienst) v. -tiiin en -tie^. CateclÜseeren(onderwijsin den godsdienst geven bij vragen en antwoorden) ow. Catechiseermeester (onderwijzer in den godsdienst) m. -s. Catechismus (vraagboek) m. -sen. (ling) v. -ën. Categorie (klas, rang, afdee-CategoriSCh (bepaald, onvoorwaardelijk) bn. Catholicisme, o. (-e». Catholiek en Katholiek, m. Cauchemar (nachtmerrie) ui. Causa (oorzaak aanleiding, gerechtelijke handeling) v. Cause célèhre (opzienbarend rechtsgeding, geruchtmakende zaak) v. (v. mv. Causen (streken, bedriegerijen). Causerie (gepraat, gekeuvel, gekout) v. (sonen) v. -9. Causeuse (sofa voor twee per-Cauterisatie (wegbranding, doodbranding) v. Cauteriseeren (wegbranden, doodbranden) bw. Cautie( borg8telling;borgtocht) v. Cautionneeren (borgstellen, voor iemand borg blijven) ow. bw. Cavalcade (optocht te paard; pracht- of vermaak-ruiterij; schitterende ruiteroptocht) v.-s. Cavalerie (ruiterij, paardenvolk) v. (ruiter) ra. -en. Cavalerist (krijgsman te paard. Cavalier (ridder, edelman; ruiter; heer, jonkman) m. -s. Cavalièrement (ruiterlijk)bijw. Cavatine (kort zangstuk, zonder tweede couplet) v. Caveereu (borg of aansprakelijk zijn voor; zich in de bres stellen voor) ow. Caviteit (holte,holliglieid' Cayenne-peper, v. |
Cedeeren (afstand doen van, afstaan) bw. Cedel en Ceêl, v. cedelen, cedels en cêelen; cedeltje en cêeltje o. Ceder, m. -en of -s. [-3. Cederen, bn. van cederhout. Cedille (haakje onder de letter c (C), waardoor die letter als s uitgesproken wordt) v. Cedraat (gekonfijte citroenschillen) o. Ceêl v. -en Zie Cedel. Ceintuur (gordel, riem; iemands middel) v. -turen; -tje, o. -s. Cel, v. -len; -letje, o. -s. Celachtig, bn. Celebreeren (vieren, plechtig of feestelijk gedenken) bw. Celebriteit (vermaardheid, be-roemdheid; beroemd persoon, uitstekend talent) v. -en. Cellist (bespeler van de kleide bas) m. -en. Cellulair bn. en bijw. celvormig, met cellen; eenzaam; -egevangenisstraf, eenzame opsluiting; -stelsel, stelsel van eenzame op-1 vereeniging in één punt) t. Centraliseeren (bijeentrekken, vereeiiigen) bw. Centrum (middelpunt) o. Cercle (een gezelschapskring, plichtpleging; gebruik van wellevendheid) m. -s. Centurie (schare of getal van honderd) v. -ën. CentliriO (hoofdman over honderd) ra. Cereaal (van of betreffende het graan) bn. Cerealiën (veldvruchten, srra-nen; akkerbouwfeesten) v. mv. |
Ceremonle( plechtigheid) v.-niën en -nies. Ceremonieel (het gebruik bij feesten of plechtigheden; omslag, bestel) o. Ceremoniemeester (bestuurder of leider der feestelijkheden) m. -s. (gen) bn. Ceremonious (vol plichtpiegin- Cerneeren (insluiten omsingelen) bw. Certificaat (Verklaring, getuigschrift, bewijs) o. -caten. Certificeeren (verzekeren, door een certificaat of getuigschrift bevestigen) bw. Cervelaatworst, v. -en. Cesar, m. -s. Cesseeren(ophouden,uitblijven, wegvallen) ow. (v. cessiën. Cessie (afstanddoening, afstand) Ceïeriteit (gezwindheid) v. } Cetera, voor het overige; het-Cüllbaat (de ongehuwde staat,; geen er meer volgt. echteloosheid) o. i Chagrin (leed, verdriet) o. Cellebroer, m. -s. 1 Chagrineeren (bedroeven, ver- drieten, kwellen) bw. Chaine (keten, ketting; de ket-dingdans; de boeien, dwang; schering op het weefgetouw) v. ChalS, gewoonlijk sjees, v. chai-sen; chaisje (ook sjeesje) o. -s. sluiting. ' i Champignon (paddestoel; snel Celvormig, bn. rijk geworden mensch zonder Cement, O. -en. verdienste, opkomeling) m. -s. Cementeeren(hecht maken)bw. Champion (strijder, voorvech-Cementen, bn. van cement. | -ter) m.-s. Censeeren (uordeelen, proeven, Chancelant (wankelend, wagge- berispen) bw. (-s., lend) bn. en bijw. Censor ibeoordeelaar) m. -en en Chanceleeren (wankelen, in Censureeren (uit de kerkelijke! twijfel staan) ow. gemeenschap sluiten; bedillen) Change (wissel, ruiling) v. bw. ! Changeant (veranderlijk) bn. Census (belasting, aanslag in de Changeeren, (veranderen, verbelasting) in. I wisselen, verkleuren; ontaar-Censuur (beoordeeling; toezicht! den) bw. ow. op de drukpers) v. , Chanterelle (muz.) v. zingsnaar; Cent (koperen munt) m. -eneni bovenste fijne snaar. -s; -jegt; o. -s. (derd.; Chaos (de vormelooze klomp. Cent (pro of per) van of ten hon-1 waarin alle hoofdstoffen, vóór Centaur (paard aensch) m.-en. i de schepping der wereld, onder Centenaar(gewiiht van honderd 1 elkander vermengd waren;wan- pond) m.-s. ! orde, verwarring, warboel) m. Centiare (vierkante el, honderd- Chaotisch (wanordelijk, verste deel der vierk. roede) v. -n.1 ward) bu. en bijw. en -s. Chapeau (hoed; fig. heer, bege- Centigram (honderdste deel van: leider eener dame) m. (mv. cha- een wichtje) o. -men. peaux). Centiliter (vingerhoed, h .n- Chapeau-has, onderdanig. derdste deel der kan) m. -s. , Chaperon (helmdeksel, kapje. Centime (honderdste deel van beschermend geleide ecner jonge een frank) v. -n of dame) m. Centimei.er (duim, honderdste Chaperonneeren (eene jonge deel eener el) m. -s. dame tot beschermend geleide Centraal (middelpunt; raiddel- verstrekken) bw. (werp) o. puntig; hoofd-, voornaamst) bn. Chapitre (hoofdstuk; onder-Centralisatie (samentrekking, Char-a-hancs (lange en open bankwagen, met zitplaatsen langs de zijden) m. (mv. chars-a-bancs). (v. -s. Charade (lettergrepenraadsel ) Charge, V. (mv. charges), last; lading (bij schietgeweren); bediening; eerepost; pas de -, storm- of hulppas; getuigen i\-, getuigen ten nadeele van den beschuldigde. Chargé d'affaires (zaakgelastigde) m. mv. chargés d'affaires. Chargeeren (belasten, bezwaren, overladen; bij de cavalerie: een aanval doen op) bw. |
49
OLA
Cüaritafcel iiuU»id.»di^, wtlda-
Jig) bn.
Charivari (terward geraas, ge-klauk met ketels, enz.; ge-■chreew, twi«t; ketelmuziek^'en stel kleinoodiëu aaa eeu horlo-gekettinjc) o. -*».
Charlatan (kwakzalver; praalhans, snoeshaan, snorker) m. -s. Charlatanerie ikwak/nlvorij,
anoeverij, pochery)v. Charmant {allerliefst) bn. er.
bijw.-er,-at. (behagen)v.-a. Charme (aanlokkelykheid; wel-Charmeeren (bekoren, betoovc-
ren, verrukken) bw.
Charta magna (elsenlök een groot papier of blad; de grondwet der Engelschen) v.
Charte-parCle.Zie Cliertepartij. Charter i'oude oorkonde, getuigschrift, bewya) o. -a. Chasaeeren (jagen, voortjagen,
wegjagen) bw.
Chasseur (jager) m. -a. Chasslnet, O. -ten; -je, o. -8. Chatoulle (geld- of juweelkistje; de huisschat of eigen beurs van een vorst) v.
Chaussée (straat- of steenweg,
kunststraat) v. -s. Chausseeren (met kousen en achoenen bekleeden, schoeien; banen of straten plaveien) bw. Chef ihoofd, aanvoerder, bevelhebber) m. -a.
Chef d'escadre (schout bij nacht) m. (mv. chefs d't-acadre). Chef cToeuvre (meesterwerk, meesteratukjo. (mv. chefs d'oeu-vre).
Chomlcallön (scheikundig bewerkte waren) v. mv.
Chemicus (scheikundige)m.-8en. Chemie (scheikunde, oplosaings-
of'ontbindingskunst) v. Chemisch (scheikundig) bn. Chemise (hemd) v. -a. Chemisette (hempje) v. -a. Chenille (oplegaeltje van fluweel; zekere vrouwenmantel; een soort van knoopwerk) v. -s. Chertepartij (vrachtbrief, vrachtcontract) v. -en.
Cherub, ra. -a; hetzelfde als Cherubijn (vlammenbodo; benamingvan hemelgeeaten of engelen, die Qoda troon omringen) m. -en; -tje, o. -s.
Chetlf (zwakkelijk, kwynend; niet goed ontwikkeld) bn.
Chevalerest (ridderlijk) bn. Chevalier (ridder) ra. -s. Chevalier d,lndustrle(gelukH-
ridder, oplichter, fortuinzoeker, reizende goochelaar) m. mv. chevaliera dMndustrie. (v. -s. Chicane (uitvlucht) haarkloverij) Chicaneeren (haarkloven, spijkers op laag water zoeken, bedillen, twisten) ow.
Chicaneur i haarklover, bediller,
lastis: mensch) m. -s. Chicanenrls- (haarkloverij, be-dillig, lastig; vasthoudend) bu. -er, - at.
Chiffon »vodje, nesu-rij) o. -s. Chiffonneer en (frooimelen, in wanorde brengen,kreuken; ont-ruaten) bw.
Chiffoimlèxe (latkkiH) v.
Chjjl (melksap dat door de apija vertering bereid wordt en dan uit de maag iu het bloed over-Chijlachtlg, bn J -beid. [gaat)v. Chimère (ongerijmd verdichtsel;
gril, hersenschim) v. -s. Cblmerlek (hetsenachimmig)bn. Chinees, m. Chineezen. Chineesch, bn. en o. als zn. Chirologie (hand- of vingerspraak) v. Chlrurg{heelmeedter)m.-en. (bn. Chlrurgicaal (wondbeelkundigi Cülrurgie (wondheelkunde) v. Chirurgijn (heelmeester) m. -s. Chloor (zoutzuur gas) v. Chlorotbrmi zeker ge voel verdoo -
vend middel) v. Chloroformiseeren (in eenen toestand van gevoelsvcrdooving brengen, door middel van chloroform) bw.
Chocolade,v.; chocolaadje, o. -s. Cholera (braakloop) v.
Cholera morbas (Aziatische
braakloop) v.
Cholerlek (galachtig) bn. Cholerine (een lichte graad van
cholera) v.
ChOQUant^stuitend; belecdigend,
walglyk) bn. en bijw. Choqueeren (aanvallen, aan-stootelijk zijn,beleed;.;eulow.bw. Chrestomathie (uitkieziug,vcr-zauieling van de beste stukken van dichters en prozaschryvera; bloemlezing) v. -ca.
Chrisma (de W'jolie, zalfolie in de R. K. kerk gebezigd, by het toedienen van hot doopsel, het vormael; ook de zalving zelve)o. Christelijk, bn eu bijw. -er, -st; -beid, v.
Christen, m. -en; -dom, o.; -beid, v.; -mensch, o. -en; -vrouw, v. -en.
Christin, v. -nen. ChriStophilU6(vriend of vereerder van CaristUb) m.
Christus, m.; -beeld, o. Chromatiek (kuust der kleurcu-
menging) v.
Chromatisch (in verscheidene halve tonen opgaand en afdalend) bn.
Chronlqae scandaleuse (geschiedenis van al wat aanstoot geven kan; zoadenregiater) v. (mv. chroniques scandaleuses). Chronisch ;laugdurig, langwij-lig) bn. (-men.
Chronogram (jaartalvers) o. Chronologie (tijdrekenkunde,
tijdleer) v. -ën.
Chronologisch (tijdrekenkundig) bn. en bijw.
Chronometer (tijdmeter, zeieuurwerk; timekeeper bij de En-gelachen) m.-a. (kunstt v. Chrysographie (goudschryf-ChrySOllet (goudsteen) m. -en. Ciborie (kelk) v. -ön en -s. Cicerone (geleider, W( gwijzerjm. Cichorei (ook sni'tery) v.
Cider (appeldrank) m. (lig) bijw. Cl-devant (voorheen, voorma-Cpfer, o. -a; -tje, o. -s.
CQferen, ow. zw. ik cijferde, heb •-jfcij ferdjeijferaar,m. eyforin g, v. Cfma, m. cijnzen.
C^nsbaar, bn.; -keid, v.
Cimbaal en clmbel,v. cimbalen
en cimbela.
Clmier (helmkan) o. Clnetorama {gezichtsbeweging,
verbeterde Camera obscura) v. Cinnaber (vermiljoen, zekere Cipier, m. -a. [roode verf) v. Circa (omstreeks) bijw. (bn. Circulair (kring-of ringvormig) Circulaire (rondgaande brief) v. Circulatie [omloop) v. [-a. Circuleeren (omloopen, in omloop zyn, in een kring bewegen) ow. (kring) v.
Circumferentle (omvang, om-Circumflexus (verlengingatee-ken, kapje; een houw, ecu schram) m.
Circumscribeeren (oaischry-
ven; iemand beperken) bw. Circumspect (behoedzaam, omzichtig) bn. en bijw. Circumspectle (omzichtigheid^, behoedzaamheid) v.
Clrcinnstantle (geateldbeid,
omatandigheid,ge8chapcnheid)v.
Circumstantleel (omstandig) bn. en bijw. (gerij) v.
Clrcumventle (bedrog, bedrie-Clrcus (renperk, wor3telperk,ook
paardenapel) m. -sen.
Cirkel m. -»; -tje, o. -s. Ciseleeren (ingraveeren,steken, met de stift of den beitel bewerken, op zilver drijven; met bloemen versieren) bw. (werk)m.-8.' Ciseleur (graveur voor drijf-Citaat (aanhaling, aangehaalde
plaats) o. citaten; -je, o. -a. Citadel (kleine vestL.g, burcht,
stadsvest)v. -len.
Citeeren (dagvaarden; aanhalen, vermelden, gewag maken van) bw. (o.; -speler, m. -s.
Citer, v. -a; -apcelater,v.-8;-8pelT Clto (gezwind,Hnil, haaatig) bijw. Citroen, ra. -en; -tje, o. -s. Civetkat, v. -ten.
Civiel (burgerlijk; bili:}k, matig,
goedkoop) bn. -er, -at. Civiel-ingenieur (burgerlijk bouwkundige) m. civiele-ingu-nieurs.
Civiele lüst (jaargeld aan den regeerenden vorst toegekend eu op den ataat van begrooting als vaste post uitgetrokken) v. Civiele Staat (burgerlijke stand, kamer op het raadhuis, waar al-lea wordt aangeteekend, wat op den burgerlijken stand betrek-kinsr heeft) m.
Civilisatie (beschaving) v. Civüiseeren (bcachaven, ia zeden verzachten) bw.
Civilist (beoefenaar of kenner van het burgerlijk recht) m. -en. Clair-voyanoe (magnetische
slaap; verhoogd 7.ii;leleven) v. Clair-voyant (helderziend, door den magui:lachen slnap iu eeu toestand van verhoogd zielelc-vrn gebracht) bn.
Cli'.irvoyant (iemand door dm magnetischen slaap in clairvi.-yanten toestand gebracht of te brengen) ra. -eu.
Clairvoyante ivrouw of meisje die door den magurtiachtn slaap in elairvoTAnten toestand gebracht U «f kan worden) V. -II 4
50
CLA
COlOSHUS. Zie Kolos.
Colportage (rondventing) v. Colporteeren (rondventen) ow. bw.
Colporteur (marskramer, lasten witerdrager, rond venter inzonderheid met boeken; iemand die loterijbriefjes rondbrengt) m. -s.
Comblnatie(Bamenvoeging, ver-eenigi.ng; berekening) v. -tiën en -ties.
Combineeren (verbinden; ver-eenigen; vergelijken, berekenen) bw. (o. mv.
Combustibelen (brandstoffen) CombUStie (verbranding; opschudding, oproer) v. (-dies. Comedle (blijspel) v. -diën en Comestibelen (eetwaren) o.mv. Comfort (gemak, levensgenot) o. Comfortabel (gemakkelijk, le-vens°:enotbereidend)bn. en bijw. Comique (lustig, grappig,aardig) bn. (o. comitaten.
Comitaat (vergezelling, gevolg) Comité (vergadering; raad) o. -s. Commandant (bevelhebber,bij-zonder van eene stad of vesting) m. -en.
Commandeereu (bevelen, gebieden, aanvoeren) bw. Commandement (bevel, gebod,
oppergezag) o. -en. Commanderle (het gebied een er
ridderorde) v.
Commanditair (met vennooten die bloot als geldschieters deel aan de zaak hebben) bn. Commandite (zaak die voor rekening van anderen gedreven wordt) v.
Commando (het gebod, bevel,de aanvoering; een troep afgezon-dene soldaten; staf van veldheerschap) o. -'s.
Comme il fout (zooals 't behoort) bijw. uitdrukking. Commemorabel (gedenkwaardig) bn. en bijw-. Commemoratle (aan denken,
herinnering) v. Commemoreeren (verhalen, opzeggen, melden; zich bezinnen, gedenken)bw. Commensaal(di8chgenoot;ko8t-
gangcr) m. -salen. Commentaar, m. Zie hetmv. Commentaren (ophelderende bijschriften,uitleggingen)m.mv. Commenteeren (uitleggen, ophelderen, verklaren) bw. Commerage( oudewij v en praat) v. Commerce of commercie koophandel; verkeer; ook zeker kaartspel) v.
Commercieel (handels-, koop-
mnns-) bn.
Commère (peetmoei, doophef-
ster; babbelkous) v. -s. Commersen (het commersspel spelen) ow. zw. ik commerste, heb gecommerst, Commersspel,o.-8pellen; -letje o. -s.
Commettant{ lastgever)m. -en. Commies (ambtenaar van een ministerie) m. commiezen. Zie ook Kommies. Commlseratle(erbarming, ontferming, medelijden) v.
Cognossement (zeevrachtbrief) o. -en. (ow.
Cohahiteeren (samfenwonen) Cohereeren (samehangen of 8amenhoudfn,aaneenkleven)ow. Cohorte (krijgsbende, rot) v. -n. Coiffeeren (kappen, horens opzetten) bu.
Coiffeur (kapper) m. -s.
Coiffure (kapsel)©, -s. Coïncideeren (in elkander vallen, oy hetzelfde uitkomen) ow. Coincident (in elkander vallend) bn.
Collaborateur (medewerker) m. -s.
Collaboreeren (medearbeiden, gemeenschappelijk werken) ow. Collateraal (zijdelings) bn. collaterale verwanten, nevenverwanten, zijverwanten.
Collatie (vergelijking van het eene met het andere; recht om eene predikants- of onderwijzersplaats te begeven, te verlee-nen of te doen bezetten) v. -tiën en -ties.
Collation (opdissching van koud vleesch, gebak, enz.; verfris-schingsmaal) o. -s. Collationneeren (schriften of boeken doorzien, vergelijken Collectant, m. -en. [bw.
Collecte (inzameling; het verzamelde geld; altaargebed of zang) v. -n en -s.
Collecteeren (inzamelen) bw. Collectie (inzamelng,aantal,me-
nigte) v. -s of -tiën.
Collectief bn. (collectieve) verzameld, gezamenlijk.
Collega (ambtgenoot, medearbeider, medeleeraar,medeonder-wijzer) m. -'s College (vergadering van verscheidene personen, tot zekere oogmerken; voorlezing op hoo-gescholen) o. -s.
Collegiarl (van of in eene gezette bijeenkomst) bn. Collideer en (tegen elkander stooten, botsen; strijden, in den weg treden, in aanraking komen) ow. (-s. Collier (halsband, halssnoer) o. Collis of colli (mv. van collo)ba-
len, vaten, kisten.
Collisie (botsing) v.
Collocatie, V. de stelling, verplaatsing (in rechten) de rangschikking der schuldeischers; de uithuwelijking.
Colloqueeren (bespreken, sa-menspreken; een onderzoek doen) ow.
Colloquium (s am er spraak,mon-
deling onderhoud) o. Colonnade (zuilenreeks; rond gpbouw,op zuilen rustendejv.-s. Colonne (kolom, zuil, pilaar, dansfiguur; legerafdeeling) v. -n of -s.
Coloquint (bitteragurk) v. Coloraturen (muz,) kunstige toonwendingen, doorloopen, trillers, tremulanten, en-. Coloreeren (verven, kleuren;
verbloemen, bewimpelen) bw. Coloriet (kleurmenging; kleur-scbakeering) v. (ger) m. -en. Colorist (kleurgever, kleurmen-
Clandestien (heimelijk, vcrbor-
sen) bn.
Claquen (overachoeuen) mv. Claqueur (gehuurde handklap-per. gehuurde toejuicher) m. -s. ClArlflcatle (klaring) v. Clarlnfceeren (klaren, het heldere afgieten; verklaren, bewijzen) bw.
Classicaal, bn. (bü de Hervormden) - bestuur, o.
Classiek (voortreffelijk, voorbeeldig, als richtsnoer dienende) Classis, v. classes. [bn.
Clausule (beding, voorwaarde, bepaling, voorbehouding; aanhangsel) v. -s. (mv. Claves (toetsen op het klavier) Claviatuur (toetsenbord) v. Clavis (sleutel )m.
clement (genadig, goedertieren) bn. (beid) v. Cleinentie(genade,goedertieren-Cleresie en cleresfl (geestelijkheid) v.
Clericaal (geestelijk) bn. en als zn. m. (aanhanger of voorstander der geP8telijkheid)clericalen
Clericalisme, o.
Clerus, m.
Cliché (houtsneevorm) v. -s. Cliënt (iemand die zich door een advocaat,in rechtszakenjaat bedienen) m. (voor het v. cliënte) cliënten.
Cliënteele,v. (m.
Climax (opklimming in de rede) Cliniek(clmische geneeskunde)v. Clinisch (heelkundig) bn. CliniSt (beoefenaar der clinische geneeskunde, leerling der clinische school) m. -en.
Cloak (mantel) m.
Cloture (sluiting; afsluiting) v. Clown (hansworst, grappenmaker) m. -s.
Club (besloten gezelschap) v. -a. Clut) magonnique (vrijmetselaar sclub) v.
Coactie (dwang, gewelddadige aanhouding) v. (of-en.
Coadjutor (medehelper) m. -s Coadj utorschap, o. Coaeuleeren (stollen) ow.
Coalitie (verbond, vereeniging)v. Cocagnemast(volksvermakeijjk
8pel)m. -en.
Cochenille, ook; konzenielje (scharlakenluis; daarvan bereide verfstof) v.
Cochon (zwijn) o. -s. Cochonnerie (zwijnerij) v. Cocon (pop van den zijdeworm) t. -s. (wetboek) m.
Code, codex (oud handschrift Codicil (bijdrage of bijvoegsel
tot een testament) o. -len. Codille (inzet in het omberspel) v. en als bijw. verloren, bedorven, geruïneerd. (m. -en. Coëfficiënt (vermenigvuldiger) Coërceeren (in toom houden,
bedwingen) bw.
Coëxisteeren (te gelijk of nevens elkander z^jn, gelijktijdig leven) ow.
Coffreeren (mijnen of aardgroeven uitholen; in eenen koffer doen) bw.
Cognac (Pransche brandewijn uit de stad Cognac) m.
51
CON
Commissariaat o. commissariaten. Commissaris (gevolmachtigde; hij, wien de uitvoering van zekeren last opgedragen wordt) m. -sen. Commissie (volmacht, last; vergadering tot onderzoek) v. -siën en -«ies. (m. -s. Commissionair (lastuitvoerder) Commissoriaal (van of voor 'eene commissie) bn. Commis-voyageur (handelsreiziger, koopmans-reishe-diende) m. -s. Committent (lastgever) m. -en. Committente, v. -n. Commode (latafel) v. -g. Commoditeit (gemak) v. -en. Commodore (admiraal) v. -s. Commun(gemeen, gemeenschap-pelijk) bn. en als zn.o. Communaal (gemeente-, gemeentelijk) bn. Commnne (g/ meente, verzameling) v. -s. Commnniant (avondmaalsgan-ger) ra. en v. -en. Communicatie (mededeeling; gemeenschap) v. -tiën en ties. Communiceeren (mededeelen) bw. ook: (het heilige avondmaal vieren) ow. Communie (by de Katholieken de benaming voor nachtmaal-viering) v. (gaan) ow. Communieeren (ter communie Com munisme (stelsel van gemeenschap van goederen) o. Communist(aanhanger of voorstander van het communisme) m. en v. -en. Communistisch (volgens de leer der communisten) bn. en bijw. _ (drongen) bn. Compact (dicht, vast, ineenge- Compagne (levensgezellin) v. -s. Compagnie (gezelschap; ver-eeniging van onderscheidene personen tot koophandel; bende soldaten) v.-ën. Compagnieschap, v. -pen. Compagnon (hulp, deelgenoot, metgezel) ra. -s. Comparabel (vergelijkelijk) bn. Comparant(versehijner) ra. -en. Comparante, v. -n. Comparatie (vergeiyking) v. Comparatief en comparati- VUS (de vergelijkende trap) ra. comparatieven. Compareeren (vergelijken) bw. (voor het gerecht verschijnen) ow. Comparitie (opkomst, bijeenkomst, vergadering) v. -tiën en -ties. Compassie (medelijden, raede-gevoelj raededoogen) v. Compatibel (vereenigbaar, gevoeglijk) bn. beid) v. Compatibiliteit (vereenigbaar- Compatriot (landsman, landgenoot, medevaderlander) ra. en v. -ten. Compelleeren (noodzaken,drij-ven, dwingen) bw. Compendium (beknopt uittreksel van eene wetenschap of leer; handleiding, bekorting) o. compendiums en compendia. |
Compensatie (vergoeding, vereffening) v. -tiën en -tirs. Compenseeren(vergoeden; vereffenen, samen betalen) bw. Competeeren (toekomen, voegen, toebehooren) ow. Competent (bevoegd, rechtmatig, geldig, passend, behoorlijk) bn. -er, -st. Competentie (bevoegdheid) v. -tiën en -ties. Compilatie (samenvoeging; uit verschillende schrijvers bijeengetrokken werk)v.-tiën en -ties. Compilator (verzamelaar, samensteller) m. -en. Compileeren (verzamelen, samenbrengen) bw. Complaisant (dienstwillig, bereidwillig) bn. Compleet (volledig;voltallig)bn. completer; -st; -beid, v. Complement (aanvulsel) o. -en. Completeeren (voltallig, volledig of volkomen raa'cen) bw. Complexie (lichaams- of gemoedsgesteldheid,temperament; gelaatstint) v. Complicatie (ingewikkeldheid, inwikkeling, invlechting) v. -tiën en -ties. (v. -s. Complice (medeplichtige) ra. en Compliceeren(ingewikkeld maken) bw. (heid) v. Compliciteit (medeplichtig- Compliment (groet; plichtpleging; bestraffing) o.-en; -je,o.-s. Complimentatie(begroeting)v. Complimenteeren (begroeten, verwelkomen) bw. Complimenteus (pllchtple- gend, vol complimenten) bn. Compliqueeren (verwarren, vele zaken bij elkander voegen, ingewikkeld maken;beter: cora-pliceeren) bw. Componeeren (muziekstukken vervaardigen) bw. Componist (vervaardiger van muziekstukken, toonzetter) ra. Componiste, v. -n. (-en. Comporteeren (zich) ww. zich gedragen. Compositie (menging, raetaal-raengsel; ordening eener schilderij; toonzetting; muziekstuk) v. -tiën en -ties. (-s. Compote (ingelegde vruchten) v. Compres (dicht samengedrongen) bn. en bijw. als zn. (pap of ander belegsel opwonden of lijdende lichaamsdeelen) o. -sen. Comprimeeren(8amendrukken, ersen; betooraen, beteugelen) JW. Compromis (minnelijke schikking, overeenkomst door beslissing van scheidslieden) o. -sen. Compromittant (aan onaangenaamheden of gevaar blootstel-lend;in een ongunstig licht stellend) bn. en bijw. Compromittatie (in gevaar-brenging, blootstelling aan gevaar of aan onaangenaamheden) v. -tiën en -ties. Compromitteeren (mede-in-wikkelen, aan onaangenaamheden of gevaar blootstellen, in gevaar brengen) bw. |
Comptabel (rekenplichtig) bn. Comptabele Irekenplichtigel ra. Comptabiliteit (verplichting tot rekenschap; de rekenka-mer! v. (reed geld. Comptant en contact, in ge- Con affettO (ran :.) aandoenlijk, roerend. Zie Affettuoso. Con afflizione (rauz.) droevig, zwaarmoedig. Con amore (rauz.) raet liefde,uit liefhebberij, belangeloos. Concaaf (uitgehold, hol) bn. Concatenatie (aaneenschakeling, samonstrengeling) v. Concaviteit (holheid) v. -en. Concedeeren (inwilligen, toestaan) ow. (op één punt) v. Concentratie (saraendringing Concentreeren (samendringen, op één punt vereenigen; verdikken, versterken) bw. Concept (ontwerp, plan; begrip, gevoelen) o. -en; -je, o. -s. Concerneeren (betreffen, aangaan) ow. Concert (samenwerking van verscheidene toonkunstenaars op verschillende instrumenten) o. -en; -je, o. -s. Concerteeren (wedijveren in het spelen of r.ingen) ow.; (be-8prek(,n,afspreken,beraraen)bw. Concerteerend (rauz.) uitgekipt, uitstekend; wedijverend. Concessie (vergunning) v. -siën en -sies. Concessionaris (vergunning-hebber of erlanger) ra.' -sen. Concessioneeren (vergunnen» toestaan, bevoorrechten) bw. Conchyliën (schaaldieren) o. Concierge (bewaarder of opziener van een bijzonder huis)ra.-s. Conciliant (verzoenend) bn. en bijw. (-liën en lies. Concilie (kerkvergadering) o. Concilieeren (verzoenen, vereenigen) bw. Concipieeren (ontwerpen, opstellen; ontvangen) bw. Concis (kort, bondig, samengedrongen) bn. Conclave (besloten vertrek; vergadering der kardinalen ter verkiezing van een paus) o. -s. Concludeeren (besluiten, beslissen) bw. ow. Conclusie (besluit; eindvoorstel) v. -siën en -sies. Concordaat (verdrag, tusschen wereldlijke vorsten en den paus, over kerkelijke zaken) o. concordaten. Concordantie, (overeonstera-raing; alphabetisch register van alle in den Bijbel voorkoraende woorden en spreuken, raet opgave van de plaats waar zij staan) v. -tiën en ties. Concordeeren (overeenstem-raen) bw. Concordia (eendracht) v. Concours (samenloop, samenkomst van schuldeischert, ter indiening van hunne vorderingen; wedstrijd naar een prijs) o. -en. Concreet (vereenigd, ingelijfd, met eigenschappen begaafd ^ werkelijk bestaand) bn. |
Congregatie (vergadering;gee4-telijke broederschap) v. -tién e
-ties.
Congres (bijeenkomst, of ook de vergadering van afgevaardigden uit onderscheidene oorden, of van gevolmachtigden van verschillende hoven, ter regeling van gemeenschappelijke aangelegenheden) o. -sen.
Conisch (kegelvormig) bn. Conjectuur (vermoeden,gis8ing, onderstelling) v. conjecturen; -tje. o.-s.
Conj ectureeren( vermoeder .raden, gispen, veronderstellenibw. Conjugaal (echtelijk) bn. Conjugatie ^vervoeging) v. -tiën
en -ties.
Con.iugeeren (vervoegen) bw. Conjunctie (vereeniicir.g.aamen-
knmst) v. -tiën en -ties. Conjunctief en conjunctivus
(bij-of aanvoegende wijs)m.conjunctieven.
Conjunctuur (tijdsomstandigheid ;omstandigheid in het algemeen) v. conjuncturen. Conjuratie (samenzwering) v.
-tiën en -ties.
Coniureeren (w.ienzweren)ow. Connetable (Fraasche kroonveldheer) m. -s.
Connexio (verbinding; verband;
betrekking) v. connexiën. Conquéte (verovering) v. -s. Conrector (medevoorstander, tweede leeraarop gymnasicn)m. -s of-en.
Conrectoraat (ambt van conrector) o. -raten. Consanguiniteit (bloedverwantschap, maagschap) v. Consciëntie (merschelljk geweten; gemoed; gemoedelykheid)v.
-tiën en -ties. ......
Consciëntieus (gemoedelyk; in geinoede; overeenkomstig Iemands geweten) bn. en bijw. consciëntieuzer, consciëntieust. Conscriptie (opschrijving, lichting van manschappen voorden dienst; bankeur) v.
Conscrit floteling) in. -s. Consecratie (wyding; mzege-
Consecreeren( wijden,inwyden,
inzespnen, heiligen) bw.
Conseil (raad, raadsTergadenngl
raadgeving) o.
Consent ItoPstemming) o. -en. Con sent Wij et (geleibriefje bij
belastp gopderen) o. -ten. Consenteeren (toestemmen.ln-
willigen) bw.
Consequent (zich zeiven gelyk
bliivend» bn.-cr,-8t.
Consequentie (gelykblyving aan zich zelven; srevolgtrekking, epvol?* v. -tiën en -ties. Con serf (lumaaksel» o. Zip Con-
gervP. (bonding) v.
Conservatie (behoud; Instand-Conservatief {behoudend, in-standhoudend) bn. conservatie-
Conservatieven (stijfhoofdige aanhangers van het oude; be-honds-nannen) ra. rav. Conservatisrae 'leer vau het eielacl van behowM »•
52
CON
Oonüance ivertrouwen,toevoor-zicht) v.
Confident (vertrouweling, vertrouwde) ra. en v. -en. Confidentie (vertrouwen; ver-trouwelyke mededccling)v.-tiëu en -ties. 0™;
Confidentieel (vertrouweluk) Confieeren (toevertrouweii,aan-
vertrouwen) bw.
Confineeren (huis- ofstadsar-Test geven, gevangenzetten; grensweer houden) bw. ow. Confinement (gevangenschap) o. -en.
Confirmatie i bevestiging, be-
krachtigins, inzegening) v. Confirmeeren (bevestigen, bekrachtigen, inzegenen) bw. (v. ConfiSCatie( verbeurdverklaring) Confiseur (banketbakker) m. -s. ConfiSQUedren (intrekken, gerechtelijk in beslag nemen, ver-beurdve 'claren, wegnemen) bw. Confiturieri b.mkt tbakker )m. - s. Confituur (in suiker ingemaakte
vrucht) v. -turen.
Conflict (samenstooting.botsmg.
gedrang; strijd, gevecht) o. -enquot; Confineeren (samenvloeien, sa-
menstroomen) ow. Confondeeren (ver..iengen,ver-
warren; beschamen) bw. Conform (overeenkomstig) bn. Conformatie, (het overeenkomstig maken) v.
Conformeeren (overeenkomen, overeenstemmen, schikken, toe-i*temmen) bw.
Conformiteit (overeenstemming) v.
Conforteeren (oprichten, versterken, vertroosten) bw. Confrater (medebroeder, ambt eenoot, medeordesgezel) m. -s. Confrontatie (vergelijking; ge tuisen verhoor) v. -tiën en -ties. Confronteeren (tegen elkande overstellen, «etuigen hooren vergeliiken) bw. Confandeeren (vermengen,ver warren; verpletten, beschamen)
Confusie (verwarring, ontsteltenis; verlegenheid) v. -siën en
Confusioneeren 'm de war brengen; doen ontstellen; verlegen maken) bw.
Confutatie (wederlegging)
-tiën en-ties.
Confuteeren (wederleggen) bw. ConfUUS (verward, onordelijk; verlegen, verbluft)bn. confuser, confuust. , ..
Congé (afscheid) o.; iemand zijn - seven, afdanken,uitzyn dienst
laten sraan. .
Coneredleeren (afscheid geven aan, wegzenden) bw.
Conffestie(ophooping,aandrang;
verstopping, samenvloeiing van kwade vochten aan een edel deei, v. -tiën ' n -ties. Conprratulatie igelukwen-
sching) v. -tiën en -ties. Con trratuleeren (begroetende-InVwensch'-n) bw. («ligh»-ia.
Con frmvita(inu«.)met waardlg-Oon frrazia (rauz.) met bevalligheid.
OonouDinatfe (ontuchtige a
men woning) v.
Ctonoubine (bijzit, bijwijf) v. -s. Ooncnrreeren, (wedijvereu)ow. Oonourrent (ini;lt;leiiinjlt;er; uitoefenaar van hetzelfde beroepsvak! jn. -en.
CJoncnrrente, v. -n. Concurrentie (mederfingins, medewerking; wedstrijd, wed-«^er) v.
ConcGSSie ibotsing; afzetterij,
knevelarij) v. -siénen -sies. Condemn acie (veroordeelinp:) v.
-tiën en -ties. (bn.
Codemnatoir (vcroordeelend) Oondemneeren (veroordeelen,
laken, afkeuren) bw. Condensatie (verdichting.
mendringincl v.
Condensator (werktuig in de uatuurk., ongt; de verstrooide electrieke stof te vereenisren) in. Condenseeren ,verdikken, sa-
menijersen) bw. Condescendeeren (genegen zijn, toegeven, zich Inwilligend toonen, zich verwaardigen) ow. Conditie (voorwaarde, beding; bediening, dienst, post) v. -tiën en -Hps.
Conditioneel (voorwaardelijk)
bn. en büw.
Condltionneeren (voorwaar den stellen; in een goeden staat brensen of houden) bw. Conditio sine qua non,onver-
tnijdeliike voorwaarde. Condoleantie (rouwbeklag)
-tiën en -ties. Condoleantiebrlet, brief van
rouwheklas.
Condoleeren (beklagen,betreu ren; rouwbeklag aanbieden aan) bw.
Condor (grijpgier, een dergroot-
ste roofvoeels) m. -s. Conduceeren (medevoeren, toe
brengen,samecbrengen;pachter..
huren, dingen; begeleiden)bw. Conducteur (leidsraan,opziener; begeleidend beambte op openbare middelen van vervoer;opzich-ter bij waterwerken)ni.-en en-s.
Conductor (geleider aan eene electriseermachiue; pachter, huurder) m. -s.
Conduite !?edra«r,handelwijzp)v. Con esprezzioneimuzOmetuit
drnkkinir, nadrukkelijk. Confectie (voleinding, voltrekking, volvoering,voltooiing;ver-vaardieine) v. , , ,
Confection oeren (voleinden, voUrekkpii,volToeren,voltooien-vervaardiiren) ow.
Confederatie (verbond.bondge-
nootschflp)v.
ConfBdereeren (verbinden, een
verbond maken) ow. Confereeren (beraad8lagen,ver-
srpliiken^ ow.
Conferentie (beraadslaging, onderhoud wegens zaken) v. -tiën
Confessie (bekentenis.belijdenis,
biecht) v. -siën en -sies. Confessionaris (biechtvader)m.
-sen. , , ,
OonfesBloneel igeloofs-, de gc-ioofebeli^lenis betreffende) bn.
53
CON
COT
54
Contrecaireeren (wederstreven, tegenwerken, tegenstellen) bw.
Contrecoeur, teBenzin,weerzin;
amp; met tegenzin, noode. Contrecoup (weer8tuit,weerom-
stuit; tegenspoed, ongeluk) m. Contredans (wisseldans waar de paren twee aan twee over elkander staan) m. -en. (tig) bn. Contrefelt (mismaakt, wanstal-Contrefort (steunpilaar; tegen-laag of beer; steunstuk) o. -en. Contrei (omtrek,omstreek;land-
8treek,oord) v. -en. Contremandeeren (afzeggen,
tegenbevel geven) bw. Contremarque (tegenteeken; ook het tweede kaartje, dat men in den schouwburg, enz., na afgifte van het eerste ontvangt.om wetr binnengelaten te wordeni o.; contremarkjp, o. -s. Contremine (tegenmijn; tegen-list) v.; in de -, een tegcnoverge-stelden wil of zin hebbend. Contreoröer (tegenbevel) v. -s. Contrescarpe (tegenwal, bol-werk;uitersterand of helling der gracht; somwijlen de bedekte weg zelf, met het glacis) v. -s. Contresens (onzin) m. Contreslgnaal (wedersein) o.
-signalen.
Contretemps (tegenspoed, te-genheden, wederwaardigheden) o. enk. en mv.
Contribuatoele (belastingplichtige) ra. en v. -n.
Contribuant (bijilraKtr) m. -en. Contribuante (bij draagsterj v. -n.
Contrlbueeren (bijdragen, opbrengen, medewerken, bevorderen) ow.
Contributie (schatting, opbrengst, belasüng; v. -tiën en -tii s (berouw) v.
Contlltle (knaging, diep gevoeld Controle (toezicht, narekening;
bedwang) v. -s.
Controleeren (nagaan, toezicht houden op) bw. (-en en -s. Controleur (toezichthouder) m. Controvers(geloofstwist)ra.-eu. Controvertist (geloofstwisten m. -en.
ContUbernaal (huisgenoot, mede-inwoner) m. -nalen. Contumacie (weerstreving of weerspannigheid; het niet verschijnen voorhetgerecht)v.bij -, bii verstek. Contumaciehuizen, gebouwen waarin de vreemdelingen uit besmette landen vooraf eenigen tiid mot'ti n verblijven. ContUSle (kwetsing, kneuzing,
lichte verwonding) v. -siën. Convalescent (beter wordend, genezend, herstellend) bn. (aan de beterhand zijnde persoon) m. en v. -en.
Convenabel (gepast, welvoeglijk. raadzaam, geschikt) bn. Convenarce (gepastheid, voegzaamheid) v.
Convenleeren (overeenkomen.
passen, schikt zijn) ow. Conveniënt(gelegcnkomend,ge-schikt, passend) bn.
Corps de garde (wachthuis of
uitgezette wacht) o.
Corps diplomatique (de gera-menlijke vreemde gezanten aan een hof; al de diplomaten) o. Corpulent (zwaarlijvig, dik) bn. -er, -st.
Corpulentie (zwaarlijvigheid, dikheid) r. (ter) o.
Corpus (lichaam; dikte eener Iet-Corpus delicti (handtastelijk
bewijsstuk eener misdaad) o. Corpus juris, eigenlijk het rechtslichaam; het wetboek van het Romeinsche recht, waarin alle Romeinsche wetten verzameld zijn door keizer Julianus. Correct (nauwkeurig, juist, zonder fouten of gebreken) bn. -er, -st.
Correctie (verbetering, tertcht-wijziug; tuchtiging) v. -tiën en -ties; huis van -, tuchthuis, gevangenis. Correctlonaliseeren(eene zaak naar de correctioneele rechtbank verwijzen) bw.
Correctioneel (verbeterend,niet
onteerend) bn. Corrector(verbeteraar van drukfouten) m, -s of-en. Correspondeeren (briefwisseling houden-.betrekkiug hebben, overeenstemmen) ow. Correspondent(briefwi8seling-voerder; handelsvriend; medewerker) m.-en. Correspondente, v. -n. Correspondentie (briefwisseling) v. -tiën en -ties.
Corridor (doorloop, tusschen-
gang; bedekte weg) m. -s. Corrigeeren (verbeteren,nauw-
keurig maken; berispen) bw. Corrumpeeren (verderven, ver-valschen; omkoopen, verleiden) bw. (verleiding) v.
Corruptie.iverderf,verwot-sting,
Corsika, o.
Corsikaan, m. Corsikanen. Corsikaansch, bn.
Cortège (stoet, gevolg) v. Cortes (kamer van afgevaardigden) v.
Corvee (leendie'nst;beurtwerk der soldaten; onaangenaam werk, moeielyke taak) v. corveeën. Corypbee (aanvoerder, voorganger, koorleider) m. -ën. Cosmetiek (middel tot het glanzend maken van het haar) v. CosmograpMe (wereldbeschrijving) v.
Cosmologle (wereldleer) v. Cosmopoliet (wereldburger) m. -en.
Cosmopolitaan (beter: cosmopoliet) m. cosmopolitanen. Cosmopolitiscli, bn. Cosmopolitisme( wereldburgerschap) o.
Cosmorama (tafereel van het
heelal, wereldschilderij) o. -'s COSti (cl) (ten uwent). (-ën. Coterie (kransje, vereeniging) v. Cotülon (naam van zekere dans,
ook: onderrok) m. -s. Cotisatie(aanslag in belasting)v. Cotiseeren (aanslaan, schatten, de hoeveelheid van elks bijdrage bepalen) bw.
Convent (vereeniging,bü zondere rijks- of staatsvergadering; klooster) o.-en.
Conventie (overeenkomst, verdrag; vergadering) v. -tiën en -ties.
Conventioneel(gebruikelijk;af-gesproken, overeengekomenjbn. en bijw.
Conversatie (gesprek, onder-houd;omi;aiig,gemeenzaamheid) v.; -taal, de taal van hetdage-lijksch leven.
Converseeren (zich onderling
onderhouden, verkeeren) ow. Conversie (verwisseling, verandering; bekeering) v. -siën en -sies.
Converteeren (wijzigen; herscheppen) bw.
Convex (bol)bn.
Convictie (overtuiging) v. Convive (gast) m. en v. -s. Convocatie (samenroeping) v.
-tiën en -ties.
Con VOceeren( samenroeppn)bw. Convooi (gekide; begeleid wordend getal schepen of menschen, enz.) o. -en.
Convoyeeren (begeleiden, van
bedekking voorzien) bw. Convulsie(stuiptrekking)v.-8iën en -sies.
Convulsief (Stuiptrekkend) bn. Coöperateur(medewerker)m.-s Coöperatie (medewerking) v. Coöpereeren(medearbtiden)ow. Copaal (harde, eenigszins gele,
doorzichtige hars) v.
Copieus (overvloedig, rijkelijk) bn. en bijw. copieuzer, copieust. Copula( voegwoord, verbinding)v. Copuleeren (samenvoegen; uit-
huwelijken) bw.
Coq cl l'cLne (verbinding van te-
jrenstrijdige dingen).
Coq du village (lieveling van al de meisjes en vrouwen van het dorp^ m.
Coquelicot (rood als een kal-
koensche haan) bn. en bijw. Coqueluclie (kinkhoest) v. Coquet ibehaagziek, nuffig,licht-vaardig, pronkend) bn. -ter, -st. Coquette (behaagzieke, nuf)v.-n. Coquetteeren (behaagziek zijn,
ti achten te behage'i) ow. Coquetterie(ijdele behaagzucht;
nufferij) v. -ën.
Coquin (schelm) m.
Coquine (lichtekooi) v. Corbeille (verzameling van bruidsgeschenken) v. (-st.
Cordiaal (hartelijk)bn.cordialer, Cordialiteit (hartelijkheid, vertrouwelijkheid) v.
Cordon (band,snoer; grensketen of grensbezetting, verweerlinie) o. -s.
Corduaanleder(bokkon- of geitenleder met run bereid) o. Corinthe o. Corinther, ra. (mv. Corinthersof Corinthen);Corin-thisch.bn.
Comac (olifantsoppasser) m. -s. Corniche (vooruitstekend deel aan hetkroonwerkeenerkolom) Corporaal. Zie Korporaal. (v Corporatie (lichaam, zeker tal
1 ersonen) v. - tiën en -ties. Corporeel (lichamelijk) bn.
CZA
55
Crematie (lijkenverbranding) v. Crème (room; figuurlyk voor het puike gedeelte der bevolking) v. Cremor tartari(room van wijnsteen) m. Creool (Amerikaan, afstammende van Europeesche ouders) m. creolen. •Creosoot (bederfwerend middel bij vleeach, hout enz. ook: bekend middel tegen tandpyn) v. Creosoteeren (door middel van creosoot tegen bederf bewaren) bw. Crepeeren (verrekken; sterven; springen van bommen) ow. Crescendo (muz.) toenemend, trapsgewyze starker wordende tonen. Cresus(zeer rijk koning,8chatrijk man) m. -sen. Cretenzen (inboorlingen of bur • gers van 't eiland Cretajm. mv, Crève-coeur (diep verdriet,kna- Kend hartzeer) o. Cri (kreet; gil; m. -s. Criant («chreeuwend)bn.en bijw. Crime (misdaad) v. Crimen laesaa majestatis, misdaad van hoosverraad of gekwetste majesteit. Criminalist (leeraar of kenner van het lijfstraffelijk recht) m. -en. Crimineel (lijfstraffelijk; schandelijk, verregaand) bn. Crinoline (hoepelrok)v.-s en -n. Crisis(beslissend oogenblik eener zaak;bedenkelijketoestand;ziek-tehoogte) v. (snoer) o. Criterium (kenteeken, richt-Criticus(8treng beoordeelaar;be- diller, vitter) m. (mv. critici). Critiek {beoordeeling,toetsing)v. Critiscll (streng beoordeelend) bn. Critiseeren (kunstmatig beoor-deelen; al schertsende bevitten, bedillen) bw. Croiseeren (kruisen) bw. Croque-mort (lijkbezorger, kraai; scheldnaam voor aanspre-ker of bidder) m. Croque-notes (notenkraker;een geoefend musicus, die op het eerste gezicht een stuk zingt of speelt) m. Croquet (dun, hard gebakken koekje) v. -ten; -je, o. -s. CroquiS (eerste ruwe ontwerp van een schilderstuk; schets) o. (mv. croquis). (ontsteking) v. Croup (keelontsteking,luchtpijp-Croupier (oppasser by openlijke speeltafels; stille compagnon in een handelshuis) m. -a. Cru (ruw; ongerijmd) bn.en bijw. Cruauteit (wreedheid) v. -en. Cruditeit (ruwheid; ongerijmdheid) v. -en. Cruel (wreed) bn. en bijw. Crusifix (kruisbeeldje) o. -en. CrusadO (Portug. munt) v. -'s. Cutms (teerling, dobbelsteen,een diner van ^es gelijke zijden) m. Cuisine (keuken) v. [-aen. Cuisinier (kok) m. -s. Cuisinière (keukenmeid; koksvrouw; ook: kookkachel) v. -s. Cuisse (dy) v. (soort. Culsse-Madame, zekere pecr- Couclie (laag) t. Coujon (spitsboef, ellendelinglm. Coujonerie (schelmstukjverach-Ulijke behandeling, kwellery, plagery) v. Coulant (vlietend; vloeiend,zonder haperen) bn. en bijw.-er,-8t. (Jouleur de rose, het kan niet mooier. fJouUsse (scherm; blind) v. -n. Uoup de main (handgreep; verrassing, overrompeling) m. Coupé (afgescheiden voorste gedeelte eener diligence) v. -s. Coupeeren (afzonderen, verdee-len; voorkomen; afsneden, bekorten) bw. Coupeur(snijder;uit8nydcr;voor- snijdtrj m. -s. Couplet (vers van een lied of een aria; heuKsel of duim van eene deur) o. -ten. (wijs) v. -s. Coupon (intere8tbewijs,rentebe-Courage (moed) m. Courageus (moedij?) bn enbijw. courageuzer, courageust. Courant (loopend, ^angbaarjbn. Courant (grove zilvermunt) o. ook: (krant, nieuwspapier)v.-en. Courantier (uitgever van of schrijver aan eene krant) m. -s. Courtage (makelaarsloon,provisie) v. Courtisan (hoveling; vleier; beminnaar der schoone sekse) m. -s. (v. -n. Courtisane (veil zijnde schoone) Courtiseeren( op vleiende wijze huldigen en vereeeren) bw. Courtoisie (hoffelykheid, beleefdheid jegens vrouwen) v. Cousin (neef: titel, welken keizers en koningen aan mindere vorsten geven) m. -s. Couteau-tiré, mes uit de schee-de; - zyn,geslagen vijanden zijn. Couvert (omslag om iets; tafelstel voor één persoon, d. i. servet, bord, mes, lepel en vork) o. -b; - tje, o. -s. Craniologie (de schedelleer) v. Crapule (gemeen gespuis,vee van de richel) v. Crapuleus (verachtelök,laa^)bn. Cravat (das, halsdoek) v. -ten. Crayon (8tift,waarmcde men teekent; zwart kryt. teekenkrijt)o. Creancier (schuldeischer) m. -s. Creatie (schepping) v. Creatuur (schepsel;begunstigde; voortkruieling) o. creaturen. Credit (heeft te goed) o. (mv.cre-dunt); in het boekhouden, de rechterbladzijde, waarop men aanteekent, wat men ontvanseii heeft, het tegendeel van debet. Crediteeren (op vertrouwen geven, borgen, leenen; op de creditzijde boeken) bw. Crediteur (schuldei3cher)m.-en. Credo (ik geloof) o. het eerste woord van het 3de zangstuk der mis, inhoudende de geloofsbelijdenis der R. K. Creduliteit(lichtgeloovighcid)v. Credunt (mv. van credit)zij hebben te goed. Creëeren (maken, voortbrengen; verkiezen, aanstellen; op het tooneel voor bet eerst eene rol vervullen) bw. |
Culbuteeren (buitelen; een luchtsprong maken; den vleugel eener armee overhoopwerpen) Cul de Sac (nauwe straat zonder uitgang, keerwe«r) o. (mv. cula de sac). (hoorende) bn. Culinair (tot de kookkunst be- Culminatie (grootste hoogte, doorgang der sterren door den meridiaan) v. Culmineeren(zich op den hoog-sten top bevinden) ow. (beid) v. Culpal)iliteit'schuld;Htritrbaar- Culpeeren I beschuldigen / bw. Cul te (openbare Godsvereering; uiterlijke kerkgebruiken) v. -n. Cultiveeren (be- of aanbouwen, beoefenen; vormen, verbeteren; veredelen en verfijnen van geest en levenskracht by den mensch) Culture, v. -s. Zie Cultuur, (bw. Cultus (godsdienst,eeredieust)m. mv. culten». Cultuur (aanbouw, veldbouw) v. Cumuleeren (ophoopen, opstapelen) bw. (tje, o. Cupido (minnegod) m.; Cupidoo- Curagao (drank) m. Curas (ijzeren of «talen borstwa -pen, harnas) o. -sen. Curateele (toezicht, voogdij) v. Curator (voüffd; toezichthouder, beheervoerder) m. -s en -en. Cureeren (verzorgen, beter maken, genezer) bw. Curie (het hof; een domhuis) v. de Roomsche -, het pauselijke hof, alle pauselijke beambten en gerechtshoven in kerkelijke zaken. Curieus (nieuwsgierig; zei Izaam, zonderling, merkwaardig) bn. curieuzer, curieust. Curiositeit(zeldzaamheid)v.-en. Cursief (schrijflettervormig) bn. en bijw.; ook zn. en alsdan o. Cursus (loop, ltergang,reeks van lessen) m. -sen. Custos (wachter, oppasser, voorstander; vroeger gebruikelijk vervolg- of merkteeken onder aan eene bl-id/.ijde, ter aandui-dinï van het begin eener volgende) m. Cyclometrie (meetkunde der ronde vlakten of cirkels) v. Cycloop (éénoog) m. Cyclopen. Cyclopedie (kort begrip van alle wetenschappen) v. Cyclorama(schilderij,welke eene voorstelliny geeft van een ge-heelen horizont of van de opvolgende gebeurtenissen van een zeker tijdvak) o. -'s. Cyclus (serie, verza neling) m. Cylinder, m. -s; -tje, o. -s. Cynisch, (onwelvoeglijk) bn. Cynisme (onwelvoeglijk, onbeschaamd gedrag) o. Cypersch, bn. eene -e kat, eene soort van kat van 't eiland Cyprus. Cypres, ra. -sen; -je,o. -s. Cypresseboom, m. -en. Cypressenhout, o. Cyprus, o. zeker eiland. Cyp-io-ten (mv. bewoners of inboorlingen van Cyprus). Czaar (keizer van Rusland) m. Czaren. (-nen. Czarin (keizerin van Rusland) v. |
D anrlaten, OW. Rt. ik liet daar,
beb daargelaten.
DaarzJJn, o. (deliik.
D'abord, in de eerste plaats; da-Da capo, nog eens (van voren af aan). (toegestaan.
D'accorö, overeenstemmend; Dactylologie (vinRerspraak,
eigenlijk vingerrekenkunat) v. Dadel, ra. voor den boom; v. voor
de vrucht, -s; -tje, o. -s. Dadelijk, bn. en bijw.; -beid, v.
ader, m. -s.
Agt;adere8, v. -sen.
Dading, v. -en.
Dag, ra. -en; dagje, o. daagjes. Dag (touw) v.
Dagdief, ra. -dieven. Dagdieveil,ow.zw. ik dagdiefde,
heb gedagdiefd; dagdieverij, v. Dagelijks, bijw,
Dageiybsch, bn.
Dagen (dag worden) ow. zw. het
daagde is gedaagd.
Dagen (voor het gerecht roepen) bw. zw. ik daagde, heb gedaagd; dager. m. daagster, v. daging, v. gedaagde,ra.
Dageraad (morgenstond) m. Dagge (ook; dag) v. -n. Korte degen;ook een stuk touw, waar-. roede de misdadigen op de sche ' pen gestraft worden. Daglooner, m. -s.
Dagorder, v. -s. Dagte€kenen,bw. ow. *w. ik dagteekende, beb gedagteekend; dagteekening, v. Daguerreotype (licht- of schaduwbeeld, naar de uitvinding van Daguerre) v. -n. Dagnerreotypeeren (naar het
leven afrehaduwen) bw. Daguerreotyple (het vervaardigen van lichtbeelden naar de uitvinding van Daguerre) v. Dagvaarden, bw. zw. ik dag vaardde, heb gedagvaard; dag vaarding, v.
Dagvaart, v. -en.
Dak. o. -en; -je, o. -s.
Dakdicht, bn.
Dal, o. -en. , ,, ,
Dalen, ow. zw. ik daalde, ben
gedaald; daling, v.
Dr.m (hoogte van aarde) m.-men;
-roetje, o. -s.
Dam (dubbele schijf) v. -men. Dr.maEceeren (metalen met figuren versierend bw.; damas-ceering. v.
DamaEcener{gevlan.d, geaderd;
van uitmuntend staal) bn. Damast, o. -en.
Damasten, bn.
Dame (fatsoenlijke vrouw) v. -, -d'honneur.staaldame; -de compagnie, gezelschapsjuffer; -de la halle, vischvrouw, negotie-vrouxr; - du demi-monde,lichte-kooi onder den schijn van fatsoenlijk meisje.
Dametje, o. -s.
Damhert, o. -en.
Damlooper (zeker Nederlandsen
vaartuig) m. -s.
Dammen (een dam leggen; ook dam spelen) bw. ow. zw. ik damde, heb gedamd; dammer,m-damming, v. damster, v.
DEB
Damp, m. -en.
Dampen, ow. zw. ik dampte,heb gèdampt;damper,m. damping, v. Dampig, bn. -er, -st; beid, ▼. Dampkring, ra. -en. Dampkringslnclit, v. Damschöf, -schijven; -8pel,v.
-en; -speler, ra. -s.
Dan. bijw. en vw.
Dandin (onnoozele bloed) m. -s Dandineeren (langs de straat slenteren) ow. (dandies.
Dandy (kwast, fat, modegek) m. DangerCUS (gevaarlijk) bn.
Danig (erg) bn. en bijw.
Dank, ra. -en; -dag, ra. -en; -feest, o. -en; -lied, o. -eren; offer, o.-s. (-beid, v.
Dankfcaar. bn. en bijw. -der, st; Danken, bw. zw. ik dankte, heb
fjedankt.
Dan kens waardig, bn. -er, -st
of meer en meest -. Dankzeggen, bw. zw. ik zeide en zei dank, heb dankgezegd; dankzegging, v.
Dans. m. -en; -je, o. -s.
Dansant (dansend; waar gedanst
wordt) bn. en bijw.
Dansen, ow. zw. ik danste, beb gedanst; danser, m. danseres, v. Danseur (danser) ra. -s. Danseuse (danseres) v. -s. Dapper, bn. en bijw. -der, -st;
-beid, v.
Darm, ra. -CU; -pje, o. -s. DarmEcheil (eigenlijk dann-seheidsel) o. (-beid, v.
Dartel, bn. en bijw. -er, -st; Dartelen, ow. zw. ik da.telde,
heb -gedarteld.
Das (zeker dier) m. -sen; -je,o. «. Das (halsdoek) v. -een; -je, o. -s. Dassenliaar, o.; -hol, O. -en;
-huid, v. -en;-net; -o. -ten. Dassevel, o. -len.
Dat, o. van hetvnw. die; -gene,o.
van diegene.
Dat, vw.
Data (daadzaken; gegevens)v.rav. Dateeren (dagteekenen) ow.
bw.: dateering, v.
Datief en DatiVU8(derue naamval) m. datleven.
DatO,op den gezegden dag. (data. Datum (dagteekening) ra. -sen Dauphin (vroeger, tot 1830, titel van den kroonprins van Frankrijk) ra. -s. (phin) v. -s. Dauphine(gemalin van denDau-Dauw ra.
Dauwachtig, bn.
Dauwel, v. -s; -tje, o -s. Dauwelen, OW. zw. ik dauwelde, heb gedauweld; dauwelaar, m. dauwelarii. v. (-held, v.
Dauweiachtig, bn. -er, -st; Dauwen.onp.w. zw. het dauwde.
beeft gedauwd.
Daveren, ow. zw. ik daverde,
beb gedaverd; davering, v. De (o. het) bepalend lidwoord. Déhacleur (havenruimer, havenmeester) m. -s.
Dehallage (ontpakkmg, uitpakking) v. -s. (pakken) bw. Dehalleeren (ontpakken, uit-Deballotage (ketsing) v. Deballoteeren (door itemming met balletjes ketsen, verwerpen of afkeuren) bw.
DAA
19.
, ▼. d'a. Vierde lcter van het alphabet. — In dc muziek de be-nauiiHpr van den tweeden toon in de klankladder, re genoemd. — In Eomeinsche opscliriftMi beteeklt;nt D. 500, en met een
streepje erboven (aldun D) 5000. I), of Dr. — Doctor, titel van een jetpromovrerd persoor, inzonderheid van een geneesheer. D. of Dn. — Dominus, heer; dominee (predikant). Dat. — Datum, gegeven, uitgevaardigd; ook; dapteekening. D.A. —Dicti anni, van het gezegde jaar.
D.C. — Da CAro,van het begin af. D.D. — Db oato; van of op den
dag der uitgifte.
D.D. — Domini. Ui-eren.
Dkc of Dcb; ofDcBR. — Dkcbm-
dbb, wintermaand,
Decl. — Declinatie, verbuiging;
afwijking.
Del. — Dblimeavit, hy heeft het geteekend; op drukproeven be-lbatub, vervalt.
DEUX. — DEI'TEBONOMII'M, liet
vijfde boek van Mozcb. D.F. — Deo vavente, ouder be punsti^ing van God, of zoo God het begunstigt.
D.G. — Dei gratia, door Gods
genade.
D.H. — Doorluchtige Hoogheid. D. J. U. — Doctob juris utrius ouk,meestor in de bf ide rechten d. i. — Dat is.
Dl. — Deel.
D.L. — Dicto loco, ter gezegde
of aangehaalde plaatse. D.L.C.D.J. — De la compagnie ns jksus van het genootHchap van Jezus, van de Orde der Jezuïeten.
D.S. — Del beono, van het tee ken af.
D.O.M. — Deo optimo maximo, aan of met den besten en hoog-sten God.
Do. — Dito, op dezelfde wijze
rooals gezegd is.
D.V. Duo voi,ente. r.oo God wil.
Daad. v. daden.
Daaprs.bijw.
DaagÊCh,bn. .dalen.
Daal!pijp In eene scheepspomp)v.
Daalder, m. -s; -tje, o. -•■ -splaats (goede plaats) v. -en.
Daar. biiw. en vw.; -aan, bijw. -achter, bijw.; -beneden, bijw. -benevens, bijw.; -bij, bijw. boven, bijw.; -door, bijw.; -en boven, b'jw.; -entegen, bijw. -heen, biiw.; -in. bijw.; -langs bijw.; -inedc, bijw.; -na, bijw. -naar, bijw.; -naast, bijw.; -ne vens, bijw.; -om, bijw.; -om heen, bijw.; -omtrent, bijw., -ondtr,bijw.;-op, bijw.; -oyer, bijw.; -tegen, bijw.; -toe, bijw.: uit, bijw.; -van. bijw.; -voor bijw.; -zonder, bijw.
DfiJS
57
Detoanöeeren(uit elkander loo-pen. Terstrooien | ow. Debarqu eeren (ontschepen,aan land gaan of zetten) bw. ow. Debarraeseeren Uoamaken, ontwarren; ontdoen van) bw. Debat (beraadalaginpr; bespreking) o.-ten. (-en. Debauchant (losbol, zwijn) m. Debauché losbol, zwijn) m. -s. Debaucheeren (zwelgen, los leven, liiderlijk zijn) ow.; (verliederlijken) bw. Debaucneur (losbol zwijnim.-s. Debent (mv. van debet) zij zijn schuldig. Debet (schuldig, te betalen zyn-de) bn. en bijw. als zn. in het boekhouden: (schuldzijde; o.; in het -, op de schuJdzijde, onder de schuldposten. Debiel (zwak, krachteloos) bn. Debiet (aftrek, verkoop, aflevering) o. Debüiteeren (verzwakken, krachteloos maken) bw. ow. Debitant (rerkooper in 't klein) m. -en. Debiteercn (omzetten, verkoo-pen, aan den man brengen; aan de debetzijde boeken) bw.; leugens debiteeren (opdisachcn). Debiteur (schuldenaar) m. -en of -s. (treden) ow. Debordeeren (buiten de oevers Déb0UCllé(engte,bergpas. mond, uitgang; gelegenheid om zijne waren met voordeel kwyt te raken) o. -s. DebOUCheeren (uit een engen pas te voorschijn rukken) ow. Debourseeren (betalen, voorschieten, uitschieten; vrijhouden) bw. Debrailleeren (den hals en de borst onwelvoeglyk ontblooten) bw. (mv. Debris (overblijfsels, restjes) o. DebrOUilleeren(ontwarren)bw. Debrusqueeren (den vijand uit eene voordeelige stelling verdrijven) bw. Debutant (iemand die zich pas laat hooren; nieuweling; beginner) m. en v. -en. Debuteeren (beginnen; zich op de proef laten hooren) ow. De but en blanc,op goed geluk, mis of raak. Debuut'begin,eerste optredingio. Decade (tiental; ook; tiende dag) v. -n en -s. (val) v. Decadence afneming, verval. Decagram (10 Ned. wichtjes = l Ned. lood) o. -men. Decaliter(10 Ned. kop = l schepel; ook 10 Ned. kan) m. -s. Decalque(overdruk op hout) v. -s. Decalquoeren (overdrukken op hout) ow. (roede) m. -s. Decameter (10 Ned. el = 1 Ned. Decampeeren (uit een kamp opbreken, aftrekken; de vlucht nemen) ow. Decanaat (dekenschap) o. ' Decapiteeren (onthoofden,onthalzen) bw. Decastere (10 Ned. kubiek ellen) v. -n en -s. Decatiseeren (persen in de atoompers) bw. |
December, m. Decemvir (tienman) m. -s. Decemviraat (tienmanschap) O. Decent (eerbaar, welvoeglijkjbn. Deceptie (bedrog misleiding) v.^ Decerneeren (toewijzen, toekennen) bw. Decharge(onlla8ting;ontheffing; ontplolting) v.; A -, in bet voordeel van een beschuldigde. Dechargeeren (afladen, ontladen, lossen, afvuren; verlichten, ontbinden, vryspreken) bw. Dechlffreeren (onrcüferen.ontraadselen) bw. Decideeren (besliasep^uitspraak doen, beslechten) bw. Decigram éen tiende Ncd. wichtje = 1 Ned.korreDo. -men. Deciliter (een tiende Ned. kan of kop = 1 Ned. maatje) in. -s. Decimaal'tiendcelig)bn. en bijw. Decimeeren (dunnen, zeer in getalsterkte verminderen, wegmaaien) bw. Decimeter(een tiende Ned. cl=l palmi ra. -s. Decisie (besluit; beslissing) v. -siën en -sies. Decisief (beslissend) bn. en bijw. decisiever, -st. Decistere (een tiende kub. el = lOf) kub. nalragt; v. -n en -s. Declamatie (uitgalming, mondelinge voordracht, pronkende woordenpraal) v. Declamatorium (kunstvoorlezing, redeoefening) o. Declameeren (voordragen naar de regelen van goede uitspraak en gebaren; tegen iets uitvaren, daarop smalen) bw. Declarant (aflegger van eene verklaring) m. -en. Declaratie {verklaring;aangifte) v. -tién en -ties. Declaratoir (verklaring) o. -en. Doclareeren (verklaren, openbaren, aangeven, doen weten, bekendmaken) bw. Declinatie 'afwijking; in minachting brenging; verbuiging) v. -tien en ties. Declineeren (afwijken; afwenden, van zich afkeeren; in minachting brengen; verbuigen) bw. Decoctum (afkooksel; kruidendrank) o. (hoofden) bw. Decolleeren (onthalzen, ont- Decolletteeren (aan hals en boezem ontblooten) bw. Deconfiture (tegenspoed, onheil, nederlaag, wederwaardigheid) v. -s of -n. Decompteeren (aftrekken; te-genrekenen) bw. (stemmig. De concert, eensgezind, een- Deconcorteeren (dwarsboo-men; teleurstelling doen ondervinden; uit het veld slaan, verbluft doen staan) bw. Decontenanceeren, (uit het veld slaan; verbluft doen stanquot;) bw. (-8. Decorateur (tooneelschilder) m. Decoratie (versiering, ridderorde; tooneelschilderwerk) v. -tién en -ties. Decoratief (versierend) bn. en als zn. (versiersel, tooneelschilderwerk) o. |
Decoreeren (versieren; meteen eereteeken begiftigen) bw. Decorum (bet welvoeglyke, geschikte, betamelijke,passendejo. zyn - bewaren, zyn fatsoen ophouden. Decoupeeren (afhouwen,ontle-den, in stukken snijden, voor-snijilen; kwaadspreken belasteren) bw. ow. (laten) bw. Decoupleeren (losmai;en, los- Deccurageant (ontmoedigend), bn. en byw. Decourageeren (moedeloos of neerslachtig maken, ontmoedigen) bw. (verward) bn. Decousu, (onsamenhangend, Decrediteeren (iemands vertrouwen of krediet ondermijnen of vernietigen; in een kwaden reuk brengen) bw. ^ Decreet (besluit) o. decreten. Décrépitude (afgeleefdheid) v. Decrescendo (muz.) afnemend, wanneer de tonen immer zwakker worden. Decresseeren (afnemen) ow. Decreteeren (besluiten, vaststellen, bevelen) bw. Decrieeren (uitkrijten) bw. Decrotteeren (afborstelen, zuiveren, poetsen) bw. Dedaigneeren (verachten, versmaden) bw. Dédain (minachting) o. Dedicatie (opdracht, toewijding) v. -tiön en -ties. Dediceeren en dedieeren (op-dragen,toewijden of toeeigenen) bw. (stellen) bw. Dedommageeren (schadeloos- Deduceeren (afleiden) bw. Deductie (afleiding; betoog) v. -tiën en -ties. Deeg, o. -en; -je, o. -s. Deel (gedeelte) o.; -en; -tje, o. -s. Deel (plank en dorschvloer) *.. delen; -tje, o. -s. Deelachtig, bn. Deelbaar, bn. en bijw.; -held, v. Deelen, bw. zw. ik deelde, heb gedeeld; deeler, m. decling, v. deelster, v. Deelgenoot m. -en. Deelgenoote, v. -n. Deelgenootscbap, o. (-s. Deelhebber, m. -s; -hebster, v. Deelnemen, ow.st. ik nam deel, heb deelgenomen; deelnemer,m. deelneemster, v. deelneming, v. Deelnemend, bn. -er, -st. Deels, bijw. Deeltal, o. -len. Deelwoord, o. -en. Deemoed, m. Deemoedig,bn. -er, -st; -heid,T. Deemoedigen,bw. zw. Ikdee-moedigde, heb gedeemoedigd; deemoediging, v. Deen (lid van de bevolking in Denemarken)m.Denen,Deensch bn. en als zn. o. Deerlijk, bn. en bijw. -er, -st. Deern of deerne, v. deernen; deerntje; o. -s. Deernis, v. Deerniswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -. Deesem, m. Deesemen, bw.zw. ik deesemde, heb gedeesemd. |
58
DEP
D0 facto, eigenmachtig, metterdaad, feitelijk. DefaUleeren (missen, in gebre-blyven; den gesteldcn tijd verzuimen) ow. Dëfaite (nederlaag) v. -s. Defevoratoel (ongunstig) bn. Defect (gebrek, tekort) o. -en. Defect (beschadigd) bu. -er, -st. Defendeeren (verdedigen)bw. Defensie (verdedifcing) v. Defensief (verdedigend, verwerend) bn. Defereeren (den voorrang ver-leenen of toekennen; aangeven; op een eed vorderen) bw. Deü iuitdaging tarting) o. Deficit (tekort) o. Defigureeren, (wanstaltig maken, misvormen) bw. Défilé (engte, holle weg; oprukking in gelederen) o. Defileeren (eene engte of een hollen weg doortrekken; in gelederen oprukken) ow. Definieeren (nauwkeurig bepalen; duidelijk verklaren) bw. Definitie (juiste bepaling, duidelijke omschrijving) v. -tien en -ties. (bijw. Definitief (beslissend) bn. en Defloreeren (verwelken) ow. (onteeren, verkrachten) bw. Deform (misvormd) bn. (-en. Deformiteit (misvormdhtid) y. Defrayeeren (vergoeden; vrijhouden; bestrijden) bw. Defricheeren (woeste gronden of braakland bebouwbaar maken) bw. (-beid, v. Deftig bn. en bijw. -er, -st; Degageeren (bevrijden, los orquot; vrijmaken) bw. Degarneeren (ontblooten de versiering van iets afdoen) bw. Dege (deeg) V. Gebruikelijk in: terdege; goed, voortreffelijk; in deeg doen, goed doen; en in deeg hebben, vermaak hebben. Degel (ijzeren of koperen plaat aan eene drukpers) m. -s. Degelük, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Degen, m. -s; -tje, o. -s. Degene, hetgene, hetgeen, vnw. Degenereeren (ontaarden, verwilderen) ow. Degont (afkeer) m. (bn. Dégoutant (walgingwekkend) DegOUteeren(walgen, afschrikken, tegenzin inboezemen) ow. De grace, met verlof, wat ik u bidden mag. (ging) v. Degradatie (afzetting, verla- Degradeeren (afzetten, verlagen, vervallen verklaren, iem. van zijn post ontzetten) bw. Degralsseeren (van vet en smeer reinigen) bw. (-s. Degraisseur (vet-uitmaker) m. Degralssense (vet-uitmaakster' Degré (graad) m. -»• O- -s. Denors (buitenkant, buitenzyde; de buitenwerken van vestingen; het uiterlijke) o. enk. en mv. Deïficatie (vergoding) v. Deïficeeren (vergoden) bw. Deinen (golven) ow. zw. ik deinde, ben gedeind; deining, v. Deinzen, ow. zw. ik deinsde, ben gedeinid; deinzing, v. |
Deïsme (redegeloof, godisterüjo. Deïst (iemand die wel aan God, maar niet aan de godheid van Christus gelooft en alle openba-ringsleer verwerpt) m. -en. Deïstisch (overeenkomstig met het deïsme) bn. Deieuneeren (ontbijten) ow. Déjeuner (ontbijt) O. -s; dejeuner a la fourchette, ontbijt met de vork. De jure, van rechtswege. DeS, o. -ken; -je, o. -s; -balk, m. -en; bed, o. -den; -blad o. -en; bord, o. -en; -hengst, m. -en; -kleed, o. -en; -mantel, m. -s; -pan, v. -nen; -plaat, v. -platen; -plank, v. -en; -riet o.; -schild, o. -en; -servet, o. -ten; -steen, m.-en; -stroo, o.; -stuk, o. -ken; -stut, m. -ten; - verf, v. -verven; -zerk, v. -en. Deken (oversti) m. -en en -s; -schap o. Deken (dekking) v. -s; -tje, o. -s. Dekken, bw. zw. ik dekte, heb gedekt; dekker, m. dekking, v. dekster, v. Deksel, o. -a; -tje, o. -s Del, v. -len. Delabreeren (vervallen, doen vervallen, verwoesten) ow.bw. Delassement (verademing, ver-poozing) o. Delegaat (gezant, afgevaardigde! m. delegatcn. (gen) bw. Delegeeren (afzenden, afvaardi- DelfSter (van delven) v. -s. Delfstof (van delven) v. -fen. Delfstoffelük, bn. Delfstoffenrük, o. Delgen, bw. zw. ik delgde, heb gedelgd; delger, m. delgster, v. delging, v. (bijw. Deli (verkorting van Delicieus) Dellberatie( beraadslaging;over-weging) v. -tiön en -ties. Delibereeren (beraadslagen, overleggen) ow. Delicaat (teeder, teergevoelig, kltinzeerig; welsmakend,lekkcr; kiescb; heusch, bescheiden) bn. en bijw. delicater, -st. Delicatesse (lekkernij; heusch-heid, bescheidenheid; kiescb-heid) v. Délice (vermaak, eenengte) o. -s. Delicieus (kostelijk, zeer aangenaam; lekker) bn. en bijw. deli-cieuzer, delicieust. Delict (misdaad) o. Delicti (corpus) o. overtuigend bewijsstuk eener misdaad. Delinieeren (teekenen, ontwerpen) bw. Delinquent (misdadiger, overtreder) m. -en. (digheid) o. Delire (waanzin,razernij,ijlhoof- Delirium, o. Zie Delire. Delivreeren (bevrijden, verlossen, redden) bw. Delling (laagte, dal) v. -en. Delogeeren (verhuizen)ow.(ver-drijven, verdringen) bw. Delphienen (dolfijnen, zeevar-kensjii.Hndvatsela aan kanonnen) v. mv. (bn. Deluw (loodkleurig, vaal, bleek) Delven, bw. st. ik dolf, heb gedolven; delvtr, m, delfster, v. delving, v. |
Demagogie (volksleiding) v. Demagogisch (volksleidend)bn. Demagoog! volk8leidtr;aanvoer-der van het samengerotte volk) m. demagogen. Demandeeren (aanbevelen;toe-vertrouwen) bw. Demarcatie (grensscheiding) v. Demarche (gang, tred; stap, poging) v. -s. Démasqué (ontmaskering) o. Demasqueeren (ontmaskeren) Dementi (logenstraffing) o. (bw. Demi (half); amp; -, ten halve. Demissie (ontslag, wegzending) -siën en -sies. (den) bw. Demitteeren (ontslaan, wegzen- Demohiliseeren (ontwapenen; op den voet van vrede brengen, roerende goederen voor onroerend verklaren) bw. Democraat (aanhanger of voorstander der volksregeering) m. democraten. Democratie (volksheerschappij, volksregeering) v. Democratisch (volksgezind; voor of van de volksregeering) bn. Democriet (lachend wijsgeer)m. Demonetisatie (buitenkoers-stelling) v. (stellen) bw. Demonetiseeren (buiten koers Demon (duivel) m. -s. Demonisch (duivelsch) bn. Demonstratie (vertoonmaking) v. -tien en -ties, (toogen) bw. Demonstreeren (bewijzen, be- Demonteeren (afzetten, uit den zadel lichten; het geschut onbruikbaar maken, tot zwegen brengen) bw. DemoralisatIe( vernietiging van alle plichtbesef,zedeloos making of wording) v. Demoraliseeren (alle plichtbesef vernietigen bij iemand;zede-loos maken) bw. Demoveeren (wegruimen, afzetten* ow. Dempen, bw. zw. ik dempte,heb gedempt; demper, m.demping,v. Dempig, bn. -er, -st; -heid, v. Den, m. -nen. Den bep.lidw.verbogen vorm van de en het. Denaturalisatie (ontneming van het burgerrecht) v. Denaturaliseeren (hetburger-recht onttrekken) bw. Denatureeren (van natuur doen veranderen;doen ontaarden;ver-wringen, misvormen, overdrijven) bw.(ontaarden,verba8teren) Denemarken, o. (ow. Denigreeren (zwart of gehaat maken, lasteren) bw. (-heid, t. Denkbaar, bn. en bijw. -der,-8t; Denkbeeld, o. -en. Den kbeeldig,bn. - er, - st; • heid,v. Denkelük, bn. en bijw. Denken, bw. ow. onr. ik dacht, heb gedacht; denker, m. denkster, v. Denkkracht, v. Denkvermogen, o. Denkwijze en -Wfis, v. -wijzen. Dennehoom, m, '■en, Dennen, bn. Dennenhout, o. Dennenwoud, o. -en. |
59
DES
Denominatie (benoeming; omschrijving, vermelding) v. -tién en -ties. Denominoeren(b(;noemen,aanstellen, voordragen) bw. Denoteeren (aanwijzen, te kennen geven) bw. Denouement (ontknooping) o. Dentist (tandmeester) m. -en. Denudeeren (ontblooten) bw. Dennncieeren (aangeven, aanklagen) bw. Deo volente (zoo God wü). Departement(af(lceling;gewest, landsdeel; werkkring) o. -en. Departementaal (afdeelings; gewestelijk) bn. en biiw. Depasseeren (te buiten gaan, overschrijden) bw. (v. -s. Depêche (bericht; berichtsbrief) Dependeeren (afhangen,afhan-kelijk zjjn) ow. Dependent (afhankelijk) bn. Dependentie (afhankelijkheid) Depense (vertering) v. -s. [v, Depeupleeren (ontvolken) bw. Deplaceeren (ver- of misplaat-sen) bw. Deplaisant (onaangenaam, verdrietig) bn. (bn. Deplorabel (betreurenswaardig) Deploreeren (bejammeren, beklagen) bw. Deployeeren (uit elkander leggen, ontvouwen, uitsprtiden;di-visiën en vleugels eener armee ontwikkelen) bw. Deponeeren (nederleggen;in bewaring stellen; getuigenis afleggen) bw. Depopulariseeren (aan de volksgunst onttrekken) bw. Deportatie( verbanning, wegvoering naar eene strafkolonie) v. Deporteeren (verbannen,uit het land jagen, naar eene strafkolonie overbrengen) bw. DepOSitariS(vertrouwd persoon, wien men goederen ter bewaring geeft, bewaarder) m. -sen. Depositie (getuigeni3,verklaring der getuigen; afzetting) v. -tien en -ties Deposito-bank (leenbank, welke ingelegde kapitalen, tegen uitkeering van een geringen interest, aanneemt) v, -en. Depossedeeren (verstoeten,uit have en goed zetten) bw. Depot (aanvullingskorps of aanvullingsmagazijn; ook: winkel van een zetbaas) o. -s. Depot geven (in)(ln bewaring geven; ook: aan een zetbaas toevertrouwen ten verkoop) bw. Depouilleeren (berooven, uit-kreeden)bw.; de stembriefjes de stemmen opnemen, den uitslag der stemming opmaken. Depravatie (verdorvenheid, diepgezonkenheid) v. Depraveerenibederven.slfchter maken, verslimmeren) bw. Depreciatie (waardevermindering, irerineschatting) v. Deprecieeren (in waarde verminderen; verlagen bw. Deputatie (afvaardiging; afgevaardigd personental) v. -tiën en -ties. (den) bw. Deputeeren (afvaardigen, zen- |
Der, lidw. van bepaaldheid, verbogen vorm van de en het. Derailleeren (uit het spoor loo-pen; raaskallen) ow. Deraisonneeren (slecht rede-neeren;ongerijmd,onbillijk oor-deelen; raaskallen) ow. Derangeeren (verbüsteren, in de war brengen, storen) bw. Derangement (stoornis, in de war brenging) o. Derde, bn. (als zn.voor:een derde gedeelte) o. als zn. voor; drie kaarten die op elkander volgen, v.; (als mv. derden). Derdehalf, bn. Derdendaagsöh, bn. (deerd. Deren, bw. zw. ik deerde,heb ge- Dergelük, aanw. vnw. Derhalve, vw. Derideeren (bespotten, uitlachen) bw. (ming) v. Derivatie (afleiding, afstam- Deriveeren (afleiden) bw. Dermate, bijw. Derobeeren (verdonkeremanen, verduisteren) bw. Derogeeren (afbreuk doen, inbreuk maken, benadeelen; afschaffen, gedeeltelijk vernietigen of verzwakken) ow. bw. Deroate (het teruggaan; wanorde, verwarde vlucht; overhoop-werping) v. Derrie, v. Derrieachtig, bn. Dertien, telw. -en; -tje, o. -s. Dertiende, ranggetal. Dertienhonderd, telw. Dertienmaal, bijw. Dertig, telw. »en. Dertiger, -n. -s. Dertigmaal, bijw. Dertigste, ranggetal. Dertigvoud, o. Derven, bw. zw. ik derfde, heb gederfd; derver, m. derving, v. Derwaarts, bijw. Derwijze (zoodanig)bijw. DerwiSCh (arme Turksche monnik) m. -en. Des verbogen lidw.van bepaaldheid; de broeder - konings; ook verbogen aanw. vnw. 2e nv. m. en o. va'i die: - zijn wij verblijd. Desabuseeren(ten beste onderrichten, uit eene dwaling helpen) bw. Desagreabel (onaangenaam)bn. Desagrement (onaangenaamheid) o. -«n. Desappointeeren (te leur stellen) bw. (ling) o. Desappointement (teleurstel- De3approbatie (afkeuring) v. Desapprouveeren (afkeuren) bw. Desarmeeren (ontwapenen)bw. Desaster (rampspoed, onheil, noodlot, ongeval, wederwaardigheid) o. -s. Desastreus (rampspoedig) bn. Desavantage (nadeel) o. Desavantageus (nadeelig, ongunstig) bw. Desaveu (ontkentenis, verloo-chenine) v. -s. Desavoueeren (ontkennen,verloochenen* bw. Desbevoegd, bn. Desbewuct, bn. |
Descendenten (afstammelingen, kinderen, kindskinderen, enz.) mv. Descente(nedcrdaling,overdekte weg in eene vesting; landing) v. Desert woest, onbebouwd,onbe-woond) bn. Deserteeren (zich wegpakken, wegloopen,overloopcn;verlaten, ontloopen) ow. bw.ik deserteerde, ben en heb gedeserteerd. Deserteur (weglooper, overloo-per) m. -s en -en Desertie (het wegloopen, over-loopen) v. -tiën en -ties. Desespereeren(wanhopen,ver- twijfelen)ow. Desespoir (wanhoop) m. (bijw. Desgelijks (op dezelfde wijze) Deshabillé (huiskleed, ochtend gewaad) o.; en -, ongekleed. Deshonoreeren (onteeren, schandvlekken I bw. Designeeren (beteekenen, aanwijzen, opgeven; voorloopig benoemen) bw. Desirabel (wenschelijk) bn. Desireeren (verlangen, wen-schen, begeeren) bw. Deskundig, bn. Deskundige, m. en v. -n. Desniettegenstaande, bijw. Desniettemin, bijw. Desnoods, bijw. Desobediëefen (ongehoorzaam zijn) ow. (bijw. Desobligeant (onbeleefd jbn. en Desobligeerer (onbeleefd, norsch of onvriendelijk behandelen) bw. Desolaat (troosteloos,verlegen, bedorven, ellendig,verwoest)bn. desolater, -st Desolate-boedelkamer (het voormalige kantoor van onbeheerde nalatenschappen te Amsterdam) v. Desolant (bedroevend) bn. Desolatie (troosteloosheid; verwoesting) v. Desordre wanorde) v. , Desorganisatie (omkeering; ontbinding; wanorde) v. Desorganiseer en( wan orde veroorzaken in,ontbinden ontstemmen) bw. Desoriënteeren (van den weg helpen; doen ontstellf n) bw. Desperaat (wanhopig, vertwijfelend) bn. Desperatie (wanhoop) v. Despootlwillekeurigvor8t,eigen-dunkelijk heerscher, dwingeland) m. despoten. Despotisch (willekeurig, verdrukkend, eigendunkelijk handelend) bn. Despotisme (eigendunkelijke hecrschappij,verdrukking,dwin-gelandij) o. Dessein (voornemen, oogmerk» opzet; ontwerp, schets; monster of staal van laken,enz.; o. -s. Dessert (nagerecht) o. -en; -tje, o. -s. Desservant (waarnemend persoon; tijdelijk pastoor totdat een ander benoemd is) m. -en. Dessin (teekening. schets, ontwerp; patroon van kleedingstof-fen) o. -8. |
DIE
60
Destin (noodlot,bcschilfkinK,be-sturing van God) o. Destinatle (bestemming) v, Destineeren (bestemmen, ver-ordineeren, beschiklten) bw. Destitueeren (bercoven, afzetten, ontzetten; verlaten. Destitutie (afzetting,ontslas) v. Destructie iverwoesting) v. Destmeeren (verwoesten, vernielen, vernietigen) bw. Deswege (daarom) bijw. Detacheer an (losmaken;afzon-deren; afzenden) bw. Detachement (kleine bende) o. -en. Detail (bijzonderheid) o. -s; en in al de bijzonderheden; ook: in het klein. De tempore (te rechter tijd). Deteneeren (terug:houden;vast-houden; onthouden)bw. Detectie (opsluiting:) v.;huis van -, «evangenis. Deterioreeren (verslirameren, bederven) ow. (paling) v. Determinatie (bc3temming,be- Determinatief (bepalend) bn. Determineeren (bestemmen, bepalen, beschikken) bw. Determinisme (leer der voorbeschikking) o. (bijw. Detestahel (verfoeielijk) bn. en Detesteeren (verfoeien) bw. Detineeren (gevangenhouden, terughouden) bw. Detonatie (ontploffiug,losbran-ding; het valsch zingen! v. Deteneeren (ontploffen, losbranden; valsch zingen) ow. Detour (omweg; slingering; uitvlucht, voorwendsel) o. -s. Detourneeren (afwenden,aflei-den, afwijken! bw. Detracteur (belasteraar) m. -s. Detractie (belastering, laf,er)v. Detresse (nood, verlegenheid, angst) v. Detrompeeren (iemand van zijne dwaling terugbrengen)bw. Decroniseeren (onttronen, van den troon stooten) bw. Deugd v. -en. (-beid, v. Deugdelijk, bn. en bijw. -er,-8t; Deugdzaam, bn. -zamer, -st; -beid, v. (gedeugd. Deugen, ow. /w. ik deugde, heb Deugniet, m. en V. -en; -je,o.-s. Deugnieterü, v. -en. Deuk, v. -en; -je,o. -s. Deuken, bw. ow. zw.ik deukte, heb gedeukt; denker, m. deuking, v. denkster, v. Deun, ra. -en; -tje, o. -s. Deun (zuinig, karig) bn. -er, -st; -heid,T. -tjes, bijw. Deunen gingen) ow.zw.ik deunde, heb gedeund. Deur, V. -en; -tje, o. -s. Deurwaarder m. -3; -schap, o. Deus ex machina, letterlijk: God uit de (tooneel-)machine; m.a.w. iemand die zich onverwachts opdoet en daardoor aan «en neteligrn of hachelyken staat van zaken eene gunstige wending geeft. Deutel m. -ijzer, o. Deuteronomium (vijfde boek van Mozea). |
Deuvekater tw. enalszn.m.-s. Deuvik (de tap in eene ton) m. -en; -je, o. -s. Deuviken (door den deuvik tappen) bw. ow.ik deuvikte,heb ge-deuvik t. Devaliseeren (plunderen) bw. Devastatie (verwoesting) v. Devasteeren (verwoesten, vernielen, omkeeren) bw. Developpeeren (ontwikkelen, oplossen) bw. Deviatie (afdwaling van den rechten weg; verzeiling van een schip van den bepaalden koer8)v. Devieeren (afdwalen; afwijken; verzeilen) ow. Devies (toepasselijk zinnebeeld, met een kort doelmatig op-8chrift;zinspreuk,gedenksprcuk) 0. deviezen. Devolveeren (afwentelen; iets een auder toe- of aanbrengen; aan een ander vervallenjbw.ow. Devoot iaandachtig,godvruchtig, onderdanig, eerbiedig) bn. devoter, -st. Devoreeren (verslinden) bw. Devotie (aandacht,godsvrucht)v. Devoueeren (toewijden) bw. Devouement (toewijding, gehechtheid) o. Dewelke, vnw. Zie Welke. Dewül, ▼w. Dexteriteit (behendigheid, handigheid) v. -en Deyilandvoogd in Barbarijc)m.-s. Deze, dit, vnw. Dezelfde, hetzelfde, aanw. vnw. Dezelve, hetzelve, aanw. vnw. Dezulke, aanw. vnw. Diaboliek (duivelscb,duivelach-tig) bn. (v. -ën. Diaconie (kerkelijk armbestuur) Diaconus (diaken,armverzorger, kapelaan, tweede predikant) m. Diadeem (koninklijk hoofdsieraad; vrouwelijk haartooisel) v. diademen. Diagnose (onderscheiding der ziekten naar kenteekene»! v. -n. Diagonaal (hoekpuntslijn) m. diagonalen. Diagram (schets; in de muziek: vijflijnige toonladder; ook: partituur) o. -men. Diaken, m. -en en -s. Diakones, v. -sen. Dialect (tongval, uitspraak van onderscheidene bewoners eens lands) o. -en. Dialogisch (in den vorm van samenspraken) bn. Dialogiseeren (samenspraken houden; samenspraken vervaardigen) ow. Dialoog (samenspraak, gesprek, onderhoud) m. dialogen. Diamant m. voor den steen; o. voor de stof; -en; -je o. -s. Diamanten, bn. Diameter(middellijn,door8nede) m. -s. (byw. Diametraal (lijnrecht) bn. en Diapason (muz.) harmonie en accoorden der octaven; maatstaf van de orgelpijpen, trompetten, erz. o. Diaphaan (doorschijnend) bn. Diaphonle (rauz.) volstemraig- Diarrhee (buikloop) v. [beid, v. |
Dicht o. -en; -je, o. -s. (,t. Dicht, bn.en byw. -er, -tt;-heid. Dichtader, v. -en. Dichtdoen, bw. onr. ik deed heb -gedaan. Dichten (dichtmaken) bw. zw.lk dichtte, heb gedicht. Dichten (verben maker.) bw. rw. 1 ik dichtte, heb gedicht; dichter, ' m. dichteres, v. V Dichterlijk, bn. en bijw.-er,-«t. Dichtgenootschap, o. -pen. Dichtjes, bijw. 1 Dichtkunst, v.; -luim, t. -en; -lust, m.; - maat, v. -maten. Dichtmaken, bw. zw. ik maak - te -, heb -gemaakt. Dichtregel, m. -s. Dichtsluiten, bw. st. ik sloot -, heb -gesloten. Dichtstuk, o. -ken. Dichtvuur, o. Dichtwerk, o. -en. Dictaat (iets dal voorgezegd is of wordt ter naschryving) o.dic-taten. Dictator (eigenmachtig gezagvoerder; opperbewindvoeriler)m. Dictatoriaal (gezaghebbend; eisen macht ii?) bn. en bijw. Dictatorisch (gebiedend! bn. Dictatuur(het arabt en de waar- dischcid van een dictator) v. Dicteeren (voorzeggen om na te schrijven, ook: ingeven; toewijzen, opleggen) bw. Dictie (een gezegde; de schrijftrant, wijs van zich uit te drukken; de spraak) v. (-«. Dictionnaire (woordenboek) v. Dictum, factum,i;ezegd,gedaan. Didactiek ileerkunst,onderwijs-kunde) v. (richtend) bn. Didactisch, (leerend, onder.-Die, dat, aanw. vnw. Dieet (leefregel;matige leefregel o. diëtiseh',afgemeten met mate bn. en bijw. Dief, m. dieven; -je, o. -s. Diefachtig, bn. -er, -st; -heid,v Diefstal, m. -len. Diegene, datgene, aanw. vnw. Diemit, o. diemiten; zekere stof. Diemiten, bn. Dienaangaande, bijw. Dienaar, ra. -s en dienaren. Dienares, v. -sen. Diender, m. -a. (gediend. Dienen, ow. zw. ik diende, heb Dienovereenkomstig, bijw. Dienst, m. -en; -je, o. -s. Dienstbaar, bn.; -beid, v. Dienstig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Dienstplichtig, bn.; -heid, v. Dienstvaardig, bn. -er, -st; -heid-v. (▼. Dienstwillig,bn. -er,-st;-beid. Dientafeltje, o. -s. Dientengevolge, vw. Dienvolgens, bijw. Diep, o. -en; ook bn. en bijw. -er,-st. Diepdenkend, bn.-er,-8t;-heid. Diepen, bw. zw. ik diepte, heb gediept; dieper, m. dieping, v. diepsel, o. Diepgang, m. Dieplood, o. -en. Diepte, v. -n. Diepzinnig, bn. -er, -st;-hetd,T. |
61
DIS
Direct, bn. en byw. recht-streeksch (bijw. rechtstreeks) regelrecht, oamiddellyk. Directeur (opziener, bewindhebber, bestuurder) m. -en. Directie (bestuur; oppertoezicLt, uitvoering of uitvoerende macht) v. -tiön en ties. Directorium (uitvoerend bewind, voornamelijk dat,hetwelk tijdens de Fransche revolutie door de staatsregeling van 23 Sept. 1795 in het leven geroepen e n door Napoleon op 9 Nov. 1799 weder ontbonden werd) o. Directrice (bewindvoerster, be-
stuurderes) v. -s.
Dirigeeren (leiden, besturen; onder opzicht hebben, in orde brengen; zenden; sturen) bw. Dirk (toppenant aau schepen) v. DirkjespeGr, v. -peren. (-en. Disapprobatio (afkeuring) v. Disapprouveeren (afkeuren)
_ bw- . (stem, sopraan.
Discant (muz.) de eerste zang-Discerneeren (onderscheiden,
beoordeelen) bw. (ding) o.
Discernement (onderschei-DiSCh, m. disscheu; -genoot, m.
-genoote, v. (mv. -genooten). Discipel (scholier, leerling) m. en v. -H en -en.
Disciplinair, (tucht-, de tucht
betretfende) bn.
Discipline (tucht, regel) v. Disciplineeren (in bedwang houden, aan tucht en orde gewennen) bw.
Discoloratie (de verkleuring,
het verschieten) v. Disconteeren (aftrekken of afrekenen; met aftrek van zekere percenten inwisselen tegen geld) bw. (houding) v.
Discontinuatie (staking, op-Discontinueeren (staken, ophouden) ow.
Disconto (korting) o.
DiSCOrdia (tweedracht) v. (ow. Discoureeren (in gesprek zijn) Discours 'gesprek) o. -en. Discrediet (minachting) o. Discreet (bedachtzaam, bescheiden, voorzichtig, stilzwijgend) bn. en bijw. discreter -st. Discretie (bescheidenheid, erkentelijkheid; ingetogenheid, stilzwijgendheid; genade en ongenade) v.
Disculpeeren (verontschuldigen. rechtvaardigen) bw. Discussie (woordenwisseling, gedachtenwisseling) v. -siën en -sies.
Discuteeren (bespreken, nauwkeurig nagaan, wikken en wegend bw. ow.
Disette (gebrek, hongersnood) v. Disgratie (ongenade) v. Disgratieeren (in ongenade
storten) bw.
Disharmonie (wangeluid, wanklank, wantoon; oneenigheid, twist, tweedracht) v.
Dislocatie (verzwikking, ont-
wrie.hting-. verplaatsing) v. Disloceeren (verzwikken, ontwrichten. verleggen) bw. Dismem breeren (verde«lea, aan stukken scheuren) bw.
Dier, o. -en; -tje,o.
Dier, bn. en byw. -der, -•t. Dierage, o. (-heid, v.
Dierbaar, bn. en bijw. -der, -st; Dierenbesctirüver, m. -gevecht, o. -en; -kweller, m. -s; -riem, m.; -ryk, o.; -temmer,m. -»; -tent, v. -en; -tuin, in. -eu.
Diergaarde, v. -n.
Diergelük, aanw. vnw. Dierhalve, bijw.
Dierlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Dies. Zie Des. (boortcdajf) m. Dies natalis (stichtinnsdas, «e-DiefeL.alken g'bruikelijk in:diet$ maken (wijsmaken) bw. zw. ik maakte (liets,hcb diets gemaakt. Dievegge, v. -u. (gediefd. Dieven, bw. zw. ik diefde heb Dievenbende, v. -n; -gespuis, o.;-jacht, v.; -lantaarn eirlan-taren,v. -lantaarntje en lantarentje, o. -s; -leider, m. -s; -rot. o.; -taal, v.
Dieverij, v. -en.
Ditt'amant (eerrooveud ontberend). bn. en bijw. Diffameeren (eerrooven, belasteren, «cliandvlekkeii) bw. DilTereeren (afweken ouderscheiden zijn; uitstellen) bw.ow. Different (onderscheiden, ongelijk, verschillend, «trUdig) bn. (klein verschil; kleine twist) o. -en.
Differentiaal (oneindig klein gedeelte eener veranderlykc grootheid) v. -tialen. Differentiaal-rekening, v. eene afdeeling der hoogere wis-knnde.
Differentie (verschil, oueeuig-
heid) v. -tien en -lies.
Difficiel (zwaar, moeielijk, onuitvoerbaar) bn.
Difficiel menscli (een), een knorrepot; een mensch, met wien men niet wel omgaan kan. Difficulteeren (zwarigheden maken; tegenwerpingen in te brengen hebben) ow. DIfficulteit (moeielykheid) v.
-en. (bn.
Difform (wanstaltig, mismaakt) Difformiteit (wanstaltigheid, mismaaktheid, v. - en. (bn. Diffuus (wijdloopig, verstrooid) Digereeren (oplossen, verdee-
len, vtrdiinnen) bw.
Digestibel (gemakkelijk te verduwen, lichtj bn.
Digestie (de oplossing, koking;
spijsvertering; ettering) v. Digestief (middel ter bevordering der spijsvertering) o.
Diggel v. -s en -en.
Dignitaris (waardigheidbeklee-der) m.-sen. |v.-en.
Digniteit (waardi2heid,eerepost) Digressie(afwijking uitspatting, buitensporigheid; tusschenspel) v. -siën en -sies.
Dij, v. -en; -tje, o. -n. (ilijd. Djjen, ow. zw. ik dyde, ben ge-Dijk. m. -en; -je, o. -s.
Dijkage, v. -s.
Dijken, bw. »w. ik dijkte, heb gedijkt; dijker, m. dyking, v. Dijketting, v. -en.
Dijkwezen, o. (-st;-heid, v. Diizlg (mittig, dampig) bn. ^er,!
Dik, ba. en by w.-ker,-8t;-hfcid,v. Dikachtig bn. -er.
Dikbuik, m. en v. -en. Dikbuikig, bn. -er, -st. Dikken bw. ow. zw. ik dikte,heb
en ben gedikt.
Dikkerd, m. -s; -je, o. -H. Dikkoonig, bn. -er, -st. Dikkop, ra. en v. -pen. Dikmaals, bijw.
Dikte, V. -n; -tje, o. -s. Dikwerf, bijw.
Dikwijls, bijw.
Dikzak, in. en v. -ken. Dilacereeren (met geweld aan
stukken scheuren) bw. Dilapideeren (verkwisten, verspillen, doorbrengen) bw. Dilateeren (verwijden, uizetten) ow. (uitstellen) bw. Dilemma (dubbelbewijs, wissel-of vooronderstellende sluitrede; zeer moeielijke toestand), o. -'s. Dilettant (kunstvriend, kunstverzamelaar) m.-en. Dilettante, v. -n.
Diligence (naarstigheid, zorgvuldigheid, stiptheid, ook: postwagen (alsdan mv. -s). Diligent (ijverig, naar8tig,werk-
zaam; bezig) bn.
Diligentie (ijver;werkzaamheid) Dille, v. Zeker kruid [v.
Dimensie (afmeting, afstand;
uitgebreidheid) v. -siën en -sies. Diminuendo (muz.) langzaam
afnemend.
Diminueeren (verminderen;
kleiner maken) bw.
Dineeren (het middagmaal gebruiken) bw.
Diner (middagmaal) o. -s; di-
nertje en dineetje, o. -s.
Ding, o. -en; -etje, o. -s Dlngbank (rechtbank) v. -en. Dingen (minder bieden) ow. st. ik dong, heb gedongen; naar iels naar (eenen post) staan; dinger, m. dinging,v. ding8ter,v. Dingspil, o. -len.
Dingtaal (pleittaal; van dingen:
pleiten) v. -talen.
Dinsdag, m. -en.
Dinsdags, bijw.
Dinsdagsch, bn.
Diocese, v. ook diocees (kerspel,
parochie) o. diocesen.
Diopter, o. het vizier, kijkgaatjes op het astrolabium (meetk. werktuig).
Dioptriek (doorzichtkunde) v. Diorama (doorschijnend kunst-
tafereel) o. -'s.
Diphtong (tweeklank) v. -en. Diploma (vrijheidsbrief; akte van
aanstelling; oorkonde) o. -'s. Diplomaat (staakundig vertegenwoordiger van de eene mogendheid bij de andere; fig.: geslepen vos) m. diplomaten. Diplomatie (staatkundige ver-tetrf-nwoordiging in of van het buitenland; kunst om de eene mogendheid bij de andere te vertegenwoordigen; fig.: geslepenheid) v.
Diplomatique (het corps -), de vertegenwoordigers van of in het buitenland.
Diplomatisch, op de diplomatie betrekking hebbende.
62
DIS
Dispache {overeenkomst tus-schen twee personen, wegens geledene zeeschade) v. -s. Dlsparalsseeren (verdwijnen;
onzichtbaar worden) ow. Dispariteit (ongelijkhcid)T.-en. Dlspendlens (kostbaar, veel
Reld kostend) bn.
Dispensatie (ontheffing, vrijstelling) v. -tiën en -ties. Dlspensatorlnm (apothekersboek, receptenboek) o. Dispenseeren (uitdeelen; ver-
Sunninir geven; vrijspreken,ont-inden, ontheffen) bw. Disponeeren (regelen,gebieden,unninir geven; vrijspreken,ont-inden, ontheffen) bw. Disponeeren (regelen,gebieden,
beschikken) bw.
Disponibel (beschikbaar) bn. Diposltle (inrichting, gesteldheid, kleur, uitdeeling, beschikking; rangschikking) v. -tiën en -ties.
Dispositief (voorbereidend) bn. Disproportie (ongeëvenredigd-
heid, wanverhouding) v. Disproportloneeren (onregelmatig, onevenredig of ongelijk maken) bw. (en-ties.
Disputatie (redestrijd) v. -tiën Disputeeren (strijden, twisten,
woorden wisselen) ow.
Dispuut (twist) o. disputen. Disregard (geringschatting) o. Disrenommeé (kwade naam, kwaadgerucht) v. (v.
Dissatlsfiactle (ontevredenheid) Dissecatie (ontleding) v.
Dissel (eene soort van bijl) m. -s;
-tje, o. -s.
Dissel (aan een wagen) m. -s. Dlssensie (tweespalt, oneenig-
heid) v. -siën en -sies. Dissenter(andersdenkende; kerkelijk afgescheidene)m. en v. -s. DiSSentieeren (anders denken,
oneens zijn) ow. Dissentiment (tegenovergesteld gevoelen) o.
Dissertatie (geleerde verhandeling, academisch proefschrift) v. -tiën en -ties.
DiSSldeeren (anders denken van eene andere gezindheid zijn) ow. Dissimulatie (veinzerij) v. Dissimuleeren (veinzen, zich
vermommen) ow. bw. DiSSlpeeren (verkwisten doorbrengen) bw.
Dissolubal (oplosbaar) bn. Dissolutie (oplossing, ontbin
ding, opheffing) v. Dissolveeren (oplossen, ontbinden, opheffen) bw. ow. Dissonant (wanklank) m. -en. Dissoneeren (muz.) ow. valsche tonen voortbrengen, wangeluid maken.
Dissuadeeren (afraden) bw. Distantie (verwijdering,afstand)
v. -tiën en -ties^
Distel, v. -s; -tje, o. -s. Distelachtig, bn. -er.
Distel en, ow. zw. ik distelde,
heb gedisteld.
Distelig,bn. -er, -st. Distillateur (stoker, brander,
overhaalder) m. -s.
Distillatie (overhaling) v. Dlstilleeren (aftrekken, stoken,
overhalen door den helm) bw. Distilleerketel, m. -s.
Dobber, m. -•; -tje, o. -s. Dobberen, ow. zw. ik dobberde,
heb gedobberd; dobbering, v. Doceeren (onderwijzen) ow. bw. Docent (leermeester) m. -en. Docentenvereeniging, v. Doch, vw.
Distinct (duideiyk onderscheiden) bn. en byw.
Distinctie (onderscheiding) v. -tiën en -ties.
Distinctief (onderscheidend)bn.
Distingeeren (onderscheiden, met achting bejegenen) bw.
Distractie (aftrekking; ver-stooiing; vervreemding; verkoop) v. -tiën en -ties.
Distrait (afgetrokken) bn.
Dlstribueeren (ver- of uitdeelen; bij letterzetters: de letters der afgedrukte vormen in de kast leggen) bw.
Distributie (uitdeeling, verdeeling, bij letterzetters; zetsel, dat gedistribueerd kan worden) v.
District (omtrek, rechtsgebied, landstreek) o. -en.
Districtscommlssaris,m.-8en.
Dlsturbatie (verwarring) v.
Disturbeeren (verhinderen, vernielen, verwoesten, verwarren; storen, belemmeren) bw.
Dit, o. van het aanw. vnw. deze.
Dit-en-datscb, büw.
Dithyrambus (een uit verschillende soorten van verzen samengesteld onregelmatig gedicht)m.
Ditje, o. -s.
Ditmaal (dezen keer) bijw.
Dito, het gezegde, het gelijke.
Divageeren (van zijn hoofddoel afwijker, raaskallen) bw.
Divan (Raad van den grooten Heer, in Turkije; ook eene in 't Oosten gebruikelijke lage rustbank of sofa met tapijten en kussens) m. -s.
Dlvergeeren (uiteenloopen)ow.
Divergent (uiteenloopend) bn.
Divers (verscheiden, onderscheiden) bn. (mv.
Diversen (onderscheidenen) m.
Diversie (afleiding, afwending, verstrooiing, verlustiging; teleurstelling in zeker oogmerk)v.
Diversitelt(verscheidenheid,me-nigvuldigheid) v. -en.
Dlverteeren (afleiden of afwenden; vermaken, verlustigen.
Divertissement (vermakelijk heid) o. -en.
Dividend (de som, welke onder een gezelschap verdeeld moet worden; buit; aandeel in de zuivere winst) o. -en. (heersch.
Divide et impera, verdeel en
Diviniteit (godheid) v. -en.
Divisie (deeling, in de rekenkunde; groote legerafdeeling) v. -siën en sies.
Divisor (deeler) m.
Divulgatie (verspreiding, rucht-baarmaking) v.
Dlvulgeeren (bekendmaken,
verspreiden,ruchtbaarmaken)bw.
Dlxi (ik heb gezegd) aan het slot eener redevoering.
Dnieper (eene rivier) m.
Dniester (eene rivier) m.
Dobbel, m.
Dobbelbeker, m. -s.
Dobbelen ow. zw. ik dobbelde., heb gedobbeld; dobbelaar, m. dobbelaarster, v. dobbelarij, v.
Dobbelkroes, m.-kroezen-.-spel, o. -len; -steen, m. -en; tafel.
Dochter, v. -s; -tje, o. -s. Dochterken en dochterke, o.
dochterkens en dochterkes. Dochterskind, o. -eren. Dochtersman, m. (baarheid) v. Dociliteit (leerzaamheid; vat-Doctor (titel) m. -en.
Doctoraal (van eanen doctor; deftig; gezaghebbend) bn. en bijw. (doctor) o.
Doctoraat (de waardigheid van Doctorandus (iemand die den doctoraten graad deckt te halen) m. (-en. Document (bewijs, oorkonde) o. Dod of dodde, v. plant van het
geslacht dlt; r rietgewassen. Dodderig (slaperig) bn. en bijw.
-er, -st; -held, v.
Dodel (bedorven ei) o. -eren. DodUnen (een kind -,in den arm of in de wieg in slaap maken) bw. zw. ik dodijnde, heb gedo-dijnd. (en v. -en.
Dodoor (droomer, langslaper) m. Doedel, m. -s.
Doedelzak, m. -ken.
Doek, zn. (o. voor de stof, en m. voor een stuk van de stof), -en; -je, o. -s.
Doeken (bedriegen) bw. zw. ik doekte; heb gedoekt; doeker, m. doekster, v. doeking, v.
Doel (wit waarop men mikt) o. Doelen (oefeningsplaats der
schutters) m. -s. Doelen(mikken)ow.zw.ik doelde,
heb gedoeld.
Doelmatig, bn. -er, -st; -heid,T. Doeltreifend, bn. -er, -st. Doelwit, o.
Doemen, bw. zw. ik doemde,heb gedoemd; doemer, m. doeming, v. doemster, v.
Doemvonnis, o. -sen. Doemwaardig bn. -er, -st of
meer en meest —, -heid, v. Doemzucht, v.
Doen, bw. ow. onr. ik deed, heb
gedaan; doener, m.
Doeniet, na. en v. -en.
Doenlük, bn.; -held, v.
Doetje (goede sul, onnoozele
vrouw of meisjey.o. -s. Doezelaar, m. -s.
Doezelen, bw. zw. ik doezelde,
heb gedoezeld; doezeling, v. Dof (duw, stoot) m. -fen; -je, o.-s. Dof, bn. en bijw. -fer, -st;-heid,v. Doffen (slaan, stooten), bw. zw. ik dofte, heb gedoft; doffer, m. doffing, v. dofster, v. (o. -s. Doffer (mannetjesduif)m. -s; -tje, DofBg,bn. -er, -st; -heid, v.
Doft (roeibank) v. -en.
Dofwit, (vuilachtig wit) bn. Dog (een hond) m. -gwi; -je, o.-8. Doge (hertog van Venetië) m. -■. Dogger (vischpink) m. -s. Doggerboot, v. -en. Doggersbank (bank tusschen Denemarken en Engeland; de vereenigingsplaats der visch* pinken) v.
Dobbelziek, bn. -er, -at.
63
DOO
Doodbloeden,ow.zw. hij bloedde -, is -gebloed.
Dooddoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan.
Dooden, bw. zw. ik doodde, heb gedood; dooder, m. dooding, v.
Doodjagen, bw. zw. en st. ik jaagde of joeg -, heb -gejaagd;
Doodloopen, bw. ow. st. ik liep -, heb en ben -geloopen.
Doodschieten,bw. st. ik schoot -, heb -geschoten.
Doodslaan, bw. st. ik sloeg-,heb -geslagen.
Doodsteken, bw. st ik sta -, heb -gestoken; -steker, m.
Doodverven, bw. zw. ik dood verfde, heb gedoodverfd.
Doodzeilen (het tij -) bw. zw. ik zeilde -, heb -gezeild. (v.
DOOf,bn.en bijw.doover,-st,-heid.
Doofachtig bn. -er; -heid, v.
Doofpot, m. -ten; -je, o. -s.
Doofstom, bn.
Doofstomme, m. en v. -n. Doofstommen-instituut, o. -instituten.
Dooi (het dooien) m.
Dooien, onp. w. zw. het dooide, heeft gedooid.
Dooiweer en -weder, o.
Doolhof, o. -hoven.
Doolweg, m. -en.
Doop (kerkplechtigheid) m.
Doop (saus) v.
Doopceel, v. -en.
Doopen bw. zw. ik doopte, heb gedoopt; dooper, m, dooping. v. doopeling, m. en v.
Doophek, o. -ken.
Doopsel, o.
Doopsgezind, bn.
Doopsgezinde, m. en v. -n.
Doopvont, v. -en.
Door (dooier) m. en o. dooren.
Door, vz. en bijw.
Doorademen, ow. bw. zw. ik ademde -, heb -geademd; -ademing v. (heb -aderd.
Dooraderen, bw.zw. ik -aderde,
Doorantwoorden, ow. zw. ik antwoordde -,heb -geantwoord.
Doorarbeiden, ow. bw. zw. ik arbeidde -, heb -gearbeid.
Doorbabbelen, ow. zw. ik babbelde -, heb -gebabbeld.
Doorbalfen, ow. zw. ik bafte -, heb -gebaft.
Doorbaggeren, ow. bw. zw. ik baggerde -, heb -gebaggerd.
Doorbakeren, ow. zw. ik bakerde -, heb -gebakerd.
Doorbakken, ow. bw. st. (aanhouden met bakken) ik bakte -, heb -gebakken; (door en door gaar bakken) ik -bakte, heb -bakken.
Doorbakken, vd. en bn.
Doorbalken, ow. zw, de ezel balkte -. heeft -gebalkt.
Doorbarsten, ow.st. het barstte of borst -, is -gebarsten of -geborsten.
Doorbauwen,ow.zw. ik bauwde -, heb -gebauwd.
Doorbeenen, ow. zw. ik beende -, heb -gebeend.
Dcorbeieren, ow.zw. ik beierde -, heb -gebeierd.
Doorbeitelen ow. -bw. zw. ik beitelde -, heb -gebeiteld.
Dogma (leerpunt, leerstelling, leerstuk; geloofsartikel) o. -7s en dogmata.
Dogmatiek (het leerstellige) v. Dogmatisch {leerstellig, leer-
matig) bn. en bijw. Dogmatlseeren (leerstellig
voordragen) bw. Dok (schcepsdok) o. -ken. Dokken (de schepen ii het dok halen) bw. zw, ik dokte, heb ge-dokt. (doctoren.
Dokter (geneesheer) m. -s en Dokteren, ow. zw. ik dokterde,
heb gedokterd.
Doktersgang, m. -en. Doktersrekening, v. - en. Dol (roeipen; pop) m. -len. Dol, bn. en bijw. -Ier,-st;-heid,v. Dolce(muz.)liefelijk; - far niente,
het zoete niets-doen. Doldriest, bn.
Doldriftig, bn. -er, -st. Doleeren (klachten inbrengen.
bezwaren hebben) bw.
Dolen, OW. zw. ik doolde, heb
gedoold; doling, v.
Dolfijn m. -en; -tie, o. -s. Dolgraag, bijw.
Dolnamer, m. -s.
Dollmls, o. -huizen.
Dolik, v.
Dolk, m. -en; -je, o. -s.
Dolkop, m. en v. -pen.
D»amp;bn-er--8t-Dollar(daaIder in N-Amerika,
geldende f2,50) m. -s. Dolle-hondsbeet, m. -beten. Dollekervel, v.
Dolleman (onbesuisd, wild
mensch) m. -nen en -s. Dollemanspraat, m.
Dollen, bw.ow.zw. ik dolde, heb Dollepraat, m. Tgedold.
DolUgheid, v. -heden.
Dolman (huzarenbuis; met bont
afgezet buisje) m. -s.
Dolorniat (zekere rotssoort) o. Dolzinnig, bn, -er, -st; -beid, ,. Dom (heer, eeretitel der mannen
in Portugal) m. -s. Dom (domkerk, hoofdkerk) m. Dom, bn. en bijw. -mer, -st; -heid, v.
Domaniaal (van of betreffende het domein) bn. (o. -en.
Domein (rüksgrond, kroongoed) Domesticatie (tammaking) v. Domesticiteit (dienstbaarheid, ondergeschiktheid) v. (v, -en. Domostiek (dienstbode) m. en Domicilieeren (metterwoon
vestigen) bw.
Domicilie (verblijf, huisvesting,
woonplaats) o. -liën en -lies. Dominant (heorschend, de overhebbend) bn.
Dominante (muz.) de groote quint; de heerschende of hoofdtoon in de koraalmuziek. Dominee (leeraar, predikant) m.
dominees.
Domineeren, (heerschen, den baas 8pelen,vooruitkomen,over-trefFen) ow. bw.
Domineesl)riefje,o. -a. Domineesklontje, o. -s. Dominicaan (monnik van de orde van St. Dominicus) m. -ca-nen.
Domino (maskeradekleeding
masker) o. -'s.
Domino (spel) o. -'s.
Domkop, m. en v. -pen. Dommekracht, v. -en. Dommel (bedwelming) m. Dommelen (gonzen, gelijk de bijen, mompelen, sluimeren )ow. zw. ik dommelde, heb gedommeld; dommelaar, in. domme-laarster, v. dommeling, v. Dommerik, m. -en. Dommigheid v. -heden. Domoor, m. -en. (peiing) m. Dompeldoop (doop bij indom-Dompelen, bw.zw. ik dompelde, heb gedompeld; dompelaar, m. dompeling, v. (gedompt.
Dompen, bw. zw. ik dompte,heb Domper, m, -s; -tje, o. -s. Dompig, bn. -er, -st; -heid, v. Dompneus, m. en v. -neuzen. Domproost, m. -en.
Don (gift. schenking) o. -s; - gra
tuit, vry willige gift.
Donateur (begiftiger) m. -s. Donatrice (begiftigster) v. -s. Donder, m. -s.
Donderdag, m. - en. Donderdags, bijw. Donderdagsch, bn. Donderen,ow. zw. het donderde, heeft iredonderd; donderaar, m Donderjagen, ow. zw. ik don-deijaagde, heb gedonderjaagd.
Donders, bijw.
Dondersch, bn.
Donker, o. (-heid, v.
Donker, bn. en bijw. -der, -st; Donkerblauw, bn. -bruin, bn. •geel (gele) bn. -grauw, bn. •grijs (grijze) bn. -groen, bn. •rood, bn.
Dons, o.
Donzen, bn.
Donzig, bn. -er, -st.
Dood, m. -en; -akte, v.-n;-attest, o. -en; -bed, o.; -bericht,o. -en; -bidder, m. -s; -boek, o.; -brief, m. brieven; -ceel, v. -en; doener, m. -s; -eetster, v. -s; -ekop, v.;-endans, m. -en; -en-marsch, m.; -enverklikker, m. -s; -eter, m. -s; -kist, v. -en; kleed, o. -en; -klok, v. -ken; -lied, o.-eren; -maal, o. -malen; -sangst, m. -en; -sheenderen, o. mv.; -schuld, v.; -sgevaar, o. -gevaren; -shoofd, o. -en; -skleur, v.; -skop, m. -pen; -slag,m. -slagen; -slager, m. -s; -snood, m.; -sschrik,m.; -ssnik, m.; -sstond, m.; -sstrijd; m.; -sstuip,v. -en; -steek,m.; -straf, v. -fen; -stroom, m. -en; -suur, o.; -szweet, o.; -verf,v.; -vyand, m. -en; -vyandin,v. -nen; -vonnis, o. -sen; -vreetster, v. -s; -vreter, m. -s; -werk,o.; -wond, v. -en; -zonden, v. -n.
Dood. bn.
Doode. m. en v. -n.
Doodaf, bijw.; -arm, bn.; -bedaard en -8bedaard,bn. rn bijw.; -eenvoudig, bn. en byw.; -efijk. bn. en bijw. (-er, -st.); elijk-heid, v.; -familiaar, byw.; -jammer, byw.; -moede en -moe,bn.; -nuchter, bn.; -sbenauwd, bn.; -sbleek, bn.; -sch,bn. (-er,-t); -schheid, v.; -ziek, bn.
DOO
64
Doorbellen, ow. bw. ik belde -,heb -gebeld. Doorbersten. Zie Doorbarsten. Doorbeaken, ow. bw. zw. ik beukte heb -gebeukt. Doorbidden, bw. st. ik bad heb -gebeden. Doorbeten, ow. bw. st. i': beet -, heb -gebeten. Doorbikkelen, ow. zw. ik bikkelde -, heb -gebikkeld. Door biljart en, ow. zw. ik biljartte heb -gebiljart. Doorbladeren, bw. at. ik bladerde - of -bladerde, heb -gebladerd of -bladerd; -bladeriiig, v. (heb -geblaft. Doorblatfen, ow.zw. ik blafte Doorblazen, ow. bw. st. ik blies heb -geblazen. Doorbllksemon, onp. w. zw. het bliksemde heeft-gebliksemd. Doorbloeden, ow. zw. het bloedde ia -gebloed. Doorblokken, ow. zw. ik blokte -, heb -geblokt. Doorboenen, ow. bw. zw. ik boende -. heb -geboend. Doorboren, bw. zw. (meteent- boor) ik boorde - , heb -geboord; (met priem, degen, enz.) ik -doorboorde, heb -boord; -bo-rins v. Doorbouwen,ow.zw. ik bouwde -, heb -jrebouwd. Doorbraak, v. -braken. Doorbraden, ow.bw.st. (voortgaan met braden 1 ik braadde heb -gebraden; (door en door gaar braden) ik -braadde, heb -braden. Doorbraden (goed, terdeeg gebraden) vd. en bn. Doorbranden, ow. bw. zw. ik brandde -, heb en ben -gebrand. Doorbreien,ow.bw.zw.ik breidde -, heb -gebreid. Doorbreken, bw. ow. at.ik brak heb en ben - gebroken,ook: ik -brak, heb -broken; -braak,v. -breking, v. Doorbrenpen,bw.st..ik bracht -, heb -gebracht; -brenger, m. -brenjcing. v. -brengster, v. Doorbulffen,ow.bw.8t.ik boog -, heb en ben -gebogen. Doorcijferen, bw.zw. Ik cijferde -, heb -gecijferd. Doordacht, bn. Doordampen, ow.zw.ik dampte -. heb -gedampt. Doordansen,uw.bw.zw.ik danste -, heb -gedanst. Doordat, vw. DOOrdeelen,ow.bw.zw.ik deelde -, heb -sredeeld. Doordenken, ow. onr. zw. ik dacht -, heb -gedacht; bw. ik -dacht, heb -dacht. Doordien, vw. Doordobbelen, ow. bw. zw. ik dobbelde -, heb -gedobbeld. Doordoen, ow.bw.onr.ik deed -, heb -jredaan. Doordonderen, onp.w./.w. het dond. rd/gt; -, heeft -gedonderd. Doordooien, onp. ow. zw. het dooide -, Iweft -gedooid. Doordoppen, ow. y.w.ik dopte -. heb -gedopt. |
öoordraaien, ow. zw.ik draaide -,heb -gedraaid;doordraaier,m. Doordragen, ow. bw. st. ik droea: -, heb -gedragen. Doordraven, ow. bw. zw. ik draafde -,heb -gedraafd;-draver, m. -draafster, v. -draverjj, v. Doordreggen, bw. zw.ik dregde -, heb en ben -gedregd. Doordrentelen,ow.zw.ik drentelde -, ben -gedrenteld. Doordreunen, bw. ow. zw. het dreunde -, heeft -gedreund. Doordrijven, ow. bw.st.ik dreef -, heb en beu -gedreven; -drijver. in. -drüfster, v. -driiverij,v. -driving, v. Doordringbaar, bn.; -heid, v. Doordringelflk, bn. en büw. Doordringen, ow. bw. 8t.(door- heen dringen) ik drong -. ben cn heb -gedrongen; (ook-vervullen; begrijpen) ik -drong, heb -dron-gen. Doordringend, bn.-. -beid, v. Doordringer (doordrijver) m.-«; -drinjester, v. -s. Doordrinken, ow.at.ik dronk -, hebquot; gedronken. Doordroom (goed,tcrdecg droog) bn. -droge. Doordroomen,ow.zw.ik droomde -, heb -iredroomd. Doordruipen, ow. bw. at. het droop is -gedropen; «drui-pinsr. v. Doordrukken, ow. bw. zw. ik drukte -, heb -gedrukt; -druk-kiuï. v. Doordutten, ow. zw. ik dutte -, heb -icedut. Doorduwen, ow.bw.zw.ik duwde -, heb -seduwd. Dooreen, bijw. Dooroengoolen,bw./.w.ik gooide. heb -gegooid. Dooreengroeien, ow. zw. het groeide -, ia - gegroeid. Dooreenbaspelon, bw. zw. ik haspelde -, heb -gehaspeld. Dooreenjagen, bw. zw. en st.ik jaagde en ioegr -, heb -gejaagd. Dooreenklutsen, bw. zw. ik klutste heb -geklutst. Dooreenkneden, bw. zw. ik kneedde -, heb -gekneed. Dooreenknoeien, bw. zw. ik knoeide -, heb -geknoeid. Dooreenkoken,bw.zw.ik kookte -. heb -gekookt. Dooreenloopen, ow. st.het liep -, is -geloopen. Dooreenmengen, bw. zw. ik mengde -, heb -gemengd. Dooreenroeren.bw.zw.ik roerde -. heb -geroerd. Dooreensohenken, bw. ut. ik schonk -. heb -sreHchonkeu. Dooreenschudden, bw. zw. ik schudde heb -geschud. Dooreenslaan,bw.8t. ik sloeg -. heb -geslagen. Dooreen slingeren, bw. zw. ik slingerde -, heb -geslingerd; -slingering. Dooreensmöton.bw.st.lk smeet -, heb -gesmeten. Dooreenstrooien, bw. zw. ik 8troo4ne heb -gestrooid. Dooroen vlechten, bw. st. ik *locht -, heb -gevlochten. |
Dooreenwarren,bw.2w.lk warde -, heb -geward. Dooreenwerken, bw. zw. ik werkte -,heb -gewerkt. Dooreenwerpen, bw. «t. Ik wierp -, heb -geworpen. Dooreenwoelen, ow. zw. ik woelde -, heb -gewoeld. Dooreerlük, bn. Dooreten, bw. ow. 8t.ikat -,heb gigeten. Doorgaan, uw. bw. onr. st. ik ging -, ben en heb -gegaan. Doorgaans, bijw. Doorgalmen. ow.bw.zw.(voort-gaa-i met galmen) ik galmde -, heb -gegalmd; (metgegalm vervullen), Ik -galmde, heb-galmd; -galming, v. Doorgang, m. -en. Doorgeleerd, bn. Doorgelezen (ten einde gele- . zen) bn. Doorgestoken, vd.van doorsteken, bn. en bijw. afgesproken, beraadslaagd; duidelijk. Doorgeven, ow. bw. at. ik gaf -, beo -gegeven. Doorgieten, bw. ow, st. ik goot -. heb -gegoten; -gletlng, v.;bw. 'dichterlek) ik -goot{wü -goten) heb -goten. Doorgieten, ow. zw. ik gistte -, heb -gegist. Doorglijden, ow.bw. st.lk gleed -. ben en heb -gegleden. Doorglippen, ow.zw.Ik glipte -, ben -geglipt. Doorgoed. bn. Zeer goed. Doorgooien, ow.bw.zw.ik gooide -, heb -gegooid. Doorgraven, bw. ow.8t.lk groef -, heb -gegraven, -graving, v»; (dichterlijk:) ik -grocf,heb -graven. Doorgrieven, ow.zw. Ik-griefde, heb -griefd. Doorgroeien.ow. zw.ik groeide -,ben -gegroeid; doorgrocid,bn. doorgroeldht-id, v. Doorgronden,bw.zw.ik -grondde, heb -grond; -gronding, v. Doorhagelen, onp. w. ow. zw. het hagelde -, heeft -gehageld. Doorhakken, ow. bw. zw. ik hakte -,heb -gchakt,-hakking,v. Doorhalen, ow. bw. zw.ik haalde -, heb -gehaald; -haling, v. Doorhappen, ow.bw.zw.ik hapte -, heb -gehapt. Doorheen, bijw. Doorheet, bn. en bijw.zeer heet. Doorhelpen, ow, bw. st.ik hielp -, heb -geholpen. Doorhengelen, ow. zw. ik beugelde -. heb -gt-hengeld. Doorhoesten, ow.zw.ik hoestte -, h^b -Kehoest. Doorhouwen, bw.st.ik hieuw -, heb -gehouwen. Doorhuppelen, ow. zw. ik huppelde -. heb -gehnppel»!. Doorhutselen, ow. bw. zw. ik hutselde -, heb -gehutseld. Doorijlen, ow. zw. ik ülde -, hc-b en hen -geijld. Doorjagen, ow. en bw. zw. eu st. ikjoesr -, heb -gejaagd (dichterlijk:) ik -joeg, heb -iaagd. Door jassen, ow. zw.ik jaste-, heb -gejast. |
65
DOO
Doorkaaien, ow. zw.ik kaaide
beu -gekaaid.
Doorkaarton, ow. zw. ik kaartte heb -gekaart. Doorkaatsen, ow. bw. zw. ik kaatste, heb -Rekaatat; ook: ik -kaatste, heb -kaatst. Doorkakelen, ow. zw.ik kakelde heb -gekakeld. Doorkallon, ow. zw. ik kalde -,
heb -gekald.
Doorkainmen, ow. bw. zw. ik
kamde heb -gekamd. Doorkappen, ow. bw. zw. ik kapte -, heb -gekapt, oorkarnen, ow. zw.ik kamde heb -gekamd. Doorkauwen, ow. bw. zw. ik
kauwde -, heb -gekauwd. Doorkeffen, ow. zw. ik kefte
heb -gekeft.
Doorkegelen, ow. bw. zw. ik kegelde -, heb -gekegeld. • Doorkermen, ow. zw.ik kermde -, h(-b -gekermd. Doorkerven, ow. bw. st.en iw. ik korf-, heb -gekorven; ook: ik kerfde -.
Doorkeuvelen, ow. zw. ik keuvelde -, heb -gekeuveld. Doorkijken, ow.bw.st.ikkeek heb -gekeken; bw. ik -keek, heb -keken. (heb -gekeven.
Doorkijven, ow. zw. ik keef-. Door klauteren, ow. bw. zw. ik
klauterde -,ben -geklauterd. Doorklauwen.bw.zw.ik klauwde -, heb -geklauwd; -klauwer, m.
Doorkleinzen, bw.zw.ik kleinsde -, heb -gekleinsd. Doorklieven, bw. zw. (doorhakken) ik kliefde -, heb -gekliefd; (verhevea stijl) ik-kliefde, heb -kli f l.
Doorklinken,ow.bw.st.ik klonk -,heb -geiclonken;ook:ik -klonk, heb -klonken.
Doorkloven, bw. zw.(aan twee-en kloven) ik kloofde -,heb -gekloofd; (verheven stijljik -kloofde, heb -kloofd.
Doorkloppen, ow. bw. zw. ik
klopte -, heb -geklopt. Doorkluiven, ow. st. ik kloof -,
heb -gekloven.
Doorklutsen. bw. ow. zw. ik
klutste -, heb -geklutst. Doorknabbelen, ow. bw. zw.ik knabbelde -, heb -geknabbeld. Doorknagen, bw.zw.ik knaanle -,heb -geknaagd;(verheveu stijl) ik -knaagde, heb -knaagd. Doorknauwen, ow. bw. zw. ik
knauwde -, heb • geknauwd. Doorkneden, bw. ow. zw. ik kneedde -, heb -sekneed; (fig.) ik -kneedde, heb -kneed. Doorkneed (geleerd, verstandig, bedreven; op de hoogte van iets) bn. -er, -st; -heid, v. Doorknippen, ow. bw. zw. ik
knipte -, heb -geknipt. Doorkoken, ow.bw.zw.ik kookte -, heb -arekookt. Doorkolven, ow.bw.zw.ik kolfde -, heb -gekolfd. Doorkomen, ow.st.ik kwam -,
ben -ijekoinen; -komst, v. Doorkoopen, ow. onr. zw. ik kocht - ,heb -gekocht.
Doorkoud, bn. en bijw.zeer koud Doorkouten, ow. z.r. ik koutte
-, heb -gekout.
Doorkraaien, ow. zw.ik kraaide
-, heb -gekraaid. Doorkrabbelen.bw.zw.ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Doorkrabben, bw.zw.ik krabde
-, heb -gekrabd. Doorkrakeelen, ow. zw.ik kra-
ket 11« heb -gekrakeeld. Doorkraken, ow. bw. zw. ik
kraakte -, heb -gekraakt. Doorkrügon, 0w.bw.3t.ik kreeg
-, heb -gekregen. Doorkronkelen, bw. zw. ik
-kronkelde, heb -kronkeld. Doorkruid, bn.
Doorkruien, ow.bw.zw. en st.ik krooi -, heb -gekrooien; ook: ik kruide -, heb -gekruid. Doorkruipen, ow. bw. st. ik kroop -, beu -gekropen; ook: ik -kroop, heb -kropen. Doorkruisen, bw.zw.(cen kruisje haleu door) ik kruiste -, heb -gekruist; (doorzwerven), ik -kruiste, heb -kruist. Doorkundig, bn. Doorkwellen, jw. zw.ik kwelde
-, heb en ben -gekweld. Doorlaat, m. -laten. Doorlachen, ow. st. ik lachte -,
heb -gelachen.
Doorlangen, bw.zw.ik langde -, heb -gelangd. (-, heb -gelapt. Doorlappen, ow. bw.zw.ik lapte Doorlaten, ow. bw. st. ik liet -,
heb -gelaten; -lating, v. Doorlavoeren,ow.7,w.ik laveerde -, heb -gelaveerd. Doorleeren,bw.ow.zw.ik leerde
-, heb -zeleerd.
Doorleggen, ow.bw.zw.ik legde ofleide -,heb-gelegden -geleid. Doorleiden, ow.bw.zw.ik leidde
-, heb -sreleid; -leiding, v. Doorlekken, ow. onp. w.zw.het
lekte -, heeft -gelekt. Doorleppen, ow. zw. ik lepte -,
heb -gelept.
Doorleven, ow. zw. ik leefde -. heb -geleefd; bw. ik -leefde,heb -leefd.
Doorleveren, ow. zw.ik leverde
-, heb -geleverd.
Doorlezen, bw. st. ik las - (eu -las) heb -gelezen (en -lezen); -lezing, v.
Doorlezen (kundig ten gevolge
van leze ) bu.; -heid, v. Doorlicllten(aanhoudend weerlichten) onp. w.zw.het lichtte -, heeft -gelicht; (iemand ergens ook: (iets doorbeuren)bw. zw. ik lichtte -, heb -gelicht. Doorliggen, bw. ow. st.ik lag -,
heb -gelegen.
Doorloodaen, ow. bw. zw. ik
loodste -, heb -geloodst. Doorloop, m. -en.
Doorloopen, ow.bw.st.ik liep ben en heb -geloopen;(vluchtig:) ik -liep, heb-loopen; doorloopen, bn. van vleesoh; doorloopend. bn. (heb -gelost. Doorlossen, ow. zw. ik loste -, Doorloten, ow. zw. ik lootte-,
heb -geloot.
Doorlouteren, ow. bw. zw.ik louterde -, heb -gelouterd.
Doorlucht, bn. -er, -st.(-heid,v.
DoorluChtig,bn.en bijw.-er,-3t;
Doormalen,ow.bw.st.ik maalde -, heb -gemalen.
Doormarcheoren, ow. zw. ik marcheerde -, heb -gemar-
Doormarsch, m. -en. [cheerd.
Doormelken, ow. bw.3t.ik molk -, heb -gemolken.
Doormengen, bw. zw. ik mengde -, heb -gemengd; (verheven styl) ik -mengde, heb -mengd; -menging, v. (heb -mest.
Doormesten, bw.zw. ik -mestte.
Doormenen, ow. bw. st. ik mat -, heb -gemeten; ook: ik -mat, heb -meten.
Doormijmeren, ow. zw. ik mij-menie -, heb -gemijmerd; bw. zw. ik -mijmerde, heb -mijmerd.
Doormisten, onp. w. zw. het mistte heeft -gemist.
Doormorsen, ow. zw. ik morste -, heb -gemorst.
Doormunten, ow. bw. zw. ik muntte -, heb -gemunt.
Doorn en Doren, m. doornen en dorens.
Doorntje en Dorentje, o. -s.
Doornaaien. bw. zw. ik naaide -, heb -genaaid (dichterlijk: ik -naaide, heb -naaid).
Doornachtig, bn. -er.
Doornagelen, ow.zw.ik nagelde -, heb -genageld; bw. zw.ik -nagelde, heb -nageld; -nageling, r.
Doornat, bn.
Doornatten, ow.bw.zw.ik -natte, heb -nat. (heb -genomen.
Doornemen, ow. st. ik nam -,
Doornen, bn.
Doornenkroon, t. -kronen.
Doorneuzen, bw. zw. ik neusje -, heb -geneusd; ook:ik -neusde, heb -neusil. (heb -geniesd.
Doorniezen, ow. zw. ik niesde -,
Doornig, bn. -er, -st; -heid, v.
Doornüpen, ow. bw. st. ik neep -, heb -genepen.
Doornommeren, ow. zw. ik nom oerde -, heb -genommerd.
Dooroliön, ow. bw. zw. ik oliede -, heb -geolied.
Doorpakken,ow.bw.zw.ik pakte -, heb -gepakt.
Doorpappen,ow.bw.zw.ik papte -, heb -gepapt.
Doorpeinzen, ow.zw.ik peinsde -, heb -gepeinsd; bw. zw. ik -peinsde, heb -peinsd.
Doorpeilen, ow. zw. ik pelde -, heb -gepeld.
Doorpennen, ow.bw.zw.ik pende -, heb -gepend.
Doorpeperen, ow. zw. ik peperde -, heb -gepeperd; bw. zw. ik -peperde, heb pep.rd.
Doorpersen,ow.bw.zw.ik perste -, heb -geperst; -persing, v.
Doorpeuteren, ow. bw. zw. ik peuterde -, teb -gepeuterd.
Doorpeuze'en, ow. zw. ik peuzelde -, heb -gepeuzeld.
Doorpikken, ow.bw.zw.ik pikte -, heb -gepikt.
Doorploegen, ow. bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd.
Doorplooien, ow. bw. zw. ik plooide -. heb -geplooid.
Doorplukken, ow. bw. zw. ik plukte -, heb -geplukt.
5
DOO
66
Doorpcetscii, bw. ow. zw. ik poetste heb -gepoetst. Doorpompen, ow. bw. zw. ik liomjjte beb -gepompt. Doorpraten,ow.zw.ik praatte heb -gepraat. Doorpreekeii, OW. zw.ik preekte -, bel» -gepreekt. Doorpriemen, bw.zw.il: priemde beb -gepiiemd; ook; ik -priemde, beb -priemd. Doorprikken, ow. bw. zw. ik prikte -, beb -g?prikt. Doorpruimen, ow, Lw. zw. ik pruimde -, beb -gepruimd. Doorraken, ow.zw. ik raakte -, ben -geraakt. Doorrammeien, ow. bw. zw. ik rammeide -,bcb -gerammeid. Doorrammeien, ow.zw.ik rammelde beb -gerammeld. Doorrazen, ow. zv.-. ik raasde -, heb -geraasd, Doorreüeneeren, ow.zw. ik redeneerde -, heb -geredeneerd. Doorregen, bn. en bijw. meer -, meest -; -beid, v. Doorregenen, onp. w. zw het regende -, heeft-geregend; als bw. het -regende.heeft -regend. Doorreiken, bw. zw. ik reikte heb -gereikt. Doorreis, v. -reizen. Doorreizen, bw. ow.zw.ik reisde -, heb en ben -gereisd; ook: ik -reisde, heb -reisd. Doorrekenen, ow. zw.ik rekende -, heb -gerekend. Doorrennen, ow. zw.ik rende-, heb en ben -gerend. Doorreutelen, ow. zw. ik reutelde -, heb -gereuteld. Doorroeien, ow.st.ik reed -, heb en ben -gereden; bw.st.ik -reed, heb -redna. Doorrijgen, ow. st. ik reeg -, heb -geregen; bw. st. ik -reeg, heb -regen. Doorrflmen, ow. zw.ik rijmde -, heb -gerijmd; onp. w.het lijmde heeft -gerijmd. Doorrijp. bn. (--quot;ereten. Doorrfiten, bw. st. ik reet -,b( b Doorroeien, bw. ow.zw.ik ro i-de -, heb en ben -geroeid; ook: bw. (verheven atyl) ik -roeide, heb -roeid. (-geroep» n. Doorroepen, ow. st.ikriep -.heb Doorroeren,ow.bw.zw.ik roerde heb -geroerd. Doorroesten, ow.zw.het roestte -,is -geroest. Doorroifelen, ow. zw.ik roffelde heb -geroffeld. Doorrollen, ow. bw. zw.ik rolde -, heb en ben -gerold. Doorronken, ow.zw. ik ronkte -, heb -geronkt. Doorrooken.bw.ow.zw.ik rookte -. heb -gerookt; ook: ik -rookte, heb -rookt. Doorrooker (persoon en püp)m. -s; -tje, o. -s. Doorrossen, ow.zw. ik roste -, heb -gerost. (is -gerot. Doorrotten,ow. zw. lu t rctte -. Doorruiselien.ow.zw.iknnsch-te -, heb -gemischt; ook: ik -ruiscbl -, heb-ruischt. oorrukken, ow. zw.ik rukte -, heb en ben -gerukt. |
Doorsehaven, ow. bw. zw. ik schaafde heb -geschaafd. Doorschellen, ow. bw. zw. ik schelde -, heb -gescheld. Doorecliemeren, onp. w. zw. het schemerde -, ib en heeft -geschemerd. Doorscliepen, ow. bw. zw. ik scheepte -, heb -gescheept. Doorscheppen, ow. zw. ik schepte -, heb-geschept. Doorsctieren, ow. bw. st. ik schoor -, heb-geschoren. Doorscliermen, ow. bw. zw. ik schermde -. heb -geschermd. Doorschertsen, ow. zw. ik schertst»' -, hc j -geschertst. Doorsclienren, ow. bw. zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; ook: ik -scheurde, heb -schenrd. Dooisclaieten, bw. ow. st. ik schoot -, heb en ben -geschoten; ook; bw, (dichterlijk; of ook in de beteekenis van: voorzien van tusschen voegsels) ik -schoot, heb -schoten. Doorschijnen, ow. bw. st. ik scheen -, heb-geschenen; ook; bw. het -scheen, heeft-schenen. Doorschijnend, bn. -er, -st; -beid, v. Doorschilderen, ow. bw. zw.ik schilderde -, heb -geschilderd. Doorsfthoppen,ow.zw.ik schopte -, heb -geschopt. Doorschouwen, ow. bw, zw,ik -schouwde, heb -schonwd, Doorschrahhen, ow. bw. zw, ik schrabde -,heb -geschrabd. Doorschransen, ow. zw. ik schranste-, heb -geschranst. Doorschrappen, ow, bw.zw. ik schrapte -, heb -geschrapt; -schrapping, v. -schrapsel, o. Doorschreeuwen,ow.bw.zw.ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd. Doorschreien, ow.zw.ik schreide-, heb-geschreid. Doorschrijven, ow. bw. st.ik schreef -, heb -geschreven. Doorschrohhen. ow. bw. zw. ik schrobde -.heb-geschrobd. Doorschudden, ow. bw. zw. ik schudde -. heb -geschud. Poorschuiven, ow. bw. st. ik schoof-, heb-geschoven. Doorschuren, ow. bw. zw. ik schuurde -. herb -geschuurd. Doorschutten, ow. bw. zw. ik schut re -, heb -geschut. Doorseinen, ow. zw. ik seinde -, h' b -jreseind. Doorsijpelen, ow. zw.het sijpelde -, he eft en is -gesijpeld. Doorsissen, ow. zw. ik siste -, lub -gesist. Doorsjouwen, ow. bw. zw. ik sjouwde; -, heb -gesjouwd. Doorslaan, ow. bw.st.ik «loeg -, heb.en ben -geslagen. Doorslaand, bn. -er, -st. Doorslag, m. -en; -je,o. -s. Doorslapen, ow. st. ik sliep-, heb -gfslapen. (-,heb -gesleept. Doorsleepen, bw. zw. ik sleepte Doorslempen, ow. bw. zw. ik slempte beb -geslempt. Doorslenteren, ow. bw. zw. ik slenterde -,heb -geslenterd. Doorslepen, bn. -er, -gt;-heid,v. |
Doorslleren, ow.bw.zw.ik «lier- slierde -, heb -geslierd. Doorslijpen, ow. bw. st.ik sleep . heb-geulepen. Doorslijten, bw. ow. st. ik sleet -, heb en ben -gesleten. Doorslikken, ow.bw.zw.ik slikte -, heb -geslikt. Doorslingeren, ow. bw. zw. ik slingerde -, heb -geslingerd. Doorslokken,ow.bw.zw.ik slokte -, heb -geslokt. Doorslorpen, ow. bw. zw. ik slorpte -, heb -geslorpt. Doorsloven, ow.zw.ik sloofde -, heb -gesloofd. Doorsluiken, ow.bw.st.ik slook -, heb -gesloken. Doorsluimeren, ow.zw.ik sluimerde -, heb -gesluimerd. Doorsluipen, ow. st. ik sloop ben -geslopen; -sluiping, v. Doorsmalen, ow. zw.ik smaalde -, heb -gesmaald. Doorsmeden, ow. bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed. Doorsmelten, ow. bw. st. ik smolt -, heb -gesmolten. Doorsméulen, ow. zw. het smeulde -, heeft -gesmeuld. Doortmi)ten,ow.bw. st.ik smeet -, h b -gesmeten. Dooi L-moken,ow.zw.ik smookte -, heb -gesmookt. Doorsmokkelen, ow. bw.zw. ik smokkelde -, heb -gr-smokkeld. Doorsmullen, ow.zw.ik smulde -.heb -gesmuld. Doorsnappen, ow. zw.ik snapte heb -ge snapt. Doorsnede, v. -n. Doorsneeuwen, onp. w. zw.het sneeuwde -, heeft -grsneeuwd; als bw. het -sneeuwde, heeft -sneenwd. DoorFnellen,ow.zw.ik snelde -, brn -gesneld. Doorsnijden,bw.st. ik sneed-, heb -gesneden; (fig,; ik -sneed, heb -sneden); -snijding, v Doorsnikken, ow, zw. ik snikte -, heb -ge snikt. Doorsnoeien, ow. bw, zw. ik snoeide -, heb -gesnoeid. Dooisnoepen, ow.zw,ik snoepte -, heb -ge-snoept. Doorsnood. bn. Doorsnorken.ow.zw.ik snorkte -, heb -gesnorkt. Doorsnorren, ow. zw. ik snorde -, heb -gesnord. Doorsnuffelen, bw.zw.ik -snuffelde, heb -snuffeld; -snuffelaar, m. -snuffelaarster. v. -snuffeling, v. (heb -gesnoven. Doorsnuiven, ow. st.ik scoof -, Doorsollen, ow, zw, ik solde-, beb -gesold. Doorspartelen, ow, bw. zw. ik spartelde -, heb -gesparteld. Dooi;amp;peklsGn,bw.zw.ik -spekte, heb -spe kt. Doorspelen, ow.bw.zw.ik speelde -. heb gespeeld. Doorspellen, ow.bw.zw.ik spelde -, heb -gespeld. Doorspietsen, ow, bw. zw. ik spietste; -, heb -gespietst; ook: ik -spietste, heb -spietst. Doorspij keren, ow. bw. zw. ik -spijkerde, heb - spijker d. |
DOO
67
Doorspinnen, ow.bw.st.ik spon
heb -ifesponnen. Doorspltten,ow.bw.zw.ik spitte
Leb -gespit. Doorsplüten,ow.bw.st.ik spleet ben en heb -{respleton; ook: (verheven stijl) ik -spleet, heb -spleten; -splijting, v. Doorspoeden,ow.zw.ik spoedde -, heb en ben -gespoed.
Doorspoelen, ow. bw. zw. ik spoelde -, heb -gespoeld; -spoeling, v.
Doorspouwen, bw.st.ik spouw-
de -, heb -gespouwen. Doorspraak (in ren or?el) v.
-spraken. (heb -gesproken. Doorspreken, ow.st. ik sprak -, Doorsprenkelen, ow. bw.zw.ik sprenkelde lieb -gesprenkeld. Doorspringen, ow. bw. st. ik
sprong -, heb -gesprongen. Doorsprokkelen, ow. zw. ik sprokkelde -, heb -gesprokkeld. - Doorspuiten, ow.bw.st.ik spoot -, heb -gespoten.
Doorstaan, ow. bw.onr.ik stond heb -gestaan; (fig.) ik -stond, heb -staan.
Doorstampen, ow. bw. zw. ik
stampte -, heb -gestampt. Doorstappen, ow. bw. zw. ik
stapte -, heb -gestapt. Doorsteek, m. -steken. Doorsteken bw. ow.st.ik stak heb -gestoken; bw. (verheven stijl),ik -8tak,heb -stoken;-ste-ker, ra. -steking, v. voor het doorstekon,en doorsteek.m.voor de plaats waar doorgestoken is. Doorstempe' 3n, ow. bw. zw. ik
stempelde -, heb -gestempeld. Doorstevenen, ow. zw. ik stevende -, heb -gestevend. Doorstjjffen, ow. st. ik steeg -,
ben -gestegen. Doorstikken,ow.bw.zw.ik stikte -, heb -gestikt. Doorstippen, ow. zw.ik stipte
heb -gestipt. Doorstoffen,ow.bw.zw.ik stofte
-, heb-gestoft. Doorstoken,ow. bw.zw. ik stookte -, heb -gestookt. Doorstoomen, ow.zw.ik stoomde -, heb en ben -gestoomd;
Doorstooten, bw. ow.st.ik stiet heb -gestooten; ook bw. (verheven stijl), ik -stiet, heb -stoo-ten; -stooting, v. Doorstormen, ow. bw. onp. w. zw. het stormde -, heeft -gestormd.
Doorstorten, ow. bw. zw. ik
stortte -, heb -gestort. Doorstralen, ow. bw. zw. ik
straalde -, heb-gestraald; ook: bw. (verheven stijl)ik -straalde, heb -straald; -straling, v. Doorstrengelen, ow. zw. ik strengelde -, heb -gestrengeld, ook: ik -strengelde, heb-stren-geld.
Doorstrepen, ow. bw. zw. ik
streepte -,*heb -gestreept. Doorstrijden ow. bw. st. ik
streed -, heb -gestreden. Doorstrijken, ow. bw. st. ik streek -, heb ftn ben -gestreken. Doorstrikken, ow. bw. zw. ik strikte -, heb -gestrikt.
Doorstrompelen, ow.bw.zw. ik strompelde -,hcb -gestrompeld. Doorstrooien, ow. bw. zw. ik
strooide -, heb -gestrooid. Doorstroomen, ow. zw. ik
stroomde -, heb -gestroomd; ook- bw. (verheven stijl) ik -stroomde, heb -stroorad; door-strooming. v.
DoOrstudeeren, ow. bw. zw. ik
studeerde -, heb -gestudeerd. Doorstuiven, ow. onp. st. ik sloof -, heb en ben -gestoven; -stuiving, v.
Doorsturen, ow. bw. zw. ik
stuurde -, heb -gestuurd Doorstuwen, ow. bw. zw. ik
stuwde -, heb -gestuwd. Doorsukkelen, ow.zw.ik sukkelde -, heb en ben -gesukkeld. Docrsullen, ow. bw.zw.ik sulde
-, ben -gesuld. Doortafelen,ow.zw.ik tafelde -,
heb -getafeld.
Doortasten, ow. bw.zw.ik tastte -, lieb -getast; ook: ik -tastte, heb-tast. (meest-.'
Doortastend, bn. enbijw.-er. Door teekenen, ow. bw. zw. ik
teekende -, heb-geteekend. Doortellen, ow. bw. zw.ik telde
-, heb -«reteJd.
Doorteuten, ow. zw.ik teutte -,
hrb -geteut.
Doortikken, ow. bw. zw.ik tikte -, heb -gelikt.
Doortillen, ow. bw. zw. ik tilde
-, heb -getild. Doortimmeren, bw. zw.ik timmerde -, heb -getimmerd; -timmerden.
Doortintelen, ow. bw. zw. ik
-tintelde, heb -linteld. Doortocht, m. -en. Doortoeren, ow.zw. ik toerde -, heb -getoerd.
Doortoeten,ow.bw.zw.ik toette
-, heb -getoet.
Doortollen, ow. bw. zw.ik tolde
-, heb -getold.
Doortornen, ow.bw.zw.ik tornde -. heb -getornd. Doortrappen, ow. bw. zw. ik trapte -, heb -getrapt, (-beid, v. Doortrapt, bh. en bijw. -er, -st; Doortreden. ow. bw. st. ik trad
-, heb en ben -getreden. Doortrekken, bw. ow. st. ik trok -, heb en ben-getrokken; ook: bw,(verheven stijl)ik-trok, heb -trokken; -trekking, v. Doortreuren, ow. bw. zw. ik
treurde -, heb -getreurd. Doortrillen, ow.bw.zw.ik -trilde, heb -trild.
Doortroeven, ow. zw.ik troefde
-, heb -getroefd.
Doortrokken, bn. Doortrommelen, ow. bw.zw.ik trommelde -, heb -getrommeld. Doortuimelen, OW. zw.ik tuimelde -.ben -getuimeld. Doortwisten, ow. zw.ik twistte
-, heb -getwist.
Doorvaart, v. -en.
Doorvallen. ow. bw.st.ik viel
ben -gevallen.
Doorvaren, ow.bw.st. ik voer -,
bon en heb -gevaren. Doorvasten,ow.bw.zw.ik vastte heb -gevast.
Doorvechten, ow. st. ik vocht
-. heb -gevochten. Doorvegen.ow.bw.zw.ik veegde
-, heb -geveegd.
Door vijlen, ow. bw.zw.ik vijlde
-, heb -gevijld; - vijling, t. Doorvisschen, ow. bw. zw. ik
vischte -, heb -gevischt. Doorvlammen, ow. bw. zw. ik vlamde -, heb -gevlamd; ook: bw. (verheven stijl) ik -vlamde, heb -vlamd; -vlamming, v. Doorvlechten, ow. bw. «t. ik vlocht -, heb -gevlochten; ook: ik -vlocht, heb -vlochten; -vlechting, v.
Doorvliepren, ow. bw. st. ik vloog -, ben -gevlogen;ook: bw. (dichterlijk) ik -vloog,heb -vlo-. (beu -gevloten.
Doorvlieten, ow. st. ik vloot -, Doorvl|men, bw.zw. ik vlijmde -, heb -gevlijmd, ook: ik -vlijmde, heb -vlijmd; -vlijming, t. Doorvloeien, ow. bw. ik vloeide
-, ben -gevloeid. Doorvluchten, ow. zw. ik
vluchtte -, ben -gevlucht. Doorvqchtigren, bw. zw. ik
-vochtigde, lieb -vochtigd. Doorvoed, bh. en bijw. meer meest -; -heid, v.
Doorvoeden, bw.zw.ik -voedde,
heb -voed.
Doorvoederen, ow. bw. zw. ik
voederde-, heb -gevoederd. Doorvoeden, ow. bw. zw. ik voegde -, heb -gevoegd.
Doorvoer, m. -en. Doorvoerbrief (seleibri-f voor
goederen)m. -brieven. Doorvoeren, bw. zw. ik voerde heb -gevoerd; - voering, v.
Doorvoerhandel, m. Doorvouwen, ow. bw. «t. ik
vouwde -, heb -gevouwen. Doorvragen, ow. bw. zw. en st. ik vraagde of vroeg -, heb -gevraagd. (heb -gevreten. Doorvreten, ow.bw.st.ik vrat -, Doorvriezen, onp. w. ow. st. het vroor -, heeft -gevroren en -gevrozen.
Doorvullen, ow. zw. ik vulde
heb -gevuld.
Doorvuren, ow. bw.zw.ik vuurde -, heb -gevuurd. (-beid, v. Doorwaadbaar, bn. en bijw. Doorwaaien, ow. bw. st.ik woei -, heb en ben -gewaaid; ook:bw. (dichterlijk) ik -woei, heb -waaid.
Doorwaden, ow. bw. zw. ik -waadde, heb -waad; -wading,T. Doorwaggelen, ow. zw.ik waggelde, b'-n -gewaggeld. Doorwaken, bw. ow. zw. ik waakte -, heb -gewaakt; ook: bw. (verheven stijl) ik-waakte, heb -waakt.
Doorwalsen, ow. bw.zw.ik walste -, heb -sewalst. Doorwandelen, bw. ow. zw. ik wandelde -, heb en bquot;n -gewandeld; ook: bw. (dicht.:) ik -wan-dpldf, heb -wandeld. Doorwannen, ow. zw. ik wande heb-gewand. (warm.
Doorwarm, bn. en bijw. Zeer Doorwarmen, ow. bw. zw. ik warmde -,heb -gewarmd.
DOO
68
Doorwas, m. Doorwasemen, ow. zw.het wasemde -, heeft -{jewasemd. DoOTwasschen, ow. bw. st. ik wiescli -, hfb -jïewasschen. Doorwassen, ow. bw. st. bet wies is -sewassen. Doorwassen (van vleescb,even als doorrefjen) bn. Doorwateren, ow. bw. zw. ik waterde -, heb eu ben gewaterdj ook: ik - waterde, heb -waterd. Doorwauwelen,ow.7.w.ik wauwelde -, heb -gewauweld. Doorwedden, ow. zw. ik wedde -, heb -sewed. Doorweeken, ow. bw. zw. ik weekte beu en h'-b -geweekt; ook: ik -weekte, heb -weekt; - weekin jf, v. Doorweénen, ow. bw. zw. ik weende -, heb -geweend. Doorwegen, ow.bw. st. ik woog -, heb -gewogen. Doorweiden, ow. zw. ik weidde -, heb -geweid. Door weigeren, ow.zw. ik weigerde-, heb -jcewtigerd. Doorwentelen, ow. bw. zw. ik wentelde -, heb -gewenteld. Doorwerken, ow. bw. zw. ik werkte -. heb -gewerkt; ook: ik -werkte, heb -werkt. Doorwerpen, ow. bw. st. ik wierp beb -geworpen. Door werven, ow. st. ik wierf-, heb -geworven. Doorweven, ow. st. (voortgaan met weven) ik weefde -, heb -geweven; ook; bw. (van tus-schen vkcbtselen voorzien) ik -weefde, heb -weven. Doorwieden, ow. zw. ik wiedde -, heb -gewied. Doorwlegen, ow. bw. zw. ik wiegde -, heb -gewiegd. Doorwflzen, ow. st. ik wees -, heb -gewezen. Doorwinden, ow. bw. st. ik wond -, heb -gewonden. Doorwippen, ow. bw. zw. ik wipte -, heb en ben -gewipt. Doorwisschen, ow. bw. zw. ik wischte -. heb -gewischt. Doorwitten, ow. bw. zw. ik witte -, heb -gewit Doorwoeden, ow.zw.ik woedde -, heb -trewoed. Doorwoekeren, ow.zw ik woekerde -, heb -gewoekerd. Doorwoelen,ow.bw.zw.ik woelde -, heb -gewoeld. Doorwonden, ow.zw,ik wondde heb -gewond. Doorworstelen, bw. ow. zw. ik worstelde -, beb -geworsteld; ook: bw. (verheven stijllik -worstelde, heb -worsteld; -worste-linic, v. Doorwrüven, ow. bw. st. ik wreef -, heb -gewreven; -wrijving, v. Doorwringen, ow. bw. st. ik wronsr, - heb -gewrongen. Doorwrocht (goed doordacht; geleerd) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Doorwroeten, ow. bw. zw. ik wroette -, heb -gewroet; ook: ik -wroette, heb -wroet; -wroe-ting, v. |
Doorzaaien (voortgaan met zaaien) ow. zw. ik zaaide-, heb -gezaaid; (bezaaien) bw.ik -zaaide, heb -zaaid. Doorzabberen, ow. zw. ik zabberde -, heb -gezabberd. Doorzagen ow. bw. zw. ik zaagde -, hel) -gezaagd; -zaging, v. Doorzakken, ow. zw. ik zakte -, ben -gezakt; -zakking, v. Doorzalven,ow. zw. ik zalfde -, heb -gezalfd. Doorzamelen, ow. zw. ik zamelde -, heb -gezameld. Doorzeepen, ow. bw. zw. ik zeepte -, heb -gezeept. Doofzegelen, ow. zw. ik zegelde heb -gezegeld. Doorzeilen, ow. bw. zw. ik zeilde •, ben en heb -gezeild. Doorzenden, ow.bw. st. ik zond -, heb -gezonden. Doorzetten, ow. bw. zw. ik zette -, heb -gezet; -zetter, m. Doorzeven. Hetzelfde als Uoor-ziflen. Doorzictlt (gezicht door iets; ook: vlug begrip, schranderheid, scherpzinnigheid) o. Doorzichtbaar, bn.; -beid, v. Doorzichtig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Doorzichtkunde, v. Doorzicht kundig, bu. Doorzieken, bw. zw. ik ziekte-, heb -gedekt. Doorzien, ow. bw. st. ik zag -, heb -gezien; ook: ik -zag, heb -zien. Doorziften, ow. bw. zw. ik zifte -, heb-gezift. -en. Doorzügdoek (filtreerdoek) m. Doorzi)gen,ow.bw. st. ik zeeg -, heb en ben -gezegen; -zijging, v. -zijgsel, o. Doorzingen, ow, bw. st. ik zong -, heb -gezongen. Doorzinken, ow. st. ik zonk -, ben -gezonken. (heb -gezeten. Doorzitten, bw. ow. st. ik zat -, Doorzoeken, ow. bw. onr. zw. ik zocht -, heb -gezocht; verheven stijl:) ik -zocht, heb -zocht; -zoeking. v. Doorzondigen, OW. zw. ik zondigde -, heb -gezondigd. Doorzouten, ow. bw. st. ik -zoutte, heb -zouten. Doorzulten, ow. bw. zw. ik -zultte, heb -zult. Doorzwavelen,ow.zw. ik -zwavelde. heb -zwaveld. Doorzweepen, ow. bw. zw. ik zweepte -. heb -gezweept. Doorzweeten, ow. bw. zw. ik zweette -, heb -gezweet. Doorzwelgen, ow. bw. st. ik zwolg -, heb -gezwolgen; -zwel-ger, m. -zwelging, v. -zwelg-ster. v. Doorzwemmen, ow. bw. st. ik zwom-, heb en ben -gezwommen. (-, is-gezworen. Doorzweren, ow. st. het zwoor Doorzwerven, ow. bw. st. ik zwierf -, heb -gezworven. Doorzweven, ow. bw. zw. ik zweefde -, ben -gezweefd; ook: Ik -zweefde, heb -zweefd. Doorzwoegen, ow. bw. zw. ik zwoegde -, heb -gezwoegd. |
DOOS, v. doozen; -je, o. -s. Doovekool, v. -kolen. Dooven, bw. zw. ik doofde, heb- gedoofd; dooving, v. Doovenetel, v. -s. Doovigheid, v. Doozenfabriek, v. -en; -kraam, v. -kramen; -maakster, v. -s; -maker, -m. -s. Dop. m. -pen; -je, o. -s. Dopjesspel,o. -len. (gedopt. Doppen, bw. zw. ik dopte; heb-Dopplo (muz.) dubbel. Dor, bn. en bijw.-der,-8t;-heid,v. Dordrecht, o. ook Dordt; Dord-n chtenaar, m. Dordtenaar, m-Dordrechtsch, bu. Dordtsch, bn. Doren. Zie Doorn. Dorp, o. -en; je, o. -s. Dorpachtig, bu. Dorpel (drempel)m. -s; -tje,o.-8. Dorpeling, m. en v. -en; v. ook dorpelinge. Dorper, m. -s; (v. Dorperheid (onbeschaamdheid) Dorpsbestuur, o. -besturen. Dorpsch, bn. Dorpsherberg, V. -en; -kerk,T, -en; -leeraar,m. -s en -leeraren; -school, v. -scholen; -schout, m. -eu. Dorren, OW. zw. ik dorde, ben gedord; dorring, v. (bn. Dorsaal (tot den rug behoorend) DorSCh, ra. Dorschen, bw. zw. ik dorschte, heb gedorscht; dorscher,m. dor-sching, v. dorschster, v. Dorschschuur, v. -schuren; -tijd, m.; -vlegel, m. -s; -vloer, ra. -en; -wagen. m. -s. Dorso (in), op den rug, op de omgekeerde zijde; op de laatste Dorst, ra. (bladzijde. Dorsten, ow. onp. w. zw. ik dorstte, beb gedorst; mij dorst,, mij dorstte, mij heeft gedorst. Dorstig, bn. en bijw. -er, -st;, -heid, v. Dorure (verguld9el;vergulding)v. DOS (kleeding) ra. DcS-a-dOS, rug tegen rug. Dos d'ane, eene ezelsrüg, een spits toeloopeude boog. Dosis, v. -sen. (heb gedost. Dossen(kleeden)bw.zw. ik doste. Dot (verward garen) v. -ten; -je, o. -s. Dotatie (uitzet, begiftiging) v. -ties en -tien. (ken) bw. Doteeren (begiftigen, beschen-Douairie (bezitting eener weduwe, of hetgeen aan eene weduwe vermaakt is) v. Douairière (weduwe van aanzienlijke geboorte) v. -■. Douane (tolhuis, konvooi, de tol), v. ook: (accijns-kommies) m. -n. (wengeld) v. -ëu. Douarie (weduwengued, wedu-Doubleeren(verdubbelen; in het biljartspel, den bal eerst tegen den band spelen) bw. (scheepsterm) omzeilen. Doublet (een dubbel voorhanden stuk; worp met twee dobbel-steenen waarbij met beide evenveel oogen worden geworpen) o. -ten. Doublure (voering en opslagen aan soldatenkleeding) v. |
Dm
69
Donceur (zoetigheid, zachtheid), v.; (drinkgeld, geschenk) o. -s; -tje, o. -s.
Douotie (stortbad) v, -s. Donteeren (twyfelen; betwijfelen) ow. en bw.
Douteus (twijfelachtig) bn. DOUW (stoot) m. -en; -tje, o, -s. Dozijn, o. -en; -tje, o. -s. Dra, bijw. ((stof) o.;-je, o. s. Draad (voorwerp) m. draden; Draadsgewü^e en -wijs, bij «•. Draadtrekken, o. Draadtrekker, m. -s. Draagbaar, v. -baren. Zie Baar. Draagbaar, bn. en by w. DraagbaK, m. -ken. Draagbalk, m. -en. Draagbard, m. -en. Draagboom, m. -en; -pje, o. Draaggeld, o. -en. Draagbemel, m. -s. Draagkoets, v. -en. Draagkorf, m. -korven; -je,o.-s. Daagi(jk, bn. -er, -st; -heid v. Draagloon, o. -en.
Draagriem, m. -en. Draagster, v. -s.
Draagstoel, m. -en; -tje, o. -s. Draagstok, m. -ken. Draagzadel, m. -a.
Draagzeel, o. -zelen. Draagzetel, m. -s.
Draal, ra. -en; - tje o. -s. Draaibank, v. en; -bas, v. -sen. beitel, m. -s; -blok, o. -ken; -boom, ra. -en; -bord, o. -en: -brug, v. -gen; -kap, v. -pen,' -kolk, v. -en; -kruk, v. -ken; -kunst, v.; -oreel, o. -s; -pen, v. -nen; -reep, ra. -en; -schijf, v. -schijven; -spil, v. -lent -spit, o. -ten; -stroom, ra.-en;-tol, ra. -len; -werk, o.; -wind, m. -en. Draaien, bw. ow. zw. ik draaide, heb en ben gedraaid; draaier, ra. draaierii,v. draaiing,v. draaister. Draaierij?, bn. -er, -st; -beid. Draak, ra. draken; -je, o. -s. Drab (drabbe, droesem) v. Drabbig, bn. -er. -St; -heid, v. Drachme (apothekersgewicht, gelijk aan 3,845 wichtjes) o. -n. Dracht, v. -en.
Drachtig1, bn.; -heid,v. (heid, v. Dradig, bn. en bijw. -er -st; Draf ('t draven) ra. -je, o. -s.
Draf (grondsop; voeder) ra. Dragen, bw. OW. st. ik droeg,heb gedraeen; draier,m.draagster,v. Dragersplaats, v. -en. Dragoman (tolk bij de Turken) Dragon (zeker kruidiv. [ra. -s. Dragon (kwast) v. -s. Dragonade (kruistocht der Dragonders onder Lodewijk XIV om de Hervormden door geweld van wapenen in den schpot derR. K. Kerk terug te brensen; dwanifbekeering door militair geweid) v.
Dragonder, m. -s.
Draineeren, bw. zw. ik draineerde, heb gedraineerd; drai-neerbuis, v. Drakenbloed,o.;-boom, m. -eh-, -kop, m. -pen; -kruid.o.; -plant, v. -en; -slang, v. -en.
Dralen, ow. zw. ik draalde, heb gedraald; draler, m. draling, v. draaister, v.
Drie, telwoord (als zn. v.) drieën
Driedeelen, bw. zw. ik drie-deelde, heb gedriedeeld; drie-deeling, v.
Driedeelig, bn.
Driedekker, ra. -s.
Driedik, bn,
Driedraadsch, bn. Drieduizendste,bn. (ranggetal) Drieöenheid, v.
Drieoenig, bn.
Drieerhande, -lei, onverbtiig-baar bn. (den.
Driegdraad (rij!fdraad)m. -dra-Driehoek, ra. -en; -je, o. -s. Driehoekig, bn. Driehoeksmeting, v. -en. Driehonderd, telw. Driehonderdste, ranggetal. Drieklank, ra. -en.
Driekleur, v. -ig. bn. Driekoningen (-dag,m. -dagen;
-feest, o. -en).
Driekroon, v.
Drieledig, bn. (v. ook drielinge. Drieling, ra. en v. -en; voor het Driemaal, bijw. (-pen.
Drieman, m. -nen; -schap, o. Driemast, ra. -en. Driemaster, ra. -s. Drieponder, ra. -s. Driepuntig, bn. Drieschüfsblok, o. -ken en -s. Driesprong, ra. -en. (-heid, v. Driest, bn. en bijw. -er, driest; Driestal, ra. -len; letje, o. -s. Driestemmig, bn.
Drietal, ra. -len.
Drievoudig, bn. Drievuldigheid, v.
Driewerf, bijw.
Drift, v. -en; -kop, m. en v. -pen;
-zand, o. (-heid, v.
Driftig, bn. en bijw. -er, -st; Drüfbeitel, m. -s; -haraer, ra.-s; -hout, o. -en; -ijs, o.; -jacht, v. -en; -rad, o. -eren; -steen, ra. -en; -tol, ra. -len; -ton, v. -nen; -veer, v. -en; -zand, o.
Drüten, ow. st. ik dreet, heb ge-dreten.
Drijven, bw. ow. st. ik dreef,heb gedreven; drijver, ra. drjjving,v. drijfst^r, v.
Dril (zeker werktuig) m. (gestold
vleeschnat) v. -len.
Drilboog, 'u. -bogen; -boor, v. boren; -gat, o. -en; -kunst, v.; -meester, ra. -s-, -plaats, v. -en; -school, v. -scholen.
Drillen, bw. ow. zw. ik drilde,
heb gedrild; drilling, v. Dringen, bw. ow. st. ik drong, heb en ben gedrongen; dringer, ra. drinking, v. dringster, v. Dringend, bn. -er, -st. Drinkbaar, bn. en bijw. -heid,v. Drinkbak, ra. -ken; -beker, m.
-st -ebroer,ra. -s.
Drinken, bw. st. ik dronk, heb gedronken ;drinker,m. drinkery, v. drinking, v. drinkster, v. Drinkgelag, ra. -en; -geld, o. -en; glas, o. -glazen; -hoorn (horen) ra. -s; -kan, -ra. -nen; lied, o. -eren; -lust. ra.; -nap, m. -pen; -partij, v. -en; -penning, ra. -en; -pot, ra. -ten; schaal, v. -schalen; vat, o. -en; - water, o.
Drama (8chouw8pel,tooneeIspel)
o. -'s (V.
Dramatiek (tooneelspeelkunst) Dramatisch (tooneelmati?) bn. Dramatiseeren (tooneelmati;
inklceden) bw.
Dramaturg (tooneelspeldichter. -schrijver, -kenner, -beoordee-laar) in. en. (v.
Dramaturgie (tooneelspelleer) Drang, m.; -reden, v. -en. Drank m. -en; -je, o. -s.
Drap de dames (halflaken) o. Drapeeren (bekleeden; de klee ding in schilderijeii nabootsen bw.; drapeering, v.
Draperie (behangsel, voorhangsel) v. -ën.
Dras (natte weeke aarde) v.
Dras (moerassig) bn. -ser, -t. Drassig, bn. -er, -st; -heid, v. Draven ow. zw. ik draafde, heb
.edraafd; draver, ra. draafster. Dravik v. Zeker onkruid. Draw-back (terugblik over het verledene; teruggave van be taalde rechten). Drawing-room (gezelachaps-Icaraer, zaal, waar men bezoekers ontvangt).
Dreef, ra. dreven; -je. o. -s. Dreet, v. dreten; -je, o -s.
Dreg (dregge) v. -gen; -je, o. -s. Dreggen, bw. zw. ik dregde, heb gedregd.
Dreigement, o. -en.
Dreigen, bw. ow. zw. ik dreigde, heb gedreigd; dreiger, ra. dreiging, v. dreigater, v.
Drek, m.
Drekbak (vuilnisbak) ra.-ken. Drekkig, bn -er, -st.
Drempel {dorpel)in.-s; -tje, o.-s. Drenkbak, ra. -ken. Drenkeling, m. en v. -en;v. ook drenkelinge. (gedrenkt.
Drenken, bw.zw.ik drenkte,heb Drenkplaats, v. -en; -trog, m.
gen; -wed, o. -den.
Drente (gewest) o.; -naar, ra. -s
en -naren.
Drentelachtig, bn. -er, -st. Drentelen, ow.zw. ik drentelde, heb gedrenteld; drentelaar. m. drentelaarster, v. drcnteling, v. Drenzen (op huilenden toon aanhouden met iets te vragen) ow.zw. ikdrensde,heb gedrensd. Drenzerig, bn. -er, -st. Dresseeren(africhten,bekwaara
maken) bw.
Dreum (bij de wevers en kleermakers, zekere draden) ra. Dreumel !dwerg)m. -a; -tje o.-s. Dreumes (dwerg) ra. -sen; -je.
Dreun, ra. -en; -tje, o. -s.
Dreunen, ow. zw. ik dreunde, h'-b sredreund; dreuning, v.
Dreutel, m. en v. -s; -tje o. -s.
Dreutelen, ow. zw. ik dreutelde, heb gedreuteld;dreutelaar, ra.
Dreutelüzer (drijfijzer) o. -s.
Drevel (puntig ijzer, waarmede men iets indrijft) ra. -s.
Dribbel, m. en v. -s; -tje o. -s.
Dribbelen, ow. zw. ik dribbelde, heb gedribbeld; dribbelaar, ra. dribbelaarster, v. dribbeling, v.
Drlfebelgat, m. en. o. -gaten.
Dribbeling, v. -en.
DUI
70
Droef, bn. en bijw. droeyer, -st;
-heid,t.
Droefenis, ▼. (v.
Droefgeestig, bu. -tr,-«t;-hcid, Droelen (misleiden) bw. zw. ik droelde, heb gedroi-ld; droeler, m. droelinp, v. droelater, v. (in. Droes (paardenzielcte, fig. duivel)
Droesem, m.
Droesemlg-, bn.
Droevig, bn. ea bijw. -er, -st;
-beid, v.
Droeilg, bn. -«r, -st; -beid, t. Drogen, bw. zw. ik droosde, heb gedroogd; drogiag, v. drogerij,v. Drogist, m. -en.
Drogreden, v. -en. (-naars. Drogredenaar, m. -naren en Drol, m. -len; -letje, o. -s. Drolerle (snakerij, koddigbeidjv. Drollig (klncbtig) bn. en byw.
-er. -st; -beid, v.
Drom (menigte) m. -men.
Drom of drum (ongetwijud of
rijggaren) t.
Dromedaris, m.-sen. Drommel, m. (zoowel in de be-teekenis tan menigte, als van duivel) -s; -tje, -s.
Drommels, bijw.
Drommelsch, bn.
Dronk, m. -en; -je. o. -s. Dronkaard, m. -b en -en. Dronken, bn. en bijw. Dronkenschap, v.
Droog, bn. en bijw. droger,
droogst; -beid, v.
Droogdoek, m. -en; -lat, v.-ten. Droogje, o.
Droogjes, bijw.
Droogloopen, ow. st. ik ucp
ben -geloopen. Droogmaken,bw.zw. ik maakte
-, heb -gemaakt; - making, v. Droogmalen, bw. st. ik maaldr
-,heb -gemalen; -maling, v. Droogoven, m. -s; -pijp, v. -en;
-plaats, v. -en. Droogpoetsen, bw. zw. ik poetste -, heb -gepoetst. Droograam, o. -ramen; - rek, o. -ken; -scheerder, m. -s; -scheren,©.
Droogsclinren, bw. zw. ik
schuurde -. heb -geschuurd Droogsdmur, v. -schuren; - «tok,
m. -kt-n; -touw, o. -en. Droogte, v. -n.
Droogvoets en droogsvoets. Droogzolder, m. -s. Oüw. Droom, m. -en; -pje,o. -s. DrOOmen,bw.ow. zw. ik droomde, heb gedroomd; droomer, in. droomerij, v. droomster, v. Droomerig, bn. - er, -st; -heid,v, Droomlg, bn. -cr, -st.
Droopen (bedruipen) bw. zw. ik droopte, heb gedroopt; drooping, ▼.
Drop (Jrup)m. -pen; -je, o. -s. Drop (afkooksel van zoethout) v. Droppel (druppel)m. -a;-tje,o.-a. Droppelen.uw.zw. ik droppelde, heb en ben gedroppeld; droppeling, v.
Droppellngs, bu w.
Droppen (druipen) ow. z.yr. ik
dropte, heb en ben gedropt-Dropsteen (een steen) m. -en;
(als stofnaam) o.
Dropwtjn (kkwün) m-
Dubbel, bn. en bijw. (als zn. o.) Dubbelen, bw. zw. ik dubbelde, heb gedubbeld; dubbelaar, m. dubbeling, v. (-beid, v.
Dubbelhartig, bn. -er, -st; Dubbelpunt, v. -en.
Dubbeltje (geldstukje) o. -s. Dubbeltongig, bn. -er, -st;
-beid, v. (-heid, v.
Dubbelzinnig, bn. -er, -st; Dubben (twijfelen, wankelen) ow. zw. ik dubde, heb gedubd; dubber, m. dubbing, v.
Dubieus (twijfelachtig) bn. dubieuzer, dubieust.
DubiO, twijfel.
Dubiteeren (twijfelen) ow. Dubloen (Spaansch muntstuk,
pistool) m. -en.
Duchten, bw. zw. ik duchtte,
heb geducht; duchting, v. Duchtig, bn.quot; -er, -st; -heid, v. Duel (tweegevtcht) o. -len. Duelleeren (een tweegevecht houden) ow. (m. -en.
Duellist (degene, die duelleert) Duet, duetto, duo (muz.) dubbel- of tweegezang of spel met twee speeltuigen, aria van twee stemmen; duetje, o. -s.
Duf, bn. en bijw.-fer,-st; -heid,v. Duffel (stof) o.; (jas) m. -s. Duffelsch.bc.
Duffigheid, v.
Dufsteen (duifsteen en turf-steen) ra. -en. (-heid, v.
Duidelijk, bn. en bijw. -er, -st; Duidelijkheidshalve, bijw. Dulden, bw. zw. ik duidde, heb
geduid; duiding v.
Duif, v. duiven; -je, o. -s.
Duig, v. -en; -je, o. -s. Duikelaar (duiker) m. -s. Duikelen, ow. zw. ik duikelde»
heb geduikeld; duikeling, v. Duiken, ow. st. ik dook, heb gedoken; duiker, m. duiking, v. Duikersklok, v. -ken.
Duiker, m. -s; -tje,o. -s. Het-zelfile als duikelaar. Ook een» goot of buis.
Duim, m. -en; -pje, o. -s. Duimelen, bw. zw. ik duimelde,
heb geduimeld; duimeling, v. Duin (zandheuvel) v. -en; (collectief) o.
Duinachtig, bn.
Duist (stuifmeel; ook boekweit-bast) o. (-beid, v.
Duister, bn. en bijw. -der, -st; Duisterling, m. en v. -en;
voor het v. ook duistcrlinge. Duisternis, v. (-je, o. -s.
Duit (oude Nederl. munt) m.-.-en; Duitendief, m. -dieven. Duitenplaatje, o. -s.
DultSCh, ba. en bijw. (als in. o.)
Puitscher, m. Duitscbland, o. Duivel, m. -s of -en; -tje, o. -s. Duivelachtig, bn. -er, -st; Duivelarij, v. -en. (-heid, v. Duivelig, bn. -er, -st; -heid, v. Duivelin, v. -nen.
Duivels, bijw.
Duivelsbeet, m. Duivelsbrood, o.
Duivelsch, bn.
DuiVOlsdrek,ra.; -kop, m. -pen; -kunstenaar,m.-8; -kunstenary, v. -en; -melk, v. ;-poot, m. -en; -toejager, m. -e.
Drossaard, m. -•. Zie Drost. Drossaardscliap, o.
Drossel (zekere vogel) m. -■. Drossen, ow. zw. ik droste, ben
Sedrost; drosser, m. drossing, v. rosster,v. (saard.edrost; drosser, m. drossing, v. rosster,v. (saard.
Drost (schout) m. -en; ook dros-Drostendlenst, m. Drostschap, o. (m. -n.
Druide(priester der oude Kelten) Druif, v. druiven; -je, o. -s.
Druil (zeil) m. -en.
Druil (persoon) m. en v. -en. Druilen, ow. zw. ik druilde, heb gedruild: druiler, m. druiling, v. druilster, v.
Druilerig, bn. -er, -st.
DrUilig, bn. en byw. -er. -st. Druiloor, m. en v. -en. Druilooren, ow. zw. ik druiloorde, heb gedruiloord. Druiloorig, bn. -er, -st; -hcid,v Druilsra, t. -raas.
Druip, m.; -bad, o. -en. Druipen, ow. st. ik droop, heb en beu gedropen; druiper, m. druiperd, m. druiping, v. Druipnat, bn.
Druipneus, m. en v. -neuzen. Druipoog, in. en v. -en. Druipstaart, m. -en. Druipstaarsten, ow. zw. ik druipstaartte, heb gedruipstaart. ((als stofnaam) o. Druipsteen (een steen) m. -en; Drulsctien, ow.zw. ik druischte, heb gvdruischt. (m. -en. DruiV0t)lad, o. -eren; -boom. Druivenbloed, o.; -korf, m. -korven; -lezen, o.; -lezer, m.-s; -mand, v.-en; -moer,*.; -nat, o. -oogst, m.; -pers, v. -en; -rank, v. -en; -sap, o.; -treden, o.; -treder, m. -s; -tros, m. -sen; vocht, o.
Druivepit, o. -ten; -schil, v.
len; -steel, m. -stelen.
Druk, m. -ken; -je, o. -s. (v. Druk, bn. en bijw. -ker, -st; -te, Drukbal, m. -len; -feil, v. -en;
-fout, v. -en; -inkt, m. Drukken (klemmen; en boeken drukken) bw. zw. ik drukte, heb gedrukt; drukker, m. drukkerij, v. drukking, v. druksel, o. Drukkend, bn. -er, -st. Xgt;rukkersraam,o.-ramen; -rol.
v. -len; -werk, o.
Drukkosten, m.mv.; -kunst, v.; -letter, v. -s; -loon, o. -tn; -papier, o. -en; -per8,v.-en; -proef, t. -proeven; -vorm,m. -^en. Drup. Zie drop.
Druppel. Zie Droppel. Druppeling en droppollng, v.
-en. (bijw.
Druppelings en droppellngs. Druppelsgewijze en -gewüs. ook: droppelsgewijze en
-gewös, en: druppelswüze of droppelswijze, bijw. Druppen. Zin Droppen. Dualisme (de leer der twee beginselen of eeuwige grondwezens (een goed en een kwaad); ook de leer, volgens welke eeni-ge uitverkorenen zalig en alle overige menscben verdoemd worden.
Dualist (aanhanger van het dualisme) m. -en.
Dül
71
Dulvenboon, t. -en;-drek,m.; -ei, o. -eren; -eitje,o. -s of -eiertjes; -hok, o.-ken;-kervel, v.; kot, o. -ten; -markt, v.;-melker, m. -s; -sla;?, o. -en; -til, v. -len;-vlucht, v. Duizelen, ow. zw. ik duizelde, heb geduizeld; duizeling, v. Duizelig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Duizend, telw. (als zn. o. -en.). Duizendbloempje, o. -a. Duizenderliande, -lei, onver- buiffb. bn. Duizendjarigquot;, bn. -maal, bijw. Duizendsclioon,v.-en;-tje.o,-s. Duizendste, bn. (rnnsxetal.) Duizendvoud, o. -voudig, bn. -werf, bijw. Dukaat, m. dukaten. Dukatengoud, o. Dukaten (voormalig geldstuk) m. -nen en -s. Dukdalf (paal, in bet water, om schepen vast te leggen)ra. dukdalven. Dulcificeeren (zoet maken) bw. Dulcinea (zoetertje, liefje, beminde) v. (-loost. Dnldeloos, bn. en bijw. -loozcr. Dulden, bw. zw. ik duldde, heb geduld; duider, m. duiding, v. Dun,bn. en bijw.-ner,-3t;-heid,v. Dunbuik, m. en v. -en. Dunbuikig, bn. -er, -at. Dnndoek, o. Dunharig, bn. Dunk, m. Dunken bw. onr. ik dacht, heb gedacht. Ook onp.w. mü dunkt, mij dacht, mü heeft gedacht. Dunlüvig, bn. -er, -st; -hcid, v. Dunnen, bw. OW. zw. ik dunde, heb en ben gedund; dunning, v. Dunnetjes, bijw. Dunnigheid, v. Dunsel (bekendezaadplant) o. Dunte, v. -n. Duo (lied of muziekstuk, uit te voeren door 2 personen) o. -'s. Duodecimo (formaat Tan 13 gedrukte bladen in een vel; anders in 12o) o. -'s. Duodecimaal, twaalfdrelig. Dupe (bedrogene;ieraand die zich voor den gek laat houden) m. en v. -s. (den) bw. Dupeeren (bedriegen, mulei- Duplicaat (dubbel, eensluidend exemplaar) o. duplicaten. Dupliceeren (tweede antwoord geven, op de repliek antwoorden) ow. Dupliek (bean twoortling of verweerschrift) v. -en. Duplo (in) dubbel. Durabel (duurzaam) bn. Durabiliteit (duur/.aamheid) v. Duren, ow. zw. ik duurde, heb geduurd; during, v. Durfal, m. en v. -len. Durfniet, m. en v. -en. Durk (ook urk) na. -en; scheeps-woord. De plaats, waar zich het vuil in een schip vergadert. Durven ow. zw. ik dorst en durfde, heb gedurfd; durver, m. durfster, v. Dus, bijw. Dusdanig, bn. en bijw. Dusverre en dusver, bijw. |
Dut (lichte slaap; ook twijfeling) m.; -je, o. -s. Dutstoel, m. -en. Dutten, ow.zw. ik dutte, heb gedut; dutster, v, dutter, m, Duümvir (tweeman) m. -s. Duümviraat (tweemanschap) o. Duur, m. liet voortduren. Duur, bn. en bijw. -der, -st; Duurkoop, bn. [-te, v. Duurzaam, bn. en bijw. duurzamer, -st; -heid, v. D vwen, bw. zw. ik duwde, heb geduwd; duwer, ra. duwing, v. Dwaal, v. dwalen; -geesten, -en; -leer, v. -en; licht, o. -en; -pad, o. -en; -spoor, o. -sporen; -ster en star, v. -sterren en -starren; -weg, m. -en. Dwaas, bn. en bijw. dwazer, dwaast; -heid,v.dwa3elijk, bijw. Dwaasnoofd, m. en v. -en. Dwalen, ow. zw. ik dwaalde, heb gedwaald; dwaalster, v. dwaler m. dwaling, v. dwalinkjc, o. Dwang, m. Dwarrelen, ow, zw, ik dwarrelde, heb gedwarreld; dwarreling^. dwarrelstroom, m.dwarrelwind, ra. Dwars, bn. en bijw. dwarser, dwarst; -heid, v. Dwarsarm, m. -en. Dwarsboomen, bw, zw, ik dwarsboomde, heb gedwars-boomgt;!. Dwarsdraads, bijw. DwarsdriJven,ow.zw.ik dwars-drijfde, heb gedwarsdrijfd; dwarsdrijver, m. dwars drijft ter, v. dwarsdrijverij, v. Dwarshout, o, -en-, -je, o, -s. Dwarskijker, m, -s, Dwarskijkerij, v. Dwarskop, m, en v, -pen, Dwarsscneeps, bijw. Dwarsscheepsch, bn. Dwarsstraat, v. -straten; -je. Dwarste, v. [o, -s Dwarsuit, bijw. Dwaselijk, bijw. (v. Dweepachtig,bn.-er, -st; -heid. Dweepziek, bn. -er, -st. Dweepzucht, v. Dweepzuchtig, ba. -er, -st. Dweil, v. -tgt;n; tje. o. -s. Dweilen, bw. zw, ik dweilde, heb gedweild. Dwepen, ow. zw. ik dweepte, heb gedweept; dweper, m. dweperij, v. dweepster, v. Dwerg, m. -en; -je, o. -s. Dwergachtig, bn, -er, -st. Dwingeland, m. -en; -je, o, -s. Dwingelandij, v. Dwingen, bw. st. ik dwong, heb gedwongen; dwinger, m. dwin-serij, v. dwiugater, v. Dwingerig, bn. -er, -st. Dynamica (leer der beweging) v. Dynastie (rij van regecrende vorsten uit eene en dezelfde familie; regeerend stamhuis) v. -ön. (loop) v. Dysenterie (roode loop, pers-Dyspopsie (zwakte in de maas:, moeielijke spijsvertering) v. |
B, v. e's. De vijfde letter van het alphabet en de tweede van de klinkletters. — In de muziek de benaming van den derden toon, mi. — Als getalmerk is E zooveel als 250. E. of Eg. — Eaoo, dus, derhalve. E.G. — Exbmpm causa, bij voorbeeld. (beeld. E.G.— Exempli gratia,bij voor-E. of Ed. — Edhl. E.G.A. —EDBr.orootacutbarb. E.Ga.M. — Eoblorootmoobndb. Ed.GbSTR. — EnBr.oestrengb. E.k. — Eerstkomende. EE.MM.HH. — EnBr.MOGBNDB IIeeren. Em. —Eminentie. Enz, — En zoo voorts. Etc, — Et cetera, en zoo voorts. Exc, — Excellentie, Exon, — Exonus,het tweede boek van Mozcs, dus genoemd, omdat hetzelve het verhaal bevat van den uittocht der kinderen Tsraëls uit Egypte, (ve. Ex off. — Ex officio,ambtshal-Extr, — Extractus, uittreksel; aftreksel. Eau de CjlOgnejveulsch water; eau de Javeile, bleekwater; eau de la reine, koninginnewater; eau de lavande, lavendelwater. Eb en Ebbe, v. Ebaucheeren(vluchtig ontwerpen, schetsen) bw. EbbO (eb) v. Ebben, onp. w. zw. het ebde, heeft geëbd; ebbing, v. Ebben,bn. (van ebbenhout). Ebbeboom, m. -en. Ebbenhout, o. Ebbenhouten, bn. Ebloulsseereni verblinden,misleiden, overbluffen) bw. Ebranleeren (schudden, daveren; aan het wankelen brengen, ontmoedigen) ow. bw. Ebruïteofon (ruchtbaar maken aan .le klok en den klepel han-geu) bw. Ebullitie (opkokinar, opborrc-ling, opbruising; uitslag) v.-tiün en -ties. Ecarté (zeker kaartspel) o. Ecarteoren (verwijderen, verstrooien; van de hoofdzaak afwijken; «le kaarten in het spelen verwisselen) bw. ow. ECCO Homo! (zL* den mensch! beeld van .len lijdenden Ghria-tus). (lijk) bn, Ecclesiastlek (kerkelijk^eeste-Eohang'ieren (ruilen, wisselen; uitwisselen) bw. Eohantlllon (staaltje, monster, proef) o. -a. Echappeeren (onts-. appen,o nt- loopen, ontvluchten) ow. Echappement (schakelrad, cilinder in uurwerken) o. Echarpe (sjerp, breede band om het lijf) v. -n. Echauffeeren (verhitten) bw. |
72
EGA
E ClléanCC (vervaltijd van ccn wiHsel) v. Echec (scl-nal; in het sclinaksprl; schade, verlies; nederlaag, mislukking) o. -s. Echel (bloedzuiger) ni. -s. Echelon (laddersport); en -,in verscheiden division achterelk- Echo, v. rcho's. [ander. Echt, m. Echt, bn. en bijw.-er,-8t;-heid,v. Echtor eek ster, v. -s. Echtbreken.ow. wordt niet ver- Echtbreker, in. -9. [voegd. Echtbieuk, v. -en. Echteheö, o. Echtelieden, m. mv. Echtelijk, bn. Echtelingen, m. mv, Echteloos,b!i. Echten, bw. 7.w. ik echtte, heb glt; ëclit; editing, v. E chter. xvr. Echtgenoot, m. -en. Echtgenoote. v. Echtetaat, m. EclaiïClBseeren (verlichtf n, ophelderen) bw. Eclaireeren (verlichten) bw. EclalreUTS (vooruit gezondene troepen of militairen, veldvrr-kenners) m. mv. Eclat (orzirn, ruchtbaarheid) o. Eclatant (opzienbarend, verbazend) bn. en bijw. -er. -st. Eclateeren. Iruchtbaar worden; uitbreken, uitkomen) ow. Eclips (verduistering) v. -en. Eclij'Sceren (verduisteren; ver-dwijr.i n, zicb wegmak» n) ow. Ecliptica (zon? weg, dierenriem) v. Economie (huishoudelijkheid, huishoudkunde; ook: zuinigheid) v. (spaarzaam) bn. Economisch (huishoudeliik, Economiseeren (besparen, bc-zuiniiren) bw. Econoom (landhuislmudkun-dige. landbouwer) m. -nomen. Ecossaise (Schotschedans) v. Ecouter:, hoor eens I Ecraseeren (verpletteren, rer-briizelen, vernietigen) bw. Ecrltoire (schrijfdoos) v. Ecumeur (schuimer, schuim-looper; zeeschuimer, vrijbuiter) m. -s. Eöder, m. Edel.bn. en bijw. -er, -st. Edelaaröig.bn. - er. -st; -heid, v. Edelachtbaar, bn.; -hrid, v. Edclpeboren. bn. Edelpesteente. o. -n. Edeleroctachtbaar, bn. Edelheid, v. Edelknaap. m. -knapen. Edelman, m. -lieden. Edelmoedig, bn. -er,-st; -heid,v. Edelmogend, bn. Edelvrouw,v. -en. Eden (Paradijs) o. Edict (vorstelijk openbaar bevel, landsverordening) o. -en. Edifiant (stichtelijk)bn. en bijw. Edifieeren (stichten )bw. Edlk(aaijn) m. Editie (uitgave, druk van een ■werk) v. -tiën en -tics. Edoch, vw.; hetzelfde als doch. Edncatie (opvoeding) v. -ties. |
Eed, m. -en. Eedgenoot, m. -en. Eega en Eegade,m. en v. eegaas en eegaden. Eekelaar(eikelaar)m. -s. Zekere b; om. (-tje, o. -s. Eekhoorn en -horen, m. -s; Eel (bier) m, en o. -en. Eelt, o Eeltachtig, bn. -er; -beid. v. Eelterlg, bn.-er,-st; -hcid,v. Eeltig, bn. -er, -st; -heid, v. Eem, v. Eene rivier. Eems. v. Eene rivier. Een, telw.; als lidw. m.; eene, v.; een, o.; als (zn.) v.; -tje, o. -s. Eend (eendvogel) v -en; -je, o.-s. Eendebont, m. -en. Eendenei, o. -eren; jacht,v, -en; -kom, v. -men; -kooi, v. -en; -kroos, o.; -nest, o. -en; -roer, o. -en en -s. Eendracht, v. Eendrachteljjl:, bijw. Eendrachtig, bn. -er, -st; -heid. v. -liik,bijw. Eenerhande, -lëi, onverb. bn. Een grepig, - handig, -hoofdig. Eenheid, v. -heden. [bn. Eenhoorn en eenhoren m. -s; Eenig, bn. en bijw. [-tje, o. -s. Eenigerhandé. bn. Eenifierlei. bn. Eenigermate, biiw. EenigerwDze en -wüs,bijw. Eenigheid, r. Eeriglljk, bijw. EenlgFzins. bijw. Eenkennig,bn.-er, -st; -heid,v. Eenlettergrepig, bn. Eenlobbig, bn. EenloopeDd, bn. Eenmaal, büw. Eenoog, m. en v. -en. EenoogJg bn.; -heid, v. Eenparig, bn. -er, -st; -beid. v. Eens, biiw. [-lijk, bijw. Eenschalig, bn. Eensdeels, bijw. Eensdenkend, bn. Eens gestemd, bn. Eenpgezind, bn.; -hoid, v. Eensklaps, bijw. Eenslniderd, bn.; -beid, v. Eenstemmig, bn.-cr,-8t; -beid, v.;-lijk, byw. (heid, v. Eentonig, bn. en bijw. -er, -st; Eenvormig,bn.-er, -st; -hcid,v. Eenvoud, m. (-at; -heid, v. Eenvoudig, bn. en byw. -tr, Eenwerf (een maal, een keer) bijw. (-st; -heid, v. Eenzaam,bn. en bijw.eenzamer. Eenzelvig, bn. -er, -st; -heid,v. Eenzüdig, bn. en bijw. -er, -st; Eer, v. [-heid, v. Eer, bijw. Eerbaar, bn. -der,-st; -heid,v. Eerbied, m. Eerbiedelük, bijw. Eerbiedenis, v. Eerbiedig, bn. -er. -st; -heid, v. Eerbiedigen, bw. zv-.ik eerbiedigde, heb geëerbiedigd. Eerbiediging, v. Eerbiedlgljjk, bijw. Eer bieds halve, byw. Eerder, bijw. Eerebltjk, o. -en; -boog, m. bogen; -dienst, m. -en; lid, m. -leden. |
Beren, bw. zw. ik eerde,heb -ge-eerd. Eereplaats, v. -en; -poort, v. -en; post, m. -em; -prys (beloo-ning)m.-priizcn; -prij8{plant)v.; -schot, o. -en; -teeken, o. -en en -s; -titel, m. -s; -wacht, v. -en; -wijn. in.; -woord, o. Eergierig, bn. -er, -St; -heid, v. Eergisteren, -lang, bijw. Eerlijk, bn. cn bijw, -er, -st; -heid, v. (-loost; -heid, v. Eerloos, bn. en bijw. -loozer. Eershal ve, bijw. Eerst, büw. Eeretaan-wezend, bn. Eerstdaags, bijw. Eerste, bn. (ranggetal). Eerstelflk, bijw. Eersteling, m. en v. -en; voor het v. ook Eerstelingc. Eerstgeboorte, v. Eerstgeborene,m. en v. -n. Eertjjds, bijw. Eervergeten, bn. -er, -st. Eervol, bn. -Ier, -St.. Eerwaard, bn. Eerwaardig,bn.-er,-8t; -heid,v. Eerzaam,bn.-zamer,-8t;-heid,v. Eerzucht, v. Eerzuchtig, bn. -er, -st. Eest, m. -en. Eesten, bw. zw. ik eestte, heb geëest; eesting, v. Eetbaar, bn.; -heid, v. Eethuis, o. -huizen; -kamer, v. -s; -lepel, m. -s; -lust, m.; -regel, m. -s; -tafel, v. -s; -waar,v. -waren; -zaal, v. -zalen. Eeuw, v. -en. Eeuwenoud, bn. Eeuwig, bn. en bijw.; -heid, v. -lijk, bijw. -durend, bn. Effaceefen (uitwisscben, ver- de]?( n) bw, EfTett (uitwerksel, gevolg) o.; (landsschuldbrief) o, -en. Effectief (werkelijk, wezenlijk) bn. en bijw. als zn. (het werkelijk bestaarde) o. EfFectueeren (bewerken, verrichten, uitvoeren, tot stand brengen, verwezenlijken) bw. Effen, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Effenen (evenen) bw. zw. ik effende, heb geëffend; effening, v. Effentjes (even) bijw. Efficaciteit (kracht, nadruk) v. EfSgle (beeltenis) v. Effleureeren (terloops aanroeren, oppervlakkig behandelen, licht overheenloopen) bw. Efforceerpn(zich)(zich beijveren, zich inspannen) m. Effort (poging, inspanning) o. -s. Effrayant (verschrikkelijk, ont- zaelijk, vreesclijk) bn. Effronté (schaamteloos) bn. en bijw. Effronterie (dric8theid,8chaam- teloosheid) v. EffUSle( uitgieting,u itstorti ng) v. Eg. Zie Edge. Egaal (gelijk, onverschillig, eenerlei) bn. egaler, egaalst. Egallteit (gelijkheid) v, -en. Egard (aanzien; schatting; beleefdheid) o. -8. Egareeren (verdwalen, op een dwaalspoor brengen) ow. |
BGE
73
Egel, m. -s; -tje, o. -s. Egelantier, m. -a of -pn. Egelsvoet, m. (era e, o. - s. Egge en eg, v. eggen; eggetje et Eggen, bw. zw. ik egde, heb ge- egd; egger, m. egging, v. Eggerlg(scherp zuur)bn.en bijw. -er. -at; -heid, v. Egglg (stomp — van tanden — door het eten van wrange vruchten) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. EgOismeizelfzucht, baatzuchtige denkwijs of gevoelen) o. Egoïst (zelfzuchtig wezen) ra. en v. -en. (bijw. Egoïstisch (zelfzuchtig) bn. Egsznid, m. -smeden. Egtand, m. -en. Egypte, o. Egyptenaar, m. -naars of-naren. Egyptisch bn. Egypteland, o. Ei, tw. (eiertjes. Ei, o. eieren; eitje, o. eitjes en Eierdop, m. -pen; -koek, m.-en; -korf, ra. -korven; -krans, ra. -en; -lepeltje, o. •*; -netje, o. -s; -pruim, v. -en; -8aui,v. -en; -schaal, v.-schalen; -struif, v. -struiven; -vrouw, v. -en. Eigen, bn. en bijw. -er; -st. Eigenaar, ra. -s en eigenaren. Eigenaardlg,bn. -er, - st; - b eid,v. Eigenares, v. -sen. Eigenbaat, v. Eigenfcatig, bn. -er, -st. Eigenbelang, o. Eigendom (recht) m. (bezitting) o. -men; -nietje, o. -s. Eigendomsreont, o. Eigendunk, ra. (-heid,v. Eigendunkelijk, bn. -er, -st; Eigenen, bw.zw. ik eigende, heb geëigend; eisening. v. Eigengebakken, bn. Eigengeërtde, ra. en v. -n. Eigengemaakt, bn. Eigenhandig, bn. Eigenheid, v. -heden. Elgenhoorig, bn.; -heid, v. Eigenlijk, bn. en bijw. Eigenlof, m. (-heid, v. Eigenmachtig, bn. -er, -st; Eigennaam, ra. -namen. Eigenschap, v. -pen. Eigenwaan, m. Eigenwaarde, v. Eigenwijs, bn. eigenwijzer, ei- Senwijnt; -heid,v. fenwlllig,bn.-er; -st; -heid,v. Jülgenzinnlgbn.-er,-8t; -heid,v. Eik, m. -on; -je, o. -s.enwijnt; -heid,v. fenwlllig,bn.-er; -st; -heid,v. Jülgenzinnlgbn.-er,-8t; -heid,v. Eik, m. -on; -je, o. -s. Eikeblad O. -en en -eren; -blaadje, o. -s en -bladertjes. Eikeboom, ra. -en; -pje, o. -s. Eikekrans of eiken krans, ra. -en. (-kronen. Eikekroon of eiken kroon, v. Eikel ra. -s; -tje, o. -s. Eikeloof en eikenloof, o. Eiken, bn. Eikenbast, ra. -en. Eikenbosch, o. -bosschen. Eikenhout, o. Eikenhouten, bn. Eikenlaan, v. -lanen; -tje, o. -s. Eikenmos, o. Eikenschors, v. Eiker (vrachtschip) m. -s. Eikestam, ra. -men. Eiketak, m. -ken; -Je,o. -s. |
Eilaas, Zie Ilelaas Eiland, o. -en; je, -s. Eilander, ra. -s. Eilieve, tw. Eiloof (soort van klimop) o. Einde (ook eind en end! o. ein den en enden; eindje en endje, o. Eindelijk, bijw. f-a Eindelmghout, o. Eindeloos, bn. Eindbesluit, O. -en; -oogmerk, o. -en; -oorzaak, v. -oorzaken; -paal, ra. -palen; -rijm, o. -en; vonnis, o. -sen. (heb geëind. Einden, bw. ow. zw. ik eindde. Eindig, bn.; -heid, v. Eindigen, bw. ow. zw. ik eindigde, heb en ben geëindigd eindiging, v. eindigheid, v. Eirond, bn. Eisch, ra. -en. Eischen, bw. zw. ik eischtc, heb geëischt; eischer, ra.eischeres.v. Eiwit, o. (geëiwit. Eiwitten, bw.zw. ik eiwitte,heb Ekster (ook aakster* v. -s. Eksteroog , o. -en. El, v. -len; elletje, o. -s. Eland (zeker dier) ra. -en. Elasticiteit (veerkracht, span ning) v. (.je, o. -s. Elastiek (rekbaar bandje)o. -en; Elastiek (rekbaar) bn. -er, -st. Elders, bijw. Eld0rad0(hetland van beloftejo. Electie (keus ofkiezing)v. -tien. Electriciteit (de barnstern-krncht, aantrekkende kracht)v. Electriek (van of bptreff.-nde de electriciteit; bliksemsnel) bn. Electriseeren(de aantrekkende kracht opwekken, met dezelve doortrekken; doordringen, bezielen, ontvlammen) bw. _ llectrlseermachine, v. -s. Electro-magnetisch, bn. Electrometer (dampsveer-krachtmeter) m. -s. Elefant, ra. -en. Elegant (uitgekozen, net, sierlijk, opgetooid) bn. -er, -st. Elegantie (bevallisheid, sierlijkheid) v. (-ën. Elegie (treur- of klaagdicht) v. Elegisch( treurig, weemoedig)bn. Element, o. -en. Elementair (grondstoffelijk, de eerste beginselen betreffende) bn ; -e scholen, lascere scholen, Elevatie!opheffing;verheffing)v. Elève (kweekeling) ra. en v. Elf, tflw. elven. Elfde, bn. Elfdohalf, bn. Elfderhande, bn. Elfderlei, bn. Elf-en-dertigst, komt slechts voor in de bijw. uitdr. op zyn -. Elfhonderd, telw. Elfmaal, bijw. E'frank, v. -ranken. Elft (alft) m.; -je, o. -s. Elfvoud, o. Elfvou^.ig, bn. Elger (aalarerr) m. -s. Elideeren (uitlaten, weglaten, ten, wegwerpen) bw. Elisie (uitlating:) v. Elite (dekenr,kern, bloem) v. Elites, de uitgelezene soldaten, keurbenden. |
Elixir en elixer (samengeRteld kooksel, tot geneesmiddel dienende) o. -s. Elk (elke) bn. en telw. Elkaar, wederk. vnw. (afbreken: eik-aar) Elkander, wederk. vnw. (afbreken: eik-ander). Elkeen, onbep. telw. Elleboog, ra. ellebogen; -je o.-s. Elleboogsbeen, o. -deren; -knokkel, -s; -lengte, v. -n; -mouw, v. -en; -spier. v. -en. Ellemaat, v. -maten.' Ellende, v. -n. Ellendeling, m. en v. -en; voor het v. ook ellendelinge. Ellendig, bn. -er, -st; -heid, v. Ellenijker, m. -s. EIIgw^ ar, v. -waren. Ellewinkel, ra. -s. Ellips (langwerpig rond) v. -en. Elliptisch (ellipsvormig) bn. en Elmsvuur, o. [bijw. ElOge (lofrede, lofschrift, loftui-tin?| o. Eloquent (welsprekend) bn. Eloquentie(welsprekcndheid)v. Elpenbeen, o. Elpenbeenen, bn. Els (boom) m. elzen. (elzen. Els (sohoenraakerswerktuig) v. ElU (uitverkore) in. -s. Elucidatie (opheldering, inlichting) v. -tiën en -ties. Elucideeren (verklaren, ophelderen, toelichten) bw. Elyseesche velden, de woonplaats der zaligen; hemelsche dreven, een bekoorlijk en vroo-lijk oord. Elysium,o.Hetzelfde als Elyseesche velden. Elzeblad, o. -en en -eren. Elzeboom, m. -en. Elzenbosch, o. -bosschen. Elzenheg. v. -gen. Elzenhout, o. Elzenlaan, v. -lanen; - tje, o. -s. Elzeiitam, ra. -men. Elzestruik, ra. -en. Elzetak, m. -ken; -je, o. Email, o. Emailleer en (brandschilderen, met minerale kleuren beleggen) bw. Emanatie (uitvloeiing,uitstroo-raing) v. -tiën en -ties. Emancipatie (vrijmaking uit slavernij of lijfeigenschap, of uit de vaderlijke macht;toe8taan van gelijke rechten; gelijkstel Ijn? voor de wet; bevrijding van voogdij, meerderjarigverklaring) v. Emancipeeren(vrijmaken,vrij-verklaren; gelijkstellen; raeer-derjaris: verklaren) bw. Emaneeren (uitvloeien, uitstrooien, afkomen) ow. Emballage (inpakking; ompak-sel, omwikkelin?) v. Emballeeren (inpakken, omwinden, omwikkelen) bw. Embargo (beslag op schepen en scheepsgoederen, scheepsar-rrst) o. Embarqueeren (inschepen, op schepen laden) bw. ow. Embarquement (inscheping, 't scheep gaan,aan boord gaan)o. |
ENS
74
Emüarraa (verlegenhtid,moeie-lijkhcid, belemmering) o. enk. en mv. Embarrassant (moeielijk, hinderlijk, belemmerend) bu. Embarrasseeren (Linderen, verwarren, ophouden, belemmeren) bw. (o. -en. Embellissement (verfraaiing) Emblema (zinnebeeld) o. -'s en emblemata. Emblematiek (zinnebeeldig)bn. en bijw. (beid) o. Embonpoint (lijviRht-id, geaet- Emboucliure (monding, uit- en invloeiing van eene rivier; de opening van een geschut; (muz.) mondstuk van e. n blaasinstrument; (ookjgeschiktheld om een blaasinstruaient te bespelen) v. Embranchement (vertakking, zijtak) o. -en, Embraseeren (in brand steken, in vlaai zetten) bw. Embrasseeren (omarmen, omvangen, omhelzen) bw. Embrasure (schietgat; inham; vensterraam) v. -s. Embrouilleeren (in de war brengen) bw. Ementor (luctor et), ik worstel en bezwijk. Emerpo (luctor et),ik worstel en kom uit de baren op. Emeritaat (pensioen) o. Emeritus (uitgediend, ambtsvrij) bn. Emerveiileeren(vtrbaasd doen staan, met verwondering vervullen) bw. Emier (Arabisch vorst) ra. -s. Emigrant (uitgewekene) m. -sn. Emigrante, v. -n. Emigratie (landvcrlating) v. Emigreeren, (uit het land wijken, vluchten) ow. Eminent (vooruitstekend; uitstekend, voortreffelijk) bn. -er, -st. Eminentie (verhevenheid; ook een titel voor kardinalen) v. -tiön. (m. -sen. Emissaris (zt-ndeling, afgezant) Emissie (uitgifte; uitwerping) v. -siën. (pen) bw. Emitteeren (uitgeven; uitwer- Emittent (uitgever in het bijzonder: bankier die leeningen aan de markt brengü m. -en. Emmagasineeren (levensmiddelen opkoopen, en in de pakhuizen opslaan) bw. Emmer, m. -tje, o. -s. Emmeublement (huisraad) o. Emolumenten (arubtsvoordec-len, dienstvoorrechten) o. mv. Emotie (gemoedsbeweging,aandoening. opbruising) v. -tiiin en -ties. Empailleeren (in stroo wikkelen of inpakken) bw. Empaleeren (spietsen) bw. Empaleur (spietser) m. -s. Empêclieeren(ver!.indercn beletten, bw. Empêcnement (verhindering, hindernis, beletsel) o. -en. Emphase(ophef; nadruk) v. EmphatiSCll (nadrukkelijk, krachtig in het spreken,met ophef) bn en bijw. |
Empiricus (iemand die niet op de lessen der wetenschap, maar op de ondervinding afgaat) m. empirici. Empirie (ondervinding, ervaring) v. Empirisch, (alleen afgaande op de ondervinding) bn. en bijw. Empletteiinkoop, aankoop) v. -s. Emplooi (bediening, betrekking; aanstelling) o. (-s. Employé (beambte; bediende) m. Employeeren (verzorgen, bezigen, gebruiken) bw. Empocneeren (in den zak steken, zakken) bw. Emporteeren (driftig maken, vertoornen; in- of wegnemen, veroveren) bw. Emportement (drift, opvliegendheid) o. Einpressement(beijvering, bereidvaardigheid) o. Emprunt (leenirg) o. Emprunteeren (leenen, ont-leenen) bw. (zaligen) o. Emp . reum (verblijfplaato der Emulatie (wedijver) v. Emuleeren (wedijveren) OW. En, vw. Enakskinderen, mens hen van reuaachtiKe gestalte, reuzen. Enavant! voorwaarts! Encadreeren (in eene lijst zetten, alt spiegels,schilderen,enz.-, insluiten) bw. Encanailleeren (zich) (zich gemeen aanstellen, zich met gemeen volk op ééne lijn stellen) ww. Enchaineeren (aan elkander ketenen, aaneenschakelen) bw. Enchainement (aancenschaku-iing) o. (rukken) bw. Enchanteeren( betoovcren,ver- Enclaveeren (insluiten, met grondgebied omringen) bw. Encoffreeren (in koffers sluiten) bw. (king. En comparaiEon, in vergelij- Encore'.'nog eens! nogmaals! En corps, gezamenlyk. Encourageant (bemoedigend, aanmordigend) bn. en bijw. Encourageeren (aanmoedigen, aanwakkeren, aanzetten) bw. Encyclopedie (kort begrip van allekunsttn en wetenschappen); •v. -ön. Encyclopediscli (bü wijze van encyclopedie) bn. en büw. Encyclopedist (bewerker van of medewerker aan eene encyclopedie) m. -en. End (einde, eind) o. -en. End (eendvogel, eend) v. -en. Ende, vw. Oud# vorm van En. Endeldarm, m. -en. EndemiSCli, bn. inheemsch, plaatselijk (van ziekten). En depot, in bewaring; in voorraad; toevertrouwd ten verkoop. En detail, in het klein. Endommageeren (schade toebrengen, beschadigen) bw. EndOSSant (onderteekenaar van een endossement) m. -en. EndOSSeeren (wissels overdragen opeen ander) bw. Endossement (overdracht van wissels enz.) o. -en. |
Energie (kracht, nadruk) v. Energiek (met kracht, met nadruk) bn. -er, -st. Enervatie (ontzenuwing, verzwakking) v. Enerveeren, (ontzenuwen, verzwakken, krachteloos maken) bw. (over. En face, van voren; vlak tegen- En familie, in den huiselijken kring. Enfants perdus, voorposten, die aanhoudend aan het grootste gevaar zijn b'ootgesteld; ook: waaghalzen. Enfonceeren (den bodem inslaan; doorbreken, inbreken, doorboren) bw. Engageant (verplichtend, innemend, betooverend) bn. en byw. Engageeren (aanwerven, aannemen) bw.; - (zich), ww, zich inlaten, zich verbinden, zich verplichten. Engagement (aanneming, aanstelling) o. -en. En gala, prachtig gekleed. En garQOn, ongetrouwd,al8 vrijgezel. Engborstig, bn.; -beid, v. Engel, m. -en; -tje, o. -s. Engelaclltig,bn. -er,-st; -heid, v. Engeland, o. Engelenbak, m. -ken; -koor, o. -koren; -schaar, v. -scharen; -zang, m. Engelin, v. -nen; -netje, o. -s. EngelS,o. Zeker oud Hollandsch gewicht. Engelscb, bn. en bijw. (en als zn. voor Engelsche taal, o.). Engelsche, v. -n. (schen). Engelschman, m. (mv. Engel- Engelzoet (zekere plant) o. Engen, bw. zw, ik engde, heb geüngd. En gros, in het groot. Engte, v. -n. (mata). Enigma (raadsel) o. (mv. enig- Enkel, m. -s. Enkel, bn. en byw. Enkelvoud, o. Enkelvoudig, bn. Enkhuizer (persoon, almanak, kabelslag) m. Enkhuizers. Enleveeren (wegnemen, wegvoeren, opheffen, schaken) bw. Enlevement (schaking, wegvoering) o. -en. - En miniature, in het klein. Ennobleeren (veredelen) bw. Ennui (verveling) ra. Ennuyeeren (vervelen) bw. Ennuyeus (vervelend) bn. Enorm (overdreven, gedrochtelijk; uitermate) bn. -er, -»t. Enormiteit (afschuwelijke grootte; afschuwclykheid, ontzettendheid) v. -en. En particulier, in 't bijzonder. En passant, in 't voorbijgaan. En profil, van t« r zijde gezien. En question, bewust, waarover gesproken is. Enquête (nauwgezet onderzoek) v. -s en -en. (maken) bw. Enrageeren (razend of woedend Enrolleeren (aanwerven, inschrijven, bw. Ensemble (te zaraen) bijw. en als zn. (geheel, alles bijeen) o. |
ENT
75
EVE
76
Erts, o.-en. (-ties. Emctatie (oprisping) v. -tien on Eructeeren (oprispen, -winden uit de maa? opgeven) ow Eruditie (geleerdheid, ervarenheid, kunde) v. Eruptie (uitwerpinff,üitbar8iing) b.v. var. een vnlkaan, en van alles wat niet kracht voor den dap komt) v. -tiën en -ties. Ervaren, bw. St. ik ervoer, heb ervaren; ervarinic, v. (-heid, v. Ervaren, bn. en bijw. -er, -st; Erven (erfgenamen) m.mv. Erven, bw. zw. ik erfde, lieb ge-erfd; erfster, v. erver, m. er-vin?, v. Erwt, v. -en; -je, o. -s. Erwtenblazer, m. -s; -soep, v. Escaladeeren (opklimraen, overklimmen, beklimmen; berennen, bestormen) bw. Escainotage(goochelwerk; ontfutseling:) v. Escamoteeren (sroochelen) ow. (ontfutselen, wejrmoffelen) bw. Escamotenr {goochelaar; ont-futselaar) m. -s. Escapade (gekke kuur, moed-willijre jongensstreek) v. -s. Escarpe (de binnenwaartsche helling van den wal eener ves- Esch, in. esscben. [tins) v. Escompteeren (aftrekken, afkorten) bw. Escorte (geleide) v. Escorteeren iïeleiden,bescher-men, bedekken) bw. Escroc (schurk, oplichter) m. -s. Escroqueeren (aftroggelen,met list afhalen) bw. Escroquerie (schurkerü, oplichterij) v. -s. Escuriaal (naam vau een koninklijk lustslot bij Madrid) o. Eskader (smaldeel eener vloot) o. -s; -tje, o. -s. Eskadron (ziekere afdeeljng bij de ruiterij) o. -s. Esp (espeboom) m. -en. Epallef(leiboom,te(ren een muur of staketsel; eerste galeiroeier) m. -s. Espeblad, o. -en en -eren. Espeboom, m. -en. Espèce i(sreslacht. soort; geld, klinkende munt) v. -s. Espenhout, o. Espenhouten, bn. Espiêgle (aardig, geestig, schalksch) bn. Esplanade (voorplein, vlakte; opene plaats tusschen groote gebouwen, of tusschen eene vesting en de huizen der stad) v. Esprit (geest, verstand) o. Esprit (bel) m. schoone geest; geleerde, (mv. beaux esprits). Esprit de corps (benta-eest) o. Esprit fort (vrijdenker, vrijgeest) m. esprits forts. Esprit public (Tolksgeest, alge-meene denkwijs) o. Essaai (keuring, keur) o. Essaleeren (beproeven; keuren, toetsen bij goud en zilver) bw. Essaieur (keurmeester, keurder) m. -s. Esscheboom.m. -en. Esscbenhout, o. Esschenhouten, bn. |
Essence (geest, verfijnde zelfstandigheid) v. -s. Essentieel (hoofdzakeIijk,voor-naaui) bn. en bijw. -er, -st; het esséntieele, o. (-n. Estafette (rijdende postbode)m. Estaminet (herberg, drinkhuis, koffiehuis) o. -s of-ten. Estimabel (schatbaar, achtenswaardig) bn. Estimeeren{waardeeren, hoogschatten) bw. Est modus in rebus, alles met maat, alles heeft zijne grens. Estrade(optred,verhevene plaats voor een praalbed of troon; afwijking van de hoofdzaak) v. -n. Estrapade (bokkesprong) v. -n Estrik, m. -en. [of -s. Estropieeren (verminken)bw. Etablfsseeren (zich) ww. zich neerzetten, zich vestigen; ook: (oprichten, stichten) bw. Etablissement (inrichting; gesticht) o. -en. (v. -s. Etape (verdieping van een hui*) Etaprêre (trapsgewijs rekje, dat in vertrekken wordt gehangen om er rariteiten op te pronk te zetten) v. -s. Etalage (uitstalling; tentoonspreiding) v. Etaleeren (uitkramen, openleggen, ten toon spreiden) bw. Etape (stapelplaats, pleisterplaats) v. Etat (staat; lijst, overzicht)m. -s. Etat-major (staf) m. Eten, bw. st. ik at, heb gegeten; eter, m. eetster, v. eterij, v. Eten (spijs; maaltijd) o. Etensttjd, o. Etensuur, o. uren; -tje, o. -s. Etproen, o. Etbica (zedenleer) v. Ethiopië {Moorenland)o. Ethio-piërs,m. en v.mv.Ethiopisch,bn. Ethnographie (beschrijving der volken)v. Ethnofrraphisch (tot de volks-bescbrijving behoorende) bn. Etiquette (kort opschrift van hetgeen eene zaak bevat, op fiesschen, potten,enz.; opschrift of titel) v. -n. Etiquette (oeremonieel in voorname gezelschappen; hoof-che manier, wellevendheid) v. Etmaal, O. etmalen. Etna, een vuurspuwende berg. Etonnant (verbazend, verwonderingwekkend, ongemeen) bn. Etouffant (verstikkend, om te stikken) bn. en bijw. EtOUffeeren (verstikken, dempen, onderdrukken) bw. Etourdetie (loszinnigheid) v.-s. Etourdisseeren ( edwelmen, verdooven, bedremmelen) bw. Etourdissement (bedwelming, verdooving) o. Etsen, bw. zw. ik etste, heb ge-etst; etser, m. etsing, ▼. Etsijzer, O. -s;-kunst, v.;-naald, v. -en; -werk, o. Ettelüke, onbep. telw. Etter. m. Etterachtig, bn. -er. Etteren, ow. zw. ik etterde, heb geëtterd; etterinR, v. Etterig, bn. -er, - st. |
Etui (koker voor allerhande gereedschappen) v. -s. Etymologie (woordafleidkunde, wuordvorsching) v. -ën. Etymologisch (woordafieid-kundig) bn. en bijw. Etymoloog /woordvoracher) m. etymologen. Eucharistie (dankbaarheid; gewijde nostie) v. Eumenieden (de Furiën) v.mv. Eunjer (spook) m. -s. Eunuque (gesnedene, ontmande) m. -n. Euphemisme (verzachtende uitdrukking) o. -n. Euphonie (welluidendheid) v. Euphonisch (welluidend)bn. en bijw. Euphraat (eene rivier) m. Europa, ,m. Europeaan, m. (mv. Europeanen); Europeër, m. (rav. Europeërs); Europe sch, bn. Europeesche, v. Euterpe (een der negen zanggodinnen, die der muziek) v. Euvel, o. -en. Euvel, bn. en bijw. -er, -st. Euvelmoed, m. Euvelmoedig, bn. -er, -st. Evacuatie (ontruiming) v. -ties en -tiën. (gen) bw. Evacueeren (ontruimen, ledi- Evangelie. o. evangeliën. Evangelisch, bn. Evangelist, m. -en. Evasief iontwijkendjbn. en bijw. Evel. Zie euvel, ook samengetrokken van Evenwel. Even (gelijk) bjjw. Even (een weinig) bijw. Evenaar, m. -s en evenaren; -tje, o. -s. (v. Evenaardig,bn.en bijw.; -heid. Evenals, vw. ^ Evenaren bw. zw. ik evenaarde, heb geëvenaard; evenaring, v. Evenbeeld, o. -en. Eveneens, bijw. Evenen, bw. zw. ik evende, heb geëvend; evening, v. Evenement (gebfurtenis, voorval, toedracht van zaken) o. -en. Evengelijk, bn. en bijw. Evengoed, bijw. Evening, v. -en. Evenknie, m. -ën. (v. Evenmatig, bn. en bijw.; -heid, Evenmensch, m. -en. Evennaaste, m. en v. -n. Evenredig bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (mv. -heden). Evenredigen, bw. zw. ik evcn-redigde, heb geëvenredigd. Eventjes, bijw. (v.-en. Eventualiteit (gebeurlijkheid) Eventueel (gebeurlijk, voorkomend; misschien) bn. en bijw. Evenveel, brjw. Evenveeltjé, o. -s. Evenwel, vw. Evenwicht, o. Evenwijdig, bn.; -heid, v. Evenzeer, bijw. Evenzoo, vw. Ever (een zwijn) m. -s. Everlast (wollen stof, die licht, maar zeer sterk is) o.;everla8ten. Everwortel, m. [bn. Everzwijn, o. -en. |
EVI
77
Svldent (klaar, blijkbaar) bn. en byw. -er, -st. E Videntiel klaarblijkelij klieid) v, Evlteeren (vermijden) bw. Evolutie (beweging, zwenking der suldaten; wending eener vloot of van een leger; (inuz.) buiging van de stem) v. -tien en -ties. Ex, uit; (in samenstellingen) eertijds, voormalig, gewezen, ba. ex-minister, ex-burgemeester. Exact (nauwkeurig, stipt) bn. en bijw. Exactitude (nauwkeurigheid, stiptheid) v. Examen (ondei soek; bekwaamheids-onderzoek) o. -s. en examina. Examinatio (ondervraging, onderzoek) v. Examinator oudervrager, exa-men-afnemer) m. -en. Examineeren(ondfrvragen;uit-hooren;onderzoeken,nazien)bw. Exasperatie (verbittering; radeloosheid; razend-making) v. Exaspereeren (verbitteren, razend maken) bw. Ex capite, uit 't hoofd. Excavatie (uitholling, uitgra-viiie) v. -tien en ties. Excedeeren (overschrijden, te boven gaan, te buiten gaan) bw. Excelleeren (uitmunten, zich onderscheiden) ow. Excellent (uitstekend, uitmuntend, vourtreffeiyk) bn. en bijw. -er, -st. Excellentie (titel, welken men aan ministers en andere voorname personen geeft) v. -tien en -ties. Excentriciteit (afwijking van het middelpunt; zotheid,zonder-lingheid, kuur, gril; eigenzinnigheid, halsstarrigheid) v. -en. Excentriek (wat om een ander middelpunt draait; ongewoon, zonderling, zot, overspannen) bn. en bijw. -er, -st; als zu. o. en dan mv. -en. Exceptie (uitzondering, tegenspraak, uitvlucht) v. -tiën en -ties. Exceptioneel (buitengewoon; bü uitzondering) bn. en bijw. Excerpeeren (uittreksels ma-ken,kort overbrengeii)ow.enbw. Excerpt (uittreksel) o. -en. Exces {uit8patting,buitenspong-heid, moedwil; gewelddadigheid; overmaat, overdaad) o. Excessief (buitensporig) bn. en bijw. ExcitabeKprikkelbaar) bn. Excitatie (prikkeling,ophit8ing! v. -tiën en -ties. Exciteeren (aanzetten, ophitsen, opruien) bw. Exclamatie (uitroep; zachte of luide toon van spreken) v. -tiën en -ties. (bijw. Exclusief (uitsluitend) bn. en Exclusivisme (steissl van uitsluiting; afzondering) o. Excommunicatie (kerkelijke ban) v. -tiën en -ties. Excommunicaeren(in den ban doen, van de kerkelyke gemeenschap afsnijden) bw. |
Excursie (uitweiding; strooppartij; korte reis, uitstapje) v. -siën en -sies. Excusabel (verschoonbaar) bn. Excuseeren (verontschuldigen, verschoonen) bw. Excuus (verschooning, verontschuldiging) o. excusen. Execrabel (afschuwelijk, ver-foeienswaaardig) bn. en bijw. Executabel (uitvoerbaar) bn. Executeeren (een vonnis of last ten uitvoer leggen; iemand de gevolgen van een vonnis ge-rechtelyk doen ondergaan; terechtstellen) bw. Executeur (uitvoerder; boedel-redderaar)m. -a en -en. Executie (uitvoering, ten uitvoer legging; vonnis-voltrek-klug, terechtstelling) v. -tiën en -ties. Executoor (uitvoerbaar) bn. Exegeet (schriftverklaarder) m. exegeten. (klaring) v. -n. Exegese (verklaring, bijbelver- ExegetiSCll (uitleggend, verklarend) bn. Exempel (voorbeeld) o. -s. Exemplaar (voorwerp; afdruk van boeken of schrift) o. exemplaren; -tjo, o. -s. Exemtie (uitzondering; vrijstel-linsc) v. -tiën en ties. Exequatur (erkenning, aanstelling, bekrachtiging der ■benoeming) o. Exerceeren (oefenen, verrichten, krijgs- of wapenoefeningen doen) bw. en ow. Exercitie (oefening, wapenoefe-nintr) v. -tiën en -ties. Exhibeeren (overleggen, voor-lesfiren, overhandigen) bw. Exhibitie (overlegging, vertooning, tentoonstelling) v. -tiën en -ties. Exhortatie (vermaning, aanmaning) v. -tiën en -ties. Exborteeren (aanmanen, vermanen) bw. Exigeant (veelvergend, niet gemakkelijk te bevredigen) bn. Exil (ballingschap; verbanninijs-plaats) o. (bw. Exileeren (verbannen, bannen. Existentie (bestaan) V. Existeeren (bestaan, in wezen zijn) ow. Exit, treedt af, gaat heen. Ex jure, volgens het recht. Ex lex, buiten de wet. (m. -s. Ex-minister (gewezen minister) Ex more, naar het gebruik. Ex officio, ambtshalve. Exoleet (verouderd) bn. Exorbitant (buitensporig, overdreven, onredelijk) bn. Exorcisme (duivelbezwering) o. Exordium (begin, inleiding eener rede) o. Exotisch (vreemd, uitlandig, uitheemscb) bn. Expansie (uitdijing, uitzetting, verwijding) v. Epansleve kracht, kraeht die van het middelpunt naar den omtrek dringt, uitzettingskracht. Expatrieeren (het vaderland verlaten) ow. |
Expectoroeren (lucht geven aan, uithoesten; üuiinen opgeven) bw. en ow. Expedieeren (uitvoeren, tot stand brengen, verzenden, afvaardigen, verder brengen) bw. Expediënt; (middel tot redding, licht en spoedig werkend middel) o. -en. Expediet (voortvarend, schielijk) bn. en bij a. Expediteur (afzender; verzender) m. -en en -s. Expeditie (afvaardiging; verzending; vervoerders-onderneming; de plaats, waar handelszaken bezorgd worden; afschrift van een wettig stuk) v. -tiën en -ties. Expeditlef (voortvarend) bn. Expendeeren (uitbetalen, besteden, bekostigen) bw. Expensen (uitgaven, reebts-kosten) v. mv. Expensief (met vele uitgaven gepaard, kostbaar, duur» bn. Experiëntle (ondervinding, ervaring) v. Experimentaal (proefondervindelijk) bn. en bijw. Experimenteeren (beproeven, onderzoeken) bw. Expert (ervaren, deskundig) bn.; als zn. (deskundige) m. -s. Expertise (opneming door deskundigen) v. -sof -n. Expiratie (uitblazing van den geest, dood; eindiging,einde, afloop; het vervallen van een wissel, enz.) v. Expireeren (ten einde loopen, verstrijken; sierven, den geest geven) ow. Expllcabel (verklaarbaar) bn. Explicatie (verklaring, uitlegging) v. -tienen - ties. Expliceeren (verklaren, uitleggen) bw. Explicite (uitdrukkelijk, duidelijk, bepaald) bn. en bijw. Exploitabel (ontginbaar; in werking te brengen; vatbaar om er partij van te trekken) bn. Exploitatie (ontginning; in werking brenging of houding) v. -tiën en -ties. Exploiteeren (ontginnen van landen, enz.; partij trekken van; in werking brengen; in gang honden) bw. Exploot (groote daad, heldendaad; ecne dagvaarding) o. exploten. Exploratie (onderzoeking, nasporing) v. -tiën en lies. Exploreeren (bespieden, uitpluizen, navorschen, onderzoeken) bw. y Explosie (geweldige uitbarsting, knal, schok) v. -siën en -sies. Exponeeren (aanwijzen, blootleggen, blootstellen) bw. Exponent (aanwijzer; het getal, dat de macht van een ander getal of van eene andere grootheid aanwijst) v. -en. Exportatear (uitvoerder) m. Exoortatie (uitvoer) v. Exporteeren (uitvoeren) bw. Exporten (uitvoer-artikelen m. mv. |
78
EXP
Exposant (inzender van voorwerpen ter tentoonstelling) tn. -en. Exposé(uiteenzettin,gr, vertoog)o. Exposeeren (uitleggen, ontvouwen; eene zaak omstandig verhalen; schilderijen of andere kunstvoorwerpen ten toon stellen; tekst verklaren) bw. Expositie (blootlegging; tentoonstelling; ontwikkf'liiig,ver-klaring)v. -tiön en -ties. Expres (uitdrukkelijk; voorbe-dachtelijk) bijw. Expresse (eigen afgezonden botje) m. -n. Expressie (uitdrukking) v. -siën en -sies. Exprimeeren (uitdrukken) bw. Exprofesso, beroepshalve; uitdrukkelijk; met ooprraerk. Expropriatie (onteigening) v. Exproprieeren (iemand van zijn eigendom berooven) bw. Expugneeren (veroveren) bw. Expulsie (gewelddadige uitdrijving;) v. -siën en -sies. Exquis (uitgelezen, uitgezocht, voortreffelijk) bn. en bijw. Extase (verrukking, opgetogenheid) v. Ex tempore, uit het geheugen, uit het hoofd, voor de vuist. Exteeren (bestaan, voorhanden zyn) ow. Extentie (uitgestrektheid, uitgebreidheid) v. Exterieur (uiterlijk, uitwendig) bn. en als zn. (uiterlijk, voorkomen, uitzicht) o. Exterminatie (uitroeiing, verdelging) v. -tiën en -ties. Extermineeren (verdelgen, nitroeit-n, vernielen) bw. Extern, buitenshuis wonend. Externen (scholieren buiten kost en huisvesting) mv. Extra,b,jitendien,buitengewoon, uitermate. (-en. Extract (uittreksel; aftreksel) o. Extractie (afkomst,herkorast)v. Extraheeren (uittrekken) bw. Extrajudicieel (buitengerechtelijk) bn. (bn. Extraordinair (buitengewoon) Extratje (buitenkansje, meevallertje) o. -s. Extravagant (buitensporig, ongerijmd) bn. Extravageeren (uitspatten, buiten den regel gaan; raaskallen) ow. Extremiteit (het uiterste einde; de laatste hulp; het hoogste gevaar; het grootste verval) v. Extremiteiten (armen er. bee-nen) v. mv. Ex USU, uit het gebruik. Ex voto, naar wensch of gelofte, uit kracht van eene gelofte. Ezel, m. -s; -tje, o. -s. Ezelaclltig,bn. -er, -st; -hcid,v. Ezelen, ow. zw: ik ezelde, heb geëzeld. Ezelin, v. -nen; -netje, o. -s. Ezelinnenmelk, v. Ezelsbrug, v. -gen. (-pen. Ezelskop (kop van een ezel) m. Ezelskop (schimpnaam) m. en v. -pen. Ezelsoor, o. -en. |
F, v. f's. De zesde letter van het alphabet. In de muziek de benaming van den vierden hoofdtoon, fa genoemd. Als getalmerk beteekent F. 41. F. — (vóórcyfers) guldens. F.I.— Fiat inskrtio, de invul-lin» geschiede, het worde ingevuld. Fol. — Folio, de grootte van een blad; op het blad of de blad-zyde. Fo. Ro. — Fotio rkcto, op de rechter- of voorste bladzijde. Fo.Vo. Folio verso, op de omgekeerde of linkerbKdzijdc. F.S.N. — Favbntk Summo Nu-minb,' onder begunstiging van het hoogste Wezen, zoo God het begunstigt. Fec. — Frcit, (hij) heeft het gemaakt. Fig. — Figuurlijk. Fr. — (vóór cijfers) Franken; (anders) Fransch. Faam, v. Faas, v. fasen. Fabel, v. -en; -tje, o. -s. Fabelaclitig, bn.-cr,-si;-heid,v. Fabricage, v. Fabriceeren (vervaardigen,maken! bw. Fabriceering, v. Fabriek, v. -en. Fabrieken,bw. zw. ik fabriekte, heb gefabriekt. Fabrieksprijs, m. -prijzen. Fabrikaat, o. fabrikaten. Fabrikant, m. -en. Fabrikeur, m. -s. Fabuleus (fabelachtig) bn. Facade (voorgevel, front van een gebouw) v. Face, gezicht, voorzijde; en -, in het gezicht; van voren; - maken; het hoofd bieden, stand houden. Facetten (met ruiten of hoeken geslepene gesteenten; hoeklijsten aan da geslepene spiegelglazen) mv. Facheus (verdrietig, jammer, noodlottig) bn. en bijw. Faciaal (het gezicht, het gelaat betreffende) bn. Faciei (gemakkelijk; inschikkelijk) bn. Facillteeren (gemakkelijk maken, verlichten) bw. Faciliteit (gemakkelijkheid) v. Facit (de som, het bedrag) o. FaQOn, vorm; sans -.zondercom-plimenten; een sar.s-fa(;on, een lompert, vlegel. FaQonneeren{fatsoeneercn,vor-tnen. beelden) bw. Facsimile (nateekening, waarin de hand des schrijvers zrer gelijkend nagemaakt is) o. -'a. Facta (daadzaken) mv. Factie (partij; muiterij) v. -tiön en -ties. (bijw. Factisch (daadzakelijk) bn, cn |
Facto (de), dadelük, eigehmach-tig, zonder aanvraag. Factoor (opziener, zaakgelastigde; makelaar) m. -toren. Factor (samenstellend getal) m. -en. _ (v. -en. Factorij (koopmans-bljkantoor) Factotum (iemand die alles doet en tot alles bekwaam is) m. Factuur (rekening van verkochte of verzondene waren) v. -turen. Facultatief (bevoegdmakend, naar goeddunken) bn. en bijw. Faculteit (kracht, vermogen; eene van de hoofdafdeellngen der gezamenlyke wetenschappen; college van prof» gt;soren) v. -en. Fade (smakeloos, laf) bn. Fagot (muz.) bas- of blaasinstrument; ook: rijsbos, takkenbos, v. -ten. Fagottist,m. -en. Faiblesse (zwakheid; neiging, zwak) v. -a. Failleeren (missen; ophouden te betalen) ow. Failliet (bankbreuk.onmacht om zijne schulden te betalen) o. -en. Failliet (gesprongen,fout, bankroet) bn. Faillissement (bankroet)o. -en. Faisabel (doenlijk) bn. Fait (daad, feit)o.-s.; - accompli, gedane zaak, zaak die geheel haar beslag heeft; - van iets maken, veel werk van Iets maken. Fakkel, v. -s; -tje. o. -s. Falbala (boordsel, zoom aan vrouwenkleedingstukken) v. -'a. Falen (feilen) ow. zw. ik faalde, heb gefaald; faling, v. Falie, v. Taliën en falies. (bijw. Faliekant (verkeerd, mis) bn. en Falievouwen (vleien) ow. zw. ik falievouwde, heb gefalie-vouwd; falievouwcr, m. falle-vouwerlj, v. Falkonet (de kleinste soort van veldstukken) o. -ten. Falsaris (bedrieger, bepaaldelijk hij, die door valsche schriftén of handtee!.?ningen bedriegt) m. -sen. -tiën en -ties. Falsificatie (vervalschlng) v. Falsificeren (vervalschen) bw. Falsiteit (bedrog) v. -en. Fameus (zeer, uitermate; duchtig) bn. en bijw. fameuzer, fameust. Familiaar (gemeenzaam) bn. en bijw. -der, -st. Familiariseeren(zich) (zich aan-lemand vertrouwen, of met iem. gemeenzaam zijn; zichaltege-meenzaam maken) ww. Familiariteit (gemeenzame omgang. gemeenzaamheid) v. -en. Familie en famielje.v.familiën, families en famieljes. Familicgek, bn. -ker. -st. Fanatiek (dweepachtig, geestdrijvend) bn. -er,-st. FanatiSCll (dweepzuchtig) bn. Fanatisme (geloofsdweperij) o. Fanfare (trompetgeschal) v. -s. Fanfaronneeren (zwetsen, snoeven, pralen) ow. Fanfaronnadcfzwetserlj,grootspraak) v. -s. Fan tome (spook, hersenschim; kunstllchaam o. -a. |
79
FIG
Farce (klein prchakt vlccscli of visch; kluchtspel, vroolijk na-stukje; koddig voorval, daad of zaak) v. -n. (vullen) bw. Farceeren (met gehakt vleesch Farceur (grappenmaker, hansworst) m. -s. (ken) bw. Fardeeren(blanketten;opsmuk- Farineus (melig; bij schilders, als de kleuren tedof of raat zijn. Far niente, niets-deen; dolce -, het zoete niets-doen. Farlzeër, m. FariieërsofFari- Farlzeesch, bn. [zeën. Faro (spel en drank) o. Fascinatie (heguicheling, be-toovering) v. -tiën en -tics. Fascine (takkenbos tot demping van grachten) -s en -n. Fascineerenlbetooveren,boeien, verrukken) bw. Fas et nefas, recht en onrecht. Fashionable (naar de mode; fatsoenlijk) bn.; als zn. (man naar de wereld; modegek) m.-s. Fasti, jaarboeken, ook: feestdagen. Fastidieus (verachtelijk, 'verdrietig, walglijk) bn. en hijw Fastueus (pronkend, prachtvol) bn. en bijw. Fat (lafbek, zotskap, modegek) m.-ten;-je, o.-s. Fataal (ongelukkig, noodlottig) bn. fataler, fataalst. (o. Fatalisme (leer van het noodlot) Fataliteit (ongeluk, noodlot) V. -en. (-st. Fatigant (vermoeiend) bn. -er, Fatigeeren (vermoeien, lastigval Ier) bw. Fatiprue (vermoeienis) v. -s. Fatsen, v.mv. Fatsoen, o. -en; -tje, o. -s. Fatsoeneeren (een zekeren vorm geven) bw.; fatsoeneerder, m. fatsoeneerster, v. fatsoenee-ring. v. Fatsoeneerljzer, o. -s. Fatsoenlijk, bn. -er, st; -heid,v. Fatsoenshalve, bijw. Fatterig' (kwasterig, ingebeeld) -er. -st; -heid, v. Fatuiteit (ongerijmdheid, zotternij, gekheicl) v. Fatum (het onvermijdelijke noodlot) o. Faubourg (voorstad) ra. -s. Faun (boschgod) ra. -I P. Fausset (muz.) fanssetatem,door persing der longpijp voortgebrachte discant, of altstem, v. Fauteuil (leuningstoel) v. -s. Faux, valsch, onecht. Faveur (gunst) v. -s; en -, onder begunstiging; ten voordeele, ten behoeve. Favorabel (gunstig:) bn. en bijw. Favoriet (gunsteling, lieveling) m. -en. Favoriete (ffunstelinge) v. -n. Favoriseeren (begunstigen) bw. Favoritisme (stelsel van begunstiging of van bevoorrech-ting) o. Fax et tuba. fakkel en trompet; belhamel bij oproer. Fazant, m. -en. Fazantenei, o. -eren; -haan, ra. -hanen; -hen, v. -nen;-hok, o. -ken; -jacht, v.; -nest, o. -en. |
Febriel (koortsig; koortsachtig) bn. Februari (Sprokkelmaand) m. Feces (droesem, moer) mv. Fecit, (hij of zij) heeft het gemaakt. (drabbig) bn. Feculent (troebel, vol zetsel, Fecundatie (het oogenblik der bevruchting) v. -tiën en -lies. Fecundeeren (vruchtbaar maken, bevruchten) bw. Fecunditeit (vruchtbaarheid) v. Federaliseeren (verbinden,ver-eenigrm, aaneensluiten) bw. Federalisme (verbondstelsel) o. Federalist (een die tot eenen bond behoort) m. -en. Federalistisch (bouds-, van of behoorende tot den bond) bn. Fee (toovergodin) v. feeën. Feeks. v. -en; -je, o. -s. Feekslg, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Feest, o. -en; -je, o. -s. Feestelijk, bn. -er, -St; -heid, v. Feesteling' ra. en v. -en; voor het v. ook feestelinge. Feestvieren ow.zw. ik vierde -, heb -gevierd; -vierder, m. -vier-ster. v. -viering, o. (-tje, o. -s. Feil (gebrek, misvatting) v. -en; Feilbaar, bn.; -heid, v. Feilen (dwalen) ow.zw. ik feilde heb gefeild. Feilloos, bn.; -heid. v. Feit, o.-en. (o.-s. Feitel (wekere doek) v. -s; -tje. Feitelijk, bn. -er, -st; -heid, v. Fel, bn. en bijw. -lcr,-3t; -heid,v. Felicitatie (gelukwensching) v. -tiën en-ties. (bw. Feliciteeren (gelukwenschen) Feloek (roeischip met zeilen, zonder dek) v. -en. Femelaar, m. -s. Femelen (fiemrlen, fijmelen) bw. zw. ik femelde, heb gefemeld. Wol kaarden en de noppen afpluizen; ook huichelen, den hei-liire spelen Fenegriek (zeker kruid) o. Feniks ook Phoenix, m. feniksen en phoenixen; feniksjc. o.-s. Fep, v. Feppen, bw. zw. ik fepte, heb gefept; fepper (zuiper) m. feppe-vij, v. fepster (zuipster) v Feriön, feest-, rust- en vacantie-dagen. Ferm (kloek, onvervaard, standvastig;) bn. -er, -st. Ferman (beter firman) verlofbrief, schriftelijk bevel van den sultan; ook een handelspas in O. Indië, v. -s. Fermentatie (ges.ing;,gisting) v. Fermenteeren (gesten, verteren) OW. Fermeteit (standvastigheid, kloekmoedigheid) v. Fermoor (scheepstimmermans-beitel) o. fermoren. (en bijw. Feroce (woest, wild; wreed), bn. Ferociteit (wildheid, felheid, woestheid, baldadigheid, trots; ontnenschelijke wreedheid) v. Fertiliteit (vruchtbaarheid) v. Fervent (innig, vurig) bn. en bijw. Foirveur (innigheid, vuur) v. |
Festün, o. -en. (zaam. Festina lente, haast u lang- Festiviteit( plechtigheid; vreugdefeest) v. -en. Festoen, v. en o. -en; -tje, o. -a. Festonneeren (borduren, met bloemwerk versieren) bw. Fête (feeat, openbare vermakelijkheid, op bijzondere gelegenheden toepasselyk) v.-s. Fêteeren (goed onthalen, met eerbetoon overladen; ophef maken van)bw. Fetiches (voorwerpen van af-godsvereering by sommige volken) mv. Feudaal (leenroerig) bn. Feudaal-systeem en Feuda-lisme (het leenstelsel) o. Feuille de route (marschbrief of -route) v. Feuilleteeren (doorbladeren, nazien, vluchtig doorloopen)bw. Feuilleton (mengelwerk) o. -s. Feuilleton-schrijver en Feuilletonnist (persoon, belast met 't leveren van feuilletons)m. Fez (donkerroode muts der Turk-sche soldaten,die sedert 1S26 den tulband als militaire dracht in Turkije heeft vervangen ea aldus wordt genoemd naar de stad Fez in Afrika, waar die mutsen oorspronkelijk werden gemaakt) v. Feziken tstil praten) ow. zw. ik fezikte. heb gefezikt; feziker, m. fezikenj, v. ft zikster, v. Fiacre (huurkoets) v. -s Fiasco, o. Fiat tw.het geschiede! het worde toegestaan! (als zn. voor gunstige beschikking, o.). Fiche (speelmerk, beentje) o. -s. Fichesdoos, v. -doozen. Fichu (driekant halsdoekje voor dames) o. -'s. Fictie (verdichtsel, voorwendsel, leugen; zinrijke vindingjv. -tiën en -ties. Fictief (verdicht, verzonnen) bn. Fideel (vertrcmwelük, trouwhartig; vroolijk, prettig) bn. en bijw. -er. -st. Fidei com mis (erf raaking, vruchtgebruik, waarvan het hoofdgoed,- met den tijd, op een pnder vervalt) o. -sen. Fideliteit (trouwhartigheid, oprechtheid) v.-en. FidibUS (gevouwen papier om de piin aan te steken) in. -sen. Fiducie (vertrouwen) v. Fielt, ra. -en; -je, o. -s. Fieltachtig,bn. -er, -st;-heid,v. Fieltenstreek, ra. -streken. Fieltenstuk, o. -ken. Fielterig, bn. -er, -st; -heid, v. Fielterij, v. -en. (v. -te, v. Fier, bn. en bijw.; -der,-st;-heid. Fier («preek uit: fjerr)bn.en bijw. trotsch, uit de hoogte, fier. Fierté (spreek uit: fjerr-tee) v. trotschheid, hooge borst, fierheid. Figurant (bij-persoon) ra. -en. Figurante, v. -n. Figuratief (figuurlijk) bn. Figureeren (vertoon maken, zicli laten zien, voorkomen) ow. Figuur, v.en o. figuren; -tje,o.-8. Figuurlik, bn.; -heid, v. |
80
PIJ
FiSOUS(eigenlijk een geldmandje; geldzak; de ataatakas) m.
Fiskaal (gerechtelijk peraoon, eiacher in rechtazaken; 's lands achatbewaarder) ra.; ook: (van of betreffende de openbare schatkist) bn.
Fistel (etterdracht) v. -a.
Fitz, m. voorvoegsel bij vele En-gelscho eigennamen, beteekent: natuurlijke zoon,b.v.Fitz-James, Fitz-Wiiliam, Fitz-Gerald.
Fixe (prix) bepaalde, vastgestelde prijs.
ixeeren (bepalen, vaststellen) bw.; iemand -, iemand strak aanzien. (staanmiddel) o.
Fixum (vast inkomen, zeker be-
Flat), v. -ben.
Flaüberen, ow.zw. ik fiabberde, heb gellabberd; fiabberins, v.
Flacon (reukfieachje; fleachmet eeu langen hals; half-fieschje, derde gedeelte van eeue fiesch)
Fileeren (uitknijpen, afdruipen.
heengaan) ow.
Filiaal (kinderlijk) bn. Filiaalkerk (bijkerk) v.
Filiatie (Zie Affiliatie) v. samen-
hauquot;, keten.
Filistijn (Philistijn) m. -ei Filomeel (nachtegaal) v
-tje, o. -s.
Filozel (grove zijde) v. Filozellen, bn.
Filtreerdoek, m. -en;-kan, v. -neu; -machine, v. -s; -papier,o. -toestel, m. en o. -len. Filtreeren (doorzijgen) bw. Finaal (volkomen) bn. en bijw. Finale (einde, sluitstuk; v. Financiën(openbare geldmiddelen, geldvoorraad) v. mv. Financier (iemand die gelden beheert, uitgaven regelt, enz.) m. -aen'-en. (beid) v. -s.
Finesse (liat, fijnheid,doortrapt-Fingeeren (verzinnen) bw. FinlS (einde, doelwit) o.
Finis coronat opus, het einde
kroont het werk.
Fint (bedrieglijk voorkomen, streek om iemand te benadce-len; kleine acheur in het spie-gelglas) v. -en.
FiOOl (fiesch met oen langen hals
en ronden buik) v. fiolen. Firma (titel, onder welken door iemand, of wel door onderscheidene peraonen onder één bepaalden naam, handel gedreven of een beroep uitgeoefend wordt; ook gevestigde onderneming, gevestigd kantoor; ook de handteekening van zoodanige onderneming of kantoor) v. -'s. Firma geven, volmacht geven. Firmament (sterrenhemel, uitspansel) o.
Firman. Zie Feman.
Flikken, bw. zw. ik flikte, heb geflikt; flikker, ra. flikkerij, v. fiikater, v.
Flikkeren, ow. zw. ik flikkerde, heb geflikkerd; flikkering, v.
Flikkerglans, m. -en.
Flikkerlicht, o. -en; -je, o. -s.
Flikkervlam, v. -men.
Flikkervuur, o.
Flink,bn. en b'jw.-er,-at;-heid,v.
Flits (pijl, apies) m. -en.
Flodder (klei. Blijk) V. -a.
Flodderen, ow.zw. ik flodderae, heb geflodderd.
Flodderkleed, O. -eren; -kous, -. -en; -raoer, v. -en en -s rants, v. -en.
Floers, O. -en. (mant)v. -gen.
Flonkerbag (edelgeateente,dia-
Flonkeren, ow.zw. ik flonkerde, heb (teflonkerd; flonkering, t.
Flonkerlicht, o.
Flonkerstör en -Star, v. -sterren en -starren.
Fladderen ow.zw. ik fladderde, heb gefladderd; fiadderaar, m. fiaddera.irster, v. fiaddering, v. FlagellatiO (geeaeling, zei f kas-
tijdins) v.
Flagelleeren (geeaelen, kastij den. straffen) bw. (-ten.
Flageolet (fijn of hoog fluitje) v FlageolettiSt (flageolet-bespeler) m. -en. (oog loopend)bn. Flagrant (pa-J gebeurd; in het Flakkeren, ow.zw. ik flakkerde,
heb geflakkerd. Zie Flikkeren. Flambeerenlheen en weer gaan:
zenden, roosten) bw. Flambouw, v. -en. (vogel. Flamingo, m. -'s Zekere water-Flaneeren (straatslijpen) ow. Flanel, o.
Flanellen, bn.
Flaneur (straatslijper) m. -s. Flank, v.-en. (bestrijken) bw Flankeeren (zijne zijde dekken. Flankeur (vleugelman bij de infanterie, soldaat van een dei; vleugelcompagnieën bij een ba Flans, V. -en. [taljon) ra.-a Flansen (slordig verrichten) bw.
zw. ik flanste, heb geflanst. Flap, m. -pen.
Flapkan (veldflesch) v. -nen. Flappen, ow. zw. ik flapte, heb
geflapt.
Flapuit, m. en v. -en Flarden (afgescheurde stukken
en brokken) m. mv.
Flater (misslag^ misgreep) m. -s:
-tje, o. -s.
Flatteeren (vleien, liefkoozen, flikflooien; streelend zijn voor) Flatter ie (vleierü) v. [bw. Flatteur (vleier) ra. -s. Flatteus (vleiend, streelend) bn.
en bijw. (-igheid, v.
Flauw, bn. -er, -st; -beid, v. Flauweltlk, bijw.
Flauwerd, m. -a. Flauwhartig, bn. -er, -st;
-beid, v.
Flauwiteit, v.-en. Flauwlünen (met flauwe Hl nen teekenen) alleen gebezigd in de onbep. wijs en in het vd. ge-flauwlijnd.
Flauwte, v. -n.
Flauwtjes, büw.
Flet), v. -ben.
Fleemen (vleien) bw. zw. ik fleemde, heb gefleemd; fleemer, m. fleemerij, v. fleemster, v. Fleemkous, m. en v. -en. Fleemtaal, v.
Fleemtong, m. en v. -en.
Fleer (klap) m. -en.
Fleer (vrouwspersoon) v. -en. Fleers (flap) m. fleerzen.
Flegma (koelbloedigheid) o. Flegmatiek (koelbloedig) bn.
en bijw. -er, -at.
Flegmatisch, bijw.
Flenel. Zie Flanel.
Flens (ijzeren kraag) v. flenzen. Flensje (gebak) o. -s.
Flenter (atuk,brok; dun schijfje,
dun ding) m. -a.
Flep, v. -pen; -je,o. -s.
Flepper, ow. zw. ikflepte,helgt; geilept; flepper, m. flepperij, v. flepster, v.
Flerecün (jicht) o.
Fiesch, v. flesschen; -je, o. -s. Flesschebakje, o. -s. Flesschenblazer, m. -s; -glas, -kooper, m. -s; -maker, m. -mand, v. -en; -rek, o. -keu. Flets bn. en bijw. fletser, fietst;
-beid, v.
Fleur (bloei) m.
Fleur (Opgerolde lyn, waaraan
men visch vangt) v. -en. Fleuren (meteen fle';rvisachen) ow. zw. ik fleurde, heb gefleurd; fleurder, m.
Fleuretten {schoone woorden, vleiende namen; schermdegen-dopjes; ook schermdegen met dopjes) v. mv.
Fleurig (gebloemd; opgewekt, vroolijk) bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.
Fleurons (met amaak aangebrachte versiersels van bloemen loofwerk) mv.
Flexibiliteit (lenigheid; gedweeheid) v.
Flibustier (vrijbuiter) ra. -s. Flikflooien, bw, zw. ik flikflooide, heb ereflikflooid; flikflooier, ra. flikflooierij, v. flikflooister, v.
Flikje (rond metsuiker bestrooid chocolade-vormpjc,chocolaadje)
Fi) (foei) tw.
FÖmelen (hetzelfde ala femelea) nw. zw. ik üjuielile heb Kefij-meld; fijinelaar, m. fljmelaar-»ter, v. üjiuelarij, v.
Fijmelaciitiff, bu. -er, -at.
Fijn, bn. -er, -at; -beid, v.-ijj-
Fflnaard, m. -a. [beid, v.
Fünbaurd, m. -ec.
Fijntiakken, bw. zw. ik hakte -, heb -jrehakt.
Fünkauwen, bw. zw. ik kauwde heb -gekauwd.
Fünmaken, bw. zw. ik maakte -. heb -gemaakt.
Fünnialen, bw. at. ik maalde -heb -gemalen.
Fijnstampen, bw.zw. ik stamp te -, heb -gestampt.
FÜnstOOten, bw. at. ik stootte of stiet -, heb -gestooten.
Ftjnte, v. -n.
FÖntijes, bijw.
FÖnwröven bw. at. ik wreef heb -gewreven.
Fikfakken (drentelen; beuzelen) ow. zw. iit fikfakte, heb gefikfakt; fikfakker, m. fikfakkerij, fikfakster, v.
Fiks, bijw. -er, -st.
FikSCh, bn. -er, -t; -beid, v.
Fikshond, m. -en; -je, o. -s.
Filament (draadwerk; draad) o.
PLO
81
82
PKA
Fraude(bedroft; overtredinglv. -s. Fraudeeren (zich aan otertre-
din« schuldig maken) ow. Frauduleus (bedrieglijk) bn. en bijw. frauduleuzer, frauduleust. Frees, t. freezen. Fregatlsnelzcilend oorlogsschip)
o. -ten; -je, o. -s.
Frequent (menigvuldig; sterk
bezocht, volkrijk) bn. Frequenteeren (bezoeken, bij
wonenl bw.
Fresco (muz.) vrooiyk, levendig;
al - (3childcrwerk)in natte kalk. Fret (zeker dier; ook eene kleine
boor', o. -ten.
Fretten (met het fret jagen) ow.
zw. ik frette, heb gefret.
Freule (adellijke jonkvrouw) v.
-s; -tje, o. -s.
Frlcassée (zeker vleeschgerecht; klein gesneden vleesch met eene saus) v.-s. (zen.
Fries (in de bouwkunde) v. frie-Frles (volksnaam! m. Friezen. Frlescll, bn.(en als zn.voor Frie-
sche tnal, o.).
Friesland, o. (-netje, o. Friezin (Friescho vrouw) v. -nen; Frikkadel, v. -len.
Frimaire (rijpmaand) m. van 21
November tot 20 December. FriSCh, bn. en bijw. frisscher,
frischt,-heid, v.
Frieeeren (krullen, haar tooien;
opvouwem bw.
Friseuriknpper) m. -s.
Frisket ook verschet (boekdr.) (raam aan de drukpers) o. fris ketten en verschetten.
FriSOlet. floszijden lint.
Frisson (huivering, rilling) o.-s Frissonneeren (huiveren, rillen, beven) ow.
Frivole (ijdel,nietig, lichtzinnig,
wispelturig) bn.
Frivoliteit (ijdelheid, lichtzin
oighcid; nietigheid) v. -en. Frommel, m. -s.
Frommelen, bw. zw. ik frommelde, heb gefrommeld; from meiaar. m. frommelaarster, v. frommeling, v.
Fronde (partij der tegenstanders van kardinaalMazarin(l7e eeuw) in Frankriik) v.
Frondeur (misnoegde; lid van de
partij iler Fronde) m. -s.
Frons (fronsel) v. -en; kreuk, Fronsel (frons) v. -s. [rimpel. Fronsen, bw. zw. ik fronste,heb
gefronst; fronsing, v.
Front (voorhoofd; voorzijde van een ge bouw; voorzijde eens legers; stoutmoedigheid) o. -en. Frontieren (gri nzen) v. mv. Frontienice (voorgevel) v. -n; ook: Frontispies, o. -fronti-sph sen.
Fronton (boog boven eene deur
of een schuifraam) o. -s. Frotteeren (wrijven, boenen,
poetsen) bw.
Fructiöor (vruchtmaand, ooft-maand) m. van 18 Augustus tot 16 September.
Pructificatie (vimchtbaarma
king, bevruchting) t. Frupaliteit (matigheid, spaar-zaamhnd, onthouding; eenvou digheid) ▼.
Fruit, v. en o. -en.
Fruiten, bw. zw. ik fruitte, heb gefruit; fruiting, v. fruitpan, v.
Frustreeren (verijdelen, teleur stellen) bw.
Fuga (muz.) kunstig stuk, waarin eene keurige, welluidende gedachte heerscht (mv. fuga's).
Fuik (vischtuig) v. -en; -je, o. -s.
Fulminant (dreigend, hevig, donderend) bn.
Fulmineeren (weerlichten,don-deren; razen, tieren, vloeken, schelden) ow.
Fulp (fluweel) o.
Fulpen, bn.
Fumigatie (berooking) v.
Fumigeeren (berooken) bw.
Fun (fielt, schurk) m. -nen.
Funambule (koordedanser) m.
G.
G. v. -'s. De zevende letter van het alphabet.Benaming van den vijfden toon in de muziek, sol. Als Romeinsch cijfermerk be-teekend G 46i').
G. of G.G. (op recepten) Gummi, gom.
G.M. of Glob. Si km. — Glohio-sak Memoriae, roemrijker gedachtenis.
Gl. of Gld. — Gulden.
GGld. — Goudgulden.
Gb. of Groot (vroeger eene denkbeeldige munt van twee en een halven cent.
Ga (ifade) v. Zie Gade.
Gaaf (gave) v. gaven. (-heid, v. Gaaf, bn. en byw. gaver, -st; Gaai, m. env. -en.
Gaaienlparen) bw. zw. ik gaaidp,
heb aregaaid; gaaiing, v.
Gaaike en gaaiken, o. gaaikes
en gaaikens.
Gaal (eene kale streep in laken
of in stof) v, galen..
Gaan. ow. oer. St. ik ging, ben
en heb gegaan.
Gaande, bn. en bijw.
Gaanderü, v. -en.
Gaandeweg, bijw.
Gaar, bn. en bijw. -der,-8t;-heid, v. -te. v.
Gaarboorden (scheepsw) o. mr. Gaard, m. -en.
Gaardenier, m. -s.
Gaarder (ontvanger) m. -s. Gaarkeuken, v. -s.
Gaarkok, m. -s.
Gaarne, bijw.
Gaas, o. gazen.
Gaatje. Zie Gat.
Gabaar (zekere schuit) v.
Gabel (tolhek) v. -len.
Gabion (schanskorf) o. -s. Gabriël (mansnaam) m.
Gade (ga) v. (doch thans ook van een man gebruikt wordende als m.) rav. gaden; ook cega,€egade. Gadeloos, bn.
Gader, te gader, b\jw.
Gaderen, bw.' zw. ik gaderde,
heb gegaderd; gadering, v. Gadergeld, o.
Gadermeester, m. -s en -en. Gadeslaan, bw.st. ik sloeg gade,
heb gadegeslagen.
Gading, v. (-s; tje,o. -s.
Gaffel (tweetandige hooivork) y. Gaffelanker, o. -s. Gaffeldissel, m. -s. Gaffelkruid, o.
Gaffelvormig, bn.
Gage (bezoldiging, loon, jaarwedde; pensioen van oude of verminkte soldaten) v. -s. Gagel (welriekende heester) m.;
gehemelte van den mond) o. -s. Gagelen (traggelen) ow. zw. ik
gagelde, heb gegageld. Gapement, o. -en.
Gaggelen (kakelen van ganzen) ow. zw. ik gagsrelde, heb gegag-geld. (bijw.
Gaillard '.vroolijk, lustig) bn.en
Functie (ambtsverrichting; waardigheid, bediening, post, ambt* v. -tiën en -ties. Fundament (grond, grondvesting) o.-en.
Fundamenteel (ten grondslag
liggend, voornaamst.
Fundatie (stichting, gronding;
grondlegging) v. -tiën en -ties. Fundeeren (stichten) bw. Fundeering (grondslag, grond) v. -en.
Funeraliën (begrafenisplechtigheden, begrafeniskosten) mv. Funest (verderfelijk, rampzalig,
noodlottig) bn.
Fungeeren (dienst doen) ow. Fureur (woede, verwoedheid) v. Furie (grimmigheid, woede, hevige gemoedsbeweging; een twistziek, boosaardig wijf) furiën en furies. (en bijw.
Furieus (verwoed, woedend) bn. FuriOSO (muz.) hevig sterk. Furore maken, veel opgang maken, algemeene goedkeuring of bewondering gaande maken. Furtief (heimelijk; diefachtig,
steelsch) bn. en bijw.
Fusie (ineensmelting; smelting, gieting,bijzond«-r metaalgieting; ook: ven eniging van instellingen) v. fusiën.
Fusilade (geweervuur) v. Fusileeren (doodschieten) bw. Fusilier (vleugelman) m. -s. Fust (vat) o. -en Fustage i vaatwerk) v.
Fustein (zekere stof, bombazijn
geheeten) o. _ , ,
Fusti, alle onzuivere afval; net blt; achadigde, onbruikbare, van war» n. (sen) bw,
Fustigeeren (geeselen, afros Fut (kracht, sterkte) v.
Futaille, een klein wijnvat; zulk een dat men over een ander doet. voervat. Futiellr.ie1ig.nietsbeduidend)bn.
Futiliteit (nietigheid) v. Futselboek, o.
Futselen, ow. zw. ik futselde, heb gefutsf ld; futselaar,m. fut selaarster, v. futseling, v. fut selarij, ▼.
Futselwerk, o.
Futuur, ^n. toekomstig; (als zn aanstaande, verloofde, bruide irotn) tn.
Fuum (ijdelheid, pralerij) o.
83
G£B
Gal {Gallierlm. Galltn (Galliër»), Gal, t. -len. Knobbel of gezwel, aan de besnen der paarden. Gal of.galle (bitter vocht) ▼. Gal (gebrek in gegoten ijzer) ▼. -len. (kleed; hoffeest) o. Gala (hofpracht, pronk, ataatsie- Galachtlg, bn. -er, -st. Galant (aardig gedienstig, wellevend, sierlijk, bekoorlijk; verliefd, minziek) bn. -er, -st. Galant (vryer; beminde, verliefde) m. -en en -s. Galanterie (sieraad, tooisel; aardigheid, wellevendheid) v. -ën. Galeas (een vaartuig) v. -sen. Galei (vaartuig of roeischip; ook een zetters-zetplankje) v. -en. Galerö, v. -en; -tje, o. -s. Galg. v. -en; -je, o. -s. Galgebrok, m. -ken. Galgemaal, o. -malen. Galgen, OW. zw. alleen voorkomende in hetspreekw.: hetgalgt beter, dan het burgemeestert, daar ligt meer gevaar dan voordeel in. Galgenaas, o. -azen. Galgetronie, v. -tronies. Galgeveld, o. (-beid, v. Galflk (in goeden staat) bn.; Gal£inatias,o. Zie Gallimathias. Galjas, v. Zie Galeas. (-s en -en. Galjoen (Spaansch vaartuig) o. Galjoot (een koopvaardijschip) v. galjoten. (gegald. Gallen, bw. zw. ik galde, heb Gallicisme (Fransch taaleigei; eigenaardige Fransche nitdruk- Gallië (land) o. [king) o. -n. Galliër; m. -s. Gallig, bn. -er, -st; -beid, v. Gallimatllias{ wartaal, onzin)o. Gallisoll (van of uit Galliö) bn. Galloches (overschoenen; houten schoenen, klompen) mv. Galm, m. -en. Galmen, ow. zw. ik galmde, heb gegalmd; galming, v. galmgat,o. Galon (borduursel, goud-of zilver franje) o. -s. Galonneeren (met gouddraad stikken of borduren; met galons u itdossen) bw. Galop, m. -s; -je, o. -s. Galloppade (zekere Engelsche dans) v. -s. Galoppeeren(de galoppade dansen; in galop rijden) ow. Galoppen (galoppeeren) ow. zw. ik galopte, heb gegalopt. Galpen (weenen, huilen) ow. zw. ik salpte, heb gegalpt;palping,v. Galvanisch (van of betreffende of door het galvanisnie) bn. Galvaniseeren(in een toestand van electriciteit brengen) bw. Galvanisme (opwekking door middel van electriciteit) o. Galvanoplastiek (afbeelding door middel van een galvani-schen stroom) v. (bn. Galziek (aan Jfalriekte lijdende) Ganibe (muz.) eene knieviool; met de knieën vastgehouden wordende bas. spel) v. -en. Gambiet (eene zetin het schaak- Gamin (straatjongen, ondeugd. guit)m.-s. (v.-'s. Gamma (toonladder,toonBchaal) |
Gang (loop) m. -en. (-s. Gang (gaanderü) v. -en; -etje, o. Gangbaar, bn. -der, -st;-heid,v. Gangboord, o. -en; -pad, O. -en; -spil, o. -len. Ganges (rivier) m. Gangreve (kanker) V. Gannef (dief, gauwdief) m. gannefen en ganneven. GanL, v. ganzen; je, o. -s. Gansch, bijw, Ganteeren (handschoenen aandoen of aanhebben) bw. en ow. Ganymeed (lieveling) m. Ganzebont, m. -en. Ganzedrek en ganzendrek,m. Ganzelever en ganzenlever. Ganzenbord, o.-en. [v. Ganzenei, o. -eren. Ganzenhagel, m, Ganzenhok, o. -ken. Ganzenmarkt, v. -en. Ganzenspel, o. -len. Ganzepen, n. -nen. Ganzerik (zilverkruid) v. Ganzetong, v. -en. Ganzeveer, v. -en. Ganzevlengel, m. -s. Ganzevoet, m. -en. Gapen, ow. zw. ik gaapte, heb gesaapt; gaapster, v. gaper, m. Gaps (handvol) v. -en. Garancine (meekrap) v. Garandeeren (borg blü^en) bw. Garant (borg) m. -s. Garantie (waarborg, borgstelling, borgtocht) v. G argon (vrijgezel; koffiehuisknecht, tafelbediende) m. -s. Garde cn gard (roede)v. garden; je, o. -s. Garde (de wacht) v. - du corps, lijfwacht; - champêtre, veldwachter; - fou, hek, leuning; - malaile, ziekenoppasser. Garderobe (kleerkas; kleeren-voorraad) v. -s. Gardiaan (opperste van een klooster) m. gardianen. Gareel, o. -en. Garen, o. -s. (gegaard. Garen, bw. zw. ik gaarde, heb Gart, v. garven, (soortjv.en bn. Garmond (zekere drukletter- Garnaal, v. garnalen; -tje, o. -s. Garnalenbroodje, o. -s; -pasteitje. o. -s; -vrouw, v. -cn. Garneeren (van voorraad of sieraad voorzien: opschikken, tooien; overtrekken, voeren, stoffi er.-n) bw.; garneering, v. Garni, gemeubileerd; en-, op gemeubileerde kamers. Garnisair (soldaat, die voor wanbetaling der belasting ingelegerd wordt) m. -en. Garnituur (bezetting, omzooming, versiering; alle tot een kleed behoorende stukken; een volledig stel van diamanten) o. garnituren. Garnizoen, o. -en. Samenstellingen met don -Sden naamval garnizoens. Garnizoenscommandant, m. -en; -dienst, m. -en; -plaats, v. -en; -verandering, v. -en. Garst. Zie Gerst. (-heid v. Garstig, bn. en^büw. -er, -st; Garven, ow. zw. ik garfde, heb gegarfd; garvcr, m. garving, v. |
Gas (luchtstof, ontbrandbare lucht: kunstlicht) o. -sen. Gasacntig, bn. -er. Gasco, m. Gascogner (iemand uit Gaa-cogne in Frankryk; fig. bluffer, snoever, zwetser, grootspreker, windbuil) m, -s. Gasconade (pralerij, anoeverü, gezwets, grootspraak) v. -n. Gasmeter, m. -s. Gassig, bn. Gast, m. en v. -en; -je, o. -s. Gastereeren en gastroeren Gasterö,v.-en. [lMuullen)uw. Gastrilogie (buiksprekerij) v. Gastriloog (buiksprekcr)m. gaa-trilogen. Gastriscb. (van,betrefrende of in den onderbuik of dc maag) bn. Gastromanie (verslaafdheid aan eten en drinken) v. Gastronomie (lekkerbekkerij; fijne kookkunst) v. Gastronoom (lekkerbek; kok voor lekkerbekkerij) m. gastronomen. (-held, v. Gastvrfl, bn. en bijw. -er, -st; Gat (opening) o. -en; gaatje, o.-a. Gat (achterste) o. gatten; gatje, o. -s. (gegaat. Gaten, bw. zw. ik gaatte, heb Gatenplateel,o. -en; -tje, o. -a. Gauche (linksch, onhandig, oh-geschikt) bn. en bijw. Gaucherie (ongeschiktheid, lompheid) v. (zijn. Gaudeamus, laten wn vrooljjk Gaudium, vreugde, blüdschap. Gaufreeren (met figuren teekenen, fijn plooien) bw. Gauw, bn. -er, -st; -heid, t. -igheid, v. (v. -en. Gauwdief, m. -dieven; -dieverij, Gauwerd, m. -s; -je, o. s. Gave. Zie Gaaf. Gavotte (muz.)een klein vroolijk dansstuk in rene kwartmaat; de dans zelf. Gazeeren (omsluieren) bw. Gazel (zeker dier) v. -len. Gazen (van gaas) bn. Gazette (nieuw8blad,krant)v.-n. Gazometer (gasmeter) m. -s. Gazon (graszode; groen grasperk of grasvlakte) o. -s. Gazonneeren (met graszoden bedekken) bw. Geaard, bn.; -heid, v. Geaarzel, o. Het aarzelen. Geabineerd (bedorven) bn. Geabonneerd, vd. Geacneveerd (voltooid, voleindigd; uitstekend) vd. en bn. Geaderd, vd. Gearmd, vd. (byw. Geaffecteerd (gemaakt) bn. en Geassureerd, vd. Gebaar, o. gebaren. Gebaard, bn. Gebaarde, v. -n. Gebaarmaklng, v. Gebabbel, o. Het babbelen. Gebaf (geblaf) o. Gebak, o. -ken; -je, o. -s. Gebalder (gebulder) o. Het bal- Gebalk. O. Het balken, [deren. Gebarenkunst, v.; -spel, o.; -taal, v. Gebas (eeblaf) o. Het bassen. Gebauw, O. Het bauwen. |
GEE
84
Getoedel, o. Het bédelen. Getoedenboek, o. -en. Gebeef, o. Het beven. Gebeend, bn. en bijw. Gebeente, o. -n. Gebeft, bn. Gebeier, o. Het beieren. Gebekt, bn. en bijw. Gebel, o. Het bellen. Gebengel, o. Het bengelen. Gebergte, o. -n. Gebeten (vergramd, vertoornd) Gebeuk, o. Het beuken. [bn. Gebeul, O. Het beulen. Gebeuren, onp. w. zw. het beurde, is gebeurd. Gebeurlt)k,bn.; -beid, v. Gebeurtenis, v. -sen; -je, o. -s. Gebied, o. Gebieden, bw. st. ik gebood, bob geboden; gebieder, m.gebieding, v. prebicdster, v. Gebiedend, bn. Gebiedenis, v. -sen. Geby t, o. Het bijten. Gebik, o. Het bikken. Gebild (dik van billen) bn. Gebint (gebinte) o. -en. Gebit, o. -ten. Geblaar,o. Hetblaren. Geblaard (met eene vlek voor den kop, bij dieren) bn. Geblaas, o. Het blazen. Geblaat, o. Het blaten. Geblaf, o. Het blaffen. Geblik, o. Het blikken. Geblikker, o. Het blikkeren. Gebliksem, o. Het bliksemen. Geblink, O. Het blinken. Gebloemd, bn. en bijw. Gebloemte, o. Gebluf, o. Het bluffen. Gebocheld, bn. Gebod, o. -en. Geboe, o. Geboefte, o. Geboegd, bn. en bijw. ( Geboert (geboerte, boerenstand) Gebof, o. Het boffen. Gebom. o. Het bommen. Gebombam,o.Het bombammen. Gebons, o. Het bonzen. Geboomte, o. Geboor. o. Het boren. Geboord .(vd. van boorden en van GebOOrté,v.-n. (boren) bn. Geboortenreglster, o. Geboortig, bn. Geboren, bn. en bijw. Geborg, o.Het borgen, (pen)bn Geborneerd (beperkt, bekrom Geborrel, o. Het borrelen. Geborst (borsten hebben) bn. Geborstel, o. Het borstelen. Geborsteld, bn. en vd. Geborsten (gebersten, gebar-Gebots, o. (Sten) vd. GebOUW, o. -en; -tje, o. -s. Gebraad, o, gebraden. Gebrabbel (brabbelarij) o. Gebral, o. Het brallen. Gebrand, vd. en bn. Gebras, o. Het brassen. Gebrei, o. Het breien. Gebrek, o. -en; -jeo. -s. (v. Gebrekkelijk, bn. -er,-8t;-heid. Gebrekkig, bn. en bijw. - -st; -beid, v. Gebriescn, o. Het briescben. Gebrild, bn. Gebrod, o. Gebroddel (broddelarij) o. Gebroed (gebroedsel) o. (m.mv. Gebroeders en gebroederen, Gebroederscbap (de betrekking) o.; (Vereeniging van broeders) v. -schappen. Gebroedsel, o. -s. Gebroekt, bn. en bijw. Gebrom, o. Het brommen. Gebrouilleerd (in onmin) bn. Gebrui, o. Het bruien. Gebruik, o. -en. (v. Gebruike4jk, bn. -er, -8t;-heid, Gebruiken, bw. zw. ik gebruikte, heb gebruikt; gebruiker, m. gebruikster, v. Gebruis, o. Het bruisen. Gebrul, o. Het brullen. Gebuig, o. Het buigen. Gebuil. o. Het builen. Gebuild, bn. en bijw. Gebulder, o. Het bulderen. Gebulk, o. Het bulken. Gebult, bn. Gebuur, m. geburen. Gebuurschap, v. Gebuurte, v. -n. Gecommitteerde(gemachti2:de, afgevaardigde) m. -n. (bn. Gecompliceerd (ingewikkeld) Geconfedereerden (bondge-nooten) m.mv. (vd. Gecontrarieerd (tegengewerkt) Gecontrasigneerd (mede-on- derteekend) vd. Gecostumeerd (in zekere kleederdracht gedost) vd. Gedaagde, m. en v. -n. Gedaan, bn. Gedaante, v. -n. Gedachte, v. -n. Gedachteloos, bn. en bijw.-loo- zer, -loost; -heid, v. Gedachtenbeeld, o. -en. Gedachtengang, m. Gedachtenis, V. -sen; -je, O. -s. Gedachtenloop, m. Gedachtenwisseling, v. -en. Gedachtig, bijw. Gedamp, O. Het dampen. . Gedans, o. Het dansen. Gedarmte, o. Gedartel, o. Het dartelen. Gedauwel, o. Hetdauwelen. Gedaver, O. Het daveren. Gedecideerd (vastberaden) bn. Gedecoreerd (versierd, inzonderheid met een ordeteeken) bn. Gedegradeerd (verlaagd) bn. Gedeelte, o. -n. Gedeeltelijk, bn. en byw. Gedegen (zuiver) bn. Gedelegeerde (afgevaardigde; gemachtifirde) m. -n. Gedenkblad, o. -en; -boek, o. -en; -dag, m. -en; -naald, v.-en; -penning, m. -en; -rol, v. -len; -schrift, o. -en; -spreuk, v. -en; stuk, o. -ken; -teeken, o. -en en -s: -zuil, v. -en. Gedenken, bw. onr. zw. ik ge dacht heb «cedacht. .. Gedenkwaardig, bn. en byw. -er, -st.; of meer en meest -heid, v. Gedeporteerd (naar eene strafkolonie Kebracht)bn. (m. -n. Gedeputeerde (afgevaardigde) Gedetailleerd (omstandig) bn. Gedeun, o. |
Gedicht, O. -en; -je o. -s. Gedichtsel, o. -en en -s. Gediende, m. -n. (-heid, v. Gedienstig, bn, en bijw. -er,-8t» Gedienstige, m. en v. -n. Gedierte, o. -n. (gedyd. Gedöen, ow. zw. ik gedijde, ben Geding, o. -en. Gedisciplineerd (aan orde en tucht gewend) bn. -er, -st. G jdistingeerd (voornaam, fatsoenlijk) bn. -er-st. Gedobbel, o. Het dobbelen. Gedoe (hofstede, hoeve) o. Gedoen ook Gedoente (getier, leven, hoeve) o. Gedomicilieerd (gevestigd, woonachtig) bn. Gedommel, o. Het dommelen. Ook sehommel. Gedonder, o. Het donderen. Gedoogen, bw.zw. ik gedoogde, heb gedoogd; gedooging, v. Gedoogzaam, bn. -zamer, -st; -heid, v. Gedraaf, o. Het draven. Gedraal, o. Het draaien. Gedraal, O. Het dralen. Gedrag, o. Gedragen (zich) ww. st. ik gedroeg mij, heb mij gedragen; gedraginsr. v. (mv. gedragingen). Gedragslijn, v. Gedrang, o. Gedrelg, o. Het dreigen. Gedrentel O Het drentelen. Gedresseerd (afgericht) bn. Gedreun, o. Het dreunen. Gedribbel, O. Het dribbelen. Gedrink.'o. Het drinken. Gedrocht, o. -en; -je, o. -s. (v. Gedrochtelijk, bn. -er,st;-heid, Gedroom, o. Het droomen. Gedroppel, o. Het droppelen. Gedrulsch, o. Het drmschen. Gedruppel, o. Het druppelen. Geducht, bn. en bijw. -er, -st; Gedulvel, o. [-heid, v. Geduld, o. (-heid, v. Geduldig, bn. en bijw. -er, -st. Gedurende, bijw. en vz. Gedurig, bn. en bijw. -heid,v. -lijk, bijw. Geduurzaam, bn.; -heid, v. Geduw, o. Het duwen. Gedwaal, o. Het dwalen. Gedwarrel, o. Het dwarrelen. Gedwee, bn. -ër, -st; -heid, v. Gedweep, O. Het dwepen. GedWell, o. Het dweilen. Gedwing, o. Het dwingen. Gedwongen, bn. en byw. -er -st;-heid,v. Geef (te geef) bijw.nitdr. omniet. Geel,bn. en bijw. geler,-st;-heid. Geelachtig, bn. -er,-8t;-heid,T. Geelbek, m. -ken. Geelbleek, bn. Geelborstde, o. -s. Geelbruin, bn. Geelgleten, o. Geelgleter. m. -s. Geelgieterö, -en. Geelkeeltde, o. -b. Geelzucht, v. Geëmancipeerd (vrijgelaten, vrijjresteld) bn. Geöinployeerd (gebruikt; aangesteld) bn. v-n. Geëmployeerde (bediende) m. |
GEE
85
OEL
86
Geklaag, o. Het klagen. Geklad, o. Het kladden. Geklag.o. Geklank, o. Geklap, o. Het klappen. Geklapper, O. Het klapperen. Geklater, o. Het klateren. Geklauter, o. Het klauteren. Geklauw, O. Het klauwen. Gekleed, bn. -er, -at. Geklep, O. Het kleppen. Geklepper, o. Het klepperen. Gekles, o. Het klessi n. Geklets, o. Het kletsen. Gekletter, o. Het kletteren. Geklik, O. Het klikken Geklikklak, o. Gekllm, o. Het klimmen. Gekllng, O. Het klingen. Geklink, o. Het klinken. Geklok, o. Het klokken. Geklop, o. Het kloppen. Geklos, o. Het klossen. Geklots, o. Het klotsen. Geklnif, O. Het kluiven. GeklutS, o. Het klutsen. Geknaaff, o. Het knagen. Geknabbel, o. Hft knabbelen. Oftknal, o. Het knallen. GMlfap, o. Het knappen. GMfflarSlgeknersjo. Het knarsen. GJeknauw, o. Het knauwen. Geknetter, o. Het knetteren. Geknibbel, n. Hetknibbelsn. Gekniel, o. Het knielen. Geknies, o. Het kniezen. Geknljp, o. Het knijpen. Geknik, o. Het knikken. den. Geknikkebol, o.Hot knikkebol-Geknlkker, o. Het knikkeren. Geknip, o. Het knippen. Geknipoog. O. Het knipoogen. Geknoei, o. Het knoeien. Geknoop, O. Het knoopen. Geknor, O. Het knorren. Geknuffel, O. Het knuffelen. Geknutsel, o. Het knutselen. Gekoer, o. Het koeren. Gekoester, O. Het koesteren. Gekoeter, O. Het koeteren. Gekooterwaal, o. Gekolf, o. Het kolven. GekntyS, o. Het knijzen. Gekonkel, o. Het konkelen. Gekook, o. Het koken. Gekoppel. o. Het koppelen. Gekots. o. Het kotsen. Gekout, o. Het kouten. Gekraal, O. Het kraaien. Gekraak, O. Het kraken. Gekrab. o. Hetkrabben. Gekrabbel, o. Het krabbelen. Gekrak, o. Gekras, o. Het krassen. Gekrauw, O. Het krauwen. Gekriebel, o. Het kriebelen. Gekrlel. O. Het krielen. Gekrieuwel, O. Hot krieuwelen, Gekrflscll, o. Het krijscben. Gekriit, o. Het krijten. Gekrikirak, o. Gekrioel, O. Het krioelen. Gekroesd, bn. Gekrol, o. Het krollen. Gekronkcl, o. Het kronkelen. Gekrookt, bn. Gekrui. o. Het kruien. Gekruifd,bn. . Gekruimel. o. Het kruimelen. Gekruis, O. Het kruisen. Gekrul, o Het krullen. |
Gelid, o. gelederen. Geliefd, bn. -er, -st. Geliefde, m. en v. -n. Gelieven, m. mv. Gelieven (behagen) ow. oap. w. zw. het geliefde, heeft geliefd. GelHfstaffierd, bn. (bijw. Geluk, bn. -cr,-8t;-heid,v.-eUjk, Gelük, o. (geleken. Gelüken, ow. st. ik geleek, heb GelQkenis, v. -sen. Gelflkerwöze en -wüs, bijw. Gelijkhoekig, bn. GelQkjarig, bn. Gelfikkloppen, bw. zw. ik klopte -, hl b -geklopt. Gelükknippen, bw. zw.ik knipte -, heb -geknipt. Geiykkomen, ow. st.ikkwam -, ben -üt komen. Gelijkluidend, bn.; -beid, v. Gelijkmaken, bw.zw.ik maakte heb -j;einaakt. Gelijkmatig,bn. -er,-st;-heid,T. Gelijknamig, bn.; -heid, v. Gelükschaven, bw. zw. ik schaatile -, heb -geschaafd. Gelükslaan, bw. st. ik sloeg -, heb -geslagen. Gelijkslachtig, bn.; -heid,v. GelQksnijden, bw.st.ik sneed heb -gesneden. Gelijkstaan, ow.onr.st.ik stond -, heb -irestaan. Gelükbtaltig, bn. Gelfikstampen, bw. zw. ik stampte -, heb - gestampt. Gelijkstandig, bn. Gelijksteken, bw. st. ik stak heb -gestoken. (-,heb -gesteld. Gelijkstellen, bw. zw. ik stelde Gelijkstooten, bw. st. en zw. ik stiet en stootte - ,heb -gestooten. Gelijkstrijken, bw. st. ik streek -, heb -s:'streken. Gelüktijdig. bn.; -heid, v. Gelijkvloers, bijw. Gelijkvormig, bn.; -beid, v. Gelik, o. Het likken. Gelinieerd, bn. Gelisp, o. Het liapen. Gelispel, O. Het lispelen. GeUetje, o. -s. Gellig,bn.en bijw.-er,-8t;-heid,v. Gelling, v. hennepsoort. Geloei, o. Het loeien. Geloer, o. Het loeren. Gelofte, v. -n. Geloftenis, v. -aen. Geloken, bn. Gelol, o. Het lollen. Gelonk, o. Het lonken. Geloof, o. Geloofbaar, bn.-der,-st;-heid,v. Geloofelijk. bn. -er, -8t;-heid,v. Gelooffeartikel, O. -en en -s; -belijdenia, v. -sen; -brief, m. -brieven; -dwans, m.; -genoot, m. -en; -genoote, v. -^-geschil, o. -len; -held, m.-en;-leer, v.; -leven, o.; -punt, o. -en; -stuk, o. -ken; - verwant, m. -en; - verwante, v. -n; -vrijheid, v.;-zaak, v.-zaken. (-heid, v. Geloofwaardig, bn. -er, -st; Geloop, o. Het loopen. Gelooven, bw. zw. ik geloofde, heb geloofd. Geloovig, bn. -er, -8t;-heid, v. Geloovige, m. en v. -n. Geit (onvruchtbaar) bn. Geksclieren, ow. zw. ik gekscheerde, heb gegekscheerd;gek-scheerder, m. Gekskap, v. -pen. Gekucb, o. Het kuchen. Gekuier, O. Het kuieren. Gekuifd, bn. Gekuip, o. Het kuipen. Gekulscllt, bn. -er; -heid, v. Gekus, o. Het kussen. (ken. Gekwaak (gekweek) o.Het kwa-Gekwak, o. Het kwakken. Gekweek (gekwaak) o. Het kweken. (kweeken. Gekweek (opkweekerij) o. Het Gekweel, o. Het kwelen. Gekweest, O. Het kweesten. Gekwel, o. Het kwellen. Gekwetter, O. Het kwetteren. Gek wezel, O. Het kwezelen. Gekwül, o. Het kwijlen. Gekwpn, o. Het kwijnen. Gekwispel, o. Het kwispelen. Gelaarsd, bn. Gelaat, o.; -kenner, m. -kunde, v. -skleur, v. -strek, m. -ken. Gelach, o. Het lachen. Gelag (drinkgelag) o. -en. Gelak, O. Het lakken. Gelang, o. (Naar - van). Gelap, o. Het lappen. Gelasten, bw. zw. ik gelastte, heb gelast. Gela stigde, m. en v. -n. Gelaten (zich) WW. st. ik geliet mij, heb mij gelaten. Gelaten, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Gelatine (dril, gelei,verdikt Geld, O. -en; -je, o. Geldelijk, bn. Geldeloos, bn. -loozer, -loost. Gelden, OW. st. ik gold, heb gegolden. Geldig, bn. -er, -st; -heid, v. Geldscliieter,m.-s;-schieting,v. Geldslaan. o. Geldswaarde, v. Geldswaardig, bn. Geldzuchtig, bn. -er, -st. Gele. o. Het geel. Gelederen, o. mv. Van gelid. Geleding, v. -en. Geleen, o. Het leenen. (-heid,v. Geleerd, bn. en bijw. -er, -st; Geleerde, m. en v. -n. Gelees, o. Het lezen. Gelegen, bn. -er, -at. Gelegenheid, v. •releq-enheden. Gelegenheidsgedicht, o. -en; -preek, v. -en; -vers, o. -verzen. Gelei (gestold nat, lil) v. -en. Geleiachtig, bn. -er. Geleibiljet, o. -ten. Geleibrief, m. -brieven. Geleide o. (-heid, v. Geleidelijk, bn. en bijw.-er,-st; Geleiden, bw.zw.ik geleidde,heb geleid; geleider, m.geltiding, v. geleidster. (en starren. Geleidster en -star, v.-sterren Geleigeest, m. -en. Geleigeld, o. -en. (Jeleitaart, v. -en. Gelek, o. Het lekken. Gelei, o. Het lellen. Gelen, ow. zw. ik geelde, heb en ben segeeld. Gelep, o. Het leppen. Geletterd, bn.; -heid, V. Geleuter, O. Het leuteren, |
GEL
87
Gelui, o. Het luiden. Geluld, o. -en; -je, o. -s. Geluier, o. Het luieren. Geluimd, bn. Geluister, O. Het luisteren. Geluk, o.; -je, -s. (is gelukt. Gelukken, ow. zw. het gelukte. Gelukkig, bn. -er,-8t;-lijk,biiw. Gelukkigerwijze en -wüs, bijw. Geluksbode, m. en v.-n^godin, v. -nen; -kind, o. -eren; -ster en -star, v. -sterren en -starren; -vogel, m. -s; -zon, v. Gelukwensch, m. -en. Geluk wen schen, bw. zw. ik wenscbie geluk, beb gelukge-wenscht; gelukwenscber, m. ge-lukwenscbing, v. Gelukzalig, bn. -er,-st; -beid, v. Gelukzoeker, m. -s. Gelurk, o. Het lurken. Gelusten, onp. w. zw. bet ge- lustte, beeft gelust. Gemaal, O. Het maaien. Gemaakt, bn. -er, -St; -beid, v. Gemaal (echtgenoot) m. -a -en gemalen. Zie ook Gemalin, v. Gemaal (gezanik) o. Het malen. Gemaal, o.(Gemaal en geslacht). Gemaan, O. Het manen. Gemacht. o. Gemachtigde, m. en v. -n. Gemak, o. -ken; -je, o. -s. Gemakkelijk, bn. en byw.-er, -st; -beid, v. Gemakshalve, bijw. Gemal, o. Het mallen. Gemalin (gade) v. -nen. Gemangel, o. Het mangelen. Gemanierd, bn. -er,-st;-heid,v. Gemanteld, bn. Ge mar, o. getalm. (bn. Gemarineerd (zurig ingemaakt) Gemartel, o. Gemaskerd, bn. Gemaskeerd (gemaskerd; verbloemd, bewimpeld) bn. Gematigd, bn. -er, -st; -beid, v. Gemauw, o. Het mauwen. Gember, v. Gemeen, bn. en bijw. -er, -st. Gemeen (het) (de lage volksklasse) o. (in. en v. -n. Gemeenebest, o. -en; -gezinde. Gemeenheid, v. -heden. Gemeenlijk, bijw. Gemeenschap, v. -pen. Gemeenschappelijk, bijw. Gemeenslachtig, bn.; -beid, v. Gemeensman, m. -lieden. Gemeente, v. -n. Gemeentenaar. m. -naren. Gemeenzaam, bn. en by w. gemeenzamer, -st; -beid, v. (len. Gemeesmuil, o. Hetmeesmui-Gemeet, o. (-beid, v. Gemelijk, bn. en bijw. - er, -st; Gemelk, o. Het melken. Gemengel, O. Het mengelen. Gemergd, bn. Gemerkt, bn. ook vw. in den zin van; naardien, aancezien. Gemet (een vlaktemaat) o. en. Gemetsel, o. Het metselen. Gemiauw of Gemlaauw,o.Het miauwen. Gemiddeld, bn. en bijw. Gemijmer, o. Het mijmeren. Gemfiterd, bn. Gemis, o. |
Gemoed, o. -t-ren. (-St; -heid,v. Gemoedelijk, bn. en bijw. -er, Gemoédig, bn. en bijw. Ook ge-moeg, zacht. Gemoeg. Zie Gemoedig. Gemoedsaandoening, v. -en; -aard, m.; -beweging,v.-en;-bezwaar, o. -bezwaren; -gesteldheid, v.; -leven, o.; -rust, v.; -stemming, v. (tegemoet. Gemoet, o. alleen gebruikel. in: Gemoffel, o. Het moffelen. Gemok, o. Het mokken. Gemokkel, o. Het mokkelen. Gemompel, o. Het mompelen. Gemopper, o. Het mopperen. Gemor, o. Het morren. Gemors, o. Het morsen. GemS, v. gemzen; -je, o. -s. Gemuit, o. Uet muiten. Gemurmel, o. Het murmelen. Gemutst (geluimd) bn. Gemzeleer en Gemzenleer,o. Gemzeleeren en Gemzenlee- Gemzenhaar, o. [ren,bii. Gemzenjacht, v. Gemzenjager, m. -s. Genaai, o. Het naaien. Genaakhaar,bn.-der,-8t;-heid,v. Genaamd, bn. Genade, v. (-beid, v. Genadig, bn. en bijw. -er, -st; Genaken, ow. zw. ik genaakte, ben jrenaakt. Gênant (persoon, die denzelfden voor- of doopnaam voert) m. en v. -en; v. ook genante. (bijw. Gênant (lastig, hinderlijk) bn.en Gendarme (gewapend man of ruiter ter handhaving van de openbare veiligheid) m. -s. Gendarmerie (het korps gendarmen) v. Gene (gindsche) aanw. vnw. Gêne (druk, verlegenheid) v. Genealogie (geslachtrekening, geslachtreyister, stamboom) v. Genealogisch (geslachtrekenkundig; in den vorm van een geslachtregister) bn. en bijw. Genebd, bn. Geneeren (hinderen,storen)bw. Geneesbaar, bn. Geneesheer, m. -en; -kracht,v.; -kunde, v.; -kundige, m. -n; -kunst, v.; -middel, o. -en. Geneeslijk en geneselijk, bn. -er, -st. (v. -wijzen. Geneeswijze en geneeswijs. Genegen, bn. -er, -st; -heid, v. Geneigd, hu. -er, -st; -beid, v. Generaal (veldheer) m. -s. Generaal (algemeen) O.; ook:bn. en bijw. Generaal-majoor, m.-majoors. Generaalschap, o. (king) v. Generalisatie (alsremeen ma- Generalissimus (opperbevelhebber over een lexer) m. Generaliteit (de Siezamenlijke veldheeren van een lesrer) v. Generaliteitslanden 'land-streken.die niet tot de Vereenig-de Zeven Provinciën behoorden, maar rechtstreeks door de AUe-meene Staten werden bestuurd) o.mv. Generatie (seslachtsvoortplan-ting; ook de gelijktijdig levende menschen) v. ^eneratiën en generaties (geslachten). |
Genereeren (voortbrengen, telen, verwekken) bw. Generen (zich) (zich onderhouden) ww.ik geneerde mü,heb mij gegeneerd. Genereus (mi]ddadig,grootinoe-dig, edelmoedig) bn. genereuzer, genereust. Generositeit (edelmoedigheid; mildheid) v. Genet, o. -ten; eeue kleine soort van Spaanscae paarden. Genetkat (Civetkat) v. -ten. Geneuglük, bn. en bijw. -er,-8t; Geneugte, v. -n. [-beid, v. GeneuT(getalm) o. Geneurie, o. Het neuriën. Geneusd, bn. Genezen, bw. ow. st. ik genas,ik heb en ben genezen; genezing,v. Geniaal (oorspronkelijk, vol geest) bn. en bijw. genialer, -st. Genialiteit (vroolykheid, oorspronkelijkheid, sterkte van geest) v. soon) o. -ën. Genie (vernuft en vernuftig per- Genie (krijgsbouwkunst) V. Geniep, O. (in 't geniep bijw.uitdrukking, dat is: heimelijk,' verborgen). Geniepig (in 't geheim kwaad bedrijvende) bn. -er,-st;-heid,T. Geniepigerd, m. -s. Genies, o. Het niezen. Genieten, bw. st. ik genoot,heb genoten;genieter,m.genieting,v. Genjjg, o. Het nijgen. Genijp, o. Het nijpen. Genik, O. Het nikken. Genitaliën (teeldeelen) mv. Genitivus(tweede naamval) m. Genius (beschermgeest, beschermengel) m. geniën. Genoeg, bijw.; -doening, v. Genoegen, o. -s. Genoegen (zich) ww.zw. ik genoegde mij, heb mij genoegd. Genoeglijk, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v. (-beid, v. Genoegzaam, bn. en bijw. Genoffel (anjelier) v. -s. Genomen, vd. en vw. Genood. lt;». IIquot;t nooden. Genoodig, O. Het noodigen. Genoodigde, m. en v. -n. Genoop, O. Hquot;t nopen. Genoot, m. -en. Genoote, v. -n. Genootschap, o. - pen. Genootschappelijk, bn. Genootschapsjaar, o. -jaren. Genot, o. Genre (geslacht, soort) o. Genst (brem) v. Gent (mannetjeagans) m. -en. Gent (zekere stad) o.; Gentenaar, m. Gentsch, bn. Gentiaanwortel, m. Gentilhomme (edelman, adellijke; een wellevend man) m. -s. Gentleman (fatsoenlek man) i mv. gentlemen). Gentry (fatsoenlijke lieden) v. enkelvoud. Genua (eene stad) o. Genuees (een uit Genua) m. Ge-uueezen; Genueesch, bn. Genuflexie (kniebuiging) v. Genugte, v. -n. Genulteit (echtheid, onver-valschtheid) v. |
88
GEO
Gepooi, o. Het pooien.
Gepook, o. Het pooken. Gepoorterd, bn.
Gepoot, o. Het pooten.
Gepopel, o. Het popelen.
Gepor, o; Het porren.
Geposeerd (bedaard) bn.-er,-st. Gepousseerd (voortgeholpen) Gepraal, O. Het pralen. (bn. Gepraat, o. Het praten. Geprach, o. Het prachen. Gepreek, o. Het preeken. Gepresseerd, bn. gebruikelijk
in: - zijn, haast hebben.
Gepreutel (gepruttel) o. Het
preutelen.
Geprevel, o. Het prevelen. Geprik, o. Het prikken. Geprikkel, o. Het prikkelen. Geproel, o. Het proeven. Geproest, o. Het proesten. Gepromoveerd quot;(tot den doctorsgraad bevorderd) bn. Gepromoveerde, m. -n. Gepronk, o. Het pronken. Geprop, o Het proppen.
Geprtnl, O. Het pruilen. Gepruttel, o. Het pruttelen. Geput, o. Het puffen. Gepurperd, bn.
Geraakt, vd. en bn.; -beid, v. Geraamte, o. -n.
Geraas, o. Het razen.
Geraaskal o. Het raaskallen. GeratrtDel. o. Het rabbelen. Geraden, bn.
Gerafel, O. Het rafelen. Geraffineerd (gezuiverd-, ook:
doortrapt) bn.
Gerak (dienst, gemak) o. Gerakel, o. Het rakelen. Geraken, ow. zw. ik geraakte,
ben geraakt.
Gerai,o. Het rallen. Geramasseerdi forscb,Kespierd) Gerammei, o. Het rammeien. Gerammel, o. Het rammelen. Gerand, bn.
Geranium (zekere plantensoort,
ooievaarsbek genaamd) m. -s. Geransel, o. Het ranselen. Gerant (verantwoordelijk be
heervoerder) m. -s.
Gerasp, O. Het raspen.
Geratel, o. Het ratelen. Gerecht rn gerichtlrrchtbank)
o. gerechten en gerichten. Gerecht (spijs) o. -en; -je, o. Gerecht, bn. -er,-st; -elijk,bijw. Gerechtig, bn. -er, -st; -beid,' Gerechtigd, bn.
Gerechtigen, ow.zw. ik gerechtigde, heb gerechtigd. Gerechtshode, m. -n; -dag, m. -en; -dienaar, m. -dienaren e'n -dienaars; -hof,o. -hoven;-zaak, v. -zaken.
Geredder, O. Het redderen. Gereed, bn. en bijw. -er, -st;
-eliik. bijw. -beid, v. Geréedleggen.bw.zw. ik legde, (leide)gereed, heb gereedgelegd. Gereedliggen, ow. at. ik lag gereed, heb gereedgelegen. Gereedmaken, bw.zw.ik maakte gereed, heb gereedgemaakt. Gereedschap, o, -pen. Gereedstaan, ow,onr, st. ik stond gereed, heb gereedgestaan quot;Gereeozetten, bw. zw. ik zette gereed, heb gereedgezet.
Gereformeerd (hervormd) bn. Gereformeerde, m. en v. -n. Geregeld, bn. -er, -st; -heid,v. Gerei (gereedschap) o.
Gereide (gerei; ook: paardentuig)©. -n.
Gereis, O, Het reizen.
Gerek, o. Het rekken.
Gereken, o. Het rekenen.
Gerei, o. Het rellen. Geremplaceerd (vervangen
door een ander) vd.
Geren, o. Het rennen. Gerenommeerd (vermaard) bn. Geresolveerd (onvervaard,kort
van stof) vd. en bn. Geretireerd (afgezonderd; teruggetrokken) bn.
Gereutel, o. Het reutelen. Gerevel, o. Het revelen. Gerfkamer (kleedkamer der
priesters) v. -s.
Gerfschaaf, v. -schaven.
Gergel ook: girgel (keep,inker-
ving) m. -s (kuipersw.).
Geribd, bn.
Gericht, Zie Gerecht.
Gerief, o. (-beid, v.
Geriefelijk, bn. en bijw. -er, -st; Gerieven, bw.zw. ik geriefde, he-b geri( fd. (tuig.
Gerü, o. Het rijden; ook wel: rij-Gerijg, O, Het rijgen.
Gerüm, o. Het rjjmei,. Gerikkekik, gerikketik en gerikkik (het kwaken der kik-vorschen) o. (-beid v.
Gering, bn. en büw. -er, -st Geringachte*,bw.zw. ik achtte gering, heb geringgeacht; ge-Geringd, bn. [ringachting v. Geringschatten, bw. zw. ik schatte gering, heb geringgeschat; geringschatting, v. Gerinkel, o. Het rinkelen. Gerinkink, o. Het rinkinken. Gerist, bn.
Gerit, o.
Geritsel, o.
Germaan (oud-Duitscber) m. Germaansch (oud-Duitsch) bn.
(o. alszn.). (o. -n.
Germanisme{Dnitsch taaleigen) Germanist, m. -en.
Germinal (maand der ontkie-ming.van 21 Maart tot lOApril) Germineeren (broeien, ontkiemen, dreigen uit te barsten) ow. Gerochel, o. Het rochelen, [m. Geroei. o. Het roeien.
Geroem, o. Het roemen. Geroep, O. Het roepen.
Geroer, O. Het roeren. Geroezemoes, o.
Geroffel, o. Het roffelen. Gerokt, bn.
Gerol, o. Het, rollen. Gerommel, o. Het rommelen. Geronk, o. Het ronken. Geronnen (dik geworden, gestold) bn.
Gerook, o. Het rooken.
Geros, O. Het rossen. Geroutineerd (geoefend, bedreven, vlug, glad, uitgeslapen, doorkneed,ervaren) bn. Gerridon, m. -s.
Gerst ook garst, v. Gerstebier, o.; -brij, v.; -brood, o. -en; -drank, m. -en; -meel, o.; -nat, o.; -pap, v.; -water, o.
Geocentrisch, (waarbij de aarde
als middelpunt voorkomt) bn. Geodesie (land- of vcldverdee-linjc) v.
Geodetiscll, bn. m byw. van of betrefftnde of op de vrijze der geodesie.
Gcognosie (bergkunde) v. Geogncst (bergkundipe) m. -en. Geograaf (aardrijkskundige) m.
geografen.
Geograrhie (aardrijkskunde) v, GeograplllSCh(aardrijkskundig) bn. (aardkunde) v.
Geologie (algemecne aardleer, Geolcglsch (aardleerkundig)bn.
en bijw. (oiogen.
Geolcog (aardlperkundige)m.ge-Gecmeter (landmet tkundige) m. -s. (aardmeting) v.
Geometrie (landmeetkunde, Geometriscll (landmeetkundig,
meetkunstig) bn.
Geoogd., bn. metoogen.
Gecord, bn. van 0«. ren voorzien. Geoorloofd, bn. -er, -st;-h(id,v. Georgel, o.
Geostatica (evjnwicbtsleer der
vaste lichamen) v.
Gepaai, o. Ii(t paaien.
Gepaar, o. Het paren.
Gepaard, bn.
Gepak, o. Het pak kt n, Gepalrrd, bn.
Gepap. o. Het pappen. Gepareld, bn.
Geparenteerd (vermaagschapt) Geparfumeerd (giurig, welriekend) bn. (bn. Geparodieerd (op eene brspot
telijke wijze na^( bootst) vd. Gepas, o. Het passtn. Gepasporteerd (ontslagen, met
pa8) 0(gt;it wlt;gg(zonden) Dn. Gepast, bn. lt; n bijw. -er,mef st
-beid, v. (zien) bn,
Gepat(-nteerd(van patent voor Gepank, o.
Gepeesd, bn.
Gepeil. O. Het peilen.
Gepeins, o. Het piinzen. Gepen, O. Het p* nnen.
Gepers, o. Het persen.
Gepet, bn.
Gepeupel, o.
Gepeur. o. Het peuren. Gepeuter, o. Het peuteren. Gepeuzel,o. Het peuzelen. Gepiep, o. Het piepen.
Gep;,nd, vd. en bn.
Gepilt.'o'.'Htt pikken. Gepimpel, o. Het pimpelen. Gepiqueerd tbelefdigd,geraakt) Geplaag, o. Het plagen. [bn, Geplak, o. Het plakken. Geplas, o. Het plasse n. Gepleister. o. Het pleisteren. Gepleit, o. Het pleiten. Geplekt, bn.
Geplet, o. Het pletten. Geplomp, o. Het plompen. Geplooi, o. He t plooien. Gepluimd, bn.
GepluiS, o. Het pluizen. Gepluk, o. Het plukken. Geplunder, o. Het plunderen. Gepoch. o. Het pochen. Gepoeder jast, bn.
Gepof, o. Het poffen.
Gepomp, o. Het pompen.
89
GES
Geruclit, «l -en; -je, o. -s. Gerugd, bn. Geruik, o. Het ruiken. Genül, o. Het ruilen. Geruim(in een geruimen tijd)bn. Gernlscll, o. Het ruischen. Gerulfc (met ruitjes gewerkt, ruitsgewijze) bn. GerUK, o- Het rukken. Gerundium (vorm van een La-tünsch werkwoord met de be-teekenis van den 2den, 3den, 4den of 6den naamval der onbepaalde wjjs) o. Gerust, bn. en bijw. -er,mee8t -el0k,bgw.; -beid, v. Geruststellen,'bw.zw. ik stelde gerust, beb gerustgesteld; geruststelling, v. Geruststellend, bn, Gerw (zeker kruid) v. Gesabel, o. Het sabelen. Gesammel, o. Het sammeleu. Gesar. e. Het sarren. Gesatineerd, bn. Gesaus, o. Geschaaf, o. Het schaven. Geschaak, o. Het schaken. Geschaard, bn. en büw. Geschaclier, o. Het schacheren. Geschaduwd, vd. Geschake erd, bn. Geschal, o. Geschapen, bn. Gescharrel, o. Het scharrelen. Geschater, o. Het schateren. Gescheept, bn. Geschel, o. Het schellen. Gescheld, o. Het schelden. Geschemer, o. Het schemeren. Geschenk, o. -en; -je, o. -s. Geschep, o. Het schoppen. Gescherm, o. Het schermen. Geschermutsel, o. Het schermutselen. Gescherts, o. Het schertsen. Geschetter, o. Het schetteren. Gescheur. o. Het scheuren. Gescheurd, bn. Geschiedboek, o. -en. Geschieden, ow.zw. het geschiedde. is geschied. Geschiedenis, v. -sen; -je, o.-s Geschiedkunde, v. Geschiedkundig, bn. Geschiedkundige, m. -n. Geschiedrol, v. -Ier.. Geschiedschrijver, m. -s. Geschiet, o. Het schieten. Geschik, o. Geschikt, bn. -er, st; -beid, v. Geschil, o. -len; -Jetje, o. -s.-Geschimmeld, bn. Geschimp, o. Het schimpen. Geschitter, O. Het Schitteren. Geschoffel, O. Het schoffelen. Geschoft, bn. een sterk-paard. GeSChok, o. Het schokken. Geschommel, o. Het f-ohom-melen. Geschongel, o. Het schongelen. Geschoofd (inschoven gezet)bn. GeschOOi, o. Het schooien. Geschoor, o. Het schoren. Ook: gespuis. GeSChop. o. Het schoppen. Geschoren, vd. van scheren. Geschorst, vd. var schorsen. Geschraap, O. Het schrapen. Geschrans, O. Het schransen. Geschrap, O. Het schrappen. |
Geschreeuw, o. Het schreeuwen. Geschrei, O. Het schreien. Geschrift, o. -en; -je, o. -s. Geschrijf, O. Het schrüvcn. Geschrot), o. Het schrobben. Geschrok, o. Het schrokken. Geschrol, O. Het schrollen. Geschubd, vd en bn. Geschud, o. Het schudden. Geschuier, o. Het schuieren. Geamp;ChUif, O. Het schuiven. Geschuifel, O. Het schuifelen. Geschuim, o. Het schuimen. Geschurk, o. Geschut, o. Geschuur, o. Het schuren. Gesidder, O. Het sidderen. Gesignaleerd, vd. en bn. Gesis, o. Het sissen. Gesitueerd (gelegen) bn. Gesjor, o. Het sjorren. Gesjouw, o. Het sjouwen. Geslaaf, o. Het slaven. Geslaagd, bn. Geslabher, o. Het slabberen. Geslacht (familie, suort) o. -en. Geslacht (s'acht) o. Geslachtsboom en geslachtboom, m. -en. (lyst, v. -en. Geslachtslijst en geslacht-Geslachtsnaam en geslacht- naam, m. -namen. Geslachtswapen en geslachtwapen, o. -s. Geslagen, bn. Gesleep, o. Het sleepen. Geslemp, o. Het slempen. Geslenter, o. Het slenteren. Geslepen, bn. -er, -st; -heid, v. Gesleur, o. Het sleuren. Geslier, o. Het slieren. Geslijp, o. Het slijpen. Geslfnger, O. Het slinseren. Geslobber, o. Het slobberen. Geslof, o. Het sloffen. Geslongel ofgeslungel, o. GeslOOI, o. Het slooven. Gesloop, o. Het sloopen. Geslorp, o. Het slorpen. Gesloten, bn. -er, -st; -heid, v. Gesluik, o. Het shaken. Gesluimer, o. Het sluimeren. Geslurp, O. Het slurpen. Gesmaal, o. Het smalen. Gesmak, O. Het smakken. Gesmeek, o. Het smeekcn. Gesmeer,o. Het smeren. Gesmljde (allerlei sieraad uit metaal, ook uit parelen en edel-gesti enten) o. Gesmijdig, bn. -er, -st; -heid, v. Gesmüt, o. Het smyten. Gesmokkel, o. Het smokkelen. Gesmook, O. Het smoken. Gesmui, O. Het smullen. Gesnaard, bn. Gesnap, o. Het snappen. Gesnater, o. Het snateren. Gesnauw, O. Het snauwen. Gesneden, vd. van snüden. Gesnedene iontmande) m. -n. Gesny, o. Het snijden. Gesnik, o. Het snikken. Gesninper, o. Het snipperen. Gesnoef, o. Het snoeven. Gesnoei, O. Het snoeien. Gesnoep, O. Het snoepen. Gesnor, o. Het snorren. Gesnork, o. Het snorken. Gesnotter, o. Het snotteren. |
Gesnuf, o. Gesnuffel, o. Het snuffelen. Gesnuif, O. Het snuiven. Gesnuit, o. Het snuiten. Gesnurk, o. Het snurken. Gesoebat, o. Het soebatten. Gesoes, o. Het soezen. Gesol, o Het sollen. Gesop, o. Het soppen. Gesorteerd (uitgezocht) bn. Gesp, m. -en; -je, o. -s. Gespalk, O. Het spalken. Gespan (span) o. Gespartel, o. Het spartelen. Gespat, o. Het spatten. Gespeel, o. Het spelen. (mv. Gespelen (speelmakkers)m.en v. Gespen, bw. zw. ik gespte, heb gegespt; gesping, v. .Gespenfabriek, v. -en. Gespenmaker, m. -s. Gespierd, bn. -er, -st; -heid. Gespikkel, o. Het spikkelen. Gespikkeld, bn. Gespin, o. Het spinnen. Gespit, o. Het spitten. Gespoel. o. Het spoelen. Gespook, o. Het spoken. Gespoord, bn. Gespot, o. Het spotten. Gespouw. o. Het spouwen. Gespouwen, vd. van spouwen. Gespreeuw (gespot) o. Gesorek, o -ken; -je, o. -s. Gesprenkel, o. Het sprenkelen. Gesprenkeld, bn. Gespring, o. Het springen. Gesprokkei, o. Het sprokkelen. Gespuis, o. Gespuit, o. Het spuiten. Gespuw, o. Het spuwen. Gest Isist) v. Gestaald, bn. Gestadig, bn. en bijw, -er, -at; -heid, v. -lijk, bijw. Gestalte, v. -n Gestaltenis, v. Gestamel en gestamer, o. Het stamelen. Gestamp, o. Het stampen. Gestampvoet, o. Het stampvoeten. Gestand, bn. alleen gebruikelijk in; gestand doen,gcstand blijven. Gestap, o. Het stappen. Gestapel, O. Het stapelen. Gestamd, bn. Gestarnte,o. = Gestemd, Gesternte. Gestationneerd (geplaatst) bn. Geste (gebaar) v. -s. Gesteek, o. Het steken. Gesteen. O. Het stenen. Gesteente, o. -n. Gesteentonkenner, m. -s. Gesteiger, o. Het steigeren. Gestel, o. -len; -letje, o. -s. Gesteld, bn. Gestelélheid, v. gesteldheden. Gesteltenis, v.-sen. (gegest. Gesten, ow.zw. het gestte, heeft Gestemd en gestamd, bn. Gesternte en gestarnte, o.-n. Gesteun, o. Het steunen. Gesticht, O. -en; -je, o. -s. Gesticulatie (gebaar, handbeweging) v. -tien en -ties. Gesticuleeren (gebaren maken, inzonderheid met de handenlow. Gestie (beheer, bpwindvoering)v. Gestijf, o. Het sty ven. Gesting of gisting, v. |
GES
90
Gestip, o. Uei stippen. Gestippel, O. Het stippelen. Gestoei, o. Het stoeien. Gestoelte, o. -n. Gestof, o. Het stoffen. Gestof (gesnoef) o. GestofFeerd(van kleeden en gordijnen voorzien; opgesierd, getooid; wordt ook wel, doch verkeerdelijk. gebruikt voor: gemeubeld) bn. Gestommel, O. Het stommelen. GestOOf, o. Het stoven. Gestoofd, bn. GestOOt, o. Het stooten. Gestop, o. Het stoppen. Gestorm, O. Het stormen. Gestotter, O. Het stotteren. Gestreel, O. Het streelen. Gestreept, bn. Gestreng, bn. enbijw. -er,-st; -elijk, bijw. -beid, v. Gestribbel, o. Het stribbelen. Gestrijk, O. Het strijken. Gestnk, o. Het strikken. Gestrikt, bn. Gestrompel, o. Het strompelen. GestrOOi, o. Het strooien. Gestrook (gestreel) O. Gestropt, bn. Gestralkel, o. Het struikelen. Gestudeerd, bn, Gestuif, o. Het stuiven. Gestuur, o. Het sturen. GeSuf, o. Het suften. Gesuis, o. Het suizen. Gesukkel, O. Het sukkelen. Gesul, o. Het sullen. Gesus, o. Hes sussen. Getabbaard en petabberd (met eenen tabbaard) bn. Getakt, bn. Getal Iten getale van) o. -len. Getalm, o. Het talmen. Getand, bn. Geteeken. O. Hot teekenen. Geteekend, bn. Geteem, o. Het temen. Getemperd, bn. Geteut, o. Het teuten. Geteuter, o. Het teuteren. Getier, o. Het tieren. Getü (het vallen en wassen van bet water) o. Getik, o. H( t tikken. Getimmer, o. Htt timmeren. Getimmerte, o. -n. Getintel. o. Het tintelen. GetJeuter, o. Hettjeuteren van de vogelen. (gelen. Getjilp, o. Het tjilpen van de vo-Getob, o. Het tobben. Getoet, o. Het toeten. Getogen, vd. van 't verouderde tiegen. Getokkel, o. Het tokkelen. Getol, o. Het tollen. GetommeKgedruisch, rumoer)o. Getongd, bn. Getoover, o. Getorn. o. Getouw (weverswerktuijr) o.-en. Getraan Jgescbrei) o. Van Traan. Getralied, bn. Van Tralie. Getrantel, O. Het trantelcn. Getrap, o. Het trappen. Getrappel, o. Het trappelen. Getravesteerd (belachelijk in gekleed; vermomd) bn. |
Getrek, O. Het trekken. Getreur, o. Het treuren. Getreuzel, o. Het treuzelen. Getrippel, O. Het trippelen. Getriptrap, o. Getroef, o. Het troeven. Getroetel, o. Het troetelen. Getrom, o. Het trommen. Getrommel, o. Het trommelen. Getroost, bn. Getroubleerd (met wel bü bet hoofd) bn.; -beid, v. Getrouw, bn. -er, -st; -elijk, bijw. -beid, v. -igheid, v. Getuigd, bn. Van Tuig. Ook vd. van Getuigen. Getuige, m. en v. -n. Getuigen, bw.zw. ik getuigde, heb getuigd; getuigenis o. en v. getuigenverhoor, o.; getuigschrift, o. Getuimel, o. Het tuimelen. Getuit, o. Het tuiten. Getulband, bn. Van Tulband. Getuur, o. Het turen. Getwi)fel,o. Het twijfelen. Getwist, o. Het twisten. Geul, v. -en; -tje, o. -s. Geur, m. -en; -tje', o. -a. Gejjren, ow.zw. ik geurde, heb gegeurd; geurstof, v. Geurig, bn. -er, -st; -beid, v. Geürm, O. Het urmen. Geus (bedelaar) m. geuzen. Geus (vlag) v. geuzen; -je, o. s. Gevaar (hachelijke kans) o. ge-Gevaar, O. Het varen. [varen. Gevaarlük, bn. -er, -st; -heid,v. Gevaarte, o. -n. Gevaarvol, bn. (pokstof) bn. Gevaccineerd(ingeënt met koe-Gevader, in. -s; -schap, o. Geval, o. -len; -letje, o. -s. Gevallen, ow.st. het geviel, is gevallen. (-beid, v. Gevallig , bn. en bijw. -er, -st; Gevangen, bn. Gevangenbewaarder, m. -s. Gevangene, m. en v. -n. Gevangenhuis, o. -huizen. Gevangenis, v. -sen. Gevangennemen, bw. st. ik nam gevangen, heb erevangenge-nomen; gevangenneming, v. Gevangenschap, v. Gevangenzetten, bw. zw. ik zette Kevan!ïen,heb «evangenge-gezet; gevangenzetting, v. Gevangenzitten, ow. st. ik zat grevaniren, heb gevangengezeten. Gevankelijk, bijw. Gevat (geslepen, scherpzinnig) bn. en bijw. -ter, -st; -heid, v. Gevecht, o. -en. Gevederd, bn. met vederen. Geveeg, o. Het vegen. Geveins O. Het veinzen. Geveinsd, vd. en bn.; -beid, v. Geveinsde, m. en v. -n. Gevel, m. -s; -tje, o. -s. Geven, bw. st. ik gaf. heb kpsc-ven; geefster, v. gever, m.. Gevensgezind, bn.; -heid, v. Geverseerd (ervaren, bedreven) G®Vest, o. -en. [bn. GeVul, o. Het vijlen. Gevil, o. Het villen. Gevit, o. Het vitten. Gevlag. o. Het vlaggen. Gevlakt, bn. Gevlamd, bn. |
Gevleesd, bn. Gevlei, o. Het vleien. Gevlekt, bn. Gevlerkt (gevleugeld) bn. Gevleugeld(van vleugelen voorzien) bn. Gevlieg, o. Het vliegen. Gevloek, o. Het vloeken. Gevoed, bn.; -heid. v. Gevoedsterd (vetgemaakt) bn. Gevoeg, o. (-heid, v. Gevoeglijk bn. en bijw. -er- st; Gevoel, o. Gevoelen, o. -s. Gevoelen, bw. OW. zw. ik gevoelde, heb gevoeld. (-beid, v. Gevoelig, bn. en bijw. -er, -st; Gevoelsleven, o.; -zenuw, v. -en; -zin, m. Gevogelte, o. GevolgjO. -en. Gevolglijk, vw. Gevolgtrekking, v. -en. Gevolmachtigde, m. -n. Gevonkel, o. Gevorkt, bn. Gevouw, o. Het vouwen. Gevraag, o. Het vragen. Gevrij, o. Het vrijen. Gevuur, o. Het vuren. Gewaad, o. gewaden. Gewaagd, bn. -er, -st; -beid, v. Gewaai, o. Het waaien. Gewaak, o. Het waken. Gewaand, bn. Gewaarworden, bw.st. ik werd gewaar, ben gewaargeworden. Gewaarwording, v. -en. Gewag, o. (heb gewaagd. Gewagen, ow.zw. ik gewaagde. Gewaggel, o. Het waggelen. Gewalm, o. Het walmen. Gewals. o. Het walsen. Gewandel, o. Het wandelen. Gewangd, bn. Gewapend, vd. en bn. Gewapenderhand, bijw. Gewapper, o. Het wapperen. Gewar, o. Het warren. Gewarrel, O. Het warrelen. Gewas (plant, ook: uitwas aan bet lichaam) o. -sen; -je, o. -s. Gewasch, O. Het wasschen. Gewasschen (gereinigd) bn. Gewassen (gegroeid; gestegen) Gewaterd, bn. [bn. Gewatteerd (gevoerd of opgevuld met watten) bn. Gewauwel, o. Het wauwelen. Geweef, o. Het weven. Geweeg, o. Het wegen. Geweek, o. Het weeken. Geweeklaag, o. Het weeklagen. Geween, o. Het weenen. Geweer, o. geweren; -tje, o. -b. Gewei en geweide (hoornen der herten; ook: het ingewand van wilde dieren) o. Geweld, o. {v. Gewelddadig, bn.-er, -st;-beid. Geweldenaar, m. -naars en -naren. Geweldenaarster, v. -s. Geweldenares, v. -sen. GeweldenarQ, v. -en. Geweldig, bn. -er, -st. Geweldiger, m. -s; dit woord komt slechts voor in samenstellingen: b.v. kapitein-geweldiger, provoost-geweldiger. Geweldlgerhand, bijw. |
91
GIB
Gewelf, o. gewelven; -je, o. -s. Gewemel, o. Het wemelen. Gewend, vd. van wennen, gewennen; alsook van wenden. Gewenk, o. Het wenken. Gewennen, bw. zw. ik gewende, heb gewend. Gewensch, o. Het wenschen. Gewest, o. -en. Gewestelijk, bijw. Geweten, o. -a. (-held, v. Ge wetenlOOS,bn. -loozer,- loost, Gewetensangst,ni.-en;-dwaug, m.; -vraag, v. -vragen; -vryheid, v.;-wroeging, v. -en; -zaak, v. Gewettigd, bn. [zaken. Geweven, vd. en bn. Gewezen, vd. van wijzen. Gewezen (voormalig) bn. Gewicht, o. -en; -jt;, o. -s. Gewichtig, bn. en bijw. -er,-8t; Gewleg,o,Het wiegen. [-heid,v. Gewiekt, bn. Gewöd, bn. GewyS, O. Het wij zen. Gewysde, o. -n. GewQzlgd (veranderd) bn. Gewikst, bn. -er; -beid, v. Gewild, vd. enbn. -tr, -st. Gewillig, bn. -er, -st; -held, v. -lijk, bijw. Gewimpel, o. Het wimpelen. Gewin, o. Gewinnen, bw.st. ik gewon (ge-wan voor teelde),heb gewonnen; gewinner, m. Gewinziek, bn. -er, -st. Gewis, bn. en bijw. gewisser, meest-; -beid, v. -seiijk. bijw. Gewisse (geweten) o. Gewissel, O. Het wisselen. Gewit, o. Het witten. Gewoeker, o. Het woekeren. Gewoel, o. Het woelen. Gewold (wollig) bn. Gewolkt (met wolken bedekt)bn. Gewonde, m. en v. -n. Gewoon, bn gewoner, meest-; -beid, v. -lijk, bijw. Gewoonte, v. -n. Geworden, ow.st. bet gewerd.. het is geworden, het zal gewor-Gewormte, o. [den. Geworstel, o. Het worstelen. Geworteld (van wortels voor-Gewricht, o. -en. [zien) bn. Gewriemel, O. Het wriemelen. Gewrüt, o. Het wrijten. Gewrocht, bn. Van Werken, Gewrocht, o. -en; -je,o. -s. Gewroet, O. Het wroeten. Gewnif, o. Het wuiven. Gewurm, o. Het wurmen. Gezaag, O.; Het zagen. Gezaai, o. Het zaaien. Gezaaide, o. Gezahber, o. Het zabberen. Gezag, o. -hebber,m.; - heb;ter,v. Gezalfde, m. -n. Gezamenderhand, bijw. Gezamenlijk, bijw. Gezang, o. -en; -etje, o. -s. Gezangboek, o. -en. Gezanik, o. Het zaniken. Gezant, m. -en. Gezantschap, o. -pen; -sraad, m. -raden; -asecretaris; m. -sen. Gezeef (gezift) o. Gezeegd. bn. Gezeeld, bn. Gezeep, O. Het zeepen. |
Gezeg (gepraat) o. Gezegd, vd. en bn. Gezegde, o. -n. Gezegeld, vd. en bn. Gezeggen, OW. zw. Alleen gebruikelijk in de onbep. wijs; zich laten gezeggen. (-beid, v. Gezeglijk, bn. en byw. -er, -st; Gezell, o. Het zeilen. Gezel, m. -len; -lin, v. -nen. Gezellig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Gezelschap, o. -pen; -slied, o. -eren; -aspel, o. -spelen en spellen. (v. Gezet, bn. en bijw.-ter,-8t;-heid. Gezeten, vd. en bn.een - burger. Gezeur (gedommel) O. Het zeuren. Gezicht, o. -en; -einder, m.; •sboek, m. -en; -skring, m.; -spunt, o. -en. Gezien, vd. en bn. Gezin, o. -nen. Gezind, bn.; -beid. Gezindte, v. -n. Gezocht, bn. -er, -st; -beid, v. Gezoek, o. Het zoeken. Gezoen, o. Het zoenen. Gezond, bn. en bijw. -er, st. Gezondheid, v. gezondheden. Gezondheidshad, o. -baden; -bitter, o.; -bron, v. -nen; -gordel, m. -s; -leer, v.; -maatregel, m. -en; -regel, -.n. -en. Gezondmaking, v. Gezucht, o. Het zuchten. Gezuig, o. Het zuigen. Gezuip, o. Het zuipen. Gezult, bn. (mv. Gezusters en gezusteren, v. Gezwaai, o. Het zwaaien. Gezwabher, O. Het zwabberen, Gezwadder, o. Zie Zwadder. Gezwagers, m. mv, Gezwatel, o. Hét zwatelen. Gezwavel, O. Het zwavelen. Gezweef, o. Het zweven. Gezweer, o. Het zweren. Gezweet, o. Het zweeten. Gezwel, o. -len; -letje, o. -8. Gezwem, o, Het zwemmen. Gezwenk. O. Het zwenken. Gezwerf, o. Het zwerven. Gezwerm, o. Het zwermen. Gezwets, o. Het zwetsen. Gezwier, o. Het zwieren. Gezwind, bn. en bijw. -er,-st; -heid, v. Gezwoeg, o. Het zwoegen. Gezwollen, bn. -er, -at; -heid,v. Gezworene, m. -n. (o. Ghetto (Jodenwijk, Jodenbuurt) Giaur (ongeloovige, niet-Maho- medaan) m. -s. Gids, m. en v. -en. Giegagen (schreeuwen als een ezel) ow.zw. ik giegaagde, heb {jejriejjaagd. (heb gegiegeld. Giegelen, ow.zw. ik giegelde. Giek, V. -en; -je, o. -s. Gier (zekere vogel) m. -en. Gier (tjeer of plooi), m. Gierbrug, v. -?en. Gieren (in alle beteekenissen) ow. zw. ik gierde, heb gegierd; Gierennest,o. -en. [gieriny.v. Gierig, bn. en bijw. -er, -st; -aard, m. -s; -beid, v. Gierpont, v. -en. Gierst, v.; -je, o. -s. |
Gieteling (zekere vogel) m. -en. Gieten, bw. st. ik goot, heb gegoten; gieter, m. gieterij, v.gie-ting, v. gietkunst v. gietster, v. Gietbad, O. -baden; -emmer, m. -s; -huis, o. -huizen; -lepel, m. -s; -trechter, m. -s; -vat, o. -en; vorm, m. -en. Gietlogen (een die in het liegen uitgfleerdia) m. en v. -s. Gif en gift (vergif) o. giften; -beker, m. -werend, bn. Gift (geschenk) v. -en; -je, o. -s. Giftig, bn. -er, -st; -heid, v. Gig (lingelsche sjees) m. -gen. Gigantesk (reusachtig) bn. en bijw. (bijw. Gigantisch (reusachtig) bn. en Gij, pers. vnw. GÜbelen (lachen) ow. zw. ik gebelde, heb gegijbeld. Gyk (zeew.) v. -en. Gpl (brouwersw.) o. GÜlen, ow. zw. ik gijlde, heb ge-gijld; gijling, v. gijlkuip, o. Gijn (takeltouw) o. -en GÖp (zeew.) v. Gijpen (naar luchtzaken) ow.zw ik gijpte, heb gegijpt. Gijzelaar, m. -s en -laren. Gijzelen, bw.zw. ik gijzelde, heb gegijzeld; gijzeling, v. Gijzelbrief, m.-brieven;-kamer, v. -s; -plaats, v. -en; -recht, o. Gil, m. -len;-letje, o. -s. Gild en gilde, o. gilden. Gildehrief, m. -brieven; -broeder, m. -s; -meester, m. -8; -penning, m. -en. Gildos, m. -sen. Gilet (een vest, buis zonder mouwen; mansborstrok) o.; - hydro-statique, zwembuis. Gillen (een gil geven) ow. zw. ik gilde, heb gegild; giller, in. gilling, v. gilster, v. (-en. Gilling (schuins gezaagd hout) v. Ginder, bijw. Ginds,bijw.Hetzelfde als ginder. Gindsch, bn. Gingang, o. Ginnegabben en ginnegappen (dartel en luid lachen) ow. zw. ik ginnegabde en-gapte, ik heb geginnegabd en -gapt. Ginnegabber en ginnegap- Jier, in. -s.ier, in. -s. nnegapster en ginnegap-ster, v. -s. Ginniken (grinniken) ow. zw. ik ginnikte, heb geginnikt; ginni-ker, m. (licht. Giomo (a-), doorschijnend. Gips, o. -en. Gipsen, bn. Gipsen (met gips bepleisteren) bw.zw. ik gipste, heb gegipst; gipser, m, Gipsie (landloopster) v. -s. Giraffe, V. -n -en -s. Girandole (kristallen kandelaar met verscheidene armen; vuur-krans) v. -s. Girgel. Zie Gergel. Giro (kring, omloop; schriftelijk overdragen van een wissel) o.^ Gironde (gematigd republikein-sche partij in 1792) v. Girondijn (aanhanger der Gironde) m. -en. Glrouette (windwijzer) v. -a. |
GIS
92
GOE
93
Goed (beter, best) bn. en bijw. -heid, v. Good, o. -eren; -je, o. Goedaardig, bn.-«r,-8t-, -heid,v. Goeddeels, bijw. Goeddoen, bw.onr.ik deed goed, heb jfoedeedaan. Goeddunken, o. Goeddunken, onp. w. onr. bet dunktgoed,dacht en docbtgoed, heeft goedgedacht en goedge- Goedendag-, m. -s. (docht. Goedendagzeggen, ow. zw. ik teide goedendag,hcb goedendag-gezegd (-gezeid). Goedenmorgenzeggen, ow. zw. ik zeidfi goedenmorgen, heb goedenmorgengezegd (-gezeid). Goedennachtzeggen, ow. zw ik zeide goedennacbt, jheb goe dennacbtgezegd (-gezeid). Goederenkantoor, o. -kantoren; -trein, m.-en;-wagen,m.-s. Goederhand, alleen a:ebruike-lijkin; van -,bijw. uitdr. (v. Goedertieren, bn.-er,-8t;-heid, Goedgeefsch, bn.; -beid, v. Goedgunstig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Goedhartig, bn.-er, -8t;-heid,v. Goedig, bn. -er, -8t; -beid, v. Goedkeuren, bw. zw. ik keurde goe'd, heb goedgekeurd; goed keuring, v. Goedkoop, -er, -st; -beid, v. Goedleersch, bn. Goedleven, alleen gebruikelijk in: Pater -, m. Goedmaken, bw.zw. ik maakte goed, heb goedgemaakt; goedmaking, v. Goedschiks, by w. Goedsmoeds, bijw. Goedvinden, bw. st. ik vond goed, heb goedgevonden. Goedvinden, o. Goedwillig, bn.-er, -st; -heid,v. Goelijk, bn. -er, -st; -beid, v. Goereeistad in Zuid-Holland),o. Goereesch, bn. (lyk) bn. GoëtiSCh (tooverachtig,bedrieg- Goilm, mv. Zie Gooïm. Golf, v. golven; -je, o. -s. Golfachtig, bn. Golven, ow. zw. ik golfde, heb golfd; golving, v. Gom, v. -men. Gomachtig, bn. -er, -st. Gomdragant, o. Gomlastiek en Gom elastiek, Gomlastieken, bn. Gommen bw. zw. ik gomde, heb gegomd; gommer, m. gomming, Gommlg, bn. -or. -st. [v. Gonde(kram, waarop iets draait) v. -s en -n. Gondel (vaartuig) v. -s. Gondelier, m. -en en -ji. Goniometer (hoekmeter), m. Goniometrie (meetkunst der hoeken) v. Goniometrisch (de hoekmeet- kunst betreffende) bn. Gonorrhee (zaadvloeiine, zaad- Gons, m. [loop) v. Gonst Me overgebleven kracht der mest in een akker na den oogst v. Gonstol, m. -len. Gonzen, ow.zw. ik gonsde, heb gegondi; gonzer, m. gonzing, v. |
Goochelen, ow. bw. zw. ik goo-chelde,heb gegoocheld; goorhe-laar, m. goochelaarskunst, v. goochelaarster v. goochelarij, v. goocheling, v. Goochelbal, m. -len; -beker, -s; -kunst, v.; -spel, o.;-stuk, o. -ken;-tasch, v.-tasschen. Goochem (slim, bijdehand) bn. Goodspenning of godspenning, m. -en. Gooi (worp) v. -en. Gooi (voor Gooiland) o. Gooien, bw. zw. ik gooide, heb gedooid; gooier, m. gooiing, v. gooister, v. Gooïm volkeren, door de Joden in volksgebruik aangenomen voor ongeloovigen, dat wil zeggen; allen die onjoden zijn. Goor (door bederf zuur geworden) bn. en bijw. -dcr,-st;-heid, Goorachtlg, bn. -er, -st. [v. Goot, v. goten; -je, o. -s. Gord (scheepsw) v. -en. Gordel, in. -s; -tje. o. -s. Gorden, bw. zw. ik gordde, heb gegord. Gordlaansche knoop (zekere kunstig fjelegdt' knoop; eene ingewikkelde of netelige zaak) m. Gordyn, v. en o. -en; -tje, o. -s. Gording (barkhout) v. -en of -s. Goren (zuur worden) ow. zw. het goorde, is gegoord. Gorgel, ra. -a; -tje o. -s. Gorgeldrank, m. -en. Gorgelen, ow. zw. ik gorgelde, heb gegorgeld, gorgeling, v. Gorgelwater, o. (nen. Gorgoon (schrikgodin) v. gorgo Gorigheid, v. -heden. Gors (aangeslibd land) v.gorzen. Gort (arrutten) v. - en; -je, o. -s. Gortehrü, v. (m. -s. Gortenteller (gierigaard, vrek) Gortepap, v. (-beid, v. Gortig, bn. en bijw. -er, -st; Gorzing, v. -en. Goteling (klein geschut) m. -en. Goth. ra. Gothen. Zeker volk. Gothisch, bn. Goud, o. Gouden, bn. Van goud. Goudenregen, m. -s. Goudlakensch, bn. Goudsbloem, v. -en. Goulard-water, o. lood water (een opdrogend middel in de heelkunde). Gourmand(gulsbrok; lekkerbek) Gourmandise (vraatzucht; lek bekkery)v Gouteeren(smaken, proeven)bw. Goutte (podagra) v. Gouvernante (landvoogdes; opvoedster, zedenmeesteres) v. -8. (ïouvernement (staatsbestuur; regeering) o. -en. Gouverneur (landvoogd, be-heerscher; opvoeder, leermeester) m. -s. Gouverneur-generaal, m. gouverneuren- en gouverneurs-generaal. Gouverno, bericht, aanwijzing, reg:el,voor8chrift;a-,tot naricht. Gouw (plant) v. -en. (-s. Gouwenaar (Goudsche pyp) m. Gover (routs of hoed) m. -s. Goverzell (topzeil) o. -en. |
Graad, m. graden; -je, o. -s. Graaf^ ra. graven; -je, o. -s. Graafschap (in 't algemeen) o. -pen. Graafschap (van Zutfen) v. Graag, bn. en bijw. grager, -stj beid, v.; -te, v. Graan, o. granen; -tje, o. -s. Graat, v. graten; -je,o. -s. Grabbel, v. Grabbelen, bw.zw.ik grabbelde, heb geffrabbeld; grabbelaar, m. grabbelaarster, v. grabbeling, v. Gracht, v. -en; -je, o. -s. Gracieus (aangenaam, liefelyk, bevallig) bn. en bijw. Gradeeren (zeewater door af-droppeling zuiveren; aan het. goud eene hoogere kleur geven) Gradeerwerk, o. [bw. Gradueel (geleidelyk, trapsgewijze) bn. en by w. Gradueeren (volgens trappen of graden afdeelen, eencn aca-demischen graad geven aan) bw. Graecisme (Grieksch taaleigen) Graf, o. graven; -je, o. -s. [o.-n. Grafelijk tn graaflijk, bn. Grafelijkheid en graaflük- heid, v. Gram (een duizendste van een Ned. pond) o. -men. Gram, bn. en bijw. -mer, -st. Grammaire (spraakkunst, spraakleer) v. -s. Grammatica (spraakkunst, spraakleer) v. -'s. (en byw. Grammaticaal (taalkundig; bn. Gramschap, v. Gramstorig,bn. -er, -st; -heid,v. Granaat (granaatboom) m. (vrucht) v. granaten. Granaat (edelgesteente) m. granaten; (stof) o. granaatje, o. -s. Granaat (bom) v. granaten. Grandeur (grootheid) v. Grandiloquentie (prachtrede; grootspraak) v. (bn. enbyw. Grandioos (grootsch, prachtig) Grandlositeit (grootheid) v. Graniet (steensoort) o. Grap, v. -pen; -je, o. -s. Graphica (schrijf- of teekenkunst) v. Graphometer (hoogtemeter) m. Grappenmaakster, v. -s; -maker, m. -s. Grappig, bn. -er, -st; -beid, v. Gras, o. grassen en grazen; -je. Grasachtig, bn. [o. -s. Grasduinen (hoog grasland) v. mv. in - «-aan.Koede sier maken, een vroolyk leven leiden. Grasduinen, ow. zw. ik grasduinde, heb gegrasduind. Grasetting, v. Grasgroen, bn. (kocht) bn. Gras veilig (voor schuld ver-Gratias (dank) Gratie (bevalligheid,genade) v. Gratiën (de drie bevalligheden, Euphrosine, Thalia en Agl^ja. v.rav. (tieuzer, gratieust. Gratleus (bekoorlijk) bn. gra-Gratlficatle (vergoeding, beloo-nin?, geschenk) v. -tiën en -ties. Gratig, bn. -er, -st; -beid, v. Gratls( voor r.iets,koBteloos)by w. Gratuit vrywillig; don -,vry- willipre cift. (bw.' . Gratuleeren (gelukwenscheo |
94
Q-H.O
Grauw (snauw) m. -en. Grauw (het gemeen) o. -en. Grauw, bn. -er, -st; -heid, v.; -igheid. v. (-heid, v. Grauwachtig, bn. -er, -st; Grauwen (norsch spreken) OW. zw. ik grauwde, heb gegrauwd; grauwer, m. grauwster, v. Grauwtje (ezel) o. -s. G»ave (muz.) sterk, ernstig, def-Graveel, o. [tig. Graveelachtig, bn. Graveellg, bn. -er, -st; -heid, v. Graveerenimct de graveernaald teekenen) bw.; graveerder, m. graveerii:g, v. Rraveersel, o. Graveerijzer, o. -s; -kunst, v.; -naald, v. -en; -staal, o.; -stift, v. -en; -werk, o. Graven, bw. OW. st. ik groef,heb gegraven; graver, m. -graving,v. Gravenhoed, ui. Graveur, m. -s. Gravin, v. -nen; -netje, o. -s. Gravinn entooi, in. Gravitatie (zwaartekracht) v. Graviteeren (wegen, zwaartekracht oefenen) ow. Graviteit (ernst, ernsthaftig- of deftisrheid) v. Gravure (plaat) v. -s. Grazen, OW. zw. ik graasde, heb gegraasd. Grazigquot;, bn. -er. -st. Grazioso (muz.) bevallig, innemend. zacht, bewogen, aansre-. naam, liefelijk. (noegm. Gré a grè (de)(met onderling ge-Gret) (greppel) v. -ben. Grecque (^ la) op zijn Gricksch. Greel (gareel) o. -en. Greep, m. Vfior grijpin^; v. voor hetgeen dient om te grijpen; grepen; -je, o. -s. Grein, o. (in de verschillende bc- trekenissen) -en; -tje, o. -s. Greinen, bn. Greling, m. -en; scheepsw. Grenadier, m. -s; -smuts,v.-en. Grendel, m.-s en -en; -tje, o. -s. Grendelen, bw.zw.ik srendelde, heb gegrendeld. hout). Grenen, bn. van green (grenen-Grenenhout, o. Grenenhouten, bn. Grens, v. grenzen. gegrensd. Grenzen, OW. zw.ik grensde.heb Grenzenloos, bn. Greppel, v. -s; -tje, (o. -s. Gretip. bn. enbijw.-er,-it;-heid, v.; -lijk. bijw. (o. -s. Grief (grievr) v. grieven; griefje, Griek. m. -en; -je, o. -s. Griekenland, o. Grieksch, bn. en (als zn. voor Griek«che taal) o. Griend (een wilgengaard) v. -en. Griep (verkoudheid met keelontsteking) v. Grieperig1, bn Griesmeel, o.; -tje, -s. {o. -s. Griet (zekere vUch) v. -en; -je, Grietenij, v. -en. Grietman, ir. -nen. Grieve, Zie Grief. Grieven, bw. zw. ik griefde, heb gegriefd; grieving, v. Grievend, bn. -er, -st. Griezelen, griezelig. Zie Grijze] en. grijzelig. Griezeltje (een ziertje) o. -s. |
Grifj_bn. en bijw.-fer,-8t;-heid,v. Griffel (ook griffie,grift)v.-s;-tje, o. -s. Griffelen,bw.zw.ik griflfelde,heb gegriffeld. (grift. Griffen, bw. zw.ik grifte,heb ge- Griffie. v. griffies, griffiën; eene griffel; ook het schrijverskantoor behoorende bij eene rechtbank, waarvan griffier, m. griffierschap, o. griffif rsplaats, v. Griffioen err griffoen (zekere roofvogel) m. -en. Grift, v. -en. Grfln (knorrepot) m. -en. Grönen (pruilen) ow. zw. en st. ik grijnde of green, heb gegrijnd of gegrenen. Grtjnig (knorrig) bn. -er, -st. Gröns, v.grijnzen; -lach, m.; -je, o. -s. Grijnslachen, ow. zw.ik grijnslachte, heb gegrijnslacht. Grijnzen, ow. zw. ik grijnsde, heb gegrijnsd; grijnzaard, m. grijnzinir, v. Grijp (grijpvogel) m. -en. Grijpachtig, bn. -er, -st. Grijpen, bw. st. ik greep,heb ge- Grijp VOgel, -s. [grepen. GrijS, bn. grijzer, grijst; -heid, v. Grösaard, m. -s. Grijsachtig, bn. -er, -st. Grijsbaard, m. -en. Gri shlauw, bn. Grijskop, m. -pen. GrÜzelen (griezelen) eene huivering gevoelen, ow. zw. ikgrij-zelde,heb gegrij ield;grijzeling,v. Grijzelig (griezelig) bn. -er, -st; -heid, v. (gegrijsd. Grijzen, ow. zw. ik grijsde, ben Grijzigheid, v. Gril, t. -len; -letje, o. -s. Grillen (rillen) ow. ik grilde,heb gegrild; grilling, v. Grillage (traliewerk) o. Grilleeren (van traliewerk voorzien) bw. Grillig, bn. -er, -st; -heid, v. Grilziek, bn. -»r. -st. Grim (grimmigheid) v. Grimas, v. -sen. Grimassen, ow. zw.ik grimaste, heb gegrimast. Grimassenmaker, m.-s. Grimbekken, ow. zw. ik grim-bekte, heb gegrimbekt. (o. -a. Grimlach (kwaadaardig) m.; -je. Grimlachen, ow. zw ik grimlachte, h'-b gegrimlacht. Grimmelen, ow.zw.ik grimmelde, heb segrimmeld. Grimmen, ow. zw. ik grimde, heb gegrimd; grimmer,m.grim-ster, v. Grimmig, bn. -er, -st; -heid, v. Grinniken, ow. zw.ik grinnikte, heb gegrinnikt. Grint (tweede meel van boekweit. ook: grof zand)v. Grlsette (grijze burgerkleeding; Frnnsc.h zindelijk gekleed dienstmeisje; gemeene vrouw) V. -B. GrlSOn(grij3kop,grijsbaard;lakei, dien men verkleedt, om iets te bespieden) ra. -s. Grissen Isteelswijze iets wegnemen) bw. ik griste, heb gegrist; griiser, m. |
Groef, V. groeven; -je, o. -s. Groei, m. Groeien, ow. zw. ik groeide, ben gegroeid ;groeiing,v. groeikracht, v. groeisel, o. Groeizaam, bn. groeizamer, -st; -heid, v. Groen, bn. -er, -st; -held, v. Groen (nieuweling) m. -en; -tje, o. -s. Groen (kleur) o. Groenachtig, bn. -er, -st. Groenen, ow. zw.ik groende,heb en ben gegroend. Groenig, bn.; -heid, V. Groenlandsvaarder, m. Groenling, m. -en. Groenloopen, o. Groente, v. -n; -nsoep, v. -en. Groep, v. -en; -je, o. -s. Groepeeren (bijeenplaatsen, tot een geheel verzamelen) bw. groepeerder, m. groepeerster, v. groep-ering, v. (gegroept. Groepen, bw. zw. ik groepte,heb Groet. m. -en. Groeten, bw. zw. ik groette, heb Groetenis, v. (gegroet. Groeven, bw. zw. ik groefde,heb gegroefd. (zode) v. Groeze (jeugdig groen, groene Groezelig, b: . -er, -St; -heid, v. Grof, bn. en bijw. grover, -st; -heid, v.;-te, v. Grofachtig, bn. Groflijvig, bn. -er,-st;-beid, v. Grog (drank van water, rum en suiker) v.; -je, o. -s. Grogneur (morder, misnoegde) ra. -s. Grol of Groenlo (eene kleine stad in Gelderland o. Grol (wrok) v. -len. Grollen, ow. zw. ik grolde, heb gegrold. (m. -s. Grollenmaker (grappenmaker) Grollig (grollig)bn. -er, -st. Grom (ingewand van visch) o. Grombaard, m. -en. Grommelen (zich wentelen) ow. zw. ik ?rommelde, heb gegrommeld; grommeling, v. Grommelig, bn. -er, -st. Grommen (vnn ingewand ontdoen) bw. zw. ik gromde,heb gegromd; gromming, v. Grommen (knorren) ow. zw. ik gromde, heb gegromd;grommer, ra.grompot, m.en v.gromster, v. Grommig. bn. -er, -st; -heid, v. Grond, m. -en. , Grondeling (grondel) ra.-en; een visch. (-beid, v. Grondeloos, bn. -loozer, -loost; Gronden, bw. ow. zw. ik grondde, heb gegrond; gronding, v. Grondig, bn. -er. -st; -heid, v. Grondsap en -sop, o. Grondslag, ra. -en. Grondtoon (eerste toon der toonschaal) m. -tonen. Grondtrek (hoofdtrek) ra. -ken. Grondverf (eerste verflaag) v. Grondverven (in de grondverf zetten) bw. zw. ik grondverfde, bob gegrondverf. Grondvest (grondslag) v. -en. Grondvesten, bw.zw. ik grondvestte, heb gegrondvest; grond-venter, m. grondvesting, v. Groom (rijknecht) m. -s. |
GKO
95
G-rOOt,bn.tn büw.-er,-8t;-heid,v. Groot (oude munt ter waarde van twee en een halverf cent) m. -en. Groot {in het-) o. Grootachtbaar, bn.; -beid, v. Grootbek, m. en v. -ken. Grootboek, o. -en. Grootbrengen, bw. onr. zw. ik bracbt groot,beb grootgebracht. Grootdadlg, bn. -er,-8t; -heid,v. Grootedelachtbaar, bn. Grootelüks, hijw. Grootenrleels, hijw. Groothandel, m. GroothanzerÖ, v. Groothartig, bn.-er,-st;-heid,v. Groothertog, m. -en;^dom, o. -men. Groothouden (zich) ww. st. ik hield mij groot, heb ray jjroot-gehouden; groothouderij, v. Grootje (grootmoeder) o. -a. Grootmachtig, bn. -er. st. Grootmaken (verheerlijkenlbw. zw. ik maakte groot, heb grootgemaakt; grootmaking, m. Grootmeester, m. -s. Grootmeester-nationaal, m. grootmeesters-nationaal. Grootmoeder, v. -s; -tje, o. -s. Grootmoedig, bn.-er,-st: -beid. Grootmogend, bn. [v. Grootmond, m. en v. -en. Grootneus, in. en v. -neuzen. Grootoor, m. en v. -en. (v. Grootsch, bn. -er,meist -;-heid Grootscheeps, bn. Grootschrift, o. Grootspraak, v. Grootspreken, o. -spreker, m. -s; -spreekster, v. -s. Grootte, v. Grootvader, m. -s; -tje, o. -s. Grootvizier, m. -s en -en. Grootvorst, ra. -en; -in,v.-nen. Groot-zegelbewaarder, m.-s. Gr op en grup v. -pen. Gros, o. -sen. Gros de Naples of de Tours (zware zijden stoffen, naar die steden genoemd) o. Grosse (een oorspronkelijk geschreven stuk) v. -n. Grosseeren (eene srrosse vervaardigen; vergrooten; grootspreken'bw. ow. Grossieriverkooper in het groot m. -s. Grossierder ij, v. -en. Grossderskantoor, v. -kantoren; -svak. o. Grosso-modo, grof gesneden, gestampt of gerekend. Grot, v. -ten; -je, o. -s. Grotesque of grotesk (zeldzaam, wonderlijk, by zonder, avontuurlijk) bn. Groveljjk, bijw. Gruis, o.; -je. o. -s. Gruit (droesem, kroos) v. Gruizelementen, o. mv. Gruizen, bw. zw. ik gruisde,heb gegruisd. Gruizig, bn.; -beid, v. Grup (greppel). Zie Grop. Grut (eetwaar), v. -ten; -je, o. -s. Gruttenbrij, v.; -meel, o. Grutter, m. -a. Grutterij, v. -en. Grutterswaar, v. -waren. Grutterswlnkel, m. -s. |
Gruwex, m. -en. Gruwelen, ow. zw. ik gruwelde, heb gegruweld. Gruwelijk, bn. -er, -8t; -heid, v. Gruwen, ow.zw. ik gruwde, heb gegruwd. Gruwzaam, bn. en bijw. gruwzamer, -st; -heid, v. Guano(vogeidrek als mest8tof)v. Guerilla's (verstrooide troepen in Spanje's bergstreken) na. mv. Guf (mild, verkwistend) bn. en bijw. -fer, -st; -heid, v. Gaichelen, ow.zw. ikguichelde, heb geguicheld; guichelaar, m. guichelarij, v. Guiehelheil (zekere plant) o. Guichelspel, o.; -streek, m. -streken. Guichet (kleine deur of venstertje in eene groote deur) o. -s. Guide (wegwijzer, geleider, aanvoerder) m. -s. Guig (bespotting) v. Guil, m.-en. ((„) of (quot;). Guillemets (aanhalingsteekens Guillotine (valbijl, onthoof-(1 inga werktuig) v. -s. Guillotineeren (onthoofden met de valbijl) bw. Guineesvaarder. m. -s. Gninje(Ei!srelsciie goudmunt ge-lij aan ''2 Ned. suldens) v. -s. Guirlande (krans) v. -s. Guit, ra. -en; -je, o. -s. Guitachtig, bn. -er, -St; -heid,v. Guitenstreek, m. -Streken. Guitenstuk, o. -ken. Gulterij,v. -en. Guitig, bn. -er, -st; -heid v. Gul (zekere visch) v. -len; -letje, o. -s. Gul. bn. en bijw. -Ier, st;-heid,v. Guldeling (zekere appel) m. -en. Gulden, m. -s; -tje, o. -a. Gulden, bn Guldengetal, o. Guldenmond, m. Guldenwater, o. (-heid, v. Gulhartig, bn. en bijw. -er, -st; Gulp, v. -en; -je, o. -s. Gulpen, ow. zw. ik gulptquot;, heb gegulpt. Guluit, bijw. (-heid, v. Gulzig, bn. en bijw. -er, -st; m. Gulzigaard, m. -s. Gunnen, bw. zw. ik gunde, heb aregund; gunner, m. gunning, v. gunster, v. Gunst, V. -en; -je, O. -8. Gunsteling, m. en v. -en; voor het v. ook gunstelinge. Gunstig, bn. en bijw. -er, -at. Gust (niet. drachtig) bn. en bijw. GutS * holle beitel) v. -en. Gutsen (tappelings uitloopen) ow.zw.het gutate,heeft gegutst. Gutsen (uitsteken) bw.zw. ik •rutste, heb gegutst. Guttegom ook gittegom (eene soort van hars) v. (v. Guur, bn en bijw. -der, -st;heid, Gvmnasiast, m. -en. Gymnasium (oefenplaat8,voor-bereidingsschool voor de academie) gyinnasiën en gymnasia. , Gymnastiek (leer der Jichaams- oefeninjen) v. Gymnastisch, bn. en byw. volgens, van of betreffende de gym-na^iek. |
H. v. h's. De achtste letter van net alphabet. Als Romeinsch cijfer beteekent deze letter 200. H.A. —Hujus Anni of Hoe anno, van of in dit jaar. nd. — Hoogsti»ezelvk,Hooq8t- deszelfs iioogstderzelver, wanneer van een vorstelijk persoon, of Hare Doorluchtigheid, wanneer van eene hoog aanzienlijke vrouw, b.v. van eene Hertogin,gesproken wordt. H.E. — Hoc est, dat is. II.E.Geb. — Hoogedelgeboren. H.E.Gestr.H. — Hoogedelgestren ge Heer. H.Geb. — Hooggeboren. HH. — Heeren. HH.EE.6G.AA. — Hunne Edel-grootachtbaren. HH.EE.MM. — Hunne Edelmo-genden. HH.KK.KK.HH. — Hunne of Hare Keizerlyke en Koninklijke Hoogheden. HH.KK.MM. — Hunne of Hare Keizerlijke of Koninklijke Ma-jesteiten. (jesfiten. HH.MM. — Hunne of Hare Mail.K.K.M. — Hare Keizerlijke en Koninklijke Majesteit. H.K.H. — Hare Keizerlijke of Koninklijke Hoogheid. H.K.M. — Hare Keizerlijke of Koninklijke Majesteit. ILL. — Hitjus i,oci of Hoe loco, van of aan deze plaats. H.L.Q.C. — Hora locoqub con-sueto, ter gewoner plaatse en ure. II.M. — Hare Majesteit. H.M. — Hujus mensis of Hoe mbnse, van of in deze maand. H.T. — Hujus temporis of Hoe tempore, van of op dezen tijd. II.R.R. — Het Heilige Roomsche Rijk. H.S. — De Heiltee Schrift, somtijds ook beteekent het hand-«chrift. H.W.Geb. — Hoogwelgeboren. Ha, tw Haag, v. hagen; -je, o. -s. Haag (den) (eene stad); Haagsch bn. Hagenaar, m. -s en -naren. Haagbosch (kreupelbosch) o. -bosachen. Hangdoorn en haagdoren (ook; hagedoorn) m. -doornen Haai, m. haaien [en -dorens. Haaienvangst, v. Haaievel, o. -len. Haak. m. haken; -je, o. -s. Haakachtig, bn.; -beentje, o. -s; -boekje, o. -s; -pen. v. -nen; -pennetje, o. -a; -vormig, bn.; Haaks, bijw. [-werk, o. Haaksch, bn. Haakswijze m -wüs, bijw. Haal 'trek) m. halen; -tje, o. -s. Haal (een ijzeren werktuig) v. en o. halen. Haalbaar, bn.; -bier. o.; -boter v.; -kan, v. -nen; -wijn, m. |
96
HAA
Haam (vischnet) m. hamen. Haam (paardetuig) o. hamen; -pje, o. -8. Haan, m. hanen; -tje, o. -s. Haander, m. -s. Haansteen, m. Haar, pers. vnw. Haar, hare, haar, bez. vnw. Haar, o. haren; -tje, o. -s. Haren, hn. Harig, bn. HaarachtigT, bn. -breed, bn. -fijn, bn. -klein, bn. -loos, bn. Haard, m. -en; -je, o. -s. Haardstede, v. -n; -ngeld,o. Haarklooven, ow.zw. ik haarkloofde, heb gehaarkloofd;haar-kloofster, v. haarkloover, m. -klooverij, v. -klooving, v. Haarknippen, o -knipper, m. Haarlemmer, m. -s. [-s. Haarsnijden, o. -snijder, m. -s. Haas, m. en o. hazen; -je, o. -s. Haas jeo ver, o. Haast, v. en bijw. -elijk, by w. Haasten (zich) ww.zw.ik haastte mij, heb mij gehaast; ook: bw. ik haastte, heb gehaast. Haastig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -jes, bijw. -lijk, bijw. Haat, m. K Haatdragend, bn.-er,-st; -heid, Haljiliteit (geschiktheid, hquot;-kwaamheid, handigheid) v. HalJitUé (vaste klant) m. -'s. Habitueel (sewoon, aangewend; uit gewoonte, doorgaans) bn. Hacllée en hacMS (koud rund vleesch aan stukjes gesneden en gestoofd met azijn, peper, ajuin, enz.) o. , ., Hachelijk, bn. -er, -st; -heid, v. HacMS. Zie Hachde Hacllt (stuk) m. -en; -je, o. -s. Haft, o. -en. Hagard (verwilderd) bn. Hagedis, v. -sen; -je, o. -s. HagedOOrn. Zie Haagdoorn. Hagel, m. Hagelaclitig, bn. Hagelen, onp. w.zw.het hagelde, heeft gehageld. Hagelwit, bn. Hagenaar, m. -s «n Hagenaren. Zie (den) Haag. Hak 'houw) m. -ken; -je, o. -s. Hak (hiel; ook een houweel met twee tanden) v. -ken. Hakhank. V. -en; -bijl, V. -en; -blok, o.-ken;-bord en -kebord, o. -en; -bosch, o. -bosschen-, -geld, o.; -hout, o.;-me8,o.-8en; -moes, o.; -stuk. o. -ken. Haken, bw, ow. zw. ik haakte, heb gehaakt; haakster, v. baker, m. haking, v. Hakerig, bn. -er, -st; -heid, v. Hakkebord. Zie Hakbord. Hakkelen, bw. OW. zw. ik hakkelde, heb gehakkeld ;hakkelaar, m. hakkelaarster, v. hakkelanj, v. hakkeliag, v. Hakkelkees, m. -keezen. Hakkeltong, m. en v. -en. Hakken, bw. tw. ik hakte, heb gehakt; hakker, m. hakking, v. haksel. o. I0* •8- Hakkenei (telpaard) v. -en; -tje, Hakketeeren (twUten, krakee-len) bw.; hakketeerder, m. hak-keteerster, v. hakketeering, v. |
Hal (de hardigheid der aarde) o. Hal (eene overdekte marktplaats) v. -len. Halen, bw. zw. ik haalde,heb gehaald; haalster, v. Half (halve) bn. en bijw. (bijw. Halfacht, -drie, -een,-elf,enz. Halfbakken, bn.; -bal, m. -Ier; -broeder, m. -s; -d k, o.; -dood, bn.; -dronken, bn.; -geopend, bn.; -gesloten, bn.; -heid, v.; -hemdje, o. -8; -honderd, o.; -hout, o.;-jaar,o.-jaren;-jaartje, o. -s; -klinker, m. -s; -luid,bn.; -rond, o. -en; -slachtig, bn.; -slachtigheid, v.; -sleten, bn.; -vasten, v.; -weg, bijw.;-wind, m. -en; -zuster, v. -s. Hallel (looft den Heer) o. -s. Halleluja (looft den Heer) o.-'s. Halletje, o. -s. (v. Hallucinatie (zinsverbijstering) Halm, m. -en; -pje, o. -s. Hals, m. halzen; -je, o. -s. Halsbrekend, bn. -er, -st. Halsstarrig, bn. en bijw, -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Halster, m. -s. Halt en halte, v. halten. Halter, m. -s. Halveeren(in tweeën verdeelenl bw.; halveering, v. Halvemaan, v. Hal ver wegen, bijw. Halvezolen, bw. zw. ik halve-zoolde, heb gehalvezoold. Halzen, ow. zw. ik halsde, heb gehalsd. Ham, v. -men; -metje, o. -s. Hamei, v. -en. Hamel, m. -s. Hamelbout,m. -en. Hamer, m. -s en en; -tje, o. -s. Hameren, bw.zw ik hamerde, heb gehamerd; hamering, v. Hamerslag! slag met een hamer) m. -en. Hamerslag 'afspringende deel tjes van gesmeed ijzer) o. Hammebeen, o. -en. Hammevet, o. Hamster (zeker knaagdier) v. -s. Hand, v. -en; -je, o. -s. Handbreed, o. Handdadig, bn. Handel, m. (v Handelbaar, bn. - der,-st;-heid. Handeldrijvend, bn. Handelen, bw. ow. zw. ik handelde, heb gehandeld;handelaar. m. -s en handelaarster, v. Handeling, v.-en. (y. Handelsgeest, m.; - huis,©.-huizen; -onderneming, v.-en;-recht, o.; -verdrag, o. -en; -verkeer,o.; -vrijheid, ▼. Handelwijze en -wijs, v. -wij- Handen, bw. zw. ik handde, heb erehand. Handenloos, bn.; -heid, v. Handgemeen, bn. Handnave (handvatsel) v. -n. Handhaven, bw. zw. ik handhaafde, heb gehandhaafd; handhaafster, v. handhaver, m.handhaving, T. Handig, bn. -er, -st; -heid, v. Handigjes. bijw. Handiegauw, m. en v. -s. Handlanger, m. -■. Handlangster, v. -8. |
Handreiken, bw. iw. ikhand- reikte,heb gehandreikt;handrei-ker, m. handreiking, v. Handschoen, m. -en; -tje, o. Handtastelijk, bn. -er, -st. Handtasting, v. Handvat, o. -vatten. Handvatsel, o. -s. Handvest, v. -en. Handvol, v. handen vol. Handzaam, bn. -zamer, -st; Hanebalk, m. -en. [-heid, v. Hanekam, m. -men. Hanenei, o. -eren. Hanengekraai, o. Hanengevecht, o. -en. Hanenmat, v. -ten. Hanepoot (slecht geschrevene letter) m. -en. Haneschree,v. Hanespoor, v. -sporen. Hanetred, m. ook hanetree,v. Haneveer, V. -en. [-treden. Hang, m. -en;-bord,o.-en;-brug, v. -gen; -buik, m. en v. -en; -ebast (galgebrok) m. -enj-ebast (karnemelk) v.; -gat, m. en v. -gatten; -ijzer, o. -s; -kap, v. -pen; -klok, v. -ken; -kompas, o. -sen; -lamp,v. -en; -lip, m.ec v, -pen; -mat,v. -ten; -oor(per-soon) ra. en v. (tafel) v. -en; -op, v.; -slot,o.-en;-slotjeen -slootje, o. -s. gehangen. Hangen, bw. ow. st. ik hing, heb Hanig, bn. -er,-st. Hannekemaaier, m. -s. Hans, ra. hanzen; -je, o. -s. Hanssop, m. -pen. Hansworst, ra.-en. Hanteeren (behandelen) bw. hanteerder, m. hanteerster, v. Hanze (verbond, broederschap)v. Hap, m. -pen; -je, o. -s. Haperen, ow. zw.ik haperde,heb gehaperd; hapering, v. Happa (wegl bijw. het is -. Happen, ow. zw. ik hapte, heb gehapt; happer, m. hapster, v. happerij,v. Hapnig, bn. -er, -st; -heid,v. Hapschaar, m. -scharen. Har en harre, ook Her en her-re, v. -n; harretje en herretje, o. -s. Harangeeren (plechtstatigtoespreken) bw. (ten) bw. Harasseeren (afnemen, afmat-Harceleeren (hier en daar aanvallen, kwellen, plagen, verontrusten) bw. Harceleur (plager, kweller,ver- ontruster) m. -s. Hardj bn.en bijw.-er,-st;-heid,v. Hardbekkig, bn. -er, -st. Harddraven, ow. zw. ik hard-draafde,heb geharddraafd; harddraver, m. harddraverij, v. hard-Hardebol, m. -len. [draving, v Hardebollen, ow. zw.ik harde- bolde, heb gehardebold. Harden, bw. ow. iw. ik hardde, heb gehard; harding, v. Hardgeel, bn. Hardhanrtig,bn. - er, - st; -heid,v Hardhoofdig,bn.-er,-st;-held,y Hardhoorig, bn.-er,-st;-heid,T Hardhaialg, bn. -er,-«ti-heid,» Hardiesse (koenheid, stoutheid driestheid) v. Hardigheid, v. -heden. |
97
HEE
Hardl00ren(i,bn.-er,-8t:-heid,v. Hardleersch, ba. Hardlijvig, bn. -er, -st; -heid,v. Hardloop01', in. -S; -loopcrij. v. -en. Hardnekkig, ba.-er,-8t:-hei(l,v. Hardop, bijw. (-en. Hardrijder, m. -s; -rijJerij. v. HardVOClltig,ba.-fr,-st;-heici,v. Hardzeiler, m. -8; -zeilerij, v. Harem (afzonderlyke plaats i; do aauziciilij'tc TurkscUe hm zen; verzaiut-linjf vrouwen en bijwijven) m. -s. ' Haren (van baar gemaakt) bn. Haren, OW, bw. ^w. ik haarde, heb gehaard. HarontW0g0, gebruikelijk in: van -, bijw. (bijw. Harenfcwil,R.;bruikelijk in-.om Harig,bu.eu by w.-er.-st;-heid,v. Haring, m. -s; harinkje, o. -8 als stofnaam, v. Hark, v. -en; -j»',o. -s. Harken, bw. zw. ik harkte, heb geharkt; barker, in. hark9el,o harkster, v. (worst) m. -s. Harlekijn !grappenuiaker,han8- HArmonica (muz. zeker spe^l-tuitf) v. -'s. Harmonie 'overeenstemming, welluidendheid) v. -ën. Harmonieeren 'overeenstem men, het eens zijn, vreedzaam leven) ow. (bn. Harmonischiovereenstemmend; Harnas, o. -sen. Harp, v. -en; -je, o. -s. Harpagon(iderigaard,vrek)m.-a. Harpen, bw. zw. ik harpte, heb gi-harpt. Harpenaar, m. -naren en -a. Harpij, v. -en. Harpluis (werk van touwen om de schepen te teren) o. Harpoen, ra. -en. Harpoenen, bw. zw.ik harpoen-de, h« b gi harpoend; harjioenur, m. hariioenier, m. Harpuis (mengsel van zwavel en hars ter wering van den hout worm) o. Harpnizen, bw. zw.ik harpuisde, heb geharpuitd; harpaizer, m. Harrewarren, OW. zw.ik harrewarde, heb geharreward; harre-warder, m. harrcwar8ter,v. harre warrer ij, v. Hars, v. en o. -en. Harsachtig, bn. (oenen. Harsenen en harsens.Zie Her- Harst, m. -en; -je, o. -s. Hart. o. -en; -jf, o. Hartbrekend, bn. -er, -at. Hartebloed, o.; -diefje, o. -s; -leeil, o.; -liefje, o. -s. Hartelijk, bn. en bijw. -er, -st; Hart0l00S,bn.;-heid,v. [-hcid,v. Hartelust, m. Harten, quot;O. mv.; -aas, O. -azen; -boer, m. -en; -heer, m. -en; -vrouw, v. -en. Hartenet, o. -ten; -pyn,v.;-wee, o.; -weuseh, m. -en. Hartgrondig, bn. -er, -st. Hartig, bn. -er, -st; htid, v. Hartjesdag, m. -en. |
Hartklopping, v. en. Hartlap en hartelap, m. en v. -pen; -je, o. -s. Hartroerend, bn. -er, -st. Hartsteken, bijw. voorkomende in: - dood. Hartstocht,, m. -en. Hartstochtelijk, bn. en bijw. -er, -st; -lieid, v. Hartsvanger, m. -s; -vriend,m. -en; -vriendin, v. -nen. Hart verscheurenden.-er,-st. Hartzeer, o. Hasard l toeval, noodlot; gevaar, waagstuk) o.; par-, toevallig. Hasardeeren (wagen, bestaan, durven) bw. Haspel, m. -s of -en; -tje, o. -s. Haspelen, bw. zw. ik hasp'1de, heb fcbHSpeldihaspHaa^ia.has-pi'laarster, v. haspeling, v. Haspelraam, o. -ramen; - werk, o. - en Hassehassen, ow. zw. ik ham-baste, heb gehassebast; hnisi-basserij, v. (-heid, v. Hatelijk, bn. en bijw. -er, -st; Haten, bw. zw. ik haatte,heb gehaat; haatster, v. hater, m. Hausso (rijzing van den koers der effecten, van den marktprijs.1 v. Haussier (commissionnair in effecten, speculant op rijzin»;) m. HautDois, hobo, hoogfluit. Hauteur (hoogte; edele trots) v. Haute-VOlé© (de aan/.ienlijke stand, de groote wereld) v. Hautgout (fijne, echte wild-sraaak; ironiek voor: bedorven lucht) m. (bouwwerk) o. Hautrelief(hooggebeiteld beeld- Have, v. (-heid, v. Haveloos, bn. -loozer, -loost; Haven, v. -s. Havenen, bw. ZW. ik havende, h' b eehavend; havening, v. Haver, v. Havezate en havezaat (aanzienlijk landgoed, kasteel) v.ba-vezaten. Havik, m. -en. Havikshek, ra. -ken; -kniid, o. -nens, ra. -neuzen;-steen,m.-en Hazardspel, o. -en. Hazelaar, m. -fl en -laren. Hazelaarsbosch, o. -bosschen, -hout, r. Hazelhoen, o. -dera. Hazelnoot (vrucht) v. (boom) m. ha'.elnoren; -je, o. -s. Hazelnoteboom, m. -en. Hazel wortel, v. Hazendistel, v. -a. Hazenlip, v. - pen; -mond,m.-en; -pad, o.; -slaap, m.; -«laapje,o. -8; -wind. m. -en. Hazcalippig, bn.; -heid, v. Hazepeper, v.; -sprong, m. -en; -vrl, O. -len. He, tw. HebbelQk, bn. -er, -St; -heid, v. Hebben, bw. on» zw. ikhad,lteb schad. Hébété (wezenloos, verbluft, uit h-1 veld Kealasrfn, suf) bn. Hebreör, ra. Hebreörs en He-breên; Hebret uwsch, bn. (o. als Hebrus, m. Eene rivier, [z.n.). Hebzucht, v. Hebzuchtig, bn. -er,-«t;-heid,v. |
Hecht, bn. en bijw.-erj-stj-heid, Hecht en heft, o. -en; -je, o. -s Hechten, bw. ow. zw.ik hechtte, heb gehecht; hechtenis, v.hech-tin^, v. hechtsel, o. Hechtdraad, ui. -draden;-naad, ra. -naden; -naald, v.-en;-pltis-ter. v. -rank, v. -en. Hectare (bunder = 10;quot;) vierk. roeden of 1003 vierk. el) v. -s. Hectisch (teringachtig) bn. Hectogram (Nederlandsch ons) o. -men. Hectoliter (loo Ned. kan) 1U. -s. Hectometer (io.) Ned. el) m. -s. Heden, bijw.-avond. bijw.-daags, bijw. -daagsch, bn. -middag, bijw. -morden, bijw. -nacht, bijw. -ochtend, bijw. Heede Ihennep-afval) v. Heel, bn. en bijw.; -htid, v. Zie Geheel. Heelal, o. Heelegaar, bijw. -maal, bijw. Heelen (genezen) bw. ow. zw. ik heelde, heb geheeld; heeling, v. heelster, v. Heelkracht, v. -en; -kruid, o.; - kunde,v.;-kundig,bn.;-kundige, m. en v. -n.; -kunst, v.; -mei-ster. ra. -s; -pleister,v.-3;-sbuid3 en -huids. bijw.; -vleesch, o. Heem en heim, O. -en; -raad» •u. -raden; -raadschap, o. -pen; stede, v.; -stedrgeld, o. Heen en henen, bijw. insamen-atellHg inet verscheidene werkwoorden. Heenbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -. heb -gebracht. Heendrüven, bw. ow.st.ikdreef -. h' b en ben -gedreven. Heengaan, ow.onr. ik ging -,ben -gegaan. Heenkomen, ow. onr.ikkwam -, ben -gekomen. Heenkomen, o. Heenloopen, ow. st. ik liep ben -geloopen. Heenreizen, ow. zw.ik reisde b-n heenirereiad. Heenr:;den, ow. st.ik reed -,beii Heenrit, ra. [-gereden. Heensleepen, bw.zw. ik sleepte -, heb -gesleept. Heensnellen, ow. zw. ik snelde -, ben -gesneld. Heenspoeden.ow.zw.ik spoedde -, b- n -gespoed. Heenstappen, ow. zw.ik stapte -, b n -gestapt. Heentrekken, ow. st. ik trok ben -«retrokken. Heenvaren, ow. st. ik voer bi n -gevaren. Hconvlioden, ow. st.ik vlood -, ben -arevloden. Heenvllegen, ow. st.ik vloog b* n -v-vlozen. Heenvlieten, ow. st. ik vloot ben - revIot»n. Heenvluchten, ow. zw. ik vluchtte -, ben -gevlucht. Heenzeilen, ow. zw. ik zeilde -, ben -gezeild. Heen zwerven, ow. st. ik zwierf , ben-gezworven. |
HEE
98
Heep, t. hepen. Heer (aicester) m. -en; -tje, o. -s. Heer (If-Ken Zie Htir. Hecraclitipr, bn. -er,-st;-heid,T. Heereir.üntUci, tw. Heer en boon, v. -en;-dienst, m. -tn; -huis, o. -huizen; -huizing, v. -o;; -knecht,m. -s. Heerlük, bn. -er, -st; -heid, v. Heeroom, m. -s. Heerschaclatig, bn. -er, -st. Heerschap, o. -pen; -py,v. -en. HeerEChe:., ow. zw.ikhei-rschte, heb geheerscht; heerscher, m. h( ersclu res, v. heersching, v. HeersclizuCh bj v. (- lu id, v. HeerECllzuclltig•, bn. -er, -st, Heerweg' eu lieirwcg, m.-en. Heesch, bn. -er,-meest heesch; -heid, v. Heester, in. -s; -tje, o. -s. Heeamp;terachtig, lm. Heet. bn. en bij w.-er,-8t;-hcid,v. Heeten (beet maken) bw. zw. ik heette, heb geheet; heeter, ia. heetsu-v, v. heeting, v. Heeten (noemen en genoemd ■worden) bw. ow.st.ik hectte,heL gelic et( n. Heethoofd, m. en v. -en. HeethOOlcllg,bn.-er,-st;-heid,v. Het i n heffe, v. Heiboom.m. -en; -pje, o. -s. Hefdeeg. o. Heffen, bw. st. ik hief, heb gehelen; heffer, m. heffing, v. hef-Heloffer. o. -s. [ster, v. Helt. Zie Hecht. Heftang, v. -en. Heftig, bn. -er, -st; -heid, v. Heg en hegge, v. heggen; hegje en heggetje o. -s. H i, iw. (v. -en. Hei (werktuig om palen te heien) Heibaas, m. -br.zen. Heibci (twistzieke vrouw) v. -en. Heibeien, ow. zw. ik heibcide, heb geheibeid. Heibezem, m. -s. Heiblok; o. -ken. Heiboender, m. -s. Heibrand, m. Heióamp, v. Heide en hel, v. heiden. Heiden (af^odendienar.r) m. -en. Helden (landlooper) m. -s. Heidendom, o. Heidensch, bn. Heidin, v. -nen; -netje,o. -s. Heiduk (Hongaarsche soldaat te voi t) m. -kin. Helen, bw. zw. ik heide, heb ge- heiH; lu it r, m. heiing, v. Heikrekel, m. -s; -tje, o. -s. Heil, o. Heiland, m. -en. Heilbot, v. -ten. Heilig, bn. en bijw.-cr,-8t;-hcid, Heiligavond, m. (v. Heiligdom, o. -men. Heiligö,m.en v.-n;-heili ;je,o.-s. Heiligen, bw. zw. ik heiligde,heb ereheilitfd; heiliging, v. Heiligendienst, m. Heiligmaking, v. HeülOOS. bn. en bijw. heilloofcr, -loost; -heid, v. Heilover (ooievaar) m. -s. Heilrflk, bn. -er, -st. Heilzaam,bn.en bijw.heilzamer, -st; -koid,T. |
HeimaEt. m. -en. (-heid, v. Heimelijk, bn. en bijw. -er, -st; Heimpje (zekere soort van kre- Heimwee, o. [kels) o. -s. Heinde, bijw. (geblind. Heinen, bw.zw. ik heinde, heb Heining, v. -en; hrininkje, o. -s. Heipaal, m. -i)alen. Heir, O' k heer (leger) o. heiren en beren. Heirvaart, ook heervaart, v. Heisa, tw. [-en. Heistelling, v. -en. Heisteren, bw.zw. ik heisterde, heb geheisterd. Heiwerk, o. Hek. o. -ken; -je,o. -s. Hekel (werktuig) m. -s. Hwkel (afkeer) m. [-st; -heid, v. Hekelachtig, bn. eiï b^w.; -er. Hekeldicht, o. -en; -je, o. -s. Hekeldichter, tn. -a. Hekelen, bw.zw. ik hekelde, heb gehekelii; hekelaar, m.hekelaar-ster. v. hekeling, v. Hckelig, bn. -er, -st. Hekelschrift, o. -en. Hekeltaal, v. Hekkenspringer, m. -s. Heks. V. -en; -je, o. -s. Heksen, ow.zw. ik hekste, heb (T'-bekst; hekseiij, v. Heksendans, m. -en; -meester, j. -s; -proces, o. -sen; -toer,m. Hel. v. [-en;-werk,o. Hel, bn. en bijw. -Ier, -st; -heid,v. Helaas, tw. (met belden Held, ra. -en. Samenstellingen Heldenarm, m. -en; -daad, v. -daden; -deugd, v. -en; -dicht, o. -en; -dichter, m. -a; -dood, m.; -moed, m.; -schaar, v. -scharen; -stuk, o. -ken; -teelt, v.; -tijd,m.;-trouw,v.; -zang,m. -en; -zanger, ra. -s. Helder (den) (eene zeehaven in N. Holland; m. Helder, bn. en bijw. -der, -st; -b» id, v. -Jjes, bijw. Helderen, ow.zw. het helderde, i;» sehelderd; heldering, v. Helderziend, bn. Heldhaftig, bn. cn bijw. -cr,-st; -beid, v. Heldin, v. -nen; -nenbrief, m. -brieven. Helen (verbergen) bw.zw.ik heelde, heb geheeld; heelster, v., heler, m. helins, v. Helft v. -en; -je, o. -s. Helicon (de verblijfplaats der zanggodinnen in Beotiö, de Muzenberg; bij de Grieken hetzelfde als de Parnassus bij de Romei nen) m. Helioscoop (een geverfd ofbe^ rookt glaasje om zonder hinder nnnr de zon te zien) ui. -cop u. Heliotroop (zonnewende, ook: werktuig) ra. heliotropen. Hellas (Ond-Gri(kenland) o. Hellebaard, v. -en. Hellebaardier,m. -en en -s. Hellebrok, m. en v. -ken. Hellen, ow.zw. ik helde, hebge-b» ld; helling, v. Hellenist, ra. -en. Hellepün, v. -en;-veeg, v.-vegen; -vorst, ra.; -wicht, o.-en. Heilig (boos) bn. en by w. -er,-8t; -heid, v. |
Helm (hoofddeksel) m. -en. Helm (grassoort} v. Heimet, o. -ten. Helmkruid, o.; -maker, m.-s; -ra»;ntel, m. -s; -plant, v. -en; -riet, o.; -spits, v. -en; -stok, m. -keu; -stuk, o. -ken; -teeken, o. -s; -top, ra. -pen; -visch, m. -visschen; -vizier, o. -s. Hclmvormig, bn. Heloot, (Spartaansche knecht., liift «gei c) in. Heloten. Helotismo (verdrukking, slavernij) o. Helpen, bw. at. ik hielp, heb gc-holpen; helper, m. helpster, v. Helpzeel en hulpzeel o.-zelen. Helsch. bn. cn bijw.; - beid, v. Helvetic, o. Helvctiër, ra. Hei- Hem, tw. [vetisch, bn. Hem, verbogen naamval van het pers. vnv/. hij. Hemd, o. -en; hemdje, o. -s. Hemdennaaister, v. -s. Hemd-Sboord, ra. -en; -knoop ra. -en; -kraag, ra. -kragen mouw, v. -cn. Hemel (uitspansel) m. hemelen; Ivan een bed) m. hemels. Hemelen, ow. zw. ik hemelde, heb gehemeld. (lierm linge. Hemeling, m. rn v. -en; v. ook: Hemelsblauw, bn. Hemelsbrood, o. Hemelsch, bn. -gezind, bn. Hemelvaart, v.; -sdag, m. -en. Hemelval, m. Hemelwaarts, bijw. Hcmispheer (halfrond, de helft van den hemel- of aardbol) v. hemispheren. (gehemd Hemmen, bw.zw. ik hemde, heb Hen, verbogen naamval van het mv. des pers. vnw. h\j. Hen, v. -nen; -netje, o. -s. Henen, bijw. Voor de samenstellingen zie Heen. Heng, v. -en. Hendel, ra. -s; -tje, o. -s. Hengelen, ow. zw. ik hengelde, h;;b gehengeld; hengelaar, m. hengelaarster, v. hengeling, v. Hengelroede, v. -n; -snoer, v. -rn; -stok, m. -ken. Hengsel, o. -s; -tje, o. -s. Hengst (paard) m. -en. Hengst (vaartuig) v. -cn. Hengstebron, v. Hengsten, bw. zw. ikhengste, heb gehengst. Hengstenkeuring, v. -en. Hengstig, bn. -er, -st. Henker, ra. -s. Hennegat, o. -gaten. Hennenei, o. -eren. Hennep, m. Hennepen, bn. Hennetaster (janhen) m. -s. Hensbeker en henzebekerm. Her, byw. en vz. [-*. Herademen, ow.zw.ik -ademde, heb -ad( md; -aderaing. v. Heraclieden (Ilerculeskinderen) m. mv. Herakliet (een oud wijsgeer, die altijd om de daden der menschen schreide) m. Heraldica (wapenkunde), v. Heraldiek (wapenkunde) v. ook: (waprnkundig) bn. Heraut, m -en. L |
HER
99
Herbakken, bw. st. ik -bakte, heb -bnkken. (ow. Herbarlseerenlkruiden zoeken; Herbarist ikruidenzoekcr; plan-tenkenner) m. -en. Herbarium (krnidkundis handboek; plantentuin] o. herbariums en herbaria. Herbenoemen, bw.zw. ik -benoemde, heb -benoemd; -benoe minjf v. Herberg, v. -en; -je, o. -s, -Icr, m.,-ierster, v. Herbergen, bw. ow. zw. ik her ber^de, heb geherbergd; herber Kin^. v. Herbergzaam, bn. en bijw. herbergzamer, -st; -luid, v. Herbesteden, bw.zw. ik -besteedde, heb -besteed; -besteding-, v. ^ HerDinden,bw. st. ik -bond, heb -bonden; -binding, v. Horblinken, ow. st. ik -blonk, heb -blonken. Herbloeien, GW. zw.ik -bloeide. Herboren, bn. [ en-bloeid. Herboriseeren (kruiden zoeken, kruiden verzamelen) ow. Herborist Ikruidenzo.-ker, plan-tenkenner) m. -en. Herbouw, m. Herbouwen, bw. zw. ik -bouwde, heb -bouwd; -bouwer, m. -bonwins, v. Herbrengen, bw. onr. zw. ik -bracht, heb -bracht. Herculisctl (forsch, gespierd, sterk) bn. Herdagen (andermaal dasjvaar-denl bw.zw. ik -daagde, heb -daagd. Herdagen (wederom das: worden) onp. w. zw. het-daagde, is -daa^'d. Herdeelen, bw. zw. ik -deelde, heb -deeld; -deeling, v. Herdenken, bw. st. ik -dacht, heb -dacht; -denkiag, v. Herdenken, o. Herder, m, -s; -dom, o.-lijk, bn. -loo«. bn.. (-en. Herderin, v. -nen; -nenhoed,m. Herdersdicbt, o. en; -fluit, v. -en; -hond, m. -en; -hut,v.-ten; -kleed, o. -eren; -knaap, m. knapen; -kout, m.; -leven, o.; -lied, o. -eren; -pijp, v. -en; -spel, o. -en; -staf, m. -staven; •stok, m. -ken; -tasch, v. -tas-schen; -volk, o.; -zang, m. -en. Herdoen, bw. onr. ik -deed heb -daan; -doening, v. Herdoop, m. Herdoopen, bw. zw. ik -doopte, heb -doopt; -dooper, m. -doo-pinsj, v. Herdruk, m, -ken. Herdrukken, bw.zw.ik -drukte, heb -drukt; -drukking, v. Hereditair (erfelijk) bn. Hereenen, bw. zw. ik -eende, heb -eend; -eening, v. Eereenigen, bw.zw.ik -eenigde, heb -eenigd; -eeniging, v. Hereischen, bw.zw. ik -eischte, heb -tischt; -eischer, m. -ei-sehing. v. Heremiet (kluizenaar) -en. Herenten, bw.zw. ik - entte, heb -ent; -enting, v. |
Herfst, m. Herfstachtig, bn. -er, -st. Herfstig, bn. -er, -st. Herfstpeer, v. -peren; -punt, o. -en; -teeken, o. -s; -tijd, m.; -vermaak, o. - vermaken;-vreugd, v.; - weder, o. Hergeven bw. rt. ik -gaf, heb -geven; -geving, v. Hergieting, bw.st. ik -goot. heb -goten; -gieting, v. Hergommen, bw.zw.ik -gomde, heb -gomd. (-grepen. Hergrupen,bw.8t. ik -greep,heb Hergroeien, ow.zw. ik -groeide, ben -groeid. Hergroenen, ow.zw.het -groende, is -groend. Herbakken, bw. zw. ik -hakte, heb -hakt. Herhalen, bw. zw. ik -haalde, heb -haald; -haalster, v.-haler, m. -haling, v. -halingsschool, v. -halingsteeken, o. Herheffen, bw. st. ik -hief,heb -lieven; -heffing, v. Horhouden, bw. st. ik -hield, heb - houden. Herhuwen, bw.ow.zw.ik -huwde, heb en ben -huwd. Herijk, m. Herüken, bw. zw. ik -ijkte, heb -ijkt; -ijking. v. Herinneren, bw.zw.ik -innerde, heb -innerd; -innering, v. -in-r.i-rinsrsverraogen, o. Herkammen, bw. ik -kamde, heb -kamd. Herkauwen,bw.zw.ik -kau-vde, heb -kauwd; -kauwer, ra. -kau- Herkeeren, bw. ow. zw. ik -keerde, heb en ben -keerd. Herkennen, bw. zw. ik -kende, heb -kend; -kenning, v. -ken-ningsteeken, o. -kenningswoord. Herkeuren, bw.zw. ik -keurde, heb -keurd, m. -keurster, v. -keuring, v. Herkiesbaar, bn.; -beid, v. Herkiezen, bw.st. ik -koos, heb kozen; -kiezing, v. Herkleuren, bw.zw.ik -kleurde, h' b -kleurd. Herkneden, bw.zw.ik -kneedde, heb -kneed; -kneding. v. Herknoopen, bw.zw. ik -knoopte, heb -knoopt; -knooping, v. Herkoken, bw. zw. ik -kookte, heb -kookt; -koking, v. Herkomen (zich herstellen) ow. st. ik -kwam, ben -komen. Herkomen (afkomstig zijn) ow. st. ik kwam -, ben -gekomen; -komst, v. -komstig bn, Herkoop, m. Herkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kccht; -kooper,m. -kooping. v. -koopster, v. Herkoperen, bw.zw. ik -koperde. heb -koperd. Herkrammen bw.zw.ik -kramde, heb -kramd. Herkrijgen, bw. st. ik -kreeg, heb -kresen; -krjjging, v. Herkruisen, bw. zw. ik -kruiste hfb -kruist; -kruising, v. Herkussen, bw. zw. ik -knite, heb -kust. |
Herladen, bw. st. ik -laadde, h' b -laden; -lading, v. Herlakken.bw.zw. ik-lakte, heb herlakt; -lakking, v. Herleer jn, bw. zw. ik -leerde, heb -leerd. Herleiden, bw. zw. ik -leidde, heb -leid; -leiding, v. Herleven, ow.zw.ik -leefde, ben leefd;-leving, v. Herleveren, ow.zw. ik -leverde, heb -leverd. Herlezen, bw. st. ik -la», heb -leztn; -lezing, v. Hermaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt; -making, v. Hermalen, bw. zw. ik -maalde, heb -maald; -maling, v. Hermanen, bw.zw. ik -maande, heb -maand; -maning v. Hermaphrodiet (die man en vrouw te gelijk schijnt te zijn) v. -en. Hermel{]n, z.n. (m. voor het dier; o. voor het bont) -en. Hermelijnen, bn. Heimengen,bw.zw.ik -mengde, heb -mengd; -menging, v. Hermeten, bw. St. ik -mat. heb -meten; -meting, v. Hermetisch (luchtdicht) bn. Hermeubelen,bw.zw. ik -meubelde, heb -meubeid; -meubeling. v. Hermitage (de cel of kluis van een kluizenaar) v. -a. Hermunten, bw.zw.ik -muntte, heb -munt; -munter, m. -mun-tinsr, v. (heb -naaid. Hcrnaaien, bw. zw. ik-naaide. Hernemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen; -neming, v. Herchutter, m. -s. Hernieuwen, bw.zw. ik -nieuw-de, heb -nieuw: -nieuwer, m. -nieuwing, v. -nieuwster, v. Hernoemen, bw.zw.ik -noemde, heb -noemd; -noeming, v. Hernommeren,bw.zw.ik -nom- mtrde,beb -nommerd; -nomme-ring, v. Heroën. Zie Heros. Heroïek (heldhaftig) bn. -er, -st. Heroïsme (heldhaftigheid) o. Heroliën, bw.zw. ik -Oliede, heb -olied. Heropenen, bw.zw. ik -opende, heb -opend; -opening, v. Heros (held; m. heroën. Heroveren, bw.zw. ik -overde, heb -overd; -overaar, m.-ove-rintr, v. Herpachten,bw.zw.ik -pachtte, heb -pacht; -pachting, v. Herpakken, bw.zw. ik -pakte, heb -pakt, -pakker, m.-pakking, v. -pakster. v. (heb -papt. Herpappen, bw. zw. ik -papte. Herparen, bw. zw. ik -paarde, heb -paard; als ow.(enkel in het mv.), wij (zij) -paarden, gij -paardet, wij (zij) zijn -paard, gij zijt herpaard; -paring, v. Hefpassen, bw.zw. ik -paste heb - past; -passing, v. Herpeilen, bw.zw. ik -peilde, heb -plt; ild; -peiling, v. Herpekken, bw.zw. ik -pekte, heb -pekt. Herpersen, bw. zw. ik -perste, heb -perst; -persing,v. |
HEU
100
Herplaatsen, bw. zw. ik -plaatste, heb -plaatst; -pl.i .tsing, v. Herplanten, bw.zw.i c -plantte, beu -plant; -plauLn', ai. -plan-tlnf?, v. ,
Herploögen,bw.z\v. ik -ploPKile, heb -i»1üi sJ. (heb -plooitl.
7lcrplooien, bw.i.vv. ik -plooi.le. Horpoten, bw. zw. ik -pootte,
heb - pout; -poting, v. Herproeven, bw. zw. ik -proefde, h» b -proe-fd; -proeving, v. Herpunten, bw.zw. ik-puntte,
heb -punt; -punting, v. Herrekenen, bw. zw. ik kende, heb -rekend.
Herrezen, ow. St. het -rees, is
-rezen; -rijzing, v.
Herroepbaar bn.; -beid, v. Herroepelijk,bn.; -beid, v. Herroepen, bw.st. ik -riep, heb -roepen; -roeping, v. -roeper,m. Herrollen, bw.zw. ik -roldp,hquot; b -rold; -rolling, v. (pi n) bn. Hersctianen (vd. van lierschep-Herscnatten. bw.zw. ik -schatte, heb -schat; -schatter, tn. -schattine, v.
Herscheiding, v.
Herschepen, bw.zw.ik -scheepte, heb -scheept; -scheping, v. Herscheppen (wede rom scheppen) bw. zw. ik -schepte, heb -schept; -schepping, v. Herscheppen (van gedaante doen veranderen) bw. st. ik -schiep, hi-b -schapen; schepper, m. -schepping, v. Herschünen, bw.st. ik -scheen,
ben -schenen; -schiining, v. Herschikken, bw.zw. ik -schikte, heb -schikt; -schikking, v. Herschouwen, bw. zw. ik -schouwde, heb -scbouwd; -schouwing, v. Herschrjiven,bw.»t.ik -schreef,
heb -schrever; -schrijving, v. Hertenen en hersens; ook;
harsenen enharsens, v.mv. Hersenloos, bn. -loozer, -loost. Hersenfechim, v. -men. Hersenschimmig, bn. en büw.
-er, -ft. (-slepen; -sUiping, v. Hersli) oen. bw.st. ik -sleep, heb Herslniten, bw. st. ik -sloot.
heb -sloten; -sluiting, v. Hersmeden, bw. zw. ik -smeedde, heb -smeed; -smeder, m. -sroeiling, v.
Hersmelten, bw. st. ik -smolt.
heb -smolten; -smelting, v, Hersmeren, bw.zw.ik -smeerde.
h» b -fmeerd; -smering, v. Hersnüden, bw. st. ik -sneed,
heb irPHiu-den; -snijding, v. Hersnoeien, bw.zw.ik -snoeide,
heb -sneeid; -snoeiing, v. Herspelden, bw.zw. ik -spelde.
heb -speld.
Herspelen, bw. zw. ik -speelde,
heb berspeeld; -spelinK, v. Herspellen, bw.zw. ik -spelde,
heb -speld;-spelling, ▼. Herspeten (opnit uw aan 't spit stek» n) bw. zw. ik-speette heb -speet.
Herspitten, bw. zw. ik - spitte,
heb -spit; -spitting, v. Hersteken, bw. st. ik -stak, heb -■token.
Herwaarts, bijw.
Her waar tsch, bn.
Her wapenen, bw. zw. ik - wapende, heb -wapend; - wapening,
Herwarmen, bw.zw. ik -warmde, heb -wannd; -warminar, v.
Herwasschen,bw.st.ik -wiesch*r heb -wasschen; -wassching, v.
Herwegen, bw. sr. ik -woog, heb -woifn; -weging, v.
Herwerven, bw. st. ik -wierf, heb -worven.
Herwijden, bw. zw. ik -wijdde, heb - wijd; - wijding, v.
Herwinnen, bw. st. ik -won, heb - wonnen; -winning, V.
Herwissel, m.
Herwitten, bw. zw. ik -witte, heb -wit; -witting, v.
Herwrüven, bw. st. ik -wreef, heb -wreven.
Herzamelen, bw. zw. ik -zamelde, heb -zameld; -zameling.
Herstel, o.
Herstelbaar, bn.; -beid, v.
Herstellen, bw.ow.zw. ik -stelde, heb en ben -steld; -steller, m. -stelling, v. -stelster, v.
Herstallingsteeken (in de muz. ook U quadro B carré of Bt carré genoemd, wordt gebezigd om de kracht van het voorafgaande teeken te vernietigen)
Herstemmen, bw. ow. zw. ik -stemde, heb -stemd; -stem
Herscempelen.bw.zw.ik -stempelde, heb -stempeld; -stempe ling, v.
Herstichten, bw.zw. ik -stichtte, heb -sticht; -stichter, m. stichting, v. (heb-.«takt.
Herstrikken, bw.zw.ik -strikte. Hert, o. -en; -je, o. -3. Hercebeest, o. -en.
Hertebout, m. -en. Hertaekenen, bw. zw. ik -tee-kendi*, heb -teekend; -teeke Hertekop, m. -pen. [ning, v Hertelen, bw. zw. ik -teelde,heb
ld; -ti-linir, v.
Hertellen, bw. zw. ik -telde,beb
-teld, -telling, v.
Hertenjacht, v. -en; -kamp, m.
-en; -pastei, v. -en. Hertevleesch en herten-
vleesch. o.
Hertimmeren, bw. zw. ik -tim-ini-rde. heb -timmerd; -tiinme-Hertocht, m. [ring, v.
Hertog, m. -en; -dom, o. -men;
-in. v. -nen; -elyk, bn.
Her tred, m.
Hertrouw, m.
Hertrouwen, bw. ow. zw. ik trouwde, heb en ben -trouwd; trouwing, v.
Hertshoorn en hertshoren,
als voorwerp m. voor de stof o, Heruit (naar buiten) vz. Heruitdrüven. bw.st. ik dreef
heb -sred'even; -drijving, v. Heruitjagen, bw. zw. enst. ik
joi'g ot jaasde -, lieb -gejaagd, Heruitkomen, ow. st. ik kwam
, ben - iffkomen.
Hervallen, ow. st. ik - viel, ben
-vallen; -valling, v. Hervatten, bw. zw. ik -vatte,
heb -vat; - vatting. v. Herveilen, bw. zw. ik -veilde,
heb -veild; -vi iling, v. Herverven, bw. zw. ik -verfde.
heb -verfd; -vervinï, v. Hervinden, bw.st.ik -vond, heb
-vonden.
Her vlechten, bw.st. ik - vlocht,
h»b -vlochten.
Hervoegen, bw. zw. ik -voegde.
heb -vnlt; gd; -voeging, v. Hervoeren, bw. zw. ik -voerde.
heb -voerd; - voering, v. Hervormd, bn.
Hervormde, m. en v. -tl Hervormen, bw.zw.ik -vormde, heb -vormd; -vormer, m. -vorming, v. -vormhnrsfeest, o.-vor-minïfwet. v. -vormstcr, t. Hervouwen, bw Rt. ik -vouwde,
heb -vouwen; -vouwing, v. Hervragen, bw. zw. en st. ik vroeg of-vraagde,heb -vraagd; vraging, v.
Herzegelen, bw.zw. ik -zegelde,
heb - zegel d; -/.egeling, v. Herzegenen,bw.zw.ik -zegende,
heb -zrgend.
Herzeggen, bw. zw. ik -zeide,
heb -zesrd of-zeid; -zegging, v. Herzetten, bw. zw. ik -zette,
heb -zet; - z«tting, v.
Herzien, bw. st. ik -zag, heb
-zien; -ziener, m. -ziening, v. Herziïten, bw. zw. ik -zifte, heb
-zift; -lifter, ra. -zifting, v. Herzingen, bw.st. ik -zong, heb
-zongen.
Herzoeken ,b w. onr. zw.ik -zocht,
heb -zocht; -zoekinjr, v. Hes (volksnaam) ra. Hessen. Hes (kiel) V. -Si n; -je, o. -s.
Hesp (heupgpwricht;ook: achterste van een ham) v. -en. Hessenkar, v. -ren.
Het (lidw. van bepaaldheid) o. Het, pers. vnw.
Heterarchie (vreemde heer-
schappiii v.
Heteriön (geheime, vertrouwde
samenkorasten) v.rav. Heteroclitisch(niet regelmatig;
on» ebt) bn.
Heterodox (onrechtzinnisr, van de kprkplijke leer afwijkpndp)bn. Heteredoxie (onrechtzinnigheid) v.
Heterogeen (ongelijkaanlig) bn. Heterogeniteit (ongelijkaardigheid) v.
Hetman (bevelhebber, aanvoer-ifer,boofdman eener Kozakken-bende) ra. -nen.
Hette. Zie Hitte.
Hetwelk, betr. vnw. Hetzelfde, aanw. vnw. Hetzelve, aanw. vnw.
Hetzij, vw.
Heude en heu (eene soort van koopvaardijschip) v. heudeneu hpuen.
Heug (sraaak, zin) v. alleen gebruikelijk in: tegen heug en meng:. , ,
Heugel (keuker.srereedscbap) m. Heugen, onp. w. zw. het heugde,
het hfpft geheugd; beugenis, v. Heuglijk, bn. en bijw. -er-st;
beid. v. (m.
Heuker (kruidenier In het klein)
HEU
101
Heul (slaapbol] m. Heul (hul|),bijstan(l)o. (-tjc,o. -s. Heul (huuti-n brufrgf-tjf) v. -en; Heulen, ow.zw. ik beulde, beb gebeuld; beuier, m. beulster, v. Heumigquot;, bu. -er, -et. [heulinjj,v. Heup, v. -cn; -je, o. -s. Heureca, ik heb bet gevonden; de bikende uitroep vau Archimedes, tuen hij onder het baden de naar hem genoemde wet ontdekte, dat een lichaam, in eene vloeistof gedompeld zijnde, zooveel aan gewicht vt-rliest.als het gewicht van de verplaatste vloeistof bed raai:'. Heusch, bn.en bijw.-er, meest-; -elijk, bijw. -hcid, v. Heuvel, ra. -s of -en; -tje, o. -s. Heuvelachtig, bn. -er, -st. Heuvelig, bu. -er, -St; -beid, v. Hevel, U). -s; -tje, o. -s. Hevelbarometer, m. -s. Hevelvormiff,bu.. v» (-lijk,hii w. Hevig, bn.en bijw. -er,-8t; -beid, Hexameter (zesvoetig vers) m. Hiaat (stootiug van klinkers) m.; (gaping) o. hiaten. Hiberneeren ioverwintpren)ow. Hidalgo (jonkman van goed.-n huizei m. -'s Hideux (afzichtelijk, leelijk) bn. Hiel,m. -en;-tje, o. -s. Hielen (zeemansw.) ow. zw. ik hielde, heb gehield; achtcrover-liellen; hielinglhct achterste van de kii 1; ook van een.' schaats) v. Hielingsplaat, v. -platen. Hielingsstsek, m. -steken. Hlep( vei korting voor Hypochonder) bn. Hier, bijw. De volgende samenstellingen zijn insgelijks bij-woorden, als: Hieraan, -achter, -af, -beneden, -benevens, -bij, -binnen, -boven, -buiten, -door. -heen, -in, -langs, -mede, -na, -naar, -naast, -namaals, -neven», -om, -omheen, -omtrent, -onder, -op, -over, -tegen, «tegenover, -toe, -tusschen, -uit -van. Hiörarcll (kerkvoogd) ra. -en. Hierarchle (priesterhecrscbap-mj. ranirvolging) v. Hlerarclaiscll (priesterheer-scliappijachtig) bn. (v. Hiërocratie (prifsterreyeerinarl Hiëroglyphe en hiërogliefiiets geheims beduidend zinnebeeld; schrift in beelden vervat) v. hiö-roelyphen en hiërogliefen. HiëroglyphiSCll (geheimzinnig, raadselachtig) bn. en bijw. Hiërologie (verhandeling over geestelijke zaken; priesterlijke inzeeening van bet huwelijk) v. Hierzijn, o. Hj), pers. vnw. Hygen. ow.zw. ik hyarde, heb ge-hijïd; hijser, ra. hijging, v. Hijlik, o. -en. Hyiiken. bw. zw. ik hijlikte,beb er. bi-n gehijlikt; hijlikmaakster, v. hijlikmaker, ra. (-s. Hy S en hijze, v. hijzen; hijsje, o. HijSCllblok, o. -blokken en bloks. (geheschen Hijsclien. bw. st. ik heesch, heb Hüsclltouw, o. -en. Hyze, zie Hijs. |
Hik, m. -ken; -je, o. -s. Hikken, ow. zw. ik hikte, heb gehikt; hikner, m. hikster, v. Hild (eene bergplaats voor hooi enz. in den stali v. -en. Hllletje Ct klepje in eene pomp) Hinde. v. -n. [o. -s. Hinder, m. Hinderen bw. zw. ik hinderde, heb srchinderd; hindering, v. Hinderlaag, v. -lag u. Hinderlijk, bn- en bijw. -er, -st; Hindernis, v. -sen. [-held, v. Hinderpaal, ra. -palen. Hindo ilndiaan) ra.en v.Hindo'a. Hinkebaan, v.-banen; -ije,o.-s. Hinkelen, OW. zw. ik hinkelde, heb gehinkeld; hinkclbaan, v. hinkelaar, m. hinkelaars ter, v. Hinken,ow.zw. ik hinkte,heb gehinkt- liinkebaan, v. hinking, v. Hinkepink, m. cn v. -en; -poot. Hinkperk, O. -en. [ra. -en. Hinkspel, o. -en. Hinniken, ow. zw. ik hinnikte, heb gel innikt. Hipocras (kruidenwijn) ra. Hippelen, ow.zw. ik hippelde, heb gehippeld. (hipt. Hippen, ow.zw. ik hipte, heb ge-Hippocrecn (hengstenbron. dichterenbron) v. (o. Hippodrome (rijbaan, renbaan, Hippopotamus (rivierpaard) m. -sen. _ (o. -s. Historie, v. -s of historiën;-tje Hiotnrieblad, o. -eren. HiStul'ieol (geschiedkundig) bn. Historieschilder, m. -s. Historieschrijver, ra. -a. Historiestuk, o. -ken. Historisch, bn. Hit zeker paard) m.-ten; -je,o.-s. Hitsen, bw.zw. ik hitste, heb ge- hitst; bitser, v. liitsing, v. Hitsig, bn. -er, -st; -beid. v. Hitte en hette, v. Hitten wagen, m. -s; - tje, o. -s. Hittlg. bn. -er, -st; -hcid, v. Hivernage (overwintering) v. Ho. tw. Hobbel, ra. -s; -tje, o. -s. Hobbelbek, ra. en v. -ken. Hoboelen, ow.zw. ik hobbelde lub gehobbeld; hobbeling, v. Hobbelig, bn. -er, -st; -h«M, v. Hobbelpaard, o. -eu; -stoel. m. -en. (gebobd. Hobben, ow.zw. ik bobde, beb Hobo (muziek-instrument) v. -'s. Hoboïst, m. -en. Hocus-pocus (goochelarij, misleiding der oosren) o. Hode (teel leel) v. -n. Hodometer (wegmeter, schredenteller) m. Hoe, bijw. (-s. Hoed (hoofddeksel) m. -en; -je, o. Hoed (miat) o. Hoedanig, bijw. (bij Hoedanigerwijze en -wijs. Hoedanigheid, v. -heden. Hoede. V. (-doozen. Hoedebol, m. -Icn; -doos, v Hoeden, bw. zw. ik hoedde, heb gehoed; horder, ra. hoed8ter,v. hoedinz,v. Hoedenfabriek, v. -en; -fabri kant, ra. -en; -maakster, v.-s; -maker, m. -s; -makerij, v. -en; j -stoffeerder, m.-s;-winkel,m.-s. |
Hoef (paardenhoef) m. hoeven; -je, o. -s. Hoef en hoeve (hofstede) v. hoeven; -je, o. -s. Hoefslag, ra. -en. Hoegenaamd, bijw. Hoegrootheid, v. -beden. Hoek, ra. -cn; -je, o. -s. Hoeker, m. -s. H0( kig, bn. -er; -st; -heid, v. Hceksch, bn, en bijw. Hoeksche (een partijnaam) m. -n; Hoekschen en Kabeljauw-schen. Hoekswijze en -wijs, bijw. Hoelang (iot -) bijw. Hoen, o. hoenders en hoenderen; hoentje, o. -s en hoendertjes. De samenstellingen met hoender, als: Hoenderbout, m. -en; -dief, m. -dieven; -dn k, ra.; -lt;i, o. -eren; -hok, m. -ken; -kooper, m. -s; -maag, v.; -raarkt v. -en; -melker, ra. -s; -raeót, ra.;-nest, o. -en; -pastei, v. -en; -poot, m. -en;-soep, v.-en. Hoep, ra. -en; -je. o. -s. Hoepel, ra. -s; -tje, o. -s. Hoepelen, ow.zw. ik hoepelde, heb gehoepeld; bocpelaarater, v. hoepelarij, v. Hoer. v. -en; -tje, o. -s. Hoera! tw. Hoerachtig, bn. -er, - st. Hooreeren, (een ontuchtiy:leven leiden) rw. zw. hoereerder, m. boereerster, v. hoererij, v. Hoerekind, o. -eren. Hoerendop, ra. -pen; -gewaad, o. -gewaden; -buis, o. -huizen; -jager. ra. -s; -kot, o. -ten; -lied, o. -eren; -loon, o.;-looper, m. -s; -taal, v.; -waard, m. -en; -waardin, v. -nen. Hoerig, bn. -er, -st; -beid, v. Hoes, v. hoezen; -je, o. -s. Hoest, ra ; -je, o. -s. Hoesten, ow.zw. ik hoestte, heb gehoest; hoester, ra.hoestster,v. Hoetelen, ow. zw. ik hoetelde, bob gchoeteld; hoetelaar, m. hoeteiaarster, v. hoetelarij, T. hoetelwerk, o. Hoeve Zie Hoef. Hoeveel, onb-p. telw. Hoeveelheid, v. -heden. Hoeveelste, telw. Hoeven (behoeven) bw. ow. zw. ik hoefde, heb gehoefd. Hoevenaar, ra. -s en -«aren. Hoever en hoeverre, bijw. Hoewel, vw. Hoezee, tw. Hoezeer, vw. Hof (een tuin) ra. hoven; -je, o.-s. Hof (vorstenhuis; vorstelijk gezin; vorsten?evollt;r; hooire rechtbank; rechtsgebouw; o. hoven; zijn - raaken aan iemand, hulde of vleiende eer of verliefdheid bowii'en aan iemand. Hoffelijk, bn. en bijw. -er, -st; Hofhouding, ▼.-en. [-beid, y. Hofje (kleine tuin, ook: vereeni-King van woningen voor oude of b' hoeftige lieden) o. -s. Hofleven, o. Hofraad, ra. -raden. Hofstede. V.-n. (gehoed. |
HOO
102
HOO
103
Hoonen, bw. zw. ik hoonde, heb gehoond; hoouer, m. hoonster, t. hoongelach, o. Hoonend, bn. -er,8t. Hoop Imeui^tf) m. -en; -je, o. -a. Hoop en liopo (verwachting) v. Hoopen (ophoopen) bw.zw. ik hoopte, heb geboopt. Hoopsgewijzeen -gewi)s,bijw. Hoopvol, bil. Hoorbaar, bn.; -heid, v. Hoor en, ow. en bw. zw. ik boorde, ht-b gehoord; hoorder, m. boorster v. hoorderea, v. Hoorenswaardig, bn. -er, -st of meer en inct.se -. Hoorn en lioron (hoornstof) o. (een hoorn) m. hoornen, hoorns en boren»; -tje, o. -a. (bn. -er. Hoornachtis: en horenachtig. Hoornbeest en horenbeebt, o. HoornDlad(zei:ere plantiv. [-en. Hoornblazer en horenblazer. Hoornöloem, v.-en. [m. -s. Hoorndraaier en horen-draaier, xn. -s. Hoorngeschal en horengeschal, o. (-ken. Hoornslak en horenslak, v. Hoornvee en horenvee, o. Hoornvlies en horonviies, o. Hoornen, bn. Hoornenhand, m. -en. Hoornisc, m. -en. Hoos (waterhoos) v. hoozen. HOOS (kous) v. hozen. Hoosband en hozeband,m.-en. Hoovaardig, bn. en bijw. -er, -st; -heid,v. -lijk, bijw. Hoovaardü, v. Hoozen, bw. zw. ik hoosde, heb gehoosd; boozer m. hoozing, v.; hoosgat, o. hoosvat, o. Hop (plant) v. Hop (vogel) m. -pen. Hopeloos, bn.; -heid, v. Hopen (verwachten) bw. zw. ik hoopte, heb gehoopt. Hopje, o. -a. Hopman, m. -maas en -lieden. Hoppebloem, v. -en. Hoppekorrel, v. -s. (gehopt. Hoppen, bw.zw. ik hopte, heb Hopperd, in. Hoppestaak, ra. -staken. Hoppezak, m. - ken. Hor, v. -ren; -retje, o. -« Horde, v. -n. Hordenmaker, m. -s. Hordenvlechter, m. -s. Hordenwand, m. -en. Horen. Zie Uoorn. Horizon en horizont (gezichteinder) m. horizonten. Horizontaal (waterpas) bn. HorlepÜP (zekere dans) v. -cn. Horloge, o. -s; - tje, o. -s. Hom (uitstekende hoek) m. -en. Horoscoop, in. horoscopen. Horrel, m. -s. (-en. Horrelvoet (misvormde voet)m. Horrelvoet (persoon) m. en v. -en. Horreur (afachuw; gruwel) o. -s. Horribel (verschrikkelijk, nf-scbuwelijk) bn. en b\i w. Hors d'oeuvre (bijwerk; wnt niet tot de zaak behoort; ongehoord of ongerijmd iets) o. (rnv. insgelyks hors d^oeuvre). |
Hort (stoot) m. -en;-je, o. -s. Horb (op de -) v. (gehort. Hor een, ow.zw. ik hortte, heb Hortensia (Japansche roos; ook de naam tener vrouw) v, -'s. Horticultuur (tuinbouw: v. Hortologie (tuinbouwkunde) v. Hortoloog (tuiubouwkuudige)m. hortologen. Hortus (tuin) ra. Horzel, v. -s en -en. Horzelen, OW. zw. ik horzelde, heb gehorzeld; horzeling v. Hospes ! waard; gastheerl m.-sen. Hospita (gastvrouw) v. -'s. Hospitaal, o. hospitalen. Hospitaliteit (gastvrijheid) v. Hosseboss^n, ow. zw. ik hosse-boste, heb gehossi bost. Hossen, ow.zw. ik hoste, heb gehost. Hostie (heilige ouwel, avondmaalsbrood) v. hostiën en hosties. Hostiel (vijandig) bn. en bijw. Hostiliteit (-.'Uandelijkheid, vijandelijk gedrag) v. -en. Hot, v. Hotel (groot, voornaam huis;def-tige naam voor herberg of logement j o. -a. Hotsen, ow. zw. ik botste, heb sjehotst; botsing, v. Hotten, ow.zw. ik hotte, heb gehot; hotse], o. het gehotte. Hottentot, in. - ten. Hottentotsch, bn. (o. als zn.). Hou, bn. (Hou en trouw). HOU. tw. Houdbaar, bn.; -heid, v. Houden, bw. ow. st. ik hield, heb gehouden; houder, ra. hou-dinu, v. houdster, v. houderes, v. houkind, o. houpaard, o. Houri (eeuwig jong blijvende gezellin in het paradijs van Mahomed) v, -'s. Hout, o. -en; -je, o. -s. Houtachtig, bn. -er. Houten, bn. Houterig, bn. -er, -st; -heid, v. Houtig, bn. -er, -st. Houting, m. -cn. Houtskool, v. -kolen. Houtsnede en -snee, v. -sneden en sneeën; -sneetje, o. -s. Houtvester, m. -s. Houtvesterij, v. Houvast, o. -en. (ra. -en. Houw (liak,i»lagmeteen houwer) HouwbiJl, v. -en. Houwblok. o. -ken. Houwbosch, o. -bosschen. Houwdegen, ra. -a. Houweel, o. -en. Houwen, bw. st. ik hieuw, heb schouwen; houwing, v. Houwer, ra. -a; -tje, o. -a. Houwhamer, m. -a. Houwitser, m. -a. Houwmes, o. -sen. Hoveling, ra. -en. Hoven, bw. ow. zw. ik hoofde, heb srehoofd. (-8. Hovenier, ra. -3 en -en; -ster, v. Hovenieren, ow zw. ik hovc-ni-rde, heb gehovenierd. Hiveniersalmanak, m. -ken. Hovenierskunst, v. Hoveniersmes, o. -aen. Hozeband. Zie Hoosband. |
Huds (veraletene lap) v. en. Hugen, ow. zw. ik huugde, heb gehuugd. Hugenoot, m. Hugenoten. Hui (wei van raelk) v. Hui, tw. Huiachtig, bn. -er. Huichelachtig, bn. -er, -st. Huichelen, ow.zw.ik huichelde, heb gehuicheld; huichelaar, m. huichelaarster, v. huichelarea, v. huichelarij, v. huicheling, v. Huid, v. -en; -je, o. -s. (v. -en. Huidenkooper, ra. -s; -markt. Huidig, bn. Huidskleur, v. Huidvettcn (leertouwen) ow. zw. ik huidvette,heb gehuidvet; huidvetter, ra. huidvettery, v. Huif, v. huiven; -je, o. -s. Huig, v. -en; -je, o. -s. Huik, v. -en; -je, o. -s. Huiken, ow. zw. ik huikte, heb gebuikt; huiker, ra. Huilebalk (peraoonjra.en v. -en. Huilebalk (hoed) v. -en. Huilebalken, ow. zw. ik huile-balkte, heb gehuilebalkt. Huilen, ow.zw. ik builde, heb jfelmild; huiler, ra. huilster, v. Huis. o. huizen; -je, o. -s. Huisbakken, 'm. Huiselijk en huislijk, bn. en bijw. -er,-st. (v. Huiselijkheid onhuislijkheid. Huisgenoot, m. -en. Huisgenoote, v, -n. Huishoudboek, o. -en; -je,o.-8. Huisnoudeljjk, bn. en bijw. -er, ■st; -heid, v. Huishouden, o. -s; -tje, o. -a. Huishouden, ow. st. ik hield huis, heb huisgehouden; huishoudt r, ra. huishoudster, v. Huishouding, v. -en; huiahou-dinkje, o. -s. Huishoudkamer, v. -a. Huishoudkutide, v. Huisjesmelker, ra. -s. Huisjesslak, v. -ken. Huismoederlük, bn. en bijw. Huisraad, o. Huissier (deurwaarder) m. -s. Huisvaderlijk, bn. en bijw. Huisvesten, bw. ow. zw. ik huisvestte, heb en ben gehuisvest; huisvesting, v. Huiswaarts, bijw. Huiszittend, bn. Huiszittenhuis, o. -huizen. Huiszoeking, v. -en. Huiven, bw.zw. ik huifde,heb gehuifd. (-heid, v. Huiverachtig, bn. -er, -st; Huiveren, ow. zw. ik huiverde, heb armhui verd; huivering, v. Huizen, bw. ow. zw. ik huisde, h-b gebuiad; huizing, v. Huiverig, bn. -er, -st; -heid, v. Huizing (woning) v.-en. Hukken, ow. zw. ik hukte, heb scehikt. Hul. v. -len; -letje, o. -s. Hulde. v. (srehuld. Hulden, bw. zw. ik huldde. heb Huldigen, bw. zw. ik huldigde, heb gehuldigd; huldiging, v. Hulk (een vaartuig)v.-en;-jquot;,o.-8. Hullen, bw. zw. ik hulde, heb gebuid; huiler, m. hulling, v. hulster, t. |
104
IET
Hulpbende, t. -n. Hulpbrug, v. -gen. (-held,v. Hulpeloos, bn. -loozcr, -loost; Hulpbaven, v. -s. Hulpkantoor,©, -kantoren. Hulpkerk, v. -en. Hulpmiddel, O. -en; -Ije, o. -s. Hulponderwijzer, m. -s. Hulpprediker, m. -s. Hulptroep, m. -en. (v. Hulpvaardig, bn. -er, -at;-beid, Hulbel. O. -8; -tje, o. -8. Hulbt en hulzeboom, m. -en. Huize, v. -n. Hulzenbosch, o. -bosschen. Hum, tw. Humaan (minzaam, rechtscba-p»'n) bn. en bijw. buuiancr, -st. Humanisme (stelsel van opvoeding en onderwijs, waarbij de o-'de talen de eerste plaats innemeiV o. Humanist (taal- of schoolgeleerde) in. -en. Humaniteit (mcnscbelykbeid, alles wat der. mensch liefde-waardig mnaktj v. Humectatie (bevoebtiping) v. Humecteeren(bevochtiïen) bw. Humeur (^emotdspestrldiieid, temperament; luim, opgfeiuimd-bt id) o. -en; -tje, o. -s. Humlditfcit (vocbtiKbeld) v. Humiliatie (vernedering) v. Humilieeren (vernederen, be-schimiien) bw. held) t. Humillteit (deemoed, nederig-Hummen (kuchen) ow. zw. ik humde, bt-b gehumd. Humor (vocht; schertsachtige luim; luimige wijze van voorstellen) ra. (-en-Humorist (luimige schrijver) m. Humoristisch, bn. en bijw. Hun (hunne, hun) bez. vnw. ook dtrde naamval van het meerv. ■van hü. (den. Hunebed en hunnebed,o.-bed-Hunkeren, ow. zw. ik hunkerde, heb gehunkerd; hunkeraar, ra. hnnkeraarster, v. hunkning, v. Hunnebed of hunebed (een steenhoop; oude bigraafplaats der Hunnen, in Drente) o. -den. Hunnent, bijw. in zegswijzen: ten-, -haive,om -wil.van -wege. Huppelen, ow. zw. ik huppelde, heb en ben gehuppeld; huppelaar, m. huppelaarster. v. huppeling, t. (-beid, v. Hupsch.bn. en bijw. -er.meest -; Huren, bw. zw. ik huurde, heb gehuurd; huurder, m. huurster, ▼ . huring, v. huurling, ra. Hurk, v. -en. Hurken, ow. zw. ik hurkte, heb gehurkt; hurkcr, m. hurkster, v. hurking, v. (m. -en. Hussiet (aanhanger van Huss) Hut, ▼. -ten; -je, o. -s. Hutselbeker, m. -■. Hutselen, bw. zw. ik hutselde, heb gehutseld; hutselaar.-a.hut-selaarster, v. hutseHnp v. Hotsen, bw. zw. ik butste, heb' Hutspot, v. [gebutst. Huur, v. huren. Huurceêl, v. -en; -huis, o. huizen; -kamer, v. -s: -koets, v. -en; -koetsier, m. -s; -paard,o. -en; -wagen, m. -s. Huwbaar, bn.en by w.; -beid, v. Huwelijk, o. - en. Huwelijksaanzoek, o, -en; -band, m. -en; -bed,o.; -belofte, v. -n; -bericht, o. -en; -bootje, o.; -contract, o. -en; -feest, o. -en; -fuik, v.; -geluk, o.; -sift,v. -en; -god, m.; -jroed, o.; -knoop, m.; -koets, v.; -leven,oj; -liefde, v.; -plicht, m. -en; -trouw, v.; -voorwaarde, v. -n; -zegen, m. Ruwelüksch, bn. Huwen, bw.ow.zw. ik huwde, heb en ben gehuwd. Huzaar, m. huzaren. Hu^arenmantel, ra. -s. Huzarensla, v. Hyacint (edelgesteente) m. -cn; (voor ne stof o.). Hyacint (bloem) v. -en. HybiidiSCll (vreemdsoortig) bn. Hydepark een openbaar park in Londen. Hydra Ixrootegiftige slansr; veelhoofdig monster; ern fr( stadig dreigender wordend kwaad) v. Hydraulica (waterkunde) v. Hydraulisch (waterkundig) bn. Hydriatiek (watergeneeskunde) v. v Hydrogeen (waterstofkas) o. Hydrographie (waterbeschrijving) v. Hydrographische kaarten •/.eekaarten. Hydrometer (watermeter) m. Hydrophobie (watervrees) v. Hydropsie (waterzucht) v. Hydrotechniek (waterbouwkunst) v. Hyena (een roofdier) v. -'s. Hygiëne (uezondbeidsleer) v. Hymen (de god des huwelijks; het huwelijk, de echtstaat) m. Hsrmeneën (bruiloftszangen) v. mv. Hymne (gezang of gedicht ter eere van God; verheven lied op vorsten (n helden; loflied) v. -n. Hyperbolischtbuitensporig,on-frelooflijk) bn. Hyperbool overdrevene voor-stellinp) v. hyperbolen. Hypercriticus (aartaberisper,al te streng beoordeelaar, aartsvit-ter) m. Hyper-orthodox (aartsdom, rechtzinnig) bn. !m. en v. als zn.; mv. -en). Hypochonder (aan hypochondrie lijdend) bn. Hypochondrie (miltzucht; onderbuiksziekte; zwaarmocdig-rn zwartKalligheid) v. (-en. Hypocriet (huichelaar) ra. en v. Hypocrisie (buichelarg) v. Hypotenusa (langste zijue var. eenen rechtboekigcn driehoek v. -'s. Hypothecair (pandstellend) bn. Hypotheek (onderpand, onderzetting, verbandbrief) r. hypotheken. Hynothese (onderstellin?) v.-n. Hypothetisch (vooronderstel-lenderwijiej bn. en bijw. Hysop (plant) v. Hysterie (moederkwaal) v. Hysterisch (uit de moederkwaal of onderbuikszenuwen voortkomende) hp. |
I, v. i's.De derde zelfklinker cn de negende letter van het alphabet; als Romeinsch cijfer é^n. Ib. of Ibid. — Ibidem, aldaar, op dezelfde plaata,op dezelfde bladzijde. Id. — Idem, dezelfde of hetzelfde. I.E. —,In SST, dat is. I.H.S. — Iw hoc eioNo (vinces), in dit teeken (d( s krnises) zquot; It gij overwinnen; ook; Jesusuomi-num SALVATon, Jezus, de Heiland der menschen en Jksub KORTATOR sanctorusi, JeZUS, de vermaner der heilig( n. Imp. — Imperator, de keizer (eigenlijk de gebieder). I.N.D. — In nomine Dei ofPo-mini, in den naam van God of des Heeren. Inf. — lNFRA,beneden, verder op. I.N.I. — In nomine Jksü, in den naam van Jer.us. I.N.ll.I.— Jesus Nazarknus Rbx Judaborum, Jezus. deNazarc-ner, de koning der Joden. I.N.S.T. — In nomine Sanctab Trinitatis, i.i den naam der heilige Drievuldigheid. Inv. — Invrnit, (hü) heeft het uitgevoudrn. I.P.1. — In partibits infidemum, in 't land der niet r. katboiiekc Christenen. It. — Item, insgelijks. Iber (eene rivier) m. Ibis (een vogel) ra. -sen. Ichthyographie (beschrijving der visschen) v. Ideaal (de volkomenste voorstelling van iets, in gedachten; modelbecld) o. idi alen. Ideaal, bn. en bijw. (stellen) bw. Tdealiseeren(denkbeeldig voor- Idee (denkbeeld, gedachte, voorstelling, inval) v, en o. ideefin; Idem. Zie ld. [-tje, o. -b. Identiek (eenzelvig) bn. Identiüeeren (tot hetzelfde maken, twee dingen onder één begrip brengen) bw. Identiteit (eenzelvigheid; v. Idiographisch (eigenhandig, zelfgeschreven) bn. Idioma (eigenHardigheid, taaleigen, tongval) o. Idioom (idioma) o. idiomen. Idioot (botterik, sukkel; onnoo-zcle, halve gek) ra. idioten. Idiotisme (onnoozelheid, bekrompenheid der verstandelijke vermogens, onvatbaarheid voor verstandsontwikkeling) o. Idolaat (afgodisch) bijw. Idolatrie (afgodendienst) v. Idylle (land-, veld- ofhérders-dichtjv.-n. (onbep. telw. Ieder (iedere) onbrp. telw. -een, lege ijk (iegelijke) onbep. telw. Iemand, onbep. pers. vnw. Iep, enz. Zie Up. (als zn.). Ier. .2.-en; -land, o. -sch, bn. (o. Ift'B, o^bep. vnw. Ietwat, onbep. vnw. |
105
IMP
Ignobel (onedel, laaghartig] bn. en bijw. Ignobllltelt (slrchtbcld, rb-meenhci«U laagheid) v. (eer) v. Ignominie (smaad, ach inde, on- Ignomlnieus (schandelijk, ont-eerend) bn. en byw. Ignoreeren (iets niet weten, of niet willen weten) bw. Ignosceeren (vergiffenis schenken) bw. Ignoti nulla cupiöo, naar hetgeen men niet weet heeft men seen verlangen. IJdel, bn. en bijw.-er,-st;-heid,v. Ijdeltuit, v. -en; -je, o. -s. Ijdeltuiten, ow. zw. ik ijdel-tnittf, lieb geijdeltuit. Ijdeltuiterij, v. IJdeltuitig, bn. -er, -st; -heid,v. IJf (taxis) m. yven. Uk, m. (ijker, m. ijkins. v. IJken, bw.zw.ik ijkte,heb seykt; IJkerspoamp;t, ra. -en; -je, o. -s. IJkgereedscliap, o. - pen. IJkhamer, m. -huisje, o. -s; -ij«er, o. s; -maal, v. -maten; -meester, m. -s; -plaats, v. -en. IJl (in aller ijl) v. IJl, bn. -cr, -st; -beid, v. IJlen (spoeden) ow. zw. ik ijlde, heb en ben xeijld. IJlen (in de koorts) ow. zw. ik iilde, heb geyld* Ijlhoofd, m. en v. -en. Ijlhoofdig, bn. -er, -st; -beid, v. Ijlings, bijw. Up en Iep, m. ijpen en iepen. IJpehoom en iepehoom,m. -en IJpelaar en lepelaar, m. -s. IJpeloof en ünenloof, ook: ie-peloof en iepenloof, o. Upen en iepen, bn. I Jpenbosch t n iepenhosch.o. -bosschen. (-lanen; IJpenlaan cn lepenlaan, v. Us, o. IJsbreker m. -s. IJselijk, bn. -er, -st; -beid, v. IJver, m. IJveren, ow. zw. ik ijverde, heb greijverd; yveraar, m.; ijveraarster, v. (-beid, v. Ijverig, bn. cn bijw. -cr, -st; IJverloos, bn.; -beid, v. Ijverzucht, v. Ijverzuchtig, bn. -er, -st. IJzegrim, m. -s en -men. IJzegrimmig, bn. -cr, -st. IJzel, m. IJzelen, onp. w. zw, het ytelde, heeft peijzeld. (y*d; ijzing, v. Ijzen, ow.zw. ik ysde, heb ge- IJzer, o -s; -tje, o. -s. Ijzerachtig, bn. -cr. IJzeren, bn. IJzeren-spoorweg, ra. -en. Ijzerhard, bn.; -bout, o.; -houten, bn. -kleurig:, bn. -sterk,bn. IJzig, bn. -er, -sf; -beid, v. Ijzingwekkend, bn. -er, -st. Ik. pers. vnw. (o. als zn.). Ikheid, v. Ikker. m. -s. Ikkeri), v. -lt;*»• Ilias (in't alfemeen een heldcn-jredicht, me er bijzonder het hel-densrediebt van Homerus, bevattende de beschrijvinjr dc-r ver-ovcrinp van Trojc, door de Grieken) t. Iliaden. |
Illegaal (onwettig) bn. en bijw Illegaliteit (onregelmatigheid, onwettigheid) v. -en. Illegitiem (onwettig, onecht) bn. en bijw. (bn. Illiberaal (onedelmoediy, laa^) llliberaliteit (onedelmoedig-lieiil, laagheid) v. Illicite (ongeoorloofd) bn. IHAco (terstond,dtdelijk) bijw. Illlmlté (onbepaald, onbegrensd, onbeperkt) bn. Illiquide (onzuiver, onklaar, on-bewezen) bn. Illudeeren (hoonen, bespotten; verijdelen, ontwijken) bw. Illuminatie (verlichting) v. -tien en -ties. (ren) bw. Illumineeren (verlichten, kleu- Illusie (misleiding, verblinding begoocheling) v. illusiën cn illusies. Illustratie (opluistering; versiering) v. -tien en -ties. Illustre (beroemd, doorluchtig, hferiijk, voortreffelijk) bn. Illustreeren (Verklaren, ophelderen; beroemd of uitstekend maken) bw. Lnaginair (denkbeeldig,herscn-scHimuai?) bn. ImaKinatie (verbeelding) v. Imagineeren (zich inbeelden, zich voorstellen, bedenken, verzinnen. Iman (Turksch priester) ra. -s. Imbecillteit (onnoozelheid) v. Imbueeren (instorten, inboezemen; onderrichten, leeren) bw. Imitabel (navolgbaar) bn. Imitatie (navolging, nabootsing;) v. -tien en -ties. Imiteeren(navolgen, nabootsen, naüprn) bw. Imker, m. -s. Immaterialiteit (onstoffelijkheid, onlichamelijkheid) v. Immatriculeeren (inlijven, in-senryven, inteekenen) bw. Immaturiteit (onrijpheid; ontij dijrh' id) v. Immediaat (onmiddellyk, onverwijld) bn. en bijw, lm memorabel (ongedenkbaar; van onheuiclijke tijden af) bn. Immense (onmetelijk, ontzaglijk) bn. en bijw. Immensiteit (onmeteliikheid) v. Immensurabel(onmectbaar)bn. Immer, bijw. Immergeerenlin- of onderdompelen; onderduiken) bw. ow. Immermeer, bijw. Immers, byw. Immigrant (inkomend landverhuizer) m. en v. -en. Immigratieiaankoinst van Und-verhuizers) v. Immlgreeren (zich nit andere landen komen nederzetten) ow. Imminent (dreieend) bn. -er,-8t. Immisceeren (zich in iets men- Ken) OW. Immobiel (onbeweeglijk; niet tot den oorlo? uitgerust) bn. Immobiliën (onroerende goederen of havet mv. Immoderaat (onbescheiden, on-mati?) bn. Immodest (onzedig, oneerbaar, onwellevend) bn. |
Immoleeren 'opofferen) bw. Immoraliteit (zedeloosheid) v. Immoreel (zedeloos, onzedelijk; bn. immoreclcr, -st. (bw Immortaliseeren(vereeuwifren Immortaliteit, (or.sterfelijk- heid) v. Immortelle (kunstbloem) v. -n. Immuniteit (onbe.'astheid, vrijheid van belasting» v. -en. Imparaat (onbereid)bn. en biiw. Impardonnabel (onvergerflijk) bn. (bijw. Implt;?.rtiaal (onpartijdig) bn. en Impassibel (onverzettelijk) bn. Impediesren (verhinderen) bw. Impenetrabel (ondoordringbaar) bn. (beid) v. Impenitentie (onboetvaardig-Imperatief cn imperativus (gebiedt nde wijs) m. -tieven. Imperator (opperveldheer; gebieder, heerscher, keizer) m. -en of -s. (en byw. Imperceptibel(onmcrkbaar(bn. Imperfect (onvolkomen) bn. en bijw. als zn. (onvolmaakt ver-ledene tijd) m. Imperfectie (onvolmaaktheid, onvolkomenheid^ v. Imperiaal (keizerlijk) bn. als zn. (papier van de grootste soort) o. Imperiale Ide hemel van een bed of eene koets; eene bloem) v. Imperieux (gebiedend, trotsch, uit de booste) bn. (bn. Imperissabel (onvergankelijk) Impermeabel (ondoordring-baav) bn. als z.u (regenhoed; regenjas) m. Impermeabiiiteit (ondoor- drinsbaarheid) v. Impersonaliteit (onpersoonlijkheid) V. Impertinent (onbehoorlijk, on-geseliikt, onbeschaamd, onhebbelijk, vermetel) bn. -er, -st; -beid, v. Impertinentie (onbeschaamdheid, onhebbelykheid) v. -tien en -ties. Imperturbabel (onwrikbaar, onwankelbaar) bn. en bijw. Impetreeren (verzoeken, afvorderen, verkrijgen) bw. Imnetueus (hevig, vurig) bn. en bijw. Impiëteeren (zondigen; goddeloos mak^n) ow. en bw. Impitoyabel (oabarmhartig) bn. en byw. Implacabel (onverzoenlijk) bn. en bijw. (ten) bw. Implant eeren (inplanten, inen- Impleëeren (volkomen maken) bw. Impliceeren (inwikkelen) bw. Impllclte (ingewikkeld, duister) bn. en büw. Imploreeren (aanzoeken, om hulp swseeken) bw. Impollet (ongeslepen, ruw, grof; onwellevead of onbeleefd) bn. en bijw -er, -st. ImpoliteS8e(onwellevendheid)T. Impolitiek (onstaatkundig) bn. en bijw. Imponeeren (opleggen, b. ▼. het stilzwijgen; gebieden, aanbevelen, inboezemen; indruk maken, zich doen gelden) bw. ow. |
INC
106
ImpopulP.ir (niet in de Tolks-gunst deeiend) bn. -der, -st. Impopulariteit (derving van de Tolksguiist; oiibejrrijpelijklieië, onvcrstaanbaarh(id) v. Important (gewichtig, bt^dui-dend, va» aanbelang) bu. -er,-8t. Impoitantie (gewicht, aanbelang! v. Importeeren (invoeren, mbren-gen; bedragen; gewichtig of aanzienlijk zijn; zich voor iemand in de bres stellen) bw. en ow. Importuneeren (lastiü, allen, bezwHarlij't zijn) bw. Importuniteit(lasti;:heid)v.-en. Imposant (indrukwekkend) bn. en bijw. -er, -st. Impost, m. -en. Imposteur (bedrieger) m. Impotent (onvermogend, onbekwaam, onmacluig; ziek, zwak-kelijki bn. Impotentie (onmacht) v. Impracticabel (ondoenlijk, onuitvoerbaar) bn. Imprecatie (vervloeking, ver-wensching) v. -tien en -ties. Imprenalsel (onneembaar, onwinbaar) bn. Impressie (druk.indruk,invloed, aamlof-ning) v. -siön en -sics. Imprimeerenidrukken, indrukken, inscherpen, inprenten) bw. Improbabel (onwaarachünlijk) bn. (lijkheid) v. -rn. ImproTDal)ilitSlt(onwaavschij..- Improbe (oneerlijk) bn. Improbeeren (afkeuren, berispen, verw» rpen) bw. Improbiteit (slechtheid, oneer-lijkhi id, ifoddeloosheidi v. Improductief (geen winst op-leveren«l) bv.ifDproductiever,-3t. Improfitabel (onvoordeelig) b-. Impromptu (inval;een vers voor de vuist vervaarlt;liKd;een in haast bereide maaltijil) o. Impropriëteit (verbloemdheid, figuurliikheid) v. Improvisatie (iets dat gesproken of gedaan wordt zonder vooraf opzettelijk gereedgemaakt te zijn) v. Improvisator (voor de vuist spreker) m. -a en -en. Improviseeren (verzen voor de vuist of onvoorbereid uitspreken. dichten, zingen) bw. ow. ImprudeEtle (onbedachtzaamheid, onvoorzichtigheid, onverstand) v. Impudent (schaamteloos) bn. Impudentie (schaamteloosheid) t. (vechten) bw. Impugneeren (bestrijden, be- Impuissance (zwakheid, onmacht) v. (bn. Impulssant (zwak, onmachtig) Impulsie (aandrift; opwelling, eernte stoot) v. -siën en -sies. Impulsief (aandrijvend,aan8too- tend, onwf kkend) bn. ImpunitOlt (straffeloosheid,Trij-stellina: van straf) v. Impuriteit (onzuiverheid, on-reinheid,vuilheid) v.Zie Impuur. Imrutatie (aantijging) v. Imputeeren (toerekenen, be-schnldisfcn. ten laste leggen)bw. Impuur (onrein) bn. |
In, vz. In abrupto neoessitatus, in geval van nood. In abstracte, in 't algemeen. Inabordabel(ontoegankelijk)bn. Inacceptabel (onaannemelijk, niet geldig, b. v. een wissel, een voorslag) bn. Inaccommodabel(dat geen vtr-gelijk toelaat! bn. Inachtneming-, v. Inactiviteit (werkeloosheid) v. Inademen, bw. zw. ik ademde heb -geademd; -ademing, v. Inadmissibcl (onaanne nelijk) bn. (heid) v. Inadvertentie (onoplettend- In aeternum, eeuwig, in eeu-wight id. In af?one, op sterven liggend. Inallëna]?Cl (onvervreemdbaarl bn. Inalliabel (onverbindbaar) bn. Inalterabel (onveranderlijk) bn. Inappetentie (tegenzin, afkeer; gebrek aan eetlust) v. Inapplicabel (niet toepasselijk, niet aanwendbaar) bn. (held v. Inapplicatie (luiheid, nalatig- Inappreciabel'onschatbaar) b.1. Inaptitude (ongescbiktheid) v. In armis, onder de wapenen. Inarticulé(onduidelijk bij geluiden en tonen)bu. Inartificieel (ongekunsteld) bn. Inattent (onopmerkzaam) bn. -er, -st. Inauguratie (inwijding, inhuldiging) v. -ties en -tiën. Inaugureel ide inwijding betreffende) bn. Inaugureeren (inwijden) bw. Inbakeren, bw.zw. ik bakerde -, heb -gebakerd; -bakering, v. Inbakken, ow. zw. ik bakte -, ben -gebakken;-bakkiug, v. Inbalsemen, bw. zw. ik balsemde heb f-gebalsemd; quot;balseming, v. Inbeelden (zich) ww. zw. ik beeldde mij -, heb mij -geheeld; -beeldinsr, v. Inbegrip, o. alleen in: met -. Inbeitelen,bw.zw. ik beitelde -, heb -eebeiteld; -beiteling, v. Inbellen, bw.zw. ik belde -, heb -eebeld. (-geborgen. In bergen, bw. st. ik borg -, heb Inbeslagneming, v. -en In beuren, bw.zw. ik beurde-, heb -scebeurd; -beuring, v. Inbewaarhouding, v. Inbewaarneming, v. Inbezitneming, v. Inbezitstelling, v. Inbüten, bw. at. ik beet heb -gebeten. Inbijten (bijthakken) bw. zw. ik bijtte -, heb -gebijt. Inbütlng, v. -en. (-gebikt. Inbikken. bw.zw. ik bi'xte -, heb Inbinden, bw. st. ik bond -, heb -eebonden; -binding, v. Inbltter (zeer bitter) bn. In blanco, oningevuld. Inblazen, bw.st. ik blies -, heb -geblazen;-blaasster, v. -blazer, m. -blazing, v. Inblljde (zeer blijde) bn. Inblyven, ow.st. ik bleef -, ben -gebleven; -blijver, m. |
Inboedel en inboel, m. -s en -en; -boedeltje (inbolt; Itje) o. -s. Inboegen, bw. zw. ik boegde -, heb -geboegd. Inboeken, bw.zw. ik boekte -, heb -geboekt; -boeking, v. Inboezemen, bw.zw. ik boezemde -, heb -geboezemd; -boezeming, v. In bonis, goed bij kas.. Inbonzer, bw. zw. ik bonsde -, heb -gebonsd. Inboomen, bw. zw. ik boomde heb -geboomd. Inboorling, m. en v. -en; voor het v. ook; inboorlinge. InbOOS (zeer boos) bn. Inboren, bw. zw. ik boorde -, heb -geboord; -boring, v. Inborst, v. Inbreak, v. Inbraden, ow. st. het braadde -, is -gebraden. Inbranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb en br-n -gebrand; -bramlins, v. (heb -sjebrast. In brassen, bw. zw. ik braste -, In breien, bw. ow. zw. ik breidde -, heb -uebreid. Inbreken, ow. st. ik brak -. ben -gebroken; -breker, m. -bre-kinjr, v. Inbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -bren-glt; r, m. - brenging,v. -brengst, v. -brengster, v. Inbreuk, v. Inbrokkelen, bw. ow. zw. ik brokkelde -, heb -gebrokkeld. Inbrokken, bw. zw ik brokte heb -gebrokt; -brokking, v. Inbruin (zeer bruin) bn. Inbruisen, ow. zw. ik bruiste ben -gebruist. Inbuigen, bw. ow. at. ik boog -, heb of b^n -gebogen; -buiging,v. Incalculabel(onberekenbaar)bn. Incantatie (bezwering) v. Incapabel (onbekwaam) bn. Incapaciteitfonbekwaamheidjv. In capita, naar de hoofden of personen. Incarcereeren (inkerkeren, in hechtenis zetten) bw. Incarnatief (Tkeschbevorde-rend)bn. (den) v. Incassatie (het innen van gel- Incasseeren (geld innen; om-lij sten^ bw. In casu, in geval. Incident (toeval, bijkomend of tusschenkomend iets) o. -en. Incidenteel (tusschen beiden komend) bn. (-sies. Incisie (insnijding) v. -siën en Inciteeren (aanmoedigen, aanvuren, opruien) bw. Inciviel (onwellevend) bn. Inciviliteit (onbeleefdh»id) v. Inclinatle(genegenheid; helling) v. -tiën en -tics. Inclineeren (eene neiging tot iets hebben, overhellen, geneigd zijn) ow. Inclosa (insesloten) bijw.; als zn. (de inli??ende) v. Includeeren (insl. iten) bw. Incluis miet inbeyrip van) bijw. Inclusief (insluit*nd, daaronder b'grepen; met inbegrip van) bn. en bijw. inclusieve. |
INC
107
IND
108
In folio, in groot formaat,opper-best, (bn.
Inform (wanstaltig, mismaakt) Informatie (inlichting; bericht)
v. -tien en -ties.
Informeeren (berichten)bw. als
ww. (inlichtingen inwinnen). Informiteit (wanstaltigheid,
mismaaktheid) v. -en.
In foro, in of voor het gerecht. Infraai Ueer fraai: bn. en bijw. Infractie (verbreking, overtre-
dii.g, v.--tiön en -ties. Infrahgibel (onbreekbaar) bn. Infringeeren (breken, overtreden, verdraaien) bw. Infructueus (vruchteloos) bn. Infusie (ingietingl v. infusiën. Infusie-diertjes, kleine diertjes in vloeistoffen, alleen voor het gewapend oog zichtbaar. Ingaan, bw. ow. onr. st. ik ging
-. heb en ben -gegaan. Ingaande, bn.
Ingaarder, m. -s en -en. Ingaderen, bw.zw. ik gaderde
heb -gt gaderd; -gadering, v. Ingang, m. -en.
Ingebeeld, bn. -er, -st; -beid, t. Ingeboren, bn.
Ingeborene, m, en v. -n. Ingedrongen, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.
Ingeërfde, m. en v. -n. Ingeesten, bw. zw. ik gecstte
l eb -je-reest; -geesting, v. Ingegrift, bn.
Ingekankerd, bn.; rbeid, v. Ingeland en inrelande (die
eenigland in »en bedijkten polder heeft) m. ingelanden. Ingelande, v. -n.
In genere, in het algemeen. Ingenieur (krij^s- of vesting-bouwkundige;buuwkundige over den waterstaat) m. -s. Ingenieus (zinrijk, vernuftig)bn.
ingenieuzer, ingenieust. Ingenomen, bn. -er,-8t; -heid.v. Ingenu (oprecht, ongekunsteld,
openhartiir* bn. en bijw. Ingenuiteit (oprechtheid, openhartigheid; de staat van vrijgeborene te zijn) v. Ingereeren (invoeren; zich ergens in mengen) ow. bw. Ingeschapen, bn.; -heid,v. Ingesloten, bn ; -beid, v. Ingetogen, bn. en bijw. -er, -st; Ingeval, vw. [-heid,v.
Ingeven, bw. st. ik gaf -, heb -treieven: -gever, m. -geving, v. Ingevolge, vz.
Ingewand, o. -en. Ingewandskwaal. v. -kwalen. Ingewandsziekte, v. -n. Ingeweide (ingewand van dieren) o.
IngewlkkCld,bn.-er, st; -heid,v. Ingeworteld, bn.
Ingezetene, m. en v. -n. Ingierig (Zeer gicrig)bn. en bijw. Ingieten, bw. st. ik goot -, heb sregoten; -gieting, v. (-gegijpt. Ingijuen. bw. zw. ik gijpte -, heb InTlyden, ow. St. ik gleed -, ben
-gegleden; -glijding, v. Inglippen, ow. zw. ik glipte-,
ben -geglipt; -«lipping, v. Ingloed (hevigegloed) m. Ingoed (zeer goed) bn. en bijw.
Industrie (nüvcrlield, werk-
ZMaiuht-iil; kunstvlijt) v. Industrieel (nijver, wrkzaara) bti.; als zn. (fabrikant, uitoefenaar van een tak van n^verheid) m. industrieelen.
Indutten, ow.zw. ik dutte -, ben
-gedut; -dutting, v.
Induwen, bw.zw. ik duwde
heb -geduwd; -duwing, v.
Ineen, bjjw .
Ineen Duigen, bw. »t. ik boog -, Leb en ben -gebogen;-buiging,v. Ineendoen, bw. onr. ik deed -,
beb -gedaan.
Ineendraaien, bw.zw. ik draaide -, heb -gedraaid; -draaiing, v. Ineendrijvên, bw. st. ik dreef -,
heb -gedreven. Ineendringen,bw.st.ik drong-,
heb -gedrongen; -drinking, v. Ineendrukken. bw.zw.ik drukte heb -gedrukt. Ineenfrommelen, bw. zw. ik frommelde -, heb -gefrommeld. Ineengroeien, ow.zw. ik groeide -, ben -gegroeid. Ineenklemmen, bw. zw. ik
klemde -, heb -geklemd. Ineenkrimpen, ow.st. ik kromp -, ben -gekrompen; -krimping,*. Ineenkruipen, ow. st. ik kroop
-, ben -gekropen. Ineenloopen, ow. st. ik liep
ben -geloopen; -looping, v. Insenrollen, bw. zw. ik rolde -,
heb -gerold.
Ineenschryven, bw. st. ik
schreef heb -geschreven. Ineenschroeien, ow. zw. ik
schroeide -, ben -geschroeid. Ineenschroeven, bw. zw. ik ■ schroefde -, heb -geschroefd. Ineenscliuivea, bw. st. ik
schoof -. heb -geschoven. Ineenslaan, bw. st. ik sloeg -,
heb -geslagen.
Ineensluiten, bw, st. ik sloot -,
heb -gesloten; -sluiting, v. Ineensmelten, bw. st. ik smolt -, heb -gesmolten; -smelting, v. Ineenstampen, bw. zw. ik
stampte -, heb -gestampt. Ineenstorten, bw. zw. ik stortte -, ben -gestort; -storting, v. Ineentrappen, bw.zw. ik trapte
-, heb -getrapt.
Ineenvloeien, ow.zw.het vloeide -, is -gevloeid; -vloeiing, v. Ineenvoegen, bw.zw. ik voegde
-, heb -gevoegd; -voeging, v. Ineenwringen, bw.st. ik wrong
-, heb -eewronscen. Ineenzetten, bw. zw, ik zette -,
heb -gezet; -zetting, v. Ineenzinken, ow.st. ik zonk-,
ben -gezonken.
Ineffabel 'onuitsprekelijk, on-
uitdrukbaar) bn.
Inegaal (ongelijk, oneffen, verschillend! bn. inegaler, -st. Inegaliteit (ongelijkheid, oneffenheid) v. -en.
Inelegant (onsierlijk, smakeloos. lomp) bn.
Inenten, bw. zw. ik entte -, heb -geënt; -enter, m. -enting, v. -entsel, o. -entster, v.
Inept (ongerijmd, onnooz'-l) bn. Inert (vadsia:, werkeloos) bn. Inestimabel (onschatbaar) bn.
Ineten, bw, ow. st. ik at -, heb
-gegeten.
Inetsen, bw. zw. ik etste -, heb
-geütst; -etsing, v.
Inetteren, ow. zw. het etterde -,
is -geëtterd; -etterinif, v. Inevidentie (onduidelijkheid) v. Inevitabei (onvermijdelijk) bn. Inexact (onnauwkeurig) bn. Inexactitude (onnauwkeurigheid; v.
Inexcusabel (onverschoonbaar
of onverantwoordelijk) bn. Inexigibel (onafvorderbaar) bn. Inexorabel (onverbiddelijk) bn. Inexperiëntie(ünervarenheid)v. Inei-plicabel (onverklaarbaar) bn. (bn.
Inexprimabel (onuitsprekelijk; Inexprimabele (hemd; onder-
broeki m. Inexpugnabel(onucembaar,on-bedwiiiifbaar) bn. (votrig.
In extenso, in zijn geheel, uit-In extremis (momentis) in de laatste oogenblikken des levens, op sterven liggend.
Infaam, (eerloos, sc'.iandelijk)bn.
en bijw. infamer, -st.
In CactO, inderdaad.
Infaillibel (onfeilbaar, onir'.s-
baar) bn.
Infameeren (lasteren, schelden,
eerloos maken) bw.
Infamie (eerloosheid) v. Infamiteit (schandstuk) v. -en. Intant (koninklijke prins in
Spanje en Portugal) m. -en. Infante (van Infant) v. -n. Infanterie (voetvolk) v. (-en. Inf mterist (soldaat te voet) m. Infanticide (kindermoord) v. Intatigabel (onvermoeid) bn. Infecteeren (besmetten, verpesten) bw.
Infectie (besmetting, verpesting) Inferieur (ondergeschikt,onder-hoorisf) bn. als zn. (een ondergeschikte) m. -en.
Infernaal (helsch, onderaardsch)
bn. infernaler, -st.
Infertiel (onvruchtbaar) bn. Inlgt;jSteeren(verontrusten,kwel-len, vijandelijk behandelen* bw. Infideël (trouweloos) bn. infidee-ler, -st.
Infirm (gebrekkelijk, zwak) bn. Infirmeerenl verzwakken,krach-
teloos maken) bw. ow. Infirmerie (ziekenzaal) v. -c-n. Inflammatie (ontsteking) v.
-tien en -ties.
Inflammeeren (ontsteken, aanvuren) bw. ow.
Inflansen, bw. zw. ik flanste -,
heb -geflanst; - flansing, v. Ir.flectie (buiging, (muz.) verandering van toon) v. -tien en -ties. (dis) bn.
Inflexlbel(onbnigbaar,stijfhoof-InfWctie (oplegïing) v. Infligeeren (opleggen, toebrengen, eene straf) bw.
Inflikken, bw. zw. ik flikte -, heb -sreflikt.
Influentie (invloed, invloeiing,
inwerking) v.
Influenza (vloeikoorts, griep) v. Influisteren, bw. zw. ik fluisterde heb -gefluisterd; -fluistering, v.
INL
109
Ingooien, bw. zw, ik g:ouide ht b -gegooid. Inproor (zeer goor) bn. Ingorden, bw. zw. ik gordde heb -gigord. Ingrat lOQilnnkbanr) bn. Ingratitude (ondankbaarheid)v. Ingraven, bw. st. ik groef heb -gegraven; -graving, v. Ingrediënt (bestanddeel; toevoegsel bij geneesmiddelen, enz.) Ingreep, m. -grepen. [o. en. Ingritfelen, bw.zw.ik griffelde heb -gegriffeld. Ingrijpen, ow.st. ik greep -, heb -gegrepen; -grijping, v. Ingroeien, ow.zw. bet groeide -, is -gegroeid; -jtrociing, v. Ingroen (zeer m oen) bn. Ingroeven, bw. zw. ik groefde -, heb -gegroefd. Ingnlpen, bw. zw. ik gulpte -, heb -gptfulpt. Inhabiliteit (onbekwaamheid) v. Inhaken, bw. zw. ik haakte -, heb -srehaakt; -baking, v. Inhakken, bw. zw. ik hakte -, heb -jcehakt; -hakking, v. Inhalatie (inademing) t. -tiën en ties. Inhalatietoestel, m.eno. -len. Inhaleeren (inademen, inzuigen ) bw. Inhalen, bw.zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haling,v.-haalder, m. Inhalig, bn. -er -st; -beid, v. Inham, m. -men. Inhangen, bw.at. ik hing -, heb -Kehan^en. Inhehben, bw.onr. zw. ik had heb -i^ehad. Inn echten, bw.zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechting, v. Inhechtenisneming, v. - en- Inheemsch, bn. Inheet (zeer heet) bn. Inheien, bw. zw. ik heide -, hequot;.gt; -geheid; -heiing, v. Inherent (aangeboren, onafscheidelijkheid, bijbehoorend) bn. InhüSChen, bw. st. ik heeicb -, heb -Kebeschen. In hoc casu. in dit geval. Inhcspitaliteit (ongastvrijheid) Inhoud, m. [v. Inhouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden; -houding, v. Inhoudsmaat, v. -maten. Inhoudsopgave, v. -n. Inhout, o. -en. Inhouwen, bw. st. ik hieuw heb -arebouwen. Inhuizig, bn. -er, -st. Inhuldigen, bw. zw.ik huldigde -, heb -gehuldiard; -huldiging, v. Inhumaan (onmenscblleTend) bn. en bijw. inhumaner, -st. Inhumariiteit 'o»men«chelijk-beid, onvriendelijkheid, hardheid) v. In humanioribus geverseerd, in de scboone wetenschappen bedreven. Inhuppelen, ow.zw. ik huppelde •, ben -scehuppeld. Inhnren, bw. zw. ik huurde -, heb -gehuurd; -huring, v. In hypothesl. bü veronderstelling; in het onderhavige geval. |
Inlmaginabel{onvoorbeeldelijk, ' onbegrnpelijk) bn. Inimitabel lonnavoljrbaar) bn. Iniquiteit (onbillijkheid, on-reebtvaardigheid, slinksclibeid, snoodheid, goddeloosheid)v.-en. ! Initiale (aanvangsletter) v. -n. Initiatieftde aanleiding tot eene zaak; bet recht om iets voor te dragen; de eerste stap) o. inia-tieven. (aannemen) bw. Initieeren (invoeren, phchiig Injagen, bw. zw. en st. ik Jaagde of joeg -, heb -gejaagd. Injunctie (oplegging, gerechte-iii'iC bevel) v. Injuriecren 'lasteren, eerroo-ven, schandvlekken) bw. Injurious (beleedigend) bn. InjUSte (onrechtvaardig) bn. Injustice (onrechtvaardigheid)v. Ink (opening van een fuiknet) m. • en. Inkabbelen, bw.zw. het water kabbelde -, beeft -gekabbeld. Inkankeren, OW. zw. ik kankerde -, ben -gekankerd; -kankering, v. Inkarnaat (vleeschkleur) o. Inkarnaten (vleeschkleurig, hoogrood) bn. Inkeet), v. inkepen. Inkeeren, ow. zw. ik keerde -, ben -sekeerd; -keering. v. Inkelderen, bw. zw. ik kelderde -, heb -gekelderd. Inkepen, bw. zw. ik keepte -, heb -gekeept; -keping, v. Inkerven, bw. st. ik korf -, heb -gekorven;-kerving, v. Inkiezen, b ./.st. ik koos -, heb -g«-kozer.; -kiezing, v. Inkijken, bw. OW. st. ik keek -, heb -gekeken. (-gekipt. Inkippen, bw.zw. ik kipte -, heb Inklampen, bw. zw. ik klampte -, heb -geklampt. Inklaren, bw. zw. ik klaarde -, heb -neklaard; -klaring, v. Inklauteren, ow. zw. ik klauterde -; ben -geklauterd. Inkleeden, bw.zw. ik kleedde -, heb -seklerd; -kleeding. v. Inklemmen, bw.zw.ik klemde -, heb -geklemd. Inkleppen, bw. zw. ik klepte -, heb -gekiept. Inklimmen, ow. st. ik klom -, ben -jffklommen; -klimming, t. Inklinken, bw. tt. ik klonk -, heb -geklonken. Inkloppen, bw.zw. ik klopte -, heb -geklopt. Inknarsen, ow.zw. ik knarste -, heb -grrknarst. Inknoopen, bw.zw.ik knoopte-, heb -Keknoopt; -knooping, v. Inkoken, bw.ow.zw. ik kookte -, heb ( n hen -gekookt; -koking,v. Inkomeling, m. en v. -en; voor het v. ook inkomelinice. Inkomen, ow. st. (al» zn. o.) ik kvram -, ben -gekomen. Inkomend, bn. Inkomst, v. -en; -je, o. -s. Inkomstenbelasting, v. -en. Inkoop, m. -en; -«prijs, m. Inkoopen, bw. onr. zw. ik kocht heb -gekocht; -kooper, m. -koopster, v. Inkorten, bw. ow. zw. ik kortte -, heb en ben -gekort; -korter, m. -koning, v. Inkorven, bw. zw. ik korfde heb -gekorfd; -korving, v. Inkostelijk Izeer kostelyk) bn. InkOUd (zeer koud) bn. Inkraaien, bw. zw. ik kraaide -, heb -gekraald. Inkrijgen, bw.st. ik kreeg -, heb -gekregen. Inkrimpen,bw.ow. st. ik kromp -, heb en ben -gekrompen; -krimping, v. Inkroppen, bw. zw. ik kropte -, heb -gekropt; -kropping, v. Inkruien, bw. zw, en st. ik krooi -. heb -gekrooien; ook: ik kruide -, heb -gekruid. Inkruipen, ow. st. ik kroop -, ben -gekropen; -kruiping, v. -krulpsel, o. Inkt, m. Inktachtig, bn. -er. Inkuilen, bw. zw. ik kuilde -, heb -gekuild; -kuiling, v. Inkuipen, bw. zw. ik kuipte -, heb -geknipt. Inkwakken, bw. zw. ik kwakte -. heb -gekwakt. Inkwartieren, bw.zw. ik kwartierde -, heb -gekwartierd; -kwartiering, v. Inlaag (inlnge) v. inlagen. Inladen, bw. St. ik laadde -, heb -ifeladen; -lader, m. -lading, v. Inlander, m. -s; inlandsch, bn. Inlappen, bw.zw. ik lapte -, heb -selapt. Inlasschen, bw. zw. -ik laschte -, heb -gelascht; -lassching, v. Inlaten, bw. st. ik liet -, heb -gelaten; -lating, t. Inlaveeren, ow. zw. ik laveerde -, ben -gelaveerd. Inleelük (zeer leelijk) bn. Inleg, in. Inlegeren, bw. zw. ik legerde -, heb -gelegerd; -legering, v. Inleggeld, o. -en. Inleggen, bw. zw.ik legde (leide) -, heb -gelegd (-geleid), -legger, m. -legging, v. -legkas, v. -leg-sel, o. Inleiden, bw.zw. ik leidde -, heb -iceleid; -leider, m. -leiding, v. Inlekken, ow.zw. ik lekte -, ben -icelekt. Inleveren, bw. zw. ik leverde heb -geleverd; -leveraar, m. -levering, v. Inlichten, ow. bw, zw. ik lichtte -, heb -gelicht; -lichter, m. -lichting, v. (mv. -lichtingen). Inliggen, ow. st. ik lag -, heb Inliggend, bn. [-gelegen. Inlümen, bw. zw. ik lijmde hfb -gelijmd; -lijming, v. Inlijsten, bw. zw. ik lystte heb -zelyst; -lijsting, v. Inlijven, bw. zw. ik lijfde -, heb -xelijfd; -lü»lng, v. In lOCO, op de plaats zelve. Inloeren, bw. zw. ik loerde hib -geloerd. Inlokken, bw.zw. ik lokte -,heb -sfelokt; -lokking, v. Inloodsen, bw.zw. ik loodste heb -jceloodst; -lo dsing, v. Inloogen, bw. zw. ik loogde heb -geloogd; -looging, v. |
110
ITfS
INS
111
Insmakken, bw. zw. ik smakte
-, heb -gesmakt.
Insmelten, bw. ow. st. ik smolt -, heb en ben -gesmoltcn;-siuel-ting v.
Insmeren, bw.zw. ik smeerde -, heb -gesmeerd; -smeerder, m. -smcerster,v. -smeersel,o. -smering, v.
Insmijten, bw. st. ik smeet -,
lieb -gesmeten; -smijting, v. Insnappe i, ow. zw. ik «aapte -,
ben -gesnapt.
Insnijden, bw. st. ik sneed -,heb
-gesneden; -snijding, v. Insnorren, ow. zw. ik snorde -,
ben -uesnord.
Insnuiven, bw. st. ik snoof-,
heb -ingesnoven; -snuiving, v. Insociabel (ongezellig) bn. Insolent (ongepast, euvel,moed-willig,onbe8(*haamd)bn. -er, -st. Insolentie (ongepastlu iJ, o .b -schaamdbdd, lompheid, euvelmoed) -ties en -tién.
Insolide (weinig krediet verdienend, op losse schroeven staan-_ de) bn.en bijw. -r, insoliedst. Insoliditeit (wankelende toestand) v.
In solidum, voor het geheel. IliSOlubel (onoplosbaar) bn. Insolvent (onvermogend om te betaU n) bn. (kroet) v.
Insolventie, (staat van ban-Insounie (slapeloosheid) v. Insoppen, bw. zw. ik sopte -, hfrb -gesopt; -sopper,m.-sopster, v. -sopping, v.
Inspannen, bw. st. ik spande -,
heb -gespannen;-spanning,v. Insparen, bw. zw. ik spaarde -,
heb -gespaard.
Inspatten, ow. zw. ik spatte -,
ben ingespat.
In spe, in het verschiet, op zicht. In specie, in klinkende munt. Inspecteeren (bezichtisen, in
oo^eiischouw nemen) bw. Inspecteur (opziener, opzicht-
houder) in. -s en -en.
Inspectie (schouwing, in oogen-schouwncming) v. -tién en -ties Inspijkeren, bw.zvr. ik spijkerde -, lieb-gespijkerd. (-tién.
Inspiratie (ingeving) v. -ties en Inspireeren (inbla'.en, ingeven, in verrukking brengen) bw. ow. Inspit, o. zeew. roerpen, helmstok. (heb-glt; spit. Inspitten, bw. zw. ik spitte -, Inspoelen.ow.bw.zw. ik spoelde
-, ben -gespoeld.
Inspraak, v.
Inspreken, bw. st. ik sprak -,
heb -icesproken.
Inspringen, ow. st. ik sprong -, ben -gesprongen; -springing, v. Inspuiten, bw. st. ik spoot -,
heb -gespoten; -spuiting, v. Instaan, ow. onr. st. ik stond -,
heb -gestaan.
Instal. m. -len.
Installatie (bevestiging in een
ambtl v. -ties en -tiën Installeeren (invoeren; inwij-wijflen, bevestigen) bw. (bn. Installig (in een kwaden naam* Instampen, bw. zw. ik stampte -, heb -gestampt; -stamping, v.
Inscribeeren (inschryvcn, in-
teekt^ncn) bvv.
Inscriptie (inschrijving; of in-teekenintf; opschrift), v. -tii5n en -ties.
Inscrutabel (omiitvorschelyk,
ondoorgrundelük) bn.
Insect (gekorven diertje) o. -en;
-je, o. -s.
Insectendoos, v. -doozen. Insectolo^ieileer der gekorvene
diertji s) v.
In sedeciniO,in het boekformaat van 1(5 bladen per vel.
Insensibel (ongevoelig) bn. en
bijw. (bn. en bijw.
Inseparabel (onafscheidelijk) Insereeren (invoegen, inlas-
schen, opnemen) bw.
Insertie, (invoeging, opneming) v. -tién en -ties.
Insgel{jks, bijw. Insidious,arglistig, verraderlijk,
beladendi bn. en bijw.
Insigne (uitnemend, voortreffc-lyk, buitengewoon, uitstekend) bn. en bijw.
Insigne (eere- of rangteeken,
kenteekenl v. -s.
Insignifiant ionbeduidend, zonder beteeki-nisi bn.en bijw. Insüpelen,ow.zw. het sijpelde-,
is -gesijpeld; -sijpeling, v. Insinuatie (waarschuwing; indringing; zijdelingsche wenk) v. -tiën en -ties.
Insinueeren (aanmelden, waarschuwen; indringen; zich bemind maken; voorleggen, over-handigen) bw. (zouteloos)bn. Insipide (plat, ongerijmd, laf, Insisteeren (op iets blijven staan; met verzoeken aanhouden) ow.
Inslaan, bw. ov.. st. ik sloeg -, heb en ben -geslagen; inslagsr. Inslag, m.-en. 'm.
Inslapen, ow. st. ik sliep -, ben
-geslapen.
Insleepen, bw. zw. ik sleepte -,
heb -gesleept; -sleeping, v. Inslenteren, ow. zw. ik slenterde -, ben -geslenterd. Inslijpen, bw. st. ik sleep -, heb
-geslepen.
Inslikken, bw. zw. ik slikte -, heb -geslikt; -slikker, m. -slik-king, v. slikster, v. Inslingeren.bw.zw. ik slingerde
-, heb -geslingerd.
In slippen, ow. zw. ik slipte -,
ben -geslipt.
Inslobberen, bw. zw. ik slobberde -, heb -seslobberd. Inslokken, bw. zw. ik slokte -, heb -geslokt; -8lokker,m. -slokking, v. -slo'ister, v.
Inslorpcn en inslurpen, bw. zw. ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorptlgeslurpt); -slorping en -slurping, t.
Insluimeren, ow. zw. ik sluimerde -, ben -gesluimerd; -sluimering, v.
Insluipen, ow. st. ik sloop -, ben -geslopen;-9luiper,m. -sluiping, v. -sluipster, v.
Insluiten, bw. ow. st. ik sloot -, heb -gesloten; -sluiting,?, -slul-tingsteeken, o.
Inslurpen. Zie Inslorpen.
Instant (terstond, oog-mblikke-lijk, in korten lijd) bijw. (bijw. Instanteiyk (diingcml) bn. en Instantieiaaniioudendc, ernstige begeerte; aanvoering van een te-genbewys, of van eene uitzon-deiinjr; het reclitsbestuur) v. in-siantién; rechtbank van eeiste -, rechtba.ik 'van eersten aanleg; in laatste -, bij den ho^gsten rechter. (ben -gestapt.
Instappen, ow. ZW. ik srapte -, Instar (al'- deizoogoid alsvan. In statu quo (in vorigen toestand of zoo als het tot nu toe is gi-weest) bijw. (o. al» zn.) Insteeren, (aanhouden, op iets
aandringen) ow. lnsteigeren,ow. zw. ik steigerde
-, bi n -gesteigerd.
Insteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -gestoken; -steker, m. -steking v. -steekkamer, v. -steek-sel, o.
Instellen, bw. zw. ik stelde -. heb -gesteld; -steller, m. -stelling, v.
Instemmen bw. zw. ik stemde -, heb -irestamd; -stemming, v. Instendlglijk, bijw. Instevenen, ow. zw. ik stevende -, ben -uestevend. (ring) v. Instigatie, (aanzetting aanspo-Inamp;tigeeren (aanhitsen, aanzetten, aansporen) bw.
Instijgen, ow. st. ik steeg -, ben -gestegen. (heb -gestikt.
Instlkken, bw. zw. ik stikte Instinct (natuurdrift, dierlijke neiging) o. (bn.
Instinctmatig (uit natuurdrift) Instippen, bw. zw. ik Stipte -,
heb -gestipt. Institueerendnstellcn. nichten,
rangschikken) bw.
Institut de France (instituut van Frankrijk) algemeene naam voor de 5 te Parys bestaande academies.
Instituteur i in stel lftr,on d er wij -
zer, kost schoolhouder) m. -s. Institutrice (ondirwijzires,
ko-.tschoolhouden s) v. -s. Instituut (inrichting, bijzonder leer- of opvoedingsgesticht) o. instituten.
Instommelen, ow. zw. ik stommelde -,ben -gestommeld. InstOOmen, ow. zw. ik stoomde
-, ben -gestoomd.
Instooten, bw. ow. st. ik stiet -, heb en beu -gestooten; ook: stootte -.
Instoppen, bw. zw. ik stopte-,
heb -gestopt; -stopping, v Instormen,ow.zw, ik stormde -,
bi n -gestormd.
Instorten, bw.ow. zw. ik stortte -, heb en ben -gestort; -storting, v.
Instouwen'instuwen) bw. xw. ik stouwde -,htb -gedtouwd;-8tou-wing, v. (ben -gestreefd.
Instreven, ow. zw. ik streefde -, Instrijken, bw.ow. st. ik streek
-, heb en ben -gestreken. Instrooien, bw.zw.ik strooide -, heb -gestrooid; -strooiing, v. -strooiinkje. o.
In6troomen,ow.zw. ik stroomde -tben -ge8troomd;-strooming,T.
INS
112
Instructeur (onderwyzer, exer-citiemerstt r) m. -s. Instructie'^edrajfsrfgpl of voor-schrilt) v. -tien en ties; rechter Tan de rccliter, die voorloopijr belast is met een underzoek der bedrevene oiisdad* n. Instructie-bataillon, o. Instructief Ueerrijk; onderrichtend) bn. Instrueeren (onderwijlen; de bewijzen van schuld bijeenzamelen, de processtukken in }je-reedhcid brensenl bw. Instrument (werktuig, muziek-epetltuigi toestel, gereedschap; geschrift, stuk, document) o. -en; -je. o. -s. Instrumentaal (door middel van muziekinstrumenten voortgebracht) bn. Instrumentatieiwettig betoog; inrichting om door muziekin-•trumenten uitgevoerd te kunnen worden) v. Instrumenteeren (wettige akten opmaken) bw. Instuiven, OW. st. ik stoof ben -gestoven. (heb -gestuurd. Insturen, bw. zw. ik stuurde Instuwen, bw. zw. ik stuwde heb -gestuwd; -stuwing, v. Insubordinatie (weerspannigheid! v. (toereikend) bn. Insuffisant (ongenoegzaam, on- Insuikeren. bw. zw. ik suikerde -, iieb -gesuikerd. (-gesuld. Insullen, OW. zw. ikaulde -, ben Insult (beleedining) o. -en. Insulteeren (schelden, hoonen, beschimpenI bw. In summa, in het geheel. In summo gradu, in den boog-sten graad. (bn. Insupportabel (onverdraaglijk) Insurgent (opstandeling) m.-en. Insurrectie (op«tand) v. In suspense, hangende, onbeslist. Intact (onaangeroerd;onbevlekt, volkomen) bn, en bijw. Intanden, bw. zw. ik tandde -, heb -getand; -tanding, v. In tantum, zoo ver het reikt. In tappen, bw. zw. ik tapte -,heb -getapt. Inteekenen, bw.zw. ik teekende -,heb -ingeteekend;-teekenaar, m. -teekenaar8ter,v. -teekening, v. -teekenlii8t,t. Integendeel, bijw. Integraal (zelfstandig, een geheel uitmakend) bn. Integralen(Ncderland8che effre-ten,genaamd: Werkelijke of Nationale Schuld) mv. Integraalrekening, t. Integreerend! onmisbaar, onaf-acheidHliik) bn. Integrlteitlonvjhuld, braafheid, oprechthi id,r» chtschapenheid)v. Intellectualiteit (yerstaan-baarhei I; versland) v. Intellectueel (verstandelijk)bn. Intelligent iverstandig, kundig; vmuftij) bn. -er, -«t. Intelligentie kennis, doorzicht, verstand) v. Intemperance (onmatigheid) v. Intempestief (ontijdig) bn. en bijw. |
Intendant (opziener,bestuurder, rentmeester) m. -en. Intendeeren (beoogen, genegen zijn; versterken, verhoogen) ow. bw. Intense (muz)met vermeerderde, verhoogde kracht. Intensie (inspanning) v. Intentie (voornemen, oogmerk, meenins) v. -ties of -tién. Intentioneeren (van plan zijn, broogi-n) ow. Intercaleeren (invoegen, inlas-schen, inschuiven) bw. Intercedeeren (tusschenbc ide treden, bemiddelen, vooispreken) ow. Interceptie (onderschepping) v. Intercessie (tusschenkomst, voorspraak) v. Intercipieeren («nderscheppen, oplich ten) bw. Interdiceeren (verbieden) bw. Interdict (verboil) o. (bijw. Interdictoir (verbiedend) bn. en Interen, bw. ow. zw. ik teerde -, heb en ben -geteerd; -tering, v. Interessant (belangwekkend; baatzuchtig, inhalig) bn. en bijw. -er, -st. Interesseeren (belan-rstellins inboezemen, van aanbelang zijn voor) bw.; zich - voor, belang-stellingaan den dag leggen voor. Interest (belang, voordeel, nut, winst) ook (rente) in. -en. Interfolieeren (met wit papier doorschieten) bw. Interieur (innerlijk, inwendig) bn. (o. ais zn.). Interim! ad) o. tu8schentijd,tua-8Chenhandeling,voor eenen tijd; een tusschentijd. Interlinie (ruimte tusschea de regel»)v. -s. Interliniee.'cn (wit tusschen de regels inbreniilt;n; ook: (tusschen de regels inschrijven) bw. Interme(3iair(tMsschenkomst)o. Intermezzo (tusschenspel) o.in-term' zz.o's. Interminabel (eindeloos) bn. In terminis, in behoorlijke uitdrukkingen. (dag. In termino, op den bepaalden Intermisceeren (vermengen, ondereenmengen) bw. Intermissie (veronachtzaming, afbrekinz) v. (o. -naten. Intem aatiinwoning;ko8tschool) Internationaal (wederzijdsch volkenrrchtelijk) bn. Internationale, v. Interne (inwendig, innerlijk,van binnen; inwonend) bn. en bijw. Internuntius (gezant van den paus) m. -sen. Interoellatie (vraag om opheldering) v. -tiën en -tics. Interpelleerenüi mand om opheldering vrairrn) bw. Interpoleeren (inschuiven,tua-schenpiaatsen, vernieuwen, ver-valschen) bw. Intemoneeren (tmschenstel-len, inbrengen, bijzonder van rechtsmiddelen) bn. Interpretatie (vertolking, uit-ler^inic) v. -tiön en -ties. Interpreteerenl vertolken,uit-leggen, vertalen) bw. |
Interpuncteeren (van leestee- kens voorzien) bw. Interpunctie (plaatsing der schei- en zi-iteekens) v. Interregnum (tusschenbestuur, tusactienregceririg) o. (bw. Interrogeeren (ondervragen) Interrumpeeren (afbreken; in de rede vallen) bw. Interruptie (stoornis) v. -tiön en -lies. Intersectie (doorsnijding; het punt waar twee lijnen eikander doorsnijden) v. Interval (tusschenruimte, tus-schentijd; tusschenvoorval; (mu/..) toonafstand) o. -len. Intervenieeren (tusschenbeide komen) ow. Interventie (tusschenkomst) v. Intestabel (onbekwaam om getuigenis te gevr-n, of om een testament te maken) bn. Inteugelen, bw. zw. ik teugelde -, heb -geteugeld; -teugeling, t. In tiiesi, in den regel, in do hoofdzaak. (-er, -st. Intiem (vertrouwelijk, innig)bn. Intijds, bijw. (-getild. Intillen, bw. zw. ik tilde-, heb Intimeeren (gTichtelyk bekendmaken, aanwij/.en) bw. Intimidatie (bangmakerij) v. Intimideeren (bevreesd, beschroomd of bang ma'cen) bw. Intimiteit (vertrouwelijkheid, boezemvriendschap) v. -en. Intocht, m. -en. (en bijw. Intolerant (onverdraagzaam)bn. Intolerantie (onverdraagzaamheid, vijandigheid omtrent andersdenkenden) v. Intonatie (aanhcffing) v. -tiën en -ties. (aangeven) bw. Intoneeren (aanhefflt;-n,den toon Intoomen, bw. zw. ik toomde heb -getoomd; -tooming, v. Intooveren, bw.zw. ik tooverd* -, heb -getooverd. In totum. in het geheel. Intractabel (onhandelbaar, onbuigzaam I bn. Intransitief!niet overgaand) bn. Intrappen, bw. zw. ik trapte heb -getrapt. Intrede (meestal bü verkorting intree) v. (-getreden. Intreden, ow. st. ik trad -, ben Intree, V. Zie Intrede. Intreebiljet. o. -ten. Intreekaartje, o. -s. Intrek, m. Intrekken, bw.ow. st. ik trok -, heb en ben -getrokken; -trek-king, v. Intrepiditeit (onverachrokken-h' id, heldhaftigheid) v. Intrigant (iemand die veel van kuipery en list-aanwending houdt) m. -en. Intrigante, v. -n. Intrige (verstrikking, arsrlistig-heid, verwarring, verwikkeling, bedroif, 8treek,kunstgreep; min-nehandfl, rainnarij; eigenlijke ziel of knoop van een roman,van een tooneelstuk, enz.) v. -s. Intrigeeren(zich met kuiperijen afgi-ven) nw. Intrinsiek (innerliik)bn.en bijw. In triplo, drievoudig. |
INZ
113
Introduceeren (invoeren of inleiden) bw. (en -ties. Introductie (inleiding) v. -tién InCrasiÓ (indringin^inatoppiu^) Intuimelen, ow. zw. ik tuimelde ben -««'tnimeld. Intuïtie (aatiscUouwin^. zinnelijke gewaarwording) v. Intusschen, bijw. Inundatie (overstrooming) v. -tién en -ties. Inundeeren (onder water zetten, Mverstroomen) bw. Inurbanltait (onwellevendheid, jaloerseblieid, plompheid) v. Inusltate, ongebraiklt;-lijk. In USU, gewoon, in gebruik. Inutlel (nutteloos, doolloos') bn. In Utiliteit (nutteloosheid) v.-en. Inval, iu. -len. Invalide (krachteloos, zwak,niet meer kunnende spreken) bn. -r, invaliedst. Invalide (verminkte of gebrekkige soldaat, soldaat die geen dienst meer kan doen) m. -n. Invalidenhuis (huis, gesticht waarin de invaliden samenwonen i o. -huizen. Invallen, ow. st. ik viel -, ben -gevallen; -valling, v. Invariabel (onveranderlijk) bn. Invaren, bw.ow. st. ik voer -, heb en ben -jcevaren. Invasie (vijandelijke inval, strooptocht) v. -sies en -siën. Invatén, bw.zw. ik vaatte heb -gevaat. (-gevat. Invatten, bw. zw. ik vatte , heb Invective (scheldwoord) v. -n. Invectiveeren (hevig uitvaren, sc';elden, .asteren) ow. Invegen, bw.zw. ik veegde -,heb -geveegd. Inventaris (wettige lijst van goed. ren; boedelbeschrijving) m. -sen. Inventarisatie (het maken van een invenrari*) v. Inventariseeren(een inventaris unk-n van) bw. Inventie (uitvinding, vinding) v. -tién en -ties. Inventief vindingrijk) bn. Inverafifcig (zeer vergiftig) bn. en bijgt;v. Inversibal 'onveranderlijkl bn. Inversie (woordverplaatsing) v. -stén en -sies. Invertseren (omkeeren, verplaats.-n) bw. Inva3te0ran(plechtig bekleeden met eene wiardUhei I, in een ambt plaatsen of stt.-llen; eene vquot;sti'ir berennen, insluiten) bw. Investen, bw. zw. ik vestte -, h'*lgt; -g vest. Invastisratie 'ondervraxing, na- sp »rinlt;) v. -tié i en -ties. Investia'eeren(uitvorschen,na- snor^n. b )ied''n) bw. Investituur (b kleeding met «•en • wurligh-id) v. -turen. Inv3t3rS3ren (Virouden, ver-o ideren ofverjaren; inkink -ren! ow. (ling. In vlian, WPl'Tkferig, onler-Inviiiaus (nijlig, wangmntig, • har.'hjki bn. (-gevijld. Invijlen, bw. zw. ik vijlde-, heb |
Invincil)el(onoverwinnelijk)bn. In viola bel (onschendbaar, onkwetsbaar) bn. Invisibel (onzichtbaar) bn. Invitatie (uitnoodiging) v. - tién en -ties. Inviteereniuitnoodigen, te gast vragen) bw. Invlammen, bw.zw.ik vlamde heb - gevlamd. Invlechten bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten; -vlechting, v. Invlieden, ow. st. ik vlood -, ben -gevloden. Invliegen, ow. bw.st. ik vloog -, ben -gevlogen. In vlieten, ow. st. ik vloot -, ben -gevloten. InvlUen, bw.zw. ik vlijde-, heb -gevlijd. Invloed, m. -en. Inv: jedrük, bn. -er, -st. Invloeien, bw. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing, v. Invluchten, ow. zw. ik vluchtte -, ben srevlucht. Invocatie aanroeping) v. Invoceeren (aanroepen) bw. Invoege, vw. Invoegen, bw. zw. ik voegde heb -gevoegd; -voeging,v.-voeg- Invoer, m. -en. (sel, o. Invoeren, bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd; -voerder, m.-voering, v. -voerster, v. Involgen, bw. zw. ik volgde -, heb -gevolg l; -volging, v. Involontair (onwillig, onopzettelijk, gi-dwongen) bn. lnvólveeren(inwikkeien,in zich bevatten) bw. Invorderen, bw. zw. ik vorderde heb -gevorderd; -vor-deraar, m.vorderaarster,v.-vordering, r. Invouwenj bw. zw.ik vouwde -, heb -gevouwd; -vouwing, v. Invreten, bw. ow. st. ik vrat -, heb -gevreten; -vreting, v. Invrijheidstelling, v. Invullen, bw.zw. ik vulde -, heb -gevuld; -vulling, v. -vullings-dag, m. -viihel, o. Invulnerabel (onkwet8b«ar)bn. Invulnerabiliteit (onkwets-baarheid) v. Inwaaien, ow.bw. zw. en st. het waaide of woei -, hteft en is -ge-waiid. Inwaarts, bijw. Inwaartsch, bn. Inwachten, bw.zw.ik wachtte -, heb -gewa -ht; -wachting, v. In warm Uerr warm) bn. Inwassen, ow. st. het wies -, is -irewassen. Inwateren, onp. w. zw. het water I-- -, heeft -gewaterd; -wate--ri tig. v. In weefsel, o. -s. In weeken, bw. uw. ik weekte -, heb -reweekt. Inwellen, ow. zw. het welde -,is -irew. ld. Inwendig, bn. en bijw.-er,-st; -bquot;i 1, v. -liik, bijw. Inwentelen, bw. zw. ik wentelde -, heb -gewenteld: -wente-lins-, v. Inwerken, bw. zw. ik werkte -, heb -gewerkt; -werking, v. |
Inwerpen, bw.st.ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v. -werp-sel o. Inweven, bw.st. Ik weefde -,heb -geweven; -weefsel,o.-weving,v. Inwijden, bw.zw.ik wijdde -,heb -gewijd; -wijding, v. -wijdingsrede, v. Inwük, v. -en. Inwüken, ow. st. ik week -, ben geweken; -wyking, v. Inwikkelen, bw.zw.ik wikkelde -, heb -gewikkeld; - wikkeling, v. Inwilligen, bw.zw. ik willigde heb -gewilligd; -williger, m. -williging, v. Inwinden, bw. st. ik wond -, h'-b -gewonden; -windsel, o. Inwinnen, bw. st. ik won -, heb -gewonnen; -winning, v. In wippen, ow. zw. ik wipte beu -gewipt. In woekeren, bw. ow. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd. Inwoeien, bw. zw. ik woelde heb -gewoeld; -woeling, v. Inwonen, ow. zw. ik woonde -, heb -gewoond; -woner, m. -woning, v. - woonster, v. Inwortelen, ow.zw. ik wortelde -, ben -geworteld: -worteling,v. Inwrijven bw.st. ik wreef -, heb -gewreven; -wrijving, v. Inwringen. bw. st. ik wrong heb -gewrongen. Inzaaien, bw.zw. ik 'aaide -, hebquot; -gezaaid; -zaaiing, v. Inzacht (zeer zacht) bn. Inzage, v. (-gezaagd. Inzagen, bw.zw.ik zaagde -, heb Inzakken, ow. zw. ik zakte-ben -gezakt; -zakking v. Inzamelen bw. zw. ik zamelde -, heb -gezameld; -zamelaar, m. -zameling, v. Inzeepen, bw. zw. ik zeepte heb -gezeept; -zeeper, m. -zeeping, v. Inzegenen, bw.zw. ik zegende -, heb -gezegend; -zegening, v. Inzeilen, bw. ow.zw. ik zeilde -, heb en ben -gezeild; -zeiling, v. Inzenden, bw. st. ik zond -, heb - gezonden ;-zender,m. -zendster. Inzet, m. - ten. [v. -zending, v. Inzetten, bw. zw. ik zette -, heb -gezet; -zetter, m. -zetting, v. -zetsel, v. Inzicht, o. -en. Inzicden, ow. st. het zood -, is -gezoden; -ziedsel, o. (zien. Inzien, bw. st. ik zag -, heb -ge- Inzinken, ow. st. ik zonk -, ben -gezonken. (-gezeten. Inzitten, ow. st. ik zat -, heb Inzoet (zeer zoet) bn. Inzonderheid, bijw. Inzout (zeer zout) bn. Inzouten, bw. st. ik zoutte -, heb -gezouten; -zouter,m. -zou-tinï, v. -zoutster, v. Inzuigen, bw. st. ik zoog-, heb -g'-zoiren; -zuiging, v. Inzuipen, bw. st. ik zoop -, heb -sfpzopen. Inzulten. bw.zw. ik zultte -, heb -ge/.ult; -zult'ng, v. Inzwachtelen.bw.zw. ik zwachtelde -,heb -gezwachteld;zwach- teling, o. Inzwart vzeer zwart) bn. |
8
JIJ
114
Inzwelgen, bw. at. ik zwol^ heb -{ïezwolgen; -zwelger, ra. -zwelging, v. -zwelgster, v. Inzwemmen, ow.at. ik zwom ben -gezwommen. Inzweren, ow. st. het zwoor -, is -gezworen. Inzweven, bw. zw. ik zweefde -, ben -gezweefd. Inzwieren, bw. zw. ik zwierde -, ben -gezwierd. lonië, o. Ionisch, bn. loniër, ra. Ipecacuanha (Amerikaansche braakwortel) v. Ipso facto, door de daad zelve; eigenmachtig. Ipso jure, door hét recht zelf. Inas (zekere bloem) v. -sen. Iris (de godin van den regen; de gekleurde ring rondom den oogappel) v. Irokees,ra. Irokeezen (zeker volk in Canada). (schimping) v. Ironie (spotterny, spotrede, he-Ironiek. of Ironiscll (spottend, bijtend) bn. Irraisonnabel 'onredelijk, on-billiik, onverstandig) bn. Irrationeel (onredelijk; onberekenbaar). bn. irrationeeler, -st. Irreconciliatel, (onverzoenlijk) bn. (beid) v. -en. Irregulariteit (onregelmatig- Irregulier (onregelmatig) bn. Irreliffieus (ongodsdienstig) bn. IrremediaheKon b erstelbaar)bn. Irremunerabel (onvergeldbaar) bn. en biiw. (en büw. Irreparabel (onherstelbaar) bn. Irreprochabel jonberispelijk, onverwerpelijk) bn. en bijw. Irresistibel (onweerstaanbaar) bn. en bijw. Irresolutie (besluiteloosheid, wankelbaarhei Jl^v. Irresponsabel (onverantwoor-delijk) bn. en bijw. Irrevoca'bel(onherroepelijk) bn. en bijw. Irrigatie !bevochtiging,besproei-ing, bewatering) v. Irritatie (prikkeling, opgewondenheid) v. Irriteeren (opwekken,prikkelen; tergen, vertoornen) bw. Isabel en isabelkleurig(bruin-achtiir geel) bn. Iscliurie(belette waterloozing) v. Islam 'Turksche godsdienst) ra. Islamisme (de Turksche gods-dienst) o. Ismaël, ra. Israaëlieten. m. mv. Isochronisch (gelijktijdig, van gelyken duur) bn. en by w. Isoleeren (afzonderen, alleen stellen, op zich zeiven plaatsen) ow. Isogonisch (gelijkhoekig) bn. Israël, o. Israëliet, ra. (rav. -en); Israëlietisch, bn. Isthmus (landengte) o. Italië, o. Italiaan, ra. (lalianen) Italiaansch. bn. (o. als zn.). Item (desgelijks, even zoo), bijw. (kleinigheid) o. -s; -pje, o. -s. Iteratie (herhaling) v. -tien. Itereeren (herhalen) bw. Itinerarium (reisbericht.reisbe-schrijving, reiswijzer) o. -s. Ivoor, o. Ivoren, bn. |
J, v. j's. — De tiende letter van het alphabet. J. C. — Jezus Christus. JHr. — jünkuker. JL. — Jongstleden. Jr. — Junior, de jongere. J.U.D. — Juris utriusque doctor, doctor of meester in de beide rechten Jk. Janszoon, Jakobszoon enz. Ja, bijw. en vw. (o. als zn.) Jaaggeld,o. -en; -hout,o.;-loon, o. -en; -paard, o. -en;-pad, o. -en; -poort, v. -en; -schuit, v. Jaap, ra. japen; -je, o. -s. [-en. Jaar, o. jaren; -tje, o. -s. Jaarlijks, bijw. Jaarlüksch, bn. Jabot (krop der vogels; strook vour aan een raans-overhemd) ra. -s. Jabroer, m. -s. Jacht (het jagen) v. -en. Jacht (vaartuig) o. -en; -je, o. -s. Jachten, bw. ow. zw. ik jachtte, heb gejacht. Jachtig, bn. -er, -st; -heid, v. Jacobün (hevige gemeenebest-gezinde in de Fransche omwenteling) ra. -en; -enrauts, v. -en. Jaconnat (zekere Oostindische stof, eeue seort mousseline) o. Jadder, o. -s. Jaden (de koeien oppassen in den stal) bw. zw. ik jaadde, heb ge-jaad. Jagen, bw. ow. st. en zw. ik joeg of jaagde, heb gejaagd; jaagster, v. jager, m. jagerlt;-s. v. jagine:, v. Jagersbuis, o. -buizen; -fluit, v. -.en; -hoed, ra. -en; -kleed, o. -eren; -kleeding, v.; -kost, ra.; -leven, o.; -muts, v. -en; -pet, v. -tei.; -rok, m. -ken; -tasch, v. -tasschen. Jak. o. -ken; -je, o. -s. Jakhals, m. jakhalzen. Jakhalzen (te paard rijden) ow. zw. ik jakhalsde,ht b gejakhalsd. Jakken, ow. zw. ik jakte, heb gejakt, (heb gejakkerd. Jakkeren, ow. zw. ik jakkerde. Jakobsladder, v. Jakobsstaf (werktuig om hoogten te meten) ra. Jalappe (zekere purgeerwor-tel) v. -n. (meest-;-heid, v. Jaloersch, bn. en bijw. -er. Jaloezie (jaloerscbheid; naijver, minnenijd) v. (zieën. JaloeZ'fe (zonneblind) v. jaloe- Jam. v. -men. (werk) v. Jambage(vooruitstekend pilaar- Jambe (versvoet van eene korte en eene lange lettergreep) ra. -n. Jammer, o. -en. Jammeren, ow. en onp. w. zw. ik jammerde, heb gejammerd; het jammerde, heeft gejammerd. Jammerhartig, bn. -er. -st; -beid. Jammerklacht, v. -en. Jammerlijk, bn. -er, -st. Jammernis, v. |
Jan, ra. -nen; -tje, o. -s. Jangelen (janken) ow. ik jan-gelde, heb gejangeld; jangelaar, ra. jangelaarster, v. (v. Janhagel (gemeen volk)o. (koek) Janhen, ra. -nen. Janitsaar, ra. Janitsaren. Janken, ow. zw. ik jankte, heb gejankt; janker, ra. janking, v. Janmaat, ra. (jankater, v. Jansalie, ra. -s. (-beid, v. Jansalieachtig, bn. -er, -st; Jansenist, ra. -en; -enkerk, v. Januari, ra. louwmaand. Japan, O. Japannees, ra. Japan-neezen. Japanneesch en Japansch, bn. (o. als zn.). (jaapt. Japen. bw. zw. ik jaapte, heb ge-Japon, v. -nen en -s; -netje,o. -s. Japonsch, bn. Jarenlang, bijw. Jarig, bn. Jas (kleed) v. -sen; -je, o. -s. Jas (troefboer) m. -sen. Jaskaart, v. -en. Jasmijn, v. -en; -iie,o. -s. Jasmflnboom, m. -en. Jaspis, ra. voor den steen, (-sen); o. voor de stof. Jassen, ow. bw. zw. ik jaste, heb gejast; (haasten; aardappelen schillen; met de kaart spelen); jasser, ra. jasster, v. jaskaart, v. jasspel, o. jasspeler in. Java-koffie, v. Javelün, v. -en. Jawoord, o. Je, vnw. (in den geraeenzaraen spreektrant voor: gij, enk. en rav.; ook voor uw). Je, tw. Jean potage (hansworst) ra. Jegens, vz. Jemenie (jeraie) tw. Jemie. tw. Jeminie, tw. Jenever, v. Jeneverachtig, bn. -er. Jeneverneus (neus) ra. -neuzen. Jeneverneus (persoon) m. en v. -neuzen. Jengelen, ow. zw. ik jengelde, heb gejengeld. Drentelende lastig vallen. Jenoffel (een kruidnagel) ra. -s. Jent (fraai, net) bn. (-nof-s. Jeremiade (klaaglied,klacht) v. Jeruzalem, o jeruzalemmer (appel) m. -s. Jeugd, v. Jeugdelijk,bijw. Jeugdig,bn. -er, -st; -heid, v. Jeuk, ip. Jeuken (ook: joken) ow. zw. he jeukte ijookte), heeft gejeuk (gHookt). Jeukerig (ook: jokerig) bn. -er, -st; -heid, v. Jeuking (ook; joking) v. -en. Jeukte, v. Jeukziekte, v. Jezuïet, m. -en. Jezuïetenketk, v. -en. Jezuïetisch, bn. Jezuïtisme, o. Jezus, m. Jicht, v. Jichtig, bn. -er, -st; -heid, v. Jt), pers. vnw. (verbastering van , gij)- |
JOA
115
116
KAA
Kalander (koornworm; ook de
glans op eenige stof) v. -s. Kalanderen .b w.zw.ik kalanderde, heb gekalanderd; kalanderaar, m. kalanderij, v. kalande-raarster, v.; kalandergeld, o., kalandermolen, ra.
Kalebas en kalbas v. -sen.
Kale fa, ten. Zie Kalfaten. Elalender, ra. -s.
Kales, v. -sen; -je, o. -s. Zie ook:
Calèche.
Kalevink, ra. -en. (o. -s.
Kalf, o. kalveren en kalven;-je, Kalfaathamer, ra. -s; -ijzer, o.
•8; -tang, v. -en.
Kalfaten (ook kalefaten) bw. zw. ik kaltuatu-, heb gekalfaat; kal-fati-raar, m.
Kalfateren (hetzelfde als Kalefateren) bw. zw. ik kalfaterde, heb gekalfaterd; kalfatering, v. Kalfsborst,V.-en; -bout, ra. -en; -gelei, v.; -huid, v. -en; -kop,m. -pen; -lap, ra. -pen; -lapje, o.-s; -leder en -leer, o.; -lederen en leeren, bn.; -lever, v. -s; -nier. v. -en; -oog, o. -en; -poot, m. -en; -rib, v. -ben; -schijf, v. -schijven; -schijfje, o. -s; -soep, v.; -tand, ra. -en; -tong. v. -en; -vel,o. -len; -vet, o.; -vleesch,o.; -voet, m. -en; -zwezerik,m. -en. Kaliber, o.
Kalief, m. -en; kalifaat, o.
Kalis (ellendige; arme slokkerd)
ra.-sen.
Kalk, v. -achtig, bn. -er. Kalken, bw. zw. ik kalkte, heb
gekalkt.
Kalkoen, ra. -en; -tje, o. -s. Kalkoenenei, o. -eren; -nest, o.
-en. (Vet, o.
Kalkoenenvet en kalkoene-Kalkoenenvleesch en kal-
koenevleesch, o. Kalkoensch, bn.
Kallen, bw. zw. ik kalde, heb gekald; kallt-r, ra. kalling. v. kal-ster, v. kalleraoer, v. kallevaar, ra.
Kalm. bn. en bijw. -er, -st; -te. Kalmink. Zie Kalamink. Kalmpjes, bijw.
Kalmuk, ra. -ken.
Kalmus, ra.
Kalot, v. -ten; -je, o. -s.
Kalven, ow. zw. ik kalfde, heb gikalfd. (-beid, v.
Kalverachtig-, bn. -er, -Kalveren (braken) ow. zw. ik
kalverde, heb gekalverd. Kalverliefde, v.
Kalvijn (appel) v. -en.
Kam, ra. -raen; -raetje, o. -s. Kameel (kemel) ra. -en; -shaar.
o. -sharen, bn. -arug, m. Kameel (werktuig ora schepen te
lichten) o.
Kameleon (persoon, die telkens
een and- r stelsel nuldigt) ra, -s. Kameleon (hagedis) o. -s. Kamelot, o.
Kamelotten (stof nit kemels of
geitenhaar geweven) bn. Kamen, ow. zw. het kaamde,
heeft jrekaarad.
Kamenier, v. -sen-en;-fje, o.
-s; -sdi- net, m. -en; -sweik, o. Kamenieren, bw. zw. ik karae-nierde, heb gekamenierd.
Kamer, v. -s en -en; -tje, o. -s.
Kameraad, m. en v. kameraden en -s; -je, o. -s; -schap, o.; schappelijk, bijw.
Kamerdoek (kamerijksdoek) o.
Kameren, bw. zw. ik kamerde, heb gekaraerd.
Kamerist, ra. -en.
Kamerling, ra. -en.
Kamfer, v.
Kamferachtig, bn. -er.
Kamig (vol kaam) bn. -er, -st.
Kamille v. -n.
Kamizool o. kamizolequot;; -tje, o. s; -smouw, v. -en; -8voering,v.; szak, m.-ken. (wol) v.
Kammeling (korte, uitgekamde
Kammen, bw. zw. ik kamde.heb gekamd; kararaer,ra. kamster.v.
Kammenmaker, ra. -s.
Kamoesleer en kamuisleer,o.
Kamoesleeren, bn.
Kamp, zn. (voor strijd en stuk veldl ra. -en; -je, o. -s; (voor le-xerplaats) o.
Kamp (gelijk) bijw.
Kampanje, v.-s. (karapeering,v.
Kampeeren (gelegerd zijn) ow.
Kampement, o. -en.
Kampen, ow. zw. ik kampte, heb gekampt; kamper, ra. kamping, v. kampster, v.
Kamperfoelie, v.
Kampernoelie, v. -s.
Kampersteur, ra.
Kampioenikarapvechter) ra. -en.
Kampong (Javaansch dorp)v. -s.
Kamuis, bn.
Kamuis^eer. Zie Karaoesleer.
Kan, v. -nen; -netje, o. -s; -nege-luk, o. -nelid, o.; -newasscher, ra. -s.
Kanaal, o. kanalen; -tje,o. -s.
KanaJin, o Kanaftnieten, ra. mv.
Kanaanietisch. bn.
Kanalje (ook: Canaille) zn. (voor een persoon) v. (voor gespuis) o.
Kanalj each tig, bn. -er,3t.
Kanarie, v. -s; -tje, o. -s.
Kanariegeel, bn. -gele.
Kanarievogel, ra. -s; -tje, o. -s.
Kanaster. Zie Knaster.
Kandeel, v.; -tje, o. -s.
Kandelaar, ra. -s of kandelaren; -tje; o. -s; -spijp, V. -en.
Kandij,v-
Kaneel, v. en o.; kleurig, bn.
Kanefas,o.
Kanenbrood, o.
Kangoeroe (zeker dier) ra. -s.
Kanker, ra.
Kankerachtig, bn. -er, -st.
Kankeren, onp. w. zw. het kankerde, heeft gekankerd; kanke-rinjr, v.
Kannibaal, ra. -balen.
Kanon (geschut) o. -nen; -netje, o. -s. (n.
Kanonnier, ra. -s; -skazerne, v.
Kanonskogel, ra. -s.
Kans, V. -en; -je, o. -s; -biljet, o. -te.;. (ra. -s.
Kansel, ra. -s; -arij, v. en; -ier.
Kant (zijde) ra. -en; -tje, o. -s.
Kant, (naaidewerk) v. -en; -je, o. -s.
Kant, bn. en bijw. (- en klaar).
Kanteel, ra. -en.
Kantelen, bw. ow. zw. ikkan-telde.heb en ben gekanteld.kan-
Kanteloep, v. -en. [teling, v
Kaart, v. -en; -tje, o. -s. (-en. Kaarteblad (eene speelkaart) o. Kaar een (met de kaart spelen)ow.
zw. ik kaartte, heb gekaart. Kaartenblad (karton en papier om eene kaart op te teekenenlo.; -fabriek, v. -en; -jcfld, o.; -huis, o. -huizen; -maker, m. -s;-papier, o.; -winkel, m. -a Kaartlegster,v. -s.
Kaas, v. kazen; -je, o. -s. Kaasachtig, bn. -er. Kaasjeskruid, o.
Kaats, v.; -baan, o. -banen; -bal, m. -len; -dak, o. -en; -net, o. -ten; -spel, o. -icn; -zeef, v. -zeven.
Kaatsen, bw. zw. ik kaatste, heb gekaatst; kaatser, m. kaatsin^v. Kabaai (lange dikke jas) v. -en. Kabaal, o.
Kabas ibiezen korfje) v. -sen. Kabassen (knaphandig stelen) bw. zw. ik kabaste, heb geka-bast.
Kabbelen. OW. zw. ik kabbelde, heb gekabbeld; kabbeling, v. kabbelstroora, ra.
Kabel, m. -s; -tje, o. -s; -aring of -larga, v.; -slengte, v. -n;-strik, m. -ken; -touw. o. -en. Kabelen, bw.zw. ik kabelde, heb
geka'ueld.
Kabeljauw (visch) m. -en; (als
stofnaam! v.; -tje, o. -s. Kabeljauwsche, m. en v. -n. Kabinet, o. -ten; -je, o. -Si
-sraad,m. -sraden. KabOUter,m. -s; -raannetje,o.-s. Kabuis (scheepskeuken) v. kabui-Kachel, V. -S; -tje, o. -s. [zen. Kadaster, o.
Kadastraal, bn. en bijw. Kadastreeren (volgens' et kadaster beschrijvcn,op het kadaster brengen) bw.
Kade en ka. v. kaden.
Kadet (broodje) v. -ten; -je, o. -s Kadi i rechter bij de Mahomeda-Kadyk, ra. -en. (nen) ra.
Kadonderpruik, v.-en. (-en. Kadraai (zoetelaarsvaartuig) v. Kadraalen, ow.zw. ik kadraaide.
heb gekadraaid; kadraaier, ra. Kaf. o.
Kaffa (trijp) o.
Kaffer, ra. -s; -land, o.
Kajak iklein Groenlandsch vaartuig) v. -kgt; n.
Kalaputolie, v.
Kajuit, V. -en; -sjongen, ra. -s
-swachter, ra. -s.
Kak, in.
Kakebeen,o. -en.
Kakelbont, bn. -er. -st. Kakelen, ow. zw. ik kakeldc,heb gekakt-ld; kakelaar,m. kakelaar ster. v. kakelarij, v. Kakement, o. -en.
Kaken, bw. zw. ik kaakte, heb gekaakt; kaker (barin^kaker) ra kaakmes, o.
Kakken, ow. bw. zw. ik kakte, heb srekakt; kakker, kakkeiij, v. kakhuis, o. -kaksel,o. kakster,v, Kakkerlak, ra. -ken; -je. o. -8. Kakketoe, v. -s. (als kaks. Kaks, bijw. alleen gebruikel. in: KalamiJnsteen. ra. -'-n. Kalamink en kalmink, o. (bn Kalaminken en kalminken.
KAT
117
Kanten, bn. Kanten, bw. zw. ik kantte, heb grkant. Kanterstok (handvatsel van het roer van een schip) m. -ken Kanthouwen, bw. ow. zw. ik kanthouwde, heb gekanthouwd; kanthouwer, m. Kantig-, bn. -er, -st; -heid, v. Kanton, o. -s. Kantcnnement, o. -en. Kantoor, o. kantoren; -tje, o. -s. Kantshaak, m. -haken. Kanunnik, in. -en. Kanunnlkenhank, v. -en. Kaos. Zie Chaos. Kap, v. -pen; -je, o. -8. Kapbeitel m. -s. Kapblok, o. -ken. KapdOOS, v. -doozen. Kapel (kii ine kerk; ook vlinder) v. -ien; -letje, o. -s. Kapelaan, m. kapplanen. Kapen, bw. zw. ik kaapte; heb gekaapt; kaper, ra. kaapster, v. kaping, v. kaperij.v. (ra. -s. Kaper (vrijbuiter; rooverschip) Kaperlvrouwenhoofdib ksel/v.-s; Kaphamer, m. -s. [-ije, o. -s. Kapitaal (hoofdsom; vermogen) o kapitalen;-tje, o.-s. Kapitaal (voornaam, uitstekend) bü. en bijw. (seeren. Kapitalisatie, v. het kapitali- Kapitaliseeren(rt,nte besparen en kapitaal laten aangroeien! ow. bw. Kapitalist, m. -en. Kapiteel, o. -en. Kapitein, ra. -s. Kapitein-adjudant, m. kapi-teins-adjudanten. Kapitein-generaal, ra. kapiteins-generaal. Kaptein-geweldiger, ra. ka- pi tei ns-gewiMi^er. Kapitein-ingenieur, ra. kapi- teins-insrenieurs. Kapitein -kwartiermeester, ra. kapiteins-kwartiermeesters en kapiti-in-kwarticrineestera. Kapitein-luitenant, in. kapitein-luitenants. Kapiteinschap, o. Kapiteinsplaats, v. -en; -rang, ra.;-uniform, v. -en. KapitOOl (eene vesting van het oude Rome) o. Kapitorie, o. -s. Kapittel, O. -s of -en; -tje o. -s. Kapittelen,bw.zw ik kapittelde, heb gekapitteld; kapittelaar, m. kapittrling v. Kapkamer, v. -s. Kaplaken, o. -s. Kapmes, o. -sen. Kapo..n, m. -en; -tje, o. -s. Kapoenen, bw. zw. ik kapoende, heb arekapoend. Kapoets (kapoetsmuts) Zie Ka-puitsmuts. Kapot, v. -ten; -je, o. -s. Kapot. bn. en bijw. Kappelen, ow. zw. ik kappelde, ben sekappeld; kappeling, v. Kappen(hakken)bw.7,w. ik kapte, heb sekapt. Kappen (het haar optooien) bw. zw. ik kapte, heb gekapt;kapper, ra. kapsel, o. kapster, v. Kappenmaakster, v. |
Kapper (een gewas) v. -s; -tje, o. s. Kapperswinkel, m. -a. Kappertjeskool, v. - en. Kaproen (hoofddeksel)v. -en. Kapspiegel, m. -s. Kapstok, m. -ken; -je, o. -s. Kaptafel, v, -s. Kapucijn, ra. -en. Kapucijnenklooster, o. -s. Kapucijner, ra. -s. Kapucijnermonnik, m. -en. Kapuitsmuts (kapoetsrauts, bonte muts, grenadiersrauts) v. -en. Kar, v. -ren; -retj ', o. -s; -re-knecht,m.-reman.m. -repaard,o. Karaak er. kraak, v. karaken en kraken. Karaat, O. karaten of karaats. Karabijn, v. -en. Karabinier, ra. -s. en -en. Karaf en kraf, v. fen; -je, o. -s. Karakter, o. -s; -tje, o. -s. Karakteriseeren, (kenmerken; kenschetsen) bw. Karakteristiek (kenmerkend) bn. -er. -st. Karakteristiek, v. (-loost. Karakterloos, bn. -loozer. Karaktermatig, bn. Karavaan, v. karavanen. Karbats (karwats) v. -en. Karbeel, ra. -s en -en. Karbonade, v. -s; karbonaadje, o. -s. Karbonkel (voor den steen) ra. -en en -s; (als stofnaam) o.; -tje, o. -s. Karbouwdndische buffel )m,-en, Kardeel, o. -s. Scheepsw. Kardemom (zekere plant) v. Kardinaal,ra.kardinalen;-shoed, ra. -en. Kardoes (hond) m. kardoezen; -je, o. -s. Kardoes (geschut en eene soort van kiamp)v. kardoezen;-je,o.-s. Kareel, ra. -en. KareelSteen(tichelsteen)m. -en Karig,bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Karkant (halssnoer) m. -en. Karkas, v. -sen; -je, o. -s. Karkiet, m. -en. Karlijn tje. Zie Karolijntje. Karmeliet, m. -en. Karmelietenklooster, o. -s. Karmyn ihoogroode verf) o. Karmozijn (eene soort van pur-perverfl o. Karmozijnen, bn. Kam, v. -en. Karnemelk,v.; -sbrij,v.; -spap,v. Karnen, bw. zw. ik karnde, heb gekarnd. Karnoffelen. bw. zw. ik kamof-felde, heb ^karnoffi-ld; karnof-felaar. m. karnnffeling, v. Karolijntje en karlijntje, o.-s. Vrouwenmuts. Karonje (beest, kreng) v. -s. Karos (staatsiewagen) v. -sen. Karot, V. -tin; -je, o. -a. Karottenfabriek,v. -en; -touw, o.-en; -trekker,m. -s; -trekkerij, v. -en. Karper, m. -s; -tje, o. -s. Karpet, o. -ten; -tje, o. -s. Karpoets (karpoetsmuts) v.-en; -je, o. -s. |
Karreknecht, m. -s; -man, m. -lieden en lui; -paard, o. -en; tuis, o. -en; vracht, v. -en. Karrel, v. -s. Zekere visch. Karsaai (grof gekeperd laken) o. Karsaaien, bn. [en. Karsteling, m. -en; -etje, o. -s. Kartel, m. -s. Kartelen, bw. ow. zw. ik kartelde, heb en ben gekarteld;kar-t. ling, v. karteldarm (kronkeldarm) ra. Kartelig, bn. -er -st; -heid, v. Kartets v. -en. Karton (papier) o. Kartonneeren in bordpapier binden) bw.; kartonncerir.g, v. Kartouw, v. -en. Kartuizer, ia. -s Karveel, V. en O. -s en - en; Por- tugi ench schip. Karveelswerk, o. Karviel, o. -s en -en. Scheepsw. Karwats, V. -en; -je, o. s. Karwei 'werktaak)v. -en; -tje, o. KarWi) (zeker kruid) v. [-s. Kas. v. -sen; -je, o. -s. Kaskien en kaskün, m. -en. Een pronkjak. Kasseien (bestraten) bw. zw. ik kasseide, heb gekasseid. Kassen, bw. zw. ik kaste, heb Kassie, v. [gekast. Kassier,ra. -sen -en; -tje,o. -s. Kassiersboek, o. -en; -briefje, o. -s; -kantoor, o. -kantoren; -kngt; cht, m. -s; -rekening, v.-en. Kassig (ge cheurd. van nieuw papier) bn. en bijw. Kast, v. -en; -je, o. -s. Kastanje (boom)m.;(vrucht)v.-s. Kastanjeboom, m. -en. Kaste (familiestam bij de Indianen) v. -en. Kasteel, O. -en; -tje, o. -s. Kastelein, m. -s; -tje, o. -s. Kasteleines, v. -sen. Kasteleir schap, o. Kasteleinsrekening, o. -en. Kastelenij. v. -en. Kastenmaker, m. -s. Kastiespel, o. Kastijden, hw. zw. ik kastijdde, heb gekastijd; kastijder, m. kastijding, v. kastijdster, v. Kastoor stof) O. (hoed) m. kas-Kastoren, bn. [toren. Kastrol, V. -Ien. Kat, v. -Ien; -je, o. -s. Kataas, o. (-en. Katafalk (lijkbaar, praalgraf) v. Kater, ra. -s. Kater (kleine boerenplaats) m.-s; -plaats, v. -stede, v. Katern, V. en o. -en; -tje, o. -s. Kathalzen, ow.zw. ik kathalsde, heb jrekathaisd. Katheder (leerstoel) m. -s. Kathedraal, bn. Kathedraal, v. kathedralen. Katheter (buis) ra.-s. (-en. Katholiek er. Catholiek, m. Katijvig (ellendig) bn. -er, -st; Kat jasspel, o. [-heid, T. Katoen (voor de stof)o. (als handelswaar) v. -en; -tje, o. -s. Katoenen, bn. Katrol, v. -ien; -letje, o. -s. Katrolblok, o. -ken. Kattebak. ra. -ken; -kop, m. -pen; -kwaad, o. |
118
KAT
Kersouw, v. -en; -tje, o. -s. Kerspel (kerkdorp, parochie;
diocees) o. -en en -a. Kerstavond, m. -en; -boom, ra. -en; -dag, m. -en; - feest, o. -en; lied. o. -eren; -mis, v. -sen; -nacht, m. -en; -tijd, m.; -va-cantie, v. -ties en -tien; -week, v. -weken; -zang, m. -en.
Kersversch, bijw.
Kervel, v.
Kerven, bw. ow. at. ik korf, heb en ben gekorven; kerver, m. kerving, v.
Kesp, v. -en.
Ketel, ra. -s; -tje, o. -s. Ketelachtig. Zie Kittelachtig. Ketelboeter. m. -a.
Ketelen. Zie Kittelen.
Ketelig. Zie Kittelig.
Keten (ketting) v. -en en -s; tje, o. -s. (keet.
Keten, bw. zw. ik keette. heb ge-Ketenen, bw. zw. ik ketende,
heb geketend; ketening, v. Ketsen, bw. ow. zw. ik ketste, heb en ben geketst; ketsing, v.; ketstuig, o.
Ketter, ra.
Ketterdom, o.
Ketterij, v. -en; -tje, o. -a. Kettermakerü, v.
Kettersch, bn.
Ketting, ra. -en; kettinkje, o. -s. Keu (biljartstok) v. -en en keus. Keuken, v. -s-, -tje, o. -a.
Keule (boonenkruid) v.
Keulen, o.
Keulenaar (persoon, ook: vaartuig) ra. -s.
Keulsch, bn. (o. als zn. .
Keur, v. -en; -bende, v. -n. Keuren, bw. zw. ik keurde, heb gekeurd; keurder, m. keuring, v. keurster, v.
Keurig, bn. -er, -st; -heid,v. Keurlijk, bn. -er, -st; -heid,v. Keurling, ra. en v. -en; voor het
v. ook keurlinge.
Keurmede, v. -n; -meester, m. -s; -prins, m. -en; -prinses, v. -sen.
Keurs, V. keurzen; -je, o. -s; -lüf,
o. -lijven; -lijfmaker, m. -s. Keurteeken, o. -a. Keurteekenen,bw. zw. ikkeur-
ti ek' nde, heb gekeurteekend. Keurvorst, m. -en; -elijk, bn. bijw.; -endora, o. -raen;-in, . -nen.
Keus. Zie Keuze.
Keutel, v.-s; -tje, o.-s. (-heid,v. Keutelachtig, bn. -er, -st; Keutelen, ow. zw. ik keutelde,
heb ggt; keuteld; keutelaar, m. Keutelig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.
Keuteren, bw. zw. ik kenterde,
heb gek'-uterd.
Keuvel (hoofddeksel) v. -s. Keuvelen, ow. zw. ik keuvelde, heb gekeuveld; keuvelaar, ra. ken velaar sier, v. keuvelarü, v. keuveling, v.
Keuze en keus, v. keuzen. Keuzelen, ow. zw. ik keuzelde, heb g.keuzeld; keuzelaar, m. keuzelaarater, v. keuzeling, v. Kevel, m. -a; -tje, o. -s.
Kever, m. -s; -tje,o. -s.
Kevie, v. -a.
Kelder, m. -s; -tje, o. -a. Kelderachtig, bn. -er, -st. Kelderen, bw. zw. ik kelderde,
heb gekelderd.
Kelen, bw. zw. ik keelde, heb gekeeld; keler, in. keelster, v. keling, v.
Kelen (in de wapenkunde) bn. Kelk, ra. -en; -je, o. -a.
Kemel, m. -s.
Kemelshaar; o.; -haren, bn. Kemphaan,m -hanen; -tje,o.-a. Kenbaar, bn. -der, -St; -heid, v. Kenen(splijten) ow.zw.ik keende,
ben gekeend.
Kenletter, v.-a. (-at.
Kenlük en kennelük. bn. -er, Keniykheid en kennelijkheid. Kenmerk, o.-en. (v.
Kenmerken, bw. zw. ik kenmerkte, heb gekenmerkt. Kenmerken (zich) ww. zw. hij kenmerkte zich, hij heeft zich gekenmerkt.
Kennelijk. Zie Kenlijk.
Kennen, bw. zw. ik kende, heb gekend; kenner, m.; kennersoog, o. kenster, v.
Kennep, m. Zie Hennep.
Kennis (Wetenschap) v.
Kennis (bekende) m. en v. -sen; -je, o. -a; -geving, v. -en; -making, v. -en; -neming, v. Kenschets, v. -en. Kenschetsen, bw. zw. ik kenschetste, heb gekenschetst. Kenspreuk, v. -en.
Kenteeken, o. -a en -en. Kenteekenen, bw. zw. ik ken-
tet-kende, heb gekenteekend. Kenteren (kantelen) bw. ow.zw. ik kenterde, heb en ben gekenterd; kentering,v.kenterhaak,m. Keper, V. -s. heb gekeperd. Keperen, bw. zw. ik keperde, Kepi (soort van schako) v. -'s. Kerel, ra. -a; -tje, o. -a.
Kerf, v. kerven; -je, o. -a; -bank, v. -en; -bijl, v. -en; -mes, o. -aen; -stok, ra. -ken.
Kerk, v.-en; -je, o. -s; -edienaar, ra. -s en- edienaren; -ekaraer, v. -s; -ekas, v.;-elijk, bn.;-elijk-heid, v.; -enorde en -orde, v.; -enordenicg, v. -en; -eraad, ra. -eraden; -ezakje, o. -s; -gan«:,ra. -en; -ganger, m. -s; -gangster, v. -s; -genootschap, o. -pen; -hof, o. -hoven;-hofsbloera, v. -en. (gekerkt.
Kerken, ow. zw. ik kerkte, heb Kerker, ra. -s.
Kerkeren, bw. zw, ik kerkerde,
heb gekerkerd: kerkering, v. Kerkrechtelijk, bn. en bijw. KerkSCh.bn.-er,meest -; -heid,v. Kerkschgezind, bn.; -heid, v. Kermen, ow. zw. ik kermde, heb gekermd; kermer, ra. kermster. v. kerming, v.
Kermis, v. -sen; -gaan, o.; -gan
ïer, in. -s; -gangster, v. -s. Kern (pit) v. -en. Kernachtlg,bn.-er;-at; -heid,v. K erS (vrucht) v, -en; -je, o, Kers (kruid) V.
Kerseboom, ra. -en; -boomenhout, o.; -boomgaard, ra. -c pit, V. -ten; -steel, ra. -stelen. Kersenmand, v. -en;-taart, v. 1 -en; -tijd, ra.
Katten, bw. zw. ik katte heb gekat.
Kattendoorn en -doren, m.;
gemauw, o.; -geslacht, o.; - haar, o.; -muziek, v.; -spel,o.
Katterig, bn. -er, -at; -heid, v.
Kattesprong, m. -en; -staart, m. -en; vel, o. -len.
Kattig, bn. -er, -st.
Kauw, v. -en. Zekere vogel.
Kauwen, bw. zw. ik kauwd«-,heb gekauwd; kauwing, v. kauwsel, o. kauwspier, v. kauwtaud, m.
Kauwoerde, v. -n. Gewas.
Kavalje, v. en o. -s.
Kavel, m. -s of -en.
Kavelen, bw. ow.zw. ik kavelde, heb gekaveld; kaveling, v.
Kaviaar, v. Gezouten kuit van den steur.
Kawaan, v. kawanen. Soort van schildpad.
Kazak, v. -ken. Overrok, reisrok.
Kazemat, v. - ten.
Kazen (dik worden) ow. zw. ik kaasde, ben gekaasd.
Kazerne, v. -n.
Kazerneeren (in kazernen legeren) bw.; kazerneering, v.
Kazuaris, m. -sen. (waad.
Kazuifel, v. -s en -en. Misge-
Ked, kedde. Zie Kid. -len.
Keel (strook eener plank) v. -ke-
Keel {lichaamsdeel)v. kelen; -tje.
Keel (rood) o. Zie Kelen, bn.
Keen (kloof) v. kenen.
Keep, v. kepen; -je, o. -s.
Keer, m. -en.
Keerdaxn, m. -men.
Keerdiclit, o. -en.
Keeren, bw. ow. zw. ik keerde, heb en ben gekeerd; keerder, m. keerster, v. keerir.g, v.
Keerkring, m. -en; -8lijn,v. -en; -splant, v. -en; -svogel, m. -s; -swarmte, v.; -szon, v.
Keerpunt, o. -en.
Keerweer, m. -en.
Keerweg, m. -en.
Keerzijde, v. -n.
Kees, ui. keezen, -je o. -s; -hond, m. -en; -jensbladeren, o. mv. -jenskruid, o.
Keest (kern) m.
Keet, v. keten.
Keezen, ow. zw. ik keesde, heb gekeesd; keezerij, v.
Keffen, ow. zw. ik kefte, heb ge-keft;.keffer, m. keffertje, o. keffing, v. kefster, v.
Keg en kegge (wig)v.-gen; kegje en keggetje, o. -s.
Kegel, m. -s en -en; -tje, o. -
Kegelen, ow. zw. ik kegelde, heb gekesreld; kegelaar, m.
Kegelbaan, v. -banen; -bal, ra. -ballen; -plaats, v. -en.
Kegelvormig, bn.
Kei, m. -en; - tje o. -a.
Keiachtig, bn. -er, -at.
Keil, m. -en; -tje, o. -s.
Keilen, ow. bw. zw. ik keilde, heb gekeild.
Keizer, m. -s;-dom o:-in,v.-nen; -liik.bn.; -rijk, o.; -schen,in.mv.; -shof, o. -skroon, v. -skronen; -ssnede, v. -n.
Keker (erwt) V. -a.
Kekeren (hakkelen) ow. zw. ik kekerde, heb gekekerd.
KIB
119
Kirren, ow, zw. ik kirde, heb gekird; kirring, v.
Bissen, ow. bw. zw. ik kiste, heb
gekist.
Kist, v. -en; -je, o. -a; -enhout,o.
-enraaker, ra. -s.
Kisten, bw. zw. ik kistte, heb
gekist; kister, ra. kisting, v. Kit (kruik) v. -ten; -tebröer,m.-3. Bits 'zeker vaartuig) v. -en. Kit; en, bw. ow. zw. ik kitste, beb gekitst; kitser, ra. kitsing, v. Kittelachtig, bn. -er, -st. Kittelen (ook: ketelen) bw. zw. ik kittelde, heb gekitteld; kittelaar, ra. kitteling, v.
Kittelig, bn. -er, -st; -heid, v. Kitteloorig,bn. -er, -st; -heid,v. Kitteltongig, bn. -er, -st. Kittig (puntig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.
Klaagachtig, bn. -er,-st;- beid,v. Klaaghuis, o. -huizen;-lied, o. -eren; -lijk,bri.{-er,-st); -psalra, ra. -en; -rede, v.;-8Chrift,o. -en; -ste.n, v. -men -toon, m. -tonen; -zang, m. -en Klaar, bn. en bijw. -der, -st;
-hei,!, v. {-heid, v.
Klaarblijkelijk, bn. -er, -st; Klaarkomen, ow. st. ik kwam
-, beu -gekomen. Klaarkrügen, bw. st. ik kreeg -,
heb -gekregen.
Klaarleggen, bw. zw. ik legde
(lelde) -, heb -gelegd (geleid). Klaarlicht, bn.
Klaarliggen, ow.st. ik lag -, heb
-gelegen.
Klaarmaken, bw. zw. ik maakte
-, heb -gemaakt.
Klaarspelen, bw. zw. ik speelde
-, heb -gespeeld.
Klaarstaan, ow. onr. ik stond
-, h-b -gestaan.
Klaarzetten, bw. zw. ik zette -,
heb -gezet.
Klaas. ra. Een mansnaam, eigenlijk Nikolaas; -je, o. -s.
Klacht, v. -en.
Klachüig, bn. -er, -st.
Klad (vlek! v. -den; -je, o. -s. Klad (ruw opstel) o.; -je, o. -s. Kadboek, o. -en.
Kladdeboter, v.
Kladden, bw. ow. zw. ik kladde, heb geklad; kladder, m. kladde-rij. v. kladster, v.
Kladderig, bn. -er, -st; -heid, v. Kladdig, bn. -er, -st; -beid, v. Kladpapier, o. -en. Kladschilder, ra. -s. Kladschilderen, bw. ow. zw. ik kladschilderde, heb gekladschilderd.
Klagen, ow. bw. zw. ik klaagde, heb geklaagd; klaagster, v. klager, m. klaging v. [-sen. Klak,v. -ken; -kebos(klakkebus)v. Klakkeloos, bn. en byw. Klakken, bw. ow. zw. ik klakte, h- b geklakt. (-heid, v. Klam, bn. eu bijw. -raer, -st; Klamaai, ra, en.
Klamaaien, bw. ow. zw. ik kla-
raaaide, heb geklamaaid. Klamachtig, bn. -er.
Klamp, in. -en; -je,o. -s. Klampen,bw.ow.zw. ik klampte, heb geklampt.
Klampspljker, ra. -s.
EUb en kibtoe, V. kibben; -je en -betje, o. -s. Het achterste van een fuikaet.
Kibbelen, OW. zw. ik kibbelde, heb gekibbeld; kibbelaar, m. kibbelaarster; v. kibbelarij, v. Kibbelig-, bn. -er, -st; beid, v. Kibbelingquot; (afval van zoutevisch) Kibbelziek, bn. -er, -at. [v. Kibbelzucbt, v.
Kid en kidde ook: ked en ked-de v. kidden en kodden. Een klein paard.
Kiekeboe, tw. (o. -s.
Kieken en kuiken, o. -s; -tje. Kiel (linnen overkleed) m. -en;
-tje, o. -s.
Kiel; van een schip) v. -en. Kielen, bw. zw. ik kielde, heb
gekield; kieling, v. Kielhalen,bw. zw. ik kielhaalde,
heb gekielhaald.
Klem, v. -men; -pje, o. -s. Kiemen, o . zw. ik kiemde, heb
gekiemd; kieming, v.
Kienen, ow. zw. ik kiende, heb
gekiend.
Kienspel, O. -spellen. Kiepekorf (mand) ra. korven. Kier, m. -en; -tje, o. -s. Kiereboe (bankwagen; een zeker
licht wagentje) v. -s.
Kies. v. kiezen; -je, o. -s. Kiesbaar, bn.; -beid, v.
Kiesch, bn. en bijw. -er, meest -;
-beid, v. (-beid, v.
Kiescbkeurig, bn. -er, -st; Kiescollege, o. -s. Kiesgerechtigd, bn. Kieskauw, ra. en v. -en. KieËkauwen,ow.ik kieskauwde, heb gekieskauwd;kieskauwer,m. y. -kieskauwster, v.
Kiesrecht, o.; -stelsel, o. -S; -vereeniging, v. -en; -vergade--ring, v. -en; -wet, v. -ten. Kieuw, v. -en. (-snest, o. -en. Kievit, m. -en; -sei, o. -eren; Kiezel, o.
Bliezen, bw. st. ik koos, heb gekozen; kiezer, ra. kieming, v. Kiezentrekker, ra. -s. Kiezerslijst, v. -en.
Kif, o. Ge-nalen run.
Ktif, v. Buiten
Kijfachtig, bn. -er, -st; -beid, v. Kiiflust, ra.
Kijk, ra.; -je, o. -s; -dai;. ra. -en;
-gat, o. -en; -glas,o. -glazen. KÖken, ow. st. ik keek, hebge-
ki-ken; kijker, ra. Kjjk-in-de-pot, ra. en v. -ten. Kijkkast, v. -en; -spel,o. -spellen; -toren, ra. -s; -venster.o.-s. Kijvage, v.
Kijven, ow. st. ik keef, heb gekeven; kijver, ra. kijverü, v. kijf-ster, v.
Kik, ra.; -je, o.
Kikken, bw. ow. zw. ik kikte,
heb gekikt; kikker, ra.
Kikker (kikvor3Cb)m.-s;-tje,o.-s. KikvorSCh, ra. -en; -je, o. -s. Kikvorschebil, v. -len. Kikvorschenland, o. -en; -net, o. -ten. (droogten.
Kil, v. -len. Diepte tusschen twee Kil (koude) bn. -Ier, -st; -beid, v. Killen, ow.zw. ik kilde, heb gekild killing, v.
Killig, bn. -er, -at; -heid, v.
Kilo en kilogram (Neder-landscb pondo.) kilo's en kilo-grararaen.
Kiloliter (10 Ned. vaten, 10 Ned. mudden) ra. -s.
Kilometer (mijl = lOOO Ned. ellen) m. -s.
Kim, v. -men; -meloos, bn.
fin, v. -nen; -netje, o. -s. iHa, 7. (kindertjes.in, v. -nen; -netje, o. -s. iHa, 7. (kindertjes.
Kind, o. -eren en -ers; kindje, o.
Kindeken en kindeke, o. kindekens en kindekes. (v.
Kinderachtig,bn.-er, -st: -heid.
Kinderbal, o. -s; -bed, o. -den; -beeld, o. -en; -bel, v. -len; -beuLm. -en; -bijbel,ra.-s; -dief, ra. -dieven; -doop, m.; -draebt, v. -en.
Kinderen, ow. zw. ik kinderde, heb gekinderd.
Kinderfeest, o. -en; -gek, m. ken; -geld, o.; -gezang,o.;-goed, o.; -herad, o. -en; -hoofd, o.-en; -huis, o. -huizen; -jurk, v. -en; -kamer, v. -s; -klap, in.; -kleed, o. -kleeren; -ko«t, ra.; -kuur, v. -kuren; -leven, o.; lied, o. -eren; -liedje, o. -s; -liefde, v.
Kinderlijk, bn. -er, - st; -heid, v.
Kinderloos, bn.; -beid, v.
Kindermaal, O. -raaien; -mand, v. -en; -meid, v. -en; -meisje, o. -s; -moord, m. -en; -moor-der, m. -s; -raoorderes, v.-sen; muts,v. -en; -nuk,v. -ken;-pak, o. -ken; -pakje, o. -s; -partij, v. -en.
Kinderplaag (plaag) v. -plagen.
Kinderplaag (persoon) ra. en v. -plagen.
Kinderpokken, v. rav.
Kinderpraat, ra.; -schoen, m. -en; -school, v. en o. -scholen; -schooltje, o. -s; -smart, v.; -speelgoed, o.; -spel, o. -spellen en -spelen; -toon, m.; -vraag, v -vragen; -vriend, m. -en; vriendin. v. -nen; - wagen, m.-s; - wereld, v.; -werk, o.; -ziekte, v.
Kindsbeen.Van - af. Bijw.uitdr.
Kindsch, bn. (ouderdora) v.
Kindschheid (gebrek van den
Kindsheid (eerste jeugd) v.
Kindskind, o. -eren.
Kinine, v.
Kink. v. -en.
Kinkel, m. -s.
Kinkelachtig, bn. -er, -st.
Kinken, ow. zw. ik kinkte, heb gekinkt; kinker, m.
Kinkhoest, ra. (-s: -tje. o. -s.
Kinkhoorn en kinkhoren, ra.
Kinnebak, v. -ken.
Kinnebakken, o. -s.
Kinnebaksblok, o. -ken.
Kinnebaksham,v. - men; nietje.
Kinnetje (raaat) o. -s. [o. -s.
Kiosk (rondom opene tent) v. -en.
Kip (band, knip, enz) v. -pen.
Kip (vogel) v. -pen; -je, o. -s.
Kippeborst.v.-en; -boutje,o.-s.
Kippen, bw. zw. ik kipte, heb irekipt. v. kipsel, o.
Kippendief, ra. -dieven; -ei, o. -eren; -eitje, o. -s en -eiertjes; -hok, o. -ken; -kuur, v. -kuren; loop, ra- -en; -soep, v.; -vel. o.
Kippetjesgort, v.; -grutten, v. rav.; -kost, m.
Kippig, bn. -er, -st; -heid, v.
KIjI
120
Klerk,m. -en; -je, o. -s; -schap,o.
Klessen. Zie Kletsen.
Klets (klit») v. -en; -je, o. -s. Ook
als tw. klets 1 Kletsen (klessen) ow. bw. zw. ik kletste, heb gt kletst; kletser, m. Kletskop, m. en ▼. -pen. Kletskous, V. -en.
Kletsnat en klesnat, bn. Kletteren, ow. zw. ik kletterde,
lit b Kikletterd; kletteraar, m. Kleumen, ow. zw. ik kleumde, heb gekleumd; kleumer, m. kleumsch, bn. kleumster, v. Kleunen (kloppen) bw. zw. ik
kleunde, heb gekleund.
Kleur, v, -en; -tje, o. -s. Kleuren, bw. ow.zw. ik kleurde, beb gekleurd ;kleurder,m.kleur-ster, v. kleuring, v. kleursel o. Kleurig, bn. -er, -st. (-linge. Kleurling, m. en v.-er.; v. ook Kleurloos, bn.; -beid, v. Kleurstof, v. -fen.
Kleuter, v. -s; -tie, o. -s. Kleven, ow. bw. zw. ik kleefde,
hgt; b gekleefd; kleving, v. Klevenaar, m. -s.
Kleverig, bn. -er, -st; -beid, v. Klevig, bn. -er, -st.
Klibber (zekere gom) o.
Kliek. v. -en; -je, o. -s.
Klieken, ow. bw. zw. ik kliekte, heb gekliekt; klieker, ra. kliek-ster, v. (o. -s.
Kliekenmaal, o. -malen; -tje, Kliekjesdag, o. -en.
Klier, v. -en; -tje, o.-8. Klierachtig,bn.-er, -st; -held,v. Klieven (kloven) bw. zw. ik
kliefde, heb gekliefd.
Klif (afloop eener steilte) o.
Klijf (klimop) o.
Klik, ra. -ken.
Klikken, bw. zw. ik klikte, heb sit klikt; klikker, m. klikster, v. Klikklakken, ow. zw. ik klikklakte, heb geklikklakt. Klikspaan, m. en v. -siianen. Klikspillen (lanterfanten) ow. zw. ik klikspilde, heb geklik-snild. (heele -.
Klim (het klimmen) m. b.v. een Klim (klimop) o.
Klimaat, o. klimaten. Klimhcon, ra. -en.
Klimmen, ow. st. ik klom, heb en ben peklomraen; klimmer,m. klimming, v. klimmerii.v.
Klimmerfclad en klemmerblad, o. -bladen. Klimmerkruid en klemmer-kruid, o. (den boom.
Klimop, o. voor het loof,m. voor Kling. v. -rn; -etje, o. -s. Klingelhuil. m. -en.
Klingen (duinen) v.
Klink Iklap) m. -en; -je, o. -s. Klink (van eere deur; ook aan
a re kous) v. -en; -je, o. -s. Klinkhont, ra. -en. Klinkdicht.o.-en; -dichtje, o.-s. Klinken, ow. bw st. ik klonk,
hi b Beklonken; klinker, m. Klinket, o. -ten.
Klinkhaak- m. -haken. Klinkhamer, m. -«. (byw. Klinkklaar (zeer klaar) bn. en Klinkklank, m.; -letter, v. -s. -nagel, m. -s; -nagelsbaak, m; -haken; -ring,m. -en; -werk, o.
Klandizie, v.
Klank, ui. -lt;n; -je, o. -s.
Klankloos, bn. tn bijw.
Kifcnt, m. -en; -je, o. -8.
Klap (slag) m; -pen; -je,o. -a.
Klap (gepraat) in.
Klapachtig, bn. -er, -at.
Klaptoecntje, o. -s; -be8,v. -sen; -geld, u.; -htk, o. -ki'n;-hout,o.; boutje, o. -s; -loepen, o.; -loo--per, m. -p; -looptrij, v.; -muts,
Klappei, v. -en. [v. -en.
Klappeien, ow.zw. ik klappeide, heb giklappeid.
Klappen, ow. bw. zw. ik klapte. Leb fji klapt; klapster, v.
Klapper, m. -s; -boonj, m. -en.
Klapperen, ow. zw. ik klapperde, beb geklapperd; klappering, v.
Klapperman, m.-lieden en -lui; -muitn, in. -s; -ny, v. -en.
Klappernoot (boomjm. (vrucht)
Klapperolie, v. (v. - noten.
Klappertanden,ow.zw.ik klap-
Ïertandde, b« b gtklappertand. aprCOS, v. -rozm.ertandde, b« b gtklappertand. aprCOS, v. -rozm.
Klapspaan (klikspaan) m. en v. -spanen. (-spanen.
Klapspaan (molenklapper) v.
Klaptafel ▼. -s; -tje, o. -s.
KlaptOUW, o. -en.
Klapwieken, ow. w. ik klap-wi« kte, beb geklapwiekt.
Klaren, bw. zw. ik klaarde, beb ifiklanrd; klaring, v. klarings-
Klarlgheid, v. [vaartuig,o.
Klarinet, V. -ten en -s. (-en,
Klarinettist (klarinetspeler; m.
Klaroen, v. -en.
Klasse, V. -n en -a.
Kis fcsen ver deeling, v. -en.
Klater, v.-s, -tje, o. -s.
Klateren, ow. zw. ik klaterde, beb geklaterd; klaterend, bn. klatering,*, klatergoud, O'
Klats, tw.
Klauteren, ow zw. ik klauterde, heb geklauterd; klauteraar, m. klautering, v. klauterpaal, m.
Klatiw m. -en; - tje, o. -s.
Klauwen, bw. zw. ik klauwde, heb geklauwd; klauwt r, m.; klauwing, v. (ra. -s.
Klavaatshamer (breeuwhamer)
Klavecimbaal en klavecim-bel, klavccimbaltn en klavecimbels.
Klaver, v.
Klaveren (op kaarten* v.mv.
Klaveren (klauteren) ow. zw. ik klaverd ■. h« b gtklaverd.
Klaverenaas, o. -azen; -boer,ra. -en; -beer.m. -en; -vrouw,v.-en.
Klaverlg. bn. -er, -st.
Klaverjassen, ow. zw. ik klaverjaste, heb geklaverjast; klaverjasser. ra.
Klaverrijk, bn. -er, -st.
Klavier, o. -en.
Kleed (kleedingstuk) o. -eren en kleercn;-je, o. -s en kleerljes.
Kleed (dekkleed) o. -en; je^. -s.
Kleeden. bw. zw, ik kleedde, heb gekleed; kleedij, v. kleeding, v. kleedingstuk, o. kleedster, -klpedk«ra«r, v.
Kleederdracht, v. -en.
Kleedermaker en kleermaker (ook; kleerenmaker) m.
Kleederpracht, v. [-s.
Kleef, o. Eene stad; -sch, bn. (o.
als /n). Klevenaar, m. Kleetachtig, bn. -er, - st. Kleefgaren, o.
Kleetkruid, o.
Kleer, in samenstellingen als: -bak, m. -ken; -borstel, m. -s; -engek, ra. -ken; -kast, v.-en; -klopper, m. -s; -koop, ra. -er.; -kuoper.m.-s; -maken, o., -ma-ker, m. -s; -makersjougen,m. -s; -mak'-rstafel, v. -s; -makers-wiukil. m. -s; -mand, v. -en. Kleerscheuren, komt voor in
zonder -, bijw. uitdr. Kleerstok, m. -ken. Kleeiwinkel en kleerenwin-kel, in. -s. (der. ra. -s.
Kleerzolder en kleerenzol-Klei, v.; -achtifc. bn. (-er, -st). Klein (ook kleen) bn. en bijw.
-er, -st; - tje, o. -s. Kleinachten, bw. zw. ik klein-aclitte, lub gekleitiaclit; kleln-Klein-Azië, o. (achting, v. Kleindochter, v. -s; -tje, o. -s. Kleinduimpje, o.
Kleine, m,«u v. -n.
Kleineeren (iemands achting of gi/ag b( nemen) bw. kleineerder. m.kl» meerster, v. kleineering, v, Kleinen (verkleinen) bw. ow.zw. ik kleinde, heb en ben gekleind; kleitiing, v. Kleingeestlg,bn.-er,-st;-heid,v. Kleinéeloovig, bn. -er, -st; Kleinhandel, m. (-h« id, v Kleinhartig,bn.-er. -st; -heid,v Kleinheid, v.
Kleinigheid,v. -heden; -je,o. -s Kleinkind, O. -eren; -je, O. -kin di rtjrs
Klein-kinderschooltje, o. -s. Kleinmoedig, bn. -er, -st;-heid, v. (noodiën; -je, o. -s
Kleinood, o. kleinooden en klei-Kleins iklens) v. khinzen (klen-Kleinschrift, o. (zen).
Kleinsmid, ra. -smeden. Kleinte, v.
Kleintje, o. -s.
Kleinzeerig.bn.-er, -st; -beid,-Kleinzen ikhnzen) bw. zw. i kleinsde Iklensde) heb gekleinsd (iteklensd); kleinzer (klenzer) m. kl« inzing (klenzing) v. Kleinzoon, ra. -s en -zonen; -tje,. Klem, v. -men. fo. -s.
Klemmen, bw. ow. zw. ik klemde. lub geklemd, khraming, v. klemgrond, m. -haak, ra. -rede, v. -spreuk, v. -staartijf. bn. -toon, ra. -vogel, m.-woord, o. klemmerblad, o. klemmeikruid, Kiens. Zie Kleins. [o.
Klenzen, bw. Zie Kleinzen. Klep, v. -pen; -je, o. -s.
Klepel, m. -R; -tje, o. -s. Klepelen, ow. zw. ik klepelde, heb K'klepeld; klept laar, klepeling, v.
Kleppel, ra. -s.
Kleppen, ow. bw. zw. ik klepte, heb ui klept; klepper (paard; ook een klepperman)m. kleppertje,o. klepperen, ow.; klepperman (klapperman) ra.
Klepperen, ow. bw. zw. ik klep pirde, h«b gtklepperd; kleppe raar, m. klcpperaarster, v. kleppering, v.
KLI
121
Klip, T. -pen; -je, o. -s. i Klipachtig, bn. -er, -st. Klipper, m. -s. Klippertanden,ow.zw.ik klip- pertandde; heb seklippertand. Klipplg-, bn. -er, -st. Klis. v. -sen; -je,o. -s. Klifcklas, o. Kliskruiden klissekruid, o. Klissen, ow. zw. ik kliste, ben ifi klist. Kiisteer, V. -en; -tje, o. -s. Klisteeren (een lavement zetten) bw. klisteerster, v.kliateer-spuit, v. Klit (klis) t. -ten; -je, o. -s. KlitS (eene teef) v. -en; -je, o. -s. Kloddertje,o.:s. (bij w.; -heid,v. Kloek,bii. en bijw.-er, -s«; -elijk. Kloekaard, m.-s. (-8t;-heid,v. Kloekiiartiff. bn. en bijw. -er. Kloekmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (-st; -beid, v. Kloekzinnig, bn. en bijw.-er, Kloen (kluwen) o. -en; -tje, o.-s. Kloet. m. -en; -je, o. -s. Kloeten bw.zw. ik kloette, heb «ekloet; kloeter. m. Kloklklokiien; ook een bloempje) v. -ken; -je, o. -s. (o. -s. Klok (zeker geluid) m. -ken; -je. Klok (metalen bel) v. -ken; -je, o. -s. (o. -s. Kloker(piipenwroeter)m.-s; -tje. Klokhen, v. -nen. Klokkegalg, v. (geklokt. Klokken, ow. zw. ik klokte, heb Klokkengelui, o. Klokkenist, ra. -en. Klokkenmaker, ra. -s. Klokkenspel, o. -spellen. Klokkenspeler, m. -s. (-en. Klokkereep en klokreep, m. Klokkestoel, m. -en. Klokketoren, m. -s. (o. -s. Klommer (uitvlucht) m. -s; -tje. Klomp, ra. -en; -je, o. -s. Klompachtig, bn. -er, -St. Klompenmaker, m. -s. Klom pig (klonteriif) bn. -er,-st. Klompvormig, bn. Klongel. Zie Klnngel. Klongelen. Zie Klungelen. Klont. v. -en; -je. o. -s. Klonter, m. -s-, -tje, o. -s. Klonterachtig, bn, er, -st. Klonteren.ow.zw. ik klonterde, b(n geklonterd. Klonterig, bn. -er, -st. KlODtig, hn. -er. -st. KlOOf« n klove, t. kloven; -je,o. -s; -bijl, v. -eii; -hamer, m. -s; -hout, o.; -mes, o. -sen. Klooster, o. -s; -tje, o. -s. Kloosterachtig, bn. -er, -st. Kloosteren, bw. zw. ik kloos-terde, heb gekloosterd; klooste-ring, v. (ook kloosterlinge. Kloosterling, ra. en v. -en; v. Kloot, m. -en;-je, o. -s; -sch.bn. -voriniR:, bn. Klooven, bw.ow.zw. ik kloofde, heb i n ben gekloofd; kloover,m. klnovine, v. Klop (kir.p, slag)m. -pen; je. o.-s. Klop (non) v, -pen; -je, o. -s. Klopgeest, ra. -en; -erij, v. Klophamer, ra. -s. KlophengSt(klaphengst) m. -en. Klophout, o. Klopjacht, v. -en. |
Kloppen, bw. ow. zw. ik klopte, heb geklopt; klopper, m. klopping, v. klopster, v. lopscheen, ▼. -schenen. Klopsteen, m. -en. Klopzee, v. -ön. Klos, m. -sen; -je. o. -s. Klosbaan, v, -banen. Klos beitel, m. -s. Klossen, bw. ow. zw. ik kloste, heb geklost. Klotsen, ow. zw. ik klotste, heb geklotst; klotsing, v. ,OVe, Zie Kloof. Klovenier en kolvenier, m. -s. Kloveniersburgwal, m. Kloveniersdoelen, m. -s. Klucht (boert) v. -en; -je, o. -s. Klucht (mast) v, -en. (-heid, v. Kluchtig, bn. en bijw. -er, -st; Kluit (wijk) v. -en; -je, o. -s. Kluif (bet kluiven) m.; -je, o. -s. Kluif (klauw) v. kluiven. KlUlttOk, v. -ken. Kluifhout, o. Kluifje (kluifbeentje)o. -«. Kluib, v. kluizen; -je, o. -s. Kluister, v. -s. Kluisteren, bw. zw. ik kluisterde, heb gekluisterd; kluistering v. Kluit, v. -en; -je, o. -s. Kluitachtig, bn. -er, -st. Kluitenbreker, m. -s. KlUitig, bn. -er, -st. Kluiven, bw. st. ik kloof, heb gekloven; kluifster, v.kluiver,m. kluiving v. Kluizen, ow. zw. ik kluisde, heb gekluisd. (ren. Kluizenaaar, m. -s en kluizena- Kluizenaarshut, v. -ten. Kluizenaarsleven, o. Klungel (ook klongel! v. -s. Klungeleniook klongelen)ow. zw. ik klungelde, heb geklun-celd. Kluppel (knuppel, kneppel) m. -en en -s; -tje, o. -s. Kluppelen, bw.zw.ik kluppelde, heb gekluppeld; kluppelaar, m. Kluppelkoek, ra. en. Kluppelspel, o. -len. Kluppelvers, o. -verzen. Kluts, v. Klutsei, o. -eren. Klutsen, bw. zw. ik klutste, heb geklutst. Kluwen (kloen) o. -s;-tje, o. -s. Kluwenen,bw. zw. ik kluwendc, heb gek luwend. Kraagdier. o. -en; -tje, o. -s. Knaap m. knapen; -je, o. -s; -jeskruid, o. Knabbelen, ow. zw. ik knabbelde, heb geknabbeld; knabbelaar, ra. knabbelaarster, v. knabbeling. v. Knagen, bw. ow.zw. ik knaagde, heb geknaagd; knager,m.knaag-ster, v. knaging, v. Knak. m. -ken; -je, o. -s. Knak, bn. -ker, - st. Knak. t w. Knakken, ow.bw. zw. ik knakte, ben en heb geknakt; knakking, v. knakhamer, m. Knal m. -len. Knaleffect, o. -en. Knallen, ow. zw. ik knalde, heb geknald. |
Knap, m. -pen; -je, o. -s. Knap,bn. enbyw.-per, -st;-heid, v. -jes, bijw. -pigheid, v. Knapbus, v. -sen. Knaphandig,bn.-er, -8t;-heid,v. Knapkers, v. -en. Knapkoek (een koek) m. -en; (als stotnaam) v. Knappen, ow.bw. zw. ik knapte, ben en heb geknapt. Knapper, m. -s; -tje, o. -s. Knapperd (knap mensch) m. -s; -je, o. -s. Knapperen,bw.ow.zw. ik knapperde, heb geknapperd. Knapzak, m. -ken. Knar, ra. -ren. Knarsbeen en knarsebeen, o.; -tje, o. -s. Knarsbeenig, bn. Knarsen (knersen) ow. zw. ik knarste, heb geknarst; knarser, m. knarsing, v. Knarsetanden (knersetanden) ow.zw. ik knarsetandde, heb geknarsetand; knarsetanding, v. Knaster, m. -s. Knauw, ra. -en. Knauwen, bw. zw. ik knauwde, heb geknauwd; knauwer, m. knauwing, v. knauwsel, o. Knecht, m. -s of -en;-je (-ken en -ke) o. -s; -elijk,bn. -8ch,bn. -schap, o. -sdienst, m. -skamer, v. -slivrei, v. -sloon, o. -sw^jze, b\iw. Kneden, bw.zw. ik kneedde, heb gekneed; kneder, m. kneding. v kneedster v. Kneedbaar,bn.-der, -st;-heid,Y. Kneep. V. knepen; -je, o. -s. Knekelhuis, o. -huizen; -je,o.-8. Knel. v. -len. Knellen, bw. ow. zw. ik knelde, heb gekneld; knelling, v. Kneppel. kneppelen. Zie knuppel, knuppelen. Knersen. Zie Knarsen. Knetteren iknitteren) ow. zw. ik knetterde, heb geknetterd; knetterinsr, v. Knetterslag, m. -en. Kneu V. -en; -tje, o. -s. Kneukel. Zie Knokkel. (-8. Kneuter (eene kneu) v. -s; -tje o. Kneuteren, ow. bw. zw. ik kneuterde, heb gekneuterd; kneuteraar, m. kneuteraarster, v. kneuterig, bn. en byw. (-er, -st); kneutering, v. Kneuzen.bw.ow.zw. r.: kneusde, heb en ben gekneusd; kneuzing. Knevel, m. -s; -tje o. -s. Knevelen, bw. zw. ik knevelde, heb gekneveld; knevelaar, m. knevelaarster, v. knevelarij, v. kneveling, v. knevelband, m. Knibbelen.ow.zw. ik knibbelde, heb geknibbeld; knibbelaar, m. knibbclaarster, v. Samenstell. met Knibbel: -achtig, bn. (-er, -st);-arij,v.;-ig, bn. (iger, -igst); -igheid, v.; -ing, v.; -spel, o.; -liek.bn.; -ziekte,v.; -zucht,*.; -zuchtig, bn. Knie. v. -ën; -tje, o. -s. Knielen, ow. zw. ik knielde, heb en ben geknield; knieling, v. knielend, bn. knieier, m. kniel-ster, t. |
1
KNI
122
KOL
123
Kolf, v. kolven; -je, o. -s; -baan, v. -banen; -bal, m. -len; -hout. Kolk, v, -en; -je, o. -s. (kolkt. Kolken, ow.zw.ik kolkte,heb ge-Kollebloem (klaproos) v. -en; -pje, o. -s, gekold. Kollen, bw. ow.zw. ik kolde, heb Kolokwint, m. -en. Kolom, v. -men; -metje, o. -s. Kolonel, m. -s. Kolonel-ingenieur, m. kolonels-ingenieurs. Kolonelschap, o. Kolonelsplaats, v. -en. Koloniaal (koloniale) bn. Koloniaal (soldaat voor den dienstin Indië) m. kolonialen. Kolonie, v. koloniën. Kolonisatie, v. -tiën. Koloniseeren (volksplantingen in eene landstreek zich laten vestigen) bw. Kolonist, m. -en. Koloriet, o. Kolos (reuzenbeeld; ontzaglijk groot gevaarte; man van buitengewone kracht of genie; zeer machtig rijk) m. -sen. Kolossaal (buitengewoon groot) Kolsem, m. -s. [bn. Kolven, ow. zw. ik kolfde, heb gekolfd; kolver, m. (enz. Kolvenier, enz. Zie Klovenier, Kom, v. -men; -metje, o. -s. Kombaars, v. kombaarzen. Kombof, v. -fen en -s. Kombuis, v. kombuizen. Komediant (tooneelspeler,vein-zer) m. -en. (dies. Komedie (schouwburg) v. kome-Komeet, v. kometen. Komen, ow. St. ik kwam,ben ge- men; komst, v. Komfoor, o. komforen;-tje,o. -s. Komün, m.; -tje, o. -s. Komfinekaas en komijnkaas, v. -kazen; komijnekaasje, o. -s. Komkommer, m. -s-,-tje,o.-s. Komma, v. en o. komma's. Kommaliebehoefte, v. -n. Kommaliewant, o. Kommapunt, v. -en. Kommer (zlt;irg) m. (hazendrek)v. Kommerlijk, bn. -er, -st. Kommerloos, bn. Kommies (ambt-naar die waakt tegen smokkelarij) m. kommie-Kommiesbrood, o. [zen. Kompanje, v. Kompas, o. -sen; -je, o. -s. Komplot, o. -ten. Kompres, o. -sen; -je, o. -s. Komst, v. (-pen. Kond, bn. (- doen); -schap, v. Kondschappen, bw. zw. ik kond8chBpte,heb gekondschapt; -kondschapper, m. Konfijt, o. (heb gekonfijt. Konfijten, bw. zw. ik konfijtte, Konfilje (zeker kruid )*o. Kongeraal (visch)m.kongeralcn. Konijn, o. -en; -tje, o. -s. Konijnenberg, m. -en;-blad,o., -fokker, m. -s; -fokkerij, v. -en; -hok, o. -ken;-ho],o.-en;-jacht; v.; -kruid, o.; -pastei, v. -en; -veld, o.-en. Konynevel, o. -len. |
Koning, m. -en; koninkje, o. -s. Koningin, v. -nen. Koninginnenkroon,v.-kronen; -mantel, m. -s. Koningschap, o. Koningsdag, m. -en; -dochter, v. -s; -geel, o.;-gezind, bn.^gezindheid, v.; -hof, o. -hoven; -kind, o. -eren; -krakeling, m. -en; -kroon, v.-kronen;-mantel, m. -s; -moord, m.-en;-moorder, m. -s; -troon, m. -tronen; -water, o.; -zeer. o.; -zetel, m. -s; -zoon.m. -zonen. Koninklijk, bn. -er, -st. Koninkrijk, o. -en; -je, o. -s. Konkel («lag) m. -s. Konkel (persoon) v. -s; -tje, o.-s. Konkelen, ow. zw. ik konkelde, heb gekonkeld; konkelaar, m. konkelaarster, v.-achtig,bn.(-er, -st); konkelarij, v.; -boel, m.; -huis, o. -kous, v. -moer, v. Konserf, o. konserven. [-pot,m. Konstabel, m. -s. Konstabelskamer, v.-8;-maat, m. -s; -tent, v. -en. Konstantinopel o. Konstanti-nopoiitaan, m. (Konstantinopo-litanen); Konstantinopoli-taansch, bn. Kont, v. -en; -je, o. -s. Konterfeiten, bw.zw.ik konterfeitte, heb gekonterfeit; konterfeitsel, o. Konvooi (begeleiding,bedel!king, bescherming) o. -en. Konzenielje; volksterm voorCc- Koog, v. -kogen. [chenille) v. Kooi, v. -en; -tje, o. -s. Kooien, bw.ow.zw.ik kooide,heb gekooid. Kook, v.; -boek; o. -en; -fornuis, o. -fornuizen; -gereedschap, o. -pen; -hok, o. -ken; -huis, o. -huizen; -kachel, v. -s; -ketel, m. -s; -kunst, v.;-machine, v. -s; -pan, v. -nen; -plaats, v.-en; -stuk, o. -ken; -toestel, m. en o. -len; -vrouw, v.en. Kooksel, o. -s; -tje, o. -s. Kool (brandstof) kolen; -tje,o.-s. Kool (bekend gewas) v. kooien; Koolmarkt, v. -en. [-tje,o. -s. Koolmees, v. -meezen. Koolraap, v. -en. Koolstof, v. Kooltje-vuur (eene bloem) o. Koomenij, v. -en. Koomengswinkel, m. -s. Koon, v. -en; -tje, o. -s. Koop- quot;V- -en; -je, o. -s. Koopal, m. en v. -len. Koopbrief, ra. -brieven. Koopdag, m. -en. Koopen, bw. onr. zw. ik kocht, heb gekocht; kooper, m. koopster, v. Koopgierig, bn. (er, -st); -goed, o. -eren; -graag, bn. (-grager, -st); -handel, m.; -lust,m.;-lustig, bn. (-er, -st). Koopman, m. -lieden en -lui; -sbrief, m. -sbrieven; -schap, v.; -sjeest, m.; -skantoor, o.-skan-toren; -sstijl, m. Kooppenning, m. -en; -prijs,m. -prijzen; -stad, v.-steden;-vaar-der, in. -s;-vaardij, v.;-vrouw, v. -en; -waar, v. -waren;-ziekte, v.; - zucht, v.-zuchtig,bn. (- er ,-8t). |
Koor, o. koren. Koord (touw) v.en o.-en;-je,o.-8. Koorde lin de meetkunde) v. -n. Koordedansen, o.; -danser, m. -s; -danseres, v. -sen. Koordenschaal, v. -schalen. Koorn. Ziekeren. Koorts, v. -en; -je, o. -a. (v» Koortsachtig, bn.-er,-st;-heid. Koortsig, bn. -er, -st; -beid, v. Koot, v. kooten; -je, -o. -s. Koeten, ow. zw. ik kootte heb gekoot. (-tyd, m. Kootjongen, m. -s; -spel, o.; Koozen, bw. zw. ik koosde, heb jekjosd; koozer, m. koozery, v. Kop, in. -pen; -je, o. -s. Kopal (zekere gom) v. (-ken. Kopek (eene Russische munt) v. Koper, o. Koperachtig, bn. -er, -st. Koperen, bn. (gekoperd. Koperen, bw. zw.ik koperde,heb Koperkleurig, bn. Koperslager, m. -s; -ij, v.-en. Kopglas, o.-glazen;-glaasje,o.-s. Kopie ^nabootsing) v. -ën; -tje, o. -s. Kopieeren, bw. ow. zw. ik kopieerde, heb gekopieerd kopieermachine, v. -werk, o. Kopiist, m. -en. Kopi) (handschrift voorde pers)v. -en; -tje, o. -s. Koppel (band) m. -s; -tje,o. -s. Koppel (paar) o. -s; -tje, o. -s. Koppelen, bw. zw. ik koppelde^ heb gekoppeld; koppelaar, m. koppelaarster, v. koppelares, v. koppelarü, v.koppelbout,m.kop-peling, v. Koppelkompas, o. -sen;-riem,. m. -en; -stuk, o. -ken; -teeken, o. -s; -woordo. -en. Koppen, bw. zw. ik kopte, heb gekopt; kopper, m. kopping, v. kopster, v. (m. -s. Koppenzetster, v. -s; -zetter. Kopper- en koppertjesmaan-dag, ra. -en. Koppig, bn. -er, -st; -heid, v. Koraal, z.n. (voor gewas o.,.voor het daaruit vervaardigde v.;voor koorzang o. ,voor koorj ungen m.) koralen; -tje, o. -s. Koralen, bn. Koran, ra. Korbeel, ra. -en; -tje, o. -s. Kordaat, bn. kordater^s^-heid,- Kordelier, ra. -s en -en. [v. Kordon, o. -s. Koren en koorn, o. Koren (braken) bw.zw.ik koorde, heb gekoord; koorder, ra. koor-ster, v. kor in?, v. Korf, ra. korven; -je, o. -s. (-s. Korhaan, m. korhanen; -tje, o. Korhoen o. korhoenders en kor-hoenderen; korhoentje, o. -a. Koriander, ra. Korint en korent. Zie Krent. Kornak (olifants-oppasser) ra. -ken. Kernei (fijne zemelen) v. Kornet (vaandrig te paard) ra. -ten. (-ten;-je, o. s. Kornet (een hoorn: ook rants) v. Kornis (kroonlijst) v. -sen. Kornoelje, v. -s. Kornoeljen, bn. Kornuit, ra. -en; -je, o. -s. |
KRH
124
Koroester, v. -s; ook: Korre. Korporaal, m. -oen korporalen;
-tje, o. -s; -schap, v.
Korps, o. -en.
Korre, v. -n.
Korrel, v. -s en -en; -tje, o. -s. Korrelen, OW. zw. ik korrelde, ben gekorreld; korreling, v.
Korrelig, bn. -er,-st;-heid, v. Korren (oesters vaneen) bw. zw.
ik korde, heb (fekord.
Korren (van duiven) ow. zw. hü
korde, heeft pekord.
Korset, o. -ten; -je, o. -s. Korsettenmaakster. v.-s; - maker, m. -s.
Korst, v. -en; -je.o.-8;-achtis,bn. Korsten, ow. zw. ik korstte, ben
Kt-korst.
Korstig, bn. -er, -st; -heid, v. Kort, bn. en bijw. -er, -st; -heid,
v.; -heidahalve, byw. Kortachtig, bn.
Kortademig. bn.-er.-st;-heid,v. Kortaf, bijw.
Kortegaardlhoofd wacht; wachthuis; tijdelijke verblijfplaats voor'snachts aan^t-houdt-n personen) v. -en.
Kortelas (korte en breede sabel)
v. -sen; -je, o. -s.
Kor tel Ijk, bijw.
Korteling, m. -en.
Kortelings, bijw.
Korten, bw. ow. zw. ik kortte.
heb en ben eekort; korting, v. Korthalzig, bn.
Kortharig, bn.
Korthoornig, bn.
Kor tijd, ra.
Kortjan (zakmes) o.
Kortom, bijw.
Kortooren,bw.zw.ik kortoorde,
heb sekortoord.
Kortstaart, ra. rn y. -en. Kortstaarten, bw. zw. ik kortstaartte. heb gekortstaart.
Kortswijl, v.
Kortswijlen, ow. zw. ik korts
wijlde, heb gekortswijld. Koftswljlig, bn. -er,-st;-heid,v. Kortvoer, o.
Kortweg, bijw.
Kortwieken, bw. zw. Ik kortwiekte, heb gekortwiekt; kort-wicker, in.
Kortzichtig, bn. -er,-st;-heid. Korven, bw. zw. ik korfde, lu-b Korvet. V. -ten. [gekorfd.
Korzel.bn.en bijw -er,st;-heid. Korzelhoofd, m. en v. -en. Korzelig, bn. -er, -3t;-heid, v. Kossem (halskwab) ra. -s. . Kost Ispijs) ra. -en; -je, o. -s. Kost (uitaraaf) ra. -en. Kostbaar, bn. en bijw. -der.-st;
-heid, v. (-heid, v.
Kostelük, bn. en bijw. -er, -at: Kosteloos, bn. (gekost.
Kosten, ow. zw. ik kostte, heb Koster, ra. -s; -es. v. -sen; -in,quot;
-nen; -schap, o. (v.
Kostganger, ra. -s; -gangster. Kostuum, o.kostumen en kostu
mes; kostuumpje, o. -s.
Kot, o. -ten; -je, o. -s.
Kotelet, v. -ten; -je, o. -s. Koteren, bw. zw. ik koterde,heb irekoterd. (gekotst.
Kotsen, ow. zw. ik kotste, heb Kotter (vaartuig) m. -s; -tje,o.-s.
Krakeling, ra. -en; -etje, o. -s. Kraken, bw. ow. iw. ik kraakte, heb gekraakt; kraakster, v. kraker, ra. kraking, v. (gekrakt. Krakken, ow. zw. ik krakte,ben Kram, v. -men; -metje, o. -s. Kramen, ow. zw.ik kraamde,heb gekraamd; kramer,m.-s;kraam-ster; v. kramerij, v. kramers-kans, v.
Kramerslatijn en kramerlatijn, o.
Kramerswaar, v. -waren. Krammen, bw. zw. ik kramde, heb gekramd;kramraer,ra.kram-raing, v. kramster, v.
Kramp, v. (t.
Krampachtig, bn. -er, -8t;-heid, Kranig, bn. -er. -st; -heid. ▼. Krank, bn. en bijw.-er,-8t;-held. Kranke, ra. en v. -n. (v. -te, v. Krankenbezoek, o.; -bezoeker, m. -s.
Krankzinnig,bn.-er.-st-.-heid,?. Krankzinnigengesticht, o.
-en; -huis, o. -huizen.
Krans, ra. -en; -je, o. -s. Kransen, bw. zw. ik kranste,heb
gekranst.
Krant en courantidit geldt ook voor de samenstellingen) v. -en; -je, o. -s.
Krantenbericht, o. -en;-druk-ker, m. -s; -drukkerij, v. -en; -jongen, ra. -s; -nieuws, o.; -vrouw, v. -en; -wijk, v. -en. Krap (meekrap) v. (-je, o. -8. Krap (kram aan een boek)T.-pen; Krap (varken8rib)v.-pen;-je,o.-8. Krap, bijw.
Krapgeslagen, bn.
Krapjes, bijw. (bijw.
Krapschuitswüze en -wys. Kras (schrap) v. -sen; -je, o. -s. Kras, bn. -si'r, -t; -heid, v.
Kras (bij kris en kras).
Kras. tw.
Krasgat (zakgat) o. -en. Krassen, bw. ow. zw. ik kraste, heb gekrast; krasser, m. kras-Krat, o. -ten; -je, o. -8. [3ing,T. Krater, m.-s.
Krates, ra. -sen.
Krauw, v. -en; -tje, o. -s. Krauwel, ra. -s.
Krauwen, bw. zw. ik krauwde, heb srekrauwd;krauwer,ra.krau-werij, v. krauwster, v. Kreatuur. v.kreaturen; -tje,o.-8. Kreb. Zie Krib.
Krediet (vertrouwen enz.) o.-en. Kreeft, ra. -en; -je. o. -s; -en-gang, m.; -soog, o.-en;-s8chaar, v. -scharen.
Kreek, v. kreken: -je, o. -s. Kreel (kriel) v. -en; -tje, o. -s. Kreelen, bw. zw. ik kreelde,heb Kreet, m. kreten. (gekreeld. Kreeuwen, ow. zw.ik kreeuwde, heb gekreeuwd; kreeuwer, m. kreeuwster, v. kreeuwerig, bn. kreeuwerij, v. (-hcid,v.
Kregel, bn. en bijw. -er; -st; Kregelig, bn. -er, -st; -heid, v. Kregelkop, ra. en v. -pen. Kreits, ra. -en.
Krek, bijw.
Krekel, ra. -s; -tje,o. -s. Krekelen, ow. zw. ikkrekelde, heb -gekrekeld; geluid raaken als de krekels doen^
Koubeitel, m. -s.
Koud, bn.en biiw.-er,-8t;-heid,v. Koudachtig, bn. -er.
Koudbros, bn.
Koude of kou, ▼. Koudekeuken, v. Koudeschaal, v.
Koudjes, bijw.
Koudvochtig, bn. -er,-st;-heid. Koudvuur, o. [v.
Koukleum, ra. en v. -en en -s. KOUS, v. -en; -je, o. -s; -eband,m. Kousen breien, o.;-breier,m.-s; -breister, v. -s;-kooper, m.-s; -stopster, v. -s; -wever, m.-s; -winkel, m. -s.
Kout, ra.
Kouten, ow. bw. zw. ik koutte, heb gekout; kouter, m. kouting, v. koutster, v.
Kouter (ploegyzer) o. -s.
Kouw ikfvif) v. -en; -tje, o. -s. Kouwelijk, bn. -er, -st; -heid,v. Kozak. m. -ken.
Kozijn, o. -en; -tje, o. -s.
Kraag. ra. kragen; -je, o. -a. Kraai (vaartuig) v. -en.
Kraai (vogel) v. -en; -tje, o. -s. Kraaien, ow. bw. zw,ik kraaide, heb gekraaid; kraaier, ra. kraai-ster. v.
Kraaiennest,o. -en;-oog,o.-en. Kraak (krak) m.
Kraak (vaartuig) v. kraken. Kraakamandel, v. -s; -been, o. deren; -beentje, o. -s; -bes, v. aen; -zindelijk, bn.
Kraal (koraal) v. kralen;-tje.o.-s, Kraal (gehucht) v. kralen. Kraam (tent) v.kramen;-pje,o.-8. Kraam (bevalli-itr) v.
Kraan (kraanvoirel) ra. kranen. Kraan (tap en hijschtuig) v. kranen; -tje, o. -s.
Kraanoog. o. -en. Kraanoogen, ow. zw. ik kraan
ooyde, heb pekraanoogd.
Krab, v.; -hen; -je, o.-s. Krabbedieven, ow. zw ik krab-bed i e fd e ,h eb gekrabbed i efd ^die-Krabbekat, v. -ten. (verij, v. Krabbel, v. -s.
Krabbelen, bw. ow. zw.ik krab belde, heb gekrabbeld; krabbelaar, ra. krabbelaarster, v.krab-beMne. v. (-heid, v.
Krabbelig. bn. en bijw. -er, -st; Krabbelschrift, o. Krabbelvuisten, ow. zw. ik krabbelvuistte, heb gekrabbel-vuist.
Krabben, bw. zw. ik krabde, heb eekrabd; krabber, m.krabbing, v. krabael, o. krabster, v. Kracht, v. -en. Krachtdadig,bn.-er,-st;-heid. Krachteloos bn.-loozer, -loost: Krachtens, vz. (-beid, v.
Fracbtig, bn. -er. -st;-lijk,bijw. Krachtsinspanning, v.
Krat'. Zie Karaf.
quot;Rrak, ra. -ken; -je, o -8.
Krak, tw.
Krakeel, o. - en; -achtte, bn. Krakeelen, ow.zw.ik krakeelde, heb gekrakeeld; krakeeler, m kmkeelins:, v. krakeelater, v. Krakeelig bn. -er. -st. Krakeellust. m. Krakeelziek. bn. -er, -st. Krakeelzucht, v.
KRE
125
Kris, o. Alleen gebruikel. in; bij
kris en kras zweren.
Kris (ponjaard) v. -sen; -je, o. -s. Krissen (knitteren) ow. zw. ik
Kriste, heb gekrist.
Kristal, o. -len.
Kristallen, bn.
Kristallig, bn.
Kristallijnen, bn. Kxistallisacie v. -tiën. Kriscalliseeren (tot kristal
scuieteii) ow.; kristalii3eering,v. Kritiek (hachelijk) bn. -er, -st. Kroont, v. -en.
Krodde (onkruid) v.
Kroeg, v. -en; -je, o. -3. Kroegen, ow. zw. i'lt; kroegde,
heb gesroegd; kroeger, m. Kroep, v.
Kroes, ra. kroezen; -je, o. -s. Kroes, bn. en bijw. kroezer, '«roest.
Kroeskop(kroes hoofd) ra. - pen. Kroeskop (persoon) ra. -pen. Kroezen, ow. zw. iKkroesde,heb
e • ben gekroesd.
Krok. v. «en.
Krokodil, ra. -len; -letje, o. -s. Krokodillentranen, ra.mv. Krokus (zekere bloera) ra. -sen; Krol, o. -len. (-je, o. -s.
Krollen (lollen van katten) ow.
zw. i c krolde, heb gekrold;krol-Krollig, bn. -er, -st. [ster, v. Krols, bijw. (meest -; -heid,v. Krolscb (van katten) bn. -er, Krolziek, bn.-er,-st. (-heid,v. Krom, bn. en bijw. -mer, -st; Kromachtig, bn.
Krombeen. m. en t. -en. Krombek (boon) ra. -ken. Kromhals (persoon) ra. en v.
-halzen.
Kromhals (retort) v. -halzen. Kromhout, o. en.
Krommen, bw. ow. zw. ik Kromde, heb en ben ge'lt;rorad; krommer, ra. kromming v. Kromneus, ra. en v. -neuzen. Kromstaart, ra. -en. Kromsteven, v. -3.
Kromtaal, v.
Kromtalen, ow. zw. ik krom-
taalde, heb gekrorataald. Kromte, v. -n.
Kromtong, m. en v. -en. Kromtongen, ow. zw. ik krora-
ton:fd«-, he) gekroratongd. Kjromtongig, bn. -er, -st.
Krom voet, ra. en v. -en. Kronen, bw.zw. i't kroonde, heb gekroond; kroning, v.
Kronengoud, o.
Kroniek, v, -en; -je, o. -s. Kroniekachtig, bn. -er, -st. Kroningsfeest, o. -en; -plech-
tigh«-id, v. -heden.
Kronkel, ra. -s; -tje, o. -s. Kronkelachtig bn. -er, -st. Kronkelbocht, v. -en. Kronkelen, bw ow. zw. ik kronkelde, heb en ben gekronkeld; kronkeling, v.
Kronkelig, bn -er, -st. KronkelKoord, o. -en. Kronkelpad, o. -en; -paadje, o. -s. (o. -s.
Kronkelweg,ra.-wegen; -wegje. Kroon, v. k.-onen, -tje, o. -s. Kroontjeskruid, o.
Kreng, o. -en; -etje, o. -s.
Krengen, bw. ow. zw. ik krenff-de, liebgekrengd; krenking, v.
Krenken, bw. zw.ik krenkte,beb gekreukt; krenker, m. krenking, v. krenkster, v.
Krenselen (koorn zuiveren) bw. zw. ik krecselde, heb gekren-aeld. (m. -en.
Krent, v. -en; -je, o. -a; -eboom.
Krentenbrood, o. -en; -kakker, in. -s; -Koek, in. -en.
Krepel (kreupel) bn. en bij w.-er, -st. Zie Kreupel.
Kreppen, bw. zw. ik krepte, heb gekrept; Krepyier, o.
Kreuk, v. -en; -je, o. -s.
Kreukel, v. -s; ije,o. -s.
Kreukelen, bw. ow. zw.ik kreu-keidi-, heb en ben gekreukeld.
Kreukelig, bn. -er, -st.
Kreuken, bw.ow.zw. ik kreukte, heb gekreukt; kreuker, m. kreuking, v. kreukster, v.
Kreunen, ow. zw. ik kreunde, heb gekreund.
Kreupel (krepel) bn.en bijw. -er, -st; -hi-id, v.
Kreupele, m. en v. -n.
Kreus, v. kreuzen. Kuipeiaw.
Kreutzer (Duitsche cent) m.
Krevel (krievtl) V.
Krevelen (krievelen) ow. zw. ik krevelde, heb gekreveld; kreve-linjf, v.
Krevelkruid, o.
Krevelzaad, o.
Krib en Kribbe, v. kribben; kribje en kribbetje, o. -3.
Krib (kribbige vrouw) v. -ben.
KribbebüCor, m. -bitster, v. -s
Kribbekaü, v. -ten; -je, o. -s.
Kribbelen, bw. ow zw. ik krib' belde, heb gekribbeld; kribbeling, v.
Kribben, ow. zw. ik kribde, heb gekribd; kribberij, v.
Kribbig, bn. -er, -st; -heid.
Kriebelen, bw. ow. zw. ik krie-bfld -, heb gekriebeld.
Kriebelig, bn. -er -st.
Kriebelschrift, o.
Kriek (krekel) v -en; -je, o. -s.
Kriek:zwarte kera)v.-en;-je,o.-3.
Krieken (piepen) ow. zw. ik k»it-kie, heb gekriekt.
Krieken (van den dag) o.
Krieken taart, v. -en.
Kriel (persoon) ra. en v. -en;
Kriel (mand) v. -en. [-tje, o. -s.
Kriel (klein goed) o.
Kriel dartel) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (gekrield.
Krielen, ow. zw. ik krielde, heb
Krielliaan, ra. -hanen; - haantje, v. -s; -hen, v. -hennen; -hen-netje, o. • 3.
Kriemelen,ow.zw. ik kriemelde, heb gekrieineld; krieinelaar, ra. kriemdaarster, v.
Krietnelig, bn. en bijw. -er, -st.
Krieuwel, v.
Krieuwelen, ow. zw. ik krieu-wt-Mc, heb gekrieuweld; krieu-welinï, v.
Krieuwelig, bn. -er,-st;-heid,v.
Krieuwel ziekte, v.
Krieuwen, ow zw. ik krieuwde, heb gekrieuwd; krieuwer, ra. krifuwster, v.
Kriezel, v. -s; -tje, o. -s.
KrUg. m. -en. Samenstellingen
met krijgs. Zie 6 regels lager. Krijgen (Ontvangen) bw. st. ik
kreeg, heb gekregen.
Krijgen (oorlogen) ow. rw. ik krijlt;de heb gekrijgd; kryger, m. Krugertje. o. (- spelen). Krijgsartikel, o. -s en -en; -ba nier, v. - en; -bedrijf, o. -bedrij ven; -behoefte, v. -n; -beleid,o. -bende, v. -n; -daad, v. -daden, -deugd, v. -en; -dienst, m.;-eed. m. -en; -eer, v.; -gebruik, o.-en; -geroep, o.; -gevangene, ra. -n; -god, ra.; -godin, v.; -haftig,bn. (-er, - st); - haftigheid,v.; -heir,o. -en; -held, ra. -en; -hoofd, -en; -kans, v. -en; -kas, v. -sen, -klaroen, v. -en; -knecht,ra.-en; -kosten, ra. rav.; -kunde, v.; -kundig, bn.; -kun3f;,v.; -lasten, ra. mv.; -lied, o.-eren;-list,' -en; -raacht, v.; -makker, ra. -u -man, ra.-lieden;-raanseer, v.; -raansstand, ra.; -muziek, v.; -orde, V.; -ordening, v. -en; -overste, ra. -n;-plicht, m. -en; plichtig, bn.; -plichtigheid, v.; -raad, m. -raden; -recht, o.; -roem, ra.; -rumoer, o.; -tocht, m. -en; -troiupet,v.-ten; -tucht, v.; - verrichting, v. -en; -volk,o ; -voorraad,m.; -wetv. -ten; -wetenschap, v. -pen; -zaak, v. -zaken; -zuchtig, bn. (-er, -st). Krysch, ra. -en.
Krijscben, ow. st. en zw. ik kreesch (krijschte), heb gekre schen (gekrijscht); krijsching, v Kryt (stof) o.; -je, o. -s.
Krijt (strijdperk)o.
Krijtachtig, bn. -er.
Krijtberg, ra, -en.
Krijten, ow. st. ik kreet, heb gekreten; krijter, in.; -krijtster, v. Krijtend, bn. -er,-st.
Kr ij zei tanden, ow. zw. ik krij-
zeltandde, heb gekrijzeltand. Krik, tw. (tuig.
Krikkemik,v.-ken. Zeker werk-Krikkrakken (kraken) ow. zw.
ik krikkrakte, heb gekrikkrakt. Krikman(brandewijn) ra.
Krim, v.
Krimp, v.
Krimp. bn.
Krimpen, bw. ow. st. ik krorap, heb en ben gekrompen; krim-perd, ra. krimping, v. krimp-Krimpig, bn. -er, -st. (ster, v, Krimpkabeljauw.v.; -scuoi,v.;
-visch, v. -vrij, bn.; -zalra, v. Krimpkous en krimpvrouw
Ikouweiy lt;e vrouw) v. -en. Kring. ra. -en; -eije, o. -s. Kringelen, ow.zw. ik kringelde,
heb gekringeld.
Kringswjjze en -wijs, bijw. Kringvormig, bn.
Krinkel, ra. -s, -tje, o. -s. Krinkelen, ow.zw. ik krinkelde,
heb gekrinkeld; krinkeling, v. Krinsen (zuiveren. spoelen, sclioon-naken) bw.zw.ikkrinste, h'-b gekrinst.
Krioel (ïewerael) o.
Krioelen, OW. ZW. ik krioelde,
heb gekrioeld; krioeling, v.
Krip Ifloers) o.
Krippsltje (kruimeltje) o. -s. Krippen, bn.
126
KRO
Kroos, o. Kroo^je (pruim) o. -s. Kroost (kinderen) o. Kroot, v. krotm; -je, o. -s. Krop (voor maag en gezwel) m. -pen; je, o. -s. * Krop (salade) v. -pen; -je, o. -a. Krop (meel) o. Kloppen, bw. ow.zw. ik kropte, heb en ben gekropt. Kropper, m. -s; -tje, o. -a. Kropperd, m. -s; -je, o. -s. Kroppiff, bn. -er, -st. Krot, o. -ten; -je, o. -s. Krotenstroop, v.: -suiker, v. Krotten, o nr. zw. ik krotte, heb eekrot; krotter, m. krotsier, v. krothuis, o. (heb gekroosd. Krozen, OW. zw. ik kroosde, Kruchen, ow. zw. ik kruchte heb gekrucbt; krucherd, m. Kruid (plantgewas) o. -en; -je. Kruidachtig, bn. (o. -s. Kruiden, bw. zw. ik kruidde. heb gekruid. Kruidenier, m, -s; -svak, o.; -swareii,v. mv.; -swinkel, m.-s. Kruidenthee, v. Kruiderazyn en kruiden-Kruideroier, o. [azUn, m. Kruiderü, v. -en. Kruiderkaas en kruidkaas,v. Kruiderwün, m. Kruidig, bn. -er, -st; -heid, v. Kruidje-roer-mii-niet, o. Kruidnagel, m. -s-, -tje, o. -s. Kruidnoot, V. -noten; -je,o. -s Kruien, bw. st. en zw. iK krooi (kruide).heb gekrooien(gekruid); kruier, m. kruiing, v. Kruiersloon, o. -en; - werk, o. Kruik, v. -en; -je, o. -s. Kruikehlad, O. -en en -eren. Kruiken, bw. zw. ik kruikte,heb Kruil, v. [gekruikt. Kruilen, OW. zw. ik kruilde, heb gekruild. (appelen. Kruiling,m. -s of -en. Soort van Kruiloon, o. -en. Kruim, v. -en; -pje, o. -s. Kruimaclltig, bn. -er, -st. Kruimel, V. -s of -en; -tje, o. -s; Kruimelen, bw.ow. zw. ik kruimelde, heb en ben gekruimeld, kruimelaar. m. kruimelaarster, v. kruimeling, v. kruimelingen (brokjes van scheepsbeschuit) v. Kruimelig, bn. -er, -st. (mv. Kruimen, ow. zw. ik kruimde, heb en ben gekruimd. Kruimig, bn. -er, -st. Kruin, v. -en; -tje, o. -s. Kruipen, ow. st. ik kroop, heb en ben gekropen; kruipelings, bijw. kruipend, bn. kruiper, m. kruiping. v. kruipster, v. Kuiperwt, v. -en; -haantje, o.-s; -hennetje, o. -s; -hol, o. -en. Kruis, o. -en; -je, o. -s. Kruisbes, v. -sen; -bcsseboom, m. -en; -bezie. v. -beziën. Kruiselings, bijw. Kruisen, ow. zw. ik kruiste, heb gekruist; kruiser, m. kruising,v. Kruisigen, bw. zw. ik kruisigde, heb gekruisigd; kruisiging, v. Kruisjassen, ow. zw. ik -jaste. Kruister, V. -s. [heb ge-jast. KrulStOCllt, m. -en; -vaarder, m. -s; -vprmig, bn.; -wijze en -wijs. bijw. |
Krult (poeder) o. (gekruifd. Kruiven, ow. zw, ik kruifde, heb Kruiwagen, m. -s; -tje, o. -s. Kruizeel, O. -zelen. Kruizemunt, v. Kruk (persoon) m. -ken Kruk (voorwerp)v. -ken; -je,o.-s. Krukken, ow. zw. ik krukte, heb gekrukt Krukkig, bn. -er, -st; -heid, v. Krul, v. -len; -letje, o. -s. Krulhaar, o.; -ijzer, o. -s. Krulkop en krullekop (hoofd) m. -koppen. Krulkop en krullekop (persoon) m. en v. -kopper.. Krullehol (hoofd) m. -len. Krullehol (per800n)m. en v.-len. Krullen, bw. ow. zw. ik krulde, heb gekruld; krulling, v. Krullenjongen, m. -s; -maak-ster.v. -s; -maker,m. -s; -mand, v. -en. Krullig, bn. -er, -st; -heid, v. Krulpriem, m. -en; -salade, v.; -tabak, v.; -tang, v. -en. Kub en kuhbe,v. kubben; kuhje en kubbctje, o. -s. Kubboot, v. -en. Kubiek, bn. (en c. als zn.) Kuch (hoest) v.; -je. o. -s. Kuch (droog kommiesbrood) o. Kuchen, ow. zw. ik kuchte, heb gekucht; kucher, m. kuchster.v. Kudde, v. -n; -tje, o. -s; ook: kuddeken en kuddeke, o. -s. Kufivuile kroeg)v. -fen; -je, o.-s. Kuier, m.; -tje, o. -s. Kuieren, ow zw. ik kuierde, heb sekuierd; kuiering, v. Kuif, v. kuiven; -je,o. -s. Kuiken. Zie Kieken. Kuil, ra. -en; -tje, o. -s. Kuilen, bw. zw. ik kuilde, heb Kuilig, bn. -er, -st. [gekuild. Kuip, v. -en; -je, o. -s. Kuipen, bw. ow. zw. ik kuipte. Kuiper, m -s. (heb gekuipt. Kuiperö, V. -en; -tje, o. -s. Kuipersambacht, o.; -boor, v. -boren; -dissel, m. -s; -gild en -gilde, o. -gilden; -haak. m.-ha-ken. Kuiphout, O.; -loon, O. -en. Kuis (knots; ook jonge koe) v. kuizen. Kliisch, bn. en bijw. -er.meest-; -boom,m. -en;-elijk,bijw.-heid. v.; -molen, m. -s. Kuischen, bw. zw. ik kuischte. heb gekuischt. Kuit(lichaarasdeel)v.-en;-je,o.-s. Kuit (zaad van een visch) v. -en; -jf*. o. -s. Kuitendekker, m. -s. Kuiter (kuitvisch) v. -s. Kuit flikker (dans) m. Kuitharing, m. -en. Kuivig, bn. Kul, v. -len. Kulas. v. -sen. Kullage (fonperii) v. Kullekenskruid, o. , , ,, Kullen(straatw.)bw.zw.ik kulde, heb gekuld; kuiler, m.kulling,v. kuister, v. kullage,v.kulkoek,m. Kunde, v. Kundig, bn. -er, -st; -heid, v. (mv. -heden);-lijk, bijw. Kunne, V. (heb gekund. Kunnen, ow. st. ik konde (kon). |
Kunst v. -en; -je, o. -s. Kunstelük. bn. Kunsteloos, bn. -loozer,-loost. Kunstenaar, m. -s en -naren; -sleven, o. Kunstenares, v. -sen. Kunstenarü, v. -en. Kunstenmaker, m. -s. Kunstgenoot m. -en; -genoote, v. -n. Kunstig, bn. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Kun Stkeurig,bn. - er,-st;-heid,v. Kunstlievend, bn. -er, -st; -heid, v. Kunstmatig, bn. -er, -st. Kuras, o. -sen. Kurassier, m.-s;-slaar8,v.-laarzen; -sstal, m. -len. Kuren, ow. zw. ik kuurde, heb Kurenmaker,m. -s. [gekuurd. Kurk, z.n. (o. voorde stof,v.voor het daaruit vervaardigde) -en; -je. o. -s. Kurkegeld, o. Kurken, bn. Kurkenmandje. o. -s. Kurketang, V. - en; - trekker,m. - ^ Kurkuma, v. Kus,m.-sen;-je,o.-s;-handje,o.-8. Kussen, bw. zw. ik kuste,heb ge-kust; kusser, m. (o. -en. Kussen, o. -s; -tje, o. -s; -sloop. Kust (oever) v. -en. Kust (verkiezing)v.alleen gebruikelijk in; te kust en te keur. Kusting, v. -en; -brief, m.-brie- Kustvaarder, m. -s. [ven. Kut, v. -ten. Kuun (boonenkruid) v. Kuur, v. kuren; -tje, o. -s. Kwaad bn. en bijw. kwader of erger, kwaadst of ergst; -heid,v. Kwaad. o. Kwaadaardig, bn. -er,-8t;-heid, v. -lijk, bijw. Kwaaddoen er ,m. -s; -ster,v.-s. Kwaadsappig, bn. -er, -st; -heid, v. Kwaadschiks, bijw. Kwaadspreken,ow. st. ik sprak -, heb -gesproken; -spreker, m.; -spreekster, v. Kwaadsprekend, bn. -er, -st; -heid, v. (-heid, v. Kwaadwillig, bn. -er, -st; Kwaakster, v. -s. Kwaal, v. kwalen; -tje, o. -s. Kwab en kwabbe, v. kwabben; kwabbetjeo. -s. Kwabbig, bn. -er, -st. Kwajongen, m. -s. Kwaiongensachtig.bn. er, -st. Kwak. m. -ken; -je, o. -s. Kwaken, ow. zw. ik kwaakte, heb nek waakt. Kwaker, m. -s; -Ij, v. -en. Kwakerskerk, v. -en. Kwakkel, m. -s of -en; -tje o.-s. Kwakkelen, ow. zw. ik kwakkelde, heb gekwakkeld; kwak-kclaar, ra. kwakkeling, v.kwak-kelaarster,v. kwakkelwinter, m. kwakkelziekte, v. Kwakken.ow.bw.zw. ik kwakte, heb gekwakt. Kwakzalven, ow. zw. ik kwakzalfde, heb gekwakzalfd; kwak-zalfater, v. kwakzalver, ra. kwakzalverachtig, bn. en bijw. kwakzalverij, v. |
127
LAB
Kwets (pruim) v. -en; -je, o. -s. Kwetsen, bw. zw. ik kwetste, heb gekwetst; kwetsbaar, bn. (-der, -st); kwetsbaarheid, v. kwetsing, v.
Kwetsend, bn, en bijw. -er, -st. Kwetsuur, v. kwetsuren; -tje, o. -s.
Kwetteren (drukken) bw. zw. ik kwetterde, heb gekwetterd; als ow. (praten, snappen, kakelen; een zangerigen toon voortbrengen) kwetteraar, m. kwet-tcraarater, v. kwettering v. Kwezel, v. -s; -tje, o. -s. Kwezelen (futselen) ow. zw. ik kwezelde, bob gekwezeld; kwezelaar, m. kwezelaarster, v. kwezelarij, v. (-heid, v.
Kwezelachtig, bn. -er, -st; KwibUS(zot, fat, kwast) m. -sen; ^-jfN o. -s. (m. -s.
^Widam(zot handelend mensch) Kwyl, v.; -baard, m. -en. Kwijlen, ow. zw. ik kwijlde, heb gekwijld; kwijler,m. kwijling,v. kwijlster, v.
Kwjjn, m.
Kwijnen, ow. zw. ik kwijnde, Ueb gekwijnd; kwyner, m. kwij-ninsf, v. kwijnster, v.
Kwüt, bijw.
Kwijtbrief, m. -brieven. Kwijten, bw. st. ik kweet, heb
gekweten.
Kwy ten (zich), WW. st. ik kweet mij, heb my gekweten; kwij-tinir, v. (ben -geraakt.
Kwijtraken, bw.zw. ik raakte -, Kwijtschelden,bw.st. ik schold -, heb -gescholden; k.vijtscbel-
ding, v.
Kwijtschrift, o. -en.
Kwik ibeweeglijk) bn. en bijw.
-ker, -st.
Kwik !beuzeling)v.-ken; -je,o.-B. Kwik (kwikzilver) v. en o. Kwikachtig, bn. -er. -st. Kwikstaart, m. -en; -je. o. -s. Kwikstaarten, ow. zw. ik kwikstaartte, heb gekwikstaart. Kwikzilver, o.
Kwinkeleeren (zingen.vroolyk zijn; meteen trillendgduidzingen) ow.
Kwlnkerd, m. -s.
Kwinkslag, m. -en.
Kwint (streek) v. -en.
Kwintig, bn. -er, -st.
Kwipsch, bn. en bijw.-er, meest -; -heid, v. (o.-s.
Kwispedoor, o. doren; -tje, Kwispel, m. -s; -tje, o. -s. Kwispelen, bw.ow. zw. ik kwispelde, heb gekwispeld; kwispe-laar, m. kwispelaarster,v. kwispeling v.
Kwispelstaarten, ow. zw. ik kwispelstaartte, heb gekwispelstaart.
Kwisten (verkwi5ten)bw. zw. ik k wist te .heb sekwist,kwister,m. Kwistgeld, m. en v. -en. Kwistgoed, m. en v.
Kwistig, bn. en bijw. -er, -st;
-beid, v.
Kwistpenning, m. en v. -en. Kyrie eleison. Heer, ontferm ul Heer, erbarm u!: de eerste woorden van het eerste zangstuk der mis bij de R. K.
Kwal, v. -len.
Kwalle (vervelende babbelaar-_8'er) kwaliön en kwalies. Kwalleachtiff, bn. -er, -at. KwaUemoer (praatzieke vrouw)
v. -s.
Kwaliën (keuvelen) ow. zw. ik
kwalifde, heb gekwalied. Kwalijk, bn. en bijw. -heid, v.;
-varen, o.
Kwalm (dikke damp, walm) m. Kwalmen, OW. zw. ik kwalmde,
heb gekwalmd.
Kwalster, m. -s; -tje,o. -s. Kwanselen, OW. zw. ik kwanselde, heb gekwanseld; kwan-selaar, m. kwanselaarster, v. kwanselachtis, bn. (-er, -st); kwanselary, v. kwanselig, bn. (er, -st); kwanseling, v. Kwansuis (voorgewend, schijnbaar, niet gemeend) bijw. Kwant, in. -en; -je, o. -s. Kwarrel, m. -s; -tje, o. -s. Kwarrelachtig, bn. -er, -st. Kwarrelig. bn. -er, -st. Kwart, o. -en; -je, o. -s. Kwartaal (vierendeeljaars) o.
kwartalen.
Kwarteel, o. -en; -tje, o. -s. Kwartel, m. -s; -tje, o. -s. Kwartier, o. -en; -tje, o. -s. Kwartiersvergadering,v.-en. Kwartijn, m. -en.
Kwarts (eene steensoort) o. -en;
-achti», bn.
Kwassiehout, o.
Kwast (voorwerp en persoon) m. -en; -je, o. -s.
Kwartelorum, m. -s. Kwasterig-, bn. -er, -8t;-heid,v. Kwastigquot;, bn. -er, -st; -heid, v. Kwee, v. kweeën; -tje, o. -s. Kweek (puingras) v. Kweekeling, m. en v. -en; voor
het v ook kweekelinge. Kweeken, bw. zw. ik kweekte, heb gekweekt;. kweeker, m. kweekery, v. kweeking, v. kweeksel, o. kweekster, v. Kweekhof, m. -hoven; -plaats, v. -en; -school, v. -scholen; -tuin, in. -en.
Kweelen (zingen) bw. zw. ik kweelde,heb gekweeld; kweeier, m. kweelster, v. kweeling, v.
Kweel tje, o. -s.
Kween leene onvruchtbare koe;
een manwijf) v. kwenen. Kweern, v. -en; -tje, o. -s. Een
handmolen.
Kweesten, OW. ZW. ik kweestte, heb gekweest; kwsester, m. kweestster, v. kweesterij, v. Kweken en kwekken. Zie Kwel (kwelling:) v. (Kwaken. Kwelaclltig,bn. -er,-st; -heid,v. Kweltoast, m. -en. (land. Kwelder, v. -S. Buitendyksch Kwelduivel.m.-s; -Kerst,m. -en. Kwellage (kwelling, verdriet) v. -s.
Kwellen, bw. ZW. ik kwelde,heb gekweld; kweller, m. kwelling, v. kwelster, v. kwellery, v. Kwelziek, bn. -er,-st. Kwelzucht, v.
Kwendel (wilde tijm) v. Kwengelen (gedurig storten) ow. zw. ik kwengelde, heb ge-kwengeld.
L,.
L, v. I's. De twaalfde letter van het alphabeth, als Romeinsch getalmerk 50;en met eene streep er boven 50,000.
L.C. — Loco citato, op de aangehaalde plaats.
L.L. — loco laudato, op de geprezene, geroemde of aangehaalde plaats. L.L. — Laatstleden.
L.S. — (boven aan het blad of de bladzijde) Lbctobi salutbm, heil (zy) den lezer! L.S. — (onderaan het blad of de bladzijde) Loco sigilli, in plaats van het zegel. L.St. — Livbb stbblims, pond sterling.
La (muz.) benaming van den zes-den toon in de klankladder. La, Zie Lade. (de a.
LaadbUS, v. -sen; -gat, o. -en; -gereedschap,o. -pen; -kruit, o.; -lepel, m. -s; -pan, v. -nen; -priem, m. -en; -stok, m. -ken. Laag, bn. en bijw. lager,-st; -j'es, bijw.; -heid, v,, -te, v.; -loopers (valsche dobbelsteenen) m.mv. Laag. v. lagen; -je, o. -s. Laakbaar, bn. -der, -st; -heid,v. Laakziek, bn. -ct, -st. Laakzucht, v.
Laan, v. lanen; -tje, o. -s.
Laars, v. laarzen; -je, o. -s. Laarzen, bw. zw. ik laarsde, heb gelaarsd.
Laarzenknecht, m. -s; -ma-ker,m. -s; -trekker,m. -■; -winkel, m. -s.
Laarzeschacht, v. -en.
Laas (helaas) tw.
Laat, bn. en bijw. later, -st. Laatband, m. -en.
Laatbekken, o. -s. Laatdunkend, bn. en by w. -er, Laatyzer, o. -s. [-st; -heid, v. Laatkop. m. -pen.
Laatst, bijw.
Laatstelijk, bijw.
Laatstleden, bijw.
Laatvlijm, v. -en.
Laatwindsel, o. -s.
Labaar, v. labaren. Een linnen
halsdoek.
Labbei (klappei) v. -en. Labbeien, bw. zw. ik labbeide,
heb gelabbeid.
Labbekak, m. en v. -ken. Labbekakken, ow. zw. ik labbekakte, heb gelabbekakt; labbekakken, m. labbekakkery, v. labbekakster, v.
Labben (klappen) ow. zw. ik
labde, heb gelabd; labber, m. Labber, bn. (v.
Labberdaan,ook: abberdaan. Labberen (van zeilen) ow. zw.ik labberde, heb gelabberd;labber-koelte, v. -koeltje, o.
Labberlot, (nach tbraker) m. - ten. Labberlot isloep) v. -ten. Labberlottig, bn.
Labiaal, het mondstuk aan de pijpen der orgels.
LAS
128
Laboratorium (werkplaats, in-zoaderbcid van acheiknadigen, apothekers) o. -s. ljaDorearen,(iaoeite,arbeid hebben; aan eene ziekte lijden) ow. JjabDrieus (arbeidzaam; bn. Labyrint idoolhof) o. -en. Lacereeren (verscheuren) bw. Lacec (rijgveter) o. ten. Lach, in.; -je, o. -s. Lacüe (lafhartig) bn. L^Cbe ilafaard) m. -a. Lactieeren (los- of nalaten) bw. LacheDek, m. en. v. -ken;-je, o. -s. (heb gelacheld. Lachelen, ow. zw. ik lacheldc, Lacben. ow. st. ik lachte(sotns ook: loetfi heb gelachen; lacher, m. iachster, v. Lachlust, in.; -spier, v. -en. Laconiek (kurt en bondig, kernspreuk!^) bn. en bijw. -er, -st. Laconisme, o. Lacune (opening, gaping; bijzondere schrift-uitlating) v. -s. Ladder, v. -s; -tje, o. -s. Lade en la, v. laden; laatje, o.-s. Laden, bw. st. ik laadde, heb geladen; lader, in. lading, v. la-dingsbrief, in. Samenstellingen met laad. Ladronen (straat- of zeeroovers in Icaliéi m.mv. Lady (dame,voorname Engelsche vrouw) v. lady's. Laf. bn. en bijw. -fer, -st; -felijk, bijw. -heid, v. Laraard, in. -s; -bek, m. -ken. Lafenis, v. -sen; -je, o. -s. Lafhartig- bn. -er, -st; -heid, v. Lagerha ^d, v.; -huis,o. -wal,m. Hagen I verminderen) bw.zw. ik langde, heb gelaafd. Lagune (in Venetië: tusschen-water; in de Adriacische Zee: droogte en eiland) v. -n. Lak (lastering) m. Lak (stof) o. -ken. Lak, bn. Lakei, m. -en; -tje, o. -s. Laken, o. -s; -tje, o. -s. Laken, bw. zw. ik laakte, heb g'-laakt; laker, m. laking, v. Lakensch. bn. Lakenvolder, m. en v. -s. Lakken, bw. zw. ik lakte, heb jrelakt; lakker, m. laksel, o. Lakmoes, o. Lakooi (violier) ▼. -en. Lakooienbed, o. -den; -zaad,o. La la, zoo, tamelijk. . Lam, o. -meren; -metje, o. -s en la nmert'ea. Lam.bn. en bijw. -mer,-st;-heid, v.; -mifheid. v. Lambrizeering, v. -en. Lamentabel tjammerlijk) bn. -er. -st. (-tién. Lamentatie (jammerklacht) v. Lamenceeren (weeklagen;jammeren) ow. (gen len toon LamentOSO (muz.) Op eenkla- Lamfer. o. -a. Lamineeren (metalen tot blik slaan; plrttt n) bw. Lamlendig, bn. -er, -St; -heid,v Lammeling, m. en v. -en; voor het v. uo'C la nmeünge. Lammelot, m. en v. -ten. Lammelottig, bn. -er, -st, ■ -heid, v. |
Lammeren, ow. zw. ik lammerde, heb gelammerd. Lammergier, m. -en; -markt,v. -en; -tjesbaai, v.; -tjespap, v.; -zoet, bn. (boom) o. -en. Lamoen (tweearmige dissel-Lamp, v. -en; -je, o. -s. Lampeglas, o. -glazen; -kap, v. -pen; -kleedje, o. -s; -kousje,o. -s; -schaar, v. -scharen. Lampenfabriek,v.-en;-katoen, o.; - maker, m. -s. Lampet, o. -ten; -je, o. -s. Lampion (illumineerlampje of -glaasje) v. -s. Lampoot, m. en v. -en. Lamprei (visch) v. -en. Lamprei (jong konijn) o. -en; -tje, o -a. LamsbOUt.m. -en; -boutje, o.-s; -gebraad,o.;-kop, m. -pen;-oor, o. -en; - poot, m. -en; - vacht, v. -en; -vel, o. -len; -vleesch, o.; -wol, v. Lamzalig, bn. -er, -st; -heid, v. Lancet (laatijzer, laatvlijm) o. -ten; -je, o. -s. Land, O. -en; -je, o. -s. Landaard, m. Landbouw, m. Landelijk, bn. -er, -st; -heid, v. Landen, OW. zw. ik landde, ben geland; landing, v. Landerig, bn. -er, -st; -heid, v. Landerijen, v. mv. Landgenoot, m. -en. Landgenoote, v. -a. Landgoed, o. -eren. (v/ -en. Landingsboot, v. -en; -plaats, Landloopen, o.; -looper, m. -s; -looperij, v. Landman (boer) m. landlieden. Landouw, v. -en. Landsbediening, v. -en. Landschap, o. -pen;-je, o. -s. Landschapschilder, m. -s. Landschapsschrijver, m. -s. Land.sheer, m. -en; -lijk, bn. Landskind, o. -eren; -knecht, in. -en; -lasten, m. mv. Landsman (landgenoot) m. -lie-Landsoraak, v. (den, Landvluchtig,bn.; -heid, v. Landzaat, m. laadiaten. Landziekig, bn. -eF, -st. Landziekte, v. (-heid, v. Lang, bn. en bijw. -er, -st; Langhaard, m. -en. Langoaardig, bn. -er, -st. Langbeen (persoon) m. en v. Langbeen imug) v.-en. [-en. Langbeenig, bn. -er, -st. L ingdradig,bn. -er, -St;-heid,v. Landurig, bn. -er, -st; -heid, v. Langen, bw. zw. ik langde, heb g laiitfd. Langet. v. -ten; -je o. -s. Langeveld, o. (-halzen. Langhals (persoon) m. en v. Langhals Iflesch) v. -haken. Langhalzlg, bn. -er, -st. Lxngkin, m. en v. -i.en. Lanf?lenden, m. -en v. -a. Langlijf 'O. -en v. -lijven. Langlijfvig, bn. L ingneus, m. en v. -neuzen. Langoor ie«el) m -en. L ingoor (persoon) m. en v. -en. Langs, vlt;. Langscheeps, bijw. Langscheepsch, bn. |
Langsgaan, ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan. Langsloopen, ow. st. ik liep heb en ben -geloopen. Langsrijden, ow. st. ik reed heb en bf-n -ijereden. Langstlevend, bn. Langs varen, ow. st. ik voer -heb en ben -gevaren. Langtand, m. en v. -en. Langtong, m. en v. -en. Langtongig, bn. -er, -st. Langwerpig, bn. en bijw. -er -at; -heid, v. Langwijlig, bn. -er, -st; -heid,v Langzaam, bn. en bijw. langzamer, -st; -heid, v. Lanerzamerhand, bijw. Laning, v. -en. ( st; -beid, v. Lankmoedig, bn. en bijw. -er. Lans, v. -en; -je, o. -s. Lansier, m. -3; -skazerne, r. -n. Lanskenet (kaartspel) o. Lantaren en lantaarn, v. lantarens en lantaarnen;lantarentje en lantaar itje, o. -s. Lanterfant, m. -en. Lanterfanten, ow. zw. ik lanterfantte. heb gelanterfant; lanterfanter, m. lanterfantster, v. lanterfanterij. v. Landerlu (zeker spel) o. Lap. in. -pen; -je, o. -s. Lapidairschrift (steenschrifti schrijfstijl, die tot opschriften op «edenkteekena dienstU is) o. Laoideeren (steeni;.*n' bw. Lapis infernalis,helsche steen. Lapland, o. -er, m. -ach, bn. -ster, v. Lappaliën (vodden, nesterijen, beuzelingen) v. mv. Lappen, bw. zw. ik lapte, heb gelapt; lapper, m. lapperij, v. lappi-.sr, v. lapster, v. Lappendag, m. -en; -deken, v. -s; -dief. m. -dieven; -mand, v. -en; -markt, v. -en. (-zalf, ▼. Lapwerk, O.; -woord, o. -en; Lapzalven, ow.zw. ik lapzalfde, heb tfelapzalf.l;lapzalver,m. lap-zal verij. v Lardeeren(met reepjes apek op-vullen» bw.; lardeering. v. lar-deersel, v. Lardeerpriem, v. -en; -speetje» o. -s, -spek, o. Laren Ihnis^odenjmv. Larghetto (muz.) eenigszins lang/.aam; zacht vloeiend. Largo ( nuz.) lang'.aam; breed, L irie. V. CvoU ronJ, ernstig. Larifarie (arewawel) v. Lariemoer, v. -s. Lariën (babbelen, snappen) ow. zw ik lariede, heb gelaried. Lariks boom) m. -en; -j-, o. -s. Lariksboom, m. -en; -oj\o. -s. Larp en lerp (een zweepslag) v. -en. Larpen en lemen (slaan, dor-sc'ienibw. ik larpte, heb gelarpt. Lasch. v. lawhen; -je, o. -s. Laschijzer, O. -mes, o. -sen; -tiarei, m. -s; -woord, o. -Pn. Lascief'ontuchtisf) bn. La civiteit I we.;lderigheid,gell-hei 1, ontiicuti v. Laskaar. n. -karen. Las^ch^n, bw. zw. ik lasebte, heb geiascht; lassching, v. |
LAS
129
Last (vracht) m. -en.
Last (maat) o. -en.
Lastage, v.
Lasten (bevel geven) bw. zw. ik lastte; heb gelast, ook o\v. las ten helpen dragen.
Laster, m.
Lasterachtlg-, bn. -er, -at. Lasteren, bw. zw. ik lasterde hebgelasterd;lasteraar,m. laste raarster, v. lastering: v. Lastercllcht, o. -en. •Lasteriyk. bn. en bijw. -er, -st. Lastermond, m. en v. -en; -pen, v. -nen; -rede, v. -nea; -schrift, o. -en; -stuk, u. -ken; -taal, v.; -tong, m. en v. -en; -ziek, bn. (-er, -st); -zucht, v. (-hdd, v. Lastig, bn. en bijw. -er, -st; Lat, v. -ten; -je, o. -s.
Latafel, v. -3; -je, o. -s.
Laten iniet doen, nalaten; toelaten'. ow. st. ik liet, heb gelaten. Latent (verborgen, iinresloten.
ingekerkerd) bh. Rome) o. Lateraan (pauselijk paleis te Latierboom, m. -en Latijn (de Latijnsche taal) 0. Latjjnsch, bn.
Latillff, v. -en; latinkje, o. -s. Latinisme (Latijnsche spreekwijze, latijnsch taaleigen) o. -n. Latinist ikenner van het Latijn) m. -en. (de poolshoogte) v. LatitU(ie{geographi3che breedte; Latium, o.
Latoen (geel koper) 0. (sen. LatS en latse (voorbroek) v. lat-*Latten,bw.zw. ik latte,heb gelat. Lattenstek, o. -ken.
Latuw, v,
Laudabel (lofwaardi-;) bn. Laudanum (slaapgoed) o. . Laudeeren (prijzen; met Arabische gom, in water opgelost, bevochtigen; het laken een glans Laurier, m. -en, (lieven) bw. Laurieren; bw. zw. ik laurierde,
heb gelaurierd.
Lauw,bn. -er,-st; -beid, v. -te,v. Lauwen, bw. zw. ik lauwde, heb
gelauwd.
Lauwer (laurier) m. -s of -en. Lauweren (laurieren) bw. zw. ik
lauwerde, heb gelauwerd.
Lava, v.
Lavabo (waschkom) O. lavabo's. Lavage (het was8chen,af- of uit-
wasschen) v.
Lavas, v.
Laveeren (zigzagsgewija tegen den wind inzeilen; fig. geven en nemen, schipperen) ow.
Lavei (verlof) v.
Laveien (ledig loopen) ow. zw.
ik laveide, héb gelaveid. Lavement (klisteer) o. -en; -tje, o. -s. (gelaafd; lafenis v.
Laven, bw. zw, ik laafde, heb Lavendel, v.
Lavoor (waschkanjo. -en; -tje, o. -s.
Lawaai, o.
Lawine (afgesclieurde en afrollende sneeuwklomp) v. -n en -s. Laxans (ontlasting) v.
Laxatie (ontlasting; middel ter
ontlasting) v.
Laxeeren (afdrijven, ontlasting hebben) ow. bw.
Laxeermiddel, o. -en.
Lazaret (pest- of ziekenhuis) o. -ten.
Lazarus (eigennaam; ook: een
inelaatsche) m. -sen.
Lazarü (nielaatscliheid) v. Lazuren, bn.
Lazuur (steen)m. lazuren;(stof|o. Lazzarone, m. en v. bedelaar (of een van het gemeen gespuis) in Napels.
Lazzaroni, mv. van Lazzarone. Leading-article hoofdartikel) o. -s. (ben.
Leb en lebbe (stremsel) v. leb-Löbaal (zekere aal of paling) v. Lebbig, bn. -er, -st; -beid, v. Lector (voorlezer; onderwijzer in
de levende talen, enz) m. -en. Lectuur (het lezen, de lezin belezenheid; stof ter lezing) v. Ledebraak en leebraak, v. Ledebraken, en leebraken, bw. ow. zw. ik ledebraakte, heb geledebraakt; ledebraker, m. Ledebrakig, bn. -er, - st. Ledebreuk, v.
Ledekant (ook; ledikant) o. -en
ledekantje, o. -s.
Ledeman. Zie Leeman. Ledematen. Zie Lidmaat. Ledenzetter, m. -s.
Ledepop, v. -pen.
Leder en leer o.; leertje o. Lederachtig en leeracbtig, Lederen en leeren, bn. [bn. Lederhandel, m.; -kooper, m. -s; -werk, o.
Lede water en leewater, o. Ledig (ook: leeg)bn. en bijw. -er.
-st; -beid, v.
Ledigen (ook: leegen) bw. zw. ik ledigde,heb geledigd; lediginquot; quot;
Lediggang, m.
Ledigganger, m. -s. Lediggieten (ook: leeggieten) bw. st. ik goot heb -gegoten. Ledigloopen (ook: leegloopen) ow. st. ik liep - heb en ben — loopen.
Ledigmaken (ook: leegmaken) bw. zw. ik maakte -, heb -ge maakt.
Ledigpompen (ook: leegpompen) bw. zw. ik pompte -, heb -gepompt.
Ledigputten (ook: leegputten)
bw. zw. ik putte -, heb -geput. Ledigscheppen (ook: keg scheppen) bw. zw. ik schepte -heb -geschept. Ledigzitten(ook: leegzitten)ow.
st. ik zat -, heb -gezeten. Leebraak en leebraken. Zie
Ledebraak, enz.
Leed, bn. en bijw.
Leed, o.
Leedwezen, o.
Leefregel, m. -s.
Leeftijd, m. -en.
Leeftocht, m. (wijzen.
Leefwijze en leefwijs, v. leef-Leeg (voor ledig) bn. -er, -st. Leegen (voor: ledigen) bw. zw. ik
leefde, heb geleegd.
Leegkuip, v. -en. (v. -s.
Leeglooper, m. -s; -loopster. Leegte, v.
Leek, m. -en; -ebroeder, m. -s, -ezuster, v.-s. (-heid, v.
LeelHk, bn. en bijw. -er, -st; Leelflkerd, m. -s.
Leem, o.
Leemachtig, bn. -er.
Leeman (ledepop) m. -nen of -s. Leemen, hw. zw. ik leemde, heb geleemd; leemster^ v. l»emer,ai, Leemen, bn. (leemern, v. Leemte, v. -n.
Leen, v. (ter - en te -).
Leen, o. -en.
Leenbrief, m. -brieven. Leenen, bw. zw. ik leende, heb geleend; leener, m. leening, v. leenster, v.
Leenheer, m. -en; -schap, o. Leenman, m. -nen; -schap, o. Leenrecht, o.
Leenroerig, bn.; -heid,v. Leenspreuk, v. -en; -i-^, bn. Leenstelsel, o.
Leep, v.
Leep slim) bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v. -igheid, v.
Leep (druipoogig) bn. leper, -st. Leeperd, m. -s; -je, o. -s. Leepoog, m. en v. -en. Leepoogig, bn. -er, -st; -heid, v. Leer (leering) v.
Leer (ladder) v. -en.
Leer. Zie Leder.
Leeraar, m. -s of leeraren. Leeraarsambt, o. -en. Leeraarschap, v.
Leerachtig. Zie Lederachtig. Leeraren, ow. zw. ik leeraarde,
heb ^eleeraard.
Leerbegrip, o. -pen. Leerbereiden, o. Leerboreider, m. -s. Leerdicht, o. -en.
Leeren, bn. Zie Lederen. Leeren, bw. zw. (als zn. o.) ik
leerde, heb geleerd.
Leergeld, o.
Leergierig.bn. -er, -st; -beid,v. Leergraag,bn. -grager,-?raagst. Leerjaar, o. -jaren; -jongen, m. -s; -kamer, v. -s; -knaap, m. -knapen. (v. ook leerlinge. Leerling, m. en v. -en; voor het Leerlingschap, v.
Leerlooien, o.; -looier, m. -s;
-looierij, v. -en. (-en.
Leermarkt en ledermarkt, v. Leermeester,m. -s; -es, v. -sen. Leermeesterschap, o. Leermeisje, o. -s; -rede,v.-nen;
-schooL v. -scholen. Leerstellig, bn.
Leerstelling, v. -en. Leerstelsel, o.
Leerstoel, m. -en.
Leertijd, m. -touwery, v.-en. Leertouwen, o. -touwer, m. -s; Leeruur, o. -uren; -wijze en
-wijs, v. -wijzen. Leerzaam,bn.zamer,-at: -heid,v. Leerzucht, v. (-beid, v.
Leesbaar, bn. en bijw. -der, -st; Leesbeurt, v. -en; -bibliotheek; v. -bibliotheken; -boek, o. -en; -ge3elschap,o. -pen; -inrichting, v. -ei?; -kabinet, o. -ten; - kamer, v. -s; -lessenaar, m. -s; -lust, m.; -museum, o. -s. Leest, v. -en; -je, o. -a. Leestafel, V. -a; -teeken, o. -s. Leestenhout, o.; -maker,m. -s. Leestijd, m.; -toon, m. -tonen; -trant, m.; -uur,o. -uren; -wijze en wijs, v. -wijzen; -zaal, v. -zalen.
9
LEE
130
Leeuw. in. -on; -tje o. -s. LeeuwachtlK, bn. Leeuwenbek (bok v»n een leeuw) in. -ken. (-je, o. -s. Leeuwenbek (plant) m. -ken; Leeuwendaalder, m. -s; -drjl, o.; -hart, o.; -hol, o. -en; -huid, v. -en; -jong, o. -en;-kop, in. -pen;-kuil,m. -en; -manen, v. inv.; -moed, m.; -welp, o. -en. Leeuweiik. m. -»n; -jr o. -s. Leeuwerikskooi, v. -en; -nest, o. -en; -staart, m. -en; -zang, m. -en. Leeuwin, v. -nen; -netje, o. -s. Leewater. Zie Ledewater. Leg (het leggen | m. Legquot; en legge (lichaamsdeel van vogels' v. -gen. (-galer, -st. Legaal (wettig) bn. en bijw. le- Legaat (bij testament toegedacht gtdlt; elte van eene nalatenschap) o. legatin; -je, o. -s. Legaat (pauselijk gezant) m. legaten. (verklaring) v. Legalisatie (wettig van kracht Legaliseer en (wettig maken, gerechtelijk bekrachtigen) bw. Legaliteit (wettigheid) v. Legataris, m.-sen. (maken)bw. Legateeren (bij erflating ver- Legatie (gezantschap) v. -tiën. Legbord, o. -en. Legeeren (hetzelfde als legateeren) bw.; legeering, v. Legende(ver(lichting)v. -nen -s. Leger, o. -8;-tje, o. -s. Legeren, bw. ow. zw. ik legerde, heb gelegerd; legering, v. Légèreté (lichtheid) v. Leges (wetten, verordeningen; bepaalde verdiensten voor zekere werkzaamheden) v. mv. Leggen (doen liggen, in eene liggende houding plaatsen, ne-derplaatsen) bw. zw. ik legde ildde), heb gelegd (geleid); legger, m. legsel, o. legster, v. Leghen, v. -nen; -netje, o. -s. Legioen, o. -en. Legislatief (wetgevend) bn. Legislatuur (wetgeving) v. Legitiem (wettig; echt) bn. -er. -st. (ten) bw. Legitimeeren (wettigen; ech Legitimist (aanhangc r of voorstander der legitimiteit, der Bourbons-regeering in Frankrijk) m. -en. (beid) v. Legitimiteit (wettigheid; echt- Legkaart, v. -en; -penning,m. -en; -prent, v. -en. Leguaan (bekleedsel om de raas; kamhagedis) m. leguanen. Lei (voorwerp) v. -en; (stof) o. -tje, o. -s. Leiband, m. -en; -boom, m. -en Leiden (eene stad) o. Leiden (doen gaan) bw. zw. ik leidde, heb geleid; leider, leidster, v. leiding, v. Leldenaar,m.-s en -naren. Leider, tw. Leldscli,bn. Leidsel en leisel, o. -s. Leidsman, m. -lieden. Leidster (het vrouwelijke van leider, dus; leidsvrouw) v. -s. Leidster (eene wegwijzende ster, dun; leidstar) v. -ren. |
Leien, bn. Leiendak, o. -en; -je, o. -s. Leijonker, m. -s; -reep. m.-en. Leis, v. -en. Leisel. Zie Leidsel. Leis (leizeel) v. -eii. Leizeel, o. -zelen. Lek iniet dicht) bn. en bijw. Lek (het lekken) m. Lek (lekgat) o. -ken. Lekbier, O. (ben geleekt. Leken, OW. zw. ik leekte, heb en Lekgat, o. -en. Lekkage, v. -s. Lekken (druipen) ow. zw. ik lekte,heben ben gelekt; lekking) Lekken. Zie Likken. [v. Lekker, bn. en bijw. -der, -st; heid, v. Lekkerbeetje, o. -s. Lekkerbek, m. en v. -ken. Lekkerbekken. OW. zw, ik lekkerbekte, heb gelekkerbekt; lek-ki rbekkerij, v. (-beid, v. Lekkerbckkig, bn. -er, -st; Lekkermond, m. en v. -en. Lekkernij, v. -en; -tje, o. -s. Lekkers, o. Lekkertand, m. en v. -en. Lekkertanden, ow. zw. ik lek- kertandde, heb gelekkertand. Lekkertjes, bijw. Lekkertong, m. en v. -en. Leksteen, m. -en; -ton, v. -nen; rat, v. -en; -water, o.; - wijn, i.; -zak, ra. -ken. Lel, v. -len; -letje, o. -s. Lelie, v. lelies en leliën; -tje,o.-s. Leliënbed?, o. -den. Leliewit, bn. Lellen, ow. zw. ik lelde, heb geleld; leller, m. lelling, v. lel-Lellig, bn. -er, -st. (ster, v. Lemma (leen- of hulpstelling; grondsop, bezinksel) o. Lemmen (vleiend praten) ow.zw. ik lerade,heb gelerad;lemraing,v. Lemmer, o. -s of-en; -tje, o. -s. Lemmet, o. -en; -je, o. -s. Lemoen (ook: lamoen) o. -en. Lende, V. -n en -nen. Lendekussen, o. -s; -tje, o. -s. Lendenpijn, v. Lenen. Zie Leunen. Leng (soort van kabeljauw)v.-en. Leng (touw) o. -en. Lengen, bw. zw. ik lengde, heb gelengd; lenging, v. Lengte, v. -n. (-beid, V. Lenig. bn. en bijw. -er, -st; Lenigen, bw. zw. ik lenigde, heb gelenigd; leniger, m. leniging,v. leniüster, v. Lenltlef (verzachtingsmiddel) o. lenith ven. Lenltlef (verzachtend) bn. Lens (zonder vocht) bn. en bijw. Lens (lans) v. -en. Lens (glas) v. lenzen. Lensen (met eene lans doorsteken) bw. zw. ik lenate, heb ge-Lenspomp, v. -en. (lenst. Lente, v. Lenteacbtlg, bn. -er, -st. Leuteren (talmen) ow. zw. ik lenterde, heb geleuterd. Lento (muz.) langzaam. Lenzen (ledigmaken) bw. zw. ik lensde, heb gelensd; lenzing, v. Lenzen (meteen fokjezeilen)ow. I zw.ik len8de,heb en ben gelensd. |
Lep, m. -pen. Lepel, ra. -s; -tje, o. -s Lepelaar (zekere vogel i m. -sof lepelaren. Lepelen (gulzig eten) ow. zw. ik lepelde, heb gelepeld. Leplam,o. -meren. Leppen, bw. zw. ik lepte, heb gelept; iepper, m. lepping, v lepster, v. Lepperen, bw. ow. zw. ik lep- perde, heb gelepperd Leproos (melaatsch)bn. leproze. Leprozenhuis, o. -huizen. Les, v. -sen; -je, o. -s. Lesboek en lessenboek, o. -en; -je, o. -s. Leschbak, m. -ken; -drank, m. -en; -trog, ra. -gen; -water, o. Lesgeefster.v. -s; -gever, m. -s. Lesschen. bw. zw. ik leschte, heb geJescht; lesscher, m. les-sching, v. leschster, v. Lessenaar, ra. -s; -tje, o. -s. Lestriponen (menscheneters; barbaren, wreedaards) ra. mv. Letaliteit (doodelijkheid, ster-felykbeid) v. (looslkeid) v. Lethargie, de slaapzucht; zorg-Lethargisch(iilaapzuchtig;zorg-loos) bn. (v. Lethe (stroom der vergetelheid) Letsel, o. Letten,bw.zw. ik lette heb gelet. Letter, v. -s of-en; -tje, o. -s. Letteren, bw. zw. ik letterde, heb geletterd; lettering, v. Lettergieten, o.; -gieter, m. -s; -gieterij, v. -en; -greep, v. -grepen; -knecht, ra. -en; -knechte-L etter kunde, v. [rij, t. Letterkundige, m. en v. -n. Letterlievend, bn. Letterlijk, bn. en bijw. -er, -st. Letterzetten, o. Letterzetter, m. -s. Lettre de marque (kaperbrief) v. lettres de marque. o. -s. Leugen (ook; logen) v. -s; -tje. Leugenaar en logenaar, m. -s en -naren. Leugenaarster, v.-s. (-heid,v. Leugenachtig, bnj -er, -st; Leuk.bn'. en bijw. -er,-st;-heid,v. Leukweg, bijw, (geleund. Leunen, ow. zw. ik leunde, heb Leuning V. -en; leuninkje, o. -s. Leuningstoel, m. -en. Leun spaan, V. -spanen. Leunstoel, m. -en. Leur (drank) v. Leus en leuze, V. leuzen. Leuter, m. Leuteren, ow. zw. ik leuterde, heb geleuterd; leuteraar,m. leu-teraarster, v. leutering, v. Leuterbol m. -len. Leuterig, bn. -er, -st. Leuterkous, ra. en v. -en. Leuterstal (koude pis der paar-Leutervaar, tb. -s. [den) m. Leuterwerk, o. Leuver. m. -s. Leuze. Zie Leus. Levant 'het Oosten) v. Levantijn (Oosterling) m. -en. Levantijn (stormwind) m. -en. Levantijn (zijden stof)v. Levantijnsch (Ooster8ch,uit de Levant) bn. Levantsch, bn. |
131
LIJ
Levée (heffing) v. -s. (geleefd. Leven, OW. zw. ik leefde, heb lieven, o -s; -tje, o. -s. Levend (niet dood) bn. . Levendigquot; (vroolijk) bn. en oijw. -er, -st; -beid, v. Levensbaan, v.; -beginsel, o.; -behoud, o.; -bericht, o. -en; -beschrijfster, v. -s; -beschrijver, m. -s; -beschrijving, v. -en; .-bron, v.; -dagen, m. mv.; -draad, m.; -geesten, m. mv.; -geluk, o.; -gevaar, o.; -groot, bn.; -grootte, v.;-kracht, v. -en;--lang, bn. en bijw.; -licht, o.; -loop, m.; -lust, ui.; -lustig, bn. (er, -st); -middelen, o. mv.; -onderhoud, o.; -pad, o.; -wijze en -wijs, v. -wijzen. Lover (hut opstaan; de morgenopwachting bij de vorsten) o. Lever, v. -s; -tje, o. -s. Leverachtig, bn. Leverbaar,bn. -der,-st; -heid,v. Leveren, bw. zw. ik leverde, heb geleverd;leveraar (leverancier) m. leverbaar, bn. levering (leverantie) v. Leverkleurig-,quot;bn.; -traan, v.; zucht, v.; zuchtig, bn. Leviathan (monsterachtig waterdier) m. -s. Leviet, m. -en. (zes) m. LevltlCUS (derde Boek van Mo- Lex (wet verordening) v. leges. Lexicograaf (woordenboekschrijver) m. lexicografen. Lexicographic (woordenboek- schrijversbekwaamheid) v. Lexlcographlsch, bn. Lexicon (woord'enboek)o. lexica. Lezen bw. st. ik las, heb gelezen; lezer, m. lezeres, v. lezing, v. lezinkje, o. Lezenaar, m. -s; -tje, o. -s. Lezenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -. Liaison (band, verbintenis, ver-eeniging, verbond, betrekking) y. -s. Lianen (slingerplanten) v. mv. Lias (band of pakket schriften; snoer of veter om papieren aan te rijgen) v. -sen. Llbatie (offerplenging, offer-dronk, drankoffer) v. -tiën. Libel (boekje; klaag- of smaadschrift) o. -Jen. Libellist, (libelschrijver) m. -en. Liber (vrij) bn. en bijw. Liberaal (milddadig, gastvrij; billük, goedaardig; onbevooroordeeld, onpartijdig; vrijmoedig; vrijvolksgezind)bn. en bijw. liberaler, -st. Liberaal (in de staatkunde: man van den gematigden vooruitgang) m. liberalen. Liberalisme (onpartijdige en verlichte welgezindheid jegens anderen) o. Liberaliteit (liberale daad of hoedanigheid) v. Llbereeren bevrijden, redden, verlossen) bw. Llberteit (vrijheid) v. -en. Libertin (losbol, wildzang)m.-8. Libertinage (losbollerij, ongebondenheid) v. (bevalt. Llbet, het belieft,gelust,behaagt. |
Libitum, welgevallen, welbehagen. (winkel) v. Llbralrie (boekhandel; boek-Libratie (eene zwenkende beweging) v. Libretto (tekstboekje) o. -'s. Llcent (tol, accijns, belasting op uitgaande waren) in. -en. Licentiaat (candidaat; iemand die de bevoegdheid heeft verkregen om doctor te worden) m. licentiaten. Licentieeren (toestaan, veroorloven; afscheid geven) bw. Licet, het is geoorloofd, toegestaan, het staat vrij. Lichaam,o. lichamen; -pje, o.-s. Lichaamsarbeid, m.; -beweging, v. -en; -bouw, in.; -deel,o» -en; -gestel, o. -len; -kracht, v. -en; -oefening, v. -en; -straf, v. Lichamelijk, bn. en bijw. [-fen. Licht, o.-en; -je, o. -s. Licht (helder)bn. en bijw.-er,-st. Licht (niet zwaar) bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Lichtblauw, bn. Lichtbruin, bn. Lichtekooi, v. -en. Lichtelijk, bijw. Lichten ,licht geven) bw. zw. ik lichtte, heb gelicht. Lichten (licht van zich geven) ow. onp. w. zw. het lichtte, heeft gelicht. Lichten (opheffen) bw. zw. ik lichtte, heb -gelicht; lichter, m. lichting, v. (bijw. Lichterlaaie en lichtelaaie. Lichtgeel, bn. (-beid, v. Lichtgeloovlg, bn. -er, -st; Lichtgeraakt, bn. -er. -st; Lichtgrauw, bn. [-beid; v. Lichtgrijs, bn. Lichtgroen, bn. Lichthart, m. en v. -en. Lichthoofd, m. en v. -en. Lichthoofdlg, bn.; -beid, V. Lichtigheid, v. (o. -s. Lichtmis (losbol) m. -sen; -je. Lichtmis (vrouwendag) v. Lichtmissen (rinkelrooien) ow. zw. ik lichtmiste, heb gelicht-mist; lichtmisserij, v. Lichtrood, bn. Lichtvaardig, bn. en bijw. -er, -St; -held, v. (-st; -heid, v. Lichtzinnig, bn. en bijw. -er, Liclte (geoorloofd) bn. en bijw. Liclteeren (bieden, bij opbod vcrkoopen) bw. (nen)m. -en. Lictor (bijldrager bij de Romei-Lid. o. leden. Lidgras, o. (maten. Lidmaat (medelid) m. en v. lid-Lidmaat (deel des lichaams) o. ledematen. Lidmaatschap, o. (en tiën. Lidmatencatechlsatle v. -ties Liebaard (leeuw) m. -s. Lied, o. -eren; -je. o. -s. Lieden, m.mv. Zie ook: Lui. Liederalbum, o. -s. Liederboek, o. -en; -je, o. -s. Liederlijk, bn. en büw. -er, -st; -beid, v. Liedertafel, v. -s. (v -s. Liedjeszanger,m. -s; -zangster, Llëeren (verbinden samenbinden, vastbinden; zich tot iets, verplichten) bw. ww. |
Lief, bn. en bijw. (o. als zn.i liever, -st; -je, o. -s. Liefdadig, bn. -er, -st; -heid, v. Liefde, v. -loos, bn. (-loozer, meest -loos) -loosheid, v. Liefderijk, bn. -er, -st; -heid, v. Lieldesbetuiging, V. -en;-ver-klarimc, v. en. (-heid, v. Liefelijk, bn. en bijw. -er, -st; Liefhebben, bw. onr. zw. ik had lief, heb lief^ehad;]iefhebber,m. liefhebberij, v. liefhebster, v. Liefhebberen, ow. zw. ik liefhebberde, heb geliefhebberd. Liefkoozen, bw. zw. ik lief-k(gt;osde,heb geliefkoosd; liefkoo-zer, m. liefkoozerij, v. liefkoo-zing, v. (heb gelieflokt. Licflokken, bw. zw. ik lieflokte, Liefoogen Honken) ow. zw. ik Jiefoojjde, heb geliefoogd. Liefst, bijw. Liefste, m. en v. -n. Lieftalig (Jief Sprekend) bn. ec bijw. -er, -st; -heid, v. Lieftallig (bevallig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Liegen, ow. bw. st. ik loog, heb gelogen. Het liegen,o. Lier, v. -en; -tje, o. -s; -eman,m. -nen; -zang, m. Lieren (op de lier spelen) ow.iw. ik lierde, heb gelierd. Lierlauw (een weinig lauw) bn. Lies, v. liezen; o. -s. Lieveling,m. en v. -en; voor het v. ook: lievelinge; -etje, o. -s. Lievelingsbezigheid, v. -bezigheden;-dichter,m. -s; -kleur, v. -en; -plaats, v. -en; -plekje, o. -s; -schryver, m. -s; -uitdrukking, v. -en; -werk, o.; -woord o. -en. Lievemoederen, o. (geliefd. Lieven, bw. zw. ik liefde, heb Lieverd, m. -s; -je o. -s. Lieverlede,biiw. Alleen gebruikelijk in: van lieverlede. Lieve-vrouwen-bedstroo, o. Lieve-vrouwenkerk, v. -en. Lievigheid, v. -heden. Llflaf, bn. en bijw. (o. alszn.); -je o. -s. Liflaffen, ow. zw. ik liflafte, heb «eliflaft; liflafferij, v. Ligament (band, vlocht, verband,zwachtel; windsel; dubbele letter bij lettergieters) o. -en. LigatO (muz.) gebonden, ver-eenigd. Ligdag, m. -en; -geld, o. Liggen, ow.st. ik lag, heb en ben Kelegen: ligger, m. ligging, v. Ligplaats, v. -en. (v. Ligue (verbond; eedgenootschap) Ligulst (bondgenoot, saamge-zworene) m. en v. -en. Liguster, m. -s. Lij (scheepsw.) v. (-beid, v. Lijdelijk, bn. en bijw. -er, -st; Lijden (dHlden) bw. ow. st. ik leed, heb geleden; lijder, m. ly-deres, v. L iden (duren) onp. w. st. het Lijden, o. [leed, is geleden. Lijdend, bn. Lijdensbeker, m.; -geschiedenis, v. -sen; -kelk, m.; -preek,v. -en; -tekst, m. -en; -week, v. -weken. (-st;-heid, v. Lijdzaam, bn. en bijw. -zamer |
LIJ
132
Linde, v. -n. Lindeblad, o. -en en -eren; -blaadje, o. -s en -bladertjes. Lindebloesem, m. (o. -s. Lindeboom, m. -en; -boompje, Linden, bn. Linden hout, o. Lindenlaan, v. -lanen. Linea (linie, lijn, streek, trek) v. Lineamenten (trekken van het jji-laat, of van de hand) o mv. Linge (rivier in Gelderland) v. Lingerie (linnengoed) v. LingOtS (gegotene gouden of zilveren klompen, slaven) mv. Linguist (taalkenner, taalkundige) m.-en. Linguistiek (taalkennis' v. Linguïstisch ide studie der talen betreffende) bn. Liniaal, v. linialen; -tje, o. -s. Linie (streep, lijn; evennachtslijn; in slagorde geschaarde troepen; staand leger; geslacht-lijn) v. Hniën en linies. Linieeren (met lijnen trekken, belijnen) bw. Linieerfabriek,v.-en;-machine, v. -s; -pen, v. -nen. Linietroepen (staande geregelde troepen) v.mv. Link i scheur) v. -ei. Linkerarm, ra. -en; -been, o. -en; hand, v. -en; kant, ra.; -raouw, v. -en; -oever, m. -s; -oog, o. -en; oor, o. -en; -vleugel, m. -s; - voet, ra. -en; zijde,v. Linkerd (die raet zijne linkerband even goed terechtkan als met zijne rechterhand; ook: geslepen vogel, looze guit) ra. -s. Links, bijw. linksaf, bijw. Linksch,bn.-er, meest -;-heid,v. Linksom, bijw. Linnen, o. -s. Linnen, bn. Linnengoed, o.; -kist, ra. -en; -koopman, m. -kooplieden. Linon (zacht, fijn, vlasachtig lijnwaad) o. Lint, o. -en; -je, o. -s. Linze, v. -n. (o. -s. Linzeboom, m. -en; boompje. Linzenakker, ra. -s; -maal, o. -malen; -meel, o.; -soep, v. Lion (held van den dag) ra. -s. Lionne (gevierde scboone) v. -s. Lip, v. -pen; -je, o. -s. Liplap, ra. -pen. (-zalven. Lippenpommade, v. -s; -zalf,v. Liquide (vloeibaar;week. helder, zuiver; ontegensprekelijk, tot klaarheid gebracht;vlottend)bn. Liquidatie (vereffening) V. Liquideeren (klaarmaken, vereffenen; afrekenen) bw. Liquor (geestrijke vloeistof) o. Lis en lUS, v. -sen; -je, o. -s. LiSCh (srewas) o. lisschen. Lispelen, OW. zw. ik lispelde, heb gelispeld; lispelaar, m. lis-pelaarster, v. lispeling, v. lispelend bn. Lispen, OW. zw. ik lispte, heb geliept; lispend, bn. lisper, m. lisping, v. lispster, v. lisptong, m. en v. (list. Lissen, bw. zw. ik liste, heb ge-List, v. -en; -je, o. -s. Listig,bn. en bijw.-er, -st; -heid, v. -lijk, büw- I4)f,o. lyven; -je, o. -s. lijfeigene, m en v. -n. Lijfeigenschap, v. Lüfelük, Lyföbehoud, o.; -berging, v.; -dwan^, m.; -gevaar, o. -gevaren; -sieraad, o. -sieraden. LÜfStraf, v. -fen. Lyfstraffelijk. bn. Lijftocht, iu. Lijttochcen, hw.zw. ik lijftocht-te, heb gelijftocht; lijftochtenaar, in. lijftochtenares, v. Lijfwacht (de geheele wacht) v. -en. Lijfwacht (persoon) ui. -en. Lijk (touwj o. -en. (o. -s. Lijk (dood lichaam) o. -en; ^je, Lykachtiff, bn. (heb geleken. Lüken (gelijken) ow. st. ik leek. Lijken (de zeilen op den wind brassen) bw. zw. ik lijkte, heb gelijkt. (-rede, v. -nen. Lijkgaren, o. -naald, v. -en; ifim, v. Lümachtig, bn. -er; -beid, v. L jmen, bw. zw. ik lijmde, heb gelijmd; lijmer, ra. lijmster, v. lijming, v. lijinerij, v. Lijmerig, bn. -er, -si; -heid, v. Lijmig, bn. -er, -st; -heid, v. Lymkamer, v. -«; -ketel, m. -s. Lijn (touw, ook: streep) v. -en; -tje, o. -s. (gelijnd. Lijnen, bw. zw. ik lijnde, heb Lijnwaad, o. - waden. Lijnzaad, o. Lijs, m. en v. lijzen. Lijspond, o. -en. LySt, v. -en; -je, o. -s. (gelijst. Lósten, bw. zw. ik lijstte, heb Lijstenmaker, m. -s. Lijster, v, -s. Lijvig, bn. -er, -st; -heid, v. Lijwaarts, bijw. LÖzeil, o. -en. Lijzig, bn. -er -st. Lik, m. -ken; -je. o. -s. Likdoorn en likdoren, ra. -s; -doorntje en -dorentje, o. -s. Likeur, v. -eu; -tje, o. -s. Likhout, o. -en. Likkebaard, m. -en. Likkebaarden, bw. zw. ik likkebaardde, heb gelikkebaard. Likkehroer, m. -s. Likken en lekken, bw. zw. ik likte (lekte), heb gelikt (gelekt); likker, m. likking, v. likster, v. likkepot, o. Likken (gladmaken) bw. zw. ik likte, heb gelikt; liksteen, ra. Lil, o. (likstok, ra. Lilachtig, bn. -er. (kleur. Lilas, lichtblauwe, roodachtige Lillebeenen, ow. zw. ik lille- beende, heb gelillebeend. Lillen. OW. zw. ik lilde, heb gelild; lilling, v. Lilllg, bn. -er, -st. Lilliputterikleinduirapje) ra. -s. Limiet (scheidpaal, grens; hoogste bod) v. -en. (zing) ▼. Limitatie (beperking, begren-Limiteeren (bepalen, beperken, begrenzen,nauwkeurig vaststellen) bw. Limoen, m. -en; - tje, o. -s. Limonade (verkoelende drank van water, suiker en citroensap) v. |
Litanie (smeeklied) v. litanieën. Liter (Ned. kan of kop) ra. -s. Literaal (letterlijk, woordelijk) bn. Literarisch (letterkundig, wetenschappelijk) bn. Literator (letterkundige, boekenkenner) m.-en. , Literatuur (letterkunde, geleerdheid, wetenschappen) v, literaturen. Lithograaf (teekenaar op steen; steendrukker) m. lithografen. Lithographeeren(op den steen teekenen; steendrukken) bw. Lithographic (steenplaatdruk; steenschrijfkunst) v. -ën; -tje, o. -s. Lithographisch (van, voor, betreffende of op de wijze van de steendrukkunst) bn. LithophaniC (doorschijnings-beeld in steen) v. -ën; -tje, o.-s. Litigatie (twist, twistgeding, bi t wisting) v. Litigeeren (twisten, twistvoe-ren, pleiten) ow. Litteeken,o.-s en -en; -tje; o.-a. Liturgie (kerkformulier of plechtigheid) v. liturgieën. Livide (lijkkleurig, doodsbleek) bn. Livraison (aflevering) v. -s. Livre (als Fransche rekenmunt, zooveel als frank; als Engelsche (livre sterling, L. st.) in waarde gelijk aan 12 gulden Nederl.) o. Livrei, v. -en. [-s. Livret (aanteekenboekje) o. -ten, Lloyd (zeevaart-maatschappij)m. Lob (lub) v. -ben; -betje, o. -s. Lobberen, ow. zw. ik lobberde, heb gelobberd. (-heid, v. Lobberig, bn. en bijw. -er, -st; Lobbes, m. -en. Lobbig, bn. en bijw. -er. -st. Loboor, m. -en. Loboorig, bn. -er, -st; -heid, v. Locaal (plaatselijk) bn. localer, -st. Localiseeren (op de behoorlijke plaats stellen, de behoorlijke plaats aanwijzen; geheel van plaatselijk belang maken) bw. Localiteit (plaats; plaatselijke gesteldheid) v. -en. Locataire (huurder, huurster) ra. en v. -s. Locomotief (stoomwagen; stoomtrekker) v. locomotieven. LoCUtie (uitdrukking, spreekmanier) v. locutiën. Lodder, ra. -s. Lodderen, ow. zw. ik lodderde, heb g-'lodderd. (-beid, v. Lodderig, bn. en bijw. -er, -st; Lodderlijk, bn. -er, -st. Lodderoog (oog)o. -en; -je, o.-s. LodderOOg{per80on)m. en v.-en. Lodderoogen, ow. zw. ik lodderoogde, heb gelodderoogd. Loeder, ra. -s. Loef, v.; -gierig, bn.; -houden, o.; -houder, m. -s; -waarts, bijw. Loegen (schikken) bw. zw. ik loegde, heb geloegd; loeger, ra. loegster, v. (geloeid. Loeien, ow. zw. ik loeide, heb Loenie (een kalfsbout raet het lendenstuk) v. -s. Loensch, bn. en bijw. |
LOS
Loer (botterik) m. -en. Loer (het loeren) v. Loeren, OW. bw. zw. ik lorrde, heb geloerd; loerder, m. loer-ster, v. Loeres, m. -en; -je, o. s. LÓergat, o. -en; -hoek, m.-en; -huisje, o. -s; -kamer, v. -8; -plaats, v. -en; -vogel, m. -s. Loeroogcn,ow.zw. ik loeroogde. Loet, v. -en. [heb geloeroogd. Loeven, ow. zw. ik loefde, heu en ben geloefd. Zeemansw. Loevert en loever, alleen gebruikelijk :n; te -, bijw. uitdr. Lof, o. Zie Loof. Lof (lofspraaki ra. (in Roorasche kerken; namiddag-godsdienstoefening) o. (-heid, v. Lolfelük, bn. en bijw. -er, -st; Lofhunkeren, OW. zw. ik lof-hunkerde, heb gelofhunkerd. Loflied, o. -eren; -rede, v. -nen; -spreken, o.; -spreker, m. -s; -tuiging, v. -en. Loftuiton, ow. zw. ikloftuitte. heb geloftuit; Joftuiter, ra. lof-tuitster, v. loftuiterij, v. loftui--ting, v. Lofwaardig, bn. en bijw. -er, -st of meer en meest -; -heid, v. Lofzang, ra. -en. Log,bn.en bijw. -ger,-st; -heid,v. Log, v. -sen. Logarithme (kunstgetal raet hetwelk men vele berekeningen kan verkorten) v. -n. Logarithmentafel, v. -s. Loge (stoel, zetel;zekere zitplaats in den schouwburg; de beslotene kamer der vrijmetselaars, v. -s. Logé, m. logée, v. (gast die logeert) -s. Logeabel (bewoonbaar) bn. Logeeren, bw. zw. herbergen; ook; ow. als gast nachtverblijf houden Logement, o. -en; -je, o. -s. Logen (leugen) v, -s; -tje, o. -s. Logenachtig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Logenstraffen, bw. zw. ik logenstrafte, heb gelogenstraft. Loggen, ow. zw. ik logde, heb gelogd. Logger, ra. -s; -tje, o. -s. Logheid, v. (kunst) v. Logica (denkkunst, redeneer- Logies (verbluf) o. (bijw. Logisch, (redeneerkunstig) bn. en Loglijn, v. -en. Logogrypne en logogrief (woordraadsel, letterraadsel) v. logogryphen en logogriefen. Logomachie (woordentwist) v. Logwood (blauwbont, Campè-che-hout) o. Lok, v. -ken; -je, o. -s. (o. -s. Lokaal (vertrek) o. lokalen; -tje. Lokaas, o. -azen; -brood, o.; -broodje, o. -s; -duif, v.-duiven; -eend, v. -en; -fluitje, o. -s; -geld.o. -en; -gift,v. -en; -raees, v. -meezen; -spijs, v. -spijzen; -vink, m. -en; -vogel, ra. -s; -woord, o. -en. Loket, o. -ten; -je, o. -s. Lokken, bw. zw. ik lokte, heb gelokt; lokker, ra. lokking, v. loksel, o.; lokster, v. Lokkig, bn. -er, -st. |
Lol (grap, pret) v. -len. Lollen, ow. bw. zw. ik lolde, heb gelold; loller, ra. lolster, v. Lollen (zich op eene stoof warmem ow. zw. lollepot, m. Lombard en lomberd. Zie Lommerd. (Loramerden. Lombarden en lomberden.Zie Lommer, o. Lommerachtlg, bn. -er, -st. Lommerd,ook: lomberd en lombard (bank van leening,pandjes-huis) ra. -s. Lommerden(ook: lomberden en lombarden (woekeren, tegen hoo^e rente geld leeneri;lt;iikwijls van den lommerd gebruik maken) ow. zw. ik loramerdde, heb geloaimerd. Lommeren (in het lommer zitten) ow. zw. ik lommerde, heb geloraraerd; lomniering, v. Lommerig, bn. -er, -st. Lomp, v. -en; -je o. -s. Lomp, bn. en bijw. -er,-8t;-heid, v. -igheid, v. Lompenbak, m. -ken; -gaarder m. -s; -koopman, m. -kooplieden; -kramer, ra. -s;-mand, v. -en; -schuur, v. -schuren; -zak, ni. -ken; -zolder, m. -s. Lomperd, ra. -s; -je, o. -s. Londen (hoofdst. van Engeland) o. -aar, m. -seh, bn. Long, v. -en; -etje, o. -s. Longitudeilengtebf afstand van een bepaalden middagcirkel) v. Lonk, ra. -en; -je, o. -s. Lonkaard, m. -s. Lonken, ow. zw. ik lonkte, heb gelonkt; lonker, in. lonkster, v. Lont, v. -en; -je o. -s. Loochenen, bw. zw. ik loochende, heb geloochend; loochenaar, ra. loochenaarster, v. loochenbaar, bn. loochening, v. Lood (metaal) o. Lood, o. -en; -je, o. -s. Loodachtig, bn. -er, -st. Looden, bn. Looden, bw. ow. zw. ik loodde, heb jjtdood; looder,m. looding,v. Loodgieter, m. -s; -ij, v. -en. Loodglans, o. Loodlijn,v. -en; -tje, o. -s; -ig,br. Loods (vaarwater-gids) m. -en. Loods (houten hut) v. -en; -je, o. -s. (geloodst. Loodsen, bw. zw. ik loodste,heb Loodsmansboot, v. -en. Loodsmanswater, o. -s. Loodamp;wezen, o. Loodwit, o. Loodwitmaker,m.-s; -ij. v.-en. Loof en lof, o. Loofachtlg, bn. -er. Loofhut, v. - ten. Loofhuttenfeest, o. -en. Loofhuttenzetting, v. -en. Loofrijk, bn. -er, st. Loog,v. Loogachtig, bn. -er. Loogasch, v.; -bak, m. -ken; -doek, ra. -cn; -kuip, v. -en; -water, o.; -zout, o. -en. Loogen, bw. zw. ik loogde, heb Looi (run) v-Oeloogd; loosing, v. Looien, bw. zw. ik looide, heb gelooid; looier, m. looierij, v. looikuip, v. Looierskalk, v.; -mes, o.-sen. |
Look (plantensoort) o. Lookachtig, bn. -er Loom.bn. en bijw.-er,-st; -elyk, bijw. -heid, v. (-heid, v. Loomig, bn. en bijw. -cr. -st; Loon, o. -en. Loonen, bw ow. zw. ik loonde, heb geloond; looner (belooner) ra. looning (belooning) v. loon-ster. v. loonheer, ra. Loontrekkend, bn. Loontrekker, ra. -s. Loop, m. -en; -je, o. -s. Loopachtig, bn. -er, -st. Loopbaan, v. -banen;-bode, m. en v. -n; -graaf,v. -graven; -jon-gen, ra. -s; -meisje, o. -s;-perk, o. -en; -plaats, v. -en;-plank, t. -en; -prijs, m. -prijzen; -stag,o. -en; -strijd, m. -en; -veld, o. -en; -wagen, ni. -s. Loopen, ow. st. ik liep, heb en ben Kcloopen; loopend, bn. Looper, ra. -s; -tje, o.-s; loop- Loopsch, bn.-heid,v.[ster, v. -s. LOOS (touw) v. loozen. LOOS (ledig) bn. LOOS (listig) bn. en bijw. loo-zer,loost; -heid,v.looselijk,bijw. Loot, v. loten; -je, o. -s. Loover, o.; -tje (blaadje klatergoud) o. -s. (geloosd. Loozen, bw. zw. ik loosde, heb Loozing, v. -en; loozinkje, o. -8. Loquacieus (rederijk, spraakzaam) bn. Loquaciteit (rederijkheid, spraakzaamheid) v. Lor, v. -ren; -retje, o. -s. Lord (manstitel van den hoogen ailel in Engeland) ra. -s. Lording (zwaar touw) v. -s. Lorgneeren (begluren, bespieden door een kijkglas) bw. Lorgnet (zakkijkertje, hand-glaasje) o. -ten; -je, o. -s. Lórkeboom, m. -en. Lorren (bedriegen) bw. zw. ik lorde, heb gelord. Lorrendraaien, ow. zw. ik lor-rendraaide, heb selorrendraaid; lorrendraaier,m.lorrendraaierij, v. lorrrndraaister, v. Lor ren kist, V. - en; -mand, v.-en. Lorretje (papegaai) o. -s. Lorrewerk, o. Lorrig, bn. -er,-st. Los, bn. en bijw. -ser, lost; -jes, bijw. -heid, v. -sigheid, v. Los (lynx) ra. -sen. Losbaar, bn. Loshak, tn. -ken. Losbandig, bn. -er, -st; -heid, v. -lijk. bijw. Losbarsten, ow. st. het barstte -, is -gebarsten; ook; borst -, is -geborsten; -barsting, v. Losbeitelen, bw. zw. ik beitelde . -, heb -gebeiteld. Losbersten. Zie Losbar«ten. Losbetten, bw. zw. ik befte -, heb -gebet. Losbeuken, bw. zw. ik beukte -, heb -sobeukt. (-gebeten. Losbijten, bw. st. ik beet heb Losbikken. bw. zw. ik bikte -, heb -gebikt. Losbinden, bw. st. ik bond -, heb -srebonden. Losblijven, ow. st. ik bleef -, ben -gebleven. |
LOS
134
Losbol, m. -len; -letje, o. -s. Losbollerü, v. Losbranden, ow.zw. ik brandde heb en ben -gebrand. Losbreken, bw. OW. 8t. ik brak heb en ben -gebroken. Losceêl, v. -en. Losdatf, m. -en. (-gedolven. Losdelven, bw. st. ik duif heb Losdooien, onp. w. zw. het duoidv -, is -gedooid. Losdraaien, bw. zw. ik draaide -, -heb -gedraaid. Losdrukken, bw. zw. ik drukte -, heb -gedrukt, (heb -geduwd. Losduwen, bw zw. ik duwde Losgaan, OW. onr. at. het ging Losgeld, o. -en. (-, is -gegaan. Losgespen, bw. zw. ik gespte -, heb -gegespt. Losgooien, bw. zw. ik gooide -, heb -gegooid. (heb -gegord. LOSgOl'den, bw. zw. ik gordde Losgraven, bw. at. ik groef-, heb -gegraven. Losgrendelen, bw. zw. ik grendelde -, heb -gegrendeld. Loshaken, bw. zw. ik haakte -, heb -irehaakt. (heb -gehakt. Loshakken, bw. zw. ik hakte -, Loshangen, bw. st. ik hing -, heb -gehangen. Losharken, bw. zw. ik harkte -, heb -steharkt. (heb -geholpen. Loshelpen, bw. st. ik hielp -, Loshoofd, m. en v. -en. Loshoofdig, bn. -er, -at;-heid,v. Loshouwen, bw. st. ik hieuw -, heb -gehouwen. Losjes, bijw. (-, heb -gekaard. Loskaarden, bw. zw. ik kaardde Loskammen, bw. zw. ik kamde -, heb -gquot;kaind. (heb -gekapt. Loskappen, bw. zw. ik kapte -, Loskloppen, bw. zw. ik klopte -. heb -sceklopt. Losknabbelen,bw.zw. ik knabbelde -, heb -geknabbeld. Losknüpen, bw. st. ik kneep -, heb -Af knepen. Losknippen, bw. zw. ik knipte -, heb -geknipt. Losknoopen,bw. zw.ik knoopte heb -geknoopt. Loskomen, ow. st. ik kwaoa -, ben -gekomen. Loskoopen, bw. onr. zw. ik kocht -, heb -gekocht. Loskrabbelen, bw. zw. ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Loskrabben, bw. zw. ik krabde -, heb -gekrabd. Loskrauwen, bw.zw. ik krauwde -, heb -gekrauwd. Loskrijgen, bw. st. ik kreeg -. heb ■ (fi kregen. Loslaten, bw. st. ik liet -, heb -gelaten; -latins, v. LOdlÖVig, bn. -er, -st; -beid, V. Losloopen, ow. st. ik liep -, heb -geloopen. Losmaken, bw. zw. ik maakte -, heb -eemaakt. Lospappen, bw. zw. ik papte -, heb -trepapt. (heb -gepikt. Lospikken, bw. zw. ik pikte -, Losplaats, V. -en. Losplelten, bw. zw. ik pleitte -, heb -gepleit. Losploegen, bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd. |
Lospluizen, bw. St. ik ploos -, heb -geplozen, (heb -gepookt. Lospoken, bw. zw. ik pookte -, Losprijs, m. - prijzen. Losrakelen, bw. zw. ik rakelde -, heb -gerakeld Losraken, ow. zw. ik raakte -, Losrente, v. -n. [ben -geraakt. Losrügen, bw. -st. ik reeg -, heb -geregen. (-gereten. Losrüten, bw. st. ik reet -, heb Losroesten, ow. zw. het roestte -, is -geroest. (heb -gerukt. Losrukken, bw. zw. ik rukte -, Losscherp, o. Losscheuren,bw.zw. ik scheurde -, heb -gescheurd. Losschieten, ow. at. het schoot -, is -geschoten. Losschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd. Losschudden, bw.zw. ik schudde -, heb -geschud. Losschuleren, bw. zw. ik schuierde -, heb -geschuierd. Lossen, bw. zw. ik loste, heb gelost; losser, m. lossiug, v. Lossigheid, v. Losslaan, bw. ow. st. ik sloeg -, heb en ben -geslagen. Lossmyten, bw. st. ik smeet-, heb -gesmeten, (fi.losgesneden. Lossnijden, bw. st. ik sneed -, Lossnoeren, bw. zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd. Losspelden, bw. zw. ik speldde -, heb -gespeld. Losspil. o. -len. (heb -gespit. Losspitten. bw. zw. ik spitte -, LossplÜten,bw. ow. st. ik spleet -, heb en ben -gespleten. Losspoelen, ow.zw. het spoelde -, is -gespoeld. Losspringen, ow.st. het sprong -,is -gesprongBn. Losstaan, ow. onr. st. ik stond -, heb-gestaan. Lossteken, bw. st. ik stak -, heb -gestoken, Losstooten, bw. st. ik stiet -, heb -gestooten. Losstrikken, bw. zw.ik strikte -. heb -gestrikt. Lostarnen. bw. zw. ik tarnde -, heb -getarnd. (heb -getikt. Lostikken, bw. zw. ik tikte -, Lostimmeren, bw. zw. ik timmerde heb -getimmerd. Lostoomig. bn. -er, -st; -heid^. Lostooveren. bw. zw. ik too- verde -. heb -getooverd. Lostornen. Zie Lostarnen. Lostrappen. bw. zw. ik trapte- -. heb -getrapt. Lostrekken, bw. st. ik trok -, heb -getrokken. Losvlechten, bw. st. ik vlocht -,h. -gevochten, (ben -gevlogen. Losvliegen, ow. st. ik vloog -, Losvriezen, ow. st. ik vroor-, ben -gevroren en -gevrozen. Loswaaien, ow. zw. en st. ik waaiile of woei -, ben -gewaaid. Losweeken, bw. ow. zw. ik weekte -, heb en ben -geweekt. Loswerken, bw. zw.ik werkte -, heb -gewerkt. Loswerpen, bw. st. ik wierp -, b'-b -jreworpen. Loswinden, bw. st. ik wond -, heb -gewonden. |
Loswryven, bw. st. ik wreef heb -gewreven. Loswringen, bw. st, ik wrong -, heb -gewrongen. Loswroeten, bw.zw. ik wroe -, heb -gewroet. Loszagen, bw. uw. ik zaagde -, . heb -gezaagd. Loszinnig, bn. -er,-st; -heid, v. Loszitten, ow. st. het zat heeft-gezeten. Loszwachtelen, bw. zw. ik zwachtelde -, heb -gezwachteld. Lot (in de loterij) o. -en; lotje en lootje, o. looijes. Lot ilevenstoeatand) o. Loteling, m. -en. (loot. Loten, ow. zw. ik lootte, heb ge- Loter, m. loting, v. Loterij, v. -en; tje, o. -s. Lotgemeen, bn. Lotgenoot, m. -en. Lotgenoote, v. -n. Lotsbedeeling, v. -en; -bestel, o.; -verwisseling, v. -en. Lotto (lottospel, nommer- of getallenloterij) o -'s. Lotus, m. -sen. Louis, m. mansnaam (Lodewijk); ook eene Fransche goudmunt; en blijft in het meervoud onveranderd. Loupe (handvergrootglaasje; het gezuiverde ijzer in ijzersmelterijen* v. Lourderie (ongeschikte, lompe streek of fout) v. (-beid, v. Louter, bn. en bijw. -der, -st; Louteren bw. zw. ik louterde, heb gelouterd; louteraar, m. louteraarster, v. loutering, v. Louterpan, v. -nen; -stal, m.; -trog, m. -gen. Louvre (het oude koninklijke paleis te Parijs) o. Louw (visch) v. -en; -tie, o. -s. Louwmaand (Januari) v. Loven, bw. zw. ik loofde, heb ireloofii; lover, m. loving, v. Loyaal (getrouw, oprecht, braaf, echt, wettig) bn. en bijw. loyaler, -st. Loyaliteit (plichtmatigheid) v. Lub en lubbe, v. lubben. Lubben, bw. zw. ik lubde, heb geiubil; lubber, m. lubbing, v. lubmes, o. Lubie (gekke streek, dwaas idee) v. Inbieön. Lubriciteit (glans, gladht id; neiging tot grove zinnelijke buitensporigheden) v. Lubriek (wulpsch) bn. en bijw. -er, -st. Lucht, v. -en; -je, o. -8. Luchtdicht, bn. Luchten, bw. ow. zw. ik luchtte, heb gelucht; luchter (lichter) m. Inch ting, v. Luchthart. m. en v. -en. Luchthartig.bn. -er.-st;-heid,v. Luchtig, bn. en bijw. -er, -st; -jes, bijw. -heid, v. Luchtledig, bn. (o. als zn.) Luchtsgesteldheid, v. Lucide (helder, klaar) bn. en bijw. (beid) v. Luciditeit (helderheid, klaar- Lucifer (de naam des duivels; strnk/.wavelstokje) m. -s; -tje^ Lucifersdoosje, o.-s. [o.-s. |
LUC
135
Lucratief 1 winstgevend) ba. lu-cratiever, -st. Lucretia (kuische vrouw) v. Luctor et emergo, ik worstel en houd het hoofd boven water. liamp;ctor et ementor, ik worstel eu bezwijk. Luguber ;treurig,soinbcr) bn.en bijw. (berheidi v. Lugubriteit (treurigheid, som- Lui {lieden) in.mv. Luitjes, o.mv. Lui, bri. en bijw. -er, -st; -heid,v. Luiaard, m. -s. Luibak, m. en ▼. -ken. Luibak, m. -ken. Luibakken, ow. zw. ik luibakte, heb fffluibakt. Luibuis, in. -buizen. Luibuizen, ow.zw. ik luibuisde. heb geluibuisd. Luid, o. (Naar - van). Luid, bn. en bijw. -er, -st. Luiden (ook luien) bw.ow. zw ik luidde, heb geluid; luider (luier), m. luiding, v. Luidkeels en luidskeels, bijw. Luidruchtig, bn. en bijw -er, -st; -heid, v. Luien, enz. Zie Luiden, enz. Luier, v. -tje, o. -s. Luieren, ow. zw. ik luierde, heb geluierd. Luifel v. -s; -tje, o. -s. (-sch, bn. Luik (stad in België) o. -naar, m. Luik, o. -en; je, o. -s. Luiken (sluiten) bw. st. ik look heb geloken. Luiker waal, ra. -walen. Luiklok, v. -ken. Luilak, m. en v. -ken. Luilakken, ow. zw. ik luilakte, heb geluilakt. Luilekkerland, o. Luim, v. -en; -pje, o. -s. Luimen, ow. zw. ik luimde, heb geluimd. Luimig, bn. -er, -st; -heid, v. Luip (loer) m. -en. Luipaard, m. -en; -je, o. -s. Luipen, ow. zw. ik luipte, heb Luiperd, m. -s. [geluipt. Luis, v. luizen; -je o. -s. Luisant (lichtend, blinkend, glinsterend) bn. Luister, m. Luisteren, bw. ow. zw. ik luisterde, heb geluisterd; luisteraar, m. luisteraarster v. luistering,v. Luisterrijk, bn.-er,-st. Luistervast, bn. -er, -st. Luistervink, in. en v. -en. Luistervinken, ow.zw. ik luistervinkte, heb geluistervinkt. Luit, V. -en. Luitenant, m. -s; -je, o. -s. Luitenant:acljudant, m. lui- tenants-adjudanten. Luitenant-admiraal, m. luitenant-admiraals. Luitenant-generaal, m. luite-nant-sji neraals. Luitenant-ingenieur, m. luitenant-ingenieurs. Luitenantstraktement,o.-en; Luiwagen, m. -s. [-tje, o. -s. Luiwammes, m. -en. Lulwijvengoed, o. Luizen, bw. zw. ik luisde, heb geluisd. (v. -en; -zalf, v. Luizenkam, m. -men; -markt. Luizig, bn. -er, -st. |
Luk (geluk) o.; -je, o. -s. Lukken, onp.w. zw. het lukte, is (grlukt. Lukraak (onzeker) bijw. Lui (stagzeil) ra. -lön. Lui (mond aan eene pomp en brandspuit) v. -len; -letje, o. -s. Lullen, ow. bw. zw. ik lulde, heb geluld; luller, ra. luister, v. lulleman, in. lullepüp, v. lulie-praat, m. Lumieren:aanbreken,krieken)o. Lumineeren (lichten, schitteren, glinsteren) ow. Lumineus (helder) bn. en bijw. lumineuzer, iuuiineust. Lumme (achterstuk van een os) Lummel, ra. -s. [t. -n. Lummelaclitig, bn. -er, -st; -heid, v. Lummelig,bn. -er, -st; -heid, v. Lummorharst, ra. - en; -stuk, o. -keu. Lunatie (maanswisseling) v. Lunch (twaalfuurtje, tweede ontbijt) o. Lunderen (talmeni ow. zw. ik lunderde, heb gehinderd; lunde-raar, ra. lundering. v. Lune de miel(de tijd der witte- broodsdagen) v. Lunet (oog- of kijkglas; brilschans eener citadel; v. -ten. Luns (lensi v. lunzen; -je, o. -s. Lunteren, ow. zw. ik lanterde, heb gelunterd. (gelunsd. Lunzen, bw. zw. ik lunsde, heb Lupanar(huis van ontucht) ra.-s. Lurf, v. lurven. Lurken, ow. zw. ik lurkte, heb gelurkt; lurker, m. lurkster, v. Lus. Zie Lis. (vleiend. Lusingando (muz.) schertsend, Lusitanië, o. Portugal. Lusorischlspeelsch, kortswijlig, spottend) bn. Lust, ra.-en. (-loosheid, v. LuStelOOS, bn. -loozer, -loost; Lusten, onp.w. zw. het lustte, heeft gelust; ook: bw. zw. ik lustte, heb gelust. Lustig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -jes. bijw.; -lijk, bijw. Lustreeren (doorzien, monsteren) bw. ijaren)o. -•». Lustrum (tijdruimte van vijf Luther (eigennaam) ra. -aan, ra. -anen; -scli, bn. Lutje (een weinigje) o. Lutte (worstelinx) v. -s. Luttel (klein, weinig,gering) bn. en bijw. (o. alszn.) Luur (luier) v. luren; -tje, o. -s. LUW, bn. en bijw. -er, -st; -te, v. Luwen, ow. zw. ik luwde, heb geluwd; luwing, v. Luxe (pracht, praalzucht, weelde; overvloed) v. Luxurious (weelderig) bn. en bijw. luxuricuzer, luxurieust. LUXUS (weelde) m. Lycaeum (hoogeschool, waar de scholieren tot geleerden opgeleid worden) lycaea. Lycurgisch (gestreng; echt va- derlandsch) bn. Lynx (loxch) m. -en. (o. mv. LynxOOgenfacherpziende oogen) Lyriek lierdichtkunst) v. Lyriek (lierdichtmatig) bn. Lyrisch, bn. Zie Lyriek. |
M. v. ra's. — I)e dertiende letter van het alphabet; — als Ro-raeinsch getalmerk lOiO. M. — Magister (meester); ook: Mijnheer. M. of Man. —.Manipulus, een# ha:idvol (op recepten). M.A. of Man. Auct.— Manü auc-toris, door de hand des schrijvers. M.D. of Med. Dr.—Mbdicinas oocroR.doctor in de medicijnen, geneesheer. M.Ü.S. (op recepten); — misci, detur, signktur, meng, geef en tceken het. (een bisschop). Mgr. — monseigneur (titel van Mlle. —Mademoiselle, mejuffrouw. — Mlles. — Mesdemoi-sei.lbs, raejuiïrouwen. M.M.P- — Manu mea propria, met mijne eigene hand. Ma. — Meester. — MM. Mijnt ileeren of Mijnheeren. M.S. — Manuscriptum, handschrift. Ma Zie Mama. (magen. Maag (bloedverwant) ra. en v. Maag (lichaamsdeel) v. magen; Maagd, v. -en. [-je, o. -s. Maagdelijk, bn. en bijw.-heid,v. Maagdelün,o. -s. Maagdenbloem, v.; -blos, ra.; -dans ra. -er.; -hart, o. -en; -palra, v. -en; -rei, ra. -en; roof, in.; -schaar,v. -scharen; -schenner, ra. -s; -schennis, v.; -stoet. Maagdevlies, o. [m.-, - was, o. Maagdom, ra. Maagschap (magen) v. (ver-raaagschapping) o. Maaien, bw. zw. ik raaaide, heb gemaaid; maaier, ra. maaiing,v. Maaigeld, o.; -land, o.; -loon, o. -en; -tijd, ra.; - veld,o.-en;-voet, ui. en v. -en. Maaivoeten, ow. zw. ik raaai- voette, heb geraaaivoet. Maai weder en - weer, o. Maak, v. Maakloon, o. -en. Maaksel, o.; -tje, o. -s. Maakster, v. -s. Maal (keer) v. malen. Maal (kofferzak) v. -malen. Maal (eet naal)o.raalen; -tje,o.-s. Maaigeld, o.; -loon, o. -en; -steen, ra. -en;-stok. m.-ken; -stroom, ra. -en; -tand, m. -en; -tijd, ra. -en. (-tje o. -s. Maan 'hemellichaam) v. -manen; Maanbrief, m. -brieven. Maand, v. -en; -je, o. -s. Maandag, m. -en; -sch, bn. Maandbloeiers, ra. rav. Maandelijks, bijw. Maandelijksch, bn. Maankop (kop of raadhuisje) m. (de plant) v. -pen; (slaapmid- Maanster, v. -s. [del) o. Maansverduistering, v. -en. Maanziek, bn. en bijw. -er, - st. MaanziektG, v. Maanzuchtig, bn. -er, st. |
MAL
136
Maar,b^w. pn vw.) (v. als /«.)• Maar. Zie Mare. Maarschalk, iu. -on. Maart iLentemaand) m. -8cli,bn. Maas(rivier),.v. (-je. o.-s. Maas (van ten net) v.; mazen; Mpasbal, m. -len. Maastriclit (eene stad!) o. Maat (makker) ra. - ; -je o. -s. Maat (van meten) v. maten; -je. Maatjesharing, v. [o. -s. Maatjespeer, v. -perep. Maatregel, m. -en tn -s. Maatschap, v. -pen; -pelijk,bn. Maatschappj), v. -en. [en bijvv. Maatstaf, m. -staven. Maatvast., bn. -er, -st. Macadam (granietkiezel) o. Macadamiseeren (een weg met klein gestooten granietkiezel of kalksteen bed» kken, naar de uitvinding van Mac Adam) bw. Macaroni (meelrepen, eenc geliefde volkssmis in Italië v. Macchiavellisnie (staatsleer van Maecliiavel; shiwe,arglistige staatkunde) v. Macedoine (eene soort van spijs, uit verschillende groenten- en ▼ruclitcnsoorter. ben id; ook: mengelingen, allerlei) v. Macereei en (inbijten of invreten; mager, droog maken; zich martelen, kwellen.afmatten jbw. Macllé (gekauwd) bn.; papier papierpap. Machinaal (met behulp van een kunstwerktuig vervaardigd) bn. Machinatie (bekonkeling) V. -tiën. Machine (kunstwerktuig; kunst-• greep, aanslag, list) v. -s. Machineeren (bekonkelen) bw. Machinerie (toestel) v. machi- nerieën. » Machinist (behandelaar of vervaardiger van een kunstwerktuig) m. -en. Macht. v. -en. Machteloos, bn. en bijw. -Ico- zer, -loost; -loosheid, v. Machthehbenöe, m en v. -r.. Machthebher,m. -s. Machtig, bn. en bijw. -er, -st. Machtigen, bw. zw. ik machtigde, h« b gemachtigd; machti-Machtshetoon. o. [ging, v. Machtsoefening, v. -en. Mackintosh (regenmantel) m. Magon(mctselaar; vrijmetselaar) m. -s. (metselarij) y. Magonnerie (metselwerk, vrij-Macula 'vlek;schandvlek) v. Maculatuur (misdruk) V. Madame (mevrouw; juffrouw)v. Made (maai) v. -n. [mesdames. Madelief. V. madelieven;-je,o.-s. Mademoiselle (juffrouw) v.mes-Madera, v. [demoiselles. Madig, bn. -er, -st. Madonna (heilige maagd; beeld van id.) v. madonna's. Madrigal (herderdicht) o. -s. Maecenas (beschermer, voorstander van geleerden en wetenschappen) m.-sen. Maestoso (muz.) verheven, majestueus, prachtig. Maf (laf, vadsig)hn. en bijw. -fer, -st; -blt; id, v. Maf (geldstuk) m. -fen; -je o. -s. |
Magazijn, o. -en; -tje, o. -s. Mager, bn. en bijw. -der, -st; -beid, v.; -te, v. Magerman.m. -nen. Magertjes, bijw. Maggelen (met eene pen op papier kladden) ow. zw. ik mag-gelde. heb gemaggeld. Magi (Oostersche wijzen) m.mv. MagiCUS (toovenaar) magici. Magie (tooverij, too verkunst; hekserij) v. Magiër (Oostersche wijze) m. -s. Magister (meester, leermeester; op hoogescholen eene academische waardigheid) m. -s. Magistraat, m. magistraten. Magistraatspersoon, m. -personen. Magistratuur (openbaar gezag) v. (-naten. Magnaat (rijksgroote) m. mag- Magnanimë (grootmoedig) bn. Magnanimlteit (grootmoedig- Magneet, m. magneten. [heid)v. Magnesia (zekere kalkaardige artsenij) v. (uitoefenend) bn. MagnetiSCh'aantrekUingskracht Magnetiseeren (magnetisch maken, de aantrekkende kracht mededeelen; door zekere gebaren en aanrakingen, die kracht opwekken en tot genezing van ziekten of kwalen aanwenden) bw. Magnetiseur (uitoefenaar of beoefenaar van het magnetisme) Magnetisme (magnetische kracht en toepassing van dezelve) o. (beid) v. Magnificentie (pracht,heerlijk- Magnifiek (prachtig, luisterrijk, kostbaar) bn. -er, -st. Magnolia (leverboom in Noord Amerika) v. -'s. (o. als zn.). Magyaarsch (Ilongaarsch) bn. Magyaren (oude naam voorde Hongaren) m. mv. Mahomed, de groote profeet der Turken; Mahomedaan, m. Ma-homedanen; Mahomedaansch, bn.Mahomedanisme. o. het Ma-homedaansche geloof. Mahonie, o. Mahoniehout, o.-. -en, bn. Mail (brievenpost) v. -s. Mainteneeren (in stand houden, onderhouden; iemand beschermen ) bw. Maire (burgemeester) m. -s. Mairie (burgemeesterskamer, raadhuis) v. Maïs (Turksche tarwe) m. Maitre (meester, heer, gebieder, baas) m. Maitresse (meesteres, vrouw des huizes; bijzit, matres) v. Majesteit, v. -en;-sschcnder,m. -sschen^is, v. Majestueus (indrukwekkend) bn. majestueuzer, meest -. Majoor, m. -s. Majoor-ingenieur, m.raajoors- Majoorschap, o. [ingenieurs. Majoorsepaület, o. - ten. Major (de eerste) m. -s. Majoraat(het recht van den oudste in eene familje)o.majoraten. Majoriteit (meerderheid; meerderjarigheid) v. |
Mak, bn. enbijw.-ker,-st;-heid,v. Makelaar, m. -s of makelaren.; -tje, o. -s; -dij, v.; -ster, v. ma-kelares, v. makelarij v. Makelen^bw.zw. ik makelde,heb gemakeld. Maken. bw. ow. zw. ik maakte, heb gemaakt; maker, m. making, v. Makkelek, bn. en bijw. -er, -st Makker, m. -s; -tje, o. -s. Makreel (zeevisch) m. -en; -tje, o. -s. (len; -lelje, o -s. Makrol (slecht vrouwspersoonjv. Makuba (ztkere snuifsoort) m. Mal(timmermans- en smidswerk-tuig) m. -len; -letje, o. -s. Mal, bn. en bijw. -Ier, -st; -beid, v. -ligheid, v. Malaise (onaangename toestand, gedrukte stemming) o. Mal-ci-propos, ongelegen, ten Malade (ziek) bn. [ontijde. Maladie (ziekte) v.-s. Maladresselongeschiktheid,on-handigheid) v. Maladroit (onhandig)bn.en bijw. Mala fide, trouweloos, arglistig. Malaga (zekere Spaansche wijnsoort) m. (koorts) v. Malaria (moeraslucht moeras- Malcontent (ontevreden) bn. Malcontenten, misnoegden. Malder en maller (werkman) Malder (maat) o. -s. [m. -s. Maleier. m. -s. Maleisch, bn. (o. ais zn.) Malen (fijnmaken) bw. ow. st. ik maalde, heb gemalen. Malen (schilderen) bw. zw. ik maalde, heb gemaald. Malen (zeuren, plagen) ow.zw. ik maalde, heb gemaald; maler, m. malerij, v. Malencontreus (ongelukkig) bn. malencontreuzer, meest -. Malentendu(misverstand; dwaling, misgreep) o. -s. Malevolent (boosaardig; met boos opzet) bn. en bijw. Malevolentie (kwade gezindheid, afgunst) v. Malgrê (in weerwil, ondanks) bijw. bongré - (goedschiks of kwaadschiks'. Malheur (ongeluk) o. -s. Malheureus (ongelukkig) bn. Malhonnet!oneerlijk; onheusch, onbeleefd) bn. en bijw. Malice (boosheid, bedrog) v. Malicieus (boosaardig) bn. en bijw. malicieuzer, malicieust. Malie (een ring van staal, ijzer-of koperdraad, oudtijds tot wapenrok dienende;ook een nestel) v. maliën en malies. Malie (kolf) v. maliën en malies. Maliehaan. v. -banen. Maliën (in de maliebaan spelen) ow. zw. ik maliede, heb gema- Maliënkolder, m. -s. [lied. Mallgniteit (boosaardigheid) v. Maling, v. Malkaar, vnw. (afbreken: malk-aar). Malkander, vnw. (afbreken: malk-ander). Malkruid (gewas) o. Mallemolen, m. -«. Mallen ow. zw. ik malde, heb |
MAL
137
Malloot (mal vrouwmensch) v. -loten; -je, o. -s. MallOte (steenklaver) v. Malpropre (onzindelijk, mor-sijf) bn. Malsch, bn. en bijw.-er,inalscht; -dijk, byw.; -heid,v. -jes,bi)w. Maltentiff (eigenzinnig, nuffig) bn. en bijw. -lt;'r,-st; -beid, v. Maltralteeren (mishandelen, doorhalen; slecht onthalen)bw. Maluwe (zeker kruid) v. -n. Malve, v. -n. Malveillance (haat, tegenzin; kwalükgezindheid) v. (-er,-st. Malveillant (kwaiykgezind) bn. Malversatie (kwade praktijk, verkeerdheid) v. -tiön. Malverseeren (zijn ambt niet getrouw waarnemen) ow. Mulvezü, v. Mam, v. -men; -metje, o. -s. Mama en ma,v. mama's en ma's; mamaatje en maatje, o. -3. Mamierin^, v. -en en -s. Mammekerskruid, o. Mammeluk, m. -ken. Mammen (zuigen) ow. zw. ik mamde. heb gemamd. Mammon, m. (m. Mammouth (groot monsterdier) Man, m. -nen en -s; -netje, o. -s; ook manneken en manneke,o.-s. Manachtig, bn. -er, -st. Manbaar, bn.; -beid, v. Manciiester (naam eener En-gelscho atari; ook de naam eener fluweelachtige katoenstof) o. Manchet (handlubbe) v. -ten; -je, o. -s. Mand, v. -en; -je, o. -s. Mandaat (bevel, volmacht, verordening) o. mandaten. Mandarijn (openbaar ambtenaar) m. -en. Mandataris(lasthebber)m. -sen. Mandement herderlijke brief, herderlijk schrijven) o. -en. Manden (in manden doen) bw. zw. ik mandde, heb gemand. Mandenmaken, o. (- swerk, o. Mandenmaker.m.-s; -ij.v. -en; Manden winkel, m. -s. Mandewagen, m. -s; -tje, o. -s. Mandewerk, o. Mande werker, m. -s. Mandieskoop, m. -en. Mandoline (muziekinstrument, kleine luit) v. -s. Mandvol, v. (mv. manden vol) Mane (schim) v. -s. Manege (rijbaan, rijschool, rijkunst; iedere africhting van dier of mensch; listig gedrag; kuren) Manen (haren) v. mv, (v. -b. Manen, bw. zw. ik maande, heb semaand; maner, m. maning, v. Maneschün, m.; -tje, o. -s. Mangat en mannegat, o. -en. Mangel (werktuig) m. -s; -tje. Mangel (srebrek) o. (o. -s. Mangelen (idad maken) bw. zw. ik mangelde, heb gemangeld; raangrelaar. m. raangelaarster,v. niamrelbord, o. manseling,-v. Mangelen (ontbreken) onp. w. zw. het mangelde, heeft gemangeld. (mer, v. -s. Mangelgeld, o.; -goed,o.;-ka- Mannaftig, bn. en bijw. -er,-st; Manheid, v. [-beid, v. |
Maniahel (handelbaar, lenig; zacht; gezeglijk) bn. (-ken. Maniak (waanzinnige) m. en v. Manicheor iaanhantrer van zekere godsdienstige sekte) m. -s. Manie (onzinnigheid, woede, razernij; overijling van drift; Manier, v.-en. [waanzin) v. Manierlük, bn. -er, -St; -beid, v. Manifest (openlijke bekendmaking, verklaring van een vorst of een staat over eene staats-aangelegenheid; een staats-schrijven)'o. -en. Manifestatie (openlijke daad. openbare vertooning met hel doel om zekeren indruk teweeg te brengen). (blijken) bw. Manifesteeren (openlijk doen Manilla (sigaar eener tabaksoort van het eiland Manilla)v. -'s. Manilla-sigaar, v. -aiararen. Manille (tweede matador in het omberspel' v. -s. Manipulatie, (betasting, handbeweging) v. -tiën. Manipuleeren (bitasten, bestrijken met de hand! bw. Mank, bn. -er, -st; -beid, v. Mankeeren (ontbreken, te kort komen, te kort schieten; zijne betalingen staken, failliet zijn) ow. (-je, o.-s. Mankement;fout, gebrek)o.-en; Mankpoot, m. en v. -en. Manlief, m. (-st. Manlijken mannelijk,bn.-er. Manlijkheid, v. Manmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk, bijw. Manna, o. Mannegeld, o. -en. (h.gemand. Mannen, ow. bw. zw. ik mande. Mannenhuis,ü. -huizen; -klooster, o. -s; -koor, o. -koren; -kracht, v.-en; -moed,m.;-stem, v. -men; -taal, v.; -vertrek, o. -ken. Mannequin (draag- of markt-korf, mand; Icdepop; mensch, zonder bepaald karakter) o. -s. Mannetjes, o.mv. De diernamen n.et mannetjes verbonden, worden als samenstellingen aaneen-sre8Chreven,al8: -gans,-vink,enz. Mannetjesboon, v. -en. Mannetjesnoot, v. -noten. Mannetjesvink, m. -en. Mannin, v. -nen. Manoeuvre (handeling, handgreep; kunstmatige besturing van een schip, van krijgsvolk; krijgsoefeninsr; slinksche wegen, listen en lagen) v. -s. Manoeuvreeren (bewegingen verrichten,bijzonder met krijgsvolk of schepen» bw. (m. -s. Manometer (dichtheidsmeter! Mans (mans genoeg) bijw. Mansbloed, o. Manschap (bemanning) t. Manschappen, t. mv. Manshand, v.; -hemd, o. -en; -hoed, m. -en; hoofd,o.; -hoogte, v.; kleed, o. -eren en -kleeren; -kleermaker, m. -s; -kous, v. -en; -laan, v. - laarzen. Manslag, m. -en. Manslengte, V.; -moeder, V.; -naam, tn. -namen; -persoon,m. -personen;-rok,m. -ken. |
Mantel (kleedingstuk) m. -s;-tje. Mantel (takel) m. -s. [o. -«. Mantelen, bw. zw. ik mantelde, heb gemantcld; manteling, v. Mantelets (blinden, planken, schuttingen,op roller, geplaatst, waarachter de belegeraars werken) o. mv. Mantille (manteltje) v. -s. Manuaal (handboek,dagrogi8ter; (in de muz.) het klavier in de orgels iiii tegenstelling van het pedaal) o. manualen. Manuductie (handleiding, aanwijzing) v. Manufacturen, (voonbrengge-len van handen-of fabrieksarbeid) v. mv. Manufacturier (winkelier of koopman in manufacturen) m. -s. (m. -en. Manufacturist (manufacturier) Manuscript (handschriftl o.-en. Manwijf, o. manwijven. Manziek, bn. -rr,-8t; -te, v. Mappe (tafellaken; lederen omslag voor schriften en boeken)v. Mappemonde (algemeene wereldkaart) m. -s. (dewijn) o. Maraskijn (kersenpitten-bran- Marchandeeren (handelen; afdingen, knibbelen) ow. Marcheeren (te voet gaan, uitrukken) ow. Mare en maar (tijding) v.maren. Marechaussee (militair dienaar der poli'ie) m. -s. Marge (ledige rand)v. -s. Marginaliën (kantteekeningen) v. mv. Margine (in), op den rand. Marino (het zeewezen van een Staat en al wat daartoe behoort) v. (ken) bw. Marineeren (inzouten of inma- Marinier (zeesoldaat) m. -s. Mariolein en marjolein (zeker krnid! v. Marionet (pop waarmede men komedie speelt) v. -ten. Marionettenspel (poppenspel) o. -len. Maritaal (hetgeen tot een echt-genoot en zijne rechten beboortl bn. (wezen ter zee) bn. Maritiem(betreffende het krijgs- Mark (landstreek)v. -en; -genoo-ten, m. mv. Mark (gewicht) o. -en. Marketenter, m. -s; -tje, o. -ij, v. marketentster, v. -s; -tje, o. -s Marketentsters vaatje, o. -s. Markeur (opteekenaar; biljart-joneen) m. -s. Markies, m. markiezen. Markiezin, v. -nen. Mark je, o. -s. Markt, v. -en. Markten, ow.zw. ik markte, heb sremarkt. (v. -s. Marktganger, m. -s; -gangster. Marktschip, o. marktschepen; marktschipper, m. -s. Marktschuit, V. -en; -je, o. -8. Marlen (schcepsw.) bw. zw. ik marlde, heb gemarld. Marlijn, v. -en. Marling, v. -en. Marlpriem, m. -en; -reep, m. -en; -touw, o. |
MED
138
Manuel (knikker) m. -8; -tje, o. -8. Marmelade (verdikt vruchtensap, met suiker beatrooid) v. -n «n -a, van meer sooiten sprekende slechtg Kebruikelijk. Marmeldier, o. -en; -tje,o.-s. Murmelen (met knikkers spelen) ow. zw. ik marmeide, heb ge- Marmer, o. [marmeld. Marmeren, bn. Marmeren, bw. zw. ik marmerde, hi b gemarmerd. Marmlte (ijzeren of koperen pot, om in te koken; veldketel) v. -n. Marmot, v. -ten; -je, o. -s. Marmottenhok, o. -ken. Marmottevel, o. -len. Marne Irivier in Frankrijk) v. Marodeeren (op marode, plunderen of stroopen uitgaan) ow. Marokijn (Soort van leder; een dom, onnoozel rnensch, sulletje,1 Marokijnen, bn. [o. Maronieten ivolksnaam) m.mv. Marot, v.-ten. Marren, bw. ow. zw. ik marde, heb gemard; marlijn, v. Mars .krijgsgod) m. Mars (scheepsw. en ook draagmand) v. -en; -je, o. -s. Marsctl (optocht) m. -en; -vaardig, bn. (tw. Marsch (voort, ga heen, ruk op) Marselllalseikrijgslied der .M ar-s-illanen, d. i. der lieden uit Marseille) v. Marsepein, o. -en; -tje, o. -s. Marsepeinen, bn. (lianen. Marslliaan (vaartuig) m. marsi- Marskramer. m. -s. Martelaar, in. -s of martelaren; -tje, o. -s. Martelaarsboek, o. -en. Martelaarschap, o. Martelaarskroon, v. -kronen. Martelaarster, v. -s. Martelares, v. -sen. Martelari). v. -en. Marteldood, m. Martelen, bw. zw. ik martelde, heb gemarteld; marteling, v. Martelgereedschap, v. -pen. Martelkroon, v. -kronen. Marteltuig, o.-en. (-s. Marter (zeker dier) m. -s; -tje,o. Marter (bont)o. -s. Martiaal (krijgshaftig) bn. martialer, -st. (Maryland) m. Maryland (zekere tabaksoort uit Mas (massa, hoop) v. -sen. Maske, v. -n. Maskeeren (bedekken, verbergen, het uitzicht benemen) bw. Masker, o. -s; -tje, o. -s. Maskerade, v. -s. Maskeren (vermommen) bw.zw. ik maskerde, heb gemaskerd. Maskullet of mazuliet (eene soort van Indische sloep) v. -en. Massa (klomp, hoop; de schop in het biljartspel; srootte, inhoud van een lichamn; het gan-sche vermogen of de nalatenschap; eene som) v. massa's. Massacre (bloedbad) o. Massacreeren (nedersabelen, vermoorden) bw. Massief (uit louter muurwerk bestaande; van metalen: zuiver, dicht, vast) bn. massiever, 'St. |
Mast, m. -en; -je, o. -s. Masteloos, bn. Masteluin, o. -en; -tje, o. -s. Masteluinen, bn. (gemast. Masten, bw. zw. ik mastte, heb Mastenmaker, m. -s; -ij,v. -en. Mastik, m. Mastklimmen, o. Masturbatie zelfbevlekking) v. Masturt)eeren(zich aan zelfbevlekking schuldig maken) ow. Mat (geldstuk) m. -ten. Mat (vloermat) v. -ten; -je, o. -s. Mat (landmaat) o. -ten. Mat,bn. en bijw.-ter, -at; -heid,v. Matador, m. -s. Matelijk (met mate)-bijw. Mateloos, bn. Mater imoeder) v. (alen. Materiaal (grondstof) O. matcri- Materialisme (stofvergoding) o. Materialist (stofvergoder) m. -en. (dend)bn. Materialistisch (stofver^o- Materle (grondstof; aanleiding, gelegenheid; inhoud,grond; oogmerk, oorzaak; etter eener wonde) v. materiën en materies. Materieel (lichamelijk; dicht, dik; onverstandig) bn. -er, -st. Maternitelt (moederschap) v. Mathematicus (wiskunstenaar) m. mathematici. Mathematisch l wiskunstig; zeker. onomstoutelijk) bn. Mathesis (wiskunde, leer der trroutheden) v. Mathoen, o. -dersof -deren. MatlFT, bn. en bijw.-er, -st.-heid, v. -lijk, bijw. Matigen, bw.ow.zw. ik matigde, heb sfeinatigd; matiging, v. (-s. Matinée(ochtend-bijeenkom8t)v. Matinée musicale (muziekuitvoering in den voormiddag) v. Matras, v. -sen; -je, o. -s. Matrassenmaker, m. -a. MatreS, v. -sen; -je, o -s. Matresseschool, v. -scholen. Matrijs (vorm, model, werktuisr, waarin de drukletters gegoten worden: hoofdstempel in de munt; de legger of slaper van maten en gewichten) v. matrijzen. Matrone(aanzienlijke getrouwde of getrouwd geweest zijr.de vrouw, van rijpen leeftijd) v. -s en -n. Matroos, m. matrozen; -je, o.-s. Matrozenbroek, v. -en; dracht, v.; -herberg, v. -en; -hoed, m. -en; -kist, v. -en;-kleeding, v.; -kost, m.; -lied, o. -eren; -pak. o.; -plunje, v.; -werk, o. Matschudding, v. Matsen (doodslaan) bw. zw. ik matate,heb gematst;matshamf-r, MatSVOt, m. -ten. [m. Matten (stoelen matten) bw. zw. ik matte, heb gemat; matster, v. matter, m. mattery, v. Matten (mat maken, afmatten) bw. /.w. ik matte, heb glt; mat. Mattenkooper, m. -s; -maken, o.;-mak»-r, m. -s; -vrouw, v.-eu. Matteeren (afmatten) bw. Mattigheid (matheid; v. Maturecren (rijp worden; de rijpheid bevorderen! ow. bw. Maturiteit (rijpheid) v. |
Mausoleum (praalgraf, eeretombe) o. mausolea. Mauwen, ow. ZW. ik mauwde, heb gemauwd; mauwing, v. Mavors (god des oorlogs) m. Maxime (grondstelling, leerspreuk; gevoelen, meening)m.-3. Maximum (hoogste graad, die eene zaak bereiken kan; hoogste prijs eener zaak/ o. Mazelen, v. mv. Mazelen (aan de mazelen liggen) ow. zw. ik mazelde, heb gemazeld. Mazen ow. bw. zw. ik maasde, heb gemaasd. Mazuliet. Zie Maskuliet. Mecenas (begunstiger) m. Mechanicus (werktuigkundige) m. mechanici. Mechanica, mechaniek (werktuigkunde of hewegingskunde)v. Mechanisch (werktuigkundig, kunstmatig, werktuiglijk) bn. en bijw. Mechanisme(inwendlgp samenstelling van een werktuig) o. MéChant(ondeugend)bn.en bijw. Medaille (gedenkpenning) v. -a. Medaillist (kenner of liefhebber van gedenkpenningen) m. -en. Medaillon igedenkpenning van ongewone grootte;krans, meeat-al eirond en verguld, om portretten, naamcijfers, enz. in te plaatsen) o. -s; -netje, o. -s. Mede en mee (drank) V. Mede en mee (meekrap) v. Mede en mee bijw. vw. en vz. Medearbeiden, bw. zw. ik arbeidde -, heb -gearbeid; -arbeider, m. -arbeidster, v. (v. -n. Medebelanghebbende, m. en Medebef?chuldigde,m. en v. -n. Medebeuren, bw. zw. ik beurde -, heb -gebeurd. Medebewoner, m. -a. Medebezitter, m. -s. Medeborg, m. -en. Medebrengen, bw. ow. onr. ik bracht -, heb -uebracht. Medebroeder, m. -a. (-achap, v. Medeburger, m. -s; -es, v. -sen; Medechristen, m. -en. Modedansen, ow. zw. ik danste -, heb -gedanst. Mededeelbaar, bn. en bijw. Mededeelen, bw. zw. ik deelde--, heb -gedeeld, -deeler,m. -dee-limr, v. Mededeelhebber, m. -a. Mededeelzaam, bn. -zamer, -/.aamat; -beid. v. Mededienstknecht, m. -en. Mededienstmaagd, v. -en. Mededingen, ow. st. ik dong heb -gedongen; -dinger, m. -«Üngster, v. Mededoen, ow. bw. onr. ik deed Mededoogen,o. [-,heb -gedaan, Mededoogend. Zie Meedoo-arend. [senloos» Mededoogenloos. Zie Ateedoo- Mededrinken, ow. st. ik dronk -.heb -iiedronkea. Medeëigenaar, m. -a; -eigenares, v. -sen. Medeërfgenaam, m. en v. -erf-genamen; voor het v. ook-erf-trename. (-gegeten. Medeëten, ow. st. ik at -, heb |
139
MEE
Medegaan, ow. St. ik ging -, ben -gegaan. Medepraand. Zie Meegaand. Medegenoot, m. -en; -e, v. -Medegetuige, m. en v. -n. Medegetulgen, ow. zw. ik tuigde -, heb-getuigd. Medegetulgenis, o. en v. -sen. Medegevangene, m. en v. -n Medegeven, bw. at. ik gaf heb-gegeven. (delaren. Medehandelaar,™. -3 en -ban-Medehelper, m. -s; -helpster. Medehulp, v. [1 Medehuurder, ra. -s. Medeïngezetene, m. en t. Med^jagen, ow. zw. en at. ik jaasde(joeg) mede,heb -gejaagd. Medekeizer, m. -s. Medeklezen, ow. st. ik koos -, heb -gekozen; - kiezer, ra. Medeklinken, ow. st. ik klonk -, heb -treklonken. Medeklinker, m. -s. Medeknecht, m. -s en -en. Medekomen, ow. st. ik kwam -ben-gekomen. (h.-gekregen. Medekrügen,bw. st. ik kreeg Medekrijgsman, m. -lieden. Medekuieren, ow.zw. ik kuierde ben -gekuierd. Medelachen, ow. st. ik lachte -, heb -gelachen. (aren. Medeleeraar, m. -s en -leer-Medeleeren, ow. zw. ik leerde heb -geleerd. Medeleerling,!!!, en v. -en; voor het V. ook Medeleerlinge. Medelezen, ow. bw. st. ik las-, heb -yelezen. Medelid.o.-leden, (heb -geleden. Medelijden, ow. st. ik leed -Medelijden, o. (-st; -heid, v. Medelijdend, bn. en bijw. -er. Medelijdenswaardig, 'bn. -i -st of meer en raee«t -. Medelekken, bw. zw. ik lokte -. heb -gelokt. Medeloopen, ow. st. ik liep -, ben en heb-geloopen. Medelooper (persoon) ra. -s. Medelooper (buitenkansje). Zie Meelonper. Medemaat, ra. -s; -je, o. -s. Medemakker, ra. -s; -tje, o. -s. Medemensch, ra. -en. Medeminnaar, ra. -s; -minnares, v. -sen. Meden (met meekrap verven) bw. zw. ik meeilde. heb geraeed. Medenemen, bw. st. ik nam - heb -genomen. Medeoorzaak, v. -oorzaken. Medepachter, ra. -s. Medeplichtig, bn. Medeplichtige, ra. en v. -n. Medepraten, ow. zw. ik praatte heb -gepraat; -prater, ra. Medeproeven, ow.zw. ik proefde heb -geproefd. Medereeder. ra. -s. Mederegeeren. ow. zw. ik re- retjeerde -, heb -geregeerd. Mederegent,m. -en; -es, v.-sen. Medereizen, ow.zw. ik reisde -. heb en ben -arereisd. Mederekenen, bw. ow. zw. ik rekende -. heb -gerekend. Mederijden, ow. st. ik reed heb -srereden. Medeschepsel, o. -en. |
Medeschreeuwen, ow. zw. schreeuwde -,heb -geschreeuwd. Medeschuldige, m. en v. -ik Medeslaan, ow. st. ik sloeg heb -geslagen. Medesleepen, bw.zw. ik sleepte -, heb -gesleept. Medeslenteren,öw.zw. ik slen terde -, heb -geslenterd. Medespelen, bw. ow. zw. ik speelde -,beb -gespeeld;-3peler,ra. Medespreken, ow. st. ik sprak -, heb -gesproken. Medespringen,ow.st. ik sprong -, heb -gesprongen. Medestander, ra. -s. Medestemmen,ow.zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v. Medestrijden, ow. st. ik streed -,heb -gestreden; -strijder, m. Medesturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd. Medj.torsen, bw.zw. ik torste heb -getorst. . Medetrekken, ow. st. ik trok -, heb -getrokken. Medetroonen, bw.zw. ik troonde -, heb -getroond. Medevallen, ow. st. het viel -, is -gevallen; medevaller, ra. Zie ook ; Meevaller. Medevaren, ow. st. ik voer ben -gevaren. Medevechten, ow. st. ik vocht -, heb -gevochten. Medevieren, bw. zw. ik vierde heb -gevierd. Medevliegen, ow. st. ik vloog -, ben -gevlogen. Medevluchten, ow. zw. ik vluchtte -, ben -gevlucht. Medevoeren, bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd. Medevoogden, -en; -es, v. -sen. Medevoogdij, v.; -schap, v, Medevrijer, m. -s. Medevuren, ow. zw. ik vuurde -, heb -gevuurd. Medewaken, ow. zw. ik waakte -, heb -gewaakt. Medewandelen,ow.zw. ik wan delde -, heb en ben -gewandeld. Medeweenen,ow.zw. ik weende -, heb -geweend. Medewegen, ow. st. ik wooj heb -gewogen. Medewerken, ow.zw. ik werkte , heb -gewerkt; -werker, m. werking, v. - werkster, v. Medeweten, 0. Medewetenschap, v. Medeweter. m. -s. Medewillen, ow. zw. ik wilde-, heb -gewild, (heb -gezeild. Medezeilen. ow. zw. ik zeilde -, Medezenden, bw. st. ik zor.d -, heb -gezonden. Medezingen ow. bw. st. ik zong -, heb -gezongen. Medezwemmen, ow. st. ik zwom -, heb en ben -gezwom-Mediaan, o. [men. Mediaat (middellijk, met behulp van een ander) bn. en bijw. Mediateur (bemiddelaar, scheidsman) m. (-en. Medicament (geneesmiddel) o. Medicijn (geneesmiddel) v. -en. Medicineeren (geneesmiddelen gebruiken), ow. (medici. Medicus (geneesheer, dokter) m. |
Medio dn) in het midden. Mediocre (middelmatig) bn. Mediocriteit (middelmatigheid)- (v. Medisance (kwaadsprekendheid) Medisch tot de geneeskunde be- hoorende) bn. Mediseeren (kwaadspreken, lasteren, achterklappen) ow. Meditatie(overpiinzing) v. -tien. Mediteeren (overdenken, bepeinzen) ow. bw. Medium (middel; tusschenper-soon) o. -s. (soort) m. MédOC (zekere Fransche wijn-Mee. Zie Mede. Meedoogend,b«. -er, -st; - heid,v. Meedoogenloos, bn. Meegaand, bn. -er, -st; -heid,v. Meekrap, v. Meel, o. Meelachtig, bn. -er. -st. Meelooper Ibuitenkansje) m. -s; -tje. o. -s. Meemaler, m. -s. Meenen, bw. ow. zw. ik meende, heb gemeend; meening, v. Meeprater, m. -s. (-; -heid,*. Meepsch(ziekelijk)bn. -er, meest Meer (water) o. meren; -tje, 0. -s. Meer (drooggemaakt meer) v. Meer, alg. telw. en bijw. Meerhoei, v. -en. Meerder, bn. en bijw. Meerdere, ra. en v. -n. Meerderen, bw. ow. zw. ik meerderde, heb en ben gemeerderd; meerderaar. m. meerdering, v. meerderheid, v. Meerderjarig, bn.; -heid, v. Meerendeel, o. Meerendeels, bijw. Meergemeld, bn. Meergenoemd, bn. Meerheid, v. Meerkat, v. -ten. Meerketting, m. -en. Meerkol, m. -len. Meerkollenei, o. -eren. Meerle en merel, v. meerlen ea men Is. Meerlenei, o. -eren. Meermaals, bijw. Meermalen, bijw. Meerman, m. -nen. Meermin, v. -nen. Meerpaal, ra. -palen. Meerring, ra. -en. Meertouw, o. -en. Meervoud, o. -en. Meervoudig, bn. Mees (vogel) v. meezen; -je, o. -s. Meesmuilen, ow. zw. ik meesmuilde, heb gemeesmuild;mee8-muiler, m. meesmuilster, v. m esrauiling, v. Meest. bn. en bijw. Meestal, bijw. Meestamner, m. -s. Meestendeels, bijw. (bijw. Meestentijds of meesttijde, Meester,m. -s en -en; -tje, o. -s. Meesterachtig,bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Meesteren, bw.ow. zw. ik meesterde, heb gemeesterd. Meesteres, v. -sen. Meesterknecht, m. -s. Meesterlijk,bn. en bijw. -er,-st. Meester loos, bn. Meesterschap, o. |
MEE
140
Melk. v.
Melkachtig, bn. -er. Melkbaard, ra. -en.
Melkbuik, m. en v. -en.
Melken, bw. st. ik molk, heb gemolken; melker, ra. melkerij, v. melkinsf, v. melkster, v. Melkig, bu.
Melkkan,v. -nen;-koe,v.-koeien; -koetje, o. -s; -muil, m. -en; -plaats, v. -en; -uur, o. -uren; -vee, o.; -zak, ra. en v. -ken. Melodie (de eenvoudige verbin-ding van onderscheidene tonen; welluidendheid; gezang) v. -ën. Melodieus (welluidend, zoetklinkend) bn. en bijw. melodieuzer, melodieust.
Melodrama (zangspel,waarin de woorden, begeleid door de muziek, somwijlen bloot opgezegd worden) o. melodrama's. Meloen, ra. -en; -tje, o. -s, Melomaan (muziekgek) m. en v.
melomanen.
Melomanie (hartstochtelijke
neiging tot de muziek) v. Meltbak (moutbak) ra. -ken; -je. Meiter, ra. -s. [o. -s.
Melterü, v. -en.
Memelig, bn. en bijw. -er. -st. Memento mori, gedenk te sterven.
Memorabel (gedenkwaardig) bn. Memorandum(gedenkboek,ook; briefje of het papier waarop korte briefjes geschreven worden) o. -s.
Memoriaal, o. raeraorialen. Memorie (geheugen) v. Memorie (geschrift) v. memories
en memoriën; -tje, o. -s. Memorisatie (van buiten leering) v. (ren) bw. Memoriseeren (van buiten lee-Men, onbep. pers. vnw.
Menace (bedreiging) v.
Menage (huishouding; spaarzaamheid; verschooning) o. Menageeren, (sparen, ontzien;
verminderen) bw.
Menagerie (diergaarde, verzameling van levende dieren) v. raenaserieën. (houdelijk) bn. Menagev.s (spaarzaam, huis-Menestreel (begeleider van een
troubadour) ra. -en. Mengbaar, bn.; beid, v. Mengel. O. -en; -tje. o. -s. Mengeldichten, o. mv. Mengelen, bw. zw. ik mengelde, heb u:emengeld;mengeling,v. Mengelklomp, m.; -moes, o.;
-stof, v. -fen; -werk, o. Mengen, bw. zw. ik mengde,heb gemengd; menser, m. menging, v. menifsel. o. mensster, v. Menie (rood loodoxyde, zekere roode verf) v. (gemenied.
Meniën, bw. zw. ik meniede, heb Menig. telw.
Menigeen, vnw.
Menigeentje. o. Menigerhande, -lei, bn. Menigmaal, - werf, bijw. Menigte, v. -n.
Menigvoud, o.
Menigvuldig, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v. -lijk. bijw. Menist, ra. -en; -je, o. -s. Menistenkerk, v. -en.
Mennen, bw. zw. ik raende, heb gemend; menner, m. menster, v. Mennoniet, ra. -en.
Meno forte of piano (muz.)
minder sterk of zwak. (fel. Mensa gratuita, eene vrije ta^ Mensch, m. en O. -en; -je, o. -s;
-dom. o. (-st; -heid, v.
Menschelük, bn. en bijw. -er, Menschenbeeld, o.-en; -bloed, o.; -eter, m. -a; -gedaante, v.; -gunst, v.; -haat, m.; -bater,m; -s;-kenner, m. -s; -kennis, v.; -kind, o. -eren; -leven, o. -s.; -liefde, v.; -lof, m.; -min, v.; -moorder, m. -s; -offer, o. -8; -paar, o. -paren; -plicht, m. -en; -ras, o. -sen; -roof, ra.; schuw, bn. (-er, -st);-vrees,v.; -vriend, ra. -en; -waarde, v. Menschheid, v. Menschlievend, bn. en bijw.
-er, -st; -heid, v. Menschvormig, bn. Meustrueeren (de maandelijk-
sche zuivering hebben) ow. Mensureeren (muz.) aan de orgelpijpen den waren toon geven. Mensuur (maat. tijdmaat) v. Mentaal (innerlijk,inwendigjbn. Mentie (vermelding, gewag) v. Mentionneeren (aantoonen,
herinneren, vermelden) bw. Mentor (leidsman, raadgever, leermeester) ra; -s. (o. -s.
Menuet (zekere dans)v. -ten; -je. Mep. m. -pen; -je, o. -s. Mephitische lucht, stinkende
of stiklucht.
Meppen, bw. zw. ik mepte, heb
gemept; mepper, m. raepster, v. Meprise (misslag, dwaling, misverstand) v. -s.
Mercantiel (wat den koophandel betreft) bn.
Mercenaire (loondienaar, huurling) m. en v. -s.
Merci, dank. heb dank. Mercuriale (berisping) v. Mercurius (kwikzilver; eene dwaalstei'; de koopgod; een onderhandelaar in eene slechte zaak) ra. -sen. (curius) m.
Mercuur (verkorting van Mer-Merel. Zie Meerle. (gemeerd. Meren, bw.zw. ik meerde, heb Merg, o.
Mergachtig, bn.
Mergel, v.
Mergelachtig, bn.-er. Mergelen, bw. zw. ik mergelde,
heb sremergeld.
Meridiaan (middagcirkel, hoogste graad, top) ra. meridianen. Meridionaal (zuidelijk) bn. Merinos (soort van stof, geweven van bijzonder fijne wol van Spaansche schapen) o.
Merinossen, bn.
Merite (verdienste) v. -s.
Merk. o. -en; -je, o. -s. (-heid, v. Merkbaar, bn. en bijw. -der, -st; Merkelijk, bn. en bijw. -er, -st. Merkels, m. mv.
Merken, bw. ow. zw. ik merkte, heb gemerkt; merker, ra. mer-kinir, v. raerkster, v. Merkkatoen, o.; -lap, m. -pen; -naald, v. -en; -paal, m. -palen; -steen, m. -en; -teeken, o. -en.
Meestoof, v. -stoven. Meesttyds eu meestentijds, bijw.
Meet, v. (van - aan).
Meetbaar, bn.; -heid, v. Meetbrief, m. -brieven. Meetgeld,'o. (komst) v. -s. Meeting (vergadering, byeen-Meetkan, v, -nen.
Meetketfcing, m. -en. Meetkunde, v.
Meetkundig, bn. Meetkundige, m. en v. -n. Meetkunst, v.
Meetkunstig, bn.
Meetlijn, v. -en,
Meetloon, o. - en.
Meetroede, v. -n.
Meetstok, m. -ken. Meettafeltje, o. -s. (o. -s. Meeuw (zeevogel) v. -en; -tje, Meeuwenei, o. -eren. Moeuwennest, o. -en. Meeuweveer, v -en. Meevaller buitenkansje) m. -s; Meevat. o. -en. [-tje, o. -s. Meeverf, v.
Meewarig, bn. -er, -st; -heid,v. Mefiance (wantrouwen) v. Mefiant (wantrouwig) bn. Megéra (belscbe furie, razende hellevePg,boosaardig wijf) v.-'s. Mei (Bloeimaand) m. Mei (loovertak) ra. meien. Meid,v. -en.
Meidendienst, ra. -en; -draciit, t.; -kamer, v. -s; -kamertje, o. -s; -kleeding, v.; -kleeren, v. rav.; -loon, o. -en; -praat, m.; -praatje, o. -s; -werk, o.
Meier (schout) m. -s; -ij, v. -en. Meineed, ra. -en.
Meineedig, bn. -er, -st. Meineedige, m. en v. -n. Meisje, o. -s..
Meisjesachtig, bn. -er, -st. Meisjesdracht, v.; -gek, m. -ken; -kleeding, v.; -kleeren, o. rav.; -8Chool,v. -scholen; -stem, v. -men; -werk, o.
Mejuffer, v. -s; -tje,o. -s. Mejuffrouw, v. -en. Melaatscll, bn. en bijw. -er,
meest-;-heid, v.
Melancholie (zwaarmoedigheid;
z^artsalligheid, treurigheid) v. Melancholiek (zwaarmoedig.
droefgeestig) bn. -er, -st. Melancholisch (zwaarmoedig,
droefgeestig) bn.
Mfilange (mengeling) o. -s. Melasse (suikerstroop, suiker-Melde (kruid) v. (sap) v.
Melden, bw. zw. ik meldde, heb sremeld; melder, ra. melding, v. Meldenswaardig, bn. -er, -st
of meer en meest -.
Melée (hoop, troep, volksmenigte; het handgemeen zijn, ook heftise woordenwisselinsc) v. Meieeren (onder elkander menden) bw.
Melig, bn. -er, -st; -heid, v. Melioratie (verbetering)v. -tiën. Melioreeren (verbeteren) ow. MeliS (suiker) v.
Melis en melisse (plant) v. Melissehlad, o. -en en -eren;
-kruid, o. (loop) o.
Melizoen (bloedgang, roode-Melizoenkruid, o.
MIJ
141
Merkteekenen, bw. zw. ik merkteekende, heb gemerktee-kend. Merkwaardig, bn. -er, -st of meer en meest -heid, v. (-heden). (-tje, o. -s. Merrie, v. merries en merriën; MerveilleuSibewonderenswaar- Merwe (rivier) v. [dig) bn. Mes, o. -sen; -je, o. -a. MésalUeeren Uich) (een ongelijk huwelijk aangaan, beneden zijn stand huwen) ww. Mesmerisme (leer en toepassing van het dierlijk magnetisme) o. Mesquin (arm, behoe.tig) bn. Messa dl voce (muz.) het langzaam toenemen der stem. Messekoker en messenkoker, m. -s. Messenbak, m. -ken; -bakje, o. -s; -handel, m;;-kraam, v. -kramen; -lade, v. -n; -maker, m. -s; -mandje, o. -s;-slijper, m. -s; -winkel, m. -s. Messescheede, v. -n. Messias, ra. Messing- (geel koper) o. Mest (meststof) ook; mist, m.-en. Mestbcest, o. -en; -dier, o. -en; -kalf, o. -kalveren; -koe, v. -koeien; -varken, o. -s; -voeder en -voer, o. Mesten, bw.zw. ik mestte, heb gemest; mester, m. mesting, v. Mesties (kind van blanke en zwarte ouders, van een Europeaan en eene Mulattin) m. en v. mestiezen. Mesting (dierenvoedsel) v. -en. Mesurabel (meetbaar) bn. Mesures (maatregelen) v.mv. Met, vz. Met (gehakt vleesch) o. Metaal, o. -metalen. Metaalachtig, bn. Metachronisme (misslag in de tijdrekening; hetzelfde als: Anachronisme) o. Metalen, bn. Metalliek (Oostenrijksche schuldbrief, waarvan de uitbetaling van rente en aflossing in zilver en niet in papier geschiedt) v. -en. Metalliseeren (op kunstige wijze metalen voortbrengen; in metaal veranderen) ow. bw. Metamorphose (gedaanteverwisseling) v. -n. Metamorphoseeren (herscheppen, van gedaante verwisselen, veranderen,inkleeden) bw. MetaphOOr (verbloemde uitdrukking) v. -phoren. Metaphorisch (overdrachtig, verbloemd) bn. kunde) v. Metaphyslca (bovennatuur- Metaphysisch (bovennatuurlijk) bn. Meteen (terstond, dadelijk) bijw. Metempsychose (zielsverhui-zinjr v. (ten; meting, v. Meten, bw. st. ik mat, heb geme- Meteoor (luchtverschijnsel) m. meteoren. Metor (persoon, die meet) m. -s. Meter (Ned. el) m. -s. Meterschap, o. |
Middelbaar, bn. : Middeldeur, v, -en. Middeleeuwen, v. mv. Middeleeuwsch, bn. Middelen, bw. zw. ik middelde, heb gemiddeld; middeling, v. Middelerwijl, bijw. Middelevenredig, bn. Middelhand, v. . (zn.) Middelhoogdultsch, bn.(o.als Middelkamer, v. -s. Middellandsch, bn. Middellijf, O. middellijven. Middellijk, bn. en bijw. Middellijn, v. -en. Middelmaat, v. (-st; -heid, v. Middelmatig, bn. en bijw. -er. Middelmuur, m. -muren. Middelnederlandsch, bn. (o. als zn.) Middelpad, O. middelpaden. Middelperk, o. -en. Middelpunt, o. -en; -ig, bn.; -schuwend, bn. -vliedend, bn.; -zoekend, bn. Middelrif, o. -fen. Middelschot, o. -ten; -je, o. -s. Middel slag, o. Middelsoort, v. en o. -en. Middelstaat, m. Middelstand, m. -en. Middelste, bn. Middelstuk, o. -ken; -je, o. -s Middeltocht, m. Middelvinger, m. -s. Middelweg, ra. -en. Midden, o. Midden, bijw. Midden beurs, bijw. Middenhoords, bijw. Middendoor, bijw. Middenin, bijw. Middernacht, m. -en;-elijk,bn. Middernachtsuur, o. -uren. Midscheeps, bijw. Midscheepsch, bn. Midwinter (het midden van den winter) m. -s. Mier (insect) v. -en; -tje^ o. -s. Mier (afkeer) v. Mierachtig, bn. (-eiertjes. Mierenel, o. -eren; -tje, o. -s en Miereneter, m. -s; -hoop, m. -en; -jager, m. -s; -nest, o. -en. Mierik, ra. Mierikswortel en mierikwortel (wortel) m. -s; (stof) t. Migreeren (zich ergens elders metterwoon vestigen) ow. Mjj. pers. vnw. (meden. Mijden, bw. st. ik meed, heb ge-Mijl, v. -en; -tje, o. -s. Mijmeraar, m. -s; -ster, v. -a. Mijmeren, ow. zw. ik mijmerde, heb gemijmerd; mijmering, t. Mijmerlg, bn. -er, -«t. Mijmerij, v. -en. Mijmervlaag, v. -vlagen. Mijn, bez. vnw. Mijn, v. -en. Mijnen (eene mijn makenjow.zw. ik mijnde, heb gemijnd. Mijnen (bij eene verkooping) bw. zw. ik mijnde, heb gemijnd;mij-ner, m. mijning, v. mijnster, y. Mijnent (ten -) bijw. uitdr. Mij nen thai ve, -wege, bijw. Mijnentwil, (om -) bijw. uitdr. Mijner (mijnwerker)m. -s. Mijnheer, m. Mijne Heeren en Mijnheeren. Metgezel, m. -len; -lin, v. -nen. Methode (leerwijs, orde in het voordragen van leer en regelen) v. -n en -s. Methodist (lid eener dwepende sekte onder de Christenen in Engeland) m. -en. Metier (handwerk, hanteering, bedrijf, beroep) o. -s. Metriek (wat tot den meter of de el behoort) bn. (kennis van den versbouw) v. Metrisch (in verzen, in gebonden stijl) bn. en bijw. Metropolitaan (aartsbisschop) ra. -tanen. Metropolitaansch (aartsbisschoppelijk) bn. (tropolen. Metropool (moederstad) v. me- Metrum (de maat) o. Metselaar, in. -laren en -laars. Metselaarsbaas, ra. -bazen; -knecht, ra. -s; -werk, o. Metselen, bw. zw. ik metselde, heb gemetseld; raetselarij, v. Metselhamer, ra. -s; -kalk, v.; -steen, ra. -en; - werk, o. Metten (morgenzangen) v.mv. Metterdaad, bijw. Mettertijd, bijw. Metterwoon, bijw. Metworst, v. -en. Meubel, o. -en of -s; -tje, o. -s. Meubelen, bw. zw. ik meubelde, heb gequot;' eubeld. MtJllbileeren (inrichten,toerus-ten, van huisraad voorzien) bw. meubileering, v. Meug, v. tegen heug en - (met tegcn'in); ieder zijn - (ieder zijn zin). Meuk ;te weeken)v.in de - staan. Meuken (week raaken; raurw worden) bw.ow. ik meukte, heb Meulen. Zie Molen, (gemeukt. Meuzelen (lekkere beetjes proeven) ow. zw.ik meuzelde,heb ge-meuzeld; meuzelaar, m. meuze-laa.ster, v. Meuzelen (vuil maken) bw. zw. ik raeuzelde, heb gemeuzeld. Mevrouw, v. -en; -tje, o. -s; -schap, o. Mezzo forte piano (muz.) iets sterks en zachts. Mezzo soprano (muz.)hoogealt of diepe discant. Miasma (smetstof, in de lucht verspreide ziektestof) v. miasma's. Miauw en miaauw(geluid eener kat) twft Miauwen en miaauwen, ow. zw.ik miauwde, heb gemiauwd. Microcosme (de kleine wereld, de mensch) m. (-copen. Microscoop (vergro tglas) m. Microscopisch (alleen door den microscoop waar te nemen) bn. Midasooren, ezelsooreu. Middag, m. -en; -je, o. -s. Middagmaal,o.-malen;-tje,o.-s. Middagmalen, ow. zw. ik mid-dagmaalde,heb gemiddagmaald. Middel (middellijf) v. en o. -s; -tje, o. -s. (o. -en; -tje, o.-s. Middel (om een doel te bereiken) Middelaar, m. -s of middelaren. Middelaarschap, o. Middelaarster, v. -s. Middelares, v. -sen. |
MIJ
142
IMLyt (munt) v. -en; -je, o. -8. Mijt (worm) v. -en; -je, o. -a. Myt (houtstapel) v. -en; -je, o.-s. Mijten (opstapelen) bw. zw. ik mytte, heb gemijt. My ter (bisschopsmuts) m. -s. My teren (tat bisschop verheffen) bw. zw. ik mijterde, heb gemijterd. Myterig (vol wormen)bn.-er,-8t. Mik (helmikken) m. Mik (paal) v. -ken; -je, o. -s. Mik (brood) v. -ken; -je, o. -s. Mik (meel) v. Mikken, bw. ow. zw. ik mikte, heb gemikt; mikker,m.mikking, v. mikpunt, o. Mikmak, m. -ken. Mild, bn. en bijw. -er, -stj -elijk, bijw. -beid, v. Milddadig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Militair (krijgsman, soldaat) m. -en; (al wat op den krijgsstand betrekking heeft) bn. Militairement (op soldatenmanier; stipt, ordelijk, streng) bijw. Mi]itie(krijgswezen;in Engeland: schutterij, landweer) v. Milliardiduizend millioen )o.-en. Milligram (duizendste deel van een wichtje) o. -men. Millimeter (duizendste deel van een el = streep) m. -s. Millioen, o. -en; -tje, o. -s. Millionair (rijk persoon, die een millioen of meer bezit) m. -s. Milt, v. -en. Milter, m. -s. Miltziek, bn. -er, -st. Miltzucht, v. Miltzuchtig, bn. -er, -st. Mimiek (de gebarenleer; het gebarenspel) v. Mimisch (van, betreffende ofbe-hooren(letothetgebarenspel)bn. Min (liefde) v. [en bijw. Min en minne (zoogster)v. min- Mln,biiw. [nen. Minachten, bw. zw.ik minacht-te,heb gcminacht;minachting,v. Minaret I toren eener moskee) v. Minbekend, bn. [-ten. Minder, bijw. en onbep. telw. Minderbroeder, m. -s. Minderdeel, o. Mindere, m. en v. -n. Minderen, bw. ow. zw. ik minderde, heb en ben geminderd; mindering, v. Minderheid, v. -heden. Minderjarig, bn.; -heid, v. Minderjarige, m. en v. -n. Mine (gelaatstrek, houaing;mijn, onderaardsche gang) v. -s. Mineraal (delfstoffelijk) bn. Mineraal (bergstof, ert8)o.mine-ralen. Mineralogie (bergstofkunde) V. Mineraloog (delfstofkundige) m. mineralogen. Minerval (leergeld, schoolgeld) o. minervalia. Mineur (mijnwerker) m. -s. Mingenoot, m. - en. Mingenoote, v. -n. Miniatuur (schilderij in het klein) v. -turen. Minimum (het kleinste,het min-«te;de laagste prijs eener zaakjo. |
Minister, m. -s. Ministerie,o.ministeriën en ministeries. Ministerieel, bn. ministerieele. Minister-resident, m. ministers-re8idlt;'nten. Miniyk en minneiyk, bn. en bijw. -er, -st. Mihiykheid en minneiyk-heid, v. Minnaar, m.-sen minnaren. Minnares, v. -sen. Minnarü, v. -en. Minne. Zie Min. Minnebrand,m.; -brief,m. -brieven; -briefje, o. -s; -dicht,o.-en; -dichtje, o, -s; -dichter, m. -s; -drauk, m.-en; -gloed,m.;-god, m.; -godje, o. -goedjes; -handel, m.; -kind. o. -eren; -klacht, v. -en; -koorts, v. -en. Minnekoozen, ow. zw. ik minnekoosde, heb geminnekoosd; minnekoozerij, v.minnekoozing,v. Minnelied, o. -eren; -je, o. -s. Minnelijk. Zie Minlijk. Minnelijkheid. Zie Minlükheid. Minnelist, v. -en; -lonk, m. -en; -lonkje, o.-s;-luim,v.-en;-lust,m. Minnemallen, ow.zw.ik minne-malde, heb geminnemald. Minnemoer, v. -s. (gemind. Minnen, bw. zw. ik minde, heb Minnenüd. m. Minnenswaardig, bn. -er,-st of meer en meest -. Minnepijn, v. -en;-plicht,m.-en; - praat,m. ;-praatje,o.-8;-schicht, m. -en; -spel, o.; -strijd, ra.; -stuip. v. -en; -taal, v.; -vlaag, v. -vlasfen; -vlam,v.-men;-vuur, o.;-zang, m. -en; -zucht,m. -en; -zuchtje, o. -s. Minoride tweede stelling of prre-mis in eene sluitrede;ook de jongere persoon van denzelfden naam) ra. Minoraat, (erfopvolgingsrecht der jongeren) o. Minorenniteit (minderjarigheid, onmondigheid) v. Minorieten (minderbroeders of Franciscanen) m.rav.. Minotaurus ifabelraonster, half mensch, half stier) m. Minst. bn. en bijw. Minste, ra. en v. -n. Minstens, bijw. Minus (minder,het tegendeel van plus = meer). Minutieus (kleingeestig, haarfijn) bn. en bijw. minutieuzer, minutieust. Minuut en minute (opstel) v. minuten; minuutje, o. -s. Minuut (tijdmaat)v.minuten;-je. Minvermogend, bn. (o. -s Minzaam, bn. en bijw. -zamer, -st; -heid, v. Mlnziek,bn.enbijw.-er,-st;-te,v. Miraculeus (wonderdadig)bn.en bijw. miraculeuzer.miraculeust. Mirakel (wonderwerk) o. -en of -s; -tje, o. -s. Mirre en myrrhe, v. Mirt. ra. -en. Mlrtehlad, o. -en en -eren; -boom, m. -en; -krans, m. -en; -loof, o.; -struik, m.-en;-tak,m. -ken. (-wijn, m. Mlrtenhosch, o. -bosscben; |
Mis en misse, v. -missen; misje. Mis, bijw. [o. -s. Misachten, bw.zw.ik misachtte, heb gemisacht; misachting, v. Mlsanthroop (menschenhater; wonderlijk, verdrietig mensch) m. misanthropen. Misanthropic (haat aan het mensch dom, menschenschuw-heid) v. Mlsanthroplsch (menschen-schuw, het menschdom hatend) Misbaar, o. [bn. en bijw. Misbaar, bn. Misbak, O. -ken; -je, o. -s. Misbakken, bn. Misbaksel, o. -s. Misbaren, ow. zw. ik misbaarde, heb raisbaard. Misbruik, o. -en; -je, o. -s. Misbruiken, bw.zw.ik -bruikte, heb -bruikl; -bruiker, m. -brui-king, v. -bruikster, v. Mlscellanlën (gemengde letterkundige opstellen) v.mv. Misdaad, v. -daden. Misdadig, bn. -er,-st;-heid,v. Misdadiger, m. -s. [-lijk, bijw. Misdadigster, v.-s. (-deeld. Misdeelen, bw. zw.ik deelde,heb Misdoen (niet raken) bw. st. ik deed -, heb -gedaan. Misdoen (kwaaddoen) ow. st. ik -deed, heb -daan. Misdoopen, bw. ïw. ik -doopte, heb -doopt; -dooping, v. Mlsdraalen,bw.zw.ik draaide -, lu b -gedraaid. Misdracht, v. -en. Misdragen, (zich) ww. st. ik -droeg mij, heb mij -dragen. Misdrijf, o. -drijven. Misdrijven, bw. ow. st.ik -dreef. Misdruk, o. [heb -dreven. Misdrukken,bw.zw.ik drukte -, heb -gedrukt. Misduiden, bw. zw. ik -duidde, heb -duid; -duiding, v. Mlse (uitgaaf bij het rekenen; inzet in eene loterij,of bij een spel; inlegkapitaal) v. Miserabel (ellendig, jammerlijk, beklaaenswaardig) bn. -er, - st. Misère (ellende; nietig bagatel) v. -s. Mlserie(al wnt jammerlijk.ellen-dig, ongelukkig is) v.-s en mise- Misgaan (verkeerd gaan)ow.onr. st. ik ging -, ben -gegaan. Misgaan (ontgaan) ow. onr.st.ik -ging, ben -gaan. Misgaan, (zich) ww.ik -ging mij, heb mij -gaan. Misgeboorte, v. -n. Misgelden, bw. st. ik -gold, heb -golden; misgelder, m. misgel-ding, v. misgeldster, v. Misgewas, o. -sen; -je, o. -8. Misgissen (verkeerd gissen) bw. zw. ik giste -, heb -gegist. Misgissen, (zich) ww. zw. ik -giste mij, heb mij -gist; -gissing, v. (heb -gegooid. Mlsgooien, bw. zw. ik gooide -, Misgreep, m. misgrepen. MiSgrÖpen( verkeerd grijpen)ow. st. ik areep -, heb -gegrepen. Mlsgröpen(zich)ww.st.ik -greep mij. heb mij -grepen; -grijping,v |
MIS
143
Misgunnen, bw. zw. ik - gunde, heb -suiiil;-';unner,m.-gunnin?, v. -gunst, v. Misgunstig,bn. -er, -st:-heid,v. Mlshaaglök, bn. MiSüagen, OW. zw. ik -haagde, heb -haagd; -haging, v. Mishagen, o. Mishaken, bw. zw. ik haakte -. heb -gehaakt. Mishakken, ow. zw. ik hakte -, heb -gehakt. Mishandelen, bw. zw. ik -handelde, beb -bandeld;-handeling,v. Mishanden(te onpas komenjow. zw. hot-handde, heeft -hand. Mishappen, ogt;v. zw. ik hapte-, heb -gehapt. Mishebben, ow.onr.zw.ikhad -, lieb -gehad. Mishooren, OW. zw.ik hoorde -, heb -gehoord. Mishouwen, ow. st. ik hieuw heb -gehouwen. Mishuwen (huwelijken) ow. zw ik -huwde, ben -huwd (ookww. ik -huwde mij, heb mij -huwd); mishuwelijking, v. Misie(miskraampje) o. -s. Miskans. v. -en. Miskennen, bw. zw. ik -kende, heb -kend; -kenning, v. Miskijken (verkeerd kijken) ow. st. ik keek -, heb -gekeken. Miskijken, (zich) ww. st. ik -keek mii, neb mij -keken. Misklank,m. -en. Miskleurd, bn. Miskleurig, bn. -er, -st. MiSkoopen, (zich) ww.onr.zw.ik -kocht, mij, heb mij -kocht. Miskraain,v.-kramen; -pje,o.-s. Mislegsen,bw.zw.ik legde(leide) -, heb -grelegd (geleid). Misleiden, bw.zw.ik -leidde,beb -leid; -leider,m.-leiding,v.-leidster, v. Mislezen, bw. St. ik las -,beb -gelezen; ook ww. ik -las mij, heb mij -lezen. Misloonen, bw. zw. ik -loonde, heb -loond; -looning, v. Misloopen, ow. bw. st. ik liep -, bi-n -jreloopen. Misluidend, bn. -er,-8t;-heid,v. Misluk, o. -ken; -je, o. -s. Mislukken.ow.zw.het -lukte, is -lukt; -lukking, v. Mismaakt, bn. -er, -st; -beid, v. Misxnaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt; -making, v. Mismas (mengelmoes) m. -sen; -je, o. -s. (-gemeten. Mismeten, bw. st. ik mat -, heb Mismikken, bw. zw. ik mikte -, heb -gemikt. Mismoedig, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v. -lijk, bijw. Misnoegd, bn. -er, -at; -heid, v. Misnoegen, ow.zw. ik -noegde, heb -noegd. Misnoegen, o. MiSOOrdeelen, ow. zw. ik oordeelde -, heb -geoordeeld. Mispas, ra. -sen; -je, o. -s. Mispel, v. -s of -en; -tje, o. -s. Mispikken, ow. zw. ik pikte -, heb -gepikt. Misplaatsen, bw.zw.ik - plaatste, heb -plaatst. Misplaatsheid, v. |
MLsprjjselük, bn. -er, -st. Mispriester, m, -s. Misprijzen, bw. at.ik -prees,heb -prezen; -prijzer, ra. -prijzing,v. Misprikken, ow. zw.ik prikte -, heb -geprikt. Mispunt, o. -en; -je, o. -s. Misraad, ra. Misraden (verkeerd raden) bw. ow. st. ik ried -, heb -geraden. Misraden (een slechten raad geven) bw. ow. zw. en st.ik -ried en -raadde, heb -raden. Misramen, ow. zw. ik raamde -, heb -geraamd;ook ww.ik - raamde mij, heb mij -raamd. Misrekenen, ow. zw. ik rekende -. heb -gerekend;ook ww.ik -rekende mij, heb mij -rekend;-re-koning, v. Misrollen, ow. zw. ik rolde -, ben -gerold. Misrooien, ow. zw. ik rooide -, heb -gerooid; -rooiing, v. MiSS (in Engeland: jonge [d.i.on-iretrouwde] juffrouw) v. Missaal (misboeki o. missalen. Misschapen, bn.; -heid, V. Misschatten, bw. zw.ik schatte -, heb -areschat. Misscheppen !misvormen) bw. st. ik -schiep, heb -schapen. Misscheppen (verkeerd schep-pen) ow. zw. ik schepte -, heb -geschept. Misschien, bijw. Misschieten, bw ow. at. ik schoot -, heb -geschoten. Misschikken, bw. zw.ik -schik-te, heb -schikt. Misscheppen, bw. ow. zw. ik schopte -, beb -geschopt. Misselijk, bn. en byw. -er, -st; -heid, v. (gemist. Missen, bw. ow. zw.ik raiste.heb Missie (zendinsr, wettige last; schikking) v. missiën. MiSSieren, bw.zw.ik -sierde,heb -aierd; -siering, v. MiS5=ionnair (zendeling) ra. -8. Missionaris (zendeling) m.-aen. Missive (brief) v. -s en -n. Misslaan, bw. ow. st. ik sloeg -, hi b -i;eslas:en. Misslag, ra. -en; -je, o. -a. Miss mijten, bw ow. st.ik smeet -, bob -sfesraeten. Misspreken (verkeerd spreken) ow. st. ik sprak -, heb -gesproken. Misspreken, (zich)ww.ik -sprak mij, heb mij -sproken. MlSSpringén,ow. st.ik sprong -, heb en ben -gesprongen. Misstaan, ow.onr.st.het -stond. Misstal, ra. [heeft -staan. Misstand, ra. -en. Misstap, ra. -pen; -je, o. -s. Misstappen, ow. zw.ik stapte -, heb en ben -gestapt. Missteken, ow. st. ik stak -, heb -gestoken. MiSStellen (verkeerd plaatsen) bw. zw. ik -stelde, hquot;b -steld. MiSStellen (slecht op8tellen)bw. . zw. ik stelde -, heb -gesteld. Misstelling, v. -en. Misstooten,bw.st.ik 8tiet(atoot-te) -, heb -gestooten. Missturen, ow. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd; -sturing, v. |
Mist (nevel) m. -en. Mist (meststof) Zie Meat. Mistachtig, bn. Mistasten, ow. zw. ik tastte -, heb -getast; -tasting, v. Mistasten, (zich) ww. ik -tastte mij, heb mij -tast. Mistelboom, ra. -en. Mistellen, ow.zw. ik telde -,heb -geteld; -telling, v. Mistellen, (zich) ww. ik -telde mij, heb mij -teld. Misteltak, ra. -ken. Misten (met stank nevelen) onp. ww. zw. het miste, heeft gemist. Mistig, bn. -er, -st; -heid, v. Mistrappen, ow. zw.ik trapte -, heb -sotrapt. Mistred, m. -en. Mistreden, ow. st. ik trad -, heb en ben -getreden. Mistroostelijk, bn. Mistress (in Engeland:mevrouw of [getrouwde of getrouwd geweest zijnde] juffrouw) v. Mistroostig, bn.-er,-st;-heid,T. Mistrouwen, o. Mistrouwen (wantrouwen) bw. zw. ik -trouwde, heb -trouwd; -trouwend, bn. (-er, -st); -trou-wendheid, v. -trouwig, bn. Mistrouwen (een slecht huwelijk doen, een huwelijk aangaan beneden zijn stand) ow. ww.zw. ik -trouwde (mij), heb Imij) ea ben -trouwd. Mistrouwig, bn.en bijw.-er,-8t; -heid, v. (o.-s. Misval (miskraam) m.-len;-letje. Misval (ongeval) o. -len; -letje, Misvallen (verkeerd vallen) ow. st. ik viel -. ben -gevallen. Misvallen (niet behagen) ow. st. het -viel, heeft -vallen. Misvallen (misnoegen) o. Misvaren, ow. st. ik voer -, heb • n ben -gevaren. Misvatten, bw. zw. ik vatte -, heb -gevat; -vatting, v. Misverstaan, bw. onr. st. ik verstond -, heb - verstaan. Misverstand, o. Misverven, bw. zw. ik -verfde, Misvervig, bn [heb -verfd. Misvoegen, ow. zw. het -voeg-de, heeft -voegd. Misvormen, bw.zw. ik -vormde, heb -vorrad; -vorraig, bn. (-er, -st) -vorraigheid, v. -vorming,v. Miswas (slecht uitgevallen gewas,wanstaltigheid van mensch, dif-r of plant) o. -sen; -je, o. -s. Miswassen, (niet goed groeien; ow. st. het -wies, is -wassen. Miswegen, bw. st. ik woog -, heb -gewogen. Miswenden, bw. ow. rw. ik wendde -, heb -gewend. Miswerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen. Miswtjzen, bw. st. ik wee» -, heb -gewezen; -wijzer, m. -wijzing, v. Miszeggen, ow. zw. ik -reide, heb -zegden -zeid; -zegging, t. Miszeilen, ow. zw. ik zeilde -, heb en ben -gezeild. Miszien, ow.bw. st. ik zag -, heb -g'-zien. (mij, heb mij -zien. Miszien izich), ww. it. ik -zag |
MIT
144
Mltlgeeren (verzachten) bw. Mitraille(schroot, allerlei kleine stukken ijzer, spijkers, enz. waarmede men aonitüds kauou-nen laadt) o. (ver) v. -s. Mitrailleuse (kanonnenrevol-MitS (als zn. o.) -dien, bijw. en vw. -gaders, bijw. Mixtuur (mengsel; poespas; drankje van goneesmidcleien; (muz.) orgelregister) v. mixturen. _ (geheugenisleer) v. | Mnemoniekl herin iieiiugskunst, Mnemotechnie (herinnerings- of geheugenkunst) v. Mnemotecliniscll (op de ge heugenisleer betrekking hebbendei bn. Mobiel (beweegbaar, verplaatsbaar, gereed om te velde te trekken) bn. -er, -st. (raad) o. Mobilair (roerend goed, huis-Mobiliseeren(mobiel verklaren, op voet van ooplog brengen) bw. Mobiliteit (beweeglijkheid, vlugheid) v. Modde (morsebel) v. -n. Modden (de modder omwroeten) bw. zw. ik modde, heb -ge-Modder, v. [mod. Modderachtig, bn. -er. Modderen (modder uithalen; ook: knoeien,bw.zw.ik modderde, heb gemodderd; modderaar, m. Modderigquot;, bn. -er, -st; -beid, v. Mode, V. -s; -tje, o. -s. Model, o. -len; -letje, o. -s. Modelleeren (quot;Ormen, in het klein voorstellen) bw. Moderateurlamp, v. -en. Moderatie (gematigdheid) v. Moderato (muz.) matig. Modereerenlmatigen,beperken, verzachten) bw. Modern (hedendaagsch,nieuwer- wetsi h) bn. -er, -st. Moderniseeren (hedendaagsch of nieuwerwetsch maken) bw. Modest (zedig, bescheiden) bn. Modestie (zedigheid) v. Modieus (naar den laatsten smaak) bn. modieuzer, modieust. Modificatie (verandering, wijzi-gin?.beperking)v. -tiën en -ties. Modificeeren (verzachten, beperken; wijzigen) bw. Modiste (modemaakster) v. -s. Modulatie (stem- of toonbui- gina:l v. modulatiën. Moduleeren (muz) op de maat zingen, de stem laten klimmen Moe. Zie Moede. [of dalen. Moed, m. Moede en moe, bn. en bijw. moeder, meest moede. Moedeloos, bn. en bijw. moede- loozer, moedeloost; -beid, v. Moeder, v. -s; -tje, o. -s. Moederlijk, bn. en bijw. -er, -st. Moederloos, bn. -looze. Moedermoord, m. -en; -er, m. Moederschap, o. [-ster, v. Moederskind, o. -eren; -je, o. -kindjes en -kindertjes. Moedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk,bijw. Moedigen, bw. ik moedigde, heb bemoedigd. Moedwil, m. Moedwillig, bn. - er, -st;-heid,v. Moeheid, v. |
Moei, v. -en. Moeial, m. en v. -len. Moeien, bw. zw. ik moeide, heb gemoeid. Moeilijk en moeielijk, bn. en bijw. -er, -st. Moeilijkheid eu moeielük-heid, v. -heden. Moeite, v. -n. Moei je (steenen hoofd aan den ingang van zeehavens) v. -s. Moer (droesem) v. (-tje, o. -s. Moer (van eene schroef) v. -en; Moer moerassig land) o. -en. Moeras, o. -sen; -je, o. -s. Moerassig, bn. -er, -st; -heid,v. Moerbei. Zie Moerbezie. Moerbeieiagelei, v.; -sap, o. Moerbezie en moerbei, v. -bezien en -beien. Moerbezieboom en moerbeiboom, m. -en; -pje, o. -s. Moeren, (troebel maken) ow.zw. ik moerde, heb gemoerd. Moerig, bn. -er, -st. Moertouwen, u. dut. Schcepsw. Moerzee (onstuimige zee) v. -Én. Moes, o. Moesjanken, OW. zw. ik moes-jankte, heb gemoesjankt; moes-janker, m. moesjankerij, v. Moesje (moedertje) o. -s. Moesje (pleistertje) o. -s. Moesjesdoos, v. -doozen. Moeskoppen (stroopen) ow. zw. ik moeskopte, heb gemoeskopt; moeskopper, m. moeskopperij,v. Moesson (passaatwind; bestendige wind; het jaargetijde waarin deze wind waait) m. -s. Moet (vlek) v.--en; -je, o. -s. Moet (nooddwang) m. Moeten (zachtjes voortduwen) bw. zw. ik moette, heb gemoet. Scheepsw. Moeten (verplicht zijn) ow. st. ik moest, heb gemoeten. Moezel (doedelzak) m. -s. Moezel (rivier) v. Moezerü, v. -en. Mof (AVestfaling)m. -fen; -je,o.-s. Mof (bontwerk) v. -fen; -je, o. -s. Moffel oven) m. -s. (o. -s. Moifel (mof, mouw) v. -s; -tje. Moffelen.bw.ow.zw. ik moffelde, heb gemoffeld; moffelaar, m. moffelaarster, v. moffelarij, v. moffeling, v. Moffenland, o.; -pijp, v. -en; -pijpje, o. -s; -taal, v.; -toer, m. -en. Moffin, v. -nen; -netje, o. -s. Mogelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid. v. Mogen, ow. onr. zw. ik mocht. Mogendheid, v. -heden. Mogol (Mongoolsch vorstin Hin-dostan) m. Moiré (gewaterd, gemoord) bn. Mok (soort van duif', v. -ken; -je, o. -s. Moker, m. -s. (heb gemokerd. Mokeren, ow. zw. ik mokerde, Mokkel (bijzonder dik kind, buitengewoon dikke vrouw) m. en v. -s; -tje, o. -s. Mokkelen, (liefkoozend aanvatten) bw. zw. ik mokkelde, heb gemokkeld; mokkelaar, m.mok-keling, t. (gemokt. Mokken, ow. zw. ik mokte, heb |
Mol (bier; in de muz. zachte toon)v. Mol (dier) m. -len; -letje, o. -s. Molen (ook meulen) m. -s; - tje, o. -s. Molenaar,m. -sen -naren. Molenaarsknecht, m. -s. Melenaarspak, o. Molenaarster, v. -s. Molenrad, o. -en of -eren. Molest (hinder, overlast; beschadiging) v. Molestatie (kwelling) v. Molesteeren (bezwaren, overlast of kwelling aandoen) bw. Molferd, m. -s; -je; o. -s. Molik, m. -en. (gemold. Mollen, bw. zw. ik molde, heb Mollenkruid, o.; -val, v. -len. Mollepoot, m. -en; -vel, o. -len. Mollevellig, bn. Mollig, bn. -er, -st; -beid, v. Mollusken (weekdieren) v. mv. Molm, m. eu o. (gemolmd.* Molmen, ow. zw. ik molmde,ben Moloch (een afgod) m. Molos (jachthond) m. -sen. Molsem, m. Molsemen,ow zw. ik molsemde, ben Kemolsemd. Molsgat, o. -en; -hoop, m. -en. Molton (eene zachte wollen slof) Moltonnen, bn. [o. Mom (zeker bier) v. Mom (masker) v. -men. Mombakkes, o. -en; -je, o. -s. Momber. Zie Momboor. Momboor en momber (voogd) m. momboren en mombers. Momboorschap. o. Moment (oogenblik; de waarde,, het gewicht eener zaak)o. -en; -je, o. -s. (bu. Mómentaneel (oogenblikkelijk) Momgewaad, o. -gewaden. MomiSCh(spottend,hekelendibii^ Mommedans (gemaskerd bal) m. -en. Mommekleeren (maskerade- kleederen) o. mv. Mommelen, ow. zw. ik mommelde, heb gemommeld; mom-melaar, m. mommelaarster, v. mommeling, v. Mommen, uw. bw. zw. ik mom-de, heb gemomd; ook als ww. ik momde mij, heb mij gemomd;. momroer, m. mommery, v. Mommespel, o. Mompelen, bw.ow.zw. ik mompelde, heb gemompeld; mompelaar, m. mompelaarster, v. mompeling v. Mompen (bedriegen) bw. zw. ik mompte, heb gemompt; mom-Monarch, m. -en. [ping, v. Monarchaal, bn. en bijw. Monarchie v. monarchieën. Monarchist, m. -en; -isch, bn. en bijw. Mond, m. -en; -je, o.-8;-e]ijk,bn. en bijw. -eling, bn. en bijw. Mondaniteit (wereldsgezindheid) v. (mondde, heb gemond. Monden (smaken) ow. zw. ik Mondgesprek, o. -ken. Mondig (smakelijk; ook stout in den mond) bn. en bijw. -er, -st. Mondig (meerderjarig) bn. en bijw.; -beid, v. Mondjesmaat, v. |
Mongolen (zekere volksstam i m Mongoolscii,bn. [mv. Monitearlraadgeverjeen nicuws-bladl m. (o. -s. Monnik en munnik, in. -en;-je Monnikachtig-, bti. Monnikkengeleerdheid, v.; -klooster, o. -s; -latiji», o.; -orde, v.-n; -schrift, o.;-werk! o.; - wezen, o. Monnikschap, o. Monnikskap,v. -pen; -kleed,o -PÜ,v. -en. Monographie (verhandeling overéén onderwerp) v. -en. Monoloog (alleenspraak) m. mo nolo^en. Monomachie (tweegevecht; tweestriid; v. (-Hen en -lus. Monopolie (alleenhandel) o. Monotonie (eentonigheid) v. Monotoon'.eeiitonljjibn. en by w-Monster (staaltje) o. -s; -tje, 0- -s» (o. -s. Monster (gedrocht) o. -s; -tje. Monsterachtig, bn. -er, -st; -heid, v. Monsteren, bw. zw. ik monsterde, heb gemonsterd; mon-steriinr v. Monsterheer, ra. -en. Monsterlijk bn.-er.-st; -heid,v. Monsterplaats, v. -en; -rol, v. -len. Monstrueus bn. en bljw. mon- slrueiuer, monstrueust. Monstruositeit (monsterach- tigheidi v, Montagnard'bergman) m. -s. Montant (bedrag, beloop, waarde van iets) o. Monteeren (stijgen; Opwekken; kleedcn; bemannen; ineenzetten) bw. ikleeding) v. -en. Monteering .'militaire diénst-Monter Ivroolijk, opgewekt) bn. -der,-st; -held, v. (monturen. Montuur ünsjevatte steeneu) v. Monument (gedenkteeken ge-• denkstuki o. -en; -je, o. -s. Monumentaal (gedenkwaardig) bn. (v. -tjes. bijw. Mool,bn. rnbijw. -er,-st; -held. Mooiigheid, V. -heden. Moois, o. Mookhamer, m. -s. Moor (een zwarte) m.-en;-tje,o.-s. Moor (stof) o. moren. Moord, ra. -en. Moorddadig, bn.enbgw.-er,-st -hei'U v. -lijk, bijw. Moorden, bw. zw. ik moordde, heb geinoord; moordenaar, m moorden aarster,y. moordenares, v. moord er ij, v. Moorendans, v. -en; -land, o. Moorln. v. -nen; -netje, o. -s. Moorsch, bn. Moot. v. -en; -je, o. -s. Mop (hond) m. -pen; -je, o. -s. Mop(steen;ook een kotkjejv.-pen. Mopneus, m. en v. -neuzen. Moppen (pruilen)ow.zw.ik mop-te, heb geraopt; mopper,m.mop-ping, v. raopster, v. Mopperen (knorren,pruilen)ow. zw.ik mopperde,heb gemopperd. Mops, m. -en; -ie, o. -I. Moqueeren (bespotten, uitlachen) bw. (dü) v. Moquerie (bespotting, spotter- |
Moraal (zedenleer) v. Moraliseeren (levensplichten voordragen en inprenten) ow. Moralist i zeden meester) m. -en Moraliteit (zedelijkheid) v. Moravische broeders (llem- hutters) m. mv. -reele. Moreel (zedelijk) bn. en bijw. Morel. V. -len; -letje, o. -s. Morelleboom, m. -en; -pje,o. Morellen orandewün, n -wijn, m. Mores leeren, (iemand) iemand leeren hoe hij zich gedragen moet. huwelijk met dc linkerhand of echtverbintenis tusschen een vorst ofadellijk heer met iemand van latere geboorte, waarbij de eerste iets bepaalds tot morgengave (raorsanatica) uitzet. De kinderen uit zoodanig huwelijk hebben slechts aanspraak op den naam en het vermogen der moeder. Morgen (ochtend) m. -s;-tje,o.-8. M jrgen (landmaat) O. -s. Morgen, bijw. 'tend, bijw. Morgenavond, -middag, -och-Morsrenlied, o. -eren. Morgenster (dagster) v. Moriaan, m. Moriai en;-tje,o.-gt;. Morille (naddestoel) v. -s. Mormeldier, o. -en; -tje, o. -s. Morositeit (knorrigheid, grom- raUheid, verdrietelijkheid) v. Morpheus (sod van den slaap;de slaap zelf) m. Morphine (apiunuunr) v. Morrelen, ow. zw. ik morrelde, heb gemorreld; morrelaar, ra. morrelaarster, v. morreling, v. Morren, ow. zw, ik morde, heb iremord; morring, v. (-beid, v. Morrig, bn. en bijw, -er, -st; Mors (vuile vrouw) v. -en. Morsdood, bijw. Morsebel, v. -len; -letje, o. -s. Morsen, ow. bw. zw. ik morste, heb semorst; morserij, v. Morsig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. ' Morsiurk. v. -en; -je, o. -s. Morskeuken, v. -s. Morsmouw, v. -en. Morspak, o. -ken. Morspot, ra. en v. -ten; -jp, o.-s. Mortaliteit(sterfelijkheid;sterf- te) v. Mortel (ifruis van steen) v. Mortelen, ow. bw. zw.ik mortelde. ben en heb gemorteld. Mortier, m. -en; -tje, O. -s. Mortificeeren;dooden;opheflfen. vernietigen) ow. Morzel, ra. -en; -tje, o. -a. Morzelen, bw. zw.ik morzelde, heb gemorzeld; morzellng, v. MOS, o. -sen;-achtig, bn.mossig, Mosch. Zieilnsch. -[bn. Moskee, v. moskerün. Moskou (stad in Rusland) o. Moskovi o Moskoviet,m.Mo«- kovieter, m. Moskovisch, bn. Moslem (het ware geloo^recht- reloovisre, muzelman) m. Mossel, v. -8 of -en; tje, o. -a. Mosselschelp, v. -en; -je, o. -a. Most, m. |
Mott (Insect) v. -ten; -je, o. -s.. Mot (fijne regen) v. Mot (turfmolm) o. Motie (bweging; voorstel) t. mo- tiëu en moties. Motief (beweegreden, aandrift, beweegoorzaak) o. motieven. Motiveeren (met redenen om-Motregen.m.-s. (kleeden) bw. Motregenen.onp.w.zw.het mot- regende, heeft gemotregend. Mots (paard) ra. -en. Motse (schippersbroek) ▼. -n. Motsen, bw. zw.ik morste, heb^ yemotat. (heeft gemot. Motten, onp. w. zw. het motte. Motterig, bi. en bijw. -er, -st. Mottig, bn.en bijw.-er,-st;-heid. Motto (zinspreuk; vers, enz. tot opschrift eener verhandeling, enz.) o. motto's. Mouchard (poHtie-spion) m. -3. MoucUe (blanketpleistertje, ook: haarbosje aan de onderlipjo. -s. Moude (lijne aarde) v. Mousseline (neteldoek)t. Mousselinen, bn. Mousseeren (schuimen) ow. Mousseux (schuimend) bn. Mout, o. Mouten, bw. zw. ik moutte, heb gemout; mouter, ci. mouterij, t. Mouvement (beweging) o. MOUW. v. -en; -tje, o. -s. Mozaïek 'Inicel' gd werk) o. Mozaïsch (van de leer van Modest bn. (den) o. mv. Moyens (middelen; bekwaamhe-Mud. v. en o. -den; -je, o. -a. Murtde, v. -n. Mudszak, m. -ken. Muf, bn. « nbijw. -fer,-st;-heid,v. Mufachtig, bn. -er, -st. (muft. Maffen, ow. zw.ik ranfte,hebge- Muffig, bn. -er, -st; -held, T. Mufti (Turksch rechter) m. -*t. Mug, v. -aren; -je, o. -s. Muggebeet ra. -beten. Mugrgeng-egons, o. Muggenziften, ow. zw.ik mng-genziftte,b. (remujcïenzift; muggenzifter, m. muggenzifter^, t. Mnergesteek, m. -steken. Muil (dier) m. -en. Muil (bek) m. -en. Muil 'schoeisel) v. -en; -tje, o.-s. Muilband, m. -en. Muilbanden, bw. zw. ikmuil- hnndde, heb sremuilband. Muildier, o. -en. Muilezel, m. -s. Muilpeer, v. -peren. Muis, v. muizen; - je,0. -a. Muiserrauw. bn. Muisje (suikergebak) 0. -a. Muiskat, v. -ten. Muisstil, biiw. (ten. Multon muite{vogelkooi)v.mul-Muitachtig, bn. -er,-at. Muiteling, m. env. -en;Toor het v. nok muitelinsre. Muiten, ow. zw. ik muitte, heb sremuit: muiter, ra. muiterij, v. Multziek.bn. -er, -at. Muitzucht, v. Muizen (peinzen)ow.zw.ik muig- de. hi-b gremuiad. Muizen (muizen vaneen) ow. zw. |
146
MUI
Muizenis (gepeins) v. -sen; van
hnoude n»uizen(peinzen). Mulzenkeutel, t. -a; - maaltijd, m. -en; -nest, o.-en;-oor,o.; -▼al, v. -len; -vanger, m. -s. Mnlzevel, o. -len.
Mul (mulni)T.
Mal (los, onsainrnhan^end] bn.
_en byw. -Ier, -st; -beid, t. Malat (kind vac ren Europeaan
en rene Negerin) m. -ten. Mulattin, v. -nen.
Mulct, v. -ten.
Muller (eene vrouw) v. (gcmnld. Muilen, ow. zw. Ik mulde, ben Mulli?, bn. -er, -st, -hrid. v. Multlpllcatie (termenigvuldi-
einir, verineerdrring) v. Multlplicator {vermenigvnldi-Ker; in.
Multlpliceeren (vermenigvul-
üigen) ow. en bw.
Mummelen, ow.zw.ik mummelde. heb üemummeM.
Mummie (gebalsemd en gedroosd Jijk; ook: iemand die er
Seclacbtu, stroef, mager en roog uitziet) v. mummiën en mummies; -tjp, o. -s.eclacbtu, stroef, mager en roog uitziet) v. mummiën en mummies; -tjp, o. -s.
Mundus vult doclpi, de wereld wil bedrogen zijn. Muneeren (toerusten; voorzien, inzumieriuid van kruit en loodi bw.
Municipaal (de gemeente of «tailsreaeering betreffende; ste-deliiktbn.
Municlpalitelt (plaatselijk be-atuur; gemeentebestuur; raadhuis) v. iirrootheid) v. Munificence (milddadigheid Xlnnitle (krijgsvoorraad, ais
kruit e*« lood) v.
Mumik Zie Monnik.
Murt igeld, v. -en; -je, o. -s. Munt (kruid) v.
Munten (geldslaan) bw. zw. ik muntte, heb gemunt;munttr, m. munting, v.
Munten (doelen)ow.zw.ik muntte, heb ff' munt.
Muntstuk, o. -ken; -je,o. -s. MUTDpe {muurw»rk) v.-nen -s Muren. bw. zw. ik muurde, heb
ei muurd.
Murf 'mord) v. murven.
Muilk. v.
Murmelen, ow. bw. zw. ik murmelde, heb gemurmeld; muraie-lina-, v.
Xlurmureeren (morren, onte-vtedm, knorrig zijn)ow. mur-mureerder, m. murmureerster, v. murmuret ring. v, (-beid, v.
XTnrw. bn. en bijw. er, -st; JVTurwen. bw. zw.ik murwde,heb aremnrwd. (dejrek* ra. -a.
XÏUFC? öön ifat, shletjonker, mo-MUECh «n mosch, V. musscben i n mo«clien;muschje en moHch-MUECUS, v. [je. O.
Muï eum (plaat s. aan d r scboone kunst» n en wt tenschapprn ee-■wl)d; kunstkabinet; stult;ielt;rka-mer\ o. -s. mu«« a en raus» én. Musica (muzlik, toon-ofzang-
kri'»t « v.
Muf ireerenfmurif k mak» n) ow. MüElrus (toonkunstenaar) m. mnsici.
Muskaat (wijn) m.
Muskadel, ▼. -len.
Muskei. v. -s en -en. Muskeljaat, o.
Musket, o. -ten; -je, o. -a. Musketier, m. -s.
Muskiet (soort van mug, in In-dié) m. -eu.
MussclieBliagel, m.; -kan, V.
-nen; -».e8t, o. -en; -pot,m.-ten. Musscheveer, v. -eu.
Mutatieiverauderingjv.mutatiën
en mutaties.
Mutileeren (verminken) bw. Mutineeren (muiten, oproerig worden/ ow. -len.
Muts, v. -en; -je, o, -s; -ebol,m. Mutsaard eu mutserd, m. -s.
Mutsentoand,o.;-liiit,o.;-maak-«ter, v.-a;-8tyf8ter,v.-s;-wasch-ster, v, -s.
Mutsje -maat) o. -s. (bijw. Mutueel (wederzijdsch) bn. en Muur, m. muren; -tje, o. -a. Muur (murik, kruid) v. Muurpeper (gewas) v.
Muze izanggodin; zangster) v. -n. Muzelman, m. -nen.
Muzen (de zanguodinnen. negen in getal; de schoone kunsten en wetenschappen) v.mv.
Muzentempel, m. -s. Muzenzoon, m. -zonet. Muziek, v. (Ier, -st.
Muzikaal, bn. en bijw. muzika-Muzikant. m. -en; -je, o. -s. Mylady of milady (aanspraaks-titel der vrouwen uit den aanzienlijken stand in Engtland) mevrouw) v. myladit s.
My lord en milord .aanspraaks-
titel van een Lord) m. -s. Myopie (kortzichtigheid) v. Myops ikortzichtiiej m. Myriade (tienduizendtal; eene
ontelbare menigte) v. -n. Myriapram (10,010 wichtje» of
10 K» d. ponden) o. -men. Myriameter (10,000 ellen of 10
Ned. mijl» n) ra.-s. Myrmidonen(oude volksstam in
The^alie) m. mv.
Myrrhe. Zie Mirre.
Mysterie preheim.verborgenheid in den godsdienst) o. mysteriën en mysteries.
Mysterieus (geluimzinnig) bn. en bijw. mysterieuzer, mystcii-eust.
Mysticisme (het «floof aan Vut jteht irazinnige, bovennatuurly-ke; d weepgeloof) o.
Mystiek {gehlt; imleer) v. (-st. Mystiek ■'g-ehi imzinnis) bn. -er. Mystificatie (verschalking) v.
-liën en -ties.
Mystlficeeren (verschalkrn)bw. MystlECh (sehi imzinnijt) bn.
Mythe (verhaal.verdichtseDv. -r..
Mythisch (verd:cht,fabelachtig)
Mythologie (leer der oude verdichtselen, bijzondi r de heiden-sche godenleer; fabelkunde) v. -fin.
Mythologisch (fabelkundig; fa-
helsclitiif) bn. en bijw. Mytholoog (fabflVundise, na-vorscher van de fabelleer der ouden) m. mythologen.
K.
N., v. nV De veertiende letter van
het alphabet.
N. — Als getal giO^et eene streep
er boven 91,000.
N.B. (in geschrift) Nota sawa, let wel; (in aardrijkakuade) Noorderbreedte.
No. — Nitmero, nommer. N.C. — Nostro conto, op onze
r« keninsr.
N.L. — Non liqurt, de zaak ii nog niet duidelijk. (munt. N.M. — Nova moneta, nieuwe N.N.(op lijsten alsantleiszins Non NOM1NANDU8 of Nomen nbscio, etn nii t te noemen persuou of di n naam weet ik niet; (in for-muliiren of conceptenl, Nombm NOTKTtiR,men teekene den naam aan.
Noji of NOiE.— NoMtNR.in naam. Not. publ.— Notarius publicus,
openbaar notans.
N.S. (in iieschriften), naschrift; (in
den almanaki, nii uwe stijl. N.S. — Notbk srionbur. Onze
Heer'Jezus Christus). N.T. — Nieuw T. stament. Nto. — Netto. jui«t, zuiver. N.V. — Nieuw Verbond.
Na, vz.
Na., bijw. nader, naast. Naaapster, v. -s.
Naad, m. naden; -je, o. -s.
Naaf, v. naven.
NaafDand.m. -en; -boor,v. -boren; -«at, o. -en; -hout, o.;-tiu(, m.-en.
Naaibank, V, -en;-bout,m.-en;
-doos. v. -doozen.
Naaien, bw. uw. zw.ik naaide, heb jrenaaiJ; naaister, v. naai-8tlt; rswerk, o.
Naaigaren, o.; -kamer, v.-«^katoen, o.; -kisije, o. -s; -kussen,-o. -s; -kussentje, o.-s;-machlne, v. -s; -mand, v. -en; -mandje, o. -s; -m«isje, o. -s; -naald, v. -en; -school, v. -scholen; -schooltje, o. -s; -tafel, v. -s; -werk, o.; -winkel, m. -s; -zak, n». -ken; -zijde, o. (-beid, ».
Naakt, bn. en bijw. -er, -st; Naald, V. -en; -je,ü. -8. Naaldenfabriek, v. -en; -geld, o.; -koker, m. s; -koop, m. -en; -maker. m. -8;-oog,o.;-werk. o.; -winki 1, ra. -8. Naaldswüze en -wös, bijw. Naam. Ui. namen; -pji , o. -s. Nlt;'vamdag. UI. -en; - feest, o. -en. Naamdicht, o. -en. Naamdichter, m. -a.
Naam gek. bn.
Naamgenoct. m. -en. Kaamgeroote. v.-n. Naamhafbig, bn.-er,-sf;-bfld,v. Naamloos (/ondir naam) bn. Naamloosheid, v.
Naamval, ni. -len.
Nran-ziek. bn.
Nafeper, bw. zw. ik aapte -,heb -giaant; -ftapster. v. .-iptr, m--amp;ptrij, v. -iping,
NA A
147
Naar (tot, volgens] vz. Kaar (akelin;; bn. en bijw. -der, -st; -heid, v. (-, heb -fjearbeid. Na4rbeiden,ow.zw. i j arbeidde Naardien, vw. (-st; -h id, v. Naargeestig:, bn. en byw. -er. Naarmate, vw. Naars. Zie Aars. Naarstig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk, bijw. Naast, vz. Naastbestaande, m. en v. -n. Naaste, m. en v. -n. Naasten (toeëi.neuen) bw. zw. ik naastte, heb jfnaast;naastin)?,v. NaDabbelen, bw.zw.ik ba belde -, heb -^i babbeld; -babbelaar, m.-babbelaarster, v. (-«ebaft. Nabaffen, bw. zw. ik bafte -,heb Nabakken, bw. st. ik bakte, heb -jjeba'tken. (heb -gebalkt. Nabalken, bw. zw. ik balkte-, Nabanket, o. -ten. Nabassen, bw. zw.ik baste -,heb baat. Nabauwen, bw.zw.ik bauwde -, iieb -j;fbaiiwd;-bauwer,m.-bau-winsr, v. -banwster, v. Nabazainen, bw. ow zw. ik ba-/iiingt;le -, htb -gebazuind. Nabedenken, o. Nabericht, o. -en; -je, o. -s. Naberouw, o. Nabestaande, m. en v. -n. Nabetalen, bw. iw. i!lt; bi-taalde -, Iieb -betaald; -betaling, v, Nu.b0trach.ten, bw. ^w. ik be-trachite -, heb - betracht. Nabetrachting1, v. -en. Nabidden, bw. ow. at. ik barl -, hi-b -gebeden; - bidding, v. Nabior (dun bier) o. NabO, büw.; -heid, v. Nab|j-?eleffen, bn. Nabinden, ow. at. ik boad -,heb -gebonden; -binder, m. -bindster, v. (heb -geblaft. Nablaffen^w.ow.zw.i't blafte -, Nablaten, bw. ow.zw.ik blaatte h'-b -sr.-blaat. Nablazen, ow. bw. st. .ik blies -, heb -!f«'bla/,en. Nableeken.bw.ow.zw.ik bleekte heb -gebleekt; -bleeking, v. Nablpven, ow. at. ik blsef -,ben -Seblevf-n; -blijver, m. Nabloeden, ow.zw.ik bloedde -, h»'b -tfebloed; -bloedinr, v. Nabloeien, ow. /.w. \ k bloeide -, heb -geblneid; -b oeier, m. Nabob (onderk ming, rearent, ■gt;rins In Oost-Indië^n In lie rö'c Sfworden man; rijkaard) in. -s. Naboenen, bw. /,w. ik boende-, Jieb -sffbo-nd; -boenin?, v. Naboetseeren. bw. zw.ik boetseerde-. heb -geboetseerd. Naboomen, bw zw.ik boomde -, he b -geboomd. Nabootsen, bw.zw.ik bootste -, heb -gebootst; -bootser, m. -bootserij, v. -bootsing, v, na-bnots^m*. v. Naboriuren, bw. ow.zw.ik borduur Ie •, heb-geborduurd. Naboren, bw. zw. ik boorde -, h b lt;eboord. Naborstelen. bw.zw.ik borstel-d- -, heb -geborsteld. Nabouwen, bw. zw.ik bouwde -, heb -gebouwd. |
Nader. Zie Na. Naderen, ow. zw.ik naderde,bra genaderd; nadering, v. Naderhand, büw. Nadeunen, bw. zw. ik deunde heb -gedeund. Nadir (het neder aspunt des hemels, het tegenovergestelde van zenith of toppunt) o. Nadisch, m. Nadoen, bw. onr. «k deed -, heb -iredaan; -doener, m. Nadonderen, onp. w. zw. het donderde -, heeft -gedonderd; ook: bw. ow. zw. ik donderde -, heb -gedonderd. Nadorschen, bw.zw.ik dorschte -, heb -gedorscht. Nadorst, m. Nadraaien, bw. ow.zw.lk draaide -, heb -gedraaid. Nadragen, bw.ow.st.ik droeg -, heb -gedragen. Nadraven, ow. zw, ik draafde -, heb -st draafd. Nadrentelen, ow. zw. ik drentelde -. iieb gedrenteld. Nadreunen, ow. zw. ik dreunde -, heb -gedreund. Nadribbelen, ow. zw. ik drlb-h-Me -. heb en ben -gedribbeld» Nadri) ven, ow. st. ik dretf -,heb en hen -!f« dreven. Nadrogen. bw.ow.zw.ik droogde -, heb en ben -gedroogd. Nadfcssen, ow. zw. ik droste -, be-, -avdrost. Nadruipen, ow. st.ik droop-, hi h lt; n nen -gedropen. Nadruk(nagedrukt boek)m.-ken; -je. o. -s. Nadruk ihet nadrukken) m. Nadruk (klem) m. (-st. Nadrukkelijk bn. en büw. -er. Nadrukken, bw. zw.ik drukte -, heb -ge-drnkt;-drukker,m.-druk-sel. o. -drukster, v. Naduiden, bw. zw. ik duidde •, heb -f duid. (-gedoken. Naduiken, ow. st. ik dook -.hen Naduwen, bw. zw. ik duwde -, hi b -areduwil. Nadweilen, bw.zw.ik dwrilde -, h« b-gedwj lid. (-gfëgd. NaÖggen. bw. zw. Ik rgde -, heb Naëten, ow. st. ik at -, heb -cro-ïeten. (-glt;ëtst. Naötsen. hw. zw. ik etste -. heb Nafladderen, ow. zw. ik flad- dlt; rde heb -gefladderd. Nafluiten, bw. ow. st. ik floot -, hi b -gefloten. Nagaan, bw. ow. onr. st. ik ging heS en ben -gegaan. Nagalm, m. Nagalmen, ow. zw. ik galmde -, h» h -g galmd; -galming, v. Nagang (spoor) m. (-gigaapt. Naganen, bw. zw.ik gaapte •,heb Nsifreboorte, v. -n. Nas-ebuur, m. -buren. Nagedachte, v. -n; -nis, v. Naeel (aan het lichaam) m.-s; -tje, n. -•*. (o. -8. Nngol («p:iker)m. -sen -en; -tje. Nagelen, bw. zw. ik nageldp,hcb T' na-r-lil. Nage'hOUt 'rookvleesch) o. Nagemaakt. Sn. N aper- bij w Nagepeins, o. Nabrabbelen, bw. zw. ik brabbelde -, heb -gfbrabbcld;-brab-belaar, m. -brabbelaarster, v. -brabbeling, v. Nabranden,ow.bw.zw.ik brandde -, heb -gebrand. Nabreien, bw. ow. zw. ik breide -, heb -gebreid. Nabrengen, bw. onr. zw. ik bracht -. heb -gebracht. Nabrieschen, bw. ow. zw. ik bi ieschtv -, heb -gebriescht. Nabrcddelen, bw. zw. ik broddelde -, heb -gebroddeld. Nabrommen, bw.zw. ik bromde -, heb -gebromd. Nabroodje, o. -s. Nabruien, bw. ow. zw.ik bruide -, heb en ben -gebruid. Nabruisen, ow. zw. ik bruiste -, heb -gebruist. (heb -gebruld. Nabrullen, bw. zw. ik brulde -, Nabuigen, ow. bw. st.ik boog -, heb en ben -gebogen. Nabaitelen, bw.ow.zw. ik buitelde -, heb en ben -gebuiteld. Nabulken, bw. ow. ^w.ik bulkte -, hgt; b -gebulkt. Naburig, bn.-er,-st. (-schap,v. Nabuur, ra. -buren; -tje, o. -s; Nacaraat (helderrood, naar het oranjegeel zweemende) bn. Nacht. m. -en; -je, o. -s. Nachtbraken,ow.zw. (alszn.o.) ik nachtbraakte, heb genachtbraakt; nachtbraker, ni. nachtbraker ij, v. nachtbraking, v. Nachtegaal, m. naclitegalen en nachtegaals; -tje, o. -s. Nachtegaalskooi, v. -en;-nest, o. -en; -slag, m.; -stem, v.-men; •tong, v.-en;-toon, m.-tonen, Nachtelük, bn. [-zang, m. Nachtglas (zandlooper van vier uren) o. -glazen. Nachtkroeger, m. -s. Nachtkwartier (tijdelUke nachtelijk,- verblijfplaats van soldaten) o. -en. Nachtlooper, m. -s; -loopster, v. -s. (-gangster, v. -s. Nachtmaal, o.; -ganger, m. -s; Nachtmaalsbeker, m. -s, -brood, o ; -tafei, v. -8;-zang,m. -en. Nachtraaf (een vogel; ook iem die in den nac gt;t veel studeert, werkt of uitloopt)m.nachtraven. Nachtraven, (des nachts werken) ow. zw. ik nachtraafde, heb Nachtschade, v, igenachtraafd. Nachtwacht (wachter) m.; (het wachthouden en degezamenly-ke wachters) v. -en. Nachtwerken,ow.zw.ik nacht-werkte, heb genachtwerkt; nachtwerker, m. -werkster, v. Nachtwitje (nachtvlinder) o.-s. Nacijferen, bw. zw.ik cijferde -, Nadag. ra. -en. [heb -gecijferd. Nadalen, ow. zw.ik daald- -.ben -gedaald. [ueb -gedanst. Nadansen, ow. zw. ik danste -. Nadat. vw. Nadeel, o. -en; -tje, o. -■. Nadeellg, bn. -er, -st. NademaaK naardien, vermits) vw. Nadenken, bw. onr. zw. (al* zn. o.) i ' dacht -, heb -gedacht, -denker, m. -denking, v. Nadenkend, bn. -er, -at. |
NAO
148
Najoelen, bw.zw.ik joelde -,heb
Nagereclit, o. -en.
Nageschal, o.
Nageslaclit, o. -en. NagetOgen,vil.vau het verouderde nati»Keu. „ , ,
Nageven, bw. ow.st.ik gaf -,hfcb
-gfgevtn; -gevinff, v.
Nagewas, o. -sen.
Nagezang, o. -en.
Nagieren, ow.bw.zw.ik gierde -,
heb -t;«ïnierd.
Nagieten, bw. at. ikgoot-, heb
-gegoten; -gietsel.
Nagillen, bw. OW. zw. ik gilde
beb -gegild. (beeft -ge gist.
Nagisten, ow. zw. bi twistte-, Naglijden, OW. st. ik gleed -,beb -gegleden. (beb-gegluurd. Nagluren, bw.zw. ik gluurde-Nagonzen, ow. zw. ik gonsde -
heb en ben -gegonsd.
Nagooien, bw. zw. ik gooide -. Nagras, O. (beb -gegooid.
Nagrauwen, bw. zw.ik grauwde
-, beb -gegrauwd.
Nagraveeren, bw. zw. ik graveerde -, beb -gegraveerd. Nagraven, bw.ow. st.ik stroef -heb -gegraven. (-gegrepen. Nagrüpen, bw. 8t.ik greep -,bt b Nagrommen, bw. ow. zw. ik
gromde -, heb gebromd. Naliarken, bw.ow.zw. ik harkte
-, beb -gi harkt. Nahekelen.bw.zw.ik hekelde Naherfbt, m. (heb-gehekeld. Natiügen, ow. zw. ik hijgde -,
heb -gehijgd.
Natilnken, ow. zw. ik hinkte
heb en ben -gehinkt. Nahippeien, ow. zw.ik hippelde
-, heb en ben-gehippeld.
Nahippen, ow.zw. ik hipte -,heb
en beu -gehipt. Nalloepelen,ow.zw.ik hoepelde
-, heb -gehoepeld. Nalioereeren.ow.zw.ik hoereerde-, heb-gelioereerd. NahOllen, ow. zw.ik holde -,heb
en ben -gehold. Nalioinpelen,owzw.ik hompelde ben -gehompeld.
NahOOl, o. (heb -gehuild.
Nahuilen. bw. zw. ik huilde -. Nahunkeren, bw. zw. ik hun
kerde-, heb-gehunkerd. Naliurpelen, ow. zw. ik hup pelde beb e.. ben -gehuppeld. Naïef (natuurlijk, ongekunsteld. onbe8tudeeril,aardig,ongedwon-gen) bn. naïever, naïefst.
Natilen, ow. zw. ik ijlde -, heb Naijver, m. [-geijld.
Naijverig, bn.-er,-st. Naïeveteit (ongekunstelde een voud, natuurlijke openhartig beid. onschuld) v. -en.
Najaar, o. -jarfn. Najaarsblad, o. -en en -eren; -bloem, v. -en; -koorts, v. --loover, o.; -mis,v. -8en;-regen. m. -b;-weder en -weer,o.;-ziek-te, v. -n.; -zon, v.
Najade (waternimf) v.-n. Najagen, bw. zw, en st.ik jaagde (joeg) na, heb -g»jaagd; -jager, m. -jaagster, v. -jaging, v. Najammeren, bw. ow. zw. ik
jammerde -, heb -gejammerd. Najanken, bw, ow. zw.ik jankte heb -gejankt.
Nalacben, bw. st.ik lachte -,beb-
gelachen: ook: ik lot g -, Nalaten, bw. ow. st.U liet -,heb
-gelaten; -lating, v. Nalatenschap, v.
Nalatig, bn, en bijw. -er, -st;
-beid, v, (beeft -gelekt.
Nalekken, ow, zw. het lekte Naleppen,bw.ow.zw, ik lepte
heb -gelept.
Naleven, ow, zw, (als z-, o,) ik leefde -, heb-geleefd;-léving, v. Nalezen, bw, st, ik las -, heb--gelezen, (-8»
Nalezing, v,-en; nalezinkje, o. Nalichten, ow. i.w, ik licatte
lu b-gelicht, (-gelogen.
Naliegen, bw. st.ik loog-, heb Nalikken, bw, zw. ik likte -,beb--m likt. (b( b-geloeid..
Naloelen, bw.ow.zw.ik loeide -, Naloeren, bw, zw, ik loerde-, heb -geloerd. (-geloefd.
Naloeven, ow.zw.ik loefde -,heb Naloop (navolging) m,
Naloopen, ow. st, ik liep -, ben -geloopen; -looper, m.-looping, v. -loopster, v,
Nalulden « nnaluien, ow.zw.ik i luidde ( n luide -, heb -geluid. Namaag. m, en v. -magen, Namaagschap (namagen) v.
(vermaagscbapping) o, Namaaien, bw.zw, ik maaide heb -gemaaid; -maaiing, ▼*--maaisel, o.
Namaak, v.; -je, o, -s. Namaaksel, o, -s; -ije, o. -s. NamaalS, bijw. (maand) v-
Namaand (de laatste helft der Namaken, bw. zw, ik maakte heb -gemaakt; -maaksel, o. -maakster, v. -maker, m. - ua-king, v.
Namalen (molenaarstorm) bw,
st. ik maalde -,heb -gemalen. Nnmalen (naschilderen) bw.zw.
ik maalde -. h» b -ge-naald. Namanen, bw.zw. ik maande
heb -gemaand; -maning, v. Namarkt, v,
Namauwen, bw. ow. zw. ik mauwde -, teb -gemauwd; Name!tik, bijw, (-mauwing, v. Namelken, bw, st, ik molk
heb-gemolken, (-beid, v.
Nameloos (onnoemelijk) bn,; Namennen, bw, ow.zw, ik mende -, heb -gemend.
Namens, bijw.
Nameten, bw. at. ik mat -, heb
-gemeten; -meting, v. Namiddag, m, -en; -je, o.-s. Namis (herfstmis) v. -sen. Nanacht, m, -«n.
Naneef, m, -neven.
Naneuriën, bw. zw, ik neuriede
heb -eeneurie»1.
Naneuzen, bw. zw. ik neusde Nanicht, V. -en, [heb -geneusd. Nanking (soort van stof, uit Chineesche boomwol vervaar-digd) o. (heb -genoemd.
Nanoemcn,bw./.w. ik noemde Nanoen (namiddag) m.
Nanut, o, , .
Naoogen,bw,zw. ik oogde -, neb
-geoogd; -ooging, v.
Naoogst (nalezing) m. Naoogsten, bw.zw. ik oogstte heb -geoogst; -oogsting, t.
gejoeld. (beb -gejouwd.
Najouwen, bw. zw. ik jouwde -, Najuichen, bw, zw.ik juichte-,
heb -gejuicht.
Nakaatsen, bw.ow,zw.ik kaatste -, heb -gekaatst.
Nakakelen. bw,ow,zw.ik kakel-
kelde -, heb -gekakeld.
Nakallen, bw. zw.ik kalde -,heb -gekald.
Nakainmen,bw.ow.zw, ik kamde -, heb -gtkamd.
Nakeffen, bw, ow.zw. ik kefte -,
heb -gekeft.
Naken, ow. zw. ik naakte, ben
geaakt; naking, v.
Nakermen, bw. zw, ik kermde
-. heb -gekermd,
Nakermis, v, -sen.
Nakijken, bw. st. ik keek -, heb Nakind, O. -eren, [-gekeken. Nakladdeft, bw, zw.ik kladde -,
heb -geklad,
Naklagen, bw, zw, ik klaagde -,
heb -g- klaagd.
Naklank, m.
Naklappen, ow. zw. ik klapte -
heb -geklapt, Naklauteren,ow.zw.ik klauterde -, heb -geklauter.!, Nakllmmen, ow, st. ik klom -,
ben -geklommen.
Naklinken bw. ow.st. ik klonk
-. heb -geklonken,
Nakloppen, bw, zw, ik klopte -,
h. b -geklopt,
Naklossen, ow. zw, ik kloste-,
b-ii -geklost.
Naklucht, v, -en; -je, o, -s. Nakluiven, bw, st, ik kloof-,
heb -«• kloven. Nakna?ing.v.-en.
Nakncden, bw.zw.ik kneedde -.
heb kneed.
Naknorren, bw.ow.zw.ik knorde -, heb -sreknord, Nakoeteren, bw. zw.ik koeterde
-, heb -geköeterd.
Nakeken, ow. bw, zw.ik kookte -. heb -gekookt, (v-
Nakomellng,m.en v,-en;-schap. Nakomen, OW, bw. st.ik kwam
-,ben -gekomen;-komer,m.-ko-Nakoop, m, (ming, v
Nakraaien,bw,ow,zw.ik kraaide
-. heb -gekraaid,
Nakraam. v. ,
Nakrabbelen, bw. zw. ik krab
belde -, beb -gekrabbeld. Nakrant, v, -en,
Nakreet.m,
Nakrüscben, bw, st. en r.w, ik kreesch (krijschte) -, heb -ge-kreschen (gekrijscht),
Nakrüten, bw, st, ik kreet -,heb -gekieten. (lingschap) o.
Nakroost (nageslacht, nakome-Nakruien, bw. st.en zw.ik krooi (kruide) -, heb -gekrooien (ge kruid*.
Nakruipen, bw. st. ik kroop
heb en bt n -gekropen, Nakrulsen, ow, zw, ik kruiste -,
heb -gekruist. ,
Nakuleren, ow. zw.ik kuierde
heb en hm-gekuierd. Nakweelen, bw. zw.ik kweelde
-. h(b -gekweeld,
Nakwünen. ow, zw, hetkwynde -, heeft -gekwijnd.
NAS
149
Narukken, ow. zw. ik rukte -,
ben -gerukt.
Narwal (soort van walvlsch) tr.
-s en-len. (neus) bn.
Nasaal (van, door of met den Nasaal (neusklank) t. nasalen. Naschallen, ow. zw. ik schalde
-, heb -geschald.
Naschaven, bw. ow. zw. ik
schaafde -, heb -geschaafd. Naschelden,b\v.ow.st.ik schold
-. heb -gescholden. Naschetsen, bw.zw. ik schetste
-, heb -geschetst.
Naschieten, ow. st. ik schoot -,
heb -ireschoten.
Naschynen, ow. st. ik scheen -,
heb -seschenen.
Naschikken, bw.' zw. ik schikte
heb -s-eschikt. Naschilderen, bw. zw. ik schilderde -.heb -geschilderd;-schil-derinï. v.
Naschimpen, bw. ow. zw. ik
schimpte -, heb -geschimpt. Naschip, o. -schepen. Naschoppen, bw. ow. zw. ik
schopte -. heb -geschopt. Naschouw, v.
Naschouwen.bw.zw.ik schouwde -, heb -geschouwd; -schouwing:. v.
Naschrahben, bw.zw.ik schrabde -. heb -geschrabd. Naschreeuwen, bw. zw. ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd. Naschreien, ow. bw. zw. ik
schreide -,heb -geschreiil. Naschrift (toevoegsel aan een
brief) o. -rn; -je, o. -s. Naschrüden, ow. st. ik schreed
-, heb en ben -geschreden. Naschrijven, bw.st.ik schreef -, heb -geschreven; -schrijfster, v. -schrijver, m. -schrijvinu, v. Naschrobben.bw.zw.ik schrobde -, heb -ireschrobd. Naschudden, bw. zw. ik schudde -, heb -geschud. Naschuieren.bw.zw.ik schuierde -, heb -geschuierd. Naschuifelen, OW. zw. ik schuifelde -, heb -geschuifeld. Naschuimen, bw. ow. zw. ik schuimde -, heb -geschuimd; -schuimer, ra.
Naschuiven, bw.st. ik schoof -.
heb en ben -geschoven. Naschuren, bw. ow. zw. ik
schuurde heb -geschuurd. Naslaan, bw.st. ik sloeg-, heb Naslag, m. -en. (-geslagen. Nasleep (irevolgjm. Nasleepen, bw. zw. ik sleepte -.
heb -gesleept.
Naslenteren, ow. zw. ik slenterde -, heb -ïcslenterd. Naslepen, ow. tw. ik sleepte -,
heb -sjesleept.
Nasiieren, ow. zw. ik slierde -,
ben -geslierd.
Naslijpen. bw.st. ik sleep -,heb
-sre'lepen;-slijpins, v.
Naslingeren bw.ow.zw. ik slin-cerde -, heb en ben -ireslinserd. Nasluipen, bw. st. ik sloop -,
ben -seslopen.
Nasmaak, m. -smaken; -je, o. s. Nasmakken. bw. zw. ik smakte -,heb - tres makt.
Nasmart, v.
Nasmeden,bw.ow.zw.ik smeedde -,heb -gesmeed.
Nasmelten, bw.ow. st. ik smolt
-, heb -seamolten.
Nasmijten, bw. st. ik smeet -.
heb -gesmeten.
Nasmullen, ow.zw.ik smulde
heb -gesmuld.
Nasnappen, bw.zw. ik snapte Nasnede, v. (heb-gesnapt. Nasnellen, ow. zw. ik snelde
ben -iresneld.
Nasneden, bw. st. ik sneed
heb -gesneden.
Nasnoeien. bw.zw. ik snoeide
heb -gesnoeid.
Nasnorren, ow. zw. ik snorde
ben -gesnord.
Nasnuffelen, bw. zw. ik snuffelde -,heb -gesnuffeld; -snuffelaar, m. -snufffling, v. ■ snuffe-Nasopje, o.-s. ilaarster,v. Naspatten,ow.zw. het spatte
is -gespat.
Naspel, o. -en; -letje, o. -s. Naspelen, bw.ow.zw. ik speelde
-, heb -gespeeld.
Naspellen, bw. zw. ik spelde
heb -gespeld.
Naspeuren, bw.zw.ik speurde heb -gespeurd; -speurder, ra. -speuring, v. -speurlijk, bn. Naspoeden. ow. zw. ik spoedde
-, ben -ui spoed.
Naspoelen, bw.zw. ik spoelde -,
heb -sres!gt;oeld;'-spoeling, v. Nasponzen, bw.zw.ik sponste
heb -gesponst.
Nasporen (onderzoeken) bw.zw. ik spoorde -, heb -gespoord; -spoorder, m. -sporing v. Nasporen (met den spoorwagen narijden) ow. zw. ik spoorde ben -gespoord.
Naspraak, v.
Naspreken, bw.st. ik sprak
heb -gesproken. Nasprenkelen, bw.zw.ik sprenkelde -,heb -geopre- keld. Naspringen, ow. st. ik sprong -,
ben -gesprongen. Nasprokkelen,bw.zw.ik sprokkelde -, heb -gesprokkeld. Naspugen, bw. st. ik spoog-,
heb -gespogen.
Naspuiten, bw. st. ik spoot-,
heb -gespoten.
Naspuwen, bw.zw.ik spuwde -,
heb -gespuwd.
Nastamelen, bw.zw. ik stamelde -, heb -gestameld; -stameling, v.
Nastampen. bw. zw. ik stampte
-, heb -gestampt.
Nastank, m.
Nastappen, ow. zw. ik stapte -,
heb en ben -gestapt.
Nastaren, bw. zw. ik staarde -,
heb -eestaard.
Nasteken, bw. st. ik stak -, heb
-gestoken.
Nastevenen, ow. zw. ik stevende -. heb -gestevend. Nastijgeh, ow.st. ik steeg -, ben
Nastikken, bw. ow. zw. ik stikte -. hlt; b -gestikt Nastinken. ow. st. ik stonk
Vb -gestonken.
N tstippen, bw. zw. ik stipte -, heb -gestipt.
Nap, m. -pen; -je, o. -s. Napeinzen, bw.zw.ik peinsde -,
bt-b -gepeinsd; -peinzing, v. Napels (eene Itaiiaanscbe pro-viiicii; en stad) o. Het Napelsche, o. Zie het woord Napolitaan. v Napersen, bw. zw. ik perste -,
heb -iceperst; -persing, v. Naphtha, v.
Naplnisteren, bw. ow. zw. ik
pllt; isterdc -, heb -gepleisterd. Naploegen, bw.ow.zw.ik ploegde -, heb -geploegd.
Napluizen, bw. ow. st. ik ploos -, heb -geplozen; -pluizer, m. Napluk, m. (-pluizing, v.
Naplukken,bw.ow.zw. ik plukte -, heb -geplukt.
Napok. v. -ken; -je, o. -s. Napolijsten, bw. ow. zw. ik polijstte heb -gepolijst; -polijs-tina:, v. (-taansch, bn.
Napolitaan, m. -tanen; NapOSt (postbode) m. -en. NapOSt 'postwagen) v. -en. Napraat, m.
Napraten, bw. zw. ik praatte -, heb -gepraat; -praatster,v.-prater, m. -praterij, v. -prating, v. Napreeken, bw, ow. zw. ik
preekte -, heb -gepreekt. Napret, v.; -je, o. -s.
Nar, in. -ren.
Naraad (raad die te laat wordt •r-ireven) m. (heb -geraagd. Naragen, bw. zw. ik raagde -, Narammelen, bw. ow. zw. ik
rammelde -, heb -«reramtneld. Naratelen, ow. bw.zw. ik ratelde -, heb -gerateld.
Narcis, V. -sen; -je, o. -s. NarcissenPed, o. -den. Narcotine (bedwelmend vocht
uit opium) v.
NarGOtiSCh 'bedwelmend) bn. Nardus dndiaansch gras) v. Narede. V. -nen.
Nareizsn, ow. 7w. ik reisde -,
heb en ben -gereisd. Narekenen, bw.zw.ik rekende-,
heb -gerekend;-rekening, v. Narekker, bw. zw. ik rekte-, heb -tcerekt. (ben -gerend. Narennen. OW. zw. ik rende Naricht, o. -en.
Narigheid, v. -heden. Narijden, ow. st. ik reed-,heb en b- n -gereden. (-gerijpt. Narüpen, ow. st. het rijpte -, is Naroeien, ow. zw. ik roeide -,
heb en ben -geroeid.
Naroep, m.
Naroepen, bw. ow. st. ik riep
heb -ireroepen.
Naroffelen. bw.zw.ik roffelde -, heb -geroffeld.
Narollen, bw.ow. zw. ik rolde -,
heb en br-n -gerold.
Narooken, ow.zw. ik rookte -,
heb -gerookt.
Naroemen, bw.zw. ik roomde
heb -seroomd. (-gerost.
NarOSSen, ow.zw. ik roste -, heb Narouwen. ow.zw. ik rouwde -,
heb -sernuwd.
Narren. Zie Arren. Narrenkap, v.-pen. Narrenschoenen, m.mv. Narreslede. Zie Arreslede. Narrig (gemelijk) bn. en bijw. -er, -st; -heid, ▼.
150
HAS
Uaetoffen. bw. zw. ik stofte ht b -|f« stoft. Nas Doornen, ow.xw. ik stoomde bvn -Keatoorad. Nafetooten, bw. st. ik stiet (stootte) heb -gettooten. Nastormen, ow. zw. ik stormde heb en ben -ftestormd. Nastorten, ow.zw. ik stortte-, ben -xi stort. Naamp;toven, bw.ow.zw. ik stoofde heb -Restoofd. Nastreven, bw. ow. zw. ik streefde -,h« b en beu -gestreefd. Nastrijken, bw. ow. st. ik streek -, h» b en ben -gestreken; -striking, v. Nastroomen, ow.zw. Ik stroomde -. br-n -gestroootd. Nastroopen, bw. zw. ik stroop-tr -, heb -gestroopt; -strooper, m. -stroopery, v. Nastuiven, ow. st. ik stoof-, bm -jti sloven. Nastuk, u. -ken; -je, o. -s. Nasturen, bw. zw. ik stuurde -, heb -iceslunrd. Nasukkelen '.sukkelend volgen) ow.zw. ik sukkelde -, ben-gesukkeld. Nasnkkelen (zich ziekelyk bevindt n)ow. zw. ik sukkelde-, heb -«esukkeld. {-gesuld. Nasullen, ow.zw. ik sulde -, ben Nat bn. en bijw. -ter, -st; -heid, v.-iigh« id, v. Nat, n.;-je, o. Natafelen, ow. zw. ik tafelde -. heb -ice afeld. Nateekenen. bw.zw. ik teekeu-kemle -, heb -geteektnd; -tee-keï.irg, v. Natelen, bw. zw.lk teelde -, heb -tfetei 1lt;1; -teling, v. Natellen, bw. zw. ik telde -, heb -reteld; -tdling, v. Natemen, bw. zw. ik teemde -, heb -gt teemd. Nater Isooi t van slang) v. -s. Nateren. ow.bw. zw. ik teerde -, Jieb-gete erd. (-s. Nathals, ni. en v. -halzen; -je,o. Natie, V. natiën en naties. Natijd, m. Nationaal 'hrtsrren tot een volk b« boort of daaraan eigen l») bn. Nationallseeren (iemand van eene vreemde natie als landsman of bnrifi r aannemen) bw. Nationaliteit (volkskarakter, volks^rlfstandighdil) v. -en. Natorsen. bw.zw. ik torste -, h» b -ir' frst. Natrachten. bw.zw. ik trachtte -. heb -getracht. Natred. m. Natreden, ow. st. ik trad -, heb «n b ri -»etreden. Natrekken, ow. st. ik trok -, h« b en ben -getrokken. Natrippelen, ow.zw. ik trippelde hl b I n ben -gf tripplt; ld. Natten, bw. zw. ik natte, heb «rennt. (-beid. v. Nattlp, bn. en bijw. -er. -st; Natuimelen. ow. zw. ik tuimelde b' p -•/lt; tuimeld. Natura (in), in de natuur; bloot; of»r«rrm k/ lyk. Natnralirn (natuurzeldzaam-hedtn)v.mv. |
Naturalisatie (erkenning «Is laudsburger) v. -tlën en -ties. Naturaliseeren. Zie Nationallseeren. NaturaliSt(voorstander van den natuurleken irodsdii-ust;natuur-kundige) m. -en. Naturel (natuurlijke geaardheid) o. ook: liiarlg hoofddtksel) v. -len; -letje, o. -s. (-getuurd. Naturen, bw.zw.ik tuurde heb Natuur, v. naturen. Natuurgenoot, m. -en. Natuuréenoote, v. -n. NatuurKundiff.bn. en bijw. Natuurkundipre, m. env. -n. Natuurlijk, bn. en bijw. -er, -at; -lu ld. v. Nautiek (scheepvaartkunst) v. Nauw, bn. en bijw. -er, st; -held. Nauwelüks, bijw. [v. Nauwgezet, bn. en bijw. -ter, -st; -held, v. (-st; -held, v. Nauwkeurig, bn. en bijw. -er. Nauwlettend, bn. en bijw.-er. Nauwte, v. (-st; -held, v. Nauwtjes, bijw. (-gevaren. Navaren, ow. st. Ik voer -, ben Navegen, bw.zw. (k veegde -, heb -srevoegd. Navel, m. -s; -tje, o. -s. Navelswjjze en -wtjs, bijw. Naverhaal, o. Naverhalen, bw. zw. Ik verhaalde heb - verhaald. Navertellen, bw. zw. Ik vertelde -, heb -verteld; - vertel-lln?, v. -vertelsel, o. Naverven, bw. zw.lk verfde-, heb -geverfd. Naverwant, m. -en. Naverwante, v. -n. Naverwantschap, v. Navierabel (b- vaarbaar) bn. Naviïratie (scheepvaart) v. Navijlen, bw.zw. Ik vijlde -, heb -•ri vijld. (-, heb -gevisoht. Navipschen, bw. zw. Ik vischte Navlechten. bw. st. Ik vlocht -, heb - if vlochten. Navlieden,ow.pt. ik Vlood -, ben -srf vloden. (ben-gevlogen. Navliegen, ow. st. Ik vloog -, Navloed, m. Navloeien, ow.zw. ik vloeide -, h« b -irevloi ld; -vloeiing, v. Navloeken, bw.zw. ik vloekte -, heb -jpvloekt. Navluchten, ow.zw. ik vluchtte -, ben - jevlueht. Navoederen, bw.zw. ik voederde -.heb -gevoederd. Navoeren, bw. zw. Ik voerde -, lieh -ijevix rri. Navolgbaar, bn. Navolgen, ow. bw.zw. Ik volsde -. heb -gevolgd; -volger,m.-vol-jfine. v. -rol es ter, v. Navolgend, bn. Navolgenswaardig, bn. -er, -st of m^er i n me» st -. Navorschen. bw.zw. ik vorsch-te-. h'b -eevorscht;-vorscher. m. -vorschinar, v. Na vouwen, bw. st. Ik vouwde -, heb -ffevonwen. Navraag, v. Navragen, bw. zw. en st. ik vraa-.'di (vroeg) -,heb-gevraagd; -vraeiny. v. Navrucht (late vrucht) v. -en. |
Nawaden, ow.zw. ik waadde ben -gewaad. Nawaggelen, ow. zw. ik waggelde -, heb en ben-gewaggeld.. Nawandelen, ow.zw. Ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. Nawaren, ow. zw. Ik waarde-, heb -gewaard. Nawasschen, bw.st.lkwlesch -, Nawee, o. -ën. [h. -giwasschen. Naweek, v. (heb -geweekt. Naweeken. bw. zw. Ik weekte -, Naweenen, bw.zw. ik weende r, heb -geweend. (ook -weeie. Nawees, m. en v. -weezen; v. Nawegen, bw.st. ik woog -, heb -gewogen; -weging, v. N a weide, v. Nawen telen, ow.zw. Ik wentel-Na werk,o. [de -,heb -gewenteld» Nawerken, ow.bw. zw. ik werkte heb -gewerkt;-werking, v. Nawerpen, bw. st. ik wierp heb -geworpen. Naweven, ow. bw. st. Ik weefde Nawün, m. [-, heb-geweven. Nawijzen, bw. st. Ik wees -, heb -gewezen. Nawinter, m. -s; -tje, o. -a. Nawisschen, bw. zw. Ik wlseh- te -, heb -giwischt. Nawitten, bw. zw. ik witte -, heb -gewit. (heb -gewreven» Nawrljven, bw. st. Ik wreef-, Nawroegen, bw. zw. Ik wroeg-de -,heb -gewroegd; -wroe|tlng,v. Nazaaien, bw. zw. ik zaaide heb -gezaaid; -zaaiing, v. Nazaat, m. nalaten. Nazamelen, bw. zw. ik zamelde -, heb -gezameld; -zameling, v. Nazang, m. -en. Nazareth(stadje In Bethlehem)o. Nazareensch lult Nazareth) bn. Nazarenoriiemandult Nazareth) m. -s (heb -gezeept, Nazeepen, bw. zw. Ik zeepte Nazegen, m. Nazeggen bw.zw ik zelde -, heb -gezegd (-gezeld); -zeitger, m. -ie!f!flng,v.-zegster, v. Nazeilen, ow.zw.lk zeilde -, beu -gez'ild. Nazenden, bw.st. ik zoud -, heb -gezonden; -zendinar. v. Nazetten, bw.zw. ik zette -, heb -ge/et. (zien. Nazien,bw.st. Ik zae -, heb -ge-Nazingen, bw. st. Ik zong -. heb--ge/.onsen. (-gezonken. Nazinken, ow.st. Ik zonk -, ben Nazitten, ow. bw. st. ik zat Nazoek, O. [heb -gezeten. Nazoeken, bw. onr.zw. Ik zocht -. heb -srezocht; -zoiklng, t. Nazomer, m. -s; -tje,o. -s. Nazorg, v. -en. Nazouten bw. st. ik zoutte -, heb - jezouti n. Nazuiveren. bw. zw. Ik zuiverde -, heb -srezulverd. Nazwemmen,ow.st. Ik zwom -, heb en b^n -sezwommen. Nazweren (van een eed) bw. at. ik zwoer -. heb -gejtworen. Nazweren (van eene wond) ow. st. het zwoor -,heeft -gezworen. Nazweven, ow.zw.ik zweefde h« b-eezw» efd. Nazwieren, ow. zw. ik zwierde -, ben -gezwierd. |
NEB
151
Neb en nebbe, ▼. nebben. NebJe en nebbetje, o. -s. NeDDelinf? (ut-baal) m. -en (ala •toruaani v.) Necessaire (een licht, Kemak-lyk mede te Toereu doosje)o.-3. Necessitaeren (uuudzakt-n) bw. NecessiteiCi nood/.ak. lij Hheid)v. Necrologie (overzicht betreffende gt-SK-rvcnen) v. -én. Necrologisch (sterflijatachtij?) bn. en bij w. Necroloopr (levensbescbrijver ▼an overlfdencn) in. necrologen. Necromantie (nigromantie, de xou^euaaLnde waarzcx:lt;in^ door bezwerintc, of de zwartekunst) *. Nectar iKodendrank, iets Jat den Keest verlevendigt) m. eder en neer, bn. en byw.; velt; lt{Jila in de satnei,steil. neer. Neder Betuwe, v. Nederbiggelen.ow.zw. het bi»-gel le -, is -irebliïire'd. Nederbllksemen, bw. zw. ik bliksemde heb -gebliksemd. Nederboffen, bw. ow. zw. ik bofte -, heb -geboft. Neder bonzen, bw. ow. zw. ik bonsde -, heb en ben -eebonsd. Nederbotsen, ow. zw. ik botste -, ben -gebotst. Nederbrulen, bw. ow. zw. ik bruide -, heb en ben -gebruid. Nederbruisen,ow.zw. ik bruiste -, ben -gebruist. Nederbulgen. bw.ow.»t.iUboog ^b -sceboifen; -oniginsr. v. Nederbaltelen, ow. zw. ik buitelde ben-gebuiteld;-buiteling, v. Nederbukken, ow.zw. ik bukte -,h. en b- ii -gebukt; -buk;lt;ing,T. Nederdalen, ow.zw. ik daalde -. ben -gedaald; -daling, v. Nederdauwen, ow. zw. het dauwde is -iredauwd. Nederdompelen, bw. zw. ik dompelde -, heb -gedompeld; -dompelinï, v. Nederd on deren, ow.bw.zw. ik donderde ben en heb -scodon-d'-rd. (heb -gedragen. Nederdragen. bw. at. ik droesr Nederdrjjven, bw. ow. at. ik dreef-, heb gt; n ben -gedreven. Nederdrlngen, bw. st. ik drong -, heb -ydrongen. Nederdrulpen, ow. st. ik droop hen -ife-iropen. Nederdrukken.bw.zw.ik drukte h'h - red rukt; -drukkiinr.v. Nederdulken, ow.st. ik dook -, b'-n -sredok- n; -dnikiny, v. Nederdultsch. bn. (o. alszn.) Nederdultscher, m. -s. Nederduwen, bw. zw. ik duwde -. h«d» -ireduwd. Nederelnd, o. -en. Nederflansen. bw.zw. ik flanste heb -'!■ fltnsr. (heb -gefloten. Nederflultsn, bw. at. i't floot -. Nedergr\an, ow. or.r. st. ik sins -. 'i-n -jre-finn. (heb -iresroten. Nedergleten. bw. «t. ik goot-, Nodergrigden. ow.st. ik gleed ben -!?• kleden. Ned2rgolven, ow. zw. ik golfde '» n - reroif l. Nedergoolen. bw. zw. ik gooide heb -gegooid. |
Nederbagelen, bw.zw. het ha-geldt; -, is -xehageld. Neder hakken, bw. zw. ik hakte -, heb -icehakt. Nederhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald. Nederhaler. Zie Neerhaler. Nederbangen, uw.at. ik hing -, heb -gehnngen. Nedernellen, ow.zw.ik helde -, heb -geheld; -hellint;, v, Nederhouden, bw.st. ik hield heb-gehouden. Nederhonwen bw.st. ik hieuw heb -^. houwen, -hoiiwin?, v. Nederhukken, ow. zw. ik hukte heb-gehukt. i-heid,v. Nederig, bn. en bijw. -er, -at; Nederjagen, bw. zw. en at. ik jaagde 'joeg) -. heb -grjaajfd. Nederkammen, bw.zw.ik kamde -. heb -gekamd. Nederkappen, bw.zw. ik kapte -, heb -vekspt. Nederkflken, ow. at. ik keek -, heb -jrekeken. Nederkladden, bw.zw. ik kladde -, heb -ireklad. Nederkllmmen, ow.st. ik klom -. ben -geklommen; -klimmin?, v. Nederknlelen, ow.zw. ik knielde -. heb er» ben -geknield; -knielin», v. Nederkomen, ow.st. ik kwam -b. n -afkomen. Nederkrügen, bw.st. ik kreeg heb -jrekreKen. Nederkrnlpen, ow.st. ik kroop -. ben -«fekropen. (o. -s. Nederlaag,v. -lagen; neerlaag!e Nederland, o. -en. Nederlander, m. -s. Nederlanderschap, o. Nederlandscb. bn. (o. als zn.) Noderlaten, bw.st. ik liet-, heb -srelaten; -l«tlng, v. Nederleggen, bw. zw. ik legde (leide) heb -gelegd (gelei-I); -lesrginar. v. (-, is -gelekt. Nederlekken, ow.zw. het lekte Nederllggen, ow. st. ik lag -. heb -?■ leger.. Nederlokken, bw.zw. ik lokte heb -ffelokt. Nederlonken, ow.zw. ik lonkte -. heb -gelonkt. Nederloopen, ow. st. ik liep -, h b en b n -iteloopen. Nederpersen, bw. zw. ik perste h» b -ïeperst. Nederplakken. bw.zw. ik plakte heb -geplakt. Nederploffen, ow. bw. zw. ik nlofre -. b'-n en heb -geploft. Nederplompcn, ow. bw. zw. ik nlo-npte -.ben -geplompt. Nedernlonzen, ow. bw.zw.ik nlonsde •. ht-b en ben -geplonsd. Nederraken, ow.zw. ik raakte -. hi-n -y rsakt. Nederrijden, bw.ow. st. ik reed -.heb -n ben -gereden. Neder-Rjjn (benaming van den Rijn van B ,nn tot aan de Noord-re»* gt; Ml. Nederroepen, bw. st. ik riep -, V-S -v.-rnepen. Nederrollen, bw. ow. zw. ik rolde -. b n -gerold. Nederrukken, bw. zw. ik rukte -, heb -gerukt. |
Nedersabelen, bw.zw.ik sabel» de -, heb -geaabuld. Nedersakslsch, bn. (o.alszu.) Nedarschieten, bw. ow. st. ik achuot -, heb en ben -geachoten; -schieting. v. (-, h. -geacheacn. Nederschünen, ow.st.ik schccn Nederschokken, bw. ow. zw. ik acuokte -, heb en ben -geschokt. --w Nederschrflven, bw. st. ik schreef -, heb -geschreven. Neder schudden, bw. zw. ik schudde -, heb -geschud. Nederschulven, bw. ow. at. ik acUoof -,heb en beu -geachoven; -schuiving, v. Nedersüpelen, ow. zw. heta-J* pelde -, is -geaijpeld. Nederslaan, bw.ow. at. ik sloeg -, heb en ben -geslagen. Nederslag. Zie Neerslag. Nedersleepen, bw.zw. ik slapte -, heb -gesleept. Nedersmakken, bw. ow. zw. ik smakte -, heb en ben -gesmakt. Nedersmüten, bw. st. ik-amcet -. heb -gesmeten. Nederamp;norren,ow.zw. ik snorde ben -ireimord. Nederspatten,ow.zw.het spatte -, is -gespat. Nedersprelden, bw. zw. ik spreidde - , heb -gespreid. Nedersprlngen, ow. at. ik quot;prong -, ben -gesprongen. Nederstampen, bw. zw. ik stampte -, heb -xeatampt. Nederstellen, bw. zw. ik steld® -, heb -gesteld, (ben -gestegen. NoderstiJgen,ow. st. ik steeg Nederstoinmelen, bw. ow. zw. ik stommelde -, beu -gestOJX-melil. Nederstooten, bw.st. Ik «:iet (stootte) -, heb -gfcstooten; -stooting, v. N ederstormen, bw.ow. zw. ik stormde -, heb en ben -gestormd. Nederstorten, bw. ow. zw. ik stortte heb en ben -gestort; -storting, v. Nederstralen, ow.zw.ik straalde -, ben -gestraald. Nederstrekken, bw. zw. ik strekte -, heb -gestrekt. Noderstrüken, bw. st. Ik stivek -. heb en ben -nestreken. Nederstroolen, bw. zw. ik strooide -,heb -gestrooid. N ederstroomen, ow. zw. het stroomde -, is -gestroomd. Nederstroopen, bw. zw. ik stroopte -. heb -gestroopt. Nederstruikelen. ow. zw. ik sfuikeMe ben -gestruikeld. Nederstuiven, ow. st. ik stoof -. ben -gestoven, (ben -gesuld. Nedersuilen, ow.zw.ik sulds -, Nedertellen, bw. zw. ik tel.lo -, h- b -sreteld. (-, heb -getrapt. Nedertrar»Den,bw.zw. ik tranta Nedertreden, bw.st. ik tral -, hlt; h -■retreden. Nedertrekken. bw.st. ikt.ak -. lu-b -getrokken; -trekking,▼. Nedertroonen.bw.zw.ik troon-dquot; -. heb -getro md. Nedertuimelen, ow. zw. ik tul-melde -, ben -getuimeld. |
NIE
152
Is edervallen, ow. st. ik Ticl
ben -geval.en; •veiling, v. Neaeivaren, ow. st. ik voer
b» n-gevaren. l^edeivellen,bw. zw. ik velde
beb -jievfld; -veiling, v.
Neder vliegen, ow. st. ik vloog
ben -gevlogen; -vlieging, v. Uedervlieten, ow.st. ik vloot quot; ben -gevloten; -vlieting, v. l^edervlljen, ow.zw. ik vlijde -,
beb -gevlijd.
2?edervloc-ien,ow.zw.ik vloeide
-7 ben -gevloeiJ. ^Nedervoeren, bw.zw. ik voerde
b« b -gevuurd. l*tderwaaien, bw. ow. zw. en st. ik waaide (woei) -,beb en ben -gewaaid.
15 ederwaarts, bijw.
1? eder waartfcch, bn. Nederwentelen, bw. zw. ik
wentelde -,beb -gewenteld. Kederwerpen, bw. st. ik wierp
-, beb-geworpen; -werpins, v. lederzakken, ow.zw.ik zakte
ben -gezakt; -zakking, v. Kederzeilen, ow. bw. zw. ik znlde -. ben -gezeild.
Kederzenden, bw. st. ik zond
heb-gezonden.
Nederzetten, bw.zw. ik zctte -,
beb -gezet; -zetting, v. Nederzien, ow. st. ik zag -, heb -gezien.
Neder zijgen, ow. st. ik zeeg-,
ben -gezt gen.
Nederzinken, ow. st. ik zonk -,
ben -gezonken.
Kederzittcn, ow. zw. ik zat
beb -g« zeten.
Neder zuigen, bw. ow. st. ik
roog -. heb -irezogen. Nederzwalpen, ow. zw. ik
zwalpte -„ben -gezwalpt. 'Nederzwelgen,bw.st. ik zwolg
-. heb -gezwolgen. Nederzweven, ow.zw.ik zweefde -, ben -gezweefd. Nederzwieren,öw.zw.ik zwierde -. bin -gezwierd.
Neef, ru. neren;-je, o. -8-IseefEchap, o.
Neen, tw. (o. als zn.)
Neep, v. nepen; -je, o. -s. (-en. Neepjeskapje. o. -s. -muts. Neer (draaistroom) v.
Neer. Zi« Neder.
NeerhaaKhet dikke van een letter, het tegenovergestelde van een ophaal! m. -halen. Neerhaler (touw) m. -s. (
Neerslachtig, ba.-er,-st.;-l.eid, Neeramp;lag (het neerslaan) m. Neerslagquot; (eene soort van rustbed) v. -en.
Neerslag (bezinksel) o. -eo. Keet ;]uizlt;mi) v. neten; -je,o. -s. Neet lt; n niet. (klinknageltje) v.
-en; -je (nietje) -s.
Neeten en nieten leen nageltjf plat klinken) bw. zw. ik neette, heb seneet.
Neetoor, m. en v. -en. Neetvcrmlg. bn.
Nefas (onrtcht, onbillijkheid. ond«ncd, misdrijf, iets daton-mogflijk i8)o.; per fas et -, met alle geweld.
Neflèns. Zie Nevens.
Nes, v. -sen.
Nest, o. -en\ -je, o. -s.
Neamp;tSl, ra. -eu of-s; -tjr%o. -8. Nestelen (met ern nestel toerijgen) bw.zw. ik nestelde,heb genesteld; ntstrlaar, m. neste-üng, v.
Nestelen (een nest maken) ow. zw. ik nestelde, heb genesteld; ook: ww. ik nestelde mij, heb mij genesteld; msteling, v. Nesteril, v. -en; -tje, o. -s. Nestig, bn. -er, -st; -In id, v. Nestor (een sehrander, eerwaardig grijsaard; de oudste! m.
Ne' cutor ultra crepidam, schoenmaker, blijf bij uwe leest. Net, o. -ten; -je, o. -s.
Net, bn. en bijw. -ter,-st;-jes,
bijw. -beid, v.
Net'netschrift) o.
Net (juist) bijw.
Netbord, o. -en.
Netel, v. -s en -en; -tje, o. -s. Netelachtig, bn. -er, -st; -beid, Neteldoek, o. [▼.
Neteldoeksch, bn.
Netelen (met netels Steken) bw.
zw. ik -..etelde, heb geneteld. Netelig, bn. -er, -st; -beid, v. Netenkam (kam) m. -men. Netenkam (persoon) m. en ▼. Netschrift, o. [-men.
Netten (nat maken, ook: reini-Ren) bw.zw. ik nette, heb ^enet. Nettenhreien, o.; -breier, m. -s; -bnister, o. -s; -knoopen, o.; -knooper, m. -s; -knoopster. Nettigheid, v. [v. -s.
Netto, juist; zuiver, zond- r aftrek. (geneuld. Neulen, ow. zw. ikneulde, heb Neuricn,bw.zw.ik li' uriede, heb
geneuried.
Neus, m neuzen; -je, o. -s. Neufcdoek, m. -en; -je o. -s. Neushaar, o. -haren; -tje, o. -8. Neushoorn en neushoren, m.,
-hoorns en -horens. Neuskijker, m. -s.
Neut noot) v. -en.
Neutelen (talmen) ow. ZW. ik 1.1 utelde, heb geneuteld; neutc-laar, m. neutelanrsfer, v. neu-telatij. v. ( st;-luid, ▼.
NeutéÜg ftalmaelitiy) bn. -er. Neutraal (onpartijdig) bn. Neutraliseeren (in den staat der onpartijdigheid brengen; zich onpartijdig sedrajren) bw. Neutraliteit (on/ij.Ughi id) v. Neuzelen (besnuffelen) bw. zw. ik neuzelde, heb sfeneuzeld; neuzelaar. m. neuzelaarster, v. Neuzen, ow. zw. ik neusde, heb ireneusd; neuzer, m- neuzerij, v. Nevel. m. -s en -en; -tje, o. -s. Navelachtig, bn. -er, -st. Nevelen, OW. zw. het nevelde
fr ireneveld.
Nevelig, bn. -er, -st.
Nevens meffens) vz. Nevensgaand, bn.
Nicht, v. -en; -je, O. -S. Nicotine {hlt; t scherp en Tergiftig
b standd el in tabak) ▼. Niemand, ners. vnw. Niemendal, bijw.
Nier, v. -en; -tje, o. -s. Nieskruid, o.; -middel, o. -en; -poeder, o. -s; -wortel, ▼.
Negen negge, v. neggen. Negatie (ontkenning) v. -tlën en -nes. (bijw.
Negatief (ontkennend) bn. en Negatief (in de photographic) o.
negatieven.
Negeeren (ontkennen) bw. Negen, telw. (v. als zn.» -s; -tje, Nependaagscli, bn. [o. -s. Negende, bn. (ranggetal) Negendehalf, telw. (bn.
Negenderhande. -lei, onverb. Negecduizendste, telw. Negenlionderd, telw. Negerdioek, in. -en. Negenmaal, telw.
Negenoog (aal; ook: kwaadaardige zweer) v. -en; -je, o. -s. Negenponcler, m. -s. Negentalllg, bn.
Negentien, telw.
Negentig, telw.
Negenwerf, bijw.
Neger, m. -s; - tje, o. -s. Negeren (kwellen) bw. zw. ik
negerde, heb genegird. Negerin, v. -nen.
Negge (hit) V. -n; nok Neg. Négligé nachtgewaad; elkehuis-kleediiig) o. (bw.
Negligeer en (vernnaohtzaraeni Negor'ü er. negert) (voorheen marktplaats van negers) v. -en. Negotiant (koopman) m. -en. NegOtiatle (onderhandeling, handel met actiën, wisselbd ven, enz.) v. -tiën en -ties. Negotie (koopmanschap) v. -liën er. -ties. (onderhandelen) ow. Negotieeren (handel drijven; Neigen, bw. ow. zw. ik neigde
Iwb geneigd; neiging, v.
Nek, m. -ken. -je, o. -s. Nekken, bw.zw. ik nekt:, heb Nekker (stroom) m. (genekt. Neliin het kaartspel de negt n van troef) v. -len. (nomen.
Nemen, bw. st. ik nam, heb ge Nemesis (zodin der wraak) v. Neographie afwijking van dlt;
arewonc spellins) v.
Neologie (taalnienwigheid) v. Neoloriseeren(zich van nieuwe woorden bedienen) ow. (^n. Neologisme (taalnieuwiirheid)o. Neoloog (invoerder van n'euwe woorden, strever naar nieuwigheden) m. neologen. (v. Nephralgle (nier- oflendepijn) Nepotisme (verwantschap; verzorging van verwanten, voort-kruiing van familie-betnkkin-sren) o.
Neppe nok nippe (kattekruid)v. Neptunns (in de fabelleer, de
?od der zee) m.
Nere de (zeenimf) v. -n.
Nerf. v.
N ergens, bijw.
Nering, v. -en. (v.
Neringloos, bn. en bijw.; -beid. Neringziek, bn. en byw.-er.-st. Neringzunht, ▼. Noringzuchtig. bn. -er, -st. Nero (dwingeland, wreed vorst; naam van den duor zijne wreedheden beruchten Rumeinschen keizer) m.
Nerveus (zennwachtte; ook: kernachtig) bn. nerveuzer,nerveust.
Niet (in de lotery) v.-en; -je.o.-s Niet |klinknageltje). Zie Neet. NleC (niets) o. Niet (stof) o. Niet, ontkennend b'Ow. Nieten (klinken). Zie Neeten. Nietiff, bn. en bijw. -er, -st; -bi id, v. Niets, onbop. vnw. (o. als zn.); -beduidend, bn. -beteekeuend, bn. -waanlijf, bn. Nietteffenstaunde, vz. en vw. Niettemin, bijw. (-beid, v. NiGUW, bn. en bijw. -er, -st, Nieuwbakken, bn. Nieuweling, m. en v. -en; voor het v. ooi: nieuwelinge. Nicuwelings, bijw. Nieuwemaan, v. Nieuwerwets, bijw. Nieuwer wetsch,bn.-er,mppst-. Niouwgebonden, -gebouwd -gemunt, -geverid, -gevormd, bn. Nieuw-Holland, o. (-s. Nieuv/igheid. v. -hedec; -je, o. Nieuwigbeidsbejag, o.; -kramer, m. -s; -zucht, v. Nieuwjaar, o. -brief, m.-brieven; -dalt;r,m. -en; -diclit, o. -r-n; -geschenk, o. -en, -prent, v.'-pn; -wonsch, m. -en. Nieuwlichter, m. -s. Nieuwlichterij, v. Niouwmodiscb, bn. Nieuws, o. Nieuwsblad, o. -en. Nieuwsgierig, bn. en bijw. -er, -St; -beid, v. -lijlc, bijw. Nieuwspapier,quot; o. -en; -post, v. -en; -tijding, v. -en. Nieuwtje, o. -s. Niezen, ow.zw. ik nies.le, heb eeniesd; niezing v. , Nib 11 (niets) bijw. Nijd, m. NÓfllg.bn.en bijw.-er,-8t;-heid,v. Nijdigaard, m.-s. inrgen. Nijgen, ow. st. ik neeg, heb ge-Nijging (bniijinp-) v. -en. Nijnagel rn nijdnagel, ra. -s; minaneltje, o. -s. Njjpen, bw. st. ik neep, heb genepen; nijper, m. nijping, v. niipster, v. nijptang:, v. Nijver, bn. en bijw. -der, -st; Nik (hik) m. -k.-n. [-beid, v. Nikkel (onkruid) v. Nikkel (metaal) o. (genikt. Nikken, ow. zw. ik nikte, heb Nikker (watergeest) m. -s; -tje. Nimf. v. -en; -je, o. -s. (o. -s. Nimfelön, n. Nimfenstoet, m. Nimmer, bijw-.; -meer,bijw. Nippe. Zie Neppe. Nippen, ow. ZW. ik nipte, heb Nippertje, o. [genipt. Nis, v. -sen; -je, o. -s. Nlx (een harsenschimmig wat-r-pponk) v. -en. (en -en. No oei (voormalize munt) m. -s Nobel (pdeJ,voornaam)bn.-er,-st. Nobiliteeren (tot den adelstand vprbrfTent bw. Nobilitelt, (adeldom; adel, rid- derschap)v,-en. Noblesse (de adpllijken van een oord of land; de stand en de waardigheid eens edelmans) ▼. |
Noch (ook niet) ontk. vw. Nochtans, bijw. en vw. Noctambule (nacht- of Slaapwandelaar) in. en v. -s. Noembaar, bn. (genoemd. Noemen bw. ZW. i'c noemde, heb Noemenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -. Noemer, in. -s. Noen (middag) m. (-en. Noest .ook; oest en knoest' m. Noest (naarstig) bn. en byw. -er, -st; -beid, v. Noeamp;terig, bn. -er, -st; -beid, v. Noestig, bn. -er, -st; -beid, v. Nog (tot biertoe,bovendien)bijw. Nogal, bijw. Nogmaals, bijw. Nok (snik) m. -ken; -je. o. -s. Nok (het opperste of uiterste van iets) v. -ken; -je, O- -s. Nokken (snikken, weenen) ow. zw. ik nokte, heb genokt; nok-kirg v. (schikg. Nolens volens, goed - of k waad - Nomaden (herders; rondzwervende volken) m. rav. Nomadisch Rondtrekkend, zwervend) bn. Nomen, naam, benaming. Nomenclatuur (naamregister) v. -turen. Nominale waarde, naamwaar-de, bet tegendeel van reët-le waarde. (nalisten) o. Nominalisme (do leer der nomi- Norninaliat (aanhanger van de zienswijze, dat de algemeen? be-grippen slechts woordenen namen zijn) m. -en. (en -ties. Nominatie (benoeming) v. -tiën Nomineeren (noeraéh,benamen; op eene lijst plaatsen, om daaruit te kiezen; benoemen) bw. Nommer en nummer,o.-8; -tje, Nommeren en nummeren, bw. zw. ik nommerde, heb ge-nommerd; nommeraar, m. nom-merijzer, o. nommering, v. Non, v. -nrai; -netje, o. -s, ook; nonneken en nonneke, o. -s. Nonactief (niet in werkelijken dienst) bn. Nonactiviteit (de toestand van een ambtenaar, die tijdelijk buiten werkelijken dienst gesteld is) v. (o. -en. Nonactlvitelts-traktement. Nonchalance (slordigheid, nalatigheid) v. Nonchalant (nalatig, traag) bn. en bijw. -er, -st. Nonens, een onding. Non-interventie (het niet tua-schenb'iden treilen, het onzijdig Nonnecel. v. -len. blijven) v. Nonnengewaad, o.; -kleed, o. -eren; -klooster, o. -a;-leven,o.; -orde, v. -n; -sluier, m. -s. Nonparellle (onvergelijkelijk) bn. (als zn. zeer kleine soorl van letterl v,-s. (trlt;tfende. Non plus ultra, het all«s over- Non possumus, wij kunnen niet; het is onmogelijk. Nonsens, onzin. Nonvaleur (hij, die niet in slaat is. de belastingen te betalen; iets d^t geen waarde heeft; oninbare post) m. -s. |
N ooddruttJg,bn. -er,-st;-heia,T. Noode (afgel. van nood) bijw., alleen gebruik, in: van - hebben, Noode (ongaarne) bijw. [enz. NOOdelOOS, bn.; -béid. v. Nooden, bw. zw. ik noodde, heb genood; nooder, in. nooding, t. Noodhulp, m. en v. -en. Noodlg, bn. -er, -st. Noodigen, bw. zw. ik noodigde, heb genoodigd; noodiger, na., noodiging, v. noodigster, v. Noodlijdend (arm, behoeftig) bn.; noodlijdende fondsen (schuldbrieven van Staten of maatschappijen, waarvan de rente en aflossing niet geregeld of in het geheel niet geschiedt) o. mv. Noodlijdende, m. en v. -n. Noodlot, o. (-beid, T. Noodlottig, bn. en bijw.-er, -st; Noodweer (tegenweer, verdedi-ging uit nood/aak) v. Noodweer en noodweder uwaa' onweder) o. (-st; -luid, v. Noodwendig, bn. en bijw., -er. Noodzaak, y. (-st;-beid, t. Noodzakelijk, bn. en bijw. -er. Noodzaken, bw. ZW. ik noodzaakte, heb genoodzaakt. Noor. m. Noren. Noord liet Noorden)o.; (de noordelijk gelegen landen) v. Noord-Brabant, o. Noordelijk, bn. en bijw. -er,-st. Noordelijken, ow. zw. ik noor- delijkte, heb gen oordel ij kt. Noorden, o.; -wind, m. -en. Noorderbreedte, v.;-licht, o.; -zon, v. Noordfriesch. bn. (o. alszn.) Noord-Holland, o. Noordhollandsch, bn. (o.) Noordnoordoost, bijw (als zn. Noordnoordwest.bijw. (al« zn. Noordoost, bijw. (U. als zn.) [o. Noordoostelijk, bn. Noordoosten, o. Noordoosteren, ow. zw. de wind noordoosterde,is genoord-oostrrd; noordooitering. v. Noordsch, bn. Noordwaarts, bijw. Noordwest, hiiw. (o. als zn.) Noordwestelijk, bijw. Noordwesten, o. Noordwesteren, ow. aw. de wind noordwesterde. i« ge-noordwesterd; noordwestering, Noordzee, v. [t. Noorman, ra. -nen. (bn. Noorwegen, o., Noorweegsch, NOOt (zangnnot en aautctkrning) v. noten; -je. o. -s-NOOt (vrucht) v. noten; -je, O. -8. Nop, v. -p'n; -j1.', o. -M. Nopen, bw. zw. ik noopte, heb Nopens, vz. [genoopt. Nop'jz-^r, o. -s. Nopjeslaken,«». Noppen, bw. zw. ik nopte, heb genopt; nopper, m. nopsUr, ▼. nopsp.han'-. v. |
OBS
154
lïormalt;ri*KeJ,voor5chriftiT. (bn. Hormaal (tot voorbeeld dienend Bormaalbcliool (oiodelichoul) 1. -BCholfll. Hormaliteit (regelmatige, be- hoorlijkf gesteldheid) v. Hormeeren ^inrichten) bw. Komen tde scbikgodinnen of Farcen in do Nuordsclie mythologie . zü»de ü e rd. hetTerlc-dene, V erdandi, het tegenwoordige en Skoeld, het toekomende) v.mv. Vosce te Ipsum, ken u zelven, leer u zelven kennen. Borsch, bn. en büw. -er, meest -«101c, buw- -b»id, v. Hosologie'ziektcnkunde) v. Nosocomium (ziekenhui*, hospitaal) o. (nosocomen. NObOCCOm (ziekenoppasser) m. Ncsogenie (het ontstaan van tiekt« n)v. HOBtalgle (heimwee) v. Nota (teeken.merkteeken; scbrif-teli.ike aanwij^inir, aanmerking^ rekening) v. nota's. (bn.-er,-st Kotabel (aanzienlijk, voornaam) Kotabele (voornaam, aanzienlijk burner) in. -n. Nota bene, let wel op! No tam nemen (ad), opmerken, in KedftCuten houden. Notaris, m. -sen; O.; notariaat o. notariaten; notarieel, bn. noia-rieele; notHrisschap, o. Notebóom, m. -en; -pje, o. -s. Noteboomen, bn. Notedop, m, -pen; -je, o. -s. Noteeren (aanteekenen) bw. Notemuskaat (noot) v. -muskaten; (stol ) o.; -je, o. -s. Notendruk, m. Notenkraker, m. -s. Notenpapier,o. (tién en noties. Notie ibPifrip, denkb'cM) v. no-Notlficatie (aankoiuli^ins, bekend nnkins) v. -tién en -ties». Notificatie aannemen ivoor), voor kgt; nnis^evin»; aannenn-n. Notitie (opteekening, ojtgaaf) v. -tién en -ties. Notoriötelt (openbare of alge- ra» ei e b' kendbeid) v. Notre D imo,Ome Lieve Vrouw, de inftagd Maria; ook: de groole kaïhedraal te I'arys. Notulen (schriftelijk verslai? van hrtgt en in eene vergadering behandeld isgt; v. mv. Notulenboek, O. -en. (-en. Notwejr e-n breede rijweg) ra Nouveauté (uien beid; het niciiwi; iets nieuws en zeld-xaams) v. -s. (nieuwigheden) m Novateur (vinder, invoerder van Novelle (romautisch verhaaltje) v. -n. (Icn) m. -en. Novellist («chrijver van novel-November iSlHchtmaand) m. Novenen',bij de R K.godsJienst-oefeninjr, tot een zeker doel, welke gedurende negen dai;en h rh «aid wordt) v.mv. Novice (nieuweling in een kloo strei ui. en v. -s. Noviciaat i pro» ftij.l) o. Noyale (verliinking van een aantal Teroordeeld» n te iT' lij'f, lijd» n* hef. Pran^che Schrikbewind iu 1733—941 v. |
Nu, b^w. Nuance (tint, «chakeering; aardige vermenging der kleuren, licbt en bruin) v. -g «-n -n. Nuanceeren (schakeeren, be-scliadnwen) bw. N ubiel (manbaar, huwbaar, in staat om te huwen) bn. Nuchter, bn. en büw. -der, -st--biid, v. (h(id)v. Nuditeit (naaktheid, ontbloot- Nuditeit^nUwakhéden, vergrijpen; bij schilders, naakte beelden; ontuchtige verhalen) v. mv. Nuf, v. -fi n; -je o. -s. NufachtiK, bn. -er, -st. (nuft. Nuffen, ow. zw. ik nufte, hebge- Nuffig, bn. -er. -st; -beid, v. Nuk, v. -ken; -j»*, o. -8. Nukkig, bn. -er, -st; -beid, v. Nul, v. -len; -letje. o. -s. Nulla regula sine excep tione,geen regel zonder uitzon- Nulliteït (nietigiu id) v. -en. Numerair (naar het (fetal) bn. Numerair (het bare geld, de waarde der in omloop zijnde specie) o. (ren) bw. Numerecren (tellen; nommc- Numereus (talrijk) bn. Numeri, naam van Mozfs'' vierde boek.inhoudende de volkstelling der Israélieten. Numero Inommer, nummer) o. Numerotecren (nommeren)bw. Numismatiek (munt- en ptn-ni'i^kunde) v. Numismatisch (de munt- en penningkunde betreffende) bn. Numismatographie (beschrijving van oirle munten) v. Nummer, nummeren, enz. Zie Nommer nmnraeren, enz. Nun (zuigpiji-je) v. -nen;-netje, o. -s. Nunnen (aan een zuijjpijpje zuigen) ow. zw. ik nunde, heb ge-nnnd. Nuntius (bode, pedel; pauselijke afgezant) m. -sen. NuptiP.al (wat den bruiloftsdag, het huwelijk betreft) bn. Nurk. nork iknonepot) m.-en. Nui'kachtig, bn. -er, -st. Nurken Iknorrm) ow. zw. ik nnrkie, lieb genur t. Nurklg, bn. en btjw. -er, -at; -In id, v. Nurkamp;Ch.bn.-rr,meest -;-h' id.v. Nusselen (talmwerk doen) ow. zw. ik nusselde, heb srenu^seld, nms'laar, m. nusselaarster, v. nus^elarij. v. (-st. Nut.bn. en bijw. (o als zn.) -ter. N utsvergadering, v.-en; - ver-hand lintf. v. -••li. (bw. Nutroeren (voeden, opkwecken) Nutritie Ivnetlinsf) V. (bn Nutritlef (voedend, voedzaam) NuttelOOS.bn nutteloozer, nut-feloo«f; -hei'l, v. Nutten (nuttig zijn) ow. bw. zw. ik nnttquot;, heb «rennt. Nuttic. bn. en bijw.-er,-st;-heiil, v. -lijk, bijw. Nuttigen, bw. zw. ik nuttigde, •teh quot;onntti rd; nMfti«fing, v. Nnttigheidsbejag. o. Nuun (ledige zeeschelp) v. tinnen; -tje, o. |
O. v.o's — De vierde klinkletter, de 15.1e letter van het alphabet. O. — Als Romeinsch Ketal 11. Ob.— ÜBiiT.hij of 4j is overleden, O.I. — Oost-Indié. OM. — Openbaar Ministerie. O.S. —(in den almanak). — Oude O T. — Oud Testament. [Stül* O. V. — Oud Verbond. O, tw. (als zn. o.) o's; ootje, o. -s. Oase ivruc.-tbare streek in de zandwoestijnen) v. -n. Obdureereh (verharden, vcr-stokkenl ow. bw. Obedieeren (gehoorzamen) bw. O-b0enen(kromme beenenjo.mv. o-b entjes, o. mv. Obelisk (spitse, vierhoekige piramide. vol beeldsprakige (hiëro-glypbische) figuren; graf- of pron -naald) m. -en. Object (voorwerivzaak of persoon der btschouwinfCi bet doei of eindooKtneiki o. -en. Objecteeren (teg nwerpen) bw. Objectie (tegenwerping) v. -t.ie« en-tién. (obj« ciii-ver,-st. Objectief werkelijk bestaand)bn. Objectief (de naar het voorwerp gerichte lens in verrekijkers en niicro«eo 'en) O. objectieven. Objectivite t (voorwerpelijk-hdd, uiterlykheid, gisteldhlt;id et-ner buiten ons li^sende r.aak)v. Obüt Zie de verkorting Ob. Obiter, in het voorbijgaan, terloops, vluchtig. Oblaat (ouwel) v. oblaten. Oblie (dunne wafel) v. oblitén; -ije. o. -ff. Obligaat (verbonden, verplicht; muz. b: geleidend; nouilzakelijk, dat teen van de daarmede betee-kende stukken i it bet concert mHsr wegblüver.) bijw. Obligaat Imuzi» kstuk. gezet voor d^ne stem of rf^n inatriiment,xe-woonlijk met beueJeidinif voor te d.-agen) o. obligaten; obligaatje, o -s. (-ties. ObligatMlschuldbrief) v.-tién en Obllgé, verplicht! heb dank! Obllgeeren (verbinden.verplich-t n; nooilza'-en) bw. Oblivieus (v.-nre» tachtU) bn. Obsceen (oneerbaar.scliar.d. lijk, ontuchtig, wulpfcch)bn. en byw. »b»cenquot;r. -at. Obsceniteit lied* riijklu id)T.-en. ObSClireeren (verduisteren;ver-donk' remanen) ow.bw. Obscuriteit 'duisternis; onv. r-«tnanb-mrln id.onberoeindbquot; id)v. Obscuur {lonker,oiibefoerid)bn. Obsedeeren (op iemands hande- lirifet', reilenen.enz.nauwk nrig aeht seven; omringen,lastigvallen' bw. Observabel I opmei kens waardig; in aelit t»- m-men) bn. Observanda (in acht te nemen din'Pm; ra'*. (sel) t. Observnr tie (inaclitneming; re- Observatie (waarneininsr; opmerking) v. -tién en -tic». |
155
OLI
Officiant (ondergeschikt bediend» bij een ambt; ambtenaar) m.-en. Officie (plicht, hulp, dienstambt)
o. -ciën en -cies.
OfHcieel (van ambtswege; geloof'
waardig, echt) bn. en bijw. Officier, m. -en en-s; - tje o. -a. Officierensociëteit, v. -en. Officiersdegen, m. -s; -epaulet, V. -ten; -kind, o. -eren; -klea-dintc, v.; -kok, m. -s; -montco-rinjr, v. -en; -pensioen, o. -t'n; -plaats, v. -en; -rang, m. -enj. -roeier, m. -s; -sloep, v.-en; - tafel, v. -s; -tenue,v.;-traktement, o. -en; -traktementje. o.-8;-uni-form, v.
Officieus (dien8twil]ig,hulpvaar-diff, gedienstig; onderhandsch) hn. en bijw. officieuze.
Officio (ex), van ambtswege. Offreeren (aanbiedei:) bw. Ofschoon, vw. (o. -a.
Ogief (kruisboos;) o. opleven; -je, Ogief en Ojief (vloeilyst) o.-en; oifiefje en ojiefje, o. -s.
Ogiefsgewtjze en -gewös,büwfc Oerivaal, bn.
Oho, tw.
Oi. tw.
Oir (nakroost) o.
Ojief. o. Zie Ogief.
Ojief (ojiefschaaf) v. ojieven. Oker, v.
Okerachtig, bn. -er, -st. Okerbleek. bn. -kleurig, bn. Okernoot. Zie Ok' ernoot. (ten. Okkernoot en okernoot,v.-no-Okkernoteboom, m. -« n. Oksaal, O. oksalen; -tje, o. -s. Oksel. m. -s en -en; -tje, o. -s. Okshoofd, o.-en. (lieden. Olderman, m. -s, nen en older-Oleagineus'olieachtiy.vettigibn. Oleander, m. -s; -tje, o. -s. OUe, V oliën; -tje, O. -S. Olieachtig, bn. -er, -st; -held,7. Oliedom, bn.
Oliekoop, m. -ei. (oliecL
Oliën. bw. zw. ik oliede, heb ge-OUer()k, bn. Ml by w. -er, -st. Oliesel, o.
OUfant. m. -en; -je o. -8. Olifantenjacht, v. -en; -jayer, m. -s; -kraal, v. -kralen; -vaa-srer, m. -«; -vangst, v. Olifantsbeen, O. -deren; -huid, v. -en: -kever. m. -s; -luis, v. ▼. -luizen;-orde, v. -n;-papier,, o.; -ridder,m. -s; -snuit, m.-en; -tand,m. -en;-tor.v. -ren;-tromp, v. -en; vo't, m. -en. Oligarchdid vaneen oligarchisch
hi wind) m. -en.
Oligarchie {regeeringsvorm welke uit eenise weinigen bestaat, die zich van liet bewind hebben meester zemaakt) v.
Oligarchisch (door weinlsen geregeerd. voor de oligarchie ge-st' md) bn.
01|jf ('n. voor den boom; v. voor
de vrnrht) olijven; -je, o. -8. Olieachtig, bn. -er, -st.
OHift^k. m. -ken;-je. o. -s. Olfiven, bw. zw. ik oliifde, lieb Olü ven hout. o. (sreoiijfd. OiMvenolie 1 n olflfolie, v. 01(jvenoogst, m.; -pi rs, v. -en^ -''id, m. (maals.
Olim, voorheen, eertyJs; voor-
Observator (opmerker; hi», die ■terrenkundise waarnemingen do«-t op een observatoriumlm.-s.
Observatorium (tterrenwacht) o. -seu observatoria.
Observeeren(op- of aanmerken, waarnemen) bw.
Obsoleeren (verouderen, buiten Kebruik raken) ow.
Obsoleet (verouderd, in onbruik Jferaakti bn. (o. •«.
Obstakel (hinderpaal, beletsel;
ObStetrle l verloskunde) v.
Obstetrisch (verloskundig) bn.
Obstinaat («i^enzinni^balsstar-riyr) bn. obstinater, -st;-beid, v.
Obstlnatie (eigenzinnigheid, halsstarrighfid) v.
Obstructie ;verstoppinif. hard-lijvixlw H) v. -tiën en -ties.
Obstrueeren (verstoppen, belemmeren; betimmeren, b.v. iemands licht) bw.
Obtempereeren (gehoorzamen, inschikkelijk zijn) bw.
Obtentie (verkrijging; doelberei-
kin?) v.
Obtineeren(verkriigen,tün oogmerk bereike. ) bw.
Obvenleeren(tegenkomen,te ge-moet komen) ow. bw.
Occasie()felex:enhei(l, aanleiding) v. -aiön en -sies.
Occasion eer en (gelegenheid geven. vj-roor^akm) bw.
OCCidenS (het westen) o.
Occidentaal (Westersch) bn.
Occiput (achterhoofd) o.
Occult (verborgen, heiinelijk)bn. en bijw.
Occulteeren (verbergen, verhelen. gfh«im houden) bw.
Occupatie (bezixheid; bezettinsr; in be'it h-bhlnsf)v.-tiën en -ties.
Occupeeren (bezetten, innemen; beziihoudt-n) bw.
Occureeren (ontmoeten, bejegenen, voorkomen) bw. en ow.
Occurrent (voorkomend,plaats-grunend) bn.
Oceaan, m. oceanen.
Och, tw.
Ocharm en ocharmen, tw.
Ochtend en uchtend,m.ochtenden; ochtendje, o. -s.
Octaaf (kleine dwarsfluit; gelijk-luidini;,8amenbinding,tus8chcn-rnimte tussnhen acht noten; achtste noot) v. octaven; octaaf-je, o. -s.
Octant (hooztemeter, werktuig in de sterrenkunde) v. -en.
Octavo, bn. (als zn. o.) octavo's; octn^ooije, o. -».
Octavo 'in) boekformaat van acht bladt-n in een vel (80).
October (Wijnmaand) m.
Octrooi (handelsvrijheid,vereun-nin?, cm verleend uitsluitend /echt tot hft maken en vcrkoo-pen van zeker iets) o. -en; -tje, o. -s.
Octrooieeren (een octrooi ver-leenen aan iemand of op iets. vervaardigen, opstellen; ultvaardi-een' )gt;w.
Oculair (oozenschijnlijk, blijk-bnnr; m't de oozen beschou-
Onnlatte (entin?) v. (wend)bn.
Oculeereu (enten) bw. (-en.
Oculist (oogarts, oogmeester) m.
Ode, v. -n; -tje, o. -s. Odendichter, u. -s; -es, ▼.-■en. Odenstül, m.
Odëon en odéum (zang- of mu-
zi. k aali o.
Oder (rivier in Pruisen) v. Odeur (reuk, geur; gerucht) v. Odief (zekere schaaf) m. odieven;
-je, o.-s. (lijk) bn.
Odieus (hatelijk,verdrietijc,walg-Odium ihaat, vijandschap) o. Odometer of pedometer (weg-
of schredenmeter) m. Odontalgic (tandpun,kiespijn)v. Odoriferant 1 welriekend) bn. Oeconomie Istaathuiahoudkun-
di; spaarzaamheid) v. Oeconomisch (staathuishoudkundig; spaarzaam) bn. Oeconoom (staat- (en ook land-) h ishoudkundige) m. oeconomen. Oef, tw. (jea.
Oefendag. m.-en;-dagje,o.-dHai?-Oefenen, bw. zw. ik oefende, heb geoefend; oefenaar,m. oefenaarster, v. oefening, v. (v. -en. Oefeningskamp, o. -en;-plaats, Oeienkamer, v. -s; perk. o. -en; -plaats, v. -en; -school,v.-scho-len; -tijd, m.; -uur, o. -uren; -zaal, v. -zalen; -zuster, v. -s. Oeia, tw.
Oei, tw.
Oeil de boeuf (rond dakvenster; opening in een schoorsteen) o. oeils de boeuf.
Oeken (brommen; knorren) ow.
zw. ik oekte, heb geoekt.
Oele, tw.
Oer (ijzerhoudende aarde) o. Oerachtig, br.. -er, -st.
Oörig, bn. -er, -st.
Oeros. m. -S' n.
Oest, oestig, enz. Zie Noe8t,enz. Oester, v. -S en -en; -tje, o. -s. Oesterbak, m. -ken; -je, o. s. Oesterpastei, v. -en; -tje, o. -s. Oesterput, v. -ten; -je, o. -s. i' ester vat, o. -en; - vaatje, o. -8. Oever, m. -a; -tje, o. -s.
Of, VW.
Offendeeren (beleedis:en, krenken. aanstoot geven) bw. Olfensief 'aanvallend) bn. ofYen-
«i» ver, offenniefst Offer, o. -s en -en; -tje, o. -s. Offeraar, m. -s en otferaren. Offeraltaar, v. -altaren. Offerambt, o. -en.
Offerande, v. -n.
Offerband, m. -en; -beest, o.-en; -bijl,v. -en;-blok, o.-ken;-daad, v.; -di-naar, m. -s en -dienaren; -dienst, m. -en; -dier. o. -en. Offeren, bw. ZW. ik offerde, heb
geofferd,olFeraar,m.offeraarster. v. quot;ff rinsr, v.
Offerfeest, o. -en; -gave. v. -n; -jjeld. o.; -gift, v. -en; -kelk.m. -en; -kist, v. -en; -knaap, ro. -knapen; -kuil, m. -en; -lam, o. -meren; -maa!, o. -malen;-nii s, o.-sen;-penning, in. -en;-penningske en penningske, o. -s, -plaat», v, -en; -pllt; ohtiüh- id, v. -plechtixheden; -priester, m. -k en -en;-schaal,v.-schalen;-stier, m.-en;-wijn, m.
Offerte (aanbieding) v. -s. Offervaardig, bn. -er, -st.
Offer willig, bn. -er, -st.
156
OIiTJ
Ombolwerken, bw.zw. ik -bolwerkte, heb -bolwerkt. Ombonken, ow. zw.ik bonkte -,
heb -gebonkt.
Ombonzen,bw ow.zw.ik bonsde
-, heb -g«-bonsd.
Omboomen, ow. zw. ik boomde
-, ben en heb -geboomd. Omboorden, bw. zw. ik boordde -, heb -geboord; ook: ik-boordde, heb -boord; -boording, v. -boordsel, o.
Ombottelen, bw. zw.ik bottelde
-. heb -gebotteld.
Ombouwen, bw. zw. ik bouwde , heb -gebouwd; ook:ik -bouwde, heb -b gt;uwd; -bouwing, v. Ombrage ischaduw,schrik,vrees,
argwaan) v.
Ombrageus (achuw,vreesachtig, wantrouwend, ergdenkend) bn. Ombrassen, bw. zw. ik braste -,
heb -gebrast.
Ombreien, bw. zw. ik breide
beb -gebreid.
Ombrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -brenger, m. - brengi n g,v. - bren gster ,v Ombrioschen.ow.zw.ik brlescb-te -, heb -gebriesebt; ook: ik -brieschte, beb -brieacht. Ombrommen. ow. zw.ik bromde
-, heb -gebromd.
Ombruien, bw. ow. zw.ik bruide
-, heb en ben -gebrnid. Ombrulsen. ow.zw. ik bruiste -. heb -gebruist; ook: ik -bruiste, beb -bruist.
Ombrullen. ow. zw. ik brulde -, heb -gebruid;ook:ik -brulde,heb -bruid. (heb -gebrust.
Ombrussen. bw. zw.ik bruste -Ombuigen, bw. ow. at.ik boog -h' b en ben -gebogen;-buitring.v. Ombuitelen, ow. zw. ik buiteid -.heb en ben -gebuiteld; -b-ite-ling. v. (heb -gebuit.
Ombuiten, bw. zw. ik buitte Ombulderen,ow.zw.ik bulderde -, heb -gebulderd; ook: ik -bul derde, heb -bulderd. Omcirkelen,bw.zw.ik -cirkelde.
heb -clrkeld.
Omdammen. bw. zw. ik -damd heb -damd; -damming, v. -dam minkie, o. -s.
Omdansen. ow. bw.zw.ik dansti heb en ben -gedanst; ook: ik -danste, heb -danst. 0mdart0len,bw. zw. ik dartelde -. heb -gedarteld; ook: ik -dar-teldquot;» beb -darteld.
Omdat. vw.
Omdaveren, bw. zw. ik daverde
-, beb -gedaverd.
Omdeelen. bw. zw. ik deelde -, beb -gedeeld; -deeler, m. -dee-lin». v. -deelster, v.
Omdelven, bw. st. ik dolf -, heb -gedolven; ook: ik -dolf, heb -dol'en.
Omdijken, bw. zw. ik -dükte,
heb -diikt; -dijking, v. Omdobberen.ow.zw. ik dobberde -.heb -g'-dobberd.
Omdoen, bw. onr. ik deed -,
heb -Tedaan.
Omdolen, ow. zw. ik doolde -, heb -gedoold; ook: ik -doolde, heb -doold; -doling, v.
Omdonderen, ow. bw. zw. ik
donderde ben en heb -gedonderd. (heb -dost. Omdossen, bw. zw. ik -doste, Omdouwen. Zie Omduwen. Omdraai, m. -en.
Omdraaien, ow. bw. zw. ik draaide -, ben en héb -gedraaid; • draaiing, v.
Omdracht, v. -en.
Omdragen, bw.st. ik droeg
heb -gedragen.
Omdraven, ow.bw.zw. ik draafde -, ht b en ben -gedraafd. Omdrentelen, ow. zw. ik drentelde -, heb en ben -gedrenteld. Omdribbelen, ow. zw. ik drib-beMe -, heb en ben -gedribbeld. Omdrüven, ow. bw. st. ik dreef -, ben en heb -gedreven; ook; ik -dreef, heb -dreven. Omdrillen, bw. ow.zw. ik drilde
-, heb en ben -gedrild. Omdrinken, ow.bw.st. ik dronk
-, heb -gedronken.
Omdrogen, bw.zw.ik droogde -, heb -gedroogd. (heb -dropen. Omdruipen, bw. st. ik -droop, Omdrukken, bw. zw. ik drukte heb -gedrukt; ook; ik -drukte, heb-drukt.
Omduikelen,ow.zw. ik duikelde
-, heb en ben -geduikeld. Omduiken, ow.st. ik dook -, ben -gedokt n (heb -geduwd.
Omduwen, bw. zw. ik duwde -, Omdwalen, ow. zw. ik dwaalde
-, heb -gedwaald; -dwaling, v. Omdwarrelen, ow.zw. ik dwarrelde -.heb-gedwarreld; -dwarreling, v.
Omdweilen, ow.zw.ik dweilde -,
heb -gedweild.
Omdwingen, bw.st. ik dwong^-, heb -gedwongen. (-'s*
Omega (de laatste, het.einde) v. Omeggen, bw. zw. ik egde -, heb
-geëgd; -egging, v.
Omelet, v -ten; -je. o. -s. Omen'voorteeken) o. ,
Omfladderen, ow.bw.zw.ik fladderde -, heb -gefladderd; ook: IK -fladderde, heb -fladderd. Omflikkeren, bw.zw.ik -flikkerde, heb -flikkerd.
Omfloersen, bw.zw. ik -floerste,
heb -floerst.
Omflonkeren, bw. zw. ik -flonkerde, h.b-flonkerd.
Omfluiten, ow. st. ik floot -, heb
- g*- floten.
Omfutselen, ow. zw. ik fHtselde
-, h.b -gefutseld.
Omgaan, ow. bw.onr. st. ik ging om, hfb «n ben -gegaan; ook: ik -ging. heb -gaan; -gang, m. Omgankelük en omganklyk, bn. - er, -st. (heb -gegaapt. Omgaven, OW. zw. ik gaapte -, Omgelanden, ra. en v. mv. Omgelegen, bn.
Omgespen, bw. zw. ik gespte
heb -gegespt.
Omgetogen, vd. van het ver-onderde omtiegen.
Omgeuren, bw. zw. ik -geurde, heb -genrd. . . i.
Omgeven, bw.st. ik gaf-, heb -gegeven; ook ik -gaf, heb -geven; -geving, v.
~ m. en v. mv.
oila potrlda, bij Terbusterini?
olipodri^o,alles o.ider elkander, potpuun i.
Olm, m. -en;gt;pje, o. -s. Olmenhout pi. olmliout, o. OlügraphiSCh (eisenhandig ge-
scurevtn) bn.
Olymp (een berg) m.
Om, vz., vw. en bijwr. Oma lgrootma) v.; omaatje, o. -s. Omademen, bw.zw.ik ademde -, heb -geademd, ook -ademde,heb -ademd.
Omakkeren, bw. zw. ik akkerde heb -geakkerd. Omarbeiden, bw. zw. ik arbeidde -, lie') -gearbeid;-arbeiding,v. Omarmen^ bw.zw.ik-armde,beb
-armd; -arming, v.
Omarren ook omnarren, ow, bw. zw. ik arde (narde) beb en ben -geard (-genard). Omasemen, bw. zw. ik asemde
heb -geasemd.
Ombabbelen, ow.bw.zw.ik bab
belde -.heb -gebabbeld. Ombaksen, bw. zw. ik bakste -, Omwalling, v. (beb -Siebakst. Ombanen, ow. z\. ik baande-,
heb -gebaand.
Ombazuinen. bw. zw.ik bazuin de -. lieb -sfebaznind.
Ombedelen, ow.zw.ik bedelde -, heb- Ji-bedfld. (-gebeld.
Ombellen, bw. zw.ik belde -,heb Omber laardsoort) v. (o. Omber 'in 't kaartspel) in.-8;-tje, Omb3raar, m. -s. Omberaarster, v. -s. (o. -a Omberdoos. v. -doozen;-doosje,. Omberen, ow. bw. zw.ik omberde. heb treomberd. Ombercezelschap, o. -pen, OmberKaarten, v. mv. Omberkrans, m. -en; -je, o. -s. OmberDarty, v. -en; -tje, o. Omberspel (het spel) o. -spelen -Inje, o. -s; (stel kaarten) o. -spellen; -lefje, o. -a. Ombertafel, v. -s; -tje, o. -a. Ombervlsch, m. -visschen. -Ombervogel, ra. -a.
Ombeuken, bw. zw. ik beukte
heb -!rebquot;ukt.
Ombeuzelen, ow.zw.ik beuzelde
-, heb -arebeuzeld.
Ombyten, ow. St. ik beet heb
-gebet» n.
Ombinden, ow. st. ik bond -,heb -gebonden; ook: ik -bond, heb -bonden; -bindinï. v.-bindsel. Ombladen. o-w. zw.ik blaadde
heb -ireblaad.
Ombladeren, ow. bw.zw.ik bla derde -, heb -gebladerd; ook: ik -bladerde, heb -bladerd. Omblazen, bw. st. ik blies -, heb -jreblazen. (-gebleven
Omblijven, ow. st. ik bleef -,be Omblikken, ow. zw. ik blikte
heb -srbiikt. (-blonken
Ombllnken, bw.st.ik - blonk, hcquot; Ombloeien, bw. zw. ik -bloeidi
heb -bloeld. (heb -blooa-i.
Omblozen, bw. zw. ik -bloosde, Ombocht, v. - en.
Omboenen, bw. zw. ik boende -,
heb -geboend.
Omboeren, ow. rw. ik boerde -, heb -geboerd. (-gebold.
Ombollen, ow. zw.ikbolde -,ben
OMK
157
Omhehhen, bw. onr. zw. ik hac
heb -gehad.
Omhechten, bw. zw. ik hechtte -,lu b -gehecht;ook: ik -luchtte.
Omheen.bijw. (heb-hicht.
Omheinen, bw. zw. ik-hiinde, hib-heind. (o. -s.
Omheining, v. -en; -heininkje.
Omhellen, ow. zw. ik helde -, ben -geheld.
Omhelpen, bw.st. ik hielp -,heb -geholpen.
Omhelzen, bw. zw. ik -helsde, ht b -helsd; -helzing, v.
Omhengelen, ow. zw. ik hengelde heb -gehengeld.
Omhevelen, bw.zw.ik -hevelde, heb - heveld.
Omhinkelen, ow. bw. zw. ik hinkt 1de -, heb en ben-gehin-k. ld.
Omhinken,ow.bw./.w. ik hinkte -, heb en bi n -gehinkt.
Omhippelen, ow.zw.ik hippelde -. heb en btn -gehippeld.
Omhippen, ow. zw. ik hipte -, heb en ben -gehipt.
Omhoepelen. ow.bw.zw.ik hoepelde-, heb en ben-gehoepelil; ook: ik -hoepelde,heb -hoepeld.
Omhoepen, bw. zw. ik -hoepte, heb -hoept. (heb -g-hokt.
Omhokken, ow. zw. ik hokte -.
Omhellen, ow. bw. zw. ik holde -, heb en ben -gehold.
Omhoog, bijw.
Omhoogbeuren.bw.zw.ik beurde -, heb -aebeurd.
Omhooghlazen, bw. st. ik blies -. heb -ireblazen.
Omhoogdrüven. bw.st. ik dreef -, heb -gedreven.
Omhoogdrukken, bw zw. ik dnikte -, heb -gedrukt.
Omhoogduwen, bw.zw.ik duwde -. heb -geduwd.
Omhooggaan, ow. onr. ik ging -, bi n -gesraan.
Omhooghalen, bw.zw.ik haalde -. heb -gi haald.
Omhoogheffen,bw.st. ik hief -,
h» h -gi hev» n.
Omhooghouden, bw.st.ik hield -. hf b -srehoud* n.
Omhoopjagen, bw. zw. en st. ik jangde ij«ug)-, lub -gi.inflgd.
Omhoogkijken, ow. st. ik keek -. heb -gek» ken.
Omhoograk en, ow.zw.ik raakte -. b' n -gerankt.
Omhoogrichten, bw. zw. ik richtte heb -gericht.
Omhoogrüzen, ow. st. ik rees -, ben -gerezen.
Omhoogechieten, bw. ow. st. ik schoot -, heb en ben -gtacho-tf n.
Omhoogslaan. bw. ow. st. ik sl neg - .heb en ben -geslagen.
Omhoogspringen, ow. at. ik sprong -, ben -glt; sprongen.
Omhocgstaan, ow. onr. st. ik Rtond -, heb -sestaan.
Omhoogstaren.ow.zw.ik'staar-de -, heb -gestaard.
Omhoogsteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -at stoken.
Omhoogstijgen, ow. at. ik steeg -. blt; n -irrsti tren.
Omhoogstulven,ow.8t. ik stoof ben -gestoven.
Omhoogtillen, bw. zw. ik tilde
-, heb -g» tild.
Omhoogturen,ow.zw. ik tuurde htb -getuurd.
Omhoogtrekken, bw.st. ik trok
-, heb -grtrokken.
Omhoogvliegen,ow.st. ik vloog -, bi n -gevlogen.
Omhoogvoeren,bw.zw. ik voerde -, heb -gevoerd.
Omhoogwerken (zich), ww.zw. ik werkte mij -, heb my -gewelkt.
Omhoogwerpen, bw. st. ik würp -. heb -geworpen.
Omhoogwrikken, bw. zw. ik wrikte -, heb -gewrikt.
Omhoogwringen (■ich),ww. st. ik wrong my -, heb mij -ge-wrongm. .'heb-gezien.
Omhoogzien, ow. at. ik zag-,
Omhoogzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten.
Omhoogzwaaien, bw. zw. ik zwaaide -, heb -gezwaaid.
Omhooren,ow. zw. ik hoorde -, heb -geboord.
Omhouden, bw. st. ik hield -,
heb -gehouden.
Omhouwen, bw. st. ik hieuw heb -gehouwen; -houwer, m. -houwing, v.
Omhullen, bw. zw. ik huilde -, heb -gehuild; ook: ik -huilde heb -huild. (heb -huifd.
Omhuiven, bw. zw. ik -huifde,
Omhuizen, ow. zw. ik huisde -, heb -gdiuisd.
Omhullen, bw.zw. ik -hulde,heb -huid; -hulling, v. -hulsel, o.
Omhnnkeren, ow. zw. ik hunkerde -, heb -gehunkerd.
Omhuppelen, ow. bw. zw. ik huppelde -, heb en ben -gehuppeld; ook: ik -huppelde, heb -huppeld. (heb -gehupt.
Omhuppen, ow. zw. ik hupte -,
Omhutselen,bw.zw. ik hutselde -, heb -gehutseld.
Omhutamp;en. bw. zw. ik hutste-, heb -gebutst.
Omülen, ow, zw. ik \jlde -, heeft en ben -geijld.
Omineus (onheilspellend) bn. omineuzer, omineust.
Omissie (uitlating, verzuim) y. omisüién en omissies.
Omjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg) -, heb en ben -gejaagd.
Om jammeren, ow. bw. zw. ik jammerde -, heb -glt;jammerd; oolgt;: ik -jammerde, heb -jammen!. (heb -gejankt.
Om janken, ow. zw. ik jankte -,
Omjoelen, ow. bw. zw. ik joelde -, heb -gejoeld; ook: ik -joelde, hf b -joeld.
Omjuhelen, ow. bw. zw. ikju-bi 1de -, heb -gejubeld; ook: ik -jubelde, heb -jubeld.
Omkaalen, ow. zw. ik kaaide -, hlt; b -gekaaid.
Omkaatsen, bw. zw. ik kaatste -. heb -s-i kaatst.
Omkahhelen, bw. zw. ik -kab-blt; 1de, heb -kabbeld.
Omkaden, bw. zw. ik -kaadde, hi h -kaail; -kading, v.
Om kallen, bw. zw. ik kalde heb -gekald.
Omgler,m. -en.
Omgieren (aich züdrlings bewegen) ow. zw. ik gierde ben -gegierd.
Omgieren (schreeuwen) ow. bw, zw. ik gierde heb -gigierd; ook: ik -gierde, heb -gierd.
Omprieten, bw. at. ik goot Leb -gegoten; ook: ik -goot,heb -goten; -gieting, v.
Omglanzen bw.zw. ik -glansde, heb -slansd.
Omgiyden, ow. bw. st. ik gleed -, ben en heb -gegleden.
Omglinsteren, bw.zw. ik -glinsterde, heb -glinsterd.
Omvloeien, ow. zw. ik gloeide -, heb -gegloeid; ook: ik -gloeide, heb -glot id.
Omgloren, bw. zw. ik ;gloorde, heb -gloord.
OmKlorlën, bw.zw. ik -gloriede, heb -gloried. (heb-prgluipt.
Omsluipen, ow.zw. ik gluipte -,
Omgluren, ow. zw. ik gluurde -, heb -sesluurd.
Omprolven, ow. zw. ik golfde-, heb -gegolfd; ook: ik -golfde, heb -golfd; -golving, v.
OmgOOCtLelen, bw. zw. ik goochelde -, heb -gegoocheld; ook ik -goochelde, heb -goocheld.
Omgooien, bw.ow. zw. ik gooide -, heb -gegooid.
Omgordelen (zich) bw. ww. zw. ik -gordelde (niij),hebimij|-gor-d-ld.
Omgorden, bw.ww.zw. ik gordde heb-gegord; ook: ik -gordde (mij), heb (mij) -gord; -gor-dir.g, v.
Omgrabbelen, ow. zw. ik grabbelde heb -gegrabbeld.
Omgrauwen, bw.zw.ik -grauwde, heb -grauwd.
Omgraven, bw. ow. st. ik groef -, heb -gegraven; ook: ik -groef, heb -graven; -graving, v.
Omgrenzen, bw.zw.ik -grensde, he b -grensd; -grenzing, v.
Omgrüllzen,bw.zw.ik -grijnsde, heb -arijnsd.
Omgrüpèn, ow. bw. st. ik greep -,heb -gegrepen; ook: ik -greep, heb -grepen; -gryping, v.
Omgrimmen,bw.zw.ik -grimde, heb -grirad. (heb -groi id.
Omgroeien, bw.zw. ik -groeide,
Omgroenen, bw.zw.ik -groende, heb -groend.
Omgroepen, bw.zw.ik -groepte, heb -groept; -groeping v.
Omhaal, m. -halen; -tje, o. -s.
Omhaken, bw.zw. ik haakte -, heb -gehaakt; ook: ik -haakte, heb -haakt.
Omhakken, bw.ow. zw. ik hakte bib -gehakt; -hakking, v.
Omhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haling, v.
Omhallg, bn. enbijw. -er, -at; -beid, v.
Omhalzen, bw.ow. zw. ik halsde -. heb en ben -gehalsd.
Omhang, ra.
Omhangen, ow. bw. at. ik hing -,heb -gehangen; ook: ik -hing, heb -hangen; -hanging, v. (v.
Omhangerlg. bn. -er,-st; -beid.
Omhaspelen,ow.zw.ik haspelde htb -gehaspeld.
158
O ML
bw.ow.zw. ik kantelde heb en ben -ifckaateld; -kautelin»;, v. Omkanten,ow.bw. zw. ik kantte heb -vekant. Oinkantyzer, o. -s; -tje, o. Omkappen, bw. zw. ik kapte neb -^ekapti -kappinpr, v. Omkeer en ommekeer, ra. Omkeeren,bw.ow. zw. ik keerde heb en ben -gi-k^erd; -kee-5 itiX,T. (teelde -,heb -Kckejfeld. Omkegelen, bw. ow. zw. ik ke-Omkenteleu. Zie O nkmtelen. Omkentdren,ow.zw.ik kenterde ben -gekenterd. Omkflken, ow. 8t. ik keek heb -gekeken. {-, heb -geklad. Omkladden, ow. zw ik kladde Omkleeden (zich), bw. ww. zw. }k klcedile (my) -, heb (mij) en hen -jfekleed; ook: i'lt; -kleedde, heb -kleed; -Kleedinjc,v. -kleedsel, o. (ii.-klemd; -ulemmiaff.v. Omklommen.bw.zw.ik - klemde, Omklemmeron, bw. zw. ik -kleramcrle, heb -klemmerd. O^nkleppen, bw.zw. ik klepte -, -••b -geklept, O ikletsen, bw.ow. zw. ik klet- gt;i e -, heb en ben -gekletst 0quot;;nkleven, bw. zw. ik -kleefde, h-b -kleefd. Oïïiklimraen, ow. Ht. ik klom -, heb en ben -geklommen. O.aklinken, bw.ow st. ik klonk heb -geklonken; ook: ik klonk, heb -klonken; -klin-ki'isrjv. (len. Omklongelen. Zie OmVlunsfe-Omkloppen, bw. ow. zw. ik •dopte -, heb -geklopt; -klop-})intr, v. Omklossen. Zie O uklotsen. Ornklotsen,ow. bw. zw. ik klotste -, hi-b -geklotst; ook: ik • klotste, heb -klotst. OiUklalStaren, bw.zw.ik -kluisterde, heb -kluiaterd. Omklulven, ow. st. ik kloof •ieb -girkloven. Omklungelen, ow. zw. ik klun- cel Ie -. heb -ircklumceld. Omklutsen, bw.zw. ik klutste -, 'ü^b -«;eklutst. O nknabbelen, ow. zw. ik knabbelde -. heb -geknabbeld. Omknagen, bw.zw. ik -knaaif.le, heb -k'iHaifd (heb -knaM. Omknallen, bw. zw. ik -knalde, Oinknanwen,ow.zw.ik knauwde heb -geknauwd. Omkneden, bw. zw. ik kneedde -, heb -sfekneed; ook: ik -kneedde, heb -kneed; -kneding, v. Omknellen, bw. zw. ik -knelde, hfb -kncld; -knelling. OmknettGren,bw.»,w. ik -knetterde, heb -knetterd. Omknevelen. bw. zw.ik-kne- veld'\ hlt;-h -kn^Vrl-Kj# Omknlelen. bw. zw. ik -knielde, heb -kni'-l l. Omkniezen en omknijzon.ow, zw. ik kni-sde heb -ïeknies 1. Omknöpen,ow. St. Ik knee.)-, heb -geknepen; ook: ik-kneep, hel» -knapen. OmknQzen. Zie Omkniezen. |
kuikki-rde -, heb -geknikkerd. Omknippen. bw. ow. zw. ik kuipte -, heb -geknipt; -knipping, t. Omknoeien, ow. zw. ik knoeide -, heb -geknoeid. Omknoffelen. Zie Omknuffelen. Omknoopen, bw. zw. ik knoopte heb -geknoopt; -knooping, v. Omknorren, ow. zw. ik knorde -, heb -geknord; ook: ik -knorde, heb -knord. Omknuffelen, ow. zw. ik knuffelde -, neb -geknuffrld. Omknutselen, ow^zw. ik knutselde -, heb -geknutseld. omkoeteren, ow. zw. ik koe-terde -. heb -gekocterd. Omkogelen, bw. OW. ZW. ik kogelde -, heb -gekogeld. Omkomen, ow. onr. Ht. ik kwam -, ben -if- kom m. Omkonkelen, bw. zw. ik kon-k -Ide -, heb -gekonkeld; -kon- OmkOOp, m. ikelins;, v. Omkoopbaar, hu.; -beid v. Omkoopen, bw.ow. zw. ik kocht -, heb -gekocht; -kooper, m. -koopery, v. -kooping v. -koopster, v. Omkooten, bw.ow. zw. ik kootte -, heb -ifekoot. Omkorsten, bw. zw. ik -korstte, heb -korst; -korstinar v. Omkoud er - zyn) bijw, uitdr. Omkonten, bw. zw. ik koutte -, heb -ifekout; -kouting, v. Omkraaien, ow. bw. zw. ik kraaide -. heb -gekraaid. Ornkrabbelen, ow. zw. ik krabbelde -, h»-b -gekrabbeld; -krab-belinjf. v. Omkrabben, bw. ow. zw. ik krabde heb -gekrabd;-krab-binsr, v. -krabsel, o. Omkragen, bw. zw. ik -kraagde, heb -kran^d. Omkralen, bw. zw. ik -kraalde, heb -kraald. Omkransen,bw.zw. ik -kranste, lieh -kran*!; -kransinar, v. Omkrassen.ow.bw.zw. ik kraste heb -gekrast; ook: ik -kraste, h'-b -krast. Omkrauwen, bw. ow. zw. ik krauw If -, heb -«gt; krauwd. Omkreelen en omkrielen,bw. zw ik -kreelde. h»'b -kre^ld. Omkrelts en omm3kreits. n. Omkreukelen. bw. ow. zw. ik kreukelde -, heb en ben -gekreukeld. Omkreuken en omkroken.bw. ow. zw. ik kreukte -, heb en ben -ï-kreukt. Omkrennon, ow. zw. ik kreunde -, h' b - ;. kreund. Omkrielen (wemelen) ow. zw. ik kri 1de -, h' b -arekrield; ook: Ik -krü-lde, heb -krield. Omkrielen (zoomen). Zie Om-krei^cn. heb -«rekresren. Omkregen, bw. «t. ik krefij -. OmkrUschen, ow. st. en zw. ik kr-esch -, heb -*0krlt;-schen. en kryschte -, heb -ï'-krijscht; ook: ik -krpcstïh, h'-b -kresclien. OmkrUten, ow. bw. st. ik kreet -, heb -gekreten; ook: ik -kreet, heb -kreten. |
Omkrlng en o ramekring, m. i (gelde, heb -kriugeld. Omkringelen, bw. zw. ik -krin- Omkringon, bw.zw. ik -kricgde. heb -kriugd. Omkroezen, ow. bw. zw. ik kroesde -. ben -gekroesd; ook: ik -kroesde, heb - vroesd. Omkroken. Zie Omkreuken. Omkrommen, bw. ow. zw. ik kromde -. heb en ben -gekromd. Omkrommlng, v. -en; -krom-miukje, o. -s. Omkronen, bw. zw. ik -kroonde, heb -kroond. Omkronkelen, bw. ow. zw. ik kronkelde -, heb en ben -ge-kronke.d; ook: ik -kronkelde, heb kronkeid; -kronkeling, t. Omkruien, ow. bw. st. en zw. ik krooi-, heb en ben-^ekrooien; ook: ik kruide -, heb en ben -ge-kruid. Omkruimelen, ow. zw. ik kruimelde heb -gekruimeld. Omkruinen,bw.zw. ik -kruinde. h'-b -kruind. Omkruipen, ow bw. st. ik kroop -, heb en bi;n -gekropen; ook: ik -kroop, heb -kropen. Omkruisen, ow. zw. ik kruiste -, heb -gekruist. Omkraiven, bw.zw. ik -kruifde, lieb -kruifd. Omkrullen, bw.ow.zw.ik krulde -, heb en bm -uekruld; ook: ik -krulde,heb -kruid; -krulling,v. Omknleren, ow. zw. ik kuierde -, heb en ben -gekuierd; -kuie-ri -g. t. Omkuipen, ow.bw.zw. ik knipte -, heb -gekuipt; ook: ik -kuipte, heb -kuiut. Omkunnen, ow.bw.onr. ik kon-de en kon -, heb -gekund. Omkussen, ow. *w. ik kuste -, heb -gekust. Omkwaken, ow. zw. ik kwaakte -, heb -sf.-kwaakt. Omkwakkelen.ow.zw.ik kwak-ke.de -, heb -gek wak'teld. Omkwakken, ow. bw. zw. ik kwakte -, bi-n en heb -jjekwakt. Omkwanselen, bw. ow. zw. ik kwanselde -, heb -gekwanseld. Omkwezelen, ow. zw. ik kwe-zeldf lieb -gekwezeld. Omkwlspelen, ow. bw. zw. ik kwi^ptlle -, heb -gekwispeld; nok: ik -kwispelde, heb-kwis- Omlaag, bijw. (peld. Omlaagbrèngen, bw. onr. ik bracht -. heb -gebracht. Omlaagbalgen, bw. st. ik boog -, heb -ït-botfen. Omlaagdalen, ow.zw. ik daalde -. beu -ïfdaald. Omlaagdrukken, ik drukte -, h-b - ie l'iikt. Omlaagduwen. bw.zw. ik duwde -, heb -ireduwd. Omlaaggaan, ow. onr. ik ging -. ben -sreeaan. Omlaagbouden, bw. at.ik hield heb -ireh»mde«. Omlaagkijken, ow.st. ik keek h'-b -Sfeki-ken. Omlaagnemen, bw.st.ik nam -, h»»b • tfenonr-n. Omlaagrukken,bw.zw.ik rukte -, heb -gerukt. |
OMIi
159
160
OMS
OMS
161
Omsleepen, bw.zw. ik sleepte heb -gesleept. Omslenteren, ow. zw. ik slenterde heb en ben {geslenterd. Omslepen, ow. zw. ik sleepte -, heb -gesleept, (heb -gesleurd. Omsleuren, bw.zw. ik sleurde Omslingeren, bw. zw. ik slingerde -, heb en ben -geslingerd; ook: ik -8liui?epde,heb -slingerd; -slingering, v. Omslobberen, ow. zw. ik slobberde -, heb -geslobberd. Omslodderen, ow. zw. ik slodderde -, heb -geslodderd. Omsloffen, ow. zw. ik slofte heb en ben -gesloft. Omslorpen en -slurpen, ow. zw. ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorpt (geslurpt). Omsloven, ow. zw. ik sloofde-, heb -gesloofd. Omsloleren, bw. zw. ik -sluierde, heb -sluierd; -sluiering, v. Omsluipen, ow. st. ik sloop heb en ben -gi-slopen. Omsluiten, bw.st. ik -3loot,heb -sloten; -sluiting, v. Omsluizen, bw. zw. ik -sluisde, heb -aluisd; -sluizing, v. Omslurpen. Zie Omslorpen. Omsmakken, bw. ow. zw. ik smakte -, heb en ben -gesmakt. Omsmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -genmeed; -smeding, v. Omsmelten, bw. st. ik smolt -, heb -gesmolten; -smelting, v. Omsmeren,ow.zw. ik smeerde -, heb -gesmeerd; ook: ik -smeerde, heb -smeerd. {- heb -gesmeten. Omsmyten,bw. ow. st. ik smeet Omsnakken, ow.zw. ik snakte -, heb -gesnakt. (en -sneeën. Omsnede en omsnee,v.-sneden Omsnellen, ow. zw. ik snelde -, heb en ben -gesneld. Omsnijden, bw. ow. st. ik sneed -, heb -gesneden; -snijdh.g, v. Omsnoeren.bw.zw.ik snoerde-, heb -gesnoerd; ook: ik -snoerde, heb -snoerd. Omsnorren,ow.bw.zw.ik snorde -,ben en heb -gesnord; ook: ik -snorde, heb -snord. Omsnuffelen, ow.zw. ik snuffelde -, heb -gesnuffeld; -snuffeling, v. (heb -gesnoven. Omsnuiven, ow. st. ik snoof -, Omsollen, bw.ow.zw. ik solde -. heb -gesold. Omspaden en omspaaien, bw. zw. ik spaadde (spaaide) -,heb -gespaad (gespaaid). Omspannen, bw.st. ik spande -, heb -gespannen;ook: ik -spande, heb -spannen; -spanning, v. Omspanseeren,ow.zw. ik span-seerde -, heb en ben -gespan-Omspant, v. (seerd. Omspartelen, ow. zw. ik spartelde -, heb -gesparteld; ook: ik -spartelde, heb -sparteld. Omspatten, ow.jbw.zw.ik spatte -, neb -gespat; ook: ik-spatte, heb -spat. Omspelden, bw.zw.ik speldde -, heb -gespeld; ook: ik -speldde, heb -speld. Omspelen, ow. bw. zw. ik speelde heb -gespeeld; ook: ik -speelde, heb -speeld. |
Omspiegelen, bw. zw. ik -spiegelde, heb -spiegeld. Omspinnen, bw.at.ik -spon, heb -sponnen; -spinning, v. spinsel, Omspitst, bn. [o. Omspitten, bw. zw. ik spitte -, heb -gespit; -spitting, v. Omspoelen, bw.zw. ik spoelde -, heb -gespoeld; ook: ik -spoelde, heb -spoeld; -spoeling,v.-spoel-sel. o. Omspoken, ow.bw.zw. ik spookte -, heb -gespookt; ook: ik -spookte, heb -spookt. Omspraak, o. (in -brengen, ter tafel brengen). Omspreiden, bw.zw. ik spreidde -, heb -gespreid. Omspringen, ow. bw. st. ik sprong -. heb en ben -gesprongen; ook ik -sprong,heb -sprongen. Omstaan, ow. onr. st. ik stond -, heb -gestaan. (bn. Omstaand en ommestaand, Omstander, in. -s. (v. Omstandig, bn. -er, -st; -h?id, Omstapelen, bw.zw. ik stapelde -, heb -gestapeld; ook: ik -stapelde -, heb -stapeld; -stapeling, v. Omstappen, ow.bw.zw.ik stapte -, heb en ben -gestapt. Omstaren, ow. zw. ik staarde -, heb -gestaard. Omsteigeren, ow. bw. zw. ik steigerde -, heb en ben -gesteigerd. Omsteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -gestoken. Omstel, m. Omstelpen, bw.zw. ik -stelpte, heb -stelpt. (stulpen. Omstelpen (scheidbaar) Zie Om- Omstemmen, ow. bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v. Omstempelen, bw. zw. ik Stempelde -, heb -gestempeld; ook: ik -stempelde, heb -stempeld. Omstevenen, ow.bw.zw. ik stevende-, heb en ben -gestevend; ook: ik -stevende, heb -stevend. Omstikken, bw. zw. ik stikte -, heb -gestikt; ook: ik -stikte, heb -stikt. Omstoeien, ow. bw.zw. ik stoeide heb -gestoeid; ook: ik -stoeide, heb -stoeid. Omstoffen, bw. ow. zw. ik stofte -, heb -gestoft. Omstommelen, ow. bw. zw. ik stommelde -, heb en ben -gestommeld. Omstoomen, ow.zw. ik stoomde heb en ben -gestoomd. Omstootbaar, bn. Omstooten, bw. ow, st. ik stiet -, heb -gestooten; ook: ik stootte -; -stooting, v, Omstormen, ow, bw, zw, ik stormde -,heben ben -gestormd; ook: ik -stormde, heb -stormd. Omstorten, bw,ow,zw,ik stortte heb en ben -gestort; ook: ik -stortte, heb -stort; -storting,v. Omstouwen, bw.zw. ik stouwde -. heb -gestouwd. Omstralen, ow.zw.ik straalde -, heb -gesrraald;ook: ik -straalde, heb -straald; -straling, v. |
Omstreek, v, -streken. Omstreeks, bijw, Omstrengelon,bw,zw,ik -strengelde, heb -strengeld; -strenge-ling, v, Omstrengen, bw,zw, ik -strengde, heb -strengd. Omstrepen, bw.zw, ik -streepte, heb -streept; -streping, v, Omstroven,bw,zw, ik streefde -, heb en ben -gestreefd; ook: ik -streefde, heb -streefd. Omstrüken, ow,bw, st, ik streek -, heb en ben -gestreken; ook: ik -streek, heb -streken. Omstrikken, bw,zw,ik strikte -, heb -gestrikt; ook: ik -strikte, heb -strikt; -strikking, v. Omstrompelen, ow, bw, zw, ik strompelde -, heb en ben -gestrompeld. Omstrooien, bw, ow, zw, ik strooide -, heb -gestrooid; ook: ik -strooide, heb-strooid. Omstroomen, ow, bw. zw, ik stroomde -, heb en ben -gestroomd; ook: ik -stroomde, heb -stroomd, Omstroopen, bw, ow. zw, ik stroopte -, heb -gestroopt; -strooping, v, Omstuiten, ow. zw, ik stuitte -, ben -gestuit, Omstuiven, ow. bw, st, ik stoof -, heb en ben -gestoven; ook: ik -stoof, heb -stoven. Omstulpen en omstelpen, bw,zw,ik stulpte -,heb -gestulpt. Omsturen, bw. zw, ik stuurde -, heb -gestuurd. Omstuwen, bw.zw, ik stuwde -, heb -gestuwd; ook: ik -stuwde, heb -stuwd, (-gesuft, Omsuffen, ow,zw, ik sufte -, heb Omsuizen, ow.bw. zw, ik suisde -, heb -gesuisd; ookik-suisde, heb -suisd. Omsukkelen (omzwerven) ow. bw,zw, ik sukkelde -, heb en ben -gesukkeld, ___ Omsukkelen (ziek zijn) ow, zw. ik sukkelde -, heb -gesukkeld; -sukkeling, v. Omsullen, ow. bw, zw, ik sulde -, heb en ben -gesuld. Omtalmen, ow, zw, ik talmde -, heb -getalmd. Omtasten, ow, bw, zw. ik tastte -, heb -getast; ook: ik-tastte, heb -tast, (-geteld. Om tellen, bw,zw, ik telde -, heb Omtieren, ow. zw, ik tierde -, heb -getierd, Omtimmeren, ow. bw. zw. ik timmerde -, heb -getimmerd; ook: ik -timmerde, heb -tim-merd. Omtintelen, bw.zw. ik -tintelde, heb -tinteld. Omtobben. ow. zw. ik tobde -, heb -getobd. Omtocht, m. -en. Omtogen, vd, v, h. veroudenle Omtiegen, Omtokkelen, ow.zw,ik tokkelde -, heb -getokkeld. Omtollen, bw. ow.zw. ik tolde - heb en ben -getold. Omtonnen, bw.zw. ik tonde -, heb -getond; ook: ik -tonde,heb -tond. |
11
OMZ
OMT
Omtccmen, bw. zw. iktoom(i^•
-,bfb-^ttoorod. Cmtcoveren.bw.zw. ik tooverdt h«b -gelooverd; -loovering,v Cmtcpt. bn.
Cmti appel en, ow.zw. ilc tray-
i.jldj lu b -getrappeld. Cmtiappen. bw.cw.zw.ik iraptc
lub-gttmr1-
Cmtieöe lt; n cmtree,v. - treden. Cmtiedcn, ow.st. ik trad ben
tn beb -g» trtden.
Omtrek, m. -ken; -je, o. -h. Cmtiekien, bw. ow. si. ik trok
beb »n bi n -getrokken; ook; ik -trok, beb -trokken; -trekking, v.
CmtreDt. vz. en byw. Cmtietizelen, OW. zw. ik treuzelde -.bib -getreuzeld. Cmtrcmmelen, bw.zw.ik troin melde -, beb -getrommeld; -trcmmeling, v.
OmtlCirmeii. bw. zw.ik tromde -.beb -};(tjomd;-tromming, v. Cinticir.pett€D,bw.i.w.ik trom-I-ette -,beb -getrompi pettin?, v.
Cmtuimelen. ow. bw. zw. ik-luim» We -, ben -getuimeld; -tuimiling, v. , . ,
Omttiinen, bw. zw. ik -tuinde, heb -tuind; -tuining, v.
Omvaart, v.
Cmvadcmen, bw. zw. ik -.o
dfmdf,b«b -vademd; -vademing, Onrval, m.-len. Lv-
Omvallen, ow.st. ik viel-.ben Omvang, m. [-geval Un.
Omvargen, bw.st. ik -ving, heb
-vangen.
Omvaien. ow.bw. st. ik voer-, li(b lt; n ben -gevaren; -varing, v. Omvatten, bw.zw. ik -vatte, beb
-vat;-vatting,v.
Omveilen, bw. zw. ik veilde
Omwaren, ow. zw. ik waarde -, heb -gewaard; ook ik -waarde, heb -waard. ., . .
Omwr sschen, bw. st. ik wiesch
-, heb -gewasscben. Omwa£sen,ow. st. ik-wies, beb -wassen. (beb -waterd.
Omwateren,bw.zw.ik -waterde. Omweg. m. -en; -je, o. -a. Omwelven, bw. zw. ik -weitde,
heb -welfd; -welving, v, Omwenden,ow.bw.zw. ik wendde -, heb -gewend; -wending, v. Omwentelen, bw. o^r. zw. ik wentelde -, beb en ben -gewenteld; -wenteling, y. Omwentelinegtüd,m. -en. Omwerken, bw. zw. ik werkte -,
hi b -gewerkt; -werking, v. Omwerpen, bw. st. ik wierp -,
heb -geworpen;-werping, v.
Omweven, bw, st. ik weefde-, heb -geweven; ook; ik -weefde, heb*-weven; -weving, v. Omwiegen, bw. zw. ik wiegde -,
heb -gewiegd.
Omwimpelen,bw. zw. ik -wimpelde, heb -wimpeld; -wimpe-ling, v. .
Omwinden, bw. st. ik wond -, heb -gewonden, ook; ik-wond, heb -wonden;-winding,v. -windsel, o. (-, beb :gewipt. Omwippen, bw.ow. zw. ik wipte Omwisfcohen, bw. zw. ik wischte -, heb -gewisebt.
Omwisselen.bw.ow.zw. ik w is-
selde -, beb -gewisseld; -wisse-ling, v. (beb -gewit.
Omwitten, b^-. zw. ik witte -, Omwoelen, bw zw. ik woelde -, heb -gewoeld; ock; ik -woelde, lub -woeld. (beb
Omwolken, bw.zw. ik -wolkte. Omwoners, m.mv. Omwrikhaar. bn.
Omwrjkken, bw. zw. ik wrikte
-, heb -pewrikt.
Omwringen, bw. st. ikwront, lu b-gewrongen.
Omwroeten, bw. ow. zw. ik
wroette -, beb -gewroet;-wroe-
ting, v. (heb -zaaid.
Omzaaien, bw. zw. ik -!'aalde-Omzadelen,bw.zw.ik zadelde -,
heb-gezadeld.
Omragen, bw. zw. ik zaagde-, heb -eezaagd. (ben -Kquot;»kt. Omzakken, ow. zw. ik zamp;kte-. Omzeggen, bw.zw. ik zeiele -,heb
-geze eel en -gezeid; -zegging, v. Omzeilen, bw. ow. zw. ik zeildo heb en ben -gezeild; ook. ik -zeilele, heb omzeild; -zeiler, m. -zeiling, v. . ,
Omzenden, bw.st. ik zond -,heb -gezonden; -zending,v.
Omzetten, bw.zw. ik zette-, heb -grzet; -zetting, v. (-beid, v. Omzichtig, bn. en bijw. - er, -st; Omzien, bw. st. ik zag beb
-gezien. ^
Omzien, o. Zie Ommezien. Omzitten, ow. st. ik zat -, heb
Omzoeken, bw.onr. zw. ik zocht
- heb -gezocht.
Omzoomen, bw. zw. ik zoonid»»
- he b -gezoemd; ook; ik -zoomde, heb -zoomd; -zewming, v.
UXli V AA, quot;... -
beb -geviild;-viiling v. Omvelien, bw. zw. ik velde -,
hib-gtveld.
Omventcn. bw. zw. ik ventte
beb -glt; v. nt; -venting, v.
Omver. bliw.
Omverteulien, bw.zw. ik beuk
te bi b -g» beukt. Cmverl)lazen,bw. st.ikblies
bib -giblazm. Omvertcmtaröeeren, bw.zw
ik bombaideerde -. beb -gebom bardeerd. , .
Omveröansen,bw.zw. ik danste
bib -jsedanst. Omveiquot;öringen,bw.at. ik drong
-, beb-gedrongen. Omveröiuiken,bw.zw.ik druk
te-, bib-gedrukt. Omveröiivcn, bw.zw. ik duwde
-, beb-geduwd.
Omvergooien, bw.zw. ik gooide
- btb-gegooid. Omverliamp;kten, bw. zw.ik bakte
-. lub-g«bakt.
Omverhalen, bw. zw. ik baalde
-,blt;b -gd aflld. Omveitelpen, bw.st. ik bielp -,
In b -ciboTpm. , .
Cmverlionvi*en, bw.st. ik hieuw
-, hlt;b-gebovwlt;n. Omvciliappen,bw. zw. ik kapte
h«b-g« kaft. Omveitegelen. bw. zw. ik kegelde -, l eb -gekegeld
Omverkloppen, bw. zw. ik
klopte -, blt; b -geklopt. Cmverkrijgen, bw. st. ik kreeg
-, bib-gekregen.
Omverliggen, ow. st. iklag-, | heb-gelegin.
Omverlccpen, bw. st. ik liep -, heb -geloopen.
0 rover laken, ow. zw. ik raakte -, ben-geraakt.
Cmverrennen, bw. zw. ik rende
-, beb -gen nd.
Omveuijden, bw. st. ik reed -
h»b-gereden.
Omverrukken, bw. zw.ik rukte | -, hen-gerukt. Cmverecliieten.bw.st.ik schoot
1 -, heb -geschoten.
Cmverelaan, bw. st. ik sloeg
hi b «nben -peslagen. Cmvertmakken, bw.ow. zw. ik I mi akte -, lub en ben -gesmakt. Cmversmijten, bw. st. ik smeet
-, beb-gesmeten. CmverEpringen, bw. st. ik
sprong -, heb -gesprongen. Omveramp;teken, bw. st. ik stak -1 . lub -giStoktn.
Cmverstcoten, bw. st. ik stiet 1 (stootte!-, bib-gestooten.
Cmverstorten, bw. ow. zw. ik
stortte -, heb en ben -gestort. Cmvertrckken, bw. st. iktrok | -, heb-getrokkm. .
Omvertuimelen, ow.zw. ik tui
melde ben -getuimeld. Cmvervallen, ow. st. ikviei
bm -gevallen.
Omverwaaien, ow. zw. en st. ik Tvaaide (woei) -, beb en ben -gewaaid. .. Omverwerpen,bw. st. ik wierp -, hib-geworpen. „ , . . l Omvlechten, bw. st. ik vlocht
- h« b-gevlochten; ook:-vlocht.
heb -vlochten; -vlechting, v. iOmvletigelen,bw. zw. ik -vieu-1 gelde, beb -vleugeld; -vleuge
i Omvliegen, ow. bw. st. ik vloog -, bib en ben -gevlogen; ook; 1 ik -vloojr, heb -vlogen. Omvlieten,.ow.st, ik vloot -,ben
-gevloten; -vlieting,v. Cmvlöen.bw. zw. ikvlijde -,ueD
-gevlijd. .,
Omvloeien, bw. zw.
ben -evloeid; ook; ik -vloeide,
heb-vloeid;-vloeiing.v.
Omvoeren, bw. zw. ik voerde
hi b -pevoerd;-voering, v. | Omvcrschen.ow.zw. ikvorschte -. heb -gevorscht; -vorscbing, y. Omvouwen, bw. st. ik vouwde
- heb -gevouwen;-vouwing, v.
Omvraag e n omvrage. v. Omvragen, bw. zw-. en st. i..
vra.itidi (vroeg)-.lub-gevraagd,
-vi ft ^ing. v.
Omwaaien, bw. ow. zw.en st. ik waaide (woei) -, beb en ben -gewaaid.
Cmwaggelen, ow. zw. ikw8P-
gelde -.ben -gewaggeld. Omwallen imet eir. walomg. -vin) bw. zw. ik -walde, heb -wald; -walling, v. ..
Omwandelen, ow. bw. zw. ik wandelde -. beb en ben -gewandeld; ook; ik -wandelde, beb •wandeld; -wandeling, v-
162
163
ONB
Omzwaai, m. -zwaaien. Omzwaaien, bw. ow. zw. zwaaide -,heb en ben -gezwaaid; -zwaaiin^, v. Omzwabben, ow.zw. ik zwabde -, ben -gezwabd. Omzwabberen, bw. ow. zw. ik zwabberde heb -gezwabberd; -zwabbering, v. Omzwachtelen, bw. zw. ik zwachtelde -, heb -gezwachteld; ook: ik -zwachtelde,heb -zwach-teld; -zwachteling, v. Omzwalken, uw. zw. ik zwalkte -, heb -gezwalkt; -zwalking, v. Omzwalpen, ow. zw. ik zwalpte -, ben -gezwalpt. O inzwemmen, ow. bw. st. ik zwom -, heb en hen -gezwommen; -zwemming, v. Omzwenken, ow.zw. ik zwenkte -, ben -gezwenkt; -zwenking, v. Omzwermen, ow. bw. zw. ik zwermde-, heb -gezwermd; ook: ik -zwermde, heb -zwermd. Omzwerven, bw. at. ik zwierf-heb -sezworven; -zwerving, v. Omzweven, ow.zw. ik zweefde heb -gezweefd; ook: ik -zweefde, heb -zweefd; -zweving v. Omzwier, m. Omzwieren, ow. bw. zw. ik zwierde -, heb en ben -gezwierd. Omzwikken, ow. zw. ik zwikte -, ben -{jezwikt; -zwikking, v. Omzwindelen, ow. zw. ik zwln-delde -, ben en heb -gezwindeld; ook: ik -zwindelde, heb-zwin dtld. Onaandachtis, bn. -cr, -st; -beid, v. -lijk. bijw. Onaandoenlijk, bn.; -beid, v. Onaanprebeten, bn. Onaanpekleed, bn. Onaangemeld, bn. Onaangemengd, bn. Onaangenaam,bii. en b\jw.-na-mer, -naaaist; -heid, v. Onaangeraakt, bn. Onaangerand, bn. Onaangeroerd, bn. Onaangesneden, bn. Onaangestoken, bn. Onaangetast, bn. Onaange vallen, bn. Onaangevochten, bn. Onaangevuld, bn. Onaangezegd, bn. Onaangezet, bn. Onaangezocht, bn. Onaangezuiverd, bn. Onaanlokkelijk, bn. -er, -st. Onaannemelijk, bn. -er, -st; OnaansprakelUk, bn. [-heidv. Onaantastbaar,bn. (-st; - heid,v. Onaanzienlijk, bn. en bijw. -er. Onaardig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (-beid, v. Onachtzaam, bn. -zamer, -st; Onafgebakend, bn. Onafgeborsteld, bn. Onafgebroken, bn. Onafgedaan, bn. Onafgedeeld, bn. Onafgehandeld, bn. Onafgehuurd, bn. Onafgekondigd, bn. Onafgeleverd, bn. Onafgemaakt, bn. Onafgeperkt, bn. Onafgeschaafd, bn. Onafgescheiden, bn. (-heid, Onathankelijk, bn. -er, -.• Onaf koopbaar, bn.; -beid, v. Onaflosbaar, bn.; -heid, v. Onatmeetbaar, bn.; -beid, v. Onafmetelijk,bn.-er,-8t;-hei(],' Onafscheidbaar, bn.; -beid, v. Onafscheidelijk, bn.; -heid, v. Onafweerbaar, bn. Onafwendbaar, bn. Onafwischbaar, bn. Onafzetbaar, bn.; -heid, v. Onafzienbaar, bn.; -heid, -lijk, bijw. Onargwanend, bn. -er, -st. Onbaatzuchtig, bn. -cr, -st; -heid, v. Onhandig, -er, -st; -beid, v. Onbarmhartig, b-. -er, -st; -held v. -lijk, bijw. Onbeangst, bn. Onbeangstlgd, bn. Onbeantwoord, bn. Onbearbeid, bn. Onbebouwd, bn. (bijw. Onbedacht, bn. en bijw.; -lijk. Onbedachtzaam, bn. -zaaier. -sti -heid, v. Onbedekt, bn. en bijw. Onbedenkelijk, bn. en bijw. Onbediend, bn. Onbedijkt, bn. Onbedorven,bn. - cr, - st; -hci.l,v. Onbedreven.bn.-er^st; -heid,v. Onbedrieglijk, bn. -er, -st; -beid, v. |v. Onbeduidend,bn. -er.-st;-heid. Onbedwelmd, bn. Onbedwingbaar, bn.; -heid, v. Onbedwingelijk, bn. -er, -i Onbedwongen, bn. [-heid. Onbeëedigd, bijw. Onbegaanbaar, bn.; -heid, v. Onbegeerlijk, bn. -er, -st. Onbegluurd bn. Onbegonnen, bn. Onbegraven, bn. Onbegrensd, bn.; -beid, v. Onbegrijpelijk, bn. en bijw -er, -st; -beid, v. (v. Onbehaaglijk, bn.-er, -st; -beid. Onbehandeld, bn. Onbehangen, bn. Onbeheerd, bn. Onbehendig,bn.-cr. -st;-heid. Onbehoed, bn. Onbeholpen.bn.-er,-st; -heid, Onbehoorltjk,bu. -er, -st;-heid, v. (v. Onbehouwen,bn.-er, -st; -heid; Onbehulpzaam, bn. -zamer, -st; -heid. v. Onbekeerd, bn. Onbekeerlijk, bn.; -heid, v. Onbekend, -er, -st; -beid, v. Onbeklaagd, bn. Onbekleed, bn. Onbeklemd, bn. Onbeklimbaar, bn.; -heid, v. Onbeknibbeld, bn. Onbekommerd,bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Onbekookt, bn.-er, -st; -heid,v. Onbekoorlijk, bn. en bijw. -er, Onbekrachtigd, bn. [-st. Onbekrompen, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Onbekroond, bn. (st; -heid. v. Onbekwaam, bn. -kwamer, Onbekwamelijk, bijw. |
Onbelangrijk, bn.-er,-8t; -heid Onbelast, bn. [v Onbelastbaar, bn.; -held, v. Onbeleefd, bn. en bijw. -er, -st -elijk, bijw. -heid, v. Onbelegd, bn. (-st; -heid, v Onbelemmerd, bn. en bijw. -er Onbelichaamd, bn. Onbeloerd, bn. Onbelemmerd, bn. Onbeloond, bn. Onbeluisterd, bn. Onbemand, bn. Onbemast, bn. Onbemerkt, bn. Onbeniest, bn. Onbemiddeld, bn. Onbemind, bn. Onbemuurd, bn. Onbeneveld, bn. -er,-st. Onbenoemd, bn. Onbenoodigd, bn. Onbenullig.bii. -er, -st; -heidiV. Onbeoordeeld, bn. Onbepaald, bn. en bijw. -er, -st; -elijk bijw. -luid, v. Onbeperkt, bn. -cr, -st; -heid,v. Oiibeploegbaar, bn. Onbeproefd, bn. Onberaden, bn. -er, -st; -heid,v. Onberecht, bn. (-heid,v. Onberedeneerd, bn. -er, -st; Onbereid, bn. Onbereikbaar, bn.; -heid, v. Onbereisd, bn. Onberekenbaar, bn. Onberijdbaar, bn. Onberijmd, bn. (v. Onberispelijk,bn. -er,-st;-heid. Onberoemd, bn. Onberoepbaar, bn.; -heid, v. Onberouwelijk,bn. (-st;-heid,v. Onbeschaafd, bn en bijw. -er. Onbeschaamd, bn. en bijw. -er. Onbeschadigd,bn. [-st;-heid,v. Onbescheid, o. Onbescheiden, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Onbeschermd, bn. (-heid, v. Onbeschoft,bn. en bijw. -er,-st; Onbeschreid, bn. (-er, -st. Onbeschrijfelijk, bn. en bijw. Onbeschroomd,bn. en büw.-er, -st; -elijk, bijw. -heid, v. Onbeseffelijk, bn. en bijw. -er. Onbeslist, bn. [-st. Onbesmet, bn. Onbesmettslijk, bijw. Onbesneden, bn, Onbesnoeid, bn. Onbespeurd, bn. (v. Onbespraakt,bn. -er, -st;-heid. Onbesproken, bn. en büw. Onbestaanbaar, bn.; -heid, v. Onbesteld, bn. Onbestendig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Onbestorven, bn. Onbestreden, bn. Onbesuisd, bn. en bijw. -er, -«t; -elijk, bijw. -heid, v. Onbètaalbaar, bn. -der, -st; -heid,v. (8t;-heid,v. Onbetamelijk, bn. en bijw. -er. Onbeteugeld, bn. Onbetoombaar, bn. Onbetreden, bn. Onbetreurd. bn. Onbetuigd, bn. Onbetwistbaar, bn. en bijw. •der, -st; -heid, v. |
164
ONB
Onbevaarbaar, bn.; -hei(l,v. Onbevallig,bn. en bijw. -er, -8t;
-beid, v. -Ujk, bijw.
Onbevaren, bn.; -beid,v. Onbevattelük, bn. en bijw. -er. Onbevlekt, bn. [-st; -beid v. Onbevoegd,bn. en bijw. -er, -8t; Onbevolkt, bn. [-beid.v.
Onbevooroordeeld, bn. Onbevoorreclit, bn. Ontoevredigd, bn.
Onbevreesd, bn. en bijw . Onbevrucht, bn.
Onbewaakt, bn.
Onbe wassen, bn. Onbeweegbaar, bn.; -beid, v. Onboweeglijk,bn. -er,-8t;-beiü, Onbeweend, bn.
Onbewerkt, bn.
Onbewezen, bn.
Onbewijsbaar, bn.; -beid, v. Onbewimpeld, bn. en bijw. -er. Onbewogen, bn. L-st.
Onbewolkt, bn.
Onbewoonbaar, bn.; -beid, v. Onbewoond, bn.
Onbewnst, bn.
Onbezeerd, bn.
Onbezegeld. bn.
Onbezet, bn.
Onbezield, bn.
Onbezocbt, bn.
Onbezoedeld, bn.
Onbezoldigd, bn. (-st; -beid, v. Onbezonnen, bn. en bijw.-er. Onbezorgd, bn. en bijw.-er, -st; Onbezwaard, bn. [-beid,« Onbezwalkt, bn.
Onbezweken, bn. Onbezwjjkelük, bn. -er, -st. Onbilltik bn. en bijw. -er,-st; Onbloedig, bn. ( beid, v
Onbluschbaar, bn.; -beid, v. Onboetvaardig,bn. en bijw.-er,
-st; -beid, v. -lijk, bijw. Onbreekbaar, bn.; -beid, v. Onbruik, o.
Onbruikbaar, bn. -der, -st -beid, v. (-st, -beid, v
Onbuigzaam, bn. -zamer. Once (medicinaal gewicht) y. -n Oncbristelük, -er, -st; -beid, v Oncbristen, m. -en.
Ondaad, v. ondaden.
Ondank, m. {-st; -beid, v.
Ondankbaar, bn. en bijw. -der Ondanks, vz.
Ondeeg Ite), by w. uitdr.
Ondeel, o. -en; -tje, o. -s. Ondeelbaar, bn.; - beid, v. Ondeftig, bn.
Ondegelijk, bn.
Ondenkbaar, bn.; -beid, v. Onder, vz.
Onderaan, bijw. Onderaannemer, m. Onderaardscb, bn. Onderadjudant, m.-en. Onaerafdeeling, v. -en. (den Onderambtman, m. -arabtne Onderarm, m. -en. (-bazen Onderbaas (meesterkneebt) m. Ondertoaas (voet van een pilaar) Onderbalk, m. -en. [v. -bazen. Onderband, m. -en. Onderbank, v. -en; -je, o. -Onderbed, o. -den; -je, o. -s. Onderbeek, v.
Onderbinden, bw. st. ik -bond,
beb -bonden; -binding;, v, Onderblüfsel, o. -s; -tje, o. -s. Onderblijven, ow. st. ik bleef -,
ben -gebleven.
Onder boekhouder, m. -s. Onderboeten,bw.zw.ik -boette, beb -boet. (den.
Onderbootsman, m. -bootslie-Onderborg, ra. -en. (-0.
Onder borstrok, m. -ken; -je,o. Onderbouw, ra.
Onder bouwen,bw.zw. ik bou^y-de -, beb -gebouwd; ook: ik -bouwde, beb-bouwd. Onderbrengen, bw. onr. zw.
ik braebt -, beb -gebracht. Onderbroek, v. -en; -je,o. -s. Onderbuik, ra. -en; -je, o. -s. Onderbuikskwaal, v. -kwalen;
-ziekte, v. -n. (-schap, o.
Onderburgemeester, m. -s Onderbuur, ra. -buren. Onderdaags (onlangs) bijw. Onderdaan, ra. -danen. Onderdalen, bw. zw. ik daalde -, ben -gedaald. (-beid, v.
Onderdanig,bn.en bijw. -er,-8t Onderdas, v. -sen; -je, o. -s. Onderdeel, o. -en; -tje, 0. -s. Onderdeken, v. -s; -tje, o. -s. Onderdekken, bw. zw. ik dekte -, heb-ged; kt.
Onderdelven, bw. st. ik dolf
heb -gedolven.
Onderdeur, v. -en; -tje, 0. -s. Onderdies, bijw.
Onderdijk, ra.-en.
Onderdoen, bw.ow. onr. ik deed
-, beb -gedaan. Onderdompelen, bw. zw. ik dompelde -, heb -gedompeld; Onderdoor,bijw. (domigt;eling,v. Onderdoorgaan, bw. onr. st. ik
ging -, ben -gegaan. Onderdoorglijden, ow, st. ik
gleed -, ben -gegleden. Onderdoorkruipen, ow. st. ik
kroop -, ben -gekropen. Onderdoorloopen, ow. st. ik
liep -, ben -seloopen. Onderdoorrijden, ow. st. ik
reed -. ben -Ken den. Onderdoorsluipen, ow. st. ik
sloop -, ben -geslopen. Onderdoorvaren, ow. st. ik voer b» n -gevaren.
Onderdoorzeilen, ow. zw. ik
zeilde -, ben -gezeild.
Onderdorpel, ra. - s.
Onder drempel, m. -s. Onderdrukken, bw. zw. ik
drukte-, heb -gedrukt; ook: iH -drukte, heb -drukt; -drukker m. -drukking, v. __
Onderduiken, bw. st. ik dook
ben -gedoken; -duiking, v. Onderduwen, bw.zw. ik duwde Ondereen,bijw.C-,beb -geduwd. Ondereengooien, bw. zw. ik
Kooide -, heb -gegooid. Ondereenklutsen, bw. zw. ik
klutste -, heb -geklutst. Ondereenknoeien, bw. zw. ik
knoeide -, heb -geknoeid. Ondcreenmengen, bw. zw. ik
mengde -, heb -gemengd. Ondereensmüten, bw. st. ik
smeet -, heb -gesmeten. Onderéenwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen
wuuorucoj*., ■■ -beken. Onderbek, m. -ken. Onderbeul, ra. -en. (-scbap.o Onderbevelhebber, m.
Ondereinde, o. -n.
Ondergaan, ow. bw. onr. st. ik ging -, ben -gegaan; ook: ik -ging, heb -gaan.
Ondergang, m.
Ondergast, ra.-en. (-heid,v. Ondergeschikt, bn. -er, -st; Ondergeschoven, bn. slechts gebruikelijk in: een - (valsch) Kind.
Ondergestoken, bn. Ondergeteekende, ra. en v. -n. Ondergewas, o.
Ondergod, ra. -en.
Ondergoed, o.-, -je,o. Ondergooien, bw. zw. ik gooide
-, heb -gegooid.
Ondergordel, ra. -s. Ondergorden, bw. zw. ik -gordde, heb -gord; -gording, v. Ondergraven, bw. st. ik groef -, heb -gegraven; ook: ik -groef, heb -graven: -graving, v. Ondergrond, ra. -en. Onderhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -«rehaald; ook: ik -baalde, heb -haald; -haling, v. Onderhals, ra. -halzen. Onderhandelaar, m. -handelaren en -handelaars. Onderhandelen, bw. zw. ik -handelde, heb -handeld; -handeling, v.
Onderhandsch, bn. Onderhebbend, bn. Onderhelpen, bw. st.ik hielp
heb -geholpen.
Onderhemd, o. -en; -je, o. -s. Onderhevig, bn. Onderhooren,bw. zw. ik -boor-
de, heb -boord.
Onderhoorig, bn.; -heid, v. Onderhopman.m. -s en -lieden. Onderhoud, o
Onderhouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden; ook: ik -hield, heb -houden; -houder, ra. -houding, v. -houdster, v. Onderhoudend, bn. -er, -st; Onderhuid, v.-en. [-beid, v. Onderhuis, o. -huizen. Onderhuren,bw.zw. ik -huurde,
heb -huurd; -huring, v. Onderin, bijw.
Onderjas, v. -sen.
Onderkaak, v. -kaken. Onderkam, ra. -men. Onderkanselier, ra. -s. en -en. Onderkant, ra. -en.
Onderkas, v. -sen. Onderkelder, m. -s. Onderkennen,bw.zw.ik -kende.
heb -kend. . Iquot;8
Onderkeurs, v. -keurzen; -je, o Onderkin, v. -nen; -netje, O. -s Onderkleed, o. -eren en -klee-
ren; -kleedje, o. -kleertjes. Onderkok, m. -s. Onderkomen, ow. st. ik kwam
-, ben -gekomen. Onderkomen, o. Onderkoning, m. -en. Onderkoop, m.
Onderkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kocht; -kooper, ra. -kooping, v.
Onderkorst, v. -en; -je, o. -s. Onderkoster, ra. -s; -schap, o. Onderkous v. -en; -je, o.-s. Onderkrügen, bw. st. ikkreee beb -gekregen.
OND
ONE
165
Onderkruipen, ow. bw. st. ik -kroop,heb-kropen; -kruiper,m. -kruipertje, o. -kruiping, v. -kruinster, v. Onderkussen, o. -tje,o. -s. Onderlaag, v. -lagon; -je, o. -s. Onderlaken, o. -a; -tje,o. -s. Onderlast, m. Onderleen, o. -en. Onderlegd en onderleid, bn. Onderleggen, bw. zw. ik legde en leide -, beb -gelegd en -ge-leid; ook: ik -legde en -leide,heb -legd en -leid; -legger, in. -leg-sel, o. Onderleid. Zie Onderlegd. Onderliggen, ow.st. ik la? -,beb Onderliggend, bn. [-geit gen. vuuciiyü, o. -en. Onderlijzeil, o. -en. Onderling, bijw. Onderlinnen, o. Onderlip, v. -pen; -je, o. -s. Onderloopen, ow. st. ik liep ben -geloopen. Ondermaanscli, bn. Ondermaansche, o. Ondermaat, v. Ondermatras,-sen. Ondermatres, v. -sen. Ondermeester, m.-s;-tje, o. -s. Ondermeesteres, v. -sen. Ondermengen, bw. zw. ik -mengde, heb -mengd. Ondermanen ,bw.zw.ik-münde, heb -mijnd; -mijner, m. -mijning, v. Ondermuren,bw. zw. ik -muur-de, heb -muurd. Ondermuts, v. -en; -je, o. -s. Ondermuur, m. -muren. Ondernaaien,bw.zw.ik -naaide, heb -naaid. Ondernemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen; -neemster, v. -nemer, m. -neming, v. Ondernemend, bn. -er, -st. Onderofficier, m. -en en -s. Onderofficiersstrepen v. mv. Onderopzichter, m. -s. Onderoven, m. -s. Onderpachter, m. -s. Onderpand, o. -en. Onderplaat, v. -platen. Onderploegen, bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd;-ploe-ffing, v. Onderplompen, bw. zw. ik plompte -, heb en ben -ge- Onderra, v. -raas. [plompt. Onderraam, o. -ramen. Onderraken (onder den voet raken; achteruitgaan) ow. zw. ik raakte -, ben -geraakt. Onderrechter, m. -3. Onderreep, m. -en. Onderregenen, ow. zw. ik regende -,ben -geregend. Onderregent, m. -en; -schap, o. Onderricht, o. Onderrichten,bw.zw. ik -richtte, heb -richt; -richter,m. -rich-tins. Onderriem, m. -en; -pje o. -s. Onderrüden, ow. bw. st. ik reed -. ben en heb -gereden. Onderrok, m. -ken; -je, o. -s. Onderrooken,bw.zw. ik -rook-te, heb -rookt. |
Onderscheid, o. Onderscheiden, bn. Onderscheiden, bw. st. ik -scheidde,heb -scheiden; -schii-ding, v. Onderscheidingsgave,v.;-tee-ken, o. -s en -en; -vermogen, o. Onderschenkel, m. -s. Onderscheppen, bw. zw, ik -schi-pte, beb -schept; -scbep- Onderschip, o. [pins, v. Onderschoren, bw. zw. ik -schoorde, heb -schoord; -schoring, v. Onderschout, m. -en. Onderschragen, bw. zw. ik -schraagde, heb -schraagd; -schraifing, v. Onderschrift, o. -en; -je, o. -s. Onderschrijven, ow. bw. st. ik -schreef, heb -schreven; -schrijvin?, v. Ondershands, bijw. Onderslag, m. -en. Ondersmijten, bw. st. ik smeet -,heb -'.esmeten. Ondersnede en -snee, v. -sneden (-sneeën); -sneetje, o. -s. Ondersneeuwen, ow. zw. ik sneeuwde -, ben -gesneeuwd. Onderspannen, bw. st. ik -spande, heb -spannen. Onderspit, o. Onderspitten, bw. zw. ik spitte -, heb -gespit. Onderst, bn. Onderstaan, ow. bw. onr. st. ik -stond, beb -staan. Onderstaand, bn. Onderstand, m. Onderstboven, bijw. Onderste, o. Ondersteek, o. -steken. Ondersteeksel. o. -s. Onderstel, o. -len; -letje, o. -s. Onderstellen,bw.zw. ik - stelde, heb -steld; -stelling, v. Ondersteunen, bw. zw. ik -steunde, heb -steund; -steu-ninjf, v. Onderstrepen, bw. zw. ik -streepte, heb -streept; -stre-pinsr, v. Onderstut, m. - ten. Onderstutten, bw. zw. ik -stutte, heb -stut. (-lui. Onderstuurman, m. -lieden en Ondertand, m. -en. Ondertasten, bw. zw. ik -tastte, heb -tast. {-naars. Onderteekenaar, m. -naren en Onderteekenen, bw, zw. ik -teekende, heb -teekend; -tee-kening:. v. Ondertijds (nu en dan) bijw. Ondertrouw, m. Ondertrouwde, m. en v. -n. Ondertrouwen, bw. zw. ik -trouwde, heb -trouwd; -trou-win?, v. Ondertusschen, bijw. Onderuit, bijw. Ondervat, o. -vaten. Ondervest, o. -en. Ondervinden bw. st. ik -vond, heb -vonden; -vinding, v. Ondervloer, m. -en. Ondervragen, bw. zw. en st. ik -vraagde(-vroeg), heb -vraagd; -vraagster, v. -vrager, m. -vra-Jfing, v. |
Onderwal, m. -len. Onderwant, o. Onderweg, m. -en; -je,o. -s. Onderweg, bijw. Onderwelven, bw.zw. ik -welf-Onderwereld, v. [de, h. -welfd. Onderwerp, o. -en; -je, o. -s. Onderwerpen,bw. st. ik -wierp, heb -worpen; -werping, v. Onderwicht, o. Onderwül, bijw. Onderwüs, o. Onderwijzen, bw. st. ik -wees, hftb - wezen;-wijzer,m.-wijzere», v. -wijzing, v. Onderwinden (zich), ww. st. ik -woud (mij), heb (mij) -wonden. Onderworpelii-g, m. en v. -en; v. ook: -worpelinge. (-beid, v. Onderworpen, bn. -er, -st; Onderwroeten, ow. zw. ik -wroette, heb - wroet. Onderzaat, m. -zaten. Onderzeil, o. -en. Onderzetting, v. -en. Onderzinken, ow. st. ik zonk-. Onderzoek, o. [ben -gezonken. Onderzoeken, bw. onr. zw. ik -zocht, heb -zocht;-zoeker, m. -zoeking, v. -zoekster, v. Ondeugd (gebrek) v. -en. Ondeugd (persoon) m. en v. -en; -je, o. -s. Ondeugend,bn.-er, - st; -heid,v. Ondicht, o. Ondicht, bn. Ondichterlijk, bn. -er, -st. Ondienst, m. -en. Ondienstig,bn. en bijw. -er, -st. Ondiep, bn. -er, -st. Ondiepte, v, -n. Ondier, o. -en. Onding, o. -en. Ondoenlyk.bn. -er,-st; -beid, v. Ondoordacht, bn. Ondoordringhaar, bn.;-beid,v. Ondoorgankelijk, bn. Ondoorgrond, bn. Ondoorgrondelijk, bn. en bijw -er, -st; -beid, v. Ondoorkomelük, bn. -er, -st. Ondoorschijnend, bn.; -beid,v. Ondoorwaadbaar,bn.; -heid,v. Ondoorworstelbaar, bn. Ondoorzichtig, bn. -er, -st; Ondoorzocht, bn. [-beid, v. Ondraagbaar, bn.[-8t; -beid, v. Ondraaglijk, bn. en bijw. -er, Ondrinkbaar, bn.; -beid, v. Ondubbelzinnig, bn. -er, -st; -beid, v. (-beid, v. Onduidelijk,bn. en bijw.-er, -st; Onduitsch, bn. Onduldbaar, b?. Onduidelijk, bn. -er, -st. Onecht, m. Onecht, bn. -er, -st; -held v. Onedel, bn. en bijw. -er, -st. Onedelmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (-beid, v. Oneenig. bn. en bijw. -er, -st; Oneenparig, bn.; -beid, v. Oneens, bijw. Oneensgezind, bn.; -beid, v. Oneenstemmig, bn. Oneer. v. (-beid,v. Oneerbaar,bn.en bijw; -der,-8t; Oneerbiedig, bn. en bijw. -er, -St; -heid v. -lijk, bijw. Oneerlijk, bn. en bijw. -er, -«t; -beid, v. |
Oneffen, bn. -er, -st; -heid, v. OneiRenaardlg, bn. -er, -st; -heid. t.
Oneigenlük,bn.en bijw.;-heid,v. Oneindig, bn. en bijw.; -heid, v.
-maal, bijw.
Onereus (bezwarend) bn. one-
reuzer, onereust. Onergdenkend, bn. -er. -at. Onergerlijk,bn. en bijw.-er,-8t. Onerkend, bn. (-st; -heid, v. Onerkentelijk, bn. eu bijw. -er. Onervaren, - er, -st; -heid, v. Oneven, bn; -heid, v. Onevenmatig, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v.
Onevenredig, bn. en bijw. -er.
-st; -heid, v. (-st;-heid, v.
Onfatsoenlijk, bn. en bijw. -er. Onfeilbaar, bn. en bijw.;-heid,v. OnfriSCll, bn. onfrisscher, on-
frischt; -heid, v.
Ongaaf, bn. ongavcr, ongaafst. Ongaar, bn.; -heid, v. Ongaarne, bijw. (-heid, v.
Ongalük, bn. en bijw. -er, -st; Ongangbaar, bn.; -heid, v. Ongansch, bn.
Ongastvrij,bn. -er, -st; -heid, v. Ongeacbt. bn,
Ongeadeld, bn.
Ongeaderd, bn.
Ongebaand, bn. -er,-st;-heid,v Ongebaard (baardeloos) bn. Ongebakken, bn.
Ongeballast, bn. Ongebalsemd, bn.
Ongebeden, bn.
Ongebeft, bn.
Ongebeurlük, bn. -er, -st. Ongebiecht, bn.
Ongeblanket, bn.
Ongebleekt, bn.
Ongebloemd, bn. Ongebluscht, bn.
Ongeboeid, bn.
Ongeboekt, bn. Ongeboend,bn.
Ongebogen, bi».
Ongebolsterd, bn.
Ongebonden,bn.-er,-st;-hcid,v.
Ongeboord, bn. Ongeborduurd, bn. Ongeboren, bn.
Ongebraakt, bn. Ongebreideld, bn. Ongebroken, bn. (-heid, v. Ongebrnikeiyk, bn. -er, -st; Ongebruineerd, bn. Ongebnild,bn. . ,
Ongedaan (onverricht) bn. Ongedaan (er slrcht uitdiende)
bn. onRedaner, ongedaanst. Ongedacht, bn.
Ongedachtig, bn.
Ongedeeld, bn. Ongedeesemd, bn.
Ongedekt, bn.
Ongedienstig, -er, -st; -heid,v. Ongedierte, o.
Ongedoopt, bc.
On gedopt, bn.
Ongedorscht, bn. Ongedrongen, bn. On gedroogd, bn. Ongedroomd, bn.
Ongedrukt, bn.
Ongeduld, e.
Ongeduldig, bn. cn bijw. -er, -gt; -heid, v.
ONG
Ongelük, bn. en bijw. -er, -stj
o. als zn.; -elijk, bijw. -heid, v. Ongelijkmatig, bn. -er, -at; -heid, v. (-beid, v.
166
Ongedurig, bn. -er, -at; -heid,v. Ongeduurzaam, bn. -zamer, -st; -heid. v. (-st; -heid, v. Ongedwongen, bn. en bijw. -er. Ongeëgd bn.
Ongeönt, bn.
Ongeestig, bn. Ongefatsoeneerd, bn. Ongefoelied, bn. On geformeerd, bn.
Ongegist, bn.
On geglansd, bn.
Ongegoed, bn.
Ongegomd, bn.
Ongegord, bn.
Ongegrendeld, bn. (-heid. v. Ongegrond, bn. en bijw. -er,-st; Ongehaard, bn.
Ongehard, bn.
Ongeharkt, bn.
Ongeharnast, bn. Ongehaspold, bn. Ongehavend, bn.
Ongehekeld, qn.
Ongeheveld. bn.
Ongehinderd, bn.
Ongehoopt, bn.
Ongehoord, bn. -er,-st; -beld,v. Ongehoornd en ongehorena, bn. ('beid, v.
Ongehoorzaam.bn. -zamer, -st Ongehouden, bn.; -heid, v. Ongehuicheld, bn.
Ongehuwd, bn.
Ongekamd, bn.
Ongekapt, bn.
Ongekamd, bn.
On gekarteld, bn.
Ongekend, bn.
Ongekeperd, bn.
Ongeketend, bn.
Ongekeurd, bn.
Ongekleed, bn.
Ongekleurd, bn. Ongekluisterd, bn. On geknakt, bn.
Ongekneusd, bn.
Ongeknield, bn.
On geknot, bn.
Ongekookt, bn.
Ongekoperd, bn.
Ongekorven, bn.
Ongekrenkt, bn.
Ongekreukt, bn.
Ongekroond, bn.
Ongekruid, bn.
Ongekruld, bn.
Ongekuifd, bn.
Ongekuischt. bn. Ongekunsteld, bn. Ongekurkt, b-i.
Ongekweld, bn.
Ongekwetst, bn.
Ongel, v.
Ongelaakt. bn.
Ongelaarsd, bn.
Ongelachtig,bn. -er,-st; -heul,v
Ongeladen, bn.
Ongelakt. bn.
Ongelapt. bn.
Ongelasterd, bn. Ongelauwerd, bn.
Ongeld. o. -en.
Ongeleend, bn.
Ongeleerd, bn.
Ongelegen, bn. -er,-st; -heid,v. Ongeletterd, bn. Ongeletterde, m. en v. -n. Ongel everd,bn.
1 Ongelezen, bn.
[Ongelig, bn. -er, -st; -heid, v.
Ongelijkslachtig, bn. -er. -st; Ongelijksoortig, bn.; -heid, v. Ongelükvormig, bn. -er, -st; Ongelijmd, bn. c-heid, v.
Ongelikt, bn. -er, -st; -heid, v. Ongelinieerd, bn.
Ongelogen, bn.
Ongeloken, bn.
Ongeloochend, bn.
Ongeloof, o.
Ongeloofbaar, bn. -der, -st;
-heid, v. (-st;-heid, v.
Ongeloofeiyk, bn. en bijw. -er. Ongeloofwaardig, bn. -er, -st,
of meer en meest -; -heid, v. On geloogd, bn.
Ongelooid, bn.
Ongeloovig, bn. -er,-at;-heid,v. Ongeloovige, m. en v. -n. Ongelouterd, bn.
Ongeluk, o. -ken; -je, o. -s. Ongelukkig,bn. en büw. -er,-st. Ongelukkigerwijze en -wi)s, bijw.
Ongeluksbode, ra. en v. -n; •kind, o. -eren; -profeet, m. -profeten.
Ongemaaid, bn. (-st; -beid, v. Ongemaakt, bn. en bijw. -er, Ongemachtigd, bn.
Ongemak, o. -ken; -je, o. -s. Ongemakkelijk, bn. en bijw.
-er, -st; -heid, v.
Ongemalen, bn. Ongemangeld,bn.C-st; -heid,v. Ongemanierd, bn. en bijw. -erT Ongemarmerd, bn.
Ongemeen, bn. en bijw. -er, -st; Ongemeend, bn. [-beid, v. Ongemengd, bn.
Ongemerkt, bn.
Ongemest. bn.
Ongemeten, bn.
Ongemeubeld bn. Ongemeubileerd, bn. Ongemoeid, bn. Ongemuilband, bn. Ongemunt, bn. (-heid, v.
Ongenaakbaar, bn. -der, -st; Ongenade, v.
Ongenadig, bn. en bijw. -er, -st. Ongenakelijk, bn. -er,-st;-heid, Ongeneesbaar,bn.; -heid, v. o. Ongeneeslijk en ongeneselijk. bn. -er, -st. Ongeneeslijkheid, v. Ongenegen, bn.-er, -st; -heia,v. Ongeneigd, bn.; -heid, v. On geneugte, v. -n. Ongenoegen, o.
Ongenoeglijk, bn. en bijw. -er, -st. (-zamer, -st;-hela, v.
Ongenoegzaam, bn. en bijw. Ongenoemd, bn. Ongenommerd, bn. Ongenood, bn.
Ongenoodigd, bn. Ongeoefend,bn. -er,-st;-heul, v. Ongeolied, bn. (-heid, v.
Ongeoorloofd, bn. -er, -st; Ongeopend, bn.
Ongeordend, bn.
Ongepast, bn. -er, -st; -heid,v. On gepekeld, bn.
Ongepekt, bn.
Ongepeld, bn.
Ongepeperd, bn.
167
ONN
Ongeplaatst, bn. Ongeplaveid, bn. Ongepleisterd, bn. Ongeplet, bn. Ongeploegd. bn. Ongepluimd, bn. Ongepolijst, bn. Ongeprezen, bn. Ongepunt, lm. Ongeraden, bn. -er,-«t; -hoi(l,v. Ongerand, bn. (-st; -beid, Ongerechtig, bn. en bijw. -e Ongereede, o. (-heid. Ongeregeld, bn. enbijw.-er,-« Ongereinlgd, bn. Ongerekend, bn. Ongerept, bn. Ongerezen, bn. Ongerief, o. (v. Ongeriefeiyk, bn. -er,-at;-heid, Ongerümd, bn. en bijw.-er, -elyk, bijw. -heid, v. Ongerimpeld, bn. Ongeroepen, bn. Ongeroerd, bn. Ongeroosterd, bn. Ongerust, bn. -er, -st. -elijk, bijw. -heid, v. Ongeschaafd, bn. Ongeschapen, bn. Ongescheiden, bn Ongescheurd, bn. Ongeschift, bn. Ongeschikt,bn. en bijw. -er,-st; -elijk, bijxv. -heid, v. Ongeschoeid, bn. Ongeschokt, bn. f-heid,v. Ongeschonden, bn. -er, -st; Ongeschoren, bn. Ongeschuhd bn. Ongeslepen, bn. Ongesloten, bn. Ongesluierd, bn. Ongesmeerd, bn. Ongesmolten, bn. Ongesnoeid, bn. Ongesnoerd, bn. Ongespannen, bn. Ongespleten, bn. Ongesplitst, bn Ongesoonnen, bn. Ongestadig,bn. en büw. -er,-st; -heid, v. - lijk, bijw. Ongestamot, bn. Ongesteeld, bn. Ongesteld, bn.; -hold, v. Ongestempeld, bn. Ongesdeven. bn. Ongestotfeerd, bn. Ongestoord, bn. Ongestraft, bn. Ongestreoot, bn. Ongestudeerd, bn. Ongesuikerd, bn. (berd, bn. Ongetahbaard en ongetab-Ongetakt. bn. Ongetand, bn. Ongeteerd, bn. Ongeteld, bn. Ongetemperd, bn. Ongetorgd, bn. Ongetiteld, bn. Ongetoomd. bn. Ongetroost, bn. Ongetrouw, bn. en bijw.-er,-st; -elijk,bijw. -heid, v. Ongétrouwd, bn. Ongetwijfeld, bn. en bijw. Ongetwijnd, bn. Ongeval, o. -len; -letje, o. -s. Ongevallig, bn. -er, -8t;-heid,v. |
Ongevederd, bn. Ongeveer, bijw. (-st; -heid, v. Ongeveinsd, bn. en bijw. -er. Ongeverfd, bn. Ongevernist. bn. Oagevleid, bn. Ongevlekt, bn. Ongevlerkt, bn. Ongevleugeld, bn. OngevoeglOk, bn. en bijw. -er, -st; - beid, v. Ongevoelig, bn. en büw.-pr,-st; -heid, v. -lijk, bijw. Ongevolgd, bn. Ongevonnist, bn. Ongevorderd, bn. Ongevormd, bn. Ongevouwen, bn. Ongevraagd, bn. Ongewa-irschuwd, bn. Ongewapend, bn. Ongewasschen, bn. Ongewast, bn. Ongewaterd, bn. Ongeweekt, bn. Ongewenscht, bn. Ongeweven, bn. Ongewlefl, bn. Ongewijd, bn. Ongewild, bn. (-heid. Ongewillig, lm. en bijw. -er,-st; Ongewis, bn. en bijw,-ser,ineest -; -heid, v. -selij'v bijw. Ongewisseld, bn. Ongewit, bn. Ongewond, bn. Ongewoon,bn. en bijw. -woner. -st; -heid, v. Ongewoonte, v. Ongewroken, bn. bn. h(id,v. St; {-heid, v. -er, -st; Ongewrongen, Ongez^agtl, bn. ■Ongezaaid. bn. Ongezadeld.bn. Ongezalfd, bn. Ongazegeld, bn. Ongezesrlijk, bn.-Ongezellig, bn. en bijw. -Ongezien, ba. [-hei. Ongezift, bn. Ongezind, bn. Ongezocht, bn. -er,-st;-heid. Ongezond, bn. -er, -st; -heid, v. Ongezoold. bn. Ongezoomd, bn. Onsrezouten. bn. Ongezuiverd, bn. Ongezuurd, bn. Ongezwaveld, bn. Oncrodist, m. -en. Ongodistendom, o. OnsrodisteriJ, v. Ongödsdlenstig,bn.enbijw-er, -st; -heid, v. (-heid, v. Ongrondwettig, bn. -er, -at; Ongunst, v. (-heid, v. Ongunstig, bn. en bijw. -er. -st; Onguur, bn. -der,-st;-heid, v. Onhandelbaar, bn. -der, -st; -heid, v. (-heid, v. Onhandig, bn. en bijw. -er, -st; Onhebbelijk, bn.en bijw.-or.-st; Onheelbaar, bn. [-heid, v. Onheil, o. -en; -tje, o. -s. Onheilig, bn. en bijw.-er,-st; -heid, v. -lijk, bijw. Onherbergzaam, bn. en bijw. -^nier, -st; -heid, v. Onherkenbaar, bn.; -heid, v. i Onherkiesbaar, bn.; -heid, v. Onherleidbaar, bn.; -heid, v. | |
Onherroepbaar, bn. en bijw.; -heid, v. (-heid, v. Onherroepelijk, bn. en büw.; Onherstelbaar, bn. en bijw. Onheuglijk, bn. (-;-heid, v. Onheusch, bn.en bijw.-er,mee8t Onhoffelijk, bn. en byw, -er,-st; Onhollandsch, bn. (-beid , V-Onhoudbaar, bn. -der, -at; -heid, v. Onhout (ïeen timmerhout) o. Onhuiselijk en onhuislijk, bn. en bijw. -er, -st. Onhuiselijkheid en onhuislijkheid, V. Oningebonden, bn. Oningelic'it, bn. Oningemaakt, bn. Oningenaaid, bn. Oningevuld, bn. Oningewijd, bn. Onjood, m. onjoden. Onioodsch, bn. (-heid, v. Onjuist, bn. en bijw. -er, -st; Onkenbaar, bn. - der,-st;-heid, v. Onkiesch, bn. -er, meest -heid, v. '-heid, v. Onklaar, bn. en bijw. -der, -st; Onkosten, m. mv. Onkreukbaar,bn. enbijw.-der, -st; -heid, v. Onkruid, o. -en; -je, o. -s. Onkuisch, bn.-er,meest -;-eiyk. Onkunde, v. ibijw. -heid, v. Onkundig, bn. en bijw. -er, -st. Onkwetsbaar, bn.; -heid, v. Onland (woeste Sfrond) O. -en. Onlangs, bijw. Onleesbaar.bn. -der, -st; -heid,v. Onleschbaar, bn. Onlichamelijk, bn. Onlief, bn. en bijw. onliever, -st. Onlijdelijk, bn. -er, -St; -heid, v. Onloochenbaar, bn. en bijw. -der, -st; -heid, v. Onlust (lusteloosheid) m. Onlusten (woelingen) m. mv. Onlustig, bn. en bijw. -er, -st; Onmacht, v. [-heid, t. Onmachtig, bn. en bijw. -er,-st. OnmanlerlIJk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (-heid, v. Onmatig, bn. en bijw. -er, -st; Onmoecloogend, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Onmeetbaar, bn.; -held, v. Onmensch. o. -en. Onmensohelyk,bn.en büw.-er, -st; -heid,v. Onmerkbaar, bn. en bijw. -der, -st.. (-heid, v. Onmetelijk, bn. en bijw.-er.-st; Onmiddellijk, bijw. Onmin, v. (-heid, v. Onmisbaar, bn.en bijw.-der,-St; Onmiskenbaar, bn. -der, -st; -heid, v. (-heid, v. Onmogelijk, bn. en bijw.-er,-st; Onmondig, bn.; -heid, V. Onnadenkend, bn. -er, -st; -heid. v. Onnaspeurbaar, bn. Onnaspeurlijk, bn. -er, -st; -heid,v. (-st;-held, v. Onnatuurlijk, bn. en büw. -er, Onnauwkeurig.bn.en bijw.-er, -st; -hnid, V. (-st; -held, v. Onnavolgbaar.bn.en bijw.-dor, Onnederlandsch, bn. Onneembaar, bn. (-st. Onnoemelijk, bn. en bijw. -er. |
ONT
168
Ontdoen, bw. onr. ik ontdeed, heb -daan. _
Ontdooien,bw.ow.zw.ik-dooide,
heb en ben -dooid; -dooiing, v. Ontdraaien, bw. ow. zw. ik -draaide, heb en ben -draaid; -draaiing, v. (-dragen.
Ontdragen, bw. st.ik -droeg,heb Ontdraven, ow. zw.ik -draafde,
ben -draafd.
Ontdrijven, bw. ow.at.ik -dreef,
heb en ben -dreven. Ontdubbelen, bw. zw. ik -dubbelde, heb -dnhbeld; -dubbe-
Ontduiken, ow. st. ik -dook,heb
en ben -doken; -duiking, v. Onteer en., bw. zw. ik -eerde,beb
-eerd; -eerder, m. -eering, v. Onteerend, bn. -er, -st. Ontegensprekelijk,bn.en byw.
-er,-st.-heid, v. Ontegenzeglijk, bn.en by w. -er,
-st; -heid, v.
Onteigenen, bw.zw.ik -eigende,
heb -eigend: -eisening. v. Onteigeningswet, v. -ten. Ontelbaar, bn. en bijw.;-hcid,v. Ontembaar, bn.; -beid, y. Onterven, bw. zw.ik - erfde, heb
-erfd;-erving, v.
Ontevreden, bn. en byw. -er,
-st;-heid, v.
Ontfermen, (zich -) ow. zw. ik -fermde my, heb mij -fermd; -fermer, tn. -ferming. v. Ontfronsen, bw. zw.ik -fronste,
heb -fronst. Ontfutselen,bw.zw.ik -futselde, heb-futseld;-futSeling, v.
Ontgaan, ow. onr. st. het -Ring, is -caan.
Ontgelden, bw. st. ik -gold, heb Ontgespen, bw. zw. ik -gespte,
heb -gespt.
Ontgeven, (zich ww. st. ik
-gaf mij, heb mij-geven. Ontginnen, bw. at. ik -gon, heb -■ronnrn; -ginner, m.-ginning,v. Ontglijden, ow. st. my -gleed,
is mij -gleden.
Ontglimmen, ow.st. het -glom, is -glommen. Us -glipt*
Ontglippen, ow. zw.het -glipte, Ontgloeien.bw.ow.zw.ik -gloeide, heb en ben -gloeid. Ontgoochelen, bw. zw ik -goochelde, heb -goocbeld; -gooche-linr, v. (heb -graat.
Ontgraten, bw. zw. ik -graatte. Ontgraven, bw. st.ik -groef,heb
-graven;-graving, v.
Ontgrendelen, bw.zw.ik -grendelde, heb -grendeld; grende-lins, v. (ben -groeid.
Ontgroeien, ow. zw.ik -groeide, Ontgroencn,bw.zw.ik -groende,
heb -groend; -zroening, v. Ontgroenpartü, v.-en.
Ontgronden, bw. zw.ik -grond-
do, hfb -srond, -gronding, v. Ontgunnen, bw. zw. ik -gunde. Onthaal, o. '-15
Onthaken, bw. zw. ik -haakte,
heb-haakt;-haking, v.
Onthalen, hw.zw.ik -haalde,heb
-haald;-haling, v.
Onthalsteren, bw. zw. ik -halsterde, heb -halsterd. ... Onthalzen, bw. zw. ik -aalsde, heb -balsd; -halzing, v.
Ons, pers. vnw.
Ons, onze, ons, bez. vnw. Ons (bectOKram) o. -en; -je, o.-s. Onschadelijk, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v.
Onschatbaar, bn. -der, -st. Onscheidbaar, bn. en bijw.;
-heid, v.
Onschendbaar, bn.; -heid, v. Onschriftmatig, bn. -er, -st;
-beid, v.
OnschriftuRrlijk,bn. Onschuld, v. (-lyk, byw.
Onschuldig, bn. en bijw.-er,-st; Onsierlijk, bn. en bijw. -er, -st; Onsiytbaar, bn. (-beid, v.
0nsmakelijk,bn.-er,-8t;-heid,v.
Onsmeltbaar, bn.; -beid, v. Onspoed, m.-en. ('st*
Onstaatkundig,bn.en byw.-er. Onstandvastig, bn.en bijw.-erj
-st; - heid, v.-lijk, bijw. Onsterfelijk, bn.;-heid, v. Onsterk, bn. -er, -st; -heid, v. Onsterkte, v.
Onstichtelijk, bn. en byw. -er,
-st;-heid, v.
Onstoffelijk, bn.; -heul, v. Onstraffelijk, bn. en byw. Onstuimig, bn. en bijw. -er,-8t; -heid. v.
Ontaard, bn. -er, -st; -heid, v. Ontaarden, ow. zw. ik -aardde,
ben -aard; -aardinp, y. Ontadelen, bw. zw.ik -adelde,
heb -adeld; -adeling, v. Ontallijk, bn. -er, -st; -heul, v Ontastbaar, bn.
Ontbeerlük, bn. -er,-st^beid^v. Ontberen, bw.zw.ik -beerde,heb
-beerd; -bering, v.
Ontbieden, bw. st. ik -bood,heb -boden; -bieder, in. -bieding, v. Ontbijt, o. -en; -je, o.-s. Ontbijten, ow. st. ik-beet, heb -betfn.
Ontbijtkamer, v. -s; - servies, o.
-serviezm;-tafel, v.-s.
Ontbinden, bw.ow. at.ik -bond,
heb -bonden; -binding, v' Ontbladeren, bw. zw. ik -bladerde, heb -bladerd; -bladering.
OnnOOdig. bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v. -lijk, by w. (-beid, v. Onnoozel, bn. en bijw. -er, -st; Onnoozelük, bijw.
Onnut, bn. -ter. -st; -telijk,bijw. Onomkoopbaar, bn.; -beid, V. OnoniStOOtelÜk,bn.en bi.iw.-er,
-St. (-st; -beid, V.
Onontbeerlijk, bn. en bijw. -er. Onontbindbaar, bn. en bijw. Onontdekt, bn. [-heid,v. Onontgonnen, bn. Onontvlambaar, bn.;-heid, v. Onontwijkbaar, bn. Onontwikkeld, bn.
Onooglijk, bn. -er, -st; -beid, v. Onoorbaar, bn.-dfr,-8t;-heid,v. Onoordeelkundig, bn. -er, -at, Onopengesneden, bn. Onopgelost, bn.
Onopgemaakt, bn. Onopgemerkt, bn. Onopgesmukt, bn. Onopgesneden, bn. Onopgetoomd, bn. On opgetuigd, bn.
Onopgevoed, bn.
Onopgewekt, bn. Onophoudelijk, bn. Onoplettend, bn. en bijw.-er
-at; -heid. v.
Onoplosbaar, bn.; -beid, v. Onopmerkzaam, bn. en bijw.
-zamer, -st; -beid, v. Onoprecht.bn.-er, -st; -heid,v. Onopzettelijk, bijw.
Onordelijk, bn. en bijw. -er, -st -beid, v. (-gt; -beid, v.
Onordentelijk, bn.en bijw. -er Onoverdacht, bn.
Onoverdekt, bn. Onovergankelijk, bn. Onoverkomelijk, bn. -er, -st. Onovertrefbaar, bn. Onovertroffen, bn. Onoverwinbaar, bn.' Onoverwinlijk en onoverwinnelijk, bn. -er, -3t;-beid,v. Onoverwonnen, bn. Onoverzienbaar, bn. Onpartijdig, bn. enbijw.-er,-8t;
-beid, v.-lijk, byw.
Onpas, (te -), bijw. nitdr. -selijk,
bn.; -beid, v.
Onpeilbaar bn.; -beid, V. Onpersoonlijk, bn. Onpractisch, bn. Onprofijtelijk, bn. en bijw. -er. Onraad, ro. [-st;-beid, v.
Onraadzaam, bn. -zamer, -st; Onrecht, o. [-beid, v.
Onrechtmatig,bn.en bijw. -er,
-st; -bfid,v.
Onrechtvaardig, bn. en bijw.
-er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Onrechtzinnig, bn. -er, -st; Onredbaar, bn. (-beid, v. Onredelijk, bn. en bijw. -er,-st;
-heid, v. (-beid, v.
Onredzaam. bn. -zamer, -st; Onregelmatig,bn. en bijw. -er, -st; -heid,v. (-heid,v.
Onrein, bn. en byw. -er, -st; Onreinigheid,v.
Onreisbaar, bn.
Onrijm, o.
Onrijp, bn. -er, -st; -held, v. Onroerend, bn.
Onroomsch, bn.
Onrust, v.-en. (-heid, v.
Onrustig, bn. en bijw. -er, -st;
Ontblooten, bw. zw.ik -blootte, . heb -bloot; -blooting, v. Ontboeien, bw. zw. ik -boeide,
heb -boeid; -boeiing, v. Ontboezemen,bw. zw. ik-uoe-zemde, heb -boezemd; -boeze-ming, v. . ,
Ontbolsteren, bw. zw. ik-boi-sterde, heb -bolsterd; -bolste-rins. v. , ., „
Ontbrandbaar, bn.; -heid.v. Ontbranden, ow. zw.ik -brano*
df, ben -brand; -branding, v. Ontbreken, ow. st.ik -brak,heb
-broker; -breking, v. Ontburgeren, bw. zw. ik -bur-
srerdf, heb -burjeerd. Ontcijferbaar, bn. . Ontcijferen,bw.zw. ik -cyferde,
heb -cijferd; -cijfering, v. Ontdacht, bn.
Ontdekken, bw. zw. ik -dekte, heb -dekt; -dekker, m.; -dek-kinz, v.
Ontdekkingsreis, v. -reizen;
-toeht,m. -en. , . i
Ontdelven, bw. st. ik -dolf, heb
-dolven;-delving, v.
169
ONT
Onthanden, bw. zw.ik -handde, heb -onthand. Onthaspelen, bw. zw. ik -has- 1»elde, heb -haspeld; -haspe-ing, v.»elde, heb -haspeld; -haspe-ing, v. Ontneffen, bw. st. ik -hief, heb -heven; -heffing, v. Ontheiligen, bw. zw. ik -heiligde, heb -heiligd; -heiliger, ra. -heiliging, v. Ontheisteren, bw. zw. ik -heisterde, hub -heisterd; -heistering, v. Onthollandschen, bw. zw. ik -holiandschte, heb -hol-landscht. (-hold. Onthollen, ow.zw.ik -holde,ben Onthoofden, bw. zw. ik - hoofd-de, heb -hoofd; -hoofding, v. Onthouden, bw. at. ik -hield, heb -houden; -houding, v. Onthullen, bw. zw. ik -hulde, heb -huid; -hulling, v. Onthuppelen. ow. zw. ik -hup-pelde. ben -huppeld. Onthutsen,bw.ow. zw. ik-butste. heb en ben -hutst. Outjjd, m. -en. Ontijdig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lyk, bijw. (-ijld. Ontylen, ow. zw. ik -ijlde, ben Ontilbaar, bn.; -heid, v. Ontjagen, bw. ow. zw. en st. ik -jaagde(-joeg)heb en ben -jaagd. Ontkapen, bw. zw. ik -kaapte heb -kaapt; -kaping, v. Ontkennen, bw. zw. ik -kende, heb -kend; -kenner, ra. -kenning, v. Ontkerkeren, bw. zw. ik -kerkerde, heb-kerkerd; -kerkering, v. Ontketenen, bw. zw. ik -ketende. heb -ketend; -ketening, v. Ontkiemen, ow.zw.het -kiemde, is -kiemd; -kieming, v. Ontkleeden, bw. zw. ik -kleedde, heb -kleed; -kleeding, v. Ontkleuren, bw. zw. ik -kleurde. heb -kleurd; -kleuring, v. Ontklimmen, ow. st. ik -klom, ben -klommen, (heb -klonken. Ontklinken, bw. at. ik -klonk. Ontkluisteren,bw.zw.ik -kluisterde heb -kluiaterd; -kluistering, v. Ontknevelen, bw.zw. ik -kne- velde,heb -kneveld; -kneveling,v. Ontknoopen. bw. zw.ik -knoopte, heb -knoopt; -knooping. v. Ontkomen, ow. st. ik -kwam, ben -komen; -koraing, v. Ontkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kooht. Ontkoppelen, bw. zw. ik ontkoppelde, heb -koppeld; -koppeling, v. Ontkersten, bw.zw. ik -korstte, heb -korst; -korstins:, v. Ontkrachten,bw.zw.ik - kracht-te. heb -kracht; -krachting, v. Ontkruipen, ow. st. ik-kroop, ben -kropen. (heb -kuipt. Ontkuipen, bw. zw. ik -kuipte. Ontkurken, bw. zw. ik -kurkte, heb -kurkt;-kurking, v. Ontladen, bw. st. ik ontlaadde, hi-b -laden; -lader. m. - lading, v. Ontlasten, bw. zw.ik -la8tte,heb -last; -lasting, v. Ontlaten, bw.st. ik -liet, heb en ben -laten; -lating, v. |
Ontleden, bw.zw.ik -lee(ide,h(-b -leed; -leder, ra. -leding, v. Ontledigen, bw.zw. ik -ledigde, heb -iedigd; -lediging, v. Ontleedkamer, v. -s. Ontleedkunde, v. Ontleedkundig, bn. Ontleedkundige, m. -n. Ontleedkunst, v. Ontleedmes, o. -sen. Ontleenen, bw zw. i'v -leende, heb -leend; -leening, v. Ontleeren. bw. zw. ik -leerde, heb -leerd. Ontleggen, bw. zw. ik -legde en -leide, heb -legd en -leid. Ontlijken, bw.zw. ik -lijkte, heb -lijkt. (heb -lokt. Ontlokken, bw. zw. ik -lokte, Ontlooden, bw. zw. ik -loodde, heb -lood. Ontloopen, OW. st. ik -liep, ben -loopen; -looping, v. Ontlooveren, bw. zw. ik -loo- verde, heb -looverd. Ontluiken, bw.ow.st. het -look, heeften is -loken; -luiking, v. Ontluisteren, bw zw. ik -lui-8terde,heb -iuisterd;-luistering,v. Ontmaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt; -ranking, v. Ontmannen, bw.zw. ik -raande, heb -mand; -manning,v. Ontmantelen, bw.zw. ik -man-telde, heb -raanteld; -manteling, v. Ontmaskeren, bw.zw. ik -maskerde, heb -maskerd; -raaske-Ontmast, bn. [ring, v. Ontmasten, bw. zw. ik -mastte, Ontmenscht, bn. [heb -mast. Ontmergeld, bn. Ontmeuhelen, bw.zw. ik -raeu-belde, heb -raeubeld; -raeube-ling, v. Ontmoedigen, bw.zw.ik -moedigde, heb -raoedigd; -raoedi-üing, v. Ontmoeten, bw. ow. zw. ik -raoette, heb en ben -moet; -moeting, v. Ontnederlandschen,bw.zw. ik -nederlandschte, heb -neder-landscht. Ontnemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen; -neming, v. Ontnuchteren, bw. ow. zw. ik -nuchterde, heb en ben -nuch-terd; -nuc.itering, v. (-beid, v. Ontoegankelijk, bn. -er, -st; Ontoereikend, bn.; -beid. v. Ontoerekenbaar, bn.; -heid, v. Ontoombaar, bn. Ontoonbaar, ba. Ontpakken, bw. zw. ik -pakte, heb -pakt; -pakkintr, v. Ontplanken,bw.zw.ik -plankte, heb -plankt. Ontpleisteren, bw. zw.ik -pleisterde, h. -pleisterd. (h. -pleit. Ontpleiten, bw. zw. ik -pleitte. Ontploffen, ow. zw. het -plofte, is -ploft; -ploffing, v. Ontplooien, bw.zw. ik -plooide, heb -plooid; -plooiing, v. Ontpluizen, bw. st. ik -ploos, heb -plozen. (heb -plukt. Ontplukken, bw.zw. ik -plukte, Ontpoorteren, bw.zw.ik -poor-terde, heb -poorterd; -poorte-ring, v. |
Ontprachen tafbedelen) bw.zw. ik -prachte, heb -pracht. Ontpraten, bw. zw. ik -praatte, heb -praat. Ontraden,bw.at.ik -ried(raadde), heb -raden; -rader, ra.-rading,v. Ontrafelen, bw. zw. ik - rafelde, heb -rafeld. (heb -rakt. Ontrakken, bw. zw. ik -rakte, Ontrampeneerd, bn. Ontredderd, bn. Ontreinigen, bw.zw. ik -reinigde, heb -reinigd; -reiniging, v. Ontremmen, bw.zw. ik -remde, heb -rerad. (ben -rend. Ontrennen, ow. zw ik -rende, Ontrieyen. bw. zw. ik -riefdt, heb -rlefd; -rieving,-v. Ontrijden, ow. st. ik -reed, ben -reden. (-reRen. Ontrijgen, bw. st. ik -reeg, heb Ontrimpelen, bw. ;:w. ik -rimpelde,heb -rimpeld; -rimpeling, v. Ontroeien, ow. zw. ik -roeide, ben -roeid. Ontroeren, bw.ow.zw. ik -roerde, heb en ben -roerd; -roering,v. Ontrollen, bw. ow. zw. ik -rolde, heb en ben -rold. Ontronselen, bw. zw. ik-ron- selde, heb -ronseld. Ontroemen, bw.zw. ik -roomde, heb -roomd. (-heid, v. Ontroostbaar, bn. -der, -st; Ontroostelük, bn. -er, -st. Ontrooven, bw. zw. ik -roofde, heb -roofd; -rooving, v. Ontrouw, v. Ontrouw, bn. en bijw. -er, -st; -elijk, bijw. Ontfou wigheid, v. Ontruimen, bw. zw. ik-ruimde, heb -ruimd; -ruiming, v. Ontrukken, bw. zw. ik -rukte, heb -rukt; -rukking, v. Ontrusten, bw. zw. ik -rustte, heb -rust. Ontschaken, bw.zw.ik -schaakte, heb -schaakt. Ontschepen, bw.zw. ik -scheepte, heb -scheept; -scheping, v. OntSCheuren,bw.zw.ik -scheurde. heb -scheurd. Ontschieten, ow.st.het -schoot, is -schoten. Ontschipperen, bw. zw. ik -schipperde, heb -schipperd. Ontschoeien, bw.zw.ik -schoeide, heb -schoeid; -schoeiing, v. Ontschuilen, bw. ow. st. ik -school, heb en ben -scholen. Ontschuldigen, bw. zw. ik -schuldisfde, heb -schuldigd; -schuldiging, v. Ontsieren, bw.zw.ik -aierde,heb -sierd; -siering, v. Ontslaan, bw. st. ik -sloeg, heb Ontslag, o. [-slagen. Ontslagneming, v. -en. Ontslapen, ow.st. ik -sliep, ben -slanen. Ontslippen, ow. zw. ik -slipte, ben -slipt. Ontsluieren, bw.zw. ik -sluierde, heb -sluierd; -sluiering, v. Ontsluimeren, ow.zw. ik -sluimerde, ben -sluimerd. Ontsluipen, ow. at. ik -aloop, ben -slopen; -sluiping, v. Ontsluiten, bw.st.ik -sloot, heb -sloten; -sluiter, m. -sluiting, ▼. |
ONU
170
Ontsmetten, bw.zw. ik -smette, heb -smet; -smetting,v. Ontsnaard, bn. Ontsnappen, ow.zw. ik -snapte, heb -snapt; -snapping, v. Ontsnellen, OW. zw. ik-snelde, ben -sqeld. Ontsnoeren,bw.zw. ik -snoerde, heb -snoerd; -snoering, v. Ontspannen^ bw.st. ik -spande, heb -spannen; -spanning, v. Ontspartelen, OW. zw. ik -spartelde, ben -sparteld. Ontspelden. bw. zw. ik -spelde, heb -speld. Ontspinnen, bw. st. ik -spon, heb -sponnen. Ontspin ten, bw.zw. ik -spintte, heb -epint. Ontsporen, ow.zw. ik -spoorde, ben -spoord; -spoting, v. Ontspringen, ow.st. ik -sprong, ben -sprongen. Ontspruiten, ow.st.het -sproot, is -sproten. (is -staan. Ontstaan,ow.onr.st. het -stond, Ontstapelen, bw.zw. ik -stapelde, heb -stapeld; -stapeling, v. Ontstappen, ow. zw. ik -stapte, ben -stapt. Ontsteken, bw. ow. st. ik -stak, heb en ben -stoken; -steking, v. Ontstelen, bw. st. ik - stal, heb -stolen, -steling, v. Ontstellen, bw.ow. zw. ik -stelde, heb en ben -steld; -steltenis. Ontstemd, bn.; -htid, v. [v. Ontstemmen, bw. ow. zw. ik -stemde, heb en ben -stemd. Ontstentenis, v. Ontsterven, ow. st. ik -stierf. ben-storven. * (-st;-beid, v. Ontstichtelijk, bn. en bijw. - er, Ontsticliten,bw.zw.ik - stichtte, heb -sticht; -stichting, v. Ontstoken, bn. Ontstrengelen, bw. zw. ik -strengelde, heb -strengeld. Ontstrijden, bw. st. ik -streed, heb -streden. Ontstrikken, bw.zw.ik -strikte, heb -strikt. Ontstroom en, ow. zw. ik -stroomde, ben -stroomd. Onttakelen, bw. ow. zw. ik - takelde, heb en ben -takeld; -takeling, v. Onttanden, bw. zw. ik-tandde, heb -tand. (-telik Onttellen, ow.zw. ik -telde, heb Onttogen, vd. van het verouderde Onttiegen. Onttooveren, bw. zw. ;ik -too-verde. heb -tooverd; -toove-r\ns. v. ',heb -trokken. Onttrekken, bw. st. ik -trok, Onttroggelen, bw.zw. ik -troggelde, heb -troggeld. Onttronen (van den troon stoo-ten) bw. zw. ik -troonde, heb -troond;-troning, v. Onttroonen (aftroonen) bw. /.w. ik -troonde, heb -troond. Onttrouwen, ow.zw. ik -trouwde, heb -trouwd. . (-tmd. Onttuien, bw.zw. ik - tuide, heb Onttuigen, bw.ow. zw. ik -tuigde, heb -tuigd. Ontucht, v. -elijk, bijw. Ontuchtig, bn. en bijw. -er,-st. Ontuig, o. |
Ontwijfelbaar, bn.en bijw.-der, Ontwyk, o. {-st. Ontwijlcen, bw. ow.st. ik -week, heb en ben -weken; -wijking, v. Ontwikkelen, bw. zw. ik -wik-kelde,heb -wikkeld; - wikkeling,v. Ontwikkelingsgang, m.; -tijdperk, o. -en. Ontwinden, bw. st. ik -wond, heb -wonden; -winding, v. Ontwoekeren, bw.zw. ik -woekerde, heb - wockerd. On t wolk t, bn. Ontworstelen, ow.zw. ik -worstelde, ben -worsteld. Ontwortelen, bw. zw. ik -wortelde, heb -worteld; -wortelinfj,v. On twrichten,bw. zw.ik --vricht- te, heb -wricht; -wrichting, v. Ontwringen, ow st. ik - wrong, heb -wrongen. Ontzadelen, bw.zw. ik -zadelde. Ontzag, o. (heb -zadeld. Ontzaglijk, bn. -er, -st; -heid, v. Ontzakken, ow. zw. ik -zakte, ben -zakt. Ontzegelen, bw.zw. ik -zegelde, heb -zegeld; -zegeling, v. Ontzeggen, bw. zw. ik -zeide, heb -zegd en -zeid; -zegging, v. Ontzeilen, ow.zw. ik-zeilde,ben -zeild. Ontzenuwen, bw. zw. ik -ze-nuwde, heb -zenuwd; -zenu-Ontzet, o. [wing, v. Ontzetbaar, bn. Ontzetten, ow.bw.zw. ik -zette, heb en ben -zet; -zetter, m. - zetting:, v. (-st. Ontzettend, bn. en bijw. -er. Ontzielen, bw.zw.ik -zielde, heb -zield. (-zien. Ontzien, bw. st. ik -zag, heb OntzjjRen, ow. st. ik-zeeg, ben -zesen. Ontzind, bn. en by w. Ontzinken, ow.st. ik -zonk, ben -zonken; -zinkin?, v. Ontzondigen, bw. zw. ik -zon-diijde,heb -zondigtf; -zondiging, v. Ontzuigen, bw. st. ik -zoog, heb -Z'^Ten. OntZUiveren, bw. zw. ik -zuiverde, heb -zuiverd; -zuivering, v. Onzuren,bw. ow.zw.het -zuurde, beeft en is -zuurd; -zuring, v. Ontzwachtelen, bw. zw. ik -zwachtelde, heb -zwachteld; -zwachteling, v. Ontzwavelen, bw. zw. ik -zwa-velde,heb -zwaveld; -zwaveling, v. (ben -zwollen. Ontzwellen.ow. bw st. ik -zwol, Ontzwemmen,ow.st. ik -zwom, ben -zwommen. Ontzweven,ow. zw. ik -zweefde ben -zweefd. Onuitbluschbaar, bn. Onuitdoofbaar, bn. Onuitgedrukt, b n. Onuitgegeven, bn. Onuitgekleed, bn. Onuitgelezen, bn. Onuifcgeloot bn. Onuitgemaakt, bn. Onuitgesproken, bn. Onuitgewerkt bn. Onuitgezocht, bn. Onuitputtelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid. v. Ontvademen, bw. zw. ik - vademde, heb -vademd. Ontvallen, ow. st. ik -viel, ben Ontvang, m. (-vallen. Ontvangen, bw. st. ik ontving, heb -vangen; -vanger, m. -van-Ontvangenis, v. quot; (ging, v. Ontvangerskantoor,o. -toren. Ontvangerspost, m. -en. Ontvangst, v.-en. (v. Ontvankelijk, bn.-er,-8t; -heid. Ontvaren, ow. st. ik - voer, ben -varen. Ontvechten, bw. ow. st. ik -vocht, heb - vochten. Ontveillgen, bw. zw. ik -veilig- de, heb -veilisrd; -veiliging, v. Ontveinzen, bw.zw.ik-veinsde. heb -veinsd; -veinzing, v. Ontvellen, ow.zw.ik -velde, ben -veld; -velling, v. (-heid,v. Ontvlambaar, bn. -der, -st; Ontvlammen, bw. ow. zw. ik -vlamde, heb en ben -vlamd; -vlamming, v. Ontvleezen, bw.zw. ik -vleesde, heb -vleesJ; -vleezing, v. Ontvleien, bw. zw. ik -vleide, heb -vleid. Ontvlieden, bw. st. ik -vlood, ben -vloden;-vlieding, v. Ontvliegen, ow. st. ik -vloog, ben -vloden. (-vloten. Ontvlieten, ow.st. ik -vloot,ben Ontvloeien, ow.zw. ik -vloeide, ben -vioeid. Ontvloeisol, O. -s en-en. Ontvluchten,ow.zw.ik -vluchtte, ben -vlucht; -vluchting, v. Ontvoeren, bw. zw. ik -voerde, heb -voerd; -voerder, m. -voe-ring, v. Ontvolken, bw. zw. ik -volkte, heb -volkt; -volking, v. Ontvonken, bw. ow. zw. ik -vonkte, heb en ben -vonkt; -vonkins, v. Ontvoogden, bw.zw. ik - voogd- de, heb -voogd; -voogding. v. Ontvouwen, bw. zw. ik - vouwde, heb -vouwd; -vouwing, v. Ontvreemdhaar, bn. Ontvreemden, bw. zw. ik -vreemdde, heb -vreemd; -vreemding, v. (-vrijd. Ontvrijen, bw.zw. ik -vrijde,heb Ontwaaien, ow. zw. en st. het -waaide -woei),is -waaid. Ontwaken, ow. zw. ik -waakte, brn -waakt; -waking, v. Ontwapenen, bw. zw. ik -wapende, heb -wapend; -waptr nintr, v. (heb -waard- Ontwaren, bw. zw. ik -waarde. Ontwarren, bw. zw. ik - warde, heb -ward; -warring, v. Oiitwassen, ow.st. ik -wies,ben wassen. Ontweien, bw. zw. ik -weide, heb -weid; -weiing, v. Ontweldigen, bw. zw.ik -wel-digde, heb -weldigd; -weldiger, m. -weldiging, v. Ontwennen, bw. ow. zw. ik -wende, heb en ben -wend; -wenning, v. Ontwerp, o. -en; -je, o. -s. Ontwerpen, bw. st. ik -wierp. heb-worpen;-werper,m. Ontwijden, bw.zw. ik -wijdde, heb - wijd; -wijder,m.-wijding,v. |
ONU
171
Onverwijld, bn. en byw. Onverwinbaar, bn.; -heid,v. Onverwinlyk en onverwin
nelijk, bn. -er, -st. Onverwittigd, bn. Onverwonnen, bn. Onverwrikbaar, bn. en bijw
-der, -st; -heid, v.
Onverwrlkkelijk, bn. en bijw. Onverzaadbaar, bn. en büw. Onverzadelijk, bn. en bijw.-er, -st; -held, v.
Onverzadigbaar, bn. Onverzadigd, bn. Onverzeerd, bn. Onverzegeld, bn. Onverzekerd, bn.
Onverzeld, bn. Onverzetbaa,r, bn.; -heid, v. Onverzettelijk,bn. en bijw. -er. On verzocht, bn. [-St; - heid, Y. Onverzoenbaar, bn. en bijw. Onverzoend, bn. (-heid, v. Onverzoenlijk, -er, -st; -heid,v. Onverzorgd, bn. Onverzwaard, bn. Onverzwakt, bn. Onverzwegen, bn. Onverzwelgbaar, bn. Onvoegzaam, bn. en bijw.-zamer, -st; -htid, v.
Onvoelbaar, bn.
On volbouwd, bn. Onvolbracht, bn. (v.
Onvoldaan,bn.-daner,-3t- -heid. Onvoldoend, bn.; -heid. v. Onvoldragen, bn.
On voleind, bn.
Onvoleindigd, bn. Onvolkomen, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v. -lijk, bijw. Onvolledig; bn. en byw. -er, -st; -heid, v.
Onvolmaakt, -er, -St; -heid, v. Onvolprezen, bn.
Onvoltallig, bn.; -heid, v. Onvoltooid, bn. Onvoltrokken, bn. Onvelvoerd, bn. Onvolwassen, bn. Onvoorbedacht, bn. en bijw. Onvoorbedachteiyk, bn. en
bijw.
Onvoorbereid, bn. en bijw. Onvoordeellg, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v.
Onvoorkomelijk, bn. -er, -st, Onvoorwaardclijk,bn. en bijw. Onvoorzichtig, bn, en bijw. -er,
-st; -heid,v, -lijk, bijw. Onvoorzien, bn.
Onvoorziens, bijw. (-st.
Onvorstelijk, bn. en bijw. -er, Onvrlend, m. -en. Onvriendelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (bijw. -er, -st.
Onvriendschappelijk, bn. en
Onvry.bn.en bij w.-er,-8t;-heid,v. Onvrj)wllllg,bn. en bijw.-er,-st. On VT j zinnig,bn. en bij w, - er, - st; -heid, v.
Onvromelijk, bijw. (-st.
Onvroom, bn. en bijw. -vromer. Onvrouwelijk, bn. en bijw. -er, -st. (-st; -heid, v.
On vruchtbaar,bn.en bijw.-der. Onwaar, bn. en bijw. Onwaarachtig, bn. -er, -st. Onwaard, bn.
Onwaarde, v. (-heid, v.
Onwaardeerbaar, bn. en bijw.
Onuitsprekelijk, bn. en bijw.
-er. -st; -heid, v.
Onuitvoerbaar, bn.; -heid, v. OnuitVOerlük,bn. -er,-st; -heid, Onuitvorscnbaar, bn. [v. Onultwisclibaar, bn. On vaarbaar, bn. (-heid, v. Onvast bn. en bijw. -er, -st; Onvatbaar,bn. -der,-st; -heid,v. Onveilig, bn. en bijw. -er, -st; Onver, bn. en bijw. [-heid. v. Onveranderbaar, bn. Onveranderd, bn. (-st; -heid,v. Onveranderiyk.bn.enbüw. -er. Onverantwoord, bn. Onverantwoordelijk, bn. en
bijw. -er, -st; -heid, v.
Onverbasterd, bn. (-heid, v. Onverbeterbaar, bn. -der, -st; Onverbeterd, bn. Onverbeterlijk, bn. en bijw.-er, Onverbleekt, bn. [-st; -htid, v. Onverbloemd, bn. Onverbogen, bn. Onverbonden, bn. Onverborgen, bn. Onverbrand, bn.
On ver brandbaar, bn. Onverbreekbaar, bn. en bijw.
-held, v. (-er, -st; -heid, v.
Onverbrekelijk, bn. fn bijw. Onverbuigbaar, bn.; -heid, v. Onverdedigbaar, bn.; -heid, v. Onverdedigd, bn.
Onverdeeld, bn. Onverdelgbaar, bn. (-heid,v. Onverderfelijk, bn. -er, -st; Onverdicbt, bn.
Onverdiend, bn. Onverdoofbaar, bn.; -held, v. Onverdord, bn Onverdorven, bn.; -heid, v. Onverdraaglijk,bn.en bijw. -er,
-st; -heid, v. (-st; -heid, v.
Onverdraagzaam, bn. -zamer. Onverdroten, bn. Onvereenigbaar, bn.; -heid, v. Onverflauwd, bn. Onverfoelied. bn. (-heid, v. Onvergankelijk, bn. -er, -st; Onvergeeflijk en onvergefelijk, bn. en bijw. -er, -st.
Onvergeeflijkheid, v. Onvergelijkbaar, bn. Onvergelijkelijk, bn. en bijw.
-er, -st. (-st; -heid, v.
Onvergenoegd, bn. en büw -er. Onvergetelijk, bn. -er, -st. Onvergezeld, bn.
On verglaasd, bn.
Onverguld, bn. On verhaalbaar, bn. Onverhelpelijk, bn. -er, -st. Onverhinderd, bn. en bijw. Onverhoeds, bijw. Onverhoedsch, bn. Onverholen, bn.
Onverhoopt, bn. en by w. Onverhoord, bn. Onverhuurbaar, bn. Onverhuurd, bn.
On verjaard, bn. Onverkiesbaar, bn.; -heid, v. Onverkieslijk en onverklese-
lük, bn. -er, -st. (-heid, v.
Onverklaarbaar, bn. -der, -st: Onverkleed, bn. Onverklelnbaar, bn.; -heid, v. Onverkocht, bn. Onverkoopbaar, bn. Onverkrijgbaar, bn.
Onverlaat, m. onverlaten. Onverlakt, bn,
Onverlept, bn.
Onverlet, bn. (v.
Onvermaard, bn. -er, -8t;-heid, On vermagerd, bn. Onvermakelijk,bn. en bijw. -er. Onvermeld, bn. [-st; -heid, v. Onvermengbaar, bn. Onvermengd, bn. OnvermijdDaar,bn.; -heid, v. Onvermüdelijk,bn.enbijw. -er,
-st; -heid, v.
Onverminderd, bn. en vz. Onvermlnkt, bn. Onvermoeibaar, bn. en büw.
-der, -st; -heid, v. Onvermoeid, bn. Onvermogen, o. Onvermogend, bn. -er, -st. Onvermolsemd, bn. On vermomd, bn. Onvermurwbaar, bn.; -heid,v. On vermurwd, bn. Onvernielbaar. bn. Onvernietigbaar, bn. Onvernleuwd, bn. Onveroordeeld, bn. Onverouderd, bn. Onveroverbaar, bn. Onveroverd, bn.
On verpacht, bn.
On verpand, bn.
On verplant, bn.
Onverplicht, bn.
Onverpoosd, bn.
Onverricht, bn. (-st; -heid, v. Onversaagd, bn. en bijw. -er. Onverschillig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (-heid, v.
Onverschoonbaar, bn. en bijw. Onverschoonlijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.
Onverschrokken, bn. en bijw.
-er, -st; -heid, v.
Onverschuldigd, bn. Onversierd, bn.
Onverslapt, bn. Onverslijtbaar, bn. Onverslötelijk, bn. -er, -st. On verstaald, bn. (-heid, v. Onverstaanbaar, bn. en bijw.; Onverstand, o.
Onverstandig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw.
Onversterfelük, bn. Onverstoorbaar, bn.; -heid, v. Onverstoord, bn. Onverstoorlijk, bn. en bijw. Onverstorven, bn. Onvertaalbaar, bn. Onvertaald, bn. Onverteerbaar, bn. Onverteerd, bn.
On vertind, bn.
Onvertogen, bn.
Onver troostbaar, bn. en bijw. Onvertroostelijk, bijw. Onvervaard, bn. en bijw. -elijk, Onvervalscht,bn. [bij w.-heid, v. Onvervoegbaar, bn.; -heid, v. On ver voerbaar, bn. On vervreemd, bn. Onvervreemdbaar, bn.; -heid. Onvervuld, bn. [v.
Onverwacht, bn. Onverwachts, bijw. Onverwarmd, bn. Onverwelkbaar, bn.; -heid, v. Onverwelkelijk, bn. Onverwelkt, bn.
OPB
172
Oost (het Oosten)o.; (Nederlands
Oostindische bezittingen) v.
Oost, bijw.
Oostelijk, bn. en bijw. -èr, -st. Oosten, o.
Oostenwind, ra. -en.
Oosteren, ow. zw. ik oosterde, Oostergoo, o. (ben geoosterd. Oostergrens, v. -grenzen. Oosterhoek, ra.
Oosterkim, v
Oosterling, ra. en v. -en; voor
het v. ook: Oosterlinge. Oosterlucie, v.
Oostersch, bn.
Oosterzon, v.
Oostfriesch, bn. Oost-Friesland, o.
Oost-lndië en Oostinje, o. Oostindievaarder en oostinje vaarder, ra. -s.
Oostindisch, bn.
Oostinje. Zie Oost-lndië. Oostnoordoost, bijw. (o. als zn.) Oostvlaamsch, bn. Oost-Vlaanderen, o. Oostwaarts, bijw.
Oostzee, v.
Oostzuidoost, bijw. (o. als zn.) Ootje, o. (in het - nemen). Ootmoed, ra.
Ootmoedig, bn. en bijw. -er, -st;
heid, v.-lijk, bijw.
Op, vz.
Opaac (ondoorschijnend; duister,
donker; droevig) bn.
Opaal (stof) o.; (steen) ra. opalen. Opaciteit (ondoorschijnendheid) v. (heb-geaderd.
Opaderen, bw. zw. ik aderde -, Opbaggeren,bw.zw. ik baggerde -, heb -gebaggerd; -baggoring,v. Opbakeren, bw. zw. ik bakerde -, heb -gebakerd.
pbakken, bw. st. ik bakte -,heb -gebakken. (heb-gebalied.
Opbaliën, bw. zw. ik baliede -, Opbanen, bw. zw. ik baande -,
heb -gebaand; -baning, v. Opbarsten, ow. st. het barstte -, is -gebarsten; ook: het borst is -geborsten; -barsting, v. Opbedelen, bw. zw. ik bedelde
heb-gebedeld.
Opbellen, bw. zw. ik belde -, heb -gebeld. (-geborgen.
Opbergen, bw. st. ik borg -, heb Opbersten. Zie Opbarsten. Opbeuren, bw. zw. ik beurde
heb -gebeurd; -beuring, v. Opbiechten, bw. zw. ik biechtte
-, heb-gebiecht.
Opbieden, bw. st. ik bood -, heb
-geboden; -bieding, v.
Opbüten, bw.st. ik beet-, heb
-gebeten.
Opbüten (bijt hakken) bw. zw.
ik bijtte-, heb-gebijt. Opbikken, bw.zw. ik bikte -. heb -gebikt. (-ó'ebjH-
Opbillen, bw. zw. ik bilde -, heb Opbinden, bw. st. ik bond -, heb -srebonden. (heb -geblazen. Opblazen, bw. ow. at. ik blies -, Opbleeken,bw.ow.zw. ik bleekte
-, heb en ben -gebleekt. Opblijven, ow. st. ik bleef -, ben
Opbobbelén, ow.«w. ik bobbelde -, ben -gebobbeld.
Opbod, o.
Ooft, o.
Oog, o. -en; -je, o. -s.
Oogelijn, o.
Oogen, bw.ow. zw. ik oogde, heb geougd. (-s*
Oogenblik, o. en m. -ken; -je,o. Oogenblikkelijk, bn. en bijw. Oogendienaar, m.-dienaars en -dienaren. (-paar, o.
Oogendienst, ra.; -klaar, o., Oogenschijnlijk,bn. en bijw,-er;
-st; -held, v. (-troost, v.
Oogenschouw, v.; -taal, v.; Ooglid, o. -leden.
Ooglijk, bn. en bijw. -er, -st. Oogluikend, bijw.
Oogluiking, v.
Oogmerk, o. -en.
Oogst, m. -en; -je, o. -s.
Oogsten, bw. zw. ik oogstte, heb geoogst; oogster, m. oogsting,v. Ooi, v. -en; -tje, o. -s.
Ooievaar, m. -vaars en -varen;
-vaartje, o. -s.
Ooievaarsbeen, o. -en. Ooievaarsbeen (persoon) m. en v. -en.
Ooievaarsbek, m. -ken; -ei, o. -eren; -hals, ra., -halzen; -kop, m. -pen; -nest,©, -en; -vlucht, v. Ooit, bijw.
Ook, vw. en bijw. (
Oolijk.bn. en bijw. -er,-st; -heid, Oolijkerd,m. -s.
Oom, ra. -s en -en; -pje, o. Oomzegger, ra.-s; -zegster, v.-s. Oonen (jongen werpen) ow. zw.
het schaap oonde, heeft geoond. Oor, o. -en; -tje, o. -s.
Oorbaar, bn. -der, -st; -heid, v, Oorbaar (nut, voordeel'; o.
Oord (plaats) o. -en.
Oordeel, o. -en.
Oordeelen, bw. ow. zw. ik oor-d elde, heb geoordeeld; oordee-Oordeelkunde, v. (laar, ra. Oordeelkundig,bn.en bijw. -er, Oordeelsdag, m. [-st.
Oordeelsgaaf en -gave, \ Oordeelskracht, v. Oordeelvelling, v. -en. Oorhanger, ra. -s Oorkonde, v. -n.
Oorlam, o. -men.
Oorliëtblok, o. -ken en -s. Oorlof, o.
Oorlog, ra. -en; -je, o. -s. Oorlogen, ow. zw. ik oorloogde.
heb geoorloogd. v
Oorlogsbazuin, V. -en; -bedrijf, o ■ -bcnde,v. -en; -bliksem,ra.-i -deugd, V. -en; -fakkel, v.; -ge weid, o.; -god, ra.; -godin, v. -held,m. -en; -kans,v. -en; -kas. v. -sen; -kosten, m.rav.; -kunst, v.; -lasten, ra. rav.; -list, v. -en: -ramp, v. -en;-recht, o.;-roem m.; -schip, o. -schepen; -tijd,ra. -vaan, v. -vanen; -vaartuig, c -en;-veld,o.; -vloot, v., -vloten; -vuur,o.; -wapen,o. -en;-wet,v. -woede, v.; -zwaard, o. -en. Oorlogsgezind, bn. -er, -st. Oorlogzuchtig, bn. -er, -st. Oorsprong, ra. -en. (-st;-heid,v. Oorspronkelijk,bn. en bijw. -er, Oort |geldswaarde)o.,-en;-je,o.-s. Oorveeg, ra. -vegen; -je, o. -s. Oorvijg.v- -eni '3e'0- ^8-Oorzaak, v. -zaken. Oorzakelijk, bn.
Onwaardig, bn. en bijw. -er -st;
-heid, v. -Hik, bijw. Onwaarheid, v. -heden. Onwaarschijnlijk, bn. en bijw.
-er,-st; -lu id, v. (-heid, v. Onwankelbaar, bn. -der, -st; On weder en on weer,o. -weders
en -weeren; -weertje, o. -s. Onwederlegbaar, bn. en bijw.
-der, -st; -heid. v. On wederroepelij k, bn. en bijw. Onwedersprekelü k, bn. en
bijw. -er, -st. Onwederstaanbaar, bn. en
bijw. -der, -st; -heid, v. Onweer. Zie Onweder. Onweerbaar, bn.; -heid, v. On weeren, o^p.w.zw.het - weerde, heeft «eonweerd. Onweersbui, v. -en; -vlaas, v.
-vlagen; -vogel, m. -s; -wolk, v. Onwel, bijw. C-en.
Onwelgevallig, bn. -er, -st. Onwelkom, bn.
Onwellevend, bn. en bijw. -er,
-st;-heid, v.
Onwelluidend, bn. en bijw. -er, -st; heid, v. (-heid, v.
Onwelsprekend, bn. -er, -st; Onwelvoeglyk, bn. enbijw.-er, -st; -heid, v. .. (-heid,v.
Onwetend, bn. en bijw. -er,-st; Onwetens, bijw. (-st.
Onwetenscliappeluk, bn. -er, Onwettelijk, bn. en bijw. -er.
-st; -heid, v.
Onwettig, bn. en bijw.-er,-st;
-heid, v. -liik, bijw. Onwezenlijk, bn. (-wijst,
Onwijs, bn. en bijw. -wijzer. Onwijsgeerig, bn. -er, -st; Onwüslieid, v. (-heid,v.
Onwy slijk en onwijselyk,bijw. Onwüj m. (-st.
Onwiliekeurig,bn. en bijw. -er. Onwillens, bijw. (-heid, v. Onwillig, bn. en bijw. -er, -st; Onwinbaar, bn.; -heid, V. Onwinlü': en onwinnelijk, bn. Onwraakbaar, bn. -der, -st;
-heid, v. (-er, -st; -heid, v. Onwraakzucbtig, bn. eiï byw. Onwrikbaar, bn. en bijw. -der.
-st;-heid, v. (-heid, v.
Onzacht, bn. en bijw. -er,-st; Onzalig, bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v, (-heid, v.
Onzedelijk, bn. en bijw. -er, -st; Onzedig, bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v.
Onzeglijk, bn. en bijw. -er, -st. Onzeilbaar, bn. (-heid. Onzeker, bn. en bijw. -der, -st; Onzelfstandig, bn. -er,
-heid, v.
Onzent (ten), bijw. uitdr. (bij-Onzen thai ve (wat ons betreft) Onzentwege (namens ons) bij Onzentwil (om), bijw. uitdr. Onzichtbaar, bn.; -heid, v. Onzienlijk, bn. -er, -st; -heid, v. Onzijdig, bn. en bijw. -er, -st; Onzin, m. (-heid, v.
Onzindelijk bn. en bijw. -er,-st; -heid, v.
Onzinnelijk, bn, (-heid, v. Onzinnig, bn. en bijw. -er, -st; Onzoet, bn. en bijw. -er, -st. Onzondig, bn.; -heid, v. Onzuiver, bn. en byw. -der, -st; -heid, v.
OPB
173
OptX)edelen, bw.zw. ik boedelde -,heb -Reboedeld. Opboeien, bw. zw. ik boeide heb -geboeid; -boeisel, o. Opboeten, bw. zw. ik boette heb -geboet. Opbollen, bw. ow. zw. ik bolde heb en ben -gebold. Opboomen, bw. zw. ik boomde -.heb -geboomd. Opboren, bw. zw. ik boorde -, heb -geboord; -boring, v. Opborrelen,ow.zw. het borrelde -, ia -geborreld; -borreling, v. Opborstelen, bw. zw. ik borstelde -, heb -geborsteld. Opbossen, bw. zw. ik boste -,heb Opbouw, m. [-gebost. Opbouwen, bw. zw. ik bouwde -, heb -gebouwd; -bouwer, m. -bouwing, v. Opbraden, bw.ow. st. ik braadde heb -gebraden. Opbranden, bw. ow. zw. ik brandde heb en ben -gebrand. Opbrassen (verteren) bw. zw. ik braste -, heb -gebrast. Opbrassen (scheepsw.) ow. zw. ik braste -, heb -gebraat. Opbreeuwen, bw.zw.ik breeuwde -, heb -gebreeuwd. Opbreien, bw. zw. ik breide heb -gebreid. Opbreken, bw. ow. St. ik brak -, heb en ben -gebroken; -breker, m.; -breking, v. Opbrengen,bw.onr.zw.ik bracht -. heb -gebracht; -brenger, m. -brengst, v. Opbrouwen, bw. st. ik brouwde -. heb -gebrouwen. Opbruinen, bw. zw. ik bruinde -, heb -gebruind. Opbruisen, ow. zw. ik bruiste heb en ben opgebruist. Opbuigen, bw. ow. st. ik boog -, heb en ben -gebogen. Opbulderen, ow.zw. ik bulderde heb -gebulderd. Opbulken, ow. zw. ik bulkte heb -gebulkt. Opbundelen, bw. zw. ik bundelde -, heb -gebundeld. (-en. Opcent (verhoogde belasting) m. Opcüferen,bw.ow.zw. ik cijferde -, heb -gecijferd. Opdagen (oproepen) bw. zw. ik daagde -, heb -gedaagd. Opdagen (verschijnen) onp. ow. zw. ik daasde -, ben -gedaagd. . Opdammen, bw. zw. ik damde -, heb -gedamd. Opdampen, ow. zw. ik dampte -, heb en ben -gedampt. Opdat, vw. dauwen, ow. zw. ik dauwde -, en -gedauwd. Opdelven, ow. st. ik dolf -, heb -gedolven; -delver,m.-delving,v. Opdeunen, bw. ow. zw. ik deunde -, heb -gedeund. Opdienen, bw. zw. ik diende -, heb -gediend. Opdiepen, bw. zw. ik diepte -, heb -gediept; -dieping, v. Opdijken, bw. zw. ik dijkte -,hcb -gedijkt; -dijking, v. Opdirken,bw.zw. ik dirkte -,beb -gedirkt. Opdisschen, bw. zw. ik dischte -, heb -gediacht; -disscher, m. |
Opdobberen, ow. zw. ik dobberde -,ben -gedobberd. Opdoeken, bw. zw. ik doekte -, heb -gedoekt. Opdoemen, ow. zw. ik doemde ben -gedoemd; -doeming, v. Opdoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan;-doening, v. Opdokken, bw. zw. ik dokte -, heb -gedokt. Opdonderen, bw. ow. zw. ik donderde -, heb en ben-gedonderd. Opdraaien, bw. ow.zw. ik draaide heb en ben -gedraaid. Opdracht, v. -en. Opdraclltig, bn. -er, -st;-heid,v. Opdragen, bw. st. ik droeg -,heb -gedragen. (ben -gedraafd. Opdraven, ow. zw. ik draafde -, Opdreunen,bw.ow.zw. ik dreunde -, heb -gedreund. Opdrijven, bw.ow. st. ik dreef -. heb en ben -gedreven; -dryver, m.; -drijving, v. Opdril, m. -len. (heb -gedrild. Opdrillen, bw. zw. ik drilde -, Opdringen, bw. ow. si. ik drong -, heb en ben -gedrongen. Opdrinken, bw. st. ik dronk -, heb -gedronken. Opdrogen, bw.ow. zw. ik droogde -. heb en ben -gedroogd;-dro-King, v. (heb -gedrukt. Opdrukken, bw. zw. ik drukte -, Opduiken, ow. st. ik dook -, ben en heb -gedoken. Opdunnen, ow. zw. ik dunde -, ben -gedund. (heb -geduwd. Opduwen bw. zw. ik duwde -, Opdwarsen, bw. zw. ik dwarste -, heb, -gedwarst. Opdweilen, bw. zw. ik dweilde -.heb -gedweild. Opdwingen, bw. st. ik dwong -, heb -gedwongen. Opeen, bijw. Opeendrijven, bw.st. ik dreef-, heb -gedreven. Opeengooien, bw. zw. ik gooide -, heb -gegooid. Opeenboopen, bw.zw. ik hoopte -, heb -gehoopt. Opeenjagen, bw. zw. en st. ik jaagde Ijoeg) -, heb -gejaagd. Opeenladen, bw. st. ik laadde -, heb -geladen. Opeenleggen, bw. zw. ik legde (leide) -, heb -gelegd (geleid). Opeenliggen, ow. st. ik lag -, heb -gelesen. Opeenpakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt. Opeenplaatsen, bw. zw. ik plaatste -, heb -geplaatst. Opeenplakken,bw.zw. ik plakte -, heb -geplakt. Opeensmijten, bw. st. ik smeet -, heb -gesmeten. Opeenstapelen, bw. zw. ik sta-peld- -, hi b -gestapeld. Opeenvolgen, ow. zw. ik volgde -, ben -gevolgd; -volging, v. Opeen werpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen. Opeenzetten, bw. zw. ik zette -, heb -gezet. Opeenzitten, ow. st. ik zat -. heb -gezeten. Opeggen, bw. zw. ik egde -, heb -geëgd. |
Opeiscb, m. Opeischen, bw. zw. ik eischte heb -geëischt; -eisching, v. Open, bn. en bijw. -er, -st. Openbaar, bn. en bijw. -der,-st; Openbaar, o. [-beid, v. Openbaarmaken, bw. zw. ik maakte -, heb-gemaakt; -making, v. Openbaren, bw. zw. ik -baarde, heb geopenbaard; -baring, v. Openbreken, bw. ow. st. ik brak -, heb en ben -gebroken. Opendoen, bw.onr.ik deed -,heb -gedaan. (geopend. Openen, bw. zw. ik opende, heb Opengaan, ow. onr. st. ik ging ben -gegaan. -beid, v. Openhartig, bn. en bijw.-er,-3t; Openheid, v. Openhouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden. Opening, v.-en;openingetje,o.-s. Openkrabbelen,bw.zw.ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Openkrabben, bw. zw.ik krabde -, heb -gekrabd. Openleggen, bw. zw. ik legde en Iride -. heb -gelegd en -geleid. Openliggen, ow. st. ik lag -,heb -gelegen. Openlijk, bn. en ' ijw. Openmaken, bw. zw. ik mankte -, heb -gemaakt. Openrukken, bw. zw.ik rukte -, heb -gerukt. Openscheuren, bw. zw. ik scheurde -, heb -gescheurd. Openschuiven, bw. st.ik schoof -, heb -g» schoven. Openslaan, bw. ow. st. ik sloeg -, heb en ben -geslagen. Opensluiten, bw. st. ik sloot heb -gesloten. Opensnijden, bw. st. ik sneed -, heb -gesneden. Openspalken, bw. zw.ik spalkte -, heb -gespalkt. Openspringen, ow. st.ik sprong -, ben -gesprongen. Openstaan, ow. onr. st.ik stond -, heb -gestaan. Openstaand, bn. (heb-gesteld. Openstellen, bw. zw.ik stelde Openstooten, ow. st. ik stiet -, heb -geatooten;ook: ik stootte -. Openteren, ow. zw. ik enterde -, bi n -geënterd. Opentrekken, bw. st. ik trok -, heb -iretrokken. Openvliegen, ow. st. ik vloog -, ben -gevlogen. (heb -gezeild. Openzeilen, bw. zw. ik zeilde Opera (zangspel,hetwelk uit verzen bestaat, begeleid met muziek; schouwburg) v. -'s; ope-raatje, o. -s. Opera (mv. van opus) werken; - omnia, al de werken. Operateur ianijkundig:heelmeester; ook: bewerker, hoofdpersoon) m. -s. Operatie( heelmeesters-kunstbe -werking; werk, taak; onderneming! v. -tiën en -ties. Operatief (si,ijkundig)bn. Opereeren (werken; snijden, kunstbewerking verrichten)ow. en bw. (raatje) v. -s. Operette (klein zangspel, ope- Operment, o. |
174
OPE
Opeten, bw. St. ik at heb -ge-Keten; -eter, m. Opfladderen,OW. zw. ik fladderde -, ben -gefladderd. Opflakkeren,ow.zw.ik flakkerde ben -{fellakkerd. Opfleuren, OW. bw. zw.ik fleurde ben en heb -gefleurd;-fleu-ring, v. (-geflikt. Opflikken, bw. zw.ik flikte -,heb Opflikkeren, OW. zw.ik flikkerde -, ben -geflikkerd; -flikkering, v. Opflulten, ow. bw. st. ik floot -, heb -ijefloten. Opfokken, bw. zw.ik fokte -,heb - gefokt; -fokker, m. -fokking,v. Opfrlsschen, bw. ow. zw. ik frischte -,heb en ben -gefrischt; -frissching, v. (-je, o.-s. Opgaan, ow. onr. st. ik ging-, ben -geiraan. Opgaderen. Zie opgaren. Opgalmen, ow. zw. ik galmde -, hrb -gegalmd. Opgang, m. -en. Opgaren, bw. zw.ik gaarde -,heb -gegaard; -gaarder, m. -gaar-stcr, v. Opgave. Zie Opgaaf. Opgeblazen, bn. en bijw.-er,-8t; -heid, v. OpgelDruiken,bw.zw.ik gebruikte -, heb -gebruikt. Opgeien, bw. zw. ik geide -, heb -gegeid. Opgeld, o. -en. (-heid. v. Opgeruimd, bn. en bijw.-er,-st; Opgeschikt, bn. -er,-8t;-heid,v. Opgeschoten, bn. Opgesmukt, bn. -er, -st;-heid,v. Opgespen, bw. zw. ik gespte -, heb -gegespt. Opgetogen, bn. -er.-8t;-heid, v. Opgeven, bw. st. ik gaf -,heb -gegeven; -gever, m. -geving, v. Opgewekt, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (v. Opgewonden, bn. -er,-st;-heid, Opgezetene, m. en v. -n. (v. Opgezwollen, bn. -er,-st;-heid. Opgieten, bw. st. ik goot -, heb -tregoten. (-gf'gist. Opgisten, ow. zw.het gistte -, is Opglanzen, bw. zw.ik glansde -, heb -geglansd; -glanzing, v. Opglimmen, ow. st. ik glom -, ben -geglommen. Opglinsteren, ow. zw. ik glinsterde ben -geglinsterd. Opglippen, bw. zw.ik glipte heb -geglipt. Opgloeien, ow. zw. ik gloeide heb en ben -gegloeid;-gloeiing,v. Opgloren, ow. zw. ik gloorde -, ben -gegloord. OpgOOien,bw.zw.ik gooide -,heb -gegooid. Opgorden, bw. zw. ik gordde -heb -gfgord; -gording, v. Opgrabbelen, bw. zw. ik grab belde -,heb -gegrabbeld. Opgraven, bw. st. ik groef-,heb -gesraven;-graver,m.-graving,v. Opgrjjpen, bw. st.ik greep -,heb -gegrepen. Opgroeien, ow. zw. ik groeide -, ben -gegroeid. Opgroenen, ow.zw.ik groende -, ben -gegroend. |
Ophaal, m. -halen; -tje, o. -s. Ophaalbrug, v. -gen. Ophaalnet, o. -ten. Ophaken, bw. zw. ik haakte -, heb -gehaakt. Ophakken, bw. ow. zw.ik hakte -, heb -gehakt; -hakkerij, v. Ophakker, m. -s; -tje, o. -s. Ophakkerig, bn.-er,-st;-hcid,v. Ophalen, bw. ow. zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haler, m. -ha- Ophanden, bijw. (ling, v. Ophangen, bw. st. ik hing -, heb -gehangen;-hanging, v. Ophappen, bw. zw. ik hapte -, heb -gehapt. Opharken, bw. zw. ik harkte -, heb -geharkt. Ophaspelen, bw.zw.lk haspelde, heb -gehaspeld. Ophebben, bw.onr.zw. ik had -, Ophef, m. (heb -gehad. Opheffen, bw. st. ik hief-, heb -geheven; -heffing, v. Ophekelen, bw. zw. ik hekelde -, heb -gehekeld. Ophelderen, bw.ow.zv/. ik helderde -, heb en ben -gehelderd; -heldering, v. (-geholpen. Ophelpen, bw. st. ik hielp heb Ophemelen,bw.zw.ik hemelde-, heb -gehemeld; -hemeling, v. Ophicleïde, v. -s. Ophielen, bw. zw.ik hielde -,heb -gehield. Ophijschen, bw. st. ikheesch -, heb -geheschen. Ophitsen, bw. zw.ik hitste -,heb -gehitst; -bitser, m. -hitsing, v. -hitsster, v. Ophoepelen, ow. zw.ik hoepelde -. ben -gehoepeld. Ophoesten, bw. i.w.ik hoestte -, heb -gfhoest. Ophokken, bw. zw. ik hokte -, heb -gehokt. OphOOgen, bw. zw. ik hoogde heb -gehoogd; -hooging, v. OphOOpen, bw. zw. ik hoopte -, heb -gehoopt; -hooping, v. Ophoeren, bw. zw. ik hoorde -, heb -gehoord. Ophouden, bw. st. ik hield -,heb -gehouden; -houder, m. Ophuppelen, ow. zw. ik huppelde -, heb en beu -gehuppeld. Opiaat (pijnstillend middel) o. Opijken, bw. zw. ik ijkte -, heb -geijkt. Opineeren (stem, gevoelen of oordeel over eene zaak uitbrengen)) ow. (kig) bn. Opinlatre (halsstarrig, hardnek- Opinie (meening, gevoelen; oordeel, der menigte) v. -niön. Opium (maank .psap) o. Opjagen, bw. zw. en st. ik jaagde Ijoeg) -, heb -gejaagd. Opkalanderen, bw. zw. kalanderde -, heb -gekalanderd. Opkamer, v. -s; -tje, o. -s. Opkammen, bw. zw. ik kamde -, heb -gekamd. (-gekapt. Opkappen, bw.zw.ik kapte -,heb Opkatten, bw. zw.ik katte -,heb -sekat. (-, heb-gekauwd. Opkauwen, bw. zw. ik kauwde Opkeeren, bw. zw. ik keerde -, heb -gekeerd. Opkeggen, bw. zw. ik kegde heb -gekegd. |
Opkiemen, ow. zw.ik kiemde-, ben -gekiemd. Opkflken, ow. st. ik keek heb -gekeken. (-gekikt. Opkikken, bw. zw.ik kikte -,heb Opkikkeren, bw. zw.ik kikkerde -, heb -gekikkerd. Opkisten, bw. zw.ik kistte -,heb -gekist; -kisting, v. Opkladden, bw. zw. ik kladde -, heb -geklad. Opklampen, bw. zw. ik klampte heb -geklampt. Opklappen, bw. zw. ik klapte heb -geklapt. Opklaren, bw. ow.zw.ik klaarde -, heb en ben -geklaard; -klaring. v. Opklauteren,ow.zw.ik klauterde -, heb en ben -geklauterd. Opklauwen, bw. zw. ik klauwde -, heb -geklauwd. Opkleppen, bw. zw. ik klepte -, heb -geklept. Opkleuren,b w. o w. zw. ik kleurde -, heb en ben -gekleurd. Opklimmen, bw. ow. st.ik klom , heb en ben -geklommen; klimming, v. Opklinken,bw.ow.st.ik klonk -, heb -geklonken. Opklooven, bw.zw.ik kloofde heb -gekloofd. Opkloppen, bw. zw. ik klopte heb -geklopt. Opklossen, bw. zw. ik kloste heb -geklost. (-gekloven. Opkluiven. bw. st.ik kloof -,heb Opknagen, bw. zw.ik knaagde -, heb -geknaagd. Opknappen, bw. ow. zw. ik knapte -, heb en ben -geknapt; -knapping, v. (-geknepen. Opknepen, ow. st.ik kneep -,ben Opknoopen, bw. zvt-. ik knoopte -, heb -geknoopt; -knooping, v. Opkoelen, bw. ow. zw. ik koelde -, heb en ben -gekoeld; -koeling, v. Opkoesteren, bw. zw. ik koesterde-, heb -gekoesterd; -koestering, v. (-, heb -gekofferd. Opkofferen, bw. zw. ik kofferde Opkoken, bw. zw. ik kookte -, heb -gekookt; -koking, v.-kook-sel, o. Opkomen, ow. st. ik kwam -,ben -gekomen; -komer, m.-kom8t,v. Opkooien, bw. zw. ik kooide-. Opkoop, m. (heb -gekooid. Opkoopen, bw. ow. onr. zw. ik kocht -, heb -gekocht; -kooper, -kooping, v. -koopster, v. Opkorten.bw.ow.zw.ik kortte heb en ben -gekort. Opkraaien,ow.bw.zw.ik kraaide -.heb -gekraaid. Opkrabbelen (openkrabbelen) bw.zw. ik krabbelde heb -gekrabbeld. Opkrabbelen (uit eene ziekte opkomen) ow.zw.ik krabbelde -, ben -gekrabbeld. Opkrabben, bw. zw.ik krabde -, heb -gekrabd. Opkramen, ow.zw.ik kraamde -, ben -gekraamd. Opkrassen, bw. ow.zw.ik kraste heb en ben -gekrast. Opkranwen. bw. zw.ik krauwde -, heb -gekrauwd. |
175
DPR
Oppeuzelen, bw. zw.ik peuzelde -, heb-gepeuzeld. (-gepikt. Oppikken, bw. zw.ik pikte -,heb Opplakken, bw. zw. ik plakte -,
heb -geplakt; -plakking, v. Opploegen, bw.zw. ik ploegde -,
heb -geploegd; -ploeging, v. Oppoetsen, bw. zw. ik poetste -, heb -gepoetst. (-gepoft.
Oppoffen, bw. zw. ik pofte -, heb Oppoken, bw. zw. ik pookte op,
heb -gepookt.
Opponeoren (tegenwerpen; zich
verzetten) ow.
Opponent (tegenstander, bestrü-der) m. -en. (-gepord.
Opporren, bw.zw. ik porde -,heb Opposant (tegen8tander,be8trij-
der) m. -en.
Oppositie (tegenstelling, tegenstand of tegenstrydigheid) v. Oppotten, bw. zw. ik potte -,heb -gepot. (klemming) v.
Oppressie (onderdrukking; be-Oppreukelen, bw. zw. ik preu-
kelde -,heb -gepreukeld. Opprimeeren (onderdrukken; op eene geweldige wijze de natuurlijke rechten van iemand krenken; beklemmen) bw. Opprobeeren (smadelijke ver-^ wijten doen, beschimpen) bw.
Opprobre of opprobrium
(schande, schimp, smaad) o. Oppronken, bw. zw. ik pronkte
-, heb -gepronkt.
Opproppen, bw. zw. ik propte -,
heb -gepropt; -propping, v. Oppuilen, ow. zw. ik puilde -,
ben -gepuild; -puiling, v. Oprakelen,bw. zw. ik rakelde -,
heb -gerakeld; -rakeling, v. Opraken, ow.zw. ik raakte -, ben
-geraskt.
Oprammeien, bw. zw. ik rammeide -, heb -gerammeid. Oprapen, bw. zw. ik raapte -,heb
-geraapt; -raapsel, o.
Oprecht, bn. en bijw. -er, -st;
-elijk, bijw.; -heid. v. Opredderen, bw. zw. ik redderde -, heb -geredderd; -reddering, v. heb-gereikt. Opreiken, bw. zw. ik reikte Oprekenen, bw. zw. ik rekende
-, heb -gerekend; -rekening, v. Oprekken, bw. zw. ik rekte -,heb -gerekt.
Oprichten, bw. zw. ik richtte -, heb -gericht; -richter, m. -richting. v.
Oprijden, bw. ow. st. ik reed -,
heb en ben -gereden.
Oprijten, bw. ow. st. ik reet
heb en ben -gereten.
Oprijzen, ow. st. ik rees -, ben -gerezen;-rijzing, v. (-len. Opril (helling tegen een dyk) v. Oprispen, bw. zw. ik rispte -,
heb -gerispt; -risping, t.
Oprit, m. -ten.
Opritsen, bw. zw. ik ritste -,heb
-geritst; -ritsing, v. Oprochelen, bw. zw. ik rochelde
-, heb -gerocheld.
Oproeien, bw. ow. zw. ik roeide
-, heb en ben -geroeid.
Oproep, m.
Oproepen, bw. st. ik riep -, heb -geroepen: -roeper, m. -roeping.
Opkroppen, bw. zw. ik krepte
heb-{etkrept. (-gekregen. Opkrygen, bw.st. ik kreeg -,hob Opkrimpen, ow.st. ik kromp
ben -gekrompen; -krimping, v. Opkroezen, bw.zw. ik kroesde
heb -gekroesd.
Opkroppen, bw. zw. ik kropte -,
heb -gekropt; -kropping, v. Opkruien, bw. zw. tn st.ik krooi heb en ben -gekrooien; ook;ik kruide heb en ben-gekruid. Opkruipen, ow.st.ik Kroop -,ben
-gekropen.
Opkrullen, bw. ow.zw.ik krulde
-, heb en ben -gekruld. Opkulpen, bw. zw. ik kuipte -,
heb -gekuipt.
Opkunnen, OW. onr. ik kon de en
kon -, heb -gekund. Opkweeken, bw. zw.ik kweekte -, heb -gekweekt; -kw. oker, m. kweekinK,v. -kweekster,v. Opkwlkken, bw.zw.ik kwikte -,
heb -gekwikt; -kwikking, v. Oplaapr en oplage, v. -lagen;
-laagje, o. -s.
Opladen, bw. st. ik laadde -, heb
-geladen; -lader, m. -lading, v. Oplage. Zie Oplaag.
Oplangen, bw. zw. ik langde -,
heb -gelangd; -langer, m. Oplappen, bw. zw.ik lapte -,heb
-gelapt; -lapping, v.
Oplaten, bw. St. ik liet -, heb -gelaten. (-, ben -gelaveerd. Oplaveeren, bw. zw. ik laveerde Opleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en -geleid; -lejorinfc, v. -legsel, o. Opleiden, bw. zw.ik leidde -,heb -geleid; -leider, m.-leiding, v. Opletten, ow. zw. ik lette -, heb
-gelet; - letter, m.
Oplettend, bn. en bijw. -er, -st;
-heid.v. (-geleefd.
Opleven, ow. zw. ik leefde -,ben Oplezen, bw. st. ik las -,heb -gelezen; -lezer, m. -lezing, v. Oplichten (helderder worden) ow. zw.ik lichtte -,ben -gelicht. Oplichten (opheffen, bedriegen, enz.) bw. zw. ik lichtte -/heb -gelicht; -lichter, m.-lichterij,v. -lichting, v. -lichtster, v. Oploeven, ow. zw. ik loefde -,
ben -geloefd.
Oploop (opschudding)m.;-je,o.-s. Oploop (scheepsw.) m. -en. Oploopen, ow. bw. st. ik liep -, ben en beh -geloopen; -loo-Pjn?7v- (-beid, v.
Oploopend,'bn. en bijw. -er, -st; Oplosbaar, bn.; -beid, v. Oplossen, bw. zw. ik loste -,heb
-gelost; -lossing, v.
Opluiken, ow. st. ik look -, ben
-geloken; -luiking, v. Opluisteren, bw. zw. ik luisterde heb -geluisterd; -luistering, v. (-gelust. Oplusten, bw. zw.ik lustte -,heb Opmaken, btv. zw. ik maakte-, heb -gemaakt;-inaakster,v.-ma-ker, m. -making, v.
Opmalen, bw.st.ik maalde -,heb
-gemalen; - maling, v. Opmerkeltjk,bn.en bijw.-er,-8t. Opmerken, bw. zw. ik merkte -, heb -gemerkt; -merker,m.-merking, v.
Opmerkenswaardig, bn. -er,
-st, of meer en meest -. Opmerkzaam, bn. en bijw. -za-
mer, -st; -heid, v.
Opmeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -meter, m. - meting,v. Opmetselen, bw. zw. ik metselde -, heb -gemetseld; -metseling, v.
Opmonteren, bw. zw. ik monterde -, heb -gemonterd; -montering, v.
Opnaaien, bw. zw. ik naaide -,
heb -genaaid; -naai8el,o. Opnemen, bw. st. ik nam -, heb - gen omen; - nemer,m. - neming,v. Opnieuw, bijw.
Opnoemen, bw. zw.ik noemde
heb -genoemd; -noeming, v. Opodeldoc (zalf tegen rheumati-
sche pijn) v.
Opofferen, bw. zw. ik offerde -,
heb -geofferd; -offering, v. Opontbieden, bw. st.ik ontbood -, heb -ontboden; -ontbieding,v.
Opontbod, o.
Oponthoud, o.
Opossum (buidelrat) m. Oppakken, bw.zw.ik pakte -,heb -gepakt. (heb-gepalmd.
Oppalmen, bw. zw. ik palmde -, Oppassen, bw.zw. ik paste -,h'.'b -gepast; -passer, m.-passeres, v. -passing, v. -passter, v. Oppassend, bn. -er, -st; -heid,v. Opper (hooistapel) m.-8;-tje,o.-s. Opper en opperd (schuilplaats, luwte) m.-s;oppertje en opperd-je, o. -s.
Opperbest, bijw. Opperbestuur, o. Opperbestuurder, m. -s. Opperbevel, o. Opperbevelhebber, m. -s. Opperbewind, o.
Opperen, bw. ow. zw.ik opperde,
heb geopperd; oppering, v. Oppergebied, o. Oppergebieder, m. -s. Oppergezag, o.
Opperheer, m. -en. OpperheerschappjJ, v. Opperhoofd, o. -en. Opperhuid, v.
Opperjager, m. -s. Opperjagermeester, m. -s. Opperkamergerecht, o. Opperkamerheer, m. -en. Opperkleed, o. -eren. Opperkoopman, m. -lieden. Opperleenheer, m. -en. Oppermacht, v. Oppermachtig, bn. Oppermajesteit, v.
Opperman, m. -lieden en -lui. Opperpriester, m. -s. Opperpriesterlijk, bn. Opperpriesterschap, o. Opperschenker, m. -s. Oppersen, bw. zw. ik perste -, heb -geperst; -persing, v.
Opperstalmeester, m. -s. Opperste, bn.
Opperstuurman, m. -lieden. Oppertoezicht, o.
Oppervlak, o. -ken. Oppervlakkig, bn.enbyw. -er,
-st; -heid, v. -lyk, bijw. Opervlakte, v. -n.
Opperwal, ra.
Opperwater, o.
OPS
176
Opsommen, bw. zw. ik somde ,
heb -gesomd; -somming, v. Opspalken, bw. zw. ik spalkte -,
heb -gespalkt; -spalking, v. Opspahnen,bw.ow. st. ik spande , heb en ben -gespannen;-8pan-ning, v. (heb -gespaard.
Opsparen, bw. zw. ik spaarde -. Opspelden, bw. zw. ik spelde -,
heb -gespeld.
Opspelen, bw. ow.zw. ik speelde
-, heb -gespeeld.
Opsperren, bw. zw. ik sperde
heb -gesperd; -sperring, v. Opspijzen, bw. zw. ik spijsde-,
heb -gespijsd.
Opspinnen,bw. st.ik spon -, heb
-gesponnen.
opspitsen bw. zw. ik spitste -, heb -gespitst. (heb -gespit.
Opspitten, bw. zw. ik spitte -, Opsplöton, bw. st. ik spleet -, heb en ben. -gespleten; -splijting, v. (heb -gespoeld. Opspoelen, bw. zw. ik spoelde -, Opsporen, bw. zw. ik spoorde -,
heb -gespoord;-sporing, v. Opspouwen, bw. ow. st. ik
spouwde -, heb gespouwen. Opspraak, v.
Opspringen, ow. st. ik sprong -,
ben -gesprongen.
Opspruiten, ow. st. ik sproot
ben -gesproten.
Opspuiten, bw. st. ik spoot -,
heb en ben -gespoten.
Opstaan, OW. onr. st. ik stond
ben -gestaan.
Opstal, m. -len.
Opstallen, bw. zw. ik stalde
heb -gestald; -stalling, v. Opstand, m, -en. Opstandeling, m. en v. -en;
voor het v. ook: opstandehnge. Opstanding, v.
Opstapelen, bw. zw. ik stapelde -, heb -gestapeld; -stapeling, v. Opstappen, ow. zw. ik stapte -,
bea -gestapt.
Opsteigeren, ow. zw. ik steigerde -, ben -gesteigerd.
Opsteken, ow. st. ik stak -, heb en ben -gestoken; -steker, m--steking, v.
Opstel, o. -len; -letje, o. -s. Opstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -steller, m.-stel-
Opstemmen; bw. zw. ik stemde
-, heb -gestemd.
Opstijgen, ow. st. ik steeg -, bea
-gestegen; -stijging, v. Opstijven, bw. ow. st. ik steef -, h(-b en ben -gesteven;-stijving,v. Opstoken, bw. zw. ik stookte -, h» b -gestookt; -stoker, m. -stokerij^. -stoking,v. -stookster,v. Opstooten, bw. st.ik Stiet(8t00t-te) -, heb -gestooten; -stooter, m. -sfooting, v.
Opstoppen, bw. zw. ik stopte -, heb -gestopt; -atopper,m. -stop
Oproer, o. -en; -tje, o. -s. Oproeren, bw. zw. ik roerde-,
heb -geroerd.
Oproerig, bn. ca bijw. -er, -st;
-beid, v.; -lijk, bijw. Oproerling, m. en v. -en; voor
het v. ook oproerlinge. Oprokkenen,bw.zw.ik rokkende -,heb -gerokkend;-rokkeniiig,v.
Oprollen, bw. zw. ik rolde -, heb
-gerold; -rolling, v. Oproosteren, bw.zw.ik roosterde -, heb -geroosterd.
Opruien, bw. zw. ik ruide-, heb -geruid; -ruier, m. -ruiing, v. -ruister, v.
Opruimen, bw. zw. ik ruimde -, heb -geruimd; -ruimer, m. -ruiming, v. -ruimster, v. Oprukken, bw. OW. zw. ik rukte
-, heb en ben -gerukt. Onschaffen bw. zw.ik schafte
heb -geschaft; -schaffing, v. Opsctiakelen, bw. zw. ik schakelde, heb -geschakeld. Opschaven, bw. zw. ik schaafde -,h. -geschaafd, (h. -gescheld. Opschellen, bw. zw.ik schelde -, Opschenken, bw. st.ik schonk -
heb -geschonkea.
Opschepen, bw. st.ik scheepte -,
heb -gescheept.
Opscheppen, bw. zw. ik schepte -, heb -geschept; -schepper, m. Opscheren, bw. st. ik schoor -,
heb -geschoren.
Opscherpen, bw. zw.ik scherpte -, heb -gescherpt; -scherping, v. Opscheuren, bw. ow. zw. ik scheurde -, heb en ben -gescheurd; -scheuring, v. Opschieten, bw. st. ik schoot -,
heb en ben -geschoten. Opschik, m.
Opschikken,bw.zw.ik schikte -,
heb -geschikt; -schikking, v. Opschilderen, bw. zw. ik schilderde-, heb -geschilderd;-scbil-dering, v.
Opschoeien, bw. zw.ik schoeide -, heb -treachoeid; -scholing, v. Opschoffelen, bw. zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld. Opschokken, bw. ow. zw. ik schokte -. heb en ben -geschokt. Opschommelen, bw. zw. ik schommelde -, heb -geschommeld. (-, heb -geschooid. Opschooien, bw. zw.ik schooide Opschoppen, bw. zw.ik schopte
-,heb -geschopt.
Opschorsen, bw. zw.ik schorste, -, heb -geschorst; -schorsing, v. Opschorten, bw. zw. ik schortte -, heb -geschort; -schortiny;, v. Opschotelen, bw. zw. ik schotelde -, hi-b -geschoteld. Opschrahhen, bw.zw.ik schrabde -, heb -iceschrabd. Opsohranderen, bw. ow.zw. ik schranderde -, heb enben-ge-schranderd.
Opschransen, bw.zw.ik schranste -, heb -geschranst. Opschrapen, bw.zw.ik schraapte- heb -jpschraapt;-schraping,v Opschrift, o. -en; je, -. -s. Opschrüföcek, o. -en; -je, o.-s. Opschrijven, bw. st.ik schreef-, heb -seschreTen; -schrijfster, v. -schrijver, m. -schrijving, v.
, heb
ping, v.
Opstoven, bw. zw. ik stoofde -, heb -sestoofd; -stoviag, v.
Opstreven, ow. zw. ikstrecfd. -, brn -gestreefd.
Opstryden, bw. st. ik streed -, heb -sestredem.
Opstrijken, ow. bw. st. ik stree.c -, heb -gestreken; -strijking. v.
Opschrikken, bw. ow. zw. ik schrikte -, heb en ben -ge-schrikt.
Opschrohben, ow.zw.ik schrobde -, heb -geschrobd. Opscnroeven,bw. zw.ik schroefde -, heb -geschroefd; -schroe-
Opsckrokken, bw.zw.ik schrokte -, heb -geschrokt; -schrok-ker, m.
Opschudden,bw.zw.ik schudde -, heb -geschud; -schudding, v. Opschuieren, bw. zw.ik schuierde -, heb -geschuierd;-schuie-
Opsclluimen, bw. ow. zw. ik
schuimde -, heb -geschuimd. Opschuiven, bw.ow.st.ik schoof ,heb en ben -geschoven;-8Chui-.ing,v. {-, heb -geschuurd. OpSChuren, bw. zw. ik schuurde Opschutten, bw. zw. ik schutte
-, heb -geschut; -schutting, v. Opseizen, bw. zw. ik seisde
heb -geseisd.
Opsieren, bw. zw. ik sierde
heb -gesierd; -siering, v. Oosiersel, o. -s en -en. Opsjorren, bw. zw. ik sjorde
heb -gesjord; -sjorring v. Opslaan, bw. ow. st. ik sloeg
heb en ben -geslagen.
Opslag, m. -slagen.
Opslechten, bw. zw. ik slechtte
-, heb -geslecht.
Opsleepen, bw. zw. ik sleepte
heb -gesleept.
Opslenteren, ow.zw. ik slenter
de -, ben -geslenterd. Opsleuren, bw. zw. ik sleurde -.
heb -gesleurd.
Opsltipen, bw. st. ik sleep -, heb
-geslepen;-slijping, v. Opslikken, ow. zw. ik slikte
heb -geslikt.
Opslobberen, bw. zw. ikslob
berde -, heb -geslobberd. Opslokken, bw. zw. ik slokte
heb -geslokt.
Opslooten; bw. zw ik slootte
-, heb -gesloot.
Opslorpen en opslurpen, ik slorpte (slurpte) -, heb -geslorpt (-geslurpt);-slorping en -opslurping, t.
Opsluiten, bw. st. ik sloot
-gesloten; -sluiting v. Opsluitschijf, v. -schijven. Opsluitwig, v. -sen. Opslurpen. Zie Opslorpen. Opsmeden, bw.zw. iksireedde
heb -gesmeed.
Opsmuk, m.
Opsmukken, bw. zw. ik smukte
-, heb -ïcsmukt; -smukking, v Opsmullen, bw.zw. ik smulde
heb -glt; smuld.
Opsnappen, bw. zw. ik snapte
heb -sfcsnapt.
Opsnijden, bw. ow. st. ik sneed -, heb -gesneden; -snijder, -snijderij, v. -snijding, v. Opsnoepen, bw. zw. ik snoepte
-, heb -gesnoept.
Opsnorren, bw. zw. ik snorde
heb-gesnord. Opsnuffelen,bw.zw. ik snuffeide
-, heb -gesnuffeld.
Opsnuiven, bw. st. ik snoo: 1 heb -gesnoven; -snuiving. quot;
OPS
177
Opstrompeleruow.zw.ik strompelde ben -gestrompeld. Opstroopen, ow. zw. ik stroopte heb -gestroopt. Opstuiven, ow. zw. ik stoof bfn -gestoven. Opstutten, bw. zw. ik stutte -, heb -gestut. Opstuwen, bw. zw. ik stuwde -, heb -gestuwd; -stuwer, m. -stu-winar, v. Optakelen, bw. zw. ik takelde -. heb -retake 1; -takeling, v. Optamen, bw. ow. zw. ik tarnde -, heb en ben -getarnd. Optassen, bw. zw. ik taste -,heb -getast. Optatief (een wcnsch uitdrukkend, wenschend) bn. en bijw. Opteekenen, bw.zw. ik teekende -, heb -geteekend;-teekenaar,m. -teekening, v. Optellen, bw. zw. ik telde -, heb -geteld; -teller, m. -telling, v. -steister, v. Opteren (opmaken) bw. zw. ik teerde -, heb -geteerd. Opteren (met teer besmeren) bw. zw. ik teerde -,heb -geteerd. Optica (gezichtkunde, kennis der lichtstralen) v. Opticus (gezichtkundige) ra. Optie (vrije keus, keur; in huurcedels: het recht van den huurder om de huur te verlengen op de oude voorwaarden) v. Opt{)ffen,bw. st. en zw. ik teeg -. heb -getegen; ook: ik tijgde -, heb -getygd; -tijding, v. Optillen, bw. zw. ik tilde -, heb -getild; ^tilling, v, Optimaten (welgezinden of de beften in den staat) ra. mv. Optimatie (regeering der edelen) v. Optimismedeer van het beste) o. Optimist (aanhanger of voorstander van het optiinisme)m. -en. Optimmeren, bw. zw. ik timmerde heb -getimmerd; -titu-merinsr, v. Optisch (gezichtkundig) bn. Optocht, ra. -en. Optoetsen, bw. zw. ik toetste -, neb -iretoetst. Optooien, bw. zw. ik tooide -, heb -getooid; -tooiing, v. -tooisel, o. Optoomen, bw. zw. ik toomde -, heb -getoomd; -tooraing. v. Optoppen, bw. zw. ik topte -,heb -eetopt. Optornen, bw. ow. zw. ik tornde -, heb en ben -getornd. Optreden, ow. St. ik trad -, ben -getreden; -treding, v. Optrek, m. -ken; -je, o. -s. Optrekken,bw.ow. st. ik trok -, heb en,ben -getrokken; -trek-ker, m. -trekking, v. Optroeven, ow. zw. ik troefde -, heb -getroefd. Optuigen, bw. zw. ik tuigde -, heb -getuigd: -tuiger, m. -tui-glnar. v. Opulent (zeer rijk of vermogend) bn. en büw. -er, -st. Opulentie (welge8teldheid,over-vloed, groote rijkdom, aanzienlijk vermogen) v. Opus (werk) o. jmv. opera). |
Opvaart, v. Opvangen, bw. st. ik ving heb -gevangen. (-gevaren. Opvaren, ow. st. ik voer -, ben Opvarende, m. en v. -n. Opvatten, bw. zw. ik vatte -,heb -gevat; -vatting, v. Opvegen, bw. „w. ik veegde -, heb -geveegd. Opveilen, bw. zw. ik veil ie -,heb -geveild; -vt iling, v. Opverven, bw. zw. ik verfde -, heb -geverfd; -verving, v. Opveteren, bw. zw. ik veterde -, Leb -geveterd. Opvijlen, bw. zw. ik vijlde -, heb -srevijld; -vijling, v. Opvijzelen, bw. zw. ik vijzelde -, heb -gevijzeld; -vijzelaar,m.-vijzeling, v. Opvisschen, bw.zw. ikvischte -, heb -gevischt. Opvlechten, bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten. Opvliegen, ow. st. ik vloog -, ben -irevlogen; -vlieging, v. Opvliegenden, -er, -at; -heid,v. Op vlij men, bw. zw. ik vlijmde -, heb -gevlij nd; -vlijming, v Op vloeken, bw.zw. ik vloekte -, heb -srevlotkt. Opvoeden, bw. zw. ik voedde -, heb -gevoed; -voeder, m. -voeding, v. Opvoedingsgesticht, o. -en. Opvoedingskunst, v. Opvoedkunde, v. Opvoedkundig, bn. Opvoedkundige, ra. en v. -n. Opvoeren, bw. zw. ik voerde-, heb -gevoerd; -voering,v. Opvolgen, bw. zw. ik volgde -, heb en ben -gevolgd; - volger, m. -volgir.g, v. -volgster, v. Opvouwen, bw. st. ik vouwde -, heb -gevouwen; -vouwing, v. Opvreten, bw. st. ik vrat -, heb -ïevreten. Opvroolüken, bw. zw. ikvroo-lijktc -, heb -gevroolijkt; -vroo-liiking, v; Opvullen, bw. zw. ik vulde -,heb -gevuld; -vuiler, m. -vulling, v. -vulsel, o. Opwaaien, bw. zw. en st. ook; ow. onp.w. het waaide (woei) -, heeft en is -arewaaid. Opwaarts, bijw. Opwaartsch, bn. Opwachten, bw. zw. ik wachtte -, heb -gewacht; -wachter, ra. -wachting, v. Opwaken, ow. zw. ik waakte -, bon -arowaakt. Opwakkeren, ow. zw. ik wakkerde -, heb en ben -gewakkerd; -wakkering, v. Opwarmen, bw. zw. ik warmde -, heb -irewarrad; -warming, v Opwasschen, bw. st. ik wiesch -, heb -gewasschen; -wassching, v. (-gewasssen. Opwassen, bw. st. ik wies -, ben Opwegen, bw. st. ik woog -, heb -yewoaren. Oowekkelök, bn. -er, -st. Opwekken, bw. zw ik wekte -. heb -gewekt; -wekking, v. Opwekkend, bn. -er, -st. Opwellen, bw. ow. zw. ik welde -, heb en ben -geweld; -welling,?. |
Opwentelen.bw.zw. ik wentelde heb -gewenteld. Opwerken, bw. zw. ik werkte heb -gewerkt. Opwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v. Opwiegen, bw. zw. ik wiegde -, heb -gewiegd. Opwinden, bw. st. ik wond -, heb -gewonden; -winder, m. -winding, v. Opwippen, bw. ow. zw. ik wipte -, heb en ben -gewipt. Opwisselen, bw. zw. ik wisselde -, h-b -gewisseld; -wisseling, v. Opwitten, bw. zw. ik witte -, heb -gewit. Opwrijven, bw. st. ik wreef -, heb - gewreven. Opwroeten, bw. zw. ik wroette -, heb -gewroet. Opzadelen, bw. zw. ik zadelde -, heb -gezadeld. Opzagen, bw.zw. ik zaagde -,heb -gezaagd. Opzakken, bw. zw. ik zakte -, heb -ge/akt. Opzamelen, bw. zw. ik zamelde -, heb -gezameld; -zamelaar, m. -zaraelaarster, v. -zameHm;, v. Opzeggen, bw.zw. ik zeide -,heb -iri-z«-ird en -gezcid; -zegging, v. Opzeilen, bw.ow. zw. ik zeilde -, heb en ben -gezeild. Opzenden, bw. st. ik zond -, heb -gezonden;-zending, v. Opzet (het opgezette) m. -ten. Opzet b' raarad plan) o. Opzetdoos. v. -doozen; -je, o. -s. Opzettelijk, bn.en bijw. -er, -st. Opzetten, bw. zw. ik zette -; heb . -ïezet; -zetter, m, -zetting, v. Opzicht, n. -en. Opsichtelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid. v. (vz. OnziCTtelük (ten opzichte van) Opzichter, m. -s. (-beid, y. Opzichtig, bn. en bijw. -er, -st; Opzieden, bw. ow. st. ik zood -, heb -gezoden. Opzien, ow. bw. st. ik zag -, heb -gezien; -ziener, m. -zienersambt, o. Opzingen, ow. st. ik zong -, heb -ar'ongen; -zinger, m. Opzitten, ow. st. ik zat -, heb -gezeten; -zitter, ra. Opzoeken, bw. onr. zw. ik zocht heb -ïezocht; -zoeking, v. Opzolderen, bw. zw. ik zolderde -, h« b -gezolderd; -zoldering, v. Opzouten, bw. st. ik zoutte -, heb -gezouten. Opzuigen, bw. st. ik zoog -, heb -gezoirea. Opzuipen, bw. st. ik zoop -, heb -irezopen. Opzwaaien, ow. zw. ik zwaaide -, bon -gezwaaid. Opzwalpen, bw. zw. ik zwalpte heb -gezwalpt. Opzweepen, bw. zw. ik zweepte -, heb -gezweept; -zweeper, m. Opzwelgen, bw. st. ik zwolg -, heb -irezwolgen Opzwellen, ow. st. ik zwol -~ ben -arezwollen; -zwelling, v. Opzwemmen.ow. st. ik zwom -, ben -arezwommen. Opzweren, bw. st. ik zwoer -, heb -gezworen. |
12
178
O RA
Origine (oorsprong, begin, bet ontstaan van een ding, en de manier, hoe hetzelve ontstaat; bron,werkende oorzaak;afkomst van een persoon of eene zaak) v. Origineel (oorspronkelijk, zonderling) bn. -er, -st.
Origineel (het oorspronkelijke)
o. origineelen.
Origineeren (ontstaan, herkomstig zijn) ow.
Orinbaar (jongmatroos) m.orin-
baren, -tje, o. -s.
Orion, m.
Orkaan, m. orkanen.
Orkest (plaats, waar de toonkunstenaars zitten; de toonkunstenaars zeiven) o. -en.
Orleaan, o.
Ornament en ornement (sieraad, versiersel) o. -en; -je,o. -s. Orneeren (versieren, optooien) bw. (vogelen) v.
Ornithologie (beschrijving der Orthodox (rechtzinnig) bn. en Orthodoxe, m. en v. -n. [bijw. Orthodoxie (rechtzinnigheid) v. Orthoëpie (uitspraakleer) v. Orthographie (spelkunst, kunst
om juist te schrijven) v. Orthographisch (spelkundig, overeenkomstig de juiste spelling) bn. en bijw.
OS, ni. -sen; -je, o. -s.
Oscillatie (slingering) v. -tiën. Oscilleeren (slingeren, als de
slinger eens uurwerks) ow. Ossegetraad, o.
Ossekop, m. -pen.
Osseleer en ossenleer, o. (bn. Osseleeren en ossenleeren, Ossemerg en ossenmerg, o. Ossenbloed, o.
Ossendrift, v. -en.
Ossenek, m. -ken.
Ossenhaas, m, -bazen; -je,o. -s. Ossenhoorn en ossenhoren,
m. -hoorns en -horens. Ossenhuid, v. -en. Ossenkooper,rm. -s. Ossenmarkt, v. -en.
Ossenoog, o. -en.
Ossenstal, m. -len.
Osserih. v. -ben.
Ossetand, m. -en.
Ossetong, V. -en; -etje, o. -s. Osseus(beenderig) bn. Ossevleesch en ossen-
vleesch, o.
Ostentatie (pronkzucht; tentoonspreiding) v.
Ostenteeren (ten toon spreiden) bw. (richt) o.
Ostracisme (het schervenge-Otter, m. -s; -tje, o. -s, Ottoman (Turk) m. -en. Ottomane (rustbed) v. -n. Ouhli (vergetelheid) o.
Oubollig (toornig) bn. -er, -st. Oud, bn. -er, -st.
Oudachtig, bn. -er, -st. Oudbakken, bn. -er, -st.
Oude, m. en v. -n; oudje,o. -s. Oudejaar, o.
Oudejaarsavond, m. -en. Oude-kleerenmarkt, r. -en. Oude-kleerkoop, m. -en. Oude-mannenhuis,o. -buizen. Ouderdom, m.
Ouderdomskwaal, v. -kwalen. Ouderhuis, o.
Ouderliefde, v.
Ouderlijk, bn.
Ouderling, m. -en.
Ouderlingenbank, v. -en.
Ouderlingschap, o.
Ouderloos, bn.
Oudermin, v.
Ouderpaar, o.
Ouders en ouderen, m. mv.
Oudervreugde en -vreugd, v.
Ouderwets, bijw.
Ouder wetSCh, bn. -er, meest-; -beid, v. (zen.
Oude-vrouwenhuis, o. -hui-
Oudgast, m. -en.
Oudgasterü, v.
Oudheid, v. -heden.
Oudoom, m. -s.
Oudovergrootmoeder, v. -s.
Oudovergrootvader, m. -s.
Oudtante, v. -s.
Oudtijds, bijw.
Oudvader,m. -s.
Oudvaderlük, bn.
Oudwijfsch, bn.
OullngS (eertijds, oudtijds) bijw.
Outaar en outer, o. outaren en outers.
Ouverture (inleiding eener opera; begin, opening) v. -n en -s.
Ouwel, m. -s; -tje, o. -s.
Ou welen, bw. zw. ik ouwelde, heb geouweld.
Ouwelijk, bn. -er, -st.
Ovaal, bn.
Ovaal, o. ovalen.
Ovatie, v. -tiën en -ties.
Oven, m. -s; -tje, o. -s.
Over, bijw. en vz.
Over (scheepsw.) m. -s.
Overaardig, bn. en bijw.
Overademen, bw.zw. ik -ademde, heb -ademd.
Overal, bijw. (-beid, v.
Overalomtegenwoordig, bn.;
Overasemen,bw.zw.ik -asemde, heb -asemd. (-aasd.
Overazen, bw. zw. ik -aasde,heb
O ver babbelen, bw. zw. ik babbelde-, heb-gebabbeld.
Overbalsemen, bw. zw. ik balsemde -,heb -gebalsemd.
Overbed, O. -den; -je, o. -s.
Overbekend,bn.; -heid,v.
Overbeschaafd, bn.; -beid, v.
Overbevolking, v.
Overbevolkt, bn.
Overbidden bw. st. ik bad -,beb -gebeden. *
Over bikken, bw. zw. ik bikte heb -gebikt.
O verbinden, bw. st. ik bond -, heb -gebonden; -binding, v.
Overblatfen, bw. zw. ik -blafte, heb -blaft.
Overblazen. bw. st. ik blies heb -geblazen; ook: ik -blies, heb-blazen. ._ ,,
Overbleeken, bw. zw. ik bleekte -, heb -gebleekt. . (*«•
Overblijfsel, o. -« en - en; -tje, o.
Overblijven, ow. st. ik bleef-, ben -}rebleven.
Overbluffen, bw. zw. ik -blufte, heb -bluft; -bluffing, v.
Overbodig, bn. en bijw. -er,-8t; -beid, v. ■ • ,
Overboeken, bw. zw. ak boekte -, heb -geboekt; -boeking, v.
Oiserboenen, bw. zw. ik boende -, heb -geboend.
Oraal (moncleling) bn. en bijw. Ora et latoora, bid en werk. Orage (storm) O, -s. (en biiw. Orageus (atormachtig;woelig)bn. OraKel, o. -s en -en. Oraiig-oetaDg,m. -s.
Oranje (boom)m. (vrucht) v. -s. Oranje (kleur) o.
Oranje, bn.
Oranjeklant,m. en v.-en Oranjerie (•wintertuin,broeihui8) v. -ën. |-tiën.
Oratie (rrdevorring) v. -ties en Orator (redenaar) m. -en. OratoriECll (voordracbtkundig) bn. en bi'rw. (debuts) o.
Oratorium (kerkgezang:; een be-Orberen, bw. zw. ik orberde,beb
-georberd.
Orticulair (kringvormig) bn. Ordaliën (godsgerichten, vuur-
en waterproeven) v. mv.
Orde, v.-n. (-beid, v.
Ordelijk, bn. en bijw. -er, -st; Ordeloos, bn. en bijw. -loozer, -loost; -heid,v. , , , , Ordenen,bw.zw. ik ordende, ueb
gi ordend; ordening, y. Ordentelükbn. en bijw.-er, -st; Order, v. -s. C-beid, v.
Ordinair (gewoon; gewooniijK)
bn. en bijw.
Ordinaris (etensbuis)m. -sen. Ordineeren (wijden, inzegenen)
Ordonnans (ondergeschikt militair, die bevelen moet overbren-grn) m. -en.
Ordonnantie(gebod,bevel, voor
schrift; aanwijzing ter betaling op 's lands ontvanger) v. -ties en -tiën. (ziener) m.
Ordonnateur (bestuurder, op-Ordonneeren (beYelen,gelasten.
voorschrijven) bw.
Ordures (vuiligheden) v. mv. Oreeren (eene redevoering hou-OregO, v. (den) ow.
Oreillonspassertie, o. -s. Oremus, laat ons bidden. Orgaan, (werktuig der zinnen d«:r gewaarwording in het dierlijke lichaam;middel om aan een aiider zijn wil bekend te maken) o. organen. lquot;1};
Organiek (bewerktuigd, levend) Organisatie (inrichting) v. -tiën
en -ties. ^ . ,
Organisch, bn. Zie Organiek. Organiseer en (de werktuigen der zinnen en gewaarwordingen vormen; een staat inrichten, vormen) bw.
Organisme (inrichting; leden-
bouw, geleding; gestel) o. -n. Organist en orgelist, m. -en. Orgeade, v.
Orgel, o. -s en -en; -tje. o. -s. Or gelen, bw. ow. zw. ik orgelde,
heb georgeld.
Orgelist. Zie Organist.
Orgie (Bacchusfeest; zuippartij) orgiën.
Oriëns (het oosten) o. .
Orienteeren (zich) ww. zich naar de vier hemelitreken wen den; toezien waar men is om niet te dwalen ; zich bazinnen; op zijn verhaal komen. Originaliteit (oorspronkelijk-heid, eigendommelijkheid) v.
OVE
179
■Overboord, (van het schip; zoek. vjerloren) bijw. Overborduren, bw. zw. ikbor duurde heb -geborduurd. Overborrelen, OW. zw. ik borrelde ben -geborreld; -borre- Overèorstelen, bw. zw. ik borstelde heb -geborsteld. OverbosSGü. bw. zw. ik boste -. heb -gebost. Overbotsen, ow.zw. ik botste-, ben -gebotst. Overbouwen, bw.zw. ik bouwde heb -gebouwd; ook; ik -bonw-de, heb -bouwd. Overbraden, bw. st. ik braadde -, heb -gebraden. Overbrassen (zich), ww. zw. ik -braste mij, heb mij -brast. Overbreeuwen, bw. zw. ik breeuwde -, heb -gebreeuwd; -breeuwing, v. Overbrelen, bw. zw. ik breide-heb -gebreid. Overbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -bren-ger,m.-brenging, v.-brengster, v. Overbrieven, bw. zw. ik briefde -, heb -gebriefd; -briefster, v, -briever, m. -brieving, v. O ver broek, v. -en; -je, o. -8. Overbrouwen,bw. st. ik brouwde -, heb -gebrouwen. Overbruggen, bw. zw. ik -brug-de, heb -brugd; -brugging, v. Overbruisen, ow. zw. ik bruiste -, heb en ben -gebruist. Overbuigen, bw. ow. st. ik boog -, heb en ben -gebogen; -buiging, v. Overbuitelen, ow. zw. ik buitelde -, heb en ben -gebuiteld. Overbukken,ow. zw. ik bukte -, heb -gebukt. Overbusselen, bw. zw. ik busselde -,heb -gebusseld. Overbuur, m. -buren; -tje, o. -s. Overcöferen, bw. zw. ik cüferde -, heb -gecijferd. Overcompleet, bn. -complete. Overdaad, v. Overdadig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Overdansen, ow. ww. zw. ik danste -, heb -gedanst; ook: ik -danste (mij), heb (mij) -danst. O verdoelen, bw. zw. ik deelde -, heb -gedeeld. Overdek, o. -ken; -je, o. -s. Overdeken, m. -s. Overdekken, bw. zw.ik -dekte, heb-dekt; -dekking,v.-deksel,o. Overdenken, bw. ow. zw. ik -dacht, heb -dacht; -denking, v. O verdeur, v. -en. Overdik. bn. O verdikken, bw. zw. ik -dikte, heb -dikt. O verdobbelen, bw. zw. ik dobbelde , heb -gedobbeld. Overdoen, bw.onr. ik deed -,heb -gedaan; ook: .ik -deed, heb -daan. Overdoezelen, bw. zw. ik doezelde heb -gedoezeld; -doezeling, v. Overaoopen, bw. zw. ik doopte heb -gedoopt. Overdorschen, bw. zw. ik dorschte -,heb -gedorscht. |
Overgapen, bw. zw. ik -gaapte, heb -gaapt. Overgaren, bw. zw. ik gaarde heb -gegaard. (bn. Overgauw (te gauw, zeer gauw) Overgave. Zie Overgaaf. Overgedienstig, bn. O vergedwee, bn. Overgegeven, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Overgelukkig, bn. Overgetogen, vd. Overgeven, bw. st. ik gaf - heb -gegeven. Overgeving, v. -en. Overgevoelig, bn.; -heid, v. Overgewicht, o. Overgieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten; ook: ik -goot, heb -goten; -gieting, v. Overgipsen, bw. zw. ik gipste heb -gegipst; ook: ik -gipste,heb -gipst. (ben -gegleden. Overgiyden, ow. st, ik gleed Overgloeien, bw. zw. ik gloeide -, heb -gegloeid. O vergoed, bn. en bijw. Overgolven, bw. zw. ik - golfde, heb -golfd. Overgommen, bw.zw. ik gomde -, heb -gegomd; ook: ik -gomde, heb -gomd. (heb -gegooid. Overgooien, bw.zw. ik gooide -, Overgraveeren, bw. zw. ik graveerde -, heb -gegraveerd. Overgrüpen, bw. st. ik -greep, heb -grepen. Overgroeien,bw.zw.ik -groeide, heb -groeid. Overgronden, bw. zw.ik grondde -, heb -gegrond. Overgroot, bn. (m. -s. Overgrootmoeder, v. -s;-vader, Overgutsen, ow. zw. ik gutste -, heb en Ben -gegutst. Overhaal, m. -halen. Overhaalschuit, v. -en. Overhaaster,bw.zw. ik -haast-te, heb -baast; -haasting, v. Overhaastig, bn. en bijw. Overhagelen, ow. zw. het -ha-gelde, heeft -nageld. Overhaken, bw.zw. ik haakte -, heb -gehaakt. Overhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald; -haalster, v. -haler, m. -haling, v. Overhand, t. Overhandigen, bw.zw. ik -han-digde, heb -handigd; -handi- Overhands, bijw. (ging, v. Overhandsch, bn. Overhangen, ow. st. ik hing -, heb -gehangen; -hanging, v. Overharken, bw. zw. ik harkte -, heb -areharkt. Overhebben, bw.onr. zw. ik had -, heb -gehad. Overheen, bijw. Overheeren, bw.zw. ik -beerde, heb -heerd; -heering, v. Overheerlük,bn.en bijw.-er,-8t. Overheerschen, bw. zw. ik -heerschte,heb -heerscht; -heer-scher, m. -heersching, t. Overheeb (al te heet) bn. Overheid, v. -heden. Overheidsambt, o. -ambten; -persoon, m. -personen. Overhekelen,bw. zw. ik hekelde -, heb -gehekeld; -hekeling, v. Overdracht, v. -en. Overdrachtelijk, bn. en bijw. Overdrachtsbrief,m. -brieven. Overdragen, bw. st. ik droeg -, heb -gedragen; -drager,m. -draging, v. Overdraven, ow. zw. ik draafde -, heb en ben -gedraafd. Overdrentelen, ow.zw.ik dren-teide heb en ben -gedrenteld. O ver dreven, bn. en bijw.-er, -st; -heid, v, Overdribhelen, ow.zw. ik dribbelde -, ben -gedribbeld. Overdrijven, bw.ow. st. ik dreef -, heb en ben -gedreven; ook: ik -dreef; heb -dreven; -drij ving, v. O verdrinken (zich) ww. st. ik -dronk (mij),heb (mjj) -dronken. Overdrogen, bw. zw. ik droogde -, heb -gedroogd. Overdruk, m. -ken; -je, o. -s. Overdruk (te druk) bn. Overdrukken, bw. ow. zw. ik drukte -, heb en ben -gedrukt; ook: ik -drukte, heb -drukt. Overduivelen, bw. zw. ik -dui velde, heb -duiveld. O ver duwen, bw. zw. ik duwde -, heb -geduwd. Overdwars, bn. Overdwarsen, bw. zw. ik -dwarste, heb - dwarst. Overeen, bijw. Overeenbrèngen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht. Overeenkomen,ow.st. ik kwam -, ben -gekomen. Overeenkomst, v. -en. Overeenkomstig, bn. en bijw.; -heid, v. Overeenstemmen, ow. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stemming, v. Overeesten, bw. zw. ik eestte -. heb -geËest. Overeggen, bw. zw. ik egde -, heb -geëgd. Overeind, bijw. Overeischen,bw.zw. ik-eischte, heb -eischt; -eischer, m. -ei-sching, v. Overehten, bw. zw. ik entte -, heb -geënt. Overernstig (te ernstig) bn. Overerven, ow. zw. ik erfde -, heb en ben -geërfd; -erving, v. Overeten, (zich), ww. st. ik -at (mij), heb (mij) -eten. Overetsen, bw. zw. ik etste -, heb -geëtst. Overfijn, bn. Overflonkeren,bw.zw. ik -flonkerde, heb -floakerd. Overfluisteren, bw.zw. ik fluisterde -, heb -gefluisterd. Overfluiten, bw. st. ik floot-, heb -gefloten; ook: ik -floot, heb -floten. Overfoeliën,bw.ew. ik -foeliede, heb -foelied. (byw. Overforsoh (zeer forsch) bn. en Overgaaf en overgave, v. Overgaan ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan. Overgaar(al te gaar)bn. en bijw. Overgalmen, ow.zw. het -galmde, heeft -galmd. Overgang, m. -en. Overgankelijk, bn.' |
OVE
180
Overhellen, ow. zw. ik helde
heb -gebeld; -belliujf, v. Overhemd, o. -en; -je, o. -s. Overheemdsknoop, m. -en;
-mouw, v. -eu.
Over hoef, m. - hoeven. Overüoeks, bijw.
Overhoeksch, bn.
Overhoop, bijw. Overhoopliggen, ow. st. ik lag
-, l»lt;-b -geleden. Overhoopraken, ow. zw. ik
raakte ben -geraakt. Overhooreii,bw. zw. ik -hoorde, heb -boord; -booring, v. Overhouden, bw. st. ik hield -, heb -gebonden.
Overig, bn.
Overigens, bijw. (-geijkt.
Over ijken, bw. zw. ik ijkte -,beb Overjlen uich), ww.zw.ik -ijhl
mij, heb mij -ijld; -ijling, v. Overijverig, bn. en bijw.
Ovei jachten,bw.zw. ik -jachtte.
heb -jacbt.
Overjagen, bw. zw. en st. ik jaagde ijoeg) -, heb -g'jaagd; ook; ik -jaagde, heb -jaagd. Overjarig, bn.; -beid, v.
Overjas, v. -sen; -je, o. -s.
Over jurk, v. -en; -je, o. -s. Overkaarden,bw.zw. ik kaardde
-, beb -gekaard.
Overkaatsen, bw.zw. ik kaatste
-, heb -gekaatst.
Over kakelen, bw.zw. ik kakelde -, heb -gekakeld; ook: ik -kakelde, heb -kakeld. Overkalken, bw. zw. ik -kalkte,
heb -kalkr.
Overkammen, bw.zw. ik kamde
-, heb -tfekamd.
Overkant, m.
Overkantelen, o%v. bw. zw. ik
kantelde -, ben -gekanteld. Overkappen (opnieuw kappen) bw. zw. ik kapte -, heb -gekapt. Overkappen (met eene kap bedekken) bw. zw. ik -kapte, heb -kapt; -kapping, t. Overkarnen, bw. zw. ik karnde
-, heb -gekarnd.
Overkegelen, bw.zw. ik kegelde
-, heb -irekegeld.
Overkeurig, bn. en bijw. ' Overkijken, bw. st. ik keek heb -gekeken; ook: ik -keek, heb -keken.
Overkisten, bw. zw. ik kistte -
heb -gekist.
Over kladden, bw. zw. ik kladde heb -geklad; ook: ik -kladde, heb -klad.
Overklappen,bw. zw. ik klapte
-, beb -geklapt. Overklanteren,ow.zw.ik klauterde -, beb en ben -geklauterd. Overkleed - (kleedingstuk) -kleederen en -kleeren;-kleedje, o. -kleedjes en -kleertjes. Overkleed (dekkleed) o. -klee-
den:-je o. -s.
Overkleeden, bw.zw. ik kleedde -theb -gekleed; ook: ik -kleedde, heb -kleed; -kleeding, v. -kleedsel, o.
Overkleln («eer klein) bn. Overkleuren, bw.zw. ik kleurde
-, heb irekleurd. ©verklikken, bw. zw. Ik klikte beb -geklikt.
Overleven, bw. zw. ik -leefde,.
heb -leefd; -l«-ving, v. Overlevende, m. en v. -n. Overlevendig (zeer levendig)bn. Overleveren, bw. zw. ik leverde
, heb -geleverd; -levering, v. Overlevingscontract, o. -en. Overlezen, bw. st. ik las -, heb
gelezen; -lezing, v.
Overlieden. Zie Overman. Overliggen, bw. st. ik -loog,beb -logen. (-gelegen.
Overliggen, ow. st. ik lag -, heb Overlijden, ow. st. hij -leed, is Ovuilijden, o. (-leden.
Overlijmen, bw. zw. ik lijmde -,
b -gelijmd.
Overlünen, bw. zw. ik lijnde -» heb -gelijnd. (heb -gelokt.
Overlokken, bw. zw. ik lokte -, O verlom m eren,bw. zw. ik - lom-
merde, heb -lommerd. Overlooden bw. zw. ik -loodde, heb -lood. (heb -loogd.
Ovcrloogen, bw. zw. ik -loogde, Overloon, o. -en.
Overloop, m. -en; -je, o. -s. Overloopen, ow. bw. st. ik hep -, heb en ben -geloopen; ook: ik -liei), heb -loopen; -looper. m. -looping, v. (heb -loofd.
Overleven, bw. zw. ik -loofde, OverlUChtig (/.eer luchtig) bn. Overluid (hardop) bijw. Overluiden en overluien, bw. zw. ik luidde en luide -, heb -geluid; ook: ik -luidde en -luide, heb -luid.
Overmaasch, bn.
Overmaat, v.
Overmacht, v.
Overmachtig, bn. Overmachtigen, bw. zw. ik
-machtinde, heb -machtigd. Overmaken, bw. zw. ik maakts
-, heb -gemaakt. Overmalen,bw. st. ik maalde -,
heb -gemalen; -maling, v. Overman, m. -lieden en -lui. Overmangelen,bw. zw. ik mangelde -, heb -gemangeld. Overmannen, bw. zw. ik -man-
de, heb -mand.
Overmantel, m. -s. Overmarcheeren, ow. zw. ik marcheerde -,heb -gemarcheerd. Overmarmeren,bw.zw. ik marmerde -. heb -gemarmerd. Overmast (te hoog van mast)bn. Overmatig (de maat te boven
gaande) bn. en bijw. -er, -st. Overmatig (te matig) bn. Overmatten, bw. zw. ik matte -, heb -gemat; ook: ik -matte, heb -mat.
Overmeesteren, bw. zw. ik -treesterde, heb -meesterd; -meestering, v. Overmengen,bw. zw. ik mengde
-, heb -gemengd. Overmerken, bw. zw. ik merkte
-. beb -gemerkt.
O ver mesten, bw. zw. ik mestte
-, heb -gemest.
Overmeten, bw. st. ik mat -,heb
-gemeten; -meting,v. Overmetselen, bw. zw. ik metselde -. heb -gemetseld. Overmidden, bijw.
Overmits (dewijl, aangezien, omdat) vw.
Overklimmen, ow. st. ik klom -, htb en ben -geklommen; -klimming, v.
Overklinken, ow. st. ik klonk -,heb -geklonken;ook:ik -klonk, heb -klonken.
Overkneden, bw.zw. ik kneedde
-, heb -gekneed.
Overknikken, ow.zw. ik knikte
-, ben -geknikt.
Overknippen, bw. zw. ik knipte
-, heb -geknipt.
Overkoken, ow. zw. ik kookte -,
heb en ben -gekookt. Overkolven. ow. zw. ik kolfde
-, heb -gekolfd.
Overkomelijk, bn.
Overkomen, ow. st. ik kwam-, hen -gekomen; ook: ik -kwam. Overkomst, v. [ben -komen. Overkop. bijw.
Overkoperen, bw. zw. ik -koperde, heb -koperd. Overkorsten,bw.zw.ik -korstte,
heb -korst.
Overkort (al te kort) bn. O verkous. v. -cn.
Overkraaien, ow. bw. zw. ik
-kraaide, heb-kraaid. O verkrach tig, bn. en bijw. Overkrijgen, bw. st. ik kreeg -
heb -gekregen.
O verkroppen, bw.zw. ik -krop
, heb -kropt; -kropping, v. Overkruien, bw. zw. en st. ik krooi -, heb -gekrooten, en ik kruide -, heb -gekruid; ook; ik -kroci,heb -krooien,cn ik -krui de, heb -kruid. Overkruipen,ow. st. ik kroop -,
heb en ben -gekropen. Overkuieren. ow.zw. ik kuierde
-, heb en ben -gekuierd. Overkuipen, bw.zw. ik kuipte -,
heb -gekuipt. ;
Overkwikken,bw.zw. ik -kwik-
te, heb -kwikt.
Overlaars, v. -laarzen. Overlaat, m. -laten. Overladen,bw. st. ik laadde-,
heb -geladen; - lading, v. Overland, bijw.
Overlang, bijw.
Overlangen, bw. zw. ik langde
-, heb -gelangd.
Overlangs, bijw.
Overlangsch, bn. (bn.
Overlangzaam (al te langzaam) Overlappen, bw. zw. ik lapte -
h«b -gelapt.
Overlast, m.
Overlasten, bw. zw. ik -lastte,
heb -last; -lasting, v. Overlastig, bn.
Overlaten, bw. st. ik het -, hen
-gelaten; -lating, v. Overledene, m. en v. -n. Overleder en -leer, o. Overleep, bn. en bijw. Overleeren, bw. -w. ik leerde -, Overleg, o. [heb -geleerd,
Overleggen, bw. zw. ik legde (leiile) -, heb -gelquot;gd (-geleid), ook; ik -legde (-leide) beb -legd (-leid);-legging, v.
O verleiden, bw. zw. ik leidde -,
heb -geleid. Overletteren,bw.zw. ik letterde
-, heb-geletterd.
Overleunen, ow. tw. ik leunde -, heb -geleund.
OVE
XS1
Overmoed, ra. (-st. Overmoedig, bn. t-n bijw. -er, Overmogen, ow. onr. ik -mas, -mocht, lub -mocht. Overmonsteren,bw./.w.ikmon- sterde heb -jrcmonstcrd. Overmorgen, bijw. Overmouw, v. -en; -tje, o. -j. O vernaad. ra. -naden; -je, o. -s. Overnaaien, bw. zw. ik naaide -, heb -srenaaid; -naaisrl, o. Overnachten, ow.zw.ik -nacht-te, heb -nacht; -nachting, v. Overnauwkeuriff, bn. en bijw. Overneigen, bw. zw.ik neigde -, heb -geneigd. Overnemen, bw. st. ik nam -. heb -jrenoraen; -noming, v. Overnet. bn. en bijw. Overneuriön, bw.zw.ik neuriede -. heb -s:eti» uried. Overnoeminpr. v. -en. Overnommeren,bw.zw.ik nom-merde heb -gecommerd. Overoud, bn. Overpad, o. -en;-paalt;lje, O.-s. OveriDakken, bw. zw.ik pakte -, heb -gepakt; -psk'-inu'. v. Overpalmen,bw.zw.ik -palmde, heb-palmd. (heb-gepapt. Overpappen. bw. zw.ik papte Overpassen, bw. zw. ik paste -, heb -gepast. Overpeilen, bw. zw. ik peilde l.eb -«repeild. Overpeinzen, bw. zw.ik -peinsde, heb -peinstl; -peinzer, -pein-zins, v. Overpekken, bw. zw.ik pekte heb -gepekt. Overpersen, bw. zw.ik perste -, heb -geperst. Overplaatsen, bw.zw. ik plaatste -,heb -geplaatst; -plaatsing, v. Overplakken. bw. zw. ik nlakft--, heb -geplakt; ook: ik -plakte, heb -plakt; -plakking, v. Overplamuren, bw. zw. ik pla-mnur'le -. heb -geplamuurd. O verplanken, bw.zw.ik -plank-te. heb -plankt. Overplanten, bw. zw.ik plantte -, heb -geplant; -planting, v. Overpleisteren, bw.zw. ikplei-sterlt;le -,heb -gepleisterd; ook: ik -pleisterde, heb -pleisterd; -pleistering, v. O verpletten, bw.zw. ik plette -, heb -geplet. Overploegen, bw.zw.ik ploegde -, heb -geploegd. Overploolen, bw. zw. ik plooide -. heb -geplooid. Overpoederen. bw. zw. ik poederde -, heb -gepoederd; ook: ik -poederde, heb -poederd. Overpoetsen. bw. zw.ik poetste -. heb -g» poetst. Overpolljsfen, bw. zw. ik po-lijste -, heb -gepolijst. Overpond, o. Overpoten, bw. zw. ik pootte -, hfb -gepoot. Overorachtle, bn. en bijw. - Overpraten,bw.zw.ik praatte heb -gepraat; ook: ik -praatte, heb -praat. Overorlester. m. -s. Overprlkkelen,bw.zw.ik -prikkelde, heb -prikkeld; -prikkeling, v. |
Overrablaelen, bw. zw. ik rabbelde -, heb -gerabbeld. Overraken, ow. zw. ik raakte -, bi k -geraakt. Overreden, bw. zw. ik -reedde, heb -reed; -reding. v. Overredingskracht, v. Overreiken, bw. zw. ik reikte -, heb -gereikt; -reiking. v. Overrekenen,bw.zw.ik rekende -, heb -gerekend;ook:ik ■ rekende, heb -n-kend. Overrekken.bw. ww.zw.ik rekte -, heb -gerekt;ook:ik -rekte mü, heb mij -rekt. Overrennen, ow. bw.zw.ik rende -, ben -gerend;ook:ik -rende, heb -rend. Overrijden, ow. bw st.ikreed -, heb en hen -gereden; ook: ik -reed, heb -reden. Overrijp 'te rijp) bn. Overroeien,ow. ww.zw. ik roeide -, heb en ben -geroeid; ook: ik -roeide mij. heb mij -roeid. Overroepen, ow.bw.st.ik riep-, heb -geroepen; ook: ik -riep,heb -roepen. Overrompelen,bw.zw.ik -rom-pelde, heb -rompeld; -rompe-ling, v. Overrooken, bw.zw.ik rookte -, heb -gerookt. Overruim (te ruim) bn. Oversausen, bw. zw. ik -sarste, b» b -saust. Overschaduwen, bw. zw. ik -schaduwde, heb -schaduwd; -schaduwing, v. Overschatten ,bw. zw. ik - schatte. heb -schat; -schatting, v. Overschaven,bw.zw.ik schaafde -.heb -g( schaafd;-schaving,v. Óverschenken,bw.st.ik schonk -. heb -geschonken; -schenking. v. Overschepen, bw.zw.ik scheepte -,heb -gescheept;-seheping,v. Overscheppen.bw.zw ik schepte -,heb -geschept;-schepping,v. Overscheren, bw.st.ikschoor-, heb -geschoren. (bijw. Overscherp (te scherp) bn. en Overschetsen. bw.zw.ik schetste -. h-b -geschetst. Overschieten bw.st.ik schoot -, heb en ben -geschoten. Overschijnen, bw.st.ik -scheen, heb -schenen. Overschilderen, bw. zw. ik schilderde -, heb -geschilderd; ook; ik -schilderde, heb -schil-derd; -schildering, v. Overschitteren, bw. zw. ik -schitterde, heb -schitterd. Overschoen, m. -en. Overschoffelen,bw.zw.ikschof-felde -. heb -ge^choft'eld. Overschoen, bn. en bijw. Overschort, V. -en; -je. o. -s. Overschot. O. -ten; -je, o. -s. Overschraal 'te schraal) bn. Overschreeuwen, bw. zw. ik -schreeuwde, heb -scbreeuwd; -schreenwing, v. Overschrijden, bw. st. ik -schreed, heb -schreden;-8chry-ding. v. Overschrijven, bw.st.ik «chreef -, heb.-gf scbreren;-scbrüver,m. -schrijving, v. |
Overschrohhen, bw. zw. ik schrobile -, heb -geschrobd. Overschudden,bw.zw.ik schudde -, heb -geschud. quot; Overschuieren, bw. zw. ik schuierde -, heb -geschuierd. Overschuimen, bw. zw. ik schuimde heb en ben -geschuimd. Overschuiven, bw. st.ik schoof -, heb -geschoven. Overschuren,bw.zw.ik schuurde -, heb -gescimurd. Overschuw (te schuw) bn. en bijw. Overseinen, bw. zw.ik seinde -, heb -geseind. Oversjouwen, bw. ww. zw. ik sjouwde -, heb -gesjouwd; ook: ik -sjouwde (mij), heb (mij) -sjonwd. Overslaan, ow. st.ik sloeg -,heb en ben -geslagen. Overslag, ra. -en; -je, o. -s. O verslap (te slap) bn. Oversleepen, bw. zw. ik sleepte -. heb -gesleept. O ver slibben, bw.zw. het -slibde, heeft -slibd; -slibbing, v. Overslijpen. bw. st. ik sleep -, heb -geslepen; -slijping, v. O verslingeren, bw. ow. zw. ik slingerde -, heb en ben -geslingerd; -slingering, v. Oversloof. v. -slooven. Oversluiken, bw. st. ik slook -, heb -gesloken. Overslulpen, ow. st. ik sloop -, b. n -geslopen. Oversmal (te smal) bn. Oversmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed. Oversmelten, bw. st. ik smolt -. heb -gesmolten; -smelting, v. Oversmeren, bw. zw.ik smeerde -, heb -gesmeerd;ook:ik -smeer-de, heb -sineerd; -smering, v. Oversmijten, bw. st. ik smeet heb -gesmeten. Oversmokkelen, bw. zw. ik smokkelde -, heb -gesmokkeld. Oversnappen. bw. zw.ik snapte -, heb -gesnapt. Oversn eeuwen, ow. zw. bet -sneeuwde, is -sneeuwd. Oversnellen, ow.zw.ik snelde -, hen -gesneld. Over snoeien, bw. zw.ik snoeide -. heb -gesnoeid. Oversnoeven. bw.zw.ik ■ snoefde, heb -snoefd. (bijw. ' Oversnood (zeer snood) bn. en Oversnorken.bw.zw.ik -snorkte. heb -snorkt. Oversoldeeren, bw. zw. ik soldeerde heb -gesoldeerd. Overspannen, bw. st. ik spande -. heb -gespannen;00k:ik -spande. heb -spannen; -spanning, t. Oversparen,bw.zw.ik spaarde -, heb -glt;spaard; -sparing, t. Overspatten, bw.zw.ik -spatte, heb -spat. Oversreelster, v. -s. Overspel, o. Oversneler, m. -s. Oversnelig. bn. Overspellen,bw.zw.ik spelde -, heb -genneld. Overspökeren, bw. zw. ik spijkerde -, heb -gespijkerd. |
OVE
182
Overspikkelen,bw.zw.ik -spikkelde, heb -spikkeld. Overspinnen, bw. st. ik spon -,
heb -gesponnen; ook: ik - spon, heb -sponnen. (heb -gespit. O verspitten, bw. zw.lk spitte -, Overspoeden, ow.zw.ik spoedde
-,ben -gespoed.
Overspoelen, bw. zw.ik spoelde
-, heb -gespoeld. Oversporen,ow.zw.ik spoorde
heb en ben -gespoord. Oversprel, v. -en.
Oversprelden,bw.zw.ik-8prcid-
de, heb-spreid. Oversprenkelen, bw. zw. ik
-sprenkelde, heb -sprenkeld. Overspringen,ow.bw.ww.st. ik sprong -, heb en ben -fjespron-gen; ook: ik -sprong (mij), heb (my) -sprongen. OverspronR^m. (heb -gestaan. OverStaan,bw.onr.8t.ik stond -, Overstaan, o. (ten -).
Overstag, bijw.
Overstampen, bw. zw.ik stampte -, heb -gestampt. Overstapelen, bw.zw.ik stapelde heb -gestapeld. Overstappen, ow. bw.ww.zw.ik stapte -, heb en ben -gestapt; ook: ik -stapte (mij), heb (my) -stapt; -stapping, v.
Overste, m. -n.
Oversteeksel, o. -a.
Overstek, o. -ken; -je, o. -s. Oversteken, bw. ow. st. ik stak -, heb en ben -gestoken; - steking, v. (heb -stelpt; -stelping, v. Overstelpen, bw.zw.ik -stelpte. Overstemmen, ow. bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; ook: ik -stemde, heb -stemd; -stem-miner, v.
Overstempelen, bw. zw. ik stempelde -,heb -gestempeld; -stempeling, v. (bijw.
Oversterk (zeer sterk) bn. en Overstüf (te stijf) bn. Overstijgen, bw. st. ik -steeg, heb -stegen. (heb -gesteven. Overstüven, bw. st. ik steef-. Over Stof, V. -fen. Overstoomen, ow.zw.ik stoomde -, heb tn bén -gestoomd. Overstooten, bw. st. ik stiet
(stootte) -, heb -gestooten. Overstoppen,bw. zw.ik stopte
heb -gestopt. Overstorten,bw.zw.ik stortte -, heb -gestort;ook:ik -3tortte,heb -stort; -stortins:, v. Overstralen, bw. zw.ik -straalde, heb -straald. (bijw. Overstrenff (zeer streng) bn. en Over strijden, bw. st. ik -streed,
heb -streden.
Overstrijken, bw.st.ik streek -, heb -gestreken; ook: ik-streek, heb -streken. Overstrompelen, ow. zw. ik strompelde -, ben -gestrompeld. Overstrooien,bw.zw.ik - strooide, heb -strooid.
O ver stroomen, bw. zw. ik stroomde -,heb -gestroomd;ook: ik -stroomde, heb -stroomd; -strooming, v.
Overstuiven, ow. bw. st. het stoof -, is -gestoven; ook: ik -stoof, heb -stoven.
Overvoeden, bw.zw.ik -voedde»
heb -voed.
Overvoederen en overvoeren, bw. zw. ik -voederde, heb -voederd: en ik -voerde, heb Overvoeding, v. [-voerd. Overvoeren (overbrengen) bw.
zw. ik voerde -, heb -gevoerd. Overvoeren (overvoederen). Zie Overvoering,v. [Overvoederen. Overvol (zeer vol) bn. Overvoldoend, bn. Overvolledig, bn. Overvormen, bw. zw.ik vormde -, h. -gevonnd.{-, h. -gevouwen. Overvouwen, bw.st. ik vouwde Overvracht, v. -en. Overvragen, bw. zw. en st. ik vraagde (vroeg) -,heb -gevraagd; ook: ik -vraagde (-vroeg), heb -vraagd. (lijk) bn.
Overvriendelijk (al te vriende-Overvruclitbaar (al te vruchtbaar) bn.
Overwaaien, bw. ow. zw. en st.
ik waaide (woei) -, ben -ge-Overwaardig, bn. [waaid. Overwaggelen, ow.zw. ik waggelde -. ben -gewaggeld Overwaken (zich -), ww. zw. ik
-waakte mij, heb mij -waakt. Overwalmén, ow.zw.ik walmde -, hen -gewalmd; ook:ik -walmde, heb-walmd. (h.-gewalst. Overwalsen, bw.zw.ik walste -, Overwandelen, ow. zw.ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. Overwarm (te warm) bn. Overwasemen,bw. zw.ik -wasemde, heb -wasemd. Overwassclien,bw.st.ik wiesch -, heb -gewasschen; -was-sching, v. (is -gewassen-
Overwassen, ow. st. het wies -r Overweek (te week) bn. Overweeken, bw. zw. ik weektë
-, heb -geweekt.
Overweg (- kunnen) bijw. Overwegen, bw. st.ik woog-, heb -gewogen;ook:ik -woog,heb -wogen.
Overwegend, bn. -er, -st. Overweging, v. -en. Overweldigen, bw. zw.ik -wel-digde, heb -weldigd; -weldiger, m. -weldiging, v.
Overwelfsel, o. -s. Overwelven (ook overwul-ven) bw. zw. ik -welfde, heb -welfd; -welving, v. Overwenden, ow.zw.ik wendde
-,heb -gewend; -wending, v. Overwerk, o.
Overwerken, ow. ww. zw. ik werkte -,heb -gewerkt; ook: ik -werkte mij, heb mij -werkt, -werking, v. (h. -geworpen, Overwerpen, bw. st. ik wierp Overwetten, bw. zw.ik wette -, Overwicht,o. [heb -gewet. O ver wichtig, bn.; -beid, v. Overwijd (te wijd) bn.
OverwijS (al te wijs) bn. en bijw. Overwinden, bw. st. ik wond
heb - «re wonden. Overwinnaar, m. -s en -naren;
-nares, v. -sen.
Overwinnen, bw. st. ik won heb -gewonnen; ook: ik -won, heb -wonnen; -winning, v. -winst, v.
Oversturen,bw.zw.ik stuurde
heb -gestuurd; -sturing, v. Overstuur, bijw. Oversuikeren, bw. zw. ik -sui-
kerde, heb -suikerd. Oversukkelen, ow. bw. zw. ik sukkelde -, heb en ben-gesuk-
Overtal, o. (keld.
Overtappen, bw. zw. ik tapte -,
heb -getapt; -tapping, v. Overteekenen, bw. zw. iktee-kende -, heb -geteekend;-teeke-ning, v. (-geteld; -telling, v. Overtellen,bw. zw.ik telde -,heb Overtent, v. -en. Overtillen,bw.ww.zw.ik tilde heb -getild; ook: ik -tilde (mij), heb (mij) -tild. Overtimmeren, bw.zw.ik -timmerde, heb -timmerd. Overtlnnen, bw. zw. ik -tinde, GvertOCllt, m. -en. [heb -tind. Overtopen, vd. (-held, v.
Overtollig, bn. en bijw. -er, -st; Overtonnen, bw.zw. ik tonde -, Overtoom, m. [heb -getond. Overtopt. bn.
Overtreden, ow.bw.st.ik trad -, ben -getreden; ook: ik -trad,heb -treden; -treder, m. -treding, v. -treedster, v. (-troffen.
Overtreffen, bw. st.ik -trof,heb Overtrek, o. -ken; -je, o. -s. Overtrekken, bw. st. ik trok -, heb en ben -getrokken; ook: ik -trok, heb -trokken; -treksel, o. O ver trippelen, ow. zw. ik trippelde -, ben -getrippeld. Overtroeven,bw.zw.ik-troefde,
heb -troefd.
Overtuigen, bw. zw. ik - tuigde, heb -tuigd; -tuiging, v. (-st. Overtuigend, bn. en bijw. -er. Overvaart, v.
Overval (aanval) m. -len. (o. -s. Overval (toeval) o. -len; -letje. Overvallen, ow. bw.st.ik viel -, ben -gevallen; ook: ik -viel, heb -vallen. (h. en ben -gevaren. Overvaren, ow.bw.st. ik voer -, Overvegen, bw. zw.ik veegde Oververfijnd, bn. [b.-geveegd. Oververfijning, v. Oververnissen, bw. zw.ik verniste -, heb -gevernist. Oververstandig, bn. Oververtellen, bw. zw. ik vertelde -, heb -verteld. Oververven, bw.zw.ik verfde -,
heb -geverfd.
Oververzadigd, bn.
Overvet (te vet)bn. (-gevijld. Overvijien,bw.zw.ikvijlde -,heb
Overvlectiten, bw. st.ik vlocht
-, heb -sevlochten. OvervleuKelen,bw.zw.ik -vleu-gelde, heb -vleu?eld; -vleuge-ling, v. (ben -gevloden.
Overvlieden, ow. st. ik vlood -, Overvliegen, ow. st. ik vloog -, ben -gevlogen; -vlieger, m. -vliegster, v.
O ver vlieten, ow. st. ik vloot -,
ben -arevloten. ( ,
Overvloed, m. (-heia, v.
Overvloedig, bn.enbijw.-er,-st; Overvloeien.ow.zw.ik vloeide -, heb en ben -cevloeid; -vloeiing, v. O ver vlucht en,ow. zw.ik vluchtte -, ben -gevlucht.
Overvlug (zeer vlug) bn.
PAC
183
Overwinteren, ow.zw.ik -win- terde,heb -winterd;-wintering,v. Overwippen, ow. zw.ik wipte heb en ben -gewipt. Overslitten, bw. zw. ik witte heb -gewit. Overwonneling, m. en v. -en; voor betv. ook -wonnellnge. Overwi-eed (al te wreed) bn. Overwrüven, bw. st. ik wreef heb -gewreven. Overwulven. Zie Overwelven. Overzaaien, bw. zw.ik zaaide -, heb -gezaaid; ook: ik -zaaide, heb -zaaid. Overzacht (tezacht)ba.en bjjw. Overzakken, ow. zw. ik zakte -, ben -gezakt; -zakking, v. Overzalven, bw. zw. ik zalfde heb -gezalfd; ooktik -zalfde,heb -zalfd. (-, heb -gezameld. Overzamelen,bw.zw.ik zamelde Overzedig- (zeer zedig) bn. en Overzeesch, bn. [bijw. Overzegelen, bw. zw. ik zegelde heb -gezegeld; -zegeling, v. Overzeggen, bw. zw. ikzeide -, heb -gezegd en -gezeid. Overzeilen, ow. bw.zw.ik zeilde -, ben -gezeild; ook: ik -zeilde, heb -zeild; -zeiler, m.-zeiling,v. Overzenden, bw. st. ik zond -, heb -gezonden; -zender,m.-zending, v. Overzetten,bw.zw.ik zette -,beb -gezet; -zetter, m. -zetster, v. -zetting, v. Overzicht, o. -e:;; -je, o. -s. Overzieden, ow. st. hetzood-, heeft -gezoden. Overzien, bw. st. ik zag -, heb -gezien; ook: ik -zag, heb -zien. Overzienbaar, bn. Overziften, bw.zw.ik zifte -,heb -gezift; -zifting, v. Overziide on -zt), v. Overzüdsch, bn. Overzilveren,bw.zw.ik -zilver-de, heb -zilverd. (en bijw. OverzindelUk(zeer zindelijk)bn. Overzingen,bw.8t.ik zong -,heb -gezonden. (-gezeten. Overizitten, ow. st. ik zat -, heb Overzoet (al te zoet) bn. Overzolderen, bw. zw. ik -zol- derde, heb -zolderd. Overzomeren, ow. zw. ik -zomerde, heb -zomerd. O verzout (te zout) bn. Overzouten, bw. st. ik zoutte -, heb -gezouten. (bijw. Overzuinis? (al te zuinig) bn. en OverzulkS (daarom, om deze reden) bijw. (bijw. Overzwaar (te zwaar) bn. en Overzwalpen,bw.zw.ik -zwalpte, heb -zwalpt. (-, h.-gezwart. Overzwarten,bw.zw.ik zwartte Overzwemmen, ow. ww. st. ik zwom -, heb en ben -gezwommen; ook: ik -zwom mij, heb mij -zwommen. (-, ben -gezwikt. O verzwikken, ow. zw.ik zwikte Oxydatie (onvolkomene verzu- rin?) v -tien en -ties. Oxyde(metaalzuur) o. Oxydegren (onvolkomen verzuren; verkalken) ow. Oxyge^n (zuurstof, de grondstof der levenslucht) o. Oxygoniscil, spitshoekig. |
P, v. p's.— De zestiende letter van het alphabet. P. — Als Romeinsch getal 400. P. Akq. — Partibus aeqüaubus, met gelijke deelen. P. of Pag. — Pagina, bladzijde. Po. — Proio, eerstens,ten eerste; op den eersten dag der maand. P. A. — Par ami of amie, met vriend of mendin. P. C. — Par couvert, ingesloten, onder omslag; ook:roim condoleance (op visitekaartjes), voor rouwbeklag. Po. Co. of Pet. — Pro cento, percent, ten honderd. (omniet. P. ü. — Pro deo, om Gods wil, P. E. — Par exemple (per exempel) by voorbeeld. P. expr. — Per expressum, met een bijzonderen bode. P. F. — Par faveur, uit gunst; ook: pour feliciter (op visitekaartjes) voor gelukwensching. Phil.Dr.— puilosopiiiae Doctor, Doctor of Meester in de wijsbe- Pl. — Plaat. (geerte. P. M. — Pro meuobia, voor herinnering, om in gedachten te houden. Piae memoriae, zaliger gedachtenis. (zend. Pro mille,voor het dui- P. O. — Per order, op last van. P. Occ. — Per occasionem, met gelegenheid. P. P. — Pater prior, benaming of titel van den eersten of voor-naamsten geestelijke in een klooster. P. P. — Per procurationem, op lastgeving van,als lasthebbende. P. P. —Praemissis praemitten-dis, vooropsesteld zijnde wat vooropgesteld moet worden, d.i. met behoorlijken titel. P. P. C. — Pour prendre congé, om afscheid te nemen. Pr. of praec. — Praecedeus, de voorgaande. Prabf. — Praefatio, voorredt; — praefectus, stedehouder, prefect. Praes. — Praesens, tegenwoor-dig,of praesente,in tegenwoordigheid van. Praet. — Praeteritus, verleden. Prof. — profe3sor,hoogleeraar. P. S. —Postscriptum, naschrift. Ps. — Psalm. P. T. — Post trinitatis, na het feest der heilige Drie-eenheid. Pleno titulo of Prae-MissoTiTiiLO,metvol-ledigen titel. Pa. Zie Papa. Paaöje. Zie Pad, o. Paai (oud man) m. -en; -tje. o.-s. Paaien, bw. zw. ik paaide, heb gepaaid. Paaiskist (kist nabij den mast ter bewaring van gereedschap-! pen) v. -en. |
Paal, m. palen; -tje, o. -s. Paalvast, bn. en bijw. Paander (teenen korf) v. -s. Paap, m. papen. Paapje (vogeltje) o. -s. Paapscli, bn. Paapsche, m. en v. -n. Paapschgezind, bn.; -beid, v. Paar, o. paren; -tje, o. -s. Paard, o. -en; -je, o. -s. Paardebek, m. -ken;-borstel,m. -s; -dek, o. -ken; -kleed, o. -en; -kop, m. -pen;-kracht(de kracht van een paard, als maatstaf) v. -en. Zie ook Paardenkracht. Paardeleer enpaardenleer,o. Paardeleeren en paardenlee- Paardelijn, v. -en. [ren,bn. Paarden,ow. zw.ik paardde,heb gepaard. Paardenarbeid, m.; -arts, m. -en; -bloem, v. -en;-boer,m.-en; -boon, v. -en; -dief, m. -dieven; -dokter, m. -s; fokker, m. -s; -fokkerij, v. -en; -haar,o.;-hal3, m.; -handel, m.; -haren, bn.; -hoef, m. -hoeven; -kenner, m. -s; -kennis, v.; -knecht, m. -s; -kooper, m. -s;-kracht (kracht als van een paard) v. Zie ook Paardekracht. Paardenmarkt, v. -en; -mest, v.; -middel, o. -en; -ras, o.-sen; -slachter, m. -s; -slachterij, v. -en; -smid, m. -smeden;-spoor, o.; -spoorwagen, m. -s; -spel, o. -len; -stal, quot;m. -len; -teelt, v.; -tuischer, m. -s; -vlieg, v. -en; -volk, o.; - vracht, v. -cn;-werk, o.; -ziekte, v. Paardepoot, m. -en; -staart, m. -en; -toom, m. -en; -tuig, o.-en; -vijg, v. -en; -voet, m. -en. Paardevleesch en paarden-vleescli, o. Paardreden, o.; -rijder, m. -a; -rijdster, v. -s. Paarl. Zie Parel. Paarlemoer en parelmoer, o. Paarlemoeren en parelmoe- Paars, bn. -er, -st. [ren, bn. Paarsgewijze en -gewüs,bijw. Paaschavond, m. -en; -best, o. en bijw.; -beurt, v. -en; -bloem, v. -en; -brood, o. -en; -dag, m. -en; -ei, o. -eren; -feest, o. -en; -gezang, o. -en; -koek, m. -en; -lam, o. -meren; -maandag, m.; -nacht, m.; -os, m. -sen;-preek, v. -en; -tijd, m.; -vacantie, v. -tien en -ties; -vuur, o. -vuren; -week, v.; -zondag, m. Paatje. Zie Papa. (m. -'s. Pacha(THrksch staatsambtenaar) Pacht. v. -en. Pachten, bw. zw. ik pachtte, heb gepacht; pachter, m.pacht8ter,v. pachthoeve, v. pachting, v. Paciflcateur (vredestichter; bevrediger) m. -s. Pacificatie (vredestichting; bevrediging; vredesluiting) v.-tiën. Pacificeeren (vrede zoeken te maken; bevredigen;verzoenen)bw. Pacifiek (vredelievend, vreedzaam) bn. -er, -st. Pacotille (pakkage,die een reizi-ger,zonder bijzonder vrachtgeld, mag medevoeren) v. -s. Pactum (verbond, schandver-bond) o. |
PAD
184
Fad (voetpadI O. -Pn;paadje,o.-s. Fad en padde (dier) v. -den; -je en jiaddiijf, o. -a. Fadderpii tn -gift, o. FacidtEfctcel,ni. -m; -tie, o. -s. Faedagcfiie londer^vskunst) v. Faedagcgiek (opvoi diiiRskui.st! v. (bn. FaedagcgiFch (opvoedkundig) Faedagocg (onderwijzer, opvoeder d« r j« ugd) m. pat-dagogen. Faf, in. -fen. Fat, bn. -fer, -st. Faf. tw. (paft. Fatferi, ow. zw. ik jiafte. beb gc- Fafierig, bn. -er, -St; -luid, v. Faffig. bn. -er, -st; -luid, v. Falzak, m. en v. -ken. (-en. Fagaai (Indiannsche roeiiüm) v. Fsgaaien (met.de pagaai roeien) bw. zw. ik pagaaide, hi b gej a-gaaid. (-ten; -je, o. -s. Ftigadet isoort van dniven) v. Fagadetterig (ineengedoken als etne pagadt t) bn. Fage (lt; delki.aap) m. -». FagiEa (bladzijdt) v. pagina's. FaginatUuribindzUdin-r.omuie-ring) v. -turen. — Fegineeremop de bladzijden van vulgnomnu rs voorzint I bw. pa-gineeiing. v. (-n. en -s. Fagcde (Cbineesche timpel) v. Failletten (:oovtrijr s) v. mv. Fair (lid van bet Hoogerliuis in Eng«laiiö; lid vaji de eerste kamer in Frankiijk; oudtijds een frraaf of hertog) m. -». Fair f chap. o. FaiSibel (vre' dzaam) bn. enbijw. Fak, o.-ken;-je, o. -s. Fckettcot, v. -en. Fatgoed, o. -eren. Fakkage, v. -s. Faikcn, bw. zw. ik pakte, heb gepaki; pakker, m. pakktrij, v. pakking, v. Fakkendrager, m. -s. Fakket, o. -n n; -je, o. -s.. Fakraald, v. -en; -papier,o.-en; -wapen, m. -s. Fal (zlt; ker werktuig, elders zetter genofuid) tn. -len; rok als bijw. gebruikdijk in; - staan. Faladtjn (hofiiddir, dolende ridder', m. -en. Falarkün (kleine takel, draagstee 1 in Indië) v. -s. Falatine (balspels; strook van bont; sabeI) v. -s. Faleeren (cpschikke n) bw. Falei (katrol;f n inzonderheid een foltertuig) v. -en. Faleis, o. paleizen; -je. o. -s. Falen. ow. zw. ik paalde, he b gepaald. (cude sehriftl v. FalecgrarMe (kennis van het FalefctriÊCh, worstelstrijden, wcdloopen.schijfwtrpingen,enz-be'trefiende. Fal et (kaatstnig) v. -ten. Falet (bij schilders) o. -ten; -je, o. -R. FaletOt (ruime overjas) v. -s. Faletten,ow. zw. ik palctte,heb ge rale t. Falfrenler (stalknecht) m. -s. Fallrg, m. voor de visch en v.als stofnaam, -en; palinkje, o. -s. Fallnnnr (voornaam staatsdie naar) m. palinuren. |
Falissade (schansiiaal) v. -n. FaliEsadeeren (ompalen, met paalwe ik-verstérken) bw.palissade eiing, v. Fall£amp;ar der'zekere houtsoort)o. Folifcamp;crdeihoTiten, bn. Paljas thanswtrst) m. -sen. Falklamp, m. -en; scheepsw. FanaÖiunKheilisdom.bescherm-goel;de voorre elite n eene r 8tad)o. Falies 'ruitersabi 1) m. -sen. Falliatiefibe uze-ling-.pijnstiner.d middi 1 zonder gene-e skiacht;ty-ele lijk middel) o. polliatieven. Fallieeien. (verzachten, bewim-pe le n: bw. Falm iboom) m. -en. Falm (palmtak) m. -en; -pjo,o.-s. Falmivial ke hand e n 1« ngtemaat) v. -cn; -pje, o. -s. Falm (kruid) v. (heb gepalmd. Fa]men, bw. OW. zw. ik palmde, Faïpabel Ihandtastelyk, voelbaar; elnidelijkl bn. Falpiteeren' (kloppen van het hart; trillen derUden;iillen)ow. Fainter, m. -s. Fal tl ok( wijde rck:ook eene soort van zaagmolen) m. -Ven. FaltS (/e ' ere- landstreek) v. Faniflet (klein onbe duidend ge-sehii ft, schotschrift,blauwboekje-) o. -ten; -je, o. -s. (-en. Fairflettiamp;t (schotschrijver) m. Fampelen (kreukelen) bw. zw.ik pampeide. h' bgepampeld. Fampemoelje (eetbare padde-stoe 1) v. -s. Fan, v. -nen; -netje. o. -s. Fan 'Uiidenschegodheid)m. Fanaarzer (geeselen) bw. zw. ik panaarsde, heb gepanaarsd. Fanaclie (vederbos, plnim) v. -s. Fard. o. in alle be teekenissen, -en: -je. o. -s. (wel ten) v, mv. Pandecten (oude Romeinsche Fandemifche ziekte (be.smet-t.li^k. zi.kte) v. Far den. bw. zw. ik pandde, heb pi panel; pander, m. panding, v. Fardjeshuls, o. -lunzen. Fnrdoer iHongaarsche voetsol-ilaat) in. -i n. Far dccren, ow. zw.ik pandoerde'. lu h gejiandoerd. Fardcra (lipenlijk, de met alles he giflipde; de doos van Pandora we rdt voor de bron van alle on sre Ink er kwaad genomen) v. Fardverhecren, o. Paree], o. -«n; -tje, o. -s. Faregyriek (lofrede) v. -en. Farharirg. (visch) m. (als stof-naaml v. -en. Fanlek(plotseliike en onpegron-de schrik; valsche wapenkreet loos alarm; algemeene versla-senlu id)v. PsrlFCh (plotseling met verplet-bi id v(rvullend) bn. en byw. Farie 'zeeterm) v. -s. Fmlikken en parnelikken. cw.z.^ikpanlikte,lu h ge panlikt; pan(ne)liVke r. m. panlikkerij, v. FarreKcek m. -en; -je, o.-s. ParncrVrkker.m. -s. ParrerVakkerü-v. -tn. Farrerdak. o. -en. FarorPma(aloverzirht;PChilder-stnk.hetwelk eene stad of plaats in haer geheel voorstelt) o. -'b. |
Fanser en pantser, o. -s. Pantalon, m. -s: -netje, o. -«. Farter, m. -s; -«je,o. -s. Fantlieïfeme (geloof dat het III i lal ze lf de Lodheid is) o. Pantheïst (aanhanger van het pant bi ïsme) iu. -en. Partheïstisch (als of van een pant bi ïst| bn. en bijw. Pantheon (een tempel in't oude Kome aan alie gode n gi wyd.fig. een gebouw voor ue overleden bi roemde mannen vau een land)o. Fantcfiel, V. -s; -tjlt;', o. -s. FantCgraaf (teekenaap) m. pan-tografen. Pantomime (stommespel) v. -n en -s; pantomimist.m. pantomimisch, bn. Parts er. Zie Panser. Panvisch en j-annevisch, v. Pap, v. -ne-n; -je, o. -s. Papa enquot; pa, m. papaatje en paatje, o. -s. Papachtig, bn. -er, -st. Papaver, m. -s. Papegaai, m. -cn; -tje, o. Papcgaaiekop.m. -pen. Papegaaiennest, o. -en. Papepaaietcrg, v. -en. Papegaaishek, m. -ken; -kooi, v.-en. (len) m.-naden. Paperaadinaad tusschen de zei- Papen hlocm, v. -en. Papendom, o. Paperaamp;sen (prulpapiercn)v.mv. Fapeit), v. Papier, o. -en; -tje, o. -s. Papierachtig, bn. Papieren, bn. Papillot (papiertje om het haar in op te rollen ten einde het krullend te maken) v. -en. Papilloteeren (de haren in papier wikki lm; schitteren, glin-steren; schilderen met te veel lichte partijen; te ve el rrdtkun-dii-e pisal ge vei;) ow. en bw. Papist (pausgezinde) m. -en. Papje ipapepaaitje) o. -s. Papren. bw. zw.ik papte,hcb gc-papt; papping, v. papsel.o. Pappig, bn. -er, -st; -beid, v. Paraaf (pennetrek, welke men pewoon is,hij de onderteekening van zijn naam te voegen; onder-te ekming inkel met de voorste letters van den naam)v.parafen. Faraa t (bi re idvaardig, willig,da-di lijk) bn. en bijw. Parahei (gelijkenis) v. -en en -8. Faraholisch (by wijze van gely-nis; in den vorm eener kege-lsne-de) bn. en bijw. Parachute (valscherm aan een luchtbol) v. -s. Faracleetftrooster.bemiddelaar, Parade, v. -s. [de H. Geest) m. Fa radeeren (pronken, pralen) ow. Paradigma (voorbeeld)o. - sen paradigmata. Paradijs, o. paradijzen; - je, o.-s. Paradox (wonderspreukip, met de pi wene leer en meening etrij-dis) bn. en bijw. * ParadOX'wonelerspreukigim.-cn. Farafeeren (onderteekenen enkel met tie voorste letters van den narite) bw. |
185
PAS
186
PAS
Passibel (lijdelijk, onderworpen) bn. (weken) v. Passie (het lijden en de lijdens-Passle (hartstocht) v. -s en pas-Passiébloem, v. -en. [siën. Passief (lijdend, lijdzaam, lijdelijk) bn. en bijw. Passieve handel, wanneer in een land meer waren in dan uitgevoerd worden. Passieve schulden, vorderingen van anderen ten onzen laste. Passiviteit (lijdendheid, lijdzaamheid, lijdelijkheid) v. Pastei v. -en; -tje, o, -s. Pastel (verversweede) v. Pastel (kleurstift) o. -len. Pastiche (schilderij of muziekstuk, dat, onder een valschen naam, voor werk van beroemde kunstenaars uitgegeven wordt) v. -s. (letje) v. -s. Pastille (meelballetje, reukbal-Pastinak (witte wortel of peen) Pastlnakenzaad, o. [v. -en. Pastoor, m. pastoren of-s;-tje, o. -s. Pastoraal (tot den pastoor be- hoorende, herderlijk) bn. Pastoraal (herdersspel of - vertelling) v. Pastorie en pastorü, V. pastorieën en pastorijen. Patakon (geldstuk) m. -s. Patas (zeker vaartuig) v. -sen. Patat (aardappel) v. -ten. Patent, o. -en; -tje, o. -8. (-st. Patent(opperbest)bn.en bijw.-er, patenteeren (een patent geven) patentpliclitig, bn. [bw. Pater, m. -s; -tje,o. -s. Paternoster, o. -s. Pathetisoil (nadrukkelijk, vol waardigheid, plechtig) bn. en bijw. Pathmos (eenzame plaats, naar welke iem. gebannen wordt) o. Pathos (ophef; levendigheid., vuur; drift, hartstochtelijkheid; hoogdravendheid, gezwollenheid) o. Patiënt, m. en v. -en; voor het v. ook: patiënte; patiëntje, o. -s. Patiëntie (geduld) v. Patik (kruid) o. Patisserie (pasteibakker sgoed. banket) v. patisserieën. Patissier (pastei- of banketbakker) m. -s. Patois (basterdtaal) o. Patres(oudvaders)mv.; ad-, dood, gestorven; ad - gaan, sterven. Patrla (vaderland) v. Patriarch (aartsvader) m. -en. patriarchaal, bn. en bij w. patriciaat (edelburgerschap) o. patriciër (edelburger) m. -s. Patricisch (edelburgerlijk) bn. Patrijs, m. patrijzen; -je, o. -s. Patrözenei, o. -eren. Patrijzennest, o. -en. Patrimonium (vaderlijk erfdeel) o. (-ten. Patriot (vaderlandsgezinde) m. Patriotisme (vaderlandsgezindheid) o. (bn. en bijw. PatrlOtSCh (vaderlandsgezind) Patrocineeren,(i.i bescherming nemen, behulpzaam zijn) bw. Patronaat (beschermheerschap) Patrones, v. -sen. [o. |
Patroon (beschermer; bescherm-heiiige, meester, baas, heer) m. patronen en patroons. Patroon (kruidrol) v. patronen. Patroon (model) o. patronen; Patroonschap, o. [-tje, o. -s. Patrouille (nachtwacht, rondgaande soldatenwacht, om de rust te verzekeren) v. -s. Patrouilleeren (door de stad trekken (van soldaten) om de openbare rust en veiligheid te Pauk, v. -en. [handhaven) ow. Pauken, ow. zw. ik paukte, heb paukt; paukcr, m. Paukengeschal, o. Pauperisme (de armoede, het armwezen, de leer der verar-Paus, m.-en. [ming) o. Paus, v. Zie Pauze. Pausdom, o. . (ring, v. Pauseeren (rusten) ow. pausee-Pauselijk en pauslyk, bn. Pausschap, o. Pauw, m.; -en; -tje, o. -s. Pauwenel, o. -eren. Pauwestaart, m. -en. Pauweveer, v. -en; -tje, o. -s. Pauwln, v. -nen; -netje, o. -s. Pauze en paus (rust) v. pauzen. Paviljoen, o. -en; -tje, o. -s. Pavilion (paviljoen) o. -s. Pax (vrede, eensgezindheid) v. Paysage (een landschap) o. Peauter. Zie Planter. (v. Peccoloen zeer geurige theesoort) Peccadillo (kleine zonde) v. -s. Peccavi, ik heb gezondigd. Pectoraal (van of betreffende de borst) bn. als zn. borstmiddel, v. pectoralen. Pecunia (geld, verraogen,have)o. Pecunieel (geldeiyk)bn.en bijw. Pedaal (voetklavier) J3. pedalen. Pedant (verwaand gequot;eerde;ieder die kleinigheden als gewichtige dingen aanziet en verdedigt; schoolvos) m. -en. (-er, -st. Pedant (verwaand) bn. en bijw. Pedanterie(waanwij8heid)v.-ën. Pedel, m. -s en -len. Pedelskamer, v. -s. Pederast (iemand die zich aan onnatuurlijke driften overgeeft) m. -en. Pedes Apostolorum (per) te voet,zoo als de Apostelen plachten te reizen. (-tje, o. -s. Pedestal(voetstuk) o. -len; -le-Peel, haarband) v. pelen. Peel (moerassig land) v. pelen. Peen (wortel) v. penen; -tje, o.-s. Peer. v. peren; -tje, o. -s. Peervormig, bn. Pees, v. pezen; -je, o. -s. Peesachtig, bn. Peet, m. en v. peten; -je, o. -s. Peetoom, m.-s;-schap,o.;-tante., v.-s. (dichters) m. Pegasus (gevleugeld paard der Pegel, m. -s; -tje, o. -s. Pegelen(ijken)bw.zw.ik pegelue, heb gepegeld. Peil, o. -en; -tje, o. -s. Peilen, bw.zw. ik peilde, heb gepeild; peiler, m. peiling, v. peil-ketting, m. peillood, o.; peilstok, m. (heid. Peine (straf) v.; en -,in verlegen-Peinzen, ow. zw.ik peinsde, heb gepeinsd; peinzer, m.peinzing,v, |
Peis, v. Pek en pik, o. Pekel (zilt vocht) v.; (zeewater)o. Pekelachtig, bn. -er, -st. Pekelen, bw. ow.zw. ik pekelde, heb gepekeld. Pekelen, onp.w. zw.het pekelde, heeft gepekeld. (stofnaam v. Pekelharing (visch) m. -en; als Pekelharing (hansworst) m. Pekelzonde, v. -n. Peking (stad in China) o. Pekken en pikken, bw. zw. ik pekte, heb gepekt. Pekkrans, m. -en. Pel, v. -len. PelagOSCOOp(werktuig, waarmede men in de diepte der zee kan zien) m. -copen. Pêle-mêle, mengelmoes, alles zonder orde onder ofdoor elkau- Pelerlne, v. -s. [der. Pelerwt, v. -en. Pelgrim, m. -s. Pelgrimage, v. -s. Pelgrimsgewaad, o. -gewaden; -hoed, m. -en;-kleed, o.-eren; -mantel, m. -s; -reis, v. -reizen; -staf, m. -staven; -tasch,v.-ta8-schen; -tocht, m. -en. Pelikaan, m.pelikanen;-tje,0.-8. Pellon (berg) m. (peld. Pellen, bw. zw. ik pelde, heb ge- Pellen (doek) o. -s. Pellengoed,-o. Pellies (vrouwen pels) v. pellie-zen; -je, o. -s. Pelmolen, m. -s. Peloton (kluwen; een speldenkussen; een hoop, verscheidene bijeenverzamelde menschen, zekere afgedeelde hoop soldaten) Pels, m. pelzen; -je,o. -8. [o. -8. Peluw. Zie Peuluw. (o. -s. Pen (schrijfpen) v. -nen; -netje, Pen (houten nagel) v.-nen;-netje. Penaal (straffend) bn. [o.-s. Penant, o. -en. Penaten, huisgoden; zijne - opzoeken, naar huis terugkeeren. Penchant (helling van een berg; neising, zucht tot iets) o. Pendant (stuk dat in grootte en trant met andere stukken overeenkomt) o. -en; -tje, o. -8. Pendule (slinger; eene van een slingeruurwerk voorziene hang-of staande klok) v. -s. Penetreeren(doordringen;door-gronden; inzien,uitvorschen)bw. Penibel (bezwaarlijk, moeieiijk) bn. en bijw. -er, -st. Penitentleiboete.opgelegde boetedoening; pijniging) v. Pennekunst, v.;-likker, m.-s; -mes, o. -sen. Pennen,ow.zw.ik pende, heb gepend; penner, m. Pennenhak, m. -ken; -houder, m. -s; -koker, m. -s; -kooper, Penneschacht, v.-en;-8trijd,m. Penning, m. -en; penninkje,pen-ningsken, penning3ke,pennink8-ken, penninkske, o. -jes, -kens en -kes. Penningswaarde, v. Penny, Engelsche stuiver, mv. pennies. |
187
PET
Pens, v. -en; -je, o. -s. Penseel, o. -en; -tje, o. -s. Penseelen, bw.zw. ik penseelde, heb gepenseeld. Pensier (nadenkend, in of vol gedachten) bn. ea byw. Pensioen (jaar- of genadewedde; kostgeld, pacht) o. -en;-tje,o.-8. Pensionaat (kostschool, gesticht) o. pensionaten. Pensionaris (hij die eenejaarwedde geniet; eertijds de eerste staatsraad eener provincie) m. -sen. (ven) bw. Pensionneeren (pensioen ge- Pensuin(taak,opgegeven werk)o. Pentachord (muz.) instrument met vijf snaren. [-s. Pentameter (vijfvoetig vers) m. Pentateuch (de vyf boeken van Mozes) v. Penterhaak, m. -haken. Pentertalie, v. -s. Penurie (gebrek aan de noodzakelijkste dingen;hooge graad van Peper, v. [behoeftigheid) v. Peperachtig, bn. -er, -st. Peperboom, m. -en. Peperen, bw. zw.ik peperde, heb gepeperd. (-je, o. -s. Pepermunt en peperment, v. Pepernoot en peperneut, v. -noten en -neuten; -je, o. -s. Pepinière(boomkweekerij;plan-tentuin; kweekschool) v. Pepsis (spysvertering) m. Perceel, o. -en; -tje, o. -s. Perceelsgewijze en -gewüs, bijw. (Procent. Percent, o. -en; -je, o. -s. Verg. Perceptihel(merkbaar,wat door de zinnen kan worden waargenomen) bn. en bijw. Perceptie (waarneming, eene voorstelling met bewustzijn: heffing, ontvangst van belastingen) v. -tiën en -ties. Percussie (8lag,stoot,botsing) v. Perdoes. Zie Pardoes. Perdu, verloren. Perehoom, m. -en; -pje, o. -s. Peregrineeren (zwerven,in een vreemd land leven) ow. Peremptie (verval,opheffing van alle verder uitstel; verjaring) v. Peremptoir(afdoend,beslis3end) bn. en bijw. Perendrank, m.; -most; m.; -sap, o.; -stroop,v.;-taart,v.-en. Perepit, v. -ten;-schil, v.-len. Perfect (volmaakt; uitmuntend) bn. en bijw. -er, -st. Perfectie (volmaaktheid) v. Perfectionneeren (volkomener of beter maken, voltooien) bw. Perfide (valsch, snood, verraderlijk) bn. Perfidie (ontrouw, valscbheid, snoodheid, verraderij) v. Per governo, tot naricht, tot richtsnoer. Pericliteeren (wagen, in gevaar stellen; in gevaar zyn) bw. ow. Periculeus (gevaarlijk, gewaagd) bn. (stuk) o. Periculum (gevaar, nood,waag- Perigeum (xrootste nabijheid eener ster bij de aarde) o. Perihelium (grootste nabijheid eener ster bij de zon) o. Perikel (gevaar) o. -s. |
Perimeter (omtrek eener figuur in de meetkunst) m. Periode (omvang, omloop,afwis-seling der tijden; tijdkring of tijdperk; in geschriften: een bepaald gedeelteofeen volzin)v.-n. Periodenhouw, m. Periodiek (na bepaalde tijden verschonende, als: ziekten, geschriften, enz.) bn. Peripetie(onvoorzien geval;ont-knooping) v. Peripherie (omtrek) v. Periphrase (omschrijving) v.-n. Periphraseeren (omschrijven) bw. Perissahel (vergankelijk) bn. Peristile (met zuilen omringde plaats, kruisgang; zaal; zomerprieel) o. -n. Peijure (meineed) v. (ren) ow. Pe i ureeren (valschelijk zwe- Perk, o. -en; -je, o. -s. Perkament en perkement, o. -en. (ten, bn. Perkamenten en perkemen- Permanence (bestendigheid, voortduring) v. Permanent (voortdurend, bestendig, onveranderlijk) bn. en bijw. Permeabel (doordringbaar) bn. Permeahiliteit(doordringbaar-heid)v. (duizend. Per mille, van de duizend, bij de Permis (verlof, geleibriefje) o. Permissie (vergunning,verlof)v. Permitteeren(veroorloven,ver-gunnen) bw. Permutatie (verwisseling) v. Permuteeren (verwisselen) bw. Pernicieus (verderfelijk, nadee-lig, schadelijk) bn. Peroratie (redevoering) v. Peroreeren (eene redevoering houden1, ow. Per pedes, te voet;- apostQlo-rum, te voet. Perpendiculair (rechtstandig) bn. en bijw. Perpetratie (volvoering) v. Perpetreeren (bedreven, vol-brenaren) bw. Perpetueel(aanhoudend, voortdurend) bn. en bijw. Perpetueeren(vóortdurend maken, zonder ophouden voortzetten. bestendig maken) bw. Perplex verward, bedeesd, bedremmeld. verslagen; ontsteld)bn. Perplexiteit (verslagenheid) v. Perquisitie (nasporing, onderzoek, huiszoeking) v. -tiën en -ties. Pers, v. -en; -je, o. -s. Per saldo, bij slot van rekening. Per se, door zich, of van zelf. Persecuteeren (vervolgen) bw. Persecutie (vervolging) v. Persen, bw. zw. ik perste, heb geperst; perser m. persing v. Perseverant (volhardend) bn. en bijw. Perseverantie (volharding) v. Persevereeren (volharden,vol-standiT blijven) ow. Persico (likeur) v. Persiflage(bespotting;spot,spot-ternij) v. -s. Persifleeren (be8potten,uitjou-wen) bw. |
Persisteeren (volharden) ow. Persijzer, o. -s. Persloon, o. -en. Personage (persoon) o. -s. PerS0naliteit(per800nlijke aantrekkelijkheid; persoonschap; persoonlijke beleediging) v. -en. Personeel (persoonlijk) bn. Personeel (hoofdgeld, belasting, welke men voor zijn persoon moet betalen; aantal personen, die men in dienst, aan het werk of hij zich heeft) o. Personificatie (verpersoonlijking) v. -tiën Personifieeren (verpersoonlü-ken) bw. (o. -s. Persoon, m. en v. personen; -tje, PerSOOniyk,bn.en bijw.;-heid,v. Persoonsverbeelding, v. -en. Persoonsverwisseling^, -en. Perspectief (verrekijker; vergezicht, vooruitzicht; doorzicht-kunde) o. perspectieven. Perspicaciteit (scherpzinnigheid) v. (seming) v. Perspiratie (onmerkbare uitwa- Persplank, v. -en Perspomp, v. -en. Persuadeeren (overreden,over-tuigen; overhalen) bw. Persuasief (overredend) bn. en bijw. (v. Pertinaciteit (hardnekkigheid) Pertinent(geschikt, gepast juist, recht, billijk) bn. (zanen. Pertizaan (wapentuig) v. perti- Perturbeeren (verontrusten, in verwarring brengen) bw. Pervers (verdorven) hu. Perversiteit (verdorvenheid) v. Per verteeren (bederven, in een bedorven toestand verplaatsen; verleiden, in wanorde brengen; verdraaien) bw. Peru (land in Z.-Amerika)o.-aan, m. -anen;-aansch, bn. Perziö, o. Pers. m. Perzen; Perzisch, bn. Perzik,m. voor den boom, v.voor de vrucht, -en; -je, o. -s. Perzikeboom en perzikboom, m. -en; perzikboompje, o. -s. Perzikpit, v, -ten. Pesant (zwaar, wichtig, zwaarmoedig, langwijlig) bn. Pessime, zeer slecht. Pessimisme (leer dat de wereld door en door slecht is) o. Pessimist, m. -en. Pest, V. -en. Pestachtig, bn. -er, -st. Pestilentie (pest, aanstekende ziekte) v. -tiën. Pet, v. -ten; -je, o. -s. Petard (zwermer) m. -en. Petegift, v. -en; -kind, o. -eren; -moei, v. -en. Peter, m. -s; -schap, o. Peterselie en pieterselie, v. Peterselieachtig, bn. Petillant (uitblinkend; vurig, fonkelend) bn. en bijw. Petilleeren (knappen, kraken; schuimen; borrelen; uitmunten, uitblinken) ow. {-tiën en-ties. Petitie (bede, verzoekschrift) v. Petitionneeren (een verzoekschrift indienen) ow. Petitionnement (het indienen van verzoekschriften) o. -en. |
PIM
18S
Petit-maitre (jong:, verwaand, opgcschikt mi-uscu, windbuil, pronkertje) m. iow. Petriticeeren (versteeuen) bw. Petroleum (aardolie) v. Pettekwast, .u. -en. PettengoecU o.; -maker, m.-s; winkel, m. -s. Petulant (moedwillig, dartel; brooddronken) bn. en bijw. Peukel. Zif Pukkel. Peul (vrucht) v. -en; -tje, o. -s. Peul (peuluw, peluw) v. -en. Peuluw en peluw, v. peulu- wen. Peupleeren (bevolken) bw. Peuren, OW. zw. ik peurde, heb gepeurd; peurder, m. Peuteren, OW. zw. ik peuterde, heb gepeuterd; peuteraar, m. peuteraarster, v. peutering, v. Peuzel, V. -s; -tje, o. -s. Peuzelen, bw. OW. zw. ik peuzelde, heb gepeuzeld; peuzelaar, ra. peuzeling, v. peuzelwerk, o. Pezerik, m. -en. Phaeton (eene soort van rijtuig, dat geheel of gedeeltelijk open is) v. -s. Phalanx (gesloten krjjgsbendejv. -en en phalangen. Phantaseeren (met zijne ge dachten rondzwerven, verdichten; ijlen) ow. Phantaaie (verbeelding; verdichting) v. -ën. Phantasmaporie (tooverbeeld: tooverafbeeldinjr) v. -en. Phantasmagorisch (toover-beeldend) bn. Phantast (dweper, grillenzoe-kcr) m, -en. ' (bn. Phantastisch (dwepend, grillig) Phantoom (geest, spook, schim) o. phantomen. Pharmaceutiapotheker) ra. -en Pharmaceutica (artsenijmcng-kunde, apothekerskunst) v. Pharmaceutisch (artsenij-raengkundijr) bn. Pharmacie (artsenijmengkunde; apotheek) v. (en -s. Phase (overgangstijdperk) v. -n Phebus (fabelachtig personage de zon) m. Pheniclë, o. Pheniciach, bn. Phenomeen (verschijnsel)o.phe-noraenen. Philanthroop (raenschecvriend) ra. philai-thropen. Philanthropie (raenschenmin, ■/achtraoedigheid) v. Philanthropisch (menschen-rainnecd, weldadig) bu. Philharmonisch (toonkunst- Philippus, ra. [minnend) bn. Philister (knul) ra. -s. Philologie (taalircleerdheid,taalliefde) v. Philologlsch (taalkundig) bn. PhilOlOOg (taalkenner) m. philo-loïen. Philosophaster (schijn- of waanwijze) m. -s. PhilOSOOf (wijsgeer) m. philoso- Phoenix. Zie Feniks. [feu. Phosphorlsch (lichtgcver.d in den donker) bn. Phosphorus (lichtdrager, lichtsteen; stof, die in het duister licht geeft) m. Photograaf (lichtbeeldenmaker) m. photografen. Photograin (lichtbeeld) o. -men. Photographeeren(lichtbeelden maken) bw Photographie (lichtbeelden-makt rij; lichtbeeld) v. photogra-phieën; -tje, o. -s. Photographisch (van of betreffende de photo^raphie) bn. Phrase (spreekwijs, uitdrukking) v. -n en -s. Phraseologie (verzameling van spreekwijzen) v. Phrenesie (waanzinnigheid) v. Phrenetiek (waanzinnig) «n. en bij w. Phi'enologie (schedelleer) v. Phthisiologie (teringleer) v. Phytsica (natuurleer, natuurkunde; natuurwetenschap) Physiek (natuurlijk; natuurkundig) bn. en bijw. Physiek (natuurkunde, natuurwetenschap) o. Physiologic (leer der bezielde natuur, lichaamkunde) v. PhysiOlOgisch(van of betreffen de de physiologic) bn. en bijw. Physioloog (kenner van de natuur des lichaam», navorscher in de natuurleer der lichamen) ra. physiologen. Physionomie (gelaatkunde; ge laatsuitdrukking; gelaat) v. phy-sionomieën. Physisch (natuurlijk) bn. Pia causa, weldadig oogmerk. Pia3 memoiias, vromer gedach- Pianino,v. pianino's. [tenis Pianist, ra. -en. Piano, v. piano's. Piano (zacht) bijw. Piano-forte, v. piano-fortes. Pianissimo (rauz.) ten uiterste zacht of stil. Piaster (geldstuk) ra. -s. Piauter en peauter (een ge mengd metaal, bestaande uit ko per en tin) o. Pia VOta, vrome wenschen. Pickles! vruchten in het zuurjmv. Picknick (vriendschappelijk maai, onder goede vrienden, waarin ieder zijn deel betaalt) Piefpafpoef, tw. (o. -s. Piek (spiesof lans)v. -en;-je,o.-s. Piekenier, ra. -s. Piekeval, v. -len. Piepen, ow.zw. ik piepte, heb ge piept; pieper, ra. piepertje, o. piepjong, bn. Pieperig, bn. -er, -st; -heid,v. Pier (aardworm)v. -en; -tje, o. -s. Pieren, bw. zw. ik pierde heb ge- Pierenkruid, o. [pierd. Pierewaaien, ow. zw. ik pierewaaide, heb gepierewaaid; pierewaaier, m. (worst) m. -s. Philosopheeren(eene stof wijs-geerig behandelen; duidelijke de oorzaken der dingen nasporen) ow. Philosophie (wijsbegeerte) v. Philosophisch (wüagecrig) bn. begrippen trachten tc bekomen;; Pierrot (grappenmaker, hans' Piet,ra.-en. quot;' (braafheid) v, Piëtas (aandacht, vroomheid, Piëteit (vroomhiid; v. Pieterig, bn. -er, -st. |
Pieterman(visch)als voorwerpsnaam m -s; als stofnaam v.; -netje, o. -s. Pieterselie. Zie Peterselie. Piëtisme (femelarij) O. Pietist(vrome,8chijnheilige kwezel) ra.-en. Piëtisterij (kwezelarij) v. Pietje (munt) o. -s. (en v. -ten. Pietlut (kleingeestig mensch) m. Pietluttig, bn. -er, -st; -held, v. PieilS (vroom) bn.pieuzer, pieusl. P|j, v. -en; -tje, o. -s. Püjakker, m. -s; -tje, o. -s. Pyl, m. -en; -tje, o. -s. Pijler, ra. -s. Pijlsnel, bn. Pijlstaart, ra. -en. Pijlvormig, bn. Pijn (piinboora) ra. Pijnbank, v. -en. Pijne. v. (de -waard) . . Pijnen, bw. zw. ik pijnde heb g Pijnigen, bw. zw. ik pijnigde, heb gepijnigd; - pij niger, m. pijniging, v. Pijnkamer, v.-s. {-heid, v. Pijnlijk, bn. en bijw. -er, -st; Pijp, v. -rn; -je, o. -s. Pijpedop, m. -pen; -je, o. -s. Pijpekop, m. -pen. PÜpen (op eene fluit spelen) ow. st. ik peep, heb gepepen; pijper,m. PÜpen (eene pijp rooken) ow. zw. ik pijpte, heb gepijpt. Pijpenbakker, ra. -s; -bakkerij, v. -en; -boOr,v.-boren; -fabriek, v.-en;-lade, v. -n; -makerij, v. -en; -mand, v.-en;-mandje, o. -s;-rek, o. -ken; -rekje, o.-8; -stander, m. -s; -uithaler, m. -s. Pijpepeuter,m. -s; -roer. o. -en; -steel, ra. -stelen; -wroeter, m. Pik (haat, wrok) ra. [-s. Pik, o. Zie Pek. Pikant (beleedigend; scherp, bijtend) bn. en bijw. er, -st. Pikanterie (nijd, wangunst) v. Pikbroek, m. -en. C-ën. Pikdonker, bn. en bijw. Pikeeren (steken, beleedigen,ge-voelig treffen) bw. Piket, o. -ten. (gepiket. Piketten, bw. zw ik pikette heb Pikeur, ra. -s. Pikkedillen (kleinigheden, nes-terijen) v.mv. Pikken (in alle beteekenissen) bw.ow zw. ik pikte, heb gepikt. Pikol (handelsgewicht in Oost-Indië, ruim 62 kilogram) o. -s. Pikzwart, bn. Pil, v. -len; -letje, o. -s. (-s. Pilaar (pijler) m. pilaren; -tje; o. Pilaarbijter, m. -s. (m. -s. Pilaster (hoekige pilaar of zuil) Pillegift, v. -en. Pillendoos,v. -doozen; -je,o. -s. Pillendraaier, m.-s. Piloot (loodsman) m. piloten, (o. Piment (kruidnagel; nagelbloem) Pimpel (vogel) ra. -s; -tje, o. -s. Pimpelen (zuipen) ow. zw. ik pimpelde, quot;heb gepimpeld; pim-nelaar, ra. pimpelaarster, v. Pimpelmees, v. pimpelmeezen; Pimpelpaars (donkerpaars) bn. Pimpernel (zeker gewas) v. -len. Pimpernoot, V. pimpernoten; | -je, o. -s. (v. -en. -enT (smart) (pijnd. |
PIN
189
Pin (ijzeren nagel) v. -nen; -netje, o. -s. Pinas (lang, smal en licht vaartuig, spiegelschip) v. -sen. Pinceeren (knijpen, met vingers of penneschacht eene snaar aan-glnani bw. Pincet(tangetje der wondhcelers) o. -ten; -je, o. -s. PindUS (muzenberg, berg tier zar.gjcodinnen) in. Pingel (zaad der pijnappels) v.-cn. Pingelen (op den prijs der waren afdingen) ow. zw. ik pingelde, heb gepingeld; pingelaar, m. pingelaarster, v. (u. -s. Pink (kleine vinger) ra. -en; -je. Pink, (voor jonge os, ra.; voor jonge koe, v) -ei;; -je, o. -s. Pink {vaartuig) T. -en; -je, o. -a. Pinken, ow. zw. ik pinkte, heb gepinkt; pinker, m. Pinkering en pinkring,ra. -en; -etje. o. -s. Pinkoogen (met half geslotene oogen zien) ow. zw. ik pinkoogde, heb gepinkoogd. Pinkster en Pinksteren, v. Pinksternakel, v. -s. Pinnen, bw. zw. ik pinde, heb gepind. Pinsbek cn spinsbek, o. Pinsbekken en spinsbekken. Pint, v. -en; -je, o. -s. [bn. Pinter, v. -s. Pinxit(op schilderstukken) heeft dit geschilderd. Pioen en pioene(roos)v.pioenen. iJion (gemeen schaakstuk) ra. -s. Pionier (schansgraver) m. -s. Pionieroos, v. -rozen. (v. Pip (ziekte van het pluimgedierte) Pippeling (soort van appel) ra. -en; pippelinkje. o. -s. PipSCb;ongezond) bn. -er, meest -; -heid, v. Piqué (soort van stof, die zoo gewerkt is, alsof de stof gestikt ware) o. Pique-assiette (tafelschuimer, klaplooper) m. en v. Pique-nique. Zie Picknick. Piraat 'zeeroover) m. piraten. Piramidaal en pyramidaal, bn. Piramide en pyramide, v. -n. Piraterie (zeerooverij) v. Pirouette (ronddraaiende beweging) v. -n. Pirouetteeren (zich in een kring Pis, v. [ronddraaien) ow. Pisachtig, bn. Pis-aller (iets dat men neemt omdat men niets beters kan krijgen) o. Pisang (paradijsvijgeboom) ra.-8. Pisbroek, ra. en v. -en. Pispot, m. -ten. Pissebed (zeker insect; ook zekere bloem) v. -den; -je, o. -s. Pissebed (iemand, die in het bed pist) m. en v, - den; -je, o. -s. Plsselings, byw. Pissen, bw. ow. zw. ik piste, heb gepist; pisser, m. pissertje, o. Pistache (suikernoot, in papier gewikkeld) v. -s. Piston (zuiger eener porap) m.-s. Pistool (munt) v. pistolen. Pistool (schietgeweer) v. en o. pistolen; -tje, o. -s. |
Pit (van eene lamp) v. -ten; -je, o. -8. Pit (kern) v. -ten; -je, o. -s. Pit (merg) o. Pltoor en putoor (zekere vogel) ra. pitoren.en putoren; pitoortje en putoortje, o. -s. Pitoyabel (heklaaglijk,jammerlijk) bn. en bijw. PiCfcJaar, ra. pitsjaren. Pitsjaarsvlag, v. -fren. Pitsjaren, bw. zw. ik pitsjaarde, heb ^cpitsjaard, scheepsw. Pittig (snedig) bn. en bijw. -er, -at; -heid, v. Pittoresk (schilderachtig.leven-disc, rumantisch) bn- en bijw. Pivot (spil) ra. -s. Plaag, v. plagen; -je,o. -s;-beest, o. -en; -duivel, ra. -s; -geest, ra. Plaagster. Zie plagen. [-en. Plaagziek, bn. -er, -st. Plaagzucht, v. Plaat, v. platen; -je, o. -s. Plaatdrukken, o. Plaatdrukker, ra. -s. Plaats, v. -en; -je, o. -s. Plaatselijk, bn. en bijw. Plaatsen, bw. zw. ik plaatste, heb geplaatst; plaatsing, v. Plaatsnijden, o. Plaatsnijder, ra. -s. Plaatsvervanger, ra. -s. Placeeren (plaatsen, stellen, zetten, aanleggen) bw. Placement (plaatsing) o. -en. Placet, het behaagt, wordt ingewilligd. Pincet (vergunning van den landsvorst tot openbaarmaking van pauselijke en bisschoppelijke beschikkingen) o. Placiditsit (zachtmoedigheid, gelatenheid) v. Pladijs en pladdüs, v. pladijzen en pladdij/.en; -je, o. -s. Plafond(/-oldering; overpleister-de of'beschilderde zolder) o. -s; plafonnetje, o. -s. Plafonneeren (van een plafond voorzien) quot;ow. (v. plaggen. Plag en plaggelafgestoken zode) Plagen, bw. zw. ik plaagde, heb geplaagd; plaagster, v. plager,ra. plagerij, v. Plaggensteker, ra. -s. Plagiaat (gedachtenroof; uitschrijving, letterdieverij) o. plagiaten. (ra. -sen. Plagiaris (naschrijver, letterdief) Plainte iklaeht) v. Plaisant (koddig; kortswijlig)bn. en bijw. (scheren) ow. Plaisanteeren (schertsen; gek- Plaisanterie (kortswijl, scherts) v. plaisantcrieë.'. Plak, v. -ken; -je o. -s. Plakboek, o. -en. Plakbriefje, o. -s. Plakkaat, O. plakkaten; -je, o.-s. Plakken, bw. ow. zw. ik plakte, heb geplakt; plakker, ra. plak-ster, v. Plakkerig, bn. -er, -st. Plakwerk, o. Plammoten(bezoedelen) bw. zw. ik pIammootte,heb geplammoot. Plamuren (de gaten en holen van houtwerk volsmeren) bw. zw. ik plamuurde, heb geplamuurd; plamuursel, o. |
Plan, o. plannen en plans; -netje, Planeèt, v. planeten. [o. -s. Planetarium{afbeeldins: van het planeten- of zonnestelsel, op eene kaart, of door een kunst-werktuia, in het klein) o. Planetenstelsel, o. Planimetequot; (vlaktemeter) m. -s. Planimetrie (vlaktemeting) v. Plank, v. -en; je, o. -s. Plankenloods, v. -en; -schuur, v. -schuren; -vloer, m. -en. Planket o. -ten. Planketsel, o. -s. Plankier, o. -cn; -tje, o. -s. Plannenmaker, m. -s. Plant, v. -en; -je, o. -s. Plantaardig, bn. Plantage, v. -s. Planten, bw. zw. ik plantte, heb geplant; planter, m. planter^, v. plantinsr, v. Plantenbeschrüving, v. -en; -boek, o. -en; -gif, o.; -kenner, ra. -s; -kennis, v.; -kunde, v.; -leer, o.; -leven, o.; -rijk, o. Plantsoen, o. -en; -ije, o. -s. Plnpperen (slobberen, snateren, ploeteren) ow. zw. ik plapperde, heb «eplapperd. Plas. m. -sen; -je o. -s. Plasdankje, o. -s. Plasregen, ra. -s. Plasregenen, onp. w. zw. het plasregende, heeft sepla«regend. Plassen, ow. zw. ik plaste, heb ireplast; plasserij, v. Plastiek (beeldhouwkunst, boetseerkunst, in gips,klei,was, enz.) Plastisch (beeldend) bn. [v. Plat, o. -ten. Plat, bn. en bijw.-ter,-st;-heid,v. Plataan (zekere boora) ra. plara-nen. Platachtig, bn. -er, -st. (bn. Pladbodemd, en platboomd. Plateau (tafelplank, theeblad; pen ruim plein, geschikt tot het annleagen eener batterij; berg- Plateel, o. -en. (vlakte) o. Plate forme(platte schijf;plat) o. Platina (wit goud) o. Plating (plat bonten bekleedsel van een aarden wal) v. -en. Platitude (gemeenheid, laaghrid in uitdrukkingen) v. Platle (sruitje) o. -s. Platlood, o. Platluis, v. -luizen. Platneus, ra. en v. -neuzen. Platonisch (bovenzinnelijk) bn. en bijw. Platschieten, bw. st. ik schoot -, heb-sreschoten. (-geslagen. Platslaan, bw. st. ik sloeg -, heb Platte-driehoeksmeting, v. Plattegrond, m. -en. Platteland, o. (-s. Plattelandsheelmeester, m. Platteiandsschutterö, v. Platten, bw. zw. ik platte, heb geplat. Platterd (ongeletterde) m. -s. Platting (scheepsw.) v. -s. Plattrappen, bw.zw. ik trapte -, heb -getrapt. Platvoet, ra. en v. -en. Platvoet (scheepsw.) m. PlatVOeten( lang staan wachten) ow zw. ik platvoette, heb geplatvoet- |
POE
190
Plausibel (schijnbaar, waarschijnlijk; aangenaam, goedkeu-renswaardig) bn. en bijw. Plavei, V. -en; -tje,lo. -s. Plaveien,bw. zw. ik plaveide,heb geplaveid; plaveier.m. plaveiing, v. plaveisel,©. Plebejer (gemeen burger) m. -s. Plebejiscli (gemeen) bn. Plebiscit (volksbesluit) o. Plebs (hetgemeene volk) o. Plecbt (van een schip) v. -en. Plecbtèewaad, o. -gewaden. Plechtig, bn. en bijw. -er,-st; -beid, v. Plecbtmatig, bn. er, -st. Plec]bLtstatig,bn.-er,-st;-heid,v. Pleegbroeder, m. -s; -dochter, v. -s; -kind, o. -eren; -moeder, v. -s; -vader, m. -s;-zoon, m. -s en -zonen; -zuster, v. -s. Pleet, o. Plegen (gewoon zijn) ow. st. iK placht, heb plegen te ... . Plegen (bedrijven) bw. zw. ik pleegde heb gepleegd. Plei, v. -en. Pleidooi, o. -en. Plein, o. -en; -tje, o. -s. (o. -s. Pleister (heelmiddel) v. -s; tje. Pleister (gips) o. Pleisteren (gipsen) bw. zw. ik pleisterde, heb gepleisterd, pleisteraar, m. pleistering, v. pleisterkalk, v. Pleisteren (vertoeven) OW zw. ik pleisterde, heb gepleisterd; pleisterplaats, v. Pleit (eene schuit) v. -en. Pleit (rechtsgeding) o-Pleiten OW. zw. ik pleitte, heb gepleit; pleiter, m. pleiterij, v. Pleitkamer, v. -s; -kunst, v.; -rede, v. -nen; -zaal, v. -zalen. Pleitziek, bn. -er, -st. Pleitzuclit, v. Pleizier en plezier (vermaak) o. -en; -tje, o. -s. / Pleizieren, bw.zw. ik pleizierdc, heb sepleizierd. Pleizierig, bn. en bijw. -er, -st. Pleizierreis, v. pleizierreizen; -je, o. -s. Pleiziertrein, m. • en. (o. -s. Plek (plaats, vlek) v. -ken; -je. Plemp, v. -en; -je,o. -s. Plengen, bw. zw. ik plengde,heb geplengd; plenging, v. Plengfeest, o. -en; -offer, o. -sj -wijn, m. Plehipotentiaris (gevolmachtigd afgezant) m. -sen. Pleonasme (overtollig woord) o. -n. (bn. Pleonastiscb (woordovertollig) Pleten, bn. Plethamer, m. -s-, -molen,m.-; Pletoriscll (volsappig, volbloedig) bn. Pletten, bw.zw.ik plette, heb geplet; pletter, m. nletterij, v. Pletter, m. te - slaan. Pletteren, bw. zw. ik pletterde, heb gepletterd. Pleureuse (rouwband) t. Pleuris (zijdeVeek) v. -sen. Plica (Poolsche haarvlecht) v Plieeren (in-of ombuigen, vouwen; wijken; wankelen, zich onderwerpen) bw. ow. |
Plicht, m. -en. Plichtelük, bn. Plichtmatig, bn.en bijw.-er,-st. Plichtpleging, v. -en. Plichtsbetrachting, v. Plichtshalve, bijw. Plint, V. -en; -je, o. -s. Ploeg (landbouwwerktuig) m. -en; -je, o. -s. Ploeg (ploegschaaf) v. -en. Ploeg (aantal werklieden) v. -en. Ploegen, bw. ow. ZW. ik ploegde, heb geploegd; ploeger, m. ploeging, v. (o* quot;s- Ploert (guit, schelm) m. -en; -je, Ploertachtig,bn.-er,-8t;-heid,v. Ploerterij, V. -en (-beid, v. Ploertig, bn. en bijw. -er, -st; Ploeteren, ow. zw. ik ploeterde, heb geploeterd; ploeteraar, m. ploeteraarster, v. Plof, m.-fen. , . Plof, tw. (heb geploft. Ploffen, ow. zw. ik plofte, ben en Plok, m. -ken; -je, o. -s; -geld, o. -penning,m. -en. Plombeeren (met lood stempelen, als belastbare goederen, bij vervoer; ook: het vullen van kiezen) bw. Plombeersel, o. Plomp, m. -en; -je, o. -s. Plomp (dik, grof; ook dom, bot stomp) bn. en bijw. -er, ^-st; -beid, v. Plomp, tw. Plompaard, m. -s. Plompeblad, o. -en, -eren, en -blamp;ren. Plompen, ow. zw. ik plompte, heb en ben geplompt. Pionderen. Zie Plunderen. Plonzen, bw. ow. zw. ik plonsde, heb en ben geplonsd. PlOOi v. -en; -tje, o. -8. Plooibaar,bn. -der, -st; -heid,v. PlOOibOUt, m.-en. Plooien, bw. zw. ik plooide, heb geplooid; plooier, ra. plooiing, v. plooister, v.; plooiloos, bn.; plooisel, o. Ploten (de vellen der schapen van wol ontblooten) bw. zw. ik plootte, heb geploot; ploter, m. ploterij, v. PlOtS, tw. en bijw. PlOtselljk, bn. en bijw. .. Plotseling, bn. 'bijw. Plotseling en plotselings, PlOtsen, ow. zw. ik plotste, heb geplotst. Plug (ploert) ra. -gen; -je, o. -s. Plug (bom van een vat; ook houten pin) v. -gen; -je, o. -s. Pluim, v. -en; -pje, o. -s. Pluimachtig, bn. Pluimage, v. -s. Pluimeloos en pluimloos, on. Pluimen bw.zw. ik pluimde, heb gepluimd. Pluimenbed, o. -den-, -je, o. -a. Pluimgraaf, m. -graven. t Pluimstrijken, ow. bw. zw. ik pluimstrijkte, heb gepluimstrijkt; pluimstrijker, m.plmm-strijkerij, v. pluimstrijkster, y. Pluis (voor 'een klein vezelbosje, v.; vooreen weefsel, o.) pluizen; Pluis, bn. C-je, o. -s. Pluisachtig, bn. -er, -st. Pluistouw, o. -en. |
Pluizen (rafelen, plukken) bw. st. ik ploos, heb geplozen; plui-zer, m. pluizerij, v. Pluizen (pluizen afgeven) ow^w. het pluisde, heeft gepluisd. Pluizerig, bn. -er. -st. Pluizig, ba. -er, -st. Pluk, m. Plukharen, ow.zw.ik plukhaarde, heb geplukhaard. Plukken, bw. zw. ik plukte, heb geplukt; plukker, m. plukking, v. plukmand, v.;pluksel,o.pluk-ster, v. pluktijd, m. Plunderen en pionderen, bw. zw. ik plunderde (plonderde),heb geplunderd (geplonderd) plunderaar, m. plunderaarster, v. plundering, v. Plundermarkt, v. -en. Plunderziek, bn. -er, -st. Plunje (eigenlijk zeemanskleed; ook voor kleeding in 't algemeen) v. Pluralis (meervoud) m. en o. Pluraliteit (menigte, meerderheid) v. (bijw. Plus (meer, nog daarbij gevoegd) Plus minus, ineer of min, omtrent zooveel, ongeveer. PlUtO (god der onderwereld) m. Plutus (god des rijkdoms) m. Pluvier (vogel) v. -en; -tje, O. -s. Pluviose (reirenmaand, van 20 Januari tot 18 Februari) m. Pneuma (geest; wind, adem) v. Pneumatisch (lucht-, de lucht betreffende) bn. Pneumatologie (luchtkunde, geestenleer) v. (ontsteking) v. Pneumonie (longtering, borst-Po (rivier in Italië) m. Pochel m. -s; -tje, o. -s. Pochen, ow. zw. ik pochte, heb gepocht; pocher, m. pocherij, v. pochster, v. Pochhans, m. -hanzen; -je, o. -s. Pochhanzerü, v. -en. POCO (rauz.) weinig, iets.l Poculeeren (bekeren, overmatig drinken, zwelgen) ow. Podagra (voeteuvel) o. Podagreus, bn. podagreuzer, po-Podagrist.m. -en. [dagreust. Podding en pudding, m. -en; poddinkje, o. -s. Poddingzak, m. -ken. Poedel, ra. -s; -tje, o. -8. Poeder en poeier (stof) o.; (fijngestampt geneesmiddel) v. poeders en poeiers; poedertje en poeiertje, o. -s. Poederen en poeieren bw. zw. ik poederde, heb gepoederd. Poëet, m. poëten; -je, o. -s. Poef, tw. Poeierig, bn. -er, -st. Poel, m. -en; tje-, o. -s. Poelier, m. -s. Poelje (een hoen) v. -s en -n. Poen (geld, ook; onbeschaafd, lomp mensch) m. -en. (st. Poenig (lomp, onhandig) bn. -er, poep, m. -en; -je, o. -s. Poep (Mof) m. -en. Poepen, bw. zw. ik poepte, heb gepoept;poeper, m. poepster, v. Poepenland (schimpnaam voor Westfaleh) o. Poeren (aal vangen) ow.zw, ik poerde, heb gepoerd. |
POE
191
Polis (verzekerbrief) v. -sen. Politesse (beleefd-, aardig- of
wellevendheid) v.
Politie (staatsorde; volkstucht; gerecht voor de openbare veiligheid) v.
Politie-commissaris, m. -sen. Politiek (staatkunde) v. Politiek (burgerkleeding) 0. Politiek (staatkundig; listig, schrander, 'doortrapt) bn. -er, -st.
Politiseeren (over staats- en regeeringszaken redeneeren)ow. Politoer (gladheid, glans; geslepen- of listigheid) o. Politoeren (glad en glanzig maken) bw. zw. ik politoerde, heb gepolitoerd.
Polka (naam van een bekenden
Poolschen dans) v. polka's. Pollepel, m. -s.
Pollevü (de hiel van een schoen) v. -en; -tje, o. -s. king) v.
Pollutie (onwillekeurige bevlek-Polonaise (Poolsche dans; Poolsche dans-,aria; wjjde vrouwenmantel) v. -s.
Polsen'in allebeteekenissen) bw. ow. zw. ik polste, heb gepolst; polsing, v.
Poltergeest, m. -en.
Poltron (bloodaard, lafaard) m. Polyandrie (veelmannerij) v. Polyarchie (regeering van ve-len) v.
Polygamie (verbinding van een man met verscheidene vrouwen, of omgekeerd) v.
Polygamist (voorstander van de veelwijverü) m. -en. (v. -n. Polyglotte (boek in vele talen) Polyglottisch (in vele talen) bn. Polygraphie (veelschrijverij; kunst om met verborgene tee-kens te schrijven) v.
Poligynie (veelwijverij) v. Polyphaag (een veeleter) m. po-
Irpbagen.
Polytechniek (leer der kunsten en industrieele verrichtingen) v. Polytechnisch (veelkunstig, vele kunsten en wetenschappen omvattende) bn.
Pomerans (Italiaansch: pomo d'aranciojgoudappeKook: stoot-einde aan den biljartstok) v. pomeransen.
Pomeranshitter, o. Pomeransen, bw. zw. ik pome-
ranste, heb gepomeranst. Pommade (haarzalf) v. -s. Pommadeeren (met welriekende zalf besmeren) bw.
Pomona (ooftgodin; herfst) v. Pomp, v. -en; -je, o. -s.
Pompe (pracht, staatsie,pronk)v, Pompdaal, v, -dalen. Pompelmoes (groote oranjeappel) v. pompelmoezen. Pompen, bw. ow.zw. ik pompte,
heb gepompt; pomper. m. Pompenmaker, m. -s. Pompernikkel (zwart brood der Westfalingen) m. -s. (en bijw. Pompeus (prachtvol, statijf) bn. Pompier, (brandspuitgast) m. -s. Pompoen (zekere vrucht) v. -en;
-tje, o. -s.
Pompon (kuif op de schako der soldaten)m.-s.
Poes (naam eener kat; ook: een halsdeksel van bont) v. -en; -je. Poespas, m. (o.-s.
Poesten (blazc-n) ow. zw. ik poeatte, heb gepoest; poeater (blaasbalg;) m. (o.-s.
Poëtaster (rijmelaar)m. -s; -tje, Poëteri) (het dichten) v. Poëtisch, bn. en bijw.
Poets, v. -en; -je,o. -s. Poetsen, bw. zw. ik poetste, heb gepoetst. {-er, -st.
PoetSlg (kluchtig) bn. en bijw. Poezel, bn. (-beid, v.
Poezelig, bn. en bijw. -er, -st; Poëzie en poëzü, v.
Pof, m. -fen; -je, o. -s.
Pof, tw.
Pofien (slaan; ook borgen, alsmede braden) bw.ow.zw. ik pof-tPx heb gepoft.
POfler (zakpistooltje; ook een
snoever) m. -s; -tje, o. -s. Pofferd (zwetser) m. -s. Poffertje (gebakje) o. -s. Poffertjeskraam, v. -kramen;
-pan, v. -nen.
Pofhans (snoever) m. -hanzen. Pogen, ow. zw. ik poogde, heb Poging1, v. -en. [gepoogd.
Point devue (gezichtepunt,oog-
punt, doelwit) o.
Pointeeren (doelen, pogen, trachten; het geschut richten) bw.
Pointilleeren (met puntjes tee-kenen of graveeren; beuzelen, muggenziften, verdrietig zijn) bw.ow. (bijw.
Pointilleus (kitteloorig) bn. en Points (kantwerk; de kleine onzuivere vlekken in de diaman-Pok,v.-ken; -je, o. -s. [ten) mv. Pokachtig, bn.
Pokdaal, v. pokdalen.
Pokdalig, bn. en bijw. -er, st. Poken, ow. zw. ik pookte, heb
gepookt.
Pokkei. Zie Pukkel. (gepokt. Pokken; ow. zw. ik pokte, heb Pol, m. -len.
Polacca (Poolsche dans-aria) v. Polair (den pool betreffende, tegenovergesteld) bn.
Polak (Pool) m. Polakken.
Polak (soort van vaartuig) m. -ken.
Polarisatie (neiging naar de pool) v.
Polariseeren (zich naar de pool
neigen of bewegen) ow.
Polder, m. -s; -tje, 0..-8.
Polei (zeker kruid) v.
Polemiek (twistgeschrijf) v. Polemiet (zekere gladde, effen
stóf) o.
Polemisch (twistend) bn. Polemiseeren (een pennenstrrjd
voeren) ow.
Polen (zeker land) o. Pool, m.
Polen: Poolsch, bn.
Polichinel (hansworst) m. -s. Poliep (veelvoet, plantdier;
vleesch- of vezelgezwel) v. -en. Poliet (beleefd, wellevend) bn. -er, -st.
Poiysten bw. zw. ik polüstte, heb gepolijst; pollster, m. polijsting, v. polijstsel, o. Polüstmolen, m. -s; -staal, o. -stalen;-steen, m. -en;-werk,o.
Pond, o. -en; -je, o. -s. im. -s. Pondgaarder (korenmakelaar) Pondspeer, v. -peren. PondspondsgewiJ ze en -ge-WÜS (gelijkelijk bijdragen)bijw. Ponjaard (dolk) m. -en; -je,o.-8. Pons en punch, v.
Pont (een vaartuig) v. -en; -je, o. Pontegat, o. [-s; -eveer, o. Pontificaal (pauselijk gewaad;
staatsiekleed) o.
Ponto (harten- of ruitenaas in
het omberspel) v. -'s.
Ponton (groote pont bestemd voor de pontonniers om schipbruggen over de rivier te leggen) v. -s. (ker) m. -s.
Pontonnier (schipbruggenma-Pooien, ow. zw. iklpooide, heb
gepooid; pooier, m.
Pook, m. poken; -je, o. -s.
Pool (Polak) m. Polen. PooKaspunt) v. polen.
Poolsch, bn. (o. als zn.). Poolshoogte, v.
Poort, v. -en; -je, o. -s.
Poorter (burger) m. -s. Poorteren (het burgerrecht ver-leenen) bw.zw. ik poorterde,heb gepoorterd.
Poorteri) (burgerü) v. Poortermeester (burgemeester) m. -s.
Poorterschap (burgerrecht) o. Poos, v. poozen; -je, o. -s.
Poot (voet van een dier) ra. -en;
-je. o. -s. (o. -s.
Poot (jong spruitje) v. poten; -je, Pootig (sterk, handig)bn- -er,-8t. Pootje (podagra) o.
PootviSCh (m. als voorwerpsnaam, v. als verzamelwoord) -visschen. (-beid, v.
Poover (arm kaal) bn. -der, -st. PoovertijeS,bijw. gepoosd; Poozen, ow. zw. ik poosde, heb Pop, v. -pen; -je en -petje, o. -s. Popachtig, bn. -er, -st.
Popans (bullebak,schrikbeeld)m. Pope (priester van de Grieksche
kerk in Rusland) m. -n.
Popel (populier) m. -s.
Popelen, ow. zw. ik popelde, heb
gepopeld; popeling, v. Pöppegoed, o.; -jurk, v. -en. Poppen, ow. zw. ik popte, heb gepopt. (-kramen; -spel, o. Poppenkast, v. -en; -kraam, v. Popperig, bn. en byw. -er, -st. Poppig, bn. en bijw. -er, -st. Poppigjes, bijw.
Populair (bij het volk gcwild)bn. Populariseeren (voor het volk verstaanbaar en gemeenzaam spreken; algemeen nuttig maken) bw. (volk)v. Populariteit (gewildheid bij het Populatie (bevolking) v. popu-latiën.
Populeeren (bevolken) bw. Populier, m. -en; -tje, o. -s.. Populierenhout en populierhout, o.
Poreus (metgaatjes^ponsachtig) bn. poreuzer, poreust; -beid, v. Porfier (zekere steen) o. Porfieren, bn. van porfier.
Porie, v. poriën.
Porren, bw.zw. ik porde, heb gepord; porder, m. porring, v.por-ijzer, o.
PRE
192
193
FBI
Preambule (voorspel, inleiding) O. -8. Preambuleeren (voorspelen, eene inleiding maken; omwegen maken) ow. (-n. Prebende (kcrkelük inkomen) v. Precair (afgesmeekt; twijfelachtig; onzeker., wankelend) bn. Precautie (belioedzaamlieid, voorzichtigheid, voorzorg) v. Precedeeren (den voorrang hebben) bw. Precies (juist, nauwkeurig, terstond, bepaald) bn. en hijw. preciezer, preciest. Precieus (kostbaar, duur; opgesierd of opgesmukt in de uitdrukking) bn. en bijw. precieuzer, precieust. Precipiteeren (scheikundig neerslaan of neerploffen) ow. (overijlen,onbedachtzaam zyn)bw. Preciseeren (met juistheid opgeven) bw. (heidl v. Precisie (juistheid, nau- keurig-Precoce (vroeg rijp, vroeg ontwikkeld, ontijdig) bn. Precociteit (vroege ontwikkeling; ontijdii^heid) v. Preconiseeren (loven, prijzen, verheffen) bw. Predecesseur(voorgangi'r)m.-a. Predestinatie (voorbeschikking) v. Predestineeren (te voren of vooruit bepalen, voorbeschikken) bw. (dictiën. Predictie {voorspelling) v. pre-Predisponeeren (voorbeschikken) bw. (beid) v. Predispositie (voorbeschikt-Predikambt, o. -en. Predikant, m. -en. (-en. Predikantenvereenig^ng, v. Predikantsplaats, v. -en; -traktement, o. -en; -woning, v. Predikatie, v. -tiën. [-en. Prediken, ow. bw. zw. ik predikte, heb gepredikt; prediker, m. prediking, v. Predikstoel en preekstoel,m. Predilectie (vooringenomenheid, voorliefde) v, Predomineeren (overheer-schen,het hoogste gezag voeren) ow. Preek, v. preken; -je, o. -s. Preekbeurt, v.-en. Preeken, bw.ow. zw. ik preekte, heb gepreekt; preeker, m. Preekmanier, v. -en; -stijl, m. -en; -stoel, m. -en; -toon, in.; -trant, m. -en; -wijze, v. -n. Prefatie (voorrede, voorbericht) v. prefatiën. Prefect (hoofd) m. -en. Prefectuur (waardigheid, woning of kantoor van een prefect) v. Prefereeren (hooger stellen of achten, voortrekken; de voorkeur geven aan) bw. (-st. Preferent (verkiesiyk) bn. -er. Preferentie (voorkeur) v. Prei (soort van look) v. -en; -tje, o. -s. Prejudiciabel (nadeelig) bn. en Prejudicie (nadeel, schade, afbreuk, inbreuk) v. (bijw. Predudiceeren (vooraf oordee-len; benadeelen, schaden) bw. |
Prejugé (vooroordeel; een, zonder beproeving, aangenomen gevoelen, opgevatte meening) o.-s. Prelaat, m. prelaten. Prelaatschap, o. Preliminair (voorloopig) bn. en bijw. Preliminair (voorloopige schikking) m. -en. Preludeeren (het voorspel spelen; voorafgaan als inleiding) bw. ow. Preludium (voorspel, bijzonder op orge's) o. -s. Prematuriteit (vervroegdheid, ontijdigheid) v. Prematuur (vervroegd, overijld, ontijdig) bn. Premeditatie (voorbedachtheid, vooroverleg) v. Premediteeren (te voren beramen of bedenken) bw. Premie (belooning, eereprijs; bij kooplieden de verzekeringsprijs, welke aan den verzekeraar betaald wordt)v. premiën en premies. Premisse (voorafgaande stelling eener sluitrede, waaruit het besluit wordt afgeleid) v. -n. Prent (print* v. -en; -je, o. -s. Prentachtig, bn. -er,-st. Prenten (indrukken) bw. zw. ik prentte, heb geprent. Prentenboek, o. -en; -boekje, o. -s; -kraam, v. -kramen; -winkel, m. -s. den) bw. Prenumereeren (vooruitbeta- Preoccupatie (afgetrokkenheid, bezig zijn van den geest met iets) v. Preoccupeeren (voorinnemen; ongeschikt maken om iets anders te denken; vojraf bezetten) bw. (paratieven. Preparatiefi toebereidsel) o. pre- Preparatoir (voorbereidend, voorloopig) bn. Prepareeren (voor- of toebereiden, gereedmaken) bw. Preponderant (overwegend)bn. Preponderantie (overwicht, meerderheid) v. Prepondereeren (overwegend zijn) ow. (gatieven. Prérogatiefl voorrecht! o. prero- Prerogeeren (te voren begeeren, d^n voorrang eischen; vóór den tijd betalen) bw. (o. -s. Presage( voorgevoel; voort-eken) Prescribeeren (voorschrijven, gebieden; verjaren) bw. Prescriptie ivoorschrift; verjaring) v. -tiën en -tics. Presenning, v. -s. Scheepsw. Present (geschenk) o. -en;-je,o. -8. Present (tegenwoordig) bn. Presentabel (geschikt om vertoond te worden, niet onooglijk, niet ontoonbaar) bn. Presenteerblaadje, o. -s; -trommeltje,©, -s. Presenteeren (voorstellen, too-nen, aanbieden; het geweer vóór zich houden) bw. ow. Presentie (tegenwoordigheid) v. Preservatie (bewaring; voorbehoed! nsr) v. Preservatief (behoedmiddel) o. p^servatieven. (den) bw. Préserveeren (bewaren, behoe- |
Presideeren (voorzitten) ow.zw. President, m. -en; -schap, o. Presidentshamer, m. -s; -plaats, v. -en; -stoel, m. -en. Presidium (voorzitterschap) o.' Presseeren (noodzaken, drukken, dringen,haasten) bw. en ow. Pressen, bw. zw. ik preste, heb geprest; pressor, m. pressing, v, Presteeren (doen, bewijzen, afleggen, vervullen) bw. Prestige (begoocheling, ook: roem. invloed) o. Prestissimo (muz.)zeer vroolijk, ten uiterste snel. Presto (muz.) snel, vroolijk. Presumeeren (vermoeden, zich inbeeiden) ow. bw. (en-ties. Presumtie (vermoeden) v. -tiën Presumtief (vermoedelük) bn. Pret (quot;reugde) V.; -je, o. -s. Pretendeeren (eischen, aanspraak maken; voorgeven; beweren, staande houden)bw. en ow. Pretendent (aanspraakmaker; minnaar, vrijer) m. -en. Pretensie (aanspraak, recht; schuldvordering; aanmatiging) v. -siën en -sies. Pretentieus (aanmatigend, ingebeeld) bn. en bijw. Pretext (voorwendsel, uitvlucht, voor-reven) o. -en. (-heid,v. Prettig, bn. en bijw. -er, -st; Preukelen (met den pook in het vuur roeren) ow. zw. ik preu-kelde, heb gepreukeld. Preutelen,ow.en bw. ik preutelde, iieb gepreuteld; preutelaar, m. preutelaarster,v. preuteling,v. Preutelig, bn. en bijw. -er, -st. PreutSCh (trotsch, nuffig) bn. en bijw. -er, meest -; -beid, v. Préuve en prove (onderhoud uit een gesticht van liefdadigheid) v. ■preuveii en proven. Prevaleeren (meer gelden, den voorrang, hebben; zich schadeloosstellen, zich doen betalen) ow. Prevalent (den voorrang verdienend, zich meer doende gelden) bn. Prevaricatie (plichtverzuim, ambtsongetrouwheid) v. -tiën en -ties. Prevelen, ow bw.zw. ik prevelde, heb gepreveld; prevelaar, m. prevelaarster, v. prevelarü, v. preveling, v. Prevenance! voorkomendheid)v. Prevenant (voorkomend) bn. en bijw. Prevenieeren (voorkomen; iem. van iets verwittigen) bw. Preventie (voorkoming; dienst-betooning; opgevat gevoelen, vooroordeel) v. Preventief (voorloopig) bn. Previeliën(bij naaisters: meteen fijn rolletje inrijgen) ow. zw. ik previelicde; heb geprevielied. Prevoyance (doorzicht) v. Prévoyant (doorzichthebbend) bn. Prevót (schertrmeester) m. -8. Prieel, O. -en: -tje,o. -s. Priegel, m. Priegelen, bw. zw. ik priegelde, heb gepriegeld; priegelaar, m. priegeling, v. |
194
PRI
Priel (nauwe (ioortocht) m. Priem, m. -en; -pje, o. -s. PrieiEen, bvr. zw. ik priemde, heb gipiiimd. PrleEter.ni. -sof -en;-e8,v.-8en. Fiietteiöcm, o. Priesterlijk, bn. Priestèrschap, zn. (voor de waardishtid of het ambt, o.;eQl-leclief voor de priest eren, v.) Pri) (kreng; bijzondirl. slecht ▼rouwmensch) v, -en. Prliten, OW. zw. ik prijkte, heb geprijkt. Pfi)S, in. prijzen; -je, o. -s. Prtjscouiaiit (lijst waarop de prijs der gangbaarste waren is aangrtfektnJ) v. -en. Prijselijk en prijslijk, bn. en bijw. -er, -st. Prijsgeven ;ten beste geven) bw. st. ik y.af -, heb -gegeven. Prüsorgave, v. -n. Prijzen, bw. st. ik prees, heb geprezen. PrijzenEwaardig,bn. -er, -st of meer en mee st -. Prik. m. -ken; -je, o. -s. Prikkel, m. -s en -rn; -tje, o. -s. Prikkelbaar,bn.-der, -st; -beid. Prikkelen, bw. zw. ik prikkelde, he b ge piikkeld; prikkeling, v. Prikken, bw. zw. ik prikte, heb gf prikt; prikker,m. piikking, v. PliKSlee, v. -ën; -tje, o. -s. Priktol, m. -len. Pril (vroolijk, frischjbn. -Ier, -st. Prima (voornaamst,best)bn. Primadcnria (eerste tooneel-speelster of zangeres) v. primadonna's. Prima vista (muz.)op het eerste gnicht, (kooph.) op zicht, op v« rioon. Primaat (eerste of voornaamste bisFchop) m. primaten;-schap,o. Primair (sanvangs) bn. Primitief (oorspronkelijk, eerst, aanvankelijk) bn. Primo, vooree*rst. ten eerste. Primus (eerste prijsbchaler op et ne school, enz.) m. Principaal (bet voornaamste, hoofdzakelijkste; heer, meester, lastgever) m. principalen. Prlncipaal(voornamelijk,hoofd- zak» Hik) bn. en bijw. Principe (grond of bron, grondbeginsel) o. -s. Prins.m. -en; -je, o. -s. PrlESlt;?cm.o. Prinsenhof, o. Prinsenvlag, v. Prinses, v. -sen; -je, o. -s Prinsessenbier, o. Prlnsessentocnen, v. mv. -boontjes, o. mv. Print. Zie Prent. Prior. m. -s; -schap, o. Priores, v. -sen. (rede. Priori la), van voren af, uit de Priorin, v. -nrn. Prioriteit (voorrang) v. Priseeren (op prijs stellen) bw. pri se er d er, m. priseering, v. Prisma (kantzuil); driezijdig geslepen glas) o. prisma's en pris-mata. Prison (gevangenis) v. -s. |
Privaat (heimelijk gemaklo. privaten; -je, o. -s. Ook in samen-steJi. als bn. voor afzonderlijk, bijzonder, particulier. Privatle (ontbering) v. -tiënen -ties. Privatief (uitsluitend, eigen, afzonderlijk) bn. bw. Priveerc-n (bercoven,uit8luiten) Privilege (voorrecht) o. -s en piiviit^iën. (bw. Privilegieeren (bevoorrechten) Pro, voor, ten, naar, tot, enz. Probabel iwaarschijnlijk) bn. Probabilitelt (waarschijnlijkheid) v. -en. Probatum est, dat iR opperbest. Probeeren (beproeven, toetsen, onderzoeken,btwijzen)bw.; probe e-rse 1, o. Problteit (braafheid, rechts-penheid, rechtge'aardheid) v. Probleem en problema (opgave, vraagstuk; twijfelachtige vraag, welke nog te onderzotken is) o. problemen. Problematiek of problematisch (raadselachtig,duister)bn. Prooeöeeren (handelen, te werk gaan, een rechtsgeding voeren) ow. Procedure (rechtsgeding) v. -s en -n. Procent. Zie Percent. Proces (rechtsgeding; wijze van behandeling; loop,gang) o. -sen; -je, o. -s. Processie (kerkelijke omgang, plechtige optocht) v. -siën en -sies. Proces-verbaal(een van ambtswege geschre;ven verhaal van de toedracht eener gebeurtenis) o. processen-verbaal. Proclamatie (uitroeping, bekendmaking) v. -tien en -ties. Proclameeren(uit- ofoproepen; verkondigen, openlijk bekend-makfn) bw. Proconsul (stedehouder bij de Eomeinen) m. -s. Procrastinatle (verschuiving, vertraging, uitstel) v. Procrastlneeren (verschuiven, vertragen,uitstellen) bw. Procreatie (voortteling) v. Procreëeren (voorttelen) ow. FrOCUratie(bezorging, besturing eener zaak; schriftelijke volmacht, welke iemand geeft) v. -tiën en -ties. Procurator (bi) de Romeinen; ambtenaar, belast met's keizers geldelijke belangen; lasthebber) m. -s en -en. Procureeren (bezorgen, verschaffen) bw. Procureur, m. -s; -schap, o. Procureur-crimineel, m. pro-cureurs-crimineel. Procureur-generaal, m. pro- cureurs-generaai. Procureurskantoor, o. -kantoren; -klerk, m. -en. Prcdlgalltelt (kwistigheid) v. Prodlge (wonder) o. -s. Prodlgeeren (doorbrengen; verkwisten, toebrengen, verschaffen, overladen) bw. Prodlgleus (wondervol; verbazend) T. |
Produceeren (voorleggen, too-nen, te voorschijn of bijbrengen; voortbrengen) bw. ProdUcent(voortbrf nger) m.-en. Product (voortbrengsel) o. -en. Productie (voortbrenging) v. Productief (voordeelig, vruchtbaar) bn. productiever, -st. Productiviteit', vruchtbaarheid, voortbrengende kracht) v. Proef en proeve v. proeven; -je, o. -s. Proefblad, o. -en: -blaadje, o.-s. Proefhoudend, bn. Proelnemirg. v. -en. (bijw. Proefondervindelijk, bn. en Proefstuk, o. -ken; -je, o. -s. Preeminent (vooruitspringend; uitstekend) bn. Proesten, ow. zw. ik proestte heb geproest. Proeven, bw.zw. ik proefde, heb geproefd; proever,m.proefster,v. Profaan(oningewijd;heiligschen-nend) bn. en bijw. profaner, -st. Profaneeren (ontheiligen; met den godsdienst spotten) bw. Profeet, m. profeten. Professie (geloofsbelijdenis; kloostergelofte; beroep, handwerk) v. Professor (openbaar leeraar, inzonderheid: hooglceraar) m. -en en -s Professoraal (tot het hoogleer-aarsambt behoorende,fig. deftig, waanwijs) bn. Professóraatdioogleeraarschap) o. professoraten. Profeteer en (voorzeggen, voorspellen) bw. Profetenschool, v. -scholen. Profetes, v. -sen. Profetie. V. profetieën. Profetisch, bn. en bijw. Proficiat! wel bekome het u! Profiel (zijdebeeld, het gelaat op zijde; een gebouw, in doorsnede voorgesteld) o. -en. Profijt, o. -en; -je, o. -s. Profijtelijk,bn. en bijw. -er, -«t; -beid, v. Profljtertje, o.-s. (bijw. Profitabel (profijtelijk) bn. en Profiteeren (winnen, voordeel of nut trekken; nuttig, winstgevend zijn) bw. ow. Proflueéren (voortvloeien, ontspringen) ow. (oog. Pro forma, in schijn, voor het Profundltelt (diepte, grondigheid) v. (v. Profusie (verkwisting.overvloed) Prognosticeeren (voorzeggen, voorspellen) bw. Programma (bericht; aankondiging; uitnoodigingsgeschrift tot eene plechtigheid) o. programma's. Progressen (vorderingen) o.mv. Progressie (voortschrijding, opklimming) v. PrOgressiefIvoortschrydend,op-klimmend) bn. en bijw. Progressist (voorstander, aanhanger van den vooruitgang) m. -en. Progresslstlsch, bn. Prohlbeeren (verhinderen, beletten, verbieden) ow. Prohibitie (verbod) v. |
195
PRO
Project (voornemen, onderneming, ontwerp; plan, aanslag ter uitvoering eener zaak)o. -en. Projecteeren (ontwerpen) bw. Projectie (schets, kaartenteeke-ning, ook: voortwerping)v. -tien Prol Jappelbrijl v. [en -ties. Proletariaat (de geringe volksklasse) o. Proletarlër(ambachtsman)m.-s. Prolifiek (vruchtbaar makend) Prolix (wijdloopig) bn. [bn. Prolixitoit (wijdloopigheid) v. Prollig (dik) bn. -er, -st. Prolongatie (verlenging,uit8tel) v. -tien en -ties. Prolongeeren (verlengen, uitstellen, vertragen) bw. Proloog (inleiding, voorafspraak) m. prologen. Promenade (wandeling) v. „ Promeneeren (wandelen; laten rondgaan, laten weiden) ow. Promesse (belofte; eigen wissel. acceptatie) v. -n. Promotie (bevordering tot hoo-geren rang; toekenning van een academischen graad) v. -tien en -ties. Promotor (voornaamste drijver eener zaak,bevorderaar,bestuur-der) m. -s. Promoveeren (bevorderen, verheffen, verhoogen; een academischen graad verkrijgen of uit deelen) bw. Prompt (bereid, gereed; haastig, gezwind, snel; stipt) bn. en bijw. -er, -st. (heid) v. Promptitude (stiptheid; snel-Promulgatie (bckcndmaking,af- kondicrina:) v. Promulgeeren (bekendmaken, afkondigen) bw. Proneeren (prijzen, uitbazuinen, zwetsen) ow. Pronk, in.; -je, o. -s. Pronkaard en pronkerd, m.-s; pronkerdje, o. -s. Pronkbeeld, o. -en; -je, o. -s. Pronken, ow. zw. ik pronkte,heb gepronkt; pronker, pronkerij, v. pronkster, v. (-heid, v. Pronkerig, bn. en bijw. - er, -st; Pronkjuweel, o. -en. Pronkstuk, o. -ken; -je, o. -s. Pronkziek, bn. -er, -st. Pronkzucht, v. Pronomen (voornaamwoord) o. Prononceeren (uitspreken) bw. Prononciatie (uitspraak) v. Pronselaar (knoeier) m. -s Pronselen (knoeien, kwanselen) bw. ow. zw. ik pronselde, heb gepronseld. Pronselgeld, O.;, - werk (knoeiwerk) o. Pronunciatie (uitspraak) v. Prooi, v. -en; -tje, o. -s. PrOOSdy (woning van den proost) v. -en. Proost, m. -en; -schap, o. Prop, v. -pen; -je, o. s. Propaedeutisch .(voorbereidend) bn. - examen, onderzoek naar de kundigheden, vereischt als voorbereiding tot het aan de hoogeschool studeeren in dezen of genen tak van geleerdheid. Propaedentisch (het propaedeutisch examen) o. |
Propaganda (kerkelijke voort-.Proteus (zeegod; onbestendig menach)n . Protocol (aanteeken- of handelingsboek, waarin gerechtelyke handelingen worden opgetee-kend)o. len. Prototype (toonbeeld) o. -n. Prouveeren (bewijzen, aantoo- nen,doen blijken) bw. Prove en preuve (onderhoud uit een liefdadig gesticht) v. -n. ProvenQaalsch (eigen taal in het Zuiden van Frankrijk, thans een dialect) bn. en o. als zn. Provengalen (ridderlijke dichters der I2de en 13e eeuw in Zuidelijk Frankrijk of Provence en in Spanje) m.mv. Provenieeren (aan het licht komen; ontstaan; voordeel aanbrengen) ow. Provénier degene die eene prove geniet) m. -s; -tje, o. -s. Proveniershuis, o. -huizen. Provenu (winst, bedrag, opbrengst, voordeel) o. Provei'quot;bia(spreekwoorden,denk- of zedenspreuken) mv. Proverblaal (spreekwoordelijk) bn. en bijw. Proviand (voorraad, lceftocht)T, Proviandeeren (van leeftocht voorzien) bw. Proviandeering, v. -en. Provideeren(voorzien) bw. Providentie (Voorzienigheid) ▼. Provincie, V. provinciën of provincies; provinciaal, bn. als zn. m. provincialisme, o. Provinciehout, o. Provincieroos, v. -rozen. Provisie (voorraad; de bezorging het toekomende voordeel, de winst; aftrekking eener som voor gedane moeite) v. -siën en -sies. ProvisioneeKbij voorraad,voor-uit, uit voorzorg, voorloopig)bn. en bijw. Provisor (zaakbezorger of waarnemer in eene apotheek; opziener, meesterknecht) m. -s. Provocatie (uitdaging, tarting, tergins) v. -tiën en -ties. Provoceeren (uitdagen, ergens toe opwekken;zich op iets beroepen) bw. Provoost, m. - en. Proximiteit (nabijheid, nabuurschap; naaste bloedverwantschap) v. en. Proza( ongebonden rede,onrijm)o. Prozaïsch (niet dichterlijklbn.en bijw. Prozaïst (prozaschrijver) m. -en. Prude (schijnzedig, nuffig) bn.; als zn. (schijnzedige nuf) v. -s. Pruderie (schijnzedigheid, nuffigheid) v'. (o. -s. Pruik en paruik,v. -en; pruikje, Pruik (ouderwetsch man)m. -en. Pruikebol, m, -len; -doos, v. -doozen. Pruiken (pruik dragen) ow. zw. ik pruikte, heb gepruikt. Pruikenmaker, m. -s; -tijd, m.; -winkel,m. -a. Pruikerig, bn. -er. -st; -heid, t. Pruilen, ow. zw. ik pruilde, heb geprnild: pruller, m. pruilster,v. Pruilhoek, m. -en. plantings-, verbreidings- of be keerings-inrichting) v. Pro patria, voor het vaderland; ook;eenlloI]andsch papiersoort, met de woorden pro patria als waterwerk. Propdarm, m. -en. (ling) v. Propensie (neiging:, zucht, hel- Proper (net) bn.tn byw. -der,-st; -tjes, bijw. -heid, v. Proponeeren (voorslaan) bw. Proponent (voordrager, voor-stellf-r; als predikant voorge stelde) ra. -en; -tjeo. -s. Proponentsplaats, v. -en. Propoost (voornemen, uiting voorslag, voordracht, aanbieding) o. -en. (en -ties. Proportie (evenredigheid)v.-tiën Proportioneel (seevenredigd naar evenredigheid) bn. Proportioneeren (evenredig maken,in verhouding brengenlbw. Propositie (voorstel) v. -tien en -ties. (propte, heb gepropt. Proppen (opvullen) bw. zw. ik Proppenschieter, m. -s. Propugneerenivoorvcchten;be- schermen, verdedigen) bw. Propvol, ' n. Prorogatie (verdaging, verlenging, verschuivingj v. Frorogeeren (uitstellen) bw. Proscribeeren (veilen,aanslaan; vogelvrij verklaren, uit het land verbannen) bw. Proscriptie (verbanning; vogel vrijverklaring) v. Proseliet (nieuw')ekeerde, een die een geloof omhelst) m. -en. Proselletenmakei' m. -s. Proselietenmakerij, v. Prosit! tw. wel bekome het u ! gezondheid! Prosodie (toonmeting, leer van de lettergreepsmaat) v. Prospect (het aanzien, uitzicht: bouwkundige voorstLdling;door-zichtkundig tafereel) o. -en. Prospectus (plan of ontwerp tot een werk, ora in druk uit te ge-ven,tot eene te vestigen zaak;be-schrijving der voordeelen en voorwaarden eener uit te geven leening, enz.) o. -sen. Prospereeren (gedijen, in gelukkigeomstandigheden komen of zijn) ow. (spoed) v. Prosperiteit (welvaart, voor- Prostitueeren (beschimpen, onteeren, schandvlekken) bw. Prostitueeren (zich), ww. zich belachelijk of verachtelijk ma-ken;zich aan ontucht overgeven. Prostitutie (ontucht) v. Protectie (bescherming, verde-digingr, hoede) v. Protector(be8chermheer)m. -en. Protectoraat (beichermheer-schap) o. Protégé (beschermeling) m. -s. Protegeeren (beschermen) bw. Protest (tegenspraak, verzet; formeele weigering tot betaling van een wissel) o. -en. Protestant, m. -en; -enbond,o.; -endom, o..-isme, o. -sch, bn. Protesteeren (zich verzetten; het protest van een wissel ge-Tcchtelijk laten opmaken) bw. |
196
PRU
Puit(in Zeel. kikvor8ch;ook veen-
boer) m. -en; -je, o. -8.
Puitaal, m. puitalen; -tje, o. -8. Pukkel, ook peukel en pokkel,v. pukkels {peukels, pokkelsi; pukkeltje (peukeitje, pokkelije)o.-8. Pul (kruik) v. -len; -letje, o. -s. Pulken, ow. zw. ik pulkte, heb gepulkt
Pullebroer, m. -a.
Pullen (drinken) bw. zw.ik pulde,
leb gepuld.
Pulsatie (polsslag) v. -tiön en -ties.
Pulseeren (kloppen, slaan) ow. Pulver, o.
Punch, V. Zie Pons. Punctuatie(zin- ofscheiteeken-
plaatsing) v.
Punctueel (stipt, nauwkeurig)
bn. en bijw.
Punt (spits en lef steeken) v. -en;
-je, o. -s.
Puntlonderw( rp,tijdpunt en wis kun'Iitc punt) o. -en; -je, o. -s. Puntdicht, o. -en; -je, o. -s. Punteeren(de voorloopige voorwaard» n eener overeenkomst bepalen) bw.
Punten, bw. zw. ik puntte, heb
gepunt. .
Puntig, bn.en bijw.-er,-st;-heul,
v. -lijk, bijw.
Pupil (oosappel; voedsterling,on-
mondige) ra. en v. -len.
Puren (zuiveren) bw. zw. ik
puurde, heb gepuurd.
Purgatie (buikzuiverend middel) v. -tirs en -tien. .,, ,
Purgeerdrank, m -en;-mid(iel,
o. -en; -poeier, v. -s. .. Purgeeren (zilveren,afdrijven; zich verontschuldigen, verantwoorden) ow. . . Purlficeeren (zuivercn,reinigcn
louteren) bw.
Purim 'gedachtenisfeest der Joden) o.
Purist (taalzifter) m. -en;-erij, v Puritein (rechtzinnige) m. -en. Purmer (drooggemaakt meer in Noord-Holland) v.
Purper, o.
Purperachtig, bn. -er-.-sl-Purperen (van purper) bn. purperen(purperkleurig maken) bw. zw. ik purperde, heb gepurperd.
Purperkleurig, bn.
Pusillaniem(kleinmoedig,vrees-
achtig) bn.
Put. m. -ten; -je, o. -s. Puthaak, m. -haken; -je. o.-s. Putoor. Zie Pitoor.
Puts, v. -en.
Putsen (scheppen met eene puts) bw. zw. ik putste, heb geputst,
Putten, bw.zw. ik putte, heb geput; putter, m. putster, v. Putter (distelvink)m.-8;-tje,o -s. Putting Ucheepsw.) v. -s.
Puur (zuiver, onvervalscht) bn. Pygmee (dwerg) m. en v. pygmeeën. , ., . Pyramidaal. Zie Piramidaal. Pjrramide. Zie Piramide. Pyroscaaf (stoomboot) v. pyros-
PvthagOriSCh,zeer stilzwijgend. Pvthon (fabelachtige vreeselijke slang of gedruchte draak) m. -s.
Pruim, v. -en; -pje, o. -s. Pruimeboom. m. -en-, -pje, o.-s. Pruimedant, v. -en.
Pruimen, ow.bw.zw. ik pruimde, heb gepruimd; pruimer, in. prui-Pruimensap, o. (merij, v. Pruimentaart, v. -en. Pruimepit, m. -ten. Pruimesteen, m. -en. Pruimtatoak, v. (-en.
Pruis (inwoner van Pruisen) m. Pruisen o.
Pruisiscli, bn.
Pruisiscli-zuur, o.
Prul, V. -len; -letje, o. -s. Prulachtig, bn. en bijw. -er, -st;
-bnd, v.
Prullenboel, m.; -kast, v. -en, -kist, v. -en; -kraam, v. -kramen; -mand7v. -en.
Prullerij, v. -en.
Prullig, bn. en bijw. -er, -st. Prulwerk en -lewerk, o. -en. Prumel en prunel, v. -len.
Prut (klt; stremde melk) v.
Prut, bn.
Pruttelen, OW. zw. ik pruttelde, beb geprutteld; pruttelaar, m. pruttelaarster, v. pruttelarij, v. Pruttelig, bn. - er, -st. Prutterig, bn. -er -st.
Psalm, m. -en; -pje, o. -s. Psalmist, m. -en.
Psalter, o.-s.
PseudO (valscb, onecht, bedrieglijk, raiskideud) bn. Pseudoniem (verbloemde, verdichte naam) m. -en. Pseudonimiteitihet dragen van Pst, tw. [een valschen naam) v. Psyclie (groote s^ii gel) v. PsycllOlOgie (zielkunde, zedenleer) v.
Psyctiologiscll (van of betref fende de zielkunde, zielkundig) bn. en bijw.
Puberteit (huwbaarheid) v. Publicatieibekendmaking,open bare afkondiging) -tien en -ties. Publiceeren ibeWendmakenlbw. Publicist (dagbladschrijver) m
-en. ,
Publiciteit (ruchtbaarheid, be
ker.dheid, openbaarheid) v. Publiek ('t algemeen) o.
Publiek (openlijk, openbaar, we
reldkundig, ruchtbaar) bn. Pucelle (maagd) v.
Pudding. Zie Podding.
Pudeur (schaamte) v.
Pueriel (kinderachtig) bn. Pueriliteit (kinderachtigheid) v. Puf (lust, trek) v.
Puffen (blazen) ow. en bw. zw.
ikpufte, heb -puft.
Pufferig, bn. -er, -st; -beid, v. Pui'ondordeel van den gevel)v.-rn; Puik, o. -je, o. -s. C-tje, o. -s. Puilader, v.-s.
PtüladellK, bn. .Inepi;1'!-
Puilen, ow. zw. ik puude, heb PuilOOg (oog) o. -en.
PuilOOg (persoon) m. en v. -en. Puiloogig.bn.
Puimsteen, m. -en; als stofnaam, o.; -tje, o, -s.
Puin, o. en v.
Puissant (machtig) bn. en bijw. Puist. v. -en;-iP,o. -s. Pulstachtig, bn. -er, -8t. Puistig, bn. -er; -st; -beid, v.
«.
Q, v. q's.De 17de letter van het al-phabet; als Romeinsch cijfer 500 Q. A. — Quod attestor, hetgeen
ik getuig.
q. b. F. F. q. S. — Quon bonum, pki.ix faustumquk sit, hetgeen goed,gelukkig en gezegend moge zijn, of: enkel: Q. F. F. Q- S. —
quod felix faustümqub sit, hetgeen gelukkig en gezegend moge zijr., ot'God geve daartoe Zijnen zeiren.
Q. D. B. — Quon Deus benh vertat. God doe het gelukken. Quaer. — Quaekitur, er wordt
gevraagd, men vraagt.
Qoaest. — Qitaestio, eene vraag. Q. E. — QursTA essentia. Zie
Quintessens.
Q. E. 1). — Quon erat bemon-strandum, hetgeen te bewijzen, was. (als men belieft.
Q. Ij. — Quantum libet, zooveel Q. P. — Quantum placet,zooveei
als men verkiest. Q. Q. — Qualitate qua, in hoe-
danigheid; met volmacht. Q. S. — Quantum satis of quantum suFFiciT, zooveel als genoeg is. (wilt. Q. V. — Quantum vis, zooveel gij
Qua, bijw. als, zooveel als. Quadraat(rechtlijnige,vierkante, regelmatige figuur, welke enkel gelijke zijden en enkel rechte hoeken heeft) o. quadraten. Quadrant (het vierde gedeelte van eenen cirkelboog; werktuig» om hoos:ten,enz.te meten)o.-en. Quadra tuur (verandering in een
vierhoek) v.
Quadreeren (vierkant maken;
passen, zich schikken) bw. ow. Quadrille (dan s of spel met 4 personen) v. -s.
Quadrilleeren (eene quadrille
dansen; quadrille spelen) ow. Quadrillioen(milloen in de vierde macht) o.-en.
Quadro (muz.) vierstemmig. Quaeritur, de vraag is. Quaestie (vraag, geschil) v. -tiün *n -ties; in -, waarover gehandeld wordt; er is geen - van, het spreekt van zelf. Quaestieus (onzeker,twijfelach-
tijf) bn. quaestieuze.
Quaestor (bij de Romeinen: bewaarder der schatkist) m.-en. Quaestuur (ambt van quaestorly. Qualiticatie (bepaling;omschiij-
vine. betiteling) v. Qualificeeren (eene zaak bepalen, beschrijven; een zekeren titel geven; geschikt, vatbaar, gerechtigd maken) bw. Qualitatief (volgens de waarde»
de gesteldheid, het ffehalte)_ bn. Qualiteit (gesteldheid, eigen-HChap van een ding of van een persoon; stand in de burgerlijke samenleving; titel, die iemand» waarde en rang aanduidt) T.-en. Qualiter, even als.
BAD
197
eiken prijs. Quantitatief (volgens de hoe veelheid, naar de grootte, het getal, bn. Quantlteit (hoeveelheid) v. -en. Quantam (zekere som; grootte, menigte, gftal,niaat) o. Quarantaine (proeftijd voor schepen,(lie van plaatsen komen waar men vermoedt dat eene besmettelijke ziekte heerscht) v. Quarré (vierhoekig) bn. als zn. (vierkant) o. -s. Quarterone (een door een blanke en eene Mulattin, of omge-keerd,ifeteeld mensch)in.en vl-s. Quartet (muziekstuk voor vier stemmen) o. -ten; -je, o. -s. Quarto (in) een vel papier in vieren verdeeld. Quarto, ten vierde. Quarto (zeker boekformaat)o.-,s. Quasi, gelijk, als, even alsof. Quaterteniper(driemnandelijk-ache vastendag bij de R.K.)m.-s. Quatre-mainsimuziekstuk voor 4 handen gezet) v. Querello (twist) v. -s. Querelleeren (twisten) ow. Quidam, iemand, een zeker per soon; wordt ook gebruikt voor een kwasli? mensch. (stand. Quid pro quo, misslag, misver- Quiësceeren (rusten, zich geruststellen, stilzitten) ow. Quiëtisme (leer van Molinos,be-staande in stille beschouwing van God) o. Qulëtist'.aanhanger van het qui-etisme, stille dweper) m. -en. Quiëtistery, v. Quincaillerieën (allerhande dingen, uit ijzer, staal, koper, enz., vervaardigd) v. mv. Quinquet (ballonlamp met dubbele lichtpit) m. -s. Quinquina (kina, koortsbast) v. Quint (de vijfde toon van den grondtoon; de dunste en helderste snaar op snaarinstrumenten) v. -en. (len. Quintaal (centenaar) o. quinta-Quintessence en qamtes-sens (de vijfmaal overgehaalde geest eener vloeistof; het fijnste, edelste, beste, krachtigste eener zaak; het voornaamste, de kern van iets) v. Quintet (muziekstuk voor vyf stemmen) o. -ten. Qui-pro-quo (vergissing,mi3ver-stand) o. -'s. Quitantie, v. -tiën en ties. Quiteeren (een kwijtbrief geven; ontslaan; verlaten) bw. Quitte, lo% vrij, ledis, onbelast. Qui-va-la? of qui vive? wie dnar ? Quodlibet (samengesteld ding, mfngelmoes; boerenbedrieger)o. Quota (aandeel,hetwelk een ieder heeft bij te dragen) o. quota's. Quoteeren (opteekenen, met getallen voorden) bw. (-en. Quotiënt (deelinKSuitkomst) o. Quotisatie (aandeelbepaling) v. Quotiseeren (schatten, ieders aandeel in de belastingen bepalen) bvr. |
R, v. r's. — De achttiende letter van het alphabet;als Romeinsch cijfer 80. (men neme. R. (op recepten). — RECiPE.n^em, R. Resi' — Rusponuk of ubspon-deatür, antwoord, me.i ant-woorde of er wordegeantwoord; ook Repo.vsum. antwoord. R. C- ofR.K. —Roomsch Katholiek. R. D. — Revkrendus DoMiNus,of Reverendk Domine, eerwaardig heer. R. F. S. v. P. — Rkposse favorable s'il vous pi.A:T,verzoeke beleefd om Kunstig antwoord. R. T. — Roma.num imperium, het Romeinsche ryk. R-1.1'. — Rbquibscatin PACE,hy (of zü! ruste in vrede. R. I. s. A. — Romanorum impe rator semper augustus, de al -tijd of zeer verheven keizer der Romeinen. R. M. — RegiaMajestas, of re- giae MAjESTATis,de kocinklglie of van de koninklijke majesteit. R. M. C. — Reverendi mimste-rii candid at us, candidaat van het eerwaardig leeraarsambt. R. O. — Ratione officii, ambts halve. R. F. — Reverendus pater of re verende pater, eerwaardige vader. Ree. — Recensent, Zie op dit oord hieronder. Red. — Redacteur, Zie op dit woord hieronder. Ri g. — REGULA,regel;ook regius, koninklijk. Resp. — Respublica, het seraee-nebest, de vrijstaat; Resp. Rom. — Respublica RoMANA,het Romeinsche gemeenebest. Ra, v. ra's. Raad, m. raden. Raadgeving-, v, -en. Raadpensionaris, m. raadpensionarissen. Raadplegen,bw. ow. ik raadpleegde, heb geraadpleegd;raad-plesrer, ra. Raadsbesluit, o. -en. Raadsel, o. -en of -s; -tje, o. -s. Raadselachtig-, bn. -er, -st; -heid, v. Raadselboek, o. -en; -je, o. -s. Raadsheer, m. -en; -lijk, bn. Raadsman, m. -lieden. Raadsvergadering, v. -en. Raadvragen, o. Raadzaam, bn. en bijw. raadzamer, -st; -heid, v. Raaf, v. raven; -je, o. -s. Raagbol. Zie Ragebol. Raaghoofd en raagshoofd, o. Raagstok, m._-ken. [-en. Raak (achterste deel van het binnenste des monds) v. raken, mpestal mv. gebruikt. Raak (getroffen) bijw. Raakgooien, bw. zw. ik gooide heb -gegooid. |
Raakiyn, v. -en; -punt, o. -en. Raakschieten, bw. st.ik schoo t -, heb -geschoten. Raak slaan, bw. at. ik sloeg -, heb -geslagen. Raaksm|)ten, bw. st. Ik smeet heb -gesmeten. Raam (raminjf) m. Raam (deurraam, enz.) o. ramen; -pje, o. -s. Raap (ook knol genoemd) v. rapen; -je, o. -s. Raapkoek, m. -en. Raar (zonderling, zeldzaam) bn. en bijw. -der,-st; -heid, v. Raasbol (raaskop, schreeuwer) m. -I n; -l^tje, o. -s. Raasbollen,ow.zw.ik raasbolde, heb geraasbold. Raaskallen, ow. zw. ik raaskalde, heb geraaskald. Raat (honigraat) v. raten. Rabarber, v. Rabat, o. -ten; -je, o. -s. Rabatijzer, o. -s; -schaaf, v. -schaven. Rabatteeren (korting geven bij de bi taling:) bw. Rabatten (dichtschaven) bw.zw. ik rabatte, heb gerabat. Rabaut (deujfniet)m.-en;-je,o.-s. Rabauteniden rabaut uithangen) ow. zw. ik rabautte, heb gera-baut. Rabautenstuk, o. -ken. Rabauw (appel) v. -en. Rabbelen, ow. zw. ik rabbelde, heb gerabbeld; rabbelaar,m.rab-belaarster, v. rabbelarij, v. rab-b.'Iinar, v. R bbelkous, m. en v. -en. Rabbeltaal, v. Rabbi, m. -'s. Rabbijn, ra. -en. Rabbi) nendom, o. Rabbönsch, bn. Raccommodeeren (herstellen; vernieuwen; een bezanen misslag weder goedmaken; weder vereenisen) bw. Raccrocheeren(zich weder met elkander verzoenen) bw. Racleeren (schrappen; afstrijken van granen; (muz.) zagen op de viool) bw. Rad, o. -en en -eren; -je, o. raad-ies en raderties. Rad, bn. en bijw. -der, -st; -held, v. -digh' id, v. Radbraken, bw.zw.ik radbraakte, heb geradbraakt. Raddraaier, ra. -s. Radeeren (schaven, uitkrassen; met sterk water in koper etsen) bw. (-heid, v. Radeloos, bn. -loozer, -loost; Raden (voor raadgeven) bw. st. (voor gissen) ow. st. ik ried, heb geraden;rading, v. Radenmaker, ra. -s; -«, v. -en. Rader, ra. -s; -boot, v. -en;-kast, v. -en; -werk, o. (bn. Radiant (schitterend, stralend) Radiatie (het uitschrappen van . e. n post in eene rekening; stra-lenachieting) v. Radicaal (ingeworteld; wat den oor8prong,gronden wortel eener kracht of eteenschap uitmaakt; oorq^ro^V^lijk) bn. (bevoegd-heidstitcljo. |
Radioaal laanhanfcer van eene staatspartij, die eene ai!?eheele herziening van de grondwet verlangt) m. radicalen. (len) o. Radicalisme (de leer der radica-RadilS, v. radijzen; -je, o. -s. Radiometer (graadboog, werktuig, om de poolshoogte te meten: een Jacobsstaf) in.
Radius (licht- of zonnestraal; de halve middellijn van een cirkel; de weg eens lichtstraal!', van het eene punt tot het andere)ra.-8en Radix (wortel; in de rekenkunde
wortelgetal) m.
Radoteerén (onverstandige taal
voeren, zwetsen) ow. RadOUCeeien (zachter maken; een metaal zijne hardheid benemen; matigen; sussen, nederzetten) bw. (bot) v. Raf (rugvin van eene soort tar-Rafel, v. -s; -tje, o. -8 Rafelaclitig, bn. -cr, -st.
Rafeldraad, m.-draden.
Rafelen, bw. ow. zw. ik rafelde
heb en ben gerafeld.
Rafeling (pluksel) v. Rafelzüde.v. ,
Raffelen, ow. zw. ik raffelde,heb geraffeld. lv* *e*1-
Raffinaderij (zuiveringsfabnek) Raffinadeur (zuiveraar; suiker-
zieder) in. -8.
Raffineeren (reinigen, zuiveren, napluizen, iets trachten uit te vorschen) bw. geraffineerd, gc-zuiverd; figuurlijk, fijn,geslepen Rag, o. [1'stig, doortrapt
Rage (dolheid, razernij, woede
dolle zucht tot iets) v.
RageDol en raagbol, m. -len. Ragen, bw. zw. ik raagde, heb
geraagd; raagster, v, rager m. Ragout (klein gesneden vleesch, gestoofd met eene gekruide saus* Rail (spoorstaaf) m. -s. [m. -s. Raüleeren (spotten, schertsen
beleedigen, kwellen) bw. ow. Ralllerie (scherts) v. -ën. Ralson (rede; verstand; een ver standig gedrag; grond, oorzaak beweegredrn) v.
Raisonnabel (billijk, redelijk.
grootmoedig, mild) bn. -er, -at, Ralsonneeren(ver8tandia: rede-neeren, oordeelen, besluiten spitsvondig redeneeren, tegen werpingen maken; den mond roeren) ow.
Ralsonnement (redeneenng) Rak, o. -ken; -je, o. -s.
Rakel, m. -s; -tje, o. -s. Rakelen, bw. zw. ik rakelde, heb
gerakeld Rakellizer, o. -s; -stok,m.-ken Rakelings, bijw. . ,
Raken, bw.ow.zw.ik raakte, heb
en ben geraakt; raking, v. Raket (kruid) v.
Raket (kaatstuisc) o.-ten;-je,o. .. Uaketten, ow.zw.lk rakette,heb geraket. (m. -s; -tje, o. -s.
Rakker (diefleider, beulsknecht) Rakketalie,v. -s^cheepsw. Rakketouw, o. -en; scheepsw. Rakketros, m. -sen; scheepsw. Rallen(snappen) ow. zw.ik ralde,
Rallleeren (weder verzamelen en in orde brengen) bw.
RAV
Rapiditelt (snelheid, gezwindheid, v.
Rapier (schermdegen) o. -en.
Rappelleeren (terugroepen, herinneren) bw. (-heid, v.
Rapplg (schurftig) bn. -er, -at;
Rapport (bericht, verslag; ook: gelijkenis; betrekking) o. -en; -je, o. -s.
Rapporteeren (berichten, melden; verslag doen)bw. en ow.
Rapporteur (verRlaggever)m.-8.
Raps, bn. en bijw.
Rapsodie (bedelaarskiel, van oude lompen samengesteld; allerlei te zamen geschrevene za-
Rarekiek, m.-en. [ken) v.
Rarigheid, v. -heden.
Rariteit (zeldzaamheid) v. -en;
198
Ram, m. -men; -metje, o. -a. Ramasseeren (oprapen) bw. Ramen, bw. zw. ik raamde, heb
geraamd; raming, v.
Ramenas. v. -sen; -je, o. -s. Ramlücatie (vertakking) v.-tiën Rammei, v. -en. (en -ties. Rammeien, bw. ow. zw.ik rammeide, heb gerammeid.
Rammel (rammelaar en ramme-
lanrster) m. en v. -8. Rammelaar (babbelaar, konijn
speeltuig) m. -s; -tje, o. -s. Rammelen, ow. zw. ik rammelde, heb gerammeld; rammelaar, ra. rammelaarster, v. rammeling- v-
Rammelkast (mond; V. -en. Rammelkees (snapper) m.-kee-zen.
Rammelkous, m. en v. -en. Rammen, bw. zw. ik ramde, heb
geramd.
Ramp, v. -en; -je, o. -». Rampaard, o. -en; scheepsw. Rampspoed, m. -en. Rampspoedig, bn. en bijw. -
-st;-lijk. bijw. (-beid, v.
Rampzalig,bn. en bijw. -er, -st; Ramshoorn en -horen, m.-s. Ramskop, ra. -pen.
Ranciditeit (ransig- of garstig-hlt; id, sterksmakendhcid) v.
Rancune (wrok) v. -s.
Rand, m.-en;-je^ o.-s.
Randen, bw. zw. ik randde, heb Randgaar, v. . (gerand.
Randglosse (aanmerking op den
rand van een geschrift) y. -n. Randswöze en -wüs,bijw. Rang, m.-en.
Rangeeren (in orde 8tellen,zet ten, brengen, leggen, enz.) bw. Rangschikken, bw.zw.ik rangschikte, heb gerangschikt; rang-schikkin?. v.
Rangzucht, v.
Rangzuchtig, bn. -er,-st;-hcid, Ranimeeren (weder levend maken; bezielen, opvroolyken; aan hrt gezicht eene betere kleur geven; nieuwen moed vat-Rankllistlv.-en. (teii)bw. Rank (twijg) v. -en; -je, o. -8. Rank (tenger) bn. en bijw. -er,
-st; -beid, v.
Ranonkel, v. -s; -tje, o.
Rans (garstig) bn. en bijw. -er, ranst; -heid, v. (-tje, o. -s. Ransel (soldatentasch) m. -s; Ransel (slaag) m.
Ranselen, bw. zw. ik ranselde,
heb seranseld; ranseling, v. Ransig (sarstig) bn. en byw. -er,
-st; -heid, v.
Ransuil, m.-en.
Rantsoen en ransoen (losgeld) o. -en. (rants?engt;
Rantsoen (hoeveelheid spijs ot
drank) o. -en; -tje, o. -s. Rantsoeneeren en ransoe neeren (vrijkoopen, lossen; op rantsoen stellen) bw. Rantsoenhout, o. -en. Rap (Vluï, snel) bn. en bijw. -per, -st; -heid, v. , ,
.ap (schurft) o. Nog gebrmkel. in: .T«n rap en zijn maat. Rapalje (janhagel) o.
Rapé (snuif) v.
Rapen, bw. zw. ik raapte, heb
Raritêltenkast. v. -en. Ras (draaikolk) o. -sen. Ras (kleedingstof) o. Ras (geslacht) o. -sen.
Ras, bijw. -ser, rast.
Rasch, bn. rasscher, meest
-heid, v.; rasschelijk, byw. Rasjes, bijw.
Rasp, v. -en; -je, o. -s. , , Raspen, bw.zw. ik raspte, heb
geraspt; rasper, m. rasping, v. Rasphuis, o. -huizen; -vijl, v.
-en; -zaag, v. -zagen.
Rassen (van ras) bn. (o. -s. Rastering, V. -en; rasterinkje. Rasterwerk (hekwerk) o. -en. Rastreeren (lijnen trekken) ow. Rasure( uitgekraste plaats in een
geschrift) v. -s of -n.
Rat en rot, v. -ten; -je, o. -s. Rata (evenredige deelen) mv. Ratatouille (dooreengestampt
middageten, hutspot) v.
Ratel, ra. -s; -tje, o. -s. Ratelen, ow. zw. ik ratelde, beo gerateld; ratelaar, m. ratelaar-ater, v. rateling, v.
Rateller (dubbele rij tanden, gebit) o. -s.
Ratelkous, m. en v. -en; -mond, ra. en v. -en; -slag, m. -en; -slang, v. -en.
Ratificatie (bekrachtiging; bekrachtigd document) v. -tiön en -ties. . , .
1 Ratlficeeren (bekrachtigen, bevestigen) bw. '*en' Ratün (zekere geweven stof) o. Ratünen, bn. (rede) o. Rationalisme (godsdienst der Rationalist (aanhanger van het
rationalisme) m. -en. Rationeel (op de rede gegrond)
bn. rationeeler, -st.
Ratjetoe. Zie Ratatouille. Ratrapeeren (weder verrassen,
betrappen) bw. .
Rattenhol, o. -en; -knip, m. -pen; -kruit, o.; -nest, o. -en; -val, v. -len. (0* -len»
Rattestaart (vijl) m. -en;-vel. Rauw, bn. -er, -»t; -held, v.; -ig-heid v. 'v*
Rauwachtig, bn. -er, -at; -held,
Rauwelük,bn.
Ravage (verwoesting) v. -s. Ravageeren (slechten, verwoesten- aeweld maken) bw. ow. Ravelijn (voorschans) o. -en. Ravenaas,o. -azen; -gekras,o., nest, o. -en; -zwart, on.
REC
199
Ravün, o. -eu. Ilavli00ren(verachlelijk maken, schenden) bw. Ravitailleeren (opnieuw van leveuamiddelen voorzien) bw. Ravotten, OW. zw. ik ravotte, heb geravot; ravotter, m. ravot-terij, v. ravotster, v. Razeeren scheren; vestingwerken verwoesten, sloopen) bw. Razen, OW. zw. ik raasde, heb geraasd; razer, m. razernij (ra-zerij) v. Razend, bn. en bijw. -er, -st. Razern(j, v. -en. Razijn. Zie Rozijn. Razzia strooptocht) v. razzia's. Reaal (geldstuk in Spanje, Mexico, enz.) in. realen. ReacCie (tegenwerking) v. Reactionnalr (tegenstrever) m. -en; (tegenstrevend, tegenwerkend) bn. (werken) bw. Reageeren (tegenwerken,terug-Rea^ens (terugwerkend middel) o. reagentia. Realisatie (te gelde making) v. -tien en -ties. Realiseeren (tot een werkelijk bestaan brengen; waren en andere dingen te gelde maken) bw. Realisme;leer der werkelijkheid, het tegenovergestelde van idealisme) o. Realist, m. -en; -isch, bn. Realiteit (werkelijkheid) v. Rebel (oproerling) m. -len. Rebelleeren (opstand veroorzaken, muiten) ow. Rebellie (muiterij, opstand) v. Rebelliff, bn. -er, -st; -heid, v. Rebelsch, bn. -er, meest -. RebUS (raads?lbeeld, raadsel) v. Rebut (uitschot) o. [-sen. Rebutant (verdrietig, van personen ea wat op dezelve betrekking heeft; onaangenaam,rami)-spoedi-'; onbehaaglijk; afschrikkend) bn. Rebuteeren (het doel niet iaten bereiken, op eene harde en verachtelijke manier afwijzen, ver-quot;drietig maken, verwerpen; afschrikken, den moed benemen) bw. Recapiculatie (korte opsomming, herhaiing) v. Recapituleeren (kort, hoofdzakelijk herhalen) bw. Recenseeren (aantoonen; be-oordeelen, voornamelijk van boeken en geschriften) bw. Recensent (boekbeoordeelaar) m. -en. (en -sies. Recensie (beoordeeling) v. -siön Recent (versch, nieuw, onlangs voorgevallen) bn. {-sen. RecepiS (bewijs van ontvang) v. Recept (voorschrift, ter bereiding van geneesmiddelen, spijzen, verven, enz.) o. -en. Receptenboek, o. -en. Receptie (het ontvangen van een persoon of eene zaak; de aanneming van iemand, als lid vaneen gezelschap) v. -tien en -ties. Reces (schriftelijk vergelijk; afscheid, wederkomst; achterstand, verzuimde betaling eener som; deze som zelve) o. Recette (ontvangst) v. -s. |
Rechercheeren (nauwkeurig onderzoeken; gaarne willen) bw. Recberche-vaartuigr (vaartuig waarop de ambtenaren aanwezig zijn, die tegen sluikcrij moeten waken) o. -en. Recht, bn. en bijw. -er, -st; Recht, o. -en. [-heid,v. Rechtaan, bijw. Rachtbank. v. -en. Rechtdraads, bijw. Rechten, bw. ow. zw. ik recht- Rechtens, vz. [te, heb gerecht. Rechter, m. -s en -en; -lijk, bn. en bijw. -sambt,o.-en; -sehap,o. Rechterarm, m. -en;-been, o. -en; -hand, v. -en; -kant, m.; -mouw, v. -eu; -oever, m. -s; -oog, o. -en; -voet,m. -en; -zij-de, v. -n. (-heid, v. Rechco-eloovig, bn. -er, -St; Rachthoek, m. -en; -ig, bn. Rechthuis, o. -huizen. Rechtigen imachtigen) bw. zw. ik rechtigdf, heb gerechtigd. Rechtmatig, bn. en bijw. -er. Rechtop, bijw- [-st; -heid, v. Rechtopstaand, bn. Rechts, bijw. Rechtsaf, bijw. Rechtsban, ra. Rechtsbegrip, o. -pen. Rechtsch, bn. (quot;held, v. Rachtschapen, bn. -er, -st; Rechtsdwang, m. Rechtsfeit. o. -en. Rechtsgebied, o. Rechtsgeding, o. -en. Rechtsgeleerd, bn.; -heid, v. Rechtsgeleerde, m. -n. Rechtshandel, m.; -ingang, m.; Rechtsom, biiw. [-macht, v. Rechtsomkeert, bijw. (- maken). (sonen. Rechtspersoon, m. en v. -per- Rechtspleging, v. -en. Rechtspraak, v. Rechtspreken, ow. st. Uk sprak -, heb -gesproken. Rechtsschool, V. -scholen. Rechtstaal, v. Rechtstandig, bn.; -heid, v. Rechtstreeks, bijw. Rechtstreeksch. bn. Rechtsverdraaiing, v. -en; -verkrachting, v. -en; -vordering, v. -en; -vraag, v. -vragen; -weigering, v. Rechttoe, biiw. Rechtuit, bijw. Rechtuitgaan. ow. onr. ik ging -, ben -•cgaan. Rechtuitloopen, ow. st. ik liep -, hquot;b en ben -geloopen. Rechtvaardig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk,bijw. Rechtvaard:gén, bw. zw. ik rechtvaardigde, heb recht-vaardisrd; rechtvaardiïinz, v. Rechtvaardigmaking, v. Rechtzaak, v. -zaken. Rechtzaal, v. -zalen. Rechtzinnig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Recidief; nieuwe aanval van een-; ziekte: herhaling eener misdaad) o. recidieven. Recief (schriftelijke verklaring van een schipper, dat de goederen ontvangen en ingeladen Reciet (voordracht) o. [iijn) o. |
Recipe. Zie R. Recipieeren laan-- of innemen, ontvangen) bw. ReGiproceeren(op gelijke wijze behandelen, vergelden) bw. (v. Reciprociteit; wederkeerigheid) Recitatief (handeling tasscben spreken en zingen; eene soort van decla-neerend gezang) o. Recitaeren (van buiten opzeggen, hardop lezen, verhalen) bw. Reclame; terugvordering,k'acht, ook : artikel in een dagblid ter aanprijzing van iets) v. -a. Reclameeren .aanroepen, af-smeeken; terugvorderen) bw. Recognitie (navorsching eener zaak, herhaald onderzoek; vergelijking van ontvangene diensten; erkentenis, bekentenis) v. -tiihi en -ties. Recognosceeren (uitvorschen, va.i verre bezichtigen; voor recht erkennen; de plaatsing enz. des vijands onderzoeken! ow. Recommandabel{aanbevelens-waard:gl bn. Recommandatie (aanbeveling) v. -tien en -ties. Recomaiandeeren aanbevelen, aanprijzen; inprenten, inscherpen; iemand gunstig aanbevelen) bw. (vergelden) bw. Recompenseeren \beloonen; Recompieteeren (opnieuw voltallig maken) bw. Reconciliatie (verzoening) v. Reconcilieeren {weder verzoenen, bevredigen) bw. Reconvalesceereu (herstellen, aan de beterhand zijn) ow. Reconvalescent (aan de beterhand, herscellen 1) bn. Reconvalescent (iemand die aan de beterhand is) m.en v.-ea. Recours (teruggang of -vordering, toevlucht; schadelooahou-ding) o. Recouvreeren iweder bekomen of verkrijgen) bw. (ning) v. Recreatie (verlu3tiging,uitspan- RecreJeren (verfriischen, verlustigen, verkwikken) bw. Recriminatie (tegenbeschuldi-ging) v. Recrimineeren (wederkeerig beschuldigen, tegenklachten doen; weder beschimpen) bw. Recruteeren (werven, lichten, voltallig of geheel maken) bw. recruteering, v. Recruut (nieuw aangeworven soldaat) m. recruten; -je, o. -s. Recta, rechtuit. Rectificatie (verbetering; her-hnal 1lt;; destillatie) v. Rectiöceerea (verbeteren,recht maken, verhelpen, in orde brengen; door gedurige overhaling ver erken) bw. Recto folio, op de rechterzgde. Rector (bestuurder van eene La-tijnsche school, ofeengymna-siu u) m. -en. Rector magnificus (opperbestuurder van een academiachen raad of senaat) m. Rectoraal (den rector betreffen-de) ba. Rectoraat (ambt van rector) o. rectoraten. |
B.EI
200
ReQUlschriftelijk bewijsjdat men iets ontvang» n heeft) o. reQu'a. Recueil (verzameling) o. -a. Reciiellleereil(verzamelen, vergaderen; herstellen; totzich zeiven komen) bw. Reculeeren (terugloopen, of -stooten, achteruitgaan, wijken) ow. (der verkrijgen) bw. Recupereeren heroveren, we- Recufcabel (verwerpelijk) bn. RecUfceeren (weigeren, verwerpen, terugzenden) bw. Redacteur! verzamelaar, samensteller, schrijver) m. -s of -en. Redactie (de drukbezorging; gezamenlijke uitgevers van een dagblad of tijdschrift) v. -tiën en -ties. Reddeloos, bn. en bijw. redde-loozer, reddeloost, v. Redden, bw.zw. ik redde, heb gered; redder, m. redding, v. redster, v.; redmiddel, o. Redderen, bw. zw. ik redderde, heb geredderd; redderaar, m. redderaarster, v. reddering, v. Reddltie (teruggaaf, overgaaf eener vesting) v. Rede (gesprek, vertoog) v. -n. Rede (denkvermogen) v. Redekavelen, ow. zw. ik rede-kavelde,heb geredekaveld; redekaveling, v. Redelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -erwijze en -wijs, bijw. Redeloos, bn. -loozer, -loost; -beid. v. Reden (oorzaak) v. -en. Reden (verhouding) v. •«. Redenaar, m. -s en redenaren. Redenaarsgave, v. -n.; -gestoelte, o. -n; -talent, o. -en. Redenaarster, v. -s. Redeneeren (spreken, zijn gevoelen uiten) ow.; redeneerder, m. redeneering, v. redeneerkun- Redenpevend. bn. [de, v. Rederijk, bn. -er, -st; -beid, v. Rederijker, m. -s. Rederijkerskamer^, -s. Redetwisten, ow. zw. ik redetwistte. heb geredetwist. RedevalDel (verplicht, verschuldigd, erkentelijk) bn. Redevoeren, ow. zw. ik redevoerde, heb geredevoerd; redevoerder, m. redevoering, v. Redewisselen, ow.zw. ik rede-wisselde, heb geredewisseld; redewisseling, v. Redeziften, ow.zw. ik redezifte. heb geredezift; redezifter, m. redezifting, v. Redigeeren (samenstellen, op-stellf n.voor de drukpers gereedmaken) bw. Redlnpote (rijrok,overrok, wijd en lang tot op de voeten) v. -s. Redlvivns. herlevend, herleefd. Redonbleeren (verdubbelen; vermeerderen; versterken) bw. Redoutabel (vreeselijk, ontzaglijk. geducht) bn. Redoute 'veld - of schrikschans; mask* rade. maakeradedana)v.-s. Bedouteeren (vreezen,ducbten, Bedresiherstel) O. L«chuwen)bw. Redresseeren(weder recht make n of oprichten; terechtbrengen, herstellen) bw. |
Reduceeren (terugbrengen of -voeren, verminderen, beperken; mate-n, munten en gewichten herli iden) bw. Reductie (verkleining, herleiding, vermindering) v. Ree (hinde) v. -ën; -tje, o. -s. Ree 'ligplaats). Zie Reede. Reebok, m. -ken; -je, o. -s. Reede en ree (ligplaats voor schepen) v. reeden en reeën. Reede en ree (gereed) bn. en bijw. reeder, reedst. Reèden (gereedmaken,toerusten) bw. ow. zw. ik reedde, heb gereed; reeder, m. reederij, v. ree-ding, v. Reederskantoor, o. -kantoren. Reeds. bijw. Reëel (wezenlijk, werkelijk, zeker, vast, grondig van kennis; reëele waarde, het gehalte, de zakelijke of innerlijke waarde van geld, munten, of lands-schuldbrieven) bn. (-s. Reef en rif, o. reven; reefje, o. Reegeit, v. -en; -je, o. -s. Reekalf, o, -kalven; -je, o. -s. Reeks, v. -en. Reeling, v. -s. Reep (smalle strook,ook: hoepel) m. -en; -je, o. -a. Reet (spleet) v. reten; -je, o. -s. Reet en rete (werktuig) v. reten. Reetrekker, m. -s. Reeuw (in Friesland wordt dit woord voor allerlei huisraad enz. gebruikt) o. Reeuw (doodsschuim) o. Reeuwen, ow. zw. ik reeuwde, heb gereeuwd; reeuwer, m. reeuwster. v. (o. Reevleesch en reeënvleescli. Refactie (korting voor beschadigde waren) v. - tiën en -ties. Refereeren (zich) (zich gedragen) ww. (o. -s. Referein en refrein,o.-en; -tje. Referendaris (berichtgever, voordrager; titel van sommige hoofdambtenaren aan de mini-sterieele dcpartementen)m.-sen. Referent (verslaggever van uitgegeven werken) m. -en. Reflecteeren (weerkaatsen, terugkaatsen, spie'gelen; op iets acht geven) ow. en bw. Reflectie (overweging, bedenking) v. -tiën en -ties. Reformatie (hervorming) v. Beformator (hervormer) m. -en. Reforme (hervorming, herschepping, vermindering, door afdanking, of door uitmonstering) v.; op - stellen, buiten dienst en op vermir derde soldij stellen. Reformeeren (verbeteren, een ai.deren vorm gever) bw. Refractaire (wee-rspannige; een die zich eigendunkelijk aan den krijgaHifiist onttre kt) m. -s. Refractie(breking der lichtatra-len) v. (vlucbtsoord) o. Refuge (veilige schuilplaats,toe- Refngié(uitgewekene om geloofsvervolging) m. -'s. (ow. Refngieeren (uit- of ontwaken) Refnseeren (weigeren) bw. RefUUS (we igering) o. refuzen. Refutatie (wederlegging) v. Refuteeren (wederleggen) bw. |
Regaal(koninklijk,voortreffelijk; (muz.) orgelregister, dat de men-s helijke stem nabootst, ook vox humana genoemd) o. regalen. (bedienen) bw. Regaleeren (heerlijk onthalen, Regardeeren (be8chouwen,acht geve n; ontzien) bw. Regeeren (lieerschen, besturen) bw. ow.; regeerder, m.; regeering, v. rege erater, v. Regeeringloos, bn.; -heid, v. Regeeringsbank, v. -en; -per-soon, m. -personen; -vorm,m. -en; -zaak, v. -zaken. Regeerkunde, v. Regel, m. -en of -s; -tje, o. -s. Regeldraads, bijw. Regelen, bw. zw. ik regelde, heb geregeld; regeling, v. Regelloos, bn. -loozer, -loost; Regelmaat, v. C-heid, v. Regelmatig, bn. en bw. -er, -st; Regelrecht, bn. [-heid,v. Regen, m. -a; -tje,o. -a. (v. Regenachtig, bn. -er, - at;-held. Regenen, onp. w. zw. het regende. heeft geregend. Regent, m. -en; -es, v. -sen; -schap, o. Regentenkamer, v. -s. Reggen (scheepsw.) ow. zw. ik regde, heb geregd. Regie (de leiding, het beheer van zekere inkomaten) v. Regime (beatuur; leefregel, eetregel, richtanoer) o. -a. Regiment, o. -en; -akind, o. -eren Regisseur (beheerder; rekeningvoerder, belaatingontvanger; tooneelbeheerder, die de rollen uitdeelt) m. -s. Register, o. -s; -tje, o. -a. Registratie (inschrijving van akten, enz.) v. Registreeren (in het register schrijven; boeken) bw.; regi-atreering, v. Reglement, o. -en; -je, o. -a. Reglementair (van, betreffende of volgens een reglement) bn. Reglementeeren (aan een reglement onderwe-rpen) ow. Regres (teruggang; ve; haal van schade op iemand) o. Regret (apijt, leedwezen) o. Regretteeren (betreuren, beklagen) bw. Regulariteit (regelmatigheid )v. RegUleeren (regelen, schikken, in orde brengen) bw. (-en. Regulier (ordeageestelijke) m. Regulier (regelmatig, juist) bn. Rehabilitatie (vereerlijking) v. Rehabiliteeren (weder in den vorigen stand plaataen; weder eerlijk of bekwaam maken) bw. Rei (koor) m. -en; -tje, o. -a. Reien (dansen) ow.zw. ik reide, heb gereid. Reiger, m. -a; -tje, o. -s. Reigersnest, o. -en. Reiken, bw. ow. zw. ik reikte, h« b gereikt. Reikhalzen, ow.zw. ik reikhalsde, heb gereikhalsd; reikhal-zing. v. Reilen, ow. zw. alleen gebruikelijk in: zooals -het reilt en zeilt. Relltop, m. -pen. |
REI
201
Reünpressie (herdruk l v.
Reïmprimeeren (herdrukken) bw. (-heid, v.
Rein, bn. en bijw. -er, -st; ;
Reine (koningin) v. -s; - du bal, schoonste en meeat gevierde van alle danseressen.
Reinigen, bw. zw. ik reinigde, heb gereinigd; reiniging, v. rei- ] nigingsmiddel, o.
Reïntegratie (vernieuwing, herstelling) v.
Reïntegreeren (vernieuwen. ; herstellen) bw. (varen. ;
Reinvaar wormkruid) v. rein- ;
Reis v. reizen; -je, o. -s.
Reisbaar, bn.
Reisgeld, o.; -genoot, m. -en; ; -genoote, v. -n; -kleed,o.-eren; -kosten, m. mv.; -tasch, v. tas--schen;-zak,m. -keu.
Reisvaardig, bn.
Reïteratie (herhaling) v.
Reïteratief (herhaald; bij her- ; haling) bn.
Reïtereeren (herhalen) bw.
Reizen, ow.zw. ik rtisde, heb en ; ben gereisd; reizend,bn.reiziger, ; m. reizigster, v.
Rejectie (verwerping) v.
Rek (de daad van rekken) m.
Rek (latwerk) o. -ken; -je, o. -s.
Rekbaar, bn. -der. -st; -heid, v.
Rekbank, v. -en.
Rekel, m. -s; -tje, o. -s.
Rekelacbtig, bn. -er, -st.
Rekenen (inrekenen; met asch bedekken) bw. zw. ik rekende, heb gerekend.
Rekenen, bw. ow.zw.ik rekende, heb gerekend; rekenaar, m. rekenaarster, v. rekening, v.
Rekenbaas, m. -bazen; -boek, o. -en; -bord, o. -en; -fout, v. -en; -kamer, v. -s; -kunde, v.; -kundig, bn ; -kundige, m. en v. -n; -les, v. -sen; -machine, v. -s; -meester, m. -s; -schap, v.; , -uur, o.-uren;-wijze en -wijs, v. -wijzen.
Rekest, enz. Zie Request, enz.
RekhOllt, o. -en; -ijzer, O. s.
Rekke (een lange stok) v. -n.
Rekkelijk, bn. en bijw. -er, -st;
Rekkeling, v. (-beid, v.
Rekken (uitrekken, verlengen) bw. en ow. ik rekte, heb en ben gerekt; rekker, m. rekking, v. rekster, v.
Rekken (van paarden) ow. zw. ik rekte, heb gerekt.
Rekken iop het rek gaan)ow.zw. ik rekte, ben gerekt.
Rekkerig, bn. -er, -st.
Relaas, o. relazen; -je, o. -s.
Relache (verpoozing, rust) v.
Relacbeeren (verslappen, nalaten, ophouden, laten varen) ow. bw. (ling van paarden) o.
Relais (pleisterplaats, verwisse-
Relatie (relaas, verhaal, de aanwijzing, melding; de betrekking waarin zaken of personen tot elkander staan; v. -tien en -ties.
Relatief (betrekkelijk) bn.
Relevée (denamiddagtijd) v.
Releveeren (oprichten, weder opbouwen; iemand weder op de been brengen; iets luisterrijk of bevallig maken; bevrijden van eene verplichting) bw.
Reliëf( verheven of gedreven werk ; in hout, metaal, enz.; glans, ; roem, eer, aanzien) o.
Religie (godsdienst, godsvrucht; ; geweten, nauwgezetheid) v. ; -giën en -gies.
Religieus (godsdienstig) bn. en ;
bijw. religieuzer, religieust. ReÜqnie (overblijfsel van heili- ; gen, als; kleederen, beenderen, ' enz.), v. relifjuieën.
Reliquieënkastje, o. -s.
Rellen (snappen, klappen) ow. : zw. ik relde, heb gereld; relletje,o. RelmuiS, v. relmuizen; -je, o. -s. ; Remarquabel (opmerkelijk) bn. Remaraue(aanmerking) v.-s. Reifiarqneeren (aan- of opmerken; waarnemen of gewaarworden) bw.
Rembours (terugbetaling (O.-en. Remboursabel (terugbetaalbaar) bn. (bw. Rembourseeren (terugbetalen) Remboursement (terugbeta-linsO o. -en. (-dies. Remedie (middel) v. -diën en Remedieeren (herstellen, verhelpen, hulp of raad geven) bw. Remerciment (dankbetuiging) o. -en.
Remise (zending, overmaking, bijzonder van geld, waren, wissels, enz.; uitstel, nalating; inzet in sommige spellen; eene schuur; bewaarplaats, bijzonder voor wagens, enz.; wagen- of koetshuis^ v. -s. (zoenlijk) br.. Remissibel (vergefelijk, ver-RemiSSie( terugzending; vrijstelling, kwijtschelding van belasting. straf, enz.) v. -siën. Remitteeren (terug- of overzenden, geld of wissels overmaken; iets van eene vordering laten vallen) bw.
Remmen (een der wielen van een v wagen vastzetten, zoodat het medesleept) ow. zw. ik remde, heb geremd; remketting, m, remtoestel, m. en o. Remonstrant m, -en; -sch, bn. Remonstrantendom. o. Remonstreeren (tegenvoorstellen doen; tegenwerpingen maken) ow. bw.
Remonte- ofremonteerpaar-
den, paarden tot het voltallig maken der ruiterij dienende. Remonteeren (opnieuw maken) bw.
Remorqueeren (op het sleeptouw nemen, boegseeren) bw. Remorqueur (sleepwagen,
stoomsleper) m. -s. Removeeren (wegbrengsn, afzetten. verwijderen) bw. Remplagant (plaatsvervanger) m. - en.
Remplaceeren (in iemands plaats treden, plaatsvervangen of brkleeden) bw. Remplacement (plaatsvervanging) o. -en.
Ren (een snelle loop) m. -nen. Renaissance (wedergeboorte) v. k la -, (in den trant der kunsi om den stijl der middeleeuwen met dien der ouden gelukkig te vermengen).
Renbaan, v.-banen; -bode,m.-n.
Rencontre (ontmoeting) V. -s.
Rencontreeren(bejegenen,ont-
moeten, vinden) bw.
Rendant (rekeninghouder) m.
Rendeeren (opleveren, bedragen. opbrengen) bw.
Rendez-vous (geheime ibijeen komst) o.
Rendier, o. -en; -tje,o. -s.
Renegaat (afvallige) m. -gaten.
Renet (bekende soort van appelen) v. -ten; -je, o. -s.
Renetteboom, m. -en.
Renforceeren (versterken) bw.
Rennen, ow. bw. zw. ik rende, heb gerend; renloop, m.
Renomtnée (roem, vermaardheid) v.; par -, bij name ofge-ruchte.
Renonce (ontzegging,verlooche-ning; de ontbrekende kleur in het kaartspel) v.
Renonceeren (afzien van; verzaken) ow. (en -ties.
Renovatie (vernieuwing) v.-tiën
Renoveeren (ver- of hernieuwen, verbeteren) bw.
Renperk, o. -en;-prijs, m. -prijzen; -spel, o.
Renseignement (aanwijzing, inlichting) o. -en.
Rentbaar,bn.
Rente. v. -n.
Renteloos bn. (gerent.
Renten, ow. zw. het rentte, heeft
Rentenier, m. -s; -ster, v. -s.
Rentenieren, ow. zw. ik rentenierde. heb gerentenierd.
Rentmeester, m. -s.
Rentmeesterschap, o. -pen.
Renuncieeren (weigeren, ontzeggen; afstand doen) ow.
Renversaal (schriftelijke tegen-belofte) o. renversalen.
Renverseeren (omkeeren, omverwerpen) bw. (o. -en.
Renvooi (verzending; verwijzing)
Renvoyeeren (terugzenden; wegzenden; verwijzen) bw.
Reorganisatie (hervorming) v.
Reorganiseeren (weder inrichten, hervormen) bw.
Rep, m. enkel gebruikel. in de biiw. uitdr.; in rep en roer.
Reparatie (herstelling) v. -tiën en -ties. (stellen) bw.
Repareeren (verbeteren, her-
Repasseeren (weder voorbij- of teruggaan; eene rekening nogmaals doorloopen; een uurwerk een- of tweemaal 24 uren laten gaan om te zien of het goed gaat) ow. en bw. (-».
Rerel (vlashamer) m. -s; -tje, o.
Repelen(vla8 beuken of schillen) bw.zw. ik repelde, heb gerepeld; repelaar. ra. repelaar^ter. v.
Repertoire (register,lijst) o. -8. Zie Repertcrium.
Repertorium (znakregister,ver-zamelboek; lijst van de stukken die in den schouwburg zullen vertoond worden) o.
Repeteeren (herhalen) bw.
Repetent (herhaler, wederkeerend quotiënt eener repetentbreuk) o.-en.
Repetitie (herhaling; slaand horlosre) v. -tiën en -tics.
Repetitor (herhaler, leermeester) m. -s.
202
REP
Replioeeren (antwoorden, hernemen, tegen inbrengen) bw. Repliek (tegenantwoord, tegen-schrift) v. -en. (zen) ow. Replleeren (wijken, terugdein-Repondeeren (instaan, borg zijn of blijven; beloven) bw. Repoussant (terugatootend) bn. Repousseeren (terugdryven, terugatooten) bw. (gerept. Reppen, bw. zw. ik repte, heb Represaille (eigene rechtyer-schatfing; wedervergelding, wraakoefening) v. -s. Representant (vertegenwoordiger) m. -en. Representatie (vertegenwoordiging; voorstelling) v. -tiën en -ties. Representeeren (vertegenwoordigen, de plaats bekleeden; voorhouden, onder de aandacht brengen, betogen) bw. Repressief (belemmerend) bn. Reprimande (bestraffing, terechtwijzing) v. -s. Reprimandeeren (berispen., bestraffen) bw. Reprlmeeren (weerhouden, weren, verhinderen) bw. Reprise (her- of terugneming, herovering van een schip;(muz.) herhaling van het hoofdgedeelte eener aria, enz.) v. (ring) v. Reprobatle (verwerping, afkeu-Reprobeeren (niet goedkeuren, verwerpen) bw. ReprocliaTDel (verwerpelijk) bn. T» eproclie (verwijt) v. -8. J^eprocheeren (verwijten, ten laste leggen) bw. jjeproduceeren (wederte voorschijn brengen, herstellen; tegenbewijs voeren) bw. jj,eptiliën (kruipende dieren)mv. jjepubliek (gemeenebest; staat waar het oppergezag niet in handen is van een erfelijk vorst, maar bij een gekozen president, een directorium enz. berust) v. -en; -je, o. -s. j^epnbllkeln (gemeenebestge- zinde, vrijheidsvriend) m. -en. Bepuülikeinsch, bn. Repudiatle (verstooting) v. Repudleeren (verwerpen, ver- stooten; wegzenden) bw. jjepugneeren (tegenstreven, tegenstand doen; walgen) bw. Repulseeren (terugstooten of -drijven, afwijzen) bw. Repulsief Iterujjstootend) bn. Reputatie (achting, eer, goede naam. vermaardheid, aanzien) v. Request (klaag-, verzoek- of smeekschrit) o. -en; -je, o. -s. Requestrant, m. -en. Requestrante, v. -n. Requestreeren (een verzoekschrift indienen) ow. Requiem (zielmisvoor een overledene; de muziek daarbij) o. Requiescat in pace, hij (of zij) ruste in vrede! Requlreeren (vorderen,eischen, verzoeken van rechts- of ambtswege, iets begeeren of navor-schen) bw. Requlsiet (vereischte, eigenschap, noodzakelijkheid) o. -en. RequiSltie (opvordering,eisch)v. |
ROS, eene zaak. (ning) v. Rescontre (afrekening, vereffe- Rescontreeren (afrekenen, vereffenen! ow. Rescript (antwoord) o. -en. Reseda (zekere welriekende plant, ook wouw genaamd) v. reseda's. Reserve (voorbehoud) v. -s; corps de -, achterhoede; in -,in voorraad, ter zyde; saus zonder uitzondering. Reserveeren (voorbehouden, bedingen; iets tot een anderen tijd behouden) bw. Resldeeren (verblijven) ow. Resident (zaakvertrouwde in vreemde hoofdsteden) m. -en. Residentie (de zetel, hofplaats) v. -tiën en -ties. Resignatie(af3tanddoening; onderwerping, gelatenheid) v. Resigneeren (ontzeggen, afdanken, afstand doen. ontzegelen) ow. Zich -, (zich onderwerpen, zich lijdelijk in iets schikken) ww. (ning) v. Reslllatie (opheffing, tenietdoe- Resllleeren (terugtreden, terugspringen, opheffen) ow.bw. Resisteeren (weerstaan, tegenstand bieden) bw. en ow. (v. Resistentie (tegenstand, verzet) Resolutie (besluit) v. -tiën en -ties. Resoluut (gul, milddadig, open-hartig.moedig) bn.resoluter, -st. Resolveeren (oplossen, verdee-len; zich bepalen, besluiten) bw. Resonans (weergalming) v. Resoneer en' ter ugkaatsen,weer-^almi*n) ow. Respect (eerbied, achting) o. Respectabel (achtenswaardig) bn. en bijw. (digheid) v. Respectal)iliteit(achtenswaar- Respecteeren (achten, eeren; ontzien, verschoonen) bw. Respijt (uitstel) o. Respiratie (ademhaling) v. Respireeren (ademhalen, lucht scheppen) ow. Respondeeren, r epondeeren (antwoorden', hernemen; borg blijven) ow. bw. Responsum (schriftelijk antwoord, aanschrijving) o. Ressenteeren (levendig gevoelen of door iets geroerd worden; aandeel aan ietsnemen)ow. bw. Ressort (veer, drijfveer, veerkracht, hulpmiddel, vermogen; vak, gebied, bestuur, werkkring, srrondjrebied) o. (tot) ow. Ressorteeren (bgt;'hooren onder. Ressource ihulpbron,toevlucht, redmiddel; verzamelplaats van een besloten gezelschap) v. -n. Rest, v. -en; -je, o. -s. (o. -s. Restant (overschot) o. -en; -je. Restaurateur (hersteller; gaarkok) m. -s. Restauratie(herstellin!f;de herstelde Bourbons-regeering;gaar-keuken) v. Restaureeren (herstellen; ver-frisschen, verkwikken) bw. Resteeren (overig blgven) ow. Resten (overblijven)ow.het restte, is gerest. |
Restitueeren (teruggeven, vergoeden)-bw. (en-ties. Restitutie (teruggave) v. -tiën Restrictie (beperking) t, -tiën en -ties. Restringeeren (beperken, begrenzen, samentrekken) bw. Resultaat (uitkomst, gevolg,be-sluit) o. resultaten. Resulteeren (volden, voortspruiten, voortkomen, uit afgeleid worden) ow. Résumé (korte opsomming, samenvatting) o. Resumeeren(iets kort verbalen, omvatten, nalezen en goedkeuren) bw. (nieuwen) bw. K-esusclteeren (opwekken, ver- Retardeeren (vertragen,ophou-den) bw. (v. -s. K'eticule( werktaschj e der dames) Retig (vol reten) bn. -er, -st. Retirade (terugtrekking) v. -s. Retireeren(torugtrekken,vluch-ten, zich in rust begeven) ow. RetOUClie (verbetering, opwerking) v. (werken) bw. Retoucheeren (verhelpen, op- Retour (terugvracht) v. -en. Retour (terugkeer) o. Retourbiljet iplaatsbriefje voor de terugreis) o. -ten; -schip, o. -vloot, o. (teruggeven) bw. Retourneeren(terugkeeren)ow. Retracteeren (herroepen, intrekken) bw. Retraite (terugtocht,aftocht;af-zonderinjr, eenzaamheid; ru8t)v. Retranclieeren (afsnijden, afzonderen. verschansen) bw. Retrancliement (verschansing, veldschans, lea:erschan8)o. -en. Retrlbueeren(bploonen,vergel-den, teruggeven) bw. (ding) v. Retributie (terusKave, vergel- Retro (voor sommige woorden geplaatst beduidt:) terug. Retrozijn (verbastering van het Fransche rhétoricien:rederijker) m. -en. |-tje, o. -s. Reu.'mannetjc der honden)m.-en; Reuk. m. -en; -je, o. -s. ReukelOOS, bn.reukeloozer,reu-kelonst. Reünie I wedervereeniging;ifezel-liire vriendenkring) v. -nién en Reus, m. reuzen. [-nies. Reusacbtig, bn. -er,-8t;-heid,v. Reüsseeren (gelukken,goed uitvallen) ow. Reutel (reuteling) m. Reutel (reutelaar, reutelaarster) . ra. en v. -s. Reutelen,ow.zw.ik reutelde,heb gereuteld; reutelaar (grompot) ra. reutelaarster, v. reuteling, t. Reuter (zpef) m. -s; -tje, o. -s. Reuzel (lichaamsdeel) m.-8;(8tof) v.; -tje. o. -s. Reuzenbeeld, o. -en; -geslacht, o. -en; -kracht, v. -en; -plan, o. -nen; -slang, v, -en; -stap, m. -pen; -strijd, m.; -teminer,m.-8; -werk, o. -en. Reuzin. V. -nen. Revanche (vergelding; tweede spel, na het eerste verloren te hebben; wederwraak) v. Reveille (wektrom) v. Revelatie (ontsluiering,ontdekking) v. -tiën en -tie». |
203
RIN
Ileveloeren(onthuIlen,ont8luie-ren, ontdekken; verkondigen, openbaren) bw. Revelen (suffen) ow. zw. ik re-velde, heb ffcreveld; revelaar (suffer) m. revelaarster, v. reveling (suffery) v. Reven, bw. zw.ik reefde, heb ge^ reefd; acheepsw. Revenu (inkomst) o. revenuen. Reverbére (doorvlamming; hol geslepen spiegel, welke het licht terugwerpt; lichtweerkaatsende lamp; praal licht, straatlantaarn) v. -s. (bijw. Reverenteiyk (met eerbied) Reverentie (eerbiediging,eerbe-tuijfing) v. -tiön en -ties. Revers (houw, slag of stoot, met de buitenzijde der hand;op munten, enz.,de keer- of achterzijde; tegenschrift, tegenbewijs) o. Reveteeren (bekleeden; wallen, muren, grachtcn,met muurwerk of zoden bekleeden) bw. Revideeren (herzien;nazien)bw. Revisie(herziening;tweede proefblad) v. -siën en -sies. Revoceeren (herroepen, terugroepen, terugnemen) bw. Revoir (wederzien) o. au - of d. -, tot wederziens. (lend) bn. Revoltant (met weerzin vervul- Revolteeren (in opstand geraken; met weerzin vervullen) o. en bw. Revolutie (omkeering;bijzonder de staatsomwenteling) v. -tiën en -ties. Revolutionair (omwentelings-gezindjbn. als zn.omwentelings-geziniie) m. -en. Revolver (geweer met meer dan één loop) m. -s. Revue (heer- of legerschouw, monstering; titel van verschillende tijdschriften) v. -n en-s. Rhapsodisoll (stukswijze voorgesteld, niet samenhangend; in een verachteiyken zin samenge lapt of -geflanst) bn. Rhetor (redenaar, leeraar der welsprekendheid) m. -s en -en. Rethorica (rederykskunde) v. RhetoriSCh (redekunstig) bn. Rheumatiek (zinkingachtig-heid) v. (gekweld) bn. Rheumatisch. (met zinkingen Rheumatisme (Zie Rheumatiek) o. (-sen. Rhinoceros (neushoomdier) m. Rhombolde (langwerpige ruit; een vierhoek met scheeve hoeken, welks tegen elkander overstaande zijden even groot zijn)o. Rhythmiscll (versmatig, even-matis) bn. Rhythmus (klankmaat) m. Rib en ribbe, v. ribben; ribje en ribbetje, o. -s. Rlbbebreuk, v. -en. Ribbellng (soort van zoete up-pel) m. -en. (rlbd. Ribben, bw. zw. ik ribde,heb ge- Ribbenband, m. -en. Ribbenkast, v. Ribbestoot, m. -en. Ribbevlies, o. -vliezen. Ribbezakken (aansporen, aandraven, plagen) bw. zw. ik rib-bezakte, heb geribbezakt. |
Ricaneeren (hoonend lachen;uit domheid veel lachen) ow. Richel, v. -s; -tje, o. -s. Richtbaak, v. -baken. Richten, bw. zw. ik richtte, heb gericht; richting, v. Richter, m. -s en -en. Richtgat, o. -en. (-heid, v. RiChtig; bn. en bijw. -er, -st; Richtlat, v. -ten; -liniaal; v. -linialen; -lood, o. -en; -snoer. Ridder, m. -s en -en. [o. -en. Ridderen, bw. zw. ik ridderde, heb geridderd. (-heid, v; Ridderlijk, bn. en bijw. -er, -st. Ridderschap (voor de ridders,v. -pen; voor den ridderstand, o.) Ridderspoor (ook zekere bloem) y. -sporen; -tje, o. -s. Rideau (voorhangsel;eene kleine hoogte, waardoor een leger bedekt wordt; eene in haast opge-worpene verschansing) o. Ridicule (belachelijk) Zie Ridicuul. (-en. Ridiculiteit (belachelijkheid) v. Ridicuul(belachelijk)bn.en bijw. ridiculer, -st. Rieken. Zie Ruiken. Riem, m. -en; -pje, o. -s. Riemer, m. -s. Riet, o. -en; -je, o. -s. Rietpeer,v. -peren; -tje, o. -s. Rif (geraamte; lange,smalle zandbank) o. -fen; -je, o. -s. Rif (in een zeil). Zie Reef. Riga-balsem, m. Rigiditeit (gestrengheid) v. Rigoreus (ernstig,8cherp,streng, onbarmhartig) bn. Rigueur (strengheid) m. -s; a la -, streng genomen. RÜ (reeks) v. -en; -tje, o. -s. Rijbaan, v. rijbanen. Rijden, ow. bw. st. ik reed, heb en ben gereden; samenstellingen met rij. RJjder (iemand die rijdt; ook een voormalig goudstuk van 14 gulden) m. -s. Rijfirasp of hark)v.rijven,-je,o.-s. RiJfelen, ow.zw. ik rijfelde, heb cenifold; rijfelaar, m. RÖfelbeker, m. -s; -bord, o.-en; -spel, o. -en; -trechter, m. -s. Rijgen, bw. st. ik reeg, heb gere-aren. Rijgdraad, m. -draden;-laars, v. -laarzen; -lijf, o. -lijven;-naald, v. -en; -pen, v. -nen; -snoer, o. -en; -veter, m. -s. Rijk 'bemiddeld) bn. en byw. -er -st; -aard, m. -heid, v. Rijk, o. -en; -je, o. -s.Samenstel-li'iyen met Rijks. Rijkdom, m. -men. Rijkelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid. v. Rijkaadel, m : -advocaat, m.-ad-vocaten; -archief, o.; -belasting, v. -en; -daalder, m. -«; -dag, m. -en; -graaf, m. -graven; -grond, m. -en; -kanselier, m. -s en -en; -leen, o. -en; -museum, o. -s, -musea en -museën; -stad, v. -steden; -staf. m.-staven;-vor8t, m. -en; -vorstin, v. -nen. |
Rijkunst, v.; -laars, v. -laarzen; -mantel, m. -s; -paard, m. -en; -partij, v. -en; -rok, m. -ken; -school, v. -scholen; -toer, m. -en; -weg, m. -en;-zweep,v.-en. RÜm (ryp) m. Rjjm (dichtmaat) o. -en. Rflmelen, bw.zw.ik rijmelde,heb gerijmeld; rijmelaar, m. ryme-laarster, v. rijmelares, v. rijme- Rijmeloos, bn. [larij, v. Rijmen, ow. bw.zw.ik rijmde,neb gerijmd; rgmer, m. rijmerij, v. rijmkunst, v. rijmlust, m. rijm-[ster, v. R jmpje (versje) o. -s. Rijn, m. Rijnlander, m. -s. Rünsch, bn. (schen. RÖnsche-wijnflesch, v. -fles-R jn-spoorweg, m. Rnp (rijm) m. Rup (rups) v. -en; -je, o. -». Rüp, bn. en byw. -er,-st;-heid,v. Rnpeljk, bijw. Rypen (ryp maken en ryp worden) ow. bw. zw. ik rypte, heb-en ben gerijpt; rijping, v. Rijpen (lichtelijk vriezen) onp.w. zw. het rijpte, heeft gerypt. Rijs (takje) o. rijzen; -je, o. -s. Rijsbezem, m. -s; -pje, o. -s. Rijst, v. Rijstebrij, V.; -meel,o.;-melk,v.; -soep, v.; -taart, v. -en. Rijten (scheuren) bw. ow. zw. ik reet, heb en ben gereten; rij - Rjjtuig, o. -en; -je, o.-s. [ting,v. Rijven (harken, raspen) bw. st. ik reef, heb gereven. quot; Rijzen (hooger worden; opstaan; opkomen; in prijs klimmen) ow. (als zn. o.) ik rees, ben gerezen; ryzing, v. (-heid, v. Rijzig, bn. en byw. -er, -st; Rikkekikken, en rikkikken (geluid der kikvorschen) ow. zw. ik rikkekikte en rikkikte,heb gerikkekikt en gerikkikt. Ril, m. (rilling, v. Rillen,ow.zw.ik rilde heb gerild; Rimpel, m. -s; -tje, o. -s. Rimpelachtig, bn. -er, -st. Rimpelen, bw. ow. zw. ik rim-pelde,heb en ben gerimpeld;rim-peling, v. Rimpelig, bn. en bijw. -er, -st. Ring, xn. -en; -etje, o. -a. Ringelduif, v. -duiven. Ringelen,hw. zw.ik ringelde,heb geringeld. Ringelmusch, v. -musschen. Ringelooren, bw. zw. ik ringel oorde, heb geringeloord. Ringen, ow. bw. zw. ik ringde» heb geringd. Ringsvergadering, v. -en. Ringswijze en -wijs, bijw. Rinkel, m. -s; -tje, o. -s. Rinkelaar (vaartuig) m. -a. Rinkelbom(tamboerijn) v.-men. Rinkelen,ow.zw.ik rinkelde,helgt; gerinkeld; rinkeling, v. Rinkelrooien, ow. zw.ik rinkelrooide, heb gerinkelrooid; rinkelrooier, m. rinkelrooister, v. Rinket (valdeurtje in eene sluisdeur) o. -ten; -je, o. -s. Rinkinken, bw. ow. zw. ik rinkinkte, heb gerinkinkt. Rinech, bn. - er, meest -;-heid,v» |
mo
204
Riool, o. riolen; -tje, o. -8, Riposteeren(een tegenstoot toebrengenden snel en treilend antwoord geven) ow. bw. Risibel (belachelyk) bn. en bijw. Risico (waagstuk, waag;gevaar)o. Risqueeren (wagen; in gevaar brengen of loopen) bw. Rist, v. -en; -je, o. -s. (rist. Risten, bw. zw. ik ristte,heb ge-Rit, 111. -ten; -je, o. -s. Ritmeester, m. -s. (v. -n. Rite (voorgeschreven gebruik) Ritornel(uiuz.)lievha]inj:8thema; drieregelig Italiaanscb volkslied) RitS, tw. [v. -len. Ritselen,ow.zw. ik ritselde, heb geritseld; ritseling, v. Ritsig, bn. -er,-st; -heid, v. Ritten, ow. bw. zw. ik ritte, heb gerit. Rituaal(kerkboek of-orde,voor- scbrift van gebruiken) o. Rival(inededinger,inedeminnaar) m. -s. (dingen) ow. Rivaliseeren(wedijveren,mede-Rivier, v. -en; -tje, o. -s. Roastbeef (gebraden rund- vleesch) v. Rob (viscb) na. -ben; -betje, o. -s. Rob (mnag) v. -ben. Robbedoes, m. en v. -doezen. Robbedoezen, ow.zw.ik robbedoesde. beb gerobbedoesd. Robbeknol, m. -s en -len. Robbenlluid,v. -en;-jacht,v. -en; -traan, v.; -vangst, v. Rotber, m. -s; -tjr. o. -s. Robbespek enrobbenspek, o. Robbevel, o. -len; -letje, o. -s. Robbevellen (van robbevel) bn. Robe (tabbaard,Iange staatsie- kleeding; japon) v. -s. Robijn (voor den steen, m.; voor het erts, o.) -en; -tje, o. -■. Robust (sterk, welgespierd) bn. Rocaille (grot- steen- en scbulp-Rochel, v.-a. [werk) o. Rochelen, ow. zw. ik rochelde, heb gerocheld; rochelaar. m.ro-chelaarstor, v. (-s. Roebel (Russisch muntstuk) m. Roede en roe, v. roeden; roetje, o. -s. Roef, v. roeven; -je, o. -s. Roef. tw. Roeibank, v. -en;-dol, v.-len. Roeien, ow.bw.zw.ik roeide, heb geroeid; roeier,in.roeiing,v.roei-ster, v. Roeiklamp, v. -on;-pequot;n en -pin, v. -nen; -riem, m, -en; -schuit, v. -en; -spaan,v.-8panen;-strop, m. -pen. R0ekel00S,bn.en byw.roekeloo- zer. roekeloost; -heid, v. Roekoeken, (geluid der duiven) ow. zw. ik roekoekte,heb seroe-Roem, m. [koekt. Roemen, bw. ow. zw. ik roemde, heb geroemd; roemer, m. roe-minsr, v. Roemenswaardig, bn. -er, -st of meer en meest-. (o.-s. Roemer en romer, m. -s; -tje, Roemrök. bn. -er, -st. Roemrnclltig, bn. en bliw. -er, -st; -heid. v. (-st;-heid, v. Roemwaardig, ba. en bijw.-er. Roemzucht, v. Roemzuchtig, bn. -er, -«t. |
Rol, m. (aan den -). Rol (cilinder; samengesteld papier of perkament; die bladen, waarop staat, wat een acteur op het tooneel te doen heeft;naam-lijst van onderscheidene zaken; lyst of register, als: monsterrol) v. -len; -letje, o. -s. Rolband, o. Rolbank, v. -en. Rolbed, o. -den. Rolgordijn, o. -en. Rolkoets, v. -en; -je, o. -s. Rolkorf, m. -korven. Rollaag, v. rollagen. Rolleeren (de rollen verdeden) bw. rolleering, v. Rollen, bw. ow. zw. ik rolde, heb en ben gerold; roller, m. rolling. Rollende, v. -n. [v. Rolpaard, o. -en. Rolpens, v. -en. Rolplank, v. en. Rolschoc, o. -en. Rolsteen, m. -en. Rolstoel, m. -en. Rolwagen, m. -s. Romaansch, bn. Roman, m. -s; -netje, o. -s. Romance, v. -n en -s. Romanesk (onwaarschijnlijk; avontuurlyk; overdreven) bn. -er, -st. Romantiek, (in letterkunde en kunst:de middeleeuwsche en he-dendaajrschc smaak) v. Romantisch, bn. -er, meest -. Rome (hoofdst. van Italië) o. Romein, m. -en; -3ch,bn. Romer. Zie Roemer. Rommel, m. -s; -tje, o. -s. Rommelen, bw. ow. zw.ik rommelde, heb gerommeld; romme-larij, v. rommeling, v. Rommelkamer, v. -s. Rommelkruid, o. Rommelpot, m. -ten. Rommelzoo en -zooi,v.-zooien; -zootje, o. -s. Romp. m. -en; -je, o. -s. Rompèlig (hobbelig) bn. -er, -st. Rompslomp, m. (v. -te, v. Rond, bn. - er, - st; - heid, v. -igheld. Rond. o. -en; -je, o. -s. Rondachtig, bn. Rondas, v. -sen. - Rondbazuinen, bw. zw. ik bazuinde -, heb -gebazuind. Rondborstig,bn. en bijw. - er,- st; -heid. v. (-, heb -gebracht. Ron dbr en gen, b w. onr. i k bracht Rondbrieven,bw.zw. ik briefde -, heb -gebriefd. Ronddeelen, bw.zw.ik deelde -, heb -sedeeld. Ronddobberen, ow. zw.ik dobberde -, heb -gedobberd. Ronddolen, ow. zw. ik doolde -, heb -srdoold. Ronddraaien, bw. ow. zw. ik draaide -, heb en ben -gedraaid. Ronddraven, ow. zw.ik draafde -, heb en ben -gedraafd. Ronddrentelen,ow.zw.ik drentelde -, heb -gedrenteld. Ronddrüven, bw.ow.st.ik dreef -, heb -gedreven. Ronddwalen,ow.zw.ik dwaalde heb -gedwaald. Ronde (omgang) v. -n en -s. Rondedans, m. -en. Roep, m. Roepen, bw. ow. st. ik riep, heb geroepen; roeper, m. roeping, v. roepster, v. roepstem, v. Roeper, m. -s; -tje, o. -s. Roer (stuur van een schip) o. -en en -s; -tje, o. -s. Roer (rieten pijp; ook een vuurroer) o. -en en -s; -tje o. -s. Roer (beweging) v.enk gebruikel. in de bijw. uitdr. in rep en roer. Roer (rivier in Pruisen) v. Roerbak, m. -ken. Roerdomp, m. -en; -je, o. -s. Roeren, bw. zw. ik roerde, heb geroerd. Roerend, bn. -er, -st. Roerganger, m. -s. Roerhard, bn. -er, -st. Roerig, bn. -er, -st; -heid, v. Roering (beweging) v. -en. Roerlepel, m. -s. Roerloos, bn.; -heid, v. Roerom (mengelmoes) v. -men en -s. Roerpen en roerpin, v. -nen. Roersel, o. -en en -s. Roerspaan, v. -spanen. Roerstel, o. -len. Roertalie, v. -s. Roervink (lokvink; ook oproerstoker) m. -en. Roes (dronkenschap) m. roezen; -je, o. -s. (heid) o. Roest (het roesten) m. (roestig- Roestachtig, bn. -er, -st. Roesten, ow. zw. ik roestte, ben geroest; roesting, v. Roestig, bn. -er, -st; -heid, v. Roet, o. Roetachtig, bn. -er, -st. Roeterig, bn. -er, -St; -heid, v. Roetig, bn. -er, -st; -heid, v. Roezemoezen, ow. zw.ik roezemoesde, heb geroezemoesd. Roezemoezig, bn. -er, -st. Roezen, ow.zw.ik roesde,heb geroesd. Roezig, bn. ■ er, -st; -heid, v. Roffel (zekere schaaf) m. -s; -tje, o. -s. RoffeKzekere wijze van trommelslag, ook zekere straf, voorheen bij de soldaten in gebruik) m. -s; -tie. o. -s. Roflelen, bw. ow. zw.ik roffelde, heb geroffeld; roffelaar, m. rof-felaarster, v. roffeling, v. Roffelig, bn. -er, -st. Roffelwerk, o. (nen. Roffiaan (hoerewaard) m. roffia- Roffiaanschap, o. (o. -s. Rog (visch) m. -gen; -je en -getje. Rogge en rog (graansoort) v. RogRebrood. o. -en. Roggenvangst, v. Roggevel, o. -len. Rok (kleedingstuk) m. -ken; -je, o. -8 Rok (spinrokken). Zie Rokken. Rokken en rok, o. -s; rokken-tje. o. -s. Rokken (vlas winden) bw. zw. ik rokte, heb Rerokt. Rokkenband (voor de stof) o. Rokkenen, bw. zw. ik rokkende, heb gerokkend. Roksband (een band) m. -en; -knoop,m. -en; -kraag, v.-kragen; -mouw, v. -en;-pand,o.-en; -eak, m. -ken. |
205
ROZ
Rondeel (rond voorwerp, rond buitenwerk) o. -en; -ije, o. - Rondelijk (openhartig) büw. Ronden, bw. zw. ik rondde, heb gerond. Rondfladderen, ow. zw.ik flad derde -, heb -gefladderd. Rondgaan, ow.onr.ikging -,ben -gedaan. Rondgaand, bn. (-gegeven. Rondgeven, bw. st. ik gaf -,heb Rondgluren, ow. zw.ik gluurde heb -gegluurd. Rondgrabbelei5,ow.zw.ik grabbelde -, heb -gegrabbeld. Rondhout, o. Ronding, v. -en. (-gekeken. Rondkijken,ow.8t.ik keek -,heb Rondkomen, ow. st. ik kwam ben -sekomen. Rondkop, ra. en v. -pen. Rondkraalen, bw.zw.ik kraaide -, heb -gekraaid. Rondkruisen, bw.zw.ik kruiste heb -gekruist. Rondleiden, bw. zw.ik leidde -, heb -geleid. Rondloopen, ow.st.ik liep -,heb en ben -geloopen; -looper, m.; Rondom, bijw. [-loopster, v. Rondreizen, ow. zw. ik reisde heb en ben -gereisd. Rondrijden, bw.ow.st.ik reed heb en ben -gereden. Ronds (rad van eene drukpers) v. -en; -je, o. -s. Rondschallen, bw.zw.ik schalde heb -geschald. Rondschenken, bw. st. ik schonk -, heb -geschonken. Rondsel (deel van een uurwerk, klein rad) o. -s; -tje, o. -s. Rondslenteren, ow.zw.ik slenterde -, heb -geslenterd. Rondsnuffelen, ow.zw.ik snuffelde -, heb -gesnuffeld. Rondspringen, ow.st.ik sprong heb -gesprongen. Rondtasten, ow. zw.ik tastte -, heb -getast. Rondtrompetten, bw. zw. ik trompette -, heb -getrompet. Ronduit, bijw. Rondventén,bw.zw. ik ventte heb -gevent. Rondvertellen, bw. zw. ik vertelde heb -verteld. Rondvliegen, ow. st.ik vloog -, heb en ben -gevlogen. Rondvoeren,bw.zw.ik voerde -, heb -gevoerd. Rondwan delen,ow. zw.ik wandelde -, heb -gewandeld. Rondwemelen, ow. zw. ik wemelde -, heb -gewemeld. Rondzien, ow. st. ik zag -, heb -gezien. Rondzwalken,ow.zw.ik zwalkte -, heb -ffezwalkt. Rondzwerven, ow. st.ik zwierf -, heb -gezworven. Rondzwieren,ow.zw.ik zwierde -, heb gezwierd. Rong, v. -en. Ronken, ow. zw. ik ronkte, heb geronkt; ronker, m. ronkster, v. Ronselaar, m. -s. Ronselen, bw. zw. ik ronselde, heb geronseld; ronseling, v. Ronzebons (poppenkas) v.-bon- |
Rood, bn. en b^w.-er^sfc-heid' Roodaarde, v. Roodaarden, bw. zw. ikrood- aardde. heb geroodaard. Roodachtig, bn. -er,-st;-heid,\. Roodbaard, m. -en; -bont, bn.; -borstje, o. -s; -bros,bn.; -bruin, Rooclekool, v. -en. [bn. Roodgrond, o. Roodharig, bn. -er, -st. Roodkleurig, bn. -er, -st. Roodkop, m. j u v. -pen. Roodkrijt, o. Rood-Rusland, o. Roodvonk, o. Roodvos, m. -sen. Roodwangig, bn. -er, -st. Roodzijden, bn. Roof(biiit) m. (-je, o.-s. Roof 1 korst eener wond) v. roven; Roofdier, o. -en. Roofgierig, bn. -c-r, -st; -heid,v. Roofgoed, o. Roofnest, o. -en Roofschip, o. -schepen. Roofspelonk, v. -en. Roofvogel, m. -s. Roofzucht, v. Roofzuchtig, bn. -er, - st. Rooi, v.( rooi schieten, juist treffen! ow. Rooien, bw. zw. ik rooide, heb gerooid; rooier, m. rooiing, v. rooister, v. Rooimeester, m. -s. Rooitijd, m. Rook iilamp) m. Rook(hooi,'tapel)v.roken;-je,o.-s. Rookachtig, bn. -er,-8t;-heid,v. Rooken, ow. bw. zw. ik rookte, heb gerookt; rooker, m.rooke- Rookerig, bn. -er, -st; -beid, v. Rookgat, o. -en. Rookhok, o. -ken. Rooknest, o. -en. Rookscherm, o. -en; -pje, o. -s. Rookspek, 0.;-tabak,v.-yleesch, o. -worst, v.; -zolder, t». -s. Room,m. Roomachtig, bn. -er, -st. Roomen, bw. zw. ik roomde, heb roomd. Roomsch, bn.; -gezind, bn. Roomschgezinde, m. en v. -n. Roopaard. Zie Rolpaard. Roos (bloem) v. rozen; -je, o. -s. ROOS (zi kere ziekte) v. (v. Roosachtig, bn.-er,-st; -beid. Roosten, bw. zw. ik roostte, heb ireroost; roosting, v. Rooster, m. -s; -tje. o. -s. Roosteren, bw.zw. ik roosterde, heb geroosterd. Roosterwijze en -wjjs, büw. Roostpan, v. -nen. Rooven (stelen) bw. zw. ik roofde, heb geroofd; roover, m. roo-verü, v. roovershol, o. Ropü, v. -en. Roqueeren (in het schaakspel: een toren en den koning verplaatsen) ow. ■OS, o. -sen; -je, o. -s. ROS (roodachtig) bn. rosser, rost. Rosachtig, bn. -er, -st; -heid, v. Rosbaar (draagzetel) v.rosbaren. Rosbeierdn de legende het paard der vier heemskinderen; ook een wild mensch) m. -s. Rosharig, bn. -er -st. |
Roskam, m. -men. Roskammen,bw.zw.ik roskamde, heb geroskanid; roskammer, m. roskammerij, v. Rosmarijn en rozemarijn, m. Rosmolen, m. -s. (gerost. Rossen, bw. ow.zw.ik roste, heb Rossig, bn. -er -st; -heid, v. Rot (knaagdier). Zie Rat. Rot (menigte) o. -ten. Rot, bn. en bijw. -ter,-st;-heid,v. Rotachtig, bn. -er, -St; -heid, v. Rotatie (ronddraaiing) v. -tiën en-ties. (root. Roten, bw. zw. ik rootte,heb ge-Rotgans, v. -ganzen;-je, o.-s. Rotkoorts, v. -en. Rotonde (een gebouw dat van buiten en van binnen rond is, inz. het beroemde pantheon te Rome) v. -n en -s. Rots, v. -en; -je. o. -s. Rotsachtig, bn. -er, -st;-heid,v. Rotsig, bn. -er, -st. RotSWijzeen -WÜS, bijw. Rotten i samenrotten) ow. zw. ik rotte, heb gerot. Rotten (tot bederf overgaan; ook te rotten leggen) ow. bw. zw. ik rotte, ben en heb gerot. Rottenkruit. Zie Rattenkruit. Rottig, bn. en bijw. -er, -st; -h(id,v. (-en; rottinkje, o. -s. Rotting (rieten wandelstok' m. Roué (doordraaier,lichtmis)m.-s. Rouge (rood) bn. en o. als zn. Rouleeren (omloopen van geruchten; in omloop of gangbaar zijn van geld) ow. (zardspel) v. Roulette (naam van zeker ha-Route (richting, koer3,reis,tocht, marsch van soldaten) v. Routine (ervarenheid, oefening, vaardigheid, langdurige behan-!R,0UW, m. -en. deling) v. ROUW, bn. Zie Ruw. Rouwen, ow. bw. zw. ik rouwde, heb eerouwd. Rouwig, bn. -er, -st. Rouwklagen, ow. zw. ik rouw- ■ klaa-rde, heb gerouwklaagd. Rouwkoop, m. Roven (de ko. st afnemen)bw.zw. ik roofde, heb geroofd. Royaallkoninklijk,vor8tflijk)bn. ROZCblad; O. -bladen, -bladeren en -blAren; -blaadje, o. -s. Rozeboom, m. -en; -pje, o. -s. Rozebottel, v. -s. Rozeknop, m. -pen; -je, o. -s. Rozelaar, m. -s en rozelaren; -tje, o. -s. Rozemarijn. Zie Rosmarijn. Rozenbed, o. -den; -je, o^ -s. Rozen bout. m. -en. Rozengaard, m. -en. Rozengeur, m. -ig, bn. Rozenhoed, m. -en; -je, o. -s. Rozenhonig en -honing, m. Rozenhout, o.; -en, bn. Rozenkleur, v.; -ig, bn. Rozenkrans, m. -en. Rozenmond, m. Rozenobel, m. -s. Rozenolie, v. Rozentijd, m. Rozentint, v. Rozenwater, o. Rozerood, bn. Rozestek, m. -ken; -je, o. -s. Rozestruik, m. -en; -je, o.-s. |
S
206
Ruiter, ra. -s; -tje, o. -s. Ruiterij, v. - en. Ruiterlijk, bn. en byw. -er, -st. Ruitersmantel, ra. -s; -paard, o. -en; -sabel, v. -s; -zalf, o. Ruiterstandbeeld, o. -en. Ruitijd, ra. Ruiting (kling van een zwaard)v. Ruiting (geklonterde raelk) v. Ruitswüze en - wijs, bijw. Ruitvormig, bn. Ruk, ra. -ken; -je, o. -s. Rukken,b\v.ow.zw.ik rukte, heb gerukt; rukking, v. Rukwind, ra. -en. Rul (buitengewone verkoop) v. -len; -letje, o. -s. {-st; -heid,v. Rul (hobbelig) bn. en bijw. -Ier, Rum, v.; -nietje, o. -s. Rumineeren (herkauwen; overpeinzen, nadenken)ow. Rumoer (verward geraas; zejoel, gerucht) o. (heb gerumoerd. Rumoeren, ow.zw. ik rumoerde. Rumoerig, bn. -er, -st; -heid,v. Run (eikenbast) v. Rund, o. -eren. Runderharst, ra. -en; -pest, v.: -rib, v. -ben; -stal, ra. -len; -worst, v.; -ziekte, v. Rune(zekore letters of karakters) v. -n; -schrift, o. Runisch, bn. Runsel (stremsel) o. Rups, v. -en; -je, o. -s. Rupsendooder, m. -s; -ei, i -eren; -eitje, o. -s en -eiertjes; -nest, o. -en; -vanger, ra. -s. Ruptuur (breuk, oneenigheid, vredebreuk) v. Ruraal (landelijk, veldelijk., boersch; hetgeen den landbouw betreft) bn. Rus, ra. -sen; -land, o.-sisch,bn Rusch (bies) ra. russchen. Ruse (list) v. Rusé (listig, sluw) bn. Rusleder en -leer, o. Ruslederen en -leeren, bn. Russchen (van rusch gemaakt) Russisch, bn. (o. als zn.). [bn. Rust (het rusten) v. Rust (scheepsw.) v. -en. Rustbank, v. -en; -bed, o. -den: -dag,ra.-en. Rusteloos,bn. en bijw.rusteloo- zer, rusteloost; -heid, v. Rusten(stil zijn)ow.zw.ik rustte, heb gerust. Rusten (gereedmaken' bw.zw. ik rustte, heb gerust. Rusticiteit (landelijkheid, boerschheid) v. Rustiek (landelijk, boersch; plorap, onbeschaafd) bn. Rustig (stil, bedaard, gerust) bn en bijw. -er, -st;-heid, v. -jes, bijw., -lijk, bijw. Rusting (wapenrusting) v. -en. Rustjaar, o, -jaren; -kamer, v. -s; -lijn, v.-en;-plaats, v.-en; -punt, o. -en; -tijd, ra. -en;-uur. o. -uren. Ruw (ook Rouw) bn. en bijw. ruwer (rouwer), ruwst (rouwst); ruwheid, v. Ruwaard (tijdelijk bewindvoerder, regent, rijksbestuurder) ra, -en en -s; -schap, o. Ruwelflk. bijw. Ruwigheid, v. -heden. Ruzie, v. -s; -tje, o. -s. Rozet, v. - ten; -je, o. -8. Rozetak, m. -ken; -je, o. -s. Rozig, bn. -er, -at; -heid, v. Rozijn (ook razijn)v.-en;-tje,o.-s. Rozpnenbaard, m. (v. -en. Rozynenbaard (persoon) m. en Rozünenbrood, o. -en. Rozfjnenkorf, ra. -korven. Rosinant (het paard van Don Quichot; slecht paard, knol) m. -en. Rubriek (afdeeling, klasse; op- 8chrift,.bovenschrift) v, -en. Ruchtbaar, bn.; -heid, v. Rudlmenta (allereerste gronden eener taal) v. Rudltelt'ruwheid^nwetendheid lompheid, onbeschaafdheid) v. Rug, m. -gen; -je en -getje, o. -s. Ruggebeen, o. -en. Ruggegraat, v. -graten. Ruggelen (aarzelen) ow. zw. ik-ruggelde, heb en ben geruggeld. Ruggelings, bijw. Ruggelingsch, bn. Ruggemerg, o. Ruggepaard, o. -en. Ruggespraak, v. Ruf, ra. (-heid,v. Ruidig (schurftig) bn. -er, -st; Ruien,ow.zw.ikruide,heb geruid ruiing, v. ruitijd, m. Ruif, v. ruiven; -je, o. -s. Ruifel, V. -s. (V.; -te, V. Ruig, bn. en bijw. -er, -st; -heid. Ruiken en rieken, bw. ow.st.ik rook, heb geroken; ruiker, m. ruikster, v. (-tje, o.-s. Ruiker (bloemenboschje) ra. -s. Ruil. m. -en; -tje, o. -s. Ruilbaar, bn.; -heid, v. Ruilebuiten,ow.zw.ik ruilebuitte, heb geruilebuit; ruilebuiter, ra. ruilebultster, v. Ruilen, bw. zw. ik ruilde, heb geruild; ruiler, ra. ruilhandel,ra. ruiling, v. Ruim, bn. en bijw. (o. alszn.' -er,-st;-elijk,bijw.-heid,T.-te,v. Ruimbaan, v. Ruimbalk, ra. -en. Ruimen, bw. zw. ik ruimde, heb geruimd; ruimer, ra. ruiming, v. ruimster, v. (-pen, v. -nen. Ruimyzer. o. -s; -naald, v. -en Ruimschoots, bijw. Ruimschootsch, bn. Ruimschotig, bn. - er, -st; Ruimte, v. -n. [-heid, v. Ruin, ra. -en; -tje, o. -s. (en -s. Ruïne (puinhoop, bouwval) v. -n. Ruïnoeren(verwoesten,tegronde richten) bw. Ruinen(lubben) bw.zw.ik minde, heb gemind. (richtend) bn. Ruïnèus (verwoestend,te gronde RuiSChen,ow.zw.ik ruischte,heb geruischt; mlsching, v. Ruischpijp, V. -en. (-tje, o.-s Ruisvoren en -voorn, ra. -s Ruit (vierzijdige figuur; ook glas ruit) v. -en; -je, o. -s. Ruit schurft) v. Ruit (gewas) v. Ruiten (van kaarten) t. rav. Ruiten (in ruiten snijdenjbw.zw. ik ruitte, heb geruit. Ruiten(pluuderen)ow.zw.ik ruitte. heb geruit; ruiter, ra. Ruitenaas, o. -azen; -boer, ra, -en; -heer, ra. -en;-vrouw,v.-en. |
S. v. s's. — De negentiende letter van het alphabet, beteekenende als Roraeinsch cijfer 70. S. — Solo (rauz.) alleen. S. of St. — SaNCTUS, SAINT, SIST, heilige of heilig; bij aanduiding van muntspeciën beteekentST. stuiver. S. — Sive, dat is, te weten. S. of Sign. — Sionktur (op recepten) het worde geteekend. S.A. — Sink 'acido, zonder zuur; ook Sbcusdum artbm, naar de regelen der kunst. S.A.E. — son} altbsse eminen-tissime, zijne of hare doorluchtige hoogheid. S.A.R. — Son altesse royale, zijne of hare koninklijke hoogheid. Sc. of Sculps. — Sculpsit, |hij heeft het gegraveerd. Scr. — Scripsit, hij heeft het geschreven. S.D.G. — Soli Deo gloria, Gode alleen zij de eer. S.E. — Son eminence of son excellence, zijne eerwaardigheid of zijne excellentie. Sect. — Sectio, eene afdeeling. .E.C. —Salvo ebrore calcüli, behoudens eene fout in het rekenen. S.E. et o. — Salvo errore kt omissione, behoudens eene fout en uitlating. S.G.D.G. — Sous 'garantie du gouvernement, door de regeering gewaarborgd. S.Il. — Sai,vo iionorb, met behoud van de eer. S.H. et S. — Salvo uonore et stipendio, raet behoud van eer en jaarwedde. S.II. et T. — Salvo honork et titulo, raet behoud van eer en titel. Se*, of Sr. — Sknior, de oudste. Seq. of Sq. —Sequens, de of het volgende. Sign. — Signatum (erat),{het was) geteekend. S.J. — Societatis Jesu, van het genootschap van Jezus (een Jezuïet). Sldo. — Saldo. Zie dat woord. S.Ij.— Suo Loco,ter zijner plaatse. S.L.E.A. — Sine loco et anno, zonder plaats en jaartal. S.M. — Sa Majesté, zijne of hare majesteit. S.M.C. — SaCRI 3iin18terii can-niDATUS, candiduat van het heilige of gewijde leeraarsambt. Solv. — Solvatur, het worde opgelost of betaald. S.P.D. — Salutem plurimam digit, hij groet u zeer. Het gewone opschrift in een Latijnschen brief. S.P.Q-R. — Sbnatus populusaue bomanus, de Romeinsche raad en het Roraeinsche volk. Sp.S. — Spiritus sanctus, de heilige geest. |
s
207
S.R. of Salva rat. — Salva bati-ficatione, behoudens de be-krachtiRins:. Sr. — SiEun, heer. Zie ook Sen. of Sr. S.R.E. — Sacra Romanae e tle-siae, van de heilige Roomscbe kerk. S.R.I. — Sacri Romaxi imperii, van het heilige Roomsche rijk. S.S. — Sa sainteté, zijne heiligheid; ook sacra scriptura,de heilige schrift. Ss. — Semis (op recepten) de helft (van het opgegevene). S.T. ofS.T. Deb. — Salvo titulo debito, zonder iemands titel te benadeelen. S.T.D. — Sanctae thkologiaf. doctor, doctor in de heilige godgeleerdheid. St.N. —Stili novi, van den nieuwen stijl. St.V. — Stim veteris, van den ouden stijl. Sup. — Supra, boven; ook superior, de vorige. S.V. — Salva vexia, roet verlof. S.V.P. — S'il vous plait, als het u belieft. Sa (welaan! komaan!) tw. Saai, o. en v. -en, van meer soorten sprekende. (v. Saai (vervelend) bn. -er,-st;-heid, Saaiem (net voor degarnalen-visscherij) o. -s. Saaien (van saai) bn. Saai (Sale) v. twee rivieren dragen dezen naam, ecne in Beieren en eene in Pruisen. Saam. Zie samen. Sabbat, m. -ten. Sabbatskleed, o. -kleedeien en -kleeren; -reis, v. -reizen; -rust, v., -schender, m. -s; -schennis, v.; - vrouw, v. -en. Sabel (die m. (halsdeksel van sabelbon o. -s; -tje, o.-s. (-s. Sabel (een zwaard) v. -s; -tje, o. Sabel(zwart, in de wapenkunde)o. Sabelen, bw.zw. ik sabelde, heb gesabeld. Sabreeren (m dersabelen) bw. Sacrament, o en. Sacramenteel (heilig, onver-brekelyk) bn. Sacramentsdag-, m. -en. Sacrifice (opoffering) v. -s. Sacrificeeren (offeren) bw. Sacrificeeren (zich) (zich opofferen) ww. Sacrilege (kerkroof of -dieverij, heiligschennis) v. Sacristein, m. -en. Sacristie en sacristy, v. -tieën en -t\jen. Saddnceër (niet aan een opstanding der dooden geloovende) m. -s of Sadducecn; Sadduceesch, bn. Saffier (voor den steen, m.; voor de stof o.) -en; -tje, o. -s. Saffieren (van saffier) bn. Saffloer en saffloers (wilde saf- Saffraan, v. (fraan) o. Saffraanaebtig, bn. -er, -st. Saffraanbloem, v. -en; -pje, o. Saffranig, bn. [-«. Sage (volksvertelling, overleve- |
Saillant (vooruitspringend; treffend, in het oog springend) bn Saillie (vooruitsteking; opbruising, het vuur der jeugd; vernuftige inval) v. -s. Saisie (beslaglegging op, inbeslagneming) v. Saisisseeren (in beslag nemen; vervullen; in kennis stellen) bw. Sajet, v. en o. -ten. Saletten (van sajet) bn. Sak (vrouwenkleed) m. -ken; -je, o. - s. Sakerdaanhout, o.; -en, bn. Sakkerloot, tw. Saks (inwoner van Saksen)m.-en. Saksen, o. Saksisch, bn. Salade en sla, v. saladen. Slaatje, o. -s. Salamander (soort van hagedis) m. -s; -tje, o. -s. Salarieeren (eene jaarwedde geven, bezoldigen )'bw. Salaris (bezoldiging) o. -sen. Saldeeren (vereffenen, rekeningen afsluiten, schuld uitdelgen) bw. Saldo (overschot, -estant) o. saldo's. Salep (stoppende geneesworte I) v. Salet (bijeenkomst van jongelieden) o. - ten; -je, o. -s. Salie (xewas) v. Salingen (scheepsw.) v.mv. SaliSChe wet (eene oude Frankische wet, welke de dochters van de troonsopvolging uitsluit, Salmoniak, v. [v. Salon (groote zaal) o. -s; -netje, o: -s. Salope (slet,slons; vrouwenmantel) v. als bn. (vuil, morsig). Salpeter, o. Salpeterachtig, bn. Salpeterig, bn. Salto (sprong) m.; -mortale,hal3-brekende sprong, fig. een te groot wangstuk. Salnbriteit (gezondheid, heilzaamheid) v. Saltieeren(groeten, eer bewijzen) bw. (o. Saluut (groet) o. saluten; -schot, SalVquot;0(eereschot, begroeting door het lossen van het geschut of klein geweer) o. salvo's. Samaar (deftig vrouwenkleed) v. samaren; -tje, o. -s. Samen en te zamen. Als eerste lid van samenstellingen ook saam. Samenbinden, bw.st. ik bond -, heb -gebonden;-binding, v. Samenblijven, ow.st. ik bleef-, ben -sebleven. Samenbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht. Samenbuigen, bw.8t.-ik boog -, heb -gebogen: -buiging, v. Samendoen, bw. ow.. onr. ik deed -. heb -gedaan. Samendragen, bw.st.ik droeg -, heb -gedrasen. Samendrijven, bw. ow. st. ik dreef -. heb -gedreven. Samendrukken, bw. zw, ik drukte heb -gedrukt; -drukking, v. Samenduwen, bw.zw. ik duwde heb^-geduwd. |
Samenflansen, bw.zw.ik flanste -. heb -geflanst; -flansing, v. Samengaan, ow. onr. ik ging heb en ben -gegaan. Samengieten, bw.st. ik goot -, heb -gegoten; -gieting, v. Samengroeien, ow.zw.ik groei ■ de -, ben -gegroeid; -grooiing,v. Samenhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaald. Samenhang, m. Samenhangen, ow.st. ik hing heb -gehangen. Samenhangend, bn. Samenhechten, bw. zw. ik hechtte -, heb -gehecht; -hechting, v. Samenhoopen, bw.zw. ik hoopte -, heb -gehoopt; -hooping, v. Samenklutsen, bw. zw. ik klutste -, heb -geklutst. Samenknijpen, bw. st. ik kneep -, heb -geknepen. Samenknoopen, bw. zw. ik knoopte -, heb -geknoopt; -knooping, v. Samenkomen, ow. st. ik kwam -. ben -gekomen; -komst, v. Samenkoppelen, bw. -zw. ik koppelde -, heb -gekoppeld; -koppeling, v. Samenlappen, bw. zw. ik lapte -, heb -gelapt. Samenleggen, bw. zw. ik legde (leide) -, heb -gelegd (geleid). Samenleven, ow.zw. ik leefde -, heb -geleefd. Samenleving, v. Sameniymen, bw. zw. ik lijmde -, heb -gelijmd; -lyming, v. Samenloop, m. Samenloopen, ow. st. ik liep -, ben -geJoopen. Samenmengelen, bw. zw. ik mengelde -, heb -gemengeld; -mengeling, v. Samenmengen,bw.zw.ik mengde -, heb -gemengd;-menging,v. Samennaaien, bw.zw. ik naaide -, heb -genaaid. Samenpakken, bw.zw. ik pakte -, heb -gepakt. Samenpersen, bw.zw. ik perste -, heb -geperst; -persing, v. Samenplakken, bw.zw.ik plakte -, heb -geplakt; -plakking, v. Samenraapsel, o. -s. Samenrapen, bw. zw. ik raapte -, heb -geraapt: -raping, v. Samenrügen, bw. st. ik reeg heb -geregen; -rijging, v. Samenroepen, bw. st. ik riep -, heb -geroepen; -roeping, v. Samenrotten, ow.zw. ik rotte heb en ben - gerot; -rotting, v. Samenschakelen, bw. zw. ik schakelde -, heb -geschakold; -schakeling, v. Samenscharrelen, bw. zw. ik scharrelde heb -gescharreld. Samenschikken, bw. zw. ik schikte -, heb -geschikt; -schikking, v. Samenscholen, bw. zw. ik schoolde -, heb en ben -geschoold; -scholing, v. Samenschraapsel, o. -s. Samenschrapen, bw. zw. ik schraapte -, heb -geschraapt. Samenschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd. |
SCH
208
SCH
209
Schabberlg-, bn. -er,-st;-heid,v. Schabel, v. -len; -letje, o. -s. Schabouwelük (arnualij?,ellen-di^! bn. »*11 bijw. -er, -st. (-at. Schaüouweriff, bn. en biiw.-er. Schabrak, v. en o. -ken; -je,o.-s. Schacll (Perzisch koning;) na. -s. Schacheren, ow. zw. ik ssha-cbcrde, beb (re.scbaclu'rd; ucba-cberaar, m. scbacb'-rij, v. Schacht en schaft, v. -en; -je, o. -s. Schachtenleder en -leer, o. Schade, v. (.-beid, v. Scnadelük, bn. en bijw. -er, -st; Schadeloos (zonder scliade) bn. en bijw. (Schaloos. Schadeloos (bescbaili^d). Zie SchadelooshoadinR:. v. Schadeloosstellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -stelling, v. (geschaad. Schaden, bw.zw.ik schaadde,heb Schadeverg-oedlng-, en scha- versoedlng, v. -en. Schadeverhaling en schaver- halinpr, v. -en. Schaduw (ook: schauuw) v. -en; -tje. o. -s. Schaduwachtig1, bn. -er,-st. Schaduwbeeld, o. -en; -je,o.-s. Schaduwen, bw. zw. ik scha-dnw(ie,heb ge8cbaduwd;sciiadii-winir, v. Schaduwrijk, bn. -er, -st. Schatfen (bezorgen) bw. zw. ik schafte, h. seschaft; schaffer.m. Schaften (eten, opdisschen) bw. zw. ik schafte, heb geschaft. Schaftgat, o. -en; -klok, v.-ken; -lijst, v. -en; -moester, m. -s; -tijil, ra.; -uur, o. -uren,-nnrtje, Schakal (jakhals) ra. -s. [o. -s. Schakeeren (ineensmelten, trapsicewij^e doen toe- of afne-J men) bw. ik schakeerde, heb geschakeerd; schakeerder, ra. schakeersel, o. schakeerster, v. scbakeerinjj, v. Schakel, v. -s; -tje, o. -s. quot;öchakelen, bw. OW. zw. ik schakelde, heb geschakeld; schake-liny. v. Schaken (meisjes roet geweld wegvoeren) bw.zw.; (schaakspelen) ow.zw. ik schaakte heb geschaakt; schakiT, ra. schaking, SchakO(sol(latenhoed) v. -'s. [v. Schal (eeluid) ra. (geschaald Schalen, bw. zw. ik scbaalde,heb Schalie (lei) v. schaliën en schalies. (o. -en. Schaliedak en schaliëndak. Schalk, ra, -en; -je, o. -s. Schalk (loos) bn. -er,-8t;-heid, v. Schalkachtig-, bn. -er, -st; -beid, v. Schalks, byw. -er, -st. (v. Schalksch.bn.-er,meest -;-heid, Schallebiiter. Zie Scharrebijter. Schallen, OW. zw. ik schalde^heb a-escbald. Schalm, ra. -en; -pje, o. -s. Schalmei (herdersfluit) v. -en; -tje. o. -s. (heb geschalmd. Schalmen, bw.7.w. ik ««cbalrade. Schaloos en schadeloos, bn. Schamel, bn. en byw. -er, -st; -hrid. v. Schamen(zich) ww.zw. ikschaam-de mij, heb mij geschaamd. |
Schamp, m. Schampdek, o. -ken. Schampen,ow.zw.het schampte, is geschampt. Schamper,bn. en bijw. -der, -st; -beid, v. -lijk, bijw. Schampscheut (schamper ge- zegdel ra. -en. Schampschot (schot) v. -en. Schandaal, o. schandalen. Schandaleus, bn.schandaleuzer, scliHndaJeust. Schandalig, bn.-er,-st. (bw. Schandaliseeren (beschenden) Schandbord, o. -en. Schanddaad, v. - daden. S 3hande, v. Schandek, o. -ken. Schandekoop, bn. (-beid, v. Schandelijk, bn. en bijw.-er,-st; Schandgéld. o. Schandgewaad, o. -gewaden. Sohandjongen, m. -s. Sc handkleed, o. -eren. Schandmerk, o. -en. Schandmerken, bw. zw. ik schandmerkte, heb geschandmerkt. Schandpaal, m. -palen. Schandorjjs, m. Schandteeken, o. -s en -en. Schandvlek, v. -ken. Schandvlekken, bw. zw. ik schandvlekte, h. geschandvlekt. Schans, v. -en; -je, o. -s. Schansen (verschansen) bw. zw. ik schanste, heb geschanst. Schanskleed, o. -en; scheepsw. Schanslooper, m. -s. Schapebout, m, -en; -je, o. -s. Schapekop, m. -pen. Schaneleder en -leer en schapenleder en -leer, o. vers;. Schapelever. v. Cschaapsleder. Schapen boter, v.; - fokker,m. -s; -hok o. -ken;-kaas, v.-kazen; -kaasje, o. -s; -markt. v.;-melk, v.; -stal. ra. -len; -wol, v. Schapepoot, ra. -en;-vacht, v. -en; -vel, O. -len. Schapevleesch en schapen- vleesch. o. Schappelijk:redelijk)bn.en bijw. -er. -st; -beid, v. Schaprade en schapraai(etens- kas) v. -raden en -ranien. Schar, v. -ren; -retje, o. -s. Scharbier Zie Scharrebier. Scharen, bw.zw.ik schaarde, heb jreschaard; scharing, v. Scharenslijper, m. -s. Scharlaken, o. Scharlaken, bn. Scharlakenrood, bn. Scharlakensch. bn. (kruid) v. Scharlei en scherlei i zeker Scharluin en scherluin. (schelm, schurk)m.-en;-tje,o.-s. Scharminkel en schermin- kel. m. -s; -tje, o. -s. Scharnier, o. -en; -tjn, o. -s. Scharrebier en scharbier, o. Scharrebyter en schallebijter. ra. -s. Scharrelbeenen, ow. zw. ik scharrelbeende, heb gescharrel-beend. Scharrelen, ow.bw.zw.ik scharrelde, heb sescbarreld; scharrelaar, ra. scharrelaarsterjV. scharreling, v. |
Schat, ra. -ten; -je, o. -s. Schatbaar, bn. -der,-st;-heid,v. Schateren, ow. zw.ik schaterde, heb geschaterd. Schaterlach, m. Schaterlachen, ow.zw.ik schaterlacht.-, heb geschaterlacht. Schatplichtig, bn. Schatrijk, bn. Schatten, bw. zw. ik schatte, h.sreuchat; schatter,m.schatting,v. Schaveelen en schavielemin-schikkenjow.bw.zw.ik schaveelde (schavielde) heb en ben geschaveeld (seschavieldl. Schaveeling en schavieling, Schaveling, m. -en. (v. Schaven, nw. zw.ik schaafde,heb geschaafd; schaving. v. Scha vergoeding. Zie Schade-vergoeding. (haling. Schaverhaling. Zie Schadever- Schavielen. Zie Schaveelen. Schavot, o. -ten; -je, o. -s. Schavotteeren (op bet schavot eene straf doen ondergaan) bw.; sohavotteering, v. Schavuit, in. -en; -je, o. -s. Schavuitenstreek,m. -streken. Schavuitenstuk, o. -ken. Schedel, m. -s; -tje, o. -s. Scheede, schee en schie, v. scheeden, scheeën en schieSn; scheetje en schietje, o. -s. Scheef, bn. en bijw. scheever,-»!; -beid, v. -te, v. Scheefbeen, ra. en v. -en. Scheefhoek, m. -en; -ig, bn. Scheefnek. ra. en v. -ken. Scheefneus, ra. en v. -neuzen. Scheefvoet, ra. en v. -en. Scheel (deksel) o. schf'len:-tje, o. -s. (Ier,-st;-beid, v. Scheel (scheef) bn. en bijw.sche- Scheelaard. ra. -s. Scheelachtig. bn. Scheelen (scheiden; schoonmaken) bw.zw. ik scheelde,heb gescheeld; scheeling, v. Scheeloog, ra. en v. -en. Scheelzien, o. Scheen, v. -en; -tje, o. -s. Scheep, slechts voorkomendein de bijw. uitdr. te scheep. Scheepje. Zie Schip. Scheeprijk. bn. -er, -st. Scheepsbed, o. -den; -behoeften, v. mv.; -bescbuit,v.-en:-be-stier, o.; -boord, o.; -bouw, m.; -bouwer, ra. -s.; - bouwkunst,▼.; -bouwmeester, ra. -s. Scheepsch,bn.(Geen - verstaan). Scheepsgebruik, o.-en;-gelegenheid, v. -heden; -gevecht, o. -en; -gezel. ra. -len; -jongen,m. -s; -kapitein,quot;m. -s; -ki8t,v.-en; -kok. ra. -s;-kost, ra.;-kroon, v. - kronen;-ladinsr, v. -en;-lan-taren, v. -s; -lengte, v.-n;-raaat, ra. -raaats; -makelaar, ra. -s; -officier, m. -en; -plunje, v.; -raad, m. -raden; -recht, o.; -stryd, m. -en; -tagryn, ra. -en en -s; -term, m. -en; -tiramer-raan,ra.-lieden en -lui;-timmerwerf, v. -werven; -tocht,\m.-en; -toebehnoren, o.; -toerusting,v. -en; -tuis, o.; -uitdrukking,v. -en; -volk, o.; -vracht, v. -en; -werk. o.; -woord, o. -en. Scheepvaart, v. |
210
SCH
Scheer (zandbank) v. scheren. Scheerbeliken, o. -s. Scheeibout, m. -en. Scheerder, m. -s Scheel der£-wiiikel,m. Scheerdcek, m. -en; -doekje, o. -b; -doos, v. •doezen; -draad,m. -draden; -gang:, v. -en; -geld,o.; -gereedschap, o.; -baak.ni. -baken; -klant, m. -en;-koffertje,o. -s; -koker, m. -8;-lijn,v. -en; -ling (dollekervel) v.;-loon, o. -en; -nies, o. -sen; - riem,m.-en; -sel, o.; -spiegeltje, o. -s; -tijd, m.; -water, o.; -winkel, m.-s; Scheet, ui. sebeten. [-zeep, v. Scheg en ECheg8e(knie aan bet galjoen) v. scbiggen; scbeepsw. Scheggelood, o. (scbeepsw. Schei iklamp) v. -en; -tje, o. Scheiboter, v. Scheidbaar, bn.; -beid, v. Scheidhocru, m. -en; -boor, v. -boren • brief,m.-brieven;-paal, m. -jialen. Scheiden,bw.ow.8t. ik scheidde, heb en ben gescheiden; scbei-der, in. (o. -s. Scheiding, v. -en; ijcheidinkje, ScheidEiran, na. -lieden. Scheidt munr, m. -muren. Scheidsvrouw, v. -en. Scheikunde, v. Scheikundig, bn. en bijw. Scheikundige, m. -n. Scheikunst, v. Scheilün. v. -en. Scheinagel, m. -s. Scheisel, o. Scheisloot. v. -en. Schei teek en, o. -s. Scheivocht, o. Schel (bel) v. -len; -letje, o. -s. Schel (schil) Zie Schil. Schel (helder van geluid; klinkend) bn. en byw. -Ier, -st; -beid, v. Scheldbrief, m. -brieven. Schelden.bw.ow.st.ikschold,het glt; scholden. Scheldnaam, m. -namen. Scheldwoord; o.-en;-je, o.-s. Schelen (velschillen) ow. onp. yw.bf t scheelde,heeft gescheeld, Schelf (hooischelf) v. schelven. Schelklinkend, bn. -er, -st. Schelkiuid (stinkende gouwe) v. no'' schelwortel. Schellen (bell« n) bw. ow. zw. ik schelde, heb gescheld. Schelling (muntstuk) m. schellinkje, o. -s. Schelm, m. -fn; -pje, o. s. Schelmachtig, bn. en byw. -er. Schelmerij, V. -en. [-st;-heid.v. Scheltnsch, bn.- en bijw. -er, meest-;-beid, v. (o. Schelp en SChulp, v. -en; -je. Scheltrompet, v. -ten. Schelvlsch (een visch) m. -vis-schen. Als stofnaam v.; -je,o.-s. Schelwortel, v. Schema (schets, ontwerp; ge-Schemer, m. [stalte) o. -'s Schemerachtig, bn. -er, -st. Schemeravond, m. -en. Schemeren, ow. zw. het schemerde. heeft geschemerd; sche-nuTinp. v. |
Scherp, bn.en bijw.-er,-8t;-elijk, büw. -heid, v. Scherp (alles wat men op een geweer ter beschadiging zet) o. Scherpachtlg, bn. Scherpen, bw. zw, ik scherpte, heb tfe8cberpt;8cberper,m.scher-Scherphoekig. bn. (ping, v. Scherpkort, bn. Scherplang., bn. Scherprechter, m. -s. Scherpschutter, m. -s. Scherpsnijdend, bn. Scherpte, v. -n. Scherpziend, bn. Scherpzinnig, bn. en bijw. -er, -st; -luid,v.-lijk, byw. Scherts, v. Schertsen, ow. zw. ik schertste, heb geschertst; schertser, m. schertserij. v. (bijw. Schertsenderwijze en -wüs. Scherven, ow. zw. ik scherfde, ben sescherfd; scberving, v. Schets, v. -en; -je, o. -s. Schetsen,bw.zw.ik schet8te,heb tr» schetst; schetser, m. Schetteren, ow. zw.ik schetterde, heb geschetterd; schetteraar, m. sehett* ring, v. Schetterklank, m. -en. Scheur, v. -m; -tje, o. -s. Scheurbuik, v. Scheurdoek. m. -en. Scheuren, bw. ow.zw.ik scheur-de,beb en ben gescheurd;scheur-der. nu scheurster. v. scheuring, Scheurlaken.o. [v.8cbeursel,o. Scheur linnen, o. Scheurmaker, m. -s. Scheurmakerij, v. -en. Scheurparler, o. Scheurziek, bn. -er, -st. Scheut, m. en; -je, o. -8. Scheutig (rijzig; ook; mild) bn. -er. - st; -beid, v. (woord)o.-s. Schibboleth (berkennings-Schlcht. m. -en; -je,o. -s. Schichtig (schuw) bn. -er, -8t; -h'id. v. Schle ZieScbeede. (-beid, v. Schielijk, bn. en bijw. -er, -st; Schieman (bootsmansmaat) m. -lieden en -lui. Schiemannen, ow. zw. ik schie- manHp. heb jreschiemand. Schiemanschap, o. Schiemansgaren, o. Schiemansgast. m. -en. Schiemansmaat, m. -s. Sclver. büw. Schiereiland, o. -en; -je,o. -s. Srhieringer. m. -s. Schletbout, m. -en. Schietbus, v -sen. Schieten, ow. bw. st. ik schoot, Wn en heb seschoten; schieter,tn. Schieter (mijt) m. -s-, -tje, o. -s. Schietgat, o. -en; -gebedje,o.-8; -2-evaarte, o. -n; -geweer, o.; -kato»n.o.; -lood,o.-en;-8chijf, v. -schijven; -schouw, v. -en; -sch' it, v. -en; -8poelr v. -en; -tuier. o. Schiften (scheiden) bw. zw. ik schifte. heb geschift; schifter,». Bohiftine. v. schiftster, v. Schlftenf8amenloopen,van melk, enz.; ook van ziide,al8 de draden op elkander 8chuivpn)ow.zw. ik schifte, ben ge8chift;8chUting,T. Schendbrok, m. en v. -ken. Schendekeuken (die . bij goede voeding er toch schraal en mager uitziet) m. en v. -s. Schendelijk, bn. -er, -st. Schenden, bw. st. ik 8cbond,heb geschonden; schender, m.scber-derii, v. schending, v. schend-Schendlg, bn. -er, -st. Cster,v. Schendtong, m. en v. -en. Schenk, m. -en; -je, o. -s. Schenkape (schenking, ge-schtnklv.-s. (o.-s. Schenkblad, o. -en; -blaadje. Schenkbord, o. -en; -je, o. -s. Schenkel en schinkel, m. -s; -tje, o. -s. Schenken, bw. st. ikschonk,heb g« schonUen; schenker,m.schenking, v. schenkster, v. Schenkkan, v. -nen; -netje,o.-s. Schenkketel, m. -s; -tje, o. -s. Schennis, v. Schenziek, bn. -er, -st. Schep, m. -pen; -je, o.-s. (o. -en Schepbord (aan een watermolen) Schepel (tiende gedeelte van een ^d. mud) o. -s; -tje, o. -s. Schepeling, m. en v. -en; voor het v. oi k scbepelinge. (-ken. Schepelsmand, v. -en; -zak. m. Schepen (inschepen; ook varen) bw. zw. ik scheepte, heb gescheept. (o.; -schap, o. Schepen (rechter) m. -en; -dom. Scheplepel, m. -s. Schepnet, o. -ten; -je, o. Scheppen (voortbrengen) bw.st. ik schiep, heb geschapen; schepper, m. schepping, v.schep8el,o. Scheppen (putten) bw. zw. ik schepte, heb geschept; schcp-Schepper, m. -s. Tper, m. Schepping, v. -en. Scheppingsgeschiedenis, v. Scheppingsverhaal, o. -verhalen. Scheppingsvermogen, o. Scheppingswerk, o. Scheprad, o.-raden en -raderen. Schepsel, o. -en of -s; -tje, o.-s, Schepter, m. -s. Schepvat, o. -en. (geschoren. Scheren, bw. st. ik schoor, heb Scherf, v. scherven; -je, o. -s. Schering, v. -en. Scherlef (eene vergiftige plant) Zie Scharlei. Scherluln. Zie Scbarluin. Scherm (beschutsel) o. -en; -pje, o. -s. Schermdegen, m. -s; -tje, o. -s. Schermen, ow. zw. ik schermde, lub geschermd; schermer, m. scherming, v. Schermer (drooggemaakt meer in Noord-Holland) v. Schermhandschoen,m. -en. Scherminkel. Zie Scharminkel. Schermkunst, v. Schermmasker, o. -s. Schermmeester, m. -s. Schermutselen(met kleine benden en ongeregeld vechten) ow. zw. ik schermutselde, heb ge-echermutseld; schermutaelaar, schermuts» ling, v. Schermutsen (hetzelfde als schermutselen) ow. zw. ik schermutste, heb geschermutst. Schermzaal, v. - zalen. |
SCH
211
Schijf, v. schijven; -je, o. -s. Sohöfschleten, o. Schön, m. Schynbaar, bn. Schijnbeeld, o. •en; -christen, m. -en; -deu^d, v. -en;-dood,m. (ook bn.); -doode, m. en v. -n. Schijnen, ow. onp. w. st. ik of het scheen, ik heb of het heeft sreschencn. Schijngeleerde, m. -n; -geloof, quot;o.; -geluk, o.; -glans, m. -en; -grond, m. -en. (-beid, v. Schijnheiligquot;, bn.enbijw.-er,-8ti Schijnreden, v. -en. Schijnschoon, bn. Schijnsel, o. -s; -tje, o. -s. SchflnstrOdig1, bn.; -beid, v. Schijnvermaak, o. -vermaken. Schünvrlend, ra. -en. Schflnvroom, bn. Schijnzoet, o. (scheten. Schyten, ow.st.ik scheet,heb ge-Schijtgeel, bn. Schijtvalk, m. -en. Schijtwortel, v. Schik, m. Schikgodin, v. -nen. (-heid, v. Schikkelijk, bn. en bijw.-er,-st; Schikken, bw. ow. zw. ik schikte, heb en ben geschikt; schik-ker, m. schikking, v.schik8ter,v. Schil en schel, v. -len; -letje. Schild, o. -en; -je, o. -s. [o. -s. Schilder, m. -s. (-st; -beid, v. Schild erachtig,bn. en bij W.-er. Schilderen (malen) bw. zw. ik schilderde, heb geschilderd; schilderina:, v. Schilderen (op schildwacht staan) ow. zw.ik schilderde, heb geschilderd. Schilderhuisje, o. -s. Schilderij, v. en o. -en;-tje,o.-8. Schilderkamer, v. -s. Schilderkunst, v. Schildersbent, v. Schildersezel, m. -s. Schildersleven, o. Schilderwerk, o. Schildpad (voor dier, v.; voor de stof. o.)-den;-je, o.-s. Schildpadden (van schildpad» Schildvleuerelig, bn. [bn. Schildwacht (een wachter) m. -en. [v. Schildwacht (het wachthouden) Schilfer, v. -s; -tje, o. -s. Schilferachtig, bn. -er, -st. Schilferen, ow.zw.ik schilferde, b'-n srpschilferd; schilfering, v. Schilferig, bn. -er, -st. Schillen, bw. zw. ik schilde, heb gescbiid; schiller, m. Schillenmand, v. -en. Schilmesje, o. -s. (o. -s. Schim (schaduw) v. -men;-metje. Schimmel (een witachtig paard) in. -s; -tje, o. -s. Schimmel (witachtige uitslagW. Schimmelachtig, bn. -er, -st. Schimmelbles, m. -sen. Schimmelen (zich met schim-mlt;'l bedekken, beschimmelen) ow. zw. ik schimmelde, ben ge-schimmHd; schimmeling, v. Schimmelen (het schlmmelspel spelen) ow. zw. ik schimmelde, heb eescMmmeld. Schimmelig, bn. -er, -at. Schimmenrijk, o. Schimp, m. Schimpachtig, bn. -er, -st. Schimpbrief, m. -brieven. Schimpdicht, o. -en. Schimpdichter, m. -s. Schimpelük, bijw. Schimpen, ow. zw. ik schimpte, heb geschimpt; schimper, m. sc .imperij, v. schimping, v. schimpster, v. Schimplg, bn. -er, -at. Schimpkreet, m. -kreten. Schimplied, O. -eren. Schimplust, m. Schimpnaam, m. -namen. Schimprede, v. -nen. Schimpscheut, m. -en; -je,o.-s. Schimpschrift, o. -en. Schimpswijze en -wijs, büw. Schimntaal, v. Schimpvogel, m. -s. Schimpwoord, o. -en. Schink (ham) m. -en; -je, o.--s. Schinkel (lichaamsdeel) Zie Sehcnkel. (w.) m. -s. Schinkel en schenkel!scheeps-Schinkelhaak, m. -haken. Schip. o. schepen; scheepje, o. -s. Schipbreuk, v. -en. Schipbreukeling, m. en v. -en; voor het v. ook schipbreuke-Schipbrug, v. -gen. [linge. Schipper, m. -s; -tje, o. -s; -schap. o. Schipperen (uitvoeren,doen)bw. ow. zw.ik schipperde,heb en ben geschipperd. Schipperij. v- -^n. Schippersboek, o. -en; -broek, v. -en; -huis, o. -huizen;-hut, v. -ten; -knecht, m. -s; -loon, o. -en; -muts, v. -en. Schippond, o. -en. Schisma (scheuring in de kerk) o. -'s. (bn. Schismatiek(afvallig,ketter8ch) Schitteren.ow.zw.ik schitterde, heb geschitterd; schittering, v. Schitterend, bn. -er, -st. Schitterlicht, o. Schob. Zie Schub. Schobbejak, m. -ken. Schobbejakken, bw. ow. zw.ik schobbejakte, heb geschobbe-jakt. Schobben (de schubben afdoen) bw. zw. ik schobde, heb ge-Schobberd, m. -s. [schobd. Schobberdebonk. Op -, bijw. uitdr. (op - loopen). Schoef (omslag van een mantel) v. schorven. Schoeien, bw. zw. ik schoeide, heb geschoeid; schoei iog, v. Schoelje, m. -s.s Cchoeisel, o. Schoeljeachtig, bn. -er, -st. Schoen, m. -en; -tje, o. -s. Schoener. Zie Schooner. Schoenlappen, o. Schoenlapper (versteller van oude schoenen; ook een soort van gphak en zekere vlinder) m. -s;-tie, o.-a. * Schoenmaken, o. Schoenmaker, m. -s; -tje, o. -s. Schoen (waterbord van een waterrad) v. -en. Schoer (schouder) m. -en. Schoer (in Gelderland eene re- arenbui. onweersvlaag) m. -en. Schoerhaai (zeevisch) m. -en. |
Schoireerder(vroü wen-of maag- denschendcr)m. -s Schoifeeren (verkrachten, ont-eeren) bw.; schoffeering, v. Schoffel, v. -8; -tje, o. -s. Schoffelen, bw.zw.ik schoffelde, heb geschoffeld; schoffelaar, m. schoffeling, v. (-en. Schoft (onbehouwen menach) m. Schoft (bovenste deel van den rus) v. -en; -je, o. -s. Schoft (werktyd) v. -en. Schottachtig, bn. -er, -st. Schoften, ow. zw.ik 8chofte,heb geschoft. Schofterif?, bn. en bijw. -er, -st. Schofttijd, m. Schoftuur, o. -uren; -tje, o. -s. Schok sstoot;ook gemoedsbewe-irinjr) m. -ken; -je, o. -s. Schok Iboonenpeul) v. -ken. Schok (zestiijtal) o. -ken. Schokken,bw.ow.zw.ik schokte, heb geschokt; schokker, m. schokking. v. schokster, v. Schokker 'schipper van 't eiland Schoklttnd) m. Schokkers. Schol (stuk ijs) v. -len. Schol (vischj v. -len; -letje, o. -s. Scholarch (schoolbestuurder of -opziener) m. -en. Scholastiek (schoolwijsheid) v. oo1'': (schoolsch) bn. Scholen, ow. zw.ik scboolde,heb geschoold. Scholier, m. -en; -tje, o. -a. Scholiere, v. -n. Scholierster, v. -a; -tje, o. -s. Schollevaar (zekere watervogel; ook onbehouwen mensch). Zie Scbolver. Scholpen (zachtjes kloppen) ow. zw. ik scholpte, heb ffpscholpt. Scholver. ook scholverd en schollevaar, m. scholvers, scholverds, schollevaars en - va-ren; scholvertje, scholverdje en schollevaartje, o. -s. Schommel (schop) m. -s; -tje, O. -8. (v. -8. Schommel (dik vrouwspersoon) Schommelen, bw. ow. zw. ik schommelde, heb geschommeld; schommelaar, m. schommelaarster. v. schommeline:, v. Schommelig. bn. -er, -st. Schompermuilen (grimlachen) ow. zw. ik schompermuilde, heb sfschompormuild. (o. -a. Schongel 'achommeDm. -a; -tje, Schongelen (schommelen) ow. bw. zw. ik achongelde, heb ge-schonireld; achongeling. v. Schongeltouw, o. -en. Schonk 'been, bot) T.-en;-je,o.-8. Schonkig, bn. -er, -st. Schoof («erfl v. schoven;-je,o.-s. Schooien, ow. bw.zw. ik schooide, heb seschooid; schooier, m. schooierij, v. schooister, r. School (leerschool, enz.) v.; (schoolgebouw) v. en o. scholen; -tje, o. -s. (len. School (menietevi83chen)v.8Cbo- Schoolblijven, ow.at. ik bleef b'-n -ff»-bleven * Schoolgaan, ow.at.ik ging -,ben -«feaan. (-gelegen. Schoolliffgen^w.at.ik lag -,lieb Schoolsch, bn.en büw.-er,mce«t -; -heid, v. |
SCH
Schram (lichte wond; krab) v.
-men; -nietje en -|)je,o. -3. Schrammen, bw. zw.ik schramde, heb geschramd. Schrandür,bii.en bijw. -der,-8t;
-lu id, v.
Schrank, v. -en; -je,o. -s. Schrankelbeen, m. en v. -en. Schrankeloeenen, ow. zw. ik scliraiikelbeende, heb geschran-kelbeend.
Schrankelen.ow.zw. ik schran-kelde,heb geschrankeld; schran-kelaar, ra.
Schranken,!)w.zw.ik schrankte.
heb ijeschrankt; schranking, v. Schransen,ow.z w. ik schranste, heb geschranst, schranser, m. schranserij, v.
Schrap, V. -pen; -je o. -s.
Schrap, bijw.
Schrapen, bw. zw. ik schraapte, heb geschraapt; schraper, m. schraapster. v. Schraperig,bn.en byw. -er.-st,
-beid, v.
cichrapljzer. o. -s.
Schrappen, bw. zw. ik schrapte, heb geschrapt; schrapper, m. schrapsel, o.
Schred (schrede) m. -en.
Schrede, v. -n-.schreetje, o. -s. Schreef, V. schreven; -je, o. -s. Schreeuw, m. -en; -tje, o. -s. Schreeuwachtig, bn. -er, -st. Schreeuwen, bw. zw. uv
schretuwde, heb geschreeuwd, schreeuwer, ra. schreeuwster, v. Schreeuwerig, bn. -er, -st;
Schreeuwleelük, ra. en v.-en. Schreien, ow. zw. ik schreide, lub geschreid; schreier, m. schreister, v.
Schrepel (schraal) bn. -er, -si. Schriel, bn. -er, -3t; -hud, v.;
Schrift'Je bijbelboeken! v. Schrift (het geschrevene) o. -en;
Schrifteiük, bn. en bijw. Schriftgeleerde, m. -n. jv. Schriftmatig, bn. -e^-st.-heid. Schriftuur, V. schrifturen; -lijk-
bn.en bijw.
Schriftuurplaats, v. -en. Schriftvork, v. slra„ur;i-
Schrijbeenen, ow.zw. ik schnj
b. ende, heb geschrijl^end. ScnrtdeUBgS en BcMltagS,
Schiiiaellngsoli en schrB-Schrijden, ow. St. ik schreed,
heb geschreden.
Sohriiftank. V. -en; -behoeften, v mv.; -boek, o. -en; -boekje, o. -s; -bord, o. -en;-fout v.-en; -foutje, o. -s; -gereedschap, o.; -gerei, o.; -inkt. ra.; -jeukte, v.; -ki8tje,o. -s; -kramp, v.; quot;kunst, v.; -lade,v. -n; -les,v. -sen, -1^-senaar,ra. -s; -letter,v.-s; -loon, o. -en; -lust, m.;-meester, m.
Schoon ,bn. en bij w. - er, - st; - heiil, Schoon, o. [v.-tjes, bijw.
Schoon, vw. (ter, v. -s.
Schoonbroeder, m. -s; -doch-Schoondruk, m.
Schoone Ischoone vrouw) v. -n. Schoone (hetgeen schoon is) o. Schoon en, bw. zw. ik schoonde,
heb en ben geschoond.
Schooner of schoener (plat
vaartuig,sre8chiktom aan land te komen) in. -s. (o.; -szin, ni. Schoonheid, v.-heden;-s}jevoel, Schoonhouden,bw.st.ik hield -,
heb -tfehonden. Schoonklinkend, bn. -er, -st. Schoonmaak, v.
Schoon maakduivel, m. Schoonmaken, bw.zw.ik maakte heb -ffemaakt;-maak3ter,v. Schoonmoeder, v. -ouders, m. mv. (-praten.
Schoonpraat (vllt;ier) m. en v. Schoonschijnend, bn. en bijw.
-er,-st.
Schoonschrift, o. -en. Schoonvader, ra. -s;-zoon,iQ.-3
en -zonen; -zusterj v. -s. Schoonzicht, o. (-tje. o. -s. Schoor (stut, steun) m. schoren; Schoorbalk, m. -en; -hoek, m. -en; -lat, v. -ten; -paal, m. -palen; -pilaar, in. -pilaren; -post m. -en.
Schoorsteen, ra. -en; -tje, o.-s Schoorsteenstuk, O. -ken; -je O. -s.
Schoorsteenveger, m. -s. Schoorvoeten.ow.zw.lkschoor-voette.heb ^eschoorvoet;schoor-voetend, bu. (o. -s.
Schoot (touw) ra. schooien;-je. Schoot (van een kleed) ra. -en;
-je, o. -s.
Schootknechten (scheepaw., hout waaraan de schooien worden vastgemaakt) m.rav. Schootsvel, o. -len.
Schootvrü, bn.
Schooven, bw. zw. ik schoofde.
heb areschoofd. (ster, v. -s. Schoövenbinder, ra. -s; -bind-Schooverzeil,o.-en.
Schop (stoot raet den voet) ra.
-pen; -je. o. -s.
Schop (schommel) v. -pen. Schop (spade) v.-pen;-je, o.-s. Schoppen (op speelkaarten) v.
Schóppen (schoramelen) bw.ow.
zw. ik schopte, heb geschopt. Bchoppen(met den voet stooten) bw. ow. zw. ik schopte, heb Re-schopt.
Schoppenaas, o. -azen;-boer,ra.
-en; -heer, ra. -en;-vrouw.v.-en. Schopstoel, ra. -en; -tje, o. -8. Schor, bn. en bijw. -der, -st;
-beid, v. , . .
Schoren.bw.zw.ik schoorde, heb
«rpschoord; schoring, v. Schorpioen, m. -en; -tje, o. -s. Schorre en schor (onbedukt
land) quot;.schorren. SchOffemorrielRemeen volk) o.
-s; -papier, o.; -pen, v. -nen; -portefeuille, v. -s; -school, v. -scholen; -stift, v -en; -stijl,m., -taal, v.; -tafel, v. -s; -trant,m.; -tuig,o.; -uur,o.-uren; -werk,o.; -wijs en wijze,v.wijzen; -woede, v.; -/.lek, bn. (-er, -st); -zucht,v.
Schrijlings. Zie Schrijdelmgs.
Schors, v. -en; -je, o. -s^ Schorsel woensdag (Woensda* vóór Paschen) ra. -en. . , , Schort 3n,bw.zw. ik schorste,heb
peschorst; schorsing, v. Schorseneer, V. schorseneren.
o.-en.
Schorten(opschorten)bw.ow.zw. ik schortte, heb geschort^chor-tiiig4, v.
Schorten (haperen)onp.w.zw.hf t
schortte, heefl gescliort. Schorthaak, ra. -haken.
Schot (Schotlander) ra. Schotten. Schot (voortaai.i;) o.
Schot (schut) o. -ten; -je, o. -s. Schot (het schiften, enz.)o.8cho-SchOt (belasting) o. (ten.
Schotel (vaatwerk) ra. -sof-en;
-tje, o. -s.
Schotel (bakkerswerktnis) ra. -s. Schotelen, bw. zw.ik schotelde,
heb geschoteld.
ScllOtS lijsschol) v. -en; -je. o.-s. Schots (lomp, ongeschikt) bijw.
-.-r,-st. (-er, meest-.
Schotsch!onbeleefd.Ion.P,shcht)
Schotbch (van Schotland) bn.
(Schotsche tongval) o. Schotschbont, bn. Schotschrift, O. -en; -tje, o. -s Schouder, m. -s of-en;-tje,o.-s. Schouderen .bw. zw ik schouder-
de, heb tfeschonderd. Schouderophalen, o.
Schout, in. -.11 -schap, O.
Schout-bü-nacht.m. schouten-bij-nacht en schout-bii-nachts.
Schout-bö -nachtschip, o.
-schepen. ('g''11-
Schout-bij nachtsvlag, v. SchOUW (schoorsteen) v.-en;-lje.
o.-s. (-tje, o.-s.
SchOUW (schuit, praam) y. -en; SchOUW (schouwing, toezicht) v. Schouwburg, ra. -en. c-en. Schouwen, bw. zw.ik schouwde.
hebgeschouwd;schouwer(ziener,
profett; ook varkensschouwer) m.; schouwinsr, v. Schouwlustig, bn. -er, -st. schouwplaats, v. -en; -je, O.-s. Schouwspel, o. -spelen.
Schouwspeler. m.-s;-speelster,
Schouwtooneel, o. -en. [v. -s. Schraag, V. schragen; -je, o. -s. Schraag (schuins; met voluit; in Fritsl. schaars) bijw.; -te (schaarschheid) v.
Schraagbeeld. o. -en. Schraagswüze en -wös,bijw Schraal, bn. lt;n bijw. schraler, -st; -tjes, bijw. -heid,v. -te, v. Schraap. V. schrapen. [-hans,m. Schraapachtig, bn.en bijw.-er,
-st; -hlt; id, v.
Schraap Ijzer, o. -s. Schraapmes, o. -sen. Schraapsel, o. -s. Schraapzucht, v Schraapzuchtig (vr.kkig, in-
hnlisr) bn. en bijw.-er,-st. Schrab (krab, kras) v. -ben; -je.
Schrabben (schrappen,schrapen)
bw. zw. ik schrabde, heb geschrabd; schrabber, ra. schrab-ijzer, o. schrabmes, o. schrab-
Schrafelen, bw. zw. ik schrafel-rtp hfb geschrafeld;8chrafelaar,m. Schragen, bw. zw. ik schraagde, heb geschraagd; schrager, ra. sehraging, v. (heb geschraald. Schralen, ow. zw. ik schraalde.
SCH 212
Schort, V. -m; -je, o. -s. Schorteldoek, m. -en; -kleed.
SCH
213
Schrün (kast)o. -eu. Schrunen, bw. zw. ik schrijnde, heb geschrnudi schi jjninj;, v. Sciirfinwerker, m. -s. Schrijven, bw. st. ik schrcef,heb geschreveii; 8chrijf8tfr,v. schrijver, in. sclirijvi-rij, v. Schrijversgild, o. Schrik, ui. -ken; -jc o. -8. Schrikachtig, bn. er, -st. Schrikbarend, bu. -er, st. Schrikbeeld, u. -eu. Schrikbewind, o. Schrikgedrochb, o. -en. Schrikkeldag, m. -en. Schrikkelijk,t)n.eii bijw.-er,-st. Schrikkeljaar, o. -jaren. Schrikkelmaand, v. -en. Schrikken, bw. ow. zw. ik schrikte, heb en ben geschrikt. Scnrikmiddel,o. -en; -tje, o. -s. Schnkpoeier, u. -s; -tje, v. -s. Sohrikrol, v. -i, n. (-er, -at. Schrikwekkend, bn. en bijw. Schril, bn. en bijw. -Ier, -st. Schrobbeering (scherpe berisping) v. -en. Schrobben, bw.zw. ik schrobde, heb geschrobd; schrobber, in. schrobbin;;, v. schrobster, v. Schrobdag, in. -en; -net, o.-ten; -tijd, ui ; -visschenj, v.; - vrouw, v. -en; -zaag, v. -zagen. Schroef, v. schroeven; -je. o. -s. Schroefswijze « n -wijs, bijw. Schroefvormig, bn. Schroeien, bw. zw. ik schroeide, heb ««quot;schroeid; achroeier, m. schroeiing, v. schroeisel, o. schroeiijzer, o. I m. -s. SohroevebOOm,m.-en;-dranier, Schroeven,bw.zw. ik schroefde, h:-b tt' Schroefd. Schrok (vraat; gierigaard) m. ken: -je, o. -s. Schroken (zengerj) bw. zw. ik schrookte, heb geschrookt. Schrokken, b .zw. ik schrokte, heb schrokt; echrokker, ra. schrokstlt; r, v. (-beid, v. Schrokkig, bn. en bijw. -er, -st; Schrollen (knorren, smalen) ow. zw. i't schrolde, heb (ff schrold. Schromelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Schromeloos.bn.en bijw.schro-mdoozer, -loost; -heid, v. Schromen, ow. bw. zw. ik schroomde, heb geschroomd. Schromig. bn. en bijw. -er, -st. Schrompel (een rimpel) v. -s. Schrompelig, bn. -er, -st. Schroodbeitel, m. -s; -ijzer, o. -s; -touw, o. -en. Schroom, ra. I-er, -St.; -heid. v. Schroomachtig, bn. en bijw. Schroomhartig, bn. en bijw. -er, -St.; -heid, v. Schroomvallig, bn. en bijw.-er, Schroot, o. (-st; -heid, v. Schub i n schubbe,v. schubben; -bet,Ie, o. -s. Schubachtig, bn. Schubben bw. zw. ik schubde, hlt; b 'ji-schubd. Schubbig, bn. er, -st. Schubmes, o. -sen. Schubswijze en - Wijs, bijw. Schubvisch, ra. schubvisschen. Schuchter, bn. en bijw. -der, -st; -held, v. |
Schuddebol, ra. en v. -len. Schuddebollen, ow. zw. ik schuddebolde, heb geschuddebold. Schudden, bw.ow.zw. ik schudde, heb geschud; schudder, m. schudding, v. Schuier, in. -s; -tje, O. -s. Schuieren, bw.ow. zw. ik schuierde, h b £eRchnierd;schuieraar, in. schuiering, v. Schuif, v. schuiven; -je, o. -s. Schuif blad, o -en. Schuifblind, o. -en. Schuitdeur, v, -en. (-ster, V.-8. Schuifelaar, ra. -laren of -s; Schuifelen (blazen alseene slang) ow. zw. ik schuifelde, heb geschuifeld; schnifeling, v. Schuifelen (glijden) ow. zw. ik schuifquot; 1de, heb geschuifeld. Schuifkar, V. -ren. Schuifknoop, m. -e^. Schuiflade, v. -n; -laatje, o. -s. Schuifluik, o. -en; -je, o. -s. Schuifraam, v. -ramen; -pje, o. Schuifslot, o.-en. [-s. Schuiftafel, v. -s; -tje, o. -s. Schuiftang, v. -en. Schuiftrompet, v. -ten. Schuilen, ow. st. ik school heb en ben gescholen; ook zw. ik schuilde, heb ' n ben geschuild. Schuilevinkje,o. (ben -gegaan. Schuilgaan, ow. st. ik ging -, Schuilhoek, ra. -en; -je, o. -a. Schuilhouden (zich) ww. st. ik hield mij -, heb raij -gehouden. Schuilplaats, v. -en. Schuim, o. Schuimachtig, bn. -er, -st. Schuimbekken, ow. zw. ik sch'iimbi kt'*, heb geschuimbekt Schuimblad, o. Schuimen, ow. bw. zw. ik schuimde, heb geschuimd; «chuimer, m. Schuimer, ra. -s. ZieZeeschui-nu-r en tafelschuimer. Schuimig, bn. -er, -st. Schuimlooper, ra. -s. Schuimpje (arebakje) o. -s. Schuimschop, v. -pen. Schuimspaan, v. -spanen; -tje, o. -s. (-heid, v. Schuin, bn. en bgw. -er, -st; Schuinen (schuin raaken)bw.zw. i «e.huinde, heb sreschuind. Schuins.bijw. -er, schuinst. Schuinsch, bn. -er, raeest -, Schuinte, V. -n. [-heid, v. Schuit. V. -en; -je, o. -s. Schuitepraatje, o. -s. Schuitevoerder, ra. -s. Schuitevracht, v. -en. Schuitjevaren, o. Schuiven, bw. ow. st. ik schoof, heb en ben geschoven; schuiver ra. (ra. -en. Schuivuit 'eene soort van zeil) Schuld, v. -en; -je, o. -s. SchuldelOOS,bn. en bijw. schul-d»loozer; -loost; -heid, v. Schuldenaar, ra. -a en schul-donar'-n; schuldenares, v. -sen. Schuldig, bn. en bijw. -er, -st. Schuit). Zie Schelp. Schulpen (raet ribben maken) bw. zw. ik schulpte, heb geschulpt; schulper, ra Schulpzaag, v. -zagen. |
Schuren (in de schuur brengen) bw. zw. ik schuurde, heb geschuurd; schuring, v. Schuren (wrijven| bw.ow. zw. ik schuurde,heb geschuurd;schuur-Sfl, o. schuurster, v. Schurft, v. en o. (-st; -beid, v. Schurft (ruidis:) bn. en bijw. -er, Schurftachtig, bn. -er, -st. Schurftig, bn. -er, -st; -heid, v. Schurk, m. -en; -ie,o. -s. Schurkachtig, bn. en bijw. -er, -st; - heid, v. Schurken (zich wry ven) ow. zw. ik schurkte. Ik b geschurkt. Schurkenstreek, ra. -streken; -stuk, o. - ken; - werk, o. Schurkerij, v. -en. Schut (geschut) o. Schut'scherm) o. -ten; -je, o. -gt;. Schutblad, o. -en. Schuts, v. Schutsbrief, ra. schutsbrieven. Schutsel, o. -s; -tje, o. -s. Schutsengel, m. -en. Schutsheer, m. -en. Schutsluis, v. schutsluizen. Schutsvrouw, v. -en. Schutten (opsluiten; qpk verhinderen) bw.zw. ik schutte,heb ypsch u t; schu tter,ra. schut ting, v. Schutter, m. -s; -tje, o. -s. Schutterig, bn. -er, -st; -heid v. Schutterij, v. -en. Schuttersdienst, ra. -en; -doelen, ra. -s; -}r( weer,o. -geweren; -rand,ra.-raden. (o.-8. Schutting, v. -en; schuttinkje. Schuur, v. «churen; -tje, o. -s. Schuurbak. ra. -ken; -borstel, ra. -s; doek, ra. -en; -goed, o.; -hok, o. -ken; -lap, ra. -pen; -mand, v. -en; -plank, v. -en; -steen, ra. -en: -zand, o. (v. Schuw,bn.en bijw.-er, -st; -heid. Schuwen, bw. zw. ik schuwde, ■ eb ff'schuwd. Scorbut (scheurbuik) o. Scorbutiek, bn. Scriba (schrijver, geheimschrijver, sf cretaris* ra. Scrupel (medicinaal eewichtge-liikstaande mot 1.1)2 grara)o.-8. Scrupuleus (nauwgezet van (re-wet' n.vol bedenkingen, angstig, raoeielijk)bn.8Crupuleuzer,8crn-pul- ust. Scrutineerrn(uitvorschen,door-lt;ronden; stemmen verzamelen) bw. rgt;w. Sculpsit, hij heeft het gegraveerd. Sculptuur (beeldhouwkunde; sniiknnat; beeldgietery) v. Scylla (in de fabell. eene gevaarlijke klip bij Messina; ook eene drnaikolk) v. Scyth. ra. -en; Scythië, o. Scvtisch, bn. Séance (zittinjr) v, -a. Secans (in de wiskunde, de sny-liinW secanten. Secludeeren uitsluiten) bw. Seclusle (uitslnitinsr) v. Secondair (onderseschikt) bn. Secondant (helper, hulp, by-stand, bijzonder in een tweegevecht of in het spreken; onder-raee'ter^ulnonderwijzerjm.-en. Secondante onderwijzeresjv. |
SIG
214
Secondeeren (bijstaan, helpen, begeleiden) bw. Secondo (muz.) tweede stem. Secreet (geheim) o secreten. Secretaire (schrijftafel of -kast; ook bekend stuk huisraad) v. -s. Secretariaat, o. secretariaten. Secretarie, v. -ën. Secretaris, m. -sen. Sector (gedeelte van eenen cirkel) m. -s. en -en. Seculariseeren (wereldlijk maken, geestelyke gestichten ver-koopen)bw. Secunda (muz.) de tweede toon na den grondtoon. Secureeren (verzekeren, te hulp komen) bw. (v* Securiteit (zekerheid,veiligheid) Sedentair (zittende, op dezelfde plaats blijvende) bn. Sedert, bijw. vz. en vw. Seditieloproer,opstand,muiterij, rustverstoring) v. -tien en -ties. Seditieus (oproerig) bn. Seductie (verleiding) v. Seduisant (verleidelijk) bn. Seffens, bijw. Segmfent (afsnijding; gedeelte van eenen cirkel)o. -en; -je,o.-s. Segno (dal) (muz.) van hetteeken af weder te beginnen. Segrün, o. -en. (bn. Segrünen (vansegrijn geniaakt) Sein (een teeken) o. -en;-tje,o.-8. Seine (rivier in Frankrijk) v. Seinen, bw.ow. zw. ik seinde,heb geseind; seiner, m. seinster. v. Seinpaal, m. -palen; -schot, o. -en; -vlag,v. -gen. Seizen, bw.zw. ik seisde, heb geseisd; seizing, v. Scheepsw. Seizoen, o. -en. ' Sejour (verblijf) o. Sejourneeren (verblijven, een tijdlang zich in eene plaats ophouden) ow. Sek (zekere wijn) v. (o. -s. Sekreet (gemak) o. sekreten; -je. Sekse (kunne, geslacht) v. -n. Sekte (geloofspartij) v. -n. Sektegeest, m. Sektenhaat, m. Sekuur, bn. -der, -st. Sela, altijd, zonder einde, onophoudelijk. Selderi), *• Seldrement (drommels» tw. Selectie ikeus, verkiezing) v. Selenographie (maanbeschrij-vinsr) v. Semblant (schijn) o.; faire -, doen alsof. Semester (halfjaar) o. -s. Semi, half. Seminarist (kweekeling van een seminarium) m. -en. Seminarium (kweekschool voor toekomstige godsdienstleeraars) o. -s en seminaria. (de) o. SemitiSCll (van Sem afstammen-Senaat (de raad,staats- of stedelijke raad, hooge raadsvergade-rins) m. senaten. Senator (raadsheer) m. -en. (o. Senatus consult (raadsbesluit) Seneblad, o.-en. [o. Seneeroen (zeker kruid) o. Seneplant,v. -en. Senestruik, m. -en. Senior, de oudere, oudste. Sensatie (gewaarwording, gevoel; opmerkzaamheid; beweging, geruisch) v. Sensibel (gevoeliï, lichtgeraakt; erkentelijk, dankbaar) bn. Sensualisme (trek naar het zinnelijke) o. (m. -en. Sensualist (zinnelijk niensch) Sensualiteit (zinnelijkheid) v. Sensueel (zinnelijk) bn. en bijw. Sent (scheepsw.) v. -en. (-er-st. Sententie (uitspraak, zin- en ze-dt nspreuk,korte gt:dachte;recht-spraak, vonnis) v. -tifin en -ties. Sententieus (zin- of leerrijk, denk- of. kernspreukig, vol schoone gedachten) bn. Sentiment (gevoelen, denkwijs, meening, gedachte; gevoel, nei-giquot;g) o. -en. (teelheid) v. Sentimentaliteit (sentimen-Sentimenteel (overdreven en belachelijk gevoelig)bn. en bijw. -er, -st. Senza (muz.) zonder. Separatie (scheiding) v. Separatisme(zucht tot afzondering in zake van godsdienst en staatkunde) o. (v. -en. Separatist (afgescheidene) m.en Separatistiscli (op de wijze der afgescheidenen) bn. Separeeren 'afzonderen) bw.; (scheiden) ow. Sepia (de inktvisch, ook: het bruine sap uit de blaas van den inktvisch; bruine tint) v. September (Herfstmaand) m. Septentrionaal (noordelijk)bn. Septet of septuor (muz.) zevenstemmig stuk. Septima (muz.)zevende toon van een octaaf. Sequester (beslag, arrest) o. Sequestreeren (beslag leggen op) bw. Seraf, m. -s; serafijn, m. -en; serafijntje, o. -s, Serafine( muziekin8trument)v. - s. Serafsvleugel,m. -s; -vlucht,v. Serail (paleis van den Turkschen keizer; woning der vrouwen van een Turkschen groote) o. -s. Serenade (avond- of nachtmuziek) V. -s. Serenissima, doorluchtige, titel eener regeerende vorstin. Serenissimus, doorluchtigste titel van een regeerenden vorst. Serge en sarge, v. -s. Serie (reeks, orde) v. seriön. Sergeant, m. -en en -s. Sergeant-ma j oor ,m. sergeant- majoors. Sergeantsstrepen, v. mv. Serieus (ernstig, plechtig, gewichtig) bn. en bijw. Sering en syring, v. seringen. Seringebloesem, m.; -boom, m. -en; -boompje, o. -s; -struik, m. -en; -struikje, o. -s. -en. Sermoen (redevoering:, preek) o. Seroen (gewicht bij de Negers; m. -en. Serpent (slang; ook zeker muziekinstrument) o. -en. Serpentig (als eene slang; boos, vinniir) bn. -er, -st. Serpentijn (een stuk geschut) v. -en; oudt. gebruikel. voor slang en veldslang. |
Serpenty nsteen (slangensteen, slangswijze gevlekte steen) o. Serpentjjnsteenen (van ser-pentijnsteen) bn. Serpentslook, o. Serpentstong, v. -en. Servet, o. -ten; -je, o. -s. Service(dien8t,bediening,dienst-hetooning; inlegerings- of verzorgingsgeld voor soldaten; rondgang van een gerecht aan tafel) ra. Serviel (slaafsch, laag, kruipend) bn. en bijw. -er, -st. Servies, o, serviezen; -je, o. -s. Servilisme(slaafschheid) o. Serviliteit (slaafschheid) o. Serving, v. -s. ServitUUt(dwang- of leendienst; bezwaarrecht, b.v.: de gedwongenheid, een ander op zijnen grond, zekere vrijheden toe te staan) o. servituten. Sessie (zitting, verzameling van personen) v. sessien en sessies. Severiteit (ernstigheid; hard-, streng- of scherpheid) v. Sevigné (haak- of borstspeld der dames) v. -s. sextant (zesde deel van eec cirkel ).m. -en. Sexte (muz.) zesde toon in de klankladder. Sexueel (het geslacht of de geslachtsdrift betreffende) bn. Sfeer teen bolrond lichaam; sterrenkundige afbeelding van het heelal of den hemel, door middel van verscheidene kringen, en den aardbol in hun midden; de kring, waarbinnen iemands vatbaarheid, kundigheden of macht zich bepaalt) v. sferen. Sferiscll (rond-, bol- of kogelvormig) bn. Sfinx (fabelachtig monster der oudheid; zinnebeeld van alle verborgenheden in natuur en godsdienst) v. -en. (ker. Sforzando (muz.)versterkt, ster- Sibil (oude waarzegster, toover-kol; profetes) v. -len. Sibillijnscll (waarzeggend; pro-feteerend' bn. Sic! zoo ! dus staat er woordelijk! Sidderen, ow. zw. ik sidderde, heb gesidderd; siddering v. sidderaal (beefaal)m. Siepel, v. -s. Sier, v enkel gebruikel. in: goede sier maken. Sieraad, o. sieraden en sieradiën; -je, o. -s. Sieren, bw. zw. ik sierde, heb gesierd; aiering, v. siersel, o. Sierlijk, bn. en bijw. -er. -st; Sierplant, v.-en. [-beid, v. Sierra,(geberste, bergketen) v. Siesta quot;(middagslaapje, middagrust) v. Sleur (heer; een geringe titel, waarvan zich de meerderen je-«rens de minderen bedienen) m. Siffleeren (fluiten, uitfluiten,uit-iouwen) ow. bw. Sigaar, V. sisaren; -tje, o. -s. Sigaianasch, v ; -fabriek, v.-en; -kist, v. -en; -kistje, o. -s; -koker, m. -s; -maker, m.-8;-pijpje, o. -s; -standaard en -standerd, m. -s. |
SIG
215
216
SLE
Slok, m. -ken; -je, o. -s.(-heid,v. Slokachtig, bn. en bijw. -er,- st; Slokdarm, m. -en; -pje, o. -s. Slokken, bw. zw. ik slokte, heb
geslokt; slokker, ra.
Slokop, m. en v. -pen.
Slommer, ra.
Slomp (kiomp) ra.-en. (zen. Slons (havelooze vrouw) v. 8lon-Slonsachtig, bn. -er,-8t;-heid,v. SlOUfcje (dievenlantarentje) o. -s. Slonzen, ow. zw. ik slorsde, heb Ktslonsd. (-je, o.-s.
Sloof (sukkelaarster) v. sloven; Sloof (voorschoot) v. sloovenpje, Sl00fachtig,bn. -er, -st. [o. -s. SlOOien (zijdelings van het schip aiwijken) ow. zw. ik slooide,ben SlOOiknie, V. -Cn. [geslooid. Sloop, V. -en; -je, o. -s.
Sloopen, bw. zw. ik sloopte, heb gesloopt; slooper, ra.slooping,v. SlOOt, v. -en; -je, o. -s.
Slooten, bw. zw. ik slootte, heb
gesloot.
Slop, o. -pen; -je, o. -s.
Slordig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.
Slorp en slurp, m. -en; -je, o.-s. Slorpdrank, m. -en.
Slorpei, O. -eren.
Slorpen en slurpen, bw. zw. ik
s.orpte of slurpte, heb geslorpt of geslurpt. (slootje, o. -s. Slot (sluitmiddel) o. -en;-je en Slot (kasteel) o. -en.
Slot (einde) o.
Slot (saldo) o. -en. Slotenmaker, ra. -8.
Slotvers, O. - verzen.
Slotvoogd, m. -en.
Sloven (zwoegen)ow.zw.ik sloofde, heb gesloofd; slover, m. Sluier, m. -s; -tje, o. -s. Sluieren, bw.zw.ik sluierde, heb
gesluierd.
Sluik, v. al leen gebruikelijk in: ter sluik (verholen, ongemerkt,hei-melijk) bijw. uitdr. SlUik(rank,mager;van hoofdhaar: plat op het voorhoofd) bn. en bijw. er, -st; -heid, v.
Sluiken, bw. st. ik slook,heb gesloken; sluiker, m. sluikerij, t. sluiking, v.sluikha«idel,m.8luik--Sluimer, ra. (ster, v
Sluimeren, ow. zw. Ik sluimer-de.heb Kesluimerd;8luiinering,T. Sluimerkussen, o. -s; -tje,o.-B. Sluimerrol, v. -len.
Sluip, v. slechts gebruikelijk in;
ter sluip (verholen,in 't geheim) Sluipdeur, v. -en. [bijw.uitdr. Sluipen, ow. st. ik 8loop,ben geslopen; sluiper, m. Sluiphaven, v. -s; -hoek,m.-eD; -hol, o. -en; -koorts, v. -en; -moord, m. -en;-moordenaar,ni. -s; -moorder, ra. -s.
Sluis, v. sluizen; -je, o. -s. Sluitband, m. -en; -boom, m. -en; -bout, m.-en;-doos,v.-doo-zen.
Sluiten, bw. ow. st. ik sloot, heb en ben gesloten; sluiter, m.slul-tins. v. sluitster, v.
Sluitgeld, o.; -hek,o.-ken;-hout, o. -en; -jas, v. -sen; -kool,v.-en; -letter,T.-8;-n»and,v.-en;-plank, v. -en; -rede, v.-nen;-stuk, o. -ken;-tuig, o.
SU) (zeelt) v. -en; -tje, o. -s.
Slflk en Slik, o.
Slukachtig, bn. -er, -8t;-heid,v. Slijm, o. -en.
SI ü mach tig,bn. -er,-8t; -heid,v. Slümerig, bn. -er, -st; -heid, v. Slijmig. bn. -er, -st; -heid, v. SlÜP, o.
SlÜPbak, m. -ken; -bord, o. -en. Slijpen, bw. st. ik sleep, heb geslepen; slyper, m. slyping, v. slijpael, o. (-steen, m. -en. SlÜlgeld, o.; -molen, m. -s; SIutachtig, bn. -er, -st; -heid,'-. Slijtage, v.
Slijten, bw. ow. st. ik sleet, heb en ben gesleten; mijter, ra. slij-teiij, v. slijting, v. slijtster, o. Slik.quot; Zie Slijk.
Slikken, bw. zw. ik s'ikte, heb
geslikt; slikker, ni. slikking, v. Slikkerig. Zie Slijkerig.
Sliknat, bn.
Slikop (slokop) m. en v. -pen. Slim, bn. en bijw. -nier, -st; - heid,
v. -mfcheid, v.
Slimmerd, ra. -s; -je, o. -s. Sllmmeren (erger worden) ow.
zw.ik slimmerde.b. geslimmerd. Slinden (verslinden) bw. st. ik
slord, heb (feslonden. Slindkolk (de keel) v. -en. Slindpenning, m. en v. -en. Slinger, m. -s; -tje, o. -s. Slingeraap, m. -apen; -boom,
m. -en; -bosch, o. -bosschen. Slingeren, bw. ow. zw. ik slingerde, heb geslingerd; slingeraar. ra. slingering, v. Slingerlaan, v. -lanen; -pad, o. -en; -pardoen, v. -s; -plant, v. -en; -slag, ra.; -steen, ra. -en; -uurwerk, o. -en. (slonken. Slinken ow.st.ik slonk, ben ge-Slinkerhand (linkerhand) v. SlinkerziJde (linkerzijde) V. Slinks (links 1 bijw. -er, -st. Slinksch (linksch) bn. -er. Slip, v. -pen; -je, o.-s. [raeest -. Slippedrager, ra. -s.
Slippen (glippen) ow.zw. ik slipte, ben geslipt; slipper m. slip-steek, ra. (slist; «lissing, v. Slissen, bw.zw. ik sliste, heb ge-Slobbe ivaatdoek)v. -n; -tje,o.-s. Slobberdoes (morsebel) ra. e» v. doezen.
Slobberen bw. ow. zw. ik slobberde, heb quot;eslobberd; slobbe-rins, v.
SlObblg, bn. en bijw. -er, -st. Slobkous, v. -en; -je, o. -s. Slodder (morsifr mensch) ra. -s. Slodderaachtig, bn. en bijw.
-ir.-st. (heb sreslodderd.
Slodderen, ow. zw.ik slodderde. Slodderig, bn. en bijw. -er, -st; SlodderkouB, v. -en. (-heid, v. Sloddervos, m. en v. -sen. (-s. Sloep 'een vaartuisr) v. -en; -je,o. Sloeren (meten) bw. zw.ik sloer-
de, heb gesloerd; scheepsw. Sloerie, V. -s; -moer, v. -s.
SlOf, v. -fen; -je, o. -s.
Slof (traag, slordig) bn. en byw.
-f.-r, -st; -heid,v.
Sloffen, ow. zw.ik slofte, heb ge-
slot; sloffer, m. slofster, v. Slofflg. bn. -er, -st; -heid, v. Slofhak, ra. en v. -ken. Slofetuk, o. -ken.
Blecht, bn. en bijw. -fr, -st;
-elük, biiw. -beid, v. -igheid, v. siecbtbijl, V. -en.
Slechten, bw.zw. ikslechttc,heb
pesl. ebt; slechting, v. Slechthoofd, m. en v. -en. Slechtje, o. -s.
Slechts, bijw.
Slechtwep, büw.
Sleöe en slee, v. sleden en slee-en; sleetje, o. -s; sledevaart, v. Slee (wilde pruim) v. -ën. [-en. Slee en sleeuw (zuur, scherp)
bn.; sleeheid en sleeuwheid, v. Sleep. m. slepen; -je. o. -s. Sleepboot, V. -en; -deken, o. -s. Sleepen (voorttrekken) bw.zw.ik sleepte, heb gesleept; sleeper,ui.
Sleepersknecht, m. -s; -paard.
o. -en; -werk. o. Sleepgewaad,o.-pewaden;-hel -ling, v. -en; -loon, o. -en: -net. o. -ten; -sabel. o. -; -touw. o. -en; - tros, m. -sen; - voet, m. en v. -en.
Sleepvoeten, ow.zw. ik sleepvoette', heb gesleepvoet.
Sleet, v. (v.
Sleetsch, bn. -er, meest-; -beid. Sleeuw enz. Zie Slee enz. Sleeuwlgheid. v.
Slepel. m. -s.
Slegge. v. -n.
SI el ihouten hamer) v. -en Slek Zie Slak.
Slemp (brasserij) m.
Slemp (drank) v;; -je, o. Slempdag, m. -en.
Slempen, ow. zw. ik slempte, he b slempt; slemper, m.slem-per\i. v. slempster, v. Slemphout (scheepsw.) o. -en. Slemplooper, m. -s; -maal,o.
. -mali n; -partij, v. -en; -tijd, ra. Slerdrlaan (sleur) m.
Slenk imodderplaats) v. -en; -je. Slenter (een lap) m. [o. -s. Slenter (sleur, stre»kl m. -s. Slenteren, OW. zw. ik slenterde, heb geslenterd; slenteraar, m. slenteraarster. v. slenterbroer, m. slentergang, m.
Slepen (gesleept worden) ow.zw.
ik sleepte, heb gesleept.
Slet, v. -ten; -je, o. -s.
Sleter (lap) m. :8.
Slctlp. br. -er, -st. Sletvlrik.m.-en. gt;
Sleuf (groef, kil) v. sleuven; -je, S eur, v. [o. -s.
Sleuren, bw. ow. zw. ik sleurde, heb g« sleurd.
Sleutel, m. -s en -en; -tje, o.-s. Sleutelbeen,o. -en; -tje, o. -s. Sleutelstuk, o, -ken.
Slib, v.
Sllbschtlp, bn. -ev, -st. SUbberachtlg, bn. -er, -st; -held, v.
Slibberen,OW. zw. ik slibberde, heb geslibberd; 8libberbaan(glij -bjgt;8tgt;). v.
Slibberig, bn. -er, -st; -heid, v. Slier. m. -en; -tje, o. -s. Slierbaan (glijbaan) v. -banen. Slieren, bw. OW. |zw. ik slierde, heb gt;flt;slj» rd.
Sliersperge en slierasperge,
v. -s.
SJiet (afschfidingspaal tusschen de vakken in een stal) v. -en.
SLU
217
Slungel, m. -a. Slungelen, OW. zw.ik slungelde, hi-b geslungeld. Slurf, v. slurven; -je, o. -s. Slurp. Zie Slorp. Slurpen. Zie Slorpen. Sluw, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -igbeid, v. Smaad, m.; -beid, v. -beden; -naam, m.-naaien;-rede, v.-nen; -scbrift, o. -en; -woord, o. -en. Smaak. ra. smaken; -je, o. -s. Smaakloos- in eigenlijken zin)bn. Smaakvol, bn. Smaaldicht, o. -en. Smaal schrift, o. -en. Smacht (afgesneden buik van een baring) v.-en. (beb gesmacht. Smachten, ow. zw.ik smachtte. Smachtend, bn. en bijw.-er,-st. Smachterig, bn. en bijw.-er,-8t. Smadelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Smaden, bw. zw.ik smaaddp,beb gesmaad; smader, m. (o. -s. Smak (van smakken) m. -ken;-je. Smak (zekere soort van vaartuig) v. -ken; -je,c. -s. Smak (zekrr gewas). Zie Sumak. Smakelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Smakeloos (overdrachtelijk)bn. en bijw. -loozer, -]oost;-heid. v. Smaken, ow. bw. zw.ik smaakte, beb (resraaakt. Smakken (werpen) bw.ow.zw.ik smakte, heb gesmakt. Smakken (met den mond)ow.zw. ik smakte, heb gesmakt; smakker, m. Smakker (sukkelaar) m. -s. Smal {niet breed; oudt,gering,on-aanzienlijk) bn. en bijw.-ler,-8t; -beid, v. -ligheid, v. -te, v. Smalbladig, bn. Smaldeel, o. -en. Smaldeel en, bw. zw. ik smal-deelde, beb gesmaldeeld; smal- Smaldoek, o. (deeling, v. Smalen, ow. zw. ik smaalde, heb gesmaald;smaalster,v.smaler,m. smalinir, v. Smalhans, ra. -hanzen. Smalletjes, bijw. Smalt (zekere blauwe verf) v. Smalte(«malht id) v. Smaragd (zeker edeliïesteente)o. maar als een bijzonder stuk steen, m.) -en. Smaragden ;van smaragd) bn. Smart ook smert, v. smarten. Smartelijk, bn. ea bijw. -er, -st; -beid. v. Smarteloos, bn.; -brid, V. Smarten ook smerten(bedroe-ven) bw. ow. zw. het smartte, heeft tresraart. Smarten (met zeildoek bekiee-den) bw. zw. ik smartte, heb gesmart. Smarting (ontvelling) v. -en. Smarting (scheepsw.) v. -s. Smeden, bw. zw.ik smeedde,heb gesmeed; smeedster, v. smeder, m. smederij, v. smeding, v. Smedig Zie Smijdig. Smeedbaar, bn.; -heid, v. Smeedkunst, v. Smeedwerk, o. Smeegruis, o. Smeekbede, v. -n; -dicht,o.-en. |
Smeekeling, m. en v. -en; voor het v. ook smeekeliiiKe. Smeeken, bw.zw.ik smeekte,heb gesmeekt; smeeker, ra. smee-kerij, v. smeeking, v. smeek- Smeekgebed, o. -en. [ster, v. Smeekolen, v. rav. Smeekschrift, o.-en; -taal, v. Smeer, o. Smeerbaar, bn. Smeergoed, o. Smeergording, v. -s. Smeerlap l voorwerp en persoon) Smeerplunk, v.-en. [ra.-pe;.. Smeerpoes, ra. en v. -en. Smeerprop, v. -pen. Smeerrak, o. -ken. Smeersel, o. -s; -tje, o. -s. Smeerwortel, ra. -s. Smeerzalf, v. -zalven. Smeet (worp of gooi) ra. smeten. Smelt (zekere visch) v. -en; -je,o. Smeltbaar, bn.; -heid, v. C-s. Smeltbak, ra. -ken. Smelten, bw. ow. st. ik smolt, heb en ben gesmolten; smelter, m. smelt» rij, v. smelting, r. Smelterig, bn. -er, -st. Smeltkroes, m. -kroezen; -raid-del, o. -en; -oven, m. -8;-tijd,m. Smeren, bw. ow. zw. ik smeerde, heb gesmeerd; smeerder, ra. smeersel, o. smeerster, v. sme- Smergel (ijzererts) v. [ring, v. fcmerig.bn.en bijw.-er,-3t;-heid. Smert. Zie Smart. [v. Smerten. Zie Smarten. Smet, v. -ten; -je, o. -s. Smetachtig, bn. -er, -st. Smetlijn, v. -en; -stof, v. -fen. Smetteloos, bn. -loozer, -loost; -heid, v. (heb gesmet. Smetten, bw. ow. zw. ik smette. Smeulen, ow. zw.ik smeulde,heb sresmeuld; smeuling, v. Smid, ra. smeden; -je, o. -s. Smidsaanbeeld, o. -en. Smidsbaas, m. -bazen. Smidse, v. -n. Smidshamer, ra. -s: -knecht,ru. -s; -kolen, v.mv.; -oven, ra. -s; -werk, o.; -winkel, m. -s. Smient (soort van wilde eend) v. -en; -je, o. -s. (-st; -heid. v. Smijdig, ook smedig, bn. -er, Smfldigen, bw.zw. ik smijdigde, hlt; b ïeamndiïd. . (-en. Smijt (touw aan het fokkezeil) v. Smijten, bw. st. ik smeet, heb gesmeten; amyter, m. Smodderen, bw. zw. ik smodderde, heb gesmodderd. Smodderig, bn. en bijw. -er,-8t. Smoddermuil,ra. en v.-en; -tje, o. -s. Smoddermuilen, ow. zw. ik sraoddermuilde,heb gesmodder-tnuild. Smoddig, bn. en byw. -er, -st. Smoel (verbasterd van muil) m. -en; -tje. o. -8. Smoken, bw.ow.zw. ik smookte, heb ïesmookt; amoker, m.. Smokerig, bn. -er, -st; -heid, v. Smokkel, m. Smokkelen, bw.zw. ik smokkelde, heb gesmokkeld; smokkelaar, ra. smokkelaarster, v. smokkelarij, v. smokkeling, v. Smokkelgoed, o. -eren: -handel, m.; -waar, v. -waren. |
Smook (dikke rook) m. Smoordronken (erg beschonken) bn. (bijw. Smoorlijk (onbeschrijfelyk) Smoorpan, v. -nen. Smoorpot, ra. - ten. Smoorvol (zeer vol) bn. Smoren, ow. bw.zw. ik smoorde, bi n of heb gesmoord;sraoring,v. Smots (eene slons) v. -en; -je, o. -8. (smotste, heb gesmotst. Smotsen (bemorsen) bw. zw. ik Smotsig (vuil) bn. -er, -st. SmoUS. ra. -en; -je,o. -s. (-st. Smousachtig, bn. en bijw. -er. Smousen, ow. zw. ik smouste, heb gesmoust; smouserij, v. Smousentaal, v.; - winst, v. Smoushond, ra. -en; -je, o. -8. Smousjassen (kaartspeDow.zw. ik smousjaste, heb gemousjast. Smout (bij letterzetters: titel- en tabelwerk; bij kaarsenmakers; gesmolten vet om kaarsen van te maken) o. Smoutachtig, bn. -er, -st. Smouten, bw. zw. ik smoutte, heb gesmout. Smouterig. bn. -er, -st. Smoutig, bn. -er, -st; -beid, v. Smuigen, ow. zw. ik smuigde, heb gesrauigd; sm.uiger, ra. Smulk, v. slechts gebr. in de bijw.uitdr. ter smuikiiielraeUjk). Smuk (opschik, sieraad) m. Smukken (opschikkeii,versieren, bw.zw. ik smukte, heb gesmukt. Smul. v. -len, -letje, o. -s.. Smulbaard, m. -en;-broer, m. -s; -dagen, m.mv.; -'urk, v. -en. Smullen, ow.zw. ik smulde, heb gesmuld; smuller, ra. sraulling. v. srnulster. v. (-beid, v. Smullig imorsig) bn. -er, -it; Smulpaap, m. -papen; -je, o. -s. Smulpapen, ow. zw. ik smulpaapte, heb gesmulpaapt; smul-paperij. v. Smulpartü. v. -en; -tje, o. -s. Smyrna-vijgen, v.mv. Snaak, m. snaken; -je, o. -s. Snaaks (kluchtig, koddig, grappig) bijw. (T. Snaaksch, bn. -er,mee8t-; -heid. Snaakshoofd, o. -en; -je, o. -s. Snaar (koord van een speeltuig) v. snaren; -tje, o. -s. Snaar (schoonzuster) v. snaren. Snak, m. -ken;-je,o.-s. Snakerig, bn. -er, -st; -heid, v. Snakerü, v. -en. (gesnakt. Snakken, ow. zw. ik snakte, heb Snap, m. -pen; -je, o. (▼. Snapachtig, bn. -er,-st;-heid. Snaphaan (geweer) m. snaphanen;-tje, o.-s. Snappen, ow. zw. ik snapte, heb gesnapt; snapper, m. snapster,*. Snapper, m. -s; -tje, o. -s. Snapperi), v. -en. (o. Snaps (slok, borrel) m. -en; -je. Snapster, v. -s; -tje, o. -s. Snar (vinnig, fel- bn. en byw, -der, -st; -hi id, v. Snarenmaker, m.-s; -speelster, v. -s; -speeltuig, o. -en;-spel, O.; -speler, m. -8; -tuig, o. Snarrig, bn. -er, -st; -beid, v. Snars en sners (weinigje, ziertje, nietigheid; ook: roes) v, -je, o. -s. |
SOL
218
Snater, m, -s; -tje, o. -a. (v. fclnaterachtlg, bn. -er,-8t;-lieid. Snateren, ow. zw. ik snaterde, heb gesnaterd; snateraar, m. snateraarster, v. (-tje, o.-s. Snauw (het snauwen) m. -en; Snauw (vaartuig) v. -en. {-st. Snauwachtig, bn. en bijw. -er. Snauwen, ow.zw. ik snauwde, heb gesnauwd; snauwer, m. snauwster, v. Snauwerig, bn. -er, -st; -heid,v. Snavel, m. -s; -tje,o. -s. Sneb en snebbe, v. snebben; si ebje en 8nebbi tje,o. -s. Snebbigquot;. Zie Snibbig. Snede en snee, V. sneden en sneeën; sneetje, o. -s. Snedeling (kind, door aanwending der keizerasnede ter wereld gekomenjm. en v. -en; voor het v. ook snedelinge. Snedig, bn. en bijw. -er, -at; -heid, v. Sneeg (snedig) bn. -er, -st. Snees (schacheraar) m. sneezen; -je, o. -s. Snees (twintigtal) o. sneezen. Sneeuw (stof) v.; (blankheid) o. Sneeuwachtig, bn. -er, -st. Sneeuwblind, bn.; -beid, v. Sneeuwen, onp. w. zw. het sneeuwde, heeft gesneeuwd. Sneeuwig, bn. -er, -st. Sneeuwwit, bn. Sneezen (schacheren) ow.zw. ik aneesde, heb gesneesd. Snek (in een uurwerk) v. -ken. Snel (eene drinkkan) v.-len;-le- tje, o. -s. Snel. bn. en bijw. -Ier, -st; -beid, v. -ligheid, v. -lijk, bijw. Snellen, ow.zw. ik snelde, ben gesneld. Snellooper, m. -s; -schrijven o.; -schrijver, o. -s; -trein, ra. -en; -voetig, bn. (-er, -at); -wagen, m. -s; -zeiler, m. -s. Snepper, ra. -s; -tje, o. -s. Snerken(iri boter bradenlow.bw. zw. ik snerkte, heb gesnerkt; snerking, v. (heb gesnerpt. Snerpen, bw.ow. zw. ik snerpte. Snerpend, bn. -er, -st. Sners. Zie Snars. Snert (erwtensoep) v. Sneukelen (boereeren)ow.zw. ik 8neukelde,heb gesneukeld;sneu-kelaar, m. , Sneukeren (smullen) ow.bw.zw. ik sneukerde, heb gesneukerd. Sneuvelen, ow.zw.ik sneuvelde, ben gesneuveld. (gesneefd Sneven, ow.zw. ik sneefde, ben Snibbig (ook snebbig) bn. -er, -at; -heid, v. Sntjbank, v. -en;-boon, v.-en; boontje, o. -a; -bord, o. -en. Snijden, bw. ow.st. ik snee»), heb gesneden; snijder, ra. anijding,v. Snijdend, bn. -er, -st. (o. -s. Snflder (kfeermaker) ra. -s; -tje, Snüderen (het kleermakersvak op kleine schaal uitoefenen)ow. zw.ik 8nylt;lerde, heb gesnijderd. Snüdersambacbt, o.; -gezel,m. -len; -sild, o. -en; -tafel, v. -a. SnMsel, o.-s. Snijkamer, v. -s; -lijn, v. -en; -punt, o. -en; -tand, m. -en; -veld, o.-en; -water,o.; -werk,o. |
Snik (het snikken) m. -ken; -je. Snik (trekscliuit) v. -ken. [o.-s. Snik, bn. (Niet -) niet recht wys. Snikheet, bn. (iresnikt. Snikken, ow.zw. ik snikte, heb Snip, v. -pen; -je, o. -s. Snippedrek. m. Snippel. Zie Snipper, (gesnipt. Snippen, bw.zw. ik snipte, heb Snippenei, o. -eren; -jacht, v. -en; -net, o. -ten; -tijd, m.; Snipper, v.-s. (-vangst, v. Snipperen bw.zw. ik snipperde, heb gesnipperd; snipperaar, m. snipperaarster, v. Snipperkoek, m. -en; -mand,v. -eu; -uur, o. -uren;-uurtje, o. -a; -werk, o. Snirsen (snerken; ook sissen) ow. zw. ik snirste, heb g^snirst; Snit. m. -ten. (snirsing, v. Snoeien, bw. zw. ik snoeide, heb gesnoeid; snoeier, m. anoeiing v. snoeisel, o. anoeister, v. Snoeihout, o.; -kunst, v.; -luat, m.; -mes, o, -sen; -mesje, o. -s; tijd. m.; -werk, o. Snoek (een visch) ra. -en; als stofnaam v.; -je, o. -s. Snoekachtig, bn. Snoekenvangst, v. Sno kestaart, m. -en. Snoep, m. (v. Snoepachtig, bn. -er, st; -beid. Snoepen, bw.zw. ik snoepte, heb gesnoept; snoeper m. snoeperij, v. snoepster, v. Snoeperig, bn. -er, -st; -held, v. Snoeperij, v. -en; -tje, o. -s. Snoepgoed, o. Snoepig. bn. -er, -st; -heid, v. Snoeplust, m. Snoepreisje, o. -s. (-held, v. Snoepsch, bn. -er, meest-; Snoeptafel, v. -s. Snoepwirkeltje, o. -a. Snoei*, o. -en; -tje, o. -s. Snoeren bw. zw. Ik snoerde, heb gesnoerd. Snoes, m. snoezen; -je, o. -s. Snoeshaan.m.-hanen; -tje, o.-s. Snoeshanig, bn. -er, -st. Snoet. ra. ren; -je, o. -s. Snoeven, ow. zw. Ik snoefde, heb gesnoefd; sdoefster, v. snoever, ra. snoeverfl, v. anoevlng,v. snoeftaal, v. (-s. Snol (eene hoer) v. -len; -letje, o. SnOOd,bn. en bijw. -er, -st;-elljk Snoodaard,m.-s. [bijw.-held,v. Snor (snorrend geluiden roeajra.; -retje, o. -a. (o. -8. Snor (knev('lbaard)v.-ren; -retje. Snorbaard, m. -en. Snork. m. -en; -je, o. -s. Snorkachtig, bn. -er, -st. Snorken en snurken ow. zw. ik anorkte (snurkte) heb gesnorkt (gesnurkt); snorker, m. snorkerij, v. snorkster, v. Snorrebót, o. -ten. Snorren,ow.zw.ik snorde,heb en Snorwagen, m. -s. [b. gesnord. Snot, o. Snotachtig, bn. -er, -st. Snotbaard, m. -en. Snotneus, ra. en v. -neuzen. Snotolf, ra. -olven; -je, o. -s. Snotteren, ow. zw. ik snotterde, heb gesnotterd. Snotterig, bn. -er, -st. |
Snuf, v.; -je, o. -s. Snuffelen, ow. zw. ik snuffelde, heb gesnuffeld; snuffelaar, m. snuffelaarater, v. snuffeling, v. Snuffen, bw. zw. Ik snufte, heb gesnuft; snuffer, ra. snufster, v. Snugger, bn. en bijw. -der, -at; -heid, v. (ten; -je, o. -s. Snuif, v. snulven, van raeer soor- Snuifneus, m. en v. -neuzen. Snuiftabak, v. Snuisterij, v. -en; -tje, o. -s. Snuit (vleezig deel van den bek van sommige dieren) m. -en; -je. o. -s. Snuit (grof vlas) v. en o. Snuiten (den neus of de kaars) bw. st. Ik snoot, heb gesnoten. Snuiten (een stuk hout) bw. zw. Ik snulue, heb gesnuit. Snuiter (werktuig en persoon) Snuitsel, o. [m. -s; -tje, o. -s. Snuiven, bw. st. ik snoof, heb gesnoven; snul ver, m. -a; snulf-ster, v. (-8. Snuivertje (klein kookhuisje) o. Snurken. Zie Snorken. Sober bn. en bijw. -der,-8t; -tjes, bijw. -held, v. -lyk, bijw. Sociaal (maatschappelijk; gezellig) bn. aocialer, sociaalst. Socialisme, (leer van de maatschappelijke volmaaktheid en gelijkheid) o. Sicialist(aanhanger of voorstander van het socialisme) m. -en. Sociëteit (gezelschap, genootschap, vereeniglng) v. -en. Soda (zoutasch) v. Sodomie en sodomieterü (tegennatuurlijke bevrediging van de (jealachtsdrlft) v. Sodemieter (die sodomie pleegt) m. -s. Soebatten (aanhoudend vleiend vragen) ow. zw. Ik soebatte, heb gesoebat; soebatter. ra. soebat-ster, v. Soep, v. -en; -je, o. -s. Soeperig, bn. -er, -st; -held, v. Soes (dommel) m, soezen. Soes (gebak) v. soezen; -je, o. -s. Soezen, ow.^zw. Ik soesde, heb gesoesd; aoezer. ra. Soezerig, bn. -er, -at; -held, v. Sofa (Turksche bank of bed, zeer laag, ora gemakkelijk daarop te zitten en te liirgen) v. sofa's. Soi-disant, zoogenaamd. Soirée (avondgezelschap) v. -s. Soja(Japanneesch praeparaat van zeker boo..enmeel om aan vleeschspljzen een pikanten smaak te geven) v. Sok V. -ken; -je, o -s. Sokkerig, bn. -er, -st. Sola, enkel; sola-wissel, enkele wisselbrief, door geen andtren Sold (betaling) o. (gevolgd. Soldaat, ra. soldaten; -je, o. -a. Soldatenbrood, o.; -gat (scheepsw.) o.; -kind, -eren; -kleedir.g, v.; -leven, o.; -lied, o. -eren; -meld, v. -en; -vrouw. Soldeer, o. [v. -en. Soldeerbout, ra. -en. Soldeeren ;aanhechten,met soldeersel) bw.; soldeerder, m. soldeersel, o. soldeering, v. Soldeerüzer, o. -s; -werk, o. Soldij, -en* |
SPA
219
Solemneel (plechtig;, plechtsta tljf) b... en byw. Solemnlseeren (vieren, plech- tifc gedenken) bw. Solemniteit(plecbtigheid) v. - en. Solfer Zie Sulfer. Solidair (allen voor een, en een voor allen, gezamenlijk en afzonderlijk) bn. en bijw. Solidariteit (aansprakelijkheid voor zich zeiven en voor allen)v Solide (dicht, vaat,!;rondig,braaf, genoegzaa-xiistipt zijne verplichtingen nakomend) bn. en bijw. solider; soliedst. (ren) bw. Solideeren (beve8tigen,verzeke-Boliditeit( hechtheid, duurzaamheid; gegoedheid) v. (-en. Solist (solozanger, solospeler) m. Solitair (eenzaam, ongezelligjbn. en bijw. (v. Solitude (eenzaamheid;woestijn) SolitUS, gewoon, gebruikelijk. Sollen, bw. zw. ik solde, heb gesold (ger) m. -en. Sollicitant (verzoeker, mededin-.Sollicitante, v. -n. Sollicitatie (verzoek, mededin- ginif) v. -tien en -ties. Solliciteeren (verzoeken, om iets aanhouden) ow, Solliciteur (wettig aangesteld persoon, om zaken voor anderen, bijzonder bü de Regeering te bezorgen) ra. -s. Solmiseeren, solfieeren (de klankladder of de noten, do, re, mi, fa, sol, la, ci, afzingen; het muzikaal A, B. C. zingen) ow. Solo (muz.) alleen, zonder begeleiding of hulp. (solo's. Solo (alleenspel, alleenzang) o. Soloecisme (taalfout, bijzonder tegen de woordvoeging) o. -n. Solstitium (zonnestilstand,zon-nekeering, als de dag het langst of het kortst is, dewijl de zon alsdan eenige dagen schijnt stil te staan, en vervolgens terug te keeren) o. Solubel (oplosbaar] bn. SOxVabel (in staat te betalen)bw. Solvabiliteit (vermogen om te betalen) v. Solveeren (oplo3sen;betalen)bn. Solvent (solvabel) bn. Solvit, hij of zij heeft betaald. Som, v. -men; -metje o. -s. Somber, bn. en bijw. -der,-st; -beid, v. -lijk, bijw. Somma (bedrag) v. Sommatie (oproeping, aanmaning, opvordering) v. -tiön en ties. (roepen, aanmanen) bw. Sommeeren (dagvaarden, op-Sommer (scheepsw). m. -s. Sommige, telw. eenige, enkele. Sommigen, mv.enkelen. (v.-en. Sommiteit (voornaam persoon) Somnambule (slaap- of nachtwandelaar, hetzij natuurlijk, of door het dierlijk magnetisme|m. en v. -s. (zucht, maanzucht) o. Somnambuli sme (slaap wand el -Somp (moeras) v. -en. (-beid, v. Sompigquot; (moerassig) bn. -er,-st; Somptueus (prachtig, verkwis-Sompvogèl, m. -s. [tend) bn. Soms, bijw. Somtijds, büw. |
Sonate(muziekstuk voor het klavier of de piano-forte, mét weinig of geen begeleiding) v. -n en -s. Sonde (werktuig, om de diepte en gesteldheid eener zaak te onderzoeken) v. -s. Sondeeren (de diepte onderzoeken; uitvorschen; trachten uit te vorschen; polsen) bw. sondeerijzer, o. sondeering, v. Sonnet (kort lied of gedicht, klinkdicht, rijmdicht van veertien rebels) o. -ten; -je, o. -s. Sonore (welluidend, zwaarklin-kend) bn. (v. Sonoriteit (welluidende klank) Sont (zetengte tusschen Denemarken en Zweden) v. Soort v. en o. -en; -je, o. -s; -elijk, bn. -gelijk, bn. Sop, o. en v. -pen; -je. o. -s. Sopbrood, o. Sophisme (drogrede) o. -n. Sophist (drogredenaar) m. -en. Sophisterij (spitsvondigheid) v. -en. (drieglijk) bn. Sophistiscll (spitvondig, be- Sophistiseeren (door listige en spitsvondige sluitredenen en verdraaiingen bedriegen) bw. ow. Soppedoppen (onmatig indoopen) ow. zw. ik soppedopte, heb gesoppedopt. Soppen, bw. zw. ik sopte, heb gesopt; sopper, m. sopster, v. Sopperigquot;, bn. -er, -St; -beid, v. Soppigquot;, bn. -er, -st; -beid, v. Sopraan; bovenstem) v. sopranen. Soprano (muz.) de hooge of bovenstem. (boom) o. -n. Sorbe (vrucht van den sorbe- Sorbeboom, m. -en. Sorbet (limoendrank) o. Sorbonne (eene oude hooge-scho'il te Parijs, waar onbemiddelde jongelieden tot wereldlijke priesters werden opgeleid; ook: de godgeleerde faculteit te Pa-rijsi v. Sordide (vuil, schandelijk) bn. Sorditeit (vuil- of morsigheid, scharidelijke gierigheid) v. Sordino (con), (muz.) verdoft. Sometten (ongerijmde taalbotsen, onnoozel en zot gesnap) v. mv. evenredigd) bn. Sortabel (geschikt, gepast, ge- Sorteeren (uitzoeken) bw. sorteerder, m. sorteerster, v. sorteering, v. Sortie (uitgang; uitval bij eene belegering; ook; damesmantel) v. -s. Sottise (zotheid, gekheid, domheid; beleedigende uitdrukking) v. -s. Sotto voce (muz.) met eene zachte, doffe stem. Sou (Fransche kopermunt, in waarde gelijk aan twee en een halven cent) m. -s. Soubrette (kamenier, kamerjuffer. bijzonder op het tooneel) v. Soude (alkalisch zout) v. [-s. Soudenier (soldaat) m.-en en -s. Souflleeren (voorzeggen; influisteren, inblazen) bw. Soufflet (klap, muilpeer, oorveeg) m. |
SOUffleteeren(oorvijgen of klappen uitdeelen) bw. Souffleur (inblazer, voorzegger) m. -s. Souffrance (leed, lyden) v. -s. Souffrant lliidend, ziekelijk) bn. Soutfre-douleur(zondenbok)m. Souüreeren, (lijden, ondergaan; toelaten, duluen) ow.bw. Soulageeren (verlichten, verzachten; vertroosten) bw. Soulagement (verlichtenis) o. Soumis (onderdanig,gedwee)bn. Soumissie (onderwerping) v. Soupgon (argwaan, verdenking) m. -s. SoupQonneeren (verdenken, mistrouwen, wantrouwen) bw. Soupeeren (het avondmaal gebruiken) ow. zw. Souper (avondeten) o. -s; sou-pertje en soupeetje, o. -s. Souple (lenig, buigzaam) bn. Souplesse (buigzaamheid, lenigheid; rekbaarheid) v. Source (bron) v. -s. Sourdine (demper) v. -s; amp; la -, in het geniep. Souspied( voetriem, aan de broek bevestigd, om ze neder te houden) m. -s. (bn. Soutenabel (staarde te houden) Souteneeren (ondersteunen, in stand of staande houden, verdedigen, beweren) bw. Souterrain (onderaardsch gewelf vf vertrek) o. -s. Soutien ibijstand; steun) m. -s. Souvenir (aandenken; herinne-ringSKeschenk) o. -s. Souverein (oppermachtig) bn.en bijw. (-en. Souverein (gebieder, vorst) m. Souvereiniteit (oppermachtige heerscuappij) v. Spa (stad in België,beroemd door-hare baden) o. Spa. Zie Spade. Spaak, v. spaken; -je, o. -s. Spaak, bijw. gebruikelijk in: spaak loopen (in de war loopen). Spaan, v. spanen; -tje, o. -s. Spaander, m. -s; -tje, o. -s. Spaandershaak, m. -haken. Spaanscll,bn. en bijw. (o.als zn.) Spaansch-groen, o. Spaarbank, v. -en; -bende, v. -n; -geld, o.; -goed, o.; -haard, m. -en; -kachel, v. -s; -kas, v. -sen; -lamp, v. -en; -oven, m. -s; -pijp, v. -en; -pot, m. -ten. Spaarzaam, bn. en bijw. spaarzamer, --t; -heid, v. Spaath 'soort van steen) o. Spade en spa, v. spaden. Spade, bn.; als bijw. ook spa. Spadeling, m. -en. Spaden (graven) bw. ow. zw. ik spaadde, heb gespaad. Spadesteel, m. -stelen. Spadllle(schoppenaas in het omberspel) v. -s. Spalier (waaiervormig tegen latwerk en langs een muur of heining bevestigde vruchtboomen) o. -en. Spalk, v. -en; -jfi, o. -s. Spalken, bw. zw. ik spalkte, heb gespalkt; spalking, v. spalkhout, o. (jaar) m. -en. Spalling (varken beneden het |
Spelkunst, v.
Spellen, bw. zw. ik. spelde, heb gespeld; speller, m. spelling, v. spelster, v.
Spelonk, v. -en; -je, o. -s. Spelregel, ra. -s.
Spelt ikoorn) v.
Speltakker, m. -s. Spencer(Engelscbe ve8trok)o.-8. Spcndabel (milddadig) bn. Spendeercn (uitdeelen, schenken; bi steden) bw.
Spenen (kinderen van de borst afnemen; zich ontbonden) bw. v.w. ik speende, heb gespeend; Sperboom, ra. -en. [8pening,v. Sperge Zie Asperge. Sp rgelkruid, o.
Sperketting, m. -en.
Sperren, bw. zw. ik sperde, heb
gesperd, sperring, v.
Sperwer, ra. -s; -tje o. -a. Snerwersnest, o. -en.
Speten (aan het spit steken) bw.
/,w. ik speette, heb gespeet. Speuren, bw.zw. ik s eurde, heb Speurhond, m. -en. Cgeapeurd. Sniauter. Zie Planter.
Spichtig, bn. -er, -st; -beid, v. Spie (een spion) ra. spit ën.
Spie en spi) (ü-teren bout of houten wig) v. spieën enspijen; -tje. Spiebout, ra. -en. [o. -s.
Sniegat. Zie Spuigat.
Spiegel, m. -s; -tje, o. -s. Spiegelen (zich) ww.zw. ik spiegelde mij, heb mij gespiegeld-, spieireMiig, v.
Sniemouw, v. -en.
Spier lin het lichaam)v. -en; -tje, Spier l/.wainwi v. -en. [o. -8. Spierachtig, bn.
Spiering (een visch) m. -en; als
stofn. v.; spierinkje, o. -s. Spiernaakt, bn.
Spierwit, bn.
Spiesglans (zeker hard, zwaar, donkergrauw metaal, met glan-7ige strepen) o. (spietsje, o. -8. Spiets en spies, v. spietsen; Spietsen, bw.zw. ik 8piet8te,heb Spiezak, ra. -ken. [gespietst. Spi) Zie Spie.
Spijbelen (de school verzuimen) ow. zw. ik spijbelde, heb g'quot;8?1)* Spijgat. Zie Spuigat. [beid.
Spijk'zekere plant) v.
Spijker (nagel) m. -s; -tje, o. -8. Spijker ipakhuis) m. -s. Sntjkerbalsem, m. . -Spükeren. bw. zw. ik spijkerde,
heb gespijkerd; spijkering, v. Snijkervast, bn.
Spijküzer, o. -s.
Snijl, v. -en; -tje, o. -a.
Spr.S, V. s ijzen.
Spilt, v. (heeft mg gespeten.
Snijten, onp.w. st. het speet mtj, Spütig. bn. en bijw. -er, -st;
-heid, v. ..
Spijzen, ow.bw. zw. ik spysae,
h.-b gespijsd; spijzing, v. Spijzigen, bw. zw. ik spuz»gde,
lu b gespijzigd; spü^g»ng»v' Snikkel, ra. -s; -tje, o. -s. s^ikkelachtig. bn. -er, -st. Spikkelen, bw.zw. ik spikkelde,
heb g' spikkeld; spikkeling, v. Snikkelig, bn. -er. -st. Spikspeldernieuw, bn. Spiksplinternieuw, bn.
220
SPA
Speek (van een rad) v. -en; -je. Speeksel, o. [o.-s.
Speelavond, m. -en; -je,o. -s. Speelbal, m. -kn.
Speeldoos, v. -doozen; -je, o. -s. Speelgeld, o.
Speelpenoot, m. -en. Speelgenoote, v. -n.
Speelgoed, o.
Speelhuis, o. speelhuizen. Speeljacht, o. -en.
Speelkaart, v. -en. Speelkameraad, m. en v. -ka-meraden en -kameraads; -je. o. Speelkind, O. -eren. [s.
Speelklok, v. -ken. Speelmakker, m. -a;-tje,o.-s. Speelman, m. -lieden en -lm. Speelnoot, m. -en.
Speelnoote. v. -n. Speelnootschap, o.
Speelparti). v. -en; -tje o. -s. Speelplaats, v. -en.
Speelpop, V. -pen; -je, o. -H. Speelreisje, o. -s.
Speelruimte, v. }*•
Speelsch, bn. - er,meest-; - hem. iSpeelschuit, v. -en. Speelschuld, v. -en.
Speeltafel, v. -s; -tje, o. -s. Soeeltyd, m.
Speeltuig, o. -en.
Speeltuin, m. -en.
Speeluur, o. -uren; -tje, o. -s. Speelvaart, o.
Speelwagen, m. -s; - tje, o. -s. Speelwerk, o. -en.
Speelziek, bn. -er, -st. Speelzucht, v.
Speen (uier eener koe. geit, enz.;
nok aambeien) v. spenen; -tje, o. Sneenmaal. O. speenmalen. L'S Speenvarken, o. -s; -tje, o. -s. Speer, V. speren, -tje, o. -s. Sneerhaak, ra. -haken.
Sneetje Zie Spit.
Speetiesaal. ra. Speetjespaling, v.
Spek, o.
Spekachtig, bn.
Snekjan, m.-nen.
Spekken, bw. zw. ik spekte, htb
aespi kt; spekking, v.
Spekkig, bn. -er, -st; -held, v. Spekkoek, m. -en; -je, o. -s. Spekkoning (die het walvisch-
spek tont) m. -en.
Speknek, ra. en v. -ken. Spektakel (schouwspel, tooneei; aanblik, gezicht, geraas, opzien)
Spél, o. -fn en -len; -letje, o. -s. SneVboek. o. -en; -je,o. -s. Snelhreker, m. -s; -breekster, v. Speld V. -en; -je, o. -s. [-s Speldeknop, m. -pen;-kop, ra.
-pen. (gespeld.
Spelden, bw. zw. ik speldde, heb Speldehbakje, o. -s; -doosje, o. -s; -fabriek, v. -en. -geld. o.; -koker, m. -s; -kussen, o. -s; -maker, m. -s; -werk, o. -en--werkster, v. -s.
Sneldeprik, m. -ken; -je, o. -s. Spelemeien, ow. zw. ikspele-
raeide, heb gespelemeid. Spelen, bw. ow. zw. ik speelde, heb gespeeld; speelster, v.speler, tn. speling, v.
Stjelershaas m. -bazen. Spelevaren, o.
Span tn spanne (lengtemaat) v.
spannen.
Span (gespan) o. -ncn;-netjc,o.-8. Spanader, v. -s; -Lruek, v. -tn. Spanen (van spaan) bu.
Spanen, bw. zw. ik Spaande, heb
^ispaand.
Spang (gesp, plaatje, spijkertje)
v. -en; -i tje, o. -s Spar gordel, m. -a.
Spanjaard, in. -en en -s.
Spanne. Zie Spa.;, v.
Spannen, bw. ow. st. ik spande, lu b gespannen; spanning, v. spansel. o.
Spanraam, o. -vamen; -riem,
m. -en, -rups, v. -en. Spanseeren (deftig stappen) ow. Spant,V. -en; -je,o. -s. sclieepsw. Span want, O.; -zaag, V. -zagen. Spar (sparreboomjm. -ren;-retje, o. -s.
Spar (stanff) v. -ren; -retje, o. -s. Sparen, bw. zw. ik spaarde. Leb gespaard; spaar der, in. spaarster, v. -sparing v.
Spark (sprank, vonk; v. -en. Sp-irkelen (vunken^chietenlow.
zw.ik sparkelde, heb gt-sparkeld. Sparretooom, m. -en; -pje, o. -s. Spartelbeenen, ow.zw. ik spar-telbeende, beb gespartelbecnd. Spartelen, ow. zw. ik spartelde, heb gesparteld; spartelaar, m. spartelaarster, v. sparteling v. T.pat (vlekjf) v. -ten; -je,o. -s. Sp t (aderspat) v. -ten.
Spatel (apothekerswerktuig) v.
-s; -tje,o. -s.
Spatie itusscbenruimte) v. -s Spatieeren (van tuascbenruim-
ten voorzien) bw.
Spatieleed, o. -en. Spatpennetje, o. -s.
Spatten, bw. ow. zw. ik spatte,
heb of ben gespat; spatting, v. Spatterlg, bn. -er, -st.
Spattig, bn. -er, -st.
Spatting (scheepsw.) v. -en. Specerü, v. -en.
SpecerÜaclitlg, bn. (o. :s, Specht izekere vosel) m. -en; -je, Spechtenei, o. -eren.
Speciaal (bijzonder,afzonderlijk,
nauwkeurig; bn. en bijw. Specialiteit (bijzonder vak, iemand die in een zeker vak uitmunt) v. -en.
Specie, v. speciën en species. Specificatie (stukswijze opsom-
miut;) v. -tiën en -ties. Speciflceeren (stuk voor stuk opgeven, bij name optellen) ow. Specifiek (soorteliik) bn. Specimen proefstuk of-werk) o -a en specimina, (nemer) m. -s Spectator (aanschouwer, waar Spectatoriaal, bn.
Speculant (ondernemend koopman, wager op hoop van winst) m.-en.
Speculatie (bespiegeling; koopmansonderneming; wagerij op hoop van winstjv. -tienen -ties Speculatief (bespiegelend;^ on dernem»-nil; aan gedurige rijiin en daling onderhevig) bn. Speculeeren (beschouwen, bespiegelen, bepeinzen, nadenken; handelsplannen raaken,op winst loeren of uit zvjn) bw. ow.
SPI
221
Spil, v. en o. -len; -lotje, o. -s. Spilgioen (Spaansche jacht- of pHtrijsliond) m. -en. Spillétoeen, m. en v. -en. Spillemaag, ra. en v. -raa^pn. Spillen, bw. zw. ik spilde, heb gespild. Spilpenning, ra. en v. -en. Spilziek, bn. -er, -st. Spilzucht, v. Spin, v. -nen; -netje, o. -s. Spinaal (schoenraakersvlfisifa- Spinachtiff, bn. [ren) o. Spinazie, v. Spinde (spijskamer) v. -n. Spinet irauziekinstrument) o. -ter.; -je, o. -s. Spinhuis, o. -huizen. Spinnekop, v. -pen; -je, o. -s. Spinnen, bw.st. ik spon, heb sje-spunnen; spinner, ra. spinnerij, v. spinning, v. spinsel, o. spinster, v. Spinnewet). o. -ben; -je, o. -s. Spinneweefsel, o. -s. Spinnewiel, o. -en; -tje, o. -b. Spinrokken, o. -s. Spinsbek. Zie Pinsbek. Spint (wit van het hout) o. Spintachtig, bn, Spintig, bn. -er, -st. Spion, in. -nen en -s; -netje, o.-s. Spionneeren (afkijken, bespieden) bn. Spiraal, V. spiralen; -fje, o. Spiraallijn (schroef- ofslakke-lijn) v. -en. Spiritisme (het geloof, dat de stoffelijke wereld raet de geesten of we/.ens van de onzichtbare wereld in ireraeenschap staat) o. Spiritualiën (geestrijke dranken) v.niv. Spiritueel (jreestig, geestrijk; tot de ziel behoorende) bn. en bijw. er, -st. (geestrijk vocht) ra. Spiritus (geest, geestrükheid; Spit, o. speten en spitten; speetje en spitje, o. -s. Spits (punt) v. -en. Spits, o. (Het - afbijten, de eerste in den aanval /.ijn; het - bieden. weerstand bieden. (v. Spits bn. en bijw. -er, -st; -heid. Bpitsachtig, bn. -er, -st. Spitsbaarci. ra. -en. Spitsboef, ra. -boeven. Spitsboog, ra. -bogen. Spitsbroeder, m. -s. (gespitst. Spitsen, bw. zw. ik spitste, heb Spitshoofd, ra. en v. -en. Spitsig, bn. -er; -st; -heid, v. Spitskin, ra. en v. -nen. Spitsmuis, v. -muizen; -je,o. -s. Spitsneus, m. en v. -neuzen. Spitsroeden, v.mv. (-beid, v. Spitsvondig,bn.en b\jw.-er,-st; Spitszinnig (scherpzinnig) bn. en byw. -er, -st; -heid, v. Spitten, bw. zw. ik spitte, heb ffespit; spitt» r, m. Spitvarken tje, o.-s. Spleen (kwade luim, miltzucht, zwartgalligheid) o. Spleet, V, spleten; -je, o. -s. Spleetbreuk (beenbreuk) v.-en. Splendid e (8chitterend,prachtig, heerlijk) bn. en bijw. Spletlg, bn. -er, -st. Splijten, bw.ow. st. ik spleet heb en ben ge8pleten;splyting,v' |
Splint (geld) o. Splinter, ai. -s; -tje, o. -s. Splinteren, ow.bw.zw. ik splinterde, heb gesplinterd. Splinterig, bn. -er, -st. Splinternieuw, bn. Splinters wij ze en -wijs, bijw. Split. o. -ten; -je, o. -s. Splitbout, m. -en. Splits, v. -en. Splitsen, bw.zw. ik splitste, heb gesplitst; splitser,m.split3iiig,v. Splits gang. m. -en. Splitshamer, m. -s. Splitshoorn en - horen, m. -s. Splitstong, v. -en. Splits vaan tje, o. -s. Splitten, bw. zw. ik splitte heb gesplit; splitter, m. spiitster, v. Spoed, in. [splitting, v. Spoeden, OW. en WW. zw. ik spoedde, ben en heb gespoed; en ik spoedde mij, heb mij gespoed. (-lijk, bijw. Spoedig bn. en bijw. -er, -st; Spoel, v. -en; -tje, 6. -s. Spoelbak, m. -ken. Spoeldrank, ra. -en; -je, o. -s. Spoelen, OW. bw. zw. ik spoelde, hen en heb gespoeld; spoeling^v. Spoelhok, o. -ken. [spoelsei, o. Spoeling, v. - en. Spoelkom, v. -men; -metje, o.-s. Spoelworm, m. -en; -pje, «gt;. -s. Spog (speeksel) o. Spoken, ow. zw. ik spookte, heb gespookt; spoker,m. spokerij, v. spookster, v. S polieeren (berooven) bw. Spon, v. -nen; -netje, o. -s. Sponde (bedsponde) v. -n. Spong. v. spongen. (-s. Sponning, v. -en; sponninkje, o. Spons, v. sponzen; -je, o. -s. (v. Sponsachtig, bn. -er,-st; -heid. Sponsen, bw.zw.ik sponsde, heb gesponsd. Spontaan (vrijwillig, uit eigen beweging) bn. en bijw. Spontaneïteit (vrijwilligheid. Sponturf, v. [eigen goeddunken)v. Spook, o. spoken; -je. o. -s. Spookachtig, bn. -er, -st. Snookdier. o. -en. (-je, o. -s. Spookgeschiedenis, v. -sen; Spookhuis, o. -huizen. Spooksel, o. s. Spookverschijning, v. -en. Spoor (prikkel) v. sporen, -tje, o. -s. (o. sporen; -tje, o. -s. Spoor (voetstap en wagenspoor) Spoorbalk, ra. -en. Spoorbyster (verdwaald) bn. Spoorloos, bn. en bijw. Spoorslags, büw. Spoorstok, ra. -ken. Spoorwagen, m. -s. Spoorweg, ra. -en; -je, o. -s. Sporadisch (verstrooid, op zich zelve staande) bn.; sporadische ziekten, zulke waardoor slechts enkele raenschen worden aangetast. Sporen (aansporen) bw. zw. ik spoorde, heb gespoord. Sporen (metden spoorwagen rijden) ow. zw. ik spoorde, lieb en ben gespoord. (-heid, v. Sporrellg, bn. en bijw. -er, -st; Sporreling, v. -en. Sport, v. -en; -je, o. -s. |
Spot, m. Spotachtig, bn. -er, -8t;-heid,v. Sv'0tb0ef, m. -boeven. Spotdicht, o. -en. Spotgeld, o. Spotlijster, v. -s. Spotlust, m. (-s. Spotprijs, ra. -prijzen; -prijsje,o. Spotrede, V. -nen. Spotschrilt,o. -en. Spotamp;wijze I n -wijs, bijw. Spotten, ow. zw. ik spotte, heb uespot: spotster, v. spotter, ra. spotternij, v. Spotvogel, ra. -s. Spotziek, bn. -er, -st. Spotzucht, v. Spouw (eene spleet) v. -en Spouwen, bw. ow. st.ik spouw-de, heb en ben !;cspouwen;8pou-wcr. m. spouwing, v. Spraak, v. spraken. Spraakgebruik, o. Spraakkunst, v. -en. Spraakvermogen, o. Spraakzaam, bn . en bijw. spraakzamer, - st; -heid, v. Sprakeloos, bn. en bijw.-heid,v. Sprank (eene vonk) v. -en; -je, o. Sprankel, v. -s-. -tje, o. -s. [-s. Sprankelvuur,o.-vuren. Spree (eene rivier in het koninkrijk Saksen)v. Spreekbeurt, v. -en. Spreekgestoelte, o. -n. Spreekgezelschap, o. -pen. Spreekhoorn en -horen, m.-s. Sm-eekkamer, v. -s; -tje, o. -s. Spreekmanier, v. -en. Spreekplaats, v. -en. Spreektaal, v. Spreektrant, ra. Spreektrompet, v. -ten. Spreekuur, o. -uren. Spreekvertrek, o. -ken. Spreekwijze en -wijs, v. -wijzen. Spreekwoord, o. -en; -je, o. -s. Spreekwoordelijk, bn. en byw. Spreeuw, ra, -en; -tje, o. -s. Spreeuwebek, m. -ken. Spreeuwen, ow.zw. ik spreeuw- de, ht b gespreeuwd. Sr)reeuwen ei, o. -eren. Spreeuwennest, o. -en. Sprei, V. -en; -tje, o. -s. Spreiden, bw. zw. ik spreidde, heb gespreid; spreidsel, o. Spreken, bw. ow. st. ik sprak, heb gesproken; spreekster, v. spreker ra. spreking, v. Snrengbekken, o. -s. Sprengen, bw. zw. ik sprengde, heb gesprengd; sprenger, m. sprfnsing, v. Sprengkwast,m.-en;-vat,o.-en. Sprenkel (rattenknip) m. -s. Sprenkel (sprank) V. -8;-tje,0.-s. Sprenkelen, bw. zw. ik sprenkelde, heb gesprenkeld; spren-k» ling, f. Sprenkelnot, m. -ten. Sprenkel vat, o. -en. Spreuk, v. -en; -je, o. -8. Süreukachtlg, bn. Spreukenboek, o. -en. Spreukmatig, bn. Spreukrijk, bn. -er, -st. Spriet- ra. -en; -je, o. -s. Sprletoogen, ow. zw. ik spriet-oogde, heb gesprietoogd. |
SPR
222
Spring, ra. -en. Springader, v. Springbron, v. -nen, Springbul, m. -leu. Springen, OW. St. ik sprong-, ben of heb gesprongen; springer, m. springster, v. Springh engst, m. - en. Spring-in-x-velcUm.en v. -en. Springkever, in. -s; -koorts, v. -en; -kruid, o.; -lading, v. -en; -levendig, bn.; -matras, v.-sen; -net, o.-ten;-paard(8cheep8w.)o. -en; -poot, m. -en; -riem, m. -en; -stok, m. -ken, -stopper, m. -s; -tij, o. -en; -ton, v. -nen; -veer, v. -en; -vloed, m. -en; -vuur, o. (-s. Sprinkhaan, m. -lianen; -tje, o. Sprits Igebak) v. -en; -je, o. -s. Spritsen, bw. zw. ik spritste,heb gespritst. (heb gesproeid. Sproeien, bw. zw. ik sproeide. Sproet, v. -en; -je, o. -s. Sproetachtig, bn. -er, -st. Sproeterig, bn. -er, -st. Sproetig, bn. -er, -st. Sproke I middeleeuwsch berijmd verhaal) v. -n. (-s. Sprokkel'(afgebroken takje) m. Sprokkel (heester) v. -s. Sprokkelbloem (soort van violet) v. -en; -pje, o. -s. Sprokkelen, ow. zw. ik sprokkelde, heb gesprokkeld; sprokkelaar. ra. sprokkelaarster, v. sprokkeling, v. Sprokkelmaand, v. Sprong (het springen; ook de spronï van eene fontein) ra. -en; Sprookie, o. -s. [-etje, o. -s. Sprookjesschrijver, m. -s; -verteller, ra. -s. Sprot (visch) v. -ten; -je, o. -s. Spmit (van eene plant) v. -en; -je, o.-s. (-je, o. -s. Spruit (van een gieter) v. -en; Spruit (touw) o. -en. Spruitblok, o. -ken en -s. Spruiten, OW. st. ik sproot, ben gesproten; spruiting, v. spruit- Spruitgewas, o. [sel, o. Spruitkool, v. -en. Spruw, v. Spugen, bw. ow. -st. ik spoog, heb gespogen. Spui (kolk, zuigkuil, waterkee-ring) o. -en. Spuidok (kora, die bij hoogtij vol loopt en bij laag tij, met kracht ledigloopende, het voor eene haven liggende zand raede-voert) o. -ken. Spuien, bw. ow. zw. ik spuide, heb gespuid; apuiing, v. Spuigat, ook spiegat en spijgat, o. -en. Spuit. v. -en; -je, o. -s. Spuiten, bw. ow. st. ik spoot, heb gespoten; spuiter, m. spuiting, v. Spultenhuis,o.-huizen; -je,o.-8, Spuitvisch, m. -visschen; -Je, Spuitwater, o. [o. -s. Spuitworm, ra. -en; -pje, o. -s. Spurrie (eene plant) v. Spuug. o. Spuwbak, ra. -ken; -je, o. -8. Spuwdrank, ra. -en; -je, o. -s. Spuwen bw. ow. zw. ik spuwde, neb gespuwd; spuwing, v. |
St! tw. Staaf, v. staven; -je, o. -s. Staag. bijw. Staagjes, bijw. Staak, ra. staken; -je, o. -s. Staal (monster) o. stalen; -tje, o. Staal (metaal) o. [-s. Staal (werktuig) o. stalen. S taaiachtig, bn. Staalhof, O. -hoven. Staalmeester, m. -s. Staan, ow. onr. st. ik stond, heb gestaan; staander, ra. Staande bijw. Staandevoets en staandsvoets, bijw. Staangeld, ook stageld, o.-en. Staanplaats, v. -en; -je, o. -s. Staar (ougziekte) v. Staart, ra. -en; -je, o. -s. Staartachtig. bn. Staarteloos, bn. Staartster (staartstar) ra. -ren. Staartstuk, o. -ken; -je, o. -s. Staat, m. staten; -je, o. -s. Staathuishoudkunde, v. Staathuishoudkundige,ra. -n. Staatkunde, v. Staatkundig, bn. -er, -st. Staatkundige, ra. -n. Staatsambt, o.-en; -ambtenaar, ra. -ambtenaren; -bankroet, o. -en; -beambte, ra. -n; -bediening, v. -en: -belang, o. -en; -besluit, o.-en; -bestuur,o. -besturen; -bewind, o.; -blad, o. -en; -burger, ra. -s; -burgerschap, o. Staatschen, ra. rav. Staatscourant,v.-en; -dienaar, m. -dienaren; -geheim, o. -en; -gevangene, ra. en v. -n. Staatsie, v. Staatsinkomsten, v. rav.; -instelling, v. -en; -man, ra. -lieden; -misdaad, v. -misdaden; -omwenteling, v. -en; -papier, o. -en; -partij, v. -en; -raad, ra. -raden; -recht, o.; -rechtelijk, bn. en bijw.; -regeling, v. -en; -schuld, v. -en; -vergadering, v. -en; -verrader, ra. -s;-wet, v. -ten; -zaak, v. -zaken. Staatswege, korat slechts voor in de bijw uitdr.: van -. Staatzucht, v. Stabat mater (de moeder stond) o. De twee eerste woorden der beroemde lijdenscantate, welke in de week vóór Paschen in de R. K. kerken gezongen wordt. Stabiel (standhoudend, besten-dig) bn. -er, -st. Stabiliteit (standhoudendheid, bestendigheid) v. -en. Staccato (muz.) kort, stootend, Kebroken. Stad. v. steden; -je, o. -s. Stade en Sta, enkel gebruikelijk in: te sta of te stade komen. Stadgenoot, m. -en. Stadgenoote, v. -n. (ra. -s. Stadhouder en stedehouder. Stadhouderloos, bn. Stadhouderschap, o. Stadhoudersgezind, bn. Stadhuis (het raadhuis) o. -hui- Stadhuisachtig, bn. [zen. Stadie, v. stadiën. Stadig, bn. |
Stadsaannemer, m. -a; -arbei der, ra. -s; -architect, ra. -en -armenschool, v. -scholen; -bediening, v. -en; -bestuur, o. -bode, m. -n; -dokter, m. -s -gebouw, o.-en; -geld,o.;-grond ra.; -huis (eigendom der stad) o. -huizen; -kas, v.; -kleur, v. -en; last, m. -en; -muur, m. -muren; -nieuws, o.; -omroeper, m. -s; -ontvanger, m. -s; -regeering, v.; -school, v.-scholen; -schout, ra. -en; -vest, v. -en; -waag, v.; -wal, ra, -len; -wapen, o. -s; -zegel, o. -s. (bijW. Stadwaarts en stedewaarts. Staf, ra. staven; -je, o. -s. Staffier, m. -en. Stag (scheepsw.) o. -en. Stageld. Zie Staangeld. Staggelen (trippelen) ow. zw. ik staggelde, heb gestaggeld. Stagnant (stilstaand) bn. Stagnatie (stilstand) v. -tiënen -ties. (len) ow. Stagneeren (stilstaan; vervui- Staken. bw. zw. ik staakte, heb gestaakt; staking, v. Staket, o. -ten. Staketsel, o. -s; -tje, o. -s. Stakker en Stakkerd (een sukkelaar) ra. -s. (-8. Stakkertje en stakkerdje, o. Stal. ra. -len; -letje, o. -s. Stalen (van staal) bn. Stalen, bw. zw. ik staalde, heb gestaald; staling, v. Stalknecht, ra. -en of-s. Stallen, bw.ow.zw. ik stalde,heb gestald; stalling, v. Stalletje (verkoopplaats) o. -8. Stalmeester, m. -s; -schap, o. Stalziek, bn. Stam, ra. -men; -nietje, o. -s. Stamboek, o. -en. Stamelen, bw. ow. zw. ik sta-melde,heb gestameld; stamelaar, m. sta!nelaarster,v.stameling,v. Stamelkees, ra. -keezen. Stameltaal, v. Stameltong, ra. en v. -en. Stamet (fijne wol) o. Stametten fvan stamet) bn. Stamhuis, o. -huizen. Stamijn (haren weefsel) v. Stamijnen (van stamijn) bn. Stammen, ow. zw. ik stamde, ben gestamd. Stampeien (stampvoeten) ow. zw. ik stampeide, heb gestam-peid. Stampen, bw. ow. zw. ik stampte, heb gestampt; stamper, m. stamping, v. Stamper, ra. -s; -tje, o. -r. Stampmolen, m. -s. Stampstag, o. -en. Stampstooten, o. Stampvoeten (stampeien) ow. zw.ik starnpvoettevheb gestamp- Stampv ol, b n. [voet. Stampwerk, o. Stamvader, m. -s. Stamwoord, o. -en. Stand, ra. -en. Standaard en standerd, m. standaarden,standaards en standerds. Standbeeld, o. -en; -je, o. -s. Standblok, o. -ken en -a. |
223
STE
Stander, m. -s; -tje, o. -s. Standiiouden, ow.st. Ik hield -, heb -gehouden. Standje (ruzie) o. -s. Standpenning, m. -en; -plaats, v. -en; -punt. o. -en; -recht, o. Standvastig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk. bijw. Stanp, v. -en; -etje, o! -s. Stank, m. -en; -je, o. -8. Stante pede, opstaande voet, onverwijld. (za's. Stanza (vers, rijmresel)v. stan- Stap, m. -pen; -je, o. -b. Stapel, m. -s; -tje, o. -s. Stapelbaar, bn. Stapelen, bw. zw. ik stapelde, heb gestapeld; stapelaar, m. stapeling, v. Stapelgek, bn. Stapelgoed, o. -eren. Stapelnuis. o. -buizen. Stapelmarkt, v. -en. Stapelplaats, v. -en. Stapelrecht; i volgens hetwelk de waren eenij;en tijd ten verkoop moeten blijven liggen, eer zy verder mogen gaan) o. Stap el waar, v. -waren. Stapelzot, bn. Stappen, ow. zw. ik stapte, heb gestapt; stapper, m. stnpster, v. Stapswijze en -wijs. bijw. Stapvoets, bijw. Star. Zie Ster. (gestaard Staren, OW. zw. ik staarde, heb Staroogen, ow.zw. ik staroogde, heb gestaroogd. (-heid, v. Statelijk, bn. en bijw. -er, -st; Statenbijbel, m. -s. Statenbode, m. -n. Statencollege, o. Staten-Generaal, ra. mv. Statenkamer, v. -s. Statica (weegkunst; stand- of even wiel sleer) v. Statie, v. statiën. Statieus (pronkend, staatsiemakend) b.i. en bijw. Statig, on.en bijw.-er,-8t;-heid,v. Station (aanlegplaats, pleisterplaats; stand- of llgplaats;ainbt. post) o. -s; -netje, o. -s. Stationnair (blijvend, stilstaande) bn. Stationneeren (op schildwacht plaatsen; een schip eene plaats als wachtschip geven) bw. Stationschef, m. -s; -gebouw,o. -en, -ph in, o. -en. Statisticus (kenner van de statistiek) in. statistici. Statistiek (statenbeschrijving; ook de staathuishoudkunde) v. statictisch, de statistiek betreffende. Statne (gehouwen of gesneden beeld; stand- of eerebeeld; ongevoelig mensch) v. -8. Statu QUO (In), denzelfden toestand (o. als zn.) Statuur (llchaamsgrootte,byzon-der ten aanzien van lengte en wasdom) v. Statuut (wet, verordening, voorschrift) o. statuten. Stavast, slechts voorkomende in de bijw. ultdr.: van - (groot, flink, stevig). Staven •(bevestigen) bw, zw. ik staafde, heb gestaafd; staving,v. |
Stearine (talkstof, gezuiverde talk) v. Stede en Stee, in - van, bijw. ultdr. (in plaats van) Stedehouder. Zie Stadhouder. Stedehouderschap, o. Stedekroon, v. -kronen. Stedeljjk, bn. Stedeling, m. en v. -en; voor het v. ook stedelinge. Stedemaagd, v. Stedewaarts. Zie Stadwaarts. Stee. Zie Stede. Stee (plekje) v. -ën; -tje, o. -s. Steeds, bijw. Steedsch, bn. Steeg (straatje)v. stegen; -je,o.-8. Steeg (onverzettelijk,halsstarrig; steil) bn. steeger, -st; -held,v. Steek, in. steken; -je, o. -s. Steekbeitel, m. -s; -bekken, o. -s; -bes, v. -sen; -boor, v. -boren; -dicht, o. -en; -garen, o.; -yzer, o. -s. Steekind (stadskind) o. Steekkan (vochtmaat. Inhoudende 19.4 Ned. kan) v. -nen. Steeklijn,V. -en; -palin,v.; -penning, m. -en; -penninkje, o. -s; -pil, v. -len; -pomp, v. -en; -priem, m. -en; -speen. v. -spe-nen; -spel, o. -en; -wiek, v. -en. Steekte. v. -n. Hetzelfde als ste- Steekvrl). bn. [king. Steel. m. stelen; -tje, o. -s. Steelleden en steelui, m. mv. Steelswijze en -wfls, bijw. Steen (voorwerp) m. -en; als verzam. stofn. v.; als abstracte stofn. o.;-tje, o -s. Fteenachtig, bn. - er,-at;-heid, v. Steenbakker, m. -s; -ij, v. Steenbeuk (steenboek) m. -er; -je, o. -s. Steenbok, m. -ken; -je, o. -s; •skeerkrlng, m. Steenbolk (zekere vlsch) ra. -en; -je, o. -s. Steen breek (plantgewas) v. Steendrukken, bw. ow. zw. Ik steerdrukte, heb gesteendrukt; steendrukker,m. steendrukkerij, Steenen (van steen) bn. [v, Sbeenhouwen, o. Steenhouwer, m. -s; -ij, v. Steenig, bn. en bijw. -er, -st; -held, v. Steenigen, bw. zw. Ik sleenigde, h' b gt steenlgd; steenlglng, v. Steevoogd (stadsvoogd) m. -en; -Ij, v. Steg (vonder) m. enkel gebrulkel. gt;n; wlt; g noch steg weten. Stegel (Stljïbeugel) m. -s; -tje,o. Stegelreep, m. -en. [-s Steiger (zoom van een dijk; ook metselaarsstellage) m. -s; -tje, o. -s. Steigeren, ow. zw. Ik steigerde, hgt; b gesteigerd; steigering, v. Steil, bn. en bijw. -er, -st; -held, v -te,v. Steiloor, m. en v. -en; -tje,o.-s. Steiloorig, bn. en byw. -er, -st; -beid, v. Steilte, v. -n. Stek (afzetsel van planten) v. -ken; -je, o. -s. Stek ibquot;r?plaats)o. -ken;-je,o.-8. Stekade (degen) v. -^i. |
Stekel, m. -s; -tje, o. -s. (v Stekelachtig,bn. -er, -at; -held. Stekelig, bn. -er, -at; -held, v. Stekeling (zekere vlsch) m. -en; -etje. u. -s. Stekelvarken(stekelzwyn) o.-s; -tje, o. -8. Steken, bw. ow. st. Ik stak, heb gestoken; steker, ra. steking v. Stekken, bw. zw. ik stekte, heb gestekt. (m. Stel (stand,orde,geschikte plaats) SteKblj elkander geplaatste voorwerpen, eene stelling) o. -len; letje, o. -s. Stelen, bw. st. Ik stal, heb gestolen; steler, m. steelster, v. Stelhout, o. -en; Scheepsw. Stelkalf, o. -kalven. Stelkunst, v. Stelkunstig, bn. Stellage, v. -s. Stellen, bw. zw. ik stelde, heb gesteld; steller, m. stelling, v. stelsel, o. Steller,™, -s. Stellig, bn. en bijw. -er, -st; -held, v. -lijk, bijw. Stelling, v. -en; stellinkje, o. -s. Stellionaat (bedrog, bedrieglijke v«' koop) o. Stelpen, bw. zw. ik stelpte, heb sfestelpt; stelping, v. stelpnet, o Stelregel, m. -s. Stelschroef, v. -schroeven. Stelsel, O. -s; -tje, O. -s. Stelselloos, bn. -loozer, -loost; -held, v. (-st; -held, v. Stelselmatig, bn. en bijw. -er. Stelt. v. -en. Steltenlooper (persoon) m. Steltlooper (vogel) m. -s. Stelwig, V. -gen. Stem, v. -men; -metje. o. -s. Stembiljet, o. -ten. Stembriefje, o. -s. Stembus, v, -«en. Stemgerechtigd, bn. Stemgerechtigde, ra. en v. -n Stemhamer, m. -s. Stemmeloos, bn.; -held, v. Stemm3n, bw.ow.zw. ik stemde, heb gestemd; stemmer,m. stem-mlns, v. Stemmig, bn. en bijw. -er, -st; -hefd v. Stemmig) es, bijw. Stempe*, m. -s; - tje, o. -s. Stempelbout, m. -en. Stempelen,bw.zw. Ik stempelde, heb gestempeld; stempelaar, m. stempi ling, v. Stempelpers, v. -en; -je, o. -s. Stempen (stelpen) bw. zw. ik stempte. heb geslempt; stem-ping, v. Stemrecht, o. Stemvork, v. -en; -je, o. -s. Stemwijze en -wijs, v. -wyzen. Stenden (gebrulkel. voor standen) m. mv. Stenen (zuchten) ow. zw. ik steende, heb gesteend. Steng, v. -en; -etje, o, -s. Stengel, m. -s; -tje,o. -s. Stenograaf (snelschryver) m. stenografen. (▼. Stenographle(snelschryfkunst) Stenographiscli (snelschryf-kunstig) hn. (t. Stentorstem (zeer forsche stem) |
STE
224
Steppe (groote uitK«'strektlieid, metstal woest land) v. -n. Stèren Star, v. -ren; -retjeo.-s. Stere (kubiek»- el) v. -n en -s. St.ere9grapgt;iie (lichaaoisbe- scnrijviuj; of teekeninic) v. (v. Stereometrie (lie liHams meting! Stereoscoop (tuestel dat de vlakke beelden als verheven te aanschouwen geeft) ra. stereos-coptn. |bn. Stereotiep(vast, onveranderlijk) Stereotypie (plaatletterdruk, hi tjiiecen van vaststaande druk-Stertbed, o. den. [vormen) v. Stertdag, m. -en. Sterfelijk, bn. -er, -st; -held, v. Sterfgeval, o. -len. Sterfhuis, o. -huizen. Sterflaar, o. -jaren. Sterllijst, v. -en. Sterfplaats, v. -en. Sterfte, v. -n. Sterfuur, o. -uren. Steriel{onvruchtbaar) bn. Steriliteit (on vr ucht baarheid, misgewa droogheid,gebrek aan goede gedachten) v. St^rk, bn.en bijw. -er, -st;-heid, jrterkbeenig, bn. Sterken, bw. zw. ik sterkte, heb gesterkt; sterking v. •Sterkgespierd, bn. Sterkgezenuwd, bn. Sterkte, v. -n. Sterkwater, o. Sterrebloem, v. Stcrreboscli, o. Sterrekers (kleine tuinkers) v. Sterrekerszaad, o. Sterrenbeeld, o. -en. Sterrendak, o. -en. Sterrengewelf, o. Sterrenhemel, m. Sterrenkijker, m. -s. SterrenkykerÖ, v. Sterrenkunde, v. Sterrenkundig, bn. Sterrenkundige, m. -n. Sterrenlicht, o. Sterrentoren, m. -s. Sterrenwacht, v. -en. Sterrenwichelaar, m. -s. Sterrenwichelarij, v. -en. Sterreschot, o. (stervelinge. Sterveling, m. en v. -en; v. ook Sterven, ow. st. ik stierf, ben Stervensnood, m. [gestorven. Stervensuur, o. -uren. Stervormig, bn. Stethoscoop (werktuig om de borstholte te onderzoeken door middel van het gehoor) ra. stethoscopen. Steun. m. -en; -tje, o. -s. Steunbalk, ra. -en. Steunder, m. -s. Steunen (rusten, stutter.)bw.ow. zw. ik steunde, heb gesteund. Steunen (stenen) OW. zw. ik steunde, heb gesteund Steuning, v. Steunmiddel, o. -en. Steunpilaar, ra. pilaren. Steunpunt, o. -en. Steunsel. o. -s; -tje, o. -s. Steunstuk, o. -ken. Steun weger, ra. -s. Steur. m. -en; -tje^o. -s. Stevel. m. -s; -tje. o. -s. {m. -s. Stevelknecht (laarzentrekker) |
Steven, ni. -s; -tje (scheepsw.) o. -s. (ben gestevend. Stevenen, ow. zw. ik stevende. Stevig,, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Stevigen (stevig maken, stijven) bw. zw. ik stevigde, heb ^este-vigd. ster,abdij) o.-en. Sticht ook stift (gesticht, kloo-Stichtelljk, bu. en bijw. -er, -st; -heul, v. Stichten, bw. zw. ik stichtte, heb gesticht; stichter, ra. stichting, v. stichtster, v. Stichtonaar (bewoner der provincie Utrecht) m. -s en Stichtenaren. stichter, ra. -S en -en. Stichtir.gsieest, o. -en. Stichtsch (toi een sticht of bisdom, en wel inzonderheid tot het bisdom Utrecht behoorende) Stiefbroeder, ra. -s. [bn. Stiefdochter, v. -s. Stiefkind, lt;gt;. -eren. Stielmoeder, v. -s. Stiefmoederlijk, bn. en bijw. -er, -st; -schap, o. Stiefvader, m. -s; -schap, o Stiefzoon, m. -zonen en -zoons. Stiefzuster, v. -s. Stier in. -en; -tje, o. -s. Stierachtig, bn. -er, -st. Stierekop, ra. -pen. Stieren. Zie Sturen. Stierengevecht, o. -en. Stieren huid, v. -en. Stierenoffer, o. -s. Stierevleesch en stieren vleesch. v. (-en; -je, o. -s Stift (houten of metalen pin) v Stilt (kirkwoord). Zie Sticht. Stigma (tei ken, lit- of merktee ken) o. stigma's. Stigmatiseeren (brandmerken; la-teren, kwaadspreken) bw. Stijf, bn. en bijw. styver, -st; Stijfachtig, bn. [ beid, v. Stijf hals, m.env. -halzen. Stijf hoofd. ra. en v.-en; -je,o.-s. StijfhOOtdig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Stiifkop, m. en v. -pen; -je, o. -s. Stijfkoppig, bn. en bijw. -er. Stijfsel, v. [-st; -heid, v. Stijfselachtig, bn. Stijfselen, bw. zw. ik stijfselde, Stijfte. v. [heb gestijfseld. Stijfzinnig, bn. en bijw. -er, -st; Stijg, v. en o. -en. [-heid, v. Stijgbeugel, m. -S; -tje. O. -s. Stijgen, ow. st. ik steeg, ben gestegen; sty ging, v. Stijl (schrijf-, schilder- en bouwtrant) m. -en; -tje, o. -s. Stijl istut) m. -en; -tje, o. -s. Stijven (stijf maken) ow. bw. st. ik steef, heb gesteven; stijfster, v. stijvintt, v. Stijven (sterken) bw.zw. ik stijfde. heb (restijfd. Stevigheid, v. Stikdonker (zeer donker) bn. Stlkgaren, o. Stikgrond, ra. -en. Stiknoest, ra. Stikken (verstikken) bw. ow. zw. -ik stikte, heb en ben gestikt. Stikken (steken, borduren) bw zw. ik stikte, heb gestikt; stikker, ra. stikster, v. stiksel, o. Stiklucht, v. Stiknaad. v. -naden. Stiknaald, v. -en. Stikstof, v. Stikvol izeer vol) bn. Stikwerk, o, Stiüziend, bn.; -held v. Stikzüde, v. Stikzerkmg, v. -en en -s. Stil, bn. en bijw. -Ier, -st; -held, v. -litfheid, v. -te, v. Stüeeren (opstellen) bw. zw. Stilet(kleine dolk, ponjaard; ook: graveerstift, pijlnaald) o. -ten; -ie, o. -s. (-, heb -gehouden. Stilhouden, bw. OW. St. ik hield Stilibt (steller, schrijver die de taai in zijne macht heeft)ra. -en. Stillekens, bijw. Stil'en, bw. ow.zw. ik stilde, heb en beu gestild; stilling, v. stilletje, O. -S. Stilletjes, bijw. Stilleven (schilderstuk, voor-stillende ziellooze voorwerpen uit lt;le plantenwereld : bloemen, vruchten, dood wild, enz.) o. -s. Stilliggen, ow. st. ik la? -, heb Stilmiddel, o. -en; -tje, o. -s. Stilstaan, ow.onr.st. ik stond -r Stilbtaand,bn. [heb -gestaan. Stilstand, iu. (-gezeten. Stilzitten, ow. st. ik zat -, heb Stilzwijgen, ow. «t. ik zweeg -, Stilzwijgen.o. [heb -gezwegen. StilZW Ogend,bn. -er,-st;-heid,v. Stimulant (opwekkend of prikkelend middel) o. -en; als bn. (opwekkend of prikkelend) Stimulatie (prikkeling, aanzetting) v. -tien en -ties. Stimuleeren (opwekken, aau- zetten of aansporen) bw. Stimulus (prikkel) ra. Stinkbok. m. -ken. Stinkboom, ra. -en. Stinkdier, o. -en. Stinken, ow. bw. st. ik stonk» heb gestonken; stinkerd, m. Stlnkerig, bn. -er, -st; -heid, v. Stinkhout, o. Stinkkever, ra. -s. Stinkkogel, ra. -s. Stinknest, o. Stinkpoel, m. -en. Stinkpot, ra. -ten. Stinksloot, v. -en. (-ken. Stinkstok (slechte sigaar) m. Stinkvisch, v. Stinkvlieg, v. -en; -je,o. -s. Stinkvogel, ra. -s. Stip, V. -pen; -je, o. -s. (dia. Stipendium (toelage) o. stipen-Stippel, ra. -s; -tje, o. -s. Stippelen, bw. zw. ik stippelde, heb gehippeld; stippeling. v. Stippen, bw. zw. ik stipte heb ir»1 stipt. (bijw. -heid, v. Stipt, bn. en bijw. -er,-st; -elijk. Stipulatie (beding, bepaling), v. -tiën en -ties. Stipuleeren (bespreken, bedin- aen, vasttellen) bw. Stoeien, ow. zw. ik stoeide, heb gestoeid; stoeier, ra. stoeierij, v. stoeister, v. Stoelig, bn. -er, -st. Stoeipartij, v. -en; -tje,o. -s. Stoeiziek, bn. -er, - st. Stoeizucht, v. |
STO
225
Stommelen, ow. zw. ik stom melde, heb gestommeld; stom-melaar; m. stommelaarster, v. stommeling, v.
Sbommeling (domoor) m. en v.
-en; voor 't v. ook stommelinge. Stommen (wijn of Sterke dranken verralschen) bw. zw. ik stomde, heb gestomd. Stommerik, m. -en.
S com migheid, v. -heden. Stommiteit, v. -en.
Stomp (een stoot/m. -en; -je,o.-s Stomp .(afgebroken deel) v. -en, -je, o. -s. (-heid, v.
Stomp, bn. en bijw. -er, -st; Stompen, bw. zw. ik stompte,
heb gestompt.
Stomphoekig, bn. (-je. Stompneus, m. en v. -neuzen; Stompvoet, m. en v. -en. Stompzinnig, bn. en bijw. -er. Stond, m. -en. [-st; heid, v. Stonden (maandstonden) m.mv. Stoof, v. stoven; -je, o. -s. Stootquot;(in het kootspel) bijw Stoofketel, m. -s; -pan, v. -nen:
-peer, v. -peren; -pot, m. -ten. Stookgat, o. -en;-kast. v. -en
-oven, in. -s; -plaats, v. -en. Stool (priesterlijke stola) v.sto-Stoom, m. [len
Stoomachtig, bn.
Stoomboot, v. -en; -je, o. -s. St omen, ow. zw. ik stoomde,
heb en ben gestoomd. Stoomjacht, O. -en; -schip, -schepen; -sleeper, ra. -S; -vaartuig, o. -en.
Stoop (maat, voorheen in gebruik) v. -en; -je, o. -s. Stoopskan, v. -nen.
Stoorder, m. -s.
Stoorloos en storeloos, bn. Stoornis, v. -sen.
Stoorster, v. -s.
StOOt, m. -en; -je, o. -s. Stootbalk, m. -en; -bodem, m.
-s; -bord, o. -en; -degen. m. -s. Stooten, bw. st. ik stiet, heb ge-
stooten.
Stootend, bn. -er, -st.
StOOter (iemand die stoot) m. -s. Stooter (denkbeeldige oude munt, ter waarde van 12 en een halven cent) m. -s.
Stooterig. bn. -er, -st. Stootgaren, o.
StOOtig, bn. -er, -st.
Stootkant, m. -en; -je, o. -s. Stootkeg, v. -gen; -klamp, m. -en;-lap, m.-pen;-mat, v.-ten; -plaat, v. -platen.
Stootsch (8tootig)bn.-er,meest -. Stootschaal, v. -schalen. Stoottalie, v. -s.
Stootvrü, bn.
Stop, v. -pen; -je, o. -s.
Stopdoek, m. -en; -garen, o.; -hamer, m. -s; -hars, v. eno.; -hout, o. -en; -katoen, o.; -lap, ra. -pen; -loon, o. -en; -mes, o. -sen; -naald, v. -en.
Stoppage, v.
Stoppegeld, o.
Stoppel, m. -en of -s; -tje, o. -s. Stoppelen (baard krijgen) ow.
zw. ik stoppelde heb gestoppeld. Stoppelig, bn. -er, -st.
Stoppen, bw. zw. ik stopte, heb [ gestopt; stopping, v.
Stoel, m. -en; -tje, o. rt. Stoeldr laier en stoelen-
draaier, m. -s. Stoelenmaker, m. -s; -matter, v. -s; -matten, o.; -matter, m. -s; -zetster, v. -s.
Stoelg-anpr, m.
Stoelvast, bn. -er, -st; -heilt;l, v. Stoep, v. -en; -je, o. -s. Stoepen(oi) de stoep zijn) ow.zw.
ik stoepte, heb gestoept. Stoepje (scheldnaam voor soldaat bij de .schutterij / o. -s. btoet (gevou, optocht^ m.
Stoet (brood) v. -en.
Stoeterij, v. -en.
Stoethaspel, m. -s.
Stof (stoffage en onderwerp) v.
-fen; -je, o. -s.
Stof (aarde) o.; -ie, o. -s. Stofaclltlg, bn. -er, -st. Stolfage, v. -s.
Stofleeren (eene kamer van de noodde meubelen epz. voorzien bw.; stoffeerder, m. stoffeerster, „J-stoffeering-, v. stoffeersel, o. Stoffel, m. -s. (-heid v
Stoffelachtiff, bn. -er, -st' Stoffelijk, bn. en bijw.; -held, v! §r05eloos en StOflOOS, bn. Stoffen, bn.
Stoffen (pochen)ow.zw. ik stofte, heb gestoft; stoffer (pocher) m. StOffen(van stof reinigen) bw.zw. _ ik stofte, heb gestoft; 8toffer,m. stoffenwlnkel, m. -s. (-heid v.
Stofferlgquot;, bn. en bijw. -er, -st; StOmg', bn. en bijw. -er. -: Stofg-oiid, o. [-heid, v.
Stof nagelen, onp. w. zw. het stofhagelde, heeft gestofhageld StOflOOS. Zie Stoffeloos, Stofregen, m. -s.
Stofregenen, onp. w. zw. het •^'of^gende, heeft gestofregend. StOiCun (een streng, ongevoelis? mensch; die alle weelde en genot veracht) m. -en.
Stoïctjnscll (standvastig, gelaten. ongevoelig, streng) bn.
Stok, m. -ken; -je, o. -s. Stokbewaarder, m. -s. (o. -s Stokebrand, m. en v. -en; -je. Stokebranden (twist maken) o. Stoken, bw. zw. ik stookte, heb gestookt; stoker, m. stokerij, v. stokin», v.
Stokkekneclit, m. -s.
Stokken (van bijen en ankers)
bw. zw. ik stokte heb gestokt. Stokken (blijven steken) ow zw.
ik stokte, ben gestokt. Stokkerig, bn. en bijw. -er, -st; Stokoud, bn. en bijw. T-heid Stokpaarl, o.; -je, o.
Stokst{jf, bn. en bijw.
Stokstil, bn.
Stokviscn, als voorwerpsnaam
m. -visschen; als stofnaam o. Stolksch (van of uit Stolwijk)bn. Stoliditeit (onverstandigheid;
onnoozelheid) v.
Stollen (stremmen) ow. zw. ik stolde, ben gestold; stolling, v. Stolp (stulp) v. -en; -je, o. -s. Stolpen, bw. ow. zw. ik stolpte, heb gestolpt. (-heid, v.
Stom, bn. en b^jw. -mer, -st; Stomdronken (zeer dronken )bn. Stomme, m. en v. -n; -tje, o. -s. Stommeknecht, m.-s; -je,m.-s.
Stoppend, bn.
Stopper, m. -s; -tje, o. -s. Stoprad, v. -eren.
Stopsajet, o.
Stopsel, o. -s; -tje, o. -s. Stopsteen, m. -eh.
Stopster, v. -s.
Stopstuk, o. -ken.
Stopverf, v.; - was,o.; -werk, o. Stopwoord, o. -en; -je, o. -s. Stopzjjde, v.
Storeloos. Zie Stoorloos. Storen, bw. zw. ik stoorde, heb
gestoord; storing, v.
Stork (ooievaar) m. -en; -je, o.-s. Storm, in. -en; -pje, o. -s. Stormachtig, bn. en bijw. -er. Stormdak, o.-en. [-st; -heid.v. Stormen, ow. zw. ik stormde, heb gestormd; ook onp.w. het stormde, heeft gestormd.
Stormenderhand, bijw. Stormgevaarte, o. -n; -hoed,
m. -en; -hoek, m. -en; -kat, v. - ten; - klok,v. - ken;-ladder,v. -s. Stormloopen, ow. st. ik liep -,
heb -geloopen; -looper, m. Stormpaa],m. -palen; -ram, m. -men; -tuig, o. -en; -weder en weer, o.; -wind, m. -en. Stortbad, o. -en.
Storten, bw. ow. zw. ik stortte,
heb en ben gestort.
Storting, v. -en.
Stortkar, v. -ren.
Stortregen, ra. -s. Stortregenen, onp. w. zw. het stortregende heeft gestortre-stortvloed, ra. -en. [gend. Stortzee, v. -ön.
Stotteren, ow. zw. ik stotterde, heb gestotterd; stotteraar, m. stotteraarster,v. (v.-igheid,v. Stout.bn. en bijw. -er, -st; -heid. Stouterd, m. -s; -je, o. -s. Stoutmoedig, bn. en bijw. -er,
-st; -heid,v. -lijk,bijw. Stouwen, bw. zw. ik stouwde,
heb gestouwd.
Stoven, bw. ow. zw. ik stoofde, heb en ben gestoofd; stoving, v. Stovengeld, o.; -hok, o. -ken;
-zetster, v. -s.
Straal, m. stralen; -tje, o. -s. Straalbreking, v. -en. Straalswöze en -wijs, bijw. Straat, v. straten; -je, o. -s; -schender, ra. -s;-schenderij, v. -en; -slijpen, o.; -slijper, m. -a. -taal, v.; -vaarder, ra. -s.
straf en straffe, v. Straffen;
strafje, o. -s.
Straf,bn.en bijw. -fer,-st;-held,v. Straf baar,bn. -der, -st; -heid,v. StraffelOOS,bn. en byw. -heid, v. Straffen, bw. zw. ik strafte, heb
jrestraft; straffer, m. Strafgericht, o. -en; -plaats, v.
-en; -recht, o. (-st; -heid, v. Strafschuldig, bn. en bijw. -er. Strafvrij, bn.
Strafwaardig, bn. en bijw. -er, -st; of meer en meest -heid, v. Strafwet, v. -tén.
Strafzwaard, o. -en.
Strak,bn. en bijw.-ker,-8t;-heid. Straks, by w. [v. -jes, by w. Stralen, ow. zw. ik straalde, heb
gestraald; straling, v. Stralenkrans, m. -en;-kroon,v. -kronen.
15
STTJ
226
Stram, bn. fn bijw. -mer, -st; -beid, v. -migbcid, v. Stramien iborduuipaas) v. Stiard. o. -en. (•woonster,v.-s. StiaudTDe-woner, m. •»; -be-StiaEÖen, cw. zw. ik strandde, ben gi stiand; stianding, ^ StiaEdjlit, m. -ten. Strandjutter, m. -s. StrandvcEd, m. -en. Sti an vender, in. -s. Stiand-vcrderü, v. Stratagème ikriigslist, listige aanslag) m. -s. (krijgskunst) v. Strategie ide legerbesturing. Strateglfcch ide krijgskunst bi ■ trtflt mie) bn. (gestraat. Straten, bw. zw. ik straatte,heb Streek ilist) m. striken;-ie,0.-s. Streek (strijking, luchtstreek, gewest,oord) v. streken,-je.o.-: Streelen, bw.zw. ik streelde.beb gestreeld; 8treeler,m. streeling. v. streelster. v. Streep, V. strepen; -je, o. -s. Streepjesgord,o. Strekken, bw.ow. zw. ik strekte, b. gestrekt; strekking,v. (-heid,v. Strekzaam. bn. -zanier,-zaanast Stremmen.bw.ow.zw. ik stremde, heb en ben gestremd; stremming, v. stremsel, o. Streng, V,-en;-ctje,o.-s. Stren g,bn.«n bij w. - er. - st; - elijk, bijw. -beid, v. Strengelen, bw. zw. ik strengelde, heb gestrengeld; strenge-ling, v. (beo gestrengd. Strengen, bw. zw. ik strengde. Strepen, bw. zw. ik streepte, heb gestreept. (gestreefd. Streven, OW. zw. ik 8treefde,heb Stribbelen,ow.zw.ik stribbelde, heb gestribbeld; stribbelaar, m. stribbelnarster, v. stribbeling,v. Stribbelig, bn. -er, -st; -beid, v. Strlbbeling, v. -en; -etje, o. -s. Striem, v. -en; -pje, o. -s. Strüd. m. -en. StrMbaar,bn. -der,-st;-heid,v. Strijdbül,v. -en. Stryden, OW. st. ik streed, heb gestreden; strijder, m. Strijdig, bn. -er, -st; -beid, v. Strtidgenoot, m. -en; -hamer, m. -s; -hengst, m. -en;-knots,v. -en; -kolf, v. -kolven; -leus en -leuze, v. -leuzen; -lust. m.; -lustig, bn. (-er, -st); -perk, o. -en; -plaats, v. -en; -ros,o. -sen; -schrift, o. -en; -vaardig, bn. (-er, -st); -vaardigbeidjv.; -vlag, v. -gen;-vraag, v. -vragen. Strijkage, v. -s. Strtjkband, m. -en; -bloem, v. -en; -blok, o. -blokken eu -bloka; -bord, o. -en; -deken, v. Strijkelings, byw. [-s. Strüken, bw. OW. st. ik streek, heb gestreken; strijker.m.strijkster. v. striking, v. strijksel, o. Strijkgeld, O.; -goed, o.; -hoek, m. en; -hout, o. -en; -üzer, o. -s; -instrument^, -en; -kalk,v.; -lap, m. -pen; -lijn, v. -en; -plank,* v. -en, -riem, m. -en; -steen, m. -en; -stok, m. -ken; -tafel, ▼. -s; -vuur, o.; - weer, v. -weren; -werk, o. Btrijkvoeten, OW zw. ik strijk-voette, heb gestrükvoet. |
Strik, m. -ken; -je, o. -s. Strikken, bw. zw. ik 8trikte,heb gestrikt. (-snoer, o.-en. Striklis, v. -sen; -rede, v. -nen; Strikswijse en -quot;wijs, bijw. strikt (nauwgezet) bn. -er, -st: -elijk, byw. -beid, v. Strikvraag, v. -vragen. Stripmeid, v. -en. Strippeling (gestripte tabak) v. Strippen (geeselen) bw. zw. ik stripte, heb gestript. Strippen (de tabaksplanten af-stroopen 1 bw. zw. ik stripte,lub gestript; strippeling, v. stripster (stripmeid) v. stripzolder, m. Strips, alleen gtbrnikelijk in1-strips krijgen (slaag krijgen). Stroef, bn. en bijw. stroever, -st; Stuiten, bw. ow. zw. ik stuitte, heb of ben gestuit; stuiter, m. stuiting, v. Stuitend, bn. -er, -st. Stuiter (knikker; ook; pocher)m. -s; -tje. o. -s. Stuiteren, ow. zw. ik stuiterde, lub gestuiterd. Stuitklamp, m. -en; -knikker, m. -s; -winil,m. -en. Stuiveling (turf)v. (b.gestoven. Stuiven, ow. zw. ik stoof, ben en Stuiver, m, -s; -tje, o. -s. Stuk, o. -ken en -s; -je, o. -s. Stuk, büw. Stukadoor, m. -s. Stukadoorswerk, o. Stukadoren, bw. zw. ik stukadoorde, heb gestukadoord. Stukeeren (stukadoren) bw. Stukken d.bn. Stuksgewijze en -gewtjs,bijw. StUlp, v. -en; -je, o.-8. StulpkOOi (kiekenkool) v. -en; -tj»,o. -s. Stulplulk,0.-en. Stumper en stumperd, m. -s; stumpertje en stumperdje, o. -8. stumperachtig, bn. -er, -st; -beid. v. Stumperig, bn. -er.-st; -heid,v. Stupiditeit (domheid; domme streek) v. -en. Sturen en stieren, bw. zw. ik stuurde (stierde), heb gestuurd (gestierd); sturing, v. -beid. v. Strompelen (Struikelen) ow.zw. ik strompelde, heb en ben gestrompeld. Strompelig, bn. -er, -st. Stronk, m. -en; -je. o. -s, Etrcnt, v.; -je, o. -s. Strontachtig, bn. Stronterig, bn. -er, -st. Strontig, bn. -er, -st. Strco, o.; -tje, O. -s. Stroogeel, bn. Strooibiljet, o. -ten. Strooibriefje, o. -s. Strooien, ow.bw.zw. ik strooide, heb gestrooid; strooier, m strooiing, v. strooisel, o. strooi-ster. v. Strooien (van stroo) bn. Strooüonker,m.-jonkers;-lepel, m. -s; -mandje, o. -s; -meisje,o. -s; -penning, m. -en; -suiker, v. Strook, v. -en; -je, o. -s. Strooken (streelen) bw. zw. ik strookte, heb gestrookt; strooking, v. Strooken (overeenstemmen) ow. zw. ik strookte, heb gestrookt. Strooking isqheepsw.) v. Stroom, mvVèn; -pje o. -s. Stroomafwaarts, bijw. Stroomen, o^.izw. ik stroomde, heb en ben gestroomd; strooming, v. (m. -en. Stroomling en stroomeling. Stroomopwaarts, bijw. Stroomrijk. bn. -er. -st. Stroomswijze en -wös,bijw. Stroop (roof. plundering) m. -en. Stroop en Siroop, v. stropen lt; n siropen; stroopje, o. -s. Stroopachtig, bn. -er, -st. Stroopbende. v. -n. Stroopen, bw. zw. ik stroopte, heb gestroopt; strooperij, v. Strooper, m.-s. [strooping,v. Stroopmoud, m. en v. -en. Strooppartij, v. -en. Strooptocht, m. -en. Stroowlsch, m. -wisschen. Strop, m. -pen; -je,o. -a. Stroperig, bn. -er, -st; -beid, v. Strophe (couplet, versafdeeling) v. -n. (deeld) bn. Strophisch (in strophen ver-Stroppen, bw. zw. ik stropte, heb gestropt. Strot, m. -ten; -je, o. -8. Strottenhoofd, o. Strnctnnr (bouw, bouwing; lichaamsgestalte; samenvoeging, inrichting) v. structuren. Struif, v. struiven; -je, o. -s. Struik, m. -en; -je. o. -s. Struikachtig, bn. Struikelen, ow.zw.ik struikelde, heb en ben gestruikeld; struikelaar, m.struik( laarster, v. struikeling, v. struikelblok, o. Struikrooven, o. (v. -en. Struikroover, m. -s; -rooverg, Struikwinde (plantgewas)v. -n. Struis (vogel) m. -en; -je, o. -3. Struis (loodwit) v. Struisch {flink.sterk, stevig) bn. Struisen (met struis bestrooien) bw.zw. ik struiste,heb gestruist. Jtrumpel. v. -s. Struweel (he« stergewas) o. -en. Studeeren (zich oefenen; zich toeleggen; leeren) bw. ow. Studeerkamer, v. -s; -lamp, v. -en: -stoel. m. -en; -vertrek, o. Student, o. -en; -je,0.-8. [-ken. Studentenbank, v. -en; -corps, o. -en; -feest, o. -en;-grap, v. -pen; -hver, v.; -kleeding, v.; leven,o.; -lied,o. -eren; -partij, v. -en; -pet, v. -ten; -recht, o.; -sociëteit, v. -en; -tafel, t. -s; -verreniging, v. -en. Studie, v, studiën en studies. Studiosus (student, leerling op eene hoogeschool) m. (-beid, v. StUg. bn. en bijw. -ger, -8t; Stuifaarde, v.; -meel, o.;-wol, v.; -zand, o.; -zwam, v. Stuik (eene schudding) m. -en. Stuiken (heen en weer schudden en stootrn) bw. zw. ik stuikte, heb gestuikt; stuikmand, v. Stuinder, m. -s. Stuip, v. -en; -je, o. -s. Stuipachtig, bn. -er, -st. Stuit (het stuiten)rti. -en;-je,o.-8. Stuit (lichaamsdeel) v. -en; -je. |
STU
227
Stut, m. -ten; -je, o. -s. Stutbalk, m. -en. Stutsteker, m. -s. Scheepsw. Stutten bw. zw. ik stutte, heb gestut; stutsel, o. stutster, v. Stuur, o, [stutter. m.8tutting,v. stuurboom, m. -en. Stuuröoord, o. Stuurboordswacht, v. -en. Stuurlast, ra. Stuurlastig, bn.; -heid, v. Stuurman, m. -lieden en -lui; -schap, o. Stuurmanskunst, v. Stuurrad, o. -eren; -reep, m. -en; -riem, m. -en. (■; -heid, v. StUUrsch,bn. en bijw.-er, meest Stuurstoel, m. -en. Stuurstok, m. -ken. StUW, v. -en. Stuwen, bw. zw. ik stuwde, heb gestuwd; stuwer, m. stuwing;, v. Styptiscb (stoppend, bloedstelpend, samentrekkend) bn. Sfcyx (helrivier) v. .Suave, liefelijk, aangenaam. Subaltern (ondergeschikt) bn. Subdelegeeren (een ander in zijne plaats stellen) bw. Subdivideeren (in onderafdee- lingen splitsen) bw. Subhasteeren (aan den meestbiedende verkoopen, veilen) bw. Subiet (plotseling) bn. en bijw. Sabject (onderwerp; handelende persoon; zaak of persoon, waarvan iets gezegd wordt; grondwezen of grondbeerrip) o. -en. Subjectiet (het onderwerp, den persoon betreffende) bn. Subject! vlteit{onderwerpelijk-heid, innerlijkheid, persoonlijkheid) v. (vernederen) bw. Subjlcleeren (onderwerpen;zich Subjunctief en subjunctivus (aanvoegende wijs) m. subjunctieven. (hulp bewijzen) bw. Subleveeren (verlichten;ambts-Subliem (verheven, hoog) bn. en bijw. -er, -at. (sublimaten. Sublimaat (het vervluchtende)o. Sublimeeren (omhoog heffen, vervluchtigen)bw. (danigheid)v. Submissie (nederigheid, onder-Submitteeren (zich) ww. zich onderwerpen, vernederen. Subordinatie (ondergeschiktheid, gehoorzaamheid) v. Suborneeren (heimelijk aanzetten, onckoopen) bw. Subrogeeren (in eene andere nlaats stellen, onderschuiven) bw. (geheim. Sub rosa, in vertrouwen, in het Subscribeeren (inteekenen of Inschrijven; onderteekenen) ow. bw. (bn. Subsidiair (te gemoet komend) Subsidie (hulp, bijstand, ondersteuning; onderstands^elden) v. en o. subsidiön en subsidies. Sub8idieeren(te gemoet komen) bw. (staan, voortduring) v. Subsistentie (onderhoud, be-Substantie (zelf8tandigheid,we-zenlijkheid, het gewichtigste, de kern; hoofdinhoud; bestanddeel) v. -tiën en -ties. Substantief (zelfstandig naa-D-woord) o. substantieven. |
Substitueeren (in de plaats stellen) bw. Substituut (plaatsbekleeder,bü -gevoegde) ra. substituten. Substituut-griffier, ra. -grif- fiers. Substituut-officier, ra. -s. Subtiel iteeder, fijn, dun; listig, haarklovend, spitsvondig) bn. en bijw. -er, -st. Subtiliteit, v. -en. Subvenieeren (te hulp komen, of ondersteunen) bw. Succedeeren (opvolgen, bijzonder in een ambt,gelukkig voortgaan) bw. ow. Succes (voortgang, uitslag; het welgelukken) o. (ging) v. Successie (opvolging; erfopvol- Succumbeeren (bezwijken, onderliggen, verliezen) ow. Sufbn. en bijw. -fer, -st; -heid,v. Suffen, ow. zw. ik sufte, heb gesuft; suffer, ra. sufferij, v. suf-ster, v. Suffisant (genoegzaam, toereikend, voldoende; ook ingebeeld, laatdunkend) bn. en bijw. -er, -st. Suffisantie (toereikendheid) v. Suggereeren (iets kwaads ingeven; verleiden) bw. Suggestie (heimelijke ingeving, inblazing) v. -tiën en -ties. Suiker, v. -s; van verschillende soorten sprekende. Suikerachtig, bn. -er, -st. Suikerbakker, ra. -s. Suikerbakkerij, v. -en. Suikerboon, v. -en; -tje, o. -s. Suikerbrood, o. -en. Suikeren, bw. zw. ik suikerde, heb gesuikerd. (-heid, v. Suikerig, bn. en bijw. -er, -st; Suikery (ook cichorei) v. Suikerpeer, v. -peren; -tje,o.-8. Suikerzoet, bn. Suilen (raet een sleepnet vis-schen) bw. zw.ik suilde, heb gesuild. Suite (gevolg;volgreek8;werking, voortzetting; samenhang van woorden of gedachten) v. -s. Suite {amp; la), niet in werkelijken dienst. Suizebollen, ow.zw.ik suizebolde, heb gesuizebold. Suizelen, ow.zw.ik suizelde, heb gesuizeld. Suizelig, bn. -er, -st. Suizeling, v. -en. Suizen, ow.zw.ik suisde, heb gesuisd; suizing, v. Sujet (onderdaan; onderwerp,wetenschap, persoon, oorzaak, gesteldheid; in de muz. het thema, de hoofdvoorstelling) o. -ten. Sukade (in suiker ingelegde limoenschil) v. Sukadekoek, m. -en. Sukkel (het sukkelen) m. Sukkel(sukkelaar)m.-s;-tje,o.-8. Sukkelachtig, bn. -er, -st. Sukkelarü- v. Sukkeldraf, m.; -je, o. Sukkelen,ow.zw.lk 8ukkelde,heb gesukkeld; sukkelaar, m. sukkelaarster, v. sukkeling, v. Sukkelgang, m.; -etje, o. SukkelpartQ, v. Sukkel werk, o. |
Sul, ra. -len; -letje, o. -s. Sulachtig, bn. en bijw. -er. -st; -heid, v. Sulfer en solfer, O. en v. Sulferacbtig, bn. (o, -s. Sullebaan, v. sullebanen; -tje. Sullen (den spot drijven) bw. zw. ik nulde, hebgesuld. Sullen (glijden) ow. zw. ik sulde, heb gesuld. Sullig, bn. -er, -st; -heid, v. Sultan, ra. -s. Sultane, v. -s. Sumak en smak (boom) v. Summa, de som,het beloop, bedrag, geheel. (men. Summa summarum,alle8 te za Sumtuositeit (kostbaarheid, pracht) v. -en. Superabundantie(overvloed)v Superbe (trotsch, hoogmoedig; ficr.vf'rheven,majestueus;prach-tig, aanzienlijk) bn. Supercarga (ladings- of waren-opzichter op koopvaardijschepen) ra. supercarga's. Superficie (oppervlakte) v. Superfijn, zeer fijn. Superflna, overtollige dingen. Superieur (voornaam, voortreffe lijk, uitstekend,zeer groot;meer der, in den hoogsten graad) bn als zn. (opperste) m. -en. Superintendent (opperopzie-ner)ra. -en. (overtreffende trap) m. Supersedeeren (uitstellen, verschuiven) bw. (stitiën. Superstitie (bygoloof) v. super-Suppediteeren (overhandigen. Breven; ondersteken; letnen) bw. Suppleant (plaatsvervanger) m. -en. (bijpassen) bw. Suppleeren(aa!ivu]len,bijgeven, Supplement (bijvoegsel,aanvul- ael) o. -en; -je, o. -s. Suppletie (aanvulling) v. Suppliant (verzoeker, indiener van een verzoekschrift) ra. -en. Suppliek (verzoekschrift) v. -en. Supponeeren(vooronderstellen, vermoeden) bw. (ter) m. -en. Suppoost (oppasser, deurwach-Supportabel (draaglijk) bn. Supprimeeren (onderdrukken, weglaten; opheffen) bw. Supputeeren (overrekenen, overslag maken, ramen) bw. Supra, boven; ut supra, als bo-Surditeit (doofheid) v. fven. Surmontabel (ovei komelijk)bn. Surnumerair (iemand die boven het gewone getal van beambten aanffesteld is) m. -s. Surplus (overschot, rest) o. Surprise (overval,verrassing;be-drog, list; verbazins:,8chrik)v.-B. Surrogaat (plaatsvervangend middel, iets dat men gebruikt in plaats van een artikel, dat men niet gemakkelijk of in het geheel niet verkrijgen kan)o. surrogaten. (taling) t. Surséance (opschorting van be- -Surveillance (toezicht, bewaking) v. Surveilleeren (waken, opzicht hebben of houden; bewaken, onder toezicht houden,naga»n)ow. bw. |
228
sus
TAL
229
Talmkous. m. en v. -en. Talmud (Joodsch wetboek) m. Talmudisch (volgens den Talmud) bn. Talmudist (kenner of aanhanger van den Talmud) m. -en. Talon (in het kaartspel: de over-blyvende kaarten; bij effecten: het bewijs ter verkrijging van een stel nieuwe coupons) m. -s. Talrijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (te) o. Talud (helling, glooiir.g, schuin- Tam,bii.en bijw.-mer,-st;-heid,v. Tamarinde, v. -n. Tamarindeboom, m. -en. Tamarindenhout, o. Tamarisk (zeker boomgewas) v. 'en- (-tje,-s. Tamboer (trommelslager) m. -s; Tamboer (trommel) v. -en. Tamboeren,ow.zw. ik tamboerde, heb getamboerd. Tamboerijn (rinkelbom) v. -en. Tambourin (borduur- of naai- Tameltjk, bn. en byw. [raam)m. Tamtam (Oostersch slaginstrument) v. -s. Tanais (eene rivier)m. Tand, m. -en; -je, o. -s. Tandeloos, bn.: -beid, v. Tandenborstel, m. -8;-fje,o.-s. Tandenstoker, m. -s; -tje,o.-s. Tandentrekker, m. -s. Tanen(met taan bereiden)bw.zw. ik taande, heb getaand. Tanen (verduisteren) ow. zw. ik taande, ben getaand; taning, v. Tang, v, -en; -etje, o. -s. Tangens(raaklijn van een cirkel) v. tangenten. Tangent (loodrecht staande staafje, waardoor de snaren op een klavier in beweging gebracht worden; hamertje in speelwerken) v. -en. Tanig, bn. -er, -st. Tantalisatie (mondterging) v. Tantaliseeren(mondtergen)bw. Tantalus (rijke gierigaard; wa- Tante, v. -s. [tertander) m. Tantum, zoo veel, genoegzaam. Tap, m. -pen; -je, o. -s. Tapeet. Zie Tapijt. Taphuis, o. -huizen. Tapöt er. tapeet, o. tapijten en tapeten; tapijtje, o. -s. Tapkan, v. -nen. Tapkast, v. -en. (getappeld. Tappelen,ow.zw.ik tappelde,heb Tappelings, bijw. (tapt. Tappen,bw.zw. ik tapte, heb ge- Tappenstuk (bij de artillerie) o. Tapper, m. -S; tapster, v. -s. Tappery, v. -en; -tje, o. -s. Tappersnering, v. Taptoe, v. -s. (zaniken) bn. Taquineeren (kwellen, plagen: Tarantula (soort van spin)v.-,s. Tarbot, v. -ten; -je, o. -s. Tardeeren( vertoeven .verwijlen, dralen) ow. Tarief, o. tarieven; -je, o. -s. Tariefbord, o. -en. Tarm (scheepsw.) m. -en. Tarnen, bw.ow.zw.ik tarnde,heb getarnd. Tarra (aftrekking, in gewicht of waarde, van koopwaren of van geld; vaten, kisten, enz. waarin koopwaren besloten zijn) v. |
Tartaan (zeker vaartuig) v. tar tanen. Tarten, bw.zw. ik tartte,heb getart; tarter (uitdager) m. Tartuffe (huichelaar,schijnheili-ge) m. -n. een bekend tooneel-Tarwe, v. [stuk van Molière. Tarwachtig, bn. Tarwebrood, o. -en; -je, o. -s. Tarwemeel, o. Tarwenoogst, m. Tas (stapel) m. -sen; -je, o. -s. Tas (vrouwspersoon) v. -sen. Tasch (buidel of zak) v.tasschen; -je, o. -s (kruid, o. Taschkruid en tascbjes-Tassen (ophoopen)bw.zw.ik taste, heb getast. (op den tast. Tast, m. enkel gebruikel.in:bij of Tastbaar, bn. en bijw. -der, -st; Tastelijk, bn. -er, -st. [-heid,v, Tasten, bw.zw.ik tastte, heb getast; taster, m. tasting, v. Tateren (stotteren) ow.zw.ik taterde, heb getaterd; tatering, v. Tatewalen{slechtspreken,krom praten)bw.zw.ik tatewaalde,heb ijetatewaald, Tatilloneeren (kleinigheden wijdloopig verhalen) ow. Tatoueeren(met figuren beprik- ken en beschilderen) bw. Tautologie (overlading met uitdrukkingen van gelijke beteeke-Tautologisoll, bn. [r.is)v. Taxateur (schatter.waardeerder) m. -s. (v. -tien en -ties. Taxatie (schatting,waardeering) Taxeeren (schatten, waardeeren; beschuldigen) bw. TaxiS (heester) m. -sen. Te, vz. en bijw. Teclinicus(kenner der uiterlijke kunstregelen, specialiteit op industrieel gebied) m. technici. Techniek!leer der kunstregelen; kunstvaardigheid; kunsttaal) v. Teclmiscll (kunstmatig) bn. Teclin0l0gie(kunstlecr,leer van kunsten, handwerken, manufacturen, enz.) v. (Deums. Te-Deum (een lofzang) o. Te-Teeder en teer, bn. en bijw.tee-derder, teederst en teerder teerst. Teedergevoelig en teergevoelig, bn. en bijw. -er, -st, -beid, v. Teederhartig en teerhartig, • bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Teederheid enteerheid,v.-he-Teederlijk, bijw. (den. Teedertjes en teertjes, bijw. Teef, v. teven; -je, o. -s. Teek en tiek, v. teken en ticken. Teeken, o. -en of -s; -tje, o. -s. Teekenaap, m.-apen. (-heid,v. Teekenachtig. bn. -er, -st; Teekenbehoeften, v. mv. Teekenboek, o. -en; -je, o. -s. Teekenbord, o. -en. Teekendoos, v. -doozen. Teekenen, bw. zw. ik teekende, heb geteekend; teekenaar,m.tee-kenaarster, v. teekening, v. Teekengereedschap, o. Teekening, v. -en; -etje, o. -s. TeekenkrÖt, o.; -kunst, v.;-les, v. -sen; -meester, m.-s;-metho-de, v. -s en -n; -pen, v. -nen; -plank, v. -en; -school,v.-scholen; -werk, o. |
Teelaarde, v.;-bal,m.-len;-deel, o. -en; -drift, v.; -land, o. -en; -lid, o. -leden; -tijd, m.; -vocht. Teelt, v. [o. -en. Teem (deun) m. Teemachtig, bn.-er,-st;-heid,v. Teems (rivier in Engeland) m. Teems (fijne haren zeef) v. -en; -je, o. -s. Teemsen, bw.zw.ik teemste, heb geteemst; teemster, v. Teen (toon) m. -en; -tje, o. -s. Teen (twijg, rijsje) v. -en; -tje, o. Teenen (van teenen) bn. f-s. Teer (vloeistof) o. Teer, enz. Zie Teeder, enz. Teerachtig, bn. Teergeld, o. Teerkost, m. Teerkwast, m. -en. Teerling (dobbelsteen) m. -en; teerlinkje, o. -s. Teerlingsworp, m -en;-wortel (kubiekwortel) m. -s. Teerpenning, m. -en. Teerton, v. -nen; -netje, o. -s. Teerts. Zie Taarts. Teezen (pluizenjbw.zw.ik teesde, heb geteesd; teezing, v. Teffcns (tevens) bijw. Tegel (tichel) m. -s; -tje, o. -s. Tegelijkertijd, bijw. Tegemoetkoming, v. -en. Tegen, vz. Tegenaan, bijw. Tegenaankondiging, v. -en. Tegenaanmerking. v. -en. Tegenademen, ow.zw.ik ademde •,heb -geademd. Tegenafdruksel, o. -s. Tegenantwoord, o. -en. Tegenartikel, o. -en en -s; -tje, o. -s. (belde -, heb -gebabbeld. Tegenbabbelen, ow.zw.ik bab-Tegenbattery, v -en. Tegenbede, v. -n. Tegenbedenking, v. -en. Tegenbeding, o. -en. Tegenbeeld, o. -en; -je, o. -s. Tegenbeklag, o. Tegenbeleediging, v. -en. Tegenbeleid, o. Tegenbericht, o. -en; -je,o. -s. Tegenbeschikking, v. -en. Tegenbeschuldiging, v. -en. Tegenbestuur, o. Tegenbetoog, o. Tegenbeurt, v. -en. Tegenbevel, o. -en. Tegenbeweging, v. -en; -beweginkje, o. -s. Tegenbewijs, o. -bewyzen. Tegenbewfnd, o. Tegenbezending, v. -en. Tegenbezoek, o. -en. Tegenbezwaar, o. -bezwaren. Tegen bieden, bw. st. ik bood -, heb -geboden. (-, heb -geblaft. Tegen blaffen, bw. zw. ik blafte Tegenblaten, ow.zw. ik blaatte -, heb -geblaat. Tegenblazen, ow. st. ik blies -, heb -geblazen. v Tegenblik, m. -ken. Tegenblikken. bw. zw. ik blikte -, heb -geblikt. Tegenblinken, ow. st. ik blonk -,beb -geblonken. Tegenbod, o. Tegenboek, o. -en; -je, o. -8. Tegenbond, o. |
TEG
230
Tegenboomen, bw.zw. ik boom- ^e'0quot; 's'
de heb -geboomd. Tegenboord, m. -en. Tegentorassen^w. zw. ik braste heb -{jebrast. Tegenl)ruisen,ow.zw. ik bruiste heb -gebruist. Tegentoulken, ow.zw. ik bulkte
heb -gebulkt.
Tegenbuurt, v. -en; -je, o. -s. Tegendeel, o.
Tegendeur, v. -en; -tjp, o. -s. TegeBdicht, o. -en; -je, o. -s. Tegendienst, m. -en. Tegendinger, m. -s. Tegendoop. ra.
Tegendorpel, m. -s. Tegendraad, m. -draden. Tegendraads, bijw.
Tegen draadscli, bn. Tegendraai, m. -en. Tegendraaien,bw.zv.-. ik draaide heb en ben -gedraaid.
Tegen drang, m.
Tegenörank. m. -en; -je, o. -s Tegendraven, ow.zw. ik draafde ben -gedraafd. Tegendrempel, ra. -s. Tegendrift, v.
Tegen drijven, ow. bw. st. ik
dreef -. heb en ben -gedreven. Tegen dringen, bw. st. ik drong
-, heb -gedrongen. Tegendrinken, ow.st. ik dronk h. -glt; dronken. (-, b. -gedropen. Tegendruipen, ow. st. ik droo Tegendruisclien, ow. zw. i
druischte -, heb -gedruischt. Tegendruk, ra. -ken; -je, o. -s. Tegendrukking, v. -en. Tegenebbe, v.
Tegeneclio, v. -'s.
Tegeneisen, ra. -en. (-gegeten. Tegeneten, bw. st. ik at heb Tegen flank, v.-rn.
Tegengaan, ow. bw. onr. st. ik
ging -, heb en ben -gegaan. Tegengalerü, v. -en. Tegengalm, ra. -en.
Tegen galmen, ow.zw. ik gaira-de -, heb -gegalmd; -galming, v. Tegengapen, ow.zw.ik gaapte -,
heb -gegaapt.
Tegen gebabbel,- o.
Tegen gekakel, o.
Tegengekef. o. . M-
Tegengeschenk, o. -en; -je Tegengesteld, bn. Tegengeuren, ow. zw. ik geurde -, heb -gegeurd.
Tegengif en -gift (tegenvergif)
o. -giften. (-en;-je. o,
Tegengift (tegengeschenk) Tegen glimmen, ow.st. ik glom
-, heb -treglömmen. Tegenglinsteren, ow. zw. ik
glinsterde -, heb -geglinsterd. Tegengrauw, ra. -^n.
Tegen grauwen, bw. zw. i
grauwde -, heb -gegrauwd. Tegengraven, bw.st. ik groef
heb -setrraven; -graving, v. Tegen grimmen, ow. zw. i
grimde -, heb -gegrimd. Tegeugroet, m. -en.
Tegen grond, m. -en. Tegengunst, v. -en. Tegenhanger, m. -tje, o. -s. Tegenheid, v. -heden.
Tegenhlnniken,ow.zw. ik hm nikte -, heb -gehinnikt.
Tegenpraat, ra.
Tegenpraten, ow.zw.ik praatte
-, heb -gepraat; -prater, m. Tegenpruttelen, ow. zw. ik
pruttelde -, heb -geprutteld. Tegenrede, v.
Tegenreden, v. -en. (o. --s. Tegenrekening, v. -en; -etje, Tegenrennen ow. zw. ik rende
-, ben -gerend.
Tegenrljden, ow. st. ik reed -,
ben -gebeden.
Tegenrollen, ow.zw. ik rolde
ben -gerold.
Tegenruimte, v. -n. Tegenruischen, ow. zw. ik
ruischte -, heb -geruischt. Tegenruk, m. -ken; -je, o. -s. Tegen rukken, bw. ow. zw. ik
rukte -, heb en ben -gerukt. Tegenschans, v. -en.
Tegen schemeren, ow. zw. ik schenn rde -, heb -geschemerd. Tegenschreeuwen. bw. zw. ik schreeuwde -,heb -geschreeuwd; -schreeuwer, m.
Tegen schrift (schriftelijk antwoord; wederlegging, bestrijding) o. -en; -je, o. -s. Tegenschrijven, bw. st. ik
schreef -, heb -geschreven. Tegen schroef, v. -schroeven. Tegensleepen, bw.zw. ik sleepte -, heb -gesleept. Tegensmaak, ra.
Tegensnap, m. Tegensnappen, ow. zw. ik
snapte -,heb -gesnapt. Tegensnauw, m. -en. Tegensnauwen, bw. zw. ik
snauwde heb -gesnauwd. Tegensnellen, ow.zw. ik snelde
-, ben -gesneld. Tegenspartelen, ow. zw. ik spartelde -, heb -gesparteld; -sparteling, v.
Tegenspel, o. -len. Tegenspelen, ow. zw. ik speelde -, heb -gespeeld; -speelster, v. -speler, ra.
Tegenspoed, ra. -en. Tegenspoeden, ow. zw. ik
spoedde -, ben -gespoed. Tegensporrelig, bn. en bijw.
-er, -st.
Tegensporreling, v. -en. Tegenspraak, v. Tegenspreken, bw. st. ik sprak -, heb -gesproken; -spreekster, v. -spreker, ra. -spreking, v. Tegenspringen, ow. st. ik
sprong -, ben -gesprongen. Tegenstaan, ow. onr. st. ik
stond -, heb -gestaan. Tegenstand, m. Tegenstander, m.-s. Tegenstellen, bw. zw. ik stelde
-, heb -gesteld; stelling, v. Tegenstem, v. -men. Tegenstemmen, bw. zw. ik stemde -, heb -gestemd; -stem
Tegenhouden, bw.st. ik hield -,
heb -gehouden; -houding, v. Tegenhouw, m. -en. Tegenhuilen, ow. zw. ik huilde
-, heb -gehuild. Tegenhuppelen,ow.zw.ik huppelde -, heb -gehuppeld. Tegenjjlen, ow. zw. ik ijlde -, Tegenüver, m. [ben -geijld. Tegenüveren, bw. zw. ik ijverde -, heb -geijverd.
Tegenjagen, bw.ow. zw. enst. ik jaagde (joeg) -, heb en ben -gejaagd.
Tegenjanken, ow.zw. ik jankte
-, heb -g4jankt.
Tegenjuichen, ow.zw. ik juichte -, heb -gejuicht.
Tegen kaai, v. -en.
Tegenkaart, v. -en. Tegenkakelen, ow. zw. ik kakelde heb -gekakeld.
Tegen kamp, m. -en. Tegenkampen,ow.zw.ik karaj)-te -, heb -gekampt; -kamping,v. Tegenkans, v. -en; -je, o. -s. Tegenkant, m. -en. Tegenkanten, ow.zw. ik kantte -, heb -gekant; -kanter,m.-kaii-ting, v, -kantster, v. Tegenkeffen, ow.zw. ik kefte -,
heb -gekeft.
Tegenkerf, v. -kerven; -je, o.-s. Tegenklacht, v. -en. Tegenklank, ra. -en. Tegenklinken, ow. st. ik klonk
-, heb -geklonken. Tegenkomen, ow. st. ik kwam
-, ben -gekomen. Tegenkraaien, ow.zw. ik kraai
de, heb -gekraaid. Tegenlachen, ow. st. ik lachte
-, heb -gelachen.
Tegenlast, ra. -en Tegenleer, V. (heb-gelegen. Tegenliggen, ow. st. ik lag Tegenlist, v. -en; -je, o. -s. Tegenlocp, ra.
Tegenloopen, ow. st. ik liep
ben -geloopen. Tegenloopgraaf, v. -graven. Tegenmarcheeren, ow. zw. ik marcheerde - .ben -gemarcheerd. Tegenmarsch, m. -en. Tegenmerk, o. -en. Tegenmiddel, o. -en; -tje, o. -s. Tegenmün, v. -en. ..
Tegenmijnen, bw. zw. ik mijn de -, heb -geraiind; -raijning, y Tegenmompelen, ow. zw. ik mompelde -, heb -gemompeld -mompeling, v. Tegenmorren, ow.zw. ik morde -, heb -gemord; -morring, v. (-s. Tegenmuur, m. -muren; -tje, O. Tegennatuurlijk, bn. en bijw. Tegenomwenteling, v. -en.
Tegenontwerp, o. -en; -je,o.-s. Te'genopening, v. -en. Tegenover, bijw. en vz.; -gele gen, -gesteld, -liggend.
Tegenoverstellen, bw. zw. ik stelde -,heb -gesteld;;8tejling,v. Tegenpand, o. -en; -je, -Tegenpartij, v.
Tegenpartij der, m. -» Tegenpleiter, ra. -s. Tegenpoging, v. -en.
mer, m.
Tegenstoot, m. -en; -je, o. -s. Tegenstooten, bw. st. ik stiet
(stootte)-, heb-gestooten.
Tegenstralen, ow.zw.ik straalde -, heb -gestraald;-straling,v. Tegenstreven,bw.zw.ik streefde -, heb -gestreefd; -streefster, v. -strever, ra. -streving, v.
Tegenstrevig, bn. - er, -st.
TER
231
Tegenstribbelen, bw. zw. ik stribbelde heb -gestribbeld; -stribbelaar, in. -stribbelaar-ster, v. -stribbeling, v. Tegenstrijden, ow. st. ik streed -, heb -gestreden; -strijder, m. Tegenstrijdig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Tegenstroom, m. -en. Tegenstuk, o. -ken. Tegentü, o. -en. Tegentrekken, ow. st. ik trok -, ben -getrokken. Tegenval, ra. (ben -gevallen. Tegenvallen, ow. st. ik viel -, Tegenvaller, m. -s; -tje, o. -s. Tegen vergif en -vergift, o. -vergiften. Tegenverklaring, v. -en. Tegen verschansing, v. -en. Tegenverwüt, o. Tegenverzekering, v. -en. Tegenvloei, ra. Tegenvoeter, ra. -s. Tegenwaaien, bw. ow. zw. en st. hot waaide (woei) heeft en Tegenweer, v. [is -gewaaid. Tegenwerken, bw.zw. ik werkte -, heb -gewerkt; -werker, m. -werking, v. Tegenwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v. Tegenwicht, O. -en; 'je, o. -s. Tegenwil, ra. Tegenwind, ra. -en; -je, o. -s. Tegenwoelen, ow. zw. ik woelde -, heb -gewoeld. Tegen woord, o.; -je, o. Tegenwoordig, bn.; -beid, v. Tegenworstelen, bw. zw. ik worstelde -, heb -geworsteld; -worsteling, v. Tegenwrüten, bw. st. en zw. ik wreet (wrijtte) -, heb -gewrc-ten (gewrijt). Tegenzang, ra. -en. Tegenzee, v. -ën. Tegenzegel, o. -s. Tegenzijde, v. -n. Tegenzin, ra. Tegenzorg, v. -en. Tegenzucliten,ow.zw.ik zuchtte -, heb -gezucht. Tegoeds en te goed, bijw. Tehuis en thuis, o. Tehuiskomen, o. Tehuiskomst, v. (-s. Teil (aarden pot) v. -en; -tje, o. Teint (tint, kleur; kleur van gelaat en huid; graad van kleur-sterkte) v. Teinture (kleuring; oppervlakkige kennis van eene wetenschap of kunst) v. Teisteren, bw. zw. ik teisterde, heb geteisterd; teisteraar, m. teisteraarster, v. Tekort, o. -en. Tekortkoming, v. -en. Tekst, ra. -en; -je, o. -s. Tel (gang; telling) ra. Tel en telle(telganger,een paard) v. tellen. Telastlegglng, v. -en. Telbaar, bn.; -heid,v. Telegraaf (verschrijver; werktuig, dat de gedachten, op een verren afstand, met ongewone snelheid, door zekere teekens mededeelt) ra. telegrafen. Telegrafist, m. -en. |
Telegram, o. -men. Telegrapheeren (per telegraaf bericht geven of doen geven)bw. Telegraphic (verschrijfkunst, leer der telegrafen) v. TelegraphiSCh(door middel var. den telegraaf, tot de telegraphie behoorende) bn. Telen, bw. zw. ik teelde, heb geteeld; teler, ra. teling, v. Telescoop (verre- of spiegelverrekijker) ra. telescopen. Teleurstellen, bw. zw.ik stelde teleur, heb teleurge8teld;teleur-stelling, v. Tolg (spruit) v. -en; -je, o. -s. Telg iafstamraeling) ra. en v. -en; Telgang, ra. C-je,o. -s. Teljoor (tafelbord) o. teljoren. Telkens, bijw. (teld. Tellen, bw. zw. ik telde, heb ge- Teller (iemand die telt; ook bovenste gedeelte eener breuk) m. -s; teister, v. -s. Telling, v. -en. Teloorgaan, ow. onr. st.ik ging teloor, beu teloorgegaan. Telpas, m. Telwoord, o. -en. Tembaar, bn. en bijw. Temen, ow.zw. ik teemde, heb geteemd; temer, m. Temerig, bn. en bijw. -er, -st. Temet, bijw. Temmen, bw. zw. ik temde, heb getemd; temaier, ra. temming,v. teraster, v. Tempeest (orkaan) o. -en. Tempel, m. -en of -s; -tje, o., -s. Tempelier (priester of tempelwachter; ook Terapelheer) m. -s en -en. Temper (tempering) ra. Temperament (bijzondere gesteldheid van het raenschelijk lichaam) o. -en. Temperatuur (gesteldheid der lucht,- omtrent warmte en koude, droogte en vochtigheid; in de muz.: eensteraraigheid,nauwkeurige zuiverheid der tonen) v. teraperaturen. Temperen, bw. zw.ik temperde, heb getemperd; temper, ra. of tempering, v. Tempermes, o. -sen. Temperoven, m. -s. TempO(bepaald tijdstip eener beweging; tusschenpoozende han-delins) o. terapo's. (weging. Tempo giusto, in de rechte be- Temporair (tijdelijk, niet duurzaam) bn. (staande voet. Tempore (ex), voor de vuist, op Temporiseeren (dralen, tijd winnen) ow. (v. -tics en -tiün. Temptatie(kwelling,verzoeking) Tempteeren (kwellen,plagen;in verzoeking brengen) bw. Ten (samengesteld uit te en den) vz. (dendheid; taaiheid) v. Tenaciteit (karigheid, vasthou- Tendeeren(spannen;op iets doelen) bw. ow. Tengel, m. -s. Tenger, bn. -der,-st; -beid, v. Tenietdoening, v. -en. Tenor (in de toonkunst de hoogste raannenstera) ra. -s en -en. Tenorist (tenorzanger) m. -en. |
Tent, v. -en; -je, o. -s. Tentamen (voorloopig onderzoek) o. -s en tentamina. Tenteeren (ondervragen) bw. Tenten(eene wond onderzoeken) bw. zw. ik teutte, heb geteut; tentijzer, o. Tentenmaker, m. -s. Tentoonspreiding, v. Tentoonstelling, v. -en. Tenture (tapijtwerk, kamerbehangsel) v. -s. (tenuen. Tenue (militaire kleeding) v. Tenuitvoerbrenging, v. -en. Tenuitvoerlegging, v. -en. Tenute (muz.) gerekt, uitgehou- Tenware, vw. [den. Tenzelfden, aanw. vnw. Tenzü, vw. Teorbe (zekere luit) v. -u. Tepel, m. -s; -tje, o. -s. Tepronkstelling, v. -en. Ter (aamengest. uit te en derl vz. Teraardebestelling, v. -eii. Terdege en terdeeg, bijw. Terdoodbrenging, v. -en. Terechtbrengen, bw. onr. zw. ik bracht heb -gebracht. Terechthelpen, bw. st. ik hielp -, heb -geholpen. Terechtstellen^w. zw.ik stelde -, heb -gesteld; -stellinsf, v. Terecht wüzen.bw.st.ik wees heb -sewezen; - wijzing, v. Terechtzitting, v, -en. Teren (met teer bestrijken) bw. zw. ik teerde, heb areteerd. Teren (verteren) bw. ow. zw. ik teerde, heb geteerd. Tergen, bw. zw. ik tergde, heb getergd; terger, m. terging, v. tergster, v. Tergend, bn. -er, -st. Tergiverseeren (uitvluchten zoeken, zich onttrekken) ow. Tergtaal. v. Tergwoord, o. -en. Tergziek. bn. -er, -st. Terhandstelling, v. (-st. Terigimet teer bestreken)bn. -er Tering, v. (-heid, v. Teringachtig, bn. -er, -st; Terleengeving, v. -en. Terloops, bijw. Term, m. -en. Termijn(tijdsbestek)m.-en; -tje, o. -s. Termineeren 1 Ijpgrenzen-.eindi-sren; voleinden, besluiten) bw. Terminologie (kunsttaal, lèer der kunstwoorden) v. -ën. Ternauwernood, bijw. Terne (drie bezette en uitgekomen nommers in de getallen-loterii) v. -n. Temederliggen, ow.st.ik lag -, heb -ireleijen. Ternederschrijven, bw. st. ik schreef-, heb -areschreven. Ternederwerpen, bw. st ik wierp -, heb -«reworpen. Ternederzinken, ow.st.ik zonk -, ben -gezonken. Ternederzitten,ow.st.ik zat heb -gezeten. Tert) (hoogte; verhevenheid tot wijkplaats bij overstrooming) t. Terpentijn, v. (-en. Terpsichore (een der negen zanggodinnen, der danskunst en muziek) v. |
TIE
232
Terugstooten, bw. st. ik stiet
(stootte) heb -gestooten. Terugtocht, m.
Terugtred, m. (ben -getreden. Terugtreden, ow. st. ik trad -, Teiugtrekken,bw. ow.st.ik trok
-, heb en ben -getrokken. Terugvaren,ow.st.ik voer -,ben -gevaren. (-, ben -gevloeid. TerugVloeien,ow.zw.ik vloeide Terugvoeren, bw. zw.ik voerde
-, heb -gevoerd.
Terugvragen, bw. zw. en st. ik vraagde (vroeg) heb -gevraagd.
Terugwerken, bw. ow. zw. ik werkte -, heb -gewerkt; - werking, v.
Terugwerpen,bw.8t.ik wierp -,
heb - geworpen.
Terugwijken, ow. st. ik week -,
bfn -geweken;-wijking, v. Terugwijzen, bw. st.ik wees-,
heb -gewezen; - wijzing, v. Terugwinnen, bw. st. ik won -,
heb -gewonnen.
Terugzeilen, ow. zw.ik zeilde
ben -gezeild.
Terugzenden, bw. st. ik zond -,
heb -gezonden; -zending, v. Terugzien, bw. ow. st. ik zag -, Terwijl, bijw. [heb -gezien. Terzelfder, aanw. vuw. Terzüdelating, v.;-stelling, v. Test (vuurpot) v.-en;-je, o.-s. Testament (uiterste wil) O. -en;
-je. o. -s. (betreffende) bn. Testamentairiden uitersten wil Testateur (erflater)m.-s en -en. Testatrice (erflaatster) v. -s. Testeeren(getuigen;bij uitersten
wil vermaken) bw. Testimonium (getuigenis, getuigschrift) o. -s en testingt;onia. Tets (kleverig) bn. en bijw. -er,
-st; -beid, v.
Tetsig, bn. -er, -st; -beid, v. Tetterig (tettig) bn. -er, -st; -beid, v.
Tettig (overdreven zindelijk) bn.
en bijw. -er, -st; -beid, v.
Teug, v. -en; -je, o. -s.
Teugel, m. -s; -tje, o. -s. Teugelen,bw.zw.ik teugelde,heb
geteugeld; teugeling, v. Teugelloos, bn. -loozer. -loost; Teut, m. en v. -en. [-beid, v. Teutachtig,bn. -er,-st;-heid, V. Teuten, ow. zw.ik teutte,heb geteut.
Teuteren.ow.zw.ik teuterde,heb
geteuterd;teuteraar,m. Teuterig, bn. -er, -st; -beid, v. Teutig, bn. -er, -st.
Teutkous (iemand die teut)m.en
v. -en; -je, o. -s.
Tevens, büw.
Tevergeefs en vergeefs, bijw. Tevreden, bn. en bijw. -er, -st;
-beid, v.
Tevredenstellen, bw. zw. ik stelde -,heb -gesteld;-8telling,v. Teweegbrengen, bw. onr. zw.
ik bracht -,heb -gebracht. Thaler (voormalig Pruisisch muntstuk ter waarde van f 1,80) m. -s.
Thalia(een der negen zanggodinnen des blijspels-.een der drie bevalligheden) v.
Thans, bijw.
Theater (schouwburg) O. -8;-tje,
o.,-s.
Theatraal (tooneelmatig) bn. Theatre (coup de) ra. theater-streek; buitengewoon en onverwacht voorval; coups de thëatre. Theatünermonnik, ra. -en. Thé dansartt (gezelschap,waar-bij thee voorgediend en gedanst wordt) o.
Thee, v. -ën, van verschillende
soorten sprekende. Theerandje, o. -s.
Thema (grondstelling of stof, waarover geschreven of gesproken wordt; hoofdgedachte, grondbestanddeel; opstel ter vertaling of ter uitwerking) o. thema's. (beid) v.
Themis (godin der gerechtig-Theocratie (godsregeering) v. Theocratisch (tot de theocratie
behoorende) bn.
Theologant, m. -en.
Theologie (godgeleerdheid) v. Theologisch, bn. Theologiseeren (over God en goddelijke dingen redeneeren) ow. Theoloog (godgeleerde) m. theologen.
Theorema (leerstelling) o. -'s. Theoretisch (beschouwend, bespiegelend) bn.
Theorie (grondkennis, welke in het enkele nadenken bestaat, zonder dat die met de oefening verbonden is; afgetrokken begrip) v. theorieën. (leer) v. Therapie (geneeskunde, ziekte-Theriakel (zekere artsenij) v.;
heet ook Triakel.' (m. -s.
Thermometer (warmtemeter) Thesaurie(schatbewaarplaats)v.
thesaurieën. (-8.
Thesaurier (schatbewaarder)m. Thesis (grondstelling; openbaar
geschilpunt) v. theses.
Thesi (in), naar den rrgel, in het algemeen; (rauz.) de volle aanslag, waarmede een stuk begint. Thora (Joodsch wetboek) v. Thuis en te huis, büw.
Thyrs (werpspies)ra. thyrzen. Tiber (rivier in Italië) ra. Tichel, ra. -s en -en.
Tichelaar, ra. -s,
Tiek. Zie Teek.
Tien. telw. tienen.
Tiend, o. -en.
Tiendaagsch, bn.
Tiendboek, o. -en.
Tiende, bn.
Tiendeelig, bn.
Tiendehalt, telw. Tiendeischer, ra. -s. Tienderhande, -lei,onverb.bn. TiendhefFer, ra. -s. Tiendplichtig, bn. Tiendrecht, o. Tiendschuldig, bn. Tiendubbel, bn. en bijw. Tienduizendste, telw. Tiendverpachting, v. -en. Tienheid, v. -heden. Tlenhoek, ra. -en. Tlenhoekig, bn.
Tienjarig; bn.
Tienmaal, büw. Tlenmaandsch, bn. Tienman, ra. -nen; -schap, o. Tienponder, m. -s.
Terras (aardheuvel; ook voorgrond van landschappen1 o.-sen; -je, o. -s.
Terrasseeren (neerslaan; iem.
den moed benemen) bw.
Terrein (plaats, streek; bodem,
grond) o. -en. Terreur(schrik,ont8teltenis)v.-s. Terreur panique, ongegronde vree», schiflijk overgaande schrik; algtmeene ontzetting. Terrine (soepschotel) v. -s. Territoor (grond,bodem,recht8-
gebifd) o. territoren. Territoriaal (tot het grondgebied behoorende) bn.
Tersluiks en ter sluik, bijw. Terstond, bijw.
Terts (muz.) v. -en; groote - uit twee geheele tonen bestaande; kleine - uit een heelen en een halvtn toon bestaande.
Terug. bijw.
Terugteven, ow.zw.ik beefde
ben -gebeefd.
Terugblijven, ow. st. ik bleef
ben -gebleven.
Terugbrengen, bw.onr. zw. ik bracht -, heb-gebracht;-brenging, v.
Terugdeinzen, ow.zw ik deinsde -,ben -gedeinsd; -deinzing,v. Terugdenken, bw. onr. zw. ik dacht heb -gedacht; -denking, v.
Terugdrij ven,bw.ow.st.ik dreef -, heb en ben -gedreven; -drijving. v.
TerUgei£Clien,bw.zw.ik eischte
-, heb -geëischt; -eisching, v. Teruggaan, ow. onr. st. ik ging
-, bf n -gegaan.
Teruggang, m.
Teruggave en -gaaf, v. Teruggeven, bw. st.ik gaf -,heb -gegeven. (heb -gebaald.
Terughalen, bw.zw.ik baalde -, Terughouden, bw.st.ik hield -,
beb -glt; bonden; -houding, v. Terughoudend, bn. -er, -st;
-luid, v.
Terugjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg)-, heb -gejaagd.
Terugkaatsen, bw. zw.ik kaatste -,heb -gekaatst;-kaatsing,v. Terugkeer, m.
Terugkeeren,ow. zw.ik keerde
-, ben -gekeerd.
Terugkomen, ow.st.ik kwam -,
ben -gekomen; -komst, v. Terugloopen,ow.st.ik liep - ,heb
en b{n -geloop» n. Terugnsarcheeren, ow. zw. ik
marcheerde -.bfn-gemarcheerd. Teiupirarsch.m. Terugneiren, bw. st. ik nam -,
hlt;b -gf rt m«n; -neming, v. Terugreis, v.
Terugreizen,ow.zw.ik reisde -, ben-genisd. (-gereden.
Terugrijd en, ow.st.ik reed -,ben Terugrceren, bw. st. ik riep -,
btb -gerocr'n; -roeping, v. Terugschelden.bw.st.ik schold
-,b«b - gescholden. Terugschuiven, ow. bw. st. ik
fclicofheb-geschoven. Terugslaan, bw. st. ik sloeg-. Terugslag, m. [heb -geslagen. Terugsprir gen,ow. st.ik sprong -, ben -gf sprong» n.
TIE
233
Tiental, o. -len. Tientallig-, bn. Tientje, o. -s. Tienvoud, o. Tien werf, bijw. Tienzüdig, bn. Tier (groei, aanwas) v. Tierceeren'.op een derde verminderen) bw. Tiërceering- (vermindering tot opeen derde) v. -en. Tierelantijntje en tierlan-tüntje, o. -s. Tierelieren, ow. zw.ik tierelierde, heb getierelierd. Tieren (razen) ow.zw. ik tierde, heb getierd; tierder, m. tier-ster, v. (tierde, heb getierd. Tieren (weliggroeien) ow.zw. ik Tierig, bn. en bijw. -er, -st; Tiersje (vat) o. -s. [ beid, v. Tiger (rivier in Azië) m. Ti], o. -en. Tüd,m. -en; -je, o. Tijdelijk, bn. en bijw. Tijdeloos. Zie Tijloos. Tijdens, bijw. Ttidgenoot, m. -en. Ttjdgenoote, v. -n. (-beid, v. Tijdig, bn. en bijw. -er, -st; Tijding, v. -en; tijdinkje, o. -s. Tijdkorter, m. -s. Tijdkorting, v. -en. Tijdlang, slechts voorkomende in: een -, bijw. uitdr. Tijdsbepaling, v. -en; -besparing, v. -en;-bestek,o.;-om8taii-digheid, v. -heden; -orde, v. T jdstip. o. -pen. T jdsverloop, o. Tijdverdrijf, o.; -je, o. Tyger, ra. -s en -en; -tje, o. -s. Tygerin, v. -nen. T jk (overtrek) v. -en; (stof) o. Tijloos en tijdelOOS,v.tyloozen; Tum, m. [tijloosje, o. -s. T jns, ra. tijnzen. Tik. m. -ken; -je, o. -a. Tikken, OW. zw. ik tikte, heb getikt; tikker, m. tikkertje, o. Tiktak (zeker spel) o. Tiktakken, ow. zw. ik tiktakte, heb getiktakt; tiktakkcr, m. tiktakster, v. tiktakschyf, v. tiktakspeler, m. Til (het tillen) m. -len. Til en tille (ophaalbrug, duivenhok enz.) v. tillen. Tilbaar, bn. Til bury (licht rij tuig,op twee wielen) v. tilbury's. (tild. Tillen, bw. zw. ik tilde, heb ge- Timber (top van een helm) m.-s. Timide (beschroomd, verlegen; vreesachtig, bleu) bn. Timiditeit (beschroomdheid, vreesachtigheid, blooheid^ v. Timmerape, v. -s. Timmerbijl. v. -en. Timmeren, bw. ow. zw. ik timmerde, heb getimmerd; timmering, v. Timmergereedschap, o. -pen. Timmerhout, o. (-lui. Timmerman, m. -lieden en Timmermansbaas, m. -bazen; -jongen, m. -s; -werk, o.; -winkel, tn. -s. Timmerwerf, o. - werven. Timmerwerk, o. |
Timotheus (eigennaam) m. Timpaan (zeker raam aan de boekdrukpers) o. timpanen. Timpje (broodje) o. -s. Tin, o. Tinachtig, bn. Tinctuur (toebereid water; aftreksel van kruideneerste grond in leven en wandel) v.tincturen. Tingelingeling, tw. Tinne (top van een gebouw) v.-n. Tinnegieter, m. -s. Tinnegieterij, v. -cn, Tinnegoed, o. Tinnekast. v. -en. Tinnekraam, v. -kramen. Tinnen (van tin) bn. Tint (zekere Spaansche wijn) m. Tint (kleur) v. -en; -je, o. -s. Tintel, (tonder, tondel) v. Tintelen, ow.zw.ik tintelde, heb getinteld; tinteling, v. Tinteloogen, ow. zw, ik tintel-oogde, heb getinteloogd. (tint. Tinten, bw. zw. ik tintte,heb ge-Tip, m. -pen; -je, o. -s. Tippen, bw. zw. ik tipte, heb getipt. (woorden) v. -s. Tirade (uitval, stortvloed van Tirailleeren (heen en weder trekken; vele schoten achter elkander doen, met scherpschutters aantastenjtrekken en weder trekken van wi8sel9,wi8aelruite-Tirailleur, m. -s. [rij) ow. Tiran entyran, m. -nen; tirannetje, o. -s. Tirannie en tirannü, v. tirannieën en tirftnnijen. Tiranniek, bn. en bijw. (bw. Tiranniseeren (mishandelen) Tiras(netom patrijzen te vangen) v. -sen; -je, o. -s. Tirasisoort van ceraent)Zie Tras. Tiretein (grove stof van half wol en hall garen) o. Tireteinen (van tiretein) bn. Titan (reus, hemelbestormer) m. Titel, m. -s; -tje, o. -s. [-s. Titelen, bw. zw. ik titelde, heb getiteld. (o. -8. Tittel (punt. teeken) m. -s; -tje. Titulatuur (betiteling, volle benaming) v titulaturen. Tituleéren (benoemen; iem. een titel geven) bw. (-je, o. -s. Tjalk (lang, smal vaartuig) v.-en; Tjanken, ow. zw. ik tjankte, heb getjankt; tjanker,m.tjankster,v. Ti en ken. Zie Tjanken. Tjerk (snip) m. -en; -je, o. -s. Tjilpen,ow.zw.ik tjilpte, heb ge- tjilpt; tjilper, m. tjilpster, v. Tjingelen, ow. zw. ik tjingelde, heb getjingeld. Tobbe. v. -n; -tje, o. -s. Tobben, ow.zw.ik tobde, heb getobd. ' (ster, v. -s. Tobber en tobberd, m. -s; tob-Tobberig, bn. -er, -st. Tobberij, v. -en. Toccadielje (tiktak) o. Toch, vw. Tocht, m. - en; -je, o. -s. Tochten, onp. w.zw.het tochtte, heeft getocht. Tochtgat, o. -en. Tochtgenoot, m. -en. Tochtgenoote, v. -n. Tochtig, bn. -er, -st; -heid, v. Tochtsloot, V. -en. |
Tod en todde, v. todden ;todje en Toe, bnw. [toddetje,o.-8. Toebakeren, bw ow. zw. ik bakerde -, heb -gebakerd. Toebedeelen, bw.zw.ik bedeelde -, heb -bedeeld. Toebehooren ook toehooren, ow. zw. (o.al3 2n.)ik behoorde -, heb -behoord. Toebereiden, bw. zw. ik bereidde -, heb -bereid; -bereiding, v. -bereidsel, o. (-bereid-selen en -bereidsels). Toebeschikken, bw. zw. ik beschikte -, heb -beschikt; -beschikking, v. Toebetrouwen, bw. zw. ik betrouwde -, heb -betrouwd. Toebeurs, v. -beurzen (met - betalen). (-gebeden;-bidding,v. Toebidden, bw. St.ik bad -, heb Toebijten, ow. st. ik beet -, heb -gebeten; -bijter, m. -bijtster,v. Toebinden, liw.st.ik bond -, heb -gebonden. (heb -geblazen. Toeblazen,ow. bw. st.ik blies -, Toeblijven, ow.st.ik bleef -, ben -gebleven. (heb -geblikt. Toeblikken, bw. zw. ik blikte -, Toeblinken, ow. st. ik blonk -, heb -geblonken. Toebranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb -gebrand. Toebreeuwen, bw. zw. ik breeuwde -, heb -gebreeuwd. Toebreien,hw.ow.zw.ik breide-, heb -gebreid. Toebréngen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht. Toebrommen, ow. bw. zw. ik bromde -, heb -gebromd. Toebrullen, bw. zw.ik brulde -, heb -gebruld. Toebuigen, bw. ow. st. ik boog -,heb en ben -gebogen. Toedammen.bw.ow.zw.ik damde -, heb -gedamd. Toedeel en, bw. zw. ik deelde -, heb -gedeeld; -deeling, v. Toedekken, bw. zw. ik dekte -, heb -gedekt. Toedenken, bw.onr.zw.ik dacht -, heb -gedacht, (heb -gedicht. Toedichten, bw.zw.ik dichtte -# Toedienen, bw. zw. ik diende -. heb -gediend; -diening, v. Toedjjken, bw.zw.ik dijkte -,heb -gedijkt, (deed -, heb -gedaan. Toedoen, bw. onr. (o. als zn.) ik Toedraaien, bw.ow.zw.ik draaide -, heb -gedraaid. Toedracht, v. (-gedragen. Toedragen,bw.8t.ik droeg -,heb Toedrijven,bw.ow.st.ik dreef-, heb en ben -gedreven. Toedringen, bw.ow.st.ik drong -,heb en ben -gedrongen. Toedrinken, bw. ow.st.ik dronk -, heb -gedronken. Toedrukken,bw.ow.zw.ik drukte -, heb -gedrukt. Toeduwen, bw. ow.zw.ik duwde -, heb -geduwd. Toeeigenen,bw.zw.ik eigende heb -geëigend; -figening, v. Toeflappen, bw. zw. ik flapte -, heb en ben -geflapt. Toefluisteren, bw. zw. ik fluisterde -, heb -gefluisterd. Toefluiten, ow. st.ik floot -, heb -gefloten. |
TOE
234
Toegaan, ow. onr. st. het gins Toegang, m. -en. [ia -gegaan. Toegangsbiljet, o. -ten,-kaart, v.-en. (-held, v. Toegankelijk, bn. -er, -at; Toegeeilük en toegefelijk, bn. en bijw. -er, -st. Toegeeflijkheid, v. Toegenegen, bn.en bijw.-er,-8t; -beid, v. (heb -gegespt. Toegespen, bw. zw. ik gespte -, Toegeven, bw. st. ik gaf -, heb -gegeven;-geving, v. Toegevend, bn. en bijw. -er,-st; -beid, v. (heb -gegoten. Toegieten. bw. ow. st.ik goot -, Toegift, v. -en; -je, o. -s. Toegillen, bw. zw.ik gilde -,heb -gegild. (heb -gegloeid. Toegloeien, ow.zw.ik gloeide -, Toegommen, bw.zw.ik gomde -, heb -gegomd. Toegooien, bw. ow.zw.ik gooide heb -gegooid. Toegorden,bw.ow.zw.ik gordde heb -gegord. Toegrendelen, bw. zw. ik grendelde -, heb -gegrendeld. Toegrijnzen, ow.zw. ik grijnsde -, heb gegrijnsd. Toegrijpen, ow. st. ik greep -, heb -gegrepen. Toegroeien, ow. zw. het groeide is -gegroeid. Toehaken, bw.ow. zw. ik haakte -, heb -gehaakt. Toelaakken,bw.ow. zw. ik hakte -, heb -gehakt; • hakking, v. Toehalen, bw. zw. ik baalde -, heb -gehaald. (heb -gehapt. Toehappen, ow. zw. ik hapte -, Toeheillgen, bw.zw. ik heiligde -, heb -geheiligd; -heiliging, v. Toehoorder, m. -s; -hoorderes, v. -sen. Toehooren (aanhooren) ow. zw. ik hoorde -,heb -gehoord;-hoor-der, m. -boorster, v. Toehouden, bw. st. ik hield -heb-gehouden. Toehnis, o.-huizen. (-geijld. Toeijlen, ow. zw. ik ijlde, -, ben TOQjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg), heb -gejaagd. Toejuiching, ow. zw. ik juichte -, heb -gejuicht; -juiohing, v. Toekaatsen, bw. zw, ik kaatste -,heb -gekaatst. Tockeeren, bw. zw. ik keerde -, heb -gekeerd. Toekennen, bw. zw. ik kende -, heb -gekend; -kenning, v. Toekijken, ow. st. ik keek -, heb -gekeken; -kijker,m.-kijkstcr,v. Toeklauwen, ow. zw. ik klauwde -, heb -geklauwd. Toeklemmèn, bw. zw. ik klemde -, heb -geklemd. Toekletsen, ow.bw. zw. ik kletste heb -gekletst. Toekllnken, bw. st. ik klonk -, heb -geklonken. Toeknellen, bw.zw. ik knelde -, heb -gekneld, (heb -geknepen. Toeknijpen, bw. st. ik kneep -, Toeknikken, bw. zw. ik knikte -, heb -geknikt. Toeknippen, bw. zw. ik knipte -, heb -geknipt. Toeknoopen.bw. zw. ik knoopte heb -geknoopt. |
Toekomen, ow. st. ik kwam -, ben en heb -gekomen. Toekomend, bn. Toekomst, v. Toekomstig, bn. Toekrügen, bw. st. ik kreeg -, heb -gekregen. Toekrimpen, ow. st. het kromp is -gekrompen. Toekruid, o. -en. Toekuipen, bw.ow.zw. ik kuipte -, htb -gekuipt. Toekurken. bw. zw. ik kurkte -, heb -gekurkt. Toelaag en toelage, v. -lagen. Toelachen, ow. st. ik lachte-, heb -gelachen. (heb -gelakt. Toelakken, bw. zw. ik lakte -, Toelast (groot wijnvat! m. -en. Toelaten, bw. st. ik liet -, heb -gelaten; -lating, v. Toelatten, bw.zw. ik latte -,heb Toeleg, m. [ gelat. Toeleggen, bw. ow. zw. ik legde (leide) -,heb -gelegd (-geleid). Toeleggen (zich) WW. ik legde (ieide) mij -, neb mij -gelegd (-geleid). Toelichten, bw.zw. ik lichtte -, heb -gelicht; -lichting, v. Toeliggen,ow.st. het lag -, heeft -gelegen. (heb -gelijmd. Toelijmen, bw. zw. ik lijmde -, Toelonken, bw. zw. ik lonkte -, heb -gelonkt; -lonking, v. Toeloop, m. (-:reloopen. Toeloopen, OW. st. ik liep -,ben Toeluisteren, ow. zw. ik luisterde -, heb -geluisterd. Toemaat, v. -maten; -je, o. -s. Toemaken, bw.ow.zw. ik maakte-, heb -gemaakt;-maker, m. -maakster, v. -making, v. Toemalen, bw.ow. st. ik maalde -, heb -gemalen. Toemand, v -ec; -je, o. -s. Toemeten, bw. st. ik mat -, heb -gemeten; -meting, v. Toemetselen, bw. ow. zw. ik metselde -, heb -gemetseld. ToemolTelen, bw. zw. ik moffelde-, heb -gemoffeld. Toemuren, bw.zw. ik muurde -, Toen, bijw. [heb -gemuurd. Toenaaien,bw.ow. zw. ik naaide -, heb -genaaid. Toenaam (bijnaam) m. -namen. Toenaderen, ow.zw. ik naderde -, ben -genaderd; -nadering, v. Toenagelen, bw. zw. ik nagelde -, heb -genageld. Toeneigen, bw. zw. ik neigde -, heb -geneigd; -neiging, v. Toenemen, bw. ow. st. ik nam -, heb en ben -genomen: -neming, v, (-genegen. Toenijgen, OW. st. ik neeg -, heb Toenüpen, bw. ow. at. ik neep -, heb -genepen. Toenmaals, bijw. Toenmalig, bn. Toepakken, bw. zw. ik pakte -, heb -gepakt. Toepalen, bw. zw. ik paalde-, heb -gepaald. Toepasselijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Toepassen, bw. zw. ik paste -, heb -gepast; -passing, v. Toepekken, bw. zw. ik pekte -, heb -gepekt. |
Toepennen, bw. zw. ik pende heb -gepend. Toepersen,bw.ow. zw. ik perste -, heb -geperst. Toeplakken, bw. zw. ik plakte -, heb -geplakt. Toeplanken, bw. zw. ik plankte -, heb -geplankt. Toepleisteren, bw. zw. ik pleisterde -, heb -gepleisterd. Toeploflen, bw. zw. ik plofte -, heb -geploft. Toeprangen, bw.zw. ik prangde -, heb -geprangd. Toeproppen, bw. zw. ik propte -, heb -gepropt. Toer (wandeling; hoofdtooisel van valsch haar;goochelkunstje) m. -en; -tje, o. -s. Toeraken, ow. zw. het raakte -, ia-geraakt. (-, heb-gerecht. Toerechten, bw. zw. ik rechtte Toereeden (optakelen) bw. zw. ik reedde -, heb -gereed; -reeding, v. Toeregenen, onp. w. ow. zw. het regende -, heeft en is -gere-gend. Toereiken, bw. ow. zw. ik reikte -, heb -gereikt; -reiking, v. Toereikend, bn. Toerekenhaar, bn.; -heid, v. Toerekenen (wijten; ook inrekenen) bw. zw. ik rekende -, heb -gerekend; -rekening,v. Toeren, ow. zw. ik toerde, heb getoerd. (en ben -gereden. Toerijden, ow. st. ik reed -, heb Toerijgen, bw. st. ik reeg -, heb Toerjjtuig, V.-en. [-geregen. Toerist, m. -en. Toerit, m. -ten. Toeroepen, bw. ow. st. ik riep -, heb -geroepen; -roeping, v. Toeroesten, ow. zw. het roestte -, is -geroest. Toerollen, bw. ow. zw, ik rolde -, heb en ben -gerold. Toeruischen.ow.zw. hetruisch-te -, is -geruischt. Toerukken, bw. zw. ik rukte -, heb -gerukt. Toerusten, bw. zw. ik rustte -; heb -gerust; -rusting, v. Toeschietelijk, bn. -er, -st; -heid, v. Toeschieten, bw. ow. st. ik schoot -. heb -geschoten (fig. voor ijlings aangesneld: ben -geschoten) Toeschijnen, ow. st. het scheen -, is -geschenen. Toeschikken, bw.zw. ik schikte -, heb -geschikt. Toeschouwen, ow. zw. ik schouwde -, heb -geschouwd; -schouwer, m. -schouwster, v. Toeschreeuwen, bw. ow. zw. ik schreeuwde -, heb -geschreeuwd. Toeschrijven, bw. st. ik schreef -, heb -geschreven. Toeschroeien, bw. zw. ik schroeide -, heb -geschroeid; -schrociing, v. Toeschroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd Toeschuiven, bw. ow. st. ik schoof -, heb -geschoven. Toeseinen, bw. zw. ik seinde -, heb -geseind. |
235
TOE
Toesjorren, bw. zw. ik sjorde heb -gesjord. Toeslaan, bw. ow. at. ik sloeg heb en ben -geslagen. Toeslag, m. Toeslede, v. -n; -sleetje, o. -s. Toesleepen, bw. ow. zw. ik sleepte -, heb -gesleept. Toeslibben, ow. zw. het slibde -, is -geslibd; -slibbing, v. Toeslljken, ow. zw. bet slijkte -, is -g' ilijkt; -slijking, v. Toeslmgeren, bw. ow. zw. ik slingerde heb -geslingerd. Toesluiten, bw. st. ik sloot heb -gesloten; -sluiting, v. Toesmakken, bw. zw. ik smakte heb -gesmakt. Toesmeden, bw. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed. Toeeir.sren, bw. zw. ik smeerde -, htb -gesmeerd. Toesmijten, bw.ow. st. ik smeet -, heb -gesmeten. Toesnauwen, bw. ow. zw. ik snauwde -, heb -gesnauwd. Toesnellen, ow. zw. ik snelde -, ben -gesneld. Toesnoeren, bw. zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd. Toesoldeeren, bw. zw. ik soldeerde heb-gesoldeerd. Toespelden, bw. zw. ik speldde, heb -gespeld. Toespelen, bw.ow. zw. ik speelde -, heb -gespeeld; -speling, v. Toesperren, bw. zw. ik sperde -, heb -gesperd. Toespykeren, bw. zw. ik spijkerde -, heb -gespijkeid; -spij-kerinif v. Toespüs, v. -spijzen. Toespraak,v.-spraken; -je, o.-s. Toespreken, bw. ow. st. ik sprak -, heb -gesproken. Toespringen, ow. st. ik sprong ben -gesprongen. Toestaan, bw. ow. onr. st. ik stond -, heb -gestaan. Toestamelen, bw. zw. ik stamelde heb -gestameld. Toestampen, bw. zw. ik stampte -, heb -gestampt. Toestand, m. -en. Toesteken, bw. ow. st. ik stak -, heb -gestoken. (o. -s. Toestel, m. en o. -len; -letje. Toestellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld. Toestemmen, bw.zw. ik stemde heb -gestemd; -stemming, v. Toestooten, bw. st. ik stiet (stootte) -, heb -gestooten. Toestoppen, bw. zw. ik stopte -, heb -gestopt. Toestralen, bw. ow. zw. het straalde -, heeft gestraald. Toestrijken, bw. ow. st. ik streek -, heb -gestreken Toestrikken, bw. zw. ik strikte -,heb -s:t strikt. Toestroomen, ow. zw. ik stroomde -, ben -gestroomd. Toestuiven, ow. st. ik stoof -. ben -gestoven. Toesturen,bw.ow. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd. Toetakelen, bw. zw. ik takelde heb -getakeld; -takeling, v. Toetasten, ow. zw. ik tastte heb -getast. |
Toetellen, bw.ow.zw. ik telde -, heb -geteld. Toeten, ow. zw. ik toette, heb getoet; toeter, m. toetster, v. toetertje, o. Toeteren (gedurig toeten) ow. zw. ik toeterde, heb getoeterd. Toethoorn en -horen, m. -s. Toetimmeren, bw. ow. zw. ik timmerde -,beb -getimmerd. Toetooveren, bw.zw.ik toover-de -, heb -getooverd. Toetraliën, bw. zw. ik traliede -, heb -getralied. Toetrappen, bw. ow. zw. ik trapte -, lu b -getrapt. Toetreden, bw. ow. st. ik trad ben -getreden; -treding, v. Toetrekken, bw. ow. st. ik trok -, heb en ben -getrokken. Toets, m. -en; -je, o. -s. Toetsen, bw. zw. ik toetste, heb getoetst; toetser, m. toetsing, v. Toetssteen (een steen) m. -en; istof) o. (heb -getuigd. Toetuigen, bw. zw. ik tuigde -, Toevaart, v. -en. Toeval (onverwacht g8val)o.-len. Toevallen, ow. st. ik viel -, ben -gevallen. (-beid, v. Toevallig, bn. en bijw. -er, -st; Toevalligerwijze, bijw. Toeven, bw. ow. zw. ik toefde, heb getoefd. Toeverlaat, m. -verlaten. Toevertrouwen, bw. zw. ik vertrouwde -, heb -vertrouwd. Toevliegen, ow. st, ik vloog -, Toevloec!, m. [ben -gevlogen. Toevloeien, ow. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid. Toevlucht, v. Toevoegen, bw. ow. zw. ik voegde -, heb -gevoegd; -voeging, v. -voegsel, o. Toevoer, m. -en. (h. -gevoerd. Toevoeren, bw. zw. ik voerde Toevoorzicht, o. ' Toevouwen, bw. st. ik vouwde -,heb -gevouwen. Toevriezen, ow. en onp.w. st. het vroor -, is -gevroren en -ge-vrozen. Toewaaien, bw. ow. en onp.zw. en st. het waaide (woei) heeft en is -gewaaid. Toewagen, m. -s; -tje, o. -s. Toewallen, bw. zw. ik walde -, Toewas, m. [heb -gewald. Toewassen, ow. st. het wies -, is -gewassen. Toewater (besloten water) o. Toewegen, bw. ow. st. ik woog -, heb -gewogen. Toewelven,bw. zw. ik welfde -, heb -gewelfd. Toewenden, bw. zw. ik wendde -, heb -gewend. Toewenken, bw. ow. zw. ik wenkte -, heb -gewenkt. Toewenschen, bw. zw. ik wenschte -, heb -gewenscht, -wensching, v. Toewerpen, bw. st. ik wierp -, Toewicht, o. [heb -geworpen. Toewijden, bw. zw. ik wijdde -, heb -gewijd; -wijding, v. Toewijzen, bw.st. ik wees -, heb -gewezen; -wijzing, v. Toewinden, bw. ow. st. ik wond -, heb -gewonden. |
Toewringen, bw. ow. st. ik wrong -, heb -gewrongen. Toewuiven,ow. zw. ik wuifde -, heb -gewuifd. Toezang (slotzang) m. -en. Toezeggen, bw. zw. ik zeide -, heb -gt zegd(-gezeid),-zegging,v. Toezenden, bw. st. ik zond heb -gezonden; -zender,m. -zending, v. -zendster, v. Toezicht, o. Toezien, ow. st. ik zag -, heb -gezien; -ziend, bn. -ziener, m. Toezingen, bw. ow. st. ik zong -, heb -gezongen. Toezuigen, bw. ow. st. ik zoog -. heb en ben -gezogen. Toezwaaien, bw. zw. ik zwaaide -, heb -gezwaaid. Toezweren (meteen eedjbw.ow. st. ik zwoer -, heb -gezworen. Toezweren (dicht etteren) ow. st. het zwoer -, is -gezworen. Toffel (eene muil) v. -s; -tje, o.-s. Toga (lang manskleed) v. toga's. Togen (onvolm. verl. tijd. mv.) Toilet (kapsel; kaptafel) o. -ten; -je, o. -s. Toiletteeren (toilet maken,zich optooien, zich kleeden) bw. Tokkelen (gedurig aanraken)bw. zw. ik tokkelde, heb getokkeld; tokkelaar, m. tokkeling, v. Tol (doortochtgeld)m. -len. Tol (kinderspeeltuig) m. -len; -letje, o. -s. Tolerant (verdraagzaam) bn. en bijw. -er, -st. (v. Tolerantie (verdraagzaamheid) Tolereeren (dulden, toelaten) Tolgaarder, m. -s. [bw. Tolk (vertaler) m. -en. Tolk (scheepsw) m. -en. Tollen, bw. ow. zw. ik tolde, heb getold. (-naren. Tollenaar (tolgaarder) m. -s en Tolvrij, bn. en bijw.' Tomahawk (strijdbijl of strijd-knots der Indianen) m. Tombe (praalgraf) v. -a. Tombeau (soort van ledekant; het graf, de dood) o. -x. Tombola (loterij) v. tombola's. Ton, v. -nen; -netje, o. -s. Tonder en tondel, o. Tong (8praaklid)v. -en; -etje,o.-s. Tong (zekere visch) v. -en; -etje. Tongeloos, bn. [O. -s. Tongval, m. -len. (o. -s. Tonijn (zekere visch) m. -en; -tje. Toni) nen vangst, v. Tonneboei (boei, uit duigen vervaardigd) v. -en. (m. -s. Tonneboeier (zeker vaartuig) Tonnen, bw. zw. ik tonde, heb getond; tonner, m. tonster, v. Tonnengeld, o. Tonnenmeester, m. -s. Tonsuur (kruinschering) v. Tontine (soort van lijfrente)v.-«. Toog (in de bouwkunde)m. togen; -je, o. -s. Toog (onvolm. verl. tijd). Tooi, m. Tooien, bw. zw. ik tooide, heb getooid; tooisel, o. Toom, m. -en; -pje, o. -s. Toomeloos, bn. en bijw. -loo-zer, -loost; -beid, v. Toomen. bw. zw. ik toomde, heb getoomd; tooming, v. |
TOO
236
Toon (teen) m. toonen; -tje, o.-s. Toon (zangtoon) m. -tonen; -tje. Toon m. (ten-), [o.-s. Toonbaar, bn. Toonbank, v. -en. Toonbeeld, o. -en. Toonbrood, o. -en. Toonder, m. -s. Tooneel, o. -en; -tje, o. -s. Tooneelachtlg, bn. en b^w. Tooneelist, m. -en. Tooneelmatig, bn. en byw. Toonen, bw. zw. ik toonde, heb getoond; toonster, v. Toonloos, bn.; -beid, v. Tocnvast, bn. -er, meeat -. Toorn, m. Toornen, ow. zw. ik toornde,heb getoornd. Toornig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Toorts, v. -en; -je, o. -s. Toost (vriendscbapsdronk) m. -en; -je, o. -s. Toosten, ow. zw. ik toostte, heb getoost; tooster, m. Toot (zeker hoofdtooisel der vrouwer; ook zeker horengeslacht) v. toten; -je, o. -s. Toovenaar,m. -s en toovenaren; toovenaarster, toovenares, v. toovenaarstcrs en toovenart-ssen. Tooverachtig, bn. -er, -st. Tooverbeeld, o. -en; -blik, m. -ken; -boek, o. -en; -cirkel, m. -s; -drank, m. -en. Tooveren, bw. ow. zw. ik too-verde, heb getooverd;toovery,v. Tooveres, v. -sen. Tooverfigtmr, v. en o. -figuren; fluit, v. -en; -formulier, v. -en; -geschiedenis, v. -sen; -godin,v. -nen; -heks, v.-en; kaart, v.-en; -kasteel, o. -er; -klank, m. -en; -kol, v. -len; -kring, m. -en; -kunst, v. -en; kunstje, o. lantaren en -lantaarn, v. -s; -middel, o. -en; -paleis, o. -pa-leizen; -roede, v. -n; -8piegel,ni. -s; -staf, m. -staven; -werk, o.; -zalf, v. Top, m. -pen; -je, o. -s. Top, tw. Topaas «edelgesteente) voor den steen, m.; voorde stof,o., topazen: -je, o. -s Topazen (van topaas) bn. Topograaf (plaatsbeschrijver)m. topografen. Topographie (plaatsbeschrijving) v. Topographiscli(plaat8beschrij • vend) bn. Toppen (een koop aangaan) bw. zw. ik topte, heb getopt. Toppen (met den tol spelen) ow. zw. ik topte, heb getopt. Toppenant (zeker scheepstouw) v. -en; ook: Toppenend,o.-en. Toppenantsblok,o. -ken en -s. Topper, m. -«; -tje, o. -s. Toppenhoed (matrozenhoed) m. -en; -je, o. -8. Toppertje (zekere eend) o. -s. Topstander, m. -s. Scheepsw. Topzeil, o. -en; -skoelte, v. Topzwaar, bn.; -te, v. Tor. v. -ren; -retje, o. -8. Torbok, m. -ken; -je, o. -s. Toreador (stierenvechter te paard) m. -s. Zie Torero. |
Toren,m. -s; -tje, o. -s. Torenachtig, bn. Torenhoog, bn. Torenwacht (een wachter) m. en; (de gezamenlijke wachters) (m. torero's. Torero (stierenvechter te voet) Tories, mv. Zie Torv. Tormentatie, (kwelling, pyni-ging) v. -tiën en -ties. Tormenteeren (pijnigen, kwellen, plagen) bw. Torn (het tornen) m. -et. Tom (in een kleed) v. -en; -tje, o. -s. (heb getornd. Tornen, bw. ow. zw. ik tornde, Tornmesje, o, -s; -touw,o. -en; -werk, o. (-en. Tornooi (ridderspel, steekspelio. Tornooibaan,v.-banen;-plaats, v. -en; -spel, o. -en; -veld, o. Tornooien (een steekspel houden) ow. zw. ik tornooide, heb getornooid. Torpedo (sidderrog; siddervisch; ook onderzeesche bom) v. torpedo's. Torpide (gevoelloos,ver8uft; sla-perijf, traag) bn. (heid) v. Torpiditeit (slaperig- oftraag- Tors (romp) v. -en. (getorst. Torsen, bw. zw. ik torste, heb Tortel, m. en v. -s; -tje, o. -s. Tortelduif, v. -duiven: -je, o. -s. Tortueus (kronkelig,slingerend, verwrongen) bn. Tortuositeit (kronkeligheid, verwrongenheid) v. Torture (foltertuig; pijnigin-gen,welke men iemand aandoet, om hem te doen bekennen; hooge graad van lichamelijke smarten; grootste inspanning van den geest) v. -s (len) bw. Tortureeren (folteren, marte- Tory (lid der hofpartij in Enge- Tot, vz. [land) m. Tories. Totaal (geheel, ten volle) bn. en bijw. (totalen. Totaal (gezamenlijk bedrag) o. Totaliteit (algeheelheid) v. Totdat, vw. Totebel (vischnet; ook slordig wijf) v. -len; -letje, o. -s. Totstandbrenging, v. Totstandkoming, v. Touchant (roerend, treffend; smartelyk, bedroevend) bn. Touche (glimp) v. Toucheeren (aanraken, bevoelen; beleedigen) bw. Toupet (bos of bondel haar, op het voorhoofd) v. Tour, Zie Toer; -de force, moeie-lijk stuk; -de pa8se-passe,goo-chelaarsgreep. Tourxnenteeren (kwellen, folteren, pynigen)bw. Zie Tormenteeren. Tournee (rondreis) v. -s. Tourneeren (draaien, wenden) ow. bw. Tourniquet (draaiboom of draaibord; wervel, werktuig,om het bloed te stelpen) o. Tournure (gestalte, lichaamsbouw; wending, ook: hal.-e crinoline, half rokje bij dames, dat onder het bovenkleed wordt gedragen om dit laatste een halfronden vorm te geven) v. -s. |
Touter(schommel)m.-8;-tje,o.-s. Touteren (schommelen) ow. zw ik touterde, heb getouterd. Touw, o. -en; -tje, o. -s. Touwen (van touw) bn. Touwen (leer bereiden; ook vlechten, prangen) bw zw. ik touwde, heb getouwd) touwer (lederbereider) m. touwérijdeer-touwerij) v. touwbaan (lijn-Touwslager, m. -s. [baan) v. Touwstopper, m. -s. Touwwinkel, m. -s; -tje, o. -s. Traag, bn. en bijw. trager, -st; -heid, v. -looper (spookdier) m. Traan(oogvocht) m. tranen;-tje. Traan (walvischolie) v. [o. -s. Traanachi.ig, bn. -er, -st. Traanoog (tranend oog; ook zeker ongemak) o. -en. Traanoogen, ow. zw. ik traanoogde, heb getraanoogd. Tracasseeren (heen en weer loopen, zich om eene beuzeling kwellen; harrewarren; iemand in het vaarwater zitten of hem den voet dwars zetten) ow. bw. Tracasserie (kwelling; harre- warrerij) v. -fin. Trace spoor) v. -s. Tracé (ontwerp, schets) o. -s. Traceeren (afteekenen, afschetsen. ontwerpen) bw. Trachten, ow. zw. ik trachtte, heb getracht. Tractaat (verdrag, overeenstemming) o. tractaten. Tracteeren (behandelen,bejege-nen) bw. (en - ties. Traditie (overlevering) v. -tiën Traditioneel (volgens of bij wijze van overlevering) bn. en Traducteur (vertaler) m. [bijw. Traductie (vertaling) v. Trafiek (nering, handel) v. -en. Tragedie (treurspel; droevig voorval) v. -diën en -dies. Tragi-comisch (treurig-vroo-lijk) bn- Tragisch (droevig, treurig) bn. Traject (overvaart, overtocht) o. -en. Train (gang, schrede.sleep, trein, gevolg van personen of zaken) m. (houden) ow. bw. Traineeren (dralen; slepende Traktaatje (vertoogje) o. -s. Traktant (gastheer) m. -en. Traktante (gastvrouw) v. -n. Traktatie (feestelijk onthaal) t. Trakteeren (onthalen) bw. [-s. Traktement (inkomen) o. -en; -je, o. -8. Tralie, v. -s of traliën; -tje, o.-s. Traliën (van traliën voorzien) bw. zw. ik traliede^ h. getralied. Tramontane (noordster) v. de - verliezen, de kluts kwijtraken, zijne tegenwoordigheid van geest verliezen. (scherp) bn. Tranchant (snijdend zeer Tranchée, (gracht of greppel; loopgraaf) v. -s. quot; Trancheeren (snyden; voorsnijden) ow. bw. Tranen (tranen loozen)ow.zw. ik traande, heb getraand. Tranenbrood^ o.; -dal, o.; -flescbje, o. -8; -kruikje, o. -lach, m.; -vloed, m. Tranig, bn.; -heid, v. |
TRI
237
Tranquillementelmuz. iruatij bedaard. Tranquilllseeren (tot bedaren brengen, Keruststellen) bw. Tranquilliceib (rust, stilte, be-daardbeidl v. Trans (omgang eens torens) m. -en. Bij de dichters gebruikel. voor het uitspansel. Transactie (vergelijk, minlijke schikking) v. -tiën en -ties. Transalpijnsch, bn. van (ofge- Tlegen aan) gene zijde der Alpen, ransatlantisch (overzeescb) bn. (bn. Transcendent (bovenzinnelijk) Transfereeren (overbrengen, verplaatsen; uitstellen) bw. Transfiguratie igedaantever- wisseling; verheerlyking) v. Transfig-ureeren (eene andere gedaante geven aan) bw. Transformatie(herscheppini, Transformeeren (herscheppen) bw. Transigeeren (overeenkomen; elkander verstaan) ow. Transitie (overgang) v. Transitief (overgaand op een ander) bn. Transito(doorgang,doortocht)o. Transitoir. Zie Transitief. Translaat (vertaling) O. -laten. Translateeren (vertalen) bw. Translateur (vertaler) m. -s; -schap, o. Transmigratie (verhuizing; zielsverhuizing) v. Transmigreeren (van de eene plaats naar de andere verhuizen) ow. Transmissie (overbrenging op een ander) v. Transmitteeren (overbrengen; ter hand stellen) bw. (ow. Transmuteeren (veranderen) Transparant(door8chijnend)bn. als zn. (doorschijnbeeld; lijnen- blad om recljt te schryven) o.-en. Transponeeren (overzetten;een muziekstuk in een anderen toon omzetten) bw. Transport, o. -en; -je, o. -s. TranSportat)el(vervoerbaar)bn. Transporteeren (vervoeren, overbrengen) bw. Transporteur (hoek-, graadmeter) m. -s. Transpositie (omzetting; ver4 plaatsing:) v. -tiën en - ties. Transspiratie (uitwaseming; bekendwording) v. Transspireeren (uitwasemen; bekendworden) bw. Transsubstantiatie (godwording) V. Trant (wyze) m. Trap (schop) m. -pen; -je, o. -s. 'Trap (trede) m. -pen; -je, o. -s. Trap (al de treden te tarnen) v. -pen; -i«?, o. -a. Trapezium (ongelijkzijdig vierkant) o. -s. Trapezoïde (een vierhoek waarvan al de zyden en hoeken on-lijk zijn) v. -s. Trapgans, v. -ganzen; -je, o. -«. Trappelen, ow.zw. ik trappelde, heb getrappeld. Trappen, bw. zw. ik trapte, heb getrapt. |
Trappist (monnik eener zeer strenge orde, dus genaamd naar de abdij la Trappe in Norman dië) m. -en. (en bijw Trapsgewijze en -gewjjs, bn. Trapswijze en -wüs, byw. Trapwagen, m. -s; -tje, o. -s. Tras, o. Trassen (met tras metselen) bw. zw. ik traste, heb getrast. Trasmolen, m. -s. Travaat (korte windvlaag met stortregen) m. travaten. Travailleeren (werken, arbeiden; kwellen) ow. bw. Travaljeihoef- of noodstal) v.-s. Traven (stouwen, duiveljagen) ow. zw. ik traafde heb getraafd. Traverse en travers (dwarsweg, dwarsstreep, dwarsbalk; ongelukkig toeval, onverwachte verhindering) v. traversen. Traverseeren (dwars doorloo pen of -reizen; in den weg staan, hinderen) bw. Travesteeren (verkleeden; vermommen) bw. Travestie (vermommiug, verkleeding; grappige voorstelling van iets ernstigs) v. Trawant (lijfwacht) m. -en. Trebucheeren (struikelen, vallen) cw. Trechter, m. -s; -tje, o. -s. Tred, m. -en; -je, o. -s. Trede, v. -n; treetje, o. -s. Treden, bw. ow. St. ik trad, heb en ben getreden; treder, m. treedsel, o. treedster, v. Treeft (ijzeren drievoet) v. -en; -je, o. -s. (ken; -je, o. -s. Treek (list, looze streek) m. tre- Treemolen, m. -s. Treerad, o. -eren._ Tref m.; -je, o. (-beid, v. Treffelijk bn. en bijw. -er, -st; Tretfen, bw. st. (o. als zn.) ik trof, heb getroffen. Treffend, bn. -er, -st. Trefkans, v. Treil (lijn, koord) o. -en. Treilen, ow. bw. zw. ik treilde, heb getreild ;treiler(8Chuitetrek -ker) m. Trein, m. -en; -tje, o. -s. Treiteren (plagen, sarren) bw. zw. ik treiterde, heb getreiterd; treiteraar, m. treiteraarster, v. treitering, v. Trek, m. -ken; -je, o. -s. Trekbeest, o. -en; -beugel, m. -s; -dag, m. -en; -dier, o. -en; -ezel, m. -s; -geld,o.; -haak, m. -haken; -kar, v. -ren;-kast, v. -en. Trekkebekken, bw.zw, ik trekkebekte, heb getrekkebekt. Trekken, bw.ow. st. ik trok,heb of ben getrokken; trekker, m. trekking,v.treksel, o. trekster,v. TrekkOOrd,o. -en;-letter, v. -s; -lyn,v. -en; -muts, v. -en; -net, o. -ten; -os, m. -sen; -paard, o. -en; -pen, v. -nen;-pleister, v. -s; -pot, m. -ten; -schuit, v. -en; -slede, v. -n; -vaart, v. -endvogel, m. -8; -weg, m. -en; -zaag, v. -zagen. (-'s. Trema (deel- of scheiteeken) o. Tremel (tremel van een molen) m. -s. |
Tremulant (bevende toon, lang- ■ zame triller; orgelregister) m. -en. Tremulatie (trillende beweging des lichaams) v. -tiën en ties. Trens (lus; ook ruwe zijde) v. trenzen; -je, o. -s. Trenzen, bw. zw. ik trensde,heb getrensd; trenzing, v. (nen. Trepaan (schedelboor* m. trepa- Trepaneerboor, v. -boren. Trepaneeren (eene hersenpan-operatie doen ondergaan) bw. trepaneering, v. Tresse (geweven boordsel; een haarsiioer, haarvlecht) v. -n. Treurberk, m. -en. Treurdicht, o. -en. (getreurd. Treuren, ow. zw. ik treurde,heb Treuresch,m. -esschen. Treurgewaad, o. -gewaden. Treurig, bn. en bijw. -er, -st; -beid v. Treurkleed, o. -eren; -lied, o. -eren; -mare, v. -n; -muziek, v. -spel, o. -en; -toon, m. tonen; -tooneel, o. -en;-wilg, m.-en; -zang, m. -en. Treuzel, m. en v. -s; -tje, o. -s. Treuzelen, bw. ow. zw. ik treuzelde, heb getreuzeld; treuzelaar, m. treuzelaarster, v. Treuzelachtig, bn. -er, -st; -beid, v. (-beid, v. Treuzelig, bn. en bijw. -er, -st; Treuzelkous, m. en v. -kousen. Treuzelwerk, o.; -je, o. -s. Trezoor (schat) o. trezoren. Trezorie (schatkist) v. -ën.r ■ Trezorier (penningmeester, ook: bewaarder van de schatkist) m. Trezorierschap. o. [-8. Triakel, Zie Theriakel. (o. -s. Triangel (driehoek) m. -s; -tje. Triangulair (driehoekig) bn. Triangulatie, v. -tiën. Tribade (met zich zelve of met eene andere van hare sekse ontucht bedrijvende vrouw) v. -n. Tribulatie (kwelling, gemaal) v. .-tiën en -ties. Tribuieeren (beangstigen, pijnigen; martelen) bw. Tribunaal (rechtbank, gerechtshof) o. tribunalen. Tribunaat (ambt van tribuun of gemeensman) o. Tribune (spreekgestoelte; eene afgezonderde verhevene plaatj voor het volk in de vergaderzalen) v. -s. Tribuun (volksman; in de Ro-meinsche geschiedenis: gemeensman) m. tribunen. Tricot (gebreid goed) o. voor de stof;T.voor een daaruit vervaardigd kleed, tricots. (v. -s. TrleUe (soort van linnen stof) Trieljen (van trielje) bn. Trigonometrie (driehoeksmeting) v. Trigonometrisch, bn. Trüp, o. -en. Tr )pen (van trijp) bn. Tri S, m. -en. Trijsblok, m. -ken. Trijsen, bw. zw. ik trijste, heb Trfktrak (bakspel) o. [getrijst. |
238
TRI
TriL m. Trilborstel, m. -s. Trilgras, o. (o. -s. Trilhaar, o. -hart-n; -haartje, Trillen, OW. zw. ik trilde, heb getrild; trilling, v. Triller, m. -s. Trillioen, o. -en. Trimester (vierendeeljaars, drie maanden) o. -s. Triniteit (driecenheid) v. Trio Idriestemmig muziekstuk of gezang, drietal) o. trio's. Triomfen triumf, m. -en. Triomfant (zegepralend) bn. en bijw. -elijk, bijw. Triomfeeren (zegepralen) ow. Triomflied, o. -eren. Trip (vrouwenklomp, welks bovenste van leer isiduizclaartje)v. -pen; -je, o. -s. Tripartite (drieledig, drievoudig, driedeelig) bn. Tripel (steen om metalen te schuren) o. Tripel (triple) drievoud;drieledig; triple-alliantie, drievoudig verbond. Trippelen, OW. zw. ik trippelde, heb getrippeld; trippelair, m. trippelaarater, v. (getript. Trippen, OW. zw. ik tripte, heb Triste (treurig, somber) bn. Triton (een zeegod) m. -s. Trits (drietal) v. -en. Triumf. Zie Triomf. Triumvir (drieman) m. -s. Triumviraat (driemanschap) o. Triviaal lalledaagsch, laag, plat) ,bn. en bijw. trivialer, -st. Trivialiteit (alledaagschbeid, platheid, dubbelzinnigheid) v. -en. Troebel, bn. en bijw. -er, -st. Troebelacbtig, bn. -er, -st; -beid, v. Troef, v. troeven; -je, o. -s. Troep, m. -en; -je, o. -s. (bijw. Troepsffewüze en -gewüs, Troepswüze en -wüs,bijw. Troetel, m. -s. Troetelaar,m.-s en -laren; -tje. heb getroeteld; troeteling, v. Troetelkind, o. -eren; -je, o. -s. Troetel woord, o. -en; -je, o.-s. Troeven (troefspelen; ook afrossen) bw. ow. zw. ik troefde, heb Trofee. Zie Tropee. [getroefd. Troffel, m. -s; -tje, o. -s. Trog, m. -gen; -je, o. -s. Troggelaar.m.-s; troggelaars ter, v. -s, trogselarij, v. -en. Troggelachtig, bn. -er, -at. Troggelen, ow. zw.ik troggelde, heb getroggeld. Troggelwinst, v. -en. Troggelzak, m- -ken. Troje (stad) o.; Trojaan,m.Troja-nen; Trojaansch. bn. Trom, v. -men. Trombe (waterhoos) v. -s. Trombone (bazuin, schuiftrompet) v. -s. Trommel, v. -s en - en; -tje,o.-s. Trommelen,ow.zw.lk trommelde, heb getrommeld. Trommelzucht, v. Trommen,ow.zw.ik tromde, heb getromd; trommer, m. |
Tromp, v. -en. Trompen,ow.zw.ik trompte,heb getrompt; trompenaar, m. Trompet, v. - ten; -je, o. -s. Trompetten,!) w.ow.zw.ik trom-pettc, heb getrompet; trompetter, m. Tronen (zetelen)ow.zw.ik troonde, heb getroond. (o. -s. Tronie (aangezicht) v. -s; -tje. Tronk, m. -en; -je, o. -s. Troon, m. tronen. Troonen{lokken)bw.zw.ik troonde, heb getroond. Troonopvolger, m. -s. Troop (figuurlijke uitdrukking) Troost, m. (m. tropen. Troostbrief, m. -brieven. Troostelök, bn. -er, -st. Troosteloos, bn. -loozer,-loost; -beid, v. Troosten, bw.zw.ik troostte,heb getroost; trooster, m. troosting, v. troosteres, v. Troostgrond, m. -en. Troostiled, O. -eren. Troostrede, v. -nen. Troostrijk, bn. -er, -st. Troostschrift, o. -en. Troostvol, bn. Troostwoord, o. -en. Tropee Iniet Trofee) v.tropeeën. TropiSCb. (tot de keerkringslanden behoorende; verbloemd,oneigenlijk) bn. (ven) ow. Troqueeren (ruilhandel drij- Tros (bos, trein, krijgspakkage) ra. -sen; -je, o. -s. Trossen (tot trossen of bundels maken; de pakkage opladen) bw. zw. ik troste, heb getrost. Trots (hoogmoed, fierheid) m. Trots (hoogmoedig, verwaand) bijw. Trótscb (hoovaardig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Trotscbaard, m. -s. Trotscbelijk, bijw. Trotscbbart, m. en v. -en. Trotscbbartig, bn. -er, -st; -beid, v. Trotseeren (uittarten) bw. ow.; trotseerder, m. • otseering, v. Trotsen, bw. ow. zw. ik trotste, heb getrotat. Trotteeren (draven) ow. Trottoir (opgehoogd voetpad naast de te 'lerijden straat) o.-s. Troubadour (soort van Fransch dichter in vroeger tyd) m. -8. Trouble (woeling, onrust) m. -s. Troubleeren (verontrusten,8to-ren; verwarren) bw. Trouw, v. (-beid, v. Trouw, bn. en bijw. -er, -st; Trouwbelofte, v. -n. Trouwdag, m. Trouwelyk, bijw. Tr0Uwel00S,bn.en bijw.-loozer, -loost; -heid, v. Trouwen,bw.ow.zw.ik trouwde, heb en ben getrouwd. Trouwens, vw. Trouwhartig, bn. en byw. -er, -st; -heid, v. Trouwkleed, o; -eren. Trouwlustig, bn. -er, -st. Truffeeren (met truffels toebe- Truffel, v. -s. (reiden) bw. Trui (zeug; moerkonijn; lichtekooi) v. -en. |
Trumeau (kolomspiegel) m.tru-raeaux. (-en; -tje, o. -8. Truweel (metselgereedachap) o. Tuberculeus (knobbelig) bn. Tuberkel (knobbel,uitwas)m.-8. Tuberoos, v. tuberozen; -je,o.-8. Tucht, v. Tuchteling, m. en v. -en; voor het v. ook tuchtelinge. Tuchteloos, bn. en bijw. -loo-zer, -loost; -lieid, v. Tuchthuis, o. -huizen. Tuchtigen, bw. zw.ik tuchtigde, heb getuchtigd; tuchtiging, v. Tufsteen ook dufsteen,ra.voor den steen, -en; o. voor de stof. Tui, v. -en; scheepsw. Tuianker, o. -s. Tuieren (vastmaken) bw. zw. ik tuienle, heb getuierd. Tuiertouw, o. -en. Tuig, o. -en; -je, o. -s. Tuigage, v. Tuigen (getuigen) bw. ow. zw.ik tuigde, heb getuigd. Tuigen (van tuig voorzien) bw. zw. ik tuigde, heb getuigd; tuiging, v. Tuil (jokkernij, boert; ook bloemenkrans) m. -en; -tje, o. -s. Tuimelbank, v. -en. Tuimelen, ow. zw. ik tuimelde, ben getuimeld; tuimelaar, m. Tuimelgeest, m. (o. -s. Tuimeling, v. -en; tuimelinkje, Tuimelviscbje, o. -s. Tuimelzucht, v. Tuin, m. -en; -tje, o. -s. Tuinder, m. -s. (getuind. Tuinen, ow.bw.zw.ik tuinde,heb Tuinier, m. -en en -s. Tuinieren, ow. zw. ik tuinierde, heb getuinierd. Tuiniersalmanak, m.-ken;-be-dnjf, o.; -werk, o. Tuinman, m. -lieden en -lui. Tuinmanswoning, v. -en. Tuischen (ruilen; ook dobbelen) bw. ow. zw. ik tuischte, heb ge-tuischt; tuischer (paardentui-scher) m. tuiacherij, v. Tuit, v. -en; -je, o. -s. Tuitelachtig, bn. -er, -st. Tuitelen (wiebelen, wankelen) ow. zw. ik tuitelde, heb getui- Tuitelig, bn. -er, -st. (teld. Tuiten (toeten) ow. zw.ik tuitte, heb getuit. Tuiterig, bn. -er, -st. Tuk (liat; ook aard, ras) m. Tuk (gealepen, begeerig) bn. Tukje (dutje) o. -s. (o. -8. Tul (kruik, kan) v. -len; -letje. Tulband (hoofddeksel der Turken; ook zeker gebak) m.-en;-jc, o. -s. Tulbandsvorm, m. -en. Tule (kant- of garen weefsel) v. Tulen (van tule) bn. Tulp, v. -en; -je, o. -s. Tulpebol, m. -len. Tnlpeboom,ta. -en. Tulpenbed, o. -den; -handel,m.; -kweeker, m. -s; -zaad, o. Tuit, v. -en. Tumult (geraas, oploop, oproer, opstand) o. -en. Tumulus (oud graf) m. tumuli. Tunica (witte wollen onderrok, zonder mouwen, lang wambuis) tunica's. |
239
U
Tunnel (onde^aardscbe weg)v. -s. Tureluur (referein, zangwijze; gril, luim) m. tureluren en -s. Tureluur (zekere vogel) m.tureluren of -s; -tje, o. -s. Tureluursch, bn. (tnurd. Turen, OW. zw.ilt tuurde,bcb ge-Turf (een enkele turf) ra. turven; (collectief) v.: -je, o. -s Turftüd, m. Turftonnen, o.; tonster, v. -s. Turk (volksnaam) m. -en. Turken (mishandelen) bw. zw.ik turkte, beb geturkt. Turkoois (edelgesteente) (voor den steen, ra. voor bet erts o.) turkooizen. Turkooizen (van turkooi8)bn. TurkSCh, bn. (o. als zn.). Turven (turf opdoen; ook besparen) o\v. zw. ik turfde, beb ge-Tusschen, vz. [turfd. Tusschenbedrüf, O. -bedrijven. Tusschenbeide, bijw. Tusschenbeurt, v. -en;-je,o.-s. Tusschendek, o. -ken. Tusschendeks. büw. als zn. o. Tusschendeksbatterij, v. - en. Tusschendük, m. -en. Tusschendijks, bijw. Tusschendoor, bijw. Tusschenerf. o. -erven;-je,o.-8. Tusschengedachte, v, -n. Tusscbengelegen, bn. Tussctiengezang, o. -en. Tusschenin, bijw. Tussclienkleur,v.-en;-tje,o.-s. Tusschenkomend. bn. Tusschenkoning1. m. (o. -s. Tusschenk war tier, o. -en; -1 j e, Tusscbenlaaff, v. -lagen; -je, Tussclienli{reend, bn. [o.-s. Tussclaenmuur,m. -muren;-tje, o. -s. (sonen. Tusschenpersoon,m.en v.-per-Tusschenpoos, v, -poozen; -je, Tusschenpoozend, bn. [o. -s. Tussclienpoozing, v. -en. Tusscbenrak, v. -ken; -je, o.-s. Tusgobenrang, m. -en. Tusscbenras, o. -sen. TusscbenreReering, v. -en. Tusscbenrulmte, v. -n. Tusscbenschot,o.-ten;-je,o.-s. Tusscbensluis, v. -sluizen; -je, o. -s. Tusscbenspel, o. -en. Tusscben spraak, v. Tnsscbenspr eken,o.; - spreker, m. -s. Tnsscbenstaat, ra. -staten. Tusscbenstand, m. -en. Tusscbensteeg, v. -stegen. Tnsscbentijd, m. -en. Tusscbentüds, bijw. Tusscbentoon, m. -tonen. Tusscbenuit, bijw. (o.-s. Tusscbenuur,0. -uren;-uurtje, Tusscben vak, o. -ken; -je,o.-a. Tusscbenvlaag, v. -vlagen;-je, Tusscbenvoeging, v. [o. Tusscbenvoegsel, o. -en -8; -tie, o. -8. Tusscnenwal, m. -len. Tusscben wand, m. -en. Tusscbenweg, m. -en. Tusscbenweger, m. -s. Tusscbenwerpsel, o. -s. Tusscbenzang, m. -sn. Tusscbenzee, v. -ën. Tusscbenzln, m. -nen. |
Tutelair (bescbermend) bn. Tutti, geheel; (muz.) spel of gezang van allen;dat alle stemmen of instrumenten invallen;- frutti, mengeling, mengelmoes. Twaalf, telw. twaalven. Twaalldaagscb, bn. Twaalfde (ranggetal) bn. Twaalfdebalf, bn. (verb. bn. Twaalfderbande, -lei, on-Twaalfdoornig, bn. (getal). Twaalfduizendste, telw.(rang-Twaaltboek, m -en. Twaalfboekig, bn. Twaalfhonderd, telw. Twaalthonderdste. telwoord Twaalfjarig, bn. [(ranggetal). Twaalfmaal, bijw. Twaalfponder, m. -s. Twaaltcal. o. -len. Twaalftallig, bn. Twaalfvlak, o. -ken. Twaalfvoud, o. -en. Twaalfvoudig, bn. Twee., telw. (v. als zn.) -ën; -tje, Tweearmig, bn. [o. -s. Tweebak (scbeepsbeschuit) v. Tweeblad (plantgewas) o. Tweede, bn. (ranggetal). Tweedraadscb, bn. Tweedracht, v. (-st. Tweedrachtig, bn. en bijw.-er, Tweedrachtsappel, m. -s. Tweeduizendste, telw. (ranggetal). Tweeörhande, -lei, onverb.bn. Tweegevecht, o. -er-Tweehandig. bn. Tweehonderd, telw. (getal). Tweehonderdste, telw. (rang-Tweehooldig, bn. Tweehoorn ig, bn. Tweehuizlg. bn. Tweejarig, bn. Tweeklank, m. - en. Tweekleurig, bn. Tweeledig, bn. Tweelettergrepig, bn. Tweeling, m. en v. -en; voor bet v. ook tweelinge. Tweelingbroeder, m. -s. Tweelingzuster, v. -s. Tweelippig. bn. Tweelobbig, bn. Tweemaal, bijw. Tweeman, m. -nen; -8cbap,o. Tweemaster, m. -s. Tweeregelig, bn. Tweern, m. Tweernen.ow.bw.zw.ik tweernde, bob sftweernd. Tweescbrtjfsblok,o.-ken en -s. Tweeslachtig, bn. Tweesnijdend, bn. Tweesoortig, bn. Tweespalt, v. Tweespan, o. -nen. Tweespraak, v. -spraken. Tweesprong, m. -en. Tweestemmig, bn. Tweestrijd, m. Tweetal, o. -len. Tweetallig, bn. Tweetan dig, bn. Tweetongig, bn.; -beid, v. Tweevleugelig, bn. Tweevoetig, bn. Tweevormig, bn. Tweevoud, o. -en. Tweevoudig, bn. |
Twente (gewest) o. Twentenaar, m. -naren en -naars. Twentsch, bn. Twijfel, in. Twijfelaar, m. -s; -ster, v. -a. Twijfelachtig, bn. en byw. -er, -st; -beid, v. Twijfelaró, v. Twijfelbaar, bn. T wQ felen,o w. zw. ik twij fclde,heb getwijfeld; twijfeling, v. Twijfelmoedig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Twijfelziek, bn. -er, -st Twijfelzinnig(dubbelzinnig) bn. -er, -st; -beid, v. Twijfelzucht, v. Twijfelzuchtig, bn. -er, -st. Twijg (eene loot, een takje,rij8je) v. -en; -je, o. -s. Twijn, m. Twijnen (tweernen) bw. zw. ik twijnde, beb getwijnd; twynder, m. twijnderij, v. twijnster, v. Twijngaren, O.; -molen, m. -s; -wiel, o. -en. Twil, ra. -len. Twintig, telw. Twintiger, ra. -s. (verb. bn. Twintiger bande, -lei, on- Twintigjarig, bn. Twintigmaal, bijw. Twintigponder, m. -s. Twintigste, telw. (ranggetal). Twintigtal, o. -len. Twintlgvlak, o. -ken. Twintigvoud. o. -en. Twintlgvoudig, bn. Twintlgwerf. bijw. Twist, in. -en. Twistacbtig.bn. - er,-st;- heid,v. Twistappel, ra. -s. Twisten, ow. zw. ik twistte, beb getwist; twister, m. Twistgierig, bn.en bijw.-er,-at; -beid, v. Twistig. bn. -er, -st. Twistrede, v. -nen. Twistredenaar, m. -s. Twistschrift, o. -en. Twistziek, bn. -er, -st. Twistzucht, v. Type (drukletter) v. -n. Type (voorwerp, ontwerp, monster, uitgedrukt beeld) o. -n. Typbeus, bn. Typhus (soort van beete koorts, ijlende koorts, waanzinnigheid) v. (pografen. Typograaf (boekdrukker) m. ty- Typograpbie(boekdrukkun8t)T. TypograpbiSCb (drukkers-, de drukkunst betreffend) bn. Typometrie (druk van landkaarten, landkaartendrukkunst) Tyran. Zie Tiran. [v. U, v. u's. — De vijfde klinkletter, de een en twintigste van het alphabet. U. J.D. Utriusque jübis doctor. Meester in de beide rechten. Uilt;t. — Ultimo, op den laatstea (dag der maand). U. S. — Ut sufra, als boven. |
u
240
U, pers. vuw. (tend) in. Ucntend (bij dichters voor och- Ul, m. uien; -tje, o. -s. Uienbed, O. -den;-loof,m.;-rcuk, m.; -salade en -s!a, v.; -saus, v. -en; -soep, v. -en; -zaad, o. Uieplant, v. -en. Uier, m -s; -tje, o. -s. Uieschil, v. -len. Uiig, bn. -er, -st. Uil, m. -en; -tje,o. -s. Uilebek, m. -ken;-klauw,m.-en; -kop (kop van oen uil) m. -pen. Uilennest, o. -en;-oog, o. -en; Uilespiegel, in.-s. [-vlucht, v. Uileveer, v. -veeren. Uiliff, bn. -er, -st. UilSkop (stommelina;) m. -pen. Uilskuiken, o. -s. Uit, vz. Uitademen, bw.ow.zw.ik ademde -, heb -geademd; -ademins,v. Uitbaggeren, bw. zw.ik bakerde -, heb -gebaggerd; -baggering, v. Uitbakenen, bw. zw.Lk bakende heb -gebakend. Uitbaliën, bw. zw. ik baliede -, heb-gebaliod. (-gebalkt. Uitbalken,bw zw.ik balkte - ,heb Uitbannen, bw. st. ik bande heb -gebannen;-banning, v. Uitbarsten, ow. st. ik barstte ben -gebarsten;ook borst -, ben -geborsten; -barsting, v. Uicbazuinen,bw.zw.ik bazuinde heb -gebazuind. Uitbeelden,bw.zw. ik beeldde -, heb -gebeeld;-beelding,v.-beeld-sel, o. (-, heb -gebeiteld. Uitbeitelen, bw. zw. ik beitelde Uitbersten. Zie Uitbarsten. Uitbesteden,bw.zw. ik besteed de -. heb -besteed; -besteding,v. Uitbetalen, bw. zw. ik betaalde -, heb -betaald; - betaler, m.-be-talin?, v. (-gebet. Uitbotten, bw. zw.ik bette -,heb Uitbiechten, bw. ow. zw. ik biechtte -, heb -gebiecht. Uitböten (van tanden, scherpe vochten,enz.)bw.ow.st.ik beet heb en ben -gebeten. Uitbyten(door,t hakken van bijten) bw. zw. ik bijtte -, heb -ge-bij t. Uitbljter, m. -s; -bijting, v, Uitbikken, bw.zw.ik bikte -,hpb -gebikt. Uitblazen, bw. ow.st. ik blies -, heb -geblazen. Uitbleeken, bw.ow.zw.ik bleekte heb en ben -gebleekt. Uitblüyen, ow. st. ik bleef -,ben -gebleven; -blijfster, v. -blijver, m. Uitbliksemen, bw. ow. zw. ik bliksemde -, heb -gebliksemd. Uitblinken, ow. st. ik blonk -, heb -geblonken. Uitbloeden, ow.zw.ik bloedde heb -gebloed. Uitbloeien, ow. zw.ik bloeide -, heb -gebloeid. UitblUSSOlien,bw.zw.ik blnsch-te heb -gebluscht; -blus-sching, v. Uitboegseeren,bw.zw.ik boegseerde, heb -geboegseerd. Uithoeken, bw. zw. ik boekte heb -geboekt; -boeking, v. |
Uitboenen, bw. zw. ik boende -, heb -geboend. Uitboetseeren, bw.zw.ik boetseerde -,heb -geboetseerd;-boet-seering, v. Uitboezemen, bw. zw. ik boezemde -, heb -geboezemd; -boe-zeming, v. Uitboomen,bw.zw.ik boomde -, heb -geboomd. (-geboord. Uitboren,bw.zw.ik boorde -,hcb Uitborrelen, ow.zw.ik borrelde, -, heb -geborreld; -borreling, v. Uitborstelen, bw. zw. ik borstelde -, heb -geborsteld; -borsteling, v. Uitbotten, ow.zw.ik botte -,heb jgfbot; -hotting, v. Uitbouwen, bw.ow.zw.ik bouwde -, heb -gebouwd;-bouwing,v.quot; -bouwsel, o. Uitbraak, v. uitbraken. Uitbraaksel, o. -s. Uitbraden, bw. st. ik braadde -, heb -gebraden. Uitbraken, bw. zw.ik braakte -, heb -gebraakt; -braking, v. Uitbranden, bw. ow. zw. ik brandde -, heb en ben -gebrand; -branding, v. Uitbrander, m. -s. Uitbreiden, bw.zw.ik breidde -, heb-gebreid; -breider, m. -brei-ding, v. Uitbreken, bw. ow. st. ik brak -, heb en ben -gebroken; -breking, v. Uitbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht; -brenger, m. -brenging, v. -brengster, v Uitbroeden, bw. zw. ik broedde -, heb -gebroed; broeding, v. -broedsel, o. Uitbrommen, bw. ow. zw. ik bromde -, heb -gebromd. Uitbrulen,bw.zw.ik bruide-,heb -gebruid. (-, heb -gebruld. Uitbrullen, bw.ow.zw.ik brulde Uitbuien, onp.w.zw. het buide heeft -gebuid. Uitbuigen, bw. ow. st. ik boog -, heb eu ben -gebogen; -buiging, v. Uitbuilen, bw. zw. ik builde -, heb -gebuild. Uitbulderen, bw. ow.zw.ik bulderde -,heb -gebulderd. Uitbundig, bn. en bijw. -er,-st; -beid, v. -U)k, bijw. Uitbuurt, v. -en; -je, o. -s. Uitcöferen, bw. zw.ik cüferde -, heb -gecijferd; -cijfering, v. Uitdagen,bw.zw.ik daagde -,heb -gedaagd; -dager, m. -daging, v. -daginysbrief, m. Uitdampen, ow. zw. ik dampte -, heb en ben -gedampt; -damping, v. Uitdeelen,bw.zw.ik deelde -,heb -gedeeld; -deeler, m.-deeliug, v. -deelster, v. Uitdelgen, bw. zw. ik delgde-, heb -gedelgd; -delger, m. -del-ging, v. Uitdelven, bw. st. ik dolf -,heb -gedolvea; -delving, v. Uitdenken, bw. onr. zw. ik dacht heb -gedacht; -denker, m. (heb -gedeukt. Uitdeuken, bw. zw. ik deukte -, |
Uitdienen, bw. ow. zw.ik diende -, heb -gediend. Uitdiepen,bw.zw.ik diepte -,heb -gediept; -dieping, v. Uitdjjen, ow. zw. ik dijde -, ben -gedijd; -dijing, v. Uitdoen, bw. onr. ik deed -, heb -gedaan. (heb -gedompt. Uitdompen, bw.zw.ik dompte Uitdonderen, bw. ow. onp. w. zw. ik donderde-, heb-gedonderd. UitdOOVen, bw. ow. zw.ik doofde -, heb en ben -gedoofd;-doo-ving, v. (-gedopt. Uitdoppen,bw.zw.ik dopte -,heb Uitdorsclien, ow. bw. zw. ik dorschte -, heb -gedorscht. UitdOSSen,bw.zw.ik doste -,heb -gedost; -dossing, v. Uitdraaien, bw.ow.zw.ik draaide -,heb en ben -gedraaid;-draai-ing, v. Uitdragen, bw.st.ik droeg -,heb -gedragen;-draagster,v. -drager, m. -dragerij, v. Uitdrager (verkooper van gebruikt huisraad, enz.) in. -s. Uitdragerswinkel, m. -s. Uitdraven, ow. zw.ik draafde -, heb en ben -gedraafd. Uitdrijven, bw. st. ik dreef -, heb -gedreven; -drijver, m.-drijving, v. (-gedrongen. Uitdringen,bw.st.ik drong -,heb Uitdririken,bw.st.ik dronk-,heb -gedronken. Uitdrogen, bw, ow.zw.ik droogde -,heb en ben -gedroogd;-droging. v. Uitdruipen,ow.st.ik droop-,heb en ben -gedropen. (-st. Uitdrukkelijk, bn. en bijw.-ur. Uitdrukken, bw.zw.ik drukte -, heb -gedrukt;-drukking,v.-druk-sel, o. Uitdruppelen, ow. zw. ik druppelde -, ben -gedruppeld. Uitdaiden, bw. zw. ik duidde -, heb -geduid; -duiding, v. -duid-sel, o. Uitdunnen, bw. zw. ik dunde -, heb -gedund; -dunning, v.-dun-sel, o. {-geduwd. Uitduwen,bw.zw.ik duwde -,heb Uitdweilen,bw.zw.ik dweilde -, heb -gedweild. Uiteen, bijw. Uiteenbarsten, ow.st.ik barstte -, ben -gebar8ten;ook borst-, ben -geborsten. (sten. Uiteenbersten. Zie Uiteenbar- UiteendriJven, bw.st.ik dreef -, heb -gedreven. Uiteengaan, ow. onr. st. ik ging -, ben -gegaan. Uiteengooien, bw. zw.ik gooide -, heb -geeooid. Uiteengroeien, ow.zw.ik groeide -, ben -gegroeid. Uiteenjagen, bw. zw. en st. ik jaagde (joeg) -, heb -gejaagd. Uiteenloopen, ow. st. ik liep -, ben -geloopen. Uiteenloopend, bn. -er, -st. Uiteenrollen, bw.zw.ik rolde -, heb -gerold. Uiteenslaan, bw. st. ik sloeg •, heb en ben -geslagen. Uiteensmöten, bw. st.ik smeet -, heb -gesmeten. |
241
UIT
Uiteenspatten, ow.zw.ik spatte ben -gespat. Uiteenspringen, ow. st. ik sprong ben -gesprongen. Ult3enstriiven,o*v..st.ik stoof ben -gestoven. Ulteentrappen,bw.zw.iktrapt(' -, heb -getrapt. UiteenvaUen,ow.st.ik viel -,beii -gevallen. TJiteenvliesen,ow.st.ik vloog -, ben -geviojfen. Uiteenwerpen, ow. st. ik wierp -, heb -geworpen. Uiteenzetten, bw.zw.ik zette -, heb -gezet; -zetting, v. Uiteggen, ow. bw. zw. ik egde -, Uiteinde, o. -n. [heb -geëgd. Uiten, bw.zw. ik ii!tte,heb geuit; ook ww.ik uitte mij.heb mij geuit; uiting, v. Uitenten, bw. zw.ik entte -, heb -geéut; -enting, v. Uitenteren, ow. zw. ik enterde -, heb -geënterd. Uitentreuren, bijw. Uiteren, bw. zw. ik uiterde. heb geuiterd; kleerraakerswoord. Uiterlijk, bn. en bijw.(o. als zn.) -heid, v. Uitermate, bijw. Uiterst, bn. Uiterste (einde, het laatste) o. Uiterwaard, v. -en. Uitenen, bw.st.ik at -,heb -gegeten:-eter, ra. Uitetteren, ow. zw.de wond etterde -,is -geëtterd. Uitflanpen,bw.zw.ik flapte -,heb -geflapt; -flapper, m. Uitfluiten, bw. ow. st. ik floot -, heb -gefloten; -fluiter, m. -flui-tin^, v. (uitgaafje, o. -s. Uitgaaf en Uitgave, V.uitgaven; Uitgaan, ow.onr.st.ik (fing -,ben Uitgaand, bn. [-gedaan. Uitgalmen, bw. zw.ik galmde -, heb -ijeijalind; -galraing, v. Uitgang, m. -en; -etje, o. -s. Uitgangspunt, o. -en. Uitgave. Zie Uitgaaf. Uitgebreid, bn. -er, -8t;-heid,v. Uitgediend, bn. (-heid, v. Uitgelaten, bn. en bijw. -er,-st; Uitgeleefd, bn. Uitgeleerd, bn. Uitgeleide, o. Uitgelezen, bn. -er, -st;-heid,v. Uitgemaakt, bn. Uitgenomen, vz. Uitgestreken, bn. -er, -st. Uitgestrekt, bn. -er,-8t;-hcid,v. Uitgestudeerd, bn. Uitgetogen, vd. Uitgeven,bw.st.ikgaf-,heb -gegeven; -gaaf, v. -geefster,v.-ge-ver, ra. Uitgewekene, ra. en v. -n. Uitgewerkt, bn. -er, -st. Uitgezocht, bn. -er, -st. Uitgezonderd, vz. Uitgieren, bw. zw. ik gierde -, heb -gegierd. Uitgieten, bw. st. ik goot -, heb -gesroten; -gietina:, v. Uitgifte en Uitgift, v. -giften. Uitgillen, bw. zw. ik gilde -, heb -gevild. Uitgilling (scheepsw.) v. Uitgisten, ow.zw.ik gistte heb en ben -gegist. |
Uitgiyden, ow.st.ik gleed -, ben -gegleden; -glijding, v. Uitglinsteren, ow. zw.ik glinsterde -, heb -geglinsterd. Uitglippen, ow. zw. ik glipte -, ben -geglipt; -glipping, v. Uitgooien, bw. zw. ik gooide-, heb -gegooid. (héb -gegord. Uitgorden, bw. zw. ik gordde -, Uitgraven, bw.st.ik groef -, heb -gegraven; -graving, v. Uitgroeien, o-.v.zw.ik groeide -, ben -gegroeid; -groeisel, o. Uitgroeven,bw.zw.ik groefde -, heb -gegroefd. (heb -gegulpt. Uitgulpen, bw. zw. ik gulpte-, Uithaal, ra. Uithaaltafel, v. -s. Uithaken, bw. zw. ik haakte -, heb -gehaakt. Uithakken, bw. zw. ik hakte -, heb -gehakt; -hakking, v. -baksel, o. Uithalen, bw. zw. ik haalde -, heb -gehaaid; -haler,m. -ha-Uitham, ra. -men. [ling, v. Uithangbord, o. -en; -je, o. -s. Uithangen, bw. ow.st.ik hing -, lieb -gehangen. Uithebben, bw.onr.zw.ik had -, heb-gehad. (-heid, v. Ultheemsch(buitenland3chgt;bn.; Uithelpen, bw. Ht.ik hielp -, heb -geholpen; -helper, ra. Uithijschen, bw. st. ik heesch -, heb -geheschen; -hijscbing, v. Uithoek (kaap; ook: afgelegen boekt m. -en; -je, o. -s. Uithoesten.bw.ow.zw.ik hoestte-, heb-gehoest. (-gehold. Uithollen, bw.zw.ik holde -.heb Uithongeren,bw.ow.zw. ik hongerde -,heb -gehongerd;-hongering, v. Uithooren, bw. zw. ik hoorde -, heb -gehoord;-hoorder,ra.-hoor-ster, v. -hooring, v. Uithoozen, bw. zw. ik hoosde -, heb -gehoosd. Uithouden, bw. st. ik hield -, heb-gehouden;-houder(scheep3W.) m. (heb -gehouwen. Uithouwen, bw. st. ik hieuw UithUilen,ow.bw.zw.ik huilde -, heb -gehuild. (-heid, v. Uithuizig, bn. en bijw. er, -st; Uithuwelijken, bw. zw. ik huwelijkte -,heb -gehuwelijkt;-hu-welijking, v. Uithuwen, bw. zw. ik huwde -, heb -gehuwd; -huwing, v. Uitijzen, bw. zw. ik ijsde -, heb Uiting, v. -en. (-geijsd. Uitjagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde ijoeg) -, heb en ben -ge-iaaar'l; -jaging, v. Uitjammeren, ow. bw. zw. ik jammerde -. heb -gejammerd. Uitjanken, ow. bw. zw.ik jankte -, heb-gejankt. (-gejoeld. Uitjoelen, ow.zw.ik joelde -,heb Uitjouwen, bw. ow.zw.ik jouwde -, heb -gejouwd; -jouwer, m. -jouwing, v. Uitkaarden,ow.bw.zw.ik kaardde -, heb -gekaard. Uitkaatsen, ow.bw.zw. ik kaatste heb -gekaatst; -kaatser, -ra. kaatsing, v. Uitkabbelen, ow.bw.zw.ik kabbelde -, heb -gekabbeld. |
Uitkakelen,ow.zw.ik kakelde -, hen -gekakeld. Uitkallen,ow. bw.zw.ik kalde -, neb-gekald. (heb-gekaml. Uitkammen, bw.zw ik kamde -, Uitkankeren, ow. zw.ik kankerde/-, ben -gekankerd; -kauke-ring, v. (-gekapt. Uitkappen,bw.zw.ikkapte-,heb Uitkarhen, bw. zw. ik kamde -, heb -gekarnd. Uitkauwen, bw.zw.ik kauwde -, heb -gekauwd; -kauwing,v.kauw-sel, o. (heb -gekaveld. Uitkavelen,bw.zw. ik kavelde -, Uitkeeren,b w. zw. ik keerde -,heb -gekeerd; -keering, v. Uitkeeringsfonds, o. - en. Uitkepen, bw.zw. ik keepte -,heb -gekeept. Uitkermen,ow.bw.zw.ik kermde -, heb-gekermd. Uitkerven, bw. st.ik korf -, heb -gekorven. Uitkiemen, ow. zw. de plant kiemde -, is -gekiemd; -kieming, v. (-gekozen. Uitkiezen, bw. st. ik koos -, heb Uitkijk (uitzicht) ra.; -je, o. -s. Uitkijk (uitkijker) m. -en. Uitkijken, bw. ow. st. ik keek -, heb -gekeken; -kijker, m. Uitkippen, bw.zw.ik kipte -,heb -kipt. (-, heb-geklad. Uitkladden,ow.bw.zw.ik kladde Uitklagen, bw.ow.zw. ik klaagde -. heb -geklaagd. Uitklappen, bw. zw.ik klapte -, heb -geklapt. Uitklaren, bw. zw. ik klaarde -, heb -geklaard; -klaring, v. Uitkleeden, bw.zw.ik kleedde -, heb -gekleed; (zich -) ww. zw.ik kleedde mij -, heb mij -gekleed; -kleeding, v. Uitkleien, bw.zw.ik kleide -,heb -gekleid; -kleiing, v. Ultkleinzen, b w. zw. ik kleinsde -, heb -gekleinsd. Uitkloppen, bw.ow.zw.ik klepte -, heb -geklept. Uitklimmen, ow. st. ik klom -, ben -geklommen. Uitklinken(omroepen|bw.ow.st. ik klonk -, heb -geklonken; -klinker (omroeper) m. Uitkloppen, bw. zw. ik klopte -, heb -areklopt; -klopper, m. Uitknabbelen, bw. zw.ik knabbelde -, heb -geknabbeld. Uitknagen,bw.zw.ik knaagde -, heb -geknaagd. Ultkneden, ow.bw.zw.ik kneedde -, heb -gekneed. Uitkn(lpen,bw.8t.ik kneep -,heb -geknepen;(stil heengaanjow.st. ik kneep -,ben -geknepen. Uitknippen, bw. zw.ik knipte -, heb -geknipt; -knipsel, o. Uitknoppen, ow. zw. de bloem knopte -, is -geknopt. Uitkoken,bw.ow.zw.ik kookte -, heb en ben -gekookt; -koklng,v. -kooksel, o. Uitkolvon, ow. bw. zw.ik kolfde -? heb -gekolfd. (-gekomen. Uiiikomen,ow.Bt.ik kwam -, ben Uitkomst, v. -en; -je,o. -s. Uitkoop (vrijkoop) m. -en. Uitkoopen, bw. onr.zw.ik kocht -, heb -gekocht. |
16
Uitkoteren, bw.zw.ik koterde
heb -{fi-koterd.
Ultkraaien, bw.ow.zw.ik kraaide -,htb -gekraaid.
Ultkrabtelen, bw. zw. ik krabbelde -, heb -gekrabbeld. Uitkiabben, bw.zw.ik krabde -,
heb -gekrabd. Uitkramen,bw.zw.ik kraamde
h« b -gekraanïd.
Uitkrassen, bw. zw. ik kraste -,
heb -■•e! rast.
Uitkram wen, bw.zw.ik krauwde
hi b -gekrauwd.
Uitkrijgen, bw.st.ik kreeg -,heb
-gekregen.
Uitkrijten, bw. ow.st.ik kreet
heb -gekreten.
Uitkruipen, ow. st. ik kroop -,
ben -gekropen; -krulpsel, o. Uitkuieren, ow.zw.ik kuierde -,
ben -gekuierd.
Uitkunnen, ow. st. ik kan gij kunt -,hij kan -,ik konde of kon -, ik heb -gekund.
Uitlachen, bw,ow.8t.ik lachte -,
heb -gelachen; -lacher, m. Uitladen, bw. ow.st.ik laadde heb -geladen; -lading, v.
Uitlander, m. -s.
Uitlandig. bn.; -beid, v. Uitlandsch, bn.
Uitlangen, bw. zw. ik langde-,
heb -gelangd.
Uitlaten, bw. st. ik liet heb -gelaten; -lating, v. -latingstee-ken, o. (-geleend.
Uitleenen,bw.zw.ik leende -,heb Uitleeren,bw.ow.zw.ik leerde Uitleg, m. (heb -geleerd.
Uitleggen, bw.zw.ik legde(leide) -. heb -gelegd (geleid); - legging, v.
Uitlegger (verklaarder, vertaler)
m. -s; -legster, v. -s.
Uitlegger (een wachtschip)m.-s. Uitleggershoofd, o. Uitlegkunde, v. Uitlegkundig, bn. Uitlegkundige, m. -n. Uitleiden,bw.zw.ik leidde -,-heb
-geleid; -leidicg,v.
Uitlekken, ow.zw.ik lekte -,ben
-gelekt; -lekking, v.
Uitlellen, bw. zw. ik lelde heb -geleld. (-gelept.
Uitleppen.bw.zw.ik lepte heb Uitleven, ow.zw.ik leefde -,heb
-geleefd.
Uitleveren, bw. zw.ik leverde
heb -geleverd; -levering, v. Uitlezen (doorlezen en uitzoeken) bw. st. ik las heb -gelezen. (heb-gelicht. Uitlicllten, bw. zw. ik lichtte -, Uitliggen,ow.8t.ik lag -,heb -gelegen. (-gelikt. Uittikken bw. zw. ik likte -, heb Uitlokkeiyk,bn.en bijw. -er,-8t. Uitlokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt; -lokking, v. -lok ■el, o.
Uitloodsen, bw. zw. ik loodste
heb -geloodst.
Uitloogen, ow. zw.ik loogde
heb -geloogd.
Uitloop, m. -en.
Uitloopen, ow. at. ik liep heb en ben -geloopen; -looptr, m. -looperü, v. -loopsel, o. -loopster, v.
UIT
Uitpooien, ow. bw. zw. ik pooide -, heb -gepooid.
Uitpoten, bw. zw. ik pootte -, heb -gepoot.
Uitprangen, bw.zw ik prangde -, heb -geprangd.
Uitpraten, ow.bw. zw. ik praatte heb en ben -gepraat.
Uitproesten, ow.zw. ik proestte -, heb -geproest.
Uitpuilen, ow. zw. ik puilde heb en ben -gepuild; -puiling, v.
Uitputten, bw. zw. ik putte -, heb -geput; -putting, v.
Uitrabbelen, ow. bw. zw. ik rabbelde -,heb -gerabbeld.
Uitrafelen, bw. ow. zw.'ik rafelde -, heb en ben -gerafeld; -rafeling, v.
Uitragen, ow. bw. zw. ik raagde -, heb -geraagd.
Uitraken, ow. zw. ik raakte -, ben -geraakt.
Uitrammelen, bw. ow. zw. ik rammelde -, heb -gerammeid.
Uitrapen, bw. zw. ik raapte -, beb -geraapt.
Uitraspen, ow.bw.zw. ik raspte -, htb -geraspt.
Uitrazen, ow. zw. ik raasde -, heb -geraasd.
Uitredden, bw. zw. ik redde-, heb -gered; -redder, m. -red-ding, v.
Uitreeden, bw. zw. ik reedde heb -gereed; -reeder, m. -reeding, v.
Uitregenen, onp. w. ow. zw. het regende -, heeft -gererrend.
Uitreiken, bw. zw. ik reikte -, heb -gereikt; -reiker, m. -reiking, v. -reikster. v.
Uitreis, v. -reizen.
Uitreizen, ow. zw. ik reisde -, ben -gereisd.
Uitrekenen, bw. zw. ik rekende -, bib -gerekend; -rekening, v.
Uitrekken, bw. ow. zw. ik rekte -,heb en ben -gerekt;-rekking,v.
Uitrennen, ow. zw.ik rende-, ben -gerend.
Uitriclitcn, bw. zw. ik richtte -, heb -gericht.
Uitrijden, ow. st. ik reed-, ben en heb -gereden.
Uitrijzen, ow. at. ik rees -, ben -gerezen.
Uitritten, ow. zw. ik ritte -, heb en ben -gerit.
Uitroeien (verdelgen) bw. zw. ik roeide -,heb -geroeid; -roeier,m. -roeiing, v.
Uitroeien (met een vaartuig)ow. bw. zw. ik roeide -, ben en heb -geroeid.
Uitroep, m. -en.
Uitroepen bw. at. ik riep -, heb -geroepen; -roeper,m. -roeping, v. -roepingateeken, o.
Uitrollen, ow.bw. zw. ik rolde -, heb en ben -gerold.
Uitrenden, bw. zw. ik rondde -,
heb-gerond;-ronding, y.
Uitronken. ow.bw. zw. ik ronkte heb -geronkt.
Uitrooken, bw. ow. zw. ik rookte -, heb -gerookt.
Uitrotten, ow. zw. ik rotte ben -gerot.
Uitrouwen,bw.zw. ik rouwde -, heb -gerouwd.
Uitlossen, bw. zw. ik loste -, heb -gelost; -lossing, v.
Uitloten, bw.zw. ik lootte -, heb -geloot; -loting, v.
Uitloven, bw. zw. ik loofde -, bob -geloofd; -loving, v.
Uitlucliten, bw.zw. ik luchtte lu b -gelucht.
Uitluiden en uitluien, bw.zw. ik luidde (luide) -, heb -geluid; -luiding, v.
Uitmaken, bw. zw. ik maakte -, htb -gemaakt.
Uitmalen (droogmalen) bw. st. ik maalde -,heb -gemalen; -maling, v.
Uitmelken,bw.st. ik molk -,heb -gemolken; -melker, m.
Uitmergelen, bw. zw. ik mergelde -, heb -gemergeld; -mer-geling, v. (-gemeten.
Uitmeten, bw. st. ik mat -, heb
Uitmiddelpuntig, bn.; -beid, v.
Uitmoeten, ow. onr. zw. ik moest -, heb -gemoeten.
UitmOgen,ow.onr.zw.ik mocht-.
Uitmonding, v. -en.
UitmonSteren,bw. zw. ik monsterde -,heb -gemon8terd;-mon-atering, v.
Uitmoorden,bw.zjv. ik moordde -,heb -gemoord.quot;
Uitmunten, ow. bw. zw. ik muntte -, heb -gemunt; -munter, m. (-st;-heid, v.
Uitmuntend, bn. en bijw. -er.
Uitnemen, bw. st. ik nam -,htb -genomen. (-beid, v.
Uitnemend, bn. en bijw.-er,-8t;
Ultnypen, ow. bw. st. ik neep -, heb -genepen.
Uitnooden, bw. zw. ik noodde -,heb -genood.
Uitnoodigen,bw.zw.ik noodigde -, heb -genoodigd; noodiger, m. -noodiging, v.
Uitoefenen, bw. zw. ik oefende -, heb -geoefend; -oefening, v.
Uitpakken, bw. zw. ik pakte . heb -gepakt; -pakker, m. -pak-king, v. -pakster. v.
Uitpalmen, bw. zw. ik palmde -, heb -gepalmd.
Uitpeilen, bw. zw. ik pelde -, heb -gepeld.
Uitpennen, bw. zw. ik pende heb -gepend.
Uitpersen, bw. zw. ik perste heb -geperst; -persing, v.
Uitpeuteren, bw. zw. ik peuterde -, heb -gepeuterd.
Uitpeuzelen, bw. zw. ik peu zelde -, heb -gepeuzeld.
Uitpikken, bw. zw. ik pikte-, heb -gepikt.
Uitploegen, ow. bw. zw. ik ploegde -, heb -geploegd.
Uitpluizen, bw. st. ik ploos -, heb -geplozen,-pluizer, m.-plui-zing, v.
Uitplukken, ow. bw. zw. ik plukte -, heb -geplukt.
Uitplunderen, ow. bw. zw. ik plunderde -, heb -geplunderd; -plundering, v.
Uitpoétsen, bw. zw. ik poetste -, heb -gepoetst.
Uitpoken, bw. zw. ik pookte-, heb -gepookt.
Uitpompen, ow. bw. zw. ik pompte -, heb -gepompt.
I
UIT
TJitruien OW. zw. ik ruide heb
en ben -geruid.
Uitrukken, bw. ow. zw. ik rukte
heb en ben -gerukt;-rukking,' Uitrusten (zich door rust van vermoeienis herstellen) ow. zw. ik rustte -, heb en ben -gerust. Uitrusten (van het noodige voorzien) bw. zw. ik rustte -, heb -gerust; -rusting, v. Uitschampen, ow. zw. ik
schampte -, ben -geschampt. Ultscliateren, ow. zw. ik schaterde -, heb en ben -geschaterd. Uitscliaven, bw.zw. ik schaafde -, heb -geschaafd; -schaving, v. Uitscheiden, ow. St. ik scheidde
heb -gescheiden. Uitschelden, bw. st. ik schold
-.heb -gescholden. Uitschenken, bw. st. ik schonk
-, heb -geschonken. Uitscheppen, bw.zw. ik schepte -, heb -geschept; -schepping, v. Uitscheren, bw. st. ik schoor -
heb -geschoren. Uitschetteren, ow. zw. ik schetterde -, heb -geschetterd. Uitscheuren, bw. ow. zw. il scheurde -,heb en ben -gescheurd. Uitschieten,bw.ow.8t.ik schoot
-, heb en ben -geschoten. Uitschiften,bw.zw.ik schiftte
heb -geschift.
Uitschijnen, ow. st. ik scheen -, heb -sreschenen; -schijnsel, o. Uitschilderen, bw.zw. ik schil
derde -, heb -geschilderd. Uitschllferen, ow. bw. zw. ik schilferde -,hebenben -geschilferd.
Uitschitteren, ow.zw. ik schitterde -, heb -geschitterd. Uitschokken, ow. bw. zw. ik
schokte -, heb -geschokt. Uitschoppen, bw. ow. zw. ik
schopte -, heb -geschopt. Uitschot, o. -ten; -je, o. -s. Uitschraapsel, o. -s. UitSChrat3Den,bw.zw.ik schrabde -, heb -geschrabd; -schrabbing, v. -schrabsel, o. Uitschrapen.bw.zw.ik schraapte -, heb -geschraapt. Uitschrappen,bw.zw.ikschrap-te -, heb -geschrapt; -schrapping, v. -schrapsel, o. Uitschreeuwen, bw. ow. zw. ik schreeuwde -, heb -geschreeuwd.
Uitschreien, ow. bw. zw. ik
schreide -, heb -geschreid. Uitschrijven, bw. st. ik schreef -, heb -geschreven;-schrijver,m. -schrijvinff, v.
Uitschrohben, ow. bw. zw. ik
schrobde-, heb -geschrobd. Uitschudden, bw. zw. ik schudde -,heb -ge8chud;-schuddiBg,v. Uitschuleren. ow. bw. zw. ik
schuierde -, heb -geschuierd. Uitschuiven, bw. ow. st. ik achoof -,heb -ge8choven;-schui-ving, ▼. (-en.
Uitschuld (uitstaande schuld) v. Uitschulpen, bw.zw. ik schulpte -, heb -geschulpt; -schulping,v. Uitschuren,bw.zw. ik schuurde heb -geschuurd; -schuring, v. Uitschutten, bw. zw. ik schutte -, heb -geschut.
Uitsüpeien, ow. zw. het sijpelde
-, is -gesijpeld.
Uitslaan, bw. ow. st. ik sloeg -.
heb en ben -geslagen. Uitslaff(het uitslaan,ook; afloop;
schimmel, vurigheid) m. Uitslapen, bw. ow. at. ik sliep -, h. en b. -geslapen, (-geslepen. Uitslijpen, bw.st. ik sleep -, heb Uitslijten, ow. bw. st. ik sleet -. heb en ben -gesleten; -slijter, m. -slijting, v.
Uitslobberen, bw. zw. ik slob
berde -, heb -geslobberd. Uitsloopen, ow. bw. zw. ik
sloopte -, heb -gesloopt. Uitslorpen en uitslurpen,ow. bw. zw. ik slorpte (slurpte) heb -geslorpt (geslurpt). Uitsloven (zicb), WW. zw. ik sloofde mij -, heb mij -gesloofd, Uitsluipen. ow. st. ik sloop -
ben -geslopen.
Uitsluiten, bw.st. ik sloot -,heb -gesloten; -sluiting, v.-sluitsel, Uitsluitend, bn. e- bijw. [o. Uitslurpen. Zie Uitslorpen. Uitsmeden, bw. ow. zw. ik
smeedde -, lieb -gesmeed. Uitsmelten, bw.ow. st. ik smolt -, héb -gesmolten; -smelting, v. Uitsmeten, bw. st. ik ;smeet
heb -gesmeten.
Uitsnappen, ow. bw. zw. ik
snapte -, heb -gesnapt. Uitsneeuwen, onp. w. zw. het
sneeuwde -, heeft -gesneeuwd. Uitsnellen, ow. zw. ik snelde -,
ben -gesneld.
Uitsnijden, bw. ow. st. ik sneed -, heb en ben -gesneden; -snijder, m. -snijding, v. -snijdsel, o. Uitsnoeien, ow. bw. zw. ik snoeide -,heb -gesnoeid; -snoei ing, v. (-, heb -gesnorkt.
Uitsnorken, ow. zw. ik snorkte Uitsnuiten, bw. st. ik snoot
heb -gesnoten.
Uitsnuiven bw. ow. st. ik snoof -,h. en b. -gesnoven, (h. -gesopt. Uitsoppen, bw. zw. ik sopte -, Uitspanen, bw. zw. ik spaande
-, heb -gespaand. Uitspannen,bw.ow. st. ik spande -, heb -gespannen. Uitspanning, v. - en; - spanni nkj e. Uitspansel, o. [o. -s.
Uitsparen, bw.zw.ik. spaarde -,
heb -gespaard; -sparing, v. Uitspatten, ow. zw. ik spatte -, ben en hrb -gespat; -spatting, v. Uitspelen, bw. ow. zw. ik speelde -, heb -g speeld.
Uitspellen, bw. zw. ik spelde -,
heb -gespeld.
Uitspinnen, bw.ow. st. ik spon -,h.en b.-gesponnen.(h. -gespit. Uitspitten, bw. zw. ik spitte -, Uitspoelen,bw.ow.zw. ik spoelde -, heb en ben -gespoeld; -spoeling, v. -spoelsel, o. Uitspoken (iets kwaads uitvoeren) bw.ow.zw. ik spookte -, heb -gespookt. (-held, v.
Uitsporlg, bn. en bijw. -er, -st; UitspraaK, v. -spraken. Uitspreiden, bw. zw. ik spreidde -, heb -gespreid. Uitspreiden (zich), ww.zw. ik spreidde mij -.,heb mij -gespreid; -spreiding, v.
Uitspreken, bw.ow. st. ik sprak
-, heb -gesproken. Uitspringen, ow. st. ik sprong -, heb en ben -gesprongen; -sprong, m.
Uitspruiten, ow. st. ik sproot -, ben -gesproten; -spruiting, v. -spruitsel, o.
Uitspugen, bw. st. ik spoog
heb -gespogen.
Uitspuien, bw. zw. ik spuide -,
heb -gespuid; -spuiing, v. Uitspuiten, bw. ow. st. ik spoot
-, heb -gespoten.
Uitspuwen, bw.zw.ik spuwde -, heb -gespuwd; -spuwing, v. ^spiiwsel, o.
Uitstaan, bw. ow. onr. st. ik
stond -, heb -gestaan. Uitstallen, bw.ow.zw. ik stalde
-, heb -gestald; -stalling, v. Uitstamelen,bw.zw. ik stamelde -, heb -gestameld. Uitstampen, bw.zw. ik stampte -, heb -gestampt; -stamping, v. Uitstap, m. -pen; -je, o. -s. Uitstappen, ow.zw, ik stapte -, ben -gestapt.
Uitsteeksel, o. -s.
Uitstek, o. -ken; -je, o. -s. Uitsteken, bw.ow. st. ik stak -,
heb -gestoken; -steeksel, o. Uitstekend, bn. en büw.-er,-8t; Uitstel, o. C-heid, v.
Uitstellen, bw. zw. ik stelde -,
heb -gesteld.
Uitsterven, ow. st. ik stierf -,
ben -gestorven; -sterving, v. Uitstoffen, bw.zw. ik stofte
heb -gestoft.
Uitstooten, bw.st.ik-8tiet(stoot-te) -, heb -gestooten; -stooting, v. Uitstorten, bw.zw. ik stortte-,
heb -gestort; -storting, v. Uitstoven, bw.ow. zw. ik stoofde -, heb en ben -gestoofd. Uitstralen, ow.zw.ik straalde -, heb en ben -gestraald; -straling,v. Uitstrekken, bw. zw. ik strekte
-, heb -gestrekt; -strekking, v. Uitstrepen, bw. zw. ik streepte
-, heb -arestreept.
Uitstrijden, ow.bw. st. ik streed
-, heb -gestreden.
Uitstrijken, bw. st. ik streek -,
heb -gestreken; -strijker, m. Uitstrooien, bw. zw. ik strooide -,heb -gestrooid; -strooier, m. -strooiing, v. -strooisel, o. -strooister, v. Uitstroomen,ow.zw. ik stroomde -, heb en ben -gestroomd; -strooming, v.
Uitstroopen, bw.zw.ik stroopte
-, heb -gestroopt. Uitstudeeren, ow. zw. ik studeerde -,beb en ben -gestudeerd. Uitstuiven, ow. st. ik stoof -,
ben -gestoven.
Uitsturen, bw. zw. ik stuurde -,
heb -eestuurd.
Uitsullen (-glijden) ow.zw. ik
•ulde -. ben -gesuld. Uittakelen, bw.zw. ik takelde -,
heb -getakeld.
Uittakken, bw. zw. ik takte -,
heb -getakt.
Uittanden, ow. bw. zw. ik tandde -, heb -getand; -tanding, v. Uittappen, ow. bw. zw. ik tapte -, heb -getapt.
. quot;vvT','5!
UIT
244
Uitwieden, bw. zw. ik wiedde
heb -gewied.
Uitwijken, ow.st. ik week -, ben geweken; -wijkeling, m. env. wijking, v.
Uitwijzen, bw. st. ik wees -, heb
-gewezen; -wijzing, v. Uitwinden, bw. st. ik wond -,
heb -gewonden.
Uitwinnen, bw. st. ik won -,
heb -gewonnen; -winning, v. Uitwippen, bw. OW. zw. ik wipte -, heb en ben -gewipt. Uitwisschen, bw. zw. ik wisch-te -, heb -gewischt; -wissching, v. Uitwisselen, bw. zw. ik wisselde heb -gewisseld; -wisseling,v. Uitwoeden,ow.zw. ik woedde -,
heb -gewoed.
Uitwoekeren, bw. zw. ik woekerde -, heb -gewoekerd. Uitwonen, bw. ow.zw. ik woonde -, heb -gewoond. Uitwortelen, bw. zw. ik wortelde -, heb - geworteld. Uitwrijven, bw. st. ik wreef -,
heb -gewreven.
Uitwringen, bw. st. ik wrong -,
heb -gewrongen.
Uitwroeten, bw. zw. ik wroette
-, heb -gewroet.
Uitzaaien, bw. zw. ik zaaide-,
heb -gezaaid; -zaaiing, v. Uitzagen, bw. zw. ik zaagde-,
heb -gezaagd.
Uitzakken, ow. zw. ik zakte
ben -gezakt; -zakking, v. Uitzeemen,bw, zw. ik zeemde -,
heb -gezeemd; -zeeming, v. Uitzeilen (onder zeil gaan) ow. zw. ik zeilde -, ben -gezeild; -zeiling, v.
Uitzeilen (gedaan maken met zeilen) ow. zw. ik zeilde-, heb -gezeild.
Uitzenden,bw.st, ik zond -, heb
-sezonden; -zending, v.
Uitzet, o. -ten; -je, o. -s. Uitzetten, bw.ow.zw. ik zette -, heb -gezet; -zetting, v. -zetijzer,o. Uitzicht, o. -en..
Uitzieden, ow. st. ik zood -, heb
-irezoden.
Uitzieken, ow. zw. ik ziekte-,
ben en heb -geziekt.
Uitzien, ow, st. ik zag -, heb -gezien. , ,
Uitziften, bw. zw. ik ziftte -,hcb gezift; -zifter, m. -zifting, v. ziftsel, o.
Uitzijgen, ow. bw. st. ik zeeg
heb en ben -gezegen. Uitzingen, bw. st. ik zong -, heb
-gezongen.
Uitzinnig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v.
Uitzitten, ow. st. ik zat -, heb
-gezeten.
Uitzoeken, bw.onr. zw. ik zocht
-. heb -gezocht; -zoeking, v. Uitzonderen, bw.zw. ik zonderde -,heb -gezonderd; -zondering, v. Uitzuigen, bw.st. ik zoog -, heb -gezogen; -zuiger,;m. -zuiging,v. -zuigBter, v. ....
Uitzuinigen, bw. zw. ik zuinig-de-, heb -gezuinigd; -zuiniging, v. Uitzuipen, bw. st. ik zoop -, heb
-gezopen.
Uitzuren. ow. zw. ik zuurde-, heb en ben -gezuurd.
Uitvinden, bw.st. ik vond -, heb -gevonden; -vinder, m.-vinding, v. -vindster, v. (-s.
Uitvindsel, o. -en of-s; -tje, o. Uitvisschen, bw. zw. ik vischte
-, heb -gevischt.
Uitvlakkon, bw.zw. ik vinkte -,
heb -gevlakt.
Uitvliegen, ow. st. ik vloog-,
ben -gevlogen; -vlieger, m. Uitvlieten. ow, st. ik vloot -,
ben -gevloten.
Uitvloeien, ow. zw. ik vloeide -, ben -gevloeid; -vloeiing, v. -vloeisel, o.
Uitvloeken, ow. zw. ik vloekte
-, heb -gevloekt.
Uitvlucht, v. -en; -je, o. -s. Uitvoer, m.
Uitvoerbaar, bn.; -beid, v. Uitvoeren, bw. zw. ik voerde -, heb -gevoerd; -voerder,m -voering, v. -voerster, v.
Uitvoerig, bn. en bijw. -er, -st
-beid, v. -lijk, bijw. Ultvoerlijk, bn.; -beid, v. Uitvorschen, bw.zw. ik vorsch-te -,heb -gevorscht; -vor8Ching,v. Uitvouwen, bw.st. ik vouwde -,
heb -gevouwen.
Uitvragen, ow.bw. st. en zw. ik vraagde (vroeg) -, heb -gevraagd; -vrager, ra. -vraging, v. -vraagster, v.
Uitvreten, bw. st. ik vrat -, heb
-gevreten; -vreting, v. Uitvriezen, onp. w. ow. st. ik
vroor -. heb en ben -gevroren. Uitwaaien, onp. w. ow. zw. en st. ik waaide (woei)-, heb en ben -gewaaid.
Uitwaarts, bijw.
Uitwaken, ow. zw. ik waakte -,
heb en ben -gewaakt. Uitwandelen, ow. bw. zw. ik wardelde -, ben en heb -gewan deld.
Uitwannen, bw. zw. ik wande -,
heb -gewand.
Uitwas, o. -sen; -je, o. -s. Uitwasemen, ow. bw. zw. ik wasemde -, heb -gewasemd;
Ulttarnen, bw. /.w. ik tarnde
hrb -getarnd.
Uittarten, bw. zw. ik tartte
heb -iretart; - tarting:, v. Uitteekeneii,bw.zw.ik teekende
-, heb -yeteekend.
Uitteezeu, bw. zw. ik teesde
heb -seteosd.
Uittellen, bw.zw. ik telde heb -geteld.
Uitteren, ow. zw. ik teerde -,
ben -geteerd; -tering, v Uittieren, ow.zw. ik tierde -,heb -getierd.
Uittimmeren, ow. bw. zw. ik
timmerde -, heb -getimmerd. Uittocht, m. -en.
Uittoeten, ow.zw. ik toette -,
heb -getoet.
Uittornen, bw. zw. ik tornde-,
heb -getornd.
Uittrappen, bw. zw. ik trapte -,
heb -getrapt.
Uittreden, bw. ow. St. ik trad
heb en ben -getreden. Uittrekken, bw. ow. st. ik trok heb en ben -getrokken; -trek-king, v. -treksel, o. Uittrektafel, v, -a.
Uittrcuren, ow.zw. ik treurde -, heb -getreurd.
Uittrommelen, ow. bw. zw. ik trommelde -, heb -getrommeld. Uittrompetten, ow. bw. zw. ik
trompette -, heb -getrompet. Uittrouwen, bw. zw. ik trouwde -, heb -sretrouwd.
Uitvaagsel, o. -s. Uitvaardigen, bw. zw. ik vaar digde -, heb -gevaardigd; -vaar diging, v.
Uitvaart, v.-en.
uitval, m. -len. (-gevallen. Uitvallen, ow. st. ik viel -, ben Uitvalpoort, v. -en.
Uitvaren, ow. st. ik voer ben
en heb -gevaren.
Uitvasten, ow. bw. zw. ik vastte
heb -gevast.
Uitvegen, bw. zw. ik veegde -,
heb -geveegd; -veegsel, o. Uitveilen (verkoopen) ow. bw. zw. ik veilde heb -geveild; -velling, v.
Uitvenen, bw. zw. ikveende-,
heb geveend; -vening, v. Uitventen, bw. zw. ik ventte heb -gevent; -venter, m. -ven ting, v. -ventster, v. Uitverhalen, bw.ow.zw. ik verhaalde -, heb -verhaald. Uitverkoop, m. Uitverkoopen, bw. ow. onr.zw. ik verdocht -, heb -verkocht; -verkooper, m.
Uitverkoren, bn. eigenl. vd.
van het veroud. uitverkiezen. Uitverkorene, m. en v. -n. Uitvertellen, bw. zw. ik vertelde -, heb - verteld. Uitverzoeken, bw. onr. zw. ik
verzocht -, heb -verzocht. Uitveteren, bw.zw. ik veterde -
heb -geveterd; -vetering, v. Uitvezelen, ow.zw. ik vezelde -,
ben -gevezeld.
Uitvieren, bw. zw. ik vierde
heb -gevierd; -viering, v. Uitvülen (met eene vyl) bw. zw. ik vülde -, beb -gevijld; -v«-ling, v.
waseming, v.
Uitwasschen (doorwasschen schoonmiken) bw. st. ik wiesch
-,heb -gewasschen; -wasscbing, v.
Uitwassen (-groeien) ow.st. ik wies -, ben -gewassen.
Uitwateren, bw.ow. zw. ik waterde -, heb -gewaterd; -watering, v. .
Uitwateringssluis, v.-sluizen.
Uitweeken, bw. ow.zw.ik weekte -, heb en ben -geweekt; -wee-king, v.
Uitweenen, bw.ow.zw.ik weende -, heb -geweend.
Uitweg, m. -en; -je, o. -a.
Uitwegen, bw. st. ik woog -, heb -gewogen.
Uitweiden, ow. zw, ik weidde -, heb -geweid; -weiding, v.
Uitwendig, bn.; en bijw. -lük, bijw. .
Uitwerken.bw.ow. zw. ik werkte -, heb -gewerkt; -werker, m. -werking, v.
Uitwerksel, o. -en en -s.
Uitwerpen, bw. st. ik wierp -, heb -geworpen; -werping, v.
Uitwerpsel, o. -s of -en.
UIT
245
Uitzwavelen, bw. z\v. ik zwavelde htj -gezwaveld; -zwa-veling, v. (-, Leb -gezweept. Uitzweepen, !gt;w.zw. ik zweepte Uitzwe6t6n,bw.ow.zw.ik zweette -, heb -gezweet; -zweeting, v. Uitzwellen, ow. st. ik zwol ben -gezwollen. Uitzwemmen, ow. st. ik zwom heb en ben -gezwommen. Uitzweren, ow. st. ik zwoor-, heb en ben -gezworen. Uiczwetsen, ow.bw.zw.ik zwetste -, heb -gezwetst. Ukaze{bevel.schrift van den Ruö- sischen keizer) v. -n. Ulaan (lansier) m..iilanen. Ulcereeren {etteren,zweren)ow. Ulevel (zekere snoeperij) v. -len; -letje, oquot;. -a Uleyellepapiertije, o. -s. Ultérleur (aan gene- zijde; later; nailerhand) bn. en bijw. Ultimatum (laatste verklaring; eindbesluit) o. Ultra (verder; ginds) bijw. Ultra (overdreven) bn. Ultra (heethoofd) m. ultra's. Ultramarin (overzeesch) bn. Ultramontaan(voorstander van al wat «trekken kan om de onbeperkte heerschappij van den paus te handhaven of te vergroo-ten) m. ultramontanen. Ultramontaanscli(van over, of aan gene zijde van, de bergen; in dengeeat of op de wijze van een ultramontaan) bn. Unaniem (eenstemmig, eensgezind, eenitarig) bn. Unanimiteit (eenstemmigheid, eensgezindheid, eenparigheid) v. Unciaalletters, kapitale beginletters (in druk) v.mv. (tien. UndUlatie (golving) v. undula-Unduleeren (eene (golvende be-wesdng hebben, schommelen) ow. Unie (eenheid, eendracht, ver- eeniging, verbond, bond) v. -3. Uniek (eenig) bn. en bijw. Uniform (een- of gelijkvormig) bn.; als zn. (gelijke dracht of kleeding, dienstkleeding der krijtrslieden) v. -en. Unionist (voorstander van de eenheid) m.-en. (stemmig. Unisone (muz.) eentonig, een-Uniteit (eenheid) v. Universeel (algemeen, allesomvattend ;algeheel) bn. Universeel e erfgenaam, algemeene of hoofderfgenaam. (- en. Universiteit (hoogeschobl) v. Universalia (algemeene dingen) Unjer (plant) v. (mv. Uno animo, met dezelfde gemoedsgesteldheid. Un poco (een weinig)muz. (o.-s. Unster (balansstang) v. -s; -tje, Urania (eene der negen zanggodinnen; ook: de naam eener planeet) v. UranalOgie (hemelkunde) v. Urbaniteit (steedsche wellevendheid; hoofsche levenswijs) v. Ure. Zie Uur. Urgeeren (dringen, drijven; op iets blijven staan) ow. bw. Urgent (dringend,spoedeischend) bn. -er, -st. (vereisching) v. Urgentie (dringendheid, spoed- |
Urine imenschenwater, pis) v. Urinoir (pisbak) o. -s. Urmen, ow. zw. ik urmde, heb geunnd. Urneen urn (lijkbus, waarin de ouden de ascli van een overledene bewaarden; bus, waarin oudtijds de stemmen verzameld werden) v. urnen. Usantie en usance (gebruik, gewoonte) v. usantien, uaanties en usances. Uso (gewone betaaltijd) o. Usueel (gebruikelijk) bn. Usufruct (lijftocht, vruchtge- Usuro (woekergeld) v. [bruik) o. Usurpatie (de daad van usurpee-ren) v. Usurpator (hij die usurpeert) in. Usurpeer en (aan zich trekken, zich aanmatigen, overweldigen, gewelddadig of onrechtmatig zich toeëigenen) bw. Ut, eerste noot in de klankladder, de c. (schappen) mv. Utensilion (werktuigen, gereed- Utiliseeren (nuttig maken, ten nutte aanwenden) bw. Utiliteit (nut; bruikbaarheid; bruikbaar voorwerp of persoou)v. Utiliteitsbeginsel, o. Utopia (de naam van een verdicht land; luilekkerland) v. Utopie (droombeeld, hersenschim i v. utopieën. Utopisch (hersenschimmig) bn. Utopist (dweper met eene volmaaktheid, die nooit te bereiken is) m. -en. Utrecht (eene stad) o. (tenaren. Utrechtenaar, m. -s of Utrech- Utrechtsch, bn. Uur, o. en ure, v. uren; uurtje. Uw. bez. vnw. (o. -s. Uwent, komt voorin: ten -,bijw. uitdr.; -halve, bijw.-wege, bijw. om -wil, bijw. uitdr. V, v. v's. — De twee en twintigste letter van het alphabet; als Romeinsch cijfer beteekent V 5. V. — Verte of volte, wend om. V. — Vidling, de gewone viool. quot;V. — Votbe, de uwe. V.A. — VofBE- ALTESSE, UWC hoogheid. V.A.R.—votre altesse royale, uwe koninklijke hoogheid. V.C. — Verbi causa, bijvoorbeeld. V.D. — Volexte Deo, wanneer God wil. met Gods welbehagen. V.D.M. Verbi divini minister, bedienaar van Gods woord. Vdt. — Videlicet, namelijk, te weten. (beeld. V.G. — Vf-rbi gratia,bij voqr- V.S. Volti subitg, keer schielijk om (muz.). V.T. of Vet. Test. — Vetus tes-tamentum, het oude testament of verbond. V.V. — Vice vebsa, heen en weder; omgekeerd. Vert. — Vebtatur,men keere i'het blad) om; ook: vertaler. |
Vert. S. PI. —Vebte si placet, keer (het blad) om, als het u belieft. Vid. — Vide of Videatüb, zie of men zie. (tikel. Voc. — Voce, op het woord of ar- Vol. — Volumen, de band of het deel van een werk. Vs. — Vers. Vt. — VfDiT, hij heeft het gezien of doorgezien. Va ! het ga ! het zij zoo ! Vaag (vettigheid van den grond; ook kracht, bloei) v. Vaag (onbepaald, onzeker) bn. vager, -st; -beid, v. Vaak (geneigdheid tot slapen) m. Vaak (dikwijls) bijw. vaker, -st. Vaal (zwart- en roodachtig bruin] bn. en bijw. valer,-st. Vaalachtig, bn. -er, -st. Vaalbont, -bruin, -geel, -groen, bn. Vaalt; v. -en. (vamen. Vaam (vadem, als houtmaat) m. Vaan, v. vanen; -tje, o. -s. Vaandel o. -en of -s. Vaandrig ! vaandeldrager) m. -s. Vaandrigsplaats, v. -en. Vaanstaart, m. -en, Vtiaraal, m. -alen. Vaarbaar, bn. Vaardig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk, bijw. Vaarkoe (vaars) v. -ien;-ije, o.-s. Vaars (jonge koe) v. vaarzen; -je, o. - s. Vaarschroef, v. -schroeven. Vaart, v. -en; -je, 0. -s. Vaartuig, o. -en; -je, o. -s. Vaarwater, o. -en of -s. Vaarwel, tw. (o. als zn.) Vaarwelzeggen, ow. zw. ik zeide -, heb vaarwelgezegd en gezeid. Vaas, v. vazen; -je, 0. -s. Vaatdoek, m. -en; -je, o. -s. Vaatgestel, o. -len. Vaatsch (ledig; ook laf) bn. en Vaatwater, o. [bijw.; -beid, v. Vaatwerk, o. Vacant (ledig, onbezet) bn. Vacantie, v -tien en -ties. Vacatie (toestemming tot een bedrijf) v. -tiün en -ties. Vacatuur en vacature (opengevallen plaats)v. vacaturen en vacatures. Vaccine (koepok-inenting) v. Vaccineeren (met koepokstof inenten) bw. Vaceeren (ambtelooszijn; openstaan; zich laten vinden, bezig zijn) ow. Vacht, v. -en; -je, o. -s. Vacilleeren (wankelen; besluiteloos zijn) ow. Vadem. m. -en. Vademecum (hulpboek) o. -s. Vademen, bw.zw. ik vademde, heb gevademd). (-tje, o.-s. Vader, m. -s (verheven styl, -eln) |
VAS
246
Vaderlief (slaapmuts) m. -s; -je, o. -s. Vaderlük, bn. en bijw. -er, -st. Vaderloos, bn. Vaderschap, o. (-heid,v. Vadsig, bn. en byw. -er, -st; Vagebond (landlooper, ledig-Vagevunr, o. (looper) m. -en. VagO (in), in het wild, onbepaald. Vak,o. -Ken; -je, o. -s. Vakerig, bn. -er, -st; -beid, v. Val (het vallen) m. -len; -letje, o. -s. Val (werktuig om dieren te vangen) v. -len; -letje, o. -s. Val (talie, lijn) o. -len. Valabel (geldig) bn. Valbui (guillotine, onthoofdingswerktuig) v. -en. Valblok, o. -ken en -s. Valbrug, v. -gen. Valdeur, v. -en. Vale, vaarwel! afscheid. Valeriaan (zeker geneeskruid) v Valetaille (knechts- en meiden- gespuis) v. Valet-de-cbambre (kamerdienaar) m. valets-de-chambre. Valeur (waarde) v. Valgordün, o. -en. Valboed, m. -en; -je, o. -s. Valide (geldig) bn. Valideeren (geldig maken of verklaren; tegoedkom('n)bw.ow. Valies (lederen reiszak^ o. valiezen; -je, o. -s. Valk, m. -en; -je, o. -s. Valken ei, o. -eren. Valkenier,ra. -en of-s. Valkeniersbandscboen, m. -en; -tasch, v. -tasschen. Valkenjacht, v. -en. Valkenoog, o. -en. Valkenvlucht, v. Valkerü, v. -en. Valkeveer, v. -en. Valkruid (plantgewas) o. Vallei, v -en; -tje, o. -s. Vallen, OW. St. ik viel, ben gevallen; valling v. Vallicht, o -en. Valluik, o. -en; -je, o. -s. Valmuur, m. -muren. Valnet, o. -ten. Valpoort, v. -en. Valreep (scheepsw.) m. - en. Valreepsboord, o. - en; -gast,m. -en; -knoop, m. -en; -trap, v. ValSCh, bn. en bijw. -er, -st; -elijk bijw.;-beid, v. Valschaard, m. -s. Valscherm, o. -en. Valschhart. m. en v. -en. Valschhartig, bn. -er, -st; -beid, v. (-beid, v. Valschtonpig, bn. -er. -st; Valschut, o. -ten. Valstrik, m. -ken; -je, o. -s. Valuta (waarde; muntsoort) v. Valwind, m. -en. Vampier (bloedzuiger) m. -s. Van,vz. Van (familienaam) m. -nen. Vandaag, bijw. Vandaal (barbaarsch kunstver- woester) m. Vandalen. Vandaan, bijw. Vandaar, bijw. Vandalisme (kunstverwoesting) Vandehandsch en vander-handsch, bn. |
Vaneen, bijw. Vaneenbarsten,ow.8t.ik barstte (borst) -, ben -gebarsten (geborsten). Vaneenbersten. Zie Vaneen-barsten. Vaneenrüten, bw. st. ik reet -, heb vaneengereten. Vaneenrukken, bw.zw.ik rukte -, heb -gerukt. Vaneenscheiden, bw. st. ik scheidde -, heb en ben -gescheiden. Vaneenscheuren, bw. zw. ik scheurde -,heb en ben -gescheurd. Vaneensplijten, bw. ow. st. ik spleet -, heb en ben -gespleten. Vaneenspringen, ow. st. ik sprong -, ben -gesprongen. Vang, v. -en. Vangarm, m. -en; -band, in.-en; -boom, m. -en; -bord, o. -en; -dam, m. -men -draad, m.-draden; -haak, m. -haken; -ijzer, o -s; -lijn, v. -en;-rad, o.-eren -stok, m. -ken; -touw, o. -en; -water, o.; -wiel, o. -en. Vangen, bw. st. ik ving, heb gevangen. Vanger, m. -s; -tje (speeltuig) o. -s; vangster, v. -s. Vangst, V. -en; -je, O. -s. Vanhier, bij -. Vanielje (de geurige zaden van zekere vrucht) v. Vanieljeboom,m. -en. Vanitas (ijdelheid, vergankelijkheid; windmakerij) v.; - vanita-tum, ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. Vannieuws, bijw. Vanouds, bijw. Vanwaar, bijw. Vanwege, bijw. Vanzelf en vanzelve, bijw. Vapeurs (dampen, maagopstijgingen; ingebeelde ziekte van sommige dames) v. mv. Var, m. -ren. Vp.ren (zeker kruid) v. -a. Varen, bw. ow. st. ik voer, heb en tpn gevaren. Varenoed, u. -den; -je, o. -s. Varenkussen, o. -s; -tje, o. -s. Varensgezel-1-. -len. Varensman, m. -lieden en -lui. Varenstüd, m. Varensvolk, o. Varia (verscheidenheden) mv. Variant (andere lezing) v. -en. Variatie (verscheidenheid; afwisseling) v. -tién en -ties. Variecren (veranderen, afwisselen, ontaarden) ow. bw. Varinas (soort van tabak) v. Varken, o. -s; -tje, o. -s. Varkenachtig, bn. -er, -st. Varkenen, bw. zw. ik varkende, heb gevarkend. Scheepsw. Varkensblaas, v. -blazen; -borst, v. -en; -borstel, m. -s; -brood, o.; -darm, m. -en; -distel, v. -s; -draf, m.; -drek, m.; -drijver, m. -s; -fokker, m. -s; -fokkerij, v. -en; -gras, o.;-haar, o.; -hok,o. -ken; -hoofd, o.-en; -huid, v. -en; -karbonade, v. -s; -karbonaadjc, o. -s; -kers, v.; -klaver,v.; -keoper, m.-s; -kop, m. -pen; -kost, m.; -kot, o.-ten; -krap, v. -en; -krapje, o. -s |
Varkensleder en -leer, o. -maag, v.-magen;-nek, m. -ken; -oog, o. -en; -oor, o.-en; -poot, m. -en; -reuzel, v.; -rib, v.-ben; -ribje en ribbetje, o. -s; -rug, m. -gen; -schot, o. -ten; -slach-ter, m. -s; -slager, m. -s; -snuit, m. -en; -spek,o.;-8taart, m. -en; -stal, m. -len; -trog, m. -gen; -vel, o.; -vet, o.; -vleesch, o.; -worst, v. -en; -ziekte, v.; -zwoord, o. Varschebalie. Zie Yerscbebalie. Vast, bn. -er, -st; -elyk, bijw. -beid, v. -igheid, v. Vast, bijw. Vastbakken, bw. ow. st. ik bakte -, ben -gebakken. (v. Vastberaden,bn. -er, -st;-heid, Vastbinden, bw. st. ik bond -, heb -gebonden. Vaotblüven, ow. st. ik bleef-, ben -gebleven. Vastboeien, bw.zw. ik boeide -, heb -geboeid. (m. -en. Vastdag (dag, waarop men vast) Vastdraaien, bw. ow. zw. ik draaide -, Ixeb -gedraaid. Vastdrukken, bw.zw, ik drukte Vasteland, o. [-, heb-gedrukt. Vasten, v. (gevast. Vasten, ow. zw. ik vastte, heb Vastenavond, m. -en. Vastenavonden, ow. zw. ik vastenavondde, heb gevasten-avond. Vastenavondsgek, m. -ken; -vreugd, v.; -zotje, o. -s. Vastendag (dag van kerkelijke vasten) m. -en. Vastentijd, m. Vastgespen, bw. zw. ik gespte -, heb -gegespt. Vastgieten, bw. st. ik goot -, heb -gegoten. Vastgrijpen, bw. st. ik greep heb -gegrepen. Vastgroeien, ow. zw. ik groeide -, ben -gegroeid. Vasthaken, bw. zw. ik haakte -, heb -gehaakt. Vasthebben, bw. onr. zw. ik had -, heb -gehad. Vasthechten,bw.zw. ik hechtte Vastheid, v. (-, heb -gehecht. Vasthouden, bw. st. ik hield -, heb -gehouden. (-heid, v. Vasthoudend, bn. -er, -st; Vastigheid, v. -heden. Vastkeggen, bw.zw. ik kegde -, heb -gekegd. Vastketenen, bw. zw. ik ketende -, heb -geketend. Vastklampen,bw.zw. ik klampte -, heb -geklampt. Vastklemmen, bw.zw. ik klemde -, heb -geklemd. Vastkleven, ow. zw. ik kleefde -, bon -gekleefd. Vastklinken,bw. st. ik klonk -, heb -geklonken. Vastkloppen, bw. zw. ik klopte -, heb -geklopt. Vastkluisteren, bw. zw. ik kluisterde -, heb -gekluisterd. Vastknellen, bw. zw. ik knelde -, heb -gekneld. Vastknevelen, bw. zw. ik knevelde -,beb -gekneveld. Vastknoopen,bw.zw.ik knoopte -, heb -geknoopt. |
VAS
247
Vastkoppelen, bw. zw. ik kop pelde keb -gekoppeld. Vastkraien, ow. st. en zw. het ijs krooi (kruide) -,is -lt;rekrooien (gekruid). (heb -gelakt. Vastlakken, bw. zw. ik lakte Vastleggen, bw. zw. ik i-gde (leide) heb -gelegd (geleid). Vastliggen, ow. st. ik lag heb -gelegen. Vastlijmen, bw. zw. ik lijmde -. heb -gelijmd. Vastioopen, ow. st. ik liep ben -geloopen. Vastmaken, bw. zw. ik maakte -, heb -gemaakt. Vastmetselen, bw. zw. ik met selde heb -gemetseld. Vastnaaien, bw. zw. ik naaide heb -genaaid. Vastnagelen, bw.zw. ik nagelde heb -genageld. Vastnestelen (zich) ww. zw. ik nestelde mij heb mij quot;genesteld. (-,heb -gepekt. Vastpekken, bw. zw. ik pekte Vastplakken, bw. ow. zw. ik plakte heb en ben -geplakt. Vastpleisteren, bw. zw. ik pleisterde -, beb -gepleisterd. Vastpluggen, bw. zw. ik plugde heb -geplugd. Vastpraten, bw. ZW. ik praatte heb -gepraat. Vastprikken, bw. zw. ik prikte -, heb -geprikt. Vastraken, ow. zw. ik raakte -. ben - geraakt. Vastredeneeren, bw. zw. ik redeneerde heb -geredeneerd. Vastrjjden, bw. ow. at. ik reed -, heb en ben -erereden. VastrOgen, bw. st. ik reeg -, heb -geregen. (heb -geroeid. Vastroeien, bw. zw. ik roeide -, Vastschroeien, ow. zw. ik schroeide -, heb en ben -geschroeid. Vastscnroeven, bw. zw. ik schroefde -, heb -geschroefd. Vastslaan, bw. st. ik sloeg heb -geslagen. Vastsmeden, ow. zw. ik smeedde -, heb -gesmeed. Vastsnoeren, bw. zw. ik snoerde -, heb -gesnoerd. Vastsoldeeren, bw. zw. ik soldeerde heb -gesoldeerd. Vastspelden, bw. zw. ik speldde -, heb -gespeld. Vastspijkeren, bw. zw. ik spijkerde -, heb -gespijkerd. Vaststaan, ow. st. ik stond -, heb -gestaan. Vaststeken, bw. ow. st. ik stak heb -gestoken. Vaststellen, bw. zw. ik stelde -, heb -gesteld; -stelling (bepaling) v. Vaststikken, bw. zw. ik stikte -, heb -srestikt. Vaststrikken, bw.zw. ik strikte -, heb -gestrikt. Vaststuren, bw. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd. Vaststuwen, bw. zw. ik stuwde -, heb -gestuwd. Vasttimmeren,bw. zw. ik timmerde -, heb -getimmerd. Vasttrappen, bw. zw. ik trapte -, heb -getrapt. |
Vastvaren, bw. st. ik voer -, heb -gevaren. Vastvlecliten,bw. st. ik vlocht -, heb -gevlochten. Vastvriezen, ow. st. ik vroor -, ben -gevroren en -gevrozen. Vastwerken, bw. zw. ik werkte -, heb -gewerkt. Vastwerken (zich) ww. zw. ik werkte mij -, heb mij -gewerkt. Vastwiggen, bw. zw. ik wigde -, heb -gewigd. Vastwoèlen, bw. zw. ik woelde -, heb -gewoeld. Vast wortelen, ow. zw. ik wortelde -, ben -geworteld. Vast wringen, bw. st. ik wrong -, heb -gewrongen. Vastzeilen, ow. zw. ik zeilde -, beb en ben -gezeild. Vastzetten, bw. zw. ik zette -, heb -gezet. (-gezeten. Vastzitten, ow. st. ik zat -, heb VasDzwaclitelen, bw. zw. ik zwachtelde -, heb-gezwachteld. Vat (greep) m. Vat (ton, enz.) o.-en; vaatje, o.-s. Vatbaar, bn. en bijw. -der, -st; -beid, v. Vaten (in vaten doen) bw. zw. ik vaatte, heb gevaat. Vatenwasschen, o. Vaticaan (pauselijk paleis) o. Vatsel, o. -s. (gevat. Vatten, bw. zw. ik vatte, heb Vatvuil (dat naar het vat smaakt) bn. Vaudeville (liedje op een volks wijze;kluchtspel met zulke liedjes doorweven; zaal waar zulke kluchtspelen opgevoerd worden) v. -s. Vauxhall (lusthof, vroolijke verzamelplaats, welke wegens hare prachtige verlichting en aange name muziek, veel bezocht Vazal,m. -len. (wordt) m. Vecht (er zijn twee riviertjes van dezen naam; in de prov. Utrecht en in de prov. Overüsel) -stroom, m. -zicht. o. Vechtachtig, bn. -er, -st. Vechten, ow. st. ik vocht, heb gevochten; vechter, m. Vechtenderhand, bijw. Vechterij, v. -.m; -tje, o. -s. Vechtersbaas,m.-bazen; -baasje, o. -3. Vechtkunst (schermkunst) v. Vechtlust, m. Vechtpartij, V. -en; -tje, o. -s. Vechtplaats, v. -en. Vechtvlag (vechtvaan, bloedvlag) v. -gen. Vedel en veel, v. vedels, vedelen en veelen; vedeltje, o. -s. Vedelen (op de vedel spelen) ow. zw. ik vedelde, heb gevedeld; vedelaar, m. Vederen veer, v. vederen, veders en veeren; vedertje en veertje, o. -s. Vederachtig, bn. Vederloos, bn. Vedervormig, bn. Vedette (ruiterwacht, schildwacht der ruiterij schilderhuisje op wallen) v. -n en -s. Vee, o. Veearts, m. -en. Veeartsen!]school,v. -scholen. |
Veeg (het vegen) m. Veeg (feeks) v. vegen. Veeg, bn. en bijw.-er,-3t;-heid,v. Veegkruid (ook bezemkruid) o. Veegmes (soort van mes om de boeven der paarden af te steken) Veegsel, O. [o.-sen. Veel. Zie Vedel. (-beid, v. Veel, bn. en bijw. meer, meest; Veelal, bijw. (bn. Veelbemind, -blaJi?,-bloemig, Veeleer, bijw. Veelgeliefd, bn. Veelgodendom, o.; -goderij, v. Veeihalmig, bn. Veelhoek, ui. -en; -ig, bn. Veelhoofdig, bn. Veeljarig, bn. VeelKlearig, bn.; -beid, v. Veellettergrepig, bn. Veellicht, bijw. Veelmaal en veelmaals, bijw. Veelmeer, bijw. Veelmin, bijw. Veelnamig, bn. Veelpootig, bn. Veelregelig, bn. Veelschrijver, m. -s. Veelschrijverij, v. (mig, bn. VeelslachDig, -soortig, -stem-Veelszins, b jw. Veelte, v. Veeltijds, bijw. Veelvlakkig, bn. Veelvoet (zeker insect; ook ze- 'ier plantdier) m. -en. Veelvoetig, -vormig, bn. Veelvoud, o. -en. Veelvraat(zeker dier)m.-vraten. Veelvuldig,bn.en bijw. -er,-8t; Veelweter, m. -s. ' [-beid, v. Veelweterij, v. Veelwijverij, v. Veelwoqrdig,bn. (-heid, v. Veelzijdig, bn. en bijw. -er, -st; Veem (gezelschapof Vrireeni^iog van werklieden) v. en o. -en. Veemgericht, o. -en. Veen, o. venen. Veenachtig, ba. -er, -st. VeenderU, v. -en. Veenwortel, v. Veer van een vogel).'Zie Veder. Veer (zeker werktuig in een slot) v. veeren. Veer (overvaart) o. veren. Veerhout, m.-en. (geveerd. Veeren, ow. zw. ik veerde, heb Veerenhed, o. -den; -je, o. -s. Veerkracht, v. (-st. Veerkrachtig, bn. en bijw. -er. Veerman, ra. -lieden en -lui. Veertien, teiw. V eertiendaagsch, bn. Veertiende (ranggetal) bn. Veertienderhande, -lei, on- verb. bn. Veertienhonderd, tclw. Veertienjarig, bn. Veertienmaal, bijw Veertienvoud, o. -en Veertienvoudig, bn. Veertig, telw. Veertigdaagsch, bn. Veertiger (iemand van veertig jaren; ook wijn van dien ouderdom; alsmede een schip van veertig stukken) ro. -s. Veertigerhande en -lei, on-Veertigjarig, bn. [verb. bn. Veertigmaal, bijw. |
VER
248
Veertigponder, m. -s. Veertigste (ranKgttal) bn. quot;Veertigt; l.o. -k-n. Veertig vouö, o. -en. Veertig voucbg, bn. Veest (een wind, die uien zachtjes loost; m. -en. quot;Veesten (zachte winden laten) ow. zw. ik veestte, heb geveest. Veeteihaat. wrok) v. -n. Vegen, bw. zw. ik veegde heb ge-Veger, ni. -s; -tje, o. -s. [veegd. Vegetatie (plantengroei) v. Vegeteer en (wassen.groeien,een plantenleven leiden) ow. Vehement (hevig, onstuimig, hartstochtelijk) bn. Veil (klimop) o. Veil (te koop, ook; onknisch) bn. Veilbaar, bn. [-er,-8t; -heid,v. Veilöag, m.-en. Veilen ('te koop aanbieden )bw.zw ik veilde, heb geveild; veiler, m. veiling, v. Veilig,bn. en bij w. - er,-st; -heid,v Veiligheidshalve, bijw. Veiligheidskaart, v.-en;-klep. Veinzaard, m.-s. [v.-pen. Veinzen, ow. zw. ik veinsde, heb geveinsd; veinzer,m.veinzeres,v. veinzerij, v. Vel, o. -len; -letje, o. -s. Veld, o. -en; -je, o. -s. Veldèling, in. en v. -eii;voor het v. ook veldellnge. Veldheer, ro. -en; -schap, o, Veldmaar EChalk,ru. - en ;-schap. o.; -ssiaf, m. Veldtros ikrijgspakkage met de daarbij heboorende personen)m. VeldtUig,o.;-niecster,m.-s;-werker, m. -s. Veldvluchtig, bn. Veldwacht (veldbewaking; het korps veldwachters) v. Veldwachter, m. -s. Velen (dulden) bw.zw. ik veelde, heb geveeld. Velerhande, -lei, onverb. bn. Velg (van een rad'! v. -en;-je,o.-Vellen (doen vallen) bw. zw. ik velde, heb geveld; velling, v. Vellenkooper, m. -s. Vellenploten, o. Vellenploter,m. -a. Veilig (vol vellen) bn. -er, -st Velocirède (wieier) v. -s. Velociteit (snelheid, gezwind Veluwe, v. [heid) v. Ven (ernmoera«') v. -nen. Vendel (vaandel) o. -en en -s. Vendemiaire quot;Wijnmaand, van 22 September tot 12 October) m Vendetta (familieveete) v. Venduhuis, o. -huizen; -meester, ui. -s. Vendutie (openbare verkoop in Onst-Indië) v. -ties. (veend. Venen, ow. zw.ik vrende,heb ee-Venereeren (vereeren, eerbied betoonen) bw. Venerisch (aangestoken) bn. Venetië (Stad in Italië) o. quot;Vene tiaan, m. Venetianen; Veneti Venlg, bn.-er,-st. [aanpch,bn. Venijn, o. Venftnig. bn. -er, -st; -heid Venizoen 'allerlei wildbraad) o. Venkel (zekere plant) v. Vennoot, ID. -en. Vennootschap, v. -pen. Venster, o. -s en -en; -tje, o. -s. Vensterbank,v. -en. Vensterblind, o. -en. Vensterglas, o. -glazen. Vent, m. -en; -je, o. -s. Vente (verkooping) v, (vent. Venten, bw.z - .ik ventte,hebge-Ventilatie (luchtverversching)v. Ventilator (toestel om versche lucht in een vertrek te brengen) |
Verbaasd, bn.; -heid, v. Verbabbelen,bw.zw.ik -babbelde, heb-babbeld. (-bakken. Verbakken, bw.st.ik -bakte,heb Verband, o. -en; -je, o. -s. Verbannen.bw.st.ik -bande,heb bannen; -banning, v. Verbasteren, ow.zw.ik -baster-de, ben -basterd; -bastering, v. Verbatim, van woord tot woord, woordelijk. Verbazen,bw.zw.ik -baasde,heb -baasd;-bazing, v. (ooktw.) Verbazend, bn.en biiw. -er, -st; Verbedden, bw. zw. ik -bedde, heb -bed; -bedding, v. Verbeddenstüd, m. Verbeelden, bw.zw.ik -beeldde, heb -beeld. Verbeelden (zich), ww. zw. ik beeldde mij, heb mij -beeld; •beeldiiig, v.-beelding8kracht,v. Verbeenen, ow. zw. ik -beende, bi-n -beend. Verbeestelijken, ow. zw. ik -beestelijkte, ben -heestelijkt. Verbeiden, bw. zw. ik -beidde, heb -beid; -beider,m.-beiding,v. Verbergen, bw. st. ik -borg,ueb -borgen; -berger, m. -berging,v. -bergster, v. (o. -s. Verbeterblad, o. -en; -blaadje. Verbeteren, bw. ow. zw.ik -be- terde, heb en ben -beterd. Verbeteren (zich) ww. ik -beterde mij, heb mij -beterdj -be-terr.ar. m. -betering, v. Verbeterhuis, o. -huizen. Verbeurbaar. bn. Verbeurdverklaren, bw.zw.ik verklaarde -, heb -verklaard; -verklaring, v. Verbeuren ,bw. zw. ik -beurde. Verbeurte, v. [heb -blt; urd. Verbeuzelen.hw.zw.ik -beuzelde. heb -beuzeld. Verbidden, bw. st. ik -bad, heb -beden. {-boden. Verbieden, bw. st.ik -bood, heb Verbijsteren,bw.zw.ik -bijster-de. heb -bijsterd; -bijstering, v. Verbaten, ow. st. ik-beet, heb -beten. (te, heb -biljart. Ver bil jar ten .bw.zw. ik -biljart-Verbinden, bw. st.ik -bond.heb -bonden. Verbinden (zich), ww. ik -bond mij. heb mij -bonden. Verbinding, v. -en. VerbindiDgsklos, m.-sen;-roe- de. v. -n; -teeken, o. -a. Verbintenis, v. -sen. (-heid,v. Verbitterd, bn. en bijw.-er,-8t; Verbitteren, bw. zw.ik -bitterde. heb -bitterd; -bittering, v. Verbleeken, ow.zw.ik -bleekte, ben -bleekt; -bleeking, v. Verblijden, bw. zw. ik -blijdde, heb -blijd. Verblijden (zich),ww. ik -Wijdde mii,bebmij -blijd;-blijding,v. Verblijdend, bn. -er, -st. Verblijf O. -blijden; -je, o. -s; -plants, v. -en. Verblijven, bw. ow. st.ik -bleef, heb en ben -bleven. Verblind, bn. -er, -Ft; -heid, v. Verblinden, bw. zw.ik blindde, heb -blind; -blinding, v. Verbloeden, ow. st.ik -bloedde, ben -bloed. Ventileeren (ziften; van alle kanter. beschouwen; schiften) bw. Ventjagen (rondventen) o. Ventjager, m. -s. Ventjager^, v. Ventjelief. o. (en v. Ventriloque (buikspreker) m. Venus (avond- of morgenster: ook in de fabclk. de godin der liefde) v. -spel,o.;-ster {-star),v. -tempel, m.; -ziekte, v. Ver en verre, bn. en bijw. verder. verst; verte. v. Veraangenamen, bw. zw. ik •aangenaamde,heb-aangenaanid; ■aangenaming, v. Veraanschouweltjken.bw.zw. ik -aanschouwelijkte, heb -aan-schouwelijkt; -aanschouwelij-king, v. (de, ben -aard. Veraarden.bw.ow.zw. ik -aard- Veraccjjnzen ())acht of belasting betalen van) bw. zw.ik ver-accijnsde, heb veraccijnsd; ver-accijn/ing. v. (-heid, v. V er acht el {jk.bn .en bijw. -er, - at; Verachteloozen.bw.zw.ik-ach-teloosde; heb -achteloosd;-ach-teloozing, v. Verachten, bw. zw. ik -achtte, heb -acht; -achter,m.-achting.--achtster, v. Ver a chteren,o w,b w. zw. ik - ach-terde,heb en ben -achterd; -ach-tering, v. Veraciteit(a:e.loofwaardighcid)v. Verademen,ow.zw. ik -ademde, heb -ademd;-ademing, v. Veradoniseeren(verfraaien,op-schikken) bw. Veraf. biiw. -gelegen, bn. Verafschuwen, bw. zw. ik -af-schuwde, heb -afschuwd. Veranda (afdakje of opene tent aan het huis aangebracht.om den zomer te huis in de open lucht te kunnen genieten) v.veranda's. Veranderen, bw. ow.zw.ik -an-dtrde, heb en ben -anderd; -an-drring, v. Verandering, v. -en; -etje,o.-s. Veranderlük,bn.-er,-8t;-heid,v. Verankeren,bw.zw.ik -ankerde, heb -ankerd. Verantwoordelijk, bn. -er.-st; -heid, v. Verantwoorden, bw. ow. zw. ik -antwoordde, heb -antwoord; -antwoorder,m. -antwoording,v. Verarmen,bw.ow.zw.ik -armde, heb rn ben -armd; -arming, y. Verbaal (woordelijk, mondelijk) bn. alszn. (verkort voor proces-verbaai) o. verbalen. Verbaalmonden (het goed van eenen onder voogdij staanden pupil doorbrengen) (veroud.)bw zw. ik -baalmondde, heb -baal mond. (m. -» Verbaalmonder (doorbrenger) |
VER
249
V erbloemd, bn. en bijw. ver bloemen, bw.zw.ik -bloemde, beb -bloeüid; -bloeming:, v. Verbluffen, bw. zw. ik -blufte, h«b -bluft; -blulTcr,m.-blufling,v. Verbod, o. Verbodemen, bw. zw. ik -bo-denide, beb -bodemd; -bode- Verbodsdag, iu. -en. [mlflg.v. Verbodsstelsel, o. -s. Verbodswet, v. -ten. Verhoeken, bw. zw. ik -boekte, heb -boekt; -boekinjc, v. Verboeren (aan den landbouw ten koste lejf^enjbw.zw.ik-boerde, heb -boerd. \ Verbolgen, bn. -er, -st; -beid (gramschap) v. Verbondsark, v.; -beker, in. -s; -boek, o. -en; -breuk, v.; -brief, m. -brieven; -eed, m. -en; -eod, m.; -kist, v.;-maal, o.-malen; -offer, o. -s; -tafel, v.; -wet, v. -ten. (heb -boord. Verboorden,bw.zw.ik -boordde. Verborgen, bn. en bijw. -er, -St; -heid,v. (inv. -heden). Verbositeit (woordenrijkheid, wijdloopigheid) v. Verbouw, m. Verbouwen, bw.zw.ik -bouwde, heb -bouwd; -bouwinjc, v. Verbouwereerd, bn.; -beid, v. Verbrabbelen, bw.zw.ik - brabbelde. heb -brabbeld. Verbranden, bw. ow. zw. ik -brandde, lub en ben -brand; -brandbaar, bn. -branding-, v. Verbrassen, bw. zw. ik -braste, heb -brast. Verbreeden,bw.zw.ik -breedde, heb -breed; -breeding, v. -bree-dingastuk, o. -breedsel, o. Verbreekbaar, bn. Verbreiden, bw.zw.ik -breidde, heb -breid;-breider,m.-breidinff, v. -breidster, v. ( -breid. Verbreien,bw.zw.ik -brei'Kheb Verbreken, bw.st.ik -brak, heb -broken; -breekster, v. -breker, m. -brekine, v. Verbrüzelen, bw.zw.ik -brijzel-de, heb -bnjzeld; -bryzelinsr, v. Verbroddelen, bw.zw.ik - broddelde, heb -broddeld; -brodde-ling, v. (heb -brod. Verbrodden,bw. zw.ik -broddo. Verbroederen, bw .zw.ik -broe-derde, heb -broederd. Verbroederen (zich) ww. ik -broederde mij, heb mij -broederd; -broedering, v. -broede-rinesfeest.o. Verbroeien, bw. ow. zw. ik -broeide, heb of ben -broeid. Verbrokkelen, bw.zw.ik -brokkelde, heb-verbrokkeld; -brok-kr-ling. v. Verbrouwen. bw.st.ik -brouwde, heb -brouwen. Verbruid, bn. bijw. (en tw.). Verbruien,bw.st.ik -bruide,heb Verbruik, o. (-bruid. Verbruiken, bw.zw.ik -bruikte, heb -bruikt; -bruiker,m.-bruikleen, o. Verbuigbaar, bn.; -beid, v. Verbuigen, bw. st.ik -boog. heb -bosen;-buiging, v. (-bust. Ver bussen,bw.zw.ik -bu8te,heb |
Vercijferen (zich), ww. zw. ik -cijferde mij, heb mij -cijferd. Verdagen,ow.zw.ik -daagde,hcb -daagd; -daging, v. Verdampen, ow.zw.ik -dampte, ben -dampt;-damping, v. Verdansen, bw.ow.zw. ik -danste, heb -«lanst. Verd..rtelen, bw. ow. zw. ik -dartelde, heb en ben -darteld. Verdedigen, bw.zw.ik -dedigde, heb -dedigd. Verdedigen (zich) ww. zw. ik -dedigde mij, heb mij -dedigd; -dedigbaar, bn. -dediger, m.-de-diging, v. -dedigster, v. Verdedigingslinie, v. -linicn; -middel, o. -en; -wapen, o. -s. Verdeden, bw. zw. ik -deelde, heb -deeld; -deeldheid, v. -dee-ler, m. -deeling, v. -deelpunt, o. -deelster, v. Verdeemoedigen, bw. zw. ik -deemoedigde,heb -deemoedigd; -deemoediging, v. Verdek, o. -ken; -shalk, m. -en. Verdelgen, bw. zw. ik -delgde, heb -delgd; -delger, m. -delging, v. Verdenken, bw. onr. zw. ik -dacht, heb -dacht; -denking, v. Verder, bn. en bijw. Zie Ver. Verderf, o. Verderfelijk, bn.-er,-st;-heid,v. Verderven, bw. ow. st.ik -dierf, heb en ben -dorven; -derver, m. -derving, v. Verdichten (dichter maken) bw. zw. ik -dichtte, heb -dicht. quot;Vcrdichten (uitdenken) bw. zw. ik -dichtte, heb -dicht; -dichter, ra. -dichtinar, v. -dichtsel, o. Verdichtsel, o. -en of-s; -tje, o. -a. Verdict (uitspraak eener rechtbank van gezworenen) o. -en. Verdienen, bw. zw. ik -diende, heb -diend. Verdienste, v. -n. Verdienstelük,bn.en bijw. -er, -st; -beid, v. Verdiepen, bw. zw. ik -diepte, beb -diept; -dieping, v. -diep-schaaf, v. (-en. Verdieping (in een gebouw) v. Verdierlijken, bw. ow. zw. ik -dierlykte,heb en ben -dierlijkt; -dierlijkinsc, v. Verdietschen, bw. zw. ik -dietschte, heb -dietscht; -diet-sching. v. Verdijd (verdoemd) bn. (en tw.). Verdijen (bepaald weigeren) bw. zw. ik -dijde, heb -dyd. Verdikken, bw. ow. zw. ik -dik-t,e, beb en ben -dikt; -dikking,v. Verdobbelen.bw.zw.ik -dobbel-de, heb -dobbeld. Verdoeken, bw. zw. ik-doekte, heb -doekt; -doeking, v. Verdoemd. bn.(en tw.). Verdoemde, m. en v. -n. (-st. Verdoemelijk, bn. en bijw. -er, Verdoemeling,m.en v.-en;voor bet v. ook verdoemelinge. Verdoemen, bw.zw.ik -doemde, heb -doemd;-doemer, m.-doe- Verdoemenis, v. [ming, v. Verdoen, bw. onr. ik -deed, heb -daan; -doener, m. |
Verdoffeni doffer worden)ow.zw. ik -dofte, ben -doft. Verdokteren,bw.zw.ik -dokterde. lu b -dokterd. Verdolen (-dwalen) ow. zw. ik -doolde, ben -doold; -doling, v. Verdonkeremanen (-d uisteren) bw. zw. ik-donkeremaande, heb -donkeremaand. Verdonkeren, bw. ow. zw. ik -donkerde,heb en ben -donkerd; -donkering, v. Verdeeldheid, v. Verdoopen, bw. zw. ik -doopte, heb -doopt; -dooping, v. Verdooven, bw.ow.zw.ik -doof- de,heb en ben -doofd;-dooving,v. Verdord, bijw. (en tw.); -beid, v. Verdorren,ow. zw.ik -dorde,ben -dord; -dorring, v. Verdorven, bn. -er, -st;-heid,v. Verdossen,bw.zw.ik -doste,heb -dost. Verdraaglijk, bn. -er, -st. Verdraagzaam, bn. -draagza-mer, -st; -beid, v. Verdraaid, bn. (en tw.) -beid, v. V erdraaieii,bw.ow.zw.ik -draai--de,heben ben -draaid;-draaier, m. -draaiing, v. Verdrag,o. -en. Verdragen,bw.st.ik -droeg, heb -dragen; -draging, v. Verdriedubbelen, bw. zw. ik - dried ubbelde,heb -driedubbeld. Verdriet, o.; -je, o. -s. Verdrietelijk, bn. enbyw.-er, -st; -heid.v. Verdrieten, onp. w. st. het -drnot, heeft -droten. Verdrietig, bn. -er, -st. Verdrievoudigen, bw. zw. ik -drievoudigde, heb -drievon-digd. Verdrijven, bw.st.ik -dreef, heb -dreven; -drijving, v. Verdringen, bw. st. ik -drong, heb -drongen; -dringer,m.-drin- ginsc, v. Verdrinken.bw.ow.st.ik -dronk, heb -dronken. VerdrOgen,bw.ow.zw.ik -droogde, heb en ben -droogd; -dro- irins, v. Verdrukken, bw.zw.ik -drukte, heb -drukt; -drukker, m. -druk-kins, v. Verdrukker, m, -b en -en. Verdruppelen,ow.zw. ik -druppelde, ben -druppeld. Verdubbelen, bw. zw. ik -dub- beldf^hcb -dubbeld;-dubbeling,v. Vérduidelijken, bw. zw. ik -duidelijkte, heb -duidelykt; -duidelijking,'v. Verduisteren, bw. ow. zw. ik -duisterde,heb en ben -duisterd; -duistering:, v. Verduitschen (in het Neder-duitsch vertalen; ook verklaren) bw. zw. ik -duitschte, heb -duitscht; -duitscher, m. -duit-schins, v. Verduiveld, bn. en bijw. en tw. Verduizendvoudigen bw. zw. ik -duizendvoudigde, heb -dui-zendvoudied. Verdunnen, bw. zw. ik-dunde, beb -dund; -dunning, v. Verduren, bw. zw. ik -duurde, heb -duurd; -during, v. |
250
VER
Verdutten,bw.ow.zw. ik -dutte, heb -dut;duttende doorbrengen, bw. stomp worden, ow. Verduwen, bw. zw. ik -duwde, heb -dawd; -duwing, v. Verdwaasd, bn. Verdwalen,ow.zw. ik -dwaalde, ben -dwaald. Verdwijnen ow. St. ik-dween ben -dwenen; -dwijning, v. Veredelen,bw. ow.zw. ik -edel-do, heb -edeld; -edeling, v. Vereelten (ongevoelig worden) bw. en ow. zw. ik -eeltte, heb en ben -eelt;-eeltheid, v. -eel-ting, v. (-eend. Vereenen, bw.zw, ik -eende,heb Vereenigen (ook -eenen)bw.zw. ik -eenigde, heb -eenigd; -eeni-ger, m. -eeniging, v. -eenig-srw'r, v. Vereenlglngsbout, m. -en. Vereenlgingsteeken, ra. -s. Vereenvoudigen, bw. zw: ik -eenvoudigde, heb -eenvoudigd; -eenvoudiging, v. Vereenzelvigen, bw. zw. ik -eenzelvigde, heb -eenzelvigd; -eenzelving, v. Vereeren, bw. zw. ik -eerde,heb -eerd; -eerder, m. -eering, v. -eerster, v. Vereerens waar dig, bn. -er, -st of meer en meest -. Vereering (geschenk) v. -en; -eerinkje. o. -s. Vereeuwigen, bw. zw. ik -eeu-wigde, heb -eeuwigd; -eeuwi-ging, v. Vereffenen, bw. zw. ik -effende, heb -effend; -effening, v. VerelSCll, o. (Naar - van zaken). Verelschen, bw. zw. ik -eischte, heb -eischt. Vereischte, o. -n. (heb -engeld. Verengelen, bw.zw.ik -engplde. Verengen (nauwer maken) bw. zw.ik -engde;heb -engd;-enffing,v. Verenkelen,bw.zw. ik -enkelde, heb -enkeld; -enkeling, v. Verergeren, bw. ow. zw. ik -ergerde, heb en ben -ergerd; -er-gering, v. (-eten. Vereten, bw. st. ik -at, heb Veretteren,ow. zw. ik -etterde, ben -etterd; -ettering, v. Verevenen, bw. zw. ik -evende, heb -evend; -evening, v. Verf, v. verven; -je, o. -s. Verfeestvieren, bw. zw. ik -feestvierde, heb -feestvier^. Verfijnen, bw.zw. ik -fijnde,heb -fijnd; -fijning, v. Verfkwast, m. -en. Verflauwen, ow. zw. ik -rtauw-de, ben -flauwd; -flauwing, v. Verflensen, bw. ow. zw. ik -flenste, ben -flenst; -flensing,v. Verfoeien, bw. zw. ik -foeide, heb -foeid; -foeiin£!:,v.-foeisel,o. Verfoeienswaardig, bn. -er, -st of meer en meest -. (-heid,v. Verfoeiltjk, bn. en bijw. -er, -st; Verfoelion, bw. zw. ik -foeliede, heb -foelied; -foeliesel, o. Verfomfaaien en verfom-fooien (bederven, verkreuken) bw.zw. ik -fomfaaide, heb -fom-faaid. Verfommelen,bw. zw. ik -fora-melde, heb -forameld. |
Verfpot, ra. -ten. Verfraaien, bw. ow. zw. ik -fraaide, heb en ben -fraald; -fraaiing, v. Verfransctien, bw. zw. ik -franschtc,heb -franscht; -fran-sching, v. Verfrissclien,bw.zw. ik -frisch-te, heb -frischt; -frissching, v. -frisschinkje, o. Verfrisscliend, bn. -er, -st. Verfrommelen, bw. zw. ik -frommelde, heb -froraraeld. Verfronselen, bw. zw. ik -fron-selde, heb -fronseld. Verfwaren, v. mv. Veifwinkel, ra. -s. (ben -gaan. Vergaan, ow. onr. st. ik -ging. Vergaarbak, m. -ken. Vergaarder, ra. -s. Vergaarsel, o. -s. Vergaderen, bw.ow. zw. Ik -gaderde, heb en ben -gaderd Vergadering, v. -en; -etje,o. -s. Vergaderplaats, v. -en. Vergadertijd, ra. Vergaderzaal, v. -zalen. Vergallen, bw. zw. ik -galde, heb -gald; -galling, v. Vergaloppeecen(zich), ww. zw. ik -galoppeerde mij, heb raij -galoppeerd. (v. Vergankelük,bn. -er, -8t;-heid, Vergapen, bw.ow.zw.ik-gaapto, heb -gaapt. Vö'rgapen (zich), ww. zw. ik -gaapte raij, heb raij -gaapt. Vérgaren, bw. zw. ik -gaarde, heb -gaard. Boekbind. rsw. Vergasten bw. zw. ik -gastte, heb -gast. Vergauwen, bw. zw. ik -gauw-de, heb-gauwd. (-er,-st. Vergeeflijk en vergefelijk, bn. Vergeeflüklieid, v. Vergeefs, bijw. Vergeefscli, bn. (-beid, v. Vergeetachtig, bn. -er, -st; Vergeetal, ra. en v. -len. Vergeetboek, o. Vergeet-mij-niet en vergeet-me-niet,v. -en; -je,o. -s. Vergeetvloed, ra. In de fabelk. de stroom der vergetelheid. Vergelden, bw. st. ik -gold, heb -golden; -gelder, ra. -gelding,v. Vergelijk, o. -en. Vergelijkbaar, bn. Vergelijken, bw. st. ik -geleek, heb -geleken. (biiw. Vergelijkenderwijze en-wijs. Vergelyking, v. -en. Vergen, bw. zw. ik vergde, heb gevergd. (st; -beid, v. Vergenoegd, bn. en bijw. -er. Vergenoegen, bw. zw. ik -ge-noegde, heb -genoegd; -genoe- Vegëtelboek, o. [ging, v. Vergetelheid, v. Vergeteiyk, bn.-er,-st; -heid,v. Vergeten, bw. st. ik -gat, heb -geten. Vergeven, bw. st. ik -gaf, heb -geven; -gever, ra. -geving, v. Vergevensgezind, bn. -er, meest -; -beid, v. Vergeving, v. Vergewissen (zich) ww. zw. ik -gewiste mij, heb mij -gewist. Vergezellen,bw.zw.ik -gezelde, heb -gezeld. |
Vergezelschappen, bw. zw. ik -gezelschapte, heb -getfelschapt; -gezelschapping, v. Vergezicht, o. -en. Vergieten, bw. st. ik -goot, heb -goten; -gieter, m. sgieting, v. -giettest, v. Vergif en vergift,o. -giften,van meer soorten sprekende. Vergiffenis, v. (heb -gift. Vergiften, bw. zw. ik -giftte. Ver gift enieer, v. Vergiftig, bn. -er -st. Vergiftigen, bw. zw. ik -giftig-de. heb vergiftigd; -giftiger, ra. -giftiging, v. -giftigster, v. Vergissen (zich), ww. zw. ik giste mij, heb mij -gist; -gissing; v. -gissinkje, o. Verglazen, bw. zw. ik -glaasde, heb -ginasd; -glaasscl,o.-glazer. m. -glazing, v. Verglijden, ow. st. ik -gleed, ben -gleden. Verglimmen, ow. st. ik -glom, ben -glommen. Verglimpen,bw.zw.ik -glimpte, heb -glimpt. Vergoddelijken, bw. zw. ik goddel ijkte, heb -goddelgkt; -goddelijking, v. Vergoden, bw. ZW. ik -goodde, heb -good; -goder, m.-goding,v. Vergoeden, bw. zw. ik -goedd^', heb -goed; -goeding, v. Vergoelijken, bw, zw. ik-goe-lijkte, heb -goelijkt; -goelij-king, v. (heb -gooid. Vergooien, bw. zw. ik-gooide. Vergramd, bn. -er,-8t; -beid, v. Vergrammen,bw.zw. ik -gram- de, heb en ben -gramd. Vergraven, bw. st. ik -groef heb -graven; -graving, v. Vergrazen, bw. zw. -graasde, heb -graasd. (-8. Vergrijp (misstap) o. -en; -je, o. Vergrijpen, bw. st. ik -greep, heb-grepen. Vergrijpen (zich) ww. st. ik -greep mij, heb mij -grepen. Vergrijzen, ow. zw. ik -grijsde, ben -grijsd. (de, ben -grimd. Vergrimmen, ow. zw. ik -grim-Vergroeien,ow. zw. ik -groeide, ben -groeid; -groeiing, v. Vergrooten,bw.zw. ik -grootte, quot;lieb -groot; -grooter, ra. -groo-ting, v, (je, o. -s. Vergrootglas, o. -glazen;glaas-Vergroven (grof raaken) bw.zw. ik -groofde, heb -groofd. Vergruizelen, bw. zw. ik -grui-zelde,h( b -gruizeld; -gruizeling,v. Vergruizen (-brijzelen) bw. zw. ik -gruisde, heb -gruisd; -gruizing, v. Verguizen (-achten, -nederen) bw. zw. ik -guisde, heb -guisd; -guizing, v. Vergulden, bw. zw. ik -guldde, heb -guld; -gulder, ra. -guiding, v. -guldsel,o.-guldkas(in eenen boekwinkel) v. -guldraes, o. -guldpenseel, o. -guldwerk, o. ■^rgunnen, bw. zw. ik -gunde, hrb -gund; -gunning, v. Verhaal (bericht) o. -halen; -tje. Verhaal (herstel) o. [o. -s. Verhaalster, v. -s. Verhaaltrant, m. |
VER.
251
Verhaasten, bw.zw.ik -haastte, heb -haast. Verhabbezakken, bw. zw. ik -habbezakte, heb -habbezakt. Verliaken,bw.zw.ik -haakte,heb -haakt. (-hakt. Verhakken.bw.zw.ik -hakte heb Verhakstukken, bw. zw. ik -hakstukte, heb -hakstukt. Verbalen, bw.zw.ik -haalde,heb en ben -haald; -haler, m. Verhalenderwijze en -wijs, bijw. Verbalvezoolen,bw.zw.ik -hal-vezoolde, heb -balvezoold. Verhandelbaar, bn. Verhandelen, bw. zw. ik -handelde, heb -handeld; -handelaar, m. {-s. Verhandeling-, v.-en; -etje, o. Verhang, o. Verhangen, bw.st.ik -hing, heb -hangen; -hanging, v. Verhanselen,bw.zw.ik -hansel-de. heb -hanseld. Verhard, bn. -er, -st; -beid, v. Verharddraven, bw. zw. ik -harddraafde, heb -harddraafd. Verharden, bw. ow. zw. ik -hardde, heb en ben -hard;-har-ding, v. Verhardzeilen,bw,zw.ik -bard-zeilde, heb -hardzeild. (-haard. Verharen.ow.zw.ik -haarde,heb Verhaspelen, bw. zw. ik -has-pelde, heb -haspeld; -haspeling, v. (heb -hecht. Verhechten, bw.zw.ik -hechtte, Verheelen (heel maken en worden) bw. ow. zw. ik -heelde, heb en ben -beeld; -heeling, v. Verheeren, bw. zw. ik -heerde, heb -heerd; -heerder,m. -hee-ring, v. Verheergewaden (een leen verheffen) bw.zw.ik -heerge waadde, heb -heergewaad. Verheerlijken, bw.zw.ik -heer-lijkte, heb -heerlijkt; -heerlij-king, v. Verheffen, bw. st. ik -hief, heb -heven; -heffing, v. Verheidend, bn. Verhelderen,bw.ow.zw.ik -hel-derde,heb en ben -helderd;-hel-derine, v. (-heelde, heb -beeld. Verhelen (verbergen) bw. zw. ik Verhelpen, bw. 8t.ik -hielp, heb -hoipen; -helping, v. Verhemelen, bw.zw.ik -hemei-det heb -hemeld. Verhemelte, o. -n. Verheugd, bn. en bijw. -er, -st. Verheugen, bw. zw. ik - heugde, heb -heugd. (o. -s. Verheuging, v. -en; -heuginkje, Verheveling, v. -en. (-beid, v. Verheven, bn. en bijw. -er, -st; Verhinderen,bw.zw.ik -hinder-de, heb -hinderd; -hindering, v. Verhit, bn. -ter, -st; -beid, v. Verhitten, bw. zw.ik -hitte, heb -hit; -hitting, v. Verhoeden, bw. zw. ik -hoedde, heb -hoed; -hoeding, v. Verhoefslagen,bw.zw.ik -boef-slaagde, heb -hocfslaagd; -hoef-slaging, v. Verhoetelen (verknoeien, verbroddelen) bw. zw.ik -hoetelde, heb -boeteld. |
Verholen (bedekt) bn. -er, -st; -beid, v. Verhonderdvoudigen, bw.zw. ik -lionderdvoudigde,-heb -hon-derdvoudigd. Verhongeren, bw. ow. zw. ik -hongerde,heb en ben -bongerd; -hongering, v. Verhoogen, bw. zw. ik -hoogde, heb -hoogd;-hoogcr,ra.-hooging, -hoogst', o. -hoogstuk, o. [v. Verhoor, o. -en. Verhoorder, m. -s. Verhoeren, bw. zw.ik-hoorde, heb -boord; -booring, v. Verhoovaardi gen (zich) w w. zw. ik -boovaardigde mij, heb mij -hoovaardigd. Verhouding, v. -en. Verhuizen, ow. zw. ik-huisde, ben -huisd; -huizingjV.-huisdag, ra. -huistijd, m. Verhuren, bw. zw. ik -huurde, heb -huurd;-huring,v.-buurder, ra.-huurster,v.-huurkantoor, o. -huurtijd, ra. Verhutselen,bw.zw.ik-hutselde, heb - hutsel d. Verificateur (naziener en waar-merker) m. -s. Verificatie(bewaarheding,waar-merking) v. Verifieeren (bewaarheden, bewijzen, doen blijken) bw. Verijdelen, bw. zw. ik-ijdelde, heb -ijdeld; -ijdeling, v. Verijdeltuiten,bw.zw.ik -ijdel-tuitte, heb -ijdeltuit. Verinteresten (op interest loo-pen) bw. zw. ik -interestte, heb -interest. Verjaardag, ra. -en; -dicht, o. -en; -feest, o. -en; -geschenk, o. -en; -maal, o. -malen. Verjagen, bw. zw.en st.ik -jaagde (-joeg), heb -jaagd; -jager, ra. -jaging, v. Verjaren, bw. ow.zw.ik -jaarde, heb en ben -jaard; -jaring,v.-ja-ringsfeest, o. -jaringsgeschenkjO. Verjongen, bw. ow.zw.ik -jong-de, heb en ben -jongd; -jonging, v. -jongingskuur, v. Ver kaard èn,bw.zw.ik -kaardde, heb -kaard. (heb -kaart. Verkaarten, bw.zw.ik -kaartte, Verkabbelen (afkabbelen) bw. zw. ik -kabbelde, heb -kabbeld; -kabbeling, v. Verkakelén, bw.zw.ik -kakelde, heb -kakeld. Verkalfateren en - erkplefa-teren,bw.zw.ik -kalfaterde,heb -kalfaterd. Verkalken, ow. zw. ik-kalkte, heb en ben-kalkt;-kalking, v. Verkallen (verpraten) bw. zw.ik -kalde, heb-kald. (heb-kamd. Verkammen, bw.zw.ik -kamde. Verkankeren, ow. zw. ik -kankerde, ben -kankerd; -kankering, v. Verkappen (verbakken; ook opnieuw kappen)bw.zw. ik -kapte, heb -kapt; -kapping, v. Verkassen (-huizen) ow. zw.ik -kaste, ben -kast; -kassing, v. Verkavelen, bw.zw.ik -kavelde, heb -kaveld; -kaveling, v. Verkeer, o. Verkeerbord, o. -en; -je, o. -s. |
Verkeerd, bn. en bijw. -er, -st; -elijk, bijw. -beid, v. Verkeeren (omganghebben)ow. zw. ik -keerde,beb -keerd;-keer-der. m. -keering, v. Verkeeren (veranderen) bw.ow. zw.ik -keerde,heb enben-keerd;. -keering, v. Verkeering, v. -en. Verkeerspel, o. -len. Verkeertje (verkeerspel) o. Verkegelen, bw.zw.ik -kegelde, Verkenbaar, bn. [heb - kegeld. Verkenmerk, o. -en. Verkennen (in den krijgsdienst: opnemen) bw.zw.ik -kende, heb -kend; -kenning, v. Verkerven, bw. st.ik -korf, heb -korven. Verketteren, bw.zw.ik -ketterde, heb -ketterd; -kettering, v. Verkeuren, bw. zw. ik-keurde, heb -keurd. Verkeuvelen,bw.zw.ik -keuvelde, heb-keuveld. (-kield. Verkielen,bw.zw.ik -kielde,heb Verkiesbaar, bn.; -beid, v. Verkieslijk en verkieselijk, bn. -er, -st. (-kozen. Verkiezen, bw. st. ik -koos,heb Verkiezing, v. -en;-8dag,ra.-en; -sleer, v.; -swerk, o. Verkijken, bw. st. ik-keek, heb -keken. Verklaarbaar, bn. -der, -st. Verkladden, bw.zw. ik -kladde^ heb -klad. Verklagen, bw. zw. ik -klaagde, heb -klaagd; -klaagster, v.-kla-ger, in. -klaging. v. Verklappen, bw. zw. ik -klapte, heb -klapt; -klapper, m.-klapping, v. -klapster, v. Verklaren, bw. zw. ik -klaarde, heb -klaard; -klaarder, ra. -kla-ring, v. Verkleed en, bw.zw.ik -kleedde, heb -kleed; -kleeding, v. Verkleefd, bn. -er,-st; -beid, v. Verkleinaap, ra. -apen. Verkleinbaar, bn. Verkleinen, bw. zw.ik -kleinde, heb -kleind; -kleining, v.-klein-glas,o. Verkleinwoord, o.-en; -je,o.-s. Verkleumd, bn. -er, -8t;-heid,T. Verkleumen, ow.zw.ik -kleumde, ben -kleumd; -kleuming, v. Verkleuren, bw. ow. zw. ik -kleurde, heb en ben -kleurd; -kleuring, v. Verklikken, bw. zw. ik -klikte, heb -klikt;-klikker,m.-klikking, v. -klikster, v. Verkloeken,bw.zw.ik -kloekte, heb -kloekt; -kloeking, v. Verklungelen (den tijd verbeuzelen) bw.zw.ik -klungelde, heb -klungeld. Verknagen, bw.zw.ik -knaagdeN heb -knaagd. Verkneden, bw.zw.ik -kneedde,, heb -kneed; -kneding, v. Verkneukelen (zich) ww. zw.ik -kneukelde mij, heb mij -kneu-keld. Verkneuteren (zich) ww. zw. ik -kneuterde mij, heb mij -kneuterd. Verkneuzen, bw. zw.ik -kneusde, heb -kneusd; -kneuzing, v. |
252
VER
Verkruien, bw. ow. st. en zw.ik -kruoi, hel) en ben -krooien,ook ik -kruide, heb en ben -kruid.
Verkruimelen,bw.zw. ik -kruimelde, heb en ben -kruimeld; -kruimeling, v. (-kropen.
Verkruipen,ow.8t.ik-kroop,beri
Verkuilen (in een anderen kuil doen) bw. zw. ik -kuilde, heb -kuild; -kuiling, v.
Verkuipen, bw. zw ik-kuipte, heb -kuipt; -kuiping, v.
Verkuischt (gezuiverd) bn.
.Verkwakkelen, bw. zw. ik -kwakkelde, heb -kwakkeld.
Verkwanselen, bw. zw. ik -kwanselde, heb -kwanseld; -kwanseling, v.
Verkwülen, bw.zw. ik -kwijlde, heb -kwijld.
Verkwünen,ow.zw.ik -kwijnde, ben -kwijnd; -kwijning. v.
Verkwikkelijk,bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.-
Verkwikken,bw. zw.ik -kwikte, heb -kwikt; -kwikker, m.-kwik-kin?, v.
Verkwikkend, bn. -er, -st.
Verkwisten,bw.zw. ik-kwistte, heb -kwist; -kwister, m. -kwis-ting, v. -kwistster, v.
Verkwistend, bn. -er, -st.
Verlaat, o. -laten.
Verladen, bw. st. ik -laadde,heb -laden; -lading, v.
Verlagen, bw. ow. zw. ik -laadde. heb en ben -laagd; -la-
Verlak (verlaksel) o. 'ging, v.
Verlakken (met verlak beklee-den; ook; foppen, bedriegen)bw. zw.ik -lakte, heb -lakt;-lakker, ra. -lakking, v. -laksel, o.
Verlakt, o.
Verlammen,bw.ow.zw.ik -lam-de, heb en ben -lamd; -lam-minsr. v.
Verlanden, ow. zw. ik -landde, bi n -land; -landing,v.
Verlangen, bw. zw. ik -langde, heb -lanjfd.
Verlangen, o. -s.
Verlanglijst, v. -en; -je, o. -s.
Verlangst, v.
Verlanterfanten, bw. zw. ik -lanterfantte, heb -lanterfant.
Verlappen, bw. zw. ik -lapte,
heb -lapt;-lapping;, v,
Verlariön (verbeuzelen)bw.zw. ik -lariede, heb -laried.
Verlaten (begeven)bw.st.ik -liet, heb -laten; -lating, v.
V erlaten (zichl(vertrouwen),ww. st. ik -liet mij, heb mij -laten.
Verlaten (zich) (te laat komenl ww. zw. ik -laatte mij, heb mi; -laat.
Verlaten, bn. -er,-st;-heid, v.
Veriater, m. -s; -laatster, v.
Verleden en voorleden, bn.
Verleden en voorleden, o.
Verledigen (zich), ww. zw. ik -ledigde mij, heb mij -ledigd.
Verleenen, bw. zw. ik -leende, heb -leend; -leening, v.
Verleeren,bw.zw.ik -leerde,heb -leerd. (heb -leest.
Verleesten, bw. zw. ik -leestte.
Verlegen (bedeesd, beschaamd) bn. -er, -st; -heid, v.
Verlegen (bedorven door lang liggen) bn. meer -, meest -.
Verlegeren, ow. zw.ik -legerde,
ben -legerd.
Verleggen, bw. zw. ik -legde en -leide, heb -legd en leid; -legging, v.
Verlei (beleening) o. (-heid, v. Verleidelijk, bn.en bijw.-er,-8t; Verleiden, bw.zw.ik -leidde,heb -leid; -leider,m.-leiding,v.-leidster, v.
Verleien (beleenen) bw. zw. ik
-leide, heb -leid; -leiing, v. Verlekkeren.bw. ow. zw.ik -lek-kerde, heb en ben -lekkerd.
Verlengbaar, bn.
Verlengen, bw. zw. ik -lengde, heb -lengd; -lenging, -leng-stuk, o.
Verleppen, ow,zw.ik -lepte, ben
-lept; -lepping, v.
Verlet (hindering) o.
Verletten, bw. zw. ik -lette, heb
-let; -letsel, o.
Verleuteren (verbeuzelen) bw.
zw. ik -leuterde, heb -leuterd. Verlevendigen, bw. ow. zw. ik -levendigde, heb en ben -levec-digd; -levendiging, v.
Verlezen (uitlezen) bw. st. ik
-las, heb -lezen.
Verlezen (zich) (verkeerd lezen) ww. st. ik -las mij, heb mij -lezen. Verlicht, bn. en bijw. -er, -st. Verlichten (helder maken) bw.
zw. ik -lichtte, heb -licht. Verlichten (minder zwaar maken) bw. zw. ik -lichtte, heb -licht. (▼• -s.
Verlichter, m. -s; -lichtster. Verlichting (beschaving) v. Verlichting (ontheffing) v. Verliederlijken (zich) ww. zw. ik -liederlijkte mij,hebmij -lie-derlijkt. (-heid,v.
Verlièfd, bn. en bijw. -er, -st; Verliefde, m. en v. -n.
Verlies, o. -liezen; -je, o. -s. Verlieven, ow.zw.ik -liefde,ben -liefd. . t
Verliezen, bw. st. ik -loor, heb -loren;-liezer, m. (-legen. Verliggen, ow. st. ik -lag, ben Verltjden,bw.st. ik -leed, heb Verlof, o.-loven. [-leden.
Verlofganger, m. -s. [-heid.v. Verlokkelijk,bn.en bijw.-er,-st; Verlokken, bw.zw.ik -lokte,heb -lokt; -lokker, m. -lokking, v. lokster, v.
Verloksel, o. -s en -en. Verloochenen, bw. zw. ik -loochende, heb -loochend; -loochenaar,m. - loochenare8,v. -looche-ninï,v. (h( b -lood; -looding,v. Verlooden. bw. zw. ik -loodde. Verloofde, m. en v. -n. Ver loom en, ow. zw. ik -loomde,
ben -loomd.
Verloonen (laten -).
Verloop, o.
Verloopen,bw.ow.st.ik -liep,heb
en ben -loopen.
Verlootdag, m. -en.
Verloren, bn.
Verloskunde, v. Verloskundig, bn. en bijw. Verloskundige, m. en v. -n. Verlossen, bw. ow.zw.ik -loste, heb en ben -lost; -losser, m. -lossing, v. -losater, v. Verlossingswerk, o.
Verkniezen en verknüzen (zich), ww. zw. ik -kniesde mij, heb mij -kniesd.
quot;Verknüpen (zich), ww. st. ik -kneep mij, heb mij -knepen; -knijping, v.
Verknyzen. Zie Verkniezen.
Verknippen, bw. zw.ik -knipte, heb -knipt;-knippinR, v.
Verknocht, bn.; -heid, V.
Verknoeien, bw.zw.ik -knoeide, heb -knoeid; -knoeiing, v.
Verknollen (misdoen, Vtrbrod-den| bw. zw. ik -knolde, heb -knold.
Verknoopen, bw.zw.ik -knoopte, heb -knoopt.
Verknuffelen, bw. zw.ik -knuffelde, heb -knuffeld.
Verkoelen, bw. ow.zw.ik -koelde, heb en ben -koeld; -koeldrank, m.
Verkoelend,bn. -er, -st. (-en.
Verkoeling, v. -en; -smiddel, o.
Verkoken,bw. ow. zw.ik -kookte, heb en ben -kookt; -koking, v.
Verkolen,ow.zw.ik -kooide, ben -koold; -koling, v.
Verkolven, bw. zw. ik -kolfde, heb -koifd.
Verkomen (bekomen) ow. st. ik -kwam, ben -komen.
Verkonden, bw. zw.ik -kondde, heb -kond; -konder, m. -kon-ding, v.
Verkondigen, bw. zw. ik -kondigde, heb -kondigd; -kondiger, m. -kondiging, v.
Verkondscliappen,bw. zw. ik -kondschapte, heb -kondschapt; •kondschapping, v.
Verkonkelen,b w. z w. ik - konkelde, heb -konkeld; -konkeling,v.
Verkoop, m. -en.
Verkoopbaar, bn.
Verkoopdag, m. -en.
Verkoopen, bw. onr. zw. ik -kocht, heb -kocht; -koopbaar, bn. -kooper, m. -koopster, v.
Verkoophuis, o. -huizen.
Verkooping, v. -en; -koopinkje, o. -s.
Verkoopprijs,m. -prijzen.
Verkooptüd, m.
Verkoperen,bw.zw.ik-koperde, heb -koperd; -kopering, v.
Verkoren (gekozen) bn.
Verkorsten, ow.zw.ik -korstte,
ben -korst.
Verkorten,bw.zw.ik -kort.te,heb -kort; -korter, m. -korting, v. -kortster, v.
Verkortingsteeken, o. -s.
Verkouden, bn.
Verkoudheid, v. -heden.
Verkraohten,bw.zw.ik -kracht-te, heb -kracht; -krachter, m. -kraohting, v.
Verkreukelen, bw. ow. zw. ik -kreukelde, heb en ben -kreu-keld; -kreukeling, v.
Verkrijgbaar, bn.
Verkregen, bw.st.ik -kreeg, heb -kregen; -krijger, m.-krüi;iiig,v.
Verkrimpen, ow. st. ik -kromp, ben -krompen; -krimping, v.
Verkrommen, bw. ow. zw. ik -kromde, heb en ben -kromd; -kromming, v.
quot;Verkroppen, bw.zw. ik -kropte, heb -kropt; -kropping, v.
VER
253
Verloten, bw.zw. ik -lootte, heb -loot; -loter, ra. -loting:, v. Verloven, bw.zw.ik - loofde, heb -loofd; -lovinp, v. Vérlovingsdag, m. -en; -feest, o. en; -maal, o. malen. Verluchten, bw.zw. ik -luchtte, heb -lucht; -luchtin*;, v. Verluchtigen, bw. zw.ik-lnch- tigde, heb-luchtlgd;-luchtising,v. Verlulden, ow. enkel gebruikel. in; zich laten verluiden. Verlulereniin luiheid doorbrengen) bw. zw. ik -luierde, heb -luierd. Verlustigen, bw. zw.ik -lustig-de, heb -lustigd; -lustiging, v. Vermaagschappen, bw. zw. ik -maaglt;cliapte,heb -maagschapt; -maagschapping, v. Vermaak, o. -maken. Vermaakshalve, bijw. Vermaan (vermaning) o.;-brief, m. -brieven. Vermaard, bn. -er, -st; -heid,v. Vermageren,bw.ow.zw.ik -ma-gerde, heb en ben -magerd;-ma-gerinif, v. (-beid, v. Vermakel0k,bn.en bijw.-fr,-st; Vermaken, bw. zw. ik -maakte, heb -maakt. Vermaken (zich) ww. zw. ik -maakte mij, heb mij -maakt; Vermaledijd, bn. [-making, v. Vermalen.bw.st.ik -maalde.heb -malen;-maling, v. (-mald. Vermallen,bw. zw.ik -malde,heb Vermanen, bw. zw. ik -maande, heb -maand; -maanster, v. -ma-ner,m. -manin?, v. Vermangelen, bw. zw.ik -mangelde, heb -mangeld. (o. -s. Vermaning, v. -en; -maninkje. Vermannen (vermeesteren) bw. zw. ik -mande, heb -mand. Vermannen (zich) ww. zw. ik -mande mij, heb my -mand; -manning, v. Vermeend, bn. (heb-meend. Vermeenen, bw.zw.ik -meende. Vermeerderen, bw. ow. zw. ik -meerderde, heb enben-meer-derd; -meerderaar, m. -meer-deraarster, v. -meerdering, v. Vermeesteren, bw.zw. ik -meesterde, heb -meesterd; -meeste-raar, m. -meestering, v. Vermeiden. Zie Verm«en. Vermeien, ook Vermeiden (zich) ww. zw. ik -meide en -meidde mij, heb mij -meid. Vermelden, bw. zw. Ik -meldde, heb -meld; -melder,m.-melding, v. Vermengen, bw.zw.ik -mengde, heb -mengd; -menger, m. -menging, v. -mengster, v. V ermenigvuldigen,bw. o w. z w. ik -menigvuldigde, heb en ben -menigvuldigd; -menigvuldiger, m. -menigvuldiging, v. -menig-vuldigtal, o. (heb -merkt. Vermerken, bw. zw.ik -merkte. Vermetel, bn. en bjjw. -er, -st; -heid, v. -lyk, by w. Vermeten (overmeten) bw. st.ik -mat, heb -meten. Vermeten (zich) (zich in het meten vergissen; zich verstouten) ww. st. ik -raat mij, heb mij -meten. |
Vermetselen, bw. zw. ik -metselde, lipb -metseld; -met^e-ling, v. Vermicelli, v. Vermijden, bw. st. ik -meed,heb -meden; -mijdbaar, bn. -rayde-lijk, bn. -raijding, v. Vermijmeren. bw. xw. ik -mij-merde, heb -inijmerd. Vermijten,ow.zw.ik -mijtte,ben -mijt. Vermiljoen, o.; -achtig, bn. Verminderen, bw. ow. zw. ik -minderde,heb en ben -minderd; -mindering, v. Verminken, bw. zw.ik -minkte, heb -rainkt; -minking, v. Verminkte, m. en v. -n. Vermissen, bw. zw. ik -miste. Vermits, vw. [heb -mist, Vermodderen,bw.zw. ik -modderde, heb -modderd. Vermoedelijk, bn. en bijw. Vermoeden, o. -s. Vermoeden, bw.zw.ik -moedde, heb -moed. Vermoeid, bn. -er, -st; -heid, v. Vermoeien, bw. zw. ik -moeide, heb -moeid; -moeiing, v. Vermoeiend, bn. -er, -st. Vermoeienis, v. -sen. Vermotten, bw. ow.zw.ik -mof-te, heb en ben -moft;-moffing,v. Vermogen, bw. ow. onr. zw. ik -mag, ik -mocht. Vermogen, o. -s. Vermogend, bn. -er, -st. Vermolmen,ow.zw.ik -molmde, ben -molmd; -molmins, v. Vermolsemen (vermolmen) ow. zw.ik-molserade,ben -molsemd; -molseniing (-molming), v. Vermomde, m. en v. -n. Vermommen, bw. zw. ik -mom-de, heb -momd; -momming, v. Vermoeien, bw. ow. zw. ik -mooi'le, heb en ben -mooid. Vermoorden,bw.zw.ik -moordde, heb -moord; -moorder, m. -moording:, v. Vermorsen, bw. zw.ik -morste, heb -morst; -morsing, v. Vermorzelen, bw. zw. ik -morzelde, heb -morzeld; -morzeling, v. Vermotten, ow. zw. ik-motte, ben -mot; -motting, v. VermufFen,ow. zw.ik -mufte,ben -muft; -muffing, v. Vermunten, bw. zw.ik -muntte, heb -munt; -munting, v. Vermurwen, bw. ow. zw. ik -murwde, heb en ben -murwd; -murwing, v. V ernaaien,bw. zw.ik -naaide,heb heb -naaid. Vernachten,ow.zw.ik -nachtte, heb -nacht. Vernagelen,bw.zw.ik -nagelde, heb -nageld; -nageling, v. Vernauwen, ow. bw. zw. ik -nauwde, heb en ben -nauwd; -nauwing, v. Vemederen,bw.zw.ik -nederde, heb -nederd; -nedering, v. Vernederend, bn. -er, - st. Verneembaar, bn. Vernemen, bw. st. ik -nam, heb -nomen. Vernestelen, bw.zw.ik -nestelde, heb -nesteld. |
Vernielachtig, bn. -er, -st; Vernielul, m.en v.-len.[-heid,v. Vernielen, bw. zw. ik -nielde, heb -nield; -nieler,m.-nieling,v. -nielster. v. -nielzucht, v. Vernietigbaar, bn. V ernietigen, b w. z w. ik -nietigde», heb -nietigd; -inetiger,ra.-nieti-ging, v. -nietigster, v. Vernieuwen, bw.zw.ik -nieuw-de, heb -nieuwd; -nieuwer, ra. -nieuwing, v. Vernieuwerwetschen,bw.zw., ik -nieuwerwetschte, heb -nieu-werwetscht, -nieuwerwetsching,v. Vernis, o. -sen; -je, o. -s. Vernissen, bw.zw.ik -niste, heb gevernist. (-heid, v. Vernoegd, bn. en bijw. -er, -st; Vernoegen (vergenoegen) (zich) ww. zw. ik -noegde mij, heb mij -noegd; -noeging, v. Vernoemen, bw.zw.ik -noemde, heb -noemd; -noeming, v. Vernuft, o. -en. Vernuftig, bn. en bijw.-er,-st. Veronachtzamen, bw. zw. ik -onachtzaamde, heb -onacht-zaamd; -onachtzaming, v. V eronderstellen,b w. zw. ik -on-derstelde, heb -ondersteld; -on-derstelling, v. Verongelijken, bw. zw. ik-on-gelijkte, heb -ongelijkt; -onge-lijking, v. Verongelukken, ow.zw.ik -on- gelukte, ben -ongelukt. Verontheiligen,bw.zw.ik -ontheiligde, heb -ontheiligd; -ont-heiliger, m. -ontheiliging, v. Verontreinigen,bw.zw.ik -ont-reinigde, heb -ontreinigd; -ont-reiniger, m. -ontreiniging, v. Verontrusten, bw. zw. ik -ontrustte, h. -ontrust; -ontrusting,v. Verontschuldigen, bw. zw. ik -ontschuldigde, heb -ontschul-digd; -ontschuldiging. v. Verontwaardigen, bw. zw. ik -ontwaardigde, heb -ontwaar-digd; -ontwaardiging, v. Veroordeelen, bw. zw. ik -oordeelde, heb -oordeeld; oordee-aar, ra. -oordeeling, v. Veroorlogen, bw. zw. ik -oorloogde, heb -oorloogd. Veroorloven, bw. zw. ik -oor-loofde, heb -oorloofd; -oorlo» ving, v. Veroorzaken, bw. zw. ik -oor-zaakte, heb -oorzaakt;-oorzaak-ster, v. -oorzaker, m. -oorza-king, v. Verootmoedigen, bw. zw. ik -ootmoedigde,heb -ootmoedigd; -ootraoediging, v. Verorberen (gebruiken) bw.zw. ik -orberde, heb -orberd. Verordenen, bw. zw.ik -ordende, heb -ordend; -ordening, v. Verordineeren,bw. zw. ik -ordineerde, heb -ordineerd; -ordineering, v. (heb en ben -oud. Verouden, bw.ow.zw.ik -oudde, Verouderen,ow.zw.ik -ouderde, ben -ouderd; -oudering, v. Verouwelijken, bw. ow. zw. ik -ouweliikte, h. en ben -ouwelijkt. Veroveren, bw. zw. ik -overde, heb-overd;-overaar,m.-overing, v. -overingszucht, v. |
254
VER
VER
255
Versmelten, bw. ow. st. ik -8molt,heb en ben -smolten; -smelting, v.
Versmeren, bw. zw. ik -smeerde, heb -smeerd.
Versmeulen, ow. zw.ik -smeulde, ben - .smeuld. Verslempen,bw.zw.ik-slempte,
h'ib -slempt.
Versmoren, bw. ow. zw. ik -smoorde, heb en ben -smoord; -smorin?, v. (heb -smuld.
Versmullen, bw.zw.ik -smulde, Versnapering,v.-en;-etje, o. -s. Versnellen, bw. zw. ik -snelde,
heb -sneld; -snelling, v. Versnerken,ow.zw. ik -snerkte,
ben -snerkt; -snerking, v. Versnüden,bw.st. ik -sneed,heb
-sneden; -snijding, v. Versnipperen, bw.zw.ik-snipperde, heb -snipperd; -snippe-ring, v. (heb -snoept.
Versnoepen.bw.zw.ik -snoepte, Versnoeren,bw.zw.ik -snoerde, heb -snoerd. (heb -snorkt. Versnorken,bw.zw.ik -snorkte, VerSO (de andere zijde) o. (-sold. Versollen, bw.zw. ik -solde, heb Verspaden (uitstellen; overspa-den) bw ow.zw. ik -spaadde, heb en ben -spaad.
Verspalken, bw.zw.ik -spalkte,
heb -spalkt.
Verspannen, bw. st. ik -span-de, heb -spannen; -spanning, v. Versparkelen (-spatten) ow.
zw.ik -soarkelde,ben -sparkeld. Verspelden, bw.zw.ik -speldde,
heb -speld.
Verspelen, bw. zw. ik -speelde,
heb -speeld.
Versperren, bw. zw. ik -sperde,
heb -sperd; -sperring, v. Verspieden, bw.zw. ik -spiedde, heb -spied; -spieder, m. -spieding, v.-spied8ter,v. -spiejjjcht, o. Verspillen, bw. zw. ik -spilde, heb -spild; -spiller, m. -spilling, v. -spilster, v.
Verspinnen, bw. st. ik -spon,
heb -sponnen.
Verspitten, bw. zw. ik -spitte,
heb -spit; -spitting, v. Versplinteren, ow. zw. ik -splinterde, ben -splinterd; -splintering, v.
Versplitsen, bw.zw.ik -splitste,
heb -splitst; -splitsing, v. Verspoelen,ow.zw. ik -spoelde, ben -verspoeld; - verspoeling, v. Verspreiden, bw.zw.ik -spreidde, heb -spreid; -spreider, m. -spreiding, t. -spreidster, v. Verspreken (zich) ww. st. ik
-sprak mij, heb mij -sproken. Versprengen,bw. zw.ik-sprengde, heb -sprengd. Versprenkelen, bw, zw. ik
-sprenkelde, heb -sprenkeld. Verspringen, ow. bw. st. ik -sprong, ben en heb -sprongen; -sprinsriner, v. (heb -spoten. Verspuiten, bw. st. ik -spoot. Verstaald, bn. -er, -st; -heid, v. Verstaan (te lang staan)ow.onr.
st. ik -stond, ben -staan. Verstaan (begrypen)bw.ow.onr.
st. ik -stond, heb -staan. Verstaanbaar, bn. en b«w.
-der, -st; -held, v.
Verschuldigd, bn; Verschuren, bw. ow. zw. ik -schuurde, beb en ben -scbuurd. Versie (omkeering:, wending,
overzetting, vertaling) v. Versierbloem, v. -en. Versieren,bw.zw.ik -sierde, heb -sierd; -sierder, m. -siering, v. -siersel, o. -sierster, v. Versificatie (versbouw) v. Versificeeren( verzen maken, in
verzen brengen) ow. en bw. Versjouwen, bw. zw.ik -sjouwde, heb -sjouwd.
Verslaafd, bn. -er, -st; -beid, v. Verslaan, bw. ow. st. ik -sloeg,
heb en ben -slagen.
Verslag-, O. -en; -je, o. -s. Verslagen, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v.
Verslampampen (verbrassen) bw. zw. ik -slampampte, heb -slampampt. (-slapen.
Verslapen, bw. stik -sliep, heb Verslappen,bw.ow.zw.ik -slap-te,heben ben - slapt;-8lapping,v. Verslaven (zi'ïh), ww. zw. ik -slaafde mij, heb mij -slaafd; -slaving, v.
Verslechten, bw. ow. zw. ik
-slechtte, heb en ben -slecht. Versieepen, bw. zw.ik -sleepte,
heb -sleept.
Versmijten, bw. st. ik -smeet,
heb -smeten.
Verslensen, ow. zw. ik -slenste,
ben -alenst; -slensing, v. Verslenteren, bw. zw.ik -slen-
tenlc, heb -slenterd. Versieuren, bw. zw.ik -sleurde,
heb -slenrd.
Verslibten, ow. zw. ik -slibde,
ben -slibd; -sUbbing, v.
Versl jj ken n w.zw.ik -slijkte,bon
-slijkt; -s'üking, v. Verslümcn, ow. zw. ik -slijmde,
ben -slqmd; -slyming, v. Verslaten, bw. ow. st. ik -sleet, heb en ben -sleten; -slijtbaar, bn. -slijtelijk, bn. -slijtinü-, v. Verslikken,bw. zw.ik -slikte,heb -slikt; -slikking, v.
Verslimmeren, ow.zw.ik-slim-merde, ben -slimmerd; -slimme-ring, v.
Verslinden,»)w.8t.ik -slond,heb -slonden; -slinder, m. -slinding, v. -slindster, v.
Verslingerdheid, v. Verslingeren, bw. ow. zw. ik -slingerde, heb en ben -slin-gerd.
Verslodderen, bw.zw. ik -slodderde, heb -slodderd. (-sloft. Versloffen,bw.zw.ik -slofte,heb Verslonzen, bw.zw.ik -slonsde, heb -alonsd. (heb -sloofd. Versloven, bw. zw.ik -sloofde, V ersmaadneid, v. Versmachten, ow. zw. ik -8machtte,ben -smacht;-8mach-ting, v.
Versmaden,bw.zw.ik -smaadde, heb -smaadi-smaadsterjV.-sma-der, m. -smading, v. Versmakken (nog eens gooien) ow. zw. ik -smakte, heb -smakt. Versmallen, bw. zw.ik -smalde,
heb -smald; -smalling, v. Versmeden,bw.2w.ik -smeedde, heb -smeed; -smeding, v.
Verstalen, bw. zw. ik -staalde
heb -staald; -staling, v. Verstallen, bw. zw. ik -stalde,
heb -stald; -stalling, v. Verstand, o. -en. (-heid, v. Verstandelijk, bn. -er, -st; Verstandeloos, bn. en bijw. -loozer, -loost; -heid, v.
Verstandhouding, v. Verstandig, bn. en bijw. -er,
-St; -lijk, bijw.
Verstandsverbijstering, v. Verstapelen, bw. zw. ik -stapelde, heb -stapeld. Verstappen (zich) ww. zw. ik
-stapte mij, heb mij - stapt. Versteend, bn. -er, -st; -heid,v. Versteenen, bw. ow. zw. ik -steende, heb en ben -steend; -steening, v.
Verstek, o. (-stoken.
Versteken, bw. st. ik -stak, heb Verstekhaak, m. -haken. Verstellen, bw.zw. ik -stelde heb -steld; -steller, m.-stelling, v. -stelster, v. -stelwerk, o. Verstempelen,bw.zw.ik -stempelde, heb -stempeld; -stempe-
Versterf (het afsterven; ook de
nalatenschap) o. Versterfbaar, bn. Versterfrecht, o.
Versterken, bw.zw. ik -sterkte,
heb -sterkt; -sterking, v. Versterkend, bn. -er, -st. Versterven, ow. st. ik -stierf,
ben -storven;-sterving, v. Verstijfd, bn. -er, -st; -heid, v. Verstijven, bw. ow. zw. ik verstijfde, heb en ben -stijfd; -stijving, v.
Verstikken, bw. ow. zw. ik -stikte, heb en ben -stikt; -stikking, v.
Verstinken, ow. st. ik -stonk,
ben -stonken.
Verstoeien, bw. zw. ik -stoelde,
heb -stoeld; -stoeling, v. Verstoken, bw. zw. ik -stookte, heb -stookt; -stoking, v.
Verstokken, bw, ow. zw. ik
-stokte, heb en ben -stokt. Verstokt, bn. -er, -st; -heid, v. Verstommelen, bw. zw. ik
-stommelde, heb -stommeid. Verstommen, bw. ow. zw. ik -■tornde, heb en ben -stomd; -stomming, v.
Verstompen, bw. ow. zw. ik -stompte, heb en ben -stompt; -stomping, v.
Verstoomen, bw. ow. zw. ik -stoomde, heb en ben -stoomd; Verstoor baar,bp.[-stooming,v. Verstoord, bn. -er, -st; -heid,v. Verstoorder, m. -s. Verstoorster, v. -s. Verstooteling, m. en v. -en;
voor het v. ook verstootelinge. Verstoeten, bw. st. ik -stiet
(-stootte), heb -stooten. Verstoppen, bw. ow. zw. ik -stopte, heb en ben -stopt.
Verstoppertje, o. (je, o. -a. Verstopning, v. -en; -stoppink-Verstoptheid, v.
Verstoren, bw. zw. ik -stoorde,
heb -stoord; -storing,v. Verstorten, bw.zw. ik -stortte, heb -stort.
256
VER
Vervaard, bn. -er, -st; -heid, v. Vervaardigen, bw.zw.ik -vaardigde, heb -vaardigd; -vaardiger, m. -vaardiging; v. -vaardigster, v. (-st;-heid, v.
Vervaarlijk, bn. en bijw. -er. Verval (vermindering) o.
Verval (voordeel) o. -len; -letje. Vervaldag, m. -en. [o. -s. Vervallen, ow. st. ik -viel, ben -vallen.
Vervallen, bn. -er, -st; -heid,v. Vervnlschen,bw.zw.ik -valsch-te, heb -valscht; -valscher, m. Vervaltijd, m. [-valsching, v. Vervangen, bw. st. ik -ving,
heb -vaneen; -vanging, v. Vervaren (vervaard maken) bw.
zw. ik -vaarde, heb -vaard. Vervaren (vervoeren, enz.) bw. ow. st. ik -voer, heb en ben -varen. (-vaat. Vervaten, bw,zw.ik -vaatte,heb Vervatten.bw.zw.ik -vatte, heb -vat. (heb-vochten. Vcrvecliten,bw. st. ik -vocht. Vervederen. Zie Verveeren. Verveeren en vervederen, ow.zw. ik -veerde, ben -veerd; -veering, v.
Vervelen, bw. zw. ik -veelde» heb -veeld; -veling, v. (-heid, v. Vervelend, bn. eti bü^- -er, -st; Vervellen, ow. zw. ik -velde, ben-veld;-velling, v. (-heid,v. Verveloos, bn. -loozer, -loost; Verven, bw. zw. ik verfde, heb
geverfd; verver, ra. ververij, v. Vervenen, bw. zw. ik -veende,
heb -veend; -vening, v. Verversclien,bw.zw.ik -versch-
te, heb -verscht. Verversching (verfm8ching)v.
-en; -verschinkje, o. -a. Verversgild, o. -en; -knecht, m. -s; -kuip, v. -en; -winkel,m.-8. Vervier dubbel en, bw. zw. ik -vierdubbelde,heb -vierdubbeld. Vervülen, bw.zw. ik -vijlde,heb -vijld. (h. -vlochten; -vlechting,v. Vervlechten, bw.st. ik -vlocht. Vervliegen, ow. st. ik -vloog,
ben -vlogen; -vlieging, v. Vervlieten (vervloeien) ow. st.
ik -vervloot, ben -vloten. Vervloeien, ow.zw. ik vervloeide, ben -vloeid; -vloeiing, v. Vervloeken,bw.zw. ik-vloekte,
heb -vloekt;-vloeking, v. Vervloekt, bn.en bijw.(ooktw.) Vervloeren, bw.zw. ik -vloerde,
heb -vloerd.
Vervlucbtigen, bw. zw. ik -vluchtigde, heb -vluchtigdl; - vluchtiging, v.
Vervoederen, bw. zw. ik -voederde, heb -voederd. Vervoegbaar, bn.; -beid, v. Vervoegen, bw. zw. ik -voegde, Vervcer.o. [h.-voegd;-voeging,v. Vervoerbaar, bn.
Vervoeren (in alle beteekenis-sen) bw. zw. ik -voerde, heb -voerd; -voerder, m. -voering,v. -voerster, v. -voertuig, o. VeTVOlg, o. -en; -je, o. -s. Vervolgbaar, bn.; -held, v. Vervolgdeel, o.-en. Vervolgen, bw. zw. ik -volgde, heb -volgd; -volger, m.-volging, i v. -volgster, v.
Vertillen,bw. zw. ik -tilde, heb -tild.
Vertimmeren, bw. zw..ik -timmerde, heb -timmerd; -timmering;, v.
Vertinnen, bw. zw. ik -tinde, heb -tind; -tinner, m. -tinning;, v. -tinsel, o. (heb -tobd.
Vertobben, bw. zw. ik -tobde. Vertoef, o.; -plaats, v. -en. Vertoeven, ow. zw. ik-toefde,
heb -toefd.
Vertolken, bw.zw. ik -tolkte, heb -tolkt; -tolker, m. -tolking.v. Vertollen, bw.zw. ik -tolde, heb
-told; -tolling, v.
Vertonnen, bw. zw. ik -tonde,
heb -tond; -tonning, v. Vertoog, o. -en; -je, o. -s. Vertoon, o.
Vertoonbaar, bn.
Vertoondag, m. -en. Vertoonen,bw. zw. ik -toonde, heb -toond; -tooner, m. -toon-ster, v. (o. -s.
Vertooning, v. -en; -tooninkje. Vertoonplaats, v. -en. Vertoornen,bw.zw.ik -toornde,
heb -toornd.
Vertooveren, bw. zw. ik -too-verde, heb -tooverd; -toovering, v. Ver torsen, bw. zw. ik -torste,
heb -torst. Vertragen,bw.ow.zw. ik -traag-de, heb en ben-traagd; -traging,v. Vertrappelen, bw.zw.ik -trappelde, heb ■ trappeld. VertrappeUng, ra. en v. -en;
voor het v. ook vertrappelinge. Vertranpen bw. zw. ik -trapte, heb -trapt; -trapper, m. -trapping, v.
Vertreden, bw. st. ik -trad, heb -treden; -treder, m. -treding, v. -treedster, v. (-s.
Vertrek (kamer) o. -ken; -je, o. Vertrek (afreis) o. Vertrekken,bw.ow.8t. ik -trok, lieb en ben -trokken; -trekking,'v. Vertreuren, bw.zw. ik -treurde,
heb -treurd.
Vertreuzelen, bw. zw.ik -treuzelde, heb -treuzeld; -treuzeling, v.
Vertroetelen, bw.zw. ik -troetelde, heb -troeteld; -troeteling, v.
Vertroosten,bw.zw. ik -troostte, heb -troost; -troostbaar, bn. -trooster, ra. -troosteres, v. -troostins, v.
Vertroostend, bn. -er, -«t. Vertrouwd, bn. -er,-8t; -heid,v. Vertrouwelijk, bn. en bijw.-er,
-st; -heid, v.
Vertrouweling, m. en v. -en;
voor het v. ook vertrouwelinge. Vertrouwen, o.
Vertrouwen, bw.zw.ik -trouwde, heb -trouwd. Vertuianker, o. -a.
Vertuien, bw.zw. ik -tuide, heb
-tuid; -tuiing, v.
Vertuigen, bw. zw. ik-tuigde,
heb -tuigd; -tuiging, v. Vertuind, bn.
Vertuining, v. -en. (v.
Vertwüfeld, bn. en bijw.; -heid. Vertwijfelen, ow. zw. ik -twijfelde, heb -twijfeld; -twijfeling, Veruitziend, bn. [v.
Verstouten, bw.zw. ik -stoutte,
heb -stout.
Verstouwen, bw.zw. ik -stouwde, heb - stouw d. Verstrammen, bw. ow. zw. ik -stramde, heb en ben -stramd; -strammintf, v. (heb -straat. Verstraten, bw.zw.ik -straatte. Verstrekken, bw.zw. ik -strekte, heb -strekt; -strekking;, v. Verstrijken, ow. st. ik -streek,
ben -streken.
Verstrikken, bw.zw.ik-strikte,
heb -strikt; -strikking, v. Verstrooid, bn. -er, -st; -hcid,v. Verstrooien, bw.zw. ik -strooide, heb -strooid.
Verstrooiingr, v. - en. Verstuiken, bw.zw. ik -stuikte,
heb -stuikt; -stuiking:, v. Verstuiven,ow.st.ik -stoof, ben
-stoven; -stuiving:, v. Verstuwen (verstouwen) bw
zw. ik -stuwde, hrb -stuwd. Versuften, bw.ow.zw. ik -sufte,
heb en ben -suft.
Versuft, bu. -er, -st; -beid, v. Versukkelen, bw. ow. zw. ik -sukkelde, heb en ben -sukkeld. Vertaalbaar, bn. Vertaalfabriek, v. -en. Vertaalloon, o.
Vertaalwerk, o.
Vertaal woede, v.
Vertakelen, bw.zw. ik -tahelde.
heb -takeld; -takeling, v. Vertakking, v. -en.
Vertalen, bw.zw. ik -taalde,hob -taald; -taaister, v. -taier, m. -taling, v. (heb-talrad.
Vertalmen, bw.zw. ik -talmde. Vertappen, bw. zw. ik -tapte,
heb -vertapt; -tapping, v. Vertasten (zich), ww. zw. ik
-tastte mij, heb mij -tast.
Verte (afstand) v.
Verte, keerom (het blad). Verteederen, bw. ow. zw. ik -teederde, heb en ben -teederd; -teedering, v.
Verteerbaar, bn.
Verteerder, ra. -s;-teerster, v. Vertegenwoordigen, bw. zw. ik -tesenwoordigde,heb -tegen-woordigd; -tegenwoordijjer, ra. -te?enwoordiging. v. - tegen-woordigster, v.
Vertellen (verbalen) bw.zw. ik -telde, heb -teld; -teller, m. -teister, v.
Vertellen (zich)(verkeerd tellen) ww.zw. ik - telde mü.h. mij -teld. Vertellenswaardlg, bn. -er, -st of meer en meest-. (-8. Vertelling, v. -en; -tellinkje, o. Vertelsel, o. -s; -tje, o. -s. Verteren, bw.ow.zw. ik -teerde,
heb en ben -teerd; -tering;, v. Verteuten (den tijd metledig-loopen doorbrengen) bw. zw. ik -teutte, heb -teut. Verticaai(loodrecht) bn. Vertienden, bw.zw.ik -tiendde, heb vertiend; -tiender,m.-tien-dlne, v.
Vertienvoudigen, bw. zw. ik
-tienvoudigde, heb -tienvou-digd.
Vertier (aftrek, verkoop) o. Vertige (duizeling) o. Vertigineus (duizelig) bn.
VER
257
Vervolgens, bijw. Vervolging, v. -en; -sgeest, m. Vervolglijat, v. -eu; -je, o. -s. Vervolgwerk, o. -en. Vervolgziek, bn. -er, -st. Vervolgzucht, v. Vervolgzuchtig, bn. -er, -st. Vervoegden, bw.zw. ik -voogd-de, llelj - voogd. Vervorderen (voortzetten), bw. zw. ik - vorderde, heb -vorderd. Vervormen,bw.zw. ik -vormde, heb -vormd; -vormer, ra. -vor miiiff, v. Vervouwen, bw.st. ik -vouwde, heb -vouwen. Vervrachten.bw.zw.ik -vracht-te, heb -vracht; -vracliting, v. Vervreemdbaar, bn. Vervreemden, bw. ow. zw. ik -vreemdde, heb en ben -vreemd; -vreemilheid, v. -vreemd!ns:, v. Vervreten, bw.st. ik-vrat, heb -vreten. Vervriezen, ow. st. ik -vroor, ben -vroren of -vrozen; -vrie-zinï, v. Vervroegen, bw. ow. zw. ik -vroegde. heb en ben -vroegd; -vroegimr, v. VervróoliJken, bw.zw. ik -vroo lijkte; heb -vroolijkt; -vroolij-king, v. Vervuild, bn. -er, -st; -beid, v. Vervuilen, ow. zw. ik -vuilde, ben -v'iild; -vniling, v. Vervullen, bw. zw. ik -vulde, heb -vuld; -vulling, v. Vervuren, ow. zw. ik -vuurde, 'ben -vuurd. Verwaaid, bn. -er, -st. Verwaaien, bw.ow. zw. eo st. ik waaide ( woei;, heb en ben -waaid; -waaiing, v. Verwaand, bn. en bijw. -er, -at, -elijk, bijw. -beid, v. Verwaarborgen, bw. zw. ik -waarburxlt;le, heb -waarborgd; -waarborging, v. Verwaardigen, bw. zw. ik -waaidiifd ', heb -waardigd. Verwaarloozen, bw. zw. ik -waarloosde, heb -waarloosd; -waarloosster, v. -waarloozer, m. -waarloozing, v. Verwachten, bw.zw.ik -wacht-te, heb -wacht; -wachter, m. -wachtinsf, v. Ver wakkeren, ow. zw. ik - wakkerde, bi-n -wakkerd; - wakke- Verwalmd, bn. [ring, v. Verwant, bn. Verwante, m. en v. -n. Verwantschap, v. Verwantschapt, bn. Verward, bn. en bijw. -er, -st; -elijk, bijw. -beid, v. Verwaren (bewaren) bw. zw. ik -waarde, eb -waard; -warinff,v. Verwarmen, bw.zw. ik -warm-de, heb -warmd; -warrnin!;, v. Verwarmingstoestel, ra. en o. -If-n. (heb -ward; -warrina:,v. Verwarren, bw. zw. ik -warde. Verwasemen, ow. zw. ik -wa-8»-rade, b**n -wasemd. Verwassen (door groeien verdwijnen; ook verkeerd wassen) ow.st. ik -wies, ben -wassen; -wassinsr, v. (-beid, v. Verwaten, bn. en bijw. -er, -st; |
Verwateren, bw.zw. ik -waterde, heb -waterd;-watering, v. Verwedden, bw.zw. ik -wedde, heb -wed. Verweekel|)ken, bw. zw. ik - weekehjkte, heb -weekelijkt; -weekei ij king, v. Verweeken, bw.zw. ik -weekte, heb -w-ekt; -weeking, v. Verweerbaar, bn. Verweerd, huw. en tw. Ver weer en (bederven) ow.zw.ik •weerde, ben -weerd. Verwegen, WW. alleen gebruikelijk in ile oubep. wijs. Verweiden, bw. zw. ik -weidde, heb - weid; - weiding, v. Verwekken, bw. zw. ik -wekte, heb -wekt; -wekker, m. -wek-kitiif, v. -wekster, v. Verweldigen, bw. zw. ik -wel-digde, heb - weldiifd. Verwelf en verwulf. o.-welven en - wulven. Verwelfsel en verwulfsel, o. -welfsels en -wulfsels. Verwelken, bw. ow. zw. ik -welkte, heb en ben -welkt; -welkbaar, bn. -welkbaarheid, v. -welkelijk, bn. -welking, v. Verwelkomen, bw. zw.ik -wel-korade, heb -welkomd; -welko-mins, v. Verwelven en ver wulven, bw.zw. ik -welfde (-wuifde) heb -Welfd (-Wtllfd). Verwennen,bw.ow.zw.ik -wen-de,heb en ben -wend;-wenning,v. Verwenschen, bw. zw. ik -wenschte,heb -wenscht; -wen-schinsr, v. Verweren zich)(verdcdigen)ww. zw. ik -weerde mij, heb my -weerd; -weerder, ra. -weerster, v. -werinsr, v. -weerschrift. o. Verwerkelijken, bw. zw. ik -werkelijkte, heb -wer kei ijkt; -werkelijking, v. Verwerken, bw.zw. ik -werkte, heb -werkt; -werking, v. Verwerpelijk, bn. -er, -st; -lu id, v. Verwerpen,bw.at.ik -wierp,heb -worpen; -werping, v. Verwerven,bw.st.ik -wierf, heb •worven; -wervinsc, v. Verwezenlü ken.bw.zw.ik -we-zenlijkte, heb -wezenlykt; -we-zenlijKina:, v. Verwiggelen, bw. ow. zw. ik -wiïy:' ldea heb -wiggeld. Verwijden, bw. ow.zw.ik-wijd-d'-, hlt;'b en ben -wijd;-wijding,v. Verwijderd, bn. -er, -st. Verwijderen, bw.zw.ik -wijderde, h'-b -wijderd;-wijdorin», v. Verwijfd, bn. -er, -st; -beid. v. Verwijl, o. (-wijld. Verwijlen, ow.zw.ik -wijlde,heb Verwijt, o. -en. Verwijten, bw. st. ik -weet, heb -weten; -wijting, v. Verwöven,bw.ow.zw.ik -wijfde. heb en ben -wijfd. Verwijzen, bw. st. ik -wees, heb -wezen: -wij ing, v. Verwikkelen, bw. zw. ik -wikkelde, heb -wikkeld; -wikke-linsr, v. Verwikken, WW. alleen gebruikelijk in de onbep. wijs. -Verwilderd, bn. -er,-st;-heid,v. Verwilderen, bw. ow. zw. ik -wilderde,heb en ben - wilderd; -wildering, v. Verwilligen (toestaan) bw. ow. zw. ht - willigde, heb-willigd; -williging, v. Verwinb.iar, bn. (-wonden. Verwinden.bw.st.ik -wond,heb Verwinnen, bw. ow.st.ik - won, heb - won nen;-winnaar,m.-winnares, v. -winning, v. Verwinteren, ow. zw. ik -win--terde,ben ■ w!nterd;-wintering,v. V er wisselen.bw.ow.zw.ik - wisselde, heb en ben -wisseld,-wisselaar, ra. -wisselbaar,bn. -wisseling, v. Verwittigen, bw.zw.ik -wittig-de, heb -wittigd;-wittiging, v. Verwoed, bn. ei! bijw. -er, -st; -beid, v. Verwoesten, bw. zw.ik -woest-te, heb -woest; -woester, m. -woesting, v. Verwonden, bw.zw.ik -wondde, heb - wond; - wonding, v. Verwonderen, bw. zw.ik -won-.derde, hi*b -wonderd. Verwondering v.;-steeken(uit- roeping-iteeken) o. -s. Verwonderlijk, bn. en bijw. -er.-st. (heb-woond. Verwonen, bw. zw. ik - woonde. Ver wonneling,ra.en v.-en;voor het v. no't verwonnelinge. Verworden(vuil worden,beder-vemow.st. ik -werd, ben-worden; -wording, v. Verworgen en verwurgen, bw. zw. ik -worgde (-wurgde), heb -worgd (-wurgd); -worging (-wurging) v. (de. ben -worrad. Verwormen, ow. zw. ik - worm-Ver worpeling, ra. en v. -en; voor het v. ook verworpelinge. Verworpen, bn. -er,-st;-heid,v. Verwortelen.ow. zw.ik-wortelde. ben -worteld. Verwrikken, bw.zw.ik -wrikte, h'-b -wrikt; -wrikking, v. Verwringen, bw. st. ik - wrong, heb - wrongen; -wringing, v. Ver wulf ,verwulfsel,ver wulven. Zie Verwelf, enz. Verwurgen. Zie Verworgen. Verzaadbaar, bn. Verzaadheid, v. Verzachten, bw. ow. zw. ik -zachtte, heb en ben -zacht; -zachting. v. Verzachtend, bn. -er, -st. Verzaden,bw.zw.ik -zaadde,heb -zaad;-zading, v. Verzadigbaar, bn. Verzadigdheid, v. Verzadigen, bw.zw.ik -zadigde, heb -zadigd; -zadiging, v. (-zaagd. Verzagen bw.zw.ik -zaagde.heb Verzaken, bw.zw.ik -zaakte,heb -zaakt; -zaakster, v. -zaker, m. -zaking, v. Verzakken ,ow. zw.ik -zakte,ben -zakt. (o. -s. Verzakking, v. -en; -zakkinkje. Verzamelen, bw. ow. zw. ik -zamelde,heb -zameld; -zaraelaar, m.-7,amelanr3ter,v.-zamelplaats,v. Verzameling, v. -en; -etje, o.-s. Verzamen,bw.ow.zw. ik -zaam-de, heb en ben -zaamd. |
17
VIE
258
Verzanden, ow. zw. ik -zandde, bm -zand; -/anding, v. Verzeenwd (zreziiklbn. Verzegelen, bw. zw.ik -zegelde, lub -z«gild; -z«gelaar,m.-z(ge-li' K, v. Veizepgen,bw.zw.lk -zeide, heb -z i j!«' ii -ziid. Verzeilen, ow.bw.zw.ik -zeilde, b«n in In b -ztiJd; -zeiling, v. Verzekeidhcid. v. quot;Veizekertn, bw.zw.ik -zekerde, heb -ztktid; -zikeiaar, m. -ze-keiing, v. Verzekertorlef, m. -brieven; -i{cld, o ;-kantoor (assurantie-kantuor) o. -kantoren. Verzeilen, bw. zw.ik -zelde, htb -u ld. Ver zelsctiappen,bw. zw.ik -zel-ecl.ai u . hlt; b - z« Iscliapt. Veizenboek. o. -en; -je, o. -s. Verzenden, bw. st.ik -zond, heb -zondei; -zender, m.-zending,v. -zendster, v. Verzenen (birlexi) v. mv. Vei zengen, bw. zw. ik -zengde. Lib -zenud; -zenging,v. Verzenlijmer. m.-8;-lijmerij,v.; -lymati r, v. -s; -maakster, v.-s; -maker,m. -s, -makny, v. Verzet (rust, verpoozinjt; ook pand) o. (o. -s. Verzetje (uitspannirp, afli idinp) Verzetten.bw. zw.ik -zetti, h« b -zt-t; -7etiing, v. Verzieden, ow. st.ik -zood,ben -zodm; -zieding, v. Verzien, bw. st. ik -zag, heb -zii n Veizilveren, bw. zw.ik - zilver-de. bib -zilverd; -zilveraar. m. -zilvmng, v. {-zongi-n Verzlreren. bw.st. ik -zong, lub quot;Verzirkboor. v. -bonn. Verzinken,ow. st.ik-zonk,b^n -zonkin; -zinking, v. Ver«lnHjken,bw zw ik -zinlijk-ti*. lub -/inliikt; -zinlliking, v. Verzinnen, bw. st. ik -gt;on, heb -zonnm; -zinner, m. -zinsel, o -rinst. r. v. (-zetm. Verzitten, bw.ow.st.ik -zat, heb Verzoek o. -en; -j»,o. -B. Verzoeken.bw.onr.zw.ik-zocht. heb -zocht; -zoeker, m. zot king, v. -zoi kster, -zoi kscbrift, o. Verzoenbaar, bn.; - bi id, v. Veizoendap. m -en. ■Verzoendeksel, o. -s. Verzoenen, bw.ow.zw.ik -zoen-di. heb -zomd;-zo«ner,m.-zoe-ninir, v. -zornstir. v. Verzoenend, bn. -er, -st. Verzoeningswerk, o. Verzoeten.bw.zw.ik -zoette,heb -zoM; -zorting, v. Verzolen, bw. zw. ik zoolde, heb -zooid; -zoling. v. Verzoomen, bw.zw.ik -zoomde, h«b -zt-omd. Verzorgen, bw. zw. ik -zorgde, hi b -zoritd; -zorger,m.-zorging, v. -zorKs*er, ▼. Verzot- bn.; -hiid, v. Verzotten, ow. zw. ik -zotte,bfc -zot. VerzCUten, bw.st. ik -zoutte,heb -zontm. Verzuchten, bw.zw.ik -zuchtte, heb -zucht; -zuchting, t. |
Verzuim, o. -en; -pje, o. -s. Verzuimen, bw. zw.ik -zuimde, lub -zuimd; -zuiming, v. Verzuijen, bw. ow. st. ik -zoop, hgt; b ■ n bgt; n -zopen. Verzuren, bw uw.zw.ik -zuurde, lub m bin -zuuid; -zuiing. v. VerzUEteren.bw.zw. ik -znster-rie. lub -zusterd; -znsti iinp,v. Verzwageren, bw. zw. ik -zwa- geide, hib -zwagerd; -zwage-ring, v. Verzwakken, bw. ow. zw. ik -zwakte, btb en ben -zwakt, -zwa' king, v. Verzwaren bw. ow. zw. ik -/.waaidf, heb en ben-zwaard; -zvaiing. v. Verzwarend, bn. -er, -st. Verzwelgen, bw. st. ik-zwolg, heb-zwolgi n;-zwelger,m.-zwel-ging. v. -zwelgster, v. Verzwendelen, ^ bw. zw. ik -zwi ndelde, beb -zwendrld. Verzweren I met n need) bw.st. ik -zwo» r. bi b -zworen. Verzweren (-etteren) ow. st. ik -zwoer,heb -zworen;-zwi ring,v. Verzwieren.ow zw.ik -zwiepte, hm -zwitpt; -zwieping, v. Verzwieren,bw.7,w.ik -zwierde, lub -zwirrd. Verzwügen.bw. st.ik-zweeg,hi b -zwem u; -zwijfiing, v. Verzwikken (v«rstuiken)bw.zw. ik -zwikte, heb -zwikt; -zwik-kin?. v. Verzwinden (verdwijnenjow.st. ik -zwond, bi n -zwonden. Veamp;rer. v. -«. Vest (sehans) v. -rn. Vest(kleedinK8tiik)o.-en;-je,o.-s. Vesta (godin des vuuis; ook: naam eener kliineplaneet) v. Vestaalsch, bn. Vestalen (prif steressen der godin V. sta, en bewaarstv rs van het heilige vuur datalt{)d brandde) v mv. (-.evist. Vesten, bw. zw. ik vestte, heb Vestergoed. o.; -stof v. -f«n. Vestibule (voorhof, insang van een gebouw, dat eene op zuili n rust» tide ovi rdi kking bf'eft)v.-s. Vestigen, bw.zw.ik Ve8tigde,beb fci vi stigd; vestiieing, v. Vesting (eene versterkte plaats) v. - n. vi stinkje, o. -s. VeSUViUS^uurspuwindi' bi r? in Vet. o. TSicilië) m. Vet. bn. -ter,-st;-beid, v. Vetachtig, bn. Veter 'ook nestil) m.-s;-tje.o.-8. Veteraan (een oud, uitgediend soldaat) m veti ranen. Veteren. UW. zw. ik Vi terde,heb Veterinair (veeartsenykundig, vi-eart*! nii) bn. Vetgans,©, -ganzen. VetO (i^ verbii d, ge^f myne toestemming: nift, verwerp; ik ki ur af; als zn. stem. uit::! braebt» stem. 01 k enedkeurin!f)o.veto's. Vettewarier;komeniiman)m.-8. Vettig bn. -»r. -st; -heid,v. Vettik fvildsla) V. Vetweiden .bw.zw.ik vetweidde, hibtr» vetwtld, -w«ider, m.-wei-deni. v. Vetzak, m. en v. -ken. |
Veulen, o. -s; -tje, o. -s. Vexatie (kwelling; verdrukking; onn chti v. -tiën en -ties. Veseeren ikwdhn. plagen.ver-diukktn; onrecht aandotn) bw. Vezel, v. -«« of -s; -tje, o. -s. quot;Vezclactltig. bn -er,-8t;-heid,v. Vezelig, bn. -er, -8t; -h« id. v. quot;Viaduct iboogbrus:) v. -en. Viaticum (tierpenning; by de Katlu lii km: het sacrament der stervi nden) o. Vibratie (trilling) v. -t«ën en -'iis. (trillin) ow. Vlbreeren (trillingen maken. Vicariaat (bi-du ning of plaats van eenen vicaris) o. vicariaten. Vicaris (plaatsbikUeder, best uuvdir, hulpgee8te]yke)m. -sen. Tice, ordi-r. plaatsvervangend. Vice-admiraal, m. vice-adml-raals. Vice-consul, m. vice-consuls. Vice-president, m. vice-presi- d« nt« n. Vice versa, heen en terug. quot;Vicieus (ondiugend, zedeloos; gebukkig) bn. vicieuzer, vi-eimst. Victalie en victualie (eetwaar, leeftocht) v. victalieu en victualiën. (ninK)v. Victoria (godin drr overwin-Victorie (ovi rwinning) v. -riën i n -«ii s. Victualie «-n victalie (eetwaar, heftocht) v. victualiën en victa-liën. (voorzien) bw. Victualieeren (van leeftocht Vide! zie ! zie na ! sla op I Videtur, het schijnt, dunkt. Vidi, ik heb het gt zien. Vier. telw. (als zn. v.); -en; -tje, o. -s. Vieravond (lu iligavond) m. -en. Vierbeenig, bn. quot;Vierbladig. bn. quot;Vierdaagsch, bn. Vierdag, m. -en. Vierde, bn. -half.bn.-ndaagscb, bn. - part. o. -en; -partje, o. -■. Vierderhande, -lel,onverb. bn. quot;Vierdrnadsch, bn. Vierdubbel, bn.»n bijw. Vierdultsbroodje. o. -s. (tal). Vierduizendste. ti-iw. (rangge-quot;Vleren. bw. ow.zw.ik vierde,heb ai vii rd; vii ring, v. Vierendeel, o. -en; -tje, o. -s. quot;Vlerendeelen. bw.zw.ik vieren- dtelde. lu b si vierendeeld. Vierhandig, bn. Vierhoek, m. -en. Vierhoekig bn. Vierhonderd, t» lw. (tal). Vierhonderdste, telw.(rangge-Vierjprig, bn. Vierkant, bn. Vi rkart. o. -en; -je,o. -s. Vlerkf-rtlg bn. Vierkleurig. bn. Vierledig, bn. Vierlettergrepig, bn. Vierling, n . m v. -en; voor het v ook vif rllnge. Vierloorer m. -s. Viermaal, hüw. Vlenraardelöksch, bn. Vierponder. m. Vierpootlg, bn. Vierpuntig, bn. |
VIE
259
Vierscnaar, v. -scharen. Vierfenarlg, bn. Vierspan, o. -nen. Viersprong, m. -en. Vierstemmig, bn. ■Vlarbtoot, in. -en. Viertal, o. -k*n. Vlertallig, bn. Vlertandlg, bn. Viertijd, m. Vlervakkig, bn. Viervingerig, bn. Vlervlcikkig, bn. Vlervleugelig, bn. Viervoet, m. (Te -). Viervoeter, m. -s. Viervoetig, bn. Viervorst, m. -en. Viervorstandom, o. -men. Viervoud, o.-en. Viervoudig, bn. Vierwekig, bn. Vierwerf. bijw. Tlerwlelig, bn. Vierzijdig, bn. Vies. bu. vj. zer, viest; -beid, v. Viezevazen Igrillen, kuren) v. Vlezigheid, v. [mv. Vigilanc (waakzaam) bn. Vigilante (huurrijtuia:) v. -s. Vigilantie (waakzaamheid) v. Vigileeren (waakzaam zijn; vlij tiir acht op iets seven) ow. Vigiliën (avonden vóór hoo^e feestdagen) v. inv. Vlgnet^jlaatje tot sieraad in een bot-kl o. -ten; -je. o. -s. Vigoureus !krachti}f,8terk,vroo-lyk, friachl bn. • (kracht. Vlgueur (kracht) v.; in van Vijand, m. -en. Vijandeigk, bn.en bijw.;-heid,v. Vijandig, bn. en bijw. -er, -st; Vijandin, V. -nen. C-heid, v. Vijandschap, v. -pen. Vijf. telw. als z.i. v. - en;-je, o.-s. Vijfdaagsch, bn. Vijfde, telw. (rangïetal). Vijfdehalf, telw. Vijfdepart, o -e-; -je, o. -s. ViJfderhande, -lei, onverb. bn. Vijfduizendste, telw. (ransice-yijfhoek, m. -en. [tal] Vijfhoekig, bn. Vijfhonderd, telw. Vijfhonderden (smousjassen) ow. zw ik -bonderdde, heb viifhonlerd. V jfhonderdje,o. -s. V Jfhonderdste, telw. (ransr^e- V jfjarig, bn. [tal). V me 'sel lstukj o. -s. V jfkantig, bn. V jfraaal, bijw. Vijfnonder, m. -a. V jfetoot, ra. -en. V jftal. o. -len. Vijftallig, bn. Vijftien, telw. -en. yijftiende telw. (ranggetal). Vijftiondehalf, telw. Vöfölenderhande, -lel, onvers bn It ftien honderd, telw. Vijftienjarig, bn. ftlenmaal. bijw. ttienvond, o. -en. , jftienvoudlg, bn. flffclg. Ww. -en. üftlger, m. |
V ftigjarig, bn. V ftigmaal, bijw. V foi^ponder, m. -s, V i tigs te, telw. (ranggetal). V ftigtal, o. -len. V ftigvoud, o. -en. V fvingerig, bn. V fvoetig, bn. V fvoud, o. -en. V fvoudig, bn. V fwerf, by w. (m V fwouter, ook Wiewouter, V fzijdlg, bn. y g, v. -«n; -je, o. -s. V geblad, o. -eren. V geboom, ra. -en; -pje, o. Vygenkorf, m. -korven; -mand, v. -en; -mat, v. -ten. i-en. Vygepeer, V. -peren; -touw, O. Vnl, v. -en; -tje, o. -s. Vijlen (met eene vijl) bw. zw. ik vijlde, heb gevijld;vijling,v.vyl-sel, o. Vijver, in. -s; -tje,o. -s. yijzel (stampvat) m. -s; -tje,o.-s. Vjjzel (schroef» v. -s VÖzelen, bw. zw. ik vijzelde, heb Vilder, in.-s. [gevijzeld. Vilderü, v. -en. Vildersbedrljf,o. -kar, v. -ren; -•■aard, o. -en; - werk, o. Vi'.hout, o. -en. Villa biiitenverblijf,landelijk zo. lessen heerenhuis) v. villa's; vil-la'je, o. -s. (vild, Villen, bw. zw. ik vilde, heb ge-Vilmes, o. -sen. Vilt. o. -en. Viltachtig, bn. Vilten (van vilt) bn. (o.-s. Vim (honderdtal! v.-men;-metje Vin, v. -nen; -netje, o. -s. Vinaigre (azijn) m. Vinden, bw. st. ik vond. heb sre-vonden; vinder, m. vindster, v. Vindicatie (wraakneming; wre-kintf;redding,bevrij'linK;gerech-telijke toeëisenintfl v. Vindicatief (wraakzuchtig) bn. Vindiceeren (wreken. Straffen; redden, blt; vrijden;zich gerechtelijk toeeigenen) bw. Vinding, v. Vindingrijk, bn. -er,-st;-heid,v. Vinger, m. -s of-en;-tje, o.-s. Vinsrerbreed, o. Vingerdik, bn. (-skruid, o. Vingerhoed, m. -en; -je, o. -s; Vingerling, ra. -en; -etje, o. -s. Vlngt-un (een en twintig, zeker hazardspel raet Fransche kaar-Vink, m -en; -je, o. -s. [tenjo. Vinkekooi, v. -en. Vinken.ow.zw.ik vinkte,heb ge- vii.kt; viiiklt; r, ra. Vlnkenbaan, v. -banen; -ei, o. -eren; -huisje, o. -s; -neat,o.-en; -net, o. -ten; -slag (knip)m.-en; -tijd, ra.;-vansst,v. Vinkeslag (zanar) ra. (v. Vinnig, bn.en hijw.-er,-st;-held, Vi9la dl gamba (rauz.) de knie- viool, eene bas. Violatie (schending:) V. (tpn)bw. Violeeren (schenden, verkrach-violenbed, O. -den; -stroop, v. Vlo'et, bn. Violet fhlivra) v. -ten; -je, O. -8. Vloletbruin, -kleurig, bn. Vlolier, v. -en; -tje, o. -s. Vlolino (muz.) de gewone viool. Vlolist (vioolspeler) ra. -en. Violoncel, v. -s. Violoncellist, m. -en. Viool (bloem) v. violen; -tje,o.-8. Viool (vedel) v. violen; -tje, o.-s. Virago (manwijf, helleveeg.drie-dekker) v virago's. Virginiteit (maasjdeliikheid) v. Viriliteic (manbaarheid) v. Virtualiter, volgens de kracht. Virtuoos (kunstmeester,bijzon-'Ier in de muziek) m. virtuozen. VlrtUOSltelt( meesters chap in de kunst) v. Vis, kracht, geweld. (visa's. Visa (voor gezien teekening) o. Vis-a-vis, tegenover, als zn. o. zitplaats tegenover eene andere; rijtuig met slechts twee zitbanken tegenover elkander. Vlsch als voorwerpsnaam) ra. yi schen; (als stofnaam) v.; -je, [o.-s. Vischachtig, bn. Vischangel, m. -s. Vlschgaren, o. Visohhoek. ra. -en. Vischhoeker, m. -s. Vischnet. o -ten. Vischrecht, o. ViSChrtjk. bn. -er, -st; -beid, v. Vischtuig, o. -en. Vischw^ter, o. -s en -en. quot;Visch wjj ven taal, v. Viseeren (beschouwen; voorgezien telt; kénen; mikken, op iets do'den) ow. bw. VIsibel (zichtbaar) bn. Visie (srezicht, inzage) v. Visioen (srezicht, droombeeld, s-iook) o. -en. Visitatie (bezoek; nazoekinar,on- •lerzoekin?) v. -tien en -ties. Visite (bezoek; genFeskundiv bezoek) v. -s; -kaartje.naamkaart-1' dat voor een bezoek aeldt. Visiteeren (bezichtisen, bezoe- 'r n. onderzoeken) bw. Visiteur (bezoeker; nazoeker,on-derzoeker; ambtenaar bij de in-en uitgaande rechten hooger in ranir dan een kommies der eerste klasse) ra. -s. Visschen, bw. ow.zw.ik vischte, hebjrevisrht. Visschengeslacht. o. Visscher. ra. -sen-en; -tje,o.-8. Visscherij, v. -en. Visscherman,m. -lui. Vlsschersbedröf, o.; -boot, v. -en; -dorp, o. -en; -leven, o.; -lied, o. -eren; -pink, v. -en; -sch'iit. v. -en. VISSChlg, bn. -er, -st. Visslng (scheepsw.) v. -s. Visum 'het srezi ne,de aanblik)o. Visum repertum,?:en«'e8kundig versla? van de bevindinir. Vlta, het leven; attestatie de rechtseeldiïP vcrklarinu van een b'voeed ambtenaar, waaruit b'iikt. dat iera. nosr in leven is. Vitachtig, bn. -er,-st; -beid, T. Vitesse (snelheid) v. Vitlust. m. Vitriool, V. en o. V1t?e eene bloera) v.-n. Vitten, ow. zw.lk vitte,heb gevit quot;iff- r. m. vitster, v. Vit ter Ier. bn. -er, -st; -heid,T. Vitterfl v. -en. Vitzucht, v. |
260
VIV
Vivace (muz.) levendig, vurig. Vlvacltelt (levendigheid) v. Vivat (hij, of zij level| (als zn.)
o. -s. (king v.
Vlvificatle (bezieling,levendma-VlvreS (levensmiddelen) mv. Vizier (Turkrche groute) m. -en of -s.
Vizier (mikijzer aan een geweer; ook opening van een helm voor de oogen)o.-en.
Vla. Zie Vlade. (-je., o. -s.
Vlaag (bui; ook aanval) v.vlagen; Vlaak (teenen horde, op welke
men de wol slaat) v. vlaken. Vlaamsch, bn. (o. als zn.) Vlaanderen, o.
Vlade en Vla, v. vladen en vlaas;
vlaatje, o. -s. Ilje, o. -s.
Vlag, v. -gen; vlagje en vlagge-Vlag (plantgewas) o. Vlaggejongen, m. -s; -jonker, va.-s; - kapitein, m. -8;-koord,o. -en; -lijn, v. -en.
Vlaggen. OW. zw. ik vlagde, heb gevlagd. {-kist, v.-en.
Vlaggendoek, o.; -kaart, v.-en Vlaggeschip,0. -schepen:
m. -kt-n; -touw, o. -en.
Vlak (vlek. smet) v. -ken;-je,o.-s. Vlak (vlakte) o.-ken.
Vlak, bn. -ker, -st; -heid, v Vlak, bijw. (gevlaakt.
Vlaken, bw. zw. ik vlaakte, heb Vlakgang, ra. -en; schcepsw. Vlakken (bedekkt n) bw. ow.zw.
ik vlakte, heb en ben gevlakt. Vlakken (effen maken) bw. zw.ik
vlakte, heb tevlakt. Vlakkerig, bn. -er, -st. viakkig, bn. -er, -st.
Vlakte, v. -n.
Vlakweger, m. -s.
Vlam, V. -men; -metje, o. -s. Vlammen, bw.ow.zw.ik vlamde, Vlammig. bn. [heb gevlamd. Vlamvormig, bn.
Vlas, o. -sen.
Vlasachtig, bn. -er, -st. Vlasdotter, v.
Vlaskop, ra. en v. -pen; -je,o.-i
gevloerd; vloering, v.
Vloghaver, v.
Vlok, v. -ken;-je, o. -s. viokachtig, bn. (heb gevlokt. Vlokken,ow.zw.ik vlokte,ben en Vlokkig, bn. -er, -st.
quot;Vlonder (een houten bruggetje)
m. -s; -tje, o. -s.
quot;VlOO, v. vlooien; vlooitje, o. -s. quot;Vlooiebeet, m. -beten.
Vlooien, bw. zw. ik vlooide, heb Vlooienkruid, o. [gevlooid. Vloot, v. vloten; -je, o. -s.
Vlos, o.
Vlossen, bn.
Vlossig, bn. -er, -st; -heid, v.
Vloszijde, v.
Vlot, o. -ten; -je, o. -s.
Vlot, bn. en bijw. -ter, -st.
Vloteling, m. -en.
Vlotgaand, bn.
Vlotgras, o. (en heb gevlot.
Vlotten, bw.ow.zw.ik vlofte,ben
VIOUW inet voor de snippen-
Vlucht, v. [vangst) v. -en.
Vluchteling, m. en v. -tu; voor
het v. ook vluchtelinge. Vluchten,ow. zw.ik vluchtte,ben
ïe vlucht.
Vluchtig, bn. -er,-st;-heid, v. Vluchtigjes. bijw. .
Vlug.bn.» ii byw.-ger,-8t;-heid,v. Vlugschrift, o. -en; -je. o. -s. Vocaal (klinkletter) v. vocalen. VOCoal (tot de stem behoortnde) bn. (lijst van woorden) o.
Vocabularium (nlphabetische Vocatie ('de roeping; het beroep,
ambt) v.
Vocatief en vocativus (in de taalkunde: 5e naamval) m.voca-Vocht. o. -en. [lieven.
Vochten, bw. zw.ik vochtte, heb
gevocht.
VÖChtig. bn. -er,-st; -heid, v.
Vociferatie (overluid geroip,Re-srhreenw, uitroep; uitbrakingjv. Vod en vodde, o. vodden; 'vodje.
■Voddenkooper,ir..-s;-koopster, v. -s; -kraam, v.-kramen;-krab-ber, m. -s; -markt, v.-en;-raap-ster, v. -s; -raper, ra. -s.
Vodderü, v. -en; -tje, o. -s.
Voddewerk, o. (-heid,v.
Voddig, bn. en bijw. -er, -st;
Voeden,bw.zw.ik voedde,heb ge-
Voeder (persoon) m. -s. [voed.
Voeder en voer(voedsel)o.;voer-tje.o.-s.
Voederen cn voeren, bw.zw.iK voederde en voerde, heb gevoederd en gevoerd.
Voeding, V.
Voedingsmiddel, o. -en.
Voedmiddel, o. -en.
Voedsel, o.
Voedster, v. -s; -tje, o. -s.
Voedsteren, bw.zw.ik voedster-
de, heb irevoedsterd.
Voedsterheer, m. -en; -kind, o. -eren; -ling, ia. en v. -en; voor het v. ook voedsterlinge.
Vordzaam, bn. -zamer, -st;
Voeg. v. -en; -je, o. -8.[-heid, v.
Voegblok, o. -ken.
Voege,v. (Indiër-). , . .
Voegen.bw.ow.zw.ik voegde,heb
Voeghout, o. -en. [gevoegd.
Vlassen (van vlasrbn. Vlassen,ow.zw.ik vlast
Flaste,heb ge
vlastj vlasser, m.
Vlassig, bn. -er, -st.
Vlecht, v. -en; -je, o.
Vlechtband, m. - en.
Vlechten, bw. st. ik vlocht, heb gevlochten; vlechter, m. vlf-cb ting, v.vli cht8el,o.vlechtster, -vlechtwerk, o.
Vledermuis en vleermuis, v. -muizen; -je, o. -a.
Vleesch, O. rleezen.
Vleeschachtig, bn. - er, -st.
Vleeschelük, bn. en bijw.
Vleeschhouwer,Tn. -s; -ij,v.
Vleet (spijkerrog; vischnet; slet, slons) v.vleten; bij de -(in over-
Vleezen.bn. [vloed) bijw.uitdr.
Vleezig, bn. -er, -st; -heid, v.
Vlegel, m. -s; -tje. o. -s.
Vlegelachtig,bn.-er,-st;-heid,v.
Vleien (mooi praten) bw. zw. ik vleide, heb gevleid; vleier, m. vlei «ter, v.
Vleiend, bn. -er, -st.
Vleierij, v. -en.
Vleitaal, v.
Vleiwoord, o. -en; -je, o. -s.
Vleizucht,
Vlekkeloos, bn.; -heul, v. Vlekken, bw. ow. zw. ik vlekte, heb of ben gevlekt.
Vlekkenwater, o.
Vlerk, v. -en; -je, o. -s.
Vlet. v -ten; -je, o. -s.
quot;Vletten, turf stapelen)bw.ow.zw.
ik vlette, heb gevlet; vletter, m. Vleug (vlam) v. -en; -je, o. -s. Vleugel, m. -en of -s; -tje, o. -s. Vleugelenide armen binden )bw.
zw. ik vleugelde,heb gevleugeld VllehOOt, v. -en. (gevloden. Vlieden, bw.ow. st.ik vlood,ben Vlieg, v. -en; -je, o. ■
Vliegekop, m. -pen.
Vliegen, ow. St. ik vloog, heb en Vliegenaas,o. [ben gevlogen. Vliegend, bn.
Vliegenei, o. -eren; -eitje, o. -i en -eiertjes; -eter. m. -s; -kam pernoelie, v.; -kast, v.-en;-klap m. -pen; -kleed, o. -en; -lijm,v.; -masker, o. -s; -net, o.-ten;-pa-Vliegens, bijw. [pier, o.
Vliegensvlug, bijw. Vliegenvanger, m. -s. Vliegenvangerfcje (plant) o.-s. Vliegen vergif, o. Vliegenwaaier, m. -s. Vliegepooc, m. -en.
Vlieger, m. -s; -tje, o. -s. VliegluiS. v. -luizen. Vliegparti), v. -en; -tje, o. -s. Vliegwerk, o.
Vliegwiel, o. -en.
Vlier, v.-en.
Vliering, V. -en; vlierinkje, o.-s. Vlies. o. vliezen; -je, o. -s. Vliesachtig, bn. -er,-8t.
Vlies vleugelig, bn.
Vliet, m. -en; -je. o. -s.
Vlieten. OW. st. ik vloot, ben ge-Vliezig, bn. er, -st. [vloten. Vlijen (voegen, schikken) bw.zw iV vlijile, heb gevlijd; vlijing, v. Vlüui (laatijzer, lancet) v.
•l'je, o. -s.
Vlümen (met eene vlijm openen) bw. zw.ik vlijmde,heb gevlijmd. VIUt, v. (bijw.
Vlijtig, bn. en bijw. -er,-st;-lijk, Vlinder, m. -s; -tje, o. -*■
Vloed, m. -en.
Vloedrük. bn. -er, -st. Vloeibaar, bn. -der, -8t;-heid,v. Vloeihaarmaking,' VI oeihaarwording, Vloeien.ow.zw.ik vloeide,benen
heb gevloeid.
Vloeiend, bn. -er, -st; -heid, v. Vlouinapier, o.; -tje, o. -Vloeiplank, v. -en.
Vloeistof, v. -fen.
Vloek. m. -en; -je, o. -s. Vloekbaar, bn. -der,-3t. Vloekheest, o. -en. ^ ^ Vloeken, bw. ow. zw. ik vloekte, heb gevloekt; vloeker, m.vloek-Vloekgenoot, m. -en. [ster, v. Vloekgenoote, v. -n. Vloekgenootschap, o. Vloekgespan, o. Vloekverwant, m. -en. Vloekverwante, v. -n. Vloekverwantschap, v. Vloekwaardig, bn. -er, -st of
meer en meest-;-heid,v.
1 Vloekwoord, o. -en.
Vlek(vlak of 8met)v.-ken;-je,o.-8. jVloer, m. -en; -tje, o. -s.
Vlek (een dorp) o. -ken; -je, o. -s. Vloeren, bw. zw. ik vloerde, heb
VOE
261
262
VOO
Voorbeduiden, ow. zw. ik be-duiiide -,h. -be'luid; -bt,duiding,v. Voorbeduidsel, o. -s en -in. quot;Voorbeeld, o. -en;-je, o. -s. Voorbeeldeloos, bn. -loozer, -loost (-hiid, v. Voorbeeldig,bn.en bijw.-er,-st; Voorbehoedmiddel, o. -en. Voorbehoedsel,o. -sen -en Voorbehoud, o. Voorbehouden, bw. st. ik bo-bield -, heb -behouden; -behou-dinp:. v. Voorbereiden, bw. zw. ik bereidde -,heb -bereid; -bereidi-r, m. -bereiding, v. -bereidsel, o. Voorbericht, o. -en; -je, o. -s. quot;Voorbefcchikken, bw. zw. ik beschikte -, heb -beschikt; -bc-Voorbettaai', o. [schikkinjr, v. Voorbestemmen, bw. zw ik bestemde -, heb -b* stemd; -be-Voorbeurt, v. -en. [stemming,v. Voorbezit. o. Voorbidden, bw. st. ik bad -, ht b -,ebeden; -bidder, m. -bid-VoorbiJ.vz. (ding, v. Voorbydragen, bw. st.ik droeg -, lu h -{redra^t-n. Voorby cïraven,ow.zw.ik draafde heb lt; n hen -gedraafd. Voorbödringen,ow.9t.ik drong bquot; »i -m drongen. VoorbO^aan, ow. onr. st.ik ging -, ben -gi jrnan; -gang, m. -Kan-Voorbtjpaand, bn. (ger, m. VoorbUi)len,ow.zw.ik ylde -,ben -geiild. Voorbökomen,ow.st.ik kwam ben -ue^om» n. (-gelaten. Voorbülaten,bw.st.ik liet -,heb Voorbüleeren. bw. zw.ik leerde heb en ben -geleerd. Voorbüloopen, ow. st.ik liep -, h«b • i! blt; n -sf( loopen. Voorbflrennen, ow.zw.ik rende -.hi b t n hen -gen nd. Voorbijrijden, ow. st. ik reed hrb en bi n -jrereden. Voorbijsnellen, ow.zw.ik snelde -. ben -S' sneld. Voorbljstevenen,ow.zw.ik stevende hen -srestevend. Voorbijstreven, ow. zw. ik streefde -. b- n -gestreefd. Voorbij trekken,ow.st.ik trok-. ben -«■« trokken. Voorbijvliegen, ow. st.ik vloog -, b' n -arevlosr» n. Voorbljzeilen, bw. ow. zw. ii.- zlt; ilde -, h» b en ben -gezeild. Voorbinden, bw. st. ik bond -, heb -aehonden. Voorbode, m. -n. Voorboezem, m. -s. Voorbout, m. -en; -je, o. -s. Voorbramra, v. -raas. Voorbramsteng, v. -en. Voorbramzeil, o. -en. Voorbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht. Voorburg, m. -en. Voorbuur. m. -buren. Voorbnurt. v. -en; -je, o. -s. Voorcljferen, bw. zw . ik cijferde -. hlt; h -yrcijferd; -cijfering,v. Voordacht, v. Voorrtanp. ra. -en; -je, o. -s. Voordansen,ow.zw.ik danste-, heb -s-edanst; -danser, tn. -dan-Voordat, vw. [seres, v. |
Voordeel, o. -en; -tje, o. -s. Voordeelig, bn. en bijw.-er,-st; Voordeur, v. -en. [-beid, v. Voordewind (gunstige wind) m. Voordewind, bijw. Voordezen. bijw. Voordienen, bw.zw.ik diende -, heb -gedimd; -diener, na.; -diening, v. -dienster, v. Voordisschen.bw.zw.ik dischte -, Ik b -sedischt. Voordochter, v. -s; -tje, o. -s. Voordoen, bw. onr. st. ik deed, heb gedaan. [-, heb -gedraaid. Voordraaien, bw. zw.ik draaide Voordracht, v -en. Voordragen, bw. st. ik droeg -, heb -set dragen.(heb -gedronken. Voordrinken, ow. st.ik dronk -, Voordwarstouw. o. -en. Vooreb en voorebbe. v. Vooreergisteren, bijw. Vooreerst, büw. Vooreinde, o. -n. (ben -gegaan. Voorgaan. ow. onr.st. ik ging -, VoorgaatS (schippersterm) bijw. Voorgang, m. (v. -s. Voorganger, m. -s; -gangster. Voorgebed, o. -en. Voorgebergte, o. -n. Voorgebouw, o. -en. Voorgemeld, -genoemd, bn. Voorgerecht, o. -en. Voorgestoelte, o. -n. Voorgevel, o. -s; -tje, o. -s. Voorgeven,bw. st. (o. als zn.)ik sraf -, h'b-aregeven;-geving, v. Voorgevoel, o. Voorgezang, o. -en. Voorgoed, l-ijw. Voorgoochelen, bw. zw. ik sroorhflde -,heb -gegoocheld. Voorgooi, v (heb-gegooid. Voorgooien, bw. zw,ik gooide -, Vcorgracht, v. -en. Voorgrond, m. -en. Vóórhaar, o. Voorhamer,™, -s. Voorhand, v. -en. Voorhanden, büw. Voorhang, m -en. Voorhangen, bw. ow.st.ik hing -, heb -irehangt n. Voorhangsel (voorhang) o.-sen Voorhar. v. -ren. [-en. Voorhaven, v. -s. Voorhebben, bw onr.zw.ik had Voorheen, bijw. [-.heb-gehad. Voorhoede, v. -n. Voorhoef, ra, -hoeven. Voorhof, n. -hoven. Voorhoofd, o. -en; -je, o. -s. Voorhouden, bw. st. ik hield -, heb -arbnuden. Voorhuid, V. -en. Voorhuls, o. -huizen; -je, o. -s. Voorijzer. o. -s. Voorin gt;inw. Voor-Tndlë. o. [-beid, v. Vooringenomen, bn. -er, -st; Voorinnemen, bw, st, ik nam voorii. hi b vooringenom* n. Vooriaar, O. -jart n; -tje, o. -s. Voorjaarsbloem, v. -en; -pje. Voorlaarskoorts, v. -en. Voorjaarsnachtevening, v. -en. 'tje, o. -s. Voori aars repen, m. -s; - regen-Voorlaarsrels, v. -reizen. Voorjaarsweder en -weer, o. |
Voorkakelen, bw.zw.ik kakelde -, hl b -glt; kakeld. Voorkamer, v. -s; -tje, o. -s. Voorkasteel, o. -en; acheepsw. Voorkauwen, bw.zw.ik kauwde -, hi b -gt kauwd. Voorkeuken, v. -s; -tje, o. -8V Voorkeur, v. Voorkind, o. -eren. Voorklappen, bw. zw. ik klapte -, heb -geklapt. Voorklauteren,ow.zw..ik klauterde -, heb en ben -geklauterd. Voorklimmen,ow.st.ik klom -, heb en bi n -geklommen. Voorkomen (Vtrschijnen)ow.st. ik kwam -, ben -gekomen. Voorkomen (beletten) bw. st. ik -kwam, hi b -komen. Voorkomen 'uiterlijk) o. Voorkomend, bn. -er, -st; Voorkoming, v. (-heid,v. Voorkoop, m.-en;-kooper, m.-s; -koopster, v, -s.(htb -gekregen. Voorkrljgen.bw. st. ik kreeg -, Voorkwartier, o. -en. Voorlaatst, bn. Voorland, o. Voorlang (overlang) bijw. Voorlast, ra. -en; scheepsw. Voor lastig, bn. Voorlaten, bw. st. ik liet -, heb -aelHti n. Voorleden. Zie Verleden. Voorleder en voorleer, o. Voorleggen, bw. zw.ik legde en leide -, heb -gelegd en geleid; -leiftrimr, v. (-geleld, Voorlellen, bw.zw.ik lelde -,heb Voorlezen,bw.st.ik las -,heb -gele/» n; -lezer, nt. -lezing, v. Voorlichten, bw.zw.ik lichtte -, heb -gelicht; -lichter, m. -lich-tinsr. v. Voorliefde, v, (-gelogen. Voorliegen, bw.st,ik loog -, heb Voorliggen (vooraan liggen) ow. st. i't iag -, heb -gel» gen. Voorlijf, o. -lijven; -je, o. -s. Voorlijk (scheepswoord) o.-en. Voorlijk (het tegenovergestelde van achterliik) hn ,-er,-8t;-heidr Voorloop'gec strijk vocht)v, [v. Voorloopen, ow.st.ik liep -,heb en ben -gcloopen; -looper (ook zekere schaaf) ra, Voorloopig. bn. en bijw. Voorluik, o. -en. Voormaals. bijw. Voormaand. v. -en. Voormaken,bw.zw.ik maakte -, In b -sf' maakt. Voormalen (voorschiideren)bw, tw. ik maalde heb -gemaald. Voormalig, bn. Voorman, m. -lui. Voormars, v. en. Voormarszeil, o. -en. VoormaPt. m, -en, (-gemeten. Voormeten.hw.st.ik mat -, heb Voormiddag, m, -en; -je,o. -s. Voormolen, m. -s. Voormouw, v, -en. Voormnur, m. -muren. Voorr Zie Voren. Voornaaien. bw.zw.ik naaide -, heb -eenaaid. Voorraam, m, -namen. Voornaam, bn, voornamer, -st. Voornaamwoord, o. -en. |
VOO
263
Voornacht, m. -en. Voornamelijk, bijw. Voornemen, o -s. Vooxmamen.bw.gt.iknam -,heb Voornoemd, ba. Cquot;if'!nomen. Voornoen (voormiddag) in. Vooroever, m. -s. Vooronder (van een schip) o.-s; -tje, o. -s. Vooronderstellen, bw. zw. ik -onderstelde, tieb -ondersteld, -onderstelling, v. Vooroordeel, o. -en. Voorop, bijw. (-, heb -ijesteld Vooropstallen, bw.zw.ik stelde V00r0DZeCt3n,bw.iw.ik zette -, Voorouderlijk, bn [h.-b -«e'.et. Voorouders en voorouderen. Voorover, bijw. [.u. mv. Vooroverlijden (het vroeger sterven) o. Vooroverloopen, ow. st.ik liep -, heb -jfeloopen. Voorovervallen, ow. st. ik viel -, ben -gevallen. Voorpaard, o. -en. Voorpand, o. -en; -je, o. -s. Voorplaats, v. -en; -je, o. -a. Voorplecnt; van eenschip)v.-en. Voorplein, o. -en. Voorpoort, v. -en. Voorpoot, ra. -en; -je, o. -s. Voorportaal, o. -portalen. Voorpost, ra. -en. Vóórprediken en voorpree-ken, bw. zw. ik predikte - en preekte -,heb -gepredikt en -gepreekt. [-8. Voorproef, V. - proeven; -j , o. Voorproeven, bw.zw.i'c proefde -, heb -sfeproefd; -proefster, v. Voorraad, fn [-proever, m. Voorraadswagen, m. Voorraam, o. -ramen. Voorrad, o. -eren. Voorrang, m. Voorrecht,o. -en. Voorrede, v. -nen;-tje, o. -s. Voorredenaar, m. -s. Voorrekenen,bw.iw.ik rekende -, heb -srerekend. Voorriem, m. -en. Voorrijden, ow.8t.ik reed -, heb en. b n -gereden; -rij Ier, m. Voorroepen, bw.st.ik riep -,heb -geroeppn. Voorschans, v. -en. Voorschenken,bw.st.ik schonk -, heb -geschonken; -schenker, ra. Voorschieten, bw. ow. st. ik schoot -,heb geichoten;-8chie-ter, ra. Voorschijn, alleen gebruik, in: tp -, bij v. uitdr. Voorschilderen, bw. zw. ik schilderde -, heb -geschilderd. Voorschio, o. Voorschoen, ra. -en. Voorschoenen, bw. zw. ik -scho'nli'. heb gevoor^choend Voorschoot. O. -en; -je, O. -s. Voorschot, o. -ten; -je, o. -s. Voorschreven (ook -noemd)bn. Voorschrift, o. -en. Voorschrijven, bw. st. ik 8chr»*ef -, heb -geschreven, -schrijvin?, v. Voorschuiven, bw. st. ik schoof -, h -b -sffjchovi-n. Voorshands, bijw. |
Voorslaan, bw.8t.ik sloeg -, heb -geiiagen. Voorslag ivoorstel) m. -en. Voorslag (van een klokkenspel) o. Voorslemphout, o. -en. Voorsmaak, ia.; je,o. Voorsmütan, ow. it.ik smeet -, heb -gesmeten. Voorsnijden, bw. st. ik sneed -, heb -gesneden;-snuder,m.-snijdster, v. -snijmes, o. Voorspan, O. -nen. Voorspannen, bw.zw.ik spande -, neb -se -pannen. Voorspel, o.-en;-letje, o.-s. VO rspelden,bw.zw. ik speldde -, h b -gespel i. Voorspelder, m. -s;-tje, o.-s. Voorspelen,bw.ow.zw.ik speelde -, ht!0 -lt;espeeld; -speler, m. Voorspellen (laten hooren hoe gespeld worden moet) bw. zw.ik spelde -, ueb -gespeld. Voorspellen i voorzeggen, vooruit a in vun ligen)bw.iw.ik-spel-de, heb -speld;-lt;peller,m.-spelling, v. -spelster, v. Voorspiegelen, bw. zw.ik spiegelde-, heb -ges^iegeld.-spiege- VOOrspiJs, v. -spijzen, [ling, v. Vooi'spitS, v. -en. Voorspoed, m. (-lük,bijw. Voors ooeilg,bn.en bijw.-er,-st; Voorspook, o. -spoken. Voorspraak (persoon) ra. en v. -spraken, (het voorspreken) v. Voorspreken.bw.st. ik sprak -. neb -gesproken; -spreekster, t. -spreker, m. Voorstaan, bw. ow. onr. st. ik stond -, heb -gestaan. Voorstad, V. -steden. Voorstamalen, bw. zw. ik sta-ra-Me -, hr-b -gestameld. Voorstand, ra. (v. -s. Voorstander,m. -s;-staadster. Voorstappen, ow. zw. ik stapte Voorste, bn. [-, heb -gestapt. Voorsteek, ra. -steken. Voorsteken,bw.st.ik stak -,heb -gfstokèn. Voorstal, o. -len; -letje, o. -s. Voorstallen, bw. zw.ik stelde -, heb -gestfld;-steller, ra.-stelling. v. -st -Ister, v. Voorstellingsgave, v.;-kracht, v ; -ver nor-m, o. Voorstemman, ow.zw.ik stera-•Iquot; -,)»eb - gestemd; -steramer,ra. Voorsteng, v -en. Voorstevan, m. -s. (was) ra Voorstoot 'stopwas, raaagden- Voorstooten, ow. st. ik stiet 1 lt;t»»!t •) -. heb -gestooten. Voorstraat V, -straten. VoorstriJdea, ow.st.ik streed -, ti -b -gestreden; -strij Ier, ra. Voorstuk, o. -ken; -je, o. -s. VOOrt. bijw. en tw. Voortaan, byw. Voortafel, v. -s. Voortand, ra- -en; -je, o. -s. Voortarbaiden, ow. zw. ik ar-b id 1 ■ -, lie «-sfearb 'id. Voortbabbalen, ow. zw.ik bab-b-ldquot; h -b -g-babbeld. Voortbazulnen, ow. zw. ik bazuin lquot; -. h-b ■g-'baiaind. Voortbeuzelen, ow.zw. ik beuzelde -, heb -gebeuzeld. |
Voortblaffen.ow.zw.ik blafte heb -gebla't. heb -lt;ebia«en. Voortolazan, bw.ow.st ik blies Voorcoo-izen, ow.zw.in bonsde -, n.-b -geoomd. Voortboomen, bw. ow. zw. ik bo gt; n-lgt;' -, üeb-geboomd. Voortoouwan,ow.zw.ik bouwde Ueb -gebouwd. Voorobreien,ow.zw.ik breide -, neb -grtOreid. Voortbreken, ow. st. ik brak -, ht^U en ben -gebroken. Voortbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, h -b -gebraent; -bren-zer, m. -bren^ing, v. -bi engsel, o. -brengster, v. Voortbrengingskracht, v.; -vennoten, o. Voortbulderen, ow. zw. ik bul- il-rdr -, hel» -gebulderd. Voorcdansen, ow. zw ik danste h -b eu ben -gedanst. Voorcdomtnelen, ow. zw. ik lo n n-lde -. heb -gedommeld. Voortdragen, ow.st. ik droeg -, heb -!fgt;-dralt;en. Voortdraven, ow.zw. ik draafde - b -n -gedraafd. Voortdreatolan.ow.zw.ikdren-. telde -. ben -ge Irenteld. Voortdriböalen.ow.zw.ik dribbelde -, b'*n -gedribb-ld. Voortdrijvon,ow. bw.st.ik dreef -,heb en br-n-gedreven;-drijver, ra. -drijving, v. Voortduren, ow. zw.het duurde -, heeft-.re luurd;-during, v. Voortdurend, bn. Voortluur, ra. (heb -geduwd. Voortluwan.bw.zw.ik duwde Voorteeken. o. -en en -s Voorteakenen, bw. zw. ik teekend.;-, heb -geteekend.-teeke-nins, v. (-geteld; -telling, v. Voortellen.bw.zw.ik telde -,heb Voortamoel, m. -s. Voortent, v. (geten. Voortacen.ow.st.ikat-,h-b -ge-Voorcfladderen. ow zw.ik flad- d 'rde ben -g. fladderd. Voortfokken, ow. zw.ik fokte -, heb -gefokt. Voortgaan, ow.onr st.ik ging ben -i-saan; -gang, m. Voor tge togen, vd. (-segeven. Voortgeven, bw.st.ik ?*f -,heb Voortglijden, ow. st. ik gleed -, ben len. (-,ben -geglipt. Voortgliopen, ow. zw. ik rlipte Voortgoazan, ow «w ik gonsde -. heb quot;ti b'-n -gegons'1. Voorthelpen, bw st. ik hielp -, h -b -geholpen. Voorthinken, ow. zw. ik hinkte , Ueb en b -n -gehinkt. Voorthoeoelen, ow. zw ik hoe-0 -l le -. h b -n b';n -sf-'iio -peld. Voorthollen, ow ^w.ik holde -, heb en b -n -ir -hold. Voorthompelen, ow. zw. ik hompelde -,heb en b?n -gehom-pld. Voorthuppelen, ow. zw. ik hut»-»-1 le -, heb en ben-g^hup-Voortijd. m. -en. [peld. Voort')Is, bijw. Voortijlen 'v'j;)rtsnellen)ow.zw. ik ül l ■ bquot;n -geijld. Voortijlen Iin de koorts) ow. zw. ik ijlde -, hub -geijld. |
VOO
264
Voortaagen, bw. ow. zw. en st. ik jaagde (joeg)-,beb tn ben -ge-jaag«l. (ben -gekomen. ■Voortkomen. OW. st.ik kwam Voonkrtjgen, bw. st.ik kreeg heb -gekregen. Voortkmlen, bw. ow.st. en zw. ik krooi (kruide) -, heb en ben -gekrooicn (gekruid); -kruiing, v. (ben -gekropen. Vcortkrulpen,ow.st.ik kroop Voortkuiereii,ow.zw.ik kuierde ben -gekuierd. Voortkweeken, ow. zw. ik kweekte beb -gekweekt. Voortlaveeren, ow. zw. ik laveerde -, ben en beb -gelaveerd. Voortleiden, bw.zw.ik leidde -, beb -geleid. (heb -gelokt. Voortlokken, bw.zw.ik lokte -, Voortloopen,ow.st.ikliep -,ben en heb -peloopen. Voortmaken, ow. zw. ik maakte heb -gemaakt. Voortmalen, ow.st.ik maalde heb -gemalen. Voortocht, m. - en. Voortooveren.bw.zw.ik toover-de -, heb -gitooverd. Voortop, m. -pen. Voortpakken (zich) ww. zw. ik pakte mü heb mij -gepakt. Voortplanten, bw. ow zw. ik plantte -.heb -geplantj-planter, m. -planting, v. Voortpraten, ow. zw.ik praatte -, heb -gepraat. Voortraken, ow.zw.ik raakte ben -g» raakt. Voortrap, v. (-getreden. Voortreden.ow.st. ik trad -,ber: Voortreöeneeren, ow. zw. ik redeneerde-, heb -geredeneerd. Voortreffelük, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. Voortregenen, onp. w. zw. het regende heeft -geregend. Voortreizen, ow.zw.ik reisde -, ben -g» T(isd. Voortrekken(voor-trekken)bw. st. ik trnk heb -getrokken. Voortrekken(voort-rekkeii)bw. zw. ik n kte -, heb -gerekt. Voortrennen,ow.zw.ik rende-, ben en heb -gerend. Voortrijden,ow.st.ik reed -,heb en ben -gereden. Voortroelen, ow.zw.ik roeide -, heb en ben -geroeid. Voortrollen, bw.ow.zw.ik rolde -, h» b en ben -gerold. Voortrossen, ow. zw.ik roste -, ben -gtroft. Voortrukken,bw.ow.zw.ik rukte -. h« b f n ben -gerukt. Voorts, bijw. Voortscharrelen, ow. zw. ik scharrelde -, ben -gescharreld. VoortFchepen. owl zw. ik sch'fptp -, heb -gescheept. Voortscheren (zich) ww. zw. ik scheerde mij heb my -gescheerd. VoortscMeten. bw. ow. st. ik schoot -.bf b en ben -geschoten. Voortsclllllen,ow.zw.ik schilde -, hlt; b -g« schild. VoortFchoffelen, ow. zw. ik schoffelde -, heb -geschoffeld. Voortschoppen ow. zw. ik schopte -, heb -geschopt. |
Voortsclmiven,ow.8t.ik schoof -, heb en hen -geschoytn. Voortslaan,bw.ow.8i.ik sloeg -, heb en ben -geslagen. Voortsleepen, bw. ow. zw. ik sleepte -, heb -gesleept. VoOTtSlenteren,ow. zw.ik slenterde -. ben-geslenterd. Voortsleuren,ow.zw.ik sleurde -, heb -g« sleurd. Voortslotfen, ow.zw.ik slofte -, heb en ben -gesloft. Voortsluipen, ow.st.ik sloop -, ben -geslopen. Voortsmüten, bw. ow. st. ik smeet -, he -gesmeten. Voortsnellen, ow. zw.ik snelde ben -gesneld. Voortspoeden,ow.zw.ik spoedde -, ben -gespoed. Voortspoeden (zich) ww. zw. ik spoedde mij -, heb my -gespoed. Voortsprlngen,ow.st.ik sprong -, ben en heb -gesprongen. Voortspruiten, ow.st.ik sproot -, ben -gi sproten. Voortstappen, ow.zw.ik stapte -. ben en hi b -gestapt. Voortstoomen, ow. zw. ik stoomde -, ben -gestoomd. Voortstooten, bw. ow. st. ik stiet (stootte) -, heb -gestooten. VoortStreven, ow.zw.ik streefde -,ben -gestreefd. Voortstrompelen, ow. zw. ik strompelde -, heb -gestrompeld. Voortstrcomen, ow. zw. ik stroomde ben en beb -gestroomd. Voortstudeeren,ow.zw.ik studeerde -, heb -gestudeerd. Voortstuiven, ow. stJk stoof -, heb en ben -gestoven. Voortsturen. bw. ow. zw. ik stuurde -, heb -gestuurd. Voorstuwen, bw. zw. ik stuwde -,heb -gestuwd; -stuwer, m. Voortsukkelen, ow. zw.ik sukkelde -, h( b en ben -gesukkeld. Voorttelen, bw.ow.zw.ik teelde -, heb -geteeld; -teling, v. Voorttellen, bw. zw. ik telde -, heb -geteld. Voorttreden,ow.st.ik trad-,ben -getreden. Voorttrekken,bw.ow.st.ik trok -, heb en ben - getrokken. Voorttrippelen, ow.zw.ik trippelde -.b»n -getrippeld. Voorttuimelen, ow. zw. ik tuimelde -, ben -getuimeld. Voortvaren, ow.st.ik voer-,ben en lu b-gevarm. (-beid, v. Voorvarend.bn.en bijw.-er,-st; Voortvertellen.ow bw. zw.ik vertelde heb -verteld. Voortvlieden,ow.st.ik vlood -, bf Ti -gevlodi n. Voortvliegen, ow.st.ik vloog -, heb en ben -gevlogen. Voortvlleten, ow. st.ik vloot -, ben -g'vloten. Voortvloeien, ow.zw.ik vloeide -, ben -gevloeid. Voortvluchten, ow. zw. ik vluchtte - .hm -gevlucht. Voortvluchtig, bn. Voortvragen, ow. zw. en st. ik vraagde (vroeg) heb -gevraagd. |
Voort vreten;ow.st.ik vrat-,heb -gevieten. Voortvuren,ow.zw.ik vuurde heb -gevuurd. Voortwaaien, onp.w.zw. en st. het waaide (woei) heeft-gewaaid. Voortwaggelen,ow.zw.ik waggelde -, ben -gewaggeld. Voortwandelen,ow.zw.ik wandelde -, heb en ben -gewandeld. Voortwerpen, bw. ow. st. ik wierp-, heb-geworpen. Voortwillen, ow. zw.ik wilde heb -gewild. Voortwoekeren,ow.zw.ik woekerde -,heb en ben -gewoekerd. Voortzeggen, bw. zw. ik zei-de -, heb -gezegden -gezeid. Voortzeilen, ow. zw.ik zeilde -, heb en ben -gezeild. Voortzenden, bw. st. ik zond heb -gezonden. Voortzetten, bw. zw. ik zette heb -gezet; -zetter, m. -zetting, v. Voortzondigen,ow.zw. ik zondigde -, heb -gezondigd. Voortzweepen, bw. zw. ik zweepte -, heb -gezweept. Vooruit, bijw. Vooruitbestellen, bw. zw. ik bestelde -, heb -besteld;-be8tel-ling, v. Vooruitbetalen, bw.zw. ik betaalde -, heb -betaald; -betaling, v. Vooruitbrengen, bw.onr.zw.ik bracht -, heb -gebracht. Vooruitdraven,ow. zw.ik draafde -, ben -gedraafd. Vooruitdrijven, bw. ow. st. ik dreef -, heb e'n ben-gedreven. Vooruitdringen, bw. ow. st. ik drong -, heb en ben -gedrongen. Vooruitduwen, bw.zw.ik duwde -, heb -geduwd. Vooruitgaan, ow.onr.sUk ging -,ben -gegaan; -gang, m. Vooruithebben, bw. onr. zw.ik had -, heb -gehad. Vooruithelpen, bw. st. ik hielp -, be'b -geholpen. Vooruitzien, ow. zw. ikülde-, ben -geijld. Vooruitjagen, bw. zw. en st. ik jaagde (joeg) -,heb en ben -gejaagd. Vooruitkomen, ow.st.ik kwam -, ben -gekomen. Vooruitloopen, ow.st.ik liep -, ben -geloopen. Vooruitmaking, v. -en. Vooruitnemen,bw.st.ik nam -, he'b -genomen. Vooruitraken, ow.zw.ik raakte -.ben -geraakt. Vooruitreizen, ow.zw.ik reisde -, ben -gereisd. Vooruitrennen,ow.zw.ik rende -, her. -gerend. Vooruitrüden, ow. st.ik reed -, ben e n heb -gereden. Vooruitsnellen,ow.zw.ik snelde -, ben -gesneld. Vooruitsteken, bw. ow. st. ik stak -. heb -gestoken. Vcoruitstreven, ow. zw. ik strlt; efde -, heb gestreefd. Vooruitvliegen, ow.st.ik vloog ben -gevlogen. |
265
VBJ
VRI
266
w
267
W, v. w'a. — De drie en twintigste letter van het alphabet. W.I. — Wtst-Iudië. TSTaadbaar, bn. -der, -at. Waag, v. wagen. Waaghals, ra. ec v. -halzen; -je, o. -a, -haiierü, Waagspel, o. -en. Waagstuk, o. -ken; -je, o. -8. Waaien, oup. w. hw. zw. en st. het waaidelwoei),heeft gewaaid; _ik wanide (woei), heb gewaaid. Waaier, ui. -s, -tje, o. -s. Waaiervormig, bn. Waak. v. waken. Waakhond. Zie Wachthond. Waaksch, bn. waakscher, waa scut. (-zaamst; -heid, v. Waakzaam.bn. en bijw. -zamer. Waal (L'iikerwaal) m. Walen. Waal (rivier) v. Waal (sclieepsw.) v. walen. Waalsch, bn. (o. als zu.) Waalwortel (-ok ezelsoor) v. Waan, m. [zekere plant. Waanwijs, bn.en bijw. -wijzer. Waar, v.wan n. [-wijst; -heid,v. Waar (echt, zeker) bn.; -heid, v. Waar, bijw. Waaraan, bijw. Waarachter, büw. Waarachtig, quot;•n. en bijw. -er, -st; -hl id, V. -lijk, bijw. Waarbij, bijw. Waarborg, m. -en. Waarborgen, bw. zw. ik waarborgde, heb gewaarborgd; waar-Waarboven, bijw. [borging, v. Waard, ook woord en woerd (mannetjeseend) in. waarden, woorden, woerden; waardje, woordje, woerdje, o. -s. Waard (herbergier) m. -en. Waard (ingedijkt land) v. -en. Waard, b». -er, -st. Waarde, v. n. Waardeerbaar bn. Waardeereniachatten,de waarde bepalenj bw. waardeerder, m. waardeerlijk, on. waardeerster, v, waardei ring, v. Waardgelder, ra. -s. Waardig, bn. en byw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Waardij, v. (en -s. Waardijn (muntmeester) m. -en Waardin, v. -nen; -netje, o. -s. Waardoor, bijw. Waardschap, o. -pen. (o. -s. Waargeest (spook) m. -en; -je, Waargoed (zeew.) o. Waarheen, bijw. Waarheid, v. -heden. Waarheidlievend, bn. Waarheidsliefde, v. Waarheidszin, m. Waarheidszucht, v. Waarin, bijw. Waarlangs, bijw. Waarlijk, bijw. Waarloos, bn. Waarmaken, hw.zw. ik maakte -, lieb -sremaakt; -making, v. Waarmede, bijw. Waarmerk, o. -en. Waarmerken, bw.zw.ik -merk-te heb gewaarmerkt;-inerkintr, v. |
Waarneembaar, bn.-. -heid, v. Waarnemen, bw. st. ik nam -, heb -genomen; -neemster, v. -nemer, m. -neming, v. Waarneming, v. -en; splaats. Waarnevens, byw. [v. -en. Waarom, byw. en vw. (o.alszn.) Waaromheen, -omstreeks, -omtrent,-onder,-op,-over, bijw. Waarschap (voormalig dorpsoverste in Noord-Holland) ra. -pen. (-er, -st; -heid, v. Waarschijnlijk, bn. en bijw. Waarschuwen, bw.zw.ik waarschuwde, heb gewaarscauwd; waarschuwer, m. waarschuwing, v. waarschuwster, v. Waarteeken, o. -s. Waarteekenen, bw.zw. ik -tee-kende, heb gewaarteekend. Waartegen, - tegenover,-toe, -uit. -van, - voor, bijw. Waarzeggen, ow. zw. ik zeide -, heb -gezeid of -gezegd; -zegger, ra. -zeggerij, v. -zegging.v.-zlt;-g- Waarzeil ueew.) o. -en. [ster, v. Waarzonder, bijw. Waas, o,; -je, o. Wacht (een wachter) ra. -en. Wacht (het wachthouden en de gezamenlijke wachters) v. -en. Wachtel (ook kwakkel, kwartel) ra. -s; -tje, o. -s. Wachten, bw. ow.zw. ik wachtte, heb gewacht; wachter, ra. wachtster, v. Wachtgeld, o. -en; -hond, ra. -en; -kamer, v. -s; -plaats, v. -en; - post, ra. -en. Wachtsch (waakzaam) bn. -er, meest -. Wachtschip, o. -schepen; -toren, ra. -s; -vuur, o. -vuren; -woord, o. -en. Wad (ondiepte in het water) o. -den. (v. -n. Wade iholte achter de knieschijf) Waden (door het water gaan) ow.zw. ik waadde, heb en ben gewaad. Waden (dooden het lijkkleed aandoen) bw. zw. ik waadde,heb gewaad. Wadmer, o. Wafel, v. -s en -en; -tje, o. -s. Wafel vorm ig, bn. Wagen, ra. -s; -tje, o. -s. Wagen (ondernemen) bw. zw ik waagde, heb gewaagd. Wagenaar (voerman) m. -s. Wagenmaker, m. -s; -y, v. -en. Wagenschot, o. Wagenschotten, bn. Wagenwijd, bijw. Waggelbeenen, ow.zw. ik waggelbeende, heb gewaggelbeend. Waggelen, ow.zw. ik waggelde,, heb gewaggeld. (m. -s. Waggon (rijtuig op spoorwegen) Wak (opening in het ijs) o. -ken. Wak (vochtig) bn. -ker, -st; -luid, v. Waken,, OW. zw. ik waakte, heb gewaakt; waakster, v. waker,ra. Wakersloon, o. -en. Wakker, bn. en bijw. (ook tw.) -der. -st; -heid, v. Wakkeren, ow.zw.ik wakkerde, ben gewakkerd. Wal, m. -len; -letje, o. -s. |
Walcheren (eiland in deprov. Zeeland) o. Walchersch, bn. Waldenzen (een volksnaam) m. mv. /.8lt; Waldhoorn en waldhoren, ml Waldhoornist, m. -en. Walen (Ongestadig zijn) ow.zw. ik waalde, heb gewaald; wa-Walendistel, v. -s. [ling.v. Walengang,v. Walg, v. Walgang, v. Walgen, ow. zw. ik walgde, heb gewalgd; walging, v. Walglijk, bn. -er, -st; -heid, v. Walnalla, v. Walken (toedenmakersw.) bw. zw. ik walkte, heb gewalkt; walker, ra. walking, v. Walkhamer, m. -s; -molen, m. -s; -plaats, v. -en; -stok, m. -ken. W alm, ra. -en; -pje, o. -s. Walmen, ow.zw. ik walmde, heb Walmgat, o.-en. [gewalmd. Walmte, v. Walnoot (boom) m. (vrucht) v. -noten. Walnoteboom, ra. -en. Walros ei; walrus (zeedier) m. Walrossenvangst, v. [-sen. Wals, v. -en; -je, o. -s. Walschot (walvischzaad) o. Walsen, ow. zw. ik walste, heb gewalst; walser, m. walseres, v. Walstroo (kruid) O. WalviSCh, ra. walvisschen. Walvischvaarder, m. -s. Wam (halskwab) v. -men; -matje, o.-a. (-a. Wambuis, o. wambuizen; -je, o. Wamen (in den modder roeren) ow.zw. ik waamde, heb gewaamd. Wammen (den buik der vlsschen opensnijden) bw. zw. ik warade. Wammes, o. [heb gewamd. Wan (wanmand) v. -nen. Wan (scheepsw.) O. -nen. Wanbedrijf, o. wanbedrijven. Wanbegrip, o. -pen. Wanbeleid, o. Wanberaad, o. Wanbesef, o. Wanbesluit, o. -en. Wanbetaling, v. -en. Wand (muur) m. -en. Wandaad, v. -daden. Wandel, m. (ren. Wandelaar, m. -a en waidela-Wandeldreef, o. -dreven. Wandelen, ow. zw. ik wandelde, heb en ben gewandeld; wandelaar, ra. wandelaarster, v. wan -deling, v. (-s. Wandelpad, o. -en; -paadje, o. Wandelplaats, v. -e». Wandelrit, m. -ten; -je, o. -s. Wandelstaf, m. -staven. Wandelstok, m. -ker; -je,o.-s. Wandelweder en - weer, o. Wandelweg, ra. -en; -je. o. -a. Wanen, ow. zw. ik waande, heb gewaand. Wang, v. -en; -etje,o. -s. Wangebruik, o. -en. Wangedrag, o. -gedragingen, v. Wangedrocht, o. -en. Wangeloof, o. Wangeluid, o. -en. Wangen (scheepsw.) bw. zw. ik wangde, heb gewangd. |
WED
268
Wangunst, v. Wangunstig, bn. -er, -st. Wannebbeiyk, bn. en bijw. - er. Wanhoop, v. (-at; -heid, v. Wanhopen, OW. zw. ik wanhoopte, beb gewanhoopt. Wannopend, bn. -er, -at. Wanhopig, bn. -er, -st. Wanhout (bedorven bout) o. Wanlant, m. -en. Wankantig, bn. Wankel (ouzeker) bn. en bijw. -er. -st; -beid, v. Wankelbaar, bn. en bijw. -der, -at; -heid, v. Wankelen, ow.zw. ik wankelde heb jcewankeld; wankeling, v. Wankelmoedig, bn. en bijw. -er. -8t; -heid, v. Wanklank, m. -en; -je, o. -a. Wanklinkend, bn. -er, -at. Wankoers, in. -en. Wanluidend, bn. en bijw. -cr, - st; -lieid, v. Wanlust, m. -en. Wanlnstig, bn. -er, -at. Wanmolen, in. -a. Wanneer, bijw. en vw. Wannen, bw. zw, ik wande, heb gewand; wanner, in. Wanorde, v. l-st. Wanordelijk, bn. en bijw.-er. Wanschapen, bn. -er, -3t;-heiii, Wanschepsel, o. -a. O- Wanschikkelijk, bn. en bijw. -er, -st, -h. id, v. (p. -a. Wansmaak, ra. wansmaken; -je, Wansmakelijk, bn. -er, -st. Wanspelling, v. -en. Wanspraak, v. Wanstaltig,bn. -er, -at; -beid,v. Want. vw. Want (eigenlijk quot;uistbandachoen. hoi-wtl ook gebruikelijk voor . band»' hoen in 't algemeen1 -en;-je, o.-s. Want (visschcratnxg) o. Wantaal, v. Wanten, w. slechts gebruikel. in de aprei-kwijze: hij weet van-(hii i« op de hoogte van de zaak). Wantij, o. -en. Wantrouwen, o. Wantrouwen, bw. zw. ikwan- trouwde. heb gewantrouwd. Wantrouwig, bn. -er,-8t;-heid. Wanvangst, v. [v. WanvoegliJk, bn. en bijw. -er, WanziJde, V. -n. [-st; -beid, v. Wapen (strijdtuig) o. -en en W pen (familieteeken)o.-s. Wapenen, bw.zw. ik wapende, heb srewapend; wapening, v. Wapenkunde, v. Wapper (wip eener ophaalbrus) m. -s. (heb gewapperd Wapperen, ow.zw. ik wapperde War v. ïin de-). (-n, Warande (park, wandeldreef) Waratje, bijw. Warboel, m. -en. Wardiertje, o. -s. Warempel, byw. Warempeltjes, bijw. Waren 'spokenl ow.zw. ik waarde. heb trewaard. Warenkennis, v. Wargaren, o. -s. Warhoofd, ra. en v. -en. Waring (scheepsw.) v. -en. I r i I 1 } I f t I I I I |
Waterplaats, v. -en Waterpot, ra. -ten. Waterrijk, bn. -er, -st. Waterschap, o. -pen. Watersnood, ra. Waterstaat, ra. Waterstaatsbelang, o. -en. Watertanden, ow.zw ik water-tandde, heb gewatertand. Waterweegkundige, ra. -n. Waterzucht, v. Waterzuchtig, bn. -er, -st. Watteeren (met watte vullen) bw. Watten, v.mv.; watje, o. -s. Watten, bn. Wattenfabriek, v. -en. Wauw, bn. -er, -st. Wauwelen,ow.zw.ik wauwelde, heb gewauweld; wauwelaar,m. wauwdaarster, v. Wauwelpartü, v. Web. o. - ben. (tje, o. -s. Webbe, v. en o. webben; webbe-Wed (drenkplaats voor paarden) o. -den. Wedde (jaarwedde) v.-n. Wedden, ow. zw. ik wedde, heb sceWed; wedder, ra. wedgter, v. Weddenschap, v. -pen;-je,o.-8. Weder « n weer (ram) m. weders en wieren. Weder en weer (luchtsgesteld- hcid) ó.; weertje, o. Weder en weer, bijw. (Zoo ook in de meeste saraenstellingen). Wederantwoord, o. -en. Wederantwoorden, bw. zw. ik antwoordde -,heh -geantwoord. Wederbeding, o. -en. Wederbedingen, bw. st. ik be- dong-, heb-b«-dongen. Wederbegeeren, bw. zw. ik begeerde -, heb -begeerd. Wederbekomen, bw. st. ik bekwam -, heb - bekomen; -beko-min», v. Wederbelooning, v. -en. Wederbrengen. bw. onr. zw.ik bracht -. heb -gebracht; -bren-srer, ra.-brensing, v. -brengster. Wederdienst, m. -en. O- Wederdoop, m. Wederdooper, ia. -a; -doopero, v. -doopster, v. -s. Wedereisch, ra. Wedereischen, bw. zw. ik «■ischte -, heb -geëischt. Wedererlangen. bw zw. ik • rlansde -, heb -erlangd. Wederga. Zie Wedersade. Wedergaaf en -gave, v. Wedergade, ook wederga en weerga, v. Wedergeboorte, v. Wedergeboren, bn. Wedergeven, bw. st. ik gaf heb -tfesfeven. Weder gloed, ra. Wedergroet, ra. Wedergroeten, bw.zw.ik groette -, heb -gegroet. Wedergunst, v. Wederhalen, bw. zw. ik haalde -, heb -jehaald. Wederheltt, v. -en. Wederhoorig (weerbarstig) bn. -er, -st; -heid. v. Wederhouden, bw.Bt.ik -hield, heb -houden. Wederlnstorting, v. Warklomp, m. -en. Warkop, ra. -pen. Warkruid, o. Wa-'m, bn. en byw. -er,-8t;-te,v. Warmen, bw. zw. ik warrade, heb gtwarinil; warming, v. Warmoes(allerlei eetbare moeskruiden) o. Warmoeshof (moestuin) m. Warmoezenier, ra. -s en -en. Warmoezenierstcr, v. -s. Warmoezier, m. -sen -en. Warmoezierster, v. -s. Warmpjes, bijw. Warmte, v. Warnest, o. -en. Warnet, o. -ten. Warrel (war) ra. Warrelen, ow. zw. ik warrelde, heb gewarreld; warreling, v.; Warrelklomp, m. -en. Warrelwind, m. -en.(h.geward. Warren, bw. ow.zw. ik warde. Wars (afkeerig) bn. War struik, m. -en. Wartaal, v. Wartel, ra. -a. Warziek, bn. -er, -st. Was (groei) ra. Was ivan bijen) o. Wasachtig, bn. Wasch (gewasschen of te waa-schen linoen of kleederen) v. wasschen; -je, o. -a. Waschbad, o. -en; -bekken, o. -a; -dag,in. -en; -goed, o.; -hok, o.-ken;-hui»,o. -huizen; -ketel, m. -a; -kuip, v. -en; -lijat, -en; -loon, o. -en; -mand, -en; -meid, v. -en; -molen, •a; -plaata, v. -en; -tobbe, v. -vat, o. -en; -vrouw, v. -en; -water, o.; -zak, m. -ken. Wasdoek, o. Wasdom, m. Wasem, ra. -s. Wasemen, ow. zw. ik wasemde, lieb gewasemd; waseming, v. Wasgeel, bn. Waskleurig, bn. Wasschen (reinigen) bw. st. ik wiesch (waschte), heb gewasschen; wasacher, in. wasscherij v. wassching, v. waschster, v. Wassen van was! bn. Wassen (met was bestrijken^w. zw. i k waste, heb gewast. Wassen (groeien) ow. st. ik wies, ben sjewassen. Wassenaar (wassende maan) ra. Wassenbeeldenspel, o. -len. Wat. vr. bet. onb. vnw. en bijw. Water, o. -en en -s; -tje, o. -s. Waterachtig, bn. -er, st; -heid. Waterbak, ra. -ken. [v. Waterblauw, bn. Waterdicht, bn. Wateren, bw. ow. zw. ik waterde, lieb gewaterd. Waterig, bn. -er, -at; -heid, v. Watering. Zie Wetering. Waterkoud, bn. Waterkundige. m. -n. Waterlanders (tranen) m. rav. Waterlegger, ra. -a. Waterleiding, v. -en. Waterloos, bn. Waterpas, o. -sen. Waterpas, bijw. Waterpassen, bw.zw. ik -paate, heb gewaterpast; -passing, v. |
269
WEE
Wederkaatsen. Zie Weerkaatsen Wederkant. Zie Weerkant. Wederkeer, m. Wederkeeren, ow.zw.ik keerde blt; n -gekeerd. Wederkeerls, bn. en bijw. Wederkomen, ow. st. ik kwam ben -gekomen; -komst, v. Wederkoopen, bw. onr. zw. ik kocLl -, lu b -sekocbt. Wederkrügen, bw. st. ik kreeg -, heb -gekresen. Wederlegbaar, bn.; -heid, v. Wederleggen, bw.zw. ik -leide of -legde, heb -leid of -legd, -lesger. m.-legging, v.-legster,v. Wederleveren, bw. zw. ik leverde -, heb -geleverd; -leve- Wederliefde, v. [ring, v. Weder loon, o. Wedermin, v. (heb -genomen. Wedernemen, bw. st. ik nam -, Wedornoodlgen, bw. zw. ik noodiüJe -, heb -genoodigd; -noodiging, v. Wederom (ook weerom) bijw. Wederontmoeting, v. -en. Wederopbouw, m. Weder op Do u wing, v. Wederoprichter, m. -s. Wederoprichting, v. Wederopstanding, v. Wederpartij, v. Wederpartijder, m. -s. Wederrechtelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Wederroepen, bw. st. ik -riep. heb -roepen; -roepelijk, bn. -roeping, v. Wederschelden, bw. st. ik schold -, heb -sjescholden. Wederspanneling, m. en v. . -en; voor het v. ook wederspan-nelinge. (-er, -st; -heid, v. Wederspannig, bn. en bijw. Wederspoed, m. Wederspraak, v. Wederspreken, bw. st. ik -sprak, heb -sproken; -spreekster, v. -spreker, m.-spreking,v. Wederstaan, ow. onr. st. ik -stond, heb -staan. Wederstaanhaar, bn. Wederstand, m. Wederstander, m. -s. Wederstandsvermogen, o. Wederstreven, bw. zw. ik -streefde, heb -streefd; -strever, m.-streving, v. (-st; heid, v. Wederstrevig, bn. en bijw -er, Wedersturen,bw.zw.ik stnnrde -, h» b -gestuurd. Wedervaren, ow. st. (o. als zn.) het -voer, is -varen. Wedervergelden, bw. st. ik vergold -, heb -vergolden; -ver-geldimr, v. Wederverschijning, v. Wedervinden. bw.st. ik vond -, heb -gevonden. Wederwaardigheid, v.-heden. Wederwoord, o. -en. Wederwraak, v. Wederzee (tegenzee) v. Wederee^gen, bw.zw. ik -zeide, heb -zegd en -zeid. Wederzenden, bw.st. ik zond -, h« b -eezonden; -zending, v. Wederzien, bw.st. ik zag heb -gezien. |
Wederzijde, v. Wederzijds, bijw. Wederzij dsch, bn. Wedijver, m. Wedijveren, bw.zw. ik -ijverde, Wt;dloop,m.-en. [h.gewedijverd. Wedloopen, o.; wedlooper, m. -s, wetlloopster, v. -s. Wedprijs, m. Wedren, m. -nen. Wedstrijd, ra. -en. Weduwe, weduw en weeuw, v. weduwen; weeuwtje, O. -s. Weduwen dracht, v. Weduwenfonds en weduw- fonds, o. -en. Weduwenkas, v. -sen. Weduwgeld, o. -en. Weduwgift, v. -en. Weduwjaar. o. Weduwlijk, bn. Weduwnaar, m. -s en -naren. Weduwschap, o. Weduwstoat, m. v7eduwvrouw, v. - en. Wee (ramp, onheil; ook smart) o. Wee (flauw) bn.;-heid, v. [-ën. Wee, tw. Weedasch, v. Weede (zekere plant) v. Weedom, m. Weefgetouw, o. -en. Weefkunst, v. Weefsel, o. -s en -en. Weestolad, o. (kruid) v. Weegbree (ook weegblad) (zeker Weegbrug, v. -gen. W eegglas i voch tmeterjo.-glazen. Weegkunde, v. Weegluis, v. -luizen; -je, o. -3. Weegschaal, v. -schalen; -tje,o -s. (tot gewicht diende)m.-en. Weegsteen (steen, welke oudl. Week (het weeken) v. (o.-s. Week (zeven dagen) v. weken;-je. Week (zacht gedeelte) o. Week (zacht) bn. -er, -st. Weekachtig. bn. -er, -st. Weekbak (ook -kuip) m. -ken; Weekbakken, bn. (-je, o. -s. Weekblad (ook -schrift) o. -en. Weekblaadje, o. -s. Weekdarm, m. -en. Weekdier, o. -en, -tje, o. -s. Weekelijk (zwakkelijk) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Wéekeling, m. en v.-en; voor het v. ook weekelinge. Weeken, bw. zw. ik weekte, heb ifeweekt. (-st;-heid, v. Weekhartig, bn. en bijw. -er, Weekhoevig, bn. Weeklacht, v. -en. Weeklagen, ow.zw. ik -klaagde, ht b arweeklaagd. Weekmaken. bw.zw. ik maakte Weelde, v. [-, heb -gemaakt. Weelderig, bn en bijw. -er, -st; -heid. v. Weeldig. bn. en bijw. -er, -st. Weemoed, m. Weemoedig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. -U)k, bijw. Ween en (schreier.) ow. zw, ik weende, heb geweend. Weenen (hoofdstad van het keizerrijk Oostenrijk) o. Weener (inwoner van Weenen) m. Weene.-, bn. (ster, v.-s. Weener (schreier) m. -a; ween-Weening (ook geween) v. |
Weepsch (laf) bn. -er, meest - -heid, v. Weer (een hamel). Zie Weder. Weer (wering; drukte) v. Weer (weder, gesteldheid der lucht) o. Weer, bijw. Zie Weder. Weerbaar, b.1. -der.-st; -heid,v. Weerbaarheidsbond, o; Weerbarstig, hu, en bijw. -er. Weerdruk, m. [-st; - heid, v. Weerga, v. iwat -! en loop naar Weergaasch, bn. [(de-!). Weergal, v. -len. Weergalm, m. Weergalmen, ow.zw. ik -galm- dt, heb -galmd. Weergaloos, bn. Weergeld, o. Weerglans, m. Weerglas, o. -glazen. Weerhaak, m. -haken; -je, o.-s. Weerhaan, m. -hanen; -tje,o.-s. Weerhanerij, v. Weerhuisje. o. -s. Weerkaatsen, bw.zw. ik -kaatste, heb -kaatst; -kaatsins, v. Weerkant - n wederkant, m. Weerkauwen,ow.zw.ik -kauw- de, bfb -kauwd. Weerklank, m. -en. Weerklinken,ow st. ik -klonk. Weerkunde, v. [heb -klonken. Weerkundig, bn. Weerkundige.m. en v. -n. (o. Weerlicht inatuurverschiinsel) Weerlicht, v. (naar de - en als de -).(weei lichtte, h. geweerlicht. Weerlichten, onp. w. zw. het Weerlichts, bijw. Weerlichfcsch, bn. (-heid, v. WeerlOOS, bn. -loozer, -loost; Weeromreis, v. -reizen. Weeromstuit, m. Weerpijn. v. -en. Weerplicht. m. Weerplichtig, bn.; -heid, v. Weerprofeet, m. -profeten. Weerschijn (ook -glans en -schijnsel) m.; -tje, o. -s. Weerschijnen, ow. zw. ik -scheen, heb -schenen. Weerschijnsel. o. -s. Weersgesteldheid, v. -heden. Weerskanten, komt slechts voor in de bijw. uitdr. van aan -. Weerslag (donderslag) m. -en. Weersmaak, m. Weerstroom, m. Weerstuit, m. Weersverandering, v. -en. Weerszijden,alleen gebruikelijk in de bnw. uitdr. van -, aan -. Weertafel, v. -s. Weertlj. o. -en. Weervloed, m. Weerwil s, bn. Weerwijzer, m. -s. Weerwil, m. enkel gebruikel. in; in weerwil van (ondanks). Weerwolf, m. -wolven. Weerwolfsziekte, v. Weerzin, ra. (weeze; -je, o. -a. Wees, m. en v. weezen; v. ook Weesje (prieeltie) o. -a. Wept (het weten) v. Weetal, m.en v.-len. Weetgierig, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Weetgraag,bn. weetgrager,-8t. |
270
WEE
Weetlust, m. Weetniet, m. en v. -en. Weeuwkropivaa salade) v.-pen. Weeuwplant, v. -en. Weeuwtje. Z e Weduwe. quot;Weg (straat,pad)m. -en; -je. o.-s. Weg, byw. (heb -sxebannen. Wegoannen, bw. st. ik bande #WegDergen, bw.st. ik borg heb -geborgen. Wegbijten, bw. ow.st. ik beet -, heb lt;:n ben -gebeten. Wegblazen, bw. at. ik blies -, heb -gi-blazen. Wegblüven, ow.st. ik bleef-, ben -gebleven. Wegboegseeren, bw. zw. ik boegseerde -, heb -geboegseerd. Wegboenen, bw. zw. ik boende -, heb -tteboend. Wegboomen, bw.zw. ik boomde -, heb -gt-boomd. Wegborstelen, 'bw. zw. ik borstelde -, hgt; b -geborsteld. Wegbranden, bw. ow. zw. ik brandde -. heb en ben -gebrand. Wegbreken, bw. OW. st. ik brak -, heb en ben -gebroken; -breking, v. Wegbrengen, bw. onr. zw. ik bracht -, heb -gebracht;-bren-«insr, v. Wegcijferen (-redeneeren) bw. zw. ik cijferde -, heb -gecijferd; -cijferintr, v. Wegdampen, ow.zw. het dampte -. is -iredampt. Wegdartelen, ow.zw. ik dartelde -. he»» en ben -gedarteld. Wegdenken, bw. onr. zw. ik dacht -. heb -gedacht. Wegdleven, bw.zw. ik diefde -, heb -icediefd. Wegdoen, bw.onr. st ik deed -. heb -M ilaan. (ben -gedooid. WegdOOien, OW. zw. ik dooide -. Wegdragen, bw. st. ik droeg -, heb -gedrascen. Wegdraven. ow. zw. ik draafde -, ben -icedraafd. Wegdribbelen(met kleine stappen zich verwijderen) ow. zw. ik dribbquot;Me -, ben -gedribbeld. Wegdrijven, bw.ow. st. ik dreef -, heb ^n b'-n -gedreven. Wegdringen, bw. ow. st. ik dronif heb en ben - jfedronsen. Wegdrogen, ow. zw. ik droogde -, ben -gedroogd. Wegdrulpen, ow. st. ik droop -, ben -sedropen. Wegdrukken, bw.zw. ik drukte -, ben -aredrukt. Wegduiken, ow. st. ik dook -, b 'n -2 -dok^n. (heb -geduwd. Wegduwen bw. zw. ik duwde -, Wegdwalen, ow.zw. ik dwaalde ben -se^waald. Wegdwellen. bw.zw.ik dweilde -. h^h -tfedweild. Wegedoorn en wegedoren (nlant^ewas) v. Wegen, bw. ow. st. ik woosr, heb arewo?en; weegster, v. weger, m. Wegens, vz. Wegeren (wesrers aanbrenffen; een schip van binnen beplanken) bw zw ik wegerde, heb gewegerd; weicerin*. v. Wegeten, bw.st. Ikat -,heb -gegeten. |
Wegetteren, ow. st. het etterde is -geölterd, -ettering, v. Wegfrommelen, bw. zw. ik frummelde -, heb -gefrommeld. Weggaan, OW. onr. st. ik ging -, bm -xeuaan. Weggaloppeeren, ow. zw. ik tcaloppeerde -, ben -gegalop- Wegge, v.; -tje, o. -s. [peerd. Weggeven, bw.st. ik gaf -, heb •gegeven. (-gegoten. Weggleten, bw.st.ik goot -, heb WegglÖden,ow.st.ik gletd -,ben -gegleden. Weggooctielen, bw. zw.ik goo-chelde -, ht.b -gegoocheld. Weggooien, bw. zw.ik gooide -, lieb -jfegooid. Weggraven ,b w. st. ik groef - ,heb -gegraven; -graving, v. Weggrüpen,bw.st.ik greep -,heb -g. srreprn. Weghakken, bw. zw.ik hakte -, lieb -si-hakt; -hakking, v. Weghalen, bw. zw. ik haalde -, 'neb -sfehaald; -halinsr, v. Wegliangen,bw.st.ik hing-.heb -srehangen. Wegharken, bw.zw.ik harkte -, heb -tf' harkt. Weghebben, bw. onr.zw.ik had -, heb -gehad. Weghelpen,bw.8t.ik hielp -,heb -geholpen. Weghlnken, ow. zw. ik hinkte -, b'-n -gehinkt. Wegbouden,bw.st.ikhield -,heb -gehouden. Weghouwen, bw. st.ik hieuw -, heb -gebouwen. Weghuppelen, ow. zw. ik hup-nelde -, ben gehuppeld. Wegijlen, ow. zw. ik ijlde -, ben -geijld. Wegjagen.bw.zw.en st.ikjaagdlt; en joeg -. heb -gejaagd. Wegkaatsen, bw. zw.ik kaatste lieb g'ktatst. Wegkabbelen, bw. ow. zw. ik kabbelde -, heb en ben-gekab-b'■!-». Wegkankeren, ow. zw. het kankerde -,is -gekankerd;-kan-kering, v. Weerkapen, bw. zw. ik kaapte -, hgt;-b -g' kaapt. Wegkletsen,bw.zw.ik kletste -, heb -gekletst. Wegknagen, bw. zw.ik knaagde -. heb -geknaagd. Wegknippen,bw.zw.ik knipte-, heb -geknipt. Wegkomen,ow.st.ik kwam-,bcn -gekomen. WegkOOpen.bw.onr.zw.ik kocht heb -gekocht. Wegkrabbelen, bw.zw.ik krab-beMo -. heb -gekrabbeld. Wegkrabben, bw. zw.ik krabde -, heb -gekrabd. Wegkrügen, bw. st.ik kreeg-, heb -sekregen. Wegkrlmpen,ow.8t.ik kromp -, b-n -gekrompen. Wegkrulen, bw. ow. zw. en st. ik kruide (krooi) -, heb enTien -gekruid (gekrooien). Wegkrulnen, ow. st.ik kroop -, ben -gekropen. Wegkuieren, ow. zw.ik kuierde -, ben -gekuierd. |
Wegkunnen,ow.onr.ik konde of kon -. heb -gekund. Wegkwijnen, ow.zw.ik kwijnde -, bi n -gekwijnd; -kwyning, v. W eglaten,bw. ^t.ik liet -,heb -ge-Iat« n; -lating, v. Weglaveeren, ow.zw.ik laveerde -.b- n -gelaveerd. Wegleggen, bw. zw. ik legde en leide -, heb -gelegd en -geleid. Wegleiden, bw. zw. ik leidde -, heb -geleid; -leiding, v. Weglekken, ow. zw. ik lekte b« n -gelekt;-lekkii.g, v. Weglokken, bw. zw. ik lokte -, heb -gelokt. Wegloodsen, bw. zw. ik loodste heb -geloodst. Wegloopen, ow. st; ik liep -, ben -geloo|)en;-looper,m.-loopster, v. Wegmaaien,bw.zw.ik maaide -, heb -gemaaid; - maaiing, v. Wegmaken, bw.zw.ik maakte -, heb -gemaakt. Wegmalen, bw. st. ik maalde heb -gemalen, -maling, v. Wegmarcheeren, ow zw. ik marcheerde -,ben -gemarcheerd; -marcheering, v. Wegmoffelen (behendig wegnemen) bw. zw. ik moffelde -, heb -gemoffeld. Wegmolmen. ow.zw.ik molmde ben-sreinolmd;-molming, v. Wegmolsemen (-molmen) ow. zw. ik inolsemdé -,ben -gemol-semd. Wegnemen, bw.st.ik nam -, heb -genomen; -neming, v. Wegpakken (inpakken, met geweld wegnemen) bw. zw. ik nakte -. heb -gepakt. Wegpappen, bw. zw.ik papte heb -gepant. Wegplelsteren, bw.zw. ik plei-sterde heb -gepleUterd. Wegplukken, bw. zw. ik plukte -. h.' b -geplukt. Wegpraten, bw.zw.ik praatte -, heb -sepraat. Wegraken, ow. zw. ik raakte -, hen -geraakt. Wegrapen, bw. zw. ik raapte heb -geraapt. We^redeneeren, bw. zw ik redeneerde -, heb -geredeneerd. Wegrols. v. Wegreizen, ow. zw. ik reisde ben -g'Teisd. Wegrekenen (het vuur inrekenen) bw.zw. ik rekende -, heb -gerekend. Wegreden, ow. st. ik reed -. heb lt; n b-n -gereden. Wegroelen, bw.ow.zw.ik roeide h-b en ben -geroeid. Wegroepen,bw.st.ik riep -, heb -?i roepen. Wegroesten.ow.zw.ik roestte ben -geroest. Wegrollen,bw.ow.zw.ik rolde -, heb en ben -gerold. Wegrooven bw.zw.ik roofde -, heb -geroofd. Wegrotten,nw.zw.ik rotte-,ben • srernt; -rotting, v. Wegrulmen.bw.zw.ik ruimde -, heb -geruimd; -ruiming, v. |
271
WEI
Wefrsohaken, bw.zw.ik schaak-te heb -jfeschaiikt. Wegscha ven,b w. zw. ik schaafde , heb -{j.-schaafd. Wegschenken,quot;quot; bw. st. ik schonk heb -geschonken; -schenking, v. Wegscheppen,bw.zw.ik schepte -, heb -neschept. Wegscheren, bw.st.ik schoor -, heb -jfeachoren. Wegscheren (zich), ww.zw.lzich uit de voeten maken)ik scheerde mij heb mij -gescheerd. Wegscheuren, bw. ow. zw. ik scli unie -,h' b en ben-gescheurd. Wegschieten, bw. ow. st. ik schout -.heb en ben -geschoten WegSChlllen, bw. zw.ik schilde -,heb -geschild. Wegschoffelen.bw.zw.ik schoffelde -,heb -geschoffeld. WegSChoppen,bw.zw.ik schopte -, heb -geschopt. Wegschrabben, bw. zw. ik schra jde -. heb -geschrabd. Wegschrapen, bw. zw. ik schraapte -, heb -geschraapt. Wegschrappen, bw. zw. ik schrapte -, heb -geschrapt. Wegschudden.bw.zw.ik schudde -, heb -gt schud. Wegschuleren, bw.zw.ikschui-erde -, heb -geschuierd. Wegschullen,ow.8t.ik school -, ben -gescaolen. Wegschuilen, bw. zw. ik quot;i'hui.nde -, hvlj -geschuimd. Wegschuiven, bw. ow. st. ik schoof-,heb en beu -geschoven: -schuiving, v. Wegschuren, bw. ow. st. ik suanurde heb Oii ben -ge-schuurd; -schuring, v. Wegsöpelen,ow.zw.hct3ij:Hlde is -gesijpeld. Wegsjouwen, bw.zw. i'c sjouwde -, heb -gesjouwd. Wegslaan, bw. ow.8t.ik sloeg heb en b -u -geslagen. Wegsleepen,bw.zw.ik sleepte -, heb -gesleept. Wegslaepend, bn. -er, -st. Wegslüpen, bw.st.ik sleep -,heb -ge^lmen. Wegsltjten.ow.^t.ik sleet -, ben -gesleten; -sliiting, v. Wegslingeren, bw. ow. zw. ik slingerde -, heb en ben -geslin-erTd. (bon -geslonken. Weerslinken, ow.st.ik slonk -. Wegsluipen, ow. st. ik sloop -, b. n -geslopen. WegSluiten.bw.st.ik sloot -,heb -gesloten; -sluiting, v. W^smakken.bw.zw.ik smakte -. h'b-gesmakt. Wegsmelten, ow. st.ik smolt hen -g'-smolten; -smelting, v. Wegsmijten, bw. st. ik smeet -, heb -gHaniPten. Wegsnappen, bw. ow. zw. ik 'napte -. heb en ben -gesnapt. Wegsnellen, ow.zw.ik snelde -, ben -g-^neld. Wegsnijden, bw. st. ik sneed h-h -g.-snt'd'-n; -snijding, t. Wegsnoeien, bw. zw.ik snoeide -. h-'b -gesnoeid; -snoeiing, t. Wegsnorren,ow.zw.ik snorde ben -gesnord. |
Wegspatten, ow.zw.ik spatte ben -gespat. Wegspoeden, ow.zw.ik spoedde ben-gespoed. Wegspoelen, bw. ow. zw. ik spoelde -, heb en ben -gespoeld; -spoeling, v. Wegsporen,ow.zw.ik spoorde -, ben -gespoord. Wegspringen,ow.8t.ik9prong-, ben -gesproi.gen. Wegstappen,ow.zw.ik stapte -, ben -gestapt. Wegsteken,bw.st.ik stak -,heb -gestoken. -gestolen. Wegstelen, bw. st.ik stal -,heb Wegsterven, ow. st. ik stierf -, ben -gestorven. WegStevenenjOw.zw.ik steven-ile -, ben -gestevend. Wegstommelen, bw. zw. ik stommelde -, heb -gestommeld. Wegstompen, bw.zw. ik stompte -, h'b -gestompt. W egs toornen,ow. zw.ik stoom de -, ben -gestoomd. Wegstooten, bw. st. ik stiet (stootte) heb -gestooten. Wegstoppen,bw.zw.ik stopte -, heb -gestopt. Wegstornien,ow.zw.ik stormde -, ben -gestormd. Wegstrijken,bw.ow.st.ik streek heb en b'-n -gestreken. WcgStrooien.bw.zw.ik strooide -. heb -gestrooid. Wegstroopen,bw.zw.ik stroopte -, heb -gestroopt. Wegstuiven, ow. st.ik stoof-, ben -gestoven. Wegsturen.bw.zw.ik Stuurde -, heb -gestuurd. Wegstuwen.bw.zw.ik stuwde -, heb -gestuwd. We^sukkelen.ow.zw.ik sukkel-de -.b- n -gesukkeld. Wegtimmoren, bw. zw. ik tim menie -, heb -getimmerd. Wegtooveren,bw.zw.ik toover-■le -, heb -getooverd. Wegtorsen, bw. zw. ik torste -, heb -getorst. Wegtrappen,bw.zw.ik trapte -, heb -getrapt. Wegtrekken, bw. ow.st.ik trok -, heb en b^n -getrokken. Wegtrippelen, ow. zw. ik trip-nelde -, b-n -getrippeld. Wegtroonen, bw.zw.ik troonde -. heb -getroond. Wegvallen, ow. st.ik viel -, ben -quot;■cvallen. (-gevangen. Wegvangen.bw.st.ik ving-,heb Wegvaren, ow. st.ik voer -, heb quot;n ljquot;n -gevanm. Wegvegen, bw. zw. ik veegde -, heb -g^veegil. Wegvenen. bw. zw.ik veende heb -areveend. Wegv'ijlen.bw.zw ik vylde -,heb -gevijld. Wegvisschen, bw.zw.ik vischte - heb -g»»vHcht. Weg vlieden, ow. st. ik vlood -, hen -gevloden. Wegvliegen, ow. st. ik vloog b' n -irevlogen. Wegvlieten, ow. st. ik vloot -, hen -m-vlnten. Wegvljjmen, bw. zw. ik vlümde -, heb -gevlamd. |
Wegvloeien,ow.zw.ik vloeide-, ben -gevloeid. WegVluchten,ow. Zw.ik vluchtte ben -gevlucht. Wegvoeren, bw. zw.ik voerde heb -gt voerd; - voering, v. Wegvreten, bw. ow. st. ik vrat -, heb en ben -gevreten. Wegwaaien, bw.ow.zw.en st. ik waaide en woei -, heb en ben -gewaaid. Wegwandelen, ow. zw.ik wandelde -, ben -gewandeld. Wegwasschen, bw.st.ik wiesch -, heb-gewasschen. Wegwenschen, bw. zw. ik wenschte -, heb -gewenscht. Wegwentelen, bw. zw. ik wentelde-.bib -gewenteld. Wegwerken,bw.zw.ik werkte -, heb -gewerkt. Wegwerpen, bw. st. ik wierp heb -geworpen; -werping, v. Wegwüken,ow.st.ik week -,ben -geweken. Weg willen, ow. onr. zw. ik wilde-,hi b -gewild. Wegwippen, ow. zw.ik wipte -, ben -gewipt. Wegwisschen,bw.zw.ik wisch-te -, heb-gewischt. Weg wrijven, bw. st. ik wreef -, heb -gewreven. Wegzagen, bw. zw. ik zaagde heb -gezaagd. Wegzakken, bw.ow.zw.ik zakte h. n-gezakt. (-gezeild. Wegzeilen.ow.zw.ik zeilde -.ben Wegzenden,bw.st.ikzond -,heb -ge«onden; -zending, v. Wegzetten,bw.zw.ik zette -,heb -gezet. (-gezegen. Weg/ jjgen.ow. st.ik zeeg -, ben Wegzinken,ow.st.ik zonk -,ben -gezonken. Wegz\veepen,bw.zw.ik zweepte -, heb -gezweept. Wegzwemmen, bw. st.ik zwom -. ben -gezwommen. Wegzwerven,ow.st.ik zwierf-, Ri-n -ge/.wnrven. Wegzweven, ow. zw.ik zweefde -. b-n -g'-zweefd. Wegzijde, v. Ook wegkant. Wei 'veld). Zie Weide. Wei (hui) v. Weiachtig, bn. -er, -st; -heid,v. Weide en wei, v. weiden. Weiden (grazen en hoeden) bw. ow. zw. ik weidde, heb geweid; weider, in. weiderij, v. Wei-dins', v. Weidmes en weimes (jagersmes) o. -sen. (-beid, v. Weidsch bn.en bijw.-er,meeat-; Weifelaar, m. -s en weifelaren. Weifelachtig, bn. -er, -st. Weifelen, ow. zw. ik weifelde, h-b geweifeld; weifeling, v. Weifelmoedig, bn. -er, -st; Weigeld, o. [-beid, t. Weigeraar.ra. -s en weigeraren. Weigerachtig,bn. -er -st. Weigeren, bw. ow. zw. ik wei-.f.-rde, heb geweigerd; weige- Weigerig, bn. [ring, t. Weigroen, o. Weikaas. t. -kazen. Weiland, o. -en. Weiman, ra. -lieden en -lui. Weimes. Zie Weidmes. |
272
WEI
Wentelen,bw.ow.zw.ik wentelde, heb gew(gt;nteld;wenteling, ▼. Wentelspil, v. -kn. Wentelsteen, m. -en. W en telstokl wcntelspil)m. -ken.. Wentelteefle, o. -a.
Wentelcrap, v. -pen. Wenteltrapvormig, bn. Wenteldorenknop, ra. -pen. Wereld, v. -en. Wereldburgerschap, o. Werelddeel, o. -en. Wereldkaart, v. -en; -je, o. -s. Wereldkundig, bn. -er, -st; Wereldlijk, bn. [-beid, v.
Wereldling, m. en v,-en; voor het v. ook wereldlinge.
Werelds, bijw.
Wereldsch, bn. Wereldschgezind,bn. -er,-st; -heid, v.
Weren,bw.zw.ik weerde, heb ge-
weerd; wering, v.
Werf, v. werven; -je, o. -s. Werfbrief, ra. -brieven. Werftreld. o.
Werfhuis, o. -huizen. Wertkfintoor, o. -kantoren. Wertofflcier, m. -en en -s. Wering, v. -en. {-je, o. -s.
Werk larbeid, gewrocht) o.-en; Werk (vlas) o.
Werkbaas, ra. werkbazen. Werkbank, v. -en.
Werkbeest, o. -en.
Werkbij, v. -en.
Werkdadig, bn. -er,-st;-beid,v. Werkdag, m.-en.
Werkelijk (inderdaadbestaande)
bn. i n bijw.
Werkelijk! veel werk vereischen-
tli-] bn. -er. -st Werkelijkheid, v.
Werkeloos, bn.en bijw.;-heid,v. Werken, bw. OW. zw. ik werkte heb gewerkt; (in verheven stijl ook onr. ik wrocht, heb ge-wrocht); werker, ra. werking, v. werkstiT, v.
Werkezel, m. -s; -tje, o. -s. Werkgast, m. en.
Werkheer. m. -en.
Wcrkheilisr, bn. -er,-st;-beid,v. Werkheilige, ra. en v. -n. Werkhuis, o. -huizen. Werkkracht, v. -en. Werkkring, ra. -en.
Werkloon, o. -en.
Werkman, tn. -lieden en -lm. Werkmeester, m. -s en -en. Werkmeid, v. -en.
Werkrak. o. -ken; -je, o. -s. Werkplaats, v. -en. Werkstellig, bn.
Werkstoel. ra. -en. Werkstuk, o. -ken; -je, o. -s. Werktafel, v. -s; - tje, o. -s. Werktijd, m. -en.
Werktuig, o. -en; -kunde, v. -kundiff, bn. -kundige, m. -raa-Vrr. m (-8t;-heid, V.
werktuiglijk, bn. enbijw.-er. Werkuur, o. -uren.
Werkvolk, o.
Werkvrouw, v. -en. Werkwoord, o. -en; -je,o.-s. Werkzaam, bn.en bijw.werkza-
mer. -st;-beid, v.
Werkzijde. v. -n.
Werpanker, o.
Welgevormd, bu.
Welgezeten, bn.
Welgezind, bn. -er,
Welgrond, m. -en.
Welhaast, bijw.
Welig, bn. en bijw. -er, -m Welk, vr. en bet. vnvr.
Welkom, bn. meer meest Welkomst, v.
Welkomthuis( s:eschenk)o. ;wel
komt huisje, o. -s.
Wellen (koken) bw. zw.ik welde,
tieb geweld; welling, v. Wellenisiuidsw.jbw.zw.ik welde,
heb geweld.
Wellen (opborrelen) ow. zw. ik welde, ben geweld. (-beid, v. Wellevend, bn. en bijw. -er,-st; Wellicht, bijw.
Welluidend,bn. en bijw.-er,-8t;
- lu id, v. -heidshalve, bijw Wellust, m.
Wellusteling, m. en v. -en;voor
het v. ook wellnstelinge. Wellustig, bn. en bijw. -er, -alt; lil, v. (-heid, v.
Welmeenend, bn. -er. Welnemen, o.
Welnu, tw.
Welopgevoed, bn. -er, -st. Welp (het jong van een hond of van nii'lere (lirren)o. -en; -je, o.-: Welriekend, bn. -er,-st;-htid.v, Welsmakend, bn. Welsprekend, bn. en bijw. -er. | -st;-heid
-st; -heid,v. (-heid, v.
Weltevreden, bn.
Welvaart, v.
Welvaren, o. (- gevaren
Welvaren, ow. st. ik voer -. heb Welvarend, bn. -er,-st;-heid,v. Welven, bw. zw. ik welfde, heb
jt-welfd.
Welverbonden, bn. Welvereenigd, bn. Welverschanst, bn. Welversierd. bn. Welversneden, bn. We1 verstaande, bn. Wolversterkt, bn. Welvoeglijk, bn.en bijw.-er,-st;
-heid, v.
Welvoorzien, bn.
Welwezen, o.
Welwijs, bn. ^ ..
Welwillend, bn. -er,-st;-heid,v. Welzalig, bn.
Welzand, o.
Welzijn, o.
Wem (ankertand) m. -men. Wemelen, ow. zw. ik wemelde,
hlt; b gewimi ld.
Wen (gezwel) v. -nen;-netje,o.-s. Wen,vw.dichterlijke uitdrukkina: voor wanneer. (gewend.
Wenden, bw. zw.ik wendde, heb Wending, v. -en.
Wenk. ra. -en; -je, o. -s. Wenkbrauw, v. -en; -tje,o. -s. Wenken, bw. zw. ik wenkte, heb
•rewenkt
Wennen, bw. ow. zw. ik wende,
heb en ben gewend.
Wensch, TT., -en; -je. o. -s. Wenschelijk.bn.en byw.-er,-8t; i -u - (hebeewenscht.
-hel'l- V. inru S'-wriinvni.. yy CJ.
Wenschen, bw.zw. ik wenschte,] Werpdraad, m. -draden.
quot;Weinig, bn. en bijw. minder,
Weinigje, o. [minst.
Weit (tarwe) V.
Weitasch, v. -tasschen.
Weitebrood, o. -en.
Weitekock, ra. -en.
Weitemeel, o.
Wekelijks, bijw.
WOKelljksch, bn.
Wekken, bw. zw. ik wekte,heb gewckl; wekker, ra. wekster, v.
Wekker (aar. een uurwerk) m.
-Si -tje, o. -s.
Wekatem, v. -men.
Wel, v. -len; -letje, o. -s.
Wel. bijw. en tw. beter, best.
Welaan, tw.
Welbearbeid, bn.
Wel bebouwd, bn.
Welbedacht, bn.
Welbegrepen, bn.
Wclbcnaaglük, bn.
Welbehagen, o.
Welbeklant, bn.
Wel bekomen, o.
Welbeliookt, bn.
Welbemand, bn.
Welbemind, bn.
Welberaamd, bn.
Welberaden, bn.
Welbereid, bn. (-bfiii, v.
Welbespraakt, bn. -Welbevolkt. bn.
Welbewaakt, bn.
Welbewerkt, bn.
Wel bewoond, bn. . ......., * . „
Welbezeild, bn.-er,-st;-bei!l, v. Welstaan, onp. w. onr. st. het Welbezocht, bn. 1 Stond-, heeft-jrestaan.
Welboot, v. -en. Welstaanshalve,bijw.
Weldaad, v. -daden. | Welstand, m
Weldadig, bn. en bijw.-er,-st;
-he d,v.-lijk, bijw. -
Weldoen, bw.onr. st. (o. als zn.) ik deed -, hrb -gedaan; -doener, m. -doenster, v. Weldoordacht, bn. Weldoorkneed, bn. Weldoorvoed, bn.
Weldra, bijw.
Weledel, bn.; -heid, r. Weledelgeboren, bn. Weledelgestreng, bn.
Weleer, bijw.
Weleerwaard, bn. Weleerwaardig, bn.
Welfsel, o. -en en -s.
Welgaan,onp. w.st.het gintr -.het Welgat. O. -er.. [is -gegaan. Welgeaard, bn.
Welgeboren, bn. Welgebouwd, bn.
Welgedaan (welgesteld) bn.-ge-
daner, -st; -beid. v. Welgegoed, bn. -er, -st. Welgegrond, bn.
Welgelegen, bn. - er, -st. Welgeliefd, bn.
Welgelijkend, bn. Welgelukken, o. Welgelukkig. bn. Wel gelukzalig, bn. (-beid, v. Welgemaakt, bn. -er, -st; Welgemanierd, bn. -er, -st; Welgemeend, bn. [-beid, v. Welgemoed,bn ; -heid. Welgemutst, bn. Welgeschapen. bn. Welgesteld, bt!.-pr,-8t;-beid. v. Welgetrotfen (welgelijkend)bn. Welgevallen, o.
Welgevallig, bn.-er,-8t;-heid,v.
273
WIJ
Werpen, bw. st.ik wierp,lieb geworpen; werper, m. Werpgaren, o. Werpliln, v. -en. Werplood, o. Werpschicht, m. -en. Werpschijf, v. -schijven. Werpspeer, v. -speren. Werrtspel, o. -spelen. (sen. Werpspiets en -spies,v.-spiet-Werpstoot, m. -en. Werptol, m. -len. Werptros, m. -sen. Werptuig, o. -en. Werst (Russische mijl) v. -en. Wervel, m. -en of -s. Wervelen, bw. ZW. ik wervelde, heb gewerveld. Wervelwind, m. -en. Wervelziek, bn. -er, -st. Werven, bw. St. ik wierf, heb geworven; werver, m. wer-Werwaarts, bijw. [ving, v. Weshalve, vw. Wesp, v. -en; -je, o. -s. Wespenangel, m. -s. Wespenei, o. -eren; -eitje, o. -eitjes en -eiertjes. Wespennest, o. -en. Wespesteek, m. -steken. West(het Westen)o.;(Nederlands Westindische bezittingen) v. West, bijw. Westelijk, bn. -er, -st. Westelijken, ow. zw. de wind westelijkte, is gewestelijkt. Westen, o. Westenwind, m. -en. Westergang, v. Westergoo. o. Westergrens, v. -grenzen. Westerhoek, m. Westerkim, v. Westerling, m. en v. -en; voor bet v. ook westerlinge. Westersch, bn. Westerzon,v. Westfriesch, bn. West-Frieiland. o. West-Indië en Westinje, o. Westindievaarder en west- injevaarder, m. -s. Westindisch, bn. Westinje. Zie West-Indië. Westland. o. (zn.) Westnoordwest, byw. (o. als West-Vlaamsch. bn. West-Vlaanderen, o. Westwaarts, bijw. Westzuidwest, bijw.fo.als zn.). Weswege, vw. Wet, v. -ten; -je, o. -s. Weten,bw/onr.8t.ik wi8t,heb ge-Weten, o. [weten. Wetens,bijw. (willens en -). Wetenschap, v. -pen. Wetenschappelök,bn.en bijw. -er. -st; -beid. v. Wetenswaardig,bn. -er, -stof meer en meest -. (y. -en. Wetering'een loopsnd watertje) Wetgetrouw, bn. Wetgevend, bn. Wetgeving, v. -en. Wethouder, ra. -en of-s. Wethouderschap (de wethou-d^ra) v. -pen;(de waardigheid)o. Wetplank, v. -en. Wetsartikel, o. -en en -a. Wetsbepaling, ▼. -en. Wetsherziening, v. -en. |
Wetstaal, o. -stalen. Wetsteen, m. -en. Wetsverandering, v. -en. Wettelijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid v. Wetteloos, bn. en bijw. -loozer, -loost; -heid. v. (heb gewet. Wetten (slijpen) bw.zw.ik wette, Wettenverzameling, v. -en. Wettig,bn en bijw.-er,-st;-heid. v -lijk, bijw. Wettigen, bw. zw. ik wettigde, heb gewettigd; wettiginir, v. We tisch, bn. Weveling, v. -en. Weven, bw.st.ik weef(le,heb geweven; wever, m. weverij, v.we-Wevershoom, tn.-en. fving,'v. Weversklos, m. -sen. Weversknoop, m. -en. Weversspoel, v. -en. Wezel (dierj v. -s; -tje, o. -s. Wezel (stad in Pruisen) o. -sch, bn. (weest Wezen(zijn)ow.st.ik was,ben ge-Wezen(geest;ook bestaan; gelaat; gevoflen) o. -s; -tje, o. -s. Wezenheid, v. Wezenlijk, bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. (-loost;-heid, v. Wezenloos, bn. en bijw.-loozer. Wezenstrek, m. -kei.. Wezerifivier in Duitschland) v. -stroom, m. Whig (tegenstander der Tory- partij, vrijheidsvriend) m. -s. Whigisme(dc wiiig-partü; stelsel dier partij) o. Whiskey (lersche gerst-mout- brandewijn) m. Whist (kaartspel) o.; (maat, medewerker) ra. -en. Whisten, ow. zw.ik whistte, heb gewhist; whister, m. Whistspel, o. -len. Wichelaar, .-o.-s en wichelaren. Wichelaarskunst, v. -en. Wichelaarster, v. -s. Wichelarij, v. Wichelroede, v. -n. Wicht 'klein kind) o.-en;-je,o.-8. Wicht (gewicht) o. -en; -je, o.-s. Wichtig, bn. -er, -st; -heid, v. Wie, vr. en bet. vnw. wiebelen, ow. zw. ik wiebelde, heb gewiebeld. Wiedbaas, ra. -bazen. (-en. Wiedemaand (zomermaand) v. Wieden,bw.ow.zw.ik wiedde,heb cewied; wieder, m. wiedster, v. Wiedijzer, o -s. Wiedloon, o. -en. Wiednies,o. -sen. Wiedvolk, o. Wieg, v. -en; -je, o. -s. Wlegekleed,o. -en; -je,'o. -s. Wlegekoord, o. -en. Wiegelen, ow. zw. ik wiegelde, heb irewiegeld; wiegeling, v. Wiegelied, o. -eren; -je, o. -s. Wlegelstoel. m. -en. W iegen. b w.ow. zw. ik wiegde,heb WiegetOUW, o. -en. [gewiegd. Wiegezang, m. -en. Wiek (vleugel, vlerk) v. -en; -je, n. -s. (-en. Wiek (pluksel in eene wonde) m. Wiel (rad) o. -en -tje, o. -8. Wielenaar, m. -b. Wieier, m. -8. (gewielerd. Wieleren,ow.zw.ik wlelerde,htb |
Wielewaal, m. -walen. (-en. Wieling (draaikolk, krakelingjv. Wieltros, m. -sen; scheepsw. Wier (watergras) o. -en. Wierig (vlug, levendig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Wierook, m. Wierooken,bw.zw.ik wierookte, heb gewierookt; wierooker, m. wierooking, v. Wie wauwen (zich heen en weer bewegen) ow.zw. ik wiewauwde, heb gewiewauwd. Wiewouter (botervlieg) m. -s. Wig en Wigge, v. wiggen; wigje en wiggetje, o. -s. Wiggeheen, O. -beenderen. Wiggelen, ow. zw. ik wiggelde, heb gewiggeld. Wigswijzeen -wijs, bijw. igvormig, bn. Wij. pers. vnw. Wijbisschop, m. -pen. (-heid,v. Wijd, bn en bijw. -er, -st; Wijdbeens, bijw. Wijdberoemd, bn. Wijden (heiligen) bw.zw.ik wijdde, heb gewijd; wijding, v. Wijders, bijw. WijdlOOpig(ook wijdluftigjbn.en bijw. -er, -st; -heid, v. Wljdluftig, bn. en bijw. -er, -st; Wijdte, v.-n. [-heid, v. Wijdvermaard (ook wijdberoemd) bn. Wijf, o. wijven; -je, o. -s. Wijfachtig, bn. en bijw. -er,-8t; -heid, v. Wijfjes. De diernamen met Wijfjes verbonden, worden als samenstellingen aaneengeschreven. b.v.wijfjeseend,wijfje8vink, wijfjesvos, enz. WijfSCh. bn. -er, -t. Wijk (vlucht) v. (-en. Wijk (gedeelte van eene stad) v. Wijken, ow. st. ik week, ben geweken; wijking, v. Wi kplaats, v. -en. Wi kwast, ra. -en. Wyl en wijle (sluier) v. wijlen. Wi 1 (poos) v. Wi 1 (omdat) vw. Wi len (overleden) bijw. Wi n. in. -en; -tje,o. -s. Wi-------- ' Wi . ring. v. -en. Wi noogsten, o.; -oogsting, v. Wi npeilen, o.; -peller, m. -s. Wijnroeien, o.; -roeier, m. -s. Wi nverlater, m. -s. Wi S, zn. Zie quot;Wijze. (-heid,v. Wi S. bn. en byw. wijzer, wijst; Wi sbegeerte, v. W{ selijk, bijw. Wi sgeér. aa. -en; -tje, o. -s. Wi Pgeerig, bn. en byw.-er, -st; Wi sheidsschHn, m. [-heid, v. Wi sheidstand, m. -en. Wi shOOfd,m. en v. -en. Wijsmaken, bw.zw.ik maakte -, heb -gemaakt. (o. -g. Wijsneus, m. en v. -neuzen; -je. Wijsneuzig, bn. -er, -st. Wijsvinger, m. -a. (ten. Wiiten,bw.8t. ik weet, heb gewe-Wijting (vi^cb) m. -en; (alsatof-Wijvenbeul. m. -en. [naam)v. Wij venpraat, m. |
18
274
WIJ
Wit, bn. -ter, -st; -heid, v.
Wit (doel) o. Witachtig
g,bn. -er, -st.
Witbont, bn.
Witgeld, o.
Witgepleisterd, bn.
Witharig, bn.
Without (Amerikaansch hout)o. Witje, o. -s.
Witkalk, v.
Witkop, m. -pen.
Witkwast, m. -en.
Witpoot, m. -en.
Wit-Rusland, o.
Witstaart, m. -en.
Wittebrood, o. -en; -je,o. -s. Wittebroodskind, o. -eren. Wittebroodsweek, v. - weken. Wittekool, v. -en.
Witten, bw. zw. ik witte, heb gewit; witsel, o. witster, v. wit-Wltvisch, v. [ter, m.
Witwerk, o.
Witwerker, m. -s.
Witzijden, bn.
Woede, v. (gewoed.
Woeden, ow. zw. ik woedde, heb Woedend, bn. -er, -st.
Woeker, m.
Woekeraar, m. -s en woekeraren; -ster, v. -s. (-st. Woekerachtig, bn. en bijw.-er, Woekcren,bw.ow.zw.ik woekerde, heb gewoekerd. Woékergeest, m.
Woekergeld, o.
Woekerhandel, m. Woekerwinst, v. Woekerzucht, v.
Woelachtig, bn. -er, -st. Woelen, bw. ow. zw. ik woelde, heb gewoeld; woeling,v.woel8el, Woelgaren, o. [o. woelster, v. Woelgeest, m.-en. [-heid, v. Woelig, bn. en bijw. -er, -st; Woelwater, m. en v. -s. Woelziek, bn. -er, -st. Woensdag, m. -en. Woensdagsch, bn.
Woerd (eend). Zie Waard.
Woerd (waard,land) v. -en. Woerhaan (fazant) na. -hanen;
-tje, o. -s.
Woerhen (wijfje van den fazant)
v. -nen; -netje, o. -s.
Woest, bn. en bijw.-er,-8t;-heid, Woestaard, m. -s. [v.
Woestaardig, bn. -er, -st. Woesteling, m. en v. -en; voor
het v. ook woestelinge. Woestenij (ook woestijn | v. -en. Woestijn, v. -en.
Wol,v. -len; -letje, o. -s. Wolachtig, bn. -er, -8t;-heid,v. Wolbereiden, -kaarden, -kam-men, -plukken,-8cheiden,-spinnen, enz., o.
Wolf, m. wolven; -je, o. -s. Wolfachtig, bn.
Wolfram, o. -men. Wolfsangel, m. -s; -balk,m.-en; -bezie, v. -beziën; -boon, v. -en; -einde, o. -n; -gebi«, o. -ten; -gras, o.; -hond, m.-en;-honger m.; -huid, v.-en;-klauw (klauw) m. -en; -klauw (plant)v.:-klem, v. -men; -kruid, o.; -kuil,m.-en; -leger, o.; -melk (plant) -muil, m. -en; -pels, m.-pelzen; -poot, m. -en; -tand,Tn.-en;-vel, o. -len; -wortel,
Windvang, m.
Windwaarts, byw.
Windwerk, o.
Windzak, m. -ken; -je, o. -s. Wingérd, m. -s en -en. Wingewest, o. -en.
Winkel, m. -s; -tje, o. -s. Winkelen, ow. zw. ik winkelde, heb gewinkeld. (v. -s.
Winkelier, m. -s en -en; -ster. Winket (klinket) o. -ten.
Winnen, bw. ow. st.ik won, heb gewonnen; winnaar, m. winner, m.
Winst, v. -en; -je, o.-s;-derving, ■.; -gevend, bn.; -gierig, bn.; gierigheid, v.
Winter, m. -s; -tje,o. -s. Winteraclltig, bn. -er, -St; Winterdags, bijw. [-beid, v. Winteren,onp.w.zw.het winterde, heeft gewinterd. Winterkoninkje, o. -s. Wlnterling, v,
Winterscb, bn.
Winzucht, v.
Winzuchtig, bn. -er, -st. Wip,m. (In een-).
Wip (zeker straftuig,ook wipgalg genoemd; ook zeker werktuig der brouwers; alsmeder het wip-Wip. tw. Cpt'n) v. -pen; -je, o. -s. Wipbrug, v. -gen.
Wipgalg, v. -en.
Wipnout. o.-en.
Wipmolen, m. -s. (o. -s.
Wipneus (neus) m. -neuzen; -je. Wipneus (persoon) m.en v.-neu-zen. (en heb gewipt,
Wippen,ow.bw.zw.ik wipte, ben Wipper, m. -s; -tje, o. -quot; Wipperig, bn. -er, -st. Wipplank, v. -en.
Wipstaart, m. -en. Wiptrog.m.-gen.
Wis (gewis) bn. -ser, -t; -heid, v.
-selijk,bijw.
Wisch (vaatdoek) v. wisschen. WiSCh (teen, twijg) v. wisschen
-ie, o. -s.
Wischdoek, m. -en. (o. -! Wisiewasje en wissewasje, Wiskunde (wiskunst) v. Wiskundig, bn.
Wiskundige, m. -n.
Wiskunst (wiskunde) v.; -enaar,
m. -s; -ig, bn.
Wlsmuth (bismuth, een zeer stroef halfmetaall o. (-heid,v. Wispelturlg,bn.en bijw. -er,-8t; Wisschen,bw.zw.ik Wi8chte,heb irewischt;wisscher,m.wisschers-
Wisse, v. -n. [klos,m.
Wissel, m. -s-, -tje, o. -s. Wisselaar, m. -s en wisselaren.
Wisselbaar,bn.-der,-Ft;-heid,v.
Wisselbank, v. -en. Wisselbrief, m. -brieven. Wisselen, bw. OW. zw.ik wisselde, heb gewisseld; wisselaar, m. wisseling, v.
Wisselhond, m. -en. Wisselkans, v. -en. Wisselkleed, o. -eren. Wisselkoorts, v. - en. Wisselpaard, o. -en. Wisselplaats, v. -en. Wlsselrultery, v. Wisseltand, m. -en. . ., ^
Wl8Selvallig,bn.-er,-8t; -heid,v.
Wissewasje- Zie Wi^ewaaje.
Wüwater. o.
Wy watersbakje, o. ■».
WöwaterBvat, o. -en.
Wijze (wijs tnan) m.-n.
Wyze en WÜS (aianicr; zangwijs) v. wijzen; wijsje^o. -s.
Wüzeil,bw.ow.8t.ikwee8,hebge-wezen; wijzing, v.
WUzer, m. -s; -tje, o.
Wuzigen,bw.zw.ik wijzigde, heb gewijzigd; wijziging, y.
Wik (iederr afzonderlijke weging op de schaal der stadswaag) v. -ken. (wikken.
Wik en wikke (peulvrucht) v.
Wik, bijw. (- of wak).
Wikeeld, o.
Wikkelen, bw. zw. ik wikkelde, heb gewikkeld; wikkeling, v.
Wikken, bw. zw. ik wikte, heb gewikt; wikking, v.
Wikkenstroo, o.
Wil, m.; -letje, o. (-heid, v.
Wild, bn. en bijw. -er. -st;
Wildachtig, bn.
Wildbraad, o.
Wilde, m. en v. -n.
Wildebras, m. -sen.
Wildeling, m. -en.
Wildeman (persoon) in.-nen.
Wildeman (in de wapenkunde)
Wildernis, v. -sen.
Wildschut (jager) m. -ten. Wildvang, m. -en. Wildvreemd, bn.
Wildzang (gezang) m.
Wildzang (persoon) m. en v.-en. Wilg, m. -en; -je,o. -s. Wilgeblad, o. -bladen en -bia' deren; -boom, m. -en; -loot, v -loten.
Wilgenbloesem, m.;-bo8ch, o. -bosschf-n; hout, o.;-laan,v.-lanen; -zwam, v.
Wilgetak, m. -ken; -je, o. -s Willekeur, v. (-heid, v.
Willekeurig, bn.enbijw.-er,-8t: Willeloos, bn. en by w. -loozer,
■loost;-heid,v.
Willemple (tiengulden8tuk)o.-s. Willen, bw.ow.onr. zw.ik wilde, heb gewild.
Willens, bijw. , .,
Willig, bn. en byw.-er,-st;-heid,
v. -lyk, bijw. .. s
Willigen (in prys Stijgen) ow.
zw. ik willigde, ben gewilligd. Wilvaardig, bn. en bijw.-er,-st;
-heid, v.
Wimpel, m. -s; - tje, o. -s. Winbaar, bn. -der, -st. (o. -s. Wind (luchtstroom) m. -en; -je, Wind (windhond) m. -en. Windas, o. -sen.
Windboom, m. - en. Wirdbreken (pochen) o. Windbrekend, bn. Windbreker, m. -s. Windbrekerü, v.
Windbuil, m. -en;-tje, o. -s. Winde (katrol) v. -n.
Windel (luier) m. -en of -s. Winden, bw. st.ik wond, heb gewonden; winder, m. winding,quot; windsel, o.
Winderig, bn. -er, -st; -heid,v. Windig, bn. -er, - st. Wlndspraak, v.
Wlndspil, v. -spillen. Windstil, bn.
XYL
275
WOlga (rivier in Rusland, de grootste van Europa) v. wolgras (zeker gewas; ook ka-toenjcras of katoenbloem ge-heeten) o. Wolhandel, m. Wolk, v. -en; -je, o. -s. Wolkaarden, o. -kaarde^m.-a. Wolkachtig, bn. -er, -st. Wolkammen, o.; -kammer, m. Wolkig, bn. -er, -at. [-8. Wollen (van wol) bn. (v. -s. Wollenaaien, o.; -naaister. Wollig, bn. -er, -st; -beid, v. Wolplukken, o. Wolscneiden, o. Wolspinnen, o.;-si)inner, m. -s; -spinnerij, v. -en;-apinster,v.-s. Wolvebeet, m. -beten. Wolvedak (dak, hetwelk met 3 of 4 boeken achuin afloopt) o. Wolvenaard, ra. [-en. Wolvenjacht, v. -en. Wolvenjager, m. -s. Wolveprent (ook -apoorjv. -en. Wolverven, o.; -verver, m. -s; -ververij, v. -en. Wolvespoor, o. -sporen. Wolvin, v. -nen. Wolwasschen, o. Wolweven, o.; -wever, m. -s. Wond, V. -en. Wondbaar, bn. -der,-st;-heid,v. Wonden, bw. zw.ik wondde, beb gewond. Wonder (mirakel)o. -en. Wonderbaar, bn. -der, -st; -beid, v. (-er,-st;-beid, v. Wonderbaarlijk, bn. en bijw. Wonderdadig, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. -lijk. bijw. Wonderdoend, bn. Wonderdoener, m. -s. Wonderdokter, m. -a. Wonderen, onp. w.zw.het wonderde, heeft gewonderd. Wondergroot, bn. Wonderheid, v. -heden. Wonderklein, bn. (-heid, v. Wonderlijk, bn. en bijw.-er,-st; Wonderschoon, bn. {-er,-at. Wonderspreukig, bn. en bijw. Wondheeier, m. -s. Wonen, ow. zw. ik woonde, heb gewoond. Woning, v. -en; woninkje, o. -s. Woon. Zie Metterwoon. Woonachtig, bn. Woonhuis, o. -huizen; -kamer, v. -s; -plaats, v.-en;-stede, v. -n; -vertrek, o. -ken. (Waard. Woord (mannetjeseend). Zie Woord, o. -en; -je, o. -a. (-st. Woordelijk, bn. en bijw. -er. Woordenboek, o. -en; -je, o.-a. Woordenlijst, v. -en; -je, o. -a. Woordenpraal, v. Woordenrük,bn.-er,-st;-heid,v. Woordenschat, m. Woordenspel, o. Woordenstrijd, m. Woordentwist, m. Woordenvitter, m. -s. Woordenvitterü.v. -en. Woordenwisseling, v. -en. Woordenziften, o. Woordenzifter, ra. -s. Woordenzifterö, v. -en. Woordvoerder, m. -a. Werden, ow, hulpw, st. ik werd, ben geworden; wording, v. |
Worg (keelontsteking) m. Worgen(wurgen)bw,zw,ik worgde en wurgde, heb geworgd en gewurgd; worging en wurging,v, Worgkoord, o. -en. Worgpaal, m. -palen. Work (kikvorsch) ra. -en, Worken (bet kwaken der kik-vorschen) ow. zw, ik workte, heb geworkt. Worm en wurm(diertje)m,wormen en wurmen; wormpje en wurmpje, o. -a; Verg, Wurm. Wormachtig, bn. Wormig, bn, -er,-st. Wormkruid, o, Wormstekig,bn, - er, - st; - b eid, v. Worp, in, -en. Worst, v, -en; -je, o. -s, (ren. Worstelaar, m. -s ofworstela-WorStelen,ow.zw.ik worstelde, beb geworsteld; worsteling, v. Worstelkunst, V.; -meester, m. -a; -perk,o, -en; -plaats, v. -en; -spel, o.; -strijd, m. Worstenmaker, m. -s. Worstepen, V. -pennen. Wortel, m. -a en -en; -tje, o. -a. Wortelachtig, bn, en bijw, -er, -st. (ben geworteld; worteling, v. Wortelen, ow. zw. ik wortelde. Worteltrekken, o. Worteltrekking, v, -en. Woud, o, -en. Woudachtig, bn. -er,' -at. Wouterman (een latje, bij timmerlieden gebruikelijk) m, s; -netje, o. -a, WOUW (roofvogel) m. -en. WOUW (plantgewas) v. Wraak en wrake, v. Wraakbaar, bn. - der,-st;-heid, v. Wraakgierig, bn. -er, -st; Wraakzucht, v. [-beid, v. Wraakzuchtig, bn. -er, -st. Wraddel, m. -s. (-heid, v. Wrak, bn, en bijw. -ker, -st; Wrak (romp van een gestrand schip) o. -ken. Wraken, bw.zw.ik wraakte, heb gewraakt; wraking, v. Wrang, v. -en. (-heid, v. Wrang, bn en bijw, -er, -st; Wrangkruid, o. Wrat, v, -ten; -je, o, -a. Watachtig, bn. -er, -at, Wrattenkruid, o. Wrattig, bn. -er, -st. Wreed, bn.en bijw.-er,-st;-elijk, bijw. -heid, v. Wreedaard, m. -s. Wreedaardig, bn, en bijw. -er, -st; -heid, v. -lijk, bijw. Wreef (het bovenste van den voet) v. wreven. Wreken, bw, st. ik wreekte, beb gewroken; wreking, v. wreker, m. wreekster, v, Wrenschen(binneken)de hengst wrensebte, heeft gewrensebt. Wrevel, m. Wrevel, bn.-er,-st. (-heid, v. Wrevelig, bn. en bijw. -er, -st; Wrevelmoed (boosheid, misnoegdheid, bitterheid) m. Wrevelmoedig, bn, -er, -st. Wriemelen, ow. zw ik wriemelde, icb gewriemeld; wriemeling,v, Wriggelen (doen wankelen of wiggelenj bw, zw. ik wriggelde, neb gewriggeld. Wrijfbak, m. -ken; -borstel, na. -s; -doek, m.-en;-goed,o,;-hout. o. -en; -lap, m. -pen; -mand, v, -en; -molen, m. -s; -paal, m. -palen; -pakking, v,; -rol, v. -len; -steen, m. -en; -was, o. Wrijten (twisten, kibbelen) ow. zw. ik wrijtte. heb gewrijt;wrij-ter, m.; wrytster, v. Wrijven, bw. ow.st.ik wreef,heb gewreven; wrijfster, v. wrijver, m. wrijving, v. Wrijvingsas, v. -sen. Wrikken (waggelen, heen eu weer bewegen) bw, ow, zw. ik wrikte, heb gewrikt;wrikking,v, Wrikriem, m, -en. Wrikwiel, o, -en. Wringen, bw. st, ik wrong, heb gewrongen; wringing, v, Wringhaak, m, -haken, Wringhout, o. -en. Wrocht. Zie Werken. Wroegen,bw,zw,ik wroegde,heb «ewroegd; wroeging, v. Wroeten, ow. bw.zw.ik wroette, heb gewroet; wroeter, m. wroe-tin^, v. wroetster, v. Wrok, m, (gewrokt. Wrokken, ow.zw.ik wrokte, heb Wrokkig, bn, -er, -st. Wrong (saamgewrongen doek of haren; ook valsche heup; alsmede het wringen zelf) v. -en;-etje, o. -s. Wrongel (gestremde melk) v. Wuft,bn.en bijw, -er, -st;-heid,v. Wui, v, -en; -tje, o. -a, Wuit, v, -en; -je, o. -a. Wuiven, bw, ow. zw. ik wuifde, heb gewuifd;wuiver,m.wuif8tert Wulf, o. wulven. [v.wuiving,v. Wulp (een vogel; ook een onbedacht jongeling) ra, -en. Wulpsch, bn. en bijw. -er, -t; Wurgen. Zie Worgen. [-heid,v. Wurm (diertje). Zie Worm. Wurm (stumper, aukkel) ra. -cn; -pje, o. -s. Wurmen (alaven, moeite doen) ow,zw. ik wurmde, heb gewurmd. x. X, v, x's. de 24e letter van het alphabet,— Deze letter,welke van Griekschen oorsprong is, wordt alleen gebezigd in eenige eigennamen en woorden aan vreemde talen ontleend. — Als Ro-meinsch getalra.beteekent X10. Xantippe (booze, kijfachtige, twistzieke vrouw; helleveeg, huisplaag, man nenplaag) v. -a. Xenograaf (iemand die ervaren is in het lezen van het schrift der vreemde talen) m. xenogra-fen. Xenographie (kennis der geschrevene vreemde talen) v. Xylograaf (houtsneemaker; houtaneedrukker) m. xjiografen, Xylographie (drukkunst, met bouten vormen; houtsnede) v. Xylographisch (boekdrukku i- atigj bn. Xyloiatrielaar.biddiag van houten voorwerpen) v. (ten) v. Xylologie (leer der houtdoor- |
Y
276
v., y'a. — De vyf en twiutigate letter van het alphabet en de zesde of laatste der klinkletters. — De GriekscheY wordt alleen in vreemde woorden gebruikt en klinkt als aanvangsletter gelyk J, als eindletter gelijk I,en tus-schen twee medeklinkers als de I in Lip. Yacllt-clublbesloten gezelschap of vereeniging ter oefening in hetsnelzeilen en roeien) v. -s. Yankee (spotnaam voor een inboorling uit Noord-Amerika) m. -s. Yard (Engelsche el van 3 Eng. voeten, gelijk 9.14383 Ned. el), m. -s. Yatagan (dolk) m. -s. Yonk (Chineesch vaartuig) v.-en. Ypsilon(de Grieksche i, of eigenlijk de y, of op de uitspraak afgaande, u) o. Z, v. u's.— De zes en twintigste en laatste letter van het alphabet; zÜ beteekent als Romeinsch cijfer 2000. Z.D. — Zijne Doorluchtigheid. Z.D.H. — Zijne Doorluchtige Hoogheid. Z.E. —Znn Edele,Zijn Eerwaarde; ook wel: Zijne Excellentie. Z. Exc. — Zijne Excellentie. Z.Eh. — Zijne Eminentie. Z.H. — Zijne Hoogheid,of van den Paus sprekende. Zijne Heiligheid. Z.H.E.G. — Zijn Hoogedelgestrenge. Z.K.H. — Zijne Keizerlyke(of Koninklijke) Hoogheid. Z.K.K.H. — Zijne Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid. Z.K.M.— Zijne Keizerlijke(ofKoninklijke) Majesteit. Z.K.K.M. — Zijne Keizerlijke en Koninklijke Majestsit. Z.M. — Zijne Majesteit. Z. i. — Zijns inziens. Z.D. —Zuidoost. Z.W. —Zuidwest. Zaad, o. zaden; -je, o. Zaadachtigr, bn. Zaag, v. zagen; -je, o. -s. Zaagbek. m. -ken;-bok,m,-ken; -kruid, o.; -kuil, m. -en; -loon, o.; -meel, o.; -molen,m.-8;-mo-lenaar, m. -s; -molm, m. en o.; -peul, v.-en. Zaaien, bw.zw.ik zaaide, heb gezaaid; zaaier, m.zaaiing, v. zaaisel, o. |
Zaaigoed, o. Zaaikoren, o. Zaaikorf, m. -korven. Zaailand, o. -en. Zaailing (zaaiplant) m. -en. Zaailing (hennep) v. Zaaimaand, v. -en Zaaimachine, v. -s. Zaalplant, v. -en. Zaaiploeg, m. -en. Zaajtüd, m. Zaaiveld, o. -en. Zaaizak, m. -ken. Zaak, v. zaken; -je, o. -e. Zaakrijk, bn. -er, -gt; -heid. Zaal (ruime kamer) v. zalen; -tje. Zaal (zadel) O. zalen. [o. -s. Zaan (dikke melk) v. Zaan (riviertje in Noord-HolDv. -dam, o. -kant, m. Zaandam, o. ook Zaanredam, voor Zanerdam,-mer, m. -sch,bn. Zabberen, ow. zw. ik zabberde, heb gezabberu;zabberaar,m.zabberaarster, v. zabbering, v. zab-berdoek,m. Zacht, bn. en bijw. (en tw.)-er, -st; -beid, v. (lijk,bijw. Zachtaardig,bn.-er,-8t;-heid,v. Zachtblad (zeker gewas) o. Zachtelijk, bijw. Zacbtigneid, v. Zachtkens. bijw. (-st; -heid,v. ZachtmoedigT, bn. en bijw. -er. Zachts (lichtelijk)bijw. (-heid,v. Zachtzinnig,bn.en biJw.-er,-8t; Zadel (zaal) o. en m. -s; -tje,o.-3. Zadelen, bw. zw. ik zadelde, heb gezadeld. Zadelmaker, m. -s. Zapren, bw. zw.ik zaagde, heb gezaagd; zager, ra. zagersbok, m. Zak, ra. -ken; -je, o.-s. (-heid,v. Zakelijk, bn. en bijw. -er, -st; Zakken (in zakken doen) bw. zw. ik zakte, heb gezakt; zakker, ra. Zakken (dalen,lager worden)ow, zw.ik zakte, ben gezakt. Zakkendrager, ra. -s. Zakkenlinnen, o. Zakkenrollen, o. Zakkenroller, m. -s. Zakking, v. -en. Zalf, v. zalven; -je, o. -s. Zalfachtig, bn. -er, -st; -heid, v. Zalfolie, v. -oliën. Zalig (hoogst gelukkig) bn. en bijw. -er, -st; -heid, v. Zaligen (zalig maken) bw. zw. ik zalisrde, heb gezaligd; zali8:ing,v. Zallger(achter eenen naam is dit eene verkorting van zaliger nagedachtenis, en beteekent hetzelfde als Wijlen vóór eenen Zaligmakend, bn. [naam) bn. Zaligmaker, m. Zaligmaking, v. ZaMgspreking, v. Zaling, v. -s. Zalm (een visch) m. -en; als stofnaam v.; -pje, o. -s. Zalmachtig, bn. Zalven, bw. zw.ik zalfde,heb gezalfd; zalving, v. Zalvend, bn. -er, -st. Zalverig- bn. -er, -st. Zamelen,bw.zw.ik zamelde, heb gezameld; zamelaar, m. zame-laarster, v. zamel ing, v. zamel-plaats, v. |
Zamen, te zamen en samen, bijw. Als eerste lid eener samenstelling altijd Samen of saam. Zand, o. -en- -je, o. -s. Zandachtig, bn. -er, -st. Zanden (met zand bestrooien) bw. zw. ik zandde, heb gezand. Zanderig, bn. -er, -st; -heid, v. Zanderü, v. -en. Zandig, bn. -er, -st; -heid, v. Zandlooper, m. -s; -tje, o. -s. Zang, ra. -en; -etje, o. -s. Zangberg (Helicon) ra. volgens de fab. lieer de verblijfplaats van Apollo, raet de negen zang-Zanger, ra. -s. [godinnen. Zangerenkoor, o. -koren. Zangeres, v. -sen. Zangeressenkoor, o. -koren. Zangerig, bn. -er,-st:-heid. v. Zangersfeest, o. -en. Zangfeest, o. -en. Zanggezelschap, o. -pen. Zanggod (Apollo) ra. Zanggodin, v. -nen. Zangkoor, o. -koren. Zangkunst, v. Zangles, v. -sen. Zangnoot, v, -noten. Zangschool, v. -scholen. Zangstem, v. -men. Zangster, v. -s. Zangvogel, ra. -s. Zangzoet (ook zangerig) bn. Zanik, ra. en v. -en. Zaniken, ow. zw.ik zanikte, heb gezanikt; zaniker, ra. zanik-ster, v. Zat, bn. en bijw.-ter,-st; -heid,v. Zaterdag, ra. -en. Zaterdagsch, bn. Zavel («rof zand) o. Zavelachtig, bn. -er, -st. Zavelboom en zevenboom,m. -en; -pje, o. -s. Zavelig, bn.-er,-st. Ze (in den gemeenzamen stijl gebruikelijk voor zij en haar) pers. vnw. Zebra (gestreepte ezel) m.zebra'a. Zede (gewoonte, gebruik,manier) v. -n. Zedelijk, bn. en bijw. -er, -st; -beid, v. (-loost;-heid, v. Zedeloos, bn. en bijw. -loozcr. Zedenbederf, o. Zedenbedervend, bn. -er, -st. Zedenbederver, m. -s. Zedenkunde, v. Zedenkundig, bn. Zedenleer, v. Zedenleeraar, m. -s. Zedenles, v. -seu. Zedenpreek, v. -en. Zedenspreuk, v. -en. Zedlg,bn.en bijw.-er,-8t;-heid,v -lijk, bijw. Zee, v. -ën; -tje, o. -s. Zeebonk, m. -en. (ren Zeebeer (waterkeering) m. -bee Zeebeer (dier) m. -beren. Zeebrak, o. (vond) t Zeedrlft(ook strandvond en zee Zeef, v. zeven; -je, o. -s. Zeefachtig, bn. Zeefewtjze en -wijs, bijw. Zeefvormig, bn. Zeeg (scheepsw.) v. Zeeghaftlg (zegevierend) bn. en bijw.; -heid, v. Zeekaart, v. -en; -je, o. -s. |
ZEE
277
Zeel, o. zeelen; -tje, o. -a. Zeeland (prov. van het koninkr. der Nederl.) o. -er, m. -sch, bn. Zeelt, v. -en; -je, o. -s. Zeem, o. Zeeman, ra. -lieden en -lui, Zeemanschap, v. Zeemanshuis, v. -huizen. Zeemanstaal, v. (gezeemd. Zeemen, bw. zw. ik zeemde, heb Zeemen (van zeem) bn. Zeemleder en -leer, o. Zeemlederen en -leeren (van zeemleder) bn. Zeeofficier, m. -en. Zeep, v. -en. Zeepachtig, bu. Zeepen, bw.ow.zw.ik zeepte,heb gezeept; zeeper (zeepkoker, zeepzieder.quot; m.zeeperij(zeepziederi))v. Zeeperig, bn. -er, -St. Zeepiff, bn. -er, -at. Zeepzïeden, o. Zeepzieder, m. -s. Zeepziederü, v* ■en-Zeer, o. Zeer, bn. -der, -st. Zeer. bijw. Zeergeleerd, bn. Zeergestreng, bn. Zeerig, bn. -er, -at; -heid, v. Zeeroover (ook-schuimer, vrijbuiter) m. -a; -y, v. -ijen. Zeet (het zitten;ook zitplaata) v. Zeeuw, m. -en. [zeten; -je,o.-8. Zeeuwsch, bn. Zeevaarder, m. -a. Zeevaardig, bn.; -heid, v. Zeevast, bn. ■, Zeever, v. Zeeveren (kwalen) ow. zw. ik zeeverde, heb gereeverd; zeeveraar, m. zeeveraarater, v. zeeve-Zeewaarts, bijw. [ring, v. Zeewulk, v. -en; -je, o. -s. Zeeziek, bn. -er, -at; -te, v. Zefier en zefir (zachte weaten- wind) m. zefieren, zélirs. Zege (overwinning) v. Zegel. o. -a; -tje, c. -s. Zegelen, bw. zw. ik zegelde, heb geznfeld; zpgelaar,ra.zegeling,v. Zegen (heil) m. Zegen (net) v. -8. Zoenen, bw. zw. ik zegende,hpb gezegend; zegenaar, m. zepo-ning, v (-er,-at. Zegenruk (rijk aan zegening)bn. Zegepraal, v. zi-gepralen. Zegepralen,ow.zw.ik zegepraalde. hrb arezegepraald. z^evieren, ow. zw.ik zegevierde, heb gezesrevierd. Zeggen.bw.zw.ik Zfideer zei,heb gi-zeid of srezeird; zegger, m. zeg-Zeggingskracht, v. [ster, v. Zegsman, m. -lieden en -lui. Zegsvrouw, v. -en. Zegswüze en -wfls, v. -wijzen. Zeiken, bw. ow.zw.ik zeikte, heb Zeil. o. -en; -tje, 0,-3. [gezeikt. Zeilage (zeiltuie) v. Zeilbaar, bn. -der, -at. Zeilboot, v. -en. Zeilen, ow. zw. ik zeilde, ben en h'-b gezeild; zeiler, m. Zeiljacht, o. -en. Zeilklaar, bn. (m. -a. Zeilmaker en zeilenmaker. Zeilmakerij en zeilenmakery, v. -en. |
Zeilorde, v. Zeilpunt, o. Zeilree, ba. (naam) o. Zeilsteen(voorwerp)m.-en;(8tof-Zeilvaardig, bn. Zeilweder en -weer, o. Zellwind, m. -en. Zeis, v. -en. Zeisen, v. zeisenen en zeiaena. Zeisenkramer, m. -a. Zeisensmederi], v. -en. Zeisensmid, m. -en. Zeisvormig. bn (v.-lijk, bijw. Zeker.bn.en bijw. -der,-st;-heid. Zekerheid, v.; -ahalve, bijw. Zelden, bijw. Zeldzaam,bn.en bijw.zeldzamer, Ztie(ijvrr) v. [-at; -heid, v. Zelf (zelve) byw. Zelfbedrog, o. Zelfbegoocheling, v. Zelfdehaaglük, bn. Zelfbehagen, o. Zelfbeheersching, v. Zelfbehoud, o. Zelfbeoordeeling, v. Zelfbeproeving, v. -en. Zelfbeschuldiging, v. -en. Zelf bewust, bn.;-heid,v.;-zijn,o. Zelfgenoegzaam, bn. -heid, v. Zelfgevoel, o. Zelfhaat, m. Zelfheid, v. Zelfkant, m. -en. Zelf kanten (van zelfkant) bn. Zelf klinker (ook klinker,vokaal) Zelfkweller, m. -a. fm. Zelfkwelling, v. -en. Zelfmoord, m. -en. Zelfmoorder, m. -a. Zelfmoorderes, v. -sen. Zelfonderricht, o. Zelfonderzoek, o. Zelfs. bijw. (-heid, v. Zelfstandig, bn. en bijw.-er,-8t; ZelfstrM, m. Zelfverbranding, v.; -verdediging, v.; -verheffing, v.; -verlaging, v.; - verloochening, v. ^vernedering, v.; -vertrouwen, o.; -verveling, T.; -verwijt, o. -ver-wijtinsren; -verzaking, v.; -vol-Zelfzucht, v. [«ioening, v. Zelfzuchtig, bn. -er, -at. Zelling (diepte) v. -en. Zeloot (hardnekkig en onverdraagzaam bestryder van andersdenkenden, voornamelijk in sodadienatzaken) m. zeloten. Zemelachtig, bn. Zemelen, v. mv.; zemeltje, o. -s. Zemelig. bn. -er, -at. Zemelknoopen, ow. zw. ik -knoopte, heb gezemelknoopt; -knooper, ra. -knoopater, v. Zendbrief, m. -brieven. Zendeling, m. en v. -en; voor het v. ook zendelinge. Zenden,bw.»t.ikzond,hebgezon-den;zender, m. zendiug, v.zendster, v. Zengfplotselinge en kortstondige verheffing van den heerachenden wind) v. -en. Zengen, bw. zw. ik zengde, heb ?ezengd; zenging, v. Zenith (het punt aan den hemel boven ona hoofd, toppunt) o. Zenuw, v. -en; -tje, o. -a. (v. Zenuwachtig, bn.-er,-8t;-heid, Zenuwloos, bn. |
Zerk, v. -en; -je, o. -s. Zerkenlichter, m. -s. Zero, nul, nicta. (-heid, v. Zerp (wrang) bn. en bijw.-er,-8t; Zes, telw. (als zn.v.)-aen;-je,o.-«. Zesbladig, bn. Zesdaagsch, bn. Zesde, bn. (ranggetal). Zesdehalf, telw. Zesderhande, -lei, onverb. bn. Zesdraadsch, bn. tal). Zesduizendste, telw. (rangge-Zeshoek, m. -en. Zeshoekig, bn. Zeshonderd, telw. tal). Zeshonderdste, telw. (rangge-Zesjarig, bn. Zeskantlg, bn. Zesmaal, bijw. Zesponder, m. -3. Zesregelig, bn. Zessnarig, bn. Zestal, o. -len. Zestallig, bn. Zesthall, m. zeathalven;-je,o.-s. Zestien, telw. hoofdgetal. Zestiende, bn. (ranggetal). Zestiendehalf. telw. (bn. Zestienderhande, -lei,onverb. Zestienhonderd, telw. Zestienjarig, bn. Zestlenmaal, bijw. Zestienvoud, o. -en. Zestienvoudig, bn. Zestig, telw. Zestiger (iemand van zestig jaren; ook wijn van dien ouderdom; alamede een schip van zestig stukken) m. -a. Zestigjarig, bn. Zestigmaal, bijw. Zestigponder, m. -a. Zestigste, telw. (ranggetal). Zestigtal, o. -len. Zestig vond. o. -en. ZcEtigvoudig, bn. Zesvoud, o. -en. Zesvoudig, bn. Zet, m. -ten; -je, o. -a. Zetangel, m. -a. Zetbaas, m. zetbazen. Zetboer, ra. -en. Zetbord, o. -en; acheepsw. Zetel, m. -a; -tje, o. -a. Zetelen.bw.ow.zw.ik zetelde,heb sezeteld. Zetgang, v. -en; acheepsw. Zethaak, m. -haken. Zethamer, m. -a. Zetljzer, o. -s. Zetlijn, v. -en. Zetmeel, o. Zetpil, v. -len; -letje, o. -a. Zetschipper, m. -a. Zetsel, o. -8; -tje,o. -a. Zetten, bw. zw. ik zette, heb srezet: zetater, v. zetter, v. zet-Zetterjj. V. -en. [ting, v. Zetweger, m. -s. Zeug, V.-en. (gezeuld. Zeulen, bw.ow.zw.ik zeulde, heb Zeur (zeurder, zeurster) m. en t. -en. Zeur 'vod, kleinigheid) v. -en. Zeuren (smart verwekken; ook laatisf vallen, dwingen)ow.zw.ik zeurde, heb gezeurd; zeurder, m. zeurster, v. Zeurig, bn. -er, -st. Zeurkous (vervelend pruttelaar) m. en v. -kousen. |
Zijraam, o. -ramen; -raampje, Züreeder, m. -s. [o. -s.
Zyreederij, v. -en.
Zijsprong, m. -en; -etje, o. -s. Zijstraat, v. -straten; -je, o. -s. Zijstuk, o. -ken.
Zijwaartsch, bn.
Züwang, v. -en.
Ziiweg, ra. -en; -je, o. -s.
Zijworm. Zie Zijdeworm.
Zijzak, ra. -ken. .
Zilt (zout) bn. -er, -st; -beid, v. Ziltig, bn. -er, -st; -held, v.
Zilver, o.
Zilverachtig, bn. -er, -st. Zilverblanken.
Zilveren, bn. I-en-
i Zilverling (Joodsche raunt)m. Zilversmid, ra. -araeden. Zilverwit, bn.
Zin, ra. -nen; -netje, o. -s. Zindelijk, bn. en bijw. -er. -st;
-beid, v. (gezongen; zinger, ra.
Zingen, ow. bw. st. ik zong, heb Zink (zeker erts) o.
Zinkboor, V. -boren.
Zinken (van zink) bn. Zinken,ow.st.ik zonk,ben gezonken; zinksel,o.
Zinking, v.; -achtig, bn. Zinklaag, V. -lagen.
Zinklood, o. -en.
Zinkput, ra. -ten.
Zinkrijs, o.
Zinkroer, o. -s.
Zinkstuk, o. -ken.
Zinledig, bn.
Zinlijk en zinnellJk(raet de zinzinnen waar te nemen; ook: wulpsch, wellustig) bn. en bijw.
Zinlijkheid, v. L-er, -st.
Zinloos (zonder zin)bn. Zinnebeeld, o. -en. Zinnebeeldig, bn.
Zinneloos (zonder verstand) bn, en bijw. -loozer, -loost;-heid,v. Zinnon,ow.st.ik zon, heb gezon-Zinnenwereld, v. [nen.
Zinrijk (snedig, geestig, vernut-tig, krachtig) bn. en bijw.-er, st; Zinsbedrog, o. (-heid,v.
Zinspelen, ow. zw.ik zinspeelde,
heb gezinspeeld; zinspeling, v. Zinspreuk, v. -en. Zinspreukig, bn. Zinsverbijstering, v.
Zinver want, bn.
Zit, ra.; zitje, o. -s.
Zitbank, V. -en; -je,o. -s. Zitdag, m. -en.
Zitkamer, v. -s.
Zitplaats, v. -en. (ten.
Zitten, ow. st. ik zat, heb geze-Zitting, v. -en.
Zituur.o.-uren.
Zode (kooksel). Zie Zoo.
Zode (van gras) v. -n. Zodensnüder, vl. -a. Zodenwerk, o.
Zodiak (dierenriem) m.
Zoek, bijw.in de zoek zun,te zoek
raken, enz. ook zonder te. Zoeken, bw. ow.onr.zw.ik zoent,
heb gezocht; zoeker, m. Zoekerbout, ra. -en. Zoekmaken,bw.zw.ik maakte -,
heb -gemaakt.
Zoekraken, ow. zw. ,ik raakte -, ben -geraakt. . ., „
Zoel, ba. en bijw. -er,-gt;t;-heid,v.
278
ZEV
Zieken (ziek zijn, wegkwijnen)
ow. zw. ik ziekte, heb geziekt. Ziekenbewaarder, m. -bewaarster, v. -s; -boeg, m. -en; -huis. o. -huizen; -kamer, v. -s; -moeder, v. -s; -oppasser, ra. -s; -oppasster, v. -s; -troost, ra.; -trooster, ra. -s;-vader, ra.-s; -wagen, ra. -s.
Ziekestoel, ra. -en.
Ziekte, v. -n. (o. -s.
Ziel en ziele, v. zielen; zieltje, Zieleleven, o.
Zielelüden, o.
Zielenadel, ra.
Zielental, o.
Zielesmart en zielssmart, v. Zielevreugde en zielsvreug-Zielloos, bn. We, v.
Zielroerend, bn. en bijw. -er. Zielsangst, m. -en. [-st.,
Zielsbeminde, m. en v. -n. Zielsgedachte, v. -n. Zielsgeliefde, Ui. en v. -n; -ge-
noegen, o.; -kracht, v.;-kwel-linquot;, v. -en; -rust, v.;-strijd,ra.; -verdriet, o.; -verhuizing, v.; -verrukking, v.; -vervoering, v.;
-vriend,ra.-en;-vriendin,v.-nen;
-ziekte, v. -n. , . , j Zieltogen, ow.zw. ik zieltoogde,
heb gezieltoogd; zieltoging, y. Zien,bw.ow.st.ik zag, heb gezien;
ziener, ra.
Ziener (ook profeet) ra. -s. Zienersoog, o.
Zienlijk, bn. en byw. (zen. Zienswijze en -wüs, v. -wij Zier (diertje; ook kleinigheid v Ziezoo, bijw. [-tje, o -a
Zift (zeef) v. -en.
Ziften,bw.zw.ik ziftte,heb gezift;
zifter, ra. zifting, v. ziftael,0. Zigeuner (landlooper,IIeidcn ra,
-s (Heidens).
Zi , pers. vnw.
Zü (zn.). Zie Zijde.
zybalk, ra. -en.
Zi blad, O. -en.
dak, o. -en.
dam, ra. men. lo. »
Zi de en ZÜ (kant) v. zijden-.zijlje. Zijde en ZÜ (stof) v.
Zi deachtig, bn.
Zi delings, bijw.
Zi delingsch, bn.
Zl den (van zijde) bn.
Zi deur, v. -en; -tje, o. -Z deworm en züworm,ra.-en Z dgeweer,o.
Ifmang'teaanJerij) v.
Zlieren, ow.st.ik zeeg, heb en ben Zijkamer, v. -s; -tje,o. -s.
Zijl (waterloop) v. -en.
Zijlaan, v. -lanen; -tje,o. -s. Zijlijn, v.
liilvest '(zekere betrekkin? in
ren ^ks- ofpoWerbesmur)o.-en.
ZUi-vestenÜ (in Gromnstnn?v
bruikelijk voor: waterschap) v. Zijmuur, ra. -rauren. L en.
iii'S: hulpw^êlfst. w.onr.ik ben,
zTni^rrbaw.uitdr, Z jnenthalve, -wege, byw. Z jnentwil, om -, byw. uitdr. Zijpad, o. -en; -paadje, o. -s.
Zeven, telw. (als zn. v.) -s; -tje,
O. quot;8.
Zevenblad (zeker kruid) o. Zeventoladlg, bn.
Zevenboom. Zie Zavelboom. Zevendaagscli, b n.
Zevende, telw. (ranggetal).
Zevendehalf en zevendnait, telw. ^bn.
Zevenderhande. -lei, onverb. Zevendlialtjeivoormalig muntstukje vati zes en een halven stuiver of twee en dertig cn een halven cent) o. -8. Zevendraadsch. bn. Zevenduizendste, telw. (rang-Zevengesternte, o. [getal). Zevengetijde, o.
Zevenhoek, ra. -en.
Zevenhoekig, bn.
Zevenhonderd, telw. Zevenhonderdste, telw. ranggetal).
Zévenjaarshloem, v. -en. Zevenjarig, bn.
Zevenklapper, m. -s; -tje,o.-8. Zevenkleurig, bn.
Zevenkramer (koopman in zeven) m -s.
Zevenmaal, bijw. Zevenmaandsch, bn. Zevenmaker, ra. -s.
Zevenman (zeer bekend in de Romeinsche geschiedenis) ra. -nen; -schap, o.
Zevenoog (bloedvin of bioeu-
zweer) v. -en.
Zevenslaper, ra. -s.
Zevenster, v.
Zevenstoot, ra. -en.
Zevental, o. -len.
Zeventallig, bn.
Zeventien, telw. Zeventiendaagsch, hu. Zeventiende, telw. (ranggetal). Zeventiendehalf, Zeventlenderhande, -lei,
Zeventienhonderd, telw. Zeventienjarig, bn. Zeventienmaal, bijw.
Zeven tienvoud, o. -en. Zeventienvoudlg, bn.
Zeventig, telw. (alszn. v.) -en Zeventiger (iemand van zeventig jaren; ook wijn van dien ouderdora.alsmede een schip van zeventig stukken) m. -s. Zeventigjarig, bn. Zeventigmaal, bij w. Zeventigste, telw. (ranggetal) Zeventlgvoud, o. -en. Zeventigvoudig, bn. Zevenvoud, o. -en. Zevenvoudig, bn.
Zich, pers. vnw. (v.-en.
Zicht (maaitnig voor het graan) Zicht (vertoon) o. (-held, v.
Zichtbaar, bn. en byw. -der,-st; Zichten lziften)bw.zw.ik zichtte. Ziedaar, bijw. [heb gezicht. Zieden, bw. ow. st. ik zoou, heb gezoden; zieder, m. zieding. v. . Ziegezagen.ow.zw.ik ziegezaag-
de, heb geziegezaagd.
Ziehier, bijw.
Ziek. bn. en bijw. -er, -st. Ziekhed, o. -den.
Zieke, m. en t.-n. (-heid,v. Ziekelijk, bn. en bijw. -er, -«t
279
ZOE
Zoen, m. -en; -tje, o. -s. Zoenbloed, v. Zoendood, m. Zoenen, bw. zw. ik zoende, heb gfizoend; zoener, m. zoen-Zoengeld, o. [8ter,v. foenoffer, o. -s. [bijw. -beid, v. oet,bn.en bijw. -er, -st; -elijk. Zoetachtig, bn. -er, -st. Zoetekauw, m. en v. -en, Zoetekoek, v.oenoffer, o. -s. [bijw. -beid, v. oet,bn.en bijw. -er, -st; -elijk. Zoetachtig, bn. -er, -st. Zoetekauw, m. en v. -en, Zoetekoek, v. Zoetelen, ow.zw.ik zoetellt;le,beb gezoeteld;zoetelaar,m.zoetelaar-Zoetellef, bn. [ster, v. Zoetelief e, o. -s. Zoetemelkscli, bn. (gezoet. Zoeten, ow.bw.zw.ik zoette, beb Zoeterd.in. -s; -je, o.-s. Zoethout, o. Zoetig, bn.; -beid, v. Zoetjes, bijw. Zoetrasp, v.-en. (-beid, v. Zoetsappig, bn. en bijw.-er,-st; Zoetvijl, v. -en. ZoetVÜlen, bw. zw.ik zoetvijlde, heb gezoetvijld. {-st; -beid, v, Zoetvloeiend, bn. en bijw. -er. Zoetwater, o. Zog, o. Zolder, m. -s; tje, o. -s. Zolderen,bw. zw.ik zolderde,beb gezolderd; zoldering, v. Zomer, m. -s; -tje, o. -s. Zomerachtig, bn. -er, -st. Zomeren (zomer worden) onp. w. zw. bet zomerde, beeft gezo-Zomersch, bn. [merd. Zon, v. -nen; -netje, o. -s. Zondaar, m. -s en zondaren. Zondag, m. -en; -je, o. -s. Zondagsheurt, v. -en. Zondagsch, bn. Zondagskind, o. -eren; -kleed, o. -eren; -kost, m.; -letter, v.-s; -pak, o. -ken;-pakje,o.-s;-preek, v. -en; -school, v. -scholen; -weder en -weer, o.; -werk, o. Zondares, v. -sen. Zonde, v. -n. Zondenhok, m. -ken. Zondenregister, o. -s. Zonder, vz. (v. Zonderbaar,bn. -der,-8t;-heid. Zonderling, bn.en bijw. -er,-8t; -beid, v. Zonderling, m. en v. -en; voor het v. ook zonderlinge. Zondig, bn. -er, -st. Zondlgen,ow. zw. ik zondigde,heb gezondigd. Zondvloed, m. -en. Zone (aardstreek, aardgordel, luchtstreek) v. -n. Zonnehaan, v. -banen. Zonnebeeld (ook bijzon, wolk-Zonneblind. o. -en. Czon) o. Zonneblind, bn. Zonnebloem, v. -en. Zonnecirkel, m. -s; -dak, o.-en; -dauw, m.; -glas, o. -glazen; -gloed, m.; -god, m.; -jaar, o. -jaren; -klaar, bn. en bijw.; -lichten zonlicht, o.; -maand,v, -en; -paard, o. -en; -scherm, o. - en;-schü f,v.;-schij n ,mstand, m.; -steek, m. -steken; -stelsel, o. -s; -straal, m. -stralen;-tent, v. - en; -vlecht, v.; -vlek,v.-ken; -vuur, o.;-wacbter,m.-8;-wende v.; -wijzer, m. -8. |
Zonnig, bn. -er, -st. Zonshoogte, v.; -ondergang,m.; -opgang, m.; -verduistering, v. ZOO, bijw. en vw. Zoo en zool (zode, kooksel) v. zooien; zootje en zooitje, o.-s. Zooals, vw. Zoodanig, aanw.vnw. Zoodat, vw. Zoodoende, bijw. Zoodra, bijw. (o. -s. Zoogbroeder, m. -s; -broertje. Zoogdier, o.-en. Zoogen,bw.zw.ik zoogde,heb gezoogd; zoogster, v. Zoogenaamd, -genoemd,-ge-zegd, bn. (dertjes. Zoogklnd, o. -eren; -je, o. -kin-Zoogoed, bijw. (- als). Zoogvrouw, v. -en. Zoogzuster, v. -s; -zustertje en -zusje, o. -s. Zoohaast, vw. Zooi (menigte) v.; -tje, o. -s. Zool, v. zolen; -tje, o. s. Zoolang, vw. Zoölatrie (dieren-aanbidding) v. Zoölogie (dierenleer) v. Zoölogisch (dierkundig) bn. Zoöloog (dierenkenner, dieren- leerkundige) m. zoölogen. Zoom, in. -en; -pje, o. -s. Zoomen, bw. zw. ik zoomde, heb Zoomin, bijw. (gezoomd. Zoomwerk (scheepsw.) o. Zoon, ra. zonen of-s; -tje, o. -s; -schap, o. Zoöphieten (plantdieren) v.mv. Zoopje (teugje, slokje sterke drank) o. -s. Zoopjesman (slijter in sterken drank) ra. -lui. Zoor (droog, stram) bn. en bijw. -der,-st;-heid, v. Zooveel, telw. Zooveel, bijw. Zooveelste, telw. (ranggetal). Zooverre en zoover, bijw. Zoowel, bijw. Zoozeer, bijw. Zorg, v. -en. Zorgband, m. -en. Zorgdragend, bn. Zorgeloos, bn. en bijw. -loozeJ-, -loost; -held, v. Zorgen, OW. zw. ik zorgde, heb gezorgd; zorger, m. zorg-Zorgketting, m. -en. [ster,v. Zorglijk, bn. en bijw. -er, -st; ZorglÜn, v. -en. [-beid, v. Zorgstoel, m. -en. ZorgVUldig,bn.en bijw. -er,-st; -heid, v. -lijk, bijw. Zorgzaam, bn. en bijw. -zamer, -st; -held, v. Zot, bn. en bijw.-ter, -st; -heid,v. Zot, m. -ten; -je, o. -8. Zotskap (muts) V. -pen. Zotskap (persoon) m. en v.-pen. Zotteklap, m. Zotternö, v. -en; -tje, o. -s. Zottigheid, v. zottigheden. Zottin, v. -nen; -netje, o. -s. Zou en zoude. Zie Zullen. Zout, o. - en. Zout, bn. -er, -8t; -heid,v. Zoutachtig, bn. -er, -st. Zouteloos, bn. -loozer, -loost; -held, v. (gezouten; zouter, m. Zouten, bw st. ik zoutte, heb |
Zoutevisch, v. Zoutigheid, v. Zoutkeet, v. -en. Zoutvat, o. -en; -vaatje, o. -s. Zoutwater, o. Zoutzak (persoon) ra. en v. -ken. Zucht (ademhaling) m. -en; -je, o. -s. (te) v. Zucht (zwelling, ziekte, begeer- Zuchten, OW. zw.ik zuchtte, heb gezucht. Zuchtig, bn.-er,-st; -heid,v. Zuid, bijw. Zuid (het Zuiden) o.; (de zuidelijke streken) v. Zuid-Brabant, o. Zuideinde, o. Zuidelijk, bn. en bijw. -er, -st. Zuidelijken (naar het zuiden schieten) ow. zw.de wind zuidelijkte, is gezuidelijkt. Zuiden, o. Zuidenwind, m. -en. Zuiderbreedte, v. Zuiderzee, v. Zuiderzon, v. Zul -Holland, o. Zuiuiiollandsch, bn. Zuidoost, bijw. (o. als zn.). Zuidoostelijk, bn. Zuidoosten, o. Zuidwaarts, bijw. Zuidwest, bijw. (o. als zn.). Zuidwestelijk, bijw. Zuidwesten, o. Zuidwester, m. -s. Zuidzee, v. Zuidzee-traan, v. Zuidzeevaarder, ra. -s. Zuien (een kind in slaap zingen) ow. zw. ik zuide, heb gezuld. Zuigeling, ra. en v. -en; -etje, o. -s. Zuigen, bw. ow. st. ik zoog, heb gezogen; zuiger, ra. zuiging, v, zuigster. v. Zuigglas, o. -glazen; -kalf, o. -kalven; -kind, o. -eren; -klep, v. -pen; -lara, o. -meren; -lammetje, o. -s; -pÜP» v.-en;-pomp, v. --en; -sponning, v. -en; -tand. Zuil, v. -en; -tje, o. -s. [m.-en. Zuilengang, v. -en. Zuilenrij, v- -en- Zuimachtig (traag, nalatig) bn. en bijw. -er, -st; -held, v. Zuimen, ow. zw. ik zuimde, heb frezuimd. Zuinig, bn. en bijw. -er, -8t;-je8, bijw. -heid, v. -lijk, bijw. Zuinigje (profijtertje) o. -s. Zuip. v. Zuipachtig, bn. -er, -st. Zuipen, bw. ow. st. ik zoop, heb erezopen; zuiper, m. zuipster, v. Zuiplap, m. -pen. Zuiplust, ra. Zuippartij, -en. Zuivel (alles wat van de melk komt) o. (-heid,T. Zuiver, bn. en bijw. -der, -st; Zuiveren, bw. zw. ik zuiverde, heb gezuiverd; zuiveraar, m.zui-vering, v. Zulk, aanw. vnw. Zulks, byw. Zullen,onr.hulpw.ik zal,gij zult, hü zal, wü zullen, gy zult, zy zullen;ik zoude of zou,gij zoudt, hy zoude of zou, wy zouden, gij zoudt, zij zouden. |
ZUL
280
Zult (hoofdkaas, hoofdvleesch) o.
-je, o.-s. (zult; zulting, v. Zulten, bw.zw. ik zultte,heb ge-Zultspek, o.
Zundgat, o. -en. (gezuurd. Zuren, bw. ow.zw.ik zuurde, heb Zuriglieid, v. (kei) v.
Zuring (als moeskruid, ook zur-ZUS, bijw.
Zuster en ZUS(per800n)v.zu8ters en zusteren; zustertje en zusje, o. -s.
Zuster (gebak) v. -s; -tje, o. -s. Zusterlijk, bn. en bijw. er, -st. Zusterschap (de betrekking) o.; (vereeniging van zusters)v.-pen.
Zustersdochter, v. -8;-kind, o.
-eren; -zoon, m. -s.
Zutten (eene stad) o.
Zutfensch, bn.
Zuur, o. zuren; -tje, o. -s.
Zuur, bn. en bijw. -der, -st; -beid, v.
Zuurachtig, bn. -er, st. Zuurdeeg, o.
Zuurdeesem, m.
Zuurküker, m. -s.
Zuurmuil, ui. en v. -on. Zuurstof, v.
Zuurtjes, bijw.
Zuurtoot, m. en v. -toten. Zwaab (iemand uit Zwaben ge' boortig) m. Zwaben; Zwabiscb, Zwaai, ra. -en. (bn.
Zwaaien, ow. bw.zw.ik zwaaide, ben en heb gezwaaid; zwaaiing, v. zwaaihaak (zwei) m.
Zwaan, m. zwanen; -tje, o. -s. Zwaar, bn. enbiiw. -der, -st. Zwaard, o. -en.
Zwaarhoofd. m. en v. -en. Zwaarhoofdig, bn. en bijw. -er,
-st; -heid, v.
Zwaarlüvig. bn.-er,-st;-heid,v. Zwaarmoedig, bn. en bijw. -er,
-st; -h» id, v.
Zwaarte, V. -kracht, v. -punt, o. Zwaartillend, bn. -er, -st;
-beid. v. (-heid, v.
Zwaarwichtig, bn. -er, -st; Zwahber (scheepsjongen; ook scheepsdweil) m. -s;-tje, o. -s. Zwabberen,bw.ow.zw.ik zwabberde. heb gezwabberd. Zwabberkapitein (jongen, die den zwabber moet schoonmaken) m. -s.
Zwaben (zeker land in het koninkrijk Beleren) o. Zie Zwaab. Zwachtel, m. -s; -tje, o. -s. Zwachtelen, bw. zw. ik zwachtelde, htbffezwachteld;zwachte-Zwad. Zie Zwade. [Üng, v. Zwadder (slangenspog; ook las-Zwadderig, bn. [terinjf)m. Zwade t^n zwad(hoeveelheid afgemaaid gras of koorn op eene ry eelegd) v. zwaden.
Zw'ager. m. -s; -tje, o. -s. Zwagersch ap, v. en o.
Zwak, o. -ken; -je, o. -s.
Zwak, bn en bijw. -ker,-st;-heid,
v. -je», biiw. -te, v. Zwakkelijk, bn. en bijw.-er,-8t; -heid, t.
Zwalken, ow. zw. ik zwalkte, heb gezwalktjzwalker,m.zwalk-Bter.v. ' l-en.
Zwalp larulp; ook dikke plank)m. Zwalpen,ow.zw.ik zwalpte, heb gezwalpt; zwalping, v.
Zwaluw, v. -en: -tje, o. -s. Zwaluwenkruid,
Zwaluwennest, o. -en. Zwaluwetong, v. Zwaluwstaart, m. -en. Zwaluwstaartig, bn.
Zwam (gewas) v.-men;(tonder)o.
-nietje, o. -s.
Zwamachtig, bn. (o.
Zwanedons en zwanendons, Zwanenbloem, v. -en;-borst, v. -en; -drift, v. -en; -ei, o. -eren; -hals, m. -halzen; -nest, o. -en. Zwaneschacht, v. -en. Zwanezang ilaatste gezang of gedicht van een overleden dichter of toonkunstenaar) m. Zwang (gebruik, gewoonte, mode) m.
Zwanger, bn.; -schap, v.
Zwans i staart) v. -en. Zwarigheid, v. zwarigheden. Zwart,bn.enbijw.-er,-8t;-heid,v. Zwartachtig, bn. -er,-st. Zwartbont, bn.
Zwartbruin, bn. (tje, o. -s Zwarte (neger) m. en v.-n.zwar-Zwartekunst,v. (gezwart. Zwarten, bw.zw.ik zwartte, heb Zwartepieten.ow.zw.ik zwartepiette, heb gezwartepiet. Zwartgallig, bn.-er,-8t;-hcid,v. Zwartgroen, bn.
Zwartharig, bn.
Zwartigheid, v.
Zwartin, v. -nen;-netje,o. -s. Zwartkop, m. en v. -pen; -je, Zwartkrflt, o. [o. -s.
Zwartlakensch, bn. ZwartOOg. ra. en v. -en. Zwartoogig, bn.
Zwartsel, o.
Zwartzijden, bn.
Zwatelen (/.acht ruischen, lispelen) ow.zw.ik zwatelde, h. gezwa-Zwavel, V.; -tje, o. -s. [teld. ZwavelachtiT, bn. -er, -st. Zwavelen,#bw. zw. ik zwavelde,
heb gezwaveld; zwaveling, v. Zwavelgeel, bn.
Zwavelig, bn. -er, -st; -heid, v. Zwavelstok, ra. -ken.
Zweden (koninkrijk in Noord-Europa) o. (Zweden.
Zweed (iemand «it Zweden) m. Zweedsch, o.
Zweem, m.
Zweemen, ow. zw. ik zweemde.
heb gt-zweemd; zweemsel, o. Zweep, v. -en: -je, o. -s. Zweepen, bw.zw.ik zweepte,heb
gezweept; zweeping, v.
Zweer, v. zweren; -tje, o. -8. Zweet, o.; -je, o. -s.
Zweetbad, o. -en.
Zweetbank, v. -en.
Zweetbed. o. -den. Zweetdoek.m. -en. Zweetdrank, m. -en; -je, o. Zweeten, bw. ow.zw.ik zweette,
heb sezweet; zweeting, v. Zweeterig,bn. -er, -st; -heid,v. Zweetgat. O.-en;-gaatje, o.-s. Zweetkamer, v. -s; -tje,o.-s. Zweetkoorts, v. -en. Zweetkuur, v. -kuren. Zweetmiddel, o. -en; -tje, o.-u. Zweetpoeder. o. -s. Zweetvos, m. -sen; -je, o. -s. Zweetziekte, v. (-en.
Zwei (beweegbare winkelhaak) v.
Zwelen (het gedroogde hooigras bijcenharkfn) bw.zw.ik zweelde, heb gezweeld; zweler, m.
Zwelg, ra.
Zwelgen,bw.ow.8t.ik zwolg, heb gezwolgen; iwelge^m.zwelgerij, v. zwelgster, v.
Zwelgpartij, v. -en.
Zwelgziek, bn. -er, -st. Zwelgzucht, v.
Zwellen, ow. st.ik zwol, ben gezwollen; zwelling, o. Zwemblaas, v. -blazen; -broek, en; -broekje, o. -s; -gordel, s; -kunst, v.
Zwemmen, ow. st. ik zwom, . eb en ben gezwommen; zwemmer, m.
Zwemmerig, bn. -er, -st. Zwemplaats, v. -en; -poot, m. -en; -school, v. -scholen; - vlies, o. -vliezen;-voet, m.-en;-vogel, m. -s.
Zwendelen, ow. zw.ik zwendelde, heb gezwendeld;zwendelaar, m. zwendelaarster, v. z wende-larij. v.
Zwengellzeil van een molen;ook
wip van een put) m. -s.
Zwenk, ra. -en.
Zwenken,bw.ow.zw.ik zwenkte, heb en ben gezwenkt; zwenker, in. zwenking, v.
Zwenkgras, o.
Zweren (eed doen, vloeken) bw. ow. st. ik zwoer, heb gezworen; zweerder, m. zwering, v. Zweren (etteren) ow. st. het zwoor, heeft gezworenizwering» Zwerk, o. [v. zweer, v.
Zwerm, ra. -en; -pje, o. -s. Zwermen, ow. zw. ik zwermde, heb gezwermd; zwermer (land-looper; ook voetzoeker; alsmede dweper) ra. zwerrageest (vrijgeest) ra.
Zwerveling, m. en v. -en; voor
het v. ook zwervelinge. Zwerven,ow.st.ik zwierf,heb gezworven; zwerver,m.zwerving,v. zwerfster, v.
Zwetsen, ow.zw.ik zwetste, heb
gezwetst; zwetser,m.zwet8erij,v. zwetster, v. (gezweefd.
Zweven, OW. zw.ik zweefde, heb Zwezerik, ra. -en; -je, o. -s. Zwichtband, m. ■ en. Zwichten (de zeilen oprollen) bw. zw. ik zwichtte, heb gezwicht.
Zwichten (wüken) ow. zw. ik
zwichtte, heb en ben gezwicht. Zwichting (scheepsw.) v. Zwiepen (ook zweepen) bw. zw. Ik zwiepte, heb gezwiept; zwieper, ra.; zwieping,(overhelling}v.
Zwier, m. -tje, o. -s.
Zwierbol, ra. -len. Zwierbollen,ow.zwak zwierbol-
de, heb Kezwlerbold.
Zwieren, ow. zw.ik zwierde, heh trezwlerd. (v. -jes, bijw.
Zwierlg,bn.en bljw.-er,-8t;-held. Zwijgen, bw. ow.st.ik zweeg,heb gezwegen; zwijger, m.zwijgster, v.; zwijgteeken, o.
Zwijm, v.
Zwijmel, m.
Zwflmelbeker, m. -s. Zwijmeldrank, m. -en. Zwijmeldronken, bn.
281
ZWI
Zwümolen, ow. zw. Ik zwijmpl-df, Ut*b ifPzwijoQeld; zwij;ne- Zwiimelgeest, m. [lins, v. i'wfimeikelk, m. -en. iJwflmen ibe-zwijmen) OW. zw. ik zwivude, heb s»'Zwijind. y.wtjn, o. -f-n; -tje, o. -s. i^Wpnachtlff, bn. -er, -st. IjWflnen. OW. zw.ik zwijnde, heb ftezwiind. (vuile taal) t. JjWflnéry (erove inoraijfheid, üwünenaard, ra.; -diste), v. -9; -gras, o.; -hoeder, m. -8; -jacht, t. -en; -kost, m.;-kot, o.-ten, -stal, ra. -len; -trog, m. -sen. |
ZwQnjak, m. -ken. Zwpnshoofd, o. -en. ZwUnskop.m. -pen. Zwik, gt;n. Zwikboor, v. -boren; -boortje, o. -s. Zwikgat, o. -en; -gaatje, o. -s. Zwlkje (pennetje) o. -s. Zwikken, bw. ow. zw. ik zwikte, heb en ben gezwikt; zwik-kinir, v. Zwlkstelllng, t. Zwllk 1 zekere geweven stof) o. Zwilken (van zwiJkl bn. Zwin (wad, droogte tusschen het water; kreek, kil, geul) o. -nen. |
Zwingelen, bw. zw. ik zwingelde, heb jrezwinsceld; zwingelaar, m. zwin?. laarster,v.zwiugeiing, v. zwinijelbord, o. Zwingelkeet, v. keten; -kooi,T. -en;-si»aap, v. -spanen Zwirrelen (snel voorbijvliegen) ow.zw.ik zwirrelde, hcbgezwir-reld; zwineling, v. Zwitser, m. -s. Zwitserland, o. Zwitsersch, br. Zwoegen, ow.zw.ik zwoegde,heb gezwoegd; zwoeger, ra. (-lieid, v. Zwoel (zoel, heet) bn. -er, -st; Zwoord (af^eschrabde huid van het varken) o. -en; -je, o. -s. |
•-':■.■••• ■ ..:. 'quot;v o;
(
È
---——