-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

GIBS POOR, IIEÏ LEVEN.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

GIDS DOOR HET KEVEN

HANDBOEK DER WELLEVENDHEID:

OF DE KUNST

OM ZICH IN ALLK OMSTANDIGHEDEN VAN HET LEVEN EN DEN GEZELLIGEN OMGANG, DOOR BESCHEIDEN EN WELLEVENDE MANIEEE AANGENAAM E V HEM IN D TE MAKEN.

ffiuceJtc, (jcljctl omgciutvlitc cu wcvmccrcicrïic Etruk,

lEHJOTHEEK DER i / M

Ü ; ; ' ^ ;■ • C i

■-„J

AMSTERDAM, J. C. VAN KESTEREN.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

II Hl

2197 4534

-ocr page 6-
-ocr page 7-

V O O R B R 111 G T.

Indien hel ecne ivnarheid ma/j worden geacht, dal de productie zich naar de behoef te regelt, dan voorzeker mag men, op grond der onderscheidene handboeken voor den gezelligen omgang — hetzij vroeger verschenen, en waarvan er menig, ecne herhaalde uitgave heeft beleefd, hetzij ook naar aanleiding der in dezen tijd geschreven en verschenen werken van dien aard — veilig aannemen, dal de zoodanige met genoegen worden ontvangen, en dat er dus behoefte aan bestaat. En inderdaad, hij, die zich de manieren der beschaafde wereld eigen maken, en niet hij elke schrede hotsen wil tegen de daar hrerschcndc gebruiken; die daardoor zich niet

-ocr page 8-

V00RIIER1GT.

dadelijk ivil doen opmerken als cene geheel vreemde plant, plotseling in een' meer edelen bodem overgehragt, zonder den tijd te hebben gehad, zich aan luchtstreek en grond te gewennen, hij heeft wezenlijke behoefte aan cene handleiding, waardoor hij in staat gesteld tvordt, ten minste voor een goed gedeelte, aan te vullen ivat anderen, door hunne opvoeding en door hun van kindsheen af verkeeren in beschaafde kringen, reeds bezitten. Bovendien doen er zich voor den dusdanige zoo vele vraagpunten op, welker beantwoording hem in verlegenheid brengt, dal de behoefte aan een'' voldoenden raadgever zich zeer goed laat begrijpen.

Wij hebben dus het voorstel van den Uitgever, om, naar aanleiding van het Handboek voor Wellevendheid, ivelks oplage geheel uitverkocht it, eene tweede uitgave te bearbeiden, zeer practisch gevonden. Wij hebben zijn aanzoek gehoor gegeven, die taak op ons te nemen, maarbij hij ons volkomen vrijheid liet, daarin do wijzigingen te brengen, welke do behoeften van den tijd zouden vorderen, en het daardoor practischer en omvattender tevens te maken. Wij zullen ons geen oordeel aanmatigen over de vraag, in hoeverre de aangeduide, bestaande werkjes, al of niet aan de behoefte voldoen, maar mogen het hier zeggen, dat wij ons be-

VIII

-ocr page 9-

VOOflBEIUG ï.

vlij Hg d hebben, te behouden mat ons voorkwam goed te zijn, te verbeteren wal ons minder bruikbaar scheen, en aan te vullen ivat ivij voor leemten hielden.

De veelzijdige omgang met menschen van verschillende geaardheid en stand, heeft ons eensdeels tot de overtuiging gobragt, dat ondervinding en verkeering met menschen, de uitmuntendste school der wellevendheid is , en dal voor den onervarene, die, door gebrek aan voldoende opvoeding en verkeering met beschaafde lieden, onkundig is gebleven, hel beste theoretisch on-derrigt niet volstaat, om het gebrek aan practische oefening in het verkeer, ooit geheel te verbergen. Wie zich derhalve de manieren van den beschaafden omgang zooveel mogelijk wil eigen maken, moet, naar wij ge-looven, de gebruiken , die in zulke kringen heer se hen, met ijver opmerken. Hij die daartoe te laat in de gelegenheid komt, kan naglans een krachtigen steun vinden in handboeken, die hel theoretische met zoodanige practische aanwijzingen verhinden, dal do lezer door het beredeneren der zaken er van doordrongen worde, en de vormen leerc betrachten, zonder die van buiten le leeren als een schoolknaap.

Door dal wij onophoudelijk naar hel bereiken van dit doel hebben gestreefd, hopen wij een handboek le

IX

-ocr page 10-

V O O K D E ft I r. T.

hebbon geleverd, dat voor alle standen bruikbaar zij, zoodat, tol welken stand men behoore, men er iels nuttigs uit sal kunnen opzamelen.

Over bet geivigt van beschaafde manieren, zullen wij niet uitweiden; immers zedelijkheid, ivellevend-heid en welvoeg el ij kheid zijn voor alle standen even aanbevelenswaardig. liet hier volgende is nog lans hoofdzakelijk geschreven voor de midden- en burgerstanden, van beiderlei geslacht en van eiken ouderdom, voor zoover men daarvan de jeugd uitzondert, welker vorming en beschaving het onderwerp uitmaken van werken over de opvoeding. Wij hebben echter gezorgd, dat het werk ook kunne strekken voor jonge lieden, die in het bedrijvige en gezellige leven treden, en voor hun gedrag zelve aansprakelijk zijn.

Uit den inhoud zal blijken, dat geene belangrijke punten overgeslagen zijn, en elke aangelegenheid in weinige bladzijden, doch voldoende behandeld is.

Elke aanwijzing zul ons aangenaam zijn, waardoor wij bij mogelijke verdere uitgaven, het werkje meer en meer kunnen doen beantwoorden aan ons doel: nuttig te zijn.

X

-ocr page 11-

T N II O IJ I)

[NLEIDING ..................BI. 1.

Ilersle AJileeliny.

Over ons gedrag ten opzigte van ons zeiven, als middel om ons jegens anderen behoorlijk te gedragen en met hen te verkeeren.

GEESTBESCHAVING........................................;/ 7.

SPRAAK....................................................I/ 11,

WEIVOEGBLIJKUEIU, ZEDIiLIJKIUilU ENBESOllEIDENHEIl). /' 14.

KUNST, OPGERUIMDHEID EN LI IM . , , .....//19.

TEMPERAMENT OF GESTEi........ ......// 23.

VORM EN UITDRUKKING DES GELAATS....................// 37.

HOUDING DES LIGCHAAMS............//30.

ZINDELIJKHEID....................../ 32,

KI, EE DING ;)5,

GEWOONTEN...... ..........42,

*

i

-ocr page 12-

XII INHOUD.

Ticeede Afdeeling.

OVER HET GEDRAG JEGENS ANDEREN........131. 47.

BELEEFDHEID..........................................II 48.

BEVALLIGHEID ......................................tl 59.

GEUIENSTIGUEID KN VOORKOMENDHEID . . ..........// Cl.

BESCHEIDENHEID........................................// 04.

DEELNEMING OF BELANGSTELLING......................// 07.

BEHOEDZAAMHEID......................................u 09.

TOEGEVENDHEID EN GEDULD ....................u 72.

WAARDERING VAN ANDEREN............................'/ 75.

DANKBAARHEID EN ERKENTELIJKHEID..................« 70.

VERTROUWELIJKHEID, OPENHARTIGHEID EN VRIJMOEDIGHEID ..............................................'' 78.

KLOEKZINNIGHEID, OMZIGTIGUEID EN HET 1NACHTNE-

MEN DER BETREKKINGEN ........................quot; 81.

fterde Afdeeling.

TOEPASSING VAN DE VOORGAANDE REGELEN, BIJ DEN OMGANG MET ANDEREN, IN DE GEWONE BETREKKINGEN DES LEVENS........................quot; 85,

ALS HOOFD OF MEESTER ..............................u 80.

IN BETREKKING UELIJK STAANDE ....................II 88

ALS ONDERGESCHIKTE...................II 89.

ALS HOOFD DES UUISGEZINS......................U 93.

ALS ECHTGENOOT ... . , ..........II 95.

ALS VADER EN MOEDER..................II 101.

-ocr page 13-

INHOUD

ALS ZOON EN DOCHTER.............Bi. 107.

ALS BROEDER EN ZUSTER....................100.

ALS BLOEDVERWANT . . ...... . 111.

ALS UÜISGENOOTEN, OF BEWONERS TAN HETZELFDE

HUIS.......... ........................114.

GEDRAG JEGENS DIENSTBODEN....... . ' 117

f'lerde /IJ'deeliitg.

GEDRAG IN DE GEZELLIGE VERKEERINO 120.

BH DE INTREDE IN EEN GEZELSCHAP . 123.

BIJ HET VERLATEN VAN EEN GEZELSCHAP . . , ' 135,

HOE MEN ZICH TE GEDRAGEN HEEFT JEGENS HEN DIE IN EEN GEZELSCHAP KOMEN, WAARIN MEN ZICH

REEDS BEVINDT ..... .............J28.

IN DEN GEZELLIGEN OMGANG MET AANZIENLIJKE EN

VOORNAME PERSONEN . . . . . . . ] 29

GEDRAG BIJ VERSCHILLENDE SOORTEN VAN BEZOEKEN. •lt; 133.

GEDRAG IN EEN GENOODIGD GEZELSCHAP 138.

GEDRAG IN EEN BESLOTEN OP VAST GEZELSCHAP . . •/ 143.

GEDRAG IN EEN PUBLIEK GEZELSCHAP 145

GEDRAG BIJ EENE DANSPARTIJ 140.

GEDRAG BIJ SCHOUWSPELEN EN CONCERTEN 155.

BIJ VOLKSFEESTEN EN ANDERE VERMAKELIJKHEnEN 157.

GEDRAG JEGENS BEJAARDE LIEDEN ...............159.

GEDRAG JEGENS JONGERE LIEDEN ... . . . . 101.

GEDRAG JEGENS LIEDEN DIE GTS NIET BEVALLEN 103,

XIII

-ocr page 14-
-ocr page 15-

1-

; INHOUD.

WANNEER MEN EENIG VERZOEK TE DOEN HEEFT ... BI. 21?.

WANNEER MEN IEMAND EEN VERZOEK MOET WEIGEREN. I/ 220

WANNEER MEN IN EENEN TWIST TOT SCHEIDSMAN GEROEPEN WORDT........................................„ 221.

GEDRAG JEGENS BESCUONKENE LIEDEN..................// 222.

J GEDRAG JEGENS INDRINGENDE, ONBELEEFDE EN ONBE-

SCHE1DENE PERSONEN................................// 225.

GEDRAG JEGENS VREEMDELINGEN EN ONBEKENDEN . . H 227.

j GEDRAG BIJ HET SPEL..................................// 231 .

lijfde Af'deeling.

Over andere algemeene en bijzondere betrekkingen in

het leven en de verkeering.

GEDRAG BIJ PLEGTIGE GELEGENHEDEN......... // 235.

GEDRAG BIJ DE OPENBARE GODSDIENSTOEFENING .... // 230.

i .. GEDRAG BIJ HET DOOPE.V VAN EEN KIND........ U 238.

GEDRAG BIJ VERLOVINGEN EN BRUILOFTEN....... // 240.

OP VERJAARDAGEN.................. // 241.

BIJ EENE BEGRAFENIS.................. n 243.

f

BIJ HET AFLEGGEN VAN EEN BEZOEK VAN ROUWBEKLAG, ENZ....................... u 244.

OVER DE ALGEMEENE VEREISCHTEN OM IN GEZELLIGE

KRINGEN TE VERKEEREN..............................245.

OVER DE GAVE OM ANDEREN NUTTIG EN AANGENAAM

TE ONDERHOUDEN....................................240.

-ocr page 16-

INHOUD

VAN DE KUNDIGIIEDEX EX ElGENSCH vPPEN, WELKE MEN BEZITTEN MOET , OM IN PEN GEZELLIG EN KRING

NIET ACHTER TE STAAN...............

OVER AANSPRAKEN EN ANTWOORDEN OP DEZE, BIJ CE-I.UKWENSCHEN EN DEELNEMING IN TREURIGE GEBEURTENISSEN . • ............

OVER DE VRIENDSCHAP . ..........

OVER DE LIEFDE . ............

GEDRAG OP REIS . ...............

OVER HET BRIEVEN SCHRIJVEN ..........

XVI

-ocr page 17-

INLEIDING.

Men verbeelde zich eens, dat een drietal personen in één vertrek opgesloten worden. Bij de verschillende rig-tingen van den geest laat zich niet anders veronderstellen , dan dat ieder van hen zijne eigen liefhebberij bezitte. Neem nu eens aan, dat de één liefhebber zij van klarinetspelen , de tweede van verzen declameeren, en de derde om zijne gewaarwordingen ten papiore te brengen. Jaagt nu elk van hen zijne eigen liefhebberij na, zonder zich om de anderen te bekreunen, wier geliefkoosde uitspanning hem minder dan onverschillig, hem eene last is, dan zal hun zamenwonen tot eene hel worden. Zoolang de klarinetspeler zijne schelklinkende oefeningen en tours de force voortzet, zal de declamator zijn eigen woord niet kunnen verstaan en de denker zal lust, rust, noch gelegenheid hebben, zijne bespiegelingen neer te schrijven. De zucht om zich met de eigen geliefkoosde uitspanning te kunnen bezighouden, zal oorzaak zijn, dat tusschen die drie personen, ook indien zij de balsturigste karakters hebben, eene onderlinge overeenkomst tot stand komen, de dag verdeeld worden zal en ieder van hen,

1

-ocr page 18-

2

op zijne beurt, zich ongestoord met zijne uitspanning zal kunnen bezighouden. Ja, wat meer is, om wederkeerige belangstelling te verwekken, te vermeerderen of te be-loonen, zullen de klarinetist en de declamator zich gewennen, de wijsgeerige bespiegelingen met belangstelling aan te hooren, de musicus en de wijsgeer zullen hun genoegen loonen in de voordragten van den declamator, die op zijne beurt, zoowel als de wijsgeer, de solos van den musicus aandachtig zal volgen. Bij die wederkeerige inschikkelijkheid zullen allen zich wel bevinden; de drie gedwongen kamergenooten zullen elkaêr helpen en te gemoet komen, hunne enge muren zooveel van hunne onvriendelijkheid doen verliezen , en zoo aangenaam maken als immer mogelijk is. Zoodoende zullen zij allen er bij winnen.

In de maatschappij gaat het niet anders. Van nature is de mensch gezellig. Hij heeft dus behoefte aan maatschappelijk verkeer, dat bovendien alleen in staat is, het kantige en roestige, 'tgeen hem eigen is of aankleeft, door onderlinge wrijving rond en glad te doen worden. En wat zou de wereld en het verkeer zijn, waartoe wij niet alleen door neiging worden gedreven, maar waar wij ook naar verlangen, uit zucht, ons zedelijk en verstandelijk vermogen te ontwikkelen en onze stoffelijke belangen le verbeteren, indien wij er niet in toetraden met het opregte verlangen, het ons vreemde en minaenge-name in anderen te verdragen, in de hoop, ook door dezen het hun vreemde door de vingers te doen zien.

-ocr page 19-

3

De koopman die zijne waren ter markt brengt, de winkelier stallen hunne goederen op de voordeeligste wijze uit, en zou dan de mensch niet trachten, zijn innerlijk en uiterlijk zoo gunstig mogelijk te doen heoordeelen. Dit echter is geene zaak welke men in éénen sprong meester kan worden. Immers, het kan niet wedersproken worden, dat de menschen, die, in het gewone leven en in de verkeering, elkanders hulp behoeven, door betrekkingen, bijzondere geaardheid, zeden en gebruiken, en ook door do wijze van verkeering en gedrag in het algemeen, van elkander onderscheiden zijn, en echter, in weerwil dezer verscheidenheid, met eikanderen leven en verkeeren moeten. Hieruit blijkt de noodzakelijkheid, dat de menschen zich naar elkander moeten schikken, en hun gedrag derwijze inrigten, dat zij elkander leeren verdragen en dulden, indien tusschcn hen geen steeds vijandig tegenstreven en tegenwerken, geen onderling mishagen en ontwijken plaats zal hebben, waardoor alle toenadering moeijelijk gemaakt, alle gezelligheid verwoest wordt.— Uit deze verschillende oorzaken ontstaat hij ieder mensch de zucht om anderen te behagen, hunne goedkeuring te verwerven, van hen gaarne gezien, door hen geacht en, in zekere mate, bemind te worden. Hoezeer het nu echter, uit hoofde der boven opgenoemde verscheidenheid, niet mogelijk is allo menschen te behagen, en aan ieders verlangen allijd en volkomen te voldoen, of iedereen volgens vastgestelde regelen te behandelen, zoo is het evenwel doenlijk, om, door de ondervinding geholpen,

1 *

-ocr page 20-

4

algemeene levensregelen en voorschririen voor de onderlinge verkeering aan te nemen, met welke ieder mensch ten sterkste verpligt is zich bekend te maken, dewijl men vooraf niet berekenen kan, in welke levensbetrekkingen en kringen men zich eenmaal bevinden , met welke personen men daardoor in aanraking komen kan. Maar zal de toepassing en het in werking brengen dier voorschriften mogelijk worden, dan moeien deze met onze inwendige overtuiging overeenstemmen; wij moeien gronden en redenen voor ons gedrag hebben en er bij nadenken, opdat wij, in bet aanwenden dier voorschriften, niet den verkeerden weg inslaan, het eene niet met het andere verwarren, en daardoor juist het tegengestelde van onze bedoelingen uitwerken. Om deze reden is het niet moei-jelijk in te zien, dat de vorming voor bet leven en voor de verkeering met menschen, niet bloolelijk een werk van het geheugen en van het werktuigelijk aanleeren, maar ook des verstands en des oordeels is. Daarom vordert zulk eene vorming ten minste eene zekere male van geestbeschaving, waartoe de grond, wel is waar, eigenlijk bij de opvoeding moet gelegd worden, maar die echter elk mensch van gezond versland, ook in laleren tijd, verkrijgen kan, indien hij daartoe het noodige doorzigt en den wil heeft. Deze geestbeschaving moet den mensch vooral er toe brengen, dat hij zich naauwkeurig bekend make met de wijze, waarop hij zijn gedrag behoort in te rigten, om met zich zeiven te verkeeren. Dan eerst, wanneer hij hierin eene zekere gemakkelijkheid verkre-

-ocr page 21-

5

gen heeft, kan hij zich verheugen de bekwaamheid le bezitten, om, op eene welvoegelijke en voldoende wijze, met andere menschen om te gaan en zich in hun midden te bewegen. Wanneer hij dan acht geeft op den indruk, dien de handelingen van anderen op hem maken, kan hij beoordeelen, welke indruk zijne daden op anderen vormen. Het eene toch vloeit daarin uit het andere voort, en het zou even onverstandig als geheel doelloos zijn, wanneer men, bij zijne pogingen om zich voor hel leven en den omgang le vormen, in het midden of van achteren wilde beginnen, zoo als b. v. het geval zou zijn, indien 'men gelukwenschen, beleefde spreekwijzen of complimenten van buiten wilde leeren , zonder te weten, hoe men zich in kleeding, in het groeten en meer zaken van dien aard behoort le gedragen, wanneer men iemand bezoeken wil, wien men voornemens is geluk te wen-schen, of ecnige beleefdheid te zeggen. Door zulke vergissingen maakt men zicli bespottelijk, en wordt men vaak nog ongunstiger beoordeeld, dan het geval zou zijn, wanneer men niets tol zijne beschaving had aangewend. Dan gaat hel zoo iemand, als het menig geleerde gaat, die den naam eener tafel in tien verschillende talen weet te noemen, maar niet weet hoe men er zich welvoe-gelijk aan plaatst.

liet kan mogelijk wezen, dal bij een mensch, wiens geest behoorlijk beschaafd is, het verstand en het gevoel den regten weg tot een zedelijk goed, bescheiden en welvoe-gelijk gedrag liglelijk ontdekken zullen; het kan evenwel

-ocr page 22-

6

niet overtollig zijn, bij het aanwijzen van de strekking der geestbeschaving, waardoor dal ontdekken bevorderd wordt, ook grondregelen op te geven, voor zulke betrekkingen en verhoudingen des levens en der verkeering, waarin dikwijls zelfs beschaafde lieden dwalen, en door geaardheid, gewoonte, verkeerde voorbeelden of andere aanleidingen, tot misslagen, overdrijving, of nalatigheid vervallen. Deze grondregelen moeten echter niet onaan-wendbaar zijn, gelijk dit dikwerf het geval is met diegene, welke te boek gesteld worden, maar zij moeten aan de ondervinding ontleend zijn. Indien men de zaken derwijze behandelt, zal men uit deze grondregelen ligle-lijk eenen juisten maatstaf lot een betamelijk en welvoe-gelijk gedrag kunnen vormen, ofschoon die eigenaardige betrekkingen en omstandigheden, om haar aantal en za-menloop van vooraf niet te berekenen wegen, onmogelijk hier alle kunnen opgegeven worden.

-ocr page 23-

EERSTE AFDEELING.

OVER ONS GEDRAG lEN OPZIGTE VAN ONS ZELVEN , ALS MIDDEL OH ONS JEGENS ANDEREN BEHOORLIJK TE GEDRAGEN EN MET HEN TE VERKEEREN.

Geestbeschaving.

Omlcr de geestbeschaving, welke wij als grondslag aannemen voor al de eigenschappen, die lol een zedelijk, bescheiden, welvoegelijk, en in hel algemeen behoorlijk levensgedrag bekwaam maken, verslaan wij geenszins eene hooggeleerde, diep welenschappelijke, evenmin eene, lot overspanning en onnaluurlijkheid leidende, dweepzuchlige kennis, die hel leven en de menschen, benevens hunne betrekkingen in oenen bovenaardscben glans beschouwt, en dalgene, wat in de werkelijkheid bestaat en hel naast bij ons ligt, achteloos voorbijgaat. Wij eiscben alleen zulk eene rondom zich grijpende verheldering van bet versland en van de oordeelskracht, als genoegzaam is om schijn van wezen, het noodzakelijke van het nultelooze te onderscheiden; die in slaat is, de waarde des menschelijken

-ocr page 24-

8

levens en der betrekkingen naar Ijehooren in te zien, en daarnaar de male van schatting te bepalen, die men er aan dient te brengen. Slechts zoo veel wetenschap en kennis nemen wij aan, als bevorderlijk zijn, om in de gesteldheid der aarde en barer bewoners, in de mensche-lijke inrigtingen, met hare meestal veranderlijke vormen, en in de merkwaardigste gebeurtenissen uit den verleden en tegenwoordigen tijd geen vreemdeling te zijn; om te kunnen vergelijken en oordeelen, om verklaring en antwoord te kunnen geven en om, in het maatschappelijke en gezellige verkeer, niet door onkunde te moeten blozen; om een onbevooroordeeld en helder begrip van het leven met zijne genietingen en ontberingen, van der menschen voortreflelijke hoedanigheden en zwakheden, deugden en gebreken te hebben; een, op waarheid, niet op inbeelding en overdrijving, steunend gevoel van eigenwaarde en eigen doorzigt te bezitten en te behouden, en op eene wijze te doen gelden, die van alle aanmatiging vrij is. Verder verslaan wij daaronder, het inzigt om zijne geestvermogens, op de best mogelijke wijze, in zijn gedrag op de bijzondere geaardheid der menschen en betrekkingen toe le passen; zich, waar hel vereischt wordt, met zelfbedwang en toegevende vriendelijkheid er naar te schikken, zonder zijne eigen waarde in het minste uil hel oog te verliezen, en bij het handelen en spreken de omstandigheden in acht te nemen en op prijs te stellen. Vooral lellen wij hiertoe de hebbelijkheid om eigen zwakheden te overwinnen, de aanprikkeling der hartstogter,,

-ocr page 25-

9

als: gramschap, loom, nijd, wraakzucht en dergelij-ken, te beslrijtlen en onder de heerschappij der rede te brengen; om de neiging tot kwade gewoonten te onderdrukken en een juist gevoel in de keus der middelen te verkrijgen, welke den mensch voor hot gewone leven en voor de verkeering geschikt en aangenaam maken. Daartoe wordt natuurlijk de gepaste waardering dezer middelen vereischt, dewijl vele dezer, door eenen verkeerd geleiden, vooringenomen geest, als onbeduidend, nietig en overtollig beschouwd worden, en aan den anderen kant, een mensch van een helder verstand en opgeklaard oordcel, door die zelfde middelen juist te onderscheiden, en naar de gegeven omstandigheden, op gepaste wijze aan te wenden, een zeer gunstig donkbeeld van zich zal doen vormen.

Indien zulk eene beschaving van den geest reeds door de opvoeding bewerkt is, dan volgt daaruit van zelve, dat de vatbaarheid voor een zedelijk, bescheiden en wel-voegelijk gedrag gemakkelijk en zonder zeer sterke inspanning verkregen wordt, zoo dat, bij de intrede in het werkelijke leven en het uitgebreide, maatschappelijke verkeer, niet reeds voorhanden is. In het geval eener vroegere opvoeding, die in dit opzigt gebrekkig is geweest, late men zich echter niet ontmoedigen door den verkeerden waan, het dan niet mogelijk zou zijn, de hier op-gegevene geestbeschaving te verkrijgen. Dit wenschelijke doelwit is integendeel ook iu dat geval nog zeer goed te bereiken. Er is hiertoe zelfs niets anders noodig dan

-ocr page 26-

10

het erkennen van hel gebrekkige, de overtuiging van de behoefte aan beschaving, en daarbij den vasten wil om, met inspanning der ons geschonken vermogens en hel acht geven op zich zeiven en op anderen, een nutlig gebruik te maken van de gelegenheden en, wat nog beter is, goede voorbeelden op te letten en na te volgen. Daardoor kan men hel zoo verre brengen, dal het verzuimde ingehaald en onmerkbaar gemaakt worde. De ondervinding is in dit opzigl, gelijk in alles zonder uitzondering wat lot hel leven behoort, de beste leermeesteres, en hel kan niet genoeg aanbevolen worden, van deze een aanhoudend en oplettend gebruik te maken.

Hoe vele lieden uit alle standen, zelfs uil de geringste, waren er, en zijn er nog, die gansch onbeschaafd en ruw onder do menschen en in de groole wereld optraden, maar, door eigen aandrift, opmerkzaamheid en vasten wil geleid, alleen door zich zeiven, in beschaving van geest en manieren, in welvoegelijk gedrag, in vatbaarheid en bruikbaarheid voor het gewone leven eu den omgang, zulke vorderingen gemaakt hebben en tol zulk eene hoogte geraakt zijn, dat niet alleen geen spoor van hunne vroegere ongeschiktheid zigtbaar bleef, maar dal zij zelfs velen verre overtroflen , die, van hunne vroege jeugd, de zorgvuldigste opvoeding hadden genoten? Zulke voorbeelden moet men uitkiezen, en indien men zich door hen laat onderrigten (hetzij dil mondeling of door hunne levensbeschrijving plaats hebbe), hoe zij bet aanvingen om tot die boogie te geraken, dan zal men ver-

-ocr page 27-

11

nemen, dat zij daartoe niet anders gedaan hebben, dan hetgeen hier door ons is aanbevolen, en wat, voor ieder mensch met gezond verstand en goeden wil, zeer doenlijk is.

Opraak.

IJ o spraak is datgene, waardoor men zijne gewaarwordingen, gevoelens en gezindheid, in één woord, zijne wezenlijke, innerlijke neigingen aan anderen doet kennen , waardoor men, in liet werkdadlge en maatschappelijke leven, zijne eigenlijke waarde doet zien, de opmerkzaamheid van anderen tot zich trekken en zich bij hen bemind of gehaat maken kan. Het is daarom een der eerste pligten, de spraak met vlijt en opmerkzaamheid te beschaven. — De mensch kan, wel is waar, zijn spraakvermogen niet naar willekeur van aard veranderen, en b. v. uit eene basstem geene schelle, uit eene zwakke geene sterke, uit eene ruwe geene zachte en liefelijke maken, maar desniettegenstaande heeft hij een groot vermogen over zijne spraak. Het staat in ieders magt, verstaanbaar of onduidelijk, langzaam of ras, zacht of luid, schreeuwend of gematigd te spreken. Men kan de stem door doelmatige oefening buigen en leiden, haar van vele, en zelfs groote en ingewortelde gebreken, ten deele, ja zelfs geheel, bevrijden, haar veel stootends doen verliezen, ja in enkele gevallen, door goede uitspraak en juist gekozen toon, gt het

-ocr page 28-

12

ook van ieders wil af, van welke woorden en uitdrukkingen hij zich in hel spreken bedient. Derhalve is het dan ook zeer natuurlijk, dat men menigmaal naar de spraak beoordeeld wordt. Wie dit nu weet, diens pligt is het, niets te verzuimen van hetgeen, met betrekking tot de spraak, van eenig gewigt is, en zich bekend te maken met de regelen, die, in dit opzigt, zoo wel voor het werkdadige leven als voor den gezelligen omgang, bestaan.

Zij zijn de volgende:

1. Men gewenne zich aan eene duidelijke, verstaanbare uitspraak en drage zorg, geene woorden slechts half uit te spreken, door eenige lettergrepen en klanken als op te slikken.

2. Men spreke daarom niet te rasj daardoor wordt de uitspraak moeijelijk om te verstaan. Ook niet te langzaam: dit is stootend en duidt eene trage, vervelende geaardheid aan.

3. Men wachtte zich, de woorden al schreeuwende en met bulderend geraas uit te spreken; dit is ongepast en getuigt van eene onrustige, ruwe gemoedsgesteldheid. Men spreke echter ook niet zóó zacht, dat anderen ons niet verstaan kunnen; want daardoor wordt degene, tot wien men hot woord rigt, genoodzaakt te vragen, of, wanneer deze dit niet wil, of meent niet te mogen doen, dan gaat de beleekenis van het gezegde voor hem verloren en het gesprokene wordt doelloos.

4. Men zorge, dengene tot wien men spreekt niet ia het aangezigt te spuwen of te beademen: dit is eene voor

-ocr page 29-

13

den hoorder onaangename gewoonte, die men ligtelijk vermijden kan.

5. Men make het zich tot eene hebbelijkheid, op elke vraag, die ons gedaan wordt, een spoedig en bepaald antwoofd te geven; het is ongepast den vrager lang daarop te laten wachten, en geeft gebrek aan verstand en aan tegenwoordigheid van geest le kennen.

6. Men wachtte zich echter ook om in het wilde te spreken; vooral gewenne men zich te denken eer men spreekt. Men hoede zich voor verstrooidheid, dat is: men denke niet aan iets anders, dan waarvan gesproken wordt, opdat men geen verkeerd antwoord geve, of zich verspreke; hierdoor maakt men zich bespottelijk, of verkrijgt den schijn, hem niet wien men spreekt, niet te achten.

7. Men gewenne zich aan eene zuivere, juiste, ongekunstelde uitspraak der woorden, en zoekc niet steeds angstig naar sierlijke uitdrukkingen. In het algemeen schikke men zich naar den persoon tot wien men het woord voert, en rigte zijne rede er naar in. Het is echter daarom niet noodig om, wanneer men met, onbeschaafde lieden spreekt, hunne gemeene, onwelvoegclijke wijze van spreken na te bootsen, ten einde zich daardoor verstaanbaar voor hen uit te drukken; hierdoor wordt men ligtelijk aan zulke ongepaste spreekwijzen gewoon, en loopt gevaar, die ook in beschaafde krin gen te laten hooren. Heeft men derhalve met onbeschaafde menschen te spreken, dan zorge men beknopt en duidelijk

-ocr page 30-

14

le zijn en vermijde alle ingewikkelde uitdrukkingen; doch verlate geen enkel oogenblik het standpunt van beschaafd mensch. De woorden zullen daarom niets van hunne kracht verliezen; integendeel. Moet men bij zijne woorden ecu beeld kiezen, men neme er dan een uit het da-gelijksch leven, of uit een bedrijf of kring van denkbeelden waarmede de aangesprokene bekend is, of bij wien de kennis daarvan verondersteld mag worden.

8. Men vermijde het, woorden uit vreemde talen ontleend, dikwijls in zijne gesprekken le mengen; dit wordt spoedig eene gewoonte, en men gebruikt die dan ligtelijk onwillekeurig, zelfs wanneer zij in 't geheel niet te pas komen; ook behoort men eene grondige kennis van die vreemde talen te bezitten, zoo men geen gevaar wil loo-pen, zich meermalen te vergissen, en daardoor dikwijls bespottelijk te worden. Men legge zich liever ijverig toe op het beoefenen der moedertaal, en bediene zich van vreemde talen tot de wetenschappelijke vorming.

Welvoegclijkheid, Zedelijkheid en Beseiieidenlieid.

Welvoegelijkheid is do naauwkeurige, gepaste overeenstemming van ons geheele gedrag, in het maken van gebaren, in het spreken en handelen, met waarlijk goede hoedanigheden en volkomenheden, met de bestaande betrekkingen , en de omstandigheden waarin en de personen tegenover wie wij spreken cu handelen. Het woord zelf

-ocr page 31-

15

drukt de lictcckcnis uit; want het beduidt zulk een gedrag als ons zeiven aangenaam un geoorloofd, aan anderen welgevallig en beliagelijk is.

De welvoegelijkheid is, lielgeen het woord reeds aanduidt, wat wel voegt, wat goed geschikt is, het is het besef van wat gepast is met betrekking lot lijd en plaats, tot personen en hunnen stand en eindelijk tot zeden en gebruiken. Het is het kort begrip van het beschaafde maatschappelijk verkeer. Het is het gevoel van wat betaamt, het is de spil der wederkeerige betrekkingen; in één woord, het is de gelukkige mengeling van het bevallige en goede. Men bahoort dus de welvoegelijkheid in den hoogsten ernst, zoowel als bij de boert, nooit uit het oog te verliezen. — De welvoegelijkheid heeft de opreglheid, bescheidenheid cn gedienstigheid tot grondslag. Ten opzigte van zaken die alleen den vorm betreden, kunnen de gewoonte van het beschaafd maatschappelijk verkeer en goede raad, of voorbeelden, zeer nuttig zijn; maar het groole geheim om de regelen der welvoegelijkheid niet te schenden, ligt besloten in de opregte, innige zucht, altoos wel te handelen. Bij zulke gemoedsgesteldheid, beeft het naauwlettend betrachten van de regelen der welvoegelijkheid iets zeer streelends. In zulk geval en bij het besef van de oilers, door de eigenliefde aan de maatschappelijke betrekkingen gebragt, Is het betrachten der welvoegelijkheid bet gevolg van innige zucht naar en behoefte aan het onderhouden van vrede, en het winnen en inboezemen van genegenheid.

-ocr page 32-

16

Het levendige besef van hel welvoegelijke kan alleen door eene beschaafde opvoeding of, bij gebreke daarvan, door lange, naauwlcllende oefening worden verkregen. Immers er is geen enkel uitwendig teeken, niet slechts op het gebied der welvoegelijkhcid, maar zelfs der meest gewone beleefdheid, dat willekeurig zij en niet ten minste op een zedelijken grondslag rust, al is dit ook niet regtstreeks. Hel opregte streven naar het in acht nemen der welvoegelijkheid doel ons, in de eerste plaats, beleefd zijn, en haar te veronachtzamen is een bewijs, dat men gecne goede opvoeding heeft genoten. Zoo men behagen wil, behoort men dan ook bovenal de welvoegelijkheid nooit uil het oog te verliezen. Daardoor is men zeker, hun mol wie wij verkeeren, eene gunstige meening van ons in te boezemen. Het in acht nemen toch der welvoegelijkheid heeft voor anderen iels vlei-jends, dat te minder het doel mist, omdat dit vleijende niet tot één persoon, maar tot allen is gerigt en elk oogenblik voorkomt. Hel streelende vermogen der welvoegelijkheid is zóó sterk, dat, indien in een zeer beschaafd gezelschap een persoon wordt ingeleid, die verstoken is gebleven van de weldaden eener goede opvoeding, al het schalbarc van deze zich hem dadelijk voor oogen stellen en hij den innigen wensch voelen zal, dat behagelijke en welwillende in de vormen, waarvan hij getuige is geweest, in en rondom zich in het leven te roepen.

Door zedelijkheid verstaal men het ongedwongen, open-

-ocr page 33-

17

biiren van reine, niet godsdienst en zedekunde overeeu-slemmende begrippen en grondbeginselen in spreken en doen. Uescheiclenheid is zulk een gedrag, waarin het gevoel voor welvoegelijkheid en zedelijkheid merkbaar is; de neiging om niet anders le denken, te spreken of te doen, dan hetgeen met de beide genoemde eigenschappen overeenkomt, zoodat men nimmer reden heeft zich er over te schamen of berouw te gevoelen. Bescheiden zijn is het vermogen tot het bebeerschen van den vinnigsten vijand onzer zedelijke en verstandelijke volmaking, dien wij in ons omvoeren; liet stillen van 't heftigste onzer zielroersels; dc ijdelheid. Bescheidenheid leert tevens an-derer hoogmoed en laatdunkendheid met toegevendheid beschouwen. Daardoor schijnt men dezulken zekeren voorrang boven ons in te ruimen. Door bescheidenheid doet men zijne meeningen op het verstand rusten en wordt gematigd in zijn spreken. In het beschaafd maatschappelijk verkeer is bescheidenheid eene noodwendige deugd; zij zet der aangenaamste betrekkingen het sieraad der welvoegelijkheid bij; zij doet gewigt aan onze handelingen en geloof aan onze woorden hechten, terwijl zij ons tevens tot een schild is tegen de pijlen van den nijd. Heeft men integendeel een te hoog denkbeeld van zich zeiven, dan jaagt men daardoor alle anderen legen zich in het harnas. Bij vrouwen is de bescheidenheid van nog grooter gewigt; bij haar strekt zij tot hoogsel der schoonheid en tot sluijer van de leelijkheid. Dc bescheiden mensch ontwijkt de lofspraken met evenveel

2

-ocr page 34-

18

zorg als de hoogmoed aanwendt in ze te bejagen. Wcl-vocgelijkheid, zedelijkheid en bescheidenheid moeten daarom , strikt genomen, steeds zamcn gaan, en de daaruit voortvloeijende overeenstemming in gedrag, zicli tot allerlei ouderdom, geslacht, stand en betrekking uitstrekken. De welvoegelijkheid kan in natuurlijke en willekeurige onderscheiden worden. De omvang der noodzakelijke uiterlijke teekenen, waardoor standvastig goede hoedanigheden en innerlijke volkomenheden uitgedrukt worden, maakt de natuurlijke welvoegelijkheid uit, welke niet mag verzuimd worden, dewijl ons gedrag en onze zeden anders met de gevoelens en meeningen van andere menschen niet zouden overeenstemmen. De willekeurige welvoegelijkheid, daarentegen, berust op de overeenstemming van aangenomene zeden en gewoonten, en moet in verband lot de betrekkingen des levens beschouwd worden. — De welvoegelijkheid in het algemeen en in verband met zedelijkheid en bescheidenheid, is derhalve niet anders dan zulk een gedrag, waardoor men, in alle betrekkingen, zijne eigene verdiensten en waardigheid, zijn geoorloofd zelfbehagen, neiging en ingenomenheid met hetgeen inderdaad zedelijk en betamelijk is, en ook zijnen afkeer van het onzedelijke en onbetamelijke, op eene wijs te kennen geeft, dat men daardoor den deugdzamen en beschaafden mensch welgevallig wordt, en tevens den on-deugenden en ruwen tot achting uitlokt, zonder hem aanstoot le geven. De uiterlijke welvoegelijkheid des menschen is, wel is waar, de eigenlijke spiegel der geestbe-

-ocr page 35-

19

schaving — weshalve deze daartoe da zekerste grondslag blijft — doch zij toont zich soms als oppervlakliige, aangeleerde betamelijkheid, welke eene begoocheling is, waardoor ile onervarene en zwakke ligtelijk misleid wordt. Deze is echter voor alle betrekkingen des levens niet berekend, en wordt, door den inderdaad beschaafden en in de betrekkingen des levens ervaren man, gemakkelijk in hare onbeduidendheid herkend. Men legge zich daarom er op toe, een waar en juist begrip van de echte grondbeginselen der zedelijkheid en betamelijkheid te verkrijgen, en trachtte overtuigd te worden van de noodzakelijkheid , die in de verkeering met zichzelven in beoefening te brengen. Men zij niet tevreden met zichzelven, wanneer men, in doen en laten, gedachteloos daar henen leeft. Op die wijze zal men spoedig smaak kpijgen in een welvoegelijk gedrag, en het niet als lastig beschouwen; tevens zal men ook des te beter den overgang vinden lot de willekeurige welvoegelijkheid, welke in de volgende bladzijden nader toegelicht zal worden.

Ernst, Opgeruimdheid en Luim.

De rnensch, die, ten gevolge zijner geestbeschaving, het leven leert kennen, en zijne bestemming voor dat leven, met al zijne gewigtige betrekkingen, kan, zoo hij niet geheel ligtzinnig voortleeft, zich niet onthouden van daarover ernstig na te denken. Hij moet zelfs zijnen

2 *

-ocr page 36-

20

freest dikwijls er mede bezig houden, opdat hij het ge-wigt zijner bestemming leere doorzien en met de menigvuldige levensbetrekkingen regt bekend worde. De stemming des gemoeds, daaruit ontstaande, kan natuurlijk niet anders dan crnslirj zijn, en uit dien hoofde is zij gepast voor elk, die zich aan het leven wijden wil. Deze ernst moet echter hel gemoed niet zóó zeer innemen, dat de mensch daardoor alle deelneming in de vreugde en het genoegen des levens verliest, al wat hom omringt van eene donkere zijde beziet, scherts en vrolijkheid voor zonde houdt, zichzelven geeno opgeruimde gedachte veroorlooft, en vreest, door elk vrolijk woord, door ieder lachje zijne waardigheid te kort doen. Zulk een ernst wordt teregt zwartgalligheid, gemelijkheid, zwaarmoedigheid, enz. genoemd, en is niet geschikt don mensch zeiven gelukkig te maken, of anderen met hem tevreden te doen zijn. Zulke stemming voegt in het bedrijvige, noch in het gezellige leven, en is een bewijs van gebrek aan geestbeschaving, of van een ontevreden gemoed. — Bij een mensch van eenen in waarheid beschaafden geest, moet opgeruimdheid mot den ernst hand aan hand gaan. Opgeruimdheid is niets anders dan eene rustige, onbevooroordeelde beschouwing des levens, der betrekkingen en der menschen; een welgevallig en overlegd genieten van do genoegens en vermaken, benevens eenen deelnemenden zin voor het levensgenot. Met zulk eenen zin bevindt men zich wél en wordt door anderen in een gunstig licht beschouwd! Voor den opgeruimder

-ocr page 37-

21

inensch is geen werkkring lastig en zwaar, en hel gezellige leven wordt door opgeruimdheid het beste gekruid.— Terwijl men, bij zulke gemoedsstemming, vrede heeft met den ernst, wordt daardoor ook de kiem ontwikkeld en de neiging gekweekt voor welvoegelijkheid, zedigheid en beseheidenheid en , van deze goede hoedanigheden vergezeld , vertoont de opgeruimdheid zich des te gunstiger en beminnenswaardiger. — Bij eeuen niet zeer hoogen trap van geestbeschaving openbaart zich echter wel eens ontaarding der opgeruimdheid, en vertoont zich dan in de gedaante van ligtzinnigheid, loomelooze vrolijkheid en buitensporige, onbedachtzame gedragingen. Aangezien nu deze karaktertrekken met de waardigheid van een beschaafd mensch in geenou deele overeenkomen en hem zeiven, noch aan andoren, in de gevolgen of op den duur behagen kunnen, zoo wordt dat gevaar van uitspatting tot een prikkel te meer, om de geestbeschaving voortgaande te ontwikkelen.

In de menigvuldig voorkomende veranderingen der betrekkingen van :t leven, dikwijls ook in den afwisselenden toestand van de ligchainelijke gesteldheid des menschen, ligt de oorzaak, dat hij, ten opzigte van de stemming des geestes, zichzelven niet altijd en onveranderd gelijk kan blijven. Aan den anderen kant zou het voor zijn gevoel alles behalve aanbevelend zijn, indien hij voor eiken indruk van buiten ongevoelig ware. Het is daarom natuurlijk en gewenscht, dat ernst en opgeruimdheid ook aan afwisseling onderhevig zijn. Deze verandering in de ge-

-ocr page 38-

22

slelilheul van :s menschen gemoed, mag zich echter noch in plotselijke overgangen kenbaar maken, noch zich in strijd met de welvoegelijkheid, zedelijkheid en bescheidenheid uitwendig vertoonen; ook moet, in zijn gedrag jegens anderen, zulk eene veranderde stemming niet zigt-baar worden, dezen geenen dwang opleggen en met geonc aanmatiging gepaard gaan, opdat er geene algemeene opmerkzaamheid aan verleend worde. Deze soort van ongelijkheid in do stemming dos gemoeds, geeft men den naam van luim. Wie zich in zijn gedrag door de luim laat bclieerschen, geeft daardoor een bewijs, dat hij alles behalve genoegzaam beschaafd is; dat hij niet naar behooren met zichzclven weet om te gaan en zich, in zijne eiscben jegens anderen, door zeer onbestendige grondstellingen laat besturen. Men behoort daarom zijne pogingen aan te wenden lot bet verkrijgen van de uoo-dige krachten, om in hot gezellige leven, do uiterlijke indrukken, gelijk ook de veranderingen, welke in de innerlijke gemoedsstemming ontslaan, zoo min mogelijk voor anderen in het oog loopende of op eene aanmatigende, bun lastige wijze merkbaar te maken. Men behoort wél te bedenken, dat luimen eigenlijk zwakheden zijn, die in bet bedrijvige leven lot onregtvaardigheid en ongestadigheid leiden, en die, in het gezellige leven, het vriendschappelijk, genoogelijk verkeer moeijclijk maken en ons zeiven op de gevoeligste wijze straiïen.

-ocr page 39-

23

Temperament of Gestel.

üe natuurlijke aanlo;;, welke ons onwillekeurig tot eene zekere wijs van handelen drijft en grooten invloed uitoefent op ons handelen, noemt men gestel of temperament; en wij zijn dikwijls maar al te zeer geneigd om van alles, wat wij bedrijven, de schuld op onzen natuurlijken aanleg of geaardheid te werpen. Het zou te wijdloopig worden, zoo wij hier eene geheele uiteenzetting van de eigenschappen der bloedmenging of het gestel wilden schrijven, en bepalen ons daarom tot de gewone beteekenis van die uitdrukking.

1. Bij het bloedrijke temperament wordt de aandoenlijkheid zeer spoedig opgewekt, of in beweging gebragt. Zoodanig gestel bezit veel vatbaarheid voor allerlei indrukken. Elke aandoening echter is niet duurzaam en verwekt geen diep doordringende gewaarwordingen, omdat de eene aandoening gedurig de andere verdringt. Ook wordt bij dit temperament het begeervermogen, of de lust, zeer dikwijls opgewekt, maar elk nieuw voorwerp geeft er eene andere rigting aan, en wekt, zoo er slechts eenige aanhoudende werkzaamheid vereischt wordt, een nieuw verlangen op, vóór de eerste begeerte nog vervuld is. Daardoor leidt dit temperament meestal tot veranderlijkheid.

2. Het galachtige temperament heeft een snel en sterk opwekbaar gevoel, dat nogtans, wel is waar, zelden een blijvend gevoel wordt, maar de begeerte schielijk en sterk

-ocr page 40-

24

in beweging brengt, en loch niet met eene duurzaam werkende kracht verbonden is. JJit temperament heeft eene sterke overhelling lot hevig opwellende gramschap; liefde en haat verloonen zich, bij hunne uitbarsting, met groot geweld, maar zijn niet duurzaam.

3. Bij het slijmachtige temperament wordt de aandoening zoowel als het gevoel langzaam in beweging gebragt, maar, eens opgewekt'zijnde, is'quot;l dan ook blijvend en leidt tot een dieper gevoel. Het begeervermogen komt bij zulk een gestel insgelijks niet ligt in werking, doch wanneer het heeft begonnen te werken, is bet duurzamer. Zulk een temperament ontbreekt het niettemin aan werkkracht en bet heeft eene bijzondere neiging lol rust en genot, en afkeer van inspanning.

4. Bij het zwartgallige temperament wordt het gevoel zeer tragelijk opgewekt, maar het is duurzaam en dringt diep door in de ziel. In zoodanig gestel werkt de begeerte langzaam, maar is sterk cn aanhoudend in hare werking; hot leidt lot eene sombere en treurige gemoeds-stemming. Daarom is een mensch van dien aanleg geenszins de aangenaamste in den omgang.

Daar bet temperament zijnen oorsprong uil oorzaken ontleent, welke in de ziel en het ligchaam te vinden zijn. en alzoo lot den natuurlijken aanleg des menschen he-hooren, zoo beeft ook niemand het in zijne magt, om het geheel te veranderen cn zijnen invloed op onze handelingen ten eenemale te verhinderen. Om hel temperament aan liet verstand cn aan onze betere overtuiging in

-ocr page 41-

25

zooverre ondergeschikt to maken, ilat liet geone onLe-tamelijke lieerscliappij uitoel'ene, dat het zich matige en Linnen do palen hlijvo, kan, voor een groot deel, alleen worden verkregen door hel opmerkzaam beschouwen van 'l noodzakelijke en betamelijke om de krachten van den geest in te spannen, en zoo door werking als gewoonte, op de ligchamelijke vermogens een overwigt te doen verkrijgen. — Deze oefening en dit bedwang van bet temperament, moeten voorzeker, met opzigt tot de betrekkingen dos levens, hoofd-voorwerpen der opvoeding zijn, omdat, in de tcedere jeugd, de natuur, door de gewoonte, gemakkelijk lot vele veranderingen te brengen is. Hem, die het geluk leeft zulk eene opvoeding te ontvangen, wordt, bij hel toenemen zijner geeslbescha-ving, den strijd tegen zijn temperament te ligler. Allen mogen zich echter niet in dit voorregt verheugen, eu het zou treurig zijn, zoo al degenen, die haar ontberen , zonder uitzondering geheel aan de heerschappij van het temperament onderworpen waren, liet is daarmede echter zoo niet gelegen; want ook den tot rijpere jaren gekomen menscb is iels gegeven, waarmede hij zijne verkregene inzigten, zell's togen reeds vrij sterk ingewortelde neigingen, met het beste gevolg ondersleuncu, en als overwinnaar uit den strijd komen kan, namelijk: de vaste, op overtuiging berustende wil. Door dezen laten zich de donkere zijden der onderscheiden temperamcnlen, ten minste in zóóverre ophelderen, en de aangeboren, met de betrekkingen des levens strijdige neigingen, matigen.

-ocr page 42-

2fi

dat zij niet steeds rustverstorend tussclien de maatschappelijke en gezellige betrekkingen treden, ofschoon zij ook den mensch zeiven, gedurende zijn geheele leven, tot eenen aanhoudenden, inwendigen strijd noodzaken. Hieruit volgt, dat het geene voldoende verontschuldiging is, wanneer men, bij het overtreden van eenigen eisch der maatschappelijke of gezellige pligten, zeggen zou: »Ik heb naar den aanleg van mijn temperament niet anders kunnen handelen,quot; — of; ))Ik ben door mijn gestel daartoe verleid geworden.quot; In deze verontschuldiging ligt in allen gevalle de bekentenis; «Ik hen in de beschaving van mijnen geest niet zóó verre gevorderd, dat ik tot een duidelijk inzigt en lot de overtuiging gekomen ben van datgene, wat vereisebt wordt om wél te leven,quot; of; »Ik ben te zwak om tegenover mijne verkeerde neigingen eenen vasten wil te stellen en baar met eenig goed gevolg te bestrijden.quot; —Noch de eene, noch dc andere bekentenis strekt tot eer, of kan bot oordeel veranderen; dat ecu mensch, die zóó weinig over zich zeiven beerscben kan, ook gebrek aan geschiktheid heeft, om vergenoegd met anderen te verkeeren.

Elk, die dus geen voornemen beeft, om uit alle betrekking met menschen te blijven, ruste zich toe met eenen krachtvollen wil, zich tegen hot geweld zijner rustvcr-storende en onbetamelijke neigingen te verzetten; hij ver-ontschuklige cle misslagen en gebreken in zijn gedrag niet voor zich zeiven, en vooral de verkeerdheden niet, welke hij jegens anderen begaan heeft.

-ocr page 43-

Vorm cn Uitdrukking des Gelaats.

Tot hiertoe werd, bij de beschouwing van de verkeering met ons zeiven, alleen gehandeld van innerlijke betrekkingen des verstands, of van zulke, waarin de vorming des geestes op den voorgrond slaat; want zelfs de spraak, ofschoon zij niet zonder ligchamelijke hulp kan voortgebragt worden, meen ik hieronder te mogen lollen, omdat zij, zonder de hulp des verstands, een ledig, niets beteekenend geluid blijft. Thans ga ik over tot onderwerpen, welke, in schijn, met de verstandelijke niets gemeen hebben, omdat zij alleen tot het uitwendige be-hooren, doch waarvan ik wil aantoonen, dat ook voor deze, de invloed van den geest alles behalve overtollig, ja zelfs gedeeltelijk onmisbaar is.

Geen mensch bezit het vermogen om den vorm van zijn gelaat naar welgevallen te veranderen; hij moot het dus laten blijven gelijk hij het van de natuur ontvangen heeft. — Niemand kan een rond aangezigt langwerpig maken, liet magere een welgedaan voorkomen geven, blaauwe oogen bruin, een langen neus kort, dikke lippen dun, of eenen grooteu mond klein maken. Een fraai gelaat blijft fraai en een leelijk moet men behouden zoo als het is. Het gebruik toch van schoonheidsmiddelen is slechts bedrog, en hel kunstigste blanketsel is niet in slaat, de geringste verandering in den vorm le brengen. liet doet ook inderdaad weinig af, of men een kleinen, dan wel een grooten mond hebbe. Men zij

-ocr page 44-

dan iiiel ontevreden met wat ons door de natuur is verleend. Integendeel is het bespottelijk , in hel spreken met geweld een kleinen mond te willen vertoonen, als wij er een hebben die zeer ruime evenredigheden heeft. Het vertrekken van het gelaat bederft het bevallige en maakt het onbevallige uiterst leelijk. Desniettegenstaande staat het in onze magt, op hel uiterlijke van ons gelaat met een aanmerkelijk gevolg te werken. Er worden aange-ziglen gevonden, op wier schoonheid en regelmatigheid, met betrekking lot natuurlijken vorm en evenredigheden , niets valt aan te merken, en welke ons echter alles behalve aangenaam en beminnelijk toeschijnen. Een sombere , ongestadige of gluipende blik , een verdraaide, scheeve mond, een, in rimpels gefronsd voorhoofd, geven aan het schoonste gelaat een onbevallig voorkomen; zoo ook de kwade gewoonte, om de gelaatstrekken le verdraaijen en ongepaste gebaren te maken, waardoor de grootste, oorspronkelijke schoonheid, bijna geheel vernietigd wordt. Een schuwe, vreesachtige blik geeft don schijn van vreesachtigheid en wantrouwen, of wekt de gedachte aan een kwaad geweien op. Een stijfstaand, dof oog, dal niets ziet, en een openslaande mond geven, integendeel, aan het schoonste gelaat hel voorkomen van onnoozelheid en domheid, gelijk een gestadig lagchen dikwijls vooreen teeken van geesteloosheid, van dwaasheid, ja vaak ook voor een bewijs van een dubbelzinnig karakter gehouden wordt. — Men vindt daarentegen aangezigten, welke, in de bijzondere deelcn of In hel algemeen, alles behalve

-ocr page 45-

29

schoon, ja zeer leelijk zijn, doch welke ons door den blik, do gebaren en gehecle uitdrukking van liet gelaal zeer welgevallig zijn. Er zijn er, in wier oogen en go-heele voorkomen wij schranderheid, moed, kracht, goedhartigheid, vriendelijkheid, zielsrust, opregtheid en nog vele andere goede hoedanigheden lezen, ja, die wij zelfs onder de beminnelijkste menschen moeten tellen. Dit alles wordt voortgebragt door de uitdrukking, die men aan bet gelaat geeft. Indien wij ons zeiven nu ligtelijk overtuigen kunnen, dat de vorming en uitdrukking van ons gelaat eenen zeer grooten invloed beeft op bet oordeel dat anderen over ons vellen, omdat bet gelaat het eerste is, dat anderen van ons in bet oog valt, en iedereen niet gezind is, en ook niet altijd gelegenheid beeft, zich van onze wezenlijke waarde te overtuigen, zoo moet dit ons doen inzien, dat bet gewis niet overtollig is, om, zooveel wij kunnen, onze uiterlijke gedaante te hulp te komen en in onze gelaatstrekken eene aangename, betamelijke, welgevallige ploni te brengen. — liet zij intus-schen verre van mij, dat ik door deze zorgvuldigheid een gemaakt, aangeleerd, huichelachtig gebarenspel verstaan zou, hetwelk alleen bij den tooneelspeler te pas komt, bij het voorstellen van de personaadjen en karakters der hem opgedragen rollen. Het aangezigt, en voornamelijk de oogen, zijn de spiegel der ziel; is deze vrij van vooroor-deelen, rein en mot goede hoedanigheden vervuld, zoo trachte men geene andere dan natuurlijke uitdrukkingen op bet gelaat te vertoonen, en wende geene kunstige po-

-ocr page 46-

30

gingen aan, om het te verbeteren of te verfraaijen. Men zij ondertusschen zeer opmerkzaam op zich zeiven, om zijne gelaatstrekken door geene kwade aanwensels te ontsieren en er, onwillekeurig, eene uitdrukking aan te geven, waardoor berispelijke eigenschappen of dubbelzinnige karaktertrekken worden aangeduid. Heeft men nu, door onachtzaamheid of nalatigheid, zich aan eenige verkeerdheid gewend, zoo ontveinze men die niet voor zich zeiven, en heijvcre zich, met vasten wil, deze af te leggen. Het mannelijke geslacht maakt zich in dit opzigt veelvuldig aan nalatigheid schuldig; de vrouwelijke kunne daarentegen even zoo dikwijls aan gemaaktheid. Noch het een, noch het ander, ontgaat den scherpen blik des menschenkenners, en strekt daarom geenszins lot eene gunstige aanbeveling. Dit moet integendeel in groole mate bijdragen, om ons ongunstig te doen hooordeelen, door hen aan wie wij ons vertoonen, en waaronder er zijn op wier gunstig oordeel wij grooten prijs slellcn, en wier gunslige of ongunstige vooringenomenheid, vaak grooten invloed heeft op het vervullen onzer wenschen, en daarmede op het bevorderen of dwarsboomen onzer belangen en die van onze naaste betrekkingen.

Houding des Ligcliaams.

Wanneer men voor de eerstemaal iemand ziet, dan vall de blik dadelijk op hel aangezigt, vervolgens op hel

-ocr page 47-

31

overige des ligchaams en de houding, om uit dit geheele overzigl onze beoordeeliiig op te maken. Gelijk nu niemand liet vermogen bezit om aan zijn aangezigl eenen anderen, dan den natuurlijken vorm te geven, zoo laat zich de geheele gestalte des ligchaams even weinig met geweld veranderen, Door de houding, die men er aan geeft, en door de wijze waarop men de afzonderlijke ledematen beweegt, of hun eenen stand geeft, wordt nogtans de schoonheid van een welgevormd ligchaam verhoogd, aan een minder welgevormd ligchaam een behagelijker uiterlijk, en zelfs aan eene misvormde gestalte een minder onaangenaam voorkomen gegeven en ook omgekeerd. Door eene scheeve houding of een hangend hoofd, door den oenen schouder hooger dan den anderen te dragen, of door hen naar de borst zamen te trekken, door den buik vooruit te steken of den rug te krommen; door het slap nederbangen en slingeren der armen, of door eene ge-dwongene of achtelooze houding, eenen stijven, trageis of struikelenden gang en dergelijke, verkrijgt het schoonste en regelmatigst gebouwde ligchaam een onbehagelijk., scheef, misvormd, afkeerwekkend en in alle opzigten on aangenaam voorkomen. Door eene bevallige, ongedwongen , regte houding daarentegen, door een vlug en ge past gebruik der ledematen in gang en in beweging, kan een niet schoon, zelfs gebrekkig gevormd ligchaam, eenen zeer aangenamen en zelfs behagelijken indruk te weeg brengen. — Het aangevoerde moet ons derhalve overtuigen, dat het niet onverschillig is, hoe men hel lig-

-ocr page 48-

chaam bestuurt, maar dat liet veeleer pligtniatig is, er eeno aanhoudende oplettendheid aan te wijden. Men behoort echter in dit opzigt alle opgesmuktheid, gemaaktheid en overdrijving te onderscheiden van het welvoege-lijke, bevallige, waardige en natuurlijke, en van de verstandelijke beschaving gebruik te maken, die in elke betrekking en omstandigheid de juiste grenzen moet aanwijzen. Men meene ondertusschen niet, dat, tol het verkrijgen van eeno welvoegelijke, behagelijke houding des ligchaams, ecne overdrevene, onophoudelijke inspanning vereischt wordt; hiertoe wordt alleen eene vroeg aangenomen gewoonte en eene gepaste oplettendheid gevorderd. Op deze laatst aanbevolene wijze wordt eene goede, bevallige houding des ligchaams even spoedig lot eene tweede natuur, als dit, hij verwaarloozing, met eene onbehagelijke het geval is. Er is daarom slechts overtuiging en inzigt in hel betere noodig, om onze keuze te bepalen.

Zindclijklieid.

Hel uitwendige des menschen behoort in alles het afbeeldsel van zijnen inwendigen toestand te zijn. — Zijne ziel moei rein en vlekkeloos wezen. — Dit reeds zou genoeg moeten zijn om ons Ie leiden tot reinheid in ons uiterlijk voorkomen, op ons ligchaam en in alles wat ons omringt. Hiervoor pleiten echter nog andere gewigtige gronden. De reinheid of zindelijkheid bevordert, van de

-ocr page 49-

33

eene zijde de gezondheid en welstand des menschen; terwijl zij hem aan den andoren kant bij de wereld aangenaam maakt en veroorzaakt dat men gaarne met hem omgaat. — Wie kent den afkeer niet, welke een morsig, onaangenaam riekend ligchaam, onrein linnen en kleederen en andere achteloosheden verwekken, en hoe een ieder zich, zoo ver mogelijk, daarvan verwijdert? Wie verwijlt met genoegen in eene onzindelijke, stolligo kamer, waar men de uitwaseming van honderden walgelijk riekende dingen inademt, of welke met bezoedeld en verwaarloosd huisraad bezet is? Voorzeker niemand, in wien het gevoel voor welvoegelijkheid en betamelijkheid slechts eenigzins ontwikkeld is. Het zou daarom eigenlijk niet noodig zijn Lier op de zindelijkheid opmerkzaam te maken; onderlusschen zijn er menschen, en zelfs menschen van eenen schijnbaar hooger beschaafden geest, die aan het uitwendige, en daarom ook aan de zindelijkheid, zóó weinig waarde hechten, dat zij er zich niet in het minst op toeleggen. Dit echter verontschuldigt de onreinheid niet, en neemt, voor den welopgevoeden mensch, de verpligting niet weg, zich op reinheid toe te leggen. Zulk een onreine zonderling moge, voor het overige, zooveel goede hoedanigheden bezitten, als hij wil, ongaarne echter mist men in hem de betamelijke zindelijkheid, en zoo er geene zeer bijzondere redenen bestaan om hem te naderen, dan zal men hem, zooveel mogelijk, ontwijken.

Men schenke daarom, zonder overdrijving, ook hier-

3

-ocr page 50-

34

aan de noodige opmerkzaamheid. Men betrachte eene eenvoudige, ligtelijk aan te wenden zindelijkheid en netheid, welke aan menschen uit alle standen behaagt. Met een van zweet en onaangename uitwaseming zorgvuldig gereinigd ligchaam, schoon gewasschen aangezigt en handen, welgekamde haren, helder linnen, van stof en vlekken gezuiverde kleederen; met tanden, die door eenvoudige middelen zuiver gehouden zijn, eenen goed ge-spoelden mond, en natuurlijk riekenden adem, kan men onbeschroomd bij aanzienlijken en geringen, in de maatschappelijke en gezellige verkeering verschijnen. Men behoeft daartoe geene welriekende zalven, oliën of watertjes en dergelijken; zelfs is men, met zulk eene over-drevene netheid, niet overal welkom. Niet zelden wordt men daardoor voor een' dwaas gehouden. Vooral past zulk eene overdrijving het minst aan de mannelijke kunne. In eene zindelijke, van stof gezuiverde kamer, in welke men doortogt aan de frissche lucht heeft verleend, waarin alles behoorlijk geplaatst en die van goede, reine meubelen is voorzien, kan men eiken bezoeker, van welken stand bij zij, welvoegelijk ontvangen; daartoe zijn geene Oostersche geuren, geene kunstige, steeds brandende berookings- en reinigingsmiddelen noodig. Het eenvoudige en natuurlijke blijft liet beste, en de ondervinding leert, dat, bij de blinkendste uitwendige netheid, bet menigmaal aan wezenlijke reinheid ontbreekt. Zonder zindelijkheid op ligchaam en kleederen, kan niemand in gezelschap behagen, terwijl integendeel, indien de klee-

-ocr page 51-

(leren eenvoudig doch zindelijk en hot linnengoed helder is, men geen terugstootenden indruk zal maken. Bij vrouwen luistert dit nog veel naamver, en wat bij mannen achteloosheid en onaangenaam wordt genoemd, is walgelijk ten aanzien dier vrouw.

Maar er ligt nog een groote prikkel tot zindelijkheid in de regtstreeksche gevolgen. Even als zindelijk onderhouden meubelen veel langer duren dan die verwaarloosd zijn, zoo worden ook krachten en gezondheid door zindelijkheid onderhouden en gesterkt. Bovendien eindelijk bedenke men, dat degeen, die gereed is, ons, tot ons voordeel en soms lot ons geheel volgend bestaan, zijn vertrouwen te schenken en ons zaken of betrekkingen op te dragen, daarvan vaak wordt teruggehouden — en vele , zeer vele voorbeelden bestaan daarvan — door de zeer juiste gronden, dat een onzindelijk persoon ook slordig op zich en in zijne zaken is, en dat hij ons vertrouwen om zijne onachtzaamheid niet verdient.

Hleeiling.

Het kan niet ontkend worden, dat onder dt dingen , die tot ons uitwendige behooren, de kleeding eene eerste plaats beslaat; het zou daarom verkeerd zijn, deze hier onvermeld te laten, vooral daar zij, bij onze beoordeeling door anderen, zeer in aanmerking komt.

De mode, die op de kleeding eenen grooteren invloed

3 *

-ocr page 52-

30

heeft dan wenschelijk is, wil ik slechls in zóóverre aanroeren, als onvermijdelijk noodig is, en liever lerslond overgaan tot het opgeven der hoofdregelen, naar welke de welopgevoede mensch, in eiken rang of stand, ouderdom of kunne, zich te rigten heeft.

1. De kleeding zij steeds rein en ordelijk. Een onrein en onordelijk gekleed mensch maakt eenen onaangena-men, afkeerwekkenden indruk; uit zijne kleeding besluit men tot zijne innerlijke gesteldheid, schenkt hem slechls ongaarne vertrouwen, en zoekt, zooveel mogelijk, alle maatschappelijke en gezellige verkeering met hem te ontwijken.

2. Men kleede zich zorgvuldig en met smaak; dat is te zeggen: men kieze geene te groote, te wijde of Ie kleine stukken, die het ligchaam ontsieren; ook even weinig zulke, die aan de vrije beweging hinderlijk en dor gezondheid nadeelig zijn. Zonder de mode slaafs te volgen, ga men, in het kiezen der kleeding, met den tijd voort, om niet op eene bespottelijke, dwaze wijze bij anderen af te steken. Men zorge daarbij echter vooral, niet alles wat nieuw is, of het ons wel slaat of niet, gedachteloos na te volgen. Het is zeer in het oog loopend en geeft aanleiding tot de meest afwijkende oordeelvellingen, wanneer iemand zich in eene kleeding uit lang verloopen tijd, misschien uit eene vorige eeuw, vertoont. De beste, voortrellelijkste mensch stelt zich daardoor aan de bespotting der zwakken bloot. Even bespottelijk, dikwijls zelfs nog bespntlelijlier en dwazer.

-ocr page 53-

37

vertoont men zich, wanneer men, alleen om de motie te ilienen, van eene kleeding gebruik maakt, welke in niet één opzigt met den bouw des ligchaams en de ge-beeie gestalte in overeenstemming is, maar die veeleer ontsiert. In beide deze opzigten kan men zeer gemakkelijk eenen middelweg iiiezen, welken de verstandige en beschaafde mensch ligtelijk vinden kan.

3. Men make de kleeding niet tot eene hoogst gewigtige bezigheid, of tol een voorwerp van gezette studie. Er wordt geen tijd onwaardiger verkwist, dan die, welken men noodeloos voor den spiegel en aan de kaptafel doorbrengt.

4. Men zorge vooral, door de kleeding niet boven zijnen rang of stand te pralen. Dit is eene uiterst bespottelijke en dwaze ijdelheid, waardoor men alleen in de oogen van zwakke en kleingeestige menschen in aanzien rijzen kan.

5. Men geve zich geene moeite om zelf eene nieuwe kleeding uit te vinden. Dit verdient niet dat men zijnen geest er mede kwelle; er zijn reeds lieden genoeg, welke daardoor in hun bedrijf eenig voordeel zoeken te verwerven, b.v. kooplieden in modewaren en modewerksters. Komt men zelf met zulke uitvindingen te voorschijn, dan moet men het zich ook getrooslen, daarover door anderen bespot te worden, en, indien men al navolgers vindt, zoo wordt men echler door verstandigen ligtelijk voor eenen dwaas en beuzelaar gehouden.

0. De welvoegelijkheid en de zeden, gedeeltelijk ook de gewoonte, hebben zekere inrigtingen en gebruiken

-ocr page 54-

38

vastgesteld en, door verloop van tijd, tot wetten der welvoegelijkheid verheven, naar welke men zich, met betrekking tot de kleeding, bij de verschillende, in de verkeering met anderen voorkomende gelegenheden behoort te schikken, om geen opzien te wekken of aanstoot te geven. Deze regelen zijn, voor het vrouwelijke geslacht, te talrijk en aan te vele veranderingen onderhevig, om bier allen opgenoemd te kunnen worden. Daarom zullen , alleen voor bet mannelijke geslacht, in dat nog slechts weinigen, hier hare plaats vinden. a. Voor eene audientie bij den Koning, kleede men zich met den gewonen of gekleurden, (zoogenaamden phantasie-) gala-rok, kniebroek, degen en klak-, of gewonen zwarten rok, sluitenden pantalon en gewast-lede-ren of gelakte schoenen en geenen degen. Bij het afleggen van een bezoek bij voorname en aanzienlijke personen, hetzij tot hel verrigten van bezigheden of in gezellige betrekkingen, ook zelfs hij een zoogenaamd staatsbezoek bij lieden van gelijken rang, verscbijne men in eenen rok en ronden hoed. Zwarte opperkleederen, witte das en witte handschoenen zijn eene kleeding, waardoor men de hoogste welvoegelijkheid en achting aan den dag legt. In plaats der anders gebruikelijke schoenen, kan men thans, zonder aanstoot te geven, zich van laarzen bedienen.

h. In een genoodigd gezelschap en bij feestelijke gelegenheden, wordt dezelfde, laalslgenoemde kleeding voor welvoegelijk gehouden.

w

-ocr page 55-

39

c. Op openbare plaatsen, waar men lieden, welke men achting schuldig is, en vooral waar men dames verwachten kan, vordert de welvoegelijkheid, met eenen rok gekleed te zijn, welke echter daarom juist niet zwart behoeft te wezen. De hoed mag evenwel niet gemist worden: eene pet of muts past alleen voor jonge lieden en alleen dan nog, wanneer men andere jonge lieden bezoekt, met wie men zeer gemeenzaam is.

d. Wanneer men op bal of danspartij zal verschijnen, behoort er bijzondere zorgvuldigheid op de kleeding te worden aangewend, vooral indien men voornemens is ais danser op te treden, en daardoor in nadere aanraking met het schoone geslacht te komen. De kleeding kan bij zulk eene gelegenheid aan de reeds opgegevene gelijk zijn; de danser zorge slechts voor een ligt en net schoeisel. Bij zulke gelegenheden kan men ook licht-gekleurd zijden vesten en dassen met geborduurde, doch niet lange slippen dragen. Lichtkleurige handschoenen — wit of stroo-geel — zijn dan vereischte.

e. In het gewone, bedrijvige leven en in den ge-zelligen omgang met bekenden, is de jas een algemeen aangenomen en geliefd kleedingstuk; echter maakt de hedendaagsche mode daarin een belangrijk onderscheid. Men ziet jassen, waardoor de dijen naauwelijks bedekt worden en het ligchaam, enger dan door den rok, omsloten wordt; anderen die zoo ruim en lang zijn, dat zij de plaats eens mantels kunnen bekleeden,

-ocr page 56-

40

lerwijl die van eene iniddelmalige ruimte en lengte, de geschikste en doelmatigste, langs zoo meer buiten gebruik geraken. Het gevoel van welvoegelijkkeid, of de smaak en de behoefte moeten hierin aan elk ten gids zijner verkiezing verstrekken. De eerste soort zal den rank opgewassen jongeling, die gaarne zijne gestalte doet uitkomen, hel best voegen; — de tweede soort gebruike men bij ruw weder en op reis tot overjas, en de gemiddelde diene den bedrijvigen man van rijpere jaren, alsook in het dagelijks, gezellig verkeer hun, wier hoogere jaren of ligchamelijke gesteldheid, die tot behoefte maken. In alle gevallen boude men, ook dan wanneer men in eenen overjas gekleed is, de zindelijkheid in het overige der kleeding in het oog, en beschouwe den jas of overjas niet als een omkleedsel, om onreinheid en onordelijkheid te verbergen. Het spreekt overigens van zelf, dat kleeding-stukken van al te zonderlinge vorm en kleur, bij plegtige visites, of bezoeken aan ons vreemde of hooger geplaatste personen niet kunnen dienen. Die kleedingstukken, oorspronkelijk meer tol huis- en morgenkleeding bestemd, geven ons, als wij daar in de opgemelde kleedersoort bezoeken afleggen, een schijn van onbetamelijkheid of achteloosheid, en doen hel voorkomen, als voedden wij kleine achting voor de door ons bezochte personen f. Uit de kleeding des mans behoort eigenlijk alle ijdele pronk en opschik verbannen te zijn. Kunstig gekrulde haarlokken, een zwierige, met naauwlettende

-ocr page 57-

41

zorg Lesludeenle plooi der kleederen, onnaluurlijk in-prangen des ligchaams, of kunstige opsiering der vormen, zijn dingen, welke met de waarde des mans strijden. Het past den man, uit de heerschende modes steeds die te kiezen, welke den goeden smaak en het doelmatige vereenigen; hij vermijde alle beuzelachtigheid , pronk, ijdelen opschik en wat meer van dien aard zij.

g. Indien de omstandigheden ons noodzaken, gedurende eenigen tijd in vreemde streken verblijf te houden, waar de kleederdragt van die onzer woonplaats zeer veel verschilt, dan trachtte men niet, zich te onderscheiden door een stipt vasthouden aan de vroeger aangenomen kleeding. Hierdoor verkrijgt men het voorkomen van zonderling te willen zijn, en loopt gevaar om aanleiding tot ongunstige Lcoordeclingen te geven. Liever volge men, zooveel mogelijk, al is het in de verte, de heerschende gebruiken, en legge daardoor achting voor de ons omringende personen aan den dag.

De groote buffox heeft gezegd, dat de stijl den mensch schildert; maar evenzeer is het met de klce-ding. Dat alles zit echter niet in het prachtige der kleeding, of in den rijkdom der gouden, of juweelen versiersels. Smaak, netheid en harmonie beteekenen oneindig meer. Vandaar ook, dat er personen zijn, wie de eenvoudigste zaken versieren. Al draagt men een splinler-nieuwen hoed, een vest naar den laatsten smaak, goed sluitende handschoenen, enz., dan is men daarom nog niet nel gekleed.

-ocr page 58-

42

Gewoonten.

Er is niets waarin de meeste menschen zoo toegevend zijn, als in de verkeering met ziehzelven. Wat met hunne neigingen, hun gemak of hunnen smaak slechts eenig-zlns overeenkomt, veroorloven zij zich gaarne, zonder te overwegen, ol' datgene, waarin zij aan ziehzelven toegeven, ook zoodanig is, dat het voor den omgang met anderen al of niet voegt. Hieruit ontstaan eene menigte gewoonten, die eindelijk zeer moeijelijk na te laten zijn. En toch zijn het juist de meeste dier aldus aangenomen gewoonten, welke men, hoewel zij in, of op zichzelve niets ondeugends bevatten, echter over het algemeen in de gezelschappen, ten minste in zeer vele, volstrekt niet mogen ingewilligd worden, indien men daardoor bij anderen niet onaangenaam of lastig worden , of zich eene ongunstige beoordeeling op den hals halen wil. Ons bestek veroorlooft niet, die alle bij haren naam le noemen, omdat zij te talrijk zijn; daarom vergenoegen wij ons, er slechts eenige op le geven.

Het tabak rooken en snuiven, op ziehzelven een onschuldig genot, wordt ligtelijk tot eene zoo vaste gewoonte, dat het slechts met de grootste moeite en met het onaangenaamst gevoel voor eene korte wijl na te laten is; en toch voegen beide niet in alle gezelschappen. Noch in het bedrijvige, noch in het gezellige verkeer met aanzienlijken, of met personen aan welke men ondergeschikt is, noch in hel algemeen bij dezulken,

w

é

-ocr page 59-

43

aan welke men eerbied is verschuldigd, past liet labak-rooken, en hel minst in gezelschap met dames; de weinige uitzonderingen te dien opzigte, kunnen niet in aanmerking genomen worden. Zoo ook past het niet, bij een beleefdheids-bezoek, aan tafel, bij het spelen met aanzienlijker personen, dan wij zeiven zijn, ondereen gesprek met dames en onder hel dansen, gestadig een snuifje te nemen. Het tabak pruimen is, als gewoonte van onbeschaafden, uit elk eenigzins beschaafd gezelschap volstrekt verbannen, even als het walgelijke neêrspuwen op den vloer onder het rooken ten strengste is verboden. Aangezien nu de mode der akelige kwispedoren, die door hunne topzwaarheid en ligtelijk ombuitelen, de tafel dikwijls met een stortvloed van akeligheden overstroo-men, geheel buiten gebruik zijn geraakt, en het niet alleen walgingbarend moet zijn, te denken, dat men bij het opbeuren van een of ander op den vloer gevallen voorwerp, in de akelige ontboezemingen van een vuilik kunne grijpen, moet ook reeds het denkbeeld, tapijt of vloer te bezoedelen, daarvan terughouden. Op dezelfde wijze is het ook vereischte te zorgen, dat de pijp- of sigaar-asch niet de tafel besmette; maar behoorlijk in 't aschbakje, enz. worde uitgeklopt of afgeslagen. Indien men iemand moet gaan spreken, met wien wij niet gemeenzaam zijn, dan behoort men, indien men een sigaar in den mond heeft, dien bij het betreden van het huis af te leggen.

Dikwijls, nu zonder vnlslrclde iioodzahclijhheid dr

-ocr page 60-

40

terwijl die van eene middelmatige ruimte en lengte, de geschikste en doelmatigste, langs zoo meer buiten gebruik geraken. Het gevoel van welvoegelijkheid, of de smaak en de behoefte moeten hierin aan elk ten gids zijner verkiezing verstrekken. De eerste soort zal den rank opgewassen jongeling, die gaarne zijne gestalte doet uitkomen, het best voegen; — de tweede soort gebruike men bij ruw weder en op reis tot overjas, en de gemiddelde diene den bedrijvigen man van rijpere jaren, alsook in het dagelijks, gezellig verkeer hun, wier hoogere jaren of ligchamelijke gesteldheid , die tot behoefte maken. In alle gevallen houde men, ook dan wanneer men in eenen overjas gekleed is, de zindelijkheid in het overige der kleeding in het oog, en beschouwe den jas of overjas niet als een omkleedsel, om onreinheid en onordelijkheid te verbergen. Het spreekt overigens van zelf, dat kleeding-stukken van al te zonderlinge vorm en kleur, bij plegtige visites, of bezoeken aan ons vreemde of hooger geplaatste personen niet kunnen dienen. Die kleedingstnkken, oorspronkelijk meer tot huis- en inorgenkleeding bestemd, geven ons, als wij daar in de opgemelde kleedersoort bezoeken afleggen, een schijn van onbetamelijkheid of achteloosheid, en doen het voorkomen, als voedden wij kleine achting voor de door ons bezochte personen.

f. Uit de kleeding des mans behoort eigenlijk alle ijdele pronk en opschik verbannen te zijn. Kunstig gekrulde haarlokken, een zwierige, met naauwlettende

-ocr page 61-

41

zorg bestudeerde plooi der kleederen, onnatuurlijk in-prangen des ligchaams, of kunstige opsiering der vormen, zijn dingen, welke met de waarde des mans strijden. Het past den man, uit de heerschende modes steeds die te kiezen, welke den goeden smaak en het doelmatige vereenigen; hij vermijde alle beuzelachtigheid , pronk, ijdelen opschik en wat meer van dien aard zij.

g. Indien de omstandigheden ons noodzaken, gedurende eeuigen lijd in vreemde streken verblijf te houden , waar de kleederdragt van die onzer woonplaats zeer veel verschilt, dan trachtte men niet, zich te onderscheiden door eea stipt vasthouden aan de vroeger aangenomen kleeding Hierdoor verkrijgt men het voorkomen van zonderling te willen zijn, en loopt gevaar om aanleiding tot ongunstige beoordeelingen te geven. Liever volge men, zooveel mogelijk, al is het in de verte, de heerschende gebruiken, en legge daardoor achting voor de ons omringende personen aan den dag.

De groote büffox heeft gezegd, dal de stijl den mensch schildert; maar evenzeer is het met de kleeding. Dat alles zit echter niet in hel prachtige der kleeding, of in den rijkdom der gouden, of juweelen versiersels. Smaak, netheid en harmonie beteekenen oneindig meer. Vandaar ook, dat er personen zijn, wie de eenvoudigste zaken versieren. Al draagt men een splinler-meuwen hoed, een vest naar den laatsten smaak, goed sluitende handschoenen, enz., dan is men daarom nog niet net gekleed.

-ocr page 62-

42

Gewoonten.

Er is niets waarin de raeesle nienschen zoo toegevend zijn, als in de verkeering met zichzelven. Wat met hunne neigingen, hun gemak of hunnen smaak slechts eenig-zins overeenkomt, veroorloven zij zich gaarne, zonder te overwegen, ol' datgene, waarin zij aan zichzelven toegeven, ook zoodanig is, dat het voor den omgang met anderen al ol' niet voegt. Hieruit ontstaan eene menigte gewoonten, die eindelijk zeer moeijelijk na te laten zijn. En toch zijn het juist de meeste dier aldus aangenomen gewoonten, welke men, hoewel zij in, of op zichzelve niets ondeugends bevatten, echter over het algemeen in de gezelschappen, ten minste in zeer vele, volstrekt niet mogen ingewilligd worden, indien men daardoor bij anderen niet onaangenaam of lastig worden , of zich eene ongunstige beoordeeling op den hals halen wil. Ons bestek veroorlooft niet, die alle hij haren naam te noemen, omdat zij te talrijk zijn; daarom vergenoegen wij ons, er slechts eenige op te geven.

Het tabak rooken en snuiven, op zichzelven een onschuldig genot, wordt ligtelijk tol eene zoo ^aste gewoonte, dat het slechts met de grootste moeite en met het onaangenaamst gevoel voor eene korte wijl na te laten is; en toch voegen beide niet in alle gezelschappen. Noch in bet bedrijvige, noch in het gezellige verkeer met aanzienlijken, of met personen aan welke men ondergeschikt is, noch in hel algemeen bij dezulken,

-ocr page 63-

43

aan welke men eerbied is verschuldigd, past hel tabak-rooken, en het minsl in gezelschap met dames: de weinige uitzonderingen te dien opzigte, kunnen niet in aanmerking genomen worden. Zoo ook past het niet, bij een beleefdheids-bezoek, aan tafel, bij het spelen met aanzienlijker personen, dan wij zeiven zijn, onder een gesprek met dames en onder het dansen, gestadig een snuifje te nemen. Het tabak pruimen is, als gewoonte van onbeschaafden, uit elk eenigzins beschaafd gezelschap volstrekt verbannen, even als het walgelijke neèrspuwen op den vloer onder het rooken ten strengste is verboden. Aangezien nu de mode der akelige kwispedoren, die door hunne topzwaarheid en ligtelijk ombuitelen, de tafel dikwijls met een stortvloed van akeligheden overstroo-nien, geheel builen gebruik zijn geraakt, en het niet alleen walgingbarend moet zijn, le denken, dat men bij het opbeuren van een of ander op den vloer gevallen voorwerp, in de akelige ontboezeming en van een vuilik kunne grijpen, moei ook reeds hel denkbeeld, tapijt of vloer te bezoedelen, daarvan terughouden. Op dezelfde wijze is liet ook vereiscble le zorgen, dat de pijp- of sigaar-asch niet de tafel besmelle; maar behoorlijk in 't aschbakje, enz. worde uitgeklopt of afgeslagen. Indien men iemand moet gaan spreken, met wien wij niet gemeenzaam zijn, dan behoort men, indien men een sigaar in den mond heefl, dien bij het betreden van het huis af te leggen.

Dikwijls, en zonder volxirelie noodsakelijhheid de

-ocr page 64-

44

keel le schrapen en te spuwen, is eene vrij algemeene, maar levens hoogst onaangename gewoonte; zij is in gezelschap, en vooral gedurende een gesprek, onwelvoe-gelijk en walgelijk. Zoo men het somwijlen niet vermijden kan, dan wende men zich ter zijde en doe het zooveel mogelijk in stilte. Bij het voelen opkomen van hoesten of fniezen, haaste men zich den zakdoek uit te halen en voor den mond te houden en zich af te wenden, daar men anders gevaar loopt, hij het vliegen van slijm of ander vocht uit mond of neus, iemand op eene wijze te bevochtigen en te hesmetten, die niet alleen onaangenaam is, maar ook ons in de grootste verlegenheid hrengt, de menschen tegen ons inneemt en het ongunstigste oordeel over ons en de mate onzer beschaving moet doen vellen. Bij hel snuiten van den neus, gewenne men zich den zakdoek niet ineengefrommeld le gebruiken, maar hem zonder veel omslag of beweging te ont-plooijen en, na gebruik, ineen le slaan en in den zak le steken. Daarbij houde men sierlijke, ietwat achte-looze bewegingen in het oog. Men vermijde vooral den zakdoek op te vouwen, als een die voor de schoon-lin-nenkast wordt gereed gemaakt. Dit is alleen gebruikelijk bij den minbeschaafde. Indien wij ook al niet uit zorg voor de welvoegelijkheid, den neus steeds bedekt dragen, zoo wende men bij hel gebruik van den zakdoek, zich loch in allen gevalle af.

Het verdraaijen der gelaalslreklten bij hot spreken en het maken van in het oog loopende bewegingen mei

-ocr page 65-

45

mond of oofjen, het groolo of vele gebaarmaken met de handen, of hem met wien men spreekt, digt op liet lijf te dringen, bij zijne kleederen en knoopen vast te houden, en wat van dien aard is, zijn gewoonten, die ongemeen lastig in d.3n omgang zijn en tegen de wel-voegelijkheid strijden.

Onder de grootste onbescheidenheden hehooren het zingen, brommen en Huilen in gezelschap. Het toont achteloosheid op zichzelven, en gebrek van oplettendheid jegens de omringende personen aan. Het fluiten zou de aanwezigen doen veronderstellen, een stalknecht voor zich te hebben, die zijn leven in geen ander gezelschap dan paarden heeft doorgebragt.

Eene andere gewoonte, die hoogst onaangenaam is voor de nabijzittende personen, en voor hen, die eeniger-mate prikkelbaar van zenuwen zijn, onuitstaanbaar kan worden genoemd, is het schudden der beenen en 't trommelen en scharrelen niet de voeten. Door die onbeschaafde gewoonte wordt menigeen een gevoel van walging veroorzaakt, als werd hij door zeeziekte aangetast.

De zoogenoemde bedrijven uit verstrooidheid, b.v. het waggelen met den stoel, het slingeren met de beenen, het trommelen op venster of tafel, het telkens herhalen van woorden en aangenomen spreekwijzen , het inlasschen van vloeken en andere ongepaste woorden in onze gesprekken, het herhaalde vragen, al verstaat men ook wat er gesproken wordt, enz., zijn alle zaken, welke men zich, bij onopmerkzaamheid op zichzelven. lifflelijk

-ocr page 66-

40

kan aanwennen , maar die ondertusschen strijdig zijn met de achting aan anderen verschuldigd, en die aanleiding geven om ons in een verkeerd licht te stellen. liet is te bejammeren, dat vele, voor het overige achtenswaardige en verstandige lieden, zich in dergelijke gewoonten maar al te veel toegeven.

Hem, die zijn versland eenigzins geoefend heeft, kan het niet moeijelijk vallen, het onwelvoegelijke, on-kiesche en onhescheidene van zulke gewoonten te erkennen. Hij neme slechts de moeite, op zichzelven opmerkzaam te zijn, en dan zal het hem voorzeker geene groote inspanning kosten, die te bestrijden, er tegen op zijne hoede te zijn, en ten minste in zóóverre aan zijnen wil te onderwerpen, dat hij er niet geheel en al door beheerscht worde, maar die kunne nalaten waar zij geheel ongepast zijn — zoo als b.v. met het rooken en snuiven mogelijk is — al heeft men zich ook gewend om, in zijne eigen woning en in vertrouwde kringen, er aan toe te geven.

Het is beneden de waardigheid des mans, zich zoodanig aan dergelijke beuzelingen te gewennen, dat hij er aan verslaafd gerake, en zij hem in zijne bevordering, in zijne bedrijvige en gezellige betrekkingen tot andere men-^chen, hinderlijk worden en benadeelen.

-ocr page 67-

TWEED K AFDEEL! NG.

OVER HET CtDUAG JEGENS AXDERE.V.

Voor hem die geleerd heeft naar behooren met zich-zelven te verkeeren, dat is; over zichzelven te lieerschen, zal het niet moeijelijk vallen, zich in de verkeering met anderen zóó te gedragen, dat hij, om eigen gemak, de regelen der welvoegelijkheid, zedelijkheid en betamelijkheid , jegens niemand overtreedt. Hij zal eene gepaste mate van inschikkelijkheid in zijn gedrag jegens anderen aan den dag leggen, en daarin het middel vinden, zich op eene gepaste en behagelijke wijze, ongedwongen en met bedrevenheid te bewegen in de kringen van menschen, die in beschaving, denkwijze en oordeelvellingen zoo zeer verschillen.

Zulk een gedrag sluit velerlei verpligtingen in zich, welke wij als noodzakelijk moeten erkennen, op de onderscheidene betrekkingen des levens en der verkeering toepassen en, zoowel elk afzonderlijk als te zamen verbonden, tot het voorwerp onzer oplettendheid moeten maken, indien wij eenigzins aanspraak willen hebben , dat ook anderen

-ocr page 68-

48

die pligten op wenschelijke wijze jegens ons vervullen. Het zal om die reilen niet ongepast zijn, hier eene toelichting der bijzonderheden te laten volgen, welke tot zulk een gedrag vereischt worden.

Beleefdheid.

Het denkbeeld, dat men aan het woord beleefdheid en aan zijne juiste toepassing hecht, is, in het gewone leven , dikwijls aan eene zeer willekeurige verklaring onderworpen , waaruit niet alleen een menigvuldig misbruik van deze goede hoedanigheid ontstaat, maar waardoor, bij eene verkeerde beschouwing, ook dikwijls daarin misgetast wordt.

Beleefdheid, 'm het algemeen, is niets anders dan een aanschouwelijk bewijs, dat men geeft van de achling en den eerbied, welke men gelooft aan anderen schuldig te zijn; alsook eene vertooning van zekere onderscheiding, achling en onderdanigheid, welke men gevoelt aan anderen te moeten doen blijken. Dit begrip is nu op zich zeiven wel zeer eenvoudig, maar, bij bet in werking brengen er van, wordt het veelzijdig, en er sluiten zich veelvuldige eischen aan.

Tot de beleefdheid, gelijk lot alles wat wij door onze gedragingen te kennen geven, moet natuurlijk de eene of andere aanleiding zijn, deze moge nu in wezenlijke erkenning van de waarde of schranderheid des persoons,

-ocr page 69-

4!)

in dankbaarheid, of iels anders Lestaan. Deze wordt al-lijd liet middel om onze beleefdheid te doen uitkomen; en zoo vaak dit het geval is, kan en moei het ons niet moeijelijk vallen beleefd te zijn: hij gevolg is het een eerste vereischle der beleefdheid, dal zij ongedwongen en vrijwillig bewezen worde. Gedwongene beleefdheid heeft geene waarde.

Uil het reeds gezegde vloeit van zelf voort, dat de beleefdheid, die vau het gevoel afhankelijk is, geëvenre-digd moet zijn aan de betrekkingen. Deze afhankelijkheid der beleefdheid van het gevoel, houdt echter op, wanneer, bij beleefdheids-bewijzen, koelheid, laauwheid en stijve plegtslatigheid gezien worden, waar, uit aandrang van het gevoel, warmte en levendigheid wezen moesten; integendeel vindt daar, waar de aandoening des harten en des verslands niet in naauwe aanraking komen , eene overdrevene en meer dan gewone beleefdheid plaats, die, wel beschouwd, de nietswaardige beleefdheid des huichelaars is.

De maat der beleefdheid moei met de betrekkingen overeenstemmen; men mag daarin noch te veel, noch le weinig doen. Jegens aanzienlijke en voorname personen mag men niet kruipend worden, en tegenover geringen zich niet aan nalatigheid schuldig maken: door hel eerste verlaagt men zich zeiven, en door het andere plaatst men zich, ten onregle, hooger dan ons betaamt. Eene onmatige en ontijdige beleefdheid kan even lastig worden als onbeleefdheid.

4

-ocr page 70-

50

Men wacliUe zich, ijiiiten belangrijke redenen, afwisseling le brengen in de mate van hel beluigen van beleefdheid. Het is zeer onaangenaam met iemand le ver-keeren, die heden beleefd, voorkomend en vriendelijk jegens ons is, en morgen ons naauwelijks schijnt op te merken, zonder dal men de reden dier verandering doorgronden kan. Door zulk eene veranderlijkheid geraakt men in verdenking, uit baatzuchtige redenen le handelen, of dal men grillig en karakterloos is, en zonder vasle grondbeginselen handelt.

Die beleefd is, moet tevens bescheiden zijn, en,niet enkel beleefdheid met beleefdheid beantwoorden, maar er zich ook niet van onthouden, waar men hem er geene bewezen heeft, of hij er welligt nimmer verwachten kan. Een zoo angstig en naauwkeurig afmeten der \ve-derkeerige beleefdheid, maakt die stijf en partijdig; en het is in zulk een geval beter iels le veel, dan (e weinig le doen.

Misschien zal iemand vragen, waarom de beleefdheid ais iets zoo aanbevelenswaardigs en noodzakelijks opgegeven wordt; of men, zonder die duizenderlei oplettendheden, zonder die bepalingen en uiterlijke pliglplegingen, welke niet altijd geheel vrij van dwang zijn, niet even goed genoegelijk leven kan? Hierop dient ten antwoord;

De mensch, die geene betrekking van eenige waarde schat, geene onderscheiding in acht neemt; die hel niel der moeite waard rekent, eenig teekon van onderscheiding, achting, erkentelijkheid en vrijwillige eerbewijzing

-ocr page 71-

51

aan ariileren te geven; die, zoo als men zegt, voor zich zeiven voortleeft, onvriendelijk, ontoegankelijk en nienschenhatend is, wordt door niemand gezocht; veeleer ontwijkt hem iedereen. Men laat zicii alleen dan wanneer het niet te verre ij den is, in het bedrijvige leven met hem in, en beloont hem niet meer opmerkzaamheid, dan onvermijdelijk is. Een onwellevend mensch zal men zelden met zich zelveu en met anderen tevreden, vrolijk en vriendelijk zien. Meestal zal men hem ontevreden vinden over alles wat hem nabijkomt, ja knorrig, terugstootend en liefdeloos in al zijn doen. En met zulk een tegennatuurlijk gevoel kan immers niemand een genoegelijk leven leiden. — Men behoeft geen uitstekend verstand te bezitten, om de voordeden in te zien, welke aan de beleefdheid verbonden zijn; daarom heeft men ook doorgaans, teregt, een zeer gering denkbeeld van het verstand eens onbeleefden. Kaar denzelfden maatstaf beoordeelt men zijne geestbeschaving en maakt zelfs, niet zoiuler grond, oen nadeeiig besluit op ook omtrent zijn karakter. Om al deze redenen staat het vast, dat wij aan ons zeiven en aan anderen beleefdheid schuldig zijn, en daarom behoort het tot onze onvermijdelijke pligten, dat wij, zoo vroegtijdig mogelijk, ons toeleggen om van deze een regt begrip te verkrijgen, en er ons gewillig aan gewennen, opdat de uitoefening dezer, van eiken verstandige erkende, gezellige deugd, ons geene moeite koste, of ons als eene beperking onzer natuurlijke vrijheid moge toeschijnen.

4 *

-ocr page 72-

52

Beleefdheid is niet alleen eene innemende hoedanigheid, maar zij maakt hem die haar bezit, ook aanbevelenswaard , uithoofde zij voortspruit uit zekere welwillendheid en goedheid van aard, waardoor men gaarne aan alle raenschen genoegen wil geven. Enkele personen, die de wijsheid in pacht meenen te hebben, ofschoon het bijna doorgaande — en als men het naauwkeurig nagaat, zal men het bewezen vinden — hel gevolg is van gebrek aan opvoeding, verzetten zich tegen eens aangenomen vormen, en zullen, om hun verzet aan den dag te leggen, bespottelijk genoeg, b.v. nooit Mijnheer, maar, bij hel aanspreken, enkel het woord Heer gebruiken. Deze begrijpen niet, dal die vormen, eens aangenomen, niet meer beleekenend worden geacht dan zij werkelijk zijn; dat b.v. de woorden: Mijnheer en uw dienaar in een brief, nog tot geen knecht stempelen en dat degeen, die zijn hoofddeksel (bij de ouden hel teeken van den vrijen man) afneemt, door die begroeting zich niet als slaaf stelt van hem voor wien hij zich ontdekt. Inderdaad, die eens aangenomen vormen zijn niet anders dan eene munt, die men voor eene overeengekomen waarde ontvangt en ook weer uitgeeft. Moge ook het gehalte in de smeltkroes ietwat minder wezen, die munt heeft nogtans cours, en wordt weder uitgegeven waarvoor zij ontvangen is.

Beleefdheid en wellevendheid zijn de hoofdspillen, door welker volkomen ronding de raderen van het gezellig verkeer zonder schokken of botsen kunnen blijven loopen.

-ocr page 73-

Hare weiten mogen menigeen als itwang toeschijnen, liet zijn weldadige vormen, die voorkomen, dat wij anderer regten te na treden, die wederkeerig de onze beschermen, en het gezellig verkeer, waartoe de mensch geschapen is, veraangenamen. Zij, die daarin dwang zien, zijn, doorgaande, menschen zonder opvoeding, en het gaat er mede als met nieuwe kleederen. Hij die gewoon is, door nette kleeding, zorg voor zijn uiterlijk voorkomen te dragen, trekt ze aan en beweegt dadelijk er zich in zonder gedwongenheid. De boerenkinkel, die een nieuwen jas aantrekt, al is die nog zoo ruim, kan geene vin verroeren en toont, door den zigtbaar geworden dwang, dat doorgaande zorg voor klecding hem vreemd is.

De beleefdheid is het kleingeld van goede hoedanigheden. Even als in de maatschappij kleingeld voor het dagelijkseh verkeer eene groote behoefte is, omdat wij toch elk oogenhlik geene uitgaven doen waarvoor rijksdaalders, munt- of bankbilletten noodig zijn, zoo is ook dat kleingeld in bet gezellig verkeer onmisbaar, om de achting voor zich zeiven kenbaar te maken, in die, welke men anderen beloont, daar wij niet elk oogenhlik in de gelegenheid zijn, of wenschen te wezen, onze genegenheid , door groole of levensgevaarlijke opofferingen te slaven.

Dat eigenmaken van beleefdheid en wellevendheid, is ook belangrijk, omdat beide zelfs in schijnbaar onbeduidende , maar — door hare strekking en invloed op hel beoordeelen van ons — toch gewigtige zaken kenbaar

-ocr page 74-

54

worden, zoo als bij het tegenspreken, of bij de noodzakelijkheid waarin wij soms zijn, te moeten afslaan wat ons werdt gevraagd. In hel laatste geval kan de wellevende en welwillende wijze, waarop wij het verzochte weigeren , hel leedwezen bij den vrager voor een zeer groot deel wegnemen. Kortom, beleefde manieren en echte wellevendheid zonder bespottelijke, gemaakte deftigheid, zetten aan alles iets hartelijks en aangenaams bij. En wanneer zij, gelijk wij hierboven naar waarheid zeiden, in staat zijn het onaangename van een ons afgeslagen verzoek len deele weg te nemen, haar vermogen komt nog te sterker uit, als wij bedenken, dal zelfs een ons toegestaan verzoek zeer veel aan waarde verliest, indien dit toestaan op onwellevende of ruwe wijze geschiedt.

Wat beleefdheid is, welken gewigtigen invloed zij beeft op het oordeel over ons, moge blijken uit ons oordeel over iemand, dien wij voor hel eerst ontmoeten. Is bel een onbeleefd mensch, dan kan ons oordeel over hem niet gunstig zijn, en er zullen in hem zeer voortreffelijke eigenschappen en een lang verkeer mot hem noodig zijn, om dat eerste, ongunslige oordeel over hem uit te wis-schen, terwijl, indien hel een beleefd mensch ware, reeds de eerste indruk gunstig zou geweest, en het ontdekken zijner verdere goede hoedanigheden ons sterk en op toenemende wijze ingenomen met hem hadden doen zijn.

Van hoeveel gewigt de hoedanigheid is, die door het woord beleefd wordt uitgedrukt, bewijst ons reeds de vorming van hol woord. Een beleefd mensch loch is de

-ocr page 75-

zoodanige, die uit Let leven en de school der wereld iiulte lessen en ervaring heeft opgedaan, ora de uiterlijke vormen in alle voorkomende gevallen en len aanzien van alle personen, in het gezellige verkeer naar den eisch te regelen. De ware beleefdheid behoedt ons derhalve evenzeer voor kruipen tegenover hooger, als voor overmoed ten aanzien van lager geplaatste personen.

Men hebbe de dwaasheid niet zich te verbeelden, dat ileze laatste eene min-beleefde behandeling niet gevoelen. Verre vandaar: zij verdragen die slechts, om redenen van maatscbappelijken aard, maar gevoelen haar terdege en zeer diep. Om dit bewezen te zien, laat ons slechts bedenken hoe personen, die op de maatschappelijke ladder veel hooger stonden dan wij, ons soms, alleen door beleefde behandeling, hebben verrukt, ons voor langen tijd met geestdrift over hen hebben doen oordeelen, en hen tegen menig ongunstig oordeel van anderen hebben doen verdedigen.

Hij, die zich in het gezellig verkeer werkelijk als beleefd mensch beeft doen kennen, brengt daardoor te weeg, dat zelfs bij eenigen misslag, deze als toevallig beschouwd en met zachtheid beoordeeld wordt, terwijl hij door welwillendheid, die de ware beleefdheid steeds verzelt, ook wederkeerig zoodanige welwillendheid bij anderen jegens hem opwekt, de belangstelling in zijn geluk en de deelneming in zijnen tegenspoed verhoogt.

De beleefdheid, die, gelijk wij gezegd hebben, uit de gevoelens van een goed harl voortvloeit, brengt er ons

-ocr page 76-

56

op zeer natuurlijke wijze toe, eerbied voor onze meerderen te voeden, welwillend jegens onze gelijken en toegevend omtrent onze minderen te wezen. De eigenlijke beleefdheid, in hare geheele uilgestrektheid beschouwd, kan dus worden aangemerkt als een gedeelte van de waarlijk broederlijke liefde tol den naaste. En dat gevoel vormt ook oorsprong en doel van alle daden van beleefdheid.

De beleefdheid is in de maatschappij de wezenlijke hand bij hen die elkaar vreemd zijn. Overigens heeft de onbeleefdheid in taal en manieren grooteren invloed dan men wel denkt, op de zuiverheid van gevoelens en de waarde der daden; want van lieverlede neemt men de gewoonte aan, de denkbeelden denzelfden vorm te geven als dien waarin men zich uitdrukt. Tusschen den lomperd en den wreedaard is geen groole afstand. En strekt nu reeds ia het gezellig verkeer van mannen de beleefdheid tol beschermgeest, bij vrouwen strekt die eigenschap eeniger-mate tol borg barer deugd. Eene vrouw van onbeleefde manieren is in onze oogen niet langer vrouw, zij heeft het bevallige verloren en daarmede den rang barer kunne verlaten. In den familiekring zijn zedigheid en eenvoud voldoende om den eerbied te steunen, dien eene vrouw regl heeft te vorderen; maar in het gezellige verkeer zijn die hoedanigheden niet genoeg. Sierlijkheid van taal en wellevende manieren, zijn een wezenlijk deel barer waardigheid, en vorderen van allen die haar omringen, haar eerbied Ie bewijzen, als eene hulde die haar toekomt.

-ocr page 77-

r.7

Wij schrijven Iiier natuurlijk niet voor lezers, die van alle opvoeding zijn ontdaan of niet het minste denkbeeld van beleefdheid bezitten. Derhalve blijven wij ook niet bij de eerste beginselen staan. Van dien aard is b.v. de gewoonte, bij het bezoeken van iemand (zelfs als hij gelijk met ons staat), met wien wij niet gemeenzaam zijn, na of zonder voorafgegaan half-militair salut, door aan rand of klep te tikken, hoed of pet op het hoofd te houden. Stelt nu de persoon, wien het bezoek geldt, wezenlijk belang in den bezoeker, dan zal hij hem ernstig het onwelvoegelijke daarvan aantoonen, en ook, hoezeer hij daardoor reeds, voor hij een enkel woord spreekt, een ongunstig oordeel over zich uitlokt. Zoo iets is hoogst onaangenaam en toch nog het beste; want zwijgt hij er over, dan geschiedt dit, (ioor gebrek aan tijd, of aan belangstelling; hij beschouwt den bezoeker als te zeer on-ontbolsterd, om zich, zonder veel en aanhoudende moeite te beschaven, of to onbeduidend, te zeer beneden hem, om voor gouverneur bij dezen te spelen.

Ofschoon wij boven reeds gezegd hebben, dat het niet moeijelijk is, het onderscheid tusschen beleefdheid en onbeleefdheid te leeren kennen, laten wij hier echter de beeldtenis van een beleefd mensch volgen:

a. Ue beleefde mensch bejegent elk, met wien hij in eene meerder of minder naauwe aanraking komt, naar stand, rang en waardigheid, en neemt daarbij de maatschappelijke en gezellige betrekking in acht. h. Hij begroet elk op de gebruikelijke en gepaste wijze.

-ocr page 78-

58

c. Hij laai geenen groet onbeantwoord.

cl. Hij verleent aan elke rede die tot hem gerigt wordt, een vriendelijk en oplettend gehoor, en geeft daarop bereidwillig een voldoende en gepast bescheid.

e. Wanneer hij zijne woorden tot anderen rigt, neemt hij telkens tijd, plaats en betrekking in acht, bestormt er niemand ontijdig mede, of valt hem in de reden , en wacht zich, iemand door heftige tegenspraak en aanmatiging in verlegenheid te brengen.

f. Voor eene vriendelijkheid of bewezen dienst, blijft hij nimmer den passenden dank schuldig.

(j. Hij valt niemand met onstuimige en onaangename verzoeken lastig.

h. Zoo hij, uit overijling of onoplettendheid , iemand overlast aangedaan, of de verschuldigde beleefdheid verzuimd heeft, blijft hij niet in gebreke daarvoor ver-schooning te vragen.

i. Wanneer een ander hem de gebruikelijke beleefdheid niet bewijst, dan geeft hij dit niet met woorden, gelaat, of gebaren te kennen, of blijft daarom nalatig in het betoonen van beleefdheid.

h. Hij is in zijne beleefdheid nogtans niet overdreven, dringt die aan niemand op, en brengt anderen niet in verlegenheid, door hen beleefder te behandelen dan de welvoegelijkheid vordert.

Ieder beschaafd mensch zal uit de opgenoemde beleefdheids-regelen ligtelijk de overige kunnen afleiden, welke hier onmogelijk allen konden vermeld worden, dewijl

-ocr page 79-

5!)

men die naar de verschillende betrekkingen en omslamlig-heden des levens moet wijzigen.

Bevalligheid.

De meest kiesche wijze, waarop men de beleefdheid aan den dag legt, noemen wij bevalligheid. Ons gedrag kan zoodanig wezen, dat het niet het minste verwijt verdient van onbeleefd te zijn, terwijl er echter aan ontbreekt wat vereischt wordt om bevallig te zijn. Door bevalligheid verstaat men eene zekere ongedwongenheid en vlugheid, eene gemakkelijkheid in het spreken, in de bewegingen en handelingen, welke aan véle beleefde menschen ontbreekt, omdat deze alleen door eenen lang-durigen omgang met uitstekend beschaafde lieden kan verkregen worden, en iedereen tot zulk eene verkeering geene gelegenheid vindt. De bevalligheid is van toepassing in de verkeering met voorname lieden en met het schoone geslacht, en is daarbij een voornaam ver-eischte; hel is bijna onmogelijk hiertoe bepaalde regelen op te geven, dewijl die meer een uitvloeisel van kiescb gevoel, of liever van verfijnde welvoegelijkheid en zedelijkheid is; zoo als, b.v. iemand over eene minbeduidende zaak iets aangenaams en verheugends te zeggen, eenen door hem beganen misslag te bewimpelen en te verontschuldigen; datgene waarin hij uitmunt, benevens zijne goede hoedanigheden, in bet voordeeligste licht te stel-

-ocr page 80-

00

leu; zijne wenschen eu behoeften met naauwleltendheid op te sporen en, op ongedwongen wijze, er in le ge-moet te komen of die te vervullen, en wat van dien aard meer kan genoemd worden. Alle deze en dergelijke daden, zijn handelingen der bevalligheid, welke door vele, anderszins beleefde lieden, worden voorbijgezien en veronachtzaamd, alleen omdat hun dc gewoonte ontbreekt er hunne aandacht op te vestigen.

Men zij hierbij echter op zijne hoede, om de bevalligheid in gedrag en manieren niet met kruipende, zich opdringende en bespottelijke gedragingen te verwarren. Men meene niet, dat men, om den naam van een aardig, bevallig en voorkomend mensch te verdienen, alles loven en prijzen moet, wat anderen doen of zeggen; dat men zich tot alles, zelfs tot de onwaardigste dienst-verrigtingen, vernederen, de dwaasheden van anderen ondersteunen en bevorderen moet. Men wachte zich ook om anderen met vriendelijke beleefdheden en voorkomendheid le overladen, zoodat men hun daarmede tol last wordt, of hen in verlegenheid brengt; vooral zorge men om, bij hot schoone geslacht, de grenzen niet te overschrijden, zoodal men zelfs lastig wordt, daar men steeds indachtig behoort te wezen, dat dit alles slechts eene verfijnde wellevendheid zijn moet.

Het onaangenaamst en bespottelijkst wordt men, wanneer men zich moeite geeft, aardig en bevallig te zijn, ook daar waar de gewone beleefdheid reeds volkomen genoeg is. Kcno gemaakte bevalligheid in gedrag is lig-

-ocr page 81-

01

telijk le onderkennen, en vertoont zich even onverdienstelijk, als die, welke ontijdig wordt aangewend; in dit geval berooft men zich zeer dikwijls van het ge-wenschte middel, om iemand, door een inderdaad he-hagelijk gedrag, eene welverdiende onderscheiding te kunnen betoonen, dewijl men het verschil lusschen beleefdheid en bevalligheid in gedrag daardoor zelf heeft weggenomen. Van twee personen, b.v., die naar een spreker luisteren, volgt de een hem uit werkelijke belangstelling, of uil bevallige wellevendheid, terwijl de ander slechts zijne nieuwsgierigheid onder een slecht opgebragt vernis verbergt, dat echter spoedig wordt doorschouwd. Door die zucht uaar wellevende bevalligheid eu de begeerte ora daardoor te behagen, wint men in zachtaardigheid, beleefdheid en lossen zwier, zonder dat men er opzettelijk jagt op maakt.

Gedienstigheid en Voorkomendheid.

De gedienstigheid of dienstvaardigheid is, in den omgang met anderen, eene zeer aanbevelenswaardige hoedanigheid en met de beleefdheid zeer naauw verwant, hoewel er ook menschen gevonden worden, die, door het bezigen van eene menigte zeer beleefd klinkende woorden, zich aan alle diensthetooning weten te onttrekken. Zulk eene beleefdheid bezit echter geene de minste waarde.

Zulk eene bereidvaardigheid om anderen dienst te doen ,

-ocr page 82-

«2

welke wij gedienstigheid noemen, muel vrijwillig en met vriendelijklieul uilgeoefeml worden, zonder beooging van eigen nat en voordeel.

Wil men met regt den naam van gedienstig dragen, dan moet men zorgvuldig elke gelegenheid aangrijpen, om anderen van dienst te zijn, ja zelfs daartoe ook dan gereed zijn, wanneer men er geene verpligting toe zou meenen te hebben. Er mag geene aanspraak op dankbaarheid of weder-vergelding bij in aanmerking komen, ja het moet ons geheel onverschillig zijn, of hij, wien men dienst bewijst, het opmerkt of verneemt, clan of hem geheel onbekend blijft, wat men voor hem heeft verrigt. Om deze reden moet men het dienstbetoonen niet uitstellen tot men daartoe wordt aangezocht, maar het aanzoek voorkomen, zoo vaak men er gelegenheid toe vindt. Gebeurt het echter, dat de gelegenheid om dienst te doen, door ons niet is opgemerkt, en wordt men tot een of ander gunstbewijs verzocht, zoo geve men geene blijken van veel gewigt aan die verrigting te hechten; ook late men zich daartoe niet lang bidden, of wende eene zwarigheid voor, om daardoor hel dienstbewijs meerdere waarde bij te zetten: zulk eene handelwijs is kleingeestig en onedel.

Men telle ondertusschen elke geringe dienst, waartoe bet gezellige verkeer gelegenheid geeft en welke door de beleefdheid en de bevalligheid in den omgang gevorderd wordt, niet als dienstvaardigheid, maar beschonwe alleen als zoodanig, diegene waardoor men anderen eenig wezenlijk nut

-ocr page 83-

03

aanbrengt. — Zoo zou hol b.v. zeer bespollelijk zijn, iiot aanbieden van eenen stoel in eenig gezelschap, hel inruimen van eene goede plaats in den schouwburg of op een concert, hel van den vloer opnemen van eenen gevallen handschoen, het te binnen brengen aan iemand, dat hij, bij het verlaten van kerk of schouwburg, enz., eenig voorwerp laat liggen, of als men de eene of andere geringe moeite voor hem neemt, hem van een indringend en lastig gezelschap bevrijdt, en dergelijke kleine diensten meer,den naam van dienstvaardigheid te willen geven; dit alles is niets meer dan bevalligheid of kiesche beleefdheid, welke geene opofferingen doet, gelijk aan de daden waardoor de eigenlijke gedienstigheid zich onderscheidt.

Wanneer men nu al geene waarde hecht aan de diensten, welke men anderen bewijst, of dit althans niet in het minste laai bemerken, zoo verzuime men daarom echter nimmer, do dienstbewijzen van anderen jegens ons op prijs te stellen, zich daardoor aan hen verpligt te gevoelen, daarvoor dankbaar le zijn en bun weder diensten te bewijzen; dit wordt, zoo als wij vroeger gezegd hebben, reeds door de gewone beleefdheid gevorderd.

Gedienstigheid is eene der gewigtigste maatschappelijke deugden. Zonder baar zoude spoedig alle betamelijkheid, alle welvoegelijkbeid uit hel gezellig verkeer, al het slreelende uit den gemeenzamen omgang verdwijnen. Gedienstigheid is een sprekend kenmerk van welwillendheid en een goede inborst, en is levens het zekerste middel, om, zelfs bij mangel van schitterende eigenschappen, be-

-ocr page 84-

04

hagen in ons te doen vinden. Het is eene munt, waarin ieder beschaafd en wellevend mensch zijn aandeel tracht te betalen in hetfreen hij, voor zijn genoten deel der maatschappelijke genoegens, verschuldigd is, en zelden wordt de herinnering daarvan verwaarloosd.

Ook het beoefenen daarvan zal, bij ernstigen wil en eenige gewoonte, des te minder moeijelijk worden, daar dit zelden geheel over het hoofd gezien wordt, of zonder aangename gevolgen blijft. Men zegge niet, wat kan het mij schelen. Indien ook anderen zoo dachten en handelden , wat zou het gezellig verkeer worden ?

Bescheidenheid.

Het is niet alleen het erkennen der verdiensten en voor-trell'elijkheid van anderen, waarover later zal gehandeld ■worden, maar voornamelijk het aan den dag leggen van het bewustzijn onzer eigene onvolkomenheid en zwakheid; het vrijwillige zelfbedwang, waarmede men anderen den voorrang geeft en zich naar hunne gevoelens en in-zigten schikt. De wijze waarop men zijn gevoelen uitbrengt en oordeelt, of zijne eigen verdiensten en aanspraken doet gelden, dit is het wat wij, met betrekking tot het bedrijvig en gezellig verkeer, den naam van bescheidenheid geven en als eene der voortreffelijkste maatschappelijke deugden aanbevelen.

De bescheidene houdt zich zeiven niet voor onfeilbaar

-ocr page 85-

05

of volmaakt, liij verklaart zijae gevoelens en inzigien niet als de eenige ware; ook verdedigt hij die niet met drilt en aanmatiging. Zelfs dan wanneer hij uit overtuiging gelooft, het regt en de waarheid aan zijne zijde le hebben , wederlegt hij de bewering van andoren niet beslissend, maar geeft te kennen, dat, volgens zijn inzien, de zaak waarover gehandeld wordt, zóó is als hij haar heeft voorgedragen, maar dat hij echter de welligt grondiger kennis en het betere inzigt van anderen niet te kort wil doen. De bescheidene slelt zich nimmer, in persoon of met zijne gevoelens, op den voorgrond; hij iaat het hoogste woord gewillig aan anderen, vooral in hot gezellige leven, waar eigenlijk geene schade of voordeel er aan verbonden is. dewijl in die betrekking de ineordorbeid alleen eene denkbeeldige zaak is.

Wordt de bescheidene, uit liefde lot de waarheid en billijkheid, gedrongen, het gevoelen van anderen te wederleggen, zoo doet hij dit bescheiden en beleefd; maar in onverschillige dingen duldt hij liever met stilzwijgen de tegenspraak van anderen.

Hij maakt ook geene aanspraak op uitbundigen lof, en valt die hem ten deel, dan laat hij zich daardoor niet lot hoogmoed verleiden, omdat hij voor zich overtuigd is, dat, hoezeer hij in het een of ander moge uitmunten, er ook onvolkomenheden in hem zijn, welke verdienen gelaakt te worden; daarom ontvangt hij ook elke teregt-wijzing met dankbaarheid, ofschoon hij geenszins onverschillig is voor lof en berisping.

-ocr page 86-

GO

Het zou echter grootelijks legen de beteekcnis van het woord bescheidenheid en legen het geoorloofde gevoel van eigenwaarde des verstandigen, beschaarden menschen strijden, indien men door die bescheidenheid eene vol-komene geringschatting van zichzelven wilde verstaan, of dat men eischen zoude, dat de bescheidene zich elke terugzetting en veronachtzaming zou laten welgevallen; dat hij aan alles zijne goedkeuring moest hechten, en nimmer zijne eigen meening doen gelden. Zulk een gedrag zou een volkomen gebrek aan betamelijke achting voor zichzelven en aan eergevoel, ja zelfs groote zwakheid van geest verraden en voor den omgang even weinig aanbeveling verdienen als onbescheidenheid.

De bescheidene verstaat de kunst van het beteugelen der hevigste zielsbeweging, namelijk der ijdelheid. Door bescheidenheid leert men den hoogmoed en laatdunkendheid van anderen met zachtaardigheid verdragen. In het gezellig verkeer is zij derhalve een groot ver-eischte, ja onmisbaar. Zij zet onze aangenaamste betrekkingen een kenmerk van welvoegelijkheid bij, en is tevens een sterk schild tegen den nijd en de afgunst. De nijdigaard misgunt u kennis, talenten, schoonheid en rijkdom. Kortom alles, maar niet bescheidenheid. Bij vrouwen is die deugd van nog grooter gewlgl: zij verhoogt schoonheid en strekt tot liefelijke bemanteling van lee-lijkheid.

De bescheidene, zoo als ik hem in enkele trekken heb afgebeeld, wordt van iedereen geacht en In gezelschap

-ocr page 87-

67

gaarne gezien; zijn gevoelen en zijne oordeelvelling worden van veel waarde gehouden , omdat hij er niemand door beleedigt; de onbescheidene daarentegen maakt zich allerwege vijanden, leeft met de geheele wereld in onmin, en elk ontwijkt zijn gezelschap zooveel mogelijk.

Deelneming of Belangstellin».

Hetgeen do menschen in de betrekking des levens aan elkander verbindt en, in engeren of ruimeren zin, tot elkander trekt, is de deelneming of belangstelling; dat is te zeggen, hot gevoel van vreugde en welbehagen, of van leedwezen en medelijden, hetwelk men bij het geluk en het genoegen des eenen, of bij het ongeluk en het lijden dos anderen ondervindt. Het is niet noodig hier eene uitgebreider verklaring van dit denkbeeld te geven; ook zou liet even overtollig zijn, de redenen op te tellen, welke ieder mensch heeft om een ander zijne belangstelling te betooncn.

Het kan hier alleen te pas komen, van den aard der belangstelling te gewagen, dewijl deze een onderwerp is, waaromtrent veelvuldige, zoo willekeurige als onwillekeurige dwalingen begaan worden. De volgende alge-uicene voorschriften zullen daaromtrent voldoende zijn-

Men oordeele niemand zijne belangstelling onwaardig. Alle menschen hebben er aanspraak op, gelijk wij zeiven aanspraak op die van anderen maken. De betrekkingen

-ocr page 88-

08

bepalen ongetwijfeld den graad der deelneming, doch onbillijk is het, dit onderscheid in het oogloopend te maken, dewijl men daardoor aanleiding tot verbittering en verkeerde uitlegging geven kan.

Men dringe niemand zijne belangstelling op, omdat er menschen gevonden worden, die haar niet begeeren, en wie zij kwellend en lastig is. Dezulken moet men niet laten gevoelen, dat men deel in hunnen toestand neemt, maar men behoort daarom niet op te houden, in stilte voor hen te doen wat men kan.

Bij het betoonen van deelneming vermijde men zelfs den schijn van eigenbaat; anders verliest zij hare waarde.

Men stelle er zich niet mee tevreden, zijne deelneming alleen door woorden aan den dag le leggen, maar geve tevens blijken, die ook door daden te willen toonen. Men moet echter zorgen, zich niet door een te levendig gevoel te laten vervoeren, en meer te doen dan onze krachten toelaten. Vooral overijle men zich niet in beloften, welke men niet in staat is na te komen; daardoor legt men zwakheid en wankelmoedigheid aan den dag. In vele gevallen echter kan men zijne deelneming door troostredenen alleen en gronden van bemoediging kenbaar maken.

Bij het deelnemen in gelukkige voorvallen en heugelijke gebeurtenissen dringe men zijne belangstelling vooial niet op, omdat dit liglelijk den schijn bekomt van eigenbaat, en aanleiding geeft tot verkeerde beoordeeling.

Heeft men iemand zijne deelneming beloond, dan ver-

-ocr page 89-

69

hoovaarilige men zich er niet op, en spreke daarover met niemand; dit is laf en brengt ons dikwijls in onaangenaamheden.

Is men van oordeel, dat men iemand zijne belangstelling moet onttrekken, dan doe men dit niet op eens of op eene in het oog loopende wijze; daardoor haalt men zichzelven beschaming op den hals, of men benadeelt den goeden naam desgenen, aan wien men zich onttrekt, meer dan men zich zelfs jegens eenen onwaardi-gen veroorloven mag te doen.

Rchocdzaainlieiil.

De behoedzaamheid is, in alle betrekkingen des levens, eene van de schoonste deugden, omdat zij ons tegen misslagen en overijlingen, en daaruit ontslaande verdrietelijkheden beschut. Wij zouden te wijdloopig worden, indien wij de behoedzaamheid, in het bedrijvige, maatschappelijke leven, ontleden wilden, daar zij door het versland en de ervaring wordt voorlgebragt. Wij bepalen ons alleen lot die behoedzaamheid, welke in het gezellige verkeer moet aangewend worden, in allen opzigte uit dezelfde bronnen voortvloeit en evenwel door vele, anders zeer verstandige lieden, niet in acht genomen wordt.

De behoedzaamheid is eene kostbare eigenschap, waarmee ieder levend schepsel door de natuur is toegerust, als

-ocr page 90-

70

mol een kompas, om ons te leiden te midden der stormen, die onze korte loopbaan verzwaren. Zij is roer en helmstok onzer ziel, en wijst de juiste grenzen aan voor de zedelijke handelingen. Een der wijsgeeren der oudheid noemt behoedzaamheid den grootsten steun van den mensch op aarde. Diezelfde hoedanigheid drijft ons ook lot het streven naar het voortdurend bezit van anderer achting, welwillendheid en vriendschap. De behoedzaamheid baart en onderhoudt de hoofdsteunsels van het gezellig verkeer; want behalve dat zij de gunstigste rigting aan de maatschappelijke deugden geeft, is zij ook de bron van opmerkzaamheid, voorkomendheid en beleefdheid jegens hen, die met ons in aanraking komen. Daardoor toch verlangt men, dat wij onze naasten bereid vinden ons te believen, en vermijdt vaak — indien geene andere beweegreden daarvan vermag af te houden — anderen te kwetsen, hetzij die al of niet zoo iets op dezelfde wijze kunnen vergelden.

Vooral vertoont de behoedzaamheid zich in de keuze der gezellige verkeering zelve. De behoedzame bepaalt de keus van zijn gezelschap niet naar den uiterlijken schijn van bevalligheid, maar geeft ongemerkt acht op de wezenlijke waarde der personen, en eer hij hiervan genoeg overtuigd is, doet hij geene vaste keus.

Wanneer de behoedzame, naar zijne beste overtuiging, eene keuze gedaan heeft, dan laat hij daarom zijne be hoedzaamheid niet varen; want dikwijls ziet hij eerst veel later in, dat hij zich vergist heeft.

-ocr page 91-

71

Men begrijpt gemakkelijk, dal liet gezellige onderhoud of gesprek een der voornaamste aangelegenheden is, waarbij de behoedzaamheid in acht genomen wordt. Daarom behoort men zijne redeneringen en beoordeelingen zóó in te rigten, dat men zich deswege immer kan verantwoorden, dat men aan geen der aanwezigen aansloot geve en geenen afwezige, wanneer hij onze gesprekken verneemt, er zich door beleedigd kan gevoelen.

Vooral zij men behoedzaam omtrent lieden die ons onbekend zijn en van wier betrekkingen men onkundig is. Dikwijls gebeurt hel, dat men, zonder eenig boos opzet, van dingen spreekt, die voor anderen onaangenaam zijn en daardoor de ergste gevolgen kunnen hebben.

Men legge zich loc, zooveel het mogelijk is, de betrekkingen, het karakter en de hoedanigheden te leeren kennen van de lieden met welke men omgaat, en gedrage zich daarnaar in de gesprekken, die men houdt. Verzuimt men dit, dan kan men ligtelijk, zonder het te weten of te bedoelen, dingen ophalen, waardoor zij zich beleedigd gevoelen en plaats geven aan zeer onvriendelijke gevoelens ten opzigte van den spreker.

Ook bij scherts en vrolijke gesprekken neme men de behoedzaamheid in acht: deze zijn klippen waarop menigeen schipbreuk lijdt, en welke dikwijls de bitterste gevolgen na zich slepen.

Bij het spreken over algemeene aangelegenheden en staalkundige zaken moet men zeer op zijne hoede zijn; insgelijks wanneer liet gesprek over lieden van aanzien

-ocr page 92-

72

en invloed loopt. Men lioude zijne gevoelens, wenselien en oordeelvellingen binnen de palen van gernaligdheid, voege, zoo het mogelijk is, zich bij geene partij, boude zicb vooral buiten alle hatelijk en kwaadsprekend gesnap, en ontschuldige zich liever met zijne onkunde, om hierin naar behooren te kunnen oordeelen , of onttrekke zich aan dergelijk onderhoud. Een dubbelzinnig woord, een gebaar, een gelaatstrek , kan ons dikwijls in onaangenaamheden brengen, die wij niet mogelijk hielden.

Bij deze zoo zeer aan te prijzen behoedzaamheid in den gezelligen omgang moet men echter verhoeden, dat zij in angstvalligheid, partijdigheid en gedwongene stijfheid ontaarde, en alzoo zigtbaar worde. Daardoor verkreeg men anders ligtelijk den schijn van zichzelven te wantrouwen, of gebrek aan doorzigt te hebben; en geen van beide is geschikt om ons voor de verkeering aan te bevelen. Voor den verstandigen, beschaafden raensch, biedt zich een ruim veld van onderwerpen aan, waarover hij met vrijmoedigheid, zonder eenigen schroom spreken kan; over dergelijke zaken trachtte men het gesprek te doen loo-pen; de te voren opgenoemde bespare men alleen voor den kring van vertrouwde en beproefde vrienden.

Toegevendheid en Gednld.

Gelijk wij in al de betrekkingen des maatschappelijken levens, deze beide hoedanigheden noodzakelijk behoeven.

-ocr page 93-

zoo ook kunnen zij in den gezelligen omgang niet ont beerd worden; want, gelijk in de eerste betrekking men-schen aangetroffen worden, die, in hun gedrag jegens ons, de pligten der welvoegelijkheid, zedelijkheid en bescheidenheid niet in acht nemen, ons opzettelijk of uit onbedachtzaamheid beleedigen, verdriet aandoen en bena-dcelen, of zulke zwakheden en hoedanigheden hebben, welke oenen onaangenamen indruk op ons maken, zoo onlmoe-len wij ook zulke menschen in de gezellige kringen. liet zou echter legen alle regelen der gezelligheid aandrui-schen en ons niet tegen twist en onaangenaamheden beveiligen, indien wij het gedrag van alle menschen, met welke wij in den gezelligen omgang in aanraking komen, ten strengste heoonleelen en er ons vonnis over uitspreken wilden; door zulk eene handelwijs zouden wij ook anderen het regt geven, op dezelfde wijs ten onzen op-zigte te werk te gaan.

Men beijvere zich daarom, zijne gevoeligheid te matigen , en zulk eene gelijkmoedigheid te verkrijgen, dat men niet, om het zoo eens uit te drukken, elk woord in de goudschaal legt; niet iu elke nalatigheid, in elk verzuim eene vernedering, in elke niet zeer kiesche scherts eene bespotting en verachting, in elke onvoorzigtige bejegening eene opzettelijke beleediging ziet. Bij heftige en opbruischende gemoederen spare men scherpe woorden en tegenspraak, en eische geene voldoening over elk onbedacht en onbezonnen gezegde. Men gewenne zich, menig onaangenaam woord, dat men tot ons spreekt, on-

-ocr page 94-

74

gemerkt, met stilzwijgen te laten voorbijgaan en den on-aangcnamen indruk, welke de zwakheden en gebreken van anderen in ons verwekken, te bestrijden. Wij moeien daarbij bedenken, dat wij zelven er niet geheel vrij van zijn, en daarvoor de toegevendheid en het geduld van anderen moeten inroepen.

Heeft men het eens zóó verre gebragt, toegevendheid en geduld te kunnen oefenen, dan wachte men zich ook, eenige verdrietelijkheid of ontevredenheid te laten blijken, maar men zij vriendelijk in al zijn doen. Ook moet men niet laten zien, dat toegevendheid en geduld ons eene groote overwinning kosten, omdat men daardoor gebrek aan sterkte van geest zou verraden; hetwelk geene aanbeveling is.

Deze deugden hebben echter ook hare grenzen. Het zou een ongepaste eisch zijn, zoo men wilde vorderen, om, wanneer ons gevoel van eer beleedigd, onze goede naam aangerand en in gevaar gebragt werd, ook dan onbepaalde toegevendheid en geduld te toonen. Intus-schen mogen deze in dergelijke gevallen niet geheel ontbreken , en moeten althans in zóóverre werken, dat men zijne gevoeligheid door geen geweldig uitvaren te kennen geeft, zoodal men daardoor de welvoegelijkheid en beleefdheid vergeet en de gezellige eendragt verstoort.

-ocr page 95-

75

Waardering van Anderen.

Zoo aangenaam het ons is, dat anderen onze voortreffelijkheid, onze goede hoedanigheden en beminnelijke zijden achten en op prijs stollen, eveneens is het mot andere menschen gelegen. Hieruit ontspruit de weder-keerige pligt, om de waarde van anderen te erkennen, hetwelk, door kleingeestige bedoelingen en gebrek aan behoorlijke geestbeschaving, maar al te dikwijls veronachtzaamd wordt.

Deze nalatigheid strekt ons ondertusschen tot groot nadeel en maakt dat wij ongunstig beoordeeld worden, omdat men daarin gewoonlijk eene grootere mate van eigenliefde, nijd en afgunst, dan van nalatigheid meent te zien.

Om deze redenen zij men steeds gereed, al wat men voortrellelijk, lofwaardig en goed in anderen vindt, naar verdienste le erkennen en, zonder vooringenomenheid, op den regten prijs te schatten, zonder hierdoor zich bij den geprezene op te dringen, of onzen lof in overdrijving te doen ontaarden.

Men wachte zich wel, aan andoren zulk eene regte waardering van verdiensten te onthouden, ten einde daardoor zijne eigene voortreflelijkbeden des te beter te doen uitkomen. Dit. is eigenbaat en kleingeestigheid. Ook is dit eigenlijk eene dwaling; want hoe gereeder men zich betoont, te erkennen hetgeen in anderen lofwaardig is, des te meer zijn ook zy gezind om ons regt Ie laten wedervaren.

-ocr page 96-

7G

Hiermede willen wij evenwel niet te kennen geven, dat men in anderen alles prijzen moet, maar alleen dat men het niet moet nalaten, waar men het met overtuiging en in gemoedc doen kan. Ook steune men hierin niet alleen op eigen oordeel, omdat dit vaak door vooringe-nomenlieid en wantrouwen wordt beneveld. Daarom lette men ook op de beschouwingen en gevoelens van andere ervaren lieden, om de onze daaraan te toetsen. Indien men iets prijst, waarin anderen geene waarde of zelfs iets laakbaars zien, dan is het vooral noodzakelijk scherp toe te zien, opdat men zich niet bespottelijk make, zijn gebrek aan doorzigt en kunde te kennen geve, of zich op andere wijze in een verkeerd licht doe beschouwen.

Dnnlcbanrlieid en Erkentelijklicid.

fieeds is boven, bij het spreken over de gedienstigheid , mot een enkel woord gezegd, dal men jegens anderen dankbaar en erkentelijk zijn moot, daarom zal bier alleen melding gemaakt worden van de geschiktste wijze waarop men zijne dankbaarheid aan den dag kan leggen. Woorden zijn daartoe het gereedste en gewone middel. Men behoort ondertusschen goed acht te geven op de geaardheid desgenen, aan welken men zich dankbaar of verpligt gevoelt: alle menschen toch begeeren niet, dat men hun in het openbaar dank betuigt, terwijl anderen integendeel hierop hoogen prijs stellen. Men

-ocr page 97-

wikke derhalve zijne handelwijze. In geen geval echter is het aan te raden, te veel en te hoogklinkende dankbetuigingen te doen, omdat daardoor ligtclijk de bescheidenheid desgenen dien men dankt, gekrenkt, of hij beschaamd gemaakt wordt. In alle gevallen bepale men zijnen dank niet enkel bij woorden, maar men zoeke de gelegenheid om dien, zonder opzien, met daden te toonen. Men onthoude zich echter, bij dankbetuigingen de belofte van vergelding te voegen, waaruit men ligte-iijk in het begrip konde komen, dut men den weldoener van eigenbatige inzigten verdacht hield.

Men stelle, uit schroomvalligheid, de dankbetuiging niet uit, maar kwijte zich ten spoedigste van dezen pligt, opdat liet niet schijnen moge, dat men de ontvangen dienst beschouwt ais geenen dank waardig te zijn, en men eerst door anderen opmerkzaam er op moot gemaakt worden.

Bij het door woorden betuigen van dankbaarheid behoort men ook do betrekking, waarin men tot den persoon staat, dien men dank betuigt, niet uit het oog te verliezen. — Bij aanzienlijke en voorname lieden moet deze ongetwijfeld met meer plegligheid betuigd worden, dan bij hen, die met ons gelijk in rang zijn; nimmer echter mag de dank eenen schijn van gedwongenheid hebben, maar het moet duidelijk blijken, dat die uit het hart komt. Indien iemand den dank, welken men hem voor eene bewezen dienst brengt, weigert aan te nomen, dan moet men hem dien niet met gewold trachten op te

-ocr page 98-

78

dringen, maar zicli beijveren om zijne dankbaarheid op eene andere wijze kenbaar te maken.

Vertrouwelijkheid, Openhartigheid cn Vrij moedigheid.

Zoolang anderen ons geene aanleiding geven om hen te wantrouwen, moeien wij, zoowel in ons maatschappelijk als gezellig gedrag, hen duidelijk doen gevoelen, dat wij het beste van hen denken. Ondertusschen maken de verschillende betrekkingen, rangen, standen, en vele andere omstandigheden des maatschappelijke levens, het geenszins passende, iedereen met ongedwongene, gemeenzame vertrouwelijkheid te naderen. Het zou ook gansch niet wel gedaan zijn, zoo men alles, wat men denkt en weet, geheel openhartig en opregt aan anderen mededeelde; daarom mag men, in zijne gesprekken, aan eene geheel ongedwoiigene vrijmoedigheid den teugel niet vieren.

De verstandige, beschaafde mensch kan alleen hun vertrouwen schenken, van welke hij verzekerd is, dat zij er geen misbruik van maken zullen; hiertoe echter is eene zeer naauwe bekendheid, eene overeenkomst in geaardheid en ook gelijkheid van betrekkingen noodig. Door vertrouwelijkheid in de verkeering verstaat men echter gewoonlijk de vermijding van alle pleglige beleefdheidsbetuigingen of complimenten, derhalve eene

-ocr page 99-

79

zekere hartelijkheid in de ontmoeting en den omgang. Dat zulk eene hartelijke ongedwongenheid in alle betrekkingen niet voegt, en in het gezellige verkeer niet algemeen bruikbaar is, moei ons voorzeker toeschijnen een gebrek te zijn, maar dit is nu eenmaal zoo en het laat zich niet aanzien, dat hel, bij 't verschil van rang, stand, karakter, enz., in liet vervolg anders worden zal. Men onthoude zicli daarom, zonder ontevredenheid, van zulk eene vertrouwelijkheid, waar zij niet voegt, en be-pale deze tot den kring van naauw met ons verbondene menschen, of beproefde en getrouw bevonden vrienden. Ook hij hen verwaarlooze men editor niet alle gebruikelijke onderscheiding en beleefdheid; zelfs onder vrienden en bloedverwanten behoort men in acht te nemen wat welvoegelijkheid, zedelijkheid en bescheidenheid vorderen, en wane niet, dat dit aan do vertrouwelijkheid nadeel doet; men zij veeleer overtuigd, dat eene vertrouwelijke betrekking er door winnen kan en dat zelfs daarvan hare duurzaamheid afhangt.

Even zoo is het, in de verkeering met anderen, met de openhartigheid gelegen. Opregtheid blijft, zonder twijfel, altijd eene hoogst achtenswaardige deugd, maar zij is, in de volle beteekenis des woords, even weinig overal op hare plaats, als de vertrouwelijkheid.

Er zijn sommige menschen, die al wat zij denken, nok in hunne woorden uitdrukken, die geene geheimhouding kennen en van geene betrekkingen of omstandigheden weten willen; die naauwelijks besluiten kun-

-ocr page 100-

80

nen, hun oonleel of gevoelen voor zich te houden; die van zich zeiven zeggen: nik ken goene valschheid, eu zeg rouduil al wat mij op hot harte ligt.quot; Het gronddenkbeeld van zulk een gedrag is inderdaad schoon, maar in de geheele uitgestrektheid past het niet in het ge-meene leven. Zulke lieden brengen zich zelven, en wie met bon omgaat, van de eene verlegenheid in de andere; zij halen zich vijanden op den hals en zaaijen ontevredenheid tusscben hunne bekenden; zij maken zich bij vele gelegenheden zeer bespottelijk, en zijn oorzaak, dat men van bun verstand een zeer gering denkbeeld vormt.

De vrijmoedigheid, welke zich voornamelijk in het oordeelen en het uitdrukken der gevoelens doel kennen, is, wanneer zij ter gepaster plaats, lijd en wijze in beoefening wordt gebragt, eene zeer lofwaardige hoedanigheid, omdat zij een bewijs is van geestkracht, van eenen vasten, moedigen, mannelijken wil, en van een lofwaardig gevoel voor regt eu billijkheid. Zij moet echter met bescheidenheid en welvoegelijkbeid hand aan hand gaan, vrij van aanmatiging eu eigenwaan zijn, indien zij aanbeveling verdienen, en niet legen de eischen des maat-schappelijken en gezelligen levens aandruischen zal.

De middelen, om de drie hier genoemde lofwaardige hoedanigheden wèl aan te wenden, zullen in het naasl-volgende artikel nader toegelicht worden.

-ocr page 101-

81

Kloekzinnigheid, Onizigtiglieid en het In-achtneinen der Betrekkingen.

De kloeksinnigheid is het door oefening verkregen vermogen te ondersclieiden, waardoor de mensch een juist oordeel weet te vellen over de waarde en de lie-langrijkheid zijner bedoeling, benevens do geschiktheid der middelen, welke lüj ter bereiking zijner oogmerken aanwendt. Zonder haar is het niet mogelijk, steeds geregeld , zelfstandig en met een gelukkig gevolg werkzaam te zijn. Indien wij het, na deze eenvoudige verklaring, gemakkelijk kunnen inzien, dat in het maatschappelijke leven. hij de groote verscheidenheid der menschen, met welke wij in aanraking komen, de kloekzinnigheid onmisbaar is, dan moet de ervaring eiken, eenigzins op-lettenden beschouwer ook leeren, dat deze hoedanigheid , voor een goed deel, over de waarde en gevolgen van ons gedrag in het gezellige leven beslist. Wij moeten overtuigd zijn, dat het niet onverschillig is, boe verre wij in de welvoegelijkheid en bescheidenheid gaan, tot welk eenen trap wij de beleefdheid, bevalligheid, gedienstigheid en voorkomendheid drijven. Het mag ons niet om het even zijn, welke maat wij voor onze bescheidenheid en belangstelling aannemen, wanneer en bij welke gelegenheden wij de grootste voorzigtigheid gebruiken; welke grenzen wij aan onze toegevendheid en ons geduld stellen, hoe wij bet met de pligten der waardering van anderen, der dankbaarheid en erkente-

C

-ocr page 102-

82

Iijkliekl maken, en naar welken regel wij in onze ver-irouwelijkheid, openharligheid en vrijmoedigheid handelen. In al deze, bij den omgang met anderen meer of minder in aanmerking komende dingen, kunnen wij niels helers tot ons geleide kiezen, dan het hierboven genoemde vermogen van te onderscheiden, door ons kloekzinnigheid genoemd. Dit laat zich echter veel minder door wetenschappelijke onderzoekingen, door het snuffelen in en doorbladeren van boeken aanleeren, dan door eene opmerkzame beschouwing van het werkdadige leven, en door liet naauwkeurig vergelijken van de gevolgen der verschillende gedragingen en handelingen der menschen. Immers er werden, en er worden nóg een groot aantal hooggeleerde en in de wetenschappen zeer ervaren mannen gevonden, welke, schier bij elke schrede, die zij in het maatschappelijke en gezellige leven doen, misslagen tegen de kloekzinnigheid begaan, die daardoor zich zeiven en anderen menige onaangenaamheid berokkenen. Om deze reden heeft men aan de genoemde kloekzinnigheid, welke zich voornamelijk in het leven en de verkeering met anderen vertoont, den naam van wereldkennis gegeven, die, wel is waar, door zekere eenzijdige wijsgeeren en te gestrenge zedemeestors ongunstig beschouwd en verworpen wordt, omdat deze kennis zich hoofdzakelijk bezig houdt met hetgeen ons zeiven voordeelig is en het leven aangenaam maakt. Daar men echter behoort aan te nemen , dat de waarlijk kloekzinnige mensch, behalve zijn persoonlijk voordeel, ook

-ocr page 103-

ii3

hel oordeel dal anderen over hem vellen, naar waarde weel le schallen en de middelen kent, waardoor hij, op goede gronden, Lij hen eene gunslige heoordeeling verwerven en behouden kan, zoo behoeven wij er niet aan le twijfelen, dat hij met zijn kloekzinnig gedrag het goede en edele weel le verbinden, en deze, als duar-zame goederen, niet op het spel zal zeilen, tegen hetgeen vergankelijk is en slechts schijnbare waarde heeft.

De kloekzinnigheid alleen geeft ons bijgevolg ook de zekerste en besle aanleiding lot die, in het leven zoo onmisbaar noodige, omsigtigheid, waaronder niets anders verslaan moet worden, dan een verstandig intoomen en beperken van onze gevoelens en gewaarwordingen, ten minsle in den aard en de wijze om die jegens anderen le iiilon, ofschoon hel ons al niet volkomen gelukken raogt, dit inwendig le doen. Dit heeft zóówel betrekking op aangename, als op onaangename gevoelens en gewaarwordingen. Men moet zeer weinig met menschen verkeerd hebben, zoo men niet inziet, dat hel geenszins gepast en belamelijk is, wanneer men b.v. zonder peil of maat en zonder terughouding, ten allen tijde, aan de vreugde, de opgeruimdheid, de vrolijkheid, de openhartigheid , de belangstelling, de goedhartigheid, aan het gevoel voor regt en waarheid, enz., den vrijen teugel viert. Even weinig passend is het integendeel aan de gramschap , de ontevredenheid, de gemelijkheid, het verdriet, hel wantrouwen, den nijd, de treurigheid en moedeloosheid, aan hel gekrenkte eergevoel, aan traagheid

6 *

-ocr page 104-

84

of ligchamelijke ongesteldheid, zulk cene heerschappij over zich te laten verkrijgen, dat men in geen geval, zelfs niet voor eene korte poos, het uiten van deze gewaarwordingen onderdrukken , of minstens zóóveel matigen kan, dat men door deze niet tegen de welvoegelijkheid en bescheidenheid handele. Door deze omsigligheid in de verkeering versta ik geene valschheid , schijnheiligheid, of stroeve stilzwijgendheid; ook geene gevoelloosheid, ligtzinnigheid of onnatuurlijke zelfverloochening; ik bedoel alleen die matiging en ingetogenheid in spreken en handelen, welke door de kloekzinnigheid wordt gevorderd, en die in de derde hoedanigheid, aan het hoofd van dit artikel geplaatst, namelijk; in het nimmer uit het oog te verliezen inachtncmen der betrekkingen, waarin men geplaatst is, haren oorsprong vindt. Dat de betrekkingen des levens cene niet te berekene verscheidenheid en ongelijkheid opleveren, is reeds meermalen aangemerkt. Alleen het opmerkzame inachtnemen van deze, en de overtuiging van de noodzakelijkheid, haar niet uit het oog te verliezen, kan het derhalve mogelijk maken om, met behulp der kloekzinnigheid, liet middel te vinden, waardoor men zijn gedrag zoodanig inrigt, als men zóówel aan de achting voor anderen, als aan ons eigen welzijn en onze eigene tevredenheid schuldig is.

-ocr page 105-

DERDE AFDEELING.

TOEPASSING VAN DE VOORGAANDE REGELEN BIJ DEN OMGANG MET ANDEREN , IN DE GEWONE BETREK-KiNliEN DES LEVENS.

Er worden vele menschen gevonden, die, over al hetgeen in de voorafgaande Waden gezegd is, zeer schoon en zeer voel welen Ie spreken, en echter, in de meest gewone omstandigheden en betrekkingen des levens, zich aan menigen misslag daartegen schuldig maken, óf, omdat zij de middelen niet kennen, zich, ten opzigte van zich zelven en van anderen, naar Lehooren te gedragen, óf, omdat zij het niet belangrijk genoeg rekenen, de betrekkingen op zich zelven toe te passen of, zoo het schijnt, te nutte te maken. Ten bewijze, dat heigeen wij gezegd hebben, geene ongegronde stellingen zijn, maar dat zij verdienen in beoefening gebragt te worden, zal het niet ondienstig zijn, hier eenige der meest gewone betrekkingen des levens, aan te voeren.

-ocr page 106-

no

Us Hoofd of 9leester.

Hij, die als hoofd of meester over anderen te bevelen heeft, zou grootelijks dwalen, indien liij gelooven raogt, van het inachtnemen van alle betrekking en pligtbe-trachting jegens zijne onderhoorigen ontslagen le zijn. Men moet niet uit bet oog verliezen, dat bel den beschaafden menscb, in zijne betrekking als hoofd of meester, niet onverschillig zijn kan, boe zijne onderhoorigen hem beoordeelen, ook zelfs dan niet, wanneer zijne betrekking van dien aard is, dat zij zich daarover geenszins durven uitlaten; want van do mate der aebling, des vertrouwens, der toegenegenheid en der liefde van ondergeschikten jegens den meesier, hangt de wijze af, waarop zij zijne bevelen en verordeningen ten uitvoer brengen. Dit oordeel wordt natuurlijk door de gedragingen des meesters bepaald. Hieromtrent zijn de volgende regelen algemeen geldend:

а. Het hoofd of de meester achte zijne ondergeschikten ; door hen te achten, draagt bij zich zeiven achting toe. Hij toone bun deze achting door de wijze waarop hij met hen omgaat. Door minachting wordt het eergevoel der onderhoorigen onderdrukt, en men maakt hen traag en nalatig in de vervulling hunner pligten.

б. Hij zij ernstig en standvastig in zijn gedrag; hierdoor geeft hij aan zijne verordeningen klem en aan zijnen persoon het vereischte aanzien.

-ocr page 107-

O /

c. Hierbij gedrage hij zich Lescheiden jegens zijne ondergeschiklen; Jaardoor neemt hunne achting voor hem toe.

d. Hij moet we! slipt en ordelievend, maar ook billijk in zijne eischen zijn, zoodat hij niet meer verlangt, dan met billijkheid kan gevorderd worden.

e. Hij weigere niet de vlijt, de ordelijkheid, en het goede gedrag zijner ondergeschikten naar behooren te erkennen; hierdoor moedigt hij hen aan in hunne handelwijze te volharden.

f. Hij zij niet minder toegevend en billijk omtrent geringe, menschelijke feilen. Hij moet deze wel ernstig en nadrukkelijk bestraffen, maar toone zich ook vergevensgezind; hierdoor wordt de mindere gemakkelijker tot bekentenis van zijn ongelijk en lot verbetering gebragt.

fj. Hij zij onpartijdig in al zijn doen jegens hen, erkenne het goede en prijze het, waar hij het vinden mag. Hij berispe evenzoo, zonder oogluiking ten op-zigte van bijzondere betrekkingen, het verkeerde of verzuimde; hierdoor verwerft hij vertrouwen en wekt het eergevoel bij hen op.

//. Aan de billijke wenschen zijner ondergeschikten verleene hij een gunstig oor en verligte hunnen arbeid, zooveel mogelijk is; hierdoor wordt hunne liefde gewonnen.

i. Hij behoort onderscheid te maken tusscheu de betrekkingen, die uit den arbeid ontstaan en die, welke

-ocr page 108-

er builen zijn, zonder daarbij zijn persoonlijk aanzien in gevaar te brengen. De echt beschaafde menscli kan hierin ligtelijk den middelweg vinden, en do mccs-ler, die zich jegens zijne onderhoorigen vriendelijk en deelnemend gedraagt, wordt gewilliger door hen gehoorzaamd , dan hij, die hen trotsch, hard en stug behandelt.

De voordeden, welke zulk een gedrag oplevert, liggen te klaar voor oogeu, om eene verdere uiteenzetting noo-dig te hebben.

In Betrekking gelijk staande.

Het denkbeeld, dat men hun, die aan ons in betrekking, rang en stand gelijk zijn, geene bijzondere bewijzen van achting en beleefdheid schuldig is, kan alleen in het hoofd eens onbeschaafden en verstandeloozen plaats vinden. Het wordt genoegzaam wederlegd, door de eenvoudige verklaring: dat, daar men van hen, die aan ons gelijk zijn, achting, oplettendheid en beleefdheid verwacht, men hun daarom ook hetzelfde schuldig is, en dat men zijne eigene waarde vermindert, wanneer men hen gering acht. Hot zal daarom niet noodig zijn, dit nader uit elkander te zetten.

-ocr page 109-

ro

Als Oiilt;lei'jgt;escliikl«,

Dat niet alle menschen meesters, of elkander in rang gelijk kunnen zijn, vloeit uit de noodzakelijke verscheidenheid der levensbetrekkingen voort. Degene dus, die aan anderen ondergeschikt is, kan daarover gecne ontevredenheid gevoelen, zoo hij niet zijne aanspraak op de genietingen des levens en der lotsbedeeling, door onverstand hooger stelt, dan de betrekking met zich brengt waarin hij geplaatst is, en de waarde van zich zeiven boven anderen grooter acht dan betamelijk is. Of eene ondergeschikte betrekking ons gemakkelijk of moeijelijk valt te dragen, hangt ongetwijfeld gedeeltelijk af van hen die boven ons gesteld zijn, maar ook groolendeels van onze eigen gedragingen; waaruit de volgende, algemeene regelen voortvloeijen:

a. De ondergeschikte beschouwe de gehoorzaamheid, die hij uit te oefenen heeft, niet als aan den persoon zijns meerderen bewezen, maar als eene niet op te helfen noodzakelijkheid der betrekking, waarin hij tot hem slaat. Hiervan overtuigd zijnde, zal hij geen vooroordeel legen den persoon zijns meerderen opvatten.

b. Hij wachle zich voor de gedachte, dat hij te goed is om Ie gehoorzamen. Hij bedenke liever, dal in dezen en in eiken stand, van den bedelaar lot den Koning, elk mensch, minder of meer, gehoorzamen moet: hier aan eene maalschappelijke of zedelijke wet, daar aan eene verordening, en daar weder aan eigen

-ocr page 110-

90

overtuiging en den daaruit ontstaaiulen wil; dat al-zoo, ten sterkste genomen, zelfs de hoogste in rang ook tevens een ondergeschikte is. — Hiervan overtuigd, zal hij den ondergeschikten stand, waarin hij leeft, des te ligtor dragen.

c. Hij houde zich niet, omdat hij een ondergeschikt persoon is, van alle waarde en verdienste ontbloot; hij heschouwe zich veel meer, ook in zijne ondergeschikte betrekking, als een noodzakelijk lid van de groote maatschappelijke inrigting. Waar alle raderen ineen moeien grijpen, om een goeden gang in het geheel te houden, zal het geheel in stilstand komen, als de kleinste raderen niet evenzeer in juiste beweging blijven en het hunne er toe doen als de grootste.

d. Hij trachte daarom steeds, met inachtneming der betamelijke bescheidenheid, zich in zijne waarde te handhaven, welke hoofdzakelijk uit de wijze blijken moet, waarop hij zich in zijne betrekking gedraagt en er zich naar schikt.

e. De ondergeschikte behoeft zich geenszins slaafsch jegens zijnen meerdere te gedragen, maar hij kan, door zijn gedrag, blijken geven, dat hij uit overtuiging en uit vrijen wil zich tot gehoorzaamheid aangedreven voelt.

f. Hij gewenne zich niet om, eer hij den last of het bevel opvolgt, dat hem opgelegd wordt, alles aan zijne eigene beoordeeling te onderwerpen, en zich t,aardoor te laten bepalen, of en hoe hij het nakomen wil.

-ocr page 111-

91

Hij mooi er in berusten, dat hij do inziglen en iiedoe-lingen desgenon, die .hoven hem is gesteld, geenszins in alle omstandigheden kan doorzien, en daardoor lig-lelijk eenzijdig of valsch er over oordeelt. 13e gedachte, dat de hem opgedragen last niet te zijner verantwoording ligt, maar van hem, die liet hevel gegeven heeft, doe hem in de volvoering genoegen nemen.

g. De ondergeschikte drale niet, terstond te gehoorzamen, ook dan zelfs, wanneer cene oogenblikkelijke uitvoering hem niet gelast is. — Een meester stelt vaak de snelle uitvoering zijner hevelen op den voorgrond, en draagt wel ligt aan zijnen onderhoorige eenen nieuwen last op, voor de eerste nog is nagekomen. Hieruit ontstaat verlegenheid voor heiden, ten minste zeer zeker onaangenaamheid voor den mindere. Ook wordt, door uitstel, natuurlijk de opvolging van elk hevel moeijelijker, dan wanneer men het spoedig volbrengt.

h. Gebeurt het, gelijk wel eens plaats vindt, dat de ondergeschikte meer doorzigt en verstand heeft dan degeen wien hij moet gehoorzamen, zoo raag hij dezen dit niet laten blijken, en hem even weinig op eene onbetamelijke wijze tegenspreken of hem gehoorzaamheid weigeren, als wanneer het zoo niet ware. Hij mag zich, in enkele gevallen, alleen beleefde en bescheidene aanmerkingen veroorloven, en zoo deze vruchteloos blijven, dan moet hij zich tevreden stelleu met het bewustzijn, volgens pligt gedaan en geene verantwoording op zich geladen te hebben.

-ocr page 112-

92

i. Wanneer de ondergeschikte eene bijzondere gunst cm een uitstekend vertrouwen geniet, zoo waclite hij zich om daardoor trotsch en met minachting neder te zien op degenen, die, voor het overige, met hem gelijk in rang zijn. Dit maakt slechts vijanden, en doorgaans houdt de gunst en het vertrouwen des meesters op, wanneer de onderhoorige do bescheidenheid uit het oog verliest. In zulk een geval moet hij zich echter ook niet tot pligtverzuim of nalatigheid laten wegslepen. Alleen de getrouwe en ijverige mindere, houdt zich in do gunst staande, welke hij geniet.

k. Zoo do ondergeschikte bemerkt, dat zijn meesier ontevreden over hem is, of hom zijn vertrouwen onttrekt, dan worde hij daarover niet verdrietig, en toone ook niet daardoor beleedigd te zijn. Hij onderzoeke bij zich zelven of hij, misschien die ontevredenheid, dat mistrouwen verdiend heeft of niet, en legge zich des te meer toe om zijne pligten te vervullen: dit is de naaste weg, om in de gunst en hot vertrouwen hersteld te worden.

Z. Ook buiten de betrekkingen van zijnen werkkring, in het gezellige leven, erkenne de ondergeschikte het overwigt des meesters vrijwillig en ongedwongen. Het schijnt dikwijls wel, als hechtte de meerdere daaraan geene waarde, maar dit is zelden het geval, en menigmaal past hij den kwaden dunk, welken hij daardoor tegen zijnen ondergeschikte opvat, op zijne werkzame betrekking toe.

-ocr page 113-

93

Ala Ifoofd e!es Huisgezins.

Wie ais hoofd eens liuisgezins, ais man of vrouw, al zijne piigten wii volbrengen, bedenke hun aanlai zeer naauwkeurig, maar besluite daaruit ook, wat hij, met ojwigt tot zicii zeiven en anderen, om alle billijke eischen in deze betrekking te voldoen, en te beantwoorden aan zijne beslemming, heeft in aciit te nemen wat te doen en te laten.

De opgave van alle maatschappelijke verpligtingen en verbindtenissen zou het doel dezer bladeren te buiten gaan en er geene plaats genoeg vinden; daarom bepalen wij ons tot do algemeoue regelen van gedrag, welke, zoowel tot hot bedrijvige als tot het gezellige leven be-hooren en, als in elkander vattende, geldig zijn.

Die zich aan het hoofil eens huisgezins geplaatst ziet, mag zich in alles, wat verordend en ingerigt moet worden, zoo weinig mogelijk op anderen verlaten, ten minste boude hij in alle belangrijke zaken de eerste en beslissende stem voor zich zeiven. Dit is noodzakelijk, omdat alleen in zulk een huisgezin orde, overeenstemming en stiptheid bestaan kunne, waar de leiding der werkzaamheden uitgaat van éénen persoon , die , door de besturing der deelen, het geheel in het oog houdt. Hier geidt het oude spreekwoord; »Het oog van den meester maakt het paard vet.quot;

Orde moet in hot groote zoowel als in het kleine heerschen. De eerste voorwaarde der orde is eene juiste

-ocr page 114-

94

verdeeling en een goed gebruik van den lijd. Met den hesten wil is hel minste gebrek daarin niet weder goed te maken, omdat de vervlogen tijd nimmer terugkeert.

Jn liet uiterlijke gedrag van een hoofd des huisgezins moeten waardigheid, ernst, welvoegelijkheid en eene geschikte houding heerschen, waardoor hetgene van hem komt, kracht verkrijgt. Daarmede moeten Juistheid en beradenheid, in zijne gezegden en in zijne daden, vergezeld gaan, waardoor vertrouwen verkregen en behouden wordt.

Met deze uitwendige, waardige gedragingen kunnen de schoone hoedanigheden van toegevendheid, geduld, vriendelijkheid, belangstelling en zachtmoedigheid zeer goed vereenigd worden, waartoe kloekzinnigheid tot de beste gids strekt.

De liefde tot orde moet niet in eigenzinnigheid en kleingeestigheid ontaarden; daardoor verbittert men zijn eigen loven en dal van anderen.

Een hoofd des huisgezins moet zijne hartstogten, zijn temperament en zijne luimen met alle krachten in bedwang houden; doet hij dit niet, dan zal hij gewisselijk onregtvaardigheden, overijiingen en menige andere feil begaan, waardoor hij de achting, het vertrouwen on de liefde der zijnen verliest en menige verkeerdheid stijft, welke hij behoort te voorkomen en to verhinderen.

Hij vergele daarbij nimmer, zelfs niet voor een onkel oogenblik, dat zijn voorbeeld, sterker nog dan zijne, lessen, een diepen en blijvenden indruk maken op het

-ocr page 115-

95

weeke en voor indrukken valbare gemoed zijner kinderen , die het goede van den vader geleerd. zich niet eerst later hebben eigen te maken, ten koste van vele moeite en inspanning, vereischt tol het ontleeren van onhebbelijke gewoonten.

Voor het overige zijn al de voorschriften, welke wij in het artikel der pligten voor een hoofd of meester opgegeven hebben, hier onbepaald van toepassing.

Als Echtgenoot.

Het is hier even weinig de plaats, om diep in deze betrekking door te dringen; hier kan alleen van datgene gehandeld worden, wat lot liet uitwendige gedrag behoort ; doch dit staal met hel inwendige leven, in velerlei opziglen, in het naauwste verband, en is derhalve daarop van beslissenden invloed.

De hoeksteen, waarop de echtelijke betrekking rusten moei, is cichling. Om duurzaam te zijn, moet deze daarom ongeschonden blijven en, zelfs in de uiterlijke gedragingen der ecbtgenooten onderling, te herkennen zijn. liet is derhalve eene verkeerde handelwijze, indien de ecbtgenooten zich, door de gewoonte der ongedwongen zamenwoning, laten verleiden, do welvoegelijkheid en zedelijkheid Ier zijde te zetten. Daarvan zijn afkeer en walging de natuurlijke gevolgen, en uit deze ontspruit weder eene mcnigle onzalige verkeerdheden, die het

-ocr page 116-

9G

echlelijke leven verbitteren en ellendig maken. Hoewel eene gedwongen, plegtstatige verkeering der echtgenoo-ten geenszins overeenstemmen zou met de naauwe betrekking waarin zij tot elkander staan, zoo verschaft de ware beschaving des verstands en 't gevoel voor welvoe-gelijkheid den bosten geleider om den regten middenweg tc houden. Onstuimigheid , hartstogtclijke ruwheid, onbetamelijke scherts, onzedelijke gesprekken , zelfs in de oogen-blikken der grootste vertrouwelijkheid , en onbescheidens handelingen zijn geene teekenen van achting, gcene bewijzen van vertrouwen en ware gehechtheid; zij kenmerken veeleer geringschatting, afkeer en medepligtigheid in verkeerdheden, waardoor het echtelijk geluk ondermijnd wordt.

Tot dat gedwongene en plegtstatige in den omgang tusschen echtelingen, behoort ook de bespottelijke gewoonte, die er in enkele huishoudingen bestaat, dat man en vrouw elkander met UEd. en in den derden persoon aanspreken, en waar do ouders beiden dit ook ten aanzien hunner kinderen doen. Wanneer men weet, dat ÜE eene verkorting is van Uwe Edelheid, dan zal het bespottelijke van dat gebruik nog duidelijker worden; een gebruik, dat bij Fransohen, Engelschen, Duitschers, kortom, bij geene beschaafde natie bestaat. Behalve dat dit alle hartelijkheid uit den loon verbant en den schijn van stijve gemaaktheid geeft, wordt dit gebruik dubbel bespottelijk, wanneer die wijze van aanspreken vaak zelfs bij verwijten, ongenoegen en onkiesche, ja scheld-

-ocr page 117-

07

woorden wordt gebezigd en de ouders tot hunne kinderen zeggen; UE (uwé) is stout geweest, ik moet UE kastijden, met opgave soms van het vleezige deel, waarop die kastijding zal aangewend worden.

Bij de beschaafde lieden is dan ook thans tusschen man en vrouw en ook jegens de kinderen, het woord jij en je in gebruik en het UE geheel verbannen.

Hoewel de liefde, zoo als zij bij haar ontstaan en in den eersten roes der vereeniging was, zeer zelden kan en ook niet behoeft te blijven te bestaan, zoo mag zij toch natuurlijk uit het huwelijk niet verdwijnen. De bewijzen der liefde tusschen echtgenooten behooren echter geenszins in het openbaar vertoond te worden; waarom het dan ook nog minder gepast is dan bij verloofden, dat echtelieden , in het bijzijn van anderen, de verliefden spelen, elkander onophoudelijk kussen en met eikanderen dartelen gelijk de kinderen; do liefde moet in het huwelijk een ernstig karakter aannemen, dat aan dien levensstand past.

Echtgenooten moeten geheel aan elkander gewennen en de een zich naar den ander schikken; biermede wordt echter niet bedoeld, dal zij geen uur elkanders bijzijn moeten kunnen ontberen, of dal zij, in al hun doen en laten, onafscheidelijk aan elkander verbonden zijn: zulk een doen is kinderachtig en past niet voor de uitwendige levensbetrekkingen, in welke de werkzaamheden der echtgenooten schier nooit geheel langs denzelfden weg loopen.

Het zal niet behoeven gezegd te worden, dat een ge-

7

-ocr page 118-

98

hcelc mangel van gehechtheid aan, of de venvaarloozing van eikanderen geenszins het tegengestelde van het opgegeven, overspannen gedrag zijn moet; want daardoor wordt hel huwelijksgeluk in weinig tijds geheel ondermijnd.

Het vreesselijkst venijn, dat in den echt kan binnensluipen, dat alle geluk en vrede vernielt, is de ijverzucht, welke uit tweederlei oorzaken ontstaan kan: óf uit gebrek aan wederkeerig vertrouwen, óf uit eene zóó hooggestemde eigenliefde, dat men, buiten zich, niemand het geringste gunt van hetgeen men bezit, en dat de man of de vrouw, zelfs in de onschuldigste toenadering eens vreemden, reeds trouwbreuk meent te zien. Beide deze aanleidingen moeien vermeden worden. Elk der echtgenoolen rigle daarom standvastig zijn gedrag zóó in, dat de andere geene reden lot wantrouwen kunne vinden. Men beschouwe elke beuzeling, waarbij uicts gedacht wordt, ook niet als ecne verkorting der huwe-lijksregten. Het moet daarom door den eenen echtgenoot niet als een gebrek aan achting, liefde en trouw beschouwd worden, wanneer de andere zijn oog met welgevallen vlugtig op een ander voorwerp laat rusten. Indien deze er eenige voortreflelijkheid van roemt, stemme men er in toe, en drage de grootste zorg, te verhoeden, dat ons gevoel, zoo het hierdoor beleedigd is, merkbaar worde. De ijverzuchtige echtgenoot pijnigt en martelt niet alleen zicli zeiven en het voorwerp van zijn wantrouwen, maar maakt zich ook bij anderen zeer cnaan-genaam en is daardoor een zeer laslig gezelschap.

-ocr page 119-

99

Hoe naauvv ook de betrekkingen der echlgenoolen, ten opzigte van hunne huisselijke werkzaamheden, verbonden zijn, kunnen deze echter niet altijd en in alle omstandigheden geheel ineenvloeijen. Elk moet zijnen bepaalden werkkring, en in deze eene bijzondere en door den ander erkende zelfstandigheid hebben, die insgelijks op het wederkcerig vertrouwen moet gebouwd zijn. Een man die zich aanhoudend met de zaken zijner gade bemoeit, haar in niets vrije werking laat, miskent zijne bestemming, maakt zich lastig en bespottelijk, en neemt meer verantwoordelijkheid op zich dan noodig is. Zoo ook de vrouw, welke zich in de zaken van haren man mengt, van al wat hij onderneemt kennis wil dragen en van alles rekenschap verlangt. Beiden behooren, na te zamen geraadpleegd te hebben, elk afzonderlijk en zelfstandig te werk gaan; ook iu het gezellige verkeer moet de een het woord niet voor den ander willen voeren, omdat beiden daardoor ligtelijk ongunstig beoordeeld worden. Ook hierin moet de kloekzinnigheid dc juiste grenzen afbakenen. Er is een voornaam punt, waarbij vooral zulke, overeenstemming vorderende, zelfstandige werking van toepassing is, namelijk, de opvoeding der kinderen, waartoe de ondervinding en het opmerkzaam acht geven op anderen, doch alleen op verstandige en beschaafde personen, het beste voorschrift levert. Het wekt een bijzonder onaangenaam gevoel, wanneer beide echtgenooten, elk om het zeerst, naar de heerschappij dingen; daardoor stellen zij elkander wederzijds aan be-

1*

-ocr page 120-

100

schaming bloot en halen zich, voor hun gansch volgend leven, de onaangenaamste gevolgen op den hals.

Hoewel bij echtgenooten, in elke zaak van eenig ge-wigt, de hoogstmogelijke overeenstemming ondersteld moet worden, zoo zijn bij hen somtijds verschillende inzig-ten en gevoelens, ja zelfs is ongenoegen bijna onvermijdelijk. Zulke verschillen moeten echter geene aanleiding tot krakeel geven. Noch de een, noch de andere moet, zoo als men in het gemeene leven zegt, zijn eigen hoofd volgen en halslarrig eischen, dat men zijnen wil zal doen, noch 't eigen gevoelen met hevigheid en ruwe harlstogtelijkheid verdedigen. Zij moeten hunne gevoelens met zachtmoedigheid en beleefdheid aan elkander duidelijk maken; waar dit geschieden kan, toegeven, en elke onbetamelijke opwelling van drift onderdrukken, zoodat zelfs hunne naaste, huisselijke betrekkingen geene ontevredenheid of onmin bespeuren kunnen. Vooral moeten zij zich in tegenwoordigheid van vreemden voor allen huisselijken twist wachten, en zorgen, dat deze geene oneensgezindheid kunnen bemerken.

Geen der echtgenooten sla ooit toe, dat zoogenaamde bemiddelaars en goede vrienden tusschen beiden komen, of late zich door hen tol wantrouwen en onwil legen den ander verleiden. Er moet openhartigheid en opregt-heid tusschen man en vrouw bestaan; de een moet voor den ander niels verborgen houden , wat op den ouderlingen vrede en de eendragt den minsten nadeeligen invloed hebben kan.

-ocr page 121-

101

lii zulk ecu gedrag ligl de grondslag van alles, wal in de betrekkingen des huwelijks, zoo voor het huisse-lijke als openbare leven, moet inachlgenomen worden, indien het zonder onrust en rein zal gehouden worden.

Als slot-aanmerking voegen wij hier nog bij, dat het bij de beschaafde lieden, zelfs van den hoogsten kring, zoowel hier als in sommige andere landen, als gemaakt. verbannen is, dat man en vrouw, in gezelschap van elkander sprekende, het woord beminde, gade en echtgenoot, of mijnheer bezigen. In dat geval is het eenvoudig: mijn man, mijne vrouw, de meest gepaste uitdrukking.

Als Vader cn Moeder.

Jn het gedrag der ouders jegens hunne kinderen en in hel werk hunner opvoeding, ligt de kiem van menige vreugde, maar ook tot veelvuldige zorg en ontevredenheid. Dit is een stuk van zóóveel gewigt en van zulk een ruimen omvang, dal men er eenige boekdeelen mede konde vullen eer het geheel uitgeput zou zijn. Ik kan daarom hier slechts eenige der belangrijkste regelen opgeven , die van algemeene toepassing zijn, doch welke echter, als uit de ervaring afgeleid, dikwijls nuttig kunnen wezen.

De behandeling en opvoeding der kinderen is een der gewigtigste punten, waarin vader cn moeder ten naauw-sle moeten overeenstemmen, cn waaromtrent zij, zoo zij ook in eenige opziglen hierin verscliillende sievoelons

-ocr page 122-

102

hebben , elkander in volkomene eemlragt moeten verstaan; want niets heeft op kinderen eenen schadelijker invloed, dan wanneer de ouders het over de opvoeding niet kunnen eens worden en deze aanleiding lot twist en twee-dragt geeft.

De opvoeding der kinderen kan tot drie afdeelingen gebragt worden, te weten: gewoonlen, onderwijs en voorbeeld. Hierbij hebben de ouders hel volgende in aciil le nemen:

1. Dat zij de kinderen, van limine eerste jeugd, eer zij nog hun verstand gebruiken kunnen, tegen kwade aanwendsels behoeden; hun smaak en gevoel voor het goede, zedelijke, welvoegelijke en nuttige doen verkrijgen; hunne verstandelijke vermogens ontwikkelen en hunnen geest voorbereiden en geschikt maken tot het ontvangen van hel onderwijs, dal hun later zal gegeven worden.

De stelling, dat men het kind, in zijne teederste jeugd, geheel aan zich zeiven moet overlaten, kunnen wij, door de ervaring geleerd, niet goedkeuren. Het is waar, menig aan zich zeiven geheel overgelalcn boompje, groeit tot eenen reglen, sterken boom, maar een nog grooter getal wassen krom en misvormd op, welke, bij eene vroeger zorgvuldige behandeling, tot frissebe boomen konden geworden zijn. Men moet het daarom bij kinderen niet op goed geluk en het toeval laten aankomen, maar werke op de gewoonte, zonder den tijd onnatuurlijk vooruit te loopen; opdat men niet, wanneer de tijd

-ocr page 123-

.103

van leeren komt, toeviugt lol harde en geweldige middelen behoeve te nemen. Ondertusschen moet men de kinderen niet als jonge honden afrigten, hun geene kunstjes leeren, en geen oogmerk hebben om met hen te pronken. Hierdoor krijgen de kleinen een te hoogen dunk van zich zeiven; het is schadelijk voor hunne bescheidenheid, maakt hen verwaand en berooft hen van hunne kinderlijke eenvoudigheid.

Zeer vele ouders hebben de gewoonte, hunne kinderen door hel verminken der voorgezegde woorden eene andere taal te laten spreken, ja te leeren, dan die zij later moeten spreken. Dit is zeer onregt en te meer, omdat het voorgewende aardige slechts denkbeeldig is. Reeds vroeg leere men hun de woorden onverminkt en op eene wijze uitspreken, gelijk dit in de beschaafde wereld geschiedt. Dan behoeven zij later zich geene moeile te geven tot het ontwennen van spraakgebreken en ellendige aanwendsels, door de ouders als aardig er in gebragt en bevorderd. Men kan daarom kinderen niet te juist leeren spreken.

2. Bij het onderwijs lette men op de vatbaarheid van hunnen geest en de gesteldheid van hun ligchaam; men overlade hun verstand niet met wetenschappelijke kennis; want dit leidt tol oppervlakkigheid; hel kind leert dan iets van alles, en niets grondig kennen. Ook hierin moet men van stap tot stap voortgaan en de gewoonte te hulp nemen, geleidelijk van het gemakkelijke tot hel moeijelij-ke, van het eenvoudige tot het zamengestelde over te gaan. liij het onderwijs leide men het kind niet enkel

-ocr page 124-

104

de denkbeeldige wereld, maar ook liet wcrkdadige leven in, en verbinde met elke les de leer, hoe men van deze, ;n het leven en de verkeering met menschen, gebruik kan maken.

3. De voorbeelden der ouders hebben doorgaans meer uitwerking, dan gewoonte en onderwijs; want het kind volgt ongevoelig anderen na, in het bijzonder wat tot zedelijkheid, welvoegelijkheid en bescheidenheid betrekking heeft. Voornamelijk geldt dit voor hel huisselijke leven en de gezellige verkeering. Het is daarom de pligt der ouderen om, vooral in tegenwoordigheid der kinderen , op zich zeiven te letten, en zich geenen misslag of overtreding te veroorloven, in al hetgeen tot een zedelijk, welvoegelijk en betamelijk gedrag behoort.

4. Bij de behandeling- der kinderen, moeten vader en moeder zich voor alle hartstogtelijkheid en partijdigheid wachten. Het goede in de kinderen, moet, zonder eenige uitzondering, opgemerkt en goedgekeurd, en het kwade berispt en bestraft worden. Geene uitwendige voortrefle-iijkheid, of enkele goede hoedanigheden mogen hierin eenig onderscheid maken. Te veel en onverdiende onderscheiding werkt even nadeelig op het gemoed en de inborst der kinderen, als onverdiende vernedering en hel niet in aanmerking nemen van gelijkheid in schuld. Even als de ouderen in hunne liefde lol hunne kinderen niet buitensporig mogen zijn, en met hun versland moeten te rade gaan, zoo moeien zij ook hunne ontevredenheid en gramschap in bedwang honden; de overmaat, in het

-ocr page 125-

105

een of ander, bederft meer dan die kan goed maken, de kinderen worden er door verwend, en de indruk des gevoels gaat verloren.

5. De kinderen moeten voor het gezellige leven, in den uitgestrekten zin des woords, niet te vroeg rijp verklaard worden. Het ;s niet zeer gepast, om op openbare plaatsen en in groote gezelschappen met een aantal kinderen te verschijnen. De kinderen zien en hooren daar ook dikwijls veel, wat voor hen alles behalve nuttig is. In den huisselijken en in den engeren kring des gezelligen levens, gewenne men do kinderen vroegtijdig aan den omgang met menschen, en leere hun hierdoor de schroomvalligheid, aan alle kinderen eigen, af te leggen, zonder daardoor echter de hun betamende bescheidenheid en welvoegelijkheid te benadeelen; vervolgens brenge men hen, met het toenemen hunner jaren, van tijd tot tijd in grootcre kringen en onder meer menschen. Dit is de geschikste weg om hen voor den gezelligen omgang te vormen en hen ook, in het maatschappelijk leven, aan de verkeering met allerlei soort van menschen te gewennen.

6. Vader en moeder, beiden, moeten al vroeg hunne kinderen aansporen, om, jegens alle menschen zonder onderscheid, beleefd, vriendelijk en dienstvaardig te zijn, om hun gedrag naar de betrekkingen en omstandigheden te schikken, zonder zich aan veinzerij en vleijerij te gewennen. Dit is onvermijdelijk noodig ter bevordering van hun vnortkonien in de wereld en tol den omgang

-ocr page 126-

10Ö

mei lucnsclien; wanl hel is, zelfs bij tie gunstigste Ijc-Irekkingen, niet mogelijk hun toekomstig lot vooraf te bepalen.

7. De kinderen moeten reeds vroeg worden gewend, zich niet in de gesprekken van volwassenen te mengen, of ongevraagd hunne meening le zeggen, maar dan alleen , wanneer zij zich willen onderrigten nopens een onderwerp waarover gesproken wordt, die inlichtingen door eene bescheiden vraag te verzoeken. Zulk vragen mag echter, indien de persoon niet een bekende zij, of wanneer deze de kinderen niet daartoe aanmoedigt, volstrekt niet te vaak herhaald worden. Dit te vaak of onbescheiden vragen is zeer dikwijls eene plaag voor den bezoeker en toont, dat de kinderen geen goede opvoeding krijgen. Dezelfde meening wordt ook geuit omtrent kinderen, die den vreemde aan het lijf hangen en onophoudelijk de kleederen en sieraden van den bezoeker betasten.

Al wat verder aan de zedelijke en verstandige opvoeding en vorming der kinderen bevorderlijk is, behoort, zoo als vroeger reeds gezegd is, tot de werken over de opvoeding. De ondervinding blijft echter, bij allo voorschriften der opvoeding, de beste en, voor het werkda-dige leven, do zekerste gids. Daarom wordt het allen ouderen ten dringendste aanbevolen, oplettend en verstandig gebruik van deze te maken.

-ocr page 127-

107

Als Zoon en Dochter.

De beslemming dezer bladeren brengt mede, dat hier alleen van volwassen kinderen gesproken wordt. Zonder ons daarom met eene naauwkeurige ontleding der betrekking, waarin kinderen lot hunne ouders staan, en met de beschrijving der pligten jegens dezen in te laten, willen wij alleen van die punten gewagen, waartegen volwassen zonen en dochteren, in hun gedrag jegens de ouders, de meeste misslagen begaan.

De eerbied en dankbare erkentenis voor het veelvuldig goede, dat kinderen aan hunne ouders verschuldigd zijn, moet, in alle opzigten, in hun gedrag doorblinken, en wel bij volwassen zonen en dochters nog meer, dan in de prille jeugd, omdat, met het rijpen van hun verstand, ook de erkenning van der ouderen weldaden behoort toe te nemen. Al verlangen de ouders ook niet, dat deze eerbied en dankbaarheid der kinderen gedurig door woorden blijke, heigeen ook niet altijd gepast zou zijn, kunnen echter de kinderen, in hun gedrag, dit gevoel op de volgende wijze behoorlijk aan den dag leggen:

De kinderen behooren nimmer nalatig te zijn, in het bewijzen der gewone beleefdheden aan hunne ouders. Hetgeen men aan vreemden behoort te doen, kunnen de ouders, in de eerste plaats, als eenen pligt vorderen. Hiermede paren zich natuurlijk bescheidenheid en kiesche eerbied. Elke aanmatiging, zoowel in woorden als in daden, mnel verre van hol kind zijn; onbescheiden Ie-

-ocr page 128-

10«

genspraak, slijflioufdig wederleggen van gevoelens, ontevredenheid en drift moet geen kind zich tegen zijne ouders veroorloven, zelfs dan niet, wanneer daartoe eenige reden zou heslaan. Het is de kinderen alleen geoorloofd, met eerbiedige uitdrukkingen en heleefd den ouderen hunne dwaling onder het oog te brengen, hunne verkeerde inzigten en gevoelens te wederleggen, zich over eenig aangedaan ongelijk te beklagen, of een vermeend regt te doen gelden. Jegens zwakheden, gewoonten en gebruiken der ouderen moeten zij toegevend zijn en deze ontzien, zelfs wanneer zij reeds in eenen van de ouders onafhankelijken staat geplaatst zijn. Zooveel hel eenigzins in hun vermogen is, namelijk, zoolang niets mei de deugd strijdigs van hen geëischl wordt, moeten zij hunne)! ouders gehoorzaam zijn en de wenschen van deze trachten te voorkomen. Al die bewijzen van kinderlijke eerbied, gehechtheid en liefde zijn de zonen en dochteren aan hunne ouders, in het huisselijke leven en den beperkten familiekring, evenzeer verpligl is te betoo-nen, als in hel bijzijn van vreemden, of niet lot de familie behoorende personen; ja er kan geene betrekking gedacht worden, die hen van deze verpligting kan ontslaan , of waarin hare vervulling hun reden lol schaamte zou kunnen geven.

-ocr page 129-

109

Als Broeder en Znster.

l)c betrekking lussclien broeders en zusters behoort tol de naauwste en hartelijkste, welke er beslaan kan, en uit deze behooren eigenlijk alle pliglplegingen verbannen te zijn. Deze hartelijke en naauwe gebechtheid aan elkander, loopt echter ligtelijk uil op eene verwaarloozing van alle regelen der welvoegelijkheid en bescheidenheid. Broeders en zusters geven zich, wat het ongedwongene betreft, in bun gedrag jegens elkander maar al te dikwijls toe, en daarin hebben de zoo vaak lusschen ben voorvallende twisten veelal hunnen oorsprong. Het behoeft voorzeker niet gezegd te worden, hoezeer oneenig-heid, spanning en liefdeloosheid lusschen broeders en zusiers legen hel natuurlijke gevoel strijden, vooral daar de aanleidingen tol een vreedzaam, overeenstemmend gedrag zoo zeer binnen hun bereik liggen, en de middelen , om dal uit te oefenen, zoo uitnemend ligt le vinden zijn.

Broeders en zusters moeten elkander achting toedragen. Dit kan hun voorzeker niet moeijelijk vallen, omdat familie-belang dit reeds van hen vordert en de achting, die zij elkander toedragen, weder lol ben zeiven terugkeert. Beleefdheid zonder stijve pliglpleging, belangstelling, liefde, vriendelijkheid, toegevendheid, geduld, voorkomendheid , die zich in eene menigte kleine oplettend-beden kan uiten, onderscheiding, opreglbeid en openhartigheid zijn de natuurlijke blijken der achting van broe-

-ocr page 130-

llü

dors en zusters voor elkander, en zij zijn verpligl om, in alle betrekkingen des levens, wanneer zij bij elkander zijn, zoowel als in den kring van anderen, deze onderlinge gezindheid wederkeerig le doen blijken. Zij stellen daarom hunne onderlinge liefde en hun karakter in een hoogst nadcelig licht, wanneer zij elkander in het huis-selijke, en nog sterker, wanneer zij elkaèrin het openbare leven verloochenen; indien zij het nietsbeduidend achten, zoo zij elkander niet aantrekken, en de een den ander alleen opzoekt, wanneer men zich in verlegenheid bevindt, of gebrek aan ander gezelschap heeft. Ongelukkig genoeg wordt zulk eene handelwijs, door velen, maar al te veel gerekend tot de zeden der groote wereld te behooren. Men store zich echter daaraan niet: de banden der broeder- en zusterliefde zijn ouder, dan die van elke andere gezellige vereeniging, en alleen de liefde-looze kan zich er van ontslagen rekenen. Het zal niet noodig ziju te zeggen , dat de liefde tusschen broeders en zusters hen daarom niet blind behoeft te maken voor elkanders gebreken, of hen moet verleiden om elkanders goede hoedanigheden cn bedrijven bij anderen bovenmate uit te bazuinen; hierdoor legt men eene vooringenomenheid met zijne familie , eene zwakheid en gebrek aan oordeel aan den dag, waardoor men zich zelveu en de zijnen, wier best men daardoor beoogde, meer schade dan voordeel doet. Dat broeders cn zusters, overal waar zij kunnen, elkander verdedigen en voorthelpen, wanneer het met hunne overige pligten niet strijdig is, ver-

-ocr page 131-

Ill

dient lof, maar liet verdient afkeuring, wanneer deze zucht zóóverre gaat, dat de geholpene daardoor eigen werkzaamheid verliest, en men elkander tol last wordt, gelijk in zoo menige familie is op te merken. Hij, die zich hieraan schuldig maakt, levert een bewijs, dat het hem grootelijks aan eergevoel ontbreekt, en zoo wordt men een trage, aan lediggang gewende broeder, eene allen arbeid hatende , nutlelooze zusier. Wie, tot zulk eene male, bijstand biedt aan een lakenswaardig levensgedrag, handelt ten hoogste onbillijk en overtreedt, uit zwakheid, niet alleen zijne pligten jegens den broeder of de zuster, maar ook ten aanzien der menschelijke maatschappij. Zoo kan dan ook in deze betrekking, gelijk in elke andere, overdrijving en misbruik plaats hebben, zoodra verstand en levenswijsheid niet ie baat genomen worden.

Als Bloedverwant.

De betrekking van bloedverwantschap, ook in ruimeren omvang dan van ouders, broeders en zusters, heeft in alle opzigten aanspraak op eene naauwere onderlinge ge-hechtheid, dan met vreemden kan plaats grijpen. Het zou echler nutteloos zijn de aanmerking te maken, dal de eischen der beleefdheid, welvoegelijkheid en bescheidenheid door geenen trap van naauwe bloedverwantschap mogen opgeheven worden. Daarom zullen wij hier alleen van zulke zaken handelen, legen welke, onder naastbestaan-

-ocr page 132-

112

tien, zeer dikwijls misbruiken en overtredingen plaats vinden.

Er worden menschen gevonden, die er steeds op uit zijn, betrekkingen van bloedverwantschap uit te vinden; die in eiken nieuwen bekende, in wien zij eenig belang stellen, eenen oom, eenen neef, enz., willen zien; vooral voorname en belangrijke personen voor hunne familie houden, en daartoe de verst afgelegene betrekkingen, zoo als men wel eens zegt, met de haren er bij slepen. Zoodanige poging heeft meer dan eene reden: óf zulke allemansneven stellen er eene eer in, tot een zeer uitgebreid geslacht te behooren, omdat zij zeiven onbeduidend, of overtuigd zijn, zeiven geene achting te genieten of waardig te zijn; óf zij wanen, uit hel bezit van eene lange reeks nabestaanden, voor zich en de hunnen voordeel te kunnen trekken. Door de eerste dezer redenen, maakt men zich belagchelijk, en hel bedoelde eigen voordeel der tweede, geeft dikwijls aanleiding tot het ondervinden van de onaangenaamste teleurstellingen. De volgende regelen worden , voor de betrekkingen als bloedverwanten , aanbevolen:

Men bewijze eiken bloedverwant de verdiende eer, en verheuge zich over de betrekking, waarin men tot hem staal, zooveel ons dit verheugen mag.

Men dringe zich bij niemand als bloedverwant op, maar late zich veeleer zoeken, ten minste zoo hij aanzienlijker is; want het is vernederend en stuitend, wanneer men zulk eene bekendmaking koel en onverschillig aangehoord , of onopgemerkt gelaten ziet.

-ocr page 133-

113

Men vestige op de betrekking van bloedverwant geene hoop op bevordering, onderscheiding of aardsche welvaart. Dergelijke verwachtingen ziet men dikwijls zeer teleurgesteld. Ook zijn deze, wanneer men geene wezenlijke verdiensten bezit, niet zelden op de beuzelachtigste aanspraken gegrond.

Staat men tot aanzienlijke personen in familie-betrekking, dan waclite men zich, er roem op te dragen en eene hooge borst te zotten. Kiets is bespottelijker, dan op zulk eene toevallige betrekking, waartoe men zelf niet bot geringste gedaan beeft, trotsch te zijn en zich daarom boven anderen te willen verbeflen.

Het is zeer onverstandig, wanneer men zich, bij zijne aanzienlijke bloedverwanten, als voorspraak voor anderen opwerpt, en dezen, om de betrekking waarin men tot de eersten slaat, stellige beloften doet. Hierdoor wordt men, vooreerst, lastig voor zijne bloedverwanten en brengt hen niet zelden in verlegenheid, of men haalt zich zeiven, door het dringen van een aantal, dikwijls onwaardige, smeekenden, een grooten last op den hals; ten andere kan men zalke beloften vaak in het geheel niet nakomen , en daardoor moet men dan het gegeven woord breken. Over hot algemeen is het, in vele opzigten, eene zeer ondankbare bemoeijing, hoewel er ook gevallen voorkomen, waarin men daardoor nuttig wezen kan en deze zal de menschenvriend niet ongebruikt laten voorbijgaan.

Men schame zich over zijne naastbestaanden niet, wan-

8

-ocr page 134-

HG

indringemle, nieuwsgierige huisgenoot, die bekend wil zijn met al wat men onderneemt, elk gesprek beluistert, elks verdiensten en uitgaven narekent; van al wat men koopt kennis wil dragen, en wat van dien aard meer genoemd kan worden. Uit zulk eene handelwijze moeten onvermijdelijk botsingen en groote verdrietelijkheden voortkomen. Het is daarom echter niet aan te raden, geene de minste acht op elkanders zaken en bedrijf te geven, zoo als in groote steden wel eens gebeurt, zoodat de bewoners dor eerste verdieping niet weten, wie de tweede en derde in gebruik hebben. Zulk eene onbekendheid verraadt niet slechts een zeer in het oog loopend gebrek aan belangstelling in de ons van nabij omringende mcnschen, maar maakt ook kenbaar, dat men weinig waarde aan huisselijke orde en veiligheid hecht, waartoe echter ontwijfelbaar behoort, dat men bekend is met hen, die zich met ons onder hetzelfde dak bevinden.

Do huisselijke verordeningen moeten door al de zamen-wonenden evenzeer inachtgenomen worden. De een moet het niet maar op den anderen laten aankomen, noch liet een ander ten kwade duiden, wanneer men hem in het een of ander vriendelijk zijnen pligt herinnert. Twist, oneenigheid en achterklap onder huisgenooten zijn uitspruitsels van eenen gemeenen aard, die bij verstandige, beschaafde lieden niet mogen gevonden worden.

-ocr page 135-

117

fiicclras' jegens iHenstlbodeu.

Hetgeen wij in het begin dezer afileeling over het gedrag van hoofden en meesters hebben gezegd,is ook mol betrekking tot de behandeling van dienstboden van toepassing. Hoewel zij de geringste rol in het huisgezin vervullen, verdienen zij echter, in vele opzigten, onze achting, vooral omdat liet grootendeels afhangt van de wijze waarop zij behandeld worden, of men goede dan slechte dienstboden hebben zal. De volgende voorschriften mogen daartoe van nut zijn:

1. Men behandele de dienstboden met vertrouwen, vriendelijkheid en toegevendheid, zonder echter iets aan hunne willekeur over t.e laten, of ben naar eigen verkiezing te laten handelen. Men ga niet al te gemeenzaam met hen om, opdat zij de grenzen hunner betrekking niet te buiten gaan en, in het een of ander, de betamelijke gehoorzaamheid nalaten.

2. Men make geene dienstboden met belangrijke geheimen bekend, en wikkele hen niet in zaken, die eene kiesche behandeling vereischen; b.v. geldzaken, schuldvorderingen , liefdegevallen, het vereffenen van geschillen, enz. Daardoor maakt men zich van zijne dienstbaren afhankelijk, geeft hun meer invloed dan hun toekomt, en stelt hun verstand en doorzigt, hunne scherpzinnigheid en stilzwijgendheid op hoogere waarde dan betaamt.

3. Men betale zijne dienstboden stiptelijk op den bepaalden tijd, en late hun aan niets, dat tot hun onder-

-ocr page 136-

118

houd behoort, gebrek lijden. Indioii men le dezen op-zigte nalatig is, dan geeft men aanleiding, dal zij zich door ontrouw en bedrog schadeloos stellen, of hunne bezigheden nalatig en lusteloos verrigten.

4. Men beperke hunne vrijheid niet al te zeer, geve hun van tijd lot lijd bewijzen van tevredenheid en er-kenlelijkheid voor hunne bevvczene diensten. Men zij evenwel ook niet te mild met zulke bewijzen van tevredenheid; want do dienstbaren kunnen ligtelijk verwend worden; zij grijpen dan, zoo als hel spreekwoord zegt, wanneer men hun den vinger geeft, gaarne de geheele hand, en beschouwen spoedig als een regt, wal gunst blijven moet.

De heide klippen waarop de onbeschaafde, schier onmisbaar, vervalt, zijn de beide uitersten; ruwheid, lompe, toesnaauwende, bevelende toon, als waren de dienstboden honden en geene menschen, en als was hel vercischte, in elk woord te doen hooren en gevoelen, dat men hen bevelen kan, of te groole gemeenzaamheid. De man van opvoeding, de beschaafde vermijdt die beide klippen met evenveel zorg, en toch als het ware uit aandrift en zonder eerst daarover na te denken. De zoodanige beseft, dat de dienstboden evenzeer als hij menschen zijn, die slechts, bij mindere beschaving, in minderen stand zijn geplaatst. Hij weet, dal, zoo hij aan den eenen kant niet door le groole gemeenzaamheid aanleiding moet geven, dal zij, hun standpunt vergelende, de grenzen overschrijden en den afsland doen verdwijnen, hij, aan den

-ocr page 137-

li!)

aiuleren kaal, niet door loegraauwen hel liun behoefl ie doen gevoelen, dat zij in zijne dienst zijn. Bovendien weet hij, dat door een vriendelijk woord zijne hevelen gewis met niet minder ijver en zorg uitgevoerd, of zijne belangen minder behartigd zullen worden. Hij houdt hen door deftigheid op den behoorlijken afstand, en wekt hunne ijver en zorg op door vriendelijken toon, daar hij even goed weet als zij, dat hun pligt is, die bevelen, hoe vriendelijk ook gegeven, te volvoeren, en dat, indien zij daarin te kort schieten, een ernstig woord hun dat herinnert. Daaruit ontstaat bij den gewonen toon van den beschaafde, omtrent zijne dienstboden, die aanbevelenswaardige mengeling van deftige vriendelijkheid en ernst, welke men daarin steeds kan opmerken.

5. IVlcn zij op zijne hoede, met do dienstboden niet in woordenstrijd, twist of tot eene kijfpartij te komen. Weinig ernstige, met kracht en waardigheid gesproken woorden, moeten toereikend zijn om hen te onderrigten, te regl te wijzen of te bestrallen. Zelden kunnen van hunnen kant verontschuldigingen plaats vinden, indien men, zooveel mogelijk, op zijne hoede is, hun geen on-regt te doen. Is dit laatste, ongelukkig genoeg, het geval, dan geve men gehoor aan eene bescheidene verdediging, die de behoorlijke achting niet te buiten gaat; maar men late geene heftige, hartstogtelijke tegenspraak golden. Heeft men bij zulk een geval eens zijne meerderheid niet gehandhaafd, dan mag men er op rekenen, dal zulke onaangenaamheden dikwijls zullen herhaald worden.

-ocr page 138-

VIERDE AFDEEL I NO.

GEDRAG IX BE GEZELLIGE VERKEERING.

Bij den gezelligcn omgang ligt con hoofddoel ten grondslag, te weten: de voldoening aan de ingeschapen neiging lot gezelligheid en wederzijdsche raededeeling. Bovendien is hel voornaamste oogmerk der gezellige verkeering, scliadeloosstclling Ie zoeken voor de onlherin-gen en opofferingen des hedrijvigen levens. De overige betrekkingen des levens hebben echter op het gezellige verkeer zulk eenen invloed verkregen, en er zooveel verscheidenheid aan medegedeeld, dat nu de bedoelingen niet alleen zeer menigvuldig zijn geworden, maar dat ook, om die onderscheidene bedoelingen le bereiken, er even zooveel eischen en voorschriften ontstaan zijn, wier inachtneming, schoon ook niet zeer moeijclijk, evenwel niet zeer ligt moeten geacht worden. De ondervinding leert het overvloedig; alzoo er eene menigte merschen gevonden worden, die in den kring des gezelligen om-cangs vreemdelingen zijn en blijven. omdat zij het der

-ocr page 139-

121

moeite niet waardig lichten, de enkele deelen, waaruit liet gelieel zamengesteld is, oplettend te beschouwen. Ik wil daarom beproeven, het voornaamste, wat bij den gezeliigen omgang in acht moet genomen worden, zoo kort mogelijk op te helderen, en te spreken van het gedrag.

Vooraf echter willen wij, ten opzigte van die hoogst-gewigtige aangelegenheid, nog eenige woorden zeggen, welke wij der overweging onzer lezers ten sterkste aanbevelen.

De beschaafde gezelschappen zijn de voortreffelijkste hand- en woordenboeken voor een beschaafd en betamelijk gedrag, en zij geven de handleiding daartoe op uit-muntender, aangenamer en bevattelijker wijze, dan dit zelfs door het voortreffelijkst geschreven boek kan geschieden.

De beschaafde gezelschappen hebben ook nog het onschatbare voordeel, dat zij, bij hem die er in verkeert, door nutte wrijving, alle ruwheid, allen roest afslijpen, die er door gebrekkige opvoeding, of door het afgetrokken kamerleven op is blijven zitten, of er op gekomen is.

Bij de zucht tot navolging, den mensch eigen, wordt het van dubbel belang, bij de keuze der gezelschappen streng en scherp te rade te gaan; want een verkeer gedurende vier weken in slecht gezelschap, doen meer slechte gewoonten aannemen dan een verkeer van drie maanden in beschaafde gezelschappen kan ontleeren.

Voor jonge lieden is dus het verkeeren in beschaafde

-ocr page 140-

122

kringen vooral van het uitersie gewigt. De zoodanige leeren hun levens op de hoste wijze, zicli hehagelijk te maken hij allen met wie men omgaat, hetgeen een hoogst helangrijk punt is. En indien de wil des zooda-nigen al niet bewerktuigd zij, dat hij in zoodanigen kring kunne schitteren, zoo is door de Voorzienigheid, die ons allen de even sterke als zegenrijke neiging tot gezelligheid heeft ingeschapen, aan'alle menschen het vermogen geschonken, zich in gezelschap aangenaam te maken. Daartoe wordt alleen vereischt de misslagen op Ie merken en te vermijden, welke de onbeschaafde in het verkeer begaat, en uit die kennis een aantal stelregels te vormen, die ons tot gidsen in ons gedrag kunnen strekken. En moge nu ook de man, door opvoeding en door een van der jeugd af verkeeren in beschaafde kringen, in al zijne manieren afgerond mensch, het tegenwoordig handboekje kunnen ontberen, wat eigenlijk de slotsommen der ervaring bevat, zoo kon het nogtans voor den minder bedrevene van onbegrootbaar nut wezen.

Een jong mensch behoort de beschaafde kringen Ie zoeken. Daarin vindt hij altijd goede voorheelden van welvoegelijkheid, beleefdheid, bevalligheid en goeden toon. Men is daar beleefd zonder gemaaktheid, en opgeruimd zonder losbandig of onwelvoegelijk te zijn. Ilij zal er leeren prijzen zonder vlcijerij, en gispen zonder door scherpte Ie kwetsen. En nergens is de beschaafde man meer op zijn gemak dan daar, omdat hij er zich op zijne plaals gevoelt.

-ocr page 141-

123

De beleefdheid die men er leert, is de uitdrukking of de navolging der maatschappelijke deugden; en alleen de onbeschaafde, te traag om zich die hoedanigheid eigen te maken, en haar onbereikbaar achtende, kan haar gering schatten. Zij moge hel klein gold van groote deugden zijn, maar alle dagen is men niet in de gelegenheid die te doen schitteren; en ook is het klein geld niet behoefte in het dagelijksch verkeer? Verbeelden wij ons eens iemand met een bankbillet van duizend gulden in den zak, wat hij nergens gewisseld kan krijgen, en die zich duizend kleine levensbehoeften moet aanschaffen!

Bij al -tie voordeden, die bet verkeer in beschaafde kringen ons oplevert, raag ook nog worden gevoegd, hel uilneraende middel, dat zij opleveren: eensdeels, hetgeen wij weten tol nut, tot veredeling en beschaving te doen strekken, en in ruil daarvoor, anderdeels, een honderd-malen rijkeren oogst in te doen zamelen, door hot voordeel , dat wij uil anderer kennis trekken.

Bij de inlrede in een Oezelschap.

De verscheidenheid der gezelschappen bepaalt voorzeker de maat voor het gedrag, dat men, bij het binnentreden, in achl te nemen heeft. Daarop zullen wij later terugkomen. Inlusschen kan men daartoe eenige meer algeraeene regelen aannemen, die allenvege van toepassing zijn:

-ocr page 142-

Men bedenke, dat van den indruk, dien men, bij het binnentreden, op een gezelschap maakt, dikwijls ten doele het oordeel afhangt, dat men over zich zal doen vellen. Om deze reden drage men de grootste zorg, dat de klee-ding ordelijk, rein en welvoegelijk zij, waartoe dikwijls geringe oplettendheid noodig is. Men kome niet met natte kleederen, bemorst of met stof bedekt schoeisel, onordelijke haren, onreinen neus of aangezigt binnen.

Men verzuime nooit om, vóór of bij het treden in eenig vertrek, het hoofd te ontblooten.

Geen drift, onstuimigheid of groot geraas, mag bij het treden in een gezelschap bemerkt worden; men sluipe echter ook niet binnen als wilde men het gezelschap beluisteren.

Men verzuime niet, nadat men binnengekomen is, de deur achter zich te sluiten, hierbij ondertusschen zorgende , het gezelschap den rug niet toe te keeren.

Bij het groeten schikke men zich naar de betrekking, waarin men tot het gezelschap slaat. Zonder zich onbescheiden op te dringen, late men niemand onopgemerkt. Zoo degene, dien men begroeten wil, in gesprek is, wachtte men daartoe een gunstig oogenhlik af.

Men blijve niet schroomvallig en bedeesd bij den ingang staan, noch dringe met geweld binnen den reeds gesloten kring, maar trachte van tijd tot tijd deel aan het gesprek te nemen.

Indien zich lieden van hoogen rang onder de aanwezigen bcvimlon , aan welke eenen algemeenen eerbied

-ocr page 143-

toekomt, dan wende men zijne begroeting tot hen hot eerst. Zijn er ochlcr lieden tegenwoordig aan welke men eene persoonlijke verpligting heeft, of bijzondere onderscheiding schuldig is, dan groele men eerst het gezelschap in het algemeen en wende zich vervolgens tot dezen, met de hun toekomende Ijeleefdlieid she tuiging.

Wanneer men in een gezelschap komt, zoeke men vooral zoo weinig mogelijk de algemeene oplettendheid tol zich te trekken; dit vordert de bescheidenheid, en daarmede beveelt men zich allerwege het beste aan.

Bij liet Verlaten van een 4gt;ezclsclin|i.

Het hangt af van den aard des gezelschaps, waarin men zich bevindt, of men liet naar goeddunken verlaten kan, dan of men daartoe een geschikt oogenblik moet afwachten. In een publiek gezelschap staat dit natuurlijk aan ieders keuze. Ook behoeft men lot elk der aanwezigen geenen afscheidsgroet te rigten; de beleefdheid echter eischt, dat men hen, die onze verwijdering opmerken , begroet, ook dezulken aan welke men eenige bijzondere kennis heeft. In een besloten gezelschap eischt reeds de beleefdheid, dat men zijnen afscheidsgroet tot allen rigte, die men daardoor in hun gesprek niet hindert, omdat tusschen de lieden van zulk oenen kring eene naauwere bekendheid met elkander vorondorsleld wordt.

-ocr page 144-

Bij het eindigen van een liezook, of bij hol verluien van een genooiligd gezelschap, laai do heleefdheid veelal niol loe, dal men zich in slille verwijdere, b. v. wanneer men door onverwachte bezigheden, of andere dringende oorzaken, genoodzaakt is, hel gezelschap vroeger dan anderen te verlaten en men geene stoornis in de gesprekken wil veroorzaken. In dergelijk geval bo-laaml het, dal men door een der loden van den vriendenkring, zoo niet bij al de leden, dan ten minste bij den gastheer en do gastvrouw zijne groeten en veronl-schuldigingen laai overbrengen. Bij groote genoodigde gezelschappen is het hier en daar gebruikelijk zich te verwijderen, zonder van hoer en vrouw dos huizes afscheid te nemen, omdat het hun zeer moeijelijk zou vallen den grool van eiken genoodigde le ontvangen en hem, dien lenig te geven. Hel is geheel builen gebruik om, bij hel scheiden uit een gezelschap, lange en plegtige afscheidsredenen le houden; ook is hel geene gewoonte, tenzij hel gezelschap zeer klein is, van elk afzonderlijk afscheid le nemen, maar men doet dit gewoonlijk in het algemeen, mei eene stomme buiging.

Vreest men echter, dal door ons vertrek ook anderen aanleiding krijgen, om met, of kort na ons le vertrekken , en alzoo hel gezelschap vroeger le doen eindigen dan de bedoeling van don gaslheer en de gastvrouw was, dan is hot omgekeerde vereischte: een pleglig afscheid zou dan niol wel opgenomen, cone onwellevendheid geacht worden. Men doel in zulke gevallen, welke veelvuldig voor-

-ocr page 145-

komen, veel beter zicli ongemerkt te verwijderen en des noods zijne verontschuldiging den volgenden dag aan de hoofden des huizes bekend te maken. Hoe meer men in zulk een geval zich onbemerkt kan verwijderen, des te beter is het.

Wanneer men reeds den afscheidsgroet gegeven heeft, is het niet wellevend zich nog lang op te houden, of weder een gesprek aan te knoopen.

Bij het verlaten van een gezelschap slaat men niet in de gezelschapszaal den mantel om, nocl; trekt daar den overjas aan. Dit behoort buiten deze te geschieden. In eenen familiekring of onder goede vrienden wordt hierop minder gezien. Beter is het echter zich ook daar liever er van te onthouden, ten zij men er toe aangemaand worde.

Wordt u bij het heengaan hoed of overjas door een bediende gereikt, en is deze gereed u bij hel aantrekken Ie helpen, maak dan geene complimenten en neem die dienstvaardigheid aan. Zulke complimenten zouden u door den bediende verkeerd doen beoordeelen. Doch laat u aan den anderen kant door hem ook niet als cene pop aankleeden.

Even als bij het binnen komen, onthoude men zich bij het weggaan van alle onnoodig gedruisch: men sluite de deur niet met geweld, storme niet met groot geraas de trappen af. Men barste ook in geen schaterend gelach uit als men in gesprek is; hierdoor vooral loopt men gevaar in verdenking te komen, dat men iemand of eenig voorval uit het gezelschap belacht.

-ocr page 146-

128

Bij het verlaten van ilen vriendenkring, zorge men niets ie vergeten. Er worden lieden gevonden, die heden een parapluïe, morgen den rotting, de handschoenen, den zakdoek, do snuifdoos, of iels anders achterlaten. Dit kan niet alleen veroorzaken dat men zijne dingen verliest, maar het is ook een teeken van gedachteloosheid, onordelijkheid en slordigheid, waardoor men zich niet aanbeveelt.

Bfoc men zieli tc gedragen heeft jegens hen die

in een Oezelschap komen , waarin men z.ieh reeds bevindt.

Ieder gevoelt ligtelijk, dat men verpligt is eiken groet le beantwoorden. Daarom vordert ook de beleefdheid, dat men acht geve, wanneer iemand in het gezelschap komt, diens groet, al is het een algemeene, le beantwoorden. Hel wordt als een teeken van minachting gehouden , wanneer men zich houdt als bemerkte men den binnenkomende niet.

Men neme den binnenkomende niet terstond als in beslag, door een belangrijk gesprek met hem aan te vangen ; dit is aanmatigend, omdat men niet kan welen of welligt een hoogere in rang, dan men zelf is, niet liet woord tol den persoon wil rigten, of dat deze zich niet lol eer ander wenden wil.

Maar indien men bemerkt, dal op den aangekomene, vooral zoo hij niet algemeen bij do aanwezigen bekend

-ocr page 147-

is, geen acht wordt geslagen, waardoor hij gewisselijk eenigzins in verlegenheid geraken moet, dan vervoege men zich lol hem en vange een vriendelijk gesprek met hem aan. Hij zal dat zeker weten te waarderen en, zoo hij niet geheel onkundig is, op de nu voor hem geopende haan voortgaan.

Heeft de binnenkomende, hetzij in zijn gelaat, gestalte kleeding of manieren, iets dat in hel oog valt, zoo toone men daarover geene bevreemding. Vooral onthoude men zich van lagchen en make ook geene anderen door teekenen en fluisteren opmerkzaam op hem; dat is onwellevend cn wordt dikwijls zeer euvel opgenomen.

In den gezcüigen onsgang met aanzienlijke en voorname Personen.

Gevoelt men zich al vereerd en verheugd, wanneer men lot den gezclligen omgang geroepen wordt mei lieden, die boven ons in rang en stand verheven zijn, en van welke niemand vermoeden kan, dat zij, door onze toelating, persoonlijk vereerd worden, maar er slechts genoegen in vinden, dan zou liet zwak, kinderachtig en onverstandig zijn, deze vreugde te laten blijken en zich er op le beroemen. Indien men op eene bescheidene wijze dezen aanzienlijke le kennen geeft, dat men de onderscheiding op prijs weet te stellen, welke hij ons betoont, dan onthoude men zich echter van alle krui-

9

-ocr page 148-

130

pende gebaren en vleijcmle woorden; men neme daarbij allee'.i cene waardige houding, eene kiesche, levendige oplellendheid in acht, en spreide, door wellevende en beschaafde zeden, den eerbied ten loon, welken men hem toedraagt. Het is vernederend, zoo men de uitnoodi-ging tot een gastmaal, of tot eenige andere gezellige za-menkomst, als cene gebeurtenis beschouwt, welke op het geluk van geheel ons leven invloed heeft, en men zich daarom kruipend in bet stof wentelt. Men ontboude zich van eene dergelijke onderscheiding, waarover men zich verbeugen kan, bij anderen te spreken, of, zoo men dit niet kan vermijden , dan moet men dit als niets buitengewoons , maar als eene zaak doen voorkomen, welke niet uit verdienste ontspruit, maar uit de betrekking waarin men slaat.

Wanneer een aanzienlijk man ons in zijn gezelschap trekt, dan moeten wij onderstellen, dal bij dit doet in de hoop, dat wij tot verhooging van bet genot der verkeering zullen medewerken. Wij moeten dan ook aan die verwachting trachten te beantwoorden, door, op eene gemakkelijke, ongedwongene manier, met aangename gesprekken , zonder onbescheidenheid, hel onze daartoe bij te dragen. Ongepast driftige, onbedachte redenen, onbescheiden tegenspraak, of laf en niets beduidend gezwets is onaangenaam; maar niet minder onaangenaam wordt men in gezelschap door steeds den stomme te spelen, uit nederigheid en eerbiet geen woord vrijwillig te spreken , noch eenig gevoelen of eenige aanmerking te uiten,

-ocr page 149-

131

of beschroomd tc zijn om ecnig gesprek aan Ie vanger;. Zulk een monsch kan, al bezit hij zeer veel wezenlijke verdiensten, onmogelijk aan de verwachting der gezellige verkeering in voorname en beschaafde kringen voldoen.

Men moet op zijne hoede zijn, om niet verleid te worden door de gedachte, dat hel tot den vrijen gezelschaps-toon behoort, een zoogenoemd hartelijk, indringend, onachtzaam gedrag aan te nemen; hoewel het tevens onvoegzaam is, den afstand van rang, stand en betrekking onophoudelijk op eene gedwongene en onhandige wijze kenbaar te maken. Al laat de aanzienlijke man zijne ontevredenheid over zulk een onvoegzaam gedrag niet duidelijk merken, dan zal hij echter, in het vervolg, zulk een' persoon niet tot zijn gezelschap zoeken, maar dezen, zoo vaak het de gelegenheid toelaat, van zijnen omgang uitsluiten.

Wordt men tot de verkeering in hoogere kringen toegelaten , dan vermijde men deswege niet den omgang met zijns gelijke en personen van minderen rang, noch late hun eenige minachting blijken. Onze stand wordt door de verkeering met aanzienlijke lieden niet hooger, en die verkeering in hoogere kringen kan ophouden eer men het verwacht. Heeft men zich dan aan zulk eene kleingeestige zelfverheffing schuldig gemaakt, dan vindt men zich eenzaam en verlaten; de gezellige kringen, waarin men vroeger deel had, zijn ons gesloten en worden niet gemakkelijk, ten minste niet zonder beschaming, weder voor ons geopend.

9*

-ocr page 150-

132

Dal he^. bovenmate dwaas is, zich bij hoogere kringen op te dringen, zal niet behoeven gezegd te worden , en het moet in hel oog springen, dat het een ten «iterslo vernederend gevoel veroorzaakt, wanneer men, zonder er gaarne gezien te zijn, in eenen gezelligen kring slechts geduld wordt. Dit gevoel kan onmogelijk opgewogen worden door de voldoening eencr dwaze inbeelding, welke zich te vreden stolt met den schijn, door aanzienlijke lieden met onderscheiding behandeld te worden.

Men wane ook niet, regt verkregen te hebben lot den steeds vrijen toegang in hoogere kringen, omdat men een en andermaal tot deze is genoodigd geworden, noch ge-voele zich beleedigd, wanneer men ons somwijlen voorhij gaat. Dikwijls verwerft men die eer door eenen za-menloop van omstandigheden; dikwijls ook wordt men alleen genoodigd om eene anders ledig blijvende plaats te vullen; maar ook even dikwijls kunnen de omstandigheden aanleiding geven, dat men ongemerkt voorbij gegaan wordt. Indien men dil laatste door niets verdiend heeft, dan is hel ook niet waardig er door getrolfen te zijn, en het is geheel strijdig met het gezond verstand, daarover de minste verdrietelijkheid te laten blijken.

-ocr page 151-

CSedrag bij ver.ichilleude soorten va» Bezoeken.

De hezoeken worden, overeenkomstig met de aangenomen gebruiken, in onderscheiden soorten verdeeld; zij zijn deze:

1. Staats-bezoekan, bij welke men alleen zijn hoogachting en eerbied wenscht Ie bewijzen aan lieden van aanzienlijken rangen stand, wier belangstelling in onzen persoon en wier bevordering onzer belangen men winnen wil, of aan welke men verpligting heeft en dank schuldig is.

2. Gelcrjcnhcids-bezoeken, waardoor men, in bijzondere en buitengewone omstandigheden, zijne deelneming en oplettendheid aan don dag legt.

3. Bezoeken om beroepszaken, waarbij men, zoo kort mogelijk, zaken van ons beroep, of andere aangelegenheden uit het bedrijvige leven, mondeling behandelt, om eene opheldering, eenen raad of eene beslissing te verkrijgen, eene mededeeling te doen, eene aanstelling of bevorde ring te verwerven, of voor anderen te verkrijgen, en wat van dien aard meer zij.

4. Yer Lr ouwelijke of vriendschappelijke bezoeken, waarbij men zich tot ben vervoegt, wier gezelschap ons aangenaam is, of waar men gaarne mede verkeert, om bij hen vermaak te vinden, met hen te spreken en verstrooijing te zoeken.

De eerste soort van bezoeken vindt eigenlijk bij lieden van hoogen rang plaats, ook somtijds de tweede. Hierbij dient het. volgende in acht genomen te worden:

-ocr page 152-

132

Dal he^. bovenmate dwaas is, zich bij hoogere kringen op te dringen, zal niet behoeven gezegd te worden , en het moet in hel oog springen, dat het een ten «iterslo vernederend gevoel veroorzaakt, wanneer men, zonder er gaarne gezien te zijn, in eenen gezelligen kring slechts geduld wordt. Dit gevoel kan onmogelijk opgewogen worden door de voldoening eencr dwaze inbeelding, welke zich te vreden stolt met den schijn, door aanzienlijke lieden met onderscheiding behandeld te worden.

Men wane ook niet, regt verkregen te hebben lot den steeds vrijen toegang in hoogere kringen, omdat men een en andermaal tot deze is genoodigd geworden, noch ge-voele zich beleedigd, wanneer men ons somwijlen voorhij gaat. Dikwijls verwerft men die eer door eenen za-menloop van omstandigheden; dikwijls ook wordt men alleen genoodigd om eene anders ledig blijvende plaats te vullen; maar ook even dikwijls kunnen de omstandigheden aanleiding geven, dat men ongemerkt voorbij gegaan wordt. Indien men dil laatste door niets verdiend heeft, dan is hel ook niet waardig er door getrolfen te zijn, en het is geheel strijdig met het gezond verstand, daarover de minste verdrietelijkheid te laten blijken.

-ocr page 153-

CSedrag bij ver.ichilleude soorten va» Bezoeken.

De hezoeken worden, overeenkomstig met de aangenomen gebruiken, in onderscheiden soorten verdeeld; zij zijn deze:

1. Staats-bezoekan, bij welke men alleen zijn hoogachting en eerbied wenscht Ie bewijzen aan lieden van aanzienlijken rangen stand, wier belangstelling in onzen persoon en wier bevordering onzer belangen men winnen wil, of aan welke men verpligting heeft en dank schuldig is.

2. Gelcrjcnhcids-bezoeken, waardoor men, in bijzondere en buitengewone omstandigheden, zijne deelneming en oplettendheid aan don dag legt.

3. Bezoeken om beroepszaken, waarbij men, zoo kort mogelijk, zaken van ons beroep, of andere aangelegenheden uit het bedrijvige leven, mondeling behandelt, om eene opheldering, eenen raad of eene beslissing te verkrijgen, eene mededeeling te doen, eene aanstelling of bevorde ring te verwerven, of voor anderen te verkrijgen, en wat van dien aard meer zij.

4. Yer Lr ouwelijke of vriendschappelijke bezoeken, waarbij men zich tot ben vervoegt, wier gezelschap ons aangenaam is, of waar men gaarne mede verkeert, om bij hen vermaak te vinden, met hen te spreken en verstrooijing te zoeken.

De eerste soort van bezoeken vindt eigenlijk bij lieden van hoogen rang plaats, ook somtijds de tweede. Hierbij dient het. volgende in acht genomen te worden:

-ocr page 154-

worden. Zelf bevlijlige meti zich om iluklelijk, maar niet op schellen toon te spreken.

Geldt zulk een bezoek eene dame, dan spreekt het van zelf, dat ons gedrag ton uiterste kiosch en bescheiden en onze oplettendheid nog grooter zijn moet. Vooral behooren do betrekkingen en omstandigheden, in hoeverre een bezoek bij eene dame wel voege lijk en noodzakelijk zij, in aanmerking genomen te worden en welke daartoe de geschiktste lijd is. Men vreeze in zulk geval veel meer het verwijt van te vroeg in den ochtend, dan laat gekomen te zijn. Hoe voornamer de dame, te meer geldt dit.

De aanleidingen tot gelegenheidsbezoeken zijn menigvuldig. Gemeenlijk zijn deze gelegen in bijzondere familie-voorvallen en andere betrekkingen des levens, zoo als: verjaardagen, huwelijksfeesten, standsbevordering, geboorte van een kind, terugkomst van eene reis, enz., waarover men zijne belangstelling aan den dag leggen en geluk wenschen wil. Dergelijke bezoeken moeten bijzonder kort zijn, omdat men onderstellen mag, dat er vele bezoekers met hetzelfde oogmerk zullen komen. Over het aanspreken hij dergelijke gelegenheden zal later gehandeld worden.

Bij bezoeken om over zaken te spreken, moet ongetwijfeld de verhouding van rang, stand en betrekking naauwkeurig in aanmerking genomen worden. Het doel van het bezoek moet hoofdzaak blijven; daarom meet het geschikte oogenblik niet verwaarloosd worden, om dat Ier sprake te brengen. Gebeurt hel zelfs, bij toeval of

-ocr page 155-

137

met opzei, dal hel gesprek op iefs anders gebragl wordt, dan moet men er met behendigheid eene wending aan geven, om op het hoofddoel terug te komen. Met weinige, duidelijke woorden, waarop men voorbereid moet zijn, trachtte men dan de zaak uileen te zetten, de tegenwerpingen en geopperde zwarigheden goed in liet geheugen te houden, om deze kort en grondig te wederleggen , of op te helderen; want het is zeer onaangenaam, na zulk een bezoek, onverrigter zake terug te keeren, waarvan dikwijls eene ontijdige beschroomdheid de eenige oorzaak is. Bij het maken van tegenwerpingen, valle men echter hem, die ze maakt, niet onverduldig in de rede. Men lale bedaard die tegenwerpingen opsommen en losse deze achtervolgens op. Men toone door die handelwijze, dal men niet halslarrig met eigen denkbeelden ingenomen is, maar eerbied heeft voor anderer meening. Vooral bij onverstandige en bespottelijke tegenwerpingen , zorge men het dwaze in geene te sterke kleuren le doen uitkomen, maar bezige aangename vormen, om de tegenspraak in le kleeden. Hoe gekker de tegenwerping is, des te meer zorg men moet dragen, zich niet door opgewondenheid tot scherpte le laten brengen, en door kwetsen de geheele zaak te bederven.

Dat bij een vertrouwelijk, vriendschappelijk bezoek de meeste pligtplegingen ongebruikt blijven, vloeit uil den aard der zaak voort. Hel zal daarom niet noodig zijn er eenige regelen van gedrag over aan le voeren.

-ocr page 156-

worden. Zelf bevlijlige meti zich om iluklelijk, maar niet op schellen toon te spreken.

Geldt zulk een bezoek eene dame, dan spreekt het van zelf, dat ons gedrag ton uiterste kiosch en bescheiden en onze oplettendheid nog grooter zijn moet. Vooral behooren do betrekkingen en omstandigheden, in hoeverre een bezoek bij eene dame wel voege lijk en noodzakelijk zij, in aanmerking genomen te worden en welke daartoe de geschiktste lijd is. Men vreeze in zulk geval veel meer het verwijt van te vroeg in den ochtend, dan laat gekomen te zijn. Hoe voornamer de dame, te meer geldt dit.

De aanleidingen tot gelegenheidsbezoeken zijn menigvuldig. Gemeenlijk zijn deze gelegen in bijzondere familie-voorvallen en andere betrekkingen des levens, zoo als: verjaardagen, huwelijksfeesten, standsbevordering, geboorte van een kind, terugkomst van eene reis, enz., waarover men zijne belangstelling aan den dag leggen en geluk wenschen wil. Dergelijke bezoeken moeten bijzonder kort zijn, omdat men onderstellen mag, dat er vele bezoekers met hetzelfde oogmerk zullen komen. Over het aanspreken hij dergelijke gelegenheden zal later gehandeld worden.

Bij bezoeken om over zaken te spreken, moet ongetwijfeld de verhouding van rang, stand en betrekking naauwkeurig in aanmerking genomen worden. Het doel van het bezoek moet hoofdzaak blijven; daarom meet het geschikte oogenblik niet verwaarloosd worden, om dat Ier sprake te brengen. Gebeurt hel zelfs, bij toeval of

-ocr page 157-

137

met opzei, dal hel gesprek op iefs anders gebragl wordt, dan moet men er met behendigheid eene wending aan geven, om op het hoofddoel terug te komen. Met weinige, duidelijke woorden, waarop men voorbereid moet zijn, trachtte men dan de zaak uileen te zetten, de tegenwerpingen en geopperde zwarigheden goed in liet geheugen te houden, om deze kort en grondig te wederleggen , of op te helderen; want het is zeer onaangenaam, na zulk een bezoek, onverrigter zake terug te keeren, waarvan dikwijls eene ontijdige beschroomdheid de eenige oorzaak is. Bij het maken van tegenwerpingen, valle men echter hem, die ze maakt, niet onverduldig in de rede. Men lale bedaard die tegenwerpingen opsommen en losse deze achtervolgens op. Men toone door die handelwijze, dal men niet halslarrig met eigen denkbeelden ingenomen is, maar eerbied heeft voor anderer meening. Vooral bij onverstandige en bespottelijke tegenwerpingen , zorge men het dwaze in geene te sterke kleuren le doen uitkomen, maar bezige aangename vormen, om de tegenspraak in le kleeden. Hoe gekker de tegenwerping is, des te meer zorg men moet dragen, zich niet door opgewondenheid tot scherpte le laten brengen, en door kwetsen de geheele zaak te bederven.

Dat bij een vertrouwelijk, vriendschappelijk bezoek de meeste pligtplegingen ongebruikt blijven, vloeit uil den aard der zaak voort. Hel zal daarom niet noodig zijn er eenige regelen van gedrag over aan le voeren.

-ocr page 158-

140

Men geve geeneu schijn dat men liet er op toelegt, voornamelijk met den aanzienlijkste der genoodigden in gesprek te komen, maar wachte liever tot deze zelf ons aanspreekt, of lot dat de gelegenheid zich daartoe ongedwongen aanbiedt, cn dan houde men zich niet vreesachtig terug.

Het is strijdig met de welvoegelijkheid, iemand ter zijde te nemen en met dezen te fluisteren.

Men geve acht op elk woord, dat tot onsgerigt wordt, zonder daaruit evenwel aanleiding tot een langdurig gesprek te nemen; want liet is niet altijd eene bijzondere onderscheiding, dat hel woord lol ons gerigt wordt.

Wordt men uitgenoodigd lot het geven van een verhaal of van iels anders, dan loone men zich niet onlhutst en bedremmeld, maar trachte, zonder lange legenworsle-ling of voorafspraak, naar vermogen aan hel verzoek te voldoen.

Is er eenig lid van het gezelschap, dat iels voordraagt, dan verleene men hem aandacht en onthoude zich er van, hem in hel woord te vallen en in zijne reden te storen. Men zij ook voorzigtig in het beoordeelen van dergelijke voordraglen: men onthoude zich van elke afkeurende aanmerking en gebaar; men prijze, wat lof verdient, naar waarde en zonder overdrijving, en zoo men geene reden tot lof vinden kan, dan ontwijke men liever de beoordeeling door eene schrandere afwending.

Wanneer het gesprek algemeen is geworden, dun boude men zich er niel huilen, opdat men niet zonderling moge

-ocr page 159-

141

schijnen en den guslheer verlegenheid baren, wiens oogmerk het is, aan al zijne genoodigden een aangenaam onderhoud te verschaffen.

Men zij opletlcnd om niemand den rug toe Ie keeren, ofschoon dit in een zeer (alrijk gezelschap onmogelijk al-lijd le vermijden is. Evenwel moet men de poging tot deze beleefdheid niet te veel in hot oog doen loopen; want hot is bespottelijk, wanneer men , als een weerhaan , onophoudelijk nu naar deze, dan naar gene zijde draait en telkens om verschooning vraagt.

Men spreke niemand aan die reeds met een ander in gesprek is; maar wachte lot dat het gestaakt wordt, zonder dit wachten te laten bemerken.

Er zijn lieden die de gewoonte hebben, in een huis, waar zij genoodigd zijn, alles te prijzen wat hun onder de oogen komt, b. v. de kamer, het huisraad, de spijzen, dranken, bediening, bet aanregten der tafel, enz.; dit behoort niet tot den kieschen gezelschapstoon, en men laat daardoor bemerken, dat men een nieuweling in de wereld is, of men wordt van vleijerij verdacht gehouden. Heeft men echter opgemerkt, dat de gaslheer of gastvrouw de zwakheid heeft, aan dingen van dien aard eene groole waarde le hechten, dan, ja, kan men hun het genoegen wel geven, cr eenig goedkeurend woord over te zeggen, zonder dat men zich daarbij echter van hoogdravende uitdrukkingen bedient.

Niet een ieder kan door zijne begaafdheden in gezelschap schiüeren, maar ieder mensch. die door de natuur

-ocr page 160-

142

voor hot gezellig verkeer is bestemd, heeft zij het vermogen geschonken, zich, hij het heschaven van zijnen aanleg en manieren, in liet gezellig verkeer aangenaam te maken.

Daartoe kan ook strekken, anilerer gebroken in dat verkeer op te merken, en er nutte lessen voor het eigen gedrag uil te trekken.

Vandaar ook — wij kunnen het niet genoeg herhalen —- vandaar ook het groole belang (hoofdzakelijk voor jonge lieden), liet overgroote belang eener goede keus van gezelschappen, waarnaar men, gelijk hel oude IIol-landsche spreekwoord zegt, wordt beoordeeld, en dat wel teregt. Ieder jong mensch tocli neemt voor een goed deel dc manieren en zelfs de denkwijze aan van hen waarmee hij omgaat. Die dus werkelijk een wellevend mensch wil worden, verkeere in wezenlijk beschaafde kringen, waar hij zich die manieren ongevoelig eigen zal maken. Zelfs het jonge mensch, dat zich de beschaafde manieren der goede gezelschappen nog niet geheel eigen beeft gemaakt, zal reeds een goeden dunk van zich geven, als men weet, dat bij uitsluitend in beschaafde kringen verkeert, en daar gaarne gezien wordt. Hebben de jonge lieden eens de gewoonte van daar te ver-keeren, dan voelen zij zich ook misplaatst in. en vlieden de aanraking met slechte, ja zelfs met minbeschaafde gezelschappen. Immers, voelen zij dat deze hun nadeelig zijn, dan zal bet verkeeren met minbescbaafden hun onverdragelijk worden.

-ocr page 161-

143

Do Engelschc siEnxE heeft le ctieu aanzien zeer juist gezegd: slechlc en minbeschaafde gezelschappen gelijken naar een heslikten hond, die u le meer verontreinigt, naarmate hij u meer liefkoost.

Wanneer men eene uitnoodiging ontvangt, is men ver-pligt naauwkeurig te bepalen, of men die al dan niet aanneemt. Indien men haar reeds heeft aangenomen en er onverwachts verhindering komt, waardoor men belet wordt aan de uitnoodiging le voldoen, dan moet men niet verzuimen om, op eene beleefde wijze, zich bij den gastheer tijdig genoeg le verontschuldigen.

Ocdrag in een besloten of vast Gezelseliap,

Alzoo in elk besloten gezelschap, dat behoorlijk is inge-rigt, voorschriften en wellen voorhanden zijn, welke, bij onderlinge overeenkomst vastgesteld, aangaande bet alge-meene gedrag der leden geenen twijfel overlaten; waarbij, stilzwijgend, een beleefd, welvoegelijk en bescheiden gedrag der leden op den voorgrond gesteld is, zoo kunnen er, voor bet gedrag in zulk een gezelschap, geene andere dan de volgende voorschriften gegeven worden :

Eer men in een besloten gezelschap deel neemt, make men zich naauwkeurig met de vastgestelde voorschriften, bepalingen en wetten bekend, en gevoelt men, na er mede bekend te zijn geworden, lust om zich daarin lol lid te laten aannemen, dan onderwerpe men zich zonder te-

-ocr page 162-

144

genspraak aau de vastgestelde bepalingen, traehte niet telkens naar veranderingen, verbeteringen en nieuwigheden, en make zich daardoor bespottelijk. Men vorme geene partij tegen hen die met het bestuur belast zijn, of, zoo er eene partij bestaat, sluite men er zich niet bij aan. Men volbrenge de verpliglingen, die op ons rusten, naauw-keurig, en wendde alles aan wat in ons vermogen is, om het gezelschap in stand te houden en aan het doel van zijn bestaan: eene genoegelijke verkeering, te doen beantwoorden.

Als oudste lid vau zulk eene bijeenkomst matige men zich geene bijaondere voorregten aan, maar beschouwe ieder lid als dezelfde regten te bezitten.

Men doe geene poging om aan hel hoofd of in het bestuur van zulk een gezelschap te geraken. Zulk een post is, welbeschouwd, even moeijelijk als ondankbaar, zoodal men die aan niemand behoeft te benijden; en hij, die er uit ijdelheid naar streeft, vindt er zich, wanneer hij zijn doel bereikt, daarom dikwijls zwaar genoeg voor gestraft.

Bezit gij ook boven anderen de vereischlen daartoe, dan zal men u* weldra toch onderscheiden en daartoe aanwijzen; en bezil gij die niet, dan zoudl ge op die plaats eene gekke figuur maken.

-ocr page 163-

««drag in ecu {iiiMIck Oezclscliap.

In cen open of publiek gozelscliap, waarin elk voor zijn geld of vertering den vrijen toegang heeft, kunnen de voorschriften der wellevendheid en bescheidenheid niet altijd volgens do uiterste gestrengheid en kieschheid in acht genomen worden ; echter is liet ieder aan te raden, om al wal de beleefdheid, bescheidenheid, wtlvoegelijk-lieid en zedelijkheid vorderen, zoo min mogelijk uit het oog te verliezen. Integendeel blijve men die betrachten, in zooverre het zonder gemaaktheid kan geschieden.

In zulke plaatsen wordt men dikwijls, zeer te regt, oplettend beschouwd en naar zijn gedrag beoordeeld; maar al is dit het geval niet, zoo bevindt men zich toch bij een beleefd en bescheiden gedrag veel beter, dan bij het tegengestelde. Bij een innemend en geschikt gedrag, zal men ligter een aangenaam en belangrijk onderhoud kunnen aanknoopen, dan zonder dat. Kicraand verbeelde zich, dat bij met het gold, hetwelk bij in eene publieke plaats verteert, tevens het regt verkrijgt, om alle bescheidenheid en ingetogenheid jegens de aanwezigen te mogen afleggen; om den waard en de bedienden heersch-zuchtig, met snaauwen en graauwen, en op verachtenden toon te behandelen, anderen door geraas en indringendheid in hunne rust en gesprekken te storen en aanstoot te geven. Zulk eene handelwijs draagt het kenmerk van onbeschaafdheid en gebrek aan opvoeding, geeft aanleiding tot vele onaangenaamheden en strekt In geen geval tot eer. 10

-ocr page 164-

140

Tusschen stijfheid en lompheid is zeer gemakkelijk eeir middelweg te vinden, waardoor men zich hij allen aanbeveelt, aan niemand tol last wordt, en tegen verdrietelijkheden en eene ongunstige beoordeeling bewaard hlijtt.

Ook op publieke plaatsen vindt men vaak zekere in-rigtingen, welke voor het genoegen en geraak des gezel-schaps berekend zijn; zoo is, b. v., in sommige plaatsen het tabak rooken verboden en bet medebrengen van honden ontzegd; als voorwaarde vastgesteld, dat men eene bepaalde som bij het binnenkomen zal betalen, welke bij de vertering, die gereed voldaan moet worden, in rekening wordt genomen , enz. Naar zulke en ook andere, bij wijze van verzoek, vastgestelde bepalingen, moet men zich schikken, ol', zoo ons zulke bepalingen niet behagen, vermijde men, zulke plaatsen te bezoeken; die zich er tegen verzet, gedraagt zich onbetamelijk, en toont weinig gevoel van welvoegelijkheid te bezitten.

Gedrag bij ccne Danspartij.

Dat er bij danspartijen ol' op een bal eene bijzondere kieschc welvoegelijkheid, zoowel in gedragingen als in kleeding, beerschen moet, blijkt van zelve uit de aanraking waarin men aldaar met het schoone geslacht komt; bovendien is dit reeds vroeger aangestipt. Omtrent hel dansvermaak zelf is echter nog het een en ander te zeggen, waaruit ik het belangrijksle zal kiezen.

-ocr page 165-

147

Eer men eene dame ten dans voert , (rekke men hajul-schoenen aan, en legge die niet af, zoolang de dans duurt.

Men moei zich beijveren om goed en sierlijk te dansen; dal is, men houde het ligchaam ongedwongen regt-op en zonder stijfheid; aan de voeten geve men eene goede rigting en hewege die met losiieid en in de maat. Om als een regt sierlijk danser te worden aangezien, wordt gevorderd, dat men een fraai gevormd ligchaam hehbe, eene zekere natuurlijke bevalligheid bezitte en, naar goede voorbeelden, door veel oefening tot danser gevormd zij. Al het opgenoemde hangt echter slechts gedeeltelijk van ons zeiven af, en ter verkrijging van het overige is men niet altijd in de gelegenheid; daarom wordt ook van eiken danser niet geeisebt, dat hij de hoogstmogelijke volkomenheid in die kunst bezitte; maalais eene onvermijdelijke voorwaarde wordt gevorderd, dat hij len minste genoegzaam met de regelen der danskunst bekend zij, om niet belagchelijk te worden, of lomp op te treden.

Ook behoort men allen schijn van ploertige manieren te vermijden, bij het maken der passen en figuren. Men zorge dus vooral geene luchtsprongen te doen, geene danserskunsten te vertoonen, en hand of middel zijner dame met de hoogst mogelijke kieschheid aan te vatten.

Het dansen moet niet barlstogtelijk zijn, nog minder moet men tot danswoede opgewonden worden, waardoor al wat om en nevens ons is, vergeten wordt, Het

10 *

-ocr page 166-

148

maken van vele en groote sprongen, houde men, naar wij hebben gezegd, toch niet voor behendigheid en vlugheid; men Irekke en slope de dame, met welke men danst, in zijnen ijver niel op eene onbelamelijke wijze voort enz; dit is onwelvoegelijk, en duidt gebrek aan ingetogenheid aan.

Men neme geene gemaakte houding aan, noch gebruike vreemde wendingen, in het denkbeeld, zich daardoor zeer bevallig te vorloonen. Sommige dansers vervallen lol deze feil; zij laten b. v. het hoofd over eene zijde hangen, steken de borst te veel vooruit, of trekken haar onbevallig achterwaarts, waardoor de lendenen te veel ingetrokken worden; zij strekken de armen krom en stijf van zich, maken stijve bewegingen met beenen en voeten , of slingeren belagchelijk met deze, en wat meer van dien aard is.

Daar het mannelijke geslacht de vrijheid heeft om onder de danseressen eene keus naar welgevallen te doen, zoo moet men hierin te meer omzigtigheid in acht nemen. Het is zeer natuurlijk, dat men, in de keus van eene danseres, aan de jongste en hevalligste de voorkeur geven zal, evenwel zon het onbillijk zijn, steeds alleen deze ten dans te willen leiden. Bij den eersten of of zoogenoemden eeredans, neme men daarom , bij voorkeur, de welvoegelijkheid en wellevendheid jegens de aanzienlijkste en uitmuntendste dame in acht, zonder daarbij ouderdom, schoonheid of andere betrekkingen in aanmerking te nemen. Al heeft men ook bij de volgende

-ocr page 167-

14!)

dansen eene meerdere vrijheid, om overeenkomstig zijnen smaak eene keuze te doen, zoo sta men niet al-lijd naar de hand der volmaaktste, daar die ook alleen in enkele gevallen te verkrijgen is, maar men bedenke, dat hot onbillijk zou zijn, andere gering te achten en voorbij te gaan, omdat zij zulke uitstekende hoedanigheden missen, terwijl welligt andere en grootere voortreffelijkheden in haar niet te miskennen zijn.

Wanneer men met dezelfde dame meer dan Iwee op elkander volgende dansen doet, of in bet algemeen haar meermalen dan andere op dezelfde partij ten dans leidt, dan loont men daardoor in eene zeer vertrouwelijke, openbaar bekende betrekking tot haar te staan, of, zoo deze betrekking niet beslaat, geeft men daardoor aanleiding, in een dubbelzinnig licht beschouwd te worden.

Men verbinde zich niet vooraf om met eene of meerdere dames le dansen; dit is eene verkeerde gewoonte, waardoor andere, meer bescheiden dansers in het onaangename geval worden gesteld, om bijna of in 't geheel niet aan don dans le kunnen deelnemen.

liet is zeer onwellevend om, op eene in het oogloo-pende wijze, de gansche vrouwenrij in oogenscbouw te nemen, eer men eene danseres kiest. Men boude dit overzigt uit de verte, zonder dat hel kan opgemerkt worden. Daarna voege men zich ongedwongen bij de uitgekozene, om baar zijne beleefdheid te bewijzen en ten dans le noodigen.

Het is eene der grootste onwelvoegeiijkbeden, ja eene

-ocr page 168-

150

Leleedigiiig, eene dame le naderen, in eene houding alsof men haar ten dans wenschte te leiden , en zich dan tot eene andere te wenden.

Indien men zich door korlzigtigheid, of door eene an-iere oorzaak, heeft vergist, dan mag men daarom zijne dwaling niet laten bemerken.

Heeft eene dame, die men ten dans noodigt, haar woord reeds aan een ander gegeven, zoo vordert de beleefdheid , dal zij zich op eene bescheidene wijze ver-ontschuldige, en de hand van den uitnoodiger voor een' der volgende dansen aanneme. Verkiest zij echter den dans, tot welken een heer haar uitnoodigt, niet te doen, dan eischl van haar de wellevendheid, dat zij dien ook niet met een ander danse. Zoo zij deze behoedzaamheid niet in acht neemt, dan verdient zij te regt, dat men haar het onbetamelijke hiervan laat gevoelen; het zou echter kleingeestig zijn dit terstond en met onbe-scheidene uitdrukkingen te doen, men late het, als ongemerkt, stilzwijgend voorbijgaan, maar stelle haar niet weder in de gelegenheid, om zulk eene onbeleefdheid le kunnen begaan.

Zij vermijde echter zulke vergissing met de uiterste zorg, omdat daardoor aanleiding kan worden gegeven tot velerlei onaangenaamheid, die soms zeer hoog loopen, en aanleiding geven kan, dat, zelfs tusschen Iwee zeer goede vrienden, de goede verstandhouding gestoord worde.

Bij hel kiezen eener danseres moet men zich ook niet vreesachtig en hloode tooiien. Hoor besluiteloosheid en

-ocr page 169-

151

vroesacliliglieul kan men zich bij do sclioone kunne geenszins aanbevelen, en men iloet daardoor zich zeiven het meeste nadeel.

Het dansen is eene vau de meest gepaste uitspanningen voor de jeugd, aangezien het eene fiksche ligchaams-beweging geeft, ca cïaarbij zeer veel bijdraagt om eene groote mate van sierlijkheid en ongedwongenheid in houding, stand en bewegingen in het gewone leven te bevorderen. Om zich zeiven echter niet (en toon te stellen, en zijne danseres, zoowel als zijne deelgenooten in den dans, ja zelfs de aanschouwers geen onaangenaam gevoel te veroorzaken, en gevaar te loopen alles in de war te brengen , behooren zich volstrekt van het dansen te onthouden, niet slechts allen die de danskunst niet verstaan, maar ook zij die daarin niet zekeren graad van bedrevenheid bereikt, ol' niet genoeg muzikaal gehoor hebben om den rhythmus der muziek te vatten en te volgen. Bij de uitnoodiging ten dans vrage men om de eer (en niet om het genoegen), de dame ten dans te mogen leiden. Zijn er dames die geene zitplaatsen hebben, dan behooren de heeren haar de hunne aan te bieden. Al is eene dame de schoonste of de be-valligste, al is zij de beste danseres, dan behoort men — ten zij het de verloofde van haren danser is — haar niet meer dan tweemalen op hetzelfde bal ten dans te noodigen. Als men haar de hand toereikt om haar ten dans te geleiden , zij die niet geheel vlak geopend als die van een runderkoopman, die op de markt aan hel onderhandelen is

-ocr page 170-

over den koop van ecu ruml; maar met eene Uaauwe Jjogl gebogen.

Bij het walsen vatte men zijne danseres los om de middel en niet op de plooijen van het kleed. Men drukke alsdan alleen hare hand, maar nooit haren boezem legen zijne borst. Zijne danseres, buiten de danstoeren, in de rusten, al ware 't ook met de vingertoppen aan te raken, is een teeken van onkennis der gebruiken van de beschaafde wereld.

Men sta niet altijd naar do eerste plaats, of do eer om voordanser te zijn. Dit is onbescheiden en voegt vooral niet op eene plaats, waar men bijeenkomt om vreugde te genieten. Men zorge, bij den dans geene aanleiding tot onmin en twist te geven, en zij zelf niet te gevoelig, zoodat men eene beuzeling als een punt van eer behandelt. Men regelo zich bereidwillig naar de schikkingen, die er voor de partij getrollen zijn, of die, door aange-gestelde bestuurders der partij, voorgeschreven worden. Men vordere daarom geene verandering in dg. schikking der op elkander volgende dansen, of eische dat een dans langer zal voortduren of vrojger eindigen, dan het daartoe bepaalde toeken voorschrijft, of verlange dat het tempo der muziek, zooals het reeds is goedgekeurd, zal veranderd worden, en wat meer van dien aard is. Door zulke gedragingen verbreekt men de orde, die ook in gezellige kringen noodig is; en bovendien zijn zij teekenen van onbeschaafdheid en heerszuchtige aanmatiging.

Dikwijls gebeurt het, dal do jonge lieden, op een bal

-ocr page 171-

153

aanwezig, zich iti hel vragen hunner dauseressen uilskii-tend laten hepalen door jeugd. bevallig uiterlijk, bedrevenheid in den dans, of andere dergelijke aanlokselen. Daardoor heeft menige, vooral min jeugdige of schoone bezoekster van een bal het verdriet, indien er een overvloed van danseressen is, gedurende vele dansen achtereen, niet len dans te worden genoodigd. De waarlijk beschaafde man, brengt, uit goedhartigheid en besef van het gepaste, een offer aan de welvoegelij kheid, en vraagt ook nu en dan eene der laatstgenoemden. Menig jongman is daarvoor in de gesprekken met zijne danseres beloond, en heeft zich, bij eene aangename verrassing, zien bewijzen, dat geest, niet altijd de onafscheidelijke gezellin van schoonheid is, en gene de minder schoone soms in hooge male versiert, terwijl ook bovendien zoodanig bewijs van hooge beschaving, van gevoel voor hel voegzame en van goedhartigheid, zelden onopgemerkt blijft.

Hel behoort lol den goeden loon, dat de danser, waar het geschieden kan , en in het bijzonder bij eene rust, eenige onderhoudende woorden tol zijne danseresse spreekt. Ernstige en belangrijke onderwerpen kunnen daarbij wel niet in aanmerking komen, maar daarom mogen de gezegden niet zouteloos, of met de welvoegelijkheid strijdig zijn, zoo als, helaas! maar al le dikwijls het geval is. Laffe vleijerijen , boosaardige opmerkingen over anderen — er als met geweld bijgesleept — en afgesleten kwinkslagen kunnen aan eene verstandige, beschaafde dame volstrekt niet welkom zijn, on een man van eenige beschaving kan

-ocr page 172-

154

onmogelijk genoodzaakt wezen, lot zulk een ellendig, niets beduidend gesnap toevlugt te moeten nemen.

\a het eindigen van den dans geleide men zijne danseres naar heure plaats en vrago haar of zij eenige verver-sching verkiest te gebruiken , welke men, in geval van toestemmend antwoord, door een der bedienden doe voordienen. ÏN'a eene ligte buiging, en dank voor bet genoegen van den dans, verwijdere men zich dan.

Intusschen zorge men ook, zich met zijne dame niet zoo diep in gesprek in te laten, dat men daardoor ver-gete, op den dans acht te geven; daar het in alle gevallen ongepast is , geeue behoorlijke oplettendheid aan den dans te wijden, en daarbij zoo verstrooid te zijn, dat men verwarring veroorzaakt. Heeft men te weinig lust tot den dans, om er eene toereikende opmerkzaamheid aan te verleenen, dan onthoude men er zich liever van; want dit vermaak is geene zaak waartoe men gedwongen is.

Van de zorg voor de gezondheid bij het dansen zal ik niet gewagen, in de veronderstelling, dat de verstandige en beschaafde menscb daartoe geene voorschriften behoeft, en omdat voor de onverstandigen en onbeschaaf-den de nadrukkelijkste voorschriften niets baten. In allen gevalle hoede men zich voor snelle verkoeling, door het komen in de lucht, of het te spoedig gebruik van koude dranken.

-ocr page 173-

Uedrag bij Si-houwspeleu en ('uiieerten.

Bij het bezoeken van zulke uilspanningen en vermaken, als in het opschrift van dit artikel genoemd worden, hangt het vooral veel van ons gedrag af, om, voor ons zeiven en voor anderen, het genot, van een op hart eu verstand werkend vermaak, aangenamer en genoege-lijker te maken, of het te verbitteren, en het doel daarvan geheel te verijdelen. De algemeene begrippen van welgemanierdheid eu welvoegelijkheid zijn niet altijd genoegzaam ; want de verschillende inzigten, de eigenbaat of zelfzucht, en vooral de meening, dal men daar, waar men zijn geld betaalt, zich ook naar verkiezing gedragen mag, slaan daaraan groolelijks in den weg. Alleen persoonlijke achting en beleefdheid jegens enkele personen kunnen, bij monschen van beperkte vermogens of weinig beschaafdheid , onder deze omstandigheden , alleen eenig onderscheid te weeg brengen. Bij den beschaafden man is het, hier gelijk overal, eene vaststaande waarheid, dat hel beter en lofwaardiger is te veel, dan Ie weinig te doen.

Men driuge daarom niet lol op de eerste plaatsen door. Cij muziekpartijen is het een op vele kleine plaatsen aangenomen gebruik, om daarbij de eerste rangen aan de dames af te slaan. In den schouwburg, waar de plaatsen door de afgegevene lootjes bepaald worden, kan men dit, wel is waar, niet allijil doen, maar zich evenwel voorkomend en vriendelijk toonen.

In liet algemeen vermijde men op de eerste rijen van

-ocr page 174-

150

loges ol' balcons le blijven zillen, wanneer James op Je tweede rijen zijn gezelen, maar bieJe cene van haar met beleefdheid zijne plaats aan.

Men neme niet zooveel plaats in als immer mogelijk is, en ontneme daardoor aan anderen de behoorlijke ruimte, of belemmere hun onbeschaamd hel vrije uitzigt. Uet is ten cenenmale onbeleefd en lomp zich zóó te gedragen, als ware hot genot voor ons alleen bestemd, terwijl toch eik ander er een gelijk regt op heeft.

In allen gevalle is het, bij mannen, de hoogste mate van onbeschaafdheid, in concerten of schouwburgzalen met gedekten hoofde te blijven zitten, op welke der plaatsen men zich ook bevinde. Wanneer zelfs eerbied voor de kunst, de gewoonte van alle beschaafde lieden, of nog andere redenen, ons niet kunnen bewegen om ons daar het hoofd te ontdekken, waar de hoogstgeplaatsten der aarde niet met gedekten hoofde verwijlen, dan doe men het, om anderen niet lastig te zijn of ïuin genoegen te benemen; want schier altijd wordt het gezigt van anderen daardoor belemmerd.

Men vermijde alles wat eenige stoornis kan veroorzaken. Men spreke niet luide, lagche niet schaterende en onophoudelijk (het schaterende lagchen is, behalve in gemeenzame kringen, overal misplaatst) en geve geene aanleiding :.ol onrust. Indien men in het spel zoo weinig smaak vindt, dat het onze aandacht niet kan toeijen, dan is echter pligt, het genot van anderen niet te versto. ren, en hun geenen aanstoot le geven.

-ocr page 175-

Men zij levens bnhoedzaain in zijne oordeelvelling, men prijze of lake niet overijld en lierispe evenmin te spoedig; hierdoor stelt men zich zeiven zoor ligtelijk in een nadeelig lielit, haalt zich beschaming op den hals, en geeft aansloot aan menigeen, die van een ander gevoelen is.

Luide loejuichingon, zoo als hot klappen in de handen, het bravo roepen enz, geve men ook niet te spoedig; want wordt men hierin door niemand nagevolgd, dan ondergaat men cene zekere beschaming, en trekt aller oogen op zich. Even zoo en nog erger is het met het geven van blijken van afkeuring, waardoor men nog vee! meer aanstoot geven kan.

Bij V olksfccstcu cii andere Verinakclijkhcdeii.

Voor hem, die geleerd heeft in de wereld en onder menschen te verkeeren, kan liet niet noodig zijn, regelen van gedrag voor zulke gelegenheden neder te schrijven. De volgende herinneringen zullen daarom hier voldoende zijn:

Men wachte zich, bij dergelijke algemeene, feestelijke gelegenheden eene voorname rol te willen spelen; — omdat iedereen daarop een gelijk regt meent te hebben, zijn daardoor eenige onaangenaamheden bijna onvermijdelijk.

-ocr page 176-

158

Men vergenoege er zich mede, een stille toeschouwer te zijn; men hlijvc, zoo ver het mogelijk is, buiten het gedrang van den grooten hoop, doch loone daarover ook geene ontevredenheid, noch spotte met de dwaasheden, die men opmerkt, omdat won daardoor ligtelijk in de grootste verlegenheid geraken kan. W ordl men tot deelneming in do algemeene verlustigingen aangezocht, dan wijze men dit niet van de hand, maar neme de uit-noodiging vriendelijk aan, als eene eer, die ons wordt aangedaan, totdat men gelegenheid vindt om zich, zonder opzien te haren , er aan te onttrekken, als neiging of pligt ons wegroepen. Is men er echter met een of ander gedeelte van hel bestuur belast, dan vervulle men den pligt dien men op zich heeft genomen, tot het einde. Men zij beleefd en vriendelijk jegens allen, zonder uitzondering. Men make dan niet het minste verschil en zij regtvaardig in hot uitoefenen van zijnen pligt. Men snaauwe of graauwo niemand af, of spreke tot hem op gebiedenden toon. Men boude streng vast aan de eens voorgeschreven bepalingen, maar brenge die met beleefdheid en vastheid levens onder hot oog; en dan zal men bij de menigte de meeste volgzaamheid vinden.

Wordt men gestootcn, gedrongen of anderzitis in zijne vrije beweging belemmerd, dan wachte men zich wel zijn ongenoegen daarover met boleedigende woorden te beloonen; want zulks geschiedt meestal onwillekeurig. Laat men er zich echter met harde en bittere woerden over uit, dan heeft men de onaangenaamste wederspraak

-ocr page 177-

159

le wachten, omdal de gemoederen dan veelal eenigzins opgewonden zijn.

Gedrag jegens bejaarde bieden.

Reeds bij hel godsdienstig onderwijs wordt ons geleerd: «dat men de ouden van dagen eeren moet,quot; en de aanleidingen daartoe behoeven niet vermeld te worden. Daarom zullen dan ook do volgende regelen van gedrag ongetwijfeld goedkeuring vinden.

Aan bejaarde lieden bewijze men, ook als men door bijzondere betrekking daartoe niet verpligl zou zijn, eene vrijwillige en ongekunstelde achting. JJit gevoel, dooide natuur reeds goeischt, moet allerwege geldend zijn, en alzoo ook bij uitnemendheid iu den gezelligen omgang, zoowel in engere als uitgebreider kringen. Uit dit gevoel, waarover niemand zich behoeft te schamen, vloeit overigens alles voort, wat op het gedrag jegens bejaarde lieden betrekking heeft. Dit is een zoo onom-slootbare regel, dat, in de beschaafde wereld, de man die de zwakken niet ontziet, of geene oplettendheid voor den ouderdom toont, als mensch zonder beschaving, zonder gevoel van welvoegelijkheid, ja zonder hart aangezien en als zoodanig niet gunstig beoordeeld wordt.

Men zij daarom zorgvuldig en oplettend om zich door hen in het bewijzen van beleefdheid niet te laten voorkomen; dulde niet, dat zij ons bedienen, of dat zij in

-ocr page 178-

160

eeui-e gelegenheid op ons moeien wachten ; maar in dal ■,110=° kome men hen mei de naauwlellendste opmerkzaamheid voor.

Men veroorlovc zich geene berispingen of .spottende ■\anmerking, wegens hun uiterlijk voorkomen of gedrag, zelfs dan niel, wanneer hel laatste met de tegenwoordige begrippen van welvoegelijkheid en beschaving met

mogt overeenkomen.

Men ontlrekke zich aan hot gesprek mei onde lieden niel, maar verleene daaraan geheel zijne oplettendheid.

In hot gesprek wederlegge men hen niel, often minste make men hen met de grootste bescheidenheid op hunne dwaling of verkeerde beschouwingen opmerkzaam. Vooral zegge men hun niet, dat hunne denkbeelden verouderd en voor den nieuweren tijd niet geschikt zijn; dit is laatdunkend en even ongepast, alsof men hunne hooge jaren hun als eene verkeerdheid wilde toerekenen.

In het bijzijn van oude lieden onthoude men er zich van, met hoon en schimp te spreken over den vroegeren lijd en over heigeen uit dezen afkomstig is, en daarentegen don tegenwoordigen tijd met zijne nieuwigheden

zeer hoo:; te verhellen.

Indien bedaagde lieden, gedurende het bijeenzijn van hel gezelschap, iels verkeerd doen of zich aan eemg zwak schuldig maken, zoo doe men al wal men kan, om dit voor hol overige gezelschap onbekend te laten

blijven- , , , ,

Wanneer bejaarde lieden, vriendelijk en belangste -

-ocr page 179-

lül

lend, jongere lieden naderen, en zich in hunnen kring mengen, dan verlieze men daarbij den hun toekomenden eerbied niet uit het oog, maar betoone hun daarvoor zijne erkentenis.

De grenzen, welke door hel verschil van jaren voor het gedrag bepaald worden, moeten ook bij vreugde, scherts en vermaak zigtbaar blijven.

Gedrag Jegens jongere Lieden.

De vraag: do! oudere en bejaarde personen jegens jongere lieden, ook zekere achting en onderscheiding moeten in het oog houden?quot; kan met deze weinige woorden beantwoord worden; » Ieder mensch heeft jegens anderen zekere pligten te vervullen. Het meest echter wordt dit van de zoodanigen gevorderd, ten aanzien van welke, door de overtuiging der noodzakelijkheid van deze in acht te nemen, de ondervinding het best gewaarborgd is.quot;

Met betrekking op deze stelling mogen bier eenige opmerkingen hare plaats vinden.

Lieden van rijpere jaren behooren, in het gezellige verkeer, den jongeren vriendelijk en voorkomend te naderen ; zij moeten zich wachten, steeds met terugstootenden ernst op het gelaat en naauwkeurig afgepaste gedragingen voor hen te verschijnen.

Zij moeten vooral de opmerkzaamheid der jeugd niet

11

-ocr page 180-

162

eedurig kwellen mei verhalen uil den verloopen tijd. en zich niet beijveren om dien verre boven den tegenwoor-(U„en te verheffen. Zij hehooren integendeel met goed-kcuring het prijsselijke te erkennen, dat in den meuwe-ren quot;evonden wordt. Ook moeten zij eindelijk de kleine ver-rijpen der jeugd met toegevendheid behandelen

Bejaarde lieden moeten van jongeren met altijd eene siijve, statige houding vorderen, maar liever de aan ei-dinquot; en het voorbeeld tol oen ongedwongen en vrolijk onderhoud geven. Zij hehooren eehter zich er voor tc wachten . door het ganschelijk uit hel oog verhezen van hunne waardigheid, geene voorwerpen van spot en schimp

le worden. , .

Om zich hij jonge lieden aangenaam en bemmnelijk

te maken, behoeft men den ligtzinnige, zwakke, ot dwaze niet uit te hangen; integendeel is, voor oude lieden, dit de geschikste weg, om door hen met minachting behandeld le worden.

Het zou ook zeer verkeerd gehandeld zijn, indien bejaarden de jongere lieden van de verpligting ontsloegen om de betamende welvoegelijkheid en bescheidenheid jegens hen in het oog te houden. In plaats van hun daarmede eene gunst le bewijzen, zou men door hen aan den vereischten eerbied te ontwennen, en hen onbedachtzaam te maken, hun veel grooter nadeel doen, dan door hun een zeker bedwang op le leggen, hetgeen voor het oogenblik hun niet aangenaam mogt wezen.

-ocr page 181-

(■edi'ag Jegens ^icfteii dïe o«s niet Jicvailen.

Ook bij de vriendolijksle gezindheid jegens alle meu-schen in het algemeen, komt men tocli somtijds met ee-nige weinigen in aanraking, die ons niet bevallen, cn die wij, hoe bet ook zij, niet tol onzen omgang verkiezen kunnen. Indien deze afkeer gegrond is op de ondervinding van hunne nietigheid, op de boosheid van hun hart, op hun onzedelijk levensgedrag, of iels van dezen aard, dan zal men zulk ecnen afkeer zeer natuurlijk vinden. Is deze afkeer echter alleen hel gevolg van uitwendigheden , als van zekere zonderlingheid in hun gedrag, of van een misvormd gelaal of ligehaamsgeslalte, of eindelijk van gebaren, die ons onbehagelijk voorkomen, dan doet men verkeerd, zoo men daaraan vasthoudt, en dien voedsel geeft. lioe dit ook zij, hol is in het dagelijksche leven en in de gezellige verkeering onvermijdelijk, men-schen aan te treffen, die ons niet bevallen, en het zou aanleiding tot veel verdriet en onaangenaamheid geven, zoo wij niet in staat waren, ons gevoel te beheerschen.

Al kan men zulke menschen niet met warme toegenegenheid naderen, dan moet men den afkeer, dien men gevoelt, in zooverre bestrijden, dal deze noch door hen, noch door anderen bemerkt wordt, cn dat men de beleefdheid en bescheidenheid jegens hen , in geen opzigt uit het oog verliest.

Om zich zeiven hierin Ie gemoel te komen, zal men wel doen, de eene of andere goede zijde aan hen op te

il *

-ocr page 182-

164

sporen, en daarbij te bedenken, dat men zelf evenzeer niet aan alle menschen behaagt, en dal men bet verre van genoegelijk zou vinden, indien zij ons dit lieten gevoelen. De kloekzinnigheid moet hierin ons gedrag besturen , en door haar is men in staat er zoodanig een te volgen, waarmede men genoegen geven kan, zonder zich aan valschheid of huichelarij schuldig le maken.

Gedrag jegens Personeu die ons belcedigd hebben.

Hoewel het niet aan alle menschen gegeven is, often minste niet schijnt gegeven te zijn, altijd naar de leer des Bijbels te handelen, namelijk: »hun die ons belee-digd hebben wel te doen en hen lief te hebben, zoo vordert echter de voorzigtigheid en, ten opzigte van den omgang, de pligt des gezelligen levens, dat men zóóveel op zich zeiven zal vermogen, om zijn gekrenkt eergevoel, of zijnen afkeer niet zeer zigthaar le lalen worden, wanneer men personen ontmoet, die men, voorliet overige, zooveel in ons is, zou trachten te ontwijken. Eene gezellige zamenkomst is geene reglbank, waar men aangedane beleedigingen ter sprake brengen, en zich voldoening verschaffen moet. Hel kan niet anders dan onedel en kleingeestig genoemd worden, zoo men iemand, die ons eene beleediging heeft aangedaan, in tegenwoordigheid van anderen, beschimpt en ten toon stelt. Daardoor verliest men ook hel regt om eene wezenlijke voldoe-

-ocr page 183-

165

ning le eisclien; men verstoort daarenboven de rust des gezelschaps, en geeft ergernis aan al de aanwezigen. Het is veel edeler, en tevens veel verstandiger, zijne gevoeligheid in toom te houden, den beleediger eene afgepaste beleefdheid te bewijzen, hem, indien het niet te vermijden is, te woord te staan, maar als een' vreemde te behandelen , tot wien men in geene betrekking staat. Zulk eene zelfbeheersching zal worden goedgekeurd door elk verstandig mensch, die met do omstandigheden bekend is, ja zelfs maakt zoodanig gedrag op den beleediger dikwijls zulk eenon diepen indruk, dat hij voor zich zeiven erkent, kwalijk gehandeld te hebben, en de gelegenheid opzoekt, om zijne begane verkeerdheid weder goed te maken. In allo gevallen, al gebeurt ook die genoegdoening niet, dan brengt zulk een gedrag toch voordeel aan, door den gunstigen dunk dien men van ons karakter, ons gevoel van welvoegelijkheid en gevoel van eigenwaarde opvat.

Hoe men xich gedragen moet Jegens hen, die wij beleedigd hebben.

Eene geheel andere, maar niet minder onaangename gewaarwording verwekt het, wanneer men zich in gezelschap bevindt van lieden, die door ons miskend of be-leedigd zijn. Het is een gevoel van schaamte, van berouw, en tevens van vrees, dal zij de zelfbeheersching,

-ocr page 184-

ICf)

welke in liet vorige artikel is aanbevolen, niet bezitten, en welligt het gedrag, door ons jegens hen gehouden, ons op eene beleedigende wijze zullen doen gevoelen. Indien men zich in zulk eencn toestand bevindt, zou het zeer ongepast zijn, zijne verlegenheid merkbaar te maken , of de zaak in tegenwoordigheid van anderen te willen bespreken. Er worden menschen gevonden, welke van zulk eenen aard zijn, dat zij, iemand beleedigd hebbende , zich tegen hem aanstellen, als ware deze do be-leediger; dit is even ongerijmd, als dat men zich in den eezelligen kring wegens aangedane beleedigingen tracht te verontschuldigen en te regtvaardigen. Is de beleedi-ger onkiesch genoeg, om, door de verdediging van zijn gewaand regt, eu de vermelding van liet gebeurde, het genoegen des gezelscbaps te verstoren, dan moet bij, in zijne beschaming, de verdiende straf vinden, maar zich levens niet bedenken, om zijn ongelijk te belijden, en met weinige, maar beleefde, doch geene kruipende woorden, den beleedigde de hem toekomende voldoening te geven. Indien de beleedigde zich stil houdt, en door zijne handelwijze niets aan anderen laat bemerken, dan zwijge men ook, maar geve hem, door kiesche wellevendheid en oplettendheid, duidelijk genoog te verstaan, dat men zijne vcrschoonende handelwijs gevoelt en op bare waarde weet te schatten. Het is echter kleingeestig en kinderachtig, door algemeen in het oogloopende gedienstigheid, door vleijerijen, loftuitingen enz., den beleedigde in eene gnede stemming te willen brengen en

-ocr page 185-

167

hem als Uit verzoening om te koopen. In elk geval, derhalve ook hij het belijden van bedreven onregt, moet men eene zekere waardigheid weten staande te houden, welke achting inboezemt, en waartoe echte levenswijsheid de beste leidsvrouw is, welke, in het algemeen, in alle reeds opgenoemde, of in hel vervolg te vermelden levensbetrekkingen, niet genoeg kan aanbevolen worden.

Uedrag jegens (loogmocdigen en l'ronkers.

Dikwijls worden er in de zamenleving menschen aangetroffen . die een verbazend groot denkbeeld van zich zeiven hebben; door uitwendige omstandigheden, van rang, stand en aardsche goederen, zich tot eene trotsche zelfverheffing boven anderen laten verleiden: dezulken noemt men hoogmocdigen. Anderen hechten eene buitensporige waarde aan alles wat zij verrigten of wat hun aangaat; zij houden alles wat zij bezitten voor heter dan dat van anderen, en roemen het bij elke voorkomende gelegenheid: dit zijn pronkers of pralers. Beiden zijn onaangenaam in de verkeering, en men is dikwijls in de verzoeking, om de beleefdheid en bescheidenheid ter zijde te zetten, wanneer men met hen in aanraking komt. Dit is echter niet aan Ie raden, omdat men daardoor zich geenszins met waardigheid tegenover hen gedraagt, en hen alzoo het minst tot belijdenis van hunne dwaasheid brengt, dewijl dezulken, zoo als men weet, doorgaans niet de schnindersten zijn.

-ocr page 186-

16«

Zonder onbescheiden te zijn of le beleedigen, stelle men een betaraend gevoel van eigenwaarde tegenover de verwaandheid des hoogmoedigen; men geve, door eigen, kleingeestige zelfverheffing, aan zijne inbeelding geen voedsel; men bewijze hem geene meerdere beleefdheid en eerbied, dan door de betrekking, waarin men lot hem staat, volstrekt gevorderd wordt, en gedrage zich verder, alsof men zijne opgeblazenheid en eigenwaan niet bemerkte. Door zulk eene handelwijs voorkomt men, dat zijn eergevoel tegen ons het harnas aantrekke, waartoe dikwijls slechts eene geringe aanleiding noodig is; en, wanneer het hem niet te veel aan verstand ontbreekt, brengt men hem door de voornoemde handelwijs, ten minste eenigermate, tot de erkentenis van zijne zwakheid.

Met den pronker of praler gaat men op eene gelijke wijze te werk. Ook hera zou men verbitteren, indien men zijne pralerij openlijk tegenspreken, en hem, zoo als hij eigenlijk wel verdienen zou, tot het voorwerp van spot maken wilde, maar welk nut zou er uit zijne openlijke tentoonstelling voortspruiten? Daarenboven maakt men ook den zwakke niet gaarne zich ten vijand, want: Die ons als vriend niet helpen kan, Kan dikwijls ons, als vijand schaden.

Men late hem daarom vrij pralen, en vergenoege zich, alle opmerkzaamheid of bewondering aan zijne pronkerijen te ontzeggen en, zonder zich met woorden er over uit le lalen, te doen blijken, dat alles waaraan hij zoo-

-ocr page 187-

109

veel Imilengewone waarde liecli!, voor ons niets tnjzon-liers heeft. Het is wel waar, dat zulk een daardoor niet in de beste stemming jegens ons gebragt wordt, doch, indien men zich daarover niet openlijk uitlaat, kan hij daarom niet wel wrok togen ons opvatten, zonder zich belagchelijk te maken. Er is eene bijzondere wijze om den pronker van zijne praalzucht te genezen: namelijk zijne overdrevene pronkerij met nog grootere te overtreffen. Deze manier verdient ondertusschen geene algemeene aanbeveling; omdat deze in de eerste plaats, niet de edelste is, en ten anderen wordt de ontmaskerde pronker verbitterd, wanneer men hem belagchelijk maakt; en de vergramde dwaas wordt ligtelijk gevaarlijker dan de vertoornde schrandere. Ook loopt men daarenboven gevaar, om hij lieden, welke onze bedoeling niet doorzien , voor eenen praler gehouden te worden.

(«edra^ jegens den Vleijer.

De gevaarlijkste menschen in de verkeering zijn zonder tegenspraak de vleijers, vooral wanneer zij tevens een scherp verstand bezitten. Maar al te ligt laat men zich door hunne gladde, streelcnde woorden betooveren; men neemt die voor goede munt van zuiver gehalte aan, terwijl zij valsch en zonder eenige waarde is. Daar wij, van het gedrag spreken willen, jegens den vleijer te houden , moeten wij vooraf onderstellen, dat de lezer den

-ocr page 188-

17!)

vleijer weet te onderkennen, en niet, door zelfbedrog misleid, in hem den getrouwen vriend, den waren vereerder aanschouwt, maar dat hij door het glinsterende, schoonschijnende mom heen ziet, en krachts genoeg bezit, om de minder streelende waarheid van achter den verblindenden sluijer te doen uitkomen.

Men stelle het daarom zich zei ven tot eene wet, gee-nen lof of geene goedkeuring als gegrond en welgemeend aan te r.emen, voor dal men zich zeiven door een onpartijdig onderzoek daarvan volkomen overtuigd heeft. Elk, die, met onverdiende lofspraak, met aanhoudende verheffing van onze verdiensten, zich bij ons tracht in te dringen; die met inspanning de gelegenheid opzoekt om aan onze onbeduidendste verrigtingen een overdreven gewigt te hechten, ons voortreffelijkheden toekent, die wij niet bezitten, moeten wij in stilte verdacht houden, het niet opregt met ons te meenen, maar dal hij hel voornemen heeft, ons van onze zwakke zijde aan te taslen, onze ij delheid te stroelen en daardoor, tot bereiking van ecnig doel, ons voor zich tracht in te nemen; of dat hij, door eene overspannen verbeelding of uit zwakheid, onze verdiensten op te hoogen prijs stelt en ons eene waarde toeschrijft die wij niet bezitten. Men boude zulk eenen, gelijk gezegd, in stille verdacht; want hel is beleedi-gend, iemand in het openbaar voor eenen vleijer te verklaren. Hoe meer men zich nu hoort vleijen, des te voorzigtiger cn bedachtzamer zij men in al zijn doen en laten. Dikwijls loch is het de vleijer zelf, die, terwijl

-ocr page 189-

371

hij ons op bijpaden brengen en tot zelfverhelïing verleiden wil, ons gerust tracht te stellen, ten einde van onze zwakheid tot zijn eigen voordeel gebruik te maken. Men vermijde daarom liever, zoo veel eenigzins mogelijk is, eenen naauwen omgang met vleijers, en trachtte, door hen te ontwijken, hen te doen gevoelen, dat men gee-nen lust heeft om zich door hen te laten verblinden. Dringen zij zich desniettegenstaande te veel op, dan zegge men hun onbewimpeld, dat het ons niet aangenaam is, prooien ophef van dingen te liooren maken, die men zelf naar waarde weet te schatten. Hierbij blijve men tevens op zijne hoede, om hen niet te verbitteren, door eenige verachting voor hen te laten blijken, of hen regtstreeks den naam van vleijer toe te voegen; want hel zijn eigenlijk menschen zonder karakter, die even bekwaam zijn tot laster en wraak, als lol valschen en bovenmatigen lol'.

Cedrag jegens i'eii Leuvenaar.

De ontmaskering van eenen leugenaar is een ondank-bare arbeid. Wordt hij op ééne leugen betrapt, dan toch heeft hij terstond eene andere gereed om de eerste le verontschuldigen of goed le maken, er. hoe meer men zich met hem inlaat, des le minder weet men dikwijls, wat men van zijne gezegden voor waarheid of leugen moet honden. In den gezelligen omgang is het schier niet doenlijk, iemand wegens leugentaal Ie berispen

-ocr page 190-

172

en loch buiten onaangenaamheden le blijven, omdat de eigenlijke leugenaar eene tamelijk mate van vermetelheid bazit, en men niet altijd van voldoende middelen voorzien is om eene leugen overtuigend te bewijzen en te wederleggen. Men doet daarom best, vooral in zaken van weinig aanbelang, op liet gezegde van den leugenaar niet het minste te antwoorden, en hem daardoor, zoo lang hij geene verklaring vordert, in onzekerheid te laten, ol men hem al dan niet gelooft. Geldt het zaken van ecnig gewigt, dan doe men hem, door het een of ander, gevoelen, dat men hem doorgrondt, en men dringe, met alle mogelijke beleefdheid, op voldoende bewijzen en borgen voor de waarheid van het gezegde bij hem aan.

Vooral hoede men zich, eenig berigt of verhaal van iemand, aan wiens waarheidsliefde men meent te mogen twijfelen, aan anderen le verhalen; ten minste doe men dit niet, zonder tevens den persoon te noemen, van wien men zulk een berigt bekomen of gehoord heeft.

Men onthoude zich, in tegenwoordigheid eens leugenaars, van alle uitlatingen en gesprekken, die voor eenige verdraaijing vatbaar zijn; want men mag zich verzekerd houden, dat bij, hetgeen men als eene gissing heeft voorgedragen, niet alleen als zeer waarschijnlijk, raaar als zeer zeker en ontwijfelbaar aan anderen zal uitventen.

Men vrage nimmer eenen leugenaar naar eenig nieuws, of iets dergelijks; zulke lieden wachten gemeenlijk alleen op eene gunrjlige gelegenheid om hunnen lust regt naar genoegen le kunnen voldoen, en dan heeft men het al-

-ocr page 191-

173

leen aan zich zeiven te wijlen, indien men hen met eenen zak vol leugens verlaat.

(■edrag jegens Twistgierigcn en Krakeelznelitigen.

liet zou voorzeker raadzaam zijn, het gezellige verkeer met twistgierige en krakeelzuchtige lieilen geheel te vermijden , hen als verstoorders van eendragt en genoegens te ontvlieden, en met hunnen vergiftigen aard geheel aan zich zelvcn over te laten. Aangezien dit echter niet altijd kan geschieden, meet men beproeven, al mogt hiermede ook eenige zelfoverwinning verhonden zijn, hel onaangename en stuitende van zulk eenen omgang, op andere wijze te ontkomen.

Wanneer de twistzieke en krakeelzuchtige niemand vindt, die den door hem opgeworpen twistappel opvangt, en niemand zich door hem lot driftige tegenspraak laat opwinden , maar men hem met standvastige, beleidvolle bedaardheid , met eene der zedelijkheid en welvoegclijkheid betamende bescheidenheid behandelt, dan ontbreekt hel der opflikkerende vlam aan brandstof. Ilij moet dan over zijnen onverstandigen, onkieschen toeleg in verlegenheid geraken en, al wil hij zijn ongelijk niet erkennen, dan moet hij ten minste van den strijd afzien, zoo vaak men hem een koelbloedig gedrag, en eene standvastige onderdrukking van allo harlslogtelijke opwelling te-genslelt.

-ocr page 192-

174

Men zorgc echter, dat in die bedaardheid en koelbloedigheid geen spoor van verontwaardiging of vrees te ontdekken zij; want dit zou olie in hel vuur zijn, en den twistgierige oen wapen in de hand geven.

Indien in een gesprek de gevoelens verdeeld zijn, en men i» zich geenc bijzondere roeping gevoelt, of geen middel ziet om deze te vereenigen, dan houde men liefst zich geheel buiten het gesprek en neme hel stilzwijgen in acht.

Bemerkt men, dat do strijd der gevoelens in een werkelijk krakeel, of in persoonlijke beleedigingen dreigt te ontaarden, dan verwijdere inen zich lersloiid geheel van de twistende partijen, zonder zich te laten verleiden om, uit nieuwsgierigheid, toehoorder of aanschouwer le blijven. Is men eenmaal getuige van den twist gebleven, dan is het onvermijdelijk om, wanneer men ondervraagd wordt, zijne opmerkingen mede le doelen, waardoor men altijd eene der partijen te na moet komen.

Er is eene zekere soort van menschen, die alles heler willen weten dan anderen; die altijd gelijk moeien hebben en, over elke zaak, zich eene beslissende uitspraak aanmatigen; met dezulken kan men het allerliglst in twist geraken. Zoo men zich echter bij de vroeger gemelde bedaardheid en koelbloedigheid houdt, dan zal men ook gemakkelijk zoo veel op zich zeiven vermogen, om hen, bij zaken van weinig aanbelang, de zege le laten en eene geschikte gelegenheid af le wachlen, om hen op hunne dwaling en ongepaste aanmatiging opmerkzaam te maken.

-ocr page 193-

175

Uit al het gezegde volgt, dat men, met een verstandig, bedaard gedrag, onaangenaamheden vermijden kan, zelfs in het gezelschap van zulke lieden, die men als verstoorders van rust en vrede kent, en wier omgang men voorzeker vlieden zou, indien betrekkingen en omstandigheden dit niet onmogelijk maakten.

Ïicdr.'ïl', joiicns ï'.ifoïston. of Kcii'ziielitigen,

Er zijn menschen , die de natuurlijke eigenliefde zóó sterk laten werken, dat zij, bij alles wat hun in het leven voorkomt, het eerste en noeste hun eigenbelang bedoelen; alleen datgene, wat tot hun eigen persoon betrekking heeft als gewigtig, hunne oplettendheid verdienende, en al wat daar buiten is, ais nietsbeduidend en van geene waarde beschouwen; geene andere zaken ter harte nemen of beoefenen, dan die hun eigen nut en genoegen ten doel hebben; ook nieis voor goed, schoon, doelmatig en lofwaardig erkennen, dan wat hot hunne is of van hen komt, of, wanneer het niet mogelijk is het goede, dat bij of in anderen gevonden wordt, te ontkennen, toch altijd iets beters willen bezitten of daar-stelleu : zulke menschen noemt men baatzuchligen, zelf-zuchligen, eigenbelangzoekers of egoïsten. In het maatschappelijke leven is het lastig en onaangenaam, met hen in aanraking te komen; in den gezelligen omgang is liet dit met minder, ja somtijds zelfs onverdragelijk, omdat

-ocr page 194-

17C

zij in alles alleen zich zeiven bedoelen, al wat beleefd, welvoegelijk en bescheiden is veronacblzanien, en daarentegen van anderen vorderen, dat zij daarin jegens ben niet het minste verzuim zullen begaan.

Indien men met zulke zwakke zielen te doen heeft, staat men, wel is waar, met hen op den besten voet, wanneer men hunne ijdelheid streelt; indien men al wat zij doen, wat zij bezitten en wat tot hunne personen betrekking heeft, ongemeen vindt en hunne wensclien voorkomt. Doch dit zou te veel gevorderd zijn, en er is reeds eene zeer groole zelfbeheersching noodig, om hunne aanmatigingen slechts te dulden. Ook wordt hot noch door hen, noch door anderen ons als eene verdienste toegerekend, indien men hen in hunne buitensporigheid, zoo als bun gedrag met regt genoemd kan worden, nog versterkt. Men doet daarom wèl, wanneer men zich met geduld legen zulke zwakke lieden wapent, zoij min mogelijk (voor zoo ver onze betrekking tot hen en de beleefdheid hel toelaten), op hunne afkeerwekkende bedrijven acht slaat en, waar het zonder beleedi-ging geschieden kan, hun doet gevoelen, dat men men-schen, die minder baatzuchtig zijn, meerder eerbied en achting toedraagt.

Er is niets gemakkelijker dan de toegenegenheid van eenen egoïst te winnen; daartoe is genoeg, dal. men hem eenige vleijende en prijzende woorden toespreekt; maar hel is onedel met zulke zwakheid zijn voordeel le doen: daardoor maakt men zich zeiven aan zelfzucht schuldig.

-ocr page 195-

Daarentegen wordt uok niemand ligter ilan de egoïst tegen ons vooringenomen en verbitterd: een enkel woord van tegenspraak, eene enkele afkeurende beweging of gelaatstrek is daartoe voldoende. Wij herhalen daarom nogmaals den raad: zich. zoo veel mogelijk, van hem verwijderd te houden. Zoo men hem echter niet vermijden kan, dan moot ons verstand den middenweg kiezen, om hem te kunnen verdragen en met waardigheid nevens hem te staan. Hoe meer men met egoïsten te doen heeft (en bij elk mensch is dit meer of min het geval), hoe gemakkelijker liet worden moet, zelf tegen deze zwakheid op zijne hoede te zijn; want hel is niet mogelijk, dat hun gedrag ter navolging zou kunnen aansporen.

Gedrag jegens Meiischen van zwakke geestver-■nogens, en ilie van een ziekelijk gestel zijn.

Menschen van zwakke geestvermogens, of van een ziekelijk ligchaamsgestel, zijn voorzeker niet de aangenaamste in gezelschap; en ondertusschen hebben juist zij, zoowel uit welvoegelijkheid, als uit beginsel van menschen-liefde, de meeste aanspraak op geduld en ouderscheiding. Het zal niemand, die zelf niet van verstand ontbloot of ontaard van ziel is, behoeven gezegd te worden, dat men aan zulke ongelukkigen de meeste deelneming en de voorkomendste hulpvaardigheid schuldig is; dat men hunne zwakheden en luimen niet als voorbedachte, of

12

-ocr page 196-

boosaardige handelingen beschouwen, en nog minder hen bespotten, of op eenige wijze verbilterea en tergen mag. In weerwil van deze overtuiging, begaat men echter verkeerdheden jegens zulke ongelukkigen, en geeft men hun aanstoot, hetwelk men zich zeiven vervolgens niet vergeven kan, omdat men oveituigd is, dat men dit, met een weinig oplettendheid en bedachtzaamheid, ligtelijk had kunnen vermijden.

Wanneer men aan zulke personen zijne deelneming bewijzen wil, moet men zorgvuldig overwegen, of men hun daardoor inderdaad genoegen geeft. Vele van zulke menschen zijn zeiven met hunnen toestand onbekend, willen die niet kennen, of verkiezen niet dat anderen die zullen opmerken; bij dezulken moet men , om hun geen verdriet aan te doen, met zorg vermijden , hun blijk te geven , dal men hunnen toestand kent. Anderen beschouwen hunnen toestand erger dan die is, of zien dien voor minder dreigend aan. Bij deze beide soorten is het niet raadzaam, hunne denkbeelden te wederleggen; de eersten beschouwen dit dikwijls als een gebrek aan belangstelling, de anderen worden er moedeloos door, en beangstigen zich over hunnen staat. Het is daarom zeer noo-dig, dat men op hunne geaardheid naauwkeurig acht geve, en de grootste omzigtigheid gebruike.

In de gesprekken die men met zulke lieden houdt, legge men er zich op toe, hunne opmerkzaamheid op voorwerpen te vestigen, welke geschikt zijn om hunne zielrust te bevorderen en te onderhouden, hen le vervrolij-

-ocr page 197-

179

ken, en ile Ireurigo gedachten te verdrijven, waaraan zij zich bij voorkeur overgeven. Hierbij moet men intus-schen voorzigtig zijn, en hunne gemoedsstemming in hel oog houden; vooral wende men bij de laatstgenoemden geene poging aan, om hen met geweld lot andere gedachten te brengen, omdat dit zelden eene goede uilwerking doet.

Men onthoude zich er van, de verkeerde beschouwingen en gevoelens zulker ongelukkigen reglslreeks legen le spreken, en hen als met geweld tol betere inziglen te brengen; zulke pogingen slagen zelden, en men geraakt daardoor met hen in twist, of wekt slechls hunne zeer beweegbare gevoeligheid op.

Ook moet men hun z jn gezelschap niel opdringen, dewijl zij dikwijls van alle gezelligheid afkeerig zijn; daarom duide men het hun niet ton kwade, zoo zij ons dit laten gevoelen, noch onthoude hun alle belangstelling.

Menigmaal biedt zich de gelegenheid aan, om, met geringe oplettendheden, weldadig op den toestand van zulke personen te werken; daarom behoort het ons niet te verdrieten , zonder dat zij het weten of wenschen, voor hun welzijn te arbeiden.

Met zulke geringe opofferingen, kan, in dergelijke omstandigheden , reeds zeer veel goeds geslicht worden en, uit dit beginsel werkende, zal hel niet moeijelijk zijn, het geschikste, met de bijzondere gelegenheden best overeenkomstige gedrag in dezen te leiden.

-ocr page 198-

180

Gedrag jegens Ongelnkklgcn.

Het gedrag jegens ongelukkigen te houden, komt in vele opzigten met het zoo even behandelde overeen. De ongelukkige verdient inderdaad evenzeer verschooning, opmerkzaamheid, geduld en toegevendheid, als de kranke: ook hij toch bevindt zich in eenen ongunstigen, on-natuurlijken toestand des gemoeds. Deze toestand is echter niet bij allen dezelfde; want, de een zoekt naar troost, de andere verwerpt dien; de een wenscht, dat zijn ongeluk bekend zal worden en haakt naar belangstelling, de andere tracht het te verbergen en gevoelt zich beleedigd, zoo men daarvan gewaagt; de een vleit zich met de verbetering van zijn lot, en verheugt zich, wanneer hij in deze verwachting versterkt wordt, de andere wil er niet van hooren, ja ziet het voor eenc beleediging aan, wanneer men die hoop bij hem tracht op te wekken, enz. Om zich nu, overeenkomstig deze verschillende eigenaardigheden, zóó te gedragen, dat men de pligten der belangstelling en des medelijdens vervult, zonder tot last te zijn, is de taak der kloekzinnigheid, waarbij alleen de volgende voorschriften in aanmerking komen;

Men (rachle den ongelukkige niet met geweld fe overreden, dat zijn ongeluk geen ongeluk is; daarmede bereikt men zelden het doel; of de misleiding duurt slechts kort, en hij gevoelt daarna des te smartelijker den druk van zijnen ramp.

-ocr page 199-

181

Veel liever neme men deel in liel ongeluk, en irachie daardoor het leed le verzachten. Men gebruike geene, uit de lucht gegrepene, onnatuurlijke, tegen de waarschijnlijkheid inloopende gronden van hoop; want de ongelukkige moet zich helecdigd gevoelen, indien men hem voor zoo zwak en onverstandig houdt, dat hij het hoogst-onwaarschijnlijke van hel vervullen dier verwach-gen niet zou inzien, of indien men hem ten minste als zoodanig behandelt.

Het. is eene ellendige vertroosting, indien men den ongelukkige eenen anderen lijdende, die nog rampspoediger is, ten voorbeeld stelt: daardoor bereikt men zeer zelden het voorgestelde doel, omdat doorgaans elke ellendige zich zelven als den ongelukkigste van allen beschouwt.

Men trachte evenmin door tegenspraak en magtspreu-ken, hem tot onderwerping en berusting in zijn lot te dwingen. Dit maakt dikwijls het kwaad erger, in plaats van het te heelcn: het verleidt den ongelukkige ligtelijk tot ontveinzen van zijn leed, en maakt zijn lot onver-dragelijk , omdat hij geene deelneming vindt.

Wanneer men deelneming in het ongeluk toont, dan moet deze met blijken van liefde gepaard gaan, en de troost dien men geeft, moet op goede gronden rusten. Men dringe vooral raad noch hulpe op, maar men doe den ongelukkige gevoelen, dat men daartoe bereidvaardig is. Wil men zijne deelneming door goed gevolg zien bekroonen, dan moeten veelvuldige vracen, naar de

-ocr page 200-

182

lileiiistc omstandiglicdcn en meest verijorgenc aanleitim-gen, of op hel ongeluk betrekking hebbende bijzonderheden, vermeden worden. Men luistere integendeel opmerkzaam naar alle vrijwillige, vertrouwelijke mededee-lingen, en hoede zich om van deze bij anderen misbruik te maken. Kan men de verkeering met ongelukkigen al niet onder de gezellige genoegens lellen, zij verschaft echter den gevoeligen mensch, onder de opgenoemde voorwaarden, wel is waar eene ernstig gestemde, maar ook tevens eene beloonende zelfvoldoening en, in eigen ongelukkige omstandigheden des levens, de billijke verwachting, ook bij anderen eene gewenschte en weldadige deelneming te zullen vinden.

fiedrag van het Mannelijke tieslaeht Jegens lt;le Vrouv.'clijke Kunne.

üc wederzijdsche betrekkingen der beide geslachten lot elkander zijn, zoowel door natuurlijke als zedelijke oorzaken, van zulk eenen aard, dat het zonder uitzondering den man betaamt, zich toe te leggen op het bewijzen van uitstekende achting, van eene bijzonder kie-sche oplettendheid, van vrijwillige, voorkomende beleefdheid jegens de vrouwelijke kunne. Daarbij moet, gelijk overal, do: trap der geestbeschaving en der eigendomme-lijke waarde der personen met wie wij in aanraking zijn, lot maatstaf des gedrag? aangenomen worden.

-ocr page 201-

183

liel is daarom de onvermijdelijke pligl des mans, in gezellige zamenkomsten met vrouwen, haar met alle betuigingen van achting te gemoct le komen, en hare region door zorgvuldige en naauwkeurig in liet oog gehouden oplettendheden te eerbiedigen. Wen moet echter daarbij tevens bedenken, dat onbevlekte naam en eer, de grootste schatten der vrouw zijn, welke beide, als teedere planten, door de minst ruwe aanraking beleedigd en geschonden kunnen worden, en dat zelfs een le vrijmoedig bewijs van beleefdheid, eene onbedachtzame voorkomendheid schadelijk voor deze kan zijn.

Hel lijdt geen twijfel, of hel grootste gedeelte der mannen wenscht op liet vrouwelijke geslacht eenen aangena-men indruk tc maken, en der dames le behagen; hiertoe biedt liet gezellige verkeer hun do gelegenheid aan. De wijze waarop deze bedoeling het zekerst bereikt wordt, zal, onzes erachtens, hoofdzakelijk in de volgende voorschriften omtrent het gedrag le vinden zijn.

Waar, of bij welke gelegenheden, men met het vrouwelijke geslacht in aanraking komt, nadere men het met de verschuldigde, der betrekking passende achting en onderscheiding, echter niet met vreesachtige terughouding en bedeesdheid. De vrouw ziel gaarne, dat men haar acht, maar niet dat men baar vermijdt; zij haat den lasligen indringer, maar bemint dengeen die haar met bescheidenheid nadert.

Men make onderscheid tiisschen met oplettendheid bejegenen , en haar lot hel vommerp der oplettendheid le

-ocr page 202-

184

maken: hel eerste lireiigl de vrouw in overeenstemming met het begrip van al hare innerlijke en uiterlijke waarde; het tweede stemt geenszins altijd overeen met de strenge begrippen van vrouwelijke waarde, en moet op eene ten uiterst welvoegelijke en kiesehe wijze geschieden, indien daardoor de vrouwelijke bescheidenheid niet zal beleedigd worden. Gelijk liet elke edele vrouw welgevallig en aangenaam moet zijn, door enkelen met eerbied en onderscheiding behandeld te worden, zoo moet zij zich ook in eenen verlegen en pijnlijken toestand bevinden, wanneer, in eenig gezelschap, aller oogen op haar gevestigd zijn, en zij zich tot het voorwerp der al-gemeene opmerkzaamheid gesteld ziet.

Het kan geenen man misduid worden, of hem verboden zijn om, in den gezelligen kring, eenige der vrouwelijke leden, naarmate der betrekkingen, met onderscheiding te bejegenen of haar zijne bijzondere opmerkzaamheid en beleefdheid te betoonen. Daarom mag hij ecliter de overige aanwezende vrouwen niet geheel veronachtzamen, maar is verpligt ook aan haar de schatting van eerbied en beleefdheid te betalen, welke men der geheele kunne schuldig is.

De gesprekken met vrouwen moeten geene zaken ten onderwerp hebben, welke buiten den kring barer verstandsbeschaving liggen, noch dezulke, waarin zij geen belang kunnen stellen. Waar het verscheider.heid van gevoelens en hare teregtwijzing betreft, moet de man met omzigtigheid en ervaring te werk gaan, en versland

-ocr page 203-

185

genoeg liezillen om le begrijpen, dat ile vrouw, uit-hoofde harer betrekking, dikwijls van een geheel ander standpunt moet uilgaan dan de man, en dat hij daarom zijner waardigheid niet te kort doet, wanneer hij somtijds beleefdelijk zijne beoordeeling aan die der vrouw ondergeschikt maakt.

Eenc zekere mannelijke vastheid in gesprekken en gedragingen maakt meer indruk op het vrouwelijke gemoed, dan onmannelijke zwakheid en angstigheid. Deze vastheid moet echter vrij zijn van alle ruwheid en onbeschaafdheid.

Eene ongedwongene vrijmoedigheid in gedrag en eene zekere edele opregtheid, vinden goedkeuring hij de vrouwen. Zulke vrijmoei'igheid mag echter in geen onbetamelijke vertrouwelijkheid en vermetelheid ontaarden.

Met lustige, blijmoedige, opgeruimde, geestige gezegden, is de man in vrouwelijke kringen welkom; maar uitgelaten vrolijkheid en wildheid verdrijven hem uit el-ken beschaafden, vrouwelijken kring.

Onverschrokkenheid, tegenwoordigheid van geest, moed en andere mannelijke deugden (zonder eenig inmengsel van onstuimige ligchaamskracht), ervarenheid, behendigheid, bevallige geestgaven, werktuigelijke bedrevenheid, belezenheid, een goed geheugen, en wat van dien aard is, zijn alle zaken, die, in do gezellige verkeering met vrouwen, den man te stade komen, hem van eene vriendelijke onderscheiding verzekeren en hem de gelegenheid

-ocr page 204-

18ö

verecliaflen, zicli menigmaal in dit gewenschte genol tc kunnen verheugen.

Er worden, wel is waar, vele mannen gevonden, die wanen, al deze voortrellelijkheden niet noodig te hehben, maar welke een vermetel indringen voor het zekerste middel houden, om in vrouwelijke kringen toegelaten te worden; de zoodanigen verkeeren ondertusschen in eene verregaande dwaling. Alleen' het onheschaal'de en niets waardige gedeelte der vrouwelijke kunne duldt hen. maar ook niet op den duur.

Men overlegge niet angstvallig, hoe men zich in de verkeering met vrouwen zal gedragen, noch bestudere zijne rol gelijk een toonoclspelcr. Zulk een kunstmatig bedrog ontsnapt liet scherpziende oog der vrouwe niet; zij beschouwt zich daardoor vernederd en is alles behalve geneigd, aan zulk een gedrag haren bijval of hare goed keuring te schenken.

Er zijn jonge lieden, die er een genoegen in vinden, vooral oude dames te bespotten. Dit is een groot bewijs van onbeschaafdheid en van weinig verstand tevens. Het is niet onmogelijk, dat men vrouwen ontmoete, wier omgang door hare jaren niet bijzonder aanlokkend ge maakt zij, en die daardoor ook eene zekere scherpte in hare manieren hebben verkregen: het grootste deel van haar kan den jongman door goeden raad nogtans zeer nuttig zijn. En hoe ouder zij zijn, des te grooter aan spraak hebben zij op onze beleefdheid en toegevendheid.

-ocr page 205-

1«7

Zij, die hchooren tol liet geslacht waartoe uwe moeiler, uwe zuster Lchoort en ook zij, die eens hot geluk uws levens zal uitmaken, hebhen ook aanspraak op die he-leefdheid en toegevendheid door hare meerdere zwakte. Oe omgang mei haar geeft ons het juiste gevoel van uil-nemende wellevendheid, aangename manieren, een kie-sehen , beleefden toon en hoogst aanbevelenswaarde zachl-aardigheid. Welk een schal van ervaring en scherpzinnigheid ligl er niet in den raad eener vrouw! En die raadgevingen moeten den jongman des te aangenamer zijn, daar zij, meer dan de man, zich in de plaats der jongeiieden kan stellen , en hunne vermaken en behoef-len mei meer toegevendheid beschouwt. En inderdaad, do jongman, die bejaarde vrouwen bespot, verdient niet, dat hij goed gezien zij hij de jonge dames. Bovendien, men ga de gesprekken van beschaafde oude dames na, en men zal dan moeien erkennen, dat in hare denkbeelden en inzigten grooler bewijzen zijn gelegen voor haar gevoel van het gepaste, hare scherpzinnigheid en vlugheid van opmerking dan bij de mannen.

Wij willen nog een enkel woord van de galanterie zeggen. Door dit woord wordl de uitnemendste veree-niging van eerbied, beleefdheid en opmerkzaamheid aangeduid, waardoor de man van ware beschaving en goede manieren zicli,in elke omstandigheid des levens, ten aanzien der vrouwen onderscheidt, en dit niet slechts in woorden, maar in al zijne handelingen. Onder de vele voorbeelden van galanterie in woorden, zuilen wij er

-ocr page 206-

188

slechts Ivvee aanvoeren. Ken hoog bejaard en zeer beroemd Fransch geleerde, wiens oogen zwak en zeer gevoelig voor hel licht waren geworden, bevond zich legen den avond in gezelschap. Toen de schemering was ingevallen, wenschte de geleerde dat hel licht onlstoUen werd. Een jong en schoon meisje zeide op belangstellenden loon lot den wijsgeer: »jMen zegt, dat hel kaarslicht voor uwe oogen hinderlijk is en nogtans wenscht ge het licht te zien ontsteken. Mij dunkt, gij moest bij voorkeur wenschen in den donker le zijn.quot; De ga-lanle grijsaard antwoordde daarop: » Dit is niet hel geval waar gij zijl.quot; — Eene uitnemende vrouw liet zich eens, in een gesprek met den Turkschen gezant te Parijs, op gispende wijze er over uit, dat de Mohamedaansche godsdienst toestond, onderscheidene vrouwen te hebben. De gezant antwoordde haar: »Die godsdienst staat dal toe, om in onderscheidene vrouwen de hoedanigheden veree-nigd le vinden, welke door u, in een persoon veree-nigd, bezeten worden.quot;

Dal de verkeering met het beschaafde deel des vrouwelijken geslachts, overigens de voortreffelijkste school ter beschaving van den man is, slaat zóó vast, dat liet onnoodig is, dit nader le Leloogen. Daarom kan hel in achlnemen der hier voorgeschrevene regelen, die hem den toegang tot den kring der beschaafde, vrouwelijke wereld verzekeren, hem niet onbeduidend loeschijnen.

-ocr page 207-

189

Gedrag van Vrouwelijke, jegens het .UanneliJUe Geslacht.

De omgang in lint gezellige leven is, voor de vrouwelijke kunne, schier de eenige gelegenheid om met andere mannen , dan die tot den familiekring hehooren, in aanraking te komen, en hen in hunne eigene, bijzondere geaardheid te leeron kennen; het is de toetssteen , waarop hare geschiktheid , om hare waarde tegenover het mannelijke geslacht te handhaven, wordt op de proef gesteld ; liet is de nuttigste oefenschool, om zich van eene beminnelijke en achtingswaardige zijde te vertoonen; om met dat geslacht, op eene bevallige , verstandige en zedige wijze, den levensweg te bewandelen zonder haren goeden naam te kwetsen.

De vrouw moet, in elke betrekking, in het huwelijk en daar buiten , de bewustheid in zich omdragen , op de achting, opmerkzaamheid, dienstvaardigheid en beleefdheid des mannelijken geslachts aanspraak te hebben, zoo lang zij deze door geen onwaardig gedrag verdarteld heeft. Zij wachtte zich derhalve, in den gezeliigen kring te willen uitblinken en de mannen tot zich trekken , maar late zich door hen zeiven zoeken. Zij ont-trekke zich niet met koelheid en trotschheid aan het mannelijke geslacht, veronachtzame niets wat beleefdheid en een bevallig gedrag van haar vorderen , en blijve geenszins in gebreke, de haar bewezene blijken van achting en wellevendheid, met de strengste kieschheid naar

-ocr page 208-

190

behooren te beanlwoorden. Eene vrouw, uio Je aanwezig zijnde mannelijke loden van een gezelschap niet schijnt op te merken, hen gansch voorbijziet, hen met opzet voortdurend ontwijkt, ol' met minachting van zich terugwijst, vertoont zich in een zeer ongunstig licht.

Trotschheid, gebrek aan beleefdheid, wantrouwen in zich zelve, de vrees om misschien de grenzen der vrouwelijke waardigheid uit het oog te verliezen, ongestadigheid in gedrag, en ook bloode schuwheid worden als leekenen van een zwak verstand en eenen ongeoefenden geest aangezien, en kunnen geenszins tol aanbeveling dienen. liet is daarom eene onaangename gewoonte, wanneer, in groote gezelschappen, de vrouwen zich angstiglijk en zorgvuldig van de mannen afzonderen.

liet zou een onnatuurlijke cisch zijn, zoo men konde begeeren, dat de vrouwen in gezelschappen geenen goeden indruk op de mannen zochten te maken. liet streven naar dit doel moet echter niet merkbaar zijn; daarom moet het vrouwenoog niet uitlokkend en navorschend op den mannelijken kring staren. In hare blikken en in hare geheele houding moet integendeel eene opgeruimde en toch stille, eene waardige en voorkomende ongedwongenheid, een zeker, zich zelve naauwelijks bewustzijn van bare eigenwaarde, en eene beminnelijke bescheidenheid, als in eenen helderen spiegel, te zien zijn. Daardoor voelt de man zich tol haar getrokken en ziet zich tevens de maal en grenzen voor zijn gedrag aanwijzen.

Deze bescheidenheid mag eene vrouw. in hare ge-

-ocr page 209-

ion

sprekken met ileu m;tn, even weinig immer uit liet oog verliezen. Er moet geen angst en verlegenheid in liaar Ie bespeuren zijn, maar zij moet vrijmoedig en onge-dwongen mot Iiem spreken, zijne wellevendheid met gelijke, hem toekomende wellevendheid vergelden; zij moet zijne vragen ook op eene wijze beantwoorden, die voor het overige gezelschap verstaanbaar is en daarbij alle geheim en dubbelzinnig gebarenspel vermijden.

In deze handelwijs make de vrouw geen onderscheid, of het gezelschap uil jonge dan wel bedaagde lieden bestaat. Met vreemdelingen blijve zij bijzonder beleefd en met bekenden worde zij niet te gemeenzaam. Indien een uit het gezelschap, op onbescheidene wijze zich te gemeenzaam aanstelt, of door hora eene onwelvoegelijke uitdrukking of scherts tot haar gerigt wordt, zoo raoet zij zich er terstond aan onttrekken, en haar ongenoegen daarover, op eene kiesche, maar bepaalde wijze en zonder aanmatiging of bitterheid, te kennen geven. Aan liet geoefende vrouwenverstand kan het nimmer moeijelijk vallen, aan liet gesprek op eene schrandere wijze, eene andere wending te geven.

Indien eene vrouw bemerkt, dat een der mannen haar in het bijzonder onderscheidt, of haar hel hof maakt, zoo neme zij dit niet lerslond als een bewijs van ernstige gehechtheid op. Zij neme geene zegepralende houding tegenover hare gezellinnen aan, maar late tegen hem, die haar hel hol' maakt, hare schranderheid bij uitzoudei ing gelden, zonder tegen de beleefdheid en wel-

-ocr page 210-

192

voegelijkheid te handelen, zoolang hij zelf daarin de palen niet te buiten gaat. Wee! elk meisje, elke vrouw, die zwak genoeg is, zich door zulke onderscheidingen vereerd en verheugd te gevoelen; die zich er iets op laat voorslaan, en daarin terstond ernstige bedoelingen meent te zien. De vreugde van zulk eene zegepraal is kort, maar het onaangename gevoel van ondervonden teleurstelling en van aan den dag gelegde zwakheid duurt des te langer. Bovendien wordt zij, bij de ligtziniiige en de minder goedgezinde gezellinnen, bet voorwerp van spot en voldoening, over de ondergane beschaming, en menige betergezinde van het mannelijke geslacht wendt, onder liet ophalen der schouderen, het oog van haar af, terwijl hij haar onder de gewone klasse der zwakke, ijdele en onwaardige leden van hare kunne rangschikt.

Dikwijls is de vrouwelijke scherpzinnigheid alleen legen den indringenden, onzedelijken hofmaker niet voldoende. In dat geval moet de vrouwelijke waardigheid met al hare kracht en ernst te voorschijn treden. Vindt de aangevallene zich te zwak, om den strijd tegen de onbeschaamdheid vol le houden, dan neme zij hare loevlugt tot achtbare en bejaarder personen van hare kunne; doch ook in den kring barer mannelijke bekenden zal zij ongetwijfeld edele, ridderlijke verdedigers van hare reg-ten vinden, en kampvechters, die met warmte hare belangen zullen verdedigen.

Het is niet onnatuurlijk, dat ook de vrouw in den eenen man meer behagen en welgevallen vindt, dan in

-ocr page 211-

193

den aiuleron; maar dit in het oog loopend te kennen te geven, hem op ecne zigtbare wijze toe te naderen; zich vaak in zijne gesprekken te mengen; aan tafel, en bij andere gelegenheden, zijne nabijheid te zoeken, hem alleen alle oplettendheid te wijden, anderen daarentegen zigtbaar te vermijden en te veronachtzamen, dit alles is strijdig met de welvoegelijkheid, met de goede zeden, met de vrouwelijke kieschheid en met de pligten des ge-zelligen levens.

Eene vrouw menge zich niet voorbarig in de gesprekken der mannen; daarin komen dikwijls onderwerpen voor, die buiten den kring barer vatbaarheid en kundigheden liggen, of door het vrouwelijke oor niet behooren opgevangen te worden. De vrouw beschouwe het echter daarom niet als onmogelijk, aan zulke gesprekken deel te kunnen nemen, maar vatte de gelegenheid aan, indien dit op voegzame wijze geschieden kan, vooral wanneer die over leerzame onderwerpen gaan. Daardoor zal zij in staat worden gesteld, hare kennis op aangename wijze uit te breiden. Beschaafde mannen vinden ongetwijfeld behagen in verstandige aanmerkingen van vrouwen , wanneer deze met bescheidenheid worden voorgedragen, en het verschaft hun een waar genoegen, hare kunde te bevorderen; waartoe zij door hunne opvoeding voor het practische leven en hun aanhoudend verkeer in het bedrijvige leven, wel in staat zijn.

Bij gezellig tijdverdrijf, spel, enz., houde de vrouw zich slreng binnen de palen der betamelijkheid en be-

13

-ocr page 212-

194

scheidenheid, maar spele ook niel ontijdig de preul-sche, of vinde in elke onschuldige nadering eens mans eene onwelvoegelijkheid. IJoor zulk een gemaakt en overspannen gedrag wordt menige, op zich zelve onschuldige omstandigheid, dan eerst dubbelzinnig en onwelvoe-gelijk, en hot denkbeeld van vrouwelijke reinheid wordt geenszins verhoogd, wanneer eene vrouw, door dergelijke, gemaakte handelwijze, hare bekendheid met hetgeen onbetamelijk eu dubbelzinnig is, aan den dag legt.

De vrouw spreke te rad noch te luide, zette zich niet met de beenen over elkaèr, noch make vele gebaren. Zij plaatse zich niet op een punt van den stoel; zij ver-draaije de oogen, noch lagche overluid. De graad van ongedwongenheid, welke in een man geoorloofd is, zou in eene vrouw als hoogst onvoegzaam, als onverschoon-lijk worden geacht. Zachtheid en ingetogenheid moeten altijd hel kenmerk der vrouw zijn en blijven.

In het algemeen kunnen deze regelen van gedrag, vooral voor den gezelligen omgang, toereikend geacht worden. Tot de vermelding der nadere betrekkingen tusschen de beide geslachten zal, bij de artikelen over vriendschap en liefde, later gelegenheid gevonden worden.

Cledrag als Castheer en Castvrouw.

Wanneer men, voor korteren of langeren tijd, jegens eenen of meer personen de betrekking van gastheer en

-ocr page 213-

195

gastvrouw aanneemt, dan vordert de deugd der gastvrijheid en herbergzaamheid, dat men aan al de eischen en pligten, die zij in zich bevatten, volkomen zal beantwoorden. Hem, dien men, hetzij voor korteren of langeren tijd, als gast ontvangt, is men verpligt, niet alleen veiligheid t3 verleenen en hem te beschermen, maar ook van al datgene te voorzien, waardoor zijne rust, zijne tevredenheid en zijn genoegen verzekerd worden ; hem niets van het noodige te laten ontbreken, zoodat hij zich in alle opzigten als te huis gevoele.

Het behoeft naauwelijks vermeld te worden, dat men deze verpligting uitbreiden of beperken moet naar de betrekkingen, waarin men zich bevindt; want het strijdt tegen het gezond verstand, racer te doen dan onze vermogens toelaten.

Het maakt voorzeker een verschil, of hij, dien men als gast ontvangt, door ons genoodigd is, dan of hij uit eigen verkiezing, of door omstandigheden gedrongen, zijn intrek bij ons neemt, zonder dal wij er vooraf van verwittigd worden. In het eerste geval is men vooral in de verpligting, hem niets te laten ontbreken, wat zijn verblijf ten onzent genoegelijk kan maken. In het tweede geval kan men met regt op toegevendheid van zijnen kant rekenen; ondertusschen moet men hem op eene kiesche wijze geven te verstaan, wat men voor hem doen kan, opdat hij niet meer verwachten moge, dat men in staat is te verwezenlijken.

Indien de uitoefening der pligten, die men als gast-

13 *

-ocr page 214-

I'M)

lieer op zicli genomen heeft, met opofferingen en ongemakken vergezeld gaat, dan mag men dit den gast in geen opzigt laten merken: hij geraakt daardoor slechts in verlegenheid, en wordt verdrietig over zijn verblijf.

Heeft een gast zelf den vermoedelijken tijd van zijn verblijf ten onzent niet vooraf bepaald, dan onthoude men zich, uit wellevendheid, om er naar te vragen; hierdoor kon hij in het denkbeeld komen, dal hij ons lot last is.

Wanneer men eenen gast ontvangen heeft, van wiens korter of langer oponthoud ten onzent men onkundig is, dan zij men bedacht, om hel onthaal, dal men hem geeft, en ook het gedrag, dal men jegens hem houdt, zóó in te riglen, als men bij een langdurig verblijf zou willen volhouden. Verzuimt men dit, dan zou de gast welligl het vermoeden kunnen opvatten, dal hij lol last begint te worden, en in hel een of ander hinder doet. Aan den anderen kant heeft men daarbij het voordeel, dat een te groot uilhalen en afwijken van den gewonen regel in het huishouden, dat alleen bij een kort verblijf zou kunnen gelden, oen langer verblijf niet bezwarend make. Ook behoeft dan midden in den tijd van het verblijf niets veranderd te worden, indien men niet verkiest de wijze van onthalen voort te zetten, waardoor het eens opgelegde bedwang, of de ons veroorzaakte last zich, onzes ondanks, vroeger of later merkbaar zou maken, en oorzaak worden, dal hel verblijf ten onzent, het gevolg van vriendschapsbetrekking, de bron van verkoeling en misverstand

-ocr page 215-

197

werd. Door onze gewone wijze van leven zoo min mogelijk te veranderen, zijn en blijven zoowel gast als gastheer het best en langst op hun gemak.

Men overlade z.jnen gast niet met verontschuldigingen, dat men hem niet ruimer onthaalt, geen meer vermaken bezorgt, enz.; zulk eene ongepaste bescheidenheid kan door den bezoeker ligtelijk worden aangezien als een middel, dat men gebruikt om hem opmerkzaam te maken op het offer dat men hem brengt, of dat men, voor hetgeen men voor hem doet, bijzondere lof en dankbaarheid verwacht.

Ook herhale men niet te dikwijls en met te veel levendigheid, hoezeer men zich over het bezoek verheugt, waarmede onze vrienden ons vereeren; men behoort dit uit de handelingen jegens hen te laten blijken. Evenzoo vermijde men, om op het verlengen van hun bezoek, meer dan betamelijk aan te dringen. Eene dezer beide wijzen van doen kon ons ligtelijk van veinzerij verdacht maken; in hot tweede geval zet men ook, te onpas, der verkiezing onzer vrienden te enge palen.

Wanneer men een gezelschap genoodigd heeft, moet men zorgen, dat alles wat tot de ontvangst noodig is, reeds lang vooraf is voorbereid. Stelt men dit tot het laatste oogenblik uit, dan kan men ligtelijk door het een of ander daarin verhinderd worden; ook zou de een of ander der genoodigden toevallig vroeger kunnen komen, dan men verwachtte. Bovendien is het hoogst ongepast, zich gedurende hel verhlijf aanhoudend te verwijderen,

-ocr page 216-

198

om hel noodige le bezorgen, hetgeen lang le voren gereed hart kunnen zijn.

Die eenig gezelschap genoortigrt heeft, moet op den gepasten tijd tot het ontvangen der gasten gereed zijn, en tevens, naar mate van stand en betrekking, in het betoonen van beleefdheid niets verzuimen. Ue aanzienlijkste gasten gaat men lot buiten de deur der gezelschapszaal, of tol aan de huisdeur le gemoet; anderen ontvangt men aan den ingang der zaal; aanzienlijke vrouwen gaal de gastheer, zoo zij niet rijtuig komen, bij het uitklimmen ontvangen, en biedt haar den arm om haar bij het gezelschap in le leiden. Slechts dan, wanneer de gastheer veel aanzienlijker is dan al de genoo-digden, is hel te verdedigen, dal hij later dan de gasten in de gezelschapszaal verschijnt.

Men noodige het gezelschap niet plaats te nemen, voor de aanzienlijkste genoodigden aangekomen zijn; in alle gevallen, vooral aan tafel, verzuime men niet, den aanzienlijksten gast de voornaamste of eereplaats aan te wijzen. Ook zorge men , dat hel niemand der genoodigden aan iets ontbreke.

Ten aanzien der bediening moet niets te wenschen overblijven , waarom men vooral zijne bevelen vooraf naauwkeurig moet gegeven hebben. Het is ongepast, dit in tegenwoordigheid der gasten te doen ; minder aan-slootelijk is hel, eenig klein gebrek stilzwijgend over het hoofd le zien. Zonder onvermijdelijke noodzakelijkheid, rnocl geen gastheer of gastvimnv in persoon hunne gas-

-ocr page 217-

199

ten bedienen, maar zich zorgvuldig aan het levendig houden der gesprekken wijden.

Hel is ongepast, dal men zijne genoodigden op de voor-trellelijkheid der spijzen of dranken, op de kostbaarheid der tafelgereedschappen, of op iets anders opmerkzaam make; ook is hel onwelvoegelijk, de genoodigden lol hel genieten van de eene of andere spijs of drank mei te veel aandrang aan te zetten.

Die gastheer zijn wil, moet vooraf zorgen, dal alles geregeld zij om zijnen gasten, op onderscheidene wijzen, gezellig vermaak te bezorgen; niemand van deze moet echter tot het deelnemen in eenig spel of vermaak gedrongen worden, maar iedereen moet men vrije keus laten. In alle opzigten zorge men voor hel genoegen der genoodigden, en vergele daarbij het zijne.

Heeft een der gasten hel ongeluk van iets te breken, omver te werpen,of iets anders te doen , waardoor de goede orde of het genoegen zou kunnen lijden, dan zorge men om de verlegenheid van den gast tevreden te stellen. Zijne eigen verlegenheid zoeke men verborgen te houden en ten spoedigste, op de bedektste wijze, herbe-gane ongeluk te herstellen. Men bedenke, dal hel een ongeluk is, en dat het immers niet met opzet werd gedaan.

Gedrag als Gast aan Tafel.

Wanneer men ergens Ier maaltijd genoodigd wordt, onderzoeke men naauwkeurig naar den lijd waarop men

-ocr page 218-

200

aan tafel gaan zal, en neme dien stiptelijk in acht. Evenmin toch als het betamelijk is op zich te laten wachten , wat alleen groote heeren en lomperds doen, even weinig is het gepast, lang voor den maaltijd zich er reeds te laten vinden. Een kwartier of een half uurtje voor den bepaalden tijd van het etensuur is vroeg genoeg.

Men neme, zonder tegenwerping of aanmerking, de aangewezene plaats aan tafel in. Wordt de keus der plaatsen den genoodigden vrij gelaten, dan neme men geene plaats, voor dat de aanzienlijker gasten de hunnen gekozen hebben, en vermijde tevens allen schijn om de nabuurschap van dezen of genen medegenoodigde te willen ontwijken.

Aangezeten zijnde, zorge men, vooral als er niet veel ruimte is en men vrouwen naast zich heeft, de naast-aanzittenden niet te hinderen.

Bij het ronddienen der spijzen, geve men den voorrang aan de dames en aanzienlijker gasten, maar zoo deze den wensch uiten, dat men de orde der aanzitten-den volgen zal, dan make men geene complimenten om zich voor haar en den voornamere bediend te zien.

Wordt ons de zorg opgedragen, de naast bij ons zittenden van wijn te bedicne, dan zij men oplettend hunne glazen niet ledig te laten, terwijl men voor zich zeiven het laatst inschenken moet. Wordt de wijn in karaffen op tafel gebragt, dan volge men dien regel ook bij den aanvang; wordt daarentegen de wijn in gewone wijnnesschon opgedischl, dan schenke men iiel

-ocr page 219-

201

eerste scheutje in zijn eigen glas, en scheiike vervolgens de glazen der naast ons zittenden in — docli slechts lot een' halven vinger breedte onder den rand, en vuile eerst daarna zijn eigen glas.

Voor een welopgevoed mensch is het onnoodig te zeggen, dat, al is de gastheer zeer opdringend, de wel-voegelijkheid vordert, matig te zijn in het gebruik van spijs en drank.

Het tafelgesprek kan, door den gastiieer alleen, niet wel geheel aan den gang gehouden worden; iedere gast behoort dus het zijne daartoe bij te dragen. Bij voorkeur onderhoude men zich echter met de naast aanzittenden; want het past niet, met hen, die op eenigen afstand gezeten zijn, lange gesprekken te houden. Men lokke echter niemand die den mond gevuld heeft tot eenig antwoord uit, gelijk men ook zelf nooit met vollen mond moet spreken. Behalve het hoogst onwelvoegelijke daarin gelegen, worden ook de woorden onverstaanbaar, en stelt men zich in gevaar, een gedeelte der half of geheel gekaauwde spijzen, uit den mond te laten vallen.

De tafelgesprekken moeten, zoo veel mogelijk, van eenen vrolijken aard zijn. Men brenge daarom geene treurige, of het gemoed ontroerende gebeurtenissen, en nog minder afkeerwekkende verhalen ter sprake.

Men zij niet voorbarig met het instellen van gezondheden en dergelijke dronken: het is welvoegelijk om dit, zoo als gebruikelijk is, voor den gastheer en de aanzien lijksten der genoodigden over te laten.

-ocr page 220-

202

Het is alleen bij geheel bijzotulere omstamligheilen, en dan nog met betamelijke verontschuldiging, geoorloofd, onder den maaltijd van tafel op te staan.

Men zij bedacht, zijnen eetlust zoodanig te besturen, dat men niet met eten bezig blijve, wanneer de overige gasten reeds er mede hebben opgehouden.

Men zij behoedzaam, geene glazen om te werpen of te breken, geen lepel, vork of mes van de tafel te laten vallen of er geraas mede te maken; vooral zorge men geen servet of tafellaken te bevlekken, dewijl dit der gastvrouw niet anders dan onaangenaam wezen kan.

Het is onwelvoegelijk aan tafel een snuifje te nemen.

In plaats van het brood te snijden, is het tegenwoordig veelal gebruik, dat af te breken.

In geen geval mag men den zakdoek op de tafel of achter zich op den stoel leggen.

Indien men langzaam in hel eten is, hoede men zich daardoor oorzaak te worden , dal anderen op ons moeten wachten. Om dit laatste te vermijden, bestaan er twee middelen: men neme kleinere gedeelten, of geve het overgeblevene tijdig aan een der bedienden af.

Men volge niet het gebruik van sommigen, die, op het nageregt, surprises en bon-bons in den zak steken: dit is hoogst onvoegzaam.

In geen geval, dan bij gezinnen waar men dagelijks of eenige malen 's weeks eel, vouwe men zijn servet op, maar legge dal, bij hel verlaten der tafel, gelijk hel gebruikt is, naast het bord, op de tafel neder. Het laai

-ocr page 221-

203

zich toch begrijpen, dat men het door u gebruikt servet, of ge 't al of niet weder in de vouwen legt, aan geen ander zal geven, maar dat men latere gasten ook weer schoone servetten voorlegt. Het opvouwen is, behalve in de opgegevene gevallen, een blijk van bekrom-pene zienswijze, ja, kan als beleediging worden aangezien, als veronderstelde men van de gastvrouw, dat zij de onvoegzaamheid kon begaan, hel door ons gebruikt servet aan een ander voor te leggen.

Eene dame die zich bij een middagmaal laat wachten, om bij hel binnenkomen opmerkzaamheid te wekken, handell onverstandig. Zij zou het gewis niet doen, als zij in woorden kon hooren, wat de meeste gasten van zoodanige dame denken.

Bij het aankondigen dat men zich aan tafel zal begeven, make men geene bijzondere haast, maar wachte op bet teeken, of het voorgaan, van gastheer en gastvrouw.

Geleidt men eene dame naar de tafel, dan biede men haar den linker arm, en ga bij uaauwere doorgangen vooruit, zonder haren arm los te laten. In elk ander geval ware zulk vooruitgaan onbeleefd.

Gewoonlijk gaal de gastheer met de door hem geleide dame voorop. De gastvrouw sluit gewoonlijk de reeks.

Wijkt bij zulke, of eenige andere gelegenheden, iemand, die digt bij of reeds in de deur stond, terug, om u te laten doorgaan, dan moet het volgende in acht geno-

-ocr page 222-

204

men worden: Hebl gij eeno dame aan den arm, en niet hij, maak er dan dadelijk gebruik van, doch zonder le huigen. Daardoor loont ge te gevoelen, dat die beleefdheid uwer dame en niet u geldt. Hebt gij geene dame aan den arm, en hij wel, verklaar dan snel, kort en bepaald, van die eer geen gebruik te maken. Heelt ook hij geene dame aan don arm, verzoek hem zelf vooruit te gaan. Herbaalt bij echter zijn aanbod, maak er dan onder eene buiging dadelijk gebruik van. Lange pligtple-gingen aan de deur zijn belagcbelijk en, als anderen achter u komen, onvoegzaam.

Indien de plaatsen niet door kaartjes zijn aangewezen, dan wacht men lot de plaatsen worden aangeduid.

Men plaatst zich achter den stoel, tot de gastheer het voorbeeld heeft gegeven, zich neder le zetten. In allen gevalle wachte men, tot de dames hebben plaats genomen. Het servet ontvouwe men niet voor ook anderen dit doen; men ontvouwe het ook niet geheel, maar plaatse hot (ééns in vieren gevouwen) op den school. Alleen de dames slaat het vrij, de servetten vast te spelden, of op andere wijze vast te hechten. Bij bet opstaan plaatst men het servet naast bet bord, en niet op den stoelrug.

Het gebruik van sommigen, om aan open tafels, lepels vorken en glazen met het servet schoon le wrijven is, aan een gastmaal bij particulieren, eene lompheid. Even onvoegzaam is het, de mouwen hij hel tafelen op te slaan.

Vraagt men een' bediende brood , een mes of iel; anders,

-ocr page 223-

205

men doe het niet op gebiedenden toon, en noeme den knecht bij den voornaam. Hem jongen of jan te noemen, behoort hoogstens in een koffijhuis. Kent ge zijn' naam niet, geef hem dan door hoofd of vinger een teeken. Spreek aan lafül niet over politiek of godsdienst. Is het gesprek algemeen, dan spreke men luide genoeg om door anderen verstaan te worden, maar niet zóó luid, dat de gesprekken van anderen daardoor gestoord worden.

Dient gastheer of gastvrouw zelf voor, en bieden zij u een geregt aan, dan zou het grove onvoegzaamheid zijn, het bord aan een ander, zelfs aan eene dame over te geven. Daardoor zoudt gij te kennen geven, dat zij, door u die onderscheiding boven anderen te bewijzen , eene onvoegzaamheid hebben begaan, die gij wilt herstellen.

Is de soep le heet, dan blaze men haar niet, maar wachte lot zij koud genoeg is geworden.

Neem niet te veel van de voorgehouden spijzen op uw bord.

Indien de wijn aan de tafel door de bedienden wordt geschonken, en uwe dame begeert le drinken, geef den bediende dan daartoe het teeken, maar houdt hem het glas niet voor, dit acht men eene gewoonte, in onbeschaafde gezelschappen opgedaan.

De dame die naast u is geplaatst, moet gij behoorlijk bedienen, en van alles, voornamelijk van het beste, voorzien. Tracht zelfs bare wenschen uil hare oogen le lezen.

-ocr page 224-

20(i

Op liet nageregl snijdt men den appel of de peer die men gebriuken wil eerst in kwarten, en schilt dan overlangs, en wel elk stuk , na dal men hel vorige heeft genuttigd.

Moet gij fniezen, bedek dan uwen mond met uw servet, opdat daar geeue spijzen aan ontspringen.

Alvorens men drinke, behoort men den mond door het servet af te wisschen. Het is hoogst onvoegzaam, door den mond festonnen van vet op de glazen te drukken.

Door den wijn te beruiken, of op te slorpen, geeft men zich het voorkomen van een drinker, die er op uit gaat, wijn te koopen.

Brengt men u een dronk, antwoord er dan op, maar zonder lange inleiding, zonder gemaaktheid en zonder vooraf veel te hemmen.

Geef op particuliere feestmalen niet het voorbeeld van toasten, behalve — als bet gepast is — van dien aan den gastheer. Over het algemeen is bet beier zulke voorbeelden te volgen dan te geven.

Maak geene broodkogelljes, en werp die nog minder iemand der aanwezenden — al ware het uw broeder — toe, dit is uiterst lomp; en lompheid in manieren wordt, in de beschaafde wereld, aangezien als bewijs van stompzinnigheid en ruw gevoel.

Waar gij ook moogt spijzen, moet gij ophou den met drinken, zoodra gij bemerkt dat de wijn u naar het hoofd stijgt, of gij, door opgewektheid, uwe bedaardheid begint te verliezen. Doet ge 't niet, dan zoud'. ge be-

-ocr page 225-

207

ginnen, u als een beschonkene le gedragen; en dronkenschap is eene hoogst schandelijke ondeugd.

Fluisler nimmer niet de naast u zittenden. Spreekt ge over iemand der aanwezenden. noem hem dan, maar wijs hem niet doo^- uwen vinger aan : dit is zeer lomp.

Dient men kofïïj of thee voor, giet liet vocht dan nooit in het schoteltje om het koud te doen worden, of om welke andere reden ook. Laat het in het kopje bekoelen.

Alleen de gastheer en de gastvrouw hebben het regt een der gasten te verzoeken, iets voor te dragen, of te zingen. Geldt het verzoek u, laat u vooral niet noodi-gen, maar voldoe onder een paar bescheiden woorden aan het verzoek. Hebt gij eens geweigerd, houd dan de weigering onder eene of andere reden vol. Het eerste verzoek te weigeren en het op het volgende in te willigen, is gemaaktheid; het verzoek des eenen weigeren en dat des anderen voldoen , eene lompheid.

De gastheer geeft het teeken tot het van tafel opslaan, en biedt eener dame den arm om haar uit de eetzaal te leiden.

Bij groote gastmalen heeft men een' voorsnijder, die zorgen moet, elk geregt in zoovele stukken le snijden, dat ieder gast er van gediend kunne worden.

Bij kleinere gastmalen wordt bet door den gastheer gedaan, of, bij vriendenmalen, een deel dier bezigheid aan vrienden opgedragen. Dit raag niet geweigerd worden, en behoort net en sierlijk le worden gedaan. Wei-

-ocr page 226-

208

gering doel onhandigheid, en deze onheschaafdheid veronderstellen.

De gastheer en gastvrouw dienen te zorgen, dat ieder gediend worde.

De gasten heliooren allen, zonder bijvoeging van afzonderlijke tafeltjes, aan ócne tafel geplaatst te zijn.

Zijn er alleen mannelijke gasten, dan doet men hen plaats nemen waar zij verkiezen, nadat men des noods de eereplaatsen aan een paar der voornaamste of oudste gasten heeft aangewezen.

Die eereplaatsen zijn ter regter- en linkerzijde van den gastheer en de gastvrouw.

De personen aan wie de eereplaatsen toekomen, zijn: 1°. de grijsaards, 2°. de dames, 3U. voorname ambtenaren, 4°. uil stekende geleerden en kunstenaars, 5°. personen die zich in een of ander vak onderscheiden, 6°. vreemdelingen.

Kinderen onder 10—12 jaren behooren bij geen gastmaal aan tafel geplaatst te worden, en vooral ook niet in dezelfde kamer aan eene andere tafel. Hebben zij nog niet geleerd zich aan lafel behoorlijk te gedragen, dan plaatse men hen in een ander vertrek onder bet noodige toezigt.

Het is een grof pligtverznim, indien de gastheer geen gebruik van zijne magt maakt, om elke inbreuk op de wetten der strengste welvoegelijkheid en van liet beschaafde verkeer — daaronder ook alle dubbelzinnigheid — niet dadelijk en met ernst te onderdrukken en tegen te gaan ,

-ocr page 227-

200

als het niel anders kan, aarzele hij niet, op zoo iets een leeken van afkeuring te geven. Onder hetgeen volstrekt gebannen moet blijven, behooren kwaadsprekende en losse of dubbelzinnige uitdrukkingen.

De gastheer en gastvrouw plaalsen zich in het midden van eenc der lange zijden van de tafel. Daardoor kunnen zij de bediening hel best en mot de minste moeite bewaken. Daardoor ook wordt de plaatsing aan de andere zijde veel minder storend en hinderlijk.

liet zou in den gaslheer ongepast zijn, de opgedischte spijzen te roemen; en bespottelijk, zich te verontschuldigen over de slechte hoedanigheid van deze.

Indien, bij het nogeregt, heer of vrouw des huizes u eene vrucht aanbieden, zou het nog onvoegzamer zijn dan ten aanzien van spijzen, deze aan een ander — al ware het eene dame — aan te bieden.

Bega nimmer den misslag van vele jonge lieden, die nog niet de gewoonte hebben in de kringen der beschaafde wereld te verkeeren, of van betweters, en kraam vooral geene ijdele, schoolsche geleerdheid uit, om u aanzien te geven (bij nog onwetender), en er mede te pralen. Behalve dat zoo iets u vaak aan beschaming blootstelt, is het overal lastig en onvoegzaam, maar aan tafel is zoo iets nog bespottelijker dan waar ook.

Het past alleen den aanzienlijksten gast, het teeken tot het verlaten der tafel te geven; meestal doet het echter de gastheer met eene wellevende uilnoodiging.

Alzoo het meer tot de voormalige gebruiken behoort,

14

-ocr page 228-

210

elkander na den maallijd eene goede spijsvertering toe te wenschen, en dit thans weinig meer in gebruik is, schikke men zich daarin naar de gewoonte, om misschien hierin niet de eenigste te zijn en eene uitzondering te maken.

Bij groote, feestelijke middagmaaltijden verwijderen de gasten zich soms spoedig, of van een half uur tot een uur na den alloop. Men volge daarin dan ook de gewoonte; maar, zoo men niet de aanzienlijkste is, dan onthoude men zich, daartoe het geringste teeken te geven.

In kleine gezelschappen en familiekringen vervallen natuurlijk verscheidene dezer bepalingen, maar den wel-opgevoeden, beschaafden mensch kan het daarom niet moeijelijk vallen, zich naar de aangenomen gebruiken te schikken en met do overige welopgevoede leden van het gezelschap gelijken tred te houden.

Hoc men ïiel» te gedragen heeft , wanneer men als Gast Kijnen intrek voor eenigen tijd bij eenen Vriend genomen heeft.

Men dringe zich niemand gedurende eenigen tijd als logeer-gast op, indien men niet vooraf zeker weet, dat men van harte welkom is, en geen overlast aandoet.

Men zorge, van de gastvrijheid des vriends, dien men bezoekt, door hel rekken van het verblijf ten zijnent,

-ocr page 229-

211

geen misbruik le maken , en blijve vooral niet tot meu bemerken laat, dat onze afreize niet onaangenaam zou zijn: ook hierin behoort men de matigheid te betrachten en de welvoegelijkheid in acht te nemen.

Wanneer men iemand voor eenigen tijd bezoeken zal, bij wien men welkom is, dan moet men terstond den duur van het bezoek bepalen, opdat de gastheer zijne schikkingen daar naar kunne inrigten.

Wanneer men in eenig huis vriendelijk als gast is opgenomen , dan moet men de bewoners zoo weinig mogelijk moeite veroorzaken , geene verhindering in de huis-selijke bezigheden maken, maar zich naar den stillen gang, de aangenomen gebruiken van het huis en den heerschenden toon schikken. Men vordere zoo weinig bediening als mogelijk is, menge zich niet in de huisselijke zaken, maar neme echter elke gelegenheid waar, om aangenaam en behulpzaam le zijn.

Men geve aan alles, wat men er ziet en hoort, gee-nen uitbundigen lof; dit krijgt ligtelijk het voorkomen van vleijerij, waardoor men zijne vrienden voor zich zoekt in te nemen; doch men toone op eene welgepaste wijze, dat men het goede, hetwelk men geniet, naar waarde weet te schatten. Men zij dankbaar voor de vriendschap, die ons bewezen wordt, zonder veel van wedervergelding te spreken; anders krijgt men ligtelijk den schijn, dat men zijne vrienden voor baatzuchtig houdt. Wanneer men ergens buitengewoon feestelijk als lo-geer-ga#t is opgenomen, en met te veel omslag ontvan-

14 *

-ocr page 230-

212

gen en onthaald wordt, dan mag men vrij zeker onderstellen , dat de gewone gang der huishouding door ons gestoord is. Men zal dan wél doen, zoo zelden mogelijk van die gastvrijheid gebruik te maken.

Doorgaans wordt men tol een herhaald bezoek uitgc-noodigd; ons eigen gevoel moet in dat geval bepalen, of dit slechts uit welvoegelijkheid geschiedt, dan of de uitnoodiging hartelijk gemeend is.

Bij een verzoek tot het verlengen van ons verblijf, aarzele men veel sterker, daaraan toe te geven, als men omslag voor ons heeft gemaakt. Is door ons verblijf weinig verandering in den gang van het huishouden gebragt, dan kan dit eerder geschieden. Te lang rekke men dat verblijf nogtans in geen geval; want hoe weinig ook, verwekt ons verblijf toch altijd eenigen omslag.

Bij het vertrek uit een huis, waar men eenigen tijd als gast vertoefd heeft, zorge men, de dienstboden niet met eene te geringe fooi te begiftigen. Let men daar niet op, dan is te duchten, daler ongunstige gesprekken over ons zullen gehouden worden.

Gedrag in een Gezelschap waar men zich verveelt.

Hot kan somtijds het geval zijn , dat men in het gezelschap, waarin men is, geen genoegen maar verveling vindt. De aanleidingen daartoe kunnen van verschillenden aard zijn: het kan aan ons zeiven, of aan anderen

-ocr page 231-

213

liggen, dat men de verwachting, die men bij het intreden in een gezelschap heeft opgevat, niet bevredigd ziet.

Gevoelt men dat men de verwachting te hoog gespannen heef!, dan zette men haar terstond eenige toonen lager, door te bedenken, dat er slechts eene geringe aanleiding voldoende is, om laler schadeloos gesteld te worden. Loopt het gesprek over onderwerpen, waarin men volstrekt geen belang kan stellen , dan trachtte men, op eene behendige en gepaste wijze, eene andere wending er aan te geven; gelukt dit niet, dan bedenke men dat er dikwijls, zelfs uit het onbelangrijkste gesprek, iets te leeren is, al ware het alleen dat men er door lee-ren kan , hoe een gesprek niet behoort te zijn.

Men legge zijne verveling en zijn ongeduld niet aan den dag door verdrietige gelaatstrekken of gebaren, door het herhaalde zien op het zak-uurwerk, of door het klagen over den tragen gang dos tijds. Dit is eene onbeleefdheid tegen den gaslheer en het overige gezelschap.

In hot algemeen moet men in gedachten houden, dat een waarlijk beschaafd mensch zich in den eigenlijken zin des woords, nimmer vervelen kan, dan waar hij tegen deugd en goede zeden ziet bandelen of hoort spreken ; maar dat hij allijd stof tot nuttige of aangename overdenking in zich zeiven heeft: daarbij herinnere men zich, dat hij, die over verveling klaagt, zich zeiven eene beschaming op den hals haalt.

Het zien van een mensch die zirh verveelt, is zeer

-ocr page 232-

214

onaangenaam. Heeft men zich eens van die zijde in eenen gezelligen kring doen kennen, dan is hel vrij natuurlijk, dat men in het vervolg er huiten gesloten wordt. Wei-ligt zal men er zich eerst dan regt genoegelijk onderhouden , wanneer aan zulk een' der leden den toegang ontzegd is.

Wanneer men bcilrocfd, tn inoeijclijke onistan-diglieden , of in eene kwade luim is.

Indien men niet geheel van anderen afhankelijk , en in eene der gemoedsstemmingen is, welke in het opschrift van dit artikel genoemd worden, dan vermijde men alle gezelschap met lieden, waarmede men niet op eenen zeer vertrouwelijken voet staat. Dit is echter niet altijd mogelijk. Daardoor wordt men derhalve soms in de noodzakelijkheid gebragt, eene proeve van zelfheheersching af te leggen.

Al kan men nu , bij het verkeeren in zulk eene gemoedsstemming , niet geheel ongedwongen en opgeruimd zijn, en van ganscher harte in de vrolijkheid en scherts deelnemen, dan eischt evenwel de pligt der gezelligheid, dat men de opgeruimdheid van anderen niet verstore, hun, door het mededeelen zijner onaangename stemming, niet eenen onwelkomen dwang oplegge, cf, indien zij deelnemend van aard zijn, ook hen niet in treurigheid dompele.

In zulke gevallen moet men al zijne geestkracht bij-

-ocr page 233-

215

eenzamelen en zijne Ireurigljeid , ol' wat het gemoed drukt en ontevreden maakt, bedwingen. Wanneer men zulk eene onaangename stemming voelt, is verstrooijing vaak zeer heilzaam, om van lieverlede in eene betere stemming te geraken. en re bedaren.

Is men in eene ongenoegelijke luim, dan moet men op zijne hoede zijn, om zich niet tot onbescheidenheid of onvriendelijkheid jegens anderen te laten verleiden, of hen met onachtzaamheid te behandelen. Dit toch is niet alleen zwakheid, en baat niets, maar kan ons zelfs nadeel toebrengen; want, al wordt dergelijke feil voor liet oogenblik niet ten kwade geduid, zij wordt daarom niet vergeten, en ons, wanneer de verdrietige luim geweken is. niet zeer aangenaam herinnerd.

Wanneer men iemaiul Iets onaangenaam» te zeggen heeft.

Hel onaangename, waarover men met iemand spreken wil, kan iets zijn, dat alleen voor den aan te sprekene onaangenaam is; of het onaangename kan in verband staan met den werkkring, waarin men geplaatst is; of ook bet kan eenig vreemd onderwerp zijn, of eene zaak betreffen, waarin men een persoonlijk belang heeft. In de eerst genoemde gevallen is het gemakkelijker, dan in het laatste geval. Welligt zullen de volgende regelen van gedrag, daarbij niet te verwerpen zijn:

-ocr page 234-

21fgt;

Men wachte zich, in eene opgewondene gemoeilsstem-ming aan zijn hart lucht le geven, en spreke daarom niet van de zaak in eene opwelling van hartstoglelijk-heid, maar hrenge, door verstandige overdenking, zich vooraf in eene bedaarde, rustige stemming.

Men zorge om de zaak niet met den persoon te verwarren of te verwisselen, en blijve op zijne hoede, om, wat er ook gebenre, jegens dezen de palen der bescheidenheid en beleefdheid, niet le overschrijden.

Hoe biller het zij, wat men te zeggen heeft, het worde altijd met welgepaste, bescheidene woorden voorgedragen, zonder bijvoeging van iets, waardoor hot voor den persoon beleedigend zou kunnen worden.

Wordt, zoo als meestal het geval is, het gezegde ongunstig opgenomen en met scherpte beantwoord, dan moet men daardoor zijne bedaardheid niet verliezen. Men zette dit op rekening van het onaangename gevoel, dat men verwekt heeft, en houde zich, als hoorde men het niet, maar wachte eene bedaarder stemming des anderen af, en trachte hem dan lot betere overtuiging te brengen. Indien hij niet geheel onbeschaafd is, zal hij zulk eene bedaarde en verschoonende handelwijs, voorzeker dankbaar erkennen.

-ocr page 235-

217

Wanneer men eenig verzoek te doen heeft.

Voor vele menschen valt niets moeijelijker dan eenig verzoek te doen, en wij stemmen toe, dat dit niet onder de aangenaamste verrigtingen behoort, omdat het een zeker gebrek doet onderstellen, dat, op zich zeiven , reeds onaangenaam is. Zoo iets is echter niet geheel te ontwijken, waarom het niet kwaad is, zich gemeenzaam te maken met de gedachte , dat men in omstandigheden geraken kan , waarin men genoodzaakt is, iemand eenig verzoek te doen. Men denke dan daarbij tevens aan het gedrag, dat men behoort te houden, om, ter bereiking van het voorgestelde doel, zijne eigenwaarde in niets te kort te doen.

Voor alles lette men op de persoonlijke hoedanigheid en de betrekking desgenen van wien men iets te verzoeken heeft. De een wil eenen openhartigen, vrijmoedigen, vertrouwelijken toon; de andere eene wijdloopige, pleg-tige en nederige omschrijving der bede. De een verleent spoedig wat hij wil en kan; de andere wijst lienmalen af, eer hij eens inwilligt, enz. Men gevoelt, dat men zich naar deze bijzondere hoedanigheden behoort te schikken, hoewel dit niet altijd aangenaam is.

Bij het doen van eenige bede moet men op zijne hoede zijn, dat men zich niet tot huichelarij en vleijerij ver-lage, als wilde men hem, van wien men iets wenscht te verkrijgen, omkoopen , door hem te prijzen en hemelhoog te verheffen. Zulk een gedrag is laaghartig en doet dikwijls bet voorgestelde doel missen.

-ocr page 236-

218

Men breiige niemand door eenig verzoek in verlegenheid, indien men vooraf weel, dat de inwilliging hem lol eene groole opollering zou noodzaken.

Bij hel doen van een verzoek, reppe men niel van eenige aanspraak, die men op de vervulling er van zou kunnen hebben. Daardoor loch beneeml men aan de verhooring een doel der waarde, waarop echter menigeen zich iels laat voorstaan, en somtijds bijna alleen om hel gevoel der verdienstelijkheid aan eene bede gehoor geeft.

Men moet zich ook van groole beloften lot wedervergelding wachten, omdat dit den schijn heeft, als hield men den helper voor baatzuchtig.

Wanneer men, bij het doen van eene bede, afgewezen wordt, dan late men zich daardoor niet terstond afschrikken , maar herhale deze met bescheidenheid. Men zij echter niet zoo onverzettelijk in hot aanhouden, dat men, na herhaalde afwijzing, niet allaat met verzoeken, en somtijds nog dringender wordt: dit is eene onbeschci-dene handelwijs, welke onmogelijk een' goeden indruk achlerlaten kan.

Evenmin doe men zijne bede vergezeld gaan van vele verzekeringeu der nadeelige gevolgen, welke uit het niet verhooren des verzoeks zouden kunnen ontstaan. Zulke uitdrukkingen zijn eene soort van bedreigingen, waardoor het schijnt, dat men de verhooring der bede wil afdwingen.

Zoo weinig hel mogelijk zij , wende mon zich met

-ocr page 237-

219

zijne verzoeken lol dezulken , aan welke men vroeger dien-slen bewezen heeft; doet men het evenwel, dan make men van deze geen het minst gewag, omdat zulke herinneringen , zoo al niet onedel, dan ten minste niet aangenaam zijn aan hem, tot wien men zijn verzoek rigt, en hem, indien hij niet in de mogelijkheid is er aan te voldoen, in groote verlegenheid brengt.

Tot lieden van aanzien en, in het algemeen, lot dezulken lol wie men in eene ondergeschikte betrekking staal, wende men zich zoo zelden mogelijk mot eenige bede. Deze lieden zien zoo iets vaak als onbescheidenheid aan, en willigen zij dc bede in, dan matigen zij zich menigmaal eene des te grootere en drukkender meerderheid aan.

Hel beste is, zich met eenig verzoek tol dezulken le rig-len, van wier vermogen en bereidwilligheid om te helpen men nagenoeg overtuigd is. Hun drage men, ter gelegener tijd, mei de vereiscble beleefdheid, vrijmoedigheid en zonder vernederend kruipen, zijne belangen voor, en blijve daarbij bedacht om zich zóó te gedragen, dat men zijne aanspraak op de toegenegenheid van anderen niet veronachlzaiïie.

Wordt de gedane bede afgeslagen, dan beschouwe men dit niet als eene beleediging, of spreke er over met onbetamelijke woorden; want wanneer men een verzoek doet, stemt men stilzwijgend toe, dat men geen regl op verhooring heeft, maar dat de weigering vrijstaat, nade-maal men geen regt, maar eene (/unsf inroept; daarenboven

-ocr page 238-

220

kan men zulk een gedrag onvoorziglig noemen, omdat het geene vrienden maakt.

Wanneer men Iemand een verzoek moet weigeren.

Indien ons een verzoek gedaan wordt, welks vervulling niet in ons vermogen is , dan verklare men beleefdelijk , onder betuiging van ons medelijden of onze deelneming , dat men onvermogend is om den verzoeker genoegen te geven, zonder wijdloopig de reden, waarop onze weigering steunt, er bij te voegen; want zoo men onze opreglheid verdenkt, dan kunnen de beste gronden voor ons gedrag geene overtuiging wekken. Bij bet afslaan eener bede, onthoude men zich zorgvuldig van elke beleedigeude of beschamende aanmerking; hierdoor veroorzaakt men den smeekeling dubbel verdriet en wordl welligt zijn eergevoel gekrenkt. Men paaije ook niemand met ijdele beloften; men stelle hem niet uit, noch wekke eene ongegronde hoop bij bom op : dit is onbetamelijk en onbillijk, omdat door zulk eene misleiding de verlegenheid of de treurige toestand des smeekenden verergerd wordt. Heeft men iemand eene bode afgeslagen, dan boude men dit verborgen: het bekend maken toclii der weigering is den verzoeker dikwijls nadeelig, en is niets anders dan hoogst laakbare praalzucht.

-ocr page 239-

221

Wanneer men in eencn Twist tot Seheidsimcn geroepen wordt.

Dat men alle deelneming aan Ivvist en strijd vermij-don moot, en hce mon zich te gedragen lieoft om deze te ontgaan, is reeds op bladz. 173 dezer afdeoling vermeld. Voor liet geval, dat men zich er niet geheel luü-ten houden kan, sn tor beslechting van het geschil opgeroepen wordt, dienen de volgende raadgevingen :

Men toone de gestrengste onpartijdigheid omtrent de personen, en hepale, vóór men de beslissing op zich neemt, dat partijen zich van alle opwelling van drift en gramschap, van alle beleedigende uitdrukkingen, gebaren, enz., onthouder zullen; daarna trachte men het regt cn onregt der partijen, beleefd on in gepaste bewoordingen, duidelijk uit elkander te zetten, en boijvere zich vervolgens mot vriendelijkheid, eene bevredigende verzoening te bewerken. Kan men op deze wijze het voorgestelde doel niet bereiken, dan beschouwe men zich, zonder eenig blijk van ontevredenheid of bitterheid te geven, van zijne betrekking als scheidsman ontslagen. Men late dan de twistenden aan zich zeiven over; want in alle dergelijke gevallen is men zich zeiven bet naast, en oogst dank noch eere in, wanneer men, om den twist van anderen, zelf in onaangenaamheden gewikkeld wordt.

-ocr page 240-

222

Gedrag Jegens besclionkene Lieden,

Het is niel wel denkbaar, dat, in eenen beschaafden kring, het geval van dronkenschap voorkome; want ieder die zich aan dronkenschap overgeeft — cone ondeugd waardoor de raensch zich beneden het dier verlaagt — verliest eigenlijk elke aanspraak op deelneming in eenen beschaafden kring. Dit volgt natuurlijk uil alles, wat tot hiertoe over zedelijkheid en welvoegelijkheid is aangestipt. Ten strengste genomen, behoefde hier dus van beschonkenen geen gewag gemaakt te worden, indien het niet, helaas! ook somtijds het geval ware, dal men in de gezellige verkeering, in dusgenaamd beschaafde kringen, ja, in ver-eenigingen waar dit niet kon verwacht worden, men-schen aantreft, welke, bij het genot van bedwelmende dranken, de maat te buiten gaan en alle ingetogenheid ter zijde zetten. Het is hier de geschikte plaats niet om de ondeugd der dronkenschap in hare afzigtelijke gedaante en in alle hare verderfelijke gevolgen te ontleden: al wie goede zeden lijf heeft, weet wat daarvan kan gezegd worden. Wij gelooven echter niet onvermeld te moeten laten , hoe men zich te gedragen heeft, om door de zinne-looze gedragingen van beschonkenen niet in verlegenheid gebragt te worden, wanneer de hoogst onaangename omstandigheid plaats heeft, dal men in eene naauwe aanraking komt met zulke lieden, die zich, onder eene of andere omstandigheid, in den beschaafden kring kunnen hebben gedrongen, waar zulke onhebbelijke schepsels

-ocr page 241-

223

niet te huis behooren, en uit welken ieder lid van dezen hen met alle kracht behoort te weren.

Indien er gelegenheid toe is, dan ontwijke men den beschonkene, zoo veel mogelijk; want voor een raensch van eenige beschaving kan het niet de minste bevrediging geven, om eenige gemeenschap met hem te hebben. Beslaat er ondertusschen gcene mogelijkheid om hem te vermijden, dan boude men zich alsof men niets van zijnen toestand gewaar werd. Men geve hem beleefdelijk antwoord, spreke zijn onzinnig gesnap en gezwets niet regtstreeks tegen, maar stelle het verstandigst gebruik der rede, welvoegelijkheid, bedaardheid en des gedulds, tegenover zijne dwaasheden. Men make den dronken man niet op zijnen toestand opmerkzaam, door hem blijkbaar in zijne onmatigheid legen te gaan; dit is niet alleen vergeefsche moeite, maar men verergert daardoor zijnen toestand en stelt zich zeiven aan vele onaangenaamheden bloot. Men stelle den beschonkene niet lot een voorwerp van spot en tijdverdrijf. Welk verstandig raensch toch zal met iets walgelijks spelen? Wie zal, alleen uil tijdverdrijf, met schoone handen of reine glacé handschoenen eene beslijkte aardkluit willen betasten. Zulk spelen met een' beschonkene verraadt gebrek aan gevoel voor het betamelijke en aan eigene zedelijke waarde. Het vernedert den man, wanneer men in de beschouwing van iets, dat zoo strijdig is met het gezond verstand en des menschen waarde, smaak vinden en zich er in verlustigen kan; bovendien tergt men daardoor regtstreeks

-ocr page 242-

224

den besclionkene, cn brengt men zichzelven in gevaar, om met hem in de grootste moeijelijkheid le geraken. Veel liever wende men alles aan wat doenlijk is, om den dwaas aan de oogen van spotiers en zoogenoemde aardiglieid-uitkraraers le onttrekken, en bescherme hem, zooveel de bescheidenheid toelaat, legen allo beleedigin-gen. Zulk eene handelwijs is men hem reeds als mensch schuldig, al staat men lol hem in geene nadere betrekking.

Vele lieden staan in hel verkeerde denkbeeld, dat men met eenen beschonkene niet le regl kan komen, dan door den schijn aan te nemen, gemeene zaak met hem te maken, zijne dwaasheden goed le keuren, zelf er doel aan le nemen, hem in alles gelijk te geven en, wal van zelve volgt, ook in hel gebruik van den drank deel te nemen. Zulke stellingen zijn even berispelijk als dom: hel is dus natuurlijk, dal men geenen bijval er aan kan schenken, deels omdat dit een zedelijk, beschaafd mensch geenszins past, en voor hemzelven een zeer stuitend toegeven zijn moet; deels ook, omdat men gevaar loopl, dal men, bij de uitwerking van de drank, daardoor zelf lol buitensporigheden en onvoegzaam gedrag gevoerd worde, en zelfs den naam van dronkaard bekome, terwijl hot bovendien niel onmogelijk zou zijn, door bij herhaling zulk eene vernederende rol le spelen, in deze schandelijke ondeugd zelf ongemerkt smaak le krijgen, en werkelijk een dronkaard te worden.

-ocr page 243-

225

(aedrag jegens indringende, onbeleefde en onbe-scheidene Personen.

Er worden menschen gevonden, die zich ongenoodigd in ons gezelschap, in onze vermaken en uilspanningen, ja geheel in onzen huisselijken kring dringen; die ons door hunne tegenwoordigheid in onze bezigheden en gezellige verpoozingen hinderlijk zijn, en die, onder het voorwendsel van onwederstaanbare, vriendschappelijke genegenheid, ons overal aankleven. Zulke lieden zijn vaak onverdragelijk lastig, en de wonsch om ons van hen te kunnen ontslaan is zeer natuurlijk, maar niet zoo gemakkelijk te voldoen, als men wel eens gelooft; want zulke lieden kunnen veel doorstaan, omdat het hun aan waar gevoel van betamelijkheid ontbreekt, cn ook hun indringen gewoonlijk eigenbaat tot grondslag heeft.

Dikwijls loopen er, helaas! verscheidene omstandigheden te zamen, die bet ongeraden maken, bun onbewimpeld te zeggen, hoezeer zij ons door hunne tegenwoordigheid tot last zijn- daarom moet men op andere middelen bedacht wezen, om van ben ontslagen te worden.

Vooreerst beproeve men om ben koel, met afgemeten beleefdheid en terughoudendheid te behandelen. Hunne opdringende aanbiedingen late men ongebruikt, en zorge steeds eenige bezigheid of eenige verontschuldiging in gereedheid te hebben, waardoor men verhinderd wordt

15

-ocr page 244-

226

hun gezelschap te houden. Hierin moet men volharden; want geefl men eens aan hun verlangen toe, dan heeft men weder langen tijd met hen te strijden.

Een ander, dikwijls nog spoediger werkend middel is: de gastvrijheid zeer eng te beperken.

Men zette den toegang tot ons niet ten aller uur open. Wanneer dezulke ons bezoekt, onttrekke men zich aan zijn onderhoud, zette hem zelden iels voor, of make, hetgeen men hem aanbiedt, zeer onbeduidend, en zegge hem zelfs in vertrouwen, dat men gegronde redenen heeft om de gastvrijheid meer en meer te bekrimpen. Men voege er des noods zelfs duidelijk bij , dat men hem uit dien hoofde niet uitnoodigen kan om zijne bezoeken te herhalen, of, wat nog beter is, men bepale de uren, waarop men zegt hem te zullen ontvangen, lot die, waarop hij, door beroepsbezigheden, gewoonlijk belet is daarvan gebruik te maken. Indien dit alles vruchteloos is, dan wordt men inderdaad genoodzaakt om tusschen twee kwaden te kiezen, óf, om geduld tegen over het volhardend indringen te stellen, tot hij van zeiven, de koele behandeling moede, wegblijft, óf, om tegen de beleefdheid te handelen, en ronduit te verklaren, dat men voorlaan van zijne lastige bezoeken wenseht verschoond te blijven. Men moet echter hierin met overleg te werk gaan, en in hel laatste geval, tegen onwellevende uitvallen gewapend zijn.

Den onbeleefde en onbescheidene kan men niet beter

-ocr page 245-

ontwapenen, (tan door ons gedrag regtstreeks liet legen-gestelde van het zijne te doen wezen en, al heeft dit terstond geene gunstige uitwerking, daarin te volharden. Op weinige uitzonderingen na, vinden de onheleef-den en onbescheidenen alleen in een gedrag als het hunne, eene aansporing, om er mede vol te houden. Immers, -wanneer zij bemerken, dat men zich door hunne onbeschoftheden, niet tot een gelijk gedrag laat brengen, dan komen zij langzamerhand tot hetere inzigten, en, al zien zij het verkeerde van hun gedrag niet in, zoo komen zij toch uit eigenliefde tot geschikter gedragingen. Wilde men zulke lieden met gelijke wapenen van onbeleefdheid en onbescheidenheid bestrijden, dan zou men daarmede weinig eer of voordeel behalen: zulke handelwijze zoii onze stelling tegenover hen niet aangenamer maken; want het zoii hen niet verbeteren. Men make derhalve, door zich hinnen de grenzen eener afgemeten en deftige beleefdheid te houden, gebruik van het eigenaardige van den beschaafden kring, waardoor zelfs de onbescheidene wordt gedrongen, de daar heerschende wetten te huldigen.

Gedrag jegens Vreemdelingen en Onbekenden.

Het kan in den gezelligen omgang met lieden, wier betrekkingen en geaardheid ons bekend zijn; wier

15»

-ocr page 246-

228

eischen, inziglen en meeningen wij, door hel herhaalde zamenkomen, in zekere male besluderen konden, niet zeer moeijelijk vallen, voor ons gedrag jegens hen den juisten middenweg le vinden; terwijl het ook met tamelijke zekerheid vooruit te berekenen is, naar welken maatstaf zij ons beoordcelen en op prijs slellen.

Biet vreemde en onbekende personen is dit in de verkeering geheel anders gesteld. De onbekendheid mot hunnen stand, hunne betrekking en met alles wat hen betreft; de onzekerheid waarin men verkeert omtrent hunne persoonlijke waarde, geestbeschaving, bekwaamheid en andere hoedanigheden; ook de onzekerheid der oordeelvellingen over hen, naar hun voorkomen en uitwendig gedrag; kortom, alles moet het moeijelijker maken, om, in ons gedrag jegens hen, van het juiste standpunt uit le gaan. Wij moeten ons in dat geval tol de algemeene regelen van gedrag bepalen, waaromtrent men echter niet lang in twijfel kan slaan, wanneer wij bedenken, hoe wij zouden wensehen behandeld te worden , wanneer wij als vreemdelingen eenen gezelligen kring binnentraden.

Het ontvangen van eenen vreemdeling in eenen gezelligen kring kan natuurlijk niet zoo hartelijk zijn, als van eenen bekende, omdat hier de bekendheid, welke uit eenen naderen omgang voortvloeit, niet gevonden wordt; daarom kan men ook niets meer dan de betooning van eene algemeene wellevendheid aan den dag leg-

-ocr page 247-

gen, welke ondertusschen mot bijzondere voorkomendheid moet gepaard gaan.

De vreemdeling moet kunnen zien, dat hij met vriendelijkheid en achting opgemerkt, maar niet met bevreemding en in het oogloopeud ontvangen wordt, alsof men hem vragen wilde: «vriend! hoe komt gij er toe, om u in onzen gezelligeu kring te voegen?quot;

De vreemdeling die zich in oenen kring vertoont, is natuurlijk daarin geleid door de aanbeveling van een of ander achtingswaard persoon in het buitenland, aan een der leden van het gezelschap, die hem daarin voorstelt. Daarin ligt een zedelijke waarborg voor zijne persoonlijkheid, zijne hesclu ving en karakter. Indien de vreemdeling nu niet behoorlijk ontvangen wordt, dan benadeelt dit de beoordeeling onzer nationale geaardheid, zeden en beschaving niet alleen, als zouden wij niet welen hoedanig men oenen vreemdeling dient te gemoet te komen, maar het is bovendien eene beleediging, zoowel voor dengeen zeiven, als voor dengeen die hem in den kring heeft ingeleid.

Is het, uit hoofde der onbekendheid met den persoon, moeijelijk om terstond met hem een gesprek over bijzondere punten aan te vangen, dan trachte men hem tot een onderhoud over algemeene onderwerpen uit te lokken, waardoor men, bij eenige opmerkzaamheid, spoedig den trap zijner geestbeschaving, zijne betrekking in de maatschappij en eenige zijner hoofdhoedanigheden zal

-ocr page 248-

230

kunnen ontdekken. Daaruit kan men dan aanleiding onl-leenen om slof tot het voortzetten van hel gesprek te vinden. Bij dit alles onthoude men zich van alle nieuwsgierige en onhescheidene navorsching, inzonderheid wanneer men bemerkt, dal de vreemdeling niet geneigd is, zijne betrekking geheel te openbaren.

Wanneer men met eenen vreemdeling in gesprek is, moet men de grootste voorzigligheid in acht nemen, omdat men, zonder deze, door eenig gezegde, onwetend en zonder liet te willen, ligtelijk aanstoot geven en zich menige beschaming, ja zelfs ernstige onaangenaamheden op den hals halen kan.

Men wachte zich, betrekking of stand eens vreemden naar den niterlijken schijn te beoordeelen, en ons gedrag daarnaar in te riglen: dit zou strijdig zijn met het gezond verstand. Vaak loch wordt men door den schijn misleid, en later bloost men over zijne onvoor-zigtigheid, omdat men den vreemdeling of le veel, óf te weinig eer bewezen heeft. Daar men niet onderstellen mag, dat een vreemdeling met al de plaatselijke gebruiken , gezellige bepalingen en overeenkomsten kan bekend zijn, zoo gedrage men zich in dit alles met bescheidene omzigtigheid. Men rekene hem een ligt vergrijp tegen enkele gebruiken niet dadelijk toe als bewijs voor gebrek aan beschaving. Men make hem veeleer, zonder den loon van lereglwijzing en vermaning aan te nemen, niet die gebruiken op eenc bescheidene en voorkomende wijze bekend.

-ocr page 249-

231

Door onze zorg voor hel gezellig onderhoud des vreem-delings, geven wij hem onze voorkomendheid en onze bereidvaardigheid le verslaan, om hem genoegen le ver-schaflen, maar verder moet hel, zonder opdringen, aan hem zeiven overgelaten worden, er gehrnilv van te maken. Er wordt eene soort van menschen gevonden, die er eene zeer bijzondere eer in stellen, om met eiken vreemdeling dadelijk op eenen bijna vertrouwelijken voet te staan, hem geheel in beslag te nemen en van elk ander ongedwongen gesprek af te honden. Zulk een indringen verdient geenszins geprezen te worden: men krijgt daardoor den schijn van zelfzuchtig te zijn, of te begeeren, zich belangrijk te maken en le doen opmerken , maar men legt den vreemdeling daardoor vaak eenen groolen last op. Bovendien brengt zich zeiven niet zelden daardoor in zware verlegenheid, omdat men, bij eene nadere bekendheid met den persoon, soms ruime slof vindt om le wensehen, dat hij ons immer vreemd gebleven ware.

Gedrag bij het Spel.

Het kan hier de plaats niet zijn om eene zedekundige verhandeling over het spel le schrijven; daarom beschouwen wij het slechts van ééne zijde: le weten als een, helaas! te dikwijls onmisbaar aanvulsel voor het gezel-

-ocr page 250-

232

lige onderhoud, zonder ons met goed- of afkeuring er van op te houden. Het spel, uit dit oogpunt beschouwd, is iels, waarin hij, die zicli niet dikwijls aan den gezelligen omgang onttrekken wil, eene zekere kennis en vaardigheid moet bezitten; ook geeft die beschouwing, voor het spel in de gezelschapskringen, verscheidene regelen aan de hand, waarvan wij de voornaamste hier lalen volgen:

Men beijvere zich bekend te maken met de regelen der spelen, welke het meest in gebruik zijn, en gewenne zich om deze oplettend en juist te spelen. Bij het spol blijve men zich zelven gelijk, dat is, bedaard, zonder verdrietig, ontevreden of beschaamd te worden bij verlies, noch trotsch, uitermate vrolijk of spottend, wanneer men gelukkig speelt. Maakt men zich in beide gevallen aan de opgenoemde zwakheden schuldig, dan laat men zich van eene ongunstige zijde zien, waarbij men wel moet bedenken, dat de waarnemer des menschen karakter teregt beoordeelt naar de wijze waarop hij zich aan de speeltafel vertoont. Bovendien, wordt men door zoo iets onaangenaam voor de medespelers. Gedurende het spel vange men geen gesprek over andere onderwerpen aan. Begaat een der spelers eenen misslag, dan ont-houde men zich, hem daarover scherp te berispen; zulk een gedrag betaamt niet, en is een kenteeken van kleingeestigheid, omdat het spel, spel blijven en geene aan-leiding tot Iwisl en Iweedragt geven moet. Men zie den

-ocr page 251-

233

medespeler niet in do kaart, maar make hem veel liever opmerkzaam, dat hij die niet gedekt houdt. Ook moet men zijn spel door veel praten en klagen over slechte kaarten, enz. niet verraden: dit is verkeerd en verwekt bij de medespelers wantrouwen en ontevredenheid. Men moet de kaarten ook niet aan toekijkers laten zien, noch hun om raad vragen; want stipte medespelers dulden dit niet; ook geeft het oponthoud in het spel en verraadt gebrek aan eigen inzigt. Nimmer beginne men te spelen, zonder vooraf te weten, hoe hoog gespeeld wordt, omdat, zoo dit niet vooraf bepaald is, er ligtelijk verschil over ontstaan kan. Hel is raadzaam, nimmer grof spel te spelen; al kan men ook, zonder nadeel, eenig aanzienlijk verlies lijden, dan geeft dit toch geen genoegen , omdat men het verloren geld tot iets nuttigs en beters had kunnen gebruiken. Men gewenne zich, vlug te spelen : langwijligbeid en te groote bedachtzaamheid zet het geduld der medespelers slechts op de proef. Wanneer men aan cenig spel deelneemt, doe men dit niet met de gedachte van te zullen winnen. Het is beter, dat men op verliezen bedacht zij. Men neme daarom geen deel in het spel, zoo men niet genoegzaam van geld voorzien is, en onthoude zich van speelschulden te maken; kan men deze niet vermijden, dan moet men zorgen, die ten spoedigste te verellenen. Zulke schulden noemt men schulden van eer, aan welke een welopgevoed mensch den schuldenaar niet gaarne herinnert, waarom men met de voldoening niet op die herinnering wachten

-ocr page 252-

234

moet. Zoo men zelf niel speelt, dan moet men zich vooral ook niet door aanmerkingen, gebaren of raadgevingen in het spel mengen: dit past niet, is dikwijls voorbarig en kan aanleiding tol groote onaangenaamheid geven. Van bedrog of onregtschapenheid bij bet spel willen wij niet gewagen: dit is te ver beneden de waarde van den beschaafden mensch, om te onderstellen, dat zoo iels in een fatsoenlijk gezelschap zou kunnen plaats grijpen. Om dezelfde reden spreken wij ook van geene hazardspelen; deze zijn verbasteringen van bet spel, en, gelukkig, in goede, beschaafde kringen zelden of nooit te huis.

-ocr page 253-

VIJFDE AFDEELING.

OVER AXDEItE ALGE.1IEEXE EX BIJZONDERE BET11EKKOCEX IX HET LEVEX EX nE VERKEERIXC.

Oedrag bij plcgtige Gclcgenhedeu.

Het volgt reeds van zelve uit de benaming, dat bij gelegenheden, welke wij waardig achten door ons op eene bijzondere, uilstekende wijze te worden gevierd; aan welke wij een veel hooger belang, dan aan de voorvallen des dagelijkschen levens toekennen, kortom, die wij pleylig of feestelijk noemen, ons gedrag aan deze boogschaUing, dezen eerbied, deze onderscheiding moet geëvenredigd zijn, en, boven onze handelingen in bet gewone leven, uitblinken. Alhoewel men nu van elk welopgevoed monsch onderstellen mag, dat hij den maatstaf van zulk een gedrag in zich zeiven vinden, en zijn innerlijk gevoel daartoe de gepaste aanleiding geven zal, zoo kan het echter, voor menigeen, niet geheel nutteloos geacht worden, hier weinige, korle opmerkingen te vinden, omtrent datgene, wat eenige dier gewigtige gelegenheden eigenlijk vorderen. en waarin, door on-

-ocr page 254-

236

oplellendheid, verkeerde beschouwingeti en andere oorzaken , somtijds gefaald wordt.

Gedrag Igt;iJ de openbare Codsdlenstoefenlng.

Het zal voor den lezer dezer bladeren wel geene behoefte zijn, om, over het gewigt en de plegtigheid van de openbare godsdienst, hier eene verhandeling te geven, daar deze, wel ingezien, er ook niet op hare plaats zou zijn. Derhalve is het ook onnoodig, den toestand des geestes of de stemming der ziel te beschrijven, welke bij de uitoefening van de openbare godsvereering ver-eischt wordt.

Wij meenen echter van de uiterlijke teekenen dier zielstemming gewag te moeten maken, omdat de geest des menschen, ook bij de gewigtigste en heiligste betrekkingen, zich niet geheel van den invloed der zinnelijkheid kan ontdoen. Deze zinnelijkheid kan echter, terwijl zij aan den eenen kant de geestverheffing tegenwerkt en verstoort, aan den anderen kant nogtans ook dienstbaar zijn, om haar te versterken en te verhoogen.

Wanneer men zich met de gemeente lot het bijwonen van de openbare godsdienstplegtigheden vereenigt, behoort men er in eene kleeding te verschijnen, die de feestelijke stemming van ons gemoed reeds kenbaar maakt, doordat zij boven onze gewone gewaden uitmunt. Het past evenwel niet om, bij zulk eene plegtstatige en

-ocr page 255-

237

hoogst belangrijke zameukomst, door weelde en pracht te schitteren, zoo als, helaas! maar al te dikwijls, vooral der vrouwelijke kunne, kan te last gelegd worden. Zulk een schitteren is strijdig met het heilige doel der za-menkomst, trekt de opmerkzaamheid der zwakken van de gewigtige handeling af, verwekt soms nijd en afgunst en andere menschelijke verkeerdheden, en is daarom in vele opzigten hinderlijk.

Men zorge om ter juister uur in de vergadering te verschijnen en, om geene stoornis te verwekken, zich niet voor den geheelen afloop der dienst te verwijderen.

Gedurende de geheele plegtigheid, gedrage men zich stil, bedaard en eerbiedig. Men vange geen gesprek met de ons nabijzijnden aan, en verrigte niets, waardoor men de aandacht van iemand zou kunnen hinderen, zoo als h.v. door het herhaald aanbieden van een snuifje, reuklleschje of dergelijken. Dit moge in concert of schouw-burg passen, maar in eene godsdienstige vergadering, waar men zamenkomt om het hart hoven het zinnelijke, tot den Oneindige te verhellen, is het zeer zeker ongepast. Men plaatse zich ook niet in eene zoo gemakkelijke, achtelooze houding, als men zich zelfs in eenen gewonen vriendenkring niet zou veroorlooven, geeuwe niet, of wanneer men het al niet vermijden kan, dan doe men het bedektelijk. Het is nog oneindig ongepaster zich aan den slaap over te geven. Door een en ander van hel opgenoemde, geeft men niet alleen laauwheid en

-ocr page 256-

238

lusleloosheid te kennen, in helgeen de godsdienst betreft. maar men strekt daardoor ook anderen lot ergernis, cl' tot een slecht voorbeeld.

Men is verpligt de uiterlijke kerkelijke gebruiken opmerkzaam , ernstig en naar beiiooren in acht te nemen; met onafgebroken aandacht naar de voordragt des leeraars te booren, en ook dan, wanneer deze, door gebrek aan welsprekendheid, orde van verdeeling of anderzins, onzen geest niet geheel bevredigen, of ons gemoed niet verhellen kan, make men dit noch door gebaren kenbaar, noch door berispend fluisteren met dengene die naast ons geplaatst is. Men behoort steeds te bedenken, dat men zich op eene plaats bevindt, waar zulke kleingeestige, aanmatigende, trotsche gedragingen niet passen, en dat niet alleen de verpligting op ons rust om zelf aandachtig te zijn, maar om ook anderen een goed en navolgenswaardig voorbeeld te geven. Hij, die deze bedenkingen niet aannemelijk vindt, en voor den ernst en de heiligheid der godsdienst in zijn gemoed geene ruimte heeft, doet,wij zeggen niet, heter,maar minder on-regt, met uit zulke vergadering afwezig te blijven, omdat hij dan ten minste de schuld niet op zich laadt, anderen te ergeren, of hunne betere overtuiging aan hel wankelen te brengen.

Cedrag bij het doopen van een Kiiial.

liet doopen der kinderen wordt door den Christen vrij algemeen als eene heugelijke gebeurtenis beschouwd ,

-ocr page 257-

239

ofschoon men den betamenclen ernst en het feestelijk gedrag, bij deze plegtigheid passende, maar al te dikwijls daar ziet mt het oog verliezen, waar men de gewoonte heeft aangenomen, ora den doop ten huize der ouders toe te dienen, zoo als in eene der groote Cliris-telijkc afdeelingen gebruikelijk is. Het behoeft niet gezegd te worden, dat de doop voor den Christen eene gewigtige, heilige plegtigheid is, en daarom met eerbiedigen ernst moet bijgewoond worden. liet zij men dan als doopgetuige of als genoodigde gast deze plegtigheid ten huize der ouderen bijwoont, zoo verlage men de hooge waarde dezer gewigtige handeling nimmer door ongepaste scherts of dubbelzinnige uitdrukkingen.

Den ouderen des doopelings betuige men zijnen dank voor liet vertrouwen dat zij hebben aan den dag gelegd, door ons tot deelneming aan deze heilige plegtigheid te noodigen, en voege daarbij in treffende, welgemeende en hartelijke bewoordingen oenen heilwensch voor het kind, zijne ouders en aanwezige betrekkingen.

Na den afloop der genoemde plegtigheid, is het op vele plaatsen gebruikelijk , een aanzienlijk gastmaal aan te rigten. Men behoort in zulk geval hierbij te zorgen, de grenzen der bedachtzaamheid eu matigheid niet te builen te gaan. Vooral wachtte men zich voor luidruchtige vreugdebedrijven; want het vieren van zulk een feest, en dikwijls ook de toestand der moeder, dulden niet dat men aan de vreugde den vrijen teugel viere.

-ocr page 258-

240

Gedrag bij Verlovingen en Briiiloneii,

Veel van heigeen wij in ile bovenvermelde regelen over den ernst en de plegligheid der handeling hebben gezegd, is ook hier van toepassing; men vindt slcehls bij gelegenheden van dezen aard, meer aanleiding om aan jok en scherts grootere vrijheid te lalen; want puntige gezegden, toespelingon en plagerijen, waaraan de verloofden of hel bruidspaar ten doel slaan, zijn daarbij aan de orde van den dag. Voor ieder, die den naam van beschaafd mensch niet wil verliezen, is hel onderlusschen hoogst wenschelijk, hierin de grenzen dor zedelijkheid of zelfs der welvoegelijkheid niet te builen le treden en de verloofden of jonggehuwden , door geene onvoegzame dubbelzinnigheden beschaamd te maken, maar hunne betrekking mei eene betamelijke kieschheid van gevoel le eerbiedigen; hen niet lot de voorwerpen der algemeene oplettendheid te stellen, hun daardoor alle gelegenheid te benemen, om over de gewiglige plegligheid van den dag na te denken, en hun met geweld alle opgeruimdheid benemen.

Het is een aangenomen gebruik, om aan zulk een feest door mondelinge gelukwenschen, door het instellen van dronken, of, (om het Engelsche woord le gebruiken) van toasten, het voorlezen van gedichten enz., nog meer plegligheid bij le zeilen. Men slelle zich echter met dergelijke dingen niet al le zeer op den voorgrond, vooral wanneer soortgelijke hulde van verschillende zijden ge-

-ocr page 259-

241

bragl wordt. Ook in het goede en zinrijke kan le veel gedaan worden, en door gedurige herhaling van hetzelfde onderwerp verliest hel spoedig zijne waarde. Bovendien is het slechts aan weinigen gegeven, op behoorlijke wijze, voor talrijke gezelschappen, bij plegtige gelegenheden als sprekers op te treden; hetzij doordat zij geene goede voordragt bezitten, of de gave missen, nieuwe en belangwekkende denkbeelden te vormen en uit te drukken , of eindelijk bekende denkbeelden in een nieuw en bevallig gewaad te kleeden.

lu dergelijke hulde-betooningen vinden geestige luim en puntige gezegden een ruim veld voor zich geopend; de voorzigtigheid en bescheidenheid wijzen echter ook hier de juiste maat aan, om niets te doen of te spreken, wat het gevoel, de betamelijkheid en do betrekking oollt; maar eenigermate kan kwetsen.

Op VcrjaarJagcn.

Do viering van eenen verjaardag behoort zonder tegenspraak tot de vreugdefeesten; en wanneer men tot de feestviering genoodigd is, behoort men niets te verzuimen, om, naar vermogen, tot de verhooging der feestvreugde bij te dragen.

Het is gepast, om hem, wiens verjaardag men helpt vieren, naar de betrekking waarin men lot hem staat, zijne vreugde en belangstelling te betuigen, waarbij men

10

-ocr page 260-

242

tevens in aanmerking moei nemen, of de verjarende zelf prijs op zijnen verjaardag sloll, dat niel altijd liet geval is, vooral bij bejaarden, omdat sommige lieden niet gaarne aan liet klimmen hunner jaren herinnerd worden.

Men wijde op zulk een feest den verjarende de uit-stekendste opmerkzaamheid, en wende alles aan, wat zijne vreugde en zijn genoegen kan verhoogen; men were alles ;if, wat hem eenig ongenoegen zou kunnen geven; daarom is het, b. v., niet zeer gepast, andere gezondheden en feestdronken in le stellen, dan ter eere van den koning van het feest. Dezen dronk late men echter voor den aanzienlijksten der gasten over, zoo men er door dezen niet toe uitgenoodigd wordt.

Brengt onze betrekking lol den verjarende of onze genegenheid mede, dal wij hem een verjaargeschenk geven, dan vermijde men vooral hel kiezen van een voorwerp, waarvan het smakeloozo, onnuttige of ongepaste den schijn op ons laadt, als hadden wij, onzes ondanks, gehoorzaamd aan eene ons lastige noodzakelijkheid, en als hadden wij, Ier vermijding van moeile, hel daartoe door ons bestemde geld aan het eerste hel beste voorwerp besteed. Men loone veel liever in de juistheid der keuze en in hel smaakvolle van het voorwerp, dal wij wezenlijk belang in den persoon stellen, en dal het ons te doen was le kiezen, hetgeen wij veronderstelden hem hel aangenaamst of nuttigst te zijn.

-ocr page 261-

243

lïij ecne licgr.-ifpiiis,

Tlot behoeft niel gezegd le worden, dat men hij zulk eene treurige plegtigheid in gepast rouwgewaad, met ceneii liedaarden ernst op het gelaat en in geheel zijn wezen, behoort te verschijnen. Men trede daarom zonder gedruisch het slcrfliuis binnen, en wende zich, zoo ras de gelegenheid het toelaat, tot de treurende betrekkingen; betuige deze zijne deelneming met korte woorden, en houile geene lange troostredenen, waarvoor de lijdenden dikwijls dan niet vatbaar zijn, en die daarenboven door eene menigte anderen kunnen zijn aangevoerd; men rigtte geene vragen tot hen over de ziekte of de laatste uren des afgestorvenen, en spreke geene lange, hoogdravende lofreden op hem uit. Een kort, maar ernstig woord alleen kan dan welgeplaatst zijn, en eene stille hulde, aan de smart toegehragt, zal hel welgeval-ligst wezen.

Met anderen vange men geen gesprek aan over dergelijke treurgevallen.

Bij de begrafenis zelve voege men zich in den rang, die ons door den dienaar der begrafenissen aangewezen wordt, en behoude steeds eenen plegtigen ernst.

Na den afloop der treurige plegtigheid verwijdere men zich met dezelfde stille bedaardheid en ernst, waarmede men het sterfhuis is binnen getreden. Men is zulk een gedrag, zoowel aan de nagedachtenis des afgestorvenen, als aan diens nagelatene betrekkingen en aan de geheele

1G*

-ocr page 262-

244

Ircurige verrigling schuldig, lerwijl men, door eene le-gengeslelde handeling, het vermoeden niel kan ontgaan, eene ligtzinnigo, ongevoelige geaardheid le bezilten.

Bij het aflc^i^en van een bezoek van Bouw-heklag , enz.

Om zijne deelneming over den dood eens afgestorvenen , ol' over eenigen ramp le heluigen, legt men eigenlijk geene bezoeken af, dan bij lieden met wolkomen op eenigzins vertrouwelijken voel leeft. Bij anderen toont men blijken van deelneming door een kaartje af le geven; het laatste echter ook alleen bij hen, tot welke men in zekere bekendsehap en verbindtenis staat.

Bij zulke persoonlijke bezoeken moet men niet te indringend zijn, maar vooraf naauwkeurig trachten te vernemen, of de leeddragenden in eene stemming zijn, die hun toelaat bezoeken te ontvangen. Kan men het bezoek als passend beschouwen, dan gedragc men zich mei al den ernst en de bedaardheid, als boven, hij de begrafenissen , is voorgeschreven.

Men rekke zulke bezoeken niet le lang, tenzij men bemerken mogl, dat men van eenig nul is, of tol langer vertoeven gebeden wordt op eenen loon, waaruil blijkt dat men hel inderdaad verlangt.

De stemming, waarin men de treurenden vindt, zal genoegzaam kunnen aanwijzen, hoedanig mei; zijne w^oor-

-ocr page 263-

den behoort in te riglen. In alle gevallen mogen deze niet koel of onverschillig zijn; men moet den treurende doen gevoelen, dat men met hem in liet lijden deelt, en al de gesprekken, die men houdt, moeten de strekking hebben om de geslagene wonde te verzachten.

Over dc algenieene vereischteii om In gezellige kringen te verkeere».

Wie gelegenheid had gade te slaan, hoe veel men in het algemeen van iemand eischt, wien de naam van beschaafd mensch zal gegeven worden, wiens gezelschap aangenaam heet, heeft voorzeker kunnen opmerken, dat wij lol hiertoe er niet te voel van gezegd hebben. Het zal hem duidelijk zijn geworden, dat daartoe een goed persoonlijk gedrag volstrekt niet voldoende is, maar dal vooral gezien wordt op iietgeen hij tot een aangenaam onderhoud van anderen bijdraagt. Hieruit volgt, dat er lieden kunnen gevonden worden, die in geen op-zigt legen de beleefdheid, welvoegelijkheid of bescheidenheid zondigen, en zich echter buiten het gezellige verkeer konden houden, zonder dal men hunne afwezigheid zou opmerken of bejammeren. Dezulken, die voor het overige dikwijls zeer achtenswaardige lieden zijn, ontbreekt hel aan de vereischten, die hun den naam van een goed medelid des gezelligen krings kunnen doen verwerven, namelijk:

-ocr page 264-

24«

Der gave om anderen nuttig en aangenaam te onilerlionden.

Voor zoo verre wij deze bekwaamheid als cene gave der natuur moeien beschouwen, kan men iemand niol als eene verkeerdheid loerekencn, wal hij niet bezil. Evenwel meenen wij deze beschouwing niet als geheel geldii? ie kunnen aannemen, omdat hel, in zeer vele om-slandigheden, van de beschaving onzes verslands, van onze mensclienkennis, van onzen wil, en wat dies meer zij, afhangt, ons eenen goeden gezelschapstoon eigen te maken, liet zal daarom wel der moeite waardig zijn, hier eenige der punten op te geven, welke lot het voeren van een gesprek behooren. Wat in de eerste afdee-11 ng ten opzigte der spraak gezegd is, moet als een hoofdvereischte bij een gesprek besciiouwd worden en behoeft geene herhaling.

Wanneer in het gesprek verslapping of slilstand ontslaat, beijvere men zich, doch steeds op bescheidene wijze, liet te verlevendigen, of weder aan den gang te brengen; vooral behoort men daartoe zulke zaken, tot onderwerpen van bet gesprek te doen worden, welke aan de beslaande stemming voegen en met den trap der beschaving van het gezelschap hel meest overeenkomstig schijnen.

Onzedelijke, dubbelzinnige uitdrukkingen behooren in geenen beschaafden kring, hoewel zij maar al le dikwijls in gezelsebappen , waar de aanwezigen lot zeer de-

-ocr page 265-

gelijke of wetenschappelijke gesprekken in staat zijn , gehoord worden en bijval vinden.

De zoogenaamde aneciloten-jagers, welke hij elke gelegenheid, uit hunnen rijken voorraad van grappige vertellingen, iets weten op te disschen, dragen doorgaans nog :il hij om liet sluimerende onderhoud weder levendigheid hij te zetten, vooral in gezelschappen van sehijnhaar heschaaltle heden, en van menschen die gelooven, dat men den naam van beschaafd verdient, als de stof der kleeding van goede hoedanigheid is. Velen hunner laten zich echter door den eigenaardigen hijval, welke zulke korte verhalen veelal vinden, er toe verleiden , om er hun werk van te maken. steeds eene of andere anecdote in gereedheid te hebben. Deze verheelden zich wol eens, een uitsluitend regt le bezitten, om in elk gezelschap ais spreker en verteller op te treden, en bij alles wat terquot;'sprake komt, of het past of niet, met geweld een geschiedenisje uit hunnen rijken voorraad er bij te slepen. Deze menschen verdienen geenszins den naam van beschaafd. Bovendien stemt deze wijs van onderhoud geenszins met den algemeenen smaak overeen , en wordt dikwijls hijzonder vervelend, omdat men zoo vaak dezelfde vertellingen hooren rnoet; want die altijd verhalen wil, vergeet ligtelijk wat hij vroeger opdischle en waar hij het te pas bragt; indien nu de toehoorders beleefd genoeg zijn, om niet te willen bemerken, dat men hun oude kost voorzet, dan moet het hun toch vervelen, zulk een verhaal op nieuw te hooren; en hij , die een ander ver-

-ocr page 266-

veelt, is geen goeil gezelschap. De man van kennis en beschaving discht zelden zulke anecdolen op, en alleen dan, wanneer de eene of andere anecdote bijzonder ter snede komt. Gewoonlijk zijn zulke anecdoten-jagers en uilkramers leeghoofden. En wanneer nu reeds de lezing van hel beste anecdolen-hoek spoedig verveelt, dan kan men aannemen, dat zoodanige vertellers even weinig hoei-jen kunnen. Daarhij begaan de meesten van deze den kolossalcn misslag, hij het uitkramen hunner geborgde geestigheden het eerst te lagchen. Zoo iets is alleen genoeg, om aan het snedigste alle uitwerking te onl-nemen. Brengt het gesprek mede, dat men soms iets snedigs te verhalen heeft, men pogc dit met ellen gelaat te doen, en de uitwerking zal des te sterker zijn.

Hel strekt zeer tot aanbeveling, wanneer men tol elk gesprek iets kan bijdragen, hetzij dat over wetenschappelijke of dagelijksche onderwerpen loope. Van zoo iemand zegl men gewoonlijk: quot;Hij is overal en in alle vakken te huis!quot; — en zijne gesprekken worden bij voorkeur gezocht.

Geestige en puntige gezegden worden algemeen voor de specerij der gesprekken gehouden; maar wie daartoe geenen natuurlijken aanleg heeft, kan zich de bekwaamheid daartoe niet eigen maken, en die er zich met geweld op toelegt, doet eenen ondankbaren arbeid. Bezit iemand echter deze gave, hij wachte zich zorgvuldig, er misbruik van te maken; dat is: hij overlade zijne gesprekken er niet mede. Hij hange niet altijd den geestigen en

-ocr page 267-

249

salyrieken man uit, on verlieze niet uit het oog, (iat tie kloekzinnigheid eischt, in alles met omzigligheitl en onderscheiding te werk te gaan. Die altijd geestig en saty-riek wil wezen, moet anderen ten mikpunt stellen, hetgeen hen voorzeker niet tot zijne vrienden maakt, en ligtelijk aanleiding geeft, om zijn eigen karakter in een ongunstig licht te p'aatsen. Hierbij komt nog, dal geestige en hekelende gezegden zonder het karakter van nieuwheid, weinig opgang maken, en hel is ten uiterste beschamend, wanneer het duidelijk blijkt, dat men in zijne gesprekken er naar streeft, opgemerkt tc worden en echter dit doel mist. Daarom doet men verstandig, van zijne geestigheid een gematigd gebruik te maken.

Het is onbescheiden en doet geene gunstige uitwerking, wanneer men zijne gesprekken zóó belangrijk acht, dat men steeds alleen spreken en het hoogste woord voeren wil.

Het is niet alleen wenschelijk , maar zelfs noodig, over allerlei zaken en gemakkelijk in den echt gezelligen loon te kunnen spreken. Het gebeurt menigmaal, dat een onderwerp ter sprake komt, hetwelk op de stemming van hel gezelschap eenen onaangenamen indruk uiloefenl; dikwijls ook neemt bet gequot;sprek ongemerkt eene wending, waardoor enkele, geachte leden van het gezelschap in eenen onaangenamen toestand worden ge-bragt. De bekwaamheil om zulk een gesprek, behendig en ongedwongen, op eenig ander voorwerp tc brengen, of af le breken, door er eene geschikte wending aan tc

-ocr page 268-

250

geven, is dikwijls een zeer verdienstelijk werk, waardoor men gunst en dank verwerft. Men wachtte zich ook, in zijne gesprekken iels ten onderwerp te stellen, dat, om het geheel uit elkander te zetten, eene geheele verhandeling zou vorderen, welker voortzelling, door de tus-schen sprekende personen, onvermijdelijk belemmerd moet worden. Door zulk eene handelwijze vordert men te veel van den gezelligen kring, en verkrijgt men den schijn van aanmatigende eigenliefde te bezillon : hij-zonder heeft, dit betrekking op wetenschappelijke gesprekken , welke niet in alle gezelschappen te pas komen.

Om, bij iiet bezit van de veelvuldige vereischten lot het onderhoud der gesprekken, in de gezellige verkeering gelukkig le slagen, is, behalve eene algemeene kennis, een helder en geoefend versland, een opgeruimd gemoed, eene groole mate menschenkennis, en nog menige andere hoedanigheid dienstig; daarom willen wij ons haasten om, met weinige woorden, nog van eenige der noodzakelijkst gevorderde kundigheden le gewagen.

Va» de Kundiglicdeii en Eigenseiiappen , wc!ke men bezitten moet, om iu den gezelligen kring- niet achter te staan.

Hel eerste waarvan wij, met belrckking tot de gesprekken, voor de derde maai melding maken, is de

-ocr page 269-

251

spraak of taal. Wij wiilen hier niet van de kennis van vreemde talen spreken, ol'sclioon het, voor elk mensch van beschaving, in onzen tijd van veel belang en, in verschillende omstandigheden des levens, noodzakelijk is, daarin wel bedrevsn te zijn; doch voor het tegenwoordige wordt door ons hijzonder het spreken der moeder-taal bedoeld. Dat bedrevenheid in de moedertaal, kiesch-heid in de keuze der uitdrukkingen en eene duidelijke, zuivere, welluidende en gekuischte uitspraak in hel gezellige leven hoofdvereischten zijn, kan alleen door hèm geloochend worden, aan welken nimmer den toegang tol eeuen beschaafden kring verleend werd, terwijl door degenen, die, zonder de noodige, beschaafde opvoeding onlvangen te hebben, door latere verbetering van stand of vermogen, daarin wenschen Ie verkeeren, juist die eerste vcreisehien worden veronachtzaamd, zoodat men uit hunnen mond eeno uitspraak en uitdrukkingen verneemt , gelijk die alleen in dc achterbuurten der groote steden worden gehoord en welke hen dadelijk als over-gestekle planleu doen kennen.

Men oefene zich daarom zooveel mogelijk in de kennis der moedertaal; men leere haar in al hare kracht, schoonheid en zuiverheid kennen, om zich juist en gemakkelijk daarin uil te drukken, eu ongedwongen van de meest gepaste woorden gebruik te maken. iJe boekenspraak der geleerden komt in den gczelligen omgang niet te pas; men maakt zich daardoor belagchelijk. Men oefene zich daarom zorgvuldig in den beschaafden loon des da-

-ocr page 270-

252

gelijkschen levens, om zich niet verwant, langwijiig, horlende en onverstaanbaar, maar welluidend en vloeibaar uit te drukken.

Wereld-, Land- en Volkenkunde, of Aardrijks- en Geschiedkunde, zijn wetenschappen, welke in den gezellige n kring tot aangename gesprekken aanleiding kunnen geven. Hij, die in deze wetenschappen zóó onbedreven is, dat hij niets meer dan toehoorder kan zijn, wanneer over vreemde landen, steden, rivieren, bergen of over eene staatsinrigting of historische daad, over zeden, gebruiken en bijzonderheden, of over de daden en hoedanigheden van groote of beroemde mannen gesproken wordt, speelt daarbij eene ellendige, beschamende rol.

Belezenheid. Ten minste eenige bekendheid met de voornaamste, gezochlste en meest beminde schriften van vroeger en later tijd, mag in onze dagen bij niemand ontbreken, die op beschaving oenige aanspraak maken wil; hierbij voege men bekendheid met de beste tijdschriften, welke dikwijls stof lot het gezellige onderhoud opleveren.

Kennis der muziek is niet slechts in vele kringen zeer welkom, om bet genoegen van het zamenzijn te verhoogen , maar is ook reeds wenschelijk, omdat men daardoor in staat is, over bet uitvoeren van muziekstukken, concerten, operas, enz. mede te spreken, juist te oordeelen, en verkeerde uitspraken te regt te wijzen.

Over dans en spel en over de meeste eigenschappen, welke moeten gevonden worden in iemand, die een ga-

-ocr page 271-

253

schikt lid van den gezelligen kring wil uitmaken, is vroeger het noodige gezegd; daarom willen wij alleen nog gewag maken van de vrijmoedigheid; dat is: van de gave, om zonder schrooiri en ongedwongen deel aan een fatsoen-lijk gezelsciiap te nemen, en niet alleen in gesprekken, maar in alle andere opziglen, zich op zijn gemak le bevinden.

Met deze vrijmoedigheid verwarre men intusschen geenszins eene vermetelheid, die de welvoegelijkheid heleedigt, de hescheidenheid ter zijde zot, en moedwillig allo palen en voorschriften der zedelijkheid, uit de betrekkingen voortvloeijende, te buiten gaat. Dit is een gebrek waarmede men, helaas! vooral onervaren jor;ge lieden zoo vaak ziet Ic voorschijn treden; waardoor zij tevens elke gunstige heoordceling over zich tegenwerken, en den vrijen toegang tot do beschaafde kringen verliezen. Met de ode-Ie, achtingswaardige vrijmoedigheid is dc bescheidenheid naauw verwant; en alleen, wanneer deze met haar gepaard gaat, komt zij ongedwongen te voorschijn. Zij is het gevolg van een edel zelfgevoel; daarom ook kent hij, die in den echten zin des woords vrijmoedig is, geene vrees voor menschon, zelfs dan niet, wanneer hij met hen niet van nabij bekend is, of lot hen in geene andere betrekking staat, dan die van mensch. Hij nadert hen zoo vertrouwelijk als de omstandigheden veroorlooven , en weet niets van de vreemde stroefheid, welke zoo dikwijls de edelste menschen van elkander verwijderd houdt. liet bewaren van den botamelijken afstand verrast

-ocr page 272-

liem uicl; integendeel neemt liij dien met gemak en gaarne in nclil, en hel is hem aan te zien, dat hij, uit over-luiging van diens noodzakelijkheid, gewoon is cr sleeds op te lellen. Hierdoor is hij ook in elke betrekking een welkom gezelschap.

Over Aanspraken en Antwoorden op deze, bij ge-Inkwensclicn cn cleelneming in treurige m:c-benrienissen.

Voor ieder, en in elke hetrekking van hel gezellige loven, zijn van huilen geleerde beleefdheidsbeluigingen cn complimenlen de akeligste cn ellendigste zaken Ier we-relil Deze geven niet alleen, en dit leregl, een zeer kleinen dunk van do vermogens van hem, die de dwaasheid heelï ze voor Ie dragen; maar dat opdreunen van zulke betuigingen, welke daarenboven gewoonlijk uil gemeenplaatsen zijn zamengeflansd, zeilen aan de woorden iels eenloonigs, iels aangeleerds en een' schijn van gemaaktheid en onopreglheid bij, die don geheclen indruk volslagen bederft. Terwijl wij dit gevoelen niet herroepen, en daarom geene formulieren van dergelijke aanspraken en complimenten opgeven, achten wij het echter noodig, over dit onderwerp het een en ander aan le merken.

Hel is groolendeels in onbruik geraakt om iemand, bij de cene of andere heugelijke gebeurtenis, met pleglige, hoogdravende aanspraken geluk le wenschen of onze

-ocr page 273-

255

deelneming te betuigen. Vrij algemeen worden de persoonlijke gelukwenschen, behalve onder naastbestaan-den, zeer goede bekenden en vrienden, achterwege gelaten. Indien men echter meent, om de betrekking waarin men lot den persoon staat, dit volstrekt verpligt te zijn, of zoo men weet, dat dit van ons verwacht wordt, dan vervulle men dien pligt, maar neme daarbij den eerbied in acht, die gevorderd wordt door de belrek-king, waarin men tot den bedoelden persoon staat, met vermijding van lange, aangeleerde pliglplegingen, ol' too-neelmatigen zwier en gebaar, Men geve dan niet eenvoudige, hartelijke uitdrukkingen den drang te kennen, dien men gevoelt, om deel te nemen in de heugelijke gebeurtenis, den gelukkigen dag, enz. en dat men hiermede zich van zijnen pligt wil kwijten. Met de sierlijkst aangeleerde woorden kan men toch geene andere bedoeling hebben. Men kan hem, wien onze aanspraak geldt, daardoor slechts in verlegenheid brengen, wat hij op al die fraaiklinkende woorden zal zeggen, en hem bijna noodzaken, even wijdloopig en holklinkend te antwoorden, iels waarop hij ügtelijk niet genoeg gevat of voorbereid is. Beantwoordt de aangesprokene do lange aanspraak met korte en sierlijke woorden, dan is dit eene zekere beschaming, In dio kortheid toch ligt de les, dat wij hel even kort en op oven gepaste wijze hadden kunnen doen. Men vange zijne reden ook niet aan met hoogdravende opvijzeling van don hengelijken dag, of mot optelling van de verdiensten des gelukkigen. Men somme de verpligtingen

-ocr page 274-

25G

tol eerbied en dunkbaarheul, die me» aan hem heefl, niet op; want daardoor beleedigt men de bescheidenlieid des persoons. Men bevele zich zeiven en verdere betrekkingen bij deze gelegenheid niet in zijne gunst; want dit riekt naar eigenbaat. Men noeme evenmin zaken, die van zeiven in onzen gelukwensch liggen opgesloten, b. v.; ixlat deze heugelijke dag nog dikwijls voor hom moge verschijnen.quot; Ook doe men geene bijzondere wenschen, maar vatle alles in weinige, hartelijk gemeende woorden le zamen. Zoo, b. v., zou men zijnen begunstiger of weldoener op diens verjaardag met de volgende of dergelijke woorden, kunnen aanspreken:

«Ook ik voel mij verpligt, u mijne deelneming in de vreugde van dezen uwen verjaardag te betuigen, en verzoek u, mijne welmeenende wenschen voor uw welzijn, gunstig aan te nemen.quot;

Of bij de vernieuwing des jaars:

))Bij de vernieuwing des jaars breng ik u mijn hartelijke zegenbede. Moge het God behagen, u nog menig jaar in gezondheid en voorspoed te laten beleven , en mij levens onder voortdurend deelen in uwe gunst, getuige daarvan te doen zijn.quot;

Of bij eenige heugelijke gebeurtenis:

«Vergun mij u het deel te betuigen, dat ik neem in de gelukkige gebeurtenis, die u is te beurt gevallen. Hartelijk wensch ik, dat gij u nog lang over deze zult mogen verblijden , enz.; enz.quot;

Op dergelijke eenvoudige, kunstelooze gelukwenschen

-ocr page 275-

257

kan het niet moeijelijk zijn te antwoorden; weinige woorden, ja zelfs eene stomme buiging met een vriendelijk gelaat, van ecnen warmen handdruk vergezeld, zouden daartoe somtijds voldoende kunnen gerekend worden. Lange tegenbetuigingen van de waarde, welke men aan de deelneming des gelukwenschenden lieclit, vergezeld van uitroepingen en hoogklinkende woorden, zijn nno-deloos; zij vorderen veel tijd en lastige complimenten, om datgene uit le drukken, wat in weinige woorden kan ie zamen gevat worden.

Bij de mondelinge betuiging van liet hartelijke deel dat, in een sterfgeval of andere treurige gebeurtenis, door ons genomen wordt, kan men zich houden aan hetgeen reeds vroeger in deze afdeeling gezegd is. Welke treurende, onder hel leed gebukt gaande, zou gestemd kunnen zijn, nm eene lange, plcgtige aanspraak le hooren? Jfet kan niet anders dan eenen hoogst smartelijken indruk op don treurende maken, wanneer wij, bij de betuiging van onze deelneming, in hel verlies dat hij geledon, in het ongeluk dat hem getroflen heeft, de grootheid van het verlies met. roerende woorden in het breede wilden vermelden. Zulk een opwekken van het gevoel der grootheid van bet geleden verlies, zou dan alleen van nut kunnen zijn, wanneer de lijdende, stom en zonder tranen, door hel smartelijk verlies als verstikt, wezenloos daar nederzat, en het eene verligting aan zijne smart zou kunnen geven, wanneer een stroom van tranen uil zijne oogen vloeijen mogl. Waar het zóó niet den

17

-ocr page 276-

258

ireurende gesteld is, daar moeten ivij hem schokken, en dan, wanneer zijne tranen in volle stroomen vlieten, toone men hartelijke deelneming, door balsemende woorden van warme belangstelling en zoete vertroostingen, die uil ons eigen hart opwellen; waarvan wij zei ven gevoelen . dat zulke woorden ons leed zouden verzachten, indien wij in dc plaats des lijders waren. Indien de treurende bij onze komst tranen van droefheid stort, dan houdo men alles terug, wat zijn treuren zou kunnen vermeerderen. Men wijde dan niet uit over onze belangstelling, over het geleden verlies, en voere geene alge-meene troostgronden uit de godsdienst aan, die bij elk godsdienstig mensch bekend zijn, maar bepale zich tot weinige woorden, b. v.:

«Het zal niet noodig zij» u te zeggen, welk een innig aandeel ik in uw verlies neem; hartelijk wensch ik u dien zacbten troost toe, welke alleen uwe smart kan lenigen.quot;

Of:

«Laat mij u mijne diep gevoelde (of hartelijke, opregte) deelneming in uw treurig verlies mogen betuigen, en u al den troost toewenschen, welke uw leed kan verzachten.quot;

Dergelijke uitdrukkingen, uitgesproken op eencn toon. die van ons waarachtig smartgevoel getuigf,, zijn genoeg, en leiden dikwijls tot de gelegenheid, om ook woorden van echten troost en bemoediging te spreken.

Lange, plegtige antwoorden, op betuiging van rouw-

-ocr page 277-

25»

beklag, zijn ceiiigzins onnatuurlijk; want cr zullen -svoi-nig rouwdragenden of trcurigen gevonden worden, hij welke do daartoe vereischte geschiktheid te vinden is. Waar men echter zulke aangeleerde antwoorden hoort, daar krijgen zij voor onzen geest het voorkomen van too-neehnatige uitdrukkingen, en wij houden die voor een hewijs van eene nie', diep liggende treurigheid. Om al hot aangevoerde valle men den rouwdragende met geene lange, hartbrekende betuiging van rouwbeklag Lastig, en verwachte van hem geene, tenzij korte, dankbetuiging. Een rouwbeklag, zoowel als een heilwensch, behoort eigenlijk niets anders te zijn dan eene korte uitstorting van het gevoel, en daartoe zijn geene wijdloopige redeneringen, geene kunstmatige, hoogdravende woorden noodig.

Over de Vi-ienilschap.

Voorzeker zou de lezer dezer bladen het overtollig achten , zoo wij hier de vriendschap in al hare bijzonderheden en betrekkingen wilden beschrijven. Daar het ondertus-schen aan iedereen bekend is, dat de vriendschap, maar al te vaak, door het veronachtzamen der welvoegelijkheid en zedelijkheid ontheiligd, door nalatigheid in het bewijzen van wcderzijdsche achting en opmerkzaamheid ondermijnd wordt, zoo kan het niemand uoodeloos toeschijnen, wanneer hier over de verkeering tusschen vrienden nog eenige regelen van gedrag volgen.

17'

-ocr page 278-

260

Men zij sleeds bedacht om den vriend te toonen, dat men hem acht en eert; hierom bewijze men hem alle hem toekomende onderscheiding en beleefdheid.

De vriend moet jegens den vriend alles behalve een vleijer zijn, maar daarom behoeft hij hem niet door eene, allen eerbied ter zijde stellende, nalatigheid te kwetsen, in de verbeelding, dat de andere toegevend jegens hom moet zijn.

Gaarne brenge men der vriendschap het offer dat men haar schuldig is, maar tevens valle men den vriend. door bet eiscben van zulke offers, zoo min mogelijk lastig. Men verzuime niet, om, zoo vaak zich daartoe de gelegenheid aanbiedt, te erkennen, welk eenen schat men in het bezit van eenen trouwen vriend gevonden heeft, zonder onze vriendschap jegens hem op even beogen prijs te stellen.

Elke schijn van eigenbaat moet uit de vriendschap geweerd worden, en daarom hoede men zich voor de zwakheid, om de blijken van toegenegenheid, welke de vriend jegens anderen aan den dag legt, af te keuren en die niet te willen dulden.

Men wacbte zich, zijne vriendschap aan anderen op te dringen en erkenne ook niemand als vriend, die dit onwaardig is. Vooral moet men overtuigd zijn, dat bet geluk der vriendschap niet in hel groot getal van zich vriend noemende, maar in bet bezit van eenen waren, beproefden, onwankelharen vriend bestaat.

Evenzeer wachle men zich voor onvoegzame hoert je-

-ocr page 279-

201

gens ilcn vriend. Meer dan eons is zoo iets oorzaak van verwijdering Uisschen Uvec zeer goede vrienden geweest.

Toont do vriend ons zijne goedkeuring en tevredenheid, dan verblijde men zich daarover, maar men toone tevens ook, dat men hein als vriend erkent, wanneer hij ons bestraft ol' vermaant. Opregtheid en openhartigheid moeten door ons als noodzakelijke vereischten der vriendschap beschouwd worden, zonder dat men daarom onbescheiden in de geheimen des vriends tracht te dringen. Men bedenke sieeds, dat er omstandigheden en betrekkingen kunnen bestaan, welke niet toelaten, dat men er ook den trouwsten vriend deelgenoot van maakt.

Deze korte regelen van gedrag, voor de vriendschap in het algemeen, kunnen gemakkelijk op bijzondere betrekkingen toegepast worden, zoodra men van het gewigt des onderwerps volkomen doordrongen is, cn die betrekking de vereisciite oplettendheid waardig acht.

Over de Liefde.

Daar in deze bladeren voornamelijk over liet gedrag in de gezellige verkeering gehandeld wordt, kan men hier voorzeker geene voorschriften van gedrag, voor verliefden jegens elkander, verwachten; maar, nadat wij reeds van den omgang met menschen van velerlei geaardheid, en van verschillende hoedanigheden gesproken hebben, geloo-ven wij niet in gebreke Ie mogen blijven, om ook van

-ocr page 280-

202

de verkeering mei verlicfilen te gewagen, omdal deze tot dezulken behooren, met welke hot gezellige leven het moeijelijkste is, uithoofde zij zeer veel omzigtigheid vorderen.

Verliefden zijn meestal zeer afgetrokken, en stellen doorgaans weinig belang in allo gesprekken, welke geene betrekking op hunnen toestand hebben, of daarmede in geen verband kunnen gebragt worden. Gewoonlijk zijn zij zeer verstrooid van gedachten, en worden niet dan onwillig uit hunne zoete droomen gewekt; ook worden zij zeer ligt beleedigd, omdat zij steeds in eencu zekeren opgewonden toestand verkeeren, terwijl zij in hunne opgewondenheid tevens ligtelijk anderen beleedigen. Het is daarom zeer gepast, dat men zich met eenige regelen van gedrag voor deu omgang met zulke personen bekend make.

Elke verliefde is geneigd om de betrekking, waarin hij tot het geliefde voorwerp staat (althans eenen gerui-men tijd), als een geheim te behandelen, dat is: hij wil deze niet regtstreeks als eene algemeen bekende zaak beschouwd hebben, terwijl hij echter niet ongaarne ziet, dat het bemerkt en er acht op gegeven wordt; ja het verschaft hem zelfs een groot genoegen, wanneer hij daarover met iemand spreken kan. Het is, om deze zonderlinge gemoedsstemming, raadzaam, met verliefden in het spreken voorzigtig te zijn, ten einde overtuigd te worden , hoever men over hunne betrekking spreken mag, om het onderhoud voor hen aangenaam te doen blijven.

-ocr page 281-

203

Men kan met verliefden op iweederlei wijze over hunne betrekking spreken: ui' met sclierts en jok, óf met uitdrukkingen die onze grootere belangstelling i)evvijzeii. Met beide deze wijzen van handelen behoort men zich gemeenzaam bekend te maken. en er niet te ver in gaan, om, wanneer de eene niet bevalt, gemakkelijk tol de andere te kunnen overgaan.

Heeft het hart des minnenden zich eenmaal ontsloten, dan verdiept hij zich doorgaans lot in de kleinste bijzonderheden van zijne betrekking, en vindt niet ligt een einde aan zijne mededeeling. Men behoort daarom geduld met hem te oefenen, zijne vertrouwelijkheid met eenige deelnemende uitdrukkingen te beloonen en hem, met zede-kundige beschouwingen, niet uit den hemel zijner sehoone droomen te rukken. Men vermijde echter, nieuwsgierig de betrekking des minnenden uit te vorschen: dit is eene beuzelachtige en meestal ondankbare bezigheid, waardoor men in menige onaangename verwikkeling geraken kan.

Bemerkt men, dat een minnaar wenscbt, dat van zijne betrekking niet gesproken worde, dan spreke men er noch schertsend, noch op eene andere wijze van. Het zou onbescheiden zijn anders te handelen; en niemand heeft liet regt, zich met de belangen des harten van anderen, legen hunnen wil, in le laten.

Indien een verliefde in zijne verstrooidheid, of ten gevolge zijner opgewondenheid, eenen misslag tegen de eischen der gezellige verkeering begaat, dan zon het kwalijk gehandeld zijn, hem, door kwinkslagen of be-

-ocr page 282-

2fi4

sijolling, tut liol voorwerp der algemeene opleltundlieid te maken. Zoo als reeds gezegd is, zijn zulke jonge lieden doorgaans in eene opgewekte stemming, en daardoor ligt geraakt. Men veroorzaakt hun, door zulk eene behandeling, een smartelijk gevoel, brengt hen in verlegenheid, en geeft alzoo niet zelden aanleiding tot twist cn andere onaangename tooneelen.

Staat men mol oenen verliefde op eenen vriendschap-peiijkeu, of ten minste vertrouwden voet, dan dient ons gedrag natuurlijk daarmede overeenkomstig te zijn. Dus ook bier moeten, voor den gezelligen omgang met bom, de betrekking, waarin men tol hem staal, henevens de voorzigtighoid de juiste maal bepalen.

Vervallen gelieven in het schier algemeene gebrek van onbeschaarden, om zich door de tegenwoordigheid van vreemden niet te laten storen; geen achl op hel omringende te slaan, maar alleen oog en oor voor elkaèr te hebben en elkaèr in het bijzijn van ouders, ja van vreemden te liefkozen, dan wende men er zijne oogen van af. Staat men op zeer vertrouwden voet mei hen, dan kan men dit eens, doch mei omzigtigheid, onder hel oog brengen. Ziel men echter dat die aanwijzing niet wordt gevolgd, dan vermijde men daar weer van te spreken; vooral boude men dit in hel oog, als er geen groot verschil bestaat lusschen onzen ouderdom of den hunne, of indien niet onze stand of betrekking ons boven hen plaatst; want verliefden nemen zoo iets spoedig geheel vorkoord op.

-ocr page 283-

265

Gedrag op t'teïs.

Hel mag als nuileloos, of ten minste als ondoelmatig beschouwd worden, hier eene wijdloopige Ijcsclirijving te geven, hoe men reizen moet, roet betrekking tot de geriefelijkheid en veiligheid, welke men zich daarbij ver-schallen kan, de spaarzaamheid die men in acht te nemen heeft en het nul dat daaruit te trekken is. Hierover vindt men geheele boekdeelen vol. Wij bepalen ons derhalve alleen lot hel opgeven van eenige regelen van gedrag, die wij als aanbevelenswaardig beschouwen.

Wanneer men als reiziger een vreemd oord betreedt, onderzoeke men welk hel meest bezochte, maar niet welk hel minst kostbare logement is. In het drokst bezocht wordende, eischt men doorgaans den billijksten prijs, het onkostbaarste is niet tevens altijd goed. In hel min kostbare vindt men ook het meest gemengde gezelschap.

Wanneer men een logement binnentreedt zij men beleefd, bescheiden en vriendelijk, men doe geene onbillijke eisehen , berispe niet alles, en begeere niet, dat men onze weuscheu uil onze oogen lezen zal, enz. Bij een bescheiden gedrag wordt men doorgaans heler bediend en minder bedrogen, dan bij eene tegengestelde handelwijs. Men doe echler des noodig, zijne aanspraken, die men als betalende gast heeft, behoorlijk en met waardigheid gelden: een bloode en vreesachtige gast wordl ligtelijk onacblzaam behandeld.

-ocr page 284-

266

Men plage de beclieiulen niet, door hen voor elke nietige vraag te schollen, of hen toe te graauwen. Men bedenke dal het menschen zijn, on dat die van den vroegen ochtend tot den laten nacht veel te verrigten. en vele personen na te loopen hebben. Bij het vertrek vergete men nooit hunne looi, waar het niet gebruikelijk is, do Lediening afzonderlijk in rekening te brengen.

Men prale niet, noch spcle eene te aanzienlijke rol, omdat men zich daardoor aan dure betaling en andere misbruiken blootstelt. Hieruit moet echter niet worden afgeleid, dat men zich als niet ruim bij kas zijnde moet aanstellen, ten einde iels uit te sparen, omdat men dan doorgaans slecht bediend wordt, en echter niets om niet bekomt. Eene middelmatige levenswijs, waarbij men niet verspilt, maar ook niets ontbeert, is de verkieslijkste.

Men doet wel, wanneer men, benevens de bereiking van het voorgestelde doel der reis, zoo veel mogelijk nut van deze tracht te trekken, vooral om zijne kundigheden te vermeerderen. Daartoe beijvere men zich, om beroemde mannen, merkwaardigheden van natuur en kunst to loeren kennen, met de inrigtingen van staat en andere bijzonderheden, met dn zeden en gebruiken dei-inwoners en wat meer van dien aard zij, naauwkeurig bekend te worden. Iemand die gereisd heeft, en in dergelijke zaken onkundig en menschenschuw is gebleven, geeft oorzaak, dat men van zijn verstand en opvoeding een zeer gering denkbeeld opvat.

Bij bet bezoeken van gemaakte kennissen, of van per-

-ocr page 285-

267

soneii bij welke men is aanbevolen, is niel alleen opmerkzaamheid op ile gewone regelen van wclvoegeüjk-heid, maar ook voorzigligheitl aan te bevelen.

Wanneer men op publieke plaatsen of in gezelschappen komt, waarin ons als vreemdeling den toegang verleend is, dan behoort de grootste beleefdheid en bescheidenheid in acht genomen te worden; daardoor wekt men eene weoschenswaardige opmerkzaamheid op, en kan men op een aangenaam onderhoud aanspraak maken. Indien men somtijds meenen raogt, aanspraak op gastvrijheid te bobben, dan moet men pogingen aanwenden , om zich deze waardig te maken, omdat eigenlijk niemand kan genoodzaakt worden deze uit te oefenen.

Het is pligtmatig om , in de plaatsen waar men zich als vreemdeling bevindt, de plaatselijke inrigtingen en gebruiken te leeren kennen, en zich ongedwongen naar deze te schikken. Bovendien moet men zich onthouden van alle berisping, spot, en kleinachtende uitdrukkingen, omtrent de aldaar plaats hebbende inrigtingen, verordeningen en gebruiken. Zulke oordeelvellingen betamen geenszins aan cenen vreemdeling. Behalve dat zijn kort verblijf en zijne onkennis van al de gebruiken hem noch het regt, noch de noodige kennis geven, om te oordee-leu over zaken, die, ja wel, verschillen van de gebruiken onzes lands, maar bij nader onderzoek, op goeden blijken te rusten, brengt men zich zeiven daardoor in gevaar, van een oneindig getal onaangenaamheden te

-ocr page 286-

20!!

moeten ondervinden. In 'i algemeen kan men als reisgedrag vaststellen, dat het verstand en al de geestvermogens eens reizigers steeds werkzaam moeien zijn; dat men zonder kloekzinnigheid, ook op reis eene zeer slechte rol speelt, en dat men steeds bedacht moet zijn, om geene der voorschriften van gedrag daarbij uit het oog le verliezen, die voor het leven en de verkeering met menschen geschikt zijn.

Over liet ïlrievcn Schrijven.

Na alles, wat het gezellige verkeer in de verschillende betrekkingen betreft, te hebben uiteengezet op eene wijze, die het omvattende en beknopte vereenigt, willen wij, tol besluit, nog een punt aanroeren, in betrekking staande lot het schrijven van brieven.

liet eerste, wat bij het schrijven van een' hriel' te pas komt, is de titulatuur of de wijze van iemand in brieven aan le spreken. Deze komt in vier verschillende opzigten in aanmerking, en wel: a. in het hoofd van den brief,

b. bij het aanspreken in den loop van den brief zeiven,

c. in de wijze van aanspreken vóór het overgaan tot de onderleekening, en waarbij wij onze heirekking tot den geadresseerde omgrenzen en d. op het adres.

De Romeinen hadden het gezond verstand, hunne brieven eenvoudig te beginnen met de namen van afzender en ontvanger: b. v.: c.utis fabiiicius aan septjiuus var-

-ocr page 287-

269

bus. De moderne volken zijn, hel eene meer dan het andere, van dezen eenvoudigen regel afgeweken. Onder deze staan onze landgenooteu boven aan. Wij hehhen eene schier eindelooze reeks van titulaturen, waarvan de eene nog onzinniger dan de andere is, en, behalve dat haar gebruik niet zelden taalkundige moeijelijkheden doet ontslaan, ontnemen zij den stijl alle losheid, lioe onzinnig deze titulaturen zijn, zal men inzien, als men nagaat dal men daardoor iemand, bij wijze van titel, vertelt, dat hij gestreng is, of dat men iemand ivel geboren noemt, nis zou men iemand schrijven die niet geboren ware, in plaats van bij allen het eenvoudige mijnheer le gebruiken zooals bij vele beschaafde volken geschiedt en dan des noods den graad daarbij le voegen, als: Mijnheer de Doctor, Mijnheer de Baron, enz. Oaar die onzin echter bestaat, zoo zullen wij bier ook de gebruikelijke titels voor de verschillende standen lalen volgen, en dat wel voorzien van cijfers die aanduiden:

J. de aanspraak, of 't hoofd van den brief;

2. de benaming in don zamenbang;

3. de benaming boven de onderteekening;

4. op hot adres.

1. Aan den Koning.

I/I. Voor het opschrift, aan het hoofd van een ver-zoekschrift:

Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Vrins van Oranje-N assem, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

-ocr page 288-

li. Ui' aanspraak: Sire!

2. Uwe Majesteit, of ü. M.

3. Van Uwe Majesteit

de getrouwe onderdaan.

4. Aan Zijne Majesteit

den Koning.

II. Aan de Koningin.

la. Opschrift aan liet hoofd van een verzoekschrift: Aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlan den (en verder als bij den Koning.) 1/). Dg aanspraak: Mevrouw!

2. Uwe Majesteit, of Ü. M.

3. Van Uwe Majesteit

de getrouwe onderdaan.

4. Aan Hare Majesteit de Koningin.

[II. Aan den Kroonprins.

1. Doorluchtige Prins!

2. Uwe Koninklijke Hoogheid, of U. K. H.

3. Van Uwe Koninklijke Hoogheid

de zeer gehoorzame en nederige dienaar.

4. Aan Zijne Koninklijke Hoogheid (Z. K. II.)

den Prins van Oranje, Kroonprins der Neder landen.

IV. Aan Prins frederik.

1. Doorluchtige Prins!

2. Uwe Koninklijke Hoogheid, of U. K. H.

3. Van Uwe Koninklijke Hoogheid

de zeer gehoorzame en nederige dienaar.

-ocr page 289-

4. Aan Zijne Koninklijke Hoogheid,

Prins fhedeiiik der Nederlanden.

V. kan de Kroonprinses.

1. Mevrouw!

2. Uwe Koninklijke Hoogheid (ü. K. IJ.)

3. Van Uwe Koninklijke Hoogheid (ü. K. 11.)

de gehoorzame en nederige dienaar.

4. Aan Hare Koninklijke Hoogheid

de Prinses van Oranje, Kroonprinses der Nederlanden.

VI. Aan Ministers en Luitenant-Generaals.

In hel hoofd van een verzoekschrift: Aan Zijne Exel-lenlie den Minister van.....

1. Hoog Edel Gestrenge Heer!

2. Uwe Excellentie, of uwe Exc.

3 Van Uwe Excellentie

de gehoorzame dienaar.

4. Aan Zijne Excellentie den Minister van.....

!. Van I—V en de Ministers zonder plaatsnaam op quot;t adres.

Aan een'' Directeur-Generaal, Commissaris des Ko-nincjs in de Provinciën, of Generaal Majoor.

1. Hoog Edel Gestrenge Heer!

2. U Hoog Edel Gestrenge, of U. H. E. G.

3. Van U Hoog Edel Gestrenge

de gehoorzame dienaar.

4. Aan Zijn Hoog Edel Gestrenge (en dan den tilel.) Aan de Staten Generaal.

-ocr page 290-

lb. De aanspraak: Sire!

2. Uwe Majesteit, of ü. M.

3. Van Uwe Majesteit

de getrouwe onderdaan.

4. Aan Zijne Majesteit

den Koning.

II. Aan de Koningin.

1 lt;i. Opschrift aan het hoofd van een verzoekschrift: Aan Hare Majesteit de Koningin der Ncdcrlan don (en verder als bij den Koning.) ]h. De aanspraak: Mevrouw!

2. Uwe Majesteit, of U. M.

3. Van Uwe Majesteit

de getrouwe onderdaan.

4. Aan Hare Majesteit de Koningin.

[II. Aan den Kroonprins.

1. Doorluchtige Prins!

2. Uwe Koninklijke Hoogheid, of U. K. H.

3. Van Uwe Koninklijke Hoogheid

de zeer gehoorzame en nederige dienaar.

4. Aan Zijne Koninklijke Hoogheid (Z. K. H.)

den Prins van Oranje, Kroonprins der Neder landen.

IV. Aan Prins nsLDEUiK.

1. Doorluchtige Prins!

2. Uwe Koninklijke Hoogheid, of U. K. H. 3 Van Uwe Koninklijke Hoogheid

de zeer gehoorzame en nederige dienaar.

-ocr page 291-

1. Aan Zijne Koninklijke Hoogheid,

Prins fhederik der Nederlanden.

V. Aan de Kroonprinses.

1. Mevrouw!

2. Uwe Koninklijke Hoogheid (ü. K. li.)

3. Van Uwe Koninklijke Hoogheid (U. K. 11.)

de gehnorzaino en nederige dienaar.

4. Aan Hare Koninklijke Hoogheid

de Prinses van Oranje, Kroonprinses der A'e-derlanden.

VI. Aan Ministers en Luitenant-Generaals.

In liet hoofd van een verzoekschrift; Aan Zijne Exel-

lenlio don Minister van.....

1. Hoog Edel Gestrenge Heer!

'i. Uwe Excellentie, of uwe Exc.

3, Van Uwe Excellentie

de gehoorzame dienaar.

4. Aan Zijne Excellentie den Minister van.....

Van I—V en de Ministers zonder plaatsnaam op 't adres.

Aan een7 Directeur-Generaal, Commissaris des Ko-nincjs in de Provinciën, nf Generaal Majoor.

1. Hoog Edel Gestrenge Heer!

2. U Hoog Edel Gestrenge, of U. H. E. G.

3. Van U Hoog Edel Gestrenge de gehoorzame dienaar.

Aan Zijn Hoog Edel Gestrenge (en dan den tilel.) Aan de Staten Generaal.

-ocr page 292-

272

1. Edelmogende Heeren!

2. U Edelmogenden, (U. Ed. Mog.)

3. Van U Edelmogenden

de onderdanigsle dienaar.

4. Aan de Edelmogende Heeren Stalen-Generaal, (le

of 2e Kamer.)

Aan de Staten der Provinciën.

1. Edel Grool Achtbare Heeren Staten (of Gedepu-

teerde Staten) der Provincie.....

2. U. E. G. A.

Aan Burgemeesters {en Wethouders.)

1. Edel Achtbare Heeren.

2. ü. E. A.

Aan leden van den Iloogen Raad der Nederlanden. ]. Edel Hoog Achtbare Heer.

2. ü. E. H. A.

Aan leden der Provinciale Hoven.

1. Edel Grool Achtbare Heer.

2. U. E. G. A.

Aan leden der Regtbanken en Kantonregtcrs.

1. Edel Achtbare Heer.

2. ü. E. A.

Aan Officiers van Justitie, Procureurs- en Advocaten-Generaal en Griffiers.

1. Hoog Edel Gestrenge.

2. U. H. E. G.

Aan Officieren, tot den rang van Kolonel en Advocaten.

-ocr page 293-

273

1. Wel Edel Gestrenge Heer.

2. ü. W. E. G.

Aan Iloogleeraren in de Godgeleerdheid.

1. Hoog Eerwaarde, Hoog-geleerde Heer.

2. H. Eerw. Hooggel.

Aan Iloogleerarev. in de andere faculleilen.

1. AVel Edel Hoog-geleerde Heer.

2. W. E. Hooggel.

Aan Doctoren in de Medicijnen.

1. Wel Edel Zeer Geleerde Heer;

2. U. W. E. Z. G.

Aan Predikanten.

1. Wei-Eerwaarde Zeer Geleerde Heer, ol' Wei-

Eerwaarde Heer.

2. ü. W. Eerw. Z. Gel., of U Wel-Eerw. Aan Graven.

1. Hooggeboren Heer;

2. U Hoog-geboren, of U Hooggeb.

Aan Baronnen.

1. Hoog Welgeboren Heer.

2. ü Hoog Welgeb.

Aan Jonkheer en.

1. Welgeboren Heer;

2. ü Welgeb.

Aan een vermogend of hooggeplaatst man.

E Wel Edel Geboren lieer.

2. E Wel Edel Geb.

18

-ocr page 294-

274

Aan andere aanzienlijke lieden.

1. Wel Edele Heer.

2. ü Wel Ed.

Aan vrouwen van aanzienlijken stand.

1. Wel Edel Geboren Mevrouw, of enkel Mevrouw.

2. ü Wel Ed. Geb.

Hel onderwerp van hel brievensclirijven is overigens zoo belangrijk, dat wij de ons nog overige ruimle zonden overschrijden, indien wij ons in beschouwingen daarover verdiepten. Wij bepalen ons daarom bij do vluglige opgave van een paar hoofdpunten:

Gebruik goed papier, goeden , zwarten inkt, goede pennen en geen zand.

Grof papier. zoowei als gele inkt en het gebruik van spattende, of van afgeschreven pennen , waardoor de op- en neerhalen van hel schrift gelijk in dikte, en dus onaangenaam voor hel gezigt worden , zijn slechte aanbevelingen des schrijvers bij hem, wien de brief is geadresseerd. Gebruik helder, velijn posl, dal zuiver afgesneden is, en wel in quarto formaat. Bij briefjes aan personen binnen dezelfde plaats, kan octavo formaat gebezigd worden, indien die personen niet hoog geplaatst zijn. Anders bezigt men quarlo formaat. Aan vorstelijke personen en ministers steeds zoogenaamd schrijf-folio.

De thans heerschende smaak wil hut gebruik van couverten, die bij verzoek- en andere schriften aan vorstelijke personen, ministers, enz., steeds gebruikt moeten worden.

-ocr page 295-

Vermijd liet gebruik van zand; dit bederft liet aanzien van het schrift, en doet den ontvanger gevaar loopen, dat liem, bij hel openen des briefs, het zand in de oogen springe. Laat het schrift van zelf droogen, of is er haast bij, gebruik dan rood vloei-papier.

Het schrift zij duidelijk. Gij dwingt den ontvanger anders zich lif te pijnen en tijd te verliezen, door uw schrift te onlcijferen. In zulk geval loopt gij gevaar dat een gedeelte van uwe gronden, niet in uw voordeel, ongelezen blijfl. Vermijd krullen ; deze loopen in andere letters en maken die onduidelijk; zij geven ook uwen brief bet aanzien van een schoolscb pronkschrift.

Wees beknopt en duidelijk in uwe brieven. Gemis aan beknoptheid doet schrijver en ontvanger, noodeloos, lijd verliezen bij het schrijven of lezen van den brief. Duidelijkheid is een vereischte, omdat hel noodig worden van het vragen naar opheldering, de zaak benadeelt, nf later legen u getuigt, lijd en port doet verliezen.

Hebt gij iets te vragen , of rigt ge u tot eenen onbekende, frankeer dan den brief. Is er geldswaarde in, doe dien op het postkantoor aanteekenen. In dat geval ecb-ler, moet gij den brief, al nadat hij gevouwen is, met 3 of 5 zegels sluiten. Dit is een wettelijk voorschrift.

Laat boven, onder en aan de voorzijde, eene goede onbeschreven ruimte. Hoe minder wij met den ontvanger hekend zijn, of boe hooger hij geplaatst is, des te grooter moeten die onbeschreven ruimten zijn.

-ocr page 296-