wfewiw
WVW
'aWTW^rwr^t
www4#é
FWWWW VT^T^r^T
TER VERVAARDIGING VAN
BIDPRENTJES VOOR DE OVERLEDENEN.
Oquot;. IP I IE IR, I IK: S. Jquot;.
„liet is eene heilige en zalige gedachte voor de overledenen te hidden, opdat zij van hunne zonden ontbonden wordenquot; ^ 2 Macch. XII: 4C.
BIBLIOTHEEK DER RiJKSUNiVERSlTfcil
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
IMPRIMATUR.
Sarlemi, 21 Nooemlris 1874, Zibr. Cens.
Indien het ,/eene heilige ex zalige gedachte
is vook de overledenen te bidden, ol'dat hunne
zonden veegeven, en zij uit de pijnen des vagevuurs verlost worden, dan is hel ook eene heilige en zalige f/i'ivoonte, de gedachtenis der afgestorvenen levendig te houden, en de nog levenden tot dat heihaam gebed op te wekken. Zulke yeicoonte bestaat onder anderen iti de vervaardiging en verspreiding der zoogenaamde bid-prentjes, en is, ten onzent althans, zóó algemeen, dat ?cij niemand, of bijna niemand, meer daartoe behoeven, aan te sporen. Zalig zij, mogen xcij et slechts bijvoegen, die ook dit kleine middel wel toeten le gebruiken, en daardoor niet alleen voor de dooden, maar ook voor zich zeiven, ter zaligheid medewerken. Hoeveel toch zegt soms niet eene hartverscheurende klagte in den mond van een overleden vriend gelegd, — eene passende lofspraak, die ons, achterblijvenden, de deugden der betreurden herinnert, — eene treffende les, ons in een paar woorden van een dierbaren vader of eene teerbeminde moeder, als uit de plaats der zuivering, ja.
IV VOORREDE.
maar toch van den zekeren weg tot een zalig leven, kraclddaüig ingescherpt! Ach! routen zoovele zonen, zoovele dochter*, zoovele vrienden, slechts die korte ver-snchtingen hunner eens zoo dierbaren te overwegen te behartigen! Hoeveel te. digter zouden zij zijn hij hunne geliefden, hoeveel te zekerder van hen eenmaal
weder te zien.
In uilen geval zijn de Bidprentjes aan te bevelen. De godvruchtige harten hunnen er heilzame stof ter overweging in vinden, en de zielen der afgestorvenen niet zelden juist daardoor in het geheugen der levenden blijven, en dus mede daarian een spoediger overgang tot de eemvige vreugde verschuldigd zijn.
Om- beide redenen is het zaak, dat de Briefjes, zooveel doenlijk, gepast zijn ingerigt. Velen roeten er toch geen weg meê, en verwaarloozen deswege die heilrijke gewoonte. Anderen beproeven het op eigen manier en verbeteren niet altijd de reeds gewijzigde teksten, op oudere Bidhriefjes gevonden. Kortom, — om deze. of meer redenen, — wij meenden velen eene goede dienst te doen, met het bijeenbrengen van een aantal spreuken, uit de II. Schrift en de II. Vaders, waaruit de belanghebbenden naar eigen oordeel de hun passende kunnen kiezen. De bekende PiiÉcis HISTORlQüES hadden ons, reeds sinds 1865, op die gedachte gehragt; een goede vriend heeft ons onlangs van hare waarde nog meer overtuigd. Wij hebben dm de hand aan het werk ge-slagen, — en, — natuurlijk, alleen voor diegenen, die
voorrede.
er hehnejte aan hrhben, — de meent ge'mükel'ijke teksten en spreuken {jjedeeltel'ijk ook elders opgenomen) hyeen verzameld. Verder hebben icij er dan ook niets bij te voegen, tenzij een paar opmerkingen, juist daarom dat xnij slechts voor minder geoefenden schreven.
Vooreer-U dient wen toe te zien, welkt persoon men laat spreken, of wien men wil prijzen, en onder welk opzigl, in welke omstandigheden.
Vervolgens is het wdt g al de teksten, of ten minste een groot getal te d'iorloopen, ten eindt datgene te vinden, wat het meest met den gegeven toestand van ■personen en zaken overeenkomt.
Men kan dan hier of daar een woord ter verdaide-lijking voor of tusschen voegen, b. v. voor een gebed of verzuchting ; o 11 kek! of mijn God ! voor raadgevingen etl lessen: mijn zoon ! mijne dochter, mijne kinderen, mijne echtgenoote, mijne vrienden, enz. Het is dan toch geraden, dfze bijvoegsels met een andere letter of in parenthese te laten drukken, om ze te onderscheiden van de eigen woorden der H. Schift.
Op enkele, plaatsen kan men een woord in den eigenlijken tekst veranderen, b. v. schrijven mijne dochter ! mijne kindeken in de plaats van : ^mun zoon.quot; Met zulke veranderingen moet men echter even spaarzaam als roorzigtig zijn, daar zij doorgaans den zin van het oorspronkelijke bederven, of ten minste wijzigen of verzwakken,
v
VOOKREDE.
Men mag eindelijk verschillende teksten tot één y-heel vereenigen, als het slechts volgens waarheid, en. met opgave der verbindingen ran de onderscheiden schriftuurplaatsen geschiedt.
Le teksten der H. Schrilt, v:aaraan we nogtans niet de waarde eener kerkelijke gezaghebhende overzetting toekennen, hebben wij genowmerd, om die, volgens de inhoudsopgave, gemakkelijk le kunnen vinden.
De Sciikijvir.
Maastricht Feestdag der H. Teresla, 1874.
\I
Voor een vader, of eene moeder.
1. TJit de H. Schrift.......Blz. 1.
2. Uit de Heilige Vaders of li. Schrijvers. „ 8.
Voor eeu echtgenoot en vader.
1. Uit de H. Schrift........ 10,
2. Uit de H. Vaders........ 11.
Voor eene eclitgenoote en moeder.
1. Uit de H. Schrift.......Blz. 13.
2. Uit de H. Vaders........ 17.
Voor kinderen en jonge lieden.
1. Uit de H. Schrift.......Blz. 21.
2. Uit de H. Vaders........ 28.
Voor eene jonge dochter.
1. Uit de H. Schrift........ 31.
3. Uit de H. Vaders.......„ 31.
Voor bejaarde lieden en grijsaards.
1. Uit de H. Schrift.......Blz. 33.
2. Uit de H. Vaders........ 35.
VIII I N H O ü D.
VII. Voor Priesters en Kloosterlingen.
1. Uit de H. Schrift.......Blz. 86.
2. Uit de H. Vaders........ 50.
VIII. Voor personen die veel geleden hebben.
1. Uit de H. Schrift.......I31z. 53.
2. Uit de H. Vaders........ 58.
IX. Voor liefder ij ken en milddadige n.
1. Uit de H. Schrift.......Blz. 59.
2. Uit de H. Vaders........ 63.
X. Voor plotseling afgestorvenen.
1. Uit de H. Schrift.......Blz. 64.
2. Uit de H. Vaders........ 66.
XI. Voor dienaars van Maria.
1. Uit de H. Schrift........ 67.
2. Uit de H. Vaders........ 69.
XII. Me er algemeene teksten.
1. Uit de H. Schrift........ 72.
2. Uit dc H. Vaders.......„ 85.
XIII. Voor armen in h et b ij z on d e r.
1. Uit de H. Schrift......„87.
2. Uit de H. Vaders........ 88.
XIV. Voor vrienden.
1. Uit de H. Schrift........ 89.
2. Uit de H. Vaders......... 90.
XV. Toegift ............
XVI. Korteschietgebeden...... £'3.
der NommerS of Pagina's waar de volgende zaken besproken worden.
Aalmoes......283 volgg. 294, 299, pag. 63.
Aandenken. . 18, 24, 35—37, 66, 69, 70, pag. 18 en 19.
Aangenaamheid........... 105, 130.
Ademtogt...............Hl.
Armoede . . 204, 205, 206, 211, 225, pag. 87 en 88.
Barmhartigheid....... 5, 9, 214, 292, volgg.
Beminnelijkheid . . 5, 18, 57, 65, 71, 102, 105, p. 85. Beproeving. 17, 250, volgg. 258, 264,270,274,369, „ 58.
Bereidvaardigheid........ . 312, „ 66.
Bloem . . . p. 32, n. 115, 124—126, 344, 383, 411. Blijdschap. 221, 254, 261, 313, 349, 354, 358, 361, 367,
368, 385, 415, 416.
Dankbaarheid........ 153, 167, 168, 219.
Deugd..............67, p. 85.
Droefheid........ 77, 121, 122, 212, 263.
Eensgezindheid.............173.
Eenvoudigheid. 15, 84, 86, 88, 243, p. 51, p. 52, 278,
332, 347, 404—406, 409.
Eenzaamheid.......... 184, 185, p. 50
Gebed. 16, 30, p. 28; 157.179,182.p.51,276,289,299,349.353.
Geduld......... 250, 255. 257, 268, 373-
Gehoorzaamheid....... 4, 10,—15, 176, 230.
Geleerdheid...........192, 195, p. 50.
Geloof..........19, 22, p. 18; 383.
Geregtigheid...........p. 29, 250.
Gerustheid......................... 354.
OPGAVE DER NOMMEUS OF PAGINA S.
Getrouwheid . 17. p. 12; 329, 241—245, 250, 269, 375. Godsvrucht. 16, 56, p. 18; 97, p. 29, 46, 194, 202, p. 77.
... 80. p. 63, 408. , . 298, 300, p. 74. 403. . . 60, 72, p. 63, p. 85.
......118, 125.
..... 186. p. 52.
..... 73, 231,
... 393, volgg. 400.
341. rolgg. p. 52. n. 413.
Hooi). 6, 29, 89, 254—257. 263, 333, 334, 338, 348, 3oo,
362, 365, 384, volg.
Kinderlijkheid............. 87, 88.
Kloosterlijke Staat......P- 50, p. 51, p. 52.
Kroon.......... 50. Pquot; 51' P- 53' 270' 293-
Leerzaamheid.....4, 10. 11, 12, 13, 14, p. 29.
Leven — als rook, gras, hloem, looper, webhe, enz. —
Eeuwig leven. 402.
lezing................. 2Ö-
Liefde . 20, 21, 51, 52, 79, 135, 224. 237, p. 63. 343.
Liefdadigheid........
Lieftalligheid.........
Looper...............1
Lijden. . . 246, volgg. 272, volgg. 345, 346, 360, 380.
Lijdzaamheid. . . ....... 7. 217, 266. 361.
Medelijden.............277, 280.
Milddadigheid....... 9, 81, 279, 281, volgg.
Misoffer............... 18. 171.
Möecl....... 7, 22, 34, 61, 62, 74, 140, 389.
Moederliefde........20. 68, 74. p. 19; 235.
Naarstigheid . ....... 58, 62, 71. 63, 79.
Navolging.........
G acdaardiglieid Goede werken. Goedheid . . Gras ....
Grootmoedigheid
Heiligheid . . Hemel . . .
165
OPGAVE DER NOMMERS OF PAGINA'S.
Nederigheid, (zie Ootmoed.)
Offer.......... 243, p. 50. p. 51. 376,
Onberispelijkheid..... 79, 82, p. 19; 237, 269.
Onderrigting. 166, 175, 208,222, 223, 224, 226,228,239,244. Ouschuld. 103, 104, 109, 220, 335, 339, 356, 366, 374. Ootmoed, . . - 26, p. 28; 172. 330, 331, 339, 350.
Opgeruimdheid......... 132, 243, p. 51.
Opregtheid.......... 15, 133, 134, 357.
Opvoeding .........p. 8; 133, 134, 239.
Ouderdom...........131, 137—144.
Overgeving aau God.... 45—49, 75, p. 18 ; 127.
Overweging...............352
Plotselinge dood............p. 66.
Priesterschap . . 170, 171, 181, 183, 188, 244, p. 50. Regtvaardigheid. 35, 40—42, 54, 73, 100, 213, 337, 359,
401, 407, 411, 412.
Keiulieid...... |
94, 95, |
215, |
231, 232. 238. |
Stauuvastigheid |
. . . |
.23, |
269. 275, 310. |
Sterven. 31, 38, 43, 58, i |
1, 129, 219 |
227 |
260, p. 58, 305. |
Tegenwoordigheid Gods |
. . . |
.... 367 | |
Tevredenheid .... |
. . 24, |
39, |
43, 89, 98, 99. |
Troost. 29, 30, 45—50, p. |
9—30,132 |
p. 31—32,267, 271. | |
Verachting der wereld |
. . . |
. |
. 235, p, 52. |
Vergankelijkheid . . |
. . . p |
. 26 |
—28, 396, 398. |
Verlangen . . 186, 188 |
189, 203, |
234, |
371, 372, 381, |
OPGAVE DER NOMMERS OF PAGINA'S.
Vertroosting....... 77, 254, 255, 267, 271.
Vertrouwen, 6, 44, 96, 150—152, 186, 191, 233, p. 51, 336, 370, 378, 382, 390, Tolg. 397, volg.
Vlekkeloosheid......... 95, 101, 109.
Volharding........... 210, 269, 275,
Voorbeeldigheid. 34, p. 12, 94, 140, 145, 228, p. 51, 378,
Voorzigtigheid............2, 94,
Vrede. Vredelievendheid....... 132, 216, 236,
Vreeze Gods . , 1, 3, 33, 65, 132, 136, 329, 340, 388.
Vriendelijkheid..........p. 28, p. 19,
Vriendschap..........bl. 89, 190,
Vroomheid.......*...... 329,
quot;Waakzaamheid 28, 306—309, 311.
Webbe, wever................93, 110,
Wederzien............!gt;• 20, 29,
Weduwe •..............85,
Weldadigheid.......... 9, 282, volg.
Welsprekendheid........164, 169, 175,
Werkzaamheid . . , , 62, p. 28, 146, 244, 245, 301. Wolk . . . •..........113, 344.
Wijsheid. 1, 59, 71, 80, 101, 107, 108, 117, p. 29, 142, 143, 155, 157 — 160, 162—163, 187, 196—300, 201, 208, 209, 342, IJver , 26, 28, p. 28, 161, 168, 174, 177, p. 50, 351, | ||||||||||||||||||||||||
|
1. VOOR EEN VADER OP EENE MOEDER.
I. UIT DE H. SCHUIFT.
1. De vrees des Heeren is liet beginsel der wijsheid. De dwazen verachten de wijsheid en de 011-derrigting. -— Luister, mijn zoon, naar de onderwijzing uws vaders, en verlaat de lessen van uwe moeder niet. Spreuk, i: 7, 8.
2. Mijn zoon, indien de goddeloozen m vleijen, luister naar hen niet. — Indien zij zeggen; //Kom met ons.... werp met ons het lot, laat ons allen maar eene beurs hebben,quot; — mijn zoon, wandel met hen niet, houd uwen voet van hunne paden af'; want hunne voeten loopen tot het kwade.
Spreuk. 1: 10, 14-16.
3. Mijn zoon, indien gij mijne woorden aanneemt, en mijne leeringen bij u verbergt, om uw onr naar de wijsheid te laten luisteren.... dan zu!t gij de vreeze des Heeren begrijpen en Gods wetenschap vinden. Spreuk, n: 1, 2, 5.
1
2
4. Mijn zoon, vergeet mijne lessen niet; en laat uw hart mijne onderrigting bewaren. ^Yant zij zullen u lengte van dagen, en vele jaren levens, en vrede aanbrengen. Spreuk, m : 1, 3.
5. (Mijn zoon), laat de barmhartigheid en waarheid van u niet wijken; bind ze om uwen hals en schrijf ze op de tafelen van uw hart; en gij zult aangenaam zijn en goed gemanierd voor God en de mensehen. Spreuk, m : 3, 4.
6. (Mijn zoon), stel uw betrouwen op den Heer met geheel uw hart, en steun niet op uw (eigen) verstand. Denk op Hem in al uwe wegen, en Hij ■/al uwe schreden regt maken. Spreuk, in : 5, 6.
7. Mijn zoon, verwerp de tucht des Heeren niet, cn laat den moed niet zinken als gij van Hem gekastijd wordt; want de Heer kastijdt dengene dien Hij bemint, en Hij neemt er zijn welbehagen in, gelijk een vader in zijnen zoon. Spreuk, ill: 11, 12.
S. Mijn zoon, laat deze dingen niet uituweoogen ■gaan; onderhoud de les en de raadgeving,.— het zal tot leYen uwer ziel zijn. Spreuk, ui: 31, 23.
9. (Mijn zoon), belet niemand wel te doen, die iiet doen kan; zoo gij kunt, doe ook zelf wel.
Spreuk, ni: 27.
10. LuistL-rt, kinderen, naar de zedetucht van uwen
3
vader, en weest oplettend om de verstandigheid te kennen. — Ik zal u eeno goede gave schenken; verlaat mijne lessen niet. Spr. iv : 1, 2.
11. Mijn zoon, luister naar mijne woorden.... bewaar ze in 't midden van uw hart. Spr. iv;20, 21.
12. Zoon, onderhoud mijne vermaningen, en gij zult leven; en bewaar mijne lessen als den appel van uw oog. Spr. vil: 2.
13. Nu dan, kinderen, luistert naar mij; gelukkig-zijn zij die mijne wegen bewaren. Spr. vm: 32.
14. Luistert naar de onderrigting en weest verstandig, en verwerpt haar niet. Gelukkig, die naar mij hoort! Spr. vm : 33, 3-1.
15. Hij was eenvoudig en opregt, vreesde God en week af van het kwaad. Job. i: 1.
16. Hij heeft zijn hart tot den Heer gerigt, en ten tijde der boozen de godvruchtigheid versterkt.
Eceli. xlix; 4.
17. Hij heeft de wet des Allerhoogsten onderhouden en een verbond met Hem gemaakt;.en in de beproeving is hij getrouw bevonden. Eecli. xliv; 20, 21.
18. Hij was bemind bij God en de mensehen, en zijn aandenken is in zegening. Eceli. xlv : 1,
1 *
4
19. (God) heeft hem geheiligd in zijn geloof en zijne zachtmoedigheid. Eceli. xlv : 4.
20. Houdt uwe moeder in eere al dc dagen haars levens. Tobias iv .• 3.
21. Bemint elkander met broederlijke liefde.
Eom. XII: 10.
22. Ik heb een goeden strijd gestreden, mijn loopbaan voltrokken, het geloof behouden; thans is mij de kroon der geregtigheid toegelegd.
2 Tim. iv : 7, 8.
23. Zoo dan, mijne geliefde en zeer gewensebte broeders, mijne blijdschap en mijne kroon 1 staat aldus (onwrikbaar) in den Heere, geliefden I
Phil. IV: 1.
24. Weest iu niets bezorgd, maar laat in alles door het gebed en de smeeking, met dankzegging, uwe wen-schen bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle begrip te boven gaat, beware uwe harten, en uw verstand in Christus Jesus. Phil, iv : G, 7.
25. Wat gij èn geleerd, en ontvangen, èn gehoord, èn gezien hebt in mij: dat beoefent! en de God des vredes zal met u zijn. Phil, iv; 9,
26. Gij weet, hoe ik, van den eersten dag af... bij u den ganschen tijd geweest ben;
5
vs. 19. Den Heer dienende met alle ootmoedigheid — en onder tranen en beproevingen...
vs. 20. Hoe ik, van hetgeen heilzaam was, niets achtergehouden heb, dtt ik n niet heb verkondigd, en u niet geleerd, zonde hebben in het openbaar en van huis tot huis. Hand. xx : 18, 19, 20.
27. En nu ziet, ik weet dat gij mijn aangezigt niet meer zult zien. Hand. xx : 25.
38. Waakt derhalve en weest indachtig, dat ik, . . . nacht en dag niet heb opgehouden, een ieder van u met tranen -.e vermanen! En nu beveel ik ii Gode en aan het woord der genade van Hem, die magtig is, om op te bouwen, en een erfdeel te geven onder al de geheiligden.
Hand. xx: 31, 32.
29. Weest niet bedroefd, gelijk zij, die geene hoop hebben... 1 Thess. IV : 12.
29b. Ik zal u wederzien. Jo. xvi: 22.
30. Helpt mij door uwe gebeden tot God.
Rom. XV : 30.
31. Zie ik sterf, maar God zal met u zijn.
Gen. xlviii : 21.
32. De Engel, die mij van alle kwaad verlost heeft, zegene deze kinderen. Gen. xLvm: 16.
33. Die den Heer vreest, zal gelukkig zijn op bet einde zijns levens, en zal gezegend worden op den dag van zijn dood. Eccli. i : 13.
34. Deze is op die wijze uit liet leven gescheiden, dat hij niet alleen aan de jeugd, maar voor al het volk de gedaehtenis van zijn dood tot een voorbeeld van deugd en moed nagelaten heeft.
3 Maeh. vi: 31.
35. De regtvaardige zal in eeuwige gedachtenis (eeuwig aandenken) zijn. Psalm exi; 7.
36. Zijne gedachtenis (of: zijn aandenken) is als een reukwerk, dat door kunst is bereid. — Zijne gedachtenis is zoet als honig. Eccli. xlix : 1, 2.
37. Zijne gedaehtenis (aandenken) moet blijven voor langen tijd. Eccli. xlix : 15.
38. Zie, ik sterf in dit land. Deut. IV: 22.
39. Het is mij genoeg. Heer! neem mijne zieï weg; want ik ben niet beter dan mijne vaderen.
3 Kon. xix : 4.
40. Het werk van den regtvaardige strekt ten leven. Spreuk x : 16.
41. Aan de regtvaardigeu zal gegeven worden nat zij wenschen. Spr. x : 24.
42. De verwachting der regtvaardigen is blijdschap. Spr. x : 28.
43. En uu, Heer, doe met mij naar uwen wil, eri gebied, dat mijne ziel in vrede worde opgenomen ; want het is mij dienstiger te sterven dan te leven,
Tobias tii ; ti.
44. Nu, Heer, wees mij indachtig, en gedenk mijne misslagen niet. Tobias in: 3.
45. Nu zijt gij wel bedroefd; maar eenmaal zal ik u wederzien; dan zal uw hart blijde zijn, en niemand zal u van uwe vreugde berooven.
Jo. xvi: 22.
46. Weest niet bedroefd; want de vreugde de^ Heeren is onze kracht. 2 Esdras vm ; 10.
47. Zijn wij met Christus gestorven, wij gelooveu dat wij ook met Hem leven zullen. Kom. vi ; 8.
48. Scheidt dan aldus de bittere dood ?
1 Kon, 15, 32.
49. Deze verandering is van de regterhand des Allerhoogsten. Ps. 76, IJ.
50. Gedenk mijner, o mijn God, ten goede ! Amen. 2 Esdras xm : 31.
8
II. LIT DE IIH. VADERS.
Mijne kinderen, vergeet mijne zuchten niet; denk aan hetgeen ik geleden en aan de zorgen die ik voor ii gehad heb. H. Jo. Chrvsostoraus.
Groot zullen bij den Heer de verdiensten ziju van hen, die de opvoeding hunner kinderen verzorgd hebben. H. Hieronyraus. Ep. 79.
Maria, moeder der weezen, wie heeft u ooit aangeroepen, zonder verhoord te zijn? M. lionaveatura.
Mijne dierbare kinderen, ik betreed, volgens de wijze van spreken der H. Schrift, den weg onzer vaderen. Reeds noodigt de Heer mij uit en wenseh ik ten hemel te gaan. Maar u, die ik van ganseher harte bemin, u verzoek ik ten dringendste zooveel moeite niet te leur te stellen, die ik mij gegeven lieb, om u ijverig in de dienst Gods te maken.
De H. Antonius, aan zijn geestelijke kinderen.
De hemel is mij geopend; ik bid voor u, die over ■mijn verlies treurt; al ben ik van u gescheiden, ik heb n niet verlaten. H. Amhrosius.
Geen dood mag voor kwaad gehouden worden, aan welke een goed leven voorafging.
H. Aug. Civ. Dei. L. I.
9
Hij alleen vreest den dood, die geene hoop heeft na den dood te zullen leven. H. Jo. Chrysost.
De dood is de weg ten leven,
H. Ambr. de bono mort. n. 33.
De dood is voor de Christenen een slaap.
H. Jo. Chrys. De Laz. Cone. V.
Die dood is goed, die het leven niet wegneemt, maar in een beter verandert.
H. Ambr. de Cain et Abel. n. 35.
De dood is slechts een naam voor de geloovigen.
Zij is niets anders als een slaap, eene verhuizing, een overgang, eene rust, eene veilige haven en eene bevrijding van de lasten en de zorgen des levens.
H. Jo. Chrys. Hom. VII ad pop. Ant. 1.
Het is een troost voor den stervende, kinderen te hebben.
De kinderen, die overblijven, lenigen de smart van hen, die gestorven zijn.
H. Jo. Chrys. de Laz. Y.
De slaap is goed, wijl het eene rust is; zoet is derhalve de rust des doods.
H. Ambr. de bono mort. e. 8. n. Si.
De dood is goed... wijl hij de haven is voor hen, die, op de groote zee des levens geslingerd, de veilige haven bereiken.
H. Ambr. de bono mort n. 13.
11. VOOR EEN ECHTGENOOT EN VADER.
I. UIT DE H. SCllRIIT.
Zie § I. pafr. 1—9.
51. Mijn zoon, luister iiiiar de woorden mijns monds, en leg die in uw hart als een vasten grondslag (van uw gedrag). Als God mijne ziel ontvangen zal hebben, begraaf dan mijn ligchaam ; en eer uwe moeder al de dagen haars levens. Want gij moet gedenken, welke en hoe groote gevaren zij voor u heeft doorgestaan ... Tobias iv : 2—4.
52. Die zijne moeder eert, doet gelijk iemand die schatten vergadert. Ecelesiasticus m: 5.
53. Dat zijn zegen over u blijve ten einde toe. De zegen des vaders bevestigt het huis der kinderen. Ecelesiasticus ïii : 10, 11.
54. In zijn sterfuur zeide hij : Mijne kinderen, dient den Heer met opregtheid, en zoekt te doen wat Hem aangenaam is. Beveelt uwen kinderen de regtvaardigheid te oefenen, aalmoezen te
11
geven, God indachtig te zijn en Hem leu allen lijdt.' opregt en uit al hunne magt te loven.
Tobias xiv : 5, 10, 11.
55. Nu dan, mijne kinderen luistert naar mij wilt hier niet blijven, maar ten dage dat gij uwe moeder naast mij in hetzelfde graf begraven zult hebben ; maakt u gereed om van hier te vertrekken.
Tobias xiv : 12.
50. Want wij zijn kinderen der heiligen. Wij nu e-ten vereenigd zijn met God. Tobias vin :-1 en 5.
11. I IT D3i ]11I. VADERS.
//Uw vader verlaat u. Hij verlaat deze wereld, alwaar hij veel geleden heeft... Vergeet hem niet iu uwe gebeden.. . Ik heb u allen zoo teeder liefgehad ! Blijft vereenigd onder elkander, dient God getrouw, en leeft zoo, dat gij den dood nooit behoeft te vreezen, op welk tijdstip hij u verrasse. Vaartwel, mijne dierbare kinderen; wij zullen elkander spoedig wederzien. De H. Antonius, aan zijne geest, kinderen.
Goede echtgenoot en goede vader, gedroeg hij zich in alles met groot beleid, bleef vast gehecht aan de-
12
dienst van God, gehoorzaamde vaardig aan het opperhoofd (der H. Kerk), eerde God, leerde de zijnen God vreezen, de zonde te vlugten, de wet Gods te beminnen en er naar te leven.
Z. Petrus Canisius. Epist,
Hij is wel heengegaan om zijn rijk te beërven, in het hemelsch Jerusnlem... maar velen, en vooral zijne kinderen, heeft hij, als van de vaderlijke hulp verstoken, verlaten. Toeh zijn ze niet daarvan beroofd, daar hij hen als erfgenamen zijner deugd heeft nagelaten. H. Ambr. de Obit. Theod. 3.
Kostbaar is de dood der heiligen; kostbaar als het einde van den arbeid, als de voltooide ovenvin-ning, als de deur des levens, als het begin der volmaakte veiligheid. H. Bern. in trans. Mal. S. 1. n. 4.
Er zijn drie dingen, die den dood der heiligen kostbaar maken, de rust van den arbeid, de vreugde van het nieuw, en de veiligheid van het eeuwig leven. H. Bern. S. 65. n. 2.
In de oigen der onverstandigen schijnen de vrienden Gods te sterven; maar in de oogen der wijzen worden zij bevonden slechts in te slapen.
H. Bern. Serm. 3.
III. VOOR EENE ECllTGENOOTE EN MOEDER.
1. UIT DE H. SCHKT1T.
Zie § I en II.
57. Eene liefderijke vrouw behaalt eer, gelijk müg-tigen rijkdommen verkrijgen. Spreuk, xi: Ifi.
58. Eene naarstige vrouw is de kroon haars mans.
Spr. XII : 4.
59. Eene wijze vrouw bouwt haar huis.
Spr, xiv : 1.
60. Die eene goede vrouw gevonden heeft, heeft geluk gevonden, en zal, wat aangenaam is, van den Heer bekomen. Spr. xvm : 22.
01. Wie vindt eene sterke vrouw ? Hare waardij is (als kostbare gesteenten) die van verre en van de uiterste grenzen (der aarde komen). Het hart van haren man vertrouwt op haar,... Zij doet hem goed en nooit kwaad, al de dagen haars levens.
Spr. xxxi: 10, 11, 12.
62. (De sterke vrouw) gordt hare lendenen met
kraclit, en versterkt haren arm... Zij slaat de band jian sterke («roote) dingen... Zij opent hare hand voor den behoeftige, en steekt ze uit tot den arme.
Spr. xxxi: 17, 19, 20.
63. Zij vreest niet voor haar buis wegens do koude der sneeuw, want al hare huisgenooten zijn gekleed met dubbele kleederen. Spr. xxxi: 21.
64. Sterkte en sierlijkheid zijn haar gewaad, en zij zal lagehen ten laatsten dage. Zij opent haren mond voor de wijsheid, en de leer der goedaardigheid is op hare tong. Zij geeft acht op de handelwijze van haar buisgezin, en eet het brood niet in ledigheid. Hare kinderen staan op en roemen baar allergelukkigst; zoo ook haar man, en prijst haar.
Spr. xxxi: 25—28.
65. Ue bevalligheid is bedrisgelijk en de schoonheid ijdel; maar eene vrouw die den Heer vreest, moet geprezen worden. Spr. xxxi: 30.
66. Eer uwen vader uit geheel uw hart en vergeet de zuchten uwer moeder niet. Gedenk dat gij zonder hen niet zoudt geboren zijn, en geef bun terug naar hetgeen zij u geschonken hebben.
Ecclesiastieus vu ; 29—30.
67. De man eener brave vrouw is gelukkig; want iiet getal zijner jaren is dubbel.
15
Eene kloeke vrouw is de vreugd van haren man, en vervult zijne levensjaren reet vrede.
Eene goede vrouw is een goed deel; zij wordt ah erfenis gegeven der Godvreezenden aan den man voor zijne goede werken.
Hetzij hij rijk, hetzij hij arm is, zijn hart is gelukkig; en ten allen tijde is hun gelaat opgeruimd.
Ecclesiastieus xxvi: 1—4.
68. Ik beminde u, gelijk eene moeder haareeni-gen zoon bemint. 2 Kon, i: 26.
69. Hare gedachtenis is onvergankelijk; omdat, zij bij God en de mensehen bekend is. Sap. iv : 1.
70. Men volgt haar na als zij tegenwoordig is; men verlangt naar haar als zij is heengegaan; en voor altijd gekroond zegepraalt zij, den prijs behalende van hen, die onbevlekt zijn in den strijd.
Sap. iv: 2.
71. De liefderijkheid eener naarstige vrouw dient haren man tot vermaak. Hare tucht is eene gave Gods.
Eene wijze en stilzwijgende vrouw, er isnktswat tegen zulk eene verstandige ziel ter ruiling kan gegeven worden.
Eene heilige en zedige vrouw is eene gave boven alle gaven. Ecclesiastieus xxvi: 16—19.
16
72. Gelijk de zon aan Gods boogcn hemel voor de wereld opgaande, zoo is de selioonheid eener goede vrouw tot sieraad van haar huis.
Ecelesiastieus. xxvi: 21.
73. Gelijk de grondslagen op een vaste steenrots eeuwig duren, zoo zijn Gods bevelen (onveranderlijk) in het hart eener heilige vrouw.
Ecclesiastieus xxvi: 24.
74. Boven alles was de moeder de bewondering, en de gedachtenis van alle goeden waardig,... om de hoop, die zij op God bleef stellen.
Zij vermaande elk harcr kinderen met kracht en vol wijsheid, en paarde een mannenmoed aan de teederheid der vrouw. 2 Macch. vu : 20, 21.
75. Mijn zoon! heb medelijden met mij, die u negen maanden gedragen en... tot dezen leeftijd opgevoed heb. Ik bid u, mijn zoon, zie ten hemel op ... Zoo zal het gebeuren dat gij niet vreest,... maar uwe broeders waardig wordt, en ik u eens met uwe broeders terug ontvang, 2 Macch. vu ; 27, 88, 29.
76. Ten laatste, na hare zonen, is ook de moeder ïestorven. 2 Macch. vit: 40.
77. Al zijne kinderen kwamen bijeen om hunnen vader in zijne droefheid te troosten; maar Lij wilde gcene vertroosting aannemen. Gen. xxxvii: 35.
17
78. (Hare) gedacktenis (aaudeuken) zal in ieders mond zoet als honig zijn. Eceli. xlix : 2.
79. Zij eerde hare ouders, beminde haar man, bestuurde haar huisgezin, en heeft zich zelve onberispelijk gedragen. Tob. x : 13.
8Ü. Zij heeft haren mond voor de wijsheid geopend, en de wet der goedaardigheid was op hare lippen. Spreuk, xxxi: 26.
81. Zij opende hare hand voor den behoeftige en strekte hare handen uit tot den arme.
Spreuk, xxxi; 20.
83. Zij was door allen geëerd omdat zij den Heer grootelijks vreesde, en niema.iü sprak het minste kwaad van haar. Judith Vin : 8.
83. Vervult mijne blijdschap, van hetzelfde gevoelen zijnde, dezelfde liefde hebbende, vereend van ziel, van cén gevoelen zijnde. Phil, n : 2.
II. uit de 11». vaders.
Beweent gij eene waardige echtgenoote, dan geschiedt dit niet om uwen twijfel aan de verrijzenis,
3
18
maar om uwe liefde, die betreurt mij verloren te hebben en wensclit mij weer te vinden. H. Paulinus.
Het was eene allerteederste moeder ... en de liefde, die zij hare kinderen toedroeg, sloot de liefde jegens God niet uit.
H. Gregorius van Nazianze. Paneg. Maeeh.
Vooral worden wij gerust gesteld door de goede voorbeelden, die zij gegeven heeft, en door de levendigheid van haar geloof. Wij herinneren ons, hoe godvruchtig en heilig zij voor God leefde; en hoe zij, die ons eensklaps ontnomen is, door zachtzinnigheid en goedheid jegens haren echtgenoot en hare kinderen uitmuntte. H. Augustinus, Belijd. IX.
Mijn zoon, er is niets meer ter wereld dat mij kan behagen. Wat zou ik hier langer doen ? Ik zie niets, wat mij zou terughouden. Al mijne wenschen zijn nu vervuld... God heeft zelfs meer gedaan, dan ik verlangd had. H. Monica, bij den H. August. Belijd, ix : 10.
Wees niet bezorgd aangaande mijn ligchaam ; het eenige wat ik van u vraag is dit, dat gij mijner aan het altaar indachtig zijt, waar gij u ook bevindt.
H. Monica, bij den H. August. Belijd, rx: 11.
Zij heeft ons stervende bevolen, haar indachtig te zijn aan 's Heeren altaar, bij het geheim dat zij al de dagen haars levens bijwoonde, en waarin zij wist dat het heilig offer gescaonken wordt, wiens bloed het
19
tegen ons gevelde doodvonnis heeft uitgcwisclit.
H. Augustinus, Belijd, jx : 13.
Als ik denk aan uwe dienstmaagd, o mijn God, aan haar zoo zuiver en heilig leven, aan haar zoo tceder en zich zelf opofferend hart; als ik mij deze moeder voorstel, die ik zoo vroeg heb verloren, dan ween ik I... Ik ween over haar en voor haar !... en zoo iemand zich verwondert, dat ik mijne moeder, mijne goede, mijne teedere moeder, die ik heb ZR'ii sterven, beween; dat ik ween over die moeder, die mij zoo levendig beminde en aan wie ik zoovele offers en tranen gekost heb;... ach! dat hij dan een weinig medelijden hebbe met haar en met mij !... dat hij gelieve te bidden voor haar en voor mij, voor mij ongelukkigen zoon eener zoo uitmuntende moeder.
H. Augustinus.
üe zoetste vertroosting, die men in liet graf me-deneemt, is het getuigenis, dat men eene onberispelijke echtgenoote, eene opregte en standvastige vriendin, eene teedere en liefdevolle moeder geweest is, en aan de kinderen degelijke beginselen en christelijke deugden tot erfenis achterlaat.
H. Franciscus van Sales.
Vergeet mijne zuchten niet, denk aan hetgeen ik geleden en de zorgen die ik voor u gekoesterd heb. Leg u den pligt op voor de rust mijner ziel te bidden. 11. Joannes Chrysostomus..
2 *
Herinner u bet eeuwig leven. Hef uwe oogeu omhoog, eu vestig ze onverpoosd op Hem, die daar heerscht; want het leven wordt u niet ontnomen, maar liet vergankelijke wordt in een eeuwig leven veranderd. De moeder van den H. Symphorianus.
O dood, die veel zwaarder schijnt, wanneer gij verwacht wordt, dan wanneer gij komt.
H. Hicron. T. n p. 47.
Onze bloem is de vernieling van den dood; eu daarom is Christus gestorven, opdat door zijn dood de dood zou sterven. H. Hieron. II. bl. 452.
Tegen de gestrengheid en wreede noodzakelijkheid van den dood worden wij versterkt door den troost van binnen kort diegenen weder te zien, om wier afwezigheid wij treuren. Daarom heet de dood een slaap, en verbiedt de Apostel wegens de ontslapenen te treuren. tl. Hieron. 1. c.
IV. YOOR KINDEREN EN JONGELIEDEN.
S4. Laat Je kleinen tot mij komen en belut het hnn niet; want denzulken behoort liet rijk Gods.
!Marc.. x : 14. Mt. xix: 14.
85. Ziel, er werd een :loode uitgedragen, de eenige zoon zijner moeder; ei zij was eene weduwe ; en eene groote schare der stf.d was met haar.
Luc. vil; 12.
86. Ik dank TJ, Vader! Heer van hemel en aarde! dat gij deze dingen..., den kindekens hebt geopenbaard. Ja, Vader! want aldus is het uw welbehagen geweest. Luc. X; 21.
87. Toen ik een kind was, sprak ik als kind, gevoelde ik als kind, dacht ik als kind. Maar (nu) heb ik, hetgeen des kinds was, vernietigd.... dan zien wij van aangezigt tot aangezigt... dan zal ik kennen, gelijk ik ook gekend ben.
1 Cor. xiii: 11, 12.
88. De Heer behoedt de kleinen; toen ik ia verdrukking was heeft Hij mij verlott.
Psalm cxiv : 6.
22
4
89. Keer weder mijne ziel in uwe rust, want de Heer heeft u welgedaan. Ps. cxiv: 7.
Ik zal den Heer behagen, in het land der levenden. Ps- CXIV : 9-
90. Ofschoon hij de jongste van allen was, was er nogtans niets kinderachtigs in zijn gedrag.
Tobias i: 4.
91. Hij was afgeplukt als een wijnstok, welks druif eerst aan 't bloeijen is, en als een olijfboom, die ziin bloesem laat vallen. -lob xv: 33.
92. Ik ga op de helft mijner dagen naar de poorten des grafs; ik heb (te vergeefs) de rest mijner jaren gezocht. Ik sprak : Ik zal den Heer niet meer zien in het land der levenden ; ik zal voortaan geenen mensch meer zien;
93. Mijn leven is ten einde, en mijne woonstede ongebroken als eene herderstent; mijn levensdraad is afgesneden, gelijk de wever den draad afsnijdt; God sneed dien af, toen hij pas begon; van den morgen tot den avond maakt Gij een einde van mij.
Jsaias xxxvui: 12.
94. Gij weet. Heer, dat ik nooit gemeenschap hield met hen, die ligtvaardig zijn in den omgang.
Tobias ui: 17.
95. Een vlekkeloos leven is een ware ouderdom.
Wijsh. IV: 9.
23
96. Wat heb ik, Luiten U, in den hemel, en wat wil ik, buiten Ü, op aarde, o mijn God! Mijn vleesch en mijn hart zijn bezweken: o God mijns harten, en mijn aandeel, o God! in eeuwigheid.
Psalm lxxii : 25, 26.
97. (Gaarne) ging hij naar den tempel des Hee-reu en aanbad aldaar God, den Heer, zijne eerstelingen opdragende, gelijk het betaamde.
Tobias l: 6.
98. Zoolang ik bij u was, was ik er door Gods wil; dankt Hem en zingt Hem lof.
Tobias xil: IS.
99. Nu is het tijd, dat ik wederkeere tot Hem, die mij gezonden heeft. Tobias xii: 20.
Uit het Boek der Wijsheid. IV.
100. Wordt ook de regtvaardige voor zijn tijd door den dood weggenomen, zoo zal hij toch in rust zijn. vs. 7.
101. ^at den ouderdom eerbiedwaardig maakt* is niet de lengte van dagen of het getal der jaren; maar 's mensehen wijsheid telt voor grijze haren en een onbesmet leven dient voor ouderdom, vs. 8, 9.
102. Wijl hij aan God beiiaagde is hij van Hem bemind, en uit de zondaren, waartusschen hij leefde, weggenomen. vs. 10.
24
103. Hij is ras weggevoerd, opdat de boosheid zijn verstand niet zou bederven, of het bedrog zijne ziel verleiden. vs. 11.
104. Want de betoovering der beuzelarijen verduistert het goede i) en de altoos veranderlijke drift der begeerlijkheid bederft het onsehuldig gemoed.
vs. 12.
105. In korten tijd volmaakt geworden, heeft hij een langen tijd vervuld. Want zijne ziel was aangenaam aan God;
10'). Daarom heeft Hij zich gehaast hem weg te nemen uit het midden der boosheden. De mensehen echter die het zien, begrijpen niet en nemen niet ter harte: dat dit eene genade en eene barmhartigheid Gods is jegens zijne heiligen, en eene vaderlijke zorg voor zijne uitverkorenen, vs. 13—15.
107. De regtvaardige, die gestorven is, strekt ter veroordeeling der nog levende boozen, en de jeugd, zoo haast volmaakt, ter veroordeeling van het lange leven des ongeregten. vs. 16.
108. Zij zien het einde des wijzen, maar begrij-
1) dat is: verduistert ligt het verstaod, zoodat het de waarlijk goede dingen van het schijngoed niet onderscheidt.
25
pen niet, wat God hem aangaande gedacht, en waarom hem de Heer in veiligheid gesteld heeft.
vs. 17.
109. Gij hebt mij om mijne onschuld opgenomen en voor eeuwig voor uw aanschijn bevestigd.
Psalm XL: 13.
110. Mijne dagen zijn sneller voorbijgegaan, dan het webbe door den wever wordt afgesneden, en zij zijn verdwenen zonder eenige hoop. Job vu: 6.
111. Gedenk, Heer, dat mijn leven slechts een ademtogt is, en dat mijn oog het goede (hier op aarde) niet meer zien zal. Job vil: 7.
112. Geen menschenoog zal mij meer zien; uwe oogen, IIeer! zijn op mij gerigt, en ik zal niet kunnen bestaan. Job vil: 8.
113. Gelijk eene wolk verdwijnt en voorbijgaat; zoo keert hij niet weder die ten grave daalt.
Job vu: 9.
114. Mijne dagen zijn sneller voorbijgevlogen dan een looper; zij vloden weg, en zagen het goede niet. Zij zijn voorbijgegaan als schepen met fruit beladen, of als een adelaar die vliegt naar zijn prooi.
Job ix : 25, 26.
115. De mensch uit eene vrouw geboren leeft
26
korten tijd, en is met ellenden overladen. Hij komt op en wordt vertreden als eene bloem, hij vliedt weg als eene schaduw, en blijft nimmer in denzelfden toestand. Job xiv; 1, 2.
116. Kort zijn de dagen des mensehen ; het getal zijner maanden is bij U bepaald, o Heer! Gij hebt hem grenzen gesteld, die hij niet overschrijden kan.
Job xiv .• 5.
117. Niet altijd is de wijsheid bij de ouden van dagen, of de kennis des regts bij de grijsaards.
Job XXXII; 9.
118. Mijne dagen zijn vergaan als rook.... Ik ben getroffen en verdord als gras, dat wordt afgemaaid. Ps. ci; 4, 5.
119. Wat is het leven des menschen ? Een rook, die voor een oogenblik verschijnt en dan verdwijnt.
Jac. iv : 15.
120. Mijn vader en mijne moeder hebben mij (nu) verlaten; maar de Heer heeft mij opgenomen.
Psalm xxvi: 10.
121. De vader werd uitermate bedroefd, er. zijne eehtgenoote met hem; en zij begonnen beiden te weenen, omdat hun zoon op den bestemden dag tot hen niet wederkeerde.
27
122. Zijne moeder vooral weende, met niet te stillen tranen, en zeide : //Ach, ach mij! mijn zoon! waarom hebben wij u op reis gezonden, het licht onzer oogen, den steun van onzen ouderdom, den troost van ons leven, de hoop onzer nakomelingschap! Daar wij alles te gelijk in u alleen bezaten, hadden wij u niet van ons moeten wegzenden ?quot; Tob. x ; 3—5.
123. De moeder was geenszins te troosten, maar ging dagelijks naar buiten en zag naar alle kanten, en doorwandelde alle wegen,, langs welke zij hopen mogt dat hij weder kon keeren, om hem, ware 't mogelijk, van verre te zien komen. Tob. x: 7.
124. De mensch zal verbloeijen als eene bloem des velds ; want de stormwind gaat er over, en hij houdt geen stand, en men kent zijne plaats niet meer. Maar de barmhartigheid des Heeren is van eeuwigheid en tot in eeuwigheid over hen, die Hem vreezen. Psalm cii: 15—17.
123. Hunne ('s menschen) jaren zullen zijn als dingen, die als niets geacht worden, 's Morgens gaat (de mensch) voorbij, gelijk het gras;'s morgens bloeit hij en gaat voorbij; 's avonds valt hij neder, verdroogt en wordt dor. Psalm, lxxxix : 5, 6.
126. De mensch ontluikt als eene bloem, die wordt vertreden. Job xiv: 2.
127. Heer.... uwe raadslagen kan geen niensch achterhalen. Tobias in : 20.
II. VIT DE IIH. VADEÜS.
Door werkzaamheid en Gods hulp kwam hij spoedig zoover, dat hij in jeugdige jaren de wijsheid der ouden verwierf. — De zedigheid, als moeder der goede werken bloeide in hem. Voor de boven hem geplaatsten was hij in alles gehoorzaam, voor zijns gelijken voorkomend, voor de ondergeschikten vol heilige liefde. H. Ennodius. in vita S. Epiph.
Gelijk eene bloem, die pas ontluikt en reeds met voeten wordt getreden, zoo is hij naauwelijks verschenen, of hij is reeds niet meer. H. Bonaventura.
Dit zijn uwe wondervolle getuigenissen, o Heer, welke de ziel van dezen kleine, dat is ootmoedige, doorvorseht heeft, en daarom heeft hij die gevonden, omdat hij zich verootmoedigd heeft en klein is geworden. H. Augustinus Ps. 118.
Wat wensehte hij anders, dan de goddelijke geboden te onderhouden ? Doch hoe zou de kleine
29
zulke groote dingen kunnen doen ? Hij heeft zijnen mond geopend, in liet gebed, en de kracht verkregen om het te doen. H. August. Ps. 118.
Hij bediende zich van de lezing om te rusten, en wat de boeken leerden, loonde hij in zijn leven.
H. Ennodius. 1. c.
„Ik was jong en miskend, doch heb uwe gereg-tigheden, o Heer, niet vergeten quot; Hij heeft ze niet vergeten, omdat hij Gods geregtigheid zocht, niet de zijne. M. August, in Ps. 11S.
Wij hebben een jongeling verloren, wiens verlies ons dubbel smartvol is, om het gering aantal zijner jaren, en om zijne vergevorderde wijsheid. Hij echter vindt den troost in de belooning zijner deugden, daar hij zoo jeugdig veel werk heeft afgedaan, en vele gevaren doorgestaan. H. Ambrosius, In Obit. Talent.
De goeden worden voor den tijd opgeroepen, opdat zij niet langer door de boozen geplaagd worden. H. August, de Yita Christ.
Wat zal ik zeggen van zijne godsvrucht? Hij bad zoo gaarne. Doch wat hielp hem die godsvrucht ? zal iemand zeggen. O dat wij hem gelukwenseheu, wijl hij, hoe jong ook, als een oud krijgsheld veel loon verdiend heeft. H. Ambr. in Obitu Valent.
Omdat het leven der Heiligen niet op aarde maar
30
in den hemel duurt, moeten wij treuren, dat hij zoo spoedig is weggerukt, maar ons troosten, wijl hij tot een beter leven is overgegaan.
H. Ambr. in Obit. Valent.
Hij is weggenomen, opdat de boosheid zijn hart niet zou veranderen. H. Ambr. Obit. Valent.
Gij speelt met uw palmtakken en kroonen voor het altaar van het Lam. Kerk. getijden.
Gij moet naar hem verlangen als naar een afwezige, niet als naar een doode; zoodat gij sehijnt hem af te wachten, en niet hem te hebben verloren,
H. Hieron. I. bl. 343.
Hoe ongerijmd zou het zijn te bekennen, dat de hemel veel beter is dan de aarde, en toch diegenen te betreuren, die van hier derwaarts zijn overgegaan. H. Joan. Chrys. Ad. vid. jun. 3.
De dood is eene rust, en eene bevrijding van het zweet en de zorgen dezer aarde.
H. Jo. Ghr\quot;s. De Laz-Cone. V,
I. UIT BE II. SCHRIFT.
Zie § IV.
138. Het dochtertje is niet dood, maar slaapt.
Matth. ix: 24.
129. Want de zielen der regtvaardigen zijn in Gods hand; slechts in de oogen der dwazen schijnen zij te sterven, — zij zullen blinken (in eeuwigheid). Wijsh. ui: 1, 2, 7,
130. Gij hebt uwe ziel behouden, omdat gij besloten hebt tot onzen Heer te gaan. Weet dan, dat Hij u wèl zal doen, als gij voor Hem verschijnt, en gij zeer aangenaam aan zijn hart zult zijn.
Judith X; 15, 16.
II. UIT DE HII. VADERS.
Dierbare ouders, weent niet over mij als over ene doode. Ik leef in den hemel, met het koor der maagden, bij Hem, Dien ik uit geheel mijn hart op aarde bemind heb.
H. Agnes. Kerkel-getijden.
32
Nu aanschouw ik wat ik zoo vurig heb verlangd; nu bezit ik wat ik hoopte te verkrijgen; nu ben ik vereenigd in den hemel met Hem, Dien ik van gan-scher harte op aarde beminde.
H. Agnes. Dag-getijden.
Dierbaré ouders, ik moet u verlaten; wel gevoel ik de smart u ooit te hebben kunneu bedroeven, maar toch moet ik 't u zeggen: ik sterf gerust en gelukkig. Geheel verzekerd van u vergeving te erlangen, hoop ik dat de goddelijke barmhartigheid mij wel zal willen opnemen in do hemel-sche vreugde, en mij vergunnen zal u van daar uit honderdvoudig terug te geven, wat uwe goedheid voor mij op aarde gedaan heeft.
H. Ilosa van Viterbo op haar sterfbed.
Geliefde ouders, als ik u nog éene gunst raag verzoeken, zegen dan den Heer met mij, wijl Hij niet wacht tot den avond om eene arme bloem te plukken, die, ondanks al uwe zorgen, van Hem verwijderd slechts kan verdorren en verslensen.
Dezelfde.
Ween weinig over den doode, dewijl hij rust.., Denk, tot wien hij is heengegaan, en laat u vertroosten. H. Jo. Chrys. De Laz. V. 3.
VI. VOOR BEJAARDEN EN GRIJSAARDS.
I. UIT DE IE. SCHRIFT.
131. Van krachten uitgeput, stierf hij in een gelukkigen ouderdoni en op gevorderden leeftijd gekomen tot de volheid der dagen. Gen. xxv: 8.
133. De rest van zijn leven bragt hij in blijdschap door, en scheidde eindelijk in vrede, voorzien van vele vruchten der vreezc Gods. Tob. xiv: 4.
133. Welaan, mijne kinderen, luistert naar uwen vader ; dient den Heer met opregtheid, en zoekt te doen wat Hem behagelijk is.
134. Beveelt uwe kinderen de regtvaardigheid te oefenen, aalmoezen te geven, God indachtig te zijn, eu Hem ten allen tijde in opregtheid en uit al hunne magt te loven.
135. Nu dan, mijne kinderen, luistert naar mij ; blijft hier niet, maar ten dage, dat gij uwe moedor
•ói
naast mij in hetzelfde graf begraven zult hebben, maakt u gereed om van hier tc vertrekken.
Tob. xiv : 10—13.
136. Nadat hij (negen en negentig) jaren in de vreeze des Heeren geleefd had, hebben zij hem met blijdschap begraven. Tob. xiv: 16.
137. Een eerekroon zijn de hooge jaren, die op de wegen der geregtigheid gevonden worden.
Spreuken xvi: 31.
138. Onze levensloop besluit (gewoonlijk) zeventig jaren; voor hen, die sterk zijn, tachtig jaren; wat daarboven gaat, is last en smart. Want dan komt de verslapping en worden wij overvallen en weggesleept. Psalm lxxxix : 10.
139. Hij stierf in een gelukkigen ouderdom, verzadigd van dagen en rijkdom en eer. 1 Paral, xxix: 28.
140. Met moed uit het leven scheidende, zal ik mij der grijsheid waardig toonen, en den jongelingen een krachtig voorbeeld achterlaten.
2 Macch. vi : 27, 28.
141. Hoe zult gij in uwen ouderdom vinden, wat gij in uwe jeugd niet vergaderd hebt ?
142. Hoe schoon is het voor de bejaarde lieden
35
wel te oordeelen, en voor de ouden van dagen goeden raad te kunnen geven ?
143. Hoe schoon staat de wijsheid aan bejaarde mensehen, en de verstandigheid en goede raadgeving aan hen, die in aanzien zijn!
14-i. Eene groote ervarenheid is de kroon der oude lieden; en de vreeze Gods is hun luister.
Eecli. xxv; 5—8.
II. UIT DE II.H, VADERS.
Deze dood is geen dood, maar oen overgang en eene verandering van woonplaats van eene slechtere tot eene betere.
H. Jo. Chrys, ad. vid. jun. n. 3.
//De dag van den dood is beter dan die der geboorte.quot; (Eccles.) Want de dag der geboorte boeit de vrijheid der ziel aan het ligchaani, de dood slaakt die boeijen. H. Hieron. m. p. 436.
De dood is wensehelijk, om uit den kerker verlost te worden. H. Hier. rv. p 469.
3
VIL YOOR PRIESTERS EN KLOOSm-LINGEN.
i. uit de h. schrift.
145. Tk ben alles voor allen geworden, om allen zalig te maken. 1 Cor. IX; 3?-.
140, Ziet, lioe ik niet voor mij alleen gearbeid lieb, maar ook voor allen, die de waarheid zoeken.
Eccli. xxiv; V?.
147. Eccli li. (Gebed van Jesus, Siraclis /.oon.) vs. 1. Ik dank u, Heer, mijn Koning, en ik loof u, die mijn God en Verlosser zijt.
vs. 3.... Omdat Gij mijn liclpcr en beschermer geweest zijt.
vs. 4. Omdat gij volgens de groote barmhartigheid Uws Naams mij verlost liebt van de triesehen-de leeuwen, die gereed stonden om mij te verslinden.
148. vs. 5. Van de handen dergeneu die uaar mijn leven stonden, en van de poorten der kwellingen, die mij omringden.
O 7 O!
vs. r.. (Jit het geweld der vlam, die mij omgaf, /.oodat ik in het midden des vuurs niet verbrand
hei-..
14(i. vs 9. Mijn leven naderde tot het graf, ter aarde.
vs. 10, ,0aar was niemand om mij te helpen; ik '/au om naar den bijstand der menschen; maar die
was er niet,
löfi. vs. 11. Ik dacht op uwe barmhartigheid, i Heer. en op uwe handelwijze, van den beginne ai.
151. vs. 11. Dat Gij redt, o Heer, die op L' ver-beideri, en Gij hen verlost uit de handen der volken.
lfgt;£.. vs. 14. Ik heb den lieer, den Vader van mijnen Heer, gebeden, dat Hij mij niet zou verlaten op den dag der verdrukking.
IriS. vs, 15. Ik zal uwen naam zonder ophouden loven, ik zal Hem met dankzegging verheften, omdat iniine bede verhoord is geworden.
In4. vs. 15. Omdat Gij mij van het bederf bevrijd en mij van den kwaden tijd verlost hebt.
155, vs. 18. Terwijl ik nog jong was... heb ik Dfienlijk door mijn gebed de wijsheid gezocht.
1 riti. vs. 19. Ik heb er om gebeden voor den
38
tempel (Gods)... Eu zij heeft in mij gebloeid als eene vroege druif.
137. vs. 20. Mijn hart heeft er zijn vreugd iu gevonden. Mijn voet wandelde op den regten weg; van mijne jeugd af heb ik haar zoeken te vinden.
158. vs. 21. Ik heb mijn oor zachtjes tot de wijsheid geneigd, en ik heb haar opgenomen.
159. vs. 22. Ik heb veel wijsheid in mij gevonden, en ben er in vooruitgegaan.
160. vs. 23. Aan Hem, die mij de wijsheid geschonken heeft, geef ik de eer.
161. vs. 24.... Ik heb geijverd voor het goede, en zal niet beschaamd worden.
162. vs. 25. Ik heb om de wijsheid gestreden, en ben er in versterkt door haar te beoefenen.
163. vs. 37. Ik heb mijne ziel tot de wijsheid geneigd, en heb haar gevonden in de keniiis (van mij zeiven.)
164. vs. 30. Do Heer heeft mij tot loon de welsprekendheid gegeven, om Hem daardoor te loven.
165. Weest uwe voorgangers gedachtig, die tot
39
u het woord Gods gesproken hobbeu; beschouwt het (■inde van hunnen wandel en volgt hun geloof na.
Hebr. xiii: 7.
1G6, Die velen onderrigt hebben op de wegen der geregtigheid, zullen schittereu als sterren iu alle eeuwigheid. Dan. xxi: 3.
167. Ik zal den Heer lofzingen, die mij weldaden bewezen heeft, ik zal den naam des Heeren, des Allerhoogsten zingen en loven. Ps. xu : G.
1G8. Heer, ik heb de schoonheid van uw huis en de woonplaats uwer glorie bemind. Psalm xxv : 8.
160. De mond des reglvaardigen verkondigt wijsheid, en zijne tong spreekt; wat regt is. De wet Gods is in zijn hart. Psalm xxxvi: 30, 31.
170. God heeft een eeuwig verbond met hem gesloten en hem het priesterschap onder zijn volk gegeven. Eeeli. xlv : 8.
171. Hij heeft hem... uitverkoren, om brand- en reukoffers, en een zoeten geur ter gedachtenis en ter verzoening van zijn volk aan God op te dragen.
Eccli. xlv ; 20.
172. De vreeze des Heeren is de tucht der wijsheid, en voor de eer gaat de nederigheid.
Spr. xv : 33.
40
173. Wij hebben met eensgezindheid in het huis (iods gewandeld. Psalm nv : 15.
174. De ijver van uw huis heeft mij verteerd.
Ps. lxviii : 10.
175. De mond des regtvaardigen is eene bronader des levens. Spreuk x: 11.
176. Ik heb aan de stem van den Heer, mijnen (Jod, gehoorzaamd, en alles volbragt zoo als Gij het mij, o Heer ! bevolen hebt. Deut. xxvi: 14.
177. God zeido tot hem; Ik heb uw gebed en uwe smeeking verhoord, die gij voor mijn aanschijn gestort hebt. Ik heb het huis geheiligd, dat gij voor mij hebt gebouwd, om er mijn Naam voor eeuwig te vestigen, cu mijne oogen en mijn hart zullen daar rusten ten allen tijde. 3 Kon. ix, 3.
178. De barmhartigheden des Heeren zal ik in alle eeuwigheid bezingen. Psalm lxxxviu : 2.
179. Eene zaak heb ik van den Heer gevraagd, en deze (alleen) zal ik zoeken: dat ik mag wonen in het huis des Heeren al de dagen mijns levens : dat ik de geneugten des Heeren mag aanschouwen rn Zijn tempel bezoeken.
180. Want Hij heeft mij in zijn heiligdom ver-
41
borgen, ten dage der rampen mij beschermd in het verborgene zijner woontent.
181. Ik ben rondgegaan en heb eene offerande met groot gejuich opgedragen in zijn Tabernakel.
Psalm xxvi: 4, 5, 6.
182. Mijn hart heeft tot U gesproken, mijn oog heeft U gezocht; Uw aanschijn zal ik zoeken, o Heer ! Ps. xxvi: 8.
183. Hoe liefelijk zijn uwe tabernakelen. Heer der heirscharen!... Zalig zij, die in uw huis wonen, o Heer ! in alle eeuwigheid zullen zij U loven.
Ps. LxxxTii: 1, 5.
L8é. Ik sprak: Wie geeft mij vleugelen als die eener duif, opdat ik wegvliege en ruste!
185. En zie, ik vlugtte verre weg, en verbleef in de eenzaamheid.
186. Ik verwachtte Hem, Die mij verlost heeft van kleinmoedigheid en stormen. Ps. liv : 7, 9.
187. De wijsheid is dengene, die ze bezit, een bronader des levens. Spr. xvi; 22.
188. Mijne ziel haakt en bezwijkt van verlangen naar de voorhoven des Heeren. Mijn hart en mijn vleeseh springen op van vreugde lot den levenden God. — Zelfs het muschje vindt voor zich eene
42
woning, en de lordelduive voor zich een nest, waar zij hare jongen nederlegt; (dit zijn voor mij) uwe altaren, o Heer der Krachten, mijn Koning en mijn God! Psalm lxxxiit: 3, 4.
189. Eén dag in uwe voorhoven is beter dan duizend elders. Ik verkoos veelliever veracht te zijn in het huis van mijnen God, dan te wonen in de woningen der zondaren.
190. Want God heeft de barmhartigheid en de waarheid lief; de genade en de glorie geeft de Heer.
191. Heer der heirseharen! zalig is de mensch die op u vertrouwt. Psalm lxxxiii : 11, 13.
192. De man (een mer.sch) zal door zijne geleerdheid vermaard worden. Spr. xn : 8.
193. De les van een wijzen man is een bronaar des levens,., om af te wijken van het verderf des doods. Spr. xm : 14.
104. Gedenk, Heer, ik bid en smeek het U, gedenk dat ik in uwe tegenwoordigheid gewandeld heb in opregtheid en met een volmaakt hart, en dat ik gedaan heb wat goed in uwe oogen was.
Isaias xxxvm: 3.
195. Eene goede geleerdheid maakt iemand aangenaam. Spr. xm : 15.
43
196. Die met wijzen omgaat zal wijs zijn.
Spr. xni: 20.
197. De wijsheid heeft hen, die haar in aeht nemen, van de smart verlost.
19S. De wijsheid heeft... hem langs regte wegen geleid, heeft hem Gods rijk getoond, en de wetensehap van heilige dingen gegeven; zij heeft hem in zijn arbeid rijk gemaakt, en zijn werk doen vrucht dragen.
199. Zij stond hem bij tegen de listen van hen, die hem zochten te bedriegen ...
300. Zij heeft gemaakt dat hij overwinnaar bleef in een sterken strijd, en te weten kwam, dat de wijsheid alles in magt te boven gaat.
Wijsheid x: 9, 10, 11, 13.
301. De wijsheid gaf den regtvaardigen het loon van hunnen arbeid ; en geleidde hen langs een won-dervollen weg; zij was hun bij dag tot een overlommering, en bij nacht tot een sterrenlicht.
Wijsh. x: 17.
303. Het is den mensch voordeelig het juk des Heeren van zijne jeugd af gedragen te hebben.
Threni m: 37.
44'
De onbederfelijkheid maakt dat men digt bij God is. Wijst, vi: 20.
2Ü3. De begeerte tot wijsheid brengt alzoo tot het eeuwig koninkrijk. Wijsh. vi: 21.
20-J!. De jongeling zeide tot hem (Jesus;) Dit alles heb ik onderhouden van mijne jeugd af; wat ontbreekt mij nog?
Jesus sprak tot hem : Wilt gij volmaakt zijn, ga, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult eenen schat in den hemel hebben. Eu kom, volg mij! Mattheus xix; 20, 21.
205. Petrus zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn u gevolgd: wat zal ons dan geworden?
Jesus sprak tot hen; Voorwaar, ik zeg u, dat gij, die mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensehen op den troon zijner glorie zal gezeten zijn, ook op twaalf troonen zult zitten, oordeelende de twaalf stammen Israels.
Matth. xix: 27, 28.
20ö. Al wie huis, of broeders, of zusters, o^ vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om mijnen naam verlaat, die zal het honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven bezitten.
Matth. xix: 29.
207. Zalig is de menseh, dien Gij hebt uitver-
45
koren en aangenomen; in uwe voorhoven zal hij wonen, vervuld door de goederen van uw huis. Heilig is uw Tempel. Psalm lxiv : 5.
208. De lippen der wijzen zullen de wetenschap verkondigen. Spr. xv : 7.
209. Het hart van een wijze zoekt de wetenschap. Spr. xv: 14.
210. Gij zult gehaat zijn van de geheele wereld om mijnen ISaam; maar die volhard zal hebben tot het einde toe, zal zalig zijn. Mare. xm: 13.
211. Zalig zijn de armen van geest: want hun is het rijk der hemelen!
212. Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen iie aarde bezitten!
Zalig zijn zij, die treuren; want zij zullen vertroost worden!
213. Zalig ziju die hongeren en dorsten naar de regtvaardigheid; want zij zullen verzadigd worden.
214. Zalig zijn de barmhartigen ; want zij zullen barmhartigheid verwerven;
215. Zalig ziju de zuiveren vau hart; want zij «uilen God zien!
46
21(5. Zalig zijn de ■vreedzamen: want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.
317. Zalig zijn zij, die vervolging lijden om de geregtigheid; want hunner is het rijk der hemelen.
218. Verblijdt u en juicht; want uw loon is grooi in den hemel! vs. 13. Matth. V: 3—10 en 13.
219. Wat zal ik den Heer wedergeven voor alles wat Hij mij geschonken heeft ? Den kelk des heils zal ik aannemen en den Naam des Heeren aanroepen. Mijne geloften zal ik voor den lieer volbrengen ten aanschouwe van geheel zijn volk. Kostbaar in de oogen des Heeren is do dood zijner heiligen.
Psalm cxv: 12, 13, 14, 15.
320. Mij hebt Gij om mijne onschuld aangenomen en mij bevestigd voor uw aanschijn in eeuwigheid. Psalm XL : 13.
321. Met vreugde vernam ik dat mij gezegd is ; Wij zullen ingaan in het huis des Heeren.
Psalm cxxl: 1.
232. Die velen in de geregtigheid onderwijzen, zullen blinken als sterren altoos en eeuwig.
Dan. xii: 3,
233. Wij zijn als kinderen geworden in uw midden, als eene voedster, die hare kinderen verpleegt.
47
zóó teeder aan u verknocht zijnde dat wij gaarne niet alleen het Evangelie Gods, maar ook ons leven wensehten te geven, omdat gij ons liefgeworden zijt.
1 Thess. II: 7, 8.
324. Heb ik u niet lief? God weet het. — Wie wordt zwak, zoodat ik niet zwak worde met hem ? Wie wordt geërgerd, dat ik niet brandc (van ijverzucht ?) 2 Cor. xi; 11 en 39.
325. Heer, ik heb alles verlaten, om u ïe volgen.
Matth. xix, 27.
336, Gij gedenkt, broeders, ons arbeiden en zwoegen; nacht en dag werkende, om niet iemand uwer te bezwaren, predikten wij onder u het woord Gods. 1 Thess. n. 9.
337. Mij is het leven: Christus, en het sterven gewin. Philipp. i: 21.
228. Hij was een brandende en schijnende fakkel, en gij wildet u eene wijl in zijn licht verblijden. Jo. v : 35.
329. Getrouw is God, door wien gij geroepen zijt tot de gemeenschap van zijnen Zoon Jesus Chrisms onzen Heer. 1 Cor. i; 9.
230. De gehoorzame zal zoo spreken dat hij overwint. Spreuk, xxi; 28.
48
231. Alle luister van 's Konings dochter is van binnen. Psalm xliv : 14.
333. De maagden zullen in 't gevolg (der koningin) tot den koning geleid worden____ Men zal ze
voortleiden met blijdschap en vreugde; men zal ze geleiden in 't paleis des konings. Psalm xliv: 15,10.
333. Ik weet, in Wienikgeloofd heb. 3 Tim. i: 13.
234. Ik verlang ontbonden te worden, en met Christus te zijn. Philipp. I : 23.
235. Ik heb alles als ijdclheid geacht opdat ik Christus winne. Philipp. m : 8.
336. De wijsheid, die van boven komt, is rein en vredelievend en zedig. Jacob. lil: 17.
237. Getuigen zijt gij, en God, hoe heilig en regt-vaardig en onberispelijk wij met u, die geloovig geworden waart, hebben omgegaan, gelijk gij weet, hoe wij een ieder uwer (als een Vader zijne kinderen) ü biddende en vermanende betuigd hebben, dat gij wandelen zoudt, Gode waardiglijk.
1 Thess. ii : 10, 11, 12.
238. Tc midden van den nacht weerklonk eene roepstem: Ziet, de Bruidegom komt; snelt Hem tc gemoet. Matth. xxv : (5.
49
239. Die gedaan en geleerd zal hebben, zal grou'. genoemd worden in liet rijk der hemelen.
Matth. v ; 19.
240. Heilige Vader ! bewaar in uwen naam hen, die Gij mij gegeven hebt. Toen ik bij hen was, bewaarde ik hen in 'iwen Naam. Nu kom ik tot U en bid, dal Gij hen van den booze bewaart. Jo. xvii: ll—15.
241. Hij was getrouw voor hem, die hem gevormd had,... in geheel het huis des Hoeren.
Hebr. ui: 2.
543. Hij was zachtmoediger dan iemand op aarde.
Num. xii: 3.
243. Ik weet, o mijn God, dat gij de harten beproeft en de eenvoudigheid lief hebt; daarom heb ik ook in de eenvoudigheid mijns harten blij moedig-alles opgedragen; en zag ik uw volk, dat hier was, met groote vreugde ü offers brengen.
1 Paral, xxix: 17.
244. Dat de Priesters, die goed voorstaan, dubbele eer waardig gekeurd worden; inzonderheid zij, die arbeiden in woord en leering.
245. Zijne genade is in mij niet ijdel geweest. Ik heb meer dan anderen gewerkt; niet ik, maar de genade Gods in mij. 1 Cor. xv; 10,
I
50
II. UIT DE HII. VADERS.
Door een aanhoudend lezen en lange studiën, had hij van zijn hart als een bibliotheek van Jesus Christus gemaakt. H. Ilieronymus. Brief aan Nepot.
Wie geeft mij, o mijn God, mijn leven voor uwe eer op te offeren, opdat alle naties der aarde u mogen kennen en beminnen.
H. EranciseuJ Xaverius,
O heilige religieuse staat, die den mensch aan de Engelen gelijk maakt, hem welbehagelijk met God, hem versehrikkelijk voor de duivelen, achtingwaardig; voor alle geloovigen maakt.
{ Thomas v. Kemp. m: x. 6.
Ja, het is zoet in de eenzaamheid te sterven, als de herinnering van een geheel leven, aan de dienst Gods toegewijd, het hart vervult met een onbegrensd vertrouwen en onuitsprekelijke vertroostingen.
H. Bernardus.
U verlatende, vraag ik geene tranen, maar gebeden en offeranden. H. Ambrosius.
Een priester vermenigvuldigt zich zoovele kroonen, als hij zielen voor God zal gewonnen hebben.
H. Gregorius.
51
Gelukkig de mensch, die door Gotl geroepen, om zijne bezittingen en bloedverwanten te verlaten, en alle aardsche banden te verbreken, bereidvaardig gehoorzaamt, en zegt: Heer, in de eenvoudigheid des harten breng ik u alles blijmoedig ten offer.
i Paral. 29, 17, Z. Canisius in Evg.
In plants van te vreezen in dit laatste uur, uitte deze zuster, de oogen ten hemel verheffend, den wensch, te mogen bevrijd worden van de ellenden dezes levens, om des te eerder de kroon der gereg-tigheid te ontvangen, door God beloofd aan hen, die alles voor Hem hebben verlaten. Bedroeven wij ons niet zulk eene zuster verloren te hebben, maar verheugen we ons veeleer haar te hebben bezeten.
H. Basilius.
Ik heb alles gegeven aan Hem van wien ik het ontvangen heb, en heb Hem alleen voor mijn erfdeel gekozen. Ik heb Hem mijne goederen, mijne tong, mijne talenten toegewijd. Do vrucht die ik er voor heb ingeoogst is het geluk van alles te hebben veracht om de liefde tot Jesus Christus.
H. Gregorius van Nazianze. Or. i:32.
Wij hebben hem bemind, laat ons zijner gedaeh-tig zijn, tot dat wij hem door onze gebeden in het verblijf der gelukzaligen zullen gebragt hebben.
H. Ambrosius.
4 *
52
lu hare jeugd was zij op hare hoede tegen de strikken der wereld en verzaakte zij edelmoedig de wereldsclie vermaken. Zij verdiende door de onschuld haars levens, de eenvoudigheid en de zuiverheid van harte, eene der geliefde Bruiden van Jesus te worden. Zij volhardde tot het einde toe in de behartiging van al de pligten van haren staat.
Deer. der Zaligverklaring van de Z. Anna van Jesus.
Kom nu. Bruid van Jesus Christus, ontvang de kroon, welke de Heer in eeuwigheid voor u bereid heeft. ^ Kerk-Gctijden.
Onderworpen aan hare oversten, lieftallig jegens haar gelijken, altijd zoekende naar de laatste plaats, werkte zij alleen om allen voor te komen op den weg, die ten hemel leidt. H. Ennodius. Bisseh.
De wereld en hare ij delheid heb ik met voeten getreden, uit liefde tot mijnen Heer en Heiland Jesus Christus, Dien ik aanschouwd. Dien ik bemind, in Wien ik geloofd heb, en aan Wien ik voör altijd mijn hart heb toegewijd. Bom. Brevier.
VIII. YOOR PERSONEN DIE VEEL GELEDEN HEBBEN.
I. UIT DE H. SCnRIFT.
246. Het leven van den menscli is een strijd op aarde, en zijne dagen zijn als des huurlings dagen. Gelijk een slaaf zucht naar de schaduw, en gelijk een huurling naar het einde van zijn werk verlangt, zoo heb ook ik ijdele maanden gehad en kommervolle nachten voor mij geteld. Job vn: 1—3.
247. Mijne smart heeft mij geheel verdrukt, en al mijne ledematen zijn vernietigd. Job xvi: 8.
248. Hebt medelijden met mij, gij ten minste, mijne vrienden, want dé hand des Heeren heeft mij getroffen. Job xix : 21.
249. De hand, die mij slaat, is zwaarder dan mijn gezucht; och, of ik God wist te vinden en tot zijn troon konde komen. Job xxiir: 2, 3.
250. Hij (God) heeft mij beproefd, gelijk het goud in het vuur beproefd wordt. Mijn voet wandelde op zijne schreden, ik heb zijn weg gevolgd.
54.
en ben er niet van afgeweken. Ik heb mij van de bevelen, door Hem gegeven, niet verwijderd, en heb de woorden zijns monds in mijn boezem verborgen.
Job xxni: 10—13.
251. Ik ben geworden als slijk, gelijk geworden aan stof en aseh. Job xxx; 19.
252. 'Mij# leven teerde weg in smart, en mijne jaren in zuchten. Psalm xxx; 11.
253. Gij, o Heer, hebt mijn lijden (mijn gezucht) in vreugde verwisseld, opdat mijne ziel u zinge. Heer,God, in eeuwigheid zal ik Uloven. Psalm xxix: 12,13.
254. Volgens de menigte der smarten van mijn hart, hebben Uwe vertroostingen, o Heer! mijne ziel verblijd. Psalm xcm : 19.
255. Verdrukking en benaauwdheid hebben mij gevonden; maar uwe geboden, o God! zijn de stof mijner overweging. Psalm, cxvui: 143.
256. Die in tranen zaaijen zullen in vreugde maaijen. Psalm cxs.v : 5.
257. Benaauwdheden en pijnen overvielen mij doch ik heb den Naam des Heeren aangeroepen... Keer weder, mijne ziel, tot uwe rust, want de Heer heeft u welgedaan. Psalm exiv : 8, 4, 7.
258. Zalig de mensch, die de beproeving door-
55
staat, want als hij beproefd zal zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, die God beloofd heeft aan hen, die Hem beminnen. Jacobus i; 12.
359. Deze beproeving heeft de Heer hem laten overkomen, opdat zijn geduld, gelijk die van den heiligen man Job, den nakomelingen tot een voorbeeld zoude zijn. Tobias li; 12.
2G0. De dood is beter dan een bitter leven; en de eeuwige rust beter dan eene voortdurende ziekelijkheid. Eecli xxx: 17.
261. De rest van zijn leven bragt hij in blijdschap over; en hij is, voorzien van vele vruchten der vreeze Gods, in vrede van hier gescheiden.
Tobias xiv; 4.
262. Waarom bleef mijne smart duren, en was er geen hoop voor mijne kwaal, zoodat zij weigerde geheeld te worden? Jer. xv: 18.
263. Hebben zij voor 't oog der menschen pijnen geleden, hunne hoop is met onsterfelijkheid gevuld.
264. Zij zijn een weinig gekweld, maar zullen er veel goeds voor genieten; want God heeft 'hen beproefd, en hen Zijner waardig bevonden.
Wijsheid m; 4, 5.
565. Hij heeft hen beproefd als goud in den
56
oven, en hen aangenomen als een brandofferj op zijnen tijd zal Hij er zorg voor dragen.
26(5. Wees welgemoed mijne dochter. De Heer des hemels geve u vreugde voor het verdriet dat gij geleden hebt. Tob. vu : 20.
267. Met Christus ben ik aan het kruis gehecht, wetende, dat wie deelgenooten zijn van Zijn lijden, ook deel zullen hebben in zijne vertroosting.
Gal. II: 19 en 2 Cor, i; 7.
268. Daar hij van zijne kindschheid af God gevreesd en Zijne geboden onderhouden had, toonde hij ueene droefheid tegen God, omdat hem deze plaag overkwam. Tobias n ; 13.
269. Maar hij bleef onberispelijk in de vreezc (iods, alle dagen zijns levens God dankende.
(Zegcende;) Wij zijn kinderen der heiligen; en wij verwachten dat leven, dat God geven zal aan hen, die hunne getrouwheid jegens Hem noo t verloochenen. Tobias n; 14, 18.
270. Een ieder, die U dient, o Heer, is verzekerd, dat zijn leven, zoo het beproefd wordt, ook gekroond zal worden; dat hij, die in verdrukking komt, zal bevrijd worden; en dat hij, die gekastijd
57
wordt, zijne toevlugt nemen mag tot uwe barmhartigheid. .. Want, na het onweer geeft gij stilte, en na het geween stort gij blijdschap in. Uw naam, o God van Israel, zij geloofd in eeuwigheid.
Tobias ui: 21, 23, 23.
271. Zalig zij die weenen ; want zij zullen vertroost worden. Matth. v : 5.
372. Moest Christus dit niet lijden en aldus ingaan in zijne glorie! Lue. xxiv: 36.
273. Het lijden van den tegenwoordigon tijd is van geene waarde bij de toekomende heerlijkheid, « elke in ons geopenbaard zal worden.
]lom. vni: 18.
274. Omdat gij aan God aangenaam waart, was bet noodzakelijk, dat de beproeving u overkwam.
Tobias xii; 18.
275. (In de gevangenis gesteld) heeft hij den weg der waarheid niet verlaten. Tob. i: 2.
276. Ik bid u, broeders! bij onzen Heer Jesus Christus en bij de liefde des Heiligen Geestes, dat gij met mij medestrijdt in uwe gebeden voor mij tot God. Eom. xv: 80.
58
11. UIT ME IIH. VADERS.
Wij hebben altijd opgemerkt, dat zij, die onzen Heer Jesus Christus het dierbaarste geweest zijn, veel meer arbeid en kwellingen hebben doorgestaan, dan anderen. Ziet slechts, wat de allerzaligste Maagd en de groote Apostelen geleden hebben.
H. Teresia, Kast. Verbl. 7 : 4.
Het is zeer zeker, dat zij, die God zeer liefheeft, door Hem langs moeijelijke wegen geleid worden ; en hoe meer Hij hen bemint, hoe grooter die mocije-lijkheden zijn. H. Teresia, Kast. Verbl. 7 : 4.
Wij moeten over hen niet treuren, die wij uit de boeijen verlost zien. H. Ambr. de Obit, fratr. 67.
De dood is derhalve niet alleen geen kwaad, maar ook iets goeds. H. Ambr. de llesur. n: 39,
Daar de dood niet het einde van ons bestaan maar slechts het einde van dit leven is, waardoor dit leven in een beter veranderd wordt, moet de dood zelve onze tranen doen ophouden.
H. Ambr. De Ees. 70.
IX. VOOR LIEFDERIJKEN EN MILD-DADIGEN.
I. UIT DE H. SCHRIFT.
277. Ik weende over hem die in lijden (bedrukt) was, en mijne ziel had medelijden met den arme.
Job xxx : 25.
278. Dat God mijne handelingen wege in eene regtvaardige weegschaal, en de cenvoudiglicid mijns harten erkenne ...
279. (Dat Hij zie) of ik den armen geweigerd heb wat zij begeerden, en of ik de oogen der weduwen heb laten wachten ; of ik mijn bete broods alleen heb gegeten, en ook de wees er niet van genuttigd heeft; want de meedoogendheid is van mijne kinderjaren af met mij opgegroeid ... of zoo ik hem verwaarloosd heb te verzorgen, die bij gebrek aan kleeding verging, of den arme die niets had om zich tc bedekken. Job xxxi; 6, 16—19.
280. Die zich over den arme ontfermt, woekert den Heere, die hem vergelding zal schenken.
Spreuk xix: 17.
60
381. Gedenk mijner deswege, mijn God' en vergeet de weldaden niet, die ik aan het Imis van mijn God gedaan heb. 2 Esdr. xm : 14.
383. Hij deelde aan een ieder van zijne goederen mede, zooveel hij vermogt. De hongerigen spijsde hij, de naakten voorzag hij van kleederen, en hij zorgde met ijver voor de begrafenis van hen die gestorven waren. fob i: 19, 30.
383. De aalmoes verlost van de zonde en van den dood, en zal de ziel niet in de duisternissen laten gaan. Tob. iv : 11.
384. Zij heeft de hand voor den noodlijdende geopend, en hield ze tot den arme uitgestrekt.
Spreuk, xxxi; 30.
385. Hij heeft (mild zijne goederen) uitgestrooid en den armen gegeven. Psalm cxi: 9.
386. Yan geslacht tot geslacht zal men uwe (goede) werken loven. Psalm cxliv ; 4.
387. Gelukkig is hij, die acht neemt op dep behoeftige en arme ; ten kwaden dage zal hem de Heer verlossen. Psalm xl ; 2.
288. De aalmoes geeft een groot vertrouwen voor den Allerhoogsten God aan allen, die ze uitreiken.
Tobias iv : 13.
61
289. Bidden, vastca en aalmoezen fjeven, is beter dan sehattten gouds op re sluiten. Tob. xii: 8.
290. Want de aalmoes bevrijdt van den dood ;eu zij is het, die de zonden uitwischt, en barmhartigheid en het eeuwig leven doet vinden. Tobias xii : 9.
291. Deel van uw brood mede aan hem die honger heeft, en laat de armen en die geene woning-hebben in uw huis binnenkomen. Ziet gij iemand zonder kleeding, kleed hem. Isaias lviii : 7.
292. Die den armen barmhartig is, zal gelukkig zijn. Spreuk, xiv : 21,
.293. De rijkdommen der wijzen, zijn hun tot eene kroon. Spr. xiv: 24.
294. Deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed. Hand. ix: 36.
295. Zij toonden hem de rokken en kleederen, welke zij (Tabitha) voor haar (de weduwen)gemaakf had. Hand. ix : 39.
296. Ik heb honger gehad en gij hebt Mij te eten gegeven j ik heb dorst gehad, en gij hebt ilij te drinken gegeven; ik was vreemdeling en gij hebt Mij geherbefgd; naakt, en gij hebt Mij gekleed;
62
ziek, en gij liebt Mij bezocht; ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.
Mattheus xxv: 35—36.
297. Voorwaar, ik zeg u: zoo dikwijls gij dit aan écnen van deze mijne geringste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan.
Matth. xxv; 40.
29S. Heerlijkheid en eer en vrede aan een ieder, die het goede werkt. Eom. ii: 10.
399. Uwe gebeden en aalmoezen zijn opgestegen ter gedachtenis voor Gods aangezigt.
Hand. x: 4.
300. Laat ons niet verflaauwen in het goede te doen, want wij zullen te zijner tijd maaijen, zoo wij niet bezwijken. Laat ons dan jegens allen het goede werken, terwijl wij tijd hebben. Gal. vi: 9, 10.
301. In alles heb ik u getoond, dat men, alzoo arbeidende, de zwakken moet opbeuren, en het woord van den Heer Jesus gedenken; want Hij heeft gezegd: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. Hand. XX : o5.
303. Hij (de Heer) is voor den arme een toe-vlugt geworden, een helper in tijd van nood, in verdrukking. P8» IX:
63
II. UIT DE HU. VADERS.
Gelukkig is hij, die door den armen te geven, van zijn eigen regter zijn verdediger en voorspreker maakt. H. Petrus Chrysolo^us.
De hand van den arme is de offerkist der aalmoezen, gegeven aan Jesus Christus... De arme strekt de hand uit, maar God zelf ontvangt wat gegeven wordt. H. Petrus Chrysologus.
Hij, die geeft aan hen die iets vragen, doet wel; maar gelukkig moet hij genoemd worden, die zelfs de stem en de ellende verneemt van den ongelukkige, die niet durft vragen. H. Augustinus.
De liefde was altoos dezelfde; zij gaf aan dezen de onderrigting der ziel en het voedsel des lig-chaams, aan genen het teederste medelijden, verootmoedigde zich met sommigen, wist zieh tot anderen te verheffen, bezigde nu eens de zachtzinnigheid dan eens de gestrengheid, was niemands vijand, maar had jegens allen eene innige genegenheid, als die eener moeder. H. Augustinus.
Ook de armen hebben geweend, en, wat veel meer waard is, zij hebben door hunne tranen zijnen fouten uitgewischt. H. Ambr. de exc. fr. 5.
X. VOOR PLOTSELING AFGESTORVENEN.
I. UIT DE H. SCHRIKT.
303. Zoo ook do regtvaardige voor zijn tijd door den dood wordt weggerukt, zal hij in rust zijn.
Wijsh. IV: 7.
304 Zoo gij mij 's morgens vroeg komt zoeken, zal ik er niet meer zijn. VI1: 21.
305. De zielen der regtvaardigen zijn in de liaml van God, en de kwelling des doods zal ben niet treffen. Yoor de oogen der dwazen schenen zij te sterven, en hun uiteinde scheen een ramp te zijn, en hun scheiden van ons een ondergang ; doch zij zijn iu vrede; en hebben zij ook in de oogen der menschen pijnen geleden, zoo is nogtans hunne hoop met onsterfelijkheid vervuld. Zij zijn een weinig gekweld geweest, maar zullen er veel goeds voor o-enieten; want God heeft ze beproefd, en hen zijner waardig bevonden. quot;Wijsh. ui: 1 5.
300. quot;Waakt! want gij weet niet in welke ure uw Heer zal komen. Matth. xxiv: 43.
65
307. Weet ecliter dit, dat indien de vader dos huisgezins wist in welke ure de dief zoude komen, hij zoude zekerlijk hebben gewaakt, en niet toegelaten, dat zijn huis wierde ondergraven. Zijt derhalve ook gij bereid; want dc Zoon des menschen zal komen in de ure welke gij niet weet.
ilatth. xxlV: 43, 44.
308. Zalig is de dienstknecht, welken zijn lieer, als hij komt, alzoo doende (en wakende) zal vinden.
Maith. xxiv: 46.
309. Dat wij alzoo nic! slapen,... maar waken en nuehteren zijn... aangedaan hebbende het harnas des geloofs en der liefde, en tot helm de hoop der zaligheid. i Tliess. v; 6 en 8.
310. Zie, ik kom spoedig. Houd wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon ontvange.
Openb. ui: 11.
311. Zie, ik kom als een dief. Zalig, die waakt, en zijne kleederen bewaart. Openb. xvi: 15.
312. Zie, hier ben ik, (Heer!) gij hebt mij geroepen. i Kon. in : 9.
Zalig zijn de dienaars, welke de Heer, als Hij komt, wakende vindt. Lue. xu: 37.
313. Als een storm voorbijgaat is het uit met den boozc; maar de regtvaardige is eene eeuwig-
66
durende grondvesting... De verwachting der regt-vaardigen is blijdschap. Spreuk, x; 23, 27.
II. UIT DE mi. VADERS.
Niet do plotselinge dood is te vreezen, maar wel die, welke te gelijk èn plotseling èn onvoorbereid is.
11. Gregorius.
Zij sterven geen onvoorzienen dood, die de gedachte aan den dood altijd voor don geest hebben.
]I. Anselmus.
Die wenscht ontbonden en met Christus te zijn, sterft niet met geduld ; maar hij leeft met geduld en hij sterft met genoegen.
H. Aug. in Ep. Joan.
Die goed geleefd heeft, sterft niet slecht.
H. Aug. de doctr. Christ.
De goeden worden voor den tijd opgeroepen, opdat zij niet langer door de kwaden geplaagd worden.
H. Aug. de Vit. Christ.
XI. YOOR DE DIENAARS VAN MARIA.
I. UIT DE U. SCHUIFT.
314. Ik bemin hen, die mij beminnen; un die vroeg tot mij waken, zullen mij vinden.
Spreuk, vin: 17.
.'515. Gelukkig is de menscli, die naar mij hoort, vu dagelijks aan mijne deur waakt, en de wacht houdt aan de drempels mijner woning. Die mij vindt, zal het leven vinden, en het heil van den Meer erlangen. Spreuk, vm: 34, 33.
316. Bij mij is rijkdom en heerlijkheid, uitmuntende schatten en geregtigheid... Om die mij beminnen rijk tc maken, cn hunne schatten te vervullen.
Spreuk, vni: 18 en 21.
317. (Maria is gelijk) de wijsheid: helder schitterend en vergaat nooit; zij wordt ligt gezien van die haar beminnen, en gevonden van die haar zoeken.
Wijsh. vi: 13.
318. Zij voorkomt hen, die haar begeeren, om zich zelve hei eerst aan hen te toonen.
Wijsh. vi; 14.
319. Die van den dageraad af tot haar waakt,
68
zal geen moeite hebben (om haar tc vinden); want hij zal haar vinden zitten aan zijne deur. Wijsh. VI: 15.
320. Op haar denken is eene volmaakte verstandigheid, en die om haar waakt, zal spoedig gerust zijn. Wijsh. vi; 1G.
321. Zij gaat rond en zoekt hen, die harer waardig zijn; zij vertoont zich vriendelijk aan hen op den weg, en gaat hen met alle zorgvuldigheid te ge-moet. Wijsh. vi: 17.
332. Die haar bemint, bemint het leven; en die tot haar waken, zullen have liefelijkheid genieten.
Eccli IV; 13.
323. Die haar vasthouden zullen het leven erven, cu waar zij binnengaat, daar zal God zijn zegen geven. Eccli iv: 14.
324. Die haar dienen, zijn den Heilige onderdanig; en die haar beminnen, die bemint God,
Eccli IV: 15.
325. Zij wandelt met hem in de kwelling eu heeft hem vooral uitverkoren. Eccli iv: 18.
32G. Zij versterkt hem, brengt hem den regtcn weg aan ; cn verleent hem blijdschap. Eccli iv: 20.
327. (Maria leert:) Ik ben de moeder der schoonu jiefde, der vreeze, der kennis en der heilige hoop. Door mij is alle genadehulp, om tot den weg en de
69
waarheid te komen; door mij alle lioop op liet leven en de deugd. Eecli xxiv ; 24, 25.
32R. Die naar mij luistert, zal niet beseliaamd staan; die mijnen lof verkondigen zullen liet eeuwig Jeven hebben. Eceli xxiv: 30, 31.
II. UIT UE HU. VADERS.
Gelukkig hij, die leeft, en sterft onder Maria's bescherming, 1[. Alphonsus de Liguori.
O Maria! gij, die mijn hart altijd bemind, mijne tong altoos geprezen heeft, bid voor mij.
H. Bonaventura.
Op Maria stel ik mijn vertrouwen, op haar vestig ik mijne hoop. H. Eernardus.
Wat zijn zij gelukkig, o Maria! die uwen Naam liefhebben! Zij beven niet in de ure des doods.
II. Bonaventura.
Zij, die Maria's gunst verwerven door eene lieehte . devotie jegens haar, worden herkend door do bewoners van het Paradijs. II. Bonaventura.
Zij, die door Maria's oog met erbarming aangezien, en door hac.r onder hare bescherming genomen worden, zullen zekerlijk verheerlijkt worden.
H. Antoninus iv. part. 15, 14.
70
Toon ons, o Maria! na deze ballingschap, de gezegende vrucht uws ligchaams. Salvo Ecgina.
Maria is ons levnn in dit ballingsoord, zij wordt onze zoetheid in de ure des doods, door het ons kalm en gelukkig te maken. H. Alph. de Lig.
Ik heb mij aan u toegewijd, als aan mijne Koningin ; gij zijt de haven waarin ik mijne toevlugl neem, o onbevlekte .Maagd! 11. Ephrem.
Zij was uw kind, o Maria ! Toon dat ge hare moeder zijt. H. Augustinus.
Wie dc livereien van Maria draagt, zal opgeteekend worden in het bock des levens. H. Eonaventura.
U kennen, o Maria! is den weg des eeuwigen levens kennen; en uwen lof verkondigen is de weg ter zaligheid. H. Eonaventura.
Zalig zij, die zich onder Maria's bescherming si ellen ; want zij zullen niets te vreezen hebben in de ure des doods. H. Petrus Damianus.
Laat ons voortdurend met hart en woord den lof verkondigen van Maria, de Moeder van God, opdat zij ons geleide tot de eeuwige vreugde.
H. Eonaventura.
De devotie tot Maria is een onderpand ter zalig-
71
heul, welke God gcefi aan lien, die hij voorbestemt voor de glorie des hemels. II.Joannes van Damascus.
Zalig zij, die de gunst van Maria genieten ; want de Maagd voert hare dienaars ten hemel.
H. Bonaventura.
Wees getrouw aan de belofte, die gij aan Maria gedaan hebt, en in haar naam beloof ik u, dat zij u zal bijstaan in uw leven en bij uw dood.
H. Alph. de Lig.
Een kind van Maria zal niet vergaan. H.Bernardus.
Ik stelde mijn vertrouwen op Maria, en op haar vestigde ik mijne hoop. O Maria, gelukkig die u dient, en in u zijn vertrouwen stelt, (want) de deur des hemels staat open voor hen, die op Maria hun vertrouwen gesteld hebben. 11. Bernardus.
In alle eeuwigheid zal ik de barmhartigheid van Maria verkondigen, in alle eeuwigheid wil ik die verkondigen. H. Alphonsus.
Die Maria vindt, zal alle goed vinden; want zij bemint hen die haar beminnen, ja, zij dient hen, tlie haar dienen. Idiota, Praef in Cant.
Maria was mijn grootste vertrouwen; zij was de grondslag mijner hoop. 11. Ephrem.
I. UIT DE II. SCllltlFT.
329. liij was een opregt eu vroom man, vreesde God en week af van liet kwaad. Job i: 1.
33ü. Ik beb alle boop verloren, en zal niet langer leven. Spaar mij (o Heer!) want mijne dagen zijn een enkel niet. Wat is de mensch, dat Gij bem verheft ? eu waarom geeft Gij acht op hem ?
Job VII: 16, 17.
331. Heb ik gezondigd, wat zal ik voor U doen, o Hoeder der mensehen ? ... Waarom neemt Ge mijne zonden niet weg? — Zie, ik ga nu in het stof slapen, en zoo Go mij 's ochtends vroeg komt zoeken, zal ik er niet meer zijn. Job vil: 20, 21.
333. God zal den eenvoudige niet verwerpen.
Job vin: 20.
333. Bij GoJ is de sterkte en wijsheid; Hij kent den bedrieger en hem die bedrogen wordt.... Hij maakt het diepst verborgen in de duisternis openbaar, en brengt de schaduwe des doods in het licht.
Job XII: IC en 22.
73
334. Als God mij ook doodt, zal ik tocli op Hem Lopen; ik zal nogtans mijnen wandel voor zijn aanschijn openleggen. En Hij zal mijn lledder zijn.
Job xiii: 15, 16.
335. Hij heeft mij niet gespaard... maar met wond op wond doorkerfd... Dit heb ik geleden zonder dat er ongeregtigheid in mijne 1 anden was, cn als ik reine gebeden tot God opzond. Zie! mijn getuige is in den hemel, en Hij die mij kent is in de hoogten... tot God weent mijn oog.
Job xyi : 14, 15, 18, 30, 31.
336. Mijn krachten zijn uitgeput, mijn dagen verkort; niets blijft mij meer over dan het graf.. Verlos mij, Heer! en plaats mij nevens u, en laat dan welke hand ook tegen mij strijden. Job xvn; 1, 3.
337. De regtvaardige staat vast op zijnen weg, en wie rein van handen zijn zal God krachten bijgeven. Job xvii: 9.
338. Ik weet, dat mijn Verlosser leeft, en ik ten jongsten dage uit de aarde zal verrijzen. Dan zal ik op nieuw met mijn vel bekleed worden en mijnen God in mijn ligchaam aanschouwen. Ik zelf zal Hem zien, ik zelf, niet een ander, Hem met mijne oogen aanschouwen. Deze mijne hoop is in mijn boezem opgesloten. Job xix: 35—37.
74
339. T)ie zich vernedert zal verheerlijkt worden, en die dc oogen nederslaat zal behouden zijn ; de onschuldige zal behouden zijn, het zal zijn wegens de reinheid zijner handen. Job xxn: 29, 30.
340. Be vrees des TTeeren is dc (ware) wijsheid, en van het kwaad te wijken de verstandigheid.
Job xxviii: 28.
341. Die mij zag gaf getuigenis van mij, omdat ik den arme, die om hulp riep en den wees die geen helper vond, bevrijdde. De zegen van hem, die op het punt stond van te vergaan, kwam over mij; het hart der weduwe heb ik vertroost. Job xxxi: 11-13.
342. Ik was de vader der armen. Jobxxix:16.
Die mij aanhoorden wachtten mijn gevoelen af, en luisterden al zwijgend naar mijnen raad.
Job xxix : 21.
343. Ik was de vertrooster der bedrukten.
Job xxix : 25.
344. Ik ben te niet gebragt; als een wind hebt Gij mijn verlangen weagerukt en als eene wolk is mijn heil voorbijgegaan. En zoo verslenst n-i mijne ziel in mij (gelijk eene bloem verslenst), en bezitten mij de dagen van verdrukking. Job xxx: 15,16.
345. Een vuur woedt in mijn binnenste, zonder
75
eenigc rust, de dagen van ellende hebben mij verrast. Job xxx : 97.
846. Mijne harp is veranderd in rouw, en mijn speeltuig in weeklagten. Job xxx: 31.
347. God wege mijne handelingen in cene billijke weegschaal, en geve acht op mijne eenvoudigheid. Job xxxi: 6.
34S. God zal zich over hen ontfermen en zeggen : Verlos hem, dat hij niet ten bederve nederdale; ik heb reden gevonden om hem genadig tc zijn.
Job xxxiii: 24.
349. Hij znl God bidden, die hem barmhartig zal zijn; hij zal Zijn aanschijn met vreugde aan-schouwen. Job xxxm. 20.
350. Hef uwe oogen ten hemel op en zie toe; en beschomv het uitspansel (om te zien) hoe God hoo-ger is dan gij. Job xxxv ; 5.
351. Ik heb gestreden, opdat men verkoopen zou, op de dagen waarop het geoorloofd is te verkoopen.
2 Esdr. XIII : 15.
352. Zalig is de man, die den raad der godde-loozen niet is gevolgd en op den weg der zondaren niet bleef staan, maar die zijn vermaak had in de wet des Heereu, en die wet overdacht dag enr.acht.
Psalm i: 1.
76
353. Gij, o Heer, zijt mijn beschernier, mijne glorie, gij verheft mijn hoofd. Ik heb tot den Heer met luider stem geroepen; en Hij heeft mij verhoord van zijn heiligen berg. Psalm m: 4, 5.
854. Het licht mvs aausehijns, o Heer, is over ons verschenen: Gij hebt blijdschap in mijn hart gegeven. Ik zal in vrede slapen cn rusten; want Gij, Heer! alleen, hebt mij in hoop gesteld.
Psalm iv: 7, 9, 10.
355. Heer, neem mijne woorden ter ooren; geef acht op mijn geroep. Let op de slem mijner bede, mijn Koning cn mijn God ! Want tat U bid ik.. En door uwe overgroote barmhartigheid zal ik uwe woning binnen gaan, en aanbidden in uw heiligen Tempel. Psalm v : 1—4 en 8.
356. Zalig zij, die in onschuld wandelen, en blijven op den weg des Heeren. Psalm cxvm : 1.
357. Heer, zegen de goeden en opregten van harte. Psalm cxxiv : 4.
358. Heer, laat allen, die op TJ hopen, blijde zijn; in der eeuwigheid zullen zij zich verheugen, en Gij zult ouder hen wonen. En zij zullen roemen in TJ met blijdschap, allen die uwen Naam liefhebben.
Psalm v ; 13.
359. Gij zult de regtvaardigen zegenen, o Heer!
77
Gij hebt ons met uwe goedgunstigheid als met een schild omringd. • Psalm v : 13.
360. Ontferm u mijner, Heer, want ik ben zwak en mijne ziel is zeer ontroerd. Maar Gij, Heer! hoe lang noy zult gij toeven ? Psalm VI: 3, 4.
361. Wend u tot mij, o Heer! en verlos mijne ziel : red mij om uwe barmhartigheid.
Psalm vi: 5.
362. Gij geleidt den regtvaardige, o God, die do harten en nieren doorgrondt. Met regt (verwacht ik) mijne hulp van den Heer, die de opregten van harlc verlost. Psalm vu ; 10—11.
363. Ik zal den Heer prijzen volgens zijne gereg-tigheid, en ik zal den naam des Hecren, des Aller-hoogsten, lofzingen. Psalm vu : 18.
364. Gij, o Heer! verheft mij van de poorten des doods, opdat ik al uwen lof verkondige in de poorten der dochter Sions. Ik zal mij verheugen in uw heil. Psalm ix : 15, 16.
363. Op uwe barmhartigheid heb ik gehoopt, o Heer! ilijn hart zal zich verheugen in uw heil; ik zal den Heer zingen, die mij zooveel goeds bewezen heeft; ik zal den Naam des Hecren, des Allerhoog-sten lof zingen. Ps. xil: 6.
78
366. Heor! wie zal in uwe ïentc wonen; of wie zal rusten op uwen lieiügen berg? — Die zonder vlek wandelt, en de geregtiglieid doet. — Die geen kwaad doet aan zijnen naasten, ... en eert diegenen, die den Heer vreezen. Psalm xiv: 1, 2, 3, 4.
367. Ik had den lieer altijd voor oogen; want Hij is aan mijne regterzijde, opdat ik niet wankele. Daarom is mijn hart verblijd en heei't zich mijne tong verheugd, cn zal bovendien mijn vlceseh in hoop rusten. Psalm XV: 8, 9.
368. lieer! Gij hebt mij de wegen des levens bekend gemaakt; gij zult mij met blijdschap vervullen bij uw aanschijn; de geneugten aanquot; uwe reg-terhand zijn iu eeuwigheid. Psalm xv: 10.
3C-9. Heer! Gij hebt mijn hart beproefd en des nachts bezocht; Gij hebt mij onderzocht door liet vuur en er is gsene ougeregtigheid in mij gei'onden.
Psalm xvi; 3.
370. Mijn God, neig uw oor tot mij en verhoor mijne woorden. Toon uwe wondervolle barmhartigheid, Gij, die verlost al die op U vertrouwen.
Psalm xvi: o, 7.
371. Ik zal in regtvaardigheid voor uw aauge-zigt verschijnen; ik zal verzadigd worden, als uwe heerlijkheid zich vertoonen zal. Psalm xvi: 15.
79
373. De Heer is mijn stsun, mijn toevlugt en mijn A erlosser. Mijn God is mijn helper; op Hem vertrouw ik. Psalm xvii: 3.
378. Al zijne regten waren voor mijne oogen, en zijne geboden licb ik niet versmaad.
Psalm xvil: 23,
374. Met den heilige, o Heer, zult Gij heilig zijn, en met den onschuldige onschuldig en met den uitverkorene uitverkoren. Psalm xvii: 2ü, 37.
375. l)c cordeelen des Heeren zijn waarachtig ou in zich zeiven geregtvaardigd. Zij zijn begeerens-waardig boven goud en alle kostelijk gesteente, zoeter dan honig en honigzeem. Uw dienaar onderhoudt ze. Psalm xvni; 11, 12.
376. Do Heer verhoore u ten dage der verdrukking; de Naam van Jakobs God beschenne u. Hij zende u hulp toe uit de heilige plaats, en bcscherme u uit Sion. Hij gedenke al uwe offers.. Hij geve u volgens uwen wensch ... Wij zullen ons verheugen i» uw heil. Psalm xix: 3—G.
377. Heer! den wensch zijns harten hebt Gij hem gegeven, en de begeerte zijns gebods hebt Gij hem niet onthouden. Want Gij hebt hom voorkomen met de zegeningen uwer zoetheid. Om liet leven heeft hij U gebeden, en Gij hebt zijne dagen verlengd voor eeuwig en altijd. Psalm xx: 2_4.
80
378. Ik heb mijne ziel tot U, o Heer! verheven ; op U, mijn God vertrouw ik, laat mij niet beschaamd worden. Psalm xxiv: 1, 2.
379. Gedenk, Heer, uwe erbarmingen en uwe barmhartigheden, die van eeuwighe'd zijn; gedenk niet de misslagen mijner jeugd en mijne onwetendheden. Gedenk mijner volgens uwe barmhartigheid en volgens uwe goedheid, o Heer!
Psalm xxiv: 6, 7.
380. De benaauwdheden mijns harten zijn talrijk geworden; Heer! trek mij uit mijnen nood. Zie op mijne vernedering en mijn lijden, en vergeef mij mijne misslagen. Psalm xxiv: 17, 18.
381. De onsehuldigen en regtvaardigen hebben mij aangehangen, omdat ik op U, o Heer! waehtte.
Psalm xxiv; 21.
382. Op den Heer hopende zal ik niet bezwijken. Beproef mij, Heer! want uwe barmhartigheid is voor mijne oo^en, en ik neem behagen in uwe waarheid.
Psalm xxv ; 1, 3, 3.
383. Ik geloof het goede des Heeren te zullen zien in het land der levenden. Psalm xxvi: 13.
384. De Heer is mijn helper en mijn hesehermer; op Hem heeft mijn hart gehoopt, en ik ben gehol-
81
pen. En mijn vleesch bloeit op nieuw; en van linrte zal ik Hem loven. Psalm xxvn: 7.
3S5. De Heer heeft mij gehoord en zich mijner ontfermd. Gij hebt mijn gezucht in blijdschap veranderd. Psalm xxix : 11, 13.
Opdat mijne ziel ü zinge en ik geen rouw hebbe
vs. 13.
336. Op U, Heer, lub ik mijne hoop gesteld... Verlos mij door uwe regtvaardigheid. Neig uw oor tot mij ; haast u om mij te verlossen. Wees mij Jot een God Beschermer en tot eene toevhigtsplaats om mij zalig te maken. Psalm xxx : 2,.,3.
387. In uwe handen beveel ik mijnen geest; Gij hebt mij wrlost Heer, God vau waarheid.
Psalm xxx : (3.
388. Hoe groot is de magt uwer zoetheid, o Heer, die Gij hebt weggelegd voor hen, die ü vree-zen ; die Gij bereid hebt voor hen die op U hopen.
Psalm xxx: 20.
389. Gedraagt u manmoedig en dat uw hart zich sterke, gij allen, die op den Heer hoopt.
Psalm xxx : 25.
390. Cnze ziel wacht op den Heer; want Hij is onze helper en beschermer. Psalm xxxn : 20.
6
82
391. Uwe barmliartiglieid, o Heer, kome over ons,
naarmate wij op Ü vertrouwd liebben.
Psalm xxxil: 22.
392. Verheft met mij den Heer, en laat ons te zamen zijnen Naam verhoogen. Ik lieb den Heer gezocht, en Hij heeft mij verhoord; en uit al mijne verdrukkingen heeft Hij mij verlost.
Psalm xxxiil: 4, 5.
393. Heer, uwe barmhartigheid is ten hemel toe,
en uwe getrouwheid tot boven de wolken. l)e kinderen der mensehen zullen dronken worden van den overvloed uws huizes, en uit den stroom uwer wellusten zult Gij hun te drinken geven. Psalm xxxv: 6 en 9.
394. Want bij U is de bron des levens, en in uw licht zullen wij het licht zien. Psalm xxxv : 10.
395. De regtvaardigen zullen het land (der be- ' lofte) beërven, en het bewonen in alle eeuwigheid.
Psalm xxxvi: 29.
396. Voorwaar, de mensch gaat voorbij (als) in
een beeld, en kwelt zich om niet.... En wat is nu '
mijne verwachting? Is het niet de Heer? Ja, al ^
mijne have is bij U. Psalm xxxvii.t: 7, 8. '
397. Al wachtende heb ik den Heer verwacht, en
Hij heelt naar mij geluisterd. Hij heeft mij getrok- ]
ken uit een poel van ellende.... en een nieuw gezang in mijnen mond gegeven. Psalm xxxix : 2—4. j
83
398. Zalig de man, wiens hoop de Naam des Heeren is, en die niet heeft oma ezien naar ij delheden en valsche dwaasleden. Psalm xxxix : 5.
399. Zalig zijn de dooden, die in don Heer sterven. Nu immers zegt de H. Geest, rusten zij uit van hunnen arbeid ; want hunne werken volgen hen.
Apoe. xiv ; 13.
400. Zalig, die geroepen zijn tot den maaltijd der bruiloft van het Lam. Apoc. xix: 9.
401. Deze man was regtvaardig en godvreezend, en hij zegende God en zeide: Nu laat Gij uwen dienaar heengaan, Heer, naar uw woord in vrede.
Luc. 21; 25, 28, 29.
402. Jesus antwoordde: Ik ben de verrijzenis en het leven; die in mij gelooft, al ware hij dood, zal leven. En alwie in mij leeft en gelooft, zal in der eeuwigheid niet sterven. Jo. xi: 25, 26.
403. Eene uitgelezen gave des geloofs zal hem gegeven worden en een alleraangenaamst lot in den tempel Gods. Want de vrucht der goede werken is heerlijk. Wijsh. ui: 14, 15.
404. De kraeht des eenvoudigen is de weg des Heeren. Spreuk x: 29.
405. De eenvoudigheid der regtvaardigen geleidt ^en- Spreuk xi: 3.
6 *
81
403. De regtvaardigheiJ des eenvoudigen maakt-zijnen weg effen. Spreuk xi: 5.
407. Die regtvaardiglieid zaait zal een vasten (waaraehtigen) loon hebben. Spreuk xi: 18.
408. Do goedertierenlieid bereidt het leven.
Spreuk xl : 19.
409. Gods welbehagen is in hen, die in eenvoud wandelen. Spreuk, xr: 20.
410. Eene ziel, die zegen en weldaden verspreidt, zal zelve gezegend worden, en die verzadigt zal ook zelf verzadigd worden. Spreuk xi: 25.
411. De regtvaardigen zullen groeijen als het groene loof. Spreuk xi: 38.
413. De vrucht van den regtvaardige is een booiu des levens. Spreuk xi: 30.
413. Velen hadden hem lief. Tobias i: 23.
414. Tot U, Heer, wend ik mijn aangezigt, tot U rigt ik mijne oogen. Tobias ui: 14.
415. Ik echter, ja mijne ziel zal zich verheugen in deu Heer. Tobias xm: 9,
416. Jerusalem!., zalig zijn zij, die u lief hebben, en zich verheugen in uwen vrede.
Tobias xlll: 18,
85
II. LIT DE HH. VADERS.
Zij worden niet verloren, maar vooruitgezonden, welke niet zoo zeer door den dood weggerukt als door de eeuwigheid opgenomen worden.
H. Ambr. de exces. frat. 71.
Wie dagelijks indachtig is, dat hij sterven zal, versmaadt het tegenwoordige, en snelt het toekomende te gemoet. H. Hieron.
Die met een vast vertrouwen op zijn werk terugziet, opent terstond onzen Heer, als 11 ij klopt, wijl hij met vreugde zijn regter te gemoet ziet, en zich verblijdt over de glorie die hem wacht.
H. Gregor. Hom.
Kostbaar is de dood der heiligen. Gewis kostbaar, als het einde van den strijd, als de voKooijing der overwinning, als de deur des levens, en als de ingang tot de volmaakte vreugde.
H. Bernard. Epist.
Door goedheid eu voorkomende handelwijze wordt men weldadig, minnelijk, gezocht, cu vindt men overal vrienden. H. Eonaventura.
86
Weent niet over mijn dood; verheugt u veeleer, dat ik in het huis van den hemelschen Vader het loon mijner werken ontvang; en daar op u wacht, om, met u vereenigd. voor eeuwig gelukkig te leven.
H. Ephretn.
Genadige Heer Jesus! geef hem dè eeuwige rust.
Dienst der Overled.
I. UIT DE H. SCHUIFT.
417. Weinig met de vreeze des Heeren, is beter dan schatten, die groot zijn en zonder verzadiging.
Spreuk, xv : 1G.
418. Beter is weinig met regtvaardigheid, dan vele inkomsten met ongeregtigheid. Spreuk, xvi: S.
419. Die zijn land bebouwt zal van brood verzadigd worden. Spr. xll: 11.
420. Wil niet vreezen, mijn zoon, wij leven wel een arm leven ; maar wij zullen vele goederen hebben, indien wij God vreezen, van alle zonden wijken en deugdelijk leven. Tobias iv: 23.
421. De Heer is voor den arme een toevlugt geworden ; een helper in tijd van nood, in verdrukking.
Psalm ix: 10.
422. De arme zal niet altijd vergeten blijven; het geduld der armen zal ten laatste niet verloren gaan. Psalm ix : 19.
423. Sta op. Heer, God 1 dat zich uwe hand ver-effe ! Vergeet de armen niet. Psalm x : 12. {bis.) ■
434. (Meer !) de arme is aan U aanbevolen ; gij zult den weeze een helper zijn. Psalm x : 14.
425. Deze arme heeft geroepen, en de Heer heeft hem verhoord ; en Hij heeft hem uit al zijne verdrukkingen verlost. Psalm xxxm : 7.
426. Het weinige is den regtvaardige beter, dan de groote rijkdom der kwaaddoeners. Psalm xxxvi: 16.
427. God zal geen persoon uitnemen ea niemands grootheid ontzien; want Hij heeft den geringe zoowel als den groote geschapen, en zijne zorg strekt zich gelijkelijk over allen uit. Wijsh. vi: 8.
II. LIT DE II11. VADERS.
De armoede is als eene aeleidster op den weg, die tot den hemel voert. H. Chrys. S. 18 in Ep. ad Hebr.
Uwe armoede mishage u niet; want gij kunt geen grooter schat vinden. H. Aug. de Verb. Ap. S. 28.
De armoede is ligter aangenaam aan God dan de schatten. H. Ambr. in Psalm.
De Christelijke armoede is altoos rijk.
H. Leo S. 4 de quadr.
De armen Gods zijn diegenen, die de wereldsche Jioovaardij versmadende, zich in alles ootmoedig gedragen. Cass, in Ps. 6.
I. UIT DE H. SCHRIFT.
428. Een vriendelijk woord maakt vele vrienden en verzacht de vijanden; en in een goeden mensch is de tong overvloedig in vriendelijkheid. Eccli. vi:5.
429. Een getrouw vriend is eene sterke bescher-ining. Eccli. VI: 14.
430. Niets is te vergelijken bij een trouwen vriend.
Eccli. vi : 15. volg.
431. Zij moeten gedenken, hoe hij beproefd, en door vele beproevingen de vriend Gods geworden is.
Judith, vin : 22.
432. Er is ceu groot genoegen in hare (der wijsheid) vriendschap. VVijsh. vm : 18.
433. Gelukkig zijn zij, die u gezien hebben, en niet uwe vriendschap zijn vereerd geweest.
Eccli XLVlll: 11.
334. Met hunne vrienden.. bewaarden zij de vriendschap. 1 Macch. vm : 12.
335. !Nu willen wij heden... dat gij de vriend des konings genoemd wordt,... en de vriendschap jegens ons bewaart. 1 Macch. x: 20.
90
336. Vergeet uw vriend niet in uwe ziel, en laat hem niet uit uwe gedachten gaan in uwen rijkdom.
Eccli xxxvii: 6.
II. UIT DE HH. VAD EES.
Ik sterf, doch mijne vriendschap sterft niet; ik zal u beminnen in den Hemel, gelijk ik u op de aarde bemind heb. Zal. Berchmans.
Velen onzor vrienden wachten ons hierboven, zekt r van hunne zaligheid, bezorgd voor dc onze. elke vreugde voor hen en voor ons, elkander daar bijeen te zien. H. Cyprianus.
Ik smeek u, dat gij een vriend, die lang wordt gezocht, naauwelijks gevonden, moeijelijk bewaard, niet te gelijk uit de oogen en uit het hart verliest.
H. Hier. ad. Hut'.
Zalig hij, die U bemint, en zijnen vriend in U. Hij alleen verliest een dierbare, wien allen dierbaar zijn in Hem, die niet verloren wordt. H. Aug. Belijd.
Onze liefde moet standvastig en volmaakt zijn.
H. Aug. de Cat. 11 ud
Ik bemin u niet minder, u die ik in 'het Evangelie gewonnen heb, dan ik eigen kinderer, zou beminnen. Want de genade geelt meer kracht om te beminnen, dan de natuur. H. Ambr. de Off.
Bedroefde moeder, ween! Maar laat uw tranen vloeijen, Als dauw voor de edle roos, die nu bij God gaat bloeijeu.
De Hemel, Oudrenpaar, had u die bloem gegeven. Moest zij niet onverwijld ook in dien Hemel leven?
Zij groeide, meent ge. en bloeide als eene hemelroos. Was 't wonder dat haar God voor zijnen tuin verkoos?
't Viooltje lag nog zacht verscholen;
Maar drong zijn geur niet tot Gods troon? Den Seraphs bleef het niet verholen. Zij plukten 't voor hun hemelkroon.
Gewis, o Moeder! 't was een lelie.
Dan, was ze dit voor 't aardsche slijk ? Gedenk het woord van 't Evangelie! En zie haar, ginds, in 't hemelrijk.
92
Zij leefde, wat een bloem kan leven,
Een zomer, ach! een herfst daarbij. Kondt gij haar 't eeuwig leven geven,
Toen God riep: //Kleine, kom bij Mij ?quot;
Het roosje viel, helaas! nog pas ontloken.
Als door een storm geploft in 't koude zand; Maar heeft het niet Gods Engel afgebroken, En reeds omhoog in 's hemels hof geplant ?
Wat klaagt ge nog, o Moeder, om uw lelie,
Zoo jong, zoo friseh, aan 't moederhart ontrukt r Gedenk uw lust; De Heer van 't Evangelie Heeft reeds omhoog haar aan zijn Hart gedrukt.
1. De regtvaardigstc, hoogste en beminnelijkste wil van God geschiede, worde geloofd en geprezen, in alles. (100 dagen Aflaat toevoe-gelijk aan de geloovige zielen in het vagevuur.)
3. Allerzoetste Jcsus, wees voor mij geen Keg-ter, maar een Zaligmaker. (50 dagen Afl.)
3. Zoet hart van Maria, wees mijn heil. (300 dagen Afl.)
4. Mijn Jesns, barmhartigheid. (100 dagen Afl.)
5. Gezegend zij de heilige en onbevlekte ontvangenis van de Gelukzalige Maagd Maria. (100 dagen Afl.)
6. Jesns, zachtzinnig en ootmoedig van Harte, maak mijn hart gelijk aan het Uwe.
(300 dagen Afl., toepasselijk aan de geloovige zielen.
7. Bemind zij overal het H. Hart van Jesns. (100 dagen Afl.)
8. Jesns, Maria, Joseph, ik geef u mijn hart en mijne ziel, en mijn leven. Jesas, Maria, Joseph, staat mij bij in mijn laatsten doodstrijd. Jesns, Maria, Joseph, laat mij in vrede in uw heilig gezelschap sterven. (300 dagen Afl.)
Wij bidden IJ, o God, verleen aan uwen dienaar N. N. (uwe dienares N. N.) vergiffenis van zijne (hare) zonden en zwakheden, en laat hem (haar) deel hebben in het geluk uwer uitverkorenen. Dit smeeken wij u door J. Chr. onzen Heer. Amen.
^ AN x'Z ^ AK Xr x A^ \vr ^ 1 ^
mm