f' H ' - - |
~r--i quot;Vquot;r ri quot;I------ quot; ' L-l ■ • ■ ■ 7 _4—4- -i- — - -■1. -4- -f |
ï±±ri±;
4—
.u
lit; i i'.x 4- uc:
-.4-4U- - '—
-■4—
J_t
_L
T
-J( — |---■:---1* ~ --' - 4-- —it.X, .
---j. — fB:
._| j j—i 4_J. -L J- I—J._L •
^-triqxr
.J:
t-f p-j-4- .....r- f-f
,4
x3
j
JI1 11
lt;-
\
. / mim
Shsi öp ii'le frnitsrjiü nitgant
TtR SJfELPERSDH ÜKKERTJ VAN 'T BISDOM VAN 's ROSCIf , IN HET INSTITUUT VOOR DOOFSTOMMEN.
IMPRIMAÏUK.
Haaren ,10 Maji 1S7 7.
Praes. Sein. TMr. Cens.
Het doel van dit werkje is: hei wezen en de voorname verplichtingen van den religieuzen staat l.-ort en duidelijk uit een te zetten. Daarom behandelt het de heloften, waardoor zij, die Gods roepstem tot hoo-gere volmaaktheid vernomen hebben, zich verbinden aan Zijn heiligen dienst. JVij willen de aandacht vestigen op de zuivere leer der 11. Kerk over de religieuze Ie-
lofUii en hebben ie dien einde (jeirucht Let licht te doen vallen op de algemeene beginselen, afgescheiden van niet zoo voorname punten, Kaarmede zij niet zelden worden verward.
Alzoo hoopten wij een dienst te heivijzen aan de talrijke leden der verschillende religieuze congregaties, die in ons vaderland op vele plaatsen bloeien en werkzaam zijn tot Gods eere, tot verheffing van de 11. Kerk, alsmede tot lichamelijk en geestelijk welzijn des evennaasten. Hun die zoo vurig verlangen den Heer te behagen, zou, dacht ons, de fakkel welkom zijn, die licht verspreidt op den weg der evangelische volmaaktheid, dien zij met zoo veel ijver zijn opgegaan.
Om zoo veel mogelijk nut te stichten, hebben ïvij zorgvuldig het onderscheid aangegeven tusschen de verplichtingen der belofte en de beoefening der deugd: zoodat een ieder duidelijk kan zien, waartoe hij stren-gelijk in geweten is verplicht, en wat hij bovendien te doen heeft om zich tot de volmaaktheid te verheffen. Want op dit punt vooral ontmoet men dikwijls betreurenswaardige onwetendheid, of wel onzekerheid en twijfelingen, welke de ziel verontrusten en het geweten in de war kunnen brengen.
iJc vorm van een Catechismus scheen meer dan elke andere geschikt voor ons plan. JJoor de vragen wordt de aandacht gevestigd op de ivoorden van de meeste heteekenis, die anders onopgemerkt voorbijgaan of onbegrepen blijven. De vorm van vragen en antwoorden vergemakkeljkt de geleidelijke uitlegging zoo tvel voor dengene die onderwijst, als voor wie leer en moet, en doet lichter hegrijpen en gemakkelijker ont-hondeii en verklaren.
Wij hebben vele vragen gesteld om de antwoorden des te korter te kunnen maken. Eischten sommige plinten eene breedere ontvnlckeling, zoo hebben wij die in kleiner leiter onder het beknopte antivoord geplaatst.
l)e bron, waaruit wij alles hebben geput, is de leer der Katholieke Kerk-, wij bevestigen niets dan op het gezag van bevoegde meesters, wier gevoelen algemeen aangenomen en gevolgd wordt.
Moge dit boekje onder den zegen van Hem, tot Wiens eere het geschreven is, een handboek voor religieuzen worden, en tegelijk met het boek hunner regelen, die het staaft en aanvult, de middelen aanbieden om de gunsten en belooningen van het religieuze leven meer deelachtig te 'worden! Moge het verder niet on-
dienst if/ (jeacht loorden voor de geestelijke leidsmannen run religieuzen en hun te gemoet komen In de zoo onmisbare studie van de eischen en verplichtingen des religieuzen levens, opdat zij de hun toevertrouwde zielen, het beste deel der kudde van Jesus, met vaste hand geleiden op de v:egen der volmaaktheid, vaartoe zij geroepen zijn.
■OOO^OOC—
Over cle religieuze beloften in liet algemeen.
EERSTtt LES.
Hoe liet algemeen begrip eener belofte in de religieuze belofte ligt vervat.
V. Wat is eene helofte?
A. Eene belofte is eene volkomen vrije toezegging aan God van eene betere daad, dat wil zeggen, van eene daad , die liet beter is te doen dan te laten. V. Wat verstaat (jij door eene toezegging? A. Xiet een gewoon voornemen, maar eene verbintenis, die men aangaat, eene verplichting, die men op zich neemt, en welke niet na te komen men als zonde beschouwt.
Uitlegging. Hierin juist ligt liet onderscheid tusschen een voornemen of besluit, gelijk men maakt in cle biecht, en eene wezenlijke belofte; gene zijn betuigingen van onze goede meening om God beter te dienen, doch belofte is dat voornemen, waarbij men de werkelijke bedoeling heeft zich op zonde te verplichten.
A. // aaroni noemt gij de helofte eene volkomen vrije toezegging?
A. Omdat ineu zeer goed weten uioet, wat men belooft en het ten volle willen , zonder dat eenige dwang ons drijft.
Uitlegging. Alzoo moet degene, die het religieuze leven omhelzen wil , duidelijk weten, waartoe hij zich in die orde of in deze congregatie door beloften verplichten zal. Het verkrijgen dier kennis is ten deele het doel vau het noviciaat of den proeftijd. Zoo moet hij verder nadenken, zijn wil onderzoeken en zijne krachten beproeven in de beoefening van den levensstaat , dien hij van zin is te aanvaarden: en dit is een tweede doel van het noviciaat.
Eindelijk de aflegging der beloften vereischt zulk eene vrijheid, dat zij ij del en van geeuer waarde zouden zijn , indien men ze deed uit dwang of ten gevolge eener groote vreeze op onbillijke wijze dooi' mensehen aangejaagd.
V. Jfaarom hebt gij gezegd-, eene toezeg ging aan God gedaan?
A. Omdat de belofte eeae daad is van de eer-bewijzing, die aan God alleen toekomt. Men doet geen belofte van dien aard aan menschen, zelfs niet aan de H. Maagd of aan de Heiligen ; doch aan God alleen; 'tis eene verbintenis, die men aangaat met de goddelijke majesteit zelve.
Uitlegging. Hieruit kan dc religieus afleiden hoe onschendbaar de band zijner beloften is; hoezeer die op zich genomen verbintenis van hem vordert, dat hij alle gedachten van onstmulvastigheid vau zich verwij-
— Ö —
dcrd houdt. Wel heeft God in zijne Kerk de macht gelegd ora van de beloften te ontslaan , doch wie die maeht uitoefenen, doen het in zijn naam en dragen de verplichting , om voor Gods rechten te waken ; want het staat hun niet vrij naar welgevallen of om de willekeur der inensoheu eene verbintenis te breken, die met den oppersten Meester is aangegaan.
\ . Welk is het yevoly van zulk eene toezegging aan Guil ? A. Het gevolg eener belofte is, dat do uitvoering van liet beloofde eene oefening wordt der deugd van godsvereeriug of godsdienstigheid , welke de ver-hevenste aller zedelijke deugden is, terwijl het niet volbrengen der belofte een schuldig vergrijp is tegen dezelfde deugd.
\. Verklaar de verplichting der belofte wat nader. A. Aangezien de belofte eene verplichting is, die men zich zei ven met volle vrijheid oplegt, verplicht zij maar in zoo ver, als men zich heeft willen verplichten. Dit moet verstaan worden van de stof, die het voorwerp der belofte uitmaakt, van den tijd voor hoelang , van de manier waarop en dergelijke omstandigheden, en zelfs van de hoedanigheid dei-verbintenis, die op straffe van groote of kleine zonde verplichten zal , naar de bedoeling was van dengeue die belofte deed.
Y. Staat het dan ieder vrij naar ivillekeur de 'hdnf-len te beperken, die hij in eene religieuze orde doet ?
A. Neen; want' de geestelijke macht bezit ten. aanzien der beloften hetzelfde recht als de tijdelijke
— 10 —
macht over de contvaktcn, en kan dus voorwaarden stellen, welker niet-vervuiling de belofte ongeldig en krachteloos laat. Zoo is het eene voorwaarde bij de religieuze beloften, dat men ze atlegt in den zin en ' de opvatting, die voor die bepaalde orde of congregatie , waarin men zich verbinden wil, door de Kerk zijn goedgekeurd. Alen is vrij die verplichting op zich te nemen of niet, doch geenszins om ze te be-perken of uit te rekken.
V. Hoe zwaar U de verpliehting der religieuze he-lof ten ?
A. [n 't algemeen genomen, verplichten zij op doodzonde; niettemin kunnen de kleinheid der stof, b gemis aan genoegzame nagedachte of toestemming maken , dat de overtreding slechts eene dagelijksche zonde is; ontbreekt de kennis of de wil geheel, dan is er volstrekt geen zonde.
V. Zs men altijd verplicht eene belofte te vervullen?
A. Ja, tenzij de vervuiling onmogelijk wordt, of men wettig van de verplichting is ontslagen.
V. II 'anneer is men wettig ontslagen van eene helofte ?
A. De belofte en hare verplichting kunnen alleen door de bevoegde overheid worden opgeheven, en dat nog alleen om billijke redenen; want aangezien het * eene verbintenis geldt, die werd aangegaan met God, kan de mensch,Gods afgevaardigde, dien band niet los maken , wanneer geen voldoende reden hem daartoe wettigt.
V. jral moet men denken van iemand die, om zich van eene belofte te doen ontslaan, ledrog te haat nam, of oahcht; redenen opgaf?
A. Dat zijne belofte blijft verplichten 3 vermits de opheffing niet geldig is.
V. Hal te zeggen van den religieus, die door zijn slecht gedrag de overheid dwingt hem te ontslaan van zijne beloften ?
A. [lij zou God grootelijks beleedigen , maar de ontbinding van zijne beloften is geldig, omdat er van den kant der orde of congregatie, waartoe hij behoort, eene zeer voldoende reden bestaat, om hem weg te zenden.
Uitlegging. Zonder hier in allo bijzouderhetleu te willen treden aangaande Ac onlbinding, vernietiging oi\ verandering dor belofton, raooton wij toch twee zaken opmerken.
1°, De macht om van do belolteu eigenlijk to ontslaan, don band los te maken behoort nitsluitend bij de geestelijke rechtbank. Uo Paus ontslaat van de plechtige beloften , alsmede van do onheperkte of volstrekte belofte van eeuwige zuiverheid. De bisschop kan , althans gewoonlijk, ontslaan van allo niet plechtige of eenvoudige beloften. Evenwel in eene religieuze orde, waar de goedgekeurde regel het aldus bepaalt, kunnen de oversten , die anders de macht niet hebben de beloften te ontbinden, de Jiiet-plechtige religieuze beloften vernietigen , alleen door de wettige Kegzending van een hvn-ner onderdanen. In dit geval wordt ook do belofte van zuiverheid vernietigd, wanneer zij niet volstrekt onvoorwaardelijk is gedaan, maar bij de intrede in de orde op dezelfde voorwaarden, als de beloften vai
gehoorzaamheid en armoede, dat is, tcuzij ik worde weggezonden.
2quot;. In iedere orde of eongregatie heeft de overste, als hoofd dier religieuze gemeente, dc macht om te vernietigen of althans op te heffen , te schorsen elke bijzondere belofte door een zijner onderhoorigen gedaan ten nadeele van dc gemeente , of die inbreuk maakt op zijn eigen recht als overste.
Bovendien moet hier in 't oog gehouden worden, dat over het algemeen de belofte, die schadelijk werken /,ou voor dc religieuze regeltucht, van geener waarde is , omdat dc belofte uit haren aard de toezegging aan God moet wezen van iets wat beter is dan het tegenovergestelde.
V. IFaarom moet de stof der belofte iets beters zijn dan het tegenovergestelde 0
A. De belofte moet ten doel liebben, God een bijzonder blijk van eerbewijzing te geven; indien al-zoo hetgeen uien belooft niets beter is dan liet daaraan tegenovergestelde, wordt dit doel gemist.
V. Welke zaken kunnen hel voorwerp eener lelofle uitmaken ?
A. Deze kunnen onder drie klassen worden ge-rangschikt: 1quot;. werken, waartoe wij reeds verplicht zijn; 3n. werken, die niet verplichtend zijn, doch aangeraden worden; 3°. werken, die uit hun aard onverschillig zijn.
Uitlegging. 1quot;. In een werk waarloe wij verplicht zijn , voegt tic belofte bij dc reeds bestaande verplichting des gebods dc vrijwillig op zich genomen verplichting der belofte. Van dat oogenblik af ligt in dc verrichting
van die daad cene dubbele wsarde en dubbele verdienste , even gelijk het schuldig verzuim twee verschillende overtredingen bevat en eene tweevoudige boosheid. Zoo belooft iemand het zesde gebod te onder-liouden; weerstaat h'j nu aan de bekoring, om het te overtreden, zoo voegt hij aan de verdienste van de naleving des gebods de verdienste toe der deugd van godsvereering, en zijn daad is dus beter geworden. Doch ovenzoo, wanneer hij zijn belofte schendt, doet hij behalve 't kwaad in de overtreding des gebods gelegen eene andere zonde van heiligschennis tegen de deugd van godsvereering.
2°. De evangelische raden lamnen de stof der belofte uitmaken, bij voorbeeld, men kan beloven niet te hu-wen, wanneer men vr:j is om het te doen; in dit geval geeft de belofte eene nieuwe waarde aan eene zaak, ilie uit zich zelve al beter is. Want den raad der volmaaktheid volgen, is iets beters doen , maar zich daartoe door belofte verbinden , is nog volmaakter.
3°. Wanneer eene zaak in zich zelve onverschillig is, kan zij en door de omstandigheden, én door het doel of do zuivere meening een goed werk en alzoo de stof ecner belofte worden. Immers de meening, om God te behagen en alles voor hem te doen, maakt alles, wat geen vrijwillig kwaad is, goed en verdienstelijk. In den religieuzen staat worden de onverschillige handelingen ten gevolge van de gehoorzaamheid of de overgave, welke de religieus van zich zeiven heeft gedaan , bovendien daden van godsvereering en dus werken van hoo-ge waarde voor God.
Over de verhevenlieid der beloften en den staat der volmaaktlieid.
V. Zijn er verschillende soorten can beloften, en welke zijn de verdienstelijkste?
A. Er zijn verschillende soorten van beloften , welke alle te bespreken te lang zou worden; genoeg zij liet hier op te meiken, dat onder alle beloften, die men kan doen om aan God te behagen, de religieuze beloften verre uit de verdienstelijkste zijn. Want daardoor verbindt men zich tot de onderhouding' der evan-
O
gelischc raden, te weten , vrijwillige armoede, eeuwige zuiverheid en gehoorzaamheid in den religieuzen staat.
Uitlegging. Zoo verheven zijn die religieuze belol'-ten, dat dc HU. Vaders de religieuze professie vergelijken bij liet doopsel of bij het martelaarschap: en dat zij volgens de verklaring van Pans Alexander IJl liet vermogen heeft om kracliteloos te maken de verplichtingen , die men vroeger door welke andere belofte ook op zich heeft genomen. Pc grootc reden hiervan hebben wij boven reeds opgegeven, te weten ; door dc religieuze professie geeft men alles aan God, terwijl men door dc andere beloften hem slechts eenige bijzondere goede werken belooft. Bovendien zou men ook gewoonlijk in den religieuzen staat de bijzondere zaken , die men beloofd heeft, zeer moeilijk kunnen nakomen zonder schade voor de algemecne oefeningen of de religieuze tucht.
Evenwel moet men opmerken, dat bet afleggen der eenvoudige , dat is, niet plechtige beloften, de vroeger in
do wereld gedane beloften maar opheft, zoortat zij weer vcrplicliteii, zoodra men de ovde of eongregatie verlaat.
V. D aarin vooral lir/t de verhevenheid der religieuze lelof ten ?
A. Hierin voornamelijk, dat zij den religieuzen of volmaakten staat vormen.
Y. Wat is de religieuze daal?
A. Een staat, waarin men er openlijk voor uitkomt naar de volmaaktheid te streven. Of duidelijker: eene door de Kerk goedgel-eurde wijze van leven, waarin geloovige christenen in godsdienstige gemeenschap vereenig d zijn, met liet doel om naar de volmaaktheid te streven door de onderhouding der drie helojten, armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, die zij volgens den regel heiben gedaan.
V. Waarom drufd gij op die woorden staat, wijze van leven en doeVt
A. Omdat de verhevenheid van het religieuze leven juist gelegen is in dien vasten levensvorm, waarin de ziel zich plaatst, en in die gelukkige nood-zakelijklieid om God te dienen, waartoe zij zich verbindt. Deze vastheid komt voort uit de beloften , gelijk de onbreekbaarheid des huwelijks uit het H. Sacrament. Van daar noemt men de religieuze professie met recht: eene vereeniging der ziel met Jesus Christus, Wiens bruid zij wordt.
Uitlegging. Hieruit kan de religieus opmaken, lioe-veel meer liij doet voor God en voor zijne eigene hei-
— 16 —
lipbaking, wauueer hij zich verbindt in den religieuzen staat, clan wauneer hij in de wereld bleef, al was het met de bedoeling om er de schoonste deugden te beoefenen. Daarom leert de IT. Thomas, dat het op zich zeiven beter is, ofschoon veel gemakkelijker, den religieuzen staat te omhelzen dan zich in de wereld gedurende lange jaren aan de strengste boetvaardigheid over te geven.
Niettemin wete de religieus, dat do heiligheid niet in het kleed bestaat en dat de verdienste voor God en de menschen niet zoozeer ligt in het afleggen als in het onderhouden der beloften.
A'. W aarom moet die staat of levensvorm door de 11. Kerk goedgekeurd zijn ?
A. Omdat het bij de H. Kerk behoort, te oordee-len of een levensvorm wel waarlijk overeenkomstig de evangelische volmaaktheid is. Haar komt het toe eene religieuze orde te bevestigen, er het gezag in aan te stellen en er de wetten van te bekrachtigen.
Uitlegging. Voor ecno eigenlijk gezegde religieuze orde is de goedkeuring cn bevestiging noodig van den Paus. Eene eenvoudige religieuze congregatie moet ten minste door den bisschop goedgekeurd eu bekrachtigd zijn. Do goedkeuring van den H. Stoel is zonder twijfel van veel grooter gewicht; toch moet men wel in hot oog houden dat, wanneer do Pausen ook hunne goedkeuring aan eene religieuze congregatie schonken, zij deze daardoor alleen nog niet verheffen tót don rang der eigenlijk gezegde religieuze orden.
V. Wat heteehenen de v:oorden naar de volmaaktheid streven?
A. Zij willen zeggen, dat de religieuze staat niet
— 17 —
vereischt, dat men de volmaaktheid reeds verkregen heeft, maar dat hij de verplichting oplegt er naar te streven, dat is dagelijks te werken, om ze te verkrijgen. Derhalve komt de religieus, die geen voortgang wil maken in de deugd , bepaald te kort aan den plicht van zijn staat.
V. Waarin bestaat clan die verplichting, om naar de volmaaktheid te streven, wat legt zij op ?
A. Zij verplicht alleen tot de onderhouding van den regel, die de beloften aangeeft als noodzakelijke, en de verschillende regelen als ondergeschikte hulpmiddelen , om naar de volmaaktheid te streven.
V. Wat verstaat gij toch eigenlijk door die volmaaktheid, naar welke de religieus streven moeit
A. Hoofdzakelijk de volkomene vervulling van het eerste en hoogste gebod der liefde, dat ons gebiedt God te beminnen bovenal, uit geheel ons hart en uit al de krachten van ziel en lichaam, dat is , ons geheel en zonder voorbehoud te hechten aan God, ons laatste einde. Verder behelst de volmaaktheid alle andere deugden, die gezellinnen der liefde zijn en door haar worden verbonden, naar het woord des Apostels : Boven alles hebt de liefde, welke de band dei-volmaaktheid is.
Uitlegging. Bemerk hier, dat de liefde, die God alleen voor beweegreden heeft; den naaste ook als voorwerp moet hebben; zoodat de religieus streven moet
3
— IS —
naar dc volmaaktheid der liefde in al haren omvang, dat is, God bovenal beminnen en den naaste om God.
V. Hoe streeft de religieus naar die volmaahtJieid ? A. Door de beloften en regelen, gelijk gezegd is. V. Leg dit wat duidelijker uit.
A. Vooreerst zeg ik, dat men door de onderhouding der beloften zeer bepaald naar de volmaaktheid streeft. Want door de drie beloften verwijdert men vrijwillig de voorwerpen der menschelijke begeerlijkheid , en ruimt daardoor de drie groote hinderpalen weg, die het rijk der liefde en der deugden in ons hart heeft te overwinnen. De belofte van armoede verwijdert de begeerte naar rijkdommen; de belofte van zuiverheid bestrijdt de drift naar zinnelijke genoegens; en de belofte van gehoorzaamheid weerstaat aan de ongeregelde gehechtheid aan eigen wil en zienswijze. Bovendien ontslaan die drie beloften den religieus van drie groote zorgen, die den mensch plegen af te trekken van God: de armoede ontslaat van de zorg voor de beschikking over tijdelijke goederen ; de zuiverheid van de zorg voor een huisgezin , en de gehoorzaamheid van de zorg voor ons zeiven en onze handelingen.
Eindelijk het offer der religieuze beloften is op zich zelve eene daad van volmaakte liefde, want de religieus offert daarin aan God al de goederen op, welke de mensch hier op aarde kan bezitten: de goederen der fortuin door de belofte van armoede, de
— 19 —
persoonlijke goederen des lichaams door de zuiverheid, en de innigste goederen der ziel door de gehoorzaamheid.
Daarom zijn deze dne beloften noodzakelijk voor den staat van volmaaktheid, en de congregaties, waarin zij niet alle drie worden afgelegd, zijn geene religieuze lichamen.
quot;V. Verklaar eveneens, hoe de regelen tot de volmaaktheid helpen?
A. Het doel der regelen is eenerzijds den zin der beloften te bepalen, ze als met een heg te omgeven en te beveiligen , en te wijzen op den geest en de volmaaktheid der beloften; van den anderen kant wekken zij op tot de beoefening van do liefde en andere deugden, volgens het bijzonder doel van iedere orde. Hieruit ziet men , dat de trouwe naleving der heilige regelen een geduriger en nog verhevener oefening van volmaaktheid is, dan de onderhouding der beloften alleen, die zich bij het vermijden van zonden bepaalt. [ Y. Waarom helt (jij straks gezegd; de beloften , dAe zij doen volgens den, regel ?\
A. Omdat de beloften wel in iedere religieuze ver-eeniging worden afgelegd , doch de stof der armoede en gehoorzaamheid vooral, niet in alle orden of congregaties even uitgestrekt is. Zoodat het er voor een religieus op aan komt juist te weten, welken zin de regel van zijne orde of congregatie .aan de belofte, die hij moet afleggen, geeft.
DEEDE LES.
Over de verscMllende soorten van religienze beloften.
V. Zijn alle religieuze beloften van een en hetzelfde soort ?
. A. Neen, sonmigc u'^wplecMiy, andere eenvoudig ; de eenvoudige zijn of voor altoos of voor een bepaalden tijd, naar gelang de H. Kerk zulks in de verschillende orden heeft goedgekeurd.
V. Wat zijn plechtige religieuze beloften ?
A. Dit zijn eeuwige beloften, geheel onvoorwaardelijk door een religieus afgelegd, en even zoo aangenomen door de Kerk of door de orde in haren naam, zoodat men er niet op de gewone wijze van kan ontslagen worden. Alleen het hoofd der Kerk kan in zeldzame, en bij uitzondering voorkomende gevallen, öf verklaren, dat zij niet meer verbinden; of de verplichting er van voor een gedeelte opheffen , öf op buitengewone wijze er van ontslaan in den naam van Jesus Christus, Wiens plaats hij bekleedt.
Deze plechtige geloften worden alleen gedaan in eigenlijk gezegde religieuze orden.
Uitlegging. Men onderscheidt tweeërlei plechtigheid in de aflegging der religieuze beloften : eene hijkemende en eene op zich zelve staande. De bijkomende is gelegen in de uiterlijke plechtigheden, waarvan de afleg- ■ ging der eenvoudige beloften ook vergezeld kan gaan, zonder dat die beloften zeiven daar iets bij winnen; de
op zich zelve staande plechtigheid hangt niet af van uiterlijke ceremoniën of aangebrachtcn luister, maar van den wil der Kerk, die zekere beloften erkent cn aanneemt als plechtige, terwijl zij andere, die evenzeer altoosdurend kunnen wezen, slechts als eenvoudige beschouwt.
V. Wat zijn eenvoudige religieuze beloften ? A. Beloften, welke de Kerk niet onvoorwaardelijk aanneemt, en die zij niet als plechtige erkent.
V. Welke soort van beloften doet men in de reli-gieuze congregaties ?
A. Om wijze, door den geest Gods ingegeven redenen, legt men er slechts eenvoudige beloften af, die soms nog maar voor een bepaalden tijd verplichten. Zoo wanneer de proeftijd volgens de regelen eener congregatie verstreken is, doet de religieus de drie beloften voor een tijd, een jaar bij voorbeeld; na verloop daarvan verniemvt hij ze, dat is, doet ze op nieuw met der toestemming der oversten.
In sommige congregaties kan men na een zeker aantal jaren tot de altoosdurende beloften worden toegelaten; dan is de jaarlijksche vernieuwing enkel eene plechtigheid, waarbij men zich bevestigt in het voornemen om in dien staat te volharden,
[ V. Zou het niet heter zijn, zich altoos door eeuwigdurende en plechtige beloften aan God toe te ivijden?
A. Het is voor een ieder het beste te luisteren naar de roepstem van God, en er aan te beantwoorden met getrouwheid, edelmoedigheid en volharding.
Uiüegging. De eeuwigdurende en plechtige beloften zijn op zich. zeiven ongetwijfeld van meer waarde, omdat zij grooter oft'er eisehen en meer vastheid geven aan den staat van volmaaktheid; maar ieder religieus moet wel bedenken, dat de gaven des H. Geestes verschillend zijn, en dat wij hetgene God ons gelieft te geven, dankbaar moeten aannemen en met getrouwheid ons ten nutte maken. Niets is zoo gevaarlijk als onstandvastigheid in eene roeping en luisteren naaide bekoring des duivels, wanneer hij ons, om hoogcre volmaaktheid te zoeken, onzen staat wil doen verlaten. Voorzeker , God kan eene ziel tot hoogere volmaaktheid roepen, en de Kerk geeft den religieus de vrijheid om tot eene strengere orde ovcï te gaan; doch hoe dikwijls heeft de vijand onzer zaligheid zich van dat voorgewend verlangen naar hoogere volmaaktheid als van een strik bediend, en menigeen na verlies zijner roeping teruggeworpen in de gevaren der wereld!
Bovendien, wanneer eens Gods wil gebleken is, kan eene minder volmaakte roeping hare voordeden hebben. 1°. Het hangt van den religieus af er vuriger in te leven, en alzoo zal hij meer verdiensten vergaderen. 2». Indien men hein maar veroorlooft zich voor een tijd te verbinden, heeft hij ook meermalen de gelegenheid zijn offer met volle vrijheid te hernieuwen. 3°. Hierin juist ligt eene opwekking voor zijn goeden wil, omdat hij reden heeft te vreezen, dat indien hij ongelukkig tot verslapping kwam, men hem niet veroorloven zou zijne beloften te herhalen.
Overigens moet hij niet denken, dat hij elk jaar op nieuw zijne roeping heeft te onderzoeken; wart behalve de zorg voor zijn geestelijk welzijn, heeft de congregatie , die hem opnam in haren schoot en hen. wellicht groote diensten bewezen heeft, zeker eenig recht op zijne volharding.
Eindelijk dient hierbij te worden opgemerkt, dat
gelijk Mj , wanneer de oversten er tegen zijn, de beloften niet herhalen mag, hij ook verkeerd zoude handelen met ze niet te vernieuwen, wanneer de oversten het hem toestaan en denken, dat hij ze vernieuwt.
V. Op weihen leeftijd kan men de religieuze beloften geldiy afleggen ?
A. Volgens het Concilie van Trente moet men voluit zestien jaren oud wezen en minstens een jaar noviciaat hebben gedaan. In iedere orde of congregatie kunnen hieromtrent nog andere bepalingen verplichtend zijn,
VIERDE EE S.
Over de deugden, die het voorwerp der religieuze beloften uitmaken.
V. h er in de armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid geen verschil tusschen de helofte en de deugd ?
A. Ja en zelfs meer dan één punt van verschil, waar de religieus zijne aandacht op moet vestigen.
V. Welk is dan het eerste punt van verschil tusschen belofte en deugd?
A. Het eerste onderscheid is, dat de belofte een middel is en de deugd het doel. Door de belofte getroost men zich eene ontbering of gemis, bij voorbeeld , men doet door de belofte van armoede afstand van het bezit of gebruik van tijdelijke goederen , terwijl de deugd bestaat in de uitroeiing der ongeregelde neiging om te bezitten. Zoo staat onder
dit opzicht de deugd hooger dan de belofte, want om zekerder, gemakkelijker en volkomener tot de deugd te komen, besluit de religieus de belofte te doen. Hieruit ziet men, boe beklagenswaardig dwaas die religieuzen handelen, welke na het afleggen dei-beloften de religieuze deugden verwaarloozen en onvolmaakter blijven dan vele christenen in de wereld.
V. Welk is het tiveede onderscheid lusschen de belofte en de deugd?
A. üe belofte is voor ons wel altijd een middel' om de deugd te beoefenen, maar strekt zich toch eigenlijk niet verder uit, dan over hetgeen zij ons op straf van zonde verbiedt; de deugd daarentegen kan zich altijd tot hoogere volmaaktheid verheffen. Juist door die toenemende vermeerdering van deugd wordt men een goed en vurig religieus.
V. Kunt gij nog een derde punt van verschil opgeven?
A. Ja; indien de belofte een middel is om tot de deugd te komen, de deugd is onder een ander opzicht een middel ter onderhouding van de belofte. Immers, wanneer gij merkelijk tegen de deugd misdoet, brengt gij uw belofte zelf in gevaar door er den grondslag van aan te tasten; en zoo gij de deugd verwaarloost, zal het u zeer moeielijk zijn de belofte getrouw te vervullen.
V. h er nog niet een onderscheid van zeer gi-ool helang ?
A. Ja; want het raakt het geweten, en dit ligt
hierin, dat men in vele gevallen tegen de deugd kan zondigen, zonder aan de belofte te ontbreken; terwijl men in het algemeen nooit tegen de belofte kan misdoen, zonder te gelijker tijd de deugd te kwetsen.
V. Brengt de aflegging der beloften ojp zich zelve genomen ook niet een afzonderlijke verplichting mee?
A. Ja; wanneer zij worden afgelegd in eene religieuze vereeniging, dan maakt het uitspreken der beloften van hem, die het doet, een lid van dat religieuze lichaam en legt hem alzoo de verplichting op zich te onderwerpen aan de oversten en de regels , ook afgezien zelfs van de afzonderlijke belofte van gehoorzaamheid.
Uitlegging. De aflegging der beloften besluit in zich een verbintenis, een coutrakt, een overdracht, welke de religieus doet van zijn persoon aan de orde of congregatie , die hem opneemt. Door die overdracht van zich zei ven staat hij de rechten af, die hij had op zijne vrijheid en zijne handelingen, en stelt zich voortaan ter beschikking van den regel met het oog op God, aan Wiens dienst hij zich toewijdt. De beloften behelzen de voornaamste verplichtingen, die hij heeft aangegaan , al het overige wordt nader bepaald door de regels en de bevelen der oversten.
Uit deze opneming der leden in eene religieuze orde door het afleggen der beloften wordt ook geboren de verplichting der broederlijke liefde jegens de medeleden en der evangelische onthechting aan bloedverwanten.
V. Hehbeii de novicen en zij, die nog geen helof-
ten deden, ook zekere plichten jegens de orde of congregatie te vervullen ?
A. Strenge verplichtingen meestal niet. Doch hunne intrede en opneming in de orde of congregatie moet worden beschouwd als een soort van wederzijd-sche verbintenis. Uit deze volgt niet, dat zij de beloften moeten onderhouden, die ze nog niet hebben gedaan, doch dat zij de oefeningen van het noviciaat of den proeftijd getrouw hebben te volbrengen.
V. Waarin bestaan die oefeningen, wat de hoofdzaak hetreft?
A. 10. In alles te vermijden, wat hen in gevaar zou brengen hunne roeping te verliezen.
20. In ernstigen toeleg op de kennis van het religieuze leven en de beoefening der deugden, die den religieuzen staat passen, maar vooral die de stof der beloften zullen uitmaken.
3°. In het onderhouden der regels en de onderdanigheid aan de oversten.
— 27 —
^ O ver de clï'ie religieuze beloften.
in liet bijzonder.
Stof en omvang der belofte van armoede.
V. Waaraan verzaald de religieits door de belofte van armoede?
A. Dit hangt af van de orde of congregatie, waarin de belofte geschiedt. Immers die belofte heeft minder of breeder omvang naar de instellingen verschillen. Dat hierin de eene orde verder of minder ver gaat, ligt niet altijd aan den graad van deugd of vurigheid; de billijke redenen hiervoor moeten gezocht worden in elks verschillend doeleinde, bedieningen , enz.
Om derhalve op de gestelde vraag te antwoorden in een bijzonder geval, moet men den regel raadplegen van de orde of congregatie, die men bedoelt.
4 Uitlegging. Er zijn orden, waar de belofte van ar-
' moede den religieuzen volstrekt ontzegt alle recht en
elke handeling van eigendom; zoodat zij zelfs onmachtig worden om iets te bezitten of iets te verkrijgen voor zich zeiven als hun toebehoorende, door schenking tusschen levenden, vermaking of zelfs wettelijke erfenis.
— 28 —
Er zijn andere orden, waar de eenvoudige belofte het recht van bezitten en verkrijgen laat bestaan, maar de vrije beschikking verbiedt over hetgeen men in eigendom heeft; zoodat de religieus, zonder zijn belofte te breken, geen enkele handeling van eigendom zelfs v' aangaande zijn eigen goed kan verrichten, tenzij de vergunning eens bevoegden oversten het verbod der belofte opheft.
V. Zeg nu eens duidelijk, waarin het wezen der lelofte van armoede bestaat?
A. Hierin, dat men zich, om aan God te behagen , alle recht en handelingen van eigendom, of ten minste alle handelingen van eigendom ontzegt.
V. Wat verstaat gij door het recht van eigendom? q A. Het recht, om eenig tijdelijk goed als mij toe-behoorende te bezitten of te verkrijgen.
Y. Wat noemt gij handelingen van eigendom ? A. De vrije en onafhankelijke beschikking over een tijdelijk goed of een voorwerp , wat geldswaarde heeft.
V. Wat valt gemeenlijk voor den enkelen religieus in eene eenvoudige congregatie onder de helofte van armoede ?
A. 1°. Alle goederen en voorwerpen, die niet in eigendom toebehooren aan den religieus, en wel voornamelijk de goederen der gemeente en des huizes. ^
2°. Wat hij zelf gegeven heeft of in eigendom afgestaan aan de congregatie, zooals b. v. een uitzet, omdat het hem niet meer toebehoort, sinds het werd aangenomen door de gemeente. 11
— 39 —
Aanmerking. Een novice , die de orde of congregatie verlaat of weggezonden wordt, voor hij zijne beloften heeft gedaan, kan alles mee terugnemen , wat hij bij zijn intrede heeft ingebracht. Zelfs kan hij terugvorderen de eigenwillige giften , die hij het huis mocht hebben geschonken. Aldus volgens het uitdrukkelijk voorschrift van het Concilie van Trente, welks doel is de volkomcne vrijheid der novicen te bewaren.
3°. Alle giften en gaven, die hem kunnen geschonken worden op titel van dankbaarheid, liefde of aalmoes, want dit alles komt rechtens toe aan de gemeente.
4°. Om dezelfde reden de opbrengst van zijn werk en vernuft onaangezien op welk gebied, zoo die vruchten geldswaarde bezitten.
Uitlegging. Hieruit kan de religieus twee zaken besluiten. Vooreerst, hoezeer hij zich wachten moet voor de begoocheling der begeerlijkheid , die zich hecht aan de zaken als of zij haar toebehoorden; ten tweede, met hoeveel stiptheid hij des gevorderd rekening en verantwoording moet doen. aan de oversten der gemeente.
5°. Eindelijk iedere handeling van eigendom ten opzichte ook van de goederen, die hem toebehooren ; zoodat hij, om er op eenige wijze over te beschikken , de vergunning zijns oversten behoeft.
ZESDE LES.
Over de overtreding der belofte van armoede.
V. Wanneer zondigt derhalve een religieus tegen de belofte van armoede?
A. In 't algemeen genomen, komt hij te kort aan
die belofte, wanneer liij ziek in het bezit stelt van iets wat onder de stof der belofte valt; of wanneer hij over iets dergelijks eigenmachtig, dat is, onafhankelijk van den wil des oversten beschikt.
V. Leg dit gewichtig punt tvat breeder uit.
A. De gevallen, waarin men ook in eene eenvoudige congregatie zondigen kan tegen de belofte van armoede, worden tot negen voorname terug gebracht, te weten: 1°. Zich het goed toeeigenen van een ander; 2°. Een of ander voorwerp in zijn bezit houden; 3°. het geven of ontvangen; é0. het koo-pen, verkoopen of ruilen; 5°. het leenen of uitlee-nen ; G0. het gebruiken tot een ander doel dan is voorgeschreven; 7°. het vernielen of verloren laten gaan; 8n. het meenemen naar een ander huis; 9°. over zijne eigen goederen beschikken, op M'elke wijze het zij, zonder verlof van den overste.
V. Verklaar elh dier negen gevallen wat wader, te beginnen met het eerste.
A. In het eerste geval, is het tegen de belofte van armoede zich eenigerlei zaak van andermans goed toe te eigenen, in strijd met het zevende van Gods geboden. Dezelfde regel geldt, wanneer men zonder vergunning iets van het huis voor zich neemt of voor een ander. De zonde wordt meestal grooter, wanneer het aldus genomen voorwerp door het gebruik versleten wordt. Bovendien moet hier opgemerkt worden, dat een diefstal aan een klooster of
religieus huis het karakter aanneemt eener heiligschennis.
V. Hoe verstaat gij het tv:cede geval ?
A. Men overtreedt de belofte van armoede, wan-neer men iets zonder vergunning bij zich zeiven of bij een ander in bezit houdt-, vooral wanneer men het bewaart in een geest van eigendom, als of men er meester van was; bij voorbeeld, wanneer men het voor de oversten verbergt, dat zij het niet weg kunnen nemen.
V. Koe het derde geval!'
A. 't Is een overtreding der belofte van armoede, zonder vergunning te geven of te ontvangen wat het ook zij, aan wie het ook zij, van wien het ook zij. Bij uitzondering zou het niet verboden wezen , iets voorloopig aan te nemen met eene veronderstelde vergunning en de meening het daarna te laten wettigen ; doch die wettiging is noodzakelijk, indien men het behouden wil. Moet men iets aannemen voor de gemeente en in haar naam, zoo kan men meestal vergunning veronderstellen, vooral wanneer de overste afwezig is. De willekeurige weigering van een religieus zoude zelfs de liefde kunnen kwetsen, in zoo ver hij zonder billijken grond de gemeente beroofde van een goed wat haar werd aangeboden. Doch de geschenken, die men een religieus voor zijn persoon geeft, moeten, wanneer ze niet van dien aard zijn, dat de belofte hem er het eigendom van ver-
ooiiooft, den overste ter hand worden gesteld, die ze onder de zijnen verdeelt naar ieders behoefte.
Aanmerking. In congregaties, welker leden soms alleen leven, spreekt het van zelve, dat zij naar hun vermogen den armen wel kunnen doen , een dienst vergelden door een passend geschenk, en kleine voorwerpen van godsvrucht mogen uitdeelen.
Y. Wat helt gij tegen koopen, verkoopen en ruilen ? A. Op eigen gezag iets wat aan de gemeente behoort koopen, verkoopen of ruilen strijdt tegen de belofte van armoede, zelfs al geschiedt het onder voorwendsel van het belang des huizes. Eveneens mag men niet koopen of verkoopen op andere voorwaarden , dan welke uitdrukkelijk door den overste zijn voorgeschreven ; ten ware de overste een religieus in bepaalde omstandigheden hier zekere vrijheid liet, behoudens de verplichting om rekening af te leggen. V. Ia leenen of uitleenen ook tegen de armoede ? A. Ja; wanneer het zonder vergunning geschiedt j en dit, om het even of het beheer in andere handen overgaat, zoo als dit met geld geschiedt, of dat het gebruik slechts ivordt afgestaan, wat evenzeer een handeling van eigendom is. Niettemin is de fout in dit laatste geval minder groot / vooral indien men zeker is, dat de zaak terug zal gegeven worden; de fout is nog lichter, wanneer de leden eener zelfde gemeente onder elkaar iets leenen; wordt dit gewettigd door eene bestaande gewoonte des huizes, dan is er volstrekt geen overtreding van de armoede.
Aanmerking. In dut ouderling leeuen van kleine zaken moot men de beide uitersten vermijden, en evcu-nün kleingeestig of onbeleefd zijn ais al te mild; b. v. wanneer uw broeder u iets vraagt, moet de liefde u in don regel doen veronderstellen, dat hij liet vragen mag; zeker ware het kwetsend, voor de liefde, indien gij zonder voldoende reden hem naar zijn vergunning vroegt.
Hierbij behoort hot verbod der religieuzen , om iets iu bewaring te nemen of borg voor iemand te spreken , zonder bepaald verlof des oversten. Maar de belofte verbiedt geenszins geld of andere voorwerpen te aanvaarden , om uit te doelen volgens de bedoeling en uitdrukkelijke bepaling van don gever b. v. voor den arme, voor zieken enz. Nogtans kan de regel wijselijk voorschrijven dat men vergunning hebbe, om aldus iets aan te nemen en vooral om zelf dat geld bij zich to houden, wanneer het niev, in eens uitgedeeld wordt.
Y. Waarom is het tegen de armoede, eene zaak voor iets anders te gebruiken dan tot hetgeen zij door den overste bestemd is?
A. Omdat wie ovei' eene zaak naar willekeur beschikt, als eigenaar handelt, en den religieus is nooit meer dan een afhankelijk gebruik geoorloofd. Daarom mag hij wat hem gegeven wordt alleen besteden voor het doel door den overste gewild, en dit zoo wel in de bedieningen, die hij te vervullen heeft, als op reis, dan mag hij zijn geld niet bezigen dan voor hetgeen hij op reis behoeft, en water overschiet, moet hij den overste geven.
A'. Misdoet de religieus ook door iets te vernielen, te laten verloren gaan of te bederven ?
A. Ja; om dezelfde reden als zoo even is opge-
— 34 —
geven; zelfs nalatigheid of achteloosheid zijn fouten tegen de armoede. Een religieus, die met de zorg voor de keuken, de provisie of de linnenkamer is belast, en wien dergelijke zaken aldus zijn toevertrouwd, kan hierin grootelijks aan zijn plicht te kort komen. Doch allen moeten zorg dragen voor hetgeen de orde of de overste hun ten gebruike toestaat, want liet zou eene ergerlijke onbillijkheid wezen, dat zij minder acht gaven op de zaken der armen van Christus, of minder hart hadden voor de goederen van den religieuzen staat, dan zij vroeger zorg droegen voor hetgeen hun eigendom was.
V. Het achtste geval verbiedt iets mee te nemen uit het eene huis naar het andere, waarom ?
A. Omdat zulks, indien de overste geen vergunning geeft, of de gewoonte het niet wettigt, eigenmachtig beschikken en dus tegen de armoede is.
V. Verklaar eindelijk het negende geval.
A. Over hetgeen den religieus persoonlijk toebe-lioort, kan hij op geene manier beschikken; beheer, gebruik en vruchtgebruik zijn hem ontnomen, zoolang zijn belofte van armoede geldt.
V. Hebben de oversten ook verplichtingen aangaande de belofte van armoede?
A. Ja; ten overstaan van hunne onderdanen zoowel als voor zich zei ven.
1°. Voor zich zeiven. Zij hebben dezelfde belofte van armoede gedaan als de andere religieuzen , der-
— 35 —
halve rusten op hen dezelfde verplichtingen in hetgeen hen persoonlijk betreft. In het beheer en de beschikking over de goederen des huizes of dei-orde mogen zij evenmin als heer en meester handelen , doch alleen als werktuigen van hooger gezag en overeenkomstig den regel.
Hunne overtredingen zijn bovendien, wanneer ze in 't oog vallen, behalve tegen de belofte, meestal ook zonden van ergernis.
2°. Jegens hunne onderdanen. Indien zij iets veroorloofden of toestonden, waar zij geen recht toe hebben, zouden zij zeiven de belofte van armoede kwetsen, en hunne vergunning ware van geener waarde.
Ook zou het eene schuldige toegevendheid wezen , indien de overste in zijne onderdanen de overtreding der belofte, die hij beletten kon, toeliet.
V. Kv/nt gij ook bepalen, wanneer iemand groote zonde doet tegen de belofte van armoede ?
A. Over het algemeen genomen , kan men zeggen, wanneer hij eigenmachtig beschikt over eene waarde, die groot genoeg is ora doodzonde te zijn tegen het zevende gebod; doch in verschillende gevallen moet de waarde aanzienlijker wezen.
V. Kan de religieus, die zijn belofte schendt, ook tegen de rechtvaardigheid zondigen en hijgevolg tot teruggave verplicht zijn ?
A. Ongetwijfeld ; iedere diefstal door een religieus aan den naaste of aan de gemeente gepleegd , en ie-
dere hun met opzet berokkende schade is én tegen de belofte én tegen de reclitvaardigheid, zoodat de dader zelfs jegens de gemeente tot herstelling is verplicht. Hij moet alzoo het nadeel door hem veroorzaakt goed maken, of wel uit de hem persoonlijk toe-fa ehoorende goederen met vergunning der oversten, of, ten ware zij het hem kwijtscholden, door meer arbeid, indien hij daartoe in staat is.
7. E V E N D E L E S.
Over de verganning, die de overtreding van de belofte van armoede voorkomt.
A . Hoe voorkomt de vergunning der oversten de overtreding der belofte ?
A. Omdat bij, die vergunning bekomen heeft, om iets te doen, niet eigenmachtig als heer en meester handelt , maar enkel als werktuig en uitvoerder van den wil der oversten; en alzoo blijft het beschikken wat door de belofte verboden is weg.
V. Verschoont elke vergunning van zonde?
A. Noen; alleen de wettige vergunning.
V. Ver/daar dit eens duidelijk, want dit raakt zoo wel de gehoorzaamheid als de armoede.
A. Eene vergunning moet om ■wettig te wezen, geldig en geoorloofd zijn. En er zijn vergunningen, die ongeldig zijn en ongeoorloofd-, er zijn uitdrukkelijke of zwijgende-, bijzondere of algemeene-, eindelijk is er eene veronderstelde vergunning.
V. Wat is eene geldige, wat eene ongeldige vergunning ?
A. Geldig is die, welke de overste reclit heeft te verleenen; nietig of ongeldig, welke zijn macht te buiten gaat.
V. Wat volgt er dan uit eene ongeldige vergunning ?
A. Dat in zake van armoede de overste, die ze geeft, zelf tegen zijn helofte zondigt, en de onderdaan, die er gebruik van maakt, eveneens, indien hij zich ten minste van de ongeldigheid dier vergunning bewust is.
Eene vergunning enkel en alleen door bedrog verkregen of eene die op valsche gronden gevraagd is, is nietig en belet niet, dat de onderdaan tegen zijn belofte van armoede misdoet.
V. Wat verstaat gij door eene geoorloofde, wal door eene ongeoorloofde vergunning?
A. De vergunning is geoorloofd, wanneer zij om billijke redenen gegeven wordt; ongeoorloofd, wanneer zelfs de bevoegde overheid ze verleent zonder voldoende reden.
V. Wat volgt derhalve vit zulk een ongeoorloofde vergunning ?
A. Dat de overste, die ze geeft, en de onderdaan , die ze gebruikt, niet tegen de belofte, maar toch tegen de deugd van armoede zondigen; want iets wat geldig is, kan nog wel ongeoorloofd of verboden zijn, en de macht, zegt de H. Paulas', is den
— 38 —
oversten toevertrouwd , om op te bouwen en te stichten en niet om af te breken.
Uitlegging. In 't algemeen staat het den oversten .liet vrij aankoopen te doen van voorwerpen van weelde of onnoodigheden en evenmin dit hun onderdanen te veroorloven. Zelfs in aankoopen van meubelen of van hetgeen tot het onderhoud dient, moet de geest van den regel niet verwaarloosd worden, zelfs niet op titel van spaarzaamheid; immers de religieuzen doen juist geen belofte van spaarzaamheid, maar van armoede.
V. Wat is eene uitdrukkelijke vergunning!' A. Die, waarin de overste duidelijk zijn wil te kennen geeft om iets toe te laten.
V. IFa! dunkt u van die uitdrukkelijke vergunning? A. Dat zij ontwijfelbaar de zekerste van allen is, wanneer bet haar niet aan wettigheid ontbreekt.
V. Wat moet ik door eene zwijgende vergunning verstaan ?
A. Eeue vergunning, welke de overste geeft door stil te zwijgen, wanneer hij spreken kan, en in gevalle van weigering spreken zou: dat is, wanneei' hij iveet wat gij doen wilt; of ook eene, die in eene uitdrukkelijke vergunning ligt vervat.
Bij voorbeeld , hij veroorlooft of gebiedt u iets te koopen; nu hebt gij do zwijgende of daarin opgeslotene vergunning, om het noodige geld te besteden.
V. Kan de religieus met een gerust geweten gebruik maken van zulk- eene stilzwijgende vergunning ? A. Zeker; wanneer hij grond heeft om te geloo-
- 39 —
ven, dat zij wezenlijk bestaat, en mits men er geen valsehe uitlegging aan geeft of er uithaalt wat er niet in ligt.
, V. Wal is de bijzondere, v:at de alyemeene vergunning ?
A. Bijzondere is die. welke de overste geeft aan ('('nen en voor een enkel geval; algemeene is die , welke hij aan velen' Iegelijk geeft voor één geval , of aan éénen voor verschillende gevallen.
Y. Hehl gij ook iets cy; te merken Lij de algemeene!'
A. De algemeene vergunning is ongetwijfeld wettig , maar zij zou ongeoorloofd wezen, indien zij op de verslapping der religieuze tucht uitliep.
V. Wat is oer ond end al de cergunultug?
A. Eene vergunning, die men redelijkerwijze vermoedt dat gegeven zoude zijn , indien zij gevraagd ware, en die men daarom als ontvangen beschouwt.
V. Welk is de kracht of de waarde ran zulk eene vergunning ?
A. Wanneer zij te goeder trouw verondersteld wordt, is zij voldoende, in geval men moeilijk of in 't geheel niet naar den overste kon gaan ; zelfs is men verplicht ze te gebruiken , wanneer men de overtuiging heeft, dat de overste zulks willen zou, indien hij wist hoe de omstandigheden waren , b. v. om eene gelegenheid te baat te nemen, die anders ontsnapt. Doch meermalen is de veronderstelde vergunning van zeer geringe waarde; zij deugt zelfs vol-
— 40 —
strekt niet, wanneer eene verkeerde neiging ze zonder grond veronderstelt, of als men weet, dat de overste in dit geval de zaak niet weigeren zou , maar wil gevraagd worden.
V. Hoe kan men zekpr zijn, dal men :e met grond veronderstelt ?
A. De onderdaan maakt billijkerwijze gebruik van deze vergunning, wanneer hij zonder acht te geven op hetgeen hij zelf gaarne zou doen , zich in de gedachte verplaatst bij zijn overste, en dan doet, wat hij nu denkt, dat deze hem zon gelasten te doen; bemerkt hij dan later ook, dat hij zich bedrogen heeft, zoo is hij toch onschuldig voor God.
ACHTSTE LES.
quot;V. Waarom moet hier over de gewoonte gesproken worden ?
A. Omdat zij als een soort van stilzwijgende en .algemeene vergunning kan worden beschouwd.
V. // at verstaat gij dan hter door gewoonte?
A. Over ^t algemeen een niet geschreven getrnik, dat van lieverlede m eene gemeente ivordt ingevoerd, óf om eenig punt van den regel te verklaren., óf onthei te wijzigen. Waar zij wettig bestaat, heeft de gewoonte kracht van regel en wet, zoo om te verbieden als 0111 toe te laten; is zij niet wettig, dan heeft nij hoegenaamd geen kracht.
V. Wanneer is ee/ie gewoonte welliy ?
A. O]) drie voorwaarden. Ten eerste , dat zij redelijk is.
Ten tweede , dat zij wezenlijk bestaat bij liet grootste en beste deel eener gemeente, en niet maar bij eenige enkelen.
Ten derde, dat zij door den tijd van zelve gewettigd is, zonder dat de bevoegde overheid zich er tegen verzet heeft.
Uitlegging. In eoue religieuze orde of congregatie is ccne gewoonte, die onder een onkelen overste in zwang gekomen is, gemeenlijk te mistrouwen en verontschuldigt zij hare volgers niet.
Ook kan eene gewoonte in haren oorsprong of opkomst berispelijk zijn geweest, /.elfs ten opzichte van de oversten, die zich er niet tegen hebben verzet; niettemin is het mogelijk , dat die gewoonte door verjaring en om een grooter kwaad te voorkomen gewettigd is, in zoo verre althans, dat zij van de zonde verschoont. Zoo is het inderdaad geschied met sommige orden of congregaties aangaande vcrschilloude punten van den oorspronkelijkeu regel.
Waartoe de deugd van armoede de religieuzen verplicit.
Y. Val is de deugd van armoede?
A. Eene deugd, in liet H. Evangelie aanbevolen , die het hart van den Christen neigt om zich los te maken van de gehechtheid aan tijdelijke goederen.
V. Is die deugd verplichtend cour een religieus!' A. Ja; zijn staat maakt ze liem tot plicht, en liij kan tegen de deugd van armoede misdoen , zelfs zonder nog zijne belofte te schenden.
V. Wanneer zondigt een religieus tegen de deugd van armoede?
A. In drie gevallen , zonder dat hij zijn belofte breekt. 1quot;. door spijt of verlangens strijdig met die deugd; 3'J. door ongeregelde gehechtheid aan eenige zaak; 3quot;. door liet gebruiken van onnoodig»zaken.
\ . Leg de eerste wijze , waarop men tegen de deugd misdoet, wat nader uit.
A. Een religieus zondigt vooreerst tegen de deugd van armoede door terug te verlangen , wat hij om God verlaten heeft, of wanneer hij vrijwillige begeerten voedt, naar zaken, die men hem niet geeft, en die in zijn staat niet voegen.
Bemerking. Eenc wezenlijke zonde tegen het tiende gebod zou evenwel ook eene overtreding der belofte zelve zijn, omdat de schuldige begeerte bij God ge-Jijk staat met de daad zelve.
V. Iloe kan een religieus nog verder de deugd van armoede kwetsen ?
A. Indien hij zich op eene ongeregelde wijze hecht aan oen voorwerp, wat hem ten gebruike is afgestaan. De geringe waarde van dat voorwerp is geen verschooning, de neiging maakt hier de zonde; en die neiging is te meer te bejammeren , naarmate het voorwerp dier neiging kleiner of nietiger is.
Bemerkinfj. Daarom veroorlooft men bijna nooit in wel geregelde ordehnizen, dat een religieus de voorwerpen , die hem nog toebehooren , onder zijn bereik of bij zich houdt; en vooral geen geld.
V. I-s er noy een derde geval, waarin de deugd can armoede overtreden wordt?
A. Ja; wanneer iemand overtollige zaken heeft of die kostbaarder zijn dan hem passen. Over die waarde of kostbaarheid kan zelfs de religieus geen oordeel vellen; daarom zijn die punten gemeenlijk bepaald door de regels en door uitspraken van de hoofden der orde.
V. Welk is de voornaamste plicht, welken de deugd der armoede oplegt aan de religieuzen ?
A. De voornaamste, mr.ar soms de zwaarste last tevens dien de religieuzen in de armoede vinden, is het gewone leven, wat voor ieder van hen ook eone voortdurende bron van verdiensten wordt. V. II'ai verstaat gij door het gewone leven? A. Het gewone leven in een religieus huis bestaat hierin, dat elk een , do overste zoo goed als de anderen, zich tevreden moeten stellen met ilatgene wat-voor allen gegeven wordt tot voeding, onderhoud, enz., zonder dat iemand eenig voorrecht of uitzondering geniet, of zonder wezenlijke noodzakelijkheid van iets wordt ontslagen.
Uillegging. Het gewone leven is een punt van iict hoogste gewicht voor de bewaring van den religieuzen geest. Daarom zijn de oversten verplicht er met zorg
uu vastheid de hand aan te houden, en kunnen de onderdanen bijna niet te voorzichtig; zijn om gecne uitzonderingen to vragen.
Niettemin moet men hier twee zaken in 't oog honden: vooreerst, kunnen de oversten niet redelijkerwijze op liet gewone leven aanstaan, indien zij zeiven niet genoegzaam in ieders behoeften en bcnoodigdheden voorzien.
Ten tweede, is eene uitzondering om billijke redenen, welker beoordeeling bij den overste verblijft, niet in strijd met het gewone leven.
V. /rat zou voor het c/ewoue leven wel het nadee-liffste zijn ?
A. Het gebruik van speelpenningen, waarover de religieus naar willekeur beschikt. Hierdoor verstaat men eene som gelds , of de rente van eigen goederen , of giften van anderen bij voorbeeld van bloedverwanten , waarvan de overste beheer en beschikking aan den onderdaan zou laten. Indien de armoede een muur is, dan werkt dat geld een lires in dien muur. Dit is een misbruik, dat langzamerhand den geest der armoede doet sterven, nadeelig voor de broederlijke liefde werkt en ontstichting geeft. Het zou zelfs een inbreuk op de belofte maken, indien de overste zijn recht afstond om dat geld op te vorderen , of indien hij eene vergunning gaf, die in strijd met de wetten der orde en dus van geene waarde was.
\. Op welke wjze moet de religieus, die volgent den raad van het Evangelie, zich van al wat hij heeft wil ontdoen, ocer zijne eigene goederen heschiihhen? A. Zal hij den raad van Christus volgen , zoo moet
hij ze den armen geven, dat is besteden voor vrome en Godc behagelijko werken. Wanneer hij derhalve eerst voldaan heeft aan do verplichtingen, welke do rechtvaardigheid , de kinderlijke liefde , de dankbaarheid en do openbare stichting hem kunnen opleggen, zoo beschikt hij over de rost zijner goederen volgens zijne eigene godsvrucht, altoos onder het oog des oversten, die waken moet, dat hij als een goed religieus handelt, maar de deugdzame uitoefening zijner vrijheid niet belommeren mag. In twijfelachtige of toodore zaken is het verstandig een belangeloozeu , ervaren en godsdienstigen man te raadplegen.
TIENDE LES.
Over de voordeelen en de beoefening der religieuze armoede.
V. Waaruit blijkt de waarde en de verhevenheid der religieuze armoede ?
A. Vooreerst hieruit, dat zij de muur genoemd wordt van den religieuzen staat-, dat is, zij beschut en beveiligt als oen sterke afsluiting zoowel de ge-heole ordo als ieder lid in het bijzonder.
ïen tweede, is zij eene rijke en kostbare bron van verdiensten, wanneer men er den geest van begrijpt en ze met heilige behoedzaamheid bewaart. Daarom heeft de goddelijke Verlosser dengenen, die ze onderhouden , niet alleen honderdvoudige vergelding in dit
— 46 —
leven beloofd, imiar het eeuwige leven en een achat in den hemel bovendien.
A'. Hoe verdeelt gij de heoefening der deugd van armoede f
A. In uitwendige en inwendige.
Y. Hoe klimt men op tot de volmaaktheid der ■uitwendige ?
A. Langs vier trappen: de eerste is, metterdaad verzaken aan de tijdelijke goederen , en over niets besclükken, tenzij afhankelijk van den wil des oversten; en dit is de stof der belofte van armoede,
Be tweede is, ziek tevreden stellen met het noodzakelijke , elke ongeregelde gehechtheid wegdoen en evenzoo alles wat overtollig of onnoodig is; hiertoe verpligt de deugd van armoede.
De derde is, streven naar hetgeen het minste en liet slechtste is in huis, wat voeding en kleeding enz. betreft en blij zijn, wanneer dat ons deel wordt.
Be vierde eindelijk is, gaarne nu en dan het noodzakelijke zelfs missen, zonder dat het de aandacht te veel trekt of onze gezondheid schaadt, en ons verheugen, wanneer onze Heer Jesus Christus ons deel geeft in Zijne armoede.
Y. Hoe kan men de volmaakte armoede inwendig beoefenen ?
A. De religieus , die waarlijk arm van geest is, zal zich gewennen alles wat in huis is of tot zijn eigen gebruik dient te beschouwen als aan God toegewijd.
Hij zal aan niets zijn hart hechten en altoos bereid zijn zich van alles te ontdoen.
Hij zal zich het liefst beschouwen als een arme , die alles bij wijze van aalmoes ontvangt en erkentelijk is voor wat men hem geeft, zonder ooit te meenen , dat men onrecht doet met hem iets te weigeren.
Eindelijk zal hij zich vrijwillig berooven van alle tijdelijke goederen en van alle gemakken des levens , die aij aanbieden, en dit
Uit een geest van versterving en boetvaardigheid , ter uitboeting zijner zonden,
Uit verachting van de goederen der aarde en om zich de goederen des hemels te verzekeren ,
Maar bovenal uit liefde voor Jesus Christus , zijn goddelijken koning, uit verlangen om Hem gelijkvormig te zijn in Zijne armoede , en opdat alle neigingen des harten onverdeeld aan den Bruidegom zouden toebehooren.
ELFDE L E S.
Over de belofte en de deugd van zuiverheid.
A. Waartoe verplicht zich. de religieus door de belofte van zuiverheid?
A. Vooreerst, om niet in 't huwelijk te treden; ten tweede, om zoowel uitwendig als inwendig alles te vermijden wat door het zesde en negende gebod verboden is.
Uitleqging. De belofte van zuiverheid voegt eene. nieuwe verplichting toe aan de geboden Gods, zoodat' de religieus die zijne belofte schendt, behalve de zonde tegen het zesde of negende gebod, nog een soort van heiligschennis begaat, die hij in de biecht erbij moet openbaren, tenzij de biechtvader al weet, dat hij belofte van zuiverheid heeft afgelegd.
Eindelijk indien de zonde met woorden geschiedt ot' met werken door anderen gezien of vernomen, komt er nog dikwijls de zoude van ergernis bij, waardoor de liclde wordt-gekwetst en de religieuze gemeente, waar hij lid van is, wordt onteerd.
V. 1$ iedere iuhreuïc op de deugd ook eene schending der helofte van zuiverheid ?
A. Ja; en hier mag niet, gelijk bij de armoede en gehoorzaamheid, verschil gemaakt worden tus-schen deugd en belofte.
V. Is dan iedere zonde tegen de zuiverheid altijd doodzonde ?
A. Alles, wat tegen het zesde en negende gebod geschiedt met volle kennis en vrijen wil, is doodzonde , kleinheid va,n stof geldt hier niet; alzoo moeten niet alleen uitwendige slechte daden als schennis der belofte worden aangemerkt, maar zelfs zondige verlangens, begeerten en inwendige toestemming iu slechte gedachten, ten minste zoo men zich er wetens en willens bij ophoudt.
Uitlegging. Wat zonder onze vrijwillige schuld in den slaap geschiedt, oi in half wakenden toestand , of zonder volkomen bewustheid van het kwaad, kan nooit doodzonde wezen.
— 49 —
V. Is elke zondige gedachte of ieder ongeregeld ge-voel ook -schuldig voor God ?
A. Wanneer wij er aan denken , dat hel kwaad is en er vrijwillig behagen in nemen . ja; anders nooit.
Uillegging. Er kuiineu in ons tweeërlei kwade gedachten zijn. ïen eerste, die opkomen uit onzen eigeu wil, en die wij opwekken of vrijwillig aanhouden uit geneigdheid tot het kwaad ; ten tweede, die ons worden ingeblazen door don vijand onzer zaligheid, of opkomen uit de uatuuilijke begeerlijkheid, die in ons leeft zonder onze schuld. De eerste moeten aan ons worden toegeschreven , en wij zuilen er rekenschap van te geven hebben aan God , die in onze harten leest. De tweede zijn niet van ons , wij zijn er niet verantwoordelijk voor , zoolang wij ze niet willen , er ons tegen verzetten , de aandacht aftrekken door in bedaardheid, als of er niets gebeurde, voort te gaan met hetgeen wij bezig zijn , — mat een woord zoo lang wij er niet vrijwillig in toestemmen. Wat meer zegt, indien wij ons van behagen of toestemming onthouden, hebben wij in plaats van schuld, bij God verdienste van onze overwinning ; en hoe heviger die bekoring is, en hoe langer zij aanhoudt, dos te meer verdienste bij God.
Hetzelfde geldt voor het ongeregeld gevoel; komt dit voort uit eene voorafgaande gedaehtc of een werk, wat zonde is tegen 't zesde of negende gebod , dan zijn wij er aansprakelijk voor; evenzoo wanneer het opkomt zonder onze schuld, en wij er genoegen in nemen ; doeh indien wij dit niet doen , is het eene beproeving , die God toelaat, om ons in de deugd te oefenen tot het gebed te vermanen en ons stof tot overwinning en verdienste te geven.
V. Zijn er behalve de zonden rechtstreeks met de
strijd ooi' nog andere, die haar zijdelings hu-etsen ?
A. Ja; de ongeregelde werking der geestvermogens , en uitwendige handelingen, welke tot die zonde aanleiding geven en onze zwakheid blootstellen aan liet gevaar van zondigen.
Dusdanige zijn de vrijheden, die men zijne gedachten of zintuigen laat, en die groote of kleine zonden worden, naarmate zij ons meer of minder in de gelegenheid van zonde brengen.
V. Kunt gij die gevaarlijke, vAttoendige handelingen ooh aanwijzen ?
A. Men laat aan de oogen te veel vrijheid, door onzedige of onvoorzichtige blikken en gevaarlijke lezingen.
Aan de oor en, door te luisteren naar onvoegzame scherts, door vleierijen aan te hooren mot behagen , of verdachte beleefdheden en uitdrukkingen van te groote teederheid.
De tong is onvoorzichtig, wanneer zij zich dubbelzinnige of onpassende woorden veroorlooft, als ook al te teedere , zoowel mondelings als op schrift. Verder zijn er nog wereldsche en min stichtende liederen , die men hoogst ongaarne hoort op do lippen van een aan God gewijden persoon.
Onvoorzichtige aanrakingen zijn alle gemeenzaamheden , bewijzen van vriendschap of gevoelige liefde.
Al deze zaken kunnen hoogst gevaarlijk zijn, en zelfs zonden wanneer de bedoeling slecht is.
A'. Wat hedoelt gij met eene ongeregelde werking der geedvermogens ?
A. Herinneringen van het geheugen, verleidelijke voorstellingen der verbeelding, te teedere neigingen en zinnelijke gehechtheden des harten, die met behoedzaamheid verinedon moeten worden, of de wil zal rechtstreeks behagen nemen in het kwaad; en ook, eer liet zoo ver komt, dat de wil toestemt, kwetst dit alles de blanke reinheid der engelachtige deugd.
V. Zijn er geen zalen , die men hij iemand in de ioereld door de vingers lean zien, en die groote zonden kunnen worden voor een religieus?
A. Ja, ter oorzake van de ergernis; en dit zal zeer dikwijls het geval zijn met liefdebewijzen of verdachte betrekkingen tusschen personen van tweeërlei kunne.
T AV A A L Y D E L E S.
Over de middelen om de religieuze zuiverheid ongeschonden te bewaren.
quot;V. iFat moet men doen in de inwendige bekoringen ?
A. Zich aanstonds wapenen met het schild des geloofs; dat is, zich Gods tegenwoordigheid herinneren of de straf der zonde ; met 'vertrouwen Gods bijstand afsmeeken, en verder strijden met onverschrokkenheid en kalmte.
A . Moet er niet meer gedaan irordeu in uitwendige hekoringen ?
A. Zoo het geschieden kan , moet men de gelegenheid tot zonde vlieden, en dikwijls zal men verplicht zijn er den biechtvader kennis van te geven en zijn raad te volgen.
V. 'Zijn er ooh eenige middelen, om de zuiverheid te bewaren ?
A. Zeven voorname, te weten : 1quot;. waken over de zintuigen , 2°. de ledigheid vluchten , 3n. de gelegenheid vermijden, t0. aanstonds de bekoring verwerpen, 5quot;. geen gevoelige vriendschap koesteren, 6°. de matigheid onderhouden, 7°. zijn geweten openbaren.
A . / erklaar elk dier zeven punten wat nader; waarom moet men waken op de zintuigen'}
A. Omdat zij, en wel voornamelijk de oogen , naar het woord van den H. Geest, de vensters zijn der ziel, waardoor de doodzonde binnen klimt.
A . Waarom moet de ledigheid gevlucht worden ?
A. Omdat zij volgens het woord der H. Schrift eene leermeesteres is van zeer veel kwaad-, en als de duivel ons altijd bezig vindt, hebben zijne bekoringen veel minder kracht.
A'. Wat is de gelegenheid, die Men vermijden moet'?
A. Eene uitwendige omstandigheid, waarin wij gemeenlijk bekoord worden , en derhalve gevaar ligt voor onze deugd. Wie het gevaar bemint, zegt God , zal er
in vergaan. Voor den religieus is do niet noodzakelijke omgang met wereldsche raenschen dikwijls eene gelegenheid, waarin hij meer bloot staat en kwetsbaarder is dan de wereldlingen zeiven. Met te meer behoedzaamheid moet hij dus de voorzorgen in acht nemen, welke de regel hem aanwijst, vooral in den omgang met personen van het ander geslacht.
V. Welk is het vierde behoedmiddel ?
A. Aanstonds de bekoring verwerpen , met dienzelfden spoed, waarmede men een vonk vuur afslaat van zijne kleederen ; immers een enkele vonk kan brand verwekken. Bovendien valt het gemakkelijker een eersten indruk te keeren, dan weg te nemen wat is doorgedrongen in de ziel.
V. Welk was het vijfde hehoedmiddel'?
A. liet hart gesloten te houden voor ai te mensche-lijke neigingen en gevoelige vriendschap. \\ at anderen geoorloofd kan zijn, misstaat den religieus, die Jesus Christus (ot zijn erfdeel heeft gekozen. Maar ook neigingen en gehechtheden, die onschuldig beginnen, ja zelfs op deugd en godsvrucht gevestigd heeten, maken het gemoed week en ontvlammen weldra do begeerlijkheid.
V. }Fat is het zesde, hetwelk men om wille der zuiverheid vermijden moet?
A. De onmatigheid onder alle opzichten, maar vooral in liet drinken ; immers de apostel Paulus ver-
maant; onikoicd u van over daad in drank, v:anl daarin ligt vmlpschheid.
\ . Wat is eindelijk het zevende ?
A. Het voornaamste en zekerste, omdat het al de andere middelen waarborgt, is eene groote oprechtheid , waarmede men zijn strijd en moeielijkheden , alsmede de aanleidingen tot bekoringen openbaart aan zijne zielbestuurders, te weten aan den biechtvader en den overste, die priester is.
\ . M eet r/ij nog geen andere middelen, om de zuiverheid onbesmet te bewaren ?
A. Men kan er minstens nog vijt' opgeven, welker aanwending vooral met de plichten van het religieuze leven overeenkomt.
V. IFel/i; zijn die vijf?
A. Ten eerste : de ootmoedigheid, die vreest voor lot' en vleierij; die door kleederen noch houding de aandacht van anderen wil trekken; die eigen krachten mistrouwt, maar steunt op den bijstand c® Heeren, die den hoovaardigen wederstaat en den ootmoedigen zijne genade geeft.
Ten tweede: de liefde voor versterving en gebed; dat soort van duivelen, zegt Jesus Christus , wordt niet uitgedreven dan door gebed en vaste, waardoor alle werken van versterving moeten verstaan worden.
Ten derde: de stipte onderhouding der regelen van zedigheid.
Ten vierde: getrouwe naleving van alle regelen
00
en de kleinste plichten van zijn staat. Daardoor bewaart onze ziel hare sterkte en wordt het woord des Heeren vervuld, die in het kleine yetrouw is, zal het ooi: in yroote zaken wezen.
Ten vijfde: eene teedere devotie voor Maria, de Koningin en de bijzondere beschermster der Maagden.
DEBÏIEXDE LES.
Over de voordeelen der religieuze zuiverheid.
V. Zijn er groote voordeelen aan die heilvje deugd verhonden ?
A. Ja; en zeer vele, doch wij kannen hier de voornaamste maar opgeven, welke de HH. leeraars hebben aangewezen. Dooi' de zuiverheid, zegt do H. Paulus, blijft de mensch los van de zorgen der wereld en van een huisgezin ; hij heeft maar ééne taak op aarde, dat is te behagen aan God, en de neigingen des harten worden bij hem niet afgeleid noch verdeeld.
Wie haar beoefenen hebben, volgen» den H. Am-brosius, recht op de kroon der martelaren; want zoo min als het in de natuurlijke krachten ligt van den mensch om den dood te gemoet te gaan, zoo is het ook boven de natuur om maagd te blijven, derhalve is de maagdelijke zuiverheid eene heldhaftige deugd en moet hare belooning evenredig wezen.
Door de zuiverheid leeft de mensch in dit bal-
— 56 —
lingsoord als de engelen Gods in den hemel, zegt Jesus Christus; en geen wonder, gaat Ambrosius voort, dat hij bij de engelen -ïvorclt vergeleken, die den Heer der Engelen alleen bemint. De H. Chrysostomus stelt ze boven de engelen in dien zin, dat de engel geen lichaam heeft en geen strijd gevoelt, terwijl de zuivere in het lichaam van zonde en strijd de vlekke-looze deugd der engelen beoefent.
Zalif/ de zuiveren van harte, zoo luidt Jesus' woord, want zij zullen God zien, in de schepselen door het geloof; God vinden in het gebed en de H. Communie; God eeuwig aanschouwen in den hemel.
Zijne ziel is vrij en geniet een vrede, die alle gevoel te hoven f/aat; terwijl het bedorven hart daarentegen de slavernij der driften gevoelt, en wroeging en kwelling het deel der min getrouwen is.
De glans der zuiverheid verheerlijkt den arbeid van dengene, die werkt voor God; zijn ijver wordt gezegend, en het gezag zijner deugd zet een geheel bijzondere kracht bij aan zijne woorden 01 werken.
Eindelijk door de zuiverheid verheerlijkt de religieus onze moeder de H. Kerk, want de reinheid der religieuzen en priesters is haar sieraad en glorie.
V EE K TIEND E LES.
Waarom de belofte van geioorzaamlieicl de voornaamste is.
Y. Welke achting 'moet de religieus voor de belofte van gehoorzaamheid koesteren ?
A. Hij moet ze beschouwen als de voornaamste der religieuze beloften, dat is, als de belofte die de voorkeur boven de andere verdient, en die het noodzakelijkst is voor den religieuzen staat.
V. Waarom verdient zij den voorrang?
A. Omdat de religieus door zijne belofte van gehoorzaamheid de innerlijke goederen zijner ziel aan God opdraagt en toeheiligt en dus de kostbaarste offers brengt, te weten, zijn eigen wil met de andere krachten, die er mee in verband staan; en dewijl de religieuze gehoorzaamheid alle afzonderlijke handelingen des geheelen levens omvat, is zij de volko-menste aller offeranden.
V. Waarom is de belofte van gehoorzaamheid de noodzakelijkste voor het religieuze leven?
A. Omdat zij den eigenlijken vorm aan het religieuze lichaam geeft; zij is de band, die velen tot een geheel maakt, en de machtige beweegkracht, die alle leden van dat lichaam leven en werken doet.
Over de verplicMingen van de belofte der getoorzaamlieid.
V. Waar wordt de religieuze gehoorzaamheid in het Evangelie door Christus aangeraden ?
A. quot;Waar Hij negt: indien gij volmaakt wilt zijn, ga dan, verkoop wat gij hebt enz. en er bij voegt: en hom, volg mij. Matth. 19, want wie gehoorzaamt, volgt den wil van een ander.
V. Waartoe verplicht zich- een religieus door de belofte van gehoorzaamheid?
A. Hij belooft, om God te gehoorzamen aan /.ijue wettige oversten, in alles wat zij hem volgens den regel zullen hevelen.
A . ]\'at hunnen de oversten bevelen ?
A. Ten einde de verplichtingen dor religieuze gehoorzaamheid in hot algemeen goed te begrijpen, dient men in de oversten eene drievoudige macht om te bevelen te onderscheiden.
A'. // 'elhe is dan de eerste macht ?
A. Die welke de Kerk, dat is de Paus, of minstens de bisschop in zijn naam aan den stichter der orde of congregatie heeft verstrekt om den regel en de constituties vast te stellen; en aan zijne wettige opvolgers om er bepalingen en regelen bij ts voegen. In gevolge deze macht is men gehoorzaamheid verschuldigd aan de constituties, bepalingen en regels.
V. Welke is de tweede macht der oversten om te hevelen ?
A. De tweede macht, eveneens dooi' de Kerk geheiligd, gelijkt op de vaderlijke macht in een huisgezin ; de oversten verkrijgen er het recht door om als hoofden van het religieuze huisgezin aan hunne onderdanen te bevelen, alles wat binnen de perken der regels ligt, en alzoo te beschikken over hunne daden voor de eer van God en het welzijn der gemeente. Die tweede macht kan zell's ook aan onderdanen worden meegedeeld : dan moet men dien minderen volgens de hun toevertrouwde mate van gezag gehoorzamen als aan den overste in eigen persoon.
Uit die tweede macht wordt tevens de verplichting geboren om de voorschriften der oversten te
O O
volgen, gelijk de eerste macht de verplichting in't leven riep om constituties en regelen te onderhouden , ooh onafhankeltjh van de belofte der gehoorzaamheid. Daarom zijn zelfs do novicen aan die beide machten onderworpen, gelijk vroeger reeds is gezegd.
Y. Welke is de derde macht der oversten?
A. Hun derde macht, of recht om te gebieden, eveneens door de Kerk gewettigd, maar op zich zelve bepaalder en heiliger, vloeit voort uit de belofte van gehoorzaamheid. De religieus, die aan God deze belofte doet, legt zich zelf eene veel strengere en zwaardere verplichting op om te gehoorzamen aan den overste, zoo dikwijls deze uit kracht dier
belofte gebieden zal; zoodat indien hij dan onge-lioorzaam is, liij eeue zonde begaat, die zijne belofte schendt.
V. Wat heteehenen de woorden: v o la ens den r e-gei?
A. Dat de oversten niet alleen kunnen opleggen wat in den regel staat uitgedrukt, maar ook alles wat er in ligt ojigesloten; als boetplegingen voor de overtreding van den regel; al wat dienen moet, om de onderhouding er van te bevorderen; de wijze waarop de bedieningen moeten worden uitgeoefend; met een woord, alles wat tot een goed bestuur behoort.
Doch de oversten kunnen niets opleggen , wat ook maar dagelijksche zonde is, omdat zij in zulk geval Gods plaats niet zouden bekleeden. Evenmin kunnen zij iets gebieden, wat duidelijk in strijd is met den geest der orde, of wat buiten de plichten ligt, welke die orde oplegt, -\ogtans zoolang er twijfel bestaat, ot iets zonde zou wezen, of in strijd met het wezen der orde, moet de onderdaan gehoorzamen, behoudens zijn recht van beroep op oen hoogeren overste.
\ . Zeg im well-e de eigenlijke slof der belofte van gehoorzaamheid is.
A. Niets anders dan hetgeen de overste oplegt met de verklaring er bij , dat hij den religieus uit kracht zijner belofte wil verplichten. Elk ander ge-
— 61 —
bod des oversten haalt zijne verplichting uit die tweede macht, waarvan boven spraak was ,011 is het voorwerp der belofte niet, maar der deugd van gehoorzaamheid, zoo als wij verder zullen uitleggen.
V. Hoe geeft de overste te kennen, dat hij een religieus op zonde verplichten wïl?
A. Hij kan daartoe deze of andere woorden van dezelfde beteekenis bezigen: uit kracht der H. gehoorzaamheid, in den naam van onzen Heer Jesus Christus, enz.
V. Wanneer zondigt men doodelijk tegen de belofte van gehoorzaamheid ?
\ A. Zoo dikwijls men in eene genoegzame zware stof ongehoorzaam is aan een bevel des oversten, uit kracht der gehoorzaamheid opgelegd in het algemeen , of aan een enkelen, mondeling of bij geschrifte, onmiddelijk in eigen persoon gt; of door tusschenkomst van een derde.
Uitlegging. In ecne kleine zaak kan do overste niet op doodzonde verplichten, zelfs niet uit kracht der belofte; doch men verlieze niet uit het oog, dat in eene religieuze orde of congregatie eene zaak, die op zich zelve onbeduidend en nietig schijnt, om het algemeen belang groot kan worden door het doel of de omstandigheden.
^ V. Heeft iedere overste can religieuzen recht, om uit kracht der belofte te gebieden?
A. Dit hangt af van de constituties der orde of congregatie; gewoonlijk blijft dit recht don voorna-
— 62 —
meren oversten en den eersten overste van ieder huis voorbehouden. Er zijn zelfs congregaties, waar de overste des huizes het niet bezit, of alleen onder Tvijze beperkingen kan uitoefenen.
V. Hoe moet de overste van dat recht gebruik maken ? A. Met de grootste omzichtigheid, zeer zelden en niet dan om waarlijk gewichtige redenen. ^ T. / otgt hier niet uit, dat de religieus alzoo maar zelden de verdienste der gehoorzaamheid heeft ?
A. Neen; want door zijne belofte heeft hij zich vrijwillig onder de afhankelijkheid des oversten gesteld, om aan God te behagen; alzoo zijn alle zijne verrichtingen tot hoogere waarde verheven en heeft hij verdienste van alles wat hij in den geest en uit deugd van gehoorzaamheid doet, al verplicht de overste hem niet op zonde.
Uitlegging. Dc religieus, die niet vrijwillig tegen de regelen of voorschriften dor oversten misdoet, heeft altoos de verdienste tier gehoorzaamheid. Immers
1°. Hij weet, dat de overste hem in geweten verplichten kan, en voorkomt nu die verplichting door te gehoorzamen.
2°. lederen keer, dat hij zich onderwerpt aan den wil des oversten , doet hij zulks met hot oog op zijne belofte , om den eerbied en de liefde , die hij er voor heoft, en om elk gevaar van overtreding in geval de overste van zijn recht gebruik mocht willen maken te verwijderen.
3U. De onderhouding der beloften kan vergeleken worden met die van Gods geboden ; wanneer iemand meer doet dan die geboden op zonde verplichten te
doeu, ouderlioudt hij zc volmaakter en verdienstelijker; evenzoo dc beloften.
Men kan zelfs zeggen, dat Let beter en verdienstelijker is te gehoorzamen op een wenk des oversten dan op uitdrukkelijk bevel, 1omdat dc wil zich bereidvaardiger, milder en jegens God edelmoediger betoont, 2°. omdat de daad van gehoorzaamheid nog verheerlijkt wordt door den invloed van andere deugden, ais ootmoed , liefde , enz.
Heeft de enkele of eenvoudige belofte van ye-hoorzaamheid dezelfde Irae/d voor den religieus als de plechtige ?
A. jSeen; de eenvoudige belofte maakt elke verbintenis door een religieus zonder toestemming des oversten aangegaan, alleen maar ongeoorloofd, dook niet krachteloos uit zich zelve, ofschoon de overste recht heeft ze ongeldig tc verklaren. De plechtige belofte daarentegen bevat zulk een overgeving van den wil, dat de religieus geene natuurlijke of burgerlijke verbintenis meer geldig kan aangaan, tenzij alleen in lioedaniglicid van lastliebbende des oversten.
quot;V. Legt de priester bij zijne wijding ook geene belofte van gehoorzaamheid aan zijn bisschop af?
V. Ja; maar zij verschilt in twee aanmerkelijke punten van de religieuze gehoorzaamheid.
V. Welk is dat tweevoudig verschil?-A. Vooreerst, doet de nieuwgewijde priester geen belofte aan God maar eene enkele toezegging. waarin hij voor het aanschijn der Kerk het recht erkent ,
— 64 —
wat de bisschop door de wijding ovei- hem verkrijgt, en hij belooft zich er aan te onderwerpen.
Ton tweede, de belofte van gehoorzaamheid onderwerpt aan den overste heel het leven en de daden van den religieus , zonder andere beperking dan den regel en do zonde. De priesterlijke belofte gaat zoo verre niet, maar onderwerpt den nieuwgewijde alleen aan den bisschop in zaken van kerkelijke rechtsmacht, als de uitdeeling der kerkelijke bedieningen, de wijze van uitoefening en de plichten des priesterlijken levens.
Z E S T l EN ü È L E S.
Over de deugd van gehoorzaamheid.
'j, S- V. Wat is de deugd van gehoorzaamheid?
A. Eene deugd, die volgens de leer van don H. , Thomas deel uitmaakt van de rechtvaardigheid, en den wil neigt tot onderwerping aan de wettige oversten , als vertegenwoordigers van het goddelijk gezag.
^ ^ V. h die deugd noodzakelijk voor een religieus?
A. Ja; en in zulke mate, dat alles wat een religieus verricht, zelfs het goede, kwaad wordt of ten minste zijne verdienste verliest, wanneer hij, die het doet, er mee tegen de gehoorzaamheid handelt. ƒ( quot;V. Gaat de deugd van gehoorzaamheid verder dan de lelojte?
A. Ja; zij kan veel meer daden, vooral inwendige, voortbrengen, dan waartoe de belofte verplicht.
V. Hoe eer strekt zich dan het gebied der deugd
j van gehoorzaamheid' uit in den religieuzen staat? A. Over alle voorschriften, algemeene of bijzondere , welke de oversten volgens den regel geven; dus van den eenen kant over de constituties, statuten en regelen, van den anderen over alle bevelen, verlangens, verzoeken ot ivenschen van ben, die in overheid gesteld zijn.
Uitlegging. De overste is God plaatsbekleedcr, dns heeft zijn wil, ook waar hij niet iu geweten verplicht, (•■ene grootcre zedelijke kracht en is van een hoogere waarde dan bij voorbeeld de wil van een vriend. Vervolgens is hij hoofd van een religieus lichaam en bezit daardoor een natuurlijk recht, volgens hetwelk de onderdanen hun wil aan den zijnen moeten onderwerpen. Deze berusting of onderwerping der onderdanen met het oog op God is altijd religieuze gehoorzaamheid.
V- Kan een religieus tegen de deugd van gehoorzaamheid misdoen zonder zijne belofte te kwetsen ?
A. Streng genomen, verplicht de deugd der gehoorzaamheid rechtstreeks en op zich zelve den religieus niet tot eene stellige handeling , tenzij de overste uit kracht der belofte wil gebieden. De Kerken de ordestichters hebben dit zoo bepaald om het juk des religieuzen levens zachter, en de gehoorzaamheid den staat van volmaaktheid meer waardig te maken. Om andere redenen nogtans en zijdelings kan men, afgezien van de belofte, tegen de deugd ■van gehoorzaamheid zondigen. 5
— 64
wat de bisschop door de wijding over hem verkrijgt, en hij belooft zich er aan te onderwerpen.
Ten tweede, de belofte van gehoorzaamheid onderwerpt aan den overste heel het leven en de daden van den religieus, zonder andere beperking dan den regel en de zoude. De priesterlijke belofte gaat zoo verre niet, maar onderwerpt den nieuwgewijde alleen aan den bisschop in zaken van kerkelijke rechtsmacht, als de uitdeeling der kerkelijke bedieningen , de wijze van uitoefening en de plichten des priesterlijken levens.
ZESTIENDE LES.
Over de deugd van gehoorzaamlieid.
^ V. Wat is de deugd van gehoorzaamheid?
A. Eene deugd, die volgens de leer van den H. Thomas deel uitmaakt van de rechtvaardigheid, en den wil neigt tot onderwerping aan de wettige oversten , als vertegenwoordigers van het goddelijk gezag.
^ V. Is die deugd noodzakelijk voor een religieus?
A. Ja; en in zulke mate, dat alles wat een religieus verricht, zelfs het goede , kwaad wordt of ten minste zijne verdienste verliest, wanneer hij, die het doet, er mee tegen de gehoorzaamheid handelt.
V. Gaat de deugd van gehoorzaamheid verder dan de lelojte?
A. Ja; zij kan veel meer daden, vooral inwendige, voortbrengen, dan waartoe de belofte verplicht.
— 65 —
V. [Joe ver -strekt zich dan het gebied der deugd van gehoorzaamheid' uit in den religieuzen staat:
A. Over alle voorschriften , algemeene of bijzondere, welke de oversten volgens den regel geven; dus van den eenen kant over de constituties, statuten en regelen, van den anderen over alle bevelen, verlangens, verzoeken ot' wenscken van hen , die in overheid gesteld zijn.
Uitlegging. De overste is God plaatsbekleeder, dus heeft zijn wil, ook waar hij niet in geweten verplicht , eene grootcre zedelijke kracht en is van een hoogere waarde dau bij voorbeeld de wil van een vriend. Vervolgens is hij hoofd van een religieus lichaam en bezit daardoor een natuurlijk recht, volgens hetwelk de onderdanen hun wil aan den zijnen moeten onderwerpen. Deze berusting of onderwerping der onderdanen mei het oog op God is altijd religieuze gehoorzaamheid.
V. Kan een religieus tegen de deugd van gehoorzaamheid misdoen zonder zijne belofte te kwetsen
/gt;
A. Streng genomen, verplicht de deugd der gehoorzaamheid rechtstreeks en op zich zelve den religieus niet tot eene stellige handeling , tenzij de overste uit kracht der belofte wil gebieden. De Kerken de ordestichters hebben dit zoo bepaald om het juk des religieuzen levens zachter, en de gehoorzaamheid den staat van volmaaktheid meer waardig te maken. Om andere redenen nogtans en zijdelings kan men , afgezien van de belofte, tegen de deugd
van gehoorzaamheid zondigen.
I
i
— 66 —
A'. IFat moet men zeggen van eene ongehoorzaamheid met versmading des gezags ?
A. Den overste als drager van het gezag versmaden, is altijd groote zonde. Doch ook alleen, wanneer die verachting valt op het gezag en niet op de gebreken, die den overste of zijn bevel kunnen aankleven. Uit hoofde alzoo van die wezenlijke versmading des gezags , is het doodzonde, wanneer een religieus, wien iets wordt opgelegd, den overste durft toevoegen : ik wil niet gehoorzamen; ik doe het niet.
V. Wat dunkt tt van eene ongehoorzaamheid, waaruit schade of nadeel volgt ?
A. Wanneer die schade of dat nadeel aanzienlijk-is naar ziel of lichaam voor den religieus zeiven of voor anderen wien ook, zoo is die ongehoorzaamheid groote zonde.
V. Verplichten de eenvoudige orders der oversten ook op zonde ?
A. Neen; de gewoonte, welke als de beste ver-klaarster geldt van recht en plicht, wil, dat de niet uitdrukkelijke bevelen der oversten niet op zonde verplichten; want het is een groot onderscheid of de overste zegt: ik wenschte, dat ge dit deedt, of wel ik verplicht u in geweten, om dit te doen. Indien al-zoo de overtreding van een eenvoudig verlangen zonde bevat, gelijk bijna altoos geschiedt, zoo ligt het aan een andere reden : dat er eene verplichting wordt gekrenkt of ergernis gegeven; dat do bedoeling kwaad
— 67 —
is, of de neiging ongeregeld, of eeue onvoorzichtigheid in de wijze van doen wordt begaan.
V. Is kier niets bij op te merken?
A. Ja; de religieus, die zich gewennen zou uit ongeregelde neiging niet te gehoorzamen , zoude ui spoedig den geest van gehoorzaamheid verliezen en dus behalve het geestelijk nadeel, wat hij zich zei-ven en zeer dikwijls zijnen medebroeders berokkent, in zich zalven het beginsel der belofte verzwakken en ze in gevaar brengen.
' JiS. Verplichten de regelen op tonde ?
A. Er zijn regelen, die de stof der beloften raken of eeue andere deugd, die men beoefenen moot, en er zijn regelen van enkel tucht. De eerste soor( verplichten zonder twijfel in geweten; de regels, die alleen de goede tucht betreffen, verplichten in de meeste religieuze orden niet op zonde , ten minste op zich zelve beschouwd. Doch zelden zal iemand vrijwillig een regel overtreden, zonder dat er iets bijkomt, waardoor liet zonde wordt.
Y. Waarom en hoe dat?
A. Bijna altoos zal eeue volkomen vrijwillige overtreding van een regel voortkomen uit hoogmoed, uit ijdelheid, uit zinnelijkheid, of uit luiheid, men-schelijk opzicht enz., en zoo dra dereden, waarom wij een regel overtreden zonde is, kan de overtreding niet meer onschuldig wezen. Bovendien misdoet
— 68 —
hij telkens, die door vrijwillige overtreding ontsticht of' schade berokkent.
Uitlegging. De regels zijn niet maar raadgevingen ,
iloch inderdaad wetten ; zij zijn in den religieuzen staat gegeven j om naar den geest der instelling de hando-Ungen der leden te regelen; alzoo leggen zij eenc zekere verplichting op volgens deze uitspraak van het recht: hei deel is strafwaardig, icauneer hel zich zonder billijke redenen niet voegt naar het geheel. Daarom is de religieus, die onschuldig een regel overtreedt, nog gehouden de boete aan te nemen cn te volbrengen , ivelke de overste hem wellicht oplegt.
Qgt; f ' Wat moet men deuken van iemand, die gewoonlijk de regels overtreedt?
A. De gewoonlijke overtreding der regels wordt allicht veel schuldiger ter oorzake van het gevaar,
waarin zoo iemand verkeert, om te komen tot verachting , en uit hoofde van het nadeel, wat hij toebrengt aan de religieuze tucht.
jj^V. Wat oerstaat gij door religieuze lucht ?
Y. Wanneer uien ze beschouwt van den kant dei overheid, verstaat men er het geheel der regelen door • met dezer bekrachtiging. Door de regelen wijzen de oversten den weg aan , dien men volgen moet; door boete voor overtredingen brengen zij de afgewekenen op dien weg terug, en herstellen zij de gegeven ergernis. ^ Beschouwd in de onderdanen, kan men ze bepa- jC
len : de stipte onderhouding aller regelen, waartoe alle J
leden eener religieuze gemeente In heilige eendracht samen werken.
~ 69 —
■ v. X V. Van welh helany is de tucht in den religieuzen staat ?
A. Dat zij, zedelijker wijze gesproken, noodzakelijk is voor de instandhouding der orde in 't algemeen, van het religieuze leven in elk huis, en van liet geestelijk leven in iederen religieus in 't bijzonder, y V. Welke plicht rust op de oversten aangaande de religieuze tucht ?
A. Uit hetgeen gezegd is, blijkt genoegzaam, dat zij strengelijk verplicht zijn ze in hun huis te handhaven , en dat toegevendheid of oogluiking te dien opzichte gemakkelijk eene aanmerkelijke fout kan worden.
V V. Moet men allen oversten, evenzeer gehoorzamen?
A. Ja; want het is een en hetzelfde gezag, waardoor allen gebieden. .Den overste des huizes komt wel is waar meer eerbied toe, maar ook den ondergeschikten oversten is men voor de zaken, waarin zij te bevelen hebben, gelijke gehoorzaamheid en onderwerping verschuldigd,
ZEVENTIENDE LES.
Over de gebreken tegen de religieuze geioorzaamlieid.
lepa- i ^ ^T' Hoevelerlei zijn de gebreken en fouten legende quot; Ue gehoorzaamheid?
ruc/lf A. Behalve de rechtstreeksche overtreding, waar-
9
over reeds gehandeld is, zijn er nog twee soorten van gebreken tegen die deugd : 10. Zoodanige, die de gehoorzaamheid zelve aanranden en in gevaar kunnen brengen; 2°. die, welke der gehoorzaamheid hare inwendige waarde en verdienste benemen.
V. Geef de gebreken oj) van de eerste soort.
A. Ingenomen zijn tegen den overste, afkeer van hem voeden of van al wat hij gebiedt, en gehecht blijven aan eigen zienswijze, welke de overste niet deelt.
Gemor, bevitting en afkeuring, ontevredenheid en kwalijk opvatten wat ons gezegd of bevolen wordt.
Verontschuldigingen, voorwendsels en omwegen bezigen, om een bevel te ontduiken.
Traagheid en achteloosheid in het gehoorzamen, vooral waar ijver en spoed wórden vereischt.
! ' V. Welke zijn de fouten der tweede soort t
A. Gehoorzamen zonder onderwerping van den wil, alleen voor het uiterlijke, om er af te zijn.
Gehoorzamen uit vrees gelijk de slaven , en alleen omdat en wanneer er op ons gelet wordt.
Gehoorzamen uit politiek of uit eigenliefde, om in de gunst van den overste te staan. Dit is geen deugd, zegt de H. Bernardus, maar een sluier , waarmee gebreken worden gedekt.
^ V. Mag men een overste vragen, wat een ander overste ons geweigerd heeft?
A. Ongetwijfeld ; mits men er bij voege, wat die
andere overste geantwoord heeft en welke redenen liij voor zijne weigering opgaf; dit is noodzakelijk, om de ondergeschiktheid en de orde te bewaren,
yV. Is het verboden bij den overste tegenbedenkin-(jen in te hrenyen?
A. Geenszins; dit kan zelfs nuttig en noodzakelijk wezen; maar alvorens daartoe over te gaan , moet de religieus eerst God raadplegen in het gebed, dan eerbiedig en bescheiden den overste zeggen, wat hij voor God meent verplicht te zijn, en daarna zich volkomen aan de eindbeslissing des oversten onderwerpen.
ACHTTIENDE LES.
Over de volmaakte religieuze gehoorzaamheid.
V. Langs hoeoeel en welke trappen komt men tot de volmaakte gehoorzaamheid?
A. Langs drie: de gehoorzaamheid van uitvoering, de gehoorzaamheid van den wil en de gehoorzaamheid van oordeel.
V. Waarin bestaat de eerste trap ?
A. In een getrouw volbrengen van hetgeen ons wordt opgelegd.
V. Welke eigenschappen moet die gehoorzaamheid bezitten ?
A. Zij moet vaardig en volkomen zijn.
— 72 —
De vaardigheid vordert, dat men zonder uitstel gehoorzaamt; als of God ons riep, op de stem des oversten of liet teeken van de bel.
De volkomenheid wil, dat men liet voorgesehrevene geheel volbrenge met al den ijver, de zorg en stiptheid, die noodig zijn, om het goed te doen.
V. Wat verstaat gij ten tweede door gehoorzaamheid van den wil?
A. Eene inwendige onderwerping van den wil , zoodat wij willen wat de overste voorschrijft.
Y. Is die inwendige gehoorzaamheid' noodzakelijk?
A. Ja; want zonder haar verdient de gehoorzaamheid van uitvoering den naam van deugd niet eens. Met haar is zij verdienstelijk en verheffend. Verdienstelijk, omdat wij om bovennatuurlijke reden onzen wil onderwerpen; en verheffend, omdat wij in den overste God zien, en dus God alleen gehoorzamen en geen mensehen.
V. Welke eigenschappen moet zij bezitten?
A. Blijdschap en edelmoedigheid. 1°. Men moet gehoorzamen met blijdschap), omdat alles dan veel lichter valt en gemakkelijker gaat, en omdat God den blijden gever bemint. Die blijdschap behoeft evenwel geen natuurlijke en gevoelige te wezen; 't is veeleer die geestelijke berusting van den wil, die altijd in onze macht is , ook bij den hevigsten weerzin der natuur.
2U. Men moet edelmoedig gehoorzamen, om de
— 73 —
moeilijkhedeu , die zich opdoen, te boven te komen en met bereidvaardigheid de offers te brengen, die üod vraagt.
Akoo bestaat een der grootste verdiensten van de gehoorzaamheid hierin, dat wij den oversten volkomen vrije beschikking laten over alles wat ons betreft, zonder ten opzichte van plaatsen of bedionin-gen te luisteren naar trek of tegenzin van don kant der natuur.
V. Waarin bestaat de derde trap van gehoorzaam-he'ul ?
A. In de onderwerping van oordeel eu denkwijze, zoodat men hetgeen de overste gebiedt ol voorschrijft niet alleen met bereidvaardigheid en blijdschap verricht, maar ook gelooft, dat het goed is aldus te doen , omdat iiij die het gebiedt Gods plaats bekleedt.
Y. Is die gehoorzaamheid altoos mogelijk' ?
A. Wanneer hetgeen ons geboden wordt geen kwaad is of ontegenzeggelijk verkeerd , kan en moet de religieus altoos gelooven , dat het opgelegde of in zich zelve, of althans voor hem beter is dan het tegendeel.
V. Waarom moet men dien derden trap van gehoorzaamheid trachten te hereiken ?
A. Om twee redenen: vooreerst, om zeker op den tweeden trap te blijven staan , hetgeen niet zaJ gebeuren, wanneer men zijn best niet doet om verder te komen; ten tweede, om aan (ïod een vol-
— 74 —
komen en ongeschonden offer te brengen , waarin liet edelste en beste niet ontbreekt, want de volkomen onderwerping onzer rede is het kostbaarste, wat wij aan God kunnen ten offer brengen.
V. IF ut is de zoogenaamde blinde gehoorzaamkeid?
A. Niets anders dan deze derde soort van volmaakte gehoorzaamheid; blind wordt zij genoemd , omdat wie zoo gehoorzaamt de oogen der mensche-lijke wijsheid en voorzichtigheid sluit, do voorzichtigheid voor rekening laat van hem die gebiedt , en alleen met de oogen des geloofs ziet, en dan in den overste Gods plaatsbekleeder erkent.
\ . Zijn er ook middelen, om lof- de valmaakie ge-hoorzaamheid le komen?
A. Ja; de H. Leo geeft er twee up en en de II. Ignatius voegt er nog twee bij.
V. Welke geeft de //. Leo op?
A. Ootmoedigheid en zachtmoedigheid. Voor do nederigen, zegt hij, is niets moeilijk en voor de zachtmoedigen en handelbaren valt niets te hard.
V. Welke voegt de TL Lgnatius er bij ?
A. Vooreerst, zich gewennen om goed te vinden , wat de overste beveelt , zonder zich ooit in- of uitwendige afkeuring te veroorloven.
Doch om dit te kunnen , moet men zich overtuigen dat het niet een mensch is, die ons gebiedt maar God, en dat dus zijn bevel de bepaalde wil van God is; wie dat gelooft, redeneert niet, onderzoekt
— 75 —
niet, beoordeelt niet, maar gehoorzaamt in iederen quot;overste aan God.
Uitlegging. Sommige meesters van het, geestelijk leven vergelijken de gehoorzaamheid bij een der geheimen van ons geloof, te weten, hij de tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament onder de gedaanten van brood en wijn. Daar moet men gelooven , wat men niet ziet, omdat Christus het heeft gezegd, dat Hij er tegenwoordig is.
Doch tot den overste zegt Christus: die u hoort, hoort wij-, wie dns om God aan den overste gehoorzaamt, vertrouwt zich toe aan de wijsheid en goedheid en getrouwheid van God, die wil. dat ik Hem erken in zijn plaatsbekleeder. Heeft de overste als mensch ook gebreken , fiod wien ik gehoorzaam , heeft ze niet. Legt de overste ook iets op wat verkeerd mits geene zonde is, dan doe ik goed met zijn wil te volbrengen , en God zal zorgen, dat door mijne gehoorzaamheid Zijne glorie en mijn voordeel worden bevorderd.
Aan deu lezer
Kei'teite deel.
Over de religieuze beloften in 't algemeen
Eerste Les. Hoe het algemeen begrip ceuer belofte m ^
de religieuze belofte ligt vervat . . ■ bl. i v Tweede Les. Over de verhevenbeid dér beloften on den staat van volmaaktheid . . • ■ •
Derfo Les. Over de vorscbillende soorten van religieuze
beloften . . . . ■
■VitHf Iks. Over de deugden, die het voorwerp der religieuze beloften uitmaken . . . •
Twoetle doel.
Over de drie religieuze beloften in t bijzonder.
Vijfde Les. Stof en omvang der belofte van armoede.
Zesde Les. Over de overtreding der belofte van armoede Zevende Les. Over de vergunning, die de overtreding der
belofte van armoede voorkomt.
Achtste Les. Over de gewoonte . . • • • Negende Les. Waartoe do deugd van armoede de religieuzen verplicht ...•••
Tiende Les. Over de voordeelen en de beoefening der religieuze armoede ..••••
Elfde Les. Over de belofte en do deugd van zuiverheid Twaalfde Les. Over de middelen, om de religieuze zuiverheid ongeschonden te bewaren .
Dertiende Les. Over de voordeeion dor religieuze zuiverheid Veertiende Les. Waarom de belofte van gehoorzaamheid de voornaamste is . . . . • • Vijftiende Les. Over de verplichtingen der belofte van gehoorzaamheid ...••• Zestiende Les. Over de deugd van gehoorzaamheid Zeventiende Les. Over de gebreken tegen de deugd van
gehoorzaamheid.
Achttiende Les. Over dc. volmaakte religieuze gehoorzaamheid ...■••••
bl. lilquot; ♦
14
20
ïi
27 20
3()
40
41
41* 47
51
55
58 64-
61)'
71