% - i y t
V oorafceg?.an door overwegingen o 7er de kortheid ellende en bet: doel van 's measchea le^en.
CLcètste iOtuU,
-lt;ê@=-
De vreeze des Heeren, zegt de H, Schrift, is het beginsel der wijsheid. He H. Leeraars beduiten hieruit, dat de zondaar tot God niet hekeerd ■wordt, tenzij hij eerst aangegrepen worde door ee.ne heilige vrees, die den reeg baant voor deliefde tot God, welke liefde de bekeering des harten voltrekken moet. Indien de mensch God niet begint te dienen door de vrees, zegt de II. Augustinus, zal hij niet geraken tot de liefde, wai t de vrees des Heeren is het beginsel der wijsheid. Het is onmogelijk, zegt de II. Gregorius, dat de ziel genezen worde van de ongeregeldheden , waaraan zij gehecht is, tenzij zij eerst ontroerd worde door de vrees.
Be vrees voor de straf is tvel uit zich zelve alleen niet genoeg, om ons de genegenheid tot de zonde geheel af te nemen, dewijl zij door zich zelve den grond van ons hart niet kan veranderen, hetwelk alleen eigen is aan de liefde, en daarom zegt de H. Augustinus, dat men te vergeefs meent de zonden overwonnen te hebben, zoo men die enkel laat uit vrees. Maar de vrees nogtans heeft haar voordeel, al ware zij zelfs zonder eenige liefde-, want zij weerhoudt den mensch van het uiticendig kwade werk; zij breekt de kwade gewoonte, den wil en de drift tot de zonde, dien zij bitter en onsmakelijk maakt, enz.
4 VOORBEDE.
De vrees is niet alleen noodig voor hen, die nu eerst beginnen den weg des Heer en in te gaan; maar ook voor degenen , die daarin gevorderd zijn-, loant zij helpt hen de ïcioade heTcoringen overwinnen; zij vernedert de hoovaardigen , en houdt hen in de ootmoedigheid. En daarom wil de H. Augustinus, dat er niemand zonder vrees zij, als die tot eene volmaakte liefde gekomen is. Be reden, waarom er onder hen, die den naam willen hebben van godvruchtig te leven, zoo velen zeer ligtvaardig, ongestadig en eigenzinnig zijn, is omdat hunne godvruchtigheid niet bedwongen wordt door eene zalige vrees. Want het hart van den mensch is uit zich zelve zoodanig geneigd tot opgeblazenheid en ijdele verheffing, dat 'hem het iegenwigt der vrees ter neder. moet houden. Om die zalige vrees nu in ons te venoekken en te bewaren, is er niets zoo geschikt als de overdenking van de vier uitersten. Lees dan dikwijls en overweeg rijpelijk iets van de gewig-tige leeringen, die in dit boekje begrepen zijn, en zij zullen u wederhouden van zondigen. Doch houd u niet tevreden met eenige voorbijvliegende gedachten en bewegingen, die u voor eenen tijd ontroeren; maar tracht die gedachten in uwe ziel te vestigen, opdat zij u ten allen tijde kunnen dienen, als de bekoringen u zullen overvallen. Het is van zulke gedachten dat de H. Geest ons verzekert, dat zij den mensch als onwrikbaar in zijnen pligt zullen houden. Gedenk uwe uitersten, zegt hij, en gij zult in eeuwigheid niet zondigen. In .«tkrnum non peccabis. Eccl. VII, v. 40.
T
VOORAFGAANDE BESCHRIJVING
VAN DE KORTHEID, ELLENDE EN HET DOEL VAN HET MENSCHELIJK LEVEN.
Het leven van den mensch is kort.
Het leven van den menscli wordt in de H. Schrift vergeleken bij eene bloem, die des morgens ontluikt en des avonds verwelkt; bij een rook, die door den wind wordt uiteengedreven, bij een spinneweb dat door een ademtogt vernietigd wordt; bij een damp, die in een oogen-blik verdwenen is; bij een schip, dat de baren doorklieft of bij een pijl die door de lucht vliegt, zonder de minste sporen van hun door-togt achter te laten. Naakt en weenende komen wij ter wereld, spelen hier slechts kort een geringe rol, en keeren wederom naakt tot de aarde terug, waaruit wij genomen zijn. O leven van den mensch, hoe kort zijt gij; hoe broos , hoe ijdel, hoe ellendig en aller medelijden waardigi De eerste menschen leefden vele honderden jaren, en toch beschouwden zij hun
quot;f
6 kottheid en ellerde
leven als eene schaduw, die in een oogenblik verdwijnt. De Profeet Job leefde 148 jaren
en hij zegt: Mijne dagen zyn een niet ; zij zijn spoediger weggevloden dan een schip, dat door de haren snelt, dan een arend , die driftig naar zijn aas vliegt-, zij zijn als een web, dat afgesneden wordt.
Hij vergelijkt zijn leven ook bij eene schaduw, bij eene bloem, bij een tcind. En een ieder zal de waardheid zijner woorden bij den dood ondervinden. Helaas! het leven van acht honderd en meer jaren beschouwden de Oudvaders als het schieten van een pijl, als een schaduw; en, ofschoon wij nu naauwelijks den ouderdom van zestig of zeventig jaren bereiken , ja, ofschoon verreweg het raeerendeel der menschen beneden de twintig jaren sterft, ons schijnt het leven eene eeuwigheid. Bedenk eens, wat is u overgebleven van de jaren, die gij nu reeds op aarde geleefd hebt? En al hadt gij ook geleefd van het begin der wereld af, gij zoudt met de Oudvaders moeten bekennen, dat uw leven slechts kort en als een droom geweest is. Het is waar , dat da toekomende tijd ons langer toeschijnt dan de tijd die voorbij is, doch dit is enkel zinsbedrog. De toekomende tijd zal even snel voorbijgaan als het verledene, en gij zult verslagen staan, als gij u aan het einde uws levens zult bevinden , niet wetende waar uwe jaren gebleven zijn.
Roep op alle straten en markten, zeide de Heer tot Isaïas: Alle vleesch is hooi, en al zijne glorie is gelijk aan eene bloem des velds; het hooi is verdord, en de bloem is vencelkt. Dat wil zeg-
VAN HET MENSCHELIJKE LEVEN. 7
gen: Het ligchaam van den mensch met al zijn roem en sieraad is ala hooi en eene verwelkte bloem. In zijne jeugd is hij frisoh en levend als eene bloem j maar de zeis des doods is op zijne hielen, om hem af te maaijen als hooi.
Bes morgens hloeijen en des avonds verflensen,
Is de aard van bloemen en mensclten.
Ach, hoe kort is de tijd van de wieg tot aan de doodskist, en van den schoot der moeder tot aan het graf! De tranen, die wij als kind op den moederschoot storten, zijn naauwelijks afgedroogd, of de tranen van het sterfbed zijn op de wangen. Hetzij wij duizend jaren leven of een dag, als het einde gekomen is, hebben wij evenveel; alleen dat hij, die langer geleefd heeft, meestal dit leven verlaat beladen met meer zonden en eene zwaardere verantwoording. Adam leefde 930 jaren, doch, al had hij tot dit uur geleefd, als hij nu moest sterven, wat zou hij dan meer hebben, dan een kind van één dag, dat heden sterft. Wat is er dan aan gelegen of gij morgen sterft of na duizend jaren? Duizend jaren zullen zijn als de dag van gisteren, en daags vóór den laatsten dag zoudt gij voor den dood staan, gelijk gij nu zoudt staan, als gij morgen sterven moest. Of zoudt gij ook na al die jaren meer bereid zijn om te sterven, en u beter aan den wil van God onderwerpen dan nu? Zoudt gij dan minder vrees hebben voor den dood dan nu? Ach, misschien nog meer. Doch God heeft u geen duizend jaren geschonken, en zooals wij straks zeiden sterft het grootste deel der menschen onder de
KORTHEID EN ELLENDE
twintig jaran. Uw leven is dus kort, wat is er dan aan gelegen, of gij hier wat verheven of vernederd zijt, wat meer of wat minder, wat rijker of armer? Gij zijt bestemd voor de eeuwigheid; daar zal alle onderscheid, dat op aarde bestond, als een rook verdwijnen; daar zal God ieder regtvaardig naar verdienste oordeelen.
Houdt u dan met deze gedachte bezig, breng ze u dikwijls en levend voor den geest; dan zult gij begrijpen, hoe gering de voor- of tegenspoed dezer wereld te achten is, daar zij zulk een korten duur heeft. Dan zult gij ook zoo gevoelig niet zijn , als gij eenig tijdelijk goed verliest, of als gij hier veracht en verdrukt wordt, en gij zult hierdoor uwe zaligheid zeer bevorderen.
Boe mij, o goedertieren God, de kortheid mijner dagen kennen; laat ze mij zoo besteden tot uwe heilige dienst dat ik eene gelukkige eeuwigheid lekome.
II. HOOFDSTUK.
Ons leven is onzeker; de dood kan ons altijd en overal overkomen.
Gij weet niet waar gij zult sterven: te huis of op straat; in de stad of op reis, op het water of op het land, op uw bed of aan tafel enz. Gij weet niet wanneer gij zult sterven; het jaar, de maand, de dag, het uur is u onbekend. Gij weet niet hoe gij zult sterven, schielijk of door ziekte, door bliksem, door het water of eenig ander ongeluk, alleen of in gezelschap van anderen, in- of buiten de genade
8
VAN HET MF.NSCHELIJK LEVEN. 9
van God, Ach! hoe onzeker ia de dood, waarvan toch de eeuwigheid afhangt. Er zijn welligt zieken, die ieder oogenblik den dood verwachten en die misschien nog niet zoo spoedig zullen sterven als gij. Er is geen plaats, geen tijd waarop gij niet kunt sterven. Gelijk de schaduw het ligchaam volgt, zoo volgt de dood u overal, gestadig lagen leggende, om u te verstrikken. O dood, hoe onzeker is uwe komst! Daarom, o mensch, wilt gij niet door den dood verrast worden, bereid u dan voortdurend voor op zijne komst en verwacht hem ieder oogenblik.
Maar de icensch is verblind door de liefde tot het aardsche; en ofschoon hij bijna dagelijks voorbeelden van andere mensehen hoort en ziet, die plotseling sterven, laat hij zich voorstaan, dat dit ongeluk hem niet zal overkomen. Overweeg, om in te zien, hoe groot deze verblindheid is, de volgende punten:
1. Wat overkomen is aan zoo vele duizenden mensehen , die schielijk gestorven zijn , kan ook u overkomen.
2. Het menschelijk ligchaam is broos, het is een allerzwakst uurwerk, dat uit eene menigte fijne spiertjes, kleine pijpjes en brooze deeltjes bestaat, die allen in dit uurwerk moeten leven en werken, en die, door het minste ongeval gestoord, verstopt of gebroken, den dood kunnen veroorzaken. De ervaren geneesheeren, die grootere kennis hebben van dit brooza maaksel, verwonderen zich minder dat de mensehen zoo spoedig en plotseling sterven, dan wel, dat zij eenigen tijd in het leven kunnen blijven. O van hoeveel kleinigheden hangt ons leven niet
10 KORTHEID EN ELLENDE
af! Het bersten van een ader in het ligchaam, het openbreken van eene verzwering, eene zinking in het hoofd, een pijn aan het hart, een kwade lucht, de adem van een zieke, eene beroerte, een druppel vergif en honderden andere dergelijke dingen zijn vol gevaar, en één daarvan is genoeg, om den mensch te doen sterven.
3. Ook uitwendig zijt gij omringd door vele doodsgevaren, die dagelijks overkomen aan andere menschen. Hier valt er een in het water, daar een in het vuur, deze valt van eene hoogte, gene wordt doorstoken, een derde wordt overreden of verongelukt op eene andere wijze, bijv. door het vallen van een hout, een steen enz. Karei, die in het jaar 1386 koning van Navarre was, leed aan eene schrikkelijke pijn in de zenuwen en werd op raad zijner geneesheeren in linnen doeken genaaid, nat gemaakt met warmen brandewijn. Toen nu de heelmeester de doeken had vastgenaaid, en met de kaars den draad wilde afbranden, vlogen eensklaps al de doeken in brand, waardoor de koning op eene ellendige wijze stierf. Zeker raadsheer Fabius verloor zelfs het leven door een haar in de melk, die hij dronk.
Wij lezen van menschen die gestorven zijn door het kwetsen van een kamtand in het kammen , door het prikken eener speld, door het steken van een splinter of van een doorntje bij het plukken van rozen of beziën, r.amelijk als die een ader of zenuw raakten. Drutus Pompejus speelde met een peer in den mond en is daardoor versmacht. Homerus stiarf van
VAN HET MENSCHELIJK LEVEN. 11
droefheid; Sophocles van blijdschap. Koning Dionysius stierf, terwijl men hem de tijding van eene groote pvenvinning bragt; sommigen zijn gestorven door het lagchen, en zeer velen door gramschap. Velsn zijn al sprekende neergezonken en gestorven, eenigen zelfs al etende en met het eten nog in den mond. De dood vindt zoo vele wegen als er ledematen in 's men-schen ligchaam zijn, daar elk lidmaat een oorzaak kan zijn van den dood. Niemand is ooit zeker, dat hem niet een of ander ongeluk zal overkomen, en misschien wel, als hij dat het minst zal vreezen.
4. Het zijn eigenlijk de ziekten niet, die ons doen sterven, maar de wil van God, die ons allen heeft veroordeeld tot den dood. Dezen zijn bestemd om te sterven door het zwaard, genen door het vuur, eenigen door schipbreuk, sommigen door vergif, pest, koorts of andere ziekten. De plaats, de dag, het uur en de oorzaak van uwen dood zijn van eeuwigheid door God vastgesteld, en geene menscheiijke kracht is ia staat dit te veranderen en het leven ook maar een minuut te verlengen of te verkorten.
En zeg niet: Ik gevoel mij wel: De koning Balthasar was nooit vrolijker, hij gevoelde zich nooit gezonder, dan toen hij door den dood verrast werd, en duizenden anderen is het eveneens gegaan. Hoe velen zijn er misschien gisteren gestorven en hoe velen sterven er misschien nog op dit oogenblik, die op het onverwachtst door den dood zijn overvallen. Hoe velen zijn er jong gestorven, die nog lang
kortheid ex ellenub
dachten te leven, rijk te worden, tot een goed huwelijk te komen enz.
De duivel zegt nu niet meer, gelijk tot Adam en Eva: gij zult niet sterven; neen, lt;'vans blaast hij oes de gedachte in: gij zult notj zoo spoedig niet sterven, gij zijt nog jong en gezon ', en aldus bedriegt hij vele menschen, die sierden, als zij er het minst aan denken en dus onvoorbereid naar de eeuwigheid vertrekken. Als de visschcn het meest gerust zijn, worden zij met den angel gevangen en de vogelen met het net. Eveneens gaat het ook met de menschen. Ach, hoe broos en onzeker is toch ons leven! Welk eene verblindheid is het dus, als wij ons verbeelden , dat geen ongeluk of schielijke dood ons zal treffen.
Zeker koning wilde eenen hoveling die zicb zeer gelukkig rekende, de gevaren doen begrijpen, die aan zijn staat verbonden waren. Hij noodigde hem dan ter maaltijd, en liet boven zijn hoofd een groot zwaard, met de punt naar beneden, aan een dunnen draad ophangen. De hoveling, het gevaar van zijn toestand ziende, kon van schrik niet eten. De koning vroeg waarom hij niet at. Hoe zou ik kunnen eten , antwoordde de hoveling, daar ik gedurig verwacht, dat dit zwaard mij het hoofd zal doorsteken? Is dit geen schoone les, welke die koning aan zijn hoveling en met hem ook aan ons gaf. Ook wij verkeeren voortdurend in gevaar het leven te verliezen, en moet de gedachte alleen aan dit gevaar niet genoeg zijn, om ons alle aardsch geluk te doen verachten, evea als die hoveling de koninklijke spijzen
12
VAN HET MENSCHEL1JK LEVEN. 13
verachtte bij het zien van het gevaar waarin hij verkeerde? Da onzekerheid van ons leven is groot, en daarom vermaant Christus ons zoo dikwijls om op onze hoede te zijn : Waakt, zegt hij, wan' gij weet noch dag, noch uur. Ik zal komen als een dief in den nacht, zegt Hij op eene andere plaats, waak! dan , want gij weet niet op wat uur de Heer zal komen. Iedereen weet dit, iedereen gelooft dit, maar wie, wie leeft er naar? En daar de mensoh nu reeds zoo onachtzaam is om zich tot sterven te bereiden, nu de dood zoo onzeker is, wat zou het dan zijn, als hij verzekerd ivas, dat hij nog eenige maanden of jaren te leven had. Daarom is het eene groote barmhartigheid, zegt de H. Augustinus, dat God den dag van onzen dood heeft verborgen gehouden, opdat wij geen oogen-blik in een staat zouden blijven, waarin wij zouden vreezen te sterven.
Besluit op het voorgaande.
Wat is uw leven anders, o mensch, dan een gladde weg, die langs den rand van de eeuwigheid loopt en zeker daarin zal eindigen? Hoe is het dan mogelijk, dat gij zoo weinig aan het gevaar denkt, waarin gij verkeert? Indien gij in eene kamer wandeldet, waarin een valluik was, dat gij niet kondt zien en waarop gij den voet maar behoefdet te zotten om in een peil-loozen afgrond te vallen, zoudt gij dan niet vreezen dat elke voetstap uw laatste zou zijn ? Zoo kan ook elke voetstap, die gij zet, elk woord dat gij spreekt, elke adem die gij haalt, uw laatste wezen op de wereld. Elke dag, elk
KORTHEID EN 1LLENUB
14
uur kan u in den hemel of in de hel brengen, Hoe verbeeldt gij u van lang te zullen leven, gij, die geen oogenblik zekerheid hebt? Hoe durft gij er dan aan denken, om u te verheften en rijk te maken in deze ballingschap, op deze reis, in deze herberg, die gij zoo spoedig moet verlaten, terwijl gij elk oogenblik met de eeuwigheid bedreigd wordt? O hoeveel wijzer waren die Vorsten en Bisschoppen, die zeiden: Alle uren sta ik voor de eeuwigheid; alle uren nader ik den dood! Wie zou niet vreezen, als hij aan een dun koordje boven een diepen put hing? Al wie in doodzonde leeft, hargt boven de hel aan den dunnen draad van het leven , die elk oogenblik door het minste ongeval kan afgesneden worden. O vreeselijk gevaar, waarin de ïondaar verkeert, zoolang hij in doodzonde blijft! Hoe is het toch mogelijk, dat zoo vele menschen zich kunnen bezig houden met de ijdelheden der wereld, met groote plannen te maken voorde toekomst, zonder eens te denken op de onzekerheid van hun leven. Toen de Engel in Egypte al de eerstgeborenen in eenen nacht versloeg, hoe velen zullen er toen onder hen geweest zijn, die nog den vorigen dag plannen maakten tot huwelijken of andere zaken, welke zij dien dag, of die maand, of dat jaar dachten ten uitvoer te brengen: en niet een van hen was den anderen dag meer in het leven. Hoor wat de H. Geest bij den H. Jacobus zegt: En gij ook, die zegt: heden of morgen zullen wij naar eene stad gaan, en daar zullen wij verblijven, koophandel drijven en winst doen, terwijl gij niet ■weet, wat er morgen zal gebeuren; wat is toch uw
T
van het menschelijk leven. 15
leven? Het is een damp, die een oogenhlik gezien wordt en daarna verdwijnt; in plaats dat gij zoudt zeggen: Als het den Heer helleft, en als wij nog leven, dan zullen wij dit of dat doen.
Waarom stelt gij dan uwe bekeering tot morgen uit? Duizenden rnenschen , die heden leven, zullen den dag van morgen niet zien. Hebben zij een zalig heden, dan hebben zij ook eene zalige eeuwigheid. Houd dan eiken dag voor den laatsten en maak van eiken dag den besten.
O groote God, gij zijt volkomen meester van mijn leven, Gij kunt mij uit deze loereld roepen, wanneer het u behaagt; geef daarom dat ik altijd wake, u gedurig verwachte, en vol verlangen naar u, uit ganscher harte zegge; Kom, Heee Jesxjs ,
kom.
A! was de dood niet zeker, zoo zouden wij hem toch moeten vreezen, omdat hij ons kan overkomen.
Ik ben een kind van Adam, veroordeeld tot den dood, ik draag mijn vonnis gedurig binnen en buiten mij.
Ik, die nu zulk een afschrik heb van doode menschen, zal zelf eens sterven; en die zoo afkeerig ben van half verrotte ligohamen te zien , zal zelf eens het aas der wormen worden. Dit ^ is ontwijfelbaar zeker.
Doch al was de dood niet zeker, en al ware het, dat hij ons alleen konde overkomen door eenig ongeluk, dan moest dit alleen genoeg zijn, om ons te doen vreezen. Stel eens, dat God zeide: Ik wil niet dat alle menschen sterven.
KORTHEID EN ELLENDE
reeds dit zou allen moeten doen beven. Hoe moeten wij dan nu vreezen, nu wij zeker weten, dat wij allen sterven moeten.
Ja, wat meer is, als God zeide: dat van alle menschen die in de wereld zijn er maar een zal sterven, zonder dien te noemen, dan nog zou ieder moeten vreezen. Hoe is het dan mogelijk, dat ik gerust kan zijn , daar toch allen moeten sterven, en ik misschien de eerste van allen! En als God nu zeide, wie die mensch was, die moeamp;t sterven, en die ongelukkige leefde zonder zorg, gelijk de meeste menschen nu doen , zou dan elk niet verbaasd staan en zeggen: O tnensch, gij weet, dat gij sterven moet, en gij leeft nog zoo zorgeloos? gij die het aas der wonnen zult zijn, waarom koestert gij u aldus? gij, die alles moet verlaten, waarom bemint gij do tijdelijke goederen zoo. Wat ons aangaat, die altijd zullen leven, wij mogen geld en goed, rijkdom en eer najagen, maar gij, die weldra sterven moet, waarom zorgt gij zoo voor het tijdelijke, dat gij niet noodighebt, en dat, u toch in den dood niet kan volgen ? Gij moest niet eens bij ons blijven, maar naar eene woestijn vertrekken, om uw ongeluk te beweenen. Ziet, zoo zou ieder dien mensfh aanspreken, doch waarom rigten wij die vragen niet tot ons zeiven , daar het toch zeker is, dat wij rnoeteo sterven? Dat elk dan denke: Ik moet eens sterven, deze wereld gaat mij niet aan; ik ben hier slechts voor een korten tijd, de dood is nabij, laat ik mij can daartoe bereiden, door den Heer te dienen, die alleen in staat is mij te helpen, te verlossen en zalig te maken.
16
VAN HET MENSCHELIJK LEVEN. 17
Bit wil ik nu gaan doen, o genadige God! ik zal voortaan den dood levendig in mijne gedachten houden en zoo leven , alsof ieder oogenblik het laatste mijns levens ware. Ik bid u, versterk mij, opdat ik altijd aan dit voornemen moge getrouw blijven.
Het lefen is eea gedurig sterven en eene gedurige nadering tot den dood.
Elke dag, dien gij beleeft, brengt u nader bij den dood. De dagen die gij reeds hebt doorgebragt, zijn alsof zij nooit bestonden en de toekomende jaren zijn voor u, alsof gij nog niet geboren waart. L)e dag van gisteren is verdwenen, ook de dag van morgen zal voorbijgaan, en zoo voert elke dag u een schrede nader tot den dood. Het leven is als een zand-looper, die immer voortloopt. Hetzij ge er op denkt of niet, hetzij gij slaapt of waakt, bij elke ademhaling komt gij den dood naderbij en na den dood het oordeel.
Als een misdadiger naar de strafplaats wordt geleid, om den doodstraf te ondergaan, en hij door vele straten geleid wordt, is geheel zijn weg een nadering tot den dood. Hij weet misschien niet of die plaats nog veraf is of nabij; maar zeker weet hij, dat hij bij eiken voetstap die plaats nadert; elk oogenblik vreest hij het einde van zijn weg te bereiken, en al is die weg ook soms lang, zijn vrees zal daarom niet verminderen.
Ook wij zijn ter dood veroordeeld om de erfzonde. Bij or ze geboorte beginnen wij den weg.
18 KORTHEID EN ELLENDE
die naar de plaats leidt, welke God heeft uitgekozen, om het vonnis des doods tegen ons uit te voeren; ieder oogenblik van ons leven is eene fchrede nader bij die plaats. Ook wij weten niet of wij die plaats spoedig zullen bereiken , maar wij weten, dat wij op den weg zijn, en dat elke schrede, dien wij stellen, ons die plaats doet naderen. Hoe velen komen dagelijks aan die plaats, die God bestemd heeft, om het doodvonnis aan hen uit te voeren, ja, misschien, over de honderd duizend op eenen dag.
Als gij een misdadiger, die naar het schavot geleid werd, zaagt lagchen en vrolijk zijn, zoudt gij dan niet denken, dat hij krankzinnig was. En toch velen gaan naar den dood niet alleen vrolijk en lagchend, maar die zelfs nog op den weg den regter door hunne zonden durven tergen.
Hoe is het toch mogelijk dat wij zoo weinig aan den dood denken, dien wij voortdurend met rassche schreden naderen! Helaas! wij sterven dagelijks, eiken dag brengt ons nader bij den dood, en wij leven alsof wij onsterfelijk waren. Voorwaar het is geen geringe zonde, deze schrikkelijke zaak zoo te vergeten , terwijl wij die gedurig voor oogen moesten hebben.
Uw leven gaat voortdurend voorbij; gij ziet gedurig de tijdelijke dingen voor uwe oogen veranderen en in hun' niet vallen. Waak dan, opdat het gedurig verloopen van uw leven, en al hetgeen gij ziet verdwijnen, u gestadig doet denken, dat alles een einde heeft, en dat er geen blijvend goed, noch kwaad is, dan in de eeuwigheid, die ons zoo nabij is, dat wij den tusschentijd als een' niet raoeten beschouwen.
VAN HET MBNSCHELIJK LEVFJ^. 19
Wij gaan, o groot'; God, door uw regtvaardig oordeel al stervende henen, tcij vloeijen weg als water, hetwelk in de aarde dringt, zonder weder te keeren, en wij naderen gedurig den dood zonder een oogenblik dil te staan. Geef dat wij door deze gedachten zonder ophouden aan onze kwade begeerlijkheden sterven, om hierna het geluk te hebben van eeuwig met u te leven.
Ellenden, ziekten, ongelukken en gevaren, waaraan het meuaclieüjk leven onderworpen is.
De dagen des menschen zijn vol kwellingen en ellenden, zegt de H. Geest; het leven is er zoo vol van, flat men den dood eer moest beschouwen als eene verlossing, dan als eene straf. Het aardrijk is met rampen vervuld, want ten allen tijde hoort men van aardbevingen, brand, stormen, schipbreuk, hongersnood, land-atrooperijen, oorlog, pest, enz., zoodat de heilige Kerk met regt het aardrijk het dal der tranen noemt. Wie is er een uur vrij van pijn, misnoegen of kwelling? Dagelijks ontdekt men nieuwe ziekten en ellenden, van welke sommige zoo zwaar zijn, dat men er niet zonder angst van kan hooren spreken. Men leest, van eeneu zieken die in drie jaren tijds niet een uur heeft kunnen slapen. Herodes had zulk eene schrikkelijke ziekte, dat de stank daarvan geheel zijn leger besmette; het gewormte krielde uit zijn vleesch, en hij werd door de pijn verteerd. Wij lezen van zekere koningin, dat haar vleesch geheel veranderd werd in wormen, waarvan zij ellendig
20 KOKTHEID EN ELLENDE
•
stierf, al de magt en kunat der geneesheeren was niet in staat dit ongedierte te doen sterven. De ziekte van sommigen is zoo geweldig geweest, dat zij zich het hoofd tegen den muur sloegen.
Er zijn er geweest, in wier armen en heupen zeer bijtende slangen gegroeid waren, die het vleesch doorknaagden; er is onlangs in Frankrijk een man geweest, die altijd klaagde van pijn aan de maag, doch die telkens minder was, nadat hij voedsel genomen had. Zijn ligehaam werd na ïijnen dood geopend, en men vond in de maag eene levende padde, die daar eenige jaren geleefd had.
Andere vreemde ziekten hebben geheele landschappen vernield. De groote stad Constantino-pel werd eens gestraft met eene pest, dat zij, die daarmede bevangen werden, meenden, dat zij gedood werden door hunne geburen, en als razenden stierven. Ten tijde van keizer Hera-clius, heerschte er in het gebied van Eome een zoo hevige pest, dat er in weinige dagen ontelbare menschen stierven en de razernij was zoo groot, dat de meesten der zieken zich in den Tiber wierpen, om d jn inwendigen brand des harten te blusschen. Een Grieksch schrijver verhaalt, dat in Griekenland de lecht op zekeren tijd zoo zeer bedorven was, dat er tallooze menschen stierven : en die van die ziekte genazen, bleven zoodanig van hun verstand beroofd, dat de ouders hunne kinderen en de kinderen hunne ouders niet meer kenden.
Om wat nader te komen tot onze tijder: een jaar nadat Frans I, koning van Frankrijk, met Eleonora van Oostenrijk getrouwd was, kwam
VAN HET MENSCHELIJK LEVEN. 21
er eene pest in Duitschland, die binnen de vier-en-twintig uren de menschen wegnam, zweetende een besmettend zweet. Deze ziekte begon in het Westen en verspreidde zich naderhand zoodanig over Duitschland, dat zij een sleepnet scheen te wezen, om de menschen van het aardrijk weg te slepen, want vóór dat men het geneesmiddel konde treffen, stierven er zoo vele millioenen menschen, dat er vele landen onbewoond bleven. En als deze pest op het hoogste was, werd Engeland door dezelve zoo geplaagd, dat volgens sommige schrijvers niet alleen de menschen door de kracht van het vergif verstikten; maar dat ook de vogels hunne nesten en jongen verlieten en de wilde dieren hunne holen; ja, mollen en slangen verzamelden zich bijeen, het venijn niet kunnende verdragen, dat in de aarde besloten was, zoodat men vele beesten te zamen onder de boomen vond , door de pest verslagen. In het jaar 1346 op den laatsten dag van Mei ontstond er eene vreeselijke pest in Frankrijk, die negen maanden lang geduurd heeft, en waaraan zoo vele menschen, zelfs etende en drinkende stierven, dat er op de kerkhoven geene plaats meer was, om ze te begraven; meest al degenen, die daarmede besmet werden , waren des anderdaags razend, en sprongen in putten of uit de vensters. De ziekte was zoo boosaardig, dat de ouders hunne kinderen verlieten, en de vrouwen hare mannen. Deze weinige staaltjes uit duizend anderen zijn genoeg om te zien, wat aan de gezonden al kan overkomen, en hoe luttel alle tijdelijke zaken te achten zijn, die ons door zoo vele rampen kunnen ontnomen worden.
KORTHEID EN ELLENDE
Ellende van hongersnood en oorlog.
Geene mindere ellende is de hongersnood , waardoor dikwijls geheele landschappen geplaagd worden. Italië, eens door den oorlog geheel verwoest verviel tot zoo grooten hongersnood, dat de menschen genoodzaakt waren paarden, honden, katten, ratten, muizen, enz. te eten, en als zij die niet meervonden, aten zij zelfs elkander op, ook de ouders hunne eigene kinderen.
Toen de Komeinsche veldoverste Scipio de stad Numantia belegerde, bragt hij die tot zoo grooten hongersnood, dat de belegerden dagelijks ter jagt gingen, om Romeinen te vangen , die zij zonder schroom opaten, en hun bloed als water dronken. Ten tijde van den profeet Elizeüs was de honger zoo groot te Samarië, dat de moeders hare eigene kinderen opaten. Hetzelfde is gescheld bij de belegering van Jerusalem, en in vele andere plaatsen.
Hetgeen wij gaan verhalen is nog vreeselij-ker. Nadat God in het jaar 1320 geheel Frankrijk gestraft had met eenen bloedigen oorlog, zonder dat de inwoners tot betering kwamen, maar integendeel erger werden, strafte hij hen op deze wijze; In vijf geheele jaren was er geen winter, waardoor al het veldgewas verslonden werd door de wormen. Het gebrek werd zoo groot, dat zelfde welgezeten lieden hunne huizen verlieten, om te gaan bedelen. Het getal der armen groeide dagelijks aan , en het was eene ellende hen te zien; want behalve het gevaar van door hen beroofd en vermoord te worden, wasemden hunne
22
VAN HET MENSCHBLIJK I/UVEN. 23
ligchamen eenea ondragelijken en bederfelijken stank nit, omdat zij zich opvulden met alle soort van vuiligheid. Zij maakten brood van zemelen, kruiden, mos, eikels, hooizaad, enz.
Geheele benden van mannen, vrouwen en kinderen gingen langs de straten half raakt, bleek als de dood, en stierven daar. Men zsg zeer vele moeders, omringd van hare kinderen, te zamen van gebrek bezwijken. De landlieden verkochten hunne landen en goederen en gaven die bijna voor niet, om bij de rijken graan te koopen. Bij dezen geesel Gods voegde zich de gierigheid der woekeraars, die deze ellendigen nog verdrukten. Immers men gaf alles om brood te koopen , om niet te sterven. Duizend andere dergelijke voorbeelden, die ongelooflijk schijnen, zou men kunnen bijbrengen , om te toonen welke ellende den mensch kan overkomen.
De ellenden van den oorlog zijn onbeschrijfelijk, door de verwoesting van landen en steden, en door de ontzettende vernietiging van talrijke mensehen. Wij zullen nu hier maar spreken van de rampen die er in Duitschland waren, toen de Zweden daarin vielen. Behalve vele plaatsen, die geheel verwoest werden, zijn er in Bijeren alleen wel 3000 dorpen verbrand. De moedwilligheid en de wreedheden der overwinnaars waren zoo groot, dat allen, die in huane handen geraakten, onmenschelijk behandeld werden, om uit te vorschen of zij soms ergens iets verborgen hadden. Die des vijands handen ontkwamen, stierven door honger, of door de pest, en hadden geen ander graf dan het ingewand der honden en der andere dieren. De hongersnood was zoo
KORTHEID EN ELLENDE
groot in vele gewesten, dat het vleesch van honden enz. voor lekkernij gehouden werd, en dat men het voor een geluk rekende als men ergens een dood beest vond. Den gevangenen sneed men het vleesch van het lijf, om te eten; de dooden werden 's nachts opgegraven om de levenden te spijzen; en de menschen vermoordden eindelijk elkander, om niet van honger te sterven. Deze en dergelijke gruwelen kunnen ook onze tijden en landen plagen, indien God zijnen regt-vaardigen toorn over ons uitstort.
Ellenden van aardbeving.
De ellenden en rampen, die eene aardbeving veroorzaakt, zijn nog veel schrikkelijker. Zie hier eenige voorbeelden daarvan. Ten tijde van Herodes was er in Palestina eene aardbeving, waarbij wel dertig duizend menschen onder de instortende gebouwen omkwamen.
In den nacht, toen keizer Mauritius trouwde, was er in de stad Antiochie zulk eene aardbeving, dat bijna al de huizen invielen , waaronder wel zestig duizend menschen begraven werden.
In het jaar 1456 is er eene geweest in het koningrijk Napels, waardoor vele steden geheel verzonken , en wel zestig duizend menschen gedood zij».
Plinius schrijft van eene aardbeving ten tijde van keizer Tiberius, die 12 van de voornaamste sted m van Azië vernield heeft.
In het jaar 1509 was er eene te Constantino-pel, die wel 18 dagen lang duurde, en talrijke huizen geheel omwierp, alsook het kasteel met de vijf torens, zoodat er omtrent dertien duizend menschen van het leven beroofd werden.
24
VAN HET MENSCHELIJK LBYEN. 25
In het jaar 1531 was er eene aardbeving te Lissabon, die omtrent 1500 huizen en vele kerken heeft doen invallen. De zee was daaromtrent ook zoodanig ontsteld, dat zij vervaarlijk rees en daalde, en zich scheidende, vele schepen inzwolg. Dit duurds acht dagen lang, zoodat de koning met de inwoners genoodzaakt werden buiten op het velt?, onder tenten te wonen.
In het jaar 1570 werd de stad Ferrarain Italië door eene aardbeving in stukken gescheurd, hetwelk met tusschenpozen bijna een geheel jaar lang geduurd heeft.
In het jaar 1638 zijn er door de aardbeving in Calabrië geheele steden verzonken en veranderd in poelen, onder welke de vermaarde stad van de H. Eupheraia met omtrent dertig duizend menschen, die daardoor aan hunnen dood gekomen zijn.
In het jaar 168 0 hebben geheel Span je en Portugal eene aardbeving gevoeld (doch meest omtrent Malaga) die maar eenige oogenblikken duurde, doch zoo geweldig was, dat de stadspoorten eu muren, torens en vesten aan den kant der zee geheel omgeworpen, 10 kloosters en 1300 huizen te gronde gesmeten, en 1200 beschadigd werden. De inwoners gingen op het veld wonen, uit vrees van verdere gevolgen; de aarde opende zich op verscheidene plaatsen, en spuwde zulk eenen overvloed van water uit, dat er de rivieren van overstroomden. In de stad Velez Malaga ging de aarde open, slokte eene rivier in, die daar voorbij liep, en de aarde, wederom toegaande, wierp de in geslokte wateren wederom uit met zulk eene kracht, dat zij meer dan 150 voet 21 2
kortheid en ellende
hooger dan de huizen vliegende, deze door hunnen val deden instorten. Vele andere steden werden geheel bedolven.
In het jaar 1538 was er eene aardbeving in Champagne, die eenen berg opwierp van eene mijl hoog, die daarom genoemd wordt de nieuwe berg. En in het jaar 16 50 is er eene geweest omtrent Bordeaux, waardoor een groote berg is nedergezakt en veranderd in een poel. Maar het allerontzettendste van alles is het vergaan en verzinken van het groote Atlantisch eiland, waarvan Plato spreekt. Uit eiland was gelegen tusschen Spanje en de West-Indiën en wordt gegist grooter te zijn geweest dan Afrika en Azië, en was zeer bewoond. Het is op eenen nacht door eene vreeselijke, aardbeving en eenen geweldigen watervloed geheel met al de inwoners in de zee begraven , zoo dat alleen de Canari-sche eilanden, de Vlaamsche eilanden, en weinige andere daarvan zijn overgebleven, zijnde dit groote eiland lu veranderd in de Atlantische zee. Men mt-ent, dat door die aardbeving Engeland gescheurd is van Frankrijk; Afrika van Spanje; Sicilië van Italië, enz.
God heeft iti onze dageu (te weten in de jaren 1753 en 1766) zijne vreeselijke magt door de aardbevitigen getoond; wat schrik die herhaalde aardbevingen in deze landen, in Frankrijk, Duitschlaud, Spanje en elders veroorzaakt hebben , is met geene pen te beschrijven. Het ongelukkige Lissabon, de hoofdstad van Portugal, is bijna geheel door de aardbeving van den 1° November 1755 en de volgende dagen tot den grond verdelgd, en vele duizende menschen z.jn er
26
van het menschelijk leven. 27
onder begraven. Wie weet of ods dit zelfde van daag of morgen niet zal overkomen; er zijn geene tijden des jaars, geene dagen, geene plaatsen, waarop niet onvoorziens eene aardbeving kan ontstaan. Wij zien dan uit dit alles, aan hoe vele ellenden dit leven onderworpen is, en dat wij hier het ware geluk niet kunnen vinden , maar het elders moeten zoeken.
Wij zijn vol ellende, o groote God! en gij laat die toe, opdat wij op niets ons vertrouwen zouden stellen dan op u alleen, en dat wij zouden trachten naar dat alleen gelukkige leven, uil hetwelk alle ellenden verbannen zijn. Werk dit in ons uit, bidden wij, door uwe genade, opdat wij daardoor mogen verkrijgen hetgeen wij wenschen.
Dewijl ons leven kort, broos en onderworpen is aan zoo vele ellenden, is alle tijdelijk geluk zeer gering te achten.
In een huis vol rook kan men niet onderscheiden wat er in en wat er buiten is. De wereld is een huis vol van rook der begeerlijkheden, die ons verblindt en belet de ijdeltisden te zien der tijdelijke goederen, die daarin zijn, en de grootheid der eeuwige, die daar buiten zijn. Het leven gaal voorbij, ^egt de H. Schrift, gelijk de overblijfsels eener wolk, en het verdwijnt gelijk de nevel. Men ziet somtijds in de wolken de gedaante verschijnen van allerlei zaken, die men zich inbeeldt, als: van een paard, van eenen leeuw, van eenen ruiter enz. Doch dit verdwijnt
KORTHEID EN EEtENDE
tevens in een oogenblik. Zoo ook de mensch: de pracht, de rijkdom en luister der wereld schijnen als iets te zijn, en in een' oogenblik is alles verdwenen. Het leven is een wind, zegt de Profeet Job. Als de wind door de lucht gedreven wordt, maakt hij groot getier en schijnt al iets groots te zijn; maar als hij voorbij is, is hij een niet. Alzoo gaat de mensch voorbij, en de wereld met al hare pracht en geraas.
Als iemand op eenen hoogen berg staat, dan schijnt hem eene stad of een dorp, die hij onder zich ziet, zeer klein. Zoo ook, indien wij met ons hart in den hemel waren, verheven boven de aardsche zaken, hoe klein zouden ons die dingen schijnen, die de wereld zoo zeer acht!
Al het tijdelijke is zoo klein en ijdel, dat het niet bekwaam is, om het hart van den mensch te verzadigen. De geheele wereld met al wat er in is, zegt, de H. Anselmus, is aan des menschen hart zoo veel als een mond vol eten aan eenen verhongerden mensch, ja, zoo veel als een mond vol wind. Integendeel, het eeuwige goed is zoo bestendig, dat een deeltje daarvan genoeg is, om alle menschen te verzadigen. De mensch kan zulks in dit leven reeds ondervinden. Iemand, die het tijdelijke verlaat om God, ia inwendig meer tevreden door de heilige gebade, die hij daarvoor ontvangt, dan hij, die groote rijkdommen bezit. De heidenen zelfs hebben dit gekend. De filozoof Diogenes woonde in eene ton, tot verachting der wereldsche grootheid, en ziende, dat iemand water dronk uit zijne hand, wierp hij zijnen drinkschotel weg, om deze ontbering na te volgen; ja, hij was beter vergenoegd dan Alex-
28
VAN HET MENSCHEIJJK LEVEN. 29
ander de Groote; want Lij was tevj-eden met zijn ton, en Alexander was niet vergenoegd met de geheele wereld. Dus wordt de wereld beter overwonnen met haar te verachten, dan met hare bezitting te bekomen.
Al de eer, de rijkdommen en het geluk van de wereld duren niet langer dan dit leven. Het leven is ijdel, kort en broos, dus is ook de eer en het geluk van de wereld ijdel en broos. En al leefde de mensch duizsnd jaren, het wordt ten laatste het leven van een en dag. En al dit geluk eindigt niet alleen zeer spoedig, maar het eindigt ook met de allergrootste ellende, dat is met den dood.
Dat dan niemand roeme op eeretitels, paleizen, rijkdommen, adel, enz.; want hoe rijker en gelukkiger iemand hier is, des te spoediger zal hij ellendig zijn, te weten : in den dood , die hem zal leeren, hoe het geluk van dit leven te achten is. Let dan niet op rijkelom, hoogen staat, enz., maar op het einde, wanneer alle tijdelijke grootheden van natuur veranderen en als eene schaduw verdwijnen.
Vraag het aan eenen stervende, en hij zal niets anders zeggen dan dat zijn leven, al ware het eens nog zoo voorspoedig geweest in de wereld, ijdel is, en vol bedrog, dewijl het zoo arm eindigt. En waarvoor zoude hij alsdan al die eer der wereld niet geven ? Niet alleen voor niet, maar hij zoude misschien veel willen geven als hij ze niet gehad had.
Philippus II, koning van Spanje, wenschte op zijn doodsbed deurwachter van een klein klooster geweest te zijn in plaats van koning-
KORTHEID BN ELLENDE
Aldus hebben duizenden anderen gesproken: want de dood ontdekt het bedrog en de nietigheid der tijdelijke zaken.
Indien gij tot het uur des doods alle genoegens, eer en voldoeningen genoten hadt, die ooit een koning kon smaken, wat zoudt gij daarvoor hebben als gij stierft? En wat zal een ander hebben van de boetvaardigheid, en van den arbeid, dien hij om Christus onderstaan heeft? Al had hij meer geleden dan al de Martelaren, hij zal er geene pijn meer van gevoelen. Zij, die vele jaren in wellusten geleefd hebben, en zij, die niet dan ellenden gehad hebben , staan hierin gelijk in het uur des doods, dat zij er beide niets meer van gevoelen.
De H. Romualdus had 100 jaren God gediend in eene strenge boetvaardigheid; maar op het oogenblik dat hij stierf, was al het gevoel daarvan voorbij. Simon Stilites had 80 jaren wonderen van boetvaardigheid gedaan, doch toen hij stierf, was dit even alsof hij die jaren in alle wellust geweest ware, en nu heeft hij daarvoor eene eeuwige vreugd en glorie. Vele Martelaren hebben onmensehelijke pijnen geleden, sommigen zijn vele jaren lang opgesloten geweest in vervaarlijke kerkers, enz., doch toen zij stierven, was dit even alsof zij gedurende al dien tijd alle vreugden der wereld genoten hadden.
O wonderbare verandering in dat laatste oogenblik I üa dood neemt van de zondaars al hunne wellusten weg, en brengt hm de eeuwige folteringen! Hij neemt de pijnen der Heiligen weg, en geeft hun de eeuwige
30
va.n het menscheliik leven. 31
vreugd! Welaan dan, mijne ziel! de wellusten, waardoor iemand zondigt, en de pijnen der boetvaardigheid zullen gelijktijdig eindigen, en de toekomende pijnen en vreugden zullen eveneens eeuwig duren.
O verblinde werel 1, die zoo veel doet om het tijdelijke, en zoo weinig om het eeuwige! Om een klein gewin wordt dag en nacht gearbeid, en de arbeid valt zoet. Voor een eeuwig goed is er noch tijd, noch smaak, en alles valt te zwaar; duizendmaal verdiet t dit herhaald en met bloedige tranen beweend te worden; de blindheid des harten van zoo vele menschen, die zulk eene groote dwaasheid begaan.
Alles huiten u , o groote God ! is slechts ijdelheid. Ach, dat wij dit inzagen! en zoo zagen, dat wij ons hart van alle vergankelijke dingen aftrokken , om u alleen te beminnen, die aller liefde waardig zijt' Geef ons, o God! deze genade op-dat gij alleen de schat van ons hart moogt zijn en hlijcen in eeuwigheid.
VIL HOOFDSTUK.
Het leven wordt ona verleend om aan het groote werk van onze zaligheid te werken.
Wij zijn door God geschapen en op deze wereld gesteld, niet oqi ons hier te verheffen en rijk te worden, noch om ons vermaak en gemak te zoeken, maar om ons bezig te houden, met het groote werk van onze zaligheid. O menschl gij zijt geschapen naar het beeld van God! gij zijticts groots, en tot iets groots door God bestemd. Gsj
kortheid en ellende
moet eens of eeuwig gelukkig, 6f eeuwig ellendig wezen, en noodzakelijk komen tot den hemel of tot de hel. Wij zijn allen geroepen om te arbeiden in den wijngaard des Heeren, dat is aan het werk van onze zaligheid. Wij moeten geheel ons leven daartoe besteden, en al onze werken tot dat einde vcrrigten. Wij moeten geeneu tijd verkwisten, en ons leven mag ons hiertoe niet te lang schijnen.
God konde ons wel oogenblikkelijk in den bemel stellen; maar het heeft hem beliefd, dat wij hier eenigen tijd zouden leven, om aan hem onze onderdanigheid te bewijzen, en door onze getrouwheid in de pijn den strijd uit te staan , dien hij ons oplegt, den hemel te verdienen, dien wij verloren, en de hel te ontgaan die wij verdiend hadden.
Laat ons goed dom termijl wij tijd hebben, zegt de Apostel: want de nacht komt aan, zegt Christus, (dal is de dood) dat niemand zal kunnen arbeiden. Besteed dan uwe dagen aan goede werken. Gelukkig zijn zij, die hier noch rijkdom , noch eer, noch arbeid, noch ook hun leven ontzien, en die maar alleen de glorie van God en hunne zaligheid voor oogen hebben ia al hun doen en laten.
O gruwelijke verblindheid van de wereld, zoo de^ eeuwige zaligheid te vergeten en te verzuimen en den kostelijken tijd met ijdelheden en beuzelingen te verkwisten. Beeld u eeas in dat God aan eenen verdoemde een uur tijds gaf, om te herstellen al wat hij verkwist heeft. Met welk een ijver zou hij arbeiden voor zijne verlossing ! O hoe beklagen zich de verdoemden
32
VAN HET MENSCHEL1JK LEVEN. 33
te laat en te vergeefs zoo menige uren, die zij zoo onnuttig verkwist hebben! Met al het goed van de wereld kunt gij geen uur tijds afkoopen, dat gij onnuttig hebt laten voorbijgaan. Om die gewigtige zaak nog dieper in uw hart te drukken, overweeg aandachtig de volgende punten.
1. Hoe zal ik op mijn doodsbed niet wenschen vele verstervingen, gebeden, aalmoezen beoefend te hebben, enz. en mij zei ven in alles als de minste geacht te hebben! Welk eenen troost en eene gerustheid zullen mij die dan schenken! Ik wil die dan van nu af gaan oefenen. Integendeel hoe zullen de ijdelheden, de eer en Je genoegens der wereld mij alsdan bezwaren! Ik wil die dan opregt gaan vlugten en verfoeijen.
2. De zaligheid is eeno zoo groote zaak dat geen Engel bekwaam is om dit uit te leggen. Hoe klein behoorde mij dan alles te schijnen hetgeen ik er voor gedaan heb! Ach! hoe kort, a.G\\, hoelangl Hoe kort het leven, hoe lang de eeuwigheid ! Hoe kort de arbeid, hoe lang het loon.
3. Hetgeen wij in het leven zaaijen, zullen wij in den dood maaijen ; die nu met de Apostel in tranen zaaijen, zullen met hem in blijdschap maaijen, en de schoven van goede werken met vrengd voor den regter brengen, als de wereld verschrikt zal staan over hare verblindheid.
4. Als ik zal verschijnen voorden regterstoel, zullen de goede werken mij volgen, en daar voor mijne zaken pleiten. Zij zullen niet alleen voor mij da zaligheid bekomen, maar mij ook bijblijven tot een eeuwig sieraad.
KORTHEID EN ELLENDE
5. Wat is alles wat ik tot uu toe gedaan heb voor mijne zaligheid, in vergelijking bij hetgeen de Heiligen daarvoor gedaan hebben? Zij weenden hier, om niet te moeten weenen in de eeuwigheid; zij vreesden den voorspoed; zij schroomden (!e genoegens; zij ontzeiden zich vele dingen ; die zij hadden mogen genieten; zij ondergingen vele vernederingen , ongemakken en kruisen: geheel hun leven was vasten, bidden, waken. Zij vreesden als zij buiten vervolging en verdrukking waren, omdat de Apostel zegt, dat al wie god vruohtig in Christus wil leven, vervolging zal lijden. Daarom wilden zij liever zich zeiven vervolgen dan geen deel te hebben in het lijden , hetwelk aan alle regtvaardigen eigen is.
6 Indien gij wist dat gij hier nog 100 jaar zoudt leven en dat gij gedurende al dien tijd niets zoudt hebben om van te leven , dan hetgeen gij in een uur tijds uit de schatkamer van een koning zoudt verzamelen, die u daartoe goedgunstig den toegang gaf, zoudi gij dan dat uur verkwisten of verslapen ? Welnu, uwe ziel zal in eeuwigheid leven en gij zult tiaar niets ander3 vinden dan hetgeen gij in uw leven zult vergaderd hebben uit de schatten van Cnristus, door het oefenen van de deugd. En wat is uw leven bij de eeuwigheid ? veel minder dan een uur bij 100 jaren. O dwaasheid ! indien wij nu niet arbeiden , om die eeuwigdurende schatten te vergaderen !
Tot nog toe heb ik die groote verblindheid gehad , o Heer! mav.r uwe genade heeft mij ziende gemaakt. O mijn Zaligmaker! ik hoor u tot mij zeggen: drijf koophandel tot dat ik kome; de nacht komt, dat
34
VAN HET MKNSCHELIJK LEVEN. 35
niemand meer zal kunnen werken. Ik c/a met uwe genade daaraan voldoen ; geef dat ik altijd daarin voortga lot het einde mijns levens.
VIII. HOOFDSTUK.
Het is eene groote verblindheid de bereiding tot den dood uit te steüea tot het laatste. De dood ia gewoonlijk gelijk het leven geweest is.
Vele menschen stellen hunne bereiding tot den dood, en ook hunne bekeering tot het laatste uit, en als de dood komt, dan zouden zij wel alles willen doen , als het te laat is. De H. Augustinus zegt: Hij kan niet kwalijk sterven , die wel geleefd heeft; en hij zal maar zeer moeijelijk wel sterven, die kwalijk geleefd heeft. Hij zegt ook, zulk een leven, zulk een einde. W.e zou niet roepen met Balaam : Bat mijne ziel den dood der regtvaardigen sterve! Wilt gij den dood der regtvaardigen sterven, leef dan eerst het leven der regtvaardigen. De dood is als de weerklank van het leven. Leeft gij wel, zoo sterft gij wel: leeft gij kwalijk, zoo sterft gij kwalijk. Die zich in zijn leven wel bereidt tot den dood , zal de dood altijd wel bereid vinden; die zich niet bereidt, zal de dood onbereid wegrukken : als het anders gaat, is het wonderlijk en zeldzaam. Die heilig leeft, zal heilig sterven; die geheel zijn leven in zonden leeft, zal in zonden sterven , gelijk Christus zeide tot de Joden : Gij zult sterven in uwe zonden. Een goede dood is als het loon van een goed leven. De duivel zal in den dood zijne prooi niet ligt laten varen, die hij geheel het leven bezeten heeft. Integendeel, de helsche geesten komen in het
KOKTHEIl) KN ELLENDE
uur des doods de boozen nog geweldiger bekoren: want zij sparen zelfs de goede zielen niet. Sommigen bekoren zij tot wanhoop, anderen tot val-schen vrede, sommigen tot onverduldigheid of ongeloovigheid , tot ijdel behagen in zich zeiven, enz. Indien iemand te voren niet gewapend is door de deugd , hoe zal hij vvederstaan in het uur des dood , tenz'j door eene buitengewone genade van God? Maar is het niet ten uiterste te vreezen, dat God die genade niet zal geven in het uur des doods? Ongetwijfeld, want de Heer zegt zelf: Als de benaamodheid hm zal bevangen, zullen zij tot mij roepen: maar ik zal ze niet aanlworen. Als een kromme boom afgekapt wordt, langs welken kant zal hij vallen, dan langs den kant, waarnaar hij overhelt?
Maar eene ziel, die voor God en hare zaligheid geleefd heeft, kan de bekoringen des duivels overwinnen door eene gewone genade, en zij moet alsdan moedig volharden in het geloof, en vast vertrouwen, dat die genade haar niet zal geweigerd worden.
De duivel bedriegt vele mensehen door de val-sche hoop van wel te sterven, en dat de ziekte hun tijd zal laten , om zich te bereiden. Uoch de zondaars, zelfs als zij gezond en wel bij hun verstand zijn, hebben groote moeite om tot eene ware bekeering te komen, al toonen zij nog zoo veel ijver; En gij, o zondaar! meent daartoe in staat te zijn in uwe ziekte, die u dikwijls zoo ongevoelig maakt als een stuk hout?
De barmhartigheid is niet beloofd aan dezulken, die op haar steunen om te zondigen, maar aan degenen, die, u't vrees van Gods regtvaardig-
36
VAN HET MBNSCHELIJK LEVEN. 37
heid, ophouden te zondigen, en zich tot God bekeeren.
Doch schoon eenige zondaars in hunne laatste ziekte het gebruik van hun verstand hebben, en groote voornemers en teekenen van berouw too-nen, het is bedriegelijk en niet veel te achten. Dit blijkt klaar uit Antiochus. Deze koning had in zijn leven vele boosheden bedreven; hij bad Jeruzalem willen verwoesten , het Joodsche volk gevangen genomen, den Tempel geplunderd. Toen hij op zijn doodsbed lag, toonde hij hierover groot leedwezen , en beloofde alles te herstellen, schooner en kostelijker dan het te voren geweest was; ja, zelfs de joodsche godsdienst aan te nemen, en gekeel de wereld door den naam van God te verkondigen : maar te vergeefs: Leze goddelooze had God, zegt de heilige schrift, van wien hij geene harm.hariigheid zou hekomen.
Indien dus een zondaar op zijn uiterste zulke teekenen toonde als Anthiochus , zoude men dit niet houden voor een opregt berouw? Noglana het blijkt hier anders. Het is te vreezen dat zulke gesteltenis en teekenen in den zondaar niet voortkomen dan uit vrees van de straffen, die h'j verdiend hee(ft; en niet uit de beweging van den H. Geest, die zijn hart waarlijk verander heeft-.
Hij is dan wijs en voorzichtig, die zich bereidt tot den dood in zijne gezondheid; maar onze bereiding en bekeering uitstellen tot het laatste, is de grootste verblindheid der wereld.
Iloevele dusdanige verblinden zijn er , o Ood! te vinden! Open toch de oogen van ons allen ,
KORTHEID EN ELLENDE
opdat wij van nu af sterven aan ome kwade be-geerlijkheden, en ons opregt tot den dood bereiden, om, als het u zal believen, ons dien over te zenden , heilig te sterven, en door den dood het leven te bekomen.
IX. HOOFDSTUK.
Dat wij ons moeten bereiden tot den dood, omdat men maar eens sterft.
O schrikkelijk oogenblik van den dood! Die sterft, heeft voor zich de gelukkige of ongelukkige eeuwigheid, en de laatste snik brengt hem in een van beiden. Geen Engel kan ons verklaren, hoe veel er gelegen is aandien laatsten stond. Al de geheimen , die God de Vader uitgewerkt heeft op de aarde , al hetgeen God de Zoon gesproken en geloden heeft, al heigeen God de H. Geest onderwezen heeft, heeft slechts ten doel om ons een gelukkigen dood te bezorgen.
De mensch heefi twee oogen, twee ooren, twee handen, twee voeten, en indien hij eene van die verliest, behoudt hij nog de andere. Doch hij heeft maar ééne ziel, als die verloren is, is alles verloren. Wij moeten dan met alle zorg trachten die zalig te maken. Is eene pleitzaak, een proefstuk, een veldslag kwalijk uitgevallen , het kan nog hersteld worden met die dingen te herdoen ; maar eens kwalijk gestorven; is eeuwig kwalijk.
Het is eene vreeselijke zaak, dat. dit groote werk, dat niemand kan ontvlugten, en dat elk maar eens mag doen, niet kan beproefd of
38
VAN HET MES3CHELIJK LEVEN. 39
herdaan worden ! Niemand zal op eenen schouwburg zijnen rol wel apelen, geen regtsgeleerde zal zijn proefstuk wel doen uitvallen, tenzij dit alles te voren geleerd en beproefd worde; en hoe zal iemand wel sterven, die niet heeft leeren sterven? Wij moïten dan nu loeren sterven gedurende ons leven, om wel te sterven als ons uur zal gekomen zijn. Hiertoe is noodig, dat wij ona zei ven naarstig oefenen in de volgende deugden:
Ten 1. dat wij al de kruisen en pijnen , die ons overkomen , aanzien als ons toegezonden van God tot onze zaligheid, en die trachten te dragen in den geest van boetvaardigheid; hierdoor zullen wij het groote kruis van den dood te beter kunnen dragen.
Ten 2. dat wij ons zeiven dikwijls opofferen aan God, om alles te lijden, wat zijne vaderlijke goedheid ons zal gelieven op te leggen , en daartoe zijne hulp verzoeken.
Ten 3; dat wij onzen ligchatnelijken dood door den geestelijken dood van het H. Evangelie voorkomen, dat is: door eene gestadige versterving van onze kwade driften.
Ten 4. dat wij den dood dikwijls voor oogen hebben , stervende met de gedachten , om dan eens te sterven voor goed. Zie het volgende koofd-ttuk. De Kardinaal Bellarminus wenschte op zijn doodsbed nog een jaar te leven, om zich zeiven beter te bereiden tot den dood, alhoewel hij het vele jaren te voren gedaan had.
Ik zie, o goedertieren God! dat alles vergankelijk is , ik gevoel den dood allengs naderen, daarom zal ik er voortaan ernstig op gaan denken, en mij
KORTHEID EN ï;LLENDE
zorgvuldig er toe voorbereiden, opdat ik, ah hij komt, in den Beer moge ontslapen.
Waarin deze geestelijke dood en deze bereiding bestaat.
1. De geestelijke dood bestaat daarin , dat wij trachten ons zeiven dagelijks te verloochenen en onzen ei^en wil te onderwerpen: dat wij in ons doen sterven de kwade genegenheden, de ongeregelde liefde, alle verkleefdheid aan eenige schepsels; opdat wij aan deze niet gehecht zijn in onzen dood : dat wij leven in gestadige boetvaardigheid, en alles trachten te doen volgens God en om God.
2. Gelijk de dooden afgescheiden zijn van alle wereldsche zaken, die voor hen dood zijn, en niets gemeens daarmede hebben, zelfs niet met de begeerte of met den wil, zoo bestaat de geestelijke dood daarin, dat wij dood zijn aan de zonde, en de zonde dood aan ons.
3. Deze geestelijke dood bestaat ook hierin, dat wij zoo leven, gelijk wij zou len willen sterven: en den dood zoo voor oogen hebben, dat wij eiken dag aanzien als den laatsten van ons leven en onze voornaamste dagelijksche werken zoo doen, alsof het de laatste reis ware, dat wij die zullen doen, b.v. de Biecht, de Communie, het opdragen van het H. Sacrificie der Mis, onze avond- en morgengebeden, etz. Joannes Climax zegt; De dag van lieden icordt niet wel doorgebragt, tenzij wij ons laten voorstaan dat hij de laatste is Hij is godvruchtig die alle uren den
40
VAN HET MENSCHELIJK LEVEN. 41
dood verwacht; maar die alle uren naar den dood wenscM, is heilig.
4. Dat wij alle maanden eenen dag verkiezen, of meermalen, (gelijk velen doen) dien wij bijzonder doorbrengen met te denken aan den dood, en ons daartoe te bereiden. Gedraag u ditn dag als of gij gingt sterven , overleg, wat bij deze ge dachte het eerst en het meest uwen geest treft; wat u het meest verontrust en beangstigt; wat gij zoudt wensclien gedaan te hebben , en voorzie daarin zoo veel als het mogelijk is. Denk dat de dood de voornaamste gelegenheid is, om aan God te voldoen voor uwe zonden, gelijk Christus allermeest voldaan heeft voor onze zonden door zijnen dood. Plaats u aldus voor een Crucifix, sla uwe oogen op Jesus, die voor onze zaligheid gestorven is, om ons te leeren wel te sterven, en opdat wij zijn voorbeeld zouden navolgen , en overdenk de inwendige gesteltenis des harten, met welke hij zijnen geest gegeven heeft. Hij is gestorven en heeft den dood ondergaan als een slagtoffer, om zijnen Vader, die door de zonden onteerd was, de opperste eer te bewijzen. Hij is gestorven om zijnen Vader gehoorzaam te zijn tot den dood, ja, tot den dood des kruises. Hij is gestorven in den geest van boetvaardigheid, om te voldoen voor onze zonden: wensch met Jesus hierin gelijk te zijn; en zeg:
„Ik ben door u, o eeuwige Vader! regtvaar-„dig verwezen tot den dood; ik wensch dan „te sterven met Jesus, en als een slagtoffer op-„geofferd te worden, om u met hem de opperste „eer te bewijzen, zoo veel ik kan, omdat gij „door mijue zonden zijt onteerd geweest. Dat
KORTHEID EN Ï.LLENDE
zorgvuldig er toe voorhereiden, opdat ik, als hij komt, in den Heer moge ontslapen.
Waaria deze geestelijke dood en deze bereiding bestaat.
1. De geestelijke dood bestaat daarin , dat wij trachten ons zeiven dagelijks te verloochenen en onzen eigen wil te onderwerpen: dat wij in ons doen sterven de kwade genegenheden, de ongeregelde liefde, alle verkleefdheid aan eenige schepsels; opdat wij aan deze niet gehecht zijn in onzen dood: dat wij leven in gestadige boetvaardigheid , en alles trachten te doen volgens God en om God.
3. Gelijk de dooden afgescheiden zijn van alle wereldsche zaken, die voor hen dood zijn, en niets gemeens daarmede hebben, zelfs niet met de begeerte of met den wil, zoo bestaat de geestelijke dood daarin, dat wij dood zijn aan de zonde, en de zonde dood aan ons.
3. Deze geestelijke dood bestaat ook hierin, dat wij zoo leven, gelijk wij zou ien willen sterven: en den dood zoo voor oogen hebben, dat wij eiken dag aanzien als den laatsten van ons leven en onze voornaamste dagelijksche werken zoo doen, alsof het de laatste reis ware, dat wij die zullen doen, b.v. de Biecht, de Communie, het opdragen van het H. Sacrificie der Mis, onze avond- en morgengebeden, etz. Joannes Climax zegt: De dag van heden wordt niet wel doorgebragt, tenzij wij ons laten voorstaan dat hij de laatste is Hij is godvruchtig die alle urtn den
40
VAN HET MENSCHELIJK LEVEN. 41
dood verwacht-, maar dxe alle uren naar den dood wenscht, is heilig.
4. Dat wij alle maanelen eenen dag verkiezen, of meermalen, (gelijk velen doen) dien wij bijzonder doorbrengen met te denken aan den dood, en ons daartoe te bereiden. Gedraag u dien dag als of gij gingt sterven, overleg, wat bij deze gedachte het eerst en het meest uwen geest treltj wat u het meest verontrust en beangstigt; wat gij zoudt wenschen gedaan te hebben , en voorzie daarin zoo veel als het mogelijk is. Denk dat de dood de voornaamste gelegenheid is, om aan God te voldoen voor uwe zonden, gelijk Christus allermeest voldaan heeft voor onze zonden door zijnen dood. Plaats u aldus voor een Crucifix, sla uwe oogen op Jesus, die voor onze zaligheid gestorven is, om ons te leeren wel te sterven, en opdat wij zijn voorbeeld zouden navolgen , en overdenk de inwendige gesteltenis des harten, met welke hij zijnen geest gegeven heeft. Hij is gestorven en heeft den dood ondergaan als een slagtoffer, om zijnen Vader, die door de zonden onteerd was, de opperste eer te bewijzen. Hij is gestorven om zijnen Vader gehoorzaam te zijn tot den dood, ja, tot den dood des kruises. Hij is gestorven in den geest van boetvaardigheid, om te voldoen voor onze zonden: wensch met Jesus hierin gelijk te zijn; en zeg:
„Ik ben door u, o eeuwige Vader! regtvaar-„dig verwezen tot den dood; ik wensch dan „te sterven met Jesus, en ais een slagtoffer op-„geofferd te worden, om u met hem de opperste „eer te bewijzen , zoo veel ik kan, omdat gij „door mijne zonden zijt onteerd geweest. Dat
42 KORTHEID EN ELLEN DE
„dan mijn ligchaam en al mijne ledematen ver • „brijzeld en vernietietd worden, die de werktui-„gen der zonden geweest zijn; ik wil sterven „met Jesus, o mijn Vader! gewillig den dood „aannemen (schoon die zoo bitter is) en dien „vereenigende met zijnen dood, tot voldoening „van mijne zonden. Ik wil sterven met Jeaus „om gehoorzaam te zijn aan uw opperst en heilig „!lt;ebod. Aanzie, o Vader ! zijnen dood, en zijne „waardige gebeden en dankzegging, die ik u „opoffer voor al de weldaden , die gij mij ver-„leend hebt, en wees mijne ziel, die ik te zamen „met hem in uwe handen beveel, om zijnent „wil genadig.quot;
Gij kunt alsdan ook gebruiken de gebeden, die men bidt voor de stervenden , als: de oefening van Geloof, Hoop, Liefde, enz üeze oefeningen zullen u ieeren sterven; en als gij ziek wordt, zult gij ligte.lijk kunnen oefenen hetgeen gij te voren in uw leven zoo dikwijls geoefend hebt.
Kort zijn, o Heer! des memchen dagen, het getal zijner maanden is bij u bepaald gij hebi hem palen gesteld, die hij niet kan overschrijden, zegt de geduldige Job. De tegenwoordige tijd is ons gegeven, om onze zaligheid te bewerken; is hij zeer kostbaar, wij hebben kem door de verdiensten van het dierbare. Bloed van Jeans; de Heiligen hielden hem in zeer groote waarde, zij durfden naauwelijks slapen om dien niet te verliezen. De H. Antonius bragt geheele nachten door in het gebed; de H. Petrus van
VAN HET MENSCHELIJK LEVEN. 43
Alcantara sliep naauwelgks twee uren tusschen dag en nacht; zij besteedden al hunnen tijd met bidden en het oefenen van goede werken; zij zagen ieder uur aan voor het laatste; zij dachten gedurig dat «ij den H. Apostel Joannes hoorden zeggen: het is het laatste uur. Zij rekenden al den tijd verloren, op welken zij met God of met hunne zaligheid niet bezig waren. En wij daarentegen besteden hem zoo kwalijk; wij brengen dien bij na geheel door met slapen, wandelen, spelen, eten en drinken, ijdele zamenspraken en andere onnuttigheden. Wij hooren naar Christus niet, die ons a aarechuwt dat er een nacht zal komen, in welken niemand meer zal kunnen arbeiden; noch naar den Apostel, die roept: Terwijl^ wij den tijd hebben, laat ons goed doen. Wij zijn doof voor die goddelijke uitspraak, en wij hebben geene achting voor den tijd; ja, wij weten somtijds niet wat ta doen om hem kwijt te zijn. De verdoemden kennen nu veel beter, maar te vergeefs, zijne groote waarde, en beklagen zich nu het te laat is, dat zij hem niet zorgvuldiger besteed hebben; indien wij ons niet beteren in het toekomende, nocli zuchten over onze voorgaande onachtzaamheid, is het zeer te vreezen, dat wij daarna met die ongelukkigen eeuwig en vruchteloos zullen zuchten.
Dit leven is ook vervuld met vele pijnen en smarten. Be mensch, van eene vrouw geboren, zegt de geduldige Job, leeft weinig tijds en is vol ellenden. Ue goedertiwene God heeft dit alles genadig willen besctiikkea , opdat wij ons hart aan de wereld en hare vermakelijkheden niet T-ouden vasthechten, maar als vreemdelicgen
44 KORTHEID EN ELLENDE, ENZ.
zouden zuchten naar ons vaderland, en wij dikwijls met David zouden roepen; Helaas ! dat mijne pelgrimschap zoo lang duurt, mijne ziel is wel lang in hailing schap! En wie doet dit? Weinigen denken aan den dood; hij komt bij allen onverwachts, en bijna bij allen tegen hunnen dank. Men bemint die pijnlijkheden des levens, even gelijk de kinderen hunne vuiligheid, daar zij met vermaak in wroeten , en die weenen als zij gewasschen worden. Velen zijn van het tijdelijke zoo vol, dat zij op het eeuwige niet eens denken. Dit alles komt bij gebrek aan geloof en opregte liefde tot God, en omdat wij de waarde van onze ziel en de grootheid der eeuwige zaken niet kennen.
Verlos ons, Jesus ! van die allergrootste verblindheid; open de oogen van ons verstand; bestraal ons met hel liclil van uwe goddelijke genade; geef ons toch een levendig geloof; ontsteek in ons hart eene brandende liejde tot u, opdat wij geheel voor u levende, gedurig wenschen ontbonden te zijn van dit sterfelijke ligchaam, om eeuwig met u te zijn.
-Vhl;*-I. HOOFDSTUK.
Wat atervea is, en hoe pijnlijk.
Sterven is de scheiding der ziel van haar lig-ohaam; dat is haar overgang van den tijd tot de eeuwigheid. Sterven is het eeuwig vaarwel zeggen aan vader en moeder, en alle vrienden; het is, zegt de H. Ciyaostomus, alsof de stervende zeide: vaartwel, vrienden, ik ga eene groote reis doen naar een vreemd en onbekend land, hetwelk niemand gezien heeft; en waar mij niemand uwer zal vargezellen. Ik ga tot mijnen regter, zonder dat ik weet, wat mij daar zal gebeuren, en wie mij voor hem zullen brengen, de Engelen of de duivelen, en waar mijne woning zal zijn, of in den hemel, of in de hel. Sterven is, verlaten al hetgeen men in de wereld bezit en bemint: huis, winkel, schrijfkamer, hof, omgang met menschen, enz.; de gierigaard zijne schatten, de wellustige zijne genoegens, de eerzuchtige de eer, en dit voor eeuwig. Een mensch, die sterft, verliest niet alleen hetgeen men noemt rijkdommen; maar hij verliest al hetgeen hier beneden is. Geheel de wereld vergaat voor hem, zonder hoop van die nog te zien.
Een mensch, die sterft, wordt de armste van alle menschen. Er is geen koning, die sterft.
46 VERHANDELING
die niet zou wenscben de minste van zijne onderdanen te zijn; en er is niet een slaaf, die zou willen verwisselen van staat met eenen koning, die maar een kwartier uurs meer te leven heeft. ü( ch al is dit alles zoo schrikkelijk , hetgeen na den dood volgt, is nog veel schrik-kelijker en meer te vreeien.
Sterven is een droevig graf krijgen voor zijne woonstede, de wormen voor medgezellen, en voor de riekende waters en muskus den etter en onverdragelijken «tank.
En om nu niette spreken dan van eenen onge-lukkigen dood , zoo schijnt er geen gelukkiger , dan dat men sterft op zijn bed door ziekte; maar wsit lijdt hij al niet, die zoo sterft? De koorts verbrandt hem; de dorst kwelt hem en beneemt hem de spraak; de hoofdpijn laat hem niet toe ergens op te letten ; de lendenen zijn met pijn overvallen; de zoete slaap vliedt van hem henen ; de hulpmiddelen bezwaren hem somtijds niet minder dan de ziekte; maar wie zal de bittere en pijnlijke scheiding beseffen, als de ziel haar ligchaam verlaat, met weike zij zoo vast en innig vereenigd was? Er is in de natuur geene grootere vereeniging en geen digter band te vinden, dan er is tusschen de ziel en het ligchaam; en er zijn geen dingen, die elkander zoo zeer beminnen: en daarom , als die moeten scheiden, is dit natuurlijk de bitterste scheiding van de wereld; daarom is er groote strijd in het scheiden, en de natuur spant al hare krachten in om deze scheiding te beletten, zoodat niemand de smart, den strijd en debenaauwdheid kan uitspreken, die de msnsch ondergaat, ais
OVER DEN DOOD. 47
hij sterft. En indien alsdan al die ledematen, de zenuwen en de aderen , enz. konden spreken, zij zouden uitroepen met de bedrukte Susanna; Ik hen in angst van alle kanten!
Hetgeen den dood neg bezwaart, is de aanval der booze vijanden, die zich dikwijls vertoonen aan de stervenden onder de vreeselijkste gedaanten; en dit is dikwijls de reden, dat sommige stervenden zoo sidderen en beven; en zulke afschuwelijke gebaren en bewegingen des lig-chaams maken, dat het de omstanders doet verschrikken.
Al is het dan, dat te sterven op zijn bed en door ziekte zoo schrikkelijk niet schijnt aan de zinnen, als te sterven door het zwaard, door het vuur, door schipbreuk, of door het geregt, de dood op het bed is nogtans dikwijls pijnlijker en benaauwder dan dit alles.
Hoe pijnlijk en hoe schrikkelijk, 0 God! is de dood aan ome natuur! Geef ons toch de genade, dat wij al die pijnlijkheden in den geest van bod-vaardigheid verduldig verdragen , opdat wij daardoor aan moe goddelijke regtvaardigheid mogen voldoen, en door eenen zaligen dood tot de aan-schouwing van tac goddelijk wezen geraken.
II. HOOFDSTUK.
Vau dc gi'öote verandering, die er na den dood Tolgt.
Wij hebben bijna geen ander denkbeeld van den dood, dan dat de stervende mensch zijn gevoel en verstand, zijne beweging en zijne wer-
48 VERHANDELING
king verliest, en dat wij hem na zijne begrafenis niet meer zien. Wij letten maar op hetgeen hij ophoudt te doen, maar niet op hetgeen hij begint te doen.
Door den dood wordt er eene groote gordijn weggeschoven, en de ziel begint oneindige dingen te zien, die haar te voren onbekend waren. Zij ziet na den dood eene andere wereld , andere inwoners, andere wijsheid, andere vreugde, ot andere pijlen, andere schoonheid, andere eer, alles is anders. Zij ziet daar wat God is, wat zij zelve, wat de tijd, wat de eeuwigheid is. Zij ziet het oneindig getal van goede en kwade geesten, onder welke zij zich gemengd vindt. Zij ziet daar dat alle aardsche wijsheid maar dwaasheid; de ligchamelijke schoonheid maar leelijkheid; de aardsche goederen van geene waarde, en de eer maar ijdelheid is. Zij ziet daar welk een kwaad zelfs maar eene dagelijksche zonde is, bijzonder die men wetens en willens doet; dat enkel tijdverdrijf een schrikkelijk verlies is; dat de vleeschelijke wellusten eene schandelijke vuiligheid zijn, enz. Zij ziet daar de gruwelijkheid van de doodzonde, en de wonderbare schoonheid eener ziel, die in staat van genade is. Zij ziet daar van hoe groote waarde de boetvaardigheid en de deugd is, wat eene groote wijsheid het is de wereld veracht te hebben, en hoe die heilige dwaasheid in de eeuwigheid zal geprezen worden van al de Heiligen, en van God zeiven. Immers de ziel ziet daar op dat oogenblik een onuitsprekelijk vertoog, waarvan wij hier da zes voornaamste punten gaan voorstellen.
OVER BEN DOOD.
Teu 1. De ziel ïiet zich zelve in eene geheel andere gesteltenis.
De ziel ia eene groots zaak, zij is uiet geschapen dan om te kennen, te beminnen, to begeeren, te haten, enz. Zoo lang zij gebonden is in den duisteren kerker van haar ligchaam, kent zij zich zelve niet; zij is zeer klein, traag; bepaald en flaauw in de werking van hare drie krachten, verstand, geheugen en wil, aangezien zij daarin gebonden is aan de ligohamelijke werkingen van de vijf zinnen en van de verbeelding. Zij kent, zij vat, zij verstaat, zij gevoelt de voorwerpen of de dingen, die buiten haar zijn, door de werking der zinnen en der verbeeldingskracht, en daarom is zij niet grooter, sterker, noch levendiger in de werking van hare drie krachten dan de ligchamelijke zinnen en de verbeelding toelaten en kunnen dragen; diensvolgens heeft zij zeer kleine kennis en een klein gevoel van de zigtbare dingen, en nog veel kleiner van de onzigtbare; maar als de ziel ontbonden is van haar ligchaam, is zij zeer levend en sterk in al hare werkingen en zij heeft eene ondenkbare kracht om te kennen, te beminnen, te haten, enz., immers zoo groot is hare magt om te kennen, dat zij in den dag des oordeels zal zien en kennen de zonden van alle menschen.
De ziel dan kent en vat de dingen, die buiten haar en rondom liaar zijn door de ligchamelijke zinnen, en is er mede bezig, zij keert er zich toe met haar verstand, en zij wordt er aan vastgehecht door haren wil en hare liefde; zij 21 3
49
VERHANDELING
rust daarop en zij geniet daar eenig verzet en voldoening in , als zij niet geheel en zuiver aan God gehecht is. Eenige van die dingen zijn zoet en aangenaam aan de zinnen ; eenige voldoen hunne nieuwsgierigheid, andere vertroosten hen in hunne pijnlijkheden, andere voldoen hunne hoop, enz. Al de uitwendige en zinnelijke dingen zijn dan eenigzins hunne goederen en hun rijkdom in deze wereld. Ue arme menscheu zijn zelfs rijk door deze goederen; want hebben zij geene huizen, zij hebben den hemel, de zon, de sterren, de lucht, de velden met hun gewas, enz. En de H. Augustinus zegt, dat het een grooter goed is voor eenen armen mensch den hemel, dan voor eenen rijken de vergulde verwelfsels van zijrs paleizen te zien. Dit is dan de staat van den mensch op deze wereld, en dit kan ons dienen om te verstaan, wat de dood is en welke uitwerksels zij voortbrengt. De dood is eene berooving van al wat men bemint en bezit in deze wereld, van al hetgeen, waaraan de ziel was verkleefd; van alle verzet, verkwikking en vermaak, hetwelk men in de schepsels vond.
Doch als nu eene ziel, die door hare liefde gehecht was aan deze dingen, van haar ligchaam scheidt, en door den dood daarvan wordt beroofd en afgernkt, dan zal zij die blijven beminnen met eene drift, die met haren nieuwen staat overeenkomt ; zij zal die eeuwig met eene on-verzadelijke drift begeeren en in eeuwigheid niet bekomen. Wie kan dezen ellendigen staat begrijpen! Alles wat zij bemint, ontvait haar; al waar zij op rust, verlaat haar voor eeuwig, zon-
50
OVER DEN DOOD.
der hoop, van dit ooit meer te genieten. Wat een schrikkelijke val voor de ziel, wanneer al hetgeen , waar zij op steunde onder haar gebroken wordt! Wat een honger door het wegnemen van al haar voedsel! Wat een afgrond door het vernietigen van al hetgeen haar vervult! Wat eene armoede door een volkomen verlies! Wat eene verlatenheid door het afscheiden van het gezelschap ! Wat eene verscheuring door het pijnlijk aftrekken van al hetgeen , waaraan zij gehecht was. Dit zal voor haar een gedurige dood ziju, dien de H. Augustinus noemt : Fooit levende, 7iooit stervende, maar stervende zonder einde.
Maar eene ziel, die God bemint bovenal, en aan hem gehecht is door sene heilige liefde, al is het dat zij in het sterven eenige kleine aan-gekleefdheid aan de schepsels heeft, en dat zij in het breken van die bauden eenige pijn gevoelt; de liefde en aatigekleefdheid, die zij God toedraagt, vertroost en ondersteunt haar, en hare liefde sterker wordende, hoopt zij zich weldra geheel vereenigd te zien met God en verslonden in den afgrond zijner goedheid, die alleen hare ijdele ruimte vervullen en hare liefde verzadigen kan.
Teil 2. De ziel ziet wat de tijd eu de eeuwigheid is.
De ziel ziet daar, door een licht van God, de oneindige waarde van den tijd ten opzigte van de eeuwigheid; en de nietigheid van den tijd ten aanzien van voorspoed en tegenspoed, en van alle vergankelijke zaken. Zij ziet dat haar tijd geëindigd is, dat Gods barmhartigheid ten haren
51
VERHANDELING
52
opzigte bepaald, en dat haar staat voor eeuwig gevestigd is. Zij ziet het oneindige verschil tusschen den tijd en de eeuwigheid, hoe zij den tijd en al het tijdelijke als groot en langdurig heeft aangezien , en de eeuwigheid en de eeuwige goederen als klein en nietig, door de kleine kennis, die zij daarvan !(ehad heeft, en zij staat verbaasd over hare verblindheid; zij verandert van oordeel, en verwijst zich zelve. Niets van al wat tijdelijk is, kan haar meer groot schijnen; niets, van al wat eeuwig is, kan haar meer klein schijnen; alle tijd, vergeleken bij de eeuwigheid, schijnt haar niet alleen klein, maar een niet; en niets is er dat blijft dan het eeuwig gned en kwaad. De goede en kwade zielen zullen gelijkelijk dit oordeel strijken over den tijd en eeuwigheid ; zij zullen dezelfde kennis hebben; maar niet dezelfde gevoelens. De goeden hebben geene pijn, dat zij de tijdelijke dingen verdwenen zien, omdat zij niet beminnen, maar zijn overgoten van blijdschap om de eeuwige goederen , die zij straks zullen genieten. Maar die gestorven zijn met nog eenige aangekleefd beid aan sommige aardsche zaken, zullen daarvoor pijn lijden in het vagevuur, omdat hunne zaligheid uitgesteld wordt; nogtans de liefde, die zij God toedragen, zal hen in het midden van deze pijnen in eenen volkomen vrede houden, zoodat zij zelfs niet uit dien staat zonden willen komen, waarin Gods regtvaardigheid hen gesteld heeft, tegen den wil en het bevel van dezelfde regtvaardigheid. Ook de verdoemden zullen de nietigheid der tijdelijke dingen zien, die zij bemind hebben : doch zij zullen daarom niet nalaten ze te
OVER DEN DOOD.
blijven beminnen, en dit zal in hen dien vervaarlijken honger veroorzaken. Zij zullen de grootheid der hemelsche goederen kennen, maar zich zei ven magteloos vin den om die te beminnen, schoon zij weten dat niemand die kan bezitten, dan hij die ze bemint.
De H. Franciscus de Sales zegt, dat eene van de grootste pijnen der verdoemden zal zijn, dat God hun een deel van zijne volmaaktheden zal laten kennen, maar hunnen zondigen wil tevens magteloos laten, om die te kunnen beminnen. Dus zal de brandende drift tot de tijdelijke goederen in de kwaden veel grooter zijn dan te voren, en de liefde tot het eeuwige goed, alleen maar te vinden in de goeden, schoon de eersten zoowel als de anderen de nietigheid van het tijdelijke, en de grootheid van het eeuwige zullen inzien.
De tijd zal hun daar de allergewigtigste zaak van de wereld schijnen, daar hij in zekeren zin den hemel en de hel in zich besluit, en alle uitwerksels van Gods barmhartigheid en regtvaardigheid, want niemand kan loon of straf verdienen dan in den tijd. Hoe zal alsdan eene ziel het minste deeltje van den tijd waarderen, als zij dien met de eeuwigheid vergelijkt?
Hoe zal de gesteltenis van eene ongelukkige ziel zijn, die nu ziet, dat zij dien kostelijken tijd zoo zeer misbruikt heeft; en dat nu de tijd voor haar geëindigd is, en de deur van Gods barmhartigheid gesloten? O wat droefheid! o wat verscheuring des harten ! o wat afgrond van wanhoop! Wij zullen allen in dezen staat komen. Denkt en herdenkt nu, hoe gij op uw
53
VERHANDELING
doodsbed zult gesteld zijn als er na twee of drie uren voor u geen tijd meer zal zijn? Wat oordeel zult gij alsdan over uw leven strijken ? En indien u dan de keus gegeven werd, om nog eens te beginnen, hoe zoudt gij het aanleggen ? Dat dit ten minste u aanspore, om het toekomende wel te gebruiken.
Laat ons uit dit eindigen van den tijd de waarde van den tijd leeren kennen ; en uit deze waarde de verblindheid der menschen, die den tijd zoo kwalijk doorbrengen: sommigen in zonden en wellusten , anderen in beuzelarijen en nut-telooze bezigheden, en anderen in hem maar zoeken te verkwisten. Laat'ons dan nooit de kostbaarheid van den tijd vergeten, maar dikwijls denken hoe spoedig hij ten einde zal zijn.
Ten 3. De ziel ziet God.
Wij hebben hier in dit leven eene zeer geringe kennis van God en van zijne volmaaktheden; maar zoodra de ziel verlost is van haar ligchaam, begint zij hem te kennen op eene geheel andere wijze. Zij begint te gevoelen, hoe innig en hoe wezenlijk zij afhangt van God in haar wezen, in hare bewegingen, in haar geluk en in andere zaken. Zij begint alsdan de magt van God en hare eigene onmagt te kennen. De Heer alleen, zegt de Profeet Isaïas, zal verheven worden op dien dag. God is nu klein en als veranderd voor onze oogen, opdat wij hem zoo weinig kennen, maar op den dag van de eeuwigheid zal hij verheven worden, als wij zijne oneindige magt kennen en onze nietigheid gevoelen zullen. Van dien stond af zullen alle mensohen een juist
54
OVER DEN DOOD.
denkbeeld hebben van de grootheid Gods en van de nietigheid der acliepaels, hetwelk in de uitverkorenen een eeuwig vermaak zal veroorzaken door het aanschouwen van zijne grootheden, van zijn wezen , van zijne barmhartigheid, van zijne liefde, enz. waardoor zij van blijdschap opgetogen zullen zijn ; maar in de verworpelingen zal dit eene eeuwige wanhoop veroorzaken, dewijl zij in God niets zullen zien dan de onbeweeglijkheid, regtvaardigheid, magt om te straffen, enz., en dit zullen zij eeuwig zien. Zij sullen God zien als een verslindend vuur, zegt de H. Gregorius van Nazianze, omdat zij hem niet hMen willen zien als een licht. Zij zullen zich zien als onder de handen van eenen ongenacligen vijand, zonder hoop van hem ooit te ontkomen.
Doch aangezien de zaligheid van den mensch bestaat in God te kennen en te beminnen , en dat dit de eenige en eeuwige bezigheid zal zijn der uitverkorenen, en wat moeten wij dan anders doen in dit leven, dan God meer en meer trachten te kennen en te beminnen; want naar mate van deze kennis en liefde, die wij hier zullen gehad hebben, zal ook onze glorie zijn Maar helaas! wat plaats heeft God in de gedachten, zamenspra-ken en betrachtingen van het meerendeel der mensehen, die hun leven doorbrengen in Godvergetenheid, en nieta dan hun gemak, genoegen en eer betrachten?
Tea 4. Dc ziel ziet de helsclie gcdrocMen.
Ten vierde, de verdoemde ziel zal aanstonds na hare scheiding die groote menigte van ver-vervaarlijko geesten zien, van Tvelke zij deel zal
55
VERHANDELING
uitmaken, te weten : den duivel en de verdoemde zielen, en van den anderen kant ook iets kennen van de zalige geesten, dewijl de H. Schrift ver-klraat, dat de verdoemden met spijt en leedwezen zullen zegg( n; Zie deze zijn het, met wie wij eertijds schimpten, en die wij tot spot stelden. (Sap. 5.) De ziel ziet daar eenu geheele omkeer van de wereld; zij ziet hoe het grootste (Uel van degenen, die hier in luister en pracht hebben uitgeschenen, nu tot eene vervaarlijke vernedering en tot de uiterste ellende gekomen zijn , dat prinsen en koningen, die de wereld hebben doen beven, geen ander onderscheid meer hebben met de andere menscheu , dan dat zij somtijds de ellendigste zijn. Rijkdom, adel, tijdelqke overheid heelt daar geen voordeel; maar de eeuwige geregtigheid stelt iedereen in de orde en plaats van geluk of ellende, die hem toekomt.
In de wereld staat de eene mensch onder den anderen, de een liai gt van den anderen af, en zij hebben elkanders hulp noodig tegen de vijanden enz.; maar niemand heeft, daar een ander noodig. Ue zaligen beminnen elkander met eene volkomene liefde, en het geluk van den eenen vermeerdert het geluk van den anderen door de vreugd, die zij daarin scheppen; doch de een hangt van den anderen niet af, noch behoeft zijne huip; maar allen scheppen hun geluk uit dezelfde fontein.
De verdoemden, in tegendeel, haten elkander, ea zij verwachten noch hulp, noch troost van eenig schepsel; daarom strekt hun het aanzien van die menigte van geesten tot grootere ellende en grootere wanhoop, omdat zij elkanders onmagt
56
ÜVEB DEN DOOD.
zien, en de verlatenheid van een ieder. Hoe is dan eene ziel verschrikt, als zij ziet, dat zij hare liefde gesteld heeft op zoo vele ijdele dingen, en zoo weinig de eeuwige goederen gekend heeft! Hoe veracht zij alsdan hetgeen zij meest gewoon was te achten; maar die. verschriktheid en rouw is dan te laat. Daarom, overweegt nu ernstig dit droevig schouwspel, en die eeuwige scheiding tusschen de zaligen en de verdoemden ; veracht alle tijdelijke grootheid en wereldsch geluk, en acht alleen het heimelijk onderscheid, dat God reeds in deze wereld tusschen de goeden en de kwaden maakt, door de instorting van zijne genade en gaven, die aoo groote uitwerksels hebben in het andere leven.
Ten 5. De ziel ziet de razernij der duivelen tegen haar.
Wij weten door het geloof, dat de duivels rondloopen als brieschende leeuwen, en talrijke listen gebruiken tegen de menschen; doch wij v/eten weinig wat voor listen dit al zijn. Maar dan zal de zisl eene menigte van die schrikkelijke geesten op de aarde verspreid zien , die het grootste deel der menschen bezitten en bewegen. Zij zal zien, hoe zij de menschen bekoren en doen vallen; ook al de strikken, die de duivel haar gelegd heeft, al de struikelingen, die hij haar heeft doen begaan, en alle dolingen en hinderlijke onwetendheid, waarin hij haar gehouden heeft. Maar indien de Heer haar door zijne genaden dien vijand heeft doen overwinnen, en zijne vervaarlijke strikken ontgaan, zoo zal zij, opgetogen van blijdschap, met David roepen: Geloofd zij de Heer, die ons niet overgeleverd heeft 21 3.
57
VEKHAN DELING
tot roof aan hunne handen. Onze ziel is het ontkomen als een vogeltje den strik der volgelaren; de strik is gebroken, en wij zijn die ontkomen.
Ach, wie zal de verachriktheid van eene ziel begrijpen, die ziet dat de duivel haar verleid heeft, dat zij hem gediend heeft tegen haar zelve, en zijn rijk over haar bevorderd heeft! O wat eene wanhoop voor die ziel, als de duivel met al zijne razernij bezit zal komen nemen van zijnen roof en den spot met haar zal houden door het toonen van zijn bedrog? Het is hierover dat de H. Bernardus uitroept: O mijne ziel, hoedanig zal uw schrik zijn, als gij door den dood afgescheiden zijnde van al die dingen, welker gezigt u nu zoo aangenaam en wier gemeenschap zoo zoet is, alleen zult gaan naar dat onbekende land, en gij daar die schrikkelijke monsters u te gemoet zult zien komen ? Wie zal u op den dag van zoo groolen nood te hulp komen ? TVie zal u beschermen tegen die woedende beesten, die zoo bereid staan om u te verslinden ? TFie zal ii vertroosten? Wie zal ugeleiden? Deze bemerking moet ons reeds doen schroomen, en wel doen leven. Gelukkig zijn zij , die ze gedurig in hunne gedachten hebben. Wat is er krachtdadiger om ous op te wekken tot de deugd, dan de vrees van te vallen in de magt van dien vijand, en om ons te wederhouden van het kwaad, dan te denken, dat wij hem door de zonde heerschappij over ons geven.
Dat zich niemand bedriege, God of de duivel moet onze beschermer en koning zijn. God is onze Koning, als wij hem voor oogen hebben in onze werken en gedreven worden door zijnen geest. De duivel heerscht over ons , als wij onze
58
OVER DEN DOOM.
eigene glorie en zinnelijke voldoeningen zoeken.
Dewijl er dan vele menschen geheel hun leven bijna niets anders doen dan hunne driften volgen, zoo werken zij onophoudelijk voor den duivel. Om hiervan een en schrik te hebben, en die vervaarlijke vijanden kloek te wederstaan, verbeeld u dikwijls de razernij, die deze helsche monsters zullen uitwerken tegen eene ziel, die zij hifr bedrogen hebben, en aanzie u zeiven somtijus in dien staat.
Ten 6. De ziel ziet hare werken.
De ziel zal alsdan zien al hare werken, al hare gedachten en al de oordeelen , die zij gestreken heeft door geheel haar leven. Zij zal zien hoe God daarover oordeelt, en zij zelve zal er alsdan een regtmatig oordeel over strijken, en al hetgeen dan kwaad en onregt in haar geweest is veroordeelen.
De kwaden zullen duidelijk zien en overtuigd zijn van hunne dolingen en verblindheden, en gedwongen zijn te belijden, dat zij gedwaald hebben, zeggende; Wij, uitzinnig en! zoo hebben wij dan gedoold; wij zijn af geweken van den weg der waai held. en de zon van regivaardigheid is in ons niet verschenen. Zij zullen zien dat zij geheel anders hadden moeten doen, dan zij gedaan hebben, en zij zullen dit eeuwig zien.
Wij zijn hier in deze wereld omringd met duisternissen; dikwijls weten wij niet wat eigenlijk goed en wat kwaad is, onze kwade driften en onze verkeerde neigingen, die voortkomen uit ons bedorven hart, veroorzaken in ons vele ijdele, bedriegelijke en valsche gedachten en inbeeldingen, en daar wij oordeelen volgens onze
B9
TERHANDELING
uitmaken, te weten : den duivel en de verdoemde zielen , en van den anderen kant ook iets kennen van de zalige geesten, dewijl de H. Schrift ver-klraat, dat de verdoemden met spijt en leedwezen zullen zeggen: Zie deze zijn het, mei wie wij eertijds schimpten, en die wij tot spot stelden. (Sap. 5.) De ziel ziet daar eene geheele omkeer van de wereld; zij ziet hoe het grootste deel van degenen, die hier in luister en pracht hebben uitgeschenen, nu tot eene vervaarlijke vernedering en tot de uiterste ellende gekomen zijn, dat prinsen en koningen, die de wereld hebben doen beven, geen ander onderscheid meer hebben met de andere menschen , dan dat zij somtijds de ellendigste zijn. llijkdom, adel, tijdelijke overheid heeft daar geen voordeel; maar de eeuwige geregtigheid stelt iedereen in de orde en plaats van geluk of ellende, die hem toekomt.
In de wereld staat de eene mensch onder den anderen, de een hai gt van den anderen af, en zij hebben elkanders hulp noodig tegen de vijanden enz.; maar niemand heeft, daar een ander noodig. l)e zaligen beminiien elkander met eene volkomene liefde, en het geluk van den eenen vermeerdert het geluk van den anderen door de vreugd, die zij daarin scheppen; doch dc een hangt van den anderen niet af, noch behoeft zijne huip; maar allen scheppen hun geluk uit dezelfde fontein.
De verdoemden, in tegendeel, haten elkander, en zij verwachten noch hulp, noch troost van eenig schepsel; daarom strekt hun het aanzien van (lie menigte van geesten tot grootere ellende en grootere wanhoop, omdat zij elkanders onmagt
56
ÜVEB DEN DOOD.
zien, en de verlatenheid van een ieder. Hoe is dan eene ziel verschrikt, als zij ziet, dat zij hare liefde gesteld heeft op zoo vele ijdele dingen, en zoo weinig de eeuwige goederen gekend heeft! Hoe veracht zij alsdan hetgeen zij meest gewoon was te achten j maar die verschriktheid en rouw is dan te laat. Daarom, overweegt nu ernstig dit droevig schouwspel, en die eeuwige scheiding tusschen de zaligen en de verdoemden ; veracht alle tijdelijke grootheid en wereldsch geluk, en acht alleen het heimelijk onderscheid, dat God reeds in deze wereld tusschen de goeden en de kwaden maakt, door de instorting van zijne genade en gaven, die zoo groote uitwerksels hebben in het andere leven.
Ten 5. De ziel ziet de razernij der duivelen tegen haar.
Wij weten door het geloof, dat de duivels rondloopen als brieschende leeuwen, en talrijke listen gebruiken tegen de menschen; doch wij weten weinig wat voor listen dit al zijn. Maar dan zal de ziel eene menigte van die schrikkelijke geesten op de aarde verspreid zien , die het grootste deel der menschen bezitten en bewegen. Zij zal zien, hoe zij de menschen bekoren en doen vallen; ook al de strikken, die de duivel haar gelegd heeft, al de struikelingen, die hij haar heeft doen begaan, en alle dolingen en hinderlijke onwetendheid, waarin hij haar gehouden heeft. Maar indien de Heer haar door zijne genaden dien vijand heeft doen overwinnen, en zijne vervaarlijke strikken ontgaan, zoo zal zij, opgetogen van blijdschap, met David roepen: Geloofd zij de Heer, die ons niet overgeleverd heeft 31 3.
57
VERHANDELING
tot roof aan hunne handen. Onze ziel is het ontkomen als een vogeltje den strik der volgelaren; de strik is gebroken, en wij zijn die ontkomen.
Ach, wie zal de verschriktheid van eene ziel begrijpen, die ziet dat de duivel haar verleid heeft, dat zij hem gediend heeft tegen haar zelve, en ziju rijk over haar bevorderd heeft! O wat eene wanhoop voor die ziel, als de duivel met al zijne razernij bezit zal komen nemen van zijnen roof en den spot met haar zal houden door het toonen van zijn bedrog? Het is hierover dat de H. Bernardus uitroept: O mijne ziel, hoedanig zal uw schrik zijn, als gij door den dood afgescheiden zijnde van al die dingen, taelker gezigt u nu zoo aangenaam en wier gemeenschap zoo zoet is, alleen zult gaan naar dat onbekende land, en gij daar die schrikkelijke monsters u te gemoet zult zien komen ? Wie zal u op den dag van zoo grooten nood te hulp komen ? IVie zal u beschermen tegen die woedende beesten, die zoo bereid staan om u te verslinden ? Wie zal u vertroosten'! Wie zal ugeleiden? Deze bemerking moet ons reeds doen achroomen, en wel doen leven. Gelukkig zijn zij, die ze gedurig in hunne gedachten hebben. Wat is er krachtdadiger om ous op te wekken tot de deugd, dan de vrees van te vallen in de magt van dien vijand, en om ons te wederhouden van het kwaad, dan te denken , dat wij hem door de zonde heerschappij over ons geven.
Dat zich niemand bedriege, God of de duivel moet onze beschermer en koning zijn. God is onze Koning, als wij hem voor oogen hebben in onze werken en gedreven worden door zijnen geest. De duivel heerecht over ons , als wij onze
58
OVEK DEN DOOI).
eigene glorie en zinnelijke voldoeningen zoeken.
Dewijl er dan vele me isclien geheel hun leven bijna niets anders doen dan hunne driften volgen, zoo werken zij onophoudelijk voor den duivel. Om hiervan een en schrik te hebben, en die vervaarlijke vijanden kloek te wederstaan, verbeeld u dikwijls de razernij, die deze helsche monsters zullen uitwerken tegen eene ziel, die zij hiT bedrogen hebben, en aaazie u zeiven somtijds in dien staat.
Ten 6. De ziel ziet hare werken.
De ziel zal alsdan zien al hare werken, al hare gedachten en al de oordeslen , die zij gestreken heeft door geheel haar leven. Zij zal zien hoe God daarover oordeelt, en zij zelve zal er alsdan een regtmatig oordeel over strijken, en al hetgeen dan kwaad en onregt in haar geweest is veroordeelen.
De kwaden zullen duidelijk zien en overtuigd zijn van hunne dolingen en verblindheden, en gedwongen zijn te belijden, dat zij gedwaald hebben, zeggende; Wij, uitzinnigen! zoo hebben wij dan gedoold; wij zijn afgeweken van den weg der waaiheid, en de zon van regivaardigheid is in ons niet verschenen. Zij zullen zien dat zij geheel anders hadden moeten doen, dan zij gedaan hebben, en zij zullen dit eeuwig zien.
Wij zijn hier in deze wereld omringd met duisternissen; dikwijls weten wij niet wat eigenlijk goed en wat kwaad is, onze kwade driften en onze verkeerde neigingen, die voortkomen uit ons bedorven hart, veroorzaken in ons vele ijdele, bedriegelijke en valsehe gedachten en inbeeldingen , en daar wij oordeelen volgens onze
B9
VERHANDELING
gedachten en inbeeldingen, zoo zijn ook het mee-rendeel van onze oordeelen valsch en bedripge-lijk. Doch de^e oordeelen besmetten riet alleen ons verstand, maar ook ons hart; zij versterken de kwade driften, die uit het hart voortkomen, en zijn a'.dus oorzaak van al de zonden, die de mensch bedrijft. Gelijk dan al ons geluk gelegen is in de zonden te vlugten, zoo moeten wij met Gods genade ook trachten die verkeerde en be-driegelijke oordeelen te verdrijven, door goede en heilige gedachten, waaruit de goede en op-regie oordeelen voortkomen.
Doch wat is hiertoe meer dienstig dan te denken op den dood en op het gezigt, de kennis, de gevoelens en oordeelen, die de ziel alsdan zal hebben ? De kwade driften schijnen zich niet te durven roeren en opstaan in een hart waar de gedachte van den dood is, die onze rede, ons licht en onze kracht in gedurige vrees houdt,
Daarom, welke schepsels zich ook aan onze zinnen of aan onze verbeelding vertoonen, wij mogen , om daarover een regt oordeel te strijken, onze zinnelijke genegenheden geenszins te raden gaan, maar denken hoe wij daarover zullen oordeelen na onzen dood, en hoe Christus er over oordeelen zal.
Ach! hoe vele twijfelingen van geweten zullen er door dit middel wijselijk opgehelderd en ge-eindigd worden! hoe vele valsche en bedriegelijke voorwendsels en dekmantels zouden er niet verdwijnen.
Had ik, o Je sus! die voorzigiigheid van ten allen tilde te denken: ik zal dit of dat in het uur van mijnen dood wenschen gedaan of gelaten te
60
OVER DEN DOOD.
hebben! ach, of ik nu toch dede, hetgeen ik alsdan zal wenschen.
III. HOOFDSTUK.
Dat het ons zeer voordeslig is dikwijls op den dood te denken.
Door de zonde is de dood in de wereld gekomen, en om de zonde te verdrijven uit de wereld, moest het genoeg zijn te denken op den dood.
Gelijk het brood de noodzakelijkste is van alle spijzen, zegt Joannes Climax, zoo is het overdtn-ken van den dood de nuttigste aller oefeningen. Zij doet den kloosterlingen den arbeid en de boetvaardigheid omhelzen, en doet hun het grootste vermaak vinden in de vernederingen en versmaad-heden. In degenen, die in eenzaamheid leven , brengt zij eene volkomene verzaking voort van alle aardsrlie zorgen, en een gedurige en naauw-keu) ige loaakzaamheid op al hunue gedachten. Immers deze oefening is een algemeen hulpmiddel tegen alle kwade bekorinaen.
1. Indien gij hoovaardig zijt of veel werk maakt van uw iigchaam, gedenk maar dat gij na den dood de gruwel zult zijn van alle menschen, dat uw ligctiaam zal krioelen van wormen, en eenen gruwelijken stank zal uitgeven; dit zal u welhaast uw Iigchaam doen verachten , en smaak doen vinden in de vernedering.
2. Indien gij gierig zijt, gedenk maar, dat gij in uwen dood van al uw goed niets zult mede-dragen naar de andere wereld, en daarvan niets zult vinden dan hetgeen de handen der armen derwaarts voor u zullen gedragen hebben door
61
VERHANDELING
uwe milddadigheid, en dat voor het overige uwe ondankbare vrienden uw goed zullen inga-ren , en de duivels uwe ziel wegrukken. Denk dit wel en gij zult gaarne werken van liefde doen.
3. Indien gij veel moeilehebt, om aan uwen vijand het ongelijk of de lastering te vergeven, die u aangedaan is, insgelijks om de zuiverheid te bewaren; en om den engen weg van het H. Evangelie te bewandelen, denk maar wel op den dood, en dit alles zal u gemakkelijk schijnen , en Gods geboden zeer aangenaam maken.
4. Indien gij geweldig tot zonde bekoord wordt, denk op den dood; want wie zal durven zondigen, als hij denkt, dat hij op den zelfden dag en op hetzelfde uur kan sterven, en dat God op denzelfden stond mogelijk de hand opheft, om hem in de zonde te straffen.
5. Indien gij gehecht zijt aan de aardsche zaken, deuk op den dood, die u zeer haast van alles berooven zal en in stof veranderen, en dit zal uwe aangekleefdheid ligtelijk breken.
6. Indien gij traag en lui zijt in het goede , denk op den dood, en die zal u wel ijverig maken en u eene zuivere meening in al uwe werken doen hebben , want niets is daar krachtiger toe dan aan de benaauwdheid te gedenken , die eene laauwe ziel zal hebben in haren doodstrijd over hare traagheid en over den verloren tijd.
Het is van den anderen kant zeer schadelijk den dood te vergeten. Een stuurman kan zijn sehip niet besturen, tenzij hij op het einde van het schip sta; alzoo ook, men kan zijn leven niet wel besturen, tenzij men met de gedachten op het einde van het leven, dat is; op den
62
OVER DEN DOOD.
dood stare. Die op zee varen, hebben gestadig lt;ls oogen geslagen op de magneetnaald of het com-pas, doch wij varen over de zee van deze wereld naar de eeuwigheid: 4e dood is ons compas; wij moeten dan de oogen van ons verstand zeer dikwijls daarop slaan. De vogels kunnen zich zei ven niet besturen in het vliegen, noch de visschen in het zwemmen, als met den staart, waardoor zij zich keeren en wenden. Aldus wij ook niet, tenzij wij den staart van ons leven, dat is den dood, gedurig in onze gedachten hebben.
Hoe velen zouden er in hunne zonden niet gestorven zijn, zoo zij ziek tot het aanschouwen van den dood gekeerd hadden.
Die dikwijls op de eeuwigheid denkt, zal zyn hart sluiten voor de ijdelheid.
Die dagelijks met de gedachten naar de andere wereld reist, zal zich wachten van zonden in deze wereld.
Heb alle dagen den laatsten dag in uw hart, en gij zult op den laatsten dag den schrik en de vrees buiten uw hart hebben.
Denk dan op den dood, want hij is het einde van klein en groot.
Hij is sterk, die zich zei ven overwint; hij is rijk, die tevreden is met het zijne; hij is wijs; die den dood ziet komen, eer hij komt.
Daarom, daar de duivel wel weet, dat op den dood te denken en te zondigen, niet kan zamen-gaan, zoekt hij op alle wijze deze gedachte te beletten. Dus gaat het grootste deel der men-schen verloren, omdat zij niet genoeg op den dood denken.
God heeft van den andtren kant genadig
63
64 VERHANDELING
gewild dat deze gedachte in ons dagelijks zoude vernieuw wordea door vele Hit gen. len 1. door den dood van zoo vele meiischen en dieren, die dagelijks sterven. 2. Door de ziekten, die ons en anderen overkomen. 3. Door het gelui voor doo-den. 4. Door die te zien dragen raar het graf. 5. Door het aanzien der kerkhoven en grafsteden. Het is mogelijk ook, om den dood te gedenken , dat de H. Kerk gewild heeft, dat velen van hare bedienaars, als: Bisschoppen , Pastoors, Kanunniken , enz. zouden bekleed gaan met pelsen in de kerkelijke dienst: want die pelsen zijn vellen van doode beesten. Dit is misschien ook het inzigt van de kloosterlingen, die zich omgorden met lederen riemen. W ij worden dan van allekan-ten vermaand om op den dood te denken; als door onze schoenen en kleederen ; die gemaakt zijn van vellen en de wol der doode bee-ten, als ook door de spijs, die wij op de tafels zien en nuttigen, want vele van die zijn van gedoode beesten ; ja, ons geheel leven en al onze werkingen zijn een gedurig gevecht en eene afwering van dén dood; want dat wij eten en drinken , dat wij slapen en rusten: het is alles om ons van den dood te bevrijden. Hoe knnnen wij dan den dood zoo vergeten ? Want hoe kleinen indruk maken al deze dingen op ons gemoed! Wij zien dit bijzonder in de begrafenissen en uitvaarten. W elke aandoeningen ziet men doorgaans in degenen, die achter het lijk gaan of rondom het graf staan ? Op de straat spreekt men met elkaar over allerlei nieuws, terwijl men in de kerk dikwijls staat te kijken en te gapen. De naaste bloedverwanten zijn somwijlen wat bewogen, maar hoe lang? Zeer
OVEK DEN DOOD.
dikwijls met het gelui der klokken houdt hunne droefheid op. Elk een nogtans behoorde te denken: Ten 1. de goddelijke regtvaardigheid heeft regt gedaan over dezen misdaHigen, en zij zal het ook haast doen over mij. Ik zal haast de smarten des doods moeten ondervinden , die hetligchaam doen bezwijken en de ziel met schrik en vrees vervullen. Ten 2. Alles is nu gedaan voor dezen mensch; er is geen tijd meer voor hem, en in de eeuwigheid geen meer te verwachten. Ten 8. Dit lot moet ook mij overkomen, en mogelijk al zeer spoedig. Helaas! indien wij zoo bedorven en zoo dom niet waren , dan moest het genoeg wezen, een' mensch te zien sterven, of een lijk te aanschouwen, om ons allen vele jaren lang te doen zuchten, en al het aardsche te doen verfoeijen. Maar elk beeldt zich in , dat hij nog lang zal leven, en aanziet dien droevigen staat als nog verre van hem. Want hoe schrikkelijk ook eene zaak moge wezen, als die aangezien wordt, als nog verre afgelegen, zoo beweegt zij ons weinig.
Doch al kreeg men nog dikwijls gedachten van den dood, hetzij door het lezen van goede boeken; of door het hooren van sermonen, zij zullen weinig uitwerking doen , indien zij in het hart niet gedrukt worden door de genade van God. Daarom bad David den Heer, dat hij hem zijn einde zoude doen gedenken, wel wetende, dat ook de godachte aan den dood weinig zal baten, tenzij zij in het hart gedrukt worde door de genade van den H Geest Alle planting, zegt Christus, die mijn hem tl acht Vader niet geplant heeft zal uitgeroeid worden. Wij zien dikwijls ge-
65
VERHANDELING
noeg den dood in anderen, en wij zeiven denken er ook somtijds op; maar hoe kort duurt dit, en hoe weinig bewegingen en vruchten komen er van! En waarom? omdat wij niet bidden, dat de hemelsche Vader die in ons hart plante, en in ons de vruchten daarvan voortbrenge.
Verleen ons, o Heer ! moe H. genade, die ons dikwijls levendig doH denken op den dood, en druk die gedaclde zoo diep in ons hart, dat ze daar heilige hewegingen en vruchten voortbrengen moge, waardoor wij alle ijdelheden der wereld mogen verfoeijen, en de eeuwige zaken zoo gr ooi achten als zij verdienen.
Voovbeelcleu van hetgeen sommige Heiligen en anderen gedaan hebben, om op den dood te denken.
De heidenscha Wij?geeren zeiven stemden toe, dat de ware wijsheid bestond in de overdenking vati den dood. Eenige van hen dronken uit het bekkeneel van eenen dooden mensch; andere hielden een graf open voor den ingang van hun huis, om den dood te beter te gedenken. Vele vertrokken uit het gewoel van de wereld, alleen door de gedachte aan den dood. Men wordt zoo veel te wijzer, zeido Plato, hoe meer men op den dood denkt. Helaas! indien de Heidenen zoo spraken en handelen, die niet wisten van een ander leven , wat moeten de Christenen doen, die gelooven, dat ze zoo spoedig naar de eeuwigheid reizen?
Vele monarchen hebben de gedachtenis van den dood gebruikt als een hulpmiddel tegen de groote verhevenheid en tegen de wellusten, die zij hier konden genieten.
66
OVER DEN DOOD.
Philippus, koning van Macedocië, gaf last aan een' zijner hofjonkers dat hij hem dagelijks des morgens zoude wekken , zeggende : Sire, gedenk dat gij een rnensch zijt, en dat (jij sterven en alles verlaten moet.
Keizer Adrianus deed zijne uitvaart houden in zijne tegenwoordigheid; en daar naar toe rijdende, werd de doodkist voor hem gedragen , overdekt met de pels, alsof hij daarin dood had gelegen; voor de kist werd het beeld van den dood gedragen met de kroon op het hoofd, den keizerlijken mantel op de schouders, en den schepter in de hand.
Keizer Maximilianus I, deed de vier laatste jaren vóór zijnen dood zijne doodkist overal met zich voeren.
Keizer Karei V had vijfjaren lang zijne doodkist bij zich, en deed die met zich voeren tot zelf in het leger, doch heimelijk, zoodat een ieder meende, dat het eeni^e papieren of gewig-tige schriften waren, maar hij hield altijd wel in zijne gedachte wat het was.
Als de keizers van Ahysainië gekroond werden, werd er voor hen gebragt een vat vol aarde, en een doodshoofd, om hen bij het begin huns rijks te waarschuwen, dat het een einde zou nemen.
De H. Ludovicus, Bisschop van Toulouse, en zoon van eenen koning, stichtte zijn jaargetijde li jaren vóór zijnen dood , waarbij hij jaar-I's tegenwoordig was. Hij deed ook zijne doodkist stellen nevens zijne rustplaats, tot eene gedurige gedachtenis aan den dood.
üe Kardinaal Baroaius had geene andere za-
67
04. VEBHANDELIKG
gewild dat deze gedachte in ons dagelijks zoude vernieuw worden door vele dii gen. Ten 1. door den dood van zoo vele merschen en dieren, die dagelijks sterven. 2. Door de ziekten, die ons en anderen overkomen. 3. Door het gelui voor doo-den. 4. Door die te zien dragen naar het graf. B. Door het aanzien der kerkhoven en grafsteden. Het is mogelijk ook, om den dood te gedenken , dat de H. Kerk gewild heeft, dat velen van hare bedienaars, als: Bisschoppen, Pastoors Kanunniken , enz. zouden bekleed gaan met pelsen in de kerkelijke dienst; want die pelsen zijn vellen van doode beesten. Dit is misschien ook het inzigt van de kloosterlingen, die zich omgorden met lederen riemen. A\ij worden dan vanallekan-ten vermaand om op den dood te denken; als door onze schoenen en kleederen ; die gemaakt zijn van vellen en de wol der doode bee-ten, als ook door de spijs, die wij op de tafels zien en nuttigen, want vele van die zi;n van gedoodebeesten : ja, ons geheel leven en al onze werkingen zijn een gedurig gevecht en eene afwering van dén dood; want dat wij eten en drinken, dat wy slapen en rusten: het is alles om ons van den dood te bevrijden. Hoeknnnen wij dan den dood zoo vergeten ? Want hoe kleinen indruk maken al deze dingen op ons gemoed! Wij zien dit bijzonder in de begrafenissen en uitvaarten. Welke aandoeningen ziet men doorgaans in degenen, die achter het lijk gaan of rondom het graf staan . Op de straat spreekt men met elkaar over aller.ei nieuws, terwijl men in de kerk dikwijls staat te kijken en te gapen. De naaste bloedverwanten zijn somwijlen wat bewogen, maar hoe lang? Zeer
OVER DEN DOOD.
dikwijls met het gelui der klokken houdt hunne droefheid op. Elk een nogtans behoorde te denken: Ten 1. de goddelijke regtvaardigheid heeft regt gedaan over dezen mis da Hi gen, en zij zal het ook haast doen over mij Ik zal haast de smarten des doods moeten ondervinden , die het ligchaam doen bezwijken en de ziel met schrik en vrees vervullen. ïen 2. Alles is nu gedaan voor dezen mensch; er is geen tijd meer voor hem, en in de eeuwigheid geen meer te verwachten. Ten 3. Dit lot moet ook mij overkomen, en mogelijk al zeer spoedig. Helaas! indien wij zoo bedorven en zoo dom niet waren , dan moest het genoeg wezen, een' mensch te zien sterven, of een lijk te aanschouwen, om ons allen vele jaren lang te doen zuchten, en al het aardsche te doen verfoeijen. Maar elk beeldt zich in , dat hij nog lang zal leven, en aanziet dien droevigen staat als nog verre van hem. Want hoe schrikkelijk ook eene zaak moge wezen, als die aangezien wordt, als nog verre afgelegen, zoo beweegt zij ons weinig.
Doch al kreeg men nog dikwijls gedachten van den dood, hetzij door het lezen van goede boeken; of door het hooren van sermonen, zij zullen weinig uitwerking doen, indien zij in het hart niet gedrukt worden door de genade van God. Daarom bad David den Heer, dat hij hem zijn einde zoude doen gedenken, wel wetende, dat ook de gndachte aan den dood weinig zal baten, tenzij zij in het hart gedrukt worde door de genade van den H Geest Alle planting, zegt Christus, die mijn hemelsche Vader niet geplant heeft zal uitgeroeid worden. Wij zien dikwijls ge-
65
VERHA.N DELING
noeg den dood in anderen, en wij zeiven denken er ook somtijds op; maar hoe kort duurt dit, en hoe weinig bewegingen en vruchten komen er van! En waarom? omdat wij niet bidden, dat de hemelsche Vader die in ons hart plante, en in ons de vruchten daarvan voortbrenge.
Verleen ons, o Heer! uwe H.genade, die ons dikwijls levendig doet denken op den dood, en druk die gedachte zoo diep in ons hart, dat ze daar heilige heioegingen en rnichten voortbrengen moge, waardoor wij alle ijdelheden der wereld mogen verfoeijen, en de eeuwige zaken zoo groot achten als zij verdienen.
VoorbeeUen van hetgeen sommige Heiligen en anderen gedaan hebben, om op den dood te denken.
De heidensoho Wij?geeren zeiven stemden toe, dat de ware wijsheid bestond in de overdenking vaa den dood. Eenige van hen dronken uit het bekkeneel van eenen dooden mensch; andere hielden een graf open voor den ingang van hun huis, om den dood te beter te gedenken. Vele vertrokken uit het gewoel van de wereld, alleen door de gedachte aan den dood. Men wordt zoo veel te wijzer, zeide Plato, hoe meer men op den dood denkt. Helaas! indien de Heidenen zoo spraken en handelen, die niet wisten van een ander leven , wat moeten de Christenen doen, die gelooven, dat ze zoo spoedig naar de eeuwigheid reizen?
Vele monarchen hebben de gedachtenis van den dood gebruikt als een hulpmiddel tegen de groote verhevenheid en tegen de wellusten, die zij hier konden genieten.
66
OVER DEN DOOD,
Philippus, koning van Macedonië, gaf last aan een' zijner hofjonkers dat hij hem dagelijks des morgens zoude wekken, zeggende: Sire, gedenk dat ffij een menscii zijt, en dat gij stenen en alles verlaten moet.
Keizer Adrianus deed zijne uitvaart houden in zijne tegenwoordigheid; en daar naar toe rijdende, werd de doodkist voor hem gedragen, overdekt met de pels, alsof hij daarin dood had gelegen; voor de kist werd het beeld van den dood gedragen met de. kroon op het hoofd, den keizerlijken mantel op de schouders, en den schepter in de hand.
Keizer Maxitnilianus I, deed de vier laatste jaren vóór zijnen dood zijae doodkist overal met zich voeren.
Keizer Karei V had vijf jaren lang zijne doodkist bij zich, en deed die met zich voeren tot zelf in het leger, doch heimelijk, zoodat een ieder meende, dat het eenige papieren of gewig-tige schriften waren , maar hij hield altijd wel in zijne gedachte wat het was.
Als de keizers van Ahyssinië gekroond werden, werd er voor hen gebiagt een vat vol aarde, en een doodshoofd, om hen bij het begin huns rijks te waarschuwen, dat het een einde zou nemen.
De H. Ludovicus, Bisschop van Toulouse, en zoon van eenen koning, stichtte zijn jaargetijde 14 jaren vóór zijnen dood , waarbij hij jaar-ks tegenwoordig was. Hij deed ook zijne doodkist stellen nevens zijne rustplaats, tot eene gedurige gedachtenis aan den ilood.
De Kardinaal Baronius had geene andere za-
67
VEBHANDELINS
menspraken, buiten zijne nooHige bezigheden, dan over den dood. Philippua Nerius was nooit zoo blijgeestig, dan wanneer men van den dood sprak. Albertus Magnus ging dagelijks naar zijne begraafplaats, en las daar eens de profundis voor zich zeiven, alsof hij dood geweest ware. Duizend dergelijke voorbeelden zoude men kunnen aanhalen.
O dood! o heilige leermeester! wiens school het graf en de plaats der doodsbeenderen is! Hoe wijs worden zij, die dikwijls tot uwe school komen! Komt dan naar de graven, groot en klein, rijk en arm, leert van den dood de ijdelheid der wereld, en vaa het graf het bedrog van haren valschen schijn. Laat er een weinig uwe oogen op spelen, opdat er eene zalige stem moge klinken in uwe ooren. Beziet de doodsbeenderen , die daar liggen, en zegt in u zeiven : Deze hebben hunnen rol gespeeld op den schouwburg van deze wereld voor een weinig tijds. Ziet of gij nu kent, wie hij daar geweest is; burger of edelman , meest er of knecht, wie schoon , wie leelijk, wie arm, wie rijk, waar zijn zij nu? wat doen zij? wat denken zij? wat wensch.en zij? wat zien zij? wat gevoelen en wat lijden zij? O schrikkelijke scheiding tusschen de goeden en kwaden! De een in den Hemel, de andere in de hel.
De wijsgeer Diogenes was dikwijls te vinden bij de graven en doodsbeenderen , om beter op den dood te denken. Alexander de Groote, hem daar eens ziende, vraascgt;!e wat hij daar deed. Ik zocht, zeide hij, de hoenderen van mom vader Philippus, honing van Macedonië, en ik kan ze niet onderscheiden van die mijns knechts , daardoor willende doen zien den hoogmoed der grooten.
68
OVER DEN DOOD.
Vele godvruchtige menschen hebben een doodshoofd in hunne kamer; het was goed, dat gij er ook een hadt, en dat gij het tot u hoordet zeggen: Lel wd op mij. hrzie mij wel. Hetgeen gij nu zijt, hen ik ook geweest; hetgeen ik nu ben, zult gij haast worden. Wat zoude u deze doove doen hooreu! Wat. zoude u deze stomme al zeggen! Wat zoude u deze blinde doen zien! Joannes Godefriflus, Bisschop van Wurtsburg, deed in al zijne kamers doodshoofden en doodsbeenderen stellen , zoo guschiiderd als van hout gemaakt om den dood niet te vergeten.
Hetgeen wij van den H. Jacobus, Eremiet, lezen, is wonderbaar. Nadat deze veertig jaren in eene strenge boetvaardigheid geleefd, en vele mirakelen gödaan had, is hij gevallen in eene verfoeijelijke zonde, om welke hij zoo mismoedig was, dat hij ging zwerven in de wildernissen.
Doch door den raad van eenen monnik wederom zijno boetvaardigheid hernemende, vergaderde hij veie doode ligchamen in zijne spelonk , en leefde nog 14 jaren, die dagelijks aanschouwende. O wat eene versterving!
Laat daarom de dood uw raadsman wezen; raadpleeg hem in al uwe voornemens, om niets te doen of te verzuimen , dat gij niet zult willen gedaan of verzuimd te hebben in het uur des doods. Paus Innocentius IX had in zijne kamer een tafereel, waarop geschilderd was een doodshoofd, en de verbeelding van eene uitvaart, en hij ging bij alle voarvallen derwaarts, om van den dood eenen zaligen raad te bekomen.
Ach hoe velen zijn er bekeerd geworden en
69
70 VEBHANBEUNG
hebben de wereld verhten door het aanschouwen van graven en doodenl Men leest van cenen prins, wiens graf geopend werd, dat op zijn aangezigt eene padde zat, die zijn vleeseh opat, en vele leelijke wormen , waardoor de omstanders zoo verschrikt werden, dat zij wegliepen. De zoon van den overledene, dit hoorende, wilde het ook zien, en is daardoor zoo bewogen geworden , dat hij zijnen hoogen staat verlatende, arm is gaan leven.
Alzoo is ïrane'scua de Borgia ook bekeerd, want, het doode ligcliHam van de keizerin Isabella, huisvrouw van Karei V., vergezeld hebbende naar Grenada, waar het moest begraven worden, deed hij de doodkist openen, omdat de inwoners haar verzochten te zien. Doch in weinige dagen was haar aangezigt zoo veranderd, dat zij allen verschrikten, en de stank was zoo groot, dat zij daar allen van wegliepen. Toen Franciscus daar all' en gebleven was, en haar beschouwde, zeide bij zich zeiven: Waar is nu die schoonheid van aangezigt; toaar is die majesteit en zedigheid van haar gelaat, om icelke de geheele wereld haar zoo eerde? En hij is er zoo door bewogen geworden, dat hij de wereld verlaten heeft.
Indien gij eens de onderaardsche plaatsen van de kerken en kerkhoven kondt aanschouwen, wat schrikkelijke dingen zoudt gij daar vinden! Wat al monsters van halfverteerde ligchamen, die in de kist dikwijls zwemmen in etter en bloed! Wat gruwelijke wormen, padden, hagedissen en slangen zijn daar bij dien onverdrage-lijken stank 1
OVER DEN DOOD. 71
Met reden dan zegt de Profeet Job: Toi de
rottigheid heb ik gezegd; Gij zijt mijn vader gt; en tot de^ wormen: gij zijt mijne moeder en mijne zuster. Dit is het gezelschap, dat ons allen verwacht.
O wat is er nchromelijker, roept de H. Bernardus,
dan de dood van eenen memch! Wat is er meer stinkend dan een dood ligchaam! Wat helpen rijkdommen , eer en genoegen ?
Doe mij, o Jesus ! deze waarheden toch wel verstaan; laat ze toch eenen diepen indruk doen op mijn hart; laat ze mij krachtig bewegen om alle ijdel-heden te verfoeijen, om mij zeiven te versterven. en om gedurig voor mijne ziel bezorgd ie zijn, opdat ik die door goede werken aan u aangenaam, make.
IV, HOOFDSTUK.
De dood der zondaren is schrikkelijk; de dood der regtvaardigen is kostelijk.
Be dood van de zondaars, zegt de H. Geest , is de allerergste. Hij is de afgrond van alle kwaad; hij verandert de tijdelijke ellende in de eeuwige; de kleine pijnen in oneindige groote, weinig smarten in eene menigte zonder getal. Hij is de allerschandelijkste in de oogen van God: en de schande zal zoo veel te grooter zijn, als de zondaar meer heeft uitgestoken in hoovaardigheid. Ach! hoe zal de zondaar verslagen staan , als de dood aankomt; hoe zal hij zijne verblindheid be-w eenen en wanhopig zeggen : Helaas, mijne dagen zijn verdwenen! wat al tijd heb ik versleten met beuzelarijen in mijne kindschheid; hoeveel met spelen in mijne jeugd; hoeveel meer in mijne volgende jaren met allerlei zaken behalve met die
72 VEKHANDELIN G
van mijne zaligheid; en nu zijn, helaas, de dagen van genade voorbij I de dagen van zaligheid zijn nu vervlogen 1 O verblindheid der zinnen! o bedrog der aardsche genoegens, o verschalking van den boozen vijand, die ons ellendigen, zoo bedriegt! O dood, hoe vreeselijk zijn uwe aanvallen voor degenen , die op u niet wel hebben gedacht, en hunne hoop hebben gesteld op het aardsche goed!
Integendeel, de dood der Heiligen, zegt de Profeet, is groot in de oog en van God. Wat eene gerustheid gevoelen de regtvaardigen op hun doodsbed , omdat zij God gediend hebben, boven al bemind, en hem voor oogen gehad in al hun doen; omdat zij Christus gevolgd hebben met veel en lang te bidden; omdat zij zijn lijden en zijne liefde dikwijls overwogen, en hem daarvoor bedankt hebben; omdat hun leven geweest is eene gestadige boetvaardigheid en verloochening van zich zei ven. O, met wat blijdschap zullen zij gedenken, dat zij de wereld veracht hebben! dat zij ootmoedig, lieftallig en gedienstig geweest zijn voor iedereen; dat zij hunnen tijd wel hebben besteed, dat zij hunne goederen of hetgeen zij konden geven, door de handen der armen hebben doen dragen naar de andere wereld, alwaar zij die zullen vinden. De sterfdag is voor hen een hooge feestdag, op welken zij aan God opdragen de laatste offerande van zich zeiven, met blijdschap zingende: Heer, gij hebt mijne handen verbroken, en ik zal u opdragen eene offerande van lof. Psalm 113.
Hoe kostelijk is de dood! Hij moest beschouwd worden als het einde van onzen arbeid en het
OVER DEN DOOD, 73
begin van onze rust; als de verlossing uit onzen kerker en uit alle kwaad, als de wederkeering uit onze ballingschap naar het vaderland, als het einde van de reis en het aankomen in de haven, als het einde van den strijd en de bekoming van het loon. Dus mogen zij met den Apostel zeggen: Het sterven is mijn gewin.
Ook voor de regtvaardigen is de dood de straf der zonde; doch sedert Christus den dood door zijn sterven geheiligd heeft, is hij beminnelijk geworden voor de geloovigen, en als zij dien wel gebruiken, is hij voor hen eer een zegen dan eene straf.
Even als de landman zich verheugt, als hij na al den arbeid van den winter en van het voorjaar, in den oogst de vruchten van zijnen arbeid maa: inzamelen: zoo verblijd zich ook de regtvaardige, als hij het loon gaat ontvangen van zijne boetvaardigheid en goede werken. Hoe zal hij al zijn vasten en zijne verstervingen zegenen, en zich verheugen over de matigheid, die hij in zijn leven beoefend heeft!
Hoe blijde is de reiziger, als hij na eene langdurige reis en vele gevaren in zijn vaderland komt, en het gezelschap van zijne ouders en vrienden mag genieten! Denk dan niet dat gij bij uw sterven al uwe vrienden verlaat; maar dat gij naar uwe beste vrienden gaat, naar het gezelschap der Engelen en zalige zielen. Een groot getal vrienden verwachl ons daar, zegt de 1L Cy-prianus een gvoote schaar van ouders, broeders, kinderen, verlangt daarnaar ons. Zij zijn wel verzekerd van hunne onsterfelijkheid; maar nog be-torgd voor onze zaligheid. Ach, welk eene alge-
VERHANDELING
meene blijdschap is het voor hen , dut wij tot hun gezelschap en tot hunne omhelzing homen ! O allerliefste broeders, laat ons tot hen snellen, en wenschen om spoedig bij hen te zijn.
Eenir/e voorheelden van degenen , die den dood met blijdschap te gemoet gezien en ondergaan hebben.
De zwanen zingen iu baar sterven, zeggen de fabeldichters, en de zeemeerminnen weenen. De zwaan is door hare witheid, eene afbeelding van de zuiverheid, onschuld en heiligheid der regt-raardigen. Di; zeemeermin daarentegen een afbeeldsel van de onzuiverheid en ijdelheid der boozen. Laat ons nu eenige geestelijke zwanen hooren zingen in haren dood.
De Apostelen en vele Martelaars gingen blijde naar den dood. De H. Andreas, zijn kruis van verre ziende, riep: O kruis, zoo lang gewenscht, zorgvuldig bemind, zonder ophouden gezocht, en ten laatste voor mijn begeerig gemoed bereid, ontvang mij, en geef mij over aan mijnen meester; opdat hij mij door u ontvange, die mij door u verlost heeft.
Toen de H. Franciscus vernam dat hij zou sterven, zeide hij met blijdschap; 1 \'ees welkom mijn broeder, de dood. Hij zong, en verzocht de omstanders, dat zij met hem zouden mede zingen; en als broeder ïjiias zeide, dat men dien tijd5 moest doorbrengen in boetvaardigheid en leedwezen, antwoordde Pranciseus: Broeder, laat mij toch verblijd zijn in den Heer; want ik ben door de beweging van den II. Geest zoo ver-eenigd met God, dat ik niet kan nalaten mij te verblijden in den Allerhoogste. Hij zong dan: Wees
74
OVER DEN DOOD.
geloofd, mijn Heer om omen broeder, den dood, wien niemand van al die leven, hm ontgaan. Verder las hij d«n 141 Psalm, en gekomen zijnde aan deze woorden , de rey tea ar dig en verwachten mij, tot dat gij mij zult vergelden, gaf hij zijnen geest.
De H. Bernardus zeirle met groote vreugd ;
Mijn Jesus, ik wensch naar u duizend maal: Wanneer zult gij komen, wanneer mij verblijden, wanneer mij verzadigen door u? Als Gerardus, de broeder van deu heiligen Bernardus, stierf, lag hij in vreugde verslonden met de oogen opgeheven naar den hemel, en zeide: Vader Vader! en zich tot Bernarrius keeremle, die bem bijstond, zeide hij: O welk eene goedheid van God, dat hij zich jewaardigt de Vader te zijn ven de menschen! En wat eene glorie voor de menschen, kinderen te zijn van God Verder zeide hij wederom: Vader, in mee handen beveel ik mijnen geest, en hij stierf. Waarop Bcri.ardus uilriep, O dood, waar is uw dood? waar is uwe schromelijkheid? Ziehier eeu mensch , die al stervende zingt, en zingende sterft.
Eodriguez verhaalt vau zeker edelman, dat hij, in eeu boach jagende, een zoet gezang hoorde, en digter naderende, eenen melaalsohe vond, wiens vleesch geheel verrot met stukken vaiv*lii|h' ligchaam viel. De edelman was vei baasd , 66. vroeg waarom hij zoo zong Demelaa'soheantwoordde:
Tusschen mij en God is er niets dan deze aarden • muur, dat is mijn ligchaam, en als die invalt^ hoop ik in het andere leven altijd God te zien. Hftb ik dan geene reden om blijde te zijn , nu ik zie, dat die muur aan het^^Hlen is? , quot; gt;
Als de H. Bavo stierf, lag hij met'de oogen
75
76 VERHANDELING
en handen opgeheven naar den hemelen, als hij de Engelen te zamen met Christus hem tegemoet zag komen, zeide hij tot de omstanders: Vaartwel, dienaren Gods, Christus is hier. Gaat uit mijne ziel, ga hem te gemoet, en aldus gaf hij zijnen geest.
De H. Hieronymus spreekt aldus tot de uitmuntende Maagd Eustachia; Vertrek uit de gevangenis uws Ugchaams, en stel u het loon voor, dat u na den arbeid toekomt. Hoe gélukkig zal toch de dag zijn , dat de allerheiligste Maagd, omringd van maagden , u zal te gemoet komen, om u te ontvangen, en dat uw Bruidegom zal komen en zeggen : Kom, mijne uitverkorene. mijne bruid, de winter is nu voorhij! Met tcelk eene blijdschap zal de zalige ziel den dood zegenen, waardoor zij deelachtig wordt aan zulk eene groote glorie!
Euaebius verhaalt, dat de H. Hieronymus, bij zijn sterven met een blij gelaat tot zijne kinderen zeide: Bat alle geween ophoude, en de droefheid wijke; laat uwe slemmen zijn als die van verheugde menschen, want ziet hier nu den aangenamen tijd, ziet hier den blijdsten dag van al de dagen mijns levens, op welken de Heer mijne ziel gaat roepen in het hemelsche vaderland.
De H. Petrus van Alcantara riep bij zijnen dood, op zijne knieën verheugd deze woorden van den 121 Psalm uit: Ik ben verheugd in hetgeen mij gezegd is: Tn het huis des Heeren zullen wij gaan.
De H. Catharina van Senen zeide met blijdschap tot de omstanders; Wenscht mij geluk, en wees verheugd met mij, want ik verlaat de plaats mijner pijnen, en ga naar de rust in die stille haven vol van genoegen.
De H. Nicolaus ïolentinua riep zeer dikwijls:
OVER DEN DOOD.
Ik wensch ontbonden te worden en met Christus te zijn. En als de dood nu naderde, toonde hij groote blijdschap. De Broeders vraagden , waarom hij blijde was? en hij gaf ten antwoord ; Be Heer Jesus Christus, leunende op de H. Maagd en oj» omen H. Vader Augustinus, zegt tot mij: Welaan o goede en getrouwe knecht, ga in de blijdschap van uwen Heer; en hij gaf aldus ziinen geest.
De H. Antonius was op zijn doodsbed zoo verblijd, dat hij uitriep : God te dienen is koning zijn. Hoe waar is het dan niet, wat David van den regtvaardige zegt: Gij hebt hem, o Heer! voorgekomen mei de zegening uwer zoetheid; gij hebt eene kroon van kostelijke qesteenten op zijn hoofd gestéld. Ps. 30.
De H. Catharina van Genua sprak den dood aan, alsof hij een levend schepsel ware geweest, terwijl zij hem haren vriend noemde en hem verweet dat hij wel wreed was, met haar zoo lang te laten kwijnen.
Duizend anderen bedroefd dat zij zoo lang van God gescheiden bleven zeiden met den H. Joannes: Kom, Heer Jesus! kom; of zij riepen met David: Wee mij, dat mijne ballingschap zoo lang duurt!
„De Christenen, zegt Tertullianus, sprekende „van zijnen tijd , zijn een zeker slag van menschen „die altijd bereid zijn, om te sterven, en den dood „aanzien als het einde van hunne slavernij ea „het begin van hun geluk. Hoe me^r zij den „dood nabij zijn, des te beter zijn ïij te moede. „Hetgeen anderen bedroeft, vertroost hen ; en wel „wetende, dat zij door hun doopsel der wereld „niet meer toebehooren verheugen zij zich, dat
77
7 8 VERHANDELING
„de dood hen voor altijd er van verlost. Hun „dunkt, dat zij geen opregt geloof zouden heb-„ben, indien zij den minsten schroom hadden „voor de grootste ziekten, de meeste gevaren „en de wreedste pijnen. Is er iets te lijden voor „God, men ziet de blijdschap op hnn aangezigt. „Zij verachten de dwingelanden, zij moedigen „hunne beulen aan, zij werpen zich met ijver „in de vlammen , denkende dat al hetgeen hnn „teven verlengt, hun geluk vertraagt. Laat ons „gaan sterven, zeggen zij, wij zijn Christenen, „wij dragen roem daarop, en de glorie van „eenen Christen is, kloekmoedig te sterven voor „zijnen Meesier.quot;
Gij verwonderd u, o zinnelijke mensch, dat de opregte Christenen , die vol zijn van deze waarheden, met meerdi.re vurigheid naar den dood verlangen, dan gij naar liet leven. Wees beschaamd, en tracht hen na te volgen.
Beweegreden om gaarne te sterven.
Ten 1. De ellenden van dit leven zijn zoo menigvuldig, dat het leven veeleer een gedurige dood, dan een waarachtig leven moet genoemd worden; want het is gestadig vervuld met gevaren, bekommernissen, kwellingen en angst. quot;Maauwe-lijks is de eene voorbij of de andere volgt op de hielen. Daarom is de H. Ambrosius verwonderd, dat sommigen zoo ongaarne sterven. Wat is dit leven anders, vraagt hij , dan eene gedurige strijd met de onkuinchheid, met de gulzigheid, enz. Van dit alles verlost ons de dood.
Ten 2. Zoo lang wij hier leven, zijn wij nog in
OVER DEN DOOD.
gevaar van God doodelijk te vergrammen, en, uit hoofde van de menschelijke krankheid, in eene volle zekerheid, van nog vele dagelijk-ache zonden te bedrijven. Indien wij dit beter kenden zouden wij den dood niet zoo zeer vreezen. Indien gij waarlijk God bemint, zal niets u zoo bedroeven, dan die opperste Majesteit nog te vergrammen, ook slechts met eene zeer kleine zonde, en gij zult wensehen naar een middel, om hem niet meer te vergrammen. Doch de dood neemt geheel en dadelijk de zonden, en alle gevaar van nog te zondigen weg. Diensvolgens den dood gaarne te ondergaan om God niet meer te kunneu vergrammen, is eene groote zaak, een teeken van groote liefde, en een werk , hetwelk aan God ten hoogste behaagt.
Ten 3. De dood ia de ennige weg om tot de aanschouwing van God te, komen, en dit ia dus de grootste reden, waarom wij naar den dood moesten verlangen. O welk eene edele zaak, naar den dood te wensehen, of dien geduldig te lijden, om ons geheel met God te kunnen vereenigen!
Ten 4. De Zoon Gods is mensch geworden, om te kunnen sterven. Hij heelt altijd naar den dood verlangd, en is er naar toe gegaan met eene vurige begeerte, omdat hij daardoor zijne over-groote liefde tot ons gingtoonen, den wil van zijnen hemelachen Vader volbrengen, en zich zeiven opofferen om de oneer te herstellen, die aan God door de zonde geschied was. Doch den dood gaarne (e lijden, om. Christus hierin na te volgen en aa \ hem gelijk te worden, is een alleredelst werk. E:i wat is er zoo redelijk en regtvaardig, als dat gij uw leven geven zoudt
79
VERHANDELING
voor dengene, die het zijne voor u gegeven heeft ? Of wat is er verdienstelijker bij God, dan hem te schenken hetgeen wij allermeest beminnen.
ïën 5. Het schoonste werk, dat de Heiligen ooit gedaan hebben, is hun dood geweest: want zij hebben God het meest behaagd , als zij uit liefde tot hem den dood omhelsd hebben. De reden hiervan is, dat de dood niet alleen het kwaad van de zonde straft, en aan God zijne eer wedergeeft , maar dat hij allermeest strijdt tegen de natuur; doch volgens de regels van het geestelijk leven, hoe meer de goede werken strijden tegen dt natuur, hoe waardiger en verdienstelijlcer zij zijn. Daarom zegt men dat de verlatenheid in den wil van God, en de verduldigheid in het lijden gewoonlijk waardiger en verdienstelijker zijn, dan vele en lange gebeden, die men naar zijne genegenheid in de kerk zoude doen. Doch waar vindt de natuur meer tegenstrijd dan in den dood ? Diensvolgens den dood gewillig en verduldig te ondergaan, omdat het God zoo belieft, is een heilig werk van groote verdiensten.
Ten 6. Christus leert ons dat wij ons zeiven moeten verloochenen, ons kruis dragen, ons zeiven haten, bestrijden, geweld aandoen, enz. En waar geschiedt dit meer dan in den dood? Indien dan al wie zich zei ven haat, zoo aangenaam is aan God, hoe aangenaam moet hij hem niet wezen, die dit alles volbrengt op eene verhevene wijze inden dood? Indien niettemin de vrees u benaauwt, geef u zei ven moed, zeggende met den H. Ambrosius: Ik mees niet te sterven, omdat ik te doen heb met een' zoo goeden meester. Ach, of wij wat beter de voordeden kenden, die in
80
O VBR DEN DCOD.
den dood verborgen zijn, en hem aanzagen, als het geschiktste middel, om God voor de zonde te voldoen, hoe zou ons dit alles bewegen, om gaarne te sterven, en ons zeiven geheel over te geven aan den liefderijken wil van God, met een kinderlijk vertrouwen op zijne grenze-looze barmhartigheid en op de oneindige verdiensten van Christus, die van eeuwigheid het uur, de wijze, en al de omstandigheden van onzen dood vastgesteld heeft.
Ik hen hier , o God! in het midden tan vele gevaren, en al mijn yeluk bestaat in bij u te mogtn zijn. Ik wil dan geen behagen meer nemen in dit ellendig leven, maar gedurig tcenschen , om daarvan ontslagen te zijn , zend mij dan dm dood over, als hei u belieft, ik zal denzelven omhelzen als den ingang tot het waarachtig leven.
De vrees des doods ia niet altijd een teeken van kwaad geweten.
Het gebeurt dikwijls dat iemand den dood vreest zonder reden, of dien meer vreest dan het behoort. Toch is die vrees geen zeker teeken van zonde, of van eene kleine liefde, want al vondt gij u nergens pligtig in, gij zoudtnogtans met Paulus moeten zeggen: Daarom hen ik nog niet geregt-vaardigd. Wij kunnen missen in onze oordeelen; want de ware ootmoedigheid vereischt, dat wij een nederig gevoelen hebben van ons zeiven en van onze goede werken.
De vrees van den dood kan voortkomen uit 21 4.
81
VERHANDELING
verscheidene oorzaken. Ten 1. uit een kwaad geweten , en dus vreest een Christen met reden, die kwalijk geleefd heeft. Ten 2. uit eene vreesachtige inborst of kleinmoedigheid , hetgeen de ziel doet neigen tot vrees. Ten 3, uit eenig misverstand, hetwelk dikwijls plaats heeft in goede zielen, die schuld belijden waar er geene is, of meer schuld dan er is. Ten 4, uit een ootmoedig en klein gevoelen van zich zeiven en van zijne goede werken. Derhalve is het geen zeker teeken van schuld, als iemand den dood vreest, noch een teeken, dat hij geene ware, of groote liefde tot God bezit De H. Arsenius is buiten twijfel gestorven in eene groote en volmaakte liefde, en nogtans begon hij bij zijn sterven te weenep De broeders vraagden: Vader, waarom weent gij? vreest gij ook nog? Hij antwoordde: In waarheid, ik vrees, en deze vrees is altijd in mij geweest, sedert ik monnik geworden hen.
De H, Hilarion had ook eene groote volmaakte liefde, schoon hij in zijn sterven zeide : Wat vreest gij? Ga uit, mijne ziel. Wat twijfelt gij? Gij hebt nu 70 jaren Christus gediend, en vreest gij den dood? Zouden deze Heiligen en meer anderen met hen , die zoo vol liefde waren, (dewijl de volmp.akte liefde gewoonlijk de vrees buiten sluit), niet zonder vrees hebben kunnen zijn, of zou hunne Helde daarom minder moeten zijn, omdat God toeliet dat zij vreesden?
Het is nogtans zeker, dat de liefde zeer veel helpt tot vermindering en uitsluiting van de vrees: en dat, hoe volmaakter de liefde is, de vrees ook zoo veel minder is, en hoe minder de liefde is, de vrees ook zoo veel te grooter is; want de
82
OVER DEN DOOD.
H. Augustinus zegt: Hoe meer de liefde groeit, hoe meer de vrees vermindert; meerdere liefde, mindere vrees; mindere liefde, meerdere vrees. ïe weten , gewoonlijk; maar het geschiedt somtijds anders door de toelatitiK van God, gelijk wij zien in de voorgaande Heiligen ; gelijk men van den anderen kant zoo dikwijls groote zondaars ziet, die zou ier vrees in eene valsc'ae gerustheid sterven.
„Die tweederlei soort van liefde, zegt Augus-„tinus, dat is: van regtvaardigen, die nog onvol-„maakt zijn, en van regtvaardigen , die volmaakt „zijn in de liefde, brengt tweederlei soort van „stervende menschen voort, want er zijn er, zegt „die Heilige, die met verdu.'digheid sterven, en „er zijn er die met verduldigheid leven. Die „stervende nog wenschen te leven, als de tijd „van sterven gekomen is; maar zich niettemin „geheel overgeven aan God, en wel willen ster-„ven als het hem zoo belieft, die lijden den dood „verduldig; doch die, gelijk Panlus, we.nscbt „ontbonden te zijn, en mei, Christus te wezen „die sterft niet verduldig, maar hij leeft verdul-„diglijk, en sterft verheugd. Zie den Apostel ver-„duldig leven, dat is, hier dit leven niet bemin-„nen, maar het leven met geduld ^erdirtgen. „Onthouden te zijn, zegt hij, en met Christus te „wezen, is mij verre hel beste; maar in het vleesch „te blijven, is noodiy om w.quot;
Hoe weinigen worden er gevonden, die den Apostel hierin navolgen!
Uit hetgeen boven gezegd is, kan men zien, dat de vrees van den dood, en vervolgens de begeerte om nog langer te leven , om verscheidene
83
VERHANDELING
redenen kunnen bestaan zonder God te mishagen , en zonder de liefde te verminderen. Dus moet een stervende menfcli niet kleinmoedig zijn, omdat hij vrees voor den dood ge1 ielt. Ja, het is somtijds loffelijk, dat iemand an dood vreest , bij voorbeeld , als die vress vooi ^komt uit het klein gevoelen van zich zeiven en van zijne goede werken, als hij venscht nog langer te leven, om zijnen roep en verkiezing beter te verzekeren. Degenen dan, die zich niet be',waard vinden met eenige doodzonde, moeten niet kleinmoedig zijn, omdat zij den dood vreezen, om de tegenwoordige onzekerheid; want de vrees is geen teeken, dat zij beroofd zijn van de liefde, ja, zelfs niet van de volmaakte liefde.
Doch, laat ons om door geen angst, geer e kleinmoedigheid en andere bekoricgen in onzen dood ontroerd te worden , de volgende middelen gebruiken. Ten 1. Laat ons vele deugden oefenen en trachten door goede werken onze zaligheid te verzekeren. 2. Laat ons gestadig bidden, dat God ons barmhartig gelieve te zijn, nu in ons leven en in onzen dood 3. Laat ons de Heiligen aanroepen , en voornamelijk de H. Maagd Maria, opdat zij voor ons bidden in het uur van onzen dood. 4. Laat ons vele werken van liefde oefenen, opdat God ons ook barmhartig zij. Laat or.s de zieken helpen door gebeden en aalmoezen , als ook met hen te bezoeken en te troosten zoo veel hef. onze staat gedoogt. 6. Laat ons nu in tijds aan Gods regtvaardigheid trachten te voldoen, om het niet te moeten doen op het laatste door angst en vrees. Indien nogtans de goddelijke Voorzienigheid ons in ons uiterste gelieft te beproeven
84
OVER den dood.
en te zuiveren door angst en vrees, moeten wij die lijden als eene boetpleging met eene geheele overgeving van ons zeiven in zijnen H. wil, waardoor wij misschien meer zullen verdienen, dan wij ooit door eenig ander goed werk in geheel ons leven gedaan hebben. En bijaldien wij dit naarstig volbrengen, dan znllen wij in het uiterste met den H. Martinus kloekmoedig tegen den boozen geest mogen zeggen : Wat staat gij daar, o wreed heest! gij zult niets in mij van het uwe vinden; de schoot van Abraham zal mij hlijde ontvangen-, dan zullen wij ons met vertrouwen in de armen van den gekruisigden Zaligmaker mogen werpen, zeggende met David : Op u , o Heer! heh it mijn vertrouwen gesteld, laat mij nimmer beschaamd worden; of: ik zal in vrede slapen en rusten, omdat gij alleen, o Heer! mijn vertrouwen verzekerd hebt.
Zouden wij niet vreezen, goedertierenste Jesusl *ls zoo vele Heiligen groote vrees hebben gehad, daar wij niet weten of wij haat of liefde waardig zijn; daar uwe oordeelen zoo streng zijn en zoo verschillen van de onzen. Ja, Heer! wij vreeten, en geef, dat wij van nu af zoo mogen vreezen , dat wij u nooit meer vergrammen, maar boetvaardigheid doen over onze voorgaande zonden, opdat wij eindelijk tol vertrouwen voor u mogen verschijnen.
Op het voorgaande.
De dood is eene straf voor de zonde; hij is vastgesteld voor alle menschen; maar wij weten noch dag, noch uur. Daarom ziet toe, zegt Chris-
85
VERHANDELING
tus, waakt en bidt-, want gij weet niet wanneer de dood komen zal. Hij kan ons alle oogenblikken verrassen, hij zal komen als een dief in den nacht; daarom moeten wij altijd trachten wel te leven en in zoodanigen staat te zijn gelijk wij zullen wenschen te sterven.
Gedenk, zegt de H. Geest, dat de dood niet vertoeft; hij nadert gedurig; wij sterven alle oogenblikken; doch wij sterven maar eens voor goed. Na den dood volgt het oordeel, en na het oordeel eene gelukkige of ongelukkige eeuwigheid. Als de boom valt, zegt de H. Schrift, hetzij naar het zuiden, hetzij naar het noorden, daar hij valt, daar zal hij blijven.
Men sterft gewoonlijk gelijk men geleefd heeft: zulk een leven, zulk een einde. Wij mogen dan onze bekeering niet tot het laatste uitstellen: God verleent niemand tijd om te zondigen; ook is eene late bekeering zelden eene goede bekeering. Men moet op de biecht, die op het laatste van ons leven geschiedt, niet te zeer vertrouwen. Be biecht van eenen zieke, die zijne bekeering altijd uitgesteld heeft, zegt de H. Auguslinus, is gexooonlijk ziek, en die van eenen stervende, sterft doorgaans met hem.
De dood van den zondaar is de allerergste: de dood der reylvaardigen is kostelijk in de oogen van God: Wij moeten dan alles doen wat mogelijk is om eenen kwaden dood te ontgaan, en eenen goeden te bekomen. Om die reden moeten wij de zonden vlugten als het allergrootste kwaad, dat ons kan overkomen.
Wij moeten vele deugden oefenen, en nu naarstig doen al wat wij doen kunnen. Want er
86
OVEB DEN DOOD.
zal, zegt de H. Geest, noch werk, noch vernuft, noch wijsheid, noch weienschap in het graf meer wezen, daar wij naar toe gaan.
Daar zal geen tijd meer zijn. Millioenen raenaclien sluimeren en slapen met de dwaze maagden , en sterven onvoorziens in eenen kwaden staat. Hetgeen aan zoo velen geschiedt, kan ons ook oTerkomen. Ieder mensch, die sterft, vermaant ons om op den dood te denken; hij zegt tot ons; Wees mijn oordeel gedachtig: zoo zal ook het moe zijn. Mij gisteren en u heden.
Hoe groot en gewigtig zijn deze waarheden, en evenwel wie overweegt ze met aandacht? Wie zegt met den Apostel : Ik derf dagelijks? Wie houdt zich gereed? Wie tracht zijne ziel te bevrijden van de ongelukkige eeuwigheid? Helaas, zeer weinigen. Meest alle menschen sterven zonder er aan te denken. Gelijk de visschen met den angel gevangen worden, zegt de H. Geest, en de vogelen met den strik, alzoo worden de menschen gevangen in den kwaden tijd, die hun plotseling overvalt.
En dit is een ongeluk, welks grootheid niet uitgesproken en met eene zee van tranen niet genoeg beweend kan worden. Al wie dan niet geheel beroofd van verstand is, moet hier met aandacht op letten, die waarheden diep in zijn hart drukken, en wel leven , om wel te sterven.
Doe ons toch, o Jesus! den dood gedurig in onze gedachten hebben, en daardoor sterven aan alle hoade genegenheden. Boe ons sterven aan al wat u mishaagt; opdat wij, gestorven zijnde aan alles, alleen maar leven voor u.
87
Wij moeten allen ten oordeel komen.
Wij moeien allen verschijnen voor den regter-stoel van Christus, zegt de Apostel, opdat een ieder ontvange volyens hetgeen hij in zijn leven gedaan gedaan heeft, hetzij goed of kwaad. De dag en het uur daarvan is vastgesteld. O dag en uur! die wij behoorden voor ougsn te hebben ai de dagen en uren van ons leven! Want de Apostel zegt: Het is schromelijk te vallen in de handen van den levenden God. Zoo dra de ziel gescheiden zal zijn uit het ligchaam , zal zij verschijnen voor den regter, om die pleit^aak te hooren bowijzen, in welke alle stukken van geheel haar leven zeer naauwkeurig zullen doorzien, en eindelijk een onweerroepelijk vonnis zal uitgesproken worden van eene gelukkige of ongelukkige eeuwigheid. Wie schroomt niet , als hij dit overdenkt? En nogtans vele zondaars zijn geheel gerust. Zij lagchen, zij spelen, bedrijven vele zonden zonder eenige vrees, terwijl zij zoo veel reden hebben van te beven. Uw oordeel is niet ver van u; gij zult miaachien dit jaar, deze maand, deze week sterven, en door de geregts-dienaars van het opperst geregt voor die schroo-melijke vierjchaar geleid worden.
O onbegrijpelijke dwaasheid van de menschen, zoo weinig op deze zoo groote dingen te denken!
VERHANDELING VAN HET, ENZ. 89
Uwe genade alleen, o Heer! kan deze dwaasheid en uitzinnigheid genezen. Zij r.ioet uns wakker en wakende maken, om dikwijls ie denken op dit vervaarlijk oordeel-, verleen ons dit toch, o God.' door uwe oneindige goedheii.
II. HOOFDSTUK.
De Heiligen hebben gedurig det oordeel voor oogtn gehad en ook gevreesd.
Christus en zijne H. Apostelen spraken zeer dikwijls van het oordeel, zoo van het bijzondere als van het algemeene. De H. Kerk stelt ons het Evangelie van het oordeel dikwijls voor oogen. En de H. Vailers, zoo wel als de eerste Christenen, waren er ten allen tijde zeer door bevreesd. Hun leven was zeer streng, en nog-tans vreesden zij, biddende met David: Heer! treed niet in het oordeel met uwen dienaar; want niemand, die leeft, zal geregtvaardigd worden voor uw aanschijn. Schoon Paul us al zeide: Ik vind mij nergens in pligtig■■ hij voegt er niettemin bij: maar daarom hen ik nog niet geregtvaardigd. De H. Joannes zegt; Is het dat wij zeggen, dat wij geene zonden hebben, wij bedriegen ons zeiven en de waarheid is in ons niet. De gedachten aan Gods oordeel heeft de grootste Heiligen ten allen tijde doen beven. De zuiverheid van geweten gaf hun geene zekerheid genoeg om niet te vreezen, omdat zij den afgrond van Gods vervaarlijke oordeelen kenden. Dit deed den H. Gregorius van Nazianze zeggen, dat de vrees van het toekomende oordeel hem bijna niet toeliet adem te halen. De H. Ephraim zegt: dat hij niet koude denken op
VERHANDELING
het laatste oordeel zonder te heven in al zijne leden en schier te bezicijken.
De H, Hieronymus, zoo uitgemergeld door vasten en gestrengheden, zeide: Geheel mijn ligchaam beeft als ik denk op dien dag. Het zij dat hij bezig was met eten of drinken, of met iets anders te doet), hij dacht altijd, dat hij de trompet en de stem Gods hoorde roepen: Staat op, gij, door!en, en komt ten oordeel!
Aldus spraken vele andere Heiligen; doch de H. Bernardus begrijpt alles in deze korte woorden : Ik vrees het aanschijn van dien Regter, zegt hij: hetwelk de Engelen zelfs kan doen heven-, ik vrees de gramschap van dien magtigen God; ik vrees de teekenen van zijnen toorn; ik vrees het branden der elementen , dnt schrikkelijke tempeest, de stem van den Aartsengel . . Wie zal eene bron van tranen aan mijne, oogen geven, om dat eeuwig geschrei en dat schrikkelijk geknars der tanden te voorkomen'! Wees niet verwonderd, dat de heiligen het oordeel zoo vreesden maar wees veel meer verwonderd, dat er zoo vele menachen zijn , die op het oordeel niet denken, en dit zoo weinig vreezen.
D». H. Joannes Climax verhaalt van zekeren Kluizenaar, die in zijnen staat onachtzaam geleefd had, dat hij, zeer ziek geworden, wel een uur lang als dood had gelegen. Daarna tot zich zeiven komende, bad hij ons, zegt hij, dat wij al te gader uit zijne cel zouden gaan. Als wij er uit waren, heeft hij zijne cel toegemaakt, en is daar gebleven jaren lang, niemand sprekende en niets anders nuttigende dan water en brood, hetwelk hij ontving door
90
VAN HET BIJZONDER OORDEEL. 91
een venster, en onder hel; storten van vele tranen , was hij gedurig bezig met te overwegen, hetgeen God hem getoond had wegens het oordeel. Als hij nu ging sterven , zegt de H. Climai verder, hebben wij de deur open gebroken, en hem verzocht dat hij ons iets goeds zoude zeggen. Doch wij hoorden van hem niets anders dan dit: Broeders, vergeeft het mij, niemand kan zondigen, die denk! op den dood. O verblinde zondaar, die de gedachten van den dood en het oordeel uit uw hoofd stelt, en zoo vermetel gerust durft zijn!
Nu voortaan , o Jems ! wil ik met uwe goddelijke hulp , op het oordeel denken, opdat ik. hierdoor aandachtig op al mijns gedachten , woorden en werken moge letten, en wel toezien dat ik u nooit meer ver gramme. Versterk mij , minnelijke Zaligmaker, opdat ik hierin altijd volharden moge
III. HOOFDSTUK.
Het oordeel ia schrikkelijk, oratlat de ziel daar al hare onbekende zonden ziet.
Zoodra de ziel verschijnen zal voor haren regter, zal zij klaar zien al hare werken, goede en kwade, en alle zonden van geheel haar leven, groote en kleine, en zeker een groot getal van zonden, die haar in dii leven onbekend waren, en die zij aanzag voor onverschillige dingen, dat is: noch goed, noch kwaad; ja, die haar menigmaal goed schenen. Zij zal ook zien , dat vele zonden groot waren , die zij
VERHANDELING
voor klein of voor geene zonde aanzag door hare onwetendheid en verblindheid, die in zoo vele menschen te vinden is, omdat zij het woord Gods verzuimen te aanhooren en te verstaan. Zij zal er vele zonden zien, die zij geheel vergeten had, met de bezwarende omstandigheden, die als slapende waren in haar geweten gedurende dit leven, en die, in het oordeel ah wakker wordende, haar schrikkelijk zullen pijnigen.
En wie zal de menigte van die zonden begrijpen? Al de zonden, die de zondaar wel kende, als hij die bedreef, maar die hij daarna vergeten heeft; al die hij niet kende, als hij ze bedreef, maar die eene pligtige onwetendheid niet zal verschoo-nen; al die ijdele gedachten en kwade bewegingen , die hij vrijwillig gehad heeft; al zijne kwade werken; al de achterlatingen van zijne pligten, al de verergernissen, die hij gegeven heeft; met al hetgeen daaruit gevolgd is , enz. Vele menschen zullen daar zien, dat zij bijna hun geheel leven lang niet anders gedaan hebben, dan zich beladen met zonden, en eenen schat vergaderd van vervaarlijke straffen.
Ofschoon alle zondaars dit schrikkelijk gezigt moeten vreezen, het meeste echter zij , die in overheid gesteld zijn en in eenen verheve-nen staat, want deze zullen niet alleen hunne zonden zien , maar ook de droevige uitwerksels en gevolgen daarvan. Vele zonden hebben eenen vervaarlijken nasleep van vele andere zonden, die daaruit volgen; bij voorbeeld, zich in te dringen zonder roep in de geestelijke en andere ambten en bedieningen, daartoe te komsn door kwade wegen; de onachtzaamheid van ouders
92
VAN HET BIJZONDER OOKDEBL. 92
en herders jegens hunne kinderen en onderzaten, de kwade voorbeelden die zij geven, enz. Hoe vele ontelbare zonden zullen er zich in het oordeel niet vertoonen, die het gevolg en de nasleep zijn van die eerste zonden! Van dusdanig gevolg zijn ook de zonden van verergernis, het maken van oneerbare schilderijen en beelden, ontstichtende boeken en liedjes van verkeeringen, dartelheden, enz.
Wij zijn allen gerust, o Jesus! in onzen staat, welks pligten zoo groot zijn, en die wij maar uit luiheid of onwetendheid niet volbrengen. Maar hoe verschrikt zullen wij staan , als al deze zonden ons voor oog en zullen gesteld worden ? Wij bidden u ootmoedig, geef dat wij door zuchten en weenen ons in tijds met u mogen verzoenen.
De ziel zal ook de grootheid der zonden zien.
Ware het dat het gezigt van eenen mensoh zoodanig veranderde, dat de wormpjes en vliegjes hem toeschenen als olifanten , de stofjes als bergen, de menschen als reuzen en zoo voorts, en dat dit gezigt alzoo in hem bleef duren, hij zou zekerlijk zeer verbaasd zijn dat die dingen hem te voren zoo klein waren voorgekomen: Dit gebeurt in de oogen van de ziel in het oordeel. Niet alleen zal het licht van God aan de zie! al hare zonden toonen, maar haar die doen zien in zoo eene gruwelijke grootheid, dat dit al onze gedachten te boven gaat. Wij hebben in dit leven eene kleine kennis van de zonde, omdat wij eene
VERHANDELING
kleine kennis van God hebben; maar wij zullen in het andere leven eene groote kennis van God hebben , en zien hoe zeer hij de zonde baat, en hoe schrikkelijk en leelijk zij de ziel maakt. De zondaars zullen zien , dat, hoe grooter de magt van God was om hen te kunnen straffen , hun kwaad zoo veel te grooter is, omdat zij hem niet gehoorzaamd , noch gevreesd hebben. LFant wie sou kannen uitdruhken, vraagt de H. Augus-tinus, de grootheid van het kwaad, dut een schepsel bedrijft, als het niet gehoorzaamt aan zulk eene groote magt, en niet wederhouden wordt van te zondigen door de vrees van zulke verschrikkelijke straffen, waarmede God het hedreiql ? Zoo zal het ook gaan met andere eigenschappen van God , maar bijzonder zal zijne goedheid en barmhartigheid hen beschaamd maken; want hoe meer barmhartigheden zij zullen genoten hebben, hoe pligtiger zij zich zelven zullen kennen. Al die barmhartigheden zullen tegen hen in het oordeel opstaan, en alle schepsels zich oprigten, om hunnen Sohepper te wreken , terwijl aldus zal vol-bragt worden hetgeen de Schriftuur zegt: Dat geheel de wereld zal strijden tegen de dwazen.
Zij zuilen zien dat zij misbruik gemaakt hebben van al de weldaden van God, zijne kastijdingen , zijne bedreigingen, zijne beloften, en al die oneindige gunsten, die hij hun gedaan heelt naar ziel en ligchaam: want deze dingen hadden zij moeten gebruiken om God te eeren, zich over hem te verwonderen; hem te vreezen en te beminnen.
Christus zal hun ook zijn leven, zijn lijden, zijn bloed, zijne heilige geheimen , zijne heilige
VAN HET BIJZONDER OORDEEl/, 95
Sacramenten,.en al zijne genaden toonen. Hij zal hen zijne wonden toonen, en zeggen: Ziet daar de wonden, die gij mij gegeven hebt-, ziel daar de zijde , die gij doorstoken hehl. Het is door u en om u, dat zij geopend werd, en gij helt niettemin geweigerd daarin te gaan. Niet alleen zullen de Joden alsdan zien , dat zij Christus hebben doen sterven, dat zijn dood voor hen vruchteloos is geweest, maar ook al de andere zondaars.
Hoe zal daar de ziel beschaamd staan , als zij zich za! ontbloot zien van deugden en overdekt met de schroomelijke grootheid en leelijkheid van zoo vele zonden.
O verbindheirt van dec menschl die deze monsters in zijn hart laat komen, en die maar bezorgd is, hoe hij die nu verbergen zal voor de wereld, zonder te denken, om die te zuiveren en zich daarvan te onthouden, opdat ze hem in het oordeel niet overdekken met cene eeuwige schaamte.
Ik zie nu, lieer! hoe schrikkelijk de zonden zijn, en ik zal het dan nog veel klaarder zien. Ik schroom ze: geef toch dat ik ze zou schroom., dat ik ze nimmer meer bedrijve.
Dat het oordeel schrikkelijk is, omdat de zie daar al de schijndeugden vernietigd ziet.
De ziel zal daar Liet alleen al hare zonden zien, maar ook, dat vele van hare werken, die haar zeer goed geschenen hebben, ijdel zijn eu zonder verdiensten, ja zelfs somwijlen doodelijke zonden zijn. Zij ziet daar al die valsche deugden.
VERHANDELING
waarop zij ten deele had vertrouwd. De menschen doen in hun leven verscheidene goede werken, als: gebeden, aalmoezen, het ontvangen van de U. Sacramenten, enz. maar wie zal zeggen, hoe vele van die werken zullen vernietigd worden door het vuur van Gods oordeel, hetwelk gelijk de Apostel zegt, alles verslinden zal wat bevonden zal worden, hooi, stroo, stoppelen, enz. te zijn. Hoe verbaasd zal eene ziel staan, die daar, door het licht van God, duidelijk de ijdelheid van hare werken zal zien?
„Hetgeen wij hier hielden voor goud, zal dan „veranderen in schuim, zegt de H. Bernardus; „en al de onreinheid van onze werken zal er ont-„dekt worden. Vele werken, die ons hier regt-„vaardig schijnen en streelen, zullen ons vertoond worden als eene vuile en leelijke zaak.quot;
Er zal niets stand houden in het oordeel Gods dan hetgeen wij zullen gedaan hebben uit liefde tot God, en al hetgeen wij enkel tot onze voldoening doen, zal daar verbrijzeld worden.
O hoe gelukkig zijn zij, die in dit uur, hetwelk alle menschelijke werken verslinden zal, begaafd zullen bevonden worden met eene op-regte godvruchtigheid, met de ware kennis van God , met het geloof in Christus en zijne liefde, met een vast vertrouwen op zijne verdiensten, dat is: met goud en kostelijke gesteenten, die door dit vuur niet kunnen vernietigd worden.
Maar helaas! hoe velen zijn er, die wegen ingaan, die aan den mensch regt schijnen; maar welker einde, gelijk de H. Geest zegt, uitkomt op het verderf, en die in het onderzoek van den regter zien zullen, dat bijna al hunne werken
96
VAN HET BIJZONDER OORDEEL, 97
den enkelen schijn hebben gehad van godvruchtigheid, doch dat zij meer voortkwamen uit eigenliefde.
Dit deed de Heiligen al hunne werken mistrouwen. „Tk zal wel toeaien, zegt de H. Bernar-„dus, dat ik het onkruid niet neme voor de tarwe, „noch kaf voor koorn , ik zal al mijne wegen „onderzoeken, opdat degene, die zal komen „onderzoeken, niet Babyion, dat reeds verwezen „is, maar Jerusalem zelf in mij niet vinde, dat „niet zij onderzocht. Wie zal mij df genade geven, „dat ik het groote getal van schulden, hetwelk „mij bezwaart, zoodanig mag doorgronden, dat „ik geene reden meer liebbe van die aldoor-„ziende oogen van God te vreezen ? Maar helaas! „hij ziet mij, en ik zie hem niet, noch ik zie „mij zeiven. Hij is de refter van al het verbor-„gene, dat in mijne ziel is dien ik moet vreezen. „ Hij zal ook de geregtigheden oordeelen, zegt „hij; hij, die reeds zoo vele ongeregtigheden in „mij ziet, die ik niet ziel
Hoe beschaamd zullen er dan velen staan, als het Meed van hunne, schijndeugden zal afgetrokken worden: als zij arm zullen bevonden worden, die meenden rijk te zijn, als alles schuim zal zijn, wat zij voor goud hielden , als zij straf voor loon zullen ontvangen l Geef toch, o Jesus! dat ik van dezulken niet zij, en dat ik hierom al mijne werken uit eene opregte liefde moge doen.
5
21
VAN HET BIJZONDER OOKDEEL. 97
den enkelen schijn hebben gehad van godvruchtigheid, doch dat zij meer voortkwamen uit eigenliefde.
Dit deed de Heiligen al hunne werken mistrouwen. „Ik zal wel toezien, zegt de H. Bernar-,,dus, dat ik het onkruid niet neme, voor de tarwe, „noch kaf voor koorn , ik zal al mijne wegen „onderzoeken, opdat degene, die zal komen „onderzoeken, niet Babyion, dat reeds verwezen „is, maar Jerusalem zelf in mij niet vinde, dat „niet zij onderzocht. Wie zal mij d* genade geven, „dat ik het groote getal van schulden, hetwelk „mij bezwaart, zoodanig raag doorgronden, dat „ik geene reden meer liebbe van die aldoor-„ziende oogen van God te vreezen ? Maar helaas! „hij ziet mij, en ik zie hem niet, noch ik zie „mij zelven. Hij is de regter van al het verbor-„gene, dat in mijne ziel is, dien ik moet vreezen. „Hij zal ook de geregl igheden oordeelen, zegt „hij; hij» die reeds zoo vele ongeregtigheden in „mij ziet, die ik niet zie!
Hoe beschaamd zullen er dan velen staan, als het Meed van hunns schijndeugden zal afgetrokken worden: als zij arm zullen bevonden worden, die meenden rijk ie zijn, als alles schuim zal zijn, wat zij voor goud hielden , uit zij straf voor loon zullen ontvangen l Geef' toch, o Jesus! dat ik van dezulken niet zij, en dat ik hierom al mijne werken uit eene opregte liefde moge dom.
5
21
VEllHANDI LING
Door wie de mensch iu het oordeel zal beschuldigd worden.
Als de ziel nu voor den llegier zal staan, zal zij hevig befchiiklie;fi worden. ïen 1. door de duivels. De HH. Leo, Cyprianus en Augustinus zeggen , dat de duivels alles zullen te voorschijn brengen wat de mensch gedaan heeft, op wat dag, wat uur en op wat wijze hij gezondigd heeft , en wat goed hij alsdan had moeten dcii. Zij zuilen hem voor oogen stellen de beloften van het heilig Doopsel en al zijne pligten, enz. Zij zullen de onzuivere raenschen overtuigen van al hunne onkuischheden in woorden, werken en gedachten; zij zullen aan Christus den Rtgter schier verwijten, dat zijne geboden, zijne weldaden, zijn bloed en dood veracht zijn geweest dooide zondaars. De duivel, naar wiens vervloekte inblazing gij nu zoo dikwijls luislert, zal bij Christus aandringen om het vonnis uit te spreken, zeggende: Allerregtvaardijiste Eegter, oordeel nu, dat deze mensch de mijne is, en met mij gestraft moet worden; want hetgeen hij hier medebrengt, is van het mijne. Oordeel dien onzuivere, dien hoovaardige; hij heeft het mijne bemind, schoon gij hem hebt willen verlossen tot zoo grooten prijs. Wat zal de zondaar hierop durven zeggen ? wat zal hij antwoorden?
2. De Engelbewaarder zal den zondaar beschuldigen ; hij zal a.intoonen welke weldaden hij hem gedaan, welke goede gedachten ingegeven , hoe menigmaal hij hem tot de deugd en beternis
98
VAN HET BIJZONDER OOHUEEL. 99
van leven heeft opgewekt, en hem dus overtuigen, dat hij de eeuwige verdoemenis verdiend heeft.
3. Zijn eigen geweten zal hem verwijten. De zondaar wordt als gedwongen voor den regter-atoc-l van zijn geweten aanstonds te zeggen: Ik beken mijne boosheid, zegt de H. Ciy=ostomus. Al de zonden zullen voor lt;!e ongelukkige zielen als op orde versetiijnen , lot blijken tegen haar, en de belijdenis zal haar beschamen.
4gt;. En in het algemeen oordeel zullen al de geesten, goede en kwade, den zondaar beschuldigen, als ook voornamelijk degenen, die hij beleedigd heeft in ziel of ligchaam, in eer, goederen, vrienden, enz.
5. Al die hij bedorven heeft door geld, door raad, door kwade voorbeelden, of anderzins, zullen hem beschuldigen; ook degenen, die hem onderwezen, berispt of vermaand hebben, als: biechtvaders, oudera , oversten en anderen. Zij zullen bijbrengen wat zij al gedaan hebben voor zijne zaligheid, enz. De Heiligen ; als zijne Patronen en Patronessen: en de H. Maagd, zijne Moeder, zullen hem al de genaden en weldaden voorhouden, die hij door hunne voorspraak verkregen heeft. Gij zult staan, zegt de H Ber-nardus, voor zoo vele regters als er u hebben voorgegaan in goede werken, en zoo velen zullen u beschaamd maken, als u hebben vermaand door hunne leeringen of voorbeelden.
6. Alle schepsels zullen den zondaar beschuldigen om het kwade gebruik, dat hij daarvan gemaakt heeft. En wat zal hij kunnen antwoorden , daar hemel en aarde, zon en maan, en
100 VERHANDELING
geheel de wereld tegen hem zullen staan tot getuigenis van zijne zonden,
7. Die elkander oorzaak geweest zijn van zonde, als onkuischen , dronkaards, dobbelaars, enz,, zullen elkander als wanhopigen beschuldigen, zeggende: die en deze zijn de oorzaak van mijn verderf, enz.
Ten laatste, Christus zelf zal den zondaar beschuldigen en tegen hem, gelijk de H. Augusti-nus zegt, deze schromelijke woorden uitdonderen; Waarom hebt gij mij zou bezwaard met het kruis van uwe boosheden, dat mij zwaarder wus dau liet kruis, waaraan ik gehangen heb: want aan het kruis moer zonden heb ik gedwongen met een groot verdriet gehangen, maar aan het mijne met gene-geuheid en liefde, uit medelijden tot u, en om den dood voor u te dooden.
Laat ons nu dan liever hooren naar onzen Engelbewaarder , biechtvader en wijze raadslieden , opdat wij daarna hunne beschuldigingen niet moeten hooren in den dag des oordeels.
Gij hebt mij, o God! vele genaden bewezen, die ik niet heb waargenomen; gij bewijst er mij nog dagelijks; maar wal zullen ze mij helpen als ik die verzuim? Ik bid u dan ootmoedig ^ doe mij toch de gunst, dat ik uwe genade getrouw waarneme, opdat zij mij op den dag des oordeels niet be-zware, maar slrekke tol eene eeuwige blijdschap en een eeuwig geluk.
VAN. HET BIJZONDER OORDEEL. 101
VII. HOOFDSTUK.
De regter zal een naamvkeurig onderzoek doen, en eene scherpe rekening vragen.
De regter zal daar rekening vragen van geheel ons leven. Deze. rekening zal niet geschieden over groote stukken a!lcen , maar van e)k pnnt in het bijzonder van het minste tot het meeste,
ïen 1. Van al uwe werken, en alsdan zult gij begrijpen , wat Job heeft willen zeggen door deze woorden : Heer, (jij Utht al mijne schreden geteld. Van al uwe woorden, en dan zult gij verstaan wat Christus zegt; Vnn ieder ijdel woord, dat de mensch zal gesproken hebben, zal hij rekening geven in den dug des oordeels. Van al uwe gedachten, en dan zult gij ondervinden wat dat beteekent, hetgeen de H. Geest zegt met deze woorden: De Heer is de opweger der Geesten. Al uwe gedachten, woorden en werken zullen in de weegschaal van Gods regt-vaardigheid gelegd en opgewogen worden met het gewigt van het heiligdom.
2. Hij zal u rekenidg vragen van al zijne gaven en weldaden, als; van de schepping, verlossing, regtvaardigmaking, enz., van al de genaden, die gij ontvangen hebt zonder voordeel. Hoe gij de ligchamelijke gaven, als; sterkte, gezondheid, schoonheid, enz. besteed hebt, en hoede geestelijke gaven van de ziel, dat is; uw verstand, vernuft en andere talenten.
3. Hoe gij uwe tijdelijke goederen, uwen rijkdom, uwen staat, uw gezag en vermogen besteed hebt.
V EB HANDELING
4. Hoe gij de hulpmiddelen, die u gegeven waren, tot uwe zaligheid gebruikt hebt, als zijnde: de H Sacramenten, de sermonen, de geestelijke boeken , de goede vermaningen , de goede voorbeelden van anderen , de heilige insprake.n. En hoe gij den kostelijken tijd van uw leven doorgebragt. hebt.
5. U zullen getoond worden de vrijwillige verstrooidheden in uwe gebeden, ile verkeerde inzig-ten en meeningen in uw vasten, in uwe aalmoezen , heilige Communiën en andere goede werken.
6. Christus zal niet alleen rekening vragen van uwe eigeae zonden, maar ook van de vreemde zouden, dat is van d« zonden , die andere men-sohen bedreven hebben door uw kwaad voorbeeld, door uwen raad, of door andere oorzaken, die gij daartoe gegeven, of in weike gij anderzins deel hebt gehad of medegewerkt. En wie weel hoe menigvuldig en hoe zwaar die zijn?
7. Hij zal rekening vragen van de zonden, die gij niet belet hebt als gij komit en moest. Gelukkig zal hij zijn, die hier nederig en klein is geweest, eu niet verbo-iden om voor anderen te zorgen. Want een allerstrengst oordeel zal ge-sehieden over degenen , die gesteld zijn in overheid, zegt de H. Geest, manr aan de kleinen zal barmhartigheid verleend loordtn. O schrikkelijke overUeid, die iedereen zoo zeer zoekt: indien men u wel kende, hoe zou men u vlugten!
Scmottigen van die zonden zullen bevonden worden als uitgewischt door de boetvaardigheid , eenige zullen verwezen worden tot het vagevuur, en anderen tot de hel. Zoo ook onder de deugden
102
VAN HET BIJZONDER OORDEEL. 103
zullen er eeivige bevonden worden als uitgeschrapt en gedood door eene volgende doodwonde, en niet wederom levend gemaakt door de boetvaardige heid, en die zullen den zondaar r iet baten; eenige als wederom levend gemaakt, door de boetvaardigheid, zullen haar loon niet verliezen.
Indien gij, o Jesus! alles zoo naauw wilt onderzoeken, wat zal ik doen? Ik zal niet een van duizend kunnen beantwoorden. Ik vat u dan van nu af te voet, en Md ootmoedig met den schuldenaar van het H. Evangelie: heb toch wat geduld met mij t en door moe cjenade zal ik mijne schuld trachten te betalen. Ik zal voortaan op mijne werken naaumkeuriq gaan letten, wetende dat gij in het oordeel hen, die misdaan hebben niet zult sparen.
De regter zal rekening vragen van de goede werken.
Ik zal, zegt God door een' van zijne profeten, Jerusalem onderzoeken metlantaarnen. Jerusalem, beduidt de goede ziel, die God naauwkeurig zal onderzoeken: niet dat God hier lantaarnen noo-dig heeft, maar dit beteekent, dat hij doen zal gelijk iemand, die eene lantaarn ontsteekt, om ook bij dag alle hoekjes naauwkeurig te doorsnuffelen: want van dit onderzoek, zegt de H. Isidorus, is ook de regtvaardighnd van den regt-vaardige niet vrij
De reëler zal dan ook rekening vragen van uwe goede wei ken en uwe regtvasirdigheden. Wat de opregte oroef]f. werken en ware regtvaardighe-den betreft: voor deze is niets te vreezen; maar
VEK HANDELING
4. Hoe gij de hulpmiddelen, die u gegeven waren, tot uwe zaligheid gebruikt hebt, als zijnde: de H Sacramenten, de sermonen, de geestelijke boeken, de goede vermaningen, de goede voorbeelden van anderen , de heilige inspraken. En hoe gij den kostelijken tijd van uw leven doorgebragt hebt.
5. U zullen getoond worden de vrijwillige verstrooidheden in uwe gebeden, de verkeerde inzig-ten en meeningen in uw vasten, in uwe aalmoezen , heilige Communiën en andere goede werken.
6. Christus zal niet alleen rekening vragen van uwe eigene zonden , maar ook van de vreemde zonden, dat is van de zonden , die andere men-seheu bedreven hebben door uw kwaad voorbeeld, door uwen raad, of door andere oorzaken, die gij daartoe gegeven, of in welke gij anderzins deel hebt gehad of medegewerkt. En wio weel hoe menigvuldig en hoe zwaar die zijn?
7. Hij zal rekening vragen van de zonden, die gij niet belet hebt als gij konitt en moest. Gelukkig zal hij zijn, die hier nederig en klein is geweest, en niet verbonden om voor anderen te zorgen. Want een allerstrengst oordeel zal geschieden ovr degenen , die gesteld zijn in overheid, zegt de H. Geest, maar aan de kleinen zal harm-hartigheid verleend worden. O schrikkelijke overheid, die iedereen zoo zeer zoekt: indien men u wel kende, hoe zou men u vlugten!
Somuügen van die zonden zullen bevonden worden als uitgewischt door de boetvaardigheid , eenige zullen verwezen worden tot het vagevuur, en anderen tot de hel. Zoo ook onder de deugden
102
VAN HET BIJZONDER OORDEEL. 103
zullen er eeivige bevonder. worden als uitgeschrapt en gedood door eene volgende dood?onde, en niet wederom levend gemaakt door de boetvaardige heid, en die zullen den zondaar r.iet baten; eenige als wederom levend gemaakt, door de boetvaardigheid, zullen haar loon niet verliezen.
Indien gij, o Jesus! alles zoo naamo xoilt onderzoeken , wat zal ik doen ? Ik zal niet een van duizend kunnen beantwoorden. Ik val u dun van nu af 1,e voet, en bid ootmoedig met den schuldenaar van het 11. Evangelie: heb toch wat geduld met mij, en door woe genade zal ik mijne schuld trachten ie betalen. Ik zal voortaan op mijne werken naauwkeurig gaan letten, wetende dat gij in het oordeel hen, die misdaan liebben niet zult sparen.
VIII. HOOFDSTUK.
De regter zal rekening vragen van de goede werken.
Ik zal, zegt Gad door een' van zijne profeten, Jerusalem onderzoeken metlantaarnen. Jerusalem beduidt de goede ziel, die God naauwkeurig zal onderzoeken: niet dat God hier lantaarnen noo-dig heeft, maar dit beteekent, dat hij doen zal gelijk iemand, die eene lantaarn ontsteekt, om ook bij dag alle hoekjes naauwkeurig te doorsnuffelen: want van dit onderzoek, zegt de H. Isidorus, is ook de regtvaardigheid van den regt-vaardige niet vrij
l)e revier zal dan ook rekening vragen van uwe goede wei ken en uwe regtvaardigheden. Wat de opre.gte goede werken en ware regtvaardighe-rten betreft; voor deze is niets te vreezen; maar
VERHANDELING
hij zal oordeeleu : ten 1. De geveinsde regtvaar-dighedeu of schijnheiligheden. 2. De regtvaardig-heden, die besmet zijn met kwade omstandigheden van eigenliefde, aard?che inzigteu enz. 3. De regtvaardigheder.. die men achtergelaten heeft door onachtzaamheid, traagheid, menschelijke vrees enz. O wat eigenliefde, ijdele elotie, en ai .lere gebrekkelijkheden zal Ciiristus in vele regtvaardigheden vinden, die gij voor goede, ja, voor uwe beste werken hield! Wat al verslapping van den eersten ijver en van de eerste getrouwheid! Wat al goed, dat gij moest doen en niet gedaan hebt!
Helaas ! de wereld laat zich voorstaan, dat het eene gruote deugd is, als men geen kwaad doet. En als iemand zich wacht van de gewone gebreken; noemt men hem heiiig. Hoe dikwijls hoort men daar ook niet: wat kwaad is er iu gelegen! enz., daar het genoeg is om verloren te gaan, geen goed te doen. Kap den onnultm loom af, zegt de Heer, en werp hem in het vuur, niet omdat hij kwade, maar omdat, hij geene vruchten heeft. Is er een oogenblik van uw leven, dat Gode niet toebehoort, en dat gij niet moest besteden tot zijne dienst? Wat een groot artikel van onze rekeningen zullen dan niet wezen al onze verzuimenissen, achterlatingen en onnuttigheden van ons leven! Van den anderen kart, Christus zal u voorstellen zijne uiterste liefde tot u, zoo zelfs dat hij heeft willen sterven om u zalig te maken; en hij zal u vragen of gij hem ook bovenal bemind hebt. Hij die zich zeiven vernederd heeft voor u, en zoo vele schande en pijnen ondergaan heeft, zal vragen : Wat krult cu hebt
104
VA.: HÈ.T BIJZONDKR OORDEEL. 105
gij voor mij gedragen ? Wat boetvaardigheid om mij gedaan? wat vernederingen omhelsd? wat zult gij antwoorden! Hij zal u zijne H. Wonden toonen, en zijn H. Bloed voor u vergoten, en al de genade aan u verleend: Ik heb u zoo dikwijls uwe zonden vergeven en u met mijn H. Ligchaam en Bloed gespijsd, wat voordeel hebt gij daarmede gedaan? Wat zult gij antwoorden? Dd heiligen zelven vinden zich daartoe niet bekwaam, en daarom roepen zij met David : Heer. treed toch niet in hel recjt met uwen dienaar, En met Job: Wie hen ik, dal ik hem zoude kunnen antwoorden?
Ludovieus van Grenada verhaalt, hoe zeker overledene zich vertoonde aan zijnen vriend, die hem vraagde in wat staat hij was. En hij antwoordde en riep voortdurend: Niemand gelooft het! Als de vriend vraagde, wat dit beduidde, zeide hij: Niemand gelooft hoe scherp God oordeelt, en hoe streng hij straft. Wij moeten dan leven als menschen, die zeker weten, dat wij aan God eens rekenschap moeten geven van al onze woorden, werken en gedachten.
Verwek toch in mij, goedertieren Jeins! een levendig geloof aan al hetgeen gij en uwe dienaren mij voorstelt wegens de strengheid van uw oordeel, en geef, dat ik dit zelf in al mijne werken hetoone,
Van de vreeseüjke verbolgenlieid van den regter.
Wanneer zich God aan de Profeten vertoonde, om hun als zijne gezanten, zijnen wil kenbaar 21 5.
VERHANDELING
te maken, hetwelk meestal slechts geschiedde door de verschijning van engelen, waren die heilige menschen somwijlen zoo verschrikt, dat zij meenden te bezwijken. De profeet Daniël, een Engel ziende, riep al bevende: Zoo haast ik u gezien heb , zijn mijne zenmoen verzwakt. De H. Joannes zag ook eenen Engel, en hij viel aanstonds neder ter aarde voor zijne voeten. Hoe zal de zondaar gesteld zijn, wanneer hij den koning der Engelen zal zien in zijne vreeselijke Majesteit? Hij, die zijne oogen niet zou durven slaan op eenen ontzaggelijken persoon, die hem betrappen zoude iti zijne schandelijke zonden, hoe zal hij den vergramden Kegter kunnen verdragen? Indien de ziel sterfelijk was, zij zou op dien schrikkelijken stond van schrik sterven. De zondaars zullen de Majesteit zien van den regter, zijne verbolgenheid, en hoe zeer hunne zonden strijden tegen zijne heiligheid, en dit ge-zigt zal hun zoo schrikkelijk wezen, dat zij zich in de hel zouden wenschen te kunnen verbergen. Zij zullen, gelijk de H, Catharina van Senen bemerkt, zich zelden daarin werpen als in eene plaats, die hun toekomt, en waar zij het minst zuilen doorstraald worden van dat licht, hetwelk hen zal verdrijven uit alle andere plaatsen , en hun in den afgrond aüeen laten.
Zij verschijnen voor eenen allerregtvaardigsten en allerstrengslen Regter. Hij zal niet ééne schuld vergeven, en niet ééne zonde ongestraft laten, dan die bier zijn afgewasschen door eene wettige boetvaardigheid, En van den anderen kant zal hij ook niet ééne opregte christelijke deugd onbeloond laten.
106
VAN HET BIJZONDER OORDEEL. 107
Hij zal zijn vonnis strijken met eene opper-magt, aan welke niemand kan wederstaan. Hoe meer Christus hen bemind heeft en hoe meer weldaden hij hun gedaan heeft, zooveel tegrooter zal zijne verbolgenheid en gestrengheid zijn.
Maar de regtvaardigen zal hij aanzien met een minzaam gelaat, ah zijne dienaren, zijne vrienden , zijne zusters en broeders.
Indien gij wist, dat gij eens tot eenen zeer ellendigen staat zult komen , en dat er maar één mensch in de wereld was die u alsdan kon helpen, zoudt gij dan uw best niet doen om diens vriendschap te winnen? Wij weten, dat in den dood en in het oordeel niemand ons zal kunnen helpen en behoeden dan Christus alleen. Hemel en aarde vliegen weg voor zijn aanschijn, zegt de H. Joannes Wij zullen r.och van den hemel, noch van de aarde eenigen bijstand ts verwachten hebben in het oordeel. Daarom moeten wij nu trachten Christus te behagen en zijne gunst te winnen. Wij moeten ons uiterste best doen, om zijn voorbeeld en zijne leering na te volgen; want het geldt eene zaak van het allergrootste belang.
Wij willen, o Jesus ! voortaan ons best gaan doen, om uwe vrienden te wezen. Doch om dit gehilt te hekomen, moeten wij xiwe geladen onderhouden : dewijl gij zelf zrgt: Gij zult mijne vrienden zijn, indien gij doet wai ik u gebied. Bit gaan wij voortaan doen met uwe hulp. Versterk ons toch tot het laatste van ons leven.
VE11IÏAN DELING
X, HOOFDSTUK.
Hoe de ziel haar vonnis ontvangt.
Zoodra de ziel gescheiden is v a het lig-chaam, verscliijnt zij voorden Kegter, an ontvangt haar vonnis, hetwelk waarschijnlijk gebeurt op deze wijze. Haar verstand wordt door do inwendige verlichting en kracht Gods zeer klaarziende: omringd van de hemelsche Geesten; zij kent aanstonds door eene overtuigende kennis, of zij toebehoort aan den hemel of aan de hel, en zij ontva; gt van dien vervaarlijken Regter een on-vvederrocpeiijk vonnis, door de spraak des verstands, dat is, zij ziet, zij weet, en zij wordt aanstonds naar de plaats geleid, die haar toekomt; de goede zielen door de Engelen naar den hemel of naar liet vagevuur, en de verdoemden door de duivelen naar de hel. De verdoemden zullen wel weten, wat een geluk het is, het zoet aanschijn van Christus te mogen aanschouwen ; en nu 'te zien, dat zij dit aanschijn nimmer meer zullen aanschouwen, zal een van liunne allergrootste kwelliiigen zijn.
Indien gij, o mijne ziel! gedwongen waart dit vonnis te hooren uitspreken over de andere menschen, hoe zoudt gij niet boven! Maar hoe zoudt gij beven indien het vonnis over u ging uitgesproken worden? doch gij zult eens en misschien spoedig voor dezen vreeselijken regter staan, en gij moet noodzakelijk eens uit den mond var. Christus zelven eene van deze zoo verschillende uitspraken hooren: Kom, gezegende,
108
VA.N HET BIJZONDER OORDEEL. 109
em., of Ga, vervloekte, enz., Gij behoordet te sidderen en te beven, als gij dit leest. Indien men dit gevaar overwoog, wie zou er dan nog lust gevoelen , om de wereld met hare ijdelheden te volgen?
Denk dan, terwijl het nog tijd is, hne de goeden al de oogenblikken huns lijdens en hunner boetvaardigheid zullen zegenen, ziende dat nu al hunne pijn voorbij is, en dat zij staan om het loon daarvan te ontvangen : en hoe de kwaden integendeel al de oogenblikken van hunne wellusten zullen vervloeken, die nu ook voorbij zijn, en waarvoor zij nu de eeuwige pijnen moeten lijden.
De zaligen, die zich verstonen en naar de regels van het heilige Evangelie geleefd hehhen , zullen dan introepen: O zalige bcefvaardigheid, De verdoemden , die hunne lusten voldaan, en de wereld gevolgd hehhen, zullen roepen; O vervloekte zinnelijkheid, o rampzalige wereld! Boe ons toch, o Jems! dit dikwijls rijpelijk hij ons zeiven overdenken, om geheel ons leven de wereld te ver-foeijen, en gaarne bodvaardigheid te doen.
Op het voorgaande.
Het oordeel zal uitnemend streng zijn. Geen ijdel woord, zoo als Christus leert, zal ongestraft blijven. Wat zal het dan zijn met al de menigvuldige zonden , waarover wij geene boetvaardigheid zullen gedaan hebben, üe llegter zal de regtvaardigen zelfs met fakkels onderzoeken,
VERHANDELING
dat is met eene allerstrengste uaauwkeurigheid, waarom de H. Apostel Petrus zegt: Bijaldien de regivaardige naauwelijks de zaligheid zal bereiken , wal zal er toch van den goddtlooze en van den zondaar geworden ?
Er is bij hem geene uitzondering van personen, de vorst heeft niet meer voordeel dan zijn onderzaal,, en de rijke niet meer dan de bedelaar.
De verontschuldiging zal daar ook geene plaats hebben: de verworpelingen zuilen stom staan , gelijk die onnutte knecht van het H. Evangelie. Geen schoon spreken, goei' bidden noch smeeken ral den Regter kunnen bewegen; hij zal onverzoenlijk zijn, en eik een geven volgens zijne werken. Die twee vervaarlijke en eeuwigdurende vonnissen ; Komt gezegenden: Gaat, vervloekten, enz. waren zeer diep in de gemoederen van alie Heiligen gedrukt; zij overwogen ze dag en nacht, en zij wierden er door aangespoord, om zeer naauw op zich zeiven te letten. Ik was in acldetdenken in al mijne werken, zegt de Profeet Job, wel wetende dat gij, wanneer ik zondig, mij niei zoudt sparen. Zij vlugtten de bedorvenheid van de wereld; zij oefenden vele goede werker.: zij verstierven en oordeelden hier zich zelven om van den Heer daarna niet veroordeeld te worden. Daarom beschuldig ik mij zelven, zeide Job, en ik doe boetvaardigheid in stof en asch. Hoe streng waren zij tegen zich zelven, opdat eens de regt-vaardige God jegens hen goedertieren zou zijn! Hoe voorzigtig om geene zonden meer te bedrijven, om alle kwade gezelschappen en gevaren te vlugten ! zij stelden een slot aan hunnen
110
VAN HET BIJZONDER OORDEEL. Ill
mond, volgens flen raad van den Wijzen man, om geene ijdele woorden, veel min onzuivere taal of tegen de liefde van hunnen evenmensch te spreken; en zij bezelteden hunne ooren met doornen om niets dergelijks te hooren. Zij bewaarden met groote zorgvuldigheid hunne oogen om geene ijdelheid te zien, of iets dat hunne ziel zoude kunnen kwetsen ; maar nog allermeest hun hart, uit hetwelk de zonden haren oorsprong nemen. Zij hielden zich gedurig in Gods tegenwoordigheid; zij waren altijd vol vrees, zij baden zonder ophouden ; en zij riepen met David tot den Heer: Bestier mijne gangen volgens uw woord; en dat er geene ongeregtigheid over mij heerschappij neme.
Wij hebben niet minder reden dan zij om zoo te vreezen, maar wel veel meer, want wij hebben veel meer het opperste goed vergramd, en wij zijn veel zwakker, om ons door den boozen vijand te laten verleiden, dewijl de liefde tot God en de kennis van de waarheid in ons op verre na zoo groot niet ia. En evenwel, velen denken naauwelijks eens op Gods vervaarlijk oordeel; zij zijn los en vermetel in al hunne gedachten, woorden en werken, daar zij den vollen toom aan geven, en zoo gerust van hart, alsof zij de werken der regtvaardigen gedaan hadden , en van hunne zaligheid verzekerd waren. O dwaling! o onuitsprekelijke dwaasheid! Met reden mo^en wij met den treurenden Profeet uitroepen: tVie zal aan mijn hoofd tcaier geven, en aan mijne oogen eene bron van tranen, om deze eliendigen te be-weenen! Wij mogen met den koninklijken Pro-
112 VERHANDELING VAN HET, ENZ.
feet zeggen : Beekcn van tranen vloeijen uit mijne oogen ier oor zake van degenen, die uwe wet niet onderhouden.
Geef toch, goederlieren Jesus! dat wij van die onversiandüjen en uitzinnig en niet zijn Maar doe ons altijd, naar het voorbeeld van wee opregte dienaren, uw goddelijk oordeel gedenken; opdat wij daardoor ons zorgvuldig onthouden van alles waarom wij door u zouden kunnen veroordeeld worden.
VAN HET LAATSTE ES ALGEMEEN OOEDEEL.
I, HOOFDSTUK.
quot;Waarora er een algemeen oordeel zal zijn.
God beeft zijne magt getoond in de wereld te scheppen, zijne wijsheid in die te bestieren, zijne goedheid in die te verlossen, en hij zal zijne regtvaardigheid toonen in de wereld te oordeelen.
Hij beeft dan gewild , dat er een algemeen oordeel wezen zoude. Ten 1. opdat een ieder zoude kennen niet alleen zijne eigene werken, goede en kwade, maar ook die van alle am;ere menscben. Niets is er verhor gen, zegt Christus, dat niet zal yexceten worden. Ten 2 tot meerdere glorie der uitverkorsnen, opdat hunne goede werken, die zij door ootmoedigheid verborgen hadden, zouden te voorschijn komen als een licht, blinkende in het duister; en dat hunne onschuld, die de kwade menscben verdonkerd hielden, helder ah de zon zoude schijnen. Ten 3. tot meerdere schande der verdoemden, opdat hunne boosheden, die zij door geveinsdheid bedekten, iu den klaren dag zouden gesteld worden, en dat aldus zoowel de zonden, als de deugden, mft ?.1 hare kwade of goede gevolgen, die somtijds vele jaren en eeuwen duren,
■
VAN HST LAATSTE
tiaar zouden gezien worden. Ten 4. tot eer en glorie van God, opdat zijn regtvaardig oordeel in te loonen en te straften , naar elks verdiensten, hetwelk in deze wereld dikwijls verborgen blijft, in het openbaar zoude komen. Dus moeten de werken van alle menschen gezien worden met hunne goedheid en bco^lieid, opdat in het oordeel blijke; met hoe groote wijsheid en regt-vaardigheid God den eenen zal straften en den anderen beloonen.
Op wat tijd, dag en uur dit oordeel geschieden zal, is onbekend. Van dezen (hn/ en dit uur weet niemand, zegt Christus, de Engelen des hemels zeiven niet. De H. Schriftuur spreekt niettemin van vele dingen, die vooraf zullen gaan, of het oordeel vergezellen. Ten 1. De vervolging van den Antichrist. 2, De predikatie van Elias en Enoch. 3. De bekeering der Joden. 4. De teekenen in de zon en maan. 5. Het verbranden der wereld 6. Het schallen van de trompet en de verrijzenis der dooden. 7. De scheiding van goeden en kwaden. 8. De komst van den regter. 9. Het vonnis. Maar wie zal nu kunnen verklaren hoe dit gebeuren zal ?
Onder de teekenen, die, o Jesus / vóór het algemeen oordeel zullen gaan, is ook dit: Bat er naauwelijks geloof op de aarde te vinden zal zijn, en , helaas, hoe neemt de ongeloovigheid in ome dagen toe! Geef toch, dat wij van die onge-loovigen niet zijn, maar gestadig mogen leven door een geloof, hetwelk door de liefde werkt, en aldus uwe vaderlijke komst met vertrouwen verwachten.
114
EN AI,GEMEEN OORDEEL,
11. HOOFDSTUK.
Van de schrikkelijke teekenen die het laatste oordeel zullen voorafgaan.
DE ANTICHRIST.
Uit hetgeen rle H, Schriftuur zegt van «len Antichrist, bespeuren eenige Leeraars de volgende dingen. Hij zal eerst groeten ijver toonen voor de wet van Mozes, om de Joden tot zich te trekken; hij zal hun groote tijdelijke goederen beloven en geven, die de Joden zoo driftig verwachte» van hunnen Messias. Hij zal als een valsche profeet vele valsche mirakelen doen. Hij zal leeren dat Christus de Messias, noch de Zoon Gods is, en dat a! zijt,e leeringen, zijne instellingen en de H. Sacramenten bijtreloovigheden en bedrog zijn; hij zal den naam van Christus, het geloof in Christus en alle christelijke dienst geheei willen uitroeijen, en hierom zal hij van de Joden bemind worden. Hij zal, volgens vele leeraars, zijne heerschappij beginnen in Baby-ionië, en van daar zijn rijk vestigen in de H. stad Jerusalem. Hij zal zich zeiven uitgeven voor den Messias, dien Go.i beloofd heeft aan de Joden. Hij zal in den tempel T\\Xe.\\,zichtoonende alsof hij God ware, en de Messias; hij zal als God aangebeden worden door de Joden, Hij zal zich tempels doen bouiven en saerifieiën doen opofferen; hij zal eenen voorlooper hebben, die alle menschen dwingen zal zijn beeld ie aanbidden, en het teeken van zijnen aanhang op hun voorhoofd of in de hand te dragen. Velen meenen
115
VAN HET LAATSTE
dat dit teeken zal bestaan in deze woorden: Ik
verzaak hei kruis, ik verzaak het doopsel, ik verzaak Christus. Hij zal zeer groote en wreede legers vergaderen en de verzamelplaats zal zijn in de H. stad, om daar en in geheel het Joodsche land de Christenen te verderven, en hen Christus te doen verzaken: want de Christenen zullen daar aankomen van alle kanten om de predikatiën te hooren van Elias en Enoch, die aldaar zullen prediken tegen den Antichrist. Immers Christus zest: üe verdrukking zal zoo rjroot zijn , dat er nooit dergelijke geweest is van het begin der wereld; dat ook de uitverkorenen in (healing zouden vallen, indien het mogelijk ware. De H. Joannes zegt: dal de duivel zal onthanden worden, om zijne razernij uit te werken, wetende dat de tijd kort is. Daar zullen vele martelaars sterven; maar het grootste deel Christenen zal afvallen en Christus verzaken ; doch evenwel zal de H. Kerk niet vergaan; maar gelijk zij in het begin, in het midden der vervolgingen, die haar van de Heidenen en de Joden aangedaan werden, geblonken heeft in hare Martelaren en in hare andere getrouwe dienaren , zoo zal zij ook blinken en blijven bestaan in de weinigen, die zullen standvastig blijven, schoon hun getal, vergeleken bij dat van de verloochenaars, zeer klein zal zijn. E i om deze uitverkorenen , volgens de voorzegging van Christus, zullen de dagen der verdrukking verkort worden: want ten ware die niet verkort werden, zouden zij allen bezwijken. Men kan met groote waarschijnlijkheid besluiten , dat die vervolging van den Antichrist maar drie en een half jaar duren zal. Elias en Enoch zullen gedood worden
116
EN ALGEMEEN OORDEEL. 117
en hunne ligchatnen drie dagen op de straten van Jerusalem blijven. Maar kort daarna zal de Heer Jesus dien goddelooze te niet doen door den adem zijiis monds, gelijk de Apostel spreekt, dat is door zijne goddelijke kracht, die als niets, en gelijk met eenen ademtogt dien booswicht en zijnen aanhang vernietigen zal.
Elias en Enoch.
Het is eene vaste waarheid, die zoo door de heilige Schrift, als door de standvastige overlevering bevestigd wordt, dat Elias en Enoch, die twee groote Profeten , zullen komen als de voor-loopers van de tweede komst van Christus, bekleed met zakken om de boetvaardigheid te verkondigen: zij zullen zich stellen tegen den Antichrist door hunne predikatiën en mirakelen. Zij zullen de goloovigen versterken in het geloof, en die gevallen zijn, trachten op te helpen uit de verloochening. Zij zullen de Joden bekeeren tot Christus, welke bekeering der Joden vóór de komst van Christus , op zeer vele plaatsen zoo van het oude, als van het nieuwe Testament bewezen wordt, en tot dat einde zijn Enoch en Elias ten hemel opgenomen, en nog in het leven behouden tot die laatste tijden, doch zij zullen zeer veel moeten lijden, en ook eindelijk gedood worden gelijk te voren gezegd is.
Schrikkelijke teekenen in zon cn maan, enz.
Kort na de verdrukking van die dagen, zegt Christus zal de zon verduisterd worden, en de maan zal geen licht geven , de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten des hemels
VAN HtT LAATSTE
zullen beroerd worden. De profeet Joël had ook vele honderde jaren tevoren voorzegd, dat de zon zoude veranderen in duisternissen, en de maan in bloedeer de grooie en vervaarlijke day des Heeren zoude komen, want de day des Heerun is groot, zeide hij, en bo-enmale schikkelijk. Isaïas en Ezechiël spreken ook op dezeltde wijze. De maan zal nu zwart zijn, dan bloedig en vurig rood. Draaijende winden, donkere Etormen, vliegende vuren afgrijselijke bliksems en donderslagen zullen de iucht vervullen en tusschen al die vervaarlijke teekenen zal er, gelijk de H. Joannes zest, eenesti-m gehoord worden, die roepen zal: Het is al yedaan. Dit alles kan ook verstaan worden in eenen geestelijken zin: en aldus beduidt de zon Christus, de maan de H. Kerk, die aldus zullen verduisterd worden, dat is, van weinige mensehen gekerd en gevolgd: de sterren beduiden die verhevene eii uitstekende zielen, die door hare geleerdheid en heiligheid in het uitspansel van de H. Kerk blonken als sterren , en velen van die zullen er ock vallen.
Er zal onder de m en se hen, zegt Christus, schrik en groote verbaaadheid zijn wegens het gehuil en het groot gedruisch der zee. De baren zullen zich zoo verheftVn en daien, dat zij zullen schijnen de aarde te willen verz velgen. De winden zullen de aarde doen daveren, en de vervaarlijke aardbevingen zullen haar op vele plaatsen doen openscheuren en vuur doen spuwen, waardoor geheele steden en landen zullen verslonden worden. De dieren zeiven zullen van schrik her- en derwaarts loopen; de vogels zullen tieren, de leeuwen brullen, de wolven
118
EN ALGEMEEN 0OKDEEI/. 119
huilen ! Niemand zal weten waar zich te keeren; elk zal bedwelmd zijn en bleek als de dood, in de verwachting ^ van den schromelijken uitval van die wonderlijke teekenen. De menschen zullen verdorren van schrik, zegt Christus, in de ver-wacUing van die dingen, die hm zullen overkomen. De H. Hieronymus zegt, dat in die dagen de bladeren van de boomen een bloedig vocht zullen zweeten, en wat zullea de zondaars doen?
Doch de wereld zal dar, ook niet terstond vergaan : want Christus zegt; Gelijk het was in die dagen van Noë, zoo zal het ook zijn in de komst van den Zoon des menschen; gelijk zij dan ivaren etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk gevende tot den dag dut Noë in de ark ging, en zij hebben er niet aan gedacht, tot dat de overstrooming kwam , alzoo zal het zijn in de komst van den Zoon des menschen. Waaruit men mag besluiten , dat er rog eenigen tijd zal wezen, die tot boetvaardigheid gegeven zal worden aan die gevallen waren. Maar het meestendeel der menschen zal allengskens die schrikkelijke teckenen vergeten en zich wederom begeven tot de wellusten, tot huwelijken en bruiloften, zonder te denken op het einde der wereld; en aldus zal Christus komen onverwachts, volgens deze voorzegging van den Apostel: Ah zij zullen zeggen: vrede en gerustheid, dan zal de onverwachte ondergang komen; want de dag des lieer en zal komen gelijk een dief m den nacht. En Christus zegt: Alsdan zullen er twee zijn op eenen akker, de een zal opgenomen worden, de andere gelaten.- twee zullen er malen in eenen molen, de een zal opgenomen worden, en de andere gelaten. Dit is: Christus
VAN HET LAATSTE
zal in den dag des oordeels den man van de vrouw, den zoon van den vader, de moeder van de dochter, de zuster van den broeder, en den eenen vriend van den am'eron scheiden.
Van het branden der elementen.
Be hemel zal vergaan met een groot gedruisch, zegt de Apostel Petrus, en de elementen zullen meiten door de Jiilte, en de aarde met alle werTcen die er in zijn, zal vernietigd worden door den brand, {iehcel de wereld zal vergaan door het vuur; al water op is zal verbranden. Door het vuur zal de wereld gezuiverd worden. De hemelen en elementen, de zon en de maan, de sterren, enz. zullen eene andere gedaante hebben , en een veel grooter licht geven dan nu. De maan zal zijn gelijk de zon en de zon zevenmaal klaarder. Ai de omwentelingen van de hemelen zullen ophouden : want er zal geene verwisseling van dag en nacht meer zijn, maar een altijddurende dag. De aarde, die om de zonde van A.dam vervloekt was, zal vernieuwd worden, en in glorie en regtvaardigheid bloeijen. De hemelen, de aarde, en de elementen aldus vernieuwd zijnde, om te dienen aan den vernieuwden mensch, zullen door de/.e nieuwe eigendommen passen op zijnen glorienzen staat. Wij verwachten, zegt de H. Petrus, nieuwe hemelen, en eene nieuwe aarde; volgens zijne helujte, dat is volgens de belofte van God. Gelijk dan de gelukzaligen door de oogen des verstands God zu'len aanschouwen en in hem verheugd zijn, zoo zullen zij door de oogen des ligchaams alle uitwendige werken deslleeren zien en zich daarin verheugen.
120
EN ALGEMEEN OORDEEL.
Dit vuur zal ook (Henen , om de reglvaardigen te zuiveren, die zullen leven, en nog eenige zuivering noodig hebben, opdat zij in de verrijzenis den Eegter spoedig te gemoet gaan in de lucht met al de Heiligen.
O God! hoe vervaarlijk tal alles zijn in dien tijd, geef toch, dat ik van nu af daarvoor mag vreezen , en door die heilige vrees christelijk leven, opdat ik alsdan met een vast vertrouwen voor u moge staan.
III. HOOFDSTUK.
Hoe op het blazen van de bazuin al de dooden verrijzen zullen.
Alsdan zal God zijne Engelen afzenden, zsgt Christus, met bazuinen en ettne groote stem,, en zij zullen zijne uitverkorenen vergaderen van de vier winden des Hemels, dat is van de vier hoeken der wereld. En Paulus zegt: Be Heer zelf zvl afkomen met hevel en met de stem van den Aartsengel en met de trompet des Heer en. Dat is, de Heer zal den Aartsengel Miciiaël met de trompet afzenden, in eene zigtbare gedaante, gelijk de H. Gregorius meent. Op het geluid van de trompet zuilen de andere Engelen verzameld worden, die, zoo het schijnt, met eene groote stem alsdan gezamenllijk zullen roepen: Gij, dood en , staal op en komt ten oordeel. Die trompet zal gehooid worden lioor geheel de wereld, van het hoogste des Hemels tot het diepste der hel. Zij zal de zalige zielen doen komen uit
121
122 VAN HET LAATSTE
•len hemel, de vernoemden uit dehel, en de doode rijz
ligchamen uit lt;te graven. BH uur Iremt aan, geï
zegt Christus, waarop al degentn die in de vo(
graven zijn de slem zullen hooien van den Zoon hal
Gods, en die ze zullen gehoord hehben, zullen doi
leven. De dooden zullen de kracht van die gij
stem gevoelen en daaraan gehoorzamen. he1
Door de kracht Gods en de werking der we
Engelen zal ieders asch zich ver?amelen , en toi
alsdan zullen de dooden terstond en op één gp
oogenblik verrijzen. De verdoenndeB zullen te- ge
gen dank en gedwongen uit de hel komen , di
cn de zaligen snel en met blijdschap van den kc
hemel afdalen: de verdoemden zullen wen- ve
schen in hunnen kerker te blijven, om het d*
aanschijn van den regter niet te zien , de on- \y verdragelijke schande van het oordeel niet te
moeten onderstaan, en hun ligchaatn niet te v«
raceten aannemr-n; de zaligen integendeel zullen di
zicli spoeden om hun ligchaam aan te nemen, vi
voor den regter te verschijnen, en van hem bi
die zoete woorden te hooren: Xomt gezegen- k
De duivelen zullen dan de verdoemde zielen
aangrijpen, en hun woedend toeschreeuwen: r
Komt, vervloekten, komt met ons mede om g
uwe vervloekte ligchamen aan te nemen en d
het vonnis van uwe verdoemenis te hoeren. n O schromelijk tooneel, de duivel-en met de ^
verdoemde zielen uit de onderaardsche plaatsen z
te zien losstormen, hun de lucht met afgrijse- i lijke vervloekingen en godslasteringen te hooren. i s vervullen! Huilende zullen de verdoemden naar j i de plaats komen, waar hun ligchaam zal ver- [
EN ALGEMEEN 00 li DEEL.
rijzen, flat zich met eene helscle leelijkheiri, geheel duister, ?.waar, zwart en vol stank zal voordoen. Hoe zal alsdan die rampzalige zie! haar ligchaam, als de oorzaak van hare verdoemenis, vervloeken i Kam, zai zii zeggen, gij vervloekt ligchaam, v.elks vuile lusten ik heb ingevolgd! Komt, goddelooze handen , gij, werktuigen van zoovele zonden; komt vervloekte tong, die zoovetl lasteitaal en vuile woorden gesproken, en uwe voldoening in lekkernijen gezocht hebt; komt ongelukkige oogen en ooien, dien in zoovele onkuische zaken verheugd hubt; komt gij allen , stinkende ledematen, die tot mijn verderf hebt gestrekt, en met mij vereenigd, deelachtig waart in al mijne zonden: komt, weest nu ook deelachtig in al mijne pijnen.
Als de verdoemde zielen r u met het ligchaam vereenigd zijn, zuilen zij terwijl zij op de tanden knarsen, door de duivelen üaar dexallei van Josaphat gesleurd worden, nabij den Olijfberg gelegen, van waar Christus is ten hemel geklommen en waarop Hij waarschijnlijk zal komen oordceleu.
De zalige zielen zullen daarentegen glinsterend als de zon van den hemel afdalen, en met groote snelheid naar de verschillende plaatsen der aarde ijlen , om hare ligchamen aan te nemen.
O wat een liefelijk schouwspel zai het zijn, zoo vele H. ligchamen schoon en klaarblinkende uit de aarde te zien opstaan! Hoe zal dan de stad Eome blinken, wanneer binnen haar de verheerlijkte ligchamen van de HH. Apostelen Petrus en Paulus met die van zoo vele andete
123
124 VAN HET LAATSTE
Heiligen zullen verrijzen , die aldaar voor het geloof hun bloed vergoten hebben! Hoe zal de stad Jeruzalem blinken, als binnen haar het ligohaam van den H. Johannes den Dooper en dat van zoovele andere Heiligen zullen te voorschijn komen ! Hoe Egypte , alwaar de graven zallen opengaan van zooveel duizende H. Monniken!
Wat eene blijdschap zal het voor de gelukzaligen zijn , hunne schoone ligchamen weder aan te nemen, die door de wormen verteerd of in stof veranderd waren! Hoe zullen zsj hunne ligcliamen loven en prijzen ; met blijdschap zullen zij ze aanspreken en zegg -n ; Kom, mijn gezegend ligchaam, dat met mij zoo lang zijt vereenigd geweest: kom, nu zullen wij ons te zamen gaan verblijden over al den arbeid en de pijnen, die wij onderstaan hebben. Komt: zal de eene zeggen , gezegende voeten , die uit liefde tot God zoovele wegen in koude en hitte doorwandeld hebt! Komt, zal de andere zeggen, gelukzalige handen, die u zoozeer bevlijtigd hebt voor den arbeid des Heeren ! Kom, gezegende tong, die u van vele voldoeningen onthouden, en uw vermaak genomen hebt in den Heer te loven, en den evenmensch te onderwijzen, te. vermanen en te stichten! Komt, gezegende lendenen , die u zeiven ter liefde van Christus gepijnigd he t door haren kleederen, door koorden en ketenen! Komt nu, nl mijne lidmaten, om met mij het loon te genieten voor uwe boetvaardigheid, uw waken en bidden, uw vasten en lijden. O met wat gelukwenschen znllen 7iel en ligohaam elkander ontmoeten op dien grooten en blijden dag!
EN ALGEMEEN OOKDEEL, 125
De ligchamen der uitverkorenen dan zullen glorieus en blinkend verrijzen, en zich met eene wonderbare snelheid naar de vallei van Josaphat begeven in het gezelschap van de Engelen. Van daar zullen zij in de lucht opgenomen worden, om Christus te gemoet te gaan, gelijk de burgers eener stad hunnen koning buiten de poorten te gemoet gaan.
De trompet van uw vervaarlijk oordeel, o God! klonk gestadig in de ooren van uwen TL. dienaar Hieronymus; daardoor werd hij opgewekt om de zonden te vlugten en boetvaardigheid te oefenen. GeeJ toch, o Jesns, dat zij gestadig ook in mijne ooren klinke, en hetzelfde idtioerksel in mij hébhe; opdat ik zoo leve, dat ik alsdan niet beschaamd behoeve te staan.
Dat het Kruis des Zaligmakers te voorschijn zal komen.
Alsdan, zegt Christus, zal hel teeken van den Zoon des menschen aan den hemel verschijnen. Dit teeken is het Kruis des Zaligmakers, dat de Engelen , o: der aanvoering van den Aarteengel Michaël, zulten te voorschijn brengen , verheven in de lucht, waar het met meer glans zal blinken dan de zon. Dit teeken «al tot troost van de uitverkorenen dienen, die met groote blijdschap den standaard van hunnen Koning, het teeken van hunne verlossing zullen aanschouwen; maar tot ontzettende schrik voor de zondaren en ongeloovigen, doch vooral voor de Joden. Alle geslachten der wereld, zegt Chris-
VAN HET LAATSTE
t.us, zullen alsdan in weedom zijn. Welk een misbaar zullen de zontlaren maknn, bij het zien van het Kmis, ais de roede der geregtigheid van den naderenden R?gter! Zij zullen beswijken bij de erkenning, dat zij hunnen Kegter gekruisigd hebben (zoo als de Joden het met der daad hebben gedaan); of dat zij den Gekruiste veracht, en zulk eene groote verlossing verwaarloosd hebben, gelijk alle chris-toijcn doen, die om hunne zonden verloren gaan. En dewijl alle genaden en weldaden ter zaligheid,'ons door Christus verleend, in zijnen dood aan het Kruis als in haren oorsprong besloten waren, zoo zullen die op den dag des oordeels in het Kruis zeer levendig vertoond worden aan de verdoemden, en vooral aan de verdoemde christenen.
Christus zal hun verwijten , dat zij de genade van zijnen dood verwaarloosd hebben, dat zij hem in zijn lijden niet hebben gevolgd, gelijk hij hun door zijne voorbeelden on woorden geleerd had, enz. Zij zullen zien, dat hunne zonden hem gakruist en allen smaad aangedaan hebben. De dronkaards en gulzigaards, dat zij hem door hunne overdaad gelaafd hebban met gal en azijn; de hoovaardige, dat hij door zijne hoo-vaardij aan Jesus eene doornen kroon op het hoofd gesteld heeft; de onkuische, dat hij hem naakt gesteld heeft voor iedereen, en wreede-lijk gegeeseld, enz.
Hoe zullen de Joden gesteld zijn, die met zulk eene woede geroepen hebben: Kruis hem, Kruis hem! Hou Judas, die hem verrader, heeft! Hoe Annas, hoe Caïphas, hoede Opperpriesters,
126
ES AL0EMEKN OORDEEL.
de Schriftgeleerden en Phariseërs, die zoo veel geweld hebben gebruikt om hem te doen kruisigen? Hoe zal Pilalua dit Kruis aanzien, en hoe verschrikt zullen zij al te gader wezen, die schuldig zijn geweest aan zijaou dood? Ea gij, Christenen met den naam, die vijanden geweest zijt van het Kruis van Christus, en die in uwe vleeschelijke en zinnelijke voldoeningen, eenen afkeer hebt gehad van zijne versterving, boetvaardigheid en vernedering, enz., welke schrik zal het aanschouwen van het Kruis u aanjagen. Maar wat eer en wat troost zal er met het Kruis nederdalen in het hart der regtvaar-digen, die het Kruis bemind en omhelsd hebben, en die door zijn kruis zijn zalig geworden,
liet zal, o Jesus! in dien dag eene allergrootste smart en schande zijn voor alle Christenen, die, in plaats van uw Kruis, de genoegens der wereld bemind kehben. Geef toer, minnelijke Zaligmaker, dat ik van die ongelnkkigen niet zij. maar dat ik integendeel het Kruis altijd beminne en omhelze, en geheel mijn leven, gelijk uw Apostel, met u daaraan zoo vastgehecht blijve, dal ik mij nergens kunne keeren om u te vergrammen.
V. HOOFDSTUK.
Van de komst des Rcgters.
De Regter zal te voorschijn treden, vergezeld van al de Engelen des Hemels, als tia heirlegers en de hofstoet van dien ontzaggelijken koning. Met hem zullen komen zijne Apostelen , t'ie te zamen met hem , volgens zijne
127
VAN HET LAATSTE
belofte op troon en gezeten, de wereld zullen oordeelen. Zij zullen allen als door de lucht gevoerd worden, en naast Christus zal ook zijne heilige Moeder op eenen troon geplaatst worden. Het glorierijke Ligehaam van den Zaligmaker zal dat van alle heiligen in klaarheid overtreffen, meer dan nu de zon al de sterren. De Engelen sullen komen , volgens Dionysius de (Jarthuiser, in zigtbare gedaanI en van menschen, zoo schoon als wij die maar immer kunnen verbeelden, elk volgens orde en zijne waardigheid; want dewijl Christus ligchamelijk zal verschijnen, zoo schijnt de rede te vereischen dat zijn gezelschap ook kome in eene ligchamelijke gedaante. De duivelen van den anderen kant zullen ligchamelijke gedaanten hebben , om van de zondaars gezien te worden. Hunne ligehamen zullen van vuur zijn, en door hunne leelijkheid eene juiste afbeelding zijn van de boosheid en bedorvenheid dier gruwzame geesten.
Eene klaarblinkende wolk zal zich tot eenen troon schikken, op welken Christus zal neder-zitten. Zijn aanschijn zal liefelijk voor de zaligen , maar schrikkelijk voor de verdoemden zijn. De Eegter zal onbewegelijk en onverbiddelijk zijn in zijn vonnis, en zijn oordeel strijken met de uiterste strengheid, zonder door de gruwzame ellenden der verdoemden, noch door hun gehuil en gekerm bewogen te worden.
De schrik zal zoo groot zijn, dat de verdoemden , het aanschijn des Eegters niet kunnende verdragen, van zei ven in de hel zullen willen springen als in eene schuilplaats. Het ware hun verdragelijker, zegt de heilige Chrysostomus,
128
EN ALSëMEEN oordeel. 129
door duizende bliksems getroffen te worden, dan het aanschijn des Zaligmakers van hen afgekeerd te moeten zien. De H. Joannes beeldt ons dien schrik van de verdoemden af in zijne Openbaring op deze wijze; De Koninyen der narde, zegt hij, de prinsen, de hoofdmarmt-n, de rijken, de sterken, de da ven en vrijgeborenen verborgen zich in spelonken en in steenrotsen der gebergten, en zij zeiden lot de bergen en steenrotsen: valt op ons, en verbergt ons voor het aanschijn van hem, die daar gezeten is op den troon.
De profeet Job was zoo vol van dezen schrik , dat hij tot God zeide: Wie zal mij geven, dat gij mij, o Heer! zoo lang in de hel verbergt, tut dat uw woedende toorn voorbij zal zijn. De verdoemden zullen nogtans gedwongen zijn den Regter aan te zien, opdat daardoor hunne smart vermeerderd worde. De stralen, die uit zijne heilige wonden zullen komen, zullen zoete liefdestralen zijn voor de regtvaardigen; maar voor de verdoemden zullen ze wezen „als gruwzame bliksems.
De duivelen met geheel hunnen aanhang, hoe zeer zij Christus ook haten, zullen gedwongen zijn hem te erkennen voor hunnen Heer en Koning en voor hem de kniën buigen, wiens H. Naam zij zoo menigmaal gelasterd hebben. Met wat eene schaamte zullen de Joden zien, dat hij dezelfde is die van hen zoo veel geleden heeft! wat zullen zij zeggen, die hem spotsge-wijs gekroond, kaakslagen gegeven, in zijn aanschijn gespuwd , en hem gekruisigd hebben ? En wat zullen de Christenen zeggen , die zoo 21 6.
VAN HEÏ LAATSTE
weinig gevoel gehad hebben van zijn bitter lijden , en zoo weinig werk gemaakt hebben van zijn dierbaar bloed? Ons hart behoorde te scheuren , ab wij daarop danken.
Nevens Christus, den Kegter, zal, gelijk wij gezegd hebben, zijne allerheiligste Moeder zitten, ook op eenen schitterenden troon , niet om te bidden voor de zondaars, maar tot hunne meerdere sreart en schande, omdat zij hare voorspraak en haren bijstand niet waargenomen hebben , en ook opdat zij als de Moeder des Zaligmakers door geheel de wer-jld zoude erkend worden. Aan beide zijden zullen er insgelijks op blinkende wolken regterstoeleu zijn voor de Ap stelen.
Alsdan zullen de boeken, dat is; het geweten van alle menschen, geopend worden, en zoo de goede als de kwade werken getoond worden aan geheel de wereld. De Ilegter, vol van een doorstralend licht, zal den allerdiepaten grond van al de gemoederen doorzien, en niets zat verborgen blijven. Al de Engelen, al de menschen en de duivelen zullen uwe zenden zien, die gij nu zoo tracht te verbergen.
Daar zullen gezien worden al de verkeerde inzigten , geveinsde deugden , dc baatzucht, bedrog eu schalkheden, waardoor de eene vriend den anderen bedrogen heeft, en somwijlen zoo heimelijk, dat men het aan niemand durfde vertrouwen , en zelfs beschaamd was tc biechten. Hoe vele schijnheiligen, die nu van de wereld geëerd en geacht zijn, zullen daar verklaard worden voor groote booswichten I Hoe vele zonden van aanzienlijke personen zullen daar ontdekt
130
EN AI.GEMEl'.N OORDEEL.
worden ! Hoe vele overspeleii van mans en vrouwen en andeie gruwelijke zonden des vleesches; en wat eene onuitsprekelijke schaamte zal dit alles veroorzaken ! Hoe smart het u niet, als uwe fouten niEar kenbaar worden aan twee of drie personen; velen zouden sterven van spijt, indien hunne ouders of huisgenooten wisten hetgeen zij in het geheim gedaan hebben. Maar op d^t oogeublik zullen het niet alleen de iuiisgeisoo-ten weten, maar geheel de wereld zal alles duidelijk zien.
Doch al is het dat de zonden der zaligen daar ook gezien worden : daar nevens zal gezien worden hunne boetvaardigheid en het, leedvrezen, dat zij daarover gehad hebben , te zamen met het voordeel, dat zij daaruit getrokken hebben. Dus zal hun dit tot geene schaamte zijn, want hunne zonden zullen gezien worden als uitge-wischt en vergeven. l)ekoning David, bij voorbeeld, de zondares van liet Evangelie, de Apostel Petrus, de H. Augustinus. enz. schamen zich niet dat hunne zonden nu bekend zijn aan geheel de wereld, en dat zij daar zoo dikwijls herhaald worden. Da vreugd van eenen zieke na de genezing, eu ook de eer van den geneesheer is zoo veel te grooter, hoe zwaanier de ziekte is geweest. Vervolgens hoe grooter de schande was voor de zaligen, dat zij zondigden, zooveel te meer eer zal het hun wezen, dat zij zijn opgestaan , en het zal een deel van hurne blijdschap uitmaken, als zij roet liefde en dankbaarheid gedenken, dat hunne zonden door de boetvaardigheid zijn afgewasschen en gereinigd in het bioed van het Latn. Ook zuilen zij zicheeu-
131
VAN HET LAATSTE
wig over lt;le goddelijke goedheid verwonderen, die zoo veel goed heeft weten te trokken uit hun kwaad. Zij zullen daarom ook van andera Heiligen niet minder geacht worden, al waren zij de grootste zondaars der wereld geweest; integendeel dit zal de Heiligen opwekken, om God meer te loven over zijne barmhartigheid , en om zich met die gelukkigen ïoo veel te meer te verheugen, naarmate zij in grooter gevaar geweest zijn.
Van den anderen kant zullen daar ook al de goede werken d«r zaligen, de heilige gedachten , ile zuivere meeningen , en vele goede werken die de wereld niet kende en voor dwaasheid aanzag, geopenbaard worden. Al de deugden zullen er vertoond worden met hare schoonheid, gelijk al de zonden met hare leelijkheid. Men zal daar zien hos treffelijk het is, zich klein te houden, als men groot is; te zwijgen als men gelasterd wordt, en te vergeven, ais men verongelijkt wordt, Christus te dienen en na te volgen, enz. Daar zal het ook blijken hoe schromelijk het is, anderen te verdrukken en leed aan te doen; war.t aldaar zullen de klagte ■■ aangehoord worden van ai die ongelijk hebben geleden. Alsdan zuilen de regtvaardigen met grooie. standvastigheid, zegt de H. Geest, staan tegen deqenen, die hen verdrukt, benaauwd en hunnen arbeid weggenomen hebben.
Hoe zal daar een koning of een magtiga verslagen staan, als hij zijn dienaar zal verheven zien onder de Engelen, en zich zeiven vernederd onder de duivelen? Wat zullen de-dwingelanden /.eggen, als zij de glorie der Martelaren sien , die
132
EN ALGEMEEN OORDEEL. 133
zij hier gepijnigd en wread gedood hebben ? Wat zullen zij zeggen, die de arrne weduwen en iveezen verdrukt hebben , als zij dezen tot hunne regters verheven zien. Hoe verbaasd zullen de rijken staan, als zij de artne bedrukte menschen, die zij hier voor zoo ongelukkig en ellendig aanzagen, met Christus in de glorie zullen zien, en zij nu integendeel zich zeiven in de uiterste ellende en den uilersten druk bevinden. Bit zimde, zegt de 11. Geest, zullen zij verbaasd zijn tloor eenen grumlijken schrik, zeggende bij zich zeiven: Deze zijn hel, die wij tot npot hielden IVij, uitzinnigen: zagen hun leven voor dwaasheid aan, en hun einde voor eerloos. Zift hoe zij nu gerekend worden onder de kinderen Gods, en hun erfdeel onder de Heiligen is. Helaas! roij hebben dan gedoold van den weg der toaarheid, het licht der regtvaardigheid heeft ons niet beschenen, en de zoyi van wijsheid is voor ons niet Ojigegaan.
Jesus! (jeef mij toch verstand en quot;-ijsheiddoe mij die doordringende, waarheden nu begrijpen, en zoo begrijpen , dut ik er voortaan naar leven moge om onder het getal van die on gelukkigen niet te zijn, maar gerekend te worden onder mee kinderen , die in alle eeuwigheid uio aanschijn zullen aanschouicen.
VI. HOOFDSTUK.
Christus zelf zat het vonnis uitspreken
Teu laatste zal Christus met eene heldere stem het vonnis uitspreken : eerst over de regtvaar-digen, tot meerdere pijn van de verdoemden,
VAN HET LAATSTE
die zich zeiven beroofd zullen zien van dit overgroot geluk, hetwelk zij ook hadden kunnen bekomen door wel te leven. Christus zal dan met eene groote liefde iot de eerste zeggen : leomt, gezegénden mijns Vaders, hezit het rijk, hetwelk voor u bereid gemaakt is van het begin der wereld: want ik heb honger gehad, en gij helt mij gespijsd- ik heb dorst gehad, en gij hebt mij ie drinken gegeven: ik was vreemdeling, en gij hebt mij geherbergd; ik teas naakt, en gij hebt mij gekleed; ziek, en (jij hebt mij bezocht, enz. Wie zal uitspreken met wat eerbiedige liefde de gelukzaligen Chïistus zullen aanbidden en erkennen , omdat zij verheven zijn tot dit groot geluk door de verdiensten van zijn H. Bloed! riaavna cal Christus de zondaars aanzien in zijnen .toorn met vlammende oogen, en tegen hen stralen van bliksems uitschieten , uit-donderende dit vervaarlijk vonnis: Gaat van mij vervloeiden in het eeuwig vuur, enz. Ik heb honger gehad, en gij hebt mij niet gespijsd, enz. 0 schrikkelijk vonnis, dat hemel en aarde zal doen beven! Al de Engelen te zamen mei al de Heiligen zullen het vonnis van den oppersten Eegter prijzen en hoog verhetfeu: en de verdoemden zeiven zullen moeten belijden dat het. regtvaardig is.
Die dag zal de Itlijdste dag zijn voor de zaligen en de bitterste voor de verdoemden, geen hemel was ooit zoo schoon, als het liefelijk ap.nschijn van den toonenden Eegter, geen geluid zoo zoet, als te hooreu : Komt, gezegenden, enz. Geere hi 1 was ooit zoo schromelijk als het grammoedige gelaat vau den straffenden Eegter te zien, geen geluid zoo afgrijselijk als te hooren: Gaat
134
KN ALGEMEEN' OORDEEL. 135
ijij , vervloekten, en wie van ons overdenkt dit genoeg.
Eindelijk zullen de uitverkorenen met Christus ten hemel opvaren, en da vervloekten met de duivelen in de hel werden geworpen, waardoor ia hen wederom e^ne dubbele foltering zal ontstaan ; de eene, omdat zij de gelukzaligen zullen zien, die zij benijden, de andere, omdat zij van hen worden gezien, en daar over beschaamd staan.
O wat eene zegepraal, als zoo vele prinsen met den koning door de lucht ten hemel varen! hoe schoon zullen de lauwertakken der onsterfe-'ijkheid zijn, die zij in de hand zullen dragen! hoe schoon de kroonen, die op hunne hoofden zullen blinken! Wat zoef geschal zullen de negen kooren der Engelen aaiiheffen. Wat ai vriendelijke geiukwenschen zai men daar hooren! Aldus zullen zij met blijdschap klimmen boven de sterren tot in den oppersten hemel, waar zij zullen gesteld worden op de troonen van glorie, elk volgens zijne verdiensten.
Maar wat misbaar zullen integendeel de ver-'ioemden maken? zij zullen huilen, kermen, op hunne tanden knarsen, en vol spijc en wanhoop zich zeiven en anderen vervloeken. Vervloekt, zullen zij roepen, is het uur, waarop wij ontvangen zijn! Vervloekt zijn de borsten, die wij gezogen hebben! Zij zullen ala razenden r;egea Gods regtvaardigheid vloeken en uitvallen, als zij met het verslindende vuur zullen omringd worden, als de aardo zal opengaan, en allen door eene goddelijke kracht in den afgrond worden gestort. Dan zal volbragt worden hetgeen de
VAN HET LAATSTE
H. Joannes zegt, dat al degenen , die in het boek
des levens niet geschreven staan , zullen geworpen worden in den poel van zwavel en vuur, om dag en nacht gepijnigd te worden met den Antichrist en al zijne valsche profeten.
O schromelijke dag! o vervaarlijke regtvaar-digheid! welker schroom metaal en marmersteen zoude doen scheuren.
Niets is zoo zeker, o Jesus! als dat gij eens ieyen mij zult zet/gen: komt, gezegeiulen , ot' gaat, vervloekten : en dit naar ik wel of kwalijk geleefd zal hehben. Geef toch, dat ik daarop altijd moge denken en christelijk leven, om daarna van n niet verstoeten, maar met eene groote vriendschap tot u geroepen te worden.
Hoe voordeelig het is dikwijls op het oordeel te deuken.
Misschien zal het voor sommigen , die door de vrees van Gods oordeel al te zeer ontsteld worden , raadzaam wezen, dat zij die overdenking wat matigen. Doch daar zijn er zeer weinigen, die deze behoedzaamheid noodig hebben, en een vee! grooter getal menschen is pligtig voor God, omdat zij deze overdenking maar ai te veel vergeten. De H. Basilius noemt het oordeel de leer-meesler der Christenen. De reden, dat een zondaar vele zonden doet, komt daarvan , zegt hij, omda: hij niet leeft onder het gezag en de berisping van dezen zoo wijzen onderrigter. De overdenking van het oordeel doet ons ten 1. Zinken in onzen niet. 2. Zij verdrijft de liefde
136
EN ALGEMEEN OORDEEL. 137
voor aardsche zaken. 3. Zij versterkt ons tegen de bekoringen. 4. Zij wekt ons op tot waken en bidden. 5. Zij doet ons de oordtelen der menschen, die wij gewoonlijk te zeer vreezen, verachten. Gelukkig hij, die, alle menschelijke oordeelen veraclitrnde, God alleen maar vreest, als den getuige van al zijne werken en gedachten.
Het waa hierdoor, dat de H. Augustinus alle begeerte verdreef om van de menschen geprezen te worden. Die wil geprezen worden van de menschen, zegt hij, als yij hem, o lieer! misprijst, zal van hen niet beschermd worden, als gij hem zult oordeelen; noch door hen van uwe gramschap levrijd worden, als gij hem zult verdoemen.
Dezelfde H. Vader zegt nog verder, dat wij te doen hebben met een en strengen liegt er, die ons oordeelen zal op de getuigenis van ons geweten, dat al de oordeelen van de menFchen ons niet kunnen helpen of hinderen, en dat. Gods oordeel alleen ons gelukkig, of ongelukkig kan maken.
De H. Kerk begint haar geestelijk jaar in den Advent, en zij eindigt hetzelve met aan de ge-loovigen voor te stellen het Evangelie van het oordeel: alzoo behoorden wij ook onze dagen, weken, ja, al onze werken te beginnen en te eindigen met deze gedachte. De H. Augustinus zeide tot het volk, dat hij hun bijna gedurig zoude moeten spreken over het oordeel. Wat een spoorslag zoude ons dit geven, om al onze werken te doen met groote zorgvuldigheid! Indien een werkman wist, dat zijn werk doorzien zou worden van eenen ervaren meester, en getoond worden ;in eenen koning, hou zoude hij zijn best doen, oc hetzelve wel te verrigten ? Onze wer-
VAN HET LAATSTE
ken zullen eens doorzien worden van den aller-hoogsten Meester, van den Koning der kosiu-gen, die .^e doorsnuffelen zal, niet uit nieuwsgierigheid; maar om daarover een eeuwigdurend vonnis te strijken. Hoe moeten wij dan letten op ons zeiven en op al onze werken. Ook is er niets zoo dienstig, om ons wel te doen oordeelen over alle dingen, en voornamelijk bij de aanneming van eenen stsat, waartoe men zich genegen vindt, of dien men ons voorstelt, als rijpelijk te overdenken, of bet ons beter zal zijn voor Gods oordeel te verschijnen in dien staat, dim in eenen anderen, dien men zou kunnen aannemen, of la blijven in dien staat, daar men in is: want hetgeen ons beter zal zijn, is van nu af voor ons beter, en hetgeen ons alsdan zoude smarten en rouwen , moet van nu af aangezien worden als ongelukkig. Dit staat gelijk mat alle. andere mindere ondernemingen en veranderingen van staat, waartoe men zich genegen vindt,
Hoe, velen zijn er niet zoo in geestelijke als wereldlijke bedieningen en ambten, die nooit in die verhevenheden, tot welke hun welligt de eer- of geldzucht gedreven heeft, zouden gekomen sijn, indien zij dit onderzoek tevoren rijpelijk gedaan hadden?
Eindelijk , de gedachte aan het oordeel moet ons bewegen om nooit werken te doen, die wij niet willen dat daar gezien zouden worden; en indien wij misschien dusdanige werken gedaan hebban, om die nu uit te wissehen door eene waardige boetvaardigheid, en te vergoeden door de oefening van tegenovergestelde deugden. Het moet ons fe!i laatste ook bewegen om nu de
138
EN ALGEMEEN OORDEE1,.
gunst van den Kegter te winnen mat te leven naar zijne H, Leering: want, gelijk de H. Au-gustinus zegt: „ Die Regter is do regtvaardig-„ heid zelve; hij za\ zicli niet laten winnen door „ gunst; hij zal niet bewogen worden door mede-,, lijden; hij zal zich niet laten omkoopen door „ geschenken. Dat dan de ziel van nu af voor „ haar zelve Joe al wat zij kan, terwijl de tijd „van barmhartigheid nog duurt, want hierna-„ maals valt er niets meer te doen, omdat de tijd ,, der regtvaardigheid zal gekomen zijn. Dat zij „ hier boetvaardigheid doe, opdat de Eegter haar ,, vonnis nu nog verandere. Dat zij aalmoezen „ geve, opdat ?,ij dn zaligheid erlange. Dat zij „hier barmhartigheid doe, om hiernamaals „ barmhartigheid te verwerven.quot;
Wij loeten., o Jesus! dat (jij harmhaituj zijt, maar dat er yeene barmhartigheid meer daarna te hekomen zal zijn. Dus lidden wij u ooltmedig van nu af aan om vergiffenis van onze zonden, en om de genade van voortaan goede werken te oefenen en ons zeiven te veroordeelen, opdat wij dan van u niet veroordeeld worden.
Op het voorgaande.
Nadat al die gruwelijke taekenen zullen voorafgegaan , ou op het geluid van de trompet de dooden zullen verrezen zijn, zullen ze allen verschijnen op de bestemde plaats. De regtvaar-fli^e Kegter zal door de bediening der Engelen de goeden van de kwaden scheiden, gelijk een herder ds schapen afscheidt van ds bokken. De
139
VAN HET LAATSTE
goeden zal hij stellen aan zijn regter-, en de kwaden aan de linkerhand. De regtvaardigen zullen vol vreugd zijn, om het groote geluk, dat zij nu, vereenigd met hun ligchaam, gaan ontvangen, en daarom zegt Christus in het Evangelie hun allen; Als deze dingen herinnen te geschieden, ziet dan opwaarts, en heft uwe hoofden omhoog, want moe verlossing is nabij.
Doch hoe zal die vreugd nog vermeerderen, als zij die zoete en vriemlelijke woorden uit den mond van Jesus zullen hooren! Komt, gezegende mijns Vaders, enz. Maar de kwaden zullen beven van vrees, en wensehen voor dien tijd begraven te liggen in het di-epste der hel. Zij zullen eene onuitsprekelijke schaamte gevoelen, als hunne vuile zonden door alle mensehen zullen gezien worden, die zij, of alleen , of tusschen vier oogen bedreven hebben, en die zij uit schaamte aan hunnen biechtvader niet hebben durven belijden. Maar deze woorden ; Gaat, vervloekten, enz. zullen voor hen eene zoo vervaarlijke donderslag zijn, dat zij van schrik op het oogenblik zouden sterven, indien zij zoo gelukkig waren, dat zij nog sterven konden.
Wie kan bedenken, wat groote vreugd de regtvaardigen naar ziel en ligchaam zullen genieten! In wat goede overeensternming beide deelen zullen leven, die hier zich zeiven geza-mentlijk verstorven, en naar de wet des Heeren geleefd hebben! Maar wie kan ook nagaan wat eene razernij de duivelen op de kwaden zullen uitwerken, en hoe de ziel en het ligchaam elkander zullen vervloeken, omdat zij hier hunne kwade lusten volbragt en te zamen den broeden weg bewandeld hebben.
140
EN ALGEMEEN OOKDEEI,. 141
Doch alles zal dan te laat zijn. Nu is het nog tijd, om aandachtig daarop te letten: nu moeten wij zorgvuldiglijk de wet des Heeren onderhouden, Jesus navolgen en vrijwillig voor eenen korten tijd boetvaardigheid doen, om daarna niet gedwongen te zijn die voor esuwig te doen.
Het is nu de tijd om blijmoedig aalmoezen te geven naav ons vermogen, om daarna barmhartigheid te bekomen, volgens den wijzen raad, dien de oude Tobias aan zijnen zoon gaf, hem de voordeelen daarvan voorhoudende met deze woorden; Gij vergadert, daardoor eenen grooten chat van vergelding tegen den dag des noods; dewijl de aalm,oes ran alle zonden en van den dood bevrijdt. en niet toe zal laten, dat de ziel tot de duisternis gaat. En opdat zijne woorden eenen grooteren indruk zouden doen op het gemoed van :,ijnen zoon, zoo roept hij eindelijk uit: O icat een groot vertrouwen zal de aalmoes voor den allerhoogsiten God. geven aan al degenen, die ze geven!
Doch wij moeten bovenal trachten eene groote liefde te hebben tot God: want het is deze liefde, gelijk de H. Joannes zegt, die ons een groot vertrouwen zal geven in dien vervaarlijken dag. Hierin bestaat de volmaaktheid van onze liefde tot God, zegt hij, dat zij ons groot vertrouwen doet hebben in den dag des oordeels.
De gedachte aan het oordeel heeft velen bewogen om menigvuldige goede werken te oefenen , i!e wereld te verlaten, en strenge boetvaardigheid te doen.
üe H. Pelagia, die te voren eene groote zondares geweest was, haar voorgaand leven
VAN MKT LAATSTE
verfoeijende, vertrok, om het oordeel in hare, gedachten Ie hebben, en haar zelve daardoor lot boetvaardigheid op te wekken, naar Palestina, alwaar, volgens het algemeen eevoeleri, het oordeel geschieden zal. Zij sloot zich op in eeneenge kluis, in welke maar een klein venstertje was, hetwelk zij telkens opende, wanneer zij in haar hart eenige kwade gedachte gewaar werd, of zich tot traagheid en vadzigheid genegen gevoelde en zij zeide alsdan bij zich zelve: Stem ik hierin toe, neem ik behagen in die vuile verbeei-dingen, voldoe ik mijne zinnelijkheid, bemin ik het gemak, zoo zal ik hier moeten hooren: Ga, vervloeHen, mz. Aldus overwon zij die kwade genegenheden, en zij ging in haar streng leven kloekmoedig voort.
Doe ons, o Jesus! dikwijls, op het oordeel denken , en daardoor aavgespoord worden, om alle kicade lusten ie overwinnen, en gedurig voort te gaan in de deugd, tot dat wij komen tol u , die ons opperste yoed, ons een ij geluk zijt.
142
EN HAEE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. EERSTE HOOFDSTUK.
Wat de hel is.
De H. Geest, spreekt ons zoo in het oude als in het nieuwe Testament, zeer dikwijls van de hel. Hij dreigt de zondaars met dio vreeselijke plaats: hij noemt ze den diepen kuil; eenen poel van zwavel en vuur; de plaats der tormenten, enz. Zij is gelijk ecne vurige zr.e, en een afgrond van brandende zwavel en pek. Het is de kerker van Gods regtvaardigheid, zij is eene zoo lee-lijke en gruwzame piaats, dat al wat op aarde schromelijk is, als: de vuurspuwende bergen, de moordplaatsen der dwingelanden, en de afgrijselijkste kerkers daarbij niet eens kunnen vergeleken worden.
De hemel is de plaats van alle vreugd; de hel is de plaats van alle pijnen. Niet ééne foltering alleen, niet tien, niet twintig, zullen de verdoemden overvallen, maar een menigte zonder einde en zonder geial. In de zaligen zal er niets we-zen, zoo binnen als buiten hen, dat hun niet eene bijzondere vreugd zal aandoen, en in de verdoemden, zoo binnen als buiten hen, zal er niets wezen, dat hen niet zal pijnigen. Aire schepsels zullen tegen hen opstaan en hun op . eene zekere wijze folteren. De glorie des hemels
144. VAN DE HEL
is zoo groot, dat ze nooit oog gezien, noch oor gehoord heeft, en dat nooit de gedachte daarvan in 'smenschen hart opgekomen is. Zoo ook, gelijk de H. Chrysostomus zegt, zijn de tormenten der hel zoo groot, dat ze nooit oog gezien , nooit oor gehoord heeft, en dat nooit de geaachte daarvan in het hart van den mensch is opgekomen.
Zeker oud schrijver, schuilende uuder den naam van den H. Cyrillus van Jerusalem, te vinden onder de onechte werken van den H, Augustinus, maakt gewag van een persoon, die door de verdiensten van den H. Hieronymus van den dood zoude verwekt zijn en onophou-de'ijk weende, en zegt: Ik vraagde hem , waarom hij zoo weende, en na veel vragens gaf hij eindelijk dit antwoord: indien gij wist, wat ik beproefd heb, gij zoudt nooit ophouden met weenen: want wat pijnen meent gij, dat God bereid heeft, niet alleen voor de verdoemden , maar ook voor die in het vagevuur zijn? Waarop ik antwoordde; Ik geloof, dat ze meer zijn als de pijnen van dit tegenwoordig leven. Üoch hij zeidft: indien al de pijnen, die in de wereld zijn , vergeleken werden bij de minste pijn die daar is, zij zouden eer.e vertroosting schijnen. En al wie leeft en die pijnen door ondervinding kende, zoude liever gepijnigd worden tot het einde der wereld toe met al de menschen, die van Adam. af tot nu toe in het bijzonder geleden hebben , als één dag gepijnigd te worden in de hel of in het vagevuur met de minste pijn. Uus verwonder a niet, dat ik zoo ween; maar verwonder u, dat de mensch zoo gerust leeft: zonder vrees van in die
EN HARE SCHEIKKELIJKK PIJNEN. 145
pijaen te vallen, en zonder zorg om die te ontgaan. O kerker! o diepe kuil! gesloten met duizend ijzeren traliën! o, al ware de hel niets anders, dan eeuwig gesloten te zijn in dezen kerker, het zoude reeds eene afgrijselijke zaak zijn, en wie zou, om daarvan bevrijd te zijn, niet roepen met Augustinus en met vele heiligen nahem;
Brand Jder, o Heer! kap en kerf hier, maar spaar mij in de eeuwigheid l
Uwe Heiligen, o God! heiben dan met reden alle voldoening der zinnen gevlugt, hoelvaardig-heid gedaan, en naar lijden gewenschl, door de gedachle aan de hel. Geef ons toch ook deze gevoelens, opdat wij daarna in die rampzalige plaats niet komen.
II. HOOFDSTUK.
Twee soorten van pijnen, die de rerdoemden in de hel lijden.
De zondaar keert door de zonde don rug tot God, en het aangezigt tot de schepsels. Hij doet eene dubbele boosheid: hij verlaat God, die de opperste goedheid is, en hij hangt de schepselen aan , die slechts broosheid, nietigheid en vuiligheid zijn ; God klaagt hierover door den mond van den profeet Jeremias; mijn volk heeft twee ondeugende dingen gedaan, zegt hij, zij hébhen mij verlaten, die de hron der levende toaters hen; en zij hebben zich waterbakken uilgehou-toen, gebarsten waterbakken , die geen water konden houden: waardoor duidelijk de nietigheid en slechtheid der schepselen wordt bedoeld. Het verlaten van God wordt in de hel gestraft door
VAN DE HEX
de berooving van Gods aanschijn. De straf wordt genoemd de straf van schade en verlies.... De neiging tot de schepsels wordt gestraft door de lig-chamelijke. pijnen en folteringen, en deze wordt genoemd de straf des gevoels. En gelijk de zondaar gezondigd heeft met ziel en ligchaam, zoo wordt ook de zonde gestraft in al de ledematen van zijn ligchaam, maar vooral in de ledematen, die meer in het bijzonder tot de zonde gediend hebben. Doch ofschoon de straffen der hel ontelbaar zijn, zullen wij hier slechts die straffen behandelen, die meer onder het bereik der zinnen vallen.
Doorsteek, o Jesus! terwijl wij over die schrikkelijke pijnen handelen, ons vleesch met uwe vrees; opdat wij altijd van de zonde wederhou-den worden.
III. HOOFDSTUK.
Da eerste pijn: het helsehe vuur.
De pijn van het vuur is het grootste onder al de pijnen der wereld. God heeft bij het begin der wereld een vuur geschapen , als het werktuig van zijne regtvaardigheid, om de afgevallen Engelen en de zondige menschen te straften. Daar nu de menschen de vervaarlijke pijnen, die het vuur veroorzaakt, zeer wel kennen, trachten zij meestal die pijnen van het helsehe vuur te verminderen door te zeggen, dat het slechts een geestelijk vuur is, terwijl zij zich inbeelden dat dit veel minder pijnlijk is. Dit hebben ook sommige ketters geleerd onder inblazing van den duivel, om door deze ingebeelde vermindering van de
146
EN HAKE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 147
pijnon der hel den menscli te geruster in zijne zonden en zijn wellustig leven te houden. Het vuur van de hel is een ligchamelijk vuur; want Christus maakt duidelijk onderscheid tusschen de ligchamelijke pijn van het vuur en de geestelijke pijn des harten, als hij zegt; Waar het vuur niet icordt uitgebluscJit, en hun worm niet sterft.
Zij zullen, zegt de H. Bernardns, gepijnigd worden door het vuur in hun ligchaam , en door den worm des gewetens in hunne ziel.
Doch al is het dat dit vuur ook zeer overeenkomstig is met het vuur van deze wereld, het is nogtans zeer verschillend in eenige eigenschappen.
Ten 1. het vuur der hsl is een donker vuur; het brandt zonder te lichten.
Ten 2. het gaat uooit uit, en het heeft geen voedsel noodig. De verschrikkelijke bergen: Vesuvius en Etna zijn tot nog toe vol vuur; zij branden immer voort, niettegenstaande zij reeds zoo langd gebrand hebben, maar zij zullen eindelijk eens uitgaan of instorten bij gebrek aan voedsel: ook zijn zij maar eene flaauwe afbeelding van het vuur der hel, schoon zij bij vele schrijvers de mond der hel genoemd worden.
Ten 8. het verschilt van het vuur der aarde in kracht en geweld om te pijnigen. Het is een vuur, dat God ontstoken heeft in zijnen toorn om de zondaars te straffen, en waarvan hij zegt: Daar is een vuur ontstoken in mijne verbolgenheid, en het zal hranden tot in het diepste der hel. Het is een vuur, dat niet alleen eene natuurlijke, maar ook eece bovennatuurlijke
VAN DE HEL
kracht om te branden zal hebben, want het brandt niet alleen de ligcliatnen, maar ook de geesten, als: de duivelen en de verdoemde zielen. Hoe dit geschiedt, moeten wij niet nieuwsgierig onderzoeken. Het geschiedt, gelijk de H. Au-gustinus zegt, op eenc wonderbare, maar waarachtige wijze.
Ten 4. het verschrikkelijkste van al is, dat dit vuur brandt zonder de gebrande zaak te vernietigen. De verdoeaiden zullen altijd branden zonder vernietigd te worden. Zij zullen, zegt Christus, door het vuur gezouten worden, gelijk de slagtoffers gezouten worden door hel zout. Gelijk het zout bijt en doordringt in het vleesch, en hetzelve bewaart ran bederf, zoo ook bijt en doordringt het vuur der hel, de verdoemden , en bewaart ze opdat zij niet vernietigd worden; en gelijk de slagtoifers in de oude wet moesten gezouten worden met zout, zoo zijn de verdoemden als slagtoifers van de goddelijke regtvaardigheid, die gezouten worden met het zout van het hel-sche vuur, hetwelk hen zal bewaren en in wezen honden. Wie zal dit begrijpen ? Wie zal dit uitspreken? Wat is toch het vuur der aarde, vergeleken bij het helache vuur? eene kleine beek, vergeleken bij eene volle zee, en, gelijk veel leeraars zeggen, een geschilderd vuur; zoodat, indien een verdoemde uit de hel in dit aardsche vuur mogt komen, het hem eene verkoaling zoude zijn. Met reden dan vraagt de Profeet Isaïas met verbaasdheid aan de zondaars: Wie van u zal hunnen wonen met een verslindend vuur? wie van u zal hunnen huishouden met den eeuwigen hrandt Helaas het branden van eenen vin-
148
EN HARE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 149
ger alleen is hier ondragelijk, het branden van eenea arm of been is onverdragelijker, en nog meer het branden van geheel het ligchasm. En wat is dit alles bij het branden van ziel en ligchaam te zamen in het helsche vuur!
Elkeen is verschrikt als hij de folteringen leest of hoort, die sommige dwingelanden gebruikten, om de Martelaars te pijningen en te doen bezwijken: om maar iets te noemen, zij staken hen naakt in eenen metalen gloeijenden stier, om ze daarin te branden. Indien gij een naensch in eenen ketel vol gloeijend metaal of ziedende pik en zwavel zaagt werpen , en dat hij daarin door Gods toedoen eenen geheelen dag bleef leven, zoudt gij er niet van ijzen? en nog meer indien hij daarin eene week, een jaar, ja, duizend jaren bleef leven0 En wat ware dit, vergeleken bij de eeuwige pijnen der hel? schier een niet. Als een n isdadiger door het geregt is veroordeeld om levend verbrand te worden, is geheel de stad in droefheid; en allen die de straf zien volbrengen, zijn ten uiterste verschrikt om de smartkreten en het gejammer, dat de lijdende in het vuur doet hooren, maar indien zij eens de folteringen zagen die een verdoemde in de hel lijdt, zij zouden wel anders verschrikt en verbaasd zijn.
Om hunne pijnen nog te vermeerderen zullen de verdoemden van de hitte in de koude, en van de koude in de hitte gebragt worden. Christus zegt: Daar zal genclirei zijn en geknars der tanden. Door het geschrei geeft hij te kennen de hitte, door het geknars de koude.
Doch al is het helache vuur altijd even krach-
VAN DE HEL
tig en geweldig, toch zal het den eenen verdoemde meer pijnigen dan den anderen, naar mate hij meer en zwaarder gezondigt heeft. Hoe meer doodzonden iemand gedaan heeft en met hoe meer drift en vrijwilligheid, hoe meer vermaak en voldoening hij daarin genomen heeft, zoo veel te meer zal dit wraaknemende vuur hem pijnigen. Eveneens, hoe meer iemand, vóór dat hij in zonde viel, God gekend heeft, en meerdere genaden en weldaden had ontvangen, zoo veel te zwaarder zal zijne verdoemenis zijn.
De verdoemden zullen ook gepijnigd worden volgens de hoedanigheid hunner zonden. Da hoovaardige, bij voorbeeld, die door zijne eerzucht de ijdele eer van deze wereld heeft nagejaagd en zich in waardigheden en ambten ingedrongen heeft, zelfs waartoe hij onbekwaam was, zal gepijnigd worden door smartelijke vernederingen en versmaadheden. De onkuische, dia hier van een onzuiver vuur gebrand, en de schandige vuiligheden bemind heeft, zal ook door afgrijselijke vuiligheden en door eenen felleren brand gepijnigd worden.
Eu indien iemand, die maar ééne onkuisch-heid bedreven heeft, zonder daarover boetvaardigheid te doen, dien feilen brand en helschen stank en die vuiligheden zal moeten lijden, hoe zal het dan gaan met hem, die geheel zijn leven in die schandelijke vuiligheden heeft doorgehragt?
Zeg dan niet, o onverstandig mensch! indien ik wist, dat ik toch verdoemd zoude zijn, ik zon den vollen toom geven aan mijne kwade lusten; want behoudens dat uwe verdoemenis zoo veel te zwaarder zoude zijn, zoo sluit die drift tot de zonden
150
EN HAUE aCHRIKKELIJKE PIJNEN. 151
de deur van Gods barmhartigheid, die u van de verdoemenis verlossen zou.
Zeg dan liever, gelijk een H. Kluizenaar, wien de duivel in eene valsche gedaante, als van Gods wege, wilde komen wijsmaken, dat hij te vergeefs God beminde en diende, want dat hij verdoemd zoude zijn. Indien ik dan, zeide hij. God niet meer zal kunnen dienen en beminnen na mijnen dood, ik zal het zoo veel te meer doen zoo lang ik leef en zoo lang ik kan.
De gedachte aan die schrikkelijke foltering van het helsche vuur heeft velen bewogen om vrijwillig en als zonder pijn, zeer groote pijnen te lijden. De H. Joannes Climax verhaalt van eenen kok, die voor vele Monniken de spijs moest bereiden, dat hij, eens gevraagd, hos hij in den heeten zomer nog bovendien die groote hitte van het vuur kon verdragen, ten antwoord gaf: Ah ik het vuur zie en deszeifs hitte gevoel, dan denk ik op het vuur der hel, en dan heb ik er geene pijn meer van.
Het ware goed dat velea aldus op het helsche vuur dachten ; zij zouden hie rdoor aangespoord worden om alle andere pijnen gaarnete lijden, en het vuur der onkuischheid uit te blusschen; maar helaas! hoe weinigen overwegen ooit aandachtig deze zoo waarachtige spreuk : Voor kort vermaak, een eeuwig vuur.
Waarlijk, o Je sus! zeer weinigen overdenken die woorden aandak lig, en dit is de oorzaak dat zij de waarheid daarvan ondervinden vóór zij die begrepen hébben. Verlos ons toch van dit ongeluk; maar doe ons dit integendeel dikwijls en rijpelijk overwegen, opdat wij daardoor alle veigankelijke genoegens mogen verfoeijen en u onophoudelijk mogen beminnen.
VAN DE HEL
IV. HOOFDSTUK.
De tweede pijn; de knagende worm.
Onder al de pijnen , zegt de H. Augustinus, die den mensch overkomen, is er geene grooiere, dan de wroeging van een boos geweten.
Die knagende worm moet wel een schrikkelijke foltering zijn, daar Christus in een en hetzelfde sermoen, sprekende van de verdoemden , tot driemaal toe deze woorden herhaalt: Hun worm zal niet sterven.
Zoo vele zonden als de mensch doet, zoo vele wormen zullen zijne ziel doorknagen. In dit leven is die knaging zoo geweldig niet, want zij wordt verdoofd dcor vele dingen, als: door lezingen, door handwerk en door eenigezamen-spraken, door heen en weder te loopen en te reizen, door den slaap en andere bezigheden. Maar in de hel zal zij onbedenkelijk grooter zijn, en daar is noch rust, noch slaap, noch troost te vinden. Dus zal die worm daar dag en nacht knagen, hetwelk aan de verdoemden eene onuitsprekelijke smart zal veroorzaken.
Deze knaging zal voortkomen ten 1. uit het verlies van de eeuwige glorie. Het is gedaan: de verdoemden zijn den hemel kwijt voor eeuwig, daar is geene hoop meer, en zulk eene glorie hebben zij verloren voor een kort en klein vermaak. De deur is voor hen gesloten zoo van den hemel als van de hel. De zondaars, zullen de glorie zien van dengene, die zij veracht hebben, tot hunne grootere pijn, zegt de heilige Gregorius, ziende wat zij verloren hebben. Het knagen van Let ge-
152
EN HARE SCHBIKKËLIJKE PIJNEN. 153
weten zal die el'endigen, gelijk een razende hond, met een gedurig gehuil, bijten en drijven tot razernij. De zondaar zal het zien, zegt üavid, hij zal gram worden, hij zal op zijne tanden knarsen en hij zal verdorren. ïen 2. Het geweten zal den verdoemden verwijten, dat zij de goddelijke genaden en inspraken niet waargenomen hebben , en dat zij verloren zijn gegaan door hunne onachtzaamheid en lafhartigheid. Hoe dikwijls, zal het zeggen, hadt gij moeten bidden, waar gij meer genegen waart tot slapen of spelen, en als gij nog badt, was het vadzig en traag. Hoe dikwijls hadt gij niet moeten vasten? maar gij wildet liever uwe lusten en uwe gulzigheid voldoen. Hoe dikwijls hadt gij niet aalmoezen kunnen geven? maar gij hebt liever uwe gierigheid gevolgd , en nu moet gij alles betalen. Hoe dikwijls zijt gij vermaand en gebeden geworden, om aan uwe vijanden eenig ongelijk te vergeven en het geschil met eene christelijke liefde bij te leggen? en gij hebt niet gewild. Hoe dikwijls hebt gij werken van liefde, van vernedering, van versterving kunnen doen, en gij hebt die verzuimd. Hoe dikwijls hebt gij de heilige Sacramenten kunnen ontvangen, een sermoon of vermaning aanhooren, en het heeft u niet gelust. Hoe ligtelijk hebt gij de gelegenheid van _zonde kunnen vlieden, en gij hebt niet gewild. Hoe duur moet gij nu die kleine voldoening be-koopen? Zie, rampzalige, zal het geweten zeggen , hoe gij den hemel verloren hebt! Gij kondt voor eeuwig zalig zijn met de Engelen in de eeuwige vreugd, en om een kort vermaak hebt gij dit alles verloren. Waar is nu de eer, waar 31 7.
VAN DE HEL
is nu de winst, waar zijn die wellusten ? Acht het smart ons als de dood, daarop te denken. Wanhoop nu, huil en kerm nu honderdmaal, ja duizendmaal op één uur, het is al te vergeefs.
Ten 3. Het geweten toont hun de opgehoopte menigte hunner zouden; al hunne kwade gedachten, kwade begeerten, enz., die al te gader voor hunne oogen staan, en die zij ver-foeijen , maar te laat. Zoo vele zonden, zoo vele knagingeu en folieringen. Zij verfoeijen hunne dwaasheden en ijdelheden, en overtolligheid in kleederen en huisraad, en al hunne ijdele glorie, /jij vervloeken nis razen den hunne gierigheid, hunne overdaad, hunne wulpschheid, en zij roepen mét een allerbitterst gehuil: Al deze dingen zijn voorbij gegaan gelijk een schaduio, wij zijn verdwenen in onze boosheid.
ïen 5. De worm van het geweten knaagt, om dat z'j hunnen tijd verkwist hebben, die hun verleend was om hunne zaligheid te winnen , en nu roepen zij ; O tijd I o allerkostelijkste zaak! o gulden dagen! o dierbare uren! gij zijt dan vervlogen voor alle eeuwigheid! o wij, blinden en uitzinnigen, waartoe zijn wij gekomen?
De gedachte aan den knagenden worm in de hel heeft aan sommigen groot voordeel gedaan. De abt Olympiua woonde in eene enge kluis, die doorbrand werd van de hitte der zon, en alwaar hij gedurig doorstoken werd door vliegen en muggen. En gevraagd zijnde hoe hij al die pijnen kon lijden, gaf hij ten antwoord: Ik verdraag die om van de eemoige pijnen vrij te zijn. Ik lijd het bijten derl vliegen en muggen, om den eeuwig knagenden worm te ontgaan, en de hitte
154
EN H4KE SCHHIKKELIJKE PIJNEN. 155
der zon, uit vrees van de eeimi/je vlammen. Deze pijnen zijn hier kort, maar die van de hel zijn eeuwigdurend.
Het grootste deel der mensclien haten nu dusdanige gedachten; zondigen er vrijelijk op, en leven zonder wroeging, en aldus dalen er mot hoopen in de hel.
Een dokter van Parijs openbaarde zieli aan den Bisschop dier stad , en zeide, zoo als Pater Nieremberg verhaalt, dat hij verdoemd was. De Bisschop vraagde ontler anderen, of hij in de hei ook al zijne geleerdheid verloren had? Ik weet maar drie dingen, zeide hij, ten l. dat ik eeuwig verdoemd ben, ten 2. dat mijn vonnis onherroepelijk is, ten 3. dat ik beroofd ben van het goddelijk aanschijn om de wellusten der wereld. Hij vraagde dan ook aan den Bisschop : is er nog eeae andere wereld ? De Bisschop vroeg, waarom hij dit vraagde. Omdat er, zeide hij, dezer dagen zoo eeno menigte zielen in de hel gedaald zijn, dat men zou twijfelen of er nog op de wereld waren.
Het is het gevoelen van den H. Basilius, dat er in de hel eenc overgroote menigte van venijnige en vleesclietende wormen zullen zijn, die de verdoemden onverdragelijk zullen pijnigen en nooit zullen kunrien verzadigd worden. De H. Anselmus zegt. dat er onsterfeiijke wormen, slangen en draken zullen zijn, schromelijk om te zien, die in de vlammen zullen krielen, gelijk de visschen in het water.
De duivel waakt en wij slapen nu; maar als het geweten zal ontwaken, zal het niet meer kunnen in slasp vallen, maar knagen en pijnigen in eeuwigheid.
VAN DE HEL
Verlos ons toch! o Je sus! van die vahche rmt; laat ons nu den knagenden icortn gevoelen , ontsteld Korden en boetvaardigheid doen, opdat wij alsdan, van de knaging bevrijd zijnde, u eeuwig mogen loven en zegenen.
V. HOOFDSTUK.
De derdo pijn; de duisternis.
Behalve de inwendige duisternissen van de ziel, die de verdoemden zullen lijden, zullen zij ook lijden in de ligchamelijke duisternissen, die Christus noemt de inwendige duisternissen. De duisternissen van Egypte waren schromelijk: zij duurden drie dagen, en waren zoo dik, dat zij konden getast worden. De eene niensoh zag den anderen niet, en niemand durfde zich van zijne plaats begeven. Tusschen de duisternissen vertoonden zich zeer leelijke monsters, die den Eiyptenaren een en grooten schrik aanjoegen. Maar de duisternissen der hel gaan die oneindig te boven, zoo om de donkerheid van de plaats, als om het helsche vuur, hetgeen niets geeft dan een duister en vervaarlijk licht. In eeuwigheid zullen de verdoemden geen licht meer zien in die vervaarlijke vlammen , maar niets anders dan verdoemden, duivelen en helsche monsters, en niemand kan den ijsselijken schrik uitspreken, die hen bevangen zal. O nacht! gedompeld in de eeuwige duisternissen , alwaar de regtvaardige God wraak neemt over zijne vijanden, wie kan u beseffen! O nacht, waarna geen dag meer volgt! O ellendige kerker!
156
EN HAKE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 157
O vreeselijke duisternis, waarvan geene gelijkenis op lt;le wereld gezien of gedacht kan worden!
O genadige God! o licht, dat alle menschen verlicht, wij lidden u, verlicht ons toch inwendig en verdrijf uit ons alle duisternissen der zonde, opdat wij, daarvan hevrijd zijnde, ook de eeuwige duisternissen mogen ontgaan, en in alle eeuwigheid in tm licht hel licht mogen aanschouwen.
De vierde pijn : het geschrei, waardoor de ooren gefolterd worden.
Hoe dikwijls zegt Christus niet: Baar zal geschrei zijn en geknars der tanden! De verdoemden nullen als wanhopige en razende menschen roepen, huilen en knarsetanden. Zij zullen God en zijne Heiligen lasteren en vervloeken met eeuwige vervloekingen; zij zullen zich zeiven vervloeken , en hunne medepligtigen met al de verdoemden.
De zoon zal zijnen vader vervloeken; de vader zijnen zoon; de dochter hare moeder, en de moeder hare dochter; zij zullen hunnen geboortedag en al de andere dagen huns levens vervloeken met ijsselijke verwenschingen. Zij zullen elkander verwijten, dat zij de oorzaak geweest zijn van hunne verdoemenis. En de duivels zullen voornamelijk aan de Christenen verwijten al de genaden, die zij ontvangen hebben. Hoedanig zal dan dit geschrei en gehuil wezen van zoo vele millioenen verdoemden, dat in eeuwigheid geen einde zal nemen 1 Nooit oor heeft zoo iets ge-
VAN DE HEL
hoord, geene woorden kunnen het uitspreken, en geene gedachten begrijpen.
Gelijk al dc zinnen der zaligen verheugd zullen zijn door eene heilige sn bijzondere blijdschap, zoo zullen ook al de zinn en der verdoemden gepijnigd worden met bijzondere folteiingen. De zaligen zullen in het gehoor verheugd worden door een hemelsch geearig, en de verdoeraden gepijnigd door het helsoh getier; want de ooren zullen niet alleen gepijnigd werden door het vuur, maar ook door het gehuil. Beeld u eens in, dat er duizend menschen waren, elk aan een kruis genageld, geplant in het midden der vlammen , die daar eenen geheelen dag in leefden, en nog andere dnizend, die, geradbraakt zijnde, levend op het rad bleven liggen, wat een ellendig geschreeuw en gehuil zouden zij maken ! en wat zijn duizend gekruisten bij duizendmaal duizend rampzaligen ? Of wat zijn de duizend geradbraakten bij de millioenen verdoemden , wier ijsselijk geschrei en gehuil eike verdoemde duidelijk zal hooren , verstaan en gevoelen ?
Indien uw buurman zijne plaats vol groote honden had , die alle nachten huilden , en gij ziek te bed laagt, wat eene pijn rou u dit wezen, en nog meer, indien dit vele jaren, ja vele eeuwen moest duren ? En nogtans, wat ware dit gehuil, vergeleken bij het gehuil der hel! Helaas, gij kunt nu niet verdragen, dat desnachta een hond blaft, noch het slaan van een venster of het gerammel eener deur, en wat is dit toch?
Verzamel al hetgeen op de wereld pijnlijk is voor de ooren — het geschreeuw van al de razende menschen, het gehuil der honden, het
158
EN HARE SCHB1KKKLIJKE PIJNEN. 159
gebriesch der leeuwen, het getier der andere dieren, het donderen der wolken , het gedruisch der waterstroomen: — dit alles is maar eene schaduive vergeleken bij de hel, enz.
Doch zij zullen meer gepijnigd worden in de ooren, die door de ooren meer gezondigd hebben. Gij dan, dia nu uw vermaak hebt in achterklap, onkuiache taal. onzuivere liedjes, enz., te aanhooren, zult tot straf in die plaats het eeuwig wee moeten hooren I
O mensoh! ween nu dan in den tijd, om niet te vergeefs te moeten weenen in de eeuwigheid. Zalig zijn zij, die hier weenen: want zij zullen hiernamaals getroost worden. De tranen was-schen ons, terwijl wij leven ; maar zij pijnigen na den dood. Zij zuiveren hier den zondaar van alle vuiligheid; maar daarna zullen zij de onboet-vaardigen doen branden. Da tranen, zegt de H. Gregorius Nazianzenus, zijn eene uitwiasching der zonden, eene zuivering der wereld en de vreugd der Engelen; de tranen der boet vaardigen zijn vermakelijk, zij zijn do wijn en de parelen der he-melsche geesten. „ O wat groote kracht hebben „de tranen der zondaren! zsgt de heilige Petrus „Chrysologus. Zij besproeijen den hemel, zij was-„schen de aarde, zij blusschen de hel; zij doen „al de vonnissen te niet, die God heeft doen verkondigen tegen de zonden.quot; „O, wie zal aan „mijn hoofd water geven ! roept de H. Bernardns, „en aan mijne oogen eene springader van tranen „opdat ik door weenen voorkorae het geschrei „en het geknars der tanden, die harde ban-„den aan voeten en handen, en het gewigt der „ketenen, die daar knellen, dwingen en bran-„den zonder te verbranden.quot;
VAN DE HEL
De verdoemden hebben hier niet eenen korten tijd willen weenen en schreijen, en nu zullen zij in eeuwigheid weenen. Zij hebben niet willen hooren naar het geroep van degenen, die hen vermaanden, en nu zuilen zij roepen en niemand zal hen hooren.
Ontsteek in mijn hart, o Jems! het vuur uwer yoddelijke liefde, waardoor ik, verlicld zijnde, mijne zonden mcge kennen. Doe mij daarover overvloedige tranen van leedwezen storten, opdat, mijne ziel daardoor gezuverd zijnde, mijn tijdelijk geween hel eeuwige geiceen voorkome.
VII. HOOFDSTUK.
De vijfde pijn: de honger en dorst.
Wij begrijpen niet, hoedanig de honger is, die de verdoemden lijden. Indien de honger van acht dagen of meer zoo schrikkelijk is, wat zal de honger zijn, die niet honderd of duizend jaren, maar eeuwig duurt, zonder dat er ooit eenige spijs of eenige druppel water te bekomen zal zijn? Hoe feller de honger op deze wereld is; hoe korter hij ook is : maar de helsche honger is een razende honger en duurt in eeuwigheid.
De dorst is nog eene veel grootere pijn, en veel moeijelijker om te lijden. Degenen, die in eene brandende koorts liggen, weten wat pijn het is: maar de verdoemden zullen zoo groeten dorst lijden dat al de beeken en fonteinen niet toereikend zouden zijn, om dien te kunnen lesschen. Doch hun zal niet een druppel waters gegund worden, gelijk blijkt in den vrek, die tot Abraham roept:
160
EN HABE SCHKIKKELIJKE PIJLEN. 161
Dat toch, Lazarus een druppel waters op mijne brandende tony late vallen, maar te vergeefs.
De avond zal komen, zegt David, en zij zullen honger lijden als honden. Ah de avond van uw leven zal komen, o gulzigaards, dronkaards en kermisgasten, dan zal alles bij u veranderen ; vreugd in droefheid, overdaad in gebrek, enz., volgens hetgeen Christus 2;egt: Wee u, die hier verzadigd zijp, want gij zult honger lijden. En ziende dat er geene hulp noch verlichting te verwachten is voor hunnen honger en dorst, zullen zij als geketende en uitgehongerde honden in de ketenen bijten, en als dollen beginnen te blaffen, te huilen en God te lasteren. Zij zullen alsdan al hunne voorgaande wellusten , brasserijen, kermissen, het gebruik van wijn en lekkere dranken, de vrolijke gezelschappen , enz,, vervloeken , want Christus zegt: Wee u,gij, rijken! die uwen troost en uio vermaak heht in deze wereld, en uw leven doorbrengt in goede dagen.
De gedachtenis der voorgaande wellusten zal hun een foltering zijn, die den honger en dorst nog meer zal ontsteken , opdat de zonde van gulzigheid hare eigene straf hebbe, volgens hetgeen de H. Geest zegt: waardoor iemand zondigt, daardoor wordt hij gestraft. Helaas 1 wat zal dit voor een honger zijn, daar de gruwzaamste spijs eene lekkernij zoude wezen, en daar men altijd wenscht te sterven en niet kan! Zij zidlen den dood zoeken, zegt de H. Geest, maar zij zullen dien niet vinden, want hij zal van hen vlugten.
En zij zullen niet alleen honger en dorst lijden, maar de tong en de smaak zullen gepijnigd worden met gruwelijke bitterheden. Gal van dra-
VAN DB HEL
hen en het venijn der adders, zal hun wijn zijn, zegt de H. Schrift. Hoe bitter zal alsdan de lekkernij en de overvloed zijn aan de gulzigan, ala God hen zal spijzen met alsem, en hun den kelk zijner gramschap doen drinken! Dat dan de onmatige en gulzige menschen, die slaven van hunnen buik zijn, wel acht slaan hoe het met hunne overdaad en lekkernijen zal afloopen. Niet dat de kleine o.igeregeldiieden in eten en drinken, waarover ook de regtvaardige menschen zuchten, rnet de hal gestraft worden: want de dagelijksche fouten worden hier gestraft door de bostvaardighein of hiernamaals door het vagevuur; maar als iemand om doodzonde in de hel valt, dan worden de dagelijksche zonden, waarin hij gestorven is, ook gestraft volgens dat zij verdienen: daar zal niet eene zonde zijn zonder straf.
Doch gelijk men door de tong zondigt op velerlei wijzen, als: door vleijen, knorren, lasteren, lieden, te veel spreken, enz, zoo zal de tong ook op velerhande wijzen gestraft worden.
O Jesus! ik hid u ootmoedig, doe mij hier wel opletten: geef mij de voorzigtigheid, dat ik in eten en drinken, en ook in het spreken de palen der noodzakelijkheid niet te huiten ga-, maar alles tot moe eer en glorie doe, en, aldus de zinnelijke voldoeningen vlugtende, ook de verdiende straffen daarvan ontga.
De zesde pijn: het vervaarlijke geielschap, waardoor de oogeii gepijnigd ivorden.
Gelijk het voor de uitverkorenen eene onuit-
162
EN HABE SCHKIKKELIJKE PIJNEN. 163
sprekelijke blijdschap is in het gezelschap van Christus en van al de Heiligen te wezen; zoo zal het ook voor de verdoemden een gruwelijk torment wezea , in het gezelschap der duivelen te zijn , en nooit daarvan verlost te kunnen worden. Indien gij frisch en gezond dag en nacht in eene kamer inoest blijven bij etterachtige, zieke en stervende menscben, ziende aan alle kanten don stinkenden etter vloeijen, en gedwongen waart den stank en het gekerm te verdragen : zoudt gij niet zeggen : O, wat is dit voor eene hel! hier zoo te leven; maar hetgeen gij hier stank noemt, zal daar als balsem zijn; hetgeen gij hier gehuil noemt, zou daar eene muziek zijn; en hetgeen gij hier voor hel houdt, zou u daar een paradijs schijnen. En indien het u hier zoo pijnlijk is met weinigen te wo-ren, die u haten, wat kan er pijnlijker bedacht worden dan daar te zijn, waar allen elkander haten: want al die in het rampzalige rijk van den duivel .wonen , zijn met haat en nijd zoodanig ontstoken, dat zij eikander als dolle honden zouden verscheuren, indien zij konden.
De verdoemden zullen niet alleen de duivelen tot gezelschap hebben , maar ook tot beulen , die hen gedurig op alle deukbare wijzen zullen pijnigen volgens de grootheid van hunne zonden, om hun ts doen gevoelen aan wat wreede meesters zij zich eertijds ondersvorpea hebben. Het zal dan een veel grooter foltering zijn nooit te kunnen ontslagen worden van dit gezelschap, dan te liggen in eenen kuil vol adders en slangen , waar men nooit uit kan.
Dus zullen de oogen van de verdoemden niet
VAN DE HEL
alleen branden, maar ook gepijnigd worden door het aanzien van al die schroomelijke monsters. Doch maar eenen duivel alleen te zien, is een groot er torment dan de dood.
De H. Barnardus zegt, dat een monnik, aan wien zich eens een duivel vertoonde, eenen geheelen dag buiten zich zeiven bleef, en zco vervaarlijk schreeuwde, dat al de Monniken daardoor wakker werden.
God liet eens aan de H. Catharina van Sen en voor een oogenblik in eene verrukking den duivel zien in zijne eigene gedaante, en, tot haar zeiven gekomen zijnde, zeide hij, dat zij liever met bloote voeten op gloeijende kolen zoude amp; wandelen tot den dag des oordeels toe, dan hem nog eens te zien.
Indien de duivels zich zoo schrikkelijk ver-toonen in dit leven, hoe zullen zij wezen in de plaats der verdoemenis? En bijaldien het zoo schromelijk is, eenen of twee van die te zien voor een oogenblik, wat zal het wezen die al te gader te zien voor eeuwig, en met hen te moeten leven? Sommigen zijn vervaard om over een kerkhof te gaan, uit vrees van eenen geest te zien; hoe zal dan de ellendige zondaar in da hel gesteld zijn, waar hij al die helsche geesten zal zien.
Het gezigt zal nog bovendien gepijnigd worden door het aanzien van degenen, die oorzaak geweest zijn van hunne verdoemenis, en van degenen, die zij gebragt hebben tot de verdoemenis, het zij man of vrouw , het zij ouders, zusters, broeders, enz., als ook hunne medepligtigen, met welke zij gezondigd hebben; en wat een foltering
164
EN HAKE SCHKIKKEIiUKE PIJNEN. 165
zou het zijn met zich in den afgrond te zien degenen, aan wie zij oorzaak geweest zijn van hunnen val! Ach, hoe zullen zij die vervloeken met eene eeuwige razernij ! ïen laatste zullen zij daar zien geschieden die vervaarlijke regtvaar-digheid van den vergramden God, die de duivelen op hen allen zullen uitvoeren zonder ooit op te houden.
O Jesus! hoe velen heldagen zich, dat zij hunne oogen niet wel heioaard, en dat zij den dood langs de vensiers hadden laten komen in hunne ziel; ik bid u, vergun mij toch wijzer te zijn, om alsdan met hen al die schrikkelijke voorwerpen niet te moeten aanschouwen, maar te mogen genieten uic minnelijk aanschijn, waarin zich de Engelen verheugen,
De zevende pijn: de stank.
De stank zal in de hel onverdragelijk zijn. Ten 1. wegens de plaats. Ten 3. wegens het vuur van zwavel en pik. Ten 3. wegens de ligchamen der verdoemden. Ten 4. wegens de duivelen,
1. David zegt: Hen vuur zal voor hem uitgaan t dat is: vooruit voor den wraaknemenden God, en rondom zijne vijanden icorden ontstoken. Hieruit besluiten de leeraars, dat in het laatste oordeel het vuur zal gaan voor den Eagter der wereld, en voor den regterstoel blijven staan, tot dat het vonnis zal uitgesproken zijn, wanneer het als een bliksem zal voortloopen, al de verdoemden ineen wentelen, en als geketende honden naar de hel sleuren. In deze verzameling zal al de vuilig-
VAN DE HEL
heid der wereld, die nu door het vuur gezuiverd zal zijn, in dc hel bijeen komen cn eenen onverckagelijken stank veroorzaken.
3. De H. Joannes zegt: Hun deel zal wezen in den poel, brandende van vuur en zwavel. De stank van een weiiiig zwavel, in eene kleine kamer ontstoken, ia bijna onlijdelijk; maar wat is dit bij den stank van de zwavel, die in de hel brandt?
'6. Van Inmne doode UgcJiamen zal een dank voortkomen, zegt Isaïas. De ligchamen der verdoemden zullen eenen helschen slank uitgeven, naarmato van de menigte en grootte hunner zonden, en ieder verdoemde zal de stink ruiken van alle anderen: en wat zal dit voor een stank wezen ?
Te Lyon in Frankrijk werd op zekeren tijd een doode begraven in eenen kelder, en na weinige dagen werd de kelder geopend om eenen anderen daarin te begraven. Doch toen de grafmaker daarin ging, is er eeneu zoo besmettelijken stank uitgekomen, dat hij daarvan gestorven is. Bijaldien een eenig dood ligchaam zulk eenen slank • kan veroorzaken op deze wereld, wat stank zullen al die millioenen verdoemde ligchamen in de hel werpen, alwaar zij leven om elkander te pijnigen? De H. Bonaventura durft zeggen, dat het ligchaam van écnen verdoemde genoeg zonde zijn om de geheele wereld te besmetten.
4. De duivelen zullen dien helschca stank nog vermeerderen door eenen stank, die hun eigen is. Sulpitius Severus verhaalt, dat de booze vijand zich eens vertoonde aan den H. Martinusmet eene kroon op het hoofd en met een purperen kleed. Martinus, zeide de duivel, gij moet mij
166
EN HAKK SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 167
eeren, want ik hen C/irislvs. Mijn Heer heeft mij niet heloofd, zeide Martinus, dat hij komen zal in zulke gedaante, ik erken den Moedigen Christus, gekroond met 'doornen, hangende aan het kruis. En op eens is de booze vijand verdwenen, latende de kamer vervuld met eenen zoo afgrijselijken stack, dat Martinus scheen in de hel te wezen, en zeide: Indien één duivel zoo leelijk stinkt, wat stank zal er in de hel zijn van al de duivelen? Elkeen is verschrikt, als hij hoort of leest de wreedheden van sommige dwingelanden, die de Christenen deden sterven door den stank. Een vermaard geschiedschrijver verhaalt, noe de Wandaalsche Arianen leefden met de Katholieken. Zij wierpen er,'zegt hij, 4796 in eenen en denzelfden kerker, digt gedrongen op elkander. In die engte was er geene plaats, om zioh te verwijderen tot de noodzakelijkheden des ligchaams; zoodat de stank, die daaruit voortkwam, en de gruwel, die zij veroorzaakte, alle pijnen te boven ging. De schrijver zegt, dat sommigen voor geld verlof kregen om die gevangenen te mogen zien, en dat zij, daar binnen gaande, tot aan de knieën in de walgelijke vuiligheid zonken. Voorwaar dit is schrikkelijk!
Men leest van andere dwingelanden, dat zij de levenden vastbonden aan de dooden , handen aan handen, mond aan mond, en die alzoo lieten leven en sterven. O torment, zoo veel te wreeder als het langzamer is! Doch wat is dit alles te vergelijken bij de hel? En al was de hel niets anders dan in znlk eenen kerker duizend jaren lang te moeten liggen , wie zou r.iet schromen?
En hoe weinig denken wij op deze zaak, daar
168 VAN DE HEL
wij het nogtans gestadig behoorden te doen ? De abt Arsenius liet in zijne cel vuil stinkend water staan. De broeders, dit willende ververschen, zeide hij: Doe dit niet, want het is regtmariig, dat ik dien stank lij de, om voor al de voldoeningen , die ik aan het hoj van den keizer gehad héb in de goede reuken, te loeien, en om den eeuwigen stank der hel ie ontgaan.
De H. Barnardus zegt: Ik beef in al mijne ledematen, en al mijne heenderen slaan tegen elkander , als ik denk op het duistere landschap, eene plaats, waar de worm onsterfelijk is, en de stank onverdragelijkl
En gij, zinnelijke menschen, wier kleederen , kamers , enz., zoo aangenaam moeten rieken , die daartoe zoo vele onkosten doet, en die den kwaden reuk niet kunt lijden , hoe zult gij den helscheu slank kunnen verdragen ?
ü/is» wordt om de zinnelijkheid van reuk of in hel vagevuur of in de hel gestraft, en nogtans bijna iedereen wil de zinnelijkheid voldoen, hoe weinigen dan zullen er die straf ontgaan? O Je sus! geef mij de slerkie om mij te beteren, opdat ik daarna met de groote menigte niet gestraft worde.
X. HOOFDSTUK.
De achtste pijn ; de berooving Tan het aanschiju Gods.
De pijn van schade bestaat in de berooving van het goddelijk aanschijn, welke berooving een zoo groot torment zal zijn, dat het al de anderen te boven gaat. Zoo lang de mensch op aarde is, begrijpt hij dit weinig, en wordt er
BN HARE SCHRIKKLLIJKE PIJNEN, 169
bijna niet door bewogen, omdat de ziel, zoo lang zij in haar ligchaam is, kleine kennis heeft van God en niet zeer tot zijne aanschouwing getrokken wordt ; maar als zij ontbonden is van haar ligchaam, heeft zij groote kennis van God en van de zaligheid, en wordt met zoo groot geweld getrokken tot hem, dat het haar een allergrootste foltering zal wezen, ook maar een korten tijd van zijne aanschouwing gescheiden te zijn; maar wat een pijn zal het dan wezen, als zij hiervan beroofd wordt voor eeuwig en voor altijd?
Ik acht het meer dan alle pijn, zegt de H, Chrysostomus, veratooten en beroofd te worden van het aanschijn Gods.
Hetgeen allen schrik te boven gaat, zegt de H. Bonaventura, is eeuwig gescheiden te zijn van het aanschouwen der allerheiligste Drievuldigheid. God te aanschouwen en te genieten is het opperste geluk der zaligen. God niet te mogen aanschouwen is het grootste ongeluk en de grootste straf der verdoemden; want naar mate bet goed, hetgeen men geniet, grooter is, zoo veel te grooter is ook de vreugd dezer genieting , en zoo veel te zwaarder de pijn der beroo-ving. (Sod is het opperste goed, zoo is dan het gemis der genieting van God ten hoogste pijnlijk. God te aanschouwen is een zoo onuitsprekelijk genoegen , dat da verdoemden geene pijnen zouden gevoelen, ook in de hel niet, indien zy hem mogten aanschouwen, ja dat zij gaarne zouden aannemen, dat al hunne pijnen verdubbeld werden, indien zij God mogten zien, gelijk do Heiligen in den Hemel.
Hierdoor zal de ziel vreeselijk gepijnigd wor-21 8
170 VAN DE HEI.
den in hare drie krachten, verstand, geheugen en wil, waarin zij het beeld en de gelijkenis van God draagt.
1. Het verstand zal vol duisternissen zijn, die het gevolg en de straffen zullen zijn van de duisternissen , die de verdoemden hier door hunne begeerlijkheden en zonden betaind hebben. Zij zullen in eeuwigheid niet anders kiinuen denken, dan wat hun pijn zal aandoen. Bij voorbeeld, dat hunne ellende eeuwig zal duren; dat er niemand Gode kan wederstaac; dat de gelukzaligen een oneindig geluk genieten; dat zij vervloekt en gehaat zijn van al wat leeft, enz.
2. Het geheugen zal gepijnigd worden door de gedurige gedachtenis aan al het kwaad en goed, dat zij ooit gedaan hebben : van het goed, omdat zij daarvan het loon verloren hebben, van het kwaad, omdat zij nu daarvan de straffen lijden. En zij zullen bersten van spijt, als zij de kortheid der ijdele vreugden vergelijken zullen bij de eeuwige pijnen.
3. De wil zal gepijnigd worden, door zijnen doodelijken haat tegen God. Hij zal God en zich zeiven gruwelijk vervloeken. Hij zal ook gepijnigd worden door zijne verhardheid in het kwaad en zijne afgekeerdheid van God. W ant de verdoemden zullen God nimmer kunnen noch willen beminnen, schoon zij weten, dat alie geluk daarin gelegen is. Zij zullen in eeuwigheid niet de minste goede beweging tot God hebben, en nooit een traanlje kunnen storten van berouw of leedwezen. O gruwelijke zaak? Zij zullen eeuwig die drift tot de schepsels behouden, waarin zij gestorven zijn. Zij zullen die schepsels eeuwig
EN HARE SCHRIKKELIJKE PIJMEN. 171
willen genieten en eeuwig daarvan beroofd moeten blijven. Zij zulleti onophoudelijk met eene allergrootste begeerte wenschen verlost te zijn van al die gruwelijke tormenten, ofte mogen sterven en vernietigd worden, zonder hoop van het een of ander ooit te bekomen, O minnelijke Je sus! ik bei/rijp van nu af eenig-zins, wat groote pijn het zal zijn, uw goddelijk aanschijn niet te mogen aanschouwen; geef toch, dat ik hierdoor aangemoedigd icorde lt; om zóó viel te leven, dat ik hiernamaals het ongeluk niet hebbe van eeuivig daarvan beroofd te zijn.
Van de eeuwigheid der pij sen.
n Het allerschrikkelijkste in al deze pijnen is,
ij dat ze eeuwig zullen duren.
[. De eeuwigheid heeft drie eigenschappen. 1. Zij is zonder einde , 2. zonder gelijkenis , 3. zonder
in verandering.
;h Zij is zonder einde.
ij. Tel al de sterren des hemels, nl de druppelen
id der zee, al de grasjes en kruidjes , bloempjes
;r- en graantjes, die de aarde ooit heeft voortge-
sn bragt; ja tel al de zandkorrels van duizend mil-
ak lioenen werelden , en voegt er bij al wat het
iet verstand der menschen kan verzinnen , gij zult
en in 'li® vreesselijke optelling, noch begin, noch
0{ midden, noch einde vinden van de eeuwigheid.
ju- O oneindige eeuwigheid! o lengte zonder maat!
tin 0 diepte zonder grond! wie kan u begrijpen?
?ig En zoo lang zullen de zaligen in den hemel in
172 VAN DE HEL
onbesefbare wellusten, en de verdoemden in de hel in onuitsprekelijke pijnen zijn. O zondaar! het is schromelijk, te vallen in de handen van den levenden God, en al spelende op een oogenblik in de hel te zinken. Zie dan wel toe, dat u dit vreeselijk ongeluk niet overkome.
Beeld u in een marmeren zuil, zegt de H. Ambrosius, van op de aarde tot aan den hemel, en dat er op Gods bevel eene slak gedurig op en af kruipt van boven tot beneden; eerder zal de kolom versleten zijn door het bekruipen van
die slak, dan de eeuwigheid zal eindigen; maar i wanneer zal de slak eens gekomen zijn tot boven, en wanneer tot beneden? En hoe dikwijls zal * zij die kolom overkruipen, vóór men den min- f sten sleet bespeuren zal? Hetzelfde kan men j denken van eenen metalen bol, grooter dan de s aarde, op welken alle honderd juren een vogeltje ( soude komen zitten; eerder zal die bol versleten j zijn door de aanraking van dit vogeltje, dan dat i de eeuwigheid zal eindigen. I Immers , denk zoo vele jaren, als al de uit- l vindingen van de menschen u kunnen doen be- c deuken. Als die jaren eenmaal, honderdmaal en v duizendmaal zullen om zijn, dan zal de eeu- \ wigheid nog in het allerminste niet verkort zijn. t Zij zal altijd beginnen, en nimmer eindigen. o 2. l)e tweede eigenschap van de eeuwigheid : B Zij is zonder vergelijking, een zandkorrel tje heelt 1, nog eenige vergelijinng met eenen grooten berg, g die slechts beslaat uit eene menigte van kor- Jj reltjes. Een droppel water heeft nog eenige gelijkenis met de zee, want iedere droppel is een e deeltje van de zee, die slechts bestaat uit eene E
EN HA.BE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 178
menigte droppels. Zoo heeft een oogenblilc nog eenige gelijkenis met millioenen jaren; daar ieder oogenblik een deeltje is van die millioenen jaren, die niet bestaan dan in eene menifite van oi gen-blikken; maar millioenen jaren hebben geene gelijkenis met de eeuwigheid, mits de millioenen jaren geen het minste deel van de eeuwigheid zijn, en ontelbare millioenen jaren geene eeuwigheid maken. Hetzij dan een oogenblik, hetzij millioenen jaren, daar is even groot verschil tusschen deze en de eeuwigheid , welke bij geene telbare bepaalde zaken kan vergeleken worden.
3. Derde eigenschap van de eeuwigheid : Zij is zonder verandering. Zij blijft altijd standvastig in een staat, altijd dezelfde, en aan zich zelve gelijk. De verandering van zijnen arheid wa» zijne rust, zeide de H. Paulinas, sprekende van den grooten Bisschop Martinus. Ja, het veranderen alleen van den eenen arbeid in den anderen is eene verligting, ofschoon ook die tweede arbeid niet minder is. Integendeel, de allergemakkelijkste en vermakelijkste dingen, indien zij altijd duren en zonder verandering zijn, worden on-verdragelijk. Doch de verdoemden zullen die verandering nooit hebben : hun zal niet toegelaten worden zich eens te keeren van de eene zijde op de andere. De eerste verdoemde, heeft nu wel omtrent zes duizend jaren in de hel gelegen, en sedert al dien tijd geene verandering gehad, die hem kon dienen tot de minste ver-ligting.
De pijnen dan van de hel zijn eeuwig, zonder einde, zonder gelijkenis, zonder verandering. Helaas I nadat de verdoemden zullen gebrand
VAN DE HEL
hebben zoo vele millioenen jaren als er te voren gezegd is, dan zal de pijn in het allerminste noch verkort, noch verminderd zijn, maar op nieuw beginnen als in het eerste oogenblik.
Het is dan de eeuwigheid der pijnen, die de sohrikkelijkheid der hel oneindig vermeerdert. De minste pijnen, indien zij eeuwig duren, zijn oneindig; en de allergrootste pijnen , indien zij niet eeuwig duren, zijn rog klein, vergeleken bij de minste, die eeuwig duren, want die zware pijnen zouden toch evenwel eens eindigen; maar de andere nimmermeer.
Indien iemand altijd op de eene zijde, zonder zich te keeren, moest blijven liggen op een zacht en gemakkelijk bed, dit ware otilijdelijk, en wat zal het dan zijn, eeuwig te moeten liggen in het helsche vuur.
Daar zijn, o Jesus! duiiendc redenen om de hel te doen schromen, maar gecne zoo vervaarlijk als de gedachte aan de eeuwigheid van pijnen. Ik bid n ootmoedig laat dit toch eenen diepen indruk op mijne ziel maken, opdat ik hierdoor nimmermeer van de deugd afwijke.
XII. HOOFDSTUK.
Wat een troost het voor de verdoemden zoude lijn, indien men ken konde verzekeren dat hunne pijnen eens zonden eindigen.
Indien de pijnen der hel niet eeuwig waren, zoo zouden zij oneindig minder te achten zijn. De drie volgende gelijkenissen zullen ons dit beter doen bevatten.
1. Indien een Engel aan eene verdoemde ziel
174
EN HARE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 175
te kennen gaf, dat zij alle honderd jaren eenen traan zou mogen storten, die door Gods toedoen zou bewaard worden, en dat zij zoude verlost worden, nadat zij aldus eene zee van tranen zoude gestort hebben; o wat een troost was dit voor haar! Maar hoe vele Jaren zouden niet aan-loopen, vóór zij een glas tranen zoude gestort hebben! en wat is een glas bij eene groote rivier en wat is die rivier bij de zee? en wat zijn al die jaren bij de eeuwigheid? Maar helaas! dien troost hebben de verdoemden niet.
2. Indien een Engel kwam zeggen aan de verdoemden : God heeft de wereld met zand gevuld tot aan den hemel toe, en hij heeft mij belast dat ik alle jaren een zandkorrel weg zoude nemen, en als ik den lantsten zandkorrel halen zal, dan zal ik een tiende deel uwer pijnen wegnemen ; daarna zal God nog eens de wereld vullen met zandkorrels, van welke ik wederom alle jaren een zal wegnemen, en als die weg zijn, zal ik weder een tiende deel van uwe pijnen wegnemen. Dit zal aldus op nieuw begonnen worden tot tienmaal toe, en als ik op die wijze al die zandjes weggehaald zal hebben, dan zal uwe pijn ophouden; gij zult wel niet zalig zijn maar alsdan zult gij sterven.
Indien dit gegeven werd aan de verdoemden, het zou hun nog een troost zijn. Ja, zij zouden zeggen in dit geval: nu zullen wij onze pijnen met geduld lijden, want al zijn zij zoo onver-dragelijk, en al zijn al die jaren zoo onbegrijpelijk, zij zullen evenwel eens eindigen en de pijn zal eens ophouden. Maar dit wordt aan de verdoemden niet gegeven. Wie zal, dit hoerende,
VAN DE HEL
niet verschrikken en gaarne hier alles lijden om de eeuwige pijn der hel te ontgaan.
3. Verbeeld u eenen put die eene halve mijl diep en wijd is, vol gloeijende kolen en dat daar in het midden, op eenen stalen rooster, een mensch gebonden ligt met s'alen ringen aan handen en voeten, en aan den hals, en dat, een Engel hem kwam boodschappen, dat God hem belast had alle honderd jaar een kool weg te nemen, en als die kolen weggenomen zijn, dat hij alsdan verlost zal worden. O gruwelijk torment! hoe lang zou het aanlonpen , eer dat al die kolen weggehaald zouden zijn ! nogtans oneindig ellendiger is de staat der verdoemden, dewijl hij eeuwig duurt.
Helaas! hoe kan de mensch dan hier zoo veel werk maken van den tijdelijken voorspoed, en zoo gevoelig zijn over den tegenspoed ! Hoe is hij niet anders bevreesd, en hoe doet hij niet anders boetvaardigheid om de hel te ontgaan! O dwaze eti uitzinnige, die zich zei ven om eenen niet in het gevaar van de hel werpt, te weten.- als hij eene doodzonde beüaat, en nog in grooter gevaar als hij daarin blijlt.
Indien gij bedreigd werd levend verbrand of een jaar lang dagelijks doorstoken te worden met een gloeijend ijzer, wat zoudt gij niet doen om zulk een torment te ontgaan ! God dreigt u met het eeuwige vuur, indien gij liet kwade doet en het goede verzuimt, en wat doet gij om die dreigende straf te ontkomen!
Wij behooren verschrikt te zijn zoo dikwijls wij deze woorden hooren .• Eeuwigheid en hel en nog meer als wij deuken, dat wij in oie hel
176
EN HARE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 177
kunnen vallen, want zoolang de roensch hier leeft, is hij in gevaar.
lgt;e H. ïheresia zegt dat haar liet bloed in de aderen scheen te verslijven van schrik, als zij maar dacht op hetgeen God haar had laten zien van de bel. Dus i» het ook geen wonder, dat sommige heiligen gedurig weenden over de verblindheid der zondaars, oie zich blindelings en al spelende in do hel wierpen.
Het is dan zeker dat wij op de lid en de eevr wigheid niet denken gelijk het behoort, en dat de vrees van de hel op al onze harten den indruk niet doet, dien zij zou moeten doen. Oe dwaasheid en ongevoelislieid van velen in dit gewig-tige punt is onbesefbaar. Zij komt dikwijls voort uit de bedorvenheid des harten én is in velen eene vreeselijke straf van de zonden en bijzonder van de onknischheid.
Gij kunt ons hier, o lieer! geene gtootere straf overzenden, dan dat wij op de toekomende straffen niet denken. Geef toch, dat wij u daartoe nooit meer eenige oorzaken geren, en versterk ons, dat wij alle zonden en bijzonder die van onknischheid vlugten, door welke de ziel zoo versieend wordt; maar dat wij door de gedachtenis van dat / rlsc.he vuur, dat schandelijk vuur in ons uithlusschen, opdat het vuur der goddelijke liefde in ons alleen maar hrande.
Besluit van het voorgaande.
De minste gevaren en aanleiding tot een oneindig kwaad moet m.m zeer vreezen en vlugten, doch a! hetgeen naar de hel leidt, moet aangezien 21 8.
VAN DE HEL
worden als een groot kwaad; eiken staat, elke levenswijze en genegenheid, waarin meer moei-jelijkheid is om de hel te ontgaan en zalig te worden, moet men aanzien voor ongelukkiger. Integendeel, eiken staat, die ons voordeeliger is tot de zaligheid, moeten wij aanzien als voor ons de beste en wij moeten maar blijde of bedroefd zijn in alles, wat ons overkomt, naarmate wij daarvoor ligtelijker of bezwaarlijker zullen zalig worden. De H. Auguslinus zegt, dat wij de overdenkingen van de hel moeten gebruiken om de ligchamslijke pijnen ligt te maken. En gelijk de gedachte aan de hel ons al de kwellingen van dit leven moet doen verachten, zoo moeten ons ook al de pijnen van dit leven op de liel doen denken, en ons dienen tot eene gedurige waarschuwing om met alle zorgvuldigheid de hel te ontvlugten.
De H. August,inus leert wederom, dat de kleine straffen uit dit leven ons uit geen ander inzigt worden toegezonden, dan ora ons te waarschuwen, dat wij ons zouden beteren, opdat God geene reden vinde om ons te straffen, volgens zijne strenge regtvaardigheid, in de hel. Hij leert ons ook, dat de opperste Kegter ons daardoor te kennen geeft, dat hij haast komen zal, en dat hij geenzins genegen is ons te verderven. Indien God dit van zin ware, zegt Augustinus, hij zoude zwijgen; want nis iemand van zin is een ander ie verderven, roept hij niet, dat hij zoude toezien.
Het is dan even alsof God door elke pijn , die hij ons toezendt, roept en zegt: O menschl de hel is nabij, let op u zeiven, en hun uit uio hart al hetgeen u tot het eeuwig vuur kan doen verwijzen.
178
EN HAKE SCHRIKKELIJKE PIJWEN. 179
Al die pijnen, kruisen , ellenden en verdrukkingen, die men de menschen hier ziet lijden, zijn allen vonken, die uit hel; vuur van de hel vliegen , dat is uit de schatkamer van Gods toorn, om ons daardoor te vermanen , dat wij dit schrikkelijk vuur zouden ontvlugten.
Hoe krachtig de gedachte aan de hel en aan de eeuwigheid is.
O zalige gedachte der eeuwigheid! o gedachte, waaruit zoo vele goede gedachten en voornemens voortkomen 1 Ach, of wij ten minste wekelijks eenigen tijd doorbragten met die heilige gedachte, wat eene verandering zou men in ons leven zien ! want daardoor zalig verschrikt, zouden wij naarstig zijn, om ons zelven en anderen te bevrijden van eene ongelukkige eeuwigheid. Het was door de gedachte aan de eeuwigheid, dat David veranderd is in eenen anderen mensch. Ik had de eeuwige jaren in mijne gedachten, zegt hij zelf. Hij overwoog dit dag en nacht, en dit diende hem als een breidel tegen de wellusten van dit leven; hij verzuchte tot den hemel, werd des nachts wakker van angst; tij ging in zijn geweten, hij schrobde en keerde dit als met bezems om het zuiveren, en hij veranderde geheel van leven.
Het was door de gedachte aan de eeuwigheid, dat ook de H. Theresia zoo ontstoken werd om groote pijn te doorstaan. Zij had van jongs af met haar broertje over de eeuwigheid gesproken , en was daarvan zco door-
VAN DE HEL
dronpteti, dat zij dikwijls luide uitriep; O eeuwigheid! o eeuwigheid! Zij verhaalt, in haar leven, dat God haar iets heeft laten zien van de hel en hoe voordeelig haar dit geweest is. Eens, in het gebed zijnde, bevond zij zich eensklaps in de hel. God wi'de, zegt zij, dat ik de plaats, die de duivels mij bereid hadden, en die mijne zonden verdien'ien , zoude zien. Zij verhaalt verder wat zij daar gezien en gevoeld heeft, en zegt dat, al leefde zij nog vele jaren, zij dit nooit zou kunnen vergeten , omdat zij daar zoo schromelijke pijnen gevoeld had, dat het haar onmogelijk was het minste deel daarvan te kunnen beschrijven. „Ik gevoelde, zegt „zij, mijne ziel branden io een zoo schrikke-„lijk vuur, dat ik hetzelve niet kan uitspreken. „ En schoon dit nu omtrent zes jaren geleden „is, ben ik niettemin nog zoo verschrikt, ler-„wijl ik dit schrijf, dat mij dunkt dat mijn „ bloed verstijft in mijne aderen : en daarom „wat pijnen ik lijde, het schijnt mij al ge-„ ring. Ik aanzie deze zoo schrikkelijke zaak „ als eene van de groote genaden, die God „mij gedaan heeft, als ik overdenk, hoe voor-„ deelig zij mij geweest is, zoo om mij te we-„ derhouden om mij de pijnen van dit leven te „vreezen, als om ze verduldig te lijden, en. „ om God te bedanken, mits ik daardoor re-„ den heb van te gelooven dat hij mij wil ver-„ lossen van die vreeselijke plaats.quot;
Doch indien iemand zich inbeeldt, dat hij zoo ver gevorderd is in de liefde van God, dat hem die vreeselijke gedachten aan de hel niet noodig zijn, zullen zij hem evenwel zeer
180
EN HARE SCHRIKKELIJKE PIJNEN. 181
voordeelig zijn, zoo om te zien waarvoor God hem tot nog toe-bewaard hesft., als om medelijden te hebben met de vt-rblinde zondaars, die zich zoo onbedacht in de hel werpen. De H. Theresia drukt dit zeer krachtig uit. met de volgende woorden : „ Hoe zou ik kunnen uit-„ drukken de droefheid, die ik gevoel, als ik „denk op den staat van eene ziel, die, nadat „zij iti de wereld bemind, gediend en geëerd „is ge veest, zich op het laatste oogei blik „van haar leven voor eeuwig verloren vindt, „ afgerukt van al hare vermaken , die zij naau-„ welijks geproefd had, omringd van dat schrik-„kelijke gezel-chap, met hetwelk z'j eeuwig „zal moeten blijven; geworpen in eenen stinkenden poel van vreesel.jke slangen, die allerlei razernij tegen haar zullen uitwerken! „ O mijn Heer 1 wie heeft toch de oogen van „die ziel zoo met slijk bestreken, dat zij dezen „ droevigen staat niet gekend heeft eer zij „daarin gebragt werd! Wie heeft haar zoo de „ ooren gestopt, om niet te verstaan wat, haar „duizend en duizendmaal van de grootheid „dezer smarten gezegd was? Is het mogelijk, o „God! dat die menschen u niet vrenzen, die „ nogtans het minste ongemak van het ligcliaam „zoo vreezen, dat zij niet eenen nacht zonden „ kunnen doorbrengen op een bed dat wat te „hard is? O Heer! ik beklaag den lijd, dat „ik deze waarheden niet, begrepen beb; maar „ dewijl gij mijne droefheid kent, omdat er „zoo velen zijn, die er niet naar willen hooren, „maak toch iemand, bid ik u door de instor-„ tingen van uw licht bekwaam om vele anderen „ desaangaande te verlichten.
VAN DE HEL
Een krachtig middel om deze zalige droefheid over de zondaars te gevoelen, is: levendig te denken, dat er alle dagen zoo vele duizende zielen in de hel vallen.
Het is waarschijnlijk, dat er van al de men-schen, die op de wereld zijn, alle minuten wel 50 sterven: en dit is zekerlijk op het minste gpnomen. Nu, er zijn CO minuten in een uur, diensvolgens op één uur sterven er wel drie duizend; op twee uren zes (luizend; en op vier uren twaalf duizend, op acht uren vier en twintig duizend; en tusschen dag en nacht wel twee en zeventig duizend. Doch dit vallen van vijftig zielen terstond in de eeuwigheid op elke minuut, heeft nu vele eeuwen geduurd. Wat een groot getal van zielen moet er daar niet wezen 1 Waar zijn ze allen gebleven ? Wat doen ze daar en waarmede zijn zij bezig? O, hoe moet men God vreezen, die zulke vree-selijke dingen uitwerkt! Maar van die vijftig, die alle minuten in de eeuwigheid vallen, zijn er geenc tien Katholieken, en hoeveel van de tien Katholieken zijn er zalig? diensvolgens, zie hieruit, hoe vele zielen alle dagen in de hel vallen. — Zie en bemerk dan, hoe God gedurig bezig is met zijne regtvaardigheid uit te werken over zoo vele zielen , terwijl gij in wellusten zijt, of de eer van de wereld ontvangt. Mijn hart scheurt van droefheid, zegt de H. The-resia, als ik denk dat er zoo vele zielen verloren gaan. Indien wij hier wat meer en levendiger aan dachten, wat al reden zouden wij vinder van droefheid, en wat eei en spoorslag zouden wij krijgen, om al het aardsche te verachten! O
182
EN HARE SCHKIKKELIJKE PIJNEN. 183
zalige gedachten! hoe velen hebt gij er uit de wereld getrokken en naar de wildernissen gëüte-ven? hoe vele martelaars gemaakt, hoe vele maagden bewaard in de zuiverheid, hoe vele versteende zondaars bekeerd, hoe velen hebt gij er getrokken uit de hel. Gij doet ons voorspoed en tegenspoed, goed en kwaad, de eer en ver-smaadheden en al de wereldseheonderseheidingen schier als eene en dezelfde zaak zien; waiit dewijl dit leven naaar als een oogenblik, ja, als een niet is , vergeleken bij da eeuwigheid , wat is er aan gelegen, of men dit oogenblik hier wat meer of minder is, wat rijker of armer, de eerste of de laatste, als wij maar de gelukkige eeuwigheid bekomen.
O God/ hoe vele verdoemden liygen er nu in de hel, die veel minder yezondigd Jtehhen dan ik; en waar zou ik nu zijn, ivtdien (jij aan wij niet eene grooter barmhartigheid dan aan hen bewezen haddet! 0 eeuwige waarheid, geef ons de begeerte om dikwijls iets van de eeuwigheid te lezen en te denken, opdat wij daardoor alle vergankelijke dingen verfoeijen en u alleen beminnen,
BEMERKING
Op het voorgaande.
«O hoe schromelijk is de hel! hoe vreeselijk zijn hare pijnen! Eeuwig te moeten beroofd zijn van het vriendelijk aanschijn Gods! eeuwig te moeten branden zonder te verbranden in een onuitbluschbaar vuur I eeuwig eenen on-verdragelijken honger en dorst te. lijden! eeuwig te zijn in een land van ellende, in de
VAK DE HEL
schaduw des doods, waar noch orde, noch schik, maar eone allijddurende gruwelijkheid te vinden is; eeuwig te zijn in eenen on verdragelijken stank; eeuwig den knagenden worm van het geweten te gevoelen; eenwig te moeten weenen en te knarsen op zijne landen! eeuwig te moeten zijn in het gezelschap van onteibare monsters en van hen als van wreede beulen gepijnigd te worden! eeuwig te moeten hooren de gruwelijkste laateripgen tegen het opperste goed! en dit alles eeuwig, zonder einde, en voor altijd!
Dit alles kan men hier wel schrijven , maar hoe schrikkelijk het is, kan niemand begrijpen, veel minder met de pen of met de tong uitdrukken. De grootste heiligen zeiven beefden op deze gedachte, en zeide met den koninklijken Profeet: de pijnen der hel hebben mij omringd; zij werden teKen zich zeiven ontstoken met eenen heiligen haat; zij oefenden strenge boetvaardigheid; zij veenden hier, om hierna niet te moeten weenen; zij vastten en onttrokken zich alle noodige spijs en drank, om den eeuwigen honger en dorst niet te moeten lijden; zij ondergingen veel koude en hitte, om van die onverdragelijke koudr en hitte bevrijd te zijn : zij vlugtten het ge7elscliap der menschen , en hielden zich opgesloten in kloosters en kluizen om vun dat afgrijselijk gezelschap der duivelen vrij te zijn, en niet opgesloten te worden in dien eeuwigen kerker; zij baden, zij sonpen heilige lofzar gen, en loofden gedurig den Heer, om hem hierna niel te moeten vervloeken : zij verstierven zich in al hunne zinnen ., om in die alle niet gepijnigd te worden; zij vlugtten de
184
EN HARE SCHKIKKELIJKE PIJNEN. 185
glorie van de wereld en alle vergankelijke genoegens, om niet te moeten hnoren: Geef hun zoo veel pijn en smart, als zij zich zeiven in eer verheven, en weelde aamjedaan hebben. Zij gaven geloof aan deze woorden van de eeuwige waarheid: Ik zeg u, bijaldien gij geerte boetvaardigheid doet, gij zult allen verloren gian. Zij schroomden voor al de lessen, waar in de H. Schrift het woordje wee bij slaat, om hierna niet gedwongen te zijn dit droevig wee met al de verdoemden onophoudelijk te herhalen; zij vluglten den breeden weg, wel wet nde, dat hij op de hel uitloopt, en als getrouwe dienstknechten volbragten zij den wil van hunnen Heer in alle zaken, om met den cr.getrouwen en onnutten knecht niet voor eeuwig gestraft te worden.
Aldus behoorden wij pllen te doen, en degenen, die voor deze heilige bedenkingen schrikken , behoorden wel Ie denken op de volgende woorden van den H. li er nar dus tot zijnen vriend Eobertns: „Vreest gij des nachts op te staan „of het handwerk (e oefenen? O dit is ligt aan „die de eeuwige vlammen overdenkt. De gedachtenis van de eeuwige duisternissen maakt „de eenzaamheid zoet en aangenaam. Overdenk „de strenge rnkening, riie gij zult moeten geven, „ook van een ijdel woord, en gij zult geene „pijn in de stilzwijgendheid hebben. Indien gij „u dal bitter geween en de knarsing der tanden „dikwijls voor oogen stelt, eene harde matras „zal u zoo gemakkelijk zijn, als een zacht „veêren bed.quot;
Wij behooren alle traagheid af te leggen, om voortaan met grooten ijver het ligte en zoete
186 VAN DE HEL ENZ.
juk des Heeren op ons te nemen, onze zinnen te versterven, onze kwade driften te bedwingen, en ons zeiven een heilig geweld aan te doen, om hierna van dat allergrootste ongeluk bevrijd te zijn, en het opperste goed eeuwig te genieten.
Maar helaas! hoe weinigen doen dit? Velen denken niet meer op de hel, alsof er geene hel ware. Zij bewandelen den weg, die er naar toe leidt, en na leren gedurig tot die afgrijsselijke plaats, en verre van te beven, zij verblijden zich als zij kwciad doen, zegt de H. Geest, en zij verheugen zich in de snoodste zaken; zij brengen hunne dagen door in wellusten, en zonder dat zij het weten, dalen zij in de hel. Uns mogen wij met den treurenden Profeet wel zeggen : geheel het land is verwoest, omdat hel niemand met er harte overlegt. Laat het ons dan allen, die dit lezen of hoeren, met er harte wel overleggen, en al die Heiligen in hunne voorzig-tigheid navolgen. Laat ons van dit oogenblik af doen al wat wij kunnen om de hel te ontgaan : want misschien binnen een uur, eenen dag of eene maand zal het te laat zijn.
Boe mij, o Jesus! de barmhartigheid van dikwijls op de hel te denken: doe mij met de gedachten in de hel nederdalen, om daar te zien hoe gruwelijk het is te vallen in uwe handen; opdat ik daardoor eenen grooten afkeer krijgt van alle zonden, en zoo leve, dut ik na mijnen dood van die ongelukkige plaats bevrijd moge zijn
EN DE HEMELSCHE GLORIE.
Wat de hemel is; Zijne grootheid, voortreffelijkheid en schoonheid.
Wilt gij iets kennen van den hemel! denk maar wie hem gemaakt heeft, en tot wat einde. Het is God zelf, de almogende wijsheid, die hem gemaakt heeft. 1. Om daarin zijne onbegrijpelijke rijkheid en schoonheid te toonen. 2. Tot verheffing van zijne eer en glorie. 3. Tot eeuwig loon en blijdschap van zijne uitverkorenen. „De eeuwige wijsheid, zegt Salvianus, heeft „tot luister en pracht van den hemel alles te „werk gesteld, opdat hij zoude wezen als een „schouwburg, om daar al de schatten van glorie „en schoonheid te vertoonen! O schoonheid, „in welker tegenwoordigheid de klaarste lich-„ten duisterheid zijn , de schoonste fraaiheden „leelijkheid en alle luister maar duisternis!quot;
Zijne grootheid en ruimte is onbegrijpelijk: want bijaldien de aardbol zoo wonderbaar groot is, hoe groot moet de hemel zijn, inj welken de aardbol vergeleken niet is dan een stipje! en bijaldien de minste ster onvergelijkelijk groo-ter is dan de aardbol, (want dat de sterren ons hier maar schijnen als vlammetjes, is door hare verte) hoe groot moet het uitspansel zijn, dat
T
188 VAN DEN HEMEL
die ontelbare menigte vau sterren in zich bevat! we
en wat zal nu verder de hemel wezen, die het Go
firmament onbedenkelijk verre te boven gaat! de
Met regt dan roept de Profeet Baruch : O Israël, he
hoe groot is hut huis Gods, hoe ruim is de plaats lei
van zijne hezitling. ZAj is groot en zij heeft geen zij
einde: zij is hoog en ongemeten. de
God heelt eene kleine schaduw daarvan ge- jei
toond aan den H. Joannes in zijne Openbarin- mi gen ; Een van de zeven Engelen, zegt hij, heeft
mij in den geest opgenomen naar eenen hoogen za
lerg, en hij heeft mij getoond de heilige stad la
Jerusalem. Be stad had eenen grooten muur, m
hebbende twaalf poorten . en de houw van haren ni
muur was van Jaspissteen, maar de stad zelve in
was zuiver goud., en de fondamenten van de zt
muren der stad waren versierd met kostelijke ge- te
steenim , elke poort %oas uit eenen diamant, en de di
stralen waren zuiver goud, gelijk doorschijnend hi
glas. Doch al is de hemel eigenlijk noch van w
goud, noch zilver, noch van diamanten , enz., k
(gelijk daarna getoond zal worden) hij bestaat p
evenwel uit eene ligcha;nelijke stof, maar die *
nooit oog hier beneden gezien heeft en die in *
waarde te boven gaat al wat men hier kan d
Vele koningen hebben paleizen gemaakt; Sa- » lomo onder anderen heeft er een gemaakt,
aan hetwelk eene overgroote menigte van werk- s
lieden gearbeid heeft gedurende den tijd van *
13 jaren. Het goud en andere kostelijkheden 1
waren daar zonder einde; gelijk ons in de hei- ^
lige Schrift wijdloopig verhaald wordt; het was i
buitengewoon groot en schoon: maar Salomo's I ]
BN DB HEMEIiSCHE GLORIE. 189
werken en zijn paleis verschillen zoo veel van Gods werken, als God van Salomo. Hadden al de menschen der aarde, en al de Engelen des hemels daaraan duizend jaren gewerkt, dit paleis zoude immers veel wonderbaarder geweest sijn. Doch wat ware dit al, en al de paleizen der wereld, vergeleken bij den hemel, als huisjes van papier en van zand, die de kinderen maken.
Indien gij in een paleis kwaamt, alwaar gij zaagt de paardenstallen en de kamers van de lakkeijen van louter goud, de knechten gekleed met diamanten en paarlen, enz., doch dat gij niet moogt binnen gaan, zoudt gij niet denken, indien de stallen en de kamers van de lakkeijen zoo schoon en kostelijk zijn, hoe schoon moeten dan niet wezen het paleis en de kamers van den koning I Aanzie de hemelen, de zon, de maan, het firmament met al de sterren: zij zijn wel wonderbaar schoon, en nogtans zijn zij niet dan kleine en eerste beginselen van het hemelsche paleis. Ach ! hoe Schoon moet hst van binnen wezen, daar het van buiten zoo blinkt! Het was uit dit aanschouwen dat David riep : O Heer der Heerkrachten, hoe liefelijk zijn moe tabernakelen! Mijn geed bezwijkt van verlangen naar d» voorzalen des Heer en.
O hemel, mogen wij u een' oogenblik aanschouwen, onze ziel zoude niet alleen de aarde verlaten met al hare beuzelarijen, maar ook haar ligchaam, om tot u op te vliegen; want wat is de aarde anders dan een stinkende mesthoop en een kerker, vol ellenden , eene plaats tusschen den hemel en de hel; maar
VAN DEN HEMEL
die veel meer mededeelt van de hel dan van den hemel. Daarom riep de H. Ignatius de Loyola, de oogen van zijn geloof naar den hemel slaande: Hoe vuil is mij de aarde, als ik den hemel aanschouw! O christene ziel, die zoo veel moeite doet, om een klein deeltje van dien aardschen klomp te bekomen, gedenk uwe waardigheid : gij zijt iets groots en geroepen tot groote dingen; gij zijt geschikt om dit groote koningrijk te bezitten.
Wanneer ik, o goedertieren God! uwe groote liefde overdenk, dan moei ik uitroepen: wat is de mensch, dat (jij hem indachtig zijt, en zoo groote goederen voor hem bereid hebt! Ontsteek toch mijn hart met eene groote liefde tot de he-melsche grooHieden , opdat ik alle vergankelijke zaken daarvoor verfoeije.
II. HOOFDSTUK.
Van de heilige wellusten des Hemels.
Noch oog heeft het gezien: zegt de Apostel, noch oor heeft het gehoord, noch is het ooit gekomen in 'smenschen hait, wat God bereid heeft voor die hem beminnen. O wat al schoone zaken heeft het oog gezien ! wat al zoet geschal heeft het oor gehoord! En wat kan het verstand van den mensch al denken. Het kan zich inbeelden, bij voorbeeld, volgens hetgeen hier groot schijnt aan de menschen, eene wereld vol louter goud, waar al de steenen diamanten zijn , de huizen van paarlen, versierd met goud en kostelijke gesteenten, gemaakt door de engelen ; de zee
190
EN DE HEMELSCHB GLORIE, 191
van balsem, de rivieren van kristallen waters, beter van smaak dan de beste wijn, en vloei-jende over eenen gouden grond; de boomen, de bloemen en vruchten van eene onbedenkelijke lieflijkheid in reuk en smaak. Die en duizend andere dingen kan het verstand wel denken; doch dit alles heeft goene de minste gelijkenis bij den rijkdom en de eer van het huis Gods. Hetgeen God bereid heef t voor die hem beminnen , zegt de H. Augustinus, wordt door hetyeloof niet gevat, door de hoop niet aangeraakt, en door de liefde niet vastgegrepen, het gaat alle wenschen en begeerten te hoven; het kan verkregen, maar niet naar waarde geschat worden.
Met reden dan roept David : O Heer dtr Heir-krachten, hoe lief elijk zijn uwe tabernakelen : „Die heerlijkheid, die glorie, die verhevenheid, „zegt wederom de H. Augustinus, gaan mijne „krachten te boven; zij overtrtfl'en de welsprekendheid, zij klimmen boven het begrip van „mijn verstand.quot;
O verblinde wereld , die van de aarde uwen hemel wilt maken , tracht naar het loon, dat de gelukzaligen hier boven wacht, „dat zoo groot „is, gelijk de H. Bernardus zegt, dat het niet „gemeten, zoo menigvuldig, dat het niet geteld, „zoo kostelijk, dat het niet gewaardeerd kan „worden. Eu vreest gij dan nog de ijdele beuze-„larijen daarvoor te verlaten?quot;
Wij lezen van eenige Heiligen, dat zij hier op de aarde door eene bijzondere gunst van God eenen voorsmaak van den hemel gehad hebben, en zoo veel van zijne zoetigheid geproefd, dat zij riepen; Het is genoeg. Heer! het is genoeg.
VAN DEN HEMEL
192
„quot;Doch indien God zulke groote dingen doet hier „in dezen ellendigen kerker, zegt wederom de „H. Augustinua, wat zal hij doen in zijn paleis? „En indien hij zoo grooten troost geeft in de „dagen van tranen, wat zal hij geven op den „dag van het bruiloftsfeest?quot; En sprekende van den H. Petrus, als hij op den berg Thahor riep: Het is ons goed hier te zij t, laat on* drie tenten maken, zoo zegt hij: Bijaldien een druppeltje van die zee van zoetigheid Petrus zoo dronken heeft gemaakt, wat zal het zijn als hij verslonden zal liggen in de volle zee, en dat voor altijd, „O leven, roept wederom deze groote Heilige, „dat God heeft bereid voor degenen, die hem „beminnen! O levend leven! O zalig leven! O „gerust en verzekerd leven! O schoon leven I O „zuiver leven! O heilig leven ! O leven zonder „dood, zonder vlek, zonder droefheid, zonder „angst, zonder bederf of veranderingen! O leven „vervuld met alle schoonheid! daar de liefde vol-„maakt zijnde, geene vrees meer is! O leven! de „liefde tot udoet mij bezwijken. O koningrijk! „zegt hij elders, (sprekende van dezelfde stof) „waar de jeugd nooit verdwijnt, de liefde nooit „verflaauwt, de gezondheid nooit vergaat, de „vreugde nooit vermindert, waar het leven geeu „einde heeft!quot; Doch denkt niet, aardsche men-schen , dat de hemel bestaat in een vleeschelijk geluk of in goederen, die men in dit leven genieten kan, als goud, zilver, aardschen rijkdom, eer en vermaak, of in een avondmaal, eene bruiloft, daar men met den koning aan tafel zit, enz., bij welke zaken de hemel in de H. Schrift dikwijls vergeleken wordt; maar de H. Geest sprsekt daar
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 193
aldus, om zich te voegen naar onze zwakheid, opdat de mensch uit deze dingen, die hij kent en bemint, zoude opklimmen tot andere hemelsche dingen, die hij niet kent. Dus wanneer Christus zegt tot zijne Apostelen ; Gij zijt het, die met mij standvastig zijt gthleven in mijne kwellingen, daarom bereid ik voor u ook een rijk, gelijk mijn vader voor mij bereid heeft, opdat gij in mijn rijk zoudet eten en drinken van mijne tafel; dit is geenszins te verstaan van eene aardsche tafel; maar hierdoor toonde Cliristus, boe hij met zijne Apostelen tot loon van hunnen arbeid zal doen, gelijk een koning doet met zijne veldoversten en zijne voornaamste prinsen na eenen hengen strijd, waarin zij zich wel hebbfyi gekweten. Hij roept die aan zijne tafel, hij plaatst hen nevens zich, hij verheft hen in eer en roem, hij onthaalt hen met pracht volgens de voortreffelijkheid van zijn rijk. Wij moffen dan niet denken, dat dit iets aardsch is, Han die slechte gedachten uit uw gemoed, zegt wederom de H. Augustinus, de goederen van den hemel zijn liefde, vrede, blijdschap, verhevenheid, enz., doch die duizendmaal vermakelijker en zoeter zijn dan al de zinnelijke vermakelijkheden van de wereld.
Het loon, o God.! dat gij bereid hebt voor die u beminnen, is waarlijk groot, het is onbegrijpelijk groot; geef dan dat ik u beminne , opdat ik dat overgroote loon verdiene en het hiernamaals hekome.
9
VAN DEN HEMEL
III. HOOFDSTUK. f13,51
bekw
De wezeolijke glorie van den hemel bestaat in het 0111 '
zen.
Het aanschouwen en het beminnen van God verbi
geschiedt door het verstand en door den wil. Het het lt; verstand is liet oog van de ziel, waardoor de Di
wil, die uit zichzelven slechts eene blinde kracht klaar
is , verlicht wordt. De leeraars stellen de zalig- eene
heid nu eens in de werking van het verstand of in ons
het aanschouwen, dan in de werking van den wil van
of in het beminnen, dan weder in de werking het z van beiden en dit is volkomene zaligheid. Di
Het goddelijk Wezen is door zijne oneindige (dew
verhevenheid onzigtbaar, niet alleen door de ten
ligchamelijke oogen, maar ook voor het oog der het 1
ziel. Dus kan eene zalige ziel of een Engel dit mam
wezen niet aanschouwen zonder hei licht der God glorie, hetwelk God haar mededeelt, en dat haar D
verheft en bekwaam maakt, om hem te kunnen nooc
aanschouwen. Bij voorbeeld, wij kunnen met zoo
de oogen des ligchaams niet regt naar de zon aan
zien, dewijl zij daartoe te zwak zijn; maar in- en
dien ons het gezigt van eenen arend gegeven tuur
werd, zoo zouden wij, gelijk de arend, de zon hem kunnen aanschouwen met vermaak. Alzoo ook, D
het natuurlijk licht van ons verstand is te klein vere
en te zwak, om het goddelijk Wezen te kunnen als i aanschouwen; het kan den glans van Gods glorie N
niet dragen, het moet door het licht van de maa1
glorie geholpen worden. allee Dit licht van glorie heeft drie voorname uit- D
werkingen. Ten 1. het verheft de ziel als tot heef
194
EN DE HEMKLSCHE GLORIE. 195
eenen goddelijken staat. 2. Het verbreidt hare bekwaamheid, zoo dat zij als onmetelijk wordt et om dit onmetelijk goed te genieten, en om als geheel de onmetelijkheid Godsin zich te omhelzen. 3. De ziel, aldus verheven, versterkt en 3od verbreid, wordt door dit licht opgetogen tot Het het aanschouwen van God.
de Deze aanschouwing Gods zal zijn eene aller-icht klaarste en allerzuiverste kennis, niet als door lig- eenen spiegel, of in gelijkenis, of door iets, dat fin ons dit Wezen zoude mogen vertoonen; maar wil van aanschijn tot aanschijn zonder deksel, en ing het zal gezien worden in zich zeiven.
Dit goddelijk Wezen zal geheel gezien worden ige (dewijl het onverdeelbaar is); maar het zal niet de ten volle en volmaakt gezien worden , omdat der het ter oorzakc van zijne oneiadigheid van nie-dit mand kan begrepen of gevat worden dan van der God alleen.
aar Doch gelijk het verstand het licht van de glorie len noodig heeft, om God te kunnen aanschouwen, net zoo is er ook eene andere gelijke gaaf noodig ;on aan den wil, waardoor hij verheven, versterkt in- en bekwaam gemaakt wordt tot die bovenna-?en tuurlijke liefde, met welke de Heiligen in den ion hemel Gods oneindige goedheid beminnen. )k, De zaligheid bestaat in eene allervolmaaktste
ein vereeniging met God, waardoor de ziel in hem len als veranderd en aan hem gelijk wordt, rie Nu, het kennen of het aanschouwen alleen, de maakt ons niet volkomen gelijk aan God, maar alleen ten deele, en zooveel het verstand betreft, lit- De werking van het verstand, dat is de kennis,
tot heeft wel ten deele eene gelijkmakende kracht.
VAN DEN HEMEL
dat is, zij maakt de ziel wel eenigzins gelijk met haar voorwerp, en met de zaak, die zij kent en aanschouwt; maar de werking van den wil, dat is de liefde, heeft eene vereenigende kracht, waardoor zij de ziel vereenigt met haar voorwerp, of met de zaak, die zij bemint.
O liefde, hoe heilig is uwe kracht! in welke goddelijke gesteltenis brengt gij de ziell Gelijk een gloeijend ijzer, zegt de H. Bernardus, gelijk wordt aan het vuur, en zijne vorige gedaante aflegt, alzoo zal de menschelijke staat in de Heiligen op eene onuitsprekelijke wijze als gesmolten worden, en geheel veranderen in de gelijkenis van God.
Och! of wij eens zagen, hoe de gelukzaligen, aldus geheel veranderd in het licht en liefde, daar staan voor het goddelijk aanschijn, en daar gedurig branden door zijne liefde, wij zouden zeggen, dat zij het niet zijn, die beminnen; maar dat God in hen, met hen, en door hen zich zelven bemint met zijne eigene onbepaalde liefde, en dat fiod zelf het vuur is, waardoor zij branden. Hij trekt hunne ziel zoodanig in zich, hij vereenigt zich zelven zoo zeer met hen, dat zij geheel in hem verslonden worden. Hij stelt ze in een bovennatuurlijk wezen, hij maakt ze goddelijk en deelachtig aan de goddelijke natuur, gelijk de H. Petrus spreekt. Maar zij verliezen nogtans hun eigen wezen niet, (gelijk het ijzer in het vuur zijn eigen wezen ook niet verliest); maar zij worden veranderd in schepsels, die als vergoddelijkt zijn; zoo dat al hunne werktuigen van liefde en kennis goddelijk schijnen.
Doeh al is het dat de zaligen wel weten ,
196
BN DE HEMELSCHE GI.ORIE. 197
dat zij God om zijne oneindigheid niet geheel kunnen doorgronden, dit veroorzaakt hun geene pijn, integendeel, het vermeerdert hunne blijdschap; want zij zien met eene heilige verwondering, dat dit aanbiddelijk Wezen zoo oneindig is, dat het boven de onuitsprekelijke schoonheden, die zij daarin aanschouwen en beminnen, nog de oneindige schoonheden en volmaaktheden heeft, die niet ten volle gekend en gevat kunnen worden dan door God alleen; zoo dat zij uit verwondering met de Engelen roepen : Heilig, heilig, heilig ! Gij zijt groot, o Heer ! en bovenmate loffelijk, en wie zal uwe uitnemendheden in uwe H. stad naar waarde kunnen zingen !
Hier op de aarde wordt het ons verboden, Gods verholenheden te doorgronden , om niet overvallen te worden door de grootheid van haren luister; maar dan zullen de Heiligen, zonder die vrees, klaarlijk zien het aanbiddelijk geheim der allerheiligste Drievuldigheid, hoe het eeuwig Woord voortkomt van den Vader, hoe de Vader den Zoon bemint, en de Zoon den Vader, en hoe uit deze wederzijdsche liefde God de H. Geest wordt voortgebragt. Zij zullen verder met blijdschap aanschouwen het groote geheim van de Menschwording van den Zoon Gods, en de wonderbare vereeniging van twee naturen in eenen goddelijken Persoon.
De zaligen zullen ook aanschouwen de verborgene kracht van Gods geheime Voorzienigheid, zoo in het bestieren van de geheele wereld, als in die van elke ziel in het bijzonder, en voornamelijk het geheim van hunne eeuwige verkiezing; hoe het werk van hunne zaligheid
TAN DEN HEMEL
begonnen, bevorderd en voltrokken is door de zoete en almogende kracht van Gods genade: hoe hij uit hunne zonden heeft weton het goed te trekken, en hen door zoo vele stormen ge-bragt heeft tot de gewenschte haven. Zij zullen God aanzien als een ervaren goudsmid, die wel weet lioe lang hij het goud in den oven moet houden om de zuiverheid en den luister te krijgen, die er noodig is om er een kunststuk van te maken. Hoe zullen zij, welke God door zijne genade van groote zondaars tot boetvaardigheid gebragt heeft, daarvoor zijne barmhartigheid loven , en zij die hij door geene mindere genade in de onschuld van hun Doopsel bewaard heeft, hoe zullen zij hem danken, dat hij hen zoo barmhartig bevrijd heeft van den stroom der boosheid, die zoo prewcldig is.
Hoe uitnemend zal ook het aanschouwen van. alle dingen in God zijn! Hot verstand der zaligen zal alle schepsels zien in het goddelijk Wezen zonder schijnsel of afbeelding, het zal die zien op eene gelijke wijze zoo als God die ziet, en honderdmaal klaarder en duidelijker als of het die zag in zich zei ven, en in hunne eigene natuur. En wat weet hij niet, die hem ziet, die alles weet, en die deze oneindige wetenschap aan zijne dienaars wel ten deele wil openbaren.
O, hoe onuitsprekelijk is het loon der zaligen! God zeide eertijds tot Abraham: Ik ben uw beschermer en overgroot loon; waarop de H. Ber-nardus zegt: Het is zoo overgroot dat loon, dat het niet kan gemeten worden; zoo kostelijk, dat het niet kan geschat worden; zoo overvloedig, dat het niet kan eindigen. Na honderd duizend jaren
198
EN DE HEMEMCHE GLORIE. 199
de zullen die zaligen zoo groote blijdschap genie-
de: ten, als op het eerste oogenblik; zoo zoet en
Ded zoo wonderbaar is het. God te aanschouwen,
ge- dat zij onophoudelijk zullen dronken zijn van
len de volheid van zijn huis.
die ' De booze geesten zei ven zijn grondig overtuigd
oet van het oneindig geluk, dat er te vinden is in
rij- de klare aanschouwing van Gods Wezen en bij-
te aldien hun nog eenige hoop daarvan gegeven
jne werd, zouden zij dit groot goed veel duurder
eid willen betalen dan wij.
lo- Cesarias, monnik van Heisterbach in het Bis-ide dom van Keulen, die in de dertiende eeuw ge-jft, leefd heeft, verhaalt van eene bezetene vrouw , m- dat de duivel die in haar was, in zijn bijzijn os- I in S'. Petrus kerk te Keulen ondervraagd, voor wat prijs hij het geluk van den hemel, indien ran hij in zijnen eersten staat nog eens mogt her-jen steld worden, wel zoude wiilen koopen, geien antwoord heeft; Indien er eene kolom opgerigt ien was van de aarde tot aan de wolken, beslagen en met gioote uitstekende nagelen, messen en scha-let ren, ik zoude tnij gaarne, omkleed met een men-ia- schelijk Ugchaam, laten UokUon op en af die Jie kolom tot den dag des oordeels toe, als ik ap daardoor maar hersteld konde worden in mijnen in. vorigen staat.
.n i Indien een Heilige, zegt Franeiscus Arias, (een t godvruchtig schrijver, wiens werken zeer ge-sr. prezen worden door den H. Franeiscus de Sales) lal duizend jaren geleefd had, en al die jaren al JqI de tormenten der Martelaars ondergaan had en daarbij al de verschillende pijnen, die de menen sehen hier op de wereld overkomen, geleden
TAN DEN HEMEL
had en God hem alsdan deed ten hemel opklimmen om zijn goddelijk aanschijn te genieten, den tijd maar van een Wees gegroet, hij zoude belijden, dat al zijne pijnen overvloedig vergolden zijn, en dat hij een grooter loon ontvangen heeft, dan hij verdiend had.
Wij kunnen deze zoo wonderlijke zaken in een duisteren nacht van dit leven met ons klein verstand niet bevatten: maar de heiligen zullen het duidelijk ondervinden, en alsdan met meer reden , dan de koningin van Saba over de glorie van Salomo, uitroepen : Waarlijk, hetgeen ik gehoord had in mijn land, konde ik niet gelooven, tot dat ik zelve ben gekomen, en met mijne eigene oogen gezien en bevonden heb, dat er mij de helft niet van geboodschapt was. De H. Thomas a Villanova, sprekende van deze koningin, die te Jerusalem komende op het '-ien van het paleis van Salomo, zijne rijkdommen, zijne magt, deschoone orde, het sieraad, de dienaren en omstaande vorsten bedwelmd werd, en als bezweek van verwondering, zegt: „Indien een sterfelijk mensot ticli „zoo verwonderd heeft over eenen sterfelijken „mensch , wat dmH gy i)ai eene onsterfelijke „ziel zal doen, die uit de Babylonische gevangenis schielijk komt in de schoonheid van het „hemelsch Jerusalem, ziende niet het hui» van „eenen aardschen vorst, maar het huis, de groot-„heid en de glorie van den almogenden Godlquot;
Al wie het geluk hebben van tot u te komen, o mijn God! zullen over de schoonheid van den hemel met graote verwondering uitroepen: o stad Gods! men heeft zeer treffende dingen van u verkondigd! Wij bidden u dan, o Jesus, geef ons toch dit geluk.
200
EN DE HBMELSCHE GLORIE. 201
De zaligen hebben geene droefheid al zien zij anderen hoog verheven. Hunne bezigheid.
Het licht der glorie wordt aan de zaligen niet in gelijke mate medegedeeld, noch het goddelijk Wezen op gelijke wijze door hen gezien: want zij ontvangen hun licht van God volgens de verscheidenheid hunner verdiensten. En gelijk de sterren, zoo als de Apostel spreekt, verschillen in licht, alzoo verschillen de zaligen in glorie en klaarheid.
De mindere Heiligen zullen nogtans geene afgunst hebben over die grootcre glorie en verhevenheid van anderen. Integendeel een deel van hun geluk zal bestaan in de schoone regelmatigheid van Gods bedeeling te bewonderen; en uit de groote liefde tot God, waarmede zij ontstoken zijn, zal eene overgroote liefde tot elkander spruiten , waardoor zij niet alleen verheugd zijn over hun eigen geluk, maar ook over het geluk van de anderen ; dewijl zij allen te zamen in God, elk volgens de grootheid van zijne liefde, eene volle verzadiging vinden en genieten.
„Aldaar zal eene maagd, zegt de H. Bonaven-„tura, zich verheugen over de verdienbten van „den weduwlijken staat: ec eene wed uwe over het „voorregt der maagden. Aldaar zal de belijder „verblijd zijn over de overwinning van den „martelaar en de martelaar opspringen over „het loon van den belijder. Aldaar zullen de Profeten zich verheugen over den heiligen levens-„wandel der Patriarchen, en de Patriarchen over „het geloof der Profeten. Aldaar zullen de Apos-
VAN DEN HBMEL
„telen en de Engelen verheugd zijn over de „verdiensten der onderdanen, en de mindere „onderdanen zich verheugen over de glorie „der oversten.quot; En de H. Thomas zegt: In het eeuwig leven zal iedereen verheugd zijn, zoo over zijn eigen, als over eens anders goed. Hier op de aarde is er dikwijls twist en geschil, ook onder gebroeders, als zij het erfdeel huns vaders deelen, omdat door de verdeeling het erfdeel minder wordt, en omdat de een zich somwijlen meer toegeeft dan hem toekomt. Maar in den hemel is het erfdeel oneindig, het wordt door de verdeeling niet verminderd. Daarom, degenen, die gesteld zijn in het laatste koor der Engelen, schoon zij eene tallooze menigte van zalige geesten boven zich verheven zien in de glorie, zijn daarover niet bedroefd, maar verblijd. Ja, wat meer is, zij zullen niet alleen dit niet benijden, maar zelfs geenen hoogeren trap van glorie kunnen begeeren , omdat aan een ieder eene glorie gegeven wordt volgens de maat van zijne verdiensten. Ziehier dit afgebeeld in eene ware gelijkenis.
Eene moeder heeft tien dochters, allen groot, elk volgens haren onderdom; zij maakt voor elke dochter een kleed van gelijke stof: zij gebruikt voor het kleed van de oudste dochter, bij voorbeeld twintig ellen, voor dat van de jongste maar tien, eu voor de andere min of meer naar behooren. Doch de mindere dochters benijden niet, dat de andere meer stof hebbea aan haar kleed; maar zij zijn integendeel allen tevreden, omdat elk een kleed heeft dat haa? past; en niemand van de tien zoude willert
202
en de hemelsche glorie. 203
verwisselen. Zoo ook in den hemel: daar zijn groote Heiligen als: de H. Joannes de Doo-per, Petrus en Paulus, Lamp;urentius, enz. Daar zijn er ook mindere, aan welke een minder kleed van glorie toekomt en past.
O stad Gods! zalig zijn zij, die u beminnen, en die geschikt zijn om u te bezitten! Ach hoe verre gaat uwe vreugde ons klein verstand te boven.
De eeuwige bezigheid der gelukzaligen zal zijn, zich geheel te keeren om God te aanschouwen, al hun vermaak hem te beminnen, en al hunne glorie hem onderworpen te zijn. „Zij zullen hem altijd beminnen, met hem al-„tijd te zien, zegt de H. Augustinus, en met „hem altijd te beminnen, hem altijd te loven, „hetgeen tot op het einde, van alle eeuwen „(dat is nimmer) geen einde zal hebben. Zij zul-„len God bezitten. Zalig zijn zij, o Heer! die „in uw huis wonen, zegt wederom dezelfde H, „Vader met David. Maar wat zullen zij daar „doen ? vraagt hij: Zij zullen u loven in de eeu-„wen der eeuwen. Daarom is geheel hun leven „maar een gedurige lof van Gods wezen, en „een eeuwig Alleluja. Denk niet, o mijne „broeders, dat zij eenige verveling kunnen heb-„ben in gedurig met dezelfde zaak bezig te „zijn, omdat gij hier niet lang kunt bezig zijn „met God te loven. Het zijn de noodwendig' „heden van dit leven, die u daarvan afkeeren; „en dewijl gij God niet aanschouwt, zoo zijt „gij daarvan ook zoo gevoelig niet geraakt. „Indien men in het ander leven konde ophou-„den God te beminnen, men zoude ook ophou-
VAN DEN HEMEL
„den hem te loven. Maar even als de liefde eeu-„wigis, omdat men zich nooit kan verzaden van „de schoonheid Gods, die men aanschouwt, „behoeft gij niet te vreezen dat gij ooit zult kun-„nen ophouden van hem te loven, dien gij „nooit zult ophouden van te beminnen.quot;
Zij zullen dan God loven over hetgeen zij in hem zien en kennen, te weten over zijne oneindige grootheid, heiligheid, barmhartigheid, regtvaardigheid, enz. Over al de genaden en barmhartigheden, die hij hun en al de uitverkorenen bewezen heeft, en met David zeggen: De harmhartiglieid des Heeren zal ik in eeuwigheid zingen. Eindelijk zij zullen te zamen met Christus, hunnen eeuwigen Verlosser aan den Vader een eeuwig brandoffer van liefde opdragen.
Uw dienaar Augusiimis, o groots God! den-leende op de bezigheden uwer Heiligen in den hemel, beschrijft die met deze korte woorden: Wij zullen hem beminnen, wij zullen hem loven, geef dat wij dit van nu af opregt mogen doen om het hierna volmaakt te doen in alle eeuwen.
V. HOOFDSTUK.
Eigenschappen van de wezenlijke zaligheid.
1. De blijdschap des Hemels.
Als men eenig goed bekomt of bezit, is men er over verblijd, en hoe grooter dat goed is, des te grooter is ook de blijdschap. Hoedanig moet dan de blijdschap niet wezen, die voortkomt uit de klare aanschouwing en zoete genieting van dat oneindig goed! al de tongen der men-schen met het verstand der Engelen te zamen
204
EN DE HBME1.SCHE GLORIE. 205
gevoegd, zijn niet bekwaam om het ons te doen vatten.
„Wat tong zal kunnen uitspreken of wat „verstand begrijpen, vraagt de H. Gregorius, „hoe groot de blijdschap van die opperste stad „is! Te zijn onder de kooren der Engelen en „in de glorie des Scheppers met die allerzaligste „Geesten, het aanschijn Gods tegenwoordig te „aanschouwen, en dat bepaald licht met de „oogen te zien.quot;
Deze blijdschap is eene allertcaardigde, eene allerzuiverste en eene allervolkomenste blijdschap, het is de blijdschap des Heer en.
1. Het is eene allerwaaraehtigste blijdschap „bij welke gelijk Bernardus zegt, alle andere „blijdschap geween, alle liefelijkheid droefheid, „alle zoetigheid bitterheid, alle schoonheid „leelijkheid, en al wat ons kan vermaken maar „enkel pijnlijkheid is.quot; Ach, konden wij die eens zien, wij zouden terstond al die blijdschap der aarde verfoeijen, en alles achten als slijk en vuiligheid om die te winnen.
2. Het is eene allerzuiverste blijdschap, zonder vermenging van droefheid, en zonder vrees van die te verliezen. God zal al de tranen afvegen van hunne oogen. Daar zal geen dood meer zijn, noch geween t noch geroep, noch droefheid; want dat alles is voorhij. Waarop de H. Bernardus zegt; God zal afvegen de tranen van berouw en leedwezen, want daar zal geene zonde meer zijn, de tranen van devotie, want daar zal niet zijn: Ik ga en ik kom, gelijk Christus spreekt tot zijne Discipelen hier op de aarde; dat is: God zal nooit zijn aanschijn verbergen,
VAN DEN HEMEL
of ons zijn wezen onttrekken. Helaas! hoe ver van daar is de wereJdsche blijdschap, die met zoo veel droefheid en smart gemengd is!
3. Het is eene allervolkomenste blijdschap, want zij komt uit het bezitten van een oneindig goed: O wie is er zoo verblijd, vraagt de H. Augustinus, gelijk hij is die gemaakt heeft al helyeen ons verblijdt? Het is eene volle blijdschap, die Christus te kennen geeft, waarde Heer tot zijnen getrouwen dienaar zegt: Welaan gij goede en getrouwe knecht, kom en treed in de blijdschap van uwen Heer. Die blijdschap zal niet in uw hart gaan, om dat alleen te vervullen ; maar gij zult geheel en gansch in de blijdschap gaan als in eene volle zee. Blijdschap van binnen zegt de H. Anselmus, blijdschap van buiten, blijdschap van boven en onder, blijdschap rondom en aan alle kanten, blijdschap in alle ledematen.
Is dit niet de blijdschap, vraagt deze heilige Vader, van welke Christus zegt: Vraagt en gij zult ontvangen opdat uwe blijdschap volkomen zij; Ik heb dan eene blijdschap gevonden, die vol is, en meer dan vol. Als het hart, de geest, de ziel, geheel de mensch zal vol zijn van deze blijdschap, zoo zal er nog blijdschap over schieten. De geheele blijdschap zal niet gaan in dengene, die verblijd wordt; maar die verblijd wordt, zal geheel in deze blijdschap gaan. Daar zal zoo veel blijdschap zijn als er liefde is, en zoo veel liefde als er kennis is. De hemelsche stad zal niet dan blijdschap zijn, hare inwoners en burgers zullen als de blijdschap zelve zijn.
4. Het is de blijdschap van den Heer, dat is.
206
JÏN DE HBMELSCHE GLORIE. 207
die men gevoelt, niet om het genieten van de schepselen, maar om het genieten van den Heer en Schepper zeiven en omdat het ia de blijdschap, door welke God zelf verblijd is over zich zeiven, en door welke hij de Engelen en de gelukzaligen blijde en zalig maakt. Deze blijdschap is zoo groot, dat indien God zich aldus vertoonde aanden grootsten verdoemde, de minste klare aanschouwing genoeg zoude zijn om hem alle pijnen te ontnemen. Wat blijdschap van de wereld kan de pijn doen ophouden, die men gevoelt uit het snijden en kerven van ons ligchaam? Integendeel dusdanige kleine pijn alleen is genoeg, om de grootste genoegens te verdrijven. Dit kan de hemelsche blijdschap nogtans uitwerken.
2. De verzadiging der ziel.
De ziel van den menscli is gemaakt naar het beeld van God; alles wat buiten hem is, kan haar niet verzadigen. Zoo groot en verheven is de ziel, dat al wat minder is dan God, ongenoegzaam is om haar te voldoen. Bit alleen weet ik, zegt de H. Augustinus, dat mij alles smart zonder u, niet alleen buiten mij zdven, maar ook in mij zeiven: en dat alle overvloed, die mijn God niet is, slechts armoede en behoefte is.
O schoonheid van Gods Wezen, welks aanschouwing voor eeuwig de verzadiging der Heiligen wezen zal! Ziet, da brandende Serafijnen en Cherubijnen aanschouwen onophoudelijk dit wezen, zonder zich een oogenblik af te kee-ren, en na duizend millioenen eeuwen zullen zij nog altijd lust en honger hebben, om hetzelve
VAN DEN HEMEL
te zien en om het meer en meer te zien. Denkt eens, dat in eene koninklijke lustkamer al de schoonheden en zeldzaamheden bijeen vergaderd waren, en dat een nieuwsgierig mensch dit alles moet blijven bezien een geheel jaar lang: wat verdriet zoude hij daar vinden! Wat eene schoonheid dan moet er in God zijn, die deze schoone geesten zoo kan verheugen en verzaden, daar zij zeiven zoo schoon zijn, dat iedereen van hen eene geheele wereld verheugen zoude, indien zij zich in hunne glorie vertoonden! „Als wij „zullen gekomen zijn, tot de fontein des levens „zegt de H. Gregorius, zal ons vermakelijk dorst „en verzadiging te zatnen ingeboezemd worden: „maar een dorst vrij van gebrek, en eene verzadiging vrij van alle verveling; want zij zullen „dorstende verzadigd zijn, en verzadigd zijnde, „nog dorst hebben.quot;
8. De verzekering der zaligen, dat zij niet meer kunnen zondigen.
De hoop, die ons hier in dit leven voedt, en de wanhoop uitsluit, geeft ons geeue volle verzekering, maar dit is in den hemel te vinden: want de zaligheid kan zonder die verzekering niet bestaan : het is onmogelijk dat iemand zoude zalig zijn, tenzij hij gerust en verzekerd ware dat zijne zaliiheid eeuwig zal duren. De zaligen dan zullen klaarlijk zien en weten dat hun geluk eeuwig duren zal.
Voorts, door het aanschouwen van de eeuwige en ongeschapene wijsheid, bekomen zij eene groote wijsheid, en volgens de maat van die wijsheid bekomen zij eene zoo groote regtvaar-digheid en heiligheid, dat zij niet meer zullen
208
EN DB HEMELSCHE GLOEIB. 209
willen noch kunnen zondigen, daar zij God zien, dat opperste en oneindige goed. Zij zullen van hem niet een oog kunnen alkeeren, noch ophouden van hem met eene allervirigste liefde te beminnen. „De engelen en ook de gelukzaligen, zegt de H. Augustinus, aanschouwen „zoodanig het onveranderlijk wezen des Schep-„pers, dat zij door het aanschouwen en door „de liefde hetzelve voor alle dingen stellen, „volgens hetzelve over alle dingen oordeelen, „en uit hetzelve al wat zij doen bestieren.1'
4. De heerlijkheid der zaligen.
De menach zoekt hier geëerd te worden van de menschen, door hunne woorden en werken; door hunne woorden, als zij hem prijzen; door hunne werken, als zij zich voor hem vernederen. En wat is dit anders, alsof de eene muis van de andere geëerd en geprezen wilde worden. Doch niemand kan hio' ■'elfs die ijdele eer ten voHlt;- Lebben; want er is geen keizer noch koning ter wereld, die van een ieder geprezen wordt eu boven alles gesteld. Maar de zaligen worden geëerd van al wat in den hemel is. Zij zullen begaafd zijn met de koninklijke waardigheid, en koningen zijn in den hemel, die daarom van den H. Geest zoo dikwijls /ie/ rijk der hemelen genoemd wordt. En hoe zouden zij geene koningen zijn, daar de H. Petrus hen hier noemt een koninklijk priesterdom, hetgeen zij worden in het H. Doopsel, beginnende van alsdan hun koninklijk gebied met te heerschen over hunne kwade driiten, welke waardigheid hen verheft boven de grootste monarchen der wereld.
210 VAN DEN HEMEL
Christus is niet alleen Koning der koningen, omdat hij het oppergebied heeft over al de koningen der aarde, maar ook omdat al zijne onderdanen en dienaren koningen zijn. De H. Geest noemt ze medeerfgenamen, broeders en ledematen van Christus en deelgenoten van zijn erfdeel, en diensvolgens zijn zij het ook van zijn rijk, van zijne koninklijke waardigheid, van zijne magt en rijkdommen, en van alles wat in zijn koningrijk is.
Ach! hoe treffelijk zijn de troonen, daar zij op zitten; hoe glinsteren de kroonen, die zij dragen; hoe onbegrijpelijk is de eer, die zij ontvangen van de Engelen, van al de Heiligen, van de allerheiligste Maagd en van God zeiven.
Wat eene eer zoude het niet zijn, dat een mensch koning werd van al de koningrijken der wereld, en dat hij door al de mensehen der aarde gefierd en bemind werd! nogtans is het eene grootere eer en golnk. geëerd en bemind te worden door eenen Heilige ot «ooi if.ngp.l
alleen. Wat zal het dan zijn geëerd te worden door al de Heiligen en Engelen te zamen, en wat meer is, geëerd te worden door God.
Als God zich maar gewaardigt een gunstig oog te slaan op eenig schepsel, dit is eene veel grootere eer en goed, dan dat al de mensehen der wereld te zamen met al de Heiligen en En-geler. des Hemels aan dit schepsel kunnen geven; wat zal het dan zijn, als God zelf aan ds zaligen zal geven, niet eene kleine eer, maar hen koningen des hemels zal maken, en hen zal stellen op den troon van zijnen Zoon' gelijk Christus zelf zegt door den H. Joannes: die gewonnen zal
EN DE HEMELSLHE GLOME. 211
heihen, zal ik op mijnen troon laten zitten, gelijk ik ook heb gewonnen, en zit met mijnen Vader op zijnen troon. O wat eene eer is dit! dat een mensch gesteld wordt op den troon van Christus, en dat door God zeiven verkondigd wordt; dat hij een overwinnaar der wereld is! O wat blijdschap , zich zoo geëerd «n verheven te zien, en deelachtig te worden aan al de goederen van zijnen Heer, zijn troon zelf niet uitgenomen! met reden dan roept de Apostel: Indien wij met Christus lijden, wij zullen met hem heerschen. Doch al is het dat dit rijk bezeten wordt van zoo vele koningen, de verhevenheid en de naagt van eiken koning wordt daardoor niet verminderd, maar vermeerderd, omdat zij al te gader maar éea hart en eenen geest hebben; en dat alzoo dit koningrijk va» ieder gansch en geheel bezeten zal worden.
De kardinaal Bellarrainus meent dat de gelukzaligen, bij hunne aankomst in den hemel, met lofzangen ontvangen worden, en dat de Engelen tot hunne eer deze woorden van Christus zingen: Welaan, o goede en getrouwe knecht, omdat gij getrouw zijl geweest over weinig, zal ik u stellen over veel; ga in de blijdschap van uwen Heer. Dat zal eene eere zijn, die alle eer te boven gaat, die hun zoude kunnen gegeven worden van de wijsste en heiligste menschen der wereld en van de koningen zeiven. Aldaar zal de glorie opregt zijn, zegt de H. Angustinus, aldaar zal niemand geprezen worden door bedrog of vleijerij van dengene, die prijst: en de eer waarachtig, die men niet zal weigeren aan die ze verdient, en niet zal geven aan die ze niet verdient.
VAN DEN HEMEL
Daar zal in dit koningrijk geene kronijk noodig zijn om de kloeke daden aan te teekenen, maar al de deugden en voortreffelijke werken, die een ieder gedaan heeft, zullen hem bijblijven en eeuwig versieren, en zij zullen in hern gezien en gelezen worden door al de Heiligen en Engelen , tot zijne eeuwige glorie en blijdschap.
Indien God de doode ligchamen en dorre beenderen van zijne dienaren zoo vereert hier op deze wereld, wat zal hij doen in den hemel met de zielen ? De H. Chrysostomus vraagt: waar is nu het graf van Alexander den grooten? wanneer is hij gestorven ? Alles is vergeten. Maar de graven der dienaren van Christus zijn zoo kostelijk, dat de beroemdste steden zich tot eer rekenen, hunne ligchamen te mogen bezitten, zij worden in de kerken geëerd en govicrd. En hoe vele mirakelen cn wonderen heeft God niet uitgewerkt om hunne reliquiën te vereeren. Deze H. Vader zegt ook, dat de doode ligchamen van de H. Juventus en Maximus zoo blonken, dat de oogen den glans hunner klaarheid niet konden verdragen. Snlpitius Severus zegt, dat het ligchaam van den H. Martinus zoo vol glans wos, dat zijn vleescli zuiverder blonk dan kristal. En hoe vele andere ligchamen heeft God niet onbeschadigd gehouden vele jaren lang? Indien hij dit doet met de ligchamen van zijne dienaren, die onder de aarde zijn, wat zal hij doen met hunne zielen, die boven de hemelen zijn ? En wat zal hij doen met ligchaam en ziel, als de ligchamen roemvol zullen verrezen zijn? Uit dit alles blijkt dat al de eer, die ooit monarch op deze wereld in zijne zegepraal ontvangen heeft, maar ijdel-
212
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 313
heid en kinderspel is bij de minste eer, die een zalige in den hemel ontvangt. Met regt dan geeft men aan het geluk der zaligen den naam van glorie, en met reden roept David: Al te zeer, o Heer! zijn uwe vrienden verheerlijkt, al te zeer, is hun prinsdom bevestigd en verheven!
Ziet, o kinderen van Adam! die hier de ijdele eer zoekt, daar is de waarachtige en onwaardeerbare eer te bekomen, als men van den Koning der koningen de kroon van glorie ontvangen zal, ten aanschouwen van al zijne Engelen en Heiligen, om met hem een koning des hemels te zijn in alle eeuwigheid.
Ach, hoe zullen zij geëerd worden in den hemel, die nu ter liefde van Christus de ijdele eer verachten en gaarne versmaadheid en vernedering lijden, ja, dezelve zoeken en beminnen; en die, volgens de leering en het voorbeeld van Christus en zijne Heiligen, de minste plaats verkiezen zoo veel als hun berof-p het kan toelaten. Want als zij voor Christus zullen verschijnen , zal hij tot hen zeggen; Klim hooger op vriend: omdat gij om mij de laagste plaats in de wereld verkozen hebt, zult gij de hoogste hebben in den hemel.
Gij hebt, o Heer! op vele plaatsen van de H. Schrift de groote voordeelen der ooimoedigheid voorgesteld, en het grootste van al is, dat de ootmoedigen zullen verheven loorden in den hemel, omdat zij zich vernederd hebben op de aarde. Geef toch, dat wij altijd ootmoedig van harte zijn, dat is, Hein en slecht in onze eigene oogen, opdat wij eens mogen groot wezen bij u.
VAN DEN HEMEL
YI. HOOFDSTUK.
Van de vier begaafdheden der glorieuse Hgchamen.
Als de ziel in Laar ligchaam is, geeft zij aan hetzelve vier volmaaktheden: 1. dat het schoon van kleur is; 2. dat het onbederfelijk is; 3. dat het kloek en sterk is; 4. dat het licht en snel is. Alzoo zal eene verheerlijkte ziel die haar ligchaam weder aanneemt aan hetzelve vier begaafdheden mededeelen, die de Apostel ons uitdrukt als hij zegt; Hel licjchaam werd gezaaid, in Tiederfdijkheid, het zal opstaan in onbederfelijkheid: dat is onsterfelijk. (Het ligcSiaam wordt als gezaaid, als het in het graf gelegd wordt, en hfit zal opstaan als het verrijzen zal.) ïen 2. Het wordt gezaaid in onedelheid, het zal opstaan in glorie (Dit beduidt de gaaf van klaarheid.) ïen 3. Het wordt gezaaid in krankheid, het zal opstaan in kracht. (Dit is de gaaf van snelheid.) Ten 4. Het wordt gezaaid in een vleeschelijk ligchaam, het zal opstaan in een geestelijk. (Dit is de gaaf van doorschijnendheid.)
1. Van de gaaf vau klaarheid.
])e regtvaardigen, zegt Christus, zullen Hinken gelijk de zon in het rijk huns Vaders. De klaarheid zal niet alleen bestaan in een klaarschijnend licht, maar ook in eene wonderbare en zeer aangename mengeling en gematigdheid van kleuren. En hoe groote schoonheid van kleur zal er wezen, roept de H. Augustinus, daar de regtvaardigen zullen blinken gelijk de zon in het huis huns Vaders.
214
EN DE HEMËLSCHE GLOKIB. 215
Dit Hebt zal hun dienen als een kleed van glorie, waarmede zij zullen omhangen zijn en schooner blinken dan al betgeen de menschen kunnen uitvinden door goud, zilver en door allerlei kostelijke gesteenten om eenen koninklijken mantel op het allerprachtigst t e versieren : want zij zullen blinken gelijk de zon zelve.
Indien eenig koning, opgepronkt met al zijne kostc-lijke steenen bij nacht uitgaande, verlicht werd door duizende fakkels, die hem omringden, die zouden immers eenen grooteren glans en luister geven, en nog meer indien voor hem zoo vele flonkerende sterren gedragen wierden, en nog zoude dit alles te klein zijn om ons de klaarheid dei uitverkorenen af te beelden.
Indien dan eene eenige zoa, die de wereld beschijnt, zulk eene vreugd aan de oogen en aan de harten heeft, wat eene vreugd zal het zijn, zoo vele duizecde zonnen bijeen te zien, die een goddelijk licht zullen uitstorten, gematigd door eene onbegrijpelijke aangenaamheid en schoonheid ?
God heeft iets van deze klaarheid laten zien in het aanschijn van Mozes, die, toen hij met God gesproken had op den berg Sinaï, van den berg afkwam met zoo klaarblinkende stralen, dat de kinderen van Israël hunne oogen op hem niet konden slaan, en dat hij verpligt was zijn aanschijn te dekken, als hij tot hen sprak. Hij heeft het ook getoond in Christus, als zijn aangezigt blonk als de zon op den berg Tabor. Doch, indien het aanschijn van Mozes in dit sterfelijk leven zoo geblonken heelt uit eene zamenspraak met God, wat eene klaar-
VAN DEN HEMEL
heid zal een glorieus ligeliaam niet hebben in den hemel als het bestraald is door het oorspronkelijk licht, hetwelk God zelf is.
Deze klaarheid zal grooter of minder zijn naarmate van ieders verdiensten: zij zal erooter zijn in degenen, die hun ligchaara in dit leven meer verstorven en gepijnigd hebben om God, of die in het verborgen heilig geleefd en vele heimelijke goede werken gedaan hebben. Ook zullen allermeest blinken die ledematen van de Martelaars en belijders, die door de beulen en de dwingelanden om Christus wil meer zijn gepijnigd geweest.
Wat doet gij dan, o ijdele zielen ! met al dat wereldsch sieraad, waarmede gij nu uwe stinkende ligehamen oppronkt? uwe parelen en diamanten en al uwe ijdele kleederen zijn eer een teeken dat u de schoonheid ontbreekt, die gij door de optooijing meent te bekomen. De kleederen zijn u gegeven tot uwe schande, en tot een gedurig verwijt uwer wederspannigheid tegen God. Zij moeten u doen denken op Adam die met beestenvellen bekleed schandelijk uit het Paradijs gejaagd werd.
Wilt gij dan dat uw ligchaam hiernamaals zal blinken, denk nu om het te versterven en te kastijden volgens uwen staat. Het tegenwoordige leven is daarom voornamelijk te achten, omdat gij daardoor eene zoo groote glorie kunt winnen. Indien gij het doorbrengt in ijdelheden en in onnutligheden, de gelegenheid van die te verdienen is voor eeuwig voorbij.
216
EN DE HEMEL9CHE GLORIE. 217
2. De gaaf san onlijaelijkheid.
De ligchamen der zaligen zullen niet kunnen bederven, noch onderworpen zijn aan eenige pijn of lijden , zij zullen eene eeuwige jeugd en gezondheid genieten, zij zullen van alle kanten onlijdelijk en onsterfelijk zijn. Geüjk de ziel hare begeerte vervuld zal zien door het genieten van God en van alle goed, zoo zal hare begeerte ook vervuld worden door het afwezen van alle kwaad, gelijk de H. Joannes zegt: Geen geween meer, geen geschrei: geene droefheid meer, want dit alles is voorbij.
3. De gaaf van doorschijnendheid.
De ziel des gelukzaligen, dewijl zij God geniet, zal hem op het allervolaiaaktste aanhangen en deelachtig zijn aan zijne oneindige volmaaktheden, volgens haren staat en bekwaamheid. Het ligchaam zal geheel onderworpen zij» aau de ziel, en mededeelen in hare eigenschappen, zoo veel als het mogelijk is, waardoor het als een geestelijk ligchaam zal worden. Dus zal het ligchaam der uitverkorenen kunnen gaan door muren, rotsen, bergen enz., even gelijk de stralen van de zon gaan door het glas, zonder het te breken ot te verdeeleu: geene sloten noch deuren zullen hun den ingang kunnen beletten, naar het voorbeeld van Christus, die tot zijne Discipelen binnen kwam met gesloten deuren. Het zal nogtans zigtbaar en voelbaar blijven, zoo als Christus van zijn ligchaam zeide na zijne verrijzenis: Tast emiet: een geest heeft noch vleesch noch beenderen, gelijk gij mij ziet hebben. Hij had te voren de snelheid van zijn ligchaam
VAN DEN HEMEL
nog getoond, als hij, verrijzende uit het graf, den steen die er op lag ongehinderd liet, met zijn glorieus ligchaam daardoor gaande even als een geest. Zoo zullen de zaligen met hunne glorieuse ligchamen kunnen gaan door de hardste rotsen, even gelijk een pijl door de lucht, en zoo ligt doordringen door de aarde tot aan haar middenpunt, als door de lucht tot aan de maan.
4. De gaaf van snelheid.
De ziel, uit hare eigene natuur snel, vlug en bekwaam zijnde, om op eenen stond op ver-afgelegene plaatsen te kunnen zijn, zoude nog als ligchamelijk zijn, indien haar ligchaam, zwaar en traag blijvende, hare snelheid konde beletten. Dus zullen de glorieuse ligchamen zoo snel zijn, dat een gelukzalige op een oogen-blik tijds zal kunnen zijn waar het hem belieft, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde. Indien lïod toeliet, dat een mensch op een uur tijds Eomc mogt zien, van daar aanstonds voortreizen naar Constantinopel, en van daar naar Goa in Indië, en zoo voorts, en daar alles bezigtigen op dien korten tijd, wat een vermaak en wat een wonder zou dat zijn! En zoo zal de snelheid der zaligen wezen. Waar cle geest zal willen loezen daar zal het liychaam dadelijk zijn, zegt de H. Augustinus. Zij zullen even gelijk de Engelen, met eene onbegrijpelijke snelheid bewogen worden. Zij zullen van den hemel komen tot op de aarde, gelijk de Engelen, bijna met de snelheid der gedachte. Een Engel nam den Profeet Habacuc bij zijn
218
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 219
haar (nog zijnde in zijn sterfelijk ligchaam) en voerde hem in een oogenblik van het Joodsche Land naar Babylonië, en bragt hem vau daar wederom in eens terug, doende aldus met de snelheid van eenen geest op eene wijle tijds wel vierhonderd en vijftig mijlen. Daar zal geene mindere snelheid zijn in de uitverkorenen aan welke beloofd is, dat zij aan de Engelen zullen gelijk zijn.
Gij helt, o Heer! vele en oniegrijpelijke goederen voor mij hereid; ach, of mijn har i met zoo eene liefde tot dezelve ontslokcn werd, dat ik geene 'moeite spaarde, om ze te verkrijgen.
VII. HOOFDSTUK.
Van het vermaak der uitwendige zianeR bij de gelukzaligen, I. Van het vermaak van het gezigt.
Het is buiten allen twijfel, dat de uitwendige zinnen hunne werking zullen hebben in de uitverkorenen, zoo als in Christus gebleken ia na zijne verrijzenis. Zij zullen hoeren en zien, reuk, smaak en gevoel hebben, doch op zulk eene wijze, dat al de voorwerpen der zinnen hun tot een onuitsprekelijk en heilig vermaak zullen strekken. De inwendige glorie en het vermaak van de ziel zal zich uitwendig uitstorten over al de zinnen, en de uitwendige schoonheden, die het voorwerp zijn van de zinnen, zullen wederom de vreugd vau de ziel vermeerderen.
De voorwerpen van het gezigt zijn de schoonheid, het licht, de kleuren. De oogen zullen
VAN DEN HEMEL
daar zien de onbeschrijfelijke schoonheid van den hemel, dat onuitsprekelijk schoon paleis van den oppersten Koning, waar hij zijne glorie en zijne grootheid vertoont aan zijne Heiligen. Zij zullen zien die wonderbare orde en overeenstemming van al de deelen van dit goddelijk Huis. Zij zullen de schoonheid van al de gelukzaligen zien, waarvan een alleen genoeg zou zijn, om onze ziel uit haar ligchaam te rukken, zoo als de H, Brigitta verklaart in hare veropenbaringen. Wat zal het dan zijn, al die hemelsche scharen te zamen te zien, de Patriarchen en Profeten, de Martelaars, de Maagden, enz.
Zij zullen het ligchaam van de allerheiligste Maagd aanschouwen , welke de H. Joannes in zijne veropenbaring ons afbeeldt als eene Vrouw, bekleed met de zon, de maan aan hare voeten, en gekroond met flikkerende sterren. Zij zullen eindelijk de glorieuse menschheid van Christus aanschouwen, die alles ver te boven gaat, zoodat zelfs de Engelen, volgens de H. Schrift er hun geluk in vinden dit te aanschouwen. Het geestelijk licht van zijne Godheid zal de ziel verlichten en de ligchamelijke klaarheid van zijne glorieuse menschheid zal de ligchamelijke oogen bestralen, volgens hetgeen de H. Joannes zegt van de heerlijke stad: Zij Jieejt noch zon, noch maan noodig: want de klaarheid Gods bestraalt haar, en liet lam is haar verlichtende fakkel. Be klaarheid Gods voor de zielen is de verlichte fakkel van het Lam, dat is het ligchaam van Christus, tot een licht der ligchamelijke oogen van die uitverkorenen.
220
EN DB HEMELSCHE GLOME. 221
De ligchamen van alle zaligen zullen daarenboven die hemelsche stad verlichten, als zoo vele zonnen. Denkt eens, indien al de sterren veranderden in zonnen, hoe schitterend licht zou de wereld zijn! Wat zal dan het licht des hemels zijn, hetgeen voortkomt van zoo vele lichten, of om beter te zeggen van zoo vele zonnen!
Elke Heilige zal daar nog bovendien eene bijzondere schoonheid hebben, volgens de verscheidenheid van zijne deugden en verdiensten, even gelijk nu op de wereld bijna geene twee menschen in alles aan elkander gelijk zijn. Die wonderbare verscheidenheid zoo in verdiensten als in glorie zal ook hunne vreugd vermeerderen, en zoo vele medgezellen, zoo vele nieuwe vreugden. O wat wonderbaar vermaak zal het zijn, dat glorieus en edel gezelschap van zoo vele millioenen gelukzalige menschen te zien! Als men wel bedacht en vastelijk geloofde, zoude men dan zijne oogen nog willen leenen, om de ijdelheden der wereld de ijdele en zielbedervende vertooningen, oneerbare beelden, enz. te zien met die oogen, met welke hij eens hoopt al die wonderbare schoonheid te aanschouwen, die bewaard wordt voor hen die hier heilig en zuiver hunne oogen gebruikt hebben, en zooveel te meer, naarmate zij die meer zullen verstorven hebben ?
Vermaak van het gehoor.
Het gehoor zal verheugd worden door het hooren van de lofzangen ter eere van God. De
Heiligen zullen zich verheugen in de glorie, Gods verheffingen zijn in hunnen mond, want zij zullen
VAN DEN HEMEL
hem onophoudelijk loven en verheffen over al zijne volmaaktheden en groote werken. Men zal, zegt Tobias, door al de wijken van het he-melsclie Jeruzalem •iva^va.-. Alleluja. De H. Joannes insgelijks : 11; Jwb, zegt hij, in eten hemel eene slem gehoord als van vele tromvetten, zeggende: Alleluja, lof. glorie, kracht en eer zij aan onzen God!
O root vreugd zal hel zijn, roept, de H. Ansel-mus, die hemelsche welluidendheid, die muziek der Engelen en de lofzangen der Heiligen te hooren! een muziek, wel/ce nooit een oor heeft gehoordgt; en waarbij al het kunstig en liefelijk gezang der aarde slechts woest geschreeuw en ruw geraas is.
Indien de H. Augustinus van zich zeiven zegt, dat hij door de schoone lofzangen der H. Kerk zoo zeer en zoo krachtig bewogen werd, dat de tranen hem over de wangen liepen, wat eene vreugd zal het dan zijn, die heilige, die zoete en blijde lofzangen te hooren van al die hemelsche Geesten en gelukzalige menschen in het hemelsche Jeruzalem ! Welk eene overeenstemming en waf eene zielverrukkende harmonie zal er wezen tusschen al die zalige kooren.
De H. Bonaventura verhaalt in zijn leven van den H. l'ranciscus, dat hij ziek en op sterven liggende, eenen Engel nabij hem zoo zoet had hooren spelen, dat hem de ziel uit het lig-chaam zou gerukt zijn, indien het nog eene wijle geduurd had. Wat zal dan het geluid zijn van al die duizende heilige zangers in de stad van vreugd! De minste genietingen van den hemel zijn zoo groot, dat duizend jaren maar eenen dag zullen schijnen, even als
223
EN DB HEMELSCHE GLORIE. 223
integendeel in de hel een «ur wel honderd jaren zal schijnen om de onverdragelijkheid der helsche pijnen.
O mijne ziel, hoe gelukkig zoudt gij weüen, indien gij na uwen dood die hemelsche vreugde verdiendet te hooren! Gelukkig en al te gelukkig, indien gij met die gelukzalige Kooren den lof van uwen Koning moogt zingen, en voor zijnen troon moogt staan.
8. De zoetheid van den smaak.
Het rijk der hemelen is noch spijs noch drank, zegt de H. Apostel: manr reytxaardigheid, vrede en blijdschap in den H. Geest. De zaligen zullen dan noch eten, noch drinken in den hemel, gelijk de onwetende, de zinnelijke en vleesche-lijke menschen zich zouden kunnen inbeelden. Maar nogtans de smaak zal in den hemel ook eene heilige voldoening hebben. Ik bemin noch manna, noch honig, als ik mijnen Go?l bemin, zegt de H. Augustinus, en nogtans bemin ik eene zekere spijs, als ik hem bemin; maar eene spijs, die geestelijk is, zoet en smakelijk aan de ziel. Want het zalig leven is niet anders, zegt wederom deze H. Vader, dan vreugd en llijdschap over die waarheid, en die is voor de ziel zoo zoet en smakelijk, dat ook het ligchaam deel zal hebben aan de heilige smakelijkheid, die van de ziel in het ligchaam vloeit, gelijk hier op aarde de smaak van de ligchamelijke spijs de ziel verheugt en verkwikt.
God zal dan in zijne uitverkorenen, zonder gebruik van de ligchamelijke spijs, door eene heimelijke kracht,eene bestendige zoetigheid laten
TAN DEN HEMEL
proeven in hunnen smaak, die zoo veel te groo-ter zal zijn, als de Heiligen zich hier op de wereld in eten en drinken en in de vermakelyk-heden van den smaak meer zullen verstorven hebben. Dit zal dan het verborgen Manna zijn, waarvan de H. Joannes spreekt, wanneer hij zegt: Aan dengene, die overwint, zal ik verborgen manna geven, dat het aardsche n.i.nna van de ondankbare Joden in de woestijn zoo verre overtreft, als de hemelsche zoetheden de zoetheid van het tranendal te boven gaan.
4. Het vermaak van deu reuk.
Wij lezen van zoo vele Heiligen, en door zoo vele onuitsprekelijke getuigenissen van geloofwaardige mannen, bevestigd, dat God hunne ligchamen na hunnen dood of in hun sterven verheerlijkt heeft door eenen hemelsehen zoeten geur. Men behoeft zich dus niet te verwonderen, dat de plaats der gelukzaligen en hunne glorieuze ligchamen overal eene uitmuntende zoetheid zullen uitademen. Een afgrijselijke stank in de hel maakt een deel uit van de straffen der verdoemden; eene onuitsprekelijk zoete geur zal een deel uitmaken van de belooning der uitverkorenen in den hemel. De H. Paus Gregorius schrijft van den H. Servulus, eenen armen bedelaar, die hier op de wereld deel gehad had in alle ongemakken, vuiligheden en onaangename reuken der behoeftige menschen, dat zoodra hij den geest gaf, uit zijn lichaam zulk een heerlyken geur voortkwam, dat al de omstanders met eene onuitsprekelijke zoetheid vervuld werden. De H. Hieronymus zegt, dat de
224
EN DE HEMELSCHE GLORIE.
H. Hilarion nog tien maanden na zijnen dood eenen uitnemend zoeten geur uitgaf. Dusdanigen zijn er met duizenden. I'och indien dit door goddelijke goedgunstigheid hier op aarde geschiedt in bederfelijke ligchamen, die van de ziel beroofd zijn, wat zal het dan zijn met onbederfelijke en glorieuse ligchamen, wanneer zij met hunne gelukzalige zielen vereenigd zijn?
5, Het vermaak vau het gevoel.
De gezondheid en de goede gesteltenis van de deelen des ligchaams schenkt niet alleen aan onze ligchamen op de aarde de verlossing van alle ongemakken en pijnen, maar ook zekere jeugd, vreugd, vlijtigheid en zoet gevoel, hetwelk zich verspreidt door al de deelen des ligchaams, ja zelfs tot in het merg van de beenderen.
Wat zal het dan zijn in die allerliefelijkste en bovennatuurlijke gesteldheid der glorieuse ligchamen, die de H. Anselmus de gezondheid van het toekomende leven noemt; wat eene onvergetelijke vreugd, wat een zuiver en heilig vermaak zal dit verwekken!
Gelijk de ligchamen van de verdoemden schromelijk gepijnigd zullen worden door het helsche vuur, zoo zullen de ligchamen der zaligen in hun gevoel ook beloond worden op eene onuitsprekelijke wijze. En allermeest degenen, die hier in hun ligchaam vele pijnen en smarten geleden hebben ter liefde van Christus.
6, Dat men zich wachten moet van in het geluk der uitverkorenen niets anders te beoogen dan het vermaak der zinnen.
Alhoewel de H. Vaders dikwijls spreken van dit overvloedig geluk der uitverkorenen, het-21 10.
225
VAN DEN HEMEL
welk bestaat in een heilig vermaak van al de zinnen, hebben zij nogtans wel gezien, dat sommige onverstandige of zinnelijke menschen dit zouden kunnen misbruiken, om zich geen ander geluk in te beelden, dan men ten deele op de aarde hier zou kunnen genieten in de rijkdommen, de gemakken, eer, schoonheden, en genoegens der zinnen. Dus hebben zij ook getracht die aardsche en zinnelijke verbeelding te niet te doen.
Wij moeten ons wachten, zegt de H. Augusti-nus, van ons dusdanige vermaken, gelijk wij hier kunnen genieten op aarde voor te stellen; anderzins zou de ontbinding van de aardsche genoegens, die wij hier oefenen om den hemel te bekomen, maar eene zekere soort van gierigheid zijn, bijna gelijk aan degenen, die vasten om op eenen maaltijd, waartoe zij geroepen zijn, zich met meerdere gulzigheid te kunnen opvullen, aldus de matigheid vooraf maar oefenende tot eene grootere onmatigheid. „Ean uit „uw verstand dergelijke aardsche en vleesche-„lijke gedachten. Maak u gereed tot de genie-„ting van eene onuitsprekelijke zaak: en zuiver „uw hart van alle wereldsche genegenheden. „Wij zullen er een voorwerp zien, hetwelk ons „volkomen gelukkig zal maken, en dat eenig „voorwerp zal ons genoeg zijn.quot;l
En wederom op eene andere plaats: Wij zullen, o Heer! vervuld worden door de goederen van uw huis, zegt uw Profeet. Uw tempel is heilig (de tempel uwer glorie) en wonderbaar in regt-vaardigheid. Hij zegt niet; „Uw tempel is wonderbaar in kolommen, in marmer, in gouden „verwelfsels; maar hij is wonderbaar in regt-
226
EN DE HEHELSCHE GI.OHIE. 227
„vaardigheid. Gij hebt oogen van buiten om goud „en marmer te kunnen zien; maar het oog, „waarmede men de schoonheid der regtvaardig-„heid ziet, is van binnen.quot;
Wij mogen dan ons zeiven niet bedriegen en de begeerlijkheid niet uitstrekken tot in den hemel toe, met aldaar de voldoening van onze zinnelijkheid te verwachter. God zal het erfdeel zijn van zijne uitverkorenen, en Lij alleen zal hun geluk zijn. Hunne eenige blijdschap zal zijn hem te zien, hem te beminnen, aan hem geheel onderworpen te zijn, zonder iets meer te hebben dat aan zijne regtvaardigheid en heiligheid wederstaat. Dit zal het wezenlijk deel zijn van de gelukzaligen en al het overige eene mede-deeling en een uitvloeisel daarvan.
Heer, uw rijk is regtvaardigheid, vrede, en hlijdschap in den II. Geest, ivelke zaken allen geheel geestelijk zijn. Boe mij dit hier op de aarde zoo beminnen, dat ik de bezitting daarvan eeuwig genieten moge, waardoor zoo de inwendige als de uitwendige mensch in volle rust en in eene onuitsprekelijke vreugd zal zijn.
VIII. HOOFDSTUK,
Welke de oorzaak is, dat velen eene zoo kleine begeerte naar den hemel toonen.
Dat de ongeloovigen hun geluk zoeken in de aardsche goederen, is geen wonder: zij kennen geen ander; maar dat de Christenen, die een eeuwig en onvergankelijk goed door het geloof kennen, met eene zoo groote drift de aardsche goederen zoeken, en zoo weinig op den hemel
VAN DEN HEMEL
denken is onbegrijpelijk. Er zijn vele oorzaken van deze zoo groote verblindheid en verkeerdheid des harten en wel voornamelijk de drieërlei begeerlijkheid, die de H. Joannes noemt: De hegeerlijkheid des vleesches, ds begeerlijkheid der oogen en de hoovaardij des levens. Deze nemen den smaak weg tot het hemelsche, en zij ontsteken den honger en dorst tot het aardsehe.
De hemelsche goederen, die het geloof ons voorhoudt, zijn afwezig, men moet ze met verduldigheid verdienen en afwachten. Maar de begeerlijkheid wil niet wachten, en zij begeert de tegenwoordige genieting van hetgeen zij bemint. De hemelsche goederen kan men met de zinnen niet vatten, en de begeerlijkheid is ongevoelig voor alles, wat men met de zinnen niet vatten kan, en daarom zoekt zij het aardsehe. Om de hemelsche goederen te bekomen, moet men die van de zinnen verachten, en de begeerlijkheid kan geenen smaak vinden in deze verachtingen. Als de ziel zich tot de bedenking der hemelsche zaken zoude keeren, dan vindt de begeerlijkheid daar verdriet in, en stelt zich daartegen. Immers, zij maakt dat de mensch eenen walg krijgt van al wat noodig is om tot de eeuwige goederen te geraken. Deze begeerlijkheid en vervolgens de walg van het hemelsche goed is in den eenen mensch grooter dan in den anderen , en in sommigen zoo groot,, dat zij alle gedachte en begeerte tot den hemel verdooft.
Doch deze begeerte tot den hemel is eea noodzakelijk gevolg van de liefde tot God. Die God bovenal bemint, is begeerig om hem te zien, en die deze begeerte niet heeft, is niet i'.n staat
228
EN DE HEMELSCHK GLORIE. 229
om met waarheid en regtzinnigheid in het gebed des Heeren te zeggen: Igt;at uw rijk ens ioekome; en wat is dit voor een Christen, die de taal van een Christen niet dan tegen de waarheid spreekt? Daarom zegt de H. Augustinus: dat degene, die op de aarde maar wenschtte blijven, en zijne vreugd en rust daar vindt, in den hemel niet komen zal. Wij zuchten , zegt hij, naar het hemehche Jeruzalem, ons zeiven hier aanziende ah vreemdelingen en gevangenen onder het juk en de slavernij van een sterfelijk ligchaam, ons vermaak en blijdschap uitstellende, tot wij in ons vaderland zullen gekomen zijn. Maar die niet verzucht als vreemdeling op de aarde, zal zich niet verblijden als burger in het hemelsche Jerusalem, omdat de begeerte tot het eeuwig leven in hem niet is. En wederom op deze woorden van den Apostel: O ongelukkige als ik hen, wie zal mij verlossen van dit ligchaam des doods! zoo zegt hij: Dat deze hoopt het eeiaoig geluk, die zich op deze wereld voor ongelukkig erkent.
En om te toonen dat zulk eene liefde tot het tegenwoordig leven, waardoor men hier wel altijd zoude willen blijven, strijdig is tegen de liefde van God, zoo zegt Augustinns al wederom: Die zijn vermaak vindt in zijne ballingschap bemint zijn vaderland niet. Indien ons dan het vaderland lief en aangenaam is, zoo moet ons de ballingschap noodzakelijk hard vallen, en volgens dezen grondregel van den H. Augustinus: die naar het eeuwig leven niet verlangt, bemint God niet; en die God niet bemint, verlangt ook niet naar het eeuwig leven. Ondervraag dan uw hart. Indien God u een lang leven beloofde op de
VAN DEN HEMEL
aarde, en zeide: Gij zult hier rijkdommen, vermaken, eer, gezondheid, en alle goederen in overvloed hebben; maar gij zult mijn aanschijn niet aanschouwen, noch deel hebben in de goederen van mijn huis. Die op deze voorstelling in zijn hart zoude zeg yen: Zie, ik heh overvloed van mijne tijdelijke goederen, ik houd mij voor gélukkig, ik verzoek niets meer, dusdanige zegt Augustinus, zoude zelfs nog niet begonnen heb-len God te hennnnen, noch hier verzuchten ah vreemdeling.
Helaas! hoe vele worden er zoo gevonden, en die niettemin gerust zijn, terwijl zij leven in eenen kwaden staat! O Jesus! geef ons toch eenen afkeer van de wereld, en doe ons gedurig wenschen naar den hemel, om spoedig hij u te mogen komen.
IX. HOOFDSTUK.
Dat zeer vele Christenen ia deze kwade gesteltenis zijn.
Voor eerst: allen die openbare doodzonden bedrijven, toonen duidelijk, dat zij de voldoening van de zonden stellen boven den hemel. Maar hoe velen zijn er voorts, die wel geene openbare doodzonden doen, doch evenwel reden hebben van te denken, dat zij geene begeerte tot het gelukkig leven hebben? Bij voorbeeld, die daar bijna nooit op denken; die met walg daarvan hooren spreken; die zich niet bekommeren dan om tijdelijk welvaren , werehlsche eer, enz., als ook degenen, welker leven maar is als eene aaneenschakeling van allerlei vermakelijkheden. Kan men van dusdanige zeggen.
230
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 231
dat zij begeerte hebben tot het eeuwig leven? Doch om nog verder te zien, of er vele men-schen zijn, die waarlijk begeerte hebben, ziet maar of er vele zijn, van wie men mag zeggen, dat zij hunnen schat in den hemel hebben: want Christus zegt: Waar uw icJiat is, daar zal uiv hait ook zijn. En wie heeft eenen schat in den hemel? al wie goede werken vergadert voor den hemel, die hij vooruit zendt naar de eeuwigheid ! om daarbij te leven, bijna gelijk iemand die in een ander land wil gaan wonen. Men kan hieruit merken, dat er weinigen zijn, die den hemel aanzien voor hun vaderland; dewijl er zoo weinigen zijn, die de goederen die zij kunnen verwerven, daar naar toe zenden, en die daar eenen schat maken van goede werken. Men ziet integendeel dat al de zorgvuldigheid van het meerendeel der menschen maar uitkomt op aardsche zaken. Is het dan te versvonderen, dat hun hart niet in den hemel is; dewijl zij daar geenen schat hebben waarop zij hun hart stellen.
Gelukkig zijn zij dan, die den hemel aanzien als hun vaderland, die zuchten en zich ellendig achten, ten 1. omdat zij zijn afgescheiden van God; 2. omdat zij uit hun vaderland zijn; 3, omdat zij nog onderworpen zijn aan de zonden; 4. omdat zij nog in gevaar zijn van het eeuwig goed te verliezen, waarnaar zij verlangen. Wat is het, vraagt Augustinus, dat een' opregt Christen heelt en pijnigt? Het is dat hij met Christus nog niet in zijn vaderland is.
De eerste Christenen verheugden zich gedurig in de hoop van den hemel. De Apostel noemt eenen Christen eenen hemelschen menscli, eenen
VAN DEN HEMEL
inwoner van die heilige stad. Zoo moet hij dan een vreemdeling zijn op aarde, en ia hij vreemdeling, zoo moet hij verlangen naar zijn vaderland. Ja geheel de Christen-Godsdienst is als besloten in die begeerte van het eeuwig leven; zij is de geest van al de mysteriën, en hoe verder iemand af is van dezen staat, hoe verder hij ook verwijderd is van den geest des Christendoms. Sommige Heiligen zagen nooit den Hemel aan zonder tranen te storten, denkende op het geluk, dat zij verhoopten en vurig wenschende naar hetgeen zij nog niet bezaten. Anderen woonden zonder dak, bloot voor hitte, kourfe en regen, om altijd den hemel te kunnen beschouwen.
Laat ons dan dikwijls roepen met den H. Au-gustinus: „O Jerusalem! stad Gods, mijn hart „bemint u, mijn ziel smacht naar uwe schoon-„heid. O hoe schoon en edel zijtgij? Wat een „vermaak is het mij, mijne oogen te slaan naar „uwe helderheid, en mij met uwe goederen te „verheugen: die mij zooveel te meer doen „kwijnen van liefde, naarmate ik die meer „overdenk. O hemel wat een genoegen is het mij, „de oogen mijns harten te vestigen op u, te „spreken van u, te hooren van u, te schrijven „van u, en dagelijks iets te lezen van uwe „gelukzaligheid, om mijne ziel wat te ver-„verschen en te versterken! O heilige stad „Gods wat vermaak is het mij met ooren en „oogen, met gedachten en zinnen, met hart „en ziel gestadig op te vliegen naar u, te „wonen in u, te wandelen door u, te rusten „in u. Het verstand kan het niet begrijpen,
232
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 233
„de mond kan het niet nitspreken, de pen „niet beschrijven, hart en ziel alleen kunnen „het gevoelen. O uitzinnigheid van den zondaar, „om een kort en vuil vermaak, die altijddurende „en zuivere wellusten te verliezen !quot;
Helaas! hoe algemeen is heden deze uitzinnigheid, en hoe klein is in vele anderen de hegeerle tot den hemel! Geef toch, o Jems! dat wij van dat getal niet zijn; beweeg en versterk ons, dat wij ons uiterste best mocjen doen, om de eeuwige zaligheid te bereiken.
X. HOOFDSTUK.
Het leven is ons alleen verleend om den hemel wel te verdienen.
Wij zijn hier op deze wereld tot geen ander einde dan om het oneindig groote werk van onze zaligheid te bewerken; wij moeten die gestadig voor oogen hebben, zij moet het oogwit wezen, waartoe al onze werken moeten strekken, zonder een deeltje van den kostelijken tijd te verliezen, die ons daartoe genadig geschonken wordt.
God had met regt van ons eene eeuwige bereiding en eene eeuwige boetvaardigheid kunnen eischen, om dat eeuwig geluk te bekomen, zegt de H. Augustinus, indien hij met ons had willen handelen volgens zijne strenge regtvaardigheid; want eene eeuwigs rust zoude met regt gekocht moeten worden door eenen eeuwigen arbeid. Maar indien God dit van den mensch vereischte, wanneer zoude de tijd komen om te rusten, en het loon te ontvangen? Zoo moet dan de tijd van den arbeid noodzakelijk bepaald wezen:
234 VAN DEN HEMEL
maar al was de tijd riu bepaald, God had kunnen eischen duizenden jaren van eene strenge boetvaardigheid, of zoo lang te branden iu een groot vuur, ja in het vuur der hel om den hemel te verdienen: en indien al deze jaren in eene weegschaal opgewogen worden tegen het eeuwig loon, zij zouden als een niet zijn tegen den hemel en veel minder dan de geheele wereld, voor eene duit gekocht. Hetgeen nog meer is, indien God gewild had, dat niemand zijn aanschijn een uurtijds zouden aanschouwen: dan met een jaar lang al de tormenten der Martelaren te lijden, zoo zoude dit naar verdiensten nog niet genoeg betaald worden. Doch verdient een uur zooveel, wat zal de geheele eeuwigheid verdienen? Daarom, doe al wat gij kunt, lijd en geef al wat gij kunt, al wave het uw ligchaam om verbrand te worden, gelijk de Apostel spreekt, dit alles vergeleken bij den hemel, zoude zoo veel zijn, als een droppel bij eene oneindige zee. Doch het is wel verre van daar, dat God zoo veel van ons eischen zoude: hij eischt maar den arbeid van dit kort en ellendig leven, en geheel deze arbeid bestaat in hem te beminnen en hem te dienen volgens de regels van het H. Evangelie, en daarvoor belooft hij ons dat wij hem eeuwig zullen aanschouwen: en zal ons dit te lang schijnen? Is er wel iemand onder de aardschgezinden die weigeren zou 20 jaren lang een arm leven te leiden, om voor eenen korten tijd hier op aarde koning te worden? en wat doet of lijdt gij voor den hemel?
quot;Wat doet de mensch niet om het leven des ligchaams te bewaren of te verlengen! Hij zal
EN DE HEMET.SCIIK GLORIE. 235
het vuur en het mes verdragen, zegt de H. Au-gustinus om genezen te worden van eene zweer, niet om den dood te ontgaan, hetgeen onmogelijk is, maar om wat later te sterven. En wat zou hij niet doen om verdubbeling van dit tijdelijk leven te bekomen ? En wat is toch dit leven? Waarom doen wij dan zoo veel niet voor hel eeuwige leven ? Wat al arbeid en gevaar ondergaat een soldaat niet op hoop van iets kleins te bekomen? Een koopman en schipper varen over zee, en staan langdurige reizen uit, met gevaar van goed en leven; en dit a.leen op hoop van eene tijdelijke winst, die zeer onzeker is, en die zij zekerlijk zeer spoedig zullen moeten verlaten. Wat doen vele andere menschen niet om een hoog ambt of eenen staat te bekomen? En hoe denken zij niet gedurig op middelen om hun voornemen te kunnen bereiken?
„Wat eene schande voor ons, zegt de H. „Bernardus, zij hebben meer ijver voor hun „ongeluk en voor hunne ellende, dan wij voor „ons goed, en zij loopen met grootere dapperheid „naar den dood, dan wij naar het leven.quot;
Maar van den anderen kant, wat een geluk is het eenen heer te dienen, die zoo wonderbaar de minste dienst aan hem bewezen, beloont en die zoo naauwkeurig rekening houdt van alles, tot eene goede gedachte en tot eenen teug koud water, dien wij aan eenen behoeftigen geven in zijnen naam ? O gelukkige boetvaardigheid o kostelijke arbeid, o heilig geweld, dat wij doen voor den hemel! Het minste is van meer waarde, dan al de overwinningen der koningen, en één traan van ware boetvaardigheid meer te
236 VAN DEN HEMEL
waarderen, dan al de schatten der aarde. Als Petrus van Alcantara gestorven was, vertoonde zich zijne ziel aan de H. ïheresia, en zeide:
O (jeXïikki(je hoetvaardigheid, die mij zoo groote glorie verdiend hebt! Al de tijd is dan ellendig verloren, die besteed wordt tot andere zaken, dan die daartoe strekken.
Al wat wij denken spreken of doen, moet om den hemel zijn! maar hoe weinig doen wij daarvoor \ Die ons toch, o Jesus! onze onachtzaamheid kennen en vlijtiger voor den hemel arheiden, dan wij tot nog toe gedaan hebben.
Voorbeelden der Heiligen, die zichzelven ia al huil
lijden ea in hunne boetvaardigheid versterkt hebben
door de gedachten aan den hemel.
De H. Patriarchen Abraham, Isaak en Jacob waren hier niet vrij van kwellingen, ellenden en beproe'dngen. God zeide tot Abraham : Ga
uit uws vaders huis, uit wc land en uit uw geslacht, en trek naar het land dat ik u toonen zal. Door het geloof, zegt de Apostel in zijnen brief tot de Hebreeuwen, heeft Abraham gehoorzaamd, en ging hij zijn verblijf nemen in het land van belofte ah in een vreemd land, wonende in de tent met Isaak en Jacob. Hij wilde daar geen huis hebben, maar woonde in tenten, zich zeiven aanziende als eenen balling en eenen vreemdeling, die hier geene blijvende stad heeft, maar de toekomende zoekt, verwachtende, gelijk Paulus zegt, eene stad die vaste gronden heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God zelf is. O hemel-sche stad, gesticht, niet door de koningen der
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 237
aarde, niet door de Engelen, maar door God zeiven! O wat schoonheden en liefelijkheden! wat treffelijkheden en rijkdommen zijn er in u te vinden! Die stad, die Abraham verwnchtte, dat is: de levende gedachte en de vurige begeerte tot deze stad, waren hem eene versterking in zijn lijden en in alle zwarigheden van dit leven.
Door het geloof (van den hemel en van de eeuwige zaken) ontkende Mozes (nu groot geworden zijnde) dat hij de zoon van Pharao's dochter was, zegt wederom de Apostel, verkiezende liever verdrukt te worden met het volk van God, dan de tijdelijke genoegens der zonde te genieten, ar,Mende den smaad van Christus (dat is de versmaadheden, die Christus verkozen heeft in zijn leven, en die Mozes als profeet in den Geest voor oogen had) eenen grooteren rijkdom da.t al de schatten van Egypte; want hij sloeg zijne oogen op de vergelding. Het was dan de gedachte aan de eeuwige vergelding, die hem het hof, het koningrijk en de kroon van Egypte deed verlaten, en liever de verdrukking in hunne plaatsen verkiezen.
Insgelijks de profeten in de oude wet hadden zeer veel te lijden, omdat zij de waarheid zeiden, en met vele straffen dreigden op Gods bevel. Velen van hen werden vreeselijk gedood, anderen waren verpligt te vlugten, en woonden in holen en spelonken der aarde, of op de gebergten, bekleed met vellen van schapen en geiten, om den dood te ontgaan. En wat was hun troost en hunne versterking in hunne ellenden ? de gedachte en de hoop op den hemel.
Aldus, nadat Tobias aan zijnen zoon vele schoone lessen gegeven had, voegde hij daarbij :
238 VAN DEN HEMEL
Mijn zoon, wij leiden hier wel een arm leven, maar wij zullen groole ijoederen hellen, (te weten de eeuwige in den Viemeljis hetdatwij Godvreezen, de zonde haten en doen hetgeen hem behayelijk is. Het was uit aanmerking van tien hemel, dat die kloeke moeder der zeven Maehabeën hare zonen den wreeden dood zag sterven om de wet des Heeren, ja zelfs hen kraehtaadig aanmoedigende om geduldig te lijden, lin het was door hetzelfde inzigt, dat eene andere moeder tot haren zoon riep als hij scheen te bezwijken onder de pijnen: Mijn zoon, mijn zoon! aanzie den hemel door uw geloof, zie Christus aan, die daar heerscld: want het leven wordt u niet ontnomen , maar in een heter leven verwisseld.
Alzoo heeft Christus zijne Apostelen ook dikwijls versterkt met de beloften van den hemel, onder anderen, als hij zegt; Zalig zijt gij, als men u zal haten, vervolgen en leliegen, door alle kwaad tegen u te spreken om mijnent wil; verheugt en verblijdt u, want uw loon is overgroot in den hemel.
l)e H. Apostelen hebben zich zeiven en ook de geloovigen gedurig versterkt in al hunne verdrukkingen door deze gedachten. Het diende aan Paulus als een zweetdoek, zegt de H. Chry-sostomus, om al de tranen en het zweet van zijnen arbeid en verdrukking af te wisschen, Immers de overwinningen der martelaren, de zegepraal der Maagden, en de boetvaardigheid der Belijders zijn het uitwerksel van deze heilige gedachte. Wat hebben zij niet gedaan, gelaten en geleden uit liefde tot den hemel! De Martelaren hebben daarvoor hunne eer, hun goed en
EN DE HEMELSCHE GLORIE. 239
leven gegeven en onbegrijpelijke p:jnen geleden. Be kluizenaars en kloosterlingen, zoo mannen als vrouwen, hebben daarvoor vader en moeder, zusters en Broeders, vaderland en goederen verlaten; zich zeiven beroovende van de genoegens en gemakken, die zij konden genieten, en daarbij nog zeer strenge boetvaardigheid plegende, zoo dat wij over het wonderbare van hun leven verbaasd staan, bij voorbeeld: An-tonius, Benedictus, Augustinus, Barnardus, Dominicus, Franciscus en talrijke anderen. De H. Seraphion zat in den winter half naakt voor de kelderdeur, en als men hem vraagde: Wie heeft u heroofd van moe Ideederen ? zoo wees hij op het Evangelie, hetwelk hij onder zijnen arm droeg, zeggende.- Bit boek. dat mij den hemel belooft!
Nadat de H. Alexius, een der edelsten van Home, den huwelijken staat omhelsd had volgens den wü van zijne ouders, verliet hij om de liefde van Christus zijne, bruid ongeschonden, den eersten nacht van zijn huwelijk, en bt zocht als een pelgrim de heilige plaatsen in het H. Land, op welke reis hij 17 jaren onbekend is gebleven. Doch te Edessa, in Syrië, werd zijne heiligheid bekend gemaakt door een beeld van de H. Maagd. Hij dan, om den ijdelen roem te vlugten, ging van daar scheep, kwam te Home, alwaar hij door zijnen vader in huis genomen werd als een arme vreemdeling. Hij heeft aldaar nog 17 jaren onbekend en zeer arm geleefd: en nadat hij zijnen naam, zijn geslacht en den loop van zijn leven in geschrift naliet, is hij daar heilig en tot na zijnen dood onbekend gestorven.
VAN DEN HEMEL
Welk een grooten strijd en welke bekoringen meent gij, dat hij al dien tijd doorstaan heeft, als hij dagelijks in dat paleis, hetwelk zijn eigen huis was, zijnen vader zeer groote rijkdommen genoegens, maaltijden, enz. zag, die hij kon genieten, met zich zeiven kenbaar te maken? Maar hij heeft liever gekozen een allerstrengst vasten, een gedurig waken, hard en te weinig slapen, en veracht en bespot te worden van de knechten en dienstboden, dan al die sar en vermakelijkheden: want hij sloeg zijne oogen met Mozes op de eeuwige vergelding van den hemel, dien hij altijd in zijne gedachten had.
De H. Augustinus, door deze heilige begeerte ontstoken zijnde, zeide tot ziciizelven: „O „mijne ziel! al moest gij dagelijks vele pijnen, ja „zelfs de hel voor een langen tijd doorstaan, „om Christus in zijne glorie te mogen zien, en „in het gezelschap der Heiligen te wezen, zou „ons dit zoo veel niet waard zijn? Zullen wij „dan niet gaarne lijden al wat pijnlijk is, om „ons deelachtig te doen zijn aan zoo groot „goed en zoo groote glorie? Dat dan de duivelen „ons kwellen en listen leggen; dat zij hunne „bekoringen tegen ons bereiden ; dat het vasten „het ligchaam verteere, de haren kleederen het „vleesch pijnigen en de arbeid ons besware; „dat de een tegen mij roepe, de andere mij ver-„drukke; dat de koude mij doe beven; dat mijn „leven verga in pijnen en mijne jaren in wee-„nen, en dat de verrotting kome in mijne been-,(deren, als ik maar mag rusten in den dag der „verdrukking, en opklimmen tot ons heilig volk. „O hoe zal de glorie zijn van de regtvaardigen,
240
EN DB HEMEL^CHË glorie. 241
„hoe groot de blijdschap der Heiligen, als ieder „aanschijn zal blinken als eene zon, en de Heer „al onze werken zal vergelden met het beloofde „loon, gevende de heoielsche goederen voor de „aardsche en het eeuwige voor het tijdelijke!quot;
Hoe vele koningen hebben hun koningrijk verlaten, en zijn arm gaan leven, om den hemel te winnen ! Wij lezen onder andere het volgende van eene H. Mathildis, dochter van eenen koning van Schotland. Zij had vier broeders, van welke de eerste hertog was; maar ter liefde van Christus wilde hij arm zijn, verliet zijne huisvrouw, zijne staten, de hoop op zijns vaders rijk en zijn vaderland. Ue tweede, die een graaf was, verfoeide insgelijks de aardsche goederen en werd kluizenaar, üe derde, zijnde Aartsbisschop, verliet zijn Aartsbisdom en trok in een klooster van de orde van den H.Bernardus. Den vierde echter, genaamd Alexander, 18 jaren oud zijnde, wilde de vader, dat hij met hem zou beginnen het rijk te bestieren. Doch zijne zuster Mathildis, die 20 jaren oud was, met hem hierover sprekende, zeide: Zeg mij eens allerliefste broeder, wat\zijl gij van zin? Zie moe breeders, al de aardsche rijkdommen en vermalcen verfoeijende om den hemel te winnen, hebben u een tijdelijk rijk nagelaten, waardoor gij in gevaar zijt, het eeuwige koningrijk te. verliezen. Alexander stortte tranen en zeide: JFat raadt gij mij dan, o allerliefste zuster! want zie ik ben bereid uwen raad te volgen? Mathildis was over dit antwoord zeer verblijd, en zij hebben beiden besloten hun vaderland' te verlaten. Zij trokken andere kleederen aan en zijn te zamen naar een vreemd land gereisd, 21 u
242 VAN DEN HEMEL
alwaar zij haren broeder de koeijen lieeft leeren melken en kaas maken. Zij zijn daarna gekomen in ïraukrijk, alwaar Alexander, volgens den raad van Mathildis ging dienen in een klooster van Cistertien, en zich (laar ook verheugde met die geringe werken. Doch de Monniken, in hem behagen hebbende, namen hem tot Leekebroeder. Mathildis zeide dan verder nog tot Alexander: De Heer, o lieve broeder! zal ons wel een groot loon geven, omdat wij om hem onze ouders en vaderland verlaten hebben; maar wij zouden nog een veel grooter ontvangen, indien wij geheel ons leven, ons zeiven om hem wilden berooven van den troost van elkander nog te zien, tot dat wij eens voor eeuwig te zamen in den hemel zijn. Alexander weende zeer en vond dit het zwaarste van hetgeen hij tot nog toe ondervonden had. Doch ten laatste ziehzelven overwinnende, zijn zij van elkander gescheiden, zonder elkander ooit meer te zien in dit leven. Mathildis ging in een dorp wonen negen mijlen van daar, alwaar zij zich in eene hut verborg, levende door het gewin harer handen, zonder eenigen onderstand van aalmoezen te aanvaarden. Haar bed was de aarde, en zij bragt vele uren door in het gebed. Alexander is in zijn leven nooit gekend geweest, en is heilig gestorven, doende zoowel in zijn leven, als na zijnen dood vele mirakelen. Hij vertoonde zich eens zeer helder blinkend aan eenen monnik,met eene kroon op het hoofd en eene andere in de hand. En ais deze hem vroeg, wat deze twee kroonen betee-kenden, zeide hij: die ik in mijne hand draag, is mij gegeven voor de kroon van het tijdelijke rijk.
EN J)E HEMELSC1IE GLORIE, 243
hetwelk ik verlaten heb, en de andere, die ik op mijn hoofd draag, omdat ik den Heer getrouw gediend heb.
Hoe groot de pijnen ook zijn, die de Heiligen geleden Jtehben om iot u te komen, o Jesus! zij moeten toch lelijden, dat dit alles zeer weinig is. Zij zijn nu vol vreugd, zij loven en danken u voor uwe genade en voor mee oneindige grootdadigheid ■in hen te loven. Geef toch, dat wij dit wel hegrijpen om hm voorbeeld hier na te volgen, en u met hen hierna voor uwe barmhartigheid te danken.
Op het voorgaande.
De glorie des hemels j;aat ons verstand verre te boven; de vreugd en de genoegens der gelukzaligen k;in niemand uitspieken; al wat hier schoon, aangenaam groot en verheven is op de aarde, is maar drek en vuiligheid, gelijk de Apostel spreekt, vergeleken bij den hemel. Om groote reden dan, riep de H. Paulinus, toen hij met verbaasdheid de kostelijkheid en pracht van de stad Eome bewonderde: Indien de luider van het aardsch Rome zoo groot is, hoe groot zal dan de lidster zijn van het hemelsche Jerusalem!
Daarom waren ook de Heiligen met zoo eene groote genegenheid tot den Hemel ontstoken. Geene pijnen waren hun te veel, te zwaar of te langdurig; zij ondergingen die met blijdschap om hem te bekomen, en hij was altijd in hunne gedachten. Zij zagen zich hier als vreemdelingen, als bannelingen, als gevangenen aan; zij
VAN DEN HEMEL
namen nergens vermaak in, en al hunne wen-schen waren naar den hemel, zeggende met David: Eene zaak alleen héb ik van den Heer verzocht, en zal die blijven verzoeken, dal is. te mogen iconen in het huis des Ileeren, al de dagen mijns levens, om de genoegen des Heeren te aanschouwen. Dus riepen zij ook gedurig met denzelfden Profeet: Wanneer zal ik voor uw aanschijn verschijnen ?
De H. Theresia, nog zeer jong zijnde, en verdiept in de gedachte van de eeuwigheid, was als jaloersch over de Martelaren, dat zij zulk eene groote glorie op zoo korten tijd, en met zoo weinig lijden bekomen hadden. Dus nam zij met grooten ijver haren jongen broeder bij de hand en trok te zamen met hem naar de Mooren, om aldaar een heilig martelaarschap te ontvangen, en aldus spoedig naar den hemel te vlieden. Dit werd haar alsdan belet; maar wat heeft zij naderhand geheel haar leven niet ondergaan, om daartoe te geraken?
Men zoude ontelbare dergelijke voorbeelden van Heiligen kunnen bijbrengen indien het de kleinheid van dit boekje toeliet; maar indien het weinige, tot hiertoe gezegd, ons niet beschaamd maakte over onze lafhartigheid, te vergeefs zouden wij nog meer hiervan ophalen.
Vele toonen wel eenige begeerte en eenen wil om zalig te worden ; maar het is geen krachtige wil, want zij gebruiken de middelen niet, die noodig zijn om deze zaligheid te bekomen; om eenen krachtigen wil te hebben, moet men de Heiligen navolgen, en alles doen hetgeen in de H. Schrift bevolen wordt. Men moet den naau-
244
EN DE HEMELSCHE GLOBJE. 245
wen weg ingaan, zich zelven verloochenen, zijn kruis dagelijks opnemen en Christus volgen ; zijne kwade begeerlijkheden overwinnen, het vleesch onder den geest houden; kloekmoedig strijden, zichzelven geweld aandoen, de wereld met al wat zij voorstelt, als; rijkdommen, genoegen, eer, enz., met er harte verfoeijen; in een woord, de goddelijke geboden onderhouden- Wilt gij iot het leven komen, zegt de Zaligmaker, onderhoudt de geladen.
Dit alles is noodzakelijk, maar aan den laf-hartigen mensch te ongemakkelijk; hij zoil den hemel beter koop willen, en'gaarne hebben, dat hij met enkel wenschen te bekomen was. Maar hij bedriegt zich zeiven, want Christus zegt openlijk: Zij zullen niet allen in het rijk der hemelen gaan, die tot mij zegggen: Heer, Heer! maar die den wil van mijnen Vader, die in den hemel is, doet, die zal ingaan in het rijk der hemelen. Wij moeten hier wel op letten, indien wij het niet te laat willen beklagen en de deur des hemels voor ons gesloten vinden.
Wij mogen niet zeggen, o Je sus! dat dit alles te moeijelijk is, deicijl gij zelf zegt•. Mijn juk is zoet en mijn last ligt; maar wij moeten het aan onze bedorvenheid en kleine liefde toeschrijven. Wij hidden u dan, doe de oog en van uwe barmhartigheid over ons open: en verleen ons uwe liefde om ome slapheid te ovenoinnen, opdat wij door het midden van 's werelds aanlokkingen en bedreigingen ongehinderd tot u gaan, om u met al uwe Heiligen eeuwig te loven en te danken. Amen.
EINDE.
DER VIER CITERSTE^I VAN DEN MENSCH.
VOOKArGAANDE BESCHKIJVING ENZ.
BLADZt
I. HOOrBs. Het leven van den mensch is kort. 5 II. „ Ons leven is omeker; de dood kan ons
altijd en op alle plaatsen overkomen. 8
III. „ Al ware de dood niet zeker, zoo zouden
wij hem moeten vreezen, omdat hij ons kan overkomen. 15
IV. „ Het leven ia een gedurig sterven en eene
gedurige nadering tot den dood. 17
V. „ Ellenden, ziekten, ongelukken en gevaren, waaraan het mensehelijk leven onderworpen is. '9
Ellenden van hongersnood en oorlog. Ü2 Ellenden van aardbeving. 24
VI. „ Dewijl ons leven kort, broos en onder-
derworpen is aan zoo vele ellenden,
zoo is alle tijdelijk geluk zeer weinig te achten. 27
VII. „ Het leven wordt ons verleend om het f
groote werk van onze zaligheid uit te werken. SI
VIII. „ Het is eene groote verblinditg de
BLADWIJZER.
IX. hooïds. Dat wij ons moeten bereiden tot den
dood, omdat men maar eens sterft.
X. „ Waarin deze geestelijke dood en deze
bereiding bestaan.
verhandeling van den dood.
i. hoofds. Wat sterpen is; en hoe pijnlijk.
II. „ quot;Van de groote verandering, die er na
den dood volgt.
Ten 1. De ziel ziet zich zelve in eene geheel andere gesteltenis.
Ten 2. De ziel ziet wat de tijd en de eeuwigheid is.
Ten 3. De ziel ziet God.
Ten 4. De ziel ziet de helsche gedrogten.
Ten 5. De ziel ziet de razern j der duivelen tegen haar.
Ten 6. De ziel ziet hare werken.
III.. hoofds. Dat het ons zeer voordeelig is dikwijls op den dood te denken.
Voorbeelden van hetgeen sommige Heiligen en anderen gedaan hebben, om op den dood te denken.
IV. hoofds. De dood der zondaren is sehrikkelijk; de dood der regtvaardigen is kostelijk.
Eanige voorbeelden van degenen, die dea dood met blijdschap aangejien en ondergaan hebben.
Beweegredenen om gaarne te sterven.
V. hoofds. De vrees des doods is geen zeker teeken van een kwaad geweien.
van het bijzonder oordeel.
i. noofds. Wij moeten allen ten oordeel komen. 88
II. « De Heiligen hebben gedurig het oor
deel voor oogen gehad en ook gevreesd, 89
247
BLADWIJZER.
III. HoOFDS. Het oordeel is Echrikkelijk, omdat
de ziel daar al hare onbekende zonden ziet. 9 1
IV. „ De ziel zal dan ook de grootheid der
V. „ Dat het oordeel schrikkelijk is, omdat
de ziel daar al de schijndeugden vernietigd ziet. 95
VI. „ Door wie de metsth in het oordeel zal
Vil. „ De regter zal een naauwkeurig onderzoek doen, en een scherpe rekening vragen. 101
VIII. „ De regter zal ook rekeniug vragen van
IX. „ Van de vervaarlijke verbolgenheid van
X. „ Hoe de ziel haar vonnis ontvangt. 108
van het laatbte en algemeen oordeel.
I. iioofds. Waarom er een algem. oordeel zal zijn. 113
II. „ Van de schrikkelijke teekenen, die het
laatste oordeel zullen voorafgaan. De Antichrist. 115
Schrikkelijke teekenen in zon en maan, enz. ib.
Van het branden der wereld. 120
III. „ Hoe door het blazen van de trompet
al de dooden verrijzen zullen, 121
IV. „ Dat het kruis des Zaligmakers te voor
V. „ Van de aankomst des Regters. 127
VI. „ Christus zelf zal het vonnis uitspreken. 133
VII. „ Hoe voordeelig het is dikwijls op het
248
VAN DE HEL EN HAEE SCHKIKKEHJKE PIJNEN.
i. hoopds. Wat is de hel. 143
II. „ Twee soorten van pijnen, die de ver
III. „ De eerste pijn; het helsche vuur. 146
IV. „ De tweede pijn; de knagende worm. 152
V. „ De derde pijn: de duisternis. 156
VI. „ De vierde pijn: het geschrei, waardoor
de ooren gefolterd wordeu. 157
VII. „ De vijfde pijn: de honger eii dorst. 160
VIII. „ De zesde pijn: het vervaarlijke gezel
schap, waardoor de oogen gepijnigd worden. 162
IX. „ De zevende pijn: de stank. 165
X. „ De achtste pija: de berooving van het
XI. „ Van de eeuwigheid der pijnen. 171
XII. „ Wat een troost het voor de verdoem
den zoude zijn, indien men hen konde verzekeren dat hunne pijnen eens zouden eindigen. 174
XIII. „ Hoe krachtig de gedachte aan de hel
ViN BEN HEMEL EN DE HEMELSCHE GLORIE.
I. HOOins, Wat de hemel is: Zijne grootheid,
voortreffelijkheid en schoonheid, 187
II. ,, Van de heilige wellusten des Hemels. 190
III. „ De wezenlijke glorie van den hemel
bestaat in het aanschouwen van God. 194
IV. „ De zaligen hebben geene droefheid al
zien zij anderen hoog verheven. Hunne bezigheid. 201
249
250 BLADWIJZER.
V. HOOFDS, Eigenschappen van de wezenlijke za
ligheid. 1. De blijdschap des HemeU. 201
2. de verzadiging der ziel. 207
3. De verzekering der zaligen, dat
zij niet meer kannen zondigen. 208
4. De heerlijkheid der zaligen. 209
VI. „ Van de vier begaafdheden der gloriense
1. Van de gaaf van klaarheid. ib.
2. De gaaf van onlijdelijkheid. 217
3. De gaaf van doorschijnendheid. ib.
VII. „ Van het vermaak der uitwendige zin
nen in de gelukzaligen. 1. van het vermaak van Jjet gezigt. 219
2. Vermaak van het gehoor. 221
3. De zoetheid van den smaak. 223
4. Het vermaak van den reuk. 224
5. Het vermaak van het gevoel. 225
6. Dat men zich wachten moet van in het geluk der uitverkoren niets anders te beoogen dan het vermaak der zinnen. ib.
VIII. „ Welke oorzaak het is, dat velen eene
zoo kleine begeerte tot den hemel toonen. 227
IX. „ Dat zeer vele Christenen in deze kwade
X. „ Het leven is ons alleen verleend om
den hemel wel te verdienen 233
XI. „ Voorbeelden der Heiligen die zich zei-
L
EINDE VAN DEN INHOUD.
Ach! of de menschen wijs waren! de zaak verstandig overlegden 1 de uitersten voorzagen l Zij zouden wijsselijk de zoetheid der goddelijke zaken smaken, verstaande het ijdele der wereldsche, voorziende het schromelijke der helsehe zaken en alzoo nooit zondigen. Hiertoe dient bijzonderlijk het Boekje genaamd, Be vier uitersten van den mensch. Zijnde vol van zielroerende beweegredenen, om den mensch van de zonde af te trekken en christelijk te doen leven. Daarom zal het zeer voordeelig herdrukt en gelezen worden.
Gegeven te Gent, den 16 Febrnarij 1743. xE, F, AUDENAERT, Lincentiaat in de godgeleerdheid, Kanunnik en Aartspriester van S. Bavo., boekkeurder.
BEHELZENDK
VERSCHILLENDE GODVRUCHTIGE OEFENINGEN, GEBEDEN, LOFZANGEN, LITANIÉN, ALS OOK DE STATIËN EN EENEN NIEUWEN EOZEKEANS.
Imprimi potest.
Mecldinice, 3 Novembris 1826.
PINKSTER
ASCIIDAG.
PASCUEN.
ZOND. LETTEK
1870 1871 187 quot;2 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1883 1884 1883 1886 1887 1889 1890 n A G F E D C U A G F E D C B A G F E 1) C B A C F E |
2 maart. 22 febr. 14 febr, 26 febr. 18 febr. 10 febr. 1 maart. 14 febr. 6 maart. 26 febr. 11 febr. 2 maart. 22 febr. 14 febr. 7 febr. 18 febr. 10 maart. 23 febr. 14 febr. 6 maart. 19 febr. |
17 april. 9 april. BI maart. 13 april. 5 april. 28 maart. 16 april. 1 april. 21 april. 13 april. 28 maart. 17 april. 9 april. 1 april. 13 april. 5 april. 2S april. 10 april. 1 april. 21 april. 6 april. |
5 junij. 28 mei. 19 mei. 1 junij. 24 mei. 16 mei. 4 iunii. 20 mei. 9 junij. 1 junij, 16 mei. 5 iunii, 28 mei. 20 mei, 1 iunii. 24 mei. 13 junij. 29 mei. 20 mei. 9 iunii. 25 mei. |
1 a Besnijdenis. 2 b s Alardus. 5 c s Genoveva. 4 d s Titus. 8 e s Telesphorus. 6 f Upenh. des H. 8 a s Gudula. 9 b s Julianus. 10 c s Aga(ho,Paus. 11 d s Hyginus. 12 e s Arcadius. 13 f s Veronica. 14 g s Hilarius. 15 asPauiusErm. 16 b s Marcellus. 17 c s Antonius abt. 18 d s Pet. St. te R. 19 e s Canutus. 20 fs Sebastianus. 21 gs Agues. 22 a s Vincentius. 23 b s Raymundus. 24 c s Timotheüs. 23 d s Paulus bek. 26 e s Polycarpus. 27 f s Joan. Chrys. 28 gsFiavianus. 29 a s Cyrillus. !B0 b s Aldegondis. 31 lt;; - Pet. Nolase. |
Ids Ignatius. 2 e O. L. V. Licht. 3 f s Biasius. 4 g s Rombertus. Sas Agatha. 6 b s Araandus. 7 e s Romualdus. 8 d s Joan.de Math. 9 e s Apollonia. 10 f s Scholastica. 11 g s Desiderius. 12 a s Eulalia. ] 3 b s Gregorius. 14 c s Valentinus. 15 d s Faustinus. 16 e s Juliana. 17 f s Sylvinus. 18 g s Leo. 19 a s Conradus. 20 b s Emilianus. 21 cs Severianus. 22 d s Pieters Stoel. 23 e s Petrus Dam. 24 f s Matthias, ap. 23 g s Victorius. 26 a s Porphyrius. 27 b s Leander. 28 c s Romanus. In het schrikkeljaar heeft Fehruarij 29 dagen. |
MAART. Ids Sigebertiis. 2 e s Simplicius. 3fs Cuncgundis. •i g s Casimirus. Sas Adrianus. 6 b s Coleta. 7 c s Tli. v. Aquine. 8 d s Philemon. 9 e s Fraiicisea. 10 fDe 40 Martel. 11 g s Vindicianus. 12 a s Gregorius. 13 1) s Euphrasia. 1-4 c s Mathildis. ISds Longinus. 16 e s Ettscbia. 17 f s Patricius. 18 g s Gabriël. 19 a s Josof. 20 b s Land oaldus. 21 e s Benedictus. 22 d s Basilius. 23 e s Theodosia. 2-4 f s Ireneus. 23 g Maria Hoods. 26 a s Ludgerus. 27 b s Rnpertus. 28 o s Sixtus. 29 d s Euslachins. 80 e s Joannes Clem gl fs Acacius. |
APRIL. 1 g s Hugo. 2 a s Fr. de Paula, 3 b s Richardus. 4 e s Isidorus. 8 d s Vincent. Fer. 6 e s Celestinus M. 7 fs Hermanus. 8 g s Perpetuus. 9 a s Maria Egyp. 10 b s Macbarius. lies Leo , Paus. 12 d s Julius. 18 es Hermenegild. 14 f s Tiburtius. 15 g s Anastasia. 16 a s Martialis. 17 b s Anicetus. 18 os Apollonius. 19 d s Ursula. 20 e s Marcellinus. 21 f s Anselmus. 22 g s Soler en Caj. 28 a s Georgius. 24 b s Egbertus. 25 c s Marcus. 26 d s Cletns. 27 e s Theophilus. 28 f s Vitalis. 29 g s Petrus Mar. 80 a s Cath. v. Sen. |
MEI. 1 b ss Phil, en Jac. 2 c s Athanasius. 3 d 11. Kruisvind. e s Monica, wed. 5 f s Pius V. 6 g s Jan in de Olie. 7 a s Stanislaus. 8 b s Michiel Op. 9 c s Gregorins. 10 d s Job. Hes Mamertus. 12 f s Pancralius. 13 g s Servaas , biss. 14 a s Bonifacius. 15 b s Dyraplina M. 16 c s Joan. Nepom. 17 d s Paschalis Bayl. 18 e s Venantius. 19 fs Prudentiana. 20 g s Bernardinus. 21 a s Constanlinus. 22 b s Julia. 28 c s Guibertus. 24 d s Susanna. 23 e s Mar. Mag. D.P. 26 f s Philippus Ner. 27 g s Joann. Paus. 28 a s Germanus. 29 b s Maxiraus. 30 c s Felix. Paus. 31 d s Petronella. |
JUNIJ. les Pampbilius. 2 f s Marcellinus. 3 g s Clotildis. 4 a s Optatus B. 5 b s Bonifacius. 6 c s Norbert. b. 7 d s Paulas bs. 8 e s Medardus b. 9 f s Prim, en Fe. 10 g s Margareta k. Has Barnabas ap. 12 b s Antonia. 1 3 c s Anton, van P. 14 d s Basilins bis. 15 e s Vitus, Mod. 16 f s Joan. Franc.R. 17 g s Alena , mart. 18 a s Marcus. 19 b s Gerv. en Prot. 20 c s Silver. Paus. 21 d s Aloys. Gonz. 22 e s Paulinus b. 23 f s Agrippina. 24 gs Joan, de doop. 25 a s Adelbertus. 26 b s Joan, en Paul. 27 c s Guliëlmus. 28 (1 s Leo, Vigil. 29 e s Petr. en Paul, 80 f s Martialis. |
JUL1J. 1 g s Gallus, bis. 2 a O.-L.-V. Vis. 3 b s Phocus. •4 c s Theodorus. 3 d s Bonifocius. 6 e s Godeliva. 7 f s Willebaldus. 8 g s Landrada. 9 a ss Mart. Gore. 10 b De 7 H. Broed. Hes Pius Paus ra. 12 d s Joan. Gualb. 13 e s Anacletus. 14 f s Bonaventura. 15 g s Henricus. 16 a s O.L.V.v.Carm. 17 b s Alexius bel. 18 e s Simphorosa. 19 d s Vine, a Paulo. 20 e s Hargaretba. 21 f s Vietor. 22 g s Maria Magd. 23 a s BrigiUa. 24 b s Christina. 25 c s Jacobus. 26 d s Anna. 27 e s Pantaleon. 28 f s Innocentius. 29 g s Martha. 80 a s Abdon. 31 b s Ignatius. |
los Pieters band. 2 d s Portiuncula. 3 c s Stev. vind. 4 f s Dominieus. 5 g s Maria ter sn. 6 a s Transfigurat. 7 b s Donatus. 8 e s Cyriacus. 9 d s Romanns. 10 e s Laurentius. 11 f s Susanna. 12 g s Ciara. 13 a s llyppolitus 14 b Eusebius, Ftijf. 16 d s Roehus. 17 e s Juliana. 18 f s Agapitus. 19 g s Ludovieus. 20 a s Bernardus. 21 b s Anastasius. 22 e s Timotheüs. 23 d s Philippus bel. 24 e s Bartholoin. 25 f s Lodewijk, k. 26 g s Sephyrinus. 27 a s Rufus Mart. 28 b s Auguatinus. 29 c s Jan onthoofd. 30 d s Rosa. 31 e s Raymnndus, |
2 g s Stephan. k. 8 a s Remaclus. ^ b s Rosalia. 5 c s Laurentius. 6 d s Zacharias prof. 7 e s Regina. 8 f Maria Geboorte. 9 g s Gorgonius. 10 a s Nicolaus, Tol. libs Protus. 12 c s Gnido. 13 d s Amatus. 14 e H. Kruisverh. 15 fs Nicodemus. 16 gs Cornelius. 17 a s Lambertus. 18 b s Th. a Vil. n. 19 c s Januari us. 20 d s Eustachius. 21 e s Mattheiis. An. 22 fs Mauritius. 23 g s Thecla. 24 a 0. L. V. der si. 23 b s Cleophas. 26 c s Cyprianus. 27 d ss Cos. en Dam, 28 c s Wenceslaus. 29 t's Michael. 30 g s llieronymus. |
OCTOBER. las Davo. 2 1) s Engel-Bow. 3 e s Gerardus. •Ids Franciscus, 5 e s Placidus. 6 f s Bruno. 7 g s Marcus, 8 a s Brigitta w. 9 b s Dionysius. 10 c s franc.de B. lids Gunimarus. 12 e s Maximilia na. 13 f s Eduardus. 14 g s Calixtus. 15 a s Theresia, 16 b s Gallus. 17 c s Hedwigis. 18 d s Lucas. 19 e s Petr. d'Alc. 20 fs Felician. 21 g s Ursula. 22 a s Marcus Bis. 23 b s Joann. Cap. 24 c s Raphal, 25 d s Crispinus. 26 e s Evarislus. 27 fs Florentinus. 28 gs Sim. en Jud. 29 a s Ermelindis, 30 b s Marcellus, 31 c s Quintin. |
NOVEMBER. 1 d Alierheiuoen. 2 e Allerzielen. 3 f s Hubert us. 4 g s Carolus. Bor. 5 a s Zacharias. 6 b s Leouaidus 7 c s Willebrord. 8 (! dei Gekroon. 9 e s Theodorus. 10 f s Tryphon. 11 g s Marlinns. bis. 12 a s Lyvinus. 15 b s Uidacus. 14 c s Serapbioii. 1 o d s Leopoldus. 16 e s Edmundus. 17 fs Gvegorius. 18 g s Ilomanus, 19 a s Elisabeth. 20 b s Felix de V. 21 c O. L. V. Pres. 22 d s Cecilia,maagd 23 e s Clemens. 24 fs Joan. aCruce, 23 g s Catliarina. 26 a s Petr. Alex. 27 b s Maximus. 28 e s Sostbciies 29 d s Saturninus. 30 e s Andreas. |
DECEMBER, 1 f s Eligius. 2 g s Bibiana gas Franc. Xav. 4 b s Barbara. 5 c s Sabbas. 6 d s Nicolaus. 7 e s Ambrosius. 9 g s Leocadia. 10 as Melchiades. libs Damascus. 12 c s Constanlinus. 13 d s Lucia. 14 e s Nicasius. 15 f s Ensebius. 16 g s Everardus. 17 a s Begga. 18 b s Gratianus. 19 c s Nemesius. 20 d s Pliilogonus, 21 e s Thomas. 22 f s Hononus. 23 g s Victoria. 24 a s Irmina. Vigil 215 b Kersdag. 26 c s Steplianus. 27 d s Joan. Evang. 28 e Gun. kind. 29 fs Them. Cant. 30 g s Sabinus. 31 a s Silvester. |
ONDEREIGTING
over het gebed iu het algemeen en het raorgeugebed in het bijzonder.
Wij hebben van ons zeiven niets, dan zonde en leugentaal, gelijk de H. Vaders spieken: Alle (joede gaaf komt van hier boven, zegt de H. Jacobus. Het is door het gebed, dat wij dit vragen en verkrijgen. Het gebed is eene opheffing van ons hart tot God, waardoor wij onze aanbidding, onze dankzegging, en onzen nood aan hein te kennen geven. Het is de adem van onze ziel, en wij behoorden zoo onophoudelijk te bidden, als te ademen. Ue noodzakelijkheid van het gebed komt voort uit onze algemeene behoefte. Wij hebben niets, wij kunnen niets, wij zijn niets. Alles ontbreekt ons. Wij zijn daarenboven bedorven tot in den grond, bekwaam en genegen lot alle kwaad. Wij zijn omringd, eoo binnen als buiten, van eene groote menigte van gevaarlijke en magtige vijanden. Wij zijn blind, wij zijn arm, wij zijn ziek; wij zijn magtelcos, en tegen al die ellenden is het algemeen en krachtigste middel het gebed.
Is het dan te verwonderen, dat Christus, onze Zaligmaker, die ons zoo lief heeft, en zoo genegen om ons te helpen, ons zoo ernstig vermaant te bidden ? Men moet altijd hidden, zegt hij, en
264 MORGENPLIGTEN.
nooit verflanume.n. Vraagt, zoekt, klopt, zegt hij wederom, want al wie vraagt, verkrijgt; al wie zoekt, vindt; en aan al wie klopt, wordt opengedaan. Aan wie is het dan te wijten, dat wij arm en ellendig blijven en eeuwig verloren gaan? als aan onze groote lafhartigheid, door welke wij zulk krachtig en goddelijk hulpmiddel verzuimen, verachtende die groote schatten, die God ons geven zoude, indien wij er hem ootmoedig om baden.
Wij kunnen hier niet wijdloopiger van deze gewigtige stoffe spreken, zij wordt breeder verhandeld in andere godvruchtige boeken. Dit boekje behelst niettemin de voornaamste en nuttigste gebeden, die de geloovigen door den dag in hunne dagelijkache pligten allermeest noodig hebben. Doch wij kunnen hen niet genoeg vermanen, dat zij de morgenpligten en morgengebeden nooit verzuimen, niet dat het genoeg is, den dag wel te beginnen, want men moet den geheelen dag voor God leven ; maar omdat degenen , die wel beginnen , doorgaans wel eindigen, en omdat de morgengebeden als eene olie en een balsem zich over alle werken van den dag verspreiden.
De vroege morgen is verre de geschiktste tijd tot deze oefening.
Het manna, zegt de Wijze-man in het boek der Wijsheid, moet 's morgens vroeg geraapt worden: want het smelt met het opgaan der zon, om ons te leeren, zegt de H. Geest zelf, dat men voor de zon moet opstaan, om. den Heer te loven, en dat men hem aanbidden moet met het krieken van den dag. Sap. 17.
Het is schande, o Christen menseh I zegt de
MOKGENPLIGTEN. 265
H. Ambrosius, dat de stralen der zon u zonder schaamte op uw bed vinden liggen.
De liefde tot het vaderland doet den reiziger te vroeger opstaan. De gierigaard waakt, werkt van des morgens vroeg om de winst, en de ambachtsman cm den kost. En zullen wij minder doen om het hemelsche vaderlacd, om oneindige schatten, om een eeuwig geluk ? Onderhoudt dan getrouw de volgende punten;
1. Bepaal eenen gestelden tijd van slapen. Zeven uren slapen, gelijk het spreekwoord zegt, is ruim genoeg voor oud en jong.
2. Stel u ze! ven een vast uur van opstaan, en zooveel als het mogelijk is, heel vroeg, omdat de vroege morgen, gelijk het gezegd is, de geschiktste tijd is, om God te bidden.
3. Zoodra het uur gekomen is, sta vlijtig op, zonder een oogenblik toe te geren aan de luiheid.
4. Indien gij wakker wordt voor den tijd van opstaan, houdt u bezig met heilige gedachten, of indien de slaap nog noodig is, tracht liever in slaap te geraken, dan u in gevaar te stellen van in bekoring te blijven waken.
5. Wacht u van de eerste vruchten te verliezen van uwen dag. Gij zijt aan God, zegt de H.. Ambrosius, de eerste vruchten van uw hart en van uwen mond schuldig.
6. Verzuim nimmer uw morgengebed. Hij verdient den naam niet van eenen Christen mensch, zegt de Kardinaal Bona, die ten minste niet tweemaal daags (des morgens als hij opstaat en des avonds eer hij slapen gaat) zijn hart tot God opheft, en eenigen tijd bidt. God had in de oude wet bevolen, dat de Priesters des morgens
21 12
MORGEN PMGÏEN.
en des avonds de lampen moesten ontsteken en voorzien van olie, en wierook branden op het reukoli'eraltaar van het Tabernakel, om ons te leeren hoe wij byzonder op die tijden ons moeten voorzien van de olie der liefde en van de wierook des gebeds.
7. Indien het gebeurde, dat gij door eeuige drir.gende redenen uw morgengebed moest uitstellen, haal deze schade in op het eerst geschikt oogenblik.
8. Schik al uwe zaken zoodanig, dat de noo-dige tijd van bidden gevonden kan worden. Hoe zeer iemand overvallen is met bezigheden, hij moet tijd vinden om te eten en te rusten, veel meer moet men tijd zien te vinden om te bidden.
Ontwakende en opstaande, zeg:
In den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes. Amen.
Geloofd moet gij zijn, o allerheiligste Drievuldigheid, die mij geschapen hebt, omdat ik u uit ganscher harte zou dienen en beminnen, en alzoo geraken tot het eeuwige leven. Leer mij kennen hoe dierbaar de tijd mijns levens is, dien gij mij genadig vergunt om mijne eeuwige zaligheid uit te werken, en druk diep in mijn hart deze woorden van den Apostel: Wij leven voor den Heer. (Rom. 4. v. 8.) Gij behoort u zeiven niet toe; niemand mag leven om zich zeiven.
U kleedende:
Geef mij, o Heer! dat mijne kleederen, in plaats van mij hoovaardig te maken, mij mogen beschamen en vernederen.
266
MORGENPLIGTEN.
Of: Vergun mij den ouden mensch uit te schudden en den nieuwen aan te trekken. Bekleed mij, o Jeaus! met uwen Geest, versier mij met uwe deugden.
Gewijd water nemende, zeg:
Besproei mij, Heer! met den dauw van uwe genade en van uwen zegen.
Of: Wasch mij nog meer van mijne ongereg-tigheid en reinig mij van mijne zonden. (Ps. 50.)
Gekleed zijnde, keer n naar het Tabernakel, en n plat ter
aarde werpende, of zeer diep nederbuigende, zeg :
267
Ik aanbid u, o Jesus! rustende in het H. Sacrament , doe mij zien, dat ik mij zeiven niet toebehoor; maar u. die voor mij gestorven zijt. Geef mij dat ik voor u moge leven, en mij zeiven geheel aan u opdrage, die uw goddelijk leven voor mij ten beste gegeven hebt.
Nota. Het is eene zeer loffelijke gewoonte des morgens en des avonds het huisgezin bijeen te doen vergaderen om deze of andere gebeden te zamen te doen. Aldus zidle.i degenen, die over het huisgezin moeten waken, verzekerd zijn, dat elk dezen pligt volbrengt, en Christus volgens zijne belofte zal in het midden van hen zijn.
In den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes. Amen.
MORGENPLIGTEN.
Laten wij ons stellen in Gods tegenwoordigheid, en iu stilte overwegen: ten 1. Wien wij gaan aanspreken; 2. Wie wij zijn; 3. Wat wij gaan vragen.
KORTE STILTE.
Laat ons den bijstand van den H. Geest verzoeken.
Kom in ons, o H. Geest! vervul de harten uwer geloovigen en ontsteek in ons het vuur van uwe goddelijke liefde.
Laat ons God aanbidden, hem bedanken voor al zijne weldaden en verzoeken de volharding van zijnen bijstand.
Wij erkennen! o God! dat gij onze opperste Heer en meester zijt, dat wij geheel in uwe magt zijn, en zonder u, die ons geschapen hebt, de allerminste zaak niet kunnen. Gij, o Heer! hebt ons het leven gegeven, en onderhoudt ons in het leven. Gij hebt ons verlost, en door den H. Doop tot uwe H. Kerk geroepen. Gij belooft ons na dit leven de eeuwige zaligheid, en gij verleent ons de middelen om tot dezelve te geraken. Wij bedanken u, o Heer! voor al deze uwe gunsten en genaden, die wij ontvangen hebben van het begin onzes levens af, en die wij nog dagelijks van uwe oneindige goedheid ontvangen. Houd nooit op, o God! uwen zegen over ons uit te storten. Zend ons uwen goddelijken bijstand. Verlicht ons verstand met uw goddelijk licht. Versterk onze zwakheid. Vervul ons hart met uwe liefde. Genees de bedorvenheid van onzen wil, en gun dat wij u door een heilig gebruik van uwe genade mogen behagen. Amen.
268
MORGENPLIGTEN.
Laat ons vergiffenis vragen van onze zonden.
Allergenadigste Vader, wij hebben grootelijks tegen u misdaan. Wij keeren ons tot uwe oneindige barmhartigheid in de bitterheid van ons hart, biddende om vargiffenis door Jesus uwen Zoon, dien wij u opdragen, hangende aan het kruis. Zie toch op zijne tranen en laat u bewegen docr zijn genaderoepen d bloed. Tot voldoening van uwe goddelijke regtvaardigheid offeren wij ons zeiven met hem op; om in zijnen geest te lijden al de ongemakken, pijnlijkheden en kruisen, die onze roep medebrengt, en die uwe vaderlijke goedheid ons zal believen over te zenden.
Laat ons van God de genade verzoeken om heilig te leven, en hem dezen dag niet te vergrammen.
v. Gewaardig, o Heer! ons dezen dag van alle zonden te bewaren.
b. Ontferm u onzer, o Heer ! ontferm u onzer.
v. Stort, o Heer! uwe barmhartigheid over ons uit.
R. Gelijk wij in u gehoopt hebben.
v. Heer, verhoor mijn gebed.
». En laat ons geroep tot u komen.
Almogende, eeuwige God! die ons tot het begin van dezen dag bewaard hebt, bescherm ons van daag door den bijstand uwer genade, opdat wij in geene zonden vallen; maar dat al onze woorden, gedachten en werken door het licht uwer wijsheid bestierd worden tot onderhouding uwer regtvaardige geboden : door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon die met
269
MORGENPLIGTBN.
u leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwigheid, Amen.
Laat ons aan God het gebed, hetwelk de Heer Jesus ons geleerd heeft, opdragen, aandachtig lettende op elke vraag.
Onze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam. Ons toekome uw rijk. Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. Geef ons heden ous dagelijksch brood. Vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren. En leidt ons niet in bekoring, maar verlos ons van den kwade. Amen.
Laat ons de H, Maagd Maria groeten, en verzoeken dat zij voor ons wil bidden.
Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is met u. Gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en gezegend is de vrucht uwa ligchaams, Jesus. H. Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onzen dood. Amen.
Laat ons het geloofsbegrip der Apostelen bidden en de heilige geheimen, die daarin vervat zijn, met eene volkomene onderwerping van ons verstand en onzen wil aanbidden,
1. Ik geloof in God den Vader almagtig. Schepper van hemel en aarde,
2. En in Jesus Christus, zijnen eenigen Zoon, onzen Heer,
3. l)ie ontvangen is van den heiligen Geest; geboren uit de Maagd Maria.
270
MORQENPLIGTEN.
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, die gekruist is, gestorven en begraven.
5. Die nedergedaald is ter helle, en den derden dag verrezen van den dood.
6. Die opgeklommen is ten hemel, en zit aan de regterhand van God den Vader almagtig.
7. Die van daar zal komen oordeelen de levenden en dooden.
8. Ik geloof in den H. Geest.
9. De heilige Katholieke Kerk: Gemeenschap der Heiligen.
10. Vergiffenis der zonden.
11. Verrijzenis des Vleesches.
13, En het eeuwige leven.
Laat ons de geboden Gods lezen, en genade verzoeken om die van daag en alle dagfm onzes levens heilig te onderhouden.
1. Ik ben de Heer uw God, gij zult geene vreemde goden voor mijne oogen hebben. Gij zult geene gesneden beelden, noch gelijkenis maken, gij zult ze niet aanbidden, noch Godsdienst aandoen.
2. Gij zult den naam van den Heer uwen God niet ijdelijk aannemen.
3. Wees gedachtig dat gij den Sabbatdag heilig maakt.
4. Eer uwen vader en uwe moeder; opdat gij lang moget leven op aarde.
5. Gij zult niet doodslaan.
6. Gij zult geen overspel, ofonkuischheiddoen.
7. Gij zult niet stelen.
8. Gij zult tegen uwen naaste geene valsche getuigenis geven.
271
MOBGENPLIGTEN.
9. Gij zult uws naastens huisvrouw niet be-geeren.
10. Noch zijn huis, noch zijnen akker, noch zijnen knecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets van al wat hem toebehoort.
Laat ons de geboden van de heilige Kerk iezen, met een vast voornemen van dezelve te onderhouden.
1. De geboden heilige dagen zult gij vieren.
2. Gij zult alsdan ook mis hoeren met goede manieren.
3. Geene geboden vastendagen zult gij breken.
4. Gij zult aan uwen Priester, ten minste eens des jaars, uwe biecht gaan spreken.
5. En nuttigen omtrent Paschen het Ligchaam onzes Heeren.
De zeven H. Sacramenten.
1. Het Doopsel, 2. het Vormsel, 3. het H. Sacrament des Altaars, 4. de Biecht, 5. het H. Oliesel, 6. het Priesterschap, 7. het Huwelijk.
Laat ons al de werken van dezen dag aan God opdragen.
Wij zijn, o Heer! tot geen ander einde in deze wereld, dan om uwen heiligen wil te volbrengen, en om u te dienen volgens den staat, in welken uwe goddelijke Voorzienigheid ons gesteld heeft. Ontvang goedertieren, o God! de offerande, die wij u opdragen, van al de werken, die ons dezen dag te doen staan. Geef ons de genade om ootmoedig en getrouw
272
MOEGENPLIGTEN.
te volbrengen, al hetgeen gij van ons ver-eiseht, en maak dat wij in ai onze gedachten woorden en werken geen anderinzigt hebben, dan u te behagen en uwen heiligen naam te eeren.
Laat ons den bijstand van onzen H. Engel-Bewaarder verzoeken.
O God! die door eene onuitsprekelijke voorzienigheid u gewaardigt uwe H. Engelen tot onze bescherming te zenden, geef dat wij hier door hunne zorg gestadig tegen het geweld onzer vijanden mogen beschut worden, en hun gezelschap hierboven in den hemel eeuwig genieten. Amen.
O Heer! vergun ons uwen zegen, bescherm ons van alle kwaad, en leid ons tot het eeuwig leven.
Dat door de goddelijke barmhartigheid de zielen der overledenen in vrede rusten. Amen.
ONDEKKIGTING
wegens onze verpligting van voor God te leven.
Om zalig te worden moet men voor God leven. Wij zijn gekocht ten hoogen prijs, en hetzij wij leven of sterven wij lithooren den Heer toe. Hieruit volgt, dat wij gehouden zijn al onze werken te doen tot glorie van God. Hij is onze Heer! wij zijn zijne knechten: al onze werken behooren hem toe. Hij is de eigenaar van den boom en van al deszelfs vruchten. Dus moeten wij dan des morgens vroeg ons zeiven en alles wat wij door den dag doen zullen, aan God opdragen 21 12.
273
moegenpligten.
met eene opregte meening om alles voor hem te doen, zijnen wil te volbrengen, en hem trachten te behagen door al de werken, die hü ons door zijne voorzienigheid door den dag zal aanwijzen, volgens de plaatsen en de ver-bindtenissen van den staat, waarin hij ons gesteld heeft. Zij, die meenen, dat men God maar moet dienen door de werken van godvruchtigheid die door den dag voorvallen, als: bidden , Mis hooren, enz., dwalen grooteHjks: want aldus zou verre het grootste deel van ons leven niet voor God, maar voor de wereld en voor ons zeiven zijn. Wij moeten dan God dienen door al onze werken, de ambachtsman door zijnen arbeid, eene dienstmaagd door hare dienst, door hare huiszaken en door haar bedrijf, elkeen door hetgeen hem door den dag te doen staat. Daarom moet meü zich wachten van alle kwade werken, die God niet eeren, maar hem vergraramen. Wij moeten ook door den dag dikwijls smet het hart onze goede meening van alles oa God te doen, vernieuwen, die dikwijls vereenigen met de heilige meening, die Christus iu al zijne werken gehad heeft, van daardoor den wil van zijnen hemelschen Vader in alles te volbrengen.
nota. Laat uwe dagelijksche boetvaardigheid wezen een geregeld leven te lijden; niet ligt te klagen, de zinnelijkheid, het gemak, de nieuwsgierigheid te schuwen; den naaste te verdragen, en andere deugden te oefenen, eens of tweemaal in de week te vasten, enz.
274
EN
Als des morgens de Bedeklok klept.
v. De Engel des Heeren heeft Maria geboodschapt.
h. En zij heeft ontvangen van den H. Geest. Wees gegroet, enz.
v. Zie de dienstmaagd des Heeren.
k. Mij geschiede naar uw woord. Wees gegroet, v. En het woord is vleesch geworden: R, En het heeft onder ons gewoond. Wees gegroet, enz.
LAAT ONS BIDDEN.
Stort, o Heer! uwe genade in onze harten opdat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording van Christus uwen Zoon hebben gekend, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen geraken. Door denzelfden Jesus Christus onzen Heer, enz.
Als men de klok hoort slaan.
Heilige Drievuldigheid, onze God, ik draag u mij zeiven op en al mijne werken, zoo in
GEBEDEN,
dit uur, als in al de uren mijns leven. Wees mij genadig nu en in het uur van mijnen dood. Door Christus onzen Heer. Amen.
Ah men eenig werk begint.
O God! wees aandachtig om mij te helpen, haast u, Heer om mij bij te staan.
Gelief, o Heer! onze werken door uwe genade te voorkomen, en door uwe hulp te voltrekken; opdat al onze gebeden en werken door u ook mogen voltrokken worden. Door Christus onzen Heer. Amen.
Gebed na het handwerk.
Zegen, o God! het werk mijner handen; hetgeen dienstig is ter zaligheid, komt van u , ontvang uwe gaven. Hetgeen kwalijk is komt van mij, vergeef mijne misdaden, en vergun mij, dat ik mijne verdere werken tot uwe glorie onderneme.
Als men het beeld van den gekrniaten Christus ziet.
Hij heeft mij bemind, hy heeft zich zeiven voor mij ten beste gegeven! o Jesus 1 die voor mij gekruist en gestorven zijt, ontferm u mijner.
Als men het beeld van de heilige Maagd Maria aanziet.
Wees gegroet, Maria! vol van genade: bid voor ons nu en in het uur van onzen dood.
Als men de ijdelheid der wereld ziet.
Heer, keer mijne oogen af, opdat zij de ijdelheid niet zien. Kinderen der menschen, waarom
276
DOOR DEN DAG. 277
bemint gij de ijdelheid en zoekt gij de leugentaal ? de wereld verdwijnt met ai hare schoonheid.
Wanneer des middags de bedeklok klept.
Christus is gehoorzaam geweest tot den dood, ja tot den dood des Kruisea. lieer, ontferm u onzer, Christus, ontferm u onzer, Heer ontferm u onzer.
Christus heoft voor ons geleden, ons een voorbeeld achterlatende; opdat wij zijne voetstappen zouden volgen. Heer, ontferm u onzer, enz.
Christus heeft voor ons geleden, en ons gereinigd van onze zonden in zijn bloed. Heer ontferm u onzer, enz. -
LA.AÏ ONS BIDDEN.
Wij bidden u. Heer, zie nederwaarts op ons die uw volk zijn, voor hetwelk Jesus Christus, onze Heer, zich gewaardigd heeft zich in de handen der goddeloozen te leveren, en de pijnen des kruises te ondergaan.
Zegening voor het eten.
De oogen van alle menschen wachten, o Heer ! naar uwe milddadigheid, en gij geeft hun spijs op den regten tijd. Gij opent uwe hand, en gij vervult alle levende harten met zegen.
Glorie zij den Vader, den Zoon, en den H. Geest. Gelijk het was in het begin; nu en altijd in de eeuwigheid der eeuwigheden. Am.
Heer, ontferm u onzer. Christus, ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer. Onze Vader, enz.
GEBEDEN
Heer, zegen ons, en deze uwe gaven, die wij door uwe milddadigheid zullen gaan nuttigen. Door Christus onzen Heer. Amen.
Dankzegging na het eten.
Wij danken u, almagtige God! voor al uwe weldaden , die wij door uwe mildadigheid ontvangen hebben. Die leeft en heerscht in alle eeuwen. Amen.
Heer, ontferm u onzer. Christus, ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer. Onze Vader, enz.
Geef, o Heer! om uwen naam, aan al onze weldoeners het eeuwige leven. Amen.
v. Laat ons den Heer loven.
B. God zij gedankt.
Dat de geloovige zielen door Gods barmhartigheid rusten in vrede. Amen.
Des namiddags ten drie ure, zijnde het uur wanneer Christus gestorven is aan het kruis.
O Jesus! ik aanbid u op dit dierbaar oogen-blik. Geef dat het mij trooste in het uur van mijnen dood, en dat alsdan mijn geest met den uwen ontvangen worde.
Als onze evenmenseh in zonden valt.
Heer, deze boosheid is mijne les. Er is geene zonde, die ik niet doen zoude, indien ik van u verlaten werd. Ik schrijf aan uwe barmhartigheid toe de zonden, die ik niet bedreven heb. Heer, vergeef hun die zonden, want zij weten niet wat zij doen.
278
DOOR DEN DAG.
Als iemand iets teger. ons misdoet.
Heer, mijne gebreken zijn veel grooter, en gij verdraagt mij: zal ik dan mijnen broeder niet verdragen? Heer verleen ons, dat wij volgens de leering van den Apostel elkanders lasten dragen, en aldus uwe wet volbrengen. {Gal. 6.)
Gebed in onweder.
Heer, wie zal u niet vreezen! Bewaar ons van uwe graraaehap en van de donderslagen van uw vervaarlijk oordeel. Beneem den boozen de magt om ons te liindereu.
Men zal ook zeer voorrleelig het St. Jans Evangelie bidden of de Litanie van alle Heiligen ; de gewijde kaars ontsteken en wijwater nemen, zijn vertrouwen stellen op de gebeden van da H, Kerk, die deze zaken ten dien einde gezegend heeft.
Gebed ten tijde Tan bekoringen.
Heer, gedenk toch, dat ik in zonde ontvangen en in zonde geboren zijnde de bedorvenheid, de krankheid en de ellende zelf ben. Ue vijand heeft zijnen muil opengespannen als een leeuw, om mij te verslinden. Zonder uwe hulp, o Heer! wie kan het ontgaan? Heer, ik lijd geweld, haast u om mij te helpen! Behoud mij, of ik verga! Geef mij dat ik uwe heilige geboden beminne boven alle zaken, en de boosheid meer sehrome dan den dood, opdat mijne ziel behouden zij door Christus onzen Heer. Amen.
279
eCCXSfc -3CXX38-9CC0®8CC^6ilt;XC^-Q!CCClt;8-3CCC^
Nota. Laat nimmer uw Avondgebed achter, opdat Christus die in zijne uiterste henaamcd-heid in den hof der Olijven het hidden niet heeft achtergelaten, tot u niet zegge: Kunt gij dan niet een weinig tijds met mij waken?
Het onderzoek des gewetens mag men insgelijks niet verzaimen.
Als het huisgezin bijeen vergaderd is, gelijk des morgens gezegd is, zal men bidden,
In den naam des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes. Amen.
Laten wij ons in Gods tegenwoordigheid stelles, en in stilte overdenken, ten I. Wicn wij gaan aanspreken. 2. Wie wij zijn. 3. Wat wij gaaa vragen.
Laat ons verzoeken den bijstand van den H. Geest.
Kom, o Heilige Geest, vervul de harten uwer geloovigen en oatsteek in ons het vuur uwer goddelijke liefde.
Laat ons God aanbidden, hem voor zijne weldaden bedanken en om de volharding van zijnen bijstand verzoeken.
Wij erkennen, o God! dat gij onze opperste Heer en Meester zijt; dat wij geheel in uwe magt zijn, en zonder u, die ons geschapen hebt,
AVONDGEBED.
de allerminste zaak niet kunnen. Gij, o Heer! hebt ons het leven gegeven, en onderhoudt ons in het leven. Gij hebt ons verlost en door den H. Doop tot uwe H. Kerk geroepen. Gij belooft ons na dit leven de eeuwige zaligheid, en gij verleent ons de middelen om tot dezelve te geraken. Wij bedanken u, o Heer! voor al uwe gunsten en genadea, die wij ontvangen hebben van het begin onzes levens af, en die wij nog dagelijks van uwe oneindige goedheid ontvangen. Houd nooit op, o God! uwen zegen over ons uit te storten. Zend ons uwen goddelijken bijstand. Verlicht ons verstand met uw goddelijk licht. Versterk onze zwakheid. Vervul ons hart met uwe liefde. Genees de bedorvenheid van onzen wil: opdat wij overwinnende al het geweld van onze onzigtbare vijanden , u door een heilig gebruik uwer genaden mogen behagen.
Laat ons de genade verzoeken, om onze zonden te kennen en dezelve te verfoeijen.
O Heer! wij misdoen dagelijks in vele zaken ; maar zonder uwe genade zijn wij blind en versteend, wij willen onze zonden noch zien, noch verfoeijen; verlicht ons dan, opdat wij ze kennen, en geef ons een opregt leedwezen, om ze van harte te haten en te verfoeijen. Door Christus onzen Heer. Amen.
Onderzoek uw geweten, en zie waarin gij God van daag vergramd hebt door gedachten, woorden of werken, acht nemende op de plaatsen, daar gij geweest zijt, op do menschen met wie gij gehandeld hebt, en op de genegenheden, die u het allermeest gewoon zijn tot kwaad te trekken.
281
AVONDGEBED.
Laat ons God bidden om vergiffenis.
O Heer! handel met ons niet volgens onze misdaden. Gedenk toch onze voorgaande zonden niet. Laat uwe barmhartigheid ons haastig voorkomen: want wij zijn ten uiterste ellendig geworden. Help ons, o God! onze Verlosser, en vergeef ons al onze zonden tot verheffing van uwen H. Naam. Wij belijden die voor u, verfoeijen ze uit ganscher harte en vragen uwe genade om ons te beteren.
Men zal hierna hidden het Gebed des Heeren, het Wees gegroet, het geloof, de Geboden van God en van de H. Kerk, alles gelijk des morgens, bladz. 264, enz.
Laat ons bidden voor de rust der geloovige zielen, en
voornamelijk voor die onzer vrienden en weldoeners.
O God! Schepper en Verlosser van alle ge-loovigen, geef aan uwen dienaren en dienaressen vergiffenis van al hunne zonden, opdat zij de genadige kwijtschelding, waarnaar zij altijd verlangd hebben, door onze ootmoedige gebeden mogen verwerven. Die leeft en heerscht in alle eeuwen. Amen.
Dat de zielen der geloovigen door Gods barmhartigheid rusten in vrede. Amen.
Laat ons van God vragen, dat hij ons van zonden beware en de«en nacht bescherme.
Bescherm ons, Heer! terwijl wij waken; bewaar ons terwijl wij slapen, opdat wij, met Christus gewaakt hebbende, in vrede mogen rusten.
282
AVONDGEBED.
v, Gewaardig u, o Heer! ons dezen nacht van alle zonden te bewaren.
R. Ontferm u onzer, o Heer! ontferm u onzer, v. Stort, o Heer! uwe barmhartigheid over ons uit.
B, Gcelijk wij altijd in u gehoopt hebben, v. Heer, verhoor mijn gebed.
Wij bidden u, o Heer! bezoek deze woning en drijf er uit al de listen en lagen van den helschen vijand. Dat uwe H. Engelen daarin wonen om ons in vrede te bewaren, en dat uw zegen altijd over ons zij. Door onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon, die met u leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwigheid. Amen.
De almogende barmhartige God, de Vader, de Zoon, en de H. Geest verleene ons eenen gerusten nacht, en een zalig einde. Dat hij ons zegene en ons altijd onder zijne goddelijke bescherming beware. Amen.
283
Nota. De korte verklaringen, gedrnktmet kleine letters dienen tot uitlegging van de Gelieimen, die door de uitwendige Ceremoniën van de Slis beteekend worden. Men moet ze maar lezen tot onderrigting buitec den tijd van de Mis.
De mensch is verpligt, God als zijnen oppersten Heer te aanbidden, hem te bedanken voor zijne weldaden, zich met hem te verzoenen over zijne zonden, hem om den noodigen bijstand te bidden dien hij onophoudelijk noodig heeft; en eindelijk zich geheel, als eene heilige en levende offerande aan God op te dragen. Dit zijn zijne wezenlijke pligten , van welke hem niemand kan ontslaan. Doch hij was door de zonde onbekwaam geworden om een dier pligten tot zijne, zaligheid te kunnen kwijten. Hij verdiende niets dan de eeuwige verdoemenis. Hij was vervloekelijk voor God. Hij had niets te verwachten, dan als Caïn verstooten te worden met zijne giften, en niemand konde hem uit dien ellendigen staat verlossen.
God heeft medelijden met hem gehad. Hij heeft door zijne oneindige goedheid een onbedenkelijk middel uitgevonden om den mensch te behouden en te herstellen. Naauwelijks was ee zonde
GEBEDEN
GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 385
bedreven, of hij heeft aan Adam eenen godde-lijken Verlosser beloofd, en heeft hem op den bestemden tijd in de wereld gezonden.
Ondertusschen, terwijl het lam Gods verwacht werd, hetwelk de zonde der wereld zoude wegnemen, en voor ons allen geslagt worden, heeft God in de oude wet verscheidene offeranden voorgeschreven bestaande in allerlei slag van dieren, die als zoo vele afbeeldingen en schilderijen zouden zijn van de eenise offerande, die alles herstellen moest, die elk door hunnen bijzonderen aard iets zouden verbeelden van de eigenschappen van den toekomenden Verlosser, als; de lammeren zijne onschuld en zachtmoedigheid, de ossen zijne sterkte en zijnen arbeid, de bokken de zonden van ons allen, die hij op zich had genomen.
De menschen, die deze offeranden opdroegen, legden, hunne handen op het slagtdier, om te toonen dat zij dit in hunne plaats stelden. Maar het was onmoyelijk, zefjt de Apostel, dat door het blad m)i stieren en hokken de zonden konden vergeven worden. Het bloed alleen van het onbevlekt en onschuldig Lam was daartoe bekwaam.
Eindelijk is Christus, het Lam Gods, in de wereld gekomen. God heeft ons zijnen eenigen Zoon gezonden, en de zonden van ons allen op Tien gelegd. Hij is als de ware Isaak geladen met het hout, waarop hij zijne offerande moest voltrekken, en nog meer met het pak van onze zonden, den Calvarieberg opgetrokken, alwaar hij door eene eenige offerande op het kruis al die krachtelooze offeranden van de oude wet vervuld en vereenigd heeft, onze zonden uit-wisachendu met zijn bloed.
GEBEDEN
Maar om #ons deze offerande te bezorgen , die ten allen tijde en op alle plaatsen zou kunnen opgedragen worden tot het einde der wereld toe, waardoor ons de offeranden van het kruis en de verdiensten van zijn lijden en zijnen dood gestadig zouden toegevoegd worden , en waardoor wij onophoudelijk al onze pligten tot God zouden kunnen kwijten, zoo heeft hem zijne oneindige liefde nog een ander middel doen uitdenken, te weten : het onbloedige Sacrificie van de Mis, door hetwelk hij de bloedige offerande van het kruis, die hij maar eens gedaan heeft, uog dagelijks zou vernieuwen onder de gedaante van brood en wijn, en door de handen van de Priesters, zijne bedienaars, hij zelf als opperpriester en offerande zich voor ons zoude opdragen aan God zijnen hemelscheti Vader. Het is door hem dan, dat wij God deu Vader aanbidden, dat wij hem bedanken, dat wij ons zeiven opdragen, en dat onze offerande hem kan behagelijk zijn. Waaruit wij de waardigheid en de oneindige kracht moeten leerert kennen van dit goddelijk Sacrificie, en tevens besluiten met hoe grooten eerbied, liefde en dankbaarheid wij in hetzelve moeten tegenwoordig zijn.
GEBED VOOR DE MIS.
Ik geloof, o God! dat het H. Sacrificie van de Mis eene onbloedige offerande is van het ligchaam en bloed van uwen Zoon, die hij eens voor ons allen op eene bloedige wijze geofferd heeft aan het kruis.
286
ONDER DE H. MIS. 287
Ik vereenig mij met Jesus, onzen oppersten Priester, met den Priester, zijnen dienaar, en met de gelieele H. Kerk, om deze offerande op te dragen aan uwe goddelijke Majesteit, tot aanbidding van uweu H. Naam, tot dankzegging voor uwe oneindige weldaden, tot verzoening voor onze zonden en tot verkrijging van al de genaden, die ons ter zaligheid noodig zijn.
Maak mij deelachtig aan de heilige gesteltenissen van den gekruisten Jesus, opdat ik die aanbiddelijke offerande moge doen in zijnen geest, en mij zeiven met hem geheel opdragen, om voortaan mijne ziel en mijn ligchaam, mijnen tijd en mijn leven getrouw te besteden tot uwe heilige dienst.
BEGIN VAN DE MIS.
De I-riester komt af iot den laatsten trap, vernedert zich en maakt een kruis.
Dit beteekent den val van Adam, dit; voor een weinig tijd3 met God vereeuigd geweest zijnde, door de zoude gevallen is tot den laagaten trap van ellende en onderworpenheid. In dit gevoelen moeten de geloovigen zich met den Priester vernederen.
DE com'itkor of Schuldbelijdenis.
In den Naam des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes. Amen.
GEBED.
Tot wat eenen diepen afgrond van duisternissen en bedorvenheid heeft ons, o God! de
288 GEBEDEN
zonde gebragt! Gij had ons allen in dien afgrond van de verdoemenis kunnen laten. Het is door uwe barmhartigheid, dat wij niet allen te zamen zijn vergaan. Gij hebt ons genadig en zonder eenige van onze verdiensten uwen eenigen Zoon beloofd en gezonden en ons in den heiligen Doop gereinigd door zijn bloed. Maar met hoe vele vlekken hebben wij sedert het witte kleed van onzen H. Doop besmeurd! Het is voor al deze zonden, dat wij ons met den Priester voor u vernederen, zeggende met een rouwig hart.
Ik belijde voor God almagtig, de heilige Maria altijd Maagd, den H. Michaël, Aartsengel, den H. Joannes den Dooper, de H. Apostelen Petrus en Paulus, en alle Heiligen, dat ik zeer gezondigd heb met gedachten, woorden en werken, door mijne schuld, door mijne schuld, dquot;or mijne overgroote schuld: daarom bid ik de H. Maria altijd Maagd, den H. Michaël, Aartsengel, den H. Joannes den Dooper, de H. Apostelen Petrus en Paulus, en alle Heiligen, den Heer onzen Go 1 voor mij te bidden.
De almogende en barmhartige Haer verleene ons kwijtschelding en vergiffenis van al onze zonden.
O God! tot ons gekeerd zijnde, zult gij ons doen herleven en uw volk zal zich in u verblijden.
Toon ons, o Heer! uwe barmhartigheid, en verleen ons uwe zalige hulp.
Heer, verhoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot u komen.
ONDER DE H. MIS.
Be Priester treedt het altaar op en kust het.
Dit beteekent de eerste hoop van verzoening, die aan den mensch gegeven is.
Wij bidden u, o Heer! neem onze boosheden van ons weg, opdat wij tot het Heilig der Heiligen met een zuiver gemoed mogen ingaan, door Christus uwen Zoon, die door het altaar beteekend wordt, en door de voorspraak van de heilige Martelaars, welker gebeenten onder het altaar rusten, en van alle andere heiligen. R. Am.
De Introïtus, en Kyrie eleison.
Hierdoor' worden beteekend de verzuchtingen van de regtvaardigen
van het oude Testament naar de komst van den Verlosser.
Hoe vurig, o Jesus! hebben de oude Patriarchen en Profeten naar uwe komst verlangd! hoe hebben zij hunne zuchten verdubbeld! gy zijt ten laatste gekomen om hen te verlossen.
Geef ons, bidden wij, dat wij met hen vuriglijk mogen roepen, om verlost te worden van onze zonden, zeggende met het hart:
289
Driemaal tot den Vader. Driemaal tot den Zoon. Driemaal tot den n. Geest. Kyrie, eleïson. Christe, eleïson. Kyrie, eleïson. 21 |
Heer, ontferm u onzer. Christus, ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer. |
13
290 gebeden
De lofzang globia in excelsis.
Dit beteekent de blijüachap van hemel en aarde over de geboorte van den Verlosser. Hij begint met de woorden, die de Engelen zongen bij de geboorte van den Zaligmaker; doch hij wordt in alle Missen niet gelezen.
Glorie zij God in den Hoogste, en op de aarde vrede aan de menschen van goeden wil. Wij loven u. Wij prijzen u. Wij aanbidden u. Wij verheerlijken u. Wij bedanken u om uwe groote glorie. Heer God, hemelsehe Koning! God al-magtige Vader! Heer Jesus Christus, eenigge-boren Zoon ! Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders die wegneemt de zonden der wereld, ontferm u onzer. Die wegneemt de zonden der wereld, ontvang onze gebeden. Die zit aan de regterhand des Vaders, ontferm u onzer. Want gij zijt alleen heilig: Gij zijt alleen de Heer: Gij zijt alleen de Allerhoogste, o Jesus Christus! met den H. Geest in de Glorie van God den Vader. b. Amen.
Be Priester kust het altaar en groet het volk zeggende-. De Heer zij met u.
Hij ontvangt eerst den zegen van ChristuB, die door het Altaar beteekend wordt, eer Hij dien geeft aan het volk. Het volk wenscht aan den Priester denzeltden zegen, zeggende: De Heer zy ook met uwen geest. Dit moeten zij met hetj hart doen, zoo dikwijls als de Priester hen groet.
De gebeden genaamd Collecten.
Vergun ons, Heer! al hetgeen de Priester uit den naam van de H. Kerk voor ons vraagt: en geef ons voornamelijk vermeerdering van Geloof, Hoop en Liefde. Vergeef onze zonden, en verleen ons de gtnade om al uwe geboden
onder de h. mis.
heilig te onderhouden. Leer ons dat wij ons gaarne onderwerpen aan uwe goddelijke voorzienigheid, en uwen heiligen wil in alles aanbidden, en verleen ons al wat noodig en dienstig is tot het eeuwige leven. Door Jesus Christus onzen Heer. r. Amen.
de epistel.
Dit beteekent het prediken van de Profeten en van de Apostelen aan de Joden, die, weinige uitgenomen, het woord Gods verstooten hebben en ook van God verstooten zijn geworden.
Geef mij, o God! dat ik de lessen van uwe Profeten en uwe Apostelen altijd moge beschouwen als brieven van u uit den hemel gezonden, om ons uwen H. wil kenbaar te maken. Laat nimmer toe, dat uw H. woord door de versteendheid mijns harten mij eene nieuwe gelegenheid worde van zonde, gelijk aan de Joden, maar dat het, door uwe genade mijn verstand verlichtende, mijn hart ook ontsteke; en dat ik gevoelen moge hetgeen de Discipelen van Emaus gevoelden, wanneer zij zeiden: was ons hart niet brandende van liefde, als hij tof ons sprak op den weg en ons de schriftuur opende. (Luc. 24 v. 32.)
Het boek wordt omgedragen.
Dit beteekent hoe de Joden het Evangelie verworpen hebben, en de Heer het heeft doeu overdragen tot de Heidenen, van welke wij onzen oorsprong hebben.
Ik heb maar al te dikwijls verdiend, o Heer! dat uwe zalige leering mij zoude afgenomen worden, en gegeven aan anderen, die er meer voordeel mede zouden doen. Heer, behandel mij niet meer naar mijne verdiensten. Geef mij meer liefde om uw heilig woord te aanhooren, en
291
392 gebeden
meer getrouwheid om er naar te leven; doe mij het voor de vreeselijkste 8traf beschouwen, van hetzelve beroofd te worden.
Bemerking voor let Evangelie.
Iedereen ataat op om het H. Evangelie te hooreu, tot een teeken van bereidvaardigheid, om er naar te leven. Men zegent zich het voorhoofd, den mond en het hart; tot een teeken dat men zich niet zal schamen die heilige waarheden als op zijn voorhoofd, in den mond en in net hart te dragen.
Zuiver mijn hart en mijne ooren, o Heer! gelijk gij eertijds de lippen van Isaïas gezuiverd hebt met eenen vurigen steen; dat de gekruiste Jesus altijd in mijn verstand, in mijnen mond en in mijn hart zij, en dat ik mij nimmer over zijne heilige woorden schame.
het evangelie.
Heer, gij hebt de woorden van het eeuwig leven, gij zijt het licht en de waarheid: wij hebben geenen anderen leermeester dan u. Geef mij, dat ik onder uwe schapen zij, die naar uwe stem luisteven, en u alleen navolgen. Doe mij uwe zalige lessen met blijdschap aanhooren, met ootmoedigheid gelooven, en met vlijt volbrengen; en alhoewel zij strijden tegen mijne kwade driften, laat nooit toe, dat ik uwe heilige regels doe overeenkomen met mijne begeerlijkheden ; maar doe mij liever door uwe genade mijne ongeregelde genegenheden verzaken en leven volgens den regel van uwe heilige wet.
onder de h. mis. 293
Credo. (Geloofbelijdenis.)
Beteekent hoe de Heidenen met grooten ijver het Geloof hebben aangenomen en kloekmoedig beleden. Hij wordt niet altijd gelezen: hij behelst de gewigtigste punten van ons H. Geloof, die men aandachtig moet overdenken.
Ik geloof in eenen God, almagtigen Vader, Schepper van Lemel en van aarde, van alle zigtbare en onzigtbare dingen. En in eenen Heer Jesus Christus den eeniggeboren Zoon Gods, en uit den Vader vóór alle eeuwen geboren; God van God; licht van licht; waarachtigen God van den waarachtigen God; geboren en niet gemaakt, eenwezig met den Vader, door wien alle dingen gemaakt zijn. Die om ons menschen, en om onze zaligheid nedergedaald is uit den hemel, en het vleesch heeft aamjenomen, door den H. Geest ■uit de Maagd Maria en is mensch geworden. * Hij is ook voor ons gekruist onder Pontius Pilatus; hij heeft geleden en is begraven. Hij is, volgens de Schriftuur, den derden dag verrezen. En hij is opgeklommen ten Hemel. Hij zit aan de reg-terhand des Vaders. En zal wederkomen met heerlijkheid om te oordeelen de levenden en dooden; van wiens rijk geen einde zal zijn. En in den H. Geest, den Heer en levendmaker, die van den Vader en den Zoon voorkomt, die met den Vader en den Zoon te zamen aangebeden en verheerlijkt wordt, die door de Profeten gesproken heeft. En eene heilige Katholieke en Apostolische Kerk. Ik belijd een doopsel tot vergiffenis der zonden; en ik verwacht de verrijzenis der dooden, en het eeuwig toekomend leven, Amen,
* De Priester, deze woorden lezende, knielt neder^ om zijne aanbidding en dankzegging te betoonen over het geheim van de menschvvording van het eeuwig Woord. De geloovigen behooren dit ook te doen.
294) GEBEDEN
OJJerande van Brood en Wijn.
Nadat de Priester wederom het volk gegroet heeft, leest hy eenige verzen uit de Psalmen, genoemd het Offertorium, omdat de geloovigen eertijds alsdan brood en wijn gingen offeren. Deze offerande beteekent de opdragt van Christus in den tempel. Het brood bestaande uit vele graantjes, en de wijn bestaande uit vele druiven, beteekenen de vereeniging der geloovigen die onder elkander door de liefde moeten vereenigd zijn.
GEBED.
Ontvang, o eeuwige Vader! dit brood en den wijn, die in het Ligchaam en Bloed van uwen eenigen Zoon zullen veranderd worden, welk H. Ligchaam en Bloed ik, onwaardige, met den Priester en met alle geloovigen zal gaan opofferen als eene onbevlekte offerande aan u, o levende en waarachtige God! voor mijne ontelbare zonden en onachtzaamheden, en voor alle geloovigen, zoo levende als doode, opdat het mij en hun moge strekken tot zaligheid en tot het eeuwig leven. k. Amen.
Het wasschen der vingeren.
De Priester wascht de vingeren, niet de geheele hand, om tetoo-nen dat als men de H. Offerande gaat opdragen, men niet moet denken op de zuivering der doo lelijke zonden, die te voren door eene waardige boetvaardigheid behoort geschied te zijn; maar op de zuivering der dagehjksche kleine gebreken, die als eene stof aan de vingeren hangen, en die men nogtans door eene opregte droefheid moet afwasschen.
Laat niet toe, o genadige God! dat ik ooit besmet worde met doodelijke zonden, of in de dagelijksche wetens en willens blijve hangen; maar geef mij de genade, om de fouten, welke ik dagelijks uit menschelijke krankheid bedrijf, dagelijks af te wasschen door de boetvaardigheid en het gebed. Wasch en reinig nu ook den grond mijns harten, opdat ik meer en meer gezuiverd
ONDER DB H. MIS.
zijnde, mijne offerande zoo veel te behagelijker zij aan uwen H. Naam.
O KATE PRATRE3.
Be Priester kust het altaar, en zich omkeerende, zegt: Bidt, broeders, opdat mijne en uwe offerande aangenaam zij aan God den Vader almagtig.
T)e dienaar antwoordt-.
De Heer gelieve de offerande te ontvangen uit uwe handen tot lof en glorie van zijnen Naam, tot voordeel en zaligheid van ons allen, en van geheel zijne H. Kerk.
DE STILLE GEBEDEN.
Heer, geef aan den Priester, die u deze offerande opdraagt, en aan ons , die ze u door hem opdragen de noodige genade, om te zamen met u eene heilige offerande te worden.
DE PREFATIE.
Of nadere bereiding tot hei heiligste deel van
het Sacrificie. *
De priester wenscht wederom Gods zegen aan het volk en vermaant hen allen, dat zij hunne harten zouden verheffen boven al de aardsche zaken, sursum corda. Zij antwoorden door den mond van den dienaar: wij hebben ons hart tot den Heer verheven, en zij gaan zich voegen tot dej hemelsche geesten om hem met hen te danken,
De Friester zegt-.
Laat ons den Heer, onzen God, bedanken.
Dien. Dit is ganseh redelijk en regtvaardig.
Priest. In waarheid het is ten uiterste redelijk en regtvaardig, het is onze groote pligt, en het is ons zalig dat wij u altijd en overal bedanken, heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God,
295
GEBEDEN
(Men kan hier op de hooge 'Feestdagen tmscJien voegen: En voornamelijk over het geheim van... hetwelk wij heden vieren) docr Christus, onzen Heer. Door wien de Engelen uwe Majesteit loven, de Magten u al bevende eeren, de Hemelen, de hemelsche Krachten, en de zalige Serafijnen met eene eenparige blijdschap te zamen uwen lof verkondigen, met welke wij bidden, dat gij ook onze gebeden gewaardigt aan te nemen, ootmoedig roepende met hen allen: Heilig, Heilig, Heilig, zijt gij, o Heer! God der fleirkrachten; hemel en aarde zijn vol van uwe glorie,Hosanna (quot;*) aan degene, die woont in de hoogste hemelen. Gezegend moet hij zijn die daar komt in den Naam des Heeren, Hosanna aan dengene, die woont in de hoogste hemelen.
Onder den Canon.
De Cauon, dat is het heiligste deel van het Sacrificie der Mis, wordt in stilte gelezen, tot een teeken dat alle verstand moet stilstaan voor deze hooge Geheimen en zich ten onder geven ten dienste van het geloof. De priester maakt vooreerst drie kruisen over de offerande, en verzoekt dat God zijnen zegen zoude zenden over de offergiften en over zijne U. Kerk.
Aan u alleen, o almagtige, eeuwige God 1 komt het Sacrificie en de aanbidding toe, wij komen u die doen door Christus onzen Heer, met wien wij ons vereenigen, kussende in den geest te zamen met den Priester het H. Altaar, eerst en vooral biddende, dat gij uwe H. Kerk gelieft te vereenigen, te bewaren en te bestieren. Zend uwen H. Geest over den Paus van Eome, over onzen Bisschop, en over al degenen, die in eenige geestelijke of wereldlijke overheid gesteld zijn,
(•) Hosanna beteekent eene toewensching van geluk en zegen.
296
ONDER DB H. MIS. 297
opdat zij hun gezag heiliglijk gebruiken tot uwe eer en onze zaligheid. Wees ook gedachtigN. N...
I)e gedachtenis der levenden.
Meu zal bier bijzonder aan God beveleu de personen, die nog in bet leven zyn, en voor wie men gehouden of genegen is te bidden, als; ouders, weldoeners, vrienden, enz.
Wij vereenigen ons tot dit einde met de allerheiligste Maagd Maria, met de H. Apostelen en Martelaren, en met alle Heiligen ; opdat wij door hunne krachtige voorspraak mogen verkrijgen hetgeen wij door onze onwaardigheid niet verdienen.
Be priester houdt zijne handen over de offerande.
God had in de oude wet bevolen, dat iedereen, die eene offerande zoude doen, zijne hand zoude leggen op het hoofd des slagtoffers, om daardoor te toonen, dat hij zelf den dood verdiende, en het slagtoffer in zijne plaats stelde. De Priester doet dit insgelyks.
O Heer! ik had den dood verdiend door mijne zonden, maar door uwe oneindige barmhartigheid mag ik dien leggen op het Lam Gods, hetwelk de zonden der wereld wegneemt. Uw eenige Zoon is de verzoening geworden voor onze zonden: hij heeft den schuldbrief te niet gedaan, die ons tegen was, en hem genageld aan het kruis. Ik offer u zijnen dood voor den eeuwigen dood, dien ik schuldig was.
Bereiding tot de Consecratie.
De Priester doet hetgeen Christus gedaan heeft in het laatste avondmaal. neemt het brood in z^jne handen, hg slaat zgne oogen naar den hemel, hy bedankt God, hg zegent het brood, spreekt de woorden, die Christus gesproken heeft; aldus wordt het brood veranderd in het H. Ligchaam van Jesus,
Geef mij , o Heer! een genoegzaam geloof om 21 13.
gebeden
hier te zien hetgeen op den Calvarie-berg volbragt is. Het is dezelfde offerande, hetzelfde slagtoffer, dezelfde Opperpriester, en dezelfde liefde. Geef mij dezelfde gevoelens, alsof ik u zag sterven aan het kruis. Dat uwe overgroote liefde mijn hart doe smelten; leer mij met u sterven, en geef mij een nieuw leven door uwen dood.
Be Consecratie mn het Brood.
Heilige Geest, zend uwe vurige vlammen over deze gaaf, over den Priester, en over ons; opdat wij allen te zamen eene eenige offerande worden met Christus,
Onder het opheffen van de H, Hostie.
Ik aanbid u, mijn Zaligmaker! verheven aan het kruis , trek mij tot u, volgens uwe belofte. Ik aanbid u onder de gedaante van brood, daar gij wezenlijk tegenwoordig zijt. Sla uwe oogen, o allergenadigste Vader! op de offerande van uwen Zoon, die wij u opdragen en ons te zamen met hem. Ontvang ons in genade om zijnent wil.
Onder het opheffen van den kelk.
Ik aanbid u, dierbaar Bloed van Jesus, voor ons vergoten aan het kruis, als het rantsoen van onze zonden. Laat toch; o Heer! een druppel van dit goddelijke en genaderoepende Bloed vloeijen op mijne ziel, om haar te reinigen van alle zonden!
Tot aan den pater nosteb.
Ik vereenig mij met u, o Heer Jesus! onze
398
ONDER DE H. MI3.
opperste Priester, ik aanbid de goddelijke gesteltenissen van uwe ziel, met welke gij u zeiven aan uwen hemelschen Vader opdraagt voor ons. Laat uwe aanbidding, uwe dankzegging en uwe vernedering ook de mijne zijn! offer mij te zamen met u, en laat mijne offerande een zijn met de uwe.
Ik offer u, o hemelsche Vader! die offerande van uwen Zoon als de eenige zaak, die u waardig is: als een brandoffer tot erkentenis voor uwe oneindige weldaden; als een zoenoffer voor de zonden van de geheele wereld en voor de mijne in het bijzonder; als de band van vereeniging van al de geloovigen; als de algemeene offerande van de geheele heilige kerk.
Ik bedank u door dezelve over de glorie van uwe Heiligen, ik verzoek daardoor de heiligmaking van uwe uitverkorenen, en de verlossing van de geloovige zielen uit het vagevuur.
Men zal hier aan God bevelen de zielen, voor welke men meest gehouden of genegen is te bidden.
PATER NOSTBK.
Men zal het gebed des Heeren bidden met eene bijzondere aandacht en met een groot vertrouwen van daardoor te bekomen hetgeen wij vragen.
Onze vader die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam. Dat uw rijk ons toekome. Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren. Leid ons niet in bekoring. Maar verlos ons van den kwade. b. Amen.
Nadat de Priester verder gevraagd heeft door de voorspraak der
299
gebeden
Heiligen verlost te worden van aile kwaad en te bekomen den vrede, breekt hij de H. Hostie in drie Btukken. Door het 1, worden beteekent de lidmaten van ChrisSus, die hier nog]|leven. Door het 2. die in het vagevuur zyn. En door het 3. hetwelk hij in den kelk laat vallen, degenen die in den hemel in God verslonden zijn. Hierna wenscht hij aan het volk den vrede, en in de tien eerste eeuwen van de Kerk gaven de geloovigen, de raarinen aan de mannen, en de vrouwen aan de vrouwen, hierop elkander den kus van vrede, hetwelk ook somwylen geschiedde na het Agnus Dei.
Verlos ons, o Heer! door het voorbidden van uwe Heiligen, van alle kwaad, en verleen ons genadig den drievoudigen vrede, die ons zoo noodig is tot het ontvangen van het Sacrament van vrede. Vrede met u, vrede met ons zeiven en vrede met onzen naaste; en dewijl onze zonden alleen dezen vrede kunnen storen, zoo zeggen wij ootmoedig met den Priester:
AGNUS dei.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer.
Lam Gods, dat de zond an der wereld wegneemt, verleen ons vrede.
In de Ziel-Mis zegt men: Lam Gods. enz., verleeu hun rust. Lam Gods, enz., verleen hun rust. Lam Gods, enz., verleen hun de eeuwige rust.
gebed vóór de nuttiging,
O lieve Zaligmaker! geef ons den vrede, niet dien, welken de wereld geeft; maar uwen vrede, die voortkomt uit een goed geweten en uit de vergiffenis der zonden.
gebed.
O Heer Jesus! die door uwen dood het leven
300
ONDEK DE H. MIS.
gegeven hebt aan de wereld, verlos mij door uw heilig Ligchaam en Bloed van al mijne zonden en van alle kwaad. Doe mij zoo vast staan in uwe liefde, dat ik door geene bekoringen van u gescheiden worde.
Ik ben, o Heer! niet waardig de allerminste van uwe genade, veel min te ontvangen uw allerheiligst Ligchaam en Bloed. Doe mij mijne onwaardigheid nog meer kennen en gevoelen; opdat ik met eene allerdiepste ootmoedigheid met den honderdsten man en met den Priester moge zeggen;
DOMINI] NON SUM DIGNUS.
Heer, ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak komt; maar spreek alleen één woord en mijne ziel zal gezond worden. Zei/ dit driemaal.
Kom in mij, o mijn God ! door uwen Geest en uwe genade, dewijl ik onwaardig bsn u te ontvangen in dit H. Sacrament. Geef mij de noodige zuiverheid en ootmoedigheid, om heiliger en meermalen te naderen tot uwen H. Maaltijd. In vereeniging met den Priester, die het geluk heeft van u te mogen ontvangen, bid ik met de Cananesche vrouw, om deelachtig te worden aan de brokkelingen, welke van uwe tafel vallen.
Verzuchting na de Nuttiging.
Heer, maak mij deelachtig aan uwen geest.
O H. Spijs! verzaad mijne ziel, doe haar den sraaak der schepselen verliezen.
O Jesus! geef mij dat levende water van uwen H. Geest, opdat ik niet dorste naar aardsche genoegens.
301
302 gebeden
Wees in mij eene levende fontein, springende tot in het eeuwige leven!
Blusch den kwaden dorst van mijne ziel.
Blusch in mij den ongeregelden brand der begeerlijkheid!
Versterk mij, o Jesus! tegen alle gevaren en aanloksels der zonde.
Blijf in mij, en doe mij blijven in u.
Dat mijne grootste droefheid zij, beroofd te worden van de heilage spijs door mijne schuld.
Het boek wordt wederom gebragt op de plaats daar het was in het begin van de Mis, tot een teeken, dat eindelyk de Joden, die nu zoo vele eeuwen in hunne hardnekkige blindheid gebleven zyn door Gods genade het Evangelie zullen omhelzen, en Christus voor hunnen Messias aanbidden.
gebkd na de Nuttiging.
Ik bedank u, o mijn Zaligmaker! voor de verlossing, die gij mij verdiend hebt door uwen dood. Doe mij de vruchten daarvan genieten, te weten: de vergiffenis van mijne zonden, de genade om u niet te vergrammen, en om hei-liglijk te leven volgens uwe geboden, en daarin te volharden tot het einde toe. R. Amen.
Zeg eindelek met den Priester htt volgende
Gebed: J
Heilige Drievuldigheid, dat u onze dienst aan- i
genaam zij ; en verleen toch dat deze offerande,
die ik, onwaardige, aan uwe opperste Majesteit door de handen van den Priester heb opgedragen,
aan mij en aan al degenen, voer wie dezelve geofferd is, door uwe genade strekke tot vergiffenis der zonden, en tot een krachtig hulpmiddel voor het eeuwige leven. Door Jesus Christus onzen Heer. r. Amen.
ONDEK DE H. MtS.
De laatste zegen des Priesters.
Deze beteekent den zegen, dien Christas aau zijne Apostelen gegeven heeft bij zijne hemelvaart en dien hij in het laatuten oordeel geven zal aan zyne uitverkorenen.
O Heer! verleen mij uwen goddelijken zegen, en doe mij zoo leven, dat ik hierna eens hooren moge: Komt gezegenden mijns Vaders, hezit het rijk, hetwelk u hereid is van het begin der wereld.
St. Jans Evangelie.
In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder dat is er niets gemaakt van hetgeen er gemaakt is. In hetzelve was het leven, en het leven was het licht der mensohen; en het licht scheen in de duisternissen en de duisternissen hebben het niet begrepen. Er werd een mensch van God gezonden, wiens naam was Joannes, Deze kwam tot getuigenis, om getuigenis van het licht te geven, opdat zij allen door hem gelooven zouden. Hij was het licht niet, maar hij was om getuigenis van het licht te geven. Dit was het waarachtig licht, hetwelk verlicht allen mensch, komende in deze wereld. Hij was in de wereld, en de wereld is door hem gemaakt, en de wereld heeft hem niet gekend. Hij kwam in zijn eigen, doch de zijnen namen hem niet aan. Maar aan allen, die hem aangenomen hebben heeft hij magt gegeven om kinderen Gods te worden, dengenen, die in zijnen naam gelooven, welke niet uit den bloede, noch uit den wille des vleesches, noch uit den wille des mans, maar uit God geboren zijn. En (dit zeggende knieltmen)
303
304 gebeden onder de h. jus.
het Woord is vleesch geworden, en heeft omler ons gewoond. En wij hebben zijne glorie gezien, eene glorie als van den eenigge boren Zoon des Vaders, vol van genade en waarheid.
r. Lof zij u, Christus.
gebed na de Mis.
Hemelsche vader ik bedank u voor uwe onuitsprekelijke gaven. Vergeef mij mijne onge-trouwheden en verstrooidheden. Vergun mij, door uwe goedheid, dat de vruchten van deze waardige offerande zich uitstorte over al mijne werken. Ik heb door het opdragen van uwen allerliefsten Zoon willen betuigen, dat ik u erken voor mijnen oppersten Heer en God. Geef dat de opregtheid van mijne aanbidding uit mijnen handel blijke. Keer van mij alle boosheid af; bestier mijne gangen in alle geregtigheid en waarheid; opdat ik in het toekomende niet alleen deze aanbiddelijke offerande met vertrouwen opoffere door de handen van uwen Priester, maar zelf ook eene behagelijke offerande voor uwe goddelijke oogen worde. r. Amen.
VAN MIS TE HOOBEN DOOE HfcT OVERUENKEN VAN HET LIJDEN VAN CHRISTUS, HETWELK DOOR DE CEREMONIËN VAN DE MIS VERDEELD WORDT.
Wij hebben hier eene Mis gesteld, versierd met godvruchtige prentjes, verbeeldende de Geheimen van het lijden van Christus, welke in de Mis door het gewaad van den Priester, en door de uitwendige Ceremoniën beteekend worden; opdat de geloovigen, zelfs door het enkel aanzien van deze beelden, zouden indachtig worden wat de Priester aan het altaar doet; welke Geheimen hij aldaar verbeeldt; en opdat ze hierdoor den indruk van al de deelen van het lijden van Christus te levendiger zouden ontvangen. De gebeden en bemerkingen, die daar bijgevoegd zijn, toonen hun, hoe zij de vruchten van die Geheimen moeten vragen. Doch indien deze somwijlen te lang vallen, kan mer. de bemerkingen ten tijde van de mis overslaan, en ze gebruiken als men het heilig lijden van Christus wil overdenken.
De beelden zijn de boeken der onwetenden, zeggen de H. Vaders; dus kunnen deze beelden ook voordeelig dienen, om den kinderen van jongs af, eer zij nog kunnen lezen, de Geheimen van de H. Mis en van het lijden des Zaligmakers aan te wijzen, alsmede voor zieke menschen en anderen, om hun met een oogslag, zonder veel inspanning, de godvruchtige voorwerpen voor oogen te stellen, die hen kunnen helpen, om in den geest Mis te hooren en om zich te voegen met den lijdenden Jesus in alle omstandigheden van zijn lijden.
306 GBHEIMEN VAN HET LIJDEN
CHRISTUS gaat met zijne Apostelen naar den hof van Gethsemani.
EN GEBEDEN ONDEK DE H. MIS. 307
GEBED.
Voorbereiding om Mis le hoor en.
Geef mij, o Heer! dat ik Christus, uwen Zoon, in den geest volge in de bloedige Geheimen van zijn bitter lijden, en dat ik in het H. Sacrificie van de Mis, in hetwelk zij op eene onbloedige wijze vernieuwd worden, tegenwoordig zij met zoo veel geloof en eerbied, dat ik overvloedig deelachtig worde aan de goddelijke vruchten van zijn H. lijden.
Ik wil heden die allerwaardigste offerande te zamen met Christus, door de handen van den Priester gaan opdragen aan uwe goddelijke Majesteit, tot erkentenis van uwe opperste magt over alle geschapen zaken; tot dankzegging voor al uwe weldaden; tot voldoening van mijne zonden; tot troost der bedrukten; tot verlichting der ongeloovigen ; tot oprichting der gevallenen; tot verkwikking der geloovige zielen; tot verwerving van alle genaden, die mij, mijnen vrienden en vijanden ter zaligheid noodig zijn, immers in denzelfden geest, gelijk Christus, uw Zoon, deze heeft opgedragen aan het kruis, en nog dagelijks opdraagt in de H. Mis, die, met u en den H. Geest God zijnde, leeft en heerscht door alle eeuwen. Amen.
De Priester begint de Mis aan den voet het Altaar.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 309
GEBED.
O Heer! die in den hof tot driemaal toe uwen hemelschen Vader gebeden hebt, dat de kelk van uw bitter lijden zoude mogen voorbijgaan, en nogtans u zelveu volmaakt aan zijnen H. Wil hebt onderworpen; geef mij door dit H. Gebed, dat ik in al mijn lijden met eene volle overgeving van mijn hart tot u mijne toevlugt neme en met uwen H. wil in alles tevreden zij. Amen.
BEMERKING.
Wie zal mij geven dat ik tot liefde en medelijden ontstoken worde gelijk de H. Carolus Borromeüs, wanneer hij in de wildernissen van Verallen, al de geheimen van het lijden van Jesus, die aldaar zeer levendig uitgedrukt stonden, met tranen ging bezoeken! wie zou, o mijne ziel! staande voor dien gloeijenden oven van liefde, niet smelten in tranen ?
Bemerk, o mijne ziel!
Wat Jesus hier gaat lijden ■.
Om' zonden zijn de schuld Van al zijn lloediy strijden.
Hoe hitter komt hem op Die paradijsche vrucht!
Die lusthof wordt voor hem De hof vol ongeneugt.
310 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
III.
CHRISTUS valt op zijn aangozigt, zweetende water en bloed. j
9
EN GEBEDEN ONDER DE H, MIS. 311
GEBED.
O Heer Jesus! die, gedrukt zijnde door den last van onze zonden, op uw aanschijn neder-gevallen zijt ter aarde, zweetende uit al uwe lidmaten water en bloed, verleen mij, dat ik door de gedachtecis van uw bitter lijden, tot vergelding van dit bloedig zweet, opregte tranen van leedwezen vergieten moge. Amen.
BEMEEKING.
Hoe ver zijt gij, o mijne ziel! van bloedige tranen te storten over uwe zonden, gelijk zij waarlijk verdienen, gij die in de overdenking van deze bloedige geheimen naauwelijks tranen van medelijden en leedwezen aan den lijdenden Jesus zoudt wedergeven! Ach, of ik van den goddelijken balsem van dit zielgenezend zweet in mijn hart mogt ontvangen! één druppel ware genoeg, om het te vermurwen en al mijne wonden te genezen.
O goddelijk zweet en Hoed!
O hemelsche koralen!
Gij die geen diamant,
Geen goud ooit lean ietalen.
Hoe droef moet zijn de ziel,
Hoe hang het gansch gemoed.
Wanneer de sterke God Hier water zweet en bloed.
EN GEBEDEN ONDEK DE H. MIS. 313
GEBED,
O lieve Zaligmaker die door Judas, uwen vriend en uwen apostel, door eenea kus hebt willen verraden worden , verleen mij, door uwe genade, de geveinsdheid der valsche vrienden geduldig te lijden, en u nimmermeer door eene heiligschendige Communie, of door eenen bedriegelijken handel met mijnen naaste, te verraden. Amen.
quot;BEMERKING.
Leer hier, o mijne ziel! standvastige verduldigheid , naar het voorbeeld van Jesus. Leer uwe vijanden beminnen; geen kwaad met kwaad vergelden, u zeiven bereid makende tot de pijnlijkste van alle beproevingen, te weten den afval en het verraad van uwe beste vrienden. Troost u aladan met uwen Zaligmaker, die in het midden van wolven als een lam stond, en zijnen verrader zelfs met den liefderijken naam van vriend bejegende.
Verrader als gij zijl.
Kan dan het minnelijk wezen
Van dit onnoozel lam
Uio hart notj niet genezen!
Hoef Judas, levert gij Den Zvne Gods aldus;
Omhelst gij hem als vriend Met eeiwn moor der s kus'!
21
14
De priester gaat naar den kant van het Epistel, om het Introïtus te lezen.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 315
GEBED.
Het is om mijnent wil, o goddelijke Zaligmaker! 'dat gij als een misdadiger hebt willen gebonden worden. Breek, bid ik u, door de kracht van uwe heilige banden, de banden van mijne zonden, en maak mij aan u vast door de banden van liefde, opdat ik de ongebondene vrijheid nimmermeer misbruike om u te vergrammen. Amen.
BEMEHKING.
Wees beschaamd, wereldsche ziel! over uwe zijden en gouden strikken en snoeren, wanneer gij uwen Zaligmaker ziet gebonden worden met harde koorden en banden, en als gij zijne Heiligen, door den geest van boetvaardigheid gedreven, hun ligchaam ziet pijnigen met ijzeren ketenen en haren kleederen. Verzaak ten minste deijdel-heid, indien gij nog geen deel kunt nemen in hunne gestrengheden.
De wreede Jwlas-kus
Kost aan den Heer het leven,
Zoo even als de kus.
Dien Joab heeft gegeven.
Dus hinden zij hem vast.
Als gansch beroofd van kracht; Om wee liefde o ziel!
Heeft Samson hier geen magt.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 317
GEBED.
Ik aanbid, o zoete Zaligmaker! deze uwe eerste vernedering, die gij om mijnentwil ontvangt bij Annas, alwaar uwe heiligheid en de verdrukking van uwe onnoozelheid tot spot en vreugd dienen aan de goddeloosheid. Geef mij de genade door uwe versmading de beschimping der goddeloo-zen gaarne te lijden, en om door geene vernederingen van de ware godvruchtigheid immermeer af te wijken. Amen.
BEMEKKINQ.
Annas was bij de Joden in groot aanzien , wijs, rijk, magtig, herhaaldelijk Hoogepriester geweest zijnde; vijf van zijne zonen hadden dezelfde waardigheid bediend, en Caïphas zijn schoonzoon, was toen in die bediening. Ondertusachen was hij en zijne geheele familie van de secte der Sadu-ceërs, die geen ander geluk kenden, dan het geluk van dit tegenwoordig leven. O mijne ziel! schroom altijd voor een zoo gruwelijk ongeluk.
Zie hier, o mijne ziel,
Voor Annas zoo verheven.
De kleine nederig slaan.
En als van vreeze heven;
Maar wees toch niet beroerd Voor dezen ijdelen schijn,
Al is 't verschil hier groot,
't Zal namaals grooter zijn.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 319
GEBED.
O Jesus die hebt willen verdragen, dat Petrus, de prins uwer Apostelen, u tot driemaal toe zoude verloochenen in iiet huis van Caïphas, bewaar mij bid ik u, van alle laatdunkendheid en van het vertrouwen op mijne eigene krachten; opdat ik mij nooit begeve in kwade gezelschappen en in gevaar u door de zoude te verloochenen. Amen.
BEMERKING.
Sluit uw hart; o mijne ziel! voor de ijdele vrees der menschen, en wees kloek in de belijdenis van uwen Heer. Schaam u niet over Christus en over zijn H. Evangelie; want over al degenen, die zich zullen geschaamd hebben hem voor de menschen te belijden, zal hij zich ook schamen voor zijnen hemelschen Vader.
Die in den hof door H zwaard
Zijn' Heer trachtte te wreken,
Durft nu geen enkel woord
Voor zijnen Meester spreken. Ach! Simon die vol moed
Vielt Malchus op hel lijf.
Wat staat gij zoo ontmand Op 't spreken van een wijf.
320 geheimen van het lijden
VIII.
JESUS keert zich tot Petrus, en hij wordt bekeerd.
De prieater, zich leeerende tot het. volk, zegt De Heer zij met u.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS, 321 GEBED.
Gij slaat de ocgen uwer genade op Petrus, o minnelijke Jesus! en hij, bekeerd zijnde, begint bitterlijk te weenen. Aanzie mij, bid ik u, met de oogen van uwe barmhartigheid, opdat ik mijne zonden opregt beweene, en u, mijnen Heer en mijnen God! nimmermeer door woorden of werken verloochene. Amen.
BEMERKING.
Overweeg, mijne ziel! aandachtig dit geheim, en luister getrouw naar de stem van uw geweten, en gij zult dikwijls met Petrus en met de boetvaardige Pelagia uwe zonden be-weenen en u door uwe tranen reinigen. O hoe gelukkig zoudt gij zijn, indien de Heer uwe oogen twee springaders van tranen liet worden.
Hoe goddelijk is de kracht,
O Jesus! uwer oogen.
Gij ziet maar Petrus aan
Met minn'lijk mededoogen.
En zie de harde rots
*
Wordt straks als een' fontein. Waardoor hij spoedig wordt Van zijne zonden rein.
21
. 1
332 geheimen van het lijden
IX.
JESUS wordt beschuldigd voor Pilatus.
$
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 323
O regtvaardige regter van alle menschen, die, om ons te ontslaan van onze zonden, wel hebt willen staan voor eenen onregtvaardigen regter, en valschelijk beschuldigd worden, leer mij de valsche beschuldigingen der kwaadwillige menschen geduldig verdragen, en het geloof en de waarheid, naar uw voorbeeld, ook met gevaar van mijn leven, kloekmoedig belijden. Amen.
BEMERKING.
Indien gij, o mijne ziel! dit geheim levendig in uw hart drukt, zult gij dikwijls zeggen met den H. Joannes van het kruis: Verleen mij, o Heer! dat ik van de geheele wereld gelaakt en versmaad worde, dat ik voor u lijde, en met u strijde, opdat ik, deelachtig zijnde aan uwe schande, ook deelachtig worde aan uwe glorie.
Zie hoe dat hier uw Heer,
Gekneveld en gebonden.
Als eenen hooswicht wordt
Filatus toegezonden.
Hier laakt men zijne deugd.
Hier stelt men God te regt: Een' vorst voor zijnen slaaf,
Ben Heer voor zijnen knecht.
Het boek wordt overgedragen, en de priester bidt stil in het midden van hev. altaar.
EN GEBEDEN ONDEK DE H, MIS. 325
GEBED,
O Heer Jesus ! die, voor Herodes staande, en over vele dingen ondervraagd wordende, niet het minste woord hebt geantwoord; en daarom als een dwaas zijt beschimpt, verleen mij de wijsheid, om uwe heilige verborgenheden niet te openbaren aan die ze onwaardig zijn, en gaarne deel te nemen in uwe goddelijke dwaasheid. A.men.
BEMEHKING.
Wanneer, o mijne ziel! zult gij eens tot die kloekmoedigheid komen, dat gij, naar het voorbeeld van uwen Zaligmaker en van zijne Heiligen, alle minachtingen, valsehe beschuldigingen, verwijtingen en lasteringen met stihwijgen zult aanhooren, en uit liefde voor Jesus gsarne voor dwaas en uitzinnig aangezien worden ?
Waarom nieuwsgierig Vorst,
Doemt gij zijn zedig zwijgen?
Wat Icon zijn zoete spraak Bij Caïphas verkrijgen ?
Be onnoozelheid en deugd.
Al geeft zij geen geluid,
Sehijnt hem met stommen mond Genoeg de oogen uil.
326 geheimen van het lijden
XI.
CHRISTUS door Herodus bespot zijnde, wordt wederom naar Pilatus gezonden.
EN GEBEDEN ONDEE DE H. MIS. 337
GEBED.
it P:Het ia om te voldoen voor onze hoovaardig
heid , o eeuwige wijsheid ! dat gij alle soort van vernedering wilt ondergaan; dat gij zwijgt voor Herodes; dat gij beschimpt wordt als een dwaas, en wederom met nieuwe versmaadheden gezonden wordt naar Pilatus; verleen mij hierdoor de genade om mij te vernederen, ootmoedig te zwijgen, en de beschimping om de godvruchtigheid niet te schuwen.
BEMERKING.
Christus verwijst door zijne stilzwijgendheid de drift en de ijdelheid van ons overvloedig spreken. De kinderen van Adam spreken dikwijls, omdat zij hunne tong niet kunnen bedwingen, om te zwijgen: aldus is hun spreken en zwijgen dikwijls maar enkele hoovaardigheid. O mijne ziel! schuw deze ijdelheid.
Zoo wordt de onnoozellieid
Gehandeld door de grooten:
Nu ginder, dan weer hier
Gesleurd en weggestooten.
Welaan, getrouwe ziel.
Wees daar niet voor beladn Als Jesus regt zal doen.
Zal alles anders gaan.
328 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
EN GEBEDEN ONDEK DE H. MIS. 329
GEBED.
O allerzuiverste Jesus! die om mijne zonden van uwe kleederen hebt willen ontbloot worden, leer mij den ouden menscb uitschudden met al zijne werken, om u aan te trekken met uwe deugden; opdat ik voor u niet verschijne in eene schandelijke naaktheid door ontblootir.g van heilige verdiensten en goede werken. Amen.
BEMEKKING.
Leer uit dit geheim, o mijne ziel, u zelve ontblooten van alle aardsche aangekleefdheid en wereldsche genegenheden, opdat gij met den H. Antonius, den naakten Jesus naakt moget volgen, wetende dat degenen, die om hem alles verlaten en hem volgen, honderdmaal zooveel wederom zullen krijgen, en het eeuwige leven bezitten.
Des regters laffe vrees
En moordzucht van de Joden Treedt met den voet het regt
En de heil'ge geboden :
Zij vallen Jesus aan,
En stellen hem gansch naakt;
Dus wordt de deugd gedrukt.
Als 't kwaad te boven raakt.
330 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XIII.
CHRISTUS wordt gegeeseld.
De priester offert aan God het brood en den wijn.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 331
GEBED.
Aanbiddelijke Zaligmaker, die otn mijne zonden uw H. Ligchaam geleverd hebt aan de beulen, om gegeeseld te worden, geef mij, bid ik u, dat ik de geesels van uwe vaderlijke kastijding gaarne omhelze, en dat ik voortaan nimmermeer door mijne zonden de schandelijke tormenten van uwe geeseling vernieuwe. Amen.
BEMERKING.
Gelukkig zijn die boetvaardige zielen, die, bewogen door medelijden tot den lijdenden Jesus, hare tranen mengen met zijn bloed; gelukkiger, die hun bloed ook mengen methunnetranen door vrijwillige lijfkastijdingen; maar allergelukkigst de kloekmoedige Martelaren, die tot getuigenis van hun geloof en van hunne liefde al hun bloed vergoten hebben voor hunnen God.
Zie Jesus zonder schuld Voor moe schulden bloeden;
Van 't hoofd iot aan den voet Ver scheur d door wreede roeden.
Ach of mijn hart ontvonkte En raakte gansch in brand
Door 't goddelijk dierbaar bloed t Bat stroomt van allen kant.
332 geheimen van het lijden XIV.
CHRISTUS wordt met doornen gekroond
De kelk wordt wederom na de offerande bedekt.
EN GEBEDEN ONDER DE H MIS. 333
GEBED.
Het is om mijnentwil, o lieve Jesus! dat gij met doornen hebt willen gekroond worden, omdat ik eene slechte aarde ben, die voor u niets voortbrengt dan doornen van zonden. Ach, geef mij toch deel in uwe doornen door eene waarachtige boetvaardigheid; opdat ik hiernamaals deel moge hebben in de kroon van uwe glorie. Amen.
BEMERKING,
Jesus leert u hier, o mijne ziel 1 dat er geene glorie te bekomen is dan door de droefheid, geene vsrgelding dan door de pijnen , geen koningrijk dan door het lijden. O gelukkig hij, die geene andere glorie zoekt op de wereld, dan veracht te worden om Jesus, die naar geene andere kroon dingt, dan naar die van Christus, en naar geene andere eer, dan naar die van zijn kruis!
O hoosheid overgroot!
O meer dan helsche vonden!
Waar haalt de nijd het scherp Om Jesus te doorwonden ?
En zulke doornen ook.
Hebt gij o ziel gezocht.
Als gij, trotsch opgepronkt.
Met 't hoofd gingt in de lucht.
EN GEBEEEN ONDER DE H. MI3. 335
GEBED.
O Heer Jesus! Zoon van den levenden God! die, van uwen regter onschuldig verklaard zijnde, nogtans door hem tot eenen schandelijken dood hebt willen veroordeeld worden; geef mij, dat ik alleen zorge onnoozel en onbevlekt te zijn voor uwe oogen, en dat ik voorts de onregt-vaardige oordeelen der menschen kloekmoedig verachte.
BEMERKING.
Pilatus meent de schuld en schande van zijn goddeloos vonnis af te wasschen met water; maar wat helpt het hem de handen te reinigen, daar zijne ziel besmet blijft met het vergoten bloed van den onschuldige? Wacht u , o mijne ziel! van die schandelijke schijnheiligheid, die den beker en de schotel van buiten reinigt voor de oogen der menschen , en het binnenste vuil en besmeurd laat voor de oogen van God.
Al kwam de volle zee
Hier stroomen door uw' handen.
Nooit wascht gij af zijn Moed,
Noch de onverdiende schande.
Hier haat noch 's keizers gunst.
Noch dwang van 't joodsch gewoel;
Daar vrees en hope leeft.
Wee aan dien regterstoel!
336 geheimen van het lijden
Pilatus vertoont JESUS aan het volk, zeggende:
ZIET I)EN MENSCH. gl'
sc
i
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 337
GEBED.
Ziedaar (Jen Mensch, o hemelsche Vader! dien gij ons gegeven hebt tot rantsoen van de men-schen; zie den Mensch, dien gij geslagen hebt in uwe gramschap om onze zonden; zie op het aanschijn van uwen beminden Zoon, den be-druktsten onder de menschen, laat uwe regt-vaardigheid nu voldaan zijn, en doe ons jeuade om zijnent wil. Amen.
BEMERKING.
Het zijn uwe zonden, o mijne ziel! die dezen Godmensch zoo mishandeld hebben, dat hij geene gedaante meer heeft van eenen mensch; zult gij nog niet t(.t medelijden bewogen worden? Zal uwe boosheid tegen hem blijven roepen zoo lang als hij nog adem heeft? Hemel en aarde staan verbaasd over dit droevig toon eel, blijft gij nog onbeweeglijk?
Hoe! kan dit droef vertoog De joden niet bewegen?
O neen! de loreedheid groeit:
Elkeen die sclireemot er tegen;
In 't midden van den hoop,
De felste tegen hem.
Aan 't kruis, en geen gena!
Roept on:e zondestem.
21
15
388 geheimen van het lijden
JESUS wordt ter dcod veroordeeld.
EN GEBEDEN ONDEK DE H. MIS. 339
GEBEL).
Zaligmaker der wereld! die om ons te verlossen van den* eeuwigen dood, dien wij door de zonden verdiend hadden, het onregtvaardig vonnis van den dood zoo gewillig hebt ontvangen, geef dat wij ons met liefde buigen onder uw regtvaardig oordeel, opdat wij door eenen gewilligen dood het voudIs van den eeuwigen dood mogen ontkomen. Amen.
BEMERKING.
Toen het vonnis des doods tegen den H. Cyprianus, dien grooten Martelaar en Aartsbisschop van Carthago, werd uitgesproken, sprak hij geene andere woorden dan deze: God zij gedankt. Ach, of gij, o mijne ziel! met dezelfde onderwerping het vonnis des doods moget om-heken, en uit hnt hart zeggen met David ; Heer, yij zijt regtvaardig en uw oordeel is regt!
Als Ahraliani zijrC zoon
Op Gods bevel zou slagten,
Tem eden mei den wil,
Liet God zijn woord verzachten.
Maar hier gaat Isaak zelf
't Onnoozel goddelijk Lam,
Den slag des doods ontvaên In plaatse van den ram.
340 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XVIII.
CHKISTUS zijn kruis dragende, gaat voor ons sterven, om ons te doen leven.
De priester houdt de gedachtenis der levenden.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 341
GEBED.
Leer mij o Jesas! mijn kruis dragen in uwen geest, doe mij al de kwellingen en verdrukkingen, die mij overkomen in dit leven, aanzien als mij toegezonden door de liefde van uwen Vader; dat ik ze naar uw voorbeeld gewillig omhelze, en mijn kruis met u dragende, door hetzelve moge zalig worden. Amen.
BEMEBKING.
Wie zal u geven, o mijne ziel, dat gij den ±1. Apostel Andreas moogt navolgen in zijne teedere omhelzing van het kruis, roepende met hem uit het binnenste des harten : ik groet u
o minnelijk en dierbaar kruis! zoo tang gewenzcht en ten laatste aan mijn begeerig gemoed geschonken, Ach, of hij mij door u ontvange, die voor mijne zaligheid aan u gehangen heeft.
Zie Isadk voor u gaan,
Met 't offerhout beladen,
En volg hem op het spoor Van zijn bebloede paden.
Ons leven hangt van hem.
Hij gaat als een rantsoen Onz dood door zijnen dood,
O mijne ziel voldoen.
342 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XIX.
JESUS wordt beweend door de vrouwen, die hem volgen.
De priester legt zijne handen op den kelk.
EN GBBBDEN ONDER DE H. MIS. 343
Druk diep in mijn hart, o lieve Zaligmaker! de gewigtige woorden, die gij op uwen kruisweg tot de medelijdende vrouwen gesproken hebt: Weent over mij niet, o Dochters van Jeruzalem! maar weent over u zeiven; want indien het groene hout aldus behandeld wordt, wat zal er van let drooge geworden? Leer mij over mij zeiven weenen; opdat ik de vrucht van uwe tranen genieten moge. Amen.
3EMEKKING.
Te vergeefs weent gij over Jesus, o mijne ziel! indien gij niet weent over u zeiven; want het is om u en om uwe zonden dat Jesus weent: zij zijn de oorzaak van al zijn lijden; indien gij dan den lijdenden Zaligmaker wilt troosten, beween uwe zonden. Besproei met tranen van eene ware boetvaardigheid het onvruchtbare hout, opdat het groen en jeugdig worde.
Wee mij, onvruchtbaar hout!
Belafn met hooze vruchten.
Die de oorzaak ben van 't kruis,
En van mijns Heeren zuchten.
Indien de levensboom Hier naamo lijks kan bestaan;
Helaas, (genade ó Heer!)
Hoe zal 't met mij dan gaan!
344 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN XX.
CHEISTUS wordt aan het kruis genageld.
Dö priester maakt verscheidene kruisen over het brood en den wijn.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS, 34B
O Jesus! zoo worden dan die weldoende handen en die heilige voeten, die zoo dikwijls vermoeid zijn geweest door de verlorene schapen te zoeken, met wreede nagels aan hel kruis gehecht! o beminde Zaligmaker! geef mij deel in dit lijdeu, en doorboor mijne handen en voeten door de schichten van uwe vrees; opdat zij voortaan niet meer tot eenige zonden gebruikt worden. Amen.
BEMEKKING.
Welk een verschil, mijne ziel, iusschen deu eersten en tweeden Adam! de eerste Adam steekt door eene moedwillige ongehoorzaamheid de hand uit naar den verboden boom, en hij vindt er den dood. Christus, de tweede Adam, strekt met eene goddelijke gehoorzaamheid zijne armen uit op den boom des doods, en hij verandert dien in eenen boom des levens. Overweeg, o mijne ziel! dit groot geheim.
O overyroote smart!
O driemaal wrtede dagen
Die door dit ieedtr vleesch Deez felle nagels jagen!
Wie heeft ó minzaam Lam!
Uw ligchaam dus doorwond ?
Mijn' liefde tot uw ziel,
O mensch, en uwe zond'.
21 15.
346 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXI,
JESUS wordt met het kruis omhoog geheven.
De priester heft de H. flostie omhoog.
EN GEBEDEN ONDEK DE H, MIS. 347
GEBED,
Ik aanbid u, o Jesus! verheven aan het kruis, en hier op het H. Altaar, als de Koning van hemel en aarde, verheven op uwen troon, als de Regter der Wisreld, gezeten op uwen regter-stoel, als de opperste Priester van het nieuwe Verbond, die op dit Altaar dit goddelijk offer opdraagt, waarvan gij zelf het slagtoffer en de offeraar zijt. Ik bid u, neem mijne onderwerping aan; doe mij genade en verzoen mij met uwen Vader. Amen.
BEMERKING.
Sla de oogen van uw geloof, o mijne ziel! op den gekruisten Zaligmaker, gelijk de gekwetste Israëlieten hunne oogen sloegen op de koperen slang, opdat gij genezen moogt worden van uwe wonden; want gelijk Mozes het serpent heeft opgerigt in de woestijn, alzoo is nu hier de Zoon Gods verheven ; opdat al wie in hem gelooft niet verloren ga.
O allerdroefste dag.
Die ooit op aarde straalde!
0 allerblijdisie dag,
Die uit den Hemel daalde!
Be droefste, wijl alsdan Der wereld schepper stierf;
De blijdste wijl zijn dood Der wereld heil verwierf.
348 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXII.
Het bloed van CHRISTUS druipt \iit zijne wonden op de aarde.
EN GEBEDEN ONDEK DE H, MM. 349
GEBED.
Gezegend moeten zijn de H. wonden van Christus, uit welke, als uit zoo vele fonteinen, het zaligmakend Bloed van Jesus over onze ziel druipt. Ik verzaak de zonde en de wreedheid der beulen, die hetzelve vergieten; maar ik aanbid uwe liefde, o mijn Zaligmaker! die deze wreedheid hebt willen lijden tot eer en glorie van uwen Vader, en tot zaligheid van mijne ziel. Amen.
BEMERKING,
Ziehier het bloei van het Lam, o mijne ziel! met hetwelk de huizen der Israëlieten moesten geteekend zijn, om het algemeen verderf te ontgaan. Daar is geen behoud zonder dat Bloed. Elke ziel, die niet geiegeld is met dit dierbaar zegel, is onder de magt van den verderfengel. Overdenk deze voorafbeelding in hare voltrekking, o mijne ziel! en toon uwe liefde aan hem, die u door dit onschatbaar middel behouden heeft.
O mensch, weeg in deez' schaal De zwaarte uwer zonden.
Waarvoor de Zoon van God Ontving deez' dierbre toonden.
Zie hier hoe hoog de prijs Van moe ziel hem staat;
Wiens onwaardeerbaar Bloed Voor haar betalen gaat.
350 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXIII.
CHRISTUS bidt om genade voor zijne vijanden.
De priester houdt de gedachtenis der overledenen.
EN GEBEDEN ONDEX DE H. MIS. 351
O allerzachtmoedigste Zaligmaker! die uweu hemelschen Vader om genade gebeden hebt, zelfs voor degenen, die u kruisigden; zeggende: Vader, vercfcej 7iet hun, icant zij weten niet wat zij doen: geef mij, dat ik naar uw gebod en voorbeeld mijDe vijanden beminne; weldoe aan degenen, die rnij haten, en bidde voor hen die mij lasteren en vervolgen. Amen.
BEMERKING.
Zeg niet, o mijne ziel! dat dit boven den mensch is, en slechts mogelijk aan eenen God. David heeft zulks gedaan aan Saul en Absalon, eer Christus nog gestorven was, en Stephanus en zoo vele heilige Martelaren na hem. Maar zeg liever: indien ik dit niet kan uit mij zeiven, ik kan alles door Hem, die mij versterkt.
Kom lees , wraakgierig mensch,
Deei les cp t Kruis geschreven. En leer 7/ier alle kwaad
VU goederJtart vergeven.
Die sender wraakzucht lecji,
Ben halende bemint.
Die ■Mordl Gods erfgenaam Eti 's Heeren liefste kind.
352 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXIV.
De goede moordenaar wordt bekeerd.
'
EN GEBBDEN ONDEB DE H. MIS. 353
GEBED.
Hoe vreeselijk zijn uwe oordeelen, o Heer! over de kinderen der menschen. Aan den eenen van deze twee moordenaars, die met u gekruist zijn , bewijst gij op het einde van zijn leven die groolt;e barmhartigheid , in uwe regtvaarMg-heid laat gij den anderen in zijne zonden sterven. Geef mij o Jesus! dat ik uw regtvaardig oordeel over den eenen zoo vreeze, dat ik de barmhartigheid, bewezen aan den anderen, verwerven moge. Amen.
BEMERKING.
Schep moed, o mijne ziel! door dit gsheim. Het is nooit te laat, om boetvaardigheid te doen. Er is barmhartigheid tot den laatsten snik; maar vrees de vermetelheid van degenen, die ze uitstellen tot het laatste oogenblik ; want indien Jesus aan den eenen in het laatste uur barmhartigheid bewijst, opdat niemand zonde wanhopen, hij toont in den andere zijne regtvaardig-heid, opdat niemand vermetel zoude vertrouwen.
O zondaar, wie gij zij/,,
Sla op, smeek om genade
Al wie ze opregtelijk vraagt.
Komt nimmer toch te spade.
Wacht niet vermeteïlijk Tot uwen laatsten snik;
Soms hebt ge als gij hier ziet.
Slechts éénen oogenblik.
354 geheimen van het lijden
JESUS geeft den H. Joannes voor zoon aan zijne Moeder.
De Priester zegt; Pater koster; Onze Vader.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MI3. 355
GEBED,
Gedenk, o Heer Jesus ! dat ik onder het kruis, door uwe overgroote liefde, uw broeder, en het kind van uws Moeder geworden ben. toen gij ons allen in den persoon van uwen lieven leerling in uwe plaats gesteld hebt. Geef mij dat ik deze waardigheid nimmer vergete, en dat ik de bescherming van deze lieve Moeder nu, en in mijnen dood gewaar moge worden. Amen.
BSMERKING.
De H. Maagd is waarlijk onze Moeder, o mijne ziel! niet alleen orarlat zij Christus gebaard heeft, die het hoofd is van de H. Kerk, waarvan wij de ledematen zijn; maar nog wel bijzonderlijk, omdat Jesus ons haar gegeven heeft voor onze Moeder, als een testament aan het kruis. Met wat een vertrouwen moeten wij dan tot die waarde Moeder gaan, haar eeren, hare voorspraak vragen, en alles wat haren Zoon mishaagt, van hare goedheid verwachten.
Welaan, o waarde Maagd!
Toon dat gij zijt onz Moeder,
En dat gij allen kunt
Bij Jesus omen broeder.
Hij is God, en uw Kind,
Want g' hebt hem voortgebragt, Hoe kan hij dan v:eêrstaan Een' Moeder zoo geacht?
356
GEHEIMEN VAN HET LIJDEN XXVI.
CHKISTUS sterft aan het kruis.
BN GEBEDEN ONDER DB H. MIS. 357
GEBED.
Wat kan ik u wedergeven, o allergenadigste Jesus! voor uw goddelijk leven, hetwelk gij voor mij ten beste gegeven hebt? Ik aanbid uwe oneindige goedheid, ik offer u tot erkentenis mijn leven en al wat ik heb: omhelzende van nu af den dood met al de omstandigheden, waarin het u believen zal mij te laten sterven. Ontvang mij in dat uur, en doe mij genade door de verdiensten van uwen dierbaren dood. Amen.
BEMERKING,
Aldus, o mijne zisl! voltrekt onze Hoogepries-ter zijn goddelijk Sacrificie bewijzende aan den Vader de goddelijke en opperste eer door de offerande van zijnen dood ! Aldus geeft de goede Herder zijn leven ten beste voor zijna schapen! Aldus wordt het onschuldig Lam geslagt in plaats van bokken! overweeg dit, o mijne ziel! zucht, ween, en smelt van liefde.
Wanneer mi ivas volhragt
Al wat er stond geschreven Van Jesus, lieejt hij stil
Aan 't kruis den geest gegeven. 0 goddelijke dood!
Hoe duur wordt gij verlost.
Mijn' ziel, die uwen God Zijn bloed en leven kost!
358 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXVII.
De ziel van CHUISÏUS daalt neder naar het voorgeborgt der hel.
De priester laat een deeltje van de H. Hostie in den kelk vallen.
EN GEBEDEN ONDER DB H, MIS. 359
O Jeaus! die de eerste vruchten van uwen dood en van uw lijden aan de heilige zielen der oude Patriarchen hebt medegedeeld, hen verblijdende door de tegenwoordigheid van den zoo lang verwachten Verlosser; laat nu ook de kracht van uw dierbaar bloed nederdalen in het vagevuur, om de lijdenden uit hunnen droe/igen kerker te verlossen. Amen.
BEMERKING.
Met welk eene blijdschap, o mijne ziel! ontving de regtvaardige Noè de duif in de Ark, die den jongen olijftak van de gewenschte verzoening medebragt! Denk dan hoedaiag de blijdschap van de H. Oudvaders geweest is, als den hemel met hen verzoend was, en zij na de tranen en zuchten van zoo vele eeuwen , den gewenschten Zaligmaker aanschouwden. Dank God, en neem deel in de blijdschap.
Nu ligt de dood vernield,
Be hel is ook verdagen,
Haar poorten springm op.
Zij kan 't ffeziyt niet dragen Van Jesus, haren schrik;
Maar 't schoone hemelsch Eden Is vol van vreugdefeest Om den yesloten weden.
360 gbheimen van hbt lijden
Velen, die CHKISTUS hadden zien sterven, werden bekeerd en sloegen op hunne borst.
De priester slaande op zijne barst, zegt: Domine
non sum biqnus.
EN GEBEDEN ONDER DE H, MIS. 361 GEBED,
O God, mijn Zaligmaker! terwijl de rotsen bersten, de graven opengaan, zij, die u kruisigden , bekeerd worden, en de geheele natuur in uwen dood ontroerd wordt, geef mij, dat ik alleen niet ongevoelig en versteend blijre; maar dat ik de kracht van uwen dood door boetvaardige tranen gewaar worde. Amen.
BEMEKKING.
Is het geen tijd, o mijne ziel! om de zonde te verzaken, nu gij ziet, dat zij den doodsteek gegeven heeft aan den Zoon Gods? Zult gij weigeren ze uit te wisschen door tranen van boetvaardigheid, als Jesus den laatsten druppel van zijn bloed vergiet om ze te niet te doen ? Zult gij hem nog niet beminnen, die u bemint tot den dood? Zult gij nog de wellusten zoeken, terwijl uw Zaligmaker sterft aan het kruis?
O mensch kan deze dood
Uw' zondig hart niet breken?
Terwijl de Jood nu zelf
Zijn hoos bedrijf wil wreken.
Weet dat ge ook schuldig zijt.
Met hem aan dezen dood;
Bus was een' tranenzee
Van rouw nog niet te groot.
21
ÏN GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 363
O Jesus! die na uwe oneindige vernederingen aan het kruis in een nieuw graf hebt willen begraven en met kostelijke specerijen gebalsemd worden, verleen mij een nieuw hart, gezalfd en gebalsemd door de onbedorvenheid van de deugden; opdat mijne ziel eene waardige rustplaats voor uw H. Ligchaam moge worden. Amen.
BEMERKING.
Hoe wonderbaar is de kracht van den dood van uwen Zaligmaker, o mijne ziel! Jozef en Nicodemus, twee Discipelen van Jesus, die te voren in het midden van den glans zijner mirakelen niet hadden durven te voorschijn komen, zijn vol moed. De eene trekt op naar Pilatus, zoodra Christus gestorven was, en vraagt zijn ligchaam; zij nemen het te zamen van het kruis en begraven het plegtig in een nieuw steenen graf. Vraag, o ziel! de mede-deeling van hunne kloekmoedigheid.
Hoe iconderhaa.r is toch De Heer in al zijn wegen!
De Apostlen zijn gevlugt;
Elk beeft; wie nu gekregen.
Om 't ligchaam eer te doen ,
Zoo als zulks was veorzeid?
Zie onverwachts deez' twee Zijn tol die daad bereid.
364 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXX.
CHRISTUS wordt in zijne begrafenis gebalsemd.
De priester reinigt den kelk met wijn.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS
GEBED.
Die kostelijke balsems en die sterke droogerijen waren, o Jesus! aan usv goddelijk ligchaam niet noodig, dewijl het den derden dag verrijzen moest en aan geene bederfelijkheden kon onderworpen zijn; maar zij waren noodig om ons te leeren, dat wij de onbederfelijkheid van de ziel niet kunnen bewaren zonder de iryrrhe en den aloë van versterving en boetvaardigheid. Druk deze les in ons hart, o Heer! en maak ons deelachtig aan uwe onbederfelijkheid. Amen.
BEMERKING,
Om bevrijd te zijn tegen het bederf van de wereld en van de zonde, o mijne ziel! moeteu wij als gewenteld zijn in de myrrhe van eene algemeene versterving; want zonder die kan zij noch de onnoozelheid bew aren , noch wederom krijgen. Die Christus loebehooren , zegt de Apostel, hebben hun vleesch gekruisigd met zijne begeerlijkheden en kwade lusten.
Maar wat beduiden Uier
Deez' kostelijke droogen ?
Zou zonder dit het graf
Op Jesus iets vermogen 2 O neen: 't is eene les:
Een' ziel van zonden vrij,
Is voor den Heer, o mensc/i, Een' dierb're specerij.
365
GEHBIMBN VAN HET LIJDEN
XXXI.
CHRISTUS verrijst van den dood.
366
EN GEBKDEN ONDEK DE H. MIS. 367
GEBED.
O roemrijke Zaligmaker! die uit een gesloten en toegezegeld graf met pracht en luister verrezen eijt van den dood, om voortaan niet meer te sterven; geef mij dat ik eens voor goed moge opstaan uit de zonden van mijn voorgaand leven, en dat ik, voortaan in deugd en heiligheid wandelende, eens deel moge hebben in de glorie van uwe verrijzenis. Amen.
BEMERKING.
Gelukkig is de zondaar, o mijne ziell die getrouw is aan zijne beloften, van wien men zeggen mag: Hij is verrezen gelijk hij gezegd heeft. Zijn hart, hetwelk zijn graf is, moet hiervan getuigenis geven; en zijne werken moeten de getuigenis zijn van zijn hart. Oaderzoek u zeiven, mijne ziel, en zie of gij verrezen zijt.
Verheug n, mijne ziel.
Nu is de Heer verrezen;
De smaad en schande is weg, Hoe glinstert nu zijn wezen,
Welaan, aldus zal eens
't Gekruiste vleesch uit 't slijk Verrijzen, en aan hem In klaarheid zijn gelijk.
368 geheimen van het lijden
XXXII,
CHKISTUS verrezen zijnde, vertoont zich verscheidene malen.
De priester zich omkeerende, groet het volk zeggende: Domimis vobiscüm.
EN GEBEDEN ONDER DE H. MIS.
GEBED.
Heer Jesus, diö uwe H. Moeder, de heilige Vrouwen, en uwe Apostelen, na zoo veel druk en lijden, verheugd hebt door de tegenwoordigheid van uw verheerlijkt aanschijn, aan hen verschijnende op verscheidene stonden, geef mij, dat ik in al mijn lijden vertroost worde door de bestraling van uwe genade, en hiernamaals uw goddelijk aangezigt moge aanschouwen. Amen.
BEMERKING.
Leer hier de verwisseling van beproeving en vertroosting, door welke Jesus degenen, die hem toebehooren, oefent; o mijne ziel! hij verbergt zijn ïanschijn voor een weinig tijds, gedurende de verdrukking, en hij verschijnt wederom, gelijk de zon na den storm ten tijde van vertroosting. Ontstel u niet, wanneer hij zich verbergt zoek hem vuriglijk en gij zult hem vinden. Vergeet u zelve niet ten tijde van zijne vertroosting: maar maak uw hart bereid tot de bekoring.
Hoe is de ziel verheugd.
Wanneer haar Welbeminde ,
Die lang verbolgen bleef.
Zich wederom laat vinden!
Bedrieg u niet, o ziel,
't Is voor een weinig tijd;
Een' onvermengde vreugd
Is slechts voor de eeuwigheid.
369
370 GEHEIMEN VAN HET LIJDEN
XXXIII.
JESUS versterkt het geloof van zijne Apostelen met hen verblijvende veertig dagen.
EN GEBEDEN ONDER JVE H. MIS. 371
GEBED.
O Jesvn! die de hardgeloovigheid van uwe Apostelen hebt toegelaten, om ons geloof te versterken, en zoo vele onwederlegbare blijken hebt willen geven van uwe verrijzenis, dat nienand aan dit gewigtig punt zou kuLuen twijfelen, versterk ons klein geloof en doe ons uwe H. geheimen door uw goddelijk licht zoo klaar zien, alsof wij met Thomas uwe wonden zagen en voelden. Amen.
BEMERKING.
Ach, of gij, o mijne ziel! het geluk moogt hebben van met Jesus te verkeeren gelijk zijne Apostelen, of van met hem te spreken gelijk de t-.vee Discipelen van Emaus, hoe zou uw hart niet branden? Welaan, hij spreekt tot u door zijn H. Woord. Het H. Evangelie behelst zijne zamenspraak en zijne leeringen, gij zit met hem aan tafel in de H. Communie, en hij blijft met u door zijnen Geest, zoo lang als gij blijft in zijne liefde. Acht en waardeer die overgroote weldaden gelijk zij verdienen.
Wat heejl, o mijne, ziel!
Ons Jesus loillen leeren,
Wanneer hij na het graf.
Met ons nog blijft verkeeren? Dat ieder die opregt
Be zond' vtrlaten heeft.
Voortaan geen aardsch, maar wel Een hemelsch leven leeft.
geheimen van het lijden
XXXIV. CHRISTUS klimt ten hemel.
372
EN GEBEDEN ONDER DE ÏI. MI3.
0 Jesus! die in de tegenwoordigheid van uwe leerlingen ten hemel zijt geklommen, trek on? hart af van de liefde tot de aardsche zaken, opdat wij van nu af in den hemel met u mogen wonen. Doe ons van de wereld walgen ;* doe ons smaken hetgeen hier boven is, en zoo leven naar uwe heilige geboden, dat wij mogen waardig zijn u hiernamaals te aanschouwen. Amen.
BEMERKING.
Dit is het einde, o mijne ziel! van Christus leven, de kroon van zijn lijden, en de troost van al die hem volgen. Alwaar Jesus is voorgegaan, die ons hoofd is, daar hopen wij, die zijne lidmaten zijn, eens te komen, indien wij een leven leiden dal- Gode waardig is, en niet afwijken van den weg, dien onze Zaligmaker ons door zijn voorbeeld gebaand heeft; want hij is de weg en niemand komt tot den Vader dan door hem.
Al wie in 't eeuwig rijk
Wil gaan, moet kruisen dragen: Wie rozen plukken wil.
Mag van geen doornen Magen,
Welaan dan mijne ziel,
Bemoediq u door 't loon.
En vlieg dan kruisicaarls op,
Wilt gij die dierb're kroon.
373
374
geheimen van het lijden XXXV.
De zending van den H. Geest,
EN GEBEDEN ONDEK DE H. MIS.
GEBED.
O Heer Jeaus! eenige Zoon des Vaders, die, aan de regterhand Gods gezeten, uwen heiligen Geest over uwe leerlingen hebt afgezonden, vervul ons hart met denzelfden Geest, stort over ons den zegen, dien de Priester in uwen H. Naam ons geeft; en maak ons overvloedig deelachtig aan de vruchten van dit offer, hetwelk wij door uwe genade hebben bijgewoond. Amen.
BEMERKING.
Wanneer de Profeet Elias ten hemel voer, vroeg Elizeus, zijn discipel, geene andere zaak van hem, dan dat de geest van zijnen meester over hem mogt komen. Ach, of gij ook voor niets anders bekommerd waart, o mijne ziel, dan hoe gij den geest van Christus bekomen zult. Want die door dezen Geest geleid worden, zijn ware kinderen Gods: integendeel, die dezen Geest niet heeft, zegt de Apostel behoort aan Christus niet toe.
Zie, Heer, voor u geknield De maaksels moer handen;
Stort uwen geest op ons,
En doe onz harten branden.
Vervul ons met uw licht.
Neig ons tot alle goed;
En geef dat onze ziel
Steeds uwen toil hier doet.
375
GEBED NA DE MIS.
GEBED NA DE MIS.
Allerverduldigste Jesus, wij hebben, door uwe genade, in de geheimen van de H. Mis, u door de oogen van ons geloof als op nieuw gekruisigd gezien, geef dat wij de gevoelens van liefde en dankbaarheid; die wij u voor uwe oneindige liefde schuldig zijn, diep in ons hart mogen dragen. Doe ons van die H. offerande met zulke gevoelens wederkeeren als de heilige menschen, die onder het kruis stonden, often minste als de rouwige boetvaardigen, die van leedwezen op hunne borst sloegen. Doe ons de vruchten van dit heilige offer gewaarworden; laat ze dalen op al onze woorden en werken, opdat zij, door uwen geest begonnen en voltrokken zijnde, eene behagelijke offerande mogen wezen aan uwen H. Naam, gij die met den Vader ea den H. Geest, God zijnde, leeft en heerscht in eeuwigheid. Amen.
GEBED
VÓÓR DE PREDIKATIE.
Heer, uwe woorden zijn woorden van het eeuwig leven. Geef mij, dat ik dit goddelijk zaad, als eene goede aarde, moge ontvangen. Bereid en zuiver mijn hart door uwen H. Geest, opdat de uitwendige stem der woorden doorga tot in het merg van mijne ziel, en ik in dezelve troost, genezing en zaligheid moge vinden. Amen.
376
GEBED KA DE PREDIKATIE.
GEBED.
NA DE PREDIKATIE.
Ik bedank «, o Heer! die u gewaardigt hebt mij te voeden met uw heilig Woord. Bewaar toch uw zaad in mijn hart, opdat het niet verstikt worde door de doornen der wereldeche zorgen, dat het niet verdorre door gebrek aan daauw in den tijd van kwelling; of dat de vogelen des hemels, dat is, de helsche vijanden, het daaruit niet rooven. Geef, dat ik met David zegge: 1/c heh mee woorden verborgen in mijn hart, opdat ik niet zondiye tegen u, en dat al mijne begeerten, woorden en werken volgens dezelve mogen bestierd worden. Amen.
377
Verbeeld u dat deze biecht de laatste vau uw leven zal zijn: bereid u dan zoo naarstig alsof gij op uw doodsbed laagt, gereed om uwen laatsteu suik te geven. Wie weet of inderdaad deze uwe laatste biecht niet zhI zyu? Hoe velen ziet men er niet dagelyks schielyk uit het leven gerukt worden? Hoe schrikkelijk is het, onbereid te vallen in de handen van den levenden God!
GEBED.
Vóór dat men zijn geweten onderzoekt.
Eeuwige oorsprong van licht, H. Geest, verlicht de duisternissen mijner ziel, geef mij eenige stralen van dat groote licht, dat mij in het uur van mijnen dood al mijne zonden zal doen zien.
Laat niet toe dat mijne hoovaardigheid deze aan mijne oogen verberge, maar maak dat ik die zie gelijk zij zijn, opdat ik ze verzake zooveel zij het verdienen.
Onderzoek zorgvuldig uw geweten. Zie of gij in uwe voorgaande biechten nergens aan ontbroken hebt, of gij met de noodige bereiding tot de H. Tafel genaderd zyt of andere Sacramenten ontvangen hebt; doorloop daarna de JO geboden Gods, op ieder wat blijvende staan om te overdenken wat gij daartegen met gedachten, begeerten woorden en werken bedreven hebt; zoo ook de vyf geboden der H. Kerk, de 7 hoofdzonden, de 9 vreemde zonden, de pligten en verbindtenisaen van uwen staat, denkende op welke plaatsen gy geweest zyt en met welke personen gy verkeerd hebt.
Na het onderzoek stel u de volgende beweegredenen of ten minste eenige van deze voor.
BEWEEGKEDENEN
oiv het hart op te wekken tot een waarachtig leedwezen over zijne zonden.
Men moet doze langzaam lezen, en gedurig de zwaarste zonden die het geweten bezwaren, overdenken.
BIECHTOEFENINGEN.
Be leelijkheid der zonde.
l)e doodzonde is eene vrijwillige overtreding in eene groote zaak van Gods H. Wet; zij is eene verachting van de opperste Majesteit;.... zij doodt de ziel door haar het geestelijk leven, dat is, de heiligmakende genade te benemen, die al haren glans en schoonheid uitmaakt; zij maakt haar voor de oogen van God zoo leelijk als de duivel zelf... Deze, helaas, heb ik gedaan! ja, zoo vermetel ben ik geweest die te bedrijven in de tegenwoordigheid van mijnen God!.,. Nu is het oogenblik daar, dat ik er van kan verlost worden door er eene ware droefheid over te hebben , die goede God, dien ik versmaad heb, vraagt dit zelf van mij, en is bereid m j vergiffenis te geven. Zal ik dit weigeren?
De dood.
Het is zeker, dat ik eens zal sterven, onzeker wanneer; ben ik op dat schrikkelijk oogenblik nog met deze zonden beladen, helaas, hoe zal ik sterven! .,. Hoe ongelukkig zal mijn vertrek uit deze wereld zijn!... Hoe pijnlijk dit leven te verlaten!... Hoe vreeselijk met dien last te gaan naar de eeuwigheid !... Hoe benaauwd zal dan mijne arme ziel zijn! nu kan ik daarvan ontslagen worden door die te biechten met een waar berouw; verzaak ik nu de zonde niet, in den dood zal mij misschien de tijd en de genade geweigerd worden. Zou ik zoo willen en durven sterven?
379
BIECHTOEPENINGEN.
Het oordeel.
Hoe zal ik staan voor mijnen Regter, indien deze zonden mij niet vergeven zijn !... Hoe zal ik Jesus durven aanschouwen, dien ik versmaad heb! wat schaamte zal het zijn, daar aan geheel de wereld bekend te zien, wat ik nu zoo beschaamd ben te openbaren aan eenen Priester alleen, die alles moet, en zoo als ik zeker weet, alles zal zwijgen! hoe zal mijne ziel gesteld zijn, op het hooren van dit schromelijk vonnis: gaat van mij, vervloekten, 'M het eeuwig vuur!... hoe vreeselijk zal het zijn, aan de duivels overgeleverd te worden!... Hiervan kan ik mij bevrijden, met opregt droevig te zijn over deze zonden, en ze voortaan nooit meer te bedrijven. Zal ik versteend blijven ?
Be hel.
De zonden, die het geweten mij nu verwijt, zullen mij tot de verdoemenis brengen, om een ongelukkige brandstok van het helsche vuur te worden, indien ik mij niet bekeer!... heb ik toch ooit eens wel gedacht, wat pijnen de hel besluit? Waar de duivel mijn beul en gezelschap zal zijn; waar eene gruwzame en eeuwige razernij, eene bijtende knaging des gewetens, eene eeuwige wanhoop mijne bezigheid zal zijn ,... waar mij alle troost zal geweigerd worden!... waar het vuur, de. stank, de honger, de dorst en al wat pijnlijk kan hedacht worden , mij nooit zullen verlaten; waar andere ontelbare verdoemden, die met mij zullen branden, mijne
380
BIECHTOEFENINGEN. 381
I ellende door wederzijdsche vervloekingen zullen vermeerderen 1 nog eens, o ellende door wederzijdsche vervloekingen zullen vermeerderen 1 nog eens, o hel! heb ik wel ooit eens wel gedacht iiat de hel is?... Ueze hel heb ik nu verdiend, en nu ben ik pligtig om in die yer. hel eeuwig te branden! één middel kantmij daar daarvan bevrijden; te weten: nu door tranen ^ jjj van leedwezen mijne zonden af te wasschen; enen zal ^ een 200 gemakkelijk middel verachten?
De eeuwigheid.
^1,0quot; Heb ik, ongelukkige zondaar, wel ooit wel
i het gedacht, dat die pjnen der hel eeuwig zullen
aal1 duren ?... dat millioenen en millioenen jaren die
rvan pijnen noch verminderen, noch verkorten zul-
zlJn len?... Heb ik wel gelet, dat die eeuwigheid,
neer 0p p/elke ik nu zoo weinig denk, mij dan in het midden der vlammen altijd voor den geest zal staan! Dat ik dan zal trachten er niet op te denken, doch tegen rnijnen dank in de eeu-
quot;j. wigheid zal gedwongen zijn eeuwig op de eeu-
eJer' wigheid te denken ?... Dat mijn eigen geweten
uur mij nooit zal gerust laten , maar zonder ophou-
jjglj den tot mij zal roepen ; Zoo, ongelukkige, zult
de gij eeuwig branden-,... eeuwig-,... zonder ophou-
ze[_ den;... zonder einde!... O eeuwigheid van pijnen,
age ^106 wreec' 's gedachte aan u!... nu kan ik
.jjg dit voorkomen, met eene waarachtige droefheid
zaj te hebben over mijne zonden ; zal ik zoo wreed
,or_ blijven tegen mijne arme ziel P Zal ik de zonde
r-r niet uit geheel mijn hart verzaken?
(er,
en' Be hemel verloren.
lare
Jne Hetgeen die ongelukkige eeuwigheid boven-
382 BIECHTOEFENINGEN.
al nog zal bezwaren, is beroofd te zijn van het eeuwig geluk des hemels, waartoe ik was geschapen , en waartoe ik regt had, zoo ik wel geleefd had... Geen verstand kan nu bevatten hoe groot de glorie en het geluk des hemels is; waar al wat schoon en vermakelijk kan gedacht worden , gevonden wordt;... waar alles is wat men begeert, en niets zal zijn dat mishaagt; ... maar dan zal ik tot mijn ongeluk beter bevatten, wat het is van zulk een geluk beroofd te zijn; nu houden mij de tijdelijke dingen bezig, en Verblinden mij; maar dan ontbloot van de bedriegelijke dingen dezer wereld, zal ik zien en kennen, wat ik verlies... Door deze zonden heb ik dion sclioonen hemel verloren!
nu kan ik nog het regt tot dezen wederkrijgen,
door ze met een rouwig hart te beweenen; zal mijn hart dan niet hertogen worden?
Christus voor ons lijdende.
O mijne ziel! beschouw uwen goeden Jesus voor u aan een kruis lijdende, om u van lijden te bevrijden;... voor u stervende, om u van den eeuwigen dood te verlossen. Wat oneindige liefde, o Jesus! bewijst gij mij I... gij onschuldig voor mij pligtige !... gij God zel f en Schepper voor mij ondankbaar Schepsel! en verre van / u dankbaarheid te bewijzen, heb ik uw lijden vernieuwd door mijne zonden; doch gij zijt zoo goed deze te willen vergeven, indien ik ze verzaken wil door een opregt berouw;
zal ik voor zulk eene lielde ongevoelig blijven ?
BIECHTOKPENINGEN,
God aller liefde waardig.
God ia de opperste schoonheid, goedheid, heiligheid en volmaaktheid , die alle goed in zich besluit, en dus aller liefde waardig. Ja, oneindig meer liefde dan alle schepselen hem kunnen bewijzen... Die opperste schoonheid heb ik versmaad;... die opperste goedheid heb ik veracht:... die opperste heiligheid heb ik onteerd;... die opperste volmaaktheid heb ik gehaat; ja ik zoude God zelf vernietigd hebben, zoo het mij mogelijk ware geweest;... ongelukkig mensch, wat heb ik gedaan! o mijne ziel, hoe weinig kent gij uwen God!... zult gij, ellendige, uwe oogen niet openen, om die opperste en onveranderlijke schoonheid te beminnen, en tranen van leedwezen te storten over uwe zonden, die van eene oneindige boosheid zijn , omdat zij bedreven zijn tegen dien God, die van eene oneindige waardigheid ia?... Ia er dan geen vonk van liefde meer in mijn hart te vinden , dat ik dien God weiger te beminnen , die alle liefde waardig is? Het is nu gedaan, o mijn God! ik zie nu mijne boosheid, geef mij toch eene ware droefheid over mijne zonden; het is nu de dood niet meer, die mij benaauwt, noch oordeel, noch hel, noch eeuwigheid alleen, die mij verschrikt en in aiij eenen haat tegen de zonde verwekt; maar ik verzaak deze, omdat ik uwe opperste goedheid, schoonheid en volmaaktheid vergramd heb. Om u, o Heer! wil ik de zonden laten; u alleen, en boven al, wil ik voor altijd beminnen,
383
384 BIÈCHTOEFENINGEN.
Het hart door deze beweegredenen geraakt zijnde. verwek de vol-gende akten.
Akte van Geloof.
Mijn Heer en mijn God, ik geloof mstelijk al hetgeen gij veropenbaard hebt, en de H. Kerk mij voorhoudt ie gelooven , en in het bijzonder geloof ik, dat gij aan uwe H. Kerk de magt gegeven hebt van alle zonden, hoe groot of hoe zwaar die zoude wezen, in uwen naam te vergeven, en dat dan al mijne zonden , die mij, wanneer ik waardig bereid ben , door uwen dienaar vergeven worden op de aarde, ook van u yo o men zullen vergeven zijn in den hemel; dit geloof ik, o Heer, omdat gij, die de opperste en onfeilbare waarheid zijt, dit veropenbaard hebt. Ach, hoe moet deze zekerheid mij troosten en opwekken om mijne zonden opregt en met een waar leedwezen te belijden; versterk mij, o Heer! in dit geloof; in dit geloof wensch en wil ik door uwe genade leven en sterven.
Akte van Hoop.
Mijn Heer en mijn God, ik hoop dat gij mij, armen en ellendigen zondaar, niet zult verstooten, al is het dat ik beken meer verdiend te hebben uwe regtvaardigheid te ondervinden, dan uwe barmhartigheid te genieten, ik hoop, o mijn God! dat gij mij, niet door mijne verdiensten, want ik beken er geene te hebben en zelfs met misdaden beladen te zijn , maar door de verdien-sten van Jesus Christus zult geven vergiffenis van mijne zonden, in het H. Sacrament, dat ik nu
T
verl
L- dpvnl- -gt;-gt; n i
BIECHTOEFENIN G EN.
verlang te ontvangen; ik hoop verder, dat gij, ie vol- ; na mij gezuiverd te hebben van mijne zonden, mij ook zult gevea de genade om voortaan wel ie leven, en hiernamaals zult geven het eeuwig leven , tot hetwelk gij mij geschapen hebt, ik ijk al heb zeker de allergrootste redenen om dit te k mij hopen, omdat gij , o Vader der barmhartigheid! eloof tot ons oneindig goed zijt, en alrnagtig, die doet :even al wat u belieft, en omdat gij, die getrouw zijt waar in uwe beloften, vergiffenis en barmhartigheid iven, aan alle zondaars, die zich waarlijk bekeeren, meer beloofd hebt. Mijn hart is met reden ten hoogste • ver- droevig, wanneer ik de leelijkheid mijner zon-olko- den overdenk; maar hoe zeer wordt het getroost ; dit door de zekere hoop van vergiffenis, en van u üe en eens in uwe glorie te mogen genieten! mijne hebt. ongetrouwheid alleen kan deze hoop verijdelen, en en Wil toch. Heer! mijne zonden vergeven, en mij met zoo versterken door uwe genade, dat ik n altijd mij, getrouw blijve, opdat ik zoo op u hcpe, dat ch en ik in eeuwigheid niet beschaamd worde. In deze hoop. Heer! wil ik leven en sterven.
Akte van Liefde.
I quot;t'J gt; Mijn Heer en mijn God, ik beken met de
' grootste schaamte, dat ik u tot nu toe niet be-e en mind heb ; mijn geweten, dat mij de leelijkheid
II uüe mijner zonden voorstelt, overtuigt mij, dat ik
u zelfs veracht en versmaad heb; maar nu ia en, door het H. Sacrament, dat ik ga
385
s me ontvangen, ontslagen te worden van mijne zon-T ien den om u voortaan met eeue zuivere liefde te is van ]{unnen beminnen; gedoog, dat ik van dit Ut nu 21 17
BIüCHTOEFENINGEN.
Het hart door deze beweegredenen geraakt zijnde, verwek de volgende akten.
Akte van Geloof.
Mijn Heer en mijn God, ik geloof vastelijk al hetgeen gij veropenbaard hebt, en de H. Kerk mij voorhoudt te gelooven , en in het bijzonder geloof ik, dat gij aan uwe H. Kerk de magt gegeven hebt van alle zonden, hoe groot of hoe zwaar die zoude wezen, in uwen naam te vergeven, en dat dan al mijne zonden, die mij, wanneer ik waardig bereid ben , door uwen dienaar vergeven worden op de aarde, ook van u volkomen zullen vergeven zijn in den hemel; dit geloof ik, o Heer, omdat gij, die de opperde en onfeilbare waarheid zijt, dit veropenbaard hebt. Ach, hoe moet deze zekerheid mij troosten en opwekken om mijne zonden opregt en met een waar leedwezen te belijden; versterk mij, o Heer! in dit geloof; in dit geloof wenach en wil ik door uwe genade leven en sterven.
Akte van Hoop.
Mijn Heer en mijn God, ik hoop dat gij mij, armen en ellendigen zondaar, r iet zult verstooten, al is het dat ik beken meer verdiend te hebben uwe regtvaardigheid te ondervinden, dan uwe barmhartigheid te genieten, ik hoop, o mijn God! dat gij mij, niet door mijne verdiensten, want ik beken er geene te hebben en zelfs met misdaden beladen te zijn , maar door de verdiensten van Jesus Christus zult geven vergiffenis van mijne zonden, in het H, Sacrament, dat ik nu
384
BIECHTOEFENIN G EN. 385
verlang te ontvangen; ik hoop verder, dat gij, aevöi- na m;j gezuiverd te hebben van mijne zonden, mij ook zult geven de genade om voortaan wel ie leven, en hiernamaals zult geven het eenwig leven, tot hetwelk gij mij geschapen hebt, ik yi al heb zeker de allergrootste redenen om dit te ■' mij hopen, omdat gij , o Vader der barmhartigheid! iloof tot ons oneindig goed zijt, en almagtig, die doet 3ven al wat u belieft, en omdat gij, die getrouw zijt vaar in uwe beloften, vergiffenis en barmhartigheid i'en, aan alle zondaars, die zich waarlijk bekeeren, aeer beloofd hebt. Mijn hart is met reden ten hoogste ver- droevig, wanneer ik de leelijkheid mijner zon-Iko- den overdenk; maar hoe zeer wordt het getroost dit door de zekere hoop van vergiffenis, en van u s en eens in uwe glorie te mogen genieten! mijne ebt. ongetrouwheid alleen kan deze hoop verijdelen. i en Wil toch. Heer! mijne zonden vergeven, en mij met zoo versterken door uwe genade, dat ik n altijd lij, getrouw blijve, opdat ik zoo op u hope, dat en ik in eeuwigheid niet beschaamd worde. In deze hoop. Heer! wil ik leven en sterven.
Akte van Liefde.
Mijn Heer en mijn God, ik beken met de grootste schaamte, dat ik u tot nu toe niet bemind heb ; mijn geweten, dat mij de leelijkheid mijner zonden voorstelt, overtuigt mij, dat ik u zelfs veracht en versmaad heb; maar nu wensch ik door het H. Sacrament, dat ik ga ontvangen, ontslagen te worden van mijne zonden om u voortaan met eeue zuivere liefde te kunnen beminnen; gedoog, dat ik van dit 21 17
BIBCHTOEPENINGEN.
oogenblik af zegge voor hemel en aarde, ik gr
bemin u boven al uit geheel mijn hart, en ik wii m
voortaan toonen door mijne werken , dat ik u gj
waarlijk bemin, en liever alles zoude verlaten, w;
ook het leven , dan u met eene doodelijke zon- (j,
de te vergrammen; uwe oneindige goedheid en f/É
barmhartigheid tot mij, die ik rijpelijk overwo- m
gen heb , doen mijne gedachten tot u klimmen, jj, om te gedenken hoe oneindig goed, schoon,
waardig en volmaakt gij in u zeiven zijt, j,,
dit is de reden, waarom ik u uit geheel mijn ]j
hart bemin, omdat gij het opperste goed zijt, u wiens volmaaktheden onbegrijpelijk zijn, die in
schoonheid alles te boven gaat, waarom ik ver- d
iang u eeuwig te beminnen, en allen lof en eer n te geven, en tot verder bewijs van de opregt-
heid mijner liefde, ik hendn mijnen evennaaste, h
zonder uit te nemen die mij iets misdaan hebben, j,
gelijk mij zeiven uitliefde tot u, wenschende met (]
hen gezamentlijk u in alle eeuwigheid te loven ^
en te zegenen. In deze liefde. Heer! door uwe z genade, wil ik leven en sterven.
L
Mijn Heer en mijn God, alhoewel ik u mijne ]
droefheid van u vergramd te hebben meermaals betuigd heb, nogthans nu, wanneer ik mijne zonden aan den Priester, die uwe plaats be- ' kleedt, ga belijden, verlang ik met eene opregte droefheid te zeggen: hel is mij leed uit den grond des harten, dat ik vice goddelijke majesteit door mijne zonden vergramd heb; het is mijn schuld,
ü Heer! het is mijne schuld, het is mijne aller-
386
Bir.CHTOKPBNINGEN.
grootste schuld: ik haat die nu als uwen en mijnen grootsten vijand, en verzaak die als het grootste kwaad, uit liefde tot u, die alle liefde waardig zijt, en ik maak een vast voornemen van door uwe hulp en genade niet mter te zondigen, de naaste gelegenheden van zonden te schuwen en mij zeiven te verloochenen, niet Bceerte luisteren noch gehoor te geven aan de ingevingen van den boozen geest, de kwade voorbeelden der bedorvene wereld nooit meer te volgen , mijne hartstogten te bedwingen, en zoo in alles door uwe genade mij te beteren.
Vermeerder toch. Heer! dit mijn berouw; doe mij meer en meer kennen de leelijkheid mijner zonden en de oneer, die ik uwen H, Naam heb aangedaan, die ik nu verlang te herstellen , vermorzel mijn hart door een opregt leedwezen, dan mag ik vertrouwen, dat gij door dit H. Sacrament mijne zonden zult vergeven; want ik weet, Heerl dat gij een vermorzeld en verootmoedigd hart niet zult verstooten.
Nader tot den biechtstoel, met die eerbiedigheid , in welke gij u zoudt houden, inüien Jesus Christus zigthaar en in persnon in de plaats van den Friester was. Kan men zich genoeg verootmoedigen, wanneer men de hel verdiend heeft en men genade zoekt te bekomen.
In den biechtstoel nedergeknield # vraag den zegen van den Priester; terwijl gij dezen ontvangt, maak het teeken (les H. Kruises en zeg de
Voorbiecht.
Ik belijd aan God almagtig, aan de H. Maagd Maria, aan alle Heiligen en aan u. Vader, dat ik gezondigd heb , met gedachten, woorden en werken, door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld. Mijne laatste
387
BI ECHTOEFENIN GEN.
biecht is geleden sedert {noem hier het getal der dagen, weken en maanden.')
Biecht uwe zonden op eene klare, eenvoudige, korte, voorzig-tige pn eerbare wijze, met ootmoedigheid en opregtheid alsof gij met God spraakt; en inderdaad gij spreekt met God, in den persoon van zijnen Dienaar. Zeg het getal van uwe zonden; indien gy het niet zeker weet, zeg dan het naaste: doe hetzelfde ten opzigte van den tijd, dien de zonde geduurd heeft. Druk uit de omstandigheden, die de zonden kunnen veranderen of vergrooten. Indien gy twijfelt of eene zonde, welke gij bedreven hebt, doodzonde zy, geef dit alles uwen Biechtvader te kennen, opdat hij daarover oordeele.
Na al uwe zonden beleden en eenvoudiglijk geantwoord te hebben op al de vragen van den Bfechtvader, zeg met eenen verootmoedigden geest en een vermorzeld hart de
Nahiechi.
Ik beschuldig mij van deze zonden, en van die ik niet indachtig ben, als ook van al de zonden van geheel mijn leven. Ik vraag aan God vergiffenis, en aan u, mijn Vader, de penitentie en de Absolutie, indien gij het goedvindt.
Aanhoor met aandachtigheid en leerzaamheid de vermaningen van den Biechtvader, ontvang eerbiediglijt de penitentie, die hij oplegt.
Onderwerp u geheel aan het gedrag, hetwelk de Biechtvader goedkeurt te houden ten opzigte van de Absolutie. Indien hij deze uitstelt, zucht inwendiglgk, bekennende dat gij niet waardig zijt deze te ontvangen, en zonder tegenspreken, zonder u te beklagen, zonder den Priester lastig te vallen, ga uit den biechtstoel met het voornemen van nieuwe pogingen tc doen om de Absolutie te verdienen door de verandering van levea, en eene ware boetvaardigheid; indien de Priester goedvindt u deze te geven, aanzie ze als eene genade, die gij niet waardig zijt, ontvang ze oot-moediglyk, het hoofd neêrgebogen; verwek tevens eene akte van berouw.
Gebed van dankzegging.
Hoe groot, barmhartige Goc', is uwe goedheid tot mij! nu bemerk ik, hoe groot uwe liefde is tot den mensch, dat gij mij, ondankbaren zondaar, in genade hebt willen ontvangen,
388
BIECHTOEFBNINGEN.
3S9
en zoo vele zonden vergeven, die ik tegen uwe goddelijke Majesteit bedreven heb; wat genoegzame dankbaarheid zal ik u kunnen bewijzen? Zoo een misdadiger voor eenen wereldschen regter de straf des doods verdiend had, en uit enkele goedheid van den regter in vrijheid gesteld werd, wat genoegzame dankbaarheid zou hij kunnen bewijzen? Ik beken, o Heer! dat ik zulk een pligtige ben, die door mijne zonden de eer van uwe goddelijke Majesteit gekwetst heb, waarom ik niet aüeen verdiend heb de straf des doods naar het ligchaam, maar ook de eeuwige straf der hel; en gij hebt nogtans uit enkele goedheid mij zoowel de schuld mijner zonden, als ook de eeuwige straf, zoo ik vertrouw, ten volle vergeven. O goedheid van mijnen God, welke dankbaarheid zal ik u bewijzen ! ik erken mij hiertoe geheel onbekwaam... Mij dunkt nogtans, o Heer! dat gij tot mij zegt: ga in vrede, en teil uu voortaan niet metr zondigen, en ik zat dit voor dankbaarheid aanvaarden, Zie mij, Heer! daaitoe bereid, wil mij hiertoe versterken door uwe genade; ik zal ook trachten dagelijks te overwegen, hetgeei. gij mij door uwen dienaar belast hebt, en dit trachten getrouw te onderhouden; ik zal die woorden van zaligheid overwegen, niet als eene les door eenen mensch, maar door u zeiven gegeven, van welke ik in den laat-sten aller dagen u rekening zal moeten geven. Versterk mij dan, o Heer! met uwe genade, zonder welke ik in al mijno voorgaande, ja in nog ergere zonden zoude vervallen; gij, die mij vergiffenis verleend hebt van het kwaad.
BIECHTOEFENINGEN.
390
geef mij ook sterkte tot het goed, opdat ik nu een nieuw leven beginne, u altijd getrouw en dankbaar blijve, en in alles uwe meerdere eer betrachte, door Christus onzen Heer. Amen.
— oöo-
De woordeu, die iu andere letters staan, zijn geene woorden vau den Psalm, maar zijn bijgevoegd om den zin beter te Terataan.
Antiph. Wees, o Heerl enz.
I Psalm fi. Domine ne in furore tuo,
Heer, straf mij niet in uwe verbolgenheid, en kastijd mij niet in uwe gramschap.
Ontferm u mijner, o Heer! want ik ben krank ; genees mij, Heer! want mijne beenderen zijn ontsteld.
En mijne ziel is zeer ontsteld; maar gij, Heer! hoe lang, zult gij vertoeven mij te helpen ?
Keer u tot mij, Heer! en verlos mijne ziel; behoud mij om uwe barmhartigheid.
Want daar is niemand in den dood, die uwer gedachtig is, en wie zal u in de hel loven?
Ik ben vermoeid geworden door mijn zochten, ik zal alle nachten mijn bed wasschen, en met mijne tranen 'al ik mijne rustplaats begieten.
Mijn oog is door uwe verbolgenheid, door het sterk en gedurig weenen, ontsteld: ik bea verouderd onder al mijne vijanden.
Gaat weg van mij allen , die boosheid bedrijft, want de Heer heeft de stem mijns weenens verhoord.
De Heer heeft mijn smeeken verhoord, de Heer heeft mijn gebed aangenomen.
Dat al mijne vijanden beschaamd en geheel
392 de zeven boetpsalmen.
ontsteld worden, dat zij zeer haastig terug keeren en zich schamen.
Eer zij den Vader, den Zoon en den heiligen Geest: gelijk het was in het begin, nu, en altijd, en in eeuwigheid. Amen.
II. Psalm 31. Beali quorum.
Zalig zijn zij, wier boosheden vergeven, en wier zonden bedekt zijn.
Zalig is de man, aan wien de Heer de zonde niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.
Omdat ik gezwegen heb, dtwijl ik heh nagelaten mijne zonden oolrnotdhj en opteyt te helijden, zijn mijne beenderen , mijne laadden verouderd , terwijl ik den geheelen dag riep.
Want dag en nacht is uwe hand op mij verzwaard; in mijne ellenden ben ik tot u bekeerd, terwijl ik met den doorn van smarten en van een knagend geioeten doorstoken werd.
Ik heb mijne misdaad voor u bekend, eu mijne ongeregtigheden heb ik niet verborgen.
Ik heb gezegd, ik zal tegen mij mijne onge-regtigheid voor den Heer belijden, en gij hebt de boosheid mijner zonden vergeven.
Daarom zullen alle Heiligen tot u bidden en u loven en danken ten regten tijde.
Ook wanneer er groote watervloeden, van verdrukking, komen; zullen zij hem, den r egt-vaardige niet genaken.
Gij zijt mijne toevlugt tegen de kwelling, die mij omringt, o God! mijne vreugd, verlos mij van hen, die mij omringen.
be zeven boetpsalmen.
Omdat gij, zegt Godt tot mij uwe toevlugt genomen hebt, zal ik u verstand geven en u onderrig-ten in den weg, dien gij moet ingaan: ik zal mijne oogen op u gevestigd houden.
Wil, o zondaar, niet worden gelijk een paard of muilezel, die geen versland hebben.
Dwing, lieer! met breidel en toom van eene zalige vrees, de kinnebakken van de zondaars, die tot u niet komen.
De geesels des zondaars zijn menigvuldig; maar hem, die in den Heer hoopt, zal de barmhartigheid omringen.
Verblijdt u in den Heer, en verheugt u, gij regtvaardigen, en roemt in hem allen, die opregt van harte zijt.
Eere zij den 'Vader, enz.
II. Psalm 37. Dowine, ne in furore tuo.
Heer! straf mij niet in uwe verbolgenheid: en kastijd mij niet in uwe gramschap.
Want uwe schichten steken in mij, en gij hebt uwe straffende hand op mij bezwaard.
Er is geene gezondheid in mijn vleesch door het gezigt uwer gramschap; er is geen vrede in mijne beenderen door het gezigt mijner zonden.
Want mijne boosheden zijn boven mijn hoofd gewassen, en zij hebben mij als een zware last bezwaard.
Mijne wonden der ziel zijn verrot en bedorven; ter oorzake van mijne dwaasheid van zoolang mijne boete uit te stellen.
Ik ben ellendig geworden en ten uiterste neer-21 17.
393
394 DE ZEVEN BOETPSALMEN.
gebogen onder den last mijns lijdens; ik ging den geheelen dag bedroefd.
Want mijne lendenen zijn vervuld met be-driegelijkheden: en er is geene gezondheid in mijn vleesch.
Ik ben gepijnigd en vernederd boven mate, ik brieschte van het znchten mijns harten.
Heer, voor u is al mijne begeerte, en mijn zuchten is voor n niet verborgen.
Mijn hart is ontsteld, mijne kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner oogen is zelfs van mij afgeweken.
Mijne vrienden en mijne naasten zijn genaderd en hebben zich tegen mij gesteld.
En die naast mij waren, zijn van mij afgeweken, en die mijne ziel zochten, deden mij geweld aan.
En die mij kwaad zochten, hebben arglistig gesproken : en bedachten bedrog den ganschen dag.
Doch ik als een doove hoorde niet, en als een stomme deed ik mijnen mond niet open.
En ik ben gev/orden als een mensch, die niet hoort, en die geene wederspraak heeft in zijnen mond.
quot;Vermits ik in u, Heer! gehoopt heb: gij Heer, mijn God, zult mij verhooren.
Want ik heb gezegd, dat mijne vijanden zich over mij niet verblijden; zij hebben alreeds, als mijne voeten wankelden, trotse li over mij gesproken.
Doch ik ben tot de geesels bereid, en mijne smart is gedurisr voor mijne oogen.
Want mijne boosheid zal ik verkondigen, en denken op mijne zonden.
de keven boetpsalmen. 395
Doch mijne vijanden leven, en zijn magtig over mij geworden, en die mij ten onregte haten , zijn vermenigvuldigd.
Die kwaad voor goed vergelden, lasterden mij; omdat ik het goede volgde.
Verlaat mij niet, o Heer, mijn God 1 ga van mij niet weg.
Denk op mijne hulp, Heer! God mijner zaligheid.
Eere zij den vader, enz.
VI, Psalm 50. Miserere.
Ontferm u mijner, o God! volgens uwe groote barmhartigheid.
En volgens de menigte uwer barmhartigheden: wisch mijne boosheden uit.
Wafch mij meer en meer pan mijne ongereg-tigheid, en van mijne zonden zuiver mij.
Want ik beken mijne boosheid, en mijne zonde is altijd voor mijne oogen.
Voor u alleen heb ik gezondigd, en kwaad voor uw aanschijn gedaan: zoo dat het blijkt, dat gij regtvaardig zijt in uwe woorden, en de overhand behoudt als gij geoordeeld wordt.
Zie, in boosheden ben ik ontvangen, en in zonde heeft mij mijise moeder gebaard.
Want zie, gij hebt de waarheid bemind, gij hebt mij de onbekende en verborgene dingen uwer wijsheid bekend gemaakt.
Gij zult mij besproeijen met hijsop, en ik zal gezuiverd worden: gij zult mij wasschen, en ik zal boven sneeuw wit worden.
(iij zult, door mijne zonden te vergeven, aan
396 DE ZEVEN H0ETP3ALMEN.
mijn gehoor blijdschap en vreugde geven: en mijne vernederde beenderen zullen van vreugd opspringen.
Keer uw aangezigt af van mijne zonden, en wisch al mijne boosheden uit.
Schep in mij, o God! een zuiver hart en vernieuw den regten geest in mijn binnenste.
Verwerp mij niet van uw aanschijn, en neem uwen H. Geest toch van mij niet weg.
Geef mij weder de blijdschap van uwe zalige hulp, en versterk mij door eenen kloeken geest.
Üan zal ik den boozen uwe wegen ieeren, en de goddeloozen zullen tot u bekeerd worden.
Verlos mij van het bloed, hetwdk ik onregt-vaardig vergoten heb, o God ! God mijner zaligheid, e.i mijne tong zal met vreugd uwe regt-vaardigheid verheffen.
Heer, gij zult mijne lippen openen, en mijn mond zal uwen lof verkondigen.
Want haddet gij eene offerande gewild, ik zoude u die immers gegeven hebben; in brandoffers zult gij geen genoegen hebben.
Een bedrukte geest is eene offerande voor God, een vermorzeld en verootmoedigd hart zult gij, o God! niet versmaden.
Heer, volgens uwen goeden wil, handel met Sion goedertierenlijk: opdat de muren van Jeruzalem opgebouwd worden.
Dan zult gij de offerande der regtvaardigheid, de opdragten en brandoffers aannemen, dan zullen zij op uw altaar kalveren leggen.
Eere zij den Vader, enz.
de zeven boetpsalmen.
V. Psalm 101. Dotnine ex audi.
Heer, verhoor mijn gebed: en laat mijn geroep tot u komen.
Keer uw aangezicht van mij niet af, op wat dag ik gekweld worde, neig uwe ooren tot mij.
Op wat dag ik u zal aanroepen: Heer, verhoor mij haastiglijk.
Want mijne dagen zijn als rook vergaan, en mijne beenderen zijn als hout dor geworden.
Ik ben verslagen als hooi, en mijn hart is uitgedroogd; omdat ik vergeten heb mijn brood te eten.
Door mijn roepen en zuchten is mijn gebeente aan mijn vlee?ch gekleefd.
Ik ben gelijk geworden aan den pelikaan der woestijn, ik ben geworden als eene nachtraaf in een huis.
Ik heb gewaakt en ben geworden als eene eenzame musch op het dak.
Den geheelen dag beschimpten mij mijne vijanden , en die mij eerlijcis prezen , zwoeren nu tegen mij.
Omdat ik asch als brood at, en mijnen drank met tranen mengde.
Uit vrees van uwe gramschap en verbolgenheid; want mij verheffende, hebt gij mij neder-gestooten.
Mijne dagen zijn als eene fchaduw verdwenen, en ik ben als hooi dor geworden.
Maar gij, Heerl blijft in eeuwigheid, en uwe gedachtenis duurt van geslacht tot geslacht.
Gij zult opstaan, en u over Sion ontfermen :
397
398 DE ZEVEN BOETPSALMEN.
want de tijd harer te ontfermen , de gestelde tijd is gekomen.
Want hare steenen hebben aan uwe dienaren behaagd, en over hare aarde zullen zij medelijden hebben.
En de heidenen zullen uwen naam vreezen, Heer! en alle koningen der aarde uwe glorie.
Omdat de Heer Sion herbouwd geeft; en daar in zijne heerlijkheid zal gezien worden.
Hij heeft acht gegeven op het gebed der oot-moedigen , en hun verzoek heeft hij niet versmaad.
üat deze dingen gescoreven worden voor het volgende geslacht, en het volk dat zal geschapen worden , zal den Heer loven.
Want hij heeft nedergezien van zijne hooge heilige plaats : de Heer heeft zijne oogen van den hemel op de aarde geslagen.
Om te aanhooren de zuchten der gevangenen, om te ontbinden de kinderen der gedooden.
Opdat zij in Sion de naam des Heeren verkondigen : en zijnen lof in Jeruzalem.
Als de volkeren zullen te zamen komen , en de kinderen om den Heer te dienen.
Hij, de regtvaardige, in het midden van zijne sterkte, zeide tot God: geef mij de kortheid mijner dagen te kennen.
Neem mij niet weg in het midden mijner dagen: uwe jaren duren van geslacht tot geslacht.
Gij, Heer! hebt in het begin de aarde vastgesteld, en de hemelen zijn de werken uwer handen.
Zij zullen vergaan, maar gij blijft altijd : en zij zullen allen gelijk een kleed verouderen.
En gelijk een opperkleed zult gij ze veranderen ,
en zij zullen veranderd worden; maar gij zijt altijd dezelfde, en uwe jaren zullen niet eindigen.
De kinderen uwer dienaren zullen met u, Heer\ blijven: en hunne nakomelingen zullen in eeuwigheid bestierd worden.
Eere zij den Vader, enz.
VI. Psalm 129. De Profundis.
Uit de diepte mijner ellenden heb ik tot u geroepen , Heer , Heer , verhoor mijne stem !
Laat uwe ooren luisteren naar de stem mijner smeekingen.
Indien gij de boosheden gadeslaat, Heer, Heer, wie zal bestaan ?
Omdat er bij u genade is, en om uwe wet heb ik u, o Heer! langmoedig afgewacht.
Mijne ziel heeft op zijn woord gewacht, mijne ziel heeft op den Heer gehoopt.
Dat van den morgenstond tot den nacht toe Israël op den Heer hope.
Want bij den Heer is barmhartigheid, en bij hem is overvloedige verlossing.
En hij zal Israël verlossen uit al zijne boosheden.
Eere zij den Vader, enz.
VII. Psalm 142. honiine exaudi.
Heer, verhoor mijn gebed, luister naar mijn smeeken: volgens uwe waarheid: verhoor mij volgens uwe regtvaardigheid.
En treed niet in het regt met uwen dienaar; want niemand, die leeft zal voor uw aanschijn geregtvaardigd worden.
4
400 DE ZEVEN BOETPSALMEN.
Verhoor mij, want de vijand heeft mijne ziel vervolgd; hij heeft mijn leven ter aarde toe vernederd.
Hij heeft mij in het duister gesteld, gelijk degenen, die over lang dood zijn : mijn geest is in mij beangst, mijn hart is in mij ontsteld geworden.
Ik ben indachtig geweest der ouden dagen, ik heb overdacht al uwe werken ! ik oefende mijne gedachten in de werken uwer handen.
Ik heb mijne handen tot u uitgereikt: mijne ziel is voor u als eene aarde zonder water, is dorstig naar de stroomen uwer genade.
He r, verhoor mij haastiglijk, mijn geest is bezweken.
Keer uw aanschijn van mij niet af: anderzins ^al ik gelijk worden, aan die nederdalen in het graf.
Doe mij vroeg de stem van uwe barmhartigheid hooren: want ik heb mijne ziel tot u opgeheven.
Verlos mij van mijne vijanden, Heer! tot u heb ik mijne toevlugt genomen: leer mij uwen wil doen , want gij zijt mijn God.
Uw goede geest zal mij geleiden op den reg-ten weg : om uwen naam, Heer ! zult gij mij levend maken in uwe geregtigheid.
Gij zult mijne ziel leiden uit de verdrukking; en in uwe barmhartigheid zult gij mijne vijanden vernielen.
En gij zult ze allen te niet doen die mijne ziel verdrukken ; want ik ben uw dienaar.
Eere zij den Vader, enz.
Antiph. Wees, o Heer! niet gedachtig onze misdaden, noch die van onze ouders, en neem geene wraak over onze zonden,
HOE ZICH DL GOEDE CHRISTENEN ZULLEN BEEE1DEN.
Dat degeceu, die vrij zija van doodelijke zonden, evenwel nog ecne verdere zuivering en bereiding noodig hebben, heeft Christus genoeg getoond, als hij voorde instelling van het H. Sacrament de voeten zijner apostelen heeft gewassehen, daarbij voegende deze woorden: Die gewassehen is, heeft niets anders noodig, dan dat hij zijne voeten wassche. (Joann. 13. v. 10) Dat is volgens de uitlegging van èt H Vaders die zuiver is van zware zonden, heeft maar te zorgen voor de zuivering der kleine gebreken en aardsche genegenheden, die door het stof, hetwelk aan de voeten hangt, betee-kond worden.
Die zuivering kan geschieden met zich voor God te vernederen, leedwezen te verwekken, vergiften is te vragen met een opregt voornenaen vau tegen de gebreken kloek te stijden, en behoorlijke middelen te gebruiken om zich te beteren.
Dat het H. Sacramer t van Boetvaardigheid ook een zeer bekwaam en voordeelig middel daartoe is, leert ons genoeg het H. Concilie van Trente, en het loffelijk gebruik van menige goede zielen. Zoo nogtans dat degenen, die dikwijls tot de tafel des Heeren naderen, wel moeten toezien, of het dikwijls h echten van hunne dagelijksche zonden niet voortkomt uit enkele gewoonte, driften en zinnelijkheid, zonder opregten afkeer van hunne fouten, en of zij niet meerder voordeel zouden doen met de biecht somwijlen eens achter te laten om meer te zorgen voor een opregt leedwezen en werken van boetvaardigheid, waarin zij den raad moeten volgen van eenen voorzigtigen Biechtvader,
Hoe veel tijds nu de goede menschen moeten besteden om zich te zuiveren van hunne dagelijksche gebreken, kan men zoo stipt niet bepalen. Degeuen, die op zich zeiven weinig letten en onachtzaam leven, hebben buiten twijfel meer tijd noodig, om zich wel te bereiden. Doch zij, die hunnen dagelijkschen handel naauw gadeslaan, en in Gods tegenwoordenheid wandelen, zullen daartoe ligtelijk bereid wezen, schoon zij op den dag van hunne Communie geenen langen tijd kunnen uitvinden, om in het bijzonder veel te bidden. Zoo dat het naauwe toezigt op zich zei ven, en het christelijk beleven van zijnen staat, de beste bereiding is, om dit groot heilig Sacrament waardig te ontvangen.
Degenen, die bij 700rbeeld alle maanden, alle veertien dagen, of alle acht dagen gaan tot de H. Communie, behooren zich eenige dagen te voren bijzonder daartoe te bereiden. En degenen, die meermalen in de week het H. Sacrament ontvangen, moeten minstens daags te voren, aandachtig daarop denken. De H. Franciscus de Borgia, die vo'gens den raad van den H. Ignatius alle zondagen de H. Communie ontving, bereidde zich daartoe drie dagen te voren door oefeningen van liefde en werken van boetvaardigheid, en de drie volgende dagen na de H. Communie besteedde hij om God te bedanken. Zoo deden ook verscheidene andere Heiligen.
Aanzie dezen dag als den gelukkigsten uws levens; des morgens wakker wordende, beeld u in dat uw Engelbewaarder u deze woorden zegt: sta haastiglijk op, zie uwen bruidegom, ga hem te gemoet\ kleed u met stichting, doe vurig uw morgengebed. Begeef u in stilte tot het huis Gods, kies eene stille plaats, stel alle andere gedachten ter zijde, om u alleen bezig te houden met het H. werk, waartoe gij u bereidt.
COMMÜNIE-OEPBNINGEN.
OEFENINGEN VAN GELOOF, EN ANDERE DEUGDEN , DIE UIT HET GELOOF VOORTSPRUITEN.
O lieve Zaligmaker! hetgeen ik van dit hoogwaardig Sacrament moet gelooven, kan geen verstand begrijpen, hoe gij ons onder eene zoo kleine gedaante waarlijk komt geven uw H. Ligchaam en Bloed, uwe Godheid en Menschheid, Maar verre zij van mij, dat ik daarom hieraan zoude twijfelen; het ia mij genoeg, dat gij, die de eeuwige, onfeilbare Waarheid zijt, gezegd hebt, dat wij hier onder de gedaante van Brood uw H. Ligchaam en Bloed ontvangen.
Ach, of ik nu, o Heer! het geloof var. Mozes had, die den omiglharen God za() , als hij zigtbaar was geweest, met wat eerbied en heilige vrees zou ik naderen tot de H. Tafel ? Toen hij u in het brandende braambosch zag, dekte hij zijn aangezigt, zegt ons de H. Schrift. Want hij vreesde God aan ie zien. Exod, 3. v, 6.
O mijn God! hoe durf ik dan naderen tot uw H. Altaar! Ik zie u daar door het geloof ook in eene vurige vlam. In eene vlam van liefde, die u doet uit den hemel dalen om onze spijs te worden; maar ook in eene vlam van regtvaar-digheid, om de boozen te vernietigen als een verslindend vuur.
403
404 COMMUNIE-OEFENINGEN.
Gij zijt de allerminnelijkste door uwe goedheid; maar ook de allervreesselijkste door uwe Heiligheid. De heiligste onder de kinderen der vrouwen vernedert zich ter aarde toe, belijdende dat hij niet waardig is uwen schoenriem te ontbinden. (Luc. 3.) Hoe zal ik dan durven wagen, aan de Tafel te komen en eene spijs te nuttigen , waarvoor uwe grootste Heiligen beven? ik, die mij beladen vind met vele zonden, en zeer beslijkt door aardsche genegenheden!
Mijn deel behoorde te wezen , volgens den raad van uwen Profeet, al biddende met den mond in het stof te liggen, op hoop, dat ik mogelijk aldus verhoord mogt worden, of ten minste mij te houden van achter aan uwe voeten, om aldaar met de mondige vrouw mijne zonden te bewee-nen. Maar van den anderen kant hoor ik u zeegen, o minnelijke Zaligmaker 1 Tenzij dal gij het Vleesch van den Zoon des menschen eet, en zijn bloed drinkt, zoo zult gij het leven in u niet hebben. (a) En hoe ellendig ik ook ben, gij noodigt mij om tot u te komen, als gij zegt: Kond tot mij, gij allen, die belast en beladen zijt, en ik zal u verkwikken. (b) Uw gebod , uwe liefde, mijn nood dwingen mij tot u te naderen. Wie zal niet aangelokt worden, als hij denkt op de spijs, waar toe hij genoodigd wordt, op den persoon, die hem noodigt, en op de liefde, met welke gij hem dwinat? Moest ik u niet zeggen, gelijk Mephiboseth tot David zeide: ik en geheel mijn geslacht ben den dood schuldig aan mijnen Heer en Koning, en gij hebt mij niettemin gesteld onder degenen, die eten aan moe tafel! Wat eene barmhartigheid!
(a) Jonnn. 6. v. 26. (b) Mattb. 81. v. 18.
COMMUNIE-OEFENINGEN. 40B
Ik kom dan tot u, o Jesus! dewijl uwe liefde mij dwingt; maar geef, dat ik er komen moge, met eene allerdiepste vernedering, en met eene eerbiedige vrees. Geef mij, dat ik ten minste van verre moge navolgen de eerbiedigheid en liefde van de hemelsche Cherubijnen, die , al hunne krachten en hunne gansche liefde tot u gekeerd houdende, nogtbans uit eerbied hun aanschyn met hunne vleugels bedekken , niet durvende hunne oogen omhoog heffen. Zij vreezen en zij beminnen. Dat ook alzoo, bid ik u, mijne liefde niet zij , zonder eerbiedige vrees voor uwe verhevenheid, en mijne vrees niet zonder liefde t')t uwe goedheid. Amen.
OEFENINGEN VAN VERTROUWEN.
Heer Jesus ! gij hebt een groot avondmaal opgerigt, en gij dwingt de armen, de gehrekkigen , de kreupelen en de blinden , daar binnen te komen. (Luc. 14. v. 25.) Het zijn alleen de ellendigen, die hunnen nood gevoelen , en die tot u komen om geholpen en verzadigd te worden, die deel mogen hebben aan uwe tafel. Deze woorden van troost doeu mij met vertrouwen op uwe oneindige barmhartigheid tot uw H. Avondmaal naderen ; want ik ben arm, dewijl mij alles ontbreekt.
Maar geef mij toch den geest van armoede, opdat ik die kennende, wensche van u geholpen te worden. Ik weet dat gij aan den geest van armoede al uwe goederen belooft. „Gij gaat „de magtigen voorbij, en gij helpt de armen. „Doch hij is arm en behoeftig, die zich zeiven
406 COMMUNIE-OEFENINGEN.
„niets toeschrijft, maar alles afwacht van uwe „barmhartigheid, die, aan uwe deur kloppende „opengedaan wordt; naakt en bevend, opdat „hij gekleed worde; houdende de oogen neder-„geslagen en slaande op zijne borst. Zulk eenen „behoeftige, zulk eenen arme, zulk eenen oot-„moedigi;, helpt gij, o Heer!quot; {Aug. in Ps. 160.) Geef mij dan dat ik aan zoodanige gelijk moge zijn.
Benevens de armen stelt gij aan uwe Tafel de gebrekkigen, die krank en verminkt zijn, aan wie altijd iets ontbreekt. Zij zijn niet dood noch doodelijk ziek; want zij komen naar het avondmaal, en daarin zijn zij gelukkig, dat zij hunne krankheden voelende kunnen zuchten. Maar wie, o Heer! heeft meer reden dan ik om te zuchten, daar ik zoo krank en in alles zoo gebrekkig ben! Ik vertrouw nogtans op u, want al ben ik zeer gewond, gij zijt een almogende Geneesheer, en al ben ik vol ellenden, gij zijt de God van alle genade.
Wie zijn de kreupelen, welke gij tot uw avondmaal dwingt te komen, tenzij mijns gelijken, die wel iets goeds willen en eenigzins be-geerig zijn naar de hemelsche goederen, maar ook nog hellen naar de aarde, door de aardsche genegenheden en bekommeringen; o Heer! neem van mij toch weg alle hegeerlijkheden, en wereldsche beuzelarijen, en doe mij met eene onbelemmerde vlijt in uwe wegen gaan en wandelen.
Ik stel mij ook D;et reden onder de Hinden, want hoe weinig zie ik nog van uwe schoonheid, hoe duister is mijne kennis van de liefde, die ik u schuldig ben ?
COMMUNIE-OEFENINGEN, 407
„O eeuwige waarheid! o ware liefde en „lieve eeuwigheid ! gij zijt mijn God, verlicht „mijne oogen, opdat ik zien moge, en ik dag „en nacht verzucht tot u.quot; (Aug. Co»/. I. 7. c. 10. n. 2.)
Gij ziel dan hier voor u ge'-cnield, o mijn Zaligmaker! een' mensch, die arm, gebrekkig, kreupel en hhnd is. Doe mij gevoelen, o Heer! dat gij mijn licht, mijne genezing, mijne sterkte, raijii rijkdom, mijne verzadiging en mijn behoud zijt, alzoo zal ik met vertrouwen durven deelachtig worden aan uwe H. Tafel.
III. GEBED.
VERSCHEIDENE OEFENINGEN VAN LIEFDE.
„Geef u aan mij, o mijn God! geef u aan „mij, want ik bemin u, en bijaldien ik u te „weinig beminne, vergun mij dat ik u meer „beminnen moge. Ik kan niet afmeten, hoe „veel mij van uwe iiefde ontbreekt, om uit de „volheid des harten te loopen tot uwe omhel-„zingen zonder af te wijken, tot dat ik in het „licht uws aanschijna verborgen zal zijn. Eene „zaak weet ik alleen, dat ik ellendig ben zon-„der u, zoowel binnen als buiten mij zeiven, „en dat alle overvloed, die mijn God niet is, „maar ware behoefte is (a). O liefde! die altijd „brandt en nimmer uitdooft! O liefde, die „mijn God zijt, ontsteek mij toch! (b).quot; Ach. 0f OH de hemelen scheurdel en afkivaamt, riep eertijds een van de Proteten (c), de hergen
(a) Aug. 1, ]8, Conf. c, 8. (b) Aug, 1, 10, Couf. c, 2». (c) Uai, 64. v, IS.
COMMUNIE-OEFENINGEN.
zouden voor u tvegvlieden, zij zonden als door het vuur smellen, de wateren zouden in hrand geraken. Deze wensch, o Heer! is van uwe zijde vol-bragt. De hemelen zijn opengegaan, en de regtvaardio;e is nedergedaald. Waarom smelten de bergen dan niet? Waarom wordt het ijs niet brandende? Waarom steekt hit vuur van den hemel niet alles in brand? Gij hebt het in de oude wet dikwijls doen vallen op de offeranden die u behaagden, en het verslond t;!n tijde van Elias (a) niet alleen het slagtoffer dat op het altaar lag, maar ook al het water, hetwelk in de grachten was, die men daar rondom had gegraven. Het was een afbeeldsel van hetgeen onder ons moest voltrokken worden, en hetgeen telkens volbragt wordt van uwen kant, maar zelden van den onzen. Laat niet toe, bid ik u, o mijn God! dat ik geen deel zoude hebben in hel vuur, dat gij op de aarde zijt komen brengen, en dat gij zoo zeer wenseht in mijn hart te ontsteken; ontsteek mij toch door de vlammen, die op het altaar liggen, en dewijl gij een verslindend vuur zijt, laat mij het proeven door uwe barmhartigheid, opdat het mij hiernamaals niet verniele in uwe verbolgenheid. Blink en schittar voor mijne oogen; ontsteek mijne laauwheid; verspreid in mijne ziel den geur des levens; doe mij smaken hoe zoet gij zijt; tref den innigsten grond van mijn hart, en dat het kenne aan uwe hand, dat gij alleen verdient zijn Heer en Meester te zijn, als alleen bekwaam om het te verzaden. Overwin door een levend en doordringend
(a) 3 Reg. 18 v. 28.
408
COMMUNIE-OEFENINGEN'.
gevoel de valscbe zoetigheden, die mijnen zwakken wil verleiden en bederven. Jaag al de onregtvaardige overweldigers uit uwen tempel , en gij, die de waarheid en het opperst genoegen zyt, neem er de plaats van de leugentaal en van de uitzinnige blijdschap in. Breng de onregtvaardige liefde, waarmede ik mij zeiven bemin, tot de zalige palen, die mij uwe wet voorschrijft. In plaats van mij zeiven te beminnen tot de verachting toe van uwen heiligen wil, maak dat ik u beminne tot de verachting van mij zei ven.
Gij alleen, mijn God! kunt mij leeren u opreg-telijk te beminnen, tot alle andere wefenschap-pen kunnen aardsche leermeesters mij nuttig zijn; maar mijn hart is alleen g'hoorzaam aan uwe stem. Zeg mij dan, wat gij voor mij zijt, schort voor een weinig tijds het gevoel op van mijne ellenden; laat mij mijne kwalen voor een oogenblik vergeten, opdat ik mij met een vol vertrouwen geheel moge overgeven aan uwe liefde. Gij wilt in mijn hart komen rusten; laat dan toe, dat ik mij in het uwe werpe. Gij wilt u met mij vereenigen, maak dan, dat ik mij vereenige met u, als met mijn opperste goed; en dat ik mij zoo vast en zoo innig aan u verbinde, dat geeue zaak ter wereld bekwaam zij mij van u af te scheiden.
Ik ga nu zoo aanstonds het geluk genieten van u te ontvangen, niet gelijk Zacheüs, of gelijk de zusters van Lazarus, in een uitwendig huis, maar in het binnenste van mijn hart. Zeg mij den vrede aan, bid ik u, gelijk gij bevolen hebt aan uwe discipelen, mede zij aan dit huis: en wanneer gij zult rusten in mijn hart, 21 18
409
Op ^^langwkloonon.
EM
410 COMMUNIE-OEFENINGEN.
hart, laat mij dan een oogenblik gevoelen wat de beminde discipel gevoelde toen hij op uwe borst rustte. Zeg tot mijne ziel, ik hen uwe zaligheid: maar zeg het zoo verstaanbaar, dat de troost vau dit woord mij ondersteune zoo lang ik leven zal. Ik luister tegenwoordig naar u, en binnen eene wijl tijds zal ik naar u luisteren met eene nieuwe aandacht; spreek dan, o Heer! en geef dat uwe woorden mijn hart vervullen met eene hemelsche vreugd.
Gij gebiedt mij u te beminnen, en gij dreigt mij met zware ellenden, indien ik u niet bemin. Helaas, o Heer! wat ben ik dan of waarin hebt gij mij noodig, dat gij mij zulks gebiedt? Zou ik niet, ellendig genoeg zijn, indien ik daaraan ontbrak? Maar dewijl ik u niet beminnen kan zonder uwe genade, uw gebod en uwe bedreigingen dwingen mij om ze u te vragen, en doen mij vertrouwen, dat ik ze bekomen zal, te meer, omdat ik u hier smeek, dat gij mij liever alles zoudt weigeren, dan deze grootste gunst; verhoor slechts deze begeerte alleen; verleen mij sltohts dezen eenigen troost; en leid mij door dusdanige wegen, als het u believen zat, tot dit overgroot geluk, zonder acht te slaan op het klagen en kermen van mijnen bedorven wil, dien ik voor altijd verloochen.
KB. Degenen, die zich liever al medi-ierende bereid maken tot de H. Communie, kunnen met hun hait overwegen de volgende punten.
Wie is het, die tot mij komtï
Wie ben ik, die tot hem ga?
COMMUNIF-OEPENINGEN . 411
Hoe komt hij tot mij?
Hoe moet ik hem ontvangen?
Waarom moetik hem ontvangen?
Waarom komt hij tot mij ?
Veriuclitivge.n vóór de H. Communie.
Getrokken uit de H. Schrift.
Ik geloof, Heer! help mijne ongeloovigheid. Mare. 9.
Vermeerder mijn geloof. Luc. 17.
Gij zijt Christus, de Zoon van den levenden God. Matth. 1 (gt;.
Mijn Heer, mijn God! Joan. 20.
Het is mij goed aan God gehecht te zijn en in hem mijne hoop te stellen. Fsalm. 72.
Op u, o Heer! heb ik vertrouwd, en in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden.Ps. 30.
Gij weet, Heer! dat ik u bemin. Joan. 21.
Tot wien zal ik gaan ? gij hebt de woorden van het eeuwig leven. Joan. 5.
Heer, wees mij zondaar genadig. Luc. 18.
Ontferm u mijner, Zoon van David! Mare. 10.
Indien gij wilt, Heer! gij kunt mij genezen. £. 5.
O Heer der heirkrachten! hoe liefelijk zijn uwe tabernakelen, mijne ziel wenscht en bezwijkt van verlangen naar de voorzalen van het huis des Heeren. Ziel eu ligchaam haken met vrolijkheid naar den levenden God. Fs. 83.
Gelijk een hert verlangt naar de bronnen der wateren, zoo verlangt mijne ziel naar u, mijn God! Psalm. 41.
Kom, Heer Jesus. Jpoe. 22.
Mijn hart is bereid, mijn God! mijn hart is bereid. Psalm, 56.
412 COMMUNIE-OEFENINGEN.
Wanneer het oogenhlik van dê Communie gekomen is, verwek dan terwijl men den Confiteor bidt, nog eene akte van Berouw uit het binnenste uws harten; zeg daarna met de diepste ootmoedigheid, driemaal: Heer ik ben niet waardig dat gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord, en mijne ziel zal gezond worden.
Ga tot de communiebank met de grootste zedigheid , de. handen te zamen , de oogen neergeslagen, zonder te dringen om. anderen voor te gaan.
Ontvang de H. Hostie met den communiedoek op de handen, het hoofd regt en stil houdende, de oogen nederwaarts , de mond behoorlijk geopend, de tong tot aan de onderste lip. Doe den mond stil toe, wanneer de Priester de hand terugtrekt? laat de TI. Hostie een weiniq op de tong rusten, tot dat zij wat voddig wordt, om ze gemakkelijk door te zwelgen; ondertusschen met het hart zeggende: Het ligchaam van onzen Heer Jesus Christus beware mijne ziel tot het eeuwige leven.
Verlaat de communiebank met dezelfde stichting. Wacht u van spuwen en van aanstonds uit de kerk te gaan; stort geheel uw hart voor Jesus Christus uit en bewonder zijne goedheid, aanbid hem, bedank hem, klaag hem. uwen nood, verzoek zijne genade, qfler u geheel aan hem op. Hiertoe kan men met hel hart doen de volgende
Verzuchtingen na de H. Communie.
Getrokken uit de H. Schriftuur.
Mijn Heer en mijn God! wat is de mensch toch, dat gij hem gedachtig zijt! 'Psalm. 8.
COMMUNIE-OEFENINGEN,
O mijne ziel! zearen den Heer, en al wat binnen mij is, love zijnen H. Naam. Psalm 102.
O God mijn s harten en mijn erfdeel voor altijd! Psalm. 73,
O Heer! wat is er voor mij in den Hemel, en wat wensch ik op de aarde buiten u ! Psalm 53.
Ik heb degenen gevonden dien mijne ziel bemint; en ik zal hem vasthouden en niet laten gaan. Cant. 5.
Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? T)e ■verdrukking of de benaauwd-heid? ... Ik ben verzekerd, dat noch de dood, noch het leven, noch eenig schepsel ons zal kunnen schteiden van de liefde Gods in Christus Jesus onzen. Heer, Rom. 8.
Heer! zeg toch aan mijne ziel hetgenegij tot Zacheüs gezegd hebt; Heden is de zaligheid over dit huis gekomen. luc 19.
Heer, ik zal u niet laten gaan, tenzij gij mij gezegend zult hebben. Gen. 33.
•vATJVjA/WlA/WyvyW/\_r AA/VVA/quot;JVIATJVquot;
I. GEBED.
Oefeningen van venvondering, van aanbidding, van dankzegging.
O mijn God! welk eenebarmhartigheid, welk eene goedkeid, welk cene liefde: van waar komt mij die eer, dat mijn God en Schepper tot mij komt? De opperste Heer tot eenen ellendigen slaaf, de koning van hemel en aarde
413
414 COMMUNIE-OEFENINGEN.
tot eenen verworpen aardworm, en een weinig stof.
Gij rust nu tegenwoordig, o Jesus! in mijne ziel als in een tabernakel, ik aanbid u, zoo in uwe goddelijke grootheden ala in uwe oneindige vernederingen. Gij zijt de God van mijn hart en mijn erfdeel. Het lot van mijne eeuwige zaligheid is in uwe handen. Ik vereenig mijne aanbiddingen met die van uwe heilige Moeder en van al de hcmelsche Geesten.
Ik aanbid u, o allerheiligst ligchaam, dat zoo wreedelijk voor mijne zaligheid doorwond zijt geweest. O dierbaar en heilig bloed! hetwelk zoo overvloedig gestort zijt geweest uit de wonden van mijnen zaligmaker, tot afwassching van mijne ziel, zuiver en heilig haar van alle vlekken.
Wat zal ik den Heer wedergeven voor al wat hij mij gegeven heeft'! Hij heeft mij bemind en hij heelt zich zeiven voor mij ter dood geleverd. Hij geeft zich zeiven nu wederom geheel aan mij, vervult mij met zijre genaden, en brengt het onderpand van mijn eeuwig geluk tot binnen in mijn hart. O mijne ziel! loof den Heer, en dat al wat binnen hem is, eer geve aan zijnen heiligen Naam. Loof hem, en wacht u van zijne weldaden ooit te vergeten.
Het is regtvaardig, o Heer! daar gij u geheel aan mij gegeven hebt, dat ik mij ook geheel aan u geve. Ontvang dan, bid ik u, de oft'erande die ik u heden doe van geheel mij zeiven. Geef dat ik mijn hart slechts gebruike om u te beminnen, mijn verstand om uwe grootheden te overwegen, mijn geheugen om uwe weldaden
COMMUNIE-OEFENINGEN, 415
te gedenken, mijne tong om u te loven, mijne handen om goede werken te doen, mijne voeten om den weg uwer geboden te bewandelen, en geheel mijn ligchaam om u in zuiverheid en regtvaardigheid te dienen.
Gebeden om verseliiUeude gunsten.
Heer Jesus! wanneer gij op de wereld zigt-baar met de menschen verkeerdet, gaaft gij uwen zegen aan ieder huis daar gij binnen kwaamt, en gij geneesdet de kwalen van allen die met geloof en vertrouwen u kwamen ameeken. Wat zult gij mij kunnen weigeren, daar gij nu binnen mij zijt, en u zeiven geheel aan mij gegeven hebt? O almogende geneesheer, zie, ik verberg mijne wonden niet, steek uwe genezende hand uit over mijne kwalen. Genees mijne hoovaardig-heid door uwe ootmoedigheid, mijne bedorvenheid door uwe zuiverheid, mijne aangekleefdheid door uwe milddaditjheid, maar verlos mij vooral van die en deze gebreken (Men zal hier zijne voornaamste fouten aan Jeius vertonnen om er van genezen te worden, als ook zijne meeste he-koringen en zwaarste gevaren.)
Doe mij beminnen hetgeen gij beveelt, en verlangen naar hetgeen gij belooft. Geef mij hetgeen gij gebiedt, en gebied, al hetgeen gij begeert. Blijf in mij door uwe genade, en doe mij in u blijven door uwe liefde.
Geef mij, dat ik altijd gedenke, dat hetzelfde Vleesch en Bloed, door hetwelk gij mij zoo goedertieren hebt gespijsd, voor mij ia opgedragen aan den boom des kruises, alwaar gij
416 COMMUNIE-OEFENINGEN.
voor mij gestorven zijt; leer mij hierdoor gedurig sterven aan alle kwade driften. Doe mij ook voordeel trekken uit de lessen, die gij ons geeft in dit H. Sacrament. Gij verbergt u aldaar onder de gedaanten van Brood en VVijn ; geef mij dat ik trachte naar de stilte en naar een verborgen leven. Gij verdraagt bier zoo vele onteeringen zonder u te wreken; doe mij ook alle verachtingen gaarne verdragen. Leer mij eindelijk , hoe heilig het leven moet zijn^van een Christen, die gevoed wordt met zijnen God. Vervul mij met uwen geest, opdat ik moge zeggen: Ik leef, ik nu niet, ma-ar Christus leejt in mij.
GEBED
ÏUU den H. Ignatius Tan Loyola, inateller der Societeit van Jeaus.
Ziel van Christus, heilig mij.
Ligchaam van Christus, maak mij zalig.
Bloed van Christus, verheug mij.
Water der zijde van Christus, wasch mij. Lijden van Christus, versterk mij.
O goede Jesus, verhoor mij.
In uwe H. Wonden verberg mij.
En laat niet toe, dat ik var. u gescheiden worde. Van den boezen vijand bescherm mij.
In het uur des doods roep mij.
En gebied, dat ik tot u kome.
Opdat ik met uwe Heiligen u. in eeuwigheid love. Amen.
COMMUNIE-OEFENINGEN.
Gebed tot de H. Maagd.
Ik beveel mij' aan u, o Koningin des hemels en der aarde, gezegende Moeder van Jesus, dien ik nu ontvangen heb, en bid u om uwe genadige voorspraak bij denzelfden uwen Zoon, opdat ik van hetgeen ik in eerbiedigheid, of anderzins in het ontvangen van dit H. Sacrament te kort gebleven ben, vergiffenis bekome, en daarom de vruchten van deze H. Communie niet verlieze.
Gij zijt altijd zuiver geweest en onbevlekt; maar na uwen Zoon ontvangen te hebben, zijt 'gij nog heiliger en aangenamer aan God geworden. Ach, of ik door het ontvangen van dien Zaligmaker zoo geheiligd werde , dat ik mij nu altijd zuiver bewaarde van alle doodelijke zonden! nadat gij , o Maria, uwen Zoon ontvangen hadt, hebt gij met blijdschap uitgeroepen: Mijne ziel maakt groot den Heer; ach, of ik nu ook door uwe voorspraak de genade mogt verwerven, van niet alleen met woorden, maar ook met werken te toonen, dat ik nu den Heer groot acht, en mij in hem altijd verheug, door hem met eenen nieuwen geest te dienen, eenen geest van liefde, van godvruchtigheid, van dankbaarheid, van zuiverheid, van gebed, van versterving, van waren vrede met mijnen evenmensch; ik verzoek dan uwe voorspraak om de genade te verwerven, door welke versterkt, ik mij nooit ondankbaar toone aan dien minnelijken Zaligmaker, dien ik heb ontvangen, maar hem met eene getrouwe liefde standvastig beminne en volkomen diene al de dagen mijns levene. Amen.
417
COMMUNIE-OEFENINGEN,
-OÖO-
!)B LOFZANG Magnificat.
Deze is eene allervurigste dankzegging van de allerlmligste Maagd Maria voor het ontvangen harer goddelijke vrucht. En daar de H. Communie eene uitbreiding is van de Menschwor-ding, waardoor Christus Linnen ons en voor ons in het bijzonder als mensch wordt, zoo komt deze H. Lofzang hier bijzonder te pas, gelijk ook de volgende waarin de 11. Zacharias Ood zoo uitnemend verheft over het Geheim van de menschwording van zijnen Zoon. Dus moet men deze 11. Lofzangen op eene geestelijke wijze trachten toe te passen.
LOFZANG VAN MAKIA. LllC. 1.
Mijne ziel verheft den Heer:
En mijn geest heeft zich verheugd in God mijnen Zaligmaker.
Omdat hij de nederigheid zijner dienstmaagd heeft aangezien: want ziet van nu af zullen alle geslachten mij zalig noemen.
Omdat hij, die magtig is, aan mij groote dingen gedaan heeft en heilig is zijn naam.
En zijne barmhartigheid is van geslacht tot geslacht, over hen, die hem vreezen.
Hij heeft magt door zijnen arm gedaan: hij heeft de hoogmoedigen in de verbeelding hunner harten verstrooid.
4.18
COMMUNIE-OEFENINGEN. 419
Hij heeft de magligen van den stoel afgezet, en de nederigen heeft hij verbeven.
Hij heeft de behoeftigen vervuld met goederen, en de rijken ijdel weggezonden.
Hij heeft Israël zijnen dienaar ontvangen: indachtig zijnde zijner barmhartigheid.
Volgens hetgeen hij aan oiize voorouders heeft gezegd, aan Abraham en zijn nageslacht in alle eeuwen.
Eere zij den Vader, enz.
DE LOFZANG Benedictus.
Deze is eene uitstorting des harten over de Mensch-icordiny van Christus, uitgesproken door Za-charias, Vader nan den 11. Joannes den Dooper.
Gezegend zij de Heer, de God van Israël, omdat hij zijn volk bezocht en verlost heeft.
En ons opgewekt heeft eenen magtigen Zaligmaker, in het huis van David zijnen dienaar.
Gelijk hij had voorzegd door den mond van zijne heilige Profeten, die er van alle tijden geweest zijn.
Dat hij ons zoude verlossen van al die ons haten.
Om barmhartigheid te doen aan onze voorvaders, en ziju heilig verbond indachtig te zijn.
Volgens den eed, dien hij gezworen had aan onzen Vader Abraham, van ons te vergunnen, Dat wij, verlost zijnde uit de handen onzer vijanden, hem zonder vrees zouden dienen,
In heiligheid en regtvaardigheid, voor zijn aanschijn, al de dagen van ons leven.
420 COMMUNIE-OEFENINGEN.
En gij, o kind, zult de profeet van den Allerhoogste genoemd worden.
Want gij zult voor het aanschijn des Heeren gaan, om zijne wegen te bereiden.
Om aan zijn volk de kennis der zaligheid te geven tot vergiffenis der zonden.
Door de innerlijke barmhartigheid van onzen God, waardoor hij, die opgaande zon van hier boven, ons bezocht heeft.
Om te verlichten die in de duisternis en in de schaduw des doods zitten, en om onze voeten te bestieren in den weg van vrede.
DE LOFZANG Nunc dimitte.
Uitgesproken door den ouden Simeon, toen hij Jeaus in zijne armen ontging.
Nu zult gij, o Heer! uwen dienaar volgens uw woord, laten gaan in vrede.
Want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien.
Die gij bereid hebt ten aanzien van alle volkeren.
Om te zijn een licht tot verlichting der Heidenen en tot glorie van uw volk van Israël.
LOFZANG,.
Te Detim Laud annus.
U, o God! loven wij; u o Heer! prijzen wij.
U, eeuwige Vader, vereert de geheele aarde.
U loven alle Engelen, alle hemelen, alle magten.
U roepen de Cherubijnen en Serafijnen onophoudelijk toe:
COMMUNIE- OEFENING EN,
Heilig, Heilig, Heilig, is de Heer God der heirkrachten.
Hemel en aarde zijn vol van de heerlijkheid uws Naams,
U looft het glorierijke koor der Apostelen.
ü prijst de lofwaardige schaar der Profeten.
U roemt het glinsterend heir der Martelaren.
U erkent de heilige Kerk door geheel de aarde.
U , Vader der oneindige heerlijkheid.
En uwen waren, eenigen, aanbiddenswaar-•Hgen Zoon.
Alsmede den heiligen Geest, den Trooster.
Christus ! gij zijt de Koning der Heerlijkheid.
Gij zijt de eeuwige Zoon des Vaders.
Gij heW,, wanneer gij om den mensch te verlossen, de menschheid zoudt aannemen , den schoot eener maagd niet geschroomd.
Gij hebt den prikkel des doods overwonnen, en aan de geloovigen het hemelrijk geopend.
Gij zijt gezeten aan de regterhand Gods, in de heerlijkheid des Vaders.
Wij gelooven dat gij eens als regter zult wederkomen.
Daarom {onder deze woorden knielt men neder) bidden wij u! kom uwe dienaren te hulp , die gij met uw dierbaar bloed verlost hebt.
Laat hen allen in de eeuwige glorie onder uwe Heiligen eene plaats bekleeden.
Heer, behoed uw volk en zegen uw erfdeel.
Heersch over hen en verhef ze tot in eeuwigheid.
Dagelijks loven wij u.
En prijzen uwen naam in eeuwigheid en in eeuwigheid der eeuwigheden.
421
422 COMMUNIE-OÏFENINGEN.
Gewaardig toch, o Heer! heden ons van alle zonden te bewaren.
Ontferm u onzer, o Heer! ontferm u onzer. Laat, o Heer! uwe barmhartigheid over ons komen, gelijk wij op u vertrouwd hebben.
Op u, o Heer! heb ik vertrouwd; en in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden.
LOFZANG van den H. Thomas van At juinen.
o Verborgen Godheid, U aanbidt mijn hart, U, die in deez' schijnsels oversluijerd werdt, 'k Geef mij gansch gevangen voor uw Majesteit; Zinkend, bij 't aanschouwen, in mijn magt-
loosheid.
Gogen, smaak en voelen falen in deez' stond, Maar 't geloovig hoeren biedt ons vasten grond. Ik geloof de leere, van Gods Zoon gehoord; Niets is zoo onfeilbaar als het Waarheidswoord.
Aan het kruis verborg zich 't God-zijn slechts
alleen ;
Maar hier is het mensch-zijn schuilende meteen. Toch geloof ik beiden, en belijd ze mee Met den goeden moorder in een zelfde beê.
Ik aanschouw, als Thomas, uwe wonden niet. Maar Gij zijt mijn God toch , dien ik hulde bied , Leer me in U gelooven, in U hopen. Heer, En U vurig minnen, immer; immer meer,
o Gedachtnisteeken van des Heeren dood! Levend, en den stervling levendmakend Brood, Geef mijn arme ziele, dat zij door U leev'. En meer hongrend immer naar U henen streev'.
COMMUNIE-OEFMNIN'GEN. 423
Pelikaan vol liefde, Jesus naamloos goed, Wasch mij van mijn smetten in uw godlijk bloed ; Eén, een enkle druppel kan het wijd heelal Zuiveren van zonden, eindloos in getal.
Jesus, dien mijne oogen hier verscholen zien. Laat mijn smachtend harte 't hooge heil geschiên, Dat ik zonder sluijer 't godlijk aangezigt Zien moge, eeuwig zalig in uwglorielicht. Amen,
DE LOFZANG Land a Sion,
Loof, o Sion, den behoeder.
Loof den Leidsman uwen Voeder,
Met gedicht en i;oet geklank.
Looft zoo zeer, als g' hem kunt loven ;
Want hij gaat al ver te boven Al de magt van uw gezang.
ü wat stof wordt ons gegeven !
't Brood dat leeft en ons doet leven ,
Wordt ons heden voorgesteld ;
't Welk ter Tafel des Behoeders ,
Is vergund den twaalf Broeders,
Zoo als 't Evangelie meldt.
Laat dan alle droefheid zinken.
Laat den lof ten hoogste klinken ,
En verheugt u in den geest:
Want 't betaamt dat wij versieren ,
En met zielsgenoegen vieren ,
d' Eerste instelling van dit Feest.
d' Oude schijnsels zijn verdwenen ,
En 't nieuw Paaschlam is verschenen ,
't Oude neemt hier nu een end :
Want de nacht wijkt voor de klaarheid.
424 COMMUNIK-OEPBNINGEN.
En de schaduw voor de waarheid
Van het nieuwe Testament.
Jesus gaf alsdan ook order,
Dal zijn' dienaars door zijn woorden 't Geen hij deed ook zouden doen. Dus wordt door de Consecratie,
Brood en Wijn de bron van gratie,
En de spijs van ons rantsoen ;
Want 't is d' eigen les des Heeren , Dat. het Brood en Wijn verkeeren
In zijn heilig Vleesch en Bloed.
Noch 't begrip ; noch 't oog dit merken, 't Vast geloof moet u versterken ,
Daar 't verstand voor wijken moet. Onder tweoderhande schijnen ,
Daar de wezens van verdwijnen ,
Schuilt het allereêlste pand ,
't Bloed is drank , 't Vleesch is spijze , Nogthans op een wond're wijze
Houdt hier Jesus zijnen stand. Van den nutter niet geschonden ,
Zonder binder zonder wonden ,
Word hij gansch en heel ontvaên. Laat er een of duizend wezen ,
Gene nut zoo veel als deze ,
En dit Brood wordt niet verdaan, 't Wordt genut van goede en kwade; Maar tot oordeel of genade,
Volgens hun' verscheidenheid.
Voor de kwaên de dood : en 't leven Voor de goên. Wie zou niet beven
Voor zoo schrikkelijk onderscheid 1 Als het schijnsel wordt gebroken ,
Weet, dat niet meer is bedoken
COMMU ME-OEFE.MKGEN.
In het gansch als in het deel:
Want de zaak wordt niet gehinderd ,
't ïecken wordt alleen verminderd ,
En het wezen blijft geheel.
Zie daar voor ons afgezonden ,
't Brood der Engelen, aan geen honden ,
Maar gegund aan kinders monden ,
Want 't is waarlijk 't kindren brood!
Door figuren is 't bewezen In 't geen wij van 't Manna lezen ;
Of als Isaak wordt verwezen ,
En als 't Paaschlam wordt gedood.
Goede Herder, brood der armen,
Jesus, wil tt mij ontfermen;
Wil ons spijzen en beschermen.
Trek ons uit hot aardsche slijk,
Gij , die spijst degeen , die erven ,
Met de burgers van uw rijk.
Men lean ook al overdenkende de volgende punten zeggen :
Wis is het, dien ik ontvangen heb ?
Wie ben ik die hem genuttigd heb ?
Wat kan hij mij doen ?
Wat wil hij voor mij doen ?
Wat zal ik voor hem doen ?
Wat zal ik hem vragen ?
Wat zal ik hem geven ?
Na uwe dankzegging geeindigd te hebben , keer ingetogen naar huis: breng dezen dag in de grootste godvruchtigheid door, woon met meerdere vurigheid de goddelijke diensten by. Lees de levens der Heiligen, den Rozekrans , enz.; voorts gedraag u in het toekomende zoo heilig dat gij met den H. Paulus moogt zeggen: leef, ik nu n\et% maar Christus leeft in mij. Gal. 10.
425
i
gaCC^wgCOC^eaCCt-ÖD) -KXXS:
VOOR IEDEREN DAG VAN DE WEEK.
I
Gehed tot Jesus als Koning.
TOOK DEN ZONDAG.
O Jeausl goddelijke Koninr, hoe zeer verschilt uw koningrijk van dat van de koningen der aarde! die koningen vragen schatten van hun volk, en gij geeft ons de allergrootste schatten. Zij vragen zware dienst voor klein loon, en gij geeft ons voor kleine dienst het eeuwige loon. Zij bezorgen den tijdelijke vrede door den dood en het bloed van hunne soldaten, en gij bezorgt ons den eeuwigen vrede door uw eigen bloed en uwen eigen dood. O gelukkige en edele onderdanen! die u, magtigen en milddadigen koning, dienen.
Indien nu de goede koningen alles betrachten tot het welzijn van hunne onderdanen, door hen te helpen en te besehermen tegen hunne vijanden, hoeveel grooter vertrouwen moeten wij dan niet hebben op uwe goedheid en almogendheid?
De Joden zeiden van u: wij willen niet, dat de/.e over ons heerschappij zal voeren; en die van Qenezareth baden u, dat gij uit hunne lai' ipalen zoudt willen vertrekken. O gruwelijke vesblindheidI Maar ik, o Jesusl bid u, kom tot mij, en wees mijn Koning. Tot schatting.
LITANIE TOT DE ENZ, 437
gelijk ik u schuldig ben, breng ik mijn hart, en offer u hetzelve op tot eenen troon. Kom, neem er bezit van als Heer en Meester. Drijf er uit al wat mishaagt, al onze vijanden, mijne kwade driften, en heersch alleen door uwen geest en uwe liefde, o wettige Koning van alle harten! Ga toch van mij niet, o licht! o leven, o sterkte! o zoetheid van mijne ziel!
Verfoei en schuw de hoovaardigheid.
Bemin en oefen de ootmoedigheid.
TOT DE
ALLBRHEIIjIGSTB DRrEVULDIOHEJD.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld,
God H. Geest,
H, Drievuldigheid, één God,
Heer, die een geest zijt, en in geest en in 0 waarheid wilt aanbeden worden , 3-
Heer, wiens godheid noch goud, noch zilver Éif noch steen, of iets dergelijks is, 3
Heer, aan wien niemand gelijk is, en buiten amp; wien er geen God is, o
Koning der eeuwen, die alleen van natuurs- g wege de onsterfelijkheid hebt, ^
LITANIE TOT DE
Groote God, uit wien alles voortkomt, en
door wien alles behouden wordt.
Heer, in wien wij leven, ons bewegen, en zijn, Heer, die overal zijt en wiens voorzienigheid
boven alles is,
Heer, die zoo groot zijt, dat u geene gedachten kunnen begrijpen,
Heer, wien geheel het aardrijk, noch de
hemelen kunnen bevatten,
Heer, wien geen mensch gezien heeft, noch zien kan.
Heer, wiens oordeelen ondergrondelijk zijn,
en wiens wezen onbegrijpelijk is.
Heer, voor wi.ns Majesteit wij stof en aschzijn. Heer, die alles doet wat u belieft in den hemel, op de aarde, in de zee en in de afgronden. Heer, die de harten der menschen in uwe
hand hebt, en neigt, daar gij wilt,
Heer, die een verterend vuur zijt, wiens gramschap niemand kan wederstaan ,
Heer, die een ieder vergeldt naar zijne werken, Heer, die alles schikt in getal, gewigt en maat. Heer, die onze harten onderzoekt, en onze
nieren doorgrondt.
Heer, die alles bemint wat er is, en niets haat
van al hetgeen mij geschapen hebt.
Heer, die de zonden der menachen om hunne
boetvaardigheid kwijtscheldt.
Heer, die in uwe woorden waarachtig en in
uwe beloften getrouw zijt.
Heer, die niet wilt, dat wij zuilen vreezen, omdat gij, onze God en helper, met ons zijt. Allerheiligste God, door wiens glorie geheel de wereld vervuld is.
428
ALLEKH. DRIEVULDIGHEID. 429
Heer, aan wien alle eer en heerlijkheid toekomt, ontferm u onzer.
Heer, die zelf he.t loon uwe dienaren zijt, ontferm u onzer.
Wees genadig, spaar ons Heer.
Wees genadig, verhoor ons Heer.
Van alle hoovaardigheid en opgeblazenheid des
geestes, verlos ons, Heer.
Van alle onmatigheid en onzuiverheid ,
Van alle gramschap, nijd en kwaden wil tegen lt; onzen evennaaste , 2.
Van alle traagheid , en van aardsehe en on- quot; geregelde droefheid, §
Van gierigheici,diedewortelisvan allekwaad, -Door uwe onbepaalde almogenheid, ®
Door uwe oneindige wijsheid, £5
Door uwe ondoorgrondelijke alwetendheid. Door den diepen afgrond van de oordeelen
uwer regtvaardigheid ,
Door uwe volmaakte en onveranderlijke gelukzaligheid ,
In den dag des oordeels,
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons, ^ Dat gij ons de genade wilt verleenen om u uit geheel onze ziel, al ons verstand en 2t al onze krachten te beminnen, a.
Dat wij uwen H. Naam nooit ligtvaardig a gebruiken, c
Dat wij de zondagen en heiligdagen, die u lt; zijn toegewijd, in godsdienstigheid en an- S? dere goede werken mogen doorbrengen cT en heiligen, °
Dat wij onze ouders, en alle overheid, eer g en gehoorzaamheid om uwent wil bewijzen, quot;
430 LITANIE TOT DE, ENZ.
Dat wij nooit het leven of de eer van onzen
evenmensch krenken,
Dat onze zielen nimmermeer door onzuivere ^ werken of woorden, door begeerten of ge-dachten besmet worden, g-
Oat wij nooit iemand door onregtvaardigheid 9 beschadigen, J5
Dat wij onze monden van valsche getuigenis lt; en alle leugentaal zorgvuldig bewaren. ® Dat wij de goederen der wereld niet onge- o regeld begeeren, quot;
Dat gij onze harten tot het onderhouden van g uwe geboden wilt neigen, quot;
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons, Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer. Heer !
Allerheiligste Drievuldigheid, verhoor ons. Ome Vader, enz.
Laat ons hidden.
Almagtige, eeuwige God! die door de belijdenis van het waar geloof uwe dienaren hebt doen kennen de Heerlijkheid van de eeuwige Drievuldigheid en in de oppermagtige Majesteit hebt geleerd een wezen te aanbidden: wij bidden u, bescherm ons altijd door de kracht van dat geloof tegen allen tegenspoed. Door Christus onzen Heer. Amen.
-• ;: I
r als Vader.
ï.'
B TOOK DEN MAANDAG
0 zoete Jesus! minnelijke Vader, die mij uit lt; eenen allerellendigslen staat tot uw kind en uwen 5- erfgenaam hebt aangenomen , doe mij zien , hoe § goede Vader gij voor mij zijt, die zoo goedertieren 0 voor mij zorgt, die voorziet in al mijne nood-b wendigheden; en die met zoogroote verduldigheid mijne gebreken verdraagt. Doe mij voelen met 'tj hoe teedere liefde gij mij bemind hebt, als gij mij gebaard hebt aan het kruis. Helaas! o 't. minnelijke Vader! ik ben altijd lusschen uwe armen, gij denkt altijd op mij, en ik zoo weinig 1^gt; op u. Ik ben a'tijd in uw hart, en gij zoo weinig in het mijne. Uwe schepselen dienen my, ja gij dient mij door uwe schepselen, en hoe dien ik u? Gij hebt voor mij geleefd, en gij zijt voor mij gestorven, en wat doe ik voor u 1
Integendeel, o goede Vader! ik heb u schan-ij- delijk verlaten, en het treffelijk erfdeel van uwe sbt genade verkwist met u doodelijk te vergram-ige men. Maar wetende, dat gij een mededoogende eit Vader zijt voor degenen, die opregt tot n id- quot;wederkeeren, zoo kom ik tot u met den verloren ran zoon. Ach I ontvang toch in genade uw onwaar-tus dig kind, hetwelk zich nu nederwerpt voor uwe voeten, om vergiffenis biddende. Geef mij, o lesus! een kinderlijk hart, opdat ik u voortaan i Jeminne als mijnen Vader. l)at mijne grootste en
432 LITANIE
eenige vrees zij u te vergrammen, en mijne grootste en eenige zorg u te dienen en te behagen. Verfoei en vermijd de gierigheid.
Bemin en oefen de barmhartigheid.
TOT DEN
HEILIGEN GEEST.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld,
God H. Geest,
H. Drievuldigheid, één God,
H. Geest, die van den Vader en den Zoon
Geest der eeuwige waarheid, S;
Geest van wijsheid en verstand, g
Geest van raad en sterkte, . . p
Geest der wetenschap en godvruchtigheid, ^ Geest van de vrees des Heeren, =
Geest der kracht, der liefde en matigheid. Geest door wiens ingevingen de Profeten
gesproken hebben,
H. Geest, wiens zalving ons alle dingen leert, H. Geest, die de dolende zondaars bekeert,
TOT DEN H. GEEST.
H. Geest, die uwe ware geloovigen maakt
van één hart en eene ziel,
H. Geest, die aan uwe kinderen de v/are
vrijheid verleent,
H. Geest, die de dubbelhartigen en geveinsden ontvlugt,
H. Geeat, die de :ïiel zijt van het ligehaam
der H. Kerk,
H. Geest, die ons de duisterheden van do H.
Schriftuur door uwe H. Kerk verklaart, H. Geest, die de Apostelen vervuld, en in hunnen mond uwe woorden gesteld hebt, H. Geest, die alleen ons Gods wet kunt doen
volbrengen,
H. Geest, die zelf ook de gever van het
bidden zijt,
H. Geest, die zeifin ons en voor ons bidt,
door onuitsprekelijke zuchten,
H. Geest, die onze harten van droefheid verlost en die met liefde en vrede vervult, H. Geest, die ons de verduldigheid en goedertierenheid geeft,
H. Goest, die onze zielen met zachtmoedigheid en zedigheid versiert,
H. Geest, die ons de onthouding en kuiach-
heid verleent,
H. Geest, die Gods liefde in onze harten uitstort,
H. Geest, die in uwe geloovige woont als in
uwe tempels,
H. Geest, die uit uwe geloovigen stroomen
der lev ende TYateren doet vloeijen, H. Geest, door wien wij niet meer slaven zijn, maar Gcds kinderen en erfgenamen, 21 1'.)
LITANIE
H. Geest, door wien de slaafsche vreesachtigheid is weggenomen, en Gods kinderen met liefde en vertrouwen roepen tot hunnen Vader,
H. Geest, die ons naar de voltrekking onzer aanneming en verlossing doet zuchten en wenschen,
H, Geest, die in ons wonende, onze sterfelijke
ligchamen zult levend maken,
Wees genadig, spaar ons. Heer.
Wees genadig, verhoor ons. Heer.
Van alle zonden, verlos ons, Heer. Van vermetelheid en wanhoop. Van ongeloovigheid en hardnekkigheid tegen
de bekende waarheid.
Van alle bekoringen en lagen des duivels. Van afgekeerdheid, tweedragt, gramschap
en nijd tegen onzen naaste.
Van alle onreinheid naar ziel en ligchaam, Van onboetvaardigheid en verhardheid des geraoeds,
Van allen geest, die aan u tegenstrijdig is, Door uwe altijddurende voortkomst van den
Vader en den Zoon,
Door de wonderbare werking , door welke Christus in het ligchaam van de zuivere Maagd ontvangen is.
Door uwe nederdaling over Christus ten tijde
zijns Doopsels,
Door uwe komst over de discipelen van
Christus,
In den dag des oordeels,
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat wij nooit de begeerten des vleesches volbrengen, wij bidden u, verhoor ons.
434
TOT DEN H. GEEST, 4,35
Dat gij den geest der regtvaardigheid in
onze harten wilt vernieuwen,
l)at gij van ons nooit weggaat,
Dat gij ons wilt veraterken om vromelijk
liet goede uit te werken ,
Dat wij u nooit bedroeven ,
Dat wij u nooit wederstaan,
Dat gij onze harten zoo wilt vervullen, dat de vermakelijkheden der wereld in ons geene plaats vinden, g
Dat wij aan alle geesten niet gelooven, maar
wijsselijk onderscheiden of zij uit God zijn, £; Dat wij door uwe genade in den geest der Squot; zachtmoedigheid de zondaren onderrigten 0 en vermanen, i5
Dat wij altijd arm van geest mogen zijn, lt; Dat gij ons de christelijke en heilige droef- g-heid wilt leerea, g
Dat gij ons hongerig en dorstig wilt maken * naar de geregtigheid , §
Dat gij ons de zachtmoedigheid en barmhar- quot;
tigheid tot alle menschen wilt instorten. Dat wij den vrede met onzen naaste zoo onderhouden, dat wij kinderen Gods genoemd worden ,
Dat gij ons wilt maken zuiver van harte,
opdat wij God mogen zien ,
Dat wij de vervolgingen om de geregtigheid
als een bijzonder geluk achten ,
Dat gij ons tot het einde in het goed leven
wilt bevestigen ,
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons. Heer.
LITANIE TOT LAFENIS
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
Ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
GEBED.
Kom H. Geest, vervul de harten van uwe (ieloovigen en ontsteek in ons het vuur uwer H. Liefde, opdat wij u zalig mogen kennen, vuriglijk beminnen en behagelijk altijd dienen. Amen.
TOT
LAFENIS DEK GBLOOVIGE ZIELEN.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God Hemelsche Vader, ontferm u oveï alle
geloovige zielen.
God Zoon, Verlosser der wereld, ontterm u
over alle geloovige zielen.
God H. Geest, ontferm uoveralle geloovige zielen.
436
DER GELOOVIGE ZIELEN.
H. Drievuldigheid één God, ontferm n over i
geloovige zielen,
H. Maria, bid voor haar.
H. Moeder Gods,
H. Maagd der Maagden,
Alle H. Engelen,
Alle H, Patriarchen en Profeten,
Alle H. Apostelen en Evangelisten,
Alle H. Martelaren,
Alle H. Bischoppen en Belijders,
A.lle H. Leeraars,
Alle H. Priesters en Livieten,
Alle H. Monniken en Kluizenaars,
Alle H. Maagden en Weduwen,
Alle Gods lieve Heiligen,
Wees genadig, spaar haar, Heer,
Wees genadig, verhoor ons, voor haar. Heer. Van alle straften en pijnen, verlos haar, Heer. Van de schromelijke vlammen .
Van de vervaarlijke duisternissen.
Van het droevig kermen en weenen, Van de pijnen, die zij door de dagelijksche
zonden verdiend hebben.
Van hetgeen zij moeten lijtien voor de doodzonden . daar zij nog niet ten volle voor hadden voldaan,
Van de straf voor hunne onachtzaamheid in
u te dienen,
Van het droevig zuchten over het verzuimen der gelegenheden, die zij gehad hebben om in de deugd te vorderen,
Van het misbaar, dat zij maken over den tijd en de werken, die zij tol uwe dienst en glorie niet besteed hebben,
LITANIE TOT LAPENIS
Van hetgeen zij lijden voor het verzuimen
van het gebed en andere deugden, Van hetgeen zij lijden voor hunne gebrek-
kelijkheden tegen de overheid, Van hetgeen zij moeten betalen voor het ontbreken in de zorg van de onderdanen, Van hetgeen zij lijden voor kleine onmatigheden, ijdele voldoeningen en kleine begeerlijkheden ,
Van hetgeen zij verdiend hebben door af-
gekeerdheid en kleine twisten,
Van de ellenden, daar zij nu in zijn om
hunne voorgaande onlijdzaamheid, Van de pijnen, die zij nu uitstaan om het
overvloedig of kwalijk spreken. Van hetgeen zij lijden voor kwade gedachten,
begeerten en andere -nwendige zonden, Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat wij door uwe genade in de deugden mogen groeijen, en haar door goede werken behulpzaam zijn.
Dat wij door werken van barmhartigheid, barmhartigheid voor haar mogen verkrijgen,
Dat wij door onze ootmoedigheid voor hare hoovaardigheid kwijtschelding mogen verwerven ,
Dat wij met ons te versterven , voor hare zinnelijkheden en kwade driften mogen voldoen,
Dat wij door onze verduldigheid vergiffenis voor hare onverduldigheid mogen bekomen ,
Dat wij door onze zachtmoedigheid, de zui-
438
deb gelootige zielen.
vering van hare korzelheden en gramschap mogen verdienen, 3. Dat wij door ijverig en naarstig bidden, u over hare traagheid in het gebed mogen £-• verzoenen,
Dat wij door het oefenen van alle deugden ^ vergiffenis van al hare fouten mogen „c verkrijgen, ^
Dat gij de zielen van onze ouders, vrien- g, den en weldoeners, die in den Heer ge- g storven zijn, van de pijnen des vagevuurs M wilt verlossen, g
Dat gij aan alle geloovige zielen de eeuwige quot;
rust wilt verkenen.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar haar. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor haar, Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u over haar, Heer!
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Ome Vader, enz.
Psalm 120. De Profundi»,
Uit de diepten heb ik tot u geroepen, Heer 1 Heer! verhoor mijne stem.
Laat uwe ooren luisteren naar de stem mijns biddens.
Indien gij de boosheden gadeslaat, Heer! Heer! wie zal bestaan?
439
litanie tot lafenis
Omdat er bij u genade is, en om uwe wet heb ik u. Heer! langmoedig afgewacht.
Mijne ziel heeft op zijn woord gewacht; mijne ziel heeft op den Heer gehoopt.
Dat, van den morgenstond tot den nacht toe, Israël op den Heer hope.
Want bij den Heer is barmhartighfid, en bij hem is overvloedige verlossing.
En hij zal Israël verlossen uit al zijne boosheden.
v. Heer, geef hun de eeuwige rust. H. En het eeuwig licht verschijne hun. v. Van de poort der helle.
li. O Heer! verlos hunne zielen.
v. Dat zij in vrede rusten.
r. Amen.
v. Heer, verhoor mijn gebed ,
r. En mijn geroep kome tot u.
laat ons bidden.
(Jehed voor tenen Bisschop of triester.
O God! verleen genadig, dat uw Dienaar N. , dien gij op deze wereld onder de Apostolische Priesters tot de bisschoppelijke (priesterlijke) waardigheid verhevea hebt, met het gezelschap uwer heilige Apostelen vereenigd worde. Door Christus onzen Heer. Amen.
GEBED Voor Vader tn Moeder.
O God, die ons geboden hebt vader en moeder te eeren, wees de zielen van mijnen
440
DER GELOOVIGE ZIELEN.
vader en mijne moeder genadig! en hunne zonden vergeven hebbende, maak dat wij hen in de vreugd der eeuwige zaligheid mogen aanschouwen. Door, enz.
GEBED
Voor Vrienden en JVeldoenem,
O God! gever der genade en minnaar der menschelijke zaligheid: wij bidden uwe goedertierenheid, dat gij aan de broeders, vrierden en weldoeners van deze vergadering, die uit deze wereld gescheiden zijn, door de voorbidding der Heilige Maagd Maria, en al uwe Heiligen, genadig verleenen wilt, dat zij te zamen met hen de eeuwige zaligheid genieten mogen. Door, enz.
GEBED
Voor eenen Man.
Heer, neig uwe ooren tot onze ootmoedige gebeden, door welke wij uwe goedertierenheid smeeken, dat gij de ziel van uwen dienaar N. , die gij uit dtze wereld hebt doen verhuizen, in het land van vrede en licht wilt stellen , en haar het gezelschap uwer Heiligen doen genieten. Door, enz.
GEBED Voor eene Vrome.
Wij bidden u, o Heer! wees de ziel van uwe dienares N. near uwe goeilertierenheid 21 19.
441
LITANIE TOT LAFENIS
genadig! en herstel haar die nu van de besmetting der sterfelijkheid verlost is, in het erfdeel der eeuwigheid. Door, enz,
GEBED
Voor alle gelooviye zielen.
ü God! Schepper en Verlosser aller Geloo-vigen, verleen aan de zielen uwer dienaren en dienaressen de vergiffenis van alle zonden : opdat zij de genadige kwijtschelding, daar zij altijd naar verlangt hebben, door godvruchtige gebeden mogen verwerven. Die leeft en heerscht in alle eeuwigheid. Amen.
BEWEEGDICHT.
TJi'-s ira, dies ill a.
Dag van gramschap, dag des Heeren ,
Die heel de aarde in asch zal keeren ,
Naar Sibyl en David leeren.
Wat een schrik zal elk ontwaren.
Als de Kegter neer zal varen ,
't Al ten streng verhoor vergaren.
Een bazuinslag, vreemd van toone,
Dreunt er door der dooden wone,
Daagt hen allen voor zijn troone.
Dood, natuur verslaan en beven ,
Als het schepsel zal herleven ,
Om Hem rekenschap te geven.
443
1)EB, GELOOVIGE ZIELEN. 44H
't Schuldboek wordt er aangedragen,
Dat van alles zal gewagen ,
Waarom 't vonnis wordt geslagen.
is de Kegter dan gezeten,
Wat er schuilt wordt klaar geweten,
Niets blijft strafloos of vergeten.
Wat zal ik, rampzaalge, spreken?
Wien mij dan ten voorspraak smeekeu , Als regtvaardigen verbleeken ?
Gij die, schikb're Gloriekoning,
Zaligt uit genabetooning.
Heilbron! geef me uw zaalge woning.
Goede Jesus! wil gedenksn.
Dat ge om mij U zelv' kwaamt schenken.
Wil mij dan ter hel niet wenken.
Moe zat Gij van me op te sporen,
't Kruis ook hebt Ge om mij verkoren:
Zóóveel werk zij niet verloren.
Regter der geregte wrake!
Ach dat ik uw gunstwoord amake.
Eer de dag der reekuing nake.
'k Zucht als een der schuldenaren, 't Schaamrood op 't gelaat gevaren ,
Wil toch. God! een smeekling sparen.
Die Maria hebt ontheven.
En een' moordenaar deedt leven.
Mij ook hebt Gij hoop gegeven.
LITANIE TOT LAFENIS , ENZ.
Ze is onwaard wat bede ik slake,
Maar Gij Goede! uw liefde make ,
Dat ik aiet in 't helvuur blake.
Wil mij bij de schapen leiden ,
En mij van de bokken scheiden,
Aan uw regter plaats bereiden.
Bij 't verdoemen der vertoornen ,
't Vuur ten prooi van 't eeuwig toornen , Roep mij met uwe uitverkoornen.
'k Smeek U, diep ter aard' gebogen,
't Hart verbrijzeld voor uwe oogen,
Heb toch met mijn eind' meêdoogen.
O die dag van jatnerklagen,
Die den mensch voor 't oordeel dagen , Uit het atof zal op doen rijzen,
God! wil hem gena bewijzen;
Goede Jeaus! hoor mijn beê;
Oeef hun, Heer! uw eeuw'gen vreè. Amen.
444
-TViAri^iA^JVtAAAAAAOA/VtATtA^tAAAf vA^vT/WVJA/1 /WN/WtAA/WVW.A/W-
«Is onzen Leermeester,
VOOK DEN DING8DAG.
O Jesus! uw hemelsche Vader heeft ons van \i gezegd: Dit is mijn welbeminde Zoon, in wien ik wijn behagen gesteld heb, hoort hem, Hemel-sche Leermeester, gezonden van den Vader, gekomen uit den hemel, om den mensoh te leeren op de aarde, gij onderwijst ons door uwe inwendige genade, door uwe goddelijke lessen; door uwe voorbeelden, door uwe H. Geheimen. Laat mij dan uit uwe heilige geboorte de armoede en de vernedering leeren beminnen. Dat uw kruis mij leere de versterving beminnen. Dat uw dood mij leere sterven aan de zonden en aan de wereld, üat uwe verrijzenis mij leere verrijzen tot een heilig leven. Dat uwe hemelvaart mij leere dit leven aan te zien als eene reis naar de eeuwigheid, mij doende wonen met het hart in den Hemel, en gestadig verlangen , om eens tot u te komen.
O goddelijke Meester, die op een oogenblik aan de oitmoedigen en de eenvoudigen meer kennis geeft van de ware wijsheid, dan zij in vele jaren zouden kunnen leeren iu hooge scholen, leer ons inwendig door uwe genade de grootste lessen van uw heilig Evangelie, die de wijzen van de wereld niet kunnen begrijpen.
Haat en verfoei de onkuischheid.
Bemin en omhels de zuiverheid.
LITANIE TÜT DEN
TOT DEN
ALLEKHEILIGSTEN NAAM JESUÖ.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld.
God H. Geest,
H. Drievuldigheid, één God,
Jesua, Zoon van den levenden God,
Jesus, eeuwig woord des hemelschen Vaders, Jesus, koning der wereld,
Allermagtigste Jesus,
Allersterkste Jesus,
Allervolmaaktste Jesus,
Allenoemrijkste Jesus,
Allergenoegelijkste Jesus,
Allerliefste Jesus,
Allerwonderlijkste Jesus! Allervermakelijkste Jesus, Allereerwaardigste Jesus,
Allerootmoedigste Jesus, Allerzachtmoedigste Jesus, Allerverduldigste Jesus,
Allergehoorzaamste Jesus,
Jesus, klaarder dan de zon,
Jesus, schooner dan de maan,
Jesus , blinkende boven de sterren ,
44.6
ALIBRU, NAAM JESUS.
Jesus, minnaar der zuiverheid , Jesus, minnaar des vredes ,
Jesus, onze liefde,
Jesus, voorbeeld aller deugden, Jesus, liefhebber der zielen,
Jesus, onze toevlugt,
Jesus, vader der armen,
Jesus, vertrooster der bedrukten, Jesus, schat der geloovigen,
Jesus, goede Herder,
Jesus, ster der zee,
Jesus, waarachtig licht der wereld, Jesus, eeuwige wijsheid,
Jesus, oneindige goedheid,
Jesus, blijdschap der Engelen, Jesus, koning der Patriarchen , Jesus, ingever der Profeten,
Jesus, meester der Apostelen, Jesus, leeraar der Evangelisten, Jesus, sterkte der Martelaren, Jesus, licht der Belijders,
Jesus, bruidegom der Maagden, Jesus, kroon van alle Heiligen, Wees genadig, spaar ons, Jesus. Wees genadig, verhoor ons, Jesus. Van alle kwaad, verlos ons, Jesus. Van alle zonden,
Van uwe gramschap,
Van de listige lagen des duivels. Van pest, oorlog en hongersnood. Van de overtreding uwer geboden. Van alle ongeluk,
Door uwe menschwording,
Door uwe komst.
447
o
B
-14.8 LIÏAMIfc TOT DEN
Door uwe geboorte,
Door uwe besnijdenis ,
Door de allerzoetste Maagd uwe Moeder, S Door het voorbidden van al uwe Heiligen, Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons, Jesus!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons, Jesus!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer, Jesus!
JesuE-Christus, hoor ons.
Jesus-Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
v. De naam des Heeren zij gezegend. k. Van nu af tot in eeuwigheid.
GEBED.
O God, die den glorierijken naam uws Zoons, onzen Heer Jesus Christus, door overzoete begeerte aan uwe geloovigen zeer minnelijk hebt gemaakt, en aan de booze geesten zeer vervaarlijk ea gruwelijk: verleen, dat allen, die dezen H.Naam Jesus op de aarde godvruchtig eeren, in dit tegenwoordig leven den heiligen troost, en in
ALLEBH' NAAM JESUS.
het toekomende leven de blijdschap, vreugde en zaligheid des hemels moge ontvangen. Door denzelfden onzen Heer JesusChristus uwen Zoon, die met u leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwigheid der eeuwigheden. Amen,
LOi'ZANG, Jesus, dulcis memoria.
Aan Jesus denken is wel zoet,
't Geeft ware vreugde aan 't blij gemoed, Maar boven 't allerhoogste goed Gaat, wat zijn bijzijn smaken doet.
Zoo lieflijk ruisclit er geen akkoord. Zoo zoeten klank wordt nooit gehoord , Geen denkbeeld brengt een vreugde voort. Als Jesus, 's Vaders eeuwig Woord.
o Jesus, hoop van hem, die boet.
Wat zijt Gij voor uw smeekling goed, Hoe mild, voor wie er zoekend spoedt! Maar wat den minnende aan uw voet ?
Geen blijde tonge meldt het luid.
Geen letter is er, die 't beduidt. De ervaring weet, maar drukt niet uit, Wat Jesus liefde in zich besluit.
Wees Gij, o Jesus, onze vreugd,
Die 't eeuwig loon zult zijn der deugd;
In U zij onze roem alleen
Door aller eeuwen eeuwen heen. Amen.
449
450 litanie ter eeke van de
H'
Ge
To
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. s
God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u onzer, Lai
God H. Geest, ontferm u onzer. i
H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer. lm
Grootmoeder van onzen Zaligmaker, _ Chi
Moeder van de H. Maagd en Moeder Gods Maria, Chi Ark van Noë,
Blijdschap der Engelen, n Dochter der Patriarchen, §
Spiegel van gehoorzaamheid, b C
Spiegel van verduldigheid, quot; de;
Spiegel van barmhartigheid, eeni
Spiegel van godvruchtigheid, 'lat
Verlosseres der gevangenen, den;
H. MOEDER ANNA.
Moeder der weduwen.
Beschermster der maagden,
Haven der reizenden,
Gezondheid der kranken,
Licht der verblinden,
Tong der stommen,
Oor der dooven,
Vertroosteres der bedrukten,
Helpster van de menschen, die u aanroepen. Blijdschap, der heilige Engelen Gods, Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons, Heer !
Lam Goils, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Ome Fader, enz.
v. De Heer heeft de H. Anna bemind; k. En heeft haar met zijne genade vervuld.
LAAT ONS BIDDEN.
O God, die aan de H. Anna hebt gewaardigd de genade te verleenen van de moeder van uwen eenigen Zoon te baren, verleen ons genadig, dat wij, die hare gedachtenis vieren, door hare voorspraak bij u mogen geholpen worden. Door denzelfden Jesus Christus, onzen Heer, uwen Zoon, die, in de eenheid van den H. Geest met u. God zijnde, leeft en heerscht in alle eeuwen, Am.
451
I o
O
als onzen Geneesheer,
VOOR DEN WOENSDAG.
O Jesus! Goddelijke Geneesheer van mijne zie], gij weet, hoe deerlijk zij door de zonde gewond is, hoe krank, en hoe ziek, hoe genegen tot het kwaad, en hoe zwak in het goed. Wie kan zoo grooten wonden genezen, als gij alleen? Ik zou met reden wanhopen aan mijne zaligheid, indien ik de oogen slechts op mijne ellende sloeg. Maar hoe zou ik niet hopen, dewijl ik u zelven voor Geneesheer, en uw H. Bloed heb voor geneesmiddel? daarom kom ik tot u, aanzie mijne wonden. Ik roep tot u met den melaatsche var. uw H. Evangelie; (ach! ware het ook met zijner, geest) Heer, indien gij ivilt, gij kunt mij zuiveren, genees mijne ziel, door één druppelte van uw dierbaar Bloed, door uw algenezende genade, door uw krachtig woord, of eenen genadigen oogslag.
TEE EEEE
VAN DE HEILIGE ENGELEN.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
LITANIE TER EERK, ENZ. 453
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer.
God Zoon , verlossdr der wereld, ontferm u onzer.
God H. Geest, ontferm u onzer.
H. Drievuldigheid ééa God ontferm u onzer.
H. Maria, bid voor ons.
H. Miehaël,
H. Gabriël,
H. Kaphaël,
H. Engelbewaarder,
Alle H. Engelen en Aartsengelen,
Die uwen Schepper altijd hebt bemind met
eene uitmuntende liefde.
Die nooit zijt gevallen in eenige de minste zonde,
Goddelijke dienaars, die altijd bereid zijt tot jr de dienst van Gods opperste Majesteit, ^ Die met allen eerbied u in zijne tegenwoor- o digheid houdt, °
Die in alles zijnen H. Wil volbrengt, o Zuivere Geesten, aan wie God onze bewa- ?■
ring heeft bevolen,
Die gesteld zijt om de magt des duivels van
ons af te weren,
Die door het ingeven van goede gedachten,
de kwade invallen van ons verdrijft.
Die ons door goede bewegingen de kwade
driften doet overwinnen,
H. Bestierders, die ons bevrijdt van de gelegenheden der zonden,
Die ons gedurig door goede ingevingen vermaant tot de deugd.
Die niets zoekt dan onze zaligheid,
Die u verblijdt in ons goed leven,
454 LITANIE TEE EËKE
Die te zamen met ons bidt om Gods genade,
en ons tot bidden opwekt, bidt voor ons. Die onze gebeden, verstervingen en goede werken aan God opdraagt, bidt voor ons. Wees genadig, spaar ons. Heer.
Wees genadig, verhoor ons, Heer.
Van alle gelegenheden van zonden, door uwe
H. Engelen, verlos ons. Heer.
Van het misbruik uwer genade, door uwe
H. Engelen,
Van alle gevaren naar ziel en ligchaam , door S uwe H Engelen , §-
Van alle kwade bekoringen, door uwe H. ^ Engelen, |
Van alle kwaadwilligheid ten opzigte van
onze oversten, door uwe H. Engelen, Van alle onachtzaamheid ten opzigte van onze onderzaten, door uwe H. Engelen, Van alle traagheid in u te dienen, door uwe
H. Engelen ,
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat wij in alles aan de bestiering van uwe
H. Engelen onderdanig zijn.
Dat wij de goede gedachten, die zij ons
ingeven, waarnemen,
Dat wij altijd hunne bewegingen tot de deugd involgen ,
Dat wij door onze traagheid en onachtzaamheid hen niet bedroeven, en van ons niet vervreemden,
Dat wij hen mogen navolgen in u te beminnen en onderdanig te zijn.
*3 | |
cr | |
51 c- |
zie |
lt;xgt; p |
gev |
ker | |
wo | |
enz. |
gei |
VAN BE H. EN WELEN.
Dat wij volgens hun voorbeeld onzen evennaaste gaarne dienen ook die minder is dan wij,
Dat wij onzen evennaaste door geene kwade Squot;
voorbeelden verergeren,
Dat wij hem zoo veel als het in ons is, -f van alle kwaad bevrijden, lt;
Dat wij door woorden en werken zijne za- g, ligheid trachten te bevorderen, g
Dat uwe H. Engelen in het uur onzes doods ^ ons willen bijstaan , §
Dat wij in de eeuwigheid met hen u mogen ?gt;
loven en danken,
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer. Heer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
GEBED.
O God! die door eene onuitsprekelijke voorzienigheid uwe H. Engelen tot onze bewaring gewaardigt te zenden, verleen ons, die u stnee-ken, dat wij door hunne huip altijd beschermd worden, en hun gezelschap eeuwig mogen genieten. Door Christus onzen Heer. Amen.
455
LITANIE TER EERE
Tot den H. Engel-Betcaarder.
Getrouwe leidsman, die mij van God als beschermer en bewaarder toegevoegd zijt, welke ilankbaarheid ben ik u niet schuldig voor al de zorg, getrouwheid en liefde, die gij mij dagelijks bewijst! als ik slaap, bewaakt gij mij: als ik bedroefd ben, vertroost gij mij; als ik kleinmoedig ben, versterkt gij mij; als ik in gevaar ben, helpt gij mij; als ik in twijfel ben raadt gij mij. Gij wederhoudt mij van het kwaad, gij brengt mij tot het goede; gij wekt mij tot boetvaardigheid op, en verzoent mij met God. Ik lag misschien sedert langen tijd ia den afgrond der hel gedompeld, indien gij door uwe tusschenkoftist de gramschap Gods van mij niet had afgekeerd. Ik bid u, wil mij nooit verlaten. Troost mij in tegenspoed, bescherm mij in gevaar, kom mij te hulp in de bekoringen, opdat ik er nooit door overwonnen worde. Draag al mijne gebeden en goede werken voor het goddelijk aanschijn, en maak dat ik na dit vergankelijk leven het eeuwige bezitte. Amen.
Tot den H. Engel-Bewaarder.
H. Engel , mij door de goddelijke barmhartigheid als mijnen bewaarder gegeven, wil mij heden verlichten, besvaren, zalig makeu, geleiden en bestieren. Amen,
456
VAN DEN H. JOZEF,
TER EEEE VAN DEN H. JOSEt'.
PATKOON DER NEDEBLANDKN.
Heer, ontferm u onzer.
Christus ontferm u onzar.
Heer ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Chrktus, verhoor ons.
God hemelsche Vade*r, ontferm u onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u onzer.
God H. Geest, ontferm u onzer.
H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer.
H. Maria, bid voor ons,
H. Moeder Gods,
H. Maagd der Maagden ,
H. Josef,
Beschermer van Jesus,
Bruidegom van Maria,
Man naar Gods hart.
Getrouwe en wijze Dienaar,
Bewaarder der zuiverheid van Maria, Medehulp van Maria, ' 07
Leidsman en troost van Maria, ^
Die om Maria met bijzondere genade be- S gunstigd zijt, °
Allerzuiverste in zuiverheid, o
Allernederigste in ootmoedigheid, ?■
Allervurigste in liefde,
Allerverhevenste in wetenschappen.
Die door den H. Geest zeiven regtvaardig zijt verklaard ,
57
458 LITANIE TER EERE
Die in de goddelijke verborgenheden boven
anderen verlicht zijt geweest.
Die door den Engel in het geheim der mensch-
wording onderwezen zijt,
Die met Maria uwe Bruid, bevrucht zijnde,
naar Bethlehem zijt gereisd.
Die in de herberg geen plaats vindende, in
eenen stal zijt gaan vernachten,
Die waardig geacht zijt bij Christus te wezen toen hij geboren en in een e krib gelegd werd, Die, als Christus besneden werd, zijnen naam
Jesns genoemd hebt,
Die het kind Jesus met Maria in den tempel St hebt opgeofferd , lt;
Die op het woord van den Engel met Jesus o en zijne Moeder naar Egypte gevlugt zijt, quot; Die na den dood van Herodes met Jesus en g zijne Moeder naar het land van Israël quot; wedergekeerd zijt,
Die het kind Jesus, te Jeruzalem gebleven zijnde, met Maria zijne Moeder vol droefheid hebt gezocht.
Die hem na drie dagen met blijdschap gevonden hebt, zittende in het midden der Leeraren,
Aan wien de Heer der heeren cp de aarde
onderdanig is geweest.
Wiens lof in het Evangelie vermeld wordt, Man van Maria, uit wie Jesus geboren is. Onze voorspreker, hoor ons, H. Josef,
Onze Beschermer, verhoor ons, H. Josef, In al onzen nood', help ons, H. Josef.
In al onze beaaauwdheden, help ons, fl. Jqaef, In het uur van onzen dood, help ons, H. Josef.
VAN 1)EN H. JOSEP.
Door uwe vaderlijke zorg en teederheid, help
ons, ri. Josef.
Door uwen arbeid cn zweet, help ous, H. Josef. Door al uwe deugden, help ons, H. Josef. Door al uwe verdiensten, help ons, H.Josef. Door uw eeuwig geluk, help ons, H. Josef. Wij, die u als beschermer aanroepen, wij bidden
u, verhoor ons.
Dat gij uwen beminnelijkpn Jesus wilt bidden
om vergiffenis onzer zonden ,
Dat gij ons altijd wilt bevelen aan uwe allerheiligste Bruid,
Dat gij alle maagden en ongetrouwden de «
gaaf van zuiverheid wilt verwerven.
Dat gij de getrouwden eene onbevlekte ge-trouwheid en heilige eendragtigheid wilt §■* verkrijgen, s
Dat gij alle vaders des huisgezins in het -T christelijk opvoeden hunner kinderen wilt ^ behulpzaam wezen, 2-
Dat gij alle Oversten in de bestiering hunner o toevertrouwden wilt behulpzaam wezen, ö Dat gij alle vergaderingen, ilie u bijzonder p
toegedaan zijn, wilt begunstigen.
Dat gij allen, die op uwe hulp vertrouwen,
altijd en overal wilt beschermen,
Dat gij alle geloovige zielen door uwe voorbede wilt heipen ,
Beschermer van Maria,
Bruidegom van Maria,
Heilige Josef,
LamG ods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons. Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons. Heer.
4E9
460 LITANIE TEK EEKE, ENZ
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer, Heer!
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontterm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
GEBED.
Wij bidden u. Heer! dat wij door de verdiensten des bruidegoms uwer allerheiligste Moeder geholpen worden, opdat ons door zijne voorspraak gegeven worde hetgeen wij door ons zeiven niet kunnen bekomen, die leeft en heerseht in de eeuwen der eeuwen. Amen.
GEBED
om dm H. Josef te verkiezen iot Patroon en zich zeiven ie stellen onder zijne bescherming.
Groots Heilige, ik verkies u heden, vooral den tijd mijns levens, tot eenen bijzonderen patroon, meester, leidsman en bestierder van mijne ziel en ligchaam, van mijne gedachten, woorden en werken, van mijne begeerten en genegenheden, van mijne eer en goederen, van mijn leven en mijnen dood, en ik neem vastelijk voor u nooit te verlaten , maar uwen H. Naam te verheffen, en uwe eer te bevorderen zoo veel mij mogelijk zal wezen. Ik bid u vurig, dat gij mij wilt ontvangen als uwen eeuwigen dienaar. Help mij in al mijne werken, en verlaat mij niet in bet uur des doods. Amen.
-JV JVArjVjy/WtWJVWWJVJVJVWjVWJVJVJVjVjVxjijVMWww
Als onzen Herder.
VOOR DEN DONDERDAG.
O Jesus! goede Herder, gij zijt gedaald uit den Hemel, om uwe verlorene schapen te zoeker, en gij hebt uw leven ten beste gegeven om ze Ie behouden. Helaas! o Jesus! ik was een van hen; ik doolde buiten den weg van mijne zaligheid, en ik zou gedoold hebben tot het einde toe, zoo gij, o goede Herder! mij niet badt komen zoeken. Gij hebt mij gezocht en mij getrokken uit de tanden van den helschen wolf. Gij hebt mij in den schaapstal van uwe H. Kerk gesteld, en op uwe schouderen, alwaar gij, als op eer.e aller-vetste weide, uwe schapen voedt met uwe H. genade en uwe Evangelische leering, met uw eigen Vleesch en Bloed, en met uwe goddelijke Geheimen, die ons aldaar zoo heiliglijk voorgesteld worden.
Haat en verfoei rfen nijd.
Oefen de liefde iot den naaste.
TOT JESUS
IN HET ALLERH. SACRAMENT.
Heer, ontferm u onzer.
Christus , ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
LITANIE TOT JE8US
Christus, hoor ons.
Christus , verhoor ons.
God, hetnelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon , Verlosser der wereld ,
God H. Geest,
H. Drievuldisjheid, één God,
Levend brood, dat uit den hemel gedaald is,
Verbolgen God en Zaligmaker,
Tarwe der uitverkorenen ,
Wijn, die maagden voortbrengt,
Voedzaam brood en verinaak der koningen,
Altijddurende offerande ,
Zuivere opdragt,
Lim zonder vlekken,
Allerzuiverste maaltijd,
Spijs der Engelen,
Verborgen hemelsch brood ,
Gedachtenis van de wonderen Gods,
Bovennatuurlijk brood ,
Woord, dat vleesch geworden zijt.
Onder ons wonende ,
H. Hostie,
Gezegende drinkbeker.
Geheim des geloofs,
Doorluchtig en hoogwaardig Sacrament., Allerheiligste offerande,
Waarachtige verzoening voor levenden en dooden ,
Hemelsch middel tegen de zonden,
Wonder mirakel boven alle anderen, Allerheiligste gedachtenis van het lijden onzes Heeren,
Gaaf, die alle volheid te boven gaat, Gedachtenis van het wonder der liefde Gods,
4153
IN HET ALLERH. SACRAMENT, 463
Overvloeijende bron der goddelijke mildheid, Allerheiligst en verheven Geheim ,
Geneesmiddel tot de onsterfelijkheid,
Zeer hoogwaardig en levendmakend Sacrament,
Brood door de almogendheid des Woords
vleesch geworden ,
Onbloedige offerande.
Spijs en medetrast.
Allerzoetste maaltijd, bij welken de Engelen dienen,
Sacrament van godvruchtigheid.
Geestelijke zoetheid , die in haren eigen g
oorsprong ges.maakt wordt.
Teerspijs dergenen , die in den Heer sterven, § Onderpand der toekomende glorie, 5
Wees genadig, spaar ons, Heer!
Van het onwaardig nuttigen uws Ligchaams
en Bloeds, verlos ons. Heer!
Van de begeerlijkheid des vleesches,
Van de begeerlijkheid der oogen.
Van de hoovaardij des levens,
Van aile gevaren der zonde,
Door het verlangen, waarmede gij het Paasch- jjquot; lam met uwe Discipelen wensehtet te nut- quot; tigen, I
Door de diepe ootmoedigheid, met welke gij de voeten uwer Discipelen gewasschen 33 hebt, S
Door de brandende liefde, met welke gij dit — goddelijk Sacrament, ingesteld hebt,
LITANIE TOT JESUS
Door uw dierbaar Bloed, dat gij ons op het Altaar hebt nagelaten , verlos ons, Heer! Door de vijf wonden van dit uw allerheiligst Ligohaam, die gij voor ons ontvangen hebt, verlos ons , Heer !
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons, Dat het u believe het geloof, de eerbiedigheid ^ en de begeerte tot dit wonderlijke Sacrament S-' in ons te vermeerderen en te bewaren , fquot; Uat het u believe ons door eene ware belij- ~ denis der zonden, dikwijls tot het nutigen -dezer geestelijke spijs te bereiden , S
Dat gij ons van alle ketterij , ongetrouwheid gquot; en verblindheid des harten wilt verlossen , S Dat het u believe ons aan de kostelijke en £ hemelsehe vruchten van dit H. Sacrament ? deelachtig te maken ,
Dat het u believe ons in het uur des doods met deze hemelsehe teerspijs te versterken en te beschermen,
Zoon Gods,
Lam Gods , dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer. Heer!
Christus, hoor ons,
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Ome Vader, enz.
164
IN HET ALLEKH. SACRAMENT. 465
v. Heer verhoor mijn gebed,
R. En dat mijn geroep tot u kome.
GEBED.
O God, die cnder dit wonderlijk Sacrament ons de gedachtenis van uw lijden nagelaten hebt; wij bidden u, dat gij ons verleent, de geheimen van uw H. Ligchaam en Bloed zoo waardiglijk te eeren , dat wij altijd de vruchten uwer verlossing mogen gevoelen. Die leeft en heeischt met God den Vader en den H. Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
GROKTE AAN HET H. SACRAMENT.
Avk vekum.
Wees gegroet, waarachtig Ligchaam , Uit Maria's Maagdenschoot!
Dat aan 't kruishout opgedragen,
Zich voor ons ten otter bood;
Aan wiens diep doorboorde zijde Uw waarachtig Bloed ontvloot;
Geef ons, U vooraf te smaken In de kampstrijd van den dood.
O Zoete, o Goede!
0 Zoon van Maria!
21
nis onzen Verlosser.
VOOK DEK VRIJDAG.
OJesua! mijn Zaligmaker, die u gewaardigd hebt mij te verlossen uit de ellendigste van alle slavernijen, en mij vrij te koopen onder zoo gruwelijke pijnen, door den prijs van uw dierbaar Bloed, voor mij en voor alle menschen voldoende aan de goddelijke regtvaardigbeid: ik bedank u voor deze uwe onoindige goedheid en liefde tot mij, en wensch u daarvoor eene oneindige dankbaarheid te kunnen betoo-nen. Ik bid u, geef mij de genade van liever duizendmaal te sterven, dan u ooit doodehjk te vergrammen. Bewaar mij: o Jesus! van zoo groote ondankbaarheid.
Haat en verfoei de gramscJiap.
Bemin en oefer de verduldigheid.
OP HET LIJDEK VAN
ONZEN HE KR JESUS CHRISTUS,
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons,
Christus, verhoor ons.
God heraelsche Vader, ontferm u onzer.
LITANIE Ol' HET LIJDEN KNZ. '18
God Zoon, Verlosser der wereld,
God H. Geest,
H. Drievuldigheid, één God,
Jesus , om onze zonden in den hof van Olijven benaauwd en bedroefd tot den dood toe, Jesus, lt;)ie van den Engel zijt getroost, opdat wij onze hulp in allen rood van den hemel zouden leeren verwachten,
Jesus, die uwen verrader met minzaamheid hebt ontvangen, om ons de zachtmoedig-heid te leeren ,
Josus, van uwe discipelen verlaten, opdat wij op God alleen zouden leeren vertrouwen,
Jesus, van de Joden gebonden, om ons te
ontbinden van de zonden,
Jesus, voor Annas en Oaïphas valschelijk beschuldigd, opdat wij alle ongelijk zouden leeren verdragen ,
Jesus, van Petrus verloochend, opdat wij onze krankheid zouden leeren kennen, en ons zelven mistrouwen ,
Jesus, van Herodea met een wit kleed bespot, omdat wij het kleed der onnoozel-heid hadden verloren,
Jesus, achter Barabbas gesteld, opdat wij ons nooit boven anderen zouden verheffen, Jesus, voor ons gegeeseld en gekroond, opdat wij de gemakken en alle eerzucht zouden verfoeijen ,
Jesus, voor ons gelasterd, bespogen en geslagen, opdat wij onze zinnen zouden versterven,
Jesus, aan het volk ten toon gesteld, opdat
•168 LITANIE OP HET LIJDEN
wij uw voorbeeld zouden voor oogen hebben, en naar hetzelve leeren leven, Jesus, van Pilatus aan uwe vijanden geleverd, om ons van onze vijanden te verlossen, Jesus, met het kruis beladen, om ons te
leeren ons kruis met vlijt te dragen, ■lesus, genageld aan hel kruis, opdat wij ons vleesch met al onze zonden en begeerlijkheid zouden kruisigen,
Jesus, die naakt aan het kruis hebt gehangen, opdat wij voor alle oneerbaarheid zouden schroom en,
Jeaus, tusschen twee moordenaars gekruist, om ons de vernedering te leeren beminnen ,
.lesus, die den goede moordenaar in genade hebt ontvangen, opdat wij nooit zonden mistrouwen,
.lesus, die aan het kruis voor uwe vijanden hebt gebeden, om ons te leeren onze vijanden te beminnen ,
.lesus, die met gal en myrrhe gelaafd zijt, opdat wij onze tong van alle zonden zouden bewaren,
Jesus, die sterbende uwen geest in uws Vaders handen hebt bevolen , opdat wij stervende onzen geest ook in uwe en in zijne handen zouden bevelen,
.lesus, die voor ons den bitteren dood gestorven zijt om ons de grootheid onzer zonden te leeren kennen,
Jesus, die door uwen dood ons het leven hebt gegeven, opdat wij nu niet voor ons, maar voor u zouden leven,
VAN ONZEN HEER JESUS CHRISTDS. 469 Jesus, wiens zijde na uwen dood geopend is, om daarin onze zonden en krankheden te verbergen, ontferm u onzer.
Jesus, voor ons begraven , en den derden dag verrezen, opdat wij gestorven en begraven aan de zonden, tot een deugdzaam leven zouden verrijzen, ontferm u onzer.
Wees genadig, spaar ons. Heer!
Wees genadig, verhoor ons, Heer!
Van alle zonden, verlos ons, Heer!
i)oor uw bloedig zweet, verlos ons, Heer! Door het lijden in uwe geeseling, verl. ons. Heer! Door uw kruis en bitter lijden, verlos ons , Heer! Door uwe vijf wonden, verlos ons, Heer! Door uwe verrijzenis, verlos ons. Heer! Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat wij door uw H. Lijden leeren kennen de boosheid van onze zonden, om welke gij zooveel hebt geleden,
Dat wij door het overdenken van uwe pijnen en smarten, alle ziekten , pijnen en tegen- ^ spoed geduldig mogen verdragen , 5;
Dat wij in allen rmgst, droefheid en nood gquot; ons tot u keeren , en uwe hulp verzoeken, 3 Dat wij de, schande, verachtig en tegenspoed j5 van uwe hand mogen ontvangen, lt;;
Dat wij de valsche beschuldigingen en on- g, regtvaardige oordeelen, naar uw voorbeeld g mogen verdragen , ^
Dat gij de vruchten van uw kruis ons wilt g
mededeelen,
Dat wij door de kracht van uw kruis den duivel, de wereld en het vleesch mogen overwinnen,
470 LITANIE OP HET LIJDEN, ENK.
Dat wij in uw bloed van alle zonden mogen
gereinigd worden,
Dat gij ons wilt verleenen ons kruis dagelijks op te nemen , en u gaarne na te volgen, Dat wij eene genegenheid mogen krijgen, om g. uw H. Lijden met liefde en dankbaarheid dikwijls te overdenken, g;
Dat wij overdenkende, dat gij uit lief le voor g-ons gestorven zijt, door wederliefde ont- 3 stoken worden , om niet voor ons zeiven f maar voor u ta leven , lt;
Dat wij onzen troost mogen vinden in uwe 5 H. wonden, o
Dat gij ons door uw kruis en uwen bitteren ^ dood in liet uur van onzen dood wilt ver- g sterken,
Dat gij ons door uw H. Kruis in uwe glorie
wilt brengen.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden cier wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld vvegneemt, ontferm u onzer.
Onze Fader, enz.
GEBED.
Almagtige, eeuwige God ! die onzen Zaligmaker het vleesch hebt doen aannemen, en den dood des kruiaes doen lijden, opdat de menseh het voorbeeld van zijne ootmoedigheid zoude navolgen; geef genadig dat wij leven naar de lessen zijner lijdzaamheid, en deel verkrijgen in zijne verrijzenis, door denzelfden Jesus Christus. Amen.
LIJDENSZANG,
VOOB ELKE OVERWEGING, OF ELKE AFDEELING VAN DIT PASSIEDICHT.
Laat mij, met uw smart voor oogen , Goede Jesus' vol meedoogen Overwegen wat Gij leedt;
Hoe Gij, de Onschuld, voor mijn z ond en OverdeKt van smaad en wonden ,
Tot den dood toe voor mij streedt.
Dank en wederliefde vragen,
Dat ik vaak uw lijdensdagen
Met rouwmoedig hart beschouw;
Moge ik dan voor U ontgloeijen,
Meer nog mijne schuld verfoeijen, En haar boeten door berouw.
NA ELKE OVEKWEGING, OF ELKE AFDEELING V4N DIT PASSIEDICHT.
'k Dank U, Jesus! voor uw smarte,
'k Zal haar drukken in mijn harte,
Dat ik u te meer beminn' ;
Dat ik nimmer U verlate,
Altijd méér de zonde hate,
Met u strijde en overwinn'.
■171
LIJDENSZANG.
JESUS VERLATEN EN VERLOOCHEND.
VOOEZANG.
Laat mij, met uw smart voor oogen, enz.
'k Zie U, Jesusl voor mijne oogen Gansch van bloedzweet overtogen,
Met uw aanschijn in het stof; Ach alléén , om aller schulden ,
Die met doodsangst U vervulden, Zieltoogt Ge in d' Olijvenhof.
'k Hoor den stap van uw verrader; Schaamt'loos treedt U Judas nader,
Kust U in het aangezigt!...
En zijn bende boeit uw handen,
Trekt en sleurt U bij uw banden Voor een goddeloos gerigt.
Daar, alléén bij die U haten ,
Door de Apostelen verlaten,
Is er één slechts dien Gij ziet;
Maar wie zegt, hoe Petrus' woorden U tot driewerf 't hart doorboorden: U, den menschl U kent hij niet!...
Toen ook Jesusl bij dat lijden.
Zaagt Gij wie door alle tijden
U verlaten, looch'nen zou;
Was ik van die vlugtelingen:
Laat uw oogstraal in mij dringen,
Dat ik tranen schrei van rouw!
NAZANG.
'k Dank U, Jesus voor uw smarte, em.
472
lijuenszakg.
JESUS VOOK DE KEGTBANKEN. (voorzang, ah boven, bl. 471.)
Ach, wat smaad hebt Gij gedragen; 'k Zie in 't aanschijn u geslagen,
U bespuwd, gehoond, bespot!... ' 'k Zie van Caïphas U leiden Naar de regtbank van een Heiden, U, hun regter. Zoon van God!...
Voortgerukt langs volle straten,
Zie ik U ten schimp gelaten Aan Herodes en zijn heir;
Hij, geen woord uit U erlangend, Met een spofkleed U omhangend,
Zendt U naar Pilatus weer.
Hoor nu die ondankb're scharen,
Hoe ze een' moord'naar 't leven sparen ;
Hoe zij met verwoede stem Vrijspraak voor Barabbas vergen ,
Jesus met den bloedkreet tergen: „Weg met dezen! kruisig Hem!quot;
Onschuld! dat men ü verklaagde, U van regt- tot, regtbank daagde U dus doemde tot den dood: 't Is dat Gij, om ons gekomen.
Onze schuld hebt opgenomen !
ü voor ons ten offer boodt!
(nazang ah hoven, bl. 471.)
478-
I.IJDENSZANG.
III.
JESUS GBESELING EN SPOTKROON1NG.
(voobzano, ah boven.)
'k Zie U, Jesus vol van wonden,
Aan den geeselpaal gebonden.
Vol van striemen, rood van bleed; 't Yliet uit al die diepe scheuren,
Om wat smetten mij besmeuren,
Kein te wassohen in dien vloed
Doornen tot een kroon gewrongen,
Zijn U diep in 't hoofd gedrongen,
Dat van pijnen klopt en gloeit;
'k zie bij dropp'len 't bloed ontschieten. En in straten nedervlieten,
En nw aanschijn ganscli besproeid.
Aan den Heer van dood en leven Is uit schimp een riet gegeven
Tot een vorstelijken staf;
Is een puvperlomp gegleden Om de koninklijke leden,
's Menschen trots ten boetestraf.
Hln zij vallen aan zijn voeten,
Om als rijksvorst Hem te groeten.
Slaan de doornen Hera in 't Hoofd; Spuwen, slaan in 't aanschijn weder. Knielen spottend voor Hem neder Als den Koning hun beloofd.
47-t
LIJDENSZANG,
Jesus neen, 't is niet te malen,
Door geen sterv'ling te achterhalen, Wat Gij van den moedwil leedt; Hoe Ge U zeiven ganacti ontledigd, 's Heeren gramschap hrbt bevredigd.
Voor ons boos verzet voldeedt.
(nazang, als hoven?)
JESUS KKUISDKAGING. (voorzang , als hoven.)
„Kruis Hem, krnis Hem!quot; klinkt het weder, „Kome op ons zijn bloed vrij neder!
Aan dien kreel wordt nu voldaan; Zie, den beulen prijs gegeven.
Om aan 't folierhout te sneven,
Zie hei Laai ter siagtbank gaan.
Onder 't kruishout neergebogen ,
Waarop aller schulden wogen.
Sleept zich Jesus moeizaam voo't;
Hoor dat roepen en dat woelen.
Hoor dat schimpen en dat joelen Langs dd straten tot de poort!
Uitgeput, naar d' adem hijgend,
Onder 't kruisvvigt nederzijgend,
Zie ik daar mijo' God en Heer!
Door hun slagen vonrtgetlreven,
Heeft Hij naauw zich opgeheven,
Of Hij stort ter aarde weêr.
475
LIJDENSZANG.
Daar treedt Simon van Cyrenen Van het veld naar 't kruispad henen,
Hem nu dringt men 't schandhout op; Zoo dan komt met wank'le schreden, En weer magtloos neêrgegleden ,
Jesus aan Calvarie's top.
Zóó door al de ontrouwe zielen,
Die in 't eigen kwaad hervielen,
Is Hem 't offerkruis verzwaard, En slechts enk'le schreijende oogen Toonen zich met Hem bewogen, Den Verlosser van heel de aard' !
(nazang, als hoven)
V.
JESUS GEKRUIST.
(voorzang, ah boven)
'k Zie den Heer zich nederstrekken , Beulen ruw zijn leden rekken,
Nagels, hamers opgevat;
Ach, ik zie met woeste slagen 't Uzer door zijn handpalm jagen,
Gansch doorscheurd, van bloed omspat.
'k Zie die vastgeklonken voeten.
Voor mijn zondeschreden boeten
En mijn trouweloozen zin;
Nu met folterende schokken,
Wordt de kruisbalk opgetrokken.
Schiet er d'open rotskuil inl...
476
LIJDENSZANG.
Ach, hoe sprongen al uw wonden Verder open , hoe verslonden
Van de pijnen, hangt Gij daar!... Tusschen moord'naars opgeheven , Offert Ge uw onschuldig leven Op het bloedig zoenaltaar.
Voor uw beulen biedt Ge uw beden , Als niet wetend wat zij deden,
Pleit Gij om vergiffenis;
Zegt een' moord'naar, dat hij heden 't Paradijs nog in zal tre'len,
Waar hij eeuwig met U is.
'k Mag dan, Jesus! vol vertrouwen Tót U op het kruishout schouwen,
Want Gij badt toen ook voor mij; Heb ik véél helaas! misdreven, Gij toch wilt ook mij vergeven.
Hebt met mij ook medelij.
(nazang, u,U hoven.)
VI.
JESUS STERFT. (voorzang, ah voren.)
In die drie ontzettende uren,
Blijft Gij alle smart verduren,
Alle smaadheid, schimp en spot; Zij daar, en wie niet g-looven, Willen alle kroon U rooven Als Verlosser, Koning, God!...
477
LIJDENSZANG.
O die liefde, nooit volprezen,
Jesus! ons door U bewezen:
Gij ziet daar uw Moeder staan, Spreekt dan , (rij, mijn God en Broeder „Zie uw zoon!quot; „Zie uwe Moeder! En Maria nam ons aan.
Boetend voor wie God vergaten,
Klaagt Ge U als van God verlaten. Nog geen einHe is aan den hoon; In den dorst die U verschroeide. Van al 't bloerl lt;iat U ontvloeide, Heeft men. edik U geboóu!
't Alvervullend uur komt nader;
Toen bevaalt Ge uw geest den Vader,
En Hij zag np 't Offer neêr;
En nu alles was voltogen ,
Hebt Gij stervend 't hoofd gebogen; Gaaft Ge u.w geest den Vader weer.
Door uw dood hebt Ge ons het leven , Vrede, vreugrde wtergegeven
Zóó, ja zóó hebt Ge ons bemind; Op uw Hart, voor ons sieopend.
478
Staar ik biddend, van U hopend, Dat ook ik erbarming vind.
(nazang, als hovend
-V\/VV/W\A/WWVWvA/W\AA/WvAAAAAA/W\/vAr^ JV/Wtn/1 /Vt/WVA/WV/1-
J. STATIE.
woyrfi lot den dood des kruises veroordeeld.
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesusl mijne misdaden hebben het onregt-vaardigc doodvonnis tegen u uitgesproken . , . Ik zou van droefheid over nnijne zonden moeten sterven. . . Geef derhalve, liefderijke Zaligmaker! mij de genade, opdat ik niet ophoudt) ze te beweenen.
Ome Vader, Wees gegroet, enz.
Ontferm u onzer, Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
II. STATIE.
Jesm neemt het kruis op zijne schouders.
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesus! die den zwaren boom des kruises op uwe verscheurde schouders gewaardigd hebt op te nemen, verleen mij de genade om met verduldigheid de kruisen te dragen, welke uwe Voorzienigheid mij overzendt.
Onze Vader, em.
H. KRUISWEG.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer.
God , wees ons , zondaren , genadig.
III. STATIE.
De eerste val van Jems onder het kruis.
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost heht.
O Jesus! die, met den zwaren last mijner zonden beladen, vermoeid onder uvvr kruis ter aarde zijt neêrgevallen ach! laat niet toe, bid ik u, dat ik in dezelve nog hervalle.
Ome Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
IV. STATIE,
Jesus ontmoet zijne Moeder,
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O allerbedruktste Moeder! verwerf mij van uwen lieven Zoon tranen van eeoe ware boetvaardigheid over mijne zonden .die de oorzaak zijn geweest van zijn en uw lijden ,.. Sta mij bij in al de ellenden van dit leven .. . Verlaat mij niet in het uur des doods.
Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer , ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren , genadig.
180
H. KRUISWEG. 479
V. STATIE,
Simon van Cyrene helpt Jesus het kruis drayen.
Wij aanbidden en en loven u, Christus, Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesus! geef mij sterkte om met liefde het kruis mijns lijdens op te nemen en om met kloekmoedigheid u na te volgen.,. Ik zal mij gelukkig achten u in iets te gelijken en uwe smarten door de mijne te eeren.
Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer, Heer, ontferm u onzer. God, wees ons, zondaren, genadig.
VI, STATIE,
Veronica drooyt het aanyeziyt van Jesus af.
Wij aanbidden en loven u, Christus,
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesus! druk de gedachtenis van uw smartvol lijden zoo levendig in mijn hart, dat ik hetzelve gedurig overwege, en aangemoedigd worde, om uwe bloedige voetstappen na te volgen. Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer. God, wees ons, zondaren genadig,
VII. STATIE,
De tweede val van Jesus onder het kruis.
Wij aanbidden en loven u, Christus,
21 12
480 H. KRUISWEG.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesus! mijne hoovaardigheid heeft u neder-geworpen onder den last des kruises... Ach lepr mij zachtmoedig en ootmoedig van harte zijn. Ik wil alle verootmoedigingen en versmadingen verduldig lijden, opdat ik u navolgende in uwe vernederingen , met u deel moge hebben in de glorie.
Onze Vader enz,
VII. STATIE.
Jtms troost de weenende vromceu.
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesus! geef eene bron van tranen aan mijne oogen, opdat ik dag en nacht mijne zonden beweene... Ach, gewaardig mij meer en meer vau mijne ongeregtigheden afte wasschcn en mij van mijne zouden te reinigen.
Ome Vader, enz.
Ontferm u onzer, Heer, ontferm u onzei.
Gods, wees ons, zondaren, genadig.
IX. STATIE.
Be derde val vau Jesvs onder het kruis.
Wij aanbidden en loven u: Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
i
H. KRUISWEG.
O Jesus! reik mij eene behulpzame hand toe, in het. midden der gevaren, aan welke ik blootgesteld ben, opdat ik in de zonden niet valle; verdedig mij tegen de vijanden mijner zaligheid, opdat ik onder het geweld hunner bekoringen niet bezwijke.
Ome Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
X. SÏAÏIE.
Jesus wordt van zijne kleederen ontbloot en met edik en gal gelaafd.
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost bebt.
O Jesus! geef dat ik al mijne booze gewoonten allegge, mijn hart onthechte van al wat aardsch en vergankelijk is, mijn dartel vleesch kastijde, mijne zinnen versterve en gaarne met u uit den bitteren kelk des lijdens driuke.
Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig,
XI. STATIE.
Jesus wordt aan het kruis gehecht.
Wij aanbidden en loven u, Christus,
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld eld verlost hebt.
481
O Jesus! hecht mij met u aan het kruis
483 H. KRUISWEG.
ik wil met u, gelijk gij, en om u lijden, opdat ik levende, lijdende en stervende in uwe liefde, j)ewa. eeuwig met u en door u moge gelukkig zijn.
Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer, Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
XII. STATIE.
Jesus derft aan het lends.
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Jesus, door de bittere smarten, welke gij voor mij aan het kruis geleden hebt, bijzonder toen uwe ziel uit uw gezegend ligchaam is gescheiden, ontferm u over mijne ziel als zij deze wereld zal verlaten.
Onze Vader enz.
Ontferm u onzer, Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
XIII. STATIE.
Jesus wardt van het kruis genomen en gelegd :j
in den school zijner Motder.
v
Wij aanbidden en loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
O Maria! laat mij toe dat ik, tusschen uwe armen, mijnen gekruisten Zaligmaker, uwen lieven Zoon aanbiddde en mijne tranen met de uwe mengen. Door uwe magtige voorspraak,
II. KRUISWEG.
bewaar mij van het ongeluk, van uwen Jesus door mijne zonden wederom te kruisen, en dus met een nieuw zwaard uw moederlijk hart te doorsteken.
Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
XIV. STATIE.
Jesu.i loordt in het graf gelegd.
Wij aanbidden sn loven u, Christus.
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
Ik zal eens sterven en begraven worden, gelijk gij, o mijn Zaligmaker! gewaardig u in mijn sterfuur mij door uwen kruisdood te vertroosten, en mijn ligchaam wanneer gij het weder zult opwekken, met uwe glorie te verheerlijken.
Onze Vader, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm u onzer.
God, wees ons, zondaren, genadig.
Hierna zal meu bidden: vijfmaal het Onze Vader, vijfmaal bet Wees gegroet, en zooveel maal Glorie zij den Vader, ter eere van de vijf wonden van Jesua, en ééne Onze Vaderitn tVees gegroet, met Glorie tij den Vader, enz. ter intentie van Z, H. den Paus van Rome.
uwe wen
met -Nesföw
lak,
483
-(A/VXAAAA/VVAA/WSAA/N/AMAAAA/W/VfJWN/^Ar^/vrAAAAAAAA/WXA-
Als onzen Regter.
VOOR DEN ZATUKDAG.
O Jesus! voor wien ilc weldra zal moeten verschijnen, als voor mijnen Kegter, om rekening te geven van al mijne werken, en om uit uwen goddelijken mond te hooren een van deze twee zoo verschillende vonnissen: Komt, gezegenden mijns Vaders , of wel .• Gaat vervloekten, in het eeuwige vuur. Wie zou niet verschrikt zijn, als hij dit maar denkt! ik weet, o Jesus! dat ik u nu nog kan bewegen , met u te dienen en te beminnen ; maar dat gij daarna onbewegelijk zult zijn. En helaas! (o schrikkelijke verblindheid!) wat doe ik hier toe. Geef mij dan , o Jesus! dat deze zoo treffende waarheden diep in mijn hart geprent blijven; dat zij mij voor goed de boelvaardigheid en de versterving doen omhelzen, om u mijnen Kegter tot mijnen beschermer in den dag van gramschap te bekomen, als gij zult komen oordeelen in uwe glansrijke Majesteit.
Verfoei en schuw de traagheid en ledigheid.
Bemin en oefen eene vurige naarstigheid in het werk van uwe zaligheid.
LITANIE VAN O. 1. VROUW, ENZ.
VAN
O. L. VROUW VAN LOKETTEN.
Heer ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsclie Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u onzer God H. Geest, ontferm u onzer. H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer. H. Maria, {onder mier H. Naam en beschermini/ de Gelooviyen zieh verheugen, bid voor ons. H. Moeder Gods, {die niet Itooger kond el vei^
heven worden,)
H. Maagd Maagden , {in wie de maagdelijke
staat zijne verhevenheid heeft?)
Moeder van Christus, (die door Christus aan
ons tot een Moeder gegeven zijt,)
Moeder der goddelijke genade, {voortbrengende den geur van alle genaden,) ST. Allerreinste Moeder , {in zuiverheid en heilig'
heid de Tingelen te hoven gaande?) o
Allerzuiverste Moeder, (in zuivere liefde Gods ■« de Serafijnen overtreffende,) §
Ongeschondene Moeder, {die nooit iets dan 'f
om God bemint,)
Onbevlekte Moeder, {zonder vlek van de
minste zonde,)
Zeer minnelijke Moeder , {alle liefde waardig als de verhevenste naast God,)
485
486 LITANIE VAN O. L, VHOUW,
Zeer wonderlijke Moeder, (ook aan de Engelen
om uwe onbegrijpelijke genade,)
Moeder des Scheppers, [aan wie zich alle
schepsels met alle regt onderwerpen Moeder des Zaligmakers, (die uit u ontvangen heeft, datgene waardoor hij de wereld zoude zalig maken)
Allervoorzigtigste Maagd, (in al uwe woorden,
werken en geheel uwen handel,)
Eerwaardige Maagd, (om uwe ongeloofelijke
zedigheid en stichting.)
Lofwaardige Maagd, (die waardig waart van
alle schepsels bemind te v:orden,)
Magtige Maagd, (bij uwen Zoon in onzen nood,) Zachtmoedige Maagd, (door uwe ingewanden
vol van medelijden en barmhartigheid,) Getrouwe Maagd , (te voren aan Gods genade
en nu aan degenen, die u aanroepen'
Spiegel van regtvaardigheid, (ons vertoonende
den geest en de deugden van Christus,)
Zetel der wijsheid, (Waarin de eeuwige Wijsheid gerust heeft,)
Oorzaak onzer blijdschap, (ons barende den
Zaligmaker der wereld^)
Geestelijke vat, (vol van den H. Geest,) Eerwaardig vat, (waardiger dan de hoogste
Hemel zelf,)
Uitmuntend vat van devotie, (wiens zuchten
als een wierook tot God zijn opgeklommen,) Geestelijke roos, (uitgevende den goeden geur
van Jesus leven,)
Toren van David, (tot wie geene vijanden
toegang hebben gehad,)
Ivoren toren, (in wie de bedorvenheid geene plaats heeft gehad,)
LITANIE VAN O. L. VROUW,
Huis van goud, (bekleed met goud der liefde ,) Ark des verbonds, {in welke het hemehche
Manna is besloten (jeice.'ist,)
Deur des hemels, (door welke wij gaan tot Christus,)
Morgenster, (voor die op de zee dezer wereld
varen naar de eeuwigheid,)
Behoud der kranken ,
Koningin der Pr afeten.
Koningin der Apostelen,
Koningin der Martelaren ,
Koningin der Belijders,
Koningin der Maagden ,
Koningin van alle Heiligen ,
Koningin zonder smet ontvangen.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.,
spaar ons, Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer?
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
GEBED.
O genadige God! die u gewaardigd hebt een Zoon des menschen te worden, eene vrouw 21 21.
487
TREURGEZANG
verkiezende tot uwe Moeder op de aarde, die God tot uwen Vader hadt in den hemel, wij bidden u, geef ons, dat wij hare gedachtenis eerbiediglijk houden, haar als Moeder eeren en aan hare overgroote waardigheid onderdanig zijn, die u van den heiligen Geest heeft ontvangen , die u, Maagd blijvende , heeft gebaard, en aan wie gij zelf op de aarde zijt onderdanig geweest. Amen.
OP DE
STABAÏ MATER DOLOROSA.
Naast het kruis, met schreijende oogen, Stond de Moeder, diep bewogen.
Daar de Zoon ie sterven hing. En haar door het zuchtend harte, Overstelpt van wee en smarte,
't Zevenvoudig slagzwaard ging.
O hoe droef, hoe vol van rouwe Was die zegenrijkste vrouwe
Om Gods Eengeboren Zoon.
Ach, hoe streed zij! ach, hoe kreet zij, En wat folteringen leed zij
Bij 't aanschouwen van dien hoon Wie, die hier niet schreijen zoude, Die het grievend leed aanschouwde. Dat Maria's ziel verscheurt?
488
OP DE DROEFHEID VAN MARIA.
Wie kan zonder mee te weeneu, Christus' Moeder hooren stenen,
Daar zij met haar Zoon hier treurt? Voor de zonden van de zijnen Zag zij Jesus zoo in pijnen En in wreede geesehtraf;
Zag haar lieven Zoon zoo lijden,
Heel alleen den doodkamp strijden.
Tot Hij zijnen geest hergaf Geef, o Moeder! bron van liefde, Dat ik voele wat u griefde,
Dat ik met u mede klaag;
Dat mij 't hart ontgloei' van binnen In mijn God en Heer te minnen,
Dat ik Hem alleen behaag.
Heil'ge Moeder! wil mij hooren. Met de wonden mij doorboren,
Die Hij aan het kruishout leed; Ach, dat ik de pijn gevoelde,
Die uw lieven Zoon doorwoelde.
Toen Hij stervend voor mij streed. Mogt ik klagen al mijn dagen,
En zijn plagen waarlijk dragen
Tot mijne jongste stervenssmart Met u onder 't kruis te weenen, Met uw rouwe mij vereenen,
Dat verlangt mijn weenend hart. Maagd der maagden! nooit volprezen, Wil nu niet mij tegen wezen.
Laat mij treuren aan uw zij;
Laat mij al de wreede plagen En den dood van Christus dragen ,
Laat mij sterven zoo als Hij.
Laat mij, in zijn kruis verslonden , Laat zijn wonden mij doorwonden,
489
i
TREUR-GEZANG.
Om de liefde van uw Zoon. Dan , in wederliefde ontstoken , Worde ik door u voorgesproken, Moeder! voor zijn regtertroon. Maak, dat mij het kruis beware. Dat dan Christus' dood mij spare,
Dat Hij mij gena bewijz';
En als 't ligchaam eens zal sterven , Uoe mij dan de glorie erven
Van het heraelsch Paradijs. Amen.
.OVER DEZELFDE 8TOF.
Terwijl ge, o Jesus! met uw bloed Het altaar van uw kruis besproeidt,
Zie daar vol wee uw' Moeder Maagd, Die tevens ock haar hart opdraagt.
Uw' doornen zijn ook hare kroon ,
Zij deelt met u het kruis voor troon, De nag'len die uw vleesch doorslaan,
Zijn haar tot in de ziel gegaan
O smarte, nooit van raensch beseft , Die uwe beide harten treft.
Houd op, o liefde, stut die pijn!
Houdt op, elkanders zwaard te zijn!
't Is onze schuld, 't is onze zond'.
Die dus uw beiderziel doorwondt;
Vergunt ons dan in 't lijden deel.
Want d' oorzaak komt van ons geheel. Amen.
490
-O^iSÖ^
In den naam des Vaders, enz.
Ik geloof in God den Vader , enz.
Glorie zij den Vader, den Zoon en den H. Geest, gelijk het was in bel begin, nu, en altijd , en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Onze Vsdör enz.
Ik groet u, Dochter van God den Vader. Weesgegroet, enz.
fk groet u, Moeder van God den Zoon Wees gegroet, enz.
Ik groet u, Bruid van God den H. Geest Wees gegroet, enz.
Glorie zij den Vader, .enz.
DE V. BLIJDE GEHEIMEN.
I. DE BOODSCHAP DES ENGELS.
Oe namen van Jesus en Maria moeten zijn gezegend, van nu af tol in eeuwigheid. Onze Vader, enz.
1. De H. Drievuldigheid heeft loegestcmd in de mensch-wordingvanChristus, wees gegroet, enz.
2. Maria is tol Moeder van Christus verkoren,
3. De Engel Gabriel brengt Maria de blijde boodschap, S
4. Maria was in de eenzaamheid in haar gebed , S
5. De Engel zeide; Weesgegroet, vol van genade,de eg Heer is met u, quot;o
6 Maria was verbaasd , als zij den Engel boorde, 2.
7. De Engel zeide: Maria, wil niet vreezen, want gij zult ontvangen van den H. Geest, S
8. Maria zeide: Ziede dianstmaagddesHeeren, mij f geschiede naaruw woord.
492 H. BOZEKRANS.
9. Maria is van den H. Geest overlommerd geworden wees gegroet, enz. '
10. En hel Woord is vleesch geworden, en het heeft onder ons gewoond , wees gegroet, enz.
Glorie zij den Vader, enz.
1. HET BEZOEK VAN MARIA AAN HARE NICHT ELISABETH.
De namen van Jesus en Maria , enz.
Onze Vader, enz.
Maria gaat uit oolmoedigheid hare nicht Elisabeth bezoeken, wees gegroet, enz.
2. Maria geleid door den H. Geest,
3. Maria niet haast opslaande, gaat over het gebergle ,
4. Maria werd met veel liefde door hare nicht Elizabeth ontvangen,
5. Joannes is gezuiverd en van blijdschap opge- ^ sprongen in zijns Moeders ligchaam, S
6. Elisabeth zeide : gezegend is de vrucht uws ligebaanis, ^
7. Maria heeft uitgeroepen: Mijne ziel maakt groot o den Heer, S-
8. Elisabelh zeide; wat geluk geschiedt mij, dat de « Moeder des lleeren lot mij komt, g
9 Hel huis van Zacharias is door de komst van Jesus en Maria gezegend f
10. Maria heefl hare nicht drie maanden met veel liefde gediend,
Glorie zij den Vader, enz.
III. DE GEBOORTE VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Maria heeft gebaard en zij is Maagd gebleven.
wees gegroet, enz.
2. Maria heeft Jesus in eenen stal gebaard en in doeken gewonden, wees gegroet, enz.
H. ROZEKRANS.
3. Maria heeft Jesus met liefde en verwondering aanschouwd ,
4. Maria heeft Jesus omhelsd en aan haar hart gedrukt, «
5. Maria heeft Jesus mei hare 11. borsten gevoed, S
6. Maria heefl Jesus in eene knh gelegd,
7. Jesus lag op hooi en stroo, tusschen os en ezel, £
8. De Engelen hehhan gezongen: Glorie zij aan God 3 in hel allerhoogste, en vrede op de aarde aan de s~ menschen, die van goeden wil zijn, ®
9. De herders zijn het Kind komen bezoeken , pquot;
10. De drie Koningen hebben hel Kind komen aanbidden en hunne giften geofferd ,
Glorie zij den Vader, enz.
IT. DE OPDRAGT VAN CHRISTUS IN DEN TEMPEL.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Maria gaat om haar H. Kind te offeren, wees gegroet, enz.
2. Jesus en Maria onderwerpen zich aan de wet van Mozes,
3. Maria gaat door moeijelijke wegen naar Jeruzalem, %
4. Maria beeft Jesus op hare armen gedragen, g
5. Maria vervolgt al biddende haren weg, «
6. Maria heeft Jesus in den Tempel geofferd , cS
7. Maria beeft aan de wet voldaan, mei de offergift o der arme menschen, S'
8. Anna de Profetes loofde God voor de verlossing g van Israël, ?quot;
9. De oude Simeon beeft Jesus omhelsd en op zijne armen gedragen,
10. Simeon zeide: Heer, laat uwen dienaar gaan in vrede naar uw woord ,
Glorie zij den Vader, enz.
493
H. ROZEKBANS.
T. DE VINDING VAN HET VERLOREN KIND JESUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Maria heeft haar lief Kind verloren, wees gegr., enz.
2. Maria heefl haren schat gemist,
3. Maria heefl Mem al vveenende gezocht,
t. Maria heefl Jesus langs alle wegen en straten g gaan zoeken , «
5. Maria heefl Jesus na drie dagen gevonden. «s
6. Maria vindt Jesus in den Tempel, w
7. Jesus, twaalf jaren oud zijnde, leerde de g Leeraren,
8. Mariazeide: Zoon, waaromhebt gij ons bedroefd, »
9. Jesus is met hen afgegaan en was hun onder- ~ danig,
10. Maria bewaarde in haar hart al de woorden, die Jesus tot haar sprak ,
Glorie zij den Vader, enz.
O Maria, allergoederlierenste Moeder! verkrijg voor mijn hart droefheid, en voor mijne oogen tranen van berouw , om te beweenen, dat ik Jesus door de zonden zoo dikwijls heb verloren, vergun mij hem weder te vinden en altijd te behouden. Amen.
(. DE BENAAUWDHEID VAN CHRISTUS IN HET HOÏJE.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Jesus gaal naar het hofje van Olijven, wees gegroet, enz.
2. Jesus valt platter aarde neder, wees gegroet, enz.
3. Jesus volhardt in het geled, wees gegroet, enz.
494
H. ROZEKRAN9.
4. Jesus is bedroefd tot den dood toe,
5. Jesus zweet water en bloed , S
6. Jesus stelt zijnen wil in den wil van zijnen S hemelschen Vader, quot;g
7. Jesus vermaant zijne Leerlingen om te waken a® en te bidden , S
8. Jesus wordt door zijnen Apostel meteenen kus verraden , =
9. Jesus wordt door zijn bemind volk gevangen, -
10. Jesus wordt vreeselijk gebonden en gesleurd van deneenen regter tot den anderen,
Hoe lief beeft God den menscb gehad , dat hij zijnen eenigen Zoon niet gespaard heeft, maar hem overgeleverd heeft tot den dood , ja lot den dood des kruises.
II. DE GEESELING VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Jesus wordt door de Joden aan de Heidenen overgeleverd, wees gegroet, enz.
2. Jesus wordt bij Pilatus valsehelijk beschuldigd, j|
3. Jesus wordt van zijn volk achter Barabbas g gesteld , quot;g
4. Jesus, alhoewel onschuldig verklaard , werd »5 geleverd om gegeeseld te worden , g
5. Jesus kleederen werden uitgerukt,
6. Jesus stond daar naakt en bloot, g
7. Jesus aan eene kolom gebonden, .N
8. Jesus wordt wreedelijk gegeeseld ,
9. Jesus bloed vloeit langs de aarde ,
10. Jesus is gewond om onze zonden,
Hoe lief heeft God den mensch , enz.
III. DE KROONING VAN CHEISTU8.
ISe namen van Jesus en Maria , enz.
Onze Vader, enz.
495
H. ROZKKRANS.
1. De soldalen hebben Jesus eene doornenkroon bereid, wees gegroet,
2. Zij hebben de doornen kroon in Jesus boofd gedrukt,
3. Jesus hoofd langs alle kanten doorwond, ^
4. Jesus hoofd druipende van hel bloed , ®
5. Jesus met eenen purperen mantel bespot, en
6. Zij hebben Jesus een riet voor scepter in de lt;» hand gegeven , 3
7. Zij hebben met het riet op het gekroonde hoofd van Jesus geslagen , g
8. Zi j hebben in Jesus geheiligd aangezigl gespuwd, ?
9. Jesus overladen met versmaariheden ,
10. Pilatus heeft Jesus aan het volk vertoond, zeggende; Ziet den mensch,
Hoe lief heeft God den mensch, enz.
IV. DE KRtlISDEAGINQ VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Jesus wordt veroordeeld om gekruisigd te worden, wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft zijn kruis met liefde omhelsd,
3. Jesus heeft zijn kruis op zijne doorwonde schouderen gedragen,
4. Jesus wordt tusschen twee moordenaars onge- 3 leid , |
fj. Jesus bezwijkt onder het kruis om onze zonden,
(i. Jesus, beladen met zijn kruis, ontmoet zijne bedroefde Moeder, o
7. Jesus wordt beweend door de godvruchtige ?■ vrouwen van Jerusalem, ®
8. Jesus zeide haar: handeltmen zoo met hel groene F* bout, wat zal er dan met het dorre geschieden?
9. Niemand wilde Jesus zijn kruis helpen dragen,
10. Jesus klrmf voor ons op den berg van Calvarië,
Hoe lief beeft God den mensch , enz.
45-6
H. ROZEKRANS.
V. DB KRUISIGING VAN CHEISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Jesus werd onmenschelijk op het kruis uitgerekt, wees gegroet, enz.
2. Jesus handen en voelen doornageld,
3. Jesus werd aamp;n het kruis opgerigt, en zijne | wonden vloeiden van het bloed, S
4. Jesus bidt voor zijne vijanden , cg 8. Jesus belooft den moordenaar hel Paradijs, aa
6. Jesus beveell den H. Joannes aan zijne Moeder, g
7. Jesus, dorsl hebbende, is met gal enedik gelaafd,
8. Jesus heefl uilgeroepen: Mijn God, waarom hebt 3 gij mij verlaten''
9. Jesus zeide: Het is volhragt,
10. Jesus heefl zijnen geest gegeven, en zijn hart voor ons laten openen,
Hoe lief heefl God den mensch, enz.
GEBED.
O Jesus! ik bid u door uwe smarten en uwen hitteren dood, door uwe doornagelde handen, doorboorde voelen, doorslokene zijde, en al uwe gezegende wonden, ontferm u mijner , en druk uw heilig lijden zóó in mijn hart, dal mij niels anders behage dan gij, mijo Jesus ! die voor mij gekruist zijt. Amen.
DE V GLORIERIJKE GEHEIMEN.
1. DE VEBKIJZENIS VA.N CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Jesus is den derden dag heerlijk verrezen , wees gegroet, enz.
2, Jesus heeft dood en hel overwonnen, wees gegroet, enz.
497
H. ROZEKRANS.
3. Jesus beeft de oudvaders getroost en verlost,
4. Jesus verblijdt zijne H. Moeder, «
5. Jesus verscbijnt als een hovenier aan Maria g Magdalena, o»
6. Jesus vertoont zich aan Petrus, «a
8. Jesus slaat in bet midden van zijne Leerlingen ^ en wenscbt bun allen den vrede,
9. Jesus toont zijne'wonden aan den H.Thomas,
10. Thomas roept uit; O mijn Heer en mijn God! Geloofd en gedankt zij Christus in hel allerheiligste
Sacrament des Altaars, de voorstander van hetzelve, de II. Vader Dominicus, met zoo veel lofzangen en eer als hij waardig is.
II. DE HEMELVAAKT VAN CHEISTUS
Ue namen van Jesus en Maria , enz.
Onze Vader, enz t Jesus vaart heerlijk ten hemel, wees gegroet, enz '2. Jesus klimt op door zijne eigene magl,
3. Jesus scheidt van zijne lieve vrienden .
i. Jesus belooft mei hen le blijven, tot het einde
o. Jesus belooft hun den H. Geest, S
6. De Leerlingen hebben Jesus aanschouwd, en (« hij heeft hen allen gezegend, aa
1 ■ Jesus beeft voor ons den hemel geopend, o
8. Jesus zit aan de reglerhand van zijnen hemel- •?quot; schen Vader, g
9. Jesus loont zijne H. Wonden voor ons aanzijnen .N hemelscben Vader,
10. Jesus is onze middelaar in den hemel,
Geloofd en gedankt, enz.
498
H. ROZEKRANS.
III. DB ZENDING VAN DEN H. GEEST.
De namen van Jesns en Maria , enz.
Onze Varier, enz.
1. Jesus heeft den H. Geest gezonden, wees gegr., enz.
2. Jesus heeft den Trooster gezonden,
3. Jesus heeft hat vuur op de wereld gezonden,
4. De H. Geest heeft de harten met liefdeont- | stoken, S
5. De H. Geest heeft de. verstanden verlicht, cg
6. De H. Geest heeft de harten versterkt, «R
7. De H. Geest heeft verschillende talen doen g spreken, quot;
8. De H. Geest heeft zijne gaven uitgedeeld , §
9. Kom, H. Geest, bezoek de harten uwer ge- ~ loovigen ,
10. Kotn, H. Geest, ontsteek in ons het vuur uwer liefde,
Geloofd en gedankt , enz
IV. DE HEMELVAiBT VAN MARIA.
De namen van Jesus en Maria , enz.
Onze Vader, enz.
Maria is opgenomen ten hemel, wees gegr., enz. 2. De hemelsche Vader ontvangt zijne geliefde Dochter, S 3 Jesus omhelst zijne lieve Moeder, S
4. De H. Geest verwelkoml zijne lieve Bruid, lt;r
5. De Serafijnen groeten Maria , 95
7. Geheel de hemel is verblijd door Maria,
8. Maria zit het naast bij Jesus, =
9. Maria is onze Moeder en Middelares in den f hemel ,
10 Maria is onze voorspreekster bij haren lieven Zoon ,
Geloofd en gedankt, enz.
499
H. KOZEKilANS.
V. DE KEOONING VAN MAKIA.
De namen van Jesus en Maria, enz.
Onze Vader, enz.
1. Maria is heerlijk gekroond in den hemel, wees gegroet, enz.
2. Maria gekroond om hare serafijnsehe liefde,
3. Maria gekroond omhareengelachliyezuiverheid,
4. Maria gekroond om hare groole ooimoedigheid,'
5. Maria gekroond om hare volmaakte gehoor- ^ zaamlieid, £
6. Maria gekroond om hare heilige voorzigligheid, «
7. Maria gekroond, om hare groole vetdufdigheid' d?
8. Maria gekroond om hare ijverige dankbaarheid) o
9. Maria gekroond om hare volharding in alle .T deugden, m
10. Maria hoven alle Engelen en Heiligen in den S Hemel gekroond, gelijk der Moeder van God
toekomt,
GEBED.
In de vereeniging van al uwe deugden, verdiensten en volmaakiheden draag ik u, zuivere maagd en ver-heerlijkle Moeder Gods Maria! deze geestelijke kroon van gehedeti en groetenissen op; gewaardig ze met al de lofzangen , die op de aarde en in den Hemel gezongen worden aan te nemen, en vraag voor mij en allen, voor welke ik verpligt hen te bidden, van uwen beminden Zoon de genade om wel te leven en de eeuwige zaligheid te verwerven Amen.
Een Onze Vader, tot dankbaarheid, dal God ons de genade verleend heeft van den Rozekrans te bidden. Ome Vader, enz.
Een Wees gegroet, opdat Maria ons versland opdrage aan den hemel.-chen Vader, en wij in eeuw igheid zijner barmhartigheid mogen gedenken. Wees gegroet, enz
500
H. KOZEKRANS.
Een Wees gegroet, opdat Maria ons geheugen op-drage aan haren Zoon! en wij gedurig zijn leven en bitier lijden indachtig mogen wezen. Wees gegroet,enz.
Een Wees gegroet, opdat Maria onzen wil moge toeeigenen aan den H. Geest, en hij gedurig in ons van liefde moge branden. Wees gegroet, enz.
Het Geloof zullen wij hidden, opdat ons gebed aan God moge aangenaam zijn , dat het moge strekken tot zijne meerdere eer en glorie, tot welzijn der H. Kerk, tol bekeering der zondaren en afgevallene Christenen, en tot welzijn der gemeenten./t lt;7«too/ in God den Vader, enz
De almogendheid des Vaders beware ons.
De wijsheid des Zoons onderwijze ons.
De liefde des H. Geestes onlsleke ons.
Jn den naam des Vaders, enz.
501
Gebeden om van God een heilig gebruik van de ziekten te bekomen
Goedertieren God, die alles wat gij aan uwe uitverkorenen overzendt, tot hunne zaligheid doet strekken , geef mij, dat ik dit geluk der uitverkorenen geniete in deze mij!ie ziekte, die uwe eeuwige voorzienigheid mij nu heeft laten overkomen. Gedoog niet, dat ik dc ziekte mis-brnike door mijne onverduldigheid, gelijk ik de gezondheid door mijne begeerlijkheid heb misbruikt. Geloofd moet gij zijn, dat gij , mij de gezondheid benemende, mij ook de magt beuomen hebt, van u nog door ongeoorloofde wellusten te vergrammen. De kwalen van mijn ligchaam zijn de afbeeldsels van de ellenden, die in mijne ziel verborgen zijn; geef mij door uwe barmhartigheid, dat zij er ook het geneesmiddel van mogen wezen.
Gij hebt het lijden bemind, o lieve Zaligmaker! en zoo bemind, dat gij om te kunnen lijden, zijt mensch geworden, aannemende een ligchaam, hetwelk meer zoude lijden dan ooit eenig ligchaam ter wereld geleden heeft. Maak dan, dat ik met u uitwendig en inwendig gaarne lijde. Maar geef mij de genade, dat ik, met u lijdende, den hemelschen troost van uwe genade voede, die gij mij door uw lijden gewaar-digd hebt te verdienen. Niet te lijden, is de zaligheid der Engelen. Zonder troost te lijden,
GEBEDEN VOOR DE ZIEKEN, 503
is de verdoemenis der duivelen. Het eerste is voor mij niet, want ik heb door mijne zonden verdiend te lijden, en de tijd van loon is voor mij nog niet verschenen. Maar ik schrik voor het tweede. Ik bid u dan, o Jesus! laat mij lijden; maar als uw kind, en als een Christen, die, als hij lijdt, ook door uwe genade vertroosting gevoelt. Neem de droefheid af, die de kwade begeerlijkheid in mij veroorzaakt, opdat zij niet meer, gelijk zij plagt, de schepselen kunne grieven, en geef mij integendeel, dat ik met blijdschap lijde. Geef mij in mijn lijden den vrede des gemoeds, die mij even gaarne doet aanremen al hetgeen mij uwe goddelijke hand zal believen over te zenden.
Korte schietgeheden tot troost der Zieleen.
De Heer slaat en hij geneest: de Heer brengt ons tot aan den dood, en weder tot het leven.
Wat zal ik zeggen? Het is de Heer, die het gedaan heeft. Hij doet wat hem behagelijk is,
l)ie zijn kruis niet opneemt en mij niet volgt is mijner niet waardig.
Ik groet u, ik omhels u met geheel mijn hart, o dierbaar kruis.
Er is niets geschied , dan hetgeen de Heer gewild heeft, geloofd zij zijn H. Naam.
Ik zal den Heer loven en danken ten allen tijde. Vooral nu, terwijl hij mij uit liefdeen tot welvaart van mijne ziel bezoekt.
Heer, gij wilt, dat ik mijne ziekte heiliglijk zal gebruiken; geef, o Heerl hetgeen gij gebiedt, en gebied mij al hetgeen u belieft.
21 22*
GEBEDEN
Ik kus met liefde de hand van de goddelijke regtvaardigheid, die mij kastijdt.
Hoe hard zij mij slaat, zij slaat mij barmhar-tiglijk, want hare slagen zijn minder dan mijne zonden.
Gij hebt gezegd tot uwe Leerlingen , o Heer! dat hun de verduldigheid noodig was, ik zie dit nu allerbest; geef mij de noodige deugd, opdat ik in mijne lijdzaamheid mijne ziel bezitte.
Gelijk de pijnen, die ik met Christus lijd, overvloedig zijn, laat ook zoo , o God! de vertroosting door Christus in mij overvloedig wezen.
Heer, verhoor mij spoedig: want ik wordt gepijnigd.
Waarom zijt gij bedroefd, mijne ziel, waarom ontroert gij mij? Vertrouw op God: want ik zal hem nog loven. Hij is mijne vreugd en mijne zaligheid, hij is mijn God.
Ik aanbid, o Jesus, de pijnen, die gij geleden hebt. Ik draag u mijne smarten op, vereenigd met de uwe.
Dat uwe smarten, o mijn Zaligmaker 1 de mijne heilige en verdienstelijk maken.
Als de zieke iets goeds hoort leien.
Ik hoor wat de Heer itt mij spreekt. Hij zal mij troosten en helpen.
GEBED.
Dat men voor den zieke zal hidden
O God, die de bijzondere hulp en bijstand zijt der menschelijke krankheid, toon uwe
504
VOOR STERVENDEN. 505
krachtige genade over dezen uwen dienaar (uwe dienares), opdat hij (zij) door uwen genadigen bijstand geholpen zijnde, wederom gezond aan uwe H. Kerk vertoond moge worden.
Verklariug van den H, Carolus Borromeüs op zijn sterfbed.
De zieke kan dit verscheidene reizen in zijne ziekte doen.
In den naam van de allerheiligste Drievuldigheid.
Ik, arme zondaar, verklaar in uwe tegenwoordigheid , o H. Ecgeleu Gods, dat ik onder uwe bescherming uit deze wereld wensch te scheiden met een volkomen vertrouwen op uwe hulp. Ik wil sterven met het kruis gedrukt op mijn hart, omdat ik al mijne hoop stel op de verdiensten van hem, dis het kruis met zijn dierbaar bloed besproeid heeft. Ik ben bereid alles te lijden wat de goddelijke regtvaar-digheid mij zal gelieven op te leggeu tot voldoening van mijne zonden. Ik ben bereid alles te verlaten, ook mijne beste vrienden. Ik lever mijn ligchaam over aan de aarde tot spijs der wormen, om eens deelachtig te worden asn de heerlijke verrijzenis mijns Zaligmakers. Ik verklaar eindelijk, o lieve Engelen ! dat ik u de volle magt geef over den uitersten wil van mijne ziel. Zeg op dien tijd aan Jesus in mijnen naam, al hetgeen ik mogelijk niet zal kunnen zeggen. Zeg dat ik geloof al hetgeen de H. Kerk gelooft; dat ik mijne zonden verzaak , omdat zij aan hem mishagen ; dat ik die
GEBEDEN
wensch te verdrinken in de zee van zijn dierbaar bloed, dat ik vertrouw op zijne oneindige barmhartigheid, dat ik hem meer bemin dan alle schepselen , en dat ik hem in eeuwigheid beminnen wil, dat ik gaarne sterf, omdat het hem belieft; en dat ik mijne arme ziel beveel in zijne handen, als zijnde mijn Schepper en genadige Verlosser.
Wanneer de zieke liet Ligchaam des Heeren
ontvangt.
Gelijk gij, o Jesus eertijds rondwandeldet om de zieken te genezen, de dwalenden op den regten weg te breiigen, de zondaren te bezoeken en zalig te maken, om wel te doen en overal uwen zegen te verspreiden, zoo bezoekt gij ons nu nog met eene barmhartige liefde in onze woningen op ons ziekbed, en verblijdt ons met uwe wezentlijke tegenwoordiaheid. Laat alzoo onzen zieken medechristen uwe genade ondervinden. Uw heilig Ligchaam en Bloed strekke hem tot krachtige versterking, tot een onderpand zijns eeuwigen levens. Verkwik hem met uwen almogenden troost, versterk hem in verduldigheid en in eene geruste onderwerping aan u. Bevestig hem in geloof en in vertrouwen. Verzacht zijne smarten, geef rust aan zijn gemoed! Dat de ziekte zijns ligchaams tot genezing zijner ziel, en hem alzoo tot zaligheid strekke.
506
VOOR STEKVENDEN.
GEBED
Wanneer de zieke het H. Sacrament des Oliesels ontvangt.
Almagtige en eeuwige Got!! die door uwen Apostel Jacobus tot ons gezegd hebt: Is er iemand onder u lieden ziek, dat hij den Priester der Kerk bij zich roepe, en dat deze over hem hidde, hem zalvende met die, in den naam des Heeren, en het gehed des geloofs zal den zieke behouden, de Heer zal hem verkwikken, en indien hij in zonden is, zij zullen vergeven worden. (Jac. 5. v. 14, 15J
Wij bidden u, doe dezen zieke, door de heilige zalving naar het ligchaam en naar den geest uwe hulp ondervinden; versterk door de genade van den H. Geest zijne zwakheid. Verligt zijn lijden, vergeef hem zijne zonden. Weer van hem alle ziels- en ligchaamssmarten, en geef hem, indien zulks met zijne eeuwige zaligheid overeenkomt, om uwe oneindige barmhartigheid de volkomene gezondheid weder; opdat hij, door uwe genade hersteld, met nieuwen ijver ter uwer eer., zijne vorige plig-ten weder op zich neme en die getrouw vol-brenge. Door Jesus Christus uwen Zoon, onzen Heer. Amen.
507
-iA/1/V/WW'yVAAT AT/V/WW*/V/'/VAA/'JXAAAAAA/VVr f\f JKfJVJVJtfJVJVJVW '
Qssssasi DER D. KERK VOOR M STERVENDEN.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer ontferm u onzer.
H Maria, bid voor hem (haar).
Alle H. Engelen en Aartsengelen,
H. Abel,
Alle Kooren der regtvaardigen,
H. Abraham,
H. Joannes de Dooper,
H. Jozef,
Alle H. Patriarchen en Profeten, g
Alle H Apostelen en Evangelisten, §
Alle H. Discipelen des Heeren, ^
H. Laurentius,
H. Bonifacius,
Alle H. Martelaren ,
H. Silvester,
H. Gregorius ,
H. Augustinus,
Alle H. Bisschoppen en Belijders, H. Benedictus,
aquot;
Cu lt;
VOOR STERVENDEN.
H, Pranciscus, bid voor hem (haar.)
Alle H. Monniken en Kluizenaars, bidt voor
hem (haar.)
H. Lucia, b:d voor hem (haar.)
H. Maria Magdalena, bid voor hem (haar.) Alle H. Maagden en Weduwen, bidt voor hem (haar.)
Wees genadig, spaar hem (haar,) Heer.
Wees genadig, verhoor hem (haar,) Heer,
Wees genadig, verlos hem (haar,) Heer,
Van uwe gramschap,
Van het gevaar des doods.
Door uwe geboorte,
Door uw kruis en lijden, gquot;
Door uwen dood en begrafenis, ®
Door uwe heerlijke verrijzenis,
Door uwe wonderlijke hemelvaart,
Door de genade van den H. Geest den Ver- S
trooster,
In den dag des oordeels.
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat gij hem (haar) wilt sparen, wij bidden u,
verhoor ons.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer,
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
509
gebeden
bij het sterven der krakken.
Vertrek, o Christene ziel, uit deze wereld in den naam van God den Vader almagtig, die u geschapen heeft j in den naam van Jesus Christus den Zoon van den levenden God, die voor u geleden heeft; in den naam van den U. Geest, die in u gestort is; in den naam der Aartsengelen; in den naam der Troonen en Heerschappijen; in den raam der Cherubijnen en Serafijnen; in den naam der Patriarchen en Profeten; in den naam der Apostelen; in den naam der H. Martelaren en Belijders; in den naam der Monniken en Kluizenaars; in den naam der H. Maagden en van alle Gods lieve Heiligen; heden zij uwe plaats in vrede en uwe woning in het H. Sion, door denzelfden Jesus Christus onzen Heer. r. Amen.
GEBED.
Barmhartige God, genadige God! die door de menigvuldighe.d uwer barmhartigheid de zonden der boetvaardigen uitwischt, en door kwijtschelding al de schulden der vorige misdaden vergeet, aanzie genadig dezen uwen dienaar N. (uwe dienares N.) en verhoor hem (haar ,) die uit ganscher hart om vergiffenis van alle zonden bidt. Vernieuw, o allergoedertierenste Vader! in hem (haar) al hetgeen door aardsche boosheid bedorven of door bedrog des duivels geschonden is; vasthechtende dit lidmaat der verlossing aan het ligchaam der H. Kerk. Heer, ontferm u over zijne (hare) tranen, en
510
VOOR STERVENDEN.
neem hem (haar) aan tot verzoening, die op niets dan op uwe barmhartigheid vertrouwt, door Christus onzen Heer. k, Amen.
Allerliefste broeder (zuster,) ik beveel u aan den almogenden God, en geef u aan hem, wiens schepsel gij zijt; opdat gij , na de alge-meene schuld der menschen door den dood betaald te hebben, moget wederkeeren tot uwen Schepper, die u uit het slijk der aarde gevormd heeft. Wanneer dan uwe ziel uit het ligchaam zal gescheiden zijn, de klaarblinkende schaar der Engelen ontmoette u: De hooge raad der Apostelen kome u te gemoet: Het zegepralend heir der witgekleedc Martelaren kome u tegen : Da schaar der Belijders omringe u als blinkende leliën. Het koor der blijzingende Maagden ontvange u, en de zalige rust omhelze u in den schoot der Patriarchen. Het zoete en blijde aangezigt van Jesus Christus verschijne u, en deze stelle u onder degenen, die bij hem onophoudelijk tegenwoordig zijn. Wees bevrijd van den schrik der duisternissen; van het geknetter der vlammen en van de smart der pijnen. De gevaarlijke duivel met zijn gezelschap wijke van u: dat hij voor u beve en in de ijsselijke verwarring van den eeuwigen nacht henen vliede, wanneer gij, vergezeld van de Engelen, aan zult komen. Dat God zich oprigte, en zijne vijanden verstrooid worden. Dat allen, die hem haten, voor zijn aanschijn wijken; dat zij verdwijnen als rook. Gelijk het was smelt voor het vuur, dat zoo de zondaren vergaan voor Gods aanschijn; maar dat de regtvaardigen blijden maaltijd 81 22.
511
513 GEBEDEN
houden, en in Gods tegenwoordigheid van vreugd opspringen. Dat dan geheel het helsche heir beschaamd worde, en dat de dienaren der duivelen zich niet verstouten uwen weg te verhinderen. Christus, die zich gewaardigd heeft voor u te sterven, verlosse u van den eeuwigen dood: Christus, de Zoon van den levenden God , stelle u in de altijd groene plaats van het Paradijs. Die waarachtige Herder rekene u onder zijne schapen; ontsla u van al uwe zonden, en stelle u aan zijne regterhand in het erfdeel der uitverkorenen, waar gij uwen Verlosser van aanschijn tot aanschijn zult aanschouwen, en met zalige oogen altijd tegenwoordig zult zien de geopenbaarde waarheid, en aldus gesteld onder de schaar der zaligen, de zoetheid der Goddelijke aanschouwing zult genieten in alle eeuwigheid, k. Amen.
GEBED.
Heer, ontvang uwen dienaar (uwe dienares) in de 'plaats der behoudenis, die hij (zij) verhoopt van uwe barmhartigheid, b. Amen,
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) van alle gevaren der hel, van de strikken der pijnen en van alle kwellingen B. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Enoch en Elias van den algemeenen dood der wereld verlost hebt. B. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Noë van den watervloed verlost hebt. b. Amen.
■vook stervenden.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Abraham uit de Chaldeeuw-sche stad Ur verlost hebt. n. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Job uit zijn lijden verlost hebt. B. Amen.
Heer, verlos oe ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij laaak van geslagt te worden, uit de hand van zijnen vader Abraham verlost hebt. K. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Loth uit Sodoma en uit de vlammen des vuurs verlost hebt. r. Amen,
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Mozes uit de handen van Pharao, koning van Egypte, verlost hebt. B, Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Daniël uit den kuil der leeuwen verlost hebt. e. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij de drie kinderen uit den brandenden oven en uit de handen van den onregtvaardigen koning verlost hebt. r. Amen,
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Suzanna van de valsehe beschuldiging verlost hebt. b. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij David uit de handen van den koning Saül en van Goliath verlost hebt, r. Amen.
Heer, verlos de ziel van uwen dienaar (uwe dienares) gelijk gij Petrus en Paulus uit de gevangenis verlost hebt. R. Amen.
513
514 GEBEDEN
En gelijk gij de gelukzalige Maagd en Martelares Theela van drie zware tormenten verlost hebt, gewaardig ook alzoo de ziel van uwen dienaar N. (uwe dienares) te verlossen, en te verleenen, dat hij (zij) met u de hemelsche vreugd geniete, b. Amen.
GEBED.
Heer, wij bevelen u de ziel van uwen dienaar N. (uwe dienares N.) en wij bidden u, o Heer Jesus Christus! Verlosser der wereld, dat gij haar, om welke gij gendiglijk op de wereld nedergedaald zijt, niet weigert in den schoot der Patriarchen te brengen. Erken o Heer, uw schepsel, hetwelk van geene vreemde goden geschapen is, maar van u alleen , den waren en den levenden God; want er is geen andere God en niemand kan uwe werken nadoen. Heer verblijd zijne (hare) ziel door uw aanschijn. Wil toch zijne (hare) oude ongeregtigheden en dwaasheden niet gedenken, die de razernij of de drift der kwade begeerlijkheid verwekt heeft, want al heeft hij (z'j) gezondigd, hij (zij) heeft nogtans den Vader, den Zoon en den H. Geest niet geloochend, maar geloofd; en hij (zij) heeft den ijver Gods gehad, en den Heer, die alles geschapen heeft, getrouwelijk aangebeden.
GEBED.
Wij bidden U, o Heer! gedenk toch niet de misslagen en onwetendheden zijner (harer)
VOOR STERVENDEN.
jeugd, maar wees hem (haar) gedachtig naar uwe groote barmhartigheid in de glorie uwer klaarheid. Laat de hemelen voor hem (voor haar) geopend worden, en dat de heilige Engelen zich met hem (met haar) verblijden. Ontvang, o Heer! uwen dienaar (uwe dienares) in uw rijk: de Aartsengel Michaël, die het prinsdom over de hemelsche krachten verdiend heeft, onthale hem (haar.) Dat Gods heilige Engelen hem (haar) te gemoet komen, en tot het hemelsche Jeruzalem geleiden. De heilige Apostel Petrus, aan wien door God de sleutels van het Eijk der Hemelen gegeven zijn, ontvange hem (haar.) De H. Apostel Paulus, die waardig is geweest een uitverkoren Vat te worden, kome hem (haar) te hulp. De H. Joannes, die uitverkoren Apostel, aan wien de verborgenheden des Hemels veropenbaard zijn, bidde voor hem (haar.) Dat al de H. Apostelen, aan wie de Heer de magt heeft gegeven van te binden en te ontbinden, voor hem (haar) bidden. Dat alle Gods lieve en uitverkorene Heiligen, die om den naam van Christus in dit leven groote pijnen geleden hebben, voor hem (haar) bidden: opdat hij (zij) wanneer hij (zij) van de banden des ligchaams ontbonden zal wezen, tot de glorie van het hemelsch rijk moge geraken, door onzen Heer Jesus Christus, die met den Vader en den H. Geest leeft en heerscht in alle eeuwigheid, s. Amen.
Indien de doodstrijd langer duurt, kunnen zij, die de stervenden bijstaan , op verscheidene tijden hidden de VU Boetpsalmen hier voren, hladz. 391 of de Litanie van alle Heiligen, hladz. 526,
515
516 gebeden
of die van hel Lijden omes Heeren, 466,
of die van de Allerheiligste Maagd, bladz. 485.
In het scheiden van de ziel uit het liychaam kan -men zeggen en herhalen de volgende
drie schietgebeden.
Jesusl Maria! Jozef!
Ik geef u mijn hart, mijnen geest, mijn leven.
Jesus! Maria! Jozef!
Staat mij bij in den doodstrijd.
Jesus! Maria! Jozef!
Laat mijne ziel bij u in vrede rusten.
zoouma de ziel uit het ligchaam gescheiden is.
Komt, o Gods lieve Heiligen! deze ziel te hulp. Engelen des Heeren, komt haar te gemoet. Ontvangt haar en stelt haar in de tegenwoordigheid des Allerhoogst en.
Christus, die u geroepen heeft, ontvange u, dat de Engelen u brengen tot in den schoot van Abraham.
En dat de Engelen haar stellen in de tegenwoordigheid des Allerhoogsten.
t. Heer , geef hem (haai ) de eeuwige rust. B. En het eeuwige licht verschijne hem (haar), en dai de Engelen haar stellen in de tegenwoordigheid des Allerhoogsten.
Heer, ontferm u onzer; Christus, ontferm u onzer; Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
voor stervenden.
v. En leid ons niet in bekoring.
r. Maar verlos ons van den kwade. Amen.
v. Heer, geef hem (haar) de eeuwige rust.
r. En het eeuwige licht verschijne hem (haar.)
v. Van de poorten der hel.
r. O Heer! verlos r.ijne (hare) ziel.
v. Dat hij (zij) in vrede ruste.
r. Amen.
v. Heer, verhoor mijn gebed.
r. En mijn geroep kome tot u.
Laat ons hidden.
Heer, wij bevelen u de ziel van uwen dienaar N. (uwe dienares N) opdat Lij (zij) aan de wereld gestorven, bij u leve. Wil toch hetgeen hij (zij) door de krankheid in den menschelijken wandel misdreven heeft, door uwe barmhartige genade afwa?schen, door Christus onzen Heer. Amen.
517
-JWVWiAAA/'tAAAr/irvArjV'kA/'JWvr/V/ATtA/' /vrtAri/ViArxAAAAA/'»^ JV JVW
VAN DE
DER ALLERHEILIGSTE
(Deze litanie is getrokken alt de Bulle der dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd Maria, gegeven door Z. H. Pius IX,)
Heer, ontferm u onzer.
Jesus Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus, verhoor ons.
Eeuwige Vader, die in de hemelen zijt, ontferm u onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u onzer.
H. Geest, waarachtig God, ontferm u onzer, H. Maria, bid voor ons.
Maria, van het begin en van alle eeuwen uitverkoren en toebereid om de Moeder van Gods eenigen Zoon te worden , bid voor ons. Maria, meer dan alle schepselen door God ^ bemind, 2
Maria, in wie God door eene geheel buiten- lt; gewone voorliefde zijn grootste welbe- § hagen vond, o
Maria, onvergelijkelijk boven alle engelen b en heiligen verheven,
LITANIE VAN EB, ENZ. 119
Maria, zoo wondervol begiftigd met den overvloed der hemelsclie gunsten, dat gij altijd vrij bleeft van elke zondenvlek, bid voor ons. Maria gansch schoon en volmaakt, verrijkt met de volheid van onschuld en heiligheid,
Maria, wier heiligheid de grootste is, die men zich beneden God kan voorstellen en welke niemand, behalve God, kan begrijpen,
Maria, zonder erfsmet ontvangen,
Maria, die eene volmaakte overwinning op
het oude serpent hebt behaald,
Maria, aan wie God de Vader zijnen eenigen Zoon, aan hem gelijk en uit hem zeiven voortgekomen, geschonken heeft,
Maria, door God zeiven uitgelezen om we-
zentlijk zijne Moeder te zijn,
Maria, van wie de H. Geest gewild heeft, dat door zijne medewerking ontvangen en geboren werd diegene, van wien hij zelf voorkomt,
Maria, van den eersten stond uwer ontvangenis onbevlekt,
Maria, door genade en een bijzonder voor-regt, om den wil van de verdiensten van Jesus Christus, vrij bewaard van de smet der erfzonde,
Maria van het eerste oogenblik uwer schepping af met de genade van den H. Geest toegerust,
Maria, op eene meer wonderbare wijze
vrijgekocht dan alle andere menschen, Maria, die met uwen goddelijken Zoon in
cr
cJ lt;
O
O
O
a
ST
LITANIE VAN DE
die onverzoenbare vijandschap tegen den duivel hebt gedeeld, bid voor ons. Maria, die met uwen onbesmeurden voet
den kop der helleslang hebt verplet. Gij, de arke van Noë, die zonder letsel aan het algemeen bederf der wereld ontkomen zijt,
Gij, het braambosch, dat Mozes geheel vlammend zag, en te gelijk met groen en bloesem bedekt.
Gij, die gesloten tuin, waarin geen bederf
kan binnensluipen.
Gij, het huis, wat zich de eeuwige wijsheid bouwde, versierd met zeven pilaren , het zinnebeeld der zeven gaven van den H. Geest,
Gij , dat onbederfelijk hout, waaraan de worm
der zonde nooit knaagde.
Gij, die altijd heldere bron , door de kracht
van den H. Geest verzegeld,
Gij, die volmaakter dan Judith of Esther, uw geslacht hersteld hebt, en eene levensbron voor geheel het menschdom zijt. Gij, die nooit de duisternis gekend hebt. Gij, het eigen kunstgewrocht der H. Drievuldigheid ,
Gij, de onbevlekte onder alle opzigten , de onschuld zelve, de volkomene gaafheid, het beeld zelve van oorspronkelijke zuiverheid, de eenig heilige woonstede van alle genaden des H. Geestess,
Gij , die God alleen boven u , en alle schepselen beneden u hebt.
Gij, wier lof door geene tong op aarde.
520
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS. S21
noch in den hemel naar waarde kan verkondigd worden, bid voor ons.
ij, de lofspraak der profeten en apostelen.
St o
O
kroon van alle heiligen,
ij, de zekere schuilplaats, de onver hulp van allen , die in nood zijn, alvermogende middelares, die d met uwen Zoon verzoent,
O 0
Kerk.
de grootste ellenden, aan rampen van allen aard hebt onttrokken,
1 Maria, ruim door uwe magtige bescherming alle hinderpalen uit den weg, zegevier over alle dwalingen; maak dat onze Moeder de H. Kerk onder alle volkereti en op alle plaatsen dagelijks in kracht en bloei tosneme.
oor uwe onbevlekte ontvangetiis, verkrijg voor ons een groot berouw over onze zonden, oor uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor ons de uitstekende gunst van onze ziel zuiver en zonder smet te wasschen in het bloed van uwen Zoon Jesus Christus en in de werken een er heilige boetpleging.
•Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor ons eene heldhaftige liefde voor dezuiverheid, en eenen grooten afschrik voor de tegenovergestelde ondeugd.
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor ons eene steeds toenemende liefde tot God en eenen onverzoenbaren haat tegen de zonde.
den | |
roet | |
t. tsel | |
)nt- | |
eel | |
jen |
( |
erf |
c G |
ijs- | |
n. | |
en |
o;C E' |
rm |
lt; O O w |
ht |
Q ' ons. |
r. | |
s- |
|D |
litanie van de
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg
de genade in Gods liefde te sterven. Lam Gods, dat de zouden der wereld wegneei
spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneei
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneei
ontferm u onzer!
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer , ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
vr. Het is (heden) de onbevlekte ontvange der allerheiligste Maagd Maria.
522
Mari die
dimus e nus quat
Dati
ant. Van haar, wier glorievol leven kerken opluistert.
laat ons bidden.
O God, die door de onbevlekte ontvange der allerheiligste Maagd Maria, voor uwen Zo eene hem waardige woon hebt bereid, geef ( door hare voorspraak, dat wij nut zorg hart en ons ligchaam vlekkeloos in uwe oo^ bewaren, die haar van alle smet gevrijwas hebt. Door denzelfden Jesus Christus, onz Heer. Amen.
SCHIETGEBEDEN.
„Gezegend zij de heilige en onbevlekte oj vangenis der H. Maagd Maria.quot;
Maria, zonder smet ontvangen, bid voor , die onze toevlugt tot u nemen.
ikte o(
dimus et Jipprobavimug haa litanias, easgue recitanMbus con-qus quadragima dies indulgculiaruni in ibrma ecclesia; conaueta. Datum Harlémi die 8 Juni J855.
t Fkanciscus J. Episc. Harlemeus.
LITANIE VAN DE
die onverzoenbare vijandschap tegen den duivel hebt gedeeld, bid voor ons. Maria, die met uwen onbesmeurden voet
den kop der helleslang hebt verplet. Gij, de arke van Noë, die zonder letsel aan het algemeen bederf der wereld ontkomen zijt.
Gij, het braambosch, dat Mozes geheel vlammend zag, en te gelijk met groen en bloesem bedekt.
Gij, die gesloten tuin, waarin geen bederf
kan binnensluipen,
Gij, het huis, wat zich de eeuwige wijsheid bouwde, versierd met zeven pilaren, het zinnebeeld der zeven gaven van den H. Geest,
Gij , dat onbederfelijk hout , waaraan de worm
der zonde nooit knaagde.
Gij, die altijd heldere bron , door de kracht
van den H. Geest verzegeld.
Gij, die volmaakter dan Judith of Esther, uw geslacht hersteld hebt, en eene levensbron voor geheel het menschdom zijt. Gij , die nooit de duisternis gekend hebt. Gij, het eigen kunstgewrocht der H. Drievuldigheid ,
Gij, de onbevlekte onder alle opzigten , de onschuld zelve, de volkomene gaafheid, het beeld zelve van oorspronkelijke zuiverheid, de eenig heilige woonstede van alle genaden des H. Geestes ,
Gij , die God alleen boven u , en alle schepselen beneden u hebt.
Gij, wier lof door geene tong op aarde.
520
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS. 531
noch in den hemel naar waarde kan verkondigd worden, bid voor ons.
Gij, de lofspraak der profeten en apostelen , Gij, de eer der martelaren, de vreugde en
Gij, de zekere schuilplaats, de onverwonnen
hulp van allen, die in nood zijn, o
O alvermogende middelares, die de aarde ° met uwen Zoon verzoent, o
O roem, luister, bolwerk der H. Kerk , o» O u.itdelgster van alle ketterijen,
Gij, die het geloovig volk, die alle natiën aan de grootste ellenden, aan rampen van allen aard hebt onttrokken,
O Maria, ruim door uwe magtige bescherming alle hinderpalen uit den weg, zegevier over alle dwalingen; maak dat onze Moeder de H. Kerk onder alle volkeren en op alle plaatsen dagelijks in kracht en bloei toeneme.
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor
ons een groot berouw over onze zonden.
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor ons de uitstekende gunst van onze ziel zuiver en zonder smet te wasschen in het bloed van uwen Zoon Jesus Christus en in de werken eener heilige boetpleging.
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor ons eene heldhiiftige liefde voor de zuiverheid, en een en grooten afschrik voor de tegenovergestelde ondeugd.
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg voor ons eene steeds toenemende liefde tot God en eenen onverzoenbaren haat tegen de zonde.
522 litanie van de
Door uwe onbevlekte ontvangenis, verkrijg ons
de genade in Gods liefde te sterven. Lam Gods, dat de zouden der wereld wegneemt,
spaar ons, Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer!
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer , ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
vb. Het is (heden) de onbevlekte ontvangenis der allerheiligste Maagd Maria.
O
ons.
ant. Van haar, wier glorievol leven alle kerken opluistert.
laat ons bidden.
O God, die door de onbevlekte ontvangenis der allerheiligste Maagd Maria, voor uwen Zoon eene hem waardige woon hebt bereid, geef ons door hare voorspraak, dat wij met zorg ons hart en ons ligchaam vlekkeloos in uwe oogen bewaren, die haar van alle smet gevrijwaard hebt. Door denzeltden Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
schietgebeden.
„Gezegend zij de heilige en onbevlekte ontvangenis der H. Maagd Maria.quot;
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS. 523
O Maria, zonder smet ontvangen, bid voor ons, die onze toevlugt tot u nemen.
Vidimus et approbavimus lias litanias. easque recitanMbus con-cediraus quadragima dies iuduigentiarum in forma ecclesiaï conaueta.
Datum Harlémi die 8 Juni J855.
t Franciscüs J. Episc. Harlemeus.
-J\/W^iA/quot;/vr-Ar.A/W»/\/W/vr./\/quot;»A//V/WiA/VVW»AAA/W»Ar,/vr-A/\A/\A/W
VAN DE
Maagd en Martelares, Patrones van een goeden dood.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u'onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelschen Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontf. u onzer. God H. Geest, ontferm u onzer. H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer. H. Maria, bid voor ons.
Koningin der Martelaren,
H. Barbara,
Getrouwe dienares des Heeren,
Zuivere Bruid van Jesus Christus, amp;
Wijze en voorzigtige Maagd, c1-
Toevlugt dergenen die zich in stervensgevaar ° bevinden, o
Magtige beschermster in het uur des doods, H. Barbara, kom ons te hulp.
H. Barbara, bid voor ons den Heer.
Opdat wij hem met een zuiver ligchaam dienen , en door een rein hart behagen, H. Barbara, bid den Heer.
Opdat geen lijden, geeaesmart, geen dood,
LITANIE VAN DE H. BARBARA. 525
Opdat wij iederen dag zoo beleven als of het 55 den laatsten van ons leven ware , ƒquot;
Opdat wij van een haastigen en on verwachten cr dood bewaard worden, £
Opdat wij, met het volkomen bezit van ons g' verstand, de heilige Sacramenten vóór ons p sterven waardiglijk mogen ontvangen , f? Opdat wij den dood der regtvaardigen sterven, -5 In alle gevaren, bescherm ons, H. Barbara. In het uur des doods, sta ons bij, H. Barbara. Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons, Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons , Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer, Heer!
Jesus, sterkte der Martelaren, hoor ons.
Jesus, zuiverheid der Maagden, verhoor ons. v. Bidvoor ons, H.Maagd en Martelares Barbara. R. Opdat het uur des doods ons zalig zij.
LAAT ONS BIDDEN,
Wij bidden u. Heer, dat wij door de voorspraak van uwe heilige Maagd en Martelares Barbara mogen geholpen worden; opdat wij, die hare bescherming in onze angsten en noodwendigheden afsmeeken, ook haren bijstand , bijzonderlijk in het uur onzes doods mogen ondervinden. Door onzen Heer Jesus Christus, die met u leeft en heerscht in de eenheid van den H. Geest, Godin alle eeuwen der eeuwen. Am.
-jVjvjvjKrwwjxrjxrjysjvjVAfJxfiWjwsisjyfjvjvw jwv^/Wv/SA^iA/yx/'-
VAN
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u onzer.
God H. Geest, ontferm u onzer.
H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer.
H. Maria, bid voor ons.
H. Moeder Gods,
H. Maagd der Maagden,
H. Michael,
H. Gabriël,
Alle H. Engelen en Aartsengelen,
Alle Kooren der zalige Geesten, 3
Alle H. Patriarchen en Profeten, y
H. Petrus,
H. Paulus,
H. Andreas,
H. Jacobus,
H. Joannes,
H. Thomas,
LITANIE VAN ALLE HEILIGEN.
H. Philippua,
H. Bartholomeüs,
H. Matheüs,
H. Simon,
H. Thadeüs,
H, Matthias,
H. Barnabas,
H. Lucas,
H. Marcus,
Alle H. Apostelen en Evangelisten, Alle H, Leerlingen des Heeren,
Alle H. Onnoozele kinderen, || H. Stefanus,
H. Laurentius,
H. Vincentius,
■ H. Fabianus en Sebastianus, H. Joannes en Paulus,
H. Coamas en Damianus, H. Gervasius en Protatius,
Alle H. Martelaars,
H. Silvester,
.H. Gregorius,
H. Ambrosius,
H. Augustinus,
H. Hieronimus,
H. Martinus,
H. Nicolaus,
Alle H. Bisschoppen en Belijders. Alle H. Leeraars,
H. Antonius,
H. Benedictus,
H. Bernardus,
H. Dominicus,
H. Pranciscus,
21
LITANIE
Alle H. Priesters en Levieten,
Alle H. Monniken en Kluizenaars, H. Maria Magdalena,
H. Agatha,
H. Lucia,
H. Agnes,
H. Cecilia,
H. Catharina,
H. Anastasia,
Alle H. Maagden en Weduwen,
Alle Gods lieve Heiligen,
Wees genadig, spaar ons. Heer.
Wees genadig, verhoor ons. Heer.
Van alle kwaad, verlos ons. Heer. Van alle zonden,
Van uwe gramschap.
Van eenen haastigen en onvoorzienen dood. Van de listen en lagen des duivels, Van gramschap, haat en allen kwaden wil. Van den geest der onkuischheid, Van bliksem en onweder.
Van den eeuwigen dood,
Door het geheim uwer menschwording, Door uwe komst.
Door uwe geboorte,
Door uw doopsel en H. vasten.
Door uw kruis en lijden,
Door uwen dood en uwe begrafenis.
Door uwe H. Verrijzenis,
Door uwe wonderbare hemelvaart,
Door de komst van den H. Geest, den Vertrooster ,
In den dag des oordeels.
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons.
528
VAN ALLE HEILIGEN. 529
Dat gij ons wilt sparen, wij bidden u, verh. ons.
Dat gij onze zonden kwijtscheldt.
Dat gij u gewaaidigt ons tot eene ware
boetvaardigheid te geleiden.
Dat gij u gewaardigt uwe fl. Kerk te bestieren en te beschermen,
Dat gij u gewaardigt den Eoomschen Paus en al de geestelijkheid in de heilige Godsdienst te bewaren,
Dat gij u gewaardigt de vijanden der H. Kerk
te vernederen,
Dat gij u gewaardigt den christen Koningen Ei en Vorsten vrede en wareeendragt te geven, Squot; Dat gij u gewaardigt allen Christen volkeren e
vrede en eendragt te verleenen,
Dat gij u gewaardigt ons in uwe H. dienst S te versterken en te bewaren, 3-
Dat gij onze gemoederen tot hemelsche be- o geerten wilt opheffen, 0
Dat gij u gewaardigt al onze weldoeners S
met de eeuwige goederen te vergelden, Dat gij u gewaardigt onze zielen en de zielen van onze broeders, vrienden en weldoeners voor de eeuwige verdoemenis te behoeden, Dat gij u gewaardigt de vruchten der aarde
te geven en te bewaren,
Dat gij u gewaardigt allen geloovigen overledenen de eeuwige rust te geven,
Dat gij u gewaardigt ons gebed te verhoeren. Zoon Gods,
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons, Heer!
530 litanie
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
ütize Vader, enz.
Psalm. 69. Deus in arljutorium.
O God, kom mij te hulp, haast u Heer, om mij te helpen.
Dat zij beschaamd en bevreesd worden, die mijne ziel zoeken.
Dat zij terug wijken en zich schamen, die mij kwaad willen.
Dat zij terstond met schaamte afgekeerd worden, die zeggen: dat gaat wel, dat gaat wel.
Dat zij zich allen in u verheugen en verblijden , die u zoeken; en dat zij, die uwe zaligheid beminnen, altijd zeggen , groot geacht zij de Heer.
Doch ik bsn behoeftig en arm, help mij, o Godl Gij zijt mijn helper en verlosser. Heer vertoef niet.
Glorie zij den Vader, enz.
v. Maak uwe dienaren zalig,
k. Mijn God! die in u hopen.
v. Heer, wees ons een sterke toren, e. Tegen onzen vijand,
v. Laat de vijand niets tegen ons vermogen. r. En laat de zoon der boosheid zich niet verstouten ons te beschadigen.
van alle heiligen. 531
v. Heer! handel uiet met ons naar onze zonden. r. En vergeld ons niet naar onze boosheden, v. Laat ons bidden voor onzen Paus N. r. De Heer behoede en spare hem in het leven, geve hem voorspoed op de aarde, en levere hem niet over aan den wil zijner vijanden, v. Laat ons bidden voor onze weldoeners, r. Heer, gewaardig aan allen, die ons goed doen om uwen naam met het eeuwig leven te vergelden. Amen.
v. Laat ons bidden voor de geloovigen, die overleden zijn.
r. Heer, geef hun de eeuwige rust, en het eeuwige licht verschijne hun.
Dat zij rusten in vrede. k. Amen.
v. Voor onze broeders, die afwezig zijn. k. Mijn God, maak uwe dienaars zalig, die in u hopen.
v. Zend hulp uit de heilige plaats,
B. En bescherm hen uit Sion.
v. Heer, verhoor mijn gebed,
r, En mijn geroep kome tot u. r. Amen.
laat ons bidden.
O God , aan wien het eigen is altijd genadig te zijn en te sparen, ontvang ons gebed: opdat uwe goedertierene barmhartigheid ons, en alle uwe dienaars, die door de ketenen der zonde gebonden zijn, genadiglijk ontbinde.
Wij bidden u, Heer, verhoor de gebeden der ootmoedigen, spaar degenen, die hunne zonden belijden, opdat wij te zamen vergiffenis en vrede van u verwerven.
LITANIE
Toon ons genadiglijk, o Heer! uwe onuitsprekelijke barmhartigheid, en verlos ons te zamen van alle zonden, en van de straffen, die wij door dezelve verdiend hebben.
O God, die door de zonden vergramd, en door de boetvaardigheid verzoend wordt, zie genadig neder op de gebeden uws volks, hetwelk zich nederwerpt voor uwe grootheid; en wend de geesels uwer gramschap van ons af die wij door onze zonden verdienen.
Almagtige eeuwige God, ontferm u over uwen dienaar, onzen Paus N., en bestier hem volgens uwe goedertierenheid op den weg des eeuwigen levens; opdat hij door uwe gunst be-geere hetgeen u behaagt; en hetzelve met alle kracht volbrenge.
O God, van wie de heilige begeerten, de goede voornemens en de regtvaardige werken voortkomen, geef uwe dienaren den vrede dien de wereld niet geven kan; opdat onze harten genegen zijn tot het volbrengen uwer geboden , en wij, van de vrees der vijanden ontslagen zijnde, door uwe bescherming in rust mogen leven.
Ontvonk, o Heer! onze nieren en ons hart door het vuur van den H. Geest, opdat wij u met een zuiver ligchaam dienen, en met een rein hart behagen.
God, Schepper en Verlosser van alle geloo-vigen, verleen aan de zielen van uwe dienaars en dienaressen vergiffenis van alle zonden, opdat zij de kwijtschelding, naar welke zij altijd verlangd hebben , door godvruchtige smeekingen mogen verwerven.
532
VAM ALLE HEILIGEN.
Wij bidden u, o Heer! voorkom onze werken door den invloed uwer genade, en voltrek die door uwe medeiverking, opdat alle onze gebeden en werken altijd van u beginnen, en door u begonnen, door u voltrokken worden.
Almagtige, eeuwige God, die over levenden en dooden heerscht, en u ontfermt over allen , die gij te voren weet dat door het geloof en de werken de uwen zullen zijn; wij bidden u ootmoedig, dat degenen, voor welke wij voorgenomen hebben onze gebeden te storten, hetzij die nog in het leven of overleden zijn, op de voorspraak van alle uwe heiligen, door uwe genade vergiffenis van alle hunne zonden mogen verkrijgen, door onzen Heer, enz.
v. Heer, verhoor mijn gebed,
k. En mijn geroep kome tot u. v. De almagtige en barmhartige Heer ver-hoore ons. n. Amen.
v. Dat de geloovige zielen door Gods barmhartigheid rusten in vrede.
K. Amen.
533
WANNEER BE EERSTE BENEDICTIE GEGEVEN WORDT.
Geloofd, aangebeden en gedankt zij ten allen tijde het allerheiligste Sacrament des Altaars. Zegen mij, o Heer Jesus, met den Vaderen den H. Geest; versterk mij door uwe genade, om zoo te leven volgens uwen H. Wil, dat geheel mijn leven strekke tot uwe meerdere eer en glorie, geef aan alle regtvaardigen volharding, alle zondaars vergiffenis, en alle geloovige zielen verlossing; help ons allen nu en in het uur onzes doods.
In den naam des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes. Amen.
I. GEBED.
TOT DE H. MAAGD MAhlA.
(Uit den H. Bemardus, Serm. op den Advent.)
Geef ons toegang tot uwen Zoon, o Maria 1 die de gezegendste zijt onder alle vrouwen, die genade gevonden hebt bij den Heer, die het leven ter wereld gebragt hebt en de moeder der zaligheid geworden zijt. Dat hij, die ons gegeven ia door u, ons in genade aanneme door u. Dat uwe zuiverheid bij hem lot verschooning strekke van onze bedorvenheid. Dat uwe ootmoedigheid, die God zoo aangenaam is geweest.
GEBEDEN ONDER HET LOF. 535
kwijtschelding verkrijge van onze hoovaardig-heid. Dat de overvloedigheid uwer liefde de menigvuldigheid van onze zonden bedekke, en dat uwe wonderbare vruchtbaarheid ons vruchtbaar make in verdiensten en goede werken. Gij zijt onze Koningin, onze Middelares, onze Voorspreekster, verzoen ons met uwen Zoon; beveel ons aan uwen Zoon: maak, o gezegende Maagd , door de genade, die gij hebt gevonden, door het voorregt, hetwelk u is gegeven, door de barmhartigheid, daar gij de Moeder van zijt, dat Jesus Christus uw Zoon, en onze Heer, die, de menschelijke natuur uit u aannemende, deelachtig is geworden aan onze zwakheid, ons door uwe voorbereiding ook deelachtig make aan zijne glorie en eeuwige zaligheid.
II. GEBED.
Tot de allerheilig de Maagd, om de navolging van hare deugden te verzoeken.
De alleraangenaamste lof, dien wij u kunnen geven, o allerverhevenste Maagd! is uwe deugden na te volgen. God zelf gebiedt ons, dat wij zouden doen al hetgeen uw Zoon ons bevolen heeft. Hij heeft ons bevolen, o allerheiligste Moeder! dat wij God zouden beminnen boven alle zaken en onzen evennaaste gelijk ons zei ven. Gij hebt dit gebod op het allervolmaaktste volbragt. Verkrijg ons, bidden wij u, de gratie, om dit groot gebod ook uit ganscher hart te volbrengen.
Uw leven, o allergodvruchtigste Maagd! is geweest eene gedurige overdenking van de waar-ai 23
GEBEDEN
heid, en een gedurig gebed; bid voor ons, opdat wij u ten minste van verre mogen navolgen met de waarheid in ons hart te bewaren, en dikwijls onze ziel op te heffen tot God.
Gij waart arm in goed en rijk in deugden, wanneer gij de Moeder Gods zijt geworden : leer ons meer trachten naar een deugdzaam leven, dan naar de wereldsche rijkdommen.
De engel vond u alleen en verre van de menschen, wanneer hij u kwam groeten, leer ons de eenzaamheid beminnen; opdat wij God aldaar tot ons hart hooren spreken.
Wie zal uw groot geloof kunnen uitdrukken, met hetwelk gij de grootheden van eenen arm geworden en vernederden God in de krib hebt aangebeden? Verkrijg ons, o zoete Maagd! dat wij u mogen navolgen, en dikwijls overdenken, hoe de Allerhoogste, de Allermagtigste, en de Allerrijkste zoo magteloos en zoo arm geworden is uit liefde tot ons, en wat dankbaarheid wij hem voor zoo onaitsprekelijke liefde schuldig zijn.
Gij hebt uwen Zoon aan God opgedragen in den Tempel, toonende dat gij bereid waart aan God offerande te doen van hetgeen gij allermeest beminde, maak door uwe voorspraak, dat wij begrijpen, dat wij gehouden zija alles om God te verlaten, ook de allerliefste zaken.
Maar wie zal kunnen uitspreken, o Moeder van smarten 1 wat uw moederlijk hart geleden heeft onder het kruis, als het zwaard van droefheid door uwe ziel ging? Gedenk toch, o allerliefste Moeder 1 dat gij aldaar onze Moeder geworden zijt, en ons gebaard hebt met zoo
536
ONDER HET LOF. 537
vele smarten. Wij keeren ons met betrouwen tot u, als uwe lieve kinderen. Gij kent onze gevaren, gij ziet onze krankheid en onze ellenden. Wie is er ooit verstoeten geweest die opregtelijk tot u zijnen toevlugt genomen heeft. Wij roepen dan tot u, ellendige ballingen, kinderen van Eva, wij verzuchten tot u al wee-nende in dit dal van tranen. Welaan, keer tot ons uwe barmhartige oogen, en toon ons na deze ballingschap de gezegende Vrucht uws ligchaams Jesus uweu Zoon, o genadige, o mededoogende, o zoete Maagd Maria!
III. GEBED.
Om het Geloof en de liefde tot Christus op te rcekken, O mijn Heer en mijn Zaligmaker, God en mensch te zamen, ik geloof hetgeen ik niet zie, en ik geef mijne zinnen en mijn verstand gaarne gevangen ten dienste van het Geloof, steunende op uw goddelijk Woord. Ik geloof, dat het hoogwaardig H. Sacrament, voor hetwelk ik nederkniel, u geheel en gansch bevat, en gij daar waarlijk tegenwoordig zijt. Vermeerder mijn geloof, opdat ik u moge eeren, gelijk het uwe grootheid betaamt, en u aanbidden in geest en waarheid. Gij wordt ook niet gediend noch aangebeden dan door de liefde, ik bemin u uit gansch mijn hart, maar geef mij, dat ik overdenkende uwe oneindige liefde, die gij ons bewijst in dit H. Sacrament, meer en meer door wederliefde ontstoken worde, en mijn behagen nemen in met u te zijn, gelijk gij uw vermaak neemt in te zijn met de kinderen der menschen.
GEBEDEN
IV. GEBED.
Uitstorting des harten voor Jems.
Hoe liefelijk zijn uwe tabernakelen! Hoe vermakelijk is het in uw huis te zijn! Hoe aangenaam is het voor uw H. Altaar te verschijnen, almagtige Heer, mijn Koning, en mijn God! is het geloofelijk, dat een God zijn verblijf wil nemen onder de menschen? Aldus spraken uwe Profeten van het Heiligdom der oude Wet, hetwelk maar alleen eene afbeelding was van hetgeen wij hier bezitten. Zij kwamen tot uwe H. Tabernakelen vol eerbied en betrouwen; zij stortten aldaar hun hart voor u uit; zij spraken u aan, met eene heilige gemeenzaamheid; zij gaven u daar al hunne benaauwdheden en noodwendigheden te kennen; zij droegen u hunne gebeden en hunne begeerten op , en gij luisterdet naar hen : gij verhoordet ze en gij vervuldet hun hart met troost en blijdschap. Wat al genade mag ik nu niet verwachten van uwe milddadigheid, ik, die hier mijn hart uitstort voor het waarachtig Heiligdom en het levende Tabernakel, hetwelk niet door 's menschen handen is opgerigt; maar van God zeiven zijn wezen ontvangen heeft? quot;Voor u dan.o.Tesus! die al de voorafbeeldingen van het oud Tabernakel vervult, zucht ik over mijn klein geloof, help toch mijne ongeloovig-heid. Geef mij dien heiligen scliroom, die uit ootmoedigheid voortkomt, en die met liefde, met vrede en blijdschap vermengd is.
Doe mij met uwen H. Voorlooper verwonderd zijn over de ootmoedigheid, waarmede gij tot mij
538
ONDER HKT LOF.
komt, die niet waardig ben uwe schoenriemen te ontbinden. Doe mij met de Cananeeuwsche vrouw voor uwe voeten blijven, met eene volle erkentenis van myne onwaardigheid, tot dat gij mijn gebed gelieft te verhooren en mijne ziel, die zoo deerlijk gekweld wordt te verlossen. Doe mij, gelijk uwe Engelen, en de heilige Ouderlingen , voor uwen Troon plat ter aarde vallen, en met hen zingen het nieuw Gezang, zeggende: „Omdat gij gedood zijt geweest, en ons door „uw Bloed afgekocht hebt voor God uit alle „geslachten .... en volkeren, en dat gij ons voor „God koningen en priesters gemaakt hebt, hier-„over zij aan desgene, die op den Troon geze-„ten is, en aan het Lam de dankzegging, de „eer, de glorie en de magt in alle eeuwigheid. „Apoc. 5. v. 3. 10. 13.
Om God voor zijne weldaden en genaden te bedanken.
Het is mijn pligt, het is zalig en regtvaardig, o mijn God! dat ik u op alle plaatsen en ten allen tijde bedank voor al de weldaden, die gij zoo overvloedig en zonder ophouden over mij blijft uitstorten. Wat heb ik, hetgeen ik van u niet ontvangen heb? En n;at ben ik, dan hetgeen gij mij gemaakt hebt? Al de oogen-blikken van mijn leven zijn zoo vele genaden die gij mij verleent. En terwijl ik mij nu voor uwe voeten kom werpen, om u te bedanken voor uwe weldaden, komen mij de andere gaven, die ik in geheel mijn leven van u heb ontvangen , in de gedachten, en ik bedank u voor die
539
GEBEDEN
alle te zamen. O God mijner Voorvaderen I ik ben uwe barmhartigheden onwaardig, zij gaan oneindelijk boven alle verdiensten. Wat zal ik u wedergeven voor al wat ik van u ontvangen heb? Ik zal u loven ten allen tijde. Ik zal alle schepselen uitnoodigen, om u met mij te loven en alle mensehen, om u te beminnen. Ik zal mijn best doen, om uwe genadsn zorgvuldig te bewaren, om die, door een heilig gebruik, tot mijne heiligmaking en uwe glorie te besteden.
Ik heb u gebeden en gij hebt mij verhoord. Ik heb uwen naam aangeroepen, en gij hebt mij geholpen. Wees geloofd, o mijn God! die mijn gebed niet verstoeten, en uwe barmhartigheid van mij niet weggenomen hebt. Wees geloofd door uwen Zoon Jesus Christus onzen Heer, door wien gij ons met allerhande zegeningen vervult. Amen.
Voor allerlei noodwetidigJieden.
Wij hebben gedurig uwe hulp noodig, o Heerl en in wat nood wij ons bevinden, zoo keeren wij ons met reden tot u, die onze sterkte zijt in al de aanvallen die ons bestrijden. Gij kent. al onze noodwendigheden, eer wij die gevoelen , eer wij die zelf kennen. Gij ziet, o Heer! in welken nood ik tegenwoordig gesteld ben; gij laat mij zulks overkomen tot uwe glorie en mijne zaligheid. Ik moet u dus bedanken over mijne zwakheden en krankheden, omdat het mij goed is, dat gij mij vernederd hebt, en
540
ONDBB HET LOF. 541
opdat de kracht uwer genade in mijne zwakheid moge uitscbijaer.. Uit mij zeiven kan ik niets dienstig fer zaligheid; maar ik kan alles als gij mij versterkt. Gij zijt de God onzer Vaderen, bij u is de magt, en daar is niemand, die u kan wederstaan. Gij bebt ons geboden onze toevlugt te nemen tot u, als wij ons in benaauwdheid en verlegenheid bevinden, en gij hebt beloofd ons te verhooren, als wij u zouden aanroepen. Neig uwe ooren en verhoor mij, want ik ben arm en behoeftig, daar is geene kracht in mij; niet wetende wat mij te doen staat, kan ik niets anders doen dan mijne oogen opheifen tot u, o God! aan wieis het gebed der vernederden en zachtmoedigen altijd aangenaam is, verhoor mij, ellendige, die u bid, en geene andere toevlugt heb, dan u.
OP H. SACEA.MENTSDAG.
Bij de Vespers.
Zing, mijn tong, 't geheim des Heeren,
Maak het godlijk Ligchaam groot,
En het Bloed, niet te waarderen.
Dat de Spruit van d'eedlen Schoot,
Hij, de vorst der hemelsferen,
Voor het heil der aaid vergoot.
Ons geboren , ons gegeven ,
Zoon der reine Hemelbruid,
Strooit Hij, in zijn sterflijk leven,
't Zaad van 't godlijk leerwoord uit,
Tot in 't end een hoog verheven Werking zijne omwandling sluit.
542 GEBEDEN
Aan den laatsten disch gezeten Met den vollen broedrenkring,
Biedt Hij, na het Paaschlam-eten Volgens wettige ordening.
Hun, die zijne broedren heeten,
Zelf zich zelv' ter nuttiging.
't Woord in 't vleeach doet brood verkeeren Door het woord in 't Vleesch, en wijn In 't aanbiddlijk Bloed des Heeren :
Eale ook 't zintuig bij den schijn,
Voor het harte, dat wil leeren.
Zal 't geloof voldoende zijn.
Kniel dan voor het glorierijke Sacrament aanbiddend neer;
Voor deez' Godsvereering wijke De eeredienst der oude leer;
En, waar 't zintuig ook bezwijke,
Steune 't vast geloof ons weer.
Lof den Vader in den hoogen,
Lof zijn eengeboren Zoon;
Hun zij eer en alvermogen,
Hun ons zeegnend lied geboón;
En den Geest, aan 's hemels bogen Eén met hen, alle eerbetoon. Amen.
Men kan onder het lof ook bidden de verdere Lofzangen van het H. Sacrament, hier voren, met de Gebeden van de Communie of eenige Litaniën.
ONDEK HET LOP. oio
ONDER HET AVE MARIA.
Bid godvruchtig driemaal het Wees gegroet, enz.
ONDER DE LAATSTE BENEDICTIE.
Bid hetzelfde a la onder het eerste.
OM TOT KEGEL VAN ONS GEDRAG TE STREKKEN.
Er is geen voordeel te verhopen, daar, waar dat van onze zaligheid zich niet bevindt; men verliest alles, wanneer men zijne ziel verliest.
Een Christendom zonder Calvarie-berg, eenen Calvarie-berg zonder kruis, eene kroon zonder doornen willen; is zijne godsdienst miskennen of er aan verzaken.
De hoofdstof van den christen is het kruis; hij is in deszelfs schoot geboren, hij moet niet dan tusschen deszelfs armen sterven.
Een ware christen moet geene oogen hebben; dan om de hemelsche goederen te aanschouwen; geenen smaak, dan voor de gaven der genade; geene verlangens dan voor de eeuwigheid.
Mijne ziel is te edel, dan dat ik van dezelve de slavin van mijn ligchaam zou maken,
O menseh! niets evenaart de waarheid van uw wezen, tenzij de grootheid der weldaden, die gij van de hand Gods ontvangt.
Al wie in deze wereld anders leeft dan als vreemdeling, heeft van den christen niets dan den naam.
Wee hen, die zich aan vergankelijke goederen hechten; wijl zij met deze voorbijgaan.
Al wat wij te doen hebben, wanneer wij in de wereld komen, is, van te zorgen heiliglijk uit dezelve te scheiden.
GEESTELIJKE GRONDSTELLINGEN, 545
De mensch is op aarde een reiziger, die des avonds in eene herberg aankomt, en den volgenden dag daaruit vertrekt.
De dagen gaan en vlieden voorbij. Ik heb reeds een gedeelte van den weg des levens afgelegd; welk goed heb ik gedaan?
Het zekere middel om wel te leven, is, zich te stellen in het oogenblik, waarop de tijd eindigt en de eeuwigheid begint.
Het kost moeite, om wel te leven, maar hoe zalig zal het zijn wel te sterven.
Indien de arbeid ons afschrikt, dat de vergelding ons moed inboezeme.
Een langdurig leven is slechts een gedurig gevaar van zijn eeuwig verderf in te loopen.
Het is goed te gaan aan de poorten des doods: men ziet er de eeuwigheid van meer nabij: men leert de nietigheid van alles kennen, wanneer men zich in het oogenblik bevonden heeft van alles te verliezen.
Het is door het lijden en de ziekten , dat men moet leeren sterven.
Indien wij zorgden dagelijks aan ons zeiven te sterven zou het ons weinig kosten ons aan de laatste opoffering te onderwerpen.
Waarom zouden wij den arbeid weigeren gedurende den korten duur des tijds, daar wij eene eeuwigheid hebben om rust te genieten ?
Wij betreuren onze verdrukkingen , wij hebben ongelijk, laten wij onze tranen voor onze zonden bewaren; deze alleen verdienen ze.
Hoe meer geweld men zich aandoet, hoe eerder men den vrede geniet, die het eeuwige
546 GEESTELIJKE GKONDSTELLINGEN,
goed is, hetwelk God op deze aarde aan zijne uitverkorenen belooft.
De vrede des harten zal de vrucht zijn van den oorlog, welke wij onze zinnen zullen aandoen.
Een groote Heilige zeide tot eene lijdende ziel: ik zou bedroefd zijn, zoo gij eenen enkelen druppel verhort, van den kelk, die God u aanbiedt, laten wij dit tot ons zeiven zeggen.
Welke schande voor eenen christen van een kiesch lidmaat ouder een met doornen gekroond hoofd te zijn.
Wanneer men in eenige fout gevallen is, gaat men tot God met belemmering en tegenzin; men zou zeggen, dat hij een vreemde God was. Het berouw zal de wond heelen.
Werp u in de armen van God, Hij zal niet terug deinzen om u te laten vallen.
Het hart ontvangt de gunsten van God des te overvloediger, hoe onverschilliger en meer onthecht men is van de goederen der wereld.
Men moet de uitvoering zijner goede verlangens niet uitstellen; de Israëliten, gedurende hunne gevangenschap in Babyion, beloofden God beter te dienen, wanneer zij te Jerusalem zouden wedergekeerd zijn; het grootste gedeelte stierf voor de wederkeering.
Men zou zich niet te veel kunnen verzekeren, wanneer het de eeuwigheid aangaat.
-^SOw
©Sc^-lt;3C5C!B©lt;3CCC®0)
BLADZ.
Gebeden en oefeningen door den dag. 275 Avondgebed. 280
Gebeden onder de heilige Mis. 284
Andere manier van Mis te hooren door het overdenken van het lijden van Christus, hetwelk door de ceremoniën van de Mis verbeeld wordt. 305
Gebed voor de predikatie. 376
Gebed na de predikatie. 377
BIECIIT-OEFENINGEN.
Gebed voor dat men z ijn geweten onderzoekt. 378 Beweegredenen, om het hart op te wekken, tot een waarachtig leedwezen over zijne
COMMUNIE-OEFENINGEN.
Onderrigting hoe zich de goede Christenen
I. Gebed behelzende oefeningen van geloof en andere deugden, die uit het geloof spruiten. 403
BLADWIJZER.
II. Gebed behelzende oefeningen van vertrouwen. 405
III. Gebed behelzende verscheidene oefeningen van liefde 407
Verzuchtingen voor de H. Communie. 411
Verzuchtingen na de H. Communie. 41 2
NA DE H. COMMUNIE.
II. Gebed behelzende gebeden om verschillende gunsten. 415
Gebed van den H. Ignatius de Loyola, insteller der Societeit van Jesus. 416
LOFZANGEN NA DE H. COMMUNIE. | ||||||||||||
| ||||||||||||
GEBEDEN EN LITANIEN VOOK IEDEREN DAG VAN DE WEEK. |
Gebed tot Jesus alsKoning. Voor den Zondag. 426 Litanie tot de allerheiligste Drievuldigheid. 427 Gebed tot Jesus alsVader. Voor denMaandag. 431 Litanie tot den heiligen Geest. 432
Litanie tot lafenis der geloovige zielen. 436 Psalm 120. De profmdis. 439
548
Gebed voor eenen Bisschop of Priester. 440 Gebed voor Vader en Moeder. Ib.
Gebed voor Vrienden en weldoeners. 441 Gebed voor eenen Man. Ib.
Gebed voor alle geloovige zielen. 442
Beweegdicht Bies irm, dies illa. Ib.
Gebed tot Jesus als onzen Leermeester. Voor
Litanie tot den allerheiligsten naam Jesus, 446 Lofzang Jesus, dulcis memoria. 449
Litanie ter eere van de H. Moeder Anna. 450 Gebed tot Jesus als onzen Geneesheer. Voor
Litanie ter eere van de heilige Engelen. Ib. Gebed tot den H. Engel-bewaarder. 45 6 Schietgebed tot den H. Engel-Bewaarder. Ib. Litanie ter eere van den H. Jozef, Patroon
Lofzang van den H. Josef. Te Joseph,
celebrant, etc.
Gebed tot Jesus als onzen Herder. Voor
Litanie tot Jesus in het allerheiligste Sacrament, Ib. Gebed tot Jesus als onzen Verlosser. Voor
Litanie op het lijden van onzen Heer Jesus
Treur-Gedicht op het lijden van onzen Heer Jesus Christus. 472
550 BLADWIJZER.
De H. Kruisweg.
Gebed tot Jesus als onzen Eegter, Voor
Verklaring van den H. Carolus Boromeüs
Gebed wanneer de zieke het H. Sacrament
Gebed wanneer de zieke het H. Sacrament
Gebeden der H. Kerk voor de stervenden. 508 Gabed zoodra de ziel uit het ligchaam
Litanie van de Onbevlekte Ontvangenis. 516 Litanie van de H. Barbara. 524
Litanie van alle Heiligen. 526
Geestelijke grondstellingen. 544
EINDE VAN DEN INHOUD.