nwn^nö^öDöSwjpnil^;. * fp^a n-i^jr. iïhv nnx i^na a^n : trnipn ina «V nnn^ni * unnb
•nnoxn^^D^jan^aVwaw * nö?^ Ti-ra yamp;x
naanai ': nnp'^a nan nv^^ D'WIT1? a^anS wv j'n^a ikïoi T^fin • |DiN3 1: mbynb 1 n:iot? ü'ü'h Dia «sa nnir : jo^ -jiDN dk 'a * 10193 Tanb • lt;:iy ninn^ nWn D'p'n pS ijraj^ •
^n^rna pns r^ab ^riap : «S 1 ^nbi rninSi nmaa IIDTD * m joB' D^Vnna ^Tpn mfi * n»trj Tpf 'inv San : i?nj3 * n'an nan
dertien bressen weder herstelden, bepaalden zij, tot aandenken hiervan, dertien buigingen, met welke men den Eeuwige, op den heiligen berg, vereeren zoude. Na dat het vijandelijk leger verdelgd was, togen renboden uit, om de heilmare alom te verkondigen, opdat alles naar Jerusalem zoude komen, en het inwijdingsfeest met vreugde vieren. Zij wijdden den tempel weder in, reinigden dien, en wilden ook den gedurig brandenden luchter weder ontsteken. Zij zochten en vonden in de onderaardsche gangen een wel verzegeld marmeren kruikje, waarin echter slechts ééne maat olie was. Dit was nogtans, door een wonder, toereikend voor acht dagen; en daarom bestemde men die dagen, voor de volgende geslachten, tot een feest, om de almagt des Eeuwigen te verkondigen, Hem te loven en te danken. — Uwe priesters hulden zich in regtvaardigheid, toen Gij de dorens en distelen in den brand staakt; Uwen vromen verleendet Gij de zege daarom zongen zij, bij het ontsteken der olijfolie, een Psalmgezang voor de inwijding des huizes, [voor ü,] ó Heilige!
nVn quot; c,D cnn rjm nac ^ naun rpi? , iTCNia rai?
ine n3Un nat? .finm fis'Jïin o'ui'B ■w , rfTO jVDI O1?!! o'imh
DM .hm'? («'J»» D'CI'D ifiti run cxn jsin r-quot;quot;f enn BTTD cmn ^\-n jsw , dit non d'di'd.-i ij)' cnnift rfro nin3 c .nVö rren nSin
16
het naar buiten. Toen nu zijne dienaars zagen, dat hun heer gevallen was, vlugtten zij plotseling; doch Juda nam zijne broeders mede en vervolgde hen. Zij troffen, sloegen en versloegen hen, en bragten hun leger in schrik en verwarring. Zoo heerschten de Joden over hunne vijanden, die hen veracht hadden; zij kwamen bij de verslagenen en plunderden hen. Nu bragt de koning (Antiochus) zijne magt bijeen, besteeg zijnen schoonsten en besten olifant; doch Juda doorboorde hem met eenen zegenrijken pijl, en de ruiter stortte achterover. Gewond en gekneusd vlugtte hij henen; zijne ondergeschikten werden hem afvallig en sloegen hem verder naar den zeekant op de vlugt zoodat hij in schande naar zijn land terug keerde. De Chasmoneërs beoorloogden nu Antiochia, die groote stad, en haar hoogmoedig volk.' ïien, naar eene heilrijke tijding, smachtenden, werd verkondigd: »de jongelingen, ten strijde uitgetogen, hebben gezegevierd!quot; Het was de stem Gods, die zij hoorden. De stad, vroeger in eene zandwoestijn gelegen en [voor Israël] een brandende doren, zonk tot eenen puinhoop; Ekron werd verwoest, CaBsarea, Sa'ïrs dochter, werd vernietigd, daarom noemde men haar ['Ekron, uitroeijing]. Sedert mijne aanzienlijken, die onder de leus: »De Eeuwige is mijne banier,quot; streden, haar veroverd hadden, werd zij met eenen anderen naam, »den veroverden vorstentorenquot; bestempeld; en nu was zij als een erfgoed in Juda; 'Edron was als Jebus. Toen nu Tyrus en Sidon en andere woonsteden veroverd waren, onderwezen de deskundigen weder openlijk de leer des Eeuwigen in alle gehuchten en burgten. l5e vorstelijke Chasmoneërs behandelden hunne haters naar het regt des overwinnaars ; zij maakten hen dienstbaar, en vernederden de Mid-janiten, Medoniten, de kinderen van Javan, Eli'sa, Tar'si's, Kittim en Dodanim. In vergelding dat de duiven (Israël) aan de gieren (Grieken) honderd tachtig jaren waren prijsgegeven, kwamen nu hunne vorsten tot de Chasmoneërs, met baren zilver, om hunne onderdanigheid te betoonen, en bragten in de algemeene schatkist een voorraad van gouden drachmen. Het beminde, eerstgeborene en heilige priesterrijk, bleef honderd en drie jaren in rust, en ontving schatting en gaven van de koningen van 'Seba en Seba. — Het dappere leger bleef onder de wapens totquot; het vredefeest; eerst op den 25sten van Kislew keerden zij huiswaarts, vrolijk en welgemoed. Al de steenen des altaars, die de Grieken verontreinigd hadden, bewaarde men in de noordoostelijke vertrekkeu, en voegde andere steenen in hunne plaats. Al de Leviten verzamelden zich om te zingen, te danken en te loven, en alle vrome dienaren des heiligdoms kwamen om het offer tot de inwijding des altaars te brengen. [Juda], de voornaamste onder zijne broeders, die zijne vijanden geheel verslagen bad, verzoende God door zijne dienst. Met gewijde handen offerde hij, naar het voorschrift, brood en wijn; want hij was een priester van God, den Allerhoogsten. Toen het leger der geweldenaren het woudhuis (den tempel) wilde ontheiligen, braken zij door den uitersten ringmuur, die tien ellen hoog was cn gingen als door eene poort henen. Toen nu de geachte priesters do
roin rrair ri:
np'i' «inn1? id:»'! Drwhs4 no »5 vnay iki * m1? r«in
!-•- i - r%t- v •• -: .. • tt it / :* t i
^onnn D rnx nx
no • id oniK Dnwitra onin^n itaW * wnrn
it it t i v v ••: : • ; - : T i j •* : * :
* Tinapni Ditan ITS apni t]pn : inn D^SSnrt bj? nao : niTOnsrh'jiin * nin rrv fn n^n D* DIS^I VID^ niD • Kr NSX'I ma niDvr
t ..... . t t ~%, :t t ••••- -t r i t : •:
K'aitDasa D^Dn1?: •• lïixb DUS • sixn mo^n
t : ; - : • t ; • ; * ; * t v i ; t t- t r-. • ••
* D'HDD 11^3 N3S ^ïl' D»J3 ITOi * D'Hint D^2 H^na Ttf
* •• : it *.. t t •• ; • t : t • ; - : t :
n^ipn nn^nn^v nbm : nx
J3 * yyv na npp. iprn rain * -I^DHSI Di^naDö * ♦DJ quot; D^3 ^ïp nv^3 mo n^n xnp
~ •▼; ••; - • 1: t i ; t t •• • t •• t»t
jnp^ nninD ejèxa n^rn • ^JO nnriK nxip; DDia * omn np rmi nis p iD^na : 'Diirs
• : • - ; t t • •• t: i • ; » •• •• t • : * i •
D^ni : DniT^i onnvna • annin npV» « ^s1? onayi Drrwitpu m • D'JI-IN t2fi^Q3 DJIÏIS onWtca
t f v •• ; : it • -: - : • ; t : • •.•••:;
: D^rrn ?v * d^idi d^hd '
• t ; • • • : - : t • v: »tt •• : • t ; • t : • ;
C]D3 ^quot;D * D^ID^I HNO D^V1? D^l» nap: 113^3 n3K^an IXINS ^n: * DUiD^nS D^ot^n vm\ Dfiinnb
* quot;i33sn ï^np 'Ui D'Jiia n^pp nnn; : D^iaan-j anr ndïï' obp i3»^ nn;p * quot;id inquot;?^ loSi i?Wi nxp )3amp;* NDvp * amp;amp; in i# D^pn D'E'anp : hdb'n nddi Dn^n»1? id*?'quot;! * iSddV namp;Dn) ontrvD iyamp; nmSsn
v ** *: t : f- •• ; • ; t • -:- • : ^v : . it t t ; • -
DIDiD ' DW lïpt^ HDTpn ^DN ^D : 37 'Dlül D'np^ nnnK D':3« inp^ - o^n rpt?1? n^isx n^nnrpa Diijai nninSi -nit^ ispw d^S nn; : D^ssn nnn bx i^Dni nx -rarVi 3npn^ wy ♦nna'p i on^» * riD^Vi
* P^DD vop |TO vnKp nri :n3Tpn nzinh D:3-ipT SN1? frf3 xmi DnS * |V^ HID VT ix^p ^iss nyi n^n ;nity * i^n n»3 ^n1? «33 D'sns b'n :
iprnD nnn* : -ly^ iïiö * ly^oa miyy iroa
* * quot;• •'quot; ii-- : t quot;: * ; t t -t ; t
JOZEEOTH.
15
in een duidelijk droomgezigt onder de kenmerkende gestalte van een' luipaard met vier vleugels, en van daar verdeelde Let zich in vier hoofden. Ten tweeden male werd hem die getoond als een bok, die steeds grooter, magtiger en verschrikkelijker werd; de groote horen, en vier anderen ontstonden in zijne plaats, naar het noorden, zuiden, oosten en westen. Toen mijne vijanden aan de regering kwamen, maakten zij daarmede eenen aanvang, dat zij gelasten op de horens der ossen en aan de poorten der gebouwen te doen graveren: »Gijlieden hebt geen aandeel in den Eeuwige!quot; Moedwiliger en boosaardiger nog handelde deze koning, dan Se-sak en Se'sach. Hij gebood zijnen stedehouder, het -wreede besluit nopens mijn volk ten uitvoer te brengen en verdonkerde de oogen van alle bewoners des lands, zoodat het duister werd. Die zondaar en misdadige trachtte het nieuwe-maansfeest en den Sabbath te vernietigen; stelde eene wet vast, liet ze atkondigen en schriftelijk bekend maken, van den volgenden inhoud: »Dat niemand het wage, « Gods naam uit te spi eken; dat ieder die zich verstout een huwelijks-»of besnijdenis-feest te vieren, door den beul gedood zoude worden. De reinen verzamelden zich echter in het geheim, het gevaar trotserende, bij het gedruisch van den molen, en het licht dei-lamp. De reinigingen door het bad wilden zij aan het vertreden en geplunderde volk ook ontzeggen, en verzonnen daarenboven de schanddaad, om elke Israëlitische bruid, eene dochter Jakobs, voor haar huwelijk, op eene ongehoorde wijze te mishandelen. El'azar, die 'Hanna, eene dochter van vorsten en edelen, tot zijne gade gekozen had, had zijne stadgenooten op een heerlijk bruiloftsmaal genoodigd, gelijk onder de jongelingen gebruikelijk was. Voor de oogen der gasten ontblootte de bekoorlijke bruid haar hoofd, mengde den wijn met hare tranen, wegens de te verwachtene schending, en scheurde zich het prachtgewaad, dat zij aan had, van het lijf. » Hanna waarom weent gij Vquot; vroeg haar broeder Juda, » wat scheelt »u, dat gij u als eene dronkene rondwentelt, en u in tranen baadt Vquot; »En zij antwoordde: »niet alzoo, mijn heer! mijn gemoed is te »zeer bedrukt! Als de snoode op mijn' bruiloftsdag den spot »met mij drijft, dan zal ik mijnen vader tot smaad verstrek-»ken, men zal mij tot den vuurdood uitvoeren, en waarheen zal »ik mijne schande bergen?quot; De klagten dezer diepbedroefde, in tranen en weeklagten uitgesproken, nam haar broeder ter harte. Hij werd hevig ontsteld, en Juda riep uit: 5gt;Zij is regt-»vaardig! schaft raad, uit ijver voor Hem die wonderen doet; i) maakt u op, gij vorsten! smeert de schilden in, gij godvreezenden!quot; Diep getroffen stonden al de genoodigden op en zeiden: »laat ons »moed vatten voor ons volk en onze huisgezinnen, opdat onze »dochters niet meer onteerd, en onze verdervers niet met ons »vermengd worden; of zal men onze zuster als eene ontuchtige «behandelen?quot; Geschaard spoedden zij naar den ingang van het paleis des stedehouders, eenen snooden, gierigen wellusteling. Welgemoed grinnikte deze hen tegen, en zeide: »weest «mij welkom!quot; en beval, dat elk ander zich verwijdere. Juda en zijne broeders sprongen lustig toe, als kwamen zij tot zijnen maaltijd; doch weldra trad hij nader, greep eene speer die, tot ongeluk des dwingelands, digt bij hem stond, en stiet ze hom in het lijf. El'üzar hieuw hem het hoofd af, en slingerde
nsiin %% -IÏV IÜ
d^J3 nya-iK ibi quot;103 nioi * d^itm
t • • ; - ; • r t : t t ; - : •• t : * •• ;
Dyjri 713 Tax mv nmn : D^«n nyais1? n'm ms»
quot; t : - t t • •• t ; v • t t t ; quot; • t t : •• t •
n^nnn nnm ma^ n^nan npn • nwnnrh
t iv : t t : - t ; tit ; • t ; - l vl v:- t ; - ; • ;
nïwvh Dbnn nn : naquot;! nonpi naa^ toisx * nDpnnS
t * - v: titt t illquot;: t ;ivt t it t;i - ; • ;
* nnMi n^n pipn nxn • m ^3 ^i^pa irir • pvvn 1 d'Jö -pn nj : «3 pSn dsV p«
ba n« d^i * 1^0 vy by vnnn m^p'? pn * Nüin nan1? 3^n n^i ^iin : ^nni : D^3 T3TnS K1? »3 Dn Wi * D^l 3n3Ö3 03 Sip
quot; * •;•: • t -t: «t t;*; - I
i-idi: annü * ijppip mnrr lyia nny\ nan ♦D,p3E3 • 13 quot;iiKi D^nn 'pip * -cupnb 012^3 op «ip^nns noi-iK n1?^ mvyh ior • npptoi nn op niVpp bvpb D33 : nzT tih |3i 3p^ n3 m zzpb * «'^in Dquot;iü3 nn^n1? oipsn D33 * onini d^d n3 nsn
quot; . * ; it-quot;:- •• • • : • t ; - t - t't; v
ownjpn lyfi : onmsn p *3 * onnpio i •n^n nniK ^ nyona nDpo nr^ * n^na ntftfi |n nty_ ran nm nnn» bin : npip n^jr 'ró D'oan niinai
ti t r : •• • titit t iv t v 1 . - - ... .
• 'pan^ni 'nninfn nnistfs «ia» ^ np * ^apn naS ♦3 ^ipn» ja biy; 'pax nn n^p he'k m ab noNni
^ nxxiai »3N n« nVpnp 'hnxo; * ^nan DI*3 D^unrDi *333 ^a: m ny ; »na*in ns -j^ix mx ^■nn, iy) • nppio nnn nm'i 13^7 n'nx * npw
T ..........It |T tt-! -v:v- ti t t It itt
npj? * DW13 n^ip nN3p3 037 inn r\vy : npnv npN'i : D'Knpn iöp»i n-m * klti |3O mpn ontyn irn^s n3^nn |a * ^'nmappi my lyp pmi pjn ia :i3»ninNnx n^ nsirpn npN'i 'wntyp 133 ^npn'i onjnpb 1W '^31 S331 fiyp |io3n jionx nna ixax fap wxm ^p'i DsnsS wis m
np^ 3-ip/i3innb d^33 rmos vnsi rnin» rins I^NI : i3t333 n^pnV • 13^ viaS
14 JOZEROTH.
het land overvloeijen van ontucht. Als sprinkhanen vlogen 7.ij aan, om mijne ranken af te knagen en te vernielen; gelijk de sperwer zich op den vogel werpt, zoo wilden zij mijn duifje dooden en verscheuren. Als de gloed der hel ontvlamden zij, om twist en tweedragt aan te stoken, om de geopenbaarde leer uit te roeijen, de feesten en den gedurig brandenden luchter af te schaffen. Zij die vroeger rotskonijnen genoemd werden, zijn nu in verslindende zeemonsters veranderd, in leeuwen met maaltanden, om de heilige vrucht te verslinden. Tot Israels val berokkenden de vijanden, de verminking der geboden; om openlijk tweespalt te bevorderen, zochten zij de besnijdenis af te schaffen, bij het volk, dat aan een weerlozen worm gelijkt. Zij werden echter met dezelfde maat vergolden, met welke zij misdreven hadden; zij verwelkten als het schei-riet, werden als halmen afgemaaid. Zij verzonnen booze listen, doch konden ze in hunne dwaasheid niet ten uitvoer brengen. Zij werden als drooge stoppelen verteerd, en verdwenen als rook. Het doel des boos-wichts was, den gewijden naam te ontheiligen; des wegens trof hem het onheil. Den nacht veranderde God in dag; daarom wovdt het Hallel voluit gezongen. Door den mond van zuigelingen en jonge kinderen wordt Zijne ma.gt verkondigd; Hem, die den vijand vernietigd en wonderen verrigt heeft, love elke ziel. [De Israeliten] verdeelden zich in zeven gewapende hoopen, en de volkoversten stelden acht dagen [tot een in-wijdingsfeest] vast; gene naar de zeven, met bloemen versierde armen [des luchters,] deze, naar de acht feestdagen bij den afloop des jaars. Zij kwelden [Israël] als stekende schorpioenen en werden als afschuwelijke insekten vernield; zij werden verteerd als houtspaanders in de vlam, als doornen in het vuur. Mijne bestrijders beraadslaagden onderling, in de twaalf tijdperken, des jaars; doch de Eeuwige streed mijne twistzaak tegen hen, die op mijnen ondergang loerden. Eigt alzoo steeds mijne regtszaak; want niemand vermag dit buiten U, o Heer! vernietig insgelijks allen die overmoedig tegen mij handelen, alle uwe vijanden, o Eeuwige! Geef acht op de woorden mijns monds, neig Uw oor en verneem ons geklag. Gelijk Gij eens de Egyptenaren deed beven, zoo laat de afgodendienaren angst gevoelen. Gelijk eens, op den dag des uittogts vreugdetoonen weêrgalmden en de magt der geweldenaren gefnuikt werd, zoo laat ons weder een'jubeldag aanschouwen, op dat wij lof-zingend roepen: »wie is onder de magtigen als Gij?quot;
Ik dank U, o God! dat Gij mij getuchtigd, doch daarbij in het leven behouden en niet verdelgd hebt; dat Gij mijnen vijanden geene vreugde over mij vergund, en mij uit de groeve opgevoerd hebt; daarom wil ik ü, 6 Eeuwige! verheffen, dat Gij mij gered hebt. Eeeds in den grijzen voortijd steldet Gij eene Godspraak vast; voor dat de gebeurtenis plaats greep, verkondigdet Gij als eene zekere waarheid: »Ik »wek uwe zonen op, o'Zion! tegen uwe zonen, o Javan!quot; — Voormaals verlosdet Gij ons van de leem-en tigchelarbeid in Pihéseth en Aven, ook uit de diepe poelen der goddeloosheid, uit de verschrikkelijke groeve, waarin de Grieken ons gestort hadden. — Het ontsteken van den heiligen luchter, het vieren der hoogtijden, het brengen van het dagelijksch offer en het vermelden des gewaden naams, verbood men ons; doch Gij, o Eeuwige! stond mij bij, met zeven helden, en verleendet mij acht feestdagen, om het Hallel voluit te zingen, als de zangmeester op den achtsnarigen psalter, voor ü o Heilige! De heerschappij van het darde rijk (Javan) zag de bekoorlijke (Daniël)
ram ^ nzv1? n^v t
^3 * pssni p^n niot • ps' 'si^n idü : p« pao
• pby 'anana np; : p^crn nna * pbn -.isx ^ ; pVn nniiDt an * p^n jnp iip^ * nSni an ■ in-in
• y^noi \amp; yt*d?' ybz wrb nam • ybp »33^ onaa ït?3 *^^0 tyll33 •p1?ixiy3n tns a'-jp hnidn Sioj |3 * iSm oen rno : ySin bwn i d^d : jr'pp s^lp
}1^3 : isd: nsl3iy ' ^k-13 * isop ti^ p|1d3 * ton rtrys ^3 • hïtt vy ^p3 • 1^3^ i^v ^3 * 1^3: min
i t t v it it •-. •• t i ~ ; it ; - ; • j t
^jön dov • ^innp i -non • bpns db' hd : 173 ^vijn pil' 'öp • vpdit f33 tij; : s^n nmv p3 's^ n^3^^ : s^nn na^n s3 • vpiynai nx n^s^as nsipni 'd'iamipb' ij: 'd^p n:ia^ ^3pi * d^n
• d'spb' ^a23 n^ï * d'xp# 'snpjra npx : o^p nr^
• m npu obnp : d^np ^3 ' a^ïp 'ï^s itsni'? □isiy : 'roK 'at^in Sy * * D3n 21 • 'np niry D^^3
; . - t ; t •• ; -▼: t • t - t • t t •• ; •
nrk 73 M:nT p n3Nn * nnbir nip rx -nn n
v*: T* ' : 'quot; : ^1quot; : T . ^. quot;#' 'quot;
sji: iTD * D,v?3ip 3^pn an * 073 'sn nia^ : »♦ h * o^n dvnn'x':d,i?j?3 ^tin vit * d'sina mtj?: dSk3 n3a3 'a • D,SSna3 Klip rnfn * D^bln
. .. t tit * * ; - ; • i; -: • ;
.ptn '■gt;[gt; T3n 'ai; own oifin inioj) i)53 a'JC Dquot;a
nna'jr ns 'a'ix * xsi ^n^ni ana^ »3 t]quot;]^ n:3 : an^n *3 quot; ^aains * an^n sinb'a 4 njninniiynnn3ni3ndnü3 'naa nan pin pms pinna
t : iquot; t-: t it viv : 't ••. : r t i i t i tquot;
^Kna anbja : |v -jaa by {iȕ tjaa 'nnniyi * jia naK
• nx nsixa rva p d: • \m no^s njav naina
1v.t - # t : i- ■ l-# - ^j'-.tt v.v • -:•: ...,••
•nia^i^a ü^i pinunnnaa : fvn a'aa pN^ ni3a na'a^n ^ n^aaS * mai1? 1 b^n mia^i ny3ir pbn anra
• • ; - : - . : • •• - t ; t : • i v i- • it - ;
niman d^n ni3ba nn3n : ^nn • niara
I -i
0
der vorsten met de beide kroonen versierd worden; mcgen zij als de lampen op den luchter van fijn goud schitteren; mogen zij in het heir [van Israël, als deze lampen], naar de voorzijde van den luchter, licht verspreiden. — Den zoon des Ephratiets, aan wien de diadeem ontnomen, en die eene verwelkende bloem gelijk is; don zoon des gezalfden, die diep ter neder gebogen [rondwaalt], gelijk een schip zonder stuurman, gedenk der verschijning, door Zecharia, in de stad Babel ontwaard. Gelijk Gij toenmaals hunner gedacht en hen door Zerubbabel gered hebt, zoo gedenk ook hunner telgen, om hen te redden, en verkondig hun een jaar des jubels! Stel hen, in de plaats hunner vaderen, tot beheerschers der aarde, en laat hen het teeken der heerschappij aan den geweldenaar weder ontrukken. Mogen zij in het heir enz. — Hergeef aan 'Zion het lang ontnomene koningschap; leid de in slavernij zuchtende dochter naar het verblijf harer moeder; plaats de magt en de kroon weder op Davids hoofd, en het sierlijke hoofdhulsel op dat van Aaron; herstel het dagelijksch offer, en laat het spijsoffer weder bereiden; als ook de heilige zalfolie, mij ontnomen, die ik nimmer weder gezien heb, en laat Aarons zonen de lampen des luchters weder ontsteken. Mogen zij in het heir enz. — De ter neder gebogene, de smachtende, die steeds tot U klaagt, ondersteun haar door den zoon haars vriends (David), wiens bijnaam is de schoono; geleid haar in den specerijhof, en sier haar bruidsvertrek met kostbare pracht. Geleid haar en doe haar heerschen over den berg 'Zion, en zijnen ganschen omtrek; dan zal men waardige liederen, met harp en fluit, aanheffen. Moge het volk, datüwen naam bemint, dwaalgezigten en afgoderij verlaten; moge de verdrukte natie gezegend en door allen, die haar zien, als zoodanig erkend worden. Mogen zij in het heir [van Israël, als de lampen], naar de voorzijde van den luchter, licht verspreiden.
Er is geen formeerder als Hij, die elk beeld vormt; den struikelenden verleent Hij nieuwe kracht, en die anderen struikelen doet, dien ontrukt Hij het leven. De dwaas (Antiochus) trachtte het volk te verleiden, aan hetwelk Hij Zijne wet geleerd heeft; doch de weinige telgen des heiligdoms deed Hij, over vele duizenden, zegepralen. De vijand groef diepe kuilen, maakte dertien bressen in de muren des heiligdoms, en verblindde door zielspijn de heldere bron der oogen. Hij zeide: wie den naam des »Eerwaardigen noemt, zal doorboord worden!quot; Toen vielen er velen af en loochenden de hoofdleer der godsdienst. Geheime listen smeedde de snoode tegen hen, die zich met de liefelijke Tora onledig hielden, ten einde men hun den giftbeker, mengen, hun het leven verbitteren en uitdooven zoude. Voorts beval hij trouweloosheid tegen dien God, die [de wateren] met de holte Zijner hand gemeten heeft, want hij verstoorde het brengen van hot dagelijksch offer. Om het heilige kroost geheel te verdelgen, beraadslaagden de ijlvaardige (Grieken) den vinger af te houwen aan hem, die eene trouwakte schrijven zou: opdat de ge-slotene hof (de kuische gemeente) van onechte kinderen zouden wemelen: opdat zich bastaarden en vondelingen zouden vermeerderen, en
roun natyquot;? r
* nnin^n * nnir: : my niTJ^ *np ' awaxi : n\^ n-niaon , 'ja bia bx * runs? \r\ * iTnr_ nn: 103 quot;.n-^pn pS :baiifp rrn •niM pf *nnas pS !.i * nsnp niD? : Vain ^3 nus ids • n^m
hv ' onr^ini * Dn-iDr *123 .* ^3 Tva rra • nsn
iquot; ■-» t : quot; : t ; - ; ; v t ■ : t : - ; t t
: 731' r\p Nnpri DJI * o^tfirp * D^I? -IDI : Vaait T b^Qi: Van bpn D'WlD nrn * Dni3« Dipa * onix dVi 4 npf 2a • na^rj = nnen p 'itd' anpu 'tï wx -y nasn^S • nyny 3113 * nni33 ro iniyvn p'y yyb ' naasoi: rap^n in ^3 * nTsrn * nTaani: ns^an nraani *quot;i^ri w 'Tanni: njp'pn pns utiiz 'nptya : ran ij? vn'sn rtVi * npS t^n; * n^iam : rapnn
* nx33i : ma p ♦ wyy p'nx ^3 * nniass * nrurri nnn |33 * nT ^iop : »- ^ -i^n ♦ nxoïni Tin3 onsnv d^13 ^1? ' üinam : Nipan
* T^; pin) : V'Vjni * p»gt;' ^3 * D3'gt;,pni' oabim: /ap^ / ^niN Dp) : b'bn DJH S23 'by ' ramp;v »?« by 'D'ana in; * oor.s dini : S,l7si npV pin cm nx ; niupn Via ^x.njros jn: wy Dn'xn
.pin '3V3 lup? crnis oirn qiosi yfi a's nVlI
bvizh * sjbin Vvn ^13^ * ^15 ^ n^an • ^n-nï r\sj UVD ' tpx nquot;7 dj? * ^3^ i|T^ n^3 * t]bw n»n n*i^ * 13 mn^ wsi; 3^2 13; * cjSn rna üp nan np: -]pin ^3 '* ipoma-ia m.sn quot;; na-ia : npya isa ina 'npam 3i-ii? TNI • ipT n'arp Sa -np»
iD;»n • bvi sp -]iDp * by_ jn uinS • '^pbz mo onyn Sü3 * hyv niia bsS * byn ^-pin myi * -nan iDpn * pnn t^nip -jy : SpiD Tan • Vi?np i)? Si3n * f-ia nana ana - fnp pavx nin * pp ^p no:' pan epax pm^ * py^n Sip:' fa 4 pn^ nxo^
»Ik ben uit het geslacht der profeten, en dezen voorspelden [heil] »over u, mijn koning en heer! Zoodra do dag van morgen aanbreekt »zullen uwe rameijen de muren dor stad, als pottebakkerswerk versbrijzelen. Ik heb mij spoedig tot u begeven, u dit te verkondigen, » opdat gij niet langer dralen zult. Wanneer gij dan, in uweverbolgen-sheid, uwe vijanden als eene wijnpers treedt, gedenk dan aan uwo «dienstmaagd, en laat de jongelingen van mijn geslacht dienaren in »uw paleis zijnquot;. Hij fluisterde haar toe: »ik zal aan geheel uw ver-slangen voldoen; wanneer gij mijne begeerte geheel vervullen wilt, gt;dan zal ik de tolgen van uws vaders huis hoog verheffenquot;. — »Ik ■s-ben onreinquot;, riep zij hem toe. Toen beval hij af te kondigen, dat een ieder zich wachtte de zich reinigende jongvrouw aan to raken. Hij brieschte als een weltoegerust en vurig ros, onthaalde zijne legerhoofden op een kostelijk maal, maakte hen dronken en werd zelf beschonken, om zich den strik om den hals te halen. Een bedwelmende slaap maakte zich van hem meester; en zijne gasten zeiden: »om do »jonge dochter bij te wonen legt hij zijn hoofd neder en houdt zich als »of hij slaaptquot;. Spoedig maakten zij zich op, begaven zich ieder zijns wegs, ontliepen snel hunnen bevelhebber, enkeerden naar hunne tenten terug. Judith, de godvreezende en verstandige bijgenaamd, hieuw hem het hoofd af, als ware het de spits eens korenhalms, nam het op, en bragt het mede om de hoop [harer vrienden] te doen herleven. Deze zagen het, doch geloofden haar niet, en spoedden zich naar den man, dien de geweldenaar in zijno woede had willen doen hangen, en deze verzekerde met eenen eed, dat zulks het hoofd des veldheers was. Groot was de vreugde in dezen nacht; verdwenen was alle droefheid en zuchten, daar de wraakzuchtige vervolger in een oogenblik verdelgd was geworden. — Zij dansten en juichten den ganschen nacht, en zongen lofliederen ter eere van den weideenden God, die hen beschermd en met ontferming bedacht had. Toen de morgen aanbrak en de dag begon te lichten, schreeuwden zij met luider stem: »Hoor Israël do Eeuwige is eenig!quot; Als de woeste vijanden het gedruisch der menigte hoorden, spoedden zij zich, den vorst te wekken; toen zagen zij hem in zijn sierlijk verblijf dood ter aardo liggen. Nu ontzonk hun de moed; nu was hunne trotschheid vernederd; diep ter neder gebogen en in groeten angst gordden zij hun zwaard aan. Hunne vervolgers (de IsraSliten) achterhaalden hen en hieuwen hen in stukken. Als zij hen hoopgewijze geheel verslagen hadden, stemden de door God beminden dank- en lofliederen aan; en de ver-standigen vereeuwigden dit belangrijke wonder. Zij stelden vast, gedurende acht dagen het Hallel voluit te bidden, en van jaar tot jaar, een bepaald getal lichten met vreugde te ontstoken. Heden vieren wij gelijktijdig den Sabbath, (het nieuwe-maans-feest) en het inwijdingsfeest. Door het verhaal van het ontstaan van dit feest, verheerlijkt U de teedere en zachtaardige [natie]; zij getuigt steeds van ü, dat het rijk U toebehoort. Uwe eenigen. Uwe vrienden, wenden zich steeds tot U, en Gij onttrekt hun Uwe hulp niet; daarover verheffen en prijzen zij U, als hun' eenigen Redder. Bevrijd hen uit hunne gevangenschap, cn zij zullen U allen danken, U, o Heilige!
Mogen do twee olijfboomen, thans ter neder geveld, weder in den besloten lusthof prijken! Moge het hoofd der priesters en
12
row win iw y
onnia * ^jst D'^aa nna^Da ^n^DS * nnaa T^n rw ?];m3 • nnD «133 aiNns n^ iDn ups * nnan id3 ?i3quot;n3 nms : insn bib
v :. i : hv t -: ; i : ; t ; t - - ; - :
73 c]sfiv : ^'33 'nnsz'p 'n-13 '^nnx :n^K^3KJT3 'Ni'sx * n^'pp n'^n DK '«ix jrsriD * nnni ^ip T3^nS ix * rnint: iS nnis
nn^o3v«3s • 13-1301 rro D1D3 Srrc : mnisan hd1?^
•• : • ; t t « t ; •-. : 1t-..; ; - t tiquot; - • - t ; - ;
n:ir :n i-nsp : n3tr'i nn^ ns*? n«iï * nvn mm
-; t - ; l- t : •quot; tt/ quot; t quot; t : * 't;
1 npnp * nmsS myan ib ixnp * noTin
i •• t : * ; * i▼: ; 1 t • t : t ; t - ;pit t •• ; -
iD^p * DS^D 17^ * Dsnn1? wfii ^'n ID^ :nD^
in1?:1?: nïïp TI^ÖV» nxy nxnp :D3D ^nï6 wni
t ; i t . v iv : - *: - ; * t i; t *. •• ▼: t ; i^t-
«Snmsn : nSnin ywrh insM3ni inn^ * ' ^^13 •iEgt;Ki Nin ' nSn isxp3 wxb lin * n1? iröNn
- t t t i i * : v -: • ; it t i* v: v
* rnnw jiy ipm * nino^ ibna Ninn : n^N3
* nWn S3 m nfpn : ninanV cjtd D^npi ejin
nn^ rnbpni niD33 an^ai Dsnn *«ni:1? lö'^an yaif * im) pin ^ips mv ' ni« quot;ip3rn ppna •^pn1? * fionn nb»iön rjnvz Dnni^ : «
^33: D31«V :r'01«3 33EiD Dp imfiTB' * flM1?)
main nn^v^ - nrox inas nani inn^ * onn rrani S^m nnm * o^n Diaini oiön : cnSaS aisni
niD^ SVn ispn : D'Vs^p D3n ^in * D^wp id^d nrj l?33 ^on * n::quot;i3 niVVn1? 1 nn: piquot;n * n:ia^
r t t: • t tt;' •• i v 1 t:
1 DwrD -wan * n33m (i^in ^^*11) n3^ orn idnh :
m ■ •• t ^ : t *..-:- v 1 ; t - - -: tt ;
^TK' .-n^pn *3 ♦nsni. n^j;a
ann-in ntfp ' ^3^ n,ü-i: Sp * Tjinpa nVB ■jnr Snn : * ^11» Sani
.nquot;ii nscj irWno , D^N quot;f? i-'ft OMnift rsuni nquot;i pjcj
; pimn? 'Cftis onio oion isnn? os rniNO
* DTinp Ü^K-IS : mv Siya 1 \n * DTHS: • D^HT
11
troont, beschikte voor haar waterwellen, om Zijner vromen wil, die dagelijks tweemaal Zijne eenheid erkennen. Do wreedaard pleegde nog afschuwelijker geweld tegen dit volk. Wanneer eene beminde met haren verloofden vereenigd zoude worden, dan moest de hoofdman haar eerst bijwonen. Heeds stond deze verordening, tot overmaat van boosheid, gedurende vier en veeititf maanden onwrikbaar vast, als Juda, de priester des heiligdoms, haar omver wierp. Want toen de maat der straf vol was, toonde de Almagtige Zijne genade. Een Chas-monetir zoude do dochter van Jochanan huwen. Men leidde haar in het bruidsvertrek, om zich bij het huwelijksmaal te vervrolijken. Toen scheurde zij haar prachtgewaad van haar lijf, en bood, in dezen staat, den gasten den beker aan, die het gezigt ter aarde sloegen om hare ontbloote bekoorlijkheden niet te aanschouwen. Haar broeder, hierover vergramd, duwde haar toe: » do voorname gasten zijn hier tot gt;feestgenot uitgenoodigd, hoe durft gij u, als eene ontuchtige, naakt » voor hen vertoonen? De schoone antwoordde: » waarom berispt gij smij valschelijk, mij die gij dezen nacht aan eeuen onbesncdenen en »onreinen ter schending prijs geeft ?quot; Nu ontvlamde Juda's heldenmoed; zijn hart verkreeg kracht en sterkte. Stil bad hij, en besloot tot eene geduchte wraakoefening. Hij verzamelde myrthe en verschillende specerijen, schijnbaar tot het vieren der bruiloft benoodigd, ten einde den booswicht te misleiden, als of men aan zijn bevel wilde voldoen. Toen men nu uit de verte de dansenden eu juichenden ontwaarde, zeide de hoofdman : » ziedaar de zangers en de speelgenoo-»ten! men voere ze in do bruidskamer, naar de wijze der liefdesmachtenden!quot; Hij joeg zijne dienaren en zijn gansch gevolg naar buiten, en liet Matitjahu en zijne broeders in huis gaan. Juda de Makkabeër omgordde zich toen met kracht. Hij doorslak den wellusteling met zijn gehard zwaard, vervolgde zijae bende van Akko tot Nimrim, versloeg en verdelgde ze. Dit werd aan Holophernes berigt. Hij trok op, verzamelde zijn heir, om [Israel] te verdelgen, en legerde zich eene myl van 'ZLon af. Toen beefde mijn hart, als het geboomte in eenen storm. Nu verbond het volk zich vrijwillig tot zijnen Schepper terug te keeren; het zuchtte, vastte en weende, en met ijver beoefende het de Tora, die kostelijker is dan goud. Achjor zijn heirvoerder, voi st, raadsheer, legerhoofd eu kerkvoogd voorspeldo den koning: » Dit volk is zijner wet getrouw, daarom zal het u als een svuur verteren.quot; Naauwelijks hoorde dit de woesteling of hij riep nit: sdat men hem, op de smadelijkste wijze, digt bij de staüpuort »ophangelquot; Trotsoh voegde hij er bij: »wanneer ik morgen de gt;stad in asschc leg, zal myn zwaard met het hoofd van dezen een 2aanvang maken, aewijl hij het waagde voor mijue vijanden eene s voorspraak te zijn. — In dienzellden nacht beschermde mij Judith. Hare daad was prijzenswaardig en haar verstand voortreffelijk. Zij ■werd haar volk tot een schild, den grieken tot eene vuurvlam. Toen zij de stad en hare bewoners in opregte boete zag, trok zij vrolijk uit, van hare dienstmaagd vergezeld, in liet vertrouwen op den Eeuwige. Zij ging naar den voorpost vau het vijandelijk leger, om het gejuich te doen verstommen, de scharen in rouw te storten, eu het verdiende loon op het schuldig huold te duen komen. Men gaf den koning berigt van hare schitterende schoonheid: » Eene maagd, wier wedergade »in het gansche gewest niet te vinden is!quot; dit was liem aangenaam, en bij gaf Tast, dat men baar bij hem zoude brengen. Toen zeide hij tot baar: laat mij toch hooren, watu herwaarts voert,quot; en zij antwoordde:
roun hv nyamp;b iïv
.-Q^fiVTOVTDn * D^D nlK^Ü I DbV fQ: * 0*012' naarf: : poa vvb mnn* * pon'a^n1? my éjp» d^3-ix vny n^i in; rjisjnn n^nn rx
np] p£)3 N^onja : iripn jria ^on nnin; * ah;n nya-ixi : pnnnb HiT^pa nsn1? DIDJS * \inv na D33 '• f:n
v^32 * n^iVn 'xnpb TOTÜ Dia * nbn nma nn^ Va DW-ifpD'Taa 'n^nxn ^ naa :n^v trano Dn^s toj? : nanjr n^npa n-ia^ -|^ D^a '• no^nS na nqüi S-i^b ' n^ia WD^n -yx h -n^na^ni: na^n is1?,? lab * nnin; tx irn n-fab : nnj; nSjn ^iVai'n ^;pi Din 12^7 : niaa nxap ürh * nn^i nniai ipn mynnS * o^uni Vua loa pan1? * b'öVa n^s4 Vvp : D^:npi anpro i aap^a pinnp : a^Wp vnn^D : vmy 'Dio^a iDja; nn^p * D^rmpn an'^n ♦aap • D'jan na^a itw in^nnp * o^n nvin injapi quot;la^p 'nMTpin^Va naxiop :D^n nniaj niW -m o^ai oynp * nrian «]-n ona:1? n^a'aaV^ 'Vp jVïp anpr m •VppnV i:iDn tjioxn ♦aai Dii*a * aSSmpS ar^1? D^n lan: : Vptai i:i!2:n -j^S «a: : aSiaVaa un rap i anan: • aVa i-Ti'aa ^in'napnra quot; nva'asi aai an: • nvax -pOD 'T^anVniaa^pinSna *T^n vty jnsna |UID i^Nia ♦a'a * S'ras^a rnpn nnaS e]na : i^n ïyè jlt;ara n'rVa ^na^a : Sn^n non w'sgt;p p-^a T* S-nnx nr na^S nnnia * nny nDjrüi ^na nnia - nnirr N4,n •nVim ns^ * nnima n^iaa no^in yy : nn'aV tvVi
'•' 1 quot; t ; r t -: - v i : t iv : ; ... |TT;
nunp i^Kia rnvy : nnair na^n « ^ : nnna^ na^ l a^nV • anS vVni :anS vnis^ • aixn
na-ij; * -j^aa niipa jw nabjr * ^bab n^n (Ta; ny: nnsa • p^pfn ^ar? np pa : -]bn n^anSi vSy
JOZEROÏH.
liet volk geheel verdrukt en vertrapt had, droeg hjj zijnon void-hcor Philippus op, mij tot overtreding dos verhonds on huldiging zijner heelden to dwingen. Hij heval: »wie zich aan zwgnenvleesch »bezoedelt, wie het verbondsteokon onkenbaar maakt, dio zal »loven; doch die dit weigert, dien worde geene genade verleend!quot; Zij nn, dio zich met zijne spijzen en afgoden bezoedelden, liet hij leven; die echter in hunne vroomheid standvastig bleven, mishandelde hij; zoo verdierf en vernielde hij de bewaarders der zuivere leer. Twee edelo vrouwen hadden hare zonen laten besnijden; zij werden deswegens bij de borsten opgehangen: zuigelingen en hunne moeders deed hij van eenen toren afwerpen. Met hunne offers dachten zij ETazar te besmetten; doch hij bleef zijner godsdienst getrouw, en wees met kracht de toespraak^des wreedaards af.» Het doet »1111) leed — sprak deze, — om uw leven. Ik zal dus vleesch van uwe » heilige offers laten brengen, houdt u slechts als of gij mijne goden jgt; huldigt, en ik zal u vrij latenquot;. Doch El'azar zeide:» Keeds negentig sjaren ben ik oud, en gij wilt mij overhalen, mijnen God met arglist »te dienen? houd op met uwe woorden, ik verwerp ze, en zal niet van »gevoelen veranderen. Zou dit heeten: de regtvaardige blijft stand-» vastig op het betreden pad ? Neen, de jongeling zal sterker worden, » wanneer hrj den grijsaard met waardigheid den dood ziet te gemoet »gaanquot;. — Zoudt Gij dit niet wreken V Zoudt Gij den wilden bok (de Grieken) niet in uwen toorngloed verbranden, zoo hoofd als voet, zoo baard als schedel ? Zie toch en gedenk al de rampen, welke de zwakke cn afgematte gemeente getroffen heeft; zoudt Gij haar eeuwig verwerpen, om dat zij met zonden beladen is? — Nog wil ik verhalen de iamp der zevon vrome en gelijkgezinde broeders, welke die dwaze liet verbranden. Om dat zij van zijne offers niet aten, en gehecht hieven aan Hem die den aardbol door Zijne almagt schiep, hieuw de wreedaard hen, in zijne woede, door midden. Hij deed eeno koperen pan gloeijen, legde den eersten daarin, lid voor lid, en liet de huid van aijn hoofd, door een moordtuig, afstroopon. ïoen besloot hij, ook de overige zes broeders te vermoorden. He geweldenaar slagtte in zijne woede hen allen, als of zij jonge lammeren waren. Don jongsten dacht hij nog te overreden. gt;lk zal u met goud ver-»rijkenquot;, sprak hij, »en u tot den tweeden na mij verheffen, »dit zweer ikquot;. Doch de knaap was vaardig het betere te kie-zon, en riep uit: »Dood mij! wat draalt gij? ik verfoei het, mij » voor een' anderen God te buigen!quot; Toen ontbrandde de toom des geweldenaars, en hij gebood de martelingen des onschuldigen te verdubbelen. Het kind werd steeds moediger en leed met gelatenheid. Do moeder zag het lijden haror kinderen, en haar geest bezweek onder hunnu martelingen; deze verliet haar, en keerde tot zijnon •Schepper terug. — Is ook mijne zonde zoo geklommen dat ik zulke ramp verdiene, zoo gedenk toch die vromen en hunnen dood, en wees hen genadig, dio Gij eens voor een' Letheg en Kor gekocht hebt! — Do tweedragt zaaijende vijand sprak: 2gt;wie mijne beve-»lcn niot wodorstreeft, en loven wil, die neme eenen griekschen naam » aanquot;. JM og bepaalde hij: dat ieder, dio zich bij eenen joodschon naam liet noemen, uls een bokje geslagt, doch vooraf met verwondende gecselslagen gepijnigd zoude worden. [Der vrouwen] verbood hij zich te reinigen; en de vromen besloten zich van haar af to zonderen. Maar Gij zaagt hunne ellende, cn doodt grooto wonderen. — De Lenige, de verhevene God, die in den neme!
roijn nac1? in» ♦
nna * Dialis ikdx Ttr1? ns^ * diö^ d^ Tp^nS quot;I^IQ i na * bw Tina K nu : oian1? i^pai n^nS laa naa i1?^ : ^p'pp js'apni TN^nb irvu * ^1? nbny nxia nbi jna • nB' oanp npa * n*n Vbxpi
• jnn^a \2 bbi - ibo i onup Dsri^ nnm; n^in ' iiybis Drrnan ^éb ist : iVan 'j-upp Dniaxi oni:
'naxT nni npxnns-i ty] ni • itw nyi np'^ mi ^njpNn lop DIT * ïjiynj? T^pö uiinx B'ITI * ïj^a: nonpD 'ribK Sim * 'p:^ nr^ D^n |p c]Squot;i: ^ri2Ni pns TnN» riT)n : ♦ppngt;p ' D'riniT nSp Mp*Spn : 13^3 m nv^p * lanp 1*01« ^pv mnpn * irn ^Kin • Tip1? ^nnp i^rn töïh * npan t6 n^N nrpnn * ™6rin Sp nx ii3n r:3n : tipn^rn jpTn Vnii rii^Ki: nN^n nyhruin n^Wjbn * n^mi n^bix ^3 D^pi * 'pvpn Dm D'p'ni * n^3^ nnpp -1^ Spn nis'i^s ippTi * inpra i^px ^ 1 Vjn : n^na 1 quot;11X3 n^in: nnnai: -inn rrp-oo döds'i * irós
ï v i ; - -! - •; ; - ; t t t ; • : :
: nnins fpn i^ki i - nna ai: 1 ri^xin • nm
t : I- r ; -iv -iv i • t - -; - - ■
ir333Drar -rnrJiriDvn yn* IT * vnx r\'amp;amp; iïirh DQT
v iv - t t; t - : lt;• : • t •• t v v i» -: - - t
Dnr 'Diüp yyamp;n nrisx düt :rnnp epK p^T 'nnp^Ditan d^h hit :D3ip n^p1? ^ ^ripr *d: in^Dn : inx bvb n^nnprh ♦nraT * nnxn naV w ♦inn d^didVi ib'n pn * ym ^3 vni3D pin * bamp;iD
r : : viv ' ~ \ - iv • ; t - | .. • t t
• rry: b? namp;ss: nonn ' n,33 omin nnrn : yamp;yr#
t IV • - t : quot;1 t j t t IV t •• ; ; • tt t; t - -:
a'Tpn quot; 11^7 quot;133 dx pon : n^ipb nnn a^rii na^n jiio njr ^29 ; HDj ^nVp «np |3n * iidt ananni opa : snp; 1 n-i uv 'pm • rnp? Nb 'prjap * rrap quot;vzsnb nnippi njnp * na 103 pipi niaa * nirr 10^ nptT 1 D^np idd * Snm Dna mpö mbw nniü : nV^3
I; ,T . ; ... ..... v I; • ; - I • : V s
pvj Ni^ai Tn»: Snan1? D3 mpo oniü * bnrrr? onwirj
jquot; t • : - t i - : r : l»~ t t ; t • ; - ; •.•••; •
»»onwrikbare znil!quot;quot; Het zielsverlangen, de liefde tot den vriend, »is nog steeds in volle krachtquot;. — Het volgende onderzocht ik in mijn binnenste, om de slagen te verklaren, die men mij met een' sterken geesel toebragt. Vóór dat de Schepper de afwisselende lotgevallen bepaalde, heeft Hij het verband uitgemeten en de pleister gereed gemaakt. Zijn woord is heilzaam als het geheim geneesmiddel eens doorkundigen, en werkt als de meest beproefde wonderspreuk. Hij is een voortreffelijk arts, met de uitwerkselen naauw-kenrig bekend, in wiens hand de artsenijdoos rijk aan geneesmiddelen is. — Mijn leven is mij wel tot last: ik ben krankzinnig door de vele versmadingen; ik ben met schimp en schande beladen, meer dan de rug eens kemels [beladen is]; doch ik wil mijnen eisch zoo lang ter zijde stellen, tot dat de zalf mijne wonde hersteld heeft, daar Gij U in genade hult, na dat Gij gestraft hebt. Uw doel is regt te spreken en te kastijden; doch Uwe handeling is zacht, en geenszins om Uwe schepselen te vernietigen. Gij gaat van het strenge regt tot de ontferming over. Gij doet pijn lijden, en verbindt; Gij wondt, en Uwe handen genezen. Gij bewijst wonderdaden aan magtigen en zwakken; Uwe barmhartigheid is steeds nabij, en gelijkt niet die des verwelkenden menschen. Met hetzelfde mes verandert Gij het etterende in gezond vleesch; en zoo bewijst Gij, o Alontfermer! wonder boven wonder. Daarvoor zijn Uwe schepselen U dank verschuldigd! Zij, die de zee bevaren en gelukkig de haven bereiken; zij die door bosschen en over bergen een effen pad gevonden hebben; zij die, op het ziekbed geworpen, genezing hebben erlangd, en zij, die gekluisterd waren en in vrijheid gesteld werden. Bepeins dit en neem het in acht, gij verstandig en ■wijs volk! In Noph zag God hun lijden en verloste hen ter regter tijd; Hij geleidde hen in veiligheid, en de zee verslond hunne dwingelanden. Hij voerde ze door de woestijn en voorzag veertig jaren in hunne behoefte. Weest daarom sterk en bemoedigt uw hart, gij, die op Hem vertrouwt. Schat Hem hoog die in het he-melzwerk troont, en die hen verzorgt, welke op Hem vertrouwen. Looft den heiligen naam van Hem, die de trotsche Egyptenaars sloeg; gelijk eens Zijne geliefden daarover juichten en lofliederen zongen!
Ik dank U, dat Gij op mij vertoornd waart, en U weder bevredigd hebt; dat Gij Uw oor geneigd hebt, mijn gesmeek te verhoeren, en dat Gij mijnen vijand als kaf door den storm weggevaagd hebt. Ik bepeins en herdenk de vorige tijden, wat mij getroffen heeft, toen bloedige schuld mij bevlekte, en wil, zonder aarzelen, alles omstandig vermelden. Ik wil de rampen verhalen, die uit de wraakzucht van Antiochus ontstonden, toen hij mijne vromen doodde en mijne gezalfden worgde; toen de dwazen onder mijn volk mij belasterden, om mij in het verderf te storten. —Als Hij vurige rossen verzamelde, bereden door engelen metvlammende zwaarden omgord, om in de heilige stad (Jerusalem) wonderen te toonen, Hij, de Heilige!
De afvalligen gingen heen om te lasteren, en den toorn des konings te doen ontvlammen, ten einde hen te verdelgen, dia eens in Go'sen zich zoo sterk vermenigvuldigd hadden. Toen brak zijne woede los, hij rukte plotseling op, verteerde mijn vleesch en verscheurde mijn ligchaam; deswegens verschool ik mij in de wouden, en dwaalde rond gelijk het vee. Als hij nu
C *
£gt;
vnn nt D^nö : nnbn in nan iïb: n]m • nrta naïD nnp nis *^on an 'nan t^n maan * jresn ^3 : y*r\ nnSspsi jrxpo nbpa ^3 * DTJ nuit^ nsa lO'nai pnn nai * m^o ni^nbi HTOID j?;opT n^p an pn-i: its -0« • ni^b^ uan: ib jox san * mV^D niDba niiyu * n^ia ana n^a^a «n ♦nxpiy : ni^n
• ; t : vi •• v iv \ ; t - • ; 11- • t :
nn^ • niyiann n^iu' iv n^^x ^ian * n^an pm
- - v 1 ; - v 1 : - • t - 1 : v iv - • • i t
•nyfiïnv^^u^inabDa^ : n^ia^n ^ npnv naan vnno om1? ?n -iina * nyann van vnma mvb nV
t • ••-:»• i • t iv - ; t t ; t • : •• - :
«^aan : nrsnn vm rna1 ^ann a^a» Kin * n^aon
• ; - - t iv ; • tt; i - ; * t ;v; • ; - t iv
* bap Txna nS vam D^anp * ^axi ma m^S
-it 't: : t -: - *f : •• t ; • t - » -j-
: Sain ddi^ 0: quot;jina dj * Sorxa ia bhy nvrh nna •büb a^aji Dn-i'D^^ 'boTi nonnmnb D^n vw ^ian Tnai NST D'ipiaV * Vonai D^in -j-n
naixaa «]ija nn * Dani pa: dv nW pa : nnanan o^n * oanis noa nn naa1? nnn * oa^a n^iaai
Tir ; * - t ; • t : t • t ; - iv t t t ; v i ;
* D^ip quot;b 1 oaaa1? f axn ipin : aan* pip a^anxi rnia it^np ia?S nm * a^an» Sabaa niaiya aan1? i^b
i •• :it viquot; : 't; t-:t •• t t
miy : cainx ma^i r*i nxr S^a * a^am
-: : * ; it - : • t s
.oniz is qoi» ij oom oacn ii» J'ü o'a
WK ' ai^pquot;? n^an •a^nrana^ quot;a ?[T!5C
* Dip w nnarsn nras' : ai^S nSi^^a t^pa
vliv quot; : f t ; : v; t i* t ; * v i : - ; l - ;
: D-ns4 tihi niw oniiix ' aniK Dna:a ^isnp
: t r ' r v 1 t ; • ; • 1 t»; v -:
* Da: ^n^ai n;an 1 nas * aar^K nap^i nns nn^» laa * nn^a ^did ny* rir : aain1? ^i^npna ^ay
it t ; •• •• • »^-r : - : * 'f*''1 * : * quot; quot; *
•nnaa; ^ina nixnn nsia • nn^S ♦air^ D^aan
* *]** ^na ' pi^SS D^'na fax ixa : ^npT rhi - ynaa xnn man mya : r^ia nnanS n^a
t - - iv : . viquot; - t -: t -:t I v i •• 1 : •; - ; - ;
ini^aa : pnnS nianaa vwan onjra * yni^ 'm nira
- ; - t : •• ; - • i- ' r- t • t quot; : * t ;
m
11
1 \i
Mi .'•1
Sf : _
r® .1
■ ■
' '1
Ifl
II
MM
JOZEROTH.
maar ik, in de duisternis verkeerende, kan slechts door woorden Zijnen lof verkondigen. Voor Hem, die de eerste en laatste genoemd wordt, den almogenden Koning, doen zij juichend, in vrome aandacht, liederen hooren; met hen zingen de engelen Mittatron, Fiskon, Itmon en Sigron; doch ik, de lelie van 'Saron, buig mij voor de heilige arke aanbiddend neder. Voor den Eeuwige, die vlammende bliksems slingert, die verheerlijkt is in den kring der heiligen, door de ontzagwekkenden die Zijnen toorn omringen, door de van vlamgloed onstane engelen, dia met gespannene aandacht naar het driemaal heilig luisteren; en ik, smachtend van liefde, [smeek,] dat mijn gebed Hem eene welgevallige hulde zij. Voor Hem, die zoo vele wonderen ver-rigt, den Heer aller wonderwerken, doen scharen bij scharen, binnen den hemelschen tempel vereenigd, hunne stem ruischend hooren; en ik die bij muren en torens vergeleken ben, zing Zijnen lof en Zijnen roem. Voor Hem, die getrouw in Zijn verbond, en standvastig in Zijnen eed is, voor Wiens verhevenheid de Hem dienende Chasmallim beven; voor Hem verheffen zij zich met vrees, en verkondigen Zijne godheid; en ik, ik ben mijnen Geliefden toegedaan, en ook Hij toont steeds Zijn verlangen naar mij. Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering.
Ik denk na over de ondergane ellende en rampen; waarom mijne smart zoo langdurend, zoo rusteloos is? Het lijden komt vaak met kwellende plagen gepaard; doch het is den artsen gegeven, de wonden te verzachten. Maar [voor mij] zijn de artsenijbereiders verdwenen, en hunne kunst is te niet gegaan. Liaar de toekomst verborgen is, wil ik mij tot de volkshoofden begeven en vragen, wat men den onderdrukkers te antwoorden hebbe. Zij, die zorgeloos, onbekommerd leven, die in de aardsche moegelijkheden niet deelen, wier krachten door het menschelijk lijden niet afnemen, die zoo vet zijn als gemest vee, wier oogen uit de vetholten dringen, deze laten booze redenen, van bitteren inhoud hooren: »Zie gt;deze vermetele met haar onbeschaamd voorhoofd! zij moest »toch bedenken, dat zij slechts de wet te veranderen hebbe. gt;Kan er wel een verband van heelkruiden opgelegd worden, »waardoor eene zoo oude en ingewortelde wond genezen worde ?quot; Zoo trachten zij steeds ons tot hunne dwaling over te halen. »Gij, die gelijk de kolen tot den gloed, en gelijk het hout tot »de vlam bestemd zijt, sla uwe tenten in eene onschadelijke 3nabuurschap op; wat vermoeit gij u met uwe geneeskundige »boeken? verwerf u weder eene volmaakte schoonheid, die »het lijden trotseert; beproef slechts, en gij zult ongestoorden »welstand vindenquot;. Deze woorden branden wel als vuur in mijn binnenste; doch mijne gehechtheid aan ü, mijn God! is mij te dierbaar, en mijn antwoord is beslissend. »Wat hebben »wij met elkander gemeen, om ons onder ééne banier te scharen? »Wij verwerpen het ij dele en geven ons daarmede niet af. »Betamelijk is het, met geduld het lijden te dragen, wanneer »de vader, uit liefde, de zoon tuchtigt. Zijn ook alle bere-» keningen ten einde, en heeft Mijn volk nog geene genezing verwor-»ven, dan blijft nogtans het profetisch gezegde waar: »»Hij is eene
8
rwiro mvb jsjix n
*«wi «ip:'1?: nniD »03 nSnn • mmw ♦jni
I -j -: I • t I: •: •-• it • : t • : v 1 : - : • -
1 ontfi * * pi nbp D^3Ö * p.nnnx
rnnn^p * p^n nVpn * pip} ppx ppa * {inc'iflö * nan D^np HD3 py; ♦ nan1? axin rn : px ^3 ntyip ' na^pnS onsjno * nirbv ^-ipi •nasion^i
t \l: t r »: • : • ; - : • t •• ; - •• •»-: t t : v •• • ;
: ^3 n^p3 * nnns nSin 'jsi * n3^n nnxs mn3 TuSmDTO ' ni^Ssan V3 rnx * nisSa K'SsoS
..... T_.. . . T . . - T 1 -5 T ï • ; - :
HDin^si * mbnpD3 onjm * ni^p3 D-^n * niSpri ö'p.l' ,in,quot;i?3 \f2iï:y : m^nm ninr^n * mVijas 1 * mx'^o 1 D^rana • * inyi3^3
^n3 * inplan nnS ^si 'imnVx on^a 'inawa
nmm : m^Sa 1133
• tnAi ptn nips i7J' [up? cnis oipn qi33i 3quot;N Cu nSlt
nxa *3X3 naS * 07^ onpi Sa^ nyn1? D^3:I DniD' 3^3 nn3 * D'yinaa tyi:Nj
V33 Dit va; mm o^an * D^I:
IT \ - ; IT * ; ri' Ti' * ; ; l 1
*3m * a^asn imiD nsn tis md ' ^^3a
' : quot; * T •.. T IT IT •.. J - IT . • T - - ;
npv^n to r.bxiiy nntna * a^iaa Sïx nnx nnrip» üb din4 Dp * w« rux Saigt;3i nt:3 : ouia
• wy 3bna sx' D\s4na3 D,«n3i * laiix iw
,. - ... ......... t t • • : • • • ; iquot; ~ it •..:
n? * n^3 nS nnxai n?yn hnt : mw nai yi •n3T
T Ir ;T T : * Tlquot;quot; Iquot;T; % -r ^ - : -;
nasni •jB'Tjmi D^vn d'^ bmn • nin pi Dn33 * nppia n1? nmn onnnx Tiiyu : |agt;i31a^f 4 npin xb mi3^3 'ly# ^niyn; * npp? d'ï^ D'Vm'? ih nsas ^ ^2 : npDij» yyn na ^nxiaquot;) napi t]X nsS * naSnia nn^n ^p3n dx jrrü * najpii^ 1 D3V1 ^ na : na^is naSin 31a ^ -inaip * nuSp »3
vt: • - v iv v iv . ■ f .* t * v iv I
na 3ia,i d^: : Sniin kSi 7:3 naiaan e]S * ^-in |na ni3i3^nn n*y3p wih wd * b^nna pina
iS nsn ^ -nnSp nb vy ns rorw 'nnVp 'ö1? ^
Den hoogverheven God wil ik zingen met verrukking; de mag-tige daden, door Hem gewrocht, wil ik der gemeente verkondigen. In den kring der onbevlekten wil ik mij met opregtheid voegen, om over » het begin der scheppingquot; verklarend te spreken. Neemt het ter harte, om te dienea den koning der eere, den Heilige!
Met groote aandacht zullen wij Zijne wonderwerken verkondigen, dag en nacht Zijne gn.otbeid roemen. Mot bedachtzaamheid, over onze lippen wakende, zullen wij de schepping onderzoeken, ofschoon onze kennis zoo beperkt is. Toen God het denkbeeld opvattede de wereld daar te stellen, beraadslaagde Hij Zich mut Zijne gedachte, (de Toraj die bij Zijnen troon dartelde. Haar gevoelen stemde met het Zijne overeen; zij keurde het beraamde goed en antwoordde in den zin des Scheppers; toen zweefde zijn geest [over de wateren]. Wat Hij bepeinsd bad volbragt Hij met spoed, en vormde uit den lichtgoed het schitterende uitspansel. Hij grondvestte de aarde,spreidde de lichtstralen rondom [haarj, en spitste den pijl tot kastijding des afgevallenen. Hij verdikte het hemelgewelf, plantte er Zijne tent in, deed de aldaar verborgene wateren nitstroomen en scheidde ze van een. Hij vormde wezens, die Zijne eenheid eeuwig verkondigen, en bereidde de vuurvlammen tot tuchtiging der wéerspannigen. Hij verzamelde in Zijne bergplaats magtige, [door Zijne holle hand] afgemet ene vloeden; woedend bruisten zij tegen Hem op, doch Hij hield ze door Zijnen schrik in toom. De oppervlakte des aardbodems bekleedde Hij met de schoonste gewassen, die zich moesten vermenigvuldigen, voortplanten, zaad en spruiten voortbrengen. De wezens, die Hij duarstelile, schiep Hij door Zijn enkel woord; de lichten en hun heir onstonden door Zijnen adem. De met gejuich voortschrijdende zon, de maan, die onfeilbare getuige, nemen den tijd van haren omloop stipt in acht, zonder ooit •van hare baan at'te wijken. Uit de verborgene vloeden liet Hij de zwemmende visschen en de zwevende vogels ontstaan, en Hij toonde aan, van welke onder hen, men zich als onrein te benouden hebbe. Het behaagde hem, den Leviathan, wiens oogen als het morgenrood schitteren, tot een kostelyk maal te bestemmen voor hem diesteeds vroom geleefd hebben. De wijze formeerder, beval der aarde, door hare warmtekracht, het wild gedierte en het vee voort te brengen. De in het woud verborgene Behemoth moest, volgens Zijn besluit, geslagt, en voor de vromen tot een maal bereid worden. De Heilige vormde Zijn evenbeeld (den meusch) uit Zijne aarde, schonk hem eene regtop gaande houding, en versierde hem met Zijne heerlijkheid. Doch toen Hij zijne driften bot vierde, bedierf hij zijnen geest; het graf werd zijn deel en hij zonk in het onderaardsche. Na Zijn werk voltooid te hebben, rustte Hij in Zijn hemelsch verblijf. Hi] verhief denzevenden dag, en verbood dien te ontheiligen. Zingt schoone liederen Hem, die ons dezen voortreffelijken rustdag gaf; Hem, die ons voor begane zonden vergeving wil schenken. Hij bewaarde den Sabbath als een erfdeel voor het geliefde volk, en verkondigde dien voor bet eerst, toen Hij het Man deed afdalen. [Hij gebood] hem met ziellust te vieren, zich van het overschrijden der grenzen te onthouden, geen' last te dragen, en van de vermoeijenis uit te rusten. Neemt wel ter harte, te dienen den Koning der eere, den Heilige!
Den Heer der heerlijkheid, die de hoogte met de span uitgemeten heeft, verheffen de engelen, üijne dienaren, met kracht; ligt valt het den hemellingen, naar de hun medegedeelde wijze, de eeuwige grootheden te onderzoeken ;
7
.jop? ?nic ij oipn »3n» 3quot;i{ oquot;tf
' nwM * riamp;v ywx ' no^nna * xm ^ ns43 * «quot;ia * n^nnx * tna nioa
Sna : * ii3Dn -|^| * D1? in^ : nnanVi tfiTi : ^dj iSn: * V)gt;\ vninna * b'ba
• Snh : quot;lïpnnD ngt;n * •quot;i^^ bi ' nygt;Q n * -irs
:t: •• t t i- ; • •• t •• -:• ~ . -t:
; 13^103 npn'^pn * w^npa prnn * 13^7 oSiyn inni * na^n nxiabi * na^noa n'^aom * ny^j : *iniü ^nr * quot;inita js? * ino m'] ' nnnn lanr : na^: S^ü' : pn^D fjbn * pnon pn * pn?n nn * pnsn nbn : i^nanSi nnt3' D^IÖÜ '^n^n in^'p 'B'npn Dia i nm ID^ * D'nnp \d\ ' DTO:S nm» * DTTCIÖ nr : nnsa DïJ'aa * hjj oTtna * nno n'aa * njs'a : ynrsb * K'^anVi rna-rtb * rb ' ^ri
: D3o inno * djid nniso * djü» -iöi^ * djdt d^'^d : ' D^pn: * nrio i onuu ' JDS: * nyiï : D^otsa quot;na * awai1? ?q*d * D'Nii dtvl? * ariana p^D
... ;• •t;,;It' • r: • t * :-»••*
b^ia nni^pTOV 'nna^Trip -quot;iniravTr 'ina -rjinj;
: ncnai D\sn3 * nDin:a * nonx npa * naana U'np : mpia1? * inpaiV itï * inaigt;^ naï * im^a; : is^ddVü^p * isnsn nvaaip * ivnp j?i'p * lin.s'a dW ': nnnS nin 'nn^ *nnaj inn 'nn^a pn »i:n : i^bna '^air • i^ora ' i^s
• iVninb iw naiyaxn * isia nn *na^ man •lai? •nixj'nn1? s/ynn n^nnm^^n quot;iVn^na ja 'iVraa^
• nia^ aS .'nix^p m: * ni^a jjnü *
-jnr : irnp * maan *]ba
.o'inn? ninron r-'30 rift3 oinn jn'is isnn? o: jsitc
• n-nx D'p'v^p * nnn an jpnia * nnxönn
• n-iiaai nabna * nim^nb )b vm' m^n 'axba
t t -! - v i : • : • quot;T • -i . -
hemelsclie lichtgestalten zingen aanbiddend: Heilig!quot; De scharen der Chasmallim galmen bevend: »Geloofd!quot; en de verzamelingen der Israëliten zingen op Sabbath-en feestdagen bet:» Heilig en Geloofd !quot; De bemelsche vorsten wenden zicb tot U, en roepen het:»Heilig !quot; De in gedurige beweging zijnde engelen roepen uit:»Geloofd!quot; en de verzamelingen der Israëliten zingen op Sabbath-cn feestdagen het: »Heilig en Geloofd.quot;
Uwe trouw is oneindig groot, Gij, die geheiligd wordt in den raad der heiligen. Gij steldet het teeken des heils vast, in den heerlijken dageraad, die eiken ochtend zich vernieuwt; des wegens loven ü de verlosten eiken Sabbath-en nieuwe-maansdag. Uwe getuigenissen staan onwrikbaar vast; heiligheid is het sieraad Uws tempels. Het vocht der schoongövormde [olij] wordt in de lamp gegoten, om licht te geven; doch zoodra de zon reist, gaan de lampen uit, om dat de nacht verstreken is. Zoo nadert ook voor ons de morgen, wanneer wij tot ü smeeken, en op ü, 6 Lichtstralende! onze hoop vestigen; want bij U is de bron des levens, in Uw Licht zien wij licht. Moge de glans des oords, waar Uwe Majesteit troont, Uwen uitverkorenen, naar verdienste, zigtbaar worden; moge de pracht der tempel vensters, die naar buiten naauw en naar binnen wijd waren, al meer en meer verhoogd worden; en moge de verkondiging üws zieners verwezenlijkt worden: »zon en maan zullen haar licht omhullen, want de »Eeuwige is u een eeuwig licht. Bewoon toch weder de heerlijke stad, die Uwen tempel omsloot, plaats daar weder den grondsteen der wereld; maak Uwen troon en naam weder volkomen, op dat men niet meer den twee letterigen (n'J bezige; en geef Uwen dienaren eenea nieuwen naam, gelijk hemel en aarde zich eenmaal zullen vernieuwen. Juicht, gij hemelen! juicht, gij diepten der aarde! want de Eeuwige heeft het vol-bragt! Van Amana's bergtop, landwaarts in, rusten de aan hunne ellende onttrokkene gevangenen: de zwakke vrouw (de natie Israël) zal den moedigen man (den Eeuwige,) omvatten, en een krachtvol lied zingen. Dit is de geheime zin der woorden: God zal het volk leiden, gelijk de maagdenreijen, die bij den uittogt uit Egypte, achter het heir met rinkelbommen optrekken. Do stad (Jerusalem) is ons eene magtige veste; Hij stelt het heil, als muur en bolwerk, om haar henen. Wek [o God!] met de uitdrukking, die bij de bevrijding uit 'Hanes (Egyptej tot leus verstrekte, het verbond, met onze ontslapene vaderen gesloten, weder op. Moge de spruit der regtvaardigheid spoedig opbloeijen, en schenk ons weldra een nieuw leven! Dan verschijnt Gij in Uwe heerlijkheid, gelijk een koning met zijn gevolg; wij zullen dan met U wandelen, en onze mond en tong zullen vol zijn van gezang en gejuich. Beleg den bodem mijns heiligdoms met eenen vloer van edelgesteente; dat dennen, olmen en beuken, het latwerk voor mijnen herstelden tempel opleveren, en mogen wederom liefelijke liederen gezongen worden, gelijk voormaals bij de gekliefde scheltzee. Grijp schild en lans, en maak ü op, ter mijner hulp!
«
unn bwi nzvh ivv ^
»Vn D»Sn * tfi-ij? d^tqik d^»! ^n[5 onoix D'^-thdi niSnp * ^na Dnoi« p^p: tj1? • i^nf? onaiK D'niöü noatp opü : ^iiai tfBhrai nin3Bgt;3 ^ • rp-o onaiK }nn» jniT nm-n ; rjnni DnDlK
.o'ji» o'csnj) nins pin pnJ' u vftn oirn qio3gt; a'»
p*s * ^quot;ipria i D^np? moa nan *ripN ïpTDK» ü'bm ' Rinnan nnB'n -naya : Bgt;nip nixa ^mS TKO 1:0«: nr.n^ • inim naa^ na
v li t-:ir I ; •• : ; ; vv I iv •• vis t - •• •
nnuan nitra^n * nxab -iw nn nsin na •nixj ïjS nagt;w npnb 1 133
^133 Dipa iniT : ni« ?|niK3 Dquot;n mpa '3 nT3i nts n^'nnai nirapa niii^n * 0^33 ^Tra? ntrv ïjb n'n' « »3 •D^nnS mm nx ja^ rjm D^LJ *
D^l D3 * nlTl^ 1D\ 3^ ÏJT3-1 ^a «]V : DSI^ quot;lis1?
Ehn * ni»ni« ♦riB'S ^ant^na 1 oWn
lynn quot; rïw »3 D'ai^ 131 * hitiix n^nm o^nro
1* t *; t t • *1- t t 1 • t t-l - * t quot;i ~
* D»3^a ni^a DaaS? n:a« i^Nna : ni*nnn nia^sma^jimniD *Sn: pns nsa 3310:1 napi ns .'quot;jmniain liV y yy 'Vn T»t nififiin
quot; t • t t : it t • •• - - ••
D'jtsf 3quot;ip pnx nas * nns nTjri D2n3 rrrpa • 1 w Dn«i ,nSa3 «na -i^nn * 1 Bgt;^nn
t i*« ; •• - : • t ; I v iv ; t . I -: * iquot; r •* - :
pin npnTSp-i ^snrsii ira pin'^i nan «Vol
waii * win ^113 ^nn m^xni nmni^ni MmTV
r^- r : • itt-: quot; : quot; * • ~ : t : * ; • it: •••
naipi toxi pa ptm quot;* 'mn d»3 tk3 b'-b'ba yv
t li j t • ; *•• t i ••-: quot; 'it;* t - t ; • • ;
mw : ♦niTys
• it;*v :
tot teekens voor feesten, dagen en jaren. Ds letters wijzen [naar zekere orde] den loop der maan aan; de zes eerste tooncn het getal barer wentelingen, en met bijvoeging der zevende beeft men de berekening van den loop der zon. Twee van de eerste letterrei blijven dan over, en in de tweede en derde, vier; T, en J omvatten bot ganscbe getal — Zeven honderd soorten reine visscben bragt de zee voort; het getal der reine vogels is onnoembaar, terwijl dat der onreinen ziek tot vier en twintig bepaald. Op bevel [des Eeuwigen] bragt de aarde wild en vee voort, als ook gewormte, dat zich sterk vermeerdert; toen wemelde het van kruipende dieren, en toch is geen hunner nutteloos geschapen. [David], die dansende en springende [vóór de arke ging], vroeg, na vele jaren: » waarom zijn dwazen, spinnen en horzelen geschapen ?quot; Waarop hem geantwoord werd: »gij zult ze, tot uwe red-u ding, op uwe vlugt, nog eens noodig hebben!quot; — Toen het bevel des Formeerders alles voltooid had, sprak Hij : laat Ons een' mensch maken, naar Ons evenbeeld! Hij kneedde den mensch uit stof, bezielde hem, eu schonk hem eene liefderijke hulp. Een gering gebod droeg [God] hem op; doch zijn dwaas hart deed hem hetzelve overtreden. Hij werd, als onverbeterlijk, met do doodstraf gevonnisd, en op hem werd toegepast: rgt;tegen den verkeerden zijt Gij onverbiddelijk 1quot; [God] teekende Zijnen naam (Elohim) een eu zeventig maal op, van het begin der schepping tot de wording van den mensch, eu even zooveel maal van zijne wording tot aan zijne verbanning; zoo groot was ook het getal der leden van bet Sanhedrin, die naauwkeurige onderzoekers ! Beide (Adam en Eva) zondigden, en werden door de wet schuldig verklaard, en de slang met hen, omdat bare verdediging onjuist was: waar de meester en de leerling zich bevinden, moet men den meester alleen met eerbied gehoorzamen. De zevende dag (Sabbalh) trok zich het lot des menschen aan, thans aan de wanhoop ten prooi gegeven; hij stond hem bij als een held, beschermde hem als een muur, smeekte den Alvergever voor hem, en deed Diens toorn en gramschap bedareu. — Zoo bereikte Hij, die in den wijd uitgespannen hemel troont, Zijn doel, eu verleende den Sabbath als een erfdeel aan Zijn volk, dat in Zijne schaduwe bescherming zoekt, en dat voor Zijnen naam lofzangen aanheft; want Hij rustte op denzelven van al Zijn werk: Hij, de Heilige!
Myriaden magtigen zingen U, Eeuwige! het gt;Heilige!quot; De schitterende engelen, die eiken morgen herschapen worden, zingen van U: «Geloofd!quot; en de verzamelingen der Israëliten zingen op de Sabbath- en nieuwe maansdagen het: n Heilig eu Geloofd 1quot; De heiren der hoogere wezens zingen U luid, het ïHeiiig;quot; de hemelscbe banieren zeggen fluisterend: «Geloofd en de verzamelingen der Israëliten zingen op de Sab-bath- en feestdagen het: »Heilig en Geloofd.quot; De in het geraas ruischeuden roepen: »Heilig!quot; het ü aanbiddend engelenkoor galmt uit: »Geloofd!quot; en de verzamelingen der Israëliten zingen op de Sabbath-en feestdagen het: »Heilig en Geloofd.quot; De 1. li*
5
mn tjwn nïv n
nvnk n^aVn nirnö : D^I^I D^SI anjrioSi mnxS
T T t — : - • T ; • T : • -; ; :
^ö'pinn * n^n^, n^nmap nutftnn wvz ' m^niö
• n:^«n i nnnu : mrao nanS n^^aiy nüii^a pii jni * ratoNa
* oninip 'Tn niKQ V2p pn^n : niïzb -i^npü
vs\gt;p niai^ * onöpp ij^n pxb I^IDI : nnnpi n»n nans4 \gt;v : an'^i : nan quot;]-iiïb dSdi nrn-n * roxyrbi ikid: na1? i St^ïi^ * niyiDp na^V -irroai ma
IT: • TT . - : I: • T T - : ;
nnnp dv1? ia? quot;|quot;iavn la^n * nivivi rii'iai ua^va D-IN4 nfry: * -ia:3 nis : niyi^n4?
•*•:-: t t v -:i- f T ' ** I quot; T : 1 * |
mam nra? ^p. : m iw la^pjm hzy * ^a D.'p-i? * i33p pnnp p3 uni * bnm D1?
nnsi D'ypü' iy^ nnar^ D^n : bnsnn oy
• n^na n^i nr^ai n^snaa • n^nap la'nnii ixan dt^ : n^nm nTpn '^p p*iri:p quot;ia3p Ta^ni an oipap : nn^p \vu abv aa^ ^nji * rninp
• naina1? jn: 'p yv 'b? in ; fn;,ab n«-i ann 0^3 ■jpa'i Vnia ^3 Sia |2ni * nainp \yrf? nia^p na^ iaj;gt; iVn! * Dpna paa yamp;v 13 vé 1 pp : na^ni Saa np^ 13 '3 la^S D'npB'p * a^pin i^sp t^x
inv SDH : * D'tr^an
ciiDn a^s dquot;b J21k\'
wnp D^np ïjS * trnp onais D'SVN D^N ^ o^-jnpi ninr^p mVnp ï]1? : ^1-13 anaix Dnp3
* tfnp anais4 a^niai nna 0^12 : ■qnai ^npT onaiN ninas'p ni^np * rpns nnaiN n^-i naai o^ppn nSian 'ain n^am : -|n3i i^i-if? onais4 a^nnpi
* ^13 onaiN D'p'ni n^i anijn * s^mp onaiN ïjS : ^131 irnp onaiN a^nnpi nins^p ni'pnp ^jS
JOZEROTH.
als bij de mare van Egypte en de nederlaag van 'Zor. Moge de Almagtige Zicb, in Zijne genade, verheffen, en andermaal Zijn woord vervullen. Moge Hij Zich weldra over ons ontfermen, en ons van liet lijden verlossen! Moge Hij ons, als voormaals, weder wonderen doen zien. Hij, onze Verlosser, de Heilige, Wiens naam is : Eeuwige quot;Zebaoth !
Onze God is de God der waarheid, en Zijne leer is eeuwig waarheid. Gewis! het begin van Zijn heilig woord is waarheid, en ook het einde wijst waarheid aan. Hij vestigde de grondslagen des heelals op regt, vrede en waarheid. Vóór den aanvang van alles peinsde Hij op de geheel volmaakte Tora, die op Zijnen uitgestrekten arm geschreven was, daar er toen noch goudplaat, noch dierenhuid bestond. Hij wentelde de duisternis weg voor het doorbrekende licht; en toen Hij ontwaarde, dat dit boven eiken glans en elk licht verbeven was, bestemde en bewaarde Hij bet voor hen, die zich met het goddelijk licht dei-leer onledig houden. Hemel en aarde sprak Hij gebiedend aan, gelijk een koning zijnen dienaren [iets] gebiedt; en plotseling waren zij gewrocht; dit toone een voortreffelijk Leeraar Zijnen leerlingen aan, uit het gezegde: 5gt;Ik [God], riep hen toe, en »zij stonden gezamentlijk daar.quot; Het uitspansel, Zijr, prachtvol verblijf, breidde zich in het oneindige uit; zoodra hoorde het echter niet: »het is genoeg!quot; of het bleef verschrikt staan; de zuilen des firmaments beefden, en ontzetteden zich door deze donderstem. Toen deelde Hij de afgemetene wateren in tweeën. De helft verhief Hij in hoogere gewesten, en schonk hun de reinheid, om eens [over de vromen] gespat te worden. Oproerig riepen nu de op aarde teruggeblevene wateren: waarom zijn wij zoo tot schande geworden ? Laat ons tot de hooge wolken opstijgen, en gelijk onze medgezellen zijn ! Toen ontvlamde een verterend vuur, dat hen nederdrukte, waardoor zij nog bruisende zjjn. Hij verjongde de aarde met vruchtboomen en allerlei gewas, en beval den hoornen, verschillende vruchtsoorten voort te brengen; en ofschoon Hij dit don gewassen niet beval, pasten deze zulks ook op zich toe, en verschillende gewassen ontsproten uit de aarde. De beide hemellichten maakte Hij, zoo in omtrek als vorm aan elkander gelijk; gaf hun beide de gestalte van 's menschen gelaat, en gebood, dat zij beiden uit dezelfde opening hunnen uittogt zouden doen. De maan echter werd gestraft en kleiner gemaakt, omdat zij tegen haren Schepper gemord. Zijne juiste bepaling niet begrepen had. Hij troostte haar wegens deze vermindering; zij bleef nogtans ontevreden. Daarom bragt mijne volksmenigte op eiken nieuwe-maansdag gewijde zoenoffers, naar het voorschrift der wet, een geitenhok tot zondoffer, ter eere des Eeuwigen. Door deze lichten leeren de aan eene hloeijende roos gelijkende Israëliten, de bepaling der tijden, zoo vroegere als tegenwoordige; zij dienen
4
**** (** . ,
D'p» : D^Ï iVn» Dnvp? nt^sa * onti i iD|jn * ni«bno i^ornb ^ * niAab lai npna : niNai'«10^ i t^np ibm * ni^Ss: 1:«^ onp '0*3
t : T: : It iquot; -: t : • r* :- vliv •• •
• IU's-j i3nno cc qiosi aquot;N oquot;»
s'Kn D:pK • TOK n:iDN mnim * hök Tp^Di • nasn Sy noio taiDi * hdk nan 'D-i^D [3 : nosn ^ DiS^n byi jnn Sp ^1D, '3 * nn^n lynn nams nn^nn * n^m nxj» bv onp bbi : n;ni nana nip kS anr d^ n^na: ab S3 hv n^n: »3 n^a * -iixn np^pa 'jsd Wini mgt;' iSni pn : nx rnins D'pDiyS lopsni inj • -hsöi
• VTD^ns sy: ynana nns nas wnaii * viap by ^03
lannnn : nrr iidj?; dh^x Npip'nmS n^-ii niDp • im;pK bp irrri Da\n ia^p * imn 1 nin ^;p-i n vbwp nïnrn j'pa tn4i ; inip^o quot;inom laaiT Dnmtsn D^n on * nmaab N^n omnp • nmnan
• nra bp HD^a5? naa nixi oin' nr : on^nj; pitb nbak m in^nbni * naix vrapbi ap 'noa by nbpN *dwti na ^pa hd-in ^a : nainn'xin ^33:1
bp jDïjn • D'N^nn bp_ ah) wnb Sp nwi'
j^ini na nriKo pap : ^0 1x^1 -loini nn» ribna hksi * nr^i rpn 10b o^aa tx» n^anai' • nv^n
tv» - - •• ; t • ; M •• • it r - • ; • : - : t • •
n^n *3 * inp^1? □panji inan iq\ : rnri npa iiab mnpnj kS jüip 'Qirana lorai * inp n:iöN [3 «bfvaba 'pui b33 • niDn pn.ipo |ab ^ip hy naia ; inpn 1 anpb : quot;b r\mrb ins onp yyv * ^:p ma D^nn vn-i ' Da o^nn D'ïjTi d^dt * D^ity 'ma ono
on dragen Zijnen lof, welgeordend voor; en Zijn volk erkent des morgens on des avonds de eenheid van Hem, die het verbond indachtig is. Al magtiger en magtiger worden de dienaren des Allerhoogston; al hooger en hooger verheffen zich de schitterende [engelen]; luid verkondigen zij Zijnen roem, en doen bij hunne stem de harp hooreu ; en Zijn volk, wiens overblijfsel aan den dauw gelijkt, roemt Hem, die het verbond indachtig is. De magtige wachters, van de heerlijkheid Gods vervuld, kroonen den Eeuwige in hoogere sferen, bezingen den Allerhoogste met gejuich en jubelgezang, en volbrengen hunne taak met waarheid en trouw; en de natie, de hebreeuwsche dochter, verheerlijkt Hem, die het verbond indachtig is. Lof- on dankliederen doen de vlammende 'Ilasmallim hooren; zij versieren zich met den glans van den Almagtige, hunnen Koning; zij zijn opgewekt en vaardig om Zijne grootheid te verheerlijken; cn het volk, eens verheerlijkt, thans verduisterd, prijst Hem, die het verbond indachtig is. Zij, die den troon des Almagtigen in duizende Myriaden omgeven, laten ruischond het »Heiligquot; in hunne reijen hooren; onvermoeid galmen zij het »Geloofdquot; uit. Zoo stroomt het voort, dat de grondvesten der schepping daveren; cn het volk, door het teeken des verbonds gekenmerkt, looft Hem, die het verbond indachtig is.
Een drievoudig verbondsteeken verleende Ik, der wereld ter genezing. De regenboog in de wolken herinnert het eeuwig verbond; de besnijdenis en de rustdag zijn bij de Israëliten vastgesteld als een eeuwig toeken tusschen Mij en de kinderen Israels. Met dit dubbel verbond zijn Mijne geliefden gekroond; Mijne uitverkoren, Mijne beproefden zijn er mede gekenmerkt, en daardoor gered van de verterende vlammen der hel; allen, die hen zien, erkennen dat zij volkomen zijn voor Mij, dat zij een kroost zijn, door den Eeuwige gezegend. Vijf maal werden snijdende werktuigen bij het verbond des vleesches gebezigd. Twee onzer stamvaders (Abraham en Izak) bij hun besnijden; de reine ['Zippora] was de derde die het bezigde; en Josua, de zoon van Nun, gebruikte het teu tweeden male na den uitlogt uit Egypte; want toeu maakte zich Josua messen van scherpe steenen. Scherpe steonen werden, bij het besnijden, in plaats van messen gebezigd, gelijk men zulks vroeger gedaan had; daarom werd bij het bevel om te besnijden, aan den dienaar van Mozes toegevoegd: maak u messen van scherpe steeneu, en besnijd ton tweeden male. Toen do voortreffelijke zanger (David) den reus bestreed, vereenigden zich de vijf gladde keisteenen tot ecnen enkelen, om hem te vollen ; het ijzer week terug, onaangezion zijne hardheid, en de steen drong in (ioliath's voorhoofd. Het doen dei-besnijdenis verdringt den Sabbath; het inscheuren der voorhuid, het uitzuigen des bloeds, het afwasschen en het opleggen des verbands, elk noodzakelijk werk bij de besnijdenis, dat men niet vóór den Sabbath verngten kan, volbrenge men op dezen dag, zonder aarzelen. — Eeuwige! (iij hebt vourmaals U w erfdeel, vat hot midden der onbeschaafde (Egyptenaren), tot U gebragt; (iij zaagt de in hot bloed wentelenden, en. sloegt de eerstgeborenen van Egypte. Almagtige; verlos ook ons, en verbijster onzo vijanden
3
nVo nnaS jaw ;
; rnan nair1? dhto * nnn^i nw 10^1; nnpS maty hyi • • na^n' ;
■hv * naa wb» * jipxa iVSn^ * ; nxs» • prn ny '- rnnan nairS onssd * nnx^ ^ljd id^i : p'»an
* ^rib^b • onna n^iy * nrat^ ^ap * rrnas fDixa * anaxbp uwv - mni nV:a * a^np pV?. mor : nnan nairS minü * nna^ na dini ; niio» D'nxia * Q^p-^n' * bbni nxnim nap * nanai
* onnT on^nr * Sba1? onknap * n^p nniT * bbpb : nnan -lairb o^napp * nnimn^ niw dist :
* D'nunüa ^np D^jn * n^niai 'sbx D^nSx aa^i
•it -; - : It • ; -it .... _ • v: v v
: D^niax '20 ü'Tpi D'^in * vrhty ^a -pa a^nn nmm : nnan nairb nanap * nnaa namn dini
.O'p'ift Oirn qlDjl 3quot;s D'D ^quot;1^11
lairS n^ nw^a * dW s42ipS 'nvty nna nitf 'ra * abiaja rn: a^i: dvi nnnj • abip nna
... t i - • vi i ; t ••: t • :
nina anmyp i aa nn ; ^n mx ^a pai Sai • ^via ♦a^np bï2nb a^nnxpi D»:appn • '^ina naiT :-jna yn? on 'a • D'poniD i DiTa; anwi
* onxm nsn D'r^ nias4 a^n * anira nnab n^on amx
•; - tiquot; *i- : t - t • t ; • ; ~ t • -:
ppm» I1? ^ : ann D^np p: i pi n^p minp ifxa * bian1? loa niannb anx lapv : aniï main
* biD1? nn^D niva aaoa jab * biöni ai^bp nxa ibia a^an wtt \ih a^p : bb ar^i anx niain ^S 'n'^ bnan pba * inbvb nnx wyn fn^pn min • inbaa nap n^p po^ : inïpa jaxn yaprn * mnx lara idxp
* nn^bapw nnrn-i nnx^pi nn^na * nrwj; nnn sx nanp^ * nni'^yb anyap npsx naxbp
* onion pap ^nbn: anp n^p : nnx nVtrj/? naxbpn i^aw insn np : aniaa ^niana ai. npian ^niKi
weg in do woestijn geboren, niet. Doch toen Josna, de dienaar [van Mozes] met liet volk Gods de Jordaan overstak, maakte God hem Zijnen wil bekend, door het bevel, zich scherpe messen aan te schaffen, ten einde de kinderen Israfils ten tweeden male te besnijden. Eens dat de vorst des volks (David) in het bad afsteeg, van alle heilige teekcns ontbloot, riep hij uit: »Ik heb »geen schouwdraden op mij, mijn hoofd is niet van gewijde voor-»hoofdsbanden voorzien! Erbarm tl over mij, 6 God! ik kwijn »weg.quot; Doch weldra vloeiden lofzangen, TJ Eeuwige ter eere, van zijnen mond, want wegens het op hem gedrukte zegel Üws ver-bonds zong hij: »Ik verheug mij in Uw gebod!quot; De instelling der besnijdenis op don achtsten dag koos hij tot onderwerp van zijnen zang, en verkondigde alom Uwen lof, met de woorden: voor don zangmeester, op den achtsten [dag], een Psalm! — De ïhi'sbict (Elia) ijverde en riep voor God: voor U ijver ik, 6 redder en verlosser! Want zij, de kinderen Israels! verlieten Uw verbond. Daarom bereidt men twee zetels, een' voor hem en een' voor den gevader, opdat hij aanzitte en zie, on getuige zij van de inachtneming van het teeken des verbonds. Tot de genezing des besnedenen, blijft de stoel drie dagen staan, zinspelende op het gezegde: op don derden dag zult gij opgerigt en hersteld worden, als Ik den profeet Elia tot n zend. Ja, Hij zal zich spoeden om te verlossen, zal zich niet langer Zijn pand laten onttrekken; — de letter V',1 is Zijn pand, Zijne getuigenis voor Jakob. Mijn uitverkoren volk is van Mijne tafel verwijderd; doch Ik ontferm Mij over hetzelve, om hem, wiens beeld in Mijnen troon gegrift is, en om mijn verbond met Izak. Ik verzamel weder de, in de vier werelddeelen verstrooide Is-aëliten, die Ik Mij eenmaal voor oenen Letech en eenen Kor verworven heb, en laat hen niet weder aan de magt van vreemden over, want Ik gedenk ook Mijn verbond met Abraham. — Besnijdenis, Sabbath en Tora zijn heden vereenigd; om hunnentwil worden bergen en heuvels gegrondvest; om hunnentwil wrocht God de schepping. Door het in acht nemen van deze drie voorschriften zullen Mijne opregten verlost worden; zij die Mijne voorschriften, wetten en leere in acht nemen, doch vooral zij, die Mijnen Sabbath heilig vieren. Magt en aanzien schonk Ik u in Mijnen tempel; met de voor u bewaarde gelukzaligheid, verzadig ik u, Mijn volk, Mijn erfdeel, om dat gij verkoren hebt wat Mij welgevallig is, en Mijn verbond getrouw zijt gebleven. Gij, die den rustdag in acht neemt, hem met zielrust viert, gij allen, die besneden zijt, prijst Gods almagt, naar de grootheid Zijner werken! verheft den Eeuwige, onzen God, werpt u aanbiddend neder voor Zijne voetbank; Hij is heilig!
If ■
r
iï
De met ontzag omgorde, mot eerbied vervulde en met kracht toegeruste [engelen], verheffen Gods heerlijkheid, zij zijn vol ontzag; zij sidderen, dienen met eerbied, en zingen hunnen Koning een liefelijk lied; en Zijn volk, met Hem in verbond getreden, looft Hem, die het verbond indachtig is. Den roemwaardigen Koning, wie zal dien niet prijzen? Den hooggeprezen Koning, wie zal dien niet verheerlijken? Den heiligen Koning verheffen en prijzen zij, roemen Hom hoog en verheerlijken Hem,
1;;
ISi
■PIJW
nS'D ma1? IYV 3
n*\WD fi'v irbv : lanaa D»iV»n D^n ^ S10 zw) - dhiï mrnn ni'^ rm T* d^ r« fö * Vbfo fnnob ami ay pvi? : bin'^ ^3 nx niT^ -in : bboN '3 « 'jsn 4 ^30 wxi abï Vnö
It • t :•...• t; •,.. t r : \ é ; • t
»3:K vamp; - ?|nn3 n^nn ^ nosi • nins^m
Sb1? * 11DT1? rmm m'm »3 : ^nnoV ^ «3j5 »3f n : Hötö rwoBri Sy * idx1? ^n^nn i3Tp '3 * ^ jrpiD ^ iojp • bxn vsb j*fi3 ' ni«D3 'niï fpy p3 px : »J3 ?|nn3
; nisS nnoppS mnyn ^aS * niKnS 25^^ nnsn Dvs ion • pS fj^riD xps n^tr in^nV N3; : as1? nV^ rans • D3nvm^ DSp^nS 'nnsn * 3p^3 nn^b IDÜJ; VJ • 313^^ IBÜ# SN^ oniN * pnu ^0 n'ns wy : nipy_ ♦nns nx DniT : pn^ ♦nns ns * pnin nns n^3T3 H3t«i
* iiDtpb 1 biï my f3p^ pn^N * 1131 inj?3 nis ya-iK1? nsn nnmi n3p nn3 :131« DnnsK ^nns ns ï]ni ^13 n^ins * D'ni33i ann npi: or^s • D^nnS 'DIDamp;D noty * ibwn DVp3 : D'ri1?^
• : • ••; t • -: r* t • 1 t ; t : 1 • : • v:
|nN Dpi t : ♦rinsB' nx iidw nm quot;]x * Tnirn 'npn nns * ^nSnai wy DDyïamp;x pöïn 3112 * 'nps D3S nip nam ^ai: : ^nnas D'pnnoi 'nysn np«3 lyn1?» « 1DD1quot;) * vtysD bnias DTtbsb un * vbtno
»•• v; ▼; ; t t : • v i : : t :
-pir ^DH : ^np • vSn onnS ^nn^m
IT T ; - -: -
.oMnno quot;•cft^o ^snn oc j£j^
* n«f :b ni33 np ^ras * nsy wip nwx
Dnrjx • nsT3 onsiyi D^pn om*
: nnsn -1311) D^bno • nnp wid id^i : nw nSnn KS 'p * nr^on -]'SÜS * -iirr «S 'p * ^npn i^ü1?
* nxsb) bpbp1? • Tin^i * pnpn ^pS * TIN»
Zij, die in den eerbied voor God volharden, worden met verlevendigden dauw overdekt; zij, die het woord des Eeuwigen in acht nemen, zijn het behoud der wereld, gelijk gezegd is: »zonder »Mijn verbond bestond da^ noch nacht.quot; Met het kenmerkend teeken des heiligen verbonds werden zij voorzien, en onwrikbaar staan de grondvesten des aardbols, onveranderlijk de wetten des hemels en dei-aarde. Ja, bet bloed des verbonds bevrijdde Israël van de vernederde ondergeschiktheid in Egypte, hunne gevangenen uit de waterlooze putten; »dit is [zeide de Eeuwige,] bet teeken des verbonds, dat Ik »u geef.quot; De Eeuwige omschreef het lot van elk volk; het volk [Israël] is door het teeken des verbonds hoog verheven, want ieder ingeschrevenen wordt het leven toegezegd van Hem, den Heiligen.
Indachtig aan Zijn heilig woord, moedigde [Abraham] zijne ondergeschikten aan; en de Eeuwige deed hen vooraf, door Zijne heilrijke dienaren (de engelen) verkondigen, dat hij het woord Zijns dienaars bevestigde, en den raad Zijner engelen. Voorwaar! eerst beval hem God do voorhuid weg te nemen, daarna bragt hij in reinheid don geliefden, eenigen en deugdzamen zoon (Izakj voort. — Zoo gordet gij het zwaard om de heup, gij held! — Juist op dat tijdstip werd hij bedacht, op hetwelk zijn zoon, later, als offer gebonden werd. Op den achtsten dag kenmerkte hij hem, en verbond hem [aan God] door het bloed der besnijdenis; want toen besneed Abraham zijnen zoon Izak. Hot beeld van zijn spruit (Jakob), is in den troon des Almagtigen gegrift; hij werd besneden geboren, en beminde de menigvuldige goddelijke wetten: Jakob was een vroom man, die in tenten woonde. Toen Bil'am ter bergspitse opsteeg, om Jakobs nakomelingen te verwen-schen zag hij de in het zand verborgene [voorhuiden], en zeide; » Hoe »zal Ik verwenschen? Wie telt Jakob, ontelbaar als het stof?quot; — Do voorhuid in het zand te verbergen is eene weldoordachte, volkomene wetsbepaling, van Hem, die het zand tot de grens der zee gesteld heeft, en wel als eene eeuwige grens; even zoo stelde Hij dit [gebod] aan Jakob tot bepaling, aan Israël tot een eeuwig verbond. — De bewoners van Noph (Egypte) hielden bet volk af van het teeken des heiligen verbonds, tot dat de bepaalde tijd van den vreugdevollen uittogt naderde; slechts de stam Levi maakt eene uitzondering. Daarom zegende ze ook [Mozesl, de man Gods, en de profeet [Malachi] roemde hen openlijk, zeggende: »Mijn verbond was met hem, het leven en de »vrede.quot; [Mozes] had zijn eerstgeborenen niet besneden; hij zoude, uit de hoogere gewesten, gestraft zijn geworden, had niet de wakkere ['Zippora] spoedig eenen scherpen steen genomen en de voorhuid haars zoons afgesneden. — »Ik bevrijdde u van harden arbeid, om der deugd wil van uwe vrome vaderen! Toen stondet gij in vollen bloei, en uwe bloemen gaven de heerlijkste geuren. Ik trok u voorbij, en zag u in u w bloed wentelen. Daarom hield Ik u in het leven, schonk allen uwen eerstgeborenen het leven, op uwe deuren plaatste Ik het teeken dos levens, en sprak tot u: »leef door uw bloed!quot; Het loon der dienstbaarheid was gouden sprangen met zilveren stippen; de vlerken der duive (Israël) werden met vlammend goud belegd, en met zilver overdekt. De Allerhoogste deed, wegens het verbond dei-besnijdenis, de zeetong uitdroogen; dit is duidelijk aangewezen met de woorden: »Hij, die de schelfzee doorgesneden heeftquot;. Weerhouden door het afmattende der reis, besneed men de kinderen, op den
A *
1
.jn: ira in-iSs oinn qios» a's oquot;»
mnoN quot;pt ' rhhub a^n Sua vd'k 'JISX niK3 .'n^biDQi» 'nna NS DS4 -iaiN2 -nVaan1?
; t :it t t • * ; * v i ; t r ; - ;
• pa ^3 npiD D'nnr^o • ppa D'Dinn ^ijp ma 1133 * rnan^D quot;rbvü nn3 D~i3 dj : r-ixt mpn
i •• t * ; * -r \ ; • ; - ; - i v itt • r t i ^
'js t^s4 nnsn nix nx? : jn'pa i ann'px d^d 13 px ar^i 17 * iSnnD 1 D'O^ 3iro3 ii3p; ^ ; jni: : ^np • iV quot;ids' D^rb 3in3n-b3 * i^b nn3
it . vitquot; • - - t - t - : • ;
vn-i^p 11^37 onpn * vD'jn m nap lahf? -13-]
nx^i nsr 121 D»pö * vsniDOi ' *11331 i'rvi m' mnü3 n^Sin *ii3yS nSnjr mix nsh
t: 't; *: tt;t; • ,t:t it* tt;
• 13LD na -ij5^33 ijpa: tki : maa -jt ^ ?|3-in man : 133 pnï' ns Dn-ias ^D'i * i:nn d'ö-di lönn n:iDirSi
;»t;* ••• tt:,- tt- f:*f * t; : • t :*:
nïip 33m Sino nS-ii • Sk D33 npipn imior
- •-.!: •• • ; t - 1 • •• •• •• ; ir i -» tf •
quot;zv N33 i^n : D^rix 3^ an wti sp^'i * D^nSn
•iv ; r • -j • t quot; f t * * - : *
najr hjd 'D * aipK no rai Sin ^iat? nsn- rN * sip1?
- —J tt *. i ••*• t i t quot; 1 f * t t t it
cr^ 1 S133 Sin * qS^ioi pin Sins poü : 3p^ : D^iy nn2 pin1? 3p^S nTojn quot;dSij; pin oir
• nnn1? rnrsb on-iipa jar * 'in jn dj; nna iSin cpa 'Zpv gt;r3:i 'DiSn1? 13*13 D'nVsn wx ntrxD :^S HDO nx -]s4 nS : DiS^m D^m in« nnn 'nnD * DiSjrS ^ loVp
t - : • — • . t : t • • ; v: v - : • I •
• n:i^ai ntnt quot;in nnp1? 'SiS * n:iyo3 ^p3n:i 11133 So
t ; t'; - t i; t - t :•.!••-:• : ; t
-1^133 ^rinin ^nap : n:3 nSnj; n« nipni -yhy *i13^ni • ^Dns nnopi -]nn rn i:n:3 * ^aron
• *tiö3 H33 S3 \n^nn T^a: : ^013 nooisno -istki
• ; • ; : t • i-v: v I •• : quot; rit t; v iv ; • 1 •• ; v t
iDty : quot;n quot;i,on3 'nS ioni * vnn vn n^nna Sy m-13
- ; • -: r 1- t ; » t -it • ; • t r i- t : - * r t :
p-ipT quot;ïiti n^ninpK pp * ïjDpn nnipii Dnm 113^ a* nn33 jvS^ : ï]p33 nan: n:v ^3:3 * ^pin1? : DnnS e|iD Dquot; niuS * Dn3Ti |n jn kSo xnpDi * Dnrn
quot;h^ oSin SioSp * -jnin mits ^ap iSnrn 133
49
SLOT-GEBED.
W
in koorgezangen loof ik den Eeuwige, De Eeuwige is mijn behoeder, de Eeuwige beschaduwt mij, is aan mijne regterband. Mijne hulp [komt] van den Eeuwige, die hemel en aarde gemaakt heeft. De Eeuwige behoede mijn uitgaan en mijn inkomen, tot leven en gelukzaligheid, van nu tot in eeuwigheid. — Zie neder van de woonstede Uwer heiligheid, en zegen Uw volk Israël, en het aardrijk dat Gij ons gegeven hebt, gelijk Gij onzen vaderen toegezworen hebt, een land vloeijende van melk en honig. God der eer! TJ wijde ik gezang en lof, U dien ik dag en nacht; geloofd zij de Eene en Eenige, die was, is, en zijn zal. De Eeuwige, God, Israëls God, de Koning aller koningen, de Allerheiligste, geloofd zij Hij. Hij, de levende God, de Koning die in alle eeuwigheid bestendig en onveranderlijk is. Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering immer en eeuwig. Op Uwe hulp hoop ik, Eeuwige!
Bij het uitgaan uit het Bedehuis zegt men :
Slechts regtvaardigen danken Uwen naam, de braven zitten voor Uw aangezigt.
Vervolgens, onder het huigen naar de heilige arkc:
Dat alle volken, ieder in den naam zijns gods wandelen; ik wandel in den naam van den Eeuwige, den levenden God, den Koning des heelals. Mijne hulp [komt] van den Eeuwige, die hemel en aarde gemaakt heeft. De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren.
En aan den ingang zegt men'.
Eeuwige! geleid mij in Uwe regtvaardigheid, in spijt mijner benijders; laat U weg effen voor mij zijn.
Voor den zangmeester op de Neginoth, een Psalmgezang. God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aangezigt over ons lichten, Sela, Dat men op aarde Uwen weg erkenne, onder alle volken Uw heil. U danken de volken, 6 God! U danken de volken al te zamen. Natiën verheugen zich en juichen, daar Gij de volken met billijkheid regt, en de natiën op aarde tot leidsman strekt, Sela. U danken de volken, o God! U danken de volken al te zamen. Het aardrijk geeft zijn gewas; God, onze God, zegene ons. Dat God ons zegene, en al de einden des aardrijks Hem vereeren.
— . 130
oyo nti; : w n» ^ t! '1^ ü :!' Q^npos Di^bi D«nS ♦küi 'nsï idb* « : rn^ d^db' nfety «
t ; • - : • ... t . , t; i v|t t • |- t •• ▼:
^quot;131 dwirjip pyap nfi^n : öViy nn^o quot;iB'to wV nnn: noisn nsi bNi^-riK ^qvtix
v -: - it t i- t v -; t t -: t •• : •• t ; * v i ; -
rh fn« niaan V« : ^bn ror ris ii'h3Ni? n^aty:
It i •• V t - quot; t : tt -tl Viv iquot; -s - t ; |- ; •
• invöi ^113 : VS Dl* * b^ni yp
D'aVpn vbü SsntJquot; « : nwi nin rrn
lyi dt»J51 'n -pp i D^n D^ribs Kin : sin -p-Q ^nj^n : aSy1? im^a 1133 db^ ^na .*
: * 'n^p
•wfr) i:pn jD11 y^Ojn 65VD3 : i'Jö'n» onp *13^ ^jö^b nv D^HÏ -JN
ipft-'i D7ipp in6 bin ompc-'i iww 3'nni D'riSjst ^ deo -j1?^ 'iw vri^N Dt^n wx IDV D^ir^a o
-j^p^; .'pNiDW' ripy « d^o : nbiy -j^Di D«n :
ipfiM D7ipc5 in6 bf) OIDPDM )ninf)igt; npur b6 -jbquot;» 3quot;nfii : ?|3ni »:3gt; i^n nnity \v^h ^jnjjnxa ^ru «
!i33i3,,i wan» vribx * TV tidto nym n-2JaS 13
. •• t iquot; : t • r* r; • 1 ~
-Sd3 nam riKa njnS : nVo i:n« vas
t : iiv : - i v it t - i- t . t iv it • tt
Tbw : D|?3 D'pj; fiv D^riSs D'pj; ^nv :
Dnin p«3 D'PKSI iwp D'py lastri '3 D'PKS winn
mna rns : D^3 D^DJ? ^nv D'nSs D'D^ nnv ; nbo
t : t i viv t.s * - ii ' 1 v: * * i tiv
iniK D'rtSK ^3D^3, : 13^7« DTiVk H1?^
; •; • v: ••• :t; iquot; . « • v; iquot; :t: t ;
: r-ttr-»Dfi«~S3
i vit •• ; - t
LOFLIED 01' ti O D S MAJESTEIT.
Zijn hoofd was vol van schitterende dauw.
Zijne haarlokken van nachtelijke droppels.
Hij draagt roem op mij; omdat Hij welbehagen in mij vindt;
En mij zal hij steeds tot hoogste sieraad strekken.
^ijn hoofd is als het reinste, schitterende goud.
En op Zijn voorhoofd is Zijn heerlijke naam gegrift.
Als hulde, eerbetoon en verheerlijking,
Vlecht Hem Zijne natie eene sierlijke kroon.
Zijn hoofdhaar is dan weder als in jeugdige dagen.
Zijne lokken zijn weder zwart en golvend.
Moge de woning der deugd (Jerusalem) weder Zijn pracht verblijf zijn. Het heerlijkste oord voor Zijne ahnagt wezen.
Moge Zijn uitverkoren volk Hem weder tot sieraad.
Tot koninklijke diadeem, tot prachtige kroon verstrekken.
Eens leidde en droeg Hij hen, met heerlijkheid omgeven,
En plaatste hen hoog, omdat zij Hem dierbaar waren,
Hij draagt roem op mij, ik draag roem op Hem;
Hij is mij steeds nabij, wanneer ik Hem aanbid.
Gloeijend rood in purper gewaad Zal Hij eens van Edoni komen, na dat het vertreden is.
Dit voorspelde hij, door den Tephilinknoop, den bescheidene.
Die de gestalte van de verschijning des Eeuwigen steeds voor oogen had.
Dan zal Hij weder welgevallen in Zijn volk vinden, de vromen verheerlijken. Zijnen zetel onder hunne lofgezangen vestigen, en er roem op dragen.
Gij, Wiens eerste woord waarheid is, die elke gebeurtenis reeds vooraf hepaaldet. Sla het volk gade, dat van geslacht tot geslacht naar ü streeft.
Neem mijn stamelend zingen welwillend aan,
Laat mijne juichtoonen tot U naderen.
Dat mijne loftuiting U tot kroon.
En mijn gebed tot wierook strekke.
Moge het lied eens zwakken U zoo aangenaam zijn Als de zang, eertijds bij Uwe offers aangeheven.
Dat mijn loflied tot Ü, ó Alverzorger! opstijge.
Tot den Schepper, Formeerder en magtigen Weldoener.
Moge mij voor dit loflied Uwe goedkeuring ten deel vallen,
£n Gij het aannemen als de voornaamste speceryen.
Moge mijne voordragt U aangenaam zijn.
Als mijne smachtende ziel zich tot U verheft.
{Men sluit de arke.)
De Eeuwige, onze God, zij met ons, gelijk Hij met onze vaderen geweest is; Hij verlate, noch begeve ons. Hij neige ons hart tot Zich, op dat wij al Zijne wegen bewandelen, en Zijne geboden, weten en regten in acht nemim, die Hij onzen vaderen geboden heeft. Dat deze mijne woorden, die ik smeekende tot den Eeuwige gerigt heb, dag en nacht nabij den Eeuwige, onzen God, zijn mogen, om het regt van Zijnen dienaar en het regt van Zijn volk Israöl te handhaven, dagelijks bij elk voorval. Ten einde alle volken der aarde erkennen, dat de Eeuwige [alléén] God is, en niemand meer. — Eeuwige! geleid mij in Uwe regtvaardigheid, ten spijt mijner benijders, laat Uw weg etfen voor mij zijn! Ik wanden in mijne onschuld: verlos mij, wees mij genadig; want ik )gt;en eenzaam en bedrukt. Nu staat rajjn voet op eene effene baan,
N
48
-imi yamp; no
: rh'h 'Dtn vmnpi * x'joa i^n-i nniK
T :it quot;vi T \I; T : • -
: 'ax nnü^ ^ nw Kim * »3 pn ^ »3 nNsn' .* 1^^ dk' ni33 nxD Sy pm • rvm ra nrrj ons ■• mny 6 max * mssn '3Ï -IIDDSI ?nb
T T -J T : T *.. T T : • • : T ; I •• ;
: nninp D^nVn vnisijp * nnro ^gt;33 nia^no : inra^ t^Ki N; * inn^sn os pnsn rm
: n-iN3n ns nsi^D ï]^ * niü^ its 'nn irtoD •* 0133 v:^3 lip' T^NO * rnü^ uxm dwdv : VSN ,Nip3 'SN snpi * nxfii IINÖ
t •• • : lx : - •• IT: T 'T * •• ; - 'r •• ;
.' Dimj 1N133 13T13 nnis * om vji3'7l7 Dinxi ns : r:^ nf? quot; nmn * uy1? ns-in j^sn i^p
T •• Viv; -r; - ; t'tv t ; v I • • ; V II'.quot;
: quot;iNiannp os ni^nn 3^v * -1^ id^3 nsn •• ^ni quot;in Dj7 nni in * vm Nnip rm ?|n3T vm • 3~ipn \n3-n * ?}^ n: 'yp pon wp : nniüjp p3n 'nSam • ^^niS Tin 'nVnn : ^i3ip Sp ipv yp2 ' ï|^3 r,yp ip'n .* TSS pns n^iDi ^inp * ynpn vü'h rhyn ,n3quot;i3 : vtii vtipzi ïj1? np nniNi * h VWin ^31331 : jnigt;n ^3? '3 * w Ni 3^J?,
•inh? j'-uio : 01 -int* niDn? 13 mft
SN) iJ3j^ SN wnsN DJT mn i^N3 usjr i^n^N « mvb) V3-1T,?33 n3SS V^N 1233'? niénS
: * : t t ; t ; v iv r r •• iquot; r ; - ; i- ; •
n3T m : UTüN nN nis t^n vca^ai vpni vniso n^i ooi* IMSN^ SN Donp « 'ja1? ^nnn-i^NnW
: 1DV3 DV n3T SNI'^ ia^ □SK'ÜI n3^ üöB'p ni^
•' ny pN D'nSNn Nin « »3 pNn ^-^3 nyi 'sns »JNI : ?|3quot;n 'JÖ1? i^n nnitr 'jn:
quot;ii^,03 may : ww yn '3 ra-ia A
: T ; T • J quot; • it • T ; • T • • iquot; T : • iquot;: | »• ..
En ik, ik zal steeds mijnen Schepper prijzen,
ü loven al de dagen mijns bestaans.
He naam des Eeuwigen zij geloofd in eeuwigheid,
Van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Gelijk geschreven staat: «geloofd zij de Eeuwige, de God Israels, »van eeuwigheid tot eeuwigheid; en al het volk zegge: Amen! »en lof zij den Eeuwige!quot; Daniël hief aan en neide: »dat de »naam van God geloofd zij van eeuwigheid tot eeuwigheid! want sde wijsheid en magt zijn de Zijne!quot; Ook is er gezegd: «toen »zeiden de Leviten Jésua en KadmiSl, Bani, Hasabneja, Serabja, »Hodija, Sebanja, Petachja: staat op, looft den Eeuwige, uwen »God, van eeuwigheid tot eeuwigheid! en men love den naam süwer heerlijkheid, die verheven is boven allen lof en roem.quot; Voorts is er gezegd: «geloofd zij de Eeuwige, de God Israëls, »van eeuwigheid tot eeuwigheid; en het gansche volk zeide: »Amen! Hallelu-jah.quot; Eindelijk is er gezegd: »David loofde »den Eeuwige, voor de oogen der gansche vergadering, en David »zeide: geloofd zijt Gij, Eeuwige, God van Israël, onze Vader! »van eeuwigheid tot eeuwigheidïquot;
(Men opent de arke.)
Heft op o poorten! uwe hoofden; verheft, aloude deuren!
dat de Koning der eere binnen trekke. Wie is de Koning der eere? De Eeuwige, nuiglig en heldhaftig, de Eeuwige,
een held in den strijd. Heft op, ö poorten, uwe hoofden,
verheft u, aloude deuren! dat de Koning der eere binnen trekke. Wie is Hij, die Koning der eere? Het is de Eeuwige Zebaoth, die is de Koning der eere. Sela.
Liefelijk klinke mijn zang en snarenspel.
Want tot U verheft zich mijne smachtende ziel.
Mijne ziel streeft naar de schaduw Uwer almagt.
Om het geheim Uwer verborgenheden te doorgronden.
Zoodra ik van Uwe majesteit gewage.
Klopt mijn hart, dat naar Uwe welwillendheid [haakt].
Zoo wil ik van Uwe voortreffelijkheid spreken En Uwen naam verheerlijken door liefdegezang.
Uwen lof zou ik vermelden... doch-ik heb U nooit gezien, U vergelijken, U omschrijven... doch ik begrijp Uw Wezen niet.
Door Uwe profeten, in den raad Uwer dienaren.
Liet Gij de pracht Uwer heerlijkheid zinnebeeldig schetsen.
Uwe grootheid en Uw alvermogen
Verkondigden zij, door do magt Uwer gewrochten.
Zij vergeleken U, doch niet naar Uw wezen,
En schetsten U, naar Uwe werken.
Zij stelden U in velerlei gedaanten voor ;
Doch Gij zijt de Eenige in al deze beelden.
Zij zagen in U den ouderdom en de jeugd.
Uw hoofdhaar als dat eens grijsaards en eens jongelings.
Ouderdom op den dag des geregts, jeugd op dien des strijds.
Alt' eeu oorlogsheld met magtige vuisten.
Dan was op Zijn hoofd de helm der redding;
Zijne regterband en heilige arm b ragt en de zege aan
47
^ «C-
ivm w tö
: wSs nssiatti * wü nSSnx mya
• t ; •• ; t . t : v t -: - • ; t : - • ; • -: -
: ^ DSI^H |P • DblJ?*? -]-j2Ö » Dtp w
iioX'i 'D^n ijn Dbi^n |0 «-jna 2inD3
^ÜD1? ™^t : 'h ^rn |ön Ü^h-Vd
«nniaai «nopn n «aby jp ^ap «nSs4 n npir
n^n^aVpn^^D^n npKquot;! ipw-i :irn rh n |p D^ribK «quot;n« ia-ia loip n^nns rraa^ nnin rrrn^ nanrba ^ oonpi ^jniaa lanan D^n i# D^rn^i D^iyn p ♦riVx « quot;ps ipt^^ : n^nni ^^-HK -rn -j-ia^ npwi : nn^n \m D^n-ba im) lyaNJ ♦n'w « nn» ^na * m iQNn Snpn-^a
r t ** t : •••.•:▼: t - I t • t v i - t 1 t - t
: D7ljr DSI^P TO2n Tü*
.ii6 o'pipD »3ift imi d» nrrat C7gt;Pquot; pift? i'nniBD;
: -naan rjSa xiyi aSip ri^s wwrn DS^xn nnj;r wr : non^p iüj « nisji mj; « nasri nt v? : quot;nasn ^Sa }C3^ driv rins wri aa^Nn anjjr wr : nSo nasn ^So nih mxas ^ maan nt Nn rp
; an^n 'pp: quot;a * an^K on^i nnw : ïjnio rrVa n^nS • bya rnpn ^ö:
: ^nn Sn 'ab npin * ^iaaa nan np : nn'T n;^a naas4 ^üp\ * nnaa: ^a nan^ |a by
: ^as NSI ^piaa nnapN
•• ^nin iiaa -nn • ^najr nioa ^waa Ta : ^in1? quot;133 * ^nniaii
; Ti^ ^ ^a ^nix IQT
: niavoi^aa ins • nuvin ana ^Wpn : mwi na^a ^ni ivamp;i * mnnai n^T ^a wri la'ii'pvTnianbp^Na * anp Di'a nnnai p ova napr : ^quot;ij5 ^inn w_ lb nr^in * ii^^a ny;^ yaia ^an
Op den zevenden dag hebt Gij, [o Eeuwige] gerust.
En deswegens den Sabbathdag gezegend.
De gansche schepping ademt Uwen lof.
En Uwe vromen prijzen U onophoudelijk.
Geloofd zijt Gij, ó Eeuwige! die alles gewrocht hebt,
Levende God ! Koning des heelals !
Van eeuwigheid her [tooudet] Gij Uwen dienaren,
jl Uwe oneindige ontferming en gunsten.
pï In Rgypte reeds hebt Gij aangevangen
Tc verkondigen, dat Gij hoogverheven zijt,
Hoven alle goden, doordien Gij aan de Egyptenarcn En hunne goden, groote strafgerigten nitoefendut.
Toen Gij de schelfzee doorkliefdet, zag Uw volk
Uwe almagt, en vrees beving hen.
Gijzelf leiddet Uw volk, en maaktet U
Eenen heerlijken naam, en tooudet Uwe grootheid.
Uit den hemel spraakt Gij met hen;
Toen dropen de wolkeu van water.
Gij bakendet hunnen weg in de woestijn af,
In een dor land, dat niemand ooit doorreisde.
Gij ga a ft aan Uw volk hemelsche koren,
Vleesch als stof, en water uit de steenrots.
Vele volk [en] natiën verdreeft Gij;
Zij erfden htm land en de vruchten van hunnen arbeid,
Opdat zij de wetten en leeren zouden in acht nemen,
De woorden des Eeuwigen, gelouterde woorden.
Dan zouden zij in eene vette weide dartelen,
En uit den harden kei stroomen van olie [zuigen].
Tot rust gekomen, bouwden zij de stad liws beiligdoms.
En vestigden sierlijk den U gewijden tempel.
Gij zeidet: „Hier zal Ik lang vertoeven,
„Hier zal Ik elk voedsel zegenen.quot;
Want daar slagtte men geregte offers,
En Uwe priesters waren met deugd omhuld.
Het huis van Levi slaakte aangename toonen,
Zij speelden en zongen U tot lof.
Het huis Israels, al die den Eeuwige vreesden,
Vereerden en huldigen, ó Eeuwige! Uwen naam.
Gelijk Gij de voorgeslachten beweliladigd hebt.
Zoo bewijs ook den nageslachten Uwe weldaden.
Eeuwige! schep er vermaak in, ons [wel te doen].
Gelijk Gij er vermaak in scheptct, bij onze ouderen,
Om ons te vermenigvuldigen en te beweldadigen;
En wij zullen, voor deze goedheid; Uwen naam steeds huldigen. Eeuwige! bouw de U gewijde stad spoedig op,
Zij, die naar Uwen heiligen naam genoemd is.
Laat Davids horen daarin bloeijen.
En woon Gij, u EeuwigeI er voor altijd in.
Daar zullen wij geregte offers slagtcn;
Moge het spijsoffer dan, als eertijds aangenaam zijn.
Zegen Uw volk met het licht Uws aangezigts.
Zij die begeerig zijn Uwen wil te volbrengen.
Vervul welwillend onze begeerte;
Zie goedgunstig op Uw volk, op ons allen neder.
Gij hebt ons tot Uw eigendommelijk volk gekozen,
Dat Uw zegen dus over Uw volk zij! Sela.
Dau znllen wij steeds Uwen lof verkondigen,
Eu den naam Uwer heerlijkheid prijzen.
Moge door Uwe zegening Uw volk gezegend worden,
Want elk, dien Gij zegen!, is gezegend.
46
: nana p dv • nm di^ ^
: naian^ n^-boa ^n^pn • ronj? n^nn ^is-Va bw
■ chty ~f?m D«n D^ribK • DS^ IÏV ♦; -jiin : ^nom ?|'onn an * bv_ DVI^D ^ : TKD »3 * n^nn onvüai
t iquot; -:- : • - r : t i • - •!-: • ;
: Dn»!l7«31 D^ia D^ÖBgt; * DHS ni^3 by
'■ ^T\ n'pnin i^n • ^D amp; ^fpaa : niNin1? m^an ni^b ri;nj
: D*D 12L33 D'syn Dai * p Day mam
• it : it • t v -; • it t - i • t • t ; - •;
: quot;oy N1? ^'N4 n^ ptfa * na-ias dhd1?
t t t* i viv; t : • - t ; v t : i-t
: d*o iiïpi im nayzn - pn nnn : D^K1? Vayi DXquot;i« iuhquot; * VT] D*ia Khan : nmnta miax 7 nnpN * muni o^n tqjd : JDB' ^2 us i^r^nai * JOE' n^ipa inyn'i
; n«ö»i • yy i:a Dni:3
: quot;|quot;i3x -j-in nns d\^ * quot;jnixS 2m na naxni
: pis 1^3^ ^2:13 s]« • pns 'nar inar» »3 : *]* ^VVW. ^ * nan niQ^i ♦il?n n^i
; ^ nri nap* *»; '«Ti n^a : DMinn*6 oa a^n ra * D^i^tnS isd ma^n
-: - t quot; . •••!.. • • t . t , . ...
: ia'nia« Sy n'^ iKwa • lyby N: j^ari «
r* -i - t : 1- v quot;' quot; • 1quot; t t • t ▼;
: a^n 'a d^ij?1? ^ mi:i * a^nSi mam1? Unix
• •• • t : i : v 1 : • •• ; ; - ; it
: sjquot;ip: ïjOB' »a • nnnp man quot; : nanpa 7 oSiyb jia^ni • na TOVH nn ppi
: nn:p anyn Dip. 'pgi * nnan na^ p-ra 'nar : ^jjixn ni^5 D^an »a • ^aa nxa ^ -j-iai : liSa ^jSi? w taan * lassn n^n ^vnai : rho ^na^a byi * n^ao ayS ^ nvn larnna
: ^rnsan c^S b^nai * ^n^nn lapa Tpni : quot;p.iap -[nan T^x^aT^ »a * -yyy ^aj? ^naiapi
dat de wereld volmaakt worde door het rijk des Almagtigen, dat alle kinderen des vleesches Uwen naam aanroepen; dat allo goddeloozen der aarde zich tot IJ wenden, en alle bewoners des aardbols erkennen en begrijpen, dat voor U elke knie zich buigen, en elke tong zweren moet. Voor ü, Eeuwige, onze God! zal alles knielen en zich nederwerpen, en de eer Uws naams verheerlijken. Dat zij zich allen aan bet juk Uws rijks onderworpen, en dat Gij spoedig, voor immer en eeuwig, over hen als Koning regeert. Want IJ is het rijk, en eeuwig en altoos zult Gij in heerlijkheid regeren, gelijk in Uwe leer geschreven is: »de Eeuwige zal immer en eeuwig regeren.quot; Ook is er gezegd: De Eeuwige zal alléén Koning over de gansche aarde zijn. Op dien dag zal de Eeuwige als een eenig Wezen erkend worden, en Zijn naam zal zijn: de Eenige.
(ür~e Kadia wordt door een wees gezerjd.)
Laat zich toch, o Heer! de grootheid Uwer kracht tooncn, gelijk Gij gezegd hebt. Gedenk aan Uwe ontferming, Eeuwige! aan Uwe gunsten, ilie vau eeuwigheid zijn.
Verheerlijkt en geheiligd zij de naam des iloogveihevenen, in de wereld die Hij naar Zijn welgevallen geschapen heeft; dat Hij Zijn rijk vestige gedurende Uwe levensdagen en die van het gansche huis van Israël, spoedig en binnen oenen korten tijd. Zegt hierop:
Da gemeente:
Aaien! Dc naam des Hoogverhevenl-ii zij gelooid, altijd en in alle eeuwigheid.
Geloofd, geprezen, geroemd, verheven, hoogvereerd, verheerlijkt, verhoogd en met eerbied geprezen, zij de naam des Allerheiligsten, die lofwaardig is, verheven (in de tien bekeerings-dagen: en verheven) boven allen lof, gezang, prijslied en smeeking, welke ooit in da wereld uitgesproken worden. Zegt hierop: Amen (1).
De yemeentc :
Igt;c naam des Keuwiiren zij geloofd, van nu af lot in eeuwigheid.
Er komc vele hemelsehe gelukzaligheid en leven over ons on g.mscli Israël. Zegt hierop: Amen.
l)e gemeente:
Mijne hulp [komt] van den Eeuwige, die hemel en aarde gemaakt heefl.
Hij die eendragt in gindsche hoogten sticht, behoude ons en gansch Israël in vrede. Zegt hierop: Amen.
■ts
Bij Kad'is de-Kabbanan wordt het volgende bijgevoegd:
Dat voor Israël, voor zijne geleerden, voor hunne leerlingen, en voor de leerlingen hunner leerlingen, alsmede voor allen die de heilige leer beoefenen, zoo wel die op deze plaats als op alle andere plaatsen zijn, voor hen en voor u, groots gelukzaligheid, genade, gunst, barmhartigheid, lang leven, rnime bestaanmiddelen en verlossing van den Heer van hemel en aarde kome. Zegt hierop: Amen. Er kome enz.
sjDio n^sn no
* 'qDamp;Q mr^DD D^i? ^n1?
rjS '3 7Dn VTI IT^: * pK
^quot;Oquot;1?? ^ipn
SirnK D^D • ijni quot;ij5» ïjpB' iddS) • iSian niDbm '3 * nnno on^y ^i^oni *
r 1^Tn? : quot;l^^n n^ ♦oSiy^ «ri ?|W
DV3 pKrr^r^ »; n^ni -irjx:i : ■iSQ,
: in^ losyi quot;inN ^ n^ Ninn • IönS msT nirN3 ^ix ris n: Sit nnfi)
~ t : i- • •.•-»- * -; - i T *: • T ^:
c nan apiro ^ ^noni ;: ^'on-i 13? . ;,c ry)m nni^l? «nan NoV^a «31 nvp ^^nquot;1 VN-I^ »Tpi ji^avai pa^na nnis^a •npKi 3nj5 jöni K;D^ raS^Si ïhih ^nap xan nc^ jen; • jON*
ninnn DQWI 'quot;issnn nan^n • quot;[quot;lan' ■Va |D (n^i n'^cus) Nin -jna «^nip-i noB' VVnn^ NJD^pa JTÖST Knonji xnnai^n KHT^I t^nana
t ; t : » t • -: - t t : v ; t t : : *♦. t t • ; t t : *
(*) : |QX : zhw nj;i nnj^s ppa ^ DB- TI;
SKT^^Va-^i iVty o^ni ^i'D^-jo Nai XÖVB' xrr
.. t ; • t ^ ; »•• t • - : T - : I * r - -r t : •• ;
: |0K npNI : fnKi DW nry ^ DJ;Q nr^
^«quot;^♦'Va'^i Di^ir rivy Nin voiioa di1?^
.. T; • T -; Iquot; T T v 5quot; t ; • t v ^
,ïnpö3 cn-ii.s DiiVn vn 12» cip ra» orn onmft 3quot;nfti
.DTTP Cnp quot;5» i'imft» iquot;i3 q7 i'Pi K-Wnr 'IJl nam DVS TZ' HötO n j's'sin 7)ni:' ivtgt; pan tynp inniftcs (*)
'-ppbrrVa pnn^pVn Vri jiai byi Sj^
pn«inN3nxnniNafj5pj;-| jp-Va prrTpVn «lom N^n «ai tóir pa1?! rin4? nh' msi ins-^aa ni
T ; • : T • T - T T ; » : » : •• : - -j- - -: T ; • ;
pmaK Di[5;{p «J^niöi Kfrn wiipi pn« p'ni j'pn-n .'iai Kote ND1 : roK IIOKI «y-isi S^DB'-I
' quot; T ;•; 't:-: T-:
B IJ G E V O E G D - G E B E D.
geven. Hiertoe zoude urine eigentlijk beter zijn geweest; maar men brengt, uit eerbied, geene urine in het heiligdom.
De lofliederen, die de Leviten in den heiligen tempel zongen, waren de volgende: op den eersten dag der week zongen zij: »Den Eeuwige behoort de aarde en wat haar vult, de wereld en »die er in wonen.quot; — Op den tweeden dag: »groot is de Eeuwige »en hooggeroemd; in de stad onzes Gods is de berg Zijner hei-»ligheid.quot; — Op den derden dag: »God is bestendig in de «goddelijke gemeente; Hij rigt in het midden der goddelijke »regters.quot; — Op den vierden dag: »God der wraak, oEeuwige'. »God der wraak, verschijn met luister!quot; — Op den vijfden dag: sjuicht tot God, onze sterkte; jubelzingt denGod Jakobs!quot;— Op den zesden dag: »de Eeuwige regeert. Hij heeft Zich met »magt gekleed [en] omgord; zoo staat de wereld vast en wan-»kelt nimmer. — Op den Sabbath: psalmgezang voor den »Sabbathdag.quot; Een psalmgezang voor de toekomst, voor den dag, die geheel Sabbath en rust is voor het eeuwige leven.
Rabbi El'azar zeide, uit naam van liabbi Hanina: de leeraars der wet onderhouden do eendragt in de wereld; want er is geschreven : »al uwe kinderen zullen geleerd zijn door den Eeuwige, »eu de vrede uwer kinderen, zal groot zijn.quot; Men leze hier niet uwe hinderen, maar ^j,J3 mve opbouwers. De vrienden üwei-
leer genieten vele zaligheid, geen ongeval bedreigt hen. Er zij vrede in uwe muren, veiligheid in uwe kasteelen. Om mijner broeders en vrienden wil, wensch ik u den vrede. Om den tempel van den Eeuwige onzen God, zoek ik uwe welvaart. De Eeuwige geeft Zijnen volke de zege, de Eeuwige zegent Zijn volk met vrede.
Het is onze pligt, den Heer van het heelal te prijzen, en den Vormer van het scheppingswerk heerlijkheid toe te kennen, dat Hij ons niet geschapen heeft als de heidenen der onderscheidene landen, en ons niet heeft doen zijn als de geslachten der aarde; dat hij ons aandeel niet heeft bepaald als het hunne, noch ons lot als dat hunner gansehe menigte. Maar wij knielen, buigen ons neder, en danken voor den Koning aller koningen, den Heilige, geloofd zij Hij! Die den hemel uitgespannen en de aarde gegrondvest heeft; de zetel van Wiens heerlijkheid boven in den hemel, en de verblijfplaats van Wiens magt in de verhevene hemelruimten is. Hij is onze God en niemand meer; onze Koning is waarachtig, en er is niemand buiten Hem. Zoo is in Zijne leer geschreven: »erken dan heden en neem wel te harte, »dat de Eeuwige [alléén] God is, boven in den hemel, en beneden sop de aarde, en er geen meer is.quot;
Daarom hopen wij op U, Eeuwige, onze God! om spoedig de heerlijkheid üwer almagt te aanschouwen, dat de gruwelen van de aarde verbannen, en de afgoden ganschelijk vernield worden;
M
44
^did r6sn no
D,^I 'D fp'pD 1'«^ NVN nb ps» o^an n : njy : niaan ^SD m^3
t - •• ; • tt ; t
.n^'s onDiD 'on) 7'nn 'on qio
fiEfonn 01*3 : ^njpon onpiN vn D^ntr -)^n : m Van nsibai rnsn '6 ' dhdin vn
t •• ; i: •• •• t : » i ' v,t t t ~ *5 t
-in wriVK -1^3 iND Sbnai quot; * dhoik vn *:m
!•• v: ^ ; ; t t • : t . .. -
Tips dv: * anois vn : i^nf?
rrop: Vn m niop: * DnDiN rn : ese* d'hSk
It;quot;*: Ir; •• • ; t • • ; t : • • •;:
ijnn liny mm * onois vn wna : y^ain
r t iquot; * •• r ; - • : t • • -j - quot;» '* f
üqS trijj mw quot;]^d • onoiN vn wamp;z : ipjr 'nS^S
• dhdik vn na^a ; Dianas ban pan t]« -itsnn rgt; « dv'? • KD1? ynyï yv -iiDto * na^n DV1? yv -iio?n
; t 'tv* ; quot; t-- ; * ;•
: a^iyn quot;rb nnuoi naiy
• t t •• - ; t : t - . ••. v
D'ano D^pan npSn * -ipx it^Sx ^
DI1?^ 2y\ quot; nia1? : D^ijd wbv
'ariN1? 3quot;i ni1?^ : yiz NW yn x-ipn ha : yn
; t t . I'it t v rrr tI: • - Ï'it t
: i^nuoixn yop -jVna : b)VDU IOV fsi ^nnm irnbx ^n^ : -]3 DI1?^ «rnnan» yy 'm ^oquot;? : Di^a ia^'n« i'iy |n» iy « : 3iü n^|53K
N^n^B'snsnxv1? mh ^n pnsS noiNn mnsi^Da ^Si niïi^n wiJ3
t t -: t ; ; * ; it t : x -; t r* ; it t
d^H3 ^n^i * DJiDn-Vaa ona ijpbn
^ : ; r -: - r -: t ; i- t : . v t Ir: v t
■jna iynj?n DpSpn quot;j^p 'ifi? onioi a^nn^pi (niaa N*!?3I quot;quot;) iquot;i|T 3^101 pK npv) Ü'DB' nüi: Kin# wn |»« irnb» Nin ; owp IT^ n^p^i V^pp D^S imin3 3in33 inVv dö^ wsbó nax • nnx *quot;gt;) nw
t : t - t v iv iquot; ; - v v:
aw3 D^nb^n « '3 nbirm ai'n nvm
.,- t - v; t *: * i iv t : v t _••-•- - t •; -t;
: Tij? px nnnp ps'n-byi tyap ïj TV nn«ön3 nnna niNiV wnV» ^ mp: |3 ^
• pnns» ni-i3 D'^^rn pwn \ü Ta^nS
43
----Uiwwa-Ui .W......-.ill............ , .. m
B IJ GEVOEGD-GEBED.
(2)« voorleger:) Door alle geslachten zullen wij Uwe grootheid verkondigen,, eeuwig en immer Uwe heiligheid verheerlijken. Uw lof, 6 God! zal nimmer uit onzen mond wijken; want Gij zijt een groot en heilig God en Koning. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! de heilige God. (In de tien hekeerinysdayen de heilige Koning.)
{De voorlezer eindiyt het laatste gebed en zegt Kadis Tithkabbal.)
Niemand is als onze God, niemand als onze Heer, niemand als onze Koning, niemand als onze Redder. Wie is als onze God V wie als onze Heer? wie als onze Koning? wia als onze Redder? Wij danken onzen God, wij danken onzen Heer, wij danken onzen Koning, wij danken onzen Redder. Geloofd zij onze God, geloofd zij onze Heer, geloofd zij onze Koning, geloofd zij onze Redder. Gij zijt onze God, Gij zijt onze Heer, Gij zijt onze Koning, Gij zijt onze Redder. Gij zijt het voor Wien onze voorouders liet reukwerk der welriekende specerijen in damp deden opstijgen.
De zamenstelling des reukwerks bestond uit balsem, zeenagel, galbanum en wierook, van eik liet gewigfc van zeventig mane. Mirre, kassia, spits , van nardus, saffraan, van elk bet gewigt van zestien mane. Loog van wikken, negen kab, wijn van Cyprus, drie saS. en drie kab, en als men gcenen wijn van Cyprus heeft, dan neemt men ouden witachtigen wijn. Zout van Sedom, een vierde van een kab; een weinig van het kruid Maale A'san (dat den rook doet opstijgen). Rabbi Nathan zegt: ook een weinig barst van de Jordaan. indien men er echter honig bij doet, maakt men bet onbruikbaar; en indien men er een van al de gemelde bestand-deelen van weglaat, is men den dood schuldig [door het goddelijk geregt]. Rabban Simon, de zoon van Gamliël zegt: de balsem is niet anders dan de gom die van den balsemheester afdruipt. De loog van wikken dient om er den zeenagel mede af te spoelen, om dien schoon te doen uitzien. De wijn van Cyprus dient, om den-zelfden zeenagel er in te weken, om er eenen sterken geur aan te
II
: 111
• |?ks4 mtan n^nn njn 'T^no Tyx rain w nora *T3n Vdt rnpn nn
ionj raw1?
vw nyn * DirmiM pp1? IT yprh ima quot;jtóm * ddhidnd ws * n^ni 120 lann * Dipa1?
lirin VNI WV èia * nna nip onar^n
«üpi '3 ' Drrnbtf quot;IQNv lom ramp;ipT ly 'n * ♦pn
15
jjoiö n^sn JD
vrhx ^I^i? nrisj nsaSi ^Si-j nu? mii quot;niS po
^quot;•nrijc ^n^ SnJ ^Sa Sx v nj'i oSi^S tm Ui irsp quot; (: tffijsn •s^sn n^cM) : vftrfty Snh « nruc
na^öa f« '^aSöa ^ [^
: IJjriyiDD 'P * *D • 12^ns3 • l^nS^D ;Ö
nnij • IJSSQS * iTinsS nni: * irnSxS nnia
* waSö -ira * lyjnx * UTiSs; •'
nnk'* «quot;in nri« '^riSs4 «in nn« ; i^^id -]ra irnins tTüpnr sm nnx: uririo Kin nnx • «in : D*pDn niüp-nx f^sS
hpvn ' n^D^ni mabnni {isïni nvn njL2[pn Q^g D3quot;)3i quot;in: nVsB' n^,vi?i quot;iquot;10 •quot; nio D'pB' 073^
* quot;1^ d-W tiirpn * n:o 1^3; n^jy quot;1^ ni^ty S^p
• l^pnr^nnr^-iann3 'njnpn |iö3^ *n^ ns^pi rpnsjp^ ib ps dsi • xnSn pp |^d fpnflj? p; nVyp * (3|5n) n'pnp n^a : p'nr jnin npn h^d xin^quot;1?! pn'n n33 f]X ipix jn: 'an : ^in^-S^ fBty nr. n^Dp'Ssp nns ipn dx * nVos ^3*1 ns |n: dni ï]Tn^ nVn iys nvn • tpis* bs^P^ 1? prp'^ '• nn^p
• psvn'n^ ns f£3^^ nn3 : *]upri ♦sjp ^pisn «nrity n3 pöïn'ns 13 pit^^ fpnsp \quot; : nxj np
1 roun fi2V7f
y^in • -I^T miosni pnv HTS4 m^p rbw D3,n^ D^an Vyi * n^pif. yïn VÖ □ptfp nw
B IJ G E V O E G D - G E B E D.
nray} TDW naia roanai aWi nana cm naoa 0 Di^tfn nipynnx ^na :ai^i craiü o^nS Sxnte': ng ïieySai
: oiya larns4 ■qi^pn » nnk -|n3 nrsu] onn tr?? naio -lyrp ^2^1 y-p quot;n'sa ♦p6k Sa) tsj ï]TTin spntep» ^n-nro gS nns rmn isi -13^3 r\isamp; i^qS nErjj; • anarna Sj^pi am^ nsn rnnp njn 4? araenrn |tsSit jspS Timin jjraS iïvy ?imi|7 ]]nh niri' tiw jj^ÖS nry « ^i'jaS 'aS jvjni 's psn1? vn1 : wi Tjyp; njrKnn ?|nn: quot;Sa ^ wSjp aStf nirjK «in ranpa oiW rivïv • ^nüi
rrnta c'^pn rra n»quot;1.^ wntax 7^1 utiSx « ^osbp psn w : ni'ioTi? ^ai aSiy ■wa nx^a : IPTH? ^i?W W ^po
: nfxnp ouE'ai dSïi; ^a oS^m min1 nnm rgt; na-in
: i- • t : t •• • «itt • t t - : • t - t ; t ;
Bij de herhaling des r/eleds door den voorlezer zegt hij:
Wij willen U met eerbied verheerlijken en heiligen, gelijk de geheimzinnige bewoordingen der heilige Seraphim, die Uwen naam in het heiligdom huldigen, zoo als door Uwen profeet geschreven is: de een riep den ander toe, en zeide : {De gemeente;) Heilig, heilig, heilig is de Eeuwige Zebaöth, de gansche aardbol is vervuld met Zijne heerlijkheid! (Het volgende wordt door den voorlezer herhaald-) De wereld is vol van Zijne heerlijkheid, Zijne dienaren vragen aan elkander: »waar is Zijn heerlijk verblijf?quot; in een afwisselend koor roepen zij; geloofd! {Degemeente:) Geloofd zij de majesteit des Eeuwigen, op hare plaats. (Het volgende wordt door den voorlezer herhaald:) Van Zijne plaats zal Hij Zich met barmhartigheid wenden, en den volke genadig zijn, hetwelk de eenheid Zijns naams gestadig des avonds en des ochtends van eiken dag twee maal met liefde erkent, en zegt: hoor! {De gemeente-.) Hoor Israöl! de Eeuwige, onze God, is een eenig eeuwig Wezen, {pe voorlezer herhaalt:) Een eenig Wezen is onze God, Hij is onze Vader, onze Koning, en onze Redder, en Hij zal ons door Zijne albarmhartigheid, ten tweeden male, voor het oog van alles wat leeft, laten hooren; U een God te zijn. [De gemeente:) Ik, de Eeuwige, uw God!
(])e voorlezer:) En in Uwe heilige schrift is het volgende geschreven : {De gemeente:) de Eeuwige regeert in eeuwigheid, uw God, o Zion! door alle tijden. Hallelu-jah!
nn tïsi ra»1? ,
m»ri : irrroaa ernjntf * ibw nnr D^rf^K
- iquot;t - t ; • it. . » .
*,lBnpnn3 annrn : inrnr BtoEO * ^quot;innna Hip; inw msnf? mn * diti rn: imas wirh vv inat^a naiy nüi • ahin
42
ïpiü n^ön 272
nDK3 n^D ^nv D^nn ^bi
: nmnS n«: ^ aitsn « nriK * hVd
Sr naman rmna nrbran na-iaa yro wmajc ^nSxi lyn^K i*ci
» : quot; t ?•¥*.«- t t ; - !•• ; t f -; - quot; ' ' •quot;.
dj; n'jna vppi jnnx* ^sp nnioxn ^nar nró n;
vjs « Néquot; : Tjarri ?]%• V3S ;; -w; : ^tö^I ^ ?]an3; ; TIDKS
(pn 'n; p r»») : di^ ^ d^i -Sa D^nn idhi rn nDiai naiü di1?^ nw
t -; iquot; t • v r: r ' •• t t: t t 'm' ■r
?ns quot;n'K2 -insa 1:73 wa# laana ^ajr Vsijy
I iv t : tv; it % r t f : t I iv - •• t : •
iDnnanKi Dquot;n min wnbx « ^ nn3 n^s iir^a
v iv - : • - - iquot; v: *; it r r t I iv t ;
■nN^aV^i^a aiüi di^i o^ni ovpnni nanai n^nxi : ïjofttfa n^K'-baai n^-^aa
.quot;imw ncnp imfii itpj rioP? inn t'c?
D^npön 'sni? (Sar) moa ^nfp;i ht Vk n? ^2: t bv ainaa ^jpa rnsn-Va ni«ax « tfnp irnp irnp : nö«i
i vit t » t 1 t : *: it j t t * t :
rm nrS ht d^kib' vmvD oSiy xSo niaa: maa
v t • -; t : t : t •• t ; ;
: iDippa « niaa -jna : ripsquot; -jna dhd^1? niaa Dipo air 10^ Dnn^n firn D'arna Kin loippp Vpv quot;quot;'p: Dnpi« ym nan^a D^oyö Tpn cvVaa quot;ipai iraK Kin i^nSx sin nnK: inx « wrbn M
r t !•• v; t v t v ▼: !•• ••: *: . •• t: •
vianna wnw sim * 1:^^10 «in 1:370 «in : oa^Vx 7 quot;'•? : DviS^b aa1? nvnb ^n-^a
runii O'dd::? aaTiSx jlSa 1'D'Din |31N D»C n3C3
-j'rbK ütyh ♦; ■:ji?a, r'.,-. ; naxb ama ^iynj5 nanai 'n : nnSVn nm ri»x
t - t ; '
nV1» n'ia .iïiïV
• nbi# '2'M mn * nnan nair DpTI^K
aiS^i aiia n'ra * nna Sraa nnprns
-]Sa p'xS ipi« * nna ♦nna-Va n«r ly-r • nnnsa
■pin quot;nDiai : nninT ^nSn
.-;
11 -
1
Vt
i
w
41
B IJ (x E V O
Foor eencn gewonen Sabbath. eene verlustiging houden, het volk, dat den zevenden dag heiligt. Dat het gezamentlijk verzadigd worde en zich verlustige met üwe goedheid! Want in den zevenden dag hadt Gij behagen, en gij heiligdot dien, ja. Gij noemdet hem den bekoorlijksten dei-dagen, ter gedachtenis van het werk der schepping. Onze God en God onzer vooroiiders! schep behagen in onze rust, heilig ons door üwe geboden, en laat üwe leer ons aandeel zijn. Verzadig ons van Uwe goedheid, verblijd ons door Uw heil, en reinig ons hart, om ü in waarheid te dienen. Laat ons, Eeuwige, onze God! met liefde on welbehagen aan Uwen heiligen Sabbath deelachtig zijn, opdat Israël, die Uwen naam heiligen, er op rust genieten. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die den Sabbath heiligt. |
Voor den Sabbath van het nieuwe-maansfcesi. zeven, zonder gebrek. En hunne spjjs-en plengoffers naar het voorschrift, drie tienden [meel] voor iederen var, twee tienden voor iederen ram, een tiende voor elk lam. Voorts den wijn voor het plengoffer, den bok om te verzoenen en de twee gestadige offers naar hun voorschrift. Dat zich in Uw rijk verblijden, zij, die den Sabbath in acht nemen, en hem als eene verlustiging houden, het volk, dat don zevenden dag heiligt. Dat het gezamentlijk verzadigd worde en zich verlustige met Uwe goedheid! Want in den zevenden dag hadt Gij behagen, en Gij heihgdet dien, ja. Gij noemdet hem den bekoorlijksten der dagen, ter gedachtenis van het werk der schepping. Onze God en God onzer voorouders ! schep behagen in onze rust, en hernieuw, op dezen Sabbathdag, deze maand voor ons ten goede en tot zegen, tot vrolijkheid en blijdschap, tot heil en troost, tot onderhoud en verzorging, tot leven en vrede, tot kwijtschelding van zonden en vergiffenis van on-geregtigheden (en tot verzoening voor de overtredingen). Want Gij hebt Uw volk Israël uit alle natiën uitverkoren, hun Uwen heiligen Sabbath doen kennen, en hun de instellingen dernieuwe-maansfeesten vastgesteld. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die den Sabbath, Israël en de nieuwe-maansfeesten heiligt. |
wp'f?niirnni3 u^pnjiTTin^ • rrn-nn lapJI n1? mi: WIR vpy Tm WnTa oniDon m hv
• ontD imw hy quot;]? rniTipsn wniotp:
It rl* t , *• I ivt -i r . • I iv -i - t
} (o's q7 p'tdcj irftjnr) Q'Oiquot;! rjnnj
c ïjnna 'a ós) Mia □quot;nS atroi n-w)
epia n^an
D7r chii rsci
P36i
I
B IJ GEVOEGD
-GEBED.
■iO
Voor eeuen gewonen Sabbath.
Gij hebt den Sabbath verordend, in zijne offers behagen gevonden. Gij hebt zijne verklaringen bevolen, benevens de orde van zijne plengoffers; hun, die zich op denzelvou verlustigen zal voor altijd eer ten deel vallen;
zij, die zijn genot smaken,
verdienen het [eeuwige] leven; ook zij, die zijne gc boden beminnen, hebben zich hethoogste goed gekozen.
Reeds op den borg Sinai werd het bevel aangaande dien [dag] gegeven, en Gij,
Eeuwige, onze God! geboodt ons, om daarop het buiten'
gewone offer van den Sab bath naar behooren te offeren. Het zij Uw welbehagen, Eeuwige, onze God en God onzer voorouders! dat Gij ons met vreugde naar ons land opwaarts voeret,
eu ons binnen onze grenzen plant; daar zullen wij weder voor Ü de offers brengen, waartoe wij ver-pligt zijn, do gestadige olfers naar hunne orde,
en de buitengewone naar hun voorschrift. Alsdan zullen wij ook het buitengewone offer van dezen Sabbathdag voor U bereiden en offeren, met liefde, naar het bevel van Uwen wil, gelijk Gij het ons voorgeschreven hebt in Uwe leer, door Uwen dienaar Mozes, hem door den mond Uwer heerlijkheid medegedeeld, zoo als gezegd is:
Voor den Sabbath van het nieuwe-maansfeest.
Gij hebt Uwe werelden bij den eersten aanvang gevormd, en Uw werk op den zeverden dag voltooid. Gij hebt ons bemind, behagen in ons geschept, ons meer dan andere natiën verheven, ons met Uwe geboden geheiligd, ons tot Uwe dienst, onze Koning! doen naderen, en hebt Uwen grooten en heiligen naam over ons genoemd. Gij gaaft ons, Eeuwige, onze God! met liefde, Sabbathdagen tot rust, en nieuwe-maansfeesten tot verzoening. Doch daar wij en onze voorouders voor U zondigden, werd onze stad vernield, cn onze heilige tempel verwoest, onze heerlijkheid ging in ballingschap, de eer word den huizo onzes levens ontroofd, zoo dat wij onze pligten niet meer kunnen vervullen, in het door U uitverkoren huis, in den grootonen heiligen tempel, waarop Uw naam genoemd is geworden, wegens de [vijandelijke] hand, die tegen Uw heiligdom uitgestrekt is. Het zij Uw welbehagen, Eeuwige, onze God en God onzer voorouders! dat Gij ons met vreugde naar ons land opwaarts voeret, en ons binnen onze grenzen plant; daar zullen wij weder voor U do offers brengen, waartoe wij ver-pligt zijn, de gestadige olfers naar hunne orde, en de buitengewone naar hun voorschrift. Alsdan zullen wij ook de buitengewone olfers van dezen Sab-bathdag en van dit nieuwe-maansfeest
Op den Sabbathdag, twee éénjarige lammeren zonder gebrek, eu twee tienden meelbloem tot spijsoffer met olie aangemengd, benevens zijn plengoffer. Dit is het Sabbath-brandoffer voor eiken Sabbath, behalve het gedurige brandoffer met zijn plengoffer.
(Op den Sabbalh can hel iueuice-maantsjeesl■ Dit is het oft'eiquot; v;m deu S.iij-batli, voorts het offer vau dezen dag, gelijk gezegd is;)
Voor eeuen yc.ieOHeu Oahbath. Dat zich in Uw rjjk verblijden, zij, die den Sabbath in acht netiien, en hem als |
Voor de a Sabbath van hel niemce-maausfeesl. Op de eerste dagen uwer maanden zult gij tot brandoffer, ter eere des Eeuwigen, brengen, twee varren, zijnde jonge runderen,en oenen ram,éénjarige lammeren r. |
«]DiD n^sn
C7in cftn nscJ
t r • vliv • I ; t t t r t t -
wniK nanx DI»3 ^jn^p nniB'^n-^D lanöoim 133 n^n
: - t • it ; - ; it t r t:
liabö unanpi ^niiraa •nnEHfri 12^ bnan ^QS'I
t -: - ; iquot; v: *; it » v §• - t i r i t
• t ▼: t: t ; • t -
: r -: P iv t ; it t v • ; t t ~ :
n»3 DQ^I 1:1^ nam wniaKi
•• quot; t.i r* * t ; t i- -: -
n^ö quot;ii33 to i:np* n^i ir^ipü
•• • . t . - ••.; iquot;itï tt; i- t»: •
ni'^S D713; uruK bnsn rv33 ^innra n,33 i^ni3in
t - • r - i iv t * : •• ; i»
^so vSv *]m j^nprn pvi ♦n» * ^^ipp3 nntV^n TH irni3« 'rtStfi irnb^ï li^ni nnDty3 ^Srnty quot;nx ^:aS n^: a^i 13^333
i iv t : v -; - t ; r» ; •
a-nps an^n iyni3in ni:3quot;i|?
♦SDiD-nNi : an3i?n3 Q^DIOT
•• : v : t t : • : • t
ï^inn üni avi nin nr^n nv ^3n3^iD3^iïnniv»3n3nN3?j^ 3np:i n'^: nrn : TiDKa ^133 »313 ?jn33; n^j; ^nnins wbj? annt^j; op'ön ra^-^3 Dv^3r,r^ nr^n Dl^i msB'snsB' nSr : 130:1^3^^3 nn;p nVo : n3p:i -rorn nS^S^
c noxa aiquot;n ja-i^ nar ja-ij? nr w c6n r^.)
c-n Dftn Pjci
•tt- t r i; - v quot; ; t •• t;
~ ~ quot; quot; quot; IT T
D
PjCi
.p'-im Dquot;»
mn, n3K' riisn nnx • n»ni33-ip
t r • t iv : :It
nno DJ? rrtfna
... . t iv
DSi^n^üTTDo:
t : t iv; - ; t iv t ;
n WD * ibnv 1123
t iv -: it : • t
D^niKnDn '13? D«n
• -; t t -: it
* nn3 nïn nnm
it t t *..; t iv t :
' llüx: ^DD TK
t iv t ' : *1 quot; * * t
3nphl?iyn^i:ixni r\Tamp; ê]p1D |3quot;)pT ns rixn *rv ' »15^13
* t • ; . t t
wrbx T^vP vtynv irni3x lisnxS nnü^3
t ; • ;
uyani
; - lquot; t • ;
n'B'p Q^I *iyni3in ni:3ip-nK
1- : : it
amD3 an'an
t : • : * * ;
* Dn3'?n3 D*ÖD1Ö1
t t ; * ; • t
rairn DV c]piQ DNI
'I
PSCb
ï]ni3Sp3 inöjy» ^nipi n3^ noi^
n
'•0.
OCHTEND-GEBED.
De voorlezer neemt de heilige Rol in den arm en zegt:
Alles love den naam des Eeuwigen, want alleen Zijn naam is hoog verheven.
De gemeente antwoordt'.
Zijne majesteit is boven aarde en hemel! Hij heeft den horen Zijns volks verhoogd; een lofgezang voor al Zijne vromen, voor Israëls kinderen, het volk dat Hem nabij is. Hallelu-jah!
Een Psalm van David. Brengt den Eeuwige, gij zonen der magtigen, brengt den Eeuwige, eer en zegepraal. Brengt den Eeuwige de eer Zijns naams, aanbidt den Eeuwige in heilig feestgewaad. De stem des Eeuwigen [rolt] over de vloeden, de God der eere dondert; de Eeuwige, over magtige vloeden. Des Eeuwigen stem is met magt, des Eeuwigen stem is met heerlijkheid! Des Eeuwigen stem verplettert cederen, de Eeuwige verplettert de cederen Libanons. Hij doet ze huppelen als een kalf, Libanon en Sirjon als een jong reëm. De stem des Eeuwigen splijt vlammende bliksems. De stem des Eeuwigen doet de woestijn beven; de Eeuwige doet beven de woestijn van Kades. De stem des Eeuwigen doet de schuwe hinden opspringen en ontbladert de wouden; en in Zijnen tempel zegt alles: Majesteit! De Eeuwige troonde bij den zondvloed; de Eeuwige zal als Koning in eeuwigheid troonen. De Eeuwige verleent Zijnen volkede zege; de Eeuwige zegent Zijn volk met vrede.
Bij het wegzetten der heilige Rol in de ark, zegt men-.
En als [de ark] rustte, zeide [Mozes] ; rust nu, Eeuwige! [onder] de tien duizenden der duizenden van Israöl. — Trek, Eeuwige! naar Uwe rustplaats. Gij en de ark Uwer heerlijkheid. Dat Uwe priesters zich met de deugd bekleeden, dat Uwe vromen vrolijk zingen! Om Uwen knecht David; weiger niet wat Uw gezalfde begeert. Want ik verschaf U goede leering, verlaat dus mijn onderrigt niet. Zij is een boom des levens voor hen, die haar aanvatten; die zich aan haar vasthouden zijn welgelukzalig. Hare wegen zijn wegen der liefelijkheid, al hare paden tevre-donheid. Breng ons, o Eeuwige! weder tot U, dan zullen wij weder keeren, vernieuw onze welvaart als van ouds.
: yvïrh 3*i nnK dtid rmp 'rw nias nntf
quot;]piD D'rn b'prra dtiq rrno ncra D^n ?JIM 'p nsj? 'iwh ihjidk oniDK Tripi D^in Nsni : r\yw\ n'Dïpi htoi n^pp rptp npin 'pi ^3
(; aranna urb insi nati * CTcrnn ax ?]io3 p P'-csj) :D»npnn'np« nnK -jra 'D^np nvnnS nnx jowi * n)p D^npi viïipT ?jp^i wipr
39
mn^ n^an
Iquot;c? inift ii'?? ift ?n'3? [n on,is ion p'innco
HD1? ID^ ïïm '5 ? D^'DK hhw
O'JIU iop-l
n^nn wyh pp Din : D'OBh p« by nin : nn^n lain ojr vtd/tSdS
t -: - I: . - •• T : • •• : • T , • -; T :
: fjn -ii^ quot;b lan crStf quot;b lan nnS Tiarr ^
T TT- T .....;T- t *T: ' quot;**}
'• ^ll? rimra nnn^n la^ maa ^ -on Sip : D^n D'Ö Sy « D^in maan Sx D^n « Vip 'nNTiK ^ D-ns4 nniy ^ bip : nnna ^ ^ip rm « : |3 1D3 fin'^i pJD1? ^ loa DTpTi : |i:^ri
nanD « gt;rv naiD « Vip : m manS 3ïn ♦♦ Vip
- : . T; T T : * * T *: •• -: - •• r: )
iVa ib^nm nn^ «]^m niV^ VVirv ^ Sip : irip rp M : aSirS quot;]SD quot; zm yw SISDS quot; : -ii33 IQN4
*: t ; F v iv ▼: v r» - t t - - ▼: t
: DiV^b lay-nx -py ^ jn» la^V
Dnni6 is'or iio ISDP jnnnncj
™p : bxri^ ♦ÖVN nmni » nzw IDW nruil p-iï wty :' pixi nns4 ^nniiüV : ^rró 2pr\ Vs4 nn : i:n^ ^tdhi kti o^n ^ : ■aiiyn SK ♦nnm DDV ♦nn: 2m npV ^ n^ni^nrVai ap: rrrm: n^öini na D^pnnaV
t iv * : t : - i •• : - t iv t : t. •-. ; t iv : : t
; Dipa ijw vin nar^ji quot; ^a't^n ; dipe»
vmv: !•• t •• - T t: I IV •• ▼: i- • -: T
. pijSD ïjD 0|1dh nni' pnn6b i'fti rmro niori inf. qoi» Pinn im .trnp 'sn inift ï'c?
(•• UTI^NS VlJ lan N'ipN 11 ar
iquot; •• vi t t'; v ■»•: ••
: ïinVnn nnsn
' i v t • ; * - ' t ; * - t : t -:
^nVx annas4 'riVx i^nias4 i^^nVs4nns4 rj^ Sx «niani main hm V^n apr 'n9s4i pnr ^aoi ni3N nan nam Van n:pi ogiü onon Sola {vVy
: nans4a idamp; jvph anria ^aV Vnu ?|3j»S a^nn -ispa uaroi • cttq fan -|SÜ D^nS im n^)
( : crn D^SN
en van ligchaamssterkte; een leven, waarin wij godvruchtig en zondenschuw zijn mogen; een leven, waarin wij niet beschaamd noch schaamrood behoeven te worden; een leven van rijkdom en eer; een leven, waarin bij ons liefde tot de heilige leer en eerbied voor het Opperwezen heerschen mogen; een leven, waarin Gij, Eeuwige! de verlangens onzes harten ten goede vervullen moogt. Amen Sela.
Vervolgens wordt het nieuive-viaansfeest, door den voorlezer, aldus ingewijd:
Hij, die onzen voorouders wonderen bewezen, en hen van de slavernij verlost en in vrijheid gesteld heeft, die verlosse ons spoedig, en brenge onze verstootenen bijeen van de vier zijden dei-aarde, gansch Israël gezamentlijk. Laat ons hierop zeggen: Amen.
Hij neemt de heiüye Rol in den arm en vervolgt:
Het nieuwc-maanfcest der maand.....zal zijn op aanstaanden .... dag,
die voor ons en gansch Israël ten goede komc!
De gemeente, en naderhand de voorlezer-.
De Heilige, geloofd zij Hij, doe deze nieuwe maand aanvangen voor ons, en voor Zijn gansch volk, het huis Israels, tot leven en vrede, tot vreugde en blijdschap, tot heil en vertroosting. Laat ons hierop zeggen: Amen.
-imi [wtj 3jo njfijn '«ii mjnae'
Tipö* «in * ffüiïrn varna * DWp ' D'jprnn 25C an^n niVnj? * Dvp'pnrn Dn;pnn * tfarm
D'anwn * D^n ^ T\püv ri:n nWb * naa ninxpi i^ * nna; ah oniorn • oViy : onix ffini oaip
n-iina iinas : quot;]i5quot;fn my on nop: in»#1? 1^3 Dipri DpaiDipnna^DT^ is^ ffi: i^nn '^n^sn vk n^o DinaD^sn^ns^T^i :iDj;inDquot;iK isdi inx1? ypi ^iprpsnrni :|VS3 j3^ n 'n'p; ah dot ^n^ji *nD«b nppurr^S ffiaa yn? on^riVK n»N D'ian npN» noV - now r\yamp; ah -dj oniN D'pT '3 idini : quot;jia^n m p« m'i fno ni'ia ahü d»153 p* ioiki : npys : D^T (3 hy nnjy* -]ni3 : nan
38
nnnty nSsn rh
^ D«n «ran my ons o^n mox^ y*hn bp D«n iw «nniy D«n 11331 ivy hp crn no^ai n^ia Dna nibsty^-^TiK ^ xifcm o^n ükv nmi min roriK
-. : . t v it ••- :•.• • - 'i- t j - ;•; t - -
: n^D TOK naiü1? 133S
T iv ' •• t T ; Iquot; •
1quot;co imfti UTBH Pquot;gt;3n '3DiD rscs
* minS rvnaj^o Dni« 5wi 13^13^ D^DJ rivyp ip nifijs wni: ^3^1 3n^3 unix bw «in
imfi) i7'3 n'o npti ;quot;c? : roK iqk3i VnTbquot;-^ Dn3n * ri«n
I .. t - ; •• t ; • t •.. -. I viT T
: naiöS 6N^rS3 bvi) 1:^1? xan '3^0 ara hm1 ^ rln rjin
t ; •• t : • t -: r* t t - : v; • •• i
' hvriw n^3 i^_l?3 ^11:^ sin ^113 pnjsn mpin* w : \m 1QN31 * nöra^i n^i^^ •nnD'^i ritri^ * di^VI D^n1?
I •• T quot; : T T v; T • T;*;! T; t; • - •
: rbe ~}* -~2 quot;SST npfct
: vri'jN quot;ö avn nirtt h roser ayn ntfü
T v: TV TT •' : - T IT v ï T T f *' 1 quot;
?jpiy n3i3Ki ^ön ♦riii?« ^jpüiiK iiiS n^nri noP
nVSn«i_ ^3-13« Di',quot;b'33 : n^i chtyb nn : npn yx in^naSi i«p b^nai « : n^i DVI^S n3-n^ninTi33 iin :iT^^n'n3ai n3T :n3i3DK 1^*131110^ ^nKiunryi :nn^«n»n«V£3:
viquot; t iv; —: I : t •..; i- I iv ; quot;vrv t r t I iv ; ; •
O'ÖK « Dimi |i3n : IMT ^npixi 1^3!. 3n
r ; ÏV vünni hzb « 31Ü : quot;ipnquot;Si3i
?|rnTi33i iiön» ^ni3Sp 1133 : nsisis; ^Tpni ^^o-V3 : im31?D nn 11331 -i»nii33 dikh n3L5 ^nin1? : 113T
; - - ; T : T T T ••; * - i* : iquot; -:
r|oiD ninir1?^ ^nV^poi avty bz m31?D ^13^0 113quot;^ bb vy : D,öifi3nquot;l/3^ cipin D^Sfiirr^V «
iquot; - : I iv •• •• !•• • : - t : II •• : • ; - t ; ▼;
ynamp;ni ï]quot;n^n«nni£3 : mys D73«_n« on? |ni3 nn«i 3lquot;lp : V^yD-i?33 TDHI V31T,?33 M PHS : riïl
It T -: - T: *T: TT: T;*:I * - ' T T :
-nsi n'^ v«t fiïn : nDK3 inxip yamp;x b'zh vsnp-^b quot; quot;S3 nKi i^n^-^-ns quot; lüit^ : D^^II yvw an^i^
t •• : t -: t v *; ••. ;• * : ^ * t t: -
i^ip D# -i^3_b3 ii^i ^ n3^, quot; n^nn: tob'» D^t^nn
;It •• T T T I quot;T * * ••-;▼: - • : * ; - * T :T
: niSbn oVijr n^i nn^o n» quot;]133 ITOI : 1^1 DbiyS
uwe dagen cn jaren! Dat gij verlost en gered wordet van allen nood en van alle ongelukkige toevallen! Onze Heer in den hémel sta u bij, ten allen tijde en tire. Laat ons hierop zeggen: Amen.
Hij, die onze voorouders Abraham, Izak en Jakob gezegend hoeft, zegene deze gansche heilige gemeente, benevens alle andere heilige gemeenten, hen, hunne vrouwen, zonen, dochters en alles wat hun toebehoort. Alsmede hen, die bedehuizen stichten ter godsdienstoefening, die er inkomen om te bicraen, die lampen verzorgen ter verlichting, en die wijn geven tot de plegtige inwijding en uitgeleide [van den Sabbath en feestdagen], insgelijks die brood geven aan de arme reizigers en aalmoezen aan de behoeftigen, en allen die de aangelegenheden der gemeente trouw behartigen. De Heilige, geloofd zij Hij, geve hun het verdiende loon, bevrijde hen van allo ziekte, geneze hun ligchaam volkomen, vergeve al hunne ongeregtig-heden, en zende zegen en voorspoed in al hunne bedrijven, benevens hunne broeders, gansch Israël. Laat ons hierop zeggen; Amen.
Gebed voor den Koning' en de Overheid.
Hij, die den koningen hulp, den gezalfden heerschappij verleent, wiens rijk het rijk aller eeuwigheid is, die Zijnen knecht David van het moordend zwaard gered heeft, die in de zee eenen weg, in geweldige wateren een pad baant; die zegene, beware, behoede, belpe, verheife, vergroote en verhooge in aanzien onzen heer den Koning.
Zijne Majesteit Willem III, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Imxemhurg, Hoogverheven hlijve Zijne heerlijkheid! — Bare Majesteit de Koningin! Zijne Koninklijke Hoogheid, den Kroonprins der Nederlanden, Prins van Oranje, en het gansche Koninklijke Huis. Hoogverheven blijve hunne heerlijkheid!
De Koning aller Koningen behoudo hem met Zijne albarmhar-tigheid in het leven, en behoede hem, en redde hem uit allen nood, alle verdriet cn schade. Hij late vreemde volken zich onder hem vernederen, zijne vijanden voor hem vallen, en hem voorspoedig zijn, overal waar hij zich wendt. De Koning aller Koningen neige met Zijne albarmhartigheid zijn hart, alsmede dat van al zijne Eaadsheeren en Vorsten, tot welwillendheid, om ons en onzen broeders, gansch Israël, wel te doen. Laat in zijne en in onze dagen Juda geholpen worden, en Israël rustig wonen! Dat de Verlosser te Zion kome! Moge dit Gode welgevallig zijn! laat ons hierop zeggen; Amen.
Op den Sabhath voor het nieuwe-maansfeest, zegt men:
Hot zij Uw welbehagen, Eeuwige, onze God cn God onzer vooroudevs! ons deze nieuwe maand te doen intreden tot gezuk en zegen; verleen ons een lang leven, een leven van vrede, van geluk, van zegen, van middelen van bestaan
37
mm
mntf n'jsn T1?
p ppisnni * rDiK |m jiD^v
*pD1^p3 «n; XV2V2 n pö - ^»3 pi «pj?
: pK idn^I - pr^3 ■^rnx -p3* Kin 3p^ pny nn-iss 1:^13« ^3^ *p ditb'JI on quot;^nn^njis d^ • ntn irnj^n bnpn nvpJ3 »n3 DHTOj^ 'pi * on) Dn^niui nnnsi
iinq1? ~i: D^nir^ ♦pi VjpsnnV D3in3 0^3^ pi * n^an1? p_b3i npnyi D^nniN1? nai * nS-pnSi ^np1? j«i DW; xin ^13 toidns im D^DI^ quot;SsS nbon DfiirbpS «371 n^np-bs onp Diri^ ^ri?3 DJTT n^Q-^33 nnj?sm ro-n n^»i D:I^ : pK npNJi Dn'nK
.nquot;T n-n^1?') -ISD1? nSan
n^Vp im3bp D^psV n^ppi wzhti n^v^n rniin : nyn 3inp 113^ iithn4 nsian opSiySs
quot;]i3* xm * n^nj on^ pppi -jii Q»3 jni^n ^an rhyzh Dpim iit^'i msri
quot;sVpn i:nn3rn«quot;i .nin onj d1?4?*)
-IKE' Di; n3iSpn nxj? i:3quot;nKi .Dnin dit msSpn n's-Spi D^,Ks^^x,! vxVn pan rnrbspi inip^i in'n' vonns D^pn o'pp rpn v:ab vwity Wi vbjn nnri op^ quot;i^ti inW pni 13gt;3 jn' voms DpSpn 'pVp -jbp * rus' quot;Vs d^i n3iü niiom in'^i v^irL?3 3^31 np3b p3^ nnin^ ya'in wwy\ vdjs * : pK ipN3i pri 'n» pi. SNIJ p^xS K3i
Ttjfii I'jrij sin? }quot;3i3n:;
vty üinnv ^ni3tf 'riVxi lynVx « ^:^p pin ^ Dpnx D^n liVfnni ro-n^ nsitaquot;? nin ^nnn-nx no^ia W D^n n3n3 bu D^n mvj bamp; D^n diW bw D^n
T T ; - V • quot; T T ; V • quot; T V ' - T
4 1
., gt;•
1^1V1
1
•quot; éïê. oii
yk
JV
■jiH»
IH
_u_
OCHTEND-GEBED.
In vier gevallen is men verpligt dank te zeggen voor genoten e redding: als men van eene zeereis teruggekoiaen. door eene woestijn getrokken, uit de gevangenis verlost, of van eene ziekte hersteld is: men zegt alsdan:
Geloofd zijt Gij, Eenwigo, onze God; Koning des lieelals! die aan schuldigen weldaden bewijst; daar Gij ook mij allerlei goeds hebt doen wedervaren.
De Gemeente a/Êwoordl:
Hij, die u weldaden bewezen heeft, late u voortaan ook al wat goed is wedervaren. Sela.
Als iemands zoon den vollen ouderdom van dertien jaren bereikt heeft, zegt hij:
Geloofd zij Hij, die mij van de strafpligtigheid van dezen bevrijd heeft.
Na den afloop der lezing xvordt de heilige Rol opgeheven, het schrift der gemeente getoond, en men zegt:
Dit is de leer, die Mozes den kinderen Israels voorgelegd heeft, door den mond des Eeuwigen uitgesproken, en door de hand van Mozes overgeleverd. Zij is een boom des levens voor hen, die haar aanvatten; die zich aan haar vasthouden zijn welgevallig. Hare wegen zijn wegen der liefelijkheid, al hare paden tevredenheid. In hare regterhand is langheid van dagen, in hare linkerhand rijkdom en eer. De Eeuwige vond welbehagen wegens Zijne geregtigheid. Zijne leer groot en heerlijk te maken.
Als de Maphtir geëindigd heeft, wordt het gebed aldus voortgezet:
Van den hemel worde verleend verlossing, genade, gunst, barmhartigheid, lang leven, ruime middelen van bestaan, hemelsche bijstand, ligchamelijke gezondheid, voortreffelijke verlichting, levende en duurzame nakomelingschap, die niet ophoudt en niet verhinderd wordt de uitspraken der leer na te volgen, aan onze leeraars en geleerden, de heilige gezelschappen, die in het land Israëls en in Babyloniën zijn, aan de leeraars der hoogste leerscholen, aan de leeraars van gansch Israël, aan de oppersten der scholen, en de regters der steden; aan al hunne leerlingen en aan al de leerlingen hunner leerlingen, en aan allen die de heilige Leer beoefenen! De Koning der wereld zegene hen, verlenge htm leven, vermeerdere hunne dagen en jaren! Dat zij verlost en gered worden van allen nood en van alle ongelukkige toevallen! Onze Heer in den hemel sta hen bij, te allen tijde enure. Laat ons hierop zeggen: Amen.
(Die voor zich alleen hidt, zegt de iwee volgende stukken niet.)
Van den hemel worde verleend verlossing, genade gunst, barmhartigheid, lang leven, ruime middelen van bestaan, hemelsche bijstand, ligchamelijke gezondheid, voortreffelijke verlichting, levende en duurzame nakomelingschap, die niet ophoudt en niet verhinderd wordt de uitspraken der leer na te volgen; aan deze gansche heilige gemeente, ouden en jongen, kinderen en vrouwen 1 De koning der wereld zegene u, verlenge uw leven, vermeerdere
36
1
rvw n^sn b
DP bis p'pw Pquot;Ü mno rt , ib' 'o utiri / pwii |»quot;P3 p'm; ./jfiji j'f) '3? irtj ijf) „ DJifii ppn 'quot;d ifAfl f)-)3j!) fnjj p bf) , tenwi oiip , .pi-mp ^iio , d'O mr ^moi pnj o^fi
. U P3-gt;3 nnfl'l .fó') OniDfo j:'33 D13P
lt;üyh V') wyrh Vaian D^iyn -jSq u'ribx nns ^na : aiLj-^a niaiü : n^D «in aitr'-o 'p O'Jlü bpjJOl
01303 IPIP ^PP ori PJD /quot; 13 fllpü »quot;07 pijp pjii J3'J5 133D 'p 11 P373 P13lt;3 U3 ÏÏVPnb 0rü3 if) J)''d\i 133!) jmpCr
: n?W ^quot;193^ ^na
D'lPlfil 3i33P 7« j'Ü^P P71J3 PPDO j'O^JPH .]'!)!»J1 )'0'3jm ,p3amp; 'V
r ^ ^ ^3 'Jö1? n^o de' ib'n n-jinn n^phi na a^nraS wn a^n yy : n^D Ta D'p; igt;4 : di1?^ irniarnrSaquot;) d^j ^ann rrann : hny ipnï \viï fan « : maai n^p nSWo^a niwa : nn^i min
* : quot; : t
D'-ffliP p:npfl 0373 TWOO Dquot;DD 7pf)
^itüi 'an» \sni ^nni snpni wn wnp |p jpnia Qpi : k;S^i3 «ninai ksu mnai «wn xn^^pi 'mi mnöD ViLia' vh ni pioa» xh n N^-it 'NO^I N'n bsn'ipn «^n«a n • xn-jian jjani \yy2h : NnniK n 'rnbi «n^np : ^aaa '-n
rpD^n fö^a^i pn'Tpbn n^n-^abi pnn'p^n-b1? ;xaa \mv nm fin«n vw pnn; Kö^n xaSa : xnn_iN3 j^np-Va pi K^a fp psrn^'i ppnan'i :\w:vb nanx jn^i : fps npNJi fnyi |prba pn^pa Nrr N^p^a n pD p^^a' .quot;ITac -o rt' ?(jpna aip'1 imf- ]-fi j3i7'p'3 üp^po
'jiTpi *anK «ni 'pnni xnpni «:n xyip |p ^nia gpi : s'S^d xninii «313 nmai Nrm»Di
t ; - - t: t ;- t-:' t ;-•;••• :
'p^nsp biüa^ xb ni pias^ n Njnr * NpT'pi N'n «pir * «njn dj? N»ana-i * pin N^np N^np-^aS .'^nniN
t quot;*•• : ^ t - : : - i •• t t • i - t t i: t; t;-
N5p:i pa«n pan; quot;pa* Np^n xa^p * trapi vhsu
OCHTEND-GEBED.
Dat de albarmhartige Vader Zich ontferme over het door Hem van zijne kindschheid af, verzorgde volk ; gedenke aan het verbond der aartsvaders ; bescherme onze zielen voor ongelukkige toevallen ; verwijdere de kwade neiging van hen, die Hij, [sedert hun aanwezen,] tot Zich nam; schenke ons genadiglijk eenc eeuwige bevrijding, en vervulle onze verlangens met de volle maat van heil en barmhartigheid.
Na de heilige rol op de Byma neder gelegd te hebben, zegt de voorlezer:
Hij helpe, beschutte en redde allen die op Hom vertrouwen. Laat ons hierop zeggen: Amen. Gij allen erkent de grootheid onzes Gods, en de heerlijkheid der heilige leer! De Kohen trede toe! Dat zich stelle de Heer N., zoon van den Heer jV., de Kohen! — Geloofd zij Hij, die de leer Zijnen volke Israël, in Zijne heiligheid, gegeven heeft. Do leer des Eeuwigen is volmaakt, zij laaft de ziel; de getuigenis des Eeuwigen getrouw, zij maakt de kort-zigtigen wijs; de bevelen des Eeuwigen regtmatig, zij verblijden het hart; het gebod des Eeuwigen zuiver, het heldert de oogen op. Do Eeuwige verleent Zijnen volke de zege, de Eeuwige zegent Zijn volk met vrede. Gods weg is volkomen, het woord des Eeuwigen is gelouterd, Hij is een schild voor allen die op Hem vertrouwen.
De gemeente: Gijlieden echter, die aan den Eeuwige, uwen God, gehecht bleeft, gij zijt allen heden in het leven!
Hij, die opkomt, om de voorlezing aan te hoeren, zegt:
Looft den Eeuwige, die lofwaardig is.
De gemeente anlxcoordt ■■
Geloofd zij de Eeuwige, die lofwaardig is, immer en eeuwig!
Deze woorden worden door hem herhaald, en hij vervolgt: Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze God, Koning des heelals! die ons uit alle natiën verkozen, en ons Uwe leer gegeven hebt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die deze leer hebt gegeven.
iVa de lezing zegt hij:
Geloolcl zijt Gij, Eeuwige! onze God, Koning des heelals! die ons de leer der waarheid gegeven, en het eeuwige leven in ons ingeplant hebt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die deze loer hebt gegeven.
ipw 3fi p pp ,\vod üracn r/wm roan ara f quot;dj pip rrn roaa
.cnpp? W)33 vquot;-i p':iD p oiii)!» /lyac TPDCii mnm ovchjd xdw quot;lO pip TOT '531 /PpDP tjiD Tj NCD ,3 '5 rivm Tpppl) pip '33
rmmnpnnxi'? -rtpjw rna -n'ïd *3 '5 qiojü rwy ms* dn .fipDp qio pnN SN! rwü Sn 'n icn1! ]d $2 -nw u'inn '531 / fipoj «jid iv /jvüo -)iD3 0^30 jiDfnj nsum nn rana 11« P''D ODÏJD jvc'STöbg
'P j'J^Dl quot;ip J3''D j'p^ipi Xgt;quot;D l'ililjl p'jjpi
iü Vrno j'mipi ^pbw iü lijf) 'D'bo pquot;D j'P'jri (Pquot;t jnprt jmpi 'P O'JJDUl 'D'ilj P''D p/)l?1 '3D J/'D j'ÜUl l'O^JPl , p'H jnpifll
pquot;i oft po pi nan P'wn o^up HDD tppc!) pipi jnprt pso .PDO? bw j'Tppri rnopp -na jmp DM^ISI ,dipci '53 IP D'ipD '53
;vTC n^sn rh
D^riN nna nis?'! D'pio^ dj; onn' xm D'prnn 3^ p ^nn iï'3 lyri ni^nn nij?^n p irni^a:
wniïmn ohm avbty nwbsn irns^ |im owsn : D^nni nyv^' naiD maa
• -: -: t : T T • :
-)Clf!l Pj^lDl 0Dquot;30 ia cnip TPO? P'JP
inn Van : |D« noK:i ia o^Dinn VaV quot;llT^I
iW - aip rna minV niaa m irrt^ Vu
-:- tI: I •• t - t : i- •• vi
•• m^npa^n^ is^V mm ^na : pan ia pnsnD'anDniow^nriy : ^33 na^D n^on ^ nnm nn'sa ma quot; m^ö : aV ^na'^a ona* M mps
▼: *T quot; - * ; TT ▼: -; • ••••:-: • T : ▼: •• I •
nnaK lann o^an Vxn : DiV^a iay-nN quot;jna* « fn» lay1? : ia D'pinn VaS «in ^a nanx « {*): avn oaVa Dquot;n Da^nVs ^a o^ann orw
?Di3P oiipi ,^quot;0 in- ppb 'quot;n onij^o jjidts rr 'j^w infi' oiiro
DTl j'j; wij J5quot;DD pwi , 13 i'p^oi yiiD piDsc nfini IDDD vpv iiip3 p3i3i if!Ramp; ii\ I'JP pDi, na D^inoS sn
: njn dVi^S ^naan « ^na w w : ^aan «-nx iaia
: iy] quot;inaan »; -j-na p3nD Ttim D^DjrrrVaö ua nna ie'k obipn -iVa wnVx M nnx nna
■ - t t * it - it v -: T t f v iv iquot; v: ▼: _ T - F T
: nmnn jm: M nns -pna * imin-n» Tn:i
t - I •• ▼: r - } t t v t I - it :
jlquot;D3 cnsi 13'}3' 1' -Jftt'l ^quot;DOP IT TD' rOlJDS JJlTpi fnipD i'PJWW
*]quot;)3P1 ÜU pfi'TpO ipfi) .P!)P3 pip fnipD Dpb PTp' flip OJ1, ofmpo p b
nax nnm ^ rm im aVi^n nVa irnbs4 « nns nna
v v - it I - it v -: T T fv iv iquot; v; *: t * It
: nnmn ]ni: » nnx -j-na * waina ym quot;m
TPfll / j,3PD IJ'fi T13PP1 (J'DIP ^Dinli PJT Dfgt;m3J POT J31P1D5 J33D b3 imp O (hip ^'pfii ]npfgt;i p3ü 'p pui ^p'71 jquot;dp ipif) pjnpf) pjns jnpfip p3D .jiipfip fnpr. ip fnipi Vpxjpdd b'PjJPli iDpf) 'fi ofii / pmpp lt;jid3ü o'piDP 'j tupp^ /pnD -PW!» 0110 fiDP xinpp!) pp» J3n3ipp j^ma 'JJO amp;'amp; n3r3 bw I'TDDRO a^ipi nnx ]p pp „ wdü p^n it- OXP^ p-wm nnifii 'top or» pdtpp Dquot;DI f'DP pry of) .D,|3S3!gt;D3 J'TPPPD 1^1 aOMp' -TWC .pwdj'jp!) piiuTppp^/wppfopD ppp tppbp on fnp1 rtf) ipfmn pnpi yx i'f)tnp .jtpv prfo mj?TD ïtjj; i» pp, cnn ma jn-wp jvx ivfo ipt nn
■p3amp; quot;IPfilll D13LP nol quot;UJ PI33D ]nip oiiri P11J3 'IPD 'JX J'fl'JIBamp;D j'p^jpi ^oP'jd ia D'ip 'ip iptf)i jiDfnp ijfi '3D j)''n j-n^p p3npfgt; p3-)3 jnpfip
w: ruppi pipi jnprt -pn quot;p p^ui '36 rquot;c i'p^ipi jisftn siquot;d j'iiui
Gij regeert over alles, Gij beheerscht de koningen, en ü is het rijk. Ik ben de dienaar des Allerheiligsten, geloofd zij Hij! voor Wien ik mij nederbuig, te allen tijde, alsmede voor de heerlijkheid Zijner leer. Ik vertrouw op geenen mensch, op geenen engel verlaat ik mij; alleen op den God des hemels, die de ware God is, Wiens leer waar is. Wiens profeten waar zijn, en die vele gunst en trouw bewijst. Op Hem vertrouw ik, en ter eere van Zijnen heerlijken heiligen naam, hef ik lofliederen aan. Dat het U behageljjk zij, mijn hart voor üwe leer te openen, en te vervullen de verlangens mijns harten, en dat van Uw gansch volk Israël, ten goede, ten leven, en ter gelukzaligheid, Am en.
De Voorlezer:
Prijst met mij de grootheid des Eeuwigen, en laat ons te zamen Zijnen naam verheffen.
De Gemeente antivoordt:
U, Eeuwige! is de grootheid, de almagt, de heerlijkheid, de zege en de majesteit, ja, al wat in den hemel en op aarde is ; ü. Eeuwige! is het koningrijk, en de verhevenheid boven alles, als Opperhoofd! Verheft den Eeuwige, onzen God! werpt u voor Zijne voetbank aanbiddend neder; heilig is Hij. Verheft den Eeuwige, onzen God! werpt u aanbiddend neder voor den berg Zijner heiligheid; want de Eeuwige, onze God, is heilig.
Boven alles worde verheerlijkt, geheiligd, geprezen, geroemd, verheven en hoog vereerd, de naam van den Koning aller koningen, den Heilige, geloofd zij Hij! in de werelden die Hij geschapen heeft, te weten, deze wereld, en de toekomstige wereld; naar Zijn behagen, naar den wensch Zijner vereerders, en naar dien van het gansche buis Israël. De schepper aller werelden! de Opperheer aller schepselen! de God aller zielen! Die in de verhevene ruimten Zijn verblijf houdt, in de overoude hemelen Zijnen zetel heeft gevestigd! Zijne heiligheid is over de Chajoth, Zijne heiligheid is boven den troon der heerlijkheid. Laat dan Uw naam. Eeuwige, onze God! in ons midden geheiligd worden, voor de oogen van al wat leeft. Wij zullen voor Hem een nieuw lied zingen! gelijk geschreven is: »Zingt voor God, roert de snaren voor Zijnen naam, smaakt baan voor hem, die door de hemelruimte snelt; Zijn naam sis eeuwige ; verblijdt u voor Hem!quot; Eens zien wij Hem duidelijk, als Hij tot Zijne woning terug keert, gelijk geschreven is: »Want duidelijk zal men het zien, als de Eeuwige naar Zion terug »keertquot;. Ook is er gezegd: »De heerlijkheid des Eeuwigen zal »zich openbaren, en alle vleesch zal het gezamentlijk zien, want 5gt;de mond des Eeuwigen heeft het gesprokenquot;.
mnr nVfin nb
K'DSÜ SJ? Kin nix * NVS Sy xm rijs S:-I;JDI «in ^na «E'Tipi Nnnp WN * wn quot;jbn xniDSai aix hv nS * nnnix ipn saj^ai nap
• N'Diyn Knbss * wd»od rnbs 12 bp abi 'nwm
t - : * t t v; v tv t : • t ' • t v: - - t : t ; * t
«apoi • üiiyp ♦nwiui * ttiiTj? nnniNi * üiirp tinba Kim
' prn kjs na • üiiypi jiata «nniK3 '2b nnarn -]anp wyi «n* * jna^in na« 3ÜS * L'^lt;,^■^, -|D^ xabi * ♦abn pWa D^V^ni
iyo? 'jpb 7Pirgt;i itipbi rr 'j^w ibpn [quot;si yn' tj lipi: ^quot;d fr'MP?
01 iip3 npifn
: nn' ia^ naamai 'r\n 'h hu
r : - : t -: : • • t - : -
onnif) ,DD pipü Injpi irp' -\ii wjgt; oiin ^101 oiypb m TD? O'JJP
Sb '2 nnm nxani mKSjnni nn^ni rhisn quot; TtS
- : -iquot; - ; viv ; • - ; t ; - : t j ;
: vxib b2b «'^nani nabaan « ^b r-i^m D^a^a
: : ••-:*-: t t : quot; - i: i vit t • i- t ~
laan ; Nin trnp vban tiirh nnn^m laan
: wiïbti quot; iynj5 *2 iügt;npT -in1? nnn^ni v
JTBID fl'ODS J7''DP pwil p3p!gt; IPf) b PÜPI .3quot;pfgt; pn'l pM' fi!) bfgt; p»' y'pfil plT VP3 pn 1I1 jPIt' OM
: Dann^ nari-^n biw 'jan ^ : xm -j-na ^npn apban 'aSa ^a SV {ixnai. liivia : «an chtyy ntn obi^n «na^ mabiya nman'ba jm arabon -nv : bxyamp;\ n^rba pyiai VKT vp KW2 piB'n ana 'arnaa aiy^n : m^irr^a nt^x laai : maan xoa bv_ in-^npi nisnn by inenp : anp yp vteb nawi : 'n-Va wyb U^JIVK ^ 1:3 ^a^' tr-i^ nianya aamS iVp la^ •nar dtiSn^ iw : ainaa lyin mi: bx lav^a |^a |»r mNnji ; v:öS itS^i ia^ n;a -naa lawi: p's quot; ^i^a 1x7, j^a py ^a : amaa : ^3^ « '5 'a nn' i^a_l?a m quot;
OCHTEND-GEBED.
vooi' mij de poorten der rogtvaardigheid, dat ik er binnen trede, en den Eeuwige danke! » Dit is de poort des Eeuwigen, de regt-»vaardigen treden er door binnen.quot; Ik dank TJ, dat Gij mij getuchtigd hebt, en mij weder tot redding zijt geweest. »De steen, »dien de bouwlieden versmaad hebben, is de voornaamste hoeksteen, gt;geworden.quot; Van den Eeuwige is dit geschied, het is wonderbaar in onze oogen! »Dit is de dag, dien de Eeuwige gemaakt heeft ; »laat ons daarop verheugd en vrolijk zijn!quot;
Och Eeuwige ! help toch !
Och Eeuwige! help toch !
Och Eeuwige! verleen toch voorspoed !
Och Eeuwige ! verleen toch voorspoed !
^Gezegend is hij, die komt in den naam des Eeuwigen ; wij «zegenen ulieden uit het huis des Eeuwigen. Almagtig is de «Eeuwige, Hij laat ons Zijn licht toestralen!—Voert de feestoffers »aan, met [mirten-] kransen gebonden, tot aan de horens des al-»taars.quot; Mijn God zijt Gij, Ü zal ik danken, mijn God, U wil ik verheffen. — Dankt den Eeuwige, want Hij is goed ! Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid.
U, Eeuwige, onze God ! loven üwe schepselen voor alles; gelijk Uwe vromen, de regtvaardigen, die Uwen wil doen, enüwgansch volk, het huis Israëls, met gejuich, Uwen naam, onze Koning! danken, loven, prijzen, roemen, verheffen, eerbiedigen, heiligen, en huldigen. Want het is aangenaam, U te danken, betamelijk, voor Uwen naam de snaren te roeren, daar Gij van eeuwigheid tot eeuwigheid almagtig zijt. — Geloofd zijt Gij, Eeuwige'. Koning, die met lofspraken geprezen wordt.
Kadis Tithkabbal.
. ORDE BIJ HET LEZEN DES WETBOEKS.
Wanneer de arke geopend wordt, zegt men:
Als de arke optoog, zeide Mozes : welaan, Eeuwige ! dat Uwe vijanden verstrooid worden, en Uwe haters voor U vlieden. Want uit Zion komt de leer, het woord des Eeuwigen uit Jerusalem.
Geloofd zij Hij, die de leer aan Zijn volk Israël, in Zijne heiligheid gegeven heeft.
Bij het tdinemen van de Heilige Mol, zegt men :
Geloofd zij de naam van den Heer der wereld ! Geloofd zij üwe kroon en Uwe alomtegenwoordigheid. Dat Uw welgevallen in Uw volk Israël eeuwig dure ! Toon Uwen volke de verlossing door Uwe regterhand, aan Uwen heiligen tempel; laat de weldaad van Uw licht tot ons komen, en neem onze gebeden met barmhartigheid aan. Dat het U welgevallig zij, ons leven in gelukzaligheid te verlengen, dat ik onder de regtvaardigen moge goteld worden, dat Gij U mijner erbarmet, en dat Gij mij, het mijne, en alles van Uw volk Israël beüoedet. Gij zijt hot, die alles voedt, alles verzorgt;
33
nnn^ n^an a1?
itó' D'pnï nr: n* mix on tó» pTvny^ h
IT 1 * • ' T- -I- - V . T. v T IT I VIV •••~r
idso |3K quot;iiwc : n'^vn n »nni ^ ?|iik : ia ii^öiK'nnNTnn'n^riKD P» :™2 wn-h nn^n D^ian
T ; • • T ;IT ▼: •• •• T • ; t : T • -
n?: 13 nnaiyji « n'i^v ovn nr ïtnö : iwva
t : : * ; t »• T t; t t - v |.. ^. ;
N3 np^in « WN «a nv^in « WK
T T •• ▼: T T T *T I' ▼; T T
: «: nn^bïn •gt;quot; wn : w nn,l?xn M wk
t t * ; - t t t t*:-*:tt
« SN ina : * n^ö DDiJDna D^2 N3n
^ : naran nianp ij; D'niya :n nox vb
' quot; quot;•••:* ' ~ ' ... - - . . |T
'3 3iü '3 ^ vrin ™ : ^jppiiN 'nbï^ nn«
iraBh ididquot;quot;! nr nsis ri^ '3 i:3bo r^np^ idoiti
nSiy njrquot;! nSipp '3 nar1? n«: ^a^Si nnmS 3113 : rnnr^rD S^na n^a M nnx -11-13 * Sn nn^ '
t ; • - t ••„ : lv iv ▼; t - I t •• t -
.Sapnn mp
.minn nxnp iid
onnipi cnij) ud j'ft'iini wipo jnft jt^id
lori ^yjx lïfl^i 7 naip n^a laK'i pxn quot;n^ : oWiTa quot; 1311 nun xsn ri'xa '3 : lasa nw^a
•IT T • ; .T .. .. I • • . | |v T . | iv ; - :
: m^ips Sxit^ la^S rnm quot;1113
fi-nn 'vit: 'p^pn 0'3 'nppi fni3j3 mij) IPD j'ps» ID JI^RD IBP . '30 ip'pi W 13igt; P'!: 'Wfll rt'ri ?3C)fe J^f) jmiüPI lquot;»p^
^niyiNrr *^inKi^ins-)n3 sa^NIDI na^
-jarS nnx -jfa» jpnai • dSj;S Sni'^^ -jar dj;
wniSi* Sapbi -jiina 3112a KiaatfSi -[anpa n'33 NinSi • Krn3»t23 |quot;n fS ^iini ^aip ni^i nh; pani3 quot;Ss nn vv ia:aVi omaS * N'pnï 133 NTpö wn ' xiïih Diisai N^bS |r «in rus4 * ^NI^' ^ayb ni ^ n
OCHTEND-GEBED.
Het is mij lief, dat de Eeuwige mijne stem, mijne smeokingen aanhoort ; dat Hij Zijn oor tot mij geneigd heeft; des roep ik [Hem] levenslang aan. Als mij de banden des doods omgaven, als mij de angsten des afgronds troffen, gevoelde ik nood en jammer. Dan riep ik den naam des Eeuwigen aan: » Ach, Eeuwige! red mijne »ziel!quot; Genadig is de Eeuwige en regtvaardig; en onze God is een ontfermer. De eenvoudigen behoedt do Eeuwige ; ik was geheel uitgeput, doch Hij hielp mij. Keer weder, mijne ziel! tot uwe rust; want de Eeuwige heeft u welgedaan. Ja, Gij hebt mijne ziel gerod van den dood, mijn oog van tranen, mijnen voet van uitglijden. Nu wandel ik voor den Eeuwige in het land der levenden. Ik geloofde, daarom sprak ik toen ik zeer vernederd was. Ja, in mijnen angst zeideik: » De menschen allen zijn bedriegelijk.quot; Hoe zal ik nu den Eeuwige vergelden al Zijne weldaden, mij bewezenV Ik hef den kelk des heils op, en roep den naam des Eeuwigen aan. Mijne geloften betaal ik den Eeuwige, zeer gul, in tegenwoordigheid van al Zijn volk. Kostelijk is in de oogen des Eeuwigen de dood Zijner vromen. Ach, Eeuwige! ja, ik ben Uw knecht, üw knecht ben ik, de zoon Uwer dienstmaagd ; mijne boeijen hebt Gij los gemaakt. U breng ik een offer der dankbaarheid, en roep don naam des Eeuwigen aan. Mijne geloften betaal ik den Eeuwige, zeer gul, in tegenwoordigheid van al Zijn volk. In de voorhoven van den tempel des Eeuwigen; in uw midden, ö Jeruzalem ! Hallelu-jah!
Looft den Eeuwige, gij volken alle, prijst Hem, alle natiën. Want Zijne goedertierenheid is magtig over ons, en des Eeuwigen trouw is tot in eeuwigheid. Hallelu-jah!
Dankt den Eeuwige, want Hij is goed!
Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid.
Zoo zinge Israël !
Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid.
Zoo zinge het huis Aarons !
Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid.
Zoo zingen zij, die den Eeuwige vrcezen!
Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid.
Uit den angst riep ik den Eeuwige aan ; des Eeuwigen antwoord gaf mij ruimte. De Eeuwige is bij mij, ik vrees niet; wat zou een mensch mij doen? De Eeuwige is bij mij, als mijn Helper, ik zie neer op mijne haters. Beter is het, zich op den Eeuwige te verlaten, dan op menschen te vertrouwen. Beter is het, zich op den Eeuwige te verlaten, dan op edele te vertrouwen. Laat alle heidenen mij omsingelen ; in den naam des Eeuwigen, verdelg ik hen. Dat zij mij omringen en omsingelen ; in den naam des Eeuwigen, verdelg ik hen. Dat zij om mij zwerven als de bijën, flakkeren als een doornenvuur; in den naam des Eeuwigen, verdelg ik hen. Hevig heeft men mij gestooten, tot vallens toe; maar de Eeuwige hielp mij. Mijne zege. mijn snarenspel is de Eeuwige ! Hij was mij tot redding. Eene stem van gejuich en heil [klinkt] in do tenten der regtvaardigen : » Des Eeuwigen regterhand doet hel-»dendaden; des Eeuwigen regterhand is hoog verheven; des Eeu-» wigen regterhand doet heldendaden.quot; Ik sneef niet, maar blijf in het leven, en vermeld de daden des Eeuwigen. Streng kastijdt mij do Eeuwigen; maar Hij laat mij aan den dood niet over. Opent
ói
I LJI mi I rfr 111...^——
1 Jbn n'-a
I:T« n^n '2 : ^mnn ^ip'ns ? vnp' ^ 'flDriN ,Bp n'sDi nio ,l?3n : mpn
•• t : vit *•;••* • it ~! tI; v -t; • .
nü ?D n3K NipK ^ DI^SI riyi mx ^INÏO 71«^
t ; - ▼: TT Tl; v ▼: •• : t : v I t ; t t • 1 t ; ;
Ti1?-!« D\s4ns -10^ : onno irri^ pnïi pan : ^32 '2 : 'D^v Sai ♦♦ '3 ♦D'hudS 'Si
• :it t - t ▼: • • ; »t : * • ; - • - r ; . • :
^nnx : nyo-: |D niap nvSn
: quot;iKü 'my nan» ^ 'n^xn : D^nn niin«3 « ^sh gt;'r : ars Disn-Vs nana 'ma^
T T t T • : T : • : 1- T * -:
D^m myv^ 013 : ^ 'ri^aan-Va nü2
•• : t v J 1 ; t t * 1 : - t t - • t '
ip' : ID^-'^DS Krmw m: : N-ip« «
Itt - t ; t t ; v t - - t: tI: v ▼:
■qiny w g » nis : VTpn1? nnian ^3
quot; 0^31 min n^T nsrx nS : noio^ nnns nnoN-p
T: •• ; t -iv - : v I : t- : t : r * I iv t -; I v
n^ nnxns : iDV^ib wnia: nu : snp«
: - : - t : t t:v t - -t; tI; v
T -: - 'it T ; * iquot; : •*;
wby -13a '3 : D'DHrr^ imns^ DnrS3 quot;-nu
Iquot; T - T • • -. T T I ; - * T ▼: V 1 r _C '—'
: nn^Sn v nosi non
t -: - t : *: v v:v ; - IT'p
quot;W irp : -j-|Dn »3 31D ^3 nin nn
: quot; t : • • t -
i-p : non *3 Sïnt^ x: na^ i,n
: - T : •• T : • T - I
quot;w ; -j-ion '3 priK n^ k: i,n
nm irp ; -j^Qn gt;3 « ^ nQX' iquot;1
: - T : t: •• ; • T ; I
-nrj ktk ah 'S quot; : n^niD3 'xy w 'min -ixörrrn
t • • ▼: t ; - ; v - * it t t it It - - I .
3it2 : '«2^3 nsns4 ^KI nri?3 ^ quot; : DIS ^ ni^r
t : ; v :v • -:- t: : ▼: tt • v -:- .
: 0*3*123 nb3D »3 man1? 3it2 : Dn«3 nb3D «3 monS
*: * quot; I ; • T quot; ~: ~ , ttt - I ; • T quot;
D^3 *21330 02 *2130 : OS*ON *3 ** 0^3 *21330 Q*12quot;^3
.. ; , t ; - • I - •• : * • T : • r
*3 ** 0^3 0*ï1p m2 13in D*i3quot;I3 *2130 : DTON *3 ** -*n*quot;i n* mon ny ; *2quot;itj* **1 S22S *2n,ni nm : dVqk
* : - t t : •; • t • itt -: t - : • • r . * : r - •
n'^p ;* 1*0* D*p*nx ^piks n^it^'i nn Sip : nyi^*1? *S n^nx *3 niox k1? : S'n n^ir ** r*D* noon ** po* : Vn
V ; v T • IT T I t: I •; r •• : it
■inns : *22n2 n1? ma^i n* *2np* no* : n* *^d isoni
OCHTEND-GEBED.
(Op tiet nieuwe-maanfeest en het feest der inwijding zegt men:
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des hcelals, die ons door Uwe geboden geheiligd, en ons bevolen hebt, het hallki. te zingen.
Hallelu-jah! Looft, gij dienaren des Eeuwigen! looft den naam des Eeuwigen. Geloofd zij de naam des Eeuwigen! van nu tot in eeuwigheid. Van den opgang der zon tot haren ondergang is de naam des Eeuwigen geprezen. De Eeuwige is verheven boven alle volken, Zijn roem boven de hemelen. Wie is gelijk de Eeuwige, onze God? die zoo hoog Zijnen zetel heeft, die zoo laag nederziet; in den hemel, op de aarde. Die den geringen uit het stof oprigt, den behoeftigen van den mesthoop verheft; Om [hem] bij de vorsten te doen zitten, bij de vorston zijns volks. Die het huis der onvruchtbare bevolkt, haar tot blijde moeder van kinderen maakt. Hallelu-jah.
Toen Israël uit Egypte toog, Jakobs huis uit een volk van vreemde spraak; werd Juda Zijn heiligdom, Israël zijne heerschappij. Dat zag de zee en vlood, do Jordaau — en week terug. Bergen huppelden als rammen, heuvels als lammeren. Wat is u, o zee! dat gij vliedt, Jordaan! dat gij terug wijkt ? Bergen! dat gij huppelt als rammen, heuvels, als lammeren? Voor den Heer, beef, o aarde! voor den God van Jakob. Die de rots verandert in een meer, den kei in waterwellen.
Niet ons, o Eeuwige! niet ons, maar Uwen naam geef eer; om Uwe goedertierenheid, om Uwer waarheid wil. Waarom zouden de heidenen zeggen: «waar is toch hun God?quot; Onze God immers is in den hemel; Hij doet al wat Hem behaagt, iir.nne afgodsbeelden zijn van zilver en goud, het werk van menschenhanden. Zij hebben eeneu mond en spreken niet, oogen, en zien niet; ooren en hooren niet; oenen neus, en rieken niet; hunne handen tasten niet; hunne voeten gaan niet; zij geven geen geluid met hunne keel. Dat hun gelijk worden zjj, die ze maken, elk die er op vertrouwt. Israël, vertrouw op den Eeuwige ! hunne hulp en hun schild is Hij. Aarons huis, vertrouwt op den Eeuwige! hunne hulp en hun schild is Hij. Gij, die den Eeuwige vreest, vertrouwt op den Eeuwige! hunne hulp en hun schild is Hij.
De Eeuwige is onzer gedachtig; Hij zegenc, zegene Israels buis, zegene het huis Aarons. Hij zegene hen, die den Eeuwige vreezen, kleinen zoowel als grooten. De Eeuwige vermeerderde u, u en uwe kinderen ! Gezegend zijt gij, den Eeuwige, die hemel en aarde gemaakt heeft. De hemel is des Eeuwigen hemel, de aarde gaf Hij der menschen-kinderen. De dooden prijzen deu Eeuwige niet, noch zij die ter helle dalen. Maar wij, wij loven den Eeuwige, van nu af tot in eeuwigheid. Hallelu-jah!
31
rvTO nVan «S
roinSi trm vs-h xinipS utsi vnispa ucnp □l?Tj;n irn% « n?wc -ina
: ^nnquot;quot;iiN
« Qp ^ ^ Q^TIN ibbn najr i^n n^Sn ^ IV vnv nnTöp : DSljns?! nnyn ^quot;iap : 11133 D^n ^ « D'ir^ ^ cn :quot; dit WnD INI30
; * iquot; t ~ . - ▼: • t - t ▼: •• t •..; ;
□^1^3 nisn1? 'ysvDn • nyamp;b mmn wrftK ^3 'D
. ,. t - ;• .... - vit t ■ :quot; - «•• v: t -
'T^lnS ; jV3N D'T riöE'XD ^ quot;isya 'a'pp : pK3i n^n dn n;3n nn^ ^^IQ : IDJ; □;» oon: DJ? : mV?n nnDty
t -: - r •• ;
nn^n : d^o 3pjr nn Dnxpp bsn'Bquot; riKSÏÏ Tp n^-i D'n : vm^QQ lï^Tp1? min»
tt t * t ;:- •• t : :it; t :
'jds nij732D^? npi Dnnn : nn^ dd; pi^n ori Dnnn : 3bn \iyn Di:n »3 D^n ^quot;no : ftfi pK 'Vin jl-IK 'iS^D : |NX '^33 nly32 D,lp^3 T1[?-)n : D'O'ii^Q1? D^O D3N nxn 'Dann : 3pp' niVx vamp;D
• it ; ; - ; • t - mt - - • ; - i - 1 v: ••; • •
jST ly-n
Si? ?|ipn h'ï H33 \r\ ^p1? *3 i:S N4S 7 i:S 'Dp i^n'^i: DirriSx D^n iion» na1?: inos
,.. .. .... v: t .... - . t it i iv * -j
'T n'^o 3nn t]D3 on'Sï^ : ripv pn V3 D'OB'a DnS d;2?n : i«t üb] on1? nsn» n^i anb na : dik Dn^ii pvw nS Drrr : |inn; nS orb f|K lypc'» k^i -i^n V3 Drvfcty vn' DniD3 : Diin:3 n1? i^n» kSi irü3 nn« : sin Dj2oi d-iTj? «3 nü3 Vni'equot; : Dn3 roa
;•»-:- •• t • t t : •.• r - - ; •• t ; • v t - i-
=quot;i' ; Kin D3JD1D-ITJ? '*3 inD3 quot; 'NT : Kin D33Q1 DITV «3
t • t t ; v t - : • t: •• : • t • t t; v t -
: pnK n^-nx bsni^' n'3_nN quot;JIT -jn^ i:n3T ^
D3^D3^ Ï]D'' : D'gt;n;n DJ; D^üpn «
D'Dtrn : risi D'DÏ^ n'^i? '6 D-X D'Dins : D3^3 bvi
• |- t - | vitt * iquot; t •• t- v - • ; v •• ; ;
n^i nn^n» D^nsn kV : din4 ^ rn: fism D'oty
; t : ... - t t ••; • 1 - r 1 vit t : t - *1- t
: nn^n d^ij? n^i nnyp n; -jns: i:n:Ni : nan n-r^s
OCHTEND-GEBED.
Verleen vrede, gelukzaligheid, zegen, genade, gunst en barmhartigheid aan ons en aan Uw ganseh volk Israël! Zegen ons, onze quot;Vader! allen gezamentlijk met het licht Uws aangezigts. Want met het licht Uws aangezigts hebt Gij, Eeuwige, onze God! ons de leer des levens, liefde tot deugd, alsmede regtvaardigbeid, zegen, barmhartigheid, leven en vrede gegeven. Het zij U welbehagelijk. Uw volk Israiil ten allen tijde en ure met Uwen vrede te zegenen!
(In de tien helceeringsdagen zegt mem
Laat ons en Uw gansch volk, het huis Israels, in het boek des levens, des zegens, des vredes en des ruimen ondeihouds, voor U gedacht en ingeschreven worden, tot gelukzalig leven en tot vrede! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! de stichter des vredes.
Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Uw volk Israël met vrede zegent.
Mijn God! behoed mijne tong voor lastertaal, mijne lippen voor bedrog te spreken. Laat mijne ziel rustig blijven tegen hen die mij vloeken, en voor eeuen ieder zoo nederig als het stof zijn. Open mijn hart voor Uwe leer, dat mijne ziel streve. Uwe geboden te volgen! Vernietig spoedig den raad van allen die kwade voornemens omtrent, mij koesteren, en verwar hunne ontwerpen! Doe het om Uwen naam, doe het om Uwe regterhand, doe het om Uwe heiligheid, doe het om Uwe leer! Opdat Uwe geliefden gered worden, help mij met Uwe regterhand, en verhoor mij. Mogen de redenen mijns monds U welbehagelijk zijn, insgelijks de overdenking mijns harten, U, Eeuwige! mijn Rots en mijn Verlosser! — Hij die cendragt in gindsche hoogten sticht, be-houde ons en gansch Israël in vrede ! Zegt hierop: Amen !
Het zij Uw welbehagen. Eeuwige, onze God, en God onzer voorvaders! dat de heilige tempel, spoedig in onze dagen, herbouwd worde, en dat Uwe leer ons aandeel zij. Aldaar zullen wij U met eerbied dienen, als in de voormalige dagen, als in de jaren der oudheid. Uan zal het offer van Juda en Jeruzalem den Eeuwige aangenaam zijn, als in de voormalige dagen, als in de jaren der oudheid.
Laat. ons Uwen naam heiligen in de benedenwereld, gelijk Hij in de hemelsche gewesten geheiligd wordt, zoo als het door Uwen profeet geschreven is: De een riep den ander toe, en zeide: (de gemeente:) Heilig, heilig, heilig is de Eeuwige Zebaöth, de gansche aardbol is vervuld met Zijne heerlijkheid! (Het volgende wordt door den voorlezer herhaald:) Alsdan doen zij eene stem hoeren als het geraas van eenen grooten, magtigen en sterken storm; zij verheffen zich tegenover de Seraphim, wederkeerig prijzen zij, en roepen elkander toe. {Be gemeente:) Geloofd zij de majesteit des Eeuwigen, op hare plaats. (Ret volgende wordt door den voorlezer herhaald:) Onze Koning! verschijn van Uwe plaats, en regeer over ons, want wij verbeiden U. Wanneer zult Gij weder te Zion regeren? Vestig er toch Uw verblijf, spoedig in onze dagen voor immer en eeuwig. Dat Gij verheerlijkt en geheiligd wordet in Uwe stad Jeruzalem, in alle eeuwen, en door alle tijden been. Mogten onze oogen U we regering zien, gelijk in Uwe prijsliederen gemeld is, door David, Uwen regt-vaardigen gezdfde. (De gemeente:) De Eeuwige regeert in eeuwigheid, uw God, ó 'Zion! door alle tijden, Hallelu-jah!
(De Voorlezer.) .Door al'e geslachten zullen wij Uwe grootheid verkondigen, eeuwig en immer Uwe heiligheid verheerlijken. Uw lof, o God! zal nimmer uit onzen mond wijken; want Gij zijt een groot en heilig God en Koning. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! de heilige God. (In de tien bekeeringsdayen de heilige Koning.)
30
rvTO n^n h
-Va wty D'Qnn idhi ?n hd-idi roiü diW rw
t -; iquot; t • -; -: v ivt • •• t t: t. t ~
♦3 11X3 nnN3 1^3 ir3K 1:313 IDI;
i iv t : tv: it ••. r t iquot; : t i iv - •• t : •
nonr-i^nxi d'ti min lyn'Vx quot; ^ nn: i'jfi iiK3
v iv - : * - - iquot; v: ▼: it r i- t I iv t :
'ns4 rp±gt; 3iL3i Dibpi cm D'pnii nsnai n^ivi
ijnpx Tj^aS Drtsji -i3U raTa nonai DIW) na-ia a^n nsos r.quot;^) (: isiWn nrty ^ nn\* ■ya • diW^i d^td D«nS Sxncquot; m t]qjquot;Sdi
: Dib^s is^-ns quot;rjiiipn « nnx -jns'
n^sui aim ^SpoSi noiö na^p visifi pna hïj 'H'VK Sai n^'e: ^TTin ^i^lsesi ^niina nns rrnn SaS quot;isys TjDt? jjoS nrg • ararna SpSpi nnsj? nsn nnnp njn hy n^inn psSir i$pS ^nnin ]jöS inir-ip j^pS nB'g ^rp; jjpS twv * Ti^aS dS puni quot;quot;s npx psn1? rn1 : wi ^rp; njnj'in quot;Sa ^in ciSb' twvi jen rpnpa aiW rivv : nquot;G£
: JDN* npN'l \\ncquot;
nvipa n,3 ruav wniax ^nSxi wtibx ^ ^ysbp pjn
: ni'joTj? owaï üv\v V* nNT3 ?n3^0Bn :^rn(na ypSn jni uws : iT'jDquot;!!? owaï aSti? wa dSb'it) rmr nna? nairi
nSsnn nvna y'v^i nwiip
^•^3 mix Q^nppt? D^3 D)ir3 Vflp}
: nm) n? •?« nr «n^i ?|^3: t hy 3in33 ono : 11133 ri«n-S3 NSQ niN3x M i^np ï^lip s^lip ^
: I v it t t : t : ▼: j It It It
D'K^np bip uynpn prni inx Sua ^i bips w ^ « 1133 ^113 nquot;v : na^ r|ll3 OnQ^1? Q'filB' npv1? D'snp *3 wty ^iboni i:3^p ^pippp * iDippp iri dSi^S imi 3iip3 rvï3 iiSon 'no iS i:n3x
v t t ; i-t :. I t : I • ; I : • . - t It : r -:
mi mb ?|i7 Dw^ii'' -]in3 B'ipnni Siann * ji3^n n^3 iidkh 1313 inisSo ni'sin rsTy*\' o^nv: ns^i
•• * ; tt tt- 1 : ; - t iv ; • iquot; ••; * tf : quot;'quot; !
chrjb ^ ^quot;v : npns n^a nn n» Sj; ; nibbi lii li1? ji's
irn^x ïjnari WIP orra ns:Si ^Sn.i TjinipnS im ^na * nnx Sm Sn ^ ipi nStyS w n1? irsp (: BiljTj T|San r^sj») ; Enijjri Sjct « nnx
OCH ï END-GEBED.
29
Dat onze oogen het mogen zien, als Gij te Zion met barmhartigheid terugkeert! Geloofd zijt Gij! Eeuwige, die ü\v heerlijk verblijf naar Zioa terugbrengt!
Wij danken TJ, want Gij zijt de Eeuwige, onze God en de God onzer voorvaders, eeuwig en altoos. De rots tot steun onzes levens, het schild onzes heils, zijt Gij door alle eeuwen heen; wij danken U, en verkondigen Uwen lof, — voor ons leven, dat van Uwe magt afhangt, voor onze zielen die U toevertrouwd zijn, voor Uwe wonderen, die ons dagelijks bijstaan, en voor |
(Terwijl de voorlezer Modim zegt, zegt men, met gebukt en hoofde: Wij danken U, want Gij zijt de Eeuwige, onze God en de God onzer voorvaders, de God van alle vleesch, onze Schepper en die van liet heelal bij den aanvang. Lof- en dankliederen zijn Uwen groot en en heiligen naam gewijd, om dat Gij ons het leven verleend hebt, en het onderhoudt! Laat ons voortaan leven, onderhoud ons, en breng onze ballingen in de voorhoven Uws Iieiligdoms bijeen, opdat wij Uwe wetten in acht nemen. Uwen wil volbrengen, en U van ganseher harte dienen, voor hetwelk wij U danken. — Geloofd zijt Gij, God der lofzeggingen!) |
Uwe onbegrijpelijke weldaden, die te alle tijden aanwezig zijn, — des avonds, des ochtends en des middags. Algoede! Uwe barmhartigheid heeft geen einde; Albarmhartige! Uwe goedertierenheid houdt nimmer op, van eeuwigheid her hopen wij op U!
(Op het feest der inwijding zsyt men ;
[Wij uanken U,] voor de wonderen, do verlossing, de magtige daden, de huipbewijzeii, en de krijgsverrigtingen, die Gij onzen voorvaderen bewezen hebt, in voormalige dagen, op dit tijdsU|gt;.
In de dagen van Mattithjahu, den zoon van den hoogepriester Jochanan, den Hasmoneër, en zijne zonen, als het gewelddadige grieksche rijk tegen Uw volk Israel opstond, om Uwe leer bij hetzelve in vergetelheid te brengen, en het van de instellingen Uws welgevalleus at te leiden; toen stondt Gij het, door Uwe groote barmhartigheid, in den tijd van zijnen nood bij; Gij voerdet zijn krijg, naamt U zijner regtzaak aan, en wreektet hetzelve. Gij gaaft sterken in de hand van zwakken, velen in de hand van weinigen, onreinen in de hand van reinen, snooden in de hand van regtvaatdigeu, en moedwiliigen in de hand van hen die Uwe leer beoefenden. U verwierft Gij eenen grooten eu heiligen naam, in Uwe wereld, en aan Uw volk Israël ver-scliaftet Gij veel heil en verlossing, tot op den huldigen dag. Naderhand kwamen Uwe kinderen in Uwen heiligen tempel, ruimden [de afgodsbeelden] uit Uw paleis, reinigden Uw heiligdoin, staken lichten op in Une heilige voorhoven, en stelden deze acht imvijdingsdagen vast, om Uwen grooten naam te danken en te loven.)
Voor dit alles worde Uw naam, onze Koning! gedurig geloofd en hoog geprezen, in alle eeuwigheid.
(/» de tien hekeeringsdageu zegt men :
Schrijf al de leden Uws verhonds in, tot gelukzalig leven!)
Alle levende wezens zullen U onophoudelijk danken, en üwen naam met opregtheid prijzen, U, ö God! die steeds ons heil en onze toeverlaat zijt, Sela. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Algoede is Uw naam, en U betaamt dank.
(De Voorlezer:) Onze God en God onzer voorouders! zegen ons met den drievoudigen zegen, die in Uwe leer, door Uwen dienaar Mozes geschreven, en dooi' den mond van Aaron eu zijne zonen, de priesters, over Uw heilig volk uitgesproken is, lU-t de woorden; «De Keuwige zegene u en behoede »11! De Eeuwige late u Zijn aangezigt toelichten en zij u genadig! De lieu-Mvige wende u Zijn aangezigt toe, eu verleene u den vrede!quot;
r nns4 -p-D : ji,vgt; w:y nJ^ÖD*! : ina^ nnnsn
I . . T • : • -. - -
t - t It : r -:
irniDN ^«r^pbK f jE m quot;iix • oSiy1?
• Tini quot;iinb Nin nnx i^ty;
• ^n'prin nsDii ^ rni: Spi Ï]Tt3 amoan w»n ^
I1? nnipön irnio^: V^i usr Q1r^D3^ ^D3
- ; it • t ; v I iv •
'3 nitan onnxi yiy nr1?^^ ^niaiui ^ni^a; : T]'? wpoVtyQ ï]nDn ^an '3 onioni ^pn-i ^3 nh
pnTi on»
^ Nin nnNU' iim* CTTTO ^nSx irni2N' ribxi mana nmna IÏV ijiïv x'aquot;S; hy, rn-ni bn.}n ^c-^S nunTrn un'p.nnrnn i? wnp^pi un^n-ïï' 'quot;n^n^ uni'Sj «]TDxni T]-|3j;Si t]3Tsi mfj^Si ^n lorS • quot;i^ anto yraxr hy aaSa : mN-jinn Sn ^na
SI
i
!®
ife ■%: i 'fi
Vi \
■- ' F 'li
naon1?
nionSan Syi mrirnn Syi nniajn Spi j-nsn S^i ntwn
: nn jGiai ann n^a irniaxS rmvv ]v maSa mai^a vjai \x3iarn Siij jna ijm^ja irrnna 'D*3 ^5isyi?na 373^71 Tj^nin an^nS ^aj; Sj; n^in arTDNhnayrnxnaiams nya an^ rnay a^-in Ti^arna nnxi
T • V T ; I- T* TT* ** ï V T TÏ~T • ~ T | (v quot;1 — ! Tquot; t
a'Naai atHTia ts a^ni av^n n:a antaj rnon anaprnx no^3 ar rriri? Tibi ^min ^air Ta ann a^ns n^a a^rii antna -ra arna ktsi nSiij nj;irn jrrj; ^ajSi ^aSi^a Sn'j ^•npa-nx rnai ^San-av 1331 Tjija TanS rj^a quot;\va 'p ttki ntn mnnS iSx ran ^ nsiar u'a^i Tjf-ii? rinsna rrg ipSini : Snjr: T]a«?S S^nbi
• ühty1? i^n lisbo Dunnn quot;-jnsn^ DVS
c T|rina ya 6a) apro a^nS atnai vnvrw nrp«3 ^p^-nx n^D D^nn ^si : nninb nw sitan ^ nns4 -]n3 • HVD unnr^quot;
^ naman rvrtna rrfWan nanaa wana «'nTax* nSxi irribx rei Ipif? aj; a^n'a V3ai pnx 13a n^axn ^nair nra n:
tos « NÏJquot; : q3n,i T]^' V3s ^ nx; ; « ?|3quot;)^, : maxa
(jisn n1 ja i';iu) : a^i
BW
•S''.' Pi
I*
u: a;
if®1
ill
M
' É?1
•'r-'II',;'.®
i 'ê'ti
j^A]
rmamp;
;! • \ ■.
Èïl
A
-~4d
1 '
is U gelijk. Opperheer der krachten! en wie evenaart ü ! Koning! die sterven laat, doet herleven, en het heil laat ontspruiten!
{In de Hen heheeringsdagen zegt men:
Wie is gelijk U, Vader der barmhartigheid! die met erbarmen Uwe schepselen ten leven gedenkt.)
Ja, Gij zijt getrouw in het vervullen der belofte, om de dooden te doen herleven. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de dooden doet herleven.
Gij zijt heilig, heilig is Uw naam, en de heiligen prijzen U alle dagen, Sela. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! de heilige God.
(In de tien helceeringsdagen: dc heilige Koning.)
Mozes verblijde zich met hot hem geschonken aandeel, want Gij noemdet hem Uwen getrouwen dienaar. Gij versierdet zijn hoofd met eene roemvolle kroon, toen hij voor U op den borg Sinai stond, en tweo steenen tafelen in zijne hand naar beneden bragt, waarop het voorschrift, om den Sabbath waar te nemen, geschreven was; ook staat in Uwe leer gescbreven: de kinderen Israëls zullen dus den Sabbath in acht nemen, dat zij den Sabbath bij hunne nakomelingen houden als een eeuwig verbond. Tusschen mij en tusschen de kinderen Israiils, is hij een toeken in eeuwigheid; want in zes dagen heeft de Eeuwige den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag heeft Hij gerust, en Zijn dool bereikt. Eeuwige, onze God! Gij hebt dien niet gegeven aan de heidenen der onderscheidene landen, en Gij hebt, onze Koning! hem den afgodendienaars niet deelachtig gemaakt ; de snoodaards zullen zijne rust ook niet genieten. Maar gij hebt hem uit liefde gegeven aan Uw volk Israël, aan het nakroost van Jakob, dat Gij uitverkoren hebt. Het volk, dat den zevenden dag heiligt, dat bet gezamentlijk verzadigd worde en zich verlustige door Uwe goedheid! Want in den zevenden dag hadt gij behagen, en Grij heiligdet dien, ja, Gij noemdet dien den bekoorlijksten der dagen, ter gedachtenis van het werk der schepping.
Onze God en God onzer voorouders! schep behagen in onze rust, heilig ons door Uwe geboden, en laat Uwe leer ons aandeel zijn. quot;Verzadig ons van Uwe goedheid, verblijd ons door Uw heil, en reinig ons hart, om U in waarheid te dienen. Laat ons. Eeuwige, onze God! met liefde en welbehagen aan Uwen heiligen Sabbath deelachtig zijn, opdat Israël, die Uwen naam heiligen, er op rust genieten. Geloofd zijt Gij, die den Sabbath heiligt.
Schep behagen. Eeuwige, onze God! in Uw volk Israël en zijn gebed, herstel de dienst weder in ü vv heilig paleis, neem dan de offers van Israël en hunne gebeden liefderijk en met welgevallen aan, en laat de eeredienst van Uw volk Israël U steeds behagelijk zijn.
Op het niemoe-maanfeest zegt men:
Onze God en God onzer voorouders! dat voor Uw aangezigt opstijge, kome3 gerako, gezien, welbehagelijk aangenomen, gehoord, bedacht eu herinnerd worde, onze herinnering en onze belangen, de herinnering onzer voorvaders, de herinnering van den gezalfde, den zoon van Uwen dienaar David, dc herinnering van Uwe heilige stad Jeruzalem, en de herinnering van Uw gansch volk, het huis Israels, tot bevrijding, ten goede, tot genade, gnnst en barmhartigheid, tot leven en vrede, op dezen dag, het begin der maand! Gedenk ons. Eeuwige, onze God! daarop ten goede, bedenk ons tot zegen, en help ons tot gelukzalig leven! Wil, krachtens de belofte van heil cn erbarmen, ons sparen, ons genadig zijn, U onzer ontfermen, en ons bijstaan; want onze oogen zijn op ü gerigt, die een genadig en barmhartig God en Koning zijt.)
28
(: awia crrt» -on • crcirn sx t)idd p p»lt;c»3)
: nrnan ninannK ^quot;13 'dtid nvnn'S nnx jowi
c enign -^Ssn ^-■) : ï^n^n Vxn « nnx quot;]iquot;i3
* 1 •) n*n£ |ow nar ^ ipbn n:ri03 n^ü ' 'j'D in by n'ifiquot;? n^n • nn: 1^x13 m«ön
t • - - i iv t ; : t : t it t : v iv ; *
• ratf nToP ons 317131 * 1T3 nmn d^3K rinb ^Eh nf^b ns^n-nx bxi^ ^3 np^i ; ^nnins 3in3 [31 nis ^3 rai : D^ijr nn3 an'-nS n3^nTi«
•• t :•••;» •• • •• t *; t : t - -
i vit t v : * iquot; t v t : tt • t v iquot; • t ;
inniJö3 Dii • D^ps 133^0 inVran * nixnsn inrS * n3n«3 inn: bsn^'1? '3 * 1:3^ ah
dj; *rnnsD3im 3p^_ nN^iniKD^rinon 13 mn
: Wplfll H^DS 13T
^n'iïps vvip i:nn^Q3 nxn wni3« 'rhay ijtiSK lyTO'^i ?]3H3p uysK' ^nnins i^Sn |ni lifl1?» ?. nos3 ^3^ nro
• ?]pp ♦s'npp n3 imyi n3P j^nsi n3n«3
: nr^n tyipp quot; nnx -jns ni3j;n-n« 3^rn Dn^n3i ?|sj;3 « pisjl Sspn n3riK3 on^sni SsnTB» 'bw na-jS
i'D'Dll) C7in C6l3 ; Tpn prt ^nm pxia
quot;ip^i jw:) nsTi n\quot;T| N3;i nSj;; • wntajc inVl in |3 nyo jnan • irnüN* jmi yjnpai ijansi -pn t);3|5S quot;^nxquot;. n'a jnan • T]ttnpT tj; d^S^it jran • ^3r ' nn ü'inn twn ava aibs'Si a^nS D^pnnSi nonbi pb naiaS na^aS
• D^nS 13 u^rini * nanaS Ta uipsi • naia^ Ta irpSx ^ maj ?],17k 13 • y^cnrn irSr dh-it • tmhi on dwii nj;^' naiaï
: nm ünrni pan ^Sp Sv -a irrj/
OCHTEND-GEBED.
en Uwe gerogtigheid gaan tot de verstafgelegene oorden dor aarde. Heil den man, die naar üwe geboden luistert, en Uwe leer en woorden ter harte neemt! Voorwaar! Gij zijt de Heer Uws volks, en een magtig Koning, om U hunner belangen aan te nemen. Voorwaar! Gij zijt de eerste. Gij zijt de laatste, en buiten ü hebben wij geen' Koning, geen' Verlosser noch Bevrijder. Eeuwige, onze God! uit Egypte hebt Gij ons verlost, uit het slavenhuis bevrijd, al hunne eerstgeborenen hebt Gij gedood, en Uwen eerstgeborene gered. De schelfzee hebt Gij doorgespleten, de snooden er in doen zinken, en Uwe geliefden er doorgevoerd; zoodat de golven hunne wederpar-tijders bedekten, en niemand van hen overbleef. — Daarvoor prezen en verhieven de geliefden den Almagtige, de geliefkoosden verheerlijkten met snarenspel, gezangen, prijs-, lof- en dankliederen, den levenden en eeuwigdurenden God en Koning. — Hoog en verheven is Hij, groot en eerbiedwaardig! Hij vernedert de hovaardigen. Hij verheft de terneérgeslagenen, Hij bevrijdt de gekluisterden, Hij verlost de verdrukten, Hij helpt de armen, en verhoort Zijn volk, ten tijde dat het tot Hem schreit. Lof zij den allerhoogsten God! geloofd zij Hij, de lofwaardige! — Mozes en de kinderen Israüls stemden U ter eere den zang vol vreugde, en zeiden gezamentlijk:
»Wie is als Gij, onder de magten. Eeuwige! wie is als Gij, ver-»heerlijkt in heiligheid, geducht in roem, wonderbaar in daad.quot;
Met een nieuw lied prezen de verlosten Uwen naam; aan den oever der zee dankten zij allen eenstemmig, erkenden U als Koning, en zeiden: »De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren!quot;
Rots van Isratil! maak U op, om IsraBl te helpen, en verlos naar üwe belofte Juda en Israël! (Onze Verlosser, de Eeuwige Zebaöth is Zijn naam, de heilige van Israël.) Geloofd zijt Gij, Eeuwige, die Israül verlost hebt.
Heer! open mijne lippen; dat mijn mond Uwen lof verkondige!
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, en God onzer vaders, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, de groote, magtige en eerbiedwaardige God, allerhoogste God! Gij bewijst genadeengoedertierenheid, en zijt deEigenaar allerwezens; Gij zijt gedachtig aan de gunstbetooningen, door U aan onze voorouders gedaan, en zendt hunner nakomelingschap, om Uws naams wil, uit liefde, eenen verlosser.
(In de Hen hekeeringsdagen zegt men:
Gedenk onzer ten leven. Koning, die in het leven behagen seUcpl! sclirijf ons in het boek des levens in, om Uwen wil, God des levens.)
o Koning, die onze Helper, onze Redder, en ons Schild zijt. Geloofd zijt Gjj, Eeuwige! schild van Abraham.
Heer! Gij zijt almagtig in eeuwigheid. Gij doet de dooden herleven, oneindig groot ia Uwe hulp.
(Van Semini Azcreth tot het Paasei/feesi zegt men'.
Gij doet den wind waaijen, en den regen nederkomen.)
Gij onderhoudt de levenden met goedertierenheid; Gij doet de dooden herleven, met groote barmhartigheid; Gij schraagt de vallenden, geneest de kranken, slaakt de boeijen der gebon-denen, bevestigt Uwe trouw aan hen, die in het stof slapen. Wie
27
mnt? r6sn d
?|nnin) ynpw : p« ^dön ^n^-ivquot;! quot;jSai ^syh jm Nin nnx no« : laV ^ d^; ^-inni jiinK «in nrw sin nnx nm : onn anV ni35 ^ un'jw onsap 1 ^1^101 bxü i:1? px ^n^Vapi ^niDzn njnn onniDrSa : unna onay n^oi trri^
I : ; t : itt v •• ; t it • ; 't —. •• • iquot; vs
d^d iD:n nn^n ünn;i n^aü onn n^pa «jiD'D^ n1?^ löpini doihk Ira# nKr1?^ : nnia «b dto nnx onnx niKnirn niDquot;j3 mra^n nn^ niTpt Dn;T ^nji n»3aDi ova ^ÖÏTÖ snui Sna DI : D'pi ^n ^ -t^Db
- |. : - ... • ; - t ; t t *; t ti-: •• |v iv ;
npiD^mi^D^n Dn:^ n-iisi D^TDK D^SB' ^31 n^o ^ni3ü'! «in -jns SKV mVnn : VVK D^ : D^3 IIDNI n3i nno^3 i:y nS
t-.. ;t; t- t : • : t * t i : •• t : •
: K7fin^hVnn «na ITIMTIW nsba 'd « D1?^ n3b3 ^
v iv •• i • : t vli - t : v tit • *: • •• t tit*
Dl?3nn' D»nnöB' ^ Q'hm ins^ nehn nquot;)^ : quot;tyi dV^S -iVa» quot; : now la^oni nm
v t t : l : • *: it t : i* : • ; .
nnin; nnai rniyz nöijp Skte» ^ c i^np •jajy nix3x « i:^) * VKTJ^I
•• t: • p: ; t ; *: iquot; -: •• t; •;
: ^«a ^ nns nna
•• t ; • - t *: t - 1 T
ïinbnn nuquot;1 'ai nnsn rair tfix
' iv t •; •-• t:* - t : t -:
♦n^x Dn'isK ^ni3x ij»n^ nm ^ro Sx «niani ni3^n Snan 3p^ 'ri^Ki pnr s^pi ni3K npn isiri Van n:pi D'siü onpn Söia p'1?^
: n3nN3 )m j^ö? Dn^3 ra1? VKU rjornS n^nn nsoa innbi * a^ra fan -jSn a^nS iripr pMCBj)
(: a^n dtiSN
: Dn^3« po nn« ^iis • poi r^iDi ^ : jr'pinV 3-i nnN D»np n»np ois; oViy1? 1135 nnK
(arjn mjoi nnn 3n?n q^w)
d^öi: TjpiD D^sn D^rns D^np n^np ipns D^n V^pp ?]ip3 'p quot;1% inriDK ö^pi oniDN n^npi D^in «sni
26 OCHTEND-GEBED.
Opdat uwe dagen en de dagen uwer kinderen vermenigvuldigen op het aardrijk, hetwelk de Eeuwige uwen vaderen toegezworen heeft hun te geven, zoo lang als de hemel boven de aarde zal zijn.
De Eeuwige zeide tot Mozes als volgt: Spreek tot de kinderen Israels en zeg tot hen, dat zij zich schouwdraden maken aan de hoeken hunner kleederen, [ook] bij hunne nakomelingen; en zij zullen aan deze schouwdraden, aan den hoek, een snoer van hemels-blaauwe [wol] vast maken. Deze zullen u tot schouwdraden dienen, opdat gij ze ziet, al de geboden des Eeuwigen gedenkt en die nakomt; doch dat gij [de verleiding] uws harts en uwer oogen niet nawandelt, welke gij boelerende aanhangt. Hierdoor zult gij al Mijner geboden indachtig zijn, ze uitoefenen, en voor uwen God heilig zijn. Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit Egyptenland uitgevoerd heb, om u tot een God te zijn. Ik, de Eeuwige, uw God!
{Wanneer men Zulr.tli bijooeyt, seyt men:
Trouw , vast, zeker , zelfstandig, ge-regt en gewis, goed en schoon is deze zaak voor onze voorouders, voor ons, voor ouzc kinderen, voor onze uayeslacli-ten en voor alle nageslacliteu van uwe dienaren, het kroost van Israël.
Dit is voor de verledene en toekomende tijdvakken een onovertreedbaru ■instelling. — Het is eene waarheid, dat Gij. Eeuwige! onze God, en de Gsd onzer voorouders zijt, immer en eeuwig; Gij zijt onze Koning, de Koning onzer voorouders zijt Gij. Wil ons, om Uwen naam, spoedig verlossen, gelijk Gij onze voorouders verlost hebt. Voorwaar! van oudsher is Uw grootu naam over ons met liefde genoemd; buiteu U is er geen God.)
Gij waart sedert alle tijden de hulp onzer voorouders, een schild en bevrijder van hun nakroost, bij alle geslachten. Uw zetel is in het verhevenste des heelals, Uwe oordeelvellingen
Trouw, vast, zeker, zelfstandig, geregt en gewis, liefelijk, aangenaam, begeerenswaardig, bekoorlijk, eerbiedverwekkend en eerwaardig ; alsmede wel verordend, door ons aangenomen, goed en schoon is deze zaak voor ons, eeuwig en altoos. Voorwaar! de God der wereld is onze Koning, Jakobs rots het schild onzes heils, door alle eeuwen heen. Hij is bestendig, Zijn naam onveranderlijk, Zijn troon onwankelbaar, en Zijn rijk en Zijne trouw eeuwigdurend. Zijne woorden zijn levend en standvastig, getrouw en beminnenswaardig in alle eeuwigheid ; voor onze voorouders en voor ons, voor onze kinderen, voor onze nageslachten, en voor alle nageslachten van Uwe dienaren, het kroost van Israël. Voor de verledene en toekomende tijdvakken is deze goede en bestendige zaak voor immer en eeuwig. Het is trouw en waarachtig, eene onovertreedbare instelling. — Het is eene waarheid, dat Gij, Eeuwige! onze God en de God onzer voorouders zijt; onze Koning en de Koning onzer voorouders, onze Verlosser en de Verlosser onzer voorouders, onze Schepper, de Eots onzes heils. Onze Eedder en Beschermer was Uw naam van oudsher, buiten U is er geen' God.
: oyrihn nin* vs ynhxb ddV
Niui D^I ion:i 3»3ni ntnxi
ti • t : r ; v ; • t ; r ;
quot;irjn ns^ aicai ba^öi j^mi : yisi öbty 'nïx nox • quot;iPJ Dbl^V^Vp nrn nni nnS jjd nis fiDJ ixddi a^p 10^1 ap Kin miquot;) : na'p nyb mjiONi IDDSDI
t t : viti- - t t v: v ; -
quot;W7 ancrai a^n
•*' t . . i** ~j - ' t quot; ' m t
nniTSa bp wniiiT^i i^jrSy D^l^Kin hv : ïjn^ bx-iiiquot;' ynr D'pi aits inn Dunnxn S^i : majr nSi pin njiDKi npx ; ♦ri^Nquot;) lyiiSx i' Kin nnx^ nox i^u i^niax * lynisx
-nx i:-ixv lyniax quot;jxia rx * D^iyö liV'iai inia ; ïjnVir D^n1?^
□n'jnS [JD aSi^a xm' nnx irnüx p^y Tj^appi ^3Bgt;ID obiy ons: nnj -II-I-VM onnnx
mn-tf n^sn is
nin» t^x nonxn ^ Qy:n hyty i3T ivhh
vr : s- : • • v.-i t t-:it v •• : — •.•••: lt; ;• I - - ;
: psn ?^ D\of n 'p'? on1? nnS Dp'hDsS mcxVjKnty» nil : Ids'? nvo-bn nin» -irv'T
jr :-.quot;;!L quot; t: ■ ■•■ 1quot; ' ' quot; , '•■ 1 ■•■ :T ■•
□rn-i7 Dnnaa 'pip'by m»x on? ib^i onbN
anti on^i nin» n'iïD'bmxbmDn inx on^-n
' • : at vquot; quot; t : •'ï. * t v v ; - ; -v • •
: onnnx D^r on^i^x 'Tisi DDjnb nn« i-nnn
iv ''-i iquot; v* jv ' v -: v •• iquot; -•••-! r ; v ; - ; lt;••-!!• t
: D^rpN1? D'pip on^ni 'nixü-^Tnx onpyi mn nvnS Dnsö rixo bsnx ♦nssinnè'XM^N nin» ♦St^
j : ' • - ; • i vv •• v ; v lt;•• v -: v ••, i vr_ -t • -:
.nnfii o:'ri6 qiii c
O'inifi nhv 5'==
P'33l 3^.1 nan
°:p.i
X'M
nan 31D1 JCNJl
v r j : it v: v:
wni'ax Sj; nn -ann S^i w» Sj; quot;Ss SJTI irnnn
rn nnn uquot;:^ ,
Sjn o^tfjrn 7^ □STJ;S aymvn
t : ■ -; - 1
• nT3£: jj?] pin ij;i Nn nnNB; neN tiSNI -vrhtt « : ij;i dStj/S wraN' yaSo xin nnN
* nnx irniax -]Sg Tin t]»^
rbiti tnxaS nDX : wnT3N-nN Stnan Tjc^ oSijra nanto irSj; : TjnSli DTiVx j\V
OCH TEND- GE BED.
wees barmhartig jegens ons, boezem ons hart in, dat wij al de voorschriften Uwer leer mogen bevatten, inzien, verstaan, leeren en onderwijzen, en met liefde in acht nemen, nakomen en vervullen ! Verlicht onze oogen door Uwe leer, en doe ons hart gehecht zijn aan Uwe geboden; laat onze harten eenstemmig Uwen naam beminnen en eerbiedigen, op dat wij nimmermeer beschaamd worden. — Want op Uwen grooten en eerbiedwaardigen heiligen naam vertrouwen wij; wij verlustigen en verblijden ons met Uw heil. Breng ons in vrede van de vier wereldzijden te zamen, en voer ons, met opgerigt hoofd, naar ons land. Want Gij zijt God, die het heil bewerkt, en ons hebt Gij uit alle volken en talen verkoren, om U te danken, en Uwe eenheid uit liefde te erkennen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Uw volk Israël met liefde uitverkoren hebt.
Hoor Israël! de Eeuwige, onze God, is een eenig, eeuwig Wezen.
Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering, immer en eeuwig!
Gij zult den Eeuwige, uwen God, beminnen met geheel uw hart, geheel nwe ziel, en geheel uw vermogen. Deze woorden, die Ik u heden gebiede, zullen gedurig in uw hart blijven. Gij zult ze uwen kinderen inscherpen, en er van spreken, als gij in uw huis zit, als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en als gij opstaat. Gij zult ze tot een teeken op uwe hand binden; zij zullen tot een voorhoofdband tusschen uwe oogen zijn. En gij zult ze schrijven op de deurposten uws huizes en aan uwe poorten.
Als gij dan steeds luisteren zult naar Mijne geboden, die Ik u heden gebiede, om den Eeuwige, uwen God, te beminnen, en Hem te dienen met geheel uw hart en geheel uwe ziel; dan zal Ik den regen uws lands op zijnen tijd geven, den vroegen regen en den spaden regen; opdat gij uw koren, uwen most en uwe olie inoogst. Ik zal gras op uw veld geven voor uw vee; gij zult eten en u verzadigen. Wacht u [echter], dat uw hart niet verleid worde, dat gij zoudt afwijken, andere goden dienen, en u voor hen nederbuigen. De toorn des Eeuwigen zoude tegen u ontbranden. Hij zoude den hemel sluiten, zoodat er geen regen ware, en de aardbodem, zoiide zijn gewas niet voortbrengen ; gij zoudt spoedig van het goede land verdwijnen, dat de Eeuwige u geeft. Gij zult dan deze Mijne woorden in uw hart en uwe ziel inprenten, dezelve ook tot een teeken op uwe hand binden, en zij zullen tot eenen voorhoofdband tusschen iiwe oogen zijn. Gij zult ze uwen zonen leeren, om er van te spreken, als gij in nw huis zit, als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en als gij opstaat. Ook zult gij zo schrijven op de deurposten uws huizes, en aan uwe poorten.
25
mrvtf nVsn hd
pn1? \n) wby m onnpn ^nnin nobn nn-i-brnx D»^ nife^n impb quot;is^i nm ^nivD3 uaS ps-n ^nnin^ ixni ; nnnxa *3 : iy) DW1? tyi3J NSI ï]pv nxn^i nsrwS iwaV : nnQ'^ai rhw ijnt33 «mam Vn-in ntyip Dt^n
I iv t • t : : • ; t r t ; it t t - ; t - I ; :It •• ;
nvaoip p«n maw jni*quot;? o™1? n^i dvVsö mra wai nnx Vris Vk ^ : i^nsV'
' t : - t * t ;i- t it tit : •• *• * iquot; : - :
TO*?'1 ^ nmn1? * noxa nbp bm una^i : nanK^ ^nTbquot; lavn inian « nn« 1113 : nnnsa
t -: - ; •• t ; • ^ ; •• - ▼: t - i t t -; - :
(jds: iSa SN -quot;quot;ft w)
: tin 1 rrin' ijtiSk nrr ^toquot; yaj?
17 v j7 : v v: J7 : «•• t : • ^ v- ;
: ^ipT D^irS IHIDSD 1133 DE' TjllS ci1i3 : tind-^I ?]i2'ari?33i n33yl?33 nin^ DS4 n3nKi
i «v : t : v' : : quot; t ; j| : it ; t : i av •••: -«t ; v t : - -«t ;
Dn:3^i: oi'n niïö 1^« n^n Dn3in vni
-•t :- • ; iivt ; - , ^ quot; v* v' : s' it v ': v quot; t j t : - t ;
Ü33^31 quot;]quot;iquot;i3 ^13731 ?|n'33 ^n3^3 D3 rinsni : p3 naüüS vni dinS cnn^pi : ^pipsi ; ^n^3i nw»-?^ onsnpi
DsnKnixö^K -fx 'nisö-bï? j;a^quot;D« ppni D333l?-l?33 )i2^ D3M^ nin^ns4 nfn^S orn
: - ; t : : t : ••• •• v; lt;t : v t -: r : a -
wphni mi' inr3 D3X1N-112D 'nnii : Q3ïyfirl?33i
Ia;- -quot;.• v * : w ; : - r ; i* - it : ,iv ; ; - t :
^nDn3l? ^quot;1^3 afry 4nn:i: nbn nsoNi
Iav ; v ; • ^,1 ; it ; . v r* v* - it ; . Iivt ; • ; 11 ; i * : Ivt ; jt : - t :
an-ipi 33337 nna'-fs 037 np^n : ^3^i riV3Ni nin^sjK mm : on1? Dn^nn^ni. onrw D'ri'px brns^i ■nx rnn *6 nonxni nèo n^-NSi nxvi D33
v »v* * J t t-:-'tgt;: t t •gt;•.': 1^, ; • - t - v lt;-*t: . v t
|ri: rrirf yamp;ilt; nHtsn psn rnnp onns^i nSn» as^srSj;! dsm1?'^ n^s n3Tns4 orip^i : ÖSS : arwj; f3 nbüiü1? rni ori-r^ nixS enk onn^pi
i\npby\ ^733 ^n3^3 D3 i3nS D3^aTi« pm omp^i
: ^7? ^wpquot;1^ on3n3i: -|pip3i ^33^31 -j-m
Ji
r-,
V-v .
'Ü
1
U
' li
|ȕ
quot; k
■
t lt;1Ü
\
,(1, j ...
^ Vil f
■ w (f
11^ fill
fjM
OCHTEND-GEBED.
Uwe gedachtenis, onze Koning! worde geroemd, boven in den hemel, en beneden op de aarde. Lof zij U, onzen Helper, wegens Uwe prijzenswaardige gewrochten, en wegens de schitterende lichten, die Gij gemaakt hebt, en die ü gedurig roemen. Sela.
Lof zij U, onzen Schepper, Koning en Verlosser! Schepper der heiligen! Uw naam zij eeuwig geprezen, onze Koning! Gij hebt U dienaars geschapen, welke in de hoogere weroldgewesten staan, en, vol eerbied, gezamentlijk de woorden van den levenden God en den Koning des heelals overluid verkondigen. Allen zijn zij bemind, allen uitverkoren, allen magtig; zij volbrengen allen met vrees en eerbied den wil huns Heeren. Allen openen zij den mond met heiligheid, mot reinheid, met loflied en gezang; zij loven, prijzen, roemen, eerbiedigen, heiligen, en huldigen den naam van den grooten, magtigen en eerbiedwaar-digen God en Koning, heilig is Hij. Allen nemen wederkeerig den last der hemelsche dienst van elkander over, en geven elkander verlof, om hunnen Schepper heilig te vereeren, met zalig genoegen; in eene zuivere taal, en met lieftaligheid, stemmen zij gezamentlijk de heilige veroering aan, en zeggen vol eerbied:
Heilig, heilig, heilig, is de Eeuwige Zebaöth; do gansche aardbol is vervuld met Zijne heerlijkheid!
En de Ophannim (Wanneer men Ophan bijvoegt, zegt men:) en heilige Chajoth,
Verheffen zich '1 Clitijoth zingen, de Cherubim l'üciiiün, dy
met een ontzag- Seraphim juichen, de Erelim loven, vóór het aan-
chelijk gedruisch, gezigt van elke Chaja, eiken Ophan en Cherub,
tegen over de Seraphim; wederkeerig prijzen zij en roepen elkander toe:
Geloofd zij de majesteit dos Eeuwigen op hare plaats.
Zij zingen den hooggeloofden God liefelijke toonen; den almagti-gen, levenden en zelfstandigen Koning, zingen zij liederen, en doen Zijnen roem overluid hooren. Want Hij alleen is het, die groote daden bewerkstelligt, nieuwe voortbrengselen schept! Hij is de Heer des krijgs; Hij zaait geregtiglieid, en laat heil opgroeijen; Hij schept geneeskrachten; Hij is ontzaggelijk in lof, en een Heer der wonderdaden. Hij hernieuwt gedurig, eiken dag, door Zijne goedheid, het werk der schepping; gelijk van Hem gezegd wordt: »Die groote lichten gemaakt heeft. Zijne goedertierenheid »duurt in eeuwigheid.quot; — O laat toch een nieuw licht Zion bestralen, en dat wij allen dit licht eerlang waardig mogen zijn! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Schepper der lichten!
Eeuwige, onze God! Gij hebt ons met eene voortreifelijke liefde bemind; met groot en bovenmatig ontfermen hebt Gij ons gespaard. Onze Vader en Koning! om onzer voorouderen wil, die op ü vertrouwden, en wien Gij de instellingen des levens leerdet, wil ons ook zoo genadig zijn, en ons onderwijzen! Onze albarmhartige Vader'
G
24
nnnty n^an nD
: nnDD psn bvDü * iKSn* 1:3^0 Tisn
- it • I v it t - ; - i- • • r t - - t : • 1quot; ; - I ;; •:
nis ni«D ?|n»T rïpyö I^^IQ ^ann
: nbo ^inNS*
ïjöiï' rani?» D^np «*1131:^31 li^o liiix ^quot;I3nn □Sa rni^ü nt^xi Drnsto nxv I^D
na-i bipa nn^ nxT3 D^WOI D^ DIIS dhoij? oniaa d^ onna D^ D^IHK ; qWJ -j^oi Dquot;n tik nnnis dVdi D:ip pvn nsn^i nD't^a d^jt d^di D'na^oi D^nnDi moDi ni'^ mncasi nt^nps DH'S
• : - : • :t ; t; • ; t • : t»: t ; t •-.•;* v •
: D^OOI D^npai D'xn^Di onxsipi d^i : «in -^np liaan 'jnan quot;jVan bxn DB'-niC D^niai * nip nr niD^D on^j; o^apa mna natso nn nraa d-iïv'? ^npnb • nh nr msh
t : t t ; - 1 -1- : t; : •!; - ; vt v :
: nsTa nnoiNti in^3 d^d ntsnp no^jai
tv: * : : / tv; T \ x •..!: T • ;•
: 11133 p.sn-^ NVD nisov « irnp s^np ^np
niTvi D^öiKm
^13 t^ipn owjnö Sit:
f '• i
lip
■■ crr w
Jfil §«|
' •■■I
•|^f;
■ -: i --| .j'f
ri -ini6 jsis o'imftoj
i3T □••ax'i m'S1 d^-di miBquot; nrnm
it • T : i** T t • ••.: iquot; ; * ~;
3TO1 isixi n'rrba us otd1 D^NINI
: •- ; T- t ••: i-t; * v :v ;
: onpiKi D,n3B'p nnnfi D'sn^ noyb : iDippp »; -1133 ^n3 npK' niTpT DT'pi Sk quot;jboS * i:n' niD^: 1113 nm3: ^13 in?1? xm '3 * mnr^ni niyr^ n'DSp nipns ^it nian^p ^3 nit^-in 131123 irnnpn nixbasn pN ni^nn ini: nisisi NÏH3 Dnitlt; n'^ niDX3 • n^K-13 rróo Ton DV-^
•• ; TT * ••; - • T t :
r-DUi Ttsn {i'ï by rnn nx : npn dSi^1? '3 D^'na : nniKsn nsv « nr,x -]-n3 : nix1? nmo 1^3
;-••*: t - I t ; Tquot; : tr ••.
n^on nm'i nbn: nban irn^x « i:n3nK n3i
T : I- T t •• t ; T ; V i- v: *; it ; - -; t - JBr-. *-
n3 int33^ irni3K quot;ii3j?3 I:3,?Q 1^3« : 1:^
I ; : T ... -: -: - •quot; : - r T I-T
?omn 3Nn i^3N : unaSm uinn p D»n 'pn onaSm
1 T * T TT tt iquot;: *• : I^T : l •• ' * lquot; \
i?i
■ii ü
m-
iWlis
p;;t p
M ;
li'Hl 1
- G E B E D.
23
Alles dankt TJ, alles prijst U, alles roept uit: niets is zoo heilig als de Eeuwige. Schepper aller wezens ! alles verheft U, Sela, U, God, die eiken dag de poorten van het oosten opent, de wijde ruimten des uitspansels doorklieft, de gloeijende zon uit hare plaats te voorschijn laat komen, en de maan uit haar bestemd verblijf. Zoo verlicht Gij de geheele wereld en hare bewoners, die Gij met de eigenschap der ontferming geschapen hebt. Gij verlicht de aarde en hare bewoners door barmhartigheid, en door Uwe algoedheid vernieuwt Gij gedurig, dagelijks, het werk der schepping. Alleen hoogverlieven Koning! van voormaals her, die geprezen, geroemd en verheven zijt, zoolang de wereld bestaat. God des heelals, ontferm IJ onzer, door Uwe groots barmhartigheid. Heer onzer kracht. Rots onzer toevhigt, Schild onzes heils, onze veilige Toeverlaat. Niemand is met XI gelijk te schatten, geen [goddelijk wezen] is buiten U; niets bestaat zonder ü, en wio is bij Ü te vergelijken? Niemand is met U gelijk te schatten. Eeuwige, onze God! in deze wereld; geen [goddelijk wezen] is buiten Ü, onze Koning! in het toekomstige leven; niets bestaat buiten TJ, onze verlosser, in de dagen van den Messias; en niemand is bij Ute vergelijken, onze Helper! bij de opstanding der dooden.
De almagtige Heer aller wezens is geloofd en geprezen, dooiden mond aller bezielde schepselen. De wereld is vervuld van Zijne grootheid en algoedheid: Hij is van alwetenheid en veiv stand omgeven. Hoogverheven is hij boven de heilige Chajotb, met heerlijkheid prijkt Hij op de Merkaba. Gelukzaligheid en deugd zijn voor Zijnen zetel, gunst en ontferming vóór Zijne heerlijkheid. Weldadig zijn de hemellichten, die onze God geschapen heeft; met kennis, verstand en oordeel heeft Hij ze gevormd. Kracht en vermogen heeft Hij hen verleend, om in de wereld te heerschen. Zij zijn vol van glans en verspreiden luister; hun glans zet der gansche wereld schoonheid bij. Verblijd gaan zij op, vrolijk gaan zij onder; met eerbied vervullen zij den wil huns Heeren. Koem en majesteit kennen zij Zijnen naam toe; zij verheffen gejuich en vreugdegezang ter gedachtenis Zijner regering. Hij riep de zon hervoor, on hot licht verscheen; met doorzigt verordende Hij de gestalte der maan. Alle heirscharen des hemels zingen Hem prijsliede-ren; roem en heerlijkheid kennen Hem de Seraphim, Ophannim en heilige Chajoth toe.
Den Almagtige, die van al Zijne werken rustte, die Zich op den zevenden dag verhief, en op Zijnen heerlijken zetel zat. Met plegtig sieraad bekleedde Hij den rustdag, wellust betemde Hij voor den Sabbath. Dit is het prijzenswaardige van don zevenden dug, dat God daarop van al Zijnen arbeid gerust heeft; de zevende dag zelf doet den prijstoon hooren; Psalmgezang voor den Sabbathdag. Het »is liefelijk den Eeuwige te danken.quot; Daarom roemen en loven God al Zijne schepselen : zij kennen prijs, waardigheid en grootheid toe, aan God den Koning en Schepper des heelals, dio Zijn volk Israël met Zijne heiligheid de rust deelachtig gemaakt hoeft, op den heiligen Sabbathdag. Uw naam, Eeuwige, onze God! worde geheiligd,
mnty n^sn
: «s pnp p« Vsni 1 Vani ^211 -S33 nnisn bsn * nxv rhz niaDn' bin
t ; - - .. t - .. t iv i , : :
nan k'xid * ^py^n : nnrp nin'p'i dv
• 1^3 DVIJ?1? TKDI : nnnu' jiddq n^bi naipaa
t; : \ t : ••• t:-' ;• tt: t i : •
• dwq Dm1?! px1? i^an : o^m mö3
• -: quot; : t iv t • t - ; I vit t ... - • -; - - • : t t v
□unan ^an; n^Nna n'^a Tan ^nna ♦ribs4 : D^iy nia^a K'^nani -wsani natjan ?xa na1?
•••,•: t • t ; - : t •.. ; - t •• - ;
vzpn mx w pis' Dm * o^ann ^ama obiy D3N * ^nSiT ps'i ïjan^a fN : 1:^3 aa'^a vyp' pa
• nin D^i^a ^3^3 ptf : ^ nan »ai ^nbs riia,(? dsk : «3n D^^n quot;rp lasba ^n^r
: D'nan n'nn'1? ujwia ^ nan * nyan : na^rVs ^3 quot;ji3ai quot;pa * o^an-^s ^ pix ^ : mis4 D»3Db naiam nyn * «ba laiüi ISTI
•: t : - - t •• t : ;t
: n33-ian b;gt; 11333 Tin:quot;! * t^'ipn nvn n^anan
t t ; v - - fT : t ; v ; v 11 - - - v t : * *
oaia : ^sS o^anm non • ikd3 ^sh ni^oi ni3T
Mm
|jl -• 'i i i
11k
m
mm
irnSs4 Kquot;i3^ nmxa
1 quot; . .% r . - 1 . i • • . lquot; Vï tt V I
vt n^ba : 73n anps d'^id nvnS * ona jn: nniaii DnN4ï3 D^naty : Dl7iyn-l733 ovr nw * nai: D^p'aai
• t ; t •• ; * •• : t t t ; t * v t - i i • • :
Q'jnia quot;11331 ixa : Diip pin na\s43 o^iy • 0x133 11s mn Nquot;ip : inoba -136 ran nbns * ia^b
-; • - v iv - . tit ; - viquot;: t •; t ▼: t ; •
* ona N3rb3 17 cum: n3i? * n^n mix ppnm nsn
t t ; t • : - iv t t : - quot; I r : • : t t
; a'ipn mm D^SIKI D'Ö^ nbnai mxan 3^1 nb^nn yiamp;n ara Dv^an_i?3a n3^ ipx ^^5 Nipai^nnuanDi'S nap m«an ni33 «D3 ^
t' t v i t ; - : t t viv: • : •• • -
-Vaa hx r\2v 13^ 'jwn dï^v nyamp; n? : nat^n di»1?
t . .. - T v ; — - v - iv v t - - :
na^n dvS yp nara naisi na^a ^'ai^n dvi : in3«ba na^ imr-b3 bvh i3i3n nsa* ^ysh : ^ nnmb 3irJ
- IV. t ; t f quot;t f: t * quot;: t: 't * : t' :
iayS nnua Snian S3 iïv nba 7«b ijn' nVnai ip*
- : t ; • : - - •• Jv iv •• ; : • t .*•.; It;
n3 : ^^nai n:a3 n^n3 DTT
-1 t*: -1-: tt;
v;#l
s'ijpn» lynSx»; Tja^ : ^np nss^ DI^S mEhpa
OCHTEND-GEBED.
En in de verzamelingen der vele duizenden van üw volk, hot huis Israels, zal Uw naam, onze Koning! met gejucb, in elk geslacht, geroemd worden. Want dit is de pligt aller schepselen: ü, Eeuwige, onze God on God onzer voorouders ! te dankon, te loven, to prijzen, te roemen, te verheffen, te verheerlijken, U lof en hoogheid toe te kennen, en gezangen voor U te zingen, meer dan alle dank- en prijsliederen van David, don zoon van Jisai, üw' dienaar en gezalfde.
Eeuwig worde Uw naam geprezen, onze Koning! Gij almagtige grootc en heilige Koning, in den hemel en öp dc aarde. Want U, Eeuwige, onze God en God onzer voorouders! behoort gezang en aanbidding, vereering en snarenspel, magt en heerschappij, zoge, grootheid en almagt, prijs en roem, heiliging en regering, lof- en dankliederen, van nu tot in eeuwigheid. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, almagtige Koning, verheerlijkt door lofgezangen, God dor lofzeggingen. Heer der wonderdaden; die welgevallen hebt aan dankgezangen, eeuwigdurende God en Koning.
Laat zich toch, ó llccrl de grootheid (Jwcr kracht tooiicn, gelijk Gij gezegd hebt. Gedenk aan Uwe ontferming, Jieuwige! aan Uwe gunsten, die van eeuwigheid zijn.
De Voorlezer:
Verheerlijkt en geheiligd zij de naam des Hoogverhevcnon, in de wereld, die Hij naar Zijn welbehagen geschapen heeft; dat Hij Zijn rijk vestige gedurende uwe levensdagen en die van het gansche huis van Israël, spoedig en binnen eenen korten tijd. Zegt hierop:
Amen I De naam des Iloogvcrhevenun zij geloofd, altijd en in alle eeuwigheid.
' Geloofd, geprezen, geroemd, verheven, hoogvereerd, verheerlijkt verhoogd on met eerbied geprezen, zij de naam des allerheiligsten, die lofwaardig is, verheven (in de tien bckeeringsdagen: en verheven) boven allen lof, gezang, prijslied en smeeking, welke ooit in de wereld uitgesproken worden. Zegt hierop: Amen.
22
(De Voorlezer:) Looft den Eeuwige, die lofwaardig is. {De gemeente en naderhand de voorlezer ï) Geloofd zij de Eeuwige, die lofwaardig is, immer en eenwig! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! onze God, Koning des heelals! Gij vormt het licht, schept de duisternis, sticht de eendragt, en zijt de Schepper van alles! [H'mneer men .lo'zar I jvoegt, dati zegt men: Gij badt het eeuwige licht in de schatkamer des levens verborgen ; Gij zeidel, dat lichten uit de dnisternis zou-Jeu ontslaan, en het geschiedde.) |
(Terwijl de Voorlezer hel eerste gedeelte zinyt, zeyL de rjemeente met eene zachte slem: Geloofd, geprezen , geroemd , verhoogd en verheven zij de naam van den Koning aller koningen, den Heilige, geloofd zij Hij! want Hij is de eerste. Hij is de laatste, en buiten Hem is er geen God. Maakt eene baan voor Ifem, die door de hem el vlakten snelt; Zijn naam is de Eeuwige, zingt vrolijk voor Hem! Zijn naam is boven allen lof en prijs verheven. Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering, immer ca eeuwig. De naam des Eeuwigen zquot;ij geloofd, vau nu af lol in eeuwigheid.) |
nnnp rban 33
ÏJÖB' iKön» n»3 ïjöjr map-i nj^pDJI
Dniï'nquot;^ nam jatr nni ht1?^ ins1? nmnS ivniax imSk « ïpaS
n)yp n^-Sa' Sr n^S -jnsS n-inS' Döi-ib
; ^jn^D in mnai^ni '.
B'i-ijsrr bnan ^on Sxn iv) quot;^p' nsn^ 'rtSKi wriSx quot; nw nS ^ n«3i anamp;z
•• •• iquot; v: ▼: v t I : I . v it t • r t -
r^-D to: n^am tij? mon bbn nna^i -1^ i:»ni3K
t \ i -iv t t ; v t ; • : . •• - t t : • |.. -.
nnya nixnim mmn n^np nixam n^nn miaai
» t quot; *• t ; T * f * ~ T *•. I; v iv : • ; t • ; x
SN ninaB'na bn: -[Sa bx ? nnx -jna : obiy nyi ri S« -jSo nnipt n^3 nni3n nixb^n p-iN riisninn
: Q'DSlVn
'TT
• IönS nia-] x^x? ^m* na »\: nnri)
c nan aSiro ^ ^-pni ^ ?|'om isr
I
■'; i; i
i
■I :ip
Hili
h iw
I f tÉ'-J
m
j^nniynpN'nsn^ysKS-i np^
p's^pvai nniD^p
npNI Snj? |pT31 N^3 iVQbi? inSj/Si zh)h ^quot;i3D NST nap NH1 • JC-JC nSynn Trinn,,i Dpnrn iNsnn nnnp') * •]'^3n, ■bi |Q un'^i nquot;icsj) atyb «in -p3 nnp ^nrin
Nïa^3 ITOXI Knanii Knn3iyn xn^i Njn3i3
t : t ; It*-:- t t : v ; t t ; : \ r t • : t t ; •
: TDX 1-10X1
hm
la ■ *y
Ms
lil
' ■ fflf
i', öf : CE ! ÏÉ
. -pan1 quot;quot;quot;ft □nnm nïssn^i nan^i quot;^ian1 ^SQ ^Sa Tar Nt'171 Minr Nin ^I-Q irrnrn noSan |\v THj/Saai pinjs Ntni pcxn lar nrs maipa zi-h -ha cthSn : t ; t -; t •• t 1 • vi Sa nana tatyi * nsS ■nas ar ^na : nbnni nana ;; o? 71'' : njn oSipS tmaSa : DSII; ^y^ nnya -ftaa |
iana i-quot;quot; t'c?d ou:? : ^l3pn ^riN41313 iin : Tin DSII/'S Tjaan ^ rjna r.quot;v ^S,p i^riSs tquot; nm '-]ii3 «1131 quot;iin quot;isv abiyn T T quot;DK Nquot;ll31 Diy^ rtóty -j'^n : S'3n ,CT:n -iswa dStj; hn I5i' onniftoj : ^,1 iaK SaiNO nnix r'. Tnfi Mnr mJi'r ■I ïï^MM r, ,;'i I Él (■'.«■Si lt; |
biütcti ü. God der voor-en nageslachten! Oppermagtige over alle schepselen! Heer aller voortbrengselen! die geloofd wordt met vele lofgezangen, Gij, dio Uwe wereld met gunst, Uwe schepselen met barmhartigheid bestiert! Eeuwige, die niet sluimert noch slaapt, maar die do slapendon doet ontwaken, hen welke in diepen slaap verzonken zijn, opwekt, de stommen doet spreken, do boeijen der gebondenen slaakt, de vallenden ondersteunt, de gebogenen oprigt, ü alleen danken wij. Indien onze mond nu onuitputtelijk aan lofliederen was, als de zee; onze tong zoo luid vrengdegezangen kon aanheffen, als het gebruis barer golven; onze lippen zoo ver Uwen roem konden verbreiden, als de uitgestrektheid dos uitspansels; onze oogen zouden lichten als zon en maan; onze handen -uitgebreid waren als de adclaarsvlcugels onder den hemel, en onze voeten zoo snel liepen als die der hinden; dan zonde dit alles voor ons nog niet toereikend zijn. Eeuwige, onze God, en God onzer voorouders! om U te danken, en Uwen naam te loven, voor eene van de duizendmaal duizenden en veelvuldige tienduizenden weldaden, die Gij aan onze voorouders en ons bewezen hebt. Uit Egypte hebt Gij ons verlost, Eeuwige, onze God! uit het slavenhuis hebt Gij ons bevrijd, in den hongersnood hebt Gij ons gevoed, in den tijd van overvloed ons verzorgd, van het zwaard hebt Gij ons beschermd, ons de pest doen ontkomen, en ons aan booze ca gevaarlijke ziekten onttogen. Tot nu toe stond Uwe Albarmhartig-heid ons bij, nog hebben ons Uwe gansten niet verlaten, en Gij Eeuwige, onze God! zult ons nimmer begeven. Daarom zullen de leden die Gij in ons verdeeld, de geest en de ziel die Gij onzen neus ingeblazen, cn de tung die Gij onzen mond verleend hebt, allen te zamen, CJwen naam, onze Koning! danken, loven, prijzen, roemen, verheffen, verheerlijken, heiligen cn huldigen. Elke mond aal U danken, elke tong ü toezweren, elke knie zich voor ü krommen, cn elk opregtstaand wezen zich voor ü nederbuigen. Alle harten zullen U eerbiedigen, en alle ingewanden en nieren Uwen naam psalmzingen, gelijk er geschreven is: »Ieder lid aan mij zegt: Eeuwige! wie is U gelijk?quot; Wie redt den onderdrukte zoo uit de magt van den sterken ? den armen en nooddruftigen [uit die] van zijnen overweldiger? Wie is bij ü te vergelijken? wie is zoo als Gij? wie kan ü tegenovergesteld worden? Groote, magtigo, en eerbiedwaardige God! Allerhoogste God, Eigenaar van hemel en aarde! Wij zullen Uloven, prijzen, roemen, en Uwen heiligen naam lof toekennen, gelijk cr gezegd is: »Van David. Loof den Eeuwige, mijne ziel, en al mijne ingewanden. Zijnen heiligen naam.quot; Gij zijt almagtig door het alvermogen Uwer kracht, groot door do heerlijkheid üws naams, sterk door de zege, en eerbiedwaardig door Uwe ontzaggelijke daden, de Koning, die op eenen hoogen en verbcvenen troon heerscht.
Zijne regering is eeuwigdurend. Verheven en Heilig is Zijn naam. Ook is er geschreven: »Zingt vrolijk regtvaardigen! in »den Eeuwige; den opregten betaamt het lofgezang.quot; Daarom zult Gij door don mond der opregten geprezen, door do woorden der regtvaardigen gelsofd, door de tong der vromen verheven, cn in hot midden der heiligen gehuldigd worden.
21
mrr^ n^sn XD
nma-^ * D^nnxm ♦ri^ : nnx vhx
• ; t - i v: * -: - t : * * t •• v: t it t v
iDna labiy :n;ori nina^nn rn ^non nnbm-Vs pn« amp;:amp;•' Tnyrjn * ih^ Dir ah quot;i * D^ma vmnsi
. .. : ., . - i t • ; t t - • -: - : t •;
quot;]QiDrn nniDK Tnsni, * DvpVs n^ani * D^-in: ppam wp iVx * oniD i:ra« • D'sia^ ejjpnni vbm
nyv irnina^i \v2n2 nsn X^Q
- iv iquot; : • : tquot; i -: - t • iquot; ; t- t • •• t
nij^na lyTi • moi ^01^3 nn\so * ^pn ^nno^
: iquot;t; - r-t- : .v iv - • ; . r* •• ; - Ir t •• -: ;v ;
Dp^DD quot;inis4 : niS^3 niVp lySim • D'oiy n^3
i* • ; - ; 1--: i •• t- t .1- !••:-; »,t t *': 'j:
* ^Q^'nx * wnias 'nS^i irnbs ^ ^7 nninS D^S ni3Dn vshx nnx bv quot; vrhiti onxDD : uajn ninitsn
▼: it ; - : * 1-; • • it * : iquot; -: • t r r v
* ^n1?^ * un:: ^12 * unna onny n^Di wnhx
it : - ; • t r ; . t ; - t t: f it • ; * t -: •• • 1quot; v:
D^DKii D^Snoi wn^Sö -I3idi * ur.Vi'n inna
* t v; v: t • t t; •• it : - • v iv • it ; - • v iv ••
■Vw ' nnDn xS * ^j^ni wnTir n:n ly :
- ; i ivr -: i 1 t-i : ' ••••-; - it-; tiquot; - it * •
mm * dhds p ^ : to:1? v mton
1: it t ; r • v «t •• »•• - -ivT iquot; v: quot;*: iquot; : *
nv an rn : iras no^ -1^« wskij rnar^
« i •• i* ; t : r •.•-:• t ; r* - ; t : i-t v t t ;
quot;JIN IDvD^l Vi^npn IQDITI ISI^I
1* : -; rl;-; 1 -:-; -; • -; t • ; - * :t •
* jr^n ^ |i^rSDi mv ?|S ns^D '3 :1:2^2 quot;Sdquot;! : ninn^n nöip-^si * -jb 3in3^ quot;1313 * ■invb nar m^3i 3quot;ip-'?3i • ni*nquot; ni33l?
tv tt- liv ; • ; - : t : vliv t : i 1 t* f t :
12DD prno gt;ïö * 11,03 'D quot; TOiDKn 'niöstr S3
* t : iv • I t t •• ' t * - I • t *j *•* t ;r - : - t
^Tn^T 'p JV3NI
^n:: psj a;^ nip jl^ ^ snisni 113 bnin quot;jiN ^s: ons in1? 110x3 * D^TIK -]-i3JT ^quot;iNSji bnri * nlQ^n3 : it^np d^tik ^pi « 3^,i!in ■qbön * smsm rrnb ii3:n * 11333
: DiSnpcm ?5i»i?rgt;ri npnn -» iv pramp; 1«» m SD3 Vy
Dn^;b ^3 D'pnï ur, 2^2] * 10^ irnpi ono p-pj D'pni* n3-i3i • S^nnn Dn^' ^2 : n^nn mx: : Enpnn D^np 3,i|?3i * apnnn Dn'pn * -j-isnn
OCHTEND - GEBED.
Toen zong Mozes, benevens de kinderen Israëls, dezen zang ter cere dos Eeuwigen, en zij zeiden aldus: ik zing den Eenwige, die hoog verheven is; paard en ruiter stortte Hij in de zee. Mijne zege, mijn snarenspel is de Eeuwige! Hij was mij tot redding. Deze is mijn God, Hem wil ik roemen, mijns vaders God, Hem wil ik verheffen. De Eeuwige is Heer des krijgs, Eeuwige is Zijn naam. Pharös krijgsgespan en legermagt slingerde Hij in de zee, de keur zijner oversten zijn in de schelfzee gedompeld. Afgronden bedekten hen; zij zonken in de diepten als steen. Uwe regterhand. Eeuwige! is verheerlijkt door kracht. Uwe regterhand. Eeuwige! verplettert den vijand. In de grootheid Uwer verheffing, verbrijzelt Gij Uwe tegenstrevers, Gij laat uwe brandende gramschap los, zij verteert hen als kaf. Door den adem uit Uwen neus hoopten de wateren zich op; vloeistoffen stonden overeind als een wand; afgronden stolden in het hart der zee. De vijand zeide: »Ik zal »vervolgen — achterhalen — buit deelen 1 mijn moed zal van «hen vervuld zijn; ik ontbloot mijn zwaard, mijne hand verdelgt »hen.quot; Gij bliest met Uwen adem, de zee bedekte hen; zij zonken als lood in de stroomende wateren. Wie is als Gij, onder de magten. Eeuwige! wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid, geducht in roem, wonderbaar in daad? Gij strektet Uwe regterhand uit, de aarde verslond hen. Zoo voerdet Gij door Uwe gunst dit volk, dat Gij bevrijd hebt; Gij leidt het door Uwe magt naar het verblijf Uwer heiligheid. Volken hooren het, zij beven; rilling bevangt Pela'sets bewoners. Nu verschrikken de stamvorsten van Edom: Moübs magtigen.... siddering bevangt hen; moedeloos zijn alle inwoners van Kenaan. Dat angst en vrees hen overvallen! dat zij door de grootheid Uws arms verstijven als steen! Tot dat Uw volk doortrekke, Eeuwige! tot dat dit volk doortrekke, dat Gij verwierft. Gij brengt hen heen, en plant hen op den berg Uws eigendoms; op den zetel, dien Gij, Eeuwige! tot Uwe woning hebt gewrocht, in het heiligdom, Heer! dat Uwe handen gevestigd hebben. De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren! De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren!
(Dit gebeurde toen Pharo's paarden, met zijne wagens en vniteren in de zee kwamen, en de Eeuwige de watereu der zee over hen deed -.vederkeeren ; terwijl de kinderen Israëls in het midden der zee, op het drooge waren gegaan.)
Want den Eeuwige behoort het rijk; Hij heerscht over al de volken. Redders zullen den berg Zion beklimmen, om het gebergte Esau's te regten, en het rijk zal den Eeuwige behooren. De Eeuwige zal Koning over de geheele aarde zijn. Op dien dag zal de Eeuwige als een eenig Wezen erkend worden, en Zijn naam zal zijn de Eenige. Zoo is ook in Uwe leer geschreven: hoor, Israël! de Eeuwige, onze God, is een eenig, eeuwig Wezen!
De ziel van elk levend wezen love Uwen naam, ó Eeuwige, onze God! de adem van alle vleesch roeme en verheffe gedurig Uwe gedachtenis, onze Koning! Van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij almagtig, buiten U hebben wij geenen koning, geenen verlosser, noch helper. Gij bevrijdt, redt, onderhoudt en erbarmt U, in aÜe tijden van nood en verdrukking; wij hebben geenen koning
20
.o'nuo? ii»3i ?5ii3j imsn ronfti -jnJ D'n rvw
npK^i njn^ n^rn nn^n-n» ♦iai ^
: D»3 nüi issii DID nw ntona Wwï ni^K IQ«9
it- JT t v : .•: ^ tt j t •' . t 'quot; t «• t ^ ft
♦3X inijxi »7« nT n^v^,L5 ^■♦n,,i rr r-nori vtv
t v: : • •• lt;v lt;st r v * ;•- t t ; • : lt;• t
ri^ia nMquot;iö : iob' nin» nan'jö nin- : waaahKi
v : - j ; ; - i : vt ; at t ; • -'• v.t : ; iv -; i -; i-
iq^dd* rionn : «iiD'D^ tyaü vi^?^ -raai d^ ht iVm
A-.: quot;: v ï I i ' * J i \ quot; IT J' : ' AT - jtt ^ quot; :
mrr nba nirr ww : px-iOD riSixoa ht
^ ; j I: i\ : - v t ; v t ; -1; r : Ivit ; v : • j ;it
isjotf ?]nn n^n^aj? onnn ^aiKainai
iKfip D^n -iriDD avb ID^: nnm : tipD
y ; Iit a*: i v.quot; : ^ : * * - ;pv-'v I v - - lt; : Ir-
iDK^on bquot;?-^ pVnx yamp;KïrnKrm-m :D,-3i?a honn
quot;quot;' t : at t » -quot;• —: v* ~ Ij: v r* •'quot; t . ,t v '• l. :
D' iddd nnna nsi^j : 'T i'D^mn 'inn pn« ^ö:
at . -quot;t • ^1-: i ; t ; t i*t ^quot; • i • ;- i j't -
'D nin; dgt;x3 niap^p : onnx d^d mai^D \SSs quot;rtw n^j : sSs'n^i» h^nn «n: tfipa ns:: hdod
I: •*' c t * t VIV quot;i i • : jt vIa - -t ; v t ^ t
•% nb™ n1?^ rrov niDra n^n: : rnx
vl: t: T :j-quot; t :^tt ■gt; - j : ; - : t j* t i vit v't : •
?N : '2w TrwVn nm* d'w vjüv ; ncnp nu
lt;t v it (: v ; i - t ■»• '^at :• v' - j,; it |iv It j-z
'2w 73 wb: n^-i iDrn^' dsid DII« V?rD:
; i v t -at v,quot;-: i .t ^ •• v: -quot;• ^ - -: ; •
fD«3 iQT nnsT nnp^ on^ Van : J^JD
lö^arn lüipn : n^j5 td^ na^nr nin*
uip 'Jin ^ipD nin' nVys nnatr1? pDD ^nVra nn2
j -; i ^t -j tI ; • at ; t : ^- t ■;!::• : » s t I : it -:i- -»-;
: -Ijn D^V 'pn « : -!i?l D^V I nw :
□n1^ rnrn airi a;? T33quot;Q rijns dtd xa p) (: D;n ^ina nra:? wbn ^Nff yai • o^n p-nN
p'ï nrp D'^V10 ^loi'naiban «V ^
quot;Sa bjr nSoS « n*ni : nDiban «S nn^m m-nx
t - r.' iv : ▼: tt : t ; - t - t : t : t ••
nminrn : nnx iDtri nnx * n'n' j^mn DVD pxn
I : t : tv ; tv*: v ; • - - I vit t
: inx « wnbN » bxiw yav ivvh ama
t v t; iquot; v; *: quot;Ti' - ï •• t
.to-SD nni * wriVx »; ^an ni2l7j □Siyn |p : ton wsSo DQinm n«an rpioi Vkis -jVp vb p« ^nySsipi * Sn nn« oSiyn nyi ^p^pKnpwin'iïn^Da Drnai Dinspi S^DI nnis
geklank, looft Hem met harp en psalter! Looft Hem met rinkelbom en rijendans, looft Hem met snaar en blaastuig! Looft Hem met zachtklinkendo cymbalen ! looft hem met luid-dreunende cymbalen! Al wat adem heeft love den Eeuwige! Hallelu-jah!
Geloofd zij de Eeuwige, in eeuwigheid, Amen, Amen! Geloofd ■/.ij de Eeuwige uit Zion, Hij die te Jeruzalem woont, Hallelu-jah! Geloofd zij de Eeuwige, God, de God van Israöl, die alléén wonderen doet. En geloofd zij de naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid, en de gansche aarde worde vervuld van Zijne heerlijkheid. Amen, Amen!
David loofde den Eeuwige, voor de oogen der gansche vergadering; en David zeide; Geloofd zijt Gij, Eeuwige, God van Israël, onze Vader! van eeuwigheid tot eeuwigheid. U, Eeuwige! is de grootheid, de almagt, de heerlijkheid, de zege en de majesteit, ja al wat in den hemel en op aarde is; IJ, Eeuwige! is het koningrijk, en do verhevenheid boven alles, als Opperhoofd! De rijkdom en de eer komen van ü, en Gij heerscht over alles; in Uwe hand is kracht en sterkte, in Uwe magt is het, alles groot en sterk te maken. En nu onze God! wij danken IJ, en prijzen den naam Uwer heerlijkheid. Gij, Eeuwige! zijt het alleen, die de hemelen, en do hemelen der hemelen, benevens al hun heir gemaakt hebt, de aarde met al wat er op, de zeeën met al wat er in is: Gij onderhoudt ze allen, en de heirscharen des hemels aanbidden ü. — Gij, Eeuwige! zijt de God, die Abram uitverkoren, hem uit Ur-Kasdim gevoerd, en hem Abraham genoemd hebt; Gij vondt zijn hart trouw voor U, en gingt met hom het verbond aan, om het land van den Kena'üniet, quot;Hithiet, Emoriet, Poriziet, Jebusiet en Girga'siet aan zijn nakroost te schenken. En Gij vervuldet Uwe belofte, want Gij zijt regtvaardig. Gij zaagt de ellende onzer voorvaders in Egypte; hunne weeklagten hoordet Gij bij de schelfzee. Gij toondet teekens en wonderdaden aan Pharo, aan zijne dienaren alle en aan al het volk zjjns landa. Want Gij wist, dat dezen hen met dwingelandij behandeld hadden, zoo dat Gij Uwen roem vostigdet, tot op dezen dag. Gij door-kliefdet de zee voor hen, dat zij midden door de zee op het drooge doortrokken. Doch hunne vervolgers wierpt Gij in de diepten, als steenen in geweldige wateren.
Do Eeuwige redde op dien dag Israël uit de hand dor Egyptena-ren; en Israël zag de Egyptenaren dood aan don oever der zoo. Als Israël nu de grooto magt zag, die de Eeuwige tegen Egypte uitgeoefend had, vreesde het volk den Eeuwige: en zij geloofden in den Eeuwige, en in Mozes, Zijnen dienaar.
19
0^03 imWn ^inoi eiha : ni2Di ^332 im^n nai^
« * * : 1 ~: quot; t. 1 : 1 -: - • ; viquot;: 1 - t
S3 : n^nn iniVbn irn^n : 3^1
: 'n '♦ 'n 'n ó : nnVbn rr ^nn natran
: nn^n pbtriT [3^ jvyip« ^is: |o« oSi^b « r^-Q : D'nSx ^quot;13
: 'oni |D« p^n^s-ns ni33 ÏÓD^ o'^yb 11133 D^
an^Nn 'n xin nnx 7» 7iwgt;i B'3 ,ft -„.
M ib : obiy nyi D'^I^D win «
t; i; t -; t •• r t •• t : • •• v; ▼:
pK3i d^^3 V3 '3 nnm nwm mxanni m^ani n^nan
I vit t • r t - * - : -!••- : viv ; • - ; t : - : t •..; -
ni33ni i^ni : ' ^N^jnoni n3i?Qan quot; 'nh
. t • : vi t : : : t t ; - - p:
S-IJ1? 1T31 mi3Ji ris nn»3i V33 bi^iD nnw
••-: :t ï t ' quot; 1 ' :t ; - •• t - : . i ivt : •
D^bnoi rh i3ru« oniö irn^N4 nnyi : ^37 prbi
• : - ; It^ ; r—. • t- v: t -; - -- :
D,QtJ'nTiKn,^nn«nn37 M Kin nnK quot;j : nniKan
. • r t - v t • ^ t t - p iv - : t; t - liv : - :
quot;Sai D^ö'n quot;i^-^i riKn DK3ï-l73i D^Q^H kv
t : • - - t iv t v -; t : vit t tt: t: • r t ~ ••;
: D'innu'Q wvn ^ÏI D^TIK n'TO nnKi Dn3 I^K
I : • r t - x ; r \ v v ; r - i v t v -:
quot;iiKa inrcfim D13K3 mn3 iï^k d^hSkh quot; nnK
•• : t : - ; t : r t v -; • ••: t ▼: t -
, n^a1? \m: 133^« hkïdi : Dm3N ïm no'tyi ont^D
I iv t ; • t v: v t ; t t t t t ; - : t : r ; • ; -
'nani noKn 'nnn ^an fiK-nK nnb nnan ïny nnpi :nnKpnï^n3Tns4 Dpni lyirV nr6 ^^ni ,pi3^ni nvoty onpyrnxi d,~iïd3 irni3K ^r^K Kim
. - t ; iquot; t t't v ; -it: * : r* -: • ▼: v v iquot; -
uD^quot;733i vn3j;;733i ny-i23 DTiaoi nnK jnni : ï]id : ntn orna s^ni on^ nnn '3 n^T »3 ishk Dn^airnsi nprs o^n tjins n3^^i on^aV n^p3 D^ni : Dnr D*03 pK 103 hi?ixa3 n3i7^n
• - * 1- : i v iv : : • t ; 1- : *
7''* rune
^kTuquot; kti dhïo tö bKTa»-nK Kinn di»3 nin» rw-jh
•• t : :lt;— • aty • J- * v,quot; t ; * . v v - mJ - r : r rr ' 1
-m VKI'^ kti : DTI na^ 7gt;gt; no nnxo-ns4 ■nK oyn IKT'I onsoa nm* I^K nS'nan Tn
vt t j ; rquot; * -; • ; t «t^ t^ v -: t : - -t -
: n3jr nKgt;03i nin^ u'dk'i mrr
1: - w ; ti- • 1— at :
OCHTEND-GEBED.
het harpspel! Voor Hem, die den hemel met wolken bedekt, der aarde regen bereidt; die het gras op de bergen doet spruiten. Die aan het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven waar zij naar schreeuwen. Hij schept geen behagen, in do sterkte des paards, aan de schenkelen des mans heeft Hij geen welgevallen. De Eeuwige heeft welgevallen aan degenen, die Hem vreezen, die op Zijne gunst hopen. Jeruzalem! prijs den Eeuwige! loof uwen God, ó Zion! Want Hij sterkt de grendels uw,er poorten, Hij zegent uwe kinderen in u. Hij stelt uwe grenzen in vrede, en verzadigt u met tarwenmerg. Hij zendt Zijn bevel naar de aarde; en spoedig loopt Zijn magtwoord. Hij geeft de sneeuw als wol, strooit den rijm als assche. Hij werpt Zijne ijsschollen als stukken; wie kan voor zijne koude bestaan? Dan zend Hij Zijn woord en doet ze smelten; Zijnen wind doet Hij blazen, en de wateren vloeijen. Hij maakt Zijnen wil aan Jakob bekend, Zijne wetten en regten aan Israël. Zoo deed Hij aan geen [ander] volk, hun openbaarde Hij [Zijne] regten niet. Hallelu-jah!
Hallelu-jah! Looft den Eeuwige uit den hemel! looft Hem in gindsche hoogten! Looft Hem, al Zijne engelen ! looft Hem, al Zijne legerscharen! Looft Hem, zon en maan! looft Hem, alle lichtende sterren! Looft Hem, hemelen der hemelen! wateren , die boven den hemel zijt! Dat zij den naam des Eeuwigen loven; want Hij beval, en zij werden geschapen. Hij onderhoudt ze altijd en eeuwig; Hij stelt eene wet, die onovertreedbaar is. Looft den Eeuwige, uit de aarde! zeege-drogten en alle diepten! Vuur en hagel, sneeuw en damp! stormwind, die Zijnen last volvoert! Bergen en alle heuvelen, vruchtgeboomte en alle cederen! Wild en tam gedierte, gewormte en gevleugeld gevogelte! Koningen der aarde, en alle volken, vorsten en alle overheden der aarde! Jongelingen en maagden mede, grijsaards en kinderen! Dat zij den naam des Eeuwigen loven; want alleen Zijn naam is hoog verheven. Zijne majesteit is boven aarde en hemel. Hij heeft den horen Zijns volks verhoogd; een lofgezang voor al Zijne vromen, voor Israels kinderen, het volk dat Hem nabij is. Hallelu-jah!
Hallelu-jah! Zingt den Eeuwige een nieuw lied, Zijnen lof in het koor der vromen! Israël verblijde zich iu Zijnen stichter ; dat Zions kinderen zich verheugen met hunnen Koning. Dat zij Zijnen naam prijzen in den rijendans; dat zij voor Hem rinkelbom en harp doen klinken. Want de Eeuwige heeft behagen aan Zijn volk; Hij bekroont de verdrukten met zege. De vromen huppelen vrolijk met roem, zij juichen op hunne legersteden. Zij hebben de verheffing Gods in hunne keel, een tweesnijdend zwaard in hunne hand. Om wraak te oefenen aan de heidenen, tuchtigingen aan de volken. Om hunne koningen met ketenen te boeijen, hunne aanzienlijken met ijzeren kluisters. Om het beschrevene vonnis aan hen te voltrekken; vereerend is dit voor al Zijne vromen. Hallelu-jah!
18
Hallelu-jah! Looft God in Zijn heiligdom, looft Hem in het uitspansel Zijner almagt! Looft Hem om Zijne wonderdaden, looft Hem naar Zijne verhevene grootheid! Looft hem met bazuin-
■ UT
mnty nSan n»
n^üxan paS raan nDDon ; ni:D3
quot;.l*:-- tt 1 vit t i • •• - • t ; *1- t v - : - • ;
ah : iKquot;ip' itys a-ijr non1? nana1? rnu : i^nonn
it I; * v -; t : - t •• ; • I •• • t • t
VK-i;-riK« nïin : n^T^n ^1^3 ah fsn' DIDH nniap : ji'x ^rba «-n« DWIT ♦naa': non1? D^TOITHN DI1?^ rj^aa D'^n : -janpa ^a -jia -jnp^ 'nna pin 'a : 113-1 pt^ninp iv pN innpx n^n : ^'a^' D'tan aSn ö'nsa inip -j^D ; ntö» issa msa löïa ^ jnin .•D'o^nmia^ ddüi nan rhw nor 'd imp
•it :• . •• - t : -; • t't quot;' '
ra riw ah : ha-iv^ vdö^di vpn apy»1? v-iai n^rj
»•• t it i i quot; t: *: t t : • It v, i -r: . t t :
: nnSSn DiyT ba o^öt^öi 'ir^aS : a'pnoa imS^n p iSSn rTlV^n m? : vtlt;3v~Sa ini^Sn vaxSp^a miSSn 'Dtr imSSn : -m 'aaia^a imSSn mn B'DB' imSSn
.. ; I - f J quot;: 1 T I - Iquot;T: v iv 1 -: -
«in *3 D^'fiK iSSn' : D^n quot;IBgt;« D'Drn D'D^n iSSn : 113^^1 pno^ijr1? quot;1^ onp^i niv quot;iiü'pi JVB' n-i3i m : nionrr^i D^n pi^n p «-riN
)• ; viv tt quot; : t ; • • - i vit t » • ▼:
: dtin-'wi na yy ni^r^ai onnn : iquot;i3n ni^D nn onfr D^-bi p« ♦s1?»: e]33 nsvi nöna_i?ai n»nn i^n» : onyj or D^pT niVins d:i oniro : ps ^quot;^i pp DTi: D'pB'i p« nin npl? ïdw 3aïrr,a \] d^tin : nn^n lanp or in»Dn_i?3S n-rin layS
t -: - i: - •• t : * •• ; • tf * quot;! t : t *1 : f 1
: on^on i?np3 in^nn K'-in yv quot;h to rn77n m?
' ' -i -1; • t • : tt, t - r y
; D317Ö3 iVy ïl'X '33 V2ty3
t ; - : i*t • • •• : t ; •• t ; • - : * • gt;
idjd » nsn *3 : iV npr -11:31 «jhs 'jihm iob' ibbn; : oniasirp^ 1:37.11333 D'Tpn i?^^ :n^3 nxs; di:3 nap: :DT3ni^ö 3-ini 0:11:3 ^ niDöii
- t It : -:- tt ; • * viv ; ^t ; * quot; quot;:
: bn3 7333 01*133:1 D'prs onn^p Ids'? : □,p«lp3 nirair»
: nn^n viw^b «in iin 3in3 Dn3 rtvyh
t - t • -: t : t t t t,: i * v t f ?
ini^n : irj; ^pi3 im^n i^ip3 hx ibbn n^PzH ^ ypna imSln : hu 313 ini^n vn1i3:3
OCH TEND-GEBED.
eeuwig en altoos. Groot is de Eeuwige en zeer geprezen, Zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Het eene geslacht roemt aan het andere Uwe daden; zij verkondigen Cw alvermogen. De heerlijkheid van den roem Uwer majesteit en Uwe wonderdaden wil ik bezingen. Alles spreekt van den eerbied Uwer almagt; ook ik zal Uwe grootheid vermelden. Alles boezemt den roem Uwer milde goedheid uit, bezingt vrolijk Uwe geregtigheid. Genadig en barmhartig is de Eeuwige, lang-moedig en groot van goedertierenheid. De Eeuwige is voor allen goed, Zijne barmhartigheid strekt zich over al Zijne werken uit. U, Eeuwige danken al Uwe werken, Uwe vromen loven U. Zij bezingen den luister Uws koningrijks, en onderhouden zich over Uw alvermogen. — Om den menschenkin-deren Zijn alvermogen te verkondigen, den roem der heerlijkheid Zijns rijks. — Uw koningrijk is een rijk aller eeuwigheid. Uwe heerschappij duurt door alle geslachten. De Eeuwige houdt alle vallenden staande, en rigt alle gebogenen op. Aller oogen zijn vol verwachting op U gevestigd, en Gij geeft hun hunne spijs te regter tijd. Gij opent Uwe hand en verzadigt al wat leeft [met] welbehagen. De Eeuwige is regtvaardig in al Zijne wegen, goedertieren in al Zijne handelingen. De Eeuwige is nabij allen, die Hem aanroepen, allen, die Hem met opregtheid aanroepen. Hij vervult den wenach van hen, die Hem vreezen, Hij hoort hun geschrei en verleent hun hulp. De Eeuwige behoed allen, dio Hem beminnen, maar alle god-deloozen verdelgt Hij. Mijn mond zal de lof des Eeuwigen uitspreken, en alle vleesch den naam Zijner heerlijkheid loven, immer en ecuwig. — Wij loven den Eeuwige, van nu af tot in eeuwigheid. Hallelu-jah !
Hallelu-jah ! Loof den Eeuwige, mijne ziel! Ik loof den Eeuwige zoo lang ik leef; ik roer do snaren voor mijnen God, zoo lang ik er ben. Vertrouwt niet op vorsten, op eens menschen-zoon, bij wien geen heil is. Zoodra hem zijn geest begeeft, keert hij weder tot zijne aarde; dadelijk zijn zijne wijsste ontwerpen verdwenen. Heil hem, die Jakobs God tot zijne hulp heeft, die op den Eeuwige, zijnen God vertrouwt. [Op Hem,] die hemel en aarde gemaakt heeft, de zee benevens al wat er in is; die trouwe houdt in eeuwigheid. Die den verdrukten regt doet, den hongerigen spijs geeft; de Eeuwige slaakt de boeijen der gevangenen. De Eeuwige opent der blinden oogen, de Eeuwige rigt de gebogenen op, de Eeuwige bemint de regtvaardigen. De Eeuwige beschermt de vreemdelingen, wees en weduwe houdt Hij staande, maar laat het pad der goddeloozen krom zijn. De Eeuwige regeert in eeuwigheid, uw God, ö Zion! door alle tijden. Hallelu-jah!
Hallelu-jah! Hoe goed is het, [voor] onzen God de snaren te roeren; zulk een lofgezang is aangenaam [en] schoon. Do Eeuwige herbouwt Jeruzalem, verzamelt Israels verdrevenen bijeen. Hij heelt de gebrokenen van hart, en verbindt hunne wonden. Hij heeft het getal der sterren bepaald. Hij noemt ze alle bij name. Groot is onze Heer en sterk van magt. Zijn verstand is onuitsprekelijk. De Eeuwige houdt de verdrukten staande, vernedert de goddeloozen tot de aarde. — Zingt bij beurten tot lof des Eeuwigen! roert voor onzen God
17
mni? nban v
nn : ipn px bVnoi * bi-13 : njn
n3quot;|i?|ninii33 rh : ra ^nniaw na^nin^ quot;iDT: nnsDX ïin^nai no^» n'nknia nr^:
viquot; t iv ; - -; p c t •..: r- } iv ; v:v t r t i iv : : •
-psi ^ Din-ii \m : U3T ^npnvi wy ?j3iü an * : v^n-Va vorm VaV « aita : non-Snai
•»: i 1 t -; - t - t -: -; ▼: v it t:
^nniaii no^ maa : naiana; ^Tpni : irnrte mn *11331 rnhiaa onxn ^nin1? : i^i'
; - - -: : t : t t t ••: • - r ; r; -;
-]OID .'Tn urbDp ^nbs'Qöi D'oVir ^3 ^m31?a
i-i3ty» ¥1^« Vb 'ry •quot; D,öiö3iT,?3i? cipin D'Ssarr^quot;? quot;
''V * **quot;*'quot; * ■ :' lt: ' : L ' : quot; T: T:
nn'-nNnniö : injn D73Kquot;nK on? rnu nnxi
- r : - i ivt v - iquot; * : t : t v v t i •• t - ;
3inp : i^o-^a -foni v3-n'1733 ^ pnv : |1xt ,n-S3i?
't t —. - t : • t : t t : t : •»■: i •- l t t :
-nNi nfrjp VKT pri; now inK-j^ VbV vNip-VsV « quot;S3 ntfi i^riK-^'nK « 101^ : DJT^I ynw anyit^
t •• : t -; t v -r: •• ;• • : ^ - ; • t't: -
it^-ip üv Tü'3-V3 iiti ^ 131^ quot; rmn: o^^nn
;1t •• tt t 1 quot;t • • ••-;■»■: - * : * : - ^ t :t
; nnVVn DVI^ tjn nnjra ijn:«i : nj;i DVI^V
«ns « nVVnx : ^-nx ^3: rTI^H1!ip 3^733 irpsn Vx : niya 'nVxS n3Ktlt;innDi,3 mo-is1? 3^quot; inn Nïn :nyit?n ib
: t - - t : - ; «. t •• •• t : i
npv 113^1-1^3 bpjr ntrK : vnj'ntrj;
: nm imn 33 II^N'^TINI D^n-n» rnxi DKP
t : v v: •• - t v quot;i t *• : t - v i vit t i- t
: oniDsJ Trio i* D'Dyib anb jrn ldö^d n't^y
-ntt nüv » : o^ns 3nN ^ 0^133 » oniy npb « : nwayamp;i -[ini inij;^ n^o^i ain; ona : ^iVjn ni pgt;v l'ri^K : nVnn rnw '3 irnb?^ nna? 31 LD *3
apiin : 033' 'rn:»; dS^it n:i3 DV31? napp raia : ^3noi 3S n^^1?
nni^ü: 13D0 px ina^n1? nb 371 i^ns: Vna: Kip^ niD^ irnVxS nar nnins u#: pK
quot;D3iD ia id cc mn -jnn quot;:,ni .'nft ri'ic )»:ii3 ,-'i it rft nr.to (»
OCHTEND-GEBED.
De verstandelooze beseft het niet, de dwaze ziet dit niet in; als de goddeloozen groenen gelijk het jeugdig kruid, en alle boosdoeners bloeijen, — om voor eeuwig verdelgd te worden. Maar Gij zijt in eeuwigheid verheven, 6 Eeuwige! Want zie! Uwe vijanden, ó Eeuwige! want zie! Uwe vijanden komen om; alle boosdoeners stuiven uiteen- Mijnen horen echter verhoogdet Gij als dien eens Reëms, ik wordt met versche olie overgoten. Mijn oog ziet [het verderf] mijner benijders, mijne ooren hooren [het] van de snooden, die zich tegen mij verzetten. De regtvaardige zal als de palmboom groenen, als een cederboom op den Libanon opwassen. Die in het huis des Eeuwigen geplant zijn, zullen bloeijen in de voorhoven onzes Gods. Zelfs in de grijsheid maken zij nog jonge loten; sappig en lommerrijk blijven zij. Om te vermelden, dat de Eeuwige onberispelijk is, mijn Rots, in Wien geen onregt is.
De Eeuwige regeert. Hij heeft zich met majesteit gekleed; de Eeuwige heeft Zich met magt gekleed [en] omgord; zoo staat de wereld vast en wankelt nimmer, ü w troon staat vast van toen af; Gij-zelf zijt van eeuwigheid! De rivieren verheffen, ö Eeuwige! de rivieren verheffen hare stem; de rivieren verheffen hare stuivende golven. Meer dan het geraas der groote wateren, dan de magtige baren der zee, is de Eeuwige magtig in Zijne verhevenheid. Uwe getuigenissen zijn geheel onwrikbaar; heiligheid is het sieraad Uws tempels. Eeuwige! in lengte van dagen.
De roem des Eeuwigen duurt eeuwig, de Eeuwige heeft welbehagen aan Zijne werken. Geloofd zij de naam des Eeuwigen, van nu tot in eeuwigheid. Van den opgang der zon tot haren ondergang is de naam des Eeuwigen geprezen. De Eeuwige is verheven boven alle volken. Zijn roem hovende hemelen. Eeuwige! Uw naam duurt eeuwig; Uwe gedachtenis, Eeuwige! van geslacht tot geslacht. De Eeuwige heeft Zijnen zetel in den hemel gevestigd, en Zijne magt heerscht over alles. Dat de hemelen zich verheugen, dat de aarde vrolijk zij! laat hen onder de volken verkondigen: de Eeuwige regeert. De Eeuwige regeert, de Eeuwige heeft geregeerd, de Eeuwige zal immer en eeuwig regeren. De Eeuwige is Koning, immer en eeuwig; do heidenen verdwijnen uit Zijn land. De Eeuwige vernietigt het raadsbesluit der heidenen, verijdelt de ontwerpen der natiën. Menigvuldige ontwerpen zijn in het hart des menschen; doch des Eeuwigen raadsbesluit alleen houdt stand. Des Eeuwigen raadsbesluit staat eeuwig vast; de ontwerpen Zijns harten, van geslacht tot geslacht. Want Hij spreekt en het is; Hij gebiedt en het staat. De Eeuwige heeft Zion verkoren, hetzelve tot Zijn verblijf begeerd. God heeft Zich Jakob uitverkoren, Israël tot Zijn eigendom. De Eeuwige zal Zijn volk niet begeven. Zijn erfdeel niet verlaten. Hij, de Albarmhartige, vergeeft de misdaad en verdelgt niet, neemt vaak Zijnen toom terug, en laat nooit al Zijne gramschap ontwaken. Eeuwige help toch, de Koning verhoore ons, ten dage dat wij aanroepen.
Heil den bewoners Uws huizes, zij prijzen U onophoudelijk. Sela.
Heil den volke, wien het zoo gaat; heil den volke wiens God de Eeuwige is.
LolliedDavids.—Ik zal U verhoogen mijn God, ó Koning! D wen naam zal ik in alle eeuwigheid loven. Dagelijks loof ik U, prijs ik Uwen naam,
E
16
msa : riKT-nx pa; nh ^DDI jrr ah ononnsi ; D-ic^nS p« irri yamp;y 103 man» ^yü ren '3 p nan '3 : p □ani : f^n |D^3 'rhz ^np D,KI3 □nni : pN 'Sya ^3 quot;iQn3 pnï : rvvuwn □'ino quot;by Dvjp3 m ^3 'Tj
tt.-J •- t;t t:i-:*^ ••: quot; t -Ir- t : • ••
wriStf nnsn3 quot; n'32 D^mtr : pj3l?3 ns3 ms'
,.. ... : - ; t: •• ; • : v : • » t : - v iv : t : •
*3 Tan? : vrr cnjirn p3ir : inn^
: 13 nnSi^ «Si niï quot; ia»
t it : - : • quot;r: t t .
bs^npan«]« imnn ?y quot; ^3) nm quot;jSo ■* nnm istr: : nnx o^iya TNQ ^SD3 p3: : üion
t ; • T ? r IT T quot; T quot; I-: : * ' . T
23-1 D'o niSpD : d^i nimj W' D^ip nnru in'st: ^
• • |- i • t . t t ; : * t » t ; ; r t;
; d'd' quot;iin1? m
• t I v I : ▼: vlgt; t.-:it
■]i3D i' nv 'n' : v^03 np^' DSI^ quot; 1133 ^quot;T» SSno isisd ni? HITDD ; ÜSIJ? I^I nrvD
t ... ; : - v iv -: * • t , - ; t *.
w abiyb ïjQp: 1H33 D'Ofn Sy ^ onrba on : « : rbvn V33 iniDSoi 1KD3 pan 0^3 ^ :Tn nS 1*13?
t it t - : - ;•».•• • 1- t - ▼: t ; ' ; : •
« -ibo quot; : -pD quot; D,ia3 IIQNI pisn ^ni Q'D^n inoty
▼: j v iv ▼; it t ▼; * - ; ; i vii t ••, t ; , t t - : ; •
: 1iquot;lND Dpi 113« lyinbiy -jbD 7 : 1^1 'pv p -j^O ■3^3 ni3^np ni3i : ni3^na nuh Dpa r.xj? Tan p ni3^np fo^n aViyb p ns^ : aipn «'n p n^i to *3 : iojpi niv «in 'np iqn sin '3 : ni -nS 131? : in^oV n* )b in3 ipj?» '3 : ib 3^10'? mx rvi*3 quot;
t •..; * •• t ; • t - r I -r ■ t : t • » • : ▼;
ji^ 1S3' Dim Kim : 3ijp xb inbnai loj? p vw üb '3 n^^in quot; : inan_i?3 yy kVi isn D'^nb n3,ini xbi
t »• ▼: t -: t • t ; - • t ; t : • : • : - :
: vxyt dv3 uijp quot;{ban
: vnbx jzji'n n^x iS n33^ n^n
t v; tv tt V • ~ t it v j t t ? quot; • quot;
^a^ n3quot;i3xi -jban 'nibs4 ^aanx unS n/Hn nsP rpp nbsnxi -|3p3x dvquot;s33 : 1^1 dp1j?s
15 OCH T END-GrEBE 1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Juicht, regtvaardigen! in den Eeuwige; den opregten betaamt lofgezang. Dankt den Eeuwige met de harp, bespeelt voor Hem don tiensnarigen psalter. Zingt Hem. een nieuw lied, roert, bij liet bazuingeschal, hot beste snarenspel. Want des Eeuwigen woord is opregt, al Zijn handel trouw. Hij bemint billijkheid en regt; de aarde is vol van de genade des Eeuwigen. Door het woord des Eeuwigen ontstonden de hemelen, door den adem Zijns monds, al hun heir. Hij hoopt de golven der zee op als een muur, sluit do kolken in de diepten. De gansche aarde vreeze voor den Eeuwige, elk aardbewoner beve voor hem! Want hij spreekt, en het is; Hij gebiedt en het staat. Do Eeuwige vernietigt het raadsbesluit der heidenen, verijdelt de ontwerpen der natiën. Des Eeuwigen raadsbesluit staat eeuwig vast; de ontwerpen Zijns harten, van geslacht tot geslacht. Heil der natie, wier God de Eeuwige is, den volke. dat Hij Zich ten erfdeel verkoos. Uit den hemel ziet de Eeuwige neder, aanschouwt alle kinderen der menschen. Van Zijnen vasten troon beschouwt Hij al de bewoners der aarde. Hij, die aller harten vormde, lot ook op hunne daden. De koning behaalt de zege niet door een talrijk heir, den held redt geen overmaat van kracht, het paard feilt tor overwinning, verschaft geêne redding met al zijne sterkte. Ziet! des Eeuwigen oog is op Zijne vereerders, die Zijne gunst verbeiden. Om hun leven uit doodsgevaar te redden, in hongersnood hen te onderhouden. Onze ziel hoopt op den Eeuwige, onze hulp en ons schild is Hij. In Hem verblijdt zich ons hart; want wij vertrouwen op Zijnen heiligen naam. Uwe goedertierenheid, Eeuwige! zij over ons, gelijk wij op U hopen!
Psalmgezang voor den Sabbathdag. Het is liefelijk, don Eeuwige te danken; voor Uwen naam, ö Allerhoogste! de snaren te roeren. Des morgens Uwe goedertierenheid te vermelden, des nachts Uwe trouw. Bij tiensnarig speeltuig en psalter, door de harp tot denken opgewekt. Want Gij, o Eeuwige! hebt mij met Uw werk verblijd, vrolijk bezing ik de daden Uwer handen. Hoe groot zijn Uwe daden, ó Eeuwige! oneindig diep Uwe ontwerpen.
mntr nSfln m
: non d^1? »3 DpSo nao1?
• quot;lion '3 onn^ DO^O annn
; non obi^ '3 ncjstn -jSp fin^pb
: npn »3 jBgt;3n jijta
: npn nbiyS '3 nSmS dïik pii
•• nnn d^ '3 nsr Snibquot;^ nbra
•quot; non '3 i:1? npnjWsp
•• non »3 un^a u^a'i
■quot; non 6^ '3 T?quot;^1? ^ iS
: non '3 avjpn Sn1?' mn
nii33 ^ nin ; nSnn nm ^ a^ny ^221 amp; is'^n B'nn yv h : ib nsr -imr ^3:3
•• •• TT • r ; - viquot; :
3nk : n:iQX3 in'^p-Ssi ♦; 121 »3 : n^nnp
niioi Tb^dw iquot;113-13: psn n«Vanpn LSSB'pi npnx int; : niDinn nnvis3 |n: DT'n 'D nap Dp : DN3gt;*-S3TV3 'n') ipx sin 'p : Spn 's^'-Ss m mn pxn-Ss Mp •■ D\p^ msa'np D;ia nvr Tan « : no^fmsNin nan ; nni nn1? is1? ni3^np no^ri dSi^S quot; ny^ nxn « ü'pn D'p^p : iquot;? nS™S nn3 D^n vn?» « n^x : fnxn Sk inp^ fi3aa : onsn ^p-^rnN 17^13 : Dn^p-Ss ppn Mb nn; nrn
phsm^nSDiDnn^ rns 3-13 W kS ni3a 9n 313 S'i'nS : mpnS D^n'pb vnt Sn »nan :üW ^ iS^n uajDiun^^ nnon 1:^3; :3jn3 onvnSi D^a: map « ^non VT : 1^3 i^nj5 D^3 »3 up1? npBquot; 13 'p : Nin
: I*? n^Np ITSP ïjp^1? npiVi ^ ninm1? 31^2: nr^n dvS Tj£f£ as •• nib^p ^n^oxi ?|npn npbp n^nS : jr^ ^^s^annp^'p : ni333 |van ^ Spa ni^ hv lt; ^nst^np ippj; nxp ? ^^p ibirnp : |:nN ?jn; ^^pp
O O H T E N D - G- E B £ D.
14
Dit weet ik, dat de Eeuwige groot ia, onze Heer boven alle godheden. Al wat den Eeuwige bebaagt doet Hij, in den hemel, op de aarde, in de zeeën en in alle diepten. Hij doet wolken opkomen van het einde der aarde; bij den regen vormt Hij bliksemen; hij laat den wind uit Zijne schatkameren los. Hij, die Egyptes eerstgeborenen sloeg, van menschen en van vee. Hij zond teekens en wonderen in uw midden, 6 Egypte! aun Phar'ö en al zijne dienaars. Hij, die grooto volken sloeg, magtige koningen doodde. Sichon, der Emoriten koning, 'Og, den koning van Ea'san, en alle koningrijken van Kena'ün; en hun lund ten erve gaf, ten erve aan Zijn volk Israël. Eeuwige! Uw roem duurt tot in eeuwigheid; Eeuwige! Uwe gedachtenis van geslacht tot geslacht. Ja! de Eeuwige verschaft Zijnen volke regt, neemt Zich weder Zijner dienaars aan. Der heidenen afgodsbeelden van zilver en goud, zijn het werk van menschenhanden. Zij hebben oenen mond, en spreken niet; oogen, en zien niet; ooren, en hooren niet; ook is er geen adem in hunnen mond. dat hun gelijk worden zij die ze maken, elk die er op vertrouwt. Huis van Israël, looft den Eeuwige! huis van Aaron, looft den Eeuwige! Huis van Levi, looft den Eeuwige! gij god-vruchtigen, looft den Eeuwige! Geloofd zij de Eeuwige uit 'Zion, Hij, die te Jeruzalem woont. Hailelu-jah !
Dank den Eeuwige, want hij is goed! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
mnü' nVan t
quot; Siu '3 ♦nyn* »3
i •• t v -; • v: t ' !••-;-*.• t • * ; rr *-:
D'Nty: rhvü : niohrrbDi D'S'a rtKDi D'ötra nvv «
• * ; v^-; - : t ; • - - i vit t • r t * t t ▼;
: vnnxisD mi KÏIQ riwv quot;IÜO1? D'pna rnsn nxpö
t ; - i •• i * t t t - i* t : i v it t •• i; *
D'nsbi nhi« n1?^ : nana ny dino onso msa nsntr
• ; - t t • ; . - t t •• • jt : • •• : t • v
a^n dm: nani^ : may-SDD'i ri^isa anxo oaina
• • • t • v tt t : ; : it; • • iquot; :
r^n quot;iSa aiyVi no^n quot;jba pn^oS : D'oixy d^D m : lay nbra Dxnx jnii : ^23 ni3gt;D0 VD^
lajrpT '3 : ini lib ?|i3TD^1?
on^na .* onx'Tn^a ann nD3 o^ian osj? : anjn'
v t v . TT f quot;: *■ • quot; quot;*quot;t: f •■• iv • - •• - -j tv ; •
li'iN' NSI DHS D'iTN' : IK-i' N^I on1? quot;nat'
• v t 'r: t :* : v t m- •• iquot; -; :
nt23 quot;i^x ^3 Dirfcty vn' DniD3 : nn'sa ni-i w\ pt? ►quot;]« n»3 : quot;Tik i3ia nn« quot;tik 1313 n'a : ona
*: v : t i -j - •• ■*: v : t •• t : • •• . v t
\pv \m -jna : lana ♦; ^nx lana : my?n a^iT
r - mt t ;
am '3 ^ -nin
D%rjb«n nin
D^nxn ,:is,7 nin nab nibia HIK^SJ
miana D'oirn n'^yS
t : • • r t -
Dv^n ^ psn ypiiS □♦Vns onix niry1? ova nS^pipb B'p^n ns* nV,S3 ni^DD1? D,33,ia,i m'n ns4
t ; it - ; ; v ; • t : - iquot;t -
nnmaaa onso n3Dl7
v •• I : * • r i • •• - ;
oainD VNTUquot; xi'vi
t • •• t : • ••
hid: jmrai nprn Ta
t : ^ , i: * 'tt-: t:
on?^ «]iD D; inb lams T3yni o^a iS'ni riyns n^ji nanpa lay ^Via^
; npn D^iyb 'a : nan obiyV '3 : npn D^iyS *3 : npn DViyV '3 : npn d)ij^ '3 : npn dVij/? *3 : npn obiy1? '3 : npn D^iy1? '3 : npn Dbiygt; '3 : npn oViy1? '3 : npn obir^ '3 : npn oViyb *3 : npn D^iy^ '3 : npn D^iyS »3 : npn oSiyS '3 : npn ably1? »3
Gebed van Mozes,deninaii Gods.Heer! Gij waart ons eenetoevlugt-plaats, van geslacht tot geslacht. Vóór dat de bergen voortgebragt waren, en Gij aarde en wereld geschapen hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid, waart Gij almagtig. Gij voert hetmenschdomtotaan de vergruizing, en zegt dan: keert terug, gij menschen-kinderen. Want duizend jaren zijn in Uw oog als de dag van gisteren, die voorbij is, als eene enkele nachtwaak. Gij doet hen henenstroomen; zij zijn als een slaap; des morgens als veranderlijk gras: des morgens bloeit het, en verandert; des avonds is het afgemaaid en verdord. Zoo vergaan wij door Uwen toorn, en worden door Uwe gramschap verschrikt. Gij stelt onze ongeregtighedeu steeds voor U, onze verborgene [euvel-] daden in het licht Uws aanschijns. Zoo verdwijnen al onze dagen, door Uwe verbolgenheid; wij kwijnen onze jaren weg als een ademtogt. De dagen onzes leeftijds zijn in zich zeiven zeventigjaren, en ten sterkste tachtig jaren; hun trots is kwellingen kommer; snel afgesneden, dan vliegen wij henen. Doeh wie kent het alvermogen Uws toorns, en dat Uwe verbolgenheid gelijk üvve ontzaggelijkheid is? — Leer ons zoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart erlangen! Keer weder. Eeuwige! — hoe lang nog? — wees (Jwen dienaren weder genadig! Verzadig ons vroeg met Uwe gunst; dan juichen wij en verblijden ons al onze dagen. Verblijd ons zoo lang als Gij ons vernedert hebt, zoo vele jaren als wij ongeluk zagen. Laat Uw werk aan Uwe dienaren blijken, Uwe heerlijkheid aan hunne kinderen! dat de vriendelijkheid des Heeren, onzes Gods, op ons zij. Dan slagen wij in het werk onzer handen, ja, het werk onzer handen slaagt alleen door Hem.
Gij, die in de schuilplaats des Allerhoogsten zit, in de schaduw des Almagtigen vernacht; [u] zeg ik, dat de Eeuwige mijn toeverlaat en burgt is, mijn God, op Wien ik vertrouwe. Want Hij zal u redden van het dreigende net, van de woedende kwaal. Met Zijne wiek zal Hij u dekken, onder Zijne vleugelen zult gij toevlugt vinden. Zijne trouw is schild en beukelaar. Gij zult niet vreezen voor den schrik des nachts, voor den pijl die bij dag snort; Voor de pest die in het duister waart, voor het verderf dat des middags woedt. Mogen er duizend aan uwe zijde vallen, tien duizend aan uwe regterhand, tot u genaakt het niet. Gij aanschouwt het slechts met uwe oogen, en ziet der goddeloozen vergelding. Want gij hebt don Eeuwige, mijn toeverlaat, den Allerhoogste, tot uw toevlugtsoord gesteld. Geen leed zal u wedervaren, geen ongeval tot uwe tent naderen. Want hij beveelt voor u Zijne engelen, dat zij u hoeden op al uwe wegen. Zij zullen u op de handen dragen, dat gij uwen voet aan geenen steen stoot. Gij treedt op luipaard en adder, vertrapt jongen leeuw en draak. »Omdat hij in Mij behagen schept, red Ik hem. Ik verhef »hem. Ik ben bij hem in den nood, ontruk hem aan het gevaar, »en verleen hem eer. Ik verzadig hem met lengte van dagen, en »doe hem Mijn heil aanschouwen.quot;
Hallelu-jah! Looft den naam des Eeuwigen, looft, gij dienaars des Eeuwigen! Gij, die in het buis des Eeuwigen staat, in de voorhoven van den tempel onzes Gods. Looft God, want de Eeuwige is algoed; zingt ter eere Zijns naams, want Hij is vriendelijk. Want God heeft Zich Jakob uitverkoren, Israël tot Zijn eigendom.
mix' rhsn y
liV n^n nriK ppa wx npoV n^SFls
Vam tin bSinm onn onna : iii ina
.... ; i viv •• ; - • it*-. • t viv ; t :
-iQtfrn K3T iriaN : bx nna obij» -JJ? D'piyai 13^ '2 bionx ova ^ : DIK ^3 wu
: ipaa vn' n:^ ami : mioaw
i -:- -tv lv 1 - : • t •• t : -: t:it - t : - :
^noroi 1:73 '3 : trzn 3i^V ^ni py -ip33 ■^3 '3 : ^:a uxo1? : uVns:
Dn3 irniy^ w : nan 103 1:^3 nmajD us irQ'
vt . 1quot; : ••: viv : iquot; t r • I iv t : v z r vr
pNi ^DJ; D3m,i nr^ qwdv nn3a3 DNI nrj 0^3#
i v t t tt t:t; tt ; ;• •; tt • : •
: ^n-ay ^nsnpi ^jax ?y pnv k : nspi u '3 ♦no ny quot; n3V^ : n!D3n 33^ K3:i j?nin p nwoV
t t - t t ; t - : • t; ^ - » •• i-t
quot;S33 nnp'ir:i mnii ^non n|?331^3^ : ?|n3^ ^ Dram quot;Sk n^iquot;: nyi lyxn ni:^ un^y nio»3 vnnv ; my
v tquot;, t t r t : it ■, ■ • Iquot; ; - i-t
ly^^n^^nND^rn»'!: Qm.33 by ^nni ^n?gt;' : in:ji3 un* niryoi n2ji3 ITT n'tyyoi
, •••: iquot;t . •• -j- i-, t t: , jquot;t •• -; -
'pTO ^7 quot;iok : jjnn' nv bss inps 32^ ns ^nsö^rNin^ ••i3 n^3N 'n^s ♦nnixoi mnoi nas nonn va:3 nnni *6 nDquot; in-i3K3 : mm 1310«
Tquot; ï t * v : v t t : - r : f t I vit t ; v : - v iv •
7öK3 nsnp : ddv f]^; fno nVJ? nnfip «quot;vn : inp« ?]yo'D n33quot;n ebx niïD Vis* ; Dnnx nv^ 3t2p!3 nbn»
'iv • • t t : |v iv i i ; • * • ' it tr t t v iiv* i -
; ntf-in noWi ü'sn ^^3 pi : ah nyn n^n ah : nop phy 'pnp ^ nnx '3 quot;^33 V3^a '3 : ^nx3 3-1^ y^i
bnr Vy : ^21 |3N3 «jian is D-SS by : ^3-11
; pirn TS3 brain -jinn jnai inï^ns4 nip 'SiK isy in^Ni : 'p^ jn* '3
ui iix ; Myv^'3 insnKi dw -JIN : innsssi
n^33 onoyf: ^ nsy Vibn ♦; a^-nx Mn 1 ni?P
« 31U '3 mbVri ; irnb^ n^ nn^ns «
: in^apS hajv* n; quot;ib ins spy; »3 : d^: '3 id^gt; iiöt
OCHTEND-GEBED.
Voor den zangmeester, een Psalm van David. Do hemelen verhalen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen. Uag aan dag doet die leere toevlooijcn, nacht aan nacht geeft die on-derrigting. Geene leer, geeue woorden, wier stem men niet verneemt. Over de gansche aarde trilt hunne snaar, hunne woorden dringen door tot 's werelds einde; waar hij dor zonne eone tent opsloeg. Deze, als een bruidegom, die uit zijn slaapvertrek komt, verheugt zich als een held, de baan te dooiioopen. Van de grenzen des hemels komt hij uit, komt door den omloop weder tot die grenzen terug; niets blijft voor zijnen gloed verborgen. De leer dea Eeuwigen is volmaakt, zij laaft de ziel; de getuigenis des Eeuwigen getrouw, zij maakt do kortzigtigen wijs. De bevelen des Eeuwigen rugtmatig, zij verblijden het hart; het gebod des Eeuwigen zuiver, bet heldert de oogen op. Do vrees des Eeuwigen rein, zij bestaat eeuwig; de regten des Eeuwigen waarheid, al te gader regtvaardig. Begeerenswaardiger dau goud en edel metaal, aangenamer dan honig 011 honigzeem. Ook Uw dienaar wordt door dezelve gewaarschuwd; die ze in acht neemt heeft grooten loon. Dwalingen — wie bemerkt die'? bewaar mij voor verborgene zonden. Hoed ook Uwen dienaar voor kwade neigingen, dat zij mij niet beheerschen. Dan kan ik der volmaking naderen, en van grove misdaden vrij blijven. Moge de redenen mijns monds U welbehagelijk zijn, insgelijks de overdenking-mijns harten, ü, ö Eeuwige! mijn Rots en mijn Verlosser.
Van David, als hij zijn verstand verloochende voor Abiinélech, deze hom wegdreef, en hij ontkwam. — Ik zal den Eeuwige ten allen tijde loven. Zijn lof zij gestadig in mijnen mond. Mijne ziel beroemt zich op den Eeuwige; dat do bedrukten het hooien en zich verheugen. Prijst met mij de grootheid des Eeuwigen, laat ons te zamen Zijnen naam verheffen. Ik zocht den Eeuwige, Hij antwoordde mij, en redde mij uit al mijne bevreesdheid. Die naar hem uitzien, schitteren helder; hun aangezigt zal nimmer blozen. Deze bedrukte riep, en God verhoorde, hielp hem uit ai zijnen nood. Do Engel des Eeuwigen legert zich rondom Zijne vereerders on redt hen. Erkent en ziot, hoe goed do Eeuwige is; heil den man, die op Hem vertrouwt. Eerbiedigt den Eeuwige, gij. Zijne heiligen! die Hem eeren, lijden geen gebrek. Jonge leeuwen smachten en lijdon honger; zij, die den Eeuwige zoeken, ontberen geenerlei goed. Komt kinderen! hoort naar mij, ik loer u godvruchtigheid. Wie is de man, die lust heeft in hetle-von, die vele dagen wenscht, om het goede te zien V Weêrhoud uwe tong van kwaad, uwe lippen van bedrog to spreken. Wijk van het kwade, doe hot goede, zoek den vrede en jaag dien na. Do oogen des Eeuwigen zijn op de regtvaardigen gerigt; zijne ooren tot hunne smeeking. Des Eeuwigen gramme blik treft de boosdoe-ners, om hunne gedachtenis van de aarde te delgen. Als gene schreijen hoort het de Eeuwige, en redt hen uit al hunnen nood. Do Eeuwige is nabij de gebrokonen van harte, en helpt de verbrijzelden van geest. Vele zijn de rampen der regtvaardigen, doch de Eeuwige redt hem uit alle. Hij behoed al zijne beenderen, dat geen hunner gebroken worde. De ondeugd doodt den goddeloozen, veroordeeling treft de haters des regtvaardigen. De Eeuwige verlost de zie] Zijner dienaren; allen, die zich op Hom verlaten, worden nimmer veroordeeld. D
12
•WW
*
rvTii? n^fin y
rivyo) SK -I133 D^apü D'Q^n : nnV IIÜTQ nSJpS 131 nW nb^i iDK ^3' Dl''? DV : y'pnn i^o vn»
t :i-: t : r : v i - r - ;. - »r tt •- tt
psn-^ps : D^p 73 Dn3T f-iDK fx : n^rmh» Nim : Dn3 VnK D'E' DH^D nxp3i Dp «x»
: v T vi T v. iv - ...... (• .. •• | ; * Tl- TT
D*D#n nspo : nnS 11333 'Ww msna «ï» rnn3
•i-tquot; quot;1; • - 1 i t • ; • t t \ quot; •• i t t :
« rnm : inona inp: fNi oniïp bv inaipni ikïiq Mmp3 •• na nD'3no TODW « nnjr i^s: n^D ncan
*;••!• * iv quot; i* ; - tt v: v ▼: •• vit - r ; t • ;
minü w nxi': htno n-13 quot; nivo 3'? 'na'^o on^
t ; ▼: ~ :* *it •• - * ; t t *; -: • •• : 't ;
TöönntDDnann mnnpisnos* quot; 'Lja^a ipS rnojr
- • tt* *t v:v - t: - i :t vv: *: •• ; : • -t viv
Dinvn 013 ■to Di : D'Siv nar D'pinoi 3-i l'^n anp 02 ; nnrmp pp; ^ ni^air : an 3pj; vn; : 31 jr^aa ^pai an»K m ^3 1l7^p, bx
; ,L?Nai nix ^ ïj^aS ^a1? p^ni »a nps jixn1? •' inKhri quot;jSü^pN ^a) IÖ^ÜTIK imr^a -h v3 : *33 in^nn Tan n^J733 «-nx n3,i3s
t - • : t * : * t quot; t ; *: v tit—. , ,
naaimi ™ quot;h ibia: ina't^i duj; wsn ^Snnn
t; ; • • t- :- it:*; • t : : * * ; - .
'nnyo-^öi ^^i ^quot;nx 'n^n : nn- ID^
r • * it • • - ; t • * it t : *: v • ; r t t : - . :
-^aai quot;i snp aj? nr : narr Drrjsi iin:i vSk
t • - lquot; t. t- tit • t V it ;v - v •• : itt: t ••
iDya : Q'hm 3^3p quot; -j^a n:n : i^in vnnx v^np »-nx int : 13 nprv ip^n n^N »» 31a '3 ixni kS quot; 'tnm 13^-11 wi Dn,a3 ; vntS nona rM »3
▼:••;; y* t; t * * : t •• • ; - i ••
'P ; D3ia^ « nxn; ^ i^a^ oap 131? : 3iLrbp npn»
-jxj : 31a niN*!1? dw 3nN n^n ^ann diVb' ^pp 31a n'^jn yna iid : nana quot;ipia ^na'^i j^na v^3 « »:ö : nn^v^ ix v:txi D'pns « a^ : ina-ni
•• 1 ; ■*: ••; rr:~ v t;t: r •- v -r: •• . iquot; : t:
nnnrbpai yat? «1 ip^ï : Dip? pxa nn3ni7 pn ni3i: yfv nn ^si-nxi 3i? npró « 3np : d^ïh mna nn« vnbïr^s laiy ••w D^sai pns mvi
t i** •• - - t : - t •• *: iv • - t \ ' 1 t
ma •' 10^«' pnï win njn nnian : kV
it : v 1 •-.••; : t t ^ t t •• : tit : •
: 13 □quot;bnrr^ la^N' vi3i? ^a: quot;
t ; ;v ; tt -: viv *:
lil
OCHTEND-GEBED.
11
godheden alle, zijn nietige afgoden; de Eeuwige echter heeft de hemelen gemaakt. Vóór Hem is majesteit en pracht, magt en blijdschap zijn op Zijne plaats. Geeft den Eeuwige, gij geslachten der volken! geeft den Eeuwige, roem en zegepraal! Geeft den Eeuwige den roem Zijns naams, brengt geschenken aan, en komt voor Hem; aanbidt den Eeuwige in heilig feestgewaad. Beeft voor Hem, gij gansche aarde! vast staat de wereld en wankelt niet. Dat de hemelen zich verheugen en de aarde vrolijk zij; dat men onder de volken zegge; »de Eeuwige regeert.quot; —De zee bruise met hetgeen haar vervult, de beemde dartele met al wat er op is. Dat de boo-men des wouds juichen voor den Eeuwige; want Hij komt om de aarde te rigten. Dankt den Eeuwige, want Hij is goed. Zijne goedertierendheid duurt in eeuwigheid. En zegt: help ons God onzes heils! verzamel ons en red ons van de heidenen, opdat wij Uwen heiligen naam danken, en roemen tot Uwen lof. Geloofd zij de Eeuwige, de God Israels, van eeuwigheid tot eeuwigheid! al het volk zegge: Amen! en love den Eeuwige. Verheft den Eeuwige, onzen God! werpt u voor Zijne voetbank aanbiddend neder; heilig is Hij. Verheft den Eeuwige, onzen God! werpt u aanbiddend neder voor den berg Zijner heiligheid; want de Eeuwige, onze God, is heilig. Hij, de Albarmhartige, vergeeft de misdaad, en verdelgt niet, neemt vaak Zijnen toorn terug, en laat nooit al zijne gramschap ontwaken. Gij, o Eeuwige! onttrek mij Uwe ontferming niet, dat Uwe gunst en waarheid mij steeds beschermen. Eeuwige! gedenk Uwer barmhartigheid en goedertierendheid, die van Eeuwigheid zijn. Kent God de almagt toe! Zijne Majesteit is onder Israël, Zijne almagt in de wolken. Ontzaggelijk [verschijnt Gij,] God, uit uwe heiligdommen, God Israels, die zege en magt aan het volk verleent. Geloofd zij God. — God der wraak, o Eeuwige! God der wraak, verschijn met luister! Verhef U, Gij Eegter der aarde! vergeld den trotsche naar verdienste. Bij den Eeuwige vindt men heil. Uw zegen over Uw volk. Sela. De Eeuwige 'Zebaöth is met ons. Jakobs God is onze vesting. Sela. Eeuwige, 'Zebaöth! heil den mensch, die op U vertrouwt. Eeuwige, help toch! de Koning ver-hoore ons, ten dage dat wij aanroepen. Help Uw volk, zegen Uw erfdeel, wees zijn Herder en verhef het tot in eeuwigheid. Onze ziel hoopt op den Eeuwige, onze hulp en ons schild is Hij. In Hem verblijdt zich ons hart; want wij vertrouwen op Zijnen heiligen naam. Uwe goedertierenheid, Eeuwige! zij over ons, gelijk wij op U hopen! Betoon ons. Eeuwige! Uwe gunst, verleen ons Uwe bulp. Sta op, tot onze hulp, en red ons naar Uwe goedertierenheid. — Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit het land Egypte opwaarts gevoerd heb; doe uwen mond wijd open, Ik zal hem vullen. Heil den volke, wien het zoo gaat; heil den volke, wiens God de Eeuwige is. Ik vertrouw op Uwe gunst; mijn hart verheugt zich in Uw heil; ik zing den Eeuwige, want Hij deed mij wel.
nnnt? nbön
nm vafi1? mm mn : rivy «I D^H
t ; v ; t t : t t : t t • r t . t - •••.•: • - t
lan : tp ni33 isn ninfi^o «S «n : iapD3
t t tt- t • - ;;-t- t »:•
rrinna 'h nnn^n viaV insi nnjp ïnp -1133 : üiön ^3 |i3n c]« p^irrSs i^n : d^T : « cm pt^n Sjni inü^; 'ifj; I^T TNJ : 13 nn^n ^ i^pi a»n
3113 '3 quot;S min : psn-nN DIÖB'V «3 '3 M ^0 i^'n
t- i vit t v : * t • t: •• ; • • -|r -
i3S3jpi vyp' ^ri^K i^t^in npKi •• npn ntyb »3 : ^nSrins nsn^nV ^ipT upb nmnS p'iiiri |p li^ïni ■S3 npN^i -ijn oVi^n p 'rhi* * -jns D'nnS iinn^ni irnS^ quot; lopn : ^ ^ni |px orn 1^ irh iinn^m ♦; lopn : ^in ^lij^ v^n kSi |i^ quot;iö3* aim xmi : wrhx ^ »3 KS quot; nnx : inan-^3 NSI iösï 3^nS n3nni
▼: t - t -: t * t ; - • t : t. ; • :
jonquot;) quot;13?: Tpn ?|npKi ^npn pap ^pm «Spn Ssn^; hy vrbvh iy un : nan oSi^a »3 ^noni ^ SK ^pnppp DTt^x Nni: : D^n^s 1^1 imw ^ niaf5j •?« : 1113 D^b niaïpnvfj; jni: sin by Siai 3^n psin □aiir : y»fiin ma^ SK ni«3x « : nSp iri3-i3 ^p^ n^r^n ^ ; aw anx n^N nix3s w : n^D 'ribx ub 3r^a i:ap
t t •• : - t ; *: tv i -:- •• ••; it -: • t •
n^v^in : iJK'ij5 DV3 i::^ -jVan njrpin ♦; .* quot;|3 nas ir^s;: obiyn ly omy) Dpi ^nbrirnK ^31 ïja^-nx d^3 *3 usb npBquot; 13 *3 ; Kin ij^ai unrj; ^ nnsn iatnn •' nV uVn» i^N3 « nnon ^ i^ip
iquot; :- It :.r- v -: - r* t *: '' ' : : itt :It
jyab inai i:S nnir^ naip : 1:^ jnri ^^1 -jion quot; 3nin pnxp psa ^an ^n^ ♦♦ ♦pJN : ^nsn : vnSx oyn iS n33^ D^n n^s : in^oNi
t v: tv tt •• : - t it v tt •' : - 1quot; ; - -; -
'3 rtT^s '3gt; by 'nnas ^nonp pxi
: 'bv Saa
tt quot; t
Wanneer men te laat in het Bedehuis Icomt, dan kan men, ten einde de gebeden, met de Gemeente te gelijk te doen, eene gewijzigde orde volgen, zoo als in het Hehreeuwsch uitvoerig omschreven is.)
Geloofd zij Hij, die zeide, en de wereld ontstond; geloofd zij Hij; geloofd zij Hij, die al het geschapene voortgebragt heeft; geloofd zij Hij, die uitspreekt en het geschiedt; geloofd zij Hij, die verordent en tot stand brengt; geloofd zij Hij, die zich over de aarde ontfermt; geloofd zij Hij, die zich over do schepselen erbarmt; geloofd zij Hij, die hen, welke Hem eerbiedigen, met gelukzaligheid beloont; geloofd zij Hij, die eeuwig leeft, en bestendig dezelfde blijft; geloofd zij Hij, die verlost en redt; geloofd zij Zijn naam! — Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals, Albarmhartige God en vader, die geloofd wordt door den mond uws volks, geprezen en geroemd door de tong Uwer vromen en dienaars. Met de lofliederen van Uwen dienaar David willen wij U loven, Eeuwige, onze God! met lofspraken en gezangen. Wij willen U verhoogen, prijzen en roemen. Uwen naam vermelden en U huldigen, onze Koning en God, Eenige en Eeuwigdurende ! o Koning, wiens groote naam immer en eeuwig geprezen en geroemd is! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Koning, die met lofspraken geprezen wordt.
Dankt den Eeuwige! roept Zijnen naam aan, maakt zijne daden onder de volken bekend. Zingt Hem ter eere, roert voor Hem de snaren, onderhoudt u over al Zijne wonderen. Eoemt op Zijnen heiligen naam, dat zich het hart verblijde dergenen, die den Eeuwige zoeken. Traagt naar den Eeuwige en Zijne almagt, zoekt Zijn aangezigt onophoudelijk. Gedenkt aan de wonderen, die Hij gedaan heeft, aan Zijne teekenen en de gerigten Zijns monds. Gij kroost van Zijnen dienaar Israël, kinderen van Jakob, Zijne uitverkorenen! Hij, de Eeuwige, is onze God; Zijne gerigten zijn over de geheele aarde. Gedenkt eeuwig aan Zijn verbond, aan het woord, dat Hij bevolen heeft, tot in het duizendste geslacht. [Aan het verbond,] dat JHij met Abraham heeft aangegaan, Zijnen eed aan Izak gezworen; dien Hij aan Jakob bepaalde tot eene vaste wet, aan Israël tot een eeuwigdurend verbond. » U,quot; zeide Hij,»geef »Ik het land Kenaan, als het snoer uws erfdeels.quot; Nog waren zij gering in aantal, naauwelijks hielden zij zich als vreemdelingen er in op. Zij trokken rond van volk tot volk, van het eene rijk naar do andere natie. Hij liet aan niemand toe, hen te onderdrukken, en tuchtigde koningen hunnentwege. »Tast Mijne gezalfden »niet aan, doet geen leed aan Mijne profeten.quot; — Zingt den Eeuwige, gij gansche aarde! verkondigt dag aan dag Zijn heil. Verhaalt onder de heidenen Zijnen roem, onder alle natiën .Zijne wonderen. Want groot is de Eeuwige en hooggeprezen; eerbiedwaardig is Hij boven allo goden. Der heidenen
10
inftt ninawna tj iuni» quot;pia im6 ?im7 'p'D5 qios iiji? Mm ross? n'ji ftjc iQ 131 ip dï tb D'isiwn js ,'n to iV?n , n'iSSn oSiy iri 7u mb n'jnn 73 mi1!' inn nrc ii c oft) ;n3nfi s'nfti nil1?1?.! 711 lunpa iS^n 3quot;nfti nii^Sn !'(S ofti ; nji? 00 biBPri ijs iito o7)pc oim ni,n 7» Ji7'i Dini tiini 7» 'nh nin hn'.iït liinn? 133 ofti , n:nuii ,nnV n'rnn ,ioKti ^112 pi mfr fti ib3 mrc ii irft), H3i? oa nTi'i n:i»B ilonii Cquot;pi3i3 o» yaw ngt;siip iSip'i UK ISII nsis i'PP' .P3PC' mfr» 6ii , nsn'i'i 7» '131 'rh inn mft' pid» rjinc
.r7'na3 umfi'i ibs» in: nrnft pbds P'jm? its i'ssiD P'J'J? 'pd mft'
n'^iy -|n2 «in -p3 * ahiyn inxp ^113
* D^pi iTia -pa * idik * n^N-in
1^3 * nman bv onna quot;jina * ptjn Sj; orno quot;jna
• HÏJS D»pi ish 'n -jiia * VKTS 3112 iDtr
-iv t ti-: t - i t t •* tt •• - ;
■jba i' nnx -jtna * loir quot;jna Vvoi nua -jna -1X301 ratrö isy '33 ^nön ?omn 3sn ^«n • nbi^n
t ; : ; t - 1 t -1 - t t t •• t t t
ïjöB' T3ni Ï]'ikö:I ^n3^:i ^^3 nm^pi nin3^3 nNSOi nr^p quot;jSo * D^DWH 'n rrv wrbx 1:3*70 ^3^021 : nira^m -i^ü « nnx in3 * bnan 10^ ly ny
t ; • - t : iv iv t; t quot; I T t quot; ; m •• -f
. 1quot;' 'ft ?quot;7
17 : vn^d'sys i^nin ID^3 i«np nin
ishp D^3 iS^nnn : vnN173rl733 in'ïr iS nar
;It •• : : - ; * t ; : • t ; r ; - .
m : ynn v:a wpi 1^111^-11: \gt; ^p3D 37 rdw vu : irrs 'üs^qi vnab vnK^ö:
*■ t : * -iv !•••:;• t ; t t v -: t ; : *
: vEfitfa pNnquot;733 irnbx « Kin : VTn3 3pj;: '33 nsy -nK m_3 ib'k : in e]S^ mx quot;i3T inns oSiyS 1131 pnS ipj^^S n^o^'i : pnrS in^i3^i Dn-i3K
*' t : : ' f : ' : t iv • -:- - jIt;*;, t :. t t : -
: Dsnbn: 73(1 ^3 px |nN idx1? : aty nn3 -bx 'lao ^Snrri : n3 onai üyo3 nsDD 'na D3nvn3
. .... - t . t. ^ ; • t ; • •• : •.•::•
Dpvvh w?lt;b n'jn Ui : nnx ay^N HD^dddi 'ia
It ; t : • ; - r • f quot; quot; I t t ; - •
■bx 'K^si iyan 7« : noSa on^ rwi : in^iKquot; Dï' S« Di'D 11^3 pijn^s ^ iTp : ijnn V1-12 '3 : vnxba: D^yn-Sss iH33-nK D^ias nap 'HSN-^ »3 : by xm x-ii:i 7KD SSnai
t • v; t t : ; t •. ;
De eerstgeworpenen, de tienden van het vee en het paasehlam, zijn mede offers van geringe heiligheid, die men overal in het voorhof slagten mag; hun bloed wordt slechts eenmaal gesprengd, doch het moet tegen denbodem des altaars geschieden. Er is echter onderscheid in de wijze hoe zij gegeten worden. Het eerstgeworpene mag alleen door de priesters, doch het tiende door eenen ieder worden gegeten; beiden worden in de geheele stad, op allerlei wijs toebereid, gedurende twee dagen en tusschen den invallenden nacht gegeten. Het paasehlam echter wordt alleen denzelfden nacht, en niet langer dan tot middernacht gegeten, uitsluitend door hen die er toe bestemd zijn, en niet anders dan gebraden.
Kabbi Ismaël zegt; de wetten der H. leer worden volgens dertien regelen opgehelderd. Door van het geringe tot het gewigtige te besluiten. Door gelijkluidende uitdrukkingen. Door eene wet, die als stelregel dienen moet, het zij dezelve door één vers of door twee verzen bepaald wordt. Door het algemeene en bijzondere. Door bet bijzondere en algemeene. Door het algemeene, bijzondere en algemeene ; alsdan wordt het voorschrift beperkt door het bijzondere, in alle gelijksoortige gevallen. Door het algemeene, dat het bijzondere noodig heeft; en het bijzondere, dat het algemeene noodig heeft. Wanneer uit een algemeen voorschrift een bijzonder gedeelte ojp nieuw behandeld wordt, dan geldt deze bijzondere vermelding niet alleen voor dat bijzondere gedeelte zelf, maar ook voor het algemeene ge-zamentlijk. Wanneer van zoodanige bijzondere vermelding, welke uit het algemeene voorschrift bijzonder behandeld is, slechts een gedeelte van hetgeen tot het algemeene behoort, gevorderd wordt, dan is het uitgezonderd om te verzachten, maar niet om te bezwaren. Wanneer van zoodanige bijzondere vermelding, welke uit hot algemeene voorschrift bijzonderlijk behandeld is, iets, dat niet tot het algemeene behoort, gevorderd wordt, dan is het uitgezonderd, om | het algemeene] te verzachten, en [met het bijzondere voorschrift] te bezwaren. Wanneer van het bijzondere geval, dat uit het algemeene genomen is, iets nieuws gevorderd wordt, dan kan het niet weder tot het algemeene terug gebragt worden, ten zij zulks in de heilige schrift uitdrukkelijk geschiede. Eene onbepaalde stelling wordt soms door eene volgende nader opgehelderd; soms geschiedt het ook door woorden, die eerst op het einde komen. Wanneer twee schriftuurplaatsen elkander schijnen volkomen tegen te spreken, wordt er eene derde schriftuurplaats vereischt, die er tusschen beslisse.
Het zij Uw welbehagen. Eeuwige, onze God, en God onzer vooronders! dat de heilige tempel spoedig in onze dagen herbouwd worde, en dat Uwe leer ons aandeel zij. Aldaar zullen wij U met eerbied dienen, als in voormalige dagen, en de jaren der oudheid.
Lofzegginy bij het groote Talleih.
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals, die ons door Uwe geboden geheiligd, en ons bevolen hebt, ons met de Zizith te omhullen.
En na het omgedaan te hebieu, zegt men:
Hoe voortreffelijk is Uwe gunstbetooning, o God! dat de menscheulduderen onder de schaduw Uwer vleugelen beseherming vinden. Zij laven zich met den overvloed Uws huizes: en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Want bij U is de bron des levens, in Uw licht aanschouwen wij het licht. Breid Uwe goedertierenheid over Uwe vereerders uit, en Uwe geregtigheid over hen, die opregt van harte zijn.
9
aipo-^3 d^j? npsni. quot;i'^arn quot;iisan : niD^n 1X3 rn^ * nna mno nyis p-n mma
:quot; viv; I •• • v t : * tv t t - I t • t t ; tt-rr
tt t : - t vr v ; - J t t • - t •
tv t : i- : . • t •• : • t -: - t : • t t : I • t v: v;
nixn ir nJ'ss 73KJ i:w bsw itk npan
• t tv t v: v •• : t : • t v t v; v •• :
:n^j nninn nno nn'^ ^^3 idin ^quot;1
• nns ainaö 3N4 paa * mtf mr^oi * quot;lOini bpD
.TV t • T IT; • * TT Tquot;: * vit I- •
• SSm ü-iejDI üiejl ^30 ' □,3in3 3Si n301
. t ; t ; * T ; t : • • : •• : • T IT: • •
SS30 * tansn ?T3 n rinx 'K ü-isi ^3
. t : • f 1 T : ~ : t v I t t - .T ; t : t :
-S3 * -inv ^ïint^ i3-i£3öi * uish -inv NtinK'
t t ; • I • t v t : . t : • I • t
-Sy quot;ID1?1? N1? -IÖ1?1? b^n-p xï'I 4^33 n^ntr 121
•• - ; •• - ; t ; - .1 • tt : T ;| * t t v t t
13^3 * xx' 1^3 izhb X7K kï' iax^
T T T TT •-. T : - - •• - ; TV TT : -
ilt;T mvi nnK \^u riyü1? Kri ^33
tt t: • : ^ v t v 1 - i.l : * tt: t : • . ttv
l?i?33 rvniï quot;OThD ' ■ranrfr n1?! ^pnb
• :* TT: T:* ttv T T T : Iquot;T:
ngt;namp; quot;i3T^3 • Tpnn^i xv 13^3 -inx ife1? iTrnn1? nnx v irinn quot;I3i3 pi1? ^33
T:* •-:-: T T - * ttv T T - I • tt: T:*
• ü'iyD no^n 13T • ^1103 ihhzb 3in3n ^quot;inn^ iv
t : •• •• t - tt •• : t ; • t - iv v
nrnx ni Darpan 'lp pi : 12IDO noVn nsni : DnT3 wbvn 3m3n N3^ ny
v •• •• - r: -: • • : - t - tv -
mnoa Khpan naa'C' mnaN niSki wriSx quot; ïi^ö pn m1
t •• : * t': • - •• vt *v !•• -: •• •• iquot; v: •»•: mvt : * 1 t *:
: m,jbnp3,:tJi3iDSi];,n,3nNT'3?in3j;jDE'i :?innn3 quot;up^n ini wa
• ;i- -t : t •• • t :* : • :t t : 'iv t : hquot;: v »••: iquot;t:
ps') , 71111511 r'bu? qurn') r'i'Jc pnj'
vnisoa a^i^n -jVp irnVx « nn« rjiin
lift o'pios ujin Tuft'i n'buj ic6-, ros'i
juna i;n: : ppn; t]^33 Sss din ^31 dviSn ^ipn njr na ^ipn -'ró :niN nNnj ?)ii{lt;3 aquot;n npa ïjdj; ? : optrn ^w ^n:i : 3S rp'h ?inj5T»
OCHTEND-GEBED.
8
in het vaatwerk geschiedt ten noorden. Dit bloed moet tusschen de stangen, op het voorhangsel en op het gouden altaar gesprengd worden ; als eene dezer sprengingen ontbreekt, houdt het [de verzoening] tegen. Het overige bloed giet men aan den westelijken bodem van het uitwendige altaar uit; indien dit echter nagelaten wordt, hindert het niets aan de verzoening. De stieren en bokken, die geheel verbrand worden, worden ten noorden geslagt, en het opvangen huns bloeds in het vaatwerk, geschiedt ten noorden. Dit bloed moet op het voorhangsel en op het gouden altaar gesprengd worden; als eene dezer sprengingen ontbreekt, houdt het de verzoening tegen. Het overige bloed giet men aan den westelijken bodem van het uitwendige altaar uit; indien dit echter nagelaten wordt, hindert het niets aan de verzoening. Zoowel deze als alle andere, die verbrand worden, worden op deasch-plaats verbrand. De zondoffers der gemeente, zoowel als die van een' bijzonder' persoon, — de zondoffers der gemeente zijn: de bokken der nieuwemaans- en andere feesten,— worden ten noorden geslagt en het opvangen huns bloeds in het vaatwerk, geschiedt ten noorden. Dit bloed moet viermaal, aan de vier hoekpunten des uit wendigen altaars, gesprengd worden, en wel op deze wij s: [De priester] stijgt den trap op, Vendt zich langs den omgang, zoo dat hij achtervolgens aan den zuidoostelijken, noordoostelijken, noordwestelijken en zuidwestelijken hoek komt. Het overige bloed giet hij aan don zuidelijken bodem des altaars uit. Deze offers worden, alleen binnen den omtrek des voorhofs, door de manspersonen onder de priesters, op allerlei wijs toebereid,den ganschen dag en volgenden nacht tot middernacht, gegeten. Het brandoffer behoort tot de allerheiligste offers, wordt aan de noordzijde geslagt, en zijn bloed wordt in het vaatwerk ten noorden opgevangen. Dit bloed moet twee maal gesprengd worden, zoodanig echter dat het eene viervoudige besprenging uitmaakt; bovendien moet de huid dadelijk afgestroopt, het offer ontleed, en geheel verbrand worden. De vreugdeoffers der gemeente en de schuldoffers, — ditzijn eigentlijk de schuldoffers: dat wegens eenen roof, wegens vergrijp aan heilige voorwerpen, wegens onteering eener verloofde lijfeigene,dat van eenen na-zireër, van eenen melaatschen,en dat wegens twijfelachtige misdrijven, deze worden ten noorden geslagt, en hun bloed wordtin het vaatwerk ten noorden opgevangen. Dit bloed moet twee maal gesprengd worden, dat het eene viervoudige besprenging uitmaakb. Deze offers worden, alleen binnen den omtrek des voorhofs, door de manspersonen onder cle priesters, op allerlei wijs toebereid, den gansehen dag en volgenden nacht tot middernacht, gegeten. Het dankoffer en de ram des nazireërs behooren onder de offers van mindere heiligheid, en mogen overal in het voorhof geslagt worden; hun bloed moet twee maal, dat het eene viervoudige besprenging uitmaakt, gesprengd worden. Zij kunnen in de geheele stad, door eenen ieder, op allerlei wijs toebereid, den ge-heelen dag en volgendennachttotmiddernacht,gegeten worden.Even zoo is het gesteld met hetgene er van ten behoeve der priesters geheven wordt; met dat onderscheid, dat dit alleen door de priesters, hunne vrouwen, kinderen en lijfeigenen gegeten mag worden. De vreugdeoffers zijn insgelijks offers van mindere heiligheid, kunnen ook overal in het voorhof geslagt worden, en hun bloed wordt tweemaal, dat het eene viervoudige besprenging uitmaakt, gesprengd. Zij kunnen in de geheele stad, door eenen ieder, op allerlei wijs toebereid, gedurende twee dagen en den tusschen invallenden nacht gegeten worden. Zoo is het ook gesteld met hetgene er ten behoeve der priesters van geheven wordt; met dat onderscheid, dat dit alleen door de priesters, hunne vrouwen, kinderen en lijfeigenen gebeten wordt, C
nD'-ian-^i onan nnn p^u \ür\ païa ^aa n*n am naayo ?na nns n:r\t2 anrn nawS^i
tt t - quot;t: v1t-; I v •• - - tt- tt--;- - ;
: aaj? üh |ru xVdn jirnn naro^^ quot;anpo ■^1D, 1% quot;]ai^ pi biapi païa rnün^ on^'^i D^aT^n ana
gt;tt i* ; • ▼-'tt*: • t : • - *•; ' t : * - • t
anTn narD-Vyi nahan bjr nnn pyü foni paxa ^aa 'anyo ma^ Sr naiquot;^ n'n onn naa^o ?no nnx topü
• t -;- ; - i •• tt » t - quot;t; i v it - ; • v •• - - t t -
pan'^J aa^ ah |n: kS-qn prnn nara'pty
naün n^tsn rn ibs4 n^ni quot;nan nxcsn : riynn n^a
- i .. ,.. • t - ; • - - I v it- •• ;
lönbiapi jiava jn^nE' nnjpD^i D^nn j^a-ix ^ nuno rans p^D joni pava nn^ ^aa rnpS iS xai aaiaS niai t^aaa nra : nu-ip
i vliv; t •• - tt v v - tt - •• ti:
• n^iax * n^iaï n^nnrö ' nmö n^mn
• t -: - - ; • : • r: • • t: • ;
• 'Qnn ma» bp ^aitf n;n Din * n^nn r\^yp Saxp-Saa nsna nan Q^Sjpn p a^aS pSa^jji nn^nir D'anp i?np nbipn : niïn ny nS^i ovb
tt*: • tit vm t t . -: t ;i-t :
lt;nv pyü noni pava mp paa non Siapi païa : ^bai nin:i tatfan pans4 jn^ nuno niSn nio^N |n * niüaw niav 'nar qe'k yn npt* nann nnaty apx niS^o nn^ ^aa ran biapi païa rnü'n^ * nbn ynisD
••t •:,»tt ••:• t - i t t * ; t tt t ;
o^ab p'pax^ * igt;3nx |n^ nuno \n^ pyp pni païa ; mvn ny n^i dvS Sasa-Saa nana narb D-ySpn rö
-; - t :i- t t -; - | t : t '•: ••;•:. • t i: - i •
nnrpa mpa-ban rn^n^ onp D^t^np yn S'ni minn
tt -;t . 1 t t : i t t • : • • Tl t • t ••; t
n^n-Saa pVass^ * pans4 |n^ ni:rgt;o ^n^ pya joni onD Dquot;)iön : niïn ny n^bi ovb VasQ-Vaa D-wbaS
v •• . t - -; - . t : 1- t : t —. - . t ; t t t :
orroSi Dn^j1? D^na'p Sas4: onian^ nSn ana N4ïi»a
nnr^a DipQ-Saa jn^n^ a^p □^■ipT d^V : anna^Si
quot;SaS n^rrSaa pVa^i ranx ]r\p mina wp p^ü foni Nïi»a anD anian : nn« n^i d^d; 'pasD-baa anx : onna^Si Dn^abi an^iS a^nab Saw anisn^ kSk ana
1 ^li
■ t^iaB
m f m A
r^l
:
' ir
OCHTEND-GEBED.
bekend. Rabbi Juda zeide: dit is de algemeene regel: is het uaar de ver-eisehte hoeveelheid, dan is het op de helft (bereide) geoorloofd; doch laat men er een der bestanddeelen van weg, is men den dood schuldig [door het goddelijk geregt].
Wij hebben geleerd; Bar-Kappara zeide: eens om de zestig of zeventig jaren, heeft men de helft van het overgeblevene gebragt. Nog leeraarde Bar-Kappara: indien men er honigraat bij gedaan had, dan zoude niemand den reuk hebben kunnen verduren. En waarom mengde men er geen honig onder ? omdat de 'fora zegt: „want van al wat zuurdeeg of honig is, zult gij niets in rook laten „opgaan als een vnuroli'er ter eere des Eeuwigen.quot;
De Eeuwige 'Zebaoth is met ons, Jakobs God is onze vesting, Sela. Eeuwige 'Zebaoth! heil den mensch, die op Ü vertrouwt. Eeuwige! help toch! de Koning verhoore ons, ten dage dat wij aanroepen. Gij zijt mij eene schuilplaats. Gij behoedt mij voor bangen nood; met veriossiugsgejuich omgeeft Gij mij. Sela. — Het offer vau Juda en Jerusalem zal den Eeuwige aangenaam zijn, als in de voormalige dagen, als in de jaren der oudheid.
o Eeuwige! verlos de gekluisterde natie met de magtige grootheid Uwer regterhand. —
Verhoor het smeeken Uws volks; beveilig ons, reinig ons, ó Geëerbiedigde 1 —
6 Magtige! bewaar hen, die naar Uwe eenheid vorschen, als Uw oogappel. —
Zegen en zuiver hen! begunstig hen steeds met Uwe ontfermende goedertierenheid. —
Grootmoedige, Heilige! leid Uwe gemeente volgens Uwe oneindige goedheid. —
Eenige, Verhevene I wend U tot Vw volk, die Uwer heiligheid steeds indachtig zijn. —
Verhoor ons bidden, luister naar ons smeeken. Gij, die alle verborgenheden kent.
Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering immer en eeuwig.
Op den Sabbatbdag, tweo éénjarige lammeren zonder gebrek, en twee tienden meelbloem tot spijsoffer, met olie aangemengd, benevens zijn plengoffer. Dit is het Sabbath-brandoffer voor ulken Sabbath, behalve het gedurige brandoffer met zijn plengoffer.
{Op hei nieuwe-maaiisfeesl zegt mm:
Op de eerste dagen uwer maanden zult gij tot brandoffer, ter eere des Eeuwigen, brengen: twee varren, zijnde jonge runderen, en eenen ram, éénjarige lammeren zeven, zonder gebrek. Drie tiende meelbloem ten spijsoffer, met olie aangemengd, bij eiken ram. Telkens een tiende meelbloem ten spijsoffer met olie aangemend, voor elk lam ; dit zij een brandoffer, tot eenen liefelijken reuk, door het vuur te verteren, ter eere des Eeuwigen. Hunne plengoffers zullen zijn voor eenen var een half Hin, voor eenen ram een derde van een Hin, en voor een lam een vierde van een Hin wijn. Dit is het brandoffer voor elke nieuwe maan; voor [alle] maanden des jaars. Ook eenen geitenbek, tot zondoffer, ter eere des Eeuwigen; behalve het gedurig brandoffer zal dit bereid worden, benevens zijn plengoffer.)
Welke zijn de plaatsen der offers ï De allerheiligste worden ten noorden geslagt, de stier en de geitenhok des verzoendags worden ten noorden geslagt, en het opvangen van hun bloed
mnr nSsn t
oki • pkmt1? rmó , nmpa dk , n; rrrKT qn tök * laror
: nm? a^n ^^ao-'Sap nnti -on ^ quot;K? nnn n»' is avvh nns , toik jnsp ia aiüTip na jnij n;n iW ; xtsj? ia yn -npi • pxsnS''nn^ ,:quot; ,VT} na panjro px naSi ,nrn. ysp 'no^ Siaj dik pa vn hv ■• nrx laaa rra^n amp; ra-rbai wSa ra nncx rnini^:yso oin nriV mxas « : nSp a'p^ tiSn ' if? ajra' 'uaj;' ntNasquot;'« ism h inD nm : ukti? m^a ^sn'n^n « quot;: 'rja npia quot; ■O's qh^rn rrvr rem fp'rayj) : nSp yaaion ts^VV^ran : nrioip Q^ai DSV '
.?3p? J3 6'3ln3 '31 Pion
• rnm Tnn Tjpp; nSru naa nik
• ntü urip ia# ïja^ nri Sap 'ayamp; rasp Tjiirr ^hn 1133 w quot; a^pj Tpn ?jnpTi iprn annp oaia quot; Sn3 ïjaia 3na enip jin quot; ^lenp nan rus ^a];S dn-j irr
• mo^n iri: unpj^ jrari Sap' iri^
dSi'^S ijTD'pp na? av rjna
'0 nquot;3 131)15
D»iT^ Dowi o^ar»^ nii^n Q^I mprbv : lawi jö^a nS^a nnjo n^p •* naD:i Tonn rhyhv inai^a
•t : • : v T - j-~ rt - - :
D7ri cftis
0^3 nin^ nSr lanpn oa^in ViCISl • oo'öri nvip nj^ja D'^aa iha bW-i
-löS |o^a n^a nnjo n9p 'D;J-I^ n'^ •■™ 1?^? nSiSa nnjD n^p ^ nS^a nrob nVo
quot;quot;é1? % r^n Dnipji ; nm^ hrn i^roWi ngt;j; nw pnn n^a^V prt
r\pb nxmh inx ony n:^n VtS : iap:i ni^r i^onn ifi paya cr^ Vl'? inarfe [oipo? ïo-i Siapi jifljfa |mn^ oniaan ortp yyamp;i
('ngt;quot;j2s jDf'np
Jnx^iioa r:t3''2pn pTBquot;1?^
O C H '1' E N 1) - (T H H E J».
brengen: eiken dag twee éénjarige lammeren, zonder gebrek, lot oen gedurig brandoffer, Het eene lam zult gij des morgens bereiden, en bet andere lam zult gij bereiden tussolien de beide avonden. Een tiende deel van een Epha meelbloem tot spijsoffer, aangemengd met een vierde deel van een Hin gestooten [olijven-j olie. Dit zij een gedurig brandoffer, gelijk het reeds bij den berg Sinai bereid is geworden, tot eenen liefelijken reuk, als een vuuroffer, ter eere des Eeuwigen. En zijn plengoffer, een vierde deel van een Hin [wijn], bij dit eene lam; op het heilige moet het plengoffer des wijns geplengd worden, ter eere des Eeuwigen. Het tweede lam zult gij tusschen de beide avonden bereiden; hetzelfde spijs- en plengoffer als des morgens zult gij [er] bijvoegen, als een vuuroffer, tot eenen liefelijkon reuk, ter eere des Eeuwigen.
Men zal het aan de zijde des altaars ten noorden slagten. voor den Eeuwige; en de zonen van Aüron, de priesters, zullen het bloed op het altaar sprengen rondom.
Gij zijt de Eeuwige, onze God, voor Wien onze voorouders het reukwerk der welriekende specerijen in damp deden opstijgen, ten tijde dat de heilige tempel bestond, gelijk Gij hun, door Uwe profeten, geboden, en in Uwe leer voorgeschreven hebt:
De Eeuwige zeide tot Mozes: schaf u aan specerijen, drop, balsem, zeenagelen en galbanum ; [deze en nog andere] specerijen, benevens zuiveren wierook, van elk even voel. Hiervan zult gij oen reukwerk maken, een mengsel naar de kunst van den specerijmenger, wel dooreen geroerd eu zuiver; [het zal] een heiligdom [zijn]. Gij zult daarvan tot een fijn poeder stooten, en daarvan leggen vóór het getuigenis in de tent der zamen-komst, alwaar Ik op bepaalde tijden tot u zal verschijnen; het zal u allerheiligst zijn. — Ook is gezegd; Ailron zal reukwerk van specerijen ontsteken; eiken morgen, als hij de lampen reinigt, zal hij het ontsteken. Als Aaron de lampen aansteekt, tusschen de beide avonden, zal hij het ontsteken; het zal een gedurig reukwerk zijn voor den Eeuwige bij uwe nakomelingen.
De Kabbijnen hebben geleerd: de zamenstelling des reukwerks bestond uil balsem, zeenagel, galbanum en wierook, van elk het gewigt van zeventig mane. Mirre, kassia, spits van nardus, saffraan, van elk het gewigt van zestien mane. Costus, twaalf mane; specerijbast, drie mane, en kaneel negen mane. Loog van wikken, negen kab, wijn van Cyprus, drie saii en drie kab; en als men geenen wiju van Cyprus heeft, dan neemt men ouden witaehtigen wijn. Zout van Südom, een vierde van een kab; een weinig van het kruid MaiHé 'Asan (dat den rook doet opstijgen), liabbi Nathan zegt: ook een weinig harst van de Jordaan. Indien men er echter honig bij doet, maakt men het onbruikbaar; en indien men cr een van al de gemelde be-standdeelen van weglaat, is men den dood schuldig [door het goddelijk geregt]. Rabban Simon, de zoon van Gainliel, zegt: de balsem is niet anders dan de gom, die van den balsemheester afdruipt. De loog van wikken dient om er den zeenagel mede af te spoelen, 0111 dien schoon te doen uitzien. De wijn van Cyprus dient, om denzelfden zeenagel er in te weeken, om er eenen sterken geur aan te geven. Hiertoe zoude urine eigentlijk beter zijn geweest; maar men brengt, uit eerbied, geene urine in het heiligdom.
Wij hebben geleerd: Rabbi Nathan zeide: terwijl men [de specerijenquot; fijn maakte, zeide men: stamp wel! stamp wel! omdat het geluid voor de specerijen nuttig is. Heeft men het op de helft bereid, dan is het geoorloofd te gebruiken; op een derde of vierde echter, is ons nia'
O
mnü' i
TIN ; Tan od'DH rasrua D^as mn^
•* t ^JT ^ - v; 'r ' : stt iquot; : • t ; at •*
ra irön ^Vn tyaan nxi np33 n^yn ™
' gt;•• v-* -! iquot; * •*. - ••*-••.• - •■; Pv a - ■gt;•.• -: i- it v v ;•.• -
nro ïüvi n^iSs nran1? n^o na\s4n nn^i : D^i^n
t »v jv : vt at : • v v 'Jt •• t f s* ' :r *IT : *,T
nt^N4 nm nnS ♦i'D ma rrtryn nSj? : pnn n^ai
v- * - • - jquot; ; - • -«- : t -:it # a- t ^ ir- ^' * { 1
•nDi^Dn^ipa inxn vab pnn n^^i 120:1 : nin'S
IV JV l'Jquot; - vf - at vit vvv#- i * - j* • ^ ; : * : t »quot;
nraos D^ipn ra n'^n 'jt^n traan nxi .* mn^ latr
- : . : 'at : -it i vv -:•quot; • •• - ^ v-v •• : it i- vt ••
•• mn1? rin^j nn ,-1^« nib^n laDiai npan
it i* - v * quot; Jquot; 'Jquot; ' v. -j iquot; f 1 ' i y iv « quot;
mn» *:sh n:bx naran it Si^ in# □ntri
„t : ■quot;•:• t 1 r - r-: ■ - Ivi-.- T-, ,, -t : ft»' 'iS
: a'ao naian-^ larnx o^ron nnx ^a pin
r t - vquot;: * quot; v t v s* -: 1 - 1 -; 1- ••; » :it :
;op a'BDn iTia^nx ïjoaS tjvidn nppn?' vhtk * «n nnN ntra arn'N jtts -rNa * a'p. C'npsn rrov
' : ïiri-iina amps ' '' 1,5 0 mB5
nbVm nbh^i 1 f]a3 D\ap n^a^x nirr nièpnns n^i: Tnpaa na nar niaV'i D'ap quot;pnn rnsaa npn^t : ^np ninü nSaa npm ntryo nph
» •• t t v • jt i: - it ; . vli ) v,t % ; - iaquot; •»•• gt;quot; ^ » quot; v
na^nVn^iKT^nyia Vn^a hnyn 'jfiV naaa nnnai
tat vl ; yr' yv •• v j quot;it lt;••; • tv* t - it :
nnap hnx nmn naNJi : oa1? rrnn D^^np irnp
^v-» I; 1 vquot;: r 'jt r j' i; •. ; - v:v ; iv t r- : iquot; v* tit vu
ri^nai ; nan^ hnan-nN quot;ia^na npaa np'aa o^ap ^ö1? n'an nnap nan^p' D'an^n ra rinrrrnN pnn
j:; . •»* t v s I: t av • i: - • vquot; 1 - t i -»•• v - v » s -j 1-
: DaThn1? nirr
iv •• i : vt :
uyiv hpvo nabbrn naSrni jnssni nxn mraj?.! dids * jjai. un ^ wp Si^a * ngt;3T?i to ma * roo vyxf
.njw-n jiaapi, nr^ nsi^jpi /-rj? oor anpn * nja -irr rw axi; xnSn papi NriSn j'nd , p nr^n tovt? rrna ,a^n yan rranp rfe -p'rij? jnin Tan x'oa pN
jro DiSM lt; Ninr'Sa fi-n nsa Taw jn: * xrirno jtrr ]3 prar jai : nnp a;n rrjap-^aa nnN non axi * nis bót na nrir-ia rrna • tjOjpn ^ya «]ai3n ^ nSn irx nsn ,tbtn Sn^bj quot;rw ia p-iTkrE' ppnsn p; • nNJ «nni? na , prtssn nx ns psw IP'jaa pxB' ,nS pa; a^jn-a xSni • nty jcnnB' na , pisvn
: maan rpsa lt; n-aga a^Sjn ^
vsa , pin aari aa'n pnn tbix prnu' nït^? tbTn jro 'ai H^n j6 vhvh • rn^a , pxsnS naas * atfea^ ns; Siprnr
O C H T END-GEBE D.
Gjj waart vóór dat het heelal geschapen was, Grij zijt dezelfde, na dat het heelal geschapen is; Gij zijt dezelfde in deze en in de toekomende wereld. Heilig toch Uwen naam bij hen, die hem gestadig heiligen, en heilig hem in üwe wereld! Dat door Uwe hulp ons aanzien verhoogd en verheven worde! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Uwen naam in het openbaar heiligt.
Gij zijt de Eeuwige, onze God, in den hemel en op de aarde, ja in de hoogstverhevene hemelen. Voorwaar, Gij zijt de eerste. Gij zijt de laatste, en buiten U is er geen God. Eoep hen, die op ü hopen, van de vier einden der aarde bijeen; dat alle aardbewoners inzien en erkennen mogen, dat Gij alleen de God zijt van alle rijken der aarde. Gij hebt den hemel en de aarde, de zee en al wat er in is geschapen. En wie is er onder al Uwe schepselen, onder de hoogere of lagere wezens, die U voorschrijven kan, wat Gij doen zult ? Hemelsche Vader! bewijs ons gunst om Uwen grooten naam, die over ons genoemd is. Vervul aan ons. Eeuwige, onze God' wat geschreven is: »Te dien dage zal Ik u brengen, en te dien dage zal »Ik u verzamelen ; want Ik zal u beroemd maken en lof »doen verwerven, bij alle volken der aarde, als gij zien »zult, dat Ik uwe gevangenen terug breng; zoo spreekt de » Eeuwige!quot;
(Hier ivordt de lofspraak over de leer gezegd, bl 2)
De Eeuwige sprak tot Mozes als volgt: Gij zult ook een waschvat van koper maken, en zijne stelling van koper, tot wasschen; gij zult het plaatsen tusschen de tent der zamen-komst en het [offer] altaar, en gij zult er water indoen. Daaruit zullen AJiron en zijne zonen hunne handen en voeten wasschen. Als zij in de tent der zamenkomst gaan, zullen zij zich met water wasschen, opdat zij niet sterven ; of als zij tot het [offer-] altaar naderen, om de dienst te verrigten, om den Eeuwige ter eere een vuuroffer in rook te laten opgaan. Zoo zullen zij hunne handen en voeten wasschen, opdat zij niet sterven; dit zal hun eene eeuwige wet zijn, voor hem en zijn kroost, bij hunne nakomelingen. — De priester zal alsdan [des morgens] zijn linnen kleed aantrekken en met een linnen broek zijn bloot ligchaam bedekken, de asch van het door het vuur op het altaar verteerde brandoffer wegnemen, en haar naast het altaar neder-leggen. Deze zijne kleederen zal hij uittrekken, en andere kleederen aandoen, wanneer hij de asch buiten het leger op eene reine plaats uitbrengt.
De Eeuwige sprak tot Mozes als volgt: Gebied den kinderen Israels en zeg tot hen: Mijne offergaven, Mijne spijze, die Mijn vuur verteert. Mg tot eenen liefelijken reuk, moet gij in acht nemen, om Mij op elke bepaalden tijd ten offer te brengen. Zeg bun dus: dit is het vuuroffer, dat gij den Eeuwige ten offer zult
nnnt? n^an n
oSiyn «nasB'p Kin nn« aSirn KIDJ KW tj KIH nn5C ^?!? d^1? «in nnNi nrn d^3 wn nrix
?jo^ by ^o^-nK : D^-ia ïjOB'-nN jr-ipo « nns4 -jna n^ni omn D'D^n '0^31 p;^ï3i D^o^s irrfSx xin nn.v fsïin nnxi prxn xm nriN nm * D^i^n fiKnniswya-ixo ^ip• D'ribNpN^npbsai pins4 ^■t^» D'ri^n Nin nnx »3 oSiy \V3-L73 'ipnn wy f-iKn-nxi p'pf n-nx nn« * pxn n^oa ^ D^vS^S n^0-^33T'p1T-D3-n^3-r)K1 DTM-nN nyfiv W3N * n^n-np ?jS ion;^ a^innni ix uyo^i wby sn[?3f Snm 113^3 -ran i:apquot;n^ 'xsp nj;3i D3nN N^nn n^3 3,in3^-np wnbx quot; '3^3 pxn gt;ny ^33 nSnrta D^1? DI-IK fn» *3 osns : '; quot;ION 03^^' DDTI-OPTIK
.minn didts ifquot; pm'ft ~ii-p -31-3 1331 nvni 1V2 n^i : IQ«S nin' -£T1
nsronf^njnoVnN-f^inN4 nn:i nvm1? nt^n:
- - I J.. .. ... lt; I ,.. JT . |T. AT : T; v i :
•nw DjTT-nN i:pp v:3i pnx ^nni ; D^O nat^ nnji ix ino^ D;o-ixrrv ^.10 Shn-Sn DK33 Vori^jn onnnxmi: nin^ nV^nsW'pN ünpn
'■ onTn1? 1^161)) D^rpn Dnjgt; nrrni mp; iiji orr^-n onn) ■h^rbp ^3^ ir^ppi ih inp \h'yi Si*# ïm n3Ton-l?v nSyn-nx mn ivx r^-in-nx
• ^ t : -a**: • - - vt it v v.t j- •.• -; I v v - -,■
quot;HK K'xini onnx 0^:3 ^3)1 vn^'n^b^si : narsn •• lints Dipp-Vs' ninp1? pnaSx jEnn
nnpNi iv ; ipxS r\wD-bx m
rbEto m: nn ^nS ^nS ^3np-n«
i3npri ramp;n nè'Nn nr onS didni : 11^103 ^ yiprh
J' ' v ,T vc ** T jt : quot;IT : I -; I ; ^'l; - ;
O (J H T Jii N Ü - (1 E H i'j i).
verachting. Laat geene kwado neiging eenig vormogau op una hebben. Verwijder ons van kwade menschen en kwado gezelschappen, en laat ous gehecht zijn aan goede gedachten cn deugdzame handelingen. Onderdruk onze hartstogten, opdat wij ü alleen onderworpen zijn. Verleen ons, heden en ten allen tijde, genade, gunst en barmhartigheid in Uwo oogen, en in die van allen die ons zien, en bewijs ons vele weldaden. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Uwen volke Israël vele weldaden bewijst.
Dat het Uw wil zij, ó Eeuwige, mijn God en God mijner voorouders! mij heden en ten allen tijde te behoeden voor onbe-schaamden eu onbeschaamdheid, voor kwade menschen en kwaad gezelschap, voor een' slechten nabuur, voor kwade toevallen, voor den verderfelijken verleider, voor een hard geregt en eene strenge tegenpartij, het zij hij tot ons verbond behoore, of niet.
De mcusch zij altijd, zelfs in het geheim godvruchtig; erkeuue cle waarheid, verkondige haar naar de inspraak zijns harten, en gewenne zich 's morgeus vroeg aldus te zeggen:
Gebieder aller werelden! Niet [in het vertrouwen] op onze deugden rigten wij onze smeekingen tot ü, maar [in het vertrouwen] op Uwe onbegrensde barmhartigheid. Immers, wat zijn wij ? wat is ons loven ? wat onze gunst, wat zijn onze deugden V wat is onze hulpV wat onze krachtquot;? en wat onze sterkte? Wat kunnen wij voor 11, Eeuwige, onze God en God onzer voorouders, zeggen? Zijn niet alle helden voor U als een niets, de vermaarde mannen als of zij nooit geweest waren, de wijzen als onwetend, de verstandigen als onkundig? De meeste hunner daden toch zijn nietig, en hunne levensdagen ijdel voor ü; zelfs het voortrefl'elijkste des menschen boven het vee is niets, want alles is jjdel.
Nogtans zijn wij Uw volk, de zonen Uw verbonds, de kinderen van U wen vriend Abraham, wien Gij op den berg Moria jüwe bescherming] toegezworen hebt; het kroost van zijnen eenigen [zoon] Izak, die reeds op het altaar gebonden was: dc gemeente van Jakob, Uwen eerstgeborenen, wien Gij, uit hoofde der liefde, die Gij hein toedroegt, en der vreugde, die Gij met hom hadt, Israfil en Je'surun noemdet.
Daarom zijn wij verpligfc U te danken, te prijzen, te roemen, te loven en te heiligen, cn Uwen naam lof en hulde toe te brengen. Heil ons! hoe heerlijk is ons aandeel, hoe liefelijk ons lot, en hoe schoon onze erfenis! Heil ons, dat wij vroeg en spade, 'sochtends en 'savonds, tweemaal eiken dagzeggen:
Hoor, Israël! de Eeuwige, onze Oiod, is een Eenig, Eeuwig wezen.
Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering, immer en eeuwig 1
B
4
jhdikd UiTmni ynn -ir 1:3 rvra
t t t ttquot; i*quot; • ; - : - t viquot; it v : - - : | t '
: wyb d^id onpn Soia «
quot;^331 Di'n 'rii3K quot; ^jej^p pxi
V~l isnai yn qind a'js mrroi d^ö oi' ^301 nBgt;j5 jno n^an jn psoi yi ptppi ■' nns J3 p3i nns |3 Kin^ ps rr^ piT
Si* nnim nnps sm nt anx «.T zhwh ■• iamp;ï] 22^:1 n^Sa noN lani npxri
iriirin D^'ÖO urm irnipnv ^ K1? D'obi^n-b r^n wn no umx no * D'snn ^arn by '3 unn^rno uhstid un^isr'-np lynip-irna 5npn na □ni3jn-S3 «Vn 12^13« -iaKrna
oa^i^a ^ Dpsni vn ^3 D^n • San Dn«n w inn orróra 31-1 '3 ^33 : Sin »3 p« naron :a Dtxn nniai
v it - • i • it t quot; : - 1 • t t t
71^3^3^ ?|3nK Dn-13ilt; 'J3 * ?]nn3 '33 tJID# VHIS ^2S
nsran 33 ^ ith» pnx» jnj • nnan nns I*? ^nna'^ai inx ^nanxa^ ^133 ^3 3pjp mp : nw'i bttifr' lat^-m nsnp 13 nna^
' *•• * •• t ; • ; v t itIt t : i- t v
quot;T131?! ^nxs^ ^ns^i i1? rinin1? D^'n un:x quot;na untfK : na^1? nnim n3kr_nn^ ^np1?-!
f : - I iv : • t t : - iv v it : ••! -;
uruNty i:n^N un^n' na^nai i^nu o^rnai up^n 31D
:»quot; -:, v !•• : - i- t m tt - ••• t • t - l|..; ...
01^33 D'a^s onaiNi ipy\T 3njf o^nyai D'a^^a
1 • • j~ : v'* ■': J~ ' *quot; T : • ^ v- .
•' imsSa ni33 au ^ins
rir.nT o'iniftco cnarjc otsr) ^quot;p bc pjicfn? reien 53 jfe imi .ir» r»r 5quot;ci .anc rft'ip rquot;irgt; '7' ftj)» fiin rtro ,^51)1 nnfi 7» bd: ri'i'ipj p:.;urn
reeds iu dit leven vruchten op, waarvan het vaste goed voor hem hiernamaals bewaard blijft, te weten, de vereering der oudere, het uitoefenen van welwillendheid, het vlijtig bezoeken der leerscholen, 's ochtends en 's avonds, de gastvrijheid, de krankenverzorging, het uithuwen van bruiden, het begeleiden der dooden, de aandacht bij het gebed, het vrede stichten tusschen de menschen; doch het beoefenen der leer gaat boven alles.
Mijn God! de ziel die Gij mij gegeven hebt, is rein. Gij hebt haar geschapen. Gij hebt haar gevormd, Gij hebt haar mij ingeblazen, Gij bewaart ze in mij, zult ze mij ontnemen, en in het toekomstige wedergeven. Zoo lang deze ziel in mij is, dank ik ü, Eeuwige, mijn God, en God mijner voorouders! Meester aller gewrochten. Heer aller zielen! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die doode ligchamen weder bezielt.
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God! Koning des hoelals, die den haan het vermogen verleend hebt, om tusschen den dag en den nacht te onderscheiden.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die mij niet als heiden hebt doen geboren worden.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die mij niet als slaaf hebt doen geboren worden.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die mij niet als vrouw hebt doen geboren worden.
[De vrouwen zeggen:
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die mij naar Uw welbehagen geschapen hebt.)
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die de blinden ziende maakt.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die de naakten kleedt.
G. z. G. E. o. G. K. d. L die de gebondenen slaakt.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die de gebukten oprigt.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die de aarde over het water hebt uitgespannen.
G. z. G. E. o. G. K. d. b. die mij al mijne benoodigdheden bereid hebt.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die de schreden des mans bevordert.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die Israël met magt omgordt.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die Israël met heerlijkheid kroont.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die den vermoeide nieuwe kracht verleent.
G. z. G. E. o. G. K. d. h. die den slaap van mijne oogen, en den sluimer van mijne oogleden doet verdwijnen.
Dat het ook Uw wil zij, ö Eeuwige, onze God, en God onzer voorouders! ons met Uwe leer gemeenzaan te maken, en ons aan Uwe geboden te doen gehecht zijn. Laat ons geene aanleiding hebben tot zoude, overtreding, ongeregtigheid, verzoeking noch
mre rbsn :
oki 3« ma? jn bp} : Man DSirS jTj«ii ntn aSi^a Qivn-ffi arnix npm n^-iyi nnnr Bnien nr? raamp;rn a^-on mSraj-i pa ar^ i-wani rhsr\ p«jn nan mSni nb Voiarn a'^in -npai : a^s nas rnin noSni i-onS anx
nns nnxna nnx «'n mina '3 nns^ r\om *rhbt
T - T T ; T - • T ; T I- T v tt; ' J '
nnsi 'a-ipa niQpü nnxi »3 nnns: nns nrnr jor^ : ssub Tn^ *3 nTinn^ ^oip n»riy 'ni3K »riSw '.-iSk ^:|jS uk nnio 's-ips'na^n^ quot;ivnnn ^ nnx -jns niD^n-^D pn« a^pn-Ss p3-i : D*nD Dnasj1? nio^:
... 'T : • T :
ny3 fro rfx o^i^n -jba irri^K « nnK : nS^ p3i dv p3 pnsnb : nM D^ipn « nrix ^13
: -ai? O'pr KW D^yn ;» nri« -j-ni
; n-fK wy iïv o'piyn -jbo irn^ p nm Tjns (: ijtrp tyj/v éripn yha vrhs « nas ^na rnmr- o'zjr)
•' Q^'nipia oSipn jbp wrbx quot;nnx ^ : wy wzbn D^n ^0 irribN nns -ps : oniDN Tnp D^n -jVo i^rt^ ^ nns4 -j-ns : D'öiss «]piT D)i^n p nns -jiis
; ppn oWn -jbp »; nnx -)n3
: 'b obiyn -jbo irjibx « nns -jns : -dj n^xö ppn D^n ^0 lyji^ quot; nntt -jns : n^3i3 iTiN obiyn 1^0 irrj^ « nnx -p-13 : n^ans Ssn^ IL:^ o^n irnbK gt;; nns ^-a '• n? ^r1? inian DVtyn -|Sq irrt^K p nn« ^2 'i^p T3^pn oSiyn ^ nnN -j-ns
'nbxi irn1?^ « -jus^p p^n ♦np : ^yö^p nouni ^ ujpo-n ^nnins ^ni3«
quot;i'S Nbi p'D: i6] pyi n^i nh a^' xun 'n'S
OCHTEND-GEBED.
De Hemelheer troonde, eer Hij hemel en aarde
En 't schepselenheir door Zijn magt had omvaamd;
Toen 't goddelijk magtwoord de werelden baarde
Werd Hij Koning genaamd.
Hij blijft, de Eerbiedwaardige, als Heerscher verheven.
Ook dan, wen eens alles tot stof is vergaan;
Hij was en Hij is, en, door glansen omgeven,
Zal Hij eeuwig bestaan.
Nooit zal Hem, de Eenige, een tweede gelijken
Noch toegevoegd worden; geen aanvang, geen end Begrenst Hem; en nooit zal 't gebied van Hem wijken,
Om wien alles zich wendt.
Mijn God, mijn Verlosser, mijn Hoeder in rampen,
Mijn Toevlugt, mijn Heilskelk, mijn Hoop en mijn Kots, Wanneer ik Hem aanroep bij 't smartelijk kampen.
Al het lijden ten trots.
Ik leg in Zijn' handen, in rust en vertrouwen.
Mijn geest en mijn ligchaam, vol hope ter neer;
Op Hem blijf ik slapend en wakende bouwen.
Ik vrees niet, met mij is de Heer!
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die ons door Uwe geboden geheiligd, en ons bevolen hebt, de handen te wasschen.
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die den mensch wijsselijk gevormd, en in hem onderscheidene openingen en holligheden geschapen hebt. Het is voor den troon Uwer heerlijkheid openbaar en bekend, dat wanneer eene barer ontijdig geopend of verstopt wierd, hij niet zou kunnen bestaan, noch voor U in het leven blijven. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Genezer alles vleesches, die wonderen verrigt.
{Hel volgende wordt te dezer plaatse overgeslagen, en men leest hier: Mijn God! enz. bl. 3.)
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die ons door Uwe geboden geheiligd, en ons bevolen hebt, ons met Uwe leer bezig te houden.
Laat toch, o Eeuwige, onze God! de woorden Uwer leer be-hagelijk zijn in onzen mond, en in dien van Uw volk, het huis Israëls; opdat wij en onze nakomelingen, (en de afstammelingen onzer nakomelingen,) en de nakomelingen van Uw volk, het huis Israëls, allen kenners van Uwen naam, en (belanglooze) beoefenaars Uwer leer zijn mogen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige ! die Uwen volke Israël de leer onderwijst. — Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die ons uit alle natiën uitverkoren, en ons Uwe leer gegeven heb't. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die deze leer hebt gegeven.
De Eeuwige zegene n en behoede u. De Eeuwige late u Ziju aangezigt toelichteu en zij u genadig. De Eeuwige wende Zijn aangezigt tot u, en verleene u vrede, — De volgende zaken hebben bij de wet geeno bepaalde maat: De hoegrootheid des hoeks, de eerstelingen der vruchten, het offer bij de verschijning, het uitoefenen van welwillendheid, en het beoefenen der leer. De volgende zaken leveren den mensch
•gt;
mntr nSan 2
: xna: TrSa onüa * ipx aty ps4
: Nïip: iob' -]Sp w * Va ixana nfr#: r\^
: TjiSp» nah * Sbn mSaa nnxi
: mxana nn» xini mn xim n'n Ntm
t t ; * ; v; • . ; v : t t ;
: rrvann1? 11? V^pnS * w p^i nnx Kim
: nntram ryn iS * n,l?Dn rvtwn 63
mx n^n ^an -nxi • 'ni ♦Sk xim
: xipN ova 'Dia roo • h 01:01 'd: Mini
tI; v ; • t : t * * ;
: m^Ni nya * 'ni^n Tpsx iTa
'l_' L :
: NSI ,u) '• -n'i: 'ni—1 ayi
t • ; • ▼: T * ; * ' '•
r''3 n'iir» otr n';ir;.i , itdsj Mms r;; riin~ cn^D |lt;13' riisnn nisis? 553 i'tj' dm^x o:; )T3i?3t i nr- -'p f»ro irij'ro o.n 015763 irft'ip pi:' .nio Pin:? SiJji r5i3V i»3gt; qv-1 fquot;*c
vnivpa liBnp ivx nbiyn irnVK quot; nnK -jn^ : qh' nVü: hv 1:1^1
• iTT - • : - IT • :
ansn-nN w itrx oVi^n -rSa irn^K quot; nrw nrc,
TT T V -T V -: T T I V K-' iquot; v: *: T - | '
o^ibn D'Si^n D'apj o^apj ia snai noana
* —. * IT ; • IT ; T T t ; T ;
or©' ik onp inx nn^ dn^ ïjniaa xoa 'ish ^iti nVa nns quot;]i-ia ; quot;riojp6i cpnnS n^ax 'x ono ina ; i^a^a nsii «
TT T •• ▼:
. DCCJ 'nV ifo l'i'nrn nirp rcors
vnixpa utnp oSi^n -jVo ivnbx nnx
; niin nana pi^yS 1:1x1 19^ *331 lysa ^jnnin nai-nx irri^x •; xr^-^ni (uwsjcx mNjn) ijvswri i:n:x rrrm ^sn^f'n's ?jrnTin naibi ^nv uVa n^a wïxxi -ns •' ïdv) n-iin -iöbön ^ nnx -jins no^S D^nSap i:a ina n^x oVi^n irn^x { nnx •' rninn |ni: « nnx -jna in-iiri-nx i:1?' jn:i
17»? vjs 11 N-f; : ?|^x vjs 1«M ïiaia» onoani riNsn nr?' cnS pxr nnai ibfs* ^quot;jfern : V'T: Saw dint nnan èx : rnin quot;noSni anon nfei jvxTii
Aan den ingang van het Bedehuis zegt men:
Ik, op üwe groote gunst vertrouwende,.betreecl üw huis; buig mij neder toot den tempel Uwor heiligheid, mot godsvrucht.
Bij het intreden in het Bedehuis zegt mm:
In het huis Gods treden wij, met gevoel van eerbied.
Na het intreden in hel Bedehuis zegt men:
Hou schoon zijn uwe tenten, o Jakob! uwe woningen, ó Israël I Ik, op Uwe groote gunst vertrouwende, betreed Uw huis, buig mij neder voor den tempel Uwer heiligheid, met godsvrucht. Eeuwige! ik bemin het oord Uwer woning, de plaats vau den zetel Uwer heerlijkheid. Ik aanbid en val neder; ik kniel voor den Eeuwige, mijnen Maker. Mijn gebed is tot ü. Eeuwige'. gerigt, in den tijd der genade; God! verhoor mij, door Uwe onbegrensde gunst, met Uwe trouwe hulp.
Ik vocp U aan, antwoord mij, fl God! neig üw oor tot mij, verhoor mijne woorden. Ik zal met geregtigheid Uw aangezigt aanschouwen, mij, ontwakende, met Uwe verschijning verzadigen. Ik vertrouw op ü, fl Eeuwige! [en] zeg: Gij zijt mijn God. Verneem de stem mijner smeeking, als ik tot U schrei, als ik mijne handen ophef tot het binnenste Uws heiligdoms. Eeuwige, mijn God! tot U schreide ik, en Gij hebt mij genezen. Tot U, Eeuwige! riep ik, ik smeekte tot den Eeuwige! Laat Uw aai.jezigt Uwen knecht toelichteu; help mij door Uwe goedertierenheid. Op U, Eeuwige! hoop ik; Gij zult antwoorden, Hecre, mijn God! Hoor mijn gebed! ó Eeuwige! neig het oor tot mijn smeeken, zwijg niet bij mijne tranen. Eeuwige! verhoor en wee» mij genadig; Eeuwige! wees mijn helper.
Lied Hamma'aloth van David. Ik verblijd mij, als men mij zegt: „laat ons „naar het huis des Eeuwigen gaan.'' Ik verheug mij met Uwe belofte, als iemand, die eenen grootca buit vind. Luister naar mijne luide klagte, miju Koning en miju God! want tot U smeek ik. Eeuwige! wil vroeg mijne stem hoeren; vroeg rigt ik mij tot U, en verbeide. Ik roep Ü aan, antwoord mij, O God! neig Uw oor tot mij, verhoor mijne woorden. Mijn voet staat opeffeuc baan; ik zal den Eeuwige in volksvergaderingen loven.
I. Verheerlijkt eu geloofd zij God, de Heer van 't leven;
Hij is, eu Ziju bestaan wordt door geen tijd bepaald.
3. Hij, ecnig, gadeloos, ver boven al verheven.
Staat onbegrijp'lijk daar, door de eindloosheid omstraald.
8. Geen ligchaam vat Zijn geest; geeu vorm besluit Zijn wezen;
Niets dat Zijn heiligheid ooit evenaren kon.
■i. Vóór al 't geschapendom was reeds Zijn troon verrezen;
Hij, de eerste iu 't wijd heelal, was reeds eer iets begon
5. Elk schepsel blijft op Hem als God en Heerseher staren;
Zijn grootheid en bestuur wordt door 't heelal verkond.
6. Ziju uitverkoor'uen doet Hij Zijnen wil ontwaren;
Ziju hemelprofecij ontvloeit hun' heil'gfcn moud,
7. Als Mozes deed zich nooit Profeet in Isr'el hooren ;
Geen ooit voor wicn de glans van God zoo duidlijk blonk:
8. Vertrouwde van Zijn huis tot Zijn' profeet verkoren.
Was hij 't, die aan zijn volk de leer der waarheid schonk,
9. Voor de eeuwigheid liet Hij die heil'ge wet verkonden.
Verandert nooit haar woord, noch haar verheven zin.
10. Hij ziet ons hartsgeheim en weet het te doorgronden.
Bij d'aanvang eener zaak, ziet Hij hare uitkomst in.
II. Den vrome zal Hij eens naar ziju verdiensten looneu,
En uaar het misdrijf wordt den boozen straf bereid.
13. Op 't eind der dagen zal Hij Zijn Gezalfde ons tooneu.
Die elk verlossen zal, die op Zijn hulpe beidt.
13. God doet de dooden eens van uit het stof herrijzen.
Blijf Israël! Zijn' naam in eeuwigheid dan prijzen.
1
5quot;3?j mtoj usn rrc ros:? rv-i c:?'c 0:1^
iïfnpT bx ninnj5'« tóx ^j-rpn nnn 'jki
: ^n; D^K n^a THISM -n:3 ih)
Tnfl' PD3S? n'Si DJJ'DJ
^on ana : Ssni^. apj;; ^SHN la^np
rnnntr^ »3«i : rpp^ aippi pyp 'rünN
JiïiT ny * ^n^fin ^si : lt;py \\ vpb HD-idk n^iptri : npN| wv ^cn'ana D^K
njnx pisa : \t)cn ynv -h tjjin ai htt yyn v ^jytip 'nSx ^tdn ^ ^njaa T]^igt; ijni : ^njion ppn? njjai?* ïj'a quot; : irii? % T. WP l^c Wa yynn Vip rcv': nnx nTxn : isnnx 'HN SXI jnpx ^ ^Sx : ^xsnni ?ipx thx njifn nn« ^rnn ^ ?]S ^ : ?]-ipn3 Sj; ?paa
VQp • icnnp hii 'nroi htt nrwn ^iri «'viSan nynr : ri1?» : quot;h nnp nn « quot;
- —n t; •!- t : t:
'iy_ pix vv : ^3 ^ n;a h anoixa ^tob' inS m^an Tty o ^Sa ^pS nav^n : ai SS^ rcrtD? ^mpK
: nss.vi rf? -|n^x -ipa ^Tp wvn -ra «' : Sbarijc ïpSx ■mróa n-raj; : won jrar S rpiK an fl^runp
: 7 o^npaa
: inw^a Sn r® pNti xsn? * nan^ ti ariSN Sij^
: innnNsS j)iö dji dS^j * t-nrre ttp p^f thn
: insnp vSx xS ■ irNi «jun man iS j\x
: imrirh nrxn j\vi pc'N-i • x-jaj irx nai'SaS jioip
: imaSoi in-nji rrji^ • nsir^aS aSii' jnx lin
: ingt;vani inbjo vjn * ^ns nnj ' inNiaj yaB'
s iruian-fiN x'aa • nj; nraa Sn-ib'^ np x'4-?
: Trra jGNt: ingt;33 t ^ • Sx tajS jra quot;npN!' n-nn
: TnSirS L^pSyS Tm, • Ttr NS Snh xS
5 Tnonpa -vn ^idS a^a • innp y-tri npis
: Tn^na jn wirh jni: * i^jraa? npn vrsh SatJ
: Tnpy? j*p ^na rtiaS • isrra ppS nScquot;
s Tn^nn nr 1$ nj? ^na • npn 'ana Sn rrrr avte
ofin p^jbbo
----
IN HET NED ERDU1TSCH VERTAALD
DOOR
s. i. ii li l n i: k.
MET KERKELIJKE GOEDKEURING.
te AMSTERDAM, JI.I
J. L, JOACHIMSTHAL. 5631 — 1871.
roïïo bnv mn mi yiyh mtafin ax snp'T rnnirr m» hva ^m n
j -j v - - — lt;•—: i* I t is -ti ; • - Iat t i i crr jv -» ^ ' r
-btfn^nnnnpnj/ri nnx \pmgt; nip) rnKbni^ap 'xnn| -ab iviryi JV^«quot;VKtó»vmTn« |n3irr njnq^ To^ri r--n« iniin» nmn-m nhi ?njin» in naiKO a'
v » t t i ; ilt;quot;-- it t- . v. quot;v, :it • t: itt i: llt;- t .a ; ..-^t r
Dquot;)^ vbv inn^.quot;'! n^'iN vöxb Sin aain Sxnd nnn nö^i: bninnn-i^ injTn« vk '
fiirr 052 lanik mv i^a^:SB'K DI^1?quot; ^ inb jnain;
HAPHTAROTH.
kwam, waar de pijl was, dien Jonathan afgeschoten had, riep Jonathan den jongen na, en zeide: de pijl ligt immers van u, aan gene zijde? Jonathan riep den jongen verder toe: spoedig, haast u, draal niet; Jonathans jongens raapte de pijlen op, en kwam tot zijnen heer. De jongen wist van niets; slechts David en Jonathan wisten van de zaak. Jonathan gaf zijn [jagt-]gereedschap aan den jongen, dien hij bij zich had, en zeide tot hem: ga heen, breng het naar stad. De jongen ging heen. Toen maakte David zich op van de zuidzijde [des steens], viel op zijn aangezigt ter aarde, en boog zich drie malen neder. Zij kusten elkander, en weenden met elkander, doch David het meest. Jonathan zeide tot David : ga heen in vrede; wat wij beiden elkander bij don Eeuwige gezworen hebben, namelijk: de Eeuwige zij tus-schen mij en tusschen u, tusschen mijn kroost en tusschen uw kroost, [dat blijve] tot eeuwig.
HAPHTAROTH.
I. SAMUEL XX, 18-42.
Jonathan dan zeide tot hem: morgen is hot nieuwe-maan-feest, gij zult vermist worden, daar uwe plaats onbezet zal zijn* Op den derden dag trek verder af, tot dat gij aan de plaats komt, waar gij u op den werkdag verborgen hieldt, en onthoudt u aldaar bij den steen Azel. Ik zal drie pijlen zijdwaarts afschieten, als of ik naar een doel schoot. Dan zal ik den jongen zenden [en zeggen]: ga, zoek de pijlen op! Als ik nu tot den jongen zegge: de pijlen liggen van u, aan deze zijde; neem ze dan zelf op en kom, want het is vrede voor u, en er is niets aan, zoo waar de Eeuwige leeft! Zeg ik echter aldus tot den knaap: de pijlen liggen van u, aan gene zijde; ga dan, want de Eeuwige zendt u henen. En aangaande de zaak, die wij, ik en gij, met elkander afgesproken hebben, zie! de Eeuwige zij tusschen mij en u op eeuwig. •— David verborg zich op het veld. Als nu het nieuwe-maansfeest kwam, zettede zich de koning, om maaltijd te houden. De koning zat op zijnen zetel, als gewoonlijk, op den zetel aan den muur; Jonathan stond op, en Abner zettede zich ter zijde van Saül; Davids plaats echter bleef onbezet. Doch Saül sprak op dien dag niets: want hij dacht: het is een toeval, dat hij niet rein is, zeker is hij niet rein. — Den volgenden dag, den tweeden van het nieuwe-maanfeest, toen Davids plaats [weder] onbezet was, zeide Saül tot zijnen zoon Jonathan: waarom is de zoon van Ji'sai noch gisteren noch heden tot den maaltijd gekomen ? Jonathan antwoordde Saül: David heeft mij gevraagd, om naar Beth-Lé'hem [te mogen gaan]. Hij zeide namelijk : »laat mij toch henen gaan, want ons geslacht heeft een »offerfeest in de stad, mijn broeder heeft het mij zelfs bevoelen ; en nu, als ik in uwe oogen gunst gevonden heb, laat »mij heen spoeden, dat ik mijne broeders zie.quot; Daarom is hij niet tot des konings tafel gekomen. — Toen onbrandde Saüls toorn tegen Jonathan en hij zeide tot hem: verkeerde, weêr-spannige zoon! weet ik dan niet dat gij den zoon van Ji'sai verkiest, tot uwe schande en tot schande der moeder, die u baarde l Want zoo lang Ji'sais zoon op den aardbodem leeft, zult gij en uw rijk niet bevestigd zijn; en nu zend heen, haal hem tot mij, want hij is een kind des doods. Jonathan antwoordde zijnen vader Saül en zeide tot hem: waarom zal hij gedood worden ? wat heeft hij gedaan ? Toen velde Saül de lans tegen hem, om hem om te brengen ; nu ontwaarde Jonathan dat het bij zijnen vader vast besloten was, David te dooden. Jonathan stond van de tafel op, met ontbranden toom, en at op den tweeden dag van het maan-feest geene spijze; want hij was bedroefd over David, dat zijn vader hem versmaad had. Den [volgenden] morgen ging Jonathan uit naar het veld, op den met David bepaalden tijd, en een kleine jongen was bij hem. Hij zeide tot zijnen jongen: loop heen, zoek toch de pijlen op, die ik schiet; de jongen liep heen, en hij schoot de pijl over hem henen. Als de jongen op de plaats
91
roEO nnuan Hi
's po 'N Sxiaca (.CTTI f1quot;» '55» rin?} isft, cnn quot;na i= i'vud» nquot;T anji naca)
: *2 nnpsai ^in n |n:in* iSquot;Tön;i
degt; mnon^K DiparrSx hioi t«ö TOn^^i
VT t zj~z* • v -I ^ i T - V t t . ; .-quot;••• t ; - • ;
D^n nvhv : brxn pxn 7S« nzm n'^an DV3
tV • r . v j ; •-ji-V • r . v j ; •-ji- ^ vit t Ivjvr vv* t ; --«t; av ^ji- - -• ;
gt; li^rrntf HT^K nini : nn^io1? 'VnV^1? nniH n^v rnrii ïjptpiD^nn n^n ID^ID^-DX D^fiTriK kxd iüh rira^ : nin^n 13^ ^ DiV^-'a ntói lanf^ ■aifn :nin' ^rnW »3 ^7 nxbni nao D^nn mnoV^
t t - ; it : vi-»r • r !•• x :att •'I ; • v* • iquot; Jquot; ' '■' v r
quot;inD^i: ^21 ^3 np ™n nnni ♦:« iron to 3^1 : biSNb DH^TVJ; -jban 3^1 ^nnn 'm nn'^s in^:' |ri:in» vbpn. T^n D^ÓS I D^as 13^IQ-S]; -jban quot; quot;inTNbi : in DipD quot;IÏQ quot;IJ3N 3^*1
•j t gt;v • i : r t m IJ 2 kquot;^t*quot; at -- • v** : quot; •.•gt;••-
^■♦3 «imwn^ Kin mpD nos '3 Ninn DI»3 nmxo
/ • *. y t r ; • .•Jvl; • ^ a- ■«- tv,:
quot;ION^ Tn aifpp l^^innn^naü \TI : nnü uDi^Toa biön-oa HTüh ^nn 1J3
nn^D nn bxm ViK^-nx rnjin» nn • Dnbn-bx
l T. ■'quot; gt;,r T , : ■ q r • %T .--• 1^T 1 . •-•.T- v
n^3 laS nna^a ra »3 NJ noN'i : on? wi'iy nsnxi w n^DK ^n^rn ♦DNXD^DN nnyi mVmx «im
•*\\ : v ; vt t ; gt;t • i *.•••;»••• lt;t t • t .- ; • t • t * lt; ;
rnjin^ f]N-nn»i: rftan rnV^b^ xrah p-^ 'norm
'.tt •* 1*^ t lc- -1— IVIV - K- ; ••. v t I— -.at V
nn«in3^3 'n^i* Nibn mnan n^ri3 17 -IÜX'I
- • ^ i v : t - lt;•• i* • : -t -• -: a ; - - v -;r 1 v _ v j-
♦n ^,;|3 I^K :?|Ü« nn^
inx npi rw nn^i nriN jisn NS 'nanxn-^
nsS vbs -iokquot;! V3K bixiy-nN rruin» W'i: tfin nia-p '3
tjt -jr^ •• ^ V s - ft' t ^ t v I t t quot;* ; I---^ I \\r • v j* - ••
tfuirv yTnnan1? n^nn-nx^K^^i : na na?
t t j ; —- rt - : ^t t y -: •- v s t v t- it t jv \r
rnjin» op*! : niTn» rrarp V3« D^D
,V- Ivtt.: Itsv ,■ t v rr: i-t I- r r jr ■
quot;7K 3^J '3 nn^ 'm BnnrrDV3 ns-nn3 rn^n
- ; v lt;• v v • •• - v lt; - #i ; - t i : |at •▼: it Kt ; •-, -
nn m'^n rmirr kï'1 -!p33 'nn : V3« io^3n »3 in
a* t -»•• : .vv t - Ivtt^ i : squot;quot;' fv #- •*• ;- r t \ m 1 9 r • r
D^m-nx W'nxd p .* lay |b£ n^ji p
Dipa-njpyan ^nnnT-^inip n^n nnia J
HAPHTAROTH.
om haar trenrdet! Opdat gij, tot verzadiging toe, zuigen moogt, aan de borst barer vertroostingen; opdat gij, tot verlustiging, moogt uitzuigen den glans barer beerlijkheid. Want zoo zegt de Eeuwige; zie! Ik zal haar heil doen toevloeijen als eene rivier, als eene stroomende beek, de pracht der volken; en gij zult ze uitzuigen; op de heup zult gij gedragen en op de knieën gekoesterd worden. Als iemand, dien zijne moeder troost, zoo zal Ik u troosten; en in Jeruzalem zult gij vertroost worden. Gij zult het zien en uw hart zal zich verblijden, en uw gebeente zal zich verjongen als het gras; dan zal de hand des Eeuwigen bekend worden aan Zijne dienaren, en Hij zal over Zijne vijanden vergramd zijn. Want ziet! de Eeuwige komt met vuur, en Zijne wagens als een stormwind; om te doen gevoelen de hevigheid Zijns toorns, en Zijne gramschap in vlammen vuur. Want met vuur zal de Eeuwige geregt houden, en met zijn zwaard tegen alle vleescb; en de verslagenen des Eeuwigen zullen menigvuldig zijn. Zij, die zich zeiven heiligen en zich reinigen in de hoven, achter gindsche eenzame plaats, in het midden; die zwijnenvleesch eten, en afschuwelijkheden, zelfs muizen; te zamen zullen zij uitgeroeid worden, spreekt de Eeuwige! Doch Ik — [wegens] hunne daden en gedachten — laat het gebeuren, dat alle volken en alle tongen vergaderen, opdat zij komen en Mijne heerlijkheid zien. Ik zal een teeken onder hen oprigten, en zal vlugtelingen van hen zenden tot de volken Tar'sis, Pul en Lud, de boogschutters Tubal en Javan, de afgelegene eilanden, die nimmer van Mij hoorden, noch Mijne heerlijkheid zagen; opdat zij Mijne heerlijkheid onder de volkeren bekend maken. Deze zullen al uwe broederen aanvoeren, uit alle volken, als offergave voor den Eeuwige, op paarden en wagens, op draagzetels, muilezels en snelle kemelinnen, naar den berg Mijner heiligheid, zegt de Eeuwige! gelijk de kinderen Israëls de otiergave brengen, in reine vaten, naar het huis des Eeuwigen. Ook zal Ik uit hen nemen tot priesters en tot levi-ten, zegt de Eeuwige. Want gelijk de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, bestendig voor Mij staan zullen, spreekt de Eeuwige, zoo zal ook uw kroost en uw naam bestendig voortduren. En bet zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan, en van Sabbath tot Sabbath, dat alle vleescb zal komen, om zich aanbiddend voor Mij neder te buigen, zegt de Eeuwige! En als zij uitgaan zullen zij de lijken der mannen zien, die weêrspanning tegen Mij waren; boe bun worm niet sterft, en hun vuur niet uitgebluscht wordt, zoo dat zij eeu afschuw voor alle vleescb zullen zijn !
En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan, en van Sabbath tot Sabbath, dat alle vleesch zal komen, om zich aanbiddend voor Mij neder te buigen, zegt de Eeuwige!
90
mn twi x
iTüran nipü iprn ^Ü1? ;n^ D^a^nan -nürwnnin; iün i rip^a :nniM tnp Dnaa^nn1) wbn Dnp:n D'ia niM ciüi^ bnwi DI1?^ nnja rr^x
av I; - r f j ; fv -s-: t t t : t # v ••
i3ön3n lax ni2gt;« ^»«3 : Wthn
: lönan aaon:** b:«
Di?n vna^-riK nin;quot;^. n^niJi njnnan DD^niöïyi a^nb vri33*iö naiopi «lir ^jsta nin* mrr^ : v^N-nx isnnai t2é^: nin» mz ^ : ^«-♦anVa. impi 12K nana
•i : - : i ^ t : • -«t ; ^ quot;t lt;' •quot; •• ~: i~ : it -:i- : - . t •• :
■7« Dnn'^an'i D^nfpnm : nirr 'bbn m n^rVrntt -Dnym rp-^ni inm ifa 'nina iha nn« niiin
at.: it ;. i iv-vv -; ^-jr ■*- z •• : 1 Jv t - - - lt;— - - {■=
nxa on^nii^nöi on^ö »i:Ki : nin^DNi lüp» nn» r_ 'hnw]; nürriK i«3T m:amp;4ni Dji^rrSrnx'
niSi Sis i^Ehn D'iin-^st o^na 1 ona niK ona quot;nK -1^« D^phin Dquot;«n rvi bam nwp
lt; : it v -: »• ;it •gt;• • jrr Iatt: j- v Kv ; j
i^arn : D^iaa niarnx niarns IKTK^ yüp D*DID3 nirrbnrüö 1 D^an_l?3ö 1 Drrnx-^rm
• - - V v t * - t r jt ; • •,*. quot; t * -'v •• -i t
quot;i^N3 nin; quot;10« DVB^IT yyT in hy_ mianaai onnMi DHD'DJquot;) :nin,n^iint3'733 nraarrm iVa»
J'-'pquot; -pt it : r* j t r : • yr; • - v s** t : • •• : • t
D^nnno^n^D »3 : nirv idn d^1?) dmV njpK ï3 nin^DNJ vsh onojr nquot;^ ^ i^x n^inn rn«m
t-jquot; at : *%: . v-t ; ^ r r i yv -: v -; r t-;r I vtt :
nr^ npi v^nna ^in-np rrrn : D3p^i ddj?quot;it n'D^
: nin; quot;iük ♦jaS niiwnV ijJ'a-Vs K13't brxi nrón kV DnyVn *3 »3 D^an d^jhh naaa ikti
t • ; t ■• t ; - 1 -• a- v' j • ~ * t-,-:it ••: • ; t:
nai iL-'ina nn no nvn : i^3-lP3l7 p«m vni n33n nquot;?
it t t ; i v t lquot; J T i v ; j
: mn^ XiV 'JüS mrwn1? nra ba nid1 ina^a n:^'
jnnfti pcfn pips n-ci-i /ft 0)'3 imnnit p'c ons r'-'-i bp oft ,o'7nDD jmm) (-ftj? i^in quot;HD mpo? ic
89 LEZING VOOR DEN MAPHTIR OP SABBATH EN NIEÜWE-MAANSPEEST,
Op den Sabbathdag, twee éénjarige lammeren zonder gebrek, en twee tienden meelbloem tot spijsoffer, met olie aangemengd, benevens zijn plengoffer. Dit is het Sabbatb-brandoffer voor eiken Sabbatb, behalve het gedurig brandoffer met zijn plengoffer.
Op de eerste dagen uwer maanden zult gij tot brandoffer, ter eere des Eeuwigen, brengen: twee varren, zijnde jonge runderen, en eenen ram, éénjarige lammeren zeven, zonder gebrek. Drie tienden meelbloem ten spijsoffer, met olie aangemengd, bij eiken ram. Telkens één tiende meelbloem ten spijsoffer met olie aangemengd, voor elk lam; dit zij een brandoffer, tot eenen liefelijken reuk, door het vuur te verteren, ter eere des Eeuwigen. Hunne plengoffers zullen zijn voor eenen var een half Hin, voor eenen ram een derde van een Hin, en voor een lam een vierde van een Hin wijn. Dit is het brandoffer voor elke nieuwe maan; voor [alle] maanden des jaars. Ook eenen geitenhok, tot zondoffer, ter eere des Eeuwigen; behalve het gedurig brandoffer zal dit bereid worden, benevens zijn plengoffer.
HAPHTAEOTH.
JESAJA LXYI, 1 - 24.
Zoo spreekt de Eeuwige: de hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank Mijner voeten; welk huis is er dat gij Mij zoudt willen stichten, en welko plaats, daar Ik zoude ruston ? Dit alles immers heelt Mijne hand gewrocht, toen alle dingen ontstaan zijn, spreekt de Eeuwige: daarom zie Ik ook neder op den bedrukten, den verslagenen van geest en die naauwgezet is op Mijn woord. Die eenen os slagt, begaat een manslag; die een schaap offert, onthalst eenen hond; die een spijsoffer aanbiedt, [offert] zwijnenbloed; die wierook ontsteekt, huldigd de misdaad; gelijk zij hunne eigene wegen kiezen, en hunne ziel lust heeft aan hunne afschuwelijkheden; Even zoo bevorder Ik hunne rampen, en doe verschrikking over hen komen; om dat Ik riep en niemand antwoordde. Ik sprak, maar zij hoorden niet; zij deden wat kwaad was in Mijne oogen, en wat Ik niet begeerde, verkozen zij. Hoort het woord des Eeuwigen, gij, die naauwgezet zijt, op Zijn woord! Uwe broeders, die u haten, die u om Mijns naams wil verbannen, zeggen: de Eeuwige zal verheerlijkt worden, dan zullen wij uwa vreugde aanschouwen; doch zij zullen te schande worden. Eene stem van verwarring [gaat op] uit de stad, eene stem uit den tempel; het is de stem des Eeuwigen, die aan Zyne vijanden den verdienden loon vergeldt. Eer zij in arbeid was, heeft zij reeds gebaard; eer weeën haar overkwamen, is zij van een mannelijk kroost verlost. Wie heeft ooit zoo iets gehoord ? wie heeft ooit iets dergelijks gezien ? kan dan op éénen dag een land geboren worden ? kan een volk op eenmaal worden voortgebragt ? Maar 'Zion voelde arbeid en baarde tevens hare kinderen. Zou Ik tot de geboorte brengen en niet doen baren ? zegt de Eeuwige; zou Ik, die baren doe, [haar] gesloten houden? zegt uw God. Verblijdt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen, dio haar liofhebt; weest vrolijk mot huar, gij allen die eens
unn mi) roea ua
nbb \:p) Dö'pn n^-^a D^ap-^ na^n bvai ina^a nat^ rh'v : laoii p^a n^iVa nnao
a - - : V- - j' I : • s I v vv - jt : vt : •
s : nap:} tipnn
npa-^a ana nin^ nVy lanpn oa^-in ^mai
•- : ictt !••; 't at i- \j j' i; - v •• ; t •• t;
Dwy na^ah : nwnn n^a^ n^-^a Dv^aa im nbb nnsn nsS ro^a nSi^a' rruD nVb
^ v lt; • ; V Jquot; ; at V it vt - • V v - jt, ; t ; • v«
nn:ö nVo |ii^ : nns;n b'sV jotba nViba nroa : nin^ nvx nn^ nn nSj? nnKn jraa^ jö^a' nb^a n^ani Vk1? pnn is1? nni 9pnn ^n Dii^apji n^i: nr^n itbnna ^nn rhy n^r l^i^aa1? pnn : laDTi njrr TOnn rhybv nin^ mvrh nnx DvW
y : • : V' ti- v t - s- - «st i- kt - z vr v j-07
i^in mi) nyamp; mean
V'D jD'D nW3
(?5))m rsD npss'san n coudo prvs pft \\D3 DWH r^Bon cvn cfni nscs)
n^a npN ^jn onn psni ♦Npa p'p^n mVi* iük na 'T np^a-nNi : maa Di|po nrw ^ruan -nail^ax nrSs^ nin^üw n^-^a vn'i nn^ ^i^n^nnaiT^K-nanni^n «naT^ nnni nn nsfrDa m niao rob1? Ta?D nnn-on nn:a rhyn aba
tquot; quot;// vat ' ,quot;jt : vt ; r;- •-j - T % • v v
inaK : nxan D^a: sn^ijp^ai an^aina nna ♦nnannii^|W'n«n[5 |r nrh Wa^ Dnnwoi DrrbS^na waamp; nnna'nvan-^ni^Narj^aV^n )amp;%) iij) oanjü aawiy oam npK inn-r^ onnnn nin^nan : ii^a» oni oannp^a nsi:i nW naa» W |rüS Dnua: va^Sipafepnjn; Si^ Sana n^D pn^ Vm-^D ; nar nta^oni n1? San «ia» Dièa'mV Snn
quot;j~ t i- itt t. j- : •: ^vt ^ vv vt . vv^t trttt v t
D^a^ipbrDN nm ova p« Vnvn njpxa nxn p n^ra xbi Ta^K »:«n : n»:a-n« ri»s m'rD-i nSrr'a nnx
gt; : v ; - v -: r t iv t v I v * gt;t :it - tjt • . at v
'inQ'ky ;nnl?K-)ö«»nnïV'in'7iDn*:xquot;DKmquot;n»-iDX' TSIK
s.: • i .it jquot; t * :\- t: v .- s*-: *. at : .-•- ^
quot;na fritbD nnK nnn'Kna na to D7^quot;nx
HAPHTAROTH.
88
I. KONINGEN VII, 40 - 50.
'Hiram vervaardigde ook de aschpotten, de schoppen en de sprengbekkens; aldus voltooide 'Hiram het geheele werk, dat hij voor don koning Salomo tot het huis des Eeuwigen maakte. [Namelijk] twee pilaren, twee gedraaide kapiteelen, welke op den top dér pilaren waren, en de twee kransen [van loofwerk], om de twee gedraaide kapiteelen, die op den top der pilaren waren, te bedekken. Ook de vier honderd granaatappelen voor de twee kransen, twee rijen granaatappelen voor eiken krans, om de twee gedraaide kapiteelen, die boven de pilaren waren, te bedekken. Voorts de tien stellingen, en de tien waschvaten op de stellingen. Eene enkele zee, en de twaalf runderen onder de zee. De potten, de schoppen en de sprengbekkens; al deze vaten, welke 'Hiram voor den koning Salomo in het huis des Eeuwigen vervaardigde, waren van gepolijst koper. In de vlakte der Jordaan goot ze de koning, in do • vaste aarde, tusschen Sukkoth en 'Zarethan. Salomo liet al do vaten [ongewogen,]; door de zeer groote hoeveelheid, werd het gewigt des kopers niet onderzocht. Salomo maakte ook al de overige vaten in het huis des Eeuwigen: het gouden altaar, en do gouden tafel, waarop de toonbrooden waren. En de luchters, vijf ter regter zijde, en vijf ter linker zijde, voorwaarts van de Godgewijde plaats, van het zuiverste goud; ook het bloemwerk, de lampen en de tangen waren van goud. Alsmede do bekkens, de snuiters, de sprengbekkens, de schalen en do vuurpannon, van het zuiverste goud; ook de herren der deuren van het binnenste huis, namelijk het allerheiligste, alsmede de deuren van het tempelhuis waren van goud.
Zoo spreekt de Eeuwige: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank Mijner voeten, welk huis is er, dat gij Mij zoudt willen stichten, en welke plaats, daar Ik zoude rusten ? — En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan, en van Sabbath tot Sabbath, dat alle vleesch zal komen, om zich aanbiddend voor Mij neder te buigen, zegt do Eeuwige!
Jonathan dan zeide tot hem: Morgen is het nieuwe-maanfeest, gij zult vermist worden, daar uwe plaats onbezet zal zijn. — Jonathan zeide tot David; ga heen in vrede; wat wij beiden elkander bij den Eeuwige gezworen hebben: de Eeuwige zij tusschen mij en tusschen u, tusschen mijn kroost en tusschen uw kroost, [dat bljjve] tot eeuwig.
rovam quot;w ratr müsn nö
'tJD'D 'NDoSoa
DTn^mipiTörrnsi D^'HTINI nii'an-nK Dinn
t • Ia t: • - v ; v*t- v ; . • -
JT3 -huh rwv nDsbarrSmK
v ; lv -»••• - vt t y.% -: t t : - t , v -j i-
oniDjrn nhhan nVai dhdv : nirr
V,' m it# gt; | gt;v quot;* '•'ti- s - it ;
yamp;n n'irisn nnrntr-nK hidd1? dtt^ niDatyni D'niy
O* quot;* ti- ^ : v - ; * - : j t ; - : • at :
nizDamp;n ♦na'1? mso tó-irrnw : omoyn
„t: - v v .. : - ,- . -.T v: - ■t . '-
mnan ni^ niDsbnnKn hmit? D'ion DniLriiy
t v it jt
m'BW nïwnsi quot;ivy miDan-nKi: omayn 'is-by im
Vtt -: J • - t ; v at ^ - v ; r - it Jquot; ; - \.v
nnn npan-nKi quot;inxn D'htini : nuban-^
quot; Jquot; kT T ^ * '''TT quot; v : AT rv ,T vt - -.y i ; -
D^srrbo m) mpTDrrn^n D^nquot;nw niTDirnKi : ori ntrnj nin» rió1?^ -iSdS Di^n n'^ Sn«nJS
v v ; at : jquot; - ;t • ^t t v -; v •• t p-'
niaDranDitinnayoa^ón Dpr nnn 1333 : taioD^-
^ ••. 1 jquot; at t-: it vquot; ir .; fv v - I-»tt^; I - lt;- • : ir :
ah iko hkö 3^0 D^srrSrnx nb1?^ n:n : jnnx joi Tfn n« ribbv ^ : n^ran S^p -ipnj
D^sn onbvby jnb^n-nsi 3nTnn3Tp ns nirr rv3
po'D rón nfen-nsi : 3nT
v : - ; • p v :p • s- t : • -t • •• t ; - ... : ,tt
nnDTDni niöDm : anr D^np^ani riism msm iud anr
gt;S:Vr:L 1 ' quot; V ,TT ' 'T : v quot; : yquot;': -sv - ; at -.tt
n^n nin?!? nihfirn nuo anr ninnarn niaarn, nipnTpni
: 3n? ^yrh n^n 'rhi^ o^npn anp1? ♦o^ön
itt vt quot;1- • -j- * jquot; : - : • tlt- v ij : • • : -
o^)DD? :gt;b6 o*)od?? nn6 7)jj o'd'dï» rgt;3ü n3D3 5n oiSï
nPK D'nn ptfrn ♦nds nin» nox ris iylrriD n;m : 'nnuo DipD nr-w 'S-iiin
*•» ** ' tt : j •* t 1 ; kt j\' •• ; ; • ..
^a? nmn^n? iVTbi «13' in3^3 mw noi i^nn3
vquot; t : ^ r ; • ; vt t t s t a - - ; vr - j- • : t :
it : j- T
(?b6? 0»piDD 71J) q'Dïrb imnni 0.^ dquot;i in 06 omoo jr5n)
noti^ : ?]3^iq -ipa^ »3 rnpsii win ino rniin»
■ .S 'quot;•lt;-T ' '-quot;T CIJ T : V ■■■quot; I •quot;r T 'ITT 1: J ...
i:n:Kv DIT^7 in1? |njin'
p3i p3i ?|r3i 731 nn^nn' IdkS quot;ninj 0^3
: Dbijny
o'snnft? o'P'od? 'jb pi onmfi j'ft ,73! impni nh in oft jsft)
87 roum w r\yamp;2 rmnn n«np
ibnp : n^^-p yym n wm n^n ai'3
t :It it- i* - • v v^v • -» 'at j- ; • ^ t • • ^it
nren nac ya ^ 'ui e]D3'm^p : lirriK |2quot;!pr nj
:. narp ^7:0 ^ wvi QV yamp;v smv brs
I it : t I v • : - fsquot; r ■gt;•• i • v' t jt t jquot; : - ;
nrcn rair '33 ^ C]D3-m^p_ quot;iiaij?
:n^ia
: n^-p yTns nns: wv: avquot; bva
i it •• i v v,- • -: a* t * v* t -'t t -•••; :
nr»n nr-r ya ir 'ui c]D3-n^p_ ii3quot;ij5 : n^-p Dip nr
. 'it ^ i v v.quot; *-: :'t yv
^3 n«D liix namp;zn avn niron n3:n i nw
t-r: ■ - • : . v •• , T ' ,:. ' quot;: ' ' . quot; V' , J
anr nifis ramp;y tjpr^itü nncy D'namp; ejpp mrfp.
□73^quot;) C]Di nnxn nn^jpri nsDi : niamp;y D'nv
bnamp;3 nisayziw a'sbx D,L73n noa bb nnsn pnan
h.'jv : v quot; i- : quot;. : * : ~ • •• - I •.•*■: lt; at it I jt: • -
nióp nxSa snr niss : tyipn
,vt t stt -; V I: j •• ; ••: v » : CT T f quot; v,, quot;
-S3 : njstai on^ ni33n 3nrS3 Eni[?n f]3n -»J3 0^33 T^-D^ïy DHfi quot;1^ n1?^ *1p3n .
1quot; ; s- t ; t t iquot; ; lt;• quot; • t -«t t squot; : t it ptt quot;
: nxtsn1? nti'i? Dquot;^ onnmi D'y^ nr^
. it - : vt t )'• '. •)' ■ )quot; ' c at t ; • *.t t iquot; .vt t
qtn bna n^3ixi oniry D'óV^n rat 1 -ip3 S31
lt;• •• • t t t : - : j* ; v ■ t ; .-■••• '•j~ • ^
niran n33n hnt vêv d^33 onny
-...•- j- lt; a- * ♦ t : t ; quot; ' **' \ —' ' '
ins 13-iS I^ID VnirSx nt^o N33i : n^an nm
• J- -: •• v j . v v . : 1 t * a** -:r
n«-Sj? nl33n Sro vSs ■anp bipn-nx
: VSK -1311 D,313n W r3D ni^l
. 1 ^itquot; i v A* ••.: - ■••• : • i.quot; * •-.••IT
vSx rnptfi |inx_7S' 131 : im)gt; nin; 1311 npiy ii'H* rnusn rii3n-n«
nmn^nniuan nn« (3 '^i : niian
t av iquot; v.t v: iv ^ t ^ v i -; r »•• i- -
3nT ntrpD rruan n'^D nn : ni^DTS mrr nix i^N3
t t --t i; * Tgt; : ' lt;•• -: r v: iv v vt : jt' yv -: 1-
hin' nNin I^N nxia3 «in n^po nnis'i^ n3i,-iy
t ; «t : v v -j VI-' a* jt 1; • vt : • quot; ••:
: ni:an-nK rivj p ma'D-n»
it ; - v vt t i jquot;
roum p^Ki r\2v nncan ra
• wnw^pi ann -n« Dsi hhn 'Dquot;n3-D« msDV mn' nÓN-na : iosV
-••: i••••«- t ;/ • t ; ^ -it : - t ^ i i ••
nxn-nNlDtynDjrn'rn^nn nnx-Dii lè^n 'moi^D
quot;■•■■ ••■ / = • /-= ■ r -1 -t. t■ : s r =■: • 13?Enrv Nrpap : n^xn ono^n pa D'D^HQ ^7 Tirui
nönnöio^K-»3 nnx jn'an
'nn: yamp;n nxn nan ' »3 : naï tna
^ • - t lt;v -: i v v t — • - -,... v. ;^- ... „. .. r : . ,.
dxj nnna nnao ^jn a-yy nyy# nns px'Sj;
Di'3 .* nnx ova NvrrpKn n^Tix nixav nirr
-• quot; it v j ; I ^quot; ' V,T T ' ^ quot; v ^ y : - t ; -r ;
rai nnrr™ in^-17 isnpn niN3ï mrr bw Kinn
'vvv - j- v ^ aquot; ••: ■gt;' i :i: ' t : : •-.;
»3 -Qin 3iy»i : njs'n nnn^Ki
• quot; V : quot; •■ v- :-#A- ■quot;• quot; Kt: - - t t- jt •• : - i- v :
■rp™ 'n^s4*] quot;inknnisfi nnx na 7« ion^ : inr^Q njnt? rrnn: nii n^ anrniuo
lt;t: • t v t t v iquot; ct: • : . t - jt *..: t •.. tt - :
n^Dwa^i : n^Ki-Sy im nn^ mp^Q
TM- T i- •■ ^ ^ ,T , J-- -: V - ..Ir, ■ :
•j^an-^ iqni ]v_w : n7N0^-^ nnsi n^n pp»ö nnx quot;idamp;vi nann nsban : ♦jin4 n^K no iasS ^ n3nn
j- . - ] — '' quot;' •quot;''T rt ** jquot;,. ~
inwi tyi : 'rw K1: noNI nVx non^na nyn» sibn nu
lt;quot; ' r j y.- it va*. T-quot;*. t t . t . j l': 1quot; quot;
riba «71 ah naN1? Vaanr1?^ njn» -121 nMaxS nx ':sh Sn^n-in nnx^a : niN3X mn' las4 TvnrDK ^
: * . 9 t - st - r 1 t : -'t t ' 1 » * •*'
: nS ?n ?n niN^n n^^m psnTiK x^ini n'^a1? Saanr
it ivquot; -. : t it i v •**«• t v • : a * ; t -.:
(*) nsum w nyamp;2 n^aab n-nnn nxnp lianp ; n^nna-p SwSa-i n^^a ^dS wm -ra^n bi'a
t zi^t 1 t : i v v.quot;^- : - av - : ; • v,* t • • ; -
f]D3 nns4 pnra'h^^a nxai a^hp nn« ^ornn^p püirhbznbb D'Nba 1 onT^iripn bpügt;3 bp^ D^B'
I vv,v - ^ jt ; v v ' ** : -••.• •• : vIa - Iv-v : I-.\v j- ; .
-p tik ia : nnap ns^a zinr ni^y nns4 na : nraoS
' •* t ••* •'quot; v 1 i: jt •• ; j.tt jt t -; v - (j- it : • :
nnx ony'T^ : rhyb inr^-p -inx'^aa nns4 b'x npa niban annj; h^an dVn bw ip3 D'a^n narbi : nxanS
t • -• j. -. t * quot;s lt;• •• •- : jjtt • t : - --••.•: it - :
: quot;iixnna'p Vs^aa gnp nr njan ny^-^a n^aa lianp : ^inr-fa p;aN fa^a aa1? 'ir^nn aip ntj'cn nar ya ^ 'ui ^Da'nn^p
(*) Zie de vertaling hiervan in het Boek Numeri.
ss nsiam pwfn na^a i'üfiD1? rmnn nxnp
^ I . ,'a oi»3
mpn : iqvv wm ijnrra iwni anpn ai»a
• i: • |t t • v ; at 'quot; —: - ; v1»: • • •• -
mron nx» ^3 ^ '«i ^D3T1^|5
: n^rra bwna pip m '
. it 1 v, vquot; : - ; Ij- :It w . ^
liaip : prrp rS^T ^ kw: ^Sts^n dvs
t tït » i •• I v • v; • a'». ; -*••; * vquot; t * * ; -
neen nvff ^3 n- 'w ï]D3quot;n^p
: jSn-js a^S» |3ipT nr i33quot;ip MiNnt^-ïai^N pisn ^a1? ^ann D?a
t ;It i ••:!•.• v * v: Ia- :•quot;•;• v* t • • ;iT
nvm nar -w 'mi f]D|quot;rnyp : iiKmy-ra nirSw nnp HT
* j l ••: lv v v: ij- :It ,v _ ,'l 0v3
uaip : ^i^T-ja c]D^7N na \*agt; K^p: ova ncan tw ^ '«i e]Daquot;n^p_ ; S^T?a tiD'Sx pquot;ip nr
■•• : l v t : ■•• :quot;r ,•.• . D1,:
laanp : iiri'Dyp vwbx onsN ♦aab ^y^airn nva
t :It i • - I •-• ^t t r v: 'at : v -•quot; ; • T * • : -
neon njr ya iï '■gt;» C]Daquot;mj?p : nrro^'ja yajf'Ss |a-)[5 nr
(*) nawm ptwn naty mtaan
'3 p'o n^3?3 ,-IVJ; ^ma : nirr dw quot;lama gt;niyamp;) «a-^an »3 ri'rna
it : r-.: lv ; it ; vt ^ • s- ' a • v 'q: * : r t
♦naa^i oyb ,L5 vm «inn ova nin^D^anona
••• ; - it ; v* -ff : - ■gt; • r : v lt;• - • ; • ;
-n« nirv : -i^k nixax nirr_'a nvn'i -ibina
. lt;t ; -t; i'it •• -j-t z t i jr : gt;• : -. -t : | •• ;
quot;Sa on : D^mn^nna^npn nonx ^ ibSn nmn'
^ ^t jm -it t i • v t v llt;s - ; - v~ » : v t :
r^in'-n» ^«nn : i^np TI^OD iw '3 rnin» »JÖÖ n'^a
- ••. : v ...;-- i :ir I j : * vquot; gt;' at : ; • vr t
irpp^ nü'p nin» ^ö1? npy bn^n jnari n^ri jè'^n ?|3 nirp np» ^n_b« njn^ *iam :
yi^inn : tyso 'jïd mx nr xibn ubmyz nnan na nin*
- ••. i* iquot; quot; jr \ v jjv s -j 'at t i • vquot; - i : t :
niaxn : ^7öri ysb np^i D^IÏ onaa jya1? n'n v^nDK^v^oD^ïnonian in'oniDN^» vjfib Dnopn nÓNi: nixbno nnk B'abni nViy 'nnayn nt^n
- ,t 1 t/*! r lls' 9'- : -q: -= 1 ,■■''•• ■ =-'.•• quot; =
nintsn epïn iD^n irxrVy nmu c^:x
t- i ' t - * t- a quot; v,t ir t v' t
Zie de Tertaling hiervan bij -jniSma 's in het Boek Numeki,
(*) naiant pcxn n-nnn nwnp is
(O'7ibds pi'rn» I63) hamp;Ï ncn£D
. I , 'fgt; ot'3
1QK7 Via-wt hn^-bs nan : Idk1? ni^o-VK mrr
jtt v ; • -ii- v lt;•• - i •• jv v vt : jquot;
nro» D : onb HÖK 'wntt iDisn na
jt ^ vit; iv t it aquot; t; • —; ^ v v -:ir ; j
d : vj^ri ?|^k r:ö i nin; in» d : *\ioüy nirr 'by ♦üB'-nx )tim d : a^ty *b D'^ t^k V:ö i nirr
quot; ! v j t z i t v i: /•• r: I v •• t t lt;t ;
D : oaias ♦aa
r* i t -I v* -:r aquot; t ; * ;
ma^Nn j^Tino JJO
ihn n^p»quot;! fi^sn-riK D^n1? rré'O n^a ova w antyo'i v^rba'nsi naTsn-nw v^a^aTiKi infc
:quot; Kquot; t ; •- at- t v ; v ; t v :
ritssn on onaxn^a ^«n wj lanpn: onx -iïv nin» 'jöS oianp-nN W3»i .* DnpsrrSv onojn on
,.. T : j..; • TT ;iT v . T- ^ rl\; - ^v*: I T
quot;inxb TiEn rhyy npa ïpy ax riSiV
atv; ; i* • ; - jquot;; - VTT^J ITT -«T T T ^
: quot;IQNJ niïü-bx nin; : |a^an yp) oriiN lanpn -1?» bniK nnnji nyiö Vnk niarnx laj;1? vrn ahxn np
T lt;t -it; 7quot; •■•mJ v -:r t ; t • iquot; . l-«
npan-nNi rtayrrnK nÊ'o np*-) : innay ♦sa o^i^n
»ATT - V ; !IT v V I—- I T I •{ j' z ^ • • ; |-
ijpan nya-iN nw ni^yn ♦nty i n« •d^Spt'jk dhik |n»i npv hxi ri^a^n yans i nxi : Dniaj? ^aa pp-ia ^ab {na ïigp *iDn'« Va Dnnajr 'sa nnp ^aquot;? quot;i^an : ix'Equot; cjriaa oh^ Wpn nna^^a [ni j6 nnp : jnan tanpM ink nj^an ova naTpn nari ns Dw:n tanp^ n^o-bs nin; idn'i : narpn yp) DJan|?-nN D«^3n naanS □ian^-nx lanp* oi'b im di^ quot;ins ■ja ppm quot;i^a^-nx ptpxnn oi'a anpan ^nn d : narsn nNoi ü'amp;hf nnN cjorni^p liaipi : min; ntao1? anys^ quot; on^tr Bgt;ifDn Spfa D'jn# ^pa inx p^ira n^B'p nsba anr nnx «ia; nmob p^a nSVa nVo d^Sd
. vT T ./TT-: y- - (j- |T . . . I .. vv _ JT . ,. v • •• ;
injp-ja nns-'^aa nnx Vk -ipa-|a nnx tö : niüp npa B'p^n naói: nmnb ihk D^-n^ir : nbyS fanj^nrnB'pn n:^-'jao^aa n^pn onmy h^an D^K
; anya^-ja JIETU
C) Zie de vertaling in het Boek Numeei.
HAPHTARAH.
verbond des vredes met hen sluiten, dat hun tot een eeuwig verbond zal strekken. Ik zal hen [in Mijn hand] plaatsen, hen vermenigvuldigen, en Mijn heiligdom in hun midden plaatsen, eeuwiglijk! Zoo zal Mijne woonplaats bij hen zijn ; Ik zal hun tot een God wezen, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En de natiën zullen ontwaren dat Ik, de Eeuwige, Israël heilige, wanneer Mijn heiligdom voor eeuwig onder hen zijn zal.
I KONINGEN II, 1 — 12.
Als de sterftijd Davids naderde, gebood hij zijnen zoon Salomo aldus: Ik ga den weg van al het aardsche; houd u dus dapper en wees een man ! Neem de verordening van den Eeuwige, uwen God, in acht, door in Zijne wegen te wandeleif, Zijne wetten, geboden, regten en getuigenissen in acht te nemen, gelijk in de leer van Mozes geschreven staat; opdat gij voorspoedig zijn moogt, in alles wat gij doen en overal waarheen gij u wenden zult. Opdat de Eeuwige Zijn woord bevestige, dat Hij betreffende mij gesproken heeft, zeggende : als hunne zonen hunnen wandel zullen in acht nemen, om voor Mij in getrouwheid met geheel hun hart en geheel hunne ziel te wandelen, dan zal, zeide hij, niemand van u van den troon Israels worden afgesneden. Voorts weet gij, wat mij Joiib, de zoon van 'Zeruja, gedaan heeft; wat hij aan de twee krijgoversten van Israël heeft gedaan, aan Abner, den zoon van Ner, en aan 'Amasa, den zoon van Jether, dat hij hen verslagen, en oorlogs-bloed in den vrede vergoten heeft, waardoor hij oorlogsbloed heeft gebragt op den gordel, die aan zijne lendenen, en op de schoenen, die aan zijne voeten waren. Handel dus naar uwe wijsheid, en doe zijn grijs hoofd niet met vrede in het graf dalen. Maar aan de zonen van Barzillai, den Gil adiet, zult gij genegenheid bewijzen, dat zij awe tafelgenooten zijn; want aldus hebben zij zich jegens mij gedragen, toen ik voor uwen broeder Ab'salom vlugtte. Er is ook bij u 'Sim'ï, de zoon van Géra, een Benjaminiet, uit Bachurim; deze vloekte mij met bittere vervloeking, ten dage als ik naar Machanajim ging. Hij kwam echter bij de Jordaan af, mij te gemoet, en ik zwoer hem bij den Eeuwige en zeide: ik zal u niet met het zwaard dooden. En nu, laat hem niet ongestraft; gij zijt immers een wijs man, en zult wel weten, wat gij hem doen zult, dat gij zijne grijze hairen met bloed in het graf doet dalen. — David ontsliep met zijne vaderen, en werd in 'Ir-David begraven. De dagen welke David over Israël regeerde, waren veertig jaren: te 'Hebron namelijk regeerde hij zeven jaren, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaren. Salomo zat nu op den troon van zijnen vader David, en zijn koningrijk werd zeer bevestigd.
85
vy) müön na
dhin 'ri^nnquot;) bnnn Dni« nw dSijt nna nna m Dn^^-'j^Q n^ni ; DSI^1? DDina ^ipo-n« 'nnji rnrr »3 oHin Vti : DjrS ^S-vn» nDni D'riSxS on1? : obiyb DDina ^^ipa nvra tripa
ill li
■»
m
m
!!§S
)
If
I
I 1
ilt
s : r a- t ;
♦n'i rnüön 'a pn w DoSoa
quot;l^'n : losS 1:3 nbbirnK ixquot;) ma1? Tn-'ö' i2quot;ipn
** //'' it i ** u : j : v v* :~ a t ^ t !••; ^ :l; •-
tik mtr^i : vwh n^ni npim pirr^ quot;iquot;n3
^ v t ; - it : ^ 1^ : ^ t t ; vt '; - : I vat t t i v^v ;
vniïp vhpn quot;mb vdiis m^, 1
t ; ct i •.. : • t t ; • vlt;v r I v v: -^t : v-»v ;
nx gt;3^- jygb namp;D nnma ainas vnin^i VKS^OI tik rnrr n,p, fyo1? ; rusn namp;'K-bs nsi namp;vn
V T •. |.t I - - 1t vv; • j-- quot;. ^ t y: V r -v -:
np?7 DS-IITIK np^t'DN IDtfb 'ty quot;131 Tki'S IIDquot;!
rny-üh IÓKS D^sr^ai MaVbM nipxn ^aS DKi' ^ n'B'iris'N nN n^T nns4 Dii : Np3 bpp
Ti?
ibx1? hxiw nixzv ♦pi jni npnbD^Di D'^ DJin'i nnyp K^D^I n^i: vSaia ibpjai vbnaa niy« inisna nónbo
^t v- t; . it ; -^; r/ -: : t : t : -v -; ti-:i- t t : •
n^?^7p2 ^371: büiï 07^3 in^tr nnin-j6i ^riopna ^öq 'hnM ^3N3 vni iprrn'^jm
b'nnao 7o;n-f3 «irp ™m : ^nx DiVax
TxipS iT-Nim D'jna tidV dv3 nsno: nbbp bSSp Kim
^ • Tl; • «-T I : AT-rr -•;••• # ^ v v; • -t t»: • - ;!• # lt; ;
nn^ : anna ^jn'px-DK quot;IDJÓ nin^ ib pi^n rê-niryn n^K nx rij?in nnx ddh »2 insin-V
-; 1- •«•.• -: -••• T : quot;it:. TAT VT t j- y l-- :
vnbx-D^ in : 71 Kir ona ina^-nx n-n_ini Sx,i'ir,quot;bp_ nn 1^0 a'p'ni. : in quot;172 quot;12^1 nS^iTai D'iïr V2V quot;nbü jnana n:w o^-ns
» - t •-'- t 1 • • t i - t i lt;: v : at t vt. : ~
pm rax in ND3-^ 3^ noWi : D^ÏT iïbw D'irSty
» ^ • - 'A* T J* T Vquot; * - - T- ; I T ^ T : J' I '•
: laa inzha
en geeft de helft aan de eene, en de andere helft aan de andere. Toen zeide de vrouw, wier kind het levende was, tot den koning, — dewijl hare liefde voor haar kind ontbrandde, — zij zeide namelijk: och mijn heer! geeft haar het levende kind en doodt het niet; doch de andere zeide: het zij noch aan mij noch aan u, deelt het! Hierop antwoordde de koning en zeide; geeft haar het levende kind, en doodt het niet: zij is zijne moeder! Als gansch Israël het vonnis vernam, hetwelk de koning uitgesproken had, vreesden zij voor den koning; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem was, om regt uit te oefenen. De koning Salomo was alzoo koning over gansch Israël.
EZECHIEL XXXVII, 15 - 28.
Het woord des Eeuwigen was tot mij als volgt: Gij nu, men-schenzoon! neem u een hout, en schrijf daarop: » voor Juda en voor »de kinderen Israëls, zijne medgezellenen neem een ander hout, en schrijf daarop: »voor Joseph, het hout van Ephraïm, en het gt;gansehe huis van Israël, zijne medgezellen.quot; Voeg ze u bij elkander, tot een eenig hout, op dat zij in uwe hand vereenigd zijn. Wanneer uwe landgenooten u dan zullen zeggen : geef ons toch te kennen, wat beteekenen deze dingen ? Zeg hun dan: zoo spreekt de Heere God: Zie! Ik zal het hout van Joseph nemen, dat in Ephraïms hand was, en de stammen van Israël, zijne medgezellen, en Ik zal er het hout van Juda bijvoegen, en dezelve tot één hout maken, dat zij één zijn in Mijne hand. Die houten, waarop gij schrijven lult, zullen, voor hunne oogen, in uwe hand zijn. En zeg hun: zoo spreekt de Heere God: Ziet! Ik zal de kinderen Israëls nemen uit het midden der volken, waar zij heen gegaan zijn; Ik zal hen verzamelen van rondom en hen in hun land terug brengen. En Ik zal hen in dit land, op het gebergte Israëls, tot één volk maken, en één koning zal over hen allen koning zijn; zij zullen voortaan niet meer tot twee volken zijn, en niet meer in twee rijken verdeeld worden. Ook zullen zij zich niet meer verontreinigen door hunne walgelijke afgoden, hunne afschuwelijkheden en al hunne misdrijven; Ik zal hen verlossen uit alle hunne woonplaatsen, waar zij gezondigd hebben, en Ik zal hen reinigen, zoo dat zij Mij tot een volk zullen zijn, en Ik hun tot een' God zal zijn. Mijn dienaar David zal koning over hen zijn, en zij zullen allen slechts éénen herder hebben: zij zullen dan in Mijne regten wandelen. Mijne instellingen in acht nemen en ze uitoefenen. Zij zullen in het land wonen, dat. Ik aan Mijnen dienaar, aan Jakob, gegeven heb, waarin uwe ouders gewoond hebben; zij zullen er in wonen, zij, hunnen kinderen, en hunne kindskinderen, tot in eeuwigheid; en Mjjn dienaar David zal hun vorst zijn, eeuwiglijk. Ik zal een I. 22
84
fpo müsn na
-yóH n^«n -lortni : ♦xnn-nKi mab 'ïrrrnw uni
v -: • it v J ^it v : -: r v ; fquot; quot;: * quot;'rquot; lt; \l
»3 notfniVua-Vy rrBm -iSan-bx ^nn TOS
j* v - t ; t v -j r ■*::.• •* ' '• quot; ' ^ quot; — . r •
mpN n^n inrrarr^ noni 'nn quot;iiVn-nx n^-wn 'itN -nx hb-^n ion^ -jbón : iln njn' x1? ^-D: ♦Voa : ia« xn mn^n «b nam rn
•• t :# • t i • v.' /•-. * ; ^ v t ^ t -
-»3itsn^ nban ':2ö IKT1* i^ón 123^ -1^ i2a^srrn«
|. T J' I V^AV - J..: • V. ;r - 1V V .- j- t -«v -: . t : • -
quot;ISDH 'nn : ÜS^D nv^yS I3ip3 a^riSs4 nüsn
: ivjv - • :- it : • j -;i- v y * : •?• .v; s- : t
: SK1ty,_73-7y
r* t: • t - lvv,v
ï^an rmsn rb jntj bxprn^
nn« nb-np D*i«-p nnsi ; quot;icxS ha nin^-im w
T:v quot;quot;S f quot;* TT{ quot; . : ^ J ''
tnx yv npbi nan ^371 min'1? v1?^ dhdi -
at v ' : ( atquot; quot;: •• t :. • jquot; : ' m: r t , lt; : *?
nnpi : nan Sxii^ n^'Sai dhsn yv fiovb VSJ? -
-It: itquot;-: v.quot; t : • . -»quot; t : • - ; v I j- !•• : t t j ^
: ?!T3 Dnns4S vm nnx ry1? n1? nnx onx:
v -!i- : ! ivT ; v t -; iquot; j r : at v i ■*■•: v.': vt v v . st v t
: ^ n^-nrp quot;rarr^ibn ipxb '32 ^SN4 npN» noiTrn^np^jKnan nin^nN~-iox-rl3 Dn,l?x 121
cquot;r *' tquot; 9 ' quot;! ; JT. quot;** quot;T. ' t v quot; quot;:
-nx drs4 'nn:*! nnn Dna«-T3 c
vni : n;3 ™ vrn nnx ^1? bn^n_ nnm» yy -nDK-n-) on^x mm : ?iT3 orrby 3n3n 1^«
- t i v •• -; -: iv •• 1quot;:it ; -j-f -j s : • v -:
D'ian |*30 bxn'Equot; ^3quot;nK np1? \:h nan nirr : Dnonx-Ss* DHIN \-ix3ni yböD hm ♦nx3pi DS'-^Vn
it t : - v j- •• iquot; : ^ • .t • t ^lt;* : -pi • : p at : it
rrrr nnx nboi 7K*itr' nn3 rn«3 quot;inx 'ub ons* »n^yi
jvzv VT V |v SV T: *- ■**quot;*■ : ' Vgt;T T ^.lt;T v : T ' •*' r •.
TI:?1? my ixm Km D;ia ^r^1? mymm xm r-
.jquot;'.- # •} jt- • j.. ; • •..; |. -« ; | ... av : v.t •-, : »*»
Sbsi Dmxipsbi Dmi?^J3 my WDta» NSI : my maVao g-
: v •• l-» • : ^ v •• i • : • s : i kt:-
Dra WÖI iB'X Dn^n3^iQ Sao anx ^ny^im quot;
v t -» ; it -quot;.• -: •.*••!; i c • ^ t - i : av ••;
n3^ : D'riVsV nrft mnx oyb ^'vni bnix 'nnntpi ia1?* ^3^031 dVdS rrrr ins nyim -jbp Sn ,quot;i3yi7 'nn: iu'k riKn'Vy lat?*'!: dhin rnipm
-»•:-: • - t lt;v p-: i v^t t - -• : it : it j r : v :
,:3i Dn^3i nan mbV i^n 03^13« n3n3^ 3py,L5
: v •• ; t.quot; t v t : it : av /• i -: ^t :.it jv -n-;
on1? ^131 : nSiyS DnS wm n3y mm oSiymy DimJ3
vt «• -it; it : v.* r r t ' : - •,• t; t - v •• :
Zelfs de kloekmoedigste onder de helden, zal op dien dag weerloos vlugten, spreekt de Eeuwige. Hoort dit woord, hetwelk de Eeuwige u aangaande spreekt, o kinderen Israëls ! aangaande het gansche geslacht, dat Ik van Egypte opgevoerd heb, zeggende : U heb Ik alléén uit alle geslachten der aarde verkozen, daarom zal Ik ook al uwe zonden op u verhalen. — Kunnen twee te zamen gaan, zoo zij niet met elkander overeenkomen ? Brult de leeuw in het woud, als hij geene prooi verneemt ? Zal da jonge leeuw zijne stem uit zijn legerhol doen hoeren, wanneer hij niets gevangen heeft ? Valt wel een vogel in den strik op de aarde, als er geen net gespannen is ? Neemt men den strik op van den grond, zonder iets gevangen te hebben ? Zal de bazuin in de stad geblazen worden, zonder dat het volk beeft ï Heeft er onheil in de stad plaats, dat de Eeuwige niet beschikt heeft ? Gewis! de Heere God doet [zoodanig] iets niet, zonder Zijnen geheimen raad aan Zijne dienaren, de profeten, ondekt te hebben. De leeuw heeft gebruld, wie zou niet ontstellen ? do Heere God heeft gesproken, wie zou niet profeteren ?
I. KONINGEN III. 15 — IV. 1.
Salomo ontwaakte, en ziet! het was een droom. Hij ging naar Jeruzalem, stelde zich voor de arke van het verbond des Heeren, bragt brandoffers, bereidde vredeoffers, en maakte eenen maaltijd voor al zijne dienaren. Toen kwamen er twee ontuchtige vrouwen tot den koning, en stelden zich voor hem. De eene vrouw zeide; Och, mijn heer! ik en deze vrouw wonen in één huis, en ik heb met haar in dat huis gebaard. Op den derden dag na mijne bevalling baarde ook deze vrouw ; wij nu waren te zamen, er was geen vreemde bij ons in huis, behalve wij beiden, die in het huis waren. De zoon dezer vrouw stierf des nachts, doordien zij op hem gelegen heeft. Toen stond zij midden in den nacht op, nam mijnen zoon van mijne zijde weg, terwijl uwe dienstmaagd sliep, en legde hem aan haren boezem; en haren dooden zoon legde zij aan mijnen boezem. Als ik nu 'smorgens opstond, om mijnen zoon te zogen, was hij dood; doch als ik des morgens naauwer op hem lettede, was het mijn zoon niet, dien ik gebaard had. De andere vrouw echter zeide: neen! de levende is mijn zoon, en de doode is uw zoon. Doch gene herhaalde ; neen! de doode is uw zoon, en de levende is mijn zoon. Zoo twisten zij voor den koning. Hierop zeide de koning : deze zegt: de levende is mijn zoon, en de doode uw zoon en gene zegt: neen ! uw zoon is de doode, en mijn zoon de levende. Voorts zeide de koning : haalt mij een zwaard! Men bragt een zwaard voor den koning. De koning zeide: deelt het levenden kind in tweeën
83
niLJön JS
wnp : nirrDKJ Ninn_Di^ DI^ DI^ oniaaa isb pa^i quot;Sa bN-iE» dd,l?V nin» -i3i lè'N nn lann-n»
t # -« Aquot; t ; • •»•• ; vv quot; quot;5 quot;JT : sv • v -; v - -«t^ t -
vny-r ddhn pi : iqnS onxa ris4D ^n^rn t^x nna^an
• : ~ t •quot;.- ; v I -lt; i •• 'V ; • vr.' •• • ■)•• v:iv s*-* -i t t : • -
: nx Tpax p-^ ncnsn mna^o bao
lv ** • •.•••-! I -« ; v I •• - at t-;it ' v, *
iv'3 nnx JNPTI : n^irDN nn» D'JB' ID^'H
^ i vvv ; •• : - lt;-:•-; ir. • ; • at ; - • i- : -» ; i*—:
max ^ann ih^arj i^ip tm rn^n iV rx
• « * . 'T T ^ : * t j ; * I lt;* : I - • -: A l J..
NbHD^nb^n-jona-n^nn1? rx ï^pioi pxn na_i?ir
^ j v t ; r T-tJT I * - v -:i—: at ■quot;• V* I vt t -
n^i n'nn-DS mn» N1? D^I 1^3 ISIB' ^pn^ox ; naV
t t «v; r • atv;iv j vt: • : t ic-t • * •, : *
■d« '5 mi nirv N4b '3 ; n1? mn^ TV3
lt; at t v.quot; v: -: vv '-:r s it t j vT. r p :
'riK N1? 'D nnx : vn3yl?« inio nS^
lt;T -1 AT • -• -•• VT T Jquot; Z - r • ; - vt T -: V ^ ^ JT T
: N32' K1? K quot;131 nin'
,.. t • j v* v • • v:
fpo maan
'J JQ'D N DoSoa
'3 PjD fn? 06) ,inpl)7 TIDCI I'tus» quot;sun is jicfti rsc fti? ofti) (;7n mn ih nquot;T liio oft li'Dfti dnpi: aiTH ï}'y,1 I'vbdd rjonT
rns i ^a1? i toi^i Di^n ram rtó1?^ rp'i
I j-; J.. . . J -;|- - • quot; T i: T- A -: J- • : t ; I U--
-bDb nn^p vbbv wyy_ ^ ^quot;iK-nns ranopm nUT D^: nnhbn : vn3U
t : v quot;! i—. Ivav - v^ v t^ • y- : t t ^t ^ it t j
h3^ nRn nu'Knrjk ♦jin »3 nnsn n^xn naxm : viiab
v : i ^ ^ -»t • it ; * -: • -: j* - - it «t • it v - it t :
ibm »jTiy? Di'3 'nn : n,33 nay nbsi nn« n,33
v vquot; ~ • ; • ; • : ^ 'IT ' Kr ' Jquot; '*,T AT '* ï
quot;D\n^ 'nbii n,33 unxnrrK nnn:ni«inNTn nir«nquot;Da
• r ; j t i • - - T • lt;T gt; jquot; t : - ;J- -;r a - jt • it
: vSy n33^ n^b nxrn na'sn-Q nan : n,33
it t vt : it , jv^ -: t:at ^ v- ^t • it 1 v tvt- ,T 9
in3,3irn,i nr^' nnosi ^3quot;ns npm n1?'^n nin3 opni
v • : - - t •• : I ; it -tr • ; v iquot; -•• ; v Is- • quot; t * I : Ir t -
pvnb ip33 DpNi : pra n3,3^n nan n^nw npra
I ;• •• : Ivy - •j'-.tit Ir •• ; % r j- : • v - jt : v : Iat •• ;
nt^N ^3 n'n-K^ nam np33 v^n p^nsi no_n2m ,:3'nK
,v , r. .gt;: | - u.. v,T q „■■ ■••: v : v
nan -mi 'nn ^3 '3 n? mnxn n^xn la^m : 'mr
.. - jj..; - _ . . j vv . |T T * IT, '•'•gt;'gt; ' :'TT
: -|San uab nansmni ♦nn \2Di nan quot;]33 ó xV max nxn hnax nxn nan ■p3,i 'nn ^3-nT max nxr ribbn naxn
«: A- - 1 -•••; v— J* : v v v -• I v v - v j -
ix^^in^-mp-tSan laxn : 'nn nan -123 ó x1?
j' t ~ vat -J* I: I v vv - v ir v ; vquot; - Ijquot;: • •*
Dvamp;b 'nn tb'n'nn nn n^an laxn : n^an ^sh 3quot;inn
*at : • vquot; * •-VV - v y: ■ !v v - Iv iv - ;•• ; • vvv -
HAPHTAROTH.
mond niet moeten groot maken op den dag der ellende. Gij hadt in de poort Mijns volks niet moeten komen, ten dage huns rampspoed»; gij althans hadt zijn ongeluk niet moeten staan aanzien ten dage zijns rampspoeds; noch [de hand] aan zijn vermogen slaan ten dage van zijnen rampspoed. Evenmin hadt gij op den scheideweg moeten staan om zijne ontkomenen te verdelgen; en zijne ontvlugten hadt gij niet moeten overleveren ten dage der ellende. Want de dag des Eeuwigen is nabij over al die volken; gelijk gij gedaan hebt, zal u gedaan worden; uwe vergelding zal op uw hoofd wederkeeren ! Gewis ! gelijk gij op den berg Mijner heiligheid gedronken hebt, zullen die volken steeds diinken; zij zullen drinken en zwelgen, tot dat zij zijn als of zjj nooit geweest waren. Maar op den berg 'Zion zal entkoming wezen, en hij zal een heiligdom zijn; en Jakobs huis zal hunne erfgoederen weder in bezit nemen. Jakobs huis zal dan een vuur, Josephs huis cone vlain,j en Esau's huis stoppelen wezen, die zij ontsteken en verteren zullen; er zal dan van Esau's huis niets meer overblijven; want de Eeuwige heeft het gesproken. Die van het zuiderland zullen dan Esau's gebergte erfelijk bezitten, die van de vlakte de Philis-tijnen ; zij zullen Ephraïms velden en 'Somrons velden in bezit nemen, en die van Benjamin het landschap Gil'ad. En het gevankelijk weggevoerde heir der [overige] kinderen Israels, zal hetgeen den Kena'aniten is, tot Zarphath toe, en de gevankelijk weggevoerden van Jerusalem, die in Sepharad zijn, zullen de zuidelijke steden in bezit nemen. Dan zullen redders den berg 'Zion beklimmen, om hot gebergte Esau's te regten, en het rijk zal den Eeuwige behooren.
'AMOS II, 6 - III, 8.
Zoo zegt de Eeuwige; Om drie misdaden van Israël, en om vier zal Ik het niet afwenden; om dat zij den onschuldigen voor geld verkoopen, en den behoeftigen voor een paar schoenen. Gretig naar 's anderen akker, staan zij den armen naar het leven en verbuigen het regt der bedrukten; een man en zijn vader gaan tot ééne jonge dochter om Mijnen heiligen naam te ontwijden. Zij strekken zich op verpande kleederen uit., naast elk altaar, en drinken wijn der afpersing in het huis hunner afgoden. Ik nogtans ben het, die den Emoriet voor hen verdelgd heb, wiens hoogte als de hoogte der cederen, en wiens sterkte als die der eiken was; Ik verdelgde zijne vrucht van boven en zijne wortelen van onderen. Ik ben het, die u uit Egyptenland heb opgevoerd, en u door de woestijn heb geleid, veertig jaren, om hel land Emori in bezit te nemen. Ik heb uit uwe zonen tot profeten opgewekt en uit uwe jongelingen tot Nazireërs; was dit [alles] niets, o kinderen! spreekt de Eeuwige. Maar gij hebt den Nazireërs wijn te drinken gegeven en den profeten hebt gij bevolen, zeggende: gij zult niet profeteren. Ziet! Ik zal u zamen drukken, gelijk een belaste wagen de garven drukt. Zoodat de snelle geen toevlugtsoord zal vinden, de sterke zijne kracht niet zal kunnen gebruiken, en de held zijn leven niet zal kunnen redden. Ook die den boog grijpt zal geen stand houden, die vlug ter been is zal niet ontkomen, en die te paard rijdt zal zijn leven niet beveiligen.
82
nVan mtasn dö
Nnn-1?» dt« D1M3 «lan-1?» : niï DI»3 'n'ö
vsquot; - t •• 1,- ; lt; t itt gt;: i v
: it« Di;3 iVna itn ova inpna nntroa
vtT^ quot;UDrrVsi vpSöTiK nnpn1? pnan-1?^ loyn-^i D'ian-br^ nin^Di' anp-^ :mï ova
.*• -•*•• t * t cv^ -. i- «s- t - ^t ; | J]t \- itt )
wyT nn-^ DJrm ^«3 »3 : ^
mï mil : vn «63 vm in^i tdh D'ian-Va in^
q' ■■' ■ ■'quot; : it ^ . i. t : ' t^; -. t ; «• t (.• - t j : ■
n'ni: Drriihio ns ipy* v^ti i^Tp nm nta'ba n'nn
t t • i ,v quot; ,t * 1 ^^*, quot;^quot; quot;*** :,t: v ir',t: vt j'' 1 *
ona vpb Suy n^i ninb f]Di» n^i uw 3p^quot;n,3 nainr^Ti : 121 rrirr ^ n^1? in^ rvrrKbi d^dnt
. :•▼; iquot; • vt^ : j- t ^ ■ t lt;•.•;• 1 : at -: r
nsi onss nn^Tis V^TI D'h^'paTiN4 nbas'nquot;! 1^3; inquot;n« ^«^'^nïfr^nnnV^ ; n^an-riK rnn'O mty
... T: . ... . ... .. r _,._r. ~r:- • v lk-t: • I /, : • ■•■■:
nx^T Tiap^ quot;IBgt;K D^IT rhx\ nanx-ij;
irrnN üa^b ins b^^iQ iS^i : 223n ny
at v v ï * ' * Jquot; : • • 1 « t : viv - t
: nDibsn nin^ nn'm
it r ; 1
'3 jö'D Diojn .-vy nna air»! nitaan
(inpi? ^nDiyi quot;quot;JT i'Taon rstsn io ]iDf-o n3D 13 in ofi)
NS Vx-iiy 'vvü riB^irSjr n'm» iqx HD
j . t t : - -; •• t : • jquot;.: \^t: ' t;-*-t *
'• q7tV3 quot;W? pngt;' f]D33 133^«
V3N1 ITW1Ü' quot;]TTI D^I p^'IS^'S^ D^N^n b^3n Dnj3quot;^i : ^np D^TIN wzh nnpn-^ 13^
r :lt;■quot;■ r :It j-^ •■• i- - \-j -. r-:,- - , v
; Drrn?» ina» pn n3?D-73 7Ï« ita'
t . '' • S •* v * . : * : quot;! *quot;: ^ Aquot; : * T v vquot;
Kin pniMD'nK n3a3 ivx Dn^aa nasn-nx *moBgt;n
V o t ; : t • t-; - lt; : v -; v ^ • ••: it v • : •
jquot; •.*;iv gt;y* it ; quot; ITgt;' VT t it ; \ ' ' *' : quot;,t a' quot;it
n^-i7nr^ d^3~in -131/33 D3n« -iSiki onxo pKD D3m
V ^vr tt -gt;• t : - t : • - ^ cv : v I- it -at; • ï v-v v.v : v
onr:1? D3mn3D,i d,n,331? D3gt;33D D^psi: naxn bistik
a**:* vv .. | - • .... v .. . . Ie* tit r v: it I vj?
l^annrrnK : nin^ow VN-IBquot; 03 ntirpN c]«n p^o ojn nsn : ?iS33n ah IDK1? Dmv b's^arrSn
%» vquot; quot; j- it v • i ; it • v . •• -lt;•.••• . . ; - ;
DiiQ-isKi : Toy n1? nx^n n^jyn iryn n^K3 D3,nnn
^ «- t ; r t vt Jr •• ; i- tt^:it i • r lt;v -: r *'•' •' quot;
n'fpn irani : ipa3 tgji ina ^n^nS pTni VpD
; 1^a3 ü1?»» kS 01313311 üVd' N1? V'7313 ^pl ih
• : - V -: ^ - -••• ; «•• -: -• (.t : - ; b-; -:r
»dat strafbaar isquot;. Doch Ik was, de Eeuwige, uw God, van Egyp-tenland af; Ik kan u ook weder iu tenten doen wonen, als ten trjdo [van uwen uittogt]. Ik sprak [tot u] door de profeten, ja Ik vermenigvuldigde godspraken en deelde door de hand der profeten gelij ke-nissen mede. Indien Gil'ad trouweloos is, dit was immer vol ijdeliieid; moest men echter ook in Gilgal stieren offeren? moesten ook hunne altaren zoo veel zijn als steenhoopen op de voren der velden ?
Jakob vlugtte naar de velden van Aram, Israel werd dienstbaar om eene vrouw, en om eene vrouw werd hij hoeder der kudde. En toch liet de Eeuwige door eenen profeet Israël uit Egypte voeren, en door eenen profeet hem behoeden. Ephraïm echter tergde [Hem] op de bitterste wijze; des zal zijne bloedschuld op hem komen, en de Heer zal Hem zijne versmading vergelden. — Als Ephraïm eertijds sprak, beefde alles, hij was hoog verheven in Israël; doch hij maakte zich schuldig aan Ba'Sl, en verbeurde het leven. En nu varen zij voort te zondigen, maken zich een gegoten beeld van hun zilver, afgoden naar hun verstand, louter kunstenaarswerk; van hen mag iaën met regt zeggen: zij offeren measchen [en] kussen kalveren! .Daarom zullen zij zijn als een morgenwolk, en als de dauw des vroegen ochtends, die spoedig verdwijnt; als het kaf, dat van den dorsch-vloer wordt weggevaagd, en als rook uit den schoorsteen. Ik nog-tans was de Eeuwige, uw God, van Egyptenland af, behalve Mij moet gij geenen god erkennen, daar bniten Mij geen redder is. Ik sloeg u gade in de woestijn, in het land der dorheid.
'OBADJA vs. 1—21.
Do profetie van 'Obadja. Zoo heeft de Heere God aangaande Edom gesproken: (Wij hebben van den Eeuwige de mare vernomen, en een gezant is onder do volken rondgezonden; maak u op, en laten wjj tegen haar ten strijde trekken 1) Zie! ik maak u klein onder de volken, gij wordt zeer veracht. De trotschheid uws harten heeft u verleid; — hij, die in eene rotsklove woont en zoo hoog gezeteld is, hij zegt in zijn hart: wie kan mij ter aarde doen neder storten? Al hadt gij u zoo hoog als de arend verheven, al hadt gij uw nest tus-schen de sterren gemaakt, zal Ik u ook van daar doen nederstorten. spreekt de Eeuwige! Zijn er dieven tot u gekomen, of nachtroovers ? Hoe zijt gij zoo uitgeplunderd? Zouden zij niet maar zoo veel hun genoeg was gestolen hebben ? Zijn druivenlezers tot u gekomen; deze laten toch eene nalezing over! Hoe heeft zich Esau ontbloot, zijne verborgene [schatten] opgespoord 1 Al uwe bondgeuooten zenden u naar de grenzen terug: uwe getrouwe vrienden verleiden u, zij maken zich meester van u; zij leggen uw brood tot eene hinderlaag onder u; — hij heeft geun verstand! Waarlijk! op dien dag, spreekt de Eeuwige, zal Ik de wijzen uit Edom uitroeijen, en het verstand uit Esaus gebergte. Ook uwe helden, o Theman! zullen verschrikken, opdat van Esau's gebergte een ieder moorddadig uitgeroeid worde. Om het geweld, uwen broeder Jakob aangedaan, zal schande u bedekken, en gij zult voor eeuwig uitgeroeid worden. Ten dage dat gij van verre stond, toen vreemdelingen zijn vermogen wegvoerden, en uitlanders in zijne poorten kwamen en over Jeruzalem het lot wierpen, toen waart gij ook als een hunner. Neen! gij hadt niet moeten toezien op den [onheils-] dag uws broeders, op den dag zijner vervreemding; gij hadt u niet moeten verblijden over de kinderen van Juda, ten dage huns verderfs; en gij hadt uwen
81
p'rn ^minn : n^o ♦0*3 D^riNa
Dnv^ rn m i^rax : nai« ov^an Tai
-••t ; vt ; • - t ; jt ï - ivt jt : • • i*.^ --t v* ' : - J-:
.amson pc^Do jnd : 'D^n bp 0^:3 oninara Dj in3T : lüv rnrNDi n^N3 Tnyi DIS4 nnw ipp nny)
it t v.t • ; t • : •• t ; • lt; -:i— at-: -quot;•: \ -;i- j-: •-
D^DH : noiy: WD:3) Dnvao nin» nbpn
-gt;* ï * ( ,T : '• k'.T: ^'^7-: ' '. v.quot; t ; • v vt : st ■/:iv • t:
: wx 17 3»*^' inanm amp;1amp; rty von Dnnon Dna«
•t -: ^ j* t t ; v : , • jt t t t : . ^ ~ • v,-; v
1 nnpi: nb»i ^33 d^^i wn nnn dhsn 13-13 nt^D D*3SP 0313713 DÖD30 n3DQ DH1? T^yi NÓnb ISDV
r- -:r • - -: t ; • ,lt;7 ; - • t - v t ^ ^ti- ^ -: r
|3^ : |1jp^ DvJJ^ DIN4 Tü? D'TDN DH DH1? n73 D^T) 1^31 piip lyp' p3 -j^n D^t^D ^31 1(53-^3 VfT Nquot;? 'nViT DflVxi onxa risD tti^ ^1n, »3^1 : ra-iND
-• * jt 1 c' 'at : • i •„•■••.• •• i v; jt : v it : it ••. -: iquot;
: m3K7ri pN313-103 jrpiüi yin
'k jq'd nnaw , icr nna
n«a i:pó^ nyiDt^ dhn1? nin» 'lm iüxtid nn3y rirn
: - t t : -quot; • ■* ' v: t ,.-: -t ^ i
nan : nonbai rraip:quot;) löip n1?^ 3133 tïi niir
Jquot; ' .it t ; • - t vv t t i jt : i -J r \ •*• - • ; t :
♦:3^ ^2) piT : isp nnx i?3 Dias fbp n*33n'DN : riN 'mv li^ IDX 113^ DITD ir^D',,^n3
- - • I v it • v** * • J' • : — a ; • -• ; -vv :
quot;3« ^p'DW^iniKD^D^apD^ 0^313 [,3_DSt1 1^33
Dn my N^n nri'óij yx ni^-DX t]1? 1x3 3^23 1^ wan: -j'x : nw'_ «ibn ^ iK3 bn^^DK ^iK^n ?|rin3 Vs ^ih^ bi^n-ip : rmv 1^3: n:i3n p« ^nnn iitd 10^» ^anS ^ by
Dii^D b^sn 'n-i3Nni np-DNi Ninn ni'3 itfSn /13 nnp |j?ob jo^ri ?|ni3a inni : i^y inp n:i3ni
: obiyV rii3Ji n^i3 ^D3n ^ns4 ddhd :
ij^B' 1X3 Dn.331 i^n Dn? ni3^ DI»3 im ?|-ipV DV3 quot;DV3 sin-^Ni ; DHD nnxD nnx-Da bil: IT D^IT-^I bijn-^i D-13X DVD nun^^D? nDBTi^Ni 113: dvd Vns
r' : - - ; at : t j : ^t ; i-; • j- : • - ; ; t j : i • t
mannelijk stuk vee onder zijne kudde heeft, het als gelofte wijdt, en den Heere een bedorven stuk slagt! want Ik ben een groot Koning, zegt de Eeuwige 'Zebaötb, en Mijn naam is gevreesd onder de volken. Nu dan, tot u, o priesters! is dit gebod gerigt. Luistert gij echter niet, en neemt gij niet ter harte. Mijnen naam eere te geven, zegt de Eeuwige 'Zebaöth, dan zal Ik den vloek onder u zenden en uwe zegeningen in vloek veranderen. Ja, Ik heb ze reeds vervloekt, daar gij hot niet ter harte naamt. Ziet! om uwentwil zal Ik het gezaaide verwenschen, en Ik zal den drek uwer drekfeesten u naar het aangezigt werpen, tot dat gij opmerkzaam wordt. Tot dat gij weet, dat Ik dit verbod tot u gezonden heb, opdat Mijn verbond met Levi bestaan blijve, zegt de Eeuwige 'Zebaöth. Mijn verbond met hem. was het leven en de vrede; Ik gaf hem die, opdat hij Mij vreezen zoude, en hij vreesde Mij; ook boezemde hem Mijn naam diep ontzag in. De leer der waarheid was in zijnen mond, onregtvaardigheid werd op zijne lippen niet gevonden ; in vrede en braafheid wandelde hij met Mij, en bragt velen van de zonde terug. — Zoo moesten de lippen des priesters steeds de wetenschap bewaren, opdat men men de leer uit zijnen mond zoeke; want hij is een gezant van den Eeuwige 'Zebaöth.
HO'SEA' XL 7 - XIII. 5.
Mijn volk blijft de verwildering aanhangen; men roept het tot den Hoogste terug, doch niemand verheft zich. Hoe zoude Ik u overgeven, o Ephraïm! u geheel overleveren, ó Israöl! Hoe zoude Ik u overgeven als Adma, u maken als 'Zeboïrn ! Mijn hart keert zich in Mij om, al Mijne ontferming is opgewekt. Ik zal mijnen brandenden toorn niet volvoeren, zal Ephraïm niet andermaal verderven, want Ik ben God en geen mensch; als Heilige in uw midden, zal Ik niet meer met vernieling komen. Zij zullen den Eeuwige weder navolgen, als Hij gelijk een leeuw zal brullen ; als Hij zal brullen, zullen de zonen bevende toesnellen, uit het westen. Zij zullen bevende toesnellen, uit Egypte, als een vogel, en uit As'surs land, als een duif; dan zal Ik hen weder in hunne woningen vestigen, spreekt do Eeuwige. — Heeft Ephraïm mij steeds met leugen omringd, en Israöls huis met bodrog; Juda was nog aan God onderworpen en bleef zijnen Heiligen getrouw. Ephraïm voedt zich met ijdelheid en aast op wind; met eiken dag vermenigvuldigt hij leugen en verderf; zij maakten een verbond met As'sur en voerden olie naar Egypte. Ook met Juda hoeft de Eeuwige een twistgeding; Hij zal over Jakob naar zijne wegen bezoeking doen, hen naar zijne handelingen vergelden. In den moederschoot hieid hij zijnen broeder bij de verzenen, en in zijne mannelijke kracht streed hij met goddelijke wezens om den voorrang. Met een engel streed hij om den voorrang, en behield de overhand; hij weende en smeekte hem. Te Beth-El vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met hem. De Eeuwige, de God 'Zebaöth, de Eeuwige is zijn gedenkwoord. Keer gij dus ook weder tot uwen God ; neem weldadigheid en regt in acht, en hoop steeds op uwen God. Een Kena'aniet is hij, wiens hand eene bedriegelijke weegschaal is, die zoo gaarne anderen verdrukt. En toch zegt Ephraïm: s ik ben rijk, heb mij vermogen verworven, »het is alles door eigen vlijt, men zal geen onregt in mij vinden,
80
nnbn müan a
im Sinj ■qtó b nna'ö mm mui ny inya
- t • t t f'.' v at r : t jquot; : y ; t t ;quot;.• ;
nwn msan dd,1?n nn^ : vm xyi niX3gt;* nin» ni33 nn1? iï'bv n^dni ipot^n k^ds : D^nan
■* t squot; t quot;. - * : : ; / -• • ^ i* -j i -
TX^ninsinixsn-riK DDa'rin1?^ niwxnin» nn^ quot;bv) D\p^ DD^K »3 n^nnx bai DD'niana ddhk xmi DD^n obna-ty Via ♦nnri yytrrnn hdï
vv : v -gt;tt: óv •• - v^v ... ••_: - w • lt;•••;*; -v- v .v t
nvn? nKn nixan o^bs4 'nriïp ^ on^in : vSn b^nn ins nn^n i ^nna : niN4DX nm* IDX 'nna
• - r • jt ;it j- • j it; jx : t • •• '•».**:
mm : Kin nn: 'üp ^aoi ♦jkt'i xnio iVDin^ dwni lïtmi vna^n rfrijn iWija nn^n nox
.' '• * t ^: at t : • -*t ; • i vr ; - : • : -«t^it v vr
nvTMüw jrü ^na'ty-^ : |i^Q o^ni 'nu -]Sn : Nin niK2ï-nin» 'nsba o in^aa mini
• v. t ; it ; }j- : ~ y a- • -« I: - ; yy :
nx'i mtaan Nquot;' jat) mra ,-\amp;v nnn
: DÜI^ ^ nnnnx^/^-^i 'mi^ab DwVn ^i nbn^ ^ anax ^:n«
. jinn n^jss tiodj nn» 'bV^ quot;jarn D'N^ïa
na-ipa ^\Xquot;NSI biK Sx ^ Dnas* mvh ai^x *6 'ax
■'P : :» : * ; • it lt;••' j. -at : v j» - ; ^ T ^ • -
Kin_,a nnilt;3 iD^nin' nnx : n^a xiax xbi t^iip pNQ n^vai onxap niasa imn»: D^D o^a mm Qna« t^naa ^aap : nij-row Dn»na_l?j; D^na^mi nii^s : jok: D'^np-o^i bx'DK n-nynnmn VK-IEquot; n^a nonoai
^ ut vnv ^ i : • ; •• * t j t# r aquot; t ; • ■quot;• vt : • :
nnai naT_ te^i ara Di'irba onp rjmi niS nyi anas nnm^Dj; nin'b ani : bar anyp1? fpe'i inSa' h^k-d^ tik ajpr jtsaa : ib a»^ rb^aa varna ap^*;^ ipabi naa Sa»i tikSd^k T^'i : d^ktik mty i:iKai vhk
^ T **•* Ir z - v -lt;t- r v: v jr r v, : a' t
ti^K ninn : nan; d^i 15{^ïp»'Skto iS-pnn'i ia^ ba^ai ion av^n ^nbKa nnKi': nar nW niKaïn : anK p'^S na-ia ^rKa iTa fj?ia': n^an ^nVK-bK^nipi 7-iKva» Kb Trba 'b jiK mKva 'nn^ -JK onax -laK'i
David antwoordde en zeide: roept mij Bath-'Seba'. Zij kwam voor den koning, en stelde zich voor den koning. De koning zwoer en zeide: zoo waar de Eenwige leeft, die mijnen persoon uit elke benanuwdheid gered heeft! Dat, gelijk ik u bij den Eeuwige, den God Israëls toegezworen heb, zeggende: voorzeker, uw zoon Salomo zal mij in de regering opvolgen, en in mijne plaats op mijnen troon zitten, zoo zal ik lieden nog doen. Bath-'Seba' boog zich met het aangezigt ter aarde, wierp zich voor den koning neder, en zeide; mijn heer de koning David leve eeu wiglij k!
MALACHI I, l-II, 7.
De godspraak, het woord des eeuwigen; tot Israël door de hand van Malachi. — Ik heb u lief gehad, zegt de Eeuwige ; maar gij zegt: waarin hebt Gij ons liefgehad? Was Esau niet Jakobs broeder? spreekt de Eeuwige; Nogtans heb Ik Jakob lief gehad, en Esau gehaat: Ik heb zijne bergen woest, en ziju erfdeel tot eene afgrijselijke wildernis gemaakt. Al zegt Edom: «ofschoon wij zwaar geteisterd zijn, zullen wij de woeste plaatsen weder opbouwen;quot; zoo zegt de Eeuwige Zebaoth: moge» zij bouwen. Ik zal afbreken! en men zal hem noemen de landstreek der goddeloosheid, en het volk op hetwelk de Eeuwige vergramd is, tot in eeuwigheid. Uwe oogen zullen het zien, en gij zult zeggen: verheerlijkt zij de Eeuwige, wegens de voortreffelijkheden van Israels grenze. Ben zoon eert zijnen vader, een knecht zijn heer; ben Ik een vader, waar is Mijne eer ? ben Ik een vader, waar is Mijne eer ? ben Ik een heer, waar is bet ontzag voor Mij ? zoo zegt de Eeuwige 'Zebaoth tot u ó priesters, die Mijnen naam veracht; maar gij zegt: waarmede verachten wij Uwen naam? Gij brengt op Mijn altaar verontreinigt brood, en zegt: waarmede verontreinigen wij u ? Daarmede, dat gij zegt: do tavel des Eeuwigen is verachtelijk. Wanneer gij het blinde ten oifer brengt, is dit geen kwaad ? Wanneer gij bet lamme en kranke ten offer brengt, is dit geen kwaad ? Brengt dit eens aan uwen landvoogd, zal hij het u wel afnemen ? zal hij behagen in u vinden? zegt de Eeuwige 'Zebaoth. —»Nu dan, smeek »God voor ons, dat Hij ons genadig zij !quot; — Zoodanig iets is uit uwe hand gekomen, en Hij zal behagen in u vinden ? zegt de Eeuwige 'Zebaoth! Ware slechts iemand onder u, die de poorten sloot, opdat gij op Mijn altaar niet meer het vuur to vergeefs ontsteekt; Ik heb geen welgevallen aan u, zegt de Eeuwige 'Zebaoth, en wil geene offergave uit uwe hand in gunst aannemen. Voorwaar, van den opgang der zon tot haren ondergang, is Mijn naam groot onder de natiën, en op alle plaatsen wordt Mijn naam reukwerk toegebragt, en reine offergaven ; want Mijn naam is groot onder de volken, zegt de Eeuwige 'Zebaoth. Gij echter ontheiligt dien, door te zeggen: de tafel des Heeren is verontreinigt, en water op komt is verachtelijke spijs. Doordien gij zegt: » welke armzaligheid !quot; vernedert gij denzelven zegt de Eeuwige 'Zebaötb, daar gij het geroofde, bet lamme en het kranke aanvoert en het ten offer brengt; zou dit Mij welgevallig zijn uit uwe hand, zegt de Eeuwige ? Vervloekt, zij de bedrieger, die een
79
quot;iban vizgt;-r\ïh ♦'ntnp idn'I Sn
^quot; : • v -:r - |v v - -••• : ^ t - -at quot; : V* v ' ' T
♦psrnx rns-T^x nin^n npNsi -qVsn : -j^n iDNV^^'n'Vxn^a^ 6 innr^o
.. t : • «•• v: , T 'quot; 'T *;-.:• v -. r • it t t •
p »3 ♦nnn yw Kim nnx ■i'jo» -pa rfö1?^
'jquot; ')' at ; - v* : * . quot; ^ jquot; quot; v ; i- l-» ; • i- : lt; : r
■jVob inn^ni px :ntn Di»n n'^N
: o^Tn quot;I'on 'Jix ^ quot;idkhi
it ; v t i v jv - 'j' -: •:
(t jo'o ojcSaa , nna löKMriN ♦nnnK : yz ^ni^-Vx nin^-ot KÏ^Ö
j- t ^ v ; v * : ^ r t : - v.- ; aquot; t : • v \gt;r : - •. jt ~
■DWipr1? quot;i^ nx'N'ibn hidhs4 n33 onnoxi nirr
f ••.; -:r; «t •• t -: at ; - -: jt - : - -;r t ;
nootr VIHTIX tmïv lapr'riN urwi nin*
^ t t ; tt V tit ftquot; t lt;t •• v ; l| —.r V r it t :
iwn i2^^-i DHX quot;iQNn-^ : 1310 nunb inVnrnsi
t ; : - v: - # r it^_: • j - : gt; v t -:i- v :
Dims ^ki vy nan nix^ï nirr idn na minn mD:i
a v: iv J' -: r ^ ; • t^quot; t : jt : _ - t « tt;
: obir^ nin' a^ni^N Di?ni bm hrh i«npi
it - vt ; ,j~t v ^ yt t ; t ; * ■• : v t lt; ; i it :
: VK-Équot; biDib bya nim bir noKnonKi n:^n ddw
iquot; t : • j :'y ktquot; t : ; i lt;•.•-: t av : • vquot; quot; •■■ ï
a^ns-DNi ni3D n»K 3s4quot;Ds4i VJ'IK iy^ DS: |3
♦óiy mn b^nan ddS mws nimnos4 \sma n^s
. ; j.. ^ - v t t ; jt : j- t -tl •• - • t
S^jü anb 'nyü'bv ü^d : ^iatrnN im nD3 on-iöNi
t ; v^v • ; ; * - «♦ • - liv ; v v.' t ;•-• - v ; - -: r
■91 : Nin npJ nin; fnb^ DD-IDN^ ^jiibw ns3 DniD^i
nnyi misox'nim -iqk in nx^n Finns'? ai
'jt ; # gt; 1 t : it ' t . ' v t ^ -'t • -: lt; i : ; • i ••• t iv : , t
quot;iQND^Daas^n nxTnn^nDDTO IOT SS-'JS xy-hn
t • t v * lt;t '—, , t :jt v :^v • aquot; t i* •' : jt
D3n ^n^TQ nWKbi D'nS-i DS^-Q: 'ü : niiOï nin»
at • v.' : : * r t 1 : • - t ; # j ; •; •-• t^ - lt;• i t^ : , ^ jt ;
: ddto nsix-N1? nn:Qi niNDï nin' ids DD3 ran ♦Vrs
iv ;v • jv : v ' . :^ * t ; -«t : - r v t i v •• - ir»
n^po DipD'bDDi D'i^ kv Si^ iNi30quot;nri kra^-mrao ^
jt\: \ it t ; ~ *t * ' 1 v v quot; ï * * j*
:nix3x mm IDS D^I^ 'O^ minü nraDi ♦aa'1?
i t ; ^jt ; t gt; • - • ; lt; t * at : -quot;t: • v* ; * *jt
1^:1 Kin bwo ^quot;IN jnVf oinass inix D^np Dnsi nim nas iniN cnnani nxbnp rènorinoNi n^xnpj quot;m Dnjoni n^mn-nsi npan-nNi binDn«3ninik3X ■^1 bb): nnsi : mnquot; na^ ddtd nniN nsnsn nnjsn
HAPHTAROTH.
78
Adouia bijstand. Doch de priester 'Zadok, Benaja, de zoon van Jojada', de profeet Nathan, 'Sim'ïen en Re'ï, en de helden, die David had, waren niet met Adonia. Adonia slagtte kleinvee, runderen en gemest vee, bij den steen Zo'héleth, welke bij 'En-Rogel is, en noodigde al zijne broederen, de zonen des konings, ook al de mannen van Juda, de dienaren des konings. Docli den profeet Nathan, Benaja, de helden, en zijnen broeder Salomo noodigde hij niet. Toen zeide Nathan tot Bath-'Seba', de moeder van Salomo, aldus: Hebt gij niet vernomen, dat Adonia, de zoon van 'Haggith, [zich] tot koning maakt ? Ouze heer David weet er echter niets van. Zoo kom dan, ik zal u eenen raad geven, opdat gij uw leven en het leven van uwen zoon Salomo redt. Ga heen en treed binnen tot den koning David, en zeg tot hem : hebt gij niet, myn heer de koning ! uwe dienstmaagd toegezworen, zeggende : voorzeker! uw zoon Salomo zal mij in de regering opvolgen, en op mijnen troon zitten ? waarom maakt [zich] dan Adonia tot koning ! Terwijl gij nog aldaar met den koning spreekt, zal ik na u inkomen, en uwe woorden ondersteunen. Bath-'Seba' kwam dan tot den koning in het binnenvertrek; de koning nu was zeer oud, en Abi'sag, de 'Sunammitische, bediende den koning. Bath-'Seba' boog zich, en wierp zich voor den koning neder. De koning zeide: wat deert u ? Zij zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uwe dienstmaagd bij den Eeuwige, uwen God, toegezworen: voorzeker! uw zoon Salomo zal mij in de regering opvolgen, en op mijnen troon zitten. Nu echter maakt [zich] Adonia tot koning; en gij, mijn heelde koning, weet er niets van. Hij heeft ossen, gemest- en kleinvee in menigte geslagt, heeft al de zonen des konings, den priester Ebjatar en den krijgsoverste Joilb genoodigd; doch uwen dienaar Salomo heeft hij niet genoodigd. En gij, mijn heer de koning! de oogen van gansch Israël zijn op n, om hun te kennen te geven, wie op den troon van mijnen heer den koning na hem zitten zal. Anders kan het gebeuren, wanneer mijn heer de koning bij zijne vaderen zal liggen, dat ik en mijn zoon Salomo als misdadigen [beschouwd] worden. Terwijl zij nog met den koning sprak, kwam de profeet Nathan binnen. Men gaf den koning te kennen, zeggende: de profeet Nathan is hier. Hij kwam voor den koning en wierp zich voor den koning neder, met het aangezigt ter aarde. Nathan zeide: Mijn heer de koning! gij hebt dan gezegd: Adonia zal mij in de regering opvolgen en op mijnen troon zitten ? Want hij is heden afgetogen, heelt ossen, gemest- en kleinvee in menigte geslagt, heeft al de zonen des konings, de oversten des heirs en den priester Ebjathar genoodigd; en thans eten en drinken zij bij hem, en zeggen: leve de koning Adonia! Maar mij uwen dienaar, den priester 'Zadok, Benaja, den zoon van Jojada', en uwen dienaar Salomo, heeft hij niet genoodigd. Zoude dit wel van wege mijnen heer den koning geschied zijn, zonder uwen dienaar te kennen te geven, wie op den troon van mijnen heer den koning na hem zou zitten? — De koning
ms? quot;n niüön ny
ID? é'an pinxi :nw
in^iK naT»i : vn ab in1? im Dniaam
t • -; j-;.- ^ ,t. ,_. ^ v t j a* t : . ■quot;• quot;^ k* •■:
xip'i Vih nbntn px dj; «nai |ns
quot;DNI : quot;jban nnin; \D Vnx-brns4
: «ip j6 vna ribb^TiNi Dniain-nNi muai tón fn:
•ti t t j v t ^ gt; ^ v ; v • - v : i tt ; • t - I t t
'5 npau' NiVn nasb ntöiï-DX viv-r\y?n rn:
j' i - - t •» m: •• ; r* - «v - v itt •• j -
•nï^K^nn^i lyjnxi n^n-p m-ix to
j^.. t ,. y. . t fquot; : 'tt ^ v.' t ;•• -:j- a- - l^v -•t* i -: K- t
quot;♦icvj? : na'S^ 133 lysrnNi i^arnK 'ÜVÖI nxj; w
• •J • ; i ; K-; vjv v.; I •• ; - v • : - f quot; f
n^3^: -jtón ^ns nn^-^n v^x nin -[San-SK xim nn^ ■jSQquot;' nóS^*^ quot;iqxS
^ a* ; * . - — •• ^ ; - -: r 1 ■gt; : ' »•• ; lt; : r .•• ( : it -;r
'Jni -porrDy n-i3quot;iD -imy ran : in^nx nSa v-noi
^ ' quot;v '***•* quot; ' ^ v'vv quot;: jt quot;' § it * i quot;s i j~ r v.-
•j^an-^^-nDKDnT .quot;^narnK ^nxSpi ^in« KÜK ; ^?arrn«m^D ind rpr nbani nnnn
' •* i•* quot; v Vquot;t : • - j - - • -;r a : iij-t r.^vv - ; t : - -
: n^-na nban -laN'i nSa1? mn^m yy^-ni ipm
. Ir . quot; L ^ gt;'l quot; 'quot; '•gt;' !•quot; |jquot;quot;
nar^ïinas^wNnin^nra^nnK'JiK ri naNni
J •• i v t -: r ! v v; lt;t r t : - ; • t - -; v -• -
quot;jpa n^nx ran nnjr,: 'Nprb^a^sin') nns -j^a' ^2 3-i^Kïrsnai ni^ r\£v] : nyT ü) ^ban rinx nn^i K3^n Ttr 3NV1?! rrtsn in^vhi quot;iban ^rS^S kip'i
. at t - J- V.T : _ Iquot; - ^ tt : V ; |v y - -quot;• : t ; , tI;*-
7Xquot;i^r72 ^ nban ^n« nnsi : «ip ah n-ojr na^bi
vquot;, tï * t jquot; -: t - : it it j o : z - . j u ' :
rrni: v-ihn nban-'jiK NDrbjr ïw 'a on1? n^nS vhv
tt: it -: r |v - r -: r- • ^ v..... vt : | av t
: D^an na1?;^ »:«»nquot;ni vnbN-oy quot;]ban-^nx 33^3 ^VaS : N3 K^an |n:i ^Van-ojr nnsna raniy ram iSab -iSan ^aS«3quot;i «^an rra ran idnS
fvyv- S- - I v v - ,-»••: * t- a* t - Ijtt v •
^a^wiixrnaxnnxquot;jbannaN^ : nxix vax -Nnai nin oi'n nn; 1 p : ^p3quot;^ 32* sini nnx ïn'3n m^'i ^ïnn'^i -iVan^-^1? xnp'i 3-1S füi
y* - quot;*tt ; v ; t t - lt;•• t ; ^ i v v - •• :, t ; tI;*- t I :
'Si : quot;iVan w nax»i vjsb D'.ntyi D,73k oani
^3j; nawi 1^:371 jnsn p-ipi
n^lin nSi nn n3nn mn: -]San ^n^ riNa dx : xipT kS quot;|San : inns ^anra^ix «D3-Sj? 3^ *a
HA.PHTAEOTH.
tot haar : is het wel met u ? is het wel met uwen man ? is het wel met uw kind ? Zij zeide: het is wel. Doch als zij bij den man Gods op den berg gekomen was, omvattede zij zijne voeten ; toen naderde Gé'hazi om haar weg te stooten. Maaide man Gods zeide: laat haar, want hare ziel is bedroefd : dooh de Eeuwige heeft het voor mij verborgen, en liet mij niet te kennen gegeven. Zij zeide: quot;heb ik dan van mijnen heer eenen zoon gevraagd ? heb ik niet gezogd : gij zult geene valsche hoop bij mij opwekken ? Hij zeide tot Gé'hazi: omgord uwe lendenen, neem mijnen staf in uwe haud, en ga heen ; als gij iemand ontmoet, groet hem niet, en groet u iemand, antwoord hem niet; en leg mijnen staf op het aangezigt des knaaps. Doch de moeder van den knaap zeide: zoo waar de Eeuwige leeft, en zoo waar uw persoon leeft, dat ik u niet verlaten zal! Hij maakte zich op, en volgde haar. Intussehen was Gé'hazi bun voorafgegaan, en had den staf op het aangezigt des knaaps gelegd, doch er was geen geluid, nog [bewijs] van gehoor. Hij keerde dus terug, hem te gemoet, en gaf hem te kennen, zeggende: de knaap is niet ontwaakt. Als Eli'sa' in het huis kwam, lag de knaap dood op zijn bed. Hij ging binnen, sloot de deur achter hen beiden digt, en bad tot den Eeuwige. Hij klom op [het bed], legde zich op het kind, deed zijnen mond op deszelfs mond, zijne oogen op deszelfs oogen en zijne handen op deszelfs handen, en breidde zich over hetzelve uit, zoodat het vleesch des kinds warm werd. Daarna ging hij weder door hot huis, heen en weder, klom weder op, en breidde zich over hem uit: toen nieste de knaap zeven maal, en de knaap opende zijne oogen. Hij riep Gé'hazi en zeide: roep die 'Öunammitische! Deze riep haar, zij kwam. tot hem, en hij zeide: neem uwen zoon op. Zij kwam, wierp zich voor zijne voeten, en boog zich ter aarde neder; vervolgens nam zij haren zoon op, en ging naar buiten.
I. KONINGEN I, 1 -31.
De koning David was oud, gevorderd in jaren; zoodat, hoezeer men hem met kleederen bedekte, hij nogtans niet warm werd. Toen zeiden zijne dienaren tot hem: dat men voor mijnen heer, den koning, eene jonge maagd zoeke, welke bij den koning blijve en hem oppasse ; en dat zij aan uwen boezem ligge, opdat mijn heer de koning verwarmd worde. Men zocht dus naar eene schoone jonge dochter, binnen al de grenzen van Israël; men vond Abi'sag, de 'Sunammitische, en bragt haar tot den koning. De jonge dochter was zeer schoon, zij paste den koning op en bediende hem; doch de koning woonde haar niet bij. — Adoni, de zoon van 'Haggith, verhief zich, en zeide : ik zal koning worden; hij schafte zich wagens en ruiterij aan, en vijftig man liepen voor hem been. Zijn vader had hem nooit berispt, door te zeggen : waarom doet gij dit ? ook hij was zeer schoon van gestalte. ['Haggith] had hem gebaard na Ab'saloms [geboorte]. Hij hield gesprekken mot Joab, den zoon van 'Zeruja en den priester Ebjathar; deze verleenden
77
: Di1?^ DiV^n Dibt^n i? di1?^ n1?
i t ^ v v quot; vat- -» t Kquot; * j t -: t-jr j r m: ^ r
'?m ww vbro pjnrn irnrbti nTi^n t^'K-Vx i^ani n^rmo n^nain Dflbsn wk noN'i nénn1?
t tit -quot;t ; — r T. quot; ; quot; t lt;• v: it quot; v - ^ t ; t ;
nsa p Titon iDNni : »7 Tan kSi ^dd D^yn mm
—• •• Iv.quot; • ; gt;• t -; v ^ - r V ' J : * ' v lt; . J' : v T r
ïi'inDijnnn^ nos'i : 'nx nSt^n N7 ♦móK
i v ; t j -: • -:# iquot;; v i* *.v ; - • ; - t -• -: a' ^
^DnDn^^Nïön'a ■nS nT3 npi
jl ; vit^: i* : v -:it ; j * t ; • lt;• !•• t I ;it: r : - : • I- :
ax no^hi : nyan vijir^Q notyi KV
j.. v - -it- ;•• ; - v* : quot; : ' jt : - : *'.• -.r ■» m r
'frai: nnns ^3t^«-dk ^arrn nin,_,n
fxi bip pxi ♦jrb^ n^^sn-ns a^i on^sb npy ND'i : ipn rpn k1? IdxV iS'tri insnp1? airp
jt- ^ -it - | k* •• j - - tl: • t lt;t - v iat
quot;ijDquot;',i : in'üQ*1?!? 33^0 nb quot;ijm mm nn^n
jz •' t- it- - ;t : ••. - - - - lt;•• • ; t trtt - at • v:
33^»i ^'3. : nin'-^ ^sn'i i^3 nSiri varn va-Sy va a^i P
nan nnxi ran nnx n,33 quot;iS'i 3B'»i : nS^n 1^3 on^i'
r •• j- - : t.quot; j- - * quot; quot; gt; ' vquot; t tquot; v,tquot; -'quot; ï . tv'-
npn np_a',,i D^2 V^'^V i^n n-iin *ira»i Sri HNtn n'sr^n-Sx kip SOK'I xnpi :
j. _ - v t|. v - . -. ,.. v -«t): * - |t quot;
v'^rbu bbni k3m : n:3 w V1?^ Nanquot;, nsipn
t: - - -gt; • - t - hquot;: j' : v ^ - at- j t - tv- ti;*-
: xxm n:3quot;n« HÏ-IK innts'm
iquot; •• - vt ; v jt * - t ;at v- : * quot;
n-iir quot;n nntasn
'K jD,D D^hoD
; h D^, NSi Dn:33 inD3,,i üm «3 jpT nn i^sm ni?!in3 mv: 'ibón 'J-INS' r^p^ riny quot;h no^'i
t : jt -:i- . »v •-•-lt;• 1- I: - : t t -: j # ; squot; ^
nm ipra n33!yi n:3b ib-nm quot;nbón ^sh möj?'
r r v-: »': jt : it : vav v * : •* quot; •»••:• : it:
-ns inïq'I ^135 '733 na' mj?: r^p3n : -iSsn
: : •- aquot; t : • j : v : t t jt -:i- »:,-:- ^ I v iv -
quot;iKD'i^ na; nnyrn : nnx wy\ n^piwn ip'ix -?3 n^nsi : nyT NS quot;iSani inrn^m h23D quot;ibab 'nm
« v st- 1-tr, itt: j » v vv - : •• -ïjt : - .vv |vlt;v- * : -
D^'^öm D^nai 331 ^ iosS m:DD n^n
n33 Vila nox1? VÖ'Ö V3N4 13x^71 : y:sn D^I W
TJr - ^ - •• IT T ' T .T quot;• x * : ITT : t V'
: 01^3« nnx mS' mxi n^a sin-Dji
it : - jquot;~i r v.quot;*quot; :it j ; ^ : - • « -: t a* t
nnx nr^i rn3n m^s oyi mnx-p 3xv ay riii vn'i
y -: 1- v: ;-- ja- - jtt : v vï t : 1 *•• ■*t tt : j ;r-
en achter hare kinderen digt; deze reikten haar [de vaten] aan, en zij goot er in. Als de vaten vol waren, zeide zij tot haren zoon: reik mij nog een vat; doch hij zeide tot haar: er is geen vat meer. Toen hield de olie op. Zij kwam en gaf het aan den man Gods te kennen. Hij zeide: ga heen, verkoop de olie, betaal uwen schuldeischer, en leef gij met uwe kinderen van het overige. — Op zekeren dag toog Eli'sa' door 'Sunem, en daar was eene voorname vrouw, die bij hem aanhield om brood tc eten. Zoo dikwijls nu als hij doortrok, keerde hij aldaar in, om brood te eten. Zij zeide tot haren man: zie! ik weet, dat hij, die gedurig bij ons doortrekt, een man Gods, een heilige is. Laat ons toch eene kleine bovenkamer met een' muur [afgezonderd] maken, en aldaar een bed, eene tafel, eenen stoel en enen luchter voor hem zetten; op dat hij, wanneer hij tot ons komt, aldaar zijnen intrek kan nemen. Als hij op zekeren dag aldaar kwam, nam hij zijnen inbek in het bovenkamertje, en legde zich aldaar neder. Toen zeide hij tot Gé'hazi, zijnen jongen: roep deze 'Sunammitische. Hij riep haar, en zij stond voor hem. Hij zeide tot hem: zeg tot haar: zie! gij hebt 11 onzentwege zoo vele moeite gegeven, wat is er voor u te doen? is er ook voor u tot den koning of tot den krijgsoverste te spreken? zij zeide: ik woon onder mijn volk. Hij zeide: wat is er dan voor haar te doen? Gé'hazi zeide: waarlijk, zij heeft geenen zoon, en haar man is oud. Gene zeide: roep haar. Hij riep haar, en zij stond aan den ingang. Hij zeide: over een jaar, omtrent dezen tijd, omhelst gij eenen zoon. Zij zeide: niet toch, mijn heer, gij man Gods, geef uwe dienstmaagd geene bedriegelijke hoop. De vrouw werd zwanger en baarde eenen zoon omtrent een jaar daarna, op dien tijd, gelijk Eli'sa' tot haar gesproken bad. Als het kind opgewassen was, ging het op zekeren dag uit tot zijnen vader, bij de maaijers. Toen zeide hij tot zijnen vader; mijn hoofd! mijn hoofd! Deze zeide tot eenen jongen: draag hem tot zijne moeder. [De jongen] dtoeg hem, on bragt hem tot zijne moeder; hij zat tot den middag op hare knieën, toen stierf hij. Zij ging naar boven, legde hem op bet bed van den man Gods, sloot achter hem digt, en ging naar buiten. Zij riep haren man toe en zeide: zend mij toch eenen der jongens, en eene der ezelinnen; ik wil heen spoeden tot den man Gods, en dan terug keeren. Hij zeide: waarom gaat gij heden tot hem? het is geen nieuwe maan, noch rustdag. Zij zeide; het is [alles] wel.
Zij zadelde de ezelin, en zeide tot haren jongen: drijf voort! houd mij in rijden niet op, tot dat ik het u zegge. Zij ging dus heen en kwam tot den man Gods, op den berg Karmel. Als de man Gods haar op eenen afstand zag, zeide hij tot zijnen jongen Gé'hazi Zie! ginds is de 'Sunammitische. Loop toch haar te gemoet, en zeg I. 20
76
«Ti maan
n«Sö2 i w : npv'b D^Ö Dn n^a -ijrai«
-j ; • j« :- jvit^ y : t v-*• - v t av t j-: s
p« rnK mm ^3 ity ^ nc^^n nirbxio^mo^n '5'
I Jquot; T V •• .V J- • V . ~ j' quot; T • - T : V V lt; -
noK'i D^Ssn lam «bm : ?a^n TO^'I ^3 niiVn-
v - • vvt. - : t- iv.r - . ^ -:r- h'.' ^ , !»;•
:ini33 Mnn 'yn* nxi ^quot;t^rns iQurrn^ nDo07 ^
it - v : i*.. : * ■ t : :Aquot; : * v *.•:■:» •• quot; quot; v J- :f * ^
13'pinm nSn: D^iDir^-^^bxlD^Di'n^i b.
^ v. i v^-; r - t : -t • t : •• jt • v;^ s -:\— - ■ :-
quot;io«m : any^xb nDtr ID* 113^ nü 'nn onb-^sS T
vit t v:iv t vt j\t : t e-,•• • * ;- Vist ^ tv: iv —
liy Kin -^np □quot;nbs wn ^ namp;x-hx
j.. * t T X J' 'J' ' : ~r ■jr •• • t •
ntsQDiy NSonbi nkpTpT)'^ Nrn'irp : i*m
jt -jt } * t: t - i: i* - • -: lt;t v -:i- r r v t
□rn : na^ ^,1D, u,l?s 1^33 rrm nniiDi kddi rnV^i
V. quot; j- i' ^ t^it j t v** quot; j ï 'JTT ï at ; •quot;• • : Kt : \ :
nrvr^K HOK'-I : nD^ n^rrbx
-»•-: iquot; V V . - t it vt- -:it V -jt- tar j t-
: vjöS iQ^ni n^xip'i nxin «~)p 'hy:
- v ■*' it t : , ^ -;r t^ tI; * a^- eoquot;,*co' ' quot; vt':
riNTn nnnnn-^-nx Wx nnnnmnn'^x sriDK
jt t -: 1- t gt; v ^ •• : ; j- t •• • t v /• jt t v:
lx ibarrbx quot;ly-imS ni'trj;1? na
at t - -•- . v v. #••• quot; quot; . -• It v -: lt;••-: It j -:r v«
n1? nai -iox'i : roir» nina noxni
.at j -;r vv v - vit. j' it v* - Ij:
nV'Xip naxn •• ?pT nS-px p ^x nn^ naxn
^at #ti: v ^ v ~ mi-t jt • : v.t » iquot; !gt;•• -jt -: •-: iquot;# v
'nx n'nn^nTm^ia^-ioX'i : nnsa injrm n^xip'Tg-
: t - ■'••t v - # - v - ^ - it - v quot;ïl----t tl: •-
: aon^x D'ribxn e^'X ^ix-^x laxni p npsh
1 iv t : • : v.quot; - : - • v:^it -• • -: •• v - 1 aquot; »•.••»•.•
n^x i3T-i^x n:,n n^3 nrn nyia1? p tVni n^xn Tim
t vquot; quot; ■'••• * . V -: t - jquot; t V- # «•• - Iaquot; v jquot; - ^t • it - j--
: Dnï'prrSx v^x-^x xsn Di'n ♦nn n^n ^-iri : r^,l?x : isx-'jx inx^ quot;ijrbn-Sx naxn yxi i ^xi vax-bx noxn : nb'quot;! Dnnïn-^ lax-Sx
t- : - T •■'■•• : ■ - •■•Squot;- quot; • •■• Aquot; • •■quot; ,)•• v
: xïm nya liom D'rpxn i^'x naa-1?^
.....- . -:r J i ' m ^ a' v: it ^ vquot; * ' - quot; ' : ' 'co ---
nnxiDnysrrp nnx ^ x: nn1?^ laxnin^'x^x xipm «•.
v.~pquot;p: • t: - I • jt v • jt t : • v - t • v tI: • -
yna naxn : nar^xi D'ri^xn t^'x-iy n^nxi nunxn -rquot;
tit: t/ v:it •»•.'. t vt*: f quot; quot;: it P
: DW löxm n^ty xbi ^trvx1? Di'n vbx ^rabn ♦nx-^-i
it ^ - at - -1 : v ^ - t •• vlt;v : •»- *
amson jwoa JJ« |
33iV 'b-i^n-bx -iS jn: myj-bx naxm rinsn Wanm y
: • j* t -: r - Ia-t : vr -:r v v gt; - I t it -: r -
quot;in'bx D'rfVxn ^quot;x-bx Xani -]Vm : -\b 'max-Qx p quot;Sx hax'i -mo nnix D^nbxn-^^x nixquot;i3 Soian quot;loxVnnxip1? xrrn nnp : r'pn n^aar^n ran quot;hy: nn^
t v:iv t tI : • t I i x - it - r - i quot; vquot; * ••quot; ■,,quot;! •quot;
Hoork mij stilzwijgend aan, gij eilanden! en dat de natiën de kracht vernieuwen; laat ze toetreden en dan spreken; wij zullen gezamentlijk ten gerigte naderen. quot;Wie lieeft uit het oosten opgewekt, hem, dien de deugd op zijne voetstappen tegen kwam? [wie] gaf volken voor hem heen en deed hem koningen beheerschen? [wie] gaf zo als stof aan zijn zwaard, als voort-gedrevene stoppelen aan zijnen hoog? Dat hij ze vervolgde, en veilig een pad doortrok, dat zijne voeten nooit betreden hadden? Wie heeft dit gedaan en volvoerd? Hij, die do geslachten roept van den beginne af. Ik, de Eeuwige, die de eerste ben; en met de laatste ben Ik nog dezelfde! Do eilanden zagen het en vreesden, de uiteindeu der aarde en verschrikten; zij naderden en schreden voorwaarts. De een zou den anderen helpen, en tot den broeder zeide hij : houd moed! De ijzersmid versterkte den goudsmid, die met hem den hamer glad maakt, hem, die op het aanbeeld slaat; men zeide van het zamengevoegde: het is goed, en maakte het met nagelen vast, dat het niet wankelde! Gij Israël, blijft echter Mijn dienaar; Jakob, dien Ik Mij uitverkoren heb, kroost van Abraham, Mijn vriend! Gij, die Ik aangegrepen heb van de uiteinden der aarde; gij, dien Ik uit de verste oorden toegeroepen, en tot wien Ik gezegd heb: gij zijt Mijn dienaar, u heb Ik uitverkoren, en verwerp u niet! quot;Vrees niet, want Ik ben met u; versaag niet, want Ik ben uw God; Ik sterk u, en help u, en ondersteun u met de regterhand Mijner regtvaardigheid. Ziet! beschaamd en te schande zullen worden allen, die tegen u vertoornd zijn; zij, die tegen u opstaan, zullen te niet worden en vergaan. Gij zult hen zoeken en niet vinden, zij, die met u twisten, tot niet en louter niets worden zij ; die tegen u ten strijd optreden. Want Ik, do Eeuwige, uw God, vat u bij de regterhand, Die tot u zeg: vrees niet! Ik help u ! Vrees dus uiet, gij wormpje Jakobs! gij volkhoopje Israëls! Ik help u, zegt de Eeuwige, en uw Verlosser is do Heilige Israëls. Zie! Ik maak u tot eeno dorschslede, scherp, nieuw, van getande vijlen, voorzien; gij zult borgen dorschen en vergruizen, en heuvelen in kaf veranderen. Gij zult ze wannen, en een wind zal ze opnemen en een stormwind hen verstrooijen; maar gij zult u verheugen in den Eeuwige, eu op den Heiligen israëls u beroemen.
II. KONINGEN IV, 1 - 37.
Eene vrouw uit de vrouwen van de zonen der profeten klaagde tot Eli'sa', zeggende: uw dienaar, mijn man is gestorven, en gij weet, dat uw dienaar den Eeuwige gevreesd heeft; nu komt de sehuldeischer, om mijne twee kinderen tot zijne dienstknechten te nemen. Eli'sa', zeide tot haar: wat kan ik voor u doen? zeg mij, wat hebt gij in huis? Zij zeide: uwe dienstmaagd heeft niets in huis dan een kruikje olie. Hij zeide: ga heen, leen voor u, van buiten af, vaten van al uwe buren, laat het aan ledige vaten niet ontbreken. Ga dan naar binnen en sluit de deur achter u en achter uwe kinderen digt, giet in al deze vaten en zet weg wat vol is. Zij ging van hem weg en sloot de deur achter zich
75
iirr niT m np lö^n! üquot;** i'^nnn
rn» 'by-b in^ip» pnï mrao T^n v : nsipj DSB'D1?
i .. • a ; ~ j -••• ti; • i viv ^ t: * • . .. lt;• t |t^: • : • -
: intyp ei-i: tfpa ifnn nö^a it d^Soi dms v:a^
.•:•■. kt* ij- : ;- t i lt;•• • ; :- t ; • lt;tt ;
hvb-K : n)y ah vSns niN4 aanT
tt; j- t r it ~ •» at -• -:r vquot; : ï *
: Dn^ns-nsi nirr wkid nnm sip
i • -: v.* quot;! r v : ' t ; «• -j a ••, ^ - Jquot;'
tin : rvriK»quot;! imp nnn' rnsn niïp INT'I D«N INT
j\ i irrryv- ». :i it atv:iv i v^t t j t: . t •: • • « t
P7G? Bhn pinn : prn -iqn» vnxSi in^i onDDoa inptnn «in niü pnnb nax d^ö DSirrm ^'tss
V : ; - ; u-: - : - j i v v - «•• - at v ^ v v.- -
jnr n^mna Dp^ nar nnsi : caia» N1?
quot;^v ia*;-: .-••.* -» k quot;sr gt;* : ' ■,quot; t : • t - : i • j
n^ïNDi ps?n mvpa ^nprm : ♦dhn amDN
▼. vv ' -: iquot; i v t t -• i: • i • i: - v: iv lt;v r -: i ^t t ; -
quot;7N : ^npNp NS ^nins nnNquot;n3^ -\) quot;IONI ^nsnp ■«]« ^nxaN pn^n-^N
DnranV^a^i |n : 'p-tï ^riDpn-e]N ^rnr^ ^KDNxanN^btJ'pDn : nm rss vn» -p
V.quot; ; - •• t ; • ^ : •• I: - : ' iv •gt;••:- v : i: • * v- ; ^ ; • i at
TnVNnin^JN'i :nnon?D ^JN döndi TND rn' TH^Q
^ I v.quot; v: jt : 'j' -: • I iv ; - ; • y ; - •„• vv : »'v : j i \' I av •.. -
'NTrwN : 'js NTH'^N jjb lONn pnna
ï'inp njn'-DW ^nnrj; ^N 'na Dp^ nybin E'nn nva^ ^3 B'-in rnn inioS i'ihm n^n : ^Nii^
« t a_ • 1* ^ tt i ^ t t ; i • : - ^ 1quot; t : *
mj7Di DNi^n nm mm : D^t^n rba mm pnm ann
vt t : quot; t — -*: ••; • 1* _t \ j ~ y r 1 t 1 't
: T?nnn Snii^» t^npa nin^a b'jn nnxi anti r»an
it - ; • v.quot; t : • j ': * t r -•• t t - : at i -•• t
«ti maan 'n ja-o '3 ffaSoa ^naj? naNbgt; p^'pn-^n n^s D^A^n-^a [psd nns n^Ni nm^nN xt nn niar 'a npT nnxi na V'n
at ; v ^ vt jt t i ; : - -«• t -t ^t - ; quot; * * . ^
nbn quot;laNn : an^-S iS nb* ntrnN nnp1? Ni n^im
t cv •• v - ^ t*T -:r ^ /j-T : s- : v - I-t t ^ v - ;
rNiaNhin^aa ^-^-na^ n^n -irn'^N na^^Nquot;^
T' v ^ 1' *ATquot; : VT v ' * *Jquot;quot; • *' gt;'quot;,v T *v:
■^N^ 'a? iaN;i : ra^ -IIDN-DN 'a n^aa Sa nnna^quot;quot;
• -:r • : v - I v it^ I j t • v* * quot; y'' ï 't : * . :
: ♦□^an-^N D'ja 'zna^a nNa pnn-ja D^a ji ^ D^an-ba^. npri jn npai Vpya n^n niiD) nxai ^ m^a n^-in laom inNa nbrhi : ^'Dn N^am nWn
vt -:r v v - •lt; : • - • i» |v •• - v* t - ; vaquot;T
docli met groote ontferming neem Ik u wodcr aan. In gramschapsdrift verborg Ik Mijn aangezigt een oogenblik voor u, doch met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, spreekt uw Verlosser, de Eeuwige! Want als in de dagen van ÏToiich zal bet ook nu met Mij zijn. Gelijk Ik gezworen heb, dat de wateren van Noüch niet meer over de aarde zouden gaan, zoo bob Ik nu gezworen, niet meer over u vertoornd te zijn, u niet meer smadelijk te behandelen. Bergen mogen wijken en heuvelen wankelen ; maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken en Mijn vredeverbond niet wankelen, zegt uw Ontfermer de Eeuwige.
Gij verdrukte, voortgedrevene, troostelooze ! zie ! Ik leg uwe steenen met spiesglas, en uwe grondslagen van saffieren. Ik maak uwe vensterruiten van jaspis, uwe poorten van robijnstee-nen, en al uwe grenspalen van edele steenen. Al uwe kinderen zullen geleerd zijn door deu Eeuwige, eu de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Üoor geregtigheid zult gij bevestigd worden; wees verre van beangstiging, daar gij niets te vreezen hebt; en van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen. Dat men vrij tegen u zamenrotte, het wordt door Mij tot niet; wie tegen u zamenrot, zal u toevallen. Zie ! Ik heb den smid geschapen, die in het vuur de kolen aanblaast, en wapentuig tot zijn doel voortbrengt; zoo schiep Ik ook den verderver ter vernieling. Elk wapentuig, tegen u gesmeed, zal geen doel bereiken, en elke tong, die zich tegen u in bet gerigt verheft, zult gij doen veroordeelen. Dit is het erfdeel van de dienaren des Eeuwigen, en [tot loon] hunner geregtigheid van Mij, spreekt de Eeuwige ! — Alle gij dorstigen, komt tot het water ! al hoeft men geen geld ; komt, koopt en eet; ja komt, koopt, zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. quot;Waarom weegt gij uw geld uit voor hetgene geen brood is, en uw zwoegen zonder zat te worden ? Hoort, ó hoort naar mij, dan zult gij het goede genieten, en uwe ziel zich in overvloed verlustigen. -Neigt uwe ooren en komt tot Mij; hoort, op dat uwe ziel leve ! Dan zal Ik een eeuwig verbond met u sluiten, de gewisse weldadigheden, aan David [toegezegd]. Ziet! Ik heb hem tot getuige der volken gemaakt, tot vorst en gebieder d«r volken. Zie! eene natie, die gij niet kent, zult gij toeroepen, eene natie die u niet kent, zal u toestroomen; om den Eeuwige uws Gods wil, en om des Heiligen Israels wil, want Hij beeft u verheerlijkt.
JESAJA XL, 27 — XLI, 16.
Waarom zegt gij, 6 Jakob, en spreekt gij, 6 Israël! mijn weg is voor den Eeuwige verborgen, en mijn regt gaat van mijnen God voorbij? Weet gij dan niet, hebt gij dan niet cehoord, dat de Eeuwige, de God der wereld is, de Schepper van de uiteinden der aarde, die niet moede noch mat wordt, wiens verstand ondoorgrondelijk is? Hij geett den vermoeiden kracht, en vermeerdert de sterkte des krachte-loozen Knapen kunnen moede en mat worden, jongelingen struikelen en vallen; maar die op den Eeuwige vertrouwen vernieuwen de kracht, verhcöen de vleugcis als de arenden zij loepen en worden niet mat, zij gaan en worden niet moede
74
wnon «ivip «]Ï^3 : -jxapK o^'-ia D»p™ •n nN?m 'D-'s ; mn» quot;iStó no^ •n^nom oSip iDnai
■* quot; jquot; ' it : kquot; -: i j~ t i a* : • i* v ;
^xj^p |3 pilt;nquot;^ *Ti^ npü quot;IB'N
nj^iön myasm v^ió» onnn '3 : ■na—iv^di
t rtv : . v. t ; - : ^ t • t iv lt;• llt Ti' !• vquot; t
^ üibn NS 'Dib^ nnai -in^o nom
j- r T •gt; • ; lt;• ; t i ) • iquot; • : - ;
.nm-ffln p^o JJO : nin' quot;]ünna quot;I^niD^ vhh ^i£33 ran nnra nV myb n^y
i c : - r r-t -: } - i «• ; - it •• • t at •.. - vt-: i
quot;Vai mp« naiD ^no'^i : D'TSDS
t : Ar»; v jquot; : - ; I* Vquot; t ; r ' : ' f ; r lt;• ; - : r • —
: 'n^a oïbv am nm» mab ■n^a-Sai: ran-^aN1? ^iViaa
j 'itt j/. ^-: atlt; : -••• • ^\-t ^ t: i v iquot; : kquot; ;
-nS *a nnnaai ^th N^^a 'pm ♦jjian npnxa
i j' r ' : ' • t • j i v •• !«•-: r 'at * Iitt ; *
: biö' quot;ihn4 -iro 'nixo D3« nr na rn : anpn
i • l'J' r kt * JT tgt;' iquot; vv* ^ ^ ■■'T . J 'Jquot; l\rquot; v :** r-
^a n^ioi ana trxa na:^in'nxia^ -inn1
. a- ^ v.*^: J' , r v j-. ; - •• tt • -tt • it «•• • ^
ttb ^7P -ixv na'Va : San? rrn^a 'nxna 0:^1 ~ mn^nay nbra nxf ua^aS quot;ins-aipn ri^ySai
st : ••: ^ -:r ^ ^ a- : - vt ; • - hr ' i it • v t t :
■px iï^mi d'dS ia1? NDrba 'in : nin^aw 'nxa □np-iïi
• iquot; jv -:r * — -• : •• t t «. • .'T : V * gt;•* VTir ;.* ;
■mo «ibai Jiaa-siVa na^ laSi iSasi naagt; ia1? Pioa iS
e ^ ; I v yv 1 ; :. * . ■• : ^ ^ y',v : * * : ' •:AT v
nyat^1? xiba nay^n anV'^na eioa-^p^n na^ : a7ni r«
rtt ; t ; J : vv r * vv : |v v I: ; ^• tlt;t it t^; Iv-
ion : oa^a: i^na ;^nm aitinbato D^ivnnababnmaKi aa^a: 'nm labi oaam
t ■'• : v t lt;t : ; v ; av : : - •*' : k : ' ~ quot; ■• : v : : r
: a,asb nixoi n^: vnra b'dis1? iv rn : D^öwn in nan
a- - : vquot; : jquot; ''■gt;quot; , •quot; t^v:iv- t j-: -
« TjiyT-N*? 'lai snpn yin-^1? fn : -inxa 'a Sxnaquot; ahipSi
mt-:iquot; r v.- t; • jk • i f v v:
*]S quot;[S niüan
'D jD^D nw^
ribKQi nbü 'annnina: SNn^ quot;iaquot;ini ap^ noNn no1? frhx n^ó?f ^quot;QX n^T xiSn : niayj. ^a^p ipnr« yr xbi *6 pxnnixp ï^nia nin;' aSiy iari : naT nvrj aniK rx^i na fiy1? rn: : in:ianS
j-w: iv :- jr : -r v* . • Jquot; ;. - a i vquot;t- uquot; 1 t 1 : •
na la^rv nin' \)p\ : iS^a' 71^3 oninai lyri an;;: : la^' «bi lyiquot; KSI WIT Dna'33 n3flt; iSr
'it • ^ : v «i** t • - ; t a't ; - v vquot; gt; -nquot;
nm: wit TS
HAPHTAROTH.
de Eeuwige, uw Schepper, o Jakob! uw Formeerder, o Israël ! Vrees niet! want Ik verlos u; Ik noemde u Mijnen naam, gij Zijt de Mijne. Als gij door het water gaat, ben ik met u; en door de stroomen.... zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij u niet branden, en de vlam zal u niet aansteken. Want Ik, de Eeuwige, uw God, de Heilige Israëls, ben uw Helper; Ik gaf Egypte als losgeld voor u, Cu's en Seba, in uwe plaats. Daar gij kostelijk zijt ia Mijne oogen en hooggeschat, en Ik u lief heb, daarom geef Ik men-schen in uwe plaats, en natiën voor uw leven. Vrees niet! want Ik ben met u; Ik zal uw kroost uit het oosten aanvoeren, en u uit het westen verzamelen. Ik aeg tot het noorden: geef I en tot het zuiden: houdt niet terug! Breng Mijne zonen van verre, en Mijne dochters van het uiteinde der aarde. Elk, die naar Mijnen naam genoemd is, dien Ik tot mijne eer geschapen, geformeerd en toebereid heb. Voer aan het volk, dat blind is, schoon het oogen heeft; die doof zijn, schoon zij ooren hebben. Dat alle volken tu zamen vergaderd worden, en natiën zich verzamelen; wie onder hen kan zoo iets verkondigen ? wie kan ons voorspellingen doen hooren ? Dat zij hunne getuigen stellen en zich regtvaardigen; dat men het hoore, en zegge : het is waarheid ! Gij zijt Mijne getuigen, spreekt de Eeuwige, Mijn dienaar dien Ik verkoren hebt; opdat gij het weet, en Mij gelooft, en begrijpt dat Ik het ben ! vóór Mij was geene scheppenden kracht, en na Mij, ... dit zal nimmer zijn!
Ik verblijd mij hartelijk in den Eeuwige: mijne ziel juicht in mijnen God; want Hij bekleedt mij met het gewaad des heils, trekt mjj het bovenkleed der geregtigheid aan; gelijk een bruidegom zich met feestgewaad siert, en gelijk eene bruid zich met hare kleinooden tooit. Want gelijk een jongeling eene jonge dochter in bezit neemt, zoo zullen uwe kinderen u in bezit nemen; en gelijk een bruidegom zich over zijne bruid verlustigt, zoo zal uw God zich over u verlustigen.
JESAIA LIV, 1-LV. 5.
Zingt vrolijk gij onvruchtbare, die nimmer baardet; galm uit in gezaög en juich, gij die nooit barensnood hadt! want de kinderen der verlatene zullen meer zijn, dan de kinderen dei-gehuwde zegt de Eeuwige. Breid de ruimte uwer teute uit, en dat de gordijnen uwer woningen uitgespannen worden, verhinder het niet! verleng uwe zelen en steek uwe pinnen vast in. Want regts en links zult gij u uitbreiden; uw kroost zal natiën erven en woeste steden bewoonbaar maken. Vrees niet, gij zult niet beschaamd worden; bloos niet, gij zult niet schaamrood worden; gij zult veeleer de schande uwer jeugd vergeten, en de smaad uwer weduwschap zal niet meer herdacht worden. Want uw echtgenoot is uw Maker, de Eeuwige 'Zebaöth is Zijn naam; en uw verlosser is de Heilige Israëls, God der gansche aarde wordt Hij genoemd. Want als eene vrouw die verlaten is en diep bedroefd van geest, roept u de Eeuwige; doch ook als huisvrouw der jeugd — ofschoon gij versmaad werdt — zegt de Eeuwige. Voor een klein oogenblik heb ik u verlaten,
73
jwtna mtflan ^
wfoiv '3 ïin^i apy» ^«la rnn»
/*' t i * ; quot; : •** t ^ ^ aquot; ^ 1 : v i: i -u- -l -t r t :
?]iaüP»y?nnn33V3N vdi : nnx^b
ha 'i : •nr'ijDn ^ nanbi nbn KVVK-'iüa ^n-»3
• -x • # i it^ - : • J v,t tiv : v t • -• •• : f ' quot; •'
tri3 onxo ♦nnj bx'ïw t^np ^HSx nin»
j •■;• l : ; t • lt;-t i • i iquot; t j\: | v ••: jt :
?nNi n^n^nx maa: mp» imn : n^nnn «301
v ; ia- : - -: ■*•-ir t. H' : * vquot; quot; : t :is-t v i- . i iv : - '•
w NTriquot;quot;7N : nnn D'önSi ^hnn din \wrh-\ jisvV idk : ?[ï3pK3^Dö^i;nTK»3NmTpp Knpan'pb : rnxn nxpo ^1:31 pirW'W^rvt^rrbK
jti; •- lt; i vit t jquot;): • v- : » ti- -t • lt;• t -at ; •,
myor uw : vn'^-tis vm^ vnxns ^133^ ^^3 nn» D^rra : lü? d^tn'i o^nni p* d^i ip-inbnn^ ut nia'tftm dn? -i^ bn3 »0
1 t ; •; v •• iquot; lt; ; • a*-. • ; - 1 r; j- - v t lt;• ' \ :
♦nnn3^«n3i;injn^Dwn^ onx :nps ino^p ixirxS xin w'ini quot;b iróxni ivnn ryaS
- j - t ; ■'• -: i* • t ; «• ' 1- ; . ; i-
lt; r - - ^ •* PMT KS nnai ^
i ( ' IV: r J V- -11- :
o'jnnr iwb , quot;ifio ovddo 'gt;d h cidd? 'inft 71» q'oiquot;i o'ttdoquot; .irsn) .mipi i'nnnn o'iDno
'T^SSH \3 Va: nin^s tritp : n,S3 myn nSssi isï2 fn3^ ?nn3 npix S^ö
.. t iv •• ^ jv i - KT - - : ••:•■'••-; 1 t t iv gt; • at -ry kt t : :
rbrbv rnn mamp;w -1^3 rrhyy nSin3 nn3 ^3^,3
t - -itt lt; : l'att f V T ; • t t lt;-; * 1*
(: -yby WW
n: m^an Ti pt) nwa
-»J3 nbn-K1? ^nxi nsn ^nxa Kb nnpjr
•• ; s* - r tt i • -: r : lt;t • • ; • tat t j vtIt t
DipD i '^mn : nin' ion rhwz ^3Q naoiK'
»quot; *: 't :. • :-^ it ; t. vt :gt;••;• vt •• i
-I,mn,,i quot;inn^D ^nsn »3'iynn_l?s ^ 'vnvivn mvnn
rr iquot; * r - t iquot;. • • -s• lt;s : - - v - I'j- ; : • • •
Dn^i ona quot;]j;nn ^nan Vikd'bquot;) •' wn
v. - : J' t : T ( quot;* | '*•:■:.• ^ v : » gt;* ▼ i* ï *1quot; -
'Tann n1? quot;3 'pSsn-Sxi nS-'s \xTn-^ : 13^1» : TijrnsTn Kb nanni *3
'riSx Sn-ic» pnp ^Ka-i law nis3x nin; ^^3 '3 nin' -]Nip nn n3i^i n3,i^ n^3quot;,3 : «quot;ip» riKn-^
at ; I-ttI: - v quot; J fr st • ; i* iquot;l t • I vit t t
^ri3ij;jt:pT yn3 : quot;iox D^sn '3 Dnip
Zoo spreekt de Almagtige, de Eeuwige, die de hemelen schiep en ze uitspande, de aarde uitspreidde en hare voortbrengselen [wrocht]; die den adem geeft aan de volken op haar, en den geest aan hen, die er op wandelen. Ik, do Eeuwige, heb u tot geregtigheid beroepen, en u bij de hand gevat; ook zal Ik u behoeden, en u maken tot een verbond der volken, tot een licht der natiën. Om blinde oogen te openen, om gevangenen uit den kerker te voeren, en die in de duisternis zitten uit het gevangenhuls. Ik de Eeuwige, dit is Mijn naam! — Mijne eer geef Ik geen' anderen over, noch Mijnen lof den afgodsbeelden. Ziet! de voorspellingen zijn vervuld, en nu verkondig Ik nieuwe gebeurtenissen; vóór dat zij ontkiemen doe Ik ze u hooren. Zingt den Eeuwige een nieuw lied, Zijn' lof van het einde der aarde ; gij, die de zee bevaart, en wat haar vol maakt; gij eilanden on hare bewoners! Dat de woestijn en hare steden [de stem] verhefi'e, de dorpen door Kédar bewoond; Dat de rotsbewoners juichen en het uitgalmen van don top der bergen! Dat zij den Eeuwige eere toebrengen, en Zijnen lof in de eilanden verkondigen! De Eeuwige trekt uit als een held, ontsteekt ijvergloed als een krijgsman; Hij zal juichen, een' oorlogskreet verhelfen. Zijne vijanden overweldigen. Ik heb van oudsher gezwegen, Mij stil- en ingehouden; nu zal ik 't uitgillen als eene barende, zal alles verwoesten en verslinden. Ik zal bergen en heuvelen woest maken, en al hun kruid doen verdorren; Ik zal stroomen tot eilanden maken, en meren doen uitdroegen. En Ik zal blinden leiden, langs eenen weg, dien zij niet gekend hebben; langs hun onbekende paden zal Ik hen doen treden; Ik zal de duisternis voor hen tot licht, en kronkelingen tot eenen regten weg maken; dit alles zal Ik voor hen doen, en hen niet verlaten. Dan wijken zij terug, die op afgoden vertrouwen; die tot het gegoten beeld zeggen; gij zijt onze goden! Hoort gij dooven! merkt op, om te zien, gij blinden! Wie is zoo blind als Mijn dienaar, en doof als hij, [aan wien] Ik Mijn' bode zond ? Wie is blind als hij, die zich volkomen [noemtJ ? blind als hij, die zich den dienaar des Eeuwigen [noemt] V Gij ziet vele dingen en neemt ze niet in acht; bij opene ooren, hoort men niets. De Eeuwige vond welbehagen, wegens Zijne geregtigheid. Zijne leer groot en heerlijk te maken.
Een beroofd en uitgeplunderd volk is het; zij zijn allen in de holen geboeid en in gevangeuhuizen opgesloten; zij zijn tot buit, zonder dat iemand redt; ter plundering, en niemand zegt: geef weder! Wie onder u leent er het oor aan, is opmerkzaam en let op de toekomst ? Wie gaf Jakob ter plundering over, en Israül aan roovers V Is 't niet de Eeuwige, tegen Wien wij zondigden ? Ja, zij wilden in Zijne wegen niet wandelen, naar Zijne leer niet hooren. Toen stortte Hij Zijnen brandenden toorn over hen uit, en het geweld des krijgs; dit ontstak alles rondom, doch men bemerkte het niet; dit brandde onder hen, doch men nam het niet ter harte. Maar nu spreekt I. 19
72
3quot;0 {Dïj iryE^a
n«n an^Ji b'Q^n «113 nirv S«n nós-rü«n an^Ji b'Q^n «113 nirv S«n nós-rü
lt t )i- v •• j : ' quot; .t ■ ^ r • •*quot; r - t 1
'JN : na n^h'rh mn op1? naiw |ri:
s* -» it r : i - - v: t ••• t -«tt t t ; 'lt;•• r av t v: iv ;
DJ? nna1? ?|T3 pnxa ^P'
n^a i^dn napao s^inb nnir p^n^öV : D;ia iinS rnx-üS mxS niaai w? Kin nirr s:n : i^n
1« ... 1 -; • ; ft' ; j vt j j' 't . i v i . jquot; : i. v^v
T^D 'JK ni^nm wa-nin ni:ir«m : D^tdsS ♦n^nm
t-:r at •• • v. r t r • : - v* t • ;
in^nn i-v nirvS : oanx njnoxn diü3
^ v. t • ; tt -• tl- lt;• , iv ; v - r ; - t : vquot; : * wv ;
ia-ia : Dn»3sy,i iwa' D'n mi» pwi nïpa
t ; • lt; ; • iv •• ; 1; . ^ : t- lt;•• : 1 I vat t —,1; •
: onn trxna ybo ^ is't mp atrn Dnxn inpi
.it; * v't^ ^ - v •• ; j t, at!quot; -quot;• •• v quot; *» t t;
xxniaaanin' ; Dquot;K3 m^nm niaa mn^ Wb'»
j • - t ; _ i* - *^it v t • ; at vt » j' t
: i2:n^ vtn*^ nn^-ew nsw nT nianSa irttD
it - ; • ^t ; 1 7- - • ; - I - - • r at ;»• -••t {• ^ t : gt;* ^ ;
D'B'N n^as nnV^a psxnN t^nnx oSiyo 'n^nn hnrn »na^i i^^in oa^-bai niyaai bnn anns4 : nn; nia^nja wt nina aniy 'na^ini: tr^aiN D^aasi d,:,nS
j • : ^ tt -• i v v ; *: * t ■*' s~ 1 :q '' ' ':r * * ,t
Damp;Db Dv^p^ai nisb an^ab -)^na oannK ni^a ira^unN ub: : Denary Nbi on^jr onam n^x
j ., t lt; t r ; —j j z v* *. 1 • t ; - v ••lt;
D^mn : wn1?** onx naoab onaxn Soaa o^naan
c ;iquot;. - iquot; v.^ jv - vt •• - ; t J' : IT var - ^ ; 1 -
^nm najTDK »3 quot;11^ 'a ; niNiS la^an omyni i^a^
#vquot; •• ; • ; - • ■*• .. • lt;• ^ 1 : * ^ r ' v* •* •quot; ; at :
n^i : mn' n3jD nri D^aa 'a rhm 'ax^aa'
j t it ; v jv; vquot; * ; t *•. ; • •• • lt;• at ; v -• t ; - ; c
rya1? ran nin* : ya^» kVi oam nips lai^n nS man 5
»■-•-; i vquot; t ^t ; it ; • j z \-; t - )j t a ; *. ; v - r-
amaon ra^n ijo : nnsn min Sir Iplï
. gt; 1* ; -;. vt r; - ^'a ; •
ixann D^a ^33') 0^3 Dmn3 nan nm^lnm
at : t v* t ; t ; t •.. • r -lt;•• t t. ï ^ t ^ quot; '•
n^?WD33 'a :3^n nax-pxi nsi^a b^a pxi T3t? vn
a »-1' -:r v,v t j' r t* vquot; : * : • - i - t lt;t
onb1? Vjsni^i 3^ nov^ab jnra : mns1? ynm yamp;p] ^ ^aïï' nVi Vaina lax-^^ I5? man it nin; Nibn 5 inanjpni nanba nrp ik nan VS^ : innina' wrianhp Vay^D^-N1?') 13-nram J?T Kbis^oa
«- t I t ; Iquot; - r r 1 : v. quot; : * quot; tt - : • t •
LOFZEGGINGEN vóór en na de MAPI1TARAII.
Nadat men de heilige Rol weder digt gemaakt heeft, wordt de Haphtarah gelezen. Hij die ze voorleest, zegt vooraf:
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des lieelals! die goede profeten hebt uitverkoren, en behagen geschept aan hunne woorden, die met waarheid werden voorgedragen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de Leer, Uwen dienaar Mozes, Uw volk Israël en de profeten der waarheid en deugd hebt uitverkoren.
(Onze verlosser! de Eeuwige 'Zebaöth is Zijn naam, de Heilige van Israël.)
Na de lezing der Haphtarah zegt hij;
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals ! Schepper aller werelden, Alregtvaardige in alle geslachten, waarachtige God! die uitspreekt en volvoert, die verordent en bevestigd ; want al Uwe woorden zijn waar en regtvaardig. Waarachtig zijt Gij, Eeuwige, onze God! geloofwaardig zijn Uwe beloften, geene Uwer woorden zullen ooit onvervuld achter blijven, want Gij zijt een waarachtig God en Koning. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, Almagtige ! die getrouw zijt in al Uwe beloften.
Ontferm U over 'Zion, want zij is het huis onzes levens; verschaf heil aan haar, die ter neder geslagen van geest is, spoedig in onze dagen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die 'Zion met hare kinderen verblijdt.
Verblijdt ons, Eeuwige, onze God! met Uwen dienaar Eliaden profeet, en met het rijk van het huis van David Uwen gezalfde, dat hij spoedig kome en ons hart doe verheugd zijn. Op zijnen troon zal zich geen vreemde zetten, en anderen zullen aan zijnen roem niet meer deelachtig worden, want bij Uwen heiligen naam hebt Gij hem toegezworen, dat zijn licht nimmer meer uitdooven zal. Geloofd zijt Gij, Eeuwige ! het schild van David.
Voor de leer, voor do eeredienst, voor de profeten, en voor dezen Sabbathdag, dien Gij ons. Eeuwige, onze God ! tot heiliging en rust, tot eer en roem gegeven hebt, voor dit alles danken wij U Eeuwige, onze God! en loven U. Uw naam worde geloofd dooiden mond van alles wat leeft, bestendig in alle eeuwigheid. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die den Sabbath heiligt !
Töson tnT , bbun nox- nxi, masnn rwnp mip
a»3iü D^ijrn quot;jSa irri'px J» nn« -jina
fnma nnnn « nn« quot;ina nDN3 onasan onnana nvn
t - lt;•• - *: t - I t aw: iv # t.v: iv - vv ; •: jt t:
: (pnïni Nquot;3) pnxi naxn lay inair
i viv -; i vivt v: it j- • : • - t; •; ; jv •
nwnnft? POquot;gt;3? OT^P n6np O'tjdo? ^?n)
c ^quot;IÜquot; irnp iDty nixax nin»
iquot; t ; • u: a : ^ t ; jt : •• -;
■rasan lis'1 mtssnn nxnp tini pnï / D'ö^iyn-ba ns . o^un quot;HSQ « nnx •nna
i •- • T TT T T tl v iv Iquot; v: . T - | T
lanpn , noixn /|ö«an Snh ,nnnn-S33 , wriStf quot; «in nnx pa:: pnxi r\m / D^poi
!•• v; *: j t - i t v: v i viv t v vr t t ; tv •• l- ;
»3. opn 3r^,quot;K7 T.nx / ^n3in nnx -qd , nn3i ffjowi
It •• t t » iv t : * tv t t: I ivt : • t viv;
: v*i3Tl?33 wr] Vnh , * nm -1113 * nnx ros: lbo ba
tt ; t ; It v:v - •• t ▼; t - I t t it ' t v:v |v iv
j;^in ü'W nrnbyVi , n»3 »3 p'Vquot;^ ann : n^33 ri's ntim ,» nnx 1113 , mz mnö3
t iv t ; » * - iquot; - ; ▼: t - I t r* t ; t •• ; •
iM n»3 n,i3i?D3i ni3^ N'33n in^K3 lyribx « mm
•r •• 't' * i'**: -| * t - it* •• ; iquot; v; ▼: i- ; -
3^Kl?isp3 ^ - lis1? w ay nnnps /^jn^p
d^3 '3 ,ni33-nN onns nv Vrw üb) nr : in |:Q « nnx ^13 * nyi DSI^' n: nns' KW / ^
/ nin n3^n DV-'^I D^san-^i müjrn-S^ niinrr^ • mK3nl?!ni33,?nnuo17'ini2'ipi?,)yn,?K M vb nnair
vit ; • ; t : t : * ; #t •..!; • r* v: *: it t r t v
^nsn; quot;jnix D^nppi -j1? onto ira lynbs « by : n3^n « nnx ^is • npi ton 'n-Vs »33
-no
OKI)£ UËK
H APHT AROTH,
BEHOOKENDE TOT HET
BOEE GENESIS.
riDi «in s]DV : oaVSj; irn Dni« onri =3 t ♦33 Dna^b «IDV «ti *: wi nxo nor m V3« » f
lt;•' : I - ;lt;-- r T v jt •• I •• ■«• : - A* T u
quot;idk^ : f]pi' n^ip-|3 TDO ^3 oi ^
nS^ni DDns ipa» npa Dflbxi no v':* vnn-bx fiDV
lt;t v:quot;*- : v ; v l-» : • Is t • . r* /gt;•• . v it t v v ^ »••
on-iSN1? ^3^: psn^Sx nN-in ri«n_to D3nKn3
y»T t ; - : y- : • jv -: | v t t , v - I •.•-•t t ' * v : v
quot;tpö iokV ^3quot;n« t]pv ^3^^ : sp^Vi pn^!1? s]DV non : nip 'nbs^TiN on^rn D3n« brriStf quot;ipa^ 1= : Dnsa3 rnN3 inK itssn^ uw nNO'p
• it : • : » vtit v j'm j ; -r- a- t v k'-t jr •• I v
23 troostte hij hen, en stelde hun hart gerust. Joseph bleef in Egypte, hij en zijns vaders huis; en Joseph leefde honderd en tien
23 jaren. Joseph zag van Ephraïms kinderen tot in het derde lid, ook de kinderen van Machir, Menas'sés zoon, werden op Josephs knielin
24 opgevoed. Joseph zeide tot zijne broeders :ik sterf, maar God zal zekerlijk aan u denken, en u uit dit land opvoeren, naar het land,
25 dat hij aan Abraham, Izak en Jakob toegezworen heeft. Joseph deed de kinderen Israels zweren, zeggende: God zal zekerlijk aan a
26 denken, dan zult gij mijne beenderen van hier opvoeren. Joseph stierf, honderd en tien jaren oud; men balsemde hem, en hij word in eene kist gelegd, in Egypte.
Vïnl :j»'D • nï2\si Qic^m nw» cttm tfix nnwo isdt 'piBB disd
D3 ' TD 1,Tial : I810 ^ HT ' 3quot;, : n'nn ^31^
j'ja ;pD uiip ^ quot;jn 11 * 'j rpiBi * ivnrpDBi : piD nini -jn:
D^i^n173:1 * D^IKI nioireri1 D,^31KI ninirisri
: jaiD Oïn Ssi nas * nVS^IÖ nHNI
33 in is, zijn een koop van de zonen 'Hets. — Als Jakob zijnen zonen het laatste bevel gegeven had, trok hij zijne voeten op het bed, hij verscheidde, en werd verzameld tot zijne volken.
1 Joseph viel op het aangezigt zijns vaders, weende over hem
2 en kuste hem. Joseph gebood zijnen dienaren, den artsen,
3 zijnen vader te balsemen ; en de artsen balsemden Israël. Zij bragten veertig dagen met hem door, want zoo vele dagen besteedde men aan het balsemen; en de Egyptenaren beweenden
i hem zeventig dagen. Als do dagen om hem te beweenen voorbij waren, sprak Joseph tot de huislieden van Phar'ö, aldus: zoo ik gunst gevonden heb ia uwe oogen, brengt toch
5 aan' Phar'ö het volgende ter oore: Mijn vader heeft mij doen zweren, en gezegd: »zie! ik sterf. In mijn graf, hetwelk ik »mij in het land Kena'an gedolven heb, daar zult gij mij »begraven!quot; — En nu, laat mij toch optrekken, en mijnen
6 vader begraven; dan zal ik terugkeeren. Phar'ö zeide: trek op, en begraaf uwen vader, gelijk hij u heeft doen zweren.
7 Joseph toog dus op, om zijnen vader te begraven ; met hem togen op al de dienaren van Phar'ö, de oudsten zijns huizes,
8 on al de oudsten uit Egyptenland. Ook het gansche huis van Joseph, zijne broeders, en zijns vaders huis ; slechts hunne kleine kinderen, hun kleinvee en hunne runderen lieten zij
9 achter in het land Go'sen. Met hom toog op zoo wagens als
10 ruiters; en het was een zeer aanzienlijk heir. Als zij tot de omheinde schuur kwamen, die aan de zijde der Jordaan is, hielden zij aldaar eene groote en zeer zware rouwklagto, en
11 hij bedreef rouw over zijnen vader zeven dagen. Toen dc Kena'üniet, inwoner des lands, dezen rouw bij de omheinde schuur zag, zeiden zij : de Egyptenaren hebben hier een' zvvaren rouw ! daarom noemde men haren naam ; Abel-Mi'zrajim; aan
12 de zeide der Jordaan. — Zijne zonen deden hem, gelijk hij hun
13 geboden had. Zijne zonen, namelijk, vervoerden hem naar het land Kena'an, en begroeven hem in de spelonk van het veld Machpéla; welk veld Abraham gekocht had, tot eene erfelijke
14 begraafplaats, van 'Ephron den 'flitiet, tegenover Mamré. Joseph keerde weder naar Egypte, (hij en zijne broeders, en allen die met hom opgetogen waren, om zijnen vader te begraven), nadat
15 hij zijnen vader begraven had. — Als Josephs broeders zagen, dat hun vader gestorven was, zeiden zij; welligt zal Joseph ons vijandig zijn, en ons al bot kwaad vergelden, dat wij hem aan-
16 gedaan hebben. Des gelastten zij, dat men aan Joseph zeggen zou: uw vader heeft vóór zijnen dood het volgende bevolen.
17 Zoo zult gij zeggen tot Joseph: och! vergeef toch de misdaad uwer broeders en hunne zonde, dat zij u kwaad aangedaan hebben; en nu, vergeef toch de misdaad der dienaren van
18 den God uws vaders! — Joseph weende toen men [aldus] tot hem sprak. Daarna gingen ook zijne broeders, vielen voor
10 hem neder, en zeiden! wij willen uwe knechten zijn! Doch Joseph zeide tot hen: vreest niet, ben ik dan in Godes plaats?
20 Gijlieden badt wel kwaad tegen mij gedacht, doch God heeft hot ten goede gedacht, om uit te voeren wat ten dezen dage
21 [geschiedt], om een groot volk in het loven te behouden. Ennu,weest niet bevreesd! ik zal u en uwe kleine kinderen verzorgen. Zoo
69
: üo m L:D
vjrnsi rivh Spn : nn-^3 hkd ia ^ c]DV quot;ip) : VÖ^_7K «]DN^ yirquot;) ntaarrVK vSan« -n«Vna^fiK fjov w vW vas =
-IKVÖ'I : Wt^-nN v3«-n« üjn1? D^am j
; : • - iquot; t : • v v.- : i t ^ : -iquot; at v ^ -:r • : ^ r
DnxD ink a^nn w inVd» p ^ dv D^aisi^
* Vquot;: * v j : ' - is* *.. -: i- -»••,: ^. : ; • y- v J- T ; -
njna n^-1?^ nbv lai^i in^a ^ : dv i
l :- ... i;v |.. ... .;:- -•■: :-.- , . r:-
nyis 'jTNa wnai oa^^a ?n ♦nKxo Kra« IDS?
; - r*; t : t ; - •• •• jquot; : .1 •• * lt;t t t • a j quot;
quot;ip'K napa ho quot;aj^j nsn iokS ^aa'n : quot;ïokS n xr-n^N nnyi ^napn naiy f^ia ^isa 'S rna ^l^aN-riN iapi nbp n'^nfi : nar^xi 'as-ris mansi'
I V t f v ^l: v ': f, v v,- tit: v t v yr : I: v :
quot;^a inx iVquot;) raxTiN quot;ispS : ^ra^n wa'
vnxi cjèi» n^a Vai: Dnvp-p^ ^pr Vai in^a^pr fi^-iana^quot; iDir^i: i^a ps4a ojronpai djnït dsü pi vas4 n'ai lt;= nt2«n nn^ ika'i: hko naa njnon Tin D^na'oa aaro:'
t t IT • V - t- | ; y t -: r - . A* tit - V^v
t^'inNQ naai napo oè'-nap'i |ii^n na^a basn'ns psrTa^v sin :w n^a^ bax vas4S ^
... -^t V • -sr ; i vtt •• :-- i-t y-: • vy :
ba^nDt^Nip p-^r dtïq1? nr naa-Vas liokn Tj«n rua
^j** t t ; lt;tit !•• - -at; • ; v** Jquot; t v iquot; ; j- t t t • v ï
WKquot;') iDiï nt^jo ra iV vja : n^n naua onxo ^
; •- it- j-: -: i- l^.. a ^t t -:r- liquot; :-- . v V*; vv -: • - ; * J
na'N nVaaan myoa ink napn m:a rtns4 vja ink
-•■ -•: V-r:^ Ji*, quot;r. quot; * : T!^ T T Q '
^■^♦nnnpö^nkDnap-nink? mi^n-ns Dnnas mp
,... e-rl.iv ...... vlv v.-!,-i vt - ... , t t: - 1 t
lap? ms4 D^yn-^ai vnki kin non^a ïidI' ai^i : niöq t
j. 'i ' l * j* ^ it t ; tv; -• t ; - ; • !lt;•• t r - iquot;: '
Dn»ak nD^a ciDi^nN iki^i ; vas'ns nap nnx va^'nx^
v • -: # j- • j •• i' t v j:it v-:r. a-#t
wh njhn-Va ns w a^m «pv vdüp' r? nDkn
Jquot; ~: t t-jt t ••lt; # t * t lt;quot; t : faquot; . vquot;. ï ï * J l J ~
: iDk? miü ^sh nis Ids'? noi^Sx iisn : ink vbm ^
, .. ^ j.... ■ T ' - ^ quot; pquot; Kquot; ,, •-• . - i :i.-t
n^T'a onktsm ths j'^a w kiy tpvb nnkn'na ^
-•tt r t t - : I lt;V - - t jt tjt Jquot; ; j : i .
onana ^a'i ^ax tiSn najr y^a1? «i Ni^ hn^i ^iSa? : onay1? nV i^n nnk^i vish iban VHN-D^ iab'i : vSk
1; i-t -:r v': J.'' : j- att: v : •- tv - :i— rr ••
anki : nnnn 4a iKTn^k ^or onSs ipk»i_ ^
nnDVan^wD^nab1? na^n b^snyi anncn11
v.' - J - •; quot; jquot; : j t : •jt t ^ -: • ^ v: ^t t v t jv ; - -:
Daaü-nNiaanN'jabak'aikikTn-VKnnyi* iaTD^ri'nn1? s
av ; - v; iv ; v ; - 't r it t • - r - : it - ^ -i r :
N3 V
GENESIS XLIX.
8 Gij, Juda! n zullen uwe broeders huldigen; uwe hand is op den nek uwer vijanden; uws vaders zonen buigen zich voor
9 u neder. Een jonge leeuw zijt gij, Juda, mijn zoon! wanneer gij van roof opkomt. Hij knielt, legt zich neder, als leeuw en
10 leeuwin, wie durft hem doen opstaan. De schepter zal niet van Juda wijken, noch de wetgever van zijne nakomelingschap : tot dat [Juda] naar 'Silo komt, en volken zich tot hem verza-
11 melen. Hij bindt aan den wijnstok zijn veulen, aan de edelste rank het jong zijner ezelin; hij wascht zijn kleed in wijn, zijn
12 gewaad in druivenbloed. Eood van oogen door den wijn, wit van tanden door de melk.
13 Zebulon zal aan het strand der zeeün wonen; doch aan een scbeeprijk strand; zijne grenspaal zal tot 'Zidon strekken.
14 Issachar is een sterk gebeende ezel, liggende tusschen de
15 afschutsels. Hij zag, dat de rust aangenaam, dat het land bekoorlijk was; hij neigde dus zijnen schouder om te torschen, en werd, als schatpligtige, dienstbaar.
16 Dan zal zijn volk rigten, als een van Israëls stammen. Dan zal zijn eene slang op den weg, eeae adder op bet voetpad, die het paard in de verzenen bijt, dat de ruiter achterover stort. —
18 Op Uwe hulp hope ik. Eeuwige!
19 Gad wordt van menige stroopbende overvallen ; doch hij valt haar aan, op haar eigen voetspoor.
20 Van Aser komt vette spijze; hij levert koningslekkernijen.
21 Napthali is vlug als eene hinde; hij brengt sierlijken redenen voort.
22 Eene vruchtbare telg is Joseph, eene vruchtbare telg bij eene
23 waterwel; loten stijgen over den muur. Bitterlijk vervolgden hem,
24 en schoten op hem, zij, die hem haatten, de pijlschutters. Doch zijn boog bleef gespannen, zijne armen en handen vaardig. Door de hulp van den Magtigen van Jakob ; van daar werd gij de her-
25 der, de grondsteen van Israël. Door den God uws vaders, die u zal helpen, door den Almagtige, die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen der laagliggende
26 diepte, met zegeningen van borsten en moederschoot. De zegeningen uws vaders gaan de zegeningen mijner voorvaderen te boven, tot aan de grenzen der Eeuwige heuvelen. Dat zij komen op het hoofd van Joseph! op den schedel des gekroonden onder zijne broederen!
27 Benjamin is een verscheurende wolf; des morgens zal hij roof verteren, des avonds buit uitdeden.
28 Dit zijn te zamen de twaalf stammen Israëls, en dit is het wat hun vader tot hen gesproken geeft, toen hij hen zegende; ieder naar den zegen, die hem [te beurt viel], zegende hij hen.
29 Eindelijk gebood hij hun, en zeide tot hen; ik wordt tot mijn volk verzameld ; begraaft mij bij mijne vaderen, in de spelonk,
30 welke in het veld van 'Ephron den 'Hitiet is. In de spelonk, welke in het veld Machpéla is, dat tegen over Mamré ligt, in het land Kena'an; welk veld Abraham van 'Ephron den
31 'Hitiet, tot eene erfelijke begraafplaats gekocht heeft. Aldaar heeft men Abraham en zijne vrouw Sara begraven, aldaar heeft men Izak en zijne vrouw Rebekka begraven, en
82 aldaar beb ik Leü begraven. Het veld en de spelonk, die er
68
ÜO TT1 HD
: ^ nnx nSin^ n
k^^di mio ran yna nitaü nnin» nn« •viaa
v t ; v- ; - ; I s- t -t t .a* t -quot;'y ^1 '-V- • ▼ : •• : - lt;
■♦3 iv v^n raö ppnoi min^ DD^ hd'-N1? : iw'p* 'ö1
r -lt; at; ~#,.-jquot; ' J Kquot; ; t r v •• j x i ^iv ••: r
^nfri^ rtTjr|3^npN :nn^ iS n1?^ D'^ : riniD itbab prj D33 lin»21
•v.- •• ^* • ; - i v* t -: -: ••.: 1 • - - lt;•• • fgt; -:
a : r^D
^ IT T Iquot; 'ir' » v : | ^ 'AT'
a : i'i,Vquot;L'J? ^y\ ri':x ^n1? «mi |3^ d^. ^inS pnp' -n^i ai tb '3 nnjo snn : D^Ö^DH ra rah DU lan naty'sy»«
... : J' T ■-. : :«— • IT : :. ' quot; ^' •»quot; ' vat -• -: ^T T •
p' n D : naroQ1? ♦nn Viob löDC'^inayrapKn'o
I J*T I^T Iquot;. - : ; * ; * lt;••- T A-T I vvr T
•♦Vjr ta^ï^ ï^n: n-'n»: bsniy» vyv nn«3 lay ^
; I v * •• -: -jt t • t * ; iquot; r: / ; • ^ i- - : . a -
Tnp : ninx lapn bamp;) Damp;vpy -]^n nnijf ^
ruDi? ramp;xn d : apy -w «mi inir nna i,i d *: mrv T
-•tquot; ; v,quot; t •• liquot; t j\r ^ : av s j; vt it :
jrm nnVty hnsü d : quot;ibü-^n^D rn» «mi ionquot;?«
'v,quot; - at-..: •'tt- v,* t : - . ^ Pv iv •• r Kquot;* a ;-
niüa nna |3 ^dv nis |a d : nö^-nox « : a^n incra^'i 'du inn-i^i : rn^ï »
r • ^ jquot; ir oy : *quot; at ut it;- . i ^ -j v,t -:it
ats^D apjr n'ü VT ^ir iTb'i impfnva airnv3
JT • -:i- -: •• • ^ATT . : ^T- : I- I T •• ; «..«••-
ïjinan n*^ mi ^ir^i 7^?Ü : banii» pNt n^nn3 oniy riDia nnn mai ainn riaia byo bhamp; nbia
•V,-T J : • -AT v-«v ^ : ^ ■» ï * tquot; • - T lt;;•
n^D5 nixn-ij; nin rónrty naj ^a« riaia ; ditti « a * : vns quot;vn tpipbi nbv a'Ki'? rVin dSijt
. . it.v n A :It: Iquot; .-': t» v : r ^ at
: w pbn» anj^Si ij; Sax» -ipaa fin^ ast ra^a«
^ itt Ij--: ppvvvt ; a- - Iv v - Ft:- —; I -t:*
naTT^t^ nxn ïsry ^a^ n^^'Sa ^
v • v -: : at t -quot;•; . cquot; t; • j»^: • vy t
-]na inaiaa onisi quot;jnan Dn»ax onS
'ay-bx f]DXi bx bnbsj na^i anix vn : anls* ^ rmay m'^a ivk rnwrrhK mas-Sx ™ nap
* j i~- v; • . jv -: t t ; — at -s^ v e i:r
nSaaan ni^a nn^aa ; 'nnn ^ nsa rrïtsrrrw ornasï nipS^x ?j?ja pxa ï^naa
■jquot; •• vt - v t t: - tIt v -: I -at:. I v-»v : v,quot;: quot;
ania^Tix nap rw : nap-mnt^b 'nnn pay ^
t t: - v ; Iit, tjt vIit - *'. r i* * r 1 j ;*v
in^x npai n«i pm^nx map natr iniy« nnty nxi
At * I-«t: • v.quot; : I t : * v j : Iit ttlt; ; * jtt •• :
-t^k myam m^n njpa : nx^'nN ♦map na^i ^
v -: jt r : ' : wt - s-l; * it •• v • ;v'»T t^t :
het zijn mijne zonen, wolke God mij hier gegeven heeft. Gene
lOzeide: voer hen toch tot mij, dat ik hen zegene. Israöls oogen waren bezwaard door ouderdom, zoo dat hij niet [wel] zien
11 kon. Toen hij hen nu tot hem bragt, kuste hij hen, en omarmde hen. En Israël zeide tot Joseph: ik heb niet gedacht, 'uw aangezigt weder te zien, en nu heeft mij God ook uw zaad doen
12 zien. Joseph voerde hen van tusscben zijne knietin weg, en
13 boog zich voor zijn aangezigt ter aarde. Daarna nam Joseph hen beiden, Ephraïm met zijne regterhand, tor linker van Israël, en Menas'sé met zijne linkerhand, ter regter van Israël, en deed
14 ze tot hem naderen. Israël strekte zijne regterhand uit, en legde ze op Epbraïms hoofd, ofschoon deze de jongste was, en zijne linkerhand op Menas'sés hoofd; met opzet legde hij zijne
15 handen aldus, want Menas'sé de eerstgeborene. Hij zegende Joseph en zeide: de God, voor wien mijne vaderen Abraham en Izak gewandeld hebben, de God, die mij gehoed heeft van
1G dat ik was, tot op dezen dag. Do engel, die mij van allo kwaad verlost heeft, zegene de jongelingen! door hem worde mijn naam en de naam mijner vaderen Abraham en Izak genoemd, en dat zij zich als de visschen vermeerderen, in het
17 midden des lands. Toen Joseph zag, dat zijn vader zijne regterhand op Epbraïms hoofd leggen wilde, misviel zulks in zijne oogen; hij vattede dus de hand zijns vaders, om haar van Epbraïms hoofd over te brengen op bet hoofd van Menas'sé.
18 En Joseph zeide tot zijnen vader: niet alzoo, mijn vader! want deze is de eerstgeborene; leg uwe regterhand op zijn hoofd.
19 Doch zijn vader weigerde het en zeide: ik weet het, mijn zoon! ik weet het, ook hij zal tot een volk worden, ook hij zal groot zijn; maar zijn jongste broeder zal grooter worden dan hij, en
20 zijn zaad zal tot eene menigte volken worden. Hij zegende hem te dien dage, zeggende: bij n zal het volk Israëlquot; zich zegenen, zoo dat men zeggen zal: »God late u worden als Epbraïm
21 en Menas'sé.quot; Hij plaatste dus Ephraïm vóór Menas'sé. Israël zeide tot Joseph: zie! ik sterf; maar God zal met u zijn en u
22 weder brengen in het land uwer vaderen. En ik, ik geef u één deel vooruit boven uwe broederen, dat ik aan de hand des Emoriets ontnomen heb, met mijn zwaard en mijnen boog.
49. 1 Jakob ontbood zijne kinderen, en zeide: verzamelt u! dat ik * 2 u verkondige, wat u in latere dagen zal wedervaren. Vergadert u! en hoort, zonen van Jakob! luistert naar Israël uwen vader.
3 Ruben! mijn eerstgeborene zijt gij, mijne kramp;ht, en do eersteling mijns vermogens, uitmuntend in aanzien, uitmuntend in
4 magt. [Doch] de overijling was snel als water, gij behoudt den voorrang niet; want gij hebt uws vaders bed beklommen; toen hebt gij hem ontheiligd, die mijne legerstede beklom.
5 Simon en Levi zijn [waarlijk] broeders! in werktuigen des
6 gewelds bestaat hunne verwantschap. In hunnen raad kome niet mijne ziel! in hunne vergadering worde niet vereenigd mijne eer! want in hunnen toom doodden zij de man, in
67
7 hunnen moedwil verlamden zij den stier. Vervloekt zij hun toom, die onverbiddelijk, hunne woede, die onverzettelijk is. Ik zal hen verdeelen onder Jakob, verstrooijen onder Israël.
pty» v^bnN4 m msnb Sdv kS rpb naa ^tnw 1
) j- •- t •• t lt;•• - - a : • ^ ^ 11 ••• • •* s it •• t ; • «•• ••;
'nS^a ah n^n ^bv^s4 btriw -IQ^I : an1? nam nnb ^
• :at • -• Kvt j : i'• v •• t ; • v lt;- iv t i jquot; -:quot; t
DVDDDKïpi' Nsi'i:lynrn^ D3 n^ribx 'ntt nKin nam-'
j- •• vt I v - J iv ;- v v* v: . -r -gt;t ; v •• • ;
quot;nx □n^S'TiN PIDV np'quot;! : nsn« vaxS innty'i V312 p
. v •• ; v I •• I-'- - t. :it vr quot; j- : quot; at ; •
t'D^D ISnd'^D n^2Dquot;ns4,i bxiw SKD'^D W2 QnaK
I J* ^ ; • jv - ; v S quot; T^: • q J ï * * I* • lt;- • V
bnax^KT^n^'iirD'-nN^n^n^'i :vbN mi bm'w ^
• -: v c - ^ v t~ • : v •• t ; • - : • - it •• cquot;.— aquot; t ; •
ns'iD gt;3 VTTIN4 bsfr ma vaybp ibitofr-nw yyxn Kirn, li^nnn Q'fiSsn -IDN'-I nDVnN : HD^n 10
; - ; • v -j • v: it ^ a- , - kquot;. quot; i vjt ; - i ; -
DimyntyD ^n^npnn DHIDK vJöb'hax
j - ' k' iquot; ' ^ ■jquot; it * *.•; it i^ r : • ;^ -t t^: - . tt ;
N-i^i bn^3nquot;n« rrb^D tin Vtón ^«Sm : ntn ^ *: r-i«n Dips nnb mn pnn omax 'nbx dpi rb^ bna i
I vrr t v Ijv : v, t j : *; • at ; •: -'t t : - i- -s^ jquot; : • : v t
v:^3 pTi Dnas W'^\ «]Di» NTI ^
: nrrjD i^KTby □nas'ü'Ki bvn nnx n^n1? VDS-T •nbn'i
iv - : j - • vr: ,v i vt j* t ; • t
Dalban nPD^s4 p-K1? vas-bs PIDV IDNquot;quot;!
i - J : i* : r : - ■••-• •. a^t »-••• t ^ v hquot; v s-
«in-oai D^-rrrr Nin'a: ^nyja^^nnDN'quot;! vas4 |NJD^ ^ : DiarrNba i^nTi isdd bnr jbpn vnx
.«• i ; 1' ^ v :-: v • ^-; • i it- t t : f at^; •
D'rtbN4 ^D^ iDNpK^^a^a ïidn? xmn ova oanan a quot;idn'I : n^JD Dab DnaNTiK D'Bquot;I n^Dai onaxa ^
t ; • v lt;- iv - jquot; ; • quot; f : v v v^t- av - ; • ; / v.- ;.v ;
Dan« a^i-noaD^D'ri1?» n^m hd ^jsnsn eibi^Ss
v ; v •»• quot; ; v t * » v! ,:t t : aquot; it jquot; * 'quot;
-iirx Tntf-Vy nnx DaP nb »nn: : Da'naK rnx ^
lt;v -j i av - - v- quot; j- : vis • s- t •-•i-. iv •• 1^-: 1^ vvv
* : TPf^ai ^anna nDxn TD ^nnp^ r, -nPK n« DaS quot;laoNn -IDNH VWSN apj?» xip'i«
v -: -jquot; v t t: ; itquot; v - at t v K -:r jt»; •- mmlmf
WDPiap^^Da^iVDPi ixapn : D^D'n nnnxa Dans4 snp^
^ ; • ; lA^rp— ; v : * : ; I it • ^ r t - r-Ji- ; . v.v ; v . ^tI:#
n^nrnanm naa laix-i: Da^as4 ïTax'aaPDn^^ainirr1?^ b'ba rna nm nxty
f a- t -•••:: - t v.* t gt;• quot; - • - - it vjv: v s
^ it t j' s t : * ^t
DVnj^a Nari-Vx D-fDa :DnThaD DDn^a D'HK^I ^DP ^ dsn iiiN nip-np^D^iaiP^^nnbaxa '3 naa mrr^s4 t
t - lt; t i i: • . it ; * • ;-»t t - ; lt;• a* ; j-
ö ^NiP'aD^atttapjraDpVnx nnPp »3 on^ap ry »3
Iquot; T : • : v * quot;J»quot; ' •«' ï 'Jquot;! * quot;i T AT » T ■'4 VT T ; v; T j*
in de stedon, van Let eene oinde der grenzen van Egypte tot
22 het andere einde. Slechts het land der priestoren kocht hij niet; want de priesters hadden eene bepaalde bedeeling van Phar'ö, zij aten dus het bepaalde deel dat Phar'ö hun gaf;
23 daarom verkochten zij hun land niet. Joseph zeide tot het volk: ziet! ik heb u heden gekocht, en uw land, voor Phar'ö ;
24 hier hebt gij zaad, bezaait het land! Als het tot oogsten komt, dan zult gij het vijfde deel aan Phar'ö geven; vier deelon echter zullen voor u zijn, tot zaad voor het veld, tot spijze voor u en
25 uwe huislieden, en tot eten voor uwe kinderen. Zij zeiden: gij hebt ons in het leven behouden! laat ons verder gunst vindon in de oogen mijns heeren, en wij zullen [gaarne] Phar'ös lijf-
26 eigenen zijn. Joseph stelde het tot eene wot in, tot op dezen dag, voor de landerijen van Egypte, dat het vijfde voor Phar'ö zoude zijn; slechts het land der priesteren alleen, was niet voor
27 Phar'ö. — Alzoo bezettede Israël zich in Egyptenland, [namelijk] in het land Go'sen; zij verkregen er eigendommen in, waren vruchtbaar en vermenigvuldigden zeer.
28 Jakob leefde in het land Egypte, zeventien jaar; toen. waren do dagen van Jakob, de jaren zijns levens, honderd zeven en
2y veertig jaren. Als do sterftijd Israels naderde, ontbood hij zijnen zoon Joseph, en zeide tot hem: zoo ik gunst in uwe oogen gevonden heb, leg toch uwen hand beneden mijne heup en bewijs mij do genegenheid en trouw, dat gij mij toch niet in
30 Egypte begraaft. Als ik mij bij mijne vaderen zal leggen, draag mij uit Egypte, en begraaf mij in hunne grafstede. [Joseph]
31 zeide: ik zal doen naar uw woord. Gene zeide : zweer mij! en tij zwoer hem; toen boog zich Israiil neder, naar het hoofdeinde der legerstede.
1 Na deze gebeurtenissen zeide men tot Joseph: zie! uw vader is ziek! toen nam hij zijne beide zonen met zich, [namelijk] 2Monas'sé en Ephraïm. Dit berigtte men aan Jakob, en zeide: zie! uw zoon Joseph komt tot u. Toen maakte zich Israël
3 sterk en zette zich [overeind] op het bed. En Jakob zeide tot Joseph: God, de Almagtige, verscheen mij te Luz, in het land
4 Kcna'an, en zegende mij. En Hij zeide totlt;mij: Ik zal u vruchtbaar maken, u vermenigvuldigen, en tot eene verzameling van volken maken, ook zal Ik dit land, uwen zïdo na u, tot een
5 altoosdurend eigendom geven. En nu, uwe twee zonen, die u in Egyptenland geboren werden, eer ik tot u naar Egypte kwam, zijn do mijne: Ephraïm en Menas'só zullen mij alsEuben
0 en Simon zijn. Maar uwe kinderen die gij na hen gewonnen zult hebben, zullen de uwe zijn ; op den naam hunner broeders 7 zullen zij in hun erfdeel genoemd worden. — En ik, toon ik van Paddan kwam, stierf mij Eachel in het land Kena'iln, op den weg, als er nog eene streek lands was, om naar Ephrath te komen; ik begroef haar dus aldaar op den weg van Ephrath, S hetwelk lieth-Le'hcm is. — Als Israiil do zonen van Joseph 9 zag, zeide hij: wie zijn deze: Joseph zeide tot zijnen vader:
66
nü ra w ww ID
twrisn pi : Dnxö-biai nvpö Dnr1?33
v .,- ; - i v •quot; Ir -; • \r: • 1 : gt; •'quot;lt;{: * a-tiv
|m^ijDi5n-n« ibpsi ri^snjstö ofeb pn 'snjp^1? e]pv quot;IQ^ : DnonKTiN npo ah jr-S^ bnS quot; -xn ri^nöS DDnonK-ns4') ovn DDHK Jn ;Tpvpn onnji n^Dn^h^nquot;!: nonN4rrn« Dn^nn ^quot;ir Dsbn3 m'^n yih quot;dd1? n'Tn jdiki ri^na1?
^ vv : ; t ; i svt - -v; v t -v; r t - J- ; - : a ; - ;
|n-NXQ3 un^nn I^DK^I *: DDS^V DD^33 ^ pnS«]DV nnN D^I : rtpna1? on^ irni nnsj ^73 0 np-iK pn um) n^nab pnyp nanN-Vj; nn ai^n jnxa 3quot;^ : nynab nn^n *6 D^1? a^nan'3
* : IND 13^1 na irnsï^i r^a rnxa onxo
^ 1 : c - ^ : • - t - -: it •• -, 1 v •% I •.•■quot;.• • ^- : •
apr.quot;^ ♦n'i rntry vy# Dnsp pxa ap^» rnn3 ^ip'i : n:^ nxüi D^anxi vyamp; v»n m
j :!:•- ^ it^t v~ : jquot; t : - ; • t --*•.• t - •»•• :
WDK 11? quot;IÖK»I «iDi,i? 1:3b 1 tnp'i nio1?
• lt;t t. t ^ v lt;- Iquot; ; J ; • JTl;'- t -.t; • ^i-:
-7K nm) non nav n,^,i nnn ^it Nronr n^i^a rn
vvnv^ --.' * t t. lt;• ^r: a-^-; - -•• v' :it jt r I v •• : I ••
anssp 'jnx^yi 'naa^i : onypa ^apr. ws nyairn nax'i ;n-iana n'^N ♦a:» nós^i omapa ^mapi ^
t : it • v - I iv t ; • jv ■::v v it - - at t i-J; • * v ; -I; .
3 : njaan bKTuquot; innsy*! i1? va^'i 6
it • - ^ ^ - v.quot; t : • , J- Z • - A V,- t • -
np'i nbh ?]»3K ren t]6vb nax'i nVsn onain nnx ws quot;ion,I 3^^ na»i: Dna^nxi nt^Q-nx 10^ V:3 ♦js'-ns3
- i -;r; -•••— . * it ; v: v.v - ; v • tt lt;•• ;
: ntaarr^ 3^^ pinn'i xa t]pv ^3 ran jpa f^3 n'ps ^«quot;nsn; ^ tjDv-bs4 i'p^ npk^ij SnpV ^rvaTri ^-lao ^:n naxn : ^riK i : oSiy riTn« ïjnnK nxn psn-nx ^nii nanxp ïj^n 'to-ny onxp pK3 ^ nrijn n
quot;quot;I^N : ^-rn' p^p^i |3iKn3 n^jpi bnax Dn-'1? 1
1 : DnVn:3 isnp» onm qu by rn' n1? onnnK mVm gt;
,tt-:.-: v :l..r r V q,v t:.-
px-n-133 quot;11^3 ^13 fyj3 pK3 nna piaa 'K33 hti : orb n^3 Kin nnax -1-1-13 bir nn-iöK «3^
v^it jquot; t; v / vjv ; t tlt;v; i; vit t at ; v -t
V3N-7N t]DV 1Ï2amp;) I ^«quot;'D quot;lON'l C]DV ♦JS'nK o
. rnx nis nm dn o SSj sper jsd pn- *
4 aoo wij als onze vaderen. Voorts zeiden zij tot PLar'o: wij zijn gekomen, ons in het land op te houden, om dat geone weide is voor het kleinvee van uwe knechten, want do honger is zwaar in het land Kena'an; en nu, laat uwe knechten in het land Go'sen wonon.
5 Phar'ö zeido tot Joseph: uw vader en uwe broeders zijn [dan] tot
6 u gekomen. Het land Egypte is voor u open; zet uwen vader en uwe broeders in het beste des lands, laat hen in het land Go'sen wonen; en indien gij weet, dat er kloeke mannen onder hen zijn,
7 dan maak hen tot opperveehoeders over hetgeen ik heb. Joseph bragt zijnen vader Jakob, en stelde hem voor Phar'ö; en Jakob
8 zegende Phar'ö. Phar'ö zeide tot Jakob : hoeveel zijn de jaren uwes
9 levens? Jakob zeide tot Phar'ö: de jaren mijner omzwervingen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kommervol waren mijne levensjaren, en zij hebben de levensjaren mijner ouderen niet bereikt, in
10 de dagen hunner omzwervingen. Jakob zegende Phar'ö [nogmaals],
11 en ging weg uit Phar'os tegenwoordigheid. Joseph liet zijnen vader en zijne broeders zich bezetten, en gaf hun een eigendom in Egyp-tenland, in het beste des lands, in het landschap Ea'mesés, zoo
12 als Phar'ö bevolen had. Joseph onderhield zijnen vader, zijne broeders en het ganschc huisgezin zgns vaders, met brood, naar
13 evenredigheid der kinderen. — Nu was er geen brood meer in het gansche land, want de honger was zeer zwaar; en het land Egypte,
14 als ook het land Kena'iin, versmachtte door den honger. Joseph vergaarde al het geld, hetwelk in Egyptenland en in het land Kena'an gevonden werd, voor het koren hetwelk zij kochten, en
15 Joseph bragt het geld in Phar'ös huis. Toen het geld van het land Egypte en het land Kena'an op was, kwam gansch Egypte tot Joseph, zeggende: geef ons brood! waarom zullen wij in uwe
16 tegenwoordigheid sterven, omdat het geld op is? Joseph zeide: brengt uw vee hier, dan zal ik het u voor uw vee geven, indien
17 het geld op is. Zij bragton hun vee tot Joseph, en Joseph gaf hun brood voor paarden, kleinvee, rundvee en ezelen; en hij onderhield hen met brood voor al hun vee, gedurende dat jaar.
18 Als dat jaar ten einde was, kwamen zij tot hem in het volgende jaar, en zeiden tot hem; wij kunnen het voor mijnen heer niet verbergen, dat al het geld en het vee [reeds] aan mijnen heer toebehoort; er is niets overgebleven voor mijnen
19 hoor, dan ons lijf en ons land. Waarom zullen wij voor uwo oogon sterven, zoo wij als ons land? koop ons en ons land voor brood; wij zullen, met ons land, Phar'ös Icifei-genen zijn; geef ons slechts zaaikoren, opdat wij leven en niet
20 sterven, en het land niet woest worde. Joseph kocht alle landerijen van Egypte voor Phar'ö; want de Egyptenaren verkochten ieder zijn veld, omdat de honger zwaar op hen was ; en het
31 land werd Phar'ös eigendom. Wathet volk betreft, dit verplaatste hij
05
tD no
mi pN3 ira-oa t
\yp pN3 ann ^jn^b jKi'b n^o cipv-1?^ n^-iö -10^1 : ftw p«3 KJiair» nnj;i n 3^03 Kin n^sb bnxo pa : iN3 ^hni T3« i
j- .. j • i jy t ; • -; ^* i vlt;v p iv •• JT i c- * : I J' r A ••
n^T-DNi \vï pK3 w^nN-n^^aK-ms^inpNn «3'! : ™o nv Dnain b3-^,i t
lt;•• t - i* v -: - v**': * Jquot; t -JT i ' i m • - •• : - v:
-nti 3^^3nni?-iü \:sh vnoj^A V3^ s^-nN fjov iüü^ ; n^n w w nD3 3psri?K n'^ia IÖK,i : n'pna n
•■. '* ''• - •'•• : lquot;! T- 1» -IJquot; V \-.- V J- , gt; quot;■ - U
D'y-ii vvj2 rnty nxpi n^na'bs4 3p^
: orpTup W3 ^
fjoi» 3^1^ *: n^-ia ♦jabD Kri n^ii)--n« -pn^ ^ p 3^03 Dnsori«3 nrnx nrh Tn'i vnx-nxi v3Kquot;n«'s
; • - ; • i vjv ; t •.. -: lt;v r i •• • - t v v ; -•• t
ppv bshyï • nr-iö rm ^«3 ddd^ px3 p^n ^ r« Dnbl : cj^n *sh onS V3« n^rbri nw vbrrw V3«quot;nK ^ wis pKibnsD pa nbrn -i^a n23_,3 p^rrSiD
' - -V ' VJV: ■ = quot; 1 V'S : ^V'T J-Y r * v t t t:
anxDTn«3 «xoan Jpurnrnx nav □pTi :3pn^Q ^
• - ; • i ; lt;t ; • - iV v - t v i •• i-»— ;- ^ it tit v : *
s)p3n-nx c]DV ay) on^ DH-I^K WS iris p.st3i ^3»i|rquot;bpNöransD *pNo C]p3n onn :njnö nn^ ^TiiamöJ nobi onb ub-nnn cidi^Sk Dnïü-lt;?3
j* • fgt;v; v v t t/t ; v v jt. t it ^ •• lcquot; •„• • - ; • t
-DK D3^j5p3 D^nJnNlD^pDUn^pinO^I : t)p3 DSN e]pi» bnS |n»i Bn^pp-nx iwiri : C)p3 dak quot;
obmn Dnonni np3n njpoai r^ïn n:pD3i D^DIDS DHS
'■ -!.- M Ktt - jquot;\: ■ : I .-I:.-: ■• -, v v
onni : Kinn n:^3 Dn^p-733 anb3 ^ ï]piri DJTDK ^3 inprx1? ib rm^i n^E'n nr^3 v^k ♦nVs 'jin inm ^is4quot;^ nonsn njppi ■n:p whöi^Da inix-Di mo: noquot;? : unönKi ^
: Iquot; i ■■t:quot;iquot;gt; ='quot; - K' quot;' ; JT TST i-T:-!
ny-ia? ons]; urux n»n:,i nnbs unanK-nsi UHK ■m tibv ?p»quot;i: D^n xb nonxni mb: üV, n'n:i ïnrrni ^
v (•■ .Hv - VT V J ITT-i.T:. r v I V :
pTn-^ onïD iipna? anxo nan^-Ss
1 j-r r •• t -•• • ^-; • lt; ; it ; - : • - : * lt;* ; - » t
IDK yiyn D^n-nNi : npnab pwi 'nm 3rquot;in onSr ^
V r v;iv t t v ; i ; - ; I vvt t J : ~ 'at tit vv •• -i
GENESIS XLVI XLVII.
13 Do zonon van Issachar: Tola', Puwa, Job en 'Simron. De
15 zoncn van Zebulon: Séred, Elon en Jachlcül. Dit zijn do zonen van Loli, welke zij Jakob in Paddan-Aram gebaard had, nevens Dina zijne dochter. Al zjjno zonen en dochteren waren [te
1G zamen] drie en dertig personen. De zonen van Gad: 'Zipbjon,
17 'Haggi, 'Suni, E'zbon, 'Eri, Arodi en Arëli. De zonon van A'ser: Jimna, Ji'swa, Ji'swi en Beri'a, benevens Séraeh hunne
18 zuster: en de zonen van Beri'a; 'Héber en Malkiel. Dit zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan Lea zijne dochter
19 gegeven had, en zij baarde Jakob deze zestien personen. De zonen van Eachel, vrouw van Jakob: Joseph en Benjamin.
30 Joseph werden in Egyptenland geboren (die hem Asenath, de dochter van Poti-lJhéra', den priester van On, gebaard
21 had); Menas'sé en Ephraïm. De zonen van Benjamin ; Béla', Bécher, A'sbel, Gera, Na'aman, Echi, Ro's, Muppim, 'Huppim
23 cn Ard. Dit zijn de zonen van Eachel, die Jakob geboren
23 werden, te zamen veertien personen. De zonen van Dan;
24 'Hu'sim. De zoncn van Kaphtali; Jach'zeël, Guni, Je'zer en
25 'Sillem. Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan Eachel zijne dochter gegeven had; en zij baarde Jakob deze, te zamen
20 zeven personen. Al de personen, die met Jakob naar Egypte kwamen, (die uit hem zeiven voortgesproten waren, behalve de vrouwen van Jakobs zonen,) waren in alles zes en zestig
27 personen. En de zonen van Joseph, die hem in Egypte geboren waren, twee personen; al de personen van Jakobs huisgezin hetwelk naar Egypte kwam, [waren dus] zeventig. —
28 Juda zond hij voor zich vooruit naar Joseph, op dat deze hem aanwijzing zoude doen naar Go'sen; en zij kwamen in
29 het land Go'sen. Joseph spande zijnen staatsiewagen aan, en toog op, zijnen vader Israël te gemoet, naar Go'sen ; toen hij voor hem verscheen, viel hij hem om den hals, en weende
30 lang aan zijnen hals. Israël zeide tot Joseph: nu zal ik [gerust] sterven, nadat ik uw aangezigt gezien heb, dat gij
31 nog leeft! Joseph zeide tot zijne broeders en tot zijns vaders huisgezin: ik zal optrekken en het aan Phar'o te kennen geven; ik zal tot hem zeggen: mijne broeders en mijns broeders en mijns vaders huisgezin, die in het land Kena'ün waren,
33 zijn tot mij gekomen. De mannen zijn veeherders, want zij waren altoos veelieden; ook hebben zij hun kleinvee, hunne
S3 runderen, en al wat zij hebben, medegebragt. Als u Phar'o
34 nu ontbiedt, en zegt: wat zijn uwe bedrijven. Dan zult gij zeggen : veelieden waren uwe knechten van onze jeugd af tot nu, zoo wij, als onze vaderen; — opdat gij in het land Go'sen blijven moogt; want elk veeherder is den Egyptenaren een gruwel.
1 Joseph kwam en berigtte het aan Phar'o; hij zeide [namelijk]; mijn vader en mijne broeders, ook hun kleinvee, hunne runderen en al het hunne, zijn uit het land Kena'ün gekomen, en zijn thans in
2 het land Go'sen. En uit de jongste zijner broederen nam hij vijf mannen,
64
3 en stelde ze voor Phar'o. Phar'o zeide tot zijne broederen: wat zijn uwe ' bedrijven? en zij zeiden tot Phar'o: uwe knechten zijn veeherders,
I.
nxi d'ik naa bp^S rnV -i^ nsV i : bvamp;m ™
v : t^-; ij-- ; i -:r: «t:it v -: tquot; •quot;• : .•.•-»•• i- : ;-:
?V3V li ^y\: ^V^-) vm:3i vn ^arS^ inn nan td
} j : • t ■gt;••: it: j- : : vt t vjv t rt • -r
vt : •; sT : * f •• t -quot;• ; ^ r -:r r •• gt; a ; v | j- v* quot; :
i3n njnn ^31 Drin« m't^i n^nai wn ngt;
v ••lt; ^ iquot; - vv.v t • : -••• ; at -; --••.• : vt j*; *;
n^TiK n^ni ma p1? rnrn^N ns^r ^3
i _jr; v .. v vcquot;-# a jt^* : Kt t »7- t v -: t : • -quot;• ;
fris jrns 'tpia'ns j-ijdk bnxo pss^nvS 3
n33T ^Ss jb^3 rni : Dna^-nxi n^jo-nx |x n3 Vrn ^3 : nxi o'am D'SD ITNTI ^as4 piw sna 33
•• t -»••: v ••« ; : it t v.* ••.: j' \ at -gt;' •• .1 vt -:i - : jt-
':3i :Dvkynn-'j3i '-ivy n^3*i« i^srVs 3pr^
vquot;: '* • ».t ••: it t jtt, :- vvv t ia -:i-: v~ '. -»•-• -;
rnriuw nn^ ^3 : D^I nxn bxvrv ^ns: n3
' t p — v -J t : • ■«••; •.• -C Iquot; • ; vj-: v : at:-
i^san-^: n^3^ irsr^ 3^^ n^-ns* iVni ins bnn1? pb» 0 t^arbs 3p^,',J3 iamp;d 13T riDnso 3p^^ nxsn
v \y r I ft -:i- •• : -quot;• : v : * : 1 t : - : * 1« -:r : t t -
D'ity ITflJ DnSQ3 tlDl' ^31 ; amp;amp;) amp;amp;amp; 7D
t 'at: •.•-«•.• • v~: * : ^ quot;*•. •• quot;s ir* j**: i-.t r •
-nNi D * : D^3^ nanxp nssn 3^;;npS ïpin n, W3'i njtya V2£)h nninS PIDVSN VJÖS n1?^ nnm'
. v t- t : a , v.t t : : I•• ^ v tt : lt;- t t ;
Ssn^^nKnp1? in33-iD f]DV laxn : p^: nns4 ^3'i VINIX-^SS'I r1?^ sjti nr^ V3«
v.t t- ^ - :l t t- - •- . t •• jt*— t : a v t
♦nisn nnx D^an nnint* s]DV'Sx ^hb» quot;)0^p_ : s np-Vxi Vnx-bx c]DV iD^'i : '3 ?|'i|-n«^
ntTN »3n-jt3i quot;ns4 moNi ri^nab nvm rhyx vis4
jquot; quot;• v t iquot; s- - t •• # jt : i a : ■ : t ■'• - : vv vnv • t
st : at v.quot;': * jquot; : - r ' •• j • t-:it : it •• jt 1 v~: I viv :
ioki n^na ddV xip^-o rrm : i^an on1? ivx-^ D-ip3i ^
v- t,: a ;- v*quot; t yjt':^ •' rr :f V' quot; T J'' quot;' T : T:
onp nsyin-p pK3 113^3 irn3«-D^:njs4-a3 D:kxi m px -ID^I ri^-iab tjov K3p_ : fNs n^rSs « •• r~i«3 D3ni ?^3 riXD 1x2 on'? bipsi
• v 1 I •.•)•.' : vt • : 1 -at ; I v-»v •• vt v t -••.• -; t : ti t :
idk'i : ngt;na 'jab dïw niston npb vnx nxpai 2
s - ^ i : - jquot; : * v * -quot; a* t -; -«t • -; iv-t t v j-i : •
^n3^|«ï njn n'^na-^naN^ qa^D-nD vn^-bx ri^ia
uwen. vader en uwe huisgezinnen, en komt tot mij; ik zal u het besto van Egyptenland geven, en gij zult van het vette des lands
19 eten. En gij [Joseph] zijt gelast [te zeggen]; doet dit: neemt ulie-den uit Egyptenland wagens voor uwe kinderen en vrouwen; ook
20 zult gij uwen vader daarop nemen, en [herwaarts] komen. Laat het u niet leed doen wegens uw huisraad; want het beste uit gansch Egyp-
21 tenland zal voor u zijn. De zonen Israëls deden aldus. Joseph gaf hun wagens, naar bevel van Phar'ö, ook gaf hij hun teerkost op den
22 weg. Aan allen gaf hij wijders elk één paar eerekleederen ; dooh aan Benjamin gaf hij driehonderd zilverstukken en vijf paar eerekleode-
23 ren. Aan zijnen vader zond hij het volgende: tien ezelen, dragende van het beste uit Egypte, en tien ezelinnen, dragende koren, brood
24 en [andere] spijze, voor zijnen vader op den weg. Hij begeleidde zijne broeders en zij vertrokken; en hij zeide tot hen: maakt u niet angstig
25 op den weg. Zij togen op uit Egypte, en kwamen naar het land Ke-
26 na'iln, bij Jakob hunnen vader. Zij verhaalden hem, dat Joseph nog leefde, en heerscher in gansch Egyptenland was; doch zijn hart be-
27 zweek, want hij geloofde hen niet. Maar zij zeiden hem al de woorden van Joseph, die hij tot hen gesproken had, en hij zag de wagens, die Joseph gezonden had, om hem op te nemen: toen herleefde de
28 geest van Jakob, hunnen vader. En Israël zeide: het is genoeg! mijn zoon Joseph leeft nog, ik zal gaan en hom zien eer ik sterve.
46. 1 Nu vertrok Israël met al het zijne, en kwam te Beër-'Seba; daar
2 bragt hij oifers den God zijns vaders Izak. God sprak tot Israël, in een nachtelijk gezigt, en zeide: Jakob! Jakob! Deze antwoordde;
3 hier ben ik! En Hij zeide: ik ben God, de God uws vaders; vrees niet naar Egypte af te trekken; want Ik zal u aldaar tot een
1 groot volk maken. Ik zal met u naar Egypte aftrekken; doch Ik zal u ook zekerlijk weder opwaarts brengen, en Joseph zal zijne
5 hand op uwe oogen leggen. Jakob maakte zich op van Beër'-'Seba'; en de zonen Israëls vervoerden Jakob hunnen vader, hunne kinderen, en hunne vrouwen, met de wagons, die
6 Phar'ö gezonden had, om hem te vervoeren. Zij namen ook hun vee en hunne have, die zij in het land Kena'an verworven hadden, en kwamen naar Egypte, Jakob en al zijn kroost met
7 hem. Zijne zonen en zijne kleinzonen met hem, zijne dochteren en zijne kleindochteron, en al zijn kroost, bragt hij met zich
8 naar Egypte. Dit zijn de namen der kinderen Israëls, die naar
9 Egypte kwamen: Jakob en zijne zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. De zonen van Euben-'Hanoch, Pallu,'He'zron en
10 Charmi. De zonen van Simon : Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, 'Zo'har,
11 en 'Saül, de zoon eener Kena'anitische [vrouw]. De zonen van
12Levi: Gor'son, Kehath en Merari. De zonen van Juda: Er,
Onau, Pére'z en Zérach; 'Er en Onan echter, stierven in bet land Kena'an. De zonen van Pére'z waren: 'He'zron en 'Hamul.
63
m
10 nö VW 3D
Dnyo px iitrm D5b nan^ri i^ai D^nrn^ ris'o'üDyinp i'^j; nxr nrvix nnxi * :p«n a^n-nx iVrw ^
I vv •• v t i ': a -» t ••. ^ jr ' z ^1 vit t v jquot; v ^ • :
: Dntoi DD^s-nx DDSÜ1? Dnxo
: «in DDS onxo rn^-Va 3it2-»3 DD'Sa-^ onn-^N D5:^I =
i JV T • V.- : • I 'VV T v • AV^ •• ; - V. T V ; -•••;
ny-ia 'p-by niS^ t]Dv on1? |n»i ^3 p'T^^ '0 iD'JD1?'! rböir niabn rn: nquot;iï Dn1? 3=
,» lt;• t : • : * r s ■* * -: v t I y- t jx \ : . i v it - v.t •• yv t
ntfiD nr^ rSxbi : nba'a' riabn B'ani t]pD niND jm » -ID nN^/ninx -i^i onso Ditaa D^on
-•T ï « » ~s v jv : , • at ; • •* • V ; • . * -; jt t -:
IDN4I ID1?quot;! VPNTIN nW'quot;! ; quot;ITI1? VDKS jitoi onbi
J- # Aquot; •• * ^T-\ ** I VIT- V* T : I » T # V SVT
quot;7« f^D pK DnSDQ : 1*112 DH^N
-^DD bamp;a wn-'D) 'n^Di' i1? mh ; DH^DX 3p^i=
ns vVk TD-n : on1? j'psn-N1? ^ li1? js^ Dnsp pist »=
n^-Ti^sniSjvnT.xWi Dn'px im i^kadv HDT-SD
rv. ■■■,-! .,t -!it ••• =--.-■■-= -•• • I-. lt;••= •
now) * .* dh'dk Dpjr nn nm inKnx^ciDVw
•• t; • v - iv • -: Ij -:r - .v, * ; quot; a t Kquot;
VD?I ; nipx anpz mnw HDSK 'n 'p «]DV-nip DT «
'nbs1? D*nDT nari yyamp; nnsa KD'I
quot;ION^ nb^n nxiDD i D'H^X : pnx* VDK =
. ••• V.quot; T:quot;quot;j : ~ : quot; t ; •: «• v: v - I it ; * r r
■7X T'Dx 'rm Sxn 'D:^ ION'I : ♦Mn IQN^ Dp^' Dprj
I A- T Jquot; v: Vquot; T r IT V - -Iquot;* V V,- Ia -:i- ^ 1-» -:r
n^^N : a;f bina ^quot;'D nDnxannno NTrn
^-D? Ü^'r quot;pixi nan^o
DH'DX Dp^'-nx 1S4^'',l JDï? *1X3D DpiT' Dp'quot;! n
: ;quot; T '•■ quot; v \ '••:. v -•: • KItj'quot; : mx nxs'1? n^ns nTkrw nquot;17:^3 Dn^rnxi Dö^nxi
1 .,.. t i : - ^ j~ f ■■quot;'■, t ;it •.• ■• ; v: t - v :
1X3^ f^D pX3 V^37 7^K D^IDTDXI Dn'^p-HN IHp^l'
vn:3 inx V:3 ^31 vb : inx 3pr nonro»
.VT : • TT lt;••; TT 1 ■ j :- T ; K :iquot; T:AT: •
n7Ni d : nonxa inx s^n VJ3 ni:3i n
•• •• ; T : it : • ^ • r •• . A : - T : T j :
133 v:3i 3pr nanxo a,N3n Sx7^,quot;,J3 nia^
j i at t I -• -:r t ; v: • r r - r* t ; • i- ; s :
^21 : '72731 pvn) -jljn |31N7 ^31 : f3W7 3pr O
: n^an-fs nnsi ^37 77x1 po7
'pöi nV^i piNi 7y nnin' ^31 : n7Qi nnp p^7i 7'^ ^31 ^
quot; *•'■quot;•• t v.t •• : 'vt : squot; t : -••• r t ; ^ lt;t»: i :i**%a*quot; v: 31
: ^orvi ?7ïn r7fi-,:3 vn7 rvj3 r7X3 piNi 7^ nD7 n7ri
i r : t j v v 1 vw •• ; j trm I*1 - ; I vwv : It : %•• tt- -att
12 na
ID
if
'
fcr
Éi'mF '
30 doen dalen. Zoo ik nu tot uwen knecht, mijnen vader, kom, en de jongeling is niet met ons, (daar diens ziel met de zijne
31 verbonden is.) En hij dan ziet, dat de jongeling er niet is, dan zoude bij sterven! en uwe knechten zouden de grijsheid van uwen knecht, onzen vader, met kommer in het graf doen
32 dalen. Bovendien, uw knecht is voor den jongeling, bij mijnen vader, borg gebleven; zeggende : zoo ik hem niet tot u brenge, moge ik tegen mijnen vader, ten allen tijde gezondigd hebben.
33 Nu dan, laat toob uwen knecht in plaats van den jongeling als lijfeigene bij mijnenheer blijven, en laat den jongeling met
34 zijne broeders optrekken! Want hoe zoude ik naar mijnen vader optrekken, zoo de jongeling niet met mij is ? Ik zou den jammer niet kunnen aanzien, die mijnen vader treifen zou!
1 Nu kon Joseph zich niet langer bedwingen voor allen die bij hem stonden; en hij riep: doet elk een van mij naar buiten gaan! en er bleef niemand bij hem, toen Joseph zich aan zijne
2 broeders te kennen gaf. Hij liet zijne stem uit in weenen ; zoodat de Egyptenaren het hoorden, en Phar'os huislieden het
3 hoorden. En Joseph zeide tot zijne broeders : ik ben Joseph; leeft mijn vader nog ? Doch zijne broeders konden hem niet
4 antwoorden, om dat zij verschrikt voor hem waren. Joseph zeide tot zijne broeders: nadert toch tot mij ! Zij naderden: en hij zeide: ik ben Josepb, uw broeder, dien gij naar Egypte
5 verkocht heb. En nu, weest niet bedroefd, en laat het in uwe oogen niet verdrieten, dat gij mij hier heen verkocht hebt;
0 want tot levensbehoud heeft mij God voor u gezonden. Immers het is nu reeds twee jaren honger in het land, en nog vijf jaren [zullen komen], dat er geene ploeging noch oogst zal
7 wezen. Zoo heeft mij God dan voor u henen gezonden, om
v u een blijvend bestaan in het land te verschaffen, en u in het
8 leven te behouden, door eene groote redding. En nu, niet gij hebt mij herwaarts gezonden, maar God; Hij heeft mij tot vader gesteld bij Phar'o, tot heer over geheel zijn huis, en tot
9 heerscher in gansch Egyptenland. Spoedt u, trekt op tot mijnen vader, en zeg tot hem; zoo heeft uw zoon Joseph gesproken: God heeft mij tot heer over gansch Egypte gesteld; trek af
10 tot mij, en toef niet. Gij zult in het land Gosen wonen, en nabij mij zijn, gij, uwe kinderen en uwe kleinkinderen; ook
11 uw kleinvee, uwe runderen, en al wat u toebehoort. Aldaar zal ik u onderhouden, want er zal nog vijf jaren honger zijn ; op dat gij niet tot ellende vervalt, gij en uw huis, en al wat
12 u toebehoort. Uwe eigene oogen zien, als ook de oogen mijns
13 broeders üenjamin, dat mijn mond zelf tot u spreekt. Verhaalt aan mijnen vader, al mijne heerlijkheid in Egypte, en alles wat gij gezien hebt; en haast u, om mijnen vader herwaarts af
14 te voeren. Hierop viel hij zijnen broeder Benjamin om den hals
15 en weende; en Benjamin weende aan zijnen hals. Hij kuste alle zijne broeders, en weende op hen; daarna spraken zijne
Ifi broeders met hem. Het gerucht werd in Phar'ös huis gehoord, namelijk: Josephs broeders zijn aangekomen! Bit beviel in de
17 oogen van Phar'ö en in de oogen zijner dienaars. En Pbar'ö zeide tot Joseph: zeg tot uwe broederen: doet dit: laadt uwe last-
18 dieren en gaat henen, reist naar het land Kena'ün. Neemt dan
62
no quot;ID BWI 3D
uritf i^ni ^33 nn^i : rhüv s
^n3p nnini nai ipn r»quot;^ iniN-is n'm *; 1^3:3 nn^p ^ amp;
1 -.t -i • : ^aquot; t 'j- - 1 jquot; -, ;■ tt : \ -.- ■.^ n i: quot;
i^in-ns; niy ?ji3^ \3 : nto prs ^3^ n^-nx ^ .•D'D'n-^^S^nxmin^l^^X^yDK lDN1? '3K D^D
i* t - t v t ; • jtt: i v •* v# • -: lt; ^ • a •• v* t j'quot;
: vntrDy i]^ni ♦jix? nnn ^13^ Wquot;3^' nn^i amp; wv ^quot;13 nsis jfi/nN i^rn 0«-^ ^«-»3 ^ Nnp'iv^ ^3ï3n ^ pfisnn1? fjóv : ^-n«N «,«
Tl: ■■ XT ■ T - - . Jquot; | t , : ,• t nJ2
■7« ciDv ^■nnn3 in» nDir^i iy»«-73 i^xin
v kquot; J' ~ : ' : *, • - lt;t 1 : at t iquot; v* t j'
: nr*i2 n»3 v^\ onsp WW'] 933 i^p-nx |n^ : vnx = vns 'n nyn f]Dv vnK_b« t]DV noK'ij ^NKrv^vnN-^eiDinró :v:fiD 1^33 '3 inKrvüj^
J- •• : yr v v I squot; v - 9 it t * v -: : * J' ■gt; ~:r
: nonxp ''nx Dnnsp^aw D^nx f]DV ':x IÖN'I r^i ran ♦nx Dnn3Dquot;,3 03^3 nnHxi i3ïjrn-Sx ' nnyi n
taquot; c r.' : - ; r •.•••-••; . - • - : ; jt •• - ^t -;
3np3 3jnn D*n:ir nr-^ : 03^07 D^nbx rrno1? '3'
*•'***•*; ^t tit Vquot; t; yv • iv •• ; * v*. v; 'j- r : t ; • ; -••
: Tspi tfnnTNj t^an nivi pxn»
•lt;quot; t : •quot; rlr: v* t i- j-.- -. -t ^-t. [ :' v',t t
nü^ö? D3? nvnn?! rquot;iX3 nnxt^ D37 DT^ oiwa? D'n^x
v.T •• ; • V t ■j.quot;! ï » VAT t . lt;.•••: ^ w t . j r •••••;• • v:
crrpxn '3 nan 'nx Dnnr^ Dnx-x^ nn^i * : nVnan jt pNi-^s S'^QI irn's-?^ jnxbi n^iaV 3xS ?
eibv n:3 nox n3 v^x omaxi bx^x i^yi vino : onvo °
Iquot; •* i: - t lt; t •• jv ; - -;r • t v ■gt; -;i- -; r • it : •
n3^n ; no^ri-Vx ^x nnn Dnvp-Vs1? jinx1? D^nbx ♦joi^1 nnp3i n^xvi n^3 ^31 nM3i nnx ^x inn nwm i^i-Tix3
vl :MT; j1: 1 ; iavt •»••; kV^t ^ t - - •• . it t «• t ; i V i VIV ;
3^1 von my3 D5? nnx ,nb3S3i : nVT^X'^i ^
at^t %c t jquot; t y • . t i : i i it v -: t ;
mxn njnquot;! : nnx ^nw-|ö *
■^-nx 'huh onnam : D3^x i3non ^-»3 ^0^3 m w\»
r v • t : •quot;.•;••: iv •• -: r* - : r v* * • a- t;# • -•• t^ v,quot; ••:
■nx Dnnnini Dnnnoi nrrxn nt^x'bs nxi onsos ni33 quot;Sv n33 ïó^-n 13^ vnx-?D^3 nxirby 9sn : nan ox T
quot; vt t i • t: • :);/.••- v* t i «it: • gt;•• : - - -j •- ti- v.- t
vnx insn jb nnxi onquot;?^ ^3n vnx'bs1? ptsón : vnxix « »^3 3tri e]DV ^nx 1x3 noxVn^ns no ynm ^ni : inx»» ^nx-Sx iox «]Dr_Sx h'^-ia noxn :vn3^^3i n^nöquot; ■nx in|5i: jjraa n^-ix ixro^ D37^3-nx uyt? w% nxr n'
9 uit het huis uws heeren, zilver of goud stelen ? Bij wien van uwe dienaren iets gevonden -wordt, die zal sterven; en ook wij zullen mijnen heer tot slaven ziin. Hij zeide, wel
10 nu! het is zoo als gij zegt; [intusschen] hij, bij wien het gevonden wordt, zal mijn slaaf zijn, doch gij zult onschul-
11 dig wezen. Zij haastten zich, lieten elk zijnen voederzak
12 af, op den grond, en openden elk zijnen voederzak. Hij doorzocht; met den oudsten begon hij, en met den jong-sten eindigde hij; en de beker werd gevonden in den voe-
13 derzak van Benjamin. Toen verscheurden zij hunne kleederen, laadden een iegelijk zijnen ezel weder op, en keerden
;14 naar do stad terug. Juda kwam, benevens zijne broeders, in liet huis van Joseph, terwijl deze nog aldaar was; en zij vielen voor hem. ter aarde. En Joseph zeide tot
13 hen: wat is dit voor eene daad, die gij gedaan hebt? wist gij dan niet, dat een man, gelijk ik, het verborgene ont-
18 dekken kan ? Juda zeide: wat zullen wij mijnen heer zeggen ? wat zullen wij spreken ? hoe zullen wij ons regtvaar-digen ? God zocht de misdaad uwer knechten t'huis; wij zijn slaven voor mijnen heer, zoo wel wij, als hij in wiens
17 hand de beker gevonden is. Doch hij zeide: het zij verre van mij, dit te doen! de man, in wiens hand de beker gevonden is, deze zal mijn slaaf zijn; doch gijlieden trekt op in vrede tot uwen vader.
18 Juda naderde tot hem, en zeide; och mijn heer! laat toch uwen knecht een woord spreken in de ooren mijns heeren, en dat uw toorn niet tegen uwen knecht ontsteke,
19 want gelijk Phar'o, zoo zijt gij- Mijn heer vroeg zijnen knechten zeggende: hebt gij nog eenen vader of broeder'{
20 Toen zeiden wij tot mijnen heer: wij hebben eenen ouden vader, en een in den ouderdom geboren kind, dat nog jong is, en wiens [volle] broeder dood is; hij bleef dus van
21 zijne moeder alleen over, en zijn vader bemint hem. Hierop zeidet gij tot uwe knechten: brengt hem af tot mij, dat
22 ik mijn oog op hem vestige! Doch wij zeiden tot mijnen heer: de jongeling zal zijnen vader niet kunnen verlaten;
23 als hij zijnen vader verliet, zoude hij sterven. En gij zeidet tot uwe knechten: zoo uw jongste broeder niet met
24, u afkomt, zult gij mijn aangezigt niet meer zien! Toen wij nu tot uwen knecht, mijnen vader, opgetrokken waren,
25 verhaalden wij hem de woorden mijns heeren. En toen onze vader zeide: gaat weder heen, koopt ons een weinig
26 spijze! Zoo zeiden wij: wij kunnen niet aftrekken; [slechts] als onze jongste broeder met ons is, willen wij aftrekken ; want wij kunnen het aangezigt des mans niet zien,
27 als onze jongste broeder niet met ons is. Uw knecht, mijn vader, zeide tot ons: gijlieden weet, dat mijne vrouw mij
28 twee [zonenj heeft gebaard. De eene ging van mij weg, en ik zeide: hij is gewisselijk verscheurd! daar ik hem tot
29 nu toe niet weder gezien heb. Als gij nu ook dezen van voor mijn aangezigt wegneemt, en hem eene ramp wedervoer, zoo zoudt gij mijne grijsheid met jammer in het gra
61
-: ft*' t I ^vt -:!•• 'j • Jquot; t * y ~: it t j I v vv I v -; -••• •
-f5 ddnnnp nn^'d^ idn^ ; on^b» ^06 n^nj unix' isna'i : d'pj vnn onsi 13^ ^■tit in» nvs' ipk sin ^
-: 1- :- rl *; j : i* - : v t j* v ; r • «•• t • v -: a
: innnok wx innö'i nxik innnd^nn mvi
1 : - ; - j- t ;at 1 ; - ; - # v v -
: p^a nnnosa kvö'i n?3 rbpai bnn brnz vin) *
m- t : • - v.quot; : quot; : ' t ~. •• t • - at • i t - •• •• jt - -
kd'i * : ntpn 13^^ tian-br i^'n dq^'i dribötr wquot;ipsi ^
t- t r t w t* -! - ■'• -:I- AT^ ; * (. : I ; • - T»
: nxik visb iba»! dï^ kim nov nn^ vnsii min*
# t :it v.t t : J : ' - at •••-• ^ ; i •• t ^t v : lt;t ;
□ny-v nibn on^ ivx run nfryarrnd nbv an1? iqn^ ib
^ -• -: av * -; •gt;'.' -; vv - Jv -:r - it r* •-• t v lt;-
quot;iö^-no nnin; : 'jpa naw ,d
mrrix kvd a'hsxn p-iüyr-nöi isnrnd 'inn
'J quot;•• v tt • v: it |# 1 at - ; • _ (' gt; ^* ': ~ ' • r
nïöri^n4 da ^nii^-oa 'inxs onav i^n nn3jr
-fT-qjry v^-i v- :- -: - - r ■ t -: lt;v; • I v t -:
nxqj quot;i^k nnt niü'i'q ^ rn^n -idn'i : n»3,,
.t ; * v -; • t a ^ -: !•• • t j* t v - it ;
v T • J -: ••• quot; : v t v ; r lt; t ; ^ • t -
121 ^3^ '3 ina*\ vh „
?|1d3 'p ^^3^3 ?|öx quot;in^-sisi 'jnx ^tx3 3s: naxs vn3jrnn 'jxe' ^nsj : npiss dgt;
d':pt 1^1 ?pr 3x vjn:i : ns—ix 3
v,*l\; vjv: ' I -t ^t t v • -: v v - it
: quot;onsr v3ki in3gt; kin wi nip vhni pf? : vsjr 'jt nd^nii 'sx immn ?in3r^k sökni«
•t t ^ t r t : AT •• V'.I * I IV r -:
tin 3tgt;n v3n-nn 3)^ i^n ssvn1? 'insi-^n4 33 jbpn 33^ it nsquot;dn ^n^-^s4 noxni : npi v3k„ quot;3k '3 ;nn : '22 nin-11? risbn xb oirin n3
t vl : : - iv ■ r •lt;■ • :- n t ; : ■ I ^ ■ i j ./,•••: •■3
quot;aya 127/113^ 13^ wix n3n dn is-^i n3
liiti iinn |ü[5n irnx d'-dn nnib bprj nj? iDnh : 13 itiHi ninn^xrbpn irnni ninis bii: ns-^ ,3
V y - it • JV •• i v it - r t; • t ; : • - J . ^
: ♦np'n ^quot;nnb' '3 dnjrr onx ir^s ^-i3y n3 onnpbi: nan-i^ vn\sn ks -]n idki ^rixp in^n 03 np-13 ,n3,^-nx omnim ?idn impi ^3 oya nrnn-oi
vt t; y t i- V SV ; - i ; i a t -quot;tit: t y •• w
weest niet bevreesd! uw God en de God uws vaders heeft u een' schat in uwe voederzakken gegaven; uw geld heb
24 ik bekomen. Ook bragt hij Simon tot hen uit. Da man bragt alzoo de lieden in Josephs huis; gaf water, dat zij hunne voeten wieschen, en gaf voeder aan hunne ezelen.
25 En zij bereiden het geschenk tegen Josephs komst, op den middag; om dat zij gehoord hadden, dat zij daar spijzen
26 zouden. Als Joseph in huis kwam, bragten zij hem het geschenk, dat in hunne hand was, naar binnen, en bogen
27 zich voor hem ter aarde. Hij vroog hun naar hunnen welstand, en zeide: is uw oude vader, van wien gij ge-
28 sproken hebt, in welstand ? leeft hij nog ? En zij zeiden: uw dienaar, onze vader, bevindt zich wel, hij leeft nog.
29 Zij neigden hun hoofd en bogen zich neder. Hij hief zijne oogen op, zag zijnen broeder Benjamin, den zoon zijner moeder, en zeide: is dit uw jongste broeder, van wien gij mij gesproken hebt? en hij zeide: God zij u genadig mijn
30 zoon! Joseph spoedde zich weg, want zijne teederheid ontgloeide jegens zijnen broeder, en hij zocht te weenen; hij
31 ging in het binnenvertrek en weende aldaar. Daarna wiesch hij zijn aangczigt, kwam uit, bedwong zich en zeide: zet
32de spijze op! Zij zetteden op, voor hem afzonderlijk, en voor hen afzonderlijk, ook voor de Egyptenaren, die met hem aten, afzonderlijk; want de Egyptenaren kunnen met de Hebreen niet zamen eten, omdat het een gruwel voor
33 de Egyptenaren is. Zij zaten voor hem, de eerstgeborene naar zijne eerstgeboorte, en de jongste naar zijne mindere jaren; en de mannen verwonderden zich onder elkander.
34 Men bragt geregten van voor zijn aangezigt tot hen; en Benjamins geregt was vijf maal grooter, dan hun aller ge-regt; zij dronken en werden beschonken met hem.
1 Hij gebood aan dengenen, die over zijn huis was, als volgt: vul do voederzakken dezer mannen met spijze, zoo veel zij vervoeren kunnen, en doe eens ieders geld boven
2 in zijnen voederzak. En mijnen beker, den zilveren beker, zult gij boven op in den zak des jongsten doen, ook het geld van zijnen inkoop; en hij deed naar het woord, dat
3 Joseph gesproken had. Zoodra de morgen was aangelicht, liet men de mannen henen trekken, hen en hunne ezelen. Als zij de stad waren uitgegaan, en nog niet ver verwij-
4 derd waren, zeide Joseph tot dengenen, die over zijn huis was, maak u op, jaag de mannen na, en als gij ze achterhaalt, zeg dan tot hen: waarom hebt gij kwaad voor goed
5 vergolden ? Is het niet dat, waar mijn heer uit drinkt, en waardoor hij verborgen dingen ontdekken kan ? gij hebt
6 kwalijk gedaan met dus te handelen. Hij achterhaalde hen,
7 en sprak tot hen deze woorden. Zij zeiden tot hem: waarom spreekt mijn heer zulke woorden? verre zij het van
8 uwe knechten, zoodanige zaak te doen. Zelfs het geld, dat wij boven in onze voederzakken vonden, hebben wij u uit het land Kena'an terug gebragt; hoe zouden wij dan
I. 16
60
no aa D
riat3D aaS rnj iKTrr-Ss4
i ; - «••• t i - t v • -j lt;•• i- v •• v: , t *
: pypBrm an^ NXI'I «3 D3öp3 D3»rinnöN3 Dn^jiiïni'i b'b'rn'i fiDv nrvn d^jshtin ^Nn xan ^
....;- j _. .._ . _ | ..._ i^..^ ^ t j.. t-: it v v t r't-
tpv Ni3quot;ip nruDHTiN WD»! : annanquot;? NÏIÖDD ?n»i ^
kquot; . y» - t : • - v f ' tquot; ,v quot;'.quot;: r i : quot; «-»•••-
nn^n fpv kd'i : on1? iSd^ '3 onnïa «
• t ~ quot; iquot; lt;t- vit ; j kt • : it , *at*t: ,t'
nquot;!nnnB'»i nn^n nraan-nx
^ -r r : • - t ;at - ^tt : : / v 'j jquot;t'
rpin ai^trn DI^1? onquot;? : nx-i«
m^-t- . jv • -; v t -• ... - t : v t - t c it
1^7 iiivh DiW nax^ : ♦n wnirn omos n3
v t ; gt; 1 ; : - ; „ t '• 1 ~ |t^ lt;'• •quot; *'•' '• —! •*•* quot;•
IW3-nN nïti v'yy isnijr ^
DniDK Tkrx füpn DD^nx n?n quot;idn'^ iaK~D vnsi
atquot; w :- -: r.- -; i it- -v • -; v-: v - • \ v * t
naar-^ rióv ina^ * ; U3 o^riSx libim
«;:-r |.. j.. _ ,. . j . ;t j. ... ^ .
: nDi^ -i3»i nrm N3'i nteih vpyt vn«quot;^ vom
f t it :l :r- t rv - jx- * '• ' . u*-^- * t v t -; r
17 10^1 : an? iqy no^ »s»i vjs ^ i^dv nS9,3 D:iagt; inx D^D.vn onxa^ 013^ dh^i naV : anïoS xin n^in-'3 on1? bna^nTiN bo^ onvan
• it ; • ; v' jt •• 1 • v v •; - it v lt; vtiv • ; • -
inarn inlDna SiDan vba^ ^
•*• jquot; * ^ t ' • .r^quot; t * ^ t ^ 1 ' : ' t t ; j ; i—
Hnw VJÖ nKO nx^D ; in^TVtt -.s
in-i:''',i niT ^an JWSD ns'tro mrn
^ i ; : • - ^ ; • - at j.. t , •. j ; - • 1 v t : • squot; ; -
D'-^Nri rinnDN'm^DnaxS wa'^nj^N'nKixn : is^ « ; innnDK ^sa B^jrepa D^I n^DV ns?io
1 : quot; j' '■ l' i.v iv 1 y : ft- : 1 k : p r; -: i-
nw p[5n nnnpK ^3 Dv^n ►■join ^^r'nsi = niN quot;l|53n : 13quot;I quot;I^NJ CjDV -13*13 113^ f]D3j
T^n-nN itw Qii : annoni nan inW t
^nx c|iquot;i Dij^ in»3-^ nox c]dvi 'ipfnn j6 n^i anaW naS onbx niasi arut^ni a^axn
t l;-'v • ~.' ^ tvt v ^ -t ;- it; t :- • ; 6* t-j it
■^n: Kini 13 'Jin nn^» n^x n? xibn : n3lD nnn n an^N quot;isti aa^»quot;» : -i^ï^ onjnn 13 tfny 1 Dn3-I3^1N-)3T noS v^ti : nSsn DWrrnNT
nfN s]D3 |n : nn 13-13 ni^p nWn n^n n
3:J: quot;]W |^J3 yinn irnnnax »33 ijnsd
GENESIS XLIII.
gij zult mijn aangezigt niet zien, zoo uw broeder niet met u is.
6 Israël zeide : waarom hebt gij mij het verdriet aangedaan, om dien
7 man te kennen te geven, dat gij nog een' broeder hadt ? En zij zeiden: de man vroeg ons uit, naar ons en onze maagschap, zeggende: leeft uw vader nog? hebt gij nog eenen broeder ? Wij gaven hem te kennen, hoe de zaken waren; konden wij weten, dat hij zeggen zou ;
8 brengt uwen broeder af? Juda zeide tot Israël, zijnen vader: zend den jongeling met mij, dan zullen wij ons opmaken, en henen gaan, op dat wij het leven behouden en niet omkomen, zoo wel wij, als
9 gij en de kinderen. Ik wil borg voor hem zijn, van mijne hand kunt gij hem vorderen; zoo ik hem niet tot u breng en voor u stel,
10 zoo moge ik altoos tegen u gezondigd hebben. Want hadden wij
11 niet gedraald, wij waren nu reeds twee maal terug gekomen. Toen zeide Israül hun vader tot hen: als het dan zoo is, doet dan dit: neemt van het uitgelezenste des lands in uwe vaten, en brengt den man een geschenk; een weinig balsem, een weinig honig, specerijen,
12 welriekende gom, pistaciën en amandelen. En dubbel geld neemt in uwe hand; want ook het geld, dat boven in uwe voederzakken gelegd is geworden, zult gij weder brengen in uwe hand; misschien
13 is het eene misvatting. Neemt ook uwen broeder mede, en maakt
14 u op, keert tot den man terug. God, de Almagtige, geve u barmhartigheid voor dien man, dat hij uwen anderen broeder met u terug late gaan, en ook Benjamin ; ik echter, moet ik van kinderen beis roofd zijn... zoo zij ik er van beroofd ! De mannen namen dat geschenk, en dubbeld geld namen zij in hunne hand, en ook Benjamin; zij maakten zich op, reisden af naar Egypte, en stelden zich voor
16 Joseph. Toen Joseph nu Benjamin met hen zag, zeide hij tot dengenen, die over zijn huis was: breng die mannen in huis, laat slagten, en [eenen maaltijd] bereiden: want met mij zullen de mannen
17 dezen middag eten. De man deed gelijk Joseph gezegd had, en hij
18 bragt de lieden in Josephs huis. De mannen werden bevreesd, om dat zij in Josephs huis gebragt werden, en zij zeiden: wegens het geld, hetwelk de eerste maal weder in onze voederzakken gekomen is, worden wij binnen gebragt: om ons te overrompelen, ons te overvallen, ons tot slaven te maken, en onze ezels weg
19 te nemen. Zij traden toe tot den man, die over Josephs huis
20 was, en spraken tot hem aan den ingang van het huis. Zij zeiden namelijk; och, mijn heer! wij zijn de eerste maal waar-
21 lijk afgetogen om spijze te koopen. Toen wij ter plaatse des nachtverblijfs kwamen, en onze voederzakken openden, zoo was eens ieders geld boven op in zijnen voederzak, ons geld naar hetzelfde gewigt; maar wij hebben het in onze hand weder
22 medegebragt. Ook ander geld hebben wij in onze hand me-degebragt, om spijze te koopen; wij weten niet, wie ons geld
23 in onze voederzakken gedaan heeft. Hij zeide: vrede zij u!
59
30 fpÖ LM
na^i: nx ddV ni^n i^rh ♦S Dhyin»
:' ,T L J T gt;! ,_ IT lV . 'rT l quot; L 1 quot;L^ .'quot;»gt;
nxDD? B»n 'n iij;niosb ijmt?iül?,i 1:1 irvn
T -••.• t #Jquot; -: - • -! ' - ^ •• •• : - 1 : -^T • T
nnin iün» ^ yn: ^ith n^xn anmn ♦s-W
- j. -.. jT-: -.• rtquot; t ^ -,' t : v.- - V--
-r - jx s • T •*** t ;# * v. gt; T : v quot; |V * quot;:
'02 nn«-D: uras-Da ma: nSi n^nji npbji hdi^i 'm vnN^n nS'DS wpsn n^o viiyx b:n : usu»
I ••; •• . lt;• r -: • . av I; - : v,-t • v i v r.\ • it i- -
xSn '3 : Dw-73 nb ♦n«öni T'ia^ vnavm»
-quot;• fK' r ' T k '1 * Jr T : ' quot; T : J- : - • ;
^N^Dn^-iüN'i : D'O^a nt nn^a unanonn ^ pxn nnoTp in^'V^ J-IN? XISK I \Tax DH^N: ntó: ^3-1 ürDi nï nnjD nnini dd'Sm
^ : ~ : -•quot;; * ▼: lt;-: at : • v.* t r : ......
■quot;nsi ODT3 inp nj^D «]D3i : on^i b7T ^
nr^p D5T3 is^n bD'nhnöN '33 3^10^ epin 'T^ ^ : ïrvnquot;^ 131 p laipi inpT D^nx-nNi' ; Kin ^ mK □3,ns-nN dsS n^i ^a1? bm D3S ?n»
^ V.quot; - J'.' ' -: v w t j- • : • r ■»quot;: • • -; 1- lt;•,• t I •• •
aT^D V?') 1 'jni pp^3quot;nKi 10
p^3-nNi ai»3 innV ftD3-nj^öi riNin nraan-ns
' a* t : • ^ v ; VTT ; I: it I vyv v : r - JT; • -
sjDV kt_I * : f]pv ^sV npri Dnxo n^i. 'IDJTI ^ quot;n« Nï3n in^-Sjr n^sS npN'i rp^3TiK anx D^JKH ib3N' T-ix *3 pm n3ü n3üi nn^n D'^NH
V* t •: it j 1 1 -j' • y I •• t ; - v -# lt; : t ;at - v' t -; it
quot;nx £quot;tfn N^'I eioi' IDK n^K3 iran : Dnnï3 „
. ■• '■ Jquot;T- lquot;- T l-.- -:r T .1TT.|Tr'
^Di' nra i«3in ^3 a^«n in-i^i : f]pv nn^ i:n:« nfms lynnnasjs 3^ri ^osn 13T^ i'-idn'i Dn3pb unKnn^i 1:^ ^:nnVi 12^'^nnV 0^310 insTi ï]DV n\3-^ im ty^n-Sx r^»i : unan-nxi -13^ n^nns ij-it it rinx ^3 iiön'i : nran nna vbx 3 iTnnnp^-nx nnnsni i^r»3 'nn : SpK s
3^31 iS^ps i3fip3 irnnnptsj »33 W\slt;-t]D3 nsn'i k1? SpK-nsa'S 13T3 i:nnin -in^ c]D3i : ijts ink ob1? DiS^SoK'i : i3»nnnösï3 i:3D3 D^~'D 13VT
v T t * - iquot; ; ; - ; v ; - jx • ^ -T
tDgt;
S3
3D
toen ik sprak : bezondigt u niet aan den knaap ? maar gij hoor-
23 det niet; nu wordt zijn bloed gezocht. Zij wisten niet, dat
24 Joseph het verstond, om dat een tolk tusschen hen was. Hij wendde zich van hen af en weende; daarna keerde bij tot ben terug, sprak met hen, nam Simon van hen weg, en liet hem
25 voor hunne oogen binden. Joseph beval, dat men hunne vaten met koren zoude vullen, ieders geld weder in zijnen zak zoude doen, en hun teerkost op den weg zoude geven; en men deed
26 bun aldus. Zij laadden het gekochte op hunne ezels, en tiok-
27 ken van daar. Een [hunner] opende zijnen zak, om aan zijnen ezel, ter plaatse des nachtverblijfs, voeder te geven, en bij zag
28 zijn geld, hetwelk boven aan in zijnen voederzak was. Hij zeide tot zjjne broeders: mijn geld is tei'ug gegeven, ziet! bier is bet in mijnen voederzak! toen ontging bun het hart, en zij verschrikten, de een tot den anderen zeggende : wat beeft ons God daar
29 gedaan ? Als zij uu bij bunnen vader Jakob in het land Kena'an kwamen, maakten zij hem al hun wedervaren bekend, als volgt:
30 Be man, de heer des lands, heeft ons hard aangesproken, en
31 ons voor verspieders des lands gehouden. Doch wij zeiden bem:
32 wij zijn eerlijke lieden, wij waren nooit verspieders. Wij zijn twaalf broeders, zonen van onzen vader; de één is er niet, en
33 de jongste is thans bij onzen vader in het land Kena'an. Toen zeide ons de man, de heer des lands: daarna zal ik weten, dat gij eerlijke lieden zijt; één' uwer broederen laat bij mij, neemt
34 do nooddruft voor uwe huisgezinnen mede, en trekt heen. Brengt dan uwen jongsten broeder bij mij, zoo zal ik weten dat gij geene verspieders, maar eerlijke lieden zijt: uwen broeder zal ik u [dan] wedergeven, en gij kunt in het land [vrij] om-
35 reizen. Terwijl zij hunne zakken ledigden, zoo was eens ieders bundel gelds in zijnen zak; als zij nu de bundelen huns
3tgt; gelds zagen, zij en buu vader, werden zij bevreesd. Hun vader Jakob zeide tot hen: mij maakt gij kinderloos ! Joseph is niet meer, en ook Benjamin wilt gij weg nemen ? op mij komt
37 dit alles neder. Ruben sprak tot zijnen vader, en zeide; mijne twee zonen moogt gij dooden, zoo ik hem niet tot u weder brenge; goof hem in mijne band, en ik zal hem
38 tot u terug brengen. Maar hij zeide; mijn zoon zal niet met u aftrekken ; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; mogt bem op den weg, dien gij gaat, een ramp wedervaren, zoo zoudt gij mijne grijsheid met kommer in het graf doen dalen.
2 De honger werd intusschen zwaar in het land. Als zij nu het gekochte, dat zij uit Egypte gebragt hadden, ganscbelijk hadden verteerd, zeide hun vader tot hen; gaat weder heen,
3 koopt ons een weinig spijze. Juda zeide tot hem: de man heeft ons ten sterkste geivaarschuwd en gezegd: gij zult mijn
4 aangezigt niet weder zien, zoo uw broeder niet met u is. quot;Wilt gij nu onzen broeder met ons zenden dan zullen wij aftrek-
5 ken, en spijze voor u koopen. Doch zoo gy bem niet zendt, trekken wij niet af; want du man heeft tot ons gezegd:
58
m
: iïiiï TOH lüTDai Dn^Kgt; wtsnnquot;1?» iöx1?
ab'i : anra r^sn ^ cidv ym »3 bniquot;
j •• ^T |.. | - - j- |A.. j* ^ ;IT J ...IJ
woty-nxanNO np^ Dhbx imn DH^VD
I ...^ U- ...... ...-:- ..■..-, T,T |:,.- lv.
D^npi na Dn73quot;ns4 t]Dv isn : mx idk^. « : p Dn1? -imS mx Dnb nnSi léty-bK wx bn^os
iquot; ^'Tf quot;•'—^ ' vat- v.tquot; vvt j-t : I - v -•• v •• : -
-nx in«n nnsi : D^a onnon-b^ Dn3^-ns4 ixm quot;
t v it .' '• quot; * v. :■quot;• a*-* •• I -! ^ vt ; • v j :•' *3
xirrnam i3D3quot;n« KTI riVss lion1? NISDO nnV ib'ir
l •• • ; : - .v I r - v. -:i- y : • j- t I -
♦nnnpK3nj)nD3V3p33pin vnsquot;b« ION»I : innnox »33« rivy nNfno IDK1? Vns-Vs wx in-in'i ds1?
v.' v: jt r -j - •• -tv lt;• : ••• iv- t • jquot;quot;-
nnpn-73 nx i1? ^3 nins4 Dn»3N ^
liriN rnn ni^p linx p^n OIK -13*1 : ION1? DDK s
T I J»« • - ft It V.T • I vjt T jquot; -; • T V • I •• V.T
irn ah vr\:n D03 vbx iok;i : rnsjn-nx d^103 nS
V t j ^ :at -: j- •• vT *• v j - I v it t v v,*: - : •*
ppm nnxn IWN 03 D'HN ivv-viv : D^-no 3^
» ^ It - ; v jt v it t t -quot;' : *.* quot; : •■'quot;quot;! t i-; r : - :
pNn O-IN irSx noK'i : f^3 pK3 W2X-m Dl»n ^ jp^rnKi 'nx imn nnsn Qym ons D03 »3 ynx nxp nynxi arrntrnN4 iN^ni : isS inp D3,ri3 *
-n«) D3S fn« aynx-nx onx DO? '3 onx crbrip rs mix aypv D^no on : nnpn pxn ns
: ikt't Dn'3«i non Dn*öD3 nnTrnx wy) ip^3 13D3
quot;T * quot; ^ * -siquot; rjquot; yv •• ; - s ; ... ;•- Ia - : v : -
p^D^I wyN cjov nrhsv 3pr bn^ ^
i^N-^pis-noN^ : vn hp mpn ?oo3-n^
j. ... Iquot; ; v lt;- tit ••. jt r It • l-«- t ; • v ; v ••
'by in« nin vbx 12^3« NVdk n'on 03 otr-nx Ion1?
rquot; ^ lt;t : lisv •• vv - -: j • • t - t lt;•• ;
no vnN-'3 DDoy 03 iun'i : ^bx opw oxi 'T nb-^bn ^nn3 tidn inxnpi 113'?' Kini
7 ; Iquot; -v -; I v v- I t lt;t tI; t : * J - : s :
n«3 n33 3y-ini : nbiNty ?0'3 'n^-nx amiini «3 n33 3y-ini : nbiNty ?0'3 'n^-nx amiini 8 w
IT T Jquot; T VT TIT : t 1 : . I vt: v t Iquot; ^ . v sv : - I ; mllmr
ion'T anxap wpn ivx quot;i3^n-n« i1?? quot;1^x3 'hn 3 VSN: nox'i : SpX't^o oS—113^ i3p an^x bn^x, ♦nbs 03 ixiiTxquot;? Hoxb irxn 03 nyn n^n lox1?' mm»
v,* : • - T J . : • I •• «• T , T • •• —T f, '• VT ;
rn3£oi nnn: onx o'nx-nx n^p ^'quot;Dx : D3nx n^m O'Sx IOX ^\xn^3 TO ah rbvn nyx-oxi ; ^x nS n
•• •• lt;- T • T 1* a*— -• -v- : jJ: Iquot; • : ... v| ;
■
p! 1
i.®
11. ■'
' j
Ö
6 1
I I
fgt;m Ë
i
42. 1 land. — A1» Jakob zag, dat er koren in Egypte [te koop] was,
2 zeide Jakob tot zijne zonen: waarom ziet gij elkander aan ? Voorts zeide hij: ik heb gehoord, dat in Egypte koren [te koop] is; trekt derwaarts af, en koopt ons van daar; opdat wij het leven
3 behouden en niet sterven. Dus togen tien broeders van Joseph
4 af, om in Egypte koren te koopen. Maar Benjamin, Josephs broeder, zond Jakob niet met zijne broeders; want hij zeide:
5 er mogt hem een ramp wedervaren. Israëls zonen kwamen dus om te koopen, onder de aankomenden; want er was honger in
6 het land Kena'an. Joseph, die 's lands beheerscher was, verkocht ook aan al bet volk des lands; zoo kwamen do broeders van Joseph, en bogen zich met het aangezigt ter aarde voor hem
7 neder. Toen Joseph zijne broeders zag, herkende hij hen; doch hij hield zich als vreemd jegens hen, sprak hen hard aan, en zeide tot hen; van- waar komt gij ? Zij zeiden: uit hot land
8 Kona'iln om spijze te koopen. Joseph herkende dus wel zijne
9 broeders, doch zij herkenden hem niet. Joseph gedacht aan do droomcn, die hij van hen gedroomd had, en zeide tot hen: gij zijt verspieders, gij zijt gekomen om te zien waar het land bloot
10 ligt. Zij zeiden tot hem: neen mijn heer! uwe dienaren zijn
11 slechts gekomen om spijze te koopen. Wij allen zijn ééns mans zonen, wij zijn eerlijke lieden, uwe dienaars waren nooit verspie-
12 ders. Doch hij zeide tot hen; neen! gij zijt alleen gekomen om
13 te zien waar het land bloot ligt. Hierop zeiden zij : wij, uwe dienaren, zijn twaalf broeders, wij zijn ééns mans zonen, in het land Kena'an; de jongste is thans bij onzen vader, en één is
14 er niet. Joseph zeide tot hen : dit is wat ik tot n gesproken
15 heb, namelijk, gij zijt verspieders. Hier aan zult gij beproefd worden: bij Phar'os loven! zoo gij van hier weg komt, ten zij
16 uw jongste broeder herwaarts kome. Zendt één' uit u af, dat hij uwen broeder hale; gijlieden echter blijft gevangen, tot dat uwe woorden beproefd zijn, of de waarheid bij u is; en zoo
17 niet, bij Phar'üs leven ! dan zijt gij verspieders. Hij zettede hen
18 in hechtenis, drie dagen. Joseph zeide tot hen op den derden
19 dag: doet het volgende, zoo zult gij leven; ik vrees God. Zoo gij eerlijke lieden zijt, dat dan één broeder van n gevangen blijve in het huis, waar gij in hechtenis waart, en gij, gaat heen, brengt het gekochte voor de nonddruft uwer huizen.
20 Als gij dan uwen jongsten broeder bij mij zult brengen, zullen uwe woorden bevestigd worden, en gij zult niet sterven, — Zij
21 deden aldus. En zij zeiden de een tot den anderen: voorwaar ! wij zijn schuldig aan onzen broeder, daar wij de be-naauwdheid zijner ziele zagen, toen hij tot ons smeekte, en wij hoorden niet; daarom komt ons deze benaauwdheid over.
22 Kuben antwoordde hun, en zeide: heb ik het u niet gezegd,
57
30 fpö T:
via1? hpT IÜN'I Dnïü3 '3 aw» KTI : rnxn n
tt; I -;r v lt;- -at ; • ; # vtv v I ^:i- :■gt;— i vir t
ran lü^h nxinn no^--■♦nK nTi : mo: KSI nra oèto wS'iiatri haW ^
t t
1
,• • ^ •!quot; it j i v-;i. T . -1 tt
«ibv ^nx r»a^3-nm : onxDD 13 wS ni'^y «IDV
» •* -*•quot;:» * t : • v ; # • it : • • \,r j : • firr /vquot;i
: tidnï laxip^-fs nasj '3 vn^i-nK 3p^ H^^-NS
' i t v--- tl: • i v - t ■-• .st v . jv . Iv-;r j- ^ i
3^n n^'3 a^n ,nin3 13^S ^3 i«3',i n
vt t it jt t i* a* t quot; i j ; v : * •• t ; • jquot; ; tquot;
^stpan Kin p.Krrby xin fjóvi : \yp p^3 ^ : ns-is4 D'ÖN iS-nnWi «IDV 'ns \ay) risn or^S
t : it \- - . -j : • - ) •• j- -• t - i vat t quot;j- t ;
an« 13ti on^N quot;i3:n^_ vn«_nK t]pv » |^3 pf^D nipK'i Dnx3 p^4o bnbsj ^ü])
: innsn KS dhi vn^-nx c]DV ly) : SsNnr^S n briSx quot;iDKp_ Dn1? qbn nióSnn nx c]DV 13t^. » nöK»,i : Dnx3 pxn nvijrnK nixiS anx D^IQ ^ ■^«♦:31:^3 : *1X3 ^n3^;L xS vSs ^
: Q^IÜ nn3p vn-quot;^ unix D^3 m nnx ^
q '•' vquot; ; i vv t -: gt; t i ; --: -»• •• ;at v
~\VV D1^ lioN'i : niK-i1? Dnx3 pxn mny-'3 i6 dhSk ^
t t -quot;v : i - i ; * jquot; t i vvt t j- : v i- av •• -:
|bi?n mni $:3 px3 ♦js urax i n^nx
yamp;n «in epv nnbx mm : nnxni Di'n lyb^nx ^
^ v -j iaquot; vquot; quot; v j' iv •• vt vit;, - • t
n'^ia 'n un3n hko : onx D^no loxb 03^ *m3n ib
^ | : *quot; Aquot; t v ; iv - j- : - : v, quot;. vv •• -; • :s- •
irhv : n:n rbpn a3^ ni33_d« '3 n:TD Isxn-Qx «=
s : • ^ Tiquot; I.vIt- ^v • -: y : • s' v -• ; i-
D3n3-i npNn onxi bzmNTiK n^i nnx osp •' ari« Q^io '3 rtyia »n □3JIK npxn
onSsj nax'i : np)gt;p np^o'Sx anx rjON^ * : KT *:N D^n^nTN vni wy HNT ai^ c]Dv 0310^0 n»33 idn' ihx DriN D^3quot;aH ^
av ; - ; • jquot; : v.- ti- t v -gt;•.■ • -: v# - j- ••
D^nxT-iNi ; a3»n3 p^n nsp i^3n 131? briNi = : p-i^i inian □3n3n vw) iN»3n 'rbpn
V A A ^.T ^ quot;lc0: ^'•* quot; ï 7 : it ••; - •• ■* t I It-
U'Kn quot;i'^K ï^ris'^iaras 1 «
nN3 [3quot;S^ IJ^O^ I:^N iJJnnns 1^22 nix id3^k »rnoN «iSn lósbonN pis-iVquot;1 : ^Nrn min ^
s. ••-I • quot; t -: •• t gt;•• : I — I- vtt -
GENESIS XLI.
van honger, die er in Egyptenland zijn zullen, en het land niet
37 vernield worden door den honger. De zaak beviel in de oogen van
38 Phar'o, en in de oogen van al zijne dienaars. Phar'ö zeide tot zijne dienaars: kunnen wij iemand vinden als dezen, eenen man in
39 wien Gods geest is? Phar'ö zeide tot Joseph: nademaal God u dit alles heeft doen weten, is er niemand zoo verstandig en wijs
40 als gij. Gij zult over mijn huis [gesteld] zijn, en door uw bevel zal mijn gansch volk vorzorgd worden; slechts den troon zal ik
41 grooter zijn dan gij. Voorts zeide Phar'ö tot Joseph: zie! ik heb
43 u over gansch Egyptenland gesteld. Phar'ö nam zijnen ring van zijne
hand, deed dien aan Josephs hand, kleedde hem in kleederen van
43 fijn linnen, deed eene gouden keten om zijn' hals. En deed hom rijden in den tweeden wagen dien hij had; en men riep voor hem:
44 knielt! — Dus stelde hij hem over gansch Egyptenland. Ook zeide Phar'ö tot Joseph: ik ben Phar'ö; maar buiten n zal niemand zijne
45 hand of zijnen voet opheffen in gansch Egyptenland. Phar'ö noemde Josephs naam: 'Zaphenath Pa'néach; en gaf hem Asenath, de dochter van Poti-Phéra', priester van On, ter vrouwe. — Hierop doorreisde
46 Joseph het land Egypte. Joseph was dertig jaren oud, toen hij stond voor Phar'ö den koning van Egypte. — Joseph ging weg van Phar'ös
47 tegenwoordigheid, en trok door geheel Egyptenland. Het land bragt voort, in de zeven jaren van overvloed, bij handen vol [voor ieder
48 korrel]. Men verzamelde al de spijze der zeven jaren, die in Egypte-land was, en deed spijze in de steden, de spijze des velds van elke stad, hetwelk tot haren omtrek behoorde, legde men in dezelve.
49 Aldus legde Joseph koren op, als het zand der zee, bovenmate veel;
50 zoo dat men ophield te tellen, want het was ontelbaar. Joseph werden twee zonen geboren, (vóór dat het jaar des hongers aankwam,) welke Asenath, de dochter van Poti-Phéra', priester van
51 On, hem baarde. Joseph noemde den naam des eerstgeborenen Menas'sé; want, [zeide hij,] God heeft mij doen vergeten al mijnen
52 rampspoed, en het gansche huis mijns vaders. Den naam des tweeden noemde hij Ephraïm : want, [zeide hij,] God heeft mij vrucht-
53 baar gemaakt in het land mijner ellende. Toen de zeven jaren van den overvloed geëindigd waren, die in het land Egypte plaats had,
54 Begonnen de zeven jaren van honger te komen, gelijk Joseph gezegd had; toen was er honger in alle landen, maar in gansch
55 Egyptenland was brood. Doch als [ook] het gansche land Egypte honger begon te voelen, schreeuwde het volk tot Phar'ö om brood; toen zeide Phar'ö tot geheel Egypte; gaat tot Joseph;
56 wat hij n zeggen zal, dat doet. Als nu de honger over het gansche land was, opende Joseph alle [plaatsen] ivaarin [voorraad] was, en verkocht aan Egypte; want de honger nam toe
57 in Egyptenland. En uit elk [omliggend] land kwam men naar Egypte, om te koopen bij Joseph; want de honger was groot in elk
56
m ^pD u
: 3^13 pan man-^i Dnsö rnto rnn a^nn
it tit I '.vr t jquot; t * i :• 'ivr: • I vjv ; -^v ; r jv -; t tit
'bn n'yis losn : vnjr1^ n'p-iö ^3 -13-in i
^ ... v .- V J' itt -j t *•• : a(. : - -•• •• ; vr t - j. . . ni
n'37ia ion^ *: 13 D'ri^K nn w'a nb ^'OJn vn3jr {133-71* nNrSrn^ ^ni» D^riSx j^nin nnx 'Dr^s n'nn nns : ^103 D3ni»
.a- - t I • » v* -: • quot; - Jv: i* t - . I 1 t vt t ;
nnK'nnins-i riina IOK'I : Tiao Sus ndjdh pi«
I, : 1 * -*- t^ •• : !«gt;•• v v : - Ir.* • j': v f quot; 'f
in* hvn inj?3i2Tix ri^na ID'I : anxo p«-S3 Sy =»
t j- •• : - - # v * v' 't ~ • «t : • I vgt;v t v,quot;
3nn i3quot;i D^'i ^^-'-1:3 mx eoVi fiov Tquot;^ nnx ïn»i
ctt- ; vvt- ^ •• ••: • lt;••;-- If,quot; t.t Yquot;' -
ix-ip'i irn^x m^an n33~iQ3 ihx 33quot;i«\ : inxirSj;« n^-i2 : onxD ^ inx ?in:i -n3K ius1? n»
v : quot; vs- * it; • i VJV t . v- * ■gt; r: ia-; - v.t t :
■nsi 1TTIK v-x uD'T'K1/ r]n^3i riyna 'JNJ «]pi,_l?« n:];s njflx ri^nö «n^i : Dnvo fi«quot;^33 ibn n»
quot;Sy f]pv sri ni^p jk jris pis ^ifl-ns nipirnN i^-fn*! ■■jSp n'^-is ^a1? inoj;3 è^pvi : onya px «
: onsQ r-itlt;-S33 i3^'i ripis riav nïï»i onva
-it:. i -.v.- : v -:i- |....... . . „. .
173N-^3-n« pp»i: D^'öp? vnamp;n w y3^3 pKn tr^rii'» 'nramp; bpx onyz ^K^n'i pnsp pN3 Vn 173^
o'n Sin3 -13 f]pv -ori : npins |n: n-ri^po im -ryn B» 'jf cjDi'^i: i|DQ |^-'3 quot;120^ ^nn-'p nj? nxp n3*in 3 wb-m nbx -ii^k 3pn nity xon diü3 0^3
j quot; - : it t;it lt;v -: ^t tit j- ; v t ...j-- . . t
wps nmj -iissn D^TIN C]DV snp'i : |i« ^3 ps ^ ay dki : '3x ^ov-^-nti bn9« 23
■'tit •• - jquot; ^ •)quot;: r t t • • t ^-j t v • •••
V3^ m^pni * ; pK3 D'n^ ons» „
3pn^ p3^ nr^nni : onïD riW rün.,
|TTT lt;■■: .—-■ Tr' ' : -IT: • I •.jv ; lTT r. -. ^,7 T - 1J
quot;quot;/331 mx-jNn-^M 3p 'nn c]pv tjx -1^3 xib1?
ap pyri DnxppK-Vsbpni :Dn^ njn onip pKn3 f)pi,-l?N lp1? D'WSp1? Wi on^ ripr^x fjpv nns^ p«n bv njn 3r-ini: V^pn D3L5 ipNni?» : onïp f 1X3 3rin pinfionxp^l?^.quot;} Dn3 quot;^1 2%l?r PZ-'T? quot;ipfb nanxpwsY^n-^i^
si
_r-
S
hjj liet zich scheren, verwisselde zijne kleederen, en kwam tot
15 Phar'ö. Phar'ö zeide tot Joseph: ik heb eenen droom gehad, en niemand kan hem uitleggen; maar van u heb, ik gehoord, dat
16 men zegt: gij verstaat eenen droom uit te leggen. Joseph ant-
17 woordde Phar'ö, zeggende; dat staat aan mij niet! God zal aan Phar'ö heil doen verkondigen. Nu sprak Phar'ö tot Joseph: in mijnen droom was het, als of ik aan den oever der rivier stond.
18 En zie! uit de rivier kwamen zeven koeijen op, vet van vleesch en
19 schoon van gedaante, en zij weidden in het oevergras. En zie! zeven andere koeijen kwamen na haar op, zeer schraal en slecht van gedaante, en rank van vleesch; ik heb dergelijke in het gansche
20 land Egypte niet gezien, in slechtheid. De ranke en slechte koeijen
31 verslonden de zeven eerste vette koeijen. Zij kwamen in haren
buik, doch men merkte niet dat zij in haren buik gekomen waren, want haar aanzien bleef slecht, zoo als in den beginne; — toen
22 ontwaakte ik. Daarna zag ik in mijnen droom, als of zeven airen,
23 die vol en goed waren, in éénen halm opschoten. En zie! zeven airen, die dor, dun en van den oostewind uitgedorscht waren,
34 botteden na deze uit. Nu verzwolgen de dunne airen de zeven goede airen: — dit heb ik den beeldschriftkundigen gezegd, doch niemand
~3 kan het mij verklaren. Toen zeide Joseph tot Phar'ö: de droom van Phar'ö is één; wat God doen zal heeft Hij Phar'ö te kennen
26 gegeven. De zeven goede koeijen zijn zeven jaren, en de zeven goede airen zijn [insgelijks] zeven jaren; het is één
27 droom. En de zeven ranke en slechte koeijen die na haar opkwamen, zijn zeven jaren, even als de zeven ledige van den oostewind uitgedorschte airen: zij beteekenen zeven jaren
28 van honger. Dit is de zaak, dien ik Phar'ö gezegd heb: wat
29 God doen zal, heeft Hij Phar'ö laten zien. Er zullen zeven jaren komen van grooten overvloed in gansch Egyptenland.
30 Doch na deze zullen zeven jaren van honger ontstaan: zoo dat al die overvloed in het land Egypte vergeten zal worden,
31 en de honger bet land zal vernielen. De overvloed zal in het land niet meer bemerkt worden, wegens dien honger,
33 die daarna zijn zal; want hij zal zeer zwaar zijn. En dat de droom aan Phar'ö herhaald is, tweemaal, [beteekent,] dat de zaak bepaald is bij God, en dat God die haastelijk
33 ten uitvoer zal brengen. Zoo zie nu Phar'ö om naar eenen verstandigen en wijzen man, en stelle hem over Egypten-
34 land. Dat Phar'ö [ook dit] doe, en opzieners ofer het land aanstelle, en late Egyptenland het vijfde opbrengen in de zeven
35 jaren van overvloed. Dat zij al de spijze verzamelen van deze goede jaren, die er komen zullen, en onder de magt van Phar'ö koren op-
3g leggen [tot] spijze in de steden en dit bewaren. Zoo zal die spijze tot voorraad verstrekken voor het land, in de zeven jaren
55
^ ~
C]DV-S«riri3 -inaw * ' n'^-^^vriWir yppn iq«^ ?|^V 'nynv inx psi inai ^riaSn DiSn D'n^s nfi2 ^ npnsquot;nx c]Di' ^ nnxinfib Di'pn « 'jjn 'abra tiov-bx nyis nann : n^-iö Di^-ns rar ^
J* ; •, • -: r I^aquot; v v : ~ Jquot; quot;.~ i : - '' : | v vvquot;*r
mhö ir?F n'Vy l^n-p rani : l^n quot;toy ^
nnö-y2ïr nim : IHNS n:^nm i^n nan t^3 ni^na
lt; t - r.* •• • : it x t vquot; : * quot; ^ quot; a# -* • t ^ j • :
■^^ani^itjan^nni^n^ fnnnx niS^ nnnx mnan mSb^ni : j?-iS onvo riH'Saa mna =
T- T ; - - -it -v-;*! vj'f T ; TV T • S* T
: nxnan nii'^Kin ni^ian jdi? n« mynni mpnn
i •; - , v i' t y t - - squot; ■*•• is tit : K quot;•▼
p^noi njiinp-bK jrm «
vyamp; i nam ♦aSna ^INI ; rpw n^nna -i^to yn 33
- j.. j.. . A. «.v^quot; T I I it • IT AT • ; - » v- -; r
073^ V2V n:ni : niabi nxbp ins4 napa hSj; D'Sa^ » D'Sas'n r^Sani: onnnx mnbï onp man^ nipi nioax^
j. T; • - TI ; - ; • - ^ iv ••-!!- v, : i A*»T K quot; *♦.:
rsi D»ai3inn-bx no^i niabn a^a^n yat^ ns npin
tjquot;: • ; - 1- ... - IT A. — v* *: ' ~ )'• ')quot; I I - -
m «m mx n'^ia DiVn riiria^x ^DV IDK'I : h to n3
•quot;' f» jt v v. : - j : - v I •• v lt;- 1* v ~
ynv riabn n'na yatr : n'^nab n^n n'^v D'ribxn iamp;i* ,3
..... - JT .s,. . r- vv' r «..t , sv -:
inx Dibn ran Dvr^ yyamp; natan a^a^n yim nan yyp jnnnx riS^n riynni mpnn rninan ^a^i : Kin T3 i?air rnquot; Dnpnnian^ nipm b^Sai^n ^3^1 nahb^
jquot; : - vv . : r a* I t - lt; \ : 1 -it • ▼: • - -lt;•••: t •• * t
D^nSxn n^K n'^na-^ 'nnan im nann «m : ayn „3
V' » 'J' v: ir s v -: a ; - v • y: t t - j it t
rn«-7aa bin; ^at^ mxa Dquot;:^ ^a^ nan : nrna^ns nsnn M
• -.vv t: '.T t at_ ^ t ^ - J-.- ,.. • , i :p- p •■• : v
p«a ya'f n-^a na^ai jnnnx a^n ♦a^ yai? iopi : anvo«, ♦aao pxaVatyn pnv-K^ : rnxn'nx ajnn n^ai onxo^
v ; • I V T T ^ T • : 1 VIT T V v TIT VT • : AT: •
Dibnn nir^n ; n^ «in naa-'a ra-nnx xmn ainn ^
v s:tl' ■= ' v. 'quot; T ■• 'A- ■.-!,- 1- jtT|T
nnöDi □'nwn q^ü nann par^a Q'oya nrna-^x oani paa wx nyna xy nnpi ; in'^1? DflSxn ^ npan ni^na ntrr • onxo piö£ ^ quot;VaTiN lifapn : ^a^n 'atp ya^a Dnyp pix-nx nb n^na'Tnnn nrraxn nWn nxan niaDn o^a^n Sax yaib1? ris1? pnpa^ basn rrm : onya SaK is
Ui fi
a
PM
I
V . j:]; I
f:' 'I
il 'l
1
a
quot;■:v,
ii 'j
li
IIIFH
ïM;M
il ■ ■■ 4quot; I
|h;' f gt;'
i;,i,lt; [
¥2
P
SI -
t
mr-M
il
iw fjl
quot;(•lil:'
'i:Wi
Ii?il|
ïlp'i
Imm
■ . ' v T T 1 Ir ■ : •-• « T TT : IT T : l'^-pv V V
IB a
mkrnm
GENESIS XL XLI.
ik ben uit het land der Hebreërs gestolen, en ook hier heb
ik niets misdaan, dat zij mij in dezen kerker gezet hebben.
16 Toen de overste der bakkers nu zag, dat hij [den droom] gunstig uitgelegd had, zeide hij tot Joseph: ook in mijnen droom was het, als of drie getraliede korven op mijn hoofd
17 waren. In den bovensten korf was allerlei spijs van Phar'ö aan bakkerswerk, en het gevogelte at haar uit den korf,
18 van boven mijn hoofd. Joseph antwoordde, en zeide; dit is
19 zijne uitlegging: de drie korven beduiden drie dagen. Binnen nog drie dagen zal Phar'ö uw hoofd u laten afnemen, en u hangen aan eene galg, alwaar het gevogelte uw vleesch
20 van u zal afeten. Op den derden dag, den geboortedag van Phar'ö, maakte hij eenen maaltijd voor al zijne dienaars. Als hij nu het hoofd van den oversten der schenkers, en het hoofd van den oversten der bakkers onder zijne bedienden opnaia-;
21 Zettede hij den oversten der schenkers weder in zijnen schenkers post, zoo dat hij den beker weder op Phar'ös hand gaf.
22 Maar den oversten der bakkers liet hij ophangen, zoo als
23 Joseph hun uitgelegd had. Doch de overste der schenkers dacht niet aan Joseph, en vergat hem.
, i Na verloop van twee volle jaren, droomde Phar'ö, dat
2 hij aan de rivier stond. En ziet! uit de rivier kwamen zeven koeijen op, schoon van aanzien en vet van vleesch; en
3 zij weidden in het oevergras. Eu ziet! zeven andere koeijeu kwamen na deze op, uit de rivier, slecht van aanzien en mager van vleesch; en zij stelden zich naast de [eerstej
4 koeijen aan den oever der rivier. Nu verslonden de koeijen, die sleeht van aanzien en mager van vleesch waren, de zeven koeijen, die schoon van aanzien en vet waren. — Toen
5 ontwaakte Phar'ö. Doch hij sliep weder in, en droomde andermaal: dat zeven koornairen in éénen halm opgeschoten,
6 die dik en goed waren. En ziet! zeven koornairen, dun en
7 van den oostenwind uitgedorscht, botteden na deze uit. En de dunne airen verzwolgen de zeven dikke en volle airen, —
8 Phar'ö ontwaakte, en ziet! het was een droom. Des morgens was zijn geest verontrust; hij zond dus en ontbood al de beeldschriftkundigen van Egypte, ook al zijne wijzon, en Phar'ö verhaalde hun zijnen droom; doch niemand kon ze aan Phar'ö
9 uitleggen. Toen sprak de overste der schenkers tot Phar ö
10 aldus : heden herdenk ik mijne zonden. Phar'ö was [eens] vertoornd over zijne dienaren, eu liet mij in hechtenis zetten, ten huize van den oversten der lijfwachten, mij en den oversten der
11 bakkers. Wij hadden toen eenen droom, in denzelfden nacht, ik en hij; en het geen ieder onzer droomde, kwam [naderhand]
12 met de uitlegging overeen. Daar was bij ons een hebreeuwsch jongeling, een knecht van den oversten der lijfwachten; wij vertelden hem, en hij legde onze droomen uit; eenen ieder legde
13 hij uit naar zijnen droom. En zoo als hij ons uitlegde, zoo gebeurde het; mij zettede men weder op mijnen post, en
14 hem, [den bakker*,] heeft men opgehangen. Hierop zond Phar'ö, ea ontbood Joseph; en zij haalden hem spoedig uit den kerker;
54
. KO o ppD w) -n
lo'f »3 nüiNQ ris-Dji ona^n f IKO ♦riaia aba
♦;«■«]« f]Dvbx iqnh nns sip rs D^NH-I^ : maa « basa Vao rv^n boai: nn 4d nim 'oiVna ^
^ j- -;r v : vit -.- - r - v- jquot; vr ; ; • -;r
^D'qpquot;!: ^DH'i o onx ^aN f]ii;rii na^ n'^ü n^ns
i-ii^a .'Dn d^D^pn hviïpiinnanr loxh ^ fji^n baxi ^nix nbni ^ktjis4 n'^is Üw ÜW n^na-nxnnVn Di^ti'^^nD^a i ♦n'i*: ^bjrp^Tu'aTiN3 iv t^KTnxi D'pB'Dn np i K'^nnarba1? nntro inp^Q^Sr D'pBton i^-r.N4 air'i : vtair 'nina d^skh ^
lAquot;! ' - . 'l-: - - J- v vüt- itt*-: IJ: v' it
ma iBwa rpn d^kh itr nsi : rijns tp-br oian ?n',,i«
v- t jv -: I- at t v* it J- v ; 1 :- ]j- *- ^ . lr. ..
a ; inna^'i «jDi'-nx D^airnfr larK1?quot;! : f)DV onV »
narn : idy nani o^h n^iai D^ ^a rn« it^a DNnai nsna ma» nina ra^ riSr l^n-ra
at t^ •gt; • : vv ; - j : r -JV : - ' •
quot;fa fiTTw nn™ nina pa^ rani ; inxa n^nrii a natrfy nnan njia^ni it^a mam n^-ia myi i^n
J' '• ' . v t - v y ^ t j y ~; i~ quot; rtt t I -• -; ^•., : - J t ; -
yai? nx n'^an nbm nxnan nijn niian n^axni : Ixm i
t t - !-• -; v ; - - lt; t t - t ;j- - i ; -
n^aVmi ^quot;i; n'na^'inxnaninN-ian ninarin yat^rani: niam nixna nnN rupa a^a^ yiw i nam,
, i : ^ •: ^ v r.-l r : , ■ .: ■ * .... ..■■■;
ruy^am : pnnx mnas onp riaiT^i mpi o^a^»
t : - : • - liv ••-ii- V I a*It - : . K quot; • t: •
fpm riisbam niNnan a^atrn yaK' nx nipin a^at^n ■ns xnp'i n^^'i inn Dyam npaa »n;i : ai^n nani rtna n la^nKanV n^ia ■iaa,i n^aan-^rnNi anxa ♦aDTri?a na^rijrna-nNB^^anT^naTi: n^-iaS Dnis iniö'fw o ™ jmi vnaj;;^ ^ n^-ia : ain im-nx ^
aibn na^rai : D'SKn ~\v nxi 'nk a'na^n -w n^a na^oa «gt; np i:h« a^i: mbn laVn imaa sim ins nS^a ^
t • t : : 't t -i\ j:-^: -y, at-*-: vr v t :^-t
wxwmbrrm wrma'i i^isoai aTiaian ivb 12V nar
J' Aquot; -: v t ; • - v - ; - • t - - ■•' : v ^.-k • :
v3-bv a^n \nti nn ra liVma n^sa nn ; ma labna ^
quot; J quot; 'J .^T T I •quot;' VT quot; IT^ JV quot;l 1quot; v* ; • IT T ^ -: r
man-ra insnn tpmx inpn n^na : rhn m.Ni t
a * * * v**. * * * ' quot; '•' ^t»; • - ;~ c-;*- itt j l
GENESIS XXXIX XL.
De bebreeuwsche knecbt, dien gij ons gebragt hebt, is tot
18 mij gekomen, om den spot met mij te drijven. Als ik nu mijne stem verhief en riep, liet hij zijn kleed bij mij, en
19 vlngtte naar buiten. Toen zijn heer nu de woorden zijner vrouw hoorde, die tot hem sprak, zeggende: dusdanig heeft
20 mij uw knecht gedaan; zoo ontbrandde zijn toorn. Josephs heer nam hem, en zettede hem in het gevangenhuis, ter plaatse waar des konings gevangenen opgesloten waren. Hij was
21 dus daar in het gevangenhuis. Doch de Eeuwige was met Joseph, wendde hem welwillendheid toe, en gaf hem gunst
ï2 in de oogen des oversten van het gevangenhuis. De overste des gevangenhuizes gaf in de magt van Joseph al de gevangenen die in het gevangenhuis waren, en alles wat men daar
v3 deed, geschiedde door hem. De overste des gevangenhuizes zag niets na van al wat in zijne hand was, om dat de Eeuwige met hem was; en al wat hij deed liet de Eeuwige gelukken.
1 Eens, kort na deze gebeurtenissen, zondigden de schenker des konings van Egypte en de bakker, tegen hunnen heer,
2 den koning van Egypte. Phar'ö was vergramd tegen zijne twee hofbeambten, tegen den oversten der schenkers en tegen
3 den oversten der bakkers. Hij liet hen dus in hechtenis zetten, in het huis van den oversten der lijfwachten, in het gevangenhuis, ter plaatse waar Joseph opgesloten was.
4 De overste der lijfwachten stelde Joseph bij hen aan, dat hij
5 hen bediende; en zij waren een vol jaar in hechtenis. Nu droomden zij beiden, elk zijnen droom in éénen nacht; (en iedere droom kwam [naderhand] met de uitlegging overeen), zoo wel de schenker als de bakker des konings van
6 Egypte, dee in het gevangenhuis opgesloten waren. Als Joseph nu 's morgens bij hen kwam, zag hij hen aan, dat
7 zij bedrukt waren. Hij vroeg dus aan Phar'os hofbeambten, die met hem ten huize zijns heeren ia hechtenis waren,
8 zeggende: waarom is uw aangezigt heden zoo bedroefd'? Zij zeiden tot hem: wij hebben eenen droom gehad, en er is niemand, die hem uitleggen kan. Joseph zeide tot hen; zijn
9 de uitleggingen niet aan God! vertelt ze mij toch. Toen vertelde de overste der schenkers zijnen droom aan Joseph, en zeide tot hem: In mijnen droom was het, als of een
10 wijnstok voor mij was. Aan den wijnstok waren drie ranken : hij was als bottende, er kwam bloesem aan; zijne trossen
11 bragten rijpe druiven voort. En Phar'os beker was in mijne hand ; toen nam ik de druiven, drukte ze in Phar'os beker
12 uit, en gaf den beker op Phar'os hand. Joseph zeide tot hem: dit is zijne uitlegging: de drie ranken beduiden drie dagen.
13 Binnen nog drie dagen, zal Phar'ö uw hoofd opnemen, en u op den vorigon voet herstellen; en gij zult Phar'os beker [weder] in zijne hand geven, naar de vorige wijze, toen gij
14 zijn schenker waart. Als gij u dan mijner herrinnert, wanneer het u wel zal gaan, bewijs mij dan de gunst, dat gij bij Phar'ö
15 melding van mij maakt, en maak dat ik uit dit huis kome. Want
53
a 121? i:
rn : '3 pnsS ^ najn najrn hx xa nlt;
q *: - i* ' v jm : v,t t gt;•• •• v -: y: • it v sv t - •• jt
♦m : nxinn on naa Nip^i ^ip ^nna
• :- T* ' I lT''T' V : *'* ^: ^ ^1quot;quot; AT V,T 1 -gt;••-! I-
nna-ia lbs? v^k mai ib^n ïnm narnx i^in vbab
. f .T quot;v quot;'O '•' ~ : ■•••:• V T -: quot;
injn^i in« C]DV W np'i: ia» inn_ rj-raj; quot;b n^n a rvaa db'-w oniDK ^an niDS-n^N oipp quot;irfon n^a'Sx ^Ta liin ?n^ non vSk ls'i «idI'-dn hin' vn : in'Dn «
Vquot; •• : * I Jquot;. •quot; vat^ Jquot;~ I- v t ; lt;• :- - i -
quot;^a r-iK «]DV-Ta -irtDn-n»a it? fn»i ; nriDn-n^a ip =3 n'n sin DB* x^ba nki inpn n^aa DTDXH ^N3iTahowip-Sa-riN HNT ina-rn^a -I'^I p« : »
s * : n^so nin; Nin'n^ inx riin» Dnsp-TjSö nptpa ixcpn n^sin Dna-in 'inx Sy np-i2 cjv^i : anïD -jSab» onrnaS nsKni = DnK |n^ : D^isn ^ D^r^pn Ttr Vp vdhd J ^dv nipa in'Dn n-a^x D'napn n»a nb^Da
onk anx ciav-ns4 D'natsn iw ips»Pi ; max -i
1. quot; . ■•■JT =- ■.,J- n ••• q r T quot; ' Jquot; 1 : •quot; ,T iQ^n an^ ann iD^m : no^pa □'p' vrri n
^öVnB'N naKni np^pn ibVn pnnaa nnx'n^a
t)Di» an^N Nai : inan n^aa aniax 't/n a»ixpi
ivx nir-a 'pna-nK .'D'ay? aam an^ xTi npia*
: Di»n vyi aa'jfl pnp IokS vjix rra lü^öa ins
«i^n «]bv an^K npK'i inx p« inai ija^n aibnv^s np^i n
ib'jn-nN D^^pn-TB' nap^. xrnaa aiina b'n^n
aan^ne^jaaai ••^a^arnim quot;pibna 6 np^i f)pi^
n^naoiai: a'aij? n»hba^N^^an nb nïSpnnnsa m ^
quot;nx fnNiTni?ia aia-^bnix a'a^n-nx npsn n^a
a^n htfSip inpa n? ^pi» i1? np^i.: n^na ^a-bp aian ^
njna m\ a^ nphp i niya : an a^p* mbp *
p^Nnn batppa iTa nypa-aia nnji ^a-^^a^ni
l1? ^ ^rnaraN i ; inp^p n^n rnJx t
-'nrn n^an-fp pnNïim npna-bx ;:nna?ni nan nar «3 i0
v ' • ! • ■•quot; v„r rr *■ n
zij is regtvaardiger dan ik ; om dat ik haar aan mijnen zoon 'Sela niet gegeven heb; en lüj woonde haar niet meer bij. 37 Ten tijde nu als zij baren zoude, waren er tweelingen in haren 28 schoot. En als zij baarde, stak [een kind] de hand uit; do vroedvrouw nam ze, en bond een' scharlaken draad om zijne hand, om aan te duiden: deze is het eerst uitgekomen. Als hij nu zijne hand terug trok, kwam zijn broeder uit; zij zeide : wat hebt gij doorgedrongen! op u is [de schuld van] het 30 doordringen! En men noemde zijnen naam Pére's. Daarna kwam zijn broeder uit, op wiens hand de scharlaken draad was, en men noemde zijnen naam Zérach.
1 Joseph was intusschen naar Egypte afgevoerd geworden; daar kocht hom Potiphar, een hofbeambte van Phar'ö, de overste der lijfwachten, een Egyptenaar, uit de hand der
2 Ji'sma'ëliten, die hem derwaarts gebragt hadden. De Eeuwige was met Joseph, zoo dat hij een uian was, dien [alles] gelukte;
3 en hij wns in het huis van zijnen heer, den Egyptenaar. Als zijn heer zag, dat de Eeuwige met hem was, en de Eeuwige
4 alles wat hij deed in zijne hand deed gelukken ; Vond Joseph gunst in zijne oogen, en bediende hem [zeiven]; hij stelde hem aan over zijn huis, en ai wat hij had gaf hij in zijne
5 hand. En van toen af, dat hij hem aangesteld had over zijn huis en over al wat hij had, zegende de Eeuwige het huis des Egyptenaars, om Josephs wil; en de zegen des Eeuwigen was over alles wat hij had, in het huis eu op het
6 veld. Des liet hij alles wat hij had in de hand van Joseph, en bekommerde zich bij hem om niets, behalve het brood dat hij at. — Joseph nu was schoon van gestalte, en schoon
7 van aanzien. Eens, kort na deze gebeurtenissen, hief de vrouw zijns heeren hare oogen op tot Joseph, en zeide: lig bij my!
8 I)ocli hij weigerde bet, on zeide tot de viouw zijns heeren: Zie! mijn heer bekommert zich bij mij om niets, dat in huis is, en al wat hij heeft, heeft hij in mijne hand gegeven.
y Niemand in dit huis is grooter dan ik, en hij heeft mij niets onthouden, bohalve u alléén, om dat gij zijne vrouw zijt; hoe zonde ik nu dit grooto kwaad doen, en tegen Clod zon-
10 digeu 'i Als zij nu dag aan dag Joseph aldus aansprak, en hij niet naar haar hoorde, om bij haar te liggen, [of] bij
H haar te zijn; Zoo geschiedde het op zekeren dag, toen hij in het huis kwam, om zijn werk te verrigten, en geen van
12 de huislieden daar in het huis was ; Dat zij hem bij zijn kleed greep, en zeide : lig bij mij ! maar hij het zijn kleed in
13 hare hand, vlugtte, en ging naar buiten. Toen zij nu zag, dat hij zijn kleed in hare hand gelaten had, en naar buiten gevlugt
14. was; Kiep zij hare huislieden, en sprak tot hen, als volgt; Ziet! hij heelt ons eenen hebreeuwschen man gebragt, om den spot met ons te drijven; deze is tot mij gekomen, om bij mij te liggen,
13 maar ik liep met luider stem. Als bi) nu hooide, dat ik mijno stem verhief en riep, liet hij zijn kleed bij mij, vlugtte en liep
] 6 naar bniten. Zjj legde zijn kleed bij zich, tot dat zijn heer naar
17 huis kwam. En zij sprak tot hem die zelfde woorden, namelijk; I. U
52
niy *33 n^nnr^b p-1?^-^ ^öö npix
^ Ij- r i : a* : -«t •• ; t ^ - ; i • gt;•• - r • v • I-»t :it
nmba quot;nn : niü33 D'Dixn ™m nmb nj;3 ♦nn : nnyn1? ^
i.t : • ; - it^: • : v,- : : at : ; ; v.*:quot; it : -:
kï'm Ibsb quot;iv Is'pm m^on npm T-rn'i
jrr •• • t ^ lt;r I: quot; vv - ; r |j- • - at I v • -
nsnrnQ quot;iQNrn vnx nini it 3^03 i'm : ^
t ; vquot; t - v ~ • t -»t t •• • : t j* •• : j* : - it ^ r
n^y -I^K vnK NT nnxi : riö 10^ Nip'i ^quot;10 ^
- jv -: • t -«tt - - ; i vit ^ : ^t»:*- i vat i -•■.• t
b'nacsn -i'^ n'jfiö ono na^ia inip'i nonso -inn
• t - - lt;- : - • : ~ ' •• 1: •- T : AT ; • j-
,, ■ , i;J... -: ■ ........ v.
: nvan v:-?^ 'nn TH nDvns nin»
- jt -. y ; • ; - - a- ; - ^ •■'• !•• v _ t : lt;•: -
n^XQ ninquot; n'^j? e^ht-ibw inx ninquot; ^ viix nti j Nnnps'i ink rv-jn jn f]Dv jrèp'i : m i
in^3 ink Tpan 9tno vn : 1T2 rn: n
/ ■= fquot;;: l :quot; Tquot; ■■•' .T: I.-T v , T:
'm eioi' ^3 nxm n^Tix nin* quot;i-i^i n-jr»
• : - )«•• j- : • v : • - Jquot; ■. ••• vt : i •■ si: - ^ v jv -:
quot;^3 3:yi : m^3i n,33 ITBquot; T^s-i?33 nin' n3i3 ^
t -. -1— iv t - • 'v quot;:. t: rclt;): c' • quot;
♦rri * : nsiQ na'i 1Nn-^a, fpv 'n-i ^is «in r
. ;- iv ; - J- ' - v, ••:.»•• j* ; - aquot; ^
-4« rryjrnN rlis-n^N4 kirm n^sn an3in
v _ t ^v •• v vt -: ^v iquot; i st • - v •• t t : - - -
jn vinxn^-^N noN'i 1 json : 'pjr n33^ -iQNni f]pvn p: il?quot;a',quot;^« V31 n,33quot;nD 'nx xn'-kb ^nx D
v •• i't : • j' t i# v ^v -; J : 'fir - - y; • j-r | •
■qnix-ax '3 noiN'j »300 T^n-kbi quot;^ao ntn n,33 bin:
Kr ■ r. : -•.•■ N-Tf ,: ■,••• ■ ■-■ - ■.- -
'ns^m nkn n?n3n ny-n inc^x-nx 1^x3
vt t : - t : - quot;-t t it v v; iquot; I •• : a : • : - -gt;•.- -• r
33^ n^s4 yoc'-kbi DI* 1 DV cprbn m3-i3 'nn : D^ri^1? ^
j- : ■ r yv j- t i ; a# •- Iv.- ^ v jt. - i* i-
ni'B'y? nn^n k3!,i nfn dito 'ti : nay nvn1? nVïK ^
-* -:r ra-- j r - v - -■ - : • ;- ,T V : *' vt ; v
nj33 in^snni : n^s uv n^n ^jsa jw inpsba -Wi : rmnn «xn on nT3 1133 3tjn 'ny n33^ IqkS ^
':~ t » quot; /quot;*•quot; t^t~ tt : : ' lt; -ji— a* •'t: • ^
nn^^sVsSpni : nïinn D3'i nT3 n33 3Ty-'3 nniN-13 t
^ t •••quot;•;- ; t ': t 1 - tvt- att ; v ^ r t ;•
«3133 pmo n3y v'x 13? isn itinh onV nokm
- •• lt;T AT I v-i- : ^ j- .jr • J- ; .. V T v c -
,l?ip 'hDnn-'3 iya^3 'nn : biTi Vip3 sipsi 'by 33^'? iB
V ' J *r : t : it ^ vt): vit • • j- : •
nbxK 1-133 ram i nxinnsn D3n 1-133 3Tjri Nnpxi Ia
ftr : •-• (.: ■ j- - - t i - j----------■ : v : • lt;-.,— at): vit
las? n^xn nn3i3 1% -13-ini : V3ix Ni3-quot;iy:.
a quot; v v t J' t : ~ t quot; , .. ... ^t -; T -
5 naam Onan. Zij voer voort, baarde nog eenen zoon, en noemde zijnen naam 'Sela; hij was te Kezib, toen zij hem baarde.
6 Juda nam eene vrouw voor 'Er, zijnen eerstgeborene, wier naam
7 was Thamar. Doch 'Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in de oogen des Eeuwigen; en de Eeuwige liet hem sterven.
8 Toen zeide Juda tot Onan; kom tot de vrouw uws broeders, trouw haar in uws broeders naam, opdat gij aau uwen broeder
quot;J nakomelingen verschafiet. Nu wist Onan, dat de nakomelingen niet voor hem zouden zijn: als hij dus tot zijns broeders vrouw kwam verspilde hij [zijne kracht] ter aaide, om gene nakomelin-
10 gen aan zijnen broeder te geven. Het mishaagde in de oogen des Eeuwigen, wat hij gedaan had; en Hij deed ook dezen sterven.
11 Nu zeide Juda tot zijne schoondochter Thamar: blijf als weduwe in uws vaders huis, tot dat mijn zoon 'Sela zal groot geworden zijn: want hij dacht: welligt mogt ook deze sterven, als zijne broe-
12 ders. — Thamar ging geen, en woonde in haar vaders huis. Na verloop van vele dagen, stierf de dochter van Sua, Judas vrouw; als nu Juda getroost was, trok hij op naar de scheerders van zijn klein-
13 vee, hij, en zijn vriend 'Hira, den Addullamiet, naar Thimna. Men boodschapte Thamar, zeggende : zie ! uw schoonvader trekt op naar
14 Thimna, om zijn kleinvee te scheren. Toen legde zij do kleederen haars weduwschaps af, dekte zich met eenen sluijer, omhulde zich, en zette zich op de openbare straat, die aan den weg naar Thimna, is; want zij zag dat 'Sela groot geworden, en zij hem niet ter vrouwe
15 gegeven, was. Juda zag haar, en hield haar voor eene ontuchtige
16 vrouw, omdat zij haar aangezigt bedekt had. H ij week tot haar af op dien weg, en zeide: veroorloof toch, dat ik tot u kome; want hij wist niet dat het zijn schoondochter was. Zij zeido: wat
17 zult gg mij geven, om tot mij te komen? Hij zeide: ik zal een geitenbokje van het kleinvee zenden. Zij zeide: zoo gij een
Ijj pand wilt geven, tot dat gij het zendt. Hij zeide: welk pand is het, dat ik n geven zalV Zij zeide: uwen zegelring, uwen doek, en uwen staf, die in uwe hand is. Hij gaf het haar,
lil kwam tot haar, en zij werd zwanger bij hem. Zij maakte zich op, ging heen, deed haren sluijer van zich af, en trok de klee-
20 deren haars weduwschaps weder aan. Juda zond het geitenbokje, door de hand zijns vriends, den 'Addullamiet, om het pand uit do hand der vrouw te nemen; doch hij vond haar
21 niet. Hij vroeg de lieden harer plaats, zeggende: waar is de openbare vrouw, die aan de openlyke straat op den weg was?
22 Zy zeiden: er is hier geen openbare vrouw geweest. Hij keerde tot Juda terug, en zeide: ik heb haar niet gevonden, ook hebben de lieden harer plaats gezegd : »or is hier geen openbare
23 »vrouw geweest.quot; Juda zeide : zij behouclo heb voor zich, opdat wij niet tot schande worden ! ik heb toch het bokje gezonden, maar gij
24, hebt haar niet kunnen vinden. Omtrent drie maanden daarna, werd Juda het volgende geboodschapt: uwe schoondochter Thamar heeft ontucht gedreven, ook is zij door ontucht zwanger gewor-
25 den. Juda zeide: voert haar uit, dat zij verbrand worde. Terwijl zij nu uitgevoerd werd, zond zij naar haren schoonvader, zeggende: bij den man, aan wien deze toebehooren, ben ik zwanger? en zij zeide [verder]: herken toch wien deze zegelring,
26 deze doeken en deze staf toebehooren. Juda herkende ze, en zeide :
51
nW lot^-ns Hipm ?i nSni niy eiDni : nix idit n
jt r z at •• ^ : .v jti: • - i •• v -••• - i v lt; - iit v :
nai^i 11133 quot;i^S rm4 min» np'i : in« nmb-i ym1
vt ; a ; •»••; vt * vt : fs— • jt ; • : v' s *
: nirr mnon nin* yi 1133 quot;i;gt; 'iin : nan»
it ; v * at ; ■quot;• •• ; v.- t : : ^.lt; • :- it t
y-iT opni nnx Din i^ns4 N3 pisquot;? mm» iqki n
. -vv I j-t^: at I v,- t v jquot; 1 v » t . ; t : v cquot;
quot;Sx K3-DK n'ni yitn n a1? '3 piN j?n»i : •nns1? d
v t * t t ; ~at - ■j'.': i* ^ j •)• J t --lt;•• - I r t ;
^^3 yi'i : vnsV yirrn: ♦nl?3i? hïin4 nn^i Vn« n^s»
: .,... ^ ,. t: i t : r : • : r ......: • t
in^3 ion1? nnm; idn'i : inN-oa nan 1^« nirr1 •DaniD^raibs '3 ^3 ruoVi* 'iv *
•» t,I v ^- t ■quot; • : -«t •• -: • - I't r- jt t : - r :
noni Dt^n 3^rn idji -jSm vnx3 xin
«*•; • * --- t : v-,t * - at ^ : ... |.. j
nby rpon nan iottb lanb na»i : nnaon 'D^n^n m^n nnm :yy¥3 D3ni ntyp nnmïx nas npni : ijkï nnaon ^ nnsvsnnapn ^nnquot;^ n^3 b^nV^inni ^
nn^m nnin» nxni : ib nanrKb Nirn bnr^s -nsn noN'i ^nnn-i7K n^x LJI ; n^a nnsD '3 nwb^ ^-jnri-no nöNni ^n in^3 »3 vr xb lt;3 nDNni |Nïn-|D on^-na n^s* 'pax idn'I : ^ Nisn »3 '^quot;•nx n^x p3irn no naN'-! ; ny p3n^ jnn-DK quot; nVfri'i ^3 n^N ?|DOI ^'nai ïjonnnQ^ni^ nas ^3gt;rii n^D na^s nom nini opm')b nnni o'
j ' j ;v * t a' tv** vt , 1 ■■'t quot; ' vr quot; quot; i^tjt- 1 -j--
nn^ 'p^n^n m^n n;3 D'T^n nrn« nningt; rpan: nmap1?»3 nax1? napo ^ax-nx : hxxd *61 nt^xn n»a nsnrn «
t 1 : it t : ^ ; /vt • it -.- • i i, tt- x
•'n^np n?3 nnn-tf? noxiquot;]-inn-bp 0^73 xin n^npn n^x quot;xb npxbipan ^ax oil nnxso ah naxi nnin^xs^i«
•it ' t *quot; - - : t^ a* t : -lt; v t : v t t-
nan ris1? nna ja nrnpn nnin' nox^i : n^np nrsnnn» na^D^nn t^D31 ni : nnxyo xb nnxi nnnan^nnVJ ^ nax'i Q'aiap nnn nan Dai nonnnar naxbnnin^ n'on^x nn^ xni nxipa xin : tjn^ni nix^m nnin*« 'oS Kansn noxni nnn ^'ax )b n'pxn^x ^«xV nox1? nax'i nnm* nsi : n^xn ntaam D'S^nani nonhn
f
GENESIS XXXVTI XXXVIII.
18 te Dothan. Als zij hem van verre zagen, vóór dat hij nog nabij hen kwam, maakten zij eenen aanslag tegen hem, om
19 hem te doodon. Zij zeiden de een tot den ander: ziet! daar
20 komt de droomer aan! Nu dan, komt, laat ons hem doo-den, hem in een der putten werpen, en zeggen: een wild dier heeft hem verslonden; dan zullen wij zien, wat van
21 zijne droomen worden zal. Als Ruben [dit] hoorde, verloste hij hem uit hunne hand, en zeide: laat ons hem niet om
22 het leven brengen. Voorts zeide Euben tot hen: vergiet geen bloed, werpt hem in dezen put, die in de woestijn is, maar slaat geene hand aan hem; [hij zeide dit] om hem nit hunne hand te verlossen, en hem tot zijnen vader we-
23 der te brengen. Toen Joseph nu bij zijne broeders kwam, trokken zij Joseph zijnen rok uit, den veelkleurigen rok,
24 dien hij aan had. Namen hem en wierpen hem in den put;
25 doch de put was ledig, er was geen water in. Toen zij zich naderhand zetteden om brood te eten, hieven zij hunne oogen op en zagen een reisgezelschap Ji'sma'üliten, komende van Gil'ad, wier kemelen specerijen, balsem en welriekende gom
26 droegen, reizende om het naar Egypte af te brengen. Toen zeide Juda tot zijne broederen: welk voordeel [hebben wij er aan], dat wij onzen broeder dooden en zijn bloed bedek-
27 ken ? Komt laat ons hem aan de Ji'sma'ëliten verkoopen, en dat onze hand niet op hem zij, daar hij toch onze broeder, ons vleesch is; en zijne broeders hoorden [naar hem],
28 Toen nu de midjanitische mannen, de kooplieden, voorbij togen, trokken en haalden zij Joseph op uit den put, en verkochten Joseph aan de Ji'sma'ëliten voor twintig zilverlingen ;
29 en deze bragten Joseph naar Egypte. Als nu Ruben tot den put wederkeerde, en Joseph niet meer in den put was, ver-
30 scheurde hij zijne kleederen. Hij keerde tot zijne broeders terug en zeide : de jongen is er niet, en ik, waar zal ik nu heen 'i
31 Zij namen den rok van Joseph, slagtten eenen geitenhok, doop-
32 ten den rok in het bloed, Lieten den veelkleurigen rok tot hunnen vader brengen, en [hem] zeggen: dit hebben wij ge-
33 vonden ; herken toch of het uws zoons rok is of niet. Hij herkende dien, en zeide : het is de rok mijns zoons ! een wild dier heeft hem verslonden; Joseph is zekerlijk verscheurd!
34 Jakob scheurde zijne kleederen, deed eenen zak om ■ zijne
35 lendenen, en treurde over zijnen zoon langen tijd. Al zijne zonen en al zijne dochteren maukten zich op, om hem te troosten; doch hij weigerde zich te laten troosten en zeide; ik zal tot
36 mijnen zoon, rouwbedrijvende, in het graf dalen. Zoo beweende hem zijn vader. De Midjaniten verkochten hem naar Egypte aan Potiphar, eenen hofbeambten van Phar'ö, den oversten dei-lijfwachten.
1 In dezen tijd toog Juda af van zijne broeders, en vervoegde • 2 zich bij eenen man uit 'Adullam, wiens naam was 'Hira. Aldaar zag Juda de dochter van eenen koopman, wiens naam was 'Sua';
3 hij nam haar, en kwam tot haar. Zij werd zwanger, en baarde
4 eenen zoon; en hij noemde zijnen naam 'Er. Zij werd nogmaals zwanger, en baarde eonen zoon; en zij noemde zijnen
50
nS tS nm 3
inK tem DrrVx sipquot; bibai phno ink inti : rnia ^
\ j : - : •- •.•••-: -»-»;• v v ; i a tiquot; ^ j : •quot; ' it :
:K3 nr-ri nibVnn V^a ninvnx-^vïhiidn'i : in^nb^
IT V'T - (-!i- . •• • A' T; ^ •-• J- v ; i- • *
npn nn vibw niisn -inxa inD^imainjnD1? inrw
tt t jt ~ : t : - j- - : •••;-; j : -t quot; :
DTQ inViquot;1! pixi : vnb^n vn^no nKin innbD« gt;0
att * | ^ ; j. . . - ,T , ^ . v ; • :at t(gt;-:
DTIDS^iTbx pIKI' IDNquot;! : USÜ 1333 N7 quot;lON^ 33
t ; ; • - i •• -»•.• •• -; - vit v,quot; j
nn lijnsa im ntn iian-^ ink iD^^n
a ; ; • ~ vt: t ; • - y - lt; - v . •*• :'
Ha-ns'Ka rn * ; rak*^ )yvrh dtd ink S^n nró1?»
v -: r * r t v * *:•quot; tt •
n3nm« iri:nmN eiovn^ m^s'i vn^s cpv
, v ^ : v : t ■-, v I •• v ^ lt;• ; - - at v v kquot;
p-i mam msn ink isr^'i innp»i ; vbv T^k a'Dan ^
i .. ^ : .t ^ j : quot;• lt;gt;o,t r j'' quot;' v quot; quot;
nn-ikraniisTiDn'j'jnk^'iDn^aK1? ib^'i :d'd ia r« ^
; 1 quot; \ : : ' v ** 'quot; lt; : *quot; v v t v: v : !••- 'jt v '
üSi nn nkm nn^a^i n«a D,li'^ï^OK',
t • ; ; • ; i -«•.•••-; quot;at; • • ^t t • •• : : *
'a v^a'na vns-Vx min' *iak'i: nonxo min1? D^aVin u
lt;• - v - at v v ^t : j - t : it ; • tr ; ^ ^ : i
13^3021 ia1? : lornk i3»D3i wwnk 3hn3 ts inayi 'Vm IJ;D^'I xm i3quot;i^a wnsra la^nn'Sk i3Ti ns
: ;,t v S: : ■- . . ^ t, : J' t r V : quot; , -r :
nao'i quot;iian_|D «iDVnx 17^1 la^o^i onno d^-id : nianxo ^DV'nx i^a»i «]Da ontrya cjDvnN
: inaa_nk jnD'i naa ^ov-pN n3ni nian-Vx ?ai^n at^'i ^
itt ; v : • - a - kquot; l41quot; r* * ; - v i •• . : tlt;t-
inp'i : «a-^s n3k quot;3X1 133^ nb'n nok^i vn«-7k ai^'i V
v it • yjr ^-:i- v •• vv- ^ * vt v •• t ^t- S7
: ma n3han-nx iVata'i onjr yyv iLn^'ieiDvnina'nN
it - v k \ - v j ^ : - ia- v :
13SV0 nkr nok»i Dnps-bxi^an o^Dsn n3naquot;nk in^i ^ nok'i nTa'i : kS'DK Kin ^33 n3nan xrnan ^ 2py ynp'i : c]DV «]■)□ t]j2 innVax nyn n»n '3a nina ^ iDp'i : D'an D'D' I3aquot;^ baxn'i v3nD3 pv DJ^I vrbüv ^
I -.t - 1- v :. * jquot; - at ; t : I f\r quot; jtquot; : *
•ba -iiN-'a nak'i ühnrh jsd^i ion3l? vnja^ai V3a^a
5quot; •• r v » •* t ;- -:r : t : t : t t t
quot;bx ink naa a^nshi : vax ink ,na»i nbk^ bax '33 ^
1 ^ : it * t : - : r t # ^ ;l :jquot; - t a : kquot; t v :
a * : D^natsn Iv rtyns ono Hauls'? onxo
r t - - vquot; : * - • 1 : *gt;at: *
-iy m vnx nxo min' iti Kinn njgt;3 'H'i«
- v- at v •gt;•• '• vt : vjquot;m ' - . ^quot;r • ;-
-n3 mirr d^xti ; ni'n lairi 'tóiy wx*
•jt : sr : - - it • gt; : v* t v-i j'
quot;ibm mm ; n^k k3,i nnpsi vitr ici^i ^33 gt;
- quot; vquot; * t iv •• jt- t ^v It-- - a -• : v,* -:r : r
■nk kipni f3 -iVm -iiy mm : np iD^_ns tnp»i T3 ^
jt): •- • a** vJ- - t - J- - : v nl:-- »a'*
40 En dit zijn de namen der stamvorsten van Esau, naar hunne geslachten, woonplaatsen en benamingen: de stamvorst Tima', de
41 stamvorst 'Alva, de stamvorst Jethéth. Do stamvorst Aholibama, 4,2 de stamvorst Ela, de stamvorst Pinon. De stamvorst Kenaz, de 43 stamvorst Teman, de stamvorst Mib'zar. De stamvorst Magdiël, de
stamvorst 'Iram; dit zijn de stamvorsten van Edom, naar hunne woonsteden, in hot land hunner bezitting; hij Esau is de stamvader van Edom.
1 Jakob woonde in hot land, waar zijn vader zich onthouden had, in
2 het land Kena'an. Dit is de geschiedenis van het geslacht van Jakob: Joseph, zeventien jaren oud zijnde, weidde met zijne broederen het kleinvee; hij was als jongeling bij de zonen van Bilhaendezonenvan Zilpa, de vrouwen zijns vaders, en Joseph bragt het kwade gerucht
3 van hen tot hunnen vader over. Israël beminde Joseph meer dan al zijne zonen, om dat hij hem een zoon des ouderdoms was, en hij maakte
4 hem eenen veelkleurigen rok. Toen zijne broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijne broeders beminde, haatten zij hom en kon-
5 den hem niet vriendelijk toespreken. Eens had Joseph eenen droom, dien hij zijnen broederen bekend maakte; deswegens haatten zij hem
fi nog meer. Hij zeido namelijk tot hen: hoort toch dezen droom,
7 dien ik gedroomd heb. Het was als of wij schoven bonden in het midden des velds; nu rigtte zich mijne schoof op en bleef ook staan; uwe schoven echter stelden zich rondom, en bogen zich voor mijne
8 schoof neder. Toen zeiden hem zijne broeders: denkt gij dan waarlijk koning over ons te zjjn? denkt gij dan waarlijk over ons to heerschen ? Zoo haatten zij hem nog meer, wegens zijne droomen
9 en wegens zijne gesprekken. Hij had daarna nog eenen andoren droom, dien hij [ook] aan zijne broederen vertelde, en zeide: ziet! ik heb nog eenen droom gedroomd: het was als of de zon, de maan
10 en elf sterren, zich voor mij neder bogen. Hij vertelde [dit] aan zijnen vader en aan zijne broederen; zijn vader berispte hem, en zeide tot hem: wat droom is dit, dien gij gadroomd hebt? zullen wij dan komen, ik, uwe moeder en uwe broederen, om ons voor u ter aarde
11 te buigen? Zijne broeders benijdden hom; doch zijn vader hield de
12 zaak in geheugen. — Eens gingen zijne broeders het kleinvee huns
13 vaders weiden te 'Sechém. Toen zeide Israël tot Joseph: weiden uwe broeders niet te 'Sechém ? kom, dat ik u tot hen zende. Deze zeide
14 hem: hier ben ik. Gene zeido tot hem; ga dan, zie naar den welstand uwer broeders, ook naar den welstand van het kleinvee, en breng mij narigt. Hij zond hem uit de vallei van 'Hebron, en hij kwam te 'Seis chém. Een man vond hem, terwijl hij in het veld omzwierf; toen ifi vraagde hem de man: wat zoekt gij ? Hij zeide: mijne broeders zoek ^7 ik: geef mij toch te kennen waar zij weiden. De man zeide: zij zijn
van bier vertrokken, want ik heb [hen] hooren zeggen: laat ons naar Dothan gaan. Joseph ging zijne broederen na, en vond hen
49
?*? l1? n^'l 130
Dnbpo1? onns^ö1? mó^ nbn?» |
eiiW n^x b-hx noa^nx ni^.s*: nrv mW eii^ won«» quot;
l ' j ' vt quot; ' j ' vt t i- t; it is- iquot;; | ^ - v.t; r I ^ - vt ; •
ê]^« : npo fjiVs4 pn np cji^s4 : =» Nin DATHK pN3 bratito1? DISK i n^x DTJ; ejiVx 3 : Dlis* '3«
iv: -»• -: ••
nnSn in^K :'|^3 pxs vns4 ni:D pN3 npr ^ ^ quot;nx nri n^n hr^ S]DV ipj;»
ras w: na1?? quot;^-nxi nnVn 'j^-nx -iw xim r^ib vns
AT -gt;•• : . ^T#: ' : ••! yr; •. r*; v ^ - -• : I - t v
tin 3ns4 Ssni^ : Dn^K'bx nyi Dnsi-nx t]DV xy] gt; : D'DS nina i1? n'^i )b «in D'jprpquot;^ vb'S^a ^DV
i v j : • ^ f t gt; rt ^ ^ '*.:' *• iquot; tt t • '••
lm iNis'»! vns_S2p nnx mV-^ vns -, vnsS nn DiSn 'fiDi' aVn'i : ofeS nai NSI n
atv : v**quot;*quot; -: /•• lt; -:r- it: j : - ^:it j z
ntn Dibnn sriyDiy orrbx : ink x:'^ -iiy i£jd'),,i i
j: .'' t. * ï * t quot;'■quot; quot; ~: [quot;'quot; ^quot; r ' p pj : l ^
rani rnsTi ^jin^ i:nj« ran): 'nobn -I^N ,
D^nbSs4 n^on n^ni n^ïroai tidSk nop
tv- n . • - v .quot; -■ '••^'! t v : «quot;.• : ^ • -: vquot; t t ijt
hi'fp-DH irSp quot;|?an -jpon vnx i1? n
; viDrbyi vnnhn-ty ins siv nip isoiquot;) U2 bamp;an
'lt : l' : lt .' quot; quot; ■ quot;■ : ■ «■ - , ut- i, : ■
♦nD7n nan IDK'I vns4? mx isci inx Di^n iiy óhn*! u
■ ;lt;- t •• ■ v . * ystv: *. r- -:- •• - - ^ ^ -:r-
: Dnnna^Q d'ddid iamp;v inw nrn) amp;!Damp;n r\^ niv Dibn
r (.•-: «- ; *. * t i t t - -t -: •.•-••.• - s- • : -:
Di^nn na i1? nDN»i viix ir^ri vn^-^i naon gt;
j -.1- 'jr .••-»- t^ -- - : • - t v v : • t v — - : -
ninn-jrf? thni nsxi 'jn ndj Nïün nobn mn
J.quot; iquot; : • ; i v - : j i ; • : • t -» -: t :at t -••.• -: ~
i3l7','i *: iDin-nx -IDS' V3xi vnN iriNip'quot;! : nïnx ^ h
v. :vquot;t . r,r t' quot;-• ^ j' t v- t : atv v :)-:- t.iit vp; 3gt; '
^-7x7^'npNn Dn^x |Krrix nipnS vnsj, 2-: 'J^n t1? IDX'T on^s nsb qdvi D^I THS sibn ^
•iquot; • ?. #v j- *•■• '■ -: •• : . ^ : v : / V*- ' v quot; c ^
^r^ni jxi'n DiV^'nxi ^HK Di^'nx nsn xr-jb ^ ^
nan) injsti'p^ : nnpE' N3^_ p^n pora ip-i ,a
'HN'nK quot;idn'1 : irpunTiQ i^'xn inbx^'i nn'^a nph ,0
v.- - ^ v v - Ir- : - v •• . y r s- t : • - avt -
^Dr^s'maN'i '■yyi onna-x 'S srm^n „
■• ;it • t. v lt; 1* jquot; v. •• * jt . t 'a— 2 •gt;' it
DN,ïD,,i vronnKspv n^i nTm ns^ onax 'n^b^ »3 nro
t ; • - t v j- - Iquot; Ivo- t:at v.t:!quot; ■ : i : - t lt;•
13 Esau. Dit zijn de zonen van Ee'nël: Na'hath, Zérach, 'Samma, en Mizza; dit waren de zonen van Basemath, vrouw van Esau.
14 En dit waren de zonen van Aholibania, dochter van 'Ana, docliter van Zib'on, vrouw van Esau: zij baarde aan Esau ;
15 Je'us, Ja'lam en Koracli. Dit zijn de stamvorsten van Esaus zonen: de zonen van Eliphaz, den eerstgeborenen van Esau; de stamvorst Teman, de stamvorst Omar, de stamvorst 'Zepho,
1° de stamvorst Kenaz. De stamvorst Korach, de stamvorst Ga'-tam, de stamvorst 'Amalek, dit zijn de stamvorsten van Eliphaz
17 in het land Edom ; dit zijn de zonen van 'Ada. En dit zijn de zonen van Re'uël, Esaus zoon ; de stamvorst Na'hath, de stamvorst Zérach, de stamvorst 'Samma, de stamvorst Mizza; dit zijn de stamvorsten van Re'uël in het land Edom ; dit zijn de
18 zonen van Basemath, vrouw van Esau. En dit zjjn de zonon van Aholibama, vrouw van Esau : de stamvorst Je'us, de stamvorst Ja'lam, de stamvorst Korach; dit zijn de stamvorsten van
19 Aholibama, dochter van 'Ana, vrouw van Esau. Dit zijn de zonen van Esau, en dit zijn hunne stamvorsten; hij is Edom.—
20 Dit zijn de zonen van Se'ïr den 'Horiet, bewoners des lands:
31 Lotan, 'Sohal, 'Zib'ön en 'Ana. Di'son, E'ser, en Di'san; dit
zijn de stamvorsten van den 'Horiet, de zonen van Se'ïr, in
22 het land Edom. De zonen van Lotan waren : 'Hori en Heram ;
23 en do zuster van Lotan was Timna'. Dit zijn de zonen van
24 'Sobal: 'Alwan, Mana'hath, 'Ebal, 'Sepho en Onam. Dit zijn de zonen van 'Zib'on : Aja en 'Ana; deze 'Ana is het die de Jemim gevonden heeft in do woestijn, toen hij de ezels van zijn
25 vader 'Zib'ön weidde. En dit zijn de zonen van 'Ana: Di'son;
26 en Aholibama, dochter van 'Ana. Dit zijn de zonen van Di'san:
27 'Hemdaa, E'sban, Jithran. Dit zijn do zonen van E'zer:
28 Bilhau, Za'iiwan en 'Akan. Dit zijn de zonen van Di'san:
29 'ü'z cn Aran. Dit zijn de stamvorsten van den 'Horiet: de stamvorst Lotan, de stamvorst 'Sobal, de stamvorst Zib'ön,
30 de stamvorst 'Ana. De stamvorst Di'son, de stamvorst E'zer, de stamvorst Di'san; dit zijn de stamvorsten van den 'Horiét, naar hunne vorstendommen in het land Se'ïr.
31 En dit zijn de koningen, welke in het land Edom geregeerd
32 hebben, eer een koning over de kinderen Israels regeerde. Er regeerde in Edom: Béla', de zoon van Be'ör; en de naam
33 zijner stad was Dinha'oa. Bela stierf, en in zijne plaats re-
34 geerde Jobab, zoon van Zérach, uit Bo'zra. Jobab stierf en in zijne
35 plaats regeerde 'Hu'sam, uit het land ïéman. 'Hu'sam stierf, en in zijne plaats regeerde Hadad, zoon van Bedad, die Midjan in het veld van Moab versloeg ; en de naam zijner stad
36 was 'Awieth. Hadad stierf, en in zijne plaats regeerde Samla
37 uit Masreka. Samla stierf en in zijne plaats regeerde 'Saül,
38 uit Ee'hoboth, bij de rivier. 'Saül stierf, en in zijne plaats
39 regeerde Ba'Ul-'Hanan, zoon van 'Achbor. Ba'al-Hanan, zoon van 'Achbor, stierf, en in zijne plaats regeerde Hadar; de naam zijner stad was Pa'ü, en de naam zijner vrouw Mehétabël, dochter van Hatred, dochter van Me-Zahab.
48
os it» nroi no^ mn nra hwjn oa n^Ni : ^
j... t v— at • -*t - -vquot;t^ - •• : ■••• ; quot; quot; ' quot;■ quot;
W2Tr\2 mvna nod,(?nx 03 vn : vpy nt^k mamp;n t
« quot;v : * - vt -: - st t i' t;it : t v#-quot;: k v gt;•• v- : it ^
: rnpquot;nKi aby'TiNi nbm Y^jr s
i -l^ v : . vtv v : 'j: •■• t '••: v^.- at'- n.
Cjibx ;o\n Samp;y 1133 137« 'JD 1^^-03 'aiw n^si m -pVojr ej^K on^a ïj^N4 nif5-c]^j«: np ejiW tav tfhx idik «= Vxiyi 03 n^sT: mr 03 nSx oinx pK3 ra^x r
; lt;•• ; v •• : n r gt;quot;: v v . v: I v-n.^: • v;. lt;•• v —
n^K nra f]quot;i^ na^ m? cjiVx nra eji^ quot;i'^n?
: iSamp;'ir nrx na^3 03 n'px Dinx pr^s 'bsiivi 'p'bx f]^ D^ ^Xkyi^ c]!^ na^nx 03 n^Nim
Viyyj3 n^x : Vtyy n^x hj^to no3,i?nx quot;hïïx nSx nip 0,
vt quot; i«\: v^squot; it •• v v*quot; quot; vt t r *; it •• - •-*—* quot;irt
hnn Tütroa nVx d * : ons* xm Dn'aiVx rbw 3 B.
v : 1 * j r ...... v cquot; 1 v: j vquot; - • quot; quot; -'quot; • p
n^x rirni iïxi rv^m ;n:jn riyaïi '^v^i pr? pxn «
squot; - •.•-»•• iat •: \'\quot; ; i j • ; it -:i- i j: • : vt ; '^t i vat t
nin«ioQ,nvinfüiyo3vn»quot;i; diix p«3 lyw 03 nnn»
j -:r at ••: -• i.t i-: j:iquot; m iv: i •.v^;. ^ v'•* *quot; • 'J' 'quot;
: djini laiy V3^i nnjoi pSv bbi*^ 03 rbw : y:on rtai1?»
^ it : \ : at •• : ^ -r t hr: r r -•••: v •• ; it : • *vt
ao'iTnx nsd njy xin n:^-) n'Ni riy3r,:3 n^si ^
• ••quot; v t t v -: t -: -• at -:i- jt - : • v: quot; ••• 1 . '•':
ï'f 1 03 n'pxi: V3X p'^ss1? onann-nx inyis 13-123 n3 : pDi nn,,i p^xi non r^n 03 nVxi: n^_n3 nD3^nxi 1=
• it: I^t : *: i^t : v : 1 ; v I at • •quot;•; v vquot; : it*-; - vt t r *: it :
n^x : pP ^n-OD n^x ; iiyn fnSs Hfx_03 nW» e3 ; ^i'px jüi'? fji^x nnn 'si^xquot;
orra^xb nnn ♦ai^x n'px r^n ni^x nsx eiiVx r'^-i ni^x«?
vv •• •••. - : v 1- squot; - v— I^t • I -• - v vquot; IJ' ' v * I -gt; -
Ö : quot;WF pX3
03quot;? iSo-lbD 031? DITX plX3 quot;13^ 1ti?X D^'an fl'PXI «S
jquot; ; • 1 •.%••• It: • a v: I v-v : v .ï •t Jquot; quot;! * t ; - •••••:
: nann d^I 11^373 ^^3 011x3 -jSd : ^
t it : • v * Jquot; : a : ' v - vv v:jv | - i- t : •
pan 33V noi: nquot;iï3D mr-p 33V vnnn ^3 na'i ^ ^
»j ï *~ r at 7Af it : t • -vv • v ^t t ; - ; •- -at # tvt-
nnnvmn^ai D^n nai : oo'nn pxo DK'n vrinn ^
t ï .' I ' quot; *r \ m tvt- i* r iquot; - i vjv •• vt \ r : -
nai : n^: i-vy n^i 3x1a nn'^s fna'nx roan quot;lis'js is vhnn -i^a4quot;! r6a^ nan :npquot;i^aa nba^ vnnn ibai mn »s
t ; - i - ; • - t : - tvt - f it ••; - • vt : quot; t ; - »-•:•- at-:
pn 7^3 vhnn quot;ibaquot;! bix^ nai : injrt ni3nia bixiy nS
•vtt -j- ^ t;- at tvt- it t - j ;iquot; v t
d^i lin vnnn -jSai 113^73 |:n ^3 nai : 1133^quot;|3 o1» * : 3nr »a n3 nnaa-n31bx3L2,na ins^x d^i wa m
itt v- - - •• ; - iquot; ; lt; ; • ^ at v •
GENESIS XXXV XXXVI.
van Beth-El; en daar was nog eene streek lands om naar Ep-prath te komen; toen zoude Eachel baren, en zij bad het zwaar
17 in baar baren. Als zij het ;nu in haar baren zoo zwaar had, zeide haar de vroedvrouw: vrees niet, gij hebt weder een zoon!
18 En het was als hare ziel nitging, daar zij stierf, dat zij zijnen naam noemde Ben-Oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin.
19 Alzoo stierf Eachel, en werd begraven op den weg naar Ephrath,
20 hetwelk is Beth-Lehem. Jakob rigtte boven baar graf een gedenkteeken op; dit is het gedenkteeken van Eachels graf,
21 tot op dezen dag. Israël reisde verder, en sloeg zijno tent
22 op aan gene zijde van Migdal-'Eder. Toen nu Israül in dit land woonde, ging Euben heen, en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf, hetwelk Israël ter oore kwam. —
23 De zonen van Jakob waren twaalf [in getal]. De zonen van Leii: Euben, Jakobs eerstgeborene; voorts Simon, Levi, Juda,
24 Issacbar en Zebulon. Da zonen van Eachel: Joseph en Benjamin.
26 25 De zonen van Bilha, Eachels dienstmaagd; Dan en Naplitali.
De zonen van Zilpa, Leas dienstmaagd: Gad en Aser; deze zijn
27 de zonen van Jakob die hem geboren zijn in Paddan-Aram. Jakob kwam bij zijnen vader Izak, in Mamré te Kirjatb-Arba', bet welk is
28 'Hebron, alwaar Abraham en Izak zich onthouden hadden. De
29 [levens] dagen van Izak waren honderd en tachtig jaren. Izak verscheidde en stierf, en werd tot .zijne volken verzameld, oud van dagen; Esau en Jakob, zijnen zonen begroeven hem.
1 Dit nu is de geslachtsopvolging van Esau welke is Edom.
• 2 Esau nam zijne vrouwen uit de dochteren van Kena'an ; 'Ada, dochter van Elon den 'Hitiet, Aholibama, dochter van 'Ana,
3 dochter van 'Zib'ön den Hiviet. En Basemat, dochter van
4 Ji'smaël, zuster van ÏTebajotb. 'Ada baarde aan Esau, Eli-
5 pbas; en Basemath baarde Ee'uël. Aholibama baarde Je'üs, Ja'lam en Korach: dit zijn de zonen van Esau die hem in bet
6 land Kena'an geboren werden. Esau nam zijne vrouwen, zijne zonen, zijne dochters en alle personen zijns huizes, zijne kudden, al zijn vee en al zijne bezitingen, welke hij in het land Kena'an verworven had, en ging naar een [ander] land, wegens
7 zijnen broeder Jakob. Want hunne have was te veel, om te zamen te wonen; en het land huns onthouds kon hen niet dragen, wegens hunne kudden. Dus woonde Esau op het ge-
9 8 bergte Se'ïr. Esau is Edom. Dit is de geslachtopvolging van Esau,
10 den [stam-] vader van Edom, op het gebergte Se'ïr. Dit zijn de namen van Esaus zonen: Eliphaz, zoon van Ada, vrouw van
11 Esau, Ee'uël, zoon van Basemath, vrouw van Esau. Da zonen
12 van Eliphaz waren: Teman, Omar, Zephó, Ga'tam, en Kenaz. En Timna, was een bijwijf van Eliphas, den zoon van Esau; zij baarde aan Eliphaz, 'Amelek : dit zijn de zonen van 'Ada, vrouw van
47
tw ■
rh
ppni bm ibni nmas «ia1? ri^n-n^iaa tirw bt* n^d
}gt;' : - v t^ •-y - t at; v ^t i •.\t.t -; • j • ;- •• j- •
♦ktd-^mton nb -lö^mnmsann^pna m: nm^a r
• ; ■'• quot; v ; - lt;t ! v ^ - at : • : *t ^ ' it ; • ;
^«■p loi^ tnpni nnb ^ n^s: nxï3 : p -i1? nrors ^
*gt;• • v # v : jti; • t •• •*• r : - lt;•• ; •;- • i- kt jv - r
nin nnnsk tna -apm bm nam : i^nnp v^si ^
t t ; v i v-»v ; •• it • - a- t t ^t - i r t ; • j tiit v* t ;
bnrmdp n^vrj sin nn-ap-by dpi?» : orb 3
v t -r..l; v jv - v ■ at t r-.l: - ;t •■ - ly -:r s---- vit jquot;
w : mybiid1? nsbriq rivns ü'i vntkquot; : ovn-ny «
. ; - ^ v iquot; quot;• ' \ t :lt;r quot;. t: ,t •**quot; .aquot; t : • v-^ •quot; i - 3d
utys nn^'nx 33^'i fiinnn ^ ninn pk3 ^^2 ö * bsn'b» v3x
. . 1 aquot; t : * v- : * - a- t
pisn ip^' -1133 ns? ^3 : iamp;y dw Dpyvn vrvi«
1 aquot; :. k -;r j : t •• —; it : u -:i- •• ; j : 1—
«ipv sm 'j3 : pb3n 13^1 pyo^ns
nssr ^3i : n hm nna^ nns3 ^31 : ro^3in3
vt : * ; r t ; -; i^t •• r * t ; • lt;•• : i r t; • 13
p33 iviv» -ipk ipr ^3 hn1? nnfltr
i j~m~ i v ~ \ j'-' ~s ' quot;51* : _ v ••« aquot; t : ^ -«r vt quot; j- ; •
pquot;i3n kin id-wn nnp nido v3k pnybs ipy k3'i : dik «
• : v -,• a- ; - it -•• : 1 v : - * t i jt ; • v i -:i- lt;t- it-;
d'jbe'i nr^ nsa pnx' w vn^ : pnri dm3k n3
r : vt t jquot; i i at ; • ; v.; r- ,tgt;: * ^ vt t ; - ^jt it v -;
nsp'i Q'pyyamp;i ^tvdjtvï* pjd^i non_ pnv pivi ; n:^ m fl : vj3 3j?jn wv in^
nps famp;v : diinj xm wv niish n^i«
}j- t jt •• , v; j v- j ; 1 v v: 3
quot;nsi rnnn |n^-n3 nn^-nx $22 nipso wj n^rnxi : nnn py3rn3 r\:y-r\2 noTbnx, tin 716^31 ta^n'nn v^y1? my -6rn : riv3j nin« n
*.t:it ' : ar ' v: v* kr 'quot;' vt. t ^ v squot; quot; it; j -;
wynx np^^nxi : n -nsi v^rn« ïfy np^ : [^3 p^3 ^s,
'ss-nsi imfpp-nni inp nifar^rnni vrustini vj3 ^so f quot;1^ ^3 ps3 ^31 lhp-i?3 flni inoris pkn^ nsi nn» r\2amp;D 21 0^13-1 rrn-^': rnx 3pvgt;.
i vlt;v t#; it ; ^ at ; - v-v • vt vt : jtt r r t )j -:r t
quot;lwquot;in3 30_: dh^pd ^33 dhn dnnuq n
nio^ nvx: ins dhk ^s4 ^ nnvn : diin sin d : vi2gt;y na'n na^3quot;[3 bxiyi n^x hnp-p ts^n ^jpj3 ' ^0 nn;n 1 ppni: dh^i m idin\vr\ is vn'i ^ nf« nny '33 rhx psornx ts^k1? nvn-i quot;
10
■h
GENESIS XXXIV XXXV.
26 Ook 'Hamor en zijnen zoon 'Seqhém doodden zjj met de scherpte des zwaards; daarop namen zij Dina uit 'Seuhéms huis, en
27 gingen Leen. De zonen van Jakob kwamen over de verslagenen, en plunderden de stad, omdat zij hunne zuster onteerd hadden.
28 Hun kleinvee, hunne runderen en hunne ezelen, wat in de stad
29 en in het veld was, namen zij mede. Ook al hun vermogen, al hunne kleine kinderen en hunne vrouwen namen zij gevangen,
30 en plunderde ze; ook alles wat in huis was. Toen ïeide Jakob tot Simon en Levi: gij hebt mjj beroerd, door mij in kwaden reuk te brengen bij de inwoners des lands, bij de Kena'iiniet en Perisiet; ik heb slechts weinig manschap, zoo zij zich nu tegen mij verzamelen, kunnen zij mij verslaan, dan zal ik verdelgd
81 worden, ik en mijn huisgezin. Maar zij antwoordden: zou hij dan onze zuster als eene ontuchtige behandelen ?
1 God zeide tot Jakob: maak u op, ga naar Beth-El, en bljjf aldaar; sticht daar een altaar, den God, die u verschenen is,
2 toen gij voor uwen broeder Esau vlugttet. Hierop zeide Jakob tot. zijn huisgezin, en tot allen die bij hem waren: doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, reinigt en verwis-
3 selt uwe kleederen. Wij zullen ons opmaken en naar Buth El gaan ; daar zal ik een altaar stichten, den God, die mij ten dage mijner benaauwdheid verhoorde, en die met mij was op den
4 weg dien ik gegaan ben. Zij gaven aan Jakob al de vreemde goden, die in hunne handen waren, ook de versierselen, die in hunne ooren w^ren, en Jakob verborg ze onder den lindenboom,
3 die bij Sechém is. Zij vertrokken; — en eene angst van God was op de steden, die rondom hen waren, zoodat zij de zonen
ö van Jakob niet achterna jaagden. Jakob kwam te Luz, dat in bet land Kena'an ligt, dat is Beth-El, hij en al het volk,
7 dat bij hem was. Hij bouwde daar een altaar, en noemde die plaats: God te Beth-til; want daar had zich God hem geopen-
8 baard, toen hij voor zijnen broeder vlugtte. — Debora, de voedster van Eebekka, stierf, en werd beneden Beth-El onder den eik begraven; en men noemde deszelfs naam All on Bachuth.
9 God verscheen aan Jakob nogmaals, toen hij van Paddau-
10 Aram gekomen was, en zegende hem. God zeide tot hem: uw naam is Jakob; [doch] uw naam zal niet meer Jakob genoemd worden, maar Israël zal uw naam zijn; dus noemde hij zijnen
11 naam Israël. En God zeide tot hem: Ik ben God de Almag-tige! wees vruchtbaar en vermenigvuldig; een volk, zelfs eene verzameling van volken zal uit u ontstaan, en koningen zullen
12 uit uwe lendenen voortkomen. En het land, dat Ik aan Abraham en Izak gegeven heb, zal ik u geven; uwen zade na u
13 zal ik het land geven. God voer op vaa hem, ter plaatse
14 daar Hij met hem gesproken had. Jakob rigtto een gedenk-teeken op, ter plaatse daar Hij met hem gesproken had, een gedenkteeken van steen; hij plengde er een drankoffer
15 op, en goot er olie op. Jakob noemde den naam der plaats,
16 waar God met hem gesproken had: Beth-El. Zij vertrokken
46
n'? Tgt; n'jcn r*
n'so n:nquot;ns mpn ann-a'? u-in 1:3 DD^TINI Hian-nsi o
jquot; • VT • V s •: •- vat • v. :it ; -v ; v : -; v :
IKDÜ -1^« yyr\ iwi 1x3 Dpjr' ^2 : wr 1 DSB' quot;
^ * jv -: a t ^ t ■ • t —.jquot; - tlt; I -;r -••• ; .....- o* :
Tyana'x nsi onnorrrwcnpaTW Disx-nx : Dnins^
'j t ^ v squot; : nv •• ■ -; v : ^tit : v ; jr v it -:
quot;pmi □aa-Vrnw o^n-Va-nKi : mpb mtra -it^-nw gt;=3
v : ^t - t ^ v : «t •• t v ; iitt vvt - jv m ••• :
abjr' quot;iqn'i : rraa nxi iq'i vv dh^: 17
I -:r . v - ^ ^it - jv t vquot; • quot;cn»1^ ^ t ** quot; *
^J3a pia air'a 'J^'Nan1? 'TIN jiyp^
^jrai 'jN 'maiyji ^lani^isDNjnaDO'no'iNrnsai
1 •• j' -i v* 1 ~ i * ï * * : - t lt; ; viv: t : • quot;tr a- • ; ~
3 : iJnin«-nK njiran noN^ ^
iquot; -; v lt; v-* •!quot; ^ t : - •gt; • 1 ■ •
□irn'^ DB^-a^ ^tma aip ap^^s4 IDN^I s n? api^-iQK'T .'^ns wy 'jflQ ^maa nsn3n'1?Kl?nai!2 =
i -jr v lt;m 1 • t jx quot; v** ï ' » ; t ; !•.••• —.• :• - -.t - •• : •
□aana na:n 'riVx-nx non tap quot;ijsw^a ^n-i ih'a'^N quot;n^Ni ^quot;n'a nVyji nDipji : DaT^oir 13'bnm nntsniJ
v v:iv: aquot; . iquot; -;i-; tt Igt;t: ^ iv •• i ; • v* : -: r * :
ib'n ima nay '.ti ova 'nx n:yn Sn1? narra otr
jv -; l^vvv- * t . tit • : * «v it •• t - ••; • jr
■nsi DTa im -ia:n ^nbx^a n« apy-bx iiti : 'naVn ^
V ; tt ; -v -s t •• - «•• ^v: r —• J -;j- v -» : • - • ; it t
quot;D^nB'NnVNnnnnaprDnK rbü'i on^isa D'önn
• r.\ vt - it ^ ' J' 1 t ; •- av -t t ; -v -: vt: -
x^i orynia'ap D'ii^s nnn 1 i^p'i : oa^ ^
quot;n'a sin ^iapNaT^xnn1? ap^Nan ^apr/jannxiann 1 Sn Dips'? kip'! natD btr p'i : ovn-Sai Kin Sn '
v.quot; It- tI;.....; • t I v lt;- • v -: ^tt t : . v a-
nsm : vnx 'jsa imaa D'h'jxn vVn 1^2 D'^ 'a bs-n'a n
t lt;t - r t jquot; : : r • v;it t •• ^: • t -• a- i-
nnn ^-rraS nnna lapm npai npra nnai
• a quot;it quot; •»- s.quot; iquot; ; - j- ' vit • - It; • lv-»v •• . :
a : maa 10^ N*ip'i
: inx quot;jian DpN ^30 iKDa ni? ap^Ss □,n17N nti e 'a apy» nij; noiy k-ip'-ii1? 3^ DASS4 Vtidk^
q' 'quot;quot;9 L • ' :' l' ''1 \ J V 'quot;
iS quot;lON'l : 7NT^ ID^TIX Nlp'l HOÏÏ' H'H' ^quot;IS^'DN ^
iquot; : v /ti: •- i v : ; r •• t : *
D^DI ïiaan^D'U'jnpriinini ma ^ □,nb'N
t ; Iav • -••.•:»• v. j'l: v •• ; -quot;•; - - v -;
rfr pra^i Dn-i3Nl? ,nnj yamp;x tixhtini : quot;n^^nn 2'
-1 ; i vt ;•: gt;r t; - : * y- t jv -. i vt t v ; iquot;quot; i j' r -; iquot;
D'nbs4 riyü 7^1 : p.xn-nx fris rprw -jynrbi n^riN n3TTfN Dip,sa nai'o 3p^ 3ri *: inx istib'n aipaa t u xnp*i : |Q^ nty pri -jp: hty quot;jd^ jas naro ihk v; i^D'i D'nfrN di^ inx -iai t^k oipan d^tin 3pr ^
5 'Hamor, zijnen vader; neem mij dit meisje ter vrouw. Jakob nu had gehoord, dat hij zijne dochter Dina onteerd had, en zijne zonen waren toen mot zijn vee in het veld, daarom zweeg
6 Jakob, tot dat zij kwamen. 'Hamor, de vader van 'Sechém,
7 ging uit tot Jakob, om met hem te spreken. De zonen van Jakob waren uit het veld gekomen toen zij het hoorden ; de mannen waren bedroefd en zeer vertoornd; want men had eeue schanddaad tegen Israël gepleegd, om bij Jakobs dochter te lig-
8 gen, hetwelk eeue ongehoorde daad was. Toen sprak 'Hamor met hen, en zeide : mijns zoons 'Sechéms ziel is in uwe dochter
9 verliefd; geef haar toch hem ter vrouwe. Verzwagert u met ons: uwe dochteren kunt gij aan ons geven, en onze dochteren
10 voor u nemen. Bij ons kunt gij wonen, en het land zal voor u [open] zijn ; zet u neder, trekt er in om, en verwerft u bezit-
11 tingen daarin. 'Sechém zeide tot haren vader en tot hare broeders : laat mij gunst vinden in uwe oogen, en wat gij mij
12 zeggen zult, zal ik geven. Vordert van mij nog zoo veel bruidschat en huwelijksgave, en ik zal geven wat gij mij zeggen
13 zult; geeft mij slechts de jonge dochter ter vrouw. Jakobs zonen antwoordden aan 'Sechém en 'Hamor zijnen vader met list, en zoo spraken zij omdat hij hunne zuster Dina onteerd
14 had. Zij zeiden namelijk tot hen: wij kunnen deze zaak niet doen, onze zuster aan een' man te geven, die eene
15 voorhuid heeft; want dat ware ons eeue schande. Slechts dan zullen wij u te wille zijn, wanneer gij wordt gelijk wij,
16 dat elk manspersoon onder u besneden worde. Dan zullen wij onze dochteren aan u geven en uwe dochteren voor ons
17 nemen; wij zullen bij u wonen en tot één volk zijn. Maar indien gij niet naar ons hoort, om u te laten besnijden, zoo
18 zullen wij onze dochter nemen en henen gaan. Hunne woorden behaagden in de oogen van 'Hamor en in de oogen
lü van 'Sechém, den zoon van 'Hamor. De jongeling aarzelde dus niet de zaak ten uitvoer to brengen; want hij haakte naaide dochter van Jakob, en bij was geëerd boven het gansche
iO huis zijns vaders. Als nu 'Hamor en zijn zoon 'Sechém naar de poort hunner stad kwamen, spraken zij tot de mannen
21 hunner stad, aldus: Deze lieden zijn vreedzaam gezind jegens ons, zij willen zich in het land nederzetten en er in rond reizen; het land toch is ruim genoeg [ook] voor hen, hunne dochters kunnen wij voor ons tot vrouwen nemen, en
22 onze dochters aan hen geven. Doch, slechts dan zullen deze mannen ons te wille zijn, om met ons te wonen en tot één volk te zijn, als wij onder ons elk manspersoon laten besnijden
23 gelijk zij besneden zijn. Hunne kudde, hunne havo en al hun vee zijn die niet voor ons ? laat ons slechts hun te wille zijn,
24 0P dat zij zich bij ons nederzetten. Zij hoorden naar 'Hamor en 'Sechcm zijnen zoon, allen die ter poorte zijner stad uitgingen; alle manspersonen werden besneden, allen die ter
2ö poorte zijner stad uitgingen. Op den derden dag nu, toen zij smerte leden, namen de twee zonen van Jakob, Simon en Levi, de broeders van Dina, elk zijn zwaard, overvielen de stad, die zich zeker waande, en doodden alle manspersonen.
45
: jróS n«in mS»n-nx 'S-np idkS V3« quot;iian n
i ■' —.r: it • ; v* jt : - - t •: v •• v* t j -j
m^2 iropD-nK vn v:y\ ina nyrn» ^013 ^ vbv
av t - vquot;' : • v j t vt t * -»t • v •• • lt;• - t
apr-^ DD!^3s non : QNia-ny spv» ty-inni i
^ Irt v v-*.: r quot;s gt; ^ quot;: •)••quot;- it - K -:r rv:iv;
la^rn nn^rrfp iK3 npr : in» nan1? t
quot;nx nii'v n^: o ikd onb nn^ D^iNn
DDt? lax1? oriN quot;iion nan»! : namp;y nb jp) ap^'nan unnnm : n^N1? h nnx w lin oanaa Ww np^n óa n
v : ~ : i* : it • ; ^ vt jr ; ••• ;•: ; - i«t; it • :
•onw : aaV r.pn lyniaTisi la^iinn ba^nia unk' : na iinsjm nnnoi iaiy Da^ab rrnn ri^m lat^n
it v-: it •• : r r : : •.•••;• jv : r | t t ; t,quot; ••
-I^KI CDD^^a rrvNXQS n^nx-1?^ n^ax-bx ba^ *
sv -:r iquot;; Ivquot; t ; v ^ t v - v ; ^ t -lt;* t v v ; v lt;-
quot;i^xa ninxi fnpi -iria *i«p lann : ^
I -ii- . •• : -:i— it • ; vt -:i- - v j : at ^ v; i
m ndl: TfN nann noica ras man-nNi oa^'nx n'n nain nv^b Sai: a) nan^N : orinx mn T : i:S sin nann-^a nbnjr iS'T^k wxh iinnx-nK hnS : nar-Sa aab ^Drh i:ba vnn qn oab niw n^a-iK ^
. «tt t vquot; r j • : t j : i* c av t j •• v: f -
DanK ijau',,i i^-npi Da^nba™ aab irnia-n^ wnii »■=
v ; • i*quot;*' r: Ar v* •• i ; v : •„• t •• : v lt;- r t
■n« unpbi wbx ^quot;dxi : nnx wyquot; ■faoa^ »:^3i Hon »yya onnan lao^i : uabrn i:na ^ Nini ap^-naa pan 'a lain n^n quot;ins'x^ : mon ^ ^3 Dffi quot;iion n3'ti : va« n'a Vap naa: = an D'o1?^ n^n o^jxn : Ion1? dtv v^:nquot;1?n nann «
s- •• ;i v •• t • t-:ir . i .. vt^- ^ - :- v y : -: -
D^T-nann nsn pxni nn^ nnp^ psa iaiy,,i un» : onb ?nj wrüaTw lib-npa bnia-nx on^aS «
' iv t ' jquot; ' vquot; : v : • r ; jt I - • t : v av •• ; *
bipna ins ay1? nvnb unx nat^? D^jsn lib inx» nsia Kibn Dnonrbaquot;! bj^pi anjpp : d^dj an'n^alarba i:9 « quot;SNnioirbtf i^O'f'1 : onb nniw ^ori lib ^
:n^^'^banarba\i?b^ ^V'quot;^ i:a oa^
{lyotf ap^ja-^B' inp'T D'axa onvna '^'Wn Di»a ^n^ : quot;larba win*! nüa Trn'bp ixa^ lam n:n 'n«
•tt r s :: r- -av v't - yr- ; - -• t • lt;•• -• • •• -
(! E N E S I S XXXITI XXXIV.
en 7.ag. dat E^au aankwata, met vier lioftderd man bij zich, verdeelde hij de kinderen bij Lea, bij Kachel, en bij de twee
2 dienstmaagden. Hij plaatste de dienstmaagdea eh bare kinderen voor aan, Leti en hare kinderen achterwaarts, en Rachel en
3 Joseph do achterste. Hij echter ging vóór hen heen, en boog zich zeven malen ter aarde, tot dat hij tot zijnen broeder gena-
4 derd was. Esau liep hem te gemoet, omarmde hem, viel hem
5 om den hals, on kuste hem ; en zij weenden. Als hij nu zijne oogen opsloeg, en de vrouwen en kinderen zag, zeide hij: wat 'zijn u deze ? Eii hij zeide: de kinderen, waarmede Gód uwen
6 knecht begunstigd heeft. Nu naderden de dienstmaagden, zij
7 en hare kindoren, en bogen zich neder. Dan naderde ook Leü met hare kinderen, en zij bogen zich neder ; daarna naderde
8 Joseph eh Rachel, en zij bogen zieh neder. [Esau] zeide: wat wilt gij met dat gansche heir, hetwelk ik ontmoet heb ? Gene
9 zeide : om guhst te vinden in de oogen mijns heeren. En Esau zeide : ik heb genoeg, mjjii broeder, hond voor u wat het uwe
10 is Maar Jakob zeide: niet toch ! indien ik gunst gevonden heb, neem dan mijn geschenk uit mijne hand, om dat ik uw aangezigt gezien hebt, geljjk men het aangezigt eens goddelijken
11 wezens ziet, en gij mij gunstig opgenomen hebt. Neem toch mijnen zegen, die u gebragt is geworden; want God is mij gunstig geweest, en ik heb [van] alles [genoeg]. Als bij uu op
12 hem aandrong, nam hij het aan. Esau zeide: laat ons optrek-
13 ken en voortgaan, en ik zal naast u gaan. Doch gene zeide tot hem : Mijn heer weet, dat de kinderen teeder zijn, en [dat de zorg voor] het kleinvee en de runderen, die zoogend zijn, op mij ligt; als naen ze slechts éénen dag overblijft, dan sterft
14 al het kleinvee. Dat mijn heer toch voor zijnen knecht vooruit trekke; en ik zal met zachten tred voortgaan, naar den gang des bedrijfs dat voor mij is, en naar den gang der kinderen,
15 tot dat ik bij mijnen heer te Se'ïr kome. Esau zeide: laat mij dan bij u stellen van het volk, dat bij mij is; doch bij zeide: waartoe dit ? laat mij gunst vinden in de oogen mijns heeren.
16 17 Esau keerdtj op dien dag zijns weegs terug naar Se'ïr. Maar Jakob trok naar Sukkoth, bouwde zich een huis, en voor zjjn vee maakte hij hutten; daarom noemde men den naam der
'8 plaats Sukkoth. — Jakob kwam behouden in de stad 'Sechém aan, die in het land Kena'an is, toen hij van Paddaa-Aiam
19 terug kwam; en legerde zich in het gezigt der stad. En hij kocht het stuk lands, waar hij zijne tent had opgeslagen, uit de hand der kinderen van 'Hamor, den vader van 'Sechétn,
20 voor honderd Kesita. Hij stichtte daar een altaar, en noemde het: God is de God van Israël.
1 Dina, de dochter van Lea, die zg Jakob gebaard tad ; ging
2 uit, om de dochteren des lands te zien. Toon zag haar 'Sechém, de zoon van 'Hamor den quot;Hitiet, den vorst des lands ;
3 hij nam haar, lag bij haar, en deed haar geweld aan. Zijne ziel hing aan Dina, de dochter van Jakob, bij beminde de
4 jonge dochter en sprak haar vriendelijk toe. En'Sechém zeide tot
4-t
34.
lb b rhm no
ra n1^ ïvy, nSni KTI
quot;mi ninfitJTrnK D^,,I : ninfi^n w
v : 9 t ; - v vst-# v tgt;: ' jquot; '' v': *' t t quot;
fjDi'-nxi Srn-n^n tfm* nn^inNynKin:^«T|nn^ -iy_ D'lbra yy? nrik innagt;»i on^öb 133; «ini: j •nNirV^ bh^ in[?3m in^pquot;? p»i: vn^-ny in^ ■gt; Dn^n-riKi b^srrnx kt1! vj^-nx •inp^'i n
* • ^ar'DN D^ri1?^ Dn^n -ioX''i l^n^ü in#) nnbn rttó-Qj twni g^nn^ni jnnbn nart nina^nj^m ^ rtanan-^ïj^p -IQN»I : Tinni^'i 'in-ji ^DV tip inxi nnnW^ n ïvy ion'i : ^-1« »^3 in'NïDquot;? ion*i 'nmz im ntn B
W-DN Nr'pK 3pr -IÖK'1 : VT'm 21 h'W'
|3-Sr '5 'to mn nnp^ }n 'nsïD 'nona-ns NW'TIJ? : D,rtl?« nKna iriv^l ^9quot;,l?quot;^!. ^ n'riStf -)S ntan i^n 'JIN vbK -lö^i ; np^'i n^DJ : njp^ ƒ; DV bipfini hy mbj; ifparn f^ïni D'in onVnquot;^ jrt nbnjnK ^ »jaV ♦j'in w-na^» :^n_i73 inoi inN^ N3K-ii^K iy nnS^n bj-ibi nsNbonSaib 'Êsb
J t v -: t m * t : - v»v : t t #: v -: lt;t t ; - v v: ' j ' '•
D^n-fD xrnrvx Swy no^i: ™
-•• quot; vtt i , i:, ,, .t t ,• - t v '- . v
quot;fV Ninri Di'3 yamp;i\: 'iix ^3 \n-wm ni no1? irjm 'nx td
n'^ inifpoSi r^s ib frn nnibo pp: 3pjr^ : r\yyu lani1; ^ ypyi N3^ d : ni3D Dipan-Diy Nip |3quot;ty n^on'
'HN jnp DIK jnsp 1K33 1^3 pX3 03^ yy CjSV npibnx btfTiKD ramp;x ni'^n npbn-nx |pfi : yyr.i ♦JS iS^Nipn rara Diy_3^'i : nü^p nxos D3i? »3« nr jn-»:3 =
tI: --«•■:• (.t v-- it 1: vt ■• : .... : - -: T-J.i-T
S3 * ; ]riLS«
niJ33 nitnS 3^ nnS; t^n n^-ns ha* q svrnN np^ p«n nm non-fs D3ty nm jnn : psn2
PI1™ '• nnN 3; im nnij quot;SN DSB' noN»i : n^an ty-hy isnn n^riT -1« insn ^
GENESIS XXXII.
12 en nu ben ik tot twee heiren geworden. Red mjj toch uit de hand mijns broeders, uit de hand van Esau! want ik vrees hem, dat hij
13 niet kome en mij ombrenge, moeder en kinderen. Gij toch hebt gezegd : Ik zal u aanhoudend weldoen , en uw zaad doen worden als het zand der zee, hetwelk wegens de menigte niet geteld kan worden.
14 Hij vernachtte aldaar dienzelfden nacht, en nam van hetgeen hij
15 met zich voerde, een geschenk voor zijnen broeder Esau. Twee honderd geitenen twintig bokken; twee honderd ooijen en twintig ram-
16 men. Zogende kemelinnen met 'hare veulens, dertig; veertig koeijen
17 en tien stieren; twintig ezelinnen en tien ezels. Hij gaf ze in de hand zijner knechten, elke kudde afzonderlijk, en zeide tot zijne knechten : trekt voor mij heen, en laat eene tu sschenruimte tusschen de eene
18 kudde en do andere. En hij gebood den eersten als volgt: wanneer mijn broeder Esau u ontmoet, en u vraagt in dezer voege; wiens zijt gij, en waar gaat gij heen, en aan wien behooren deze, die voor u
19 zijn ? Zoo zult gij zeggen : aan uwen knecht Jakob; het is een geschenk, gezonden aan mijnen heer, aan Esau, en ook hij zelf komt
20 achter ons. Hij gebood ook den tweeden, ook den derden, ook allen die achter de kudden gingen, zeggende: aldus znlt gij tot Esau spre-
21 ken, als gij hem aantreft. En gij zult zeggen: ook uw knecht Jakob komt achter ons. — Want hy dacht: ik wil hem verzoenen door het geschenk, dat voor mij henen gaat, en daarna zal ik zijn aangezigt zien;
22 misschien zal hij mij dan gunstig opnemen. Het geschenk trok dus
23 voor hem heen, maar hij bleef dien nacht in het leger. In dienzelfden nacht stond hij op, nam zijne twee vrouwen, zijne twee dienstmaag-
24 den, en zijne elf kinderen, en trok het veer van Jabbok over. Hij nam
25 hen, deed hen de beek overtrekken, en bragt al het zijne over. Doch Jakob bleef alleen terug; en een man worstelde met hem, tot dat de
2G dageraad opging. Als deze nu zag, dat hij hem niet overmogt, greep hij het gewricht zijner heup; toen werd het gewricht van Jakobs heup,
27 door zijn worstelen met hem, verwrongen. En hij zeide : laat mij vertrekken, want de dageraad is opgegaan; maar [Jakob] zeide: ik zal u
28 niet laten vertrekken, ten zij gij mij gezegend hebt. Gene zeide tot
29 hem ; hoe is uw naam ? En hij zeide: Jakob. Toen zeide de [ander]: uw naam zal niet meer Jakob genoemd wordon, maar (Jisraül) ; want gij hebt om den voorrang gestreden met goddelijke wezens en
30 met menschen, en hebt de overhand behouden. Jakob vroeg en zeide: geef mij' toch uwen naam te kennen! doch hij zeide : waarom toch
31 vraagt gij naar mijnen naam ? en hij zegende hem aldaar. Jakob noemde den naam der plaats Peniël: want [zeide hij], ik heb een goddelijk wezen van aangezigt tot aangezigt gezien, en mijn persoon
32 is gered geworden. De zon bescheen hem toen hij Penuël voorbij trok,
33 en hij hinkte aan zijne heup. Daarom eten de kinderen Israëls do verwrongen spier niet, die bij het gewricht der heup is, tot op dezen dag; om dat hij aan het gewricht van Jakobs heup, aan de verwrongen
33 1 Spier [namelijk], gegrepen heeft. Als Jakob zijne oogen opsloeg
43
j1? a1? nWn jd
td tik : ni:na wi nnp nfn ^
j.. ;• t | j- • vt ' jquot; ' - i r mr'; ^ • v* t )t quot;;
: D»jaquot;7y D« 'jam stia^fö in^ da# irr'3 wp»
r t quot; v* * ~ ' : j t 1 v * it o*t^ r at ••
D'n Vina njnrm *ntim -IÖ^ a^N a^n mÓNnnsquot;)
t - j : | -: ;- v lt;• ; - : Jat - v.' •* ,»•••• t t jt - ;
N3n-p np^i Ninn n^Va oir * : aio i2D,-^17 ^ s
st - i • i-•- a - t - vr • vjt~ iquot; y.quot; t • i r' ~ï
D'Vn-iDn^D'^ni D^H^Ü DW : vn# nn:D iTa^
r •• : a* ; v ^ r : • - t ■*• ■ r t jt quot;; v.t : • vt ;
nns an^ai nip^o : ontrv tf'wi d^hnd
lt;t^ a* ; v-* *• : iv • !•• s' - ; r ; v r Hquot; t
-n^a jn^ : dt^i on^ rij'nx nn^j; onai o^anx ^ nm ^a1? nay na^-Sx nab -np viay
-t ; -• ; • tt -: v v lt;- a - ; vTquot; •• gt;•• tj -;
♦a los? p'kpxnn-nN : i-ip pai tij? pa iry^n ^ quot;iSn ruxi nnx^üS IDNS i^y
V : iquot;. *' t/t : t quot; * ;. quot; I : iquot;^: • t jt I : i.t: r
nhvamp; Nin nn:o a^»1? nnar1? mrjw ; n^ia1? ^
i* r t ; ' jr : • F ~:r; -«1 ; ; ^-; t ; - it ; I ivt : vj-
■ns oa aa m : ^nnx NIH-D: nj:ni i^y1? =gt;
nm naia Ion1? Dmjrn nnx D^^nrrba-nx dj
«tt- a# •• v t -;it jquot;-:i- • ; ^ - t _ v -« • • : -
j^ajr ran oa ornotn : ihn Daxsba TB'rquot;^ pnain «s ^a1? nDVnri hn^aa via rnsax noK^a unns ap^ VJö'^nmDnla^ni :^a xw vaa nxix p_nnKi ^
att - ^t ; * - j -: r - itt -»t • v~ tt •quot;.• : v I- ••-: r ;
quot;dk n^i «in nV^a i d^i : nanaa «inn-nS^a |b s4irn « nx iiayi vi^ i'irj; quot;inx_nNi vnha^ ma
V.quot; -:i— att: vt t j- - v ; t : • Jquot;#; v; t t lt;•• ;
: lyiB'X'nN na^ ^nan'nx onaj;»') on^i : pa» na^a is : TOH ni^: np lór. pax'i na1? Dpj?» nnvi n3 spJCIT^ Vpn\ iaT-%quot;]Da ra»i i1? S'y N^a x^quot; K^naNquot;! in^n nSy 'a 'anW idn'-i ; isv ipaxna gt;3
j v - - at - vt t j' • - j - i ' j ^ : it quot; ;
: apyno^i noi^Tia vbn IDN'I .''anana^DN'a
li -;r v v- iav : - it # v j - • it : -|quot; • v.' I -: •quot; - -:
quot;Dy nnir'a »a Siy idx» ap^ 'ah no^»3
quot;nib^ xa'rn'an~ION''I app» ; bami D^ax'Din ^
i v ; jt t r - v - i -:r j- ; •- it - v.* t-: ■: r ,v: ïi
dit aby» Nquot;ip,,i *: Damp; iriK quot;iian m nab np^i ^ quot;s
j.. Iv -;r sti;*- # it ^ l^vjr;- a* t ^t . V - *quot;
: ^aa ^am D^aa-bx o^aa 'nw^a oipsn-
i* ; quot; ^quot;tt t t v ■»• t • vj • lt;• t »• rtquot; • ; ' v t quot;
\*
laat ons een verbond maken, ik en gij, hetwelk tot een getuigenis zij,
45 tusschen mij en tusschen u. Jakob nam eenen steen, en rigtte dien
46 op tot een gedenkteeken. En Jakob zeide tot zijne verwanten; zoekt steenen bij elkander; zij namen steenen, maakten eenen hoop, en aten aldaar op dien hoop. Laban noemde dien Jegar-Sahadntha; en
48 Jakob noemde hem Gal'ëd. Toen zeide Laban: deze hoop zij heden eene getuigenis tusschen mij en tusschen u; daarom noemde mon
49 zijnen naam Gal'ëd. Ook Hami'zpa, dewijl hij zeide: de Eeuwige zie toe tnsschen mij en tusschen u, wanneer wij de een voor den an-
50 deren zullen verborgen zijn. Zoo gij mijne dochters mishandelt, en zoo gij vrouwen neemt, behalve mijne dochters, al is dan geen mensch
51 bij ons, zie! God is getuige tusschen mij en tusschen u. Voorts zeide Laban tot Jakob: zie dezen hoop, en zie! dat gedenkteeken, hetwelk
52 ik opgeworpen heb tusschen mij en tusschen u, Getuige zij deze hoop, en getuige het gedenkteeken, dat ik tot u dezen hoop niet zal voorbijtrekken, en dat gij tot mij dezen hoop en dit gedenkteeken
53 niet zult voorbijtrekken, ten kwade. De God van Abraham en do God van Na'hor zullen tusschen ons regten, (namelijk de goden hunner vaders.) En Jakob zwoer bij den Geëerbiedigde van zijnen
54 vader Izak. Hierop slagtte Jakob een stuk vee op het gebergte, en riep zijne bloedverwanten, om maaltijd te houden; zij hielden maaltijd en vernachten op den berg.
1 Laban maakte zich des morgens vroeg op, kustte zijne zonen en zijne dochteren, en zegende hen; vervolgens toog Laban heen, en
2 keerde tot zijne plaats terug. Jakob ging ook zijns weegs, en Enge-
3 len Gods ontmoetten hem. Jakob zeide als hij hen zag: dit is een heirleger Gods! En hij noemde den naam dier plaats Machanajim.
4 Jakob zond boden voor zich heen, tot zijnen broeder Esau, naar
5 het land Se'ïr, de landstreek van Edom. En hij gebood hun als volgt: zoo zult gij zeggen tot mijnen heer, tot Esau: aldus spreekt uw dienaar Jakob : Bij Laban heb ik mij onthouden, en er vertoefd tot nu
6 toe. Ik heb ossen en ezelen, kleinvee, knechten en dienstmaagden verkregen, en nu zend ik om mijnen heer berigt [van mij] te geven,
7 om gunst in uwe oogen te vinden. De boden keerden tot Jakob terug, en zeiden: wij zijn tot uwen broeder, tot Esau, gekomen, ook trekt
8 hij u te gemoet, met vier honderd man bij zich. Jakob vreesde zeer, en werd beangst; hij verdeelde het volk, dat met hein was, ook het
9 kleinvee, de runderen en de kemelen, in twee heiren. Want hij zeide: indien Esau tot het eene heir komt, en het verslaat, dan
10 zal het overige heir kunnen ontkomen. Vervolgens zeide Jakob : God mijns vaders Abraham en God mijns vaders Izak, Eeuwige ! die tot mij gezegd hebt: keer tot uw land en tot uwe geboorte-
11 plaats terug, en Ik zal u weldoen! Ik ben te gering voor al de weldaden en al de trouw, die Gij aan uwen knecht bewezen hebt; want [slechts] met mijnen stok bon ik deze Jordaan (Jarden) overgetrokken
42
aS k1? n1?^ 3D
nj5»i ; ïjyai yz -i^ ryr\) nrixi w nna nn-pj ,1« in^i D'bs; vnxb IOK'I'Tna^o nonV'px^ y: fsS : Virr1?^ db' Q^ïi t8
^ nin fa1? IÖ^I : ib K^/ap^'^nnn^ n, nibx ™ nöXöni : D^n ^rn 7315»
'nx nj^n-DN ; m^-iD ^\s4 nnw »3 ^'31 ^3 nin' e]X»: npD^VN ns-i mpwx px 'n:3-^ amp;p: n^n-ow ^rijs nbïon rani ntn quot;jan 1 nan f^V iiamp;) ; lt;p « 'a^i-DK n3ïon ni^ njn Van nr ^a^i ^3 ♦nn» quot;i^ai quot;n« ,l7N i^iTKb nriN'DNi ntn barrm ^4h 13^k-kquot;? nina/n^Dh^^N ;n^n^n n3ïDn-nxi nin ^an ^
t * ' t t; - •• ••: itt; v.quot; jt •• - - v; yv - j--
: pnr V3N nn£)3 3pr yim on^s 'n^K 1^3 Dnf nnVhiib vnxb nns n3r 3^ nsri ^ | ^ vnia^i va^ p^a;i 1^33 ji1? nim * nnsia^ix ^7 ir^as^ )2-\ib -)^n 3pri: lopD1? 3^1 -]S^ nnnx 3 nr D'n^ nana dki ^Wns 3pr : D^nSs4 j
quot;• v.* v: v-;r t t jv -: r I -:r v lt;- r ••; ;■• -; ; -
a : D^ana «mn Dipsn'D^ ^p»i
•it-? i- i - )jt' iquot; vtl; •-
Tjnr rrns4 rm i^-Sx vasS D»3NSÖ 3p^;_ n^.n ♦ansb» pnoKn ns lèxb dhk iVi ; ons4 rnfr .-, : nn^quot;ijr TM ^rna 3pr ^3^ HON n3 ïuyb ^ivh n^an1? hrtpBW nnö^i 'ikï 'mani ni^'^-'n^,
lass lax1? 3p^,_quot;i?K D'b^an ; ^a^3 jn'Nïo'? t : B'vniso'ysiK'i quot;qnsnpb -j^n bai v^-SN*
quot;nsquot;! in.sn^K D^n'ns )b nri ikd 3p^i,_ Nn iamp;V siarDN quot;idn'i : mant: 'a^V D^aani ,np3n'n^ mVn 0
L L quot; quot; I -gt; 1- Jquot; : • i - : - : l-jir - v : I s - ü
: n^7S7 quot;lïffan nansn n^ni msni nnsn nanarrSx npxn nin» pnr ♦nfrw Drnss »3« 'nbx 3pr gt; b'fDnn^p'naép :-]ay n^taw 31^ s,
iÜT^'n^ '3 naNn-^öi
GENESIS XXXI.
tent opgeslagen op eenen berg, en Laban met, zijne bloedver-
26 wanten had [de zijne] opgeslagen op het gebergte Gil'Sd. Toen zeido Laban tot Jakob: wat hebt gij gedaan ? dat gij mij verschalkt, en mijne dochters als krijgsgevangenen weggevoerd hebt?
27 Waarom zijt gij heimelijk ontvloden, en hebt mij bestolen? Waarom hebt gij het mij niet te kennen gegeven? dan had ik u weggezonden
28 met vreugde en gezangen, met rinkelbom en harp. Gij hebt mij niet eens toegelaten, mijne zonen en mijne dochters te kussen;
29 welnu, gij hebt onverstandig gehandeld! Ik heb de magt in handen, om ulieden kwaad te doen; maar de God uws vaders heeft in den afgeloopen nacht tot mij gezegd: »wacht u om met »Jakob [van de torugreize] te spreken, noch goed noch kwaad.quot;
30 En nu, zijt gij heen gegaan omdat gij zoo zeer verlangdet naar uws vaders huis, waarom hebt gij nog mijne goden gestolen?
31 Jakob antwoordde, en zeide tot Laban: omdat ik bevreesd was;
32 want ik dacht; gij mogt uwe dochters mij ontrooven. [Doch] bij wien gij uwe goden vinden zult, die zal niet leven! onderzoek, in bijzijn van onze verwanten, wat van het uwe bij mij is, en neem het voor u; — want Jakob wist niet dat
33 Rachel ze gestolen had. Laban kwam in de tent van Jakob, in de tent van Lea, en in de tent der beide dienstmaagden, en vond niets; dan ging hij uit Leiis teut, en kwam in de
Si tent van Rachel. Rachel nu had dé Teraphim genomen, had ze in het zadelkussen des kemels gedaan, en zat er op; nu
35 doortastte Laban de gansche tent, en vond niets. Zij nu zeide tot haren vader: dat de toorn niet ontsteke in de oogen mijns heeren, dat ik niet voor u kan opstaan, want het is mij naar der vrouwen wijze; hij doorzocht [dus], maar vond
3G do Teraphim niet. Nu verdroot het Jakob, en üij voer uit tegen Laban ; en Jakob hief aan en zeido tot Laban: wat is
37 mijne misdaad, wat mijne zonde, dat gij mij nagezet hebt ? Gij hebt toch al mijn goed doortast, wat heut gij van al uw huisraad gevonden? leg het hier voor mijne en uwe verwanten,
38 dat zij beslissen tusschen ons beide. Deze twintig jaren, dat ik bij u geweest ben, hebben uwe schapen en uwe geiten niet misgevvorpen; de rammen van uw kleinvee heb ik niet
39 gegeten. Het verscheurde heb ik niet tot u gebragt: ik zeil moest bet boeten, van mijne hand kondet gij het vorderen,
40 het gestolene bij dag, en hot gestoleno bij nacht. Ik was bij dag, dat mij de hitte verteerde, en do koude bij nacht; en
41 de slaap week van mijne oogen. Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest, ik heb u veertien jaren gediend om uwe beide dochters, en zes jaren om uw kleinvee: en gij hebt
42 mijn loon tien malen veranderd! Ware niet do God mijns vaders, de God van Abraham, en da Geëerbiedigde van Izak; voor mij geweest, dan hadtgij mij nu ledig weggezonden, mijne verdrukking en den arbeid mijner handen heeft God gezien, en den vorigen
43 nacht beslist. Laban antwoordde en zeide tot Jakob: de dochters zijn mijne dochters, en de kinderen mijne kinderen, het kleinvee is mijn kleinvee en al wat gij ziet is het mijne ; doch wat zal ik aan deze mijne dochters heden doen,
44 of aan hare kinderen, die zij gebaard hebben? Nu dan, kom!
41
pS quot;ion'i : lySan ina vns-ns vpn pSi nna iSns4 o
• t t v it : v v u- t 'yr r ; t t . ,t
nvipz \quot;i^-nN4 jn:nr3DynN3iarn_ np 2pj?^ nn^Kquot;) ^ tin ajinin^hxanj nab :3in»
v i -: iquot; - -rit * t# :■•- • i : a* v: * quot; * : • t •• : - tlt;t v|t
'JD1? pB'j'p ^nistoi KS : nijD^ fj'na antral nna'^a ™ nfamp;y-) n' n^on nny
J. quot;; '.. 7 r : ■■' . ' quot; tr :jquot; = ■ 1 , lT ■ quot; ■• ■: wn IQ«7 nx quot;iQK i ^QN4 DDPK ♦ri7M yn asaj;
naSn TjSn hnyi : jrp# ^vorj na^p s
: 'n'S^'nx nab nnsos: cibDyp
it v: v r ;^- t# tjt ' .t -lt;•• : t ; ^- ; • 1 j : • r
■nx ^ian-ja ♦n-ibtj »3 ♦nsn» p IO^I aj?^ jr*, Ns n;: h^, üh ^riSxT.x Npn DpP : 'D^D ^
Sm '3 zjpjr -iV-npi na^ na ^y-ian i^ns4
v.quot; t i J' ' quot;5r lJquot;r • : ',ST '* : V t^* . }T vl^; v - s- -
Tiiï SnN3i nN^ntovab^n'NapS nyi : dhd^ ^
Jquot; ; j v y ; t •• v j : I-» -:i- v i ; It t t- - it t :
: Sm Snx^ kdquot;quot;! nkV Shsd kxq nnoxn
iquot; t v ^ it- t •• v j •• ••••- rtt t -• : v t -sit
a^ni Sö:n 133 ddetii D^innTiK nnp1? brni ^
fgt;'' quot; -;. v -quot;• ~ vt t quot; : vquot; ; ~ * t : - v jtIiit •• t:
quot;lOKni : kïq N1?quot;) VnNn-^-riN g1? vfw] ^ aw: T-n-^ DipV^i» '3 ^is4 ^73
» v' t i vjv • i vt • i -' t - lt; j* • -; j.. •'.. ; - • -
p73 31*1 3pp^ in»1) : D'snnrrnx kxo j^-inn n is
Iatt : y-»t- u'hr: , 'j ' ^i* t ; - v , vt t j ; ^ - a
:nnK npV-j '3 'n«ün na^^a-nD^b io^i3p^ quot;13: ns ^npquot;^ Ssd nKito-nD^s-^rnx nB'Efö-'s ,s ^brn b:^:^ on^ n? : mv ps movi ns
nsib : ^3« xb nh •qv^,i ds
• j.* quot; • t •• : # • ; it t ^ v.': 1 ^quot; •• :. /gt;•• • j | ^v - ;
; nbv ,n333i DV »n3:a nr^p3n n:ènN »3:« TS«
t :it c* i !••.: -•• :r-.; tav i: - ; ■ t v - -: it I v ••
: \yyü 'nr^ nnni rh^z nnpi 3ln ^3« di»3 'n^n» h:^ nn^-ys-iN ^np3 nr^ ^-nr«»
mtyy 'n-i3^QTis4 eibnm nJNï3 T-ri^ 'n^
-w : •-. : - v h--:r- £• :q . j- : ' /•• : - • ; •
ngt;n pnv insi DHIDK ^ M7N nr? : o^o 2.
tjt It;* - lt;- t t ; - •• v: • t -quot;• ••; •• r
nsn '53 y'r-Ti^i quot;jy-ns4 'J-nrw apn nnj? '3 ^ ^3 niisn 3pr;^ [3^ pn * : hdvi dt6k jo ^ 'rSisV'i ilt;!inquot;,i? nKT nriN'T^N bbvj^ï filt;ïni oinï h
nsS nnjn mbntys rn^V ik dim n^V nivN-na^
vt : t - : ir t jv -s Kv •• ; • ^ - v •• t «v ^«nv t
GENESIS XXXI.
2 Ook zag Jakob het aangezigt van Laban, dat het niet meer jegens hem
3 was als gisteren en eergisteren. De Eeuwige zeide tot Jakob : keer tot het land uwer vaderen en tot uwe geboorteplaats weder, en Ik
i zal met u zijn. Hierop zond Jakob heen, ontbood Rachel en Leii op
5 het veld, bij zijn kleinvee; en zeide tot haar : ik zie het aangezigt uws vaders, dat het niet meer jegens mij is, als gisteren en eergis-
6 teren; doch de God mijns vaders is met mij geweest. Gij intusschen
7 weet, dat ik met al mijne kracht uwen vader gediend heb. Maar uw vader heeft mij te leur gesteld, en mijn loon tien malen veranderd; doch God heeft hem niet toegelaten, om mij kwaad te doen.
8 Als hij aldus zeide: »geplekte zullen uw loon zijn,quot; dan wierp al het kleinvee geplekte; en als hij aldus zeide: »voetgeteekende zullen
9 uw loon zijn,quot; dan wierp al het kleinvee voetgeteekende. Zoo heeft
10 God het vee uws vaders afgezonderd, en mij gegeven. Ten tijde nu dat het kleinvee zich verhittede, hief ik mijne oogen op, en zag in den droom, dat de rammen die het kleinvee beklommen, voetgetee-
11 kend, geplekt en hagel vlakkig waren. En een Engel Gods zeide tot mij
12 in den droom : J akob! ik zeide: hier ben ik ! En Hij zeide: hef toch uwe oogen op, en zie: al de rammen, die het kleinvee beklimmen, zijn voetgeteekend, geplekt en hagel vlakkig; want Ik heb gezien al
13 wat Laban u doet. Ik ben de God van Beth-El, alwaar gij een ge-denkteeken gezalfd, [en] alwaar gij Mij eene gelofte gedaan hebt; nu dan, maak u op, trek uit dit land, en keer naar het land uwer ge-
14 boorte terug. Eachel en Leii antwoordden, en zeiden tot hem: heb-
15 ben wij nog deel of erve in het huis onzes vaders ? Zijn wij bij hem niet als vreemden geacht, daar hij ons verkocht heeft ? nu wil hij
16 ook ons geld opëten ? Want al de rijkdom, dien God van onzen vader afgezonderd heeft, behoort ons en onzen kinderen; en nu, al wat
17 God tot u gezegd heeft, doe. Jakob maakte zich op, zettede zijne
18 kinderen en zijne vrouwen op de kemelen; Voerde ook mede al zijn vee, en al zijne have, die hij verworven had, het v'oe [namelijk] dat zijn eigendom was, hetwelk hij in Paddan-Aram verworven had ; om zich bij Izak, zijnen vader, naar het land Kena'an te begeven.
19 Terwijl nu Laban gegaan was, om zijn kleinvee te scheren, stal Ra-
20 chel de Teraphim (huisgoden), die haars vaders waren. Jakob verschalkte Laban, den Aramiet, daar hem niemand te kennen gaf,
21 dat hij vlugtte. Hij vlood dus met al het zijne; hij maakte zich op, trok de rivier over, en keerde zijn aangezigt naar het gebergte Gil'ad.
22 Op den derden dag werd Laban geboodschapt, dat Jakob ontvloden
23 was. Toen nam hij zijne bloedverwanten met zich, jaagde hem na, eenen weg van zeven dagen, en haalde hem in bij het gebergte Gil'ad.
24 Doch God kwam tot Laban, den Aramiet, in eenen nachtelijken droom, en zeide tot hem: wacht u! dat gij tot Jakob [van de terugreize] niet spreekt, noch goed, noch
as kwaad. Zoo had Laban Jakob bereikt; Jakob had zijne I. 11
40
xh Kxn Ï2
: Sions iny aj?^ NTI 3
n^i nmSia^ nontax r-ix'bx zw iby-bx nin» .
\v : IV : 1AV ; - 1 ; » vv . . -: I vjv v y I _-:i- v t : v lt; -
: mtyn nxSSi ^mS «np»! D'p^» : iw 1
I 1 .*-* wt - at •• ;# -••• t: vtI;*-^ » -:r j- : • - (it •
Sbna nx i:3»k_,3 p^x 'js-hk hk-i rnV idn'-i .-
, - • vquot; quot; J** quot; •* ' •• * ~: ■quot;• : •- • it# lt;v • v t v. j -
'rb-'jaa ^ ?n^T : nay n^n 'ha ^nbsi namp;hv 1
t : •lt; iav :.-: tv ♦ gt;^t * vt t • t -••• i- t, : •
♦nia'^Q-nN epmi '3 Snn paxi : p^^-nx 'rnar gt;
^ : - v I J v:iv : • . vj» I v • -ü- 'iv. • -; v • : v t
quot;IDN' nrDK : nay D^iibK unraS D^b ni'^y n
^ • i* t • t : • v: -• t : , 1 : lt;s- ^ •-•-••.• -:
10^ nrDxi nnpj j^ïrr^inbn T]-i3^ nvr onp: n:po-nK D'ribx bw : onpy r^n-^a nVi rrrr D
Jquot;i i ' *' 9' v: s---- . r ^ - t ^: it ; I v t : -«v; r
DDnaKiNV^N'^irNïn on' nyn w) : oynn^
a -j r vv t v- •• jt vit • - - •• : • ; - r !•.••- vv * -:
idw] : onnai onp: anp^ atyn hnnyn nrn ^ 'tïamp; iQ^'i : rün laxi 2pT DiSna D'rj^n IX^D ^
t v - *'** *# v- it ia -:r ^ v 1- v ^•.•:it Is-: -
□npi nnpy |Nïn-^ o^n onnyn-ba nxn w Snh *D3x : li? rivy jab n« 'n^-i ^ Dniai nny ~nj ^ mi: -én róïa bt^ nn^a Skti^
t quot; vav v* t l J~ T v -; t quot; quot; t t i lt;quot; t v -; •• iquot;
$rn ; ^m^ia 2v^ nxin psn-p s4x ^
: U'jn n^a nbrai pbn ub n^n iS nj-iaNm nsVi Sm
r t. gt;•• ; vt -:r: i •••gt;•• -jr j - . a t : v.- - t •• ; .•• t
•nx SiDs-D3 linpa »3 17 i^ra ninp: NiSn ,B j^iin uS upxa b'riSx Vïn nè'X p : i:fip3 «
Dp'i *: namp;v ïj^h D'n'ys lax nrijn ,, 0
i «tvt- iquot; * i w •• r v; s- t v -j t^: a- t ; r ^
■73quot;n« jnj'i : D^ain-?^ v:2'na xvi npy n, '
t v j- ; •- _ r . vt t v : jt r v yr •- L-:i-
|7a2 ï^dquot;! to iwp mpa 5^37 lEpTbrrw mbpa li^rnsTM1? nb) : V3X pn^-^N nis1? DIK b,
a. V v;* J - t I-'tt; I it ; t ;gt;- V' t I jt i v y t at-;
p7 3rn« 3pjr iwi • n^xV yamp;x D'snnrrm Vni 3iiani 3
Kt, t jquot; v -sr •»:•quot; t r t : jv -: v*. ▼ : quot; » v •• t j : • -
Nin rvp^ : sin nip »3 i^n^n 73quot;^ ^aixn X3 p1?1? nn : TySmrmöTiK üm quot;insn-nx iavquot;) Dp'i 33
'v.tt : J- -..- # it^. •- v.t t v -vt - att- v -!|-- i tv,t-
vinx pj-i-i'ilay vnirnN n^i :3fpj7;_nn3 p Dip „
D^rt^x ay) : quot;li^n in3 iriK psn^i D'a» n^pir -jin n3 I37n-f2 ïj1? na^n i1? naX'i n^n d'pns 'ansn
25 De Eeuwige voege mij nog eenen anderen zoon er toe. Als Eachel nu Joseph gebaard had, zeide Jakob tot Laban: laat mij ver-
26 trekken, dat ik naar mijne plaats en naar mijn land ga. Geef mijne vrouwen en mijne kinderen, om welke ik u gediend heb, dan wil ik vertrekken; want gij weet mijne dienst, hoe ik n
37 gediend heb. Laban zeide tot hem : mogt ik toch gunst gevonden hebben in uwe oogen! ik vermoed, dat de Eeuwige mij
28 om uwentwil gezegend heeft. Voorts zeide hij: bepaal mij slechts
29 uwen loon, en ik zal [dien] geven. Gene zeide tot hem : gij weet, hoe ik u gediend heb, en wat uw vee bij mij geworden
30 ig. Want het weinige, dat gij vóór mij gehad hebt, heeft zich tot veel uitgebreid, dus heeft u de Eeuwige op mijne intrede gezegend; en nu, wanneer zal ik eens voor mijn huisgezin zor-
31 gen? En hij zeide: wat zal ik u geven? Jakob zeide: gij zult mij niets geven, zoo gij mij het volgende wilt doen; dan zal
22 ik wederom uw kleinvee weiden [en] hoeden. Ik zal al uw kleinvee heden doorgaan, er van afzonderen elk geplekt en bont schaap, ook elk donkerrood schaap onder de schapen, en het bonte en geplekte onder de geiten, en dit zal [voortaan]
33 mijn loon zijn. Mijne eerlijkheid zal mij dan het getuigenis geven, eenen toekomstigen dag, als gij bij mijn' loon zult komen, die voor uw aangezigt is; al wat niet geplekt of bont is onder de geiten, en donkerrood onder de lammeren, zal bij
34 mij gestolen zijn. Laban zeide: welaan! het zij dan gelijk gij
35 gezegd hebt! Hij zonderde op dien dag af al de voetgeteekende en bonte bokken, ook al de geplekte en bonte geiten, waar slechts eenig wit aan was, ook al het donkerroode onder de
36 lammeren, en gaf het in handen zijner zonen. En zettede eenen weg van drie dagen tusschen zich en tusschen Jakob; Jakob
37 echter weidde het overige kleinvee van Laban. Jakob nam zich versche roeden van populieren, hazelaars en kastaniën, schelde daarin witte strepen, door het witte te ontblooten, dat aan de
38 roeden was. En stelde de roeden, die hij afgescheld had, in de drinkbakken, waar het kleinvee tegen over elkander kwam, om te drinken, en zij zich verhitteden als zij kwamen om te
39 drinken. Het kleinvee werd verhit bij die roeden, en het klein-
40 vee wierp voetgeteekende, geplekte en bonte. Deze lammeren zonderde Jakob af; en hij rigtte bet aangezigt van het kleinvee naar het voetgeteekende en al het donkerroode onder het kleinvee van Laban; en maakte zich afzonderlijke kudden, die
41 hij niet bij het kleinvee van Laban plaatste. Telkens nu, wanneer het vroegwerpende kleinvee zich zoude verhitten, dan stelde Jakob de roeden voor de oogen van het kleinvee, in de
42 goten, om ze door die roeden te verhitten. Doch als het kleinvee laatwerpend was, stelde hij [ze] niet; dus waren de laat-geworpene voor Laban, en de vroeggeworpene voor Jakob.
43 De man breidde zich uittermate zeer uit; hij had veel kleinvee, dienstmaagden en knechten, kemelen en ezels.
1 Nu vernam hij de gesprekken van de zonen van Laban, welke zeiden; Jakob heeft al wat onzes vaders was, weggenomen; en van het geen onzes vaders was, heeft hij al dien heerlijken rijkdom verkregen.
39
ah b xw uh
eiDVDK niV : -m p ^ nin» tiD*^
lt;- ^ Ia- v t jt ut vv -:r # •:- ^r*^- Ij- vt Jsquot;
tin nin : 'pipaquot;1?^ np^i w
n^T nnN »5 na^i pa 'nnk 'majr II^N n^-n^i
t ; -t -t - •lt; •• y Aquot; t vi : i • :s- t v -j -t: v ; -•- t
T-ISÏO wdn p1? VSK ION4quot;! ; n'majr wav-nN »
jt t vt • 't t # t quot; '-* lt;quot; tri--: jv -; v* t i -:
rapj *ion,,i *: 'nS^3 niir 'jD-an ?n ^ c
stI;t a- - .1 iv t : • .v,T : Vquot; -;it:- • ; - * . I rt-.* ••: Iv,quot; ^
n« nj^T rm« V'JK -loxn : nariNi ^ -
^ nJrnirN üjra p : ♦nx ^:pü rrrn^N nw ^n-13^quot;? n'EJ'yN 'no nnjn ^n1? ^n.s4 nm» -i-ia'i rrib pö'^Jö'?
r.* 'vnv 'j'.t y t - : a* ; -: *. i ; 1 vt : i vst: - t i - t ;
^-rnn-N1? apr -IQN'I quot;nyrnx na noK'i : 'DJK-D; ^
j* I V • I I -:r V lt;- Fat I v#y v v.quot; i' •• ; v.* it
: lom nJNx nin -imn 'rn^yn-D^nDiND
1 ; v cl; 1 jv : v .t v r v - AJT T quot; * quot; :'' 1 T i
-731 lp: 1 nD-Ss D'fD ipn dvh I357N ^
-nn^; : np'^ n^ni onjp ip:i oè^as brrnè ^
Dip 'np-tv '3
pb lON'l : 'JIN Nin 2m 0^33 bim D'fjP Nlbül lp: nS
t •.■ j- r v ■ 1. JT^ lt;,• T : - : ' T i ' T
Dnp^n D'^nrrnx Ninn Dip 15*1 : T|i3i3 ^ iS |n ^
13 'py-i^N ^3 namp;ptsni nnpjn bnpn-S3 nxi Dv^tsni
, i t t ♦v quot;! lt; \ ; -: ■gt;]■•. :' ' it t «•• ;
D^D' nvhv -in Dt^l : VJ3quot;1»3 rm D»3^33 Din-^DI ^
• t v j ; v t- itt - ; 1^.. • - ts' t ; - ^ t ;
irnj^i : nnniin j3^ fNrnN ipjn 3pr fpi lip ,s • nii3^ niSxfi \n3 ^ïfin |ia-$i nbi njp np1? Vpa 3pr bipT^hi^pan'riN^'i ; niSparrS^ it^N fzfrn fjtrnpns n3:S nin^S fNyn jión hm D'ön ninp^3 D^rns n)ni ni^psn-bs |N^n ipm : n)nvh ^33 'ifi fn,Pi 3p^nnan op^sni: d^Süi onp: onpj; « jói i^bn^ib n^i Din-Si Tpp4« |Kïn
Qfi nnB'pon fNïnbn^7D3 njni :|3^ ^r1?^ Dmsn : mbpas naon'S D^nns |xvn nApörrnK 3pr_ :3p^Dn^pni |3^bp^n n'ni D^ N1? |Nïn ^Ü^HDI 38 Qn3^i ninaiyi min jnï ib^nn nxp nxp ps'i M 3pri np1? *]bi6 jsb-'p n3TnK ybm : Dnani D^pii N ^u, na riév wix1? nx
'• kt- t jquot; t t • t ; -*v -:iquot; rt* t : -: t v
GENESIS XXIX XXX.
eenen zoon, en zeide : dit maal nu zal mijn man aan mij gehecht zijn, daar ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde men zijnen
85 naam Levi. Zij werd nogmaals zwanger, baarde eenen zoon, en zeide: nu wil ik den Eeuwige danken; daarom noemde zij zijnen naam Juda (Jehuda); en zij hield op van baren.
1 Als Rachel zag, dat zij aan Jakob niet baarde, zoo benijdde Kachel hare zuster : en zij zeide tot Jakob: verschaf mij kinderen! zoo niet,
2 dan sterf ik. Toen ontstak de toorn van Jakob tegen Rachel, en hij zeide: ben ik dan in de plaats van God, die de lijfsvrucht van u ont-
3 houden heeft ? Zij zeide : ziedaar mijne dienstmaagd Bilha, kom tot haar, op dat zij [kinderen] bare, [die ik] op mijnen schoot [opvoede];
4 dan zal ik ook door haar gebouwd worden. Zij gaf hem dus Bilha,
5 hare dienstmaagd, ter vrouwe; en Jakob, kwam tot haar. Bilha werd
6 zwanger, en baarde Jakob eenen zoon. Toen zeide Rachel: God heeft mij regt gedaan, ook heeft Hij naar mijne stem gehoord, en mij
7 eenen zoon gegeven; daarom noemde zij zijnen naam üan. Bilha, de dienstmaagd van Rachel, werd nogmaals zwanger, en baarde Jakob
8 eenen tweeden zoon. Rachel zeide: worstelingen Gods heb ik met mijne zuster geworsteld, ook heb ik overwonnen, en zij noemde zijnen
« naam Napthali. Toen Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij Zilpa,
10 hare dienstmaagd, en gaf haar Jakob ter vrouwe. En Zilpa, dedienst-
11 maagd, van Lett, baarde Jakob eenen zoon. Toen zeide Lea: geluk is
12 gekomen! en zij noemde zijnen naam Gad, Zilpa, de dienstmaagd
13 van Leii, baarde een tweeden zoon aan Jakob. Toen zeide LeS: tot mijne gelukzaligheid ! want de dochters noemen mij gelukzalig; en
14 zij noemde zijnen naam Aser (A'ser). — Eens ging Ruben uit, in de dagen des tarwenoogstes, vond alruinen in het veld, en bragt ze aan zijne moeder Lea; toen zeide Rachel tot Leii; geef mij toch van de alvui-
15 nen uws zoons. Maar zij zeide tot haar: is het niet genoeg datgij mijnen man weg neemt, dat gij ook de alruinen mijns zoons nemen wilt? Rachel zeide: daarom zal hij ook dezen nacht bij u liggen, voor de alrui-
16 nen uws zoons. Toen Jakob nu des avonds van het veld kwam, ging Lea hem te gemoet, en zeide: tot mij zult gij komen, want om loon heb ik u gehuurd voor de alruinen mijns zoons; en hij lag bij haar dien nacht.
17 God verhoorde Leii, zij werd zwanger, en baarde Jakob eenen vijfden
18 zoon. Leii zeide; God heeft mij mijn loongegeven, dat ik mijne dienstmaagd aan mijnen man gegeven heb; en zij noemde zijnen naam Is-
19 sachar (Jissachar). Leii werd nogmaals zwanger, en baarde Jakob ee-
20 nen zesden zoon. Toen zeide Leü; God heeft mij een schoon deel toebedeeld; nu zal mijn man bij mij wonen dewijl ik hem zes zonen gebaard
21 heb; en zij noemde zijnen naam Zebulon (Zebulun). Daarna baarde
22 zij eene dochter, en noemde haren naam Dina. Nu gedacht God [ook]
23 aan Rachel, God verhoorde haar, en opende hare baarmoeder. Zij werd zwanger, baarde eenen zoon, en zeide: God heeft mijnen
24 smaad weggenomen. Zij noemde zijnen naam Joseph, zeggende:
38
w
quot;? L33 xx'i rh
namp;biï h oysn nnr nöilt;ni ja
bj^fin ji nbni nijr inni: *h io^quot;tnpT D^D ns «nni: rnhp lo^ni nim: ïkw nxn[5T fr1?^ njpr'm rniii« ^
quot;iOilt;rii nnnNs bn-jw^ni sprVnnV a) [2 bnn idn^ ^ma ipv' eiNquot;in»i : 'djk nnö pn'dki D^ia ^Tian 3
v (quot; Aquot; t: 'v. -:r ljm -r- • i t jt •• I \- ^ • ; • x tit
laan) : jürns rjap gt;±x D^N nnnn^
: raao 'pis-DJ masi nbni n^« ia rnSa ♦nax ran :3p^n^KJ9;i nm) nnnaty nnVa-nx W-|nnin j?d^ dji 'apnVn -iükhi ; ja nngt;a inni n ,
nn^a n^rii nnni: ji idi^ nN-ipjr^ ja ^-fn^ ^pa» 'nbria: i ^Smaa quot;pn-i nD^ni: ap^ p bm nnsir n nsb Nirn : ^ns; )üu xnpni ♦nVp^na ♦nhK-Djr B
n-b™. npni nn^a rnaj; quot;2 nöNni ; |a a'pj?^ nxb mzp nsh\ nSni : ntyxb ^ x p ns1? nnsK' hshr nbni : ia iDsrntf Kipni 1:3 3' Sv
*Jquot; t •• -'quot; : t ; v( •* quot; it v ; v ^t» : • - at-t vt ••
Nipni niaa p h^sa nN? lONni : apr'? w ^ nxo'I D^n-Tïp m pwi ♦ ; ivt**' iD^nK ^ \ -bW^nn inün] IDN n«Squot;S« onx rcri nn'^a bwn ■)nnpbyon n1? notfni : ^a ^ Nïrpn « aap: p^nn -lötfm ^a wirm na nnpSi ^ktik an^'a nn^rrip apr^ ^ ^-rn nnn n^n -j^ ,D »«Tna Trnair -ia^ 'a «lan quot;bx nö^ni' ins-ipbn^ xxm
Vquot; T 1 : I • : - ; J T 'c T J- .. ... - TI ; • T......-
nnninsy^K : «in nSja nDjr aa^'i oar
■^«na^b^Ninanxl? quot;iDKni 'p^pn p ap^S ihn) ngt; nsS ity inni: fop «nprn 'nnair *nm aiD nanriK 1 D'rt1?» ^nar nUh na^ni: ap^1? nbni 3
V-quot;.- • r v: •. -t; t ** v -. - I.^r: v* • hquot;^ '.y• -
«npm o^a ntrB' 17 'm^-^a 'ibzv oysn
V : V JTI; • - A T -quot;T* * S. • ZJ-T r • ; ;• 1- -
-rwrf?K lar'i: ran nn^-nx «npm na mV -in«i: rbar
•■■ v v: J :• - IT • VT : •„• n\; • - ^- . t ^t i- -; ' i \:
p nnni: nom-n« nnan o^ri^K rnx vüw) Sm
I»quot; ••• -■•• - - 1-- IT : - V i- : ■- ■ v: t v •• gt;- : • - »•■ r
10N7 iDB'-nN «npni .•♦nsnn-nK t|p« ipïlt;ni
ï
r-1.
lïl
i gt;*
fO 33
I»
f I
hen sprak, kwam Eachel met het kleinvee haars vaders, want
10 zij was eene herderin. Als nu Jakob Rachel de dochter van Laban, den broeder zijner moeder, zag, alsmede het kleinvee van Laban, den broeder zijner moeder, trad Jakob toe, wentelde den steen van den mond des puts en drenkte het kleinvee
11 van Laban den broeder zijner moeder. En Jakob kuste Rachel,
12 hief zijne stem op en weende. Voorts gaf Jakob aan Rachel te kennen, dat hij een bloedverwant haars vaders, en de zoon van Rebekka was; zij liep heen en boodschapte [het] haren
13 vader. Als Laban nu de tijding hoorde van Jakob, den zoon zijner zuster, liep hij hem te gemoet, omarmde hem, kuste hem en bragt hem naar zijn huis; en hij vertelde aan Laban
14 al deze gebeurtenissen. Laban zeide tot hem: voorwaar mijn gebeente en mijn vleesch zijt gij ! — En hij bleef bij hem
15 eene volle maand. Nu zeide Laban tot Jakob: om clat gij mijn bloedverwant zijt, zoudt gij mij daarom om niet dienen ?
1G geef mij te kennen wat uw loon zal zijn. Laban nu had twee dochters: de naam der oudste was Lea, en de naam
17 der jongste Rachel. Laas oogen waren zwak; maar Rachel
18 was schoon van gestalte en schoon van gelaat. Jakob beminde Eachel, en hij zeide: ik zal u zeven jaren dienen, om Rachel;
19 uwe jongste dochter. Hierop zeide Laban; het is beter, dat ik ze u geve, dan dat ik ze aan eenen anderen man geve;
20 blijf bij mij. Dus diende Jakob om Rachel zeven jaren, en zij waren in zijne oogen als enkele dagen, om dat hij haar
21 beminde. Jakob zeide tot Laban: Geef [mij] mijne vrouw,
22 daar mijn tijd verstreken is, opdat ik tot haar kome. Laban verzamelde al de mannen der plaats, en maakte een gast-
23 maal. Des avonds nam hij zijne dochter Lea, en bragt haar
24 tot hem; en hij kwam tot haar. Laban gaf haar zijne dienstmaagd Zilpa, voor Leii zijne dochter tot eene dienstmaagd.
25 Als het nu morgen [geworden] was, zie! zoo was het Lea; toen zeide hij tot Laban; wat hebt gij mij daar gedaan? heb ik u niet om Rachel gediend ? waarom hebt gij mij dan be-
26 drogen ? Laban zeide: in onze plaats is het niet gebruikelijk,
27 de jongste voor de oudste uit te geven. Houd de [bruilofts-] week met deze ten volle uit, dan zullen wij u ook die [andere] geven, voor de dienst, die gij bij mij nog zeven andere jaren
28 dienen zult. Jakob deed aldus, en hield de [bruilofts-] week van deze ten volle uit; toen gaf hij hem zijne dochter Eachel,
29 hem tot vrouw. En Laban, gaf aan zijne dochter Rachel
30 zijne dienstmaagd Bilha, haar tot eene dienstmaagd. [Jakob] kwam ook tot Eachel, beminde ook Eachel meer dan Leii,
31 en diende bij hem nog zeven andere jaren. Toen de Eeuwige zag dat Lea niet bemind was, opende Hij hare baarmoeder;
82 maar Eachel was onvruchtbaar. Lea werd zwanger, baarde eenen zoon, en noemde zijnen naam Euben (EeübenJ; want zij zeide: daar de Eeuwige mijnen druk aangezien heeft, zal mijn
33 man mij thans liefhebben. Zij werd nogmaals zwanger, baarde eenen zoon, en zeide: om dat de Eeuwige gehoord heeft, dat ik niet bemind ben, heeft Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijnen
34 naam Simon ('Sim'ön). Zij werd wederom zwanger, baarde
37
EO 6
V?? T1!? »3 n^N1? jtf^rDy n^i i bny DD^ -TIK |3V ^rnsnsK faVna bnrnK Vpr/nfii TIK nkpn »3 Sj;o )3krrn« Sri ap^ B|a^ IDK iSp-HlN KE^l Snquot;)1? 3pr .' töK TIK f3V |^S ^ np3T{3 rpi Kin rrix 'HK ^ ^nib Dp^; ih] : =' 1? 2p^_ i ^üt^'ns ]bb vhpi »n^ .'n^V n^ni pm «in ^ inT^ i^-p^yi iV-pan») inNnpb inni my ™ n1? h quot;)ok,i : nWn onmn-Sa nx pS nsD^i ^
J' : - lv- «T .T ,■»,'• *quot; quot; lquot; T V* T : ~ T Jquot; 'TT; j.. - ;-
won Dpjr? p? no^'i: nro' ïyin ISÏ; nn« n'B'ai10
-•• tt-: I quot;tiquot;: It t v lt;- r t v j v,* vr— tat v* t :
p^i ^nnatraTio^nTan D^n 'jmayi nn«
•ATVJquot;: ^T T : ' 'v v.' t ;•quot; ^t • /v- t-^r t -
nrvn ^nni non nsV ; bn-i narapn DB'i n«b nbn^n de' »' ^n^x-io^'ibnrnN ipr an^i *: nsna nan ntfivn^01 nnK »nn 3iL2 pS noN'i: niispn nna Vn-12 d^ vnw ^
' T -»T Jquot; • lt; • T T V -•quot; IT quot;I; - V.» : * Jquot; T Z • T -•»•.•
3'pj;* n3j?'i: nay nair nnx nnK ♦nnD =
^ 1' Ti 'quot;*v vquot; t: '^':r s • r 1* t ^t : fgt;quot; - -•• ; ^ it r ' •
jar1?» a'py» idn'I •• nn^ inan^a onnx opo v:^p vnn -ba-ns pb ciDN^ : n^K nsiaw w isSd o ^n^nx nan =3
T .v • VT T t J vnv^quot; T IV •• ^ T V T ; /.T T V : IT • ; • V JT T
Nan ir.a nsrnN npn aiya 'nn : nrr^D trv'i Dipan quot;
J..T- • JT.. ... I-.- *- -* T .^:- iv : • -j- Kt - jquot; : -
ma nxbb inns^ nabrnx n1? p? rnn: n^« Kan nntf ^
, 1 • JT •• Z quot;J '• ' IT : ■ '■• T I T T U---- T JV quot; t, Tquot; AT V IT
nKrno p^-bx naxn nto xm-nsm npaa 'nn : nna# n3
, quot; 1 T T V V rtT quot; .V* quot; • : IV - J- : - IT ; *
-n'1? p'1? löKn : WDi nabi nay ♦nnay^nna jón ^ n^y «
» T T V J- * IT • * .T VT : I T * * ZJ- T •• T ; lt; ~J T -J* TT
V2p «ba : nnpan ^aS nTyïn nnb waippa p n'^y'» quot;yat^ my nay nayn n^N hnaya n^rm-Da nbninji njür
- IV I • r • J -: r -quot;- -: T . -y- v - I : t : • : n
■n« irjnn nxr yat? «ban p ap^ '^yn : nmnx nnba'ns ina bnnb jab jnn : nj^Nb iS ina Snn bnnTiN-m ansn bhrbx oa «an : nns^b nb' innöE' ^ natftro hin' xnn: mnnx n^^-yat^ my lay nay n nsbp ^ Nipni p nbninsb nnni: nnpy bnni nanrnx nnan nsb ^ ♦aanif nny o quot;:ya nm^nNTO nnox o pi«n ia^
'j- t v;iv \x^- r --.i z r : lt;t t r . t : 'T^ - Irt» : v.:
nsuB'-o nin» ya^a na«rn_ p nbni niynnni; ^ nbmniy nnni: nya^ lai^ «npni nrns-Da 'b'rnn o:n ^
•••quot;•quot; - -- - 1 1 : • v ; ^tI ; • - rtv v - v* ' v • • r
GENESIS XXVIII XXIX.
10 Jakob toog uit Beër-'Seba', en ging naar Charen. Hij geraakte op eene plaats, waar hij vernachtte, omdat de zon ondergegaan was; en hij nam een' van de steenen der plaats, deed [dien] aan zijn hoofdeinde,
12 en legde zich daar neder. Nu droomde hij, dat een ladder op de aarde gesteld was, wier top tot aan den hemel reikte, en de Engelen Gods
13 klommen langs haar op en af. En de Eeuwige stond boven op dezelve, en zeide: Ik ben de Eeuwige, de God van Abraham uwen vader, en de God van Izak; het land waarop gij ligt, zal Ik u en uwen zade
U geven. Uw zaad zal als het stof der aarde zijn, gij zult u uitbreiden ten westen, oosten, noorden en zuiden; en met u en uw zaad zullen
15 alle geslachten des aardbodems gezegend worden. Zie! Ik zal met u zijn, n overal, waar gij gaan zult, behoeden, en u op dezen grond wo-derbrengen; want Ik zal u niet verlaten, tot dat Ik gedaan heb, wat
16 Ik u heb toegezegd, toen nu Jakob van zijnen slaap ontwaakte, zeide hij: voorzeker is de Eeuwige op deze plaats, en ik heb het niet ge-
17 weten! Hij was bevreesd, en zeida: hoe ontzaggelijk is deze plaats! dit is niet [anders] dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels.
18 Jakob maakte zich des morgens vroeg op, nam den steen, dien hij aan zijn hoofdeinde gelegd had, zettede hem tot een gedenkteeken over-
19 eind, en goot er olie boven op. Hij noemde den naam dier plaats
20 Beth-El; te voren echter was de naam der stad Luz. Jakob deed eene gelofte, zeggende: als God met mij zal zgn, en mij behoeden zal op dezen weg, dien ik ga, mij ook brood om te eten en
31 kleeding om te kleeden zal geven; Als ik in vrede tot mijns vaders huis zal wederkeeren, en de Eeuwige mij tot God zal zijn;
32 Dan zal deze steen, dien ik als een gedenkteeken opgerigt heb, een huis Gods zijn; en [van] alles wat Gij mij geven zult, zal ik TI de tiende geven.
1 Nu hief Jakob zijne voeten op, en ging naar het land der ooster-
2 lingen. Daar zag hij eenen put op het veld, en drie kudden kleinvee lagen daar neder bij denzelven ; want uit dezen put drenkte men de kudden, en de steen op den mond des puts
3 was groot. Daarom verzamelden aldaar alle kudden, en [de herders] wentelden den steen van den mond des puts, drenkten het kleinvee, en bragten den steen weder op den mond
4 des puts, op zijne plaats. Jakob zeide tot hen: mijne broeders! van waar zijt gij? Zij zeiden: wij zjjn van Charan.
5 Hierop zeide hij hen: kent gij Laban, den zoon van Na'hor?
» Zij zeiden: wij kennen [hem]. Hij zeide tot hen: is het wel met
hem? Zij zeiden: het is wel, en zie! Rachel zijne dochter komt
7 daar met het kleinvee. Toen zeide hij: de dag is toch nog lang, het is nog geen tijd om het vee binnen te drijven ; drenkt het klein-
8 vee, en gaat weiden. Maar zij zeiden: wij kunnen niet, tot dat al de kudden verzameld zgn; dan wentelen zij den steen van den
» mond des puts, en wij drenken het kleinvee. Terwijl hij nog met I. 10
36
ÜD HD lb
rS'i D1D03 yiö'i : n:nn -ib'i ^3^ n«3ö »ï*i'
t i vlt;t- itquot; i quot;. titt i ••\'y quot;at ; * u quot;si' jquot; •' -
vnamp;Knü D'Cquot;! airssn VZHD npn vnèn ws
at • -; r; t ^ • t - j»»; - r» !-•- v v - jt
lE'^-n nvis 3ÏO D^D nam ó^rvi : xmn oipaa 33^^ ='
^ : t : - -«t •-. t \ «•• • #; -:i- - ^ i- ijt- vquot; : 'quot;
mni : 13 an-h afy dti^ ^xVorom no^ot^n jrao*
.. . : , v* ;': * v: jquot; •• * : . t ;lt;st t - -
VIVkitzik □m3X 'ribx nin* ^^quot;-iQN^rvSy 3ÏJ nin»
^.. i** I • t jt t : - v: t ; - - t t -t • t :
: ?|jnói n3:nN ^ 33^ nnx pxn pnr n3::i n^i noipi na' nïiai rn«n 10^3 Wit rrm -p
t :avt t ^ t : t : K-t tjt vt : -it I vt t •*- -;r I «tt ;
'3:M nam : nyiT3i nonsrn nnaira-S3 n3 ^
it •• • : 1 iv :-m: vt t-sjt gt; ; : • ^ t vl: j :: ■ :
nxtn nonsn-bx n'niatyni nVn'T^N ha Tn-ia^i quot;lór
rt- vt t-:it v I • •quot; -:i-# I- •• v -: ■• : I / ; - : }'T *
: ih rn-DTT^K nx Wvyax utn! tj -pi^x tih '3
i it • ;v- * v -: j'\ ' ' ■,v '* ':c0tquot;':,v j '*
kV ntn Dipa3 mn w ps4 lax'i 'inasra Bpy rp^i »a
^ v it: rtv - Kt- t ; jquot; I •• t v quot; . t : • I -:r I Ij---
-ox '3 nr rx ntn aipan sna-na irim sn^i : ^nyn» r
•lt; v i -••• av- gt; t - vt - - - t\-, • : itt
npn -ip33 3pr qs^ : D'Qf n nn D'riSx ngt; px'i n3ïD nnx vn^sno pkn'nx
Ij*- at •• - vt v jt - t -: r : jt v -; I v v t
ï^mn □ipamo^-nx Kip^i : n^^rbj; p# ^
ff' iquot; v. - ut- iquot; v vt»;*- it - ••.•».•.•
-dn naNb -na ipr : na'^xib Tpn-o^ nb obiKi 3
„ •• •.•.■■•_ U -:.- ^-- ,t , V'T . l-.T '■• r l quot;gt; :
-jnai quot;jmn pas nrs nn ^3'a-ia^i D'nbs* mm mm n'S'Vx diVj3 ^3^1 : EftV? nam bbsb on1? ^ «
srr : A- t -• . v , ' t,: r: ' : . 1 = - •••'■• gt; J
n'3 n'm n3ïa 'na^-r^s nxm psm : onbs? ^ mm =2
iv: r t •• - ■ ; - - l ■.■_-»■•• t : r % i- v* -jt :
*' quot;]b lan^x iamp;y 'rinn ^31 D'ribx s nirbv D^'nam nS'^n 1x3 nam smi : Dipquot;,a3 nxis n^i =
lt;T : t •• • : v t - j- : squot; * ; :-- . vliv •• : : j- f «.v-
psm nnnyn ipa» sinn ixsmp p n^y 073-1 |Krnnp -na iSbai nnn^mbo natrisDNai : nK3n nbna a
lt;-:it; * t -.it t tjt ; viv; j- ; - ^ it^ :
-by porras4 iT^m i«ïn-nK ij^^m ixsn p ^a pxn naN'i ons rxa 'nx 3p^ bnb laK'i: napab -iN3n '3 -,
; j- rtv - i-j- vt v lt;/ it 1 : • lt;.••;- j-
:iayT,naN»n,ina-t3?3'?-nNDnvmnDhi?-iaNn nanaxpna n
: 1tt v: •- at 'y.' ' jtt v. ; -:r vt v j- ut-: Kt t r*
-ar nx3 in3 Sm nam naS'i lb Dib^n on1? naN'i,
v ^ t jt. t •• * : t . j : i a j t -t v •• t j -
ifp^n napan ^nxn bna Din my p laxn : j^ïn t Dniyn-^iaoxn^x -i/^ia x^naxn njn rx^n n
• t quot;sjt t : itquot; «v quot;'• -1 : 1 1 p
-i3na laniy: rxïn lap^m -iX3n '3 bra pxn-nx ibnai D
jquot; -: vv i i - v : * : aquot;; - -•• v' quot; '•• quot; t v -;it;
Jakob genoemd, om dat hij mij nu tweemaal den voet heeft geligt! mijn eerstgeboorteregt heeft hij weggenomen, en nu heeft hij mijnen zegen genomen! En hij zeide [verder]: hebt gij mij
37 geenen zegen voorbehouden ? Izak antwoordde en zeide tot Esau: zie! ik heb hem tot heer over u gesteld, al zijne broeders heb ik hem tot knechten gegeven, ook met koren en most heb ik
38 hem verzorgd; wat zal ik nu voor u doen, mijn zoon ? Toen zeide Esau tot zijnen vader: hebt gij dan slechts éénen zegen, mijn vader ! zegen mij, ook mij, mijn vader! en Esau hief zijne
39 stem op en weende. Izak zijn vader antwoordde en zeide tot hem: Zie! bij de vettigheden der aarde zal uwe woning zijn,
10 en bij den dauw des hemels van boven. Op uw zwaard zult gij leven, en uwen broeder dienen; doch als gij genoeg geleden zult hebben, dan zult gij zijn juk van uwen hals afwerpen.
41 Esau haatte Jakob om den zegen, waarmede hem zijn vader gezegend had; en Esau zeide in zijn harte: de dagen van den rouw over mijnen vader zullen komen, dan zal ik Jakob mijnen
42 broeder ombrengen. Men boodschapte aan Rebekka de woorden van Esau haren oudsten zoon; toen zond zij heen, ontbood Jakob haren jongsten zoon, en zeide tot hem: zie uw broeder
43 Esau wrokt tegen u, om u om te brengen. Nu, mijn zoon! hoor naar mijne stem, maak u op en vlugt heen, bij Laban
44 mijnen broeder, naar Charan. Vertoef bij hem eenigen tijd,
45 tot dat uws broeders gramschap bedare. Tot dat de toorn uws broeders van u afkeere, en hij vergeten hebbe wat gij hem gedaan hebt; dan zal ik zenden en u van daar nemen; waarom
46 zal ik van u beide op éénen dag beroofd zijn ? En Rebekka zeide tot Izak: ik heb weêrzin in mijn leven, wegens de doch-teren Hets; zoo Jakob eene vrouw neemt van de dochteren Hets, gelijk deze, uit de dochteren des lands, waartoe [dient] mij het leven ?
1 Izak ontbood Jakob, zegende hem, en gaf hem zijne bevelen
2 en zeide tot hem; Gij zult geene vrouw nemen uit de dochteren Kena'ans. Maak u op en ga naar Paddan-Aram naar het huis van Bethuül, den vader uwer moeder; en neem u van daar eene vrouw, uit de dochteren van Laban, den broeder
3 uwer moeder. God, de Almagtige, zegene u, make u vruchtbaar en vermenigvuldige u, dat gij tot eene menigte volkeren
4 wordet. En Hij geve u den zegen Abrahams, u en uwen zade met u, om u het land uws openthouds te doen bezitten, hetwelk
5 God aan Abraham gegeven heeft. Izak zond dus Jakob weg, en deze ging naar Paddan-Aram bij Laban, den zoon van Bet-huël den Aramiet, den broeder van Rebekka, Jakobs en Esaus
6 moeder. Als Esau nu merkte, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram gezonden had, om zich van daar eene vrouw te nemen, en toen hij hem zegende, hem geboden had, zeggende : »gij zult geene vrouw nemen van de dochteren Kena'ilns;''
7 Dat Jakob ook naar zijnen vader en moeder gehoord had, en
8 naar Paddan-Aram gegaan was; Toen merkte Esau, dat de dochteren Kena'ans kwaad waren in .de oogen van Izak zijnen
9 vader. Daarom ging Esau naar Jis'ma'ël, en nam Ma'halath, dochter van Jis'ma'ël, Abrahams zoon, de zuster van Nebajoth, by zijne [andere] vrouwen, zich ter vrouwe.
35
nn^ narn n^S ♦nlDrn« d^ojtsj nr
pnV jjn: ,1313 ^ nbxN^n IÓN^ 'riD-ia ts pm dhd^ViS ^nn: vns'Srnsi '-ib vnDiy tsü rn
'^t^t: 't -:i- ^ • lt;- t tv t v#; fr^ j- ; - • • ut»
vaK'TKifefy nDN'i: ^3 nj^K np nisk n^i vn^op Bhrn ns i^pi^NÊ'n ♦js-Da ♦jpns nnx npnan
n^n^psn^D^pran VSN IQ«»I vas pnv [jn : rjan ^ ^nx-nxi n^nn : hya nrp^n Stspi 'qbf ïo»
Db'^'i : ïpNW byn ity np-iai Tin Wni Tp^n«» va» 1313 n3i3n'^ 3prquot;nKiW
.* ; . t •• v - a' t v. -:iquot; jv -: t t ; quot; ^ ~ I -^i- t
np3iS quot;i^i : w 3pj?'Ti« nnnKi 'Ö* i3quot;ip'=»
lx:-: quot;,quot;*'fc^quot; •* t '-' :r quot; vt : - r: • t v -«•• •• : :f: •
ppn nn 3b^b Nipm r.Vb'm bn:n nj3 v^y n3TnN
I t Ir - -,t : I -;i' : lt;t| ; • - - ; • -# at - -r^: jquot;: •
^3 nnpi : ^p-n1? i1? arano nm vt^y nan vStf-mm «
v : jt -: liv ; t ; v I; r* - ; • . I • t ^t •• •• • r •• v j -
D*Q* lay n3Bh ; n^n ^n^ p^Sx nl?-m3 Dipi ^'p3 yniy ^
■'■ t ^ jt : - ir: ^ t itt t ijtt v v I: - ;. Is ; a* » ; •*- :
TO 3V^-ny nan 3ityn-T^ onns ™
■ . i . L tL ' quot;b 1 T v quot;! J' gt;A T:'
73^« n,^ Tnnpbi quot;nn^i ib nvy-ivx n« n3in
v- : jt t »vr^ • .1 •j* ï Iquot;! ^ v : - it ; t -quot; r •.• -: j- - t :
'nxp pnï^N np3-i lOKrn nns dv ds^d^» rixnni23Qn^3 nn-niJ3Q ni^K 3pynpirD« nn ni:3
i v t t ^ ^• v •• t lt;•• i ; • t • i -;|- - !-••• • a- j ;
npN'i TO'Tinx^l^spy^pnr xnp'i: D^n ^ nD*?quot; nn»3 ons n:-i3 ^ Dip : ii;:3 ni33ö n^K npn-^S 2
t jquot; t -; jtjv - | •• Ij I ^-1t; ^: • v,t • b- • i
: ÏIDX 'nx pb ni^a n^ D^a ^Vnpi ?]a« ^3H l?N,in3
I iv • j- -: Ivtt j : • t ' t ' lt;1 : I/; Iav • -•• -; v.quot; ;
-fm : D'ay bnp1? n^ni ?|3Ti ïj-is^ ^n# -jiy bxi nJ pN-ns^n^nV -jns ^161 ^ Dn-jax n3i3_n« 3p^;nK pnrn^i * : Dnn3»S D'nbx jnp^K ^njaquot; spy^ DKnp3T 'nx énxn p^bx dik nns nbquot;!
K quot;:i~ It: • j. -. - --J|T ^ •• ; I v I«tt v at-: jt-'t- i ••v*quot;
n:n3 inxn1?^ 3pr;nKpnr quot;jnr^ K-n : quot;xb laxb vby ixn inx 13^33 n^K otfa iVnnpb dik
Ij quot; T Tf . quot;* quot;:T : *T ' VT * j -Il-T T-;
isk'Ski V3n-Sk Dp^ ypi^'i * :|^23 ni:3D nm npn? pnx» ^3 r^3 nii3 myn »3 ïvv k-i»i : dik nns nS'i n •
i jv - r •• : i ot: t- .t-: jy.- - |..v.-
7Kyo^'quot;n31 nbna-nx np'i invnvnn wv iti : V3x 0
*' t : - it v 1 - • - aquot; t ; • v vt •• fv j— r r
a : ;róV ib rvybv nv3: mn« Drn3gt;rp
IT * ; * VT T quot; -j T ; s -J T T ï - I V
GENESIS XXVII.
13 in zijne oogen zijn als een misleider, en ik zal vloek over mij brengen, en geenen zegen. Zijne moeder zeide tot hem op mij zij uw vloek, mijn zoon! hoor slechts naar mijne stem, en ga heen, haal
14 [ze] mij. Hij ging heen, haalde, en bragt [ze] aan zijne moeder; en zijne moeder bereidde smakelijke spijzen, gelijk zijn vader lustte.
15 Rebekka nam de kostelijke kleederen van Esau, baron oudsten zoon die bij haar in huis waren, en kleedde er Jakob, haren jongsten
16 zoon, mede. En met de vellen der geitenbokjes bekleedde zij zijne
17 handen, en het gladde van zijnen hals. Toen gaf zij de smakelijke spijzen, en het brood, hetwelk zij bereid had, in de hand van Jakob,
18 haren zoon. Hij kwam bij zijnen vader en zeide: mijn vader !
19 Gene zeide; hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon! Jakob zeide tot zijnen vader: ik ben Esau uw eerstgeborene, ik heb gedaan gelijk gij tot mij gesproken hebt; sta toch op! zet u, en eet van mijn wild,
20 opdat uwe ziel mij zegene! Izak zeide tot zijnen zoon: hoe hebt gij
21 zoo spoedig iets gevonden, mijn zoon? Deze zeide: om dat de Eeuwige uw God het mij deed ontmoeten. Izak zeide tot Jakob: treed toch nader, dat ik u betaste, mijn zoon, of gij mijn zoon Esau zelf
22 zijt of niet. Jakob trad nader tot Izak zijnen vader, welke hem betastte en zeide: de stem is Jakobs stem maar de handen zijn
23 Esaus handen. Hij herisende hem dus niet, om dat zijne handen waren de handen van zijnen broeder Esau, harig: en hij zegende hem.
24 Hij zeide echter [nogmaals]: zijt gij mijn zoon Esau zelf? en hij
25 zeide ik ben het. Gene zeide: reik mij toe, dat ik ete van het wild van mijnen zoon, op dat mijne ziel u zegene! Hij reikte [het]
26 hem toe en hij at, bragt hem ook wijn, en hij dronk. Toen zeide
27 hem Izak zijn vader: nader toch en kus mij mijn zoon! Deze naderde en kuste hem ; en toen gene de geur zijner kleederen rook, zegende hij hem, en zeide: zie! de geur mijns zoons is als de geur eens velds, hetwelk de Eeuwige gezegend heeft.
28 God geve u van den dauw des hemels.
Van de vettigheid der aarde.
En overvloed van koren en most.
29 Volken zullen u dienen,
Natiën zich voor u nederbuigen.
Wees heer over uwe broederen.
En dat de zonen uwer moeder zich voor u nederbuigen;
Vervloekt zijn die u vloeken.
Die u zegenen, gezegend.
30 Toen nu Izak geëindigd had Jakob te zegenen, en Jakob maar zoo even weggegaan was van het aangezigt van Izak zijnen vader, kwam
31 zijn broeder Esau van zijne jagt. Ook hij bereidde smakelijke spijzen, bragt [ze] zijnen vader, en zeide tot zijnen vader: dat mijn vader opsta en ete van het wild zijns zoons, opdat uwe ziel mij zegene.
32 Toen zeide Izak zijn vader tot hem: wie zijt gij ? en hij zeide : ik ben
33 uw eerstgeborene zoon Esau. Izak verschrikte metgroote onsteltenis, uitermate zeer, en zeide: wie is hij dan, die het wild gejaagd en mij gebragt heeft, zoo dat ik van alles gegeten heb, eer gij kwaamt en ik
34 hem gezegend heb ? ook zal hij gezegend blijven. Als Esau de woorden zijns vaders hoorde, schreeuwde hij overluid en uitermate bitterlijk;
33 en hij zeide tot zijnen vader : zegen mij, ook mij mijn vader. Deze zeide : uw broeder is gekomen met slimheid, en heeft uwen zegen
36 weggenomen. Gene zeide: waarlijk I daarom heeft men zijnen naam
34
id nnSin
h -mm ; nam xS ^ v:^3 ^
^ ^ v lt; - it t : \ J : ^t tI : 'j~ t y •• iquot;: quot;/gt;•• ; - ; * #quot;;
: Vn[p quot;]V\ 'Spa yrpp quot;]x na 7^ idk T nj5rn_ :va« Dn« -1^x3 IDS wyn\ IO^ Nin n^iw n^a nnx ivx nnann Snsn nJ3 wy nn-nx nprn
•rtT - 1 VT * . j'.' -: ^ *-. -: I- T - lt;T : T •• •• ; • V IT;*
n^aSn D'fen nij; nsi: fispn n:3 Dpr;nx BbVrn td Dn^n-nsi wnvmn-nx rnm : nsix npbn by\ vquot;i,quot;i?y p
vv,v- v ; -r - : - - v hquot; ' - it t - Ir: v V: ^t
IO^I quot;ID»^ ; n:3 T2 nn'^j; im ^
v ^ •,quot; ft'.T v j- ^v* t v j t- ^it ; ij ^-:r v ; tat t -v, -s
♦n^jr ^HD3 ^jsvbs-VxDp^nDK'i : ♦ja nnx »p ^ 'SDian -n3^3 ,Ti*Q1nv73Ni ni^ WDp sbx r\iii
•^- -:it : v -:•quot; • •• • t : t : t : gt; jt h at •• t :^- * jquot; -:r
♦3 quot;iaN»i ^3 Nïüb mna nrnD 1:3 bn hnv idn'i : 'hü'^ =
j- v quot; a* :. I : ' ^t :^- * jv - ; v 1 t : ' v lt;- liv ; -
Krn^ 3'p^^n1 pnï» iqn»quot;) : n^n^N4 nirr mpn «
jt t : » -11- v I t ;• v lt;quot; iTT : I {,-.• v: jt : vtI: •
pnï'-'pN 3b^ m*) : j6-dk ^3 nr nnxn ^3 2=
i jt : • v ) j -;r s------I . • LT*^' r ; w jt - i- j- : v.» : i'-. 'quot;
ahi : 'T Dn»m 3p^ bip Vpn iq^i V3N »
-» ; r nquot; jquot;: h-t- ; I -:r P-» I - v - ft- gt; V t
ion't : vns vi* rn-^ •h'sm3
Iquot; quot;:it :r ^ t jt •• v • tt ■• t r
Ti*Q nb3Ni ^ n^maNh idn'i v ^3 nr nn«^
j.. • T . , . . T lt;* ~ V# * IT V ^ ~ AT '• -*• ; Vquot; » -'T. quot;
idn'I : rr^i iV «3^ ly^'i n3n3n ^07^31=
j - , : : r'- K— quot;ST- - . - v- J : quot;IT : » - j' : * :
nTi i^'-p^quot;! : M3 'ynp^i wntya V3N pniM V7N =
-jt- .» - *- ---. Iquot; ;^ v.* It; jt t ; a- t I -«t : * vt ••
ni'^ ms ^nnnsn IQK'I in3i3n vnj3 nnquot;n«
jv -; vt - # : - , ■Jquot; •• ; . v a- -:iT;r ^tt : - jquot;
pNn^otyoiD^n SÏSD DTibsn nVrmi * inirr 1313 no
^1 VAT T V - : \ I * ■gt; T quot; * • ,quot;,T I: ' vr: it ; 1 ~.iquot;
yzy nin D'ÓNS tp inn^n o^sy. : irTni pn 3^1 P 'n^i: -jns ^37301 iiik -jON ^3 -jb linnen ^
quot;bp^-nx ^2) pn^nVs T^3
D'D^DD km'D^ : ITÏQ X3 VnN V3K pTO' ^2 quot;13J73 1J3 '3N Dp' V3X1? nojn V3Ntl? gt;i3',1
V. -:i- : -»•• * - : • t »c-..t • t : v j- a* t ; lt;•' t -
quot;idn'1 nm^p V3s4 pnx' ib npN'i : ^s: ^ *iöK»VnNDquot;ny nVia rnm pns' inn'quot;) : I't^y ^133 '123 ^
V : - JT : TT -; quot;Tf 'q 9-v:iv- it •• J : i^ : jl : •
man Dnaa 730 72Ni ^7 «3^ xin
«. T V JV ; *J • J- ^IT • •• T - • ~ IT - -• •• r
PW) V3K nan-nx Y^jr ^i^nroi inannsi ^
»-'-:•- t Jquot;; v ^ t quot; - « ; • iv; r I v t - Aquot;-zit-jit
: *3N ♦JN-DJ »:3n3 tón1? ID^I IN7J—i;gt; npDi nVna npj^ iD^xnp/snnpK'i^nsnsnip^ npnas K3 -ip^i
-i1?
ill I'^ir
A
|{B;v
fl
il; i
111 f
■
s i
1*1 • 1
1
iii
Mili
Sit
il I
it;?
f '
: ,i (' •* J:!quot;
I I'
f, 'll
■ ■•' ifW
.^rs
iff:
if il
|fe g I
M
f ï. ■ .ft,
1' l-'P
d.im #
GENESIS XXVI. XXVII.
de Eeuwige ruimte gemaakt, en wij zullen toenemen in het
23 land. Van daar toog hij op naar Betir-Seba'. De Eeuwige -ver-
24 scheen hem in dien nacht, en zeide: Ik ben de God van Abraham, uwen vader; vrees niet! want Ik ben met u. Ik zal u zegenen, en uw zaad vermeerderen om Abrahams, Mijns dienaars
25 wil. Hij bouwde daar een altaar, riep den naam des Eeuwigen aan, en sloeg aldaar zijne tent op; en de knechten van Izak
26 groeven daar eenen put. Abimélech ging tot hem van Gerar, met een gevolg zijner vertrouwden en Pichol zijn krijgsoverste.
27 Toen zeide Izak tot hem: waarom komt gij tot mij? gijlieden
28 haat mij immers en hebt mij van u weggezonden ? Zij zeiden .• wij hebben klaarblijkelijk gezien, dat de Eeuwige met u is; daarom zeiden wij: er zij toch een eed tusschen ons onderling, tusschen ons en tusschen u, en wij zullen een verbond met u
29 maken; Dat gij ons geen kwaad zult doen, gelijk wij u niet aangeroerd hebben, en gelijk wij u niets dan goed gedaan hebben, en u in vrede lieten vertrekken; thans zijt gij een geze-
30 gende des Eeuwigen. Hij maakte hun eenen maaltijd, en zij
31 aten en dronken. Des morgens maakten zij zich vroeg op, en zwoeren de een den ander; Izak deed hen uitgeleide, en zij
32 gingen in vrede van hem weg. Nog op dienzelfden dag kwamen Izaks knechten, boodschapten hem wegens den put, dien zij gegraven hadden, en zeiden tot hem: wij hebben water gevon-
33 den. Dezen noemde hij 'Sib'a; daarom is de naam der stad
34 Beer 'Seba', tot op dezen dag. — Toen Esau veertig jaren oud was, nam hij tot vrouwe Jehudith, de dochter van Beëri den
35 'Hitiet, en Basemat, de dochter van Elon den 'Hitiet. Deze veroorzaakten veel zielsverdriet aan Izak en Rebekka.
1 Als Izak oud werd, en zijne oogen te donker werden om te kunnen zien, ontbood hij Esau, zijnen oudsten zoon, en zeide
2 tot hem : mijn zoon ! Deze zeide tot hem: hier ben ik! Gene hernam: zie toch ! ik word oud, ik weet de dag mijns doods
3 niet. Nu dan, neem toch uw [jagt] gereedschap, uwen pijlkoker
4, en uwen boog, ga uit naar het veld, en jaag mij wild. Bereid
mij smakelijke spijzen, gelijk ik ze lust, en breng ze mij, dat
5 ik ete; op dat mijne ziel u zegene, eer ik sterve. Eebekka hoorde, hoe Izak sprak met Esau zijnen zoon; Esau nu ging
6 naar het veld, om wild te jagen, en te brengen. Toen zeide Rebekka tot Jakob haren zoon, aldus: zie! ik heb uwen vader
1 hooren spreken tot Esau uwen broeder, zeggende: »breng mij »wild, en bereid mij smakelijke spijzen, dat ik ete, op dat ik u
8 »zegene voor den Eeuwige, vóór mijnen dood.quot; Nu mijn zoon,
9 hoor naar mijne stem, naar het geen ik u gebiede. Ga naar het kleinvee, en neem mij van daar twee goede geitenbokjes; dan zal ik ze bereiden tot smakelijke spijzen voor
20 uwen vader, gelijk hij het lust. Die zult gij dan aan uwen vader brengen, dat hij ete; op dat hij u zegene, vóór zijnen
11 dood. Jakob zeide tot Eebekka, zijne moeder: zie! Esau, mijn broeder, is een harig man, on ik ben een glad
12 man. Misschien zal mijn vader mjj betasten, dan zal ik
33
«ti :jDt?'iK3öE'öi?jr,i * :n«3 lanöi uS nirv awiquot; ?
t«- - IT Jquot; : -J' - i v it t J'T ly yr^ : s* i * '3 t-i
■SN DmaK ^nbx iün'I Ninn nVb nin»
I ó* t jt t : - v v: • it - t- t lt;t ••
■ns'iiVnKD^D'min» D^3 N'^p,,) nira Dry :nDy«
#; •- a t; it vt v- t ; , ti: •- - •• ; • jt • - r ; -
mjno dthni maö vb« -iVn -jbó^si: nxa pnvnajr o
^ ....... _ .% »,,_ ^t; • or •• Ij-t I v v • -:r iquot; ; I v.t : • iquot; ; - jt
dhni hx onxa rnö pnï» DH^N idn^ : liomly Vb^ai o
v - : at •• jv t - v - I t : • •-• •• -; v lt; - 1 T :. ~ v *
rrrra Trxi isn lioN^ : DDnxo ^m^ni 'nK Dnw^ n3
-•t t i* t ■gt; r : i - iv ; • iquot; \ ^ 1 ' z ' '. •*'.•quot; z
nmsji nmi i:»:3 irnirs nVx a: ♦nn norói i mn»
:: • : I/v•• j»y v* vt^t jt ^ • : v - It* jt ;
Tfxpi NS -itr^ njji liój? n'^ri-DN : quot;ja^ nnn ^
*: r!!n' I1'}-1 d1!?F3 Di^-pn B
-ipsa ^dnquot;! nnt^Q bn1? X ?
-*• v : it • - lv -,...- , . .. v . . v t tw
ï^inn Di»a i 'nn : oi^a in«o pra^ vnxV ^
j - j. :- t ; ^, • iquot; j i— I r : \ jquot; : - ;- ^ a* ^t :
nDN'i nan ixan nnx-1?^ i1? nn pni*» nay ikdi
:. J~ at^t e* : ~ J ~ -----It;* •quot;• : - t-
vw Isa Tyn-D^p-^n^nnxKip»quot;! .'D^D mvn iS ^
quot; •• * t iquot; !«•• ^ - rtt : • ^t jti: •- mt jt T v
np»i rnt? D^3i«_n ramp;v d : ntn Di'n ny -h
»lt;— t t -s- T : - i v t •• lt;• ;- . iv- J- v-
p'K-na nb'^a-mi ^nnn nttrra nnin^nx
» i •• - — : quot;jt v ; a- • r v* quot; ï quot; • ; v t •
d : npDiVi pnrquot;? nn niö r^nm : ♦nnn ns
• t I it^: •: I : • : - a - -• ti v.'-y • - i* ^ r
Vnsn 1:31 ifrjrm Nnp»i nKna vrv rn3ni pnr |pP3 s
I t - j ; -«t •• v t»; is ;iquot; vt ^'t' r-* : * quot; » #t ; Mj-t r • :-
K7 'njpT xrnin -itixh : quot;^n v1?» *ION,,I 'b vbx =
J • ^Prt-T iT •• • v - ^ *1quot; • V,T quot; . •- j quot; * : t •• v lt;-
rnamp;n KÏI ^n^pi rj^n ïj^s nnj?i : ♦niD DV -♦V nN^m ,n3nN quot;ia»K3 vóyutz 'quot;rnfryi .'rn^ ^nnxi i I
v.* r J- T /. ' ; y- t jv -; r . - • .. 1.,- -it v.* t j :
1313 nybtf np3m: max dtj3 ^a: ^Disn -113^3 n^Ni n ^
^ quot; s - ■ . mt: •: it /-w : v* : ~ j I : vit : 'J —. r taquot;# :
np3-n ; N^n1? ts nrib n-i'^n igt;i 133 pnr 1
1 *: •■ t.: ^ t vt - t •• ivc- a ; v.t •• v I, t :•
quot;7« isiQ ^3Kquot;nK»njm ran imb n:3 3j?r;i?K rnDK nS3Ni wdvud ,l5 nK*3n : iokS 'nm -ifry 1
t a- : i r quot; : •• -:r *y- t • t i •• I v,* t jt
vp3 'J3 nnyi: ♦niD ^s1? nirr n33iDs,i n
•'•• quot;»•- a* i : -»- ; ; jr -: r # jquot;; • y,r :;••;• vt : vit -:i-
ft' v* • jquot; t s vquot; i t • -•• I- : • - v t Iv ) it ^ jt - :
n^x1? nx3m : 3nx n2'K3 D^DVÜD DHN n'^pxi ^
at t : » v.- t : jt ...... ^ |.. t j-- -;i- ' t : y - : - st v v;iv ;
|nlQK nparbx 3pi?nQK^_ :iniD13^3 N, 'n^ni '3« : pSn Ï^'X '3:xi Tyfr -
• r T : • T i it t j' v it : • t •*• • t «t •■
GENESIS XXVI.
1 Er ontstond hongersnood in het land, behalve den eersten * hongersnood, welke in Abrahams dagen geweest was; toen toog
Izak tot Abimélech, den koning der Philistijnen, naar Gerar.
2 De Eeuwige verscheen hem en zeide: trek niet af naar Egypte,
3 woon in het land, dat Ik u zeggen zal. Houdt u in dit land op, en Ik zal met u zijn, en u zegenen; want u en uwen zade zal Ik al deze landen geven, en den oed bevestigen, dien
4 Ik aan Abraham uwen vader gezworen heb. Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de starren des hemels, en uwen zade al deze landen geven ; zoo dat zich met uw zaad alle vol-
5 ken der aarde zullen zegenen. Ter belooning dat Abraham naar Mijne stem geboord, en Mijn voorschrift, Mijne gebo-
6 den, wetten, en leeren in acht genomen heeft. Alzoo woonde
7 Izak te Gerar. Als nu do lieden der plaats naar zijne vrouw vroegen, zeide hij; »zij is mijne zuster;quot; want hij vreesde te zeggen: »mijne vrouw,quot; [om dat hij dacht,] do stadlieden zouden mij welligt ombrengen wegens Rebekka, daar zij schoon
8 van aanzien is. Nu gebeurde het, als hij er een langen tijd geweest was, [dat] Abimélech, de koning der Philistijnen, [eens] ton venster uitzag, en ontwaardde, dat Izak met Eebekka
9 zijne vrouw schertste. Abimélech ontbood hierop Izak en zeide: zie! zij is immers uwe vrouw, hoe hebt gij dan gezegd: »zij is mjjne zuster?quot; Izak zeide tot hem: om dat ik dacht:
10 ik mogt welligt om harentwil omkomen. Abimélech zeide: wat hebt gij ons daar gedaan? hoe ligt ware een uit hot volk bij nwe vrouw gelegen, dan hadt gij eene schuld over
11 ons gebragt! Toen gebood Abimélech aan het gansche volk, zeggende: wie dezen man aanroert, of zijne vrouw,
12 zal omgebragt worden. — Izak zaaide in dat land; en hij oogstte in dat zelfde jaar handerdvoudig; zoo zegende
13 hem de Eeuwige. De man werd groot, word hoe langer
14 hoe grooter, tot dat hij zeer groot was. Hij bezat kudden van kleinvee en van rundvee, en sterken akkerbouw, zoo
15 dat de Philistijnen hem benijdden. En al de putten, die zijns vaders knechten gegraven hadden, in de dagen van Abraham zijnen vader, hadden de Philistijnen gestopt en
16 met aarde gevuld. Nu zeide Abimélech tot izak; trok weg van ons: want gij zijt veel magtiger geworden dan wij.
17 Zoo toog Izak van daar, legerde zich in het dal van Gels rar en bezettede zich aldaar. Izak groef de waterputten weder op, die zij in de dagen van Abraham zijnen vader gegraven hadden, en die de Philistijnen hadden gestopt na den dood van Abraham, en hij gaf daaraan namen, gelijk de namen waarmede zijn vader ze benoemd had.
19 Izaks knechten groeven ook in het dal, en vonden eeuen
20 put van levend wa'ter. Doch de herders uit Gerar twistten met Izaks herders, zeggende: ons behoort dit water! Daarom noemde hij den naam diens puts 'Esek, oni dat
21 zij hem verontrust hadden. Zij groeven eenen anderen put, en ook over dezen twistten zij: daarom noemde
22 hij hem Sitna. Hij brak van daar op, en groef eeuen anderen put, over welke zij niet twistten, en hij noemde zijnen naam Ee'hoboth; want, zeide hij, nu heeft ons
32
mm
31?
DniDK m n;n im pè'K'in nyin i3^D psa by-j ™ N-rrtn' vSs «Ti ■* rma D'nir'ps'i^ Pnx' -p^ =
t : t .. lt;t ##quot; tit: c : '. : '•• '-* ' •* Jquot; * quot;s quot; ' »t ; • f v squot;~
rnsa na iqn4 ri«3 niansQ -nn-^nD^'i ^
i vjt t lt; i r* •• j- vquot; ' quot;•• t t • -• : t :at ; • j»» •• quot; v . ^quot;
: Tax arms'? I^N4 n^is'n-ns'nopni Ssn
i r t jt t : - : ':{-:• j'-\ quot;• t •-. : - ^ ••* * »r-:i- quot; t
hxisn-^nx ny-ir1? 'nnji D'bt^n '33133 ^jnrnx 'n^nrn
i t-:ir t jquot; l*-t it : • - t -■•••: j : i -: ;- •.•lt;••• ; ;
□n-pK 3pj; : psn «ia ^3 ^nn iD^nni n
: ~iquot;i33 pnr 35S',i *: 'nhini 'nipn'niXD Trmo ,i7p31 u
it: \j : • vjquot;~ ir 1 : j' i '••,lt;' : * ^ ' : ' : * : :
iox1? NT '3 sin vintf idn^i in^s1? Dipan '^n : sin nsiD n3iü-,3 np3T^ bipsn ^hn'-fö 'ht^x
|. 0,. .- J. ^,. ^|t; . It,quot; ; - •/'• : quot;r 1 v * : # quot;
nj?3 D'nt^ba quot;]ba D'b'n üv i7'i3quot;!K '3 'rri n
Nnp'i: in^N npanns pnvp pny nam arh p^nn s quot;iDS'i sin TinK nnos tsi sin ran -in nos'i pni*^
lt;quot; a' » *, quot;* quot;t t : t ] jquot; z i : : • • }j- v . - ' :
mrns nSo^N noNn : n,l?v nioN-ra 'mbs »3 pns' vha gt;
, - i v v -: v . - t ,v ^ v t i v ; : - tp .-pi t : • t ..
:D^S wty nNamnn^N-nNDymnx 33^^0313^ n^jr
it t cquot; t jt •• iquot; : i v : * v t t lt;- - - t - : • /ït r ■gt;• r
mo in^s3i mn ty»N3 pan ids'? o^n-^-ns nbo^N is'i ^
v : • : vv- t - •• - a t ^t v fv v • -! : -
Dnyiy nso smn m^3 svo'i sinn rnsa pnï* vnt'i: nor ^
a* t : . jt •• v,* ~ mjt t vr : •- • - i •••-■t t 1 t ; • - it
: nsD Snra ny ^ l^n rp^ -^nh bin *: nin' in3n3,i ^ j;
i ; v.-t r quot;tt 1 r ivo- rt' t v.-: • ^- it : vquot; -.it :r ^
: D'n^Vs ins isjp'i n3-i nn3j?i np3napDi rsrnjpo i^n'i n, '
r j • : ^ j :'■ :- lt;st- vt *., -si- itt j»»I: • i ••1; • lt;.•:!-
DIDHD l^s Dm3S 'D'S vis ,quot;I3y l-lfln Tv^s n-is3n-731 ,B
. ■• : * a* t jt t : — vquot; • • t j.. ; ; it lt;•• -; quot; z, - t z
-]S pnr-^s? -j^a^s lasn : na^ QisSö'i D'n^Ss ,B -^33 rn'i pnx' DI^O nSn : TSD ISDQ novv^ I:DVD ,gt;
-j- : • -j* - i at : • vt • i v j'— ^ i ; ^ v.v ' t z j- t r t iquot;
O'an nhs3quot;ns i nsn'i pns' 32^1 : db' 3a'',i m:
nngt;j a\
D*» 3 S3 33
aiono'i V3S on-as wz nsn
?lt;npquot;T^K noEb nibty in1? xnp»i annas rnio
jt]t v -: ^ - ' v t lt;tI: •- at t: - -
nK3 Dtb-isïon Sn33 pnx,-n3y man'i : V3X ?nS
Squot; : T • : : -at - i v.t : • v z - j z : -- r r 1 vv t
ir* loxV pnr 7TDi? nnj ^n i3n'i : a^n Q^D
jt ^ v •• » vt : * rz • t- r - • j-
nss nsnn ; idjt ip'^rnn '3 p^, nssn'osr snpn D'on nsn'i oé'D pn^n : müty höb' snpn n^-oa nnns
^ : t • i it^: * ^t : jti: •- t av t ^ ^■t.quot; quot;quot; quot;
nnjranosn niahn hds'snp'i n^ lan sb'i nins ns3
t - •* v quot; : t : «tI: • - t av t v t j z vv - -••• :
id
i,
!
■l:i:
f!.i
GENESIS XXV.
12 Dit is de geboorteopvolging van Ji'smaël, den zoon van Abraham, dien Hagar de Egyptische, de dienstmaagd van Sara, aan Abraham l;j gebaard had. Dit zijn de namen der zonen Ji'smaëls, naar hunne namen en geboorteopvolging. Ji'sma'ëls eerstgeborene was Neba-14 joth : daarna Kedar, Adbeül en Mibsam; Mi'sma', Duma en Masssa.
16 15 'Hadadad, Thema, Jetiir, Naphi's en Kedma. Deze zijn de zonen Ji'sma'ëls en dit zijn hunne namen, naar hunne gehuchten, en naar
17 hunne burgten: twaalf vorsten, naar hunne volkstammen. En dit zijn de levensjaren van Ji'sma'iil: honderd zeven en dertig jaren; alstoen verscheidde hij en stierf, en bij werd verzameld tot zijne vol-
18 ken. Zij woonden van 'Havilla tot 'Sur, dat voor Egypte ligt, tot naar As'sur toe; zijne ligging was tegenover alle zijne broeders.
li) Dit is de geboorteopvolging van Izak, den zoon van Abraham: ao Abraham bragt Izak voort. Izak was veertig jaren oud, toen hij Rebekka, de dochter van Bethui1! den Aramiet, van Paddan-Aïam.
21 de zuster van Laban den Aramiet, zich ter vrouwe nam. Izak smeekte den Eeuwige ten aanzien van zijne vrouw, om dat zij onvruchtbaar was; de Eeuwige liet zich door hem verbidden, en Eebekka
22 zijne vrouw werd zwanger. Nu bewogen zich de kinderen hevig in haar binnenste: toen zeide zij: als dit zoo is, waarom ben ik dan in
03 dezen [staat]? En zij ging om den Eeuwige te raadplegen. Do Eeuwige zeide tot haar:
Twee volken zijn in uwen schoot.
Twee natiën zonderen zich van uwe ingewanden af;
Natie is magtiger dan natie.
De oudste zal den jongste dienen.
24 Toen nu bare dagen vervuld waren om te baren,waren er tweelin-
25 gen in haren schoot. De eerste kwam uit, rood, geheel als een harigen
26 mantel, en zij noemden zijn naam Esau ('Esaw). Daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Esau's verze vast hield, en hij noemde hem Jakob (Ja'ilkob). Izak was zestig jaren oud toen zij geboren werden.
37 De jongelingen vviessen op; Esau was een man die de jagt verstond, een veldman; Jakob echter was een vroom man, een tentbewoneiquot;, 28 Izak beminde Esau, om dat hij van zijn wild at; maar Rebekka beau minde Jakob. Esau kookte Jakob een geregt; Esau kwam van het
30 veld, en was afgemat. Toen zeide Esau tot Jakob; laat mij toch nuttigen van het roode, dat roode daar, want ik ben afgemat; daar-
31 om noemt men zijnen naam Edom. Jakob zeide : verkoop mij als nu
32 uw eerstgeboorte [-regt]. Daarop zeide Esau: zie! ik ga immers ;i3 ter dood, waartoe dient mij dan de eerstgeboorte ? En Jakob zeide;
zweer mij [dan] als uu! Hij zwoor hem, en verkocht zijne eerstge-31' boor te aan Jakob. Hierop gaf Jakob aan Esau brood en een kooksel linzen; hij at, dronk, stond op en ging heen. Dus versmaadde Esau do eerstgeboorte.
31
ro rr6in m «n «V
nnvan lin nnV baynw n'iVn n^Ni ^
. V :_ * - st t ^ t :it v -:. at t ; - ' •-• v**T ï * ^ : i v y :
'jd moB' n^i : ann^x1? nxgt; nnst^ji bsjansi npi nb^Wai5quot; 133 an-iVin1? anbB'a
v : : quot; : jti/*: t : •• t : • lt; : ; i : vf : •
ws: iiü' Kü'ni Tin : xm noni üd^di : cde^di Z
v t ^ : .t •• : t' ■' it quot; : ■'r : ' it : •
onnïnn anbtr n^xi hxynp' \p an nSx * : non^i td ^o^^nWn'j'xi; nnnvh t^-D^ onT^av
•• t : • -gt;•• ••; v •• : it •..; v • ; ^t t i- : at i* :
nDK,,i nw yin a^tr a,trl?^,i niB' nxo
»v v,tquot; - .T'rquot; -*•;•- ^ a* r --»v : vtrt gt;• : -jt t j- ;
nDK3 onso ^3-^ niib'-iy nS'ino : vnr^
vr -: i - •.• -; - t : : •- jt -
3 : bsj Vnx-^D '33-^ miEgt;«
it t ^t ••• t ;•• ; - t a -
: pnynx n»Sin Dniax an-otrp pns' n'nbin n^si l-
i it : • ^ ••• y ^t t : at t : - i v l v.t ^ : i v y :
quot;na npbrns innpa nW a^anx^a pnr 'n'i = : n^^1? iS wnn pS ninK nsa ^i^n Sxma
j (.---sit j.quot; i'i-quot;,- ' ••,
17 nnyi «in mpjr 'a in^N naaV mn^ pnx» .so
v lt;rquot;m- a* ^ ^tIt -; )• : • - j : t i- I lt;t ; • - :v -
aom nani mS1? nw isSdquot;quot;! : na^ a-n T*ó«'n=
jquot; ' : vaquot; t t ^vt j ^ r t j -:i- v-: ' t v:iv
iMip1quot;) mnxa iPa ^ianx n^xin : n:t3aa
.-» ; - atquot;^ ^vjv- ; i • : quot; x, *,t it : • :
ap^a n?nk i-n vnx p'nnsi : wy io^ ,3 bin : Dn« nnVa D'tr^-p pnri ap^ Knp'i
:: • -. it vr.- : v.t t j- ■ »v i jt : ■ ; i a -:i- v : , jti: • -
3^' on apjn nn^ jri» 'np_ on^n nari« npani vaa n^a itr^-nN pn^ anx^ : D^rtK n3
vjv Kt : •: a- : ••»- v.t •• v i -jt : • gt;- v:iv- r t i
•' np^n-fD wy ay) in: apr nni : ap^-nx D3
♦anfnDn«na^Knquot;fD w'jü'^n apr-^ quot;IDW'IS
J' v- -quot;it «t it ' ■ t •lt;•••:- i -i\- v t •• v -
■n« Di»a nnap apr! quot;ion»i ; Dins io^quot;NppT 'aix wy ^ •h nrnobi mo1? nPin ^ajs nan ramp;v nütn ; ^ nnnia ^
j'' tit: . a t Iwquot; ,j' ^it y * t •• v j- r ; it z
■ns nao^i i1? yat^'i nib ^ nyai^n 2pT idn»i : nnaa ^
a cquot; t • quot;■ - - r :lt;r • » -:r v ■» - it :
VaK'i an? jnj apjrn : ap^ innaa ^
a : nnaan-nt? ïvv ran n^i opn n^n
it : - v vt •• vr' I a-quot;- InT- ; ;
GENESIS XXTV XXV.
50 of tien maanden bij ons blijven, dan kan zij vertrekken. Docli hij zeide tot hen: houdt mij niet op, daar de Eeuwige mijnen weg voorspoedig heeft gemaakt; zendt mij heen, dat ik tot mijnen 57 heer trekke. Zij zeiden: wij zullen de jonge dochter roepen en •rgt;8 haar zelve vragen. Daarop riepen zij Kebekka en zeiden tot haar: 59 wilt gij met dezen man heen gaan? Zij zeide: ik wil gaan. Zij lieten dus hunne zuster Eebekka en hare voedster, met Abrahams 00 dienstknecht en zjjne mannen, henen trekken. En zij zegenden Rebekka, en zeiden tot haar: onze zuster! wordt tot duizend [maal] tien duizend, op dat uw kroost de poort zijner hateren 61 inneme! Eebekka maakte zich op met hare maagden, zij reden op de kemelen, en volgden den man na; de dienstknecht nam 152 Rebekka mede, en hij toog heen. Izak kwam juist van eene reis naar de bron des levenden zienden, doch hij woonde in het zuider-
63 land. Als nu Izak ging om te bidden in het veld, tegen den avond, hief hij zijne oogen op, en zag, dat er kemelen kwamen.
64 Toen ook Eebekka hare oogen ophief en Izak zag, gleed zij af G5 van den kemel. En zij zeide tot den dienstknecht: wie is die
man, die in het veld ons te gemoet gaat? En de dienstknecht zeide: dit is mijn heer! Toen nam zij den sluijer en bedekte 66 zich. De dienstknecht verhaalde aan Izak al de zaken, die hij W verrigt had. En Izak voerde haar in de tent van Sara, zijne moeder; hij nam Rebekka, zij werd zijne vrouw, en hij beminde haar; zoo werd Izak vertroost, na [het verlies van] zijne moeder.
1 Abraham nam weder eene vrouw, wier naam was Ketura.
2 Deze baarde hem Zimran, Jok'san, Medan, Midjan en 'Suüch.
3 Jok'san gewon 'Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren
4 de As'turim, de Letn'sim, en de Leünim. En do zonen van
5 Midjan: 'Epha, 'Epher, 'Hanoch, Abida' en Elda'a; deze allen zijn de zonen van Ketnra. Abraham gaf aan Izak al het zijne.
6 Maar den zonen der bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken, en hij zond hen weg van Izak, zijnen zoon, terwijl
7 hij nog leefde, oostwaarts, naar het land van het oosten. Dit zijn de dagen der levensjaren van Abraham, die hij geleefd
8 heeft, honderd vijf en zeventig jaren. Alstoen verscheidde Abraham en stierf in goeden ouderdom, oud en [levens-] zat,
9 en werd verzameld tot zijne volken. Izak en Ji'smaël, zijne zonen, begroeven hem in de spelonk Machpéla, in het veld van 'Ephron, den zoon van 'Zo'har den 'Hitiet, hetwelk tegenover
10 Mamré ligt. Het veld, dat Abraham van de kinderen 'Hots gekocht had, daar werd Abraham begraven, en Sara zijne vrouw.
11 En na den dood van Abraham zegende God Izak zijnen zoon; en Izak woonde bij de bron des levenden zienden.
30
ro -o mt? Mn S
nin^ ♦ni? nn^n-Sn bnSx : iSn -inx ni'^v iku
vt i- • # - -j r : - v •• -; quot; lt;' ' ** quot; A T quot;*
natril Nip: •nöK'i: ♦ïns1? hd^ki n,l?vn »
vt -: : • : at -:r - , jtI: • * : ^ i - r r ^ vt ; iquot; ; • : - a- •
B^rrajr obnn n^Sx •noN'i npniS iNip'i : H'ötik n:
j* t • vquot; : ~ï tv- -• : i - , 't : •: «:!:•- t r
nnpM'nsi nnna npsrnx : tiVn -idndi mn bgt;
at I: •!•• v^; ^t ]jr: • •-• v : - :r ...... v v quot; av -
nparriN idi^i : v^N-nsi dhidx narriw =
t : •* - It;- v c ;it it t -: v ; vt t : * v jv v :
: lyv m quot;]yquot;iT naan [siïvh «n m i:rm nns n:DSni D^oan-^ n:33-ini rtrhjw npm Dpni ^
—-;r t.; v* quot; * : ' quot; .t: - : • - t •.• -:r: It: • It t -
1X3 küo K3 pnvi : npDTnx quot;i3j?n npquot;! t^sn =3
jquot; : • jt I t : *; Irquot;- Kt ; • v v •/••t I ^------a t
n-1^2 pnx' KÏ'I ; 33an r-is^ D^V Nini 'Ni 'rh n
^ wt - - j t I vr : • j.»-- vi-.- - I kquot; j : a- v.- -
np3i mm : D'Ka n^ni Sn»1! any nuab id
Ir ; • «r • - r t ^ j- • : t •• «t •- v at -• ; •
-D^rrVtf Sönquot;! pn^'TiN xnrn n^-nN^
^■tN^m^mo^njriKipym^ ■nSnn n^n ^'KH-'Ö
a* •» v vV t v Jquot; •• t i: • v t - l*quot; iquot; v t - lt;• t r
Dnam-^a na pn^1? nayn nso'i : Dsnni c^v^n npm «
v.'t : - t. jquot; » at : v \,vr j- - it : • - i t - ij- - -
-na np'i idn mir nSnxn pn^' nx3,,i : d
• squot;- • -«tt t *; t 1 t : • t j-.* • ; - it t j\- -:
nnx pnv1 ana»quot;! nnnNquot;'! nw1? iS'^nni npm
Jquot;-: iquot; I vr : • jquot; t • - r aquot; t v:iv - \t ■ : ^ ; - Ivt; •
3 * : 1DX
i-io?quot;nK i1? quot;iSm : miüp no^i ntyx np'i oma» ep'ix
t : • v vjquot; - it I: jt : vt • I j-- vt# r : - ) v s - 3
: mirnKi p3Bigt;'nKi rncT-isi na-nKi r^p'^nsi
• • v ; i vr ; • v ; 1 at : • v : ' vt : ••• ; • ▼ '; t v :
D^itaSi dtiïS'n1 vn fin nn-nsi nyamp;-nx iS' rtypn j
v . : r . - -j r 1 r : : I^at : ^ v : it ; v - t I jt •: t :
n^x-73 npiSxi jn^Ni quot;jbni nspi r\zy rna 'J31 : D'SNbT -.
v vquot; t at t ; v ; vt • -:r ) -:i- v -r lt;r •• It ; * -••• : r •.. :
: pn^1? ly-i^^rnK fri»i : rrncp ^3 ^ □riW,i ninQ om3K jn: Drn3«i? IE'N b^aS'ön
: 1- at- vt ▼ : quot; ' j' t _t t : - : • ; - r -
: on^ non^/n 1:3 pnv ^o» t^ont n:£y 073^1 nr^ n^D 'n-ii^K □m3x
1 jquot; t : vt t j- : • : vt t : at •„• -: vt t : - - i- :
fiDX'i i?3^ ipr rv)u n3v^3 Dm3S non yin : D^n
. v r.- vt -- ■ aquot; t ; 'I-—t vr. y jt •• ; -jt t; - tjt- ^ 1- t
rnfisan vis pnv inx nspn ; vpy D
quot;\m nn'^n: «npo 'nnn nnrjs psj; n^'^N ^
: intyN mfri Dnn3N quot;i3p nnty nn_'J3 nND Dnquot;i3s* n:p
• : • JT T i vt t : - J- • \ t vt aquot; , •• : wquot; .. vt t ; - jtlt
3iy',i 133 pnx,_nN ri-on Dn-i3x mo nns ^rri
a ï i ^t ; * v v* v: i v^t: - t t ; - ^ ••-:!- .* ïquot;
,. - j.. . I t ; ^
zooclat hij groot is geworden; Hij heeft hem gegeven schapen en runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kernelen
30 en ezelen. En Sara, de vrouw mijns hesren, heeft eenen zoon aan mijnen heer gebaard, na dat zi] oud geworden was; aan
37 dezen heeft hij al het zijne gegeven. Nu deed mijn heer mij zweren, zeggende: gij zult geene vrouw nemen voor mijnen zoon,
38 uit de dochteren des Kena'aniets, in welks land ik woon. Maar naar mijns vaders huis zult gij gaan, en naar mijn geslacht, om
39 eene vrouw te nemen voor mijnen zoon. En ik zeide tot mijnen
40 heer; misschien zal de vrouw mij niet volgen. Daarop zeide hij tot mij: de Eeuwige, voor Wien ik gewandeld heb, zal Zijnen Engel met u zenden en uwen weg voorspoedig maken, dat gij eene vrouw voor mijnen zoon nemet, uit mijn geslacht en uit
41 mijns vaders huis. [Eerst] dan zult gij vrij zijn van mijnen eed, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn; wil men [ze] u
42 dan niet geven, dan zult gij vrij zijn van mijneneed. Nakwam ik heden bij de wel, en zeido; Eeuwige, God van mijnen heer Abraham! indien Gij toch mijnen weg, waarop ik ga, wilt
43 voorspoedig maken; Zie! hier sta ik bij de waterwel; als nu de jonge dochter, die naar buiten komt om te scheppen, en tot welke ik zegge: »laat mij toch een weinig waier drinken uit
44»uwe kruik,quot; Mij antwoordt: »drink gij, en ook voor uwe kernelen zal ik scheppen;quot; zoo zij deze de vrouw, welke de Eeuwige
45 aan den zoon mijns heeren toegewezen heeft. Ik had nog niet geëindigd in mijn hart te spreken, toen kwam Kebekka uit, met hare kruik op haren schouder; zij ging af tot de wel eu
46 schepte, en ik zeide tot haar: laat mij toch drinken! Toen haastte zij zich, liet hare kruik van zich af, en zeide: drink,
47 en ook uwe kemelen zal ik drenken. Ik dronk, en ook de kernelen heeft zij gedrenkt. Ik vroeg haar en zeide: wiens dochter zijt gij? zij zeide: de dochter van Bethuël, den zoon van Na'hor, dien Milka hem gebaard heeft; toen deed ik het versiersel aan haren neus, en de armbanden aan hare handen.
48 Ik boog mij, wierp mij aanbiddend voor den Eeuwige neder, en loofde den Eeuwige, den God mijns heeren Abraham, die mij op den waren weg gevoerd heeft, om de dochter van
4.9 mijns heeren broeder voor zijnen zoon te nemen. Wilt gijlieden nu genegenheid en trouw aan mijnen heer bewijzen, geeft het mij te kennen; en zoo niet, geeft het mij [ook] te kennen,
50 dat ik mij regts of links wende. Hierop antwoordde Laban en Bethuël, en zeiden: van den Eeuwige is deze zaak uitgegaan;
51 wij kunnen niets tot u spreken, noch kwaad noch goed. Hier is Rebekka voor u, neem haar en trek henen; dat zij de vrouw worde van den zoon uws heeren, gelijk de Eeuwige gesproken
52 heeft. Toen nu de dienstknecht van Abraham hunne woorden hoorde, wierp hij zich aanbiddend ter aarde voor den Eeuwige.
' 53 En de dienstknecht hragt zilveren en gouden kleinooden en kleederen voor, en gaf [ze] aan Eebekka, ook- gaf hij kostbaar-
54 heden aan haren broeder en aan hare moeder. Vervolgens aten en dronken zij, hij en de mannen die met hem waren, en zij
55 vernachtten. Als zij des morgens opstonden, zeide hij: laat mij vertrekken naar mijnen heer! Toen sprak haar broeder en hare moeder: laat de jonge dochter [nog] een jaar
29
D^OJI nns^i ann «]DDI ipzi JNV
quot;[nn nnjpr nns'inNyp ^'in d^n nTc n^ni : onani,-,
^ ~ ATT I; • ^••-; |- • , |- I .. j- -; v •• TT ... .. - |. -; |-
npx nj5n-^ IDK1? ^ ,s
quot;Vx NS-DN : -li^N hmn 'b1? ns
v s * i ; - : jquot; v.' it jv -; : • • : •
quot;7N idni : '337 n^K nn^i 'nnÉ^Q-1?^ quot;jSn 9^3 'yamp;x nin' 'bx iüamp;) : nn« namp;'Kn ibn-Nb ,l?K ^inï » np^nnp^ TjbiT n^sni -jriK ipsbip nSüquot; via1? ^n^nnn Ni3n'3 'nSsanpanm : '3« rv^ai 'nna^Do ^3^«»
•-• k r J- t -'T quot; 1 vt * «t ,• T ... ' v. . . . . . ...
quot;7N Di»n N3xi: 'nbwj 'p: n^ni -6 NVDW 'nna^'o
. v v - ^ V ,T I'T IT •• K*T T r T ; Ir : • lt; •:*•:-:•
n^ïp Kr?]^-D« ornsx vit* 'ribt* nin' nÓNi prSr 3Ï3 '3:N nsn : -jSn d:K iamp;tlt; ^ n^N 'masi 3^i? ns^n nöSyn n^ni
. jjT Ir; - T V •• -i' : - IT ; • -.. - T ; IT ctt :
'T7D:n DJi nniy nnx-as ,l7X moNi : quot;ii3D D^D 1»
:q ■'': quot; : ■,T| ' quot; quot; quot; 'T'■ 'T-; ...... quot;l'
□quot;IÜ 'iK : n-isquot;f37 ninquot; n^n'i^s n^n Kin 3Ki?tfn»
niDi: h«T npnn nam nsn1?
inoni : w iqü) 3x^ni ni^ri -nm «
nt^Ki npïTK n^Dro^i nnc' iDtim rvbya ni2 mini
• . .T .!quot; quot;• quot; ' lV ■ :N - = .•• : , •■• - quot; T V T Iquot; T - ... lt; -
noNni nx 'O'ns laKinnK 7x^x1 : nnp^n o^mn dji ^ quot;ty bnn Dt?Ki n3i7D i^nquot;!^ ramp;tt nihrp ^xin;rn3
J T,T AT ; • t :it JV -: t • v •• ;
~!quot;i3Ki mn^ nmn^Ni npsi : nn,_i7p on^aïm HÖK n»
1 ;rtT 'quot; lt;•••quot; W ■■'T '•' ■■■|T . T iVT , r • ; - : t -
nnp? niptt quot;]-in3 ^mn nrros4 ^-ix 'n^N hin^nx npn üvy apw-ox nn^i : 133^ 'I-in 'n^ï-n3:nNï c» quot;by 1« rpr^n^N4! 6 n^n N^-DXI 'b -nyn 'ptrnn naxi ^313 Kb i3nn K^nin'D inpK'i ^Nin^i j3b jyji : baai?: h^'rini-jbi np np3Tn3n : 3itriN yn rj^bs 121« VVVp? quot;i;f^3 'nn : nin» isn quot;i^nïs 3J
quot;^^nNïi'i * : nirvb npx innm Dnn3TnN Dn-i3K » : ^^bi n'nxb |nj ninaai np3-ib fri'i onwi inr ^31 e]D3 ni?33 iDip'i iv^i Drir:sni xin int^'i iSsK'i
d,9t naNin'hx iidk'I : ♦iiN1? ^nW IQN'I
n: n:
GENESIS XXIV.
14 van de lieden der stad komen om water te scheppen. Zou zij de jonge doubter, — die, als ik tot Laar zeggen zal: »noig »tocli uwe kruik, dat ik drinke,quot; antwoordt: »drink, en ik zal »ook uwe kemelon drenken,quot; — diegene, [wolke] Gij hebt toegewezen aan LTwen dienaar, aan Izak; en laat ik door haar cr-
15 kennen, dat Gij aan mijnen heer gunst bewezen hebt. Vóór dat hij nu nog getiindigd had te spreken, kwam Kehekka uit, die geboren was aan Buthuël den zoon van Milka, de vrouw van Na'hor, den broeder van Abraham, en had hare kruik op haren
16 schouder. De jonge dochter was zeer schoon van aanzien, eer.e maagd, die geen man bekend had; zij ging af naar de wel,
17 vulde hare kruik, en kwam naar boven. De knecht liep haar te gemoet, en zeide: laat mij toch eeu weinig waters slorpen
18 uit uwe kruik. Zij zeide: drink, mijn heer! en zij haastte zich, liet hare kruik neder op hare hand, en gaf hem te drinken.
19 En als zij geeindigd had hem te drinken te geven, zeide zij : ook voor uwe kemelen zal ik scheppen, tot dat zij genoeg
20 zullen gedronken hebben. Zy haastte zich, goot hare kruik in den drinkbak uit, liep weder naar de brun om te scheppen, en
21 schepte voor al zyne kemelen. De man was verbaasd over haar, [doch] zweeg, om te weten,, ol' de Eeuwige zijnen weg
33 had voorspoedig gemaakt of niet. Als nu de kemelen genoeg gedronken hadden, nam de man eenen gouden neusring, een Deka' zwaar, en twee armbanden aan hare handen, tien [sikke-
38 lenj gouds zwaar; En zeide: wiens dochter zijt gijV geef het mij toch te kennen; is er in uws vaders huis ook plaats voor
2t ons, om te vernachtenV En zij zeide tot hem: ik ben de dochter van Bethuël, den zoon van Milka, dien zij Na'hor
25 baarde. Voorts zeide zij tot hem: zoo wel stroo als voeder
26 is in overvloed bij ons, ook plaats om te vernachten. Toen boog zich de man, en wierp zich aanbiddend voor den Eeuwige
37 neder. En hij zeide: geloofd zij de Eeuwige, de God mijns heeren Abraham, die Zijne genade en Zijne trouw mijnen heer niet onttrokken heeft: ik ben op den [regtenj weg, dien mij de Eeuwige gevoerd heeft, ten huize des broeders van mijnen
38 heer! De jonge dochter liep heen, en boodschapte ten huize
39 harer moeder deze gebeurtenissen. Kebekka had eenen broeder, wiens naam was Laban; en Laban liep tot den man,
30 naar buiten bij de wel. Als hij [namelijk] zag den neusring, en de urmbanden aan de handen zijner zuster, en als hij hoorde de woorden zijner zuster Eebekka, zeggende: aldus heeft du man tot mij gesproken, ging hij naar den man, die
31 nog stond bij de kemelen aan de wel; En zeide: kom, gij gezegende des Eeuwigen! waarom staat gij buitenV ik heb het
33 huis opgeruimd, eu de plaats voor de kemelen. De man kwam in het huis en ontzadelde de kemelen; dan gaf men stroo eu voeder aan de kemelen, en water om zijne voeten te was-
33 schen, en de voeten der mannen, die met hem waren. Men zetlede hem te eten voor ; maar hij zeide: ik zal niet eten tot dat ik mijne woorden gesproken heb; en men ant-
3i woordde: Spreek! Toen zeide hij : ik ben een dienstknecht
3j van Abraham. De Eeuwige heeft mijnen heer zeer gezegend,
28
•ra mi? «n na
1QN quot;HS^K : D^D mvb nxï' i^n t
t v •• lt;- v -; t -y- r *TT:m ' ir J ' \ ^ * t •»quot; : -
nnx np^N n^aroji nnir möKi nnirNi -iia wtsn
«t Iav; - I vv - : - ; •• j# jt : it ; , v : v ; | ^ lt;t ^ -
: rns'Dy ipn nai pngt;^V nnsh
rnV nNi» npni mm nanV rteVb Ntin-,n,i 10
. t: •.. lt;v -: •• |jt; • s- * ; •• - ; ,-«t • vv
■Sr niDi arnaK 'nx uru namp;x na^o-p VKinaS
Vquot;: . quot;T'•-! : ST •••'quot; . V.' ' •• -• : '
npT K? vw n^ina nxia nau ipni : naa^ ™
att: 1 ■gt; c : t ; ; v ; - «- , t -:r - ; # it ; *
nnKiiT? nayn r-rn : ma n^dhi nri?n mni n
rtt ti; • v v'-t i t-gt;t- - it - vt - Jquot; - : - T . t v-»quot; -
rw quot;lüNni : -^ap xa -IÖK»:I
mbirn1? Vam : mptt'ni ma mm mom dgt;
al;-; v' : quot; t : — vtt vt s - •• - ; - a* -:
quot;inoni : rin^1? iVa-DN a^K ?j,j05l7 oa noi^m = axirm aKi^1? iNan-bx mp rim npibrrVx ima i^m
i- ; * - a ' vquot; :. quot; •• v i tjt - Iv - v t - lt;- ; -
rvbxm nynb nV nxnt^D r^m : vVorba1?«
- s* ; * r , - -^t • r at ^ v.quot; t : • -»* t ; it - ; t :
n^ll nin^D^mn ^a i^xa 'm : nVdx lam mm ^ nivy mmbr on^Ds »atri ppa ant on i^xn
-'tt -1 t vt - • • ; lt;••.: a it : • l-^v tt •-•-••.• • t
-n^a ^ w n;an nk 'ö-na noNn : am « ■fa ^ajx bxina^na lOKm : pSS uS DI^Ü ^a« ia NiaDp-oa jamDa VSK rnxm : mreb nn'r na^p ™ * : mmV mnamp;i ipn : nVb Dipo-oa nay an ,3
.t .- . i-:» -.t i-- v t ^ t - -
nan arr^y yamp;x ania^ ♦ni? mm quot;rjna ion»! j3 : 'px ™ n»a njm nn: rjma arp iripxi
npaiSi : nVxn anaia nax n^a1? nam 'lym firn ns 1 '.m : pymK nxinn t^^mnK pb rm pb los'i nx s
-•;- . •' it t v t ^ *■'* t •- 'stt i tt- «att -• : vt '
i^p^aVinnK anpïmn^i DTin-nK nkna ■Sn kan wxn nan-na ncamp;6 ^n^njpan narriK ^ina sna notfn .* D^pamSir npy nam ^ •• a'Spa1? Difpsi npn 'maa paNn pna no^n na1? mm knaopi |an jnn a^parn nnan rnnpn wxn Nan ^ : n^K D^axn ^am rSan rhiS b'bi D^DaV
• * -: V t -; it J-; : Tv' • *gt;' f • - ; -
noNn nan 'nnan^DN np bax ab naxn SaxVVaaS oV^n ;s
■•■ lt;•- ITT : • ;i- • ■„■gt;-- - ■■• - «I'- TT -. ^ iJ7
nsü ♦anN-DN ma ninn : ^aa^ amax najr noNn ; ian is
V : V -: V Is- ■• Tl- • 1 T kT t: - ■■•r; n- - ,!r .
GENESIS XXIII XXIV.
ten aanhoren van het volk des lands, aldus: moogt gij mij toch aanhooren! dan had ik het zilver voor het veld [reedsj gegeven; neem het Van mij, dan zal ik mijne doode aldaar be-
15 graven. Ephron antwoordde Abraham, zeggende tot hem: mijn heer 1 hoor mij: een land van vier honderd sikkelen zilvers, wat is dat tnsschen mij en tusschen u? begraaf slechts uwe doode.
1^6 Abraham hoorde naar 'Ephron, en Abraham woog aan 'Ephron het zilver toe, waarvan hij gesproken had, ten aanhooren der kinderen 'Hets, vier honderd sikkelen zilvers, bij den koopman
17 gangbaar. Aldus werd bevestigd het veld van 'Ephron, dat te Machpéla is, het welk voor Mamré ligt, het veld en de spelonk daarin, en al de boomen op het veld, welke binnen al
18 zijne grenze rondom stonden; Aan Abraham ten aankoop, voor de oogen van de kinderen 'Hets, van allen, die tot de poort
19 zijner stad ingingen. En daarna begroef Abraham zijne vrouw Sara in de spelonk des velds Machpéla, voor Mamré, hetwelk
20 is 'Hebron, in het land Kena'Sn. Dus bleef het veld en de spelonk daarin aan Abraham, tot eeno erfelijke begraafplaats# van de kinderen 'Hets.
1 Abraham Was oud, gevordetd in jaren; en de Eeuwige had
2 Abraham in alles gezegend. Toen zeide Abraham tot zijnen dienstknecht, den oudste van zijn huis, die al het zijne be-
3 stuurde: Leg toch uwe hand beneden mijne heup. En ik zal u doen zweren bij den Eeuwige, den God des hemels en den God der aarde, dat gij geene vrouw voor mijnen zoon zult nemen uit de dochteren des Kena'Sniets, in wiens midden ik
4 woon. Maar dat gij naar mijn land en mijne maagschap zult
5 gaan, om eene vrouw te nemen voor mijnen zoon, voor Izak. De knecht zeide tot hem: misschien zal de vrouw mij niet willen volgen naar dit land; zal ik uwen zoon dan terugvoeren
f. naar het land waar gij zijt uitgegaan ? Toen zeide Aoraham
7 tot hem: wacht u, dat gij mijnen zoon niet weder derwaarts voert. De Eeuwige, de God des hemels, die mij genomen heeft uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap, en die mij toegezegd, en mij gezworen heeft, zeggende: uwen zade zal Ik dit land geven! die zal Zijnen Engel voor u heen zenden, zoo dat gij eene vrouw voor mijnen zoon van daar nemen
8 znlt. Maar zoo de vrouw u niet zal willen volgen, dan zijt gjj vrij van dezen mijnen eed; mijnen zoon echter zult gij niet we-
9 der derwaarts voeren. De dienstknecht legde zijne hand beneden de heup van Abraham, zijnen heer, en hij zwoer hem, op
10 deze afspraak. Toen nam de knecht tien kemelen, van do kemelen zijns heeren, en toog heen, en [van] al het kostbare zijns heeren was in zijne hand; hij maakte zich op, en ging
11 naar Aram-ÏTaharajim, naar de stad van Na'hor. Hij liet da kemelen nederknielen buiten da stad, bij eene waterput, tegen avondtijd, den tijd dat de [water-] schepsters naar buiten gin-
12 gen. En hij zeide: Eeuwige, God van mijnen heer Abraham! laat het mij toch heden gelukken, en bewijs gunst aan mijnen
13 heer Abraham! Zie ! ik sta bij de waterwel, en de dochters
na 3D mtr «n td
5103 ♦nrii *h nnx-DK ,n« IÓNS rnwroj;
Ivlt;v • - T -V* t ; w Jr ' • }'j- *• I '-r r -^ lt;••; t ;
quot;ntt : naE' ^hdtin nnapNT ♦asonjp n^n-quot;
tiorte niKD j?aiN V-ik nblDN1? Dnnasvo
I v'jv co'v,v s *■ - :quot; I vv r : •*' -: i j •• vt t; -
-Vx □ma» yam : quot;iap ^na-n^i Nin-nö nvai ^a «
T T; - •»- ; •- | i I; vl.: •quot; •• : a* - : iquot; r ••
rnxa nan ^Dan-nx jns^quot;? ornax 'jnaj? mty iQp'i *: inbS nai? eioa hixa ^anx nn-^a ^
■••• ; ^ITJT- Iquot; - v . Ivv Iv-y . •• ;- Aquot; ••;
nnypni nn'^n NnoD ^07 1^« nSfiaoa |iSö^ : a^D iSar-Saa iamp;st nn'^a V^n~Sai ia-i^« irnnsi: ^a baa nn-^a vyb n^ö1? DnnaxS
n^asn nip niijpquot;1?^ in^« nn'^-riN ornax -iapT lan^x myani nn^n opn : ry^a rns4a ?nan Kin «naa a
•J v -: ,st t ; quot; ; v t - I rr- I -it : I ; • a ; v iquot; ; -
D^a^a JO jgt DnnaNi D : nir^a nm na^-ntn^ onnaNV « irva ]\gt;j: ina^N DnnaN4 na^n : tóa Dnnax-nK ^na ninn = hm ^3^1 ^a^nnn^n^rD^ iVn^-baa b^an a rrüap aab rr^N npn-K^ nè'K p«n ♦ribxi D^n Ti1?» ♦rinSia-^i ^ns-Sx 'a : lanpa a^» »aiN n^« ^an 1 quot;i6 naj;nvS« na^n : pnrb riaS n
■r\a ym a^nn mn rnKn-'b« ^nróna^n^nnaKn
* T lt;•• T IV A- I V-»T T V i--jr VJV T T * T J*
nafnDnnaxvjN naxn :D^a nsxn^K fnijn-Sx ^31 'inpb nksD'ó^n inirr : naty ^a'nx an^rrfa ?jS» naxb'V^a^n^ ♦'p-nan nV^l'^nSia p^ai' ~3« n^aa nnp^l ^kSiasba rhv\ NinnKtn f nNrrnx frix^nï1?
h^NnnaNnKS-DNi 1 Dtra ^aquot;? n'^Kn iTT-nN na^n D'^n : natf a^n üh 'ia-ns pn m ♦njp^a o
ngt;
de Engel des Eeuwigen tot Abraham ten tweede male, uit den
10 hemel. En zeide: bij Mij zelven heb It gezworen, spreekt de Eeuwige, vermits gij deze daad gedaan, en uwen zoon, uwen
17 eenigen, niet onthouden hebt; Dat Ik u aanhoudend zegenen, en uw zaad zeer vermeerderen zal, als de sterren des homcis eü als het zand, dat aan den oever der zee is, en uw zaad zal de
18 poort zijner vijanden innemen. Met uw zaad zullen al do volken der aarde zich zegenen, ter belooning dat gij naar Mijne
19 stem geluisterd hebt. Hierop keerde Abraham tot zijne knapen weder; zij maakten zich vroeg op, gingen te zamen naar Belir-'Seba'; en Abraham woonde te Beër-'Seba'.
20 Het was na deze gebeurtenissen, dat aan Abraham het volgende gebootschapt werd: zie! Milka heeft aan Na'hor uwen
21 broeder ook kinderen gebaard, 'ütz zijnen eerstgeborenen, IJuz,
22 diens broeder, en Kemuül den vader van Aram. En Kcsed,
23 'Hazó, Pilda's, Jidlaf en Bethuül. Bethuül nu gowon (Ilibka), deze acht heeft Milka gebaard aan Na'hor, den broeder van
24 Abraham. En zijn bijwijf, welker naam was Keuma, baarde ook [kinderen, namelijk] Téba'h, Gra'ham, ïaha's en Ma'acha.
23. 1 De leeftijd van Sara was honderd zeven en twintig jaren;
2 dit waren de levensjaren van Sara. Sara stierf in Kirjath-Arba', dat is Hebron, in het land Kena'ün, en Abraham kwam om over Sara rouw te bedrijven en haar te bewee-
3 nen. Vervolgens stond Abraham op van voor zijne doodev
4 en sprak tot de kinderen 'Hets aldus: Een vreemdeling en bijwoner ben ik onder u; geef mjj een erfelijke begraafplaats onder u, op dat ik mijne doode van voor mijn aan-
5 gezigt begrave. Do kinderen 'Hets antwoordden Abraham,
6 zeggende tot hem: hoor ons, mijn heer! gij zijt een goddelijk vorst in ons midden; in do. uitgelezenste onzer grafsteden begraaf nwo doode; niemand onzer zal zijne grafsteden u
7 onthouden, om uwe doode te begraven. Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor du
8 kinderen 'Hets. En hij sprak met hen, aldus: Indien hot met uwen wil is, dat ik mijne doode van voor mijn aan-gezigt begrave, zoo hoort mij aan, en doet mijnentwege eer.u
9 bede bij 'Ephron, don zoon van 'Zo'har. Dat hij mij de spelonk Machpela geve, die hem toebehoort, welke aau het einde zijns velds is; dat hij zo mij voor de volle waarde in zilver geve, tot eeno erfelijke begraafplaats in hot mid-
10 den van ulieden. 'Ephron nu zat in het midden der kinderen 'Hets; en 'Ephron de 'Hitiet antwoordde Abraham, ten aan-hooren van de kinderen 'Hets, voor allen, die do poort
11 zijner stad inkwamen, zeggende: Neen, mijn heer! hoor mij, het veld geef ik u, ook de spelonk, die daarin is, zij u gegeven; voor de oogen der kinderen mijns volks gocf
12 ik zo u, begraaf uwe doode. Toen boog zich Abraham
13 neder voor het volk des lands.- En liij sprak tot 'Ephron,
26
ja 23 rm quot;n kti d
wyim ^ :D^n-p Dn-aK-b'K nm* -is^o ^
; v.- : * r v - # • it t - » • \^**gt; t : - v v,t : h-: -
■nKn3Bgt;n üVmtn quot;Qirrns4 nwv namp;it ry*^nirf-om
^ v t ; v- t j : v^- jr t - ... t * t* «v -f i • at : *-.;
TC™ niix rnnrn ^quot;inx : ^Tn^ns4 jpn p m ï-jyir E'in D'n im bm D^b^n '33133
v i ■—: lt;1t- -- : - : •quot; x -■•••: i :
im 3^ pxn «i'i ^3 i3n3nrn : V3»K lyv ^ nn* 13^ iDpquot;! inyrVx Dnn3« zm : ♦S'ps nyo# ^
vt:- ^ ;iquot;- ir-.t- t t: v t t; - t^t- i* i ; t : v,quot; t
3 * : V2V *1N33 Dnn3N 3^1 V2V i
nlt?T mn iDMb DrnDK1? -i^i nksn nnnnn nn» ó n3-nN'i HM mraS D^3 Kin-Da n^D «
quot;* t v: ^ ^ v ' '' t ^ t : v t v - ;r : '
t^ps'nKi irn-nxi ni^rnKi : din '3« ^iop-nNi rntt ^ ri2bamp; npirnt* ■^t7, : S«in3 nNi ciSi^nHi«
jt . Iat. • v j-t ; iquot; ; • » vquot;: 'atquot; ;, v%:
nöi^i no^i I^tsi :Dnn3N n« mnj? nsba
rtt ! •*t ; v : - i* it t ; - ,j' quot; \. r: r : • jt ;it
3 : n3^a-nxi iynn-n«i onrnxi n3u_nst nih-d: nVm
it -;r v ; - v: -- v; --.• v • - •.•lt;••-
^ ^3^1 nr^ on'^i nr^ nxü nni^ «n V.TI s jt3 p«3|ii3nNinp3nsnnp3 nSf norii : nn'^ 3
♦J3 bi?Q orroN bj^'i: nnbVi T3pV orri^N4 k3»i ^3 j quot; un 3333; '3:s4 3^invna : nn-^s-Sx isti inp t £ nn-'i3 i^i : 'jsta 'nö aiai; n^p-ntrix •h n i:3in3 nnx öflbx N4^: ♦J-IK I i^aiy: iV-ipK^' DHT^rnx 1 •
iispTix wèa ^nDT.N4 l^p ian3p Ttm ■'j3gt;pijrrDj;V inn^^i on-ax Dp;i : i3pp ïjap.r -n« n3ipb oiparnx -iakb snx nsVi nn n-quot;DN ^quot;[ri,i : quot;rir|3 |iquot;)ii^3 'iis^D 'm d
n^n^Vo t]B33 nyps i^-n^n^apann^p nn-^3 -]in3 31?» jns^i : nsp-riTn^b 033103 '4 «v
rt t* . i # : ^ ^ * V V''T quot; **• ' :q 9V
^3 737 nira 'jms □ni^-nx ^nnn p-is^ ^
h-t^n 'ri^-^S : idn5? ^
quot;)Df5 -jj? n»rinj ^-^3 ^ n^ni ^ iriW n^pni ^ piajrVtf lin^i : psn-D^ 'JS1? Dnnssinn^'i ; -[nrj.
;•» ) t»
GENESIS XXI XXII.
30 gü bijzonder gesteld hebt ? En hij antwoordde: dat gij deze zevenlammeren van mijne band zult nemen, ten einde het mij tot getuigenis zij,
31 dat ik dezen put gegraven heb. Daarom noemt men deze plaats Beër-
32 'Seba', want aldaar hebben zij beide gezworen. Zij maakten dus een verbond in Beër-'Seba'; daarna stond Abimélech en Pichol zijn krjjgs-
33 overste op, en zij keerden weder tot het land der Philistijnen. Hij (Abraham) echter plantte geboomte in Beër-'Seba', en riep aldaar
34 aan don naam des Eeuwigen, des eeuwig bostaanden Gods. En Abraham hield zich in het land der Philistijnen langen tijd op.
1 Het was kort na deze gebeurtenissen, dat God Abraham beproefde. Hij zeide tot hem: Abraham ! Deze zeide! hier ben
2 ik! Toen zeide Hij: neem toch uwen zoon, uwen eenigen, dien gij bemint, [namelijk] Izak, begeef u naar het land Moria, en breng hem daar tot een brandoffer, op een der bergen, dien Ik
3 u zeggen zal. Abraham stond des morgens vroeg op, zadelde zijnen ezel, nam zijne twee knapen met zich, benevens Izak zijnen zoon, kloofde hout tot het brandoffer, maakte zich op,
4 en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. Op den derden dag hief Abraham zijne oogen op, en zag de plaats van
5 verre. Toen zeide Abraham tot zijne knapen: blijft gijlieden hier met den ezel, doch ik en de jongeling zullen gaan tot ginds,
6 ons aanbiddend nederwerpen, en tot u terug keeren. Abraham nam het hout des brandoffers, legde [het] op Izak zijnen zoon en nam in zijne hand het vuur en het slagtmes ; aldus gingen zij
7 beiden te zamen. Toen sprak Izak zijnen vader Abraham aan, en zeide: mijn vader! Deze antwoordde; hier ben ik, mijn zoon. Gene zeide weder: hier is [wel] het vuur en het hout, maar
8 waar is het lam tot het brandoffer ? Abraham zeide : God zal zich [van] het lam tot brandoffer voorzien, mijn zoon! Zoo gin-
9 gen zij beiden te zamen. Als zij nu aan de plaats kwameu die God hem gezegd had, bouwde Abraham daar een altaar, rangschikte het hout, bond Izak zijnen zoon, en legde hem op
19 het altaar, boven het hout. Hierop strekte Abraham zijne hand
11 uit, en nam het slagtmes, om zijnen zoon te slagten. Toen riep een Engel des Eeuwigen tot hem uit den hemel, en zeide :
12 Abraham 1 Abraham! En hij zeide : hier ben ik ! Geno zeide : strek uwe hand niet uit tot den jongeling en doe hem niets; want nu weet Ik, dat Gij godvreezende zijt, daar gij uwen
13 zoon, uwen eenigen. Mij niet onthouden hebt. Abraham sloeg zijne oogen naderhand op, en zag eenen ram, die in de struiken met zijne horens verward was. Toen ging Abraham hoen, nam- den ram en bragt dien tot brandoffer, in plaats
11 van zijnen zoon. Abraham noemde den naam dier plaats: do Eeuwige zal voorzien! waar nog heden gezegd wordt: Op den
15 berg des Eeuwigen zal voorzien worden. Hierop riep
25
aa «a K'vï na
lia^a^onjjn n'^aa ya^riK 'a quot;IÖ^I : n^ab nari1' tlt;yT ja-1?^ : mtn quot;i^arrns ♦rinan 'a n^quot;? ^-rmn ^ nna inna^ : i^a^: »3 vzw -wa si'nn D^ab ^
ns-bx iasy*i iKain^^yai •nbó^ax Dp'is-bx iasy*i iKain^^yai •nbó^ax Dp'i vzw i^aa
jv V tquot; # t : ^ ~ • I v v • -: It-t- -at -•,• : *
mrr at^a Dty-Knp'quot;) ya^ nxaa bm ym : dtuj^ö ^
vt : jquot; : t tI: •- j -lt;it — ; • v i- * j-•• r : .• ;
a *: D'an DW D'niyba risa omax *iri ; DSIÏ; 7« *
i* - }' t v* ! * * . j ! vt. t : - tst- ^ ,t ■',,
-lortn DiriastTiN HM D^ribxrii n^n onagri nnx s ÜT^-'nK^rnx Nrnjp IQ^I : ornaK V^K a
bp in^rn nnan pNquot;1?» ^y^'i phx'-nx nanxquot;*iBgt;N Dnia« oa^'i : ïi^k ion t^k annn nnx rh'fi3
t t; - quot; ^ i iv •• j' v*.* -s . •tiv - - -c r ;
Pnr nxi 1ns4 mp ^^tik npn lion-nw Van^i ipaa
jt • Vquot; ; • t T ï «*• s v i-•- -:. v -;r- ïv -
n?^ ^ ^
tik kti vy^-nN oniax Kfch ♦a'^n ai»a : D'ri^n ■gt; ■djt rf3 oaVia^ nyrSNDrna» iün^ : phno Dipsn ^ : oa^K nai^ mnn^i n'a-^ na1?: -iróm w\ iiónn
. »••• quot; quot;3 w -; 1- ; •; :iquot; *- - - : f ~.i- -:i-
1T3 nj3»i 1 ia pny;^ nS^ri onnaK n^i1 prrc» IÜN'I : ITH» Dn^ laSii n^aNarrnNi ^n-n«» VsnnjniDN'i ^a ^3rno^ »a« ra» dh'isk-SN 1^-nxT D^ribx onnax IÖN'I : ni^n nw D^jrriquot; DipDir1?» ': nn» crnJ laW ^3 n^S n^n a 'n« raran-ns4 bnnax Dir fan. D'n'jNniS-iONt Sra» naTarr-1?^ inK Dfen 1:3 pnvrnK ip^i D'vjrn nba^arrnK iV-ns bn-jax rbah : ' 1 Dm3K idn'I D'oi^n-ja nirr ri^a vSk Knp'i : i:3-n« ^
. -«t t; - , v . v- ^ - t - i • t : llt;- : - t •• ti: •- 1 ;
*^«■1 ^Tn^n-bK IQ^I : ♦jan ION»I onns»^
NSI nn« «i^a nny' »3 noiKo iS 'ryn
j • T - ^ • v» ^ lt;••; r • ; -t -t - -•• ta: i - j-
vi^_nNDni3« vim : ^OD ^jnp^nN nivn ^
np'i bn-i3X iSn vnp3 -taaa Tn«3 hm Vs-nani kti
*'•'quot; t t : - Pve»— at ;!-: Ir : - v:iv - - *- »quot; *•s :~quot;
aiparrap artiax : 1:3 nnn rbyb 7«n'nN ^ Kip'i : nKT nirr nn3 di:m iöh» ivh n«T' nirr «mn quot;3
VTl; • - v tiquot; kt i j' : - ■«•• Tiquot; v -j av ; • -•t : v. -
GENESIS XXI.
cn word gespeend; cn Abraham maakte eenen grooten maaltijd, op 0 den dag, dat Izak gespeend werd. Sara zag den zoon van Hagar de
l0 Egyptische, dien zij Abraham gebaard had spottende. En zij zeide tot Abraham: drijf deze dienstmaagd en haren zoon vreg; want do zoon dezer dienstmaagd zal niet erven met mijnen zoon, met Izak.
H De zaak mishaagde in Abrahams oogen zeer, om zijns zoons wil. Maar Grod zeide tot Abraham: laat het niet mishagen in uwe oogen om don jongeling noch om uwe dienstmaagd, [in] al wat u Sara zeggen zal, luister naar hare stem ■; want naar Izak zal uw zaad gels noemd worden. Doch ook den zoon der dienstmaagd zal Ik tot
14 oen volk maken, om dat hij uw zaad is. Toen maakte Abraham zich 's morgens vroeg op, nam brood en een' lederen zak met water, en gaf het aan Hagar, het op haren schouder leggende, benevens hot kind, cn zond haar weg. Zij ging heen, en
15 verdwaalde in de woestijn van Beër-'Seba'. Als nu het water uit den lederen zak ten einde was, wierp zij het kind onder
10 een' der boomen. En ging en zettede zich van verre, op den afstand van een boogschot; want zij zeide: ik wil niet toezien als het kind sterft. Zij zat dus van verre, verhief hare stem
17 en weende. Cjod hoorde de stem van den jongeling; en een Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u Hagar? vrees niet! want God heeft des jongelings
18 stom gehoord, daar waar hij is. Sta op! neem den jongeling, en ondersteun hem met uwe hand ; want Ik zal hem
19 [nog] tot een groot volk maken. Toen opende God hare oogen en zij zag eenen waterput; zij ging heen, vulde den lederen
20 zak met water, en gaf den jongeling te drinken. God was met den jongeling; hij wies op, woonde in de woestijn, en werd
21 een boogschutter. Hij woonde [namelijk] in de woestijn Paran; cn zijne moeder nam hem eene vrouw uit het land Egypte.
22 Het was om dezen tijd, dat Abimélech, benevens Pichol zijn krijgoverste, tot Abraham zeide als volgt: God is met u, in
23 alles wat gij doet. En nu, zweer mij hier bij God, dat gij mij, noch mijnen kinderen, noch mijnen kleinkinderen, valsch zult worden; gelijke genegenheid, als ik u bewezen heb, zult gij mij bewijzen, alsmede aan het land, waarin gjj u opgehouden
24 hebt. Abraham zeide: ik zal zweren. Doch Abraham berispte Abimélech wegens eenen waterput, dien Abimelechs knechten
26 geroofd hadden. Maar Abimélech zeide: ik weet niet wie deze zaak gedaan heeft; ook gij hebt er mij niets van te kennen gegoven; ook heb ik er niets van gehoord, dan op
27 dezen dag. Abraham nam schapen en runderen, 3n gaf [die]
28 aan Abimélech, en zij sloten te zamen een verbond. Abraham
39 stelde zeven ooi-lammeren bijzonder. Toen zeide Abimélech tot
Abraham: wat beduiden hier deze zeven lammeren, die I. 7
-24
K3 ID
Nini: prorriK bwn nn^p bnnas vp] Süri» : pnïp DnnasS nnbpB'N nn^an n:n-f3-n« rniy -pW^inarn^ n^in nonn DrnaxViö^nv
i v - • lt; ■•• at i v ; ^ - jt t it vr t r: -mz
vyn ixti quot;isnn yr) : pnv'dv vtdi* nxin noxn ^ j7T;bN onnaN^x D^HSK inah : 1:3 nni« hy onnpx ^ vgv nniamp; noxn n^Sb ^nos-^i vnpx 'iïh nüsn-n-nK DJI : vy wp\ pra^^nbpn ^ M nam anfnp^ ^pia 1 DHID^ DS^'I : Kin ^n? ^ ^
.„; ..... i-.- p... - -t t: - -•...-- p l{j j -; ;- r
vnrn -nVni nn^n iTn-nsi naac'-^ D'ty un-Sx rm
r .. - I vjquot; - tav ; - ;r vv-quot; v: vt : • - st tt v !-•••-
nbri-n« quot;fyp™ nonn-fp D^n •• yyv i«3 ^1P3,D ^nuVD pmn tiio nV arói quot;•nVni : an^n nn« nnn to
J..-, I- ; • J •-quot; • r I v •• - I V •• - r • -m J- - - v-j
-m^rn_ nibQ a^nT-iTnnioa nx-iN-b^ nipx *3 namp;p 'D^^Ö bifp-nx :^3n^^yp ^
»0^3 ♦NTn-'pK nan •n^nanVnaNnd^n-pnan-^
s-. t r * ; •»• quot; att i^t - vt v gt;- • - t - • • t t . V
i^n-n« ^ : D^-NIH ik}N3 ijttn Vip-bx DWK ngt; -m bnW npan ü ^ttik 'pjnni lt;='
-mpB'niD'D nam-nx K}ani 03 Kirn, n^ ♦nn ninas 3^1 Snri njan-nx D\r6K ♦nti': n^an = n^s4 lax iS_npni rix3^3ia3 3tJ'»i': n^p nih ^
iT • -J * ^ i- • - i at t •»-:•; •-hquot;- it i- jv
a * : Dnsa pjssa §
Dnquot;i3Nquot;bK ix3ïquot;^'V3,ai nba^K la^i «inn n^3 ♦,-in33
vt t ;^ - v t : - • fv v • -: v j- • - , ^1quot; * :'
n^3^n nn^ : njsty nnx-n^ bbn ^aj; D™ las1?« w^n^« nons ^naabi 6 nptyn-DK nan brftttr1? natfn : ns nnnrn^N pxn-Dyi na^ rr^n ^a];^ hinNquot;1?^ ^3Kquot;nK 0^3«' n3ini : ^3^« ^aK onna^ r,3 N4S ^Sa»3K naxn : ^a»3« iSra W D;an n«3 « ^a^ Dai. ^ nnan-Nb nn^-oai nrn n3nn-n« ni^ ^a ^Sa^i? jnn np3i fNS bnna^ n^i: Di;n ws ^a^ ab ,= ^nn^ |N^n^33 j;3^quot;nNiDnn3ilt;3ï.,i :nn3Dn^^inn3fi ~\m n^n nco3 nahna Dmas4-^ nba^K na'^n
jv 'j v quot; r t ; quot;«v t quot; •'t at t; - v I v• -; v ;-
6 heb ik dit gedaan. Toen zeide God tot hem in den droom: ook ik weet, dat gij dit in onschuld nws harten gedaan hebt; derhalve heb Ik u ook weörhouden, van tegen Mij te zondigen, en daarom
7 heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren. En nn, geef do vrouw dezes mans weder, want hij is een profeet, dan zal hij voor u bidden, en gij zult in het leven blijven; doch geeft gij [haar] niet
8 weder, dat gij sterven moet, gij en alles wat u toebehoort. Abimé-lecb maakte zich des morgens vroeg op, riep al zijne dienaren, en bragt hun al deze woorden ter ooren; en de lieden geraakten in
9 groote vrees. Abimtlcch ontbood hierop Abraham, en zeide tot hem: wat hebt Gij ons gedaan, en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en mijn rijk zulk eenc groote zonde hebt gebragt ? Daden, die niet behooren gedaan te wor-
10 den, hebt gij tegen mij gepleegd. Voorts zeide Abimélech tot Abraham: wat heb gij toch gezien, dat gij dezo daad gedaan
11 hebt ? Abraham zeide : om dat ik dacht: welligt is er geeno vrees voor God in deze plaats; dan zal men mij ombrengen,
12 om mijner vrouwe wil. En ook inderdaad is zij mijne zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter,
13 on zij werd mij tot vrouwe. Toen mij God nu uit mijns vaders huis deed dolen, zeide ik tot haar: dit is uwe genegenheid, die gij mij bewijzen zult: op elke plaats, waar wij komen
14 zullen, zeg van mij: »hij is mijn broeder.quot; Toen nam Abimélech schapen, runderen, knechten en dienstmaagden, en gaf
15 [ze] aan Abraham; ook gaf hij hem zijne vrouw Sara weder. En Abimélech zeide: zio daar! mijn land is voor u; waar het goed
16 is in uwe oogen zet u neder. En tot Sara zeide hij: zie! ik heb uwen broeder duizend zilverlingen gegeven, dit zij u tot dekking der oogen, tegen allen die bij u zijn; en tegen elk ander zult
17 gjj verdedigd worden. Abraham bad tot God; en God genas Abimélech, ook zijne vrouw en zijne dienstmaagden, zoodat zij
18 baarden. Want de Eeuwige had elke baarmoeder toegesloten in het huis van Abimélech, ter oorzake' van Sara, Abrahams vrouwe.
1 De Eeuwige bedacht Sara, gelijk Hij gezegd had: en de Eeuwige
2 deed Sara gelijk Hij gesproken had. Sara werd zwanger, en baarde Abraham oenen zoon in zijnen ouderdom, op den bepaal-
3 den tijd, dien God gezegd had. Abraham noemd» den naam zijns zoons, die hem geboren was, dien Sara hem gebaard had, Izak
4 (Ji'z'hak). Abraham besneed zijnen zoon Izak, acht dagen
5 oud zijnde, gelijk God hem geboden had. Abraham was honderd jaren oud, toen hem Izak, zijn zoon, geboren werd.
C En Sara zeide: God heeft mij lagchen verwekt; elk die het
7 hoort, zal om mij lagchen. Voorts zeide zij: wie heeft Abraham toegezegd: Sara zal kinderen zogen ? en toch heb ik hem
8 eenen zoon in zijnen ouderdom gebaard. Het kind groeide op
23
* • quot;T lt;• IT J- -; I- • v: IT T quot; .v - ^ I * Jm T
VITO ïinix ^«-DJ^nKinN? n^ ^aaronn »3
ft* -:iquot; v.1 : i r it - Is ; vit r ■*• I ; it : t ; «•
|. • T ... ,.^ lt;•• T t i r iv •• j: ' I V quot; s . • '■gt;quot;
Kipn ip33 riba^N4 or^'i : nnx mbn n
Tl;-- iv - |v v • -; - I it v -: t : . ~ » #T
INTquot;! DrwTN3 nV«n ann-in-brns1 vis^sS -na i1? na'^'i dhidnS xip] : nto n
nxLTi ^nsbnD-^'i n«3n ^3 quot;6 ♦nNtn-nöi nwy
•jr T -: i.' ; - : - quot;: y- T t y quot; *'. 'r • -«T T %V T T lt;* T
-IVQ'QS4 ION'T : najr nwv wp-ab nirx D^JTÖ nVia gt;
^ I ••• KT- ^ • -I V j - r t t i- t tiquot; -•■.• -: • -: r at ;
noN'i :nTn wrnK »3 n^-i no DITD^N ^
IV- T - V , T T J- T • T -Jr AT T :
quot;bp ♦iianm nrn oipaa d^Vn nx-i^-rx pi \-nÓK »3 Drn3«
- • v. t -:r isv - ' ^ T •quot; •gt; * v: •*- : • I iquot; I lt;- • ; - t -»• t t : quot;
Kx-m KS IS4 Nin »3Squot;n3 Tm : 'nm I3quot;i ^
Art W 'S *.. * T ' *' .quot;s V T quot;: . l :i '
nraa D^riw lynn n^«3 w :n^7 v^nni^ p_ □ipon-,?3 Sn4 naj; wyn iiDn n? ht» quot;jöni
-V -: I T - . T^ lt;v a'^t • *.• -: r -gt;v -: . | ••; - -»••• t. — t
-ip3i ?xs npi : Kin 'nx 'S-nDK hö^kü:-quot;
'TT » ■- | V v • -| gt; I------| j' T v * : . * T quot;• T
: irv^K mty nx i1? strn Dm3«i7 \m rina^i anavi
i • jrr vquot; v-«t- at t : - ; Kquot; •- t :# *r -w
mirSi: 3quot;^ 3it33 rnaV nsn 1^3« iüki ^
-•TT :. iquot; I : J - Iavt.: gt;■' y quot; , Jquot; ' 'quot; vr ' quot; -'-'1:'
^ rnD3 quot;|y«in nsn tiD3 ^nnj nan idn
v. :f '~ quot;1 ■* ; 'T ij ' I * t ; Jv v lv lt;v • - t •• • - t
D'nSsn-7K Dmss4 SSam : nnbai ^3 nxi nnx
A- . v; it V v,T T; - jquot;- . -it : v jquot;: rlftT * ^v 1
: HTI vnhQxi in^«quot;nxi quot;rjSün^'nx D\I^ «ann i3T^ dht^ ngt;'3 nin» nw nxr^ m
^tt J- ; I VAV * -j ■quot;• ; v t ; t : - quot;t « t r
)j-r -jt 1- it t; - v gt;••
: 131 T^X3 nTü'V nin^ IQN: T^Nt3 nn'^n^ï
,.. . J.. _. ,- VT T . VT . ^s._ AT T J... -. ,- ^TTQ QV
mx nni-i^K vaprb r3 Dm3Hb nnir nbrn mm 3
^ quot;quot; '1 vfquot;: quot; ' AT'''*:* '*•quot; 'JTfr • quot; • ^STT •.•••- - - -
quot;Ttfx irnSian iJ3_asgt;-nx am3K mpi : D^n'jM j
v -1. v - 1 - s^: v v t t: - tI: *- i* - v:
quot;[3 133 pnrnx ann3N4 : pni*» rró -iVmSs
• v ; J -t ; • v t t; - tlt;t- I it : • vtt j r :it
quot;|3 Drn3«i * ; inK nis *1^x3 npp n g rhf no'tfni : 133 pny nx 'h nSra n:^ n^n 1 -'bbp *p nzxn): ^-pns; jra'^rrVs D'n^K 'h namp;v pns, i^n : v:p6 p rriv 0^3 npw Dfn3xL? n
•.\v quot; itI-.;* lv,,, • vr »• att v* t •• t t; - ;
23 ik kan niets doen, tot dat gij er komt. Hierom noemt men
24 den naam der stad 'Zotir. De zon was opgegaan boven de aarde, als Lot te 'Zoïir aankwam. En de Eeuwige deed regenen over Sedom en 'Amora zwavel en vuur, van den Eeuwige
25 uit den hemel. Hij keerde deze steden om, als mede de gansche vlakte, benevens al de inwoners der steden, ook het
26 gewas van den aardbodem. Als zijne vrouw achter hem omzag,
27 werd zij eene zuil van zout. — Abraham begaf zich des morgens vroeg naar de plaats, waar hij voor het aangezigt des Eeu-
28 wigen gestaan had. Hij zag nit naar de zijde van Sedom en 'Amora, en naar de zijde van het gansche land der vlakte; en zag, dat een vurige rook uit do aarde opkwam, als de
29 vurige rook eens kalkovens. Aldus, toen God de steden dei-vlakte verwoestte, gedacht God aan Abraham, en zond Lot weg nit het midden der verwoesting, bij het omkeeren der
30 steden, waarin Lot gewoond had. Lot toog op van 'Zo'iir en woonde op het gebergte, en zijne twee dochters met hem ; want hjj vreesde in 'Zo'iir te wonen. Hij woonde in eene
31 spelonk, hij en zijne beide dochters. [Eens] zeide de oudste tot de jongste: onze vader is oud, en er is geen man in het land, om tot ons te komen, naar de wijze der gansche aarde.
32 Kom! laat ons onzen vader wijn te drinken geven, en bij hem liggen; op dat wij van onzen vader kroost in het leven
33 behouden. Zij gaven haren vader dus dien nacht wijn te drinken; toen kwam de oudste en lag bij haren vader, maar hij merkte [het] niet, noch bij haar nederliggen, noch bij
34 haar opstaan. l)es morgens daarop zeide de oudste tot de jongste : zie I ik heb in den afgeloopen nacht bij mijnen vader gelegen, laat ons hem ook dezen nacht wijn te drinken geven, en ga gij dan en lig bij hem, opdat wij van onzen vader
35 kroost in het leven behouden. Zij gaven haren vader ook dien nacht wijn te drinken; toen stond do jongste op, en lag bij hem, maar hij merkte [het] niet, noch bij haar
36 nederliggen, noch bij haar opstaan. En de twee dochters van
37 Lot werden zwanger bij haren vader. De oudste baarde oenen zoon, en noemde zijnen naam Moüb: deze is de stamvader
3g van [het volk] Moüb, tot op dezen dag. En de jongste baarde ook eenen zoon, en zij noemde zijnen naam Ben-'Ammi: deze is de stamvader der kinderen Ammons, tot op dezen dag.
1 Abraham toog van daar naar het zuiderland, zettede zich neder • tnsschen Kade's en tusschen 'Sur, en hield zich op te Gerar.
2 Abraham zeide omtrent Sara zijne vrouw: zij is mijne zuster;
3 toen zond Abimélech, koning van Gerar, en nam Sara weg. God kwam tot Abimélech in eenen nachtelijken droom, en zeide tot hem: gij zijt des doods, wegens de vrouw, die gij weggenomen
4 hebt; want zij is aan eenen man gehuwd. Abimélech nu was niet tot haar genaderd; hij zeide dus: Heere 1 zult Gij ook
geen onschuldig volk dooden? Heeft hij niet tot mij gezegd: »zij is mijne zuster?quot; en zij [zelve], ook zij heeft gezegd;»hij is mijn broeder;quot; in onschuld mijns harten, en reinheid mijner handen
22
3 W «quot;in 12
SaiK KS
v* t iquot; jjir 'v quot; t«stu-:i - tt •» -:r - «
nfm : mpï K3 tsiSi rixn-^
tl- it -: i jt v ; » vat t jt t v iv - - | 'j
-|o nin; nm b'xj nnsa aip-^ •ron
nxi Dn^Tn« : nWn.id
vihkü inate taani : nDns;n HDÏI ünyn o
at-: i- •• . 1 j * gt; •»quot; quot; - «t t -j it - vv : ' T iv jquot; ; | t
■T^«Diparr7« npaa crraN : n^D yp 'nrii» Sri. bnp ^3quot;^ epw*) : r\p\ no^ n3
quot;i'fpa |quot;iN4n hby mni xnn nssn px DflVx iSTn nian n^nx brtSx nn^a : |^33n ^ Dn^n-nx^ana n5önn ^ina bf?-m rfpah onnaN-nx 'jns'i nna ao : uh |n3 a^p^Ni s
♦jia'i Nin nn^öa b^n^isa rapS «nya 103; vnia px ^?t trax rrrym-bx rnpan TOtfrn : vnja nv waxTiK nptr: nab : pNn-^a nma «ia1? V^a ^
r t v isv; - t : i vit t t i vv.v; quot; r ■gt; t i vt t
|n'3Nj-nNTPi5^ni : irasD nwi löy naa^:i p^s ^T-^I n^k-nx aa^ni n^aan tiani Kin nb^a ^
nTaan no^ni nnnaa : noipai naai^a ^ id^ ^aa^tón^ln-Da ]quot;vppi ^öN »naa^-jn jnnN-nN tfinn n^a : ynr was» 'rmii ns
: napai naa^a id^ aa^ni rn^xn apm r»
't '• • , ^t : ' : -'■t 1 : • — - - - t ; - itlt;t - • 'at
Niprn lanTaan n^ni : üiynija ^^nnnij «in-a3 nn^ïni : Dvn-n^ aKia-'^ ain aaiD ns : Di»n-iy jiar^n »a« «in 'p^-ja 10^ Nnpnfja nnS; rai i^ip-ra a^n aiin nïquot;i^bma« Dt^o ybn d t n
• ■*quot; ^quot;» t i iquot; v jquot;~ vv- t ;•*- t t: - lt;t ' - * -
«n'nnK in-fK nn'^-bK Dn-j3« na^n : nnaa nri ir^ = -^N D'ri^s «an :nn'^-nx npn nn:^a^Q'a^n^n^ n^rr-^ na nan na^n nS^n aibna nba^a^
JT ■,Tl quot; I .:quot; •',:quot; f v Jquot; I T:quot;- I.•gt;.•.• • -.
anp nt» Tna'asn : ^ya nn^a Nim nnpS—i^k ■•
^.v-it gt; .|t . a; ^ . t:|-t ... ..
'Tna« «in N7n : ^nnn pnroa n:n anx nartn ^
- it ■lt; -; 1 -: r » v * quot; j -: r -i - - tav
^2 fp^ai parana win ™ nna« sin-Dr^^m Kin 'nnn
v~ - v?: • ; r t : t : a -■• t a : it gt;• - » : •
4 Zij hadden zich nog niet ter ruste gelegd als do mannen der stad, de mannen van Sedom, het huis omsingelden, van jong
5 tot oud, het gansche volk uit [alle] hoeken. Zij riepen Lot toe, en zeiden tot hem: waar zijn do mannen, die dezen nacht tot u gekomen zijn ? voer ze tot ons uit, dat wij ze [nader]
6 mogen kennen! Toen ging Lot tot hen uit aan den ingang
7 [des huizes], sloot de deur achter zich toe. En zeide: mijne
8 broeders ! handelt toch zoo -slecht niet! Welaan ! ik heb twee dochters, die geenen man kennen, laat mij die toch tot u naar buiten brengen, en doet haar wat goed is in uwe oogen; slechts aan deze mannen doet niets, daar zij toch onder do
g schaduw van mijn dak gekomen zijn. Maar zij zeiden: verwijder u! en zij voeren voort: deze enkele is als vreemdeling gekomen, en wil regter zijn! nu zullen wij u meer mishandelen dan hen. Zij drongen sterk in, op den man, [namelijk] op
10 Lot, en naderden om de deur open te breken. Doch de mannen strekten hunne hand uit, bragten Lot tot zich in het huis,
11 en sloten do deur. Eu de lieden, die aan den ingang van het huis waren, sloegen zij met verblinding, van klein tot
12 groot, zoo dat zij moede werden den ingang te vinden. Nu zeiden do mannen tot Lot: wie hebt gij nog hier ? eenen schoonzoon, uwe zonen, uwe dochteren, en al wat u behoort
13 in de stad, voer uit deze plaats. Want wij verderven deze plaats, om dat het geschrei over haar groot is voor den Eeuwige ; daarom heeft do Eeuwige ons gezonden om haar te
14, verderven. Toen ging Lot uit, sprak met zijne schoonzonon, dio zijne dochters nemen zouden, en zeide: staat op! gaat uit deze plaats, want de Eeuwige verderft de stad; maar hij was
13 al schertsende in de oogen zijner schoonzonen. Toen de dageraad nu opging, drongen de Engelen op Lot aan, en zeiden: sta op! neem uwe huisvrouw en uwe twee dochters, die tegenwoordig zijn, op dat gij niet omkomt door het misdrijf der
16 stad. Doch hij draalde; toen grepen do mannen zijne hand, do hand zijner vrouw en do hand zijner beide dochteren, (dewijl zich do Eeuwige zijner erbarmde;) zij voerden hem
17 uit, en lieten hem buiten do stad. Als zij ze nu naar buiten gebragt hadden, zeide [een hunner]: red u, om uws levens wil, zie niet achter u om, en sta niet stil in do gansche vlakte; red u naar het gebergte, opdat gij niet omkomt.
IS Toen zeide Lot tot hen: niet toch mijn Heer! Uw dienaar heeft nu toch gunst in uwe oogen gevonden, en gij hebt mij do groote genaüe bewezen, mijnen persoon in het leven te behouden; doch uu kan ik mij niet naar het gebergte redden: welligt rnogt het onheil mij achterhalen, en ik [evenwel]
20 sterven. Zie toch! deze stad is nabij om derwaarts tu vlugten, en zij is klein; laat ik mij toch daarhenen redden, zij is Immers klein ï opdat ik het leven be-
21 houdu. Gene zeido tot hem: ook in deze zaak zal ik, u ten geval, inwilligen, dat ik do stad niet omkeere, waarvan
2:1 gij gesprokeu hebt. Spoed u, red u daarhenen, want
21
W «Tl S3
law bnp •gt;amp;:$) bS^ aiu •lt;
n;« I1? nsK^W?quot;^ : ni^rz ajn-Vs n .'DnK DN^in n^jn ^bx4 iKrV^i
NrSs : inns4 quot;i3D nSnm nnnsn uib onW i n^? ^ i^nn *m
pj nitsp \hb V^-i Qybii {nnsw-^iKn ' -iW) : bï3 ni'i v^n^Ssn
fl'p^nr^üisa' da-j»! niab-^nnKn iipK»! nxbn-^ ^ irbah ; nVnn IffV r^ri nsb èiVa ^^3 inv^i dhü -n^n-ns) nn^n on^s4 UI'thn4 win D^-ns jbpQ Dn^p3 bn n^n nnsn^N4 D^ixn-nNi : i^d * Ei^KD^xn nQN^ : nnan nïdS ikS^ L7'itr-n^'i ^ Kxini^3ï|b-n^« Vdi ^niai ^121 jnn ria iy nSnr^ rrn Dijparrn^ uruK D\-in^o-»3 : Dipari-|ó
xv] '• rinn^^ nin; !i3nW,i njn» ^a-n« izjnp^v t D^arrpW ^ifnajn vróp 'n^i vinn-Vx i wi
; W? PPV?? 'np- ^0quot;^ nn
np Dip loss1? uiSa D'psS/pn iv^i n1?^ nn^n Vjdi m 1^3 !~iöDr)-f3 nn ^njp ^i^-nxi ^na'N-nx in^-T3i ITS ipnn»i i nanarri' : n^nta
pno mnri ins;ri v^n^ 'nSora vnip ♦n^ Tpi
^r1 'iön'i nïinn on.s4 D^xirip ^rt^i : n^S v rmn nspn-^a id^-Vki ^nnx □♦an-Sx ^a: :%nx xrSs onSx uh nö^i'': naon-fa liSanm
^on ^jni ïj^Vln ksd Mrn^n ^ö^y^piN üb pj^i rpsrns4 n^nnS na^ n^ rü'-ipnNn n^n «fn;n : »naiT n^n ^3nn:f£) r-nrn3 Nin ^ïü N'bn na-f w nbSas4 iVgt;:a xini na^ diS
03 ^ia 'nx^: nan v^n4 -las^i *: ^ nni NS '3 na^ üban nna : man n^x n^n-nx ^an ^nSa1?
quot;quot; t quot; quot; t ; r • jv -: vquot; t v j- : r -r - • •
GENESIS XVIII XIX.
18 Abraham vorbcrgcn wat Ik doe? Daar Abraham toch tot een groot on magtig volk worden zal, en met hem al do volken der
19 aardo gezegend zullen worden? want Ik heb hem verkozen, op dat hij zijnon kinderen en zijnon huizo na hem gebieden zal, den weg des Eeuwigen, to houden, om geregtigheid en regt uit to oefenen, op dat do Eeuwige op Abraham brenge het
20 geen Hij hem toegezegd heeft. Aldus zeide do Eeuwige: daar het geschrei over Sodom en 'Amora zoo groot, en haro zonde
21 zoo uitermate zwaar is: zoo wil Ik afdalen en zien: indien zij naar het geschrei, hetwelk tot Mij gekomen is, gedaan hebben,
22 verderf [over hen]! zoo niet, zal Ik versehoonen. Do mannen keerden zich van daar, en gingen naar Scdom, terwijl Abraham
':3 nog stond voor den Eeuwige. En Abraham trad toe en zeide: zult Gij dan den regtvaardigen met den booswicht verdelgen?
24 Misschien zijn er vijftig regtvaardigen in do stad, zult Gij dan ook verdolgen, en de plaats niet sparen om de vijftig regt-
25 vaardigen, die in haar midden zijn? Het is Uwer onwaardig, zoodanig iets to doen, den regtvaardigen met den booswicht te' dooden, dat de regtvaardige gelijk de hooswicht zoude zijn; hot is Uwer onwaardig! Zou de Eegter der gansche aardo
26geen regt doen? De Eeuwige zeide: zoo Ik in Sedom vijftig regtvaardigen binnen de stad vindo, zal Ik do ganscho plaats
27 om hunnentwil sparen. Abraham antwoordde en zeide: Ik heb nu eens aaugevangen tot don Heere te spreken, hoewel
28 ik stof en assche ben. Misschien zullen er aan de vijftig regtvaardigen vijf ontbreken, zult Gij, om die vijf, do ganscho stad verderven? En Hij zeide: Ik zal [ze] niet verderven, als Ik
29 er vijf en veertig vinde. Toen voer hij voort tot Hem to sproken, en zeide: misschien zullen er veertig gevonden worden?
30 cn Hij zeide: Ik zal het niet doen om der veertigen wil. Gene zeido: dat toch de Heero zich. niet vertoorne, zoo ik [nogmaals] spreek; misschien worden er dertig gevonden? en Hij zeide:
31 Ik zal hot niet doen, als Ik er dertig vinde. [Abraham] zoido: ik heb nu eens aangevangen tot den Heere te spreken; misschien worden er twintig gevonden? en Hij zeide: Ik zal [ze]
32 niet verderven om der twintigen wil. Gene zeido: dat toch do Hoero zich niet vertoorne, wanneer ik nog eens spreke; misschien zullen er tien gevonden worden? en Hij zeide: Ik
33 zal [ze] niet verdorven om der tienen wil. De Eeuwige ging
weg, toen Hij geëindigd had tot Abraham to spreken; cn Abraham keerde naar zijno plaats terug.
1 De beido Engelen kwamen des avonds te Sedom aan, en Lot zat in do poort van Sedom; toen Lot [hen] zag, stond hij
2 op, hun to gemoet, boog zich met het aangezigt ter aardo. En zeide: ziet toch, mijne hoeren! keert toch in tot het huis uws dienaars, overnacht, en wascht uwe voeten; dan kant gij [morgen] vroegtijdig opstaan, en uwen weg vervolgen. Maar zjj zeiden: neen! wij willen liever op do straat overnach-
3 ten. Doch hij drong zoo zeer op hen aan, dat zij tot hem inkeerden, en in zijn huis kwamen; toen bereidde hij liun eonon maaltijd, bakte ongezuurde broodon, en zij aten.
20
19.
^Pquot;
n' 3
Diifjn Sns vn orrDKi: ripv iiy« oniaNö n.
■n« mv! V°/' ? •quot; n«C ^-isnni u*» npnx ni^j?b nin' -i-n nD^i innx inrr-nxi VJ3
Ktt: ) -'.- t : | vjv : it : t-: r •• v : «rr
: V!?J? 13TT^ Dnn3N-^ nin; ^p1? qs^pi mj »3 Dn^tsni nar^ ni^i did npjn n^n» 3
: it j' t t - : t at it -:r ^ : )-j--:r r : v -»-
rta i wv ^ nxsn nnpjttan ns-isi «rmnx : INÜ «
att ^ tv.-quot; TjT- 'jt It -:r - y : v ; t -: ••• . ! ;
Dh-IDNI nQID IDTI D^^JKH D^O IJÖquot;! : HTQW 2=
T T ; ~ Zm T A : v : - * T -; it T • « ; • - ^ IT •• v, - •
pnvnéDnnNnnD^DrnDN^ri :nin' ^ non miv»
1 A v : 1J- ' A- - VT T ; - jquot; - IT : v : • ^ j,. *
naon t]«n n^n quot;jins d^hx o^on : ^td^ ^ ^ nSVn : na-ipD quot;i^n Djpnïn D^an f^p1? DipaS n3 i^nD pnv? '1!^ P'^V ri^n^nin -idtTi n'^yo njngt; no^i : k1? pxn-^D èst^n' ^ nSbn .=
quot;SD1? 'nN^; Tjjn -jiriD Dpngt;' D^pn onpD «SON-D»
xrnan IOK'I DH^DK fjn Dipsn o
nfm bpnvn D^on p-ion; : -isw iay ^ ™ wm-Qxnhm nSiqn'i n^n-Srnxn^ons nWnn 'SIN idn'i vbx izi? H]; cjD'i : ntinn üyiix Qiï m : D^Dnnn IID^D ah D'^in
d^ pxxa^ nij-iNi Vn; «r^i? laiS v
-nan nart'i : D^Sf d^ Nxax'DN ni^tVaS Sax^ ^ naN'i Dn'^jr Dtf psïa^ ^ix nan^ TiS^m N:
, • t quot; • • /. ^ J ■ 'T pp' T quot;•• ■•quot; ■•quot;-■■ • :. - jr
: an'^n -iip^D xb ^ xS naK'i rróy px^ Dyén-nx manKi
■•■ [ ■ |.''TT quot;: it I _J ; IT- V- --- ( - jt: -
13-17 n^D nf «3 nin; : n^n najra n\n^N ^ hano D'DxVan ':f ^yy ; lapab d;J Dnia^ DniDX ^ ^
DnKIpS Dp'l bl^quot;kVl1 DnDquot;quot;ir^3 3^ £31^1 31^3 i
-,T I T,: • p ,TJ^ .* :-- quot;: : -•• ■■lt;■ t '
n'a-TN w nip 'anjnu nan iqni : nsn» d^n mn^p = D33*nb DnDSni DnaDt^nï DD^an ixnn la^Si D3n3r ^
Aquot;,: : quot;: -••.* : -# -: 1- vv ; ~ ; • ; v.** ; - -• -:i-: *.: lt;v ;: -
v^n npi nxa as-nya^ : pSa 3inquot;i3 »3 nS ina^i; : 1^3X1 nöN niïai nn^a hrb in^-Sx
Iquot; - KT T J - V : • V T -lt;quot; - A •• V V T -
?ï|!i
ïl ■
■M
1
1, tif'
Ü'f üf
■'■M
fmw.
■l';
UB
Jiilf |
i 1
:ÜM
pjrWi fllilll
l'l
Pi
i
i JU1'
23 spreken, voer God op van Abraliam. Abraham nam Ji'sma'ül zijnen zoon, alle ingeborenen zijns Imizes en al het gekochte voor zijn geld, al het mannelijke onder Abrahams hnisgenooten, en hij besneed het vleesch hunner voorhuid op dien zelfden dag, zoo als God met hem
34 gesproken had. Abraham was negen en negentig jaren oud, toen het
25 vleesch zijner voorhuid besneden werd. En Ji'sma'ël, zijn zoon, was dertien jaren oud, toen het'vleesch zijner voorhuid besneden werd.
26 Op dienzelfden dag werd Abraham besneden en Ji'sma'ël zijn zoon.
27 Ook al zijne hnisgenooten, de ingeborenen des huizes, en het voor geld gekochte van vreemden, werden met hem besneden.
1 Daarna verscheen hem de Eeuwige in het bosch van Mamré, daar hij zat aan den ingang zijner tent, tegen het heete van
2 den dag. Hij hief zijne oogen op, en zag: er stonden drie manden digt bij hem; als hij dit ontwaarde liep hij hun te gemoet,
3 van den ingang der teut, en boog zieh ter aarde. En hij zeide: Mijn Heer! indien ik nu gunst gevonden heb in uwe oogen,
4 ga toch uwen knecht niet voorbij. Dat men toch een weinig waters neme, wascht uwe voeten, en rust uit onder den
5 boom. Ik zal eene bete broods halen, en sterkt uw hart, daarna kunt gij verder gaan; daar gij nu toch voorbij uwen dienstknecht gekomen zijt! Zij zeiden daarop : doe zoo als gij
0 gesproken hebt. Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en zeide : neem spoedig drie maten meelbloem, kneed het en maak
7 koeken. En naar het rundvee liep Abraham [zelf] ; hij nam een jong rund, malsch en goed, en gaf het aan don jongen, die zich
8 haastte om het toe te bereiden. Toon nam hij boter en melk, ook het jonge rund, dat hij toebereid had, en zette het hun
9 voor; hij stond bij hen onder den boom, en zij aten. Zij zeiden tot hem: waar is Sara uwe vrouw? Hij zeide: zij is in detent.
10 En [één hunner] zeide : ik zal weder tot u komen over een jaar omstreeks dezen tijd, dan zal uwe vrouw Sara eenen zoon hebben. Sara hoorde dit aan den ingang der tent, die achter hem was.
U (Abraham en Sara nu waren oud en gevorderd in jaren; het had
12 Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen.) En Sara lachte bij zich zelve, zeggende; na dat ik oud geworden ben
13 zoude ik nog wellust hebben ? en [ook] mijn heer is oud! Hierop zeide de Eeuwige tot Abraham ; waarom heeft Sara gelagchen ?
14 zeggende: »zoude ik waarlijk nog baren, daar ik toch oud ben?quot; Zou den Eeuwige iets te wonderbaar zijn ? op den bestemden tijd kom Ik weder tot u, over een jaar omstreeks dezen tijd,
15 en Sara heeft eenen zoon. Sara loochende [het] en zeide: ik heb niet gelagchen: want zij vreesde. Maar hij zeide: neen! gij
1G hebt wel gelagchen. De mannen stonden van daar op, en zagen ïfit naar den kant van Sedom; en Abraham ging met hen, om
17 hen uit te geleiden. En de Eeuwige zeide: zoude Ik voor
19
rv r nti quot;|S -jS w
Drn3« ns'i : oma» D^ri^ ^quot;quot;i in« «
-quot;t ; • (gt; v tt; - I-'- it^t: Vquot; * v; \ '
^:S3 I3p5 1303 n^p-Vs nxi inn n-Tquot;?3 nsi ib quot;i^s3 nin orn bvva on'p-iy nira-ns bo'i omaK
t; -;r v- j- •.••.•: t t : t .j- : v tt- at t : - -quot;•
i^bna n:^ D'y^jrra Drrosi : d'h'Vk im quot;13quot;? 13
^ • : ^ at t - vquot; t r : ' ''.' t t ; - : r v: ^ • jv •
ns i^ana nr^ m'^v 1:3 *: inbiy -1^3 n3
v ■ : fir t lt;• , : i •.• :,•: . t : t .- :
: 1J3 ^yatr'i DPI-DK nin dim DOT : in7quot;ip T^D «
1 : v t : •: at t : - ^ * '•quot; . •* quot; • v ^ •••; 1 t ; t . :
at •• i v -••• •• Iv vv -i: • t j- : •* lt;••:-. t :
a : ins ihb:
D'ro Snsn-nna d^1' Kini «idd nin» vSx Xquot;!'')«
J : •-'kt , - iv j- ^ v : a- ; .......t : t •• ,:tquot;~
v^D^D^sn^^naniWTi v:^ N'^'I :Di»n -
at t k* t • • t-: -*t :quot;quot; t «t •- 1 -
quot;ion'i : ns-is4 inn^',i bnxn nnsa □nxip1' r-i^i Nïn'i a
a- - t : ir kt : •- v. t .quot;■,v ' ^ t ti; * i ^ t«t-
■n^ : yiw bya «rSx 1^2 jn ^nxïo s'rax ^i-ix -, ■ns nnpNi :^nnnn iwni lïnni D;bquot;Dyp x: n DDiDy-bv DrnD^ nijrn inx dd^1? nypi Dn1? nSnta dh-idx man : mai n'crn p naX'i gt;
v,t v: it vt t ; - ^squot; - :quot; t ;r • j\',-:r y; -: 1- ' jquot; : J-
: mij; 'vb nVb nap cd'nd vhw nna quot;iaX'i
1 •-. y -:r • ^ v v -Uv • :^ « : * -: r v - at t
quot;ipn'bx 31m -ji quot;ip3quot;f2 n^i onnnx yi ipDn_1?xi» n'^ ipDn-rDi dVhi nxan np'i : inx ma^i n
tt •gt;'.' -; Ir t - I v t t : t : v I-*- i j -;i- . vquot; ~
na^i : i^dn'i nnn Dn^; quot;la^'sini DnaaS fn»i» 2wx Ditr naN'i : bns43 mn naK'i v%
lt; t j v - vit Jquot; • v Pav ; • # jtt t quot;
nns n^a'Er man p_nani n'n mD ,
^ ' Jquot; ~-J- jtt : Pav : ^ • jt t ; 1 cquot; •• * : t- -• t , P v ••
quot;'quot;in D^a'D d'xd aap: m'^i dhidsi ; vmx Nim ^nsn ^
quot; t a* t - v,- t • I ••; t t ; lt;t t : - ; t -: r # .j: ••kt
laxb naipD m'D' pnvm : a^2D nis ni^1? nvn1? 2,
. a •• -quot;t :•' : vtt ij-:'- . •' Tquot; ~ v. t t : j : r
'7^ nin' nax'i : ?pr ansi ninj? ^■nn,n 'ri^D nns ^
vt : v j - Mi-r v' r t : v^ -»• qTiir : lt;••-;!-
asi i7kv Djas ciKn las1? niu npTO nr na'1? oniDK
J- 'it- •• yr : Ij- ~ •• . tt i t-: it v. t^t at t : -
rrn nya n'bs dv^s liHaS idi nmvj nSsm : 'nipr ^
*.t - J-T P yv •• j t •• - t.T t ^t iquot; Jquot; T •-: • ; Prr
^sn, i 'D 'npn* ab Ids'quot;? i i^nDm * : p m^'pi 1C
ta'jt ■»• *1; v' t m J -J ^ quot; stt ; - i,.. JTT :
aa_7^ löp^'i D'-tiasn D^a lapn : npnv ^d ah i -iax»i ,13
gt;•j••: quot; k* ; -- • t-:it t • ic-..t- :P:itt j-^ y, •• j-
as nDDan nas mm : DnW? oa^ quot;nVn DrnDNi did r
. lt;v —. ,- at t kt r it ; - : kt • Jj- t t ; - ; a :
GENESIS XVI XVII.
oud, toen Hagar Jis'maël aan Abram baarde.
1 A.ls Abram negen en negentig jaren oud was, verscheen de Benwige aan Abram, en zeide tot hem: Ik beu Grod, de Al-magtige! wandel voor Mij en wees volkomen. Ik zal mijn ver-
2 hond maken tusschen Mij en tusschen u, en Ik zal u uitermate
3 zeer vermenigvuldigen. Toen viel Abram op zijn aangezigt, en i God sprak verder tot hem, en zeide: Ik hen het! mijn verbond
is met u, en gij zult tot een' vader van vele volken worden.
5 Ook zal men uwen naam niet meer Abram noemen, maar uw naam zal ziju Abraham; want tot een' vader van vele volken
6 heb ik u bestemd. Ik zal u uitermate zeer vruchtbaar maken, ja u tot [gelieele] volken doen worden; en koningen zullen uit
7 u voortspruiten. Mijn verbond zal Ik oprigten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw kroost na u in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond; om u tot een God te zijn, en uwen
8 zade na u. Ik zal aan u, en aan uw zaad na u, het land van uw openthoud geven, het gansohe laud Kena'ün, tot eene eeu-
!) wige bezitting, en Ik zal hun tot een' God zijn. Verder zeide God tot Abrahaoj; gjj echter moet Mijn verbond houden, gij en uw 10 zaad na u, bij hunne [toekomstige] geslachten. Dit is mijn verbond, üat gij houden zult, tusschen Mij en tusschen u, en tusschen -uw zaad na u; om bij u alles wat mannelijk is te bell snijden. ■Gij zult het vleesch uwer voorhuid besnijden; en dit zal tot. -een teeken des verbonds zijn, tusschen Mij en tusschen
12 u. Al het mannelijke, in uwe [toekomstige] geslachten, zal, wanueer het acht dagen oud is, bij u besneden worden; een huiageboren kind, of dat voor uw geld gekocht is, uit alle vreem-
13 d^n die niet van uwen zade zijn. Er moet besneden worden 'gt;vat in uw huis geboren, en voor uw geld gekocht is, opdat Mijn verbond aan uw vleesch zij, tot een eeuwig verbond. En een onbesneden manspersoon, die het vleesch zijner voorhuid niet zal besnijden, diezelfde persoon zal uit zijn volk uit-
1^ geroeid worden ; hij heeft Mijn verbond verbroken. — En God zeide tot Abraham: uwe huisvrouw Sarai zult gij niet meer 16 Sarai noemen, maar Sara zal haar naam zijn. Ik zal haar zegenen, ook zal Ik u door haar eenen zoon geven; Ik zal haar zoo zegenen dat zij tot natiën worden zal, en koningen 1lt; van volken uit haar ontstaan zullen. Toeu viel Abraham op zijn aangezigt, lachte, en zeide in zijn hart, zal aan eenen honderdjarigen nog [een kind] geboren worden? en zal Sara,
18 die negentig jaren oud is, nog baron'? Abraham zeide tot God:
19 och! mogt slechts Ji'smaül, LT welgevallig, leven! Doch God zeide: waarlijk! uwe vrouw Sara zal u eenen zoon baren, en gij zult hem noemen Izak (Ji'z'hak), en Ik zal Mijn verbond met hem oprigten, tot een eeuwig verbond, zijnen zade na hem.
20 Ook aangaande Ji'sma'ül heb Ik u verhoord; zie! Ik heb hem gezegend, Ik zal hem vruchtbaar maken, en uitermate zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij voortbrengen,
21 en Ik zal hem maken tot een groot volk. Maar Mijn verbond zal Ik oprigten met Izak, dien Sara u baron zal in dezen
22 tijd, in het volgende jaar. Als hij geëindigd had met hem te
18
♦nn d : disn1? -lan-n^a dt^ vw * p
•»• :- it : - : vquot;t : * v jt t viv : a't .ï
ion''quot;! dïsk'Vk rnrr nti d^'^'P Dquot;i2K
lt;- t: - v t ; tquot;- is- t - ■*quot; i. vtt m j- z 'tv : ~
'nna n:n^ : D'ön rrm quot;jsb i^nnn rbx 2
v,* • : jt : '■' : i •* t r*:iv t : Ij-- : • -- -••• •-; t ••
DIDS4 Sa'i ; iND 1X03 nniK nansi .
att - _ i.t : - j •- i ; j ; * v.1 : i jv : - ; iav •• j ••
dk1? n^m -inx 'nna run : ioxV ins -i3-i,,i i
^ v.- ; t 'ti I at • v* *: jquot; - ' -: 1 •• . v; v: v ' )quot;
naë' n^m disx id^-dk ?ion n
I : t : at: - vi : * v v Jquot;It* 1 : r . ' ^
1K03 IDK -mam : n'nn: PDH-^K '3 nrnnx 1
j : . I : 1 lt;-••:•: Ir-: v* ' j -: - v t t : -
♦nna-nx ♦nbpni *: isr D^QI Dia1? ^rinai TND t m nvnb nnab DnïnS ^nns pai ^^173 ? px 1 nx ?]nnx ^:n6i ^ : ^nnx ^quot;161 D'fibx1? n : D'ribx1? Dr6 dVijt nrnxS rp3 px-^a nx nn^o
r ••• cquot; t ' j' r z at v' r » / - : i v-»v ^ t ••lt; I v •-.:
?Tjrm nnx na^n ^nna-nx nnxi ornnx-bx D'nbx -iox',,i D
j \ zt 'jr - a : •*• • : v ^t - : t t : - v • v: v lt; -
pi 'Ti no^n Tt^x 'nns nxr : Dmn^ nnnx -
i jquot; v •• ■quot;• • •• j it 1: I v.v -: 1-
-1^3 nx Drhw : n3r-l?3 aiï bian nnnx n^ir ^
av : - • t -•- : v v : - : itt t vquot; t j ,* I av-: i- ^I :-
D3'7 Sia» DT^ njbir-pi : D3,y3i ^3 nn3 mxS n\-ii -
w t j ' r j- : ^ 1 iv •• r* .V quot; * : j : t t :
xV T^X -liirp Vsd f]D3-n2poi nd DS'n'n1?
^ vv -: t •• i v j • I v v -1: • • t . j- : av •• 1 : vtt t
nn»ni ?jap3 ruppi yinp Sip» 1 Sisn : flt;in ?|pTp ^ Sia'-x^ iirx quot;i3T 1 : D^IJ? nn3i? 031^33 ,nn3 -p
1 lt;v -: TT ■quot;• t : it j* : • # v*-' ; - : • v* • :
'nn3quot;nx rvnya xinn nm32i in^in i^^-nx
V.quot; * : v ,t av -1quot; v' ' . vjv - vt : : • : t : t j- :
xiprrX1? int^x n'^ Drn3x-'?x D^X -IQXI D : lan.o
jt'z ' I I : ^: * t t t : - v • v: v lt;- 1- ••
n330 'nn: dji nnx ^3-131 : na^ nTü' '3 n'^ nairnx t=
• w ' ' s' t - : t : -1- jt : ut ^att vt :
72,,i :V(T D-DV 'Dis D,I:1? nn'rn n,n3~i3i r3 nbr
s^quot; 1 tjv • v* - jquot; z - ' : jt :it : t • : 1^.. v| .
quot;DXI nSr nJty_nxQ pVn 13^3 -iaN,,i pni'^i Dn-i3X
* : *•t * tt it •• i«v : - • : v I at : • - ».t t - vt t : -
onbxri'bx Dni3X quot;lax^i : -ibn nr^ D^B'n-nsn rn'^ n-•rrntrx m'^^x D^nSx nax»i : nnsS hnvn^ ib amp;
i z z - -tt t^-: • v: V 1 IV t : jv:r lt; t : • j
in« ^nnrnx ^nbpm pnv idittik nsnpi ra rh nn1?^
v * j' • : .V # • '|,-5C0gt;-' ^t : • : v t jtIt: I- I; vcv
♦nsns 1 ran Y'hyp# : vinx ip_6 d1?^ nnsb =
bx'frj nxp quot;iXD3 inx 'np-ini inx 'nnsni ink
pnx'-nx D'pN? 'nn3-nxi : ^ira '13V vnrai iHv«
• at ; • v |j* t vquot; • : v : 1 t j z :
I3nl? : mnxn ratJb nfn rhv *6 -iSn ^
-...-: v- : - viv - it vt t v - uquot; - t t lt; i : •• •• v -:
zij dienon zullen, zal ik rigten; en daarna zullen zij uittrekken
15 met groote liave. Gij zelf echter zult in vrede tot uwe vaderen komen; gij zult in eenen gelukkigen ouderdom begraven worden.
16 En het vierde geslacht zal herwaarts terugkeeren; want het
17 misdrijf van den Emoriet is niet volkomen tot nu toe. Nu was de zon ondergegaan en het word duister ; toen was er een ovenrook en eene vuurfakkel, welke doorging tusschen die
18 stukken. Op dien dag maakte de Eeuwige mot Abram een verbond, zeggende: Uwe zade heb Ik dit land gegeven, van de
19 rivier van Egypte af, tot aan de groote rivier, de rivier Phrath.
20 Den 'Kéniet, den Keniziet, en den Kadmoniet. Den 'Hitiet,
21 den Periziet en de Rephaïm. Den Emoriet, den Kena'aniet, den Girga'siet en den Jebusiet.
1 Sarai, de huisvrouw van Abram, baarde hem niet; en zij
2 had eene egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. Nu zeide Sarai tot Abram; zie tooh! do Eeuwige heeft mij versloten, dat ik niet bare; kom toch tot mijne dienstmaagd, misschien zal ik door haar gebouwd worden; en Abram luis-
3 terde naar de stem van Sarai. Toen nam Sarai, de huisvrouw van Abram, Hagar do Egyptische, hare dienstmaagd, (na verloop van tien jaren, dat Abram in het land Kena'an woonde,)
4 en gaf haar aan Abram, haren man, hem ter vrouwe. Hij kwam tot Hagar, en zij werd zwanger; als zij nu zag, dat
5 zij zwanger was, werd hare gebiedster gering in hare oogen. Toen zeide Sarai tot Abram: mijne verongelijking gaat u aan! ik zelf heb mijne dienstmaagd in uwen schoot gegeven, en toen zij zag, dat zij zwanger werd, ben ik gering geworden in hare oogen; de Eeuwige regte tusschen mij en tusschen u.
6 Abram zeide tot Sarai; uwe dienstmaagd is in uwe hand, doe haar wat goed is in uwe oogen. Hierop vernederde haar
7 Sarai, zoodat zij voor haar ontvlood. Een Engel des Eeuwigen vond haar bij eenen waterwel in de woestijn; [namelijk] bij
8 de wel, op den weg van 'Sur. En Hij zeide : Hagar! dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij en waar heen gaat gij V
9 Zij zeido: voor Sarai mijne gebiedster ontvlied ik. Toen zeide haar een Engel des Eeuwigen; keer terug tot uwe gebiedster,
10 en verneder u onder hare handen. Verder zeide een Engel des Eeuwigen tot haar ; Ik zal uw zaad grootelij ks vermenigvuldigen, zoodat het niet getold zal [kunnen] worden wegens
11 de menigte. Ook zeide haar de Engel des Eeuwigen; gij zijt nu zwanger, en zult eenen zoon baren; noem zijnen naam
12 Ji'sma'ël, want de Eeuwige heeft uw geschrei verhoord. Hij echter zal een wild mensch wezen; zijne hand tegen allen, en de hand van allen tegen hem, en iiij zal tegenover alle
13 zijne broeders wonen. Zij noemde den naam des Eeuwigen, die tot haar sprak: Gij zijt een alziende God! want, zeide
14 zij, heb ik ook hier [iets] gezien na mijn gezigt V Daarom
15 noemt men die bron; Bron des levenden zienden ; zij is tusschen Kade's en tusschen Béred. Hagar baarde aan Abram eenen zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, dien
16 Hagar gebaard had, Jis'ma'ël. Abram nu was zes en tachtig jaren
17
TD lü quot;j1? quot;j1? V
■SNNünnnNi ^-13 ^ iW«
mn i3i^ vpn i)i): HDIL: na^n Dife ^nbx ta nü^i ntfi vüun w) : ran-n^ noxn DW-^ ^ : n^xn onnn pa lïv ryx n^n mm Wn
■n^niW^o^nnaD-iaN-nNnin» rna Ninn oSan»
t «s •• j* ; : - .v vt ; s- t - j -
■n« ; nna-im run in^n-ny D^ÏD nrap nWtn pxn ^ ■ns'i ^nsn-nxi ^nrrnsi. ; n^ 'ppn-nNi = ■nsi '^^ri-n^i naxn-'n^ : D^snn
nna^ nSi )b m^ N1? onax n^ n^i D : ün«
jt : • jt : a i.t ;it . j t : - v j» - t : 7^ . .
Krn:n D'^^-SN n'^ no^ni ; njn no^i nnxö = D-DK niöö n:2N4 ^nnsïrVKkrrta rn'-b nin'
^T, • ^ ^ * quot; tav * ^v T ' j~ quot; T ; * •• t vv * T ï
nnna^nnvön^n-n^Diax-n^N n'^ n^m ; ni^ Sip1?j pnas4? nriK |nm_ fixa D^ nüj;
Sj^ni nnnn^Nnnnnni nan-1?^ : n^1? iVrmr ^nrijs^^^Döno^N4-^ IONHI •* n^a'nnnaa ^ 7-? nin; vbw nnnn ^ kirii
'ir^ ^quot;^D^N^NV : ïfiai 1
^ni^d nxïü»i ; rnsp rnin) rarni -j^ya aitan» ih -]-ina nanpa dw fr^ 7\p_n
'ii^n^bspnpKnraVn hint ma n-TD-'N nW nna^
• • T • • . tgt;quot; quot; 1 T-^iy . v,T jv' v 'j- r j' : •
■jniarbs4 ♦aiir nin; -]kSö -iqn^_ : nnia 'a:x na-in nW quot;]n:Sü rn^ : nn* nnn' ^ynni1 n1? na^i : aiü ISD'. NS! ^jnrnx na-ix ^ ^o^a^o-^W njnj5i |a n-fe nnn nin^ quot;in ^aa IT Q'JX kiö Wn; sj^rn ; -J^-^K nin» ^ lain hin^ap : |r^ vn^-Sa ^-Sp'i ia Sa ^ nn^S T1^quot;! ö1?quot; Din niass »a w ^ nnx tfnp-pa n^n lt;rh nxaS«aV ^ ;t^t quot;D'f Dnax ja dW? nan nVni ; nia pai ,c n^a^b^a Dnaxi : nan'nnSn^ ija»B
vt t v • * jquot; t : • vt t JT i it v -: v .
zich tegen hen, hij en zijne knechten; en hij sloeg ze en vervolgde tot 'Hova toe, hetwelk ter linkerzijde van Damések
16 ligt. Hij bragt al de have weder, ook Lot zijnen bloedverwant en zijne have bragt hij weder, ook de vrouwen en het volk.
17 Toen ging de koning van Sedom hem te gemoet, na dat hij wedergekeerd was van het verslaan van Kedorla'omer, en de koningen, die met hem waren, in het dal 'Savé, hetwelk is
18 het koningsdal. Malki-'Zédek, koning van 'Salem, liet brood en wijn naar buiten brengen ; deze was een dienaar van God,
19 den Allerhoogste. Hij zegende hem en zeide: gezegend zij Abram, Gode den Allerhoogste, die hemel en aarde heeft voort-
20 gebragt. En geloofd zij God, de Allerhoogste, die uwe vijanden in uwe hand geleverd heeft; en [Abram] gaf hem de tiende
21 van alles. De koning van Sedom zeide tot Abram: geef mij
22 do personen, en de have neem voor u! Doch Abram zeide tot den koning van Sedom : ik heb mijne hand opgeheven tot den Eeuwige, [tot] God den Allerhoogste, die hemel en aarde
23 heeft voortgebragt; Dat ik van draad tot schoenriem, dat ik van alles wat het uwe is, niets neme; opdat gij niet zegget:
24 «ik heb Abram rijk gemaakt.quot; Verre van mij! slechts wat de jongelingen verteerd hebben, en het deel der mannen, die met mij getogen waren, 'Aner, E'skol en Mamré, deze mogen hun deel nemen.
15, i Kort na deze gebeurtenissen was het woord des Eeuwigen tot Abram in een gezigt, als volgt: Vrees niet, Abram!
2 Ik ben u een schild, uw loon is zeer groot. Toen zeido Abram: Heere God! wat zoudt Gij mij geven? daar ik kinderloos heen ga, en de verzorger mijns huizes is Eli'ezer van
3 Damések ? Voorts zeide Abram: zie! mij hebt gij geen kroost gegeven, dus zal mijn huisdienaar mijn erfgenaam zijn.
4 Hierop was het woord des Eeuwigen tot hem aldus : niet deze zal uw erfgenaam zijn, maar die uit uwe ingewanden zal voortij komen, die zal uw erfgenaam zijn. Hij deed hem naar buiten gaan, en zeide: zie toch naar den hemel en tel de sterren, zoo gij ze tellen kunt; en hij zeide [verder] tot hem: zoo
6 zal uw zaad zijn. [Abram] geloofde den Eeuwige, en Hij re-
7 kende het hem tot deugd. En Hij zeide tot hem: Ik ben de Eeuwige, die u uit Ur-Kasdim geleid heb, om u dit land
8 te geven, tot erfelijke bezitting. Doch hij zeide : Heere God!
9 waaraan zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal ? Daarop zeide Hij tot hem: neem Mij eene driejarige vaarze, eene driejarige geit, eenen driejarigen ram, eenen tortelduif en
10 eene jonge duif. [Abram] nam Hem die allen, sneed ze midden door, en legde ieder stuk tegen over het andere; maar
11 het gevogelte sneed hij niet door. Toen kwam het roofge-
12 vogelte af op de azen; doch Abram joeg ze weg. Als de zon was aan het ondergaan, viel een diepe slaap op Ab-
13 ram; en nu overviel hem een nare groote angst. Toen zeide [de Eeuwige] tot Abram: weet voorzeker, dat uw nakroost vreemdeling zal zijn in een land, dat het hunne niet is; men zal hen dienstbaar rdaken, en hen
14 verdrukken vier honderd jaren. Maar ook het volk, dat
I. ' 5
16
quot;ID T ri3
SKÖ'^D poin-nj; bönn'i D3»i vnajri «in i an^ róiViab-n vhk ÜI^TIK oai pten-b »=
♦tin quot;in^1? Bnp-'qSa m : D^n-n^ D^n-nx oai ,gt; PÖJTSN inN D^prTOi lö^na-nNnianoü^ pi orh N^m n'jopnV^D'!:nonpar «in nWn.
'•att ^yjy v quot;T }v-*v I vv •; - Iv iv - I v j- v quot;T
wb Dinss -jina np«'i manyi : ji;1?^ bió |rü Kirn ^ ïjnx |aóquot;n^x |i:^ *?« ^i-ai : pKi avé rip = ■jn DnDX-^KDnp-^o IÜN'I * :bop n^a ib-fn^i ?|T3 N; ♦nann onp d^s4 idn'i ; ^anni ^n 4 -n^i binp-Dx ; psïi D'öe' mp p^ W hin^-Sx n» j; ♦m^n^ iDxn «bi Trb-TO-^ö np«-D«i ^rniniy
• .;^- v:iv^ V.* J ' t quot;*quot;' '! T ' Kquot; •• • : - - I I :
D^j«n p^ni Dn^an 173« n^« pn ; Dna«-n« ^ • tin d : DfpSn inp» Dn «naai is^n «
quot;Vx IükS rnnaa ana«_i?K nin^nan n^n n^n anann anaKno^i ;n«a nann ^naty -j1? pa anpN «*i;n 3 «in m p^a-jai nnj; ^_in ^«1 p-fnn-na nin» ^n« ■famni jnrT nnni nb ^ |n aiaa naK'i: it^Sk p'sJan.
lax1? rbn nwian mm : ♦nK a^nv wa-,
nxinn in« xxi»i : «in ^yaa «y ntf« B«-'a n anKiap^ain-DK a^aiannaai na^^n «r^an na«'i *:np-ixii? na^n»inmp«ni .'mnTnw na i^ quot;)a«»igt;
. Iitt; v t#jv ; ;-- at ^ r ^v;iv ; I tv ;- vv; r j v -•-
p nrv an'^a n«a ^mxinn^ nin^j« v}« no«^i t ♦a yn« naa n^rr nn« na«»i : nn^nS n«tn fn«n-n« n i^i nvivn nSar^nnp v^« naK'i : njsy^x d bn« nna)i nS«-9a-n« iVnp'i: brui nni ^b^a gt;«1 ^ : nna ,ih ^5ïn_n«i injn. n«npb inna-^'« jri'i ^ina «lab tókn 'nn : anax Dn« at^n anaarrb^ D^n nn»i ^ : vbj; rhp rfrn nDirn na^« nani Dn3«quot;b^ nba: nannniquot; anb «b p«a ^nTn^nra ynn^T ana«bna«^ ^ quot;iiy« »iarrn« aai : nr^ ni«a jranx Bn« 13^1 anavi ^
Jquot; -: v - v s-; iTT v quot; •'• ï - rtT - • ; vT^;r
aa ;a
GENESIS XIII XIV.
13 in de steden der vlakte, en sloeg zijne tenten op tot bij Se-dom. — Do mannen van Sedom waren zeer boos, en grooto
14 zondaars, tegen den Eeuwige. — En da Eeuwige zeide tot Abram, na dat Lot zich van hem gescheiden had; Hof toch uwe oogen op, en zie van de plaats waar gij zijt, noordwaarts,
15 zuidwaarts, oostwaarts en westwaarts. Want het gansche land,
16 dat gij ziet, zal Ik u geven, en uwen zade voor eeuwig. Ik zal uw zaad maken als het stof der aarde; zoo dat, als iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, ook uw zaad geteld
17 zal worden. Maak u op! trek het land door, in zijne longto
18 en in zijne breedte; want u zal ik het geven. Abram sloeg nu zijne tenten op, kwam en zettcde zich neder in het boscli Mamré, dat bij 'Hebron is; en hij bouwde aldaar den Eeuwige een altaar.
1 Het geschiedde in de dagen van Adamraphel, koning van 'Sin'iir, Arjoch, koning van Ellasar. Kcdorla'omer, koning
2 van 'Elam, en Thid'ill, koning van Gojim; Dat zij krijg voerden met Béra, koning van Sedom, Bir'sa' koning van 'Amora, 'Sinab, koning van Adma, 'Semüber, koning van 'Zebojim,
3 en den koning van Bela', hetwelk is 'Zo'ar. Deze allen ver-eenigden zich in het dal Siddim, hetwelk [thans] is de zout-
4 zee. Twaalf jaar hadden zij Kedorla'omev gediend, doch in
5 hot dertiende jaar vielen zij af. En in het veertiende jaar kwam Kedorla'omers, benevens de koningen, die met hem waren, en sloegen de Eephaïm in 'Asteroth-Karnajim, de Zuzim
C in Ham, de Emiin in 'Savé-Kirjathajim. En den 'Horiet op hun gebergte Sóir, tot El-Paran, het welk aan de woestijn
7 ligt. Toen keerden zij wederom, kwamen naar 'En-Mi'spat, hetwelk is Kade's, sloegen het geheele veld van den 'Ama-lekiet, en ook den Emoriet, die in 'Ha'ze'zon-ïhamar woont.
8 Nu toog uit, de koning van Sedom, de koning van 'Amora, de koning van Adma, de koning van 'Zebojim en de koning van Bela', het welk is 'Zo'ar; en zij stelden zich tegen hen
9 in slagorde, in het dal Siddim. [Namelijk] tegen Kedorla'omer, koning van 'Elam, Thid'ftl, koning van Gojim, Amraphel, koning van 'Sin'ar, en Arjoch, koning van Ellasar, vier ko-
10 ningen tegen vijf. Het dal Siddim was vol leemputten; toen nu de koning van Sedom en van 'Amora vlugtten, vielen zij
11 daarin; en de overigen vlugtten naar het gebergte. Genu namen alle de have van Sedom en 'Amora, ook al hunnen
12 mondvoorraad, en togen heen. Ook namen zij Lot en zijne have, (den broeders zoon van Abram,) en togen heen. Hij
13 woonde toen in Sedom. Nu kwam een vlugteling, en verhaalde het aan Abram den Hebreër ('Ibriet): deze woonde toen in de bosschen van Mamré, den Emoriet, broeder van E'skol en broeder van 'Aner, en deze waren bondgenooten van Abram.
14 Als nu Abram hoorde, dat zijn bloedverwant gevangen was, wapende hij zijne geoefende [manschappen], de ingeborenen van zijn huis, drie honderd en achttien [mannen], en hjj
15 jaagde [de vijanden] na tot Dan. Des nachts verdeelde hij
15
T y quot;j1? quot;f? id
DVtani D-lD : DiD_quot;lV SnN^I n33n njTS A1
.a- t - ; \.' t ^ ; i: ^ ^ vv:iv- t • - ■*•• r z
ibyöüirnnfin nnx oiriK-^ ^0« nim : nxü mn^T
• |.. j vit * quot;-J r t : - v -*- t t 1- ^ ^ 1 ; vt r
n-mi nibï Diy nnn-quot;!^ Diparrro üw
t :v,vt t j t isr jt - v -: K t - • • •• ; I v •• lt;t
n33n« Th rwn nn«-quot;i^« riNn-VrnN »3 : nan naipi ^
tav ; v -quot;1 ; v-* - v -1 i '.-jt t t v s' titt t zh't
•dn4 1 nu'K psn ^quot;161 td
Qif5 : njD» oa pNn nfi^'ns hiiüb D^N4 : rainx tf? »3 nannbi ns^1? pib ^nnn n' nato Dty-pn rnana im NÏ^ÜÜ ♦Sio Kan
'lquot;: ' JT »vr- Ia: v : -v -j o*; - ....... v v - y t-
■jba ^irn^nnnSü ifry : öna quot;jSo djy ^ba ^önatoinb'iK 13^ niö^^p ya'ns™ Dip on^npDr^-iSDn n^3 : ^3 'rjSüiD'pxj quot;^Efi nDy^TiSTiK nsj; ri'yy nn'trj; : nSan D» NIH -t Tjj^nnp K3 mV nn^ : nno nV^ n
tiki nnn^3 D^örn^sn inK Dnins nnn-nN4i : D^nnp rro^s D^«n hx) ons o-nrn 1 fr'Sx iKii'i ist/n : nsnöir^ pxa ny » ^asri-nN DJV^o^nnj^'SrnK isn 2hj3 «in b^p ^oi Dnp^Sö «in : nan jïïns 3pn n püys nonbp onx isnrn quot;i^ï'Nin ybp ^üiD'pï ^01 onsquot;jbp^-iniquot;jbpnp'^Wn« : on'^n« : iröm-m D^VD n^3nN ID^K quot;ISÜ ninxi iyyamp; rhü
•t • -: - v v*t ; 'jtt ; - at.t v^ fv-*•.• li:-: t ;.• fv-v
quot;ibsn nla^Dnp'^D iDrnbn nixa nnxa Dn'^n pp^v rhpy) D'-ID vhybi-nx inpn : iDi nnn Dn^arn na^ ^ »nN-{3 if3Tnilt;) üiS'n^ inpn ; i3Vi abp^-Vrn^ ^ nnrn Di3^ njn_ D'pan ta : D'nps zw wrn isbn 3^3« ^ 'Sys om i:y tini ^ no«n «noö ^3 pir Sirn
^,'rquot;»quot; iquot;: •• t^ j* -:r :•.•«•-» v:it ■•,•: - •• iquot; : * •• ;
V3^n-n« pinvnx ns^ »3 Dna« ya^n_ : onpx-nnpT
P/Q!1. : mxp v)p) npp in»a n4 .D
GENESIS XII XIII.
en 'Ai ten oosten; aldaar bouwde hij don Eeuwige onn altaar,
9 en riep den naam des Eeuwigen aan. Vervolgens reisde Abram gedurig vorder naar het zuiden.
10 Er ontstond honger in het land; toen toog Abram af naar Egypte (M'zraïm), om zich daar op to honden; want de honger
11 was zwaar in het land. Als hij naderde, om in Egypte to komen, zeide hij tot Sarai zijne vrouw: zie nu! ik weet dat
12 dat gij eene vrouw zijt, schoon van aangezigt. Als u dus de Egyptenaren zien zullen, en zeggen: »deze is zijne vrouwquot;,
13 dan zullen zij mij dooden, en u in het leven behouden. Zeg toch, gij zijt mijne zuster; opdat het mij wel ga om uwentwil,
14 en mijn leven uwentwege behouden worde. — Toen Abram nu in Egypte kwam, zagen de Egyptenaren de vrouw, dat zij
10 zeer schoon was. Ook zagen haar de vorsten van Phar'o, en prezen haar bij Phar'o; zoodat de vrouw in Phar'ös huis ge-
1G nomen werd. Aan Abram echter deed hij goeds om harentwil; hij verkreeg schapen, runderen, ezelen, knechten, dienst-
17 maagden, ezellinnen en kemelen. Maar de Eeuwige plaagde Phar'o en zijn huis met zware plagen. Wegens Sarai, de vrouw
18 van Abram. Phar'o ontbood Abram, en zeide: Wat hebt gij mij daar gedaan? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven,
19 dat zij uwe vrouw is? Waarom hebt gij gezegd: »zij is mijno zusterquot;, zoo dat ik haar tot mijne vrouw genomen heb? en.
20 nu, zie daar viwe vrouw, neem ze, en ga heen! Phar'ö gelastte [eenige] lieden omtrent hem; en zij geleidden hem uit, bene^ vens zijne vrouw en al het zijne.
1 Alzoo toog Abram op van Egypte, hij, zijne vrouw, en al
3 het zijne, ook Lot met hem, naar het zuiden. Abram was
3 zeer rijk aan vee, zilver en goud. En hij ging volgens zijne [vorige] dagreizen, van het zuiden tot Beth-El, tot do plaats, waar zijne tent in den beginne geweest was, tusschen Beth-El
4 en tusschen 'Ai; ïot do plaats des altaars, dat hij in het eerst aldaar gemaakt had, en alwaar Abram den naam des
5 Eeuwigen aangeroepen had. Ook Lot, die met Abram toog,
G had schapen, runderen en tenten. Maar het land droeg hen
niet, om zamen te wonen; want hunne have was veel, des-
7 wegens konden zij niet te zamen wouen. Hierdoor ontstond twist tussehen de herders van Abrams kudde en tusschen de herders van Lots kudde; de Kena'aniet en de Perisiet woon-
8 den toen in het land. Toen zeide Abram tot Lot: laat toch geen twist zijn tusschen mij en tusschen u, tusschen mijne herders, en tusschen uwe herders, wij zijn toch bloedverwanten.
9 Is niet het geheele land voor u ? Scheid u dus van mij; is het links dan zal ik regts, en is het regts dan zal ik links
10 [kiezen]. Lot hief zijne oogen op, en zag de gansche vlakte der Jordaan, welke door en door waterrijk was; (eer de Eeuwige Sedom en 'Amora verwoest had, [was zij] als een hof des Eeuwigen, als het land Egypte, tot dat men naar 'Zo'ar komt).
11 Toen koos Lot voor zich do geheele vlakte der Jordaan, en Lot toog oostwaarts; alzoo scheiden zij do een van den an-
12 der. Abram woonde in het land Kena'an; en Lot woonde
14
^dv) ; m.T «ipn nirrS nirö D^-p'i DipD ^ni d
j- •- it : jquot; : ^tP; •- t i- - ••; • «t • vr- vlv • z^'r :
ö : roari -|^n 0^2«
anmaro dis' naS VID^XD DISK rvt pto Wv
.«.t tit jquot; t l* ^ t ^jt t ; - ; * lt;t; - v— i vat t _ it t j' z'
in^Kn^K-iDN^nD^xoNiD^npnT^ w .'pto^
^ : • j-t v v - t :at ; * j t vi: • jv -:r * * vit t
■nriK n'ni : RK nKiDTifi' »3 ♦nyTwrm^
it lt; ; • r t t ; ; it v.v : - - ; jt • -r • : -r jt# •• •
«rna» nn -]nNi wnni DN? inm I*iöki cnvpn ^ , ™ * •quot; nnrn nx wk t B
Ninn«3»-»3 n^Nn-nN onsan ixn^i nonvo «133
i* jt t r t * -jt v • ; • - , lt; ; • • t^: at ; • v,t ; quot; j i
ni?ni nnx Mrn rf^nanv nnx wti '.ixd™
npar^xiywinnia^aa^n Dna^i: nyna n^a ntrunm
itt » i lt; * xi* ^ at -jl- v •• ^t : - ;, s : ' jquot; at * 't
ripsj-n«inirp^yi :D»tari3hKiriröBh ona^i ononip n'^iö Kn|5»i; Dna« n^K nar^ ifva-nKi o^-ra o^i fintfN 'a ^ nian-K1? nD^ ^ nwv nilt;rnö Dnai?^ run nn^WK^nnfc nj^-i Nin 'nhx h-iOK hd1? :Kinc, -nw inx amp;w:x npna rbv m ; ^1?! np 3
V : V 5 :p- :- ^ «• t-: , v :-, vrqr l.-x I.- vl : : •
-?ai imw «in anxap onax 7^1: irin^ N. ^ :anT3^D33njpoanNü nas 013X1 ina^nia^QibiiyW 3 ri^nx DI^ n^-n^KDipörn# 7«TOnjrna|ö V^DO1?^^ , D^nt^rT^naTanbipD-1?» i^nrai p n^nns,
^t t jt v -;# - •• ;^• - I ; v itt ' jquot; v,quot; •quot; ' jquot; t * ; - '
tin TjVnn *: nin» Dtfs D13N damp; nip') m'^Nna n j. na^V DHK K'^r^i: o^nsi npar^ï n'n Di3x. -
v •*•* t i vvt t 'jt jt r 1 : r t 1 ^'^tt 1 •;tt ot : - 1
pa an_'n;i: nn* nai^1? )by tib] ai o^ian rrn-'3 m t Dp' TN'nanv^sni^-njpp^ pai DS3x_n:pp ïji'ai ^a nanö 'nn nj-Vn üi^-Vn onax latih : p«a n nNnquot;1?? i6n : vmtt om D^:X^3 ïpjh pai ♦jh pai 0 :n WtDiptfl pojn'DKquot;! nibw ^p^n-DN^o «: Tian^ia1? n^p nj3 '3 p^n issSs-nn knn viynvt üiV-H^I , p^ixp piKa hirr-fjs rrró^nxi Dnp_nN nin^ nn^ 1 yph Dn[5D üi1? piTn quot;isr^snx ldi1? ly-irpi nyv naxa N, 2V' üta rpsTiss yamp; D13K : vn# vk quot;iniij'i „
* T ; I -at; I viv ; — t vt ; - r r J-quot; v* i-rquot; quot;
GENESIS XI XII.
18 dertig jaren en bragt voort zonen en dochteren. — Péleg leefde dcr-
19 tig jaren, toen bragt hij Ke'u voort. En Péleg leefde, na dat hij Re'u voortgebragt had, twee honderd en negen jaren, en bragt
20 voort zonen en dochteren. — Re'u leefde twee en dertig jaren,
21 toen bragt hij Serug voort. En Ee'u leefde, na dat hij Serug voortgebragt had, twee honderd en zeven jaren, en bragt voort
22 zonen en dochteren. — Serug leefde dertig jaren, toen bragt hij
23 Na'hor voort. Eil-Serug leefde, na dat hij Na'hor voortgebragt had,
24 twee honderd jaren, en bragt voort zonen en dochteren. — Na'hor
2o leefde negen en twintig jaren, toen bragt hij Térach voort. En
Na'hor leefde, na dat hij Térach voortgebragt had, honderd en ne-
26 gentien jaren, en bragt voort zonen en dochteren. — Térach leefde
27 zeventig jaren, toen bragt hij voort Abram, Na'hor en Haran. Dit is de geboorteopvolging van Térach: Térach bragt voort Abram,
28 Na'hor en Haran; en Haran bragt voort Lot. Haran stierf voor het aangezigt zijns vaders Térach ia het land zijner geboorte, in ür-
29 Kasdim. Abram en Na'hor namen zich vrouwen; de naam van Ab-rams vrouw was Sarai, en de naam van Na'hors vrouw Milka,
30 dochter van Haran, vader van Milka en vader van Jiska. Sarai was
31 onvruchtbaar, zij had geen kind. En Térach nam Abram, zijnen zoon, en Lot, Harans zoon, zijnon kleinzoon, bonevens Sarai zijne schoondochter, de vrouw van zijnen zoon Abram; en zij togen met hen uit Ur-Kasdim, om te gaan naar het land Kena'an; zij
32 kwamen tot Charan en zetteden zich daar neder. De levensdagen van Térach waren twee honderd en vijf jaren; en Térach stierf in Charan.
1 De Eeuwige zeide tot Abram: begeef u uit uw land, uit uwo geboorteplaats, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u
2 aantoonen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen, en
3 uwen naam groot maken; gij [zelf] zult een zegen zijn. Ik zal zegenen die u zegenen, en die u vloekt zal Ik vloeken; en met u zullen al de geslachten des aardbodems gezegend worden.
4 Abram vertrok, zoo als de Eeuwige tot hem gesproken had, en lot toog met hem; Abram nu was vijf en zeventig jaren
5 oud, bij zijn vertrek uit Charan. Abram nam Sarai, zijne huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, benevens al hunne have, welke zij verkregen, en de zielen, welke zij te Charan verworven hadden; zij vertrokken, om naar het land Kena'an te gaan, en
6 kwamen [inderdaad] in het land Kena'an. Abram trok het land door, tot aan de plaats 'Sechem, tot aan het boseh More; de Ke-
7 na'iiniet was toen in het land. En de Eeuwige verscheen aan Abram, en zeide: uwen zade zal Ik dit land ge ven! Toen bouwde hij daar den altaar, den Eeuwige, die hem verschenen was,
8 Hij brak van daar op naar het gebergte, ten oosten van Beth-El, cn luj sloeg zijne tent op; [zijnde] Beth-El ten westen
/
^ quot;j1? na y
d : maai ihv) nr^ ni«D v^x) nr^ n. d^ vpn ijHtik iTbinnnx ï%'*m ; ^rnx nSi^ ^ nsn^ ijn ♦m d : ni:ai d^3 n^V) vnxw3
i* : . 'j'l • •*' : it v* t v j - rttt . * •*- t
V2V aii'^-riK n»?in nn« ijn : an'^-nx nSi'i nr^ «
- JV ; V -• • i •• -: i- : j* : - 1 ; v v \, - att
n-iv »nn D : mwi 0^3 D^KÜI «
-,, : v: j' , 1 t t quot; j ~ att • •lt;- t v* t
D^nxo iinrnilt; in^in nnM mv ^5: linrnw »
mp ontrol vwn nn: w d : niJ3i D'JS n:^ ^ Ttyn mn-nK n^in hnx mm .* mn-nN nbVi ^
i- : - v v •* • 1 •• 1 r . t -»• :- - it v v vquot;
nin-w D : ni:3i DU3 nSi'i n:# mm n:^ «
•gt; r ivi '!iquot; 1 t i' t ■■•■'quot; ''iquot;r 1 1 quot;quot;'i: '•t t jquot;: •■
n^xi : jnrrnxi ninrnx DiT3«-nx npinn:^ a^3^» nm nrrnNi ninrnx an3K*nN n^in nnn mn nnVin
' vt t : iót t v ; v t v t; - v ■gt;' - vlt; - v j : i
imbiD ^1X3 V3N mn pn non : üib-n^ n^in n.
^ V : quot; 1 l -vv ; ft' t vquot;: - » t t t^jt~ ' v
DnarntfK qw D^: onV nnj) 013« n^i *: on^s TINS ^ : nao» »3^ n3,?D-,3« nn-n3 r\amp;ü ninrn^x D^I ♦nt? P
it : • r -:r vr: • •* quot;sr '-'t/ quot; t ; • t v f lt;•• : tt ^
-n«i ib onpx-nN mn nb n'f »nni^
om 1:3 Dquot;i3« ni^K irta n'i^ nui ii3'?3pn-?3 diS n
t • :i**quot;quot; rt ; -iT; ~ v Vquot; t t •• ; : 1 v 1 t t » v lt;
: 13^*1 pn-i^ iN3n ?yi3 nviN rd1?1? iikd
it ; utt - jt' » - - ; t ;■•- v v t •.: - -^ ••
3 : nn3 mn nü'i n:^ d^kdi d':^ ü^n mn*^ 1 w ^
TJTquot; att
n^JKi ^DjGNi blna pxn-bs4 -
^313^3^ nNN ^3130 fi3quot;i3M : rans nmi ^ quot;iSn nin» V^N 131 n^N3 013« -iVi: nön«n n'na^o Vs ^
r.v- t ; r •• lt;v • v -11- ^t : - iv—- it t-:it j z : ' v.
: inno inx^3 nr^ vyip) au ^ünquot;f3 qSsxi wh inx b^3quot;p3TiKi vnx_|3 üiV-nNi in^K p'^-nx DISK n^i n nn« h^S wsn nn3 ^ösn-nsn r^3n
t ;j- v v t ;iquot;-# irtt^t : j t v -; vvv - v ; t t -v -j
D3Egt; Dljpön^pKS DISK 13^1 :}P3n^N W3n \^^ IÖN'I QnsK-^nin»tnn :pN3movariinW|V?Nnp' : V^N nxnan nin^ niira osy pn ntfn ri^n-nx rmivné
^ ,t quot; , •'*• :* quot; v.t r - ••; • t '•••lt;*quot; rt - i v-jtt v • v.quot; v i -• :-i
D'D w'na on bK-na1? onpo nnnn d^q pnvn n
t • lt;•• iquot; rt T'it v.quot; 1quot; ; vIyv' tt t t • I
GENESIS X XI.
23 Arpach'sad, Lud en Aram. De zonen van Aram; 'Utz, 'Hul,
24 Gether en Ma's. Arpach'sad gewon 'Selach, en 'Selach gewon
25 'Eber. Aan 'Eber werden twee zonen geboren: de naam des eenen was Péleg; want in zijn dagen werd de aarde
26 verdeeld; en de naam zijns broeders was Joktan. Joktan
27 gewon; Almodad, 'Selef, 'Ha'zarmavet en Jérach. Hadoram, 29 28 Uzal en Dikla. 'Obal, Abimaël en 'Seba. Ophir, 'Havilah
80 en Jobab; deze allen zijn de zonen van Joktan. Hunne woonplaats was van Me'sah, tot dat men gaat naar Sepbar,
81 bot gebergte van bet oosten. Deze zijn de zonen van 'Sem, naar hunne geslachten en spraken, in hunne landen en be-
83 volkingen. Deze [alle] zijn de geslachten der zonen van Noacb, naar hunne geboorteopvolging, in hunne volkplantingen; en van deze zijn de völken over de aarde verspreid, na den zondvloed.
11. l De gansche aarde was toen [van] ecnerlei taal en eeneiiei
2 bewoordingen. Als zij nu uit het oosten togen, vonden zij eene vlakte in het land 'Sin'ar, en zetteden zich daar neder.
3 Toen zeide de een tot den anderen: welaan, laat ons tigchelen bereiden, en met vuur bakken! en de tigchel was hun in
4 plaats van steen, en het leem in plaats van kalk. En zij zeiden : welaan, laat ons eene stad voor ons bouwen en eenen toren, welks top tot den hemel reikte, zoo zullen wij ons eenen naam maken; opdat wij niet verstrooid worden over
5 de gansche aarde. Doch de Eeuwige daalde neder, om te zien de stad en den toren, die de menschenkinderen gebouwd
c hadden. Want de Eeuwige zeide: nu is het één volk, en zij hebben allen ééne spraak: dit is [slechts] het begin van het geen zij doen; en nu zal hun niets mislukken van alles wat
7 zij denken nit te voeren. Welaan, laat ons nederdalen, en aldaar hunne spraak verwarren, op dat de een des anderen
8 spraak niet versta,. Dus verstrooide hen de Eeuwige van daar over de gansche oppervlakte der aarde; en zij hielden op,
9 de stad te bouwen. Daarom noemde men haren naam Babel; want aldaar heeft de Eeuwige de taal der gansche aarde verward, en van daar heeft hen de Eeuwige verstrooid op de oppervlakte der gansche aarde.
10 Dit is de geboorteopvolging van 'Sem: 'Sem was honderd jaren oud, toen hij Arpach'sad voortbragt, twee jaren na den zondvloed. 'Sem leefde, na dat hij Arpach'sad voortgebragt had,
12 vijfhonderd jaren, en hij bragt zonen en dochteren voort. — Arpach'sad leefde vijf en dertig jaren, toen bragt hij 'Selach voort.
13 En Arpach'sad leefde, nadat hij 'Selach voortgebragt had, vier honderd en drie jaren, en bragt voort zonen en dochteren. —
14 'Selach leefde dertig jaren, toen bragt hij 'Eber voort. En 'Selach leefde, na dat hij 'Eber voortgebragt had, vier hon-
16 derd en drie jaren, en bragt voort zonen en dochteren. — 'Eber
17 leefde vier en dertig jaren toen bragt hij Péleg voort. En 'Eber leefde, na dat hij Péleg voortgebragt had, vierhonderd en
I, 4
12
N' ♦ nj y
: -inj-i Sini pp DIK »331 : cnw -nSi ip3öquot;iJlt;i ■ : quot;i^rnK nV nSpi n^-nK nV iWps-isi ^ : ?üp» VHK Dtyi ptam^vD'a '3 iSè irwn D^3
» itI;t v* t jquot; : I vt t -«t : : • tt ; lt;• v v t vit . -•• a* t
: rrrnxi niDixn-nxi ^sy-nNi quot;nio^-nx tS' r^pn ^
i quot;it v : •-\t : : v: Ivat v ; : - ... .r |JT|:7:
iwitrnw 73i];-nsi : n^pTn^i onnn-n^13
v.quot; t i' t ••• ; jt v : j 'tl:* v ; v.t v ; jt -i v ; n3
♦33 n^-73 33v-n«i nb^n-nMi -iaintm : wjy-nNi ^
r* ; v vquot; t at v ; jt ' -: v ; j- •.. ; it ; v :
: D-ipn in msD n3K3 hamp;dq divid 'nn : jüp» \
*•*•'quot; vhv- j- nr : jt -t i at •• • it t i r :- IitI;tN7
rins^D -'Dnw omnNS Djnwbb Dnnsamp;Db 0^:3 =s TW fnK3 D'ian nna: n^oi Dn^3 on-tbinb nr^3
/- - i *•*v.t r r ~ s ; : * v •• •• av •• i ; vt ; i ; . - v •• :
s * : Si3Dn l
onpa Di?D23 : onnx Dn3ii nnx naty ^quot;iNrr^ 'w\ * w
quot;■'. ' r t: t : lVquot; ,quot;rquot;' ,-'T ! AT ••quot; JT T ' 'AT T 7 J- :-3
noKn : pN3 nj?[?3
jsnquot;? nisSn Dn1? 'firn na-i'0 ns^ D^S n3n Sijqi Ti? vVnMi i ran : ion1? an1? nVi nbnrn •,
t. -»t , t-»t ; |- v|- vv t jt t t •• jquot; ;
•quot; p«n-73 ^3quot;?^ psrffl DE' uTn^'i D^3 : Diïlt;n '33 1:3-istk^srrnxi Trn-nx n^Vnihn-iMn
•tt it jquot; i v. t r.-.-: at: - - v: t v j quot; :
D^m nn oteb nnx nfii^i nntf ap rn nin» ,
a -:i- ^t • i- sy: t \: - - «t t ; t v lt;- i— t ; t --
nquot;:n3n3n : nv^ mr im Vb dhd Vinin,
^t : it ; t :iquot; ^ ▼ t« i -:r v ;it -gt;v ^ y v •• .*•. t • i % - •
Dmmrprö'i :inp-inavwxwdw onaty o^n
^ vt jt 5 t v tquot; iquot; quot; j~ j it' j » v —j at t '
nm n^n nisb ^-irr-i pxn-S3 ^r^ DE'iSc
rrirr Ds'sn b^ai piMn-^s nai^ nirr ^3 Dtr»3 ^33
t ; -'t • v: t • i vat t t j- ; v,t : j- t jt ■ vt
D^natp nBgt;33ns-n« iSi'i ni^ n«D-j3 n-tbin nW gt; nit«o^mn^3flnK-n«iTgt;innnK : Sisön -m ^ tob' rpn 'n d ^133*1 D'33 n^nrrn:^
rbf-rnt ITVIH nnx nÊpa-iK ni: n^-n« n9i»i. 'n n^i D : ni33i 0^3 nr^ niND ■
d,3!3' vhv i^-nK n^in'-inx nfe_,m; iVi»i , d : ni33i D'33 n3^ ni«D psnsi D'B'Vi? tii-nx n^m nnx : 3baquot;nN nSi'i raty
■* . •• v v - ■ i •■-:i- v •• • :r vit v v att
1« T! na
agt;
■
110
I TD
21 eenen wijngaard te planten. Hij dronk van den wijn, werd dronken,
22 en ontblootte zich in zijne tent. Als Cham, do vader van Kena'iln, de schaamte zijns vaders zag, berigtte hij het zijnen beiden broederen,
23 daar buiten. Toen nam'Sem en Jépheth het gewaad, legden het op hun beider schouders, gingen achterwaarts, en bedekten de schaamte huns vaders: hunne aangezigten waren achterwaarts [gekeerd], zoo
34 dat zij de naaktheid huns vaders niet zagen. Als Noach ontwaakte van
25 zijnen wijn, en merkte, wat zijn jongste zoon hem gedaan had; Zeide hij: vervloekt zij Kena'an! oen knecht der knechten zij hij zijnen broe-
26 doren! Verder zeide hij: Geloofd zij de Eeuwige, de God van 'Sem, en 37 Kena'an zij bun een knecht! God breide Jépheth uit, en wone in du 28 tenten van 'Sem ; en Kena'iin zij hun een knecht. aSToacli leefde, na 2a den zondvloed, drie honderd en vijftig jaren. Zoo waren al de dagen
van Noach negen honderd en vijftig jaren; en hij stierf.
1 Dit nu is de geboorteopvolging van Noachs zonen, 'Sem, Cham en Jéphet. Er werden hun kinderen geboren, na den zondvloed.
2 De zonen van Jéphet: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tabal, Més'ech
3 en Thiras. De zonen van Gomer: A'skenaz, Riphatb en Thogarma.
4 De zonen van Javan; Eli'sah, Thar'si's, Kittim en Dodanim. Van hen hebben zich de bijzondere volkplantigen in onderscheidene landen afgedeeld; elk naar zijne spraak, naar hunne geslachten,
6 onder hunne volken. De zonen van Cham: Ku's, Mi'zrajim, Put
7 en Kena'an. De zonen van Ku's ; Seba, 'Havilah, Sabtah, Ra'atnah
8 on Sabtecha: en de zonen van Ea'amah: 'Seba en Dedan. En Ku's gewon Nimrod; deze begon een geweldenaar op aarde te
9 zijn. Hij was een geweldig jager voor den Eeuwige; daarom wordt gezegd: gelijk Nimrod, een geweldig jager voor den Eeuwige.
10 De aanvang zijns rijks was Babel, Erech, Akkad en Chalnch, in
11 het land 'Sin'ar. Uit dit land ging [hij naar] As'sur, en bouwde
12 Ninevé, Rechoboth-'Ir en Kalach. Ook Résem, tusschen Ninevé
13 en Kalach: dit [Ninevé] is de groote stad. Mi'zrajim gewon: de
14 Ludim, de 'Ananim, de Lehabim en de Naphtechim. De Path-rusim, de Kasluchim, uit welke de Pheli'stim voortkwamen,
15 en de Kaftorim. — En Kena'an gewon 'Zidon, zijnen eerstgebo-lö renen, en 'Heth. En den Jebusiet, den Emoriet, en den
i 17 Girga'siet. Den 'Hiviet, den 'Arkiet, en den Siniet Den Arwadiet, den 'Zemariet en den 'Hamatiet; naderhand hebben zich de geslachten van den Kena'aniet [verder] uitgebreid. De landpaal van den Kena'aniet was van 'Zidon af, waar men gaat naar Gerar, tot 'Azah, en waar men gaat naar Sedom, 20 'Amorah, Admab en 'Zebojim. tot La'sa. Deze zijn de zonen van Cham, naar hunne geslachten en spraken, in hunne lan-2^ den en bevolkingen. — Ook aan 'Sem werden [kinderen] geboren; [hij was] de vader aller zonen van 'Eber, de broeder 32 van Jéphet den oudsten. De zonen van 'Sem: 'Elam, As'sur,
u
♦ □ ra K'
: riVn» quot;Tina rTrp r\amp;): 013 ym nDisn «
• ■»■: it ij; vquot; : '•quot; at ; • - I • : z *••- '.\tr w* * ~ at t it
: pna vnt^-^S y_] V3K ni-iy ns jvip vx on nti ^ bVi on»:^ oa^-S^ wty) rffmn-nx nafj aè' quot;n^i» dh^k nnjn n^ins brraai on^x nnj; idd'i n^inns : ïepn 1J311? n'^ nx y-n i:quot;d ra yp^ - n1? ^
• it It - j : v t jr v -; v quot;••quot; a •• • quot; v i 'v j* - it j
nin^TianpN*^ : rmh n'n; anaj? injr \v:5 -in« io^;7 quot;^nNspBquot;quot;! na51? dtiVN DÖ» : ID1? up r^D w* osr 'n^s »
^ •• *: it ; I v : * s vv; • v: ; :«- it v^jvi : r • a»* •• -• v:
msö bgt;W biaon nns nr^i : id1? i3jr rjnri 'm n.
lt; ^ a - - -•- - - v. * ^ it v jv I : r • ^a**
D'^ani hind vtrn nr'D,_73 'n'i : n:^ D^cm ra^ «
v* • *:r tt •• lt;- : •• ; t •; - it t v* * ~:iquot; tt
3 : hö»quot;! raagt;
i ■ i tquot; ^ at^t
; ^laonnnN 0^2 DnV nbvi na»! on nr^3 m^in nWi« ^
1 quot; - j' - v' t vv t j: it* - vatt -quot;t v,quot; - ••_; -•; 1 _ v ••;
T^Kiba^ iDTnn^Q') rvi nai aiionmnfl' ^3;
j- : : quot; v a vquot; J it • : i v v.v at ••. : » -«tt: v.- t t v -• v •.• jquot; : ^
: oum 0^3 ^v^im rv ^31 : narani nam ^
rr,: ... .... ;jt . v: l,rt ,.•: quot;„■■■•■■ i'pv
DnnaK'p? 1^77 Dnxnxs a;ian «n ms: n N3D -^13 'J31 : ÜISI DnXDI -^13 DH 'J31 : 3^1:3!
t : -••• ; i -it : j • \r i ' gt; at vquot;: r-\quot; i : «
•irwi: pn N3ty nöjn ^31 N3n3Di nopni nn3Di rfrim n
v : • it ; jt ; - j» : at : ; - : mi jr : ~ z t • -:i-
n,x-i35 n^n-Nin : yiN3 ni3a nvnS Vnn «in narrtK D
^\quot; 1 * ^tt i 1 I vit t v, • j z r quot;mquot; -• a ; • v j-t
ynri) : mrv vamp;h TS -1132110:3 IDW nin» .
• : - it ; jquot; : • * j • v : • ; - .tiquot; - at ; —; •
-jD :iyjamp; pK3 nigt;3i 13551 TpKi^gt;33 insVöD -nsi tj; riohrnw rnrrns pi iv^x sinn psn : rfrm i^n Nin nm p3 iditixi : ^
it ; - yr k* -at »-••• e*: •• ' Jquot; ' '■' v v :i -ir
: onia: nsi D^nVnxi d^tini DniS'nN i^onxpia^
-HNI QM^ba D^D isr I^N 0^03^^ D^DinaTlM t
v; v : • : vt • ^ ; it v -; * \ - v ; v :i
TINI : nn-n^i 1133 prrnK iV jybi D : nnnaa ^ 'pijrn-nNi inrrnxi : ^aran jini ^iaNn-nxi ^oi^n n
K*.; - it v z j'' i' v ; r t ; • - vquot;: * v:jt v ; • ; -
lï'a: lasi 'nanrrnxi norrnsi nmrrnw : tdhtim ngt;
t •j- -: a- t -:i- . v : ^'t : - . v ; j't ;- it v ; r • - v :
*ir nua n3X3 ji'vo Si3: 'rri: ^p3n nina^ö
t^t; jt -: i i • * -:i-: - lt;; • ;i- r -.r: - v. ; ; •
quot;^3 n^x : y^b-ij; D;3xi npiNinlö^nDlp roK3 nTjr3 p. i^ D^j?i d : Dni33 Dnsix3 onna^pS Dn „ ^ IIB'HI dw »33 : bnan na' 'nx bs nitd: „
ft - ; jt v.. ^,... 4 t - .,jv -. v quot; ••; t • a -
GENESIS VIII IX.
nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte, en
21 bragt brandoffers op het altaar. De Eeuwige rook den liefelijken geur, en de Eeuwige zeide tot Zich zeiven: Ik zal den aardbodem voortaan niet meer vervloeken om des menschen wil; want het gedichtsel van 's menschen harte is boos van zijne jeugd af aan; en Ik zal niet meer al wat leven heeft slaan,
22 gelyk Ik gedaan heb. Zoo lang de aarde zal bestaan, zal zaad en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet meer ophouden.
1 God zegende Noach en zijne zonen, en zeide tot hem: weest
a vruchtbaar, vermenigvuldigt en vervult de aarde. Uwe vrees en uwe verschrikking zij op al het gedierte der aarde, op al het gevogelte des hemels, over al wat zich beweegt op den aardbodem en over alle visschen der zee: in uwe hand zijn zij overgegeven.
3 Al wat zich roert, en dat levendig is, zij u tot spijze, gelijk
4 het groene kruid heb Ik u alles gegeven. Doch vleesch, waarin
5 het dierlijk leven, het bloed, [nog] is, zult gij niet eten. Ook zal Ik uw bloed, waarvan uw leven afhangt, eischen: van de hand van al het levendige zal Ik het eischen; en van de hand des menschen, van de hand van eiken broeder deszelven, zal
(gt; Ik het leven eens menschen eischen. Wie des menschen bloed vergiet, diens bloed zal door menschen vergoten worden; want
7 in het evenbeeld Gods heeft Hij den mensch gemaakt. Gijlieden echter, weest vruchtbaar en vermenigvuldig, plant u voort op de aarde en vermenigvuldigt op haar.
8 God zeide tot Noach en tot zijne zonen met hem als volg: Van Mijnen kant rigt Ik een verbond op met ulieden, en met
10 uw zaad na u. En met alle levendige ziele, die met u is, zoo gevogelte als vee en al het wilde landgedierte met u: alle die
11 uit de arke gingen, al het gedierte der aarde. Ik zal mijn verbond met ulieden oprigten, op dat al het vleesch niet meer uitgeroeid worde door de wateren des zondvloeds; en dat er
12 geen zondvloed meer zij, om de aarde te verderven. Wijders zeide God: dit is het teeken des verbonds, hetwelk Ik stelle tusschen Mij en tusschen ulieden, en tusschen alle levende ziele
13 die met u is, tot eeuwige tijden. Mijnen boog heb Ik in de wolken geplaatst, die zal zijn tot teeken des verbonds tusschen
14 Mij en tusschen de aarde. Als Ik eene wolk op de aarde laat
15 drijven, en de boog in de wolk zigtbaar wordt; Dan gedenk Ik aan Mijn verbond, hetwelk is tusschen Mij en tusschen u, en tusschen alle levende ziele, in alle vleesch; en het water zal niet meer tot een' zondvloed worden, om al het vleesch te
1G verderven. Als deze boog in de wolken zijn zal, zoo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond, tusschen
17 alle levende ziel, in alle vleesch, hetwelk op de aarde is. Zoo zeide God dan tot Noach: dit is het teeken des verbonds, dat Ik opgerigt heb, tusschen Mij en tusschen alle vleesch, hetwelk op de aarde is.
18 De zonen van Noach, die uit de arke gingen, waren 'Sein,
19 Cham en Jépheth: Cham was de vader van Kuna'iin. Deze drie waren de zonen van Noach; en van dezen werd de gansche
20 aarde verspreid. Noach, die een landbouwkundige was, begon
10
□ n n:
rh'v quot;iintsn 'Ssdi nnntsn nönan • np'i
v yj— r t ' ' v* t. ^ * t : - -t •• : - -• • i---
rt? 13T7N nin; idamp;ï mn n/rmliirr m'i : narpa « ri onxn ab nyaonwn 113^2 naiKrrm niy ^p1? eJoN
lquot; VTTiT y '.•■*•• • t t it j -ii- t t-:it v lt; •• I-; !•
.* 'n-^-nK manquot;? -ii^ viyao ==
V I 1 ' T , •'•* :! v T .r' .\J fgt; P 'J 'J'v ,: AT Y '
^7 n,?,7,i dvi einni ppi om npi i^pi v-it risn wbï
J r: {.'r j: Ivjt 1 -Ij-; t 1 : . • »t ; ^ -v I vat t — ; t
na on? -10^*1 vja-nNi nrnx d'ii'jk -ny) : ina^« C3
': w t v# s at t v: - v. v • ••: I vr; . 1 ; •
mr?3 ^ n;n' D3nni Dssniai : ps^rrnK ikSoi isni =
,3tV33!i nDquot;i«n '^onn ntbx lt;'i?33 r-isn
; ▼ : VT t-xit .s : • v ^ ^ 'at t - I ^ r V: I vtt
nj3«7 njn; D3) : i:n: oan'a
Nb ion itrsja Tt^a-nx : Va-ns oaV ^nn: airy pTa ^
gt; v T gt; ; - ; lt; T T^ I - I V \,vr ' yJ~ T quot; v*,v :
n^n-^a i»o DDTIK^S oaoTriN •n^i : ibaxn n
VT - t j- - : V V quot;1 #: - ; lt;V ; • v I - : iquot;
: mNn trfirnx vnx td onsn tqi
ITT IT vjv # V l ;v • T -•• - • TTIT. -- • av^ ; ; V
quot;nNn^DWKDbxa^a^a^ TOT onija DINH DT quot;jat^ lt; ioN'i d *: na-iaTi p«a ipv m na dfini : on^n t n $ quot;n«D^o»::n ^ : Ipab ins4 vja-Ssi nrSsst b^ri1?^» ' quot;i^n nm c'arba nki : oann» DDrnrnNi oans 'nna ^
-v# -: T -1- vlt;v T .• : IV ••-;i- iv^;- v; av ; • V. * :
nann ^ 730 oans rixn nrnaDi nonaa eiiya oanx
T quot; - -■••: I _ • AV ; I V IT T J- - T : VT ■• : - 1ST Iv : I'
quot;73 nns'-N?) D3nK 'nns-nx 'nb^rn : psn nr. S'37 n-: rnxn ^30 *nj? ^Dn 'DO up 1^3
I VIT .T Jquot;f : V. - ? J.-^Z r ; A - - -J.. . ^ VT T
paiDa^av^afnj^K-^Nnnan-niN HNT quot;ia^i=' pjr3 'nn: ♦ntypTiK : oSiy hTn1? D3nx rrn ^ar^ ^
t iv -v-T ' :#N v|f 't V. ; AV : ■ -v#-: v.t - vj-.- r
pNrr^py^^n'm :pNnp3i ^3 nh3 nn^niT o
I .vatt Kt t j'-r- : tt; I vit t Ir* v' quot; *: - ; t ;it :
03^31 ^3 'nna-nx : j:j?3 n^j5n nnsn^ ^ n
nn^^VépyD'bn nip i^3_l?33 rrn ^arSa pai 9
o'piy nna I2p n^h^-ii 1^3 nirrn : quot;1^3-^3 m : pij^n-1?^ nirx quot;itr3quot;l?33 n'n irar^s rbi D'fibs p3
1 v ,.,T T . •'•* T T : T - V-V fT ' •• J • v: • —
pi '73 'nbpn nn3nquot;niK nNr rirSx dtiSn laN'i
....... !• -:-».• -! • : - 1 ' ' quot; I v 'quot; v ''
a * : psrpj? -\m
: w:3,3NNinDni na,i om oti' nanrrp b'srn nr^avn^ m
» -it : gt;• -: ». t ; vatt jt : vquot; t . •• - » • • : i - - •• ; -t: r -
b*k h: bni : r-iNrr^ nxaa hSkoi nrJ3 nVx nsrW r
- - w -.VT- 1 V IT t t jx : it V Vquot; •• - A •• ; v vquot; gt;t : 3
21 klommen de wateren, na dat de bergen bedekt waren. Toen kwam om al liet vleesch, dat zich op de aarde beweegt: zoo gevogelte als vee en wild gedierte, ook al het wemelende, dat
23 op de aarde wemelt, en het geheele menschdoru. Al wat in zijnen neus den adem des levengeest had, van al wat zich op
33 het drooge bevond, stierf. Aldus werd verdelgd al wat er op den aardbodem bestond, van mensch tot vee, kruipend gedierte en gevogelte des hemels, [allen] werden van de aarde verdelgd;
24 allèèn Noach bleef over, en wat bij hem was in de arke. Zoo hoog bleven de wateren staan boven de aarde, honderd en vijftig dagen.
1 Nu gedacht God aan Noach, aan al het wild gedierte, en aan al het vee, hetwelk met hem in de arke was; en God voerde eenen wind over de aarde, waardoor de wateren zich legden.
2 De wellen des afgronds en de sluizen des hemels werden ge-
3 sloten, en de stortregen van den hemel hield op. Vervolgens liepen .de wateren allenskens af van de aarde, zoodat de wateren
4 na honderd en vijftig dagen sterk verminderd waren. De arke rustte in de zevende maand, op den zeventienden dag der
5 maand, op het gebergte Ararat. En de wateren namen al meer en meer af, tot de tiende maand; in de tiende [maand], op den eersten der maand, werden de toppen der bergen zigtbaar.
0 Als nu veertig dagen ten einde waren, opende Noach het ven-
7 ster der arke, hetwelk hij gemaakt had. En hij zond de raaf uit: deze ging gedurig naar buiten en weder terug, tot dat de
S wateren opgedroogd waren van boven de aarde. Toen zond hij de duif van zich uit, om te zien of de wateren gevallen waren
9 van de oppervlakte des aardbodems. Maar de duif vond geene rustplaats voor de geer van haren voet, en keerde tot hem in de arke terug; want er was [nog] water op de gansche oppervlakte der aarde; hij strekte dus zijne hand uit, nam ze, en
10 bragt ze tot zich in de arke. Hij verbeidde hierop zeven
11 andere dagen, en zond wederom de duif uit de arke. De dnif kwam tot hem tegen den avondtijd terug, en zij had een olijfblad, afgeplukt, in haren bek; toen merkte Noach; dat de wa-
12 teren gevallen waren van boven de aarde. Nu verbeidde bij nog zeven andere dagen, en zond de duif uit; maar zij keerde niet
13 weder tot hem terug. Het was in het zes honderd en eerste jaar [van Noach] in de eerste [maand], op den eersten der maand, dat de wateren opgedroogd waren van boven de aarde; toen
14 nam Noach het dek der arke af, en zag, dat de oppervlakte des aardbodems opgedroogd was. En in de tweede maand, op den zeven en twintigsten dag der maand, was de aarde [geheel]
15 droog. — Toen sprak God tot Noach, zeggende: Ga uit de arke, gij en uwe huisvrouw, en uwe zonen, en de vrouwen
17 uwer zonen met u. Al het gedierte, dat bij u is, van alle vleesch zoo gevogelte als vee, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan: dat zij zich voortplanten op
18 de aarde, vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen op de aarde. Toen ging Noach naar buiten, en zijne zonen, en zijne huisvrouw en de
19 vrouwen zijner zonen met hem. Al het gedierte, al het kruipende, al het gevogelte, alles wat op de aarde kruipt, naar hunne geslachten
■•0 gingen zij uit de arke. Nu bouwde Noach den Eeuwige een altaar,
9
iroin i Tiya-Sa yvn •' onnn id^i D'sn naa «3
i vt t — it -tt t 1* t iv v/'.:* 'at- v ï it
;nnNn73,ipsn_i?^p^np^n-i?D3!in»n3,i nanbai eiiwa
'tr t it v : i vat t ^- | — - | v^v - t :f t t i c t
nó'i nnonD-in^T^N^D vfiNao^nniTna^: im
, - V Vquot; it tit v r,- -: v ; t - : ------- : • v - quot;
nann-np DISO hoinh 'ja-7jr i i Dp'n-^-pH
v t - t •• : - lt;t t iquot; t t-:it : ~ jv l-» : - t
:n3n2 inN nr is* pxnio ina'iD'b^n Wiyi
it •• - ^ v * jv -:r - 'j I - vst •-1 vat t I • v t •- * - t - i ■• - ; ^
nrnx dtiSk nari :Dr nNpi D^ipn D;ari iiari n D\ISX 13^1 nan^ inx nbnan-^-nsi n'nn-^nsi
J* v: •• -:i— at /• - • gt;v^ -: t •• ; - t v ; t 1- t lt;•• ;
Dwnra-iKi oinn nyyn nsD^ ; D'sn Mm rnsrrby nn =
•at t - v *-.-:i- . : ■gt;: i - ; it •- -it - ; t- i v t t - -
3i^i rvor] rn^n Sjra D'ön ; D'Dirrrp ot^n j
at p^-* t i at t j'quot; *y* - r-. t- • it t - i • v^v - jquot; t
t^ina nann njni: dv dkdi D'^an nxfpp o^n-npn^i vn D'sm : ü-tin nn iv virh dv
t • - - : jt t-: r't v* va- v jt t it : • ' • : -
' N1 ■ 2^ I P
nann fl^n-nx rü nnej^i dv d^d-ix rpo 'n'i : onnn lt;
, r: -: vt •• - I j - quot; quot; . quot; * ^ t : - i Ivquot;* * r t iv
^D-D^on m^rny av^i NIV' DiyrrriK : n'^r t
j... . r - m v j: - ^ t , t ...... aquot; it vi--:- it t
'JS 7i»p D'pn i^j^n nisnS insa mvrrnx : pxn n quot;'jn vbx DS'rn h^t-cidS mio niivn nxsD'iói : na-ixn-o
» v t •• t lt;t - t. ï quot; ^ ' quot; : , _ t t - t : it ; it t -;it
V7X nnK kd't nnp'i it nS^'i p«n_i?D wn 'D rann
vt •• vt jquot; t - t v it * - t lt;quot; ; * - i vat t t .•*quot; ; quot; ' j' x quot; quot;
mvrrriK rhü ^b'i Dnnx w nv3agt; ny ^n'i : nann-bs ^
vt quot; V . - I v V - ff quot; —. v'^T J- : ' . ^V-r- it •• -
pftu WTt^ m 3quot;iy ngt;?b n:vn vSs ndhi : nanrvp, D'D' n^D^ nip :pNn D'ön i^p^D n: y-i*1quot;! itss :
^vt -'■p:p' ••-'tquot; - » vit t jquot;quot;. 'vquot; h- * t a* :
nnsD 'nn ; nip v^jruv^ nfjD'-NSi nivrrnx onriN,
i vt ** i # jt i it : t - v - - ; - a* •• -:
piKn 7PD D*Qn iDin ü'ihb -inND rv^Nia niE'
i vat t quot; * v- - ; it v quot; jt v ; mt tt ^ lquot; :
: nDquot;TKn ':a idir rtani nti ram nDDO'nx n: quot;id'i
it t -: it jquot; : lt; :it jquot; ' : ;-- r quot; - j- : • v - -lt;t-
d * : pxn n^D' '^inb dv Dn^vi np3^3 ^irai ^ r,
I vit t vt :it va - v v' ; v: st: • : * •• - v - r
rins rann-fp xy : nr^s D'n^x n3Ti ^ quot; Tio'Sso nnx-T^Nï THH'SD : -ins thzps^
t t t • ' v t - i- t i it • i v*-* t lquot; ; i jv t
quot;IÏT^I quot;inx Kxm rnsn-bp EOTI ^D-irr^ni nonam nipD r-
■* :it : iat * jquot; : - i vvt t - j- i r v yv t t : i vt •• : - ' .s t n
in^Ni VJDI n: xsn : ritcn-bp mn nsi rnkn I
. • j : ' : 'jt t _ quot; a ^aquot;' ^ i v it t - . v t ; j t i v t t
iron VD n'nn-73 : mx VJD
quot; Jquot; V ' t t : v vt t t - r ^ t 1 • vt t
nsro rü p'i : nann-p inv dtphs'C'd1? pixn 3
at i- - v : * - v » quot;j' - it •• - 1 • v :it v I vat t
19 met u. En van al het levende, van allen vleesche, zult gij twee van elk in de arke brengen, om met u in het leven te behou-
20 den; een mannetje en een wijfje zullen zij zijn. Van het gevogelte naar zijne soort, van het vee naar zijne soort, van al het kruipend gedierde des aardbodems naar zijne soort; twee van
21 elk zullen tot u komen, tot levensbehoud. En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, op
22 dat ze u en hun tot voedsel zij. En Noach deed het: naar al wat God hem geboden had zoo heeft hij gedaan.
1 De Eeuwige zeide tot Noach; ga gij en uw gansche huis in de arke, want u heb ik regtvaardig voor Mij bevonden
2 in dit tijdstip. Van al het reine vee zult gij tot u nemen zeven paar, een mannetje en zijn wijfje; en het vee dat niet
3 rein is, twee, een mannetje en zijn wijfje. Ook van het gevogelte des hemels zeven paar, een mannetje en een wijfje;
4, om zaad te behouden op de gansche aarde. Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde, veertig dagen en veertig nachten: en Ik zal verdelgen al wat bestaat, het-welke Ik gemaakt hebt, van de oppervlakte des aardbodems.
5 En Noach deed naar al wat de Eeuwige geboden bad. Noach nu was zes honderd jaren oud, als de zondvloed der wateren
7 op de aarde kwam. Toen ging Noach en zijne zonen en zijne huisvrouw en de vrouwen zijner zonen met hem in de arke,
8 wegens de wateren des zondvloeds. Van het reine vee, en van het vee dat niet rein is, en van het gevogelte en al wat
9 op den aardbodem kruipt; Kwamen twee aan twee tot Noach in de arke, een mannetje en een wjjfje, zoo als God aan
10 Noach geboden had. En als de zeven dagen om waren, kwa-
11 men de wateren des zondvloeds op de aarde. In het zes honderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag dier maand, op dien dag braken alle wellen des grooten afgronds los, en de sluizen des he-
12 mels werden geopend. En er was een stortregen op de aarde,
13 veertig dagen en veertig nachten. Op dezen zelfden dag ging Noach, benevens 'Sem, Cham en Jéphet, de zonen van Noach, alsmede de vrouw van Noach en de drie vrouwen zijner zonen
14 met hen, in de arke. Zij en al het wild gedierte naar zijne soort, al het vee naar zijne soort, al het krnipend gedierte dat op de aarde kruipt, naar zijne soort, en al het gevogelte
15 naar zijne soort: alle vogelen, al wat vleugels heeft. Zij kwamen tot Noach in de arke, twee aan twee van alle vleesch,
16 waarin levensadem is. En zjj, die kwamen, waren mannetje en wijfje; van allen vleesche kwamen er, gelijk God hem be-volen had; en de Eeuwige sloot achter hem toe. — Toen de zondvloed veertig dagen op de aarde was, vermeerderden de wateren, en zij hieven de arke op, zoo dat zij oprees boven
18 de aarde. De wateren werden geweldig, en zij namen zoo sterk toe op de aarde, dat de arke voortdreef op de wate-
19 ren. En de wateren werden al meer en meer geweldig boven de aarde, zoo dat alle hooge bergen bedekt werden, die
20 onder den ganschen hemel zijn. [Nog] vijftien ellen hooger
8
jrnnS nnnn-^ V2D nT^öi: quot;irw ^
j -• -: r :. •• - v v t v • 's- : t t t i* - t t • f it •
VSD nanan-pi mrD1? eri^no :vn»n3pJi isr quot;inx^
v • t * : t •• ; - 1 • •• • ; i •» t ••• 1 :i* ^tIquot;; t mt •
-np hjiki : nvm1? in^ bio cjb' irrra1? noiNn ^q-i ^
i- -«t - ; 1-: 1- ; i w •• v *, .squot; : a** • ; vt t-:it v jv
: nbDK1? onbi n^N nsDNi ^ Tew ^SSD-Vao ^
#it t ; t : 'J 1 : jti : iav •• ; - it : •• tiquot; ■quot;.• t -;i-p r ' i ;
rtfr ninnöN*'!* ^2 n: t?jn =3N r
- ; t ; v lt;- »t t 1^quot; v ••: y jt * v — . : -a -v— ü '
ilia 'jfi1? pnx ♦nwn n^nn-Vx nnxquot;N3 '
- Vquot; t ; I J' - ' •)■ t. J' z 1 • at •• - v v • : iquot; t ; jt - 1
wx nyy# nyy# nS'npn niintsn nonan 1 Vsd : nrn =
'. it: ; jt: \ *' ■■ t 1 : quot;p pjr •■/'
; in^i D'jjy «in mnca N7 nonan-pi me'Ni
. • : * : J' : v jt : -* v -: t •• ; - • • a ; • :
■73 j?ir nvnb nDp:i IDT njDi? nyy# D'ot^n s\wn D: j
r Jquot; : - . -v.v. j- : at i'y ^tt vt : • 7r^; • ^ -y- t^ - i 's ••
D^31K pNrr7^Tt30D^jNn^3^ iiyowVa : pnn -. ♦:Ö byn Wwy I^N bip^s-DK ^n^noi rM D'yaiNi DI,:
■quot;• : vquot; •* * * t (. -v -: i ; - t v • • t t :at t ; - ;
niND twquot;p nil ; nin» inixquot;iïy« bba ri: '^v'l ; nonsn - 1
^ •• jquot; i v p- p: . it ; ^t v -: ^ - a, H*quot; it t-:it
-wy] int^^i VJ31 nj Km : rn«n-^ D'D PTI biaDni t
: .s : * ; ^ tt * jtquot;. i vit t - • v tt att
■pi niintan nonan-p : Sihdh'd ♦jsq nann-Ss ins v:a n
1 • t ; - r •• : - I • lt; 1^ — j- • at - v v / vrr
i^OTiBW Vai e]iynquot;}pi nintp narx nanan i^NanapJi nar nann^x nrbx wa :nDquot;iKn ^
v.* -:r at Iquot; jt t v.t •• - v - y v st •- ; ; it t-:it
'bv vn biaan »01 am nyivh vri ^rriND^bNnix^ quot;nyaira ♦iu'n irina rir^nS nj^niND'^nr^a : risn
!t :•;,••• - ' S T T * quot; lquot; * : ' ' V,T T
haiKi nan Dinn niyyo-'ja ippajntnova ^*1^ dv
J \ quot;:i~ t - t !;:••.•- ^ - va - v -»* t
D'yaiNi dv D'^a-iN risrr^ o^n ♦nn : inns: D'D^n ^
v t : - ; r : - i vat t - v-y r ; - 't v *1quot; t ~
n: nm'i n!r:a nanonrD^inj Na mn oi'n o^a : rb^ * nrDV nTrrbai nan : nann-'jN onx via*^j ni^S^i ^
t • ; -t- i- t : r •• it •• - v vt • .vtt ^iquot; ; v s :
■bai inya7 r-iNn-Si? coin coin-Vai nrob nanan-^ai
t : a- • ; i 'at t - jquot; it v yvr t ; t • ; t •• ; - t :
DT^nann-bxnrbxiNai: ^a^a nav Va irap^ «)ij;nvo ■baonapii ia? D^am : o^n mi la'i^K T^an^aa ,D
t • lt;t I ••: t t • t - : r - - j ^ v -: t t - t ^ • - ;
Viaanrn* Jiiyaninn-o'iD'n1?# mx nix -i^xa isalca r
y - - s* ;- .1 -:r vt ^: j : •- a* v: v jt ' yv -:r t t t
S^a Dim nann-nx iNdD^anian riKn^y ai» o^aiN
j... t^t t' v ; * quot; quot; -•:•-gt; vat t - v r T z -
^ö-7^nann^rn_pKn-7^ iKa laii D'an iiari: p«n n. bnnn-Sa iDa^ipNrr^ im i«a naa opni : a^an rbybhü hax nicy can ^acn-bannnncK o^rfaans
?ü
5gt;
31 en hij bragt voort zonen en dochteren. Zoo waren al de dagen van Lémech zeven honderd zeven en zeventig jaren; en hij
32 stierf. — Noach was vijf honderd jaren oud, toen bragt Noach voort 'Setn, Cham en Jepheth.
1 Als het menschdom begon te vermenigvuldigen op den aard-3 bodem, en hun dochters geboren werden; Toen zagen de zonen Gods de dochteren der menscben, dat zij schoon waren, en zij 3 namen zich vrouwen uit allen die zij zich verkoren. En de Eeuwige zeide: Mijn geest zal niet altoos in den mensch strijden, dewijl hij toch vleesch ook is; zijne [levens-] dagen zullen echter i [nog] honderd en twintig jaren zijn. De reuzen waren op de aarde in die dagen, en ook daarna, dewijl de zonen Gods tot de dochteren der menschen gekomen waren, en deze hun kinderen baarden: dat zjjn de helden, welke van oudtijds mannen van naam waren.
5 De Eeuwige zag nu, dat de boosheid des menschdoms menigvuldig was op de aaide, en al het gedichtsel van de gedachten C zijns harten, steeds enkel boosheid was. Toen berouwde het den Eeuwige, dat Hij den mensch op de aarde gemaakt had, en het
7 smertte Hem in Zijn harte. En de Eeuwige zeide; Ik zal den mensch, dien ik geschapen heb, verdelgen van de oppervlakte des aardbodems, van mensch tot vee, tot kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat Ik ze ge-
8 maakt heb. Noach echter vond gunst in de oogen des Eeuwigen.
9 Dit is de geslachtsopvolging van Noach. Noach was een regtvaardig, volkomen [deugdzaam] man onder zijne tijdgenooten,
10 met God wandelde Noach. En Noach bragt drie zonen voort:
11 'Sem, Cham en Jephet. De aarde was toen verdorven voor God;
12 en de aarde was met gewelddadigheid vervuld. Toen God nu de aarde zag, dat zij verdorven was, want alle vleesch had
13 zijnen wandel op aarde verdorven; Toen zeide God tot Noach: het einde van alle vleesch is voor Mij gekomen, want de aarde is door hen vol gewelddadigheid; daarom zal Ik hen verderven
14 met de aarde. Maak u eenen arke van Goter-hout, deel de arke in
15 hokken af, en bestrijk ze van binnen cn van buiten met pek. En aldus zult. gij haar maken: drie honderd ellen zij de lengte der arke,
1G vijftig ellen hare breedte, en dertig ellen hare hoogte. Eene verlichting zult gij aan de arke maken, en deze van boven tot eene el laten afnemen; den ingang der arke zult gij aan hare zijde plaatsen; met onderste, tweede en derde [verdiepingen] zult
17 gij ze maken. En Ik, zie! Ik zal den zondvloed der wateren op de aarde brengen, om alle vleesch, waarin levensadem is, van onder den hemel te verderven: alles, wat op aarde is, zal om-
18 komen. Doch met n rigt Ik Mijn verbond op; gij zult in de arke komen, gij en uwe zonen en uwe vrouw, en de vrouwen uwer zonen
7
yaf i vïv : ni:ai d»» i'jvi ^
n: ibv] tob' msD ^pn-f3 niprn d : ria^ dikq ^ ^3quot;Sy iib DIKH bnn-^m : ns^nNïi arrnii D^-mx 1
' it t t^,t ■quot;* quot; •* • :quot; vit v ; JT v vquot;
DiKnniprn^D'nbsn-^^Ti :Dnb niwi npn«n = ; nna I^sï Sao a^4: bnb inp'i n/n ripb 'i gt; nsQ vb' vni T^a «in D^a d^1? DiKa 'nn fiT-N1? nin'
JTquot; tt j t i ^ at t -• vt^-:^ t , . t^t it «• i t i t ;
frnnN Djn önn owa psa vn D'Sssn : n:^ Dn^i -. nsn on1? rh^ onsn ni:aquot;b« b'nWi 'ia my nVt»
tsquot; av t v :it; t t it -• ; v • v; it «••: t v -:
£3 : DjS'n ojiyo im ona^n §
ia1? naarw nx^ai pNa onxn n^n nan 'a njn; «n^n onNn-nK ri^-^a nin; nnri : ai'n-^a pi, tik nnoK nin» ■wi : laV^K apn^i pxa ? nóna-njr dikd nónxn 'ja %o 'n^a'T^N ansn
.,; t quot; : quot; ttiquot; r t-nr ■quot;••: - •■ •• tt v -; cttjt
nii : an^ »3 ♦nanj *2 i?öT_ny n
s : nin» ^a ?n nxö
it : Jquot; £ iv t -»t
D'nWnK vn-na n;n D'on pnx trv n: m nn^'n n^N B ■nKi Dn-n« DS^TIK D^an^bW ria -6n :nr^nnn '. : oon n^C1 Q^S^n ^JÖV pxn nnfini';
-HK -i^rVa nps^n-'a nnn^j ram rnin-n^D^n^ «Tir
. jt t t rs . i ^tat ; • — •; i .vt t v -J' v: :s--
ri?. ™? D,n7K nQK'1 D : pijn-ty lan-i ^ Dn'nipp 'Mni Dn':öp opn pxn n^io-'a gt;fsb «a ^3 nann-nKn^rio^p?isr^ nan ^'n^ pwrrnit nnx ^n ^« Hh ; isaa pnaiquot; n:ap^nnK'' n^av» a^Sfi nann nsKD^pnnann nas nispi^ n^p^'pn^pnriDK-quot;?»]nanVn^ninns :nnöip nDNJB ^ ■ np^n D'p^i p;nnn o^n niya nann' nnai r la-iK'K T^a^a mpb psn*^ D'p biapn-nx^ap ^ïn Vb\?™ :^7W^ Va D'üfn nnno o^n nn n,
nann-^N nxai ^nx'^nna
GENESIS V.
on bragt voort [eenen zoon] in zijne gelijkenis, naar zijn even-•1 beeld; en hij noemde zijnen naam 'Seth. En de dagen van Adam, na dat hij 'Seth voortgebragt had, waren acht honderd 5 jaren; en hij bragt voort zonen en doehteren. Zoo waren al de dagen van Adam die hij leefde, negen honderd en dertig 6jaren; en hij stierf. — 'Seth leefde honderd en vijf jaren,
7 toen bragt hij Eno's voort. En 'Seth leefde, na dat hij Eno's voortgebragt bad, acht honderd en zeven jaren; en hij bragt
8 voort zonen en doehteren. Zoo waren al de dagen van 'Seth
9 negen honderd en twaalf jaren, en hij stierf. — Eno's leefde
10 negentig jaren, toen bragt hij Kenan voort. En Eno's leefde, na dat hij Kenan voortgebragt had, acht honderd en vijftien
11 jaren; en hij bragt voort zonen en doehteren. Zoo waren al de dagen van Eno's negen honderd en vijf jaren; en hij
12 stierf. — Kenan leefde zeventig jaren, toen bragt hij MahalaM
13 voort. En Kenan leefde, na dat hij MahalaM voortgebragt had, acht honderd en veertig jaren; en hij bragt voort zonen
14 en doehteren. Zoo waren al de dagen van Kenan negen honderd
15 en tien jaren; en hij stierf. — MahalaM leefde vijf en zestig
IG jaren, toen bragt hij Jéred voort. En Malhalël leefde, na dat
hij Jéred voortgebragt had, acht honderd en dertig jaren; en
17 hij bragt voort zonen en doehteren. Zoo waren al de dagen van MahalaM acht honderd vijf en negentig jaren; en hij
18 stierf. — Jéred leefde honderd twee en zestig jaren, toen
19 bragt hij 'Hanoch voort. Jéred leefde, na dat hij 'Hanoch voortgebragt had, acht honderd jaren; en hij bragt voort
20 zonen en doehteren. Zoo waren al de dagen van Jéred negen
31 honderd twee en zestig jaren; en hij stierf. — 'Hanoch leefde
32 vijf en zestig jaren, toen bragt hij Methusélach voort. En 'Hanoch wandelde met God, na dat hij Methusélach voortgebragt had, drie honderd jaren; en hij bragt voort zonen en
33 doehteren. Zoo waren al de dagen van 'Hanoch drie honderd
24 vijf en zestig jaren. 'Hanoch dan wandelde met God, en hij
35 was niet meer; want God had hem weggenomen. — Methusélach leefde honderd zeven en tachtig jaren, toen bragt hij Lémech
36 voort. En Methusélach, leefde, na dat hij Lémech voortgebragt had, zeven honderd twee en tachtig jaren; en hij bragt voort
37 zonen en doehteren. Zoo waren al de dagen van Méthnsélach
28 negen honderd negen en zestig jaren; en hij stierf. — Lémech
leefde honderd twee en tachtig jaren, toen bragt hij eenen zoon
20 voort. Hij noemde zijnen naam Noach, zeggende: deze zal ons troosten over ons werk, en over onzen moeijelijken handarbeid;
30 over den aardbodem, dien de Eeuwige vervloekt heeft. Lémech leefde pa dat hij Noach voortgebragt had, vijfhonderd vijf en negentig jaren
6
n nmna i
nn» a^a; vn»!: lovp miona ibi'i -,
w^rn'i .•nuai d^ ibvi n:^ dko niöi5gt; nè-dnii^in n
lt;•* : t ; • - it v' t v J - at t ^ v •• JV ; .• j • i
-w d inb^nr^d^^niiyniko ♦n-i^bnk.
^ •• ^ i t ~ at t v' ï t tt •• «' j quot;quot; v quot;j tt
nnx r\w-*m : quot;isiquot;'! nndi iron r\b ?
•• 11- •• • :i- i v: v v v - at t -•- ; v; t jquot; t
••ni j3i d^2 ith nikö nnm vyamp; ir 1 jn-hk itsiti
it \r X v J- at t v •• .-gt;v j quot; t quot; jv # v: V j • i
d .* nb»! nis» j?syni rut? mtry 'wi n
^it- at t ^ : tt •• : lt;•• : •• •• : t : i* -
it^in'tik^iii» m: p^ptix nvin rair d^n wo
i •• -: r •:: -• ;- iitiquot; v v .at t^ ; • v. .v: J'gt;
.•ni:3id^3 -nn nikö nib^i m^jron rrptik
it vt v Jquot; at t v,quot; r.' : tt lt;•• -: i t !••
w d •*nb','i n:^ nikü ^b'ni b'an ♦o,_i?3 vm ^
y '•' I I^T- AT t # ^ ^ J- : 'T — t v: -••• ; t ; r - ^
-n«it7innnk vri: ^k^nd'rik oyzw ^
vn^i :nij3i d^a n:^ hihq njb^i ^vnip t
tv] d : nbn njb' niko vfni ^[5 m
n^in nnx rn n-i^-nx ■ rui? d^t^t ,b
vnquot;quot;) inijai d^2 ibi4quot;! niiy ninq rubt^i rn^ d^1?^ ittikp
: !• - it v* t v ^ - at t . v. '^ -»••• : tt -•• :
d : nb'i rai? ni«d n:bt^ njt? wnn vsv'jnd wsa
• t at t v •* gt;*•* s tt ' : * ; lt;quot; t •• ï * ~j 1quot; ■*•* j t
■♦rvi: quot;lurrnx ibi'i rui? dndi rut? d^t^i o^nt? -i-rmquot;!
■ :i- li -: ••• v i- ut t -■- : i,t t r • : -j- : vv •: i- u
^uaid'ja quot;ibm nind niot? i^n-nn n'sin nn« it
it v t v j - ftt t v quot; .jquot;. : i -: v -■ .• i ••-:!-
d .■ riq*init?nino nit? d^sri dtit? 'is,iquot;,d,quot;1?2 vn»i a
r 'vquot; quot;t ll quot; j' '■ ttt •: ■=-: •■-.• •• : . t : r-
quot;pn quot;]7nn,i: nptrinötik nbi»! nr^ wdh tjijn 'nn ^
ma' nina iïbp nsbhnütix it^in nnxd^h^nn'nk nixd m^b^t^i vpn -jijn *ry) : mai d-p „ d *: d'p^inknpy^urxi dfl^ntin ■jijn'jvnri^ ^ : dn quot;frn n:^ nxpi d^bt?! yyamp; n^^inp n3 rafinjk'b'jiök'i d'rif -[ovn^ itsih nns n^mp rn 0 y tyn nbb'ind wbz vn^ ini^id^ns'in^nind 0
. - lt; * - v ; : t ; ;• - it \.' r v j - at t .V, *
n:t?d'jbt?! dtit? -idt'm d ■•nb^totynino^ninitons
,-tt '''**?• . t 1 • ■■ ' :' it- m-t lquot; J- : tt
uany nr idn1? n: iq^tin xip'i : p n:i? nxai 03
'u ' v a •* - i. v : .v sti: •* lfiquot; v at^t ^ :
■vti : nin; nnnx im nbnxn-fa pa^öi wynn h nat^nnöb'öni nit? b^trm i?on nrnx n^in hnx -id1?
rtT t ^ Jquot; -; i~ tt • ; • ; lt;•• t - v j * i ••-:i- 1 v v
.nïinn oiip uouri d'i'bi xnpn *
deur: naar u is baar verlangen; gij echter kunt heersehen
8 over haar. Kajin sprak met zijnen broeder Hébel; — en als zij in het veld waren, stond Kajin tegen zijnen broeder Hébel
9 op, en sloeg hem dood. Toen zeide de Eeuwige tot Kajin: waar is Hébel, uw broeder? en hij zeide: ik weet het niet;
10 ben ik de hoeder mijns broeders ? Doch Hij zeide: wat hebt gij gedaan? de stem des bloeds van uwen broeder schreit tot
11 Mij uit den aardbodem. En nu, vervloekt zijt gij! weg van den aardbodem, die zijnen mond geopend heeft, om het bloed
13 uws broeders uit uwe hand aan te nemen. Als gij den aardbodem bearbeidt zal hij u zijne kracht niet meer geven; zwer-13 vend en dolend zult gij op de aarde zijn. ïoen zeide Kajin l-l tot den Eeuwige: mijne straf is te groot om te dragen. Zie! Gij hebt mij heden verdreven van de oppervlakte des aardbodems, en voor Uw aangezigt zal ik verborgen zijn; als ik nu zwervend en dolend op de aarde ben, dan zal elk. die mij
15 vindt, mij doodslaan! Toen zeide hem de Eeuwige: gewisselijk, die Kajin doodslaat.... zevenvoudig zal hij gewroken worden! En de Eeuwige stelde aan Kajin een teeken, op dat hem niet
16 verslaan zoude al wie hem vond. Kajin ging weg van het aangezigt des Eeuwigen, en woonde [nu] in het land Nod,
17 ten oosten van 'Eden. Kajin woonde zijne vrouw bij, zij werd zwanger en baarde 'Hanoch; toen bouwde hij eene stad, en noemde den naam dier stad, naar den naam zijns zoons 'Hanoch.
18 Aan 'Hanoch werd 'Irad geboren, 'Irad gewon Mechujaül, lö Mecbijaël gewon Methu'saël, en Methu'saël gewon Lémech. Lómech
nam zich twee vrouwen: de naam der eene was 'Ada, en de 20 naam der andere 'Zilla. 'Ada baarde Jabal; deze was de 31 eerste tentbewoner en veehoeder. Ea de naam zijns broeders was Jubal: deze was de eerste speler op harp en veldpijp. 23 'Zilla baarde ook [eenen zoon, namelijk] Tubal-Kajin, die allerlei koper- en ijzerwerk smeedde en polijstte; en de zuster van
23 Tubal-Kajin was Na'ama. Eens zeide Lémech tot zijne vrouwen:
'Ada en 'Zilla, hoort mijne stem!
Vrouwen van Lémech, luistert naar mijne rede!
Voorwaar, eenen man sloeg ik dood tot mijne wonde.
En eenen jongeling tot mijne kneuzing!
24 Wordt Kajin zevenvoudig gewroken.
Dan Lémech zevenenzeventigvoudig.
25 Na dat Adam zijne huisvrouw weder bijgewoond had, baarde zij eenen zoon en noemde zijnen naam 'Seth: want [zeide zij,] God heeft mij een ander zaad beschoren, in plaats van Hébel,
26 dien Kajin gedood heeft. Aan 'Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijnen naam Eno's. — Toen begon men te benoemen met den naam des Eeuwigen.
1 Dit is degeslachtsopvolging van Adam: ten dage als God den mensch
2 schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods. Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, zegende hen, en noemde hunnen naam Mensch, ten
3 dage als zy geschapen werden. Adam leefde honderd en dertig jai'en
5
n i nwiD n
; irS^on nnsi ¥j^«i föi n : in^m vrw pp op») nnWa oni^na Vn»i vhn
1 • 1 :r T . Vquot; V ,v' !TJT' •■T ' . 1JT v 'quot; quot; T
quot;ip^n Np quot;IDN'I ?|»nK ban nin» IQN'I ^
D'i^x T™ VI ^i? nP quot;l?^ : 'n^ï' im hmKn-p nnx HIK nnyi ; nvinr-nn ^
• • T T *1 IT TAT J T VT ! , IT T quot;! IT I r (,-••
'? : TO 'öT-ns nng n^-nx nnvö
: ttfiwo yy Sin: njn'-1?^ IQ^I : p^a^ ^nnnDK ïj^öpi nonxn Di»n 'n» n^na ^nr
nin» )h idn'i : 'jj-in; ^xb'Sa rrrn pflt;a nji yi io ♦nba^ DIK j'pS nin; D^ D^D'nyaï'pp nn-^a' ja^ 2g!l ™; 'jfiSa |p xri ixxb-^a infc-nian m ~inn_i irip«-nN f;p pti ; j-iy-nanp nirp«a r :L quot;]^Q ^3 0^3 Ti?n DB' -17 nj'a 'rn ^ijn-nK S^»noi SxnnD-n^ iV -n^i in^-ns iSvi „ * •' n)* Sk^inDTiN S'r ^
'• nVx n^n D^i rny j~inNn wamp; ♦riB' a DBh : najpöi Snx a^' 'ax nW^in Sa^m nnj?« quot;D^ nl?V] : a^yi ni3a ^sh^a 6« n^n «in Vav vnx 33 ninx^nai n^nj trirSa lyè1? pp bVri-nN nnV N-iri 7ipjj;ö5f n^n^v^r)^' -IOK'I s :nöjw p^airi«
^N»a WDN nisn ^yonij vih ; njra^-i D^a^ -jo^^rDp; Drnya^a ^ '?nF ^i?0H3 ïW iiT^-n«quot;
n'^ ; ri?T ? ^6 nnri inx b^1?»« ^i?1? V™quot;! *'gt;' )m-m N:nj5»i ja-^ Nirroa n'-i^in quot;isb nr d : nin» o^a N
; 1J?K nF^ n^12 ™ d^Sn Nia cava on^? DIN DO^-nNK-jiPn w?* T^y\ DK-ia :nap:i narT n^hKöi D^IM lt;m ; aNnan: cava.
TT •■ ! TT-:- IT quot; • \:
GENESIS III. IV.
10 tot hem: waar zijt gij? Hij zeide: Uwe stein heb ik in den hof gehoord, en ik vreesde, om dat ik naakt ben, daarom ver-
11 borg ik mij. ïoen zeido Hij: wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? hebt gij ook van den boom gegeten, van
12 welken Ik u geboden heb, niet daarvan te eten ? Daarop zeide Adam: de vroaw, die Gij bij mij gegeven hebt, die gaf mij van
iaden boom, en ik at. De Eeuwige, God, zeide tot de vrouw: wat hebt gij daar gedaan? En de vrouw zeide: de slang heeft
14 mij verleid, en ik heb gegeten. De Eeuwige, God, zeide tot de slang: dewijl gij dit gedaan hebt, zoo zjjt gij vervloekt meer dan al het vee, en meer dan al het gedierte des velds: op uwen buik zult gij gaan, en stof zult gij eten al de dagen uws
15 levens. En vijandschap zal ik veroorzaken tusschen de vrouw, ook tusschen uw zaad en tusschen haar zaad; dit zal u het
10 hoofd kwetsen, en gij zult het de verzenen kwetsen. — Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal uwe smarten en het lijden uwer zwangerschap zeer vermenigvuldigen; met smart zult gij kinderen baren, en tot uwen man zult gij begeerte hebben, doch
17 hij zal heerschen over u. — En tot Adam zeide Hij: dewijl gij hebt gehoor gegeven aan de stem uwer vrouw, en van den boom gegeten, van welken Ik u geboden heb, zeggende: gij zult er niet van eten; zoo zij het aardrijk uwentwege vervloekt! met moeijelijkheid zult gij er van eten, al de dagen uws levens.
18 Doornen en distelen zal het u voortbrengen, en gij zult het
19 kruid des velds eten. In het zweet uws aangezigts zult gij brood eten, tot dat gij wederkeert tot de aarde, waaruit gij genomen zijt; want stof zijt gij, en tot stof zult gij terugkeeren.
20 Adam noemde den naam zijner vrouw 'Hava (Eva), om dat zij
21 de moeder was van al het levende. En de Eeuwige, God, maakte voor Adam en zijne vrouw rokken van huiden, en kleedde hen.
22 Nu zeide de Eeuwige, God: ziet! de mensch is geworden als een van Ons, om goed en kwaad te kennen; nu dan, dat hij zijne hand niet uitstrekke, en ook van den levensboom neme,
23 en ete, en eeuwig leve! ïoen zond hem de Eeuwige, God, uit den hof 'Eden weg, om de aarde te bearbeiden, waaruit hij
24 genomen was. Hij verdreef dus Adam, en plaatste ter oostzijde van den hof 'Eden de Cherubim, en het vlammend lemmer des omwentelenden zwaards, om den weg naar den boom des levens te bewaren.
! Adam had zijne vrouw 'Hava bijgewoond; zij werd zwanger, en baarde Kajin; toen zeide zij: ik heb eenen man verkregen
2 van den Eeuwige. En zij baarde verder zijnen broeder Hébel (Abel); Hébel nu werd een herder van kleinvee, en Kajin
3 werd een landbouwer. Na verloop van eenigen tijd bragt Kajin
4 van de vrucht des aardrijks den Eeuwige eene offergave. En Hébel bragt ook van de eerstgeborenen van zijn kleinvee, en van de uitgelezenste derzelven. De Eeuwige wendde zich tot
5 Hébel en zijn offer. Maar tot Kajin en zijn offer wendde Hij zich, niet; ait verdroot Kajin zeer, en zijn aangezigt viel af.
0 Toen zeide de Eeuwige tot Kajin: Waarom verdriet het u?
rj waarom is uw aangezigt zoo afgevallen? Is erniet, indien gij wel doet, verheffing? — Doch zoo gij niet wel doet, rust de zonde voorde 1. 2.
4
quot;i : rrawD n
pJN ohra tnw ï» ^jrm 10^1 : na^ 1«? -np^n-fon nn« dtp ^ ^ n^n ^ ion't :Tsnrixi -^n^nonNn idk'I :^N ^ÖÖ-SDN 'nba1? ^rni-o^nirinaK'i :^i^n-p nap nnn:^
: ^Nvjx^n ETün n^n nDKni nVy nNrna nr;S -^pnnxin«hNTn^ ^Bren-^i D^i^nin» VD^I^ ^a^nna^^n ^hr^nn^n fmWnwian N!,p nn r.?1 f[?l? r?i pai ?]J»3 nf n I n^Ni r ^»n v. ION nE'Nn D ; i^aiij'n nnxi s^h ?b l^N) D-u nSn Kjfa'^hni ^^quot;hriK nain..
am'? o = ir^P' wm
Vo^n tiV iDN1? T^V^rtn-p'^m rj'f,^ ^C, • w to wto^iiDïya^TiagananRnniTOUDD T®?quot;?.!.? imynjfe^ww^w^nB»! Ti-m n]» quot;•
orA toKrvquot;
n™K1?'? TE» Wquot;? quot;58? «Tp*» • awmsy-to'i,
ty mini invtibt DIN1? a-nV nw Vyn' • .n% ON «=
3 * : D^3l?'l1 S
ini did nyn) «ap tmï mj diwi ® oflto nin-1 wi'»
«ÏWJ ^«quot;awBwr® ^ i rtóTBirmji „
??quot;: a^ ^ W ^ psrpa D-rfjs ningt; ,5
wtrt^owrwp^V' Dipo ps»i DWn'lt; -mvTD-iNn; d ^ ^ %»? quot;^'nSvvJ,. -i 'firn*** rng vurn ifnt-Am Vini im,'-m yywwi t* Wftrrn ton-™ vntrm rr#,' aöni -torn: nlrr) nraonoiNnnaanpKiiDWi-po .'
yi W* tW* Bamp;amp; W* Wfeao nm jj quot; itonto 1,-pS rn namp; «6 fnn»-^ rirSm -Wü, ! 1» W mi $ rm mft njrr **, / ; nsEin nnsS sto hS dni nfe awmis ni .^n
GENESIS II III.
11 en wordt tot vier hoofdstroomen. De naam des eenen is Pi son; daze is het, die het gansche land 'Havila omringt, alwaar het goud
12 is. En het goud dezes lands is goed; daar is ook Bedólach en de
13 steep 'Soham. De naam des tweeden strooms is 'Gi'hon: deze
14 is het, die het gansche land Cu's omringt. De naam des derden strooms is 'Hiddékel: deze is het, die ten oosten van
15 As'sur loopt. En de vierde stroom is Phrath. Zoo nam de Eeuwige, God, den mensch, en plaatste hem in den hof 'Eden,
16 om dien te bearbeiden en te bewaren. En de Eeuwige, God, gebood den msnsch, zeggende: van eiken boom des hofs
17 moogt gij vrijelijk eten; Maar van den boom der kennisse van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten; want zoodra
18 gij er van eet, zijt gij des doods. Voorts zeide de Eeuwige God; het is niet goed, dat de mensch alléén zij: Ik zal hem
19 eene hulpe maken, hem tot wederga. Nu formeerde de Eeuwige, God, uit het aardrijk, al het gedierte des velds, ook al het gevogelte des hemels, en deed ze tol Adam (den mensch) komen, om te zien, hoe hij ze noemen zoude; en zoo als Adam elk bezield wezen noemen zoude, zoo zoude zijn naam
20 zijn. Dus gaf Adam namen aan al het vee, aan al het gevogelte des hemels en aan al het wild gedierte des velds; voor den
21 mensch echter voud hij geene hulp, hem tot wederga. Toen deed de Eeuwige God eenen diepen slaap op Adam vallen, zoo dat hij insliep; en Hij nam eene zijner ribben, en sloot
22 vleesch in hare plaats aan. De Eeuwige, God, vormde de rib, die Hij van Adam genomen had, tot eene vrouwe, cn
23 bragt ze tot Adam. En Adam zeide; dit maal is het been van mijne beenderen, en vleesch van Mijn vleesch! deze zal
24 Manin heeten, want uit den man is zij genomen. Daarom verlaat een man zijnen vader en zijne moeder, en hecht zich
25 aan zijne vrouw, en zij worden tot één vleesch. Nu waren zij beide naakt, Adam en zijne vrouw, en zij schaamden zich niet.
1 De slang nu was arglistiger, dan al het gedierte des velds, hetwelk de Eeuwige, God, gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: heeft God ook wel gezegd: gij moogt niet eten
2 van al het geboomte des hofs ? Toen zeide de vrouw tot de slang: van de vrucht der boomen des hofs mogen wij eten.
3 Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: gij zult daarvan niet eten, noch die
4 aanroeren, opdat gij niet stervet. Doch de slang zeide tot
5 de vrouw: voorwaar! gij zult niet sterven. Maar God weet, dat ten dage dat gij er van eet, u de oogen zullen geopend worden, en gij als goddelijke wezens zult zijn, kennende goed
C en kwaad. Als nu de vrouw zag, dat de boom goed was tot spijze en een lust voor de oogen, en dat de boom begeerlijk was te aanschouwen, zoo nam zij van zijne vrucht en at;
7 en zij gaf ook haren man daarvan, en hij at. Nu werden hun beider oogen geopend, en zij merkten, dat zij naakt waren; daarom vlochten zij vijgeboombladeren te zamen, en maakten
8 zich schorten. En zij hoorden de stem van den Eeuwige, God, wandelende door den hof, aan de zijde des daags: toen verborg zich Adam en zijne vrouw voor den Eeuwige God, in het midden
9 van het geboomte des hofs. De Eeuwige, God, riep Adam en zeide:
3
pK_l?3 dn mdh sin ris^'ö nnKH de' : nvaiKS rrm ^
I •„•■••.• T ••lt;..- j i A . VT ... IT j., ,. T 7T t : - : #v,T T ;
pxi nVtan di^ 3it3«inn 3nn :3nn nrmn ^
I V A* ï quot; V Ï quot; JT rt ^ V* quot; I VJT T V -; I »T T quot; V -! T * quot;S •quot;
:iyi3 pK-VsriNDiiDn^mpm -irarrDt^ : cn^n ^
I I vjv t Vquot; •• quot; J • rt • v. ~ ^ JT T - Iquot; ; - I -
inani nonp •nVnn Nin quot;ppnn irun'D^i ^
JTT - : A - J- ;'• /v I- J IV V • • ; - lt;TT- Iquot; :
nj?_n3 mnri Dixn-ns avt1^ nin* np'i : ma Kin 'V»3nn,c
' •■•• »- : ....... rtTTiT v v vr. jt ; \-j\' it; j * :it
ian-^.730 las1? DnNn-^ D^ri^nin» lïn.'niD^nisj;1?,D ^3xdv2 »3 mn V3Kn jni am h^in rpai ^
Jl : t -: v ; • lt;■gt;•.• • . v,quot; . ^ ^ tt ^ ^- - - | •'.... ,.. ^ -r
onsn nvn 3iü-N7 D'n'bx nirr noN'i : man niD wso
VTT'T J.. J , • v;^ JTq ;q ... - , T j ^. -
n»n_73 rmNrno nin' ^: 113:3 irn'WN 1137
T t t-:it I • ^ ••: T ; v •- _ 1; v ; vTquot; j quot; v:iv a- :
tytfip^nD niKiS onxnquot;1?» wio^i^neiitrquot;^ hxi rn'^n
. f ' ^ TT-'T ■• ••Tquot; --T - I ^ T •• ^ yqT -
niDt^ Di«n : la^ Kinnen S'Ö: onxn 731 3
Dnsbn m^nn^n ^bquot;?! D^t^n eiirVinonsn'^1?
^ V jt 1 T T : AV r - J- - v : • - T - : . q T •• : - t :
nn« np'T dintt^ nonin 1 D'n^ nin' 731 :17333
-- 1quot; quot; ^T;r , quot;,quot;C!: * r •■••• T: : . :
quot;quot;i^n pTiTrns113^7« ninquot; pi: ninnn 1^3 quot;i^di vnybïD
V.quot;: v co r rov: T : '••■■•, T.v : - ITT j:-- t :-•
oyan nxr onxn na^'i: onxn-bx nwi n^.s? Dnxrno np^ »
J TT IT V - ITTIT^ V T V •* ' AT * ; U.T IT » ' h't
: nKrnnp1? wnn '3 n^s1 Nip» nxr^ n'trsrj -ra
• T'*:!*.. . V •• j' t • -«••IT- ; A- T ; * It T^ - T -Mquot; V V«
1^3'? rm injyN3 p3quot;ii idntiki i^^-ns4 ^^quot;3^' p'br 13
^ ^t t : V, T : ; • : 1 — T: a • v ; ^ t y tI •• -
B'nam: «bi inew onxn D^bnr bn^ty vm : nnx x
♦ T T^quot; • ^ ,T • * ^ : a : • : ^T T IT • -: •,•••: lt; : r.~ IT V
■7N ioni mn' n'^y nn'^n nWpiü cnr rrn
A* v: JT : V.T T_ jv -; v T - J- - • T -quot;T T
nB'xn löKni :[3n yy Vso i^DNH a) D'ri^K quot;!ÖN4_»3 ^s4 nl^n -npNjan^ins nj^st f^nnsoi :i?3K3 -
i^ran IÜNI : pnonquot;[fi 13 ipn *61 ^aoibsNriK^^rtSK ^ 13DD D3^3NDV3 p D^nbx yy '3: pntpn niDquot;^1? n^ilt;n_i7N ^
'3 n^Nn Nnrii : ^713iü TT bn^ni DD,:7 inpsai1
Sptpnb nonji Nin'nisn f^nsiü
^pranpsni: ^N'i inm ^Km msD npni t
-■ quot; T : I - T • -, 1- - VT ■ : - Is - • - ft- - 1 : • • _ Ij- • -
on? nistn nsr.'i an Dp7^ '3 ijhi
|33 quot;ibnna crnSx nin' ^ip-nx lya^'i : n'73nn
:.[_ Ijquot; quot; = quot; ! •J' ■•■: . ST : V , -:
D'n7|lt; riin» \32Q i™«i an^n Nrann'i ai»n nnS
■1QK7 D7Kn_l?N D'HSK nin» K7p7_ : f3n ^ -]in3 ■=
-T-
3 ïgt;
D3
22 naar zijne soort; en God zag, dat het goed was. Toen zegende ze God, -zeggende: weest vruchtbaar, vermenigvuldigt, en vervult de, wateren in de zeeën; en het gevogelte vermenig-
23 vuldige o p de aarde! Het was avond en het was morgen, de vijfde dag.
24 En God zeide: dat de aarde voortbrenge bezield gedierte van allerlei soort: vee, kruipend en wild landgedierte, elk
35 naar zfgne soort! en het was alzoo. Dus maakte God de wilde landdieren, elk naar zijne soort, en het vee naar zijne soort, «n al het kruipend gedierte der aarde, naar zijne soort; en 26 God zag, dat het goed was. God zeide: laat ons den mensch maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; dat zij heerschen over de visschen der zee, over het gevogelte des hemels, over het vee, over do geheele aarde, en over al het kruipend •37 gedierte, dat op de aarde kruipt. Dus schiep God den mensch naar Zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem ; man-28 nelijk en vrouwelijk schiep Hij ze. God zegende hen, en God zeide tot hen: weest vruchtbaar, vermenigvuldigt, vervult de aarde en bedwingt haar; en heerscht over de visschen dei-zee, over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, 2'j dat op de aarde kruipt. En God zeide: Zie! Ik heb u gegeven al het kruid dat zaad draagt op de ganscho aarde, en al het geboomte waaraan boomvrucht is, die zaad draagt, hetzij
30 u tot spijze. Maar aan al het gedierte des lands, aan al het gevogelte des hemels, en al het kruipende op do aarde, waarin
'oene levendige ziele is, [zij] al het groene kruid tot spijze I
31 «n het was alzoo. God zag nu al wat hij gemaakt had, en ziet! het was zeer goed. Het was avond en het was morgen, de zesde dag.
1 Toen werden voltooid de hemel, do aarde, en al hun heir. * ■' Dus had God op den zevenden dag Zijn werk voltooid, dat-Hij gemaakt had, en Hij rustte op den zevenden dag van al
3 Zijn werk, dat' Hij gemaakt had. God zegende den zevenden dag en heiligde dien, want op denzelven rustte Hij van al Zijn werk, 'twelk Hij, God, geschapen had, om te volmaken.
4 Dit is de geschiedenis van het ontstaan des hemels en dei-aarde, toen zij geschapen werden, ten dage dat de Eeuwige,
5 God, aarde en hemel maakte. Al het boomgewas des velds was nog niet op de aarde, en al het kruid des velds was nog niet uitgesproten; want de Eeuwige God had nog niet doen regenen op de aarde, en er was nog geen mensch, om den
6 aardbodem te bearbeiden. Maar een damp ging op uit de aarde,
7 en drenkte de gansche oppervlakte des aardbodems. En de Eeuwige, God, formeerde den measch uit stof des aardbodems, en blies in zijnen neus levensadem; alzoo werd de mensch een
8 bezield wezen. De Eeuwige, God, had eenen hof in 'Eden geplant, ten oosten, en plaatste daar den mensch, dien Hij geformeerd
9 had. De Eeuwige, God, deed [daar] uit den aardbodem voortspruiten allerlei geboomte, begeerlijk voor het gezigt, en goed tot spijze; de boom des levens was midden in den hof, ook de
10 boom der kcnnissc van goed en kwaad. Een stroom ontspringt uit 'Eden, om den hof to drenken, en van daar verdeelt hij zijn
2
3 K nwia 3
ns invh D^ri^ DHN : 319-^ «nn ini'p1? 3i3rrn ; pK3 3T c]irni D^D'S D'DrrnN IK^'OI 13quot;II quot;
3 : '^ön DV Ipyw
■inm tröii nüns nith hn iïz: rixn «iin ^
;r: v ivr Jrfquot; : ^ t • ; qt - vlt;v i vt t •• • v: v j-
quot;ri«iniw^«nnïn-nKD'!i,?K : p-'rn nro1? pKquot; ■'3 tfri myo^? nöi«n vnrbz nxi nansn nhsnin unions U07X3 DIN n^a IDN»I ; 3iE o tronn ^airr1?D3quot;i rquot;ikrri?33,inon33i D'ó^n ^1^31 D'n
-»•• IT V iVT T ; I VT T ^ T : T •• : - * — T ~ I •» ; T-
inK »13 D^K 0^2 Ibbvs DIKHTlN I D\1l?K NS3!,1 IpHH to
« -tt i- v! ;.-Jv.: : -n: t t ,t v t:-- i vit x
DTPN Dn? no^l D»?17« DDN *p3^ : DDK ^3 n3^1 quot;131 na
D!Öf n p|i^3i b»n nans nni n^33i p^n-nx wVoi'is-ii ns D3^ 'nn: ran D^nbK io^ : pNn-^ n'^ohn n^Mi B3 rrnJ,73-nNi pNn-Ss pnf jhT i samp;r^nK
' PT P T L L VTTL T Lquot;: ' r quot;■ 'Jquot; ■quot; Jquot; T
fnsn n»n-737i: npsN? njn* 037 yni yjrna iri^H s
quot;nKnjn ^2: psn-^ ^pn 1 Vp^i ró^n
n'^r K-i'i; p-'m n^xS 3^^ pTquot;^ «s
T T -«•.• -: T •-• • v; ;lt;-- 11» • :i- AT ; T ; v v* ' . •vv T
a : wn DV nj53-»m n«D 3,iü_n3n,i 'é^fn otpk : d^ï-^ psni D'QB'n quot;hy] * ^
'irD^n Di's hs^'i n'^v T^K inDN^o3 n3ty 13 »3 ink vip*) ♦jr^^n ovns nquot;i3,'i: ntrü A
T ^ A Vquot;»~:~ v • v; I ver:.- . IT T
£3 * : nïamp;yb D'rtix s-13-n^x 103x70-730 ü
. ^ 1 quot;:•* v: jt t v -: : •* ; 7 * *quot;
0^7« nm» nipy oib 0x13.13 rixni D^o^n nnbm nVx -. n
i v: JT ; y ; AT ;IT : I VVT T ; 'y- T - s: • quot;-quot;'
nn^n 3^:731 px3 n'n; onqni^n n'p 1 Spi: dvseï px n f *13^'? rx D7xi rnxn-^ b^nbx nirr n^bn xS h hdt diü
». -:r »* - -TT; I VTT - • v: lt;T ; ,* : * * AT:- V-»V
: nonxn 'jfi-^nx npt^ni rixn^a nb^1 nxi: nonxn^nx 1
IT T -; IT jquot; : T KT: • ; ^1 VAT T ' • ■gt;'.• ~:r . IT^ T -J IT^ ^V
noK': vöX3 nsn nbnxn-?D isy oixn-nx D^nSx nm» nvi t
■*~ : VT - : j- • - TT -;-»T • • T r T T IT v. • •••; T : v • -
Dnpo ni'3-p D'nVxnm^ta'i: n'n ^2:S onxn 'm Dquot;nn
;V'AV i v i- y v: ST - •- IT- vjv : VTTIT ri - A* -
nbnxn-?QD*n7x nin' naïi : iï» i^x Dixn-nx db' Dt^i D
(.T Tquot;.-JT 1 * v: lt;T : - , ITT jv -: VTT.IT V T V^T-
r^I^l^D^nn^i^xDb 31121 nx-ioS non:
niö' D^pi ^rrnxnip^n1? jnjpö xj ™ : yni 319 nynn,
2 In den beginne schiep God den homel en de aarde. De aarde nu was woest en ongevormd, duisternis op de oppervlakte des
3 afgronds, en de geest Gods zwewend over de wateren. Toen
4 zeide God: er zij licht! en er was licht. God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tusschen het licht en
5 tusschen de duisternis. God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht: het was avond en het was morgen, één dag.
6 En God zeide: er zij een uitspansel in het midden der wateren, opdat er eene scheiding zij tusschen wateren en wateren!
7 Alzoo maakte God het uitspansel, en maakte scheiding tusschen de wateren die onder het uitspansel, en tusschen de wateren
8 die boven het uitspansel [waren]; en het was alzoo. God noemde het uitspansel hemel: het was avond en het was morgen, de tweede dag.
9 En God zeide: dat de wateren zich verzamelen onder den hemel op ééne plaats, op dat het drooge zigtbaar worde! en het
10 was alzoo. God noemde het drooge aarde, en de verzameling der wateren noemde Hij zeeën; en God zag, dat het goed was.
11 God zeide: dat do aarde gewassen doe ontspruiten: kruid dat zaad voortbrengt, vruchtgeboomte dat vrucht draagt, naar zijne soort, welker zaad daarin zij, op de aarde! en het was alzoo.
12 De aarde deed gewassen ontspruiten, kruid dat zaad voortbrengt, naar zijne soort, en geboomte dat vrucht draagt, welker zaad
13 daarin is, naar zijne soort; en God zag, dat het goed was. Het was avond en het was morgen, de derde dag.
14 En God zeide: dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tusschen den dag en tusschen den nacht; dat zij zijn tot teekenen en tijdsbepalingen, tot dagen en jaren.
15 En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om
16 licht te geven op de aarde! en het was alzoo. Dus maakte God de twee groote lichten, het grootste licht tot heerschappij des daags, en het kleinere licht tot heerschappij des nachts en de
18 starren. God plaatste ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde. Ook om to heerschen bij dag en bij nacht, en scheiding te maken tusschen het licht en tusschen de duis-
19 ternis; en God zag dat hot goed was. Het was avond en het was morgen,' de vierde dag.
20 En God zeide: dat de wateren overvloedig voortbrengen een gewemel van bezield gedierte, en dat het gevogelte vliege boven de
21 aarde, aan het uitspansel des hemels! Dus schiep Gop de groote zeegedrochten, en al het wiemelend bezield gedierte, waarvan de wateren wemelen, elk naar zjjne soort, en al hot gevleugeld gevogelte
«
nn^npxm : p^n nxi vmn ns n-d n^«-i3N ^ nfimü D'riVs nni oinn -pm Vnai ^rin : 5
j • *- a : -••• ; - f •-• v : t ^
UNirriN D^n?» NTI : TiN^nn UK VT D'n^ 10^1; o^n ^ ' niN^ 1 D'ribs inj^: ^nn pai iisn pa D^K biy) 2)^3 * fi : im DV ifpb-^nn anjprn rh^ Dl'
:ük)d^Dpa VnaawiD^n-jina^ pa^f^nnna im b;sn pa quot;-nrn ^pnn-nNo^^^^»
Ow jfefc quot;Tquot;* ^i?'!: vzi'm *5 O'Squot;
13 : ^ DV ipa-'n^a-ir'nn
nNnni nns oipo-^K D^óu'n nnno D'ón iis^ö^n -Wi b
^v t lquot; ! tv |j t *•' . ^'quot; t quot; quot; lt;quot; * • - - i t ■ . ... ,,
«1^ D^pn ri^üVi ps npa^ 1 D'nbx : ja^rri n^n ?
pxn^nri iön^ :aiip-»a D'ri^N xy\DW * n^irinn^ii^ns riamp;y na yvviivniü a'^jr quot;iïfy pri ini'ab yn? rnto a^x^-i p-isn : |a-w -■'nna-ir^'i : ai^a D^rt^ wa1? li'i V-IT im ni ^
■:iquot; ••••'■•• ■:I- I • k- « :r- »•• ■ : \ quot; :- r.. ., .j.;
A : Dl; ij53
paiD^npabnanSo^n^a nw vr D^N'wit ^^■la niNaV vni: v:v) D'a^Dn^ia1?! nhK1? rni. nSVn ,B nnkan D^VK 'b^ : |a-»n^ psn-1?^ n^ngt; D»p?n « jbpn msan-n^ Di»n n^aaS S^n'^iKan-ns D^ian D;afn3;^3D\n^DnK]n'i: ü'saian nw nV^n nbêatö v pai HNn pa SnanSi nb^ai D^aS'^ab/ •' pjstn-1?]? TxnS n, s : ^'3-t di; ij^rrn a^wp.: aiü-a d^Ï^ti B,
tyfij p-ii^ Dsan ivi^; D'rïbx ipiSh = •^a ns; o^n D?3nn-nN D^ri^ Nna^: D'a^n^p-i vis-ty l0 wa fiir^nNi Dn^a1? D'an nróhn 1 n'nnWflj
'7r ' quot; t quot; ; '•'quot; iquot; : * :it v -j v v it jt - r v-v
GENAAMD
Bevallende, van de Schepping der wereld tot np den dood van Joseph,
2309 Jaren.
x.n.wi
dit uitgebreide vak betreft, alsmede door bet schrijven en uitgeven van vele lezenswaardige werken op het, gebied dor gewijde oorkonden, zoo hier als buitenslands, regtmatigen roem heeft verworven.
Eindelijk en ten slotte voeg ik, even als vroeger, hier nog bij, dat elke beseheidene aanmerking, van welken aard ook, mij steeds aangenaam zal wezen. — Een ieder weet, dat, in ons vaderland, zoodanige bewerking geenszins om voordeel te bejagen ondernomen kan worden. Ik heb dus dezen moegelijken arbeid alleen verrigt, in de hoop dat hierdoor de meerdere beoefening van Gods woord en de uitgebreide kennis der heilige taal bevorderd mogen worden; en bij zoodanige bedoeling kunnen teregtwijziugen niet anders dan welkom zijn. Ik besluit deze mijne woorden dus weder met het gezegde van den groeten Ben- üziét, den oudsten aller bekende vertalers: »Gij alléén, »o Eeuwige! Gij alleen weet het, dat ik dit werk, noch ter »mijne eere, noch ter eere mijns vaders ondernomen heb; maar »enkel en alleen tT ter eere heb ik het gedaan, ten einde »voortaan eenparigheid onder Israël heerschen moge!quot;
Eloei 1619. Ajisteiiua.m c, , ,0_,, Sept. 1öo9.
1. MÜLÜfcyit.
xxxv
chaldeetiwsche overzettingen en de verklaring van liassi en andere Biuristen gevoegd zouden zijn, aan de beoefenaren der gewade oorkonden te toonen, boe zeer ik de bevordering dei-studie van de Heilige Schrift op prijs stel, deden zich plotseling verhinderingen op, die, sterker dan mijn eigen wil zijnde, aan mijnen arbeid eene andere rigting gaven. De derde uitgave mijner vertaling van den Pentateuchus, zoo als die in 1842—1843 de pers verliet, was het gevolg daarvan. Zij bevatte, boven de eerste uitgave, de vertaling der Haphtauotii, alsmede den tekst en de overzetting der Sabbath-gebeden en de Piütim of kerkelijke dichtstukken, die op enkele Sabbathen, tot herinnering aan groote gebeurtenissen van vroegere eeuwen, tusschen of na de gewone gebeden in- of bijgevoegd worden (27).
Bij dezen omvangrijken arbeid maakte ik toen gebruik van de dienstwaardige hulp mijner vrienden, de Heeren Dr. H. somebiiausen en J. S. Speijeh, beiden reeds lang tot het bestaan in eene betere wereld geroepen, en van de, tot mijne hooge voldoening, nog in het leven verkeerende geleerde mannen J. S. Hillesuji, Opperrabbijn van de Provincie Drenthe, M. S. Hiiisch, Hoofdleeraar der Israëlietische school te Leeuwarder;, en Hijman A. Wagenaak, mijnen geachten schoonbroeder, alhier.
Maar ook die derde uitgave werd, niettegenstaande de concurrentie eener gelijktijdig in het licht gegevene andere neder-duitsche vertaling van den Pentateuchus (28), spoedig uitverkocht ; en het was mij gewis eene aangename gewaarwording door den werkzamen Heer J. L. Joachimstal, boekhandelaar alhier, uitgenoodigd te worden, voor eene vierde uitgave de noodige zorg te dragen ; iets waaraan ik, ongeacht mijnen gevorderden leeftijd en drukke bezigheden van geheel anderen aard, gereedelijk heb voldaan. Hij deze vierde uitgave, (op dezelfde wijze als de derde ingerigt, doch met do m^JD K'On — Vijf Rollen — en eenige vvetenswaardige zaken, alsmede met deze voorrede vermeerderd,) zyn de tekstproeven nagezien door den geleerden Heer G. I. Polak, onderwijzer in do Hebreeuwsche taal- en letterkunde alhier, eenen man die door zijne ijverige studiën en nasporingen in alles wat
(27) Over de Piutim is, iu den laatsteu tijd veel, zoo voor a!s tegen, geschreven. Zij zijn de meesterstukken der inMdeleenwsche taal- en godgeleerdheid, en verdienen dus in volle mate den arbeid, welken geleerde verklaarders daarunn ten koste hebben gelegd. Maar somtijds zijn zij niet voor vertaling vatbaar, en in dit opzigt ten eenenmale van de Heilige Schrift en de gewone gebeden, die in alle talen kunnen overgebragt worden, onderscheiden.
(28) Deze arbeid verscheen onder den titel van : r.ü'^n Nin nnsn quot;gt;121 .rp-uSSn Di:nn Dn D^svsm nmnn nniosnn Dy minn Ba vijf hoeken van Mazes enz. met eene Neder duitsche vertaling door G. I. Polak en M. S. Polak Amsterdam 181-1.
xxxi v
naam naar eene der eigenschappen Gods uit te drukken. De groote Mendelssohn, het voetspoor dor geachtste Israëlietische vertalers der oudheid volgende, heeft den Tetragiammatou met de Eeuwige overgezet, welke overzetting, sedert dien tijd, door alle Israëlietische vertalers, en dus ook door mij, gevolgd is geworden ; eu dit des to eerder, daar uit de eeuwigheid des Opperwezens, natuurlijkerwijze, vele andere Zijner hoedanigheden ontspringen.
ïoen ik voor ongeveer zes en dertig jaren (in 1823J op het donkbeeld kwam, de vruchten eener veeljarige beoefening der Heilige Schrift, door het uit.eveu van eene neder-duitsche vertaling, voor mijne jeugdige geloofsgonooten dienstbaar te maken, deed ik dit met eene zekere mate van zelfvertrouwen dat uit oenen zamenloop van omstandigheden geboren werd. Immers, de behoefte aan zoodanige vertaling werd door de toenemende zucht, om aan het opkomend geslacht eene boboorhjke opvoeding te geven, onder de Israëlieten in Nederland levendig gevoeld; eene gezette studie van Gods woord, bad mij de gelegenheid verschaft, de opgevatte taak, in haren ganschen omvang te leeren kennen, en deed mij in het aantal der te overwinnen moeijelijk-heden, don prikkel vinden, om steeds met nieuwen lust den arbeid voort te zetten; eindelijk de zeer eerwaarde, aan zijne gemeente en bloedverwanten, om zijnen godvrucütigen wandel en grondige geleerdheid, veel te vroeg ontrokkeae hoogst verdienstelijke Opperrabbijn, wijlen de Heer S. Bekenstein.j stond mij met zijne oordeelkundige aanmerkingen vriendschappelijk ter zijde. En nogtans overtrof de uitkomst myne stoutste verwachting. Binnen weinige jaren was het doel, dat ik mij bij de bewerking had voorgesteld, volkomen bereikt. Mijne Bijbelvertaling werd in alle openbare Israëlietische scholen en bij de meeste huisgezinnen, zoowel als in bijna alle later uitgekomene geschriften van godsdienstigen aard gebezigd; en de eersie oplage van den Pentateuchus was spoedig uitverkocht.
Boor de groote kosten, welke de hebreeuwsche drukwerken, in ons vaderland althans, vereischen, eenigermate afgeschrikt om die eerste uitgave wederom in haar geheel verkrijgbaar te stellen, voldeed ik, in 1838, aan het verlangen van vele geachte onderwijzers, om van de vertaling van den Pentateuchus eene tweede uitgave, zonder tekst, het licht te doen zien. Ook deze was weldra uitgeput, en van alle kanten werd ik aangedrongen, om voor het derde maal in de bestaande behoefte te voorzien.
Terwijl ik mij nu, in dien tijd, onledig hield, door het leveren eener echt wetenschappelijke uitgave van den Pentateuchus, waarbij niet alleen de nederduitsche vertaling, maar ook de
XXXIII
(jister, of blootelijk geschiedenis vertaald. Even zoo zrjn de tus-schenwerpsels jH en njn, alsmede de koppelletter 1, overal naar dat de zin zulks vereischt, en geenszins letterlijk, overgebragt. Eene getrouwe vertaling ten dien opzigte zoude do vertaling hoogst ongetrouw maken; en reeds bij do Talmudisten wordt zoodanig woordelijk overzetter ten boogsten gelaakt, en een Leugenaar genaamd (25). Intusschen steunen do opgemelde en andere dergelijke vrijheden, eensdeels op de door Rassi, Ibn-'Ezra, Ben-Meijer, Ben-Nachvian en Dubno ontwikkelde gronden; anderdeels op het voorbeeld van geachte voorgangers, en eindelijk op de algemeen erkende, door zuivere oordeelkunde voor-geschrevene regelen, die een vertaler nimmer uit het oog verliezen mag. Daar ik deze regelen echter elders reeds ontwikkeld heb (26), zoo geloof ik het overbodig ze hier te herhalen. Alleen acht ik het noodig, van mijne vertaling van den heiligsten naam des Opperwezens, den Tetragraminaton, nog met oen enkel woord te gewagen.
Het woord quot;in1 is door sommigen met Heere, door anderen onvertaald naar de klankstippen die er onder staan, en wederom door anderen nu eens op deze, dan weder op gene wijze, overgebragt. Het valt ligt te betoogen, dat beide wijzen onjuist zijn. Daar intusschen de ware uitspraak des woords verloren is geraakt, zoo moeten wij raadplegen hetgeen door de oudste verklaarders en vertalers hier over gezegd is; en dit spoor volgende, vinden wij dat de Talmud en Midras het woord HTV even als de uitdrukking nVWC X'X HMN (Exod. 111, 14) verklaren met: Hij die is, was, en namaals zal zijn, en: It die thans voorzie, sol ook namaals voorzien. Deze verklaring is taalkundig juist, als zijnde de Tetragraminaton zamengesteld van nvt Hij was, rnn Hij is, nvr Hij zal zijn, de drie hoofdtijden
namelijk van hot eenigo verbum substantivum dat in de he-breeuwscho taal bestaat, en uiet alleen zijn, maar ook icezan en worden beteekent. Daar nu wezentlijk het voorledene en toekomstige bij den Schepper steeds tegenwoordig is, en het Opperwezen noch door tijd noch door plaats beperkt wordt, is met regt Zijn voortdurend bestaan, Zijne alomtegenwoordigheid, alwetendheid en voorzienigheid in Zijnen naam vereenigd. Te vergeefs hebben Onkelos, Bea-JJziel R. Saüdja Gaón en zelfs Majemonides in zijne arabische werken gepoogd, hiervoor een even veel omvattend woord in hunne taal te vinden. Nog minder kan zulks in eene westersche taal. plaats grijpen; en or blijft niets anders voor den vertaler overig dan dien heiligen
(251 ïraclaat psmp.
(20) Zie verhandeiiny over de kunst van vertalen, in het 2de deel der werken van het genootschap Tot Nat en Beschaving (181*5), en in mijne Ver-spreidc Lettervrv.chten (1811).
xxxii
Er is tot nu toe bij de onderscheidene Bijbelvertalingen niets zoo zeer verwaarloosd geworden als de spelling der eigennamen. Van de oudste nederduitscbe overzetting af, tot die van den Hoogleeraar van der Palm zelfs, vindt men bijna geeucn naam, die aan den klank des corspronkeliiken beantwoordt. In den beginne was ik voornemens alles zoo naauwkeurig mogeliiii uit te drukken; doch weldra zag ik in, dat de vorm Adaam, Ghavdh, Abrahaam, Jitschaak, Jagiia.lcooh, Sjimgnoon enz. niet anders dan aanstootelijk zoude zijn, en dan nog geenszins aan de juiste uitspraak, en nog veel minder aan die der Nederlandsche IsraBliten (die toch op verre na in dit koningrijk de meeste zijn) voldaan was. Ik besloot dus doorgaans de spelling der Statenoverzetting to volgen, doch bij namen, die zelden voorkomen, door een bijzonder teeken, de ware uitspraak van sommige letters aan te wijzen. Bij de meer algemeen aangetroffen eigennamen echter heb ik mij vergenoegd, de verbeterde uitspraak slechts de eerste keer in iwenihesi, naast de gewone benaming te voegen; blijvende het aan de keuze van den ervaren onderwijzer overgelaten te bezigen welken van beide hij verkiest (24).
Voor het overige verwijs ik den kundigen lezer tot de goedkeurende inleiding van wijlen den Opperrabbijn Berensiein. Ten behoeve van hen echter, die het Hebreeuwsch niet gemakkelijk begrijpen, plaats ik hier de volgende punten, die noodzakelijk zijn te weten, alvorens tot het leeren der vertaling over te gaan.
Het is algemeen bekend, dat in twee talen, wellïe zoo veel als het Oosten en Westen van elkander verschillen, dikwijls woorden voorkomen, welke van de eene in de andere taal of in het geheel niet. of door eene omschrijving, of ook somtijds door eene eenigzins gewijzigde beteekenis moeten uitgedrukt worden. Dit heeft in deze mijne overzetting hoofdzakelijk plaats bij het woord quot;lO.Nquot;1}, hetwelk doorgaans met zeggende, maar dikwijls ook met de woorden aldus of als volgt, on in enkele gevallen geheel niet, overgebragt is. Even zoo is het woord nu eens
door maagschap, dan wederom door geboorteplaats, en het woord soms door geboorteopvolging en soms door geslachtsregeling
(•24) Zoo is de n overal met 'H uitgedrukt, en aan het einde der woorden mei ch ; b. v. 'Hidékel, Tjljn 'llanoch. — De r overal door een apo
strophe voor ei' na den klinker, die haar uitdrukt, b. v. rPJ? 'Ada, BélcC — De ï overal door 'Z, b. v. 'Zilla, de Ttf door 'S, b. v. 'Sem. De ^
of X overal met ü, welke klinker men echter oe, als iu de Hoogduitsche en
Italiaansehe taai moet uitspreken. — Met genoegen heb ik ontwaard dat dit slelsel door sommigen ook voor andere vreemde talen is aangewend en aanbevolen. Zie voorrede van den Nieuwe atlas der aarde in haren tegenwoordig en toestand door //. Frijlink. Amsterdam, 1855.
XXXI
waarvoor den met lof bekenden Joseph At)aas in den jare 1667 door de Staten-Generaal, een gouden ketting toegekend werd,) bij de Heeren Enschedé te Haarlem gegoten, en door de onvermoeide vlijt van den Heer H. Benedictus van Embden in nog betere orde gebragt, dat deze letter (zeg ik) de schoonste en zuiverste is, die ooit liet licht heeft gezien.
Bij deze sierlijkheid van druk is de naauwkeurigheid van den tekst niet minder in het oog gehouden. Deze is met de beste uitgave en oude M. S. van den Pentateuchus vergeleken. Bij afwijkende lezingen heb ik mij aan de meerderheid gehouden, en slechts bij die gevallen de minderheid gevolgd, wanneer zij door het gevoelen van den grooten It. Salomon Duhw, in zijn Tikkun Sopherim, gestaafd was (22).
Bij de eerste uitgave mijner vertaling, was, op verzoek van vele geachte mannen, de verklaring van den geleerden R. Salomon ben-1zak {Jarchi), bij verkorting Rassi genaamd, gevoegd; en ik heb toen tevens melding gemaakt van de vele en belangrijke daarin gebragte verbeteringen, vooral naar aanleiding van eenen door zijne oudheid en naauwkeurigheid hoogst belangrijken codex, welke zich onder de M. S. der Leijdsche boekerij bevindt (23). Bij de latere uitgaven heeft deze verklaring, wegeos de groote kosten daaraan verbonden, moeten achterwege blijven. Het is nogtans te hopen dat, ten behoeve van mingeleerden, nog eens een vijfde druk van mijnen arbeid in het licht moge verschijnen, van eene verklaring in de landtaal vergezeld.
Nog blijft ons over te spreken over de Masora in het algemeen, en bijzonder over de Keri en Ketib, de zangteekens, de groote, kleine en gestipte letters, en eindelijk over de kapittelen verzen-verdeeling, alsmede over het 'Ibrische (Hebreeuwsche) en A'surische (Assyriscbe) schrift. Doch aangezien de uitgebreidheid dezer voorrede, zijn de moesten dezer onderwerpen tusschen en achter de drie laatste deel en van deze uitgave geplaatst. Alleen willen wij ten opzigte der eigennamen nog bet volgende bijvoegen:
(23) Bij liet werk der eorrectie zijn mij vun veel dienst geweest de pogingen van eenige mijner aan de wetensehai) te vroeg ontrukte vrienden, de Meeren L. J. liman. Alexander Tall en A. A. van Cl oef. Zij genieten tlians ongetwijfeld in ecne betere wereld het loon voor hetgeen zij zoo gaarne ter bevordering van de godsdienstige beschaving hunner geloofsgenooten hebben willen verrigten.
(23) Zie J. C. Wolff, Deel UI, p. 1044. Deze Codex is acht vingers breed, in drie kolommen, door Menacheni hen Jacob geschreven, en in den catalogus der Handschriften {Codices Scaliyerianis) op de Bibliotheek te Leijden te vinden onder den titel van; 11. Schelomo Jarchi, omn. Gomment. in Lihr. Bibl. big ens volumen. Zie ook Br. 31. Steinschneider's Catalogus Codicum Hebraeoruna bibliothecae academine Lngdano Batavae, 185:i (bl. 3]0).
XXX
ouijergeefllijk geweest, die plaatsen, welke door mijne voorgangers op eene onverbeterlijke wijze overgebragt zijn, te verwerpen, alleen om den naam van oorspronkelijk te hebben; als eene vertaling van eene vertaling te leveren, en dns eens anders denkbeelden, min of meer verminkt, voor de mijne uit te geven. Doch zijn mij de schriften dier groote mannen van nut geweest, nog nuttiger waren mij de viva voce medegedeelde teregtwijzin-gen van wijlen den weleerwaarden en hooggeleerden Heer S. Berenstein, Opperrabbijn en Rabbijn-Inspecteur bij de armenschool der Nederlandsche Israëliten alhier. Van hoogerhand, op mijne begeerte, uitgenoodigd, om het vereischte toovoovzigt over mijne vertaling te houden, ten einde zij voor den Israëliet kerkelijk goed zoude zijn, heeft hij door zijne geleerde en oordeelkundige aanmerkingen, veelal ook door zijne voorgestelde verbeteringen, mij eene zoo groote dienst bewezen, dat ik mij niet onthouden kon, in het openbaar mijnen dank daarvoor te betuigen.
Niet minder erkentelijk was ik voor hetgeen van hoogerhand tot het welslagen dezer onderneming is gedaan, en krachtens beschikking van wijlen Z. M. Koning Willem I, d.d. 18 Pebruarij 1825 Nquot;. 113 nog later werd verrigt. De toenmalige staatsraad, directeur-generaal voor de zaken der Hervormde en andere niet Katholyke eerediensten, liaron van Pallandt van Keppel; de secretaris en adviseur van dat departement, wijlen Ridder 1. D. Janssen, en al de leden der Hoofdcommissie tot de zaken der Israëliten, in 1825 bestaan hebbende uit de Heeren Ridder lm. Capadoce M. Dr. E. F. de Jongh, Ridder Mr. C. Asser, Jonkheer /. Teixeira Jr. Ridder S. E. Slein, M. Br. D. M. Ezechiels en Ridder J. Jlenriques de Castro, (welke thans reeds allen hunne aardsche loopbaan hebben ten einde gebragt,) hadden zich beijverd mijnen arbeid te ondersteunen en bevorderlijk te zijn, en was hot mij toeu, oin is het mij nog eene aangename taak aan hunne pogingen de verdiende hulde te brengen.
Een ieder weet hoezeer de hebreeuwsche drukkerijen in ons vaderland, sedert het laatste der vorige eeuw, zijn achteruit gegaan ; ik zag mij dus verpligt, wilde ik den tekst duidelijk en sierlijk hebben, nieuwe letters te doen gieten. Het is waar, dit heeft menige opoffering gekost; doch ik genoot de zelfvoldoening te kunnen zeggen, dat deze letter, (een afgietsel dier matrijzen,
Masora ol bopaliu^ van letters,* kiaulistippen. en toonteekeus ;^(ie vastgestelde beteekenis van sommige verzen dour de daaruit vloejjeude of afgeleidequot;wetten en geboden; de vertaling der gezaghebbende Targiimim en de overeenstemmende verklaringen van beroemde Israëlitiselie taal- en letterkundigen; dit alles beperkt den weg des Israëlitisehen overzetters en veroorzaakt, dat de vertalingen van hen die eene andere Godsdienst dan de iijne belijden, voor zijn godsdienstig onderwijs onbruikbaar zijn.
XXIX
oorzaken, de noodzakelijkheid geboren, om, hoe stiptelijk men zich ook aan het oorspronkelijke houden wil. soms eenige vrijheid te bezigen, of omgekeerd, hoe vrij men ook vertalen wil, soms eene naauwgezetheid in acht te nemen, die, als strijdig met het eigenaardige van de eeno of andere taal, niet aan alle lezers oven zeer kan bevallen. Deskundigen en onbevooroordeelden intusschcn, zullen uit mijne bewerking ligt ontrvaren, hoe zeer ik gestreefd heb den middenweg te bewandelen; een weg, die in het wetenschappelijke, niet minder dan in het zedelijke, allermoeijelijkst is.
Langs dezen weg het voetspoor mijner voorgangers volgende, wilde ik tot geene uitgave mijner Bijbelvertaling overgaan, dan die door den tekst verzeld ging; en wel uit dien hoofde, omdat het ook mijn oogmerk geenszins was, de heilige taal door het Nederduitsch tc doen vervangen, maar wel het oorspronkelijke, door de daarnaast geplaatste overzetting, zoo duidelijk als mogelijk te maken; ten einde vooral de jeugdige geloofsgenooten (wier-verbeterd onderwijs ik steeds op bet oog had, en vveswegens ik ook meermalen sierlijkheid aan duidelijkheid opgeofferd heb,) hierdoor van lieverlede tot de kennis der gewijde taal terug te leiden, welke in de laatste jaren zoo zeer ten achteren is gegaan, en eene gelijkvormigheid van vertaling in te voeren, die voor de Bijbelbeoefening niet anders dan heilzame gevolgen kan hebben.
Dat ik bij mijne bewerking, niettegenstaande alles uit den grondtekst is overgebragt, wat vroeger in dit vak gedaan is, geraadpleegd heb, zal wel overbodig zijn te melden (21). Het ware even
(21) Bijzonder zijn mij de zoogunaamde Stoten overzetting, de ver taling var. llamehvcld en van der Valm te pas gekomen. — De eerste werd vervaardigd door Joh. Bogennan, Guil. Baudart en G. Bacerus, door de in 1618 en 1619 te Dordrecht vergaderde Synode, op last van de Staten-Generaal gedeputeerd, »om eene nieuwe overzetting, na den regten zin, oognurk en verstand van
• den grondtekst en sprake te vertalen; omdat er nog nooit eenige overzetting «van de Heilige Schriften uit den oorspronkelijken tekst in de Nedcilandsche
• sprake was gedaan.quot; De gedeputeerden volbragten hunne taak in 1630, en in het volgende jaar werd hunne vertaling uitgegeven. Men zegt, dat zij in hunnen arbeid door den vroeger vermelden geleerden Opperrabbijn R. Menas'sé Ben Israël, den vriend van Kuyo de Groot en Casper Bariums, die in denjare 1630 zijne verbeterde spaansehe vertaling der Heilige Schrift uitgegeven heeft, meermalen ondersteund zijn geworden, liit dit alles zal men ligtelijk bevroeden, waarom alle vroegere Nederduitsclie vertalingen, als daar zijn van Belft 1477, Liesveld 1542, Haerlem 1560, Antwerpen 1566, Einden 1566 4C., 1562 en 1565 folio, Dordrecht 15S1, 4quot;., Leijden 1591 folio enz,, voor mij minder waarde hadden.
Dn oorzaken waarom llayielsveld iu het begin dezer eeuw, en van der Balm in 1818 het ondernomen hebben eene nieuwe vertaling der Heilige Schrift te leveren, zijn door henzelven voldoende ontvouwd. Elk onbevooroordeelde zal de verdiensten hunner overzettingen erkennen; maar zij hebben zich nimmer gebonden geacht aau hetgeen de IsrEéliel niet uit het oog mag verliezen; de
XXVIII
«vertaling, op last en met medewerking van het opper-consis-»torie der Nederlandsch-Israëlitisohe Gemeente,quot; zoude uitgegeven worden; maar art. 3 van dat besluit stelde vast, dat »zoodra »deze vertaling zou zijn in het licht gegeven, alle Israëlitische onder-»wijzers verpligt zouden zijn, van dezelve gebruik to maken, op »poene van overtreding, voor de eerste reize, gedurende zes maan-»den in hunne functiën gesuspendeerd te worden, en voor de »tweede reize geheel en al van hun patent als onderwijzers, »voor altoos, te worden verstoken.quot;
Doch dit besluit van Lodewjjk Napoleon bleef zonder het ge-wenschte gevolg. De uitvoering dier moeijelijke onderneming was aan een kort te voren opgei igt gezelschap, onder de zinspreuk 13TI ,3 'TI? quot;li'J1? TUn, opgedragen, en de bewerking geschieden door onderscheidene leden, onder toezigt van het toenmalige Oppercon.sistorie. Reeds waren de Pentateuchus en de vijf kleine Kollen afgewerkt, toen de inlijving van ons rijk met het Fransche, dit werk als onnuttig deed beschouwen en het geenen voortgang had; en na de gelukkige omwenteling in ons vaderland bestonden er onderseheidenen omstandigheden, welke veroorzaakten, dat van deze bemoeijiiig niets in het licht is verschenen.
Zoo stonden de zaken, toen ik op het einde van 1818, bjj het invoeren van het verbeterd Godsdienstig onderwijs voor de Israëlieten in dit koningrijk, door den toenmaligen minister van eeredienst, tot lid der belangrijke Nederlaiuisch-Godsdien-stige Israëlietische Schoolcommissie werd benoemd, en mij gewigtige gronden noopten, voor deze benoeming te bedanken. Een dier gronden was het gemis eener doeltreffende Nederduit-sche vertaling der Heilige Scliril't; en van dat oogenblik afging ik met het denkbeeld zwanger, om, zoo de Almogende mij daartoe de krachten verleende, in deze behoefte mijner geloofs-genooten te voorzien.
Daar geen gewrocht onder do zonne op volmaaktheid bogen kan, zoo ware het, (zelfs dan, wanneer ik niet overtuigd ware, dat ik meer door goeden wil dan door bekwaamheid ben aangespoord geworden,) eene onvergeeflijke ijdelheid, te veronderstellen, dat deze ruijne vertaling vrij van feilen en boven alle aanmerkingen verheven zoude zijn (20). Ook wordt uit den aard der zaak, uit het innig verschil der beide talen, uit de bijzondere inoeije-lijkheid des stijls van de Heilige Schrift, en uit ontelbare andere
(20) Ik bcscliouw het als eene bijzondere gunst, waarvoor ik den Algocde zeer dankbaar ben, dat, behalve eenige door mij zelvcn opgemerkte minder beduidende drukfouten in tekst of overzetting, mij in de eerste uitgave, nimmer meer dan eme feil in de vertaling is aangewezen; en deze is in Devteronomium XVlH. vs. 3, alwaar het woord offer (H-D ^00r vee moest vervangen worden.
Pat dit bij de volgende uitgaven is geschied, zal wel onnoodig zijn hier bij te voegen.
XXT11
Voor weinige jaren is het eerste gedeelte van dezen arbeid gevolgd door eenen anderen, welke ten titel voert:
n'sis nnnjn dj; min toti nircn
Nouvelle traduction Franqaise du Pentateuque et des Haphta-rots, d'après les meilleures sources avec le texte masorétique en regard, par Pkedekik Levi, prof. des langues a Paris. Metz 1856. En terwijl deze, door de opperrabbijnen in Frankrijk goedgekeurde, overzetting nog niet eens geheel is afgewerkt, ziet men reeds eene derde vertaling te gemoet, aangekondigd onder den titel: DVl^X min Le Pentateuque Ilehreu-Francais, avec notes, Traduction de M. L. Wogue, gradué qrand-rabbin, professeur. Cinq volumes, M. Dühlaciier éditeur. Paris 1858.
Men wil, dat reeds in de elfde eeuw eene niet onbeduidende Joodsch-Russische Litteratuur zoude hebben bestaan, en dat in 1093, in het zuidelijk gedeelte van Eusland, eene russische vertaling yan den Pentateuchus in gebruik zoude zijn geweest (19). Of deze ooit gedrukt is geworden, mag men in twijfel trekken, Maar wel zag van 1840 tot 1845 eene Horigaav-sche vertaling het licht van den Pentateuchus, met eene verklaring in diezelfde taal, en later ook de overzetting van nog een ander gedeelte der H. S. en de Gebeden; welk een en ander mij echter tot nog toe onbekend is gebleven.
Ook in ons vaderland, waar de Israëlietische bewoners reeds vroeg op zoo meenig voorregt, en de daaruit gevloeide nuttige instellingen, mogten bogen, ook hier werd tot in het begin dezer eeuw, in dat opzigt, niets gedaan. De uit Spanje en Portugal overgekomene belijders der Mozaïsche Godsdienst bezigden toen nog, voor zoo verre zij de taal hunner voormalige onderdrukkers nog magtig waren, de opgemelde spaansche vertalingen; terwijl zij, die uit Polen en Duitschland overkwamen, eerst de oude gebrekkige zoogenaamde Joodsch-duitsclie, en later de nieuwe vertaling van Mendelssohn gebruikten.
Doch de kennis der duitsche cn spaansche talen namen, gelijk de ondervinding leerde, bij de Israëlieten in Nederland allengskens af; en naarmate het jonge geslacht zich meer in de vaderlandsche taal- en letterkunde oefende, des te algemee-ner begon men de behoefte eener nieuive, uit het oorspronkelijke, ten gebruijce van Israëlieten, overgebragte nederduitsche vertaling te gevoelen.
Die algemeen gevoelde behoefte bragt het Koninklijk besluit van den lO'1quot; van Hooimaand 1809 te weeg, waarbij bepaald was, niet alleen, sdat er eene uitgave van den Bijbel in de » oorspronkelijke ïïebreeuwsche taal, met eene nieuwe Nederduitsche
(19) Zie Zunz, als boven. — Er bestaat ook eene oude Turksche vertaling; ''och daar deze van eenen Karaiet afkomstig is, wordt zij hier met stilzwijgen voorbij gegaan. (Verg. Joh. Wolff, IV deel, bi. 173.)
ïxvi
oorspronkelijke overzetting; docli verdient zij desniettemin, zon door zuivere taal en zachtvloeijenden stijl, als door de bijgevoegde uit vroegere commentariën bijeen verzamelde verklaring, alle ouderscheiding. Ook hier is de tekst met de vertaling bij elkander gevoegd, (de laatste in Romeinsche karakters,) en het geheel onder deze titel: iTpSlOW D'Cmnnmin TOT HCCH DmSn* min quot;l-D
pnr n' Sj? prSn a^m^n 'vvz enn anxnai
.nx'ïnu atrin vun La Legge di Dio, ossia ü Pentateuco
tradotto in lingua italiana ed illustrato con un nuovo Com-mento, in vijf deelen, 8quot;. met eene lezenswaardige voorrede voorzien, by Anton Strauss te Weenen, zeer zindelijk gedrukt.
De geleerde Luzzato, leeraar der Israëlitische Hoogeschool te Padua, die zich in menig opzigt met de zienswijze van wijlen den hooggeleerden Reggio niet heeft kunnen vereenigen, heeft het thans ook noodig geacht eene nieuwe vertaling van den Pen-tateuchus uit te geven, met den tekst op de eene, en de vertaling op de daartegen over staande zijde. Het eerste deel ziet het licht onder den titel.- II Pentateuco colle Aftarot volgarizzato ad uso degli Israeliti; dal professore S. IJ. Luzzato. — Trieste tipo-grafia C. Coen, 1858 (17).
In Frankrijk schijnt reeds zeer vroeg eene vertaling van den Pentateuchus te hebben bestaan in de landtaal, doch met hebreeuwsche letters gedrukt, waarvan een exemplaar op de Bazeler bibliotheek voorhanden zoude zijn (18). Doch deze is in vergetelheid geraakt; en ofschoon aldaar, reeds op bet einde der vorige eeuw, de Gebeden der Portugeesche, en in het begin dezer eeuw die der Hoogduitsche Israëlieten in het Fransch zijn overgebragt, is de Bijbelvertaling, bevattende den tekst, de overzetting benevens ophelderende noten en bijlagen, toch eerst voor vijf en twintig jaren begonnen. Zij zag het licht onder den titel: La Bible, traduction nouvelle, avec V Hebreu en regard, accompagné des poinl-vojjellcs et des accents toiniques avec des notes philologiques, geographiques et litter aires, par S. Caiien. Paris 1834.
(17) Prof. Luzzato houdt zich sedert eenigen tijd ook bezig met de vertalingen verklaring van isd, waarvan echter nog slechts drie afleveringen (cap. 1—19) liet liclit zien, onder den titel: II Fr of et a Jesaia volgarizzato e comment at o ad uso dcgV Israeliti. Padua 1855.
De hekendu 11. Leon di Modena had reeds in het begin der 17de eeuw eene Italiaansche vertaling der Bijbels vervaardigd, doch de inquisitie weigerde het verlof ora baar in liet lu-ht te geven. Daaruit ontstond zijn Vocabularium naar den inhoud van den Bijbel, gedrukt te Veuetie 1612. — Het schijnt nogtans, dat vroeger nog eene andere vertaling bestaan heeft. Zie Zunz Gottesd. Vortrage, Berlin, 1832 bl. 244,
(18) Zie Zunz, ter aangehaalde plaats.
XIV
Naauwelijks was Mendelssobns werk bekend geworden, of er verscheen te Lo aden eene engelsche vertaling van den Pentateuchns, in romeinsche karakters, met liet oorspronkeliike er tegen over, van den door zijne briefwisseling met Dr. Priestly bekend geworden David Levi, ten titel voerende: Te first book of Moses called Genesis, in Hebrew, with the english Translation on the opposite page, tvith Notes explanatory, practical, critical and gramma'ical, by David Levi, with Notes oj Lion Soesmans. London 1785. Deze uitgave heeft echter niets dun den zuiveren druk ea de naauw-keurigheid van den tekst, dat haar aanbeveelt; daar de vertaling letterlijk nit eenen gewonen Bijbel uitgeschreven, en dus, voor den Israëliet althans, zeer onvoldoende is; ook de door R. Lion Soesmans bijgevoegde, en meestal uit de Targumim ontleende annotatiën verdienen slechts geringe aanmerking.
Om deze redenen zijn later verdienstelijke mannen er op bedacht geweest eene betere overzetting te bewerken. Het eerste deel van hunnen arbeid (iTlWD 'c) zag te Londen het licht in 5604 (1844) onder den titel: The sacred scripture in Hebrew and English, a new translation with Notes critical and explanatory by the Rev. D. A. de Solta, minister to the congregation of Spanish and Portuguese Jews, Londen, and the Rev. M. 1. Raphall, M. A. D. Ph. Lecturer at the Synagogue and headmaster of the Hebrew national school, at Birminghom. l)aar het echter, door de beroeping van den Heer Raphall als Lee ra ar bij de Israëlitische Greenstreet-gemeente te New-York en om andere redenen, bij dit eerste deel (Genesis) bleef, zoo wordt deze leemte thans op eene zeer voortreffelijke wijzu aangevuld door do uitgave in octavo van eenen sierlijk gedrukten tekst, met eene nieuwe vertaling van eene veelomvattende verklaring, onder den titel: A Historical and critical commentary on the old Testament, with a new translation, bij M. A. Kalisch, Phil. Dr. M. A. — jTU'N'D — Genesis London. 1858 (16).
In den jaro 5581 (1821) werden de Israëlieten in de Ois-alpijnsche staten, met eene vertaling van den Pentateuchus in do italiaansche taal verrijkt, door den geleerden Jsaaco Reggio, ex-professoi aan het K. K. collegie te Gorizia (geboren 2 Elul 5544 — 15 Augustus 1784, overleden 15 Elul 5615 = 29 Augustus 1855). Deze vertaling is, wel is waar, meer eene navolging van Mendelssohn, dan wel eene
(10) Hut tx-rsle deel bevat niet minder dau 780 bladzijden. Het tweede deel — jtiisï' 'd — is reeds vroeger (1855) in het lielit verseheueu. De Larger Edition is met den tekst; de English Edition is er zonder.
Twee andere vertalingen, die van J)r. lienisch redacteur van de Jeicïsh ChronicU, en die welke thans onder redactie van den Eenv. lieer de Solia, ten heiioeve der leden van de Westminster gemeente bewerkt wordt, zijn mij nog niet onder de oogen gekomen.
I. D
XXIV
Bcvhjn in het licht was verschenen (1780), een Christen geleerde (waarschijnlijk de bekende Nicolai) het zelfde werk met Hoog-duitsche letters uitgaf, onder don titel: Die fünf Büchcr Mose, zuni Gébrauch der Jüdiseh-Dcutsclien Nation, nach der ZJeberzetzung des Herren Moses Mendelssohn, Berlin nnd Stettin 1780. De voorrede door den uitgever voor dit hoogst zeldzaam gewordene hoek geplaatst, is van dien aard, dat het gewis menigeen tot genoegen zal strekken hier een gedeelte daarvan, in het oorspronkelijke, overgenomen te zien.
Es ist hebinclt, class llerr Moses Mcntlelssohn einen neuen Ah-druck des Jiebmischen Texlcs der f ünf Büchcr Mose zun Gébrauch seiner Nation veranstaltet, unci ihm eine deutsche, von ihn selhst verf er tig te, Uébersetznng clieser Bücher in jüclicher Schrift, unci einen Kommentar in rdbliniseher Sjoraehe, bci/fügt. Er halte sein Vorhaben nicht sobalcl hekannt gemacht, als man den Wunsch ciusserte: class die TJebersetzung auch mit deutscher Schrift möchte abgeclrueJct werden.
Er ist hier der Ort nicht, üler den innern Werth clieser neuen JJebersetzung selbst zu Urtheilen; ober sichtbar ist es, class sie sich durch eine vorzügliche GenauigTceit, mit der sie dein maso-rethischen Text unci der Grammatieh folgt, unci durch eine besondere Treue auszeichnet.
Der Uebersetzer hat hauptscichtlich die Jug end seiner Nation zum Angenmerlc gehabt. Seiner Absicht nach, hat er sichs zum Gesetz machen micssen, das hebrdische Original in seiner ganzen Simpliciteit, bis anf Ton der Erzahlung in seiner TJebersetzung clarzusteUen. Unci dies ist vielleicht hein geringer Vorzug seiner Arbeit; da die TJebersetzung einer solchen Schrift, nicht blos eine Erzahlung ihres Inhalts, sonclern eine getreue Kopie der Originals seyn soil, in der man die characteristischen Züge jener Zeitalters, selbst bis auf Sprache nnd Vortragsart, wiederfinclet. Man wird ührigens bemerken, dass llerr Mendelssohn selhst sich hey TJebersetzung der poetischen Stellen der II. S. schon etivas mehr Freyheit erlaubt, unci Ausclruck so wohl als Wenclung nach der Genie unci der Erforderniss der deutschen Sprache einzu-richten gesuckt hat.
xxiir
Van toon af tot den jaro 5540 (1780), en dus gcdurendo moer dan eeno volle eeuw, was doze, van tijd tot tijd wel eenigzins verbeterde, doch nog altoos hoogst gebrekkige vertaling, de eenigo hulpbron van het grootst gedeelte der in Duitschland, Polen, Rusland, Engeland, Frankrijk, do Nederlanden en elders verspreide Israëliten; terwijl het andero gedeelte, dat van Spanje afkomstig was, en zich in Italië, Frank-rjjk of de Nederlanden bevond, wel is waar eene regelmatige overzetting in do Spaansche taal bezat, doch welke bij het jonge geslacht al meer en meer in onbruik kwam. Langs dezen weg geraakte op 't einde der vorige eeuw de ware bijbelkennis en gezonde uitlegkunde onder Israfil zeer ten achteren. Doch in het midden der toenemendo duisternis bragt do Eeuwige eeno heldere zon to voorschijn, die door hare heilzame stralen weldra, tot zelfs in afgelegene oorden, licht en leven verspreidde. De groote Mendelssohn (geboren 12 Elul 5489=6 September 1729, overleden 5 Sebat 5540=4 Januarij 1786), door eigen vernuft en grondige geleerdheid tot den hoogsten en welverdienden roem gestegen, zag het gebrekkige der bestaande Duitsche vertalingen, besloot in do behoefte van don tijd to voorzien, en voorzag ook daarin op eene wijze, die zijner volkomen waardig was. Zijne wezenlijk met kunst bewerkte vertaling van den Pentateuchus, in eene zuivere taal en sierlijken stijl geschreven, op de door den grooten taalkundigen Dubno en den nooit volprezen dichter Wessehj ontwikkelde gronden steunende, van eene voortroffolijke voorrede voorzien, (van wolko de mijne gedeeltelijk eeno navolging is,) en met toestemming der voornaamste opperrabbijnen van zijnen tijd uitgegeven, moest, even als zijne vertaling van de Psalmen, den Prediker en het Hoogelied, weldra, niettegenstaande het toen nog zoo heerschendo vooroordeel togen al wat nieuw was, de algemeeno goedkeuring verwerven. De eerste druk verscheen te Berlijn (van 1780—1783) onder den
titel: ny mmn 'ran nren SSis quot;ran Nim awn na vu 120 11X31 ■TOUW Dljnn anSID ppn en werd niet alleen in Duitschland, maar ook in de meesto overige staten van Europa, bij allo Israëliten die kennis van het goede en smaak voor het sehoono hadden, zoo algemeen gebezigd, dat er spoedig een tweede volgde, en er thans reeds zeer vele edition van voorhanden zijn. De kennis der heilige taal en de Bijbeluitlegkunde waren daardoor wederom uit bare sluimering gerezen; en reeds lang heeft men erkend, dat met den wijsgeerigen Mendelssohn en zijne opvolgers, (die achtervolgens de overige boeken der H. S. vertaald en opgehelderd hebben,) voor do Israëliten een nieuw tijdvak in de Hebreeuwsche letterkunde is geboren.
Mendelssohns vertaling is te algemeen bekend, dan dat het noodig zoude zijn daarbij langer stil te staan; en dit is even zoo het geval met de zeer verdienstelijke overzettingen van latere geleerden, als Dr. Zunz, Br. Ilerxheimer, on Dr. Fhilippson. Minder bekend is het echter, dat kort nadat het eerste deel van Mendelssohns Duitsche vertaling met Hcbreeuwscho letters te
XXII
-,..... t t •• ;
irn 'K : mm n« '^«uk nts^K pnax w
t - - ••;;•• it;-- t •• •.
iy«i3N quot;^«V nmw itnsK w mnn^öi^N rbx vn ya
ws w '-na wamnnjairv rhx vn Sw
: •• - * t t; -
Tc gclijkor tijd als in Spanje gevoelden do Isratiliton in de gewesten, waar de Tudeske taalstammen gebezigd werden, dc behoefto eencr duitsche vertaling. Do met zoo veel room bokonde JEUas Levita Germani, bijgenaamd llabachur (geboren 5228 of 5229—1468 of 69, overleden 5309—1549), leverde toeu eene woordelijke duitsche vertaling van den Pentatoucbus, de Haplitaroth, cn do vijf kleine rollen, met aanmerkingen op den rand, welke te Constantia in Zwitserland A0. 5304 (1544) in 4°. met gotbische karakters werd gedrukt; terwijl 16 jaren later (1560) ecne andere uitgave door Lob Bres ta Cremona bij Vincentio Conti werd bezorgd. Eerst 135 jaren later (A0. 5489—1679), toen de uit Duitscbland en Polen overgekomene Israöliten zich nog gecne halve eeuw tc Amsterdam tot eene gemeente gevestigd haddon, werden al de Heilige Schriften, met eene joodsch-duitsche vertaling, door li. Joel hen Alexander Witsenhuizen in het licht gegeven, welke vertaling zoo algemeen gebezigd werd, dat er reeds acht jaren later (1687) een tweede druk van verschccn. ïo gelijker tijd met die van Witsenhuizen, kwam eene andere joodsch-duitsche vertaling in het licht, door li. Jékutiel hen Izdk Blitz van Witmond bewerkt, cn door vele Opperrabbijnen met de hoogste goedkeuring bekroond. Hot spreekt van zelf, dat deze goedkeuring alleen het heilzaam doel des vertalers, zijne edele poging om in eene zoo gewigtigo behoefte tc voorzien, en geenszins zijne vertaling gegolden heeft; daar deze, even als die van Witsenhuizen allergebrekkigst is, en de duidelijkste blijken draagt, dat do bewerkers noch het Hcbreeuwsch noch het Duitsch volkomen magtig waren (15).
(15) Die over dit onderwerp meer verlangt tc weten, zie het uitvoerig opstel Jüdisch-Beulschc lUeratur van Dr. 31. Steinsclmcider, in het tijdschrift Scrajthciim, 1843 en 1819, — Bijzondere vermelding verdient nog eene volkomen woordelijke Joodseh-Tiuilselie vertaling van li. Gedalja '1'eikin, die te Amsterdam A0. 1751, in 4quot;. het licht zag. Aan beide zijden van den tekst wordt het Hebreemvsch, woord voor woord, met punten voorzien, herhaald, cn gaat vergezeld van de daarnevens gevoegde joodsch-duitsche vertaling. — Overigens vindt men in het vierde deel van Wolff hl. 185, proeven vanopgc-mcldc vier Joodsch-duitsche vertalingen, met Hoogduitsche letters afgedrukt.
XXI
Het is algemeen bekend, dat vele Israëliten zich in Spanje en Portugal, gedeeltelijk reeds sedert de verwoesting des eersten tempels nedergezet en aldaar in het vervolg de arabische taal gebezigd hebben. Doch, toen Ferdinand I. de Moeren geheel verdreven, en met hen ook de arabische taal voor de Spaansche de wijk had genomen, waren de Israëlitische godgeleerden er dadelijk op bedacht, hunne geloofsgenooten van eeno overzetting in de landtaal te voorzien. Nu was er gelijk wij reeds boven meldden, in do jare 5307 (1547) te KonsUmtinopol de Pentateuchus met eene spaansche en grieksche vertaling van eenen ongenoem-den in het licht verschenen. Deze Spaansche vertaling werd door de Eabbijnen te Ferara onderzocht, met het oorspronkelijke naauwkeurig overeengebragt en vervolgens door li. Jom-Tob Athias in den jare 5393 (1553), voor de tweede maal, met italiaansch-gothische karakters, gedrukt. De geletterde en voor het welzijn zijner geloofsgenooten zoo onvermoeide opperrabbijn Menasse ben Israël bezorgde alhier te Amsterdam. A0. 5390 (1630), eene verbeterde uitgave. Naderhand is dio bij herhaling gedrukt in 5404—15 en 21 (1644—55 en 61): de laatste onder toezigt van den geleerden opperrabbijn li. Izah Abuhab. De schoonste uitgave van allen is echter die, welke in folio Aquot;. 5522 (1762) bij Joseph, Jacob en Abraham de Salomon Froops in het licht is verschenen.
Als eene proeve van de opgemeide oude Spaansche, met hebreeuwsche letters te Konstantinopel (1547) gedrukte overzetting, deelen wij de volgende verzen mede (14):
(n—piDs quot;H rwsna)
'K :rmrta'K friVo in. W ixnp viTDans px naitr quot;nmpt^N w rww nwm rrm m»D rh
; t • i ; •• • t • t • t - t •• tquot; ;
vnSw I'mm vu) n in iinfiK ^ y in bv iti ^ : ti1? vn S'N wf? 'tt : tKTTip^K n1? 'N nS nS mü 'nis w wb quot;jKnmp'Bquot;» rk n«n n1? rk
... t : t • i ; quot; t - • t • t -
t • t t ; -
(14) J. C. Wolff, welke de vijf eerste verzen (met eenigo geringe afwijkingen) aanhaalt, voegt er de overzetting in Latijnschc letters bij aldus: 1 En princifo trio el Dio ii los ficlos y a la tierra, 2 ï la lierra era wyua etc.
XX
nbtfi pia jo nüd Vs4 ^ ^ D^;V quot;]'?
fl« ^ nnn \d nd sk »3 n^i ssdn jd ps4 sk ^ 2^üpnvjSK3T ^quot;in^iN1? DniD^n sbi Dnb nipn sx nn^n sx 'h^ in^n' sn quot;)V hhdx sx nui fbsxnbi cp^sVp Si's ^ yaxin
nx^ np jn1? ^üsd 131 n^k dd«3 ss ; \nn\sï1 sn dv »a ■pndn nidi : sl:n3 nqdsn ^sn* jps n^sx j^'pj ^rn Di5n dn^n no rtonpn |N n^p njn n^njv Vi) Spyn n1? yjan nbV npp j;3nd dvi '3 nbx -jrrw -jnp^npi inpNi -piy -jnapi -j^^i Sk pn Sni ndd rfhx dn*s np ^ ^Vnp 1gt;ni quot;bj? ypnd Sn dv 'a nnm arvö hS« j^'pit ina
: n'oifpi npp bx dv nSSx quot;jigt;4p
De opgemolde Persiaansche overzetting van R. Jakob Tavus is do eenige Israëlitische, welke tofc heden in die taal is gedrukt (13). Zij is zeer letterlijk en daardoor is het Persischc dikwerf bijna onbegrijpelijk, wanneer men er den hebreenwschen tekst niet bij raadpleegt. De enkele hieronder volgende verzen mogen als proeve dezer vertaling strekken:
n — JC pies t3quot;ö rwsia)
D:ID mal w ypj nsu IK 'jnpM 2py i:b2 ksnpn ; nam in idn n mm idi na hïjn ia nt2V2
j'tt: 't •• t ~ tt: - : - : quot;ït - t ; -
SXT^3 apv' '^pö yvpi) ppJ li'Dpn pip |p niT in ^p nr npiDJ piNn : nd^ nna dx |ix nnp nm rna : n:üSp 'htti ramp »n*T? |p nolo d:jn ?n in ma ^aaoia hd 'n^nu ^pa n:
; t : •• 1 t quot; quot; i quot;t ; ~ ; t -: t : •• • ; t i • -
: ipx np fp nnpp nip
(13) Er bestaan echter nog andercj Iiandschriftelijkj iu de keizerlijke boekerij te Parijs. — Zie 6'. ilmik Notke sur li. Sa'adja Oaiiu, pag. 13i, version Persane. Zijne aanhaling op bl, 138 komt uict geheel naauwkcurig mot ck Konstantinop, uitgave oyerccn.
SIX
Nu bestaat cr handschriftelijk nog een mauiitanisch- arabische •vertaling van den Pentateuchus door eenen moorschen Israëliet, in do ISfle eeuw vervaardigd, in rabbijnsehe karakters met punten geschreven (11). Deze vertaling is meer woordelijk dan die van Sa'adja, zondigt soms tegen de regels der arabisehe grammatica en voldoet daardoor minder aan den goeden smaak des kenners; maar daarentegen blijft zjj stipter bij de hcbrecuvv-sche woorden, geeft hunnen zin beter terug en drukt dien duidelijk uit. Daarom achtte de Hoogleeraar Thomas Erpenius het eene nuttige zaak deze accurate overzetting in arabische letters over te brengen en in de door hem te Leijden opgerigte drukkerij voor Oostersche talen, (de eerste hier te lando) Au. 1622 in het licht te geven (12).
Zonder nu het gevoelen van Erpenius te omhelzen, dat deze verklaring de kroon spant boven die van Saadias (welke dikwerf meer als verklaarder dan als vertaler te werk ging); en nog minder dat van hen, die, welligt zonder het werk ooit gezien te hebben, er een al te ongunstig oordeel over vellen, heb ik nog-ians hot van genoegzame waarde geacht, deze moorscb- arabische overzetting min Sn quot;VOST) genaamd, van het oorspror.kelijke Exemplaar, geheel af te schrijven, met de uitgave van Erpenius letter voor letter te vergelijken, en het geheel met do noodigc ophelderingen te voorzien. Ten einde nu mijne lezers zich een denkbeeld van dezen arbeid zullen kunnen maken, volgt hierbij eeno
Proeve der Siauritaausch-Arabisclie Vertaliug;.
jip — 3 piDS '3 ni»ï/
D*63 ba ♦nVin jroi nSSa obrwi wi
t : ' r . t; v t:- quot;t;*:
(11) Dit kostbare, welligt eenige, Exemplaar, is aan de boekerij cicr Leijdsclie Hoogescbool ten geschenke gegeven door Josephus Justus Scaliger, die het uit het Oosten had medegebragt. Men weet, dat deze beroemde Iloogleeraar gewoon was den Talmud met Joden te beoefenen, wier onderrigt, gelijk hij zich uitdrukte, ïoor de kennis van dit vak onmiskenbaar was. (Zie zijne Epistclen pag. 594; en Mr. II. J. Koenen, geschiedenis der Joden, bladz. 327.)
(12) De titel van dit werk is (in arabische letters):
DNbüfoc 11% 'dio njcnn id est Fentateicchus Mosis Arahicc. Lugd.
Jiatav, 16:22.
T. Erpemus was onder de vroegere Jjeijdscbe Hoogleeraren een der ver-inaardsle mannen. Hij had lang gereisd en iu het Oosten en Italië vele betrekkingen met Joden en Turken aangeknoopt, waardoor hij vele oostersche talen leerde en een aantal M. S. naar Leijden medebragt. (Zie Nederland en Veneticn, door Mr. C. J. de Jonge. bl. 351.)
XV] II
'Disi n'.-iSi jinj xnrc ainS DiSp:i.x ouin nui»1? laSto n»jiin»i n'-'nSt ''ft uniSaiiss mm ix^n r'j duno c|digt; V'aa apyi Ys nam paj i»\s \h ixa wx Ssw ivisjaa -[did noaa ana miai n^u oixi msV mssi tjj i;m nwy 17niwgt; ■« ina'wa quot; rpnx «n» ov rni:aw»i rSns lais na • o-'ann ra nati nat nc;» nns'i sïo non nnnn nris- mi: Sr usee jn» onn ipu-) oa n;na D';n» ■nnji D^ai o^a hs Sin» Siun S»sn « or pan as nw N^n SnwS n.xnn umsi una S-swa SnJl iv pnaian nsnn oann uiivS nnn naann aSm fai iSn: 'n mas nr p'-Sj Sr uppn iniwiai i^ai ps nSirS ia» w V's» pan nu.» Ynos aanS nawS i^Sr • naitsn iAs nlt;a poSi p»S Sa Sy pin nnaiwa owaw nsm .sin as • iiaipa mas iai3 d'js t«i»: law ^n; hsivn Ssu n'aen sS'j niaira lanan ifl ; ma quot; msa isipi in d'»ï djS nnnn Sjt iBipa mno nw dinS nSu unoai nana nnni inaam uns mp' rus nSnai utsa rsu u/\s- nSi nySm : nquot;nSï aio Sta Y'm oann ma ja nsSc/ nxis d'bs ninn^a Ssn^ ^xkSi Ssnx
Proeve der Arabische Vertaling:.
(TV — 'ü pios T'3 jwNia)
HSSK 7i2y2] |D SK '£) O'H-lDX XoSl DrPDHI
7^ ^ ™ yni aSoo ^ nSnü Sxi nmüü Sx dt n^3 ; nn^
nVtsi bx nxja |o niiT i5xn nhti frx
nSpi nSn NVK bx ^ : nnm' mz D^Ü
^ n1? Ss^a ioxn ; pnox ^16 rai_r nixni ♦son nSa bit sin •hx ^ann js; nKnox' DS byb Sxp wi : nap nan? nbs; nbn'^s4 gt;bx ^ -nxSn nbbN quot; ; Dn -nn a) -f? nTO Dmi nb
-hïbx mn -jSoi aWp DDpxï ^ Sxp nSx : Qn p ruir nbxna -]t pa nasbpa n^ in
IP nana -JÖS? 'JD^ nf^-ipK SN paxin DV JXI DSJI
'pisö d^'i : on yann nV -)r« pp» Vx ^S-r ^ ,l?^ nb ^ni nsSp D^mDN bx niTa ia^ bxpj |p ^pj n-pv nay hx na^ on npn' : ion dinï 'bx nxpi DKjTi n^o nx^p Ta Sai wb) n^Sip
XVII
cu rijkdom, niet alleen voor hunne taal- en letterkundige werken, maar ook voor hunne verklaringen der Mozaïsche verordeningen, der Mi'sna en des Talmuds, bezigden. Sommigen schrijven hem ook de vertaling der overige gewijde schriften toe ; doch het waarschijnlijkst is, dat hij slechts nog Jésaja, de twaalf Meina Profeten, de Psalmen en löb overgebragt heeft (10). De eerste uitgave van den arabischen Pentaleuchm had plaats te Konstantinopel, A. M. 5306 (1546) met het oorspronkelijke, hebbende de verklaring van Eassi beneden den tekst, de vertaling van Onkelos aan de eene zijde, de Persiaansche overzetting van li. Jacob bar Tavus of Tousi (van de stad Tous in Kharasan), aan de andere, en het Arabische boven den tekst met vierkant-Hebreeuwsche letters — misschien omdat er toen, in den nog jeugdigen staat der drukkunst, nog geene Arabische karakters bestonden. Doch in de later uitgegevene Parijsche en London-sche Polyglotten (A0. 1628—45 en 1657) is deze vertaling in arabische karakters met vokalen gedrukt. Zijne overzetting van Jésaja heeft eerst in 1790—91 te Jcna het licht gezien; terwijl die der overige opgenoemde boeken, tot nu, grootendeels slechts in M. S. aanwezig is.
De arabische vertaling van R. SaUidja Gaün is, volgens zijne eigene getuigenis, zeer vrij, en vele verzen zijn met de in den Talmud voorkomende verordeningen doorvlochten. Bovendien, zegt men, dat er vele feilen en misstellingen in zijn, die, hetzij aan de onkunde, hetzij aan voorbedachte euveldaad van kopist of drukker, moeten toegeschreven worden, en waaraan de geleerde en Godvreezende vertaler althans geen deel heeft. Zelfs zijn deze gebreken in de Parijsche en Londonsche Pohjglotten nog veel talrijker dan in de uitgave van Konstantinopel; weswegens men dan ook de arabische vertaling in de beide Polyglotten geenszins meer als het werk van R. Sa'adja moet beschouwen.
Daar nu de opgemelde eerste uitgave van 5306 (1546), in do Israëlitische boekverzamelingen vooral, mede slechts zeldzaam voorkomt, zal het den vereerder van Gods woord gewis aangenaam zijn hier iets naders daarover te vinden.
De Titel luidt aldus:
iroiwn mi1?!- 'i» ^ cv rs:' n:»» »b: roiivn nö'sn quot; JTTlil ' NVSBH JWliTDa .ra D'pvn»1? «in Qiin yv mms 'V'Sü iViSdö: iro1» ini2 d-j ■'s nnnin imm -«bj Vï asiwi pm yiv na quot; d» tv Vijo • Sito» inS j'si rvanisV ai oilw ex u'ni» • Dip» jifN-ia oii» niaa nd3 nnn ios: VNisn1? iSxx njvss jus-
nj onVx nsn in ^ qtiui cnbs 331 • nn^D irxa mina «y1? n:n: m
nSun nsa bnjn ain» nunsD nsina njn • rmiïni wa3 i.vaj tgt; hs wo
(10) Zie: Üeber die Arabisch gesehriebene Werke jüdicher Sprachgclelnieu von H. Ewald; en Literatur- historische Mittheilungeu der altesten hebriiischeu Exegeten etc. von Leopold Dukes. Stuttgart 18441.
xvr
Kfiityna m TÜ ^10^« ^ ssjiirna
p'ü^ 'p. Irifi ^\st ^ frwniK p^« ^ quot;IO^I : p'-n |iü i'^niD »f5 ■□ix 'cia lü i^is'nix pn;« ^ «TI ; ^13 Nnpn : luip-f m tyia ILJ ti'i^niN
r^f?^i?^ i-ipf lü 'f? m tyia IÜ ^n^p^p^np 'p : »S»»D m;o ij-113 pü'N »p nsnT3 pü'N y xuy: vnfa»o 'wx 'DiSas e's ^iN\niN 'p laxn : 'T:^ xn^ iïvdih quot;iniD ♦r.s4 'm gt;p m
T T : T •• T quot; : - • • • • - Iquot; T •• T
K'^'O^N4 p^niD ♦p S4Q173N4 1ü t^lN^rilX pOXp'K 'p NÜ 'p xai'jax lüxpiax E'ix HT: xtp
V. quot;Pn : V. iim* uaxitjx
♦p nx'ia pü»x 'p IJ-JIN* xai^as4 VJ irixTiix p^p-ipx
: n^an 'quot;rp linia pü-x vnmpisx XT_: NL3 P^DITÜ DX ï^iN'nix p3\s4 'p n^xn ^p n^p'x 'jxaj 'p j^yx 121L3 ^na unix pü ^P '^quot;X 'TJp-ü t^ix^nix p'^pipx 'p xipn : p'ü'X iwnix p^x 'p p'^p-ip^x pTi pü xajira iü t^^x t^x t^ix^nix pa^x »p quot;loxn : iSxp 'UIX isnp quot;pp i3-ip m nma^ ♦p-iia^ nxBTd 'p «x pu ^quot;x max mnia^x i^ix itri1?
nüiiD quot;63 tr^x pbxwx 'p xsim : ♦rx pü-x ^matrix trix isnp ^pp i-n:n y vü^iquot;? p^x 'p : iVxp ^ütx 'dx^nix pnx ♦p lü^ib ♦^♦x max vx : pntp XTD linia p'^x ♦p nxna p^x
In het begin dei* 47ste eeuw (A0. 942) ondernam de wijsgee-riga en godgeleerde H. Sa'üdja bar Jozeph Gaön, van Pithom uit Egypte (geboren 4652, overleden 4702j, den Pentateuchus in het Arabisch te vertalen; eensdeels, omdat, te zijnen tijde, noch de chaldeeuwscho noch de grieksche vertaling meer aan het voorgestelde doel voldeed; anderdeels, omdat de grootste Israëli-tiscbe schrijvers toenmaals het Arabisch, zoo omdat het de taal hunner overheerschn-s was, ak om zijne bijzondere sierlijkheid
XV
dat men dit laatste gedeelte volstrekt als het werk van anderen beschouwen moet s).
In 5307 (1547) werd te Konstantinopol door Eliezer ben G er son Soncino een Pentatcnelius, in een klein folio, gedrukt, voorzien van Loven den tekst met de clialdecuwsche vertaling van Oa-Icelos, aan de eene zijde met eeno (straks nader te vermeldene) spaansche, en aan de andere zijde met eene nieuw- grièksche vertaling, (door J. G. Wolff in zijne Bibl. Hebr. IIIde deel. Appendix en IVlt;le deel bladz. 1219, graeco barbara genoemd), alles in hebreeuwsche letters; terwijl zich beneden den tekst de verklaring van 1'assi, in vierkante letters, bevindt. Daar deze uitgave uiterst zelden geworden is 9), zal het niet ten overvloede geacht worden hier den titel en het begin dier grieksche vertaling mede te deelen.
De titel luidt aldus:
niin •'fsin rraiin Diisn» iba isd D'snn1? iwrw vrn ips ms'ssn nXTI
Vsw •'ja ''ir:2? Vrm1? 'i3i mVj» nani nnEEn dï i-ws :n32 oiains viü iï1? pobi pi sip an cuin 12 d'bti1? ij'si ninï isiS -ren ojiBbi nisisï D'wiïn Sntjii mw n-io nm Snn ni^j uw ^22 mbjiwn nijraSn nnni sip» D'3» H2ïn dï niipis BibcnS 2quot;ins 12 ^ rvnSi nsiiin
n3Ein2 Vn lii-si Ssm • n'r biisi oibpj-s oum 12 o^snnS irxi Bum ibbh n^nnn nrpm * Sniüib min b^t onso o^sin1? n:n isan
irySx B^ppinan tïs ^22 njnMüip na mmS j'»n nj» »isn inin ntn
: S'T pX:lD DIÜIJ •l'/22
PROEVE DER GRIEKSCHE VERTALING.
(Jquot;1—N pIBS JC JTB.S12)
psni laniN3 |iü iri^niK 'pix wx
s) R. 'Azarja de' Uossia schrijft deze feilen daaraan toe, dat deze vertaling even als de samaritaansche, (waar men meestal dezelfde misstellingen aantreft.) niet uit het oorspronkelijke, de heilige taal, maar uit het chaldcemvsch, dat toen reeds zeer verbasterd kan geweest zijn, (als zijude meer dan eene eeuw
na 'Ezra,) is overgehragt geworden.
In 1781 en 1790-91 zag te Straatsburg en Erlangen eene nieuw-yrieJcsche, door eenen Israëliet bewerkte overzetting van den Peutateuchus het licht. Ik weet niet of dit dezelfde is als de bovengemelde; maar er wordt, wegens bare geringe waarde, bij de geleerden weinig gewag van gemaakt.
XIV
vreeze voor wien men zoo vele veranderingen moest maken, en waarbij do handen der bewerkers, als 't ware, gebonden waren, kon deze aan bel oogmerk eens Israëliets immer voldoen? Het is aan dezen dwang alleen, en niet aan de vertaling qua vertaling, dat men de toenmaals onder Israël heerschende verslagenheid moet toeschrijven. Ware het om het vertalen zelf te doen geweest, waarom hebben dan do talmudisten naderhand, vrijwillig, eene grieksche vertaling bezorgd ? ')
Het is vermoedelijk om de onvolledigheid der laatsgemeldo overzetting, dat nog ten tijde van R. EWezer en R. Jos'ua (A. M.) 3884) de vroeger gemelde grieksche overzetting onder hun toezigt, in het licht is verschenen. Hiertoe bood zich aan een Griek, die het Mozaïsche geloof had omhelsd, Eschilas of Aquüa genaamd, van het eiland Pontus in den Middellandseho Zee. Doch zijne vertaling is verre beneden dio van Onkelos gebleven. Aquüa is, naar het oordeel van deskundigen, misschien, om het gebrek van de LXX te verhelpen, in het tegenovergestelde uiterste vervallen en, door eene al te letterlijke vertaling, wanstaltig geworden. Eene reden te meer, waarom dezo Grieksche vertaling onder de Israëliten in verval is geraakt, en de Chaldeeuwsche, tot op den huidigen dag, door alle deskundigen gebezigd en hooggeschat wordt.
De Grieksche vertaling, die men thans nog onder den naam van Septuaginta bezit, moet, is zij wezentlijk uit den te Alexandria plaats gehad hebbenden brand gered en tot op onzen tijd bewaard gebleven, vele veranderingen hebben ondergaan. Van de dertien door den Talmud opgetelde afwijkingen vindt men er slechts nog vier; terwijl er daarentegen tallooze andere veranderingen in gevonden worden. Bovendien bevat do Septuaginta al do heilige Schriften, terwijl de geschiedenis bepaaldelijk slechts van de Thora gewag maakt. Ook verschil van stijl is bij deskundigen niet onopgemerkt gebleven; en de vertaling van den Penlateuchus is, door zuiverheid van stijl en kiesohheid vau uitdrukking, zoodanig van die der overige boeken onderscheiden,
Volgens Dr. Jost, (Geschichte des Judenthums ttnd seine Secten, Leipzig 1847, Erste abtheilung, pag. 102 Noot 2), zoude met liet ia de vorige noot vermelde niet eene grieksche vertaling bedoeld worden, maar eene overschrijving van den tekst der Heilige Oorkonden met grieksche letters in plaats van liebrecuwsclie (assurische), gelijk men later dikwerf het Arabisch, Griekscli, Spaansch of Duitsch, met hebreeuwsche, of het Iloogduitsch met latijnsche letters heeft overgebragt. Er staat uidrukkelijk: fYW mim en niet
of nunn npnrJ. Ook heeft Ptolomaus gezegd 0321 nvn min i1? laro en niet 'h i-j-iri. Daar de grieksche letters intusschen niet geheel en al geschikt waren de hebreeuwsche uit te drukken en daarvan later eene verkeerde vertaling het gevolg moest zijn HDIï Si D-JUVlS nVo' mim n.TH s1?», zoo moest deze arbeid der Septuaginta, met regt aanleiding too groote bezorgdheid geven. — Zie overigens Ur. Z. l'rankels belangrijke arbeid over dit onderwerp.
JIT!
natJian Buï-üziël, en het ander: Jerusalemitische vertaling; en lig naauwkeuvige vergelijking bleek liet hem, dat beide, woord voor woord, met elkander overeen kwamen. Niettegenstaande dus deze vertaling van den Fentateuc/ius, zoo in oudheid als innerlijke waarde, van die van Onkelos veel verschilt, is zij nogtans de aandacht van elk' Bijbelbeoefenaar ovenvaardig.
Intusschen bleek het weldra, dat het werk van den groeten Onkelos in de algemecne behoefte niet rneL'r kon voorzien. Do grieksche taal had reeds onder Israël veld gewonnen en dezelfde beroemde talmudisten achtten het van de boogste noodzakelijkheid, den volke eene nieuwe grieksche overzetting van den Pen-ta/euc/ius te bezorgen. Er bestonden, wol is waar, toen reeds grieksche vertalingen1); doch geene, die voor Israëliten bijzonder bewerkt, en dus geene die voor hun godsdienstig gebruik geschikt was.
De bekendste dezer vroeger bewerkte vertalingen, is de Septuaginta, of de overzetting der LXX '). Hoedanig deze bewerking op last van Ffolomceus Fhiladelphus, onder opzigt van Demetrius Phalereus, te Alexandnë in Egypte geschiedde, de dertien afwijkingen, die deze geleerde overzelters noodig oordeelden in acut te nemen, en do bijzondere overeenstemming ■welke onder hen heerscht, zijn, zoo in den Talmud rTVX) Hquot;J 'L3), als in de Rossi's uit het Griekscli vertaalde schriften (DMquot;! rmn 'D), aaugeteekend. üok Ftolomceus had reeds eenigo jaren vroeger den Pentateuchus, door vijf deskundige Israëliten, in zijne taal doen overbrengen; het scliijnt echter, dat de onvolmaaktheid dezer overzetting aanleiding gaf, dat er een tweede, met zoo veel te meer omzigtigheid en door een des te grooter aantal geleerden, bewerkstelligd is geworden. Doch welke vreugde die letterlievende koning ouk bierbij ontwaarde, bij de Israëliten hcerschte toen eene algemeene verslugonheia sj. En geen wonder! Kon eene vertaling, door cenen despoot bevolen, uit
J Er zijn sporen, dat ten tijde van Alexander de Groote reeds eene grick-sclic, en vroeger, onder de Persiaansclie overheersehing, ook eene Perzische overzetting van de Heilige Schrift voorhanden waren. Doch ik ga deze, even als zoo vele andere later gewrochte vertalingen, met stilzwijgen voorbij, omdat ik mij alleen bij zoodanige bejiale, die door Israëlieten bewerkt zijn.
Ting. Eene overzetting, die doov hare juistheid, beknoptheid eu regte opvatting van den eigentlijken zin der woorden, in alle opzigtcn voortreiFelijk genoemd mag worden en ook haren roem tot op den huldigen dag, boven alle andere overzettingen, ge-handba.ifj heeft.
Honderd en veertig jaren vroeger (A0. M. 3728, d. i. 32 jaren vóór de gewone jaartelling), liad een der beroemdste mannen der oudheid, Jonathan hen ' Uziël, de profetische schriften 1) in het Chaldeeuwsch overgebragf, en wel naar aanleiding der vertolking deer de laatste profeten Hagai, Zeefiaria en Jlal-achi reeds bewerkstelligd en hem bij overleveiing bekend. Daar hij den Pentateuchus niet vertaald heeft, levert zulks de waar-Bchijnlrjljieid op, dat de 'Ezraïscho overzatUng toon nog ge-noegzaaiü algemeen bekend moet zijn geweest. Wij bezittou wel is waar, eene chaldeeuwscho vertaling van den Pentateuchus, onder den naam van Jona'/ian, doch deze is geenszins door Ban-Uziël bewerkt. Dit blijkt zoowel uit het zwijgen des Talmuds, als uit vele namen van landen, steden en ge-heurtenissen, die eerst 3 a 600 jaren na de verwoesting des tweeden tempels hun bestaan verkregen; en bovendien ook uit den stijl en de wijze der vertaling. Ben-üziëls stijl is, in zijne overzetting der profeten, zuiver, sierlijk en meestal, gelijk die van Onkelos, getrouw. De Pseudo- Jonathan van den Pentateuchus daarentegen is meer omschrijving dan vertaling en mist die zuiverheid van taal en sierlijkheid van uitdrukking, die wij iu de overzetting der profeten, even als in die van Onkelos, zoo zeer bewonderen. Men gelooft dus, dat deze tweede vertaling van den Pentateuchus dezelfde is, als eene derde, onder den naam van Jerusalemitische bekend, en welke laatste ook bij ons nimmer, dan voor zoo verre zij in het een of ander vers met den Bseudo- Jonathan verschilt, gedrukt is; terwijl daarenboven dit verschil nooit in den zin, maar alleen in de uitdrukking, te vinden is! De oude, geachte Israëlitische schrijvers (als: p'Din ''Y'TI /quot;piTi h'JZ) noemen deze overzetting ook altoos de Jerusalemitische; en R. 'Azarja de' Rossi (quot;'quot;lii/ 1 D'CTIKri jD) verklaart stellig, twee handschriften te hebben gezien, waarvan het een tot opschrift heeft: Vertaling vun Jo-
) Belialve Daniël, 'Ezra en Nehcmia, die niet in het Cbaldeeuvvscfi vertaald 7.ijn, (zie Tract. Megilia f. 3 a ) — Van de Xronijkcn is eene Clialdcemvsche vertaling door David Wilkins bezorgd, welke te Cambridge in M. S. gevonden, en, even als eenige andere boeken der Eagiograyhen, aan R. Joseph Seyi-Nahor, boofd der akaderaie (ro'S'i) te Sora of Soria in Babyloniën, toegeschreven wordt, die v. s. A. M. 4000, v. a. ongeveer 41C0 (= 240 of 400) geleefd zoude hebben. (Het Exemplaar der Kronijken dat voor mij ligt, is te Amsterdam 1714 gedrukt; doch er is nog eene oudere uitgave, door F. M. Beck, in de jaren IC80—16S3, te Augsburg, uit een Elfurtscli handschrift, betorgd.)
XI
als bij üe Semitische talen thans nog plaats heeft, voor verre de meesten volkomen verstaanbaar was. ')
Eerst na de terugkomst uit de Babylonische gevangenis, alwaar de heilige taal door de oost- aramseische of chaldeeuw-sche, de taal der overheersehors, verdrongen was geworden; toen de bij de vreemde vrouwen verwekte kinderen gebroken Asododisch spraken, en geen hunner de zuivere hebree uw scho taal meer magtig was, eerst toen voelde de groote 'Ezra (de hersteller der Mozaïsche.wetgeving, en met regt de tweede Mozes bijgenaamd), van hoeveel noodzakelijkheid het was, eene Chal-deeuwsche vertaling van den Fentateuchus, voor hot godsdienstig gebruik der uit de ballingschap teruggekeerde Israëliten, te vervaardigen ; iets waartoe, volgens de talmudische overlevering 2), de goddelijke man Mozes reeds het spoor aangewezen had, doordien hij de leer Gods in al de toen bekende talen ter-neêrs telde.
De 'Ezraïsche vertaling werd dus bij alle godsdienstige voorlezingen, bij wijze van vertolking, gebezigd; doch alleen met het doel om daardoor de heilige taal uit haren kwijnenden toestand te verheffen en tot haren vorigen bloei terug te brengen. Dat men slechts dit, en volstrekt niet anders, ten oogmerk had, blijkt nit het bij de Israëliten toenmaals ingevoerde gebruik, om wekelijks eene afdeeling der Mozaïsche wet, twee maal in den grondtekst en één maal in do vertaling to lezen. Want ook de geleerde 'Ezra gevoelde, dat eene vertaling, hoe kunstig, hoe voortreffelijk zij ook ziju moge, altijd slechts een levenloos afbeeldsel eener bezielde schoonheid blijft. Het gebruik yan alle vertalingen moet dus, althans voor hen wier pligt het is zich van de waarheid met eigene oogen te overtuigen, alleen strekken, om den tekst te leeren verstaan en te verduidelijken; nimmer echter om het oorspronkelijke te vervangen of te verdringen.
Maar toen ook deze 'Ezraïsch- Chaldeeuwsche vertaling, waarschijnlijk door den invloed der grieksche overheersching, allengs-kens verviel, en, na de verwoesting des tweeden tempels, geheel in vergetelheid geraakte, toen stond de beroemde Onkelos, zoon van Kalomjmas (die van het Heidendom tot het Mozaïsche geloof overgegaan was,) op, en leverde (A0. M. 3868 = 108) ouder toevoorzigt der geleerde talmudisten R. Eliëzer en R. Josiia, eene nieuwe chaldeeuwsche overzetting, welke de 'Ezraïsche ver-
') Uit den Talmud Baba Baihra Fo. 21 ziet men, dat het voor sommigen niet duidelijk genoeg was. Toen de veldoverste Joau tegen do Amalekieteu den krijg voerde, las hij (in het 6ile B. v. Mozes XXV. 19.) quot;13} in plaats van quot;QJ:
ceu misslag, waardoor hij de bevelen vsu zijnen koning slechts gedeeltelijk ten uitvoer Iragt.
'-) Tract. Sota, 1°. 32 en 37.
x
ningen voor eeredienst, maatschappelijke zamenleving, beschaving van geest en veredeling van hart, onfeilbare leiding in voorspoed, gemoedversterkende troost in tegenspoed, teregtwijzing bij dwaling, zelfvoldoening bij edele daden, matiging bij grootheid, en zielsverheffing bij onverdiende onderdrukking ontspringt; geen wonder (zeg ik), dat die groote mannen zich te allen tijde er op toelegden, om dit edelgesteente, door hunne ijverige bemoeijingen, al meer en meer te polijsten, opdat zijne heilzame stralen eindelijk alles rondom zich verlichten en ontgloeijen mogen als de zon in hare volle kracht!
Dit boek der leere Gods, door den mond des Eeuwigen uitgesproken, en door de hand van Mozes den gezamenlijkcn Israëliten overgeleverd, wordt in vijf deelen gesplitst, welke zijn: 1°. itu\\13 isd of Genesis (oorsprong, wording), bevattende de geschiedenis der schepping en des zondvloeds, de lotgevallen der aartsvaders, en de komst van Jakob met zijn huisgezin in Egypte, tot op zijnen dood en dien van Joseph. — 2°. JTIDB' isb of Exodus {uitlogt), verhalende de verdrukking van Israëls kroost in Egyptenland, hunne wonderbare verlossing uit dat rijk door Mozes, de wetgeving op den berg Sinai, benevens de vervaardiging des tabernakels, der heilige gereedschappen en gewijde kleederen. — {Op'l iso, ook D'JrD min of Leviticüs (Leuitische eeredienst) genaamd, omdat het den aard en de wijze der oifers, de vereischten en pligten der priesters en Leviten, do huwelijks- spijs- en reini-gingswetten, alsmede de bepalingen van het vrijlatings- ea jubeljaar bevat. — 4°. iss ook Dmpan CÖTI of Nüjieei
{getallen) genaamd, omdat het twee volkstellingen, alsook tellingen der Leviten, bevat. In dit boek vindt men ook opge-teekend het voorgevallene met de door Mozes afgezondene verspieders en do rampzalige gevolgen, die daaruit ontsproten, alsmede de burgerlijke en Godsdienstige wetten, door don Eeuwige in do vallejjen van Moüb vastgesteld. — En 5°. DHDT isd ook miD rUCO of Deüteronomium {herhaling dei-wet) genaamd, de voornaamste on leerrijkste geboden herhaalde ook sommige er nog bijvoegde, en hot werk besloot met zijno vaderlijke vermaningen aan hot door hom zoo geliefde volk, en voorzeggingen van belooning en straf, naarmate zij aan den wil huns Scheppers gehoorzamen, of Zijn heilig woord overtreden zouden; welk laatste iu een voortreffelijk, in den hoogsten profetischen toon gestemd, lied vervat is, overwaardig als slot tot zulk een geheel te strekken.
Het lijdt geen twijfel, of Mozes heeft, volgens het uitdrukkelijk bevel des Eeuwigen, den Israiiliten, door mondelinge ophelderingen, alles zoo duidelijk gemaakt, dat hun in de leere Gods niets meer duister was; en daar de kennis der hebreeuwsche taal, gedurende het bestaan des eersten tempels, in bloei bleef, zoo behoeft men zich niet te verwonderen, dat de Mozaïsche rol, toenmaals, zelfs zonder gewoao oaderscheidingsteekens, evea
*
YO OR REDE. 1gt;
De gewijde Rol, algemeen onder den naam van Pentateuchus o£ de vijf boeken van Mozes, doch bij de Israëliten onder de meer eigentlijke benaming van het boek der leere Gods of de Thora bekend, verdient in elk opzigt de onbegrensde achting, die alle beschaafde volken haar toedragen. — Immers zij is het, en zij alléén, die ons met weinige doch krachtige trekken schetst, hoe alle voorwerpen uit het niet tot hun bestaan geraakten, hoe zij zich ontwikkelden, en gezamentlijk dat grootsch heelal vormden, waarvan wij zeiven een veelbeduidend deel uitmaken. Zij bevat ook, met en benevens de geschiedenis van het oudste volk dat zijnen Schepper erkende, de maatschappelijke wetten en verordeningen, wier opvslgiug onontbeeilijk is, om in deze wereld de hoogste zelfvoldoening te smaken en in eene toekomstige gelukzalig te worden.
Een onderwerp van zoo veel gewigt ware reeds toereikend om de aandacht van elk weetgierigen te kluisteren; ook dan zelfs, wanneer dit zoo beknopt overblijfsel der grijze oudheid bij eenen ongekunstelden en statigen stp, geene zoo verhevene denkbeelden, grootsche uitdrukkingen, sierlijke beschrijvingen en hartverruk-kende gezangen bevatte. Geen wonder, dat alle beschaafde natiën van dien kleinen, doch sierlijken, diamant den glans voor hunne ceredienst ontleenden'. Geen wonder, dat de groote mannen van het éénig volk, voor hetwelk, hoofdzakelijk daaruit, alloverorde-
Een groot gedeelte dezer voorrede verscheen, in het Engelsch vertaald, te New-York, in het weekblad The Occident in Julij 1857.
I. B
Till
TTTTIÖ DDiiaan Vnan pwn ain noDDm pquot;pT ö'quot;fl T3K /v'J n':^n nbn tanaya
;KT mnam
*\m whvn Diöiai p^xin D^ain ^ D^SO: . pquot;^ «nn nr^ai isrpn nr^3 tikS
npV ^quot;niö D^ain nDDDn
nüW nTniüi onKi^a nrj;^« no p pü iitk ,nquot;nVïr E2quot;D pan om DN n73 p
;NT DTI^DDN^ DmSD pquot;p3
quot;iT'nia D^Dnaün D^n:n D^Kin D^mn marjon ■jnjpö Dn:o nquot;müi
öni TDK D^na dtijd vn t^n /nnV'ïr DNüiyj^iiy'?
;«T n:nam Dquot;ni2t2Ni pquot;pn
♦as ^naj nTmo DDnsjün bnan pwn ann nöDDn pquot;pi öquot;Ti T'3« vtd n'n TiTN .n'nVi'r i^Tn
;H'T niVh'am bwrj
HDSIT m™ DDTifiDn Sn;n pwn am noaon rro n^n im ,nnquot;Si'r pSr
nanom pin: pquot;pn om T3K
n^s4 t)DV m™ DDTison Snan p«:n ann nosDn T'2« D^na imya nsn n^x ^quot;nSsr SDJ^S
ranam jsn pquot;pT ö'-m
n-iquot;ma D^isDn a^ynm D^Sfliön D^ann nö3Dn
/Squot;r piB' NÖTV no v/i ornrm cy nn» Nquot;nn n:r3 ana ^vx pquot;pa pD
p n cn^a na^c mma iTan
oni T'aN1? WD nnain ,nnV'ïr mma mn
ixn p'pa
TI
piDDjl .CT'pjO WZV lf)i: piynobl ,V'D1 DITD Di? 0137^ n^b DVi p'V i^nji , oi^no pppyo i;3iy D^Snh V^X* w o /Pipiin piy? i)i'?nigt; xf) pinipr» pjpnji .cDiprrn /UCDO p7 v'Dy •onijp nnr -en jrn nnns i^ns
IDT O qni .Dl^IWO quot;JpPI /13*5 iro 131 ociwi
?! bj , iiquot;f r.D'O ITOin -ÏPISPO pppyo PÓ17.1
/O^pncr) 7^ py7 D'nvpi» nn33 /ipppyp ii3ivgt; pdt pwipp3 quot;)i633 I^UPO rnr oDfo n;inn pDis opp'UC3 03 i;r)Jr) nbi /i;pppv»03 D,Dn~pr!i quot;'■!373 i;^P3 idd -j-nj nnx S\\ rum piDD i7\\nDnb3npi5Di»riiyiiJCoigt;|OJ ovu jir^c cv vnin n5 ^ ^37o,^;,igt;y PDpr ^ i^fn ncn pui cnvv pn gt;1 i;TCn ub onroi) ovjiu 7Pforinoi ,irop,cD3 ob xn d^iddio ps woï quot;5P130 7,3 i;n;oi -CPUIP VD I;7POT rn /p-jpnouDD ^ by quot;pbp iPD pppy-3 /0 i^Pquot;1 o -]!gt;; 0331 .r;gt;y3 3iw ^p3i3 pjnb pmnm pwipd •,;P3i) priS ;i-)73 i;p^ 610 /n n-in xd
•pmnDi igt;33 pirnv) 1^37 rogt;
P173D;ipnp,|P17P1 Pï5yj33 oi'Diro ,7,'7, 73^ nDft 0713^0 riN' Wir-b bp nn vby rnbi ^DP /bquot;;cgt; quot;nbio Vnidü' n'D
030 o^pbp odp i;5op ^Drb 73igt; (Sb , byiro bp 03100 WjCDp
ocyi bvp ppto pp jiDb pb -dp piJopj 0.1 in lt;onbDi
10ln3 OPOJ pb P1D7n prpif)3 D1E70 quot;pr gt;quot;Vgt; 73i Pb ;3T odw iow 7ip;3i -pnp^i pnon pnp73 pnt 0.1 qp ,010 oro 71? b^n ppr 3T p^3 037 031U cpDIO PPt 71^ .[PP3 JVJ OPIJ Ób np3b ,ryb3 31 wo oipw v'C7 quot;'737 7P3b - i^cb ocyj 7DP
13P3in37 7DPpDi3 0,37 0quot;'7i:D3 rpP3 ,1pV0pgt; PDPO quot;j-? gt;quot;py
07,,PUobo;wpr7quot;' rov ,vt PP b^D OT^DO P;\IÏ3 d: .Dvsbn ^^o^^o-PfD (nbDr)V)7D o^mn /c rmn nx ^dv c'ji 71 yi ,]cv iD^ 7^ 3P3P ,i\j3no mn jnb o^did [ip-'P pnbi / 71321 7pd obop op: ib vcvn te by f^b opdp wiv Tnrij , pn n\7gt; vin vin b^i .ip^d by 07Dpo ipd;3 071P ib D7ipo P3Pbn by obn^i pp11 upquot;1 /n min ppd ppi pppb 613-' gt;53P by 07DrP /07inp P7 071pb W103 /Ob7 0gt;7 pdp obbiopo • pniDD 1py7', 6b ip5 07PD6 cp ,pnpgt; d,';3pi id
P'y piPPi o:3p .bnpDquot;' ^7; f3p^ quot;gt;3 ob-'by 671; bpb obsn pf) li'jpb p^i obn.io 17^ pf) 31Dquot;' -obp by D7po /i/yonppiirpp'oppipppD dipquot;1 ftb ^j^pb rfo orp ob^b ob^bo rDiy3 bnoDquot;1 ppdquot;1 rbnoc* p^ b3 3b3i i;3b pib by opipp -op
DP 37pgt; ^3 , wy nf) 'O 173quot;' 02730 PPfl .oboJl 0)73 jrb VS
i^by opt1 ^ ob^i ,ipyiDgt;3 oppdj 7DP oro or «irip ib pdp n-C7Ni rms anno ppv y 'h or oro 7quot;po ! pnpgt; pip mn
• pquot;gt;b lijDS my
üniuyoa pquot;p na r\m /1 □ p n ^ x i o ty .KT rmnom pquot;pi
T
onnft by niïo obnxi 026^0 CDÜP -oto ^73 mfiDn .pnifini roi ,p70 P6 irfr ono .rnDni mips DDI t oob ic6
fi) 6bo rcnnfo .o^bn pi ^ n^ro nn6 top; riXT .ji ^DVP mpp n rni» in mwb c^Pino I73i) Tigt;y bpnD^ ^3 13^ 7iy rr mil ? no 7370 igt;y ccn / D33b by obuquot;1 xpj cnipo ^37 b? pd DnP33 .pibpbpy PiPquot;)n i3iy nf) ripn ^ oipn iquot; ^in i* OÏDquot;1 b^i
/j^ D33bi opd igt;yn 'o p-;ip D7Pb3 , oyio omn '0 pipiid O.quot;* of» .D^P quot;pp Dnr)D3 , vnvo quot;J^yb OP^^I DPW^P fi^o o D73731 - ! 'o quot;jsb piib oiyquot;» piJT Pio /P Sipb lynD1' 6b 0^3 y;n6 of) ;p;5n p;6 ^gt;-57quot;« hi» /^b jci -p^po 0^375 / ,dpj r3P6D pp quot;ppJp v 7y - .obipb ^in pup of) .vwüp /p)7ni pibyp3 obcip lt;'p nv ,v in3 v^igt; 7Piy D^n p;oi lf)DJ ^CD 'quot;D quot;n^io nquot;D 3gt;-D3P W ,Pi;iDb3 gt;p3
n33 ^ npf) /PPFP P31P P713y01 03P5np bi4! 3ipb IIODP 133b ryv^ y^b ,buDi IPSO UM ,D7ipO P713y 73P P13T ood Pt
qoi; .pm;p rpypyb) ivyb p^d [pj f)i uyp^i /7pp 7v P3T cnpquot;1 o^t cnsD -P1/1D pippyp o^n 0^73 qcp 01 by bsr ion 5D3 p p^^p pppyp i35bi ^^3b niyb ib prpgt; dlt;73?;i
733;P D'PP ^nn bPD iiPt in .1P5,3 Pm ib3D n33 «nicyb 7iy -pb' nbi , ipppyo by Ty oicb , i;wb 7ipyb Pnopgt; .pbpi pbn b^ by , ipppyp ^37 b:b ^bi quot;^y quot;ppdi .3ii5P yiin DitiP ^ 7y ,n:v '*nj P37 P7quot;ipD3 711: p^yb 7Pquot;, VjC p ^pnl o vfn PPT dïpppi .n^'snD 15D pppyp iiwb pofópp
i;p;6 ; pnJp }icb3 py7 7Pbb ,PDi7pp ugt;iDb ptpppi ^rb -jny
pfifp p-)3ppi pity lynb ,)yov nP33 p?Dyb non igt;^
•pvrrip O^D
^ qft opcypi 'P pnip nco pppyp UDDP PF O PP7b nw l'npiM }idicp yvn 65v fnpn pp : idd by 3iP3 733 jii^b /ijb^ icfgt; ei pp b33 i;3b I;PD -o'pyy PP^b C77: TPA pipippp 3n3 035P pppypp ip,'y3i ;bquot;tP3P py7gt; oppypo , ]3quot;pnpi y3quot;6ni Oquot;3DTI ''ÜI O-DTPPPI - CPI^PP pppyp N33nonD'?B'77,P1P^bp1PP,537Pn37b vv: D3n py7 ^yppi PP3P3 lb 37 r7M D^IDPTP ^737 PVgt;7b DDI 7' lb 7Dn - b't ppf)p 177 7d6 oipp3 PTP^ pi'ir 7iyi .P:^;P py^^i prp7P / P7133P ÜPDP pppypp3 UJPJ 005 -D^rpp pjpp py7b PUI) iVT* PPPP JpIPP VP 737 fa 'phï -lï^yp bp Digt;33 lïbpDI
,p;yp V5 pipippp b33 i/7n3 nnSin pbpi nax'1? pbn p byi .o^ici'nP o^'pypp 'bn; )cv 733 7063 ,pbpp pppyo i;3(yi
pppy03 p^ypp PP7quot;' 7Df)31 ; 0*37 0P1P31 -imSia pbp3 irty pi 'i-uap 716331 . D71P33 CDTDPP ipbpj PPD 7D6 -tStI pbp fi'p3 6Dquot;7PPi Dquot;67p 733 ^ c]p /p-'pip py? igt;7P3 onom Sdd D'Pbft ,737 ib6i ib6 ,3 i;6ip nnft quot;]6 ; 77quot;Dy b't V'C7 py7 1763 ^Plquot; Püi; 17631 ,mc3 6,'P P31P3 1j3P7P py7 0^ quot;3 ,Dquot;P
füi' 'n min tdd or ^ 137931 .r7P6 i;3bp 3'y /yEDo 177 bp
IT
TV T7 iSbi os 15^ , b6x*n o^1p n^cn quot;pbi
oin ,0^-501 ooi nnv» jynb ,03 3iwo b? piDui» . c^nr
.pn^n c^y 'o Diin , Diino
0710 nio /bCnD^ ^3 p31 V3 '0 DD ^D6 JVJ70 Oli4) riXT
bfnD11 V3n cji .owo omftppi 0170 orr villi pcb o; opincn csn o^^ or otfp u6no
bp vnw or onb : ibficM ioppquot;1 ono .03 c*3cr ich ,n37 gt;3 of) i)l£)^Dquot;' U7P VID IpWO CVC ICP prflfio
onn ipfi nfgt; oi6n rtoi ?i5iDb ovi ov bb otipo 0'3ni ,y; n-^a T'pow nnipro oiDo o^no i;:cn pcb ^03 Dnicm 31033) lonnpb 'ob 07,1303 b^^D, ,bi7.in bbpcf) 05D3 ,;by pcbj 7iy b^^D, ^3 nj?quot;» 'objb .(coviwco x6 o^uo^^yj obpbi ;ybb o'o; v^bsbi ,n\v quot;cnpni;gt;3gt; 153^ fib icp cro^ i;r;6i - ocquot;in 'o O'iin o:o; cob o lquot;5r56, 'op tv) .131 cob 3,cob inn; op v?; i^b i;p;ni .co^p Piocb ^3 ro nD6 o^iDfno o'P^j ^3 ojpi^o ?upipboro -oto''o^ i;pp ic6 7ipbno o^jb Db3 iJ-;) /o ^37 vipcb c^n bI:)^I:, i ftnpps p^b p b pio on*;; i^b , ovipo ^gt;i5pb foi b3 ishd
bD 073 quot;)371 T37 b3 by j'Dob 1^1 / amp;-iTJO b3 ipCO OPCP ^
fib gt;3 Oipn i;^y hbo ?o^3o ogt;pgt;b odw op 16 .0^0 opbioin fb itfi obnb 0D1?; opi ;od bysc 0quot;)i03 iiv W3nlt; 0 o^^o 7iP,b 1p,^D, ^b^ ib6 ofo •' r)75 ippp ^7, of
icfgt; ,i7Pb' OOP cfo ?oi5p oiDyb ))i i^b xiS dtoo opoyop op3 003 itfgt; 7ip;i obpi oroin3 ,yn^bi o^oiob oucb ib3^
31030 b33 ,01100 '137 b3 of D'pob i^b^i vpibo oiio '•pyp
O'jP 31Ü0 V^Pquot; or OPbl ; 17V0 CTOP 133 1Df31 ,03
^6 1137 1D6 3b '13 ^;6 bipb vrf) mgt;üoi '3b bf 3'cn nxr quot;Jn •'CP137 p ',131 Orb V^3^Dn .Or or obho 0^37^ ^3 vcb 'o piip p'oyob 3b tod oi?7 by obu 0131 D'pyp fbo D03cnp Wipb lbs' nbi ,07'3 ooby 6bi - onto rifo pcb3 b6xgt; D1D70 0'3 bf) 6310 , D,1,33 fb 0'P' Of 6bo .b'JirO bf) n3P
'0^710 opdi , 01100 oi'DiD obpp oy bfnD' ^3 oibro opo^o
'53b '0157101 DJNC^na'Q '3 DbciPO D3P0 y^' iep oyj'o b7J
bn oDnpo i;gt;icbp ux3i ;pDb b6 pcbp opovo 'Dip b7j bfic ,';pp 733' 733 fcpsi -niDb 'by dj o'o 7np opi .omf) pcb /0 0110 opoyo sy vy oiDb OD:b b3i6 033'6i i-pfo dj 31033 opsd oy7b ^niD' 'p npb' o;ppi ,070 '7iD'i np'y b3 03 ~cft IDf) J1Db3 0quot;n D'obf) '137 ipoyi' '3 7ipy b)f) 033'lcgt;1 ?1D1Pgt;
O'yip |fij oiyib'07131? b7^ owv iSbo b6x' o'3 b3i ?'0'dj fib 0311 oDp 07i3y 7i3yb n;;p 6ip6 iS^i :o37 'bnitb 3'Dobi -o on;p D'jiob '0'3b *xf) oa ocy6 'opi ?o'Dyj 'op '01101 ^pfi^ 'b M' ob '3 •' 'yii 'no 'jun : 'oip6 [3 by ? '0 ';?n idiS '1133
■ ■ ■■
SKiQiy nn-iDD VDIN DD^iSDn Sn:n pwn inn tok vra H'n II^N4 , n-nSïr p' Ü ir J p i p 3 ü~ni:DnDN4,i dtidc^DK ppa am DTmcK pquot;p3 maSn nin Sy npn^nSj; irp dv n^i.
,d'nbn nTin n£3D
/imin 15S) pp^o^yo bn 1:3 T* ^n3 ovz «bnx^ D,;5lgt; rixr T) 0760 oPin^oDy^ xn o^iw o^ucdpi cpn i^rcoi /C]i3i cc^ cDjn bi o;pv) CDDP fn ,002
pDJ /Pjof) PDD pjpi) Tj7S f)npj IVJ?'1 cvupo oy 0^17^0 P701 nwtfn ooiw ODi) ^PD; xn -Dnpo , 3oto Pquot;5nDr5i) pmpo pp) o,pPo pd nfifi nni)-1 pjni ,c;pj ii7iy3 71 y o ,'0 73y cdp . cn^p inf; pdt nn6 quot;jó .pnni» jn -jm niD' ^ p3Pi v7v /0 ^ pd nn coybv m: nini T - DJici» pfii 'p ni -)C6 o,i^3 D3nypp3 , cob oii xn p7o 7yigt; cd ntn pnipo phi p^xo pd d,quot;)37p pn in^Dquot;1 |d nT,i nix ypioi -pes '0 Tn3 cw 7py in ;DPiDyb 033^31 00^3 jypi lt; opip3 mc) ini3gt; nnn cnyo puid^ d.i ctipo pp nrci n^quot; 1613^ ,ipp75i '0 7133 i;pgt; p^bi o^rsi coi mvp igt;3 iy7,i /0 oD3 nnpb cijj iU7^ pjnb ,iin_pir)pn .pmcu pnpn 'o pixn - cp^p 'o pmp gt;3 ,I)3p
iiSn nop cn irnDquot;1 ^3 vpb xn DD ^D6 rmno nKT ixyi cbu bn cbup bniD^ ^3 obo nnnjpnno TOn ppf) Pre rp,o ,7ipy 71 y nb Piyni pi3T pn5 oo^by Dgt;7ir)b3 yweb ci^ppp oyo b^i -pnirbi p3cb w nbi ,pxygt; p 5y .onpj3 -^iyj iddpi iin nbi -jDn isbo , i^3gt; nbi ly?^ fib xn u^nb cpyw picyb ,'ob picyb py ; ixfii noy ipp C3 i3bgt; p70 py7b ib^Dv 1^3'' zo p-5ip XD3 irnpquot;1 ^ - O^PDS o-)ipo miS nbi c^cn obo xf) oypi , pDy x6 oDynoi nm .CP13D1P3 -jiiS \-!gt; bniD'1 p^ b^bi - bn^ nn 16^gt; , oo^by /Cnipp i!npp3 oxrb mayo ^,Inob , y^io ccby '0 iD7p b't u^n inn oopi .^quot;dp o;pj ^Dnp oiipp ^37 b^ nn in3b .D,ylt;3P rn xn pi;icb3 nipo ^37 bs p6 nxbi 3iP3b 7ipbp3 3iy pDb3 dp;gt;3 opp^n pf) 3ip3b 3b npn ^17^ ibno inpi bp pn ip^pi 1 d,uo P15X3 bfjiDquot;1 ^3 nDquot;1 x6 puitbo bjji n5 jipbj 'ob on;p ijtoo ivb pn 1^30 ,pcb bps '0 pup gt;-537
Nim
^D1? /n^mpni ö'tavön ,n^ann mot nncann DJ; .niVjD t^an tjDiii nra?
p6r) 0A^^pp
--vlt;?.gfö«--
iJ s
BENEVENS
de Haphtaroth, de Sabbath-gebeden, de Piutim en de Vijf Rollen,
IN HET NEDERDUITSCH VERTAALD
DOOK,
Vijfde Druk.
rijksuniversiteit HET KERKELIJKE GOEDKEURING.
COLll THO.MAASSE
ÏK AMSTERDAM, BIJ
J. L. JOACHIMSTHAL. 5631-1871.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
1481 3178