Vale IQ
ter gelegenheid VAN het
van
door
Rector aan 't Gymnasium te Oldenzaal.
Snelpersdruk van M. F. Van Piere te Eindhov.m
0) ^9
gt; a»
lt;s:
loi. A
t ^ Of». ©:
5;|T
ien ander blink' het staal als diamant in de oogeu.
Het staal van d' oorlogsheld, Die, vol van jeugdig vuur het zadel opgevlogen,
Den vijand tegensnelt!
Hem klink' de krijgsklaroen betooverend in de ooren,
Als zoete melodij;
Hij moge in 't vreeslijk zwaardgeklir de stemme hoeren,
Die wekt tot poèzij!
Hij late vrij zijn held het spoor der helden drukken,
Uit den alouden tijd,
Ala Alexander staag de schoonste lauwren plukken, In 't heetste van den strijd!
Een ander moog den lof eens wijzen staatsmans zingen. Die door het Labyrint
Van logen en bedrog zijn scherpen blik doet dringen,
En steeds een uitweg ^indt!
Hij noeme bem een Nestor, wien in Homers zangen
Heel 't Griekscbe beir aanhoort,
Of doe in zijne band Europa's weegschaal hangen,
Dat siddert op zijn woord!
Een ander vlechte om 't hoofd eens wijsgeers groene kransen,
En noem' hem Socrates,
Of Plato, wiens vernuft steeds prijkt in glorieglansen, Of Aristoteles !
Een ander moog Homeer de schittrendste eereloovren
In gulden verzen biên,
Of om de slapen van zijn Vondel kronen toovren,
Of om die van Kacine! —
Mij bruist het kloppend bloed door de gezwollen aaren.
Als voor mijne oogen zweeft Des Opperpriesters beeld, en op der harpe snaren
De naam van Pins beeft!
De naam van Pius! — Hoort! de stemmen aller volken
Begroeten dezen naam,
Vol geestdrift en ontzag, en smelten door de wolken,
In ééne hymne saam!
Zij zingen hem als Paus, als Bisschop altegader,
Als Koning van deze eeuw;
Zij prijzen in hun Vorst de zachtheid van een vader.
De sterkte van een leeuw!
Als Paus! — Ja, in der Pausen lange ry — wat glorie! — Ontmoet het oog geen beeld,
iriier met d' eersten Paus in kruises heilviktorie,
Door eigen lijden deelt!
Als Paus! Ja, die als Petrus, zonder vrees voor lijden, 't Non possumus steeds uit,
God meer gehoorzaam dan den mensch, als held durft strijden
Voor Jesus' heiige Bruid!
Als Paus! Ja, die als de eerste Paus de wreede boeien
Gekerkerd blij vol kust,
Zich van een hooger kracht, die Jesus' Hart doet vloeien
In allen druk bewust!
Als Paus! — Hij Herder, die zijn lammeren en schapen
Met kracht en liefdegloed Naar Sions beemden leidt en met het kruis als wapen
Voor satans listen hoedt! —
Als Paus! — Hij Leeraar van de volken, in wiens woordeu
De God van waarheid spreekt,
Wiens stem, 't halstarrig kind tot straf, met wraakakkoorden
Door 'shemels wolken breekt! — Als Koning van deze eeuw! — Hoe ook de orkanen brullen,.
Die kampen in de lucht En 't aardrijk met den aam, der hel ontstegen, vullen,
Hij staat, voor niets beducht! — Hij strijdt met Michaël den gloriestrijd des Heeren,
Door 's Heilands woorden sterk:
i Nooit zal der helle macht, hoe fel dan ook, verneêren
»Mijn Bruid, de Heiige Kerk!quot; — Hij drilt op 't ongeloof en op 't bederf der zeden
Zijn vuurge pijlen af,
Maar voor 't weerspannig kroost stiert hij tot God zijn beden,
Tot wering van de straf! —
Zij prijzen hem als Vader! — Ja, zyn vaderliefde.
Zij kent geen wederga;
Vergeving smeekt hij steeds voor wie hem bitter griefde,
Met 't oog op Golgotha!
En van dien Smartberg klinkt hem steeds uit Jesus' wonden
Der liefde god'lijk lied;
Hij vangt des Heilands stem, die haat spreekt tegen zonden, Gena den zondaars biedt! —
Maar hoort! daar stroomen nieuwe juich- en jubeltonen
In geestdriftvolle vaart,
En dringen stoeiend voort door alle vijf de zonen
Van 'i luchtgebied en de aard!
Van waar dat schaatrend lied? Zijn 't weer de zilvren snaren)
Gestemd ten hoogtijzang?
O, neen! 't zijn gouden tonen, die door 't luchtruim varenj
In nooit gekenden drang! —
Vanwaar dat nieuwe lied, waarin zich kransen strenglen
Uit loover, altijd groen.
Waarin zich de echo's van het eeuwig lied der en alen
o o
In volheid hooreu doen?
Vanwaar dat gulden lied ? — Hoort! 't antwoord op dees vragen
Geeft 't Apennijneuland;
't Klinkt, over Padus' stroom en de Alpen voortgedragen.
Tot der Bataven strand!
En Neêrland vangt die tonen op, zoo vol van leven,
Zoo frisch en hemelzoet.
En brandt in Noordsche maat die klanken weêr te geven, In al hun zuidergloed! —
Tril gij ook, o feestharp, ten hooglied besnaard.
Uw bevende tonen, in quot;t harte geboren,
Vermengen zich schuchter met hoogere choren,
Die 's Eeuwigen glorie verkonden aan de aard'! —
De glorie des Heilands, de roem zijner Bruid,
Gewonnen door 't bloed, op des Golgotha's heuvlen, Zoo rijklijk vergoten tot delging der euvlen, quot;Weergalmen alom weêr van cymbel en luit!
De glorie van Pius, den afgezant Gods,
Bekleed met de heilstool en 't slentelpaar dragend, Hoogstralend in 't licht, van den Schedelberg dagend En mildelijk stroomend naar de eeuwige rots! —
De glorie van Rome, der steden vorstin,
In verzen vol gloed reeds door heidnen bezongen^ Door Maro's en Flaccus' onsterflijke tongen, Als eeuwige burg, vol van kracht en van min!
De glorie Öpoleto's, de roem van Imool,
Weêrklinken in tonen, nog nooit van de snaren, Ter eer van een Paus door het luchtzwerk gevaren, N aar Romes volheerlijk en sterk Capitool! —
Spoleto, — tooverklank, waarin de glorie lacht,
Van Romes adelaar, die, doer Carthago's macht.
Tot driemaal diep gewond, zijn moed niet laat verwrikken.
Maar koninklijk vertoont in 't vlammen van zijn blikken,
Met niet te temmen drift zijn vijand iel bespringt
En door zijn rzersterken klauw tot d' aftocht dwingt!
Carthago's held, van de Maraggio verdreven.
Ontzinkt de stoute moed, begint het hart te beven,
Aan 't Tiburtijtische strand ziju legertent te slaan,
Eu vóór het Capitool te planten zijne vaan. —
Spoleto redde Room! — Haar naam betuigt de glorie.
Die vaa het schittrend blad van Livius' historie,
Op hare kruin weêrstraalt. — Maar, ach! der Gotheu heir
Wierp haar in blakend puin verwoest, verwonnen neer,
Tot Narsès de oude stad Spoleto doet herleven,
Verjongd door zijne hand uit ruinen opgeheven- — Een ongekende glans daalt met den hertogshoed Op haren schedel neer: een fiere ridderstoet, In middeleeuwsche pracht de burchten uitgetogen,
Komt naar de zoomen der Maraggio gevlogen,
Om hulde hem te biên, die aan hun spitse trekt,
En op het veld van eer hun moed in de aadren wekt. — Toch was dit niet, Spoleet, de schoonste van uw dagen, — Een heller gloriezon moest u ten luister dagen:
Aan 't Erf van Petrus toegevoegd, zoudt ge als robijn Het drievoud diadeem eens 't schoonste sieraad zijn! — Ja, Leo zou aan u, tot aartsbisdom verheven. Als Opperherder eens Mastai's glorie geven! —
't Zijn vijftig jaar! — De Meizon stond in vollen glans, En goot haar koestrend licht van 's hemels hoogen trans, Verkwikkend over 't aardrijk uit. Haar gouden stralen. Omvlochten Leo's kruin, omstuwd door kardinalen. Met gulden gloriekrans. — Het lang verwachte woord: »Mastaï zij de staf!quot; werd eindelijk gehoord.—
't Was weêr, als klonk des Geestes stem, gelijk voor dezen, Toen 't mosterzaad nog niet tot boom was opgerezen: gt; Wijdt, zondert Barnabas en Saulus voor mij af,
gt;Tot 't grootsche werk, waartoe ik hun de roeping gaf!quot; Weêr werd gevast, weêr stroomden hemel waart gebeden. De lippen af van hen, die 't heilig Offer deden; — De handen werden weêr den Priester opgelegd,
»Ontvang den Heilgen Geest!quot; plechtstatiglijk gezegd. — Een vuurge tong, als eens in Salems opperzalen. Bij Pentekoste's feest, kwam wel niet nederdalen.
Ia zichtbrea wonderglans voor 's menschen sterflijk oog,
Bij 't plotseling gebruis uit 's hemels hoogen boog,
Als van een feilen wind, die, eensklaps opgekomen.
De lucht in volle vaart door 't wijde ruim doet stroomen; —
Maar toch daalde er een tong van licht en liefdegloed.
Onzichtbaar voor het oog, in 's Priesters rein gemoed; —
Een tong van heilig licht, aan 't eeuwig licht ontstoken.
Een tong van heilig vuur, uit 't eeuwig vuur ontloken,
Een tong van sterkte en kracht, die 't krokend riet zelfs staalt
En Godes wonderen in elke spraak verhaalt. —
Wat zeg ik? Neen! Gods Geest kwam zelf met zijn genaden.
En hooge gunst Joannes' blanke ziel beladen. —
Ten lijden, ja ten kruishout voer die wonderkracht,
Door heldenaadren heen; — der liefde sterke klacht,
Aan 'skruises glorievoet door Maagden opgevangen,
Moest tieren in zijn ziel en juublen in gezangen.
Door 's waerelds kind, door satans laag gebroed bespot.
Maar Hallellied, in 't aanschijn van den Eeuwgen God! —
't Zijn vijftig volle jaarl — de laatste tonen vloden
Van 't treurig Requiem ter lafenis des dooden;
Het somber zwarte floers verdwijnt uit 't heilig choor,
De vreugde blinkt Spoleto's kathedrale door; —
De geurge wierook stijgt in hooge reukkolommen.
En streeft in blijde vaart naar 's hemels heiligdommen.
De rij der Priestren wacht, in plechtgewaad gehuld.
Des Opperherders komst met heilig ongeduld.
Omgeven door Levieten, af. — Op aller wezen
Staat zoete hemelvreugde in glanzend schrift te lezen ;
Aan aller hart ontstijgt een stille, vrome bee:
De nieuwe Bisschop breng' des Heeren zoeten vree,
Den hoogsten schat op aard', dien in de keur der nachten
Den mcnsch van goeden wil Gods Vredeboden brachten! —
Maar eensklaps, hoort! — daar klinkt een volle jubeltoon : t Laudate pueri galmt door de heiige woon En mengt zich met het lied van 's hemels Heerschappijen.— De nieimgezalMe treedt al zeegnend door de rijen,
Der kudde hem vertrouwd. — Hoe vol van achtbaarheid, Hoe vorstlijk is zijn leest! — Wat wijsheid en beleid Straalt uit dat jeugdig oog! —- Wat minnelijke trekken Vertoont dat hemelschoon gelaat! Hoe krachtvol wekken, Ja driegen zij tot deugd! Wat zoete glimlach speelt Betoovrend om zijn mond! — Wat uur van zaalge weeld', Van bovenaardsch genot is u, Spoleet, beschoren,
quot;Nu gij in 't sterflijk beeld Gods majesteit ziet gloren,
Maar ook z;jn minlijkheid, ontferming en gena,
Den glans van ïhabor naast den gloed van Golgotha! — Gelijk hij 's Heeren komst der afgoon beelden vielen In 't oud Egypteland, dat voor hen placht te knielen, Zoo storttsn, toen tot u de nieuwe Bisschop kwam, Zoo krachtig als een leeuw, doch zacht ook als een lam, Der revolutiebeelden neer, en allerwegen Dauwde over veld en stad des Heilands milde zegen; De tweespalt maakte plaats voor eendracht en geluk.
Alom boog men zich onder 's Heeren liefdrijk jukl
Zoo vloden jaren heen, en werd Spoleet herboren In 's Heeren dienst, toen gij Mastaï werdt verkoren. Door 's Hemels raadsbesluit tot Bisschop van Imool, 't Geen u den toegang baant tot Romes Capitool!
Imola voeg ook gij, ontvlamd door hooger spranken.
Aan 't gulden Bisschopslied een stroof van jubelklanken! —
Kniel naast uw zuster neêr en zing in blijden bond,
Het gouden hoogtijlied ! — Gezegend tweetal koad Met al. uw zuidergloed, wat gij hem zijt verschuldigd. Wien heel het waereldrond als Jubilaris huldigt! — Vlecht kransen, die geen tijd, geen eeuwen doen vergéau, Met parelen van dank en liefde rijk helaan! —
bchrijf met een gulden stift, in 't boek van de historie. Een groote bladzij vol, waarop Mastaï's glorie Ia vollen luister prijkt, en Godes wondermacht In zijnen dienaar gloort voor 't verste nageslacht! —
Ook wij, wij Nederlanders leggen groene kransen Aan Pius' voeten neer, wiens goedheên voor ons glanzen, Als 't schittrend licht der zon en 't vriendlijk licht der maan Eu in 't Batavenland dees kreten op doen gaan!
Reeds vijftig jaar — wat jubeltoon ! —
Draagt Pius ring en staf,
Die hem Gods Geest zijn deugd ten loon
Door Leo's handen gaf;
Reeds vijftig jaar siert hem het hoofd
Des mijters zwaar gewicht, Met glansen door geen smet gedoofd En daarom voor hem licht! —
Den kromstaf hief hij steeds met eer,
Als echten herdersstaf. En dreef daarmeê zijn kudde teêr
Van giftige beemden af Hij laafde ze aan die bron alleen, quot;Waar heilzaam water vloeit,
En dreef ze nasr die weide lieen,
Waar voeilzaam klaver groeit!
De gouden ring, liet onderpand
Vau trouw aan Jesus' Kerk, Bleef aan zijn onbesmette hand
Geteekend met Gods merk; — Wat kracht de hel ook heeft ontplooid,
Hem zittend op deu hiel, De trouw verwrikken kon zij nooit, Gevest in zijne ziel! —
Tiet kruis, dat prijkt op zijne borst
Di'oeg hij ook in zijn kart. Dat brandde van onleschbren dorst
Naar lijden en naar smart; — Hij Crux de Cruce lang voorspeld
Droeg 't smarthout zonder klacht, Ja, vond in 't kruis als martelheid
Zijn vreugde, troost en kracht! —
Zoo jubelt Christus' heiige Bruid,
Door zaalge vreugd vervoerd; Zoo stort haar kroost zyn zangen uit. Door eendracht saamgesnoerd; — Maar aan dien juichtoon huwt zich ook
Een dank- en smeekakkoord, Dat opwaart stijgt als geurge rook En door de wolken boort 1 —
In't stof gebogen, staamlen wij
U, God, ter eer, een lied ; — Gij smaadt des harten melodij
Van uwe kindren niet, — U, Vader, Zoon en Heiige Geest,
U, Koning van 't heelal, U danken we op dit gulden feest Voor weldaan zonder tal! —
Gij zaagt met deernis 't lager zwerk
Door satans aam verpest; Gij zaagt den bittren rouw der Kerk,
Op Petrus' rots gevest; — En, op de beên van Michaël,
Zondt gij een Engel at:
Mastaï kreeg, ten spijt der hel.
Den mijter, ring en staf! —
Blik uit der heemlen hoogste sfeer,
o Oppermajesteit, Op 't Vaticaan van Rome neêr
Waar Pius bitter lijdt 1 —
Zend hem een Engel, als voorheen Aan Petrus, toen 't geweld Hem in den kerker had doen treên,
Door boeien wreed gekneld ! —
Ook thans rielit heel de Christen Kerk
Haar beden hemelwaart En zucht:» Bescherm, o Heer, uw werk,
»Den Hemel op deze aard ; — beschaam der helle logentaal,
s Die u zoo tergend sart,
«En zend ook thans een liefdestraal gt;üit Jesus' minlijk Hart 1 —