^ \ T
V
VAN
jD VERG EZ ET EN JOEGELICHT
DOOR
VAN
MISSE-, BOETE-, COMMUNIE- EN LIJ DEN S-O EBEDEN.
Derde Druk. ^ J 'nTJ(/T HE ? A
C Ü N V E N T V J VI EG t \ Ma.
lln:iricmmeidijk over 'de n.lvrkeiV..
EIGENDOM.
GEDEPONEERD.
VOOR REKENING VAN DEN SCHRIJVER.
Met de goedkeuring van dezen derden druk zij het godsdienstig werkje: DE GOEDE WEEK tevens aan de godsvrucht der geloovigen aanbevolen. Haarlem, den 21 November 1873.
Bisschop van Haarlem.
( N U W I.I I. E X ) DEN HOOGWAARDIGEN UEEIl
GEHEIM KAMERHEER VAN Z. H. l'IUS IX,
KANUNNIK VAN HET KAPITTEL DER KATHEDRALE KERK TAN 'HAARLEM ,
DEKEN VAN 'S GRAVENIIAGE,
PASTOOR DER II. JACOBUS-KERK ALDAAR,
KIDDER DER ORDE VAN DEN KEDERLANDSCIIEN LEEUW,
ENZ. ENZ.
WERD DIT HOEKJE lilj HET EERST VERSCHIJNEN EERBIEDIG , DANKBAAR OPGEDRAGEN.
HIJ RUSTE IN VREDE
KN
ZIJNE NAGEDACHTENIS JiLIJVE IN ZEGENING.
O, dat de godsvrucht lot het dierbaar lijden van onzen Heer Jems Christus in de harten der men-schen immer toename in vurigheid!
Het betreft ons allen van zoo nabij, dat Gods Zoon is mensch geworden en gestorven.
Is zijn dierbaar bloed voor 7 heil der wereld vergoten, niet voor heet de wereld, voor elke ziel de onuitputtelijke, tegelijk eenige bron van genade en zaligheid?
Immers dat God zoo uiterst lang moedig ons, zondaren, verdraagt en zoo mild is om te vergeven ; dat Hij ons, ondanks onze ongeregtigheden, roept, op allerlei wijze zoekt tenif/ te voeren tot zijne liefde; dat Hij rein wascht, boven de witheid der sneeuw wit, van alle zonden, hoe zwaar, veelvuldig ook, allen, die om vergeving srneeken; heel het leren door ons verzorgt met vaderlijke teederheid; stroomen van genade neêrzendt, opdat wij in het goede doen met bezwijken, overwinnen in den strijd en
VOORWOORD.
zoo den hemel eens tot eeuwig erfdeel onlvanfjen binnen: — van waar anders zooveel heil, dan omdat het bloed van den Godmensch heeft rjestroomd, dat goddelijk zoenbloed, hetwelk rein kan maken, hei lig, zalig, al waren er nog duizend werelden meer! Ja wij bohooren te roemen op het kruis van onzen TIeer Jesus Christus; in wien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is, door wien wij behouden en verlost zijn (Gal. VJ).
Daarenboven tellen de schrijvers over het deugdzame leven teedere godsvrucht tot het lijden des Hecren onder de gelukkige voorteekenen der zedigheid op. De ziel, zeggen zij, welke die godsvrucht in zich aankweekt, mag met grond vertrou wen, eens tot het getal der uitverkorenen te zullen behooren.
Ook zeide de II. Kerkleeraar Alphonsus de Li-gorio, sprekend uit ondervinding, dat hij immer de beste verwachting had van de duurzaamheid dier bekeeringen, welke de overweging van Jesus' lijden had uitgewerkt.
En de Zaligmaker zelf verklaarde op zekeren keer aan zijne geliefde dienares, de H.Gertrudis, dat, evenmin men meel betasten kan zonder zich wil te maken, men zóó min ook aandachtig zijne smarten zal overwegen, zonder uit die overweging vrucht voor de ziel te trekken.
Hoe passend, troostrijk, voordeclij is dus do godsvrucht tot het lijden des Heeren!
VI
VOORWOORD. VII
iW, beminde Lezer, eeue uitmuntende bron om die zoete godsvrucht te putten , zijn de kerkelijke Officiën der Goede Week. Deze houden niet slechts het verhaal van s IIcc ren lijden, volgens alle vier Evangelisten, in, maar genen er de geschiedenis van in levende, daadwerkelijke voorstelling weder. In aanschouwelijke tafereelen vertoonen zij Jesus' oneindige liefde tot ons ; de geweldige bitterheid zijner smarten, om onze zonden verduurd; zijn verzoenenden kruisdood; de onuitpultelijkheid der verdiensten daarmede verworven; onze algeheele herschepping door Hem: — die Officiën zijn zóó wonderschoon, zóó roerend en hartverheffend, dat wij, ze oplettend volgende als ze aan het altaar volbragt worden , ongetwijfeld tot berouw gestemd en jegens Hem, die ons ten einde toe heeft liefgehad in wederliefde ontstoken zullen worden.
En zijn wij, gelooviger wijze, ook niet diep overtuigd, dat wij de Goede Week, waarin herdacht wordt, wat de barmhartige Zaligmaker al gedaan heeft om ons legen de ellende eener onzalige eeuwigheid te bewaren , in meer dan gewone slichting en zooveel in ons is, met veelvuldig kerkbezoek belt oorendoor te brengen ? Dan het allerminst mogen de wegen van Sion treuren, omdat er niemand tot hare feesten komt (Tren. I. 4). De H. Kerk heeft voorzeker de Dienst dier dagen niet zanienge-steld voor den Priester en zijne koorknapen alleen ;
VOORWOORD.
neen, voor heel hel volk Guds; en uordeelende, dal wij in die Week vuriger dan anders lot gebed en overweging gestemd zijn, heeft zij de openbaregods-diensloefeningen der Goede Dagen iets langer dan die voor andere dagen of feestgetijden gemaakt.
Opdat Gij dan, beminde Lezer, aan de allerzuiverste bron, de H. Kerklitargie zelve, uwe godsvrucht tot den lijdenden Verlosser zult kunnen sterken, bied ik V de Goede Week van het Roomsch Missaal in Nederlandsche overzetting, welke ik meen met eerbiedige getrouwheid aan de heilige Kerktaal te hébben volbragt, aan. En opdat Gij niet alleen, dit boekje in de heilige lijdensdagcn ter kerke gebruikend, alles wat aan 't altaar plaats grijpt op den voetzuil kannen volgen, maar tevens een klaar begrip hebben van de zinrijke handelingen, die er geschieden, enalzoo gemakkelijker met de gepaste gemoedsstemming de dierbare geheimen der verlossing zult medevieren, verschijnt het in hel licht, zóó toegerust, dat het tegelijk een Icei-boek over hel aanbiddelijk verlossingsgeheim kan heet en.
Dal dit Handboek der Goede Dagen ter goeder ure komt mag ik voor zeker houden. Want er werd, inzonderheid door vrome geloovigen, die op grondige kennis der II. Godsdienst prijs stellen,
VIII
VOOIUVOOKB. IX
meermaal klagender wijze yevnuKjd, of er dan luck in onze taal niet een geschikt handboek vuur de Guede Week te verkrijgen ware, dal met de Dienst eene bevredigende verklaring er van beval ; daar zij, bij onderzoek, zeiden ze, immer tol de oudhollandsche Dienst van de Goede Weke, of lot een wel nieuwer, maar alleronvolledigst en alter-omaauwkeurigst konterfeitsel werden verwezen, en dus met vonden wal zij eigenlijk wemchten: een handboek wat de Dienst volledig iidioudt en uitlegt tevens.
Hel daar gezegde was de aanleiding tot mijnen arbeid, gaf ook de wijze waarop dien te voltrekken als van zelf in.
Ik neem bescheiden de vrijheid om deze Goede Week den Nederlcmdschen gelooeigen aan te bevelen: 4° om de volledigheid van inhoud, zijnde en naai' tekst èn naar rubrieken die van hel Roomsch Missaal zelf; 2° om de letterlijke opname der Evangelie-pericopen uil eene kerkelijk guedgekeurde en, hoewel onvoltooide, hooggevierde overzetting van hel Nieuwe Testament (1), welker opname in dit boek de geleerde Over zeiler minzaam
Het Nieuwe Testament onzes Heeren Jcsus Christus. Ver-(iiald met ophelderende aanteekcningen door Mr. S. P. Lipman. Eerste deel. Tweede druk.
VOOllWOOBD.
heeft toegestaan; 3quot; om de aanteekeninyeii, welke op sommiije Schriftuurplaatsen, gebeden en rubrieken tol ojjhelderinfj en stichting aan den voel der bladzijden zijn bijgevoegd ; en eindelijk 4r' om de tuelichlingen, welke vóór eiken dag over het daarop voltrokken of herdacht lijdensgeheim geplaatst zijn.
Over de in Nquot; 4 vermelde toelichtingen moogl Ge, beminde Lezer, gelooven, dat het nuttige van mijn arbeid voor een groot deel ongetwijfeld in deze gelegen is; dat bijgevolg hel nutfig gebruik maken van dit boek vooral hiervan afhangt, dat men deze ijverig leze, bestudeere.
Onbetwistbaar zeker is hel toch, dat het regie begrip van de Altaardienst der Lijdensweek buitengemeen veel bijdraagt tot godsdienstige opwekking in de Goede Dagen; en omgekeerd, dat wie dit verheven Dienstwerk maar afziet, zonder te weten, te voelen wat de 11. Kerk daarmee verrigt, daar-meé viert en leert, tamelijk veel gelijkt op iemand, die van een gesloten bock alleen beslag en bami in slaat is te keuren.
En daar sommige dolenden zich oneerbiedig over ile « caeremoniën » der katholieke Kerk durven uitlaten, omdat zij deze)' menschkundigen oorsjirong, eerbiedwaardige oudheid, leerzamen inhoud, diepe beleekenis, voortreffelijk zamenski en zielroerende kracht niet kennen: — uok daarom behooren de
X
vooiivvooiir). XI
katholieken goed te verstaan, te doorcjronden wat de H. Kerk doet, teneinde, waar ' t noodig en oorhaar zijn zou, de onwetenden te kunnen inlichten, of de spottenden teregtwijzen.
Maar zou het van een Priester, dagelijks ondervindende hoever de kennis der geheimenissen van het Rijk Gods hij de menigte strekt, wel vermetel zijn te vermoeden, dat allans de medulla, de honig der IJ. Godsdienstleer, even zuiver als geheel in de Liturgie vervat , niet genoegzaam door hetmeer-endeel der geloovigen geproefd wordt, omdat de rei heven idee der Liturgische handelingen niet genoeg wordt begrepen? Men bepeinst bijv. wel 'den ontróerenden overgang van: Hosanna den Zoon van Davicl m: Kruisig, kruisig hem; doch weinigen zien tevens m dat Palmzondag en Goede Vrijdag morgen en avond zijn van één dag; dat Hosanna e)i Ci ucifige de twee gelijksoortige draagboomen zijn van dezelfde slagtbank; dat het Paaschojfer met bloemen wordt omkranst, juist omdat het gedood gaat worden. Gemoedelijk genoeg spreken zonder verdere verklaring sommige oefeningen op Goeden 1 njdag tot het hart; maar wiens geest wordt Iegelijk verrukt over de niajestueuse eenhnd, over de wereldomvatting der Altaardienst op 's werelds reddingsdag? Men weet, op Paasehzatnrdag worden quot;uur, paaschkaars, water gewijd; maar, al worde de bet eekenis van elke dier plegligheden verstaan ,
VOORWOORD.
toch, meen ik, is hel ééne schoon aeheel dezer kerkelijke handelinfien, toch is het in rielijkuormifiheid aan Gods Zoon geschapen wederheeld, levend, hern elschoon zooals het daar onder de tempelbogen oprijst., voor veler oog verborgen.
Vriendelijk raad ik U daarom tot moe eigene voldoening aan, om telken dage de ToelichUng vooraf le lezen, bijv. 'savonds te huis, alvorens Gij ter kerke de Dienst zelve gaat bijwonen, opdat Gij, beter verslaande wal gevierd wordt, met verhoogde stichting en dieper gevoel over de smarten uws beminden Verlossers bij de viering tegenwoordig zijl.
Moge deze arbeid, ondernomen uit eene vurige begeerte dal de liefde tot Jesus, die voor ons leed en stierf, in de harten der geloovigen meer en meer ontstoken worde, behagelijk zijn aan God en nut stichten hij velen.
XII
PALMZONDAG.
TOELICHTING.
De kerkelijke plegtigheden van Palmzondag, dien wij naar het wijden en dragen van palmtakken aldus noemen, stellen voor, hoe onze Heer Jesus Christus, vijf dagen vóór zijnen dood, zegevierend, als Koning van Israël, Jerusalem is binnengetreden.
Alles wat de profeten van den Zaligmaker voorspeld hadden, moest tot de laatste letter toe vervuld worden. En ook dit alles is geschied, merkt de Evangelist aan, opdat vervuld zoude worden, hetgeen g e-
7 Ö O
sproken is door den profeet, zeggende: Zegt aan de dochter van Sion: Zie uw Koning komt tot u zachtmoedig, zittende op eene ezelin, en een veulen, het jongeenerjukdragende (Zach. IX, 9. Matth. XXI, 4, 5).
Ofschoon wij noch vóór, noch na dezen keer dergelijke opgetogenheid onder het volk over zijnen Zaligmaker aantreffen, en de Heer in geheel zijn leven op aarde nimmer zulk eene
i
2
hulde ontving, mag evenwel deze koninklijke intogt niet als eene buiten zaraenhang met zijn lijden staande gebeurtenis aangezien worden. Integendeel, dePalmzondag maakt een veel bete ekenend gedeelte der Lijdensweek uit: en deze toelichting moge dienen, om het innig en treffend verband te loeren, wat er is tusschen 's Heeren blijde zegepraal van heden en zijn aanstaanden smartvollen dood.
1. Gelijk in Jesus de menschelijke en de goddelijke natuur in één Persoon vereenigd zijn, zoo waren ook, gedurende zijne sterfelijke omwandeling op aarde, lijden en verheerlijking, smaad en glorie in Hem onafscheidelijk verbonden. Het geheele leven van den Heer, zegt de H. Gregorius, is kruis en marteling geweest. De mensch geworden Zoon van God verwint en zegeviert niet anders dan door te sterven. Hij is Koning van een rijk, dat Hij door zijnen dood heroverde; van een volk, dat Hij door zijn bloed verwierf. Wanneer ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ik alles tot mij trekken, sprak de Zaligmaker zelf (Joës XII, 42), en goddelijke bestiering was het dat Pilatus wilde geschreven houden, wat hij geschreven had boven het kruis: Dit is Jesus van Nazareth, de Koning der Joden (Joës XIX, 19—'22).
Ook bij Jesus' plegtigen intogt in Jernsalori) gingen lijden en verheerlijking zamen , het een was het ander. De Evangelist Lucas vemaL niet
o ~
op te teekenen, dat Jesus weende, toen liet volk zong (XIX, 41), en bij den profeet Za-charias, die 's Heeren zegetogt o]i het veulen eener ezelin voorspelde, staat zoo zinrijk geschreven: Zie uw Koning kom t tot u zachtmoedig: immers is de heden overwinnend binnentredende K o n i n g he t zachtmoedige Lam, dat, ter slagtbank gaande, zijn mond niet heeft geopend (Is. LUI, 7).
2. Nu, den zamenhang van lijden en verheerlijking in deze gebeurtenis, en daarmee de verhevene beteekenis der gebeurtenis zelve vinden we treffend door de Kerk voorgesteld en uitgesproken in hare plegtigheden voor heden: niet alleen, daar zij in de 11. Misse, welke onmiddellijk na de processie —- zinnebeeld van 's Heeren triumftoKt ■— voLl, van
r» o '
het begin tot het einde toe, het lijden des Zaligmakers in zijn geheel en zeer aanschouwelijk voor oogen stelt, en dus 's Heeren zegepraal en smarten op liet naauwst vereenigt: maar vooral in de gebeden hij de Palmwij-din g, waarin de Kerk Jesus' koninklijke intrede de afbeelding, vooruitviering noemt van de zegepraal zijns doods. Aldaar Indt
4
zij: Geef, o God! dat de vrome harten uwer geloovigen heilzaam begrijpen, hoeveel geheimzinnigs de gebeurtenis heeft, dat heden het volk, op goddelijke ingeving den Verlosser te ge-moet gaande, palm- en o 1 ijftakke n langs zijnen weg heeft gestrooid. Immers de palmtakken zien op de zegepraal ;over den vorst des doods, terwijl de olijfrijzen eenigermate verkondigen, dat de zalving des H. Geestes gekomen is. Want reeds toen heeft die zalige menigte begrepen, dat afgebeeld werd, hoe onze Verlosser, medelijden hebbende met 's menschen ellende, voor het leven der gansche wereld tegen den vorst des doods zou strijden, en zegepralen door te sterven.
3. Doch vooral door een blik te slaan in het Oud Verbond zullen wij nog duidelijker de door de H. Kerk aangegevene beteekenis van dezen grooten dag begrijpen, tot in de treffendste bijzonderheden, het innig verband zien tusschen Jesus' koningsglorie en offerdood.
Want toen de Heer vijf dagen vóór zijnen dood in koninklijken triomf Jerusalem binnentrad, is Hij begonnen eene der schoonste figuren of voorbeduidingen des Ouden Verbonds
5
over zijn Persoon te vervullen, te weten die van het paaschlam.
Toen Hij als Koning werd ingehuldigd, toen was het, dat Hij, als ons Paaschlam, werd ingehaald om ge-slagtofferd te worden.
Herinneren we ons eerst, dat, naar Gods voorschrift, de paaschviering, welke in het slagten en eten des paaschlams bestond, voor het eerst op den vóóravond van den uittogt der kinderen Israels uit Egypte plaats greep; dat deze plegtigheid jaarlijks in hunne geslachten voortdurend moest geschieden, ter gedachtenis hoe zij door Gods hand uit de slavernij van Pharaö waren gered. Ook om geene andere reden wordt Christus ons Paaschlam genoemd (1 Cor. V, 7), dan omdat Hij ons uit de zonde, de slavernij des helschen Pharaö's, door zijn offerdood heeft verlost.
En vestigen we nu het oog op het hoek des Uitgangs — zooals het tweede boek van Mozes heet —, waarin God, tot in kleine bijzonderheden toe, alles over het paaschlam had voorgeschreven. Daarin lezen we dat het op een bepaalden dag moest worden ingehaald. Op den tienden dag dezer maand neme een iegelijk een lam voor zijn huisgezin
f)
ou zijn huis..... eu gij zult het in bewaring houden tot den veertienden dag dezer maand, en de gansche menigte der kinderen Israels zal het slag ten tegen den avond (Hoofdst. XII).
Op den tienden dag alzoo moest het paasch-lam ingehaald worden: op den veertienden iler maand geslagt.
Deze veertiende dag, welks avond met hel slagten (en eten) des lams aan het Pa-schen des He er en een aanvang maakte, viel in het jaar, dat de Zaligmaker stierf, naar onze benaming, op eenen donderdag (); bij-
7
gevolg de tiende dag-der maand, waarop het lam moest worden ingehaald, op den Zondag te voren. Nu weten wij uit het Evangelie (Joës XII, 4), dat Jesus zes dagen vóór Paschen, dat is: vóór den hoogen Paaschdag (quot;), op welken Hij stierf, te Bethanië is gekomen (1), en nadat Hij aldaar het avondmaal gehouden had in het huis van Simon den melaatsche, den volgenden dag, al zoo op den tienden der maand (des Zondags), naar Bethphage gegaan en, op de ezelin gezeten, Jerusalem is ingetogen:
zoodat Jesus Christus, het ware Paaschlam, op denzelfden dag is in-
Op sabbat was de Heer dus in Bethanië.
f)
cu zijn buis..... eu gij zult het in bewaring houden tot den veertienden dag dezer maand, en de gansche menigte der kinderen Israels zal het slagten tegen den avond (Hoofdst. XII).
()p den tienden dag alzoo moest het paascb-lam ingehaald worden: op den veertienden der maand geslagt.
Deze veertiende dag, welks avond mei het slagten (en eten) des lams aan het Pa-schen des He er en een aanvang maakte, viel in het jaar, dat de Zaligmaker stierf, naar onze benaming, op eenen donderdag (1): bij-
Ook de Zaligmaker heeft nog den avond vóór zijn lijden en alvorens Hij het allerheiligste Sakrament van zijn Vleeseh en Bloed instelde, het paaschlam der Joden gegeten. Naar de aanduidingen van lijd, welke, in de H. évangeliën, hij sommige gebeurtenissen van Jesus' lijden zijn bijgevoegd, laat het zich berekenen, dat dit op eenen rfofïrfmfa^-avond muct zijn geschied. Want, in denzelfden naeht waarin Hij het avondmaal vierde, werd Hij gevangen; den volgenden dag veroordeeld, ter dood gebragt en begraveu (Matth. XXVII, 1, volgg.); weder den .lag daarop, alzoo op sabbat, aan zijn graf bewaakt (Matth. XXVIT, 02); en het was op den eersten dag der week d. i. des Zondags , dat de godvruchtige vrouwen aan het graf kwamen, om Jesus te balsemen, toen Hij reeds verrezen was (Matth. XXVIll, 1). Wij zien hier tegelijk, dat de H. Kerk al deze geheimenissen des Heeren jaarlijks — hoewel niet in dezelfde week — op dezelfde dagen der weck viert, waarop zij zijn volt rokken.
7
gevolg do tien d e dag dei1 maand, waarop het lam moest worden ingehaald, op den Zondag te voren. Nu weten wij uit het Evangelie (Joës XII, 4), dat Jesus zes dagen vóór Paschen, dat is; vóór den hoogen Paaschdag (1), op welken Hij stierf, te Bethanië is gekomen (2), en nadat Hij aldaar het avondmaal gehouden had in het huis van Simon den melaatsche, den volgenden dag, alzoo op den tienden der maand (des Zondags), naar Bethphage gegaan en, op de ezelin gezeten, Jerusalem is ingetogen:
zoodat Jesus Christus, het ware 1'a a sc h lam, op den zelfden dag is in-
Toen invallend, naar onze benaming, op vrijdag. Of evenwel de Joden dat jaar hun hoog Paschen op dezen dag ook hebben gevierd^ is niet uitgemaakt. Zoo ja, dan is het aantal hunner zonden, tegen den Zaligmaker op den dag zijns stervens gepleegd , nog met eeue vreeselijke feestdag-schennis vermeerderd. Maar, omdat uit het Evangelie herhaaldelijk blijkt, en wel vooral uit Matth. XXVI, 5, en Joës XIX, 31, dat de Joden, ook toen ter tijd, hoogen eerbied voor feest- en sabbatdagen hadden, beweert men, dat het gebruikelijk was, om, wanneer de hooge Paaschdag daags vóór sabbat inviel, gelijk nu het geval was, de viering er van tot der volgenden dag, deu sabbat, te verschuiven: dewijl twee sabbatdagen achtereenvolgend te houden, van wege het verbod alsdan dooden te begraven en spijs te koo-ken, bezwarend was. Die vrijdag werd dan parasceve: vóórbe-reiding, vóór-sabbat genoemd (Matth. XXVII, 62, Marc. XV, 42, Joës XIX, 14).
Op sabbat was de Heer dus in Bethanië.
gehaald, waarop het joodsch, figuurlijk paaschlam de poorten der stad werd binnengedreven.
Het is wel waarschijnlijk, dat, tegen het naderen van het paaschfeest, van heinde en verre eene menigte lammeren tot de nabuurschap van Jerusalem werd zamengebragt, opdat de burgers en huisvaders niet wijd behoefden uit te trekken, om zicli elk van een lam te voorzien.
Jesus, het ware Paaschlam, was ook eerst van verre gekomen. Toen Hij Lazarus uit de dooden had opgewekt, was Hij met zijne discipelen naar eene landstreek bij de woestijn, naar de stad, Ephrem genaamd, vertrokken (Joës XI, 54); en nadat Hij zich aldaar eene wijl had opgehouden kwam Hij, zes dagen vóór het pascha, te Bethanië, waar Lazarus was opgewekt, terug, en verder te Beth phage, dat aan den voet des Olijfsberg ligt: en was dus zeer in de nabuurschap van Jerusalem.
De dag, dat het paaschlam uit de naburige vlekken binnen Jerusalem, waar alleen het mogt gegeten worden, door heel het volk Gods wierd ingehaald, was een groote vreugdedag. De vaders aller huisgezinnen trokken met hunne kinderen veldwaarts, en, na het benoodigde, aan de vereischten der wet beantwoordende
9
lam te hebben gevonden, kwamen zij met groot gejuich naar de stad terug, en sneden, om de talrijke kudden gemakkelijker vóór zich uit te drijven, groene takken en rijzen van de boomen.
Het heught ons noch zoo versch, als of wij 'tzaeghen,
Hoe d'eerste dagh des rustdaeghs (1), juist vijf daeghen
Vóór Paeschen, 'tvolok eens 'sjaers te pootte uitviel.
Niet anders of Jerusalem een ziel
En blijsehap wiert van boven ingheblaezen;
Waerdoor terstont de quijnende genaezen.
De vader van een ieder huisghezin
Teegli veldewaert, en haelde 't Paeschlam in,
Omcingelt van zijn kinderen, met palmen
En geele olijf: beluit met zeghegalmen
Vernieuwende elck, hoe Jakobs kudde 't hof
Des Nijls ontweeek door eene wolek van stof.
De burgherij, gemenght met vreemdelinghen,
Ter feest genoot, geleideze met zinghen
En huppelen en juichen, naer de stadt;
Daar, op den muur, het volok, als mieren, zat,
Krioelde en wenckte oen' Oceaan van vachten
Nu hagelwit gewasschen om te slachten ,
En, een voor een, uit duizenden gepiekt.
Terwijl de Joüu de hooghtijt toebereien.
Wordt al de stadt doorgalmt van druckigh schreien Der lammeren, vijf daeghen, jaer op jaer; Om 't ware Lam te voeren op Kalvaer.
Letlerlijke vertaling van prima salbati. De beteekenis is: Eerste dag der week; of: eerste dag na den sabbat, d. Zondag.
10
üra nu met vrucht te kennen 'teen door 'tander; Aansehou het beeld en Wezen, bij malkander.
Zij spoên gelijck, op 's vollecks schelle stem ,
De poorten in van 'tblij Jerusalem.
Geen lam is toeh onnoosler dan Messias;
Zoo stom ter dood geleit door Esaïas.
Geen Paesehlam is zoo zuiver, naar de quot;Wet, Als Christus, vrij van laster, vrij van smet (1).
Heerscbten dan alom in Jerusalem blijdschap en opgetogenheid wegens het binnenleiden der paaschofferlammeren: eene enkele lezing van het Evangeliesch verhaal — zie hladz. 20 — doet zien, welke uitbundige geestdrift de scharen hebben aan den dag gelegd bij het inhalen van het ware Paaschlam, Jesus Christus.
Bewonderen wij hier èn de overeenkomst der waarheid met hare eeuwenoude afschaduwing, èn Gods wijze bestiering. In Jesus aan de scharen een veel hooger, goddelijk voorwerp van vreugde schenkende, bediende de eeuwige Wijsheid zich van de bestaande feestelijke opgetogenheid des volks, ten einde het te vaardiger de goddelijke ingeving zou involgen, om zijnen Zaligmaker te huldigen. Hem, als Redder en Verlosser, een zegelied te zingen, waarvan tot binnen in den tempel
,T. v. cl. Vondel, Altaer-gehcimenisscQ- 3' boeck. Offerande.
11
toe de nagalmen werden gehoord (Matth. XXI, 15, 16).
Alzoo, de verhevene grondgedachte van Jesus' koninklijke triumftogt in Jerusalem is;
de intrede van den Verlosser als Offerlam, om na vier dagen gedood te worden;
eene geheimvolle afbeelding van de zege-praal des zoendoods van dat Lam, hetwelk wegneemt de zonden der wereld en zóó het ware Paaschlam is;
eene kleine ontplooijing van de majesteit des Konings van het lijden; eindelijk
eene zigtbare aanduiding der hulde en aanbidding, die Hem toekomt van hemellingen, aardbewoners en onderaardschen , omdat Hij gehoorzaam is gewordeu tot den dood (Epistel der H. Misse).
Dit alles wordt door de H. Kerk, in hare schoone plegtigheden van Palmzondag, uitgesproken in de Gebeden; verhaald door de Evan ge li en, waarvan het één de koninklijke intrede beschrijft, het ander hel verhaal der smarten geeft; verkondigd met de Epi stel les: maar, gelijk de Kerk ons in de volgende dagen al digi er en digter zal brengen tot het groote lijdenstooneel en ons meevoeren naar Calvarië, om Jesus te hoor en
12
klagen, te zien lijden en sterven, ten einde door die aanschouwing ons dieper te doen ingaan in de geheimen onzer verlossing; zoo wil zij, dat wij ook het geheimenis van heden niet slechts kennen en overdenken, maar zullen medevieren.
Wij zingen daarom het Hosanna, als bevonden wij ons in het gezelschap der Jesus omgevende scharen; wij ontvangen eenen palmtak, als sneden wij dien van de boomen, om onzen Redder uit den dood dankbaar toe te wuiven, of zijnen weg te bestrooijen; wij volgen in processie het kruis, als volgden wij Jesus naar Jerusalem; en hetgeen nog toekomstig is, voor ons onzeker en slechts voorwerp van hoop: de eindelijke overwinning en de intrede in den hemel, ook dat reeds toonen wij in en door Hem zeker te verwachten, en gaan daarom, al zingende, den weer geopenden tempel binnen, die hier liet zinnebeeld van den hemel is.
Dan wij behooren, ter goede viering van dezen grooten dag, ook zedelijker wijze op ons toe te passen, wat zoo geheimvol is geschied. O, moge het aan ons allen vervuld worden wat de Kerk bidt: dat wij vol van geloof èn deze gebeurtenis èn de beteekenis er van herdenkende, door onzen Heer
Jesus Christus verdienen ook over de magt des doods te zegevieren, en deelgenoot te zijn van zijne glorievolle verrijzenis (Palinwijding).
Het Christus voorbeduidend paascldam werd op den tienden dag der maand wel ingehaald, maar dit was slechts 't hegin van eene veel grootere feestelijkheid, als het, na vier dagen, door heel de menigte van Israels kinderen ge-slagt werd en gegeten.
En wij! Mogen wij al van daag, ter herinnering aan 's Heeren inlogt in de heilige stad, een gewijden palmtak uit de hand des priesters ontvangen; in statigen processiegang Hem als onzen Koning huldigen, dien wij ons voorstellen op het zien van het vooruit gedragen kruis; binnengaande door de heropende tempeldeur de verzuchting opzenden, dat ons geschiede, wat door de plegtigheid beteekend wordt: dat wij namelijk met Hem eens den hemel mogen binnentreden, dien Hij door zijn kruisdood weder geopend heeft: — dit alles toch is ook — maar door oneindig hoogere begunstiging van G ods genade — slechts aanvang en voorbereiding van hetgeen wij in de volgende dagen nog doen zullen: het Paaschlam des Nieuwen Verbonds eten, Jesus Christus zeiven, als ons Paschen, in de H. Communie ontvangen.
14
Hoe geheel eigenaardig alzoo opent de H. Kerk met dezen dag den tijd, waarin de ge-loovigen aan den allerverhevensten en al Ier-dierbaars ten Christenpligt hebben te voldoen; waardig tot de H. Paaschcommunie naderen.
En wat voegt aan onze godsvrucht beter, dan dat wij de wijze, waarop de scharen .lesus te gemoet gingen, ijverig zoeken na te volgen , als voorbereiding tot zijne aanstaande intrede in bet Jerusalem onzer ziel!
Daar de juichende menigte, welke den Heer vergezelde, voor een groot deel ongetwijfeld uit eenvoudige lieden en kinderen bestond: zoo laat ons indachtig zijn, door nederig geloof en reinheid des harten ons waardig te maken tot zijne komst.
De blijmoedigheid, de vurige geestdrift dei-scharen vei'biede alle traagheid in het naderen tot Jesus, maar wekke ons op, om met eene levendige begeerte zijn aanbiddelijk Ligchaam en Bloed, zonder hetwelk toch wij het leven in ons niet zullen hebben (Joës VI, 54), te nuttigen.
De palmtakken, zinnebeelden van overwinning, leeren, dat wij, tot Hem naderend, onze vorige zonden, kwade gewoonten en ongere-elde driften moeten verbeterd en overwonnen
D
hebben. Want hoe zou Christus Koning kunnen zijn in een hart, waarin zijne vijanden nog heerschappij voeren!
Eindelijk, de discipelen spreidden hunne kleederen op den weg en lieten er den Meester ovei' heengaan. Wat zullen wij aan Jesus' voeten neder leggen ? Den ouden mensch, opdat Hij dien vertrede; de onthechting van alle aard-sche goed, of de geduldige ontbering er van, om, als Hij in de H. Communie de onze geworden is, volkomen naar waarheid Hem te kunnen toeroepen: Mijn God, en mijn Al! Blijf Gij bij mij, .Tesus , en ik ben rijk genoeg!
PALMZONDAG.
PALM WIJDING.
Na de ïertia (*) en de besproeijiug met wijwater als gewoonlijk, begint do Priester, gekleed met paarsclie kap of zonder kasuifel, met assistenten ook in kerkgewaad , de palm- eu olijf- of andere boomtakken te wijden, die midden vóór het altaar of aan den Epistel-kant geplaatst zijn.
Eerst wordt door het koor gezongen de Antifoon:
Hosanna den Zoon van David ! Gezegend Hij, die
(■*) Ecu gedeelte der kerkelijke daggetijden. Deze dragen de namen van de uren, waarop zij oudtijds gelezen werden. Tertio. beteekent derde {uur) en Ijeantwoordt aan ons neyen uur 's morgens.
I'ALMZONDAG. —
PALMWIJDING.
IC
komt in den naam des Heeren! o Koning van Israël: Hosanna in het allerhoogste !
Vervolgens zingt de Priester aau den Epistelkant, zonder zich naar het volk te keeren:
De Heer zij met u. R. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
GEBED.
God. wien lief te hebben en te beminnen regt-vaardigheid is; vermenigvuldig in ons de gaven uwer onuitsprekelijke genade; en maak, daar Gij ons uit den dood van uwen Zoon hebt doen hopen, wat wij gelooven, dat wij door zijne verrijzenis komen, wer-waarts wij streven (i). Die met U leeft en heerscht in eenheid des H. Geest.es, God door alle eeuwen dei-eeuwen. Amen.
(1) De inhouJ van bovenstaand gebed verdient om deszelfs diepzinnigheid met een paar woorden te worden opgehelderd. God beminnen door de van Hem zeiven ingestorte bovennatuurlijke deugd der liefde is heilig, regtvaardig wezen. De instorting dier liefde brengt de verzoening met God, den staat van genade en regtvaardigheid in de ziel te weeg. Deze liefde nu is de gave van Gods onuitsprekelijke genade bij uitstek. Al gelooven we en vinden we i:i den dood des Verlossers allen grond om te hopen: toch, indien God die gaven met zijne liefde niet v e r me nig v n 1 d i g e , kunnen geloof noch hoop ons brengen werwaarts wij streven. En dat die regtvaardigmakende liefde ons kan geschonken worden, dat danken wij aan de verrijzenis des Heeren: want indien Christus niet verrezen ware, zouden wij noy in de zonde wezen (I Cor. XV, 17).
PALMZONDAG. — PALMWIJDING. 17
Daarna zingt de Subdiaken op de gewone plaats de volgende Les op den Episteltoou en kust na geëindigd te hebben de hand des Priesters.
Les uit het boek Exodus, H. XV.
In die dagen: De kinderen Israels kwamen in Elim , waar twaalf waterbronnen en zeventig palmboomen waren, en sloegen hunne tenten op aan de wateren... Maar zij vertrokken van Elim, en de gansche menigte der kinderen Israels kwam in de woestijn Sin, welke tusschen Elim en Sinaï ligt, op den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uitgetrokken zijn uit Egypteland. En de gansche vergadering der kinderen Israels morde tegen Mozes en Aaron in tie woestijn. Want de kinderen Israels zeiden tot hen: Och, waren wij door de hand des Heeren maar gestorven, in Egypteland, waar wij over de vleeschpotten zaten, en brood aten tot verzadigens! Waarom hebt gij ons naar deze woestijn uitgeleid, om de gansche menigte te doen omkomen van honger? De Heere nu sprak tot Mozes: Zie, Ik zal ulieden brood van den hemel doen regenen; dat het volk buiten kome, en verzamele zoo veel genoeg is voor eiken dag, opdat Ik hel beproeve, of het in mijne wet wandele of niet. Dat zij echter op den zesden dag toebereiden, wat zij mogten inbrengen, en dit zij het dubbele van wat zij gewoon waren in te zamelen op eiken dag (1). En Mozes en
(1) Op dtn zesden dag der week mogt men ook voor den volgenden, Jen subbat, genoeg manna inzamelen en tot brood bereiden; «ant op sabbat regende het niet af. Op de andere dageu mugt zulks niet; en zoo iemand al tegen Gods bevel
PALMZONDAG. — PALMWIJDIN G.
Aaron zeiden tot al de kinderen Israels: Van avond zult gij weten, dat de Hcere u uit Egypteland heeff Dc uitgeleid, en morgen zult gij 's Heeren heerlijkheid aanschouwen.
Vervolgens wordt voor Graduaal gezongen:
R-. Joês XI. De overpriesters on de phariseén vergaderden den raad en zeiden: Wat zullen wij doen'/ di want deze mensch doet vele wonderen. Indien wij hem k( zóó laten geworden, zullen allen in hem gelooven. n; En de Romeinen zullen komen, en onze plaats en ik ons volk wegnemen. 13
Maar één uit hen, met name Gaiphas, daar hij in dien jare hoogepriester was, profeteerde, zeggende:
Hot is u nuttig, dat één mensch voor het volk sterve,
cn niet het geheele volk verloren ga. Van dien dag af alzoo zochten zij hem te dooden, zeggende: — En de Romeinen zullen komen, en onze plaats cn ons volk wegnemen.
Of dit ander
K. Matth. XXVI. Aan den Olijfberg bad hij tot den Vader: Vader, indien het mogelijk is, laat dezen kelk van mij voorbijgaan. De geest is wel gewillig, maar-het vleesch is zwak: Uw wil geschiede.
hantielJe, zijne verbodene gretigheid baatte niet; het ingezamelde was den volgenden morgen bedorven. Opdat ik het (volk)
leproeve, sprak God, of het in mijne wet wandtle of niet. Wel ]
was het, in den eersten althans, eene beproeving, dat het uit- i
gehongerde volk van eene voortreffelijke hemelspijs zich maar j,
voor e'énen dag, en dat in eene dorre woestijn , raogt voorzien. g
18
PALMZONDAG. — PALMWIJDING. 1'J
i'. Waakt en bidt, opdat gij niet in bekoring valt. — De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.
Onderwijl liet a. gezongen wordt, legt de Diaken het Evangelieboek op liet altaar, en reikt den Priester liet scheepje toe , die daaruit wierook in liet wierooks-vat doet. Vervolgens bidt de Diaken;
Zuiver mijn hart er. mijne lippen, almagtlge God, die de lippen van den profeet Isaïas met eene vuurkool gezuiverd hebt: verwaardig U, door uwe genadige ontferming, evenzoo mij te zuiveren, opdat ik uw heilig Evangelie waardig moge verkondigen. Door Christus onzen Heer. Amen.
Dan neemt hij het boek van het altaar eu vraagt den zegen aan den Priester. Vervolgens, terwijl de Subdiaken het boek vasthoudt (of dit op den lessenaar gelegd is), teekent hij — midden tusschen twee Akolieten (1) staande, die licht en wierook dragen — het boek, bewierookt het en zingt het Evangelie, als ouder, op de gewone wijze; waarna de Subdiaken het boek te kussen aanbiedt aan den Priester, die ook door den Diaken bewierookt wordt.
Vervolg van het heilig Evangelie volgens Mattheus, H. XXI.
In dien tijde: Als Jesus Jerusalem genaderd en aan den Olijfberg gekomen was, toen zond hij twee van
Lichtdragers hij de 11. Dienst of eigenlijke altaardlenuars. De Akoliet bekleedt eene dier kerkelijke waardigheden, welke Kleine Orden genoemd worden. Men vindt al de kerkelijke rangen, langs welke mcu opklimt tot het Priesterschap, iu eender gebeden op Goeden Vrijdag.
iJO PALMZONDAG. — PALM WIJDING.
zijne discipelen en sprak tot hen: Gaat naar het vlek, diit tegen u over ligt, en terstond 7,ult gij vinden eene ezelin, welke vastgebonden is, en een veulen bij haar; maakt ze los, en brengt ze bij mij. En als iemand u iets mogt zeggen, zoo spreekt: De Heere heeft ze van nooden; en hij zal ze terstond laten volgen. Dit alles nu is geschied, opdat vervuld zoude worden hetgeen gesproken is dooi- den proleet, zeggende: Zegt aan de dochter van Sion: Zie uw Koning-komt tot u zachtmoedig, zittende op eene ezelin, en een veulen, het jong eener jukdragende. De discipelen gingen dan henen, en deden zooals Jesus hun geboden had. En zij bragten de ezelin en het veulen, en légden hunne kleederen op dezelven, en deden hem er op zitten. En eene groote menigte spreidde hare kleederen op den weg, en anderen hieuwen takken van de boomen, en strooiden ze langs den weg. En de scharen, die vooruitgingen en die volgden, riepen en zeiden: Hosanna den Zoon van David! frezegend Hij, die komt in den naam des Heeren!
Hierna worden de takken gewijd. De Priester staande aan den Epistelkant zegt:
De Heer zij met u. R-. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
GEBED.
Vermeerder, o God, het geloof van die op U hopen, en verhoor genadig de gebeden der ootmoedigen: dat uwe menigvuldige barmhartigheid ove.quot; ons kome: dat ook deze palm- of olijftakken geze^gend worden;
TALMZONDAG. — PALMWIJDING.
on gelijk Gij, tot voorbeduiding van de Kerk, Noë uit de ark tredende, en Mozes, uitgaande uit Egypte, inet de kinderen Israels, gezegend hebt; zoo geet ons, dat wij, palm- en olijftakken dragende, met goede werken Christus mogen te gemoet gaan, en door Hem binnenkomen in de eeuwige vreugde. Die met U leeft en heerscht in de eenheid des TL Gees-tes. God
De Priester vervolgt op den toon der Praefatie:
Door alle eeuwen der eeuwen. K-. Amen. v. De Heer zij met u. fi-. En met uwen geest. v. Harten omhoog. K-, Wij hebben zo tot don Heer. v. Danken wij den Heer, onzen God. n-. Het is waardig en regtvaardig.
Waarlijk het is waardig en regtvaardig, billijk en heilzaam, dat wij U altijd ou overal danken, heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God! die roem draagt op de vergadering uwer heiligen. Want U dienen uwe schepselen, dewijl zij U alleen erkennen voor hunnen Schepper en God. En alles, wat Gij gemaakt hebt, looit U, en uwe heiligen zegenen U, dewijl zij dien grooten naam van uwen Eeniggeborene voor de koningen en magtigen dezer wereld mot vrijmoedigheid belijden. U, wien Engelen en Aartsengelen, Troonen en Heerschappijen ter zijde staan, zingen zij met heel bet hemelsch heir den lofzang uwer heerlijkheid toe, eindeloos zeggende; Heilig, heilig, heilig is de Heer, de God der heirscharen. Vol zijn hemel on aarde van uwe heerlijkheid. Hosanna in het allerhoogste. Gezegend Hij, die komt in den naam des Heeren, Hosanna in het. allerhoogste.
21
PALMZOKDAG. — PALMWIJDIKG.
Dan volgt:
Do Heer zij met u. R-. En met rnven geest. .
Laat ons hidden.
GEBED.
Wij bidden, heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God, dat Gij U verwaardigt dit olijfgewas, wat Gij uit hout heht doen ontspruiten, en wat de duif, naar de ark wederkeerend, in haren bek gedragen heeft, te zeggenen en te hei^ligen; opdat, wie ook er van ontvangen, allen bescherming naar ziel en lig-chaam voor zich verwerven; en dat, o Heer, het zinnebeeld uwer genade worde het redmiddel onzes heils. Door onzen Heer J. C. enz. Amen.
Laat ons bidden.
God. die het verstrooide vergadert, en het vergaderde bewaart; die do scharen, Jesus te gemoet takken dragende, gezegend hebt; zeggen ook deze palmen olijftakken, welke uwe dienaars ter eere van uwen naam geloovig ontvangen; opdat, overal waar zij zijn ingebragt, de bewoners aldaar uwen zegen verwerven, en uwe rogterhand, na allen tegenspoed te heb-hen uitgejaagd, hen bescherme, welke Jesus Christus, uw Zoon, onze Heer heeft vrijgekocht. Die met U leeft en heerscht, enz.
Laat ons bidden.
God, die in wonderbare beschikking hebt willen aantoonen, dat ook uit zinnelooze dingen ons mede-deeling van heil geschiedt; geef, bidden wij, dat de
22
PALMZONDAG. — PALMWIJDISG. 23
vrome harten uwer geloovigen heilzaam hegrijpen, hoeveel geheimzinnigs de gebeurtenis heeft, dat lieden het volk, op goddelijke ingeving den Verlosser te gemoet gaande, paim- en olijftakken langs zijnen weg heeft gestrooid. Immers de palmtakken zien op de zegepraal over den vorst des doods, terwijl de olijfrijzen eenigermate verkondigen, dat de zalving des H. Geestes gekomen is. Want reeds toen heeft die zalige menigte begrepen, dat afgebeeld werd, hoe onze Verlosser, medelijden hebbende met 's menschen ellenden, voor het leven der gansche wereld tegen den vorst des doods zou strijden, en zegepralen door te sterven. En daarom schonk zij zulk eene hulde, die in Hem èn den luister der overwinning èn den overvloed van barmhartigheid kon aanduiden. Wij dan, vol van geloof èn de gebeurtenis èn de beteekenis er van herdenkende, smeeken Uootmoedig, heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God, door denzelfden Jesus Christus, onzen Heer, dat wij in Hem en door Hem, wiens ledematen Gij gewild hebt dat wij worden, verdienen mogen, over de magt des doods te zegevieren en deelgenoot te zijn van zijne glorievolle verrijzenis. Die met U leeft en heerscht, enz.
Laat ons bidden.
God, die door een olijftak eene duif vrede aan de aarde hebt doen aankondigen; wil, bidden wij, deze olijf- en andere boomtakken door hemelschen zeggen heiligen, opdat zij aan heel uw volk strekken tot heil. Door Christus onzen Heer.
PALMZONDAG. — PALM WIJ DING.
Laat ons bidden.
Zc® gen, hidden wij, Heer, deze palm- of olijftakken; en geef, dat uw volk, wat het heden ter uwer eero uitwendig doet, maar den geest met allermeeste godsvrucht volbrenge, door over den vijand te zegevieren en liet werk van barmhartigheid allervurigst te beminnen. Door onzen Heer J. C. enz.
Hier doet de Priester wierook in liet wierooksvat, besprengt vervolgens driemaal de takken met wijwater, zeggende de A n t i f:
Gij zult mij hesproeijen met hyzop, 'en ik zal gezuiverd worden; Gij zult mij wasschen, en boven sneeuw uit zal ik wit worden.
Vervolgens bewierookt hij ze ook driemaal, en zegt:
De Heer zij met u. R-. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
God, die uwen Zoon Jesus Christus, onzen Heer, voor onze zaligheid in deze wereld gezonden , hebt, opdat Hij zich zou vernederen tot ons, en ons terugroepen tot U; voor wien ook, als Hij naar Jerusalem toog, om de Schriften te vervullen, eene schare ge-loovig volk uit allertrouwste godsvrucht hare kleederen met palmtakken langs den weg heeft gespreid; geef, bidden wij, dat wij den weg des geloofs Hem zóó bereiden, dat de steenen van aanstoot en ergernis er uit worden geweerd, en onze goede werken aan de takken der geregtigheid, voor U, er op staan te bloeijen, opdat wij zijne voetstappen verdienen te volgen. Die met U leeft en heerscht, enz.
24
PALMZONDAG. — PALMUITDEELIKG. 25
Na afloop der palmwijding nadert de meest bevorderde uit de Geestelijkheid tot het altaar, en geeft oen gewijden tak aan den Priester, welke dien zonder kniebuiging of handkus aanneemt. Daarna deelt de Priester, vóór liet altaar staande, met het aangezigt naar het volk , de palmtakken uit, eerst aan den Geestelijke, van wien hij zelf een' heeft ontvangen; vervolgens aan den Diaken en Subdiaken in hun kerkgewaad, dan aan de overige Geestelijkheid volgens rang , ten laatste aan de leeken; — terwij 1 allen knielen, en den tak en de hand des Priesters kussen, uitgezonderd de Prelaten, als er tegenwoordig zijn. En als hij begonnen is uit te deelen, worden door het koor do volgende Antifonen gezongen:
De kinderen der Hebreemven gingen, olijftakken dragende, den Heere te gemoet, roepende en zeggende: Hosanna inliet allerhoogste!
Andere A n t i f.
De kinderen der Hebreeuwen spreidden kleederen op den weg, en riepen zeggende: Hosanna den Zoon van David! Gezegend Hij, die komt in den naam iles Heeren!
Zoonoodig, worden zij herhaald, tot zoolang de palm-uitdeeling duurt. Vervolgens zegt de Priester;
Do Heer zij met u. R-. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
Almagtige, eeuwige God, die onzen Heer Jesus Christus op liet veulen eener ezelin hebt doen zitten, en de volksscharen geleerd hebt kleederen of boomtakken langs den weg Ie spreiden, en Hosanna te
T
PALMZONDAG. — PKOCESSIE.
zingen tot lof van Hem; geef, dat wij dezer onschuld kunnen navolgen, en hare verdienste verdienen te verwerven. Door denzelfden Christus onzen Heer. r. Amen.
Vervolgens begint de processie. Eerst doet de Priester 'wierook in het wierooksvat, en de Diaken, zieli naar het volk keerende, zegt: Laat ons opgaan in vrede. En het koor antwoordt: In den naam van Christus. Amen. Vóórop gaat de wierooker met het rookend wierooksvat; vervolgens de Subdiaken in zijn kerkgewaad, het kruis dragend, midden tusschen twee Akolieten met brandende kaarsen; de Geestelijkheid volgt volgens rang, eindelijk de Priester met den Diaken aan zijne linkerzijde: allen met takken in de hand; en zoolang de processie duurt worden alle of sommige van de volgende Antifonen gezongen:
Antif. Matth. XXI.
Als de Heere Jerusalem naderde, zond hij twee uit zijne discipelen, zeggende: Gaat naar het \lek, dat tegen u over ligt, en gij zult vinden een veulen van eene ezelin, hetwelk vastgebonden is, op hetwelk nog geen mensch gezeten heeft; maakt hel los, en brengt het hij mij. Indien iemand u iets vraagt, zoo spreekt: De Heere heeft het van nooden. Zij maakten het los, en hragten het bij Jesus, en zij legden er hunne kleederen op, en hij zat er op; anderen spreidden hunne kleederen uit op den weg; anderen hieuwen takken van de hoomen, en die volgden riepen; Hosanna, gezegend Hij, die komt in den naam des Heeren; Gezegend het rijk van onzen vader David,
26
PALMZONDAG. — PROCESSIE.
Hosanna in het allerhoogste; Ontferm U onzer, Davids Zoon!
Andere Antif. Joës. XII.
Als het volk gehoord had, dat Jesus naar Jerusalem kwam, nam het palmtakken; en de kinderen gingen uit, hem te gemoet, en riepen zeggende: Hij is het, die komen zal tot heil des volks. Hij is ons heil en de verlossing van Israël. Hoe groot is deze, dat hem Troonen en Heerschappijen te gemoet gaan? quot;Wil niet vreezen, dochter van Sion: Zie, uw Koning komt tot u, zittende op het veulen eener ezelin, gelijk geschreven staat. Weesgegroet, Koning, Schepper der wereld, die gekomen zijt om ons te verlossen!
And. Antif.
Zes dagen vóór het hoogfeest van Paschen, als de Heere naar de stad Jerusalem kwam, gingen hem de kinderen te gemoet; en, in hunne handen palmtakken dragende, liepen zij met luider stemme, zeggende; Hosanna in het allerhoogste! Gezegend Gij, die gekomen zijt in de menigvuldigheid uwer ontferming; Hosanna in het allerhoogste!
And. Antif.
De scharen gaan met bloemen en palmen den Verlosser te gemoet, en den zegevierenden Overwinnaar brengen zij waardige hulde; den Zoon van God verkondigen de heidenen bij monde, en tot lof van Christus klinken stemgeluiden door de wolken heen: Hosanna in het allerhoogste!
27
PALMZONDAG. — l'EOCESSIE
Auuere Antif.
Laat ons met de Engelen en de kinderen getrouw bevonden worden in den Overwinnaar des doods toe te roepen: Hosanna in het allerhoogste!
And. Antif.
Eene groote schare, die tot het feest was zaanige-komen, riep den Heere toe : Gezegend Hij, die komt in den naam des Heeren! Hosanna in het allerhoogste!
Bij het terugkeeren der processie gaan twee of vier zangers de kerk binnen, sluiten de deur en heffen, met het aangezigt naar de processie gekeerd, de hymme : Heerlijkheid, lof aan, waarvan zij de twee eerste verzen uitzingen. De Priester, met de overigen buiten de kerk staande, herhaalt die. Vervolgens zingen die binnen zijn de overige verzen, bf alle, bf sommige, naar goedvinden; en die buiten staan antwoorden om elke twee verzen: Heerlijkheid, lof, enz.
y. Heerlijkheid, lot en eer zij U, Koning, Christus, Verlosser, voor vvien eene vrome keurschaar van kinderen Hosanna heelt gezongen.
Van Israël zijt Gij de Koning, van David ook de gezegende Spruit. Gezegend Koning, Gij, die komt in den naam des Heeren!
ijc. Heerlijkheid, lof enz.
U looft geheel het hemelsch heir in het allerhoogste, en de sterfelijke mensch, en al het geschapene te gader.
ty. Heerlijkheid, lof.
Het Hebreeuwsche volk kwam U met palmen te
28
PALMZONDAG.--PROCESSIE.
geraoef; zie, hoe wij hier vóór U zijn met bede, smeeking en lofgezang.
it. Heerlijkheid, lof.
Zij gaven U betuigingen van lof, toen Gij nog zondt gaan lijden: zie, wy zingen U een lied, nu (jij (in eeuwigheid) heerscht.
R-. Heerlijkheid, lof.
Zij hehhen U behaagd; laat onze godsvrucht U behagen, goede Koning, goedertieren Koning, aan wien al wat goed is behaagt.
ft. Heerlijkheid, lof.
Iu plaats van deze hymme, wordt aan de kerkdeur veelal gezongen, zooals volgt (1):
De priester, buiten, heft aan:
Opent uwe poorten, o vorsten! en gij eeuwige poorten gaat open: en de Koning der heerlijkheid zal binnengaan.
Dc zangers, binnen, antwoorden vragend :
Wie is die Koning der heerlijkheid'?
Buiten wordt geantwoord:
De sterke en magtige Heer, de Heer, die magtig is in den strijd.
De Priester vervolgt uit eenigzins hoogeren zangtoon hetzelfde, en ook andermaal zingen de zangers hetzelfde.
29
Eindelijk zingt de Priester ten derden male nog hoo-ger; Opent enz., en als de zangers daarop wederga-zongen hebben: Wie is enz., vervolgt dc Priester:
Wat in liol Missaal niet gevouden wordt, maar hier schijnt overgebragt uit de plegtiglieden bij eeue kerkinwijding.
FALMZOSDAG. — MISSE.
De Heer der heirkrachten, Hij zelf is de Koning der heerlijkheid.
Hierna stoot de Subdiaken met den voet van het kruis tegen de gesloteue kerkdeur, die terstond wordt geopend; de processie treedt de kerk binnen, onder het zingen van:
lie. Terwijl de Heere intoog in de heilige stad, riepen de kinderen der Hebreeuwen, de verrijzenis tot het leven verkondigende, met palmtakken uit: Hosanna in het allerhoogste !
V. Als het volk gehoord had, dat Jesus naar Jerusalem kwam, ging het hern te gemoet; met palmtakken riep het; Hosanna in het allerhoogste!
Eu er wordt niet gezegd: Eere zij den Vader.
Vervolgens wordt de H. Misse opgedragen, en de takken worden in de hand gehouden enkel als de Passie gezongen wordt (1).
H. MISSE.
Introïtus. Ps. XXI.
Heere, stel uwe hulp niet verre van mij; zie op ter mijner verdediging;! verlos mij uit don muil des leeuws, en!van de hoornen der eenhoornigen mijne geringheid.
30
Ps. God, mijn God! zie op mij neèr! waarom hebt
Opdat, terwijl de Kerk den smaad des kruises vermeldt , de geloovigen zich de zegepraal, welke Christus aau het kruis behaald heeft, dankbaar zouden herinneren.
PALMZONDAG. — MISSE
Gij mij verlaten? verre van tot mijn heil is het geroep mijner misdrijven.
Heere, stel uwe hulp niet verre van mij; zie op ter mijner verdediging; verlos mij uit den muil des leeuws, en van de hoornen der eenhoornigen mijne geringheid.
GEBED.
Almagtige, eeuwige God, die, opdat het menschelijk: geslacht dit voorbeeld van ootmoedigheid zou navolgen, onzen Zaligmaker het vleesch hebt doen aannemen , en den kruisdood ondergaan; vergun genadiglijk, dat wij toonen zijne lijdzaamheid na te volgen, en van zijne verrijzenis verdienen deelgenoot te zijn. Door denzelfden Heer J. C., enz.
Les uit de Epistel van den H. Apostel Paulus tot de Philippensers. H. II.
Broeders: Want gevoelt dit in u, wat ook Christus Jesus, die, in gestaltenis Gods zijnde, 'tgeenenroof geacht heeft, dat Hij evengelijk is aan God, maar zich zeiven heeft vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aannemende, tot gelijkheid van menschen geworden, en uit voorkomen bevonden als mensch. Hij heeft zich zeiven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, tot den dood wel des krui-ses. Daarom ook heeft God Hem verheven, en Hem den naam gegeven, die boven allen naam is : (hier kuiclt men) opdat in den naam van Jesus alle knie gebogen worde van hemellingen, aardbewoners en onderaardschen, en alle tong belijde, dat de Heere Jesus Christus in de heerlijkheid is van God den Vader.
31
32 PALMZONDAG. — MISSE.
Graduaal. Ps. LXXI1.
Gij hebt mij bij ile regterhand gevat, en naar uwen wil hebt gij mij geleid, en met heerlijkheid hebt Gij mij opgenomen.
Hoe goed is de God van Israël voor de opiegten van harte! Mijne voeten zijn echter bijna gaan wankelen, en mijne schreden bijna uitgegleden. Want ik ben naijverig geworden op de zondaars, als ik den viede der zondaars zag.
Tr act us. Ps. XXI. (1)
God, mijn God! zie op mijneer; waarom hebt Gij mij verlaten'? ï. Verre van tot mijn heil is het geroep mijner misdrijven, y. Mijn God, ik moge eenen
(1) De 2l3te Psalm, waaruit Introïtus eu Traetus genomen zijn, is profetie over den Messias. De spreker is de Zaligmaker zelf, die weeklaagt, in de bange uren zijns lijdens en inzonderheid op het kruis, over zijne verlatenheid door den Vader , over zijne felle smarten en de beschimpingen zijner vijanden. (Joës XIX, 24. Matth. XXVII, 46). Zijne misdrijven , zegt de Psalm, waren het, die Hem des daags verhooring , des nachts rust, en alle hulp verre van Hem hielden; d. i. Hij, die geene zonde gedaan had , maar onze zonden in zijn ligchaam op het kruis heeft gedragen ([ Petr. II, 24), is om onze zonden geslagen (Is. LUI. 5): Hij heeft do schuld er van geboet en do straffen er voor verduurd.
Met dezen Traclus en de Passie, die volgt, voert do Kerk alzoo , reeds dezen dag , ons zoo diep mogelijk in de gedachte aan 's Heeren lijden meê , en herinnert zij , hoe Jcsus , de Ko-ning, die zegevierend wordt ontvangen, het Lam is, wal heden tot de slagtplaats wordt heengeooerd. Verg. de Toelichting op Palmzondag.
|
PALMZONDAG. — MISSE.
diur lang'roepen, en Gij verhoort niet; hij nacht, en het is mij te vergeefs, v. Maar Gij woont in het heilige. Gij, de Lof van Israël, v. Op U hebben onze vaderen gehoopt; zij hebben gehoopt, en Gij hebt hen verlost, i'. Tot U hebben zij geroepen, en zij zijn behouden geworden: op U hebben zij gehoopt, en zij zijn niet beschaamd gemaakt, v. Maar ik ben een worm, en geen mensch, de spot der menschen, en de verworpeling des volks, v. Allen, die mij zagen, beschimpten mij, zij vertrokken de lippen en schndd'en het hoofd (zeggende): i. Hij heeft op den Heere gehoopt: dat Die hem redde, dat Die hem behouden make, want Hem wil hij. v. Zij nu hebben mij beschouwd en bezien: zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen, v. Verlos mij uit den muil des leeuws, en van de hoornen der eenhoornigen mijne geringheid, v. Gij, die den Heere vreest, looft Hem : algeheel kroost van Jacob maakt Hem groot. v. Aan den Heere zal aangekondigd worden een nieuw geslacht, en de hemelen zullen zijne geregtigheid verkondigen v. aan het volk, dat geboren zal worden, wat de Heere gemaakt heeft.
De Passie des lieertn vangt uu aan, zonder dat: Zuiver mijn hart gebeden, of de zegen (door den Diaken) gevraagd wordt; geen lieht of wierook wordt er bij aangedragen ; er wordt niet gezegd : D c Heer zij met u; ook niet geantwoord: Heerlijkheid zij U, Heer, en de Priester of de Diaken, als hij zegt: Passie van onzen Heere, maakt noeh over het boek, noeh over zich een kruis. Dit wordt
3
33
PALMZONDAG. — MISSE.
ook in acht genomen op de andere dagen, waarop de Passie gelezen wordt. (')
Passie van onzen Heere Jesus Christus volgens Mattheus, H. XXVI.
34
In dien tijde sprak Jesus tot zijne discipelen: Gij weet dat liet na twee dagen paschen is, en de Zoon des menscben zal worden overgeleverd, oin gekruisigd te worden. Toen vergaderden de overpriesters, en de oudsten des volks, in de voorzaal van den hoogepriester, die Caïphas heette: en zij hielden raad, om Jesus met list te vangen, en te dooden. Doch zij zeiden: Niet op den feestdag, opdat er niet wel-Ijfrt oproer onder het volk ontsta. Als nu Jesus te Be-tiianië was, in het huis van Simon, don melaatschen, naderde hem eene vrouw, die eene albasten kruik met kostbaren balsem had, en stortte die op zijn hoofd uit, terwijl hij aanzat. Docli de discipelen, het ziende, namen liet euvel op, en zeiden: Waartoe
PALMZONDAG. — MISSE. 35
do deze verkwisting'? Want dit konde duur verkocht en ' den armen gegeven worden. Maar, daar Jesus liet wist, sprak hij tot hen; Waarom valt gij dezer vrouwe I lastig'? Want zij heeft een goed werk aan mij gedaan; want de armen hebt gij altijd met u, maar mij hebt Gij oli n'10'' altijd. Want zij, dezen balsem over mijn lig-)cm chaam uitstortende, heeft het gedaan tot mijne bo-•uj_ grafenis. Voorwaar, ik zeg u: Allerwege, waar dit «j-s Evangelie in de gansche wereld zal verkondigd wor-]en den, zal ook, hetgeen deze gedaan heeft, ter barer a(]^ gedachtenis worden vermeld. Toen ging één van de och twaalven, met name Judas Iscariotb, tot de overpries-i-el- ters, en zeide tot hen: Wat wilt, gij mij geven, en pie_ ik zal u hem overleveren? En zij bepaalden hem deren, tig zilverlingen. En van toen af zocht hij gelegenheid, „ik om hem over te leveren. Op den eersten dag nu dei-zijn ongezuurde broeden kwamen de discipelen tot J esus, het en zeiden: Waar wilt gij, dat wij u het paaschlam ■toe te eten bereidenquot;? Maar Jesus sprak: Gaat naar de stad tot zeker iemand, en zegt hem: De Meester t hij zegt: Mijn tijd is nabij, bij u wil ik het paaschmaal ver- houden met mijne discipelen. En de discipelen deden, ■ven. gelijk Jesus hun geboden had, en zij bereidden het we- paaschlam. En als het avond .geworden was, zal hij :roequot; aan met zijne twaalf discipelen. En, terwijl zij aten. Hem sprak hij: Voorwaar, ik zog u: één van u zal mij lter' verraden. En zij werden zeer bedroefd, en ieder be-
;hei(l
gon te zeggen: Ben ik hot ook, Heere'? Maar hij
assic o oo 7 .1
£ antwoordde, en sprak: Die met mij de hand in den ^ Cil schotel doopt, die zal mij verraden. De Zoon des menschen gaat wel heen, gelijk er van hem geschre-
PALMZONDAG. — MISSE.
ven staat; maar wee dien mensch, door wien de Zoon des menschen zal verraden worden; het ware dien mensch beter, dat hij niet geboren ware. Maar Judas, die hem verraden heeft, antwoordde, enzeide: Ben ik liet ook. Rabbi'? Hij zeide tot hem: Gij hebt tiet gezegd. Terwij zij nu aten, nam Jesus het brood . on zegende en brak hot, en gaf het aan zijne discipelen, en sprak; Neemt en eet; dit is mijn ligchaam. Hij nam ook den kelk, en dankte, en gaf hunden-zelvon, zeggende; Drinkt hieruit, allen! Mant dit is mijn bloed des Nieuwen Verbonds, hetwelk voor velen zal vergoten worden, tot vergiffenis der zonden. Doch ik zeg u; Ik zal voortaan niet meer drinken van dit gewas des wijngaards, tot op dien dag, wanneer Ik met u hot nieuw zal drinken in liet rijk mijns Vaders (1). En na het eindigen van den lofzang,
(1) Deze woorden: Ik 21! voortaan vi*i enz. zijn door den Heer niet van den kdk zijns Woeds gesproken . en mogen met het onmiddellijk vóórgaande niet in zamenhang verstaan worden. Uit het verhaal namelijk van den H. Evangelist Lneas (XXII) blijkt duidelijk, dat Jesus die woorden niet hij, of na, maar vóór de instelling van het 11. Sakrament des Altaars gesproken heeft. J'óór de instelling hiervan heeft de Heer het paasehlam volgens het voorsehrift der Oude Wet met zijne discipelen gegeten ; aan dat maal nu was gebruikelijk, dat de vader des gezins een be-kor met wijn aan de gasten rondreikte ; dit ook deed de Heer aan die met hem aan tafel zaten , en Hij sprak alsloen ; Ik zal voortuin met weer drinken van dit geicas des wijngaards, enz. om aon te duiden, dat Hij voor het laatst het pascha met hen vierde, wijl de tijd van zijn lijden daar, en die van zijne opklimming ten hemel, tot let rijk zijns Vaders, aanslaande was. Verg. Passie volgens den 11. Lucas: Woensdag der Goede eek.
3C
PAL51ZÜSDAG. — MISSE.
37
tle gingen zij uit naar den Olijfberg. Toen sprak Jesus m. tot hen: In dezen nacht zult gij allen aan mij geervar 1 gerd worden. Want er staat geschreven: Ik zal den lc: herder slaan, en de schapen der kudde zullen vim-gt;bt i slrooid worden. Doch nadat ik zal verrezen zijn, zal „1. ik u voorgaan naar Galilaea. Maar Petrus antwoordde, [is- en zeide tot hem: Al wierdon zij allen aan u geër-m. gerd, ik zul nimmer geërgerd worden. Jesus sprak .n_ tot hem: Voorwaar ik zeg u, dat gij in dezen nacht, jjt eer de haan gekraaid zal hebben, mij driemaal zult 30^ verloochenen. Petrus zeide tot hem : Al moest ik )n- met ii sterven, ik zal u niet verloochenen. Desgelijks jn_ zeiden ook alle de discipelen. Toen kwam Jesus met jo-, hen in den hof, Getlisemani geheeten, en sprak tot ■ijl^ zijne discipelen: Zit hier neder, terwijl ik derwaarts ^ ga, en bid. En hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedaeus met zich, en begon droevig en zeer beangst te worden. Toen sprak hij tot hen: .Mijne ziel is bedroefd, tot den dood toe: verbeidt hier, en l' kt waakt met mij. En een weinig voortgegaan zijnde, viel hij op zijn aangezigt neder, en bad, en sprak: ,eft Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat dezen kelk ,ens van mij voorbijgaan! Nogtans niet, gelijk ik wil, maar aan gelijk Gij wilt. En hij kwam tot zijne discipelen en be* vond hen slapende, en sprak tot Petrus: Alzoo kon-leer det gij niet één uur met mij waken? waakt en bidt, 'lal opdat gij niet in bekoring valt. De geest is wel gewillig, maar liet vleesch is zwak. Wederom ging hij ten 11611 tweeden male weg, en bad, en sprak: Mijn Vader! indien deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij ik hem ' drinke, Uw wil geschiede! En hij kwam wederom, en
PALMZONDAG. — MISSE.
vond hen slapende; want hunne oogen waren bezwaard. En hen latende, ging hij wederom henen, en bad ten derden male, dezelfde woorden sprekende. Toen kwam hij tof zijne discipelen, en zeide tot hen: Slaapt nu en rust! Ziet, de ure is gekomen, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden in de banden der zondaren. Staat op, laat ons gaan! Ziet, bij is nabij, die mij verraden zal. En terwijl hij nog sprak, ziet. Judas, één van de twaalven, kwam, en met hem cene groote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriosters en oudsten des volks. En die hem verried, had hun een teeken gegeven, en gezegd: Dien ik kussen zal, die is het, grijpt hem! En terstond ging hij tot Jesus, en zeide: Wees gegroet. Meester! En hij kuste hein. En Jesus sprak lol hem: Vriend! waartoe zijl gij gekomen'? iS'u traden zij toe, en sloegen de handen aan Jesus, en grepen hem. En ziet, één van degenen, die met Jesus waren, de hand uitstrekkende, trok zijn zwaard, en sloeg' den dienstknecht des hoogepriesters, en hieuw zijn oor af. Toen sprak Jesus tot hem: Sleek uw zwaard weder in zijne plaats! Want allen, die hel zwaard nemen, zullen door het zwaard omkomen. Of meent gij, dat ik mijnen A ader niet kan bidden, en Hij zal mij terstond meer dan twaalf legioenen Engelen zenden'? Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, dat liet aldus moet geschieden'? Op dien stond sprak Jesus tot de scharen : Als tegen eenen moordenaar, zijl gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, om mij te vangen; dagelijks zat ik bij u, leerende in den tempel, en gij hebt mij niet gegrepen. Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden.
PALMZONDAG. — MISSE.
39
Toen verlieten hein alle zijne discipelen en vlugtten. Maar zij, die Jesus gegrepen hadden, leidden hem naar Gaïphas, den hoogepriester, alwaar de schril'tgeleerden en oudsten vergaderd waren. En Petrus volgde hem van verre, tot in het voorhof des hoogepriesters. En binnen tredende, zat hij neder bij de dienaren, om het einde te zien. De overpriesters nu en de geheele raad zochten valsche getuigenis tegen Jesus, omhein ter dood te brengen. En zij vonden niets, ofschoon er vele valsche getuigen opgekomen waren. Doch ten laatste kwamen er twee valsche getuigen, en zeiden: Deze heelt gezegd: ik kan den tempel Gods afbreken en dien na drie dagen weder opbouwen. En de hoogepriester opstaande, zeide tot hem: Antwoordt, gij niets op hetgeen dezen tegen u getuigen? Alaar Jesus zweeg. En de hoogepriester zeide tot hem: Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij de Christus, de Zoon Gods, zijt'? Jesus sprak tot hem: Gij hebt het gezegd! Doch ik zeg u: Van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien, zittende aan de regterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de hoogepriester zijne kleederen, en zeide: Hij heeft God gelasterd: waartoe hebben wij nog getuigen noodig'? Ziet, gij hebt nu de godslastering gehoord. Wat dunkt u'? En zij. antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spogen zij hem in het aangezigt, en sloegen hem met vuisten, en anderen gaven hem kaakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus! wie is hij, die u geslagen heeft? En Petrus zat buiten in het voorhof; en eene dienstmaagd kwam tot hem, en zeide: Ook gij waart bij Jesus den Galilaeër. Maar hij loochende het in bijzijn van allen
PALMZONDAG. — MISSE.
40
en zeidc: Ik weetniet, wat gij zegt. Doch toen hij de deur nitging, zag hem eene andere dienstmaagd, en zeide tot degenen, die daar waren; Ook deze was hij Jesus den Nazarener. En andermaal loochende hij het met eenen eed; Ik ken den mensch niet. En kort daarna naderden degenen, die er stonden, en zeiden tot Petrus: Gij zijt waarlijk ook van hen; want ook uwe sprake maakt u hekend Toen hegon hij zich te vervloeken en te zweren, dat hij dien mensch niet kende. En terstond kraaide de haan. En Petrus werd indachtig het woord van Jesus, hetwelk hij gesproken had; Eer de haan gekraaid zal hehhen, zult gij mij driemaal verloochenen. En buiten gaande, weende hij bitterlijk. Als nu de morgenstond gekomen was, hielden alle de overpriesters en oudsten des volks raad tegen Jesus, om hem ter dood te brengen. En zij leidden hem gebonden weg, en leverden hem over aan Pontius Pila-tus, den landvoogd. Judas nu, die hem verraden had, ziende dat hij veroordeeld was, hragt, door berouw gedreven, de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug, en zeide: Ik heb gezondigd, regt-vaardig bloed verradende. Maar zij zeiden : Wat raakt het ons'? Gij moogt toezien. En hij wierp de zilverlingen in den tempel, en vertrok, en henengaande, heeft hij zich met eenen strop verhangen. Maar de overpriesters namen de zilverlingen, en zeiden: Het is niet geoorloofd, die in de offerkist te werpen, want liet is bloedgeld. En na gehouden raad, kochten zij daarvoor den akker van eenen pottebakker tot begraaf-plaats der vreemdelingen. Daarom wordt die akker hakel-dama, dat is, bloed-akker, geheeten, tot op den
PALMZONDAG. — MISSE.
41
huidigen dag. Toen werd vervuld hetgeen gesproken is door den profeet Jeremias, die zegt: En zij namen de dertig zilverlingen, den prijs van den op prijs gestelden, dien zij van de kinderen van Israël gekocht hadden, en zij gaven die voor den akker des potte-J(akkers: gelijk de Heere mij bevolen heeft. Jesus stond nu voor den landvoogd; en de landvoogd ondervraagde hem, en zeide: Zijt gij de Koning der Joden? Jesus sprak tot hem: Gij zegt het! En toen hij van de over-priesters en de oudsten beschuldigd werd, antwoordde hij niets. Toen zeide Pilatus tot hem. Hoort gijniet, hoe zware getuigenissen zij tegen u inbrengen ? En hij antwoordde hem op geen enkel woord, zoodat de landvoogd zich grootelijks verwonderde. Op den hoogen feestdag nu was de landvoogd gewoon, aan het volk éénen gevangene vrij te geven, wien zij wilden. En hij had toen eenen heruchten gevangene, met name Barabbas. Als zij derhalve vergaderd waren, zeide Pilatus: Wien wilt gij, dat ik u vrij geve, Barabbas, of Jesus, die Christus genoemd wordt? quot;Want hij wist, dat zij hem uit nijd hadden overgeleverd. En terwijl hij op den regterstoel zat, zond zijne vrouw tot hem, zeggende: Vergrijp u niet aan dien regtvaardigen, want ik lieb heden, in eenen droom , veel geleden om zijnentwil. Doch de overpriesters en de oudsten overreedden het volk, dat zij Barabbas zouden begeeren, en Jesus ter dood brengen. De landvoogd nu antwoordde, en zeide tot lien: Wie van beiden, wilt gij, dat u worde vrij gegeven? En zij zeiden : Barabbas! Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jesus, die Christus genoemd wordt? Zij riepen allen : Dat hij ge-
PAUIZOSDAG. - MISSE.
42
kruisigd worde! De landvoogd zeide tot hen: Wat kwaad heeft hij dan gedaan? Maar zij schreeuwden te luider, en zeiden: Dat hij gekruisigd worde! Als nu Pilatuszag, dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer oproer werd, nam hij water, enwiesch zijne handen ten aanschouwen van het volk, en zeide; Ik hen onschuldig aan het bloed van dezen regtvaardigen! gij moogt toezien! En al het volk antwoordde , en zeide: Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen! Toen gaf hij hun Barabbas vrij, maar Jesus liet hij geeselen, en leverde hem aan hen over, om gekruisigd te worden. Toen namen de krijgsknechten desland-voogds Jesus in hetregthuis, en verzamelden rondom hem de gansche krijgsbende, en hem ontkleed hebbende, wierpen zij hem een' purperen mantel om; en zij vlochten eene kroon van doornen, en zetteden die op zijn hoofd, en eenen rietstok in zijne regter-hand. En voor hem nederknielende, beschimpten zij hem, zeggende: Wees gegroet. Koning der Joden ! En hern bespuwende, namen zijden rietstok en sloegen hem op het hoofd. En nadat zij hem beschimpt hadden, trokken zij hem den mantel af, en deden hem zijne kleederen aan, en leidden hem weg, om gekruisigd Ie worden. Als zij nu uitgingen, vonden zij oenen man van Gyrene, met name Simon; dezen dwongen zij, om zijn kruis te dragen. En zij kwamen op de plaats, genaamd Golgotha, dat is, de plaats der doodshoofden ; en zij gaven hem wijn, met gal gemengd, te drinken, maar als hij dien gesmaakt had, wi.de hij niet drinken. Nadat zij hem dan gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleederen, het lot werpende : op-
PALMZONDAG. — MISSE.
43
dat vervuld zoude worden, hetgeen door den profeet gesproken is, zeggende; Zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen. En nedergezeten zijnde, bewaakten zij hern. En zij stelden zijne beschuldiging in schrift boven zijn hoofd: deze is jesus, de koning der joden. Toen werden met hem twee moordenaars gekruisigd, oen aan zijne regter- en een aan zijne linkerzijde. En die voorbij gingen, lasterden hem, schuddende iiunne hoofden, en zeggende: Welaan, gij, die den tempel Gods afbreekt, en in drie dagen dien weder opbouwt, verlos u zeiven! Indien gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis! Desgelijks beschimpten hem ook de overpriesters, met de schriftgeleerden en oudsten, en zeiden: Anderen heeft hij verlost; zich zeiven kan hij niet verlossen! Indien hij de koning van Israël is, hij kome nu af van het kruis, en wij zullen in hem gelooven: Hij heelt op God vertrouwd, dat Hij hem nu bevrijde , indien Hij hem wil! want hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Hetzelfde verweten hem ook de moordenaars, die met hem gekruisigd waren. En van de zesde ure kwam er duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jesus met luider stemme, en sprak: Eli, Eli, lamma sabachtani ? dat is : Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten? Eenigen dan, die daar stonden, en het hoorden, zeiden: Hij roept Elias. En terstond liep één van hen, en nam eene spons, en vulde die met edik, en stak dezelve op een riet, en gaf hem te drinken. Doch de anderen zeiden : AYacht, laat ons zien, of Elias kome, omhein
PALMZONDAG. — MISSE.
te bevrijden. Maar Jesus riep wederom met luider stemme, en fjaf den geest. (Hier knielt en houdt men eenige oogenblikken rust). En ziet, het voorhangsel van den tempel scheurde in twee stukken, van quot;boven tot beneden, en de aarde beefde, en do steenrotsen barstten; en de graven openden zich, en vele ligchamen der heiligen die ontslapen waren , stonden op; en gaande uit hunne graven, na zijne verrijzenis, z'yn zij in de heilige stad gekomen, en aan velen verschenen. De hoofdman nu, en die möt hem waren, en Jesus bewaakten, als zij de aardbeving en hetgeen er geschiedde, zagen, werden zeer bevreesd, en zeiden: Deze was waarlijk Gods Zoon! En er stonden daar vele vrouwen van verre, welke van Galilaea Jesus gevolgd waren, en hem dienden; onder deze waren Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jacobus en Joseph, en de moeder dei1 zonen van Zebedaeus. Als het nu avond geworden was, kwam zeker rijk man van Arimathaea, met name Joseph, die ook zelf een leerling van .lesus was. Deze begaf zich bij Pilatus, en verzocht liet lig-chaam van Jesus. Toen gebood Pilatus, het ligchaam te geven. En Joseph nam het ligchaam, wond het in zuiver lijn lijnwaad, en legde het ineen nieuw graf, hetwelk hij in de rots had doen uithouwen. En hij wentelde eenen grooten steen tegen den ingang van het graf, en ging henen. En er was aldaar Maria Magdalena, en de andere Maria; en zij zaten tegenover het graf.
Hier wordt: Zuiver miju hart (bladz. 19) gebeden , de zegen gevraagd , wierook aangedragen zonder
44
PALMZONDAG. — MISSE.
licht, en het. boek bewierookt. Er wordt niet gezegd: De Heer zij met u; ook teekent de Priester of de Diakeu noch het boek, noch zich zei ven; en het volgende wordt op den Evangclietoon gezongen. Bij het einde er van, kust de priester het boek en wordt hij bewierookt. Dit alles wordt ook bij de andere Passirn in acht genomen, behalve op Goeden Vrijdag.
Des anderen daags nu, die na de voorbereiding volgt, kwamen de overpriesters en phariseën tot Pi-latus, en zeiden: Heer! wij herinneren ons, dat die verleider, toen hij nog leefde, gezegd heeft; Ik zal na drie dagen verrijzen. Gebie l dus, dat het, graf tot, den derden dag bewaakt worde, opdat niet welligt zijne discipelen komen, en hom stelen, en aan het volk zeggen: Hij is van de dooden verrezen: en de laatste dwaling zal erger zijn, dan de eerste. Pilatus zeide tot hen: Gij hebt eene wacht, gaat, en bewaakt het, gelijk gij goedvindt. Zij gingen dan het graf met wachters bezetten, en den steen verzegelen.
Offertorium. Ps. LXVIII.
Versmaadheid en ellende heeft mijn hart gevreesd; ik wachtte of iemand met mij mede treuren zou; maar die was er niet; naar iemand die mij troosten mogt heb ik gezocht, maar dien niet gevonden; ook gaven zij mij gal tot spijs, en in mijnen dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven.
STIL GEBED.
Vergun, bidden wij. Heer, dat de voor de oogen uwer majesteit opgedragen offergave ons èn de genade
45
40 PALMZONDAG* - MISSE.
van godvruchtigheid venverve èn het gewin der zalige eeuwigheid doe erlangen. Door onzen Heer J. C. enz.
Communie.
Vader! indien deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij ik hom drinke, uw wil geschiede!
NACOMMUN1E.
Dat, Heer, door de uitwerking van dit geheim onze zonden gezuiverd en onze regtmatige verlangens vervuld worden. Door onzen Heer J. G. enz.
In die H. Missen, waarvóór de palmwijding niet geschiedt, wordt, als laatste Evangelie, dat der palmwijding gebeden. Zie bladz. lü.
MAANDAG DER GOEDE WEEK.
TOELICHTING.
Zegevierend over zijne overwinning is dan de lieer Jesus gisteren Jerusalem binnengegaan, dat is, de baan zijns lijdens ingetreden.
De overwinning wierd wel gevierd, maar de groote strijd moet nog gestreden.
Reeds onmiddellijk na de glorie des Konings van Israël te hebben bezongen, verplaatste de Kerk met de M i s 1 i t u r g i e van Palmzondag ons in bet midden der bittere smarten, welke de Heiland voor ons ging verduren. Bij den Introïtus, den Tractus, de Passie enz. zagen wij de ganscbe menigte der folteringen voor oogen, welke de barmhartige Jesus niet te veel of te geweldig achtte, om er onzer zielen zaligheid mede te bewerken. Ach, prijs gegeven aan den haat en de beschimping zijner vijanden; nedergeworpen onder liet gewigt onzer zonden; overstelpt van angst; roepende om
4S
eenen. vertrooster; stervende, gedood en begraven; ald\is rees het beeld van den mensch geworden Zoon Gods, den Man der smarten, voor onzen geest, wanneer wij gisteren de gebeden der H. Misse godvruchtig hebben gevolgd.
En, door den Apostel vermaand, om in ons hetzelfde te gevoelen, wat ook (.1 irislus Jesus, baden we, dat zooveel lijden onze wederverzoening met God mogte uitwerken, en ons aansporen om het geduld des Heeren na te volgen in onze kwellingen op aaide. Bij de herinnering aan het gezamolijke lijden des Heeren, smeekten wij alzoo om de volheid van deszelfs vrucht, liefde tot en gelijkvormigheid aan Jesus.
Heden en de twee volgende dagen hebben geene buitengewone plegtighedeu plaats. De Kerk wil er toe bijdragen, dat wij de overweging van Jesus' lijden op eeue naar onze mensche-lijke zwakheid berekende en voor ons zieleheil meest voordeelige wijze kunnen doen. Vertee-dering, rouwmoedigheid, dank en wederliefde, weet zij, zullen te beter worden opgewekt, wanneer zij van het lijden liaars Bruidegoms — dat onmetelijke veld van betrachting bij afwisseling verschillende gezigtspunten opent.
49
Indo daad, de bereidwilligheid waarmee Gods eeuwige Zoon, uit diepe ontferming over ons, zich stelt als het verzoenende Offer; de woede zijner vijanden tegen dat onschuldige Lam; de veelsoortigheid en het felle zijner smarten; de onuitputtelijke genadeschat voor ons verdiend : zijn dat alle geene dierbare beschouwingen , waarvan iedere in staat is, onze harten te bewegen en in vurige wederliefde te ontsteken ?
Nu, trapsgewijze zal de Kerk ons tot die verschillende tafereelen binnenleiden; en ons plaatsend als aan den ingang van 's Heeren lijdensweg, wijst zij heden in H. Misse aan , wat den Zaligmaker der wereld aan hei kruis heeft kunnen doen sterven.
1. Van zijnen kant was dat zijne zich daartoe aanbiedende liefde. Ingaande in de wereld, had Hij tot zijnen Vader gesproken; Brand- en slagtoffers behaagden U niet, maar mij hebt Gij een ligchaam aangetrokken ; toen h eb ik gesproken: Zie ik kom. Aan het hoofd des hoeks staat er van mij geschreven: dat ik doe, o God! uwen wil (Ps. XXXIX. Ilebr. X). En hoe goedwillig biedt Hij zich nu ten offer aan, nadat Hij in dat ligchaam verschenen, en zijn uur gekomen was! Hij spreekt
4
50
niet tegen; treedt niet achterwaarts; geeft zijn ligchaam over aan die het slaan, en zijne wangen aan die hem plukken. Hij keert zijn aangezigt niet af van die het bespuwen, maar stelt het, onbewegelijk als eene rots, bloot aan slagen en beschimping (Epistel).
Hij is het zelf, die over zijn aanstaande lijden, als zoude het Hem niet vreeselijk zijn dat te ondergaan, gewaagt, en het tot aan het einde toe overschouwt: Hij spreekt tot zijnen verrader, met wiens onzalig bedrijf het aanstonds aanvangen, en van zijne begrafenis, waarmee het, om dus te spreken, eindigen zou (Evangelie).
En was het weinig, dat Gods Zoon zich al-zoo heeft overgegeven? O, bedenken wij slechts, hoe Hij niets behoefde te verduren voor eigene schulden. Hij is de onschuld zelve. Met een iegelijk durft Hij in het regt optreden. Wie Hem veroordeele, Hij toch zal niet beschaamd, maar (door God zijnen Vader) geregtvaardigd worden (Epistel). En toch, ofschoon op Hem, als op den schuldige aan menig misdrijf, al de straffen onzer zonden zullen nederkomen. Hij spreekt niet tegen, treedt niet achterwaarts.
5]
O nooit volprezen Zaligmaker! Nooit genoeg beminde Jesus! Hoe goedwillig gaaft Gij U zeiven in den dood! Hoe bemindet Gij onze zielen! Hoe verwon de kracht der goddelijke liefde op de bangheid uwer menschelijke ziel! Gij zijt God en mensch beide. Ais mensch ge-voeldet Gij vreeze tegen pijnen, benaanwdheden en den dood, en tegelijk werdt Gij, door de kennis nwer goddelijke alwetendheid, tevoren en ieder oogenblik, van de zee der smarten overstort, waarin Gij onze misdaden gingt verdelgen. Gij gevoeldet dan ook uwe mensch beid onder dat gewigt bezwijken: zij roept om hulp van boven; zij bidt den Vader, dat IIij de woede uwer vijanden niet. tot het uiterste wille toelaten (Introitus), en verlangt door goddelijke kracht te worden gesteund, om den wil Gods te kunnen volbrengen (Offert).
Aldus den Zoon van God, om de wille onzer misdaden, in lijdensangst aanschouwende, slaan we het oog in ons geweten neer. Zouden wij, van onze schuldigheid voor God doordrongen, de straffen zijner geregtigheid niet dnch-ten'? Ach wij, indien ons vergolden werd, naar hetgeen we misdreven!.,. Allerootmoedigst (') verheffen we daarom onze stem lot
Bij het laatste vers vau (kn ïraclus knie!t de Piiester neJer.
52
God, dat Hij ons niet naar onze zonden wille vergelden, maar genadig zijn (Tractus). En wel beseffende, dat wij aan den pligt der boete niet kunnen of mogen ontheven worden, en dus pijnlijkheden, kwellingen en beproevingen in deze wereld hebben te verduren tot uitwissching onzer ongeregtig-heden, zoo weten we tevens, dat wij, indien Gods hulp niet tusschenkwam, aan lijdzaamheid zouden te kort schieten ; en wij roepen dan ook om bijstand van boven, bidden, dat ook aan ons de kracht om tegenheden bereidwillig te dragen gegeven worde, en wel door de verdiensten des lijdens van Gods eeniggeboren' Zoon (Gebed).
Aan ééne zaak vooral behooren wij altoos te denken, dat wij meerdere vrucht uit Jesus' aanbiddelijk lijden trekken, dan enkel de vei-giffenis onzer zonden. Hij heeft ook geleden, opdat wij zijne voetstappen zouden volgen (IPetr. II, 21). Alzoo, de heden gedane overweging, dat de barmhartige Jesus zich geheel ten beste gaf voor ons, zich bereidwillig tot alles toonde uit grenzelooze liefde tot ons, heeft dit in ons uit te werken, dat ook wij ons offervaardig, uit wederliefde, be-toonen aan Hem.
53
En ziet, wij hebben een stichtend voorbeeld vóór ons. Als vertegenwoordigster dier trouwe zielen, welke, na door het bloed des Verlossers te zijn rein gewasschen. bereid zijn, weder-keerig iets ten offer te brengen aan of om Jesus, vinden wij Maria Magdalena aan 's Heeren voeten, met een liart vol dankbare liefdevoor de vroeger ontvangene vergiffenis barer zonden, om Hem te offeren, wat zij kostelijks beeft en voor dezen oogenblik geschikt geven kan; zij giet over zijn hoofd (en zijne voeten) uit eenen balsem van zeer hoogen prijs (Evangelie).
En wij bidden alweder, dat zulk een goddelijke ijver in ons kome, en wij ons alzoo over de deelname aan de vrucht van Jesus' lijden mogen verheugen (Na co mm.).
2. Van den kant der menschen, ten andere, was het de hand der beulen, welke .lesus, het gewillige Offerlam, aan het kruis heeft geklonken. Het tafereel van 's Heeren lijden, zooals bet in de kerkelijke Missegebeden dezer week voorgehangen wordt, moet dag aan dag nog in aanschouwelijkheid toenemen; en het zal ons nog levendig beschreven worden, wat de zachtmoedige Verlosser
' O
gruwzaams van zijne vijanden te verduren had. Maar reeds heden hooren wij den verrader
54
noemen; zien wij Judas, met den Heer en de overige discipelen, in hetzelfde huis te Bethanië (Evangelie), van waar hij aanstonds regt-streeks tot de overpriesters uitgaan zal, om zijnen Meester te verkoopen (1). Hij, de verrader, vertegenwoordigt teregt allen, die de handen aan Jesus hebben geslagen; hij lieel't van allen de grootste zonde (Joës XIX, 11); hij was aller hoofdman, hitste hunne woede aan, versterkte hunnen moed, wees den weg naar 's Heeren bidplaats,, en met zijn verraderlijken kus begon al de razernij van Jesus' vijanden tegen Hem los te branden.
liet uur is nu niet verre meer af, dat het Zoenoffer der wereld, door zijne eigene liefde en door den haat zijns volks zal worden geslagt; en daarom doet de Kerk, na eene opwekking tot verootmoediging, de in deze treurdagen zoo passende stemming: Vernedert uwe hoofden voor God, aan het einde der 11. Misse ons nog eens bidden: dat w ij, de weldaden der verlossin g g a a n-de vieren, ons verblijden mogen in de deelname barer vrucht (Slotgebed).
Marc. XIV, 2—10. Passie van Dingsdag der Goede Week, aan het begin.
55
MAANDAG DER GOEDE WEEK.
Introitus Ps. XXXIV.
Oordeel, Heere, die mij kwaad doen, versla die mij bestrijden; grijp wapenen en schild, en sta op om mij te helpen, Heere, mijne kracht en mijn heil,
Ps. Werp eene spies uit, en rigt die tegen mijne vervolgers; zeg aan mijne ziel: Ik hen uw heil.
Oordeel, Heere, die mij kwaad doen, versla die mij bestrijden; grijp wapenen en schild, en sta op om mij te helpen, Heere, mijne kracht en mijn heil.
GEBED.
Geef, bidden wij, almagtige God, dat wij, die on-der zoo menige tegenheden uit onze broosheid bezwijken, door tusschenkomst des lijdens van uwen eenig-geboren' Zoon mogen gesterkt worden. Die met U leeft, en heerscht, enz.
ANDER GEBED.
Voor de Kerk.
Neem, bidden wij. Heer, genadig de gebeden uwer Kerk aan, opdat alle vijandigheden tegen haar ophouden, alle dwalingen worden uitgeroeid, en zij in geruste vrijheid U diene. Door onzen Heer J. C. enz.
Of voor den Paus.
God, Herder en Bestuurder aller geloovigen, zie genadiglijk neder op uwen dienaar N., dien Gij tot Herder uwer Kerk hebt aangesteld; geef hem, bidden
MAANDAG DER GOEDE WEEK.
wij, door woord en voorbeeld hun, wier hoofd hij is, nuttig te zijn, opdat hij, te zamen met de hem toevertrouwde kudde, tot het eeuwige leven gerake. Door onzen Heer J. C. enz.
Les uit den profeet Isaïas. H. L.
In die dagen sprak Isaïas: God de Heere heeft mij het oor geopend: en ik sprak niet. tegen; ik ben niet achterwaarts gegaan (1). Mijn ligchaam heb ik gegeven aan die (mij) slaan, en mijne wangen aan die (mij) plukken: mijn aangezigt heb ik niet afgekeerd van die mij uitschelden en bespuwen. God de Heere is mijn helper, daarom hen ik niet beschaamd geworden; daarom heb ik mijn aangezigt gesteld gelijk allerhardsten steen, en ik weet, dat ik niet zal worden beschaamd gemaakt. Nabij is Hij, die mij regtvaardigt, wie zal mij tegenspreken? Laat ons zamen optreden, wie is mijn tegenstrever'? Hij nadere tot mij. Ziet, God de Heere is mijn helper, wie is het, die mij veroordeelt? Ziet, allen zullen als een kleed verslijten, de mot zal hen afknagen. Wie uwer vreest den Heere, en hoort de stem van zijnen dienstknecht? Die in duisternis gewandeld heeft, en wien licht ontbreekt, hij hope op den naam des Heeren, en steune op zijnen God.
Grad. P s. XXXIV.
Sta op, Heere, en vang aan mij regt te doen in mijne zaak, mijn God en mijn Heere. Werp eene spies uit, en rigt die tegen mijne vervolgers.
(1) „God droeg mij op de meuschen te verlossen, en ik onderwierp mij gewillig, ondanks het daaraan vertonden lijden.quot;
56
MAASDAG DER GOEDE WEEK.
T r a c t u s.
Heere, vergeld ons niet naar onze zonden, die wij hebben gedaan, noch naar onze boosheden. Heere, gedenk onze oude boosheden niet; laat haastig uwe ontfermingen ons voorkomen, want wij zijn maar al te zeer hulpbehoevend geworden ,V'. (Hier knielt men.) Help ons, God, onze Zaligmaker : en om de heerlijkheid van uwen naam, Heere, verlos ons; wees onzer zonden genadig om uwen naam.
Vervolg van het heilig Evangelie volgens Joannes H. XII.
Zes dagen vóór het Pascha kwam Jesus naar Betha-nië, waar Lazarus gestorven was, wien Jesus had opgewekt. Aldaar bereidden zij hem een avondmaal, en Martha diende: en Lazarus was één van degenen, die met hem aanzaten. Daar nam Maria een pond kostbaren balsem van onvervalschten nardus, en zalfde de voeten van Jesus, en droogde zijne voeten af met hare haren; en het huis werd vervuld van den geur des balsems. Toen zeide één van zijne discipelen, Judas Iscarioth, die hem verraden zoude: Waarom is deze balsem niet voor drie honderd tienlingen verkocht, en den armen gegeven'? Dit zeide hij echter, niet dewijl hij zich om de armen bekommerde, maar dewijl hij een dief was, en, daar hij de beurze had, hetgeen daarin gegeven werd, droeg. Jesus nu sprak: Laat haar toe, dat zij dit bewaard hebbe voor den dag mijner begrafenis i Want de armen hebt gij altijd met u, maar mij hebt gij niet altijd. Eene groote schare nu van de Joden vernam, dat hij daar was, en zij
57
maandag dek goede week.
wij, door woord en voorbeeld hun, wier hoofd hij is, nuttig te zyn, opdat hij, te zamen met de hem toevertrouwde kudde, tot liet eeuwige leven gerake. Door onzen Heer J. G. enz.
Les uit den profeet Isaïas. H. L.
In die dagen sprak Isaïas: God de Heere heeft mij het oor geopend: en ik sprak niet tegen; ik ben niet achterwaarts gegaan (1). Mijn ligchaam heb ik gegeven aan die (mij) slaan, en mijne wangen aan die (mij) plukken: mijn aangezigt heb ik niet afgekeerd van die mij uitschelden en bespuwen. God de Heere is mijn helper, daarom ben ik niet beschaamd geworden; daarom heb ik mijn aangezigt gesteld gelijk allerhardsten steen, en ik weet, dat ik niet zal worden beschaamd gemaakt. Nabij is Hij, die mij regtvaardigt, wie zal mij tegenspreken'? Laat ons zamen optreden, wie is mijn tegenstrever'? Hij nadere tot mij. Ziet, God de Heere is mijn helper, wie is het, die mij veroordeelt'? Ziet, allen zullen als een kleed verslijten, de mot zal hen afknagen. Wie uwer vreest den Heere, en hoort de stem van zijnen dienstknecht'? Die in duisternis gewandeld heeft, en wien licht ontbreekt, hij hope op den naam des Heeren, en sieune op zijnen God.
Gr ad. P s. XXXIV.
Sta op, Heere, en vang aan mij regt te doen in mijne zaak, mijn God en mijn Heere. Werp eenc spies uit, en rigt die tegen mijne vervolgers.
(1) „God droeg mij op de meuschen te verlossen, en ik oq-denvierp mij gewillig, ondanks het daaraan verbonden lijden.quot;
56
MAANDAG DER GOEDE WEEK.
Tract us.
Heere, vergeld ons niet naar onze zonden, die wij hebben gedaan, noch naar onze boosheden. Heere, gedenk onze oude boosheden niet; laat haastig uwe ontfermingen ons voorkomen, want wij zijn maar al te zeer hulpbehoevend geworden (Hier knielt men.) Help ons, God, onze Zaligmaker ; en om de heerlijkheid van uwen naam, Heere, verlos ons; wees onzer zonden genadig om uwen naam.
Vervolg van het heilig Evangelie volgens Joannes H. XII.
Zes dagen vóór het Pascha kwam Jesus naar Betha-nië, waar Lazarus gestorven was, wien Jesus had opgewekt. Aldaar bereidden zij hem een avondmaal, en Martha diende: en Lazarus was één van degenen, die met hem aanzaten. Daar nam Maria een pond kostbaren balsem van onvervalscliten nardus, en zalfde de voeten van Jesus, en droogde zijne voeten af met hare haren: en het huis werd vervuld van den geur des balsems. Toen zeide één van zijne discipelen, Judas Iscarioth, die hem verraden zoude: Waarom is deze balsem niet voor drie honderd tienlingen verkocht, en den armen gegeven? Dit zeide hij echter, niet dewijl hij zich om de armen bekommerde, maar dewijl hij een dief was, en, daar hij de beurze had, hetgeen daarin gegeven werd, droeg. Jesus nu sprak: Laat haar toe, dat zij dit bewaard hebbe voor den dag mijner begrafenis! Want de armen hebt gij altijd met 11, maar mij hebt gij niet altijd. Eene groote schare nu van de Joden vernam, dat hij daar was, en zij
57
MAANDAG DEK GOEDE WEEK.
kwamen, niet alleen om Jesus, maar ook om Lazarus te zien, wien hij uit de dooden had opgewekt.
Offert. Ps. CXLII.
Ontruk mij aan mijne vijanden, Heere, tot U hen ik gevlugt; leer mij uwen wil doen, want Gij zijt mijn hod.
STIL GEBED.
Dat de magtige uitwerking dezer offeranden, almag-tige God, ons reinige, om te zuiverder tot derzelver oorsprong te kunnen naderen. Door onzen Heer J. C. enz.
HET ANDER STIL GEBED.
Voor de Kerk.
Bescherm ons. Heer, in de dienst uwer geheimnissen, opdat wij aan hetgeen Godes is ons vasthechten en met ligchaam en ziel U dienen. Door onzen Heer .T. C. enz.
Of voor den Paus.
Word verzoend, hidden wij. Heer, door de opge-dragene oftergaven; en bestuur uwen dienaar N., dien Gij tot Herder uwer Kerk hebt aangesteld, met Hem aanhoudend te beschermen. Door onzen Heer J C. enz.
Comm. P s. XXXIV.
Dat zij beschaamd en bevreesd worden, die zich blijde maken over mijne kwellingen; dat zij met schande en bevreesdheid overdekt worden, die kwaad spreken tegen mij.
ÓS
MAASDAG DKR GOEDE WEEK.
NACOMMUNIE.
Dat, Heer, uwe heilige (geheimen) ons mededeelen een goddelijken ijver, opdat wij over derzelver viering en vrucht ons evenzeer kunnen verblijden. Door onzen Heer J. C. enz.
DE ANDERE NACOMMUNIE.
Voor de Kerk.
Wij bidden, Heer onze God, dat Gij niet zult toelaten, dat onder de gevaren des menschelijken levens bezwijken zij, aan welke Gij vergunt zich in deelname aan goddelijke gaven te verheugen. Door onzen Heer J. C. enz.
Of voor den Paus.
Deze nuttiging van het goddelijk Sakrament, bidden wij. Heer, bescherme ons, en behoude en beveilige altijd uwen dienaar N., dien Gij tot Herder uwer Kerk hebt aangesteld, te zamen met de hem toevertrouwde kudde. Door onzen Heer J. C. enz.
Over het volk. Laat ons bidden.
Verneder uwe hoofden voor God.
GEBED.
Help ons, God ons heil, en geef dat wij blijde geraken tot het vieren der weldaden, waardoor Gij U verwaardigd hebt ons te herstellen. Door onzen Heer J. C. enz.
59
DINGSüAG DER GOEDE WEEK.
TOELICHTING.
Uit het huis van Simon te Bethanië, waar Judas, met wrevel, Maria haren balsem over Jesus' voeten had zien uitstorten, ging de verrader, regtstreeks naar de overpriesters heen, en bedong den prijs, waarvoor hij zijnen Meester in hunne handen zoude overleveren (Passiën).
Als van zelf volgen wij met onzen geest den ongelukkigen Apostel achterna, tot in den vergaderden raad der vijanden van Jesus, ten einde te vernemen, wat daar tegen den onschul-digen Verlosser al beraadslaagd wordt.
Geheel in overeenstemming hiermede brengt de H. Kerk heden onze godsdienstige aandacht over op den toeleg van 's Heeren vijanden. In de Dienst voor dezen dag schijnt als hoofdgedachte door, wat 's Heeren vijanden in blinden haat tegen Hem beraam-den; wat zij vermogten; en tot hoe hoog hunne woede klom.
61
Ziet de ure is gekomen, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden in de handen der zondaren (Matth. XXVI, 45). Deze is hunne ure, en de magt der duisternis (Luc. XXII, 53).
Omdat de Kerk haren Bruidegom zoo vurig lieflieei't, oversehouwt zij in allerijl, met angstige deernis, al hetgeen waarmede men Hem zal kwellen, tot aan het laatste toe: en zij ziet... het kruis. Al dadelijk, bij den aanvang der H. Misse, plaatst zij dat, het gruwzaamste werktuig ter foltering, voor onze oogen (In-troitu s).
Maar hoe kan zij hare kinderen wijzen op liet kruis, zonder te herinneren aan het heil er op bewerkt! Het kruis, waaraan Jesus'vijanden Hem, uit hartstogtelijke woede, vastklonken, is immers de boom des levens! Het booze volk wist niets smadelijkers uit te denken, dan liet kruis: en wij hebben uiets, waarop wij meer moeten roe m e n. 1 [et is het altaar, waarop het Lam geslagtofferd wordt., dat wegneemt de zonden der wereld. Jesus, er aan hangende, roept ons naar den hemel. Zijne wonden, er op ontvangen, genezen ons; zijn bloed, er op vergoten, wascht ons rein van alle zonden; zijn dorst, er op verduurd, verzadigt ons door
62
immer toestroomende genade; zijne, naaktheid versiert ons met het kleed der deugd; zijne genagelde handen ontbinden ons; zijne doorboorde voeten doen ons op het pad der gereg-tigheid wandelen; den geest gevende, blaast Hij ons het leven in, en in zijn geopend hart biedt Hij ons den toegang tot zijne eeuwige liefde. Wij (dan) be hoor en te roemen op het kruis van onzen He ere Je sus Christus, inwien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is; door wien wij behouden en verlost zijn (Introitus).
Onder de profeten des Ouden Verbonds, die over den Zaligmaker voorspelden, waren er, wier smartvolle loopbaan tevens eene afspiegeling van 's Heeren lijden was. Tot deze behoort Jeremias, door den haat des volks ten uiterste vervolgd en verguisd. De boo ze toeleg, zich van dien Gods profeet te ontdoen, wordt heden in de E p i s t e 11 e s beschreven, ten einde wij daaruit zullen opmaken, hoe er in den joodschen raad beraadslaagd wordt, op wat wijze Jesus te vangen en om te brengen. Allersmartelijkst moet zijn dood wezen, opdat de woede der overpriesters en phariseen aldus worde gekoeld; smadelijk, opdat alle gunstige nagedachtenis zijns persoons en zijner werken onder
6:}
het volk worde weggenomen. Hij moet, zoo is het eindbesluit, sterven, en wel aan het kruis: L a a t o n s ho utleggen in z ij n b r o o d (quot;), spreken de vervolgers, en hem uitroeijen ui t h e 11 an d derlevenden, en z ij n n a a m worde niet meer herdacht (Epistel).
Hebben de boozen dat te^en Jesus vermoet ?
O O
,Ta, want Hij was lijdzaam onder hunne handen, als een lam dat ter slagtbank gevoerd wordt, en, onbewust dat het gedood gaat worden, gedwee zich voeren laat (Epistel).
Op nieuw wordt de 1 ij densgeschiedenis des Heeren in haar geheel gelezen, opdat wij te aanschouwelijker, naar volgorde en in bijzonderheden zouden zien, hoe de vervolgers hunne boo ze plannen tegen Jesus hebben kunnen volbrengen, en langs den weg van hoeveel verguizingen, smarten en beschimping zij Hem tot den uitersten smaad — tot het kruis — hebben gebragt (Passie).
Laat ons aandachtig ook de Gebeden me-debidden, welke de H. Kerk van daag aan het altaar opzendt. Welk een diep katholieke zin ligt er in, en hoe schoon volgen zij elkander in altoos klimmende smeeking! Van de eerste
64
goede gedachte des harten af, tot de hoogste uitwerking der genade in de ziel: volmaakte vernieuwing , roepen zij het heil Gods over ons af.
Opdat het lijden des Heeren voor ons niet vruchteloos zij, gelijk het zijnen vijanden zelfs bijdroeg tot hun verderf, moeten wij van goede gezindheid wezen. Heilbegeerig, met schuldgevoel en rouw moeten wij tot Jesus komen. Maar, iedere goede gedachte is uit God; het verlangen naar verzoening is reeds het werk der genade; niemand kan tot Jesus k o-men, tenzij de Vader hem trekke (Joës YI, 44), en de regtvaardigmaking uit de zonde verdienen, dat kunnen wij nooit. Daarom bidden wij vóór alles den almagtigen Vader, dat Hij in ons eene goede stemming brenge, opdat wij de geheimenissen van 's Heeren lijden zóó vieren, dat God ons waardig oordeele, ons vergeving er door te verleenen (Gebed).
Nu, onzeVader zaldengoedengeest
g e v e n h un, dieerHemombidde n (Luc. XI, 13). Van dien vervuld, beginnen wij onze zonden te betreuren; wij beginnen ze te boeten, te bestraffen zooveel in ons is, wij volbrengen er een heilig vasten om; en deze goede gezindheid voeren wij aan voor God, niet als een regt op vergeving, maar opdat Hij hierom te gereed er moge bewogen
65
worden, ons vergiffenis van zonden te schenken (Stil Gebed).
Gods ontferming — want zij is eindeloos groot — onze oude bedorvenheid wegnemende, verstrekke ons tegelijk het voortdurende geneesmiddel , om niet op nieuw te bezwijken in de zonde (Nacomm.).
Zij worde zóó overvloedig over ons, dat zij alle sporen van ondeugd uit ons wegneme, in volkomene nieuwheid ons lierstelle; want zóó groot is de kracht van .Tesus' lijden, dat hel den mensch kan maken tot een geheel nieuw schepsel voor God (SlDtgebed).
DINGSDAG DER GOEDE WEEK.
Introïtus. Gal. VI.
Maar wij behooren te roemen op het kruis van onzen Heere Jesns Christus, in wien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is; door wien wij behouden en verlost zijn.
Ps. LXVI. God ontferme zich onzer, en zegene ons; Hij verlichte zijn aangezigt over ons, en ontferme zich onzer.
Maar wij behooren te roemen op het kruis van onzen Heere Jesus Christus, in wien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is, door wien wij behouden en verlost zijn.
DISGSDAG DER GOEDE WEEK.
GEBED.
Almagtige, eeuwige God, geef ons, dat wij de geheimenissen van 's Heeren lijden zóó vieren, dat wij waardig worden om vergeving te erlangen. Door denzelfden Heer J. C. enz.
Het andere gebed voor de Kerk of voor den Paus als bladz 55.
Les uit den profeet Jeremias. H. XI.
In die dagen sprak Jeremias: Heere, Gij hebt mij opmerkzaam gemaakt, zoodat ik te weten kwame: Gij hebt toen hunnen toeleg mij getoond. Want ik was als een zachtmoedig lam, dat ter slagtbank geleid wordt: en ik bemerkte niet, dat.zij plannen tegen mij beraamden (1), zeggende: Laat ons hout leggen in zijn brood (2), en hem uitroeijen uit het land dei-levenden, en zijn naam worde niet meer herdacht.
(1) „Vuor de Heer mij de booze plannen mijner vijanden bekend maakte, was ik, onnoozel als een lam en niemand kwaad doende, niet kwaaddenkend.quot;
(2) Sommige schriftuitleggers verklaren deze woorden van toeleg tot vergiftiging, door zeker giftig hout onder het brood te mengen. Andere, onder welke vele H. Kerkvaders, houden, dat hier sprake is van kruisiging, en wel profetisch van de kruisiging des Zaligmakers. De Vervolgde Jeremias is het beeld van den lijdenden Christus, die duor den haat zijner vijanden aan het kruis is gestorven. De uitleggers , welke deze laatste meening zijn toegedaan , zetten genoemde woorden om in : Laut ons het kruis leggen op zijn ligchaaui: en zij verwijzen naar Jnës VI, 51, volgg., waar de Heer, van zijn liychaam sprekende, zeide; Ik ten het levende brood, die uit den hemel ben nedergedaald.
66
DINGSDAG DER GOEDE WEEK.
Maar, Heere der heirscharen, Gij, die regtvaardig-oordeelt, en nieren en harten beproeft, laat ik uwe wraakneming over hen aanschouwen; want aan U heb ik mijne zaak bloot gelegd, Heere, mijn God.
Grad. Ps. XXXIV.
Edoch zoolang zij mij kwelden trok ik een haren kleed aan; met vasten vernederde ik mijne ziel, en mijn gebed keerde in mijn boezem weder (Ti. i'. Oordeel, Heere, die my kwaaddoen, versla die mij bestrijden; grijp wapenen en schild, en sta op om mij te helpen.
Passie van onzen Heere Jesus Cliristus volgens Marcus. H. XIV.
07
In dien tijde: Na twee dagen was het paschen , en het feest der ongezuurde brooden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij hem (Jesus) met list zouden vangen, en dooden. Maar zij zeiden: Niet op den feestdag, opdat er niet welligt oproer onder het volk ontsta. En als hij te Bethanië was, in het huis van Simon, den melaatschen, en als hij aanzat, kwam eene vrouw, die eene albasten kruik had met balsem van onvervalschten nardus, van grooten prijs; en de albasten kruik brekende, stortte zij die op zijn hoofd uit. Maar er waren sommigen, die het bij zich zeiven euvel opnamen , en zeiden: Waartoe is die verkwisting des balsems geschied ? Want deze balsem had voor meer, dan drie honderd tienlingen kunnen verkocht, en den armen gegeven worden. En zij waren
(1) „En met bidden was ik van harte en altoos bezig.quot;
DIXGSDAG DEll GOEDE WEEK
CS
gramstorig tegen haar. Maar Jesus sprak: Laat liaar! Waarom valt gij haar lastig? Zij 1 leeft een goed werk aan mij gedaan. Want de armen hebt gij altijd met u, en kunt hun weldoen, wanneer gij wilt; maar mij hebt gij niet altijd. Wat zij konde, heeft zij gedaan; 7,ij is vooraf mijn ligchaam komen balsemen tot de begrafenis. Voorwaar, ik zeg u: Allerwege, waar dit Evangelie in de gansche wereld zal verkondigd worden, zal ook hetgeen deze gedaan heeft, ter barer gedachtenis, vermeld worden. En Judas Iscarioth, één van de twaalven, ging tot de overpriesters, om hem aan hen over te leveren. En zij, bet iioorende, verblijdden zich, en beloofden, hem geld te zullen geven. En hij zocht, boe bij hem te gelegener tijd zoude overleveren. En op den eersten dag der ongezuurde brooden, wanneer men het paaschlam slagtte, zeiden de discipelen tot hem : Waar wilt gij, dat wij gaan, en voor u bereiden, om liet paasehmaal te eten'? En hij zond twee van zijne discipelen, en sprak tot ben: Gaat naar de stad: en u zal een mensch ontmoeten, dragende eene kruik water, volgt dien; en, waar by ingaat, zegt tot den heer des huizes: De Meester zegt: Waar is mijne eetzaal, waar ik het paaschlam mot mijne discipelen eten zalquot;.' En bij zal u aanwijzen eene groote weltoebereide eetzaal, en maakt voor ons aldaar gereed! En zijne discipelen gingen heen, en kwamen in de stad : en zij bevonden, gelijk hij hun gezegd bad, en bereidden het paasehmaal. En als het avond geworden was, kwam hij met de twaalven. En als zij aanzaten, en aten, sprak Jesus : Voorwaar ik zeg u, één uit u, die met mij eet, zal mij verraden. En zij begonnen bedroefd te worden, en,
DISGSDAG DER GOEDE WEEK.
69
één voor één, tot hom te zeggen: Ben ik het? Maar hij sprak tot hen; Eén uit de twaalven, die met mij de hand in den schotel doopt. En de Zoon des men-schen gaat wel heen, gelijk er van hem geschreven staat; maar wee dien mensch, door wien de Zoon des menschen zal verraden worden: het ware dien mensch beter, dat hij niet geboren ware. En als zij aten, nam Jesus het brood, en zegende, en brak het, en gaf het hun, en sprak: Neemt; dit is mijn ligchaam. En hij nam ook den kelk, dankte, en gaf hun denzelven; en zij dronken er allen uit. En hij sprak tol hen: Dit is mijn bloed des Nieuwen Verbonds, hetwelk voor velen zal vergoten worden. Voorwaar, ik zeg u: Ik zal voortaan niet meer drinken van dit gewas des wijn-gaards, tot op dien dag, wanneer ik liet nieuw zal drinken in het rijk Gods (1). En na het eindigen van den lofzang, gingen zij uit naar den Olijfberg. En Jesus sprak tot hen: In dezen nacht zult gij allen aan mij geërgerd worden. Want er staat geschreven: Ik zal den herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden. Doch nadat ik zal verrezen zijn, zal ik u voorgaan naar Galilaea. Maar Petrus zeide tot hem: Al wierden zij allen aan u geërgerd, ik nogtans niet! En Jesus sprak tot hem: Voorwaar, ik zeg u, dat gij heden, in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, mij driemaal zult verloochenen. Maar hij zeide des te meer: Al moest ik tegelijk met u sterven, ik zal u niet verloochenen. En desgelijks zeiden zij ook allen. En zij kwamen in
(1) De noot, bij de passie volgens STatlheus op deze woorden gemaakt, achte men ook hier geschreven. Zie bladz. 3G.
70 DINGSDAG DER GOEDE WEEK'
*
jenen hof, genaamd Gethsemani. En hij sprak tot zijne discipelen: Zit hier neder, terwijl ik bid. En hij nam Petrus, en Jacobus, en Joannes, met zich; en hij begon ontroerd en zeer beangst te worden. En hij sprak tot hen: Mijne ziel is bedroefd, tot den dood toe; verbeidt hier, en waakt! En een weinig voortgegaan zijnde, viel hij op de aarde neder, en bad, dat die ure, zoo het mogelijk ware, van hem mogt voorbijgaan. En hij sprak: Abba, Vader! Alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen kelk van mij weg! Nogtans niet, wat ik wil, maar wat Gij wilt. En hij kwam, en vond hen slapende. En hij sprak tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kondet gij niet één uur waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in bekoring valt! De geest is wel gewillig, maar bet vleesch is zwak. En hij ging wederom heen, en bad, dezelfde woorden sprekende. En als bij terugkeerde, vond hij hen wederom slapende; want hunne oogen waren bezwaard, en zij wisten niet, wat zij hem zouden antwoorden. En hij kwam ten derden male, en sprak tot hen: Slaapt nu, en rust! Het is genoeg; de ure is gekomen: ziet, de Zoon des menschen zal overgeleverd worden in de handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan! Ziet, hij is nabij, die mij verraden zal. En terwijl hij nog sprak, kwam Judas Iscarioth, één van de twaalven , en met hem eene groote schare, met zwaarden en stokken, van wege de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de oudsten. Maar de verrader had hun een teeken gegeven, en gezegd: Dien ik kussen zal, die is het; grijpt hem, en leidt hem veilig' henen ! En als hij gekomen was, trad hij terstond tot hem, en zeide: Wees gegroet. Rabbi! en
DINGSDAG DEE GOEDE WEEK.
71
kuste hem. En zij sloegen de handen aan hem, en grepen hem. Maar één van die daar stonden, trok het zwaard, en sloeg den dienstknecht des hoogepries-ters, en hieuw zijn oor af. En Jesus nam het woord op, en sprak tot hen: Als tegen eenen moordenaar zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, om mij te vangen. Dagelijks was ik hij u, leerende in den tempel, en gij hebt mij niet gegrepen. Maar dat de Schrift vervuld worde. Toen verlieten hem zijne discipelen, en vlugtten allen. Doch zeker jongeling volgde hem, hebbende een lijnwaad om het naakte lijf geslagen ; en zij grepen dien. Maar hij, het lijnwaad van zich werpende, vlugtte naakt van hen. En zij leidden Jesus tot den hoogepriester: en aldaar verzamelden zich alle de priesters, en de schriftgeleerden, en de oudsten. Maar Petrus volgde hem van verre, tot binnen in het voorhof des hoogepriesters; en hij zat neder bij de dienaren, en warmde zich bij het vuur. De overpriesters nu, en de geheele raad, zochten getuigenis tegen Jesus, om hem ter dood te brengen; en zij vonden niets. Want velen spraken valsche getuigenis tegen hem, maar de getuigenissen waren niet overeenstemmende. En eenigen, opstaande, bragten valsche getuigenis tegen hem in, zeggende: Wij hebben hem hooren zeggen: Ik wil dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen eenen anderen , niet met handen gemaakt, opbouwen. Ook hunne getuigenis was niet overeenstemmende. En de hoogepriester in het midden opstaande, vraagde Jesus, en zeide: Antwoordt gij niets op hetgeen door dezen u wordt aangetijgd? Maar hij zweeg, en ant-
DINGSDAG DER. GOEDE WEEK.
72
woordde niets. Wederom vraagde hem de hoogepries-ter, en zeide tot hem: Zijt gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods'? En Jesus sprak tot hem; Ik ben het! En gij zult den Zoon des menschen zien, zittende aan de regterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels. Maar de hoogepries-ter scheurde zijne kleederen, en zeide; quot;Waartoe verlangen wij nog getuigenquot;? Gij hebt de godslastering gehoord; wat dunkt u'? En zij allen oordeelden hein, des doods schuldig te zijn. En sommigen begonnen hem te bespuwen, en zijn aangezigt bedekt hebbende, hem met vuisten te slaan, en tot hem te zeggen; Profeteer! Ook de dienaars gaven hem kaakslagen. En als Petrus beneden in het voorhof was, kwam eene van de dienstmaagden des hoogepriesters; en als zij Petrus zag zich warmende, zeide zij, hem aanziende; Ook gij waart bij Jesus den Nazarener. Maar hij loochende het, zeggende; Ik ken hem niet, en weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten, vóór het voorhof; en de haan kraaide. En de dienstmaagd, als zij hem wederom zag, begon tot de omstanders te zeggen; Deze is één van hen. Maar hij loochende het andermaal. En een weinig daarna, zeiden zij, die daar stonden, wederom tot Petrus; Gij zijt waarlijk één van hen; want gij zijt ook een Galilaeër. Maar hij begon zich te vervloeken en te zweren; Ik ken lt;lien mensch niet, van wien gij spreekt. En terstond kraaide de haan ten tweeden male. En Petrus werd het woord indachtig, hetwelk Jesus tot hem gesproken had; Eer de haan tweemaal zal gekraaid hebben, zult gij mij driemaal verloochenen. En hij begon te
DINGSDAG DER GOEDE WEEK.
73
weenen. En terstond, des morgens vroeg, hielden de overpriesters raad met de oudsten, en de schriftgeleerden , en den geheelen Raad; en J esus gebonden hebbende, leidden zij hem weg, en leverden hem over aan Pilatus. En Pilatus ondervraagde hem: Zijt gij de Koning der Joden'? Maar hij antwoordde, en sprak tot hem: Gij zegt het! En de overpriesters beschuldigden hem veel. Maar Pilatus vraagde hem andermaal, en zeide: Antwoordt gij nietsquot;? Zie, hoe zwaar zij u beschuldigen! Doch Jesus antwoordde niets meer, zoodat Pilatus zich verwonderde. Op den feestdag nu was hij gewoon, hun éénen der gevangenen vrij te geven, wien zij ook raogten begeeren. En er was een, Barabbas genaamd, met oproerigen gevangen, die in het oproer eenen doodslag had begaan. En als de schare opgekomen was, begon zij te verzoeken, hetgeen hij altijd voor hen gedaan had. Maar Pilatus antwoordde hun, en zeide; Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden vrij geve ? Want hij wist dat de overpriesters hem uit nijd hadden overgeleverd. Maar de overpriesters hitsten de schare op, dat hij hun liever Barabbas mogt vrij geven. Maar Pilatus antwoordde hun wederom, en zeide tot hen; Wat wilt gij dan, dat ik met den Koning der Joden doe? Zij schreeuwden nu andermaal: Kruisig hem! Doch Pilatus zeide tot hen: Wat kwaad heeft hij dan gedaan? Maar zij schreeuwden te luider: Kruisig hem ! Pilatus nu, willende het volk voldoen, gaf hun Barabbas vrij, maar Jesus, nadat hij gegeeseld was, leverde hij over om gekruisigd te worden. En de krijgsknechten leidden hem in het voorhof van het regthuis,
DINGSDAG DER GOEDE WEER.
en riepen de gansche krijgsbende zamen; en zij deden h
hem een purper kleed aan, en vlochten eene kroon [:
van doornen, en zetleden hem die op; en zij begon- g
nen hem te begroeten: Wees gegroet. Koning der jj
Joden! En zij sloegen hem op het hoofd met eenen ^
rietstok, en bespuwden hem, en nederknielende, n
aanbaden zij hem. En nadat zij hem beschimpt had- n
den, trokken zij hem het purper gewaad uit, en 1,
deden hem zijne kleederen aan, en leidden hem weg, v
om hem te kruisigen. En zij dwongen eenen voorbij- (]
gaande, Simon van Gyrene, die van eene landhoeve j kwam, den vader van Alexander en van Rufus, om ^ e
zijn kruis te dragen. En zij voerden hem naar de ^
plaats Golgotha, hetwelk vertolkt is; de plaats der c
doodshoofden. En zij gaven hem wijn, met mirre s
gemengd, te drinken; maar hij nam niet. En als zij e
hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleede- t
ren, werpende daarover het lot, wat elk zoude ne- |
men. Het was nu de derde ure: en zij kruisigden i
hem. En het opschrift van zijne beschuldiging was i geschreven: de Koning df.r Joden. En met hem kruisigden zij twee moordenaars, een' aan zijne reg-ter-, en den ander' aan zijne linkerzijde. En de Schrift werd vervuld, welke zegt: En hij is onder de boos
wichten gerekend. En die voorbijgingen, lasterden hem, schuddende hunne hoofden, en zeggende :
Welaan, gij, die den tempel Gods afbreekt, en in drie dagen weder opbouwt, verlos u zeiven, en kom af van het kruis! Desgelijks ook de overpriesters,
met de schriftgeleerden, zeiden, al schimpende, tot elkander: Anderen heeft hij verlost, zich zeiven kan \
74
DINGSDAG DER GOEDE WEEK,
hij niet verlossen; dat de Christus, de Koning van Israël, nu nfkorne van het kruis, opdat wij zien, en gelooven! Ook zij, die met hem gekruisigd waren, beschimpten hem. En als het de zesde ure was, kwam er duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe. En ter negender ure riep Jesus met luider stemme, en sprak: Eloï, Eloï! lamma sa-haclitani? hetgeen vertolkt is; Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? En sommigen van die daarbij stonden, dithoorende, zeiden; Ziet, hij roept Elias. Maar er liep één, en vulde eene spons met edik, en stak die op een riet, en gul' hem te drinken, zeggende; Wacht, laat ons zien, of Elias kome, om hem af te nemen. Maar Jesus riep met luider stemme en gaf den geest. (Hier knielt en houdt men eenige oogenbükken rusi). En het voorhangsel van den tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden. De hoofdman nu, die tegenover stond, ziende, dat 1 lij, aldus roepende, den geest had gegeven, zeide; Deze mensch was waarlijk Gods Zoonl En er waren ook vrouwen, van verre aanschouwende, onder welke was Maria Magdalena , en Maria, de moeder van Jacobus den jongeren en van Josepli, en Salome; welke ook, toen hij in Galilaea was, hem gevolgd waren, en hem gediend hadden; en vele anderen, welke met hem almede opgegaan waren naar Jerusalem.
Het volgende wordt op den Evangelietoon gezongen, en overigens geschiedt alles, als boven, bladz. 44.
En als het reeds avond geworden was; want het was de dag der voorbereiding, dat is, de vóór-sabbat:
75
D1KGSDAG DER GOEDE WEEK.
kwam Joseph van Arimathaea, een aanzienlijk raadsheer, die ook zelf het rijk Gods was verwachtende; en vrijmoedig ingaande tot Pilatus , verzocht het lig-chaam van Jesus. Maar Pilatus verwonderde zich, dat hij alreeds gestorven ware. En don hoofdman tot zich geroepen hebbende, vraagde hij hem, of hij reeds gestorven was. En als hij het van den hoofdman vernomenhad, gaf hij hetligchaam aan Joseph. Joseph nu, fijn lijnwaad gekocht hebbende, nam hem af, en wond hem in het lijnwaad, en legde hem in een graf, hetwelk in eeno steenrots uitgehouwen was; en hij wentelde eenen steen tegen den ingang van het graf.
Offert. Ps. CXXXIX.
Bewaar mij, Heere, uit de hand des zondaars, en ontruk mij aan boosdoende monschen.
STIL GEBED.
Dat deze offeranden, bidden wij. Heer, ons te ge-reeder herstellen, daar zij met een heilzaam vasten gepaard gaan. Door onzen Heer J. C. enz.
Het andere stil gebed voor de Kerk of voor deu Paus als bladz. 58.
Comm. Ps. LXVIII (I).
Die in de poorten zaten spitsten zich tegen mij; en die wijn dronken zongen liederen op mij; ik ech-
70
DINGSDAG DER GOEDE WEEK.
ter (deed) mijn gehed tot U, o Heere: Er is een tijd des welbehagens, God, in de menigvuldigheid uwer ontferming.
NAGOMMUNIE.
Dat, door uwe heiligmakende gaven, almagtige God, èn onze bedorvenheid genezen worde, èn ons voortdurend geneesmiddelen toevloeyen. Door onzen Heer J. G. enz.
De andere nacommunie voor de Kerk of voor den Paus als bladz. 59.
Over liet volk. Laat ons bidden.
Vernedert uwe hoofden voor God.
GEBED.
77
Uwe barmhartigheid, o God, zuivere ons van allo heimelijke verkeerdheid, en make ons tol heilige nieuwheid bekwaam. Door onzen Heer J. G. enz.
ijver voor uw huh verteerd, op den Zaligmaker toegepast, bij de uitdrijving der verkoopers uit den tempel (Joes If, 17). Ook vs. 22: 7jij hebben mij gal tot spjs gegeveny en in mijnen dorst hebben zij mij edik ie drinken gegeven, werd, naar aanduiding van Joës XIX, 28, 29, aan Jesus, op het kruis, vervuld. De geheele Psalm bevat de verteederendste beschrijving van des Zaligmakers lijden: hoe Hij, met al te groote [dwaze) liefde ons beminnende, onze misdrijven op zich nam; om dier wille met spol cn beschimping werd overladen; om zijnen ijver voor de dienst van God den haat des volks heeft ingeoogst. Onwrikbaar nogtans is zijn vertrouwen dat eens redding komen zal: die bidt Hij van zijnen Vader af, en over zijne vijanden de regt-matige straf hunner boosheid.
E it
WOENSDAG DER GOEDE WEEK. d
b
O*
____o
v
s
v
toelichting.
la
Gij zult voorzeker, Beminde Lezer, als gij Ir
de toelichtingen, welke wij bij de vorige dagen O]
plaatsten, niet vlugtig gelezen, maar geloovig tc
overwogen hebt, iets meer dan voorheen ge- \v
proefd hebben van de verhevene schoonheid vi
der plegtigheden, waaronder wij het geheim on- v(
zer verlossing in de Goede Week mogen vieren. bi
Schenkt gij eenige oplettendheid ook aan de I e Misliturgie van heden, dan zult gij bevinden, dat zij in waarheid een tafereel is vol
Met een paar wondeijuist toepasselijke woor- g(
den van den Apostel kunnen wij in ééns den zê
ganschen inhoud er van aangeven. Die woor- vt
den zijn: Wij zien Jesus om het onder- o
gaan van den dood met heerlijkheid v(
en eere gekroond (Hebr. II, 9). m
79
De Passie, de Introitus en de beide Epistellessen maken te zamen eene voortreffelijke schilderij uit, voorstellende het geheele droevige lijden van den lieer als hoofddenkbeeld dezer dagen, en tegelijk eene drievoudige glorie, welke Jesus door zijn lijden en dood verdiend beeft, eerst voor zijne men-schel ijk e natuur, vervolgens over zijne vijanden, ten derde in zijne verlosten.
Jesus lijdt en sterft (Passie), maar langs de ladder des kruisos klimt Hij, in zijn mensche-lijk ligchaam, tot de heerlijkheid des Vaders op (Introitus); tegen al zijne vijanden vertoont Hij zijnen toorn, en stort zijne geregte wraak over hen uit (Epistel Is. LXII); en vreedzaam heerscht Hij in het zich, door de verdiensten van zijn bloed, immer meer uitbreidend rijk zijner Kerk op aarde (Epistel Is. LUI).
Merken wij even in het voorbijgaan op, hoe volledin de li. Kerk hare kinderen omtrent bet geheim der verlossing onderwijst, op hetzelfde uur, dat zij hen om de vruchten der verlossing doet smeek en. In de daad; Uit ons bidden weet men ons geloof. Hoe verrukkelijk schoon toch zijn inhoud en za-menstel onzer heilige kerkgebruiken! Wie kan
80
ze gemaakt hebben, tenzij de H. Geest! In waarheid, alwie geen genoegen neemt, uit de boeken der godgeleerden onze H. Godsdienst te weten, en toch van harte begeert met haar bekend te zijn; hij sla gerust een behagelijker weg in, en poge iets van hare Liturgie te doorgronden. Alles, daarin, is vol zin en uit-
O 1
drukking. Daarin stelt de Kerk de waarheid voor, niet in form uien, maar in kleuren. Daarin veraanschomvelijkt zij de verhevens te geheimen, en wat verleden of toekomst betrekking heeft op 'smenschen heil, dat legt zij in tegenwoordige handeling ons voor oogen.
Zóu boeit zij de zinnen, onderrigt zij den geest, verrukt zij het hart, verteedert zij het gemoed, en bekeert zij zielen!
knie gebogen worde!
81
De heerlijkheid, welke de Zoon Gods van alle eeuwigheid bij den Vader had, deze heeft Hij door zijn lijden verdiend voor zijne mensche-lijke natuur. Toen Hij tot zijnen Vader bad; Ik heb het werk volbragt, hetwelk Gij mij gegeven hebt, om te doen. En nu, verheerlijk Gij, Vader! mij bij IJ zeiven met de heerlijkheid, welke ik, eer de wereldwas, bij U gehad h e b (Joës XVII, 4, 5), toen bad Hij voor zijne menschheid.
In d.en naam van Jesus, dat is, in den naam, dien Gods eeuwige Zoon ontving toen Hij mens oh werd, moet alle knie gebogen worden. Als God en mensch beide is de Heer Jesus in de heerlijkheid van God den Vader, zit Hij aan de regterhand der kracht Gods in het allerhoogste. Gelijk in Jesus Christus de goddelijke en menschelijke natuur vereenigd zijn in één goddelijk Persoon; alzoo zijn ook de goddelijke en menschelijke natuur in ééne goddelijke heerlijkheid gezeten. En waarom? Omdat Hij zich vernederd heeft, daarom heeft God Hem verheven (Introïtus).
2. De eerste E pistelies is een stuk van hooge dichterlijke vervoering, voorstellende den Verlosser in zamenspraak met een koor, hetwelk Hem, voorttrekkende in de menigvuldigheid zijner sterkte, ontmoot,
82
op het oogenblik, dat Hij, na het geheeie leger' zijner vijanden onder zijne geduchte wraak te hebben verplet, van daar, als uit eene slag-ting, wederkeert.
Het koor.
Wie is deze, die van Edom komt, met besprenkelde k 1 e e d e r e n van Bosra? Hij is schoon in zijn gewaad, voorttrekkende in de menigvuldigheid zijner sterkte.
De Verlosser.
_
Ik, die geregtigheid spreek, en voorvechter ben tot behoud.
Het koor.
(Indien Gij komt tot behoud) Waarom is dan uw kleed rood, en zijn uwe kleederen, als van die in den wijnperskelder treden?
De Verlosser.
De wijnpers heb ik alleen getreden, en van de volken is niemand met mij; ik heb hen vertreden in mijne verbolgenheid, en vertrapt in mijne gramschap, en hun bloed is op mijne kleederen g e s p a t, en alm ij ne k 1 e e d e r e n heb ik besmeurd. Want de dag der
S3
wrake is in m ij n hart, en het j a a r mijner verlossing is gekomen enz.
Neen, niet straffeloos zouden de ondankbare Joden hunnen Messias verwerpen en verguizen. Hij leed voor het heil der wereld: maar, dat, zij, in verblinde woede, Hem deden lijden, was tot hunne verwerping. Zijn bloed hebben zij zelve afgeroepen over zich en hunne kinderen: en ach! niet lang nadat de Heer ten hemel geklommen was, is Hij tegen dat schuldige volk opgestaan in zijne wraak, en heeft het verpletterd in zijne verbolgenheid.
Ook alle volken der aarde zullen eens zijne schrikbare majesteit zien, en zal Hij straf geven aan de boozen. Van den hemel zal Hij eens wederkomen, om de geheele wereld te oor-deelen. De glorie van dat regtersambt, ook die heeft de Heer Jesus zich verworven, doordien Hij gekomen is de wereld te verlossen. De Vader oordeelt n i e m a n d, m a a r h e e f t. alle oordeel aan den Zoon gegeven.... en heeft hem magt gegeven, oordeel te houden, omdat hij de Zoon des menschen is (Joës V, 22, 27).
Op dien dag der algemeene vergelding zal Hij schoon zijn in zijn gewaad, dat is, omkleed met goddelijken luister. Hij zal v o o r t-
M
Irekken in de menigvuldigheid zijner sterkte, dat is, zij zullen den Zoon des menschen zien, komende op de wolken des hemels, met g r o o t e m a g t en heerlijkheid (Matth. XXIV, 30). Ook zal Hij dan liet uitzigt hebben van degenen, die r o o d gever w d zijn door het treden der wijnpers, dat is. Hij zal de teekenen zijns bloedigen lijdens vóór en aan zich dragen; voorafgegaan door zijn kruis, zal Hij ten oordeel komen, zigtbaar, in zijn menschelijk lig-chaam, waarin Hij de teekenen zijner wonden heeft behouden: zijne vijanden zullen 7. i eii w ien zij doorstoken he 1)ben (Zach. XII, 10. Joes XIX, 37).
O, bidden wij vurig met de Kerk mede, dat liever het geweten ons kastijde, dan eenmaal de vergramde Regter, Jesus Christus: dat wij over onze afwijkingen aanhoudend bitterheid gevoelen mogen, opdat wij baar, eer het oordeel komt, ja heden, betreuren , e n d o o r h e 11 ij d e n v a n G o d s e e n i g-
eb oren Zoon van alle schuldenen straffen w o r d e n v e r l o s t (Gebed ).
3. Nu volgt, als tweede E pis te lies, dat wonderbaar treffend gedeelte uit Isaïas — hoofdstuk LUI — hetwelk de H. Vaders noemen: het Evangelie des profeets.
85
Meer dan zeven honderd jaar vóór Christus' geboorte verkondigde hij in Jerusalem, wat er de Verlosser eenmaal lijden zou, zóó aanschouwelijk en uitvoerig, als verhaalde hij, als ooggetuige, wat hij had zien gebeuren; zóó feeder, dat zijne lijdensbeschrijving des Heeren verteedering opwekt in het geloovig gemoed. Men zou het genoemde hoofdstuk, zegt een geleerd schriftuitlegger, tot opschrift mogen geven: Passie van onzen He ere Jesus Christusvolgenslsaïas: want alle 's Heeren smarten: zijne veroordeeling, versmading, beschimping, kruisgezellen, dood en begrafenis; zijne wonderbare standvastigheid, zachtmoedigheid en liefde; de oorzaak van zijn lijden: onze zonden, die Hij, uit liefde tot ons, op zich nam uit te delgen: dat alles staat er met levendige trekken in vermeld.
Maar ook lezen wij daarin eene derde glorie van zijn lijden. Welke nog?
Van vs. 9 af: En Hij zal de goddeloo-zen enz. bespreekt de Epistel les de belooning, welke de Vader Hem vergolden heeft, omdat hij zijn leven voor de zonden gesteld heeft; namelijk, alle volken, door het geloof en de genade, aan zich te onderwerpen , en door de mededeeling zijner glorie met hen te heerschen in eeuwigheid. Dewijl
sr.
Iiij gearbeid heeft, zal hij zien en ver-, 7 a d i g d av orden: uit den, voor liet heil dei-wereld, ondernomen arbeid, en het daarvoor verduurde lijden zal Hij rijke vruchten plukken; '/iju minnend hart zal verzadigd worden; Hij 7a 1 velen r egt vaar dig maken; Hij zal gewinnen den grooten zielen-oogst, waarnaar Hij gehongerd en gedorst heeft, levende en stervende, en waarvoor Hij uitriep op het kruis: Ik heb dorst.
En de Ep is teil es sluit met het onvergelijkelijk blijk van Jesus'liefde, dat Hij, aan het kruis, voor zijne beulen en kruisigers bad. En '/iet! biddende verwierf Hij alweder, en op den eigen stond, hetgeen Hij zich tot glorie rekent, dat zielen worden gered: Hij verwierf den hoofdman geloof en genade, den moordenaar liet Paradijs.
O, welk een grond van betrouwen voor ons allen, die hebben gezondigd en kwaad voor (lods oogen gedaan, dat wij, rouwmoedig we-derkeerende, genade en vergiffenis zullen verwerven , door de verdiensten van Hem , die de ongeregtigheden van ons allen beeft gedragen!
Ja, wij mogen op Gods ontferming vastelijk betrouwen: en rle Kerk bidt ons, die naar verzoening haken, dat zoet betrouv/en af: Schenk, almagtige God, aan onze
87
•zielen liet vertrouwen, dat Gij door den t ij d e 1 ij k e n dood u w s Zoons ons het eeuwig leven geschonken hebt (Na comm.).
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
Introitus. Philipp. II.
Dat in den naam van Jesus alle knie gebogen worde van hemellingen, aardbewoners en onderaardschen: omdat de Heere gehoorzaam is geworden tot den dood, tot den dood wel des kruises, daarom is de Heere Jesus Christus in de heerlijkheid van God den Vader.
Ps. Cl. Heere, verhoor mijn gebed, en mijn geroep kome tot U.
Dat in den naam van Jesus alle knie gebogen worde van hemellingen, aardbewoners en onderaardschen: omdat de Heere gehoorzaam is geworden tot den dood, tot den dood wel des kruises, daarom is de Heere Jesus Christus in de heerlijkheid van God den Vader.
Laat ons bidden.
Buigen wij de knieën. R. Rigt u op.
GEBED.
Geef, bidden wij, almagtige God, dat wij, die over onze afwijkingen aanhoudend bitterheid gevoelen, door liet lijden van uwen eeniggeborenen Zoon worden verlost. Die met U leeft en heerscht enz.
Iiij gearbeid heeft, zal hij zien en ver-, •/. a d i g d w orden: uit den, voor het heil der wereld, ondernomen arbeid, en het daarvoor verduurde lijden zal Ilij rijke vruchten plukken; zijn minnend hart zal verzadigd worden; Hij zal velen r egt vaardig maken: Hij zal gewinnen den grooten zielen-oogst, waarnaar Hij gehongerd en gedorst hoeft, levende en stervende, en waarvoor Hij uitriep op het kruis: Ik heb dorst.
En de Epistel les sluit met het onvergelijkelijk blijk van Jesus' liefde, dat Hij, aan het kruis, voor zijne beulen en kruisigers bad. En •/iet! biddende verwierf Hij alweder, en op den eigen stond, hetgeen Hij zich tot glorie rekent, dat zielen worden gered: Hij verwierf den hoofdman geloof en genade, den moordenaar het Paradijs.
O, welk een grond van betrouwen voor ons allen, die hebben gezondigd en kwaad voor Gods oogen gedaan, dat wij, rouwmoedig we-derkeerende, genade en vergiffenis zullen verwerven , door de verdiensten van Hem , die de ongeregtigheden van ons allen heeft gedragen!
Ja, wij mogen op Gods ontferming vastelijk betrouwen: en de Kerk bidt ons, die naar verzoening haken, dat zoet betrouwen af: Schenk, alma-gtige God, aan onze
87
zielen het vertrouwen, dat Grij door den tijdelijken dood uws Zoons ons het eeuwig leven geschonken hebt (N a c o m m.).
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
Intro it us. Philipp. II.
Dat in den naam van Jesus alle knie gebogen worde van hemellingen, aardbewoners en onderaardschen; omdat de Heere gehoorzaam is geworden tot den dood, tot den dood wel des kruises, daarom is de Heere Jesus Christus in de heerlijkheid van God den Vader.
Ps. Cl. Heere, verhoor mijn gebed, en mijn geroep kome tot U.
Dat in den naam van Jesus alle knie gebogen worde van hemellingen, aardbewoners en onderaardschen: omdat de Heere gehoorzaam is geworden tot den dood, tot den dood wel des kruises, daarom is de Heere Jesus Christus in de heerlijkheid van God den Vader.
Laat ons bidden.
Buigen wij de knieën, iv. Rigt u op.
GEBED.
Geef, bidden wij, almagtige God, dat wij, die over onze afwijkingen aanhoudend bitterheid gevoelen, door liet lijden van uwen eeniggeborenen Zoon worden verlost. Die met U leeft en heerscht enz.
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
88
Les uit den profeet Isaïas. H. LXII.
Dit spreekt de Heere God; Zegt aan de dochter van Sion: Zie, uw Zaligmaker komt: zie, zijn loon is met hem. Wie is deze, die van Edom komt, met besprenkelde kleederen van Bosra? Hij is schoon in zijn gewaad, voorttrekkende in de menigvuldigheid zijner sterkte. Ik, die geregtigheid spreek, en voorvechter hen tot behoud. Waarom is dan uw kleed rood, en zijn uwe kleederen als van die in den wijnperskelder treden1? De wijnpers heb ik alleen getreden, en van de volken is niemand met mij; ik heb hen vertreden in mijne verbolgenheid, en vertrapt in mijne gramschap; en hun bloed is op mijne kleederen gespat, en al mijne kleederen heb ik besmeurd. Want do dag der wrake is in mijn hart, en het jaar mijner verlossing is gekomen. Ik heb rondgezien, en er was geen helper; ik heb gezocht , en er was niemand om bij te staan; maar mijn arm heeft mij gered, en mijne verontwaardiging zelve heeft mij geholpen. En ik heb de volken vertrapt in mijne verbolgenheid, en hen dronken gemaakt in mijne verontwaardiging, en ter aarde heb ik neérgetrokken hunne kracht. Aan de ontfermingen des Heeren zal ik gedenken, tot lof des Heeren wegens alles, wat Hij ons vergolden heeft, de Heere onze God (1).
We hebben ons hier van aanteekeningen op deze verhevene Epistelles onthouden, meenende, dat we den zin en inhoud er van in de Toelichting van Woensdag genoegzaam hebben opgehelderd.
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
Grad. Ps. LXV1II.
Keer uw aangezigt niet af van uwen knecht, want ik word gekweld : verhoor mij haastig, v. Red mij, o God, want de wateren zijn gekomen tot aan mijne ziel. Ik ben gezonken in grondeloozen modder, waar geene vastigheid in is.
GEBED.
God, die gewild hebt, dat uw Zoon voor ons den kruisdood onderging, om de magt des vijands van ons uit te drijven; vergun ons, uwen dienaars, dat wij de genade der verrijzenis verwerven. Door denzelfden Heer J. C. enz.
Het ander gebed voor de Kerk of voor den Paus als bladz. 55.
Les uit den profeet Isaïas. H. LUI.
In die dagen sprak Isaïas: Heere, wie heeft onzen gehoore geloofd, en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard (1)'? En hij zal (2) oprijzen als eene spruit
(1) De profeet zegt, dat de Joden, voor 't grootst gedeelte, noch door Jesus' prediking {gehoor), noch door zijne woudereu {arm des Heeren), lot het geloof in Hem zullen worden gebragt. Bij Joës XII, 38 en Rom. X, 13 wordt die klagt des profeets herhaald, en aangetoond, hoe zijne voorspelling vervuld gt;\erd.
(2) Het is aan de profeten zeer eigen, bij afwisseling, nu eens in den toekomstigen , dan weêr in den tegenwoordigen en verledenen tijd hunne voorspellingen uit te drukken. Sprekende op ingeving van den Geest Gods, voor wien geen verleden of toekomst, maar eeuwig heden is, en wiens woord in eeuwigheid
89
90 WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
voor zijn aangezigt (1), en als een wortel uit dorstige aarde; schoonheid heeft hij niet, noch luister, en wij hebben hem gezien, — maar hij had geene gedaante — en hebben hem begeerd, den verachten (2) en ge-ringsten der mannen, denman van smarten, die weet wat kwale is; en als verduisterd en veracht was zijn gelaat, weshalve wij hem niet geacht hebben. In waarheid heeft hij onze krankheden verduurd, en onze smarten gedragen, maar wij hielden hem voor eenen melaatschen, en door God geslagenen en vernederden (3). Maar hij is gewond om onze ongeregtigheden, hij is vertrapt om onze misdaden; de tuchtiging, ons tot vrede, was over hem, en door zijne loodkleur (4) zijn wij genezen. Wij allen hebben als schapen ge-
niet kan falen, voorspellen zij wat geheuren zali zien het reeds gebeuren^ en verhalen het als reeds gebeurd. Men lette slechts op de hier volgende twee verzen. — Deze bemerking is ook van toepassing op al de overige Lessen uit de profeten.
(1) Jesus, als kind geboren, wies op, en nam toe in toijs-held en in ouderdom , en in genade hij God en bij de menschen Luc. I, 80. II, 52.
(2) Jesus doelde op dat woord des profeets, toen Hij zeide , dat van den Zoon des menschen geschreven staat, dat hij veel zal lijden, en veracht worden. Marc. IX, 11.
(3) Alsof voor zijne eigene ongeregtigheden de straffen Gods hem overkwamen. De meening, dat iedere kwelling straf, of gevolg was van eigen schuld, was onder de Joden algemeen. De Apostelen dachten eveneens over den blindgeborene, vragende; Rabbi! wie heeft gezondigd, hij zelf of zijne ouders, dat hij blind geboren is? Joës IX, 2.
(4) „Door zijn wonden en doodquot;. De profeet drukt het gevolg voor de oorzaak uit: na den dood wordt het ligchaam loodkleurig»
WOEXSDAG DER GOEDE WEEK.
iloold, een iegelijk is langs zijn' eigenen weg afgeweken : en de Heere hoeft op hem gelegd de onge-regügheid onzer allen. Hij is opgeofferd, omdat hij zelf gewild heeft (1); gelijk een schaap zal hij ter slagtbank geleid worden, en als een lam zal hij verstommen voor die het scheei-t, en zijnen mond niet openen. Uit den angst en van voor het geregt is hij weggenomen, — wie zal zijn geslacht vermelden! ('2) — omdat hij afgesneden is uit het land der levenden: om de misdaad van mijn volk heb Ik hem geslagen. En Hij zal de goddeloozen geven voor begrafenis, en den rijke voor zijnen dood (3); dewijl hij geene on-
(1) De eeuwige Zoon Gods stelde zich bereidwillig tot het zoenoffer voor de zonden der wereld (Ps. XXXIX , 8). Mensch geworden, was Hij gewillig om te sterven, werd Hij zelfs geprangd otn met den doop zijns blonds gedoopt te worden. Maar , Hij onderging den dood eerst, toen zijn. unr gekomen was, en omdat Hij het wilde. Hiervan gaf Jesus een heerlijk bewijs , toen Hij in den hof van Olijven den geheelen drom zijner vijanden deed ter aarde storten, en aan het kruis, met luider stemme sprekende, den geest gaf.
(2) //Wie zal zijne nakomelingschap tellenquot;? Of : //Wie kan zijne wonderbare geboorte verraeldenquot;? Vele H. Kerkvaders verstaan dezen uitroep des profeets van Jesus* goddelijke natuur en eeuwige geboorte uit den Vader.
(3) „God geeft aan zijn Zoon tot loon zijns doods en zijner begrafenis de goddeloozen en rijken (zondaars), welke hij bekeertquot;. Of: „Men wilde hem bij de goddeloozen zijn graf geven: maar hij ontving het na zijn dood onder de rijkenquot;. Gelijk de Joden Jesus met booswichten gekruisigd hadden, wilden zij Hem ook onder hen begraven. Maar een vermogend raadsheer, Joseph \aa
91
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
•xeregtigheid gedaan heeft, noch bedrog geweest is in zijnen mond. En de Heere wilde hem slaan met kwale : als hij voor de zonde zijn leven zal gesteld hebben, zal hij een langdurig kroost zien, en de wil des Heeren zal in zijne hand volbragt worden. Dewijl hij in zijn leven gearbeid heeft, zal hij zien en verzadigd worden; in zijne wetenschap zal hij, mijn regtvaardige dienstknecht, velen regtvaardig maken, en luinne ongeregtigheden zal hij dragen. Daarom zal Ik hem zeer velen toedeelen, en der sterken buit zal hij verdeelen, dewijl hij zijn leven in den dood heeft overgeleverd, en onder de hooswichten gerekend is: want hij heeft veler zonden gedragen, en voor de overtreders gebeden.
Heere, verhoor mijn gebed, en mijn geroep kome tot U. y. Keer uw aangezigt niet van mij af, op wat dag ik gekweld worde, neig uw oor tot mij. y. Op wat dag ik U moge aanroepen, verhoor mij haastig. i'. quot;Want mijne dagen zijn vergaan gelijk rook, en mijn gebeente is, alsof het op een rooster is vermurwd.
92
Ik ben geslagen gelijk gras, en mijn hart is verdord, omdat ik vergeten heb mijn brood te eten. i'. Gij, Heere, zult opstaan, en U over Sion ontfermen , want de tijd U barer te ontfermen is gekomen.
Arimnthaca , legile llfin in het graf, wat liij mor zich in mie steenrots had uitgehouwen. Aldus ving aan het graf rerds de giurie van den gestorven Christus aan. Eéne uitlegging op die veelzeggende profetie : 1,'« zijn yraf cal heerlijk zijn.
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
Passie van onzen Heere Jesus Christus volgens Lucas. H. XXII.
In dien tijde : Het feest der ongezuurde brooden, Pascha genoemd, was nahij. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Jesus zouden dooden, maar vreesden het volk. Doch de satan voer in Judas, die bijgenaamd was Iscarioth, één van de twaalven; en hij ging heen, en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij hem aan hen zoude overleveren. En zij waren verblijd, en kwamen overeen, hem geld te geven. En hij verbond zich, en zocht gelegenheid, om hem, buiten de scharen, over te leveren. De dag nu kwam van de ongezuurde brooden, waarop het paaschlam moest geslagt worden. En hij zond Petrus en Joannes, en sprak; Gaat, en bereidt ons het paaschlam, opdat wij het eten. Doch -/ij zeiden: Waar wilt gij, dat wij bereiden? En hij sprak tot hen: Ziet, als gij de stad ingaat, zal u een mensch ontmoeten, dragende eene kruik water; volgt hem in het huis, waar hij ingaat. En zegt tot den heer des huizes : De Meester zegt tot u: Waar is de eetzaal, waar ik het paaschlam met mijne discipelen eten zal ? En hij zal u eene groote weltoebereide eetzaal aanwijzen; en bereidt aldaar! Zij nu gingen en bevonden het, gelijk hij hun gezegd had, en bereidden het paaschmaal. En als de ure gekomen was, zat hij aan, en met hem de twaalf Apostelen. En hij sprak tot hen: Met verlangen heb ik verlangd, dit paaschlam met u te eten, eer ik lijde. Want ik zeg u: Ik zal het voortaan niet eten , totdat het ver-
93
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
94
vuld worde in het rijk Gods. En hij nam den kelk, dankte, en sprak : Neemt, en deelt dien onder u! Want ik zeg u: Ik zal niet drinken van het gewas des wijngaards, totdat het rijk Gods zal gekomen zijn. En hij nam het brood, dankte, en brak het, en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn ligchaam, hetwelk voor u gegeven wordt: doet dit tot mijne gedachtenis! Desgelijks ook den kelk, nadat hij het avondmaal had gehouden, zeggende: Deze kelk is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, die voor u zal vergoten worden.^ Doch, ziet! de hand desgenen, die mij verraadt, is-met mij aan de tafel. En de Zoon des menschen gaat wel heen, gelijk het bestemd is; maar nogtans wee dien mensch, door wien hij zal verraden worden! En zij begonnen onder elkander te vragen, wie het toch van hen ware, die dat doen zoude. En er ontstond ook een strijd onder hen, wie hunner de grootste te houden ware. Doch hij sprak tot hen: De koningen der volken heerschen over hen, en die over hen gezag hebben, worden weldoenders geheeten. Doch gij niet alzoo! maar die onder u de grootste is, worde als de geringste, en die voorganger is, als de dienaar. Want wie is grooter, die aanzit, of die dient'? Is het nief hij, die aanzit? Ik echter ben midden onder u, als een die dient. Gij nu zijt het, die met mij hebt volhard in mijne beproevingen. En ik beschik u het rijk, gelijk mijn Vader het mij heeft beschikt: dat gij aan mijne tafel eet en drinkt in mijn rijk, en op v.roonen zit, oordeelende de twaalf stammen van Israël. En de Heere sprak: Simon, Simon! zie, satan heeft ulie-den begeerd, als tarwe, te ziften. Maar ik heb voor
WOENSDAG D£R GOEDE WEEK
95
u gebeden, opdat uw geloof niet bezwijke. Gij dan, wanneer gij eens bekeerd zijt, versterk uwe broederen. En hij zeide tot hem: Heere! met u ben ik bereid, èn in den kerker, èn in den dood te gaan. Doch hij sprak: Ik zeg u, Petrus ! de haan zal heden niet kraaijen, eer gij driemaal zult geloochend hebben, dat gij mij kent. En bij sprak tot hen: Als ik u uitzond zonder buidel, en male, en schoenzolen, heeft u wel iets ontbroken ? Zij nu zeiden: Niets. Hij dan sprak tot hen: Maar nu, wie eenen buidel heeft, neme dien, desgelijks ook eene male; en die er geen heeft, verkoope zijn kleed, en koope een zwaard! Want ik zeg u: Er moet rog dit aan mij volbragt worden, hetwelk geschreven staat; En hij is onder ile booswichten gerekend. Want hetgeen mij betreft, heei't een einde. En zij zeiden: Heere! ziehier twee zwaarden! Doch hij sprak tot hen; Het is genoeg! En uitgaande begaf hij zich, volgens gewoonte, naar den Olijfberg; en hem volgden ook zijne discipelen. En als hij ter plaatse gekomen was, sprak hij tot hen: Bidt, opdat gij niet in bekoring valt! En zich, de verte van eenen steenworp, van hen verwijderd hebbende, knielde hij neder, en bad, en sprak: Vader ! indien gij wilt, neem dezen kelk van mij: nog-tans, niet mijn wil, maar de Uwe geschiede ! En hem verscheen een Engel van den hemel, die hem versterkte. En in doodsangst zijnde, bad hij te meer. Eh zijn zweet werd als bloeddroppelen, die op de aarde nedervielen. En als hij van het gebed opgestaan, en tot zijne discipelen gekomen was, vond hij hen slapende van droefheid. En hij sprak tot hen: Wat slaapt
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
96
gijStaat op, en bidt, opdat gij niet in bekoring valt! Terwijl hij nog sprak, ziet daar eene schare: en die Judas heette, één van de twaalven, ging hun vooruit, en naderde Jesus om hem te kussen. Maar Jesus sprak tot hem: Judas! verraadt gij den Zoon des menschen met eenen kus'? En die om hem waren, als zij zagen, hetgeen aanstaande was, zeiden tot hem: Heere ! zullen wij met den zwaarde slaan ? En één van hen sloeg den dienstknecht des hoogepriesters, en hieuw hem het regter-ooi' af'. Doch Jesus nam het woord, en sprak: Laat af; niet verder ! En h'y raakte zijn oor aan, en genas hem. En Jesus sprak tot hen, die tegen hem gekomen waren, de overpriesters, en hoofdmannen des tempels, en oudsten: Zijt gij, als tegen eenen moordenaar , uitgegaan met zwaarden en stokken ? Als ik dagelijks met u in den tempel was, hebt gij de handen niet tegen mij uitgestrekt; maar deze is uwe ure, en de magt der duisternis. Zij nu grepen, en leidden hem weg, naar het huis des hoogepriesters. En Petrus volgde van verre. En als zij in het midden des voorhofs vuur ontstoken hadden, en daarom zaten, was Petrus midden onder hen. Eene dienstmaagd nu, als zij hern hij het licht zag zitten, enden blik op hem gevestigd had , zeide: Ook deze was met hem. Maar hij verloochende hem, zeggende: Vrouw! ik ken hem niet. En een weinig daarna zag hem een ander, en zeide: Gij zijt ook van hen. Maar Petrus zeide: O rnensch! dat ben ik niet. En na verloop van ongeveer een uur, verzekerde het een ander, en zeide : Waarlijk ook deze was met hem, want hij is ook een Galilaeër. Maar Petrus zeide: Mensch! ik weet niet, wat gij zegt. En
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide de haan. En de Heere, zich omkeerende, zag Petrus aan. En Petrus werd liet woord des Heeren indachtig, hoe hij gesproken had: Eer de haan zal kraaijen, zult gij mij driemaal verloochenen. En Petrus ging buiten, en weende bitterlijk. De mannen nu, die hem hielden, beschimpten en sloegen hem; en zij blinddoekten hem, en sloegen hem op het aangezigt, en vraagden hem, zeggende: Profeteer, wie is het, die u geslagen heeft? En vele andere dingen zelden zij, lasterende, tegen hem. Als het nu dag geworden was, vergaderden de oudsten des volks, en de overpriesters, en de schriftgeleerden, en bragten hem in hunnen Raad, en zeiden: Indien gij de Christus zijt, zeg het ons! En hij sprak tot hen: Indien ik het u zeg, zult gij mij niet gelooven: en indien ook ik ondervraag, zult gij mij niet antwoorden, noch loslaten. Maar van nu aan zal de Zoon des menschen gezeten zijn aan de regterhand der kracht Gods. Toen zeiden allen : Zijt gij dan Gods Zoon? Hij sprak; Gij zegt, dat ik het ben! Zij nu zeiden: Waartoe behoeven wij nog getuigenis ? Want wij zeiven hebben het uit zijnen mond gehoord. En de gansche menigte van hen stond op, en voerde hem tot Pilatus. En zij begonnen hem te beschuldigen, en zeiden: Dezen hebben wij bevonden, ons volk verleidende, en verbiedende, den keizer schatting te geven, en zeggende, dat hij Christus de Koning is. En Pilatus vraagde hem, en zeide: Zijt gij de Koning-der Joden? En hij antwoordde, en sprak: Gij zegt het! Doch Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geenej^diukt m—dezen mensch. Zij
7
97
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
96
gijStaat op, en bidt, opdat gij niet in bekoring valt! Terwijl hij nog sprak, ziet daar eene schare: en die Judas heette, één van de twaalven, ging hun vooruit, en naderde Jesus om hem te kussen. Maar Jesus sprak tot hem: Judas! verraadt gij den Zoon des menschen met eenon kusquot;? En die om hem waren, als zij zagen, hetgeen aanstaande was, zeiden tot hem; Heere 1 zullen wij met den zwaarde slaan'? En één van hen sloeg den dienstknecht des hoogepriesters, en hieuw hem het regter-oor af. Doch Jesus nam het woord, en sprak: Laat af; niet verder! En hij raakte zijn oor aan, en genas hem. En Jesus sprak tot hen, die tegen hem gekomen waren, de overpriesters, en hoofdmannen des tempels, en oudsten: Zijt gij, als tegen eenen moordenaar, uitgegaan met zwaardenen stokken? Als ik dagelijks met u in den tempel was, hebt gij de handen niet tegen mij uitgestrekt; maar deze is uwe ure, en de magt der duisternis. Zij nu grepen, en leidden hem weg, naar het huis des hoogepriesters. En Petrus volgde van verre. En als zij in het midden des voorhofs vuur ontstoken hadden, en daarom zaten, was Petrus midden onder hen. Eene dienstmaagd nu, als zij hem bij het licht zag zitten, enden blik op hem gevestigd had, zeide: Ook deze was met hem. Maar hij verloochende hem, zeggende: Vrouw! ik ken hem niet. En een weinig daarna zag hem een ander, en zeide: Gij zijt ook van hen. Maar Petrus zeide: O mensch! dat ben ik niet. En na verloop van ongeveer een uur, verzekerde liet een ander, en zeide : Waarlijk ook deze was met hem, want hij is ook een Galilaeër. Maar Petrus zeide: Mensch! ik weet niet, wat gij zegt. En
WOENSDAG DEK GOEDE WEEK.
terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide de haan. En de Heere, zich omkeerende, zag Petrus aan. En Petrus werd het woord des Heeren indachtig, hoe hij gesproken had: Eer de haan zal kraaijen, zult gij mij driemaal verloochenen. En Petrus ging buiten, en weende bitterlijk. De mannen nu, die hem hielden, beschimpten en sloegen hem; en zij blinddoekten hem, en sloegen hem op het aangezigt, en vraagden hem, zeggende: Profeteer, wie is het, die u geslagen heeft? Kn vele andere dingen zeiden zij, lasterende, tegen hem. Als het nu dag geworden was, vergaderden de oudsten des volks, en de overpriesters, en de schriftgeleerden, en bragten bemin hunnen Raad, en zeiden: Indien gij de Christus zijt, zeg het ons! En hij sprak tot hen: Indien ik het u zeg, zult gij mij niet gelooven; en indien ook ik ondervraag, zult gij mij niet antwoorden, noch loslaten. Maar van nu aan zal de Zoon des menschen gezeten zijn aan de regterhand der kracht Gods. Toen zeiden allen : Zijt gij dan Gods Zoon'? Hij sprak: Gij zegt, dat ik het ben! Zij nu zeiden: Waartoe behoeven wij nog getuigenisWant wij zeiven hebben het uit zijnen mond gehoord. En de gansche menigte van hen stond op, en voerde hem tot Pilatus. En zij begonnen hem te beschuldigen, en zeiden: Dezen hebben wij bevonden, ons volk verleidende, en verbiedende, den keizer schatting te geven, en zeggende, dat hij Christus de Koning is. En Pilatus vraagde hem, en zeide: Zijt gij de Koning der Joden'? En hij antwoordde, en sprak: Gij zegt het! Doch Pilatus zeide tot de overpriesters en de
scharen: Ik vind geene sdiukt in—dezen mensch. Zij
-quot;iR L ! n 7 M c _
g ■ ________ - c /, \ 7
97
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
98
echter hielden aan, en zeiden: Hij ruit het volk op, leerende door geheel Judaea, van Galilaea aangevangen hebbende, tot hier toe. Als Pilatus nu van Galilaea hoorde, vraagde hij, of die mensch een Galilaëer was? En als hij vernam, dat hij uit het gebied van Herodes was, zond hij hem tot Herodes, die ook zelf in die dagen te Jerusalem was. En als Herodes Jesus zag, was hij zeer verheugd; want sedert langen tijd was hij begeerig, hem te zien, omdat hij veel van hem gehoord had, en hoopte, hem eenig wonderteeken te zien doen. En hij ondervraagde hem met vele woorden. Doch hij antwoordde hem niets. De overpries-ters echter en schriftgeleerden stonden, hem aanhoudend te beschuldigen. Herodes nu, met zijne lijfwacht, verachtte hem; en na hem beschimpt, en een wit kleed aangedaan te hebben , zond hij hem tot Pilatus terug. En op denzelfden dag werden Herodes en Pilatus vrienden; want te voren waren zij elkander vijandig. Maar Pilatus riep de overpriesters, en de oversten en het volk bijeen, en zeide tot hen: Gij hebt dezen mensch tot mij gebragt, als het volk verleidende, en ziet, ik heb hem, voor u, ondervraagd, en in dezen mensch geene schuld gevonden aan hetgeen, waarvan gij hem beschuldigt. Maar ook Herodes niet; want ik heb u tot hem verwezen: en ziet, er is niets, den dood waardig, door hem bedreven. Ik zal hem dan kastijden, en loslaten. Hij moest hun namelijk, op het feest, éénen loslaten. Maar de geheele schare riep tegelijk, en zeide: Neem dezen weg, en laat ons Barabbas los! Deze was om een oproer, in de stad voorgevallen, en om eenen doodslag, in de.gevan-
WOENSDAG DliR GOEDE WElïK.
99
genis geworpen. Pilatus nu, willende Jesus loslaten, sprak hun andermaal toe. Doch zij overschreeuwden hem, en zeiden: Kruisig hem, kruisig hem! En hi j zeide tot hen voor de derde maal: Wat kwaad heeft deze dan gedaan'? Ik vind geene schuld des doods in hem : ik zal hem dus kastijden, en loslaten. Maar zij hielden aan, met luide kreten eischende, dat hij gekruisigd wierd, en hunne kreten namen toe. Pilatus dan oordeelde, dat hun eisch geschieden zoude: en hij liet hun dengenen los, die om doodslag en oproer in de gevangenis was geworpen, dien zij verlangden; maar Jesus gaf hij aan hunnen wil over. En als zij hem wegleidden, namen zij eonen, Simon van Cyrene, die van eene landhoeve kwam, en legden hem het kruis op , om het achter Jesus te dragen. En hem volgde eene groote schare van het volk, ook van vrouwen, welke hem beklaagden en beweenden. l)och Jesus, zich tot haar keerende, sprak; Dochters van Jerusalem! weent niet over mij, maar weent over u zei ven, en over uwe kinderen! Want ziet, er zullen dagen komen, waarin men zeggen zal: Zalig de onvrucht-baren, en de schoot, die niet gebaard heeft, en de borsten, die niet gezoogd hebben! Alsdan zal men lot de bergen beginnen te zeggen: Valt op ons! en tot de heuvelen: Bedekt ons ! Want indien zij dit aan het groene hout doen, wat zal aan het don e geschieden'? En er werden ook twee anderen, misdadigers, met hem geleid, om gedood te worden. En nadat zij op de plaats gekomen waren, die Calvarië genoemd, wordt, kruisigden zij hem aldaar, en de moordenaars, den één aan de regter- en den ander' aan de linker-
WOENSDAG DSll GOEDE WEEK.
100
-/ijdo. En Jesus sprak: Vader! vergeef het hun; want '/ij weten niet, wat zij doen. En zij verdeelden zijne kleederen, en wierpen er het lot over. En het volk stond, het aan te zien; en de oversten, met hetzelve, beschimpten hem , en zeiden: Anderen heeft hij verlost; hij verlosse zich zeiven, indien hij de Christus, Gods uitverkorene is! Ook beschimpten hem de krijgsknechten, hem naderende, en edik aanbiedende, en '/eggende; Indien gij de Koning der Joden zijt, verlos ii zeiven! En er was ook een opschrift, boven hem geschreven met Grieksche, Eatijnsche en Hebreeuw-sche letters: Dkzf. is de koning der joden. En één van de moordenaars, die daar hingen, lasterde hem, zeggende: Indien gij de Christus zijt, verlos u zelven en ons! Doch de andere antwoordende, bestrafte hem, en zeide: Vreest gij ook God niet, daar gij dezelfde straf ondergaat ?En wij wel teregt; want wij ontvangen, betgeen onze werken verdienen; maar deze heeft niets kwaads gedaan. En hij zeide tot Jesus: Heere! gedenk mijner, als gij in uw rijk komt. En Jesus sprak tot hem: Voorwaar, ik zeg u: Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn. Het was nu ongeveer de zesde ure; en er kwam duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe. En de zon werd verduisterd, ■en het voorhangsel van den tempel scheurde door midden. En Jesus riep met luider stemme, en sprak: Vader! in Uwe handen beveel ik mijnen geest! En dit zeggende, gaf hij den geest. (Hier knielt en houdt men eenige oogenblikken rust). Als nu de hoofdman zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God en zeide: aarlijk, deze mensch was regtvaardig! En de ge-
WOEXSDAG DER GOEDE AVLEK,
heele schare van hen, die tot aanschouwing hiervan bijeengekomen waren, en zagen hetgeen er gebeurde, keerde weder, slaande op hunne borsten. Kn alle zijne bekenden, en de vrouwen, welke hem van Ga-lilaea gevolgd waren, stonden van verre, en zagen dit.
Het volgende wordt op den Evangelietoon gezongen, en overigens geschiedt alles, als op Palmzondag, bladz. 44.
En ziet, een man, met name Joseph, die een raadsheer was, een goed en regtvaardig man, welke niet had ingestemd in hunnen raad en handel; hij was uit Arimathaea, eene stad uit Judaea, en was ook zelf het rijk Gods verwachtende: Deze kwam tot Pilatus, en verzocht het ligchaam van Jesus; en het afgenomen hebbende, wond hy het in fijn lijnwaad, en legde hem in een uitgehouwen graf, waarin no^ nooit iemand gelegd was.
Offert. Ps. Cl.
Heere! verhoor mijn gebed, en mijn geroep kome tot U: keer uw aangezigt niet van mij af.
STIL GEBED.
101
Ontvang, bidden wij. Heer, de opgedragene olïer-gave, en bewerk genadig, dat wij met vrome gevoelens ontvangen, wat wij in het lijdensgeheim van uwen Zoon, onzen Heer, vieren. Door denzelfden Heer J. C. enz.
Het ander stil gebed voor de Kerk of voor den Paus , als bladz. 58.
WOENSDAG DEB GOEDE WEEK.
98
echter hielden aan, en zeiden: Hij ruit het volk op, leorende door geheel Judaea, van Galilaea aangevangen hebbende, tot hier toe. Als Pilatus nu van Galilaea hoorde, vraagde hij, of die mensch een Galilaêer was? En als hij vernam, dat hij uit het gebied van Herodes was, zond hij hem tot Herodes, die ook zelf in die dagen te Jerusalem was. En als Herodes Jesus zag, was hij zeer verheugd; want sedert langen tijd was hij begeerig, hem te zien, omdat hij veel van hem gehoord had, en hoopte, hem eenig wonderteeken te zien doen. En hij ondervraagde hem met vele woorden. Doch hij antwoordde hem niets. De overpries-ters echter en schriftgeleerden stonden, hem aanhoudend te beschuldigen. Herodes nu, met zijne lijfwacht, verachtte hem; en na hem beschimpt, en een wit kleed aangedaan te hebben , zond hij hem tot Pilatus terug. En op denzelfden dag werden Herodes en Pilatus vrienden; want te voren waren zij elkander vijandig. Maar Pilatus riep de overpriesters , en de oversten en het volk bijeen, en zeide tot hen: Gij hebt dezen mensch tot mij gebragt, als het volk verleidende, en ziet, ik heb hem, voor u, ondervraagd, en in dezen mensch geene schuld gevonden aan hetgeen, waarvan gij hem beschuldigt. Maar ook Herodes niet; want ik heb u tot hem verwezen: en ziet, er is niets, den dood waardig, door hem bedreven. Ik zal hem dan kastijden, en loslaten. Hij moest hun namelijk, op het feest, éénen loslaten. Maar de geheele schare riep tegelijk, en zeide: Neem dezen weg, en laat ons Barabbas los! Deze was om een oproer, in de stad voorgevallen, en om eenen doodslag, in de .gevan-
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
i
91)
genis geworpen. Pilatus nu, willende Jesus loslaten, sprak hun andermaal toe. Doch zij overschreeuwden hem, en zeiden: Kruisig hem, kruisig hem! En hij zeide tot hen voor de derde maal; Wat kwaad heeft deze dan gedaan? Ik vind geene schuld des doods in hem : ik zal hem dus kastijden, en loslaten. Maarzij hielden aan, met luide kreten eischende, dat hij gekruisigd wierd, en hunne kreten namen toe. Pilatus dan oordeelde, dat hun eisch geschieden zoude: en hij liet hun dengenen los, die om doodslag eu oproer in de gevangenis was geworpen, dien zij verlangden; maar Jesus gaf hij aan hunnen wil over. En als zij hem wegleidden, namon zij eenen, Simon van Cyrene, die van eene landhoeve kwam, en legden hem het kruis op , om het achter Jesus te dragen. En hem volgde eene groote schare van het volk, ook van vrouwen, welke hem beklaagden en beweenden. Doch Jesus r zich tot haar keerende, sprak: Dochters van Jerusalem! weent niet over mij, maar weent over u zeiven, en over uwe kinderen! Want ziet, er zullen dagen komen, waarin men zeggen zal: Zalig de onvrucht-baren, en de schoot, die niet gebaard heeft, en de borsten, die niet gezoogd hebben! Alsdan zal men tot de bergen beginnen te zeggen; Valt op ons! en tot de heuvelen: Bedekt ons ! Want indien zij dit aan liet groene hout doen, wat zal aan het dorre geschieden'? En er werden ook twee anderen, misdadigers, met hem geleid, om gedood te worden. En nadat zij op do plaats gekomen waren, die Calvarië genoemd, wordt, kruisigden zij hem aldaar, en de moordenaars, den één aan de regter- en den ander' aan de linker-
.1 s1:
. f
lil
WOENSDAG DSll GOEDE WEEK.
100
-zijde. En Jesus sprak: Vader! vergeef liet hun; want '/ij weten niet, wat zij doen. En zij verdeelden zijne kleederen, en wierpen er liet lot over. En het volk fitond, het aan te zien; en de oversten, met hetzelve, beschimpten hem, en zeiden; Anderen heeft hij verlost; hij verlosse zich zei ven, indien hij de Christus, Gods uitverkorene is! Ook beschimpten hem de krijgsknechten, hem naderende, en edik aanbiedende, en -/eggende: Indien gij de Koning der Joden zijt, verlos ii zeiven! En er was ook een opschrift, boven hem geschreven met Grieksche, Latijnsche en Hebreeuw-sche letters: Df.zf, ts he koning der joden. En één van de moordenaars, die daar hingen, lasterde hem, zeggende: Indien gij de Christus zijt, verlos u zeiven onons! Doch de andere antwoordende, bestrafte hem, en zeide: Vreest gij ook God niet, daar gij dezelfde strafondergaat'.'En wij wel teregt; want wij ontvangen, hetgeen onze werken verdienen; maar deze heeft niets kwaads gedaan. En hij zeide tot Jesus: Heere! gedenk mijner, als gij in uw rijk komt. En Jesus sprak tof hem: Voorwaar, ik zeg u: Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn. Hot was nu ongeveer de zesde ure; en er kwam duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe. En de zon werd verduisterd, on het voorhangsel van den tempel scheurde door midden. En Jesus riep met luider stemme, en sprak: Vader! in Uwe handen beveel ik mijnen geest! En dit zeggende, gaf hij den geest. (Hier knielt en Loudt meu eenige oogenblikken rust). Als nu de hoofdman zag, vat er geschied was, verheerlijkte hij God en zeide: aarlijk, deze mensch was regtvaardig! En de ge-
WOENSDAG DEK GOEDE WEEK.
lieele schare van hen, die tot aanschouwing hiervan bijeengekomen waren, en zagen hetgeen er gebeurde, keerde weder, slaande op hunne borsten. En alle zijne bekenden, en de vrouwen, welke hem van Ga-lilaea gevolgd waren, stonden van verre, en zagen dit.
Het volgende wordt op den Evangelietoon gezongen, en overigens geschiedt alles, als op Palmzondag, bladz. 44.
En ziet, een man, met name Joseph, die een raadsheer was, een goed en regtvaardig man, welke niet had ingestemd in hunnen raad en handel; hij was uit Arimathaea, eene stad uit Judaea, en was ook zelf het rijk Gods verwachtende: Deze kwam tot Pilatus, en verzocht het ligchaam van Jesus; en het afgenomen hebbende, wond hij het in lijn lijnwaad, en legde hem in een uitgehouwen graf, waarin nog nooit iemand gelegd was.
Offert. Ps. Cl.
Heere! verhoor mijn gebed, en mijn geroep kome tot U; keer uw aangezigt niet van mij af.
STIL GEBED.
Ontvang, bidden wij, Heer, de opgedragene offergave, en bewerk genadig, dat wij met vrome gevoelens ontvangen, wat wij in het lijdensgeheim van uwen Zoon, onzen Heer, vieren. Door denzelfden Heer J. G. enz.
Het ander stil gebed voor do Kerk of voor den Paus, als bladz. 58.
101
WOENSDAG DER GOEDE WEEK.
Comm. P s. Cl.
Mijnen drank heb ik met tranen gemengd, omdat Gij, al verheffende, mij neergeworpen hebt, en ik ben verdord gelijk gras; Gij echter, Heere, blijft in eeuwigheid; Gij zult opstaan, en U overSion ontfermen . want de tijd U harer te ontfermen is gekomen.
NACOMMUNIE.
Schenk, almagtige God, aan onze zielen het vertrouwen, dat. Gij door den tijdolijken dood uws Zoons, waarop de te vieren geheimen wijzen, ons het eeuwig-leven geschonken hebt. Door denzelfden Heer J. G. enz.
De andere nacnmmunie voor de Kerk of voor deu Paus als bladz. 59.
Over het volk. Laai ons bidden.
Vernedert uwe hoofden voor God.
GEBED.
Zie neder, bidden wij, Heer, op dit uw huisgezin, waarvoor onze Heer Jesus Christus niet geaarzeld heelt in dc handen der boosdoeners te worden overgeleverd, en de marteling des kruises te ondergaan. Die met U leeft en heerscht, enz.
102
WITTE DONDERDAG.
TOELICHTING.
liet voorwerp onzer godsdienstige viering op Witten Donderdag is het zoet geheim der Eucharistie, door den Zaligmaker, den avond vóór zijn lijden, in het laatste Avondmaal ingesteld.
Laat ons, met een heilig ontzag voor het grootste aller wonderen des Heeren, en met dankbaar gevoel voor dit allerdierbaarst Liefdegeschenk, aan de hand der H. Kerkvergadering-van Trente pogen uiteen te zetten, wat de Heer Jesus op dien avond heeft verrigt. Het zij ons hierbij geoorloofd, ook door den dichtgloed vai i Neêrlands vromen dichter, die zoo teeder-ver-heven, in zijne A11 a e r g e li e i m en i s s e n, het Altaargeheim heeft bezongen, eenigen lichtglans te verspreiden over dezen feestelijken avond en somberen lijdensnacht: welligt, dat het bezielde woord van zijne poëzij, al onderwijzende ?
104
onze harten vermag te ontsteken in vuriger liefde tot het H. Sakrament.
Het Christus voorbeduidend paaschlam — zóó hragten we in herinnering in de Toelich-(, i n g van Pal m zondag -— werd op den tienden dag der maand wel ingehaald; maar dit was slechts 't begin van eene veel grootere feestelijkheid, als het, na vier dagen, door heel de menigte van Israels kinderen geslagt werd en gegeten.
Die vier dagen zijn voorbij; de veertiende dag der maand (Nisan), ook de eerste dag der o n g e z u urdebroode n genoemd, waarop liet Paschen aanving, is daar : na zonne-ondergang wordt, volgens het voorschrift Gods, in gansch Jerusalem, in elk gezin, de paasch-disch aangerigt en van zijne gasten omringd, ter herdenking, hoe het volk van Israël, in den nacht dat het uittrok uit Egypte, door het bloed des lams van den verderf-engel gespaard, uit eene slaafsche dienstbaarheid was vrijgemaakt.
Maar dit alles wees op Jesus, het Lamr dat wegneemt de zonden der wereld. Heden is het de nacht, waarin Hij lijden ging, om ons te verlossen, door zijn eigen bloed, uit de slavernij der zonde.
105
Jesus wilde, gelijk Hij telken jare zijner openbare omwandeling gedaan had, het paaschmaal vieren, en zond twee zijner discipelen naar de stad, om het Hem te bereiden. En, naar de Heer te voren beschikt had, en hun zeide te doen, bereidden zij het in eene groote weltoebereide (versierde) eetzaal.
Reeds deze, door den Meester zich ter paaschmaalviering uitgekozene versierde eetzaal, en de vurige begeerte, zoodra Hij aan tafel zat door Hem uitgedrukt: met verlangen heb ik verlangd dit paaschlam met u te eten, eer ik lij de (Luc. XXII, 45), doen verwachten, dat aan dit avondmaal iets geheel bijzonders zal plaats grijpen.
Zóó is het. Jesus verlangde de belofte te vervullen, welke Hij, een jaar te voren, ook omstreeks den tijd van Paschen, had gedaan; dat Hij zijn eigen Vleesch en Bloed tot spijs en drank zou geven (Joës VI). Zijne vurige begeerte strekte, om de ledige figuur dooide levendmakende werkelijkheid te doen vervangen, en het wondervol geheim zijner eeuwige liefde tot de zijnen in te stellen, waarin Hij, aanstonds door den dood van hen gescheiden , toch immer, en wel inniger dan voorheen, met hen blijven zou.
106
Terwijl zij aten, nam Jesus het brood, en zegende en brak liet, en gaf het aan zijne discipelen, en sprak: Neemt, en eet: dit is mijn ligchaam [hetwelk voor u gegeven wordt (Luc. XXII, 19)]. Hij nam ook den kelk, en dankte, en gaf hun denzei ven, zeggende: Drinkt hieruit, allen! Want dit is mijn bloed des Nieuwen Verbonds, hetwelk voor velen zal vergoten worden, tot vergiffenis der zonden (Matth. XXVI, 20—28). Doet dit tot mijne gedachtenis (Luc. XXII, 19).
Wat de Heer, aldus doende en sprekende, verrigtte, is het drievoudige, hetgeen volgt:
1. Alstoen, in het laatste Avondmaal, droeg de Heer Jesus, onder de gedaanten van brood en wijn, zijn eigen Ligchaam en Bloed aan God zijnen hemelschen Vader tot eene ware en eigenlijke offerande op.
2. Alstoen gaf Hij zijn eigen Ligchaam en Bloed, onder de gedaanten van brood en wijn, zijnen discipelen te eten en te drinken.
3. En opdat die offerande, door alle geslachten heen, in zijne Kerk zou worden opgedragen, en zijn Vleesch en Bloed allen geloovigen, ten allen tijde, fot zielevoedsel zou zijn, sprak Hij: Doet dit tot mijne gedachtenis; en aldus heeft Hij, tegelijk met het-Offer des
107
Nieuwen Verbonds, ook het priesterschap des Nieuwen Verbonds ingesteld.
Dit is het nieuwe pascha, wat, in liet aan-gezigt van het oude, voor het oude werd in de plaats gesteld.
Maar o, zooveel de verlossing der gansche wereld uit de slavernij der zonde meer is, dan de bevrijding der kinderen Israels uit Egypte: zooveel voortreffelijker dan hun pascha is het pascha, waarmede wij de e e u w i g e v e r 1 o s-sing door Christus vieren.
Het bloote beelt gaat schuil voor 't ware Wezen;
De schaduw voor Godts eighen lijf en bloet;
Beloftenis voor 't lang beloofde goet;
Het naeekte merck en teecken voor 't beteeckend';
De uacht voor 't licht: het hemelsch vier, ontsteeokend'
Vetteerende 'taltaervee, versch geslacht,
Voor 't wcrckend W'oort: 'twelck zcghenrijck van kracht,
De weite en wijn verslint, op 's Priesters bede,
Door 't woort des Woorts ; u leverende in stede
Van ackervruoht en wijngaert, (1)
het ware Vleesch en Bloed onzes Verlossers Jesus Christus. Hij zelf is waarlijk, wezenlijk, zelfstandig, persoonlijk, geheel; in het aanbiddelijk Altaargeheim, onder de gedaanten van brood en wijn, tegenwoordig. Na de consecratie , waardoor liet brood en de wijn veranderd
J. v. d. Vondel. Altaergehcimenissen. 3' boeck. Offerande.
108
worden in het Ligchaam en Bloed des Heeren, blijven de gedaanten alleen van brood en wijn voortduren.
Zoo veel vermagh de zegheningh van 'tWoort,
Dat. alles schiep, en braglit de wereld voort,
Ja zonder stof. Wat zou dan Godt beletten Hier ackervrnoht en wijnranck om te zetten?
Wat zeit hij? Dit 's mijn ligchaam: dit is mijn
b 1 o e t (1).
En, als hadde de Heer, toen Hij zoo duidelijk sprak: Dit is mijn ligchaam, dit is mij n b lo e d, nog niet duidelijk genoeg gesproken, voegde Hij erbij: hetwelk voor u gegeven wordt, hetwelk voor velen zal vergoten worden (Gr. vergoten wordt). Zou de Heer aanstonds niet zijn waar en wezenlijk ligchaam in den dood geven, en zijn waar en wezenlijk bloed op het kruis vergieten'? Welnu, dat ligchaam, hetwelk zou overgeleverd woorden, en dat bloed, hetwelk zou vergoten worden, dat, datzelfde, verklaart Jesus, is hier, is spijs en drank: Neemt en eet. Drinkt hieruit, allen! In de daad,
Godts woorden staen gespelt met lettcrstarren,
£n klaer en vast. Wie kan Gods tael verwarren?
J. v. (I. Vondel. Altaergeheimenisscn. 3e boeck. Offerande.
109
Wat Babel scbacckt u 't wezentlijcke pant,
Eu steeckt, voor 't lijf, u teeckeus in de bant En 't looze merek, in stee van bloet en spieren,
Waer mede u 'tLam zijn Paesebfeest leerde vieren (*).
Bij 't paaschfeest der Joden werd het lam door middel van slagtoffering ter nuttiging toebereid : 't geslagte offer werd gegeten.
En ook alvorens de Heer Jesus, in het laatste Avondmaal, zijn Ligchaam en Bloed te eten en te drinken gaf, droeg Hij zijn Ligchaam en Bloed, onder de gedaanten van brood en wijn, aan God zijnen hemelschen Vader tot eene ware en eigenlijke offerande op. Want, ofschoon Hij zich zeiven éénmaal op het altaar deskruises, door te sterven, aan God den Vader zou opdragen, om hierdoor eene eeuwige verlossing te bewerken, zoo zoude toch zijn priesterschap met zijnen dood geen einde nemen. Immers David had voorspeld, dat de Zaligmaker Priester in eeuwigheid zou zijn, en zulks volgens de orde van Melchisedech (Ps. GIX). Melchisedech nu, want hij was priester van den allerhoogsten God, offerde brood en wijn. Christus dus moest, om de profetie te vervullen, en aan te toonen, dat ITij dePriester volgens de orde vau Melchisedech was, een offer opdragen,
(*) J. v. d. Vondel, Altaergeheimeuissen. le boeck. Offerspijze,
110
waartoe Hij zich van brood en wijn bediende. Dit deed de Heer in het laatste Avondmaal.
Hij offert zich ten offerdranck en spijs,
In schijn van weite en wijnstock; eerst onbloedigh
Daer na bebloet, eu lijdzaem en langnioedigh,
En tastelijck en zichtbacr aen 't altaer
Van 't Heidensch Kruis, met zuchten eu misbaer.
Dit Offer nam een einde met zijn leven;
Maer 't ander slagh van offren is gebleven
Eeuw in eeuw uit, na zijn verrijzenis (*).
Gelijk het paaschlam voor de eerste maal geslagt en tot spijze bereid werd, onmiddellijk vóór de Joden uit de harde slavernij der Egyp-tenaren werden verlost: evenzoo gaf Jesus, ons Paaschlam, zich tot offerand en offerspijs des avonds vóór zijn lijden, in den nacht, waarin Hij verraden werd.
En gelijk, nadat de kinderen van Israël uit Egypte waren verlost, telken jare een lam moest geofferd en gegeten worden, ter gedachtenis aan die bevrijding; zoo wordt ons Offerlam, Jesus Christus, voortdurend opgedragen en genuttigd, ter gedachtenis, dat Hij ons, door zijnen dood, uit de boeijen van satan heeft verlost.
Want, toen de Heer tot zijne discipelen sprak: Doet dit tot mij ne gedachtenis, gaf Hij,
(') J. v. cl. Vondel. Altaergehcimenissen. Z' bocck. Offerande.
Ill
lien aanstellende tot Priesters des Nienwen Ver-bonds, hun en hunne opvolgers in het priesterschap deze magt en dezen last, om, onder dezelfde zigtbare teekenen van brood en wijn, Hem zeiven op te offeren, ter gedachtenis aan zijnen overgang uit deze wereld tot den Vader, wanneer Hij door 't vergieten van zijn bloed ons verlost, en uit de magt der duisternis getrokken en tot zijn rijk had overgebragt.
Aldus schonk de Heer Jesus, in het laatste Avondmaal , aan zijne Kerk, ten nieuw pascha, de onbloedige offerande, H. Misse genoemd, welke wij bij den profeet Malachias allerduidelijkst vinden voorspeld, als
de eenisre, alvervan^ende offerande der Nien-
O ' O
we Wet;
Eén offergift beschacmt allo offcrgaeven:
Eén offerlam al 't vee, dat, loeit en blaet;
Eén offerkelek al 't plengen, zonder maet (1).
de zuivere, Gode behagelijke offerande, waarin 's Vaders welbeminde Zoon zelf de offergave is, gelijk Hij die was op het bloedige kruis, — slechts met verschil in de wijze van offering — en waarin Hij zelf, hoewel door de bediening des Priesters opgedragen, de eerste en voor-, naamste Offeraar is;
J. v. d, Voudel. Altaergehcimenissen. 3e boeck, Olferande,
112
de offerande, die op alle plaats, van den opgang der zon tot den ondergang, en ten allen tijde wordt opgedragen;
De Godtsdieust, eer zoo nfieu en engh besloten Gaet weiden, als de zeerijoke Oeeaen;
En kent geen kust, daer niet zijn outers staen. Ook duurt nu 't feest, niet eenmael zeven daeglien Maar 'tgansohe jaer, en volglit den zonnewaeglien In Jesus naam, die, galmende overal De lucht beweeght te zeeghen berg en dal En zee en stroom, van waer gebeden steighren Naar Godt; te rijek, te milt, om nu te weighren 't Beloofde lieil, op des aanbidders stem.
Al 't aardrijek door is nu Jerusalem (1);
de offerande, aan God, aan niemand anders dan aan God, opgedragen, opdat Hij, wiens naam groot is onder do volken, in zijne oppermajesteit worde gehuldigd, opdat het bloedige Offer des kruises ten eeuwigen dage, niet slechts worde herdacht, maar onbloediger wijze vernieuwd, en daarvan de onuitputtelijke vrucht over geheel de Iveijc worde toegepast.
Door de onbloedige offerande der H. Misse toch, welke een wezenlijk lof- en zoen- en dank- en smeekoffer is,
wort de tol van eere Godt betaalt;
Gezoent de straf op 's misdaets bals gehaelt;
J. v. d. Vondel. Altaergehcimenissen. 3' bocck. Offerande.
113
(jedanckt voor 'tgoet door 't Kruis ons aengestorven: En al de Kerck genade en heil verworven,
........des werelts inghezeten
Wort aan 'taltaer Godts weldaet toeghemeten j 's Gestorvens ziel door d'ouv,erbe(ê) verkoelt,
Verquickt, verbeen, geen' kleinen troost gevoelt: In 's hemels top, op d' aerde en onder d' aerde Blijckt 's ott'erhants onschatbre dierte en waerde (*).
En als wij nu, gelijk de Jood in zijne paasch-maalviering gehoorzaam was aan het voorsclmtt Grods en van Mozes, aan 't bevel des Heeren in liet laatste Avondmaal: Neemt en eet, en aan 't nader aandringend gebod der H. Kerk, wat wij kennen, gehoorzamen, of, door heiligen aandrift van liefde tot Jesus ontgloeid, meermalen dan het gebod oplegt het aanbiddelijk Ligchaam en Bloed des Heeren eten: in dezelfde figuur des joodscben paaschlams vinden wij, met het Offer, ookdeCommu-n i e der Christenen vóórbeteekend, en de ziels-gesteltenissen uitgedrukt, waarmede wij zullen naderen tot den maaltijd van het Lam.
Gelijk het paaschlam door de Joden werd gegeten, zoo wordt in het Altaargeheim Ghris-tus' Ligchaam genuttigd door de Ghristenen. Het lam wierd gegeten door de Joden al-
(') J. v. J. Voudel. Ahaergeheiraeuissen. 3e boeck. OtTtrande.
8
] 14
leen en enkel binnen Jerusalem: het i
Tigchaam en Bloed des Heeren wordt genuttigd i
alleen door de gedoopt en, en enkel in i
Even als het lam gegeten werd met o n g e- j
zuurde brooden en wilde (bittere) latuw: e
zoo mogen wij van 's Heeren tafel niet eten, j dan met zuiverheid van ziel en droefheid over onze zonden.
Het hoofd, de schenkels en het ingewand, alles werd van het lam gegeten: in het heilig Altaarsakrament ontvangen wij den Zaligmaker met Godheid en menschheid, met vleesch en bloed, met ziel en ligchaam: wij ontvangen Jesus gansch.
En de Joden aten met omgorde lendenen, met schoenen aan de voeten, stokken in de hand, als reizigers, ten teeken dat zij dra moesten uittrekken naar het land van belofte: en wij ontvangen, in de H. Communie, onzen God en Heer, tijdens dit aardsche leven, wat een pelgrimstogt is, ten einde de kracht te verkrijgen, om behouden te kunnen voortreizen naar het hemelsch vaderland.
Dat toch de, in de H. Communie, zich geheel aan ons wegschenkende Jesus, Hij deal-wetende en heilige God, immer de vereischte
115
reinheid van geweten in ons vinde! De gave is wel één en geheel hemelsch, maar haar uitwerksel in eene zuivere ziel is zoo oneindig verschillend van wat zij te weeg brengt in eene ziel, die besmeurd is door grove zonden. Één en hetzelfde hemellicht bijv., dat alle voorwerpen evenzeer bestraalt,
Een zelve zon, zich nimmer oughelijck
Smilt sneeu eu was, verhardt de kieij en 't slijek (1);
en zoo ook, als goeden en kwaden het hoogheilig Sakrament nuttigen, ontvangen de laat-sten tot hun verderf, wat den eersten tol eeuwig heil verstrekt.
Aen 't recht getmück of misbruick hanght de zeghen Of vloeck. (2)
Hierover onderrigt de Epistel les, welke uit Paulus' eersten brief tot de Corinthers wordt gelezen. AVat vreeselijke waarheid is het, waarmede de Apostel zijne vermaning aandringt, dat toch een iegelijk door voorafgaand onderzoek zijns eigenen gewetens zich beproeven zai, of hij waardig /.ij het Ligchaam des Heeren te ontvangen! Al wie, zoo verkondigt hij, onwaardig eet en drinkt, het oordeel
{*) J. v. d. Voudel, Altaergeheimenisstn. 2e boeck. Offereere^
Dezelfde, t. a. p.
116
eel en drinkt hij zich, de veroordeeling in eeuwigheid.
En zinnebeeldig duidde de Heer Jesus zelf het in het laatste Avondmaal aan, dat de disch zijns Ligchaams enkel is voor zuiveren en ge-zuiverden naar de ziel. Toen Hij het paasch-lam der Oude Wet niet de zijnen had gegeten, heeft Hij toen terstond daarna hun zijn aanbiddelijk Ligchaam en Bloed toegereikt? Neen; maar als liet avondmaal (der Oude Wet) gedaan was, is Hij opgestaan van tafel, en heeft de voeten zijner discipelen gewasschen (Evangelie). En toch, de discipelen, zeide de Heer, waren rein: één slechts niet, maar die zou, ook door de voetwassching, naar de ziel niet rein worden. Dan Jesus wilde, met de voetwassching het verhevenst toonbeeld van ootmoedigheid gevende, en zijne, tot alle dienst gereede, liefde toonende, ei' ook mede aanduiden,
hoe rein zijn haut de ziel moet wisschen,
Eer zij ontfaug' zijn (lisoligelieimenisseu (1).
O wat hemelzoet genot, welk een gewin, rein van ziel te naderen tot den heiligen maal-
O
tijd, waaraan Christus genuttigd wordt! Daaraan wordt niet slechts de gedachtenis van
J. v. d. Vondel. Altaergchcimenissen. 2quot; boeck. Offerecrc.
117
's Heeren lijden gevierd, maar ook de vruchten zijns lijdens worden er aan genoten.
Zoo menighmaal den Kristen Offerspijs
Wort toegereickt, geniet zijn ziel den prijs
Van zoo veel heils, als Christus, uit den hooghen
Verschijnende, en van 't Kruis om hoogh getoghen.
Om laegh verdiende, en nocli om hoogh verbidt,
Daer hij gekroont aen 's vaders zijde zit (1).
De reine ziel wordt er met allerlei genaden vervuld; de voorsmaak, het onderpand der eeuwige zaligheid, ja alles wordt haar daar, met Jesus zeiven, geschonken.
Hier bloeit de boom des levens dagh en dagh.
Hier rust de ziel van 't, ijdele bejaegh.
Hier toornt de geest het vleesch zijn dartelheden.
Hier antwoort Godt op zuchten en gebeden.
Hier wischt hij af de traenen in der noot.
Hier leeft het hart in troost, hier sterft de doot.
Hier geeft u Godt den voorsmaek van 't onsterflijck
Oock van zich zelf, door 't offeren venverflijek (*').
En zelfs het ligchaam, het broze, sterfelijke vleesch blijft van het heilgenot niet uitgesloten. Het ontvangt, door de H. Communie, de kiem der onsterfelijkheid in zich, en de kracht, om eenmaal verheerlijkt uit het graf te verrijzen. Die mijn vleesch eet, en mijn
J. v. (1. Vondel, Altaergcheimenissen. 1'boeck. Offerspijze.
113
bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, spreekt de Heer, en ik zal hem ten j ong-sten dage opwekken (Joës VI, 55). Het Ligchaam en Bloed des Heeren,
Dit onbederfzaem zaet,
Bewaert bet lijck, hoewel het lijck vergaet Voor eene wijl. Door kracht der Offerspijzen,
Een eeuwig zaet, zal 't ligchaam weêr verrijzen;
Niet kranck noch zwack, maar heerlijck, met den strael Van licht omgort; geloutert altemael Van sterflijckheit, van ziekte, ellende en smetten, Die d'ooghen Godt in 't licht te zien beletten (1).
Is het wonder, dat de H. Kerk, de Bruid, vreugde toont over zulk bezit van haren godde-lijken Bruidegom? Dal zij op den dag der instelling van het aanbiddelijk Altaarsakrament, tot lof en dank aan Jesus, die het schonk, een feestelijk gevoel ontboezemt, en hare smartkreten over het lijden des Verlossers een oogenblik onderbreekt? Zij verwisselt het, reeds dagen achtereen gedragen, paarse treurkleed tegen witte (2) gewaden, zijnde wit de kleur, die bij
J. v. d. Vondel. AUaergeheimcnisseD. 1' boeck. Offerspijze.
Naar de wille kleur der kerkgewaden wordt deze dag bij ons; Witte Donderdag genoemA.. De Franschen beeten dien ; Heilige Donderdag, en deze naam is ligt te verklaren. Moeijelijker is bet uit te leggen, waarom de Duitscbers Groene Donderdag zeggen. Men vindt biervoor meer dau ééne verklaring, maar geene ïlurft zich als de zekere bandbaven. Misschien wel ligt de reden
119
de feestelijkste plegtigheden gebruikt wordt. Ook liet kruis is met een witten sluijer omhuld. Tempel en altaren, minstens één der altaren of kapellen, wTaar het H. Sakrament straks in processie zal worden heen gedragen en tot morgen bewaard, wordt sierlijk getooid en met waslichten verlicht, ten einde de versierde opperzaal, waar dit zielverkwikkend geheim werd ingesteld, ie gelijken. I!) ij de hel't de Kerk, onder daverende orgeltoonen, het God verheerlijkend lofgezang: Gloria in ex-cel c i s Deo aan, waarhij de kerk- en altaar-klokken alle worden geluid, om met de zuchten van ons aangedaan gemoed ééne krachtige stem te vormen, die roept; Geloofd, aanbeden en gedankt zij Jesus Christus in het aanbiddelijk Sakrament des Altaars. Amen.
Weldra nogtans overmeestert het smartee-
O O
voel geheel. Orgel en klokken zwijgen, totdat op Paaschzaturdag de blijde mare der verrijzenis wordt gehoord. Onder uitdrukkingen van diepen weemoed in gebeden en handelingen wordt de Dienst ten einde gebragt: want het
lt;lier benamiug in deze woorden van Jesus: Indien zij dit aan hel groene hout doen, wal zal aan hel dorre geschieden (Luc. XXIII, 31).
120
zijn lieden dagen van droefenis over Jesus'' lijden en dood; en na atloop der plegtigheden worden de altaren — zinnebeelden van Christus — van alle sieraden ontdaan, om voor te stellen, hoe aan den Zoon Gods in zijn lijden geene gedaante of schoonheid was te bekennen.
Evenwel, wij zouden maar ten halve den geest achterhalen, welke in de Misliturgie van heden doorstraalt, wanneer wij het enkel als een opwelling van smartgevoel aanzagen, dat daarin meer dan ééns herinnerd wordt aan het kruis, den kruisberg, den kruisdood. De ware reden hiervan is wel deze; dat de Kerk r ons voorhoudende wat aan het H. Avondmaal is geschied, niet wil vergeten hebben, dat de H. Mis-offerande ééne en dezelfde offerande is als het bloedige Offer des kruises, slechts naaide wijze van opdragt daarvan verschillende, en dat wij in Misse en Communie den dood des Heeren verkondigen, totdat Hij k o m e. Van daar vangt de Kerk heden , dat is, op den vierdag des H. Avondmaals, den Introitus aan: Wij behooren te roemen op het kruis van Christus. Van daar plaatst zij in het Gebed, wat volgt. Judas enden moordenaar bijeen, den schuldige namelijk aan het Avondmaal bij den boeteling naast het kruis des Heeren. Van daar
121
is het, dat, onmiddellijk nadat de Apostel over instelling en viering van 's Heeren Avondmaal ons heeft toegesproken, zij in het G r a d u a a 1 herinnert: Christus is voor ons gehoor-zaam geworden tot den dood, tot den dood wel des kruis es.
Overigens, om het laatste Avondmaal nog daarmede te vertegenwoordigen, draagt slechts één Priester, ook daar, waar meerdere aan eene kerk zijn verhonden, de heilige Offerande op. De overige, omhangen met de stool, teeken hunner priesterlijke waardigheid, ontvangen de H. Communie uit de hand des éénen, die offert, ter afbeelding, hoe de discipelen uit Jesus' hand de H. Communie aan het Avondmaal ontvingen. En niet weinig dient het tot verhooging van stichting, dat ook eene onafzienbare rij van geloovigen op dezen dag aan den disch der Engelen aanzit, om uit de hand deszelfden Priesters, als uit de hand van Jesus zeiven, de H. Paaschcommunie te nuttigen.
Met de processie, welke na de Misse volgt, eindigt de feestelijke plegtigheid. Maar Jesus wordt, in het H. Sakrament, door zijne dank-hare kinderen niet verlaten. Den ganschen dag-door wordt Hij in dat geheim zijner liefde door de geloovigen hezocht. In zijne prachtig ver-
122
lichte rustplaats ('), daar op zijnen troon van genade, wordt
't Altaerbancket, 't heelheiligh Offerbroot 't Gezegend vleesch van mensch en Godt; met reden Geviert, gedient, bewieroockt , aanghebeden Van aim en rijek, (1)
en zoo velen toonen, dat zij wel een uur met Jesus kunnen waken. Neergeknield voor het H. Sakrament, overwegen zij het op dezen dag ontvangen heil en heilgenot; storten zij hunne harten uit aan den trouwsten aller vrienden, en uit de stichtende bidplaats huiswaarts we-derkeerende, roepen zij hunnen liefdevollen God nog de reeds dikwijls herhaalde smeeking toe :
O Jesus, laat niet toe, dat ik ooit van U gescheiden worde!
Verkeerdelijk wordt deze plaats heilig graf genoemd: want Christus is daar niet dood tegenwoordig, noch wordt er aJs gestorven voorgesteld. Maar een troon wordt Hem opgerigt, opdat Hij door de Christenen geëerd en aanbeden worde, tijdens (naar wij herdenkeu) Hem door de Joden allermeeste smaad werd aangedaan. De Rtrdt, Sacrae Liturg, praxis. Tom. Ill, pay, 47.
WITTE DONDERDAG. — MISSE.
Introïtus. Gal. \'I.
Maar wij behooren te roemen op het kruis van onzen Heere Jesus Christus, in wien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is: door wien wij behouden en verlost zijn.
Ps. LXVI. God ontferme zich onzer en zegene ons; Hij verlichte zijn aangezigt over ons, en ontferme zich onzer.
Maar wij behooren te roemen op het kruis van onzen Heere Jesus Christus, in wien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is: door wien wij behouden en verlost zijn.
Bij de Gloria in excel sis worden de klokken geluid, en vervolgens niet, meer, tot aan Paasch-z a t u r d a g.
GEBED.
God, van wien èn Judas de straf voor zijn misdrijf, èn de moordenaar de belooning zijner belijdenis ontvangen heeft; verleen aan ons, als uitwerking uwer begenadiging, dat, gelijk Jesus Christus onze Heer in zijn lijden aan beiden verschillend loon naar werken gegeven heeft. Hij van ons de oude bedorvenheid weg-neme, en de genade zijner verrijzenis ons schenke. Die met U leeft en heerscht, enz.
123
WITTE PONDERDAG. — MISSE.
124
Les uit de Epistel van den H. Apostel Paulus tol de Corinthers. 1. H. XI.
Broeders: Als gij bijeenkomt, is het nu niet 's Hee-ren Avondmaal eten (1). Want een iegelijk neemt zijn eigen avondmaal vooraf om te eten. En de een nu lijdt honger, en de ander is oververzaad. Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken'? of versmaadt gij de Kerk Gods, en beschaamt gij hen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen'? Prijs ik u? Hierin prijs ik niet. Want ik heb van den Heere ontvangen, wat ik ook aan u heb overgeleverd: dat de Heere Jesus, in den nacht, waarin Hij verraden werd, brood nam, en, dankzeggende, het brak en zeide: Neemt en eet; dit is mijn ligchaam, hetwelk voor u zal overgeleverd worden: doet dit tot mijne gedachtenis. Desge-
(1) 's Heeren Avondmaal, gehouden inden nacht, waarin Hij verraden werd, heeft uit een dubbelen maaltijd bestaan. Eerst at Hij met zijne discipelen het paaschlam der Oude Wet, en daarna gaf Hij hun zijn eigen Ligchaam en Bloed te eten en te drinken. In navolging hiervan verbonden de eerste Christenen met de nuttiging der Eucharistie zekere maaltijden . die Agapen gt; Liefdeinaaltijden werden genoemd; waar zonder onderscheid arm en rijk aan deelnamen, m gezamelijk gespijsd werden uit hetgeen de gegoeden daartoe hadden geofferd, üe Apostel nu berispt de Corinthers, omdat zij van dit heilig gebruik juist het heilige wegnamen , op eene wijze , dat niet slechts hunne bijeenkomsten xoeinig meer op 's Heeren Avondmaal geleken, maar verdeeldheid onder hen en onmatigheid oorzaak wierden van het onwaardig nuttigen der Eucharistie, en van de straffen des hernds, die daarom over hen nederkwamen.
WITTE DONDUKDAG. — MISSE.
125
lyks ook den kelk, nadat Hij avondmaal gehouden had, zeggende; Deze kelk is het Nieuw Verbond in mijn bloed: doet dit, zoo dikwijls gij drinken zult, tot mijne gedachtenis. Want zoo dikwijls gij dit brood zult eten, en den kelk drinken, zult gij den dood des Heeren verkondigen, tctdat Hij kome. Dus, alwie onwaardig dit brood zal hebben gegeten, of den kelk des Heeren gedronken, zal schuldig zijn des ligchaams en des bloeds des Heeren. Maar de mensch beproeve zich zeiven, en zóó ete hij van dit brood, en drinke hij uit den kelk. Want alwie onwaardig eet en drinkt, het oordeel eet en drinkt hij zich, niet onderscheidende het ligchaam des Heeren. Daarom zijn er onder u velen krank en zwak, en ontslapen velen. Bijaldien wij ons zei ven onderzochten, zouden wij gewis niet gerigt worden. Maar zoolang wij gerigt worden, worden wij door den Heere gekastijd, op dat wij niet met deze wereld verdoemd worden (1).
(1) Als we telkenmale wanueer wij voorhebben tot tie H, Communie te naderen, een ernstig voorafgaand onderzoek instellen, zonder zelfverschooning noch zelfbedrog, over den staat onzer ziel: dan zullen we voorzeker nimmer onwaardig aanzitten aau de tafel des Heeren. Houden we altoos zulk een naarstig onderzoek , of onze ziel wel waardig , of ons hart wel bereid is, het Brood der Engelen te ontvangen; want behalve de eeuwige verwerping zijn soms — leert de Apostel — ziekte , levenskommer , vroegtijdige dood van eene onwaardige Communie reeds hier beneden de gevolgen. Die aardsehe bezoekingen zijn evenwel nog liefdevolle kastijdingen des Heeren , opdat de schuldige zich be-ieere, en nog vrijkome van de eenwige verdoemenis , die deze wereld wacht om hare zonden en ouboetvaardigheid.
WITTE DONDERDAG. — MISSE.
G r a d. P h i 1 i p p. II.
Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot den dood, tot den dood wel des kruises. v. Daarom ook heeft God Hem verheven, en Hem den naam gegeven, welke boven allen naam is.
Vervolg van het heilig Evangelie volgens Joannes H. XIII.
Vóór den feestdag van het pascha, dewijl Jesus wist, dat zijne ure gekomen was, dat hij uit deze wereld zoude overgaan tot den Vader, daar hij de zijnen, die in de wereld waren, had liefgehad, zoo heeil hij hen ten einde toe liefgehad. En als het avondmaal gedaan was, toen alreeds de duivel aan Judas Iscarioth, den zoon van Simon, in het hart had gegeven, dat hij hem zoude verraden: wetende, dat de Vader alles in zijne handen had gegeven, en dat hij van God was uitgegaan, en tot God henen-ging, stond hij op van het Avondmaal, en legde zijne kleederen af, en nam een' linnen doek, en omgordde zich. Daarna goot hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen tewasschen, en af te droegen met den linnen doek, waarmede hij omgord was. Hij kwam dan tot Simon Petrus. En Petrus zeide tot hem ; Heere, wascht gij mij de voeten! Jesus antwoordde, en sprak tot hem: Wat ik doe, weet gij nu niet; maar gij zult het daarna weten. Petrus ?.eide tot hem: Gij zult mij in eeuwigheid de voeten niet wasschen. Jesus antwoordde hem: Indien ik u niet wassche, zult gij geen deel met mij hebben. Simon
126
WITTE DONDERDAG. — MISSE.
Petrus zeide tot hem : Heere! niet alleen mijne voeten, maar ook de handen en het hoofd. Jesus sprak tot hem: Die gewasschen is, heeft niet van nooden, dan dat hij de voeten wassche; maar is geheel rein. Ook gij zijt rein, maar niet allen. Want hij wist, wie hem zoude verraden; daarom zeide hij: Gij zijt niet allen rein. Nadat hij nu hunne voeten gewasschen, en zijne kleederen aangedaan had, als hij wederom aangezeten was, sprak hij tot hen: Weet gij, wat ik u gedaan heb'? Gij noemt mij Meester en Heer: en gij zegt wel, want ik ben het. Indien ik dan, de Heer en de Meester, uwe voeten gewasschen heb: i)ioet gij ook elkanders voeten wasschen. Want een voorbeeld heb ik u gegeven, opdat, gelijk ik u gedaan heb, gij ook alzoo doet.
Offert. Ps. CXVII.
De regterhand des Heeren heeft kracht gewerkt; de regterhand des Heeren heeft mij verheven: Ik zal niet sterven maar leven, en de werken des Heeren verhalen.
STIL GEBED.
Hij zelf, bidden wij, heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God, make ons offer U behagelijk, die bij de huidige uitreiking aan zijne discipelen verklaarde, dat dit tot zijne gedachtenis geschiedt: Jesus Christus, uw Zoon, onze Heer, die met U leelt en heerscht, enz.
In dat gedeelte van den Canon der H. Misse, wat de Consecratie voorafgaat, worden heden eenige woorden tusseliengevoegd, die ons herinneren, dat het Offer, wat
witte donderdag. — misse.
wordt opgedragen, op dezen dag door Jesus is ingesteld en door Hem zeiven voor de eerste maal opgedragen.
Agnus Dei wordt., als gewoonlijk, gebeden, maar de pax niet gegeven; echter volgen de drie gewone gebeden vóór de Communie.
Heden consacreert de Priester twee Hostiën, van welke hij ééne nuttigt, en de andere tot den volgenden dag, waarop niet geconsacreerd wordt, bewaart; liij bewaart ook eenige kleine Hostiën, voor de zieken, zoo noodig; liet heilig Bloed echter nuttigt hij geheel, en vóór de vingcrwassching legt hij de overgeblevene Hostie-in een anderen kelk, dien de Diaken met palla, pateen en velum overdekt en plaatst midden op het altaar. Daarna geschiedt de Communie der geloovigen, en wordt de Misse ten einde gebragt. Nu knielt de Priester, zoo dikwijls hij het midden des altaars nadert, of verlaat, of het H. Sakrament, in den kelk rustend, voorbij gaat. En bij het zeggen van De Heer is met u wendt hij zich tot liet volk, maar niet in het midden des altaars, opdat hij het Sakrament den rug niet toe-keere, maar aan den Evangeliekant; en na, ook aldaar, na Ite Missa est, den zegen te hebben gegeven, keert hij zich om met het aangczigt naar het Sakrameut.
Communie.
De Heere Jesus, nadat Hij avondmaal gehouden had met zijne discipelen, heeft hun de voeten gewas-schen, en sprak tot hen: Weet gij wat ik, de Heer en de Meester, u gedaan heb ? Een voorbeeld heb ik u gegeven, opdat gij ook alzoo doet.
nacommunie.
Heer, onze God, wij bidden U, dat wij, door de Spijze des levens versterkt, in het bezit uwer onster-
128
WITTE DONDERDAG. — PKOCESSIE.
felijkheid erlangen, wat wij tijdens onze sterfelijkheid venigten. Door onzen Heer J. C. enz.
Na Ite Missa est wordt de zegen gegeven, en St. Jans-E v an ge He gelezen, waarbij de Pnesterniet het altaar maar enkel zich zeiven teekent met een kruis.
Heden wordt eene kapel der kerk of een ander altaar ingerigt en zoo net mogelijk versierd en verlicht, om aldaar het H. Sakrament in den kelk te plaatsen. Als dan de Misse geëindigd is, worden flambouwen aangestoken, en geschiedt de processie als gewoonlijk, maar een ander Subdiaken draagt het kruis. De Priester hangt eenc witte kap om, en, staande voor het altaar, doet hij wierook in twee -wlerooksvaten, zonder te zegenen ; vervolgens knielt hij in het midden en bewierookt, met één der beide, driemaal het Sakrament, en, na uit de hand des Diakens, die staan blijft, den kelk, waarin het Sakrament, te hebben aangenomen, wordt die bedekt met de einden van het velum, waarmede de Friester omhangen is. Deze gaat nu tussehen den Diaken aan zijne regter- en den Subdiaken aan zijne linkerzijde, onder een baldakijn, — terwijl twee Akolieten het Sakrament aanhoudend bewierookeu — proeessic-gewijze voort tot aan de bestemde plaats, waar het Sakrament tot 's anderen daags bewaard blijft. Onderwijl wordt, zoolang de processie duurt, de hymne; Pange lingua gloriosi Corporis mysterium gezongen.
129
Pange, lingua, gloriosi Corporis mysterium, Sanguinisque pretiosi, Quem in mundi pretium Fructus ventris generosi Rex effudit gentium. |
(*) Wil, mijn tong, *t Geheim des Heeren, 't Ligchaam , allen roem te groot, 't Kostbaar Bloed met lofzang eeren , Dat de Vrucht uit ed'len schoot Dat de Heer van wie regeren Ten rantsoen der aard' vergoot. |
(*) Vertaling (van den Hoogleeraar Mgr. P. v. d. Ploeg) iu
WITTE DONDERDAG. — PROCESSIE.
130
Nobis datus, nobis natus Ex intactA Virgine, Et in rnumlo conversatus, Sparso verbi semine, Sui moras incolatus Miro clausit ordine. In supreraae nocte coenae Recumhens cnra fratribus, Observatè. lege plene Cibis in legalibus: Cibum turbae duodenae Se dat suis iminibus. Verbum caro panera verum Verbo camera efficit, Fitque sanguis Christi raerura, Et si sensus deficit, Ad firraandura cor sincerura Sola fides sufficit. Tantum ergo Sacraraentum Venereraur cernui, Et antiquum documentura Novo cedat ritui; Praestet fides supplementum Sensnum defectui. Genitori, Genitoque Laus et jubilatio, Salus, honor, virtus quoque Sit et benedictio: Procedenti ab utroque Compar sit laudatio. Amen. |
Ons gegeven, ons geboren. Uit een maagdelijke Bruid, Heeft HIJ de aard' ter woon verkoren Strooit het zaad des woords er uit, Tot Hij 't leven. Hem beschoren. Met een wondere orde sluit. 't Laatst, dien avond van zijn leven, Met zijn broed'ren aan den Disch Heeft Hij, als het voorgeschreven Paaschmaal trouw gehouden is. Zelf Zich hun ten spijs gegeven, In dit nieuw Geheimenis. 't Woord, in 't vleesch tot ons gekomen. Maakte brood zijn vleesch door 'twoord; Wijn zijn bloed, dat uit ging stroomen; Zoo geen zin t' Geheim doorboort, 't Is genoeg voor 't hart des vromen, Dat hij hier 't geloof slechts hoort. Eeren wij dan diep-gebogen Eeu zoo Heilig Sakraraent; De oude schaduw is vervlogen, In dit nieuw Geheim volend; Wat de zinnen niet vermogen: 't Worde door 't geloof gekend. Lof den Vader, Ongeboren, En zijn Eéngeboren Zoon; Lof van alle jubelkoren Zij met dank en zegentoon. Beider Geest, als Hun beschoren Op hun éénen glorietroon. Amen. |
Als men is aangekomen ter plaatse waar het H. Sa-krament zal verblijven, neemt de Diaken knielend den kelk, waarin liet Sakrament, uit de hand des Priesters, die alsdan staan blijft, aan, plaatst dien op het altaar.
de Getijden ran het 11. SaJcrament ran Mirakel, 's Gravenhage Ijij Gebr. J. amp; H. van Langeühuysen , 1869.
WITTE DONDERDAG. —
131
VOETWASSCHING.
alwaar het Sakrament door den Priester knielend bewierookt wordt, als boven. Vervolgens worden in het koor de Vespers gelezen zonder zang, en de Priester met de assistenten ontkleeden de altaren onder het lezen van de Antifoon: Zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen, en van denganschen Psalm: God mijn God! zie op mij neer, waarom hebt Gij mij verlaten?
Na de ontkleeding der altaren komen ter gereeder ure de Geestelijken bijeen ter verrigting van het M a n-datum (1). De hoogste hunner (de Priester) kleedt
Zóó wordt de voetwassching, welke de Heer bij het H. Avondmaal verrigtte, kerkelijk genoemd; óf wel, omdat met de woorden: Mandatum novum enz. de eerste Antifoon der plegtigheid aanvangt, óf wel, omdat Jesus dien avond vooral op het groot gebod der broederliefde heeft aangedrongen , en, door
de voeten zijner discipelen te wassehen , het verhevenst voorbeeld er van gegeven heeft. Ofschoon bij ons slechts in Seminariën en godsdienstige gestichten in gebruik, is toch de Ceremonie hier opgenomen, als vervat in het Missaal, waaruit wij de Goede Week overzetten. Te Rome wordt zij, telken jare , door den Paus zeiven , als ten voorbeeld aan gansch de Kerk , verrigt. De H. Vader wascht, op Witten Donderdag, in het Vatikaan , de voeten van dertien Priesters. Waarom juist van dertien, is , zeggen sommigen , om het volle collegie der Apostelen te beteekenen, dat, met inbegrip van Matthias, in de plaats des verraders opgetreden , en van Paulus , door bijzondere beschikking Gods tot het Apostelambt aangesteld, uit dertien. leden heeft bestaan. Doch de geleerde Bencdictus XÏV geeft hiervoor eene andere, allezins aanvallige verklaring. Hij zegt (de Festis Dni. No CLXXXIII), dat men te Rome hiermede in
132 WITTE DONDERDAG. — VOF.TWASSCHING.
zich , over den amikt en de albe, met paarse stool en kap : de Diaken en Subdiaken zijn in hun wit kerkgewaad evenals in de Misse. Zij begeven zich naar de tot het verrigten der voetwassching bestemde plaats, en de Priester doet wierook in het wierooksvat. De Diaken, het Evangelieboek voor de borst houdend, vraagt vervolgeus aan den Priester knielend den zegen, en zingt daarna, ter zij gestaan door twee Akolieten enz., als gewoonlijk, het Evangelie der Misse; Vóór den feestdag van het pascha; waarna de Subdiaken het boek open den Priester te kussen aanbiedt, dien de Diaken ook, als gewoonlijk, bewierookt. De Priester ontdoet zich daarna van de kap ; wordt door den Diaken en Subdiaken omgord met een linnen doek, en vangt, akoo omgord, de voetwassching aan. Hij knielt bij ieder neer, wascht, droogt af en kust allen den reg-tervoot, dien de Subdiaken vasthoudt en tot welken af te droogen de Diaken lijnwaad toereikt. Inmiddels wordt het onderstaande gezongen:
Autif. Joës XIII.
Een nieuw gebod geef ik u, dat gij elkander lief-hebt, gelijk ik u heb liefgehad: spreekt de Heer. Ps. CXVII1. Zalig de onbevlekten van leven; die wandelen in de wet des Heeren.
geheugenis wil houdeu eeoc gebeurtenis uit het leven van den H. Paus Gregorius den Groote. Deze wiesch, iedertn dag, de voeten van twaalf armen, welke hij vervolgens aan zijne tafel toeliet. Eens was een dertiende onder het twaalftal gasten, zonder dat iemand hem had zien binnenkomen : die was een Engel, door God afgezonden, om te betuigen, hoe aangenaam aan den hemel deze liefdedaad van Gregorius was.
WITTE DONDERDAG. — VOETWASSCHING, 133
en | En onmiddellijk -wordt de A n t i f.: Een nieuw
ge- gebod herhaald. De andere Antifonen, waarop Psal-
tot men en Verseu volgen, worden ook lierüaald, maar van
de iederen Psalm wordt slechts het eerste vers gezegd.
;n,
er. A n t i f. J o ë s X 111.
^ Nadat de Heere van het avondmaal was opgestaan.
goot hij water in het hekken, en hegon de voeten
'n zijner discipelen te wasschen: dat voorbeeld liet hij
hun na. Ps. XLVII. Groot is de Heere, en allerlof-ien '
ter waardigst in de stad van onzen God, op zijnen hei-
ia- ligen berg.
gtgt; A n t i f. J o ii s XIII.
bij
,g. De Heere Jesus, nadat hij avondmaal gehouden had
af met zijne discipelen , heeft hun de voeten gewasschen,
rdt en sprak tot hen: Weet gij wat ik u gedaan heb,
ik de Heer en de Meester? Een voorbeeld heb ik u gegeven, opdat gij ook alzoo doet. Ps. LXXXIV. Gezegend hebt Gij, Heere, uw land; afgewend hebt ef_ Gij de gevangenschap van Jacob.
er- Antif. Joës XIII.
Heere, wascht gij mij de voeten ? Jesus antwoordde, en sprak tot hem; Indien ik u de voeten niet wassche, zult gij geen deel met mij hebben, y. Hij kwam dan tot Simon Petrus, en Petrus zeide tot hem:
QB
ifel Wordt herhaald: Heere, wascht gij mij de voeten?
Jer Jesus antwoordde, en sprak tot hem: Indien ik u de
e]) voeten niet wassche, zult gij geen deel met mij heb-
len ben. v. Wat ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult
het daarna weten. Wordt ten derden male herhaald: Heere,
j
134 WITTE DONDÜKDAG. — VOETWASSCHING.
-wasclit gij mij de voeten1? Jesus antwoordde, en sprak tot hem; Indien ik u de voeten niet wassche, zult gij geen deel met mij hebben. \\ Indien ik dan de Heer en de Meester, uwe voeten gewasschen heb, hoeveel te meer moet gij elkanders voeten wasschen. Ps. XLVIII. Hoort dit alle volken, vangt het in uwe ooren op, gij, die over heel de aarde woont.
Antif. Joës XIII.
Hieraan zullen allen kennen, dat gij mijne discipelen zijl, indien gij liefde hebt tot elkander, $. sprak Jesus tot zijne discipelen.
Antif. I Cor. XIII.
Dat in u blijven geloof, hoop en liefde: maar de grootste dezer is de liefde, i. Maar nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie; de grootste dezer is de liefde.
Anti f.
Gezegend zij de Heilige Drievuldigheid en onverdeelde Eenheid: wij zullen Hem belijden, want Hij heeft ons barmhartigheid bewezen, i. Laat ons zegenen den Vader, en den Zoon, met den H. Geest. Ps. LXXXHI. Hoe liefelijk zijn uwe woontenlen, Heere der heirkrachten ! Mijne ziel kwijnt van begeerte naaide voorhoven des Heeren.
Antif. 1 Joës II.
Waar liefde is en broedermin, aldaar is God. i'. Christus' liefde heeft ons bijeen vergaderd, i'. Laten
WITTE DOXDERDAG. — VOEIWASSCHING. 135
wij ons verheugen, en in Hem blijde zijn. i'. Laai ons vreezen en beminnen den levenden God, i'. en elkander liefhebben uit, opregten harte.
Wordt herhaald: Waar liefde is en broedermin, aldaar is God. v. Nu wij dan te zaraen zijn bijeen vergaderd, wachten wij ons, verdeeld te zijn van zin. i'. Boos gekrakeel boude op, het twisten neme een einde. V'. En in ons midden zij Christus God. quot;Wordt herhaald: Waar liefde is en broedermin aldaar is God. i'. Laat ons zamen met de zaligen in heerlijkheid uw aangezigt aanschouwen, Christus God.
vreugde die onmetelijk en heilig is, door de ein-delooze eeuwen der eeuwen. Amen.
Die de plegligheid verrigt heeft, wasoht, na de voet-wassching , zijne handen en droogt ze af met eeu anderen linnen doek ; vervolgens, naar zijne plaats weergekeerd zijnde, hangt hij de kap om en zegt met ongedekten hoofde: Onze Vader, verder in stilte, tot:
i'. En leid ons niet in bekoring, ft. Maar verlos ons van den kwade. y. Gij hebt bevolen, Heer, dat uwe geboden R. allerstipst moeten onderhouden worden. y. Gij hebt de voeten uwer discipelen gewas-schen. ft. Versmaad de werken uwer handen niet. gt;1f. Heere, verhoor mijn gebed. ft. En mijn geroep kome tot U. y. De Heer zij met u. ft. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
GEBED.
Wees, bidden wij, Heer, met dit werk onzer dienst-baarheid: en dewijl Gij U verwaardigd hebt de voe-
186 WITTE DONDERDAG. — VOETWASSCHING.
ten uwer discipelen te wasschen, zoo versmaad de werken uwer handen niet die gij ons bevolen hebt te onderhouden, opdat, gelijk wij hier elkander reinigen van stoffelijk vuil, zóó door U onzer allen inwendige zonden mogen gewasschen worden. Dat verwaardige te geven, Hij, die leeft en heerscht, God door alle eeuwen der eeuwen, ft. Amen.
de ebt ■ei-in-
er- GOEDE VRIJDAG.
iod
TOELICHTING.
Goede Vrijdag! Zesde dag der Lijdens-w eek van onzen God en Heer Jesus Christus!
Op den zesden dag had Hij den mensch geschapen: — ook op den zesden dag heeft Hij den mensch verlost!
Heden heeft Hij geleden onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en begraven! Laten wij ze toch vol eerbied en dankgevoel altoos uitspreken, die woorden der geloofsbelijdenis, waarmee wij alle dagen des jaars ons herinneren aan den grooten reddingsdag.
Heden is geslagt ons Paaschlam, Jesus Christus!
De welbeminde Zoon van God, medezelfstandig met den Vader, zelf God van alle eeuwigheid ; Hij, die om ons menschen en onze za-
138
ligheid uit den hemel was neergedaald, en het vleesch had aangenomen uit de maagd Maria, is heden als het Zoenoffer voor onze zonden en die der gansche wereld smaad- en smartvol gestorven op het kruis!!
Zóó lief heeft God de wereld gehad!
Tot dien duren prijs is aan God voldoening gegeven, zijn wij vrijgekocht en verlost!
Het is volbragt !! —
O, wat christelijk gemoed gevoelt zich niet aangegrepen van verteedering en rouwe, niet van heiligen dank vervuld voor het door den barmhartigen Jesus ons gewonnen heil! Wat naam zullen wij geven aan den sterfdag onzes Verlossers, aan dien ontzaggelijken dag, waarvan hemel en aarde noch het geheim doorgronden , noch de eeuwige weldaad waarderen kunnen, gelij k behoort! Goede V r ij d a g ! Zoete benaming, wij kleven u met hartelust aan! Voor geene andere ter wereld zouden wij u ruilen! Eenvoudig wel, maar diep gevoeld, en daarom juist zoo schoon noemen wij dezen dag g o e d: want de goede Jesus is er op gestorven : heeft ons uit de magt des t o o z e n gered, en zoo oneindig veel goeds ons allen verworven!
139
iet De Dienst, welke ter kerke volbragt wordt,
mi wijkt geheel en al van den gewonen regel af; en niet, zooals ergens te lezen staat als afbeel-rtquot; ding der wanorde in de natuur bij het sterven dos Verlossers, maar ter oorzake barer wonderbare omvattendheid.
[nö Als we op den top van een berg staan, over
zien we veel met een enkelen blik. Onder bet opstijgen reeds verkleinen de afstanden, krim-lie^ ; pen allengs meer en meer ineen, verdwijnen net eindelijk als gebeel, zoodat ver van ons en van '('n elkaar liggende oorden, van den top des bergs ^at gezien, schijnen naast elkaar te liggen onder zes onze voeten.
arquot; Zóó ook wordt bet ons op Calvarië's kruin.
orquot; Tot op den top diens heiligen bergs worden 1(311 wij heden, door de hand dei' H. Kerk, opge-o ' trokken, niet slechts om van nabij Jesus' kruis-nst smart te zien, maai' ook om het gansche werk W1J der verlossing te overschouwen. Het is, alsof ld, de gansche wereld komt liggen aan onze voe-'en ten; alsof alle geslachten der aarde zamentre-brequot; den rondom Golgotha; die vóór Christus' komst en leefden, om te betuigen wat zij van het heil 'en in God hebben gekend, gehoopt en genoten; de tegenwoordige, om van zijne volheid genade voor genade te ontvangen.
In waarheid, zóó uitdrukkend en omvattend
140
is de Dienst, die gevierd wordt, dat zij geheel het werk der verlossing voor oogen legt (1). Zij veraanschouwelijkt er van 1quot;. de verre v er w a ch ti n g, 2°. de zinnebeeldige voorbeduiding, 3°. de smartvolle gebeurtenis, 4°. de onmetelijke vrucht, eindelijk 5°. het werktuig, waarmede zij volbragt werd; het staat daar, nog hangt het Zoenoffer der wereld er aan opgeheven, het is het kruis. Met anderewoorden; De Dienst van Goeden Vrijdag veraanschouwelijkt, wat de H. Hie-ronymus zoo schoon zeide; «Het kruis van Christus is het middelpunt, waartoe alles za-menkomt, is de korte inhoud van de geschiedenis der gansche wereld.»
1. Er wordt dan met de sombere altaarpleg-tigheden in de eerste plaats voorgesteld, hoe de schuldige wereld redding afbad en verwachtte. De Verlosser kwam niet aanstonds na de eerste, albesmettende, zonde. Tusschen de belofte in het paradijs, dat Hij komen zou ons vrijmaken uit de magt van bet serpent, en zijne werkelijke komst verliepen vier duizend jaren. Waarom toefde God zoolang te doen, wat Hij geen enkel oogenblik had uit-
Ware het woord niet wat te ongewijd , wij zouder, hier de uitdrukking -panorama gebezigd hebben.
141
gesteld te beloven? Om zeer wijze redenen, antwoordt de H. Thomas van Aquinen. God deed o. a. zóó, opdat de wereld, hoe langer zij in hare bedorvenheid bleef zuchten, en hoe dieper zij door de zwaarte van haren zonden-last in zedelijke ellende zou neerzinken, ook des te dieper haar ongeluk van God te zijn afgeweken beseffen zou, en haren Redder, als Hij kwam, des te blijder zou ontvangen.
De barmhartige God vergat intusschen de wereld en zijne gedane belofte niet, noch duldde dat zijne belofte wierd vergeten. Hij vernieuwde haar vaak met eigen mond; en door het roepen van een afzonderlijk volk tot zijn volk bij uitnemendheid; door de offers en zinnebeelden der Wet; door de stem van een aantal profeten; door de leiding der gebeurtenissen in die ongelukkige wereld, inzonderheid der geschiedenis van het joodsche volk, enz. zorgde Hij, dat het geloof aan den Verlosser en de hoop op Hem bleven leven, niet slechts in het Jodendom, maar daarbuiten ook, onder de heidenen over de geheele wereld heen : de Verlosser, die komen moest, was de Verlangde aller volken (Agg. II, 8) (1).
Een treffend bewijs hoe door de zorg Gods de verwachting van den toekomstigen Verlosser ook buiten het Jodendom bestond, levert o. a. de regtvaardige Job. Deze leefde, waarschijn-
142
Om nu aan te duiden, hoe in de eeuwen vóór Christus' komst de schuldige wereld naaiden Redder uitzag, en in hare verdrukking den hemel toeklaagde, dat Hij toch mogt komen , kiest de Kerk eene lezing uit den profeet Osee. De Dienst vangt daarmede aan: maar eerst vallen Priesters en gewijde dienaren T zoodra zij het altaar naderen, op hun aange-zigt, plat ter aarde, neder. Gesteld, om tus-schen tempel en altaar de zonden des volks te beweenen, verbeelden zij, in deze houding, de wereld, neêrgedrukt onder het gewigt barer zonden. Maar, er zal redding komen; en als, na volbragt gebed, de Priester het altaar heeft beklommen, klinkt eene stem opbeurend, troostvol langs de tempelwanden heen: Hij zal komen. Hij zal genezen en he el en. Hij zal ons levend maken (Les, Osee
lijk in den vroegen tijd der aartsvaders, in het land van Hus, een gedeelte van woest Arabië, tusschen Edom en Chaldaea. Hoe schoon zijn niet zijne bekende woorden: Ik weet dat mijn Verlosser leeft i en ik ten jong sten dage uit de aarde zat verrijzen y en weder met mijn vel zal omkleed worden en in mijn vleesch mijnen God zal zien. Dien ik zien zal: ik zelf, en mijne oogen zullen aanschouwen, en geen ander, deze mijne hoop is neder gelegd in mijnen boezem. Job XIX, 25—27.
(*) Dat de Kerk uit de boeken des Ouden Verbonds, hetwelk geheel en al opleiding naar Christus was , juist de profetie van
En onmiddellijk na de Les uit Osee verkondigt ook de T r a c t u s uit Habacuc, dat van God zeiven de verlossing zal komen.
Osee uitkiest, om de behoefte der vóór-christelijke wereld aan het heil van boven en de verwachtiDg er van te doen zien: hoe ligt. kan dat alle aandacht ontgaan. En toch zal ieder deze keuze buitengemeen eigenaardig vinden, die een weinig op het volgende acht geeft. De vóór-christelijke wereld biedt, met betrokking tot den Verlosser, vooral dit ter beschouwing aan, hoe de barmhartige God in haar het quot;rerlossings-begrip bewaarde , hoe zij zelve zich steeds meer en rneer in de zonde verloor, en hoe de straffen der goddelijke wraak altoos dreigend over haar afhingen. Nu, Tsaias leefde nog, en reeds werd Osee opgewekt tot profeet; welk cene zorg Gods! Vervolgens: Osee leefde, toen, na de splitsing van Israël en Juda in twee rijken, zedeloosheid en afgoderij zich derwijze schrikbaar vertoonden, als nooit in eenig ander tijdvak derjoodsche geschiedenis. Van daar ook is Osee?s profetie eene aaneenschakeling van strafbedreigingen, die God hem beval te verkondigen. — Altemaal omstandigheden, die den toestand der wereld vóór Christus' komst met levendige kleuren schetsen. Nog maar ééns behalve van daag, ook op een boetedag, komt in de Misliturgie eene Les uit Osee voor.
Overigens bevreemde het niet, dat de verre verwachting des heils, de dageraad, uit Osee; de meer heldere afbeelding er van aanstonds uit Mozes, die veel vroeger dan gemelde profeet leefde, getoond wordt. Osee toch en Mozes zijn hier geen vertegenwoordigers van hun tijdvak, maar van het geheele Oude Verbond. quot;We hebben enkel te letten op 't geen de Liturgie bedoelt: klimmende voorstelling van het verlossingsgeheim. Opmerkelijk hierom, dat beide Lessen gelezen worden zonder titel.
144
2. Voorbed ui ding. Jesus Christus, de Zon der geregtigheid, liet Licht der wereld, zou dan eenmaal over de wereld opgaan. Maar, gelijk het in de natuur, na den stikdonkeren nacht, niet op ééns volle dag wordt, maar de zon langzaam hooger opklimt, en de middag pas na dageraad en morgenstond volgt, zoo ook nam het Licht van Christus wel steeds in helderheid toe, maar verscheen niet op eens ten volle. Als de dageraad was zijn uitgang voorbereid. Algemeene beloften gingen vooraf, die weinig meer dan eene schemering verspreidden. Daarna brak de morgenstond aan: beloofd; verwacht; afgebeden, werd de Redder al duidelijker verkondigd, voorbeduid, afgebeeld in personen, instellingen, offeranden en plegtigheden, totdat Hij in de volheid des tijds verscheen, zóó, dat men met handen tasten kon over bet Woord des levens.
Wat duidelijke, schoone afbeelding des Verlossers de Les uit Exodus XII, die op de tweede plaats gelezen wordt (het paaschlam), inhoudt, hebben we, tot onze stichting, reeds op Palmzondag en W i 11 e n Donderdag bevonden. Van den Lijdenskoning en het Spijsoffer Jesus Christus krijgen we er heden den bloedigen zoendood in te aanschouwen, waardoor Hij ons heeft vrijgemaakt uit de slavernij
145
des duivels; de daadwerkelijke slagtoffering, waarvan Palmzondag de zegepraal vierde en het Altaarsakrament de voortdurende verkondiging is.
Want Gods Zoon, die aan het kruis hangt vastgeklonken, Hij is het voorbeduide L a m; dat in waarheid is g e s 1 a g t; dat door b 1 o e d-vergieten eene eeuwige verlossing heeft bewerkt ; dat vlekkeloos is , m a n ne 1 ij k, eenjarig: 'tis de eeuwige onschuld zelve, Hij die, om ons te redden, den schoot eener Maagd niet heeft geschroomd, en gewillig den dood onderging, in den bloei zijner menschelijke jaren; dat geslagt werd tegen den avond: in de volheid des tijds; dat geslagt werd d o o r heel de menigte van Israels kindereu; allen toch schreeuwden: Kruisig; kruisig hem! En mogt men in de dagen van het Oude
Verbond, in plaats van een lam, een bok tot bloedig paaschoffer nemen: het was omdat Jesus , het vlekkeloos heilige Lam, met de zonden der gansche wereld beladen en onder de bokken, booswichten, gerekend zou worden.
3. In de Passie, die vervolgens gezongen ; ^
of gelezen wordt, aanschouwen wij de verlossing der wereld niet meer als toekomend of voorbeteekend, maar als gebeurend en volio
I
146
1)ragt ('). Het is ten vierden male, dat de lijdensgeschiedenis des Heeren wordt voorgehouden; heden volgens de beschrijving van den H. Joannes: aan den geliefden leerling, die zijn Meester getrouw bleef tot onder het kruis, komt het toe, de smarten des Heeren te vermelden, op den grooten lijdensdag zeiven. Joannes treffen wij alzoo op Calvarië aan, niet slechts als aanschouwer maar tevens als verkondiger van wat de Heer geleden heeft, ten einde zijn eigen liefdevuur tot Jesus over te leggen in onze harten. Met zijn lijdensverhaal roept hij een iegelijk toe: Klim op
Tot aen den berfjh, en tel d'outelbre wonden.
Bezie 't albast zijns üehacms wreet geschonden.
Bezie de roên gesleten op zijn vel.
En vleesch en been. Aenhoor dit guischelspel ,
Dat schuifelen, dat spuwen, dat beschimpen.
Bezie eens, hoe zijn iughewanden krimpen ,
Van pijn op pijn; hoe 't lichaam naghelvast
Aen 't hout, verwelcke, en door zijn' eighen last
De zenuw spanne, en leer' de wonden gapen ,
Die beecken bloets, zoo schoon als 't is geschapen,
U leveren, tot znivring van uw vlack.
Hij geeft den geest: de werelt geeft een kraek :
De steenrots scheurt: alle elementen, zwangher
Van zulk een wee, verschieten, bleecker baugher
Dan oit, huu verf; en huilen wijt en breit,
Op 't Moortgheschreij der Godheit, en dien kreet,
Waerme(ê) de ziel drie daghen wert gescheien
Van 't heilig iijck , om 't welck dc starren schreien (1).
Aanbiddelijke kruisdood van mijn Verlosser! Ontzagwekkende openbaring van Gods gereg-tigheid en van de strafbaarheid der zonde! Gij alleen boodt die onmetelijke bevrediging aan, welke Gods heiligheid voor de zonde eischte! Verzoenend Offerlam! Gij voldeedt aan den he-melschen Vader! Gij kocht ons vrij! Gij kluis-terdet den geweldenaar onzer zielen! Gij ver-wierft den verwezenen ter dood het eeuwige leven! Gij verdiendet een onuitputtelijken genadeschat, en opendet allen zondaren den weg des heils: gaan zij het niet binnen, zij sluiten zich zeiven uit! O bodemlooze oceaan van harm-
J. v. d. Vondel. Altacrgehcimenissen, le boek. OfFerspijze.
148
hartigheid! O onwaardeerbaar beminnen der Ke
liefde: om den slaaf vrij te koopen heeft de tus
Zoon zich zeiven gegeven tot losprijs, in den en
Ach, dat uw bloed, o dierbare Jesus! toch de
voor niemand onzer te vergeefs hebbe ge- oo!
stroomd, maar dat wij allen ontferming en Lit
genade bekomen ten bekwame tijde! dal
krt
4. Na de Passie volgen veelvuldige Ge- lijllt;
beden. Eene allerhartelijkste uitnoodiging om dei
Ie bidden gaat ieder Gebed vooraf. Deze is ga
als eene oproeping, waarmee de Kerk zegt: lei
Laat ons den berg des heils omsingelen, waar her
de verdiensten van Christus' bloed met onuit- ver
puttelijke mildheid van neerdalen; helpt, al- Vo(
lerliefste kinderen, de vruchten der verlossing me
afdragen tot allen, die gelooven, en ook lot sin
De H. Kerk bidt voor allen, om alles. Waar- uit;
om? Zouden we tevreden kunnen zijn met de lt;
verklaring van sommigen, die zeggen, dat de zei-
Kerk zóó doet, om de barmhartigheid van den lijk
Zaligmaker na te volgen, die op het kruis voor doe
zijne beulen bad; ofwel, dat zij haregroote, ; wa:
moederlijke teederheid hier aan den dag legt, i zijr
met niemand van haar medelijden uit te slui- me
ten? Neen, in geeuen deele. Zóó iets doet de wr
■
149
Kerk altoos. Het stervend Offerlam, Jesus Christus zelf, is het voorwerp onzer bewondering en liefde. De goddelijke kracht zijns Offers, de oneindigheid zijner verdiensten, meer dan dc meêdoogendheid der Kerk, springt hier in oog en hart. Of willen wij de Kerk in hare Liturgie prijzen, geven wij haar dan dezen lof: dat zij vol teederheid, voor allen biddende, eene krachtige ontboezeming doet van haar goddelijk geloof. Zij bidt voor allen, om alles, dewijl zij gelooft, dat Jesus, stervende, de gansche wereld verloste; dat Hij voor al-1 e n stierf, opdat allen het leven zouden hebben; dat zijn goddelijk zoenbloed, voor allen vergoten, alle kracht heeft voor allen!! Voortreffelijke verkondiging dus van de alge-me e n e verzoening, van de eeuwige verlossing en dezer onmetelijke vrucht zijnde Gebeden, die heden voor allen worden uitgestort!!
Christen ziel, hoe zondig gij ook mogt wezen, hier zult gij leeren, dat er geen smade-lijker onteering is van 's Heeren genadevollen dood, dan te wantrouwen op vergiffenis, als waren Jesus' verdiensten te klein, of als ware zijne liefde niet oneindig! Neen, bidden wij met liet levendigst vertrouwen, maar; Buigen wij de knieën: in deemoedig schuldbesef,
150
kloppende op de borst, met vermorseling des harten zullen wij opblikken naar het kruis. Want hoe zouden wij, die de schuldigen zijn, ons ooit genoeg kunnen vernederen, op den dag, waarop de onschuldige Jesus, onze lieve Zaligmaker, onder de allerdiepste vernedering is gestorven!
5. Eindelijk doet de Kerk haren kinderen eene zoo gemoedvolle aanwijzing van het werktuig-onzer verlossing; het kruis. Kruis en kruisbeeld worden onthuld, opgeheven en vereerd. De plegtigheid ziet allernaast op het ware Kruis, waaraan het heil der wereld geh an gen li e e f t (1), maar beoogt ten laatste en eigenlijk den gekruisten Jesus zeiven. Zou het kruis niet mogen vereerd? Worden er van groote gebeurtenissen en voor die ze volbrag-ten, geene gedenkzuilen opgerigt tot bijna in
Deze plegtigheid der kruisvereeriug dagteekent van de vierde eeuw, toen Keizerin Helena, moeder van Constantijn den Groote, het ware Kruis, waaraan de Zaligmaker gestorven was, op Cal-varië had gevonden. Het vinden er van had de geheele Kerk met blijdschap vervuld, en onbeschrijfelijk groot was de toevloed van geloovigen, om dat dierbaar heilsteeken te zien en te huldigen, als het jaarlijks, op Goeden Vrijdag, te Jerusalem vertoond werd. Uit die devotie voor het kruis en de onmogelijkheid voor talloozen , om te Jerusalem eerbied aan het heilig hout te gaan doen, ontstond de kruisvercering, die wij heden verrigten.
151
de wolken? Kan de trofee onzer verlossing, het Kruis, waarmee, door den Zoon van God zeiven, de wereld vrijgevochten, de hel overwonnen, de hemel geopend is,
noeg verheven,
wel hoog ge-wel dankbaar genoeg worden
begroet?
Volgens den geest der H. Kerk is deze kruis-vereering eene kruis-verheerlijking en eene kruis-betrachting. Het kruis, tot nu toe omhuld, ten teeken van droefenis en ter aanduiding dat 's Heeren glorie er aan voor ons oog verduisterd werd, wordt, en wel aan de achterzijde des altaars eerst, gedeeltelijk onthuld; ten laatste, boven op het altaar, geheel ontdaan van zijn bekleedsel, endoor den Priester lot drie malen aan het volk getoond, met de woorden: Ziet het hout des krui-ses, waaraan het hei hangen heeft; en alle eerbiedig neder bij het zingen van: Komt laat ons aanbidden (quot;). Hij toch, die hier in beeldtenis wordt voorgesteld, is Jesus Christus, de eeuwige Zoon van God, die gehoorzaam geworden is tot den dood des kruises, maar in wiens naam juist daarom hemel en
fflii ■M
ili
der wereld ge-
geloovigen knielen
rijK
152
aarde moeten nedervallen ter aanbidding. En de Priester ontdoet zich, als een andere Mozes, van zijne schoeisels, vóór hij tot het heilig hout ter aarde buigt om het te kussen, het hout, waaraan onze dierbare Verlosser door het vuur zijner liefde is verteerd.
En in onze kruis-betrachting vermogen ongetwijfeld ons van rouw en liefde tot Jesus te vervullen de Improperia, Verwijten, welke de gekruiste Zaligmaker, van het kruis af, zijn ondankbaar volk toespreekt. Zij worden gelezen, terwijl de kruisvereering door de ge-loovigen geschiedt. O, stellen wij ons voor, dat de Verlosser, met stervende lippen, aldus tot en over ons klaagt; slaan we tegelijk het oog op zijne bloedige wonden en bovenmen-schelijke smart: en het kan onmogelijk anders, of wij zullen uit die overweging opstaan, getroffen en bekeerd.
Laat ons ook dezen ganschen dag in zooveel mogelijke stilte en afgetrokkenheid doorbrengen met de overdenking van de kruissmart en den dood des Heeren. Zóó is de geest der H. Kerk. Zij zelve is geheel en al in het Offer des krui-ses verslonden. Aan Calvariê zijn en blijven haar geesten haar hart geboeid, zij daalt van den heiligen berg niet neder, dan om den gestorven Zaligmaker te vergezellen naar het
153
graf. Zóózeer is op het bloedige, alvoldoende Offer, aan het kruis dezen dag opgedragen, hare aandacht gevestigd, dat de onbloedige Offerande der H. Misse niet opgedragen wordt. Alleen wordt, na de kruisvereering, het H. Sa-krament uit de plaats, waar het gisteren in processie was heengedragen, in processie teruggevoerd naar het hoofdaltaar, en onder sommige gebeden, uit het Gewoon der H. Misse genomen, door den Priester genuttigd. De pleg-tigheid met het H. Sakrament op Goeden Vrijdag is dus slechts eene Communie, niet eene Offerande. En de H. Kerk verkondigt hiermede op nieuw, dat het onbloedige Offer des Avondmaals en het bloedige des kruises één en hetzelfde Offer is.
Dat het ook veelmaals, ja bij voortduring, onze behagelijke bezigheid zij, te overwegen, hoeveel pijnen de lieve Jesus heeft doorgestaan, opdat wij van de eeuwige pijnen zouden bevrijd worden. Het kruis was bet groote boek, waaruit de Heiligen alles leerden. De Apostel Paulus wilde van niets ander weten, dan van Jesus, en dien gekruist. En, om van al de Heiligen nog één slechts te noemen, hoe groote minnaar des kruises was de H. Bernardus niet! Hooren wij eenige zijner honigzoete woorden: dat zij weerklank bij ons vinden!
154
«Ik heb, broeders, van het begin mijner bekeering af, gezorgd, om, tot goedmaking eener menigte verdiensten, die mij ontbraken, een bundelken mirre te vergaderen uit alle smarten en bitterheden des Heeren, en dat te plaatsen aan mijn hart. In eeuwigheid zal ik die ontfermingen niet vergeten, want daarmee ben ik levend gemaakt. De overweging van de smarten des Verlossers heb ik wijsheid genoemd; daarin heb ik mij de volmaaktheid der der deugd gesteld, daarin de volheid der wetenschap, daarin de rijkdommen des heils, daarin den overvloed van verdiensten. Daaruit trek ik, somwijlen een heilzamen drank van bitteren rouw, dan weder de zalf van een zoeten troost. Deze overweging beurt mij in tegenspoeden op, verootmoedigt mij in voorspoed. Zij maakt mij ten eenenmale vertrouwelijk met den Regter der wereld; zij vertoont als zachtmoedig en ootmoedig, meêdoogend en navolgbaar zelfs, Hem die voor de vorsten ongenaakbaar en schrikbaar is voor de koningen dei' aarde. Daarom heb ik het lijden mijns Heeren dikwijls in mijnen mond, gelijk gij weet; altijd in mijn hart, gelijk het God bekend is; en aanhoudend in mijne pen, gelijk blijkt: deze is mijne hoogste wijsbegeerte, Jesus te kennen en Hem gekruist.»
155
« Vergadert dan ook gij, allergeliefdsten! zul-ken heilzamen mirrebundel, en plaatst dien aan uw hart. Neemt dien niet van achteren,
op uwe schouders, maar van voren, voor uwe oogen; anders zoude zijn last u bezwaren, en zijn geur u niet verkwikken. Gedenkt, dat Simeon den Zaligmaker gedragen heeft op zijne armen. Maria droeg Hem in en op haren schoot;
en ik denk, dat Joseph, Maria's man, op zijne knieën vóór Hem, Hem dikwijls zal hebben toeffelagchen. Deze allen hielden Hem vóór
ö O
zich, geen enkele achter zich. Laten zij u tot voorbeeld wezen, opdat gij ook zoo doet. Want,
indien gij Jesus, welken gij draagt, voor uwe oogen houdt, zult gij, de bitterheden uws Heeren zieurle, ook ligter de uwe dragen, dooide genade van Hem zeiven, die is over alles God te prijzen in eeuwigheid. Amen.» (In Cant. Sermo 43).
lif '■ fi ♦?
GOEDE VRIJDAG.
Kade Nona (1) gaan Priester, Diaken en Subdiaken,
in zwarte misgewaden, zonder licht of wierook, naar het altaar, vallen vóór hetzelve op het aangezigt neder,
ill
Een gedeelte der kerkelijke daggetijden. Verg. noot onder bladz. 15. Nona beteekent negende [uur) en beantwoordt aan ons
GOEDE VRIJDAG. - LESSEN.
en bidden eene wijle. Intussehen spreiden de Akolieton ééuedwaal over het altaar (1). Na te hebben gebeden, staat de Priester met genoemde assistenten op, beklimt het altaar en kust het in het midden. Vervolgens leest een Lector (2), ter plaatse waar de Epistelles gezongen wordt, de volgende Profetie zonder titel, welke de Priester aan deu Epistelkant zaehtluide leest.
O see VI.
Dit spreekt de Heer: In hunne verdrukking zullen zij des morgens vroeg tot Mij opstaan (en zeggen): Komt, laat ons tot den Heere wederkeeren; dewijl Hij zelf ons gevangenen heeft gemaakt, zal Hy ook genezen: Hij heeft (de wond) ons geslagen, maar zal (die) ook heelen. Na twee dagen zal Hij ons levend maken, en ten derden dage ons opwekken, en wij zullen leven voor zijn aangezigt (1). Wij zullen weten
156
Altijd anders is het streng kerkelijk voorschrift, dat het altaar, d. i. de altaarsteen, tot het opdragen der H. Misse, met drie linnen dwalen overdekt zij.
Lezer lij de 11. Dienst. Het Lectoraat is eene dei-Kleine Orden. Verg. noot onder bladz. 170.
(1) De profeet voorspelt, dat bet volk Gods om zijne boete weêr verlost zal worden uit de gevangenschap en verdrukking, waarmede hij van Godswege had gedreigd. Dit doet hij, zinspe-
GOEDE VRIJDAG. — LESSEN.
en voortgaan den Heere te kennen; gelijk de dageraad is zijn uitgang voorbereid, en Hij zal tot ons komen, gelijk een vroege en een late regen over het land. Wat zal Ik u doen, Ephraïm? quot;Wat zal Ik u doen, Juda? Uwe deugdzaamheid is gelijk een ochtendnevel en gelijk een morgendauw, die verdwijnt. Daarom heb Ik (op u) ingehouwen door de profeten; Ik heb hen gedood met de woorden van mijnen mond, opdat uwe geregtigheden als licht zouden uitkomen (1): want Ik wilde barmhartigheid en niet offerande, en kennisse Gods liever dan brandoffers (2).
Heere, ik heb uwe woorden gehoord, en heb gevreesd : ik heb uwe werken beschouwd, en heb ge
lend op de verrijzenis van Christus en der gelooïigen in Hem. Immers de verlossing der Joden uit de gevangenschap is een beeld van de verlossing der menschheid uit do zonde, en alzoo van de opstanding des vleesches, waarmee de verlossing in Christus zal voltooid zijn.
(1) „Ik heb de profeten met mijne eigene woorden, als mokerslagen geweldig, op u doen inhouwen, om te zien of gij nog te vermurwen waart; maar hunne moeijelijke taak heeft geen ander gevolg gehad dan hen afmatten en dooden.quot;
(2) /ylk wil dat gij toont God te kennen en dat gij Hem dient met een deugdzaam hart; zonder dat hebben al uwe offers geece waarde.quot;
(3) Ten tijde van dezen profeet was het volk Gods in Baby-Ion gevangen. Uit die gevangenschap zou het weldra door Cyrus wordeu bevrijd. Maar gelijk de gevangenschap der Joden in Babylon ecu beeld was van den zondestaat der wereld, zóó was
157
158 GOEDE VRIJDAG. — LESSEN.
sidderd. In het midden van twee dieren zult Gij erkend worden, als de jaren zullen nabij zijn, zult Gij worden gekend; als de tijd zal daar zijn, zult Gij getoond worden, v. Terwijl mijne ziel zal ontroerd zijn, onder uwen toorn, zult Gij gedachtig zijn U te ontfermen, y. God zal van den Libanon komen, en
Cyrus ook afbeelding van den groeten bevrijder en overwinnaar, Christus. Dezes komst verkondigt de profeet; en in een verheven lofzang de geboorte des Verlossers en zijne magtige overwinningen bezingende, ontboezemt hij zijne blijdschap over het te verwachten heil. Het hoofdstuk, waaruit (naar de lezing der LXX) deze Tractus genomen is, draagt daarom tot opschrift: Gebed en lofzang van llabacuc.
Vele en zeer uiteenloopend zijn dc uitleggingen , die de exegeten over dit hoofdstuk van Habacuc hebben gegeven: dan volkomen in den geest der H. Kerk is de verklaring van dezen Tractus aldus: „Heere God! Gij zult mensch worden, om de wereld te bevrijden uit hare slavernij. Het geheim uwer mensch-wording heeft uwe orakelstem mij verkondigd, en over het ontzaggelijke van dat wonderwerk ben ik van verbazing ontroerd. Gij zult worden geboren, en in eene kribbe nedergelegd tusschen den os en den ezel, en in het midden van die voor den Zaligmaker worden erkend en aanbeden. Zoo zult Gij, terwijl wij onder onze zonden zuchten en beven voor uwe gramschap , ons uwe barmhartigheid doen zien.quot; In de getijden van Kersmis toch zingt de Kerk : O groot geheim en wonderbare verborgenheidt dat de dieren den geboren* Keer hebben zien liggen in dts kribbel En in die van het feest der Besnijdenis neemt zij de woorden des profeets letterlijk op: Heere, ik heb uwe vjoorden gehoord 9 en heb gevreesd: ik heb uwe werken beschouwd, en heb gesidderd: in het midden van twee dieren lag Hij in de kribbe, in den hemel niettemin blonk zijne majesteit.
Ptf
GOEDE VRIJDAG. — LESSEN.
de Heilige van den schaduwrijken en digtbegroeiden berg. Zijne majesteit heeft de hemelen bedekt,, en van zijnen lof is de aarde vol.
Na den ïraotus zegt.de Priester aan den Epistelkant: Laat ons bidden. De Diaken : Buigen wij de knieen, en de Subdiaken : Rigt u op.
God , van wien èn Judas de straf voor zijn misdrijf, èn de moordenaar de belooning zijner belijdenis ontvangen heeft; verleen aan ons, als uitwerking uwer begenadiging, dat, gelijk Jesus Christus onze Heer in zijn lijden aan beiden verschillend loon naar werken gegeven heeft. Hij van ons de oude bedorvenheid weg-neme, en de genade zijner verrijzenis ons schenke-Die met U leeft en heerscht, enz.
De Subdiaken üingt op den Episteltoon, eveneens zonder titel, de volgende Les.
159
Exodus XII.
'lil
■ /1
r 41
'ft
In die dagen: De Heere sprak tot Mozes en Aaron in Egypteland: Deze maand, u het begin der maanden , zal de eerste zijn onder de maanden des jaars. Spreekt tot de gansche vergadering der kinderen Israels, en zegt tot hen: Op den tienden dag dezer maand neme een iegelijk een lam voor zijn huisgezin en zijn huis. Indien echter het getal kleiner, dan voldoende, is, om een lam te eten, neme hij zijnen gebuur er bij, die allernaast zijn huis is, tot aan zóóveel zielen, als voldoende is tot het eten des lams. Maar het lam moet wezen: vlekkeloos, mannelijk, éénjarig: gij kunt ook een zoodanigen bok nemen. En gij zult het in be-
160 GOEDE VRIJDAG. — LESSEN.
waring houden tot den veertienden dag dezer maand, en de gansche menigte der kinderen Israels zal het slagten tegen den avond. En van deszelfs bloed zullen zij nemen, en het strijken aan beide deurstijlen en den bovendrempel der huizen, waar binnen het zal gegeten worden. En in denzelfden nacht zullen zij het vleesch eten, aan het vuur gebraden, en ongezuurde broeden, met wilde latuw. Gij zult er niet van eten wat raauw, of in water gezoden is, maar uitsluitend wat aan het vuur is gebraden; deszelfs hoofd met de schenkels en het ingewand zult gij opeten. Er zal niets overschieten tot 's morgens. Als er iets van mogt overgeschoten zijn, zult gij dat in het vuur verbranden. Zóó nu zult gij het eten: Uwe lendenen zult gij omgorden, en schoenen aan de voeten hebben , houdende stokken in de hand, en gij zult met spoed eten: want het is Phase (dat is, voorbijgang) des Heeren.
Tractus. Ps. CXXXIX.
Ontruk mij, Heere, aan den kwaden mensch, verlos mij van den boosdoener. £. Zij hebben veel kwaads in het harte gedacht, den ganschen dag beraamden zij vijandelijkheden, v. Zij hebben hunne tongen gescherpt als van eene slang, adderen-vergift is onder hunne lippen, i'. Bewaar mij, Heere, uit de hand des zondaars, en verlos mij van boosdoende menschen. $. Zij hebben gedacht mij den voet te liglen; die hoovaardigen hebben heimelijk mij een strik gespannen. v. En koorden hebben zij uitgezet tot een strik voor mijne voeten, langs den weg hebben zij een
GOEDE VRIJDAG. — PASSIE.
valstrik mij gelegd, i'. Ik heb tot den Heere gesproken ; Gij zijt mijn God, verhoor, Heere, de stem mijns gebeds. Heere, Heere, sterkte mijns heils, omschaduw mijn hoofd ten dage des krijgs. i'. Lever mij , mijns onwillens, niet aan den zondaar over. Zij hebben 'ttegen mij gemunt; verlaat mij niet, opdat zij zich niet ooit verheffen. Alles wat zij onderwinden, de kwelling, die hunne lippen noemen, zal op hen zeiven nederkomen. i'. Maar de regtvaardigen zullen uwen naam belijden: en de regtzinnigen zullen wonen voor uw aangezigt.
Na den Tractus wordt, de Passie gezongen op een onbekleeden lessenaar; de Priester leest haar zaclitluide aan den Epistelkant.
Passie van onzen Heere Jesus Christus volgens Joannes. H. XVHI.
In dien tijde: Jesus ging met zijne discipelen uit, over de beek Cedron, waar een hof was, waarin hij, en zijne discipelen ingingen. Maar Judas, die hem verried, wist ook die plaats; want Jesus was daar dikwijls met zijne discipelen zamengekomen. Judas nu, de wacht en dienaars der overpriesters en pha-riseên genomen hebbende, kwam derwaarts met lan-taarnen, en fakkels, en wapenen. Jesus nu, wetende alles wat hem zoude overkomen, trad voorwaarts, en sprak tot hen: Wien zoekt gij ? Zij antwoordden hem: Jesus den Nazarener. Jesus sprak tot hen: Ik ben het. En Judas, die hem verraden had, stond ook bij hen. Als hij dan tot hen zeide: Ik ben het; gingen zij achter-
11
161
GOEDE TUUT)AG. — PASSIE.
102
waarts, en vielen ter aarde. Hij dan vraagde hen andermaal: Wien zoekt gij 7 En zij zeiden; Jesus den Nazarener. Jesus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat ik het hen: indien gij dan mij zoekt, laat dezen gaan! Opdat het woord vervuld wierd, hetwelk hij gesproken had: Van hen, die Gij mij gegeven hebt, heb ik niemand verloren. Simon Petrus nu een zwaard hebbende, trok het uit, en sloeg den dienstknecht des hooge-priesters, en hieuw hem het regter-oor af. En de naam van den dienstknecht was Malchus. Maar Jesus sprak tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede! Den kelk, dien de Vader mij gegeven heeft, zal ik dien niet drinken? De bende dan, en de hoofdman, en de dienaars der Joden, grepen Jesus, en bonden hem. En zij leidden hem eerst naar Annas: want hij was de schoonvader van Caïphas, die in dien jare hoogepries-ter was. Caïphas nu was degene, die aan de Joden den raad had gegeven: Het is oorbaar, dat één mensch stervevoor het volk. Simon Petrus nu, en de andere discipel, volgden Jesus. En deze discipel was den hoo-gepriester bekend, en ging met Jesus binnen in het voorhof van don hoogepriester. En Petrus stond buiten aan de deur. Do andere discipel dan, die den hoogepriester bekend was, ging uit, en sprak met de deurwachtster, en bragt Petrus binnen. De dienstmaagd dan, de deurwachtster, zeide tot Petrus; Zijt gij ook niet van de discipelen van dien mensch ? Hij zeide: Ik ben het niet. Nu stonden de dienstknechten en dienaars bij een kolenvuur, omdat het koud was, en warmden zich; en Petrus was ook bij hen, staande en zich warmende. De hoogepriester dan ondervraagde
GOEDE VRIJDAG. —
1(53
PASSIE.
an- Jesus over zijne discipelen , en over zijne leering;. Jesus
len antwoordde hem: Ik heb openlijk tot de wereld go-
dat sproken: ik heb altoos inde synagoge en in den tem-
an! pel geleerd, waar alle de Joden zamenkomen: en in
ten het verborgene heb ik niets gesproken. Wat onder-
iie- vraagt gij mij'? Ondervraag hen, die gehoord hebben,
de, wat ik tot hen gesproken heb: Zie! zij weten, wat
ge- ik gezegd heb. En als hij dit gezegd had, gaf één
am van de dienaren, die daar stond, aan .Tosus eenen
:-ak kaakslag, zeggende: Antwoordt gij aldus den hoogn-
Ik, priester? Jesus antwoordde hom: Indien ik kwalijk
liet gesproken heb, geef getuigenis van het kwaad; maar
lie- indien wel, waarom slaat gij mij'? En Annas zond
En hem gebonden tot den hoogepriestor Caïphas. Simon
de Petrus nu stond er, en warmde zich. Zij zeiden dan
es- tot hem: Zijt gij ook niet van zijne discipelen? Hij
Ion loochende het, en zeide: Ik ben het niet. Een van
sch de dienstknechten des hoogepriosters, bloedverwant
ere van dengenen, wiens oor Petrus afgehouwen had,
oo- zeide tot hem: Heb ik u niet met hem in den hol'
het gezien? Petrus dan loochende liet wederom: en feiten - stond kraaide de haan. Zij nu leidden Jesus van Caïphas
ge- naar het regthuis. En het was vroeg in don morgen,
ur- En zij gingen zei ven niet in hot regthuis, opdat zij
igd niet verontreinigd wierden , maar liet pascha mogten
)ok eten (i). Pilatus dan ging tot hen buiten, on zeide:
le: --
en (!) liet woord pascha komt, in de Passir» des lieer en, in
en verschillende betei'kenisscn voor. Soms beteekent hel den Faaseh-
Lde dag; somtijds het Pausehfeest, hetwelk acht dagen duurde; som-
;de tijds het Paaschlam, hetwelk op den avond, dat het Paaschfeest
GOEDE VRIJDAG. — PASSIE.
164
Welke beschuldiging brengt gij in tegen dezen mensch'? Zij antwoordden, en zeiden tot hem: Indien hij geen misdadiger ware, zouden wij hem niet aan u hebben overgeleverd. Pilatus nu zeide tot hen: Neemt gij hem, en oordeelt hem naar uwe wet! De Joden dan zeiden tot hem: Ons is het niet geoorloofd, iemand ter dood te brengen. Opdat het woord van Jesus vervuld wierd, hetwelk hij gesproken had, aanduidende, welken dood hij zoude sterven. Pilatus dan ging wederom in het regthuis, en riep Jesus, en zeide tot hem: Zijt gij de Koning der Joden'? Jesus antwoordde: Zegt gij dit uit u zeiven, of hebben anderen het u van mij gezegd? Pilatus antwoordde: Ben ik dan Jood? Uw volk en de overpriesters hebben u aan mij overgeleverd: wat hebt gij gedaan? Jesus antwoordde: Mijn rijk is niet van deze wereld. Zoo mijn rijk van deze wereldware, zouden gewis mijne dienaren gestreden hebben, dat ik den Joden niet wierd overgeleverd. Nu echter is mijn rijk niet van bier. Pilatus zeide nu tot hem: Zoo zijt gij dan Koning ? Jesus antwoordde: Gij zegt het, ik ben Koning. Daartoe ben ik geboren, en daartoe in de wereld gekomen, om der waarheid getuigenis te geven. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort mijne stem. Pilatus zeide tot hem: Wat is waarheid? En als hij dit gezegd had, ging hij andermaal buiten tot de Joden, en zeide tot
aanving, gegeten werd; dan weder het Paaschmaal, en £ indelijk, en wel te dezer plaatse, de Faaschoffers, welke dagelijks gedurende het Paasehfeest geslagt en gegeten werden. Het eteu des raasehlams had reeds den vorigen avond plaats gehad.
GOEDE VRIJDAG. - PASSIE.
165
hen; Ik vind geene schuld in hem. Maar het is bij u gebruik, dat ik u op het paaschfeest éénen loslate. Wilt tïij nu, dat ik u den Koning der Joden loslate? Maar zij riepen allen wederom, zeggende: Niet dezen, maar Barabbas! Barabbas nu was een moordenaar. Toen nam Pilatus dan Jesns, en geeselde hem. En de krijgsknechten vlochten eene kroon van doornen, en zette-den die op zijn hoofd, en wierpen hem een purperen kleed om, en kwamen tot hem, en zeiden: Wees gegroet, Koning der Joden ! En zij gaven hem kaakslagen. Pilatus ging dan wederom buiten, en zeide tot hen: Ziet, ik breng hem tot u buiten, opdat gij weten moogt, dat ik geen schuld in hem vinde. Jesus dan kwam buiten, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En hij zeide tot hen: Ziet, de mensch! Als hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, en zeiden: Kruisig! Kruisig hem! Pilatus zeide tot hen: Neemt gij, en kruisigt hem; want ik vinde geene schuld in hem. De Joden antwoordden hem: Wij hebben eene wet, en naar de wet moet hij sterven, omdat hij zich zeiven Gods Zoon heeft gemaakt. Als Pilatus nu dit gezegde gehoord had, werd hij meer bevreesd. En hij ging wederom in het regt-huis en zeide tot Jesus: Van waar zijt gij ? Maar Jesus gaf hem geen antwoord. Pilatus dan zeide tot hem; Spreekt gij tot mij niet'? Weet gij niet, dat ik magt heb, u te kruisigen, en magt heb, u los te laten'? Jesus antwoordde: Gij zoudt over mij geene magt hebben, indien het u van boven niet gegeven ware. Daarom heeft hij, die mij aan u heeft overgeleverd, grootere zonde. En van toen af zocht Pilatus hem los te laten.
goede vrijdag. — passie.
ICG
Maar de Joden riepen, en zeiden: Zoo gij dezen los laat, zijt gij des Keizers vriend niet, want eenieder die zich tot Koning maakt, wederspreekt den Keizer! Als nu Pilatus deze woorden gehoord had, bragt hij Jesus buiten; en hij zat op den regterstoel, op de plaats, genaamd Lithoströtos, en in het Hebreeuwsch: Gabbatha. En het was de dag der voorbereiding van het pascha, ongeveer de zesde ure, en hij zeide tot de .loden: Ziet, uw Koning! Maar zij riepen: Weg, weg met hem! Kruisig hem! Pilatus zeide tot hen: Uwen koning zal ik kruisigen? De overpiiesters antwoordden: Wij hebben geenen Koning, dan den Keizer. Toen gaf hij hem dan aan hen over, om gekruisigd te worden. En zij namen Jesus, en leidden hem weg. En zijn kruis dragende, ging hij uit naar de plaats, welke Calvarië heet, en in het Hebreeuwsch: Golgolha: aldaar kruisigden zij hem, en met hem twee anderen, aan elke zijde éénen, en Jesus in het midden. En Pilatus had ook een opschrift geschreven, en boven het kruis geplaatst; daar stond geschreven: jesus de NAZARENElt, DE KONING DER JODEN. Dit opschrift nu lazen velen der Joden; want de plaats, waar Jesus gekruisigd werd, was nabij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn. De overpiiesters der Joden zeiden dan tot Pilatus: Schrijf niet: Koning der Joden; maar dat hij gezegd heeft: Ik ben de koning der Joden. Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven. De krijgsknechten nu, als zij hem gekruisigd hadden, namen zijne kleederen, en maakten vier deelen, voor eiken krijgsknecht een doel, en don rok. De rok echter was
GOEDE VRIJDAG. — PASSIE.
* 167
zonder naad, van boven af geheel geweven. Zij zeiden dan tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar daarover het lot werpen, wiens hij zijn zal. Opdat de Schrift vervuld wierd, welke zegt: Zij hebben'mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen En dit nu deden de krijgsknechten. Er stonden nu bij Jesus' kruis zijne Moeder, en de zuster zijner Moeder, Maria van Cleophas, en Maria Magdalena. Als Jesus dan zijne Moeder, en den discipel, dien hij liefhad, staan zag, sprak hij tot zijne Moeder: Vrouwe! zie, uw zoon! Daarna sprak hij tot den discipel: Zie, uwe Moeder! En van die ure nam de discipel haar tot zich. Daarna Jesus wetende, dat alles volbragt was, opdat de Schrift vervuld wierd, sprak: Ik heb dorst. Er stond nu een vat vol edik. Zij dan eene spons, met edik gevuld, om eenen hyzop-stengel gewonden hebbende, bragten die aan zijnen mond. Als Jesus dan den edik genomen had, sprak hij: Het is volbragt! En hij boog het hoofd, en gaf den geest. (Hier knielt eu houdt men e^nige oogenblikken rust). De Joden dan, omdat het de dag der voorbereiding-was, opdat de ligchamen niet aan hel kruis zouden blijven op den sabbat, (want die sabbat was een groote dag), verzochten Pilatus, dat hunne boenen gebroken, en zij afgenomen wierden. De krijgsknechten kwamen alzoo, en braken de beenen des eersten, en des anderen , die met Jesus gekruisigd waren. Doch als zij tot Jesus gekomen waren, ziende, dat hij alreeds gestorven was, braken zij zijne beenen niet; maar een van de krijgsknechten doorstak zijne zijde met eene speer, en terstond kwam er bloed en water uit. En hij, die
GOEDE VEIJPAG. — PASSIE.
het gezien heeft, heeft daarvan getuigenis gegeven, en zijne getuigenis is waarachtig: en hij weet dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij moogt gelooven. Want dit is geschied, opdat de Schrift wierd vervuld: Gij zult geen been van hem verbreken. En wederom zegt. eene andere Schrift: Zij zullen zien, wien zij doorstoken hebben.
Het volgende wordt op den Evangelictoon gezongen, Zuiver mijn hart gebeden, maar de zegen niet gevraagd Ook wordt er geen lieht of wierook aangedragen, en de Priester kust na het eindigen der Passie het boek niet.
En daarna verzocht Joseph van Arimathaea (daar hij een leerling van Jesuswas, maar in het geheim, uit vreeze voor de Joden), Pilatus, dat hij het lig-chaam van Jesus mogt afnemen. En Pilatus liet het toe. Hij kwam dan, en nam het ligchaam van Jesus af. En Nicodemus kwam ook, die voormaals bij nacht tot Jesus gekomen was, en bragt een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden. Zij namen dan het ligchaam van Jesus, en wonden het, met specerijen, in linnen doeken, gelijk het bij de Joden gewoonte is te begraven. En er was in de plaats, waar hij gekruisigd was, een hof, en in den hof een nieuw graf. in hetwelk nog nooit iemand gelegd was. Daar nu, om den voorbereidings-dag der Joden, dewijl het graf nabij was, legden zij Jesus.
De Priester, staande aan den Epistelkant, begint onmiddellijk, met gevouwen handen:
168
«I
GOEDE VRIJDAG. — GEBEDEN.
Laat ons bidden, ons Alïergeliefdsten! voor de heilige Kerk Gods: dat onze God en Heer haar in vrede en eendragt over geheel de aarde heen gelieve te bewaren: vorsten en raagten aan haar onderwerpe, en ons geve, dat wij, ineen genisten ongestoord leven, God den almagtigen Vader mogen verheerlijken.
Laat ons bidden.
De Diaken. Buigen wij de knieën.
De Subdiaken. Rigt u op.
'l-i '
I
Het Gebed wordt op den niet feestclijkcn zangtoon der Missegebeden gezongen, met uitgestrekte handen. In de volgende Gebeden wordt hetzelfde in acht genomen.
Almagtige, eeuwige God, die in Christus uwe heerlijkheid aan allo volken hebt geopenbaard; bewaar de werken uwer barmhartigheid, opdat uwe, over geheel de aarde verspreide. Kerk met standvastig geloof in de belijdenis van uwen naam volharde. Door denzelfden Heer J. C. enz. H-. Amen.
Laat ons bidden ook voor onzen allerheiligsten Vader N.; dat onze God en Heer, die hem tot Opperherder heeft gekozen, hem ook gezond en ongedeerd voor zijne heilige Kerk beware, om te kunnen besturen het heilige volk Gods.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. R-, Rigt u op.
Almagtige, eeuwige God, die alles met wijsheid vaststelt; zie genadiglijk op onze gebeden neder, en bewaar, in uwe goedertierenheid, den ons geschonken Opperpriester, opdat het Christenvolk, allereerst door U zeiven bestuurd, onder zoo groeten Opperher-
160
GOEDE VRIJDAG. —
170
GEBEDEN.
tier in verdiensten van geloof toeneme. Door onzen Heer J. C. enz. ft. Amen.
Laat ons bidden ook voor alle Bisschoppen, Priesters, Diakenen, Subdiakenen, Akolieten, Exorcisten, Lectoren, Ostiaren (1), Belijders, Maagden, Weduwen, en voor geheel het heilige volk Gods.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, ft. Bigt u op.
Almagtige, eeuwige God, door wiens Geest hetge-heele ligchaam der Kerk geheiligd en bestuurd wordt; verhoor onze smeekingen, die wij voor alle Orden doen, opdat Gij van allen in hunnen rang, door de hulp uwer genade, getrouw moogt gediend worden. Door onzen Heer J. C. enz. ft. Amen.
[(2) Laat ons bidden ook voor onzen allerchriste-lijksten KeizerN.: dat onze Goden Heer alle natiën
(1) Vau du hoogste tot de laagste worden hier alle kerlielijke bedieningen opgeuoemd, welker bekleeders den A7eras, de Gees-lelijkheid uitmaken. Niet alle Bedienaars der H. Kerk zijn even hoog. maar er zijn zeven trappen of staten , waarvan het Priesterschap of de priesterlijke staat de hoogste is. De zeven worden verdeeld in Kleine (Mindere) Orden, welke vier, en in Iloogere (Ileilir/e) Orden, welke drie in getal zijn. Na de Tonsuvr, Kruinschering, die de inleiding is tot den geestelijken staat, is de rangorde der geestelijke Bedieningen aldus: Osliaar, Kerk- of Deurbewuarder (Custos, Koster); Lector, Lezer; Exorcist, Dui-velbeziceerder, Akoliet, Lichtdrager. De bekleeders der Hoogcre Orden zijn: Subdiaken, Diaken, Priester. De //. Bisschopswijding geeft de volheid van het Priesterschap.
(2) „De gebeden voor den Romeinschcn Keizer op Goeden Vrijdag en aan het einde van den Paaschlof op Paaschzatuidag worden thans achterwege gelaten, omdat er geen Romeinsch
GOÜDE VKIJDAG. — GEBEDEN.
der barbaren hem onderdanig make tot onzen voort-durenden vrede.
Laat ons bidden. Buigen wij do knieën, ft. Rigt u op.
Almagtige, eeuwige Goa, in wiens hand aller koningrijken magten en regtenzijn; zie gunstig op het Romeinsche Keizerrijk neder, opdat de volken, welke op hunne woestheid vertrouwen, door de sterkte uwer magt worden ten onder gebragt. Door onzen Heer J. C. enz. Kr. Amen.]
Laat ons bidden ook voor onze doopleerlingen: dat onze God en Heer hun de ooren des harten en de deur der barmhartigheid opene; opdat zij dooi' het bad der wedergeboorte de vei giffenis aller zonden ontvangen, en bevonden worden te zijn in Christus Jesus onzen Heer.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. R:. Rigt u op.
Almagtige, eeuwige God, die uwe Kerk de vruchtbaarheid geeft, om gestadig nieuw kroost voort te brengen; vermeerder in onze doopleerlingen geloof en kennis, opdat zij, in het ]jad des Doopsels herboren, tot het aantal uwer aangenomen kinderen behoo-ren. Door onzen Heer J. C. enz. R-. Amen.
Laat ons, ons Allergeliefdsten! God den almagtigen Vader bidden, dat Hij de wereld van alle dwalingen zuivere; ziekten wegneme; hongersnoodafwere; gevangenissen opene, boeijen slake; aan de reizenden tehuiskomst, aan tie zieken gezondheid, aan de zeevarenden de haven des behouds genadig verleene.
Keizerrijk meer bestaat. Zij moeten evenwel, in de nieuwe Missalen, even als vroeger, worden bijbehouden.quot; Beer. S. R. O. 1860, de edit. nov. Missalis.
171
GOEDE VRIJDAG. — GEBEDEN.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. R. Rigt u op.
Almagtige, eeuwige God, der droevigen vertroosting en der noodlijdenden steun, laat de gebeden van hen, die tegen alle soort van kwelling uwe hulp inroepen, tot U komen; opdat allen zich verblijden, dat uwe ontferming hen in hunnen nood heeft bijgestaan. Door onzen Heer J. C. enz. R. Amen.
Laat ons bidden ook voor de ketters en scheurmakers : dat onze God en Heer hen uittrekke uit alle dwalingen, en tot de heilige Moeder, de katholieke en apostolische Kerk, gelieve terug te roepen.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. He. Rigt u op.
Almagtige, eeuwige God, die allen behoudt, en verlangt dat niemand verloren gaat, zie op de zielen neder, welke door's duivels list bedrogen zijn, opdat zij alle boosheid van ketterij afleggen, en, met rouwmoedigheid des harten over hunne dwaling, tot de eenheid uwer waarheid wederkeeren. Door onzen Heer J. C. enz. ft. Amen.
Laat ons bidden ook voor de trouwelooze Joden: dat onze God en Heer den blinddoek wegneme van hunne harten, opdat ook zij den Heer Jesus Christus erkennen.
172
Er worrlt niet geauhvoord; Amen, maar dadelijk gezegd (1J:
Ter verafschuwing van den spot , waarmee de Joe'.en voor Jesus nederknielden, zeggende: Weesgegroet, Koning der Joden, en tevens ter aanduiding van hunnen onwil. Hem als den Mesquot; sias, Gods Zoon, Koning van hemel en aarde, te erkennen, wordt hier : Buigen wij de knieën enz. weggelaten.
GOEDE VRIJDAG. — KRUISVERE.ÏRING.
Almagtige, eeuwige God, die ook de trouwelooze Joden niet van uwe ontferming buitensluit; verhoor onze gebeden, die wij voor dat verblinde volk uitbrengen, opdat zij bet licht uwer waarheid, hetwelk Christus is, erkennen, en aan hunne duisternis onttrokken worden. Door denzelfden Heer J. C. enz. K-. Amen.
Laat ons bidden ook voor de heidenen: dat de almagtige God de ongeregtigheid wegneme van hunne harten; opdat zij hunne afgoden verlaten, en zich he-keeren tot den levenden en waren God, en zijnen eeni-gen Zoon, Jesus Christus God en Heer.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, r. Rigt u op.
Almagtige, eeuwige God, die niet den dood der zondaren zoekt, maar altijd het leven; ontvang genadiglijk ons gebed, en verlos hen van de dienst der afgoden; en neem hen in uwe heilige Kerk op, tot lof en heerlijkheid van uwen naam. Door onzen Heer J. G. enz. ft. Amen.
Ka de Gebeden legt de Priester het kasuifel af, gaat naar den Epistelkaut en ontvangt aldaar, zooveel mogelijk achterwaarts, uit de hand des Diakens, een kruis, reeds op het altaar aanwezig, hetwelk hij, met hetaan-gezisrt naar het volk, van boven een weinig ontbloot. Hij alleen heft dan de Antifoon aan: Ziet het hout des kruises; den zang van het overige begeleiden Diaken en Subdiaken; en als het koor antwoordt: Komt, laat ons aanbidden, knielen allen neêr, behalve de Priester. Deze treedt alsdan voort tot den Epistelkant van voren, en ontbloot aldaar van het kruis den reg-terarm; zingt, een weinig hooger van stem, hetzelfde, terwijl de overigen zingen, en neêrknielen als boven.
173
GOEDE VRIJDAG. — KRUISVEREERING.
Vervolgens gaat de Priester tot het midden des altaars, ontbloot het kruis geheel, verheft nog hooger zijne stem , ten derden male zingende: Ziet het hout des kruises, en de overigen zingen en knielen als boven.
Ziet het hout des kruises, waaraan het heil der wereld gehangen heeft.
174
Het koor ft. Komt, laat ons aanbidden (1).
(1) De Katholiek weet, dat hier gcene spraak is van aanbidding, gelijk Gode alleen toekomt. Of, zoo hij aanbidt, aanbidt hij het Kruishout niet, maar Rem , die aan het kruis is gestorven. Men ergere zich nogtans niet aan het woord Adoremus hier gebezigd, en gemeenlijk door; Laat ons aanbidden vertaald. Meer door gebruik dan woordelijk hwit adorare de beteekenis van flawfoW*?» in den striktsten zin. quot;Woordelijk geeft het slechts eenc beweging der hand nnar den mond te kennen [ad os, ad ord), op de wijze bijv. als de kinderen kushandjes geven, en beteekent dien ten gevolge het schenken van eenig teeken van welwillendheid, elk huldebetoon of eerbewijs : hetwelk aan God gegeven aanbidding wezen moet, maar aan Heiligen of heilige zaken toegebragt niet anders dan eene vereering zijn kan. Vereering gaven wij dus aan het kruis, aanbidding aan den Gekruiste. In de vroege eeuwen van het Christendom , toen deze hulde aan het kruis nog het ware Kruis des Heeren gold, dat Kruis, hetwelk met het aanbiddelijk Bloed van den Godmensoh was geverwd , zelfs toen leerde de H. Ambrosius den geloovigen wat geschiedde aldus: „Helena aanbad het Kruis, maar niet het Kruis aanbad zij gt; dit ware afgoderij-geweest; zij aanbad Hem, die aan dut Kruis heeft gehangen.quot; En later, in het jaar 787, sprak de zevende Kerkvergadering van Nicaea; „Hel is God, dien het 'kruis-) beeld aanwijst, maar het is zelf geen God. Aanschouw het beeld , maar aanbid Hem, dien gij in het beeld erkent.quot; Ach, Iaat
GOEDE VRIJDAG. — TCRtTISVEREERING.
Daarna draagt de Priester alleen het kruis tot eene plaats vóór liet altaar, en legt het er knielend neder. Dan trekt hij de sehoenea uit, en gaat het kruis vereeren, driemaal knielende vóór hij het kust. Hierna trekt hij de schoenen weder aan, en doet het kasuifel om. Nu volgen de Diaken en Subdiaken en assistenten; dan de overigen. Geestelijken en leeken, twee aan twee, driemaal knielende, gelijk gezegd is, en vereerenhet kruis (*). Gedurende de kruisvereering worden de lm prop er ia (Verwijten) en wat meer volgt gezongen, geheel of gedeeltelijk, naar dat er veel of weinig vereerders zijn. En wel op deze wijze:
Twee zangers zingen midden in het koor: {'• M ijquot; volk, tot aan: De He:, lig e God.
V'. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan ? Of waarin heb Ik u bedroefd'? Antwoord Mij. y. Omdat ik u uitgeleid hel) uit Egypteland, hebt gij een kruis bereid voor uwen Zaligmaker.
Een koor zingt: De Heilige God! Een ander koor antwoordt: De Heilige God! Het eerste koor: De Heilige, Sterke! Het tweede koor: De Heilige, Sterke! Het eerste koor; Heilige, Onsterfelijke, ontferm U onzer! Het tweede koor: Heilige, Onsterfelijke, ontferm U onzer!
men toch niet zeggen , dat de Katholieken iets of iemanil anders aanbidden, dan God alleen!
(*) Bij elke kniebuiging kan men zeer geschikt dit schiedgebeJ in stilte zeggen : Wij aanhltiden V, Christus , en loven O, omdat Gij door uio Kruis de wereld verlost hebt. En nit ootmoed kust men alleen de voeteo. De Herdt. Sacrae Liturg, praxis , Tom. TIT , facj, 60.
175
170 GOEDE VRIJDAG. — KRUIS VEREERING.
Daarna zingen twee uit het tweede koor:
i'. Omdat Ik u uitgeleid heb, door de woestijn heen, gedurende veertig jaren, en u met manna gespijsd heb, en u ingeleid heb in een zoo goed land, hebt gij een kruis bereid voor uwen Zaligmaker.
De koren antwoorden bij beurte; De Heilige God! enz. Vervolgens zingen twee uit het eerste koor:
i'. quot;Wat heb Ik meer voor u moeten doen, dat Ik niet gedaan heb? Ik heb u wel geplant als mijn aller-kostelijksten wijngaard; en gij z'yt Mij maar al te bitter geworden; want edik hebt gij Mij in mijnen dorst te drinken gegeven, en met eene speer hebt gij de zijde van uwen Zaligmaker doorstoken.
quot;Weder antwoorden de koren bij beurte: De Heilige God! enz.
De verzen der volgende V e r w ij t e n worden door twee zangers gezongen: eu achter ieder vers herhaalt het koor:
i'. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan? Of wa.arin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij.
i. Ik heb om u Egypte in zijne eerstgeborenen getuchtigd; en gij hebt Mij, gegeeseld, overgeleverd.
V. Ik heb u uitgeleiduit Egypte, Pharao bedolven in de roode zee; en gij hebt Mij aan do overpriesters overgeleverd.
v. Ik heb de zee vóór u geopend; en gij hebt met eene speer mijne zijde geopend.
i'. Ik bon u vooruit gegaan in de wolkkolom; en gij hebt Mij geleid tot het regthuis van Pilatus.
GOEDE VRIJDAG. — KRUISVERF.KRING,
i'. Ik heb u met manna gespijsd, zoolang gij in de woestijn waart; en gij hebt Mij met kaakslagen en geeselriemen geslagen.
i'. Ik heb u uit de steenrots verkwikkend water te drinken gegeven; en gij hebt Mij te drinken gegeven gal en edik.
if. Ik heb om u de koningen der Kanaanieten verslagen ; en gij hebt met een rietstok Mij geslagen op het hoofd.
i7. Ik heb u gegeven een koninklijken scepter; en gij hebt op mijn hoofd gezet eene doornen kroon.
V- Ik heb ii met groote kracht verheven; en gij hebt Mij opgehangen aan het schandhout des kruises.
Vervolgens wordt gczamelijk gezongen de Antifoo n:
Wij aanbidden, Heer, uw kruis, en loven en verheerlijken uwe heilige verrijzenis: want, zie, uit het hout is vreugde over heel de wereld gekomen.
Ps. LXVI. God ontferme zich onzer, en zegene ons; Hij verlichte zijn aangezigt over ons, en ontferme zich onzer.
Wij aanbidden. Heer, uw kruis, en loven en verheerlijken uwe heilige verrijzenis: want, zie, uitliet hout is vreugde over heel de wereld gekomen.
Trouwe Kruisboom! verre de eèlste Uit 't geboomte dat er wast.
Nergens staat in 'twoud een zulke,
Zóó van loover, bloei of mast.
Hout zoo zoet, aan zoete nag'len Draagt Gij zoeten zwaartelast.
177
12
GOEDE VRIJDAG — KRUISVEREERIKG.
Vervolgens wordt rie hymne ; Pange lingua Zing, mijn tong, h e t z e g e p r a 1 e n gezongen zóó, dat tusschen elk vers telkens herhaald wordt TrouweKruisboom! enz., of: Hout zoo zoet enz., gelijk onder is aangegeven.
Zing, mijn tong, het zegepralen
Uit den glorievollen strijd,
Zij der kruisbanier des Heeren
Een triomfzang toegewijd,
Hoe Hij stervend overwonnen En de wereld heeft bevrijd.
Trouwe Kruisboom! verre de eêlste
Uit 't geboomte dat er wast,
Nergens staat in 'twoud een zulke,
Zóó van loover, bloei of mast.
Uit gena, als de eerste vader,
Onder zonde en vloek gebukt,
Door de heillooze appelbete
In 't verderf had neêrgerukt.
Koos Hij 'thout, om te herstellen 't Onheil, van het hout geplukt.
Hout zoo zoet, aan zoete nag'len Draagt Gij zoeten zwaartelast.
Deze wijze om ons te redden
Vond in de orde haren grond,
's Duivels velerhande listen
Te beschamen door dien vond.
GOEDE VRIJDAG. - KEUISVEREERIKG.
Dat Hij daarmeê zou genezen Waarmee satan had gewond.
Trouwe Kruisboom ! enz.
Als dan 't tijdstip was genaderd Van het grootst genadeblijk,
Kwam de Zoon, de Wereldschepper, Neêr van 's Vaders hemelrijk.
Nam Hij uit de Maagd-en-Moeder
't Vleesch aan, werd den mensch gelijk.
Hout zoo zoet, enz.
Zie hoe in eene enge kribbe 't Kindje spraakloos nederligt,
Hoe de Moedermaagd omzwachtelt Handjes, voetjes van het Wicht,
Van haar God; en dekkend, koest'rend Wat zij kan aan Hem verrigt.
Trouwe Kruisboom! enz.
Zesmaal vijf jaar had Hij wand'lend In dat ligchaam doorgebragt.
Vrij, gewillig geeft de Redder Nu zich in des vijands magt.
Aan een kruis omhoog geheven.
Wordt Hij, 't Offerlam , geslagt.
Hout zoo zoet, enz.
GOEDE VRIJDAG. — KRUIS VEREERING.
Gal zijn drank! ach, zie Hem smachten. Doornen heeft Hem 'thelsch gebroed
Nag'len, speer in 't Lijf gestoken,
Water stroomt er uit en bloed!
Aarde, zeeën, hemel, wereld Worden rein in dezen vloed.
Trouwe Kruisboom! enz.
Hooge Boom! buig neer uw takken. Sprei zacht lommer om Hem rond.
Laat uw hardheid minder wezen. Dan toen Gij in 'twoud nog stondt.
Wees ten rustbed d' afgestreden Koning van het Nieuw Verbond.
Hout zoo zoet, enz.
Gij alleen waart waard te dragen 't Offer dat ons redden kwam.
's Werelds Arke! heel bestreken, Met het heilig bloed van 'tLam
Gij verhoedt dat zij verzinke In de zee der hellevlam.
Trouwe Kruisboom! enz.
Aan de heilige Drieëenheid In alle eeuwigheden eer!
Vader, Zoon gelijke aanbidding. Den Vertrooster evenzeer,
Driepersoonlij k, één in wezen
Loven allen God den Heer! Amen.
Hout zoo zoet, enz.
GOEDE VRIJDAG. — PROCESSIE. 181
Tegen liet einde der l:ruisvereering worden de kaarsen op het altaar aangestoken. De Diaken neemt de bursa, en spreidt een corporale, als gewoonlijk, op het altaar uit, en legt er den vingerdoek naast. Na de vereering neemt hij het kruis eerbiedig op, en plaatst bet op het altaar. Daarna gaat de processie ter plaatse heen, waar den vorigen dag het Sakrament gebragt was. Vóórop gaat de Subdiaken met het kruis, tusschen twee Ako-lieten, kandelaars met biander.de waskaarsen dragende, dan de Geestelijkheid volgens rang; eindelijk de Priester met de assistenten.
Als men ter plaatse van het Sakrament gekomen is, worden de flambouwen ontstoken, en niet dan na de nuttiging uitgedaan. De Priester knielt vóór het Sakrament neder, eu bidt eenige oogenblikken; staat op, doet, zonder te zegenen, wierook in twee wierooksvaten, terwijl de Diaken het scheepje toereikt, en bewierookt knielende het Sakrament. Alsdan geeft de Diaken den kelk, waarin het Sakrament is, den Priester in handen, en bedekt dien met de einden van het velum, wat deze om de schouders heeft. Allen trekken in processie terug, volgens de orde, waarin zij gekomen zijn. Een baldakijn wordt boven het Sakrament gedragen eu twee Akolieten bewierooken aanhoudend het Sakrament. Onder do processie wordt de hymne : Vexilla Regis prodeunt gezongen.
Vexilla Regis prodeunt, (1) Daar verrijst de Koningsvaan,
Fulget Crucis mysterium , Prijkt het Kruis, waaraan voor de aarde
Qua vita mortem pertulit 't Leven is ter dood gegaan,
Et morte vitam protulit. En de dood liet leven baarde.
(1) Vertaling van den hoogleeraar Mgr. P. v, d. Ploeg. Het Kerkelijk Jaar,
GOEDE VEIJDAG. — PROCESSIE.
182
Quae vulnerata lanceae Mucrone diro, criminum Ut nos lavaret sordibus, Manavit unda et sanguine. Irapleta aunt quae concinit David fideli curraine, Dicendo nationibus: Regnavit a ligno Deus. Arbor decora et fulgida, Ornata Regis purpura Electa digno stipite Tam sancta membra tangere. Beata cujus brachüs Pretium pependit saeculi Statera facta corporis Tulitque praedam tartan. O Crux! ave, spes unica Hoc passionis tempore, Piis adauge gratiam Reisque dele crimina. Te, fons salutis, Trinitas Collaudet omnis spiritus Quibus Crucis victoriam Largiris, adde praemium. Amen. |
U besproeide een kostb're vloed , Stroomend uit zoo breede wonden. Om in water en in bloed Ons te reinigen van zonden. Trouw is Davids lied volbragt. Zingend in den geest des Ileeren Voor het laatste nageslacht: «God zal van het Hout regeren!quot; Kruisboom! in uw luister nam 's Werelds Koning zijn behagen , Gij mogt aan uw purp'ren stam, Gij zoo heil'ge leden dragen. Zaal'ge! van uwe armen zag 's Werelds schuld haar losprijs dalen, 't Ligchaam , dat ter weegschaal lag, 't Overwigt op d' afgrond halen. 'k Groet u Kruis! mijn een'ge vreugd In deez' droeve lijdensdagen, Ach, vermeêr der vromen deugd. Wil der boozen schulden vagen. U love alle geest vereend, U Drieëen'ge! Bron des levens, Wien Ge uw kruistriomf verleent. Schenk hun uw vergelding tevens. Amen. |
Als de Priester aan het altaar is teruggekeerd, en de kelk, er op neergezet, knielende ■svederom, is bewierookt , gaat hij op , en legt de Hostie nit den kelk op de pateen, die de Diaken vasthoudt; en uit de hand des Diakens de pateen hebbende aangenomen, legt hij de heilige Hostie op den corporale, zonder iets er bij te zeggen. Mogt hij het Sakrament met de vingers hebben aangeraakt, purifieeert bij die in een daartoe aanwezig vaasje. Onderwijl giet de Diaken wijn in den kelk, en de Subdiaken water : de Priester zegent dat niet.
GOEDE VRIJDAG. — NA DE PROCESSIE. 183
noch spreekt daarover het gewone gebed, maar hij neemt den kelk van der. Diaken aan, stelt dien op het altaar, zonder iets er bij te zeggen, en de Diaken bedekt dien met de palla. Vervolgens doet hij wierook in het wierooksvat, zonder te zegenen, bewierookt de Hostie, den kelk en het altaar, even als gewoonlijk, vóór en na knielende, en wanneer hij gaat voorbij het Sakrament.
Als hij de Hostie en den kelk bewierookt, zegt hij:
Deze wierook, door U gezegend, Heer, stijgetotU op, en uwe barmhartigheid dale over ons neder.
Als hij het altaar bewierookt, zegt hij:
Dat mijn gebed. Heer, opstijge, gelijk de wierook, voor uw aangezigt, en mijne handen zich opheffen, gelijk een avondoffer. Stel, Heer, eene wacht aan mijnen mond, en bewaar de deur mijner lippen in behoedzaamheid, opdat mijn hart zich niet tot woorden van boosheid neige, noch verontschuldigingen voor zonden zoeke.
Terwijl hij het wierooksvat aan den Diaken overhandigt, zegt hij:
De Heer ontsteke in ons het vuur van zijne liefde, en de vlam zijns eeuwigen welbehagens. Amen.
En hij zelf wordt niet bewierookt.
Daarna wascht hij, een weinig buiten het midden des altaars, aan den Epistelkaut, de Landen, zonder er iets bij te zeggen. Vervolgens, neergebogen in het midden des altaars, zegt hij, met gevouwen handen:
GOEDE VRIJDAG. —
184
NA DE PROCESSIE.
Dat wij, Heer, in den geest van ootmoed en met een berouwhebbend hart door U aangenomen worden: en dat heden onze offerande voor uw aangezigt zóó geschiede, dat zij U behage, Heere, God.
Naar het volk gekeerd, zegt hij dan, als gewoonlijk :
Bidt, broeders; opdat mijne en uwe offerande be-hagelijk worde aan God den almagtigen Vader.
Onmiddellijk hierna zegt hij, met weglating van al het overige:
Laat ons bidden. Door heilzame geboden vermaand, en door goddelijke leering onderwezen, durven wij zeggen:
Onze Vader, die in de Hemelen zijt! Geheiligd zij uw Naam! Laat toekomen uw Rijk! Uw wil geschiede op de aarde als in den Hemel! Geef ons heden ons dagelijksch brood! En vergeef ons onze schulden, gelijk wij ook vergeven onzen schuldenaren! En leid ons niet in bekoring! Maar verlos ons van den kwade!
Na in stilte gezegd te hebben: Amen, vervolgt hij luide, op den niet feestelijken zangtoon:
Wij bidden U, Heer, verlos ons van alle velleden, tegenwoordig en aanstaande kwaad, en geef, door de voorspraak van de heilige en roemwaardige Gods Moeder altijd Maagd, Maria, van uwe heilige Apostelen, Petrus enPaulus, en Andreas, en alle Heiligen, genadiglijk vrede in onze dagen, opdat wij, door den bijstand uwer barmhartigheid geholpen, ook ten allen tijde rein van zonde, en van alle kwelling mogen
GOEDE V-RIJDAG. — NA DE PROCESSIE.
bevrijd zijn. Door denzelfden Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer, die met U leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen.
Alsdan maakt de Priester eene diepe buiging, brengt het Sakrament op de pateen, neemt de H. Hostie in de regterhand en heft Die zóó omhoog, dat Die van het volk kan gezien worden. Dadelijk hierna breekt hij de Hostie boven den kelk in drie gedeelten, waarvan hij, even als gewoonlijk, het kleinste in den kelk laat vallen, maar zonder iets er bij te zeggen. Pax Düi wordt niet gebeden ; ook niet Agnus D e i, en de vredekus niet gegeven. Hij slaat ook de twee eerste gebeden vóór de Communie over, en zegt slechts het volgende:
Laat de nuttiging van uw Ligchaam, Heer Jesus Christus, wat ik onwaardige mij vermeet te ontvangen, niet strekken tot mijn oordeel en mijne verdoemenis ; maar door uwe goedertierenheid tot bescherming naar xiel en ligchaam, en ter bekoming van genezing mij voordeelig zijn. Die met God den Vader leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, God door alle eeuwen dor eeuwen. Amen.
Alsdan knielt eu neemt hij de pateen met het Ligchaam van Christus, en met den meesten ootmoed en eerbied zegt hij:
Ik zal het hemelsche Brood nemen en den naam des Heeren aanroepen.
Driemaal klopt hij op de borst, telkens zeggende:
Heere, ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak
185
]8G GOEDE VKIJDAG. — Ni DE PROCESSIE.
komt; maar spreek slechts een woord, en mijne ziel zal gezond worden.
Daarna teekent hij zich met het Sakratnent, zeggende :
Het Ligchaam van onzen Heer Jesus Christus beware mijne ziel ten eeuwigen leven. Amen.
En hij nuttigt het Ligchaam des Heeren eerbiedig. Vervolgens laat hij alles weg, wat gewoonlijk na de nuttigiug van het H. Bloed gebeden wordt, maar onmiddellijk nuttigt hij het gedeelte der H. Hostie met den wijn, eerbiedig, uit den kelk. De vingerwassching met wijn en water en de uuttiging daarvan geschieden als gewoonlijk. Daarna bidt de Priester, neergebogen in het midden des altaars, met gevouwen handen:
Geef, Hoer, dat wij, hetgeen wij met den mond genuttigd hebben, met een rein gemoed ontvangen, en dat het van eene tijdelijke gift ons een eeuwig geneesmiddel worde.
Hierna wordt niets meer gebeden: maar de Priester maakt eene buiging en vertrekt met zijne assistenten van het altaar. De Vespers worden gelezen zonder zang , en het altaar wordt ontkleed.
PAASCHZATURDAG.
TOELICHTING.
Kom toch, Beminde Lezer, door heden de kerkelijke plegtigheden gansch en al bij te wonen , U aan den voorsmaak van het vreugdevol Paaschfeest verkwikken!
Ontneem ietwat aan uwe rust of aan uwe bezigheden, ten einde den gestorven Heiland te vergezellen aan zijn graf. Eene wacht van zijne geloovige kinderen is Hem eervoller, dan eene van soldaten, zooals Pilatus toestond er om te plaatsen. Gelijk Gij schreijend Hem hebt zien sterven en ten grave dragen, zoo moogt Gij thans de vreugde smaken Hem glorievol tot het leven te zien opstaan. Maar weet, dat uw beminde Jesus niet lang in het graf zal toeven. Heeft uwe liefde nog specerijen, om Hem te balsemen, en Hem aldus eere van begrafenis te doen, haast U. De godvruchtige vrouwen kwamen te laat aan het graf, toen de zon reeds opgegaan,
188
en de Heer reeds uit de dooden was verrezen: en als Gij heden ten tempel binnenkwaamt, als daar bijv. het Alleluja reeds had weerklonken , zoudt Gij voorzeker schoone oogenblikken van opwekking en stichting hebben verzuimd. Wel zijn de plegtigheden de langdurigste van het gansche jaar: maar zóóveel is zeker, dat hare langdurigheid hun in geenen deele zal opvallen, die eenigermate de alles overtreffende schoonheid ervan hebben gevat. Hen zal verrukking aangrijpen, eerder dan verveling naderen.
Alvorens de verschillende handelingen der Dienst afzonderlijk te verklaren, zullen wij een paar algemeene bemerkingen laten voorafgaan, die aanstonds over het geheel veel licht zullen verspreiden. De eene betreft het t ij d-punt der viering, de andere geldt bet hoofddenkbeeld, dat in hetgeen ter kerke verrigt wordt op den voorgrond tredend, alles, van de Vuur wij ding af tot de H. Misse ingesloten toe, hoe onderscheiden de plegtigheden ook zijn, ééne enkele viering doet wezen.
1. Het regte t ij d p u n t, waarop wij ons hebben voor te stellen, dat de bedoelde plegtigheden geschieden, is dat, waarop zij in veel vroegere eeuwen werkelijk werden gevierd.
189
Men zal het uit de Gebeden zelve aanhoudend bespeuren: dat tijdpunt is de n a m i d d a g, de late avond van Zaturdag, de Paasch-nacht tusschen zaturdag en Zondag. Wehee-ten dezen dag daarom; Paaschavond, ook Paaschvigilie, d. i. Nachtwake vóór Paschen. We worden gehouden godsdienstig te waken bij het graf onzes Verlossers, en wel zóó, dat het laatste gedeelte der plegtigheid invalt op het oogenblik, dat het eerste morgenrood van Zondag aanbreekt, en Jesus Christus in heerlijkheid verrijst uit de dooden.
Dat deze nachtelijke Dienst thans op zaturdagmorgen volbragt wordt, is eene vervroeging , die de H. Kerk, sedert eeuwen reeds, heeft toegestaan, zonder nogtans inhoud of woorden barer apostolisch-oude, eerbiedwaardige oefeningen te veranderen.
O O
Oudtijds werd de dag, welke het feest der verrijzenis voorafging, geheel in stille overdenkingvan 'stleeren smarten en dood doorgebragt. Het H. Misoffer werd niet opgedragen, evenmin als op Goeden V r ij d a g. De reden hiervan was dezelfde, als waarom op Goeden Vrijdag geene H. Missen geschieden. En om even dezelfde reden is het opdragen der H. Offerande op Paaschzaturdag alleen aandien
100
priester geoorloofd, welke de plegtigheden daar-voren heeft verrigt (1).
2. Het hoofddenkbeeld nu der gezame-lijke plegtigheden is dit:
Zelfs bij afwezigheid aller nadrukkelijke bepalingen van het kerkelijk gezag, zoude uit het bovenstaande reeds ten duidelijkste blijken, dat het tegen den geest der H. Liturgie van heden geheel en al aandruischt, om, hetzij ter voldoening aan den paaschpligt, hetzij uit devotie, op Paaschzaturdag te communiceren. In het algemeen genomen , is het communiceren op Paaschzaturdag verloden (S. R. C. 23 Sept. 1837). Slechts daar, waar de gewoonte bestaat het te doen, laat de Kerk het toe (S. 11. C. Deer. cit.). Maar waarlijk, niet ieder gebruik stelt eene daar, d. i. een gebruik, hetwelk kracht heeft, om geoorloofde uitzondering op de wet te maken. — Later dan bovengenoemd decreet door de H. Congregatie der Kerkgebruiken te Home gegeven was, beperkte zij hare toelating op dit punt nog, door te verklaren, dat het slechts na de M. Misse van Paaschzaturdag, maar niet daarondergt; geoorloofd is, de H. Communie uit te reiken aan die het vragen {poscentihus) (S. 11. C. 7 Sept. 1850). Wel werden genoemde decreten naar bijzondere plaatsen gezonden, en werd er, om omstandigheden, soms toegefelijker voor andere oorden beslist: men ziet uit het aangehaalde niettemin den geest der H. Kerk. — De geloovigen behooreu alzDO van de toelating der Kerk geen gebruik te maken , dan alleen bij gebreke van anders te kunnen. Zij mogen zich vast overtuigd houden , dat de Zaligmaker het hun beloonen zal, als zij, ten einde meer overeenkomstig den geest zijner H. Bruid, de Kerk, te handelen , hunne H. Communie op een anderen , uaastbijzijn-den, dag stellen. — Evenwel, met op Paaschzaturdag waardig tc communiceren , voldoet men aan den paaschpligt (S. 11. C. 22 Mart. 1806).
191
De glorievolle verrijzenis uit de dooden van onzen Heer Jesus Christus wordt vooruit gevierd, door de, in het Doopsel geschiedende, geestelijke opstanding der ziel uit den dood der zonde tot het leven der liefde Gods voor te stellen, en aan degenen, die in Christus' naam gelooven, maar nog niet herboren zijn, te volbrengen.
Het wonder van 's Heeren verrijzenis is de hechtste grondslag van ons geloof, is ook de volkomene regel, type, der geestelijke opstanding tot het leven der genade.
Christus, zoo schrijft de Apostel, is over-geleverd om onze misdaden, en verrezen om onze regtvaardigmaking (Rom. IV, 25). Niet in dien zin is Christus om onze regtvaardigmaking verrezen, als haddq? Hij door zijne verrijzenis onze verlossing bewerkt, onze verzoening met God, onze regtvaardigmaking , verdiend; want met zijn alverzoenenden kruisdood was het werk der verlossing ten eenenmale volbragt. Maar, daar de Zaligmaker zelf op het wonder zijner verrijzenis alle gewigt gelegd had, om ons geloof in Hem te bevestigen (Matth. XII, 39), en op het geloof in Christus en zijne leer onze regt-
192
vaardigmaking steunt, als zijnde het daarvan het begin, de wortel en de grondslag, is Christus in dien zin o. a. om onze regtvaardigmaking verrezen, dat — gelijk dezelfde Apostel schrijft— indien Hij niet verrezen ware, ons geloof ij del zoude zijn, en onze regtvaardigmaking niet koude worden volbragt: want alsdan zouden wij nog in de zonden wezen (I Cor. XV, 17).
Welk eene verhevene waarde heeft dus de waarheid van Jesus' verrijzenis! Kan het wel bevreemden, dat de godsdienstige vreugde zich vervroegt over de opstanding ten derden dage van den Zoon des menschen uit de dooden, die gebeurtenis, welke het steunpunt des ge-loofs, en tevens de voorwaarde van een Gode gevallig leven is!
Maar er is daarenboven tusschen 's Heeren opstanding naar het ligchaam en de onze naai' de ziel eene schoone betrekking van gelijkvormigheid. Hij is verrezen, opdat wij, niet Hem medebegraven in den dood, en met Hem verrijzende, ook in nieuwheid des levens zouden wandelen.
Die geestelijke opstanding der ziel, in gelijkvormigheid met Christus' dood en verrijzenis, geschiedt allereerst en het volkomenst in het
193
H. Sakrament des Doopsels. Want zoovelen gedoopt zijn in Christus Jesus, — leert wederom de Apostel — zijn gedoopt in zijnen dood. Zij zijn met Hem medebegraven door den doop in den dood, opdat, gelijk Christus opgestaan is uit de dooden, zoo ook zij in nieuwheid des levens wandelen. In het bad des Doopsels worden zij medegeplant met Christus in gelijkheid aan zijnen dood en aan zijne opstanding: want daar wordt de oude mensch medegekruisigd; het ligchaam der zonde vernietigd; de belofte aangegaan der zonde niet meer te dienen; in dat graf des waters wordt de dood der zonde overwonnen; daaruit staan de herborenen, als verrezenen, tot een nieuw, Gode behagelijk leven op; wat zij leven, leven zij Gode, om gelijk de verrezen Christus, niet meer te sterven (Rom. VI) (1).
Nu, die geestelijke opstanding uit de zonde vermeldt de Kerk op den Paaschavond en die ook voltrekt zij (quot;) door bare heiligende
Als wij ons hier herinneren , dat in de eerste tijden der Kerk het Doopsel werd toegediend door indompeling van het gansche ligchaam in het doopbad , onder het water , dan wordt de vergelijking des Apostels van het Doopsel met Christus' dood, begrafenis en opstanding aanschouwelijk van klaarheid.
194
bediening, om alzoo de overwinning des Verlossers over zonde en dood reeds vooraf te vieren.
De H. Kerk haakt naar het oogenblik van 'sHeeren opstanding. Zij wil Jesus verrezen zien, en stelt daarom te voren den verrezen Christus ons voor oogen in de herborenen door het water en den H. Geest. Zóó innig toch is de overeenkomst tusschen onze geestelijke opstanding uit de zonde en de ligehamelijke verrijzenis des Zaligmakers uit het graf, dat deze niet aanschouwelijker noch volkomener, dan door gene kan uitgedrukt worden.
Alleen, daar de eerste dag der week nog niet is aangebroken, moet de zegekreet der overwinning nog worden gematigd; aan priestergewaden ontbreekt nog de feestelijke tooi; de G e b e d e n, die aanhoudend van Christus' zegepraal en onze vernieuwing spreken, worden opgezonden onder een aanhoudend knie-buigen , om den boetegeest te onderhouden, totdat het weerklinken zal : Alleluja! Hij is verrezen.
voorbereid , maar ook werd het Sakrament der wedergeboorte , na de vontwij ding, hun in werkelijkheid toegediend. Paasch- en Pinkster/aturdag waren zelfs hijzonder bestemd tot het doopen van volwassene». En de Bisschop was het, welke de plegtigheid verrigtte. No» zegt de Rubriek : Indien er donpelinyen zijn, doopt hij hen. Thans evenwel zou dat, onder het officie, zonder uitdrukkelijk \ erlof van den Bisschop , door deu Priester niet mogen geschieden.
1U5
Merken wij hier, met betrekking tot liet ge-
i. noemde hoofddenkbeeld der plegtigheid van
n Paaschzaturdag, nogmaals op, hoe de
n strekking van de Liturgie der Heilige, Roomsch-
n Katholieke Kerk is, om de wonderen der ver-
ir lossing te doen vieren in endoor de deel-
is name aan hare vrucht: hoe de Kerk hare
)- kinderen het door Christus verworven heil
•- herdenken laat en tegelijk genieten.
;e Ook ligt in dit feestgeheim voor ons allen
,11 de gewigtige wenk opgesloten, (lat eene waardige viering van liet vreugdevol Paaschfeest
k zuiverheid van geweten vraagt. Of verhoopt de
et H. Kerk niet, dat wij met gereinigde harten
m aan de paaschvreugd zullen deelnemen, als zij
ie in de Epistel der H. Misse alle aanwezi-
s- gen toeroept: Broeders: I n d i e n g ij m e I,
n, Christus m e d e v e r r e z e n z ij t , zoek t
e- hetgeen omhoog is?
n? Er is een tweede Doopsel: een ter weder-
[ij levendmaking van de ziel: het 11. Sakrament
van Boetvaardigheid.
O, laat deHeerJesus, die, verrijzende, de en' banden des doods verbrak, de banden der
ian zonde in ons allen verbreken: de paaschvreugd
|te- dringt niet diep in onbekeerde zielen in.
en,
lij k
en Met de Vuur wij ding vangen de plegtig-
196
lieden aan. Dat er vuur gewijd wordt, kan wel niemand bevreemden. We weten toch, hoe de H. Kerk gewoon is te zegenen en te heiligen wat zij tot hare eeredienst bezigt, zelfs veel van hetgeen den geloovigen tot dagelijksch gebruik verstrekt; het eerste, opdat het meer bijzonder aan God zij toegewijd; het andere, opdat alle schadelijke werking des boozen er van wijke en het den mensch strekke tot geestelijk heil. Want, zijn alle redelooze wezens ten gebruike van den mensch geschapen, zoo-veel te meer zullen zij den verloste tot zaligheid medewerken.
Dat de vuurwijding, als openbare kerkpleg-tigheid, juist heden geschiedt, is, omdat Christus door zijne verrijzenis tot een verheerlijkt loven is opgestaan; een heilig vuur op aarde is komen brengen, wat na zijne verrijzenis over geheel de aarde ontstoken werd, en alle schepsel, door de zonde onder de heerschappij van den vorst dezer wereld vervallen, de verlossing door den overwinnenden Christus verbeidt, die alle heerschappij den duivel heeft ontnomen en alles vrijmaakt: Zie, Ik maak alles nieuw (Apoc. XXI, 5).
Vooral verdient de wijze, waarop het vuur of licht wordt gewekt — er wordt vuur uit steen geslagen — onze aandacht. Die wijze,
197
hoe natuurlijk en gebruikelijk overigens, ontleent aan het huidig feestgeheim eene gansch bijzondere beteekenis. De Zaligmaker heeft gezegd: Ik ben het licht der wereld (Joës VIII, 12); het stoffelijke licht is dus eene figuur van Christus. Ook de steen is een der figuurlijke namen, waarmede de Zaligmaker wordt beteekend in de II. Schrift; maar, als heden de vuur- of lichtvonk uit steen wordt voort-gebragt, om alles te ontsteken en te ontbranden, is dat eene zinnebeeldige aanduiding van het Licht Christus, dat, in de steenrots begraven, uit het steenen graf met glanzende heerlijkheid is omgestaan en verschenen.
En licht en vuur worden uit steen gewekt buiten de kerkdeur: want bet steenen graf, waaruit de Heer verrees, was buiten de poort van Jerusalem.
Alle lichten, die tot nu toe in den tempel brandden, worden, als het vuur gewijd en daaruit licht ontstoken is, uitgedaan (1): dit
Deze Rubriek ziet geheel op de viering der Dienst bij nacht. Zij vervalt natuurlijkerwijze tiaar wij bij klaren das:, altans in den morgenstond, de plegtigheid verrigten. Toch ook de godslamp brandt niet, want de pixis of ciborie, waarin het H. Sa-krament bewaard wordt, wordt eerst na afloop der gcheele plegtigheid , na de H. Misse , in het gebruikelijk tabernakel terug-gebragt.
19S
zegt, dat thans, met 's Heeren verrijzenis, de Oude Wet had uitgeleefd, ophield te verbinden.
Alle kaarsen of lampen, die, hetzij uit behoefte, hetzij tot opluistering der altaardienst in de kerk zullen branden, worden straks met het seheiliü'de, Christus aanduidende licht out-
O lt;D '
stoken; want Christus, en Hij alleen, is het licht der wereld. In Hem is voor hen, die gezeten waren in het land van de scha-duwe des doods, een licht opgegaan (Matth. IV, 1G). Hij is het waarachtige licht, hetwelk iegelijken mensch verlicht, die in deze wereld komt (Joës I, 0).
En met de intrede aanstonds van het licht in den tempel gedenken wij aan de verkondiging der Nieuwe Wet van waarheid en genade; aan de leer van licht, liefdevuur en leven, die de duisternis der wereld en do schemering des Jodendoms ten eenenmale verjaagt.
Nadat namelijk het nieuwe vuur met de wierookkorrels, welke voor de Paasch kaars dienen, gewijd, en daarmee ééne waskaars aangestoken is, treedt in den (onverlichten) tempel d. i. in de met duisternis overdekte wereld het Licht van Christus binnen. Eerst aan den ingang, vervolgens in het mid-
199
den der kerk , eindelijk aan het altaar wordt telkens eene der kaarsen van eene drietakkige waskaars aangestoken en het Licht van Christus knielend begroet.
Eene zinnebeeldige verkondiging is dit van het grondgeheim de? christelijke openbaring, het geheim der aanbiddelijke Drieëenheid.
De eerste aan het geheiligde licht ontstokens kaars van den drietak, omhoog geheven en begroet, brengt voor den geest, dat wij bij het licht der openbaring van Christus de Godheid van den Vader kennen; Niemand toch kent den Vader, dan de Zoon, en wien het de Zoon wil openbaren (Matth. XI, 27).
De tweede der drie aaneen gehechte kaarsen duidt, vlammende, de volkomene gelijkheid, medezelfstandigheid aan van den Zoon met den Vader. Bij het licht van Christus' openbaring weten wij, dat Hij en de Vader één zijn (Joës X, 30).
Eindelijk de derde kaars, aan den éénen stam brandende, duidt den derden Persoon der H. Drieëenheid aan, den H. Geest, wiens onderscheidene persoonlijkheid en tevens een-wezige Godheid met den Vader en den Zoon wij uit de leer van Jesus Christus kennen : Leert alle volken, en doopt hen in den naam des Vaders, en des Zoons,
200
en desHeiligenCreestes (Matth. XXVIII, -19).
Houd, Lezer, op het oog, dat het hoofddenkbeeld der gansche viering van Paasch-avond is ; de geestelijke wedergeboorte door het Doopsel, in gelijkvormigheid der opstanding van Christus. Verbeeld U, dat in den tempel op dit oogenblik aanwezig zijn de doopleerlingen, welke er naar smachten, om door het
O 7 '
water en den H. Geest te worden herboren en met Jesus te verrijzen. Het doopbad staat daartoe in de kerk gereed. Ziedaar dus water, wat belet, dat zij gedoopt worden? Indien zij van ganscher harte gelooven, is het geoorloofd. Nu, daar het kort begrip aller waarheid is ; één God in drie Personen; daar de doopelingen straks zullen afgewasschen worden van hunne zonden, niet anders dan in den naam des Vaders , en des Zoons, en des Heiligen Geestes; en zij nog, onmiddellijk vóór dat geschiedt, moeten ondervraagd worden: Gelooft gij in God den almagtigen Vader? En in zijnen Zoon, Jesus Christus? En in den H. Geest? hoe eigenaardig schoon is de beschrevene plegtigheid dan, waarmee den doopleerlingen wordt voorgehouden de aanbiddelijke Drieëenheid Gods!
De drietakkige kaars blijft gedurende de gansche plegtigheid branden; tot elke verrig-
201
ting der Dienst wordt zij nabij gedragen, ter aanduiding in wiens naam de geestelijke wedergeboorte geschiedt.
Allerschoonst en vreugdewekkend is de pleg-tigheid, welke nu in de Dienst van Paasch-avond volgt, namelijk de wijding van de Paaschkaars. Om hare grootte, haar sierlijk maaksel, maar bovenal om hare zinnebeeldige beduiding zijn aller oogen op de Paaschkaars gerigt: in waarheid, het oogenblik, waarop zij, ontstoken, met haar breed en vrolijk licht in den tempel flikkert, deelt blijmoedigheid aan de harten der geloovigen mede.
Het loflied, wat er bij gezongen wordt, vergelijkt haar èn bij de wolk- en vuurkolom, waarmede God zijn volk, uit de slavernij van Egypte vrijgemaakt, in de woestijn tegen den vijand beschermde, en voorlichtte langs den weg; èn bij Christus zeiven, den zegevierenden Overwinnaar, wiens dood en begrafenis, eer zij aangestoken is, en wiens glorievolle opstanding, als zij brandt, in haar wordt aangeduid.
De Wijding der Paaschkaars is een zegelied op Christus. Met woorden, aan den H. Augustinus toegeschreven, wier stoute vervoering door geen enkel lied der gansche Liturgie wordt geëvenaard, en op een zangtoon
202
vol verrukking wordt de opstanding van Jesus Christus uit de dooden, de verdwijning aller duisternis van de aarde, de nederlaag van satan, de vrijmaking uit de zonde, in één woord, liet door Christus' dood en verrijzenis gewonnen heil, veel grooter, dan het onheil ons door Adams zonde berokkend, in het Exultet dankbaar bezongen.
En dat glorielied over 's Heeren overwinningen zingt de Diaken. Hij, wiens kerkelijke bediening is, Bisschop of Priester aan het altaar te dienen, verschijnt hier alleen in 't witte feestgewaad, en zulks in tegenwoordigheid van den Bisschop of den Priester, die, in 't paarse treurkleed der lijdensdagen, naar den lofzang-hoort. De uitleggers der H. Liturgie zeggen; Dit is, om af te beelden, dat de godvruchtige vrouwen, het eerst van allen de boodschap van 's Heeren opstanding vernemende, ondanks hare minderheid in rang, den Apostelen mog-ten verkondigen, dat de Heer verrezen was en hen voorging naar Galilea.
In de Paaschkaars worden, wanneer zij nog niet brandt, en alzoo den gestorven Zaligmaker voorstelt, de vijf wierookkorrels gestoken, die met het nieuwe vuur zijn gewijd. Daarmede worden de specerijen beteekend, waarmede Joseph van Arimathea en Nicodemus het ligchaam
203
van Jesns balsemden vóór zijne begrafenis. Zij zijn vijf in getal, en worden, met was omtogen, kruisvormig in de Paaschkaars gehecht, om aan de vijf wonden te herinneren, die Jesus op het kruis ontving.
De Paaschkaars wordt onder het zingen van het zegelied aangestoken; zóó stelt zij Christus als verrezen voor. Zij wordt aangestoken met een der lichten van de drietakkige kaars, welke wij reeds als een zinnebeeld der H. Drieëen-heid kennen: want Hij, die om onze zonden is gewond, die gestorven is, verrees, en, na verrezen te zijn, nog de teekenen zijner wonden heeft behouden, is God van God en Licht van Licht, zijne menschheid bestaat alleen in den goddelijken Persoon des Woords.
De brandende Paaschkaars wordt straks bij de vontwijding ingedompeld in het doopwater, en wel tot op den bodem der vont: want aan het water des Doopsels is de kracht van heiligmaking meegedeeld door de verdiensten des lijdens van onzen Heer Jesus Christus.
Gedurende veertig dagen zal de Paaschkaars in de kerk lichten, dewijl de Zaligmaker nog veertig dagen na zijne verrijzenis op aarde bleef; en als op Hemelvaartdag het Evangelie verhaald heeft: En de Heere Jesus is opgenomen in den hemel (Marc. XVI, 49),
204
wordt zij uitgedoofd, tenteeken, dat de Heer van de aarde is vertrokken, om weder tekee-ren tot den Vader, van wien Hij was uitgegaan.
Na de Paaschkaarswijding volgen de twaalf Profetien.
Het zijn stukken uit de H. Schriftuur. Reeds daarom wekken zij eerbied, want het zijn even zoovele woorden van den H. Geest.
Het zijn lezingen uit de boeken des Ouden Verbonds; want Mozes en de profeten hebben over Christus geschreven: de wet en de profeten hebben hunne vervulling gekregen in Hem.
Dat deze en geene andere lezingen des Ouden Verbonfls zijn uitgekozen; dat zij in deze en geene andere volgorde zijn gerangschikt; dat zij twaalf in getal zijn, dit alles heeft zijne beteekenis.
Oudtijds dienden zij tot een voorbereidend on-derrigt, wat aan de doopleerlingen, op Paasch-avond nog, gegeven werd, alvorens deze het Sakrament der wedergeboorte ontvingen. Van daar nog de Rubriek: « Vóór of onder de lezing der Profetiën onderrigten de Priesters de doopleerlingen, en bereiden hen tot het ontvangen des Doopsels vóór.»
Hoe uitnemend geschikt deze lezingen der H. Schrift waren, om tot Katechismus der doo-
203
pelingen te dienen, moge uit het volgende blijken. Als men namelijk acht slaat op den inhoud van elke, en den zamenhang onderling dei-twaalf Profetie n, dan ziet men, dat zij wonderschoon uitdrukken, van den eenen kant, de door Christus gestichte heilsorde als Verlosser en Zaligmaker der menschen; en van den anderen kant het, dengenen, die gelooven, door God meegedeeld wordende leven der genade. Van het aanbiddelijk werk der verlossing door Christus zijn zij gezamelijk eene profetische, van het christelijk, godgevallig leven der herbore-nen in het Doopsel eene zinnebeeldige voorstel-lincr. En het twaalftal doet daarenboven den-ken aan de twaalf artikelen des Geloofs, het Symbolum der Apostelen, met hetwelk zij eene in het oog vallende overeenkomst hebben.
Om dit te duidelijker te doen vatten, zullen wij eerst den letterlijken inhoud van elke dei-twaalf Profetiën aangeven, en daaronder de profetische en zinnebeeldige beteekenis met het overeenkomend Geloofsartikel plaatsen.
le Profetie.
Inden beginne heeft God, door het Woord, door hetwelk alles gemaakt is, den hemel en de aarde geschapen , en den mensch naar zijn beeld en zijne gelijkenis.
r
20G
Het vleesch geworden Woord Gods heeft in de volheid des tijds alles herschapen, den menseh uit de zonde, welke het beeld Gods in hem had bezoedeld, verlost. |
Hun, die aan de verlossing door Christus persoonlijk zullen deelnemen, heeft God bestemd , om gelijkvormig te worden aan het beekl zijus Zoons. |
Art. 1. Ik geloof in God, den Vader Almag-tig, Schepper des hemels en der aarde.
Door hetzondvloed-watervergaan allen, die niet met Noë de ark waren ingegaan. Noê wordt
Christus heeft in deze wereld zijne Kerk gesticht tot arke des eeuwigen behouds. Buiten haar geene zaligheid. Christus zelf is haar Hoofd. En hare ledematen zijn onderling en met Hem als het Hoofd vereenigd. |
Allen, die door de wateren des Doopsels de Kerk des Heeren binnengaan, zijn aan de dienst des Heeren verbonden. Want zoo velen in Christus gedoopt zijn, hebben Christus aangetrokken. Zij zijn het nieuw geslacht. Hij is daarvan de Heer. |
Isaac, de eeniggehorene, welbeminde zoon van Abraham, toont zich bereidwillig, om door zijnen vader te worden geslagtofferd.
De eeuwige Zoon Gods, de Eeniggeborene , Welbeminde |
Allen, die, door geestelijke wedergeboorte, kinderen der |
207
des Vaders heeft zich bereidwillig aangeboden, om den dood, dien wij verdiend hadden, te ondergaan. Om als het Zoenoffer der wereld te kunnen sterven, heeft Hij de men-schelijke natuur aangenomen, en is, naar den vleesche, Zoon van Abraham geworden. |
belofte naar den geest, welbeminden des Vaders willen worden, moeten bereid zijn, in navolging van hun toonbeeld Jesus, involkomeue gehoorzaamheid naar zijnen wil te leven, al moge die soms eenig offer vragen, zij zuilen naar den geest leven en de werken des vleesehes dooden. |
Art. 3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria.
De kinderen Israels trekken do roode zee door, en worden aldus uit de slavernij van Egypte vrijgemaakt.
In waarheid heeft Gods I Door de wateren van het Zoon zijn bloed voor ons ver- ! Doopsel is het, dat men wordt goten. Het was do losprijs vrijgemaakt, uit satans boeijrn onzer zielen. Door zijn dier- en overgaat tot de vrijheid der baar bloed zijn wij gekocht kinderen Gods. Door de veren verlost. diensten van Christus' bloed
heeft het Doopsel de kracht, om rein te wasschen van de zonde.
Art. 4. Die geleden heeft oiuler Pontius Pi-latus, is gekruist, gestorven en begraven.
Isaias beschrijft het geluk, wat in het toe-
208
komstig Godsrijk des Verlossers wordt genoten. Allen noodigt hij vut er binnen te gaan.
Hoe algemeen en overvloedig is het heil door Jesus Christus bewerkt! Hij is gestorven voor de zonden, die onder de beide Verbonden waren geschied. Rondwandelend op aarde, riep Hij: Komt tot Mij, allen'. Na gestorven te zijn, daalde zijne ziel neder ter helle, tot de heiligen van eertijds, die door het geloof in Hem waren behouden, om hun te boodschappen, dat zij weldra zouden ingaan in zijn glorierijk ; en na zijne verrijzenis gingen de Apostelen de wereld over, om allen te roepen tot het rijk zijner genade. En hun woord was vruchtbaar, en keerde niet ledig weder.
Art. 5. Die nedergedaald is ter helle, ten derden dage verrezen van den dood.
G° Prof.
De ware wijsheid is alleen bij God te vinden. De eeuwige Wijsheid geeft de geboden des levens. Alwie naar deze niet hoort, arbeidt vruchteloos.
O , dat zij, die door het H. Sakrament des Doopsels zullen afgewassolien worden van hunne zonden en binnengaan in het genaderijk des Heeren, waar zulk een overvloed van geestelijke weldaden genoten wordt, toch luide Gods barmhartigheden lofzin-gen , wijl het door zijne genadige ontferming is , dat zij de uitnoodiging gehoord hebben: Allen, die dorst hebt, komt tot de wateren.
209
Zoo overvloedig het heil,
zoo verheven is ook de Persoon des Heilands, Hij is de eeuwige Wijsheid des Vaders.
Van den hemel was Hij nedergedaald op aarde, aldaar is Hij gezien en heeft met de men-schen omgegaan: maar zijn rijk was niet van deze wereld.
Hij is daarom wedergekeerd tot den Vader, nadat Hij het werk volbragt had, wat de Vader Hem gegeven had, om te doen.
Art. G. Die opgeklommen is ten hemel, en zit ter regterhand Gods zijns Vaders Almagtig.
Ezechiël ziet een veld vol doodsbeenderen, welke, op Gods bevel, door hem tot het leven worden teruggeroepen. Alzoo werd aan het mismoedige volk van Israël zijne aanstaande bevrijding uit de Babylonische gevangenschap afgespiegeld.
De herhoreneu , als zij waarlijk medeverrezen zijn met Christus, zullen zoeken hetgeen omhoog is, alwaar Christus is, gezeten aan de, rogterhand Gods. Niet naar rijkdommen, eer of aanzien zullen zij streven : dit is de ware wijsheid niet. In de wereld zijnde, mogen zij niet van de wereld wezen, maar moet hun omgang in den hemel zijn.
Eenmaal zullen Gods Engelen al de gestorvene geslachten aan hunne graven toeroepen : Dooden staat op. Dan vooral zullen allen weten , dat Christus de Heer is : alsdan zal Hij, als Regter over |
Doopelingen 1 Beschreit gij den droevigen staat desgees-'elijken doods, waarin gij tot hiertoe als onherborenen verkeert? Welaan, uwe verlossing is nabij! Gij zult tot het leven worden teruggeroepen; 14 |
210
levenden en dooden verscliij- een leven uit God, het leven
nende, het werk der verlos- zijner genade wordt u ^ door
shür, het heil zijner verlosten God zeiven, aanstonds in het
voltooijen. H. Doopsel ingestort.
Art. 7. Van daar zal Hij komen oordeelen levenden en dooden.
8e Prof.
In den zaligen tijd van het toekomstig Godsrijk des Verlossers zal het geschieden, dat des Heeren Spruit in heerlijkheid zijn zal. Als Hij de besmeurdheden der dochters van Sion zal hebben afgewasschen en in den Geest van oordeel en van vuur de bloedschuld van Jerusalem hebben weggenomen, zal een iegelijk, die overgebleven is in Jerusalem, heilig worden genoemd.
Nadat de Heer Jesus, het werk der verlossing hebbende volbragt, in zijne heerlijkheid was ingegaan, heeft Hij lot zijne Kerk d. i. over nil™ , die te .Tertisiilem in zijnen naam vergaderd waren, don Heiligen Geest afgezonden in de gedaante van vuur. Deze is de Geest van heiligmaking Zijn zegen rijkste werk is, dat Hij de ledematen der Kerk dooide mededeeling der goddelijke genade heilig maakt. |
Hoe zegenrijk zijn de uitwerksels vau het H. Sakra-ment des Doopsels! Het reinigt alle smetten der zonde; het scheldt alle zondeschuldeu kwijt; het heilig! ; regtvaar-digt; maakt de ziel tot een tempel des Heiligen Geest es, zoodat de herborenen teregt heiligen worden genoemd. |
211
Voorschrift Gods omtrent liet slagten en eten
des paascldams.
En zullende wederkeeren tot den Vader, liet de Heer Jesus aan zijne Kerk zijn aanbiddelijk Ligehnam en Bloed na, tot spijs en drank onzer zielen, opdat wij door liet eten van die Spijs des levens in de heiligste, innigste, hoogste gemeenschap met Hem en onderling zouden vereenigd blijven.
Gelukkigen gij, die zult herboren worden! Gelijk de Heer «Tesus liet zieleleven der genade u instort , zal Hij dafc zieleleven in u voeden en versterken, zno dikwijls gij zijn Vleeseh zult eten en zijn Bloed drinken. Maar, ook dat is de voorwaarde, waarvan liet voortduren uwer hpil'ge gemeenschap met Hem afhangt; want die zijn Vleeseh eet. en zijn Bloed drinkt, die blijft in Jesus en Jesus in hem.
Art. 0. De Heilige Katholieke Kerk, Gemeenschap der Heiligen.
Heiligen Geest.
203
komstig Godsrijk des Verlossers wordt genoten. Allen noodigt hij uit er binnen te gaan.
Hoe algemeen en overvloedig is het heil door Jesus Christus bewerkt! Hij is gestorven voor de zonden, die onder de beide Verbonden waren geschied. Rondwandelend op aarde, riep Hij: K o m t tot Mij, allen! Na gestorven te zijn, daalde zijne ziel neder ter helle, tot de heiligen van eertijds, die door het geloof in Hem waren behouden, om hun te boodschappen, dat zij weldra zouden ingaan in zijn glorierijk ; en na zijne verrijzenis gingen de Apostelen de wereld over, om allen te roepen tot het rijk zijner genade. En hun woord was vruchtbaar, en keerde niet ledig weder.
Art. 5. Die nedergedaald is ter helle, ten derden dage verrezen van den dood.
De ware wijsheid is alleen bij God te vinden. De eeuwige Wijsheid geeft de geboden des levens. Alwie naar deze niet hoort, arbeidt vruchteloos.
O , dat zij, die door het H. Sakrament des Doopsels zullen afgewasschen worden van hunne zonden en binnengaan in het genaderijk des Heeren, waar zulk een overvloed van geestelijke weldaden genoten wordt, toch luide Gods barmhartigheden lofzin-gen, wijl het door zijne genadige ontferming is , dat zij de uitnoodiging gehoord hebben: Allen, die dorst hebt, komt tot de w a-teren.
209
Zoo overvloedig het heil,
zoo verheven is ook de Persoon des Heilands. Hij is de eeuwige Wijsheid des Vaders.
Van den hemel was Hij nedergedaald op aarde, aldaar is Hij gezien en heeft met de men-schen omgegaan: maar zijn rijk was niet van deze wereld.
Hij is daarom wedergekeerd tot den Vader, nadat Hij het werk volbragt had, wat de V a-der Kerngegeven had, om te doen.
Art. G. Die opgeklommen is ten hemel, en zit ter regterhand Gods zijns Vaders Almagtig.
7e Pro f.
Ezechiël ziet een veld vol doodsbeenderen, welke , op Gods bevel, door hem tot liet leven worden teruggeroepen. Alzoo werd aan het mismoedige volk van Israël zijne aanstaande bevrijding uit de Babylonische gevangenschap afgespiegeld.
De herboreuen , als zij waarlijk medeverrezen zijn met Christus, zullen zoeken hetgeen omhoog is, alwaar Christus is, gezeten aan de. regterhand Gods. Niet naar rijkdommen, eer of aanzien zullen zij streven : dit is de ware wijsheid niet. In de wereld zijnde, mogen zij niet vau de wereld wezen, maar moet hun omgang in den hemel zijn.
Eenmaal zullen Gods Engelen al de gestorvene geslachten aan hunne graven toeroepen : Dooden staat op. Dan vooral zullen allen weten, dat Christus de Heer is : alsdan zal Hij, als Regter over |
Doopelingen 1 Besehreit gij den droevigen staat desgees-'elijken doods, waarin gij tot hiertoe als onherboreuen verkeert? Welaan, uwe verlossing is nabij! Gij zult tot het leven worden teruggeroepen; 14 |
i
210
een leven uit God, het, leven zijner genade wordt u , door God zeiven, aanstonds in het H. Doopsel ingestort.
Van daar zal Hij komen oordeelen
levenden en dooden verschijnende, het. werk der verlossing , het heil zijner verlosten voltooijen.
Art. 7
Godsrijk des Verlossers zal het geschieden, dat des Heeren Spruit in heerlijkheid zijn zal. Als Hij de besmeurdheden der dochters van Sion zal hebben afgewasschen en in den Geest van oordeel en van vuur de bloedschuld van Jerusalem hebben weggenomen, zal een iegelijk, die overgebleven is in Jerusalem, heilig worden genoemd.
In den zaligen tijd van het toekomstig
Nadat de Heer Jesus, het werk der vcrlossinp; hebbende volbragt, in zijne heerlijkheid was ingegaan, heeft Hij tot zijne Kerk d. i. over allen, die te .Ternsalem in zijnen naam vergaderd waren, don Heiligen Geest afgezonden in de gedaante van vuur. Deze is de G-eest van heiligmaking Zijn zegenrijkste werk is, dat Hij de ledematen der Kerk door de mededeoling der goddelijke genade heilig maakt. |
Hoe zegenrijk zijn de uitwerksels vau het H. Sakra-ment des Doopsels! Het reinigt alle smetten der zonde; het seheldt alle zondcsehulden kwijt; het heiligt; regtvaar-digt; maakt de ziel tot een tempel des Heilige.3 Geestes, zoodat de herborenen teregt heilicen worden genoemd. |
Art. 8. Ik
Heiligen
Geest.
geloof in den
Voorschrift Grods omtrent het slagten en eten
En zullende wederkeeren tot den Vader, liet de Heer .Tesus aan zijne Kerk zijn aanbiddelijk Ligehaam en Rloed na, tot spijs en drank onzer zielen, opdat wij door liet eten van die Spijs des levens in de heiligste, innigste, hoogste gemeenschap met Hem en onderling zouden vereenigd blijven. De der Heilige |
Gelukkigen pij, die zult herboren worden! Gelijk de Heer Jesus het zieleleven der genade u instort , zal Hij dat zieleleven in u voeden en versterken, zoo dikwijls gij zijn Vleeseh zult eten en ziju Bloed drinken. Maar, ook dat is de voorwaarde, waarvan het voortduren uwer heil'ge gemeenschap met Hem afhangt: want die zijn Vleeseh eet en zijn Bloed drinkt, die blijft in Jesus en Jesus in hem. Heiligen. 10' Prof. |
212
merit tot vergeving van zonden niet uoodig zijn geweest. Maar dewijl de barmhartige Jesns voorzag, dat het helaas! anders zijn zon, zoo heeft Hij een Sakrament van Boetvaardigheid ingesteld ter vergiffenis van zonden aan de gevallenen na het Doopsel. Art. 10. Vergiffenis c Mozes berispt het vol zelfs onstandvastigheid i Hij bedreigt, zeggende kens wederspannig wor laatste vreesolijke straff( komen. Eenmaal komt de da-r der algemeene vergelding. Lang stelt God soms het straffen der boosheid uit : maar eenmaal ook zal Hij des te geduchter straffen, naardien Hij niet slechts de ziel die zondigde, maar ook het ligchaam, dat tot werktuig der zonde gediend heeft, zal kastijden in eeuwigheid. |
zonde te doen bevlekt: staat dan ijlings uit uwe zwakheid op, bekeert u van den ingeslagen weg des kwaads door ware boete tot den Heer uwen God; en Hij zal zich dan kee-ren tot u, en genadig zijn, en gij zult weder leven en niet vergaan. Ier zonden. ' r o f. ,k van Israël over des-n de dienst des Heeren. : dat, bijaldien zij tellen tegen God, er ten ■n op hen zullen neder- Opdat gij standvastig zijn moogt in de liefde Gods, oefent u in de vreeze des Heeren. Indien zijne liefdeniet vermag u te, bewaren voor zonden, houdt uzijne strafbedreigingen voor: denkt aan de uitersten der goddeloozen en gij zult in eeuwigheid niet zondigen. |
Art. 11. Verrijzenis des vleesches.
2l:i
Getrouw tot in den dood aan de dienst van den waren God, weigeren de drie jongelingen liet beeld van Nabuchodoiiosor te aanbidden.
Tot aan dien dag der a.'-gemeene vergelding is Jesus Christus in den hemel Voorspreker bij den Vader. Van daar zendt Hij voortdurend den bijstand zijner genade over ons af. Deze sterkt in den strijd, en doet overwinnen: Neen, God verlaat zijne getrouwen niet: die op Hem betrouwen zullen niet beschaamd worden in eeuwigheid. |
Aan de volharding teneinde toe, aan de getrouwheid tot den dood hangt de kroon des levens! Wat zon u scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking? of beangstiging? of honger? of naaktheid;- of gevaar ? of vervolging? of zwaard? Maar dit alles kunt gij overwinnen, door Hem, die u heeft liefgehad. Dat dan noch dood noch leven u scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus onzen Heer. Amen. |
Art. 12. En het eeuwige leven. Amen.
De wij di n g van het d o op wat er noemen Tertulliaan en andere Ondvaders een gebruik van apostolischen oorsprong.
Gelijk de Kerk straks het licht gewijd heeft,— vóór alles, zooals het licht het eerst in het heelal werd geschapen ■— zoo zegent zij thans het water. Licht en water zijn twee hoofdelementen in de natuur : waarheid en genade, verlichting en reiniging zijn de beide hemel-
214
gaven, die den mensch brengen tot het leven in God. Zou er, daar bij de eerste wording der wereld de H. Géést zegenend en vruchtbaarmakend over de wateren zweefde, geen heilig-makende kracht over het water worden afgesmeekt, wat tot zulk een gewigtig Sakrament, als het H. Doopsel is, moet dienen!
Als de Priester zich met gewijde dienaren of andere outerbedienden naar de plaats der kerk begeeft, waar de vont zal gewijd worden, wordt de brandende Paaschkaars mede voor-intsedrasen : immers aan den verrezen Jesus
O O
gelijkvormig zullen zij opstaan, die in de vont zullen herboren worden.
De Priester, liet water wijdend, raakt het met de hand aan, ter beteugeling, uitdrijving van allen kwaden invloed des duivels.
Hij verdeelt het water met de hand en stort liet uit naar de vier hoeken der wereld, om aan te toonen, dat God het uit de bron des Paradijs ontspringen en tot vruchtbaarheid der aarde in vier vloeden over de wereld deed voortstroomen; alsook om het bevel des Hee-ren te kennen te geven, dat zijne Apostelen de geheele wereld zouden dóórgaan, cm alle schepselen het Evangelie te verkondigen en te doopen in zijnen naam.
Hij dompelt de Paaschkaars in het water in,
215
omdat het de verdiensten van Jesus Christus zijn, die aan het water kracht tot heiligmaking' geven.
Met het gewijde water wordt al het volk, in de kerk aanwezig, besproeid; en wij zullen ons hierbij herinneren, dat eens het reinigend doopwater over onze hoofden werd uitgestort; wij zullen onze dankbaarheid aan God verlevendigen voor zoo gröote genade, en onze beloften in het H. Doopsel gedaan vernieuwen.
Alsdan, nu het water geheel en eenig tot de toediening des Doopsels gaat geheiligd worden, wordt een weinig van de H. Olie, Olie der doopleerlingen geheeten, en van het H. Chrisma er mede vermengd, ter aanduiding van de genade, de kracht, de zalving en de vertroosting des H. Geestes, die in liet bad der geestelijke wedergeboorte geschonken worden.
Het gelukkig oogenblik der toediening van het H. Doopsel is thans daar. Het doopbad is geheiligd. De doopleerlingen omsingelen de vont. Zij kennen en gelooven de waarheden des heils. Zij hebben beloofd en gezworen den Heer hunnen God te zullen beminnen uit geheel hun hart, uit geheel hunne ziel en uit al hunne krachten. Gelijk het hert verlangt naar de waterbronnen, zoo dorsten zij naar de vrijheid
210
der kinderen Gods, en smeeken om, gereinigd van doode werken, Jesus, hunnen Redder, die aanstonds zegevierend verrijst, te kunnen te gemoet gaan in liet sneeuwwitte kleed der onschuld en met de fakkels eener brandende liefde.
..............................1
De Litanie der Heiligen wordt nu ge- i
zongen. De nieuw geheiligden door het Doop- 1
sel, de heiligen der Kerk op aarde begroeten /
de Heiligen der Kerk in den hemel, wier vlek- t
kelooze reinheid de herborenen thans evenaren, a en wier broeders en vrienden zij geworden zijn.
Alleen, daar de herborenen de glorie hunner verheerlijkte vrienden nog niet zijn ingegaan;
deze, misschien door veelvuldigen strijd, nog \
moeten gewinnen, en helaas! nog verliezen I
kunnen, roepen zij, door een herhaald: Bidt cl
voor ons, de veel vermogende voorspraak s
en bescherming der Heiligen in den hemel in. v
De H. Misse, welke, gevolgd van zeer korte b
Vespers het einde der plegtigheid uitmaakt, X verheerlijkt Christus in zijne opstanding uit de dooden, en drukt het den geloovigen op
het harte, dat hunne verrijzenis eene navol- ei
ging van die des Heeren zij. De H. Misse wordt w
gedacht opgedragen te worden na middernacht, n
217
in den allervroegsten morgenstond van Paschen, als de Zon der geregtigheid in hernomene glorie opgaat aan den hernel zijner Kerk.
De jubelende wijze waarop het Grloria wordt aangeheven; het driemaal, telkens met verhoogde stem, gezongen en beantwoord Alleluja; Epistel en Evangelie, alles wijst nu op het volbragte wonder. En zóó opwekkend is de viering der H. Misse op P a a s c h-zaturdag, dat de geloovigen vol van godsdienstige vreugde huiswaarts keeren. God lovende en verheerlijkende in
HET WERK DER VERLOSSING.
Zoo zien wij dan in de zinrijke plegtigbeden, welke wij heden hebben overdacht, dat de H. Kerk in het vreugdevol Paaschfeest, viert: de verheerlijking des Verlossers, de herschepping des menschen en de v e r n i e u-wing der natuur.
De dood is overwonnen, de zonde uitgebannen , de v 1 o e k in zegening veranderd door Jesus Christus onzen Heer.
Hij is opgestaan uit de dooden door zijne eigene magt en zonder iemands hulp: ons rein wasschen van de zonde, opwekken tot een nieuw leven voor God, sparen van den eeu-
I
218
wigen dood, medeopnemen in zijne glorie, dat alles zal zijne alvermogende ontferming doen, indien wij medewerken met zijne genade.
O, dat een iegelijk onzer, geestelijker wijze verrezen, gereinigd, hernieuwd naar de ziel, over zijne eigene zegepraal met dankbare aandoening kunne zingen: Alleluja!!
Op een behoorlijk uur worden de altaren bekleed en de Uren (Getijden) gelezen, maar de kaarsen op liet altaar blijven onaangestoken tot het begin der Misse. Onderwijl wordt buiten de kerk uit steen vuur geslagen, waarmee kolen worden gegloeid. Na de Nona kleedt de Priester zich met amict, albe, cingel, stool en paarse kap, of zonder kasuifel; gaat met assistenten, die kruis, wijwater en wierook dragen, naar buiten de kerkdeur, en wijdt aldaar, als dat gevoegelijk kan, of anders in het portaal der kerk zelve, het nieuwe vuur, zeggende:
y. De Heer zij met u. ft. En met uwen geest.
GEEED.
God, die door uwen Zoon, welke de hoeksteen is, het vuur uwer heerlijkheid aan de geloovigen hebt meegedeeld; hei^lig dit nieuwe vuur, wat, uit een
PA ASCIIZ ATÜRD AG. — VUURVIJDIXG.
keisteen verwekt, tot ons gebruik zal dienen; en vergun ons, door deze paaschfeesten zóó in hemelsche begeerten te worden ontstoken, dat wij met zuivere harten tot de feesten der eeuwige heerlijkheid vermogen te geraken. Door denzelfden Christus onzen Heer. it. Amen.
Laat ons bidden.
Heere God, almagtige Vader, onvergankelijk Licht, die de Schepper zijt van alle licht, zeggen dit licht, hetwelk door U, die de geheele wereld verlicht hebt, geheiligd en gezegend is : opdat wij door dat licht ontvlamd en door het vuur uwer klaarheid verlicht worden; en gelijk Gij Mozes, uitgaande uit Egypte, verlicht hebt, verlicht alzoo onze harten en zinnen, opdat wij tot het eeuwig loven en licht verdienen te komen. Door Christus onzen Heer. H-. Amen.
Laat ons bidden.
Heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God, verwaardig U ons bij te staan, die dit vuur wijden in den naam van U, en van uwen eeniggeboren Zoon, God en Heer Jesus Christus, en van den heiligen Geest; en help ons tegen de vurige pijlen des vijands, en bestraal ons mot hemelsche genade. Die leeft en heerscht met denzelfden uwen Eeniggeborene en den heiligen Geest: God, door alle eeuwen der eeuwen, li. Amen.
Vervolgens wijdt bij do vijf wierookkorrels, welke in de Paasolikaar;- zullen gestoken worden, door het spreken van dit gebed:
219
PAASCHZATÜKDAG. — VUUKWIJDING.
Er kome, bidden wij, almagtigc God, over dezen wierook eene milde uitstorting van uwen zeggen neder; onzigtbare Herschepper, ontsteek Gij dien tot luister van dezen nacht; dat niet alleen de offerande, welke dezen nacht is opgedragen, strale van uw heimelijk toegevloeid licht; maar dat overal, waar iets van het geheimenis dezer wijding worde heen-gebragt, de booze list des duivels worde uitgedreven, en de kracht uwer majesteit bijstand verleene. Door Christus onzen Heer. ü-. Amen.
Terwijl de Priester de wierookkorrels wijdt, legt ceu Akoliet van het gewijde vuur in het wierooksvat over. De Priester doet er wierook in, en zegent dien als gewoonlijk ; besprengt vervolgens do wierookkorrels en het vuur met wijwater, zeggende: Gij zult mij be-sproeijen, Heer, enz. zonder zang of Psalm, en bewierookt beiden driemaal.
Inmiddels worden alle lichten in de kerk uitgedaan, om straks uit het gewijde vuur te worden aangestoken. De Diaken doet alsdan eene witte dalmatiek om, en neemt een stok, waarop eene drietakkige kaars uit één stam is gestoken. Vóórop gaat de wierooker met een Akoliet, die op een blaadje de wierookkorrels draagt; na dezen volgt de Subdiaken met het krui»; dan de Geestelijkheid volgens rang; nu de Diaken met den drietak, en eindelijk de Priester. Zoodra de Diaken de kerk is binnengegaan, steekt hij, aan eene andere, uit het nieuwe vuur ontstokene kaars, één der kaarsen van den drietak aan , houdt dien omhoog en knielt (terwijl allen medeknielen, uitgenomen de Subdiaken, die het kruis draagt), zingende: Het licht van Christus; waarop wordt geantwoord: Gode zij dank.
220
rAASCUKAARS-WrjDING.
221
PAASCIIZATURIIAG. —
Hij treedt voort, tot miiklcn in de kerk, en daar wordt de tweede kaars aangestoken; wederom knielt eu zingt hij, ietshooger: Het licht van Christus, it. Gode zij dank.
Ten derden male treedt hij voort, tot aan het altaar , alwaar de derde kaars aangestoken wordt, en, even als de eerste maal knieit en zingt hij, nog hooger: Het licht van Christus, iv- Code zij dank.
De Priester beklimt vervolgens het altaar aan den Epistelkant. De Diaken geeft de drietakkigc kaars op den stok aan één der Akolietcn, en, het boek nemend, vraagt hij, gelijk bij het Evangelie geschiedt, den zegen aan den Priester, die over hem uitspreekt,:
De Heer zij in uw hart en op uwe lippen, opdat gij waardig en naar behooren zijnen Paaschlof moogt verkondigen: in den naam des Vaders, en des Zoons, * en des heiligen Geestes. Amen.
Daarna gaat de diaken naar den lessenaar, legt er het boek op, en bewierookt het. Ter regterzijde van den Diaken staan de Subdiaken met het krnis en de wie-rooker; ter linkerzijde twee Akolieten, de een met de driekaars, do ander met de gewijde wierookkorrels, die in de Paaschkaars moeten gestoken worden. Alsdan staan allen op en blijven staan, gelijk bij het Evangelie, als de Diaken het volgende zingt:
Nu verheuge zich het Engelenkoor der hemelen ! Verheugen zich de geheimenissen Gods! En schalie de bazuin des heils voor de overwinning van een zoo grooten Koning! Ook verblijde zich de aarde, met zoo grooten glans bestraald; en door den luister des eeuwigen Konings beschenen, gevoele zij zich der
— PAASCHKAARS-WXJDING.
222
FAASCHZATURDAG.
alom verspreide duisternis ontheven. Blijdschap hebbe ook onze Moeder, de Kerk, met den glans van zoo groot licht getooid, en van de luide jubelzangen dei-volken weerklinke deze tempel! Daarom, allerdierbaarste broeders, die hier staat bij de klaarheid van dit heilige licht, roept, bid ik u, gij eenstemmig met mij, de barmhartigheid in van den almagtigen God, opdat Hij, die zich verwaardigd heeft, mij, niet om mijne verdiensten, onder het Levietental op te nemen, door de instorting van de klaarheid zijns lichts, mij schenke, den lof van deze Paaschkaars te kunnen voleinden. Door onzen Heer Jesus Christus, zijnen Zoon, die met Hem leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, door alle eeuwen der eeuwen. ik Amen. i'. De Heer zij met u. K-. En met uwen geest. v. Harten omhoog. K-. Wij hebben ze tot den Heer. £. Danken wij den Heer onzen God. K-. Het is waardig en regtvaardig.
Waarlijk het is waardig en regtvaardig, den onzigt-baren God, den almagtigen Vader, en zijnen eenig-geboren Zoon, onzen Heer Jesus Christus met alle innigheid van hart en ziel en overluide te lofprijzen. Hem, die voor ons aan den eeuwigen Vader Adams schuld betaald, en met zijn dierbaar bloed den ouden schuldbrief heeft uitgewischt. Want dit zijn de paasch-feestdagen, waarop dat ware Lam geslagt wordt, met welks bloed de deuren der geloovigen worden geheiligd. Dit is de nacht, waarin Gij weleer onze vaders, de kinderen Israels, uit Egypte uitgeleid en droogvoets de roode zee hebt doen dóórgaan. Alzoo dit is de nacht, die de duisternis der zonden door de licht-
PAASCHZATURDAG — PAASCHRAARS-WIJDING. 2:?S
kolom heeft verdreven. Dit is de nacht, die heden over geheel de aarde heen hen die in Christus ge-looven, die aan het bederf der wereld en de duisternis der zonden zijn onttrokken, aan de genade wedergeeft, opneemt in het gezelschap der heiligen. Dit is de nacht, waarin Christus de banden des doods heeft verbroken, en als Verwinnaar uit de dooden is opgestaan. Want niets heeft geboren te zijn ons gebaat, indien verlost, to worden niet ten nutte geweest ware. O wonderbare verwaardiging uwer goedertierenheid jegens ons! O onwaardeerbaar beminnen der liefde: om don knecht, vrij te koopen, hebt Gij den Zoon overgeleverd. O zeker noodige Adams zonde, welke door Christus'dood vernietigd is! O gelukkige schuld, welke verdiend hebt, zulken en zoo grooten Verlosser te hebben! O waarlijk zalige nacht, die alleen verdiend hebt, tijd en uur te weten, waarop Christus uit de dooden verrezen is! Dit is de nacht, waarvan geschreven staat: En de nacht zal, aan den dag gelijk, helder worden, en de nacht is mij tot verlichting in mijne vermaken. Alzoo het heil, in dezen nacht gewerkt, jaagt misdaden uit, wascht schulden af, en geeft aan gevallenen de onschuld weder, en aan bedroefden de blijmoedigheid; verbant vijandigheden, kweekt eendragt, en brengt rnagtigen ten onder.
Hier steekt de Diaken kruisgewijs de vijf gewijde wierookkorrels in de Paasclikiiars.
Neem alzoo, heilige Vader, in dezen genadevollen nacht, het avond-offer van dezen wierook aan, wat de heilige Kerk U , bij de plegtige opdragt dezer Was-
PAASCII KAARS-WIJDING.
224
PAASCHZ ATURDAG. —
kaars uit der bijen arbeid, door de handen barer dienaren, aanbiedt. Maar nu kennen wij den roem dezer kolom, die ter eere Gods door het glinsterend vuur wordt ontstoken.
Hier steekt de Diaken de Paaschkaars met den drie-tak aan.
Dat, ofschoon in deelen gescheiden, nogtans door mededeeling van licht niet vermindert. Want het wordt door het smeltende was gevoed, hetwelk de moederlijke bij tot bestanddeel van dezen kostbaren fakkel heelt voortgebragt.
Hier wordt de godslamp aangestoken.
O waarlijk zalige nacht, die do Egyptenaren heeft uitgeplunderd, de Hebreeuwen rijk gemaakt. Nacht, waarin 'taardsche met het hemelsche, 't menschelijke met bet goddelijke wordt vereenigd. Wij bidden U dan. Heer, dat deze Paaschkaars, ter eere van uwen naam gewijd om de donkerheid van dezen nacht te verdrijven, onafnemend voortdure, en haar licht, in geur van zoetigheid aangenomen, met het daglicht zamensmelte. Haar vinde de morgenster branden! Die Morgenster namelijk, welke geen ondergang kent! Die, welke opgestaan uit de dooden, over het men-schelijk geslacht helder heeft geschenen. Wij smee-ken U dan. Heer, dat Gij U verwaardigt, vrede te verleenen in onze dagen, en ons, uwe dienaren, de gansche Geestelijkheid, en het zeer godvruchtig volk, tegelijk met onzen allerheiligsten Vader, Paus N. en onzen Bisschop N., in deze paaschvreugde, voortdurend te beschermen, te besturen, te behoeden, en
PAASOHZATUBDAG. — PHOFETIËN.
te bewaren. [(1) Zie ock neder op onzen allergeloo-vigsten Keizer N.; verleen hem in uwe onuitsprekelijke goedheid en barmhartigheid, wat Gij, o God te voren weet, dat de wensch zijns harten is, het rustige van een voortdurenden vrede, en de hemelsche overwinning met geheel zijn volk.] Door denzelfden Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer, die met U leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen, ft. Amen.
Na de Paasehkaars-wijding verwisselt de Diaken zijne witte tegen paarse kerkgewaden; ook legt de Priester de kap af, en doet paarse ratnipel en kasuifel aan. Alsdan worden, zonder titel, de volgende Profetiën gelezen (door den Priester zachtluide aan den Epistelkant des altaars), met het gehed, dat na elke volgt. Vóór of onder de lezing der Profetiën onderrigten de Priesters de doopleerlingen , en bereiden hen tot het ontvangen des Doopsels voor.
Eerste Profetie. Gen. I.
In den beginne schiep God den hemel en de aarde (2). Maar de aarde was woest en ledig, ener was
(1) Verg. de tweede Doot ouder bladz. 170.
(2) Met deze woorden verhaalt de H. Schrift, hoe God in den beginne, door één act zijner almagt, den hemel en de aarde , dat is: het heelal, ook chaos, mengelklomp geheeten , uit het volstrekte niet heeft voortgebragt. Nadat hemel en aarde waren geschapen, heeft God dat heelal nader geformeerd, versierd, en, door vele afzonderlijke wezens te scheppen, bevolkt: daarover heeft Hij zes dagen gewerkt, gelijk nu verder in deze Profetie verhaald wordt.
225
15
P A ASCHZATURD AG. — PROFETIEN.
220
duisternis over de oppervlakte des afgronds, en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God sprak : Er zij licht. En er was licht. En God zag dat het licht goed was, en scheidde het licht af van de duisternis. En Hij noemde het licht: dag, en de duisternis: nacht; en het is avond en morgen geweest, één dag. Ook sprak God: Er zij een uitspansel, in het midden der wateren , en het scheide de wateren van elkander af. En God maakte het uitspansel, en scheidde de wateren, welke beneden het uitspansel waren, af, van die, welke boven het uitspansel waren. En het was alzoo. En God noemde het uitspansel; hemel; en het is avond en morgen geweest, tweede dag. Maar God sprak; Dat de wateren, welke onder den hemel zijn, zamenvlietentot ééne plaats, en het drooge zigtbaar worde. En het was alzoo. En God noemde het drooge; aarde; en de gezamelijke wateren noemde Hij; zeeën. En God zag dat het goed was. En Hij sprak; Dat de aarde uit-schiete groen en zaadgevend gewas, en vruchtge-boomte, naar zijnen aard vruchtdragend, hetwelk zijn zaad in zich zelf heeft over de aarde. En het was alzoo. En de aarde bragt groen en zaadgevend gewas, en vruchtdragend geboomte voort, en een en ander droeg zaad naar zijnen aard. En God zag dat het goed was. En het is avond en morgen geweest, derde dag. Maar God sprak; Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels, en dat zij den dag afscheiden van den nacht, en teekens zijn van tijden, en dagen, en jaren: opdat zij schijnen aan het uitspansel des hemels, en de aarde verlichten. En liet was alzoo. En God maakte de twee groote lichten: het grootere licht, voor over
l'AASCHZATUKDAG. — l'ROl'ETIEN
227
dag, en het kleinere licht, voorbij nacht, en dester-ren; en plaatste ze aan het uitspansel des hemels, om de aarde te beschijnen, en over dagen bij nacht te zijn, en het licht af te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. En het is avond en morgen geweest, vierde dag. Ook sprak God: Dat de wateren menigte van levende wezens voortbrengen; en er gevogelte op de aarde zij onder het uitspansel des hemels. En God schiep de groote zeevisschen, en allerlei levend en wemelend gedierte, hetwelk de wateren voortbragten naar zijnen aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijnen aard. En God zag dat het goed was. En Hij zegende ze, en sprak: Groeit aan, en wordt vermenigvuldigd, en vervult de wateren der zee: dat ook de vogelen vermenigvuldigd worden over de aarde. En het is avond en morgen geweest, vijfde dag. Ook sprak God: Dat de aarde levende wezens voortbrenge naar hunnen aard, vee en kruipend gedierte, en dieren des velds, naar hunnen aard. En het was alzoo. En God maakte de dieren der aarde naar hunnen aard, en het vee, en al het op den grond kruipend gedierte naar zijnen aard. En God zag dat het goed was, en sprak: Laat ons den mensch maken naar ons beeld en onze gelijkenis; en dat hij heerschappij voere over visschen der zee, en over vogelen des hemels, en over vee, en over de geheele aarde, en over al het kruipend gedierte, hetwelk op den grond kruipt. En God schiep den mensch naar zijn beeld: naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. En hen zegende God, en sprak: Groeit aan, en wordt
FAASCHZATURDAG. — PROFETIEK,
vermenigvuldigd, en vervult de aarde, en onderwerpt liaar, en voert heerschappij over visschen der zee, en over vogelen des hemels, en over alle dieren, welke zich bewegen op de aarde. En God sprak: Ziet, Ik geef ulieden alle zaadgevend gewas, hetwelk op de aarde is, en al het geboomte, hetwelk de kracht zich zeiven voort te telen in zich draagt; aan ulieden zij dat tot spijs; en aan alle dieren der aarde, en aan alle vogelen des hemels, en aan al het op den grond kruipend gedierte, hetwelk eene levensziel in zich heeft (zij al het groen gewas,) opdat zij te eten hebben. En het was alzoo. En God zag het al, hetwelk Hij gemaakt had, en het was zeer goed. En het is avond en morgen geweest, de zesde dag. Alzoo zijn voltooid de hemel en de aarde en alles wat er in is. En op den zevenden dag had God zijn werk, hetwelk Hij gemaakt had, voltooid, en op den zevenden dag rustte Hij van al het werk, hetwelk Hij gemaakt had.
Laat ons bidden.
Diaken: Buigen wij de knieën.
Subdiaken: Rigl u op.
GEBED.
God, die den mensch wonderbaar geschapen, en nog wonderbaarder verlost hebt; geef ons. bidden wij, dat wij, de inspraak der rede volgende, de aan-lokselen tot zonde zóó weêrstaan, dat wij verdienen tot de eeuwige vreugde te geraken. Door onzen Heer J. C. enz.
2?8
PAASCHZAIUKDAG. — PROFETIÉN.
Tweede Profetie. Gen. V.
Maar Noë gewon, toen hij vijf honderd jaar oud was, Sem, Cham en Japhet. En toen de menschen begonnen vermenigvuldigd te worden op de aarde, en dochters hadden verwekt, zagen de zonen Gods dat de dochters der menschen schoon waren, en zij namen er tot hunne huisvrouwen, uit alle, welke zij verkozen. En God sprak : Mijn geest zal niet in eeuwigheid met den mensch verblijven, omdat hij vleesch is; en zijne dagen zullen zijn honderd en twintig jaar. In die dagen waren de reuzen op de aarde; want nadat de zonen Gods de dochters der menschen genaderd hadden, waren zij, welke deze haarden, de geweldigen, van oudsher mannen van naam. En God zag, dat 's menschen boosheid menigvuldig was op de aarde, en elke gedachte zijns harten ten allen tijde kwaad beoogde, en het berouwde Hem, dat Hij den mensch op de aarde gemaakt had. En het smartte Hem in het harte, en Hij sprak: Ik zal den mensch, welken Ik geschapen heb, van de aarde verdelgen, van den mensch af, tot het vee , van het kruipend gedierte, tot de vogelen des hemels toe; want het smart Mij, dat Ik ze gemaakt heb. Maar Noë vond genade in 's Heeren oogen. Dit zyn de geboorten van Noë: Noë was een regtvaardig en onberispelijk man onder zijne nakomelingen: hij wandelde met God. En hij gewon drie zonen: Sem, Cham, en Japhet. Maar de aarde was bedorven voor Gods aangezigt, en vervuld met ongeregtigheid. En als God gezien had, dat de aarde bedorven was (want alle vleesch had zijnen weg op aarde bedorven), sprak Hij tot Noë: Het einde van
229
23ü PAASCHZATÜRDAG. — PR0KET1ËN.
alle vleesch is voor Mij daar, dewijl de aarde vervuld is van ongeregtigheid, voor hun aangezigt: Ik zal hen met de aarde verdelgen. Maak u eene ark van geschaald hout; gij zult cellen in de ark maken en met pek haar bestrijken, van binnen en van buiten. En zóó zult gij haar maken: driehonderd el zal delengte der ark wezen, vijftig el hare breedte, en dertig el hare hoogte. Gij zult een venster in de ark maken, en tot eene el hoog haar dak optrekken: de deur dei' ark zult gij op zij plaatsen: beneden-, eet- en boven-verblijven zult gij er in maken. Want zie, Ik zal de watervloeden op de aarde nederstorten, ten einde alle vleesch, wat levensgeest in zich heeft, van onder den hemel te verderven: alles, wat op de aarde is, zal sterven. Maar met u zal Ik mijn verbond oprigten: en gij zult de ark binnengaan, gij, en uwe zonen, en uwe huisvrouw, en uwer zonen huisvrouwen met u. En uit al wat leeft, uit allen vleesche, zult gij twee de ark doen binnengaan, ten einde met u te blijven leven, een mannetje en een wijfje. Uit de vogelen naar hunnen aard, uit het vee naar zijnen aard zullen twee van elk met u binnengaan , ten einde te blijven leven. En neem met u van alle voedsel, wat eetbaar is, en verzamel het tot u, en het zal, zoowel aan u, als aan hen, tot spijs zijn. Noë nu deed alles, wat God hem bevolen had. En hij was zes honderd jaar oud, toen de watervloeden de aarde overstroomden. Daar braken alle bronnen des grooten afgronds, en werden de sluizen des hemels opengezet, en de stortregen, op de aarde duurde veertig dagen en veertig nachten. Op dienzelfden dag ging Noë, en Sem, en Cham, en Japhet,
PAASCHZATURDAG. - PROÏETIÉN.
231
zijne zonen; en zijne huisvrouw, en de drie zijner zonen huisvrouwen met hen, de ark binnen; zij zelve, en al het gedierte naar zijnen aard, en al het vee naar zijnen aard, en al het op den grond kruipend gedierte naar zijnen aard, en al het gevogelte naar zijnen aard. Dan de ark dreef op de oppervlakte des waters. Vijftien el steeg het water hooger, dan de bergen waren, welke het bedekt had. En alle vleesch, hetwelk op de aarde leefde, stierf; het gevogelte, het vee, de dieren, en al de insekten, die op de aarde wemelen. Noê bleef maar alleen over, en die met hem inde ark waren. En het water bleef op de aarde honderd vijftig dagen. En God gedacht Noë, en al het gedierte, en al het vee, hetwelk met hem in de ark was, en Hij zond eenen wind over de aarde, en het water zakte. En de bronnen des afgronds en de sluizen des hemels wierden gesloten, en de stortregen, van den hemel, hield op. Heen- en wedervloeijend ging het water van de aarde weg, en begon het af te nemen, na honderd vijftig dagen. Als er nu veertig dagen voorbij waren, opende Noë het venster der ark, welke hij gemaakt had, en liet de raaf uit, die uitging en niet wederkeerde, totdat het water over de aarde was opgedroogd. Na deze liet hij de duif uit, om te zien, of het water reeds van den grond was verdwenen. Maar als deze geene plek gevonden had, waar te kunnen staan, keerde zij tot hem naar de ark weder; want het water was er nog, over geheel de aarde: en hij stak zijne hand uit, greep haar, en nam haar in de ark. Nu wachtte hij nog zeven andere dagen, en wederom liet hij de duif, uit de ark, uit. En zij kwam
PAASCHZATtJRDAG. — PKOFETIËN.
tot hem, tegen den avond, dragende een olijftak, met groene bladeren er aan, in haren bek. Daaruit begreep Noë, dat het -water verdwenen was van over de aarde (1). Toch wachtte hij nog zeven andere dagen, en liet de duif uit, maar deze keerde niet meer tot hem weder. Nu sprak God tot Noë, en zeide: Ga de ark uit, gij en uwe huisvrouw, uwe zonen, en uwer zonen huisvrouwen met u. Alle dieren, welke bij u zijn, uit allen vleesche, zoo vogelen, als vee, en al het op den grond kruipend gedierte, doe ze met u uitgaan, en betreedt de aarde: groeit aan en wordt vermenigvuldigd op haar. Noë dan ging uit, en zijne zonen, zijne huisvrouw, en zijner zonen huisvrouwen met hem. Maar ook al de dieren, het vee, en het op den grond kruipend gedierte naar zijnen aard, gingen de ark uit. Nu bouwde Noë den Heere een altaar, en hij nam van al het reine vee en gevogelte, en droeg brandoffers op het altaar op. En de Heere rook den aangenamen geur.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. R. Rigt u op.
GEBED.
232
God, onveranderlijke kracht en eeuwig licht, zie genadiglijk op het wonderbaar geheimenis uwer gan-
(1) Of hei verdelgend water geheel van de aarde geweken was, hiervan kon Noë zich door zijne oogen niet overtuigen. Onder meer omstandigheden van de zondvloed-sreschiedenis, welke het Missaal, waarschijnlijk kortheidshalve , uitlaat, behoort ook deze, dat de ark alstoen op het gebergte (van Armenië) stond , alzoo te hoog, om te kunnen zien , of de grond beneden droog was.
I'AASCHZATURDAG. — PllOFETIËK.
sche Kerk neder, en voltrek, zonder tegenkanting, het werk van 's menschen heil, uit kracht uwer eeuwige beschikking; laat de gansche wereld ondervinden en zien, dat het neêrgeworpene opgerigt, het verouderde vernieuwd wordt, en dat alles tot goeden staat wederkeert, door Hem, uit wien het zijn oorsprong genomen heeft, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht, enz.
Derde Profetie. Gen. XXII.
233
In die dagen; God beproefde Abraham, en sprak tot hem: Abraham, Abraham! En deze antwoordde: Hier ben ik. Hij sprak ot hem: Neem uwen zoon, uwen eeniggeborenen, dien gij liefhebt, Isaiic, en ga naar het land der aanschouwing (1), en draag hem aldaar Mij tot een brandoffer op, opéén der bergen, dien Ik u zeggen zal. Alsdan stond Abraham bij nacht op, en zadelde zijnen ezel, en nam twee van zijne knechten met zich mede, en Isaiic, zijnen zoon; en als hij hout ten brandoffer gehakt had, ging hij opwaarts naar de plaats, welke God hem genoemd had. Op den derden dag nu sloeg hij zijne oogen op, en zag de plaats van verre; en hij sprak tot zijne knechten:
(1) De landstreek, waarheen Abraham zich begeven moest, wordt in den oorspronkelijken tekst de landstreek Moria pehee-ten. En de berf; . waarop hij bereid was zijnen zoon le offeren , dezelfde, waarop later Salomon den tempel gebouwd heeft, wordt daarom .l/on'a genoemd. J/ona beleekent: aunschouwing, gezigt. Hoe geheel eigenaardig deze naam nan gemelde plaats gegeven wordt, blijkt uit het vervolg dezer geschiedenis.
PAASCHZATURDAG. — PROFETIËN.
2:h
Wacht hier met den ezel; ik en de knaap zullen tot ginder gaan, en, nadat wij hebben aangebeden, tot u wederkeeren. Ook nam hij het hout des brandoffers, en legde het op Isaac, zijnen zoon, maar hij zelf droeg in de hand het vuur en het mes. En terwijl zij beiden zamen voortgingen, zeide Isaac tot zijnen vader: Mijn vader! En deze antwoordde: Wat wilt gij, kind'? Zie hier, zeide hij, het vuur en het hout: waar is het slagtbeest ton brandoffer'! Maar Abraham sprak; God zal zich van een slagtbeest ten brandoffer voorzien, mijn kind! En zij kwamen ter plaatse aan, welke God hem genoemd had; aldaar bouwde hij het altaar, en schikte er het hout op, en nadat hij Isaiic, zijnen zoon, gebonden had, legde hij hem op het altaar, boven op den houtstapel, neder. En hij strekte zijne hand uit, en nam het mes, om zijnen zoon te slagten. Maar ziet, er riep tot hem een Engel des Heeren, van den hemel, en sprak: Strek uwe hand naar den knaap niet uit, en doe hem niets; want nu bemerk Ik, dat gij God vreest, en uwen zoon, uwen eeniggeborenen, voor Mij niet hebt gespaard. Abraham sloeg zijne oogen op, en, achterom ziende, zag hij een ram, die met zijne hoornen in de struiken was vastgeraakt: dien nam en droeg hij op, als brandoffer, inde plaats van zijnen zoon. En den naam dezer plaats noemde hij: De Heere ziet (1). Van daar is het tot op den dag van heden een spreekwoord: Op den berg zal de Heere zien. Dan een Engel des Heeren riep tot Abraham, voor de tweede maal, van den hemel, en sprak: Dij
(1) Verg. lt;ie noot onder bladz. 233.
PAASCHZATCJBDAG. — ÏKOFETIËN.
Mij zei ven heb Ik gezworen, spreekt de Heere: dewijl gij deze daad gedaan, hebt, en uwen zoon, uwen eeniggeborenen, voor Mij niet hebt gespaard, daarom zal Ik u zegenen, en uw kroost vermenigvuldigen, gelijk de sterren des hemels, en gelijk het zand, hetwelk aan den oever der zee is (1); uw kroost zal de poorten (2) zijner vijanden bezitten, en in uw kroost
zullen gezegend worden al de volken der aarde (3), dewijl gij gehoorzaamd hebt op mijne stem.
(1) Hoe wonderbaar groot toch is Abrahams geloof (eu gehoorzaamheid) aan God geweest! Het had gezegepraald over twijfeling en onwaarschijnlijkheid, en hier zegevierde het over vaderliefde. Gelijk de Heer reeds vroeger had gezegd, moest deze profetie iu zijnen zoon Isaac hare vervulling hebben: die zou tut een groot volk worden (Gen. XV111, 18); in Isaac zal u kroost genoemd worden (Gen. XXI, 12. Verg. Kom. IX, 2). En dezen werd hij gelast te slagten !!
(2) De poorten staat hier voor alle wagten , welke binnen de poorten (de steden) der vijanden zonden besloten zijn. Het is dezelfde spreekmanier, als die de Zaligmaker bezigde, toen Hij, de duurzaamheid zijner Kerk leerende, zeide: En de vook-TKN der hel zullen haar niet overweldigen (Matth. XVI, 18).
(3) Tot vier malen toe heeft God aan Abraham, telkens na eene act van gehoorzaamheid en geloof van zijnen kant, deze heerlijke toezegging gedaan, lederen keer was het eene plegtige vernieuwing der belofte van den Messias. Aan Abraham% zegt de Apostel (Gal. 111. 10), zijn de beloften gedaan, en aanzijn
kroost____ en dat kroost is Christus. God maakte aldus Abraham
{vader van vele volken) tot stamvader van dat uitverkoren volk, uit hetwelk eens de Zaligmaker der wereld, naar de mensehelijke natuur, zou geboren worden. Van daar wordt Abraham vader aller geloovigen geheeten. In zijn kroost, dat is, in Christus,
235
PAASC UZATUKDAG. — PROÏETIËN.
En Abraham keerde tot zijne knechten terug, en zij trokken gezaraelijk weder naar Bersabee af, en hij woonde aldaar.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. B-. Rigt u op.
GEBED.
God, opperste Vader der geloovigen , die, over geheel de aarde heen, de kinderen uwer belofte dooide uitstorting der genade van aanneming vermenigvuldigt, en, door het paaschgeheimenis, gelijk Gij gezworen hebt, Abraham, uwen dienstknecht, tot vader van alle volken maakt; geef aan uw volk, dat zij waardig tot de genade uwer roeping binnengaan (1). Door onzen Heer J. C. enz.
Vierde Profetie. Exod. XLV.
In die dagen: Het geschiedde in de morgenwake, dat de Heere van uit de vuur- en wolkkolom op het leger der Egyptenaren nederzag, en hun leger heeft afgemaakt. En Hij stiet de raderen der wagens om,
zouden al de volken der aarde gezegend worden, want Christus is Verlosser van alle menschen.
(1) Wat Abraham tot vader aller volken maakt, is, dat Christus , naar den vleesche Abrahams kroost, door zijnen otl'erdood — het paaschgeheimenis — allen verlossende , onuitputtelijke genade voor allen heeft verdiend, door welker uitstorting. God, opperste Vader der geloovigen, die wil, dat allen behouden worden en tot de kennis der waarheid komen, de kinderen der belofte over de gansehe aarde vermenigvuldigt. ^Jogten allen aan de roepstem «er genade waardig beantwoorden! Deze is de inhoud van dit verheven kerkgebed. Verg. Gal. III, 7—9.
236
PAASCHZATÜRDAQ.. —
PROPETIÉS
237
en deze rolden in de diepte. De Egyptenaren zeiden daarom; Laat ons vlugten voor Israël: want de Heer strijdt voor hen, tegen ons. En de Heere sprak tot Mozes: Strek uwe hand uit over de zee, opdat de wateren wederkeeren. naar de Egyptenaren, over de wagens en dier menners. Als nu Mozes zijne hand over de zee had uitgestrekt, keerde zij, bij den vroeg-sten morgenstond, tot hare vorige plaats weder: en den vlugtendcn Egyptenaren kwamen de wateren te gemoet, en de Heere bedolf hen in het midden van den vloed. En do wateren keerden weder, en bedekten wagens en menners van Pharaö's leger, die gevolgd waren, en de zee ingegaan: niet één zelfs bleef van hen over. Maar de kinderen Israels trokken voort midden door het drooge der zee, en de wateren waren hun even als een muur ter regter- en ter linkerzijde; en de Heere verloste op dien dag Israel uit de handen der Egyptenaren. En zij zagen de Egyptenaren dood op het strand der zee, en de sterke hand, welke de Heere tegen hen gebruikt had; en het volk vreesde den Heere, en zij geloofden in den Heere, en aan Mozes, zijnen dienstknecht. Alstoen zong Mozes, en de kinderen Israels, dit lofgezang den Heere, en spraken zij;
T ra ct us.
Laat ons den Heere zingen; want roemvol is Hem eere geworden: het paard en den berijder heeft Hij neêrgeworpen in de zee: helper en beschermer is Hij, mij ten behoud, geworden, i'. Hij is mijn God, en ik zal Hem eere geven: de God mijns vaders, en ik zal
PAASCHZATURDAG. — PROFETIEN.
Hem verheffen. Hij, de Heere, die oorlogen te niet doet: zijn naam is: de Heer.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. R. Rigt u op.
GEBED.
f' t
God, wiens oude wonderdaden wij ook zien schitteren in dezen tijd, daar Gij, tot heil der volken, door het water der wedergeboorte uitwerkt, hetgeen Gij aan één volk door de kracht uwer regterhand hebt gedaan, in het tè bevrijden van de Egyptische slavernij ; geef, dat de geheele wereld opga tot de waardigheid van Abrahams en Israels kinderen. Door onzen Heer J. G. fenz.
Vijfde Profetic. Is. LV.
Dit is het erfdeel der dienstknechten des Heeren: en hunne geregtigheid is uit Mij, «preekt de Heere. Allen, die dorst hebt, komt tot de wateren, en, die geen geld hebt, spoedt u, koopt en eet: komt, koopt zonder geld en zonder eenige ruiling wijn en melk. Waarom weegt gij geld af voor hetgeen geen brood is, en uwen arbeid, voor hetgeen niet tot verzadiging (deugt)? Hoort en luistert naar Mij; eet wat goed is, en over hare vettigheid zal uwe ziel zich verheugen (1). Neigt uw oor, en komt tot Mij; hoort, en uwe ziel zal leven, en Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten, de getrouwe ontlérmingen van David (2). Ziet,
(1) Het zinnelijke volk der Joden wordt op zinnelijke wijze over geestelijke weldaden onderwezen.
(2) Deze woorden zijn wederom cene herhaling der belofte
238
PAASCHZA.TURDAG. — PfiOFETIEN.
Ik lieb Hem (1) tot eenen Getuige der volken gegeven, tot Vorst en Gebieder der volken (2). Ziet, gij zult een volk roepen, hetwelk gij niet kendet, en de volken, welke u niet kenden, zullen tot u loepen, om de wille des Heeren uws Góds, en des Heiligen uit Israel, want Hij heeft u verheerlijkt. Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is: roept Hem aan, terwijl Hij nabij is (3). Dat de goddelooze zijnen weg verlate, en de ongeregte man zijne gedachten, en zich tot den Heere bekeere: zoo zal Hij zich over hem ontfermen, want Hij is mild in te vergeven. Want gelijk de hemel verheven is hovende aarde, zóó zijn mijne wegen verheven boven uwe wegen, en mijne
Gods omtreat den toekomeuden Verlosser. De zin is: „Ik zal getrouw zijn en Mij over n ontfermen, gelijk ik aan David beloofd heh, namelijk, door den Vorst en Gebieder der volken te zenden, die eeuwig leven zal en regeren.quot; De H. Paalus hailt, in zijne redevoering te Antioehië in Pisidiën , ten einde de Joden tot het geloof in Jesus te brengen, deze woorden uit Isaias, en wel verduidelijkt, aan: Ik zal u dn heilige belofte van Daoid getrouw geven. (Hand, XIII, 3 4).
(1) den Messias.
(2) Als ware toen reeds de Verlosser gekomen — zoo zeker zal gebeuren wat God voorzegt — spreekt de profeet alweder in den verledenen tijd.
(3) Wijl dat nieuwe, algemeene Godsrijk, dat rijk van genade en geestelijken overvloed aanstaande is, vermaant de profeet om, door boete en bekeering, er zich waardig toe te bereiden. Het is, alsof wij, deze sehoone profetie van Tsaias lezende j Joannes den Dooper, den Zaligmaker aanwijzende, hooien prediken : Bereidt den weg des Heeren.
230
PAASCHZATDRDAG. — PROFETIEN
gedachten boven uwe gedachten. En gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet terugkeert, maar de aarde drenkt, en haar vruchtbaar maakt, en haar doet uitspruiten, en den zaayer zaad geeft, en brood om te eten; zóó zal mijn woord zijn, hetwelk uit mijnen mond zal uitgaan: het zal niet ledig tot Mij terugkeeren, maar uitwerken al hetgeen Ik wille, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen , waartoe Ik het zende: spreekt de almogende Heer.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, ft. Rigt u op.
GEBED.
Almagtige, eeuwige God, vermenigvuldig, ter eere van uwen naam, hetgeen Gij aan het geloof der vaderen hebt toegezegd, en breid (het aantal van) de kinderen der belofte, door heilige aanneming, uit: opdat uwe Kerk al datgene, aan welks vervulling de heiligen van eertijds niet hebben getwijfeld, nu reeds voor een groot gedeelte zie vervuld worden. Door onzen Heer J. C. enz.
Zesde Profetie. Baruch. Ill
Hoor, Israël, de geboden des levens: vang ze in de ooren op, opdat gij de wijsheid leeret. Waarom is het, Israël, dat gij het land der vijanden zijt(l)? Gij zijt oud geworden in een vreemd land, veront-
(1) In de Baliylouische gevangenschap , waarin het volk Gods , tot straf zijner gestadige afwijkingen van de dienst des Heeren , leventig jaren lang , in allerbitterste ellende, heeft geaucht.
240
PAASCHZATUEDAG. — PROF KTIEN.
reinigd onder de dooden, en gerekend onder die ten grave dalen. Gij hebt de bron der wijsheid verlaten. Want haddet gij in den weg Gods gewandeld, waart gij gewis in voortdurenden vrede blijven wonen. Leer waar de wijsheid is, waar de magt is, waar het verstand is, opdat gij tegelijkwetet, waar langdurigheid is van leven en onderhoud, waar 't licht der oogen is en de vrede. Wie heeft hare (1) plaats gevonden '? En wie is in hare schatkamers binnengetreden ? Waar zijn de gebieders der volken, en zij, welke de wilde beesten, die op aarde zijn, vermogen te temmen? welke met de vogelen des hemels spelen; welke zilver en goud, waarin de merschen betrouwen stellen, opeen stapelen, zóó dat aan hun gewin geen einde is? (Waar zijn) zij, die het zilver bearbeiden, met zooveel zorgvuldigheid, dat men niet verzinnen kan, hoe zij het doen? Zij zijn uitgeroeid, en ten grave gedaald, en anderen zijn in hunne plaats gekomen (2). De jeugdigeren zagen het licht, en woonden op de aarde: maar den weg der wijsheid wisten zij niet, en hare paden kenden zij niet; ook hunne kinderen namen haar niet. op: van hen was zij verre. Zij is niet gehoord in het land van Chanaan, noch gezien in Theman. Ook de zonen van Agar, welke de wijsheid, die van hier beneden is, zoeken, de kooplieden van Merrha en Theman, en de fabeldichters, en de navorschers
(1) der Wijsheid.
-(2) Alzoo in al die mngt, rijkdom, kunst enz. zoo verjiim-Icelijk . is het bezit der ware wijsheid niet te stellen. Meer voorbeelden volgen er nu , om hetzelfde te staven.
241
10
PAASCHZATÜBBAG. — PROFETIËM.
2t3
van kennis en wetenschap ; zij kenden maar den weg der wijsheid niet, en hare paden kwamen hun niet in de gedachte. O Israël, hoe groot is het huis Gods, en hoe ruim de plaats zijner bezitting! Groot is zij, en grenzeloos; verheven en onmetelijk. Aldaar waren die reuzen van naam, welke er inden beginne zijn geweest, groot van gestalte, en kundig in den krijg. Ook deze had de Heere niet verkoren, en den weg der wijsheid vonden zij niet, daarom zijn zij omgekomen. En omdat zij de wijsheid niet hadden, zijn zij omgekomen om hunne dwaasheid. Wie klom ten hemel op, en ontving haar(l), en voerde haar uit de wolken mede'? Wie stak de zee over, en vond haar? en bragt haar aan, tegen uitgelezen goud? Er is niemand, die hare wegen kan weten, of die hare paden kan uitvinden: maar Hij, die alles weet, kent haar, en vond haar door zijn verstand; Hij, die het plan der aarde maakte in den eeuwigen tijd, en haar vervulde met vee en viervoetige dieren; die het licht uitzendt, en het gaat, en het roept, en het gehoorzaamt Hem met beving. Maar de sterren gaven licht op hare wachtposten, en waren verblijd. Zij wierden geroepen, en spraken: Hier zijn wij, en flikkerden Hem in blijmoedigheid tegen, Hem, die ze gemaakt had. Deze is onze God, en geen ander zal tegen Hem geschat worden. Deze heeft allen weg der wijsheid gevonden, en haar overgegeven aan Jacob, zijnen dienstknecht, en aan Israël, zijnen welbeminde.
(1) de Wijsheid. De wijsheid, welke de profeet bespreikt, is dus van hemclsehen oorsprong; de goddelijke Wijsheid.
PAASCHZATUBDAG. — PROFETIEN.
Daarna is Hij op actrde gezien, en heeft Hij omgegaan met de menschen (1).
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën. R-. Rigt u op.
GEBED.
God, die uwe Kerk voortdurend talrijker maakt dooide volken tot haar te roepen; vergun genadiglijk, dat zij, welke Gij door het water des Doopsels afwascht, door uwe gestadige bescherming behoed worden. Door onzen Heer J. C. enz.
Zevende Frofstie. Ezech. XXXVII.
243
In die dagen ; Do h.md des Heeren was op mij, en Hij voerde mij mede in des Heeren Geest en liet mij nedér midden in het veld , hetwelk vol doodsbeenderen was; en Hij leidde mij in de rondte er om heen: en er waren zeer vele op de oppervlakte van het veld, en zij waren geweldig verdroogd. En Hij sprak tot mij: Menschenkind, meent gij, zullen deze beenderen leven ? En ik zeide; Heere God, Gij weet het. En Hij sprak tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg er aan: Verdorde beenderen, hoort des Heeren woord. Dit spreekt de Heere God tot deze beenderen: Ziet, Ik zul geest in u zenden, en gij zult leven. En Ik zal zenuwen over u brengen, en vleesch over u doen groeijen, en met vel u overtrek-
(11 De jirrtoonlijke Wijsheid is de eeuwige Zoou Gods, va» den Vader vóór alle eeuwen voortgebragt (door bet verstand) , het Woord, hetwelk vleesch geworden is en onder mis beeft gewoond.
PAASCHZATURDAG. —
PROFETIËX
244
ken, en u geesl mededeelen; en gij zult leven, en weten dat Ik de Heer ben. En ik profeteerde, gelijk Hij mij bevolen had; maar, gelijk als ik profeteerde, zoo ontstond er een gedruisch, en ziet, beweging; en beenderen naderden tot elkander, elk tot zijn gewricht. En ik zag, en ziet, er kwamen zenuwen en vleesch op, en er werd vel over heengetrokken, maar geest was er niet in. En Hij sprak tot mij: Profeteer over den geest; profeteer, menschenkind, en spreek tot den geest: Dit spreekt de Heere God; Geest, kom van uit de vier windstreken, en blaas over deze gedoo-den, opdat zij herleven. En ik profeteerde, gelijk Hij mij bevolen had; en de geest is er ingegaan, en zij leefden, en stonden op hunne voeten, een zeer overgroot heir. En Hij sprak tot mij; Menschenkind, deze beenderen zijn het gansche huis van Israël. Deze zeggen; Onze beenderen zijn verdord, en onze hoop is verdwenen, en wij zijn afgesneden (1). Daarom profeteer, en zeg tot hen: Dit spreekt de Heere God: Ziet, Ik zal uwe graven openen, en uit uwe graven \i doen opkomen, mijn volk! en u binnenleiden in het land van Israël. En gij zult weten, dat Ik de Heer ben, wanneer Ik uwe graven geopend, en uit uwe graven u zal hebben doen opkomen , mijn volk! en mijnen geest u zal gegeven hebben, en gij leven zult, en Ik u brengen zal op uwen (eigenen) grond;
(1) Outboczeming van moedeloosheid door het Tsraolitische volk, tijdens de Babylonische gevan^euschap. God had hun nogtaus meeni!alen beloofd, dat zij er uit zouden verlost «oruen, en lielooft het hier door Ezeehiël op nieuw.
PAASCUZATURDAG. — PROFETIËN.
en gij zult weten, dat Ik, de Heere, gesproken en gedaan heb: spreekt de almogende Heer.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, fit. Rigt u op.
GEBED.
God, die ons over de viering van het paaschge-heimenis door de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds onderrigt; geef, dat wij uwe barmhartigheid in ons binnenste zóó waarnemen, dat, door het ontvangen der tegenwoordige gaven, onze verwachting op de toekomstige worde gesterkt. Door onzen Heer .T. C. enz.
Achtste Profetic. Is. IV.
2'Jr5
Zeven vrouwen zullen op dien dag één man aangrijpen, zeggende: Ons eigen brood zullen wij eten, en met onze eigene kleederen ons kleeden; laat slechts uw naam door ons gedragen worden: neem onze ver-smaadheid weg (1). Op dien dag zal des Heeren Spruit in grootmaking en heerlijkheid zijn, en der aarde
(1) Met dit vers sluit de beschrijving der rampen en ellenden, waarmee God zijn volk, om hunne zonden, zou bezoeken. Daaronder behoorde, dat de mannen in den krijg zouden gedood worden, en de vrouwen in de versmaadheid van den ongehuw-den en kinderloozen staat, — destijds eene schande —- radeloos zouden nederzitten. Hierna vangt de profeet met de beschrijving aan van den zaligen tijd, welke bij de komst van den Zaligmaker, des Heeren Spruit zal aanbreken voor degenen , welke, door in te gaan in zijn Rijk, aan de straffen, over Israël hangend, zullen ontkomen.
PAASCHZATURPAG. — PROFETIEX.
Vrucht do verheffing en verrukking zijn der ontko-menen uit Israël. En het zal zijn: Een iegelijk, die achtergelaten is in Sion, en overgebleven in Jerusalem zal heilig genoemd worden, een iegelijk die opgeschreven is onder de levenden in Jerusalem ; wanneer de Heere de besmeurdheden der dochters van Sion zal afgewasschen hebben, en de bloedschuld van Jerusalem uit haar midden hebben uitgewischt in den geest van oordeel en in den geest van vuur (1). En de Heere zal over elke plaats van den berg Sion, en waar Hij aangeroepen is, eene wolk scheppen voor bij dag, en eenen rook en glans eens vlammen-den vuurs bij nacht (2) : over alles wat heerlijk is, zal bescherming wezen. En er zal eene tent zijn, tot beschutting des daags tegen hitte, en tot beveiliging, en tot schuiling voor stormwind en regen.
T r a c t- u s. I s. V.
Mijn welbeminde had eenen wijngaard op eenen heuvel, op eene vette plaats. En Hij omheinde dien met eene haag, en groef denzelven om : en Hij plantte eenen wijngaard van Sorec, en bouwde in diens midden eenen toren. En in denzelven groef Hij eenen wijnperskelder: want de wijngaard van den Heere der heirscharen is het huis van Israël.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, ft. Rigt u op.
(1) »Door schifliug en door loutering.quot;
(2) De beseherming Gods over de zijnen beschrijveud zinspeelt de profeet op de wolk- en vuurkolom, naarraeê God zijn volk, in de woestijn, heeft besehut en verlicht.
rAASCHZATUE-DAÜ. — fROFÜTIEN.
GEBED.
God, die aan alle kinderen uwer Kerk door de stem van heilige profeten geleerd tiebt, dat Gij, in elke plaats uwer heerschappij, zaaijer zijt van goed zaad, en kweeker van uitgelezene ranken; schenk aan uw volk, hetwelk voor U ook den naam draagl van wijngaard en zaad veld, dat hun de ruwheid van doornen en distelen worde afgesnoeid, en zij tot goeden wasdom vruchtbaar worden. Door onzen lieer J. G. enz.
Negende P r o f e t i e. E x o d. XII.
In die dagen; De Heere sprak tot Mozes en Aaron in Egypteland: Deze maand, u het begin der maanden, zal de eerste zijn onder de maanden des jaars. Spreekt tot de gansche vergadering der kinderen Israels, en zegt tot hen: Op den tienden dag dezer maand neme een iegelijk een lam voor zijn huisgezin en zijn huis. Indien echter het. getal kleiner, dan voldoende, is, om een lam te eten, neme hij zijnen gebuur er bij, die allernaast zijn huis is, tot aan zóóveel zielen, als voldoende is tot het eten des lams. Maar het lam moet wezen; vlekkeloos, mannelijk, éénjarig; gij kunt ook een zoodanigen bok nemen. En gij zult het in bewaring houden tot don veertienden dag dezer maand, en de gansche menigte der kinderen Israels zal het slagten tegen den avond. En van deszelfs bloed zullen zij nemen, en het strijken aan beide deurstijlen en den bovendrempel der huizen, waar binnen het zal gegeten worden. En in denzelfden nacht zullen zij het vleesch eten, aan het vuur gebraden, en onge-
247
PAASCIIZATÜUDAG» - PROFETIËN.
zuurde brooden, met wilde latuw. Gij zult er niet van eten wat raauw, of in water gezoden is, maar uitsluitend wat aan het vuur is gebraden: deszeifs hoofd met de schenkels en het ingewand zult gij opeten. Er zal niets van overschieten tot 's morgens. Als er iets van mogt overgeschoten zijn, zult gij dat in het vuur verbranden. Zóó nn zult gij het eten: Uwe lendenen zult gij omgorden, en schocjien aan de voeten hebben, houdende stokken in de hand, en gij zult met spoed eten: want het is Phase (dat is, voorbijgang) des Heeren.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, it. Rigt u op.
GEBED.
Almagtige. eeuwige God, die wonderbaar zijt in het doen van al uwe werken ; laten uwe verlosten begrijpen, dat do schepping der wereld, in den beginne volbragt, geen uitmuntender werk geweest is, dan dat in de volheid des tijds ons Paaschlam Christus is geslagt: die met U leeft en heerscht, enz.
Tiende Profetie. Jon. III.
In die dagen: Des Hoeren woord geschiedde aan Jonas voor de tweede maal, zeggende: Sta op, en ga naar Ninive, de groote stad, en predik in haaide prediking, welke Ik spreek tot u. En Jonas stond op, en ging naar Ninive, volgens 's Heeren woord. En Ninive was eene groote stad, van drie dagen gaans. En Jonas begon de stad in te gaan, één dag gaans, en hij riep, en zeide; Nog veertig dagen, en Ninive zal tenonderstboven keeren. En Ninive's mannen ge-
248
PAASCHZATURDAG. — PKOPEIIEN. 2*19
loofden in God, en riepen eenc vaste uit, en kleedden zich met zakken, van de oudsten tot de jongsten. En het woord drong door tot Ninive's koning; en hij stond op van zijnen troon, en wierp zijn gewaad van zich, en bedekte zich met eenen zak, en zat in as-sche neder. En hij riep, en sprak in Ninive, uit den mond des konings en zijner grooten (1), zeggende : l)e menschen en het vee, de trekossen en de kudden, zij zullen niets nuttigen, niet weiden en geen water drinken, en zij zullen zich met zakken bedekken , de menschen en het vee, en tot den Heer roepen uit alle magt; en een iegelijk keere terug van zijnen boozen weg, en van de ongeregtigheid, welke in zijne handen is. Wie weet, of God niet omkeert en vergeeft, en terugkeert van zijne gramschap en verbolgenheid: en wij zullen niet vergaan. En God zag hunne werken, dat zij van hunnen boozen weg waren teruggekeerd, en Hij ontfermde zich over zijn volk, de Heer onze God.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, a. Rigt u op.
GEBED.
God, die de verscheidenheid der volken in de belijdenis van uwen naam vereenigd hebt; geef dat wij willen en kunnen hetgeen Gij gebiedt, opdat uw volk, tot de eeuwige zaligheid geroepen, hetzelfde geloof des harten hebbe, en dezelfde godsvrucht in werken. Door onzen Heer J. G. enz.
(1) „De koning sprak met eigen mond en door zijne rijks-grootea kondigde hij ;ian.quot;
PAASCHZATTJKDAG. — PBOFETIËN.
Elfde Profetie. Deuter. XXXI.
In die dagen: Mozes schreef het lied, en leerde (het) den kinderen Israels. En de Heere beval aan Josue, den zoon van Nun, en sprak: Wees sterk, en heb moed; want gij zult de kinderen Israels binnenleiden in het land, hetwelk Ik beloofd heb, en Ik zal met u zijn. Nadat dan Mozes de woorden dezer wet in een boek opgeschreven, en voleind had, beval hij den Levieten, welke de ark des verbonds des Heeren droegen, zeggende: Neemt dit boek, en legt het aan eene der zijden in de ark des verbonds van den Heere uwen God: dat het aldaar zij, tot getuigenis tegen u. Want ik ken uwe wederspannigheid en uwe zeer groote hardnekkigheid. Terwijl ik nog leef en met u omga hebt gij u gedurig wederspannig tegen den Heere gedragen: hoeveel te meer, als ik dood zal zijn? Brengt al de oudsten uwer stammen en de leeraars voor mij, en ik zal ten hunnen aan-hoore deze woorden spreken, en den hemel en de aarde tegen hen inroepen. Want ik weet, dat gij na mijnen dood verkeerd zult handelen, en al spoedig afwijken van den weg, dien ik u bevolen heb: en dat ten laatste rampen u zullen overkomen, wanneer gij kwaad gedaan zult hebben voor het aanschijn des Heeren, zóó dat gij Hem getergd hebt door de werken uwer handen. Alsdan sprak Mozes, ten aanhoore der gansche vergadering van Israël, de woorden van dit lied, en ze tot het einde toe uit:
Tract us. Deuter. XXXII.
Gij, hemelen, luistert, en ik zal spreken; en dat
250
PAASCHZATUKDAG.--1'ROFETIËN.
de aarde hoore de woorden mijns monds. Gelijk de. regen worde mijne taal opgevangen, en gelijk de dauw, zóó dalen mijne woorden neder. Gelijk de regen op de planten, en gelijk do sneeuw op het gras: want des Heeren naam zal ik aanroepen, i'. Geeft grootheid aan onzen God; God, wiens werken waarachtig, en al wiens wegen regt zijn. God, die getrouw is, in wien geene ongeregtigheid is: de regt-vaardige en heilige Heer.
Laat ons bidden. Buigen wij de knieën, ik Rigt u op.
GEBED.
God, verheffing der nederigen en sterkte der regt-zinnigen; die door Mozes, uwen heiligen dienstknecht, met het zingen van uw heilig lied zóó uw volk hebt willen onderrigten, dat die andermaal afgekondigde wet ook onze regel worden zou; verwek uwe magt over de geheelheid der geregtvaardigde volken; geef blijmoedigheid, en matig hunnen schrik; dat aller zonden door U worden vergeven en uitgewischt, opdat die afkondiging, als bedreiging van straf gedaan, integendeel tot zaliging gedije. DooronzenHeer J. C. enz.
Twaalfde Profetie. Dan. III.
In die dagen: De koning Nabuchodonosor maakte een gouden standbeeld, van zestig el hoog, en zes el breed, en plaatste het in de valei Dura, in het landschap Babyion. Alsdan zond de koning Nabuchodonosor, om bijeen te roepen de stadhouders, den magistraat en de regters, de veldoversten en schat-
251
PAASCHZATUUDAG. — PEOrETIËX.
253
meesters, de hoofden en al de landvoogden, om zamen te komen tot de inwijding van het standbeeld, hetwelk de koning Nabuchodonosor had opgerigt. Toen werden bijeen geroepen de stadhouders, de magistraat en de regters, de veldoversten en schatmeesters, en de rijksgrooten, welke in overheid gesteld waren, en al de landvoogden, om zamen te komen tot de inwijding van het standbeeld, hetwelk de koning Nabuchodonosor had opgerigt. Zij nu stonden voor het standbeeld, hetwelk de koning Nabuchodonosor geplaatst had; en een heraut riep met eene krachtige stem; Het wordt u aangezegd, volken, stammen en talen; Op wat ure gij het geluid zult hooren van trompet, en fluit, en cither, en schalmei, en harp, en symphonic, en van wat voor muziek ook, zoo valt neder, en aanbidt het gouden standbeeld, hetwelk heeft opgerigt Nabuchodonosor, de koning. Indien iemand niet nedervalt, noch aanbidt, terzelfder ure zal hij geworpen worden in den oven des gloeijen-den vuurs. — Derhalve, zoodra als al de volken het geluid hoorden van trompet en fluit, cither en schalmei, en harp, en symphonic, en van wat voor muziek ook, vielen al de volken, stammen en talen neder, en aanbaden het gouden standbeeld, hetwelk de koning Nabuchodonosor had opgerigt. En terstond, op hetzelfde tijdstip, naderden Chaldeeuwsche mannen; en zij klaagden de Joden aan, en zeiden tot Nabuchodonosor, den koning; Leve de koning in eeuwigheid! Gij, koning, hebt tot gebod gesteld, dat een iegelijk, die het geluid zou hooren van trompet, lluit en cither, schalmei en harp, en symphonic, en van
r AASCHZATUKDAO. —
253
PROFETIËN'.
wat voor muziek ook, nedervallen moet, en uw gouden standbeeld aanbidden; dat, indien iemand niet nedervallen, noch aanbidden zou, hij in den oven des gloeijenden vuurs zal geworpen worden. Nu, er zijn Joodsche mannen, welke gij over de werken des land-schaps Babyion gesteld hebt : Sidrach, Misach en Abdénago; die mannen hebben versmaad, koning, uw gebod; uwe goden eeren zij niet, en het gouden standbeeld, hetwelk gij hebt opgerigt, aanbidden zij niet. Toen beval Nabuchodonosor in toorn en gramschap, dat Sidrach, Misach en Abdénago vóór hem zouden gebragt worden, en aanstonds wierden zij vóór den koning gebragt. En de koning Nabuchodonosor (hen) aansprekende, zeide tot hen: Is het waar, Sidrach, Misach en Abdénago, eert gij mijne goden niet, en aanbidt gij het gouden standbeeld niet, het-welk ik heb opgerigt'? Welaan, indien gij nog heden bereid zijt, zoo valt neder, op wat ure gij het geluid zult hooren van trompet en fluit, cither, schalmei en harp, en symphonie, en van wat voor muziek ook, en aanbidt het standbeeld, hetwelk ik gemaakt heb; bijaldien gij niet aanbidt, zult gij ter zelf'der ure geworpen worden in don oven des gloeijenden vuurs. En wie is de God, welke u uit mijne hand zal redden? Sidrach, Misach en Abdénago antwoordden, en spraken tot den koning Nabuchodonosor: Het is niet noodig, dat wij u hierop antwoorden. Want, zie, onze God, welken wij eeren, kan ons uit den oven des gloeijenden vuurs halen, en uit uwe handen, o koning! verlossen. Bijaldien Hem dat niet behaagt, u zij bekend, koning! dat wij uwe goden
PA ASCHZATü'UDAG. — PROFEIIËN.
niet eeren, en hei gouden standbeeld, hetwelk gij hebt opgerigt, niet aanbidden. Toen werd Nabucho-donosor van woede vol, en de gelaatstrekken op zijn aangezigt veranderden over Sidrach, Misach en Ab-dénago; en hij beval, dat de oven zevenmaal heeter zou gestookt worden, dan hij gewoonlijk gestookt werd. En aanstonds wierden die mannen gebonden , en , met hunne broeken, hoofddeksels en kleederen aan, midden in den oven des gloeijenden vuurs geworpen: want het bevel des konings drong. Nu, de oven was bovenmate heet gestookt; en de mannen, welke Sidrach, Misach en Abdénago daarin wierpen, werden door de vuurvlammen gedood. Maar deze drie mannen, dat is: Sidrach, Misach en Abdénago, vielen midden in den oven des gloeijenden vuurs, gebonden. En zij wandelden midden in de vlammen, God lovende, en zegenende den Heer.
Hier wordt niet gezegd : Buigen w ij de knieën (1J , maar alleen:
Laat ons bidden.
GEBED.
254
Almagtige, eeuwige God, eenige hoop dor wereld, die door de prediking uwer proleten de geheimenissen des tegenwoordigen tijds hebt verklaard; vermeerder goedertieren de heilige ijverzucht uws volks; want in niemand der geloovigen ontstaat, tenzij door
Omdat de drie joügelingen geweigerd hebheo ntêr te kuie-kn voor Kabuchodonosors beeld.
PAASC1IZATUUDAG. —
255
- VONTWIJDING.
uwe inblazing, de vermeerdering van eenigerlei deugd. Door onzen Heer J. C. enz.
Indieu de kerk eene doopvont heeft, doet de Priester, welke de vout zal wijden, eene paarse kap om; en voorafgegaan van kruis, kandelaars, en de aangestokene Paasehkaars, begeeft hij zich met de Geestelijkheid en de assistenten in him gewaad, naar de vont; onderwijl wordt de volgende Traetus gezongen:
Ps. XLI. Gelijk het hert verlangt naar de waterbronnen : zóó verlangt mijne ziel naar U, o God ! V. Mijne ziel heeft naar den levenden God gedorst: wanneer zal ik komen, en voor het aangezigt Gods verschijnen? k-. Mijne tranen waren mij tot brood over dag en bij nacht, dewijl mij telken dage gezegd wordt: Waar is uw God ?
Vóórdat de Priester tot de vontwijding overgaat, zegt hij, nabij de vont, het volgende gebed :
De Heer zij met u. it. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
GEBED.
Almagtige, eeuwige God, zie goedgunstig op de godsvrucht der menigte neder, die, om herboren te worden, gelijk het hert de bron uwer wateren zoekt; en vergun genadiglijk, dat hunne dorst naar het geloof door het geheim des Doopsels ziel en ligchaam heilige. Door onzen Heer J. C. enz. ü. Amen.
Daarna gaat hij tot de vontwijding over, zeggende;
De Heer zij met u. ik En met uwen geest.
PAASCHZATURD AG. —
Laat ons bidden.
GEBED.
Almagtige, eeuwige God, wees met de geheimen uwer groote goedertierenheid, wees met uwe Sakra-menten, en zend den Geest van aanneming neder, ter herschepping der nieuwe volken, welke de doopvont U baart; opdat hetgeen, wat aan onze geringheid is toevertrouwd te bedienen, door de mededeeling uwer kracht worde voltrokken. Door onzen Heer J. C., die met U leeft en heerscht in de eenheid van den-zelfden H, Geest, God
Hij verheft zijne stem tot den Praefatietoon, en vervolgt:
Door alle eeuwen der eeuwen. R-. Amen. v. De Heer zij met u. it-. En met uwen geest. v. Harten omhoog. Ft. Wij hebben ze tot den Heer. if. Danken wij den Heer, onzen God. R-. Het is waardig en regtvaardig.
Waarlijk het is waardig en regtvaardig, billijk en heilzaam, dat wij U altijd en overal danken, heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God. Die, met on-zigtbare magt, wonderbaar de kracht uwer Sakra-menten werkt; en, ofschoon wij onwaardig zijn, zóó groote geheimen te bedienen, toch niet nalaat uwe genade te schenken, en het oor uwer goedertierenheid tot onze gebeden neigt. God, wiens Geest bij de eerste wording der wereld over de wateren zweefde, opdat reeds toen de natuur des waters kracht tot heiligmaking ontvangen zou. God, die, demisdaden -der zondige wereld door het water afwasschend, in
VONTU'IJniXG.
TAASCHZATURDAG. — VONTWIJHIKG. 257
de nederstorting van den zondvloed de wedergeboorte in afbeelding hebt aangeduid, opdat een en hetzelfde element geheimvol het einde der zonden en de oorsprong der deugden zijn zou. Zie , Heer , op uwe Kerk neder, en vermenigvuldig in haar uwe herbo-renen; Gij, die door de opwekking uwer genade uwe stad verblijdt, en, ter vernieuwing der volken, over geheel de aarde heen, de doopvont opent, opdat zij, door bevel uwer Majesteit, de genade van uwen Eenig-geborene opneme, uit den heiligen Geest (1).
Hier verdeelt de Priester , zijne hand uitstrekkend, het water kruisgewijs, en na de hand met een doek te hebben afgedroogd, vervolgt hij:
Dat Die het water, ter wedergeboorte der menschen bereid, vruchtbaar make door verborgene bijmenging van zijne kracht: opdat uit den vlekkeloozen schoot der goddelijke vont een hemelsch geslacht, door ont-vangene heiliging tot een nieuw schepsel herboren, naar boven kome, en de genade de moeder zij, die allen, boe door kunne naar het ligchaam, of door jaren in leeftijd verschillend, tot één kindschap baart. Verre dan wijke van hier, op uw bevel. Heer, elke onreine geest: verre af sta de boosheid van duivelsche mis-
(1) In het heilig bad des Doopsels wordt overeenkomstig den wil Vaders de genade, welke de Zoon verdiende, ons meê-gedeeld door den II. Geest, die de liefde Gods uitstort in onze harten. Zóó werken alle drie Goddelijke Personen lot het werk van 's meusehen heiliging en hersehepping mede, gelijk Zij ge-zamelijk dat der schepping hebben volbragt : Laat ON6 den tiietisch maken, (Gen, I , 26).
17
25 S PAASCHZATURDAG. — VONTWIJDING.
leiding. Hoegenaamd niet hebbe hier inmenging plaats van tegenstrijdige kracht: al belagende vliege zijniet rondom, zich verschuilende roove zij niet weg, zij bederve niet door besmetting.
Hij raakt het water met de hand aan.
Dat dit heilige en onnoozele schepsel vrij van allen aanval des bestrijders en gezuiverd zij door verwijdering aller boosheid; dat het eene levende bron zij, een herbarend water, een reinigende vloed, opdat allen, die in dit heildragend bad zullen gewasschen worden, door uitwerking des heiligen Geestes in hen, het gunstbewijs eener volkomene zuivering verwerven.
Hij maakt drie kruisen over de vont, zeggende:
Daarom zegen ik u, schepsel des waters, door den levenden God, dooi- den waren (3lt; God, door den heiligen )^lt; God: door God, die u in den beginne, door een woord, van het drooge heeft gescheiden, wiens Geest over u zweefde.
Hier verdeelt liij met de hand het water, en stort het uit naar de vier hoeken der wereld, zeggende:
Die u uit de bron des Paradijs deed ontspringen, en, in vier vloeden, beval, de geheele aarde te be-sproeijen. Die u, in de woestijn, van bitter, door in-gebragte zoetigheid, drinkbaar maakte, en voor het dorstende volk uit de steenrots heeft voortgebragt. Ik zeggen u ook door Jesus Christus, zijnen eenigen Zoon, onzen Heer: die u te Cana in Galilaea, door een wonderteeken, door zijne magt, in wijn heeft veranderd. Die met zijne voeten op u gewandeld heeft.
PAASCIIZATÜRDAG. — VONHTIJDING.
en door Joannes in den Jordaan, in u, is gedoopt. Die u, tegelijk met bloed, uit zijne zijde deed vloeijen: en zijnen discipelen beval, dat zij, die gelooven, in n zouden gedoopt worden, zeggende: Gaat, onderwijst alle volken, en doopt hen in den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes.
Hij verandert van stem en vervolgt op den toon der Les:
Gij, almagtige God, sta ons, die deze bevelen onderhouden , genadig bij; adem Gij goedgunstig toe.
Hij ademt driemaal, kruisgewijs, over het water, zeggende:
Zegen Gij dit onvermengde water door uwen mond, opdat het, behalve ter natuurlijke reiniging, die het den ligchamen, welke er in gewasschen worden, kan geven, ook ter reiniging van zielen krachtdadig zij.
Hier laat de Priester de Paascbkaars een weinisje in het water neêr: herneemt den Praefatietoon, en zegt:
In de volheid dezer vont dale neder de kracht des heiligen Geestes.
Hij trekt vervolgens de Paaschkaars uit het water, dompelt die clan iets dieper in, op eenigzins hoogeren zangtoon herhalende; lu de volheid. Daarna trekt hij de Paaschkaars weder uit het water, en dompelt die ten derde male in, tot op den bodem, en wederom hooger van toon herhaalt hij: In de volheid, als boven. En vervolgens blaast hij driemaal over het water, naar dit liguur en vervolgt:
259
PAASCHZATÜKDAG. — VONTWIJDING.
En hij make de geheele zelfstandigheid dezes waters ter wedergeboorte vruchtbaar.
Nu wordt de Paaschkaars uit het water gebaald, en hij vervolgt;
Dat hier alle zondesmet worde uitgewischt; dat hier onze natuur, naar uw beeld geschapen en in de eer van haren oorsprong hersteld, van ieder overblijfsel des ouden menschen gezuiverd worde, opdat een iegelijk, die tot het Sakrament der wedergeboorte nadert, tot het kindschap der waarachtige onschuld worde herboren.
Het volgende zegt hij lezend;
Door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die komen zal om te oordeelen levenden en dooden, en de wereld door het vuur. ft. Amen.
Alsdan wordt het volk door de aanwezig zijnde Priesters met het gewijde water besprengd. Onderwijl schept een der kerkbedienden uit hetzelfde water over in een vat, om er de huizen en andere plaatsen meê te be-sproeijen. Hierna giet dePriester, welke de vontwijding doet, kruisgewijs van de Olie der doopleerlingen in het water, niet verstaanbare stem zeggende:
Deze vont worde geheiligd, en voor hen, die erin herboren worden, door de Olie des heils vruchtbaar gemaakt ten eeuwigen leven. iv. Amen.
Vervolgens stort hij er van het Chrisma in, op de wijze als boven, zeggende:
De instorting van het Chrisma onzes Heeren Jesus
260
PAASCHZATURDAG.--LITANIE.
Christus en des heiligen Geestes, den Trooster, geschiede in den naam der heilige Drieëenheid. R-. Amen.
Daarna neemt hij beide ampullen, met heilige Olie en Chrisma, en uit beiden gelijk stort hij, kruisgewijs, in het water, zeggende:
De vermenging van het Chrisma der heiligmaking, en van de Olie der zalving, en van het Water des Doopsels geschiede eveneens in den naam des Va)5(-ders, en des Zoons)5lt;, en des heiligen )5( Geestes.
Dan vermengt hij de Olie met het water, en drijft ze met de hand over de geheele vont uiteen. Indien er doopelingen zijn, doopt hij hen met de gewone plegtig-heden. Vervolgens keeren de Priester en de assistenten naar het altaar ter ig, en wordt de Litanie door twee der Geestelijkheid gezongen; maar zóó, dat door het koor altijd herhaald wordt, wat is voorgezongen. Bij het i'.: Wij, zondaars, bidden U, staan Priester en assistenten op en begeven zieh naar de sacristy, tea einde, tot het plegtig opdragen der H. Misse, wit kerkgewaad aan te doen. Ook worden inmiddels de lichten op het altaar aangestoken, en na de Litanie heffen de zangers het Kyrie el eis on der Misse aan.
(1) Deze Litanie, ook wel Litanie van alle lleilujun geuoemd , is zeer veel korter, dan die, welke onder dezen naam in de gewone gebedenboeken voorkomt. Wie alzoo moüt verpligt wezen , bijv. als Vastegebed of Penitentie der Biecht , de Litanie van al te Heiligen te bidden, mecne niet, met deze te kuuuea volstaan , maar bidde die van het gewone gebedenboek.
261
PAASCHZATURDAG. — LITANIE.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzer.
God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer.
God, heilige Geest, ontferm U onzer.
Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer.
Heilige Maria, |
Heilige Moeder Gods, I
Heilige Maagd der maagden, ^ ^ vooi. ons
Heilige Michaël,
Heilige Gabriel,
Heilige Raphael,
Alle heilige Engelen en Aartsengelen, |. . .,
... , i i i- r» * bidt voor ons.
Alle heilige koren der zalige beesten, ^
Heilige Joannes de Dooper, | ...
... T , / bid voor ons.
Heilige Joseph, \
Alle heilige patriarchen en profeten, bidt voor ons.
Heilige Petrus, ^
Heilige Paulus, ...
TI . .0 A , ) bid voor ons.
Heilige Andreas, 1
Heilige Joannes, ]
Alleheiliee Apostelen en Evangelisten,). .,,
Ml U r r • 1 1 U ' bidt voor ons.
Alle heilige discipelen des Heeren, )
Heilige Stephanus, j
Heilige Laurentius, j bid voor ons.
Heilige Vincentius, '
Alle heilige martelaars, bidt voor ons.
Heilige Sylvester, J
Heilige Gregorius, ) bid voor ons.
Heilige Augustinus, )
Alle heilige bisschoppen en belijders, bidt voor ons.
2G2
PAASCHZATTJRDAG. — LITANIE.
Alle heilige kerkleeraars, bidt voor ons.
Heilige Antonius, \
Heilige Beneclictus, I ,
„ „ . . \ bid voor ons.
Heilige Dommicus,
Heilige Franciscus,
Alle heilige priesters en levieten (1), bidt voor ons.
Alle heilige monniken en kluizenaars, bidt voor ons.
Heilige Maria Magdalena , \
Heilige Agnes, I
Heilige Caecilia, J bid voor ons.
Heilige Agatha, 1
Heilige Anastasia,
Alle heilige maagden en weduwen, bidt voor ons. Alle Heiligen Gods, weest onze voorspraak.
Wees genadig, spaar ons, Heer.
Wees genadig, verhoor ons, Heer.
Van alle kwaad, verlos ons, Heer.
Van alle zonde, verlos enz.
quot;Van den eeuwigen dood, \erlos enz.
Door het geheim uwer heilige menschwording, verlos enz.
Door uwe komst, verlos enz.
Door uwe geboorte, verlos enz.
205
Door uw doopsel en heilig vasten, verlos enz.
(1) Met dezen naan» bedoelt de Kerk niet de levieten des Ouden, maar de Heiligen des Nieuwen Verhonds, welke kerkelijke waardigheden bekleed hebben, zonder tot het priesterschap te zijn opgeklommen, zooals, behalve de II.H. Stephanus en Laureutius, reeds genoemd, de II.II. Cyriacus, Adelbertus, Kphrcm enz. die Diakenen waren.
PAASCUZATÜRDAG. — LITANIE.
Door uw kruis en lijden, verlos enz.
Door uwen dood en uwe begrafenis, verlos enz.
Door uwe heilige verrijzenis, verlos enz.
Door uwe wonderbare hemelvaart, verlos enz.
Door de komst van den heiligen Geest, den Trooster, verlos enz.
In den dag des oordeels, verlos enz.
Wij, zondaars, bidden U, verhoor ons.
Dat Gij ons sparet, wij hidden U, verhoor ons.
Dat Gij uwe heilige Kerk gelievet te besturen en te bewaren, wij bidden enz.
Dat. Gij den apostoliscben Stoel en alle kerkelijke Orden in heilige godsdienst gelievet te bewaren, wij bidden enz.
Dat Gij de vijanden der heilige Kerk gelievet te vernederen, wij bidden enz.
Dat Gij den christen' koningen en vorsten vrede en ware eendragt gelievet te geven, wij bidden enz.
Dat Gij ons zeiven in uwe heilige dienst gelievet te versterken en te bewaren, wij bidden enz.
Dat Gij al onze weldoeners met de eeuwige goederen vergeldet, wij bidden enz.
Dat Gij de vruchten der aarde gelievet te geven en te bewaren, wij bidden enz.
Dat Gij aan de overledene geloovigen de eeuwige rust gelievet te geven, wij bidden enz.
Dat Gij ons gelievet te verhooren, wij bidden enz.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons, Heer.
2G-1
PAASCHZATURDAG. — MISSE.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Hier beginnen de zangers het Kyrie eleïson der Misse aan te heften. Intusschen komt de Priester met de assistenten in wit kerkgewaad aan het altaar, en bidt den Psalm: Jndica met de Confiteor, als gewoonlijk: vervolgens beklimt hij het altaar, eu kust het in het midden, eu bewierookt het, als naar gewoonte. Als het koor nu het Kyrie eleïson geëindigd heeft, heft de Priester plegtig: Gloria in excelsis aan, en worden de klokken geluid. Vervolgens zegt hij:
De Hoor zij met u. K-. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
GEBED.
God, die dezen allerheiligsten nacht door de glorievolle verrijzenis des Hoeren hebt opgeluisterd; bewaar in het nieuwe kroost uws huisgezins den geest van aanneming, welken Gij gegeven hebt, opdat zij, naar ligchaam en ziel vernieuwd, in zuiverheid U dienen. Door denzelfden Heer J. C. uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid deszelfden heiligen Geestes, enz.
Les uit de Epistel van den H. Apostel Paulus tol de Colossensers. H. III.
Broeders: Indien gij met Christus medeverrezen zijt, zookt hetgeen omhoog is, alwaar Christus is, gezeten
265
PAASCHZATURDAG. — MISSE.
aan de legterhand Gods: betracht hetgeen omhoog, niet hetgeen op de aarde is. Want gij zijt gestorven, en mv leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus, uw leven, zal openbaar worden, alsdan zult ook gij met Hem openbaar worden in heerlijkheid.
Na de Epistel heft de Priester aan Alleluja; zingt het driemaal, telkens met verheffing van zangtoon , en in denzelfden toon als de Priester herhaalt het koor ook achter iederen leer: Alleluja. Na den derden koer gaat het voort te zingen:
K-. Ps. CXVII. Belijdt den Heere, want Hij is goed; want tot in eeuwigheid is zijne barmhartigheid.
Tract us. Ps. CXVI.
Looit don Heere alle natiën, alle volken looft Hem mede. K-. Want bevestigd is over ons zijne barmhartigheid, en 's Heeren waarheid blijft tot in eeuwigheid.
Bij liet Evangelie wordt geen licht maar enkel wierook aangedragen; door den Diaken wordt de zegen gevraagd, en overigens geschiedt alles naar gewoonte.
Vervolg van het heilig Evangelie volgens Mattheus. H. XXVIII.
Op den laten avond nu van den sabbat, bij het aanbreken van den eersten dag der week, kwam Maria Magdalena, en de andere Maria, het graf zien. En ziet, er ontstond eene groote aardbeving, want een Engel des Heeren daalde van den hemel, en naderde, en wentelde den steen af, en zat op denzelven. Zijn aangezigt nu was als een bliksem, en zijn ge-
260
PAASOHZATUKDAG. — MISSE.
waad wit als sneeuw. Uit vreeze voor hem sidderden de wachters, en werden gelijk dooden. Maar de Engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd, want ik weet dat gij Jesus zoekt, die gekruisigd is. Hij is hier niet; want hij is verrezen, gelijk hij gezegd heeft. Komt, en ziet de plaats, alwaar de Heer gelegd was! En haastig heengaande, zegt aan zijne discipelen, dat hij verrezen is: en ziet, hij gaat u vóór, naar Galilaea; aldaar zult gij hem zien. Ziet, ik heb het u vooraf gezegd.
Credo wordt niet gebeden, ook niet de Antifoon (Offertorium) vóór liet ontdekken van den kelk. Maar na gezegd te licbbcn : D e Heer z ij m e t u. Laat ons bidden, geschiedt de offerande enz. zooals bij iedere H. Misse.
STIL GEBED.
Ontvang, bidden wij. Heer, de gebeden uws volks, met de opgedragene offeranden, opdat, hetgeen door de Paaschgeheimen in ons begonnen is, door uwen bijstand ook tot een eeuwig redmiddel verstrekke. Door onzen Heer J. C. enz.
In de Praefatie en dat gedeelte van den Canon, wat de Consecratie voorafgaat, worden sommige woorden tusschengevoogd, welke betrekking hebben op de verrijzenis des Heeren en de geestelijke opstanding der ge-loovigen met Hem, door hot H. Doopsel.
Ka de: Pax Dni wordt de vredekus niet gegeven. Ook wordt het driemaal Agnus Dei en de Nacotn-munie achtergelaten, maar de drie gewone gebeden vóór de nuttiging blijven.
2G7
PA ASCIIZ ATUUD AG. — VESPERS.
Na de nuttigirig van het H. Sakramenl zingt het koor de Vespers op deze wijze:
Antif. Alleluja! Alleluja! Alleluja!
Ps. Looft den Heere alle natiën, looft Hem alle volken.
Want bevestigd is over ons zijne barmhartigheid, en 's Hoeren waarheid blijft tot in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, en den Zoon, en den heiligen Geest.
Gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd, en tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Antif. Alleluja! Alleluja! Alleluja!
Onmiddellijk hierna volgt de Antif. vóór de Magnificat, welke door den Priester aaugeheveu eu door liet koor vervolgd wordt.
Op den laten avond nu van den sabbat, bij het aanbreken van den eersten dag der week, kwam Maria Magdalena, en de andere Maria, het graf zien.
Eij de Magnificat worden altaar en Priester bewierookt , als gewoonlijk.
Magnificat L n c. I.
Mijne ziel maakt groot den Heere,
En verheugd heeft zich mijn geest in God, mijnen Zaligmaker!
Omdat Hij nederzag op de geringheid Zijner dienstmaagd ; want zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig prijzen;
Dewijl groote dingen aan mij gedaan heelt, Hij die magtig is; en heilig is Zijn naam!
En zijne barmhartigheid is van geslachte tor. geslachte over degenen, die Hem vreezen.
268
PAVSCHZATOllDAG. — VESPERS.
Hij lieeft kracht gedaan door Zijnen arm; verstrooid heeft Hij die hoogmoedig zijn in den waan huns harten.
Magtigen heeft Hij van den troon gestort, en geringen verheven.
Hongerigen heeft. Hij met goederen vervuld, en rijken ledig weggezonden.
Hij heeft Israël, Zijnen dienstknecht, aangenomen, indachtig Zijner barmhartigheid:
Gelijk Hij aan onze vaderen heeft toegezegd, aan Abraham, en aan zijn kroost in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, en den Zoon, en den heiligen Geest.
Gelijk het was in den beginne, cn nu, en altyd, en tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Antif. Op den laten avond nu van den sabbat , bij het aanbreken van den eersten dag der week, kwam Maria Magdalena, en de andere Maria, het graf zien.
De Heer zij met u. ft. En met uwen geest.
Laat ons bidden.
GEFiEn.
Stort, Heer, ons den Geest uwer liefde in, opdat Gij door uwe goedertierenheid hen eendragtig maakt, die Gij door de Paasch-Sakramenten hebt verzadigd. Door onzen Heer J. C. uwen Zoon, die met U leeft en heerscht, in de eenheid deszelfden heiligen Gees-tes. God door alle eeuwen der eeuwen, ft. Amen.
De Heer zij met u. ft. En met uwen geest.
De Diaken keert zich naar het volk en ::lngt:
Gaat, de Misse is... Alleluja! Alleluja! ft. Gode zij dank! Alleluja! Alleluja!
Eu de Priester, geeft als gewoonlijk, den zegen.
any
VAN
MISSE-, BOETE-, COMMUNIE- ks LIJDENSGEBEDEN.
MISSE-GEBEDEN,
WELKE ON'DER DE BIJWONING VAN HET H. OFFER TUSSCHEN' DE IN DIT BOEK AANGEGEVEN STUKKEN DER DIENST KUNNEN INGEVOEGD WORDEN (1).
RIJ DEN AANVANG DER H. MISSE.
Eeuwige God, Schepper en Bestuurder van hemel en aarde, goedertieren Vader van ons allen! met de goddelijke meening, waarmede uw lieve Zoon Jesus Christus zich zeiven op het altaar des kruises aan U heeft opgedragen en in de Offerande der Misse aanhoudend opdraagt ; met de meening ook uwer heilige Roomsch-katholieke Kerk verlang ik, onwaardige en zondige mensch, mij te vereenigen,
Dewijl deze Misse-gebeden zich bevinden in een boek, wat de strekkini; heeft vooral in de Goede Dagen den geloovigen tot leering en stichting te zijn, zoo is het misschien niet overbodig, hen le doen opmerken, dat genoemde gebeden niet bij de pleg-tigheden met het H. Sakrament, die de Priester op Goeden Vrijdag aan het allnar verrigt, behooren uitgesproken te worden : alsdan zouden zij geen zin of toepassing hebben , omdat op dien dag de H. Misofferande niet opgedragen wordt.
IS
MISSE-GEBEDEN.
274
terwijl ik dit H. Offer bijwoon en mede opdraag aan uwe goddelijke Majesteit. Deze is die eenige, welbehagelijke Offerande, waardoor ten allen tijde uw aanbiddelijke naam gehuldigd, Gij naar behooren gedankt, U met kracht gesmeekt en verzoening ons verworven wordt; dewijl zij de vernieuwing en onbloedige voortzetting is van het bloedig Offer, wat op het kruis tot verlossing van het menschdom werd opgedragen, opdat de vrucht er van al meerder en meerder in onze zielen uitgestort worde. Hoe verheugd moet ik dan niet wezen, dat ik mag ingaan tot uw altaar, waar Gij, o God, mijne ziel blijde maakt door veelvuldige mcdedeeling van de verdiensten des lijdens van uwen eenigen Zoon. Geef, o mijn God, dat ik van geloof en eerbied in uwe aanbiddelijke tegenwoordigheid moge doordrongen wezen; schenk mij uwen bijstand, opdat ik, geheel onwaardig dit vlekkeloos Offer U op te dragen, mijne onwaardigheid eenigzins vergoede door de vurige begeerte om de vruchten dezes Offers in te zamelen. Heer, stort mij die gevoelens in, welke ik, ge-loovende, zoude gehad hebben, wanneer ik mijnen Zaligmaker Jesus Christus or der de bitterste smarten op Calvarië voor mijne zonden had zien sterven. Heere God, vergun mij, dat ik eenigermate zóó voor uw altaar zij, als de
MISSE-GEBEDEN.
Engelen in den hemel zich voor uwen troon gedragen, en verhoed, dat ik bij de hoogste godsdienstige handeling, bij dit Offer van oneindige waarde , bij dit allereerbiedwaardigst geheim des geloofs achteloos en onverschillig zon tegenwoordig wezen. Ik bid U, mij voor alle schuldige verstrooidheid te bewaren, maar mijn geest en mijn hart en al de gevoelens mijner ziel aan uw heilig altaar, o Grod, en aan het Offerlam, daarop opgedragen, te boeijen, opdat ik niet tot verzwaring van schuld deze H. Misse zal hebben bijgewoond, maar vele geestelijke gunsten er van mededrage.
Ik belijd, o God, mijne groote zondigheid en menigvuldige onwaardigheid, opdat Gij die van mij wegnemet, en U alzoo verwaardiget ook uit mijne handen de aanbiddelijke Offerande aan te nemen, die ik als kind uwer H. Kerk met haar U opdraag.
Ik beschuldig mij voor U, o God, van alle zonden, waaraan ik pligtig ben. Ik beschuldig mij daarvan in tegenwoordigheid van Maria, de allerzuiverste der maagden, van alle Heiligen en alle geloovigen, omdat ik zeer gezondigd heb door gedachten, woorden, werken en verzuimenissen, door mijne schuld, mijne schuld, mijne allergrootste schuld.
275
MISSE-GEBEDEK.
Neem, Heer, mijne ongeregtigheden van mij weg, opdat ik met een zuiver hart tot het Heilig der heiligen moge ingaan.
Ik bid U, o Heer, ook door de verdiensten der heilige martelaren, van wier gebeente onder dit altaar rust, dat Gij al mijne zonden wilt genadig zijn en U over mij ontfermen.
Ontferm U onzer. Heer; Heer, ontferm U onzer.
NA HET EVANGELIE TOT AGNUS DEI.
Vier gebeden, volgens de meeningen, waarmede elke H. Misofferande opgedragen wordl.
(1. Card. Bona. Tract, asc. de Missa. C. IV.)
1. Hulde en aanbidding van Gods oppermajesteit.
Allerheiligste Drievuldigheid, één God, aller dingen oorsprong en einde, wiens magt en majesteit, wijsheid en goedheid onbegrijpelijk zijn, met allerdiepsten eerbied werp ik mij voor uwe grootheid neder en aanbid TJ uit geheel mijn hart. Ik verlang heden het Offer van het Ligchaam en Bloed mijns Heeren Jesus Christus aan U op te dragen tot uwe grootere heerlijkheid ; tot erkenning van uwe eeuwige opper-magt over alle schepselen en onzer geheele afhankelijkheid van U; tot huldiging van uwe oneindige volmaaktheden, zaligheid en glorie,
276
MISSE-GEBEDEN.
277
en van al uwe werken, om dewelke in alle eeuwigheid lof en heerlijkheid U toekomt. Tot grootmaking van uwen aanbiddelijken naam, als Schepper aller dingen en Opperheer van leven en dood, draag ik U het allerheiligst Ligchaam en Bloed van uwen Zoon heden ten Offerande op, met al den lof en de aanbidding, waarmede Hij zelf op aarde U verheerlijkt heeft: tegelijk met al den lof en de aanbiddingen der allerheiligste Maagd Maria, van alle Heiligen en Engelen. Want wie ben ik, aardworm en ellendigste der menschen, dat ik mijne oogen tot U zou durven opslaan en de hoogte der hemelen aanzien, waarin Gij woont? Hoe zou ik, arme en onwaardige, U waardigen lof kunnen toebrengen? Maar met Christus' verdiensten en die van al uwe uitverkorenen nader ik tot U, en werp mij in hunnen naam aan uwe voeten voor den troon uwer eeuwige Godheid neder, opdat de geheele aarde wete, dat ik het werk uwer handen ben en als een niet onder uw oog. 0, hoe begeer ik, hoe verzucht ik, op alle plaatsen der geheele wereld alle menschen te zien nedervallen in vrome aanbidding van U ! Maar dewijl zoovelen U niet kennen, noch U kennende verheerlijken, zoo aanbid ik U voor hen allen, en smeek U allerootmoedigst, dat Gij deze Offerande uws Zoons
MISSE-GEBEDEN.
gelievet aan te nemen tot vergoeding van alle oneer, van alle zonden en lasteringen, waarmede verdorvene schepselen U grieven, hetzij op de aarde, hetzij in de hel. Aan U zij heerlijkheid in der eeuwen eeuwigheid. Amen.
2. Dankzegging voor Gods weldaden.
Ik zeg U dank, o Heere God, hron en oorsprong van alle goed, voor uwe zeer groote en ontelbare weldaden, om iedere waarvan einde-looze dank elk oogenhlik en in alle eeuwigheid U verschuldigd is. Maar dewijl ik het minst van allen in staat ben om, zelfs voor de minste uwer weldaden, U te danken gelijk behoort, en er geen enkel schepsel kan gevonden worden , dat uwe onuitputtelijke goedheid waardige dankbaarheid vermag aan te brengen, zoo draag ik uwen eeniggeboren', eeniggeliefden Zoon Jesus Christus zeiven aan uwe goddelijke majesteit ten Dankoffer op, tegelijk met alle dankzeggingen van Hem, van zijne allerzaligste Moeder en van al uwe Heiligen en uitverkorenen.
In het bij zonder wil ik U door deze Offerande dankzeggen voor uwe eigene groote heerlijkheid, en voor alle vreugde en zaligheid, die Gij in U zeiven met den Zoon en den H. Geest uit uwe tallooze en oneindige volmaaktheden geniet. Ook voor al uwe wonderbare ontfer-
278
MISSE-GEBEDEN.
279
mingen, die Gij door uwen Zoon aan uwe schepselen bstoont en altijd zult betoonen. Voor zijne menschwording en de onuitputtelijke schatten van wijsheid, wetenschap, verdiensten en glorie, welke Gij in zijne allerheiligste mensch-heid verborgen hebt; voor die buitengewone goedertierenheid, dat Gij Hem mij tot Vader en Leermeester, tot Leidsman en Verlosser gegeven hebt, en voor al de vrucht van zijn leven, lijden en dood. Voor de onberekenbare menigte van genaden, die Gij geschonken hebt aan zijne allerzaligste Moeder, de Maagd Maria, welke Gij aan mij ook tot moeder, voorspraak en beschermster hebt gelieven te geven: voor hare uitverkiezing, onbevlekte ontvangenis, wonderbaar moederschap, glorievolle opneming-ten hemel : voor alle genade en heerlijkheid, waarmede Gij haar op aarde en in den hemel hebt gekroond, en voor alle gunsten, die Gij door hare tusschenkomst aan heel de aarde en hare bijzondere vereerders bewijst en voortdurend zult bewijzen. Voor de tallooze legerscharen van Engelen, welker aantal Gij alleen kent, die hen geschapen en met de voortreffelijkste hoedanigheden versierd hebt tot uwe eer en onze ondersteuning. Voor die uitnemende gunsten, waarmede Gij uwe Heiligen en uitverkorenen overladen hebt, door welker vei-
MISSE-GEBEDEN.
280
diensten en leering Gij de Kerk opgebouwd, ketterijen en scheuringen te niet gedaan en alle geloovigen verlicht hebt. Voor de allerkostelijkste genaden, waarmede Gij hen vervult, die Gij krachtig trekt tot de volmaaktheid en tot uwe zoete gemeenzaamheid toelaat. Voor het onuitsprekelijk geduld, waarmede Gij de zondaars verdraagt, tot U roept en de noodige hulp hun verleent om zich te bekeeren. Voor alle weldaden en elke in het bijzonder, die Gij aan alle menschen, mijne vrienden en vijanden, geloovigen en ongeloovigen, en aan alle redelijke en onredelijke schepselen geschonken hebt. Voor uwe oneindige liefde, waarmede Gij mij bemind en uitverkozen hebt om heilig en onbevlekt in uw aanschijn te wandelen. Ik dank U, dat Gij mij uit het niet getrokken en in uwe heilige Kerk, buiten welke geene zaligheid is, hebt doen geboren worden. Dat Gij in het Doopsel mijne ziel geheiligd, en door de uitstorting der goddelijke deugden haar versierd hebt. Dat Gij mij aanhoudend bewaart en behoedt tegen gevaren en gelegenheden tot zonde: dat Gij mij een Engel tot geleider hebt gegeven, die mij door zijne inspraken op den weg dei-zaligheid stiert. Ik dank U, o mijn God! voor die allergrootste barmhartigheid, dat Gij mij, door het bloed van uwen Zoon verlost, toen
WISSE-GEBEDEN.
281
ik in zonden was, daaruit getrokken en geroepen hebt tot uw wonderbaar licht ter heiligmaking, en mijne zonden niet meer zijt indachtig geweest. Dat Gij mij zoo vele middelen ter zaligheid schenkt, en in alle gevaren en bekoringen mij sterkte toezendt, om die alle te overwinnen. Dat Gij mij voedsel en kleeding en al het noodige tot levensonderhoud geeft. Dat Gij, ten einde mij sterker tot U te trekken, somtijds eenige ziekte, of kwelling, of tegenspoed mij toezendt, en door eene wonderbare afwisseling \an troost en mistroosting mij leert noch in voorspoed hoogmoedig, noch in tegenspoed kleinmoedig te worden. Dat Gij langs den weg uwer geboden mij geleidt, gevende te weten, te willen en te volbrengen wat goed is in uwe oogen, opdat ik door goede werken, met uwen bijstand verrigt, mijnen roep en mijne uitverkiezing zekerder moge maken, en zoo met uwe uitverkorenen de eeuwige heerlijkheid genieten zou. Dit en nog veel meer hebt Cr ij mij geschonken, Heere God, leven en zoetigheid mijner ziel! Ik zoude wenschen daarover altoos te kunnen spreken, altoos te denken, daarvoor altoos U te danken, maar mijn onvermogen hebben uwe oogen aanschouwd. Want wie ben ik, dat ik voor zooveel goeds U naar waarde kunne danken? Ik
MISSE-GEBEDEN
zal dan den Kelk des heils aannemen, en dit heilig Dankoffer voor mij en allen U opdragen, opdat wij door dit allerheiligst Offer U voor ontvangene weldaden dankende nog meerdere van U genieten mogen. Amen.
3. Verzoening onzer zonden.
Ik werp mij met vrees en beschaming voor IJ neder, o Heer, ik, die bezwaard ben met veel zonden en ongeregtigheid. Ik beken dat ik, in plaats van U voor de menigte uwer weldaden te danken, ondank en beleedigingen aan uwe oneindige goedheid heb teruggegeven. Maar zie, mijn God, ik kom tot U weder, met rouw en droefheid, dat ik U beleedigd heb; en terwijl er niets is, waarmede wij uwe beleedigde goedheid waardig kunnen voldoen, dan de prijs des bloeds van uwen allerliefsten Zoon, onzen Heer Jesus Christus, zoo offer ik Hem U op tot eene Offerande van verzoening voor mijne zonden en die der geheele wereld, opdat Gij aan mij, aan N. N. en aan alle zondaars eene. ware bekeering des harten schenket, en mij en hun in uwe barmhartigheid vergevet, door het bitter lijden en den dood van dienzelfden uwen Zoon, die zich eenmaal op het kruis tot voldoening voor onze zonden heeft opgeofferd en voortdurend als eene Offerande van verzoe-
282
MISSE-GEBEDEN.
ning zich voor ons aan U opdraagt. Want in Hem alleen vinden wij die onmetelijke zee van verdiensten, waarin onze zonden verzwolgen worden, en den oneindigen schat van voldoeningen , om welke Gij onze schulden van ons wegneemt. Word dan verzoend, o Heer, over de menigte onzer zonden, en hoor de stem van het bloed uws Zoons, dat niet om straffe of wraak tot U roept, maar om barmhartigheid en vergeving. Ja, Heer, vergeef hun die wee-nen en boete doen. Geef ons de genade tol verbetering en volharding in het goede, en wij zullen uwen lof zingen in de eeuwigheid dei-eeuwen. Amen.
4. Smeeking om nieuwe genaden en weldaden.
In uwe onuitsprekelijke goedheid en barmhartigheid hebt Gij mij toegelaten, o goedertieren Vader, tot de bijwoning van dit aanbiddelijk Offer, hetwelk ook een Smeekoffer is van oneindige kracht, en door het gebed van Jesus Christus zeiven, daarin voor ons en met ons gestort, alle goeds van U doet verwerven. Verhoor, o God, de stem mijner smeeking, en wend uw aangezigt niet van mij af om mijne tallooze zonden: want niet op mijne verdiensten steunend vermeet ik mij tot U te spreken, maar in vereeniging met uwe H. Kerk, en in
283
MISSE-GEBEDEN.
2S4
vereeniging met uwen beminden Zoon, die zelf op dit altaar voor ons smeekt. Ontferm U dan, o Heer, over die Gij gemaakt hebt, en vervul hen met kennis en geloof, opdat Gij met uw erfdeel geprezen wordet. Geef allen een levendig geloof en eene allervurigste liefde tot U, en sluit den mond niet van die U lofzingen. Stort uwe barmhartigheid uit over de volken, die U niet kennen. Turken, Mooren, Joden, heidenen , ketters, scheurmakers, en allen die in den nacht des ongeloofs omdolen : trek hen uit hunne dwalingen en verlicht hunne harten, opdat zij U kennen, en Jesus Christus, dien Gij gezonden hebt. Verijdel de plannen der goddeloozen, opdat zij niet schaden aan de uitbreiding van uw rijk en de verheffing uwer heerlijkheid, en verlos uwe geloovigen uit de hand van ontaarde zonen. Heilig uwe Kerk, die uwe regterhand heeft gesticht; neem alle ergernissen, oneenigheid en scheuringen van haar weg, opdat het één schaapstal en één Herder worde. Geef onzen allerheiligsten Vader den Paus, en allen Kerkvoogden, dat zij de hun toevertrouwde schapen getrouwelijk weiden met de vrucht des gebeds, de voorbeelden van heiligheid, het woord der prediking, en den steun der liefde. Bewaar alle kerkelijke Orden, opdat zij door het sieraad hunner deugden en
51 ISS£-GEBE11EN.
385
den glans hunner heiligheid hun licht voor de menschen doen schijnen. Geef aan de predikers woorden vol van kracht, opdat zij er zoovelen mogelijk uit het slijk der zonde trekken en tot uwe dienst en liefde terugvoeren. Verlicht met uwe wijsheid alle koningen en vorsten en alle rijksoversten, opdat zij hunne onderdanen in regtvaardigheid besturen, den vrede liefhebben, de Kerk eeren, uwe geboden onderhouden, en over de vijanden van ons heilig geloof door uwen bijstand zegepralen. Behoed uwe geloo-vigen tegen hongersnood, pest en oorlog, tegen vervolging en smaad, tegen alle gevaar en tegenspoeden, tegen allen geestelijken en lig-chamelijken nood, tegen alle kwelling en wederwaardigheid; en doe hen, die Gij toelaat, dat bedrukt of verdrukt worden, daarin een bewijs uwer barmhartigheid erkennen. Laat niet toe dat zij vallen, die in gevaar of gelegenheid van zonde zijn, en bewaar hen, die Gij met het allerkostbaarst geschenk uwer genade verrijkt hebt. Sta de stervenden bij, opdat zij, door waar berouw gezuiverd en van uwe liefde brandend, de listen des duivels ontkomen en niet in eeuwigheid verloren gaan. Gedenk aan zooveel ongelukkige zondaars, die, in staat van ongenade levend, daaruit zonder uwe hulp niet kunnen opstaan, en geef hun krachtdadige ge-
MISSE-GEliEDEN.
2S6
nade, opdat zij rouwmoedig wederkeeren. Geef aan mijne vijanden den geest van zachtmoedigheid en liefde, en bevrijd ons allen van de hinderlagen der hoozen. Geef hun, die ik geschaad of geërgerd heb de kwijtschelding hunner zonden en eene ware verbetering. Mijne vrienden en weldoeners, mijne bloedverwanten en betrekkingen, verlicht hen. Heer, door uwe genade, ontsteek hen door uwe liefde, opdat zij U alleen zoeken, U alleen beminnen en hunne werken ten allen tijde aangenaam zijn in uw oog. Bescherm allen, voor wie ik te zorgen heb, of die aan mij zijn toevertrouwd, en voor wie ik verpligt ben te bidden, bijzonderlijk N.N.: behoed hen allen, oHeer, opdat niemand hunner verloren ga. Sta hen allen bij, voor wie Gij wilt dat ik bidden zal: bescherm al uwe dienaars, die U het meest beminnen , ofschoon ik hun aantal en namen niet ken, en vermeerder het geloof, de hoop, de liefde en den ij vei- dergenen, die ttaauw en traag zijn in uwe dienst, opdat zij in volmaaktheid toenemen. Gedenk ook, o God, aan de zielen, die in het vagevuur lijden, (vooral die, voor welke beden het H. Offer bijzonder opgedragen wordt) vooral (ook) die aan mijne gebeden het meest behoefte hebben, en geef haai' de eeuwige rust. Eindelijk gedenk ook
MrSSE-GEBEÜEN.
mijner, den allerellendigste en onwaardigste van allen, die zóóveel meer dan anderen de hulp uwer genade noodig heli, als ik zwakker en zondiger ben dan zij. Doof alle aardsche begeerten in mij uit en ontvonk in mij het vuur uwer goddelijke liefde. Leid mij in uwe waarheid voort, en geef mij de volharding ten einde toe. Door de alvermogende kracht des Offers van Jesus' Ligchaam en Bloed, door Christus uwen Zoon, aan wien met U en den H. Geest lof en eere zij in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Onze Vader , die in de Hemelen zijt! Gre-heiligd zij uw Naam! Laat toekomen uw Rijk! Uw wil geschiede op de aarde als in den Hemel ! Geef ons heden ons dagelijksch brood! En vergeef ons onze schulden, gelijk wij ook vergeven onzen schuldenaren! En leid ons niet in bekoring! Maar verlos ons van den kwade! Amen.
VAN AGNUS DEI (1) TOT HET EINDE DER MISSE.
2S7
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer.
(1) Gedurende de (Canon der) 11. Misse, oollt; na de Consecratie, als het allerheiligste Ligchaam en Bloed des Zaligmakers op het altaar tegenwoordig is, rigt de Kerk alle gebeden tot de
MISSE-GEBEDEN.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, geef ons den vrede.
Heere Jesus Christus, die tot uwe Apostelen gesproken hebt: Ik laat u den vrede, Ik geef u mijnen vrede: zie niet op mijne zonden, maar op het geloof uwer Kerk neder, en verwaardig U, volgens uwen wil haar vrede en een-dragtteverleenen. Die leeft enheerscht. God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
2SS
Heere Jesus Christus, Zoon van den levenden God, die uit den wil des Vaders, met medewerking des H. Geestes, door uwen dood de wereld hebt levendgemaakt, verlos mij door dit uw allerheiligst Ligchaam en Bloed van al
aanbiddelijke Drieëenheid, en meer bijzonder nog tot God den hemelschen Vader. Aan Hem wordt de H. Offerande opgedragen , en Jesus Christus, zelf de voornaamste Offeraar van dit hooic-heilig Sacrificie, bidt en looft en dankt en verzoent zijn hemelschen Vader voor en met ons. Doch het aanbiddelijk Ligchaam en Bloed des Heeren is niet slechts Offerande voor ons, het is ook Offergave aan ons: en Jesus Christus moet, ook in zijne verheerlijkte menschheid, met den Vader en uen IT. Geest te zaïnen aangebeden en verheerlijkt worden. Van daar, dat de Kerk , met het oog op het Lam, dat, voor ons opgedragen, üoor ons gegeten wordt, bij het naderend oogeublik der nuttiging, van Aynus Dei af tot na de Communie, de gebeden tot den Zaligmaker opzendt, die zich zehenioi spijs en drank ons geeft.
MISSE-GEBEDEN
mijne ongeregtigheid en alle kwaad; en maak dat ik altoos uwe geboden aankleve, en laat niet toe dat ik ooit van U gescheiden worde. Die met denzelfden God den Vader en den heiligen Geest leeft en heerscht, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
(1) Laat de nuttiging van uw Ligchaam, Heer Jesus Christus, wat ik onwaardige mij vermeet te ontvangen niet strekken tot mijn oordeel en mijne verdoemenis: maar door uwe goedertierenheid tot bescherming naar ziel en ligchaam, en ter bekoming van genezing mij voordeelig zijn. Die met God den Vader leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
BIJ HET EINDE DER H. MISSE.
Wat zal ik U thans wedergeven, o Heer, voor alles, wat Gij mij gegeven hebt! Daar Gij, o mijn Jesus, U den hemelschen Vader opgeofferd hebt voor mij, wil ik mij uit dankbaarheid geheel aan U opofferen. Op nieuw verbind ik mij aan uwe heilige wet, en onderwerp mij volkomen aan uwe alwijze beschikkingen. O,
(1) Wie niet werkelijk communiceert wijzige voor zich dit volgeml gebed tot het doen eener geestelijke Communie, of doe eene verzuchting van verlangen tot de uuttiging van 's Heeren Vleesch en Bloed daarvoor in plaats.
389
19
MISSE-GEBEDES.
dat ik bij U genade vinde om in elke omstandigheid mijns levens, ook in kwelling en wederwaardigheid , welmeenend en gelaten te kunnen zeggen; Heer, ik ben de uwe, niet mijn wil maar uw wil geschiede.
Laat dit offer mijner dienstbaarheid U behagen, o drieëenige God! en zegen mijne heilige voornemens. Zegen ons allen door de hand van den Priester, en dat uw zegen altijd over ons blijve: in den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes. Amen.
Joës I, 1—14.
In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alles is door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is niets gemaakt, hetgeen gemaakt is. In Hetzelve was liet leven, en het leven was het licht der men-schen. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen. Er werd een mensch van God gezonden, wiens naam was Joannes. Deze kwam tot getuigenis, om getuigenis te geven van het licht, opdat allen door hem zouden gelooven. Hij was het licht niet, maar om getuigenis te geven van liet licht. Het waarachtige licht was, hetwelk iegelijken mensch verlicht, die in deze wereld
290
MISSE-GEBEDEN.
komt. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt, en de wereld heeft Hem niet gekend. In zijn eigendom is Hij gekomen, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zoo velen als Hem aangenomen hebben, aan hen heeft Hij magt gegeven, kinderen Gods te worden; aan hen, die in zijnen naam geloo-ven; die niet uit den bloede, noch nit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. En het Woord is vleescii geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijne heerlijkheid gezien, eene heerlijkheid als des Ééniggeborenen van den Vader, vol genade en waarheid.
EER MEN DE KERK VERLAAT.
Ik dank U, o God, voor de genade, dat ik de H. Offerande heb mogen bijwonen. Ik vraag U om vergeving voor alle gebreken, waaraan ik mij door llaauwheid of verstrooijing heb pligtig gemaakt. Gesterkt, hoop ik, door de kracht der heilige geheimen, vang ik thans met vertrouwen mijne bezigheden aan, tot uwe eer en glorie, en tot zaligheid mijner ziel. Amen.
201
1. Ontferm U mijner, o God, naar uwe groote barmhartigheid.
En delg mijne ongeregtigheid uit naar de menigte uwer ontfermingen.
Wasch mij meer (2) van mijne ongeregtigheid, en reinig mij van mijne zonde.
Want ik ken mijne ongeregtigheid, en mijne zonde staat altoos tegenover mij.
Voor U alleen heb ik gezondigd, en ten aanschouwen van U kwaad gedaan: (dat beken ik) opdat Gij regtvaardig in uwe oordeelen zoudt
(1) Deze Psalm , het voortreffelijk boetegebed vau een gevallen maar rouwmoedigen David, laat zich in drie afdeelingen splitsen. Het eerste gedeelte is de uitdrukking van zijn levendig schuldgevoel en vurig berouw. Het tweede bevat eene hoopvolle bede om ontferming, en het derde gedeelte drukt zijne voornemens tot beteren levenswandel uit. Juist hetzelfde , waarop wij acht moeten geven, om door 't Sakrament van boetvaardigheid vergiffenis te kunnen verwerven. De drie afdeelingen hebben we met nummers aangeduid.
(2) Toen David zóó bad, had hij reeds vergeving zijner zonden verkregen. Maar kwijtschelding van schuld kan , na eens geschonken te zijn, vaak volkomener worden. Hem, die minder vergeven wordt, bemint minder , en hem , die veel bemint, wordt veel vergeven. En die regtvaardig is, kan nog meer geregtvaar-digd worden.
BOETE-GEBEDEN.
bevonden worden, en overwinnen, als Gij beoordeeld wordt (1).
Want ziet, in ongeregtigheden ben ik ontvangen, en in zonden heeft mijne moeder mij ontvangen (2).
Want ziet. Gij bemint de waarheid: de verborgenheden en geheimen uwer wijsheid hebt Gij mij geopenbaard (3).
2. Bespreng mij met hijzop, en ik zal rein worden; wasch mij, en boven sneeuw uit zal ik wit worden.
Geef mij (woorden van) vreugde en blijd-sebap te hooren, en mijne vernederde beenderen zullen verheugd opspringen.
Wend iiw aangezigt van mijne zonden af en delg al mijne ongeregtigheden uit.
(1) „Als ik wegens mijne misdaden nog langer zigtbarc stratfcn zal te lijden hebben , dan oordeele men niet, dat God mij te streng behandelt; ten volle heb ik die allen verdiend. Wantquot; enz.
(2) „Zon ik geene kastijdingen verdienen? Of zou ik aan Gods straffen maat willen opleggen, ik, wiens zondigheid al den tijd mijns bestaans omvat? Toen ik het kind mijner moeder werd, was ik in de zonde (erfzonde), en in de laatste tijden heb ik mijne ongeregtigheden van vroeger met gruwelijke misdaden verzwaard.quot; Ongetwijfeld had David van alles kwijtsehelding ontvangen: want de eene zonde, die vijandschap met God maakt, kan niet vergeven worden zonder de andere : maar, het gevoel eens boe-telings is het gevoel van sehuld!!
(3) „Ik wist hoe God de ware deugd bemint, Hij zelf had het mij geopenbaard, daarom is mijne schuld des te grooter.quot;
293
HOETK-GEIJEDBN.
Schep een zuiver hart in mij, o God, en vernieuw den regten geest in mijn binnenste.
Verwerp mij niet van uw aangezigt, en neem uwen heiligen Geest niet van mij weg.
Schenk mij de vreugde uws heils terug, en sterk mij door den vorstelijken geest.
3. Ik zal (door woord en voorbeeld) den zondaars uwe wegen leeren, en de goddeloozen zullen zich tot U bekeeren.
Bevrijd mij van de bloedschuld. God, God mijns heils, en mijne tong zal juichen in (het bezit van) uwe regtvaardigheid.
Heer, open mijne lippen, en mijn mond zal uwen lof verkondigen.
Haddet Gij offeranden gewild, ik zoude er gewis gebragt hebben: Gij zoudt in brandoffers geen behagen hebben genomen.
Offerande aan God is eene bedroefde ziel: een vermorseld en verootmoedigd hart, dit zult Gij, o God, niet versmaden.
Handel in uwe goedheid, Heer, genadig met Sion, opdat Jerusalem's muren worden opgebouwd.
Dan zult Gij offers van regtvaardigheid, gaven en brandoffers aannemen: dan zal men kalveren op uw altaar leggen. Amen.
204
BOETE-GEBEDEN.
ANDER BOETEGEBED.
Omschrijving van Ps. VI: Dne ne in furore, eersten der zeven Boetpsalmen.
1. Ik belijd, oHeer, voor uwe heilige alwetendheid al de zonden en misdaden, waardoor ik U heb vertoornd. Helaas! ik ben een groot zondaar. Ik heb uwe heilige geboden overtreden, uwe goddelijke majesteit en vaderlijke goedheid gehoond; in allersnoodste ondankbaarheid heb ik, ellendig schepsel, mij tegen uwen aanbiddelijken wil verzet; U, oneindig bemin-nelijken God verlatende, heb ik gehoorzaamd aan de verdervers mijner ziel, en, mij van uwe zoete liefde losscheurend, heb ik de eeuwige straffen uwer wraak verdiend. Ja, groote God! ik heb verdiend in eeuwigheid van U verworpen te worden en in den afgrond dei1 hel met de pijnen der verdoemden troosteloos te boeten, wat ik mij verstout heb tegen U te begaan. Maar ach! ik werp mij voor uwe medelijdende goedheid neder en smeek U ootmoedig: Wil mij toch in uwe verbolgenheid niet tuchtigen, noch kastijden in uwe gramschap. Gij kunt U wreken en mij verpletteren onder uwe geduchte wraak. Maar Heer! Gij zult weinig gewroken noch verheerlijkt wezen met zulk een nietswaardig schepsel als ik ben aan uwe gram-
295
BOETE-GEBEDEN.
schap uit te leveren: ik zou dan in eeuwigheid l
verloren zijn, en Gij toch zoudt voor mijne i
schulden niet naar behooren voldaan wezen. 1
2. Ontferm U dan liever over mij, Heer, c
want ik ben zwak, en genees mijne arme ziel, j
in plaats van haar te verdoemen. Ik ben wel a
niet waardig dat Gij mij verhoort, ik, die zoo '
vaak geweigerd heb naar uwe stem te luisteren. i
Ik heb ook niets om mij te verschoonen; zelfs (
durf ik mijne groote zwakheid naauwelijks in- 1
brengen als verontschuldiging van mijn kwaad, ;
want Gij, mijn God, waart altijd bereid die te (
versterken; door menigvuldige genaden steldet i
Gij mij immer in staat om al de bekoringen i
en aanlokselen tot zonde te overwinnen: neen, (
'tis mijne schuld, mijne eigene, allergrootste schuld, dat ik gezondigd heb, uw vijand geworden ben, en dat mijne ziel, met doodelijke wonden overdekt, thans afzigtelijk is voor uwe oogen. Maar daarom, o God! roep ik des te luider uwe erbarming over mij in. Sla een ge-nadigen blik op mijne ellenden. Word bewogen toch over het lot eener ongelukkige ziel, die deerlijk gewond en verscheurd is tusschen de klaauwen van satan; genees mijne ellende en en reinig mij in het bloed van uwen lieven Zoon Jesus Christus.
3 amp; 4. Ik open U mijn hart, o God, en be-
2%
BOETE-GEBEDEN.
tuig in waarheid, dat ik wegens mijne zonden reeds vele straffen heb verduurd. Ik droeg eene hel van binnen in mij rond van het uur af, dat ik U, God van alle vertroosting door de zonde heb verlaten. Alle rust en tevredenheid vloden van mij weg; bittere wroegingen en zelfverwijten konde ik nimmer stillen: ik werd vervolgd door mij zeiven bij dag en bij nacht: en als Gij, mijn God, in uwe grondelooze goedheid mij het oog soms wijder opendet over de zwaarte der zonden, waarin ik viel, en over den afgrond des eeuwigen vuurs, waarin ik eens zou moeten nederzinken, ach, dan verstijfde ik van schrik, en beefden mijne beenderen, en werd geheel mijne ziel ontroerd. Heere! hoe lang zult Gij nog dulden, dat ik verwijderd ben van uwe vriendschap en ten prooi aan zooveel ijselijke verschrikking!
5. Wend U dan tot mij, genadige Vader, en trek de ziel van uw verloren kind uit haar tegenwoordig en toekomstig verderf. Om de wille uwer barmhartigheid, waardoor Gij zelf mij het verlangen hebt ingegeven om tot U weer te keeren, bid ik U, laat zij over mij bevestigd worden. Gij wektet Lazarus uit de dooden op, nadat hij reeds vier dagen in het graf geweest was, opdat de werken uwer almagt des te beter zouden uitschijnen: en met den zondigsten aller
297
298 BOETE-GEBEDEN.
menschen, die ik ben, tot het leven uwer liefde terug te roepen, zult Gij de alvermogendheid uwer genade en de onmetelijkheid uwer ontfermingen kunnen doen zien.
6. Groote God! ik gevoel een opregt verlangen om U te loven, te danken en te beminnen. Maai- laat mij dan niet langer in de zonde steken, en jaag mij niet ter helle heen, waar ik U niet loven noch beminnen kan! Gij behoeft wel den lof uwer schepselen, de liefde des menschen niet, om eeuwig heerlijk en oneindig zalig te wezen; maar Gij wilt toch dat men U lof en liefde schenke. Ach, Heer, hoe zal ik hierin uwen wil kunnen volbrengen, zoo lang ik in uwe ongenade blijf; want de lof, die 1' met zondige lippen wordt toegesproken, behaagt U moeijelijk, en uit de hel stijgen enkel kreten van wanhoop omhoog.
7. Aanzie, bid ik U, mijn berouwen innig leedgevoel over mijne zonden. Verhoor mijn zuchten en geween. O kon ik in een vloed van tranen mijne misdrijven voor U uitwisschen! Doch neen, mijne boete kan niet anders dan de bede om gena ondersteunen. Ik kan mijn bed met mijne tranen wasscben, maar mijne ziel van hare misdrijven zuiveren, dat kan alleen uwe ontferming, o mijn God! door het bloed van mijnen Zaligmaker, uwen eenigen Zoon.
BOETE-GEEEDEN.
8. Beschaamd over mijne groote zondigheid, beangst voor uwe straffen, doch ook hopend op uwe goedhejd, hid ik ootmoedig; Schenk mij, o God, uwe heilige liefde weder. O mij dwaze, dat ik zonder U te beminnen, in het gezelschap mijner zielevijanden uren en dagen sleet! want thans gevoel ik dat mijn hart niet rusten kan voor dat het ruste in U, en dat men in uwe liefde alleen zielezali^heid kan smaken.
9 amp; 10. Ik verzaak dan alle zonden en allen omgang met de werkers der ongeregtigheid. Want Gij, Heere God, zult toch de stem mijner tranen hooren en mijne smeeking niet versmaden. Ja, Gij zult mij in uwe liefde weder opnemen , en tellen onder het aantal uwer kinderen. Voor goed en onafscheidelijk hecht ik mij aan uwe liefde vast: voor eeuwig doe ik afstand van alle zonde, 1 lare gevaren en gelegenheden. Ik haat en verzaak alle ongeregtigheid. Ga van mij, satan, met al uwe pomperijen en helsch bedrijf! Ik scheur mij los van uwe dienst, om mij eenig en alleen te verbinden aan de liefde Gods, die is in Jesus Christus onzen Heer!
11. Nogééne bede, liefdevolle God, wensch ik met alle vurigheid voor U uit te spreken. Als ik. Heer, tot U hen weergekeerd, ach, voer dan ook hen terug, die mij in zonde ge-bragt hebben, of medepligtigen van mijne mis-
299
BOET£-GEBF.DEN.
daden zijn geweest. Ontferm U inzonderheid over hen, die ik door mijn verkeerd gedrag-aanstoot of ergernis gegeven of zelfs van uwe liefde afgescheurd mogt hehben, opdat zij allen hun ongeluk inzien, en vol beschaamdheid en berouw ook de ontferming komen inroepen van U, o God, die den dood des zondaars niet wilt, maar dat hij zich bekeere en leve. Amen.
GEBED VÓÓR HET KRUISBEELD,
van een, die, na lang in groote zonde geleefd le hebben,
nu het verlangen gevoelt zich tot God te hekeeren.
(NaarSt. Aug. Med it. Cap. XIII.)
Lijdende Heiland! God van oneindige liefde en ontferming voor den zondigen mensch! Duld dat ik onwaardige mij aan uwe voeten neder-werpe, en mijne beangste ziel eens voor U uitstorte, voorU, die alleen haar kunt redden. Ach, mijn Jesus! hoe zwaar drukt mij delast mijner menigvuldige zonden! Gejaagd, gekweld en gepijnigd word ik van alle kanten. Bij dag noch bij nacht is er voor mij vrede of rust te vinden, maar overal word ik van inwendige wroeging verteerd, achtervolgt mij de vrees voor uwe regtvaardige gamschap. O God! het is mij zoo kwaad en bitter geworden, U door de zonden te hebben verlaten. Ik heb veel mis-
300
BOETE-GEEEDES.
dreven; 'k ben zeer ver van uwe liefde afgedwaald; 'k heb geleefd als uw vijand; zoovele kostbare genaden en gelegenheden tot bekeering heb ik versmaad en uwe langmoedigheid getergd: en nu vervult dit alles mijne ziel met beschaming en vrees voor uwe alwetende te-tegenwoordigheid. Hoe toch zou ik niet vreezen, dat uw goedertieren geduld weldra over mij een einde neme, indien ik mij niet haast, met U verzoend te worden.
Barmhartige Jesus! ik dank U duizendmaal, dat Gij mij nog niet in eeuwigheid verworpen hebt. Ik dank U voor die groote genade, dat Gij de wroegingen des gewetens en de vrees voor uwe oordeelen mij hebt laten behouden, waardoor ik thans aangedreven word, om uit de boosheid op te staan en mij te bekeeren. Ach, lieve Jesus, ik gevoel heden een vurig verlangen om mij te beteren, om IJ te beminnen, om een kind te worden van U. Verwerp mij niet van uw goddelijk aangezigt. Thans besef ik het hoe zwaar ik gezondigd heb en boe onwaardig ik ben om van zooveel misdrijven vergiffenis te erlangen. Maar bij U, o Heer, is overvloedige verlossing ook voor den ergsten zondaar, en Gij zijt gekomen om zondaars te zoeken en zalig te maken. Vertroost dan, bid ik U, mijne verslagene ziel door de zoete hoop
BOETK-GEBEÜEN.
op vergiffenis. Bewaar mij toch voor dezen valstrik van den boozen geest, dat ik ooit wanhope aan uwe barmhartigheid. Ach neen! genadige Zaligmaker, laat zulks niet gebeuren; want aan het kruis aanschouw ik uw doorwond ligchaam, en ik weet dat het ook voor mij gewond, genageld en doorstoken werd. Ik zie uw goddelijk zoenbloed nederstroomen, en liet stroomt ook voor mij. Gij hangt daar aan het kruis met uitgestrekte armen, om ook mij, hoe ellendig en verwerpelijk ik ben, te omhelzen. Gij buigt het hoofd toe tot den kus van vriendschap, en uwe geopende zijde toont mij den toegang tot uw goddelijk iiefdehart.
Ik wil dan niet langer weerstand bieden aan zooveel zorg, als Gij, o lieve God, al hebt aangewend om mijne arme ziel voor U te winnen. Ik wil de uwe worden, de uwe zijn en blijven in eeuwigheid. Ik zal opstaan en tot U, mijn besten Vader, wederkeeren. Ik wil rouwmoedig beweenen al hetgeen, wat ik tegen U gezondigd heb. In alle opregtheid mijns harten en in den geest van boetvaardigheid wil ik aan uwen dienaar, dien Gij de magt gegeven hebt om mijne ziel te ontbinden, al mijne zonden belijden, enmetgroote bereidwilligheid aan uwe geregtigheid door boetewerken zooveel mogelijk voor mijne schulden voldoen. Ondersteun
BOETE-GEBEDEN.
mij hiertoe, smeek ik ootmoedig, door nieuwe genaden. Voltrek nu, 0 Heer, het goede werk, wat Gij in mij begonnen hebt. Doordring mij van vurig berouw. Geef mij de kennis van het aantal mijner zonden. Schenk mij den geest van ware boetvaardigheid. Ontneem mij alle verkeerde vrees, en geef mij moed om met opregt-heid te verklaren, hoezeer ik schuldig ben voor IJ. Sterk mij op den weg des heils, versterk mij in de gemaakte besluiten. Doe mij over-winnen in alle moeijelijkheden, die zich misschien, door toedoen des bekoorders, tegen mijne bekeering nog zullen in den weg stellen, en vergoed in uwe eindelooze goedertierenheid wat aan mijne boete ontbreekt.
O goede Jesus, dat ik U dan spoedig moge wedervinden, dat ik mij verblijden moge in de bekomene vergiffenis, in bet bezit uwer vriend-
O 7
schap, in de rust van een gezuiverd geweten, en smaken hoe zoet het is U te beminnen. O, dat ik, tot uwe liefde teruggebragt, aan die liefde mij onafscheidelijk vasthechte, om in alle eeuwigheid U te loven en te danken, dat Gij U over mij, armen zondaar, zoozeer ontfermd hebt. Amen.
Vergeten wij toch niet om, na het ontvangen der vergiffenis in het H. Sakrament van Boetvaardigheid, den Heer onzen God voor zulke grootc weldaad den
300
BOKTEGEBEDEN.
vurigsten dank te zeggen: opdat wij Hem door onze onverschilligheid niet dadelijk weer bedroeven, en de klagte van Jesus over de melaalschen ons niet gelde : „Zijn er geen tien gereinigd, vaar ziju de negenquot;?
DANKGEBED NA BEKOMENE VERGIFFENIS.
Ps. GIL B enedic.
Zegen, mijne ziel, den Heer, en alles wat in mij is (zegen) zijn heiligen naam.
Zegen, mijne ziel den Heer, en wil geene zijner weldaden vergeten.
Hij is immers genadig geweest over uwe misdaden, en heeft al uwe krankten genezen.
Hij heeft u van den ondergang teruggevoerd en u omkranst met ontferming en barmhartigheden.
Uwe verlangens heeft Hij voldaan mot goede gaven; uwe jeugd zal als van een arend vernieuwd worden.
Hij is de Heer, die barmhartigheid doet, en regt aan allen, die onregt lijden.
Hij heeft zijne wegen aan Mozes bekend gemaakt, zijnen wil aan Israels kinderen,
De Ontfermer en barmhartige Heer, lang-moedig en veel ontfermend is Hij
Niet altoos wilde Hij vergramd blijven, noch tot in eeuwigheid dreigen.
304
BOETE-GEBEDEN.
Niet naar onze zonden heeft Hij ons gedaan, noch naar onze ongeregtigheden ons vergolden.
Want naar den afstand des hemels van de aarde, alzoo heeft Hij zijne barmhartigheid vermeerderd over die Hem vreezen.
Zoover het oosten van het westen afstaat, zoover heeft Hij onze ongeregtigheden van ons weggemaakt.
Zooals een vader over zijne kinderen zich ontfermt, zoo heeft de Heer zich ontfermd over die Hem vreezen: want Hij kende ons maaksel.
Hij is gedachtig geweest dat wij stof zijn; dat 's menschen dagen zijn als gras; dat hij verwelkt als eene veldbloem,
Waar de wind over heengaat en zij houdt op te leven, en later weet men hare plaats niet meer.
Maar 's Heeren barmhartigheid is van eeuwigheid, en tot in eeuwigheid over die Hem vreezen.
En zijne regtvaardigheid over zijne kinderen en dezer kinderen (deelt Hij mede) hun, die zijn Verbond bewaren,
En gedachtig zijn aan zijne geboden, om ze te onderhouden.
De Heer heeft in den hemel zijnen zetel, en over alles zal zijn koningsscepter heerschen.
Zegent den Heer, al zijne Engelen, die mag-
20
305
BOETE-GEBEDEN.
tig zijt in kracht, en zijn wil volbrengt op het hooren van 't geluid zijner woorden.
Zegent den Heer, al zijne krachten, zijne dienaren die zijnen wil volbrengt.
Zegent den Heer al zijne werken, in alle plaats zijner heerschappij : mijne ziel zegen den Heer. Amen.
ANDER DANKGEBED.
Omschrijving van Ps. XXXI. Beati quorum, tweeden der zeven Boelpsalmen.
i. Hoe gelukkig ben ik thans, o God, en hoe onbegrijpelijk groot is toch uwe barmhartigheid. Hoe waar is het, dat Gij den dood des zondaars niet wilt, maar dat hij komen zal en U om vergeving bidden, opdat Gij, goede God, hem onverwijld die schenket. Konde ik mij wel over uwe gestrengheid beklaagd hebben, indien ik pas na lange boetvaardigheid en vele voldoeningen de vergiffenis bad mogen verwerven? Helaas! ik, ellendig schepsel, bad tegen U, mijnen Schepper en Heer, durven opstaan. Ik was ondankbaar genoeg geweest, om al bet goede, wat uwe liefde mij bewezen bad, te vergeten; ontrouw geworden aan de heiligste beloften, zoo dikwijls herhaald, dat ik U dienen zou en wederbeminnen. Ik beleedigde U
306
BOETE-GEBEDEN. 307
met vele zonden; ik weigerde U mijne liefde; ik scheurde mij van U los en gaf mijne ziel aan den duivel, uwen bitterstenvijand, over. Ach, wat had ik van uwe straffende geregtig-heid al niet verdiend! Ja, mijn God, als Gij mij zonder eenige erbarming tot de eeuwige pijnen der hel hadt verwezen, haddet Gij mij naar werken vergolden , en ik zou hebben moeten bekennen, dat uwe oordeelen regtvaardig
' O O
zijn. Maar geheel anders hebt Gij met mij gedaan, o God van eindelooze ontferming, hoe zal ik U naar behooren danken voor uwe lt;roed-
O
beid! Gij hebt mij vergeven: zelfs op het eerste oogenblik, dat ik tot U wederkeerde, waart Gij bereid mij alles kwijt te schelden. Wat heb ik toch gedaan, waardoor ik zooveel goedgunstigheid verdiende ? Wat werken van boetvaardigheid toonde ik U, of wat voldoening bragt ik aan, dat Gij zoo spoedig uwe gramschap van mij hebt afgewend ? Helaas! ik maakte mij integendeel uwer barmhartigheid aanhoudend meer onwaardig; ik vergrootte het aantal mijner schulden; ik verwijderde mij al langer zoo meer van U, totdat Gij, oneindig liefdevolle Heer, bezorgd voor mijn heil en naijverig op mijne liefde, uwe krachtige hand mij hebt toegereikt, en na de gevoelens van berouw, die ik te kennen gaf, ,tot mijne ziel hebt gesproken: Uwe
BOETE-GEIiEDES.
•zonden worden n vergeven; ga in vrede, maar zondig voortaan niet meer.
2. Welk een zoeten vrede, wat rust en zaligheid smaakt thans mijne ziel, nu ik vertrouwen mag, dat Gij haar in uwe vriendschap weder hebt aangenomen! Geef, o mijn God, dat ik nimmer verilaauwe in den dank, dien ik U schuldig ben, en dien ik heden met alle opregtheid en vurigheid mijns harten U aanbied. Ik kan het niet genoeg herdenken, hoe gemakkelijk Gij het den afgedoolden zondaar maakt om uwe vriendschap te herkrijgen. Als ik eenen mensch, wien ik verpligt was te gehoorzamen of te beminnen, slechts eene enkele maal beleedigd had, het ware welligt reeds genoeg, om onherstelbaar zijne gunst te verbeuren. Na duizend smeekgebeden om vergeving ; na de levendigste betuigingen van berouw; na allerlei verootmoedigingen, beloften of vergoedingen zoude het misschien niet eens gelukken zijne gramschap te stillen, of zijne afgekeerdheid te verminderen ; terwijl Gij , eeuwige God, oneindig boven mij en alle schepselen verheven, op de eerste bede om vergiffenis, mij, arm zondaar, hebt verhoord, en zelfs verheugd waart, mij te kunnen vergeven. Ik loof en prijs uwe aanbiddelijke goedheid, ik zegen in eeuwigheid uwe barmhartigheid.
308
BOETE-GEBEDE.I.
Als een medelijdende Vader zijt Gij uw afgedwaald kind te gemoet gekomen; Gij hebt het omhelsd, ongedachtig aan zijne onwaardigheid, en het den kus uwer vriendschap gegeven. Alleen vraagdet Gij van mij, dat mijn terugkeer opregt zoude zijn; dat ik geene veinzerij zou plegen in boete of belijdenis, en dat ik voortaan van harte uw kind wilde zijn, gelijk Gij, o mijn God, een goedertieren Vader wildet wezen: en Gij zoudt dan in eeuwigheid mijne misdaden niet meer gedenken.
3 amp; 4. Ik betreur het thans allermeest, dat ik niet aanstonds na de eerste zonde tot U, o God, vol rouwmoedigheid ben weergekeerd. Ik beschrei de dwaasheid en het ongelijk van de zondaars, die verwijderd van uwe liefde blijven voortleven, terwijl zij op den weg der ongeregtigheid toch geen geluk of genoegen kunnen smaken. Want zóó goed zijt Gij, o mijn God, dat Gij den duivel niet in het rustige bezit laat der zielen, die hij van uwe liefde heeft afgescheurd, zelfs ondanks de zondaars zelve. Gij verzwaart op hen uwe hand. Gij geeft hun menigvuldige kwelling en bedruktheid ; zij matten zich op den weg der boosheid af, en waar zij zich wenden om verpozing, altoos voelen zij de zonden als puntige doornen steken.
soa
BOETK-GEBEDEX
5. Omdat Gij, o lieve God, in uwe goedertierenheid eveneens met rnijne ziel gehandeld hebt, heb ik mij opgewekt gevoeld om de zonde te verfoeijen. In de bedruktheid mijns harten heb ik mij toen over mijne misdaden voor U vernederd; in rouwmoedigheid heb ik ze voor U, o Heer, en, tot het Sakrarnent der boete naderend, aan uwen dienaar opregt beleden; en Gij, o God mijns heils, hebt niet getraagd mij die woorden van blijdschap en vreugde te doen hooren, dat al mijne zonden vergeven zijn.
0. Dat alle Engelen en Heiligen des hemels met mij U loven en prijzen over zooveel goedheid , als Gij aan ellendige zondaars bewijst. Want veel meerdere ongeregtigheden, dan Gij in den zondvloed bedolven hebt, vergeeft Gij dagelijks aan de menschen, en velen bieden daarna de heiligheid huns levens tot aanhoudenden dank U aan.
7. Ook ik wil hetzelfde doen, oneindig liefderijke God. In uwe genade weder opgenomen, heb ik thans geen ander verlangen, dan om U door mijn godvreezendén levenswandel te toonen, dat mijn terugkeer opregt is geweest. Ik bid U om standvastigheid in uwe goddelijke liefde. Gij, Heer, zijt mijne toevlugt en mijne sterkte. Ik gevoel en vrees mijne groote zwak-
310
BOETE-GEBEDEN.
heid; altoos loeft in mij de neiging tot kwaad; en mijne hartstogten zijn niet gestorven. Is dit leven hier beneden niet een tijd van beproeving en strijd, en de wereld niet vol zondige gevaren ? Ach, de duivel ook zal, in zijne grimmigheid omdat hij prooi heeft verloren, met nieuwe leeuwenwoede en slangenlistigheid mijne arme ziel weder in zijne strikken zoeken te vangen. Groote God! al mijne hoop is op U en op de sterkte uwer genade. Zonder U kan ik niet getrouw blijven, zonder uwe hulp aan de gevaren, die mij omgeven, niet weder-staan. Hoe gelukkig ook heden, dat ik met U verzoend ben: ach, mijn Heer en mijn God! ik ben verloren, als Gij mij verder niet bijstaat.
8 amp; 9. Dan, Heer, ik hoor uwe liefdevolle stem in mijn binnenste, die mij zegt ; Vrees niet. Ik zal u voorlichten. Ik zal u wijsheid geven en kracht. Ik zal u den weg wijzen, dien gij gaan moet, en mijn wakend oog zal op u gevestigd wezen. Wil slechts niet gelijken op verstandelooze lastdieren, die zich aan den toom laten leiden, onverschillig langs welken kant men ze voert: blijf gij op den weg mijner geboden; laat u slechts leiden door mijn woord, en Ik zal u immer beschermen.
10. Hoe zal ik U dan genoeg kunnen danken, o mijn God! voor het geluk, wat mijne
311
BOETE-GEBEDEN.
ziel heden heeft weergevonden. Gij geeft in het Sakrament van Boetvaardigheid aan den rouw-moedmen zondaar niet slechts van alles ver-
o
giffenis, hoe zwaar hij ook mogt hebben misdaan: Gij schenkt hem daarenboven door kracht van hetzelfde Sakrament uwen bijstand om niet weder te vallen, maai' te overwinnen in eiken strijd. Welk een onbegrensd vertrouwen en welk een heilige moed vervullen mij bij de gedachte, dat Gij zelf, o mijn God! mijne onwetendheden voorlichten, mijne zwakheden sterken, in de gevaren mij overal bewaken zult; dat ik, van uwe goddelijke bescherming omgeven, veilig zal kunnen voortwandelen op den weg der deugd. Heer, laat immer uwe barmhartigheid mij alzoo omgeven; ik zal uw licht volgen, uwe genade goed gebruiken, uwe inspraken in acht nemen; ik zal mij enkel laten leiden op de wegen uwer wet, en alleen laten voorttrekken door de koorden uwer goddelijke liefde.
41. Verblijd u dan, mijne ziel, en zing het lied uwer eeuwige bevrijding. En gij, regtvaar-digen en vromen van harte, dankt en zegent de ontfermingen des Heeren, die ons gespaard en gereinigd heeft, die ons bewaakt, en ons ook behouden zal in eeuwigheid. Amen.
312
COMMUNIE-GEBEDEN.
TER VOORBEREIDING.
N a v o 1 v a u C h r. B. IV. H. I
«Komt tot mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal n verkwikken, spreekt de Heer.
« Het brood, dat ik geven zal, is mijn vleesch, voor het leven der wereld.
«Neemt en eet; dit is mijn ligchaam, hetwelk voor u zal overgeleverd worden; doet dit tot mijne gedachtenis.
« Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, blijft in mij, en ik in hem.
«De woorden, die ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. »
Dit zijn, Christus, eeuwige Waarheid, uwe eigene woorden, hoewel niet op eénen tijd uitgesproken, noch op ééne plaats geschreven.
Dan, daar het de uwe en ze ontwijfelbaar waar zijn, zoo moet ik ze alle dankbaar en geloovig aannemen.
Het zijn de uwe, en Gij zelf hebt ze ge-
COMMUNIE-GEBEDEN.
sproken: maar de mijne zijn het ook, want voor mijne zaligheid hebt Gij ze uitgehragt.
Gaarne vang ik ze nit uwen mond op, opdat zij te dieper in mijn hart geprent worden.
Woorden van zooveel goedertierenheid, vol van zoetigheid en liefde wekken mij op: maar mijne eigene misslagen schrikken mij af, en een onrein geweten houdt mij tegen, om zoo groote Geheimen te ontvangen.
De zoetheid uwer woorden zet mij aan: maar de menigte mijner zonden bezwaart mij;
Gij gebiedt met vertrouwen tot U te naderen , indien ik deel wil hebben met U; en het voedsel der onsterfelijkheid te ontvangen, indien ik het leven der eeuwige heerlijkheid verlang te verwerven.
« Komt tot mij, zegt Gij, allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u verkwikken. »
O zoet en vriendelijk woord in de ooren van een zondaar, dat Gij, mijn Heer en God, een behoeftige en arme uitnoodigt tot de Communie van uw allerheiligst Ligchaam!
Maar wie ben ik. Heer, dat ik mij verstouten zou tot U te naderen?
Zie, de hemel der hemelen bevat U niet, en Gij zegt: « Komt tot mij, allen » !
Waartoe toch die allerminzaamste verwaardiging, en eene zoo vriendelijke uitnoodiging?
314
COMMUNIE-GEBEDEN.
Hoe zou ik durven komen, die mij niets goeds bewust ben, waarom ik het wagen mag?
Hoe zal ik U in mijn huis binnenleiden, die U zoo dikwijls in uw allerliefelijkst aangezigt beleedigd heb'?
Engelen en Aartsengelen zijn vol schuchterheid ; heiligen en regtvaardigen beven: en Gij zegt; « Komt tot mij, allen » !
Zoo Gij het niet zeidet, Heer, wie zou ge-looven, dat het waar was ?
En zoo Gij het niet geboodt, wie zou het wagen te naderen?
Zie, Noë, een regtvaardig man, arbeidde honderd jaar aan het maken der ark, ten einde met weinigen gered te worden; en ik, hoe zou ik mij in één uur kunnen voorbereiden, om den Schepper der wereld naar behooren te ontvangen!
Mozes, uw groote dienaar en uw uitstekende vriend, maakte eene ark van onbederfelijk hout, en bekleedde die met het allerzuiverste goud, om de tafelen der wet er in neer te leggen: en ik, bedorven schepsel, zou ik den Maker der wet en den Gever des levens maar zoo ligt durven ontvangen?
Salomon, de allerwijsste der koningen van Israël, bouwde zeven jaar over een prachtigen tempel, tot lof van uwen naam.
315
COMMUNIE-GEBEDEN.
Wel acht dagen heeft hij er het feest der inwijding van gevierd: duizend vredeoffers slagtte hij; en onder trompetgeschal en gejubel stelde hij plegtig de ark des Verhonds op de plaats, haar toebereid.
En ik, ongelukkige en de armste der men-schen, hoe zal ik U in mijn huis binnenleiden, ik, die ter naauwernood een half uur godvruchtig weet door te brengen! En ware het maar eens een half uur omstreeks, waardig!
O mijn God, hoeveel hebben dezen niet getracht te doen om U te behagen!
Ach, hoe luttel is het, wat ik doe! Hoe weinig tijds besteed ik, als ik mij tot de Communie voorbereid.
Zelden ben ik geheel ingekeerd, allerzeldzaamst ben ik zonder alle verstrooijing.
En voorwaar, in de heilvolle tegenwoordigheid uwer Godheid moest geene -enkele onbetamelijke gedachte in mij opkomen, geen enkel schepsel mij bezig houden: omdat ik niet een Engel, maar den Heer der Engelen in mijn binnenste ga ontvangen.
Want er is toch een zeer groote afstand tusschen de ark des Verhonds met het overige, wat er in was, en uw allerzuiverst Ligchaam met deszelfs onuitsprekelijke volmaaktheden; tusschen de offers der wet , voorbeduidingen
316
COMltüXIE-GEBEDEjr.
der toekomst, en de ware Offerande uws Li^-
7 o
chaams, die de vervulling van alle vredeoffers is.
Waarom ontgloei ik dan niet moer bij uwe aanbiddelijke tegenwoordigheid ?
Waarom bereid ik mij niet met meer zorg tot de nuttiging van het Allerheiligste voor, daar die oude, heilige patriarchen en profeten, koningen ook en vorsten met het geheele volk zoo vurige godsvrucht aan den dag legden voor de dienst van God'?
De allergodvreezendste koning, David, danste uit al zijne magt voor de ark des Heeren; herdacht de weldaden, weleer den vaderen verleend ; deed allerlei orgels maken; gaf Psalmen uit, en liet die met blijdschap zingen ; zong zelf ook dikwijls bij de harp, hij, aangeblazen door de genade van den heiligen Geest, leerde aan het volk van Israël uit geheel hun hart God loven, en gezamelijk uit éénen mond Hem dagelijks zingen en verheerlijken.
Werd er toen zooveel godsvrucht getoond, en was men zóó, voor de ark des Testaments, bedacht om God te loven; hoeveel eerbied en godsvrucht moet dan ik en geheel het Christenvolk niet hebben in tegenwoordigheid vau het Sakrament, bij de nuttiging van het allervoortreffelijkste Ligchaam van Christus!
317
COMMCNI K-GEBEDEN'.
Velen begeven zicli naar verscheidene plaatsen, om de Relikwiën der Heiligen te zien; en bij het hooren hunner daden zijn zij verwonderd ; zij bezigtigen de tempelgebouwen, hun toegewijd, en kussen hunne heilige met zijde en goud overtrokkene gebeenten.
En zie, Gij zijt hier bij mij op het altaar tegenwoordig, mijn God, de Heilige der Heiligen, Schepper der menschen en Heer der Engelen!
't Is dikwijls uit nieuwsgierigheid, en om de nieuwheid van hetgeen men nog nooit gezien heeft, dat de menschen zoo iets gaan bezigtigen. Ook wordt er weinig vrucht van verbetering meegedragen, vooral als de bedevaart zoo ligtzinnig en zonder waar berouw gedaan wordt.
Maar bier in het Sakrament des altaars zijt Gij, mijn God Christus .fesus, geheel, met Godheid en menschheid tegenwoordig; daar ook worden overvloedige vruchten van eeuwig heil geplukt, zoo dikwijls men U waardig en godvruchtig ontvangt.
Doch daarheen trekt geene ligtzinnigheid, noch nieuwsgierigheid, noch zinnelijk genoe-en, maar een vast geloof, eene levendige hoop en eene opregte liefde.
O God, onzigtbare Schepper der wereld, hoe
318
COMMUNIE-GEBEDEN.
wonderbaar handelt Gij met ons! Hoe zoel. en genadig bestiert Gij uwe uitverkorenen, dat Gij U zeiven hun tot spijs in het Sakrament voorstelt!
Want dit gaat alle verstand te boven; dit vooral trekt de harten der godvruchtigen en ontvlamt hunne liefde.
Zij immers, uwe ware geloovigen, die geheel hun leven zich op verbetering toeleggen, ontvangen menigwerf uit het hoogwaardig Sakrament groote genade van godsvrucht en liefde tot de deugd.
O wonderbare genade, in dit Sakrament besloten, die enkel Christus' geloovigen kennen, maar ongeloovigen en dienstknechten der zonde niet kunnen ondervinden!
In dit Sakrament wordt de genade des Gees-tes meegedeeld; worden verloren krachten in de ziel hersteld, en keert de door de zonde ontsierde luister er in weder.
Zóó groot is somwijlen die genade, dat uit de volheid der meegedeelde godsvrucht niet slechts de ziel, maar ook bet zwakke ligchaam gevoelt meerdere krachten te hebben ontvangen.
Zeer te betreuren en te bejammeren is in-tusschen onze laauwheid en nalatigheid, dat wij niet vuriger getrokken worden om Christus te ontvangen, op wien alle hoop en verdienste van die zalig zullen worden rust.
319
COMMUNIE-GEBEDEN.
Hij immers is onze heiligmaking en verlossing. Hij de troost des aardschen levens en de eeuwige geneugte der Heiligen.
't Is daarom zeer te betreuren, dat velen zoo weinig acht slaan op dit heilzaam Geheim, dat den hemel verblijdt, en het behoud der gansche wereld is.
Ach, blindheid en hardheid van het men-schelijk hart, zoo onuitsprekelijke genade niet beter te waarderen, en zelfs door dagelijksch gebruik te vervallen tot onachtzaamheid!
Want als dit allerheiligst Sakrament op ééne plaats alleen werd gevierd, en er maar door één Priester op de geheele wereld geconsacreerd weid, hoe groot verlangen, meent gij, zouden de menschen naar die plaats en naar zulk een Priester Gods niet koesteren, om de heilige Geheimen te zien vieren!
Nu echter zijn er velen tot Priesters gemaakt en op vele plaatsen wordt Christus opgeofferd, opdat de genade en liefde Gods des te meer uitschijnen, Iroe verder over de wereld heen de heilige Communie kan ontvangen worden.
Dank zij U, goede Jesus, eeuwige Herder, dat Gij U verwaardigd hebt ons, armen en ballingen, te verkwikken met uw kostbaar Lig-. chaam en Bloed, en tot het ontvangen dezer Geheimen met de woorden van uw eigen mond
320
COMMUNIE-C EBEDEX.
uit te noodigen, zeggende : « Komt tot mij , allen die vermoeid en belast zijt, en ik zal u verkwikken. »
BEGEERTE NAAR DE H. COMMUNIE.
Navolg, van C h r. B. IV. H. XVII.
Met allermeeste godsvrucht en brandende liefde, met alle innigheid en vurigheid mijns harten verlang ik U, o Heer, te ontvangen, zooals vele Heiligen en godvruchtige personen, die om de heiligheid huns levens U zoozeer behaagd en in allerbrandendste godsvrucht wandelden, tot de H. Communie naderend, naar U hebben verlangd.
O mijn God, eeuwige liefde, mijn eenigst goed! eindelooze gelukzaligheid! U begeer ik te ontvangen met het allervurigst verlangen en den allerwaardigsten eerbied, dien ooit een der Heiligen gehad heeft of gevoelen konde.
En ofschoon ik onwaardig ben al die godvruchtige gevoelens te hebben, draag ik U toch al de genegenheid mijns harten op, alsof ik al die behagelijke en ontvlamde begeerten alleen hadde.
Maar ook al wat eene vrome ziel gevoelen en verlangen kan, dat alles geef en bied ik aan met allerdiepsten eerbied en innigsten ijver.
2^
321
COMMUNIE-GEBEDEN.
Niets wensch ik voor mij te behouden, maar mij zeiven en al het mijne U gewillig en aller-bereidvaardigst op te offeren.
Heere, mijn God, mijn Schepper en mijn Verlosser! met zulke genegenheid, eerbied, lof en eer: met zulke dankbaarheid, waardigheid en liefde; met zulk geloof, hoop en zuiverheid verlang ik U heden te ontvangen, als waarmede naar U verlangd en U ontvangen heeft uwe allerheiligste Moeder, de glorievolle Maagd Maria, toen de Engel haar het geheim der Menschwording kwam verkondigen en zij ootmoedig en godvruchtig antwoordde: «Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord.»
En zooals uw gelukzalige voorlooper, de voortreffelijkste der Heiligen, Joannes de Doo-per, bij uwe tegenwoordigheid in vreugde des heiligen Geestes blijmoedig opsprong in den schoot zijner moeder: en, Jesus naderhand onder de menschen ziende wandelen, zich diep vernederde en met teedere aandoening sprak: « De vriend des bruidegoms, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms »: zóó wensch ik in hevige en heilige verlangens ontstoken te worden, en aan U van ganscher harte mij voor te doen.
Daarom draag ik U ook op en bied U aan
322
COMMUNIE-GEBEDEN.
het hartgejuich, de vurige aandoeningen, zielsverrukkingen, bovenzinnelijke verlichtingen en hemelsche openbaringen van alle godvruchti-gen: met al de deugden en lofzangen door alle schepselen in hemel en op aarde aangeheven en nog aan te heffen, voor mij en voor allen, die zich in mijn gebed hebben aanbevolen; opdat Gij van allen waardig geloofd en altoosdurend verheerlijkt wordet.
Neem mijne wenschen aan, Heer, mijn God! alsmede mijne verlangens om U eindeloos te loven en mateloos te zegenen, zooals men U regtens verschuldigd is wegens de menigte van onuitsprekelijke grootheden.
Dit geef ik U, en begeer U te geven, op eiken dag en elk oogenblik; en om met mij U lof en dank te brengen noodig ik met smeeking en verzuchting uit en bid alle hemelsche Geesten en al uwe geloovigen.
Dat alle volken, stammen, en talen U loven, en uwen heiligen en zoeten naam met hoogst gejubel en vurige godsvrucht verheerlijken.
Dat ook allen, die eerbiedig en godvruchtig uw hoogwaardig Sakrament vieren en vol geloof ontvangen, genade en barmhartigheid hij TJ verdienen te verwerven, en voor mij, zondaar, ootmoedig bidden.
En als zij de gewenschte godsvrucht en zoete
323
COMMUNIE-GEBEDEN.
vereeniging genoten hebben en, wel getroost en wonderbaar gesterkt, van den heiligen, he-melschen disch wederkeeren, dat zij zich dan verwaardigen om aan mij, arme, te gedenken.
GEBED.
Laat de nuttiging van uw Ligchaam, Heer Jesus Christus, wat ik onwaardige mij vermeet te ontvangen niet strekken tot mijn oordeel en mijne verdoemenis; maar door uwe goedertierenheid tol bescherming naar ziel en ligchaam, en ter bekoming van genezing mij voordeelig zijn.
Heere, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt; maar spreek slechts een woord, en mijne ziel zal gezond worden.
Heere, ik ben niet waardig, enz.
Heere, ik ben niet waardig, enz.
TOT DANKZEGGING.
Als gij, tot de H. Communie zijnde genaderd, uwen God fin Zaligmaker bezit, blijf dan eenige oogenblikken in stille ingekeerdheid met den Vriend uwer ziel omgaan. T)oekorte sehietgebedjes van aanbidding, danken liefde. En weet gij niet veel te spreken; genoeg is het, was een heilig Priester altoos gewoon te zeggen, als gij uwen lieven Zaligmaker maar welgemeend zegt en dikwijls herhaalt: O Jesus, ik bemin V, o liece Jesus, ik wil U be-minuen. — Vervolgens kunnen, tot dankzegging na de H. Communie, de volgende gebeden wclligt dienstig zijn.
324
COMMUNIE GEBEDES.
MAGNIFICAT. Luc. I.
Mijne ziel maakt groot den Heere,
En verheugd heeft zich mijn geest in God, mijnen Zaligmaker!
Omdat Hij nederzag op de geringheid Zijner dienstmaagd; want zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig prijzen:
Dewijl groote dingen aan mij gedaan heeft. Hij die magtig is; en heilig is Zijn naam!
En Zijne barmhartigheid is van geslachte tot geslachte over degenen, die Hem vreezen.
Hij heeft kracht gedaan door Zijnen arm; verstrooid heeft Hij die hoogmoedig zijn in den waan huns harten.
Magtigen heeft Hij van den troon gestort , en geringen verheven.
Hongerigen hoeft Hij met goederen vervuld, en rijken ledig weggezonden.
Hij heeft Israël, Zijnen dienstknecht, aangenomen, indachtig Zijner barmhartigheid:
Gelijk Hij aan onze vaderen heeft toegezegd, aan Abraham, en aan zijn kroost in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, en den Zoon, en den heiligen Geest.
Gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd, en tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
325
COMMUNIE-GEBEDEN.
TE D E U M.
U God loven wij, U, den Heer, belijden wij.
U, den eeuwigen Vader, eerbiedigt gansch de aarde.
U roepen alle Engelen, U de hemelen en alle magten, U de Cherubijnen en Serafijnen met niet te eindigen zang toe:
Heilig, heilig, heilig de Heer, de God der heirscharen!
Vol zijn de hemelen en de aarde van de majesteit uwer glorie.
U looft het verheerlijkt koor der Apostelen,
U het lofwaardig aantal der Profeten,
U het uitgelezen heirleger der Martelaars;
U belijdt de heilige Kerk gansch den aardbol over:
Den Vader van onmetelijke majesteit.
Uwen eenvaardigen, waren en eenigen Zoon,
Den heiligen Geest ook, den Trooster.
Gij, Christus, zijt Koning der heerlijkheid.
Gij zijt des V: ders eeuwige Zoon.
Gij hebt, zullende op U nemen om den mensch te verlossen, den schoot der Maagd niet geschroomd.
Gij hebt den prikkel des doods overwonnen, en den geloovigen de zegewoningen des hemels geopend.
326
COMMUNIE-GEBEDEN.
Gij zit aan de regterhand Gods, in de heerlijkheid des Vaders.
Gij zult, geiooven wij, als Regter komen;
En daarom bidden wij U: Kom uwe dienaren te hulp, die Gij door uw kostbaar bloed hebt vrijgekocht.
Maak dat zij onder uwe Heiligen in de eeuwige heerlijkheid geteld worden.
Maak uw volk zalig, Heer, en zegen uw erfdeel.
En bestuur het, en verhef het tot in eeuwigheid.
Alle dagen door zegenen wij U,
En loven uwen naam tot in eeuwigheid en tot in de eeuwigheid der eeuwen.
Verwaardig U, Heer, dezen dag ons zonder zonde te bewaren.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
Uwe barmhartigheid, o Heer, kome over ons, gelijk wij op U gehoopt hebben.
Op U, Heer, heb ik gehoopt: ik zal in eeuwigheid niet beschaamd worden.
Navolg van C h r. B. IV. H. IX.
Heer, al wat in den hemel en wat op aarde is is het uwe.
Ik verlang mij zeiven aan U tot een vrijwil-
S27
COMMUNIE-GEBEDEN.
lig offer op te dragen, en de uwe altoosdurend te blijven.
Heer, in den eenvoud mijns harten bied ik mij zeiven aan U voor altoos tot dienstknecht aan, tot dienst en offerand van altoosdurenden lof.
Neem mij aan in vereeniging met die heilige Offerande van uw kostbaar Ligchaam, welke ik heden, in bijzijn van onzigtbaar tegenwoordige Engelen, U opdraag, opdat zij aan mij en geheel uw volk tot zaligheid verstrekke.
Heer, al mijne zonden en misdaden, welke ik ten aanschouwen van U en uwe heilige Engelen gedaan heb van den eersten dag, dat ik kon zondigen, tot op deze ure, leg ik op uw zoenaltaar neder; opdat Gij alle zoudt aansteken en verbranden door het vuur uwer liefde, en alle vlekken mijner zonden uitwisschen en mijn geweten van alle misdrijf reinigen, en mij in uwe genade, die ik door te zondigen verloren heb, weder opnemen, door alles mij volkomen kwijt te schelden en tot den vredekus mij barmhartig toe te laten.
Wat kan ik anders voor mijne zonden doen, dan ze nederig belijden en beweenen, en uwe ontferming onophoudelijk verbidden?
Ik smeek U, verhoor mij genadig, waar ik voor U sta, mijn God!
328
COMMUNIE-GEBEDEN.
Al mijne zonden mishagen mij zeer; nooit wil ik ze weder bedrijven, maar ik treur er over, en zal er over treuren zoolang ik leef, en ik ben bereid er boete over te plegen, en, zooveel ik kan, er voor te voldoen.
Vergeef mij, o God, vergeef mij mijne zonden om uws heiligen naams wille: red mijne ziel, die Gij door uw kostbaar bloed hebt vrijgekocht.
Zie, ik beveel mij aan uwe barmhartigheid aan: ik leg mij in uwe handen neder.
Handel met mij volgens uwe goedheid, niet volgens mijne boosheid en ongeregtigheid.
Ik offer U ook al het goede op, wat ik heb, ofschoon het zeer luttel en onvolmaakt is, opdat Gij het wilt verbeteren en heiligen; opdat Gij het behagelijk aannemen, en aan U welgevallig maken en altijd tot beter brengen zult; ook, opdat Gij mij tragen en onnutten nietswaardige tot een zalig en loffelijk einde zult brengen.
Ik offer U ook op alle vrome verlangens van godvruchtige zielen, de belangen mijner ouders, vrienden, broeders, zusters, en van allen, die mij dierbaar zijn, en van degenen, die mij of anderen hebben welgedaan om U; en van die begeerd en gevraagd hebben, dat ik voor hen en al de hunnen gebeden en Missen doen zoude,
32Ü
COMMUNIE GEBEDEN.
hetzij ze nog in dit ligchaam leven, of reeds van de wereld verscheiden zijn:
Opdat allen zich den bijstand uwer genade, de hulp uwer vertroosting, bescherming tegen gevaren, bevrijding van straffen voelen toekomen; en opdat zij, aan alle ellende onttrokken, grootmoedigen dank U blijmoedig kunnen schenken.
Ik offer U ook gebeden en zoenofferanden op voor hen bijzonderlijk, die mij in eenig opzigt beleedigd, bedroefd of gesmaad, of eenig schade of hindernis toegebragt hebben; voor hen allen ook, welke ik ooit bedroefd, ontrust, bezwaard of geërgerd heb, met woorden of werken, wetende of onwetende; opdat Gij aan allen gelijkelijk onze zonden en wederkeerige beleedigin-gen vergevet.
Neem van onze harten, o Heer, alle achterdocht, verbittering, gramschap en twistziekte weg, en alles wat uwe liefde kan kwetsen, en de broederlijke liefde verminderen.
Ontferm U, Heer, ontferm U over allen, die uwe ontferming inroepen, geef genade aan die haar behoeven, en doe ons zoodanig worden, dat wij waardig zijn uwe gunst te genieten, en tot het eeuwig leven te geraken. Amen.
S30
LIJDENS-GEBEDEN.
SCHIETGEBEDJES.
Blijf bij mij, Heer, want het wordt avond! Laat niet toe, o Jesus, dat ik ooit van U gescheiden worde!
Ik heb Hem gevonden, dien mijne ziel bemint : ik houd Hem, en zal Hem niet loslaten.
LIJDENS-GEBEDEN.
UITVOERIGE LITANIE DER PASSIE VAN ONZEN
HEER JESUS CHRISTUS,
BIJZONDER GESCHIKT OSI OP GOEDEK VRIJDAG TE WOKDEN GEBEDEN.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, Vader in den hemel, ontferm U onzer. G od, Zoon, Verlosser der wereld, ontf. U onzer. God, heilige Geest, ontf. U onzer. H. Drievuldigheid, één God, ontf. U onzer. Heer Jesus Christus, die met den Vader en den heiligen Geest waarachtig God zijt van alle eeuwigheid, ontf. U onzer.
331
LTJDENS-G EBEDE Jï.
Heer Jesus Christus, die ook waarachtig mensch zijt, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde, ontf. U onzer.
Heer Jesus Christus, de Godmensch, in wiens éénen Goddelijken Persoon de beide naturen zijn vereenigd, ontf. U onzer.
Jesus, wiens zoete naam ons herinnert, waarom Gij de menschelijke natuur hebt aangenomen, ontf. U onzer.
Jesus, die de verlossing van het menschelijk geslacht door lijden en sterven hebt volbragt, ontf. U onzer.
Jesus, die reeds in den aanvang uws aard-schen levens van uw kostbaar bloed voor onze zonden vergoten hebt, ontf. U onzer.
Jesus, die geheel uw leven lang groot verdriet naar ziel en ligchaam hebt geleden, ontf. U onzer.
Jesus, die, na het H. Avondmaal gehouden te hebben, naar Gethsemani, naar den hof van Olijven gegaan zijt om te bidden, ontf. U onzer.
Jesus, die aldaar door de levende voorstelling-van uw vreeselijk lijden zeer beangst en be-naauwd zijt, ontf. U onzer!
Jesus, wiens ziel bedroefd werd tot den dood toe, ontf. U onzer.
Jesus, wien de doodangst water en bloed heeft doen zweeten, ontf. U onzer.
332
LIJDENS-GEBEDEX.
Jesus, die U als een schuldige voor uwen regtvaardigen Vader met het aangezigt ter aarde hebt neergeworpen, ontf. U onzer.
Jesus, rlie in uwen doodangst van den hemel door een Engel zijt versterkt, ontf. U onzer.
Jesus, die bereidwillig waart om den kelk des lijdens te drinken, ontf. U onzer.
Jesus, wiens regtvaardig bloed in dezen nacht door een ontrouwen leerling werd verraden, ontf. U onzer.
Jesus, die hebt willen gedoogen, dat men tot U, de eeuwige Heiligheid zelve, als tot een moordenaar, uitging met zwaarden en stokken, ontf. U onzer.
Jesus, die een wonder uwer almagt hebt gewerkt, met den drom uwer vijandenter aarde te doen nederslaan, om te toonen dat Gij U zelf overgaaft in hunne handen, ontf. U onzer.
Jesus, die in dat uur van al uwe discipelen zijt verlaten, ontf. U onzer.
Jesus, die door eene bende soldaten zijt geboeid, ontf. U onzer.
Jesus, wien men met wreedaardigheid geboeid en gebonden uit den hof heeft voortgetrokken, ontf. U onzer.
Jesus, aan wien eene tierende menigte hare razernij langs den weg heeft gekoeld, ontf. U onzer.
333
LIJDEKS-GEBEDEN.
Jesus, die in denzelfden nacht gesleurd zijt voor de regtbanken van Annas en Caïphas, ontf. U onzer.
Jesus, die een wreeden kaakslag in uw goddelijk aangezigt hebt ontvangen, ontf. U onzer.
Jesus, die door valsche getuigen van vele misdaden beschuldigd werdt, ontf. U onzer.
Jesus, die tot driemaal toe van Petrus zijt verloochend, ontf. U onzer.
Jesus, die een blik van ontferming op dien zwakken leerling hebt geslagen, en hem daardoor hebt bekeerd, ontf. U onzer.
Jesus, die getuigenis der waarheid gevende, als een godslasteraar door allen ter dood zijt veroordeeld, ontf. U onzer.
Jesus, wien men heeft bespogen en bespot, ontf. U onzer.
Jesus, wien men heeft geblinddoekt en met vuisten geslagen, ontf. U onzer.
Jesus, die in den vroegen morgenstond op nieuw zijt geboeid en aan den heidenschen landvoogd Pilatus overgeleverd, ontf. TJ onzer.
Jesus, die, naar Herodes gevoerd, door dezen en zijn hof zijt veracht en bespot, ontf. U onzer.
Jesus, die, naar Pilatus teruggezonden, verklaard werdt, niets te hebben gedaan wat den dood verdiende, ontf. U onzer.
334
LIJDENS-GEBEDEN.
Jesus, die achter Barabbas, een oproerige en moordenaar, gesteld zijt, ontf. U onzer.
Jesus, wiens aanbiddelijk ligchaam met wree-de geeselstriemen is verscheurd, ontf. U onzer.
Jesus, die, in uwe koninklijke waardigheid bespot, met een purperen mantel omhangen zijt, ontf. U onzer.
Jesus, die uit denzelfden spotlust met doornen zijt gekroond, ontf. U onzer.
Jesus, wien men nog uit spot eenen rietstok heeft in de hand gegeven, ontf. U onzer.
Jesus, wiens kruisdood door de Joden met luid geschreeuw werd geëischt, ontf. U onzer.
Jesus, die door den lafbartigen Pilatus geheel aan den wil des volks werdt overgelaten, ontf.. U onzer.
Jesus, die uw kruis, het hout waarop Gij zoudt geslagtofferd worden, als een andere Isaac zelf gedragen hebt, ontf. U onzer.
Jesus, die onder den zwaren last des kruises driemaal op den grond zij t gevallen,- ontf. U onzer.
Jesus, die als een schuldeloos lam ter slagt-bank gevoerd zijt, ontf. U onzer.
Jesus, die de bedroefde vrouwen, U op den kruisweg volgend, vol goedheid hebt getroost en gewaarschuwd, ontf. U onzer.
Jesus, die den weg tot Calvarië met uw bloed hebt bevochtigd, ontf. U onzer.
LIJ DENS-GE HEDEN.
Jesus, wien op Golgotha de kleederen van het gewonde ligchaam zijn getrokken, ontf. U onzer.
Jesus, die voor onze boosheden gewond zijt, ontf. U onzer.
Jesus, door wiens handen en voeten grove nagelen gedreven zijn om U vast te klinken aan den boom des kruises, ontf. U onzer.
Jesus, die aan het kruis zijt omhoog geheven, en er al uw bloed voor onze zonden op vergoten hebt, ontf. U onzer.
Jesus, die, onder de booswichten gerekend, te zamen met twee moordenaars zijt gekruist, ontf. U onzer.
Jesus, die vol verschoonende liefde uwen Vader om vergiffenis badt voor uwe vijanden en vervolgers, ontf. U onzer.
Jesus, die nog aan bet kruis gelasterd en beschimpt zijt, ontf. U onzer.
Jesus, die den berouwhebbenden moordenaar in genade hebt aangenomen, ontf. U onzer.
Jesus, die uwe Moeder aan Joannes hebt aanbevolen, ontf. U onzer.
Jesus, die aan het kruis hangend riept: « Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten? » ontf. U onzer.
Jesus, die in uwen dorst met gal en edik zijt gelaafd, ontf. U onzer.
336
LIJDEXS-GEBEDF.N.
Jesus, die beluigdet dat alles volbragt was, wat over U was geschreven, ontf. U onzer.
Jesus, in wiens stervensuur ontzaggelijke wonderen gebeurden, ontf. U onzer.
Jesus, die stervende uwen geest in de handen uws Vaders hebt aanbevolen, ontf. U onzer.
Jesus, die, het hoofd buigende en met luider stemme roepende, den geest hebt gegeven, ontf. U onzer.
Jesus, door wiens sterven de honderdste man en velen uit het volk bekeerd werden, ontf. IJ onzer.
Jesus, wiens zijde met eene speer is doorstoken, ontf. U onzer.
Jesus, uit wiens doorstoken zijde water en bloed heeft gevloeid, ontf. U onzer.
Jesus, wiens ligchaam van het kruis genomen en begraven is, ontf. U onzer.
Jesus, wiens ziel na uwen dood ter helle nederdaalde, om de zielen der afgestorvene regt-vaardigen te vertroosten, ontf. U onzer.
Jesus, die gestorven zijt opdat wij zouden leven, ontf. U onzer.
Jesus, die door uwen kruisdood uwen hemel-schen Vader bevredigd, de gansche wereld verlost en de hel overwonnen hebt, ontf. U onzer.
Jesus, in wiens kruis wij genade tot behoud en alle lessen van wijsheid vinden, ontf. U onzer.
22
337
LIJnENS-GEBEDEN.
O Jesus, genadevolle God, ontf. U onzer.
Eeuwig Zoenoffer onzer zonden, ontf. U onzer.
Oceaan van barmhartigheid, ontf. U onzer.
Wees genadig, spaar ons, Jesus.
Wees genadig, verhoor ons, Jesus.
Van alle kwaad, verlos ons, Jesus.
Van alle zonde, verlos ons, Jesus.
Van deze zonde vooral, dat wij ooit zouden wanhopen aan uwe oneindige barmhartigheid, verlos ons, Jesus.
Van de zonde des verraders, verlos ons, Jesus.
Van alle oneerbiedigheid jegens uw heilig Ligchaam en Bloed, verlos ons, Jesus.
Van alle verzet of wederspannigheid tegen uw geheimzinnig Ligchaam, de H. Kerk, verlos ons, Jesus.
Van verloochening uwer heilige waarheden, verlos ons, Jesus.
Van alle vrees U voor de menschen te bekennen, verlos ons, Jesus.
Van alle lafhartigheid en menschelijk opzigt in het beoefenen der deugd, verlos on», Jesus.
Van onboetvaardige versteendheid des harten, verlos ons, Jesus.
Van de ondeugd der onkuischheid, verlos ons, Jesus.
Van hoovaardij in woorden, werken en gedachten, verlos ons, Jesus.
338
LIJDEKS-GE HEDEN. 33!)
Van gemor en kleinmoedigheid in het lijden, verlos ons, Jesns.
Van gehechtheid aan deze wereld, verlos ons, Jesns.
Van overmatigen vrees des doods, verlos ons, Jesns.
Van een haastigen en onvoorzienen dood, verlos ons, Jesus.
Van de listen des duivels, verlos ons, Jesns.
Van gramschap, haat en allen kwaden wil, verlos ons, Jesus.
Van ketterij en scheuring, verlos ons, Jesus.
Van den geesel der aardbeving, verlos ons, Jesus.
Van pest, hongersnood en oorlog, verlos ons, Jesus.
Van den eeuwigen dood, verlos ons, Jesus.
Door uwen doodstrijd en uw bloedig zweet, verlos ons, Jesus.
Door uwe vreeselijke geeseling en uitgestane mishandelingen, verlos ons, Jesus.
Door uwe doornenkrooning, verlos ons, Jesus.
Door uw lijden en kruis, verlos ons, Jesus.
Door uwen dorst, uwe tranen en naaktheid, verlos ons, Jesus.
Door uwen dood en uwe begrafenis, verlos ons, Jesus.
LIJDESS-GEBEDEN.
O Jesus, genadevolle God, ontf. U onzer.
Eeuwig Zoenoffer onzer zonden, ontf. TJ onzer.
Oceaan van barmhartigheid, ontf. U onzer.
Wees genadig, spaar ons, Jesus.
Wees genadig, verhoor ons, Jesus.
Van alle kwaad, verlos ons, Jesus.
Van alle zonde, verlos ons, Jesus.
Van deze zonde vooral, dat wij ooit zouden wanhopen aan uwe oneindige barmhartigheid, verlos ons, Jesus.
Van de zonde des verraders, verlos ons, Jesus.
Van alle oneerbiedigheid jegens uw heilig Ligchaam en Bloed, verlos ons, Jesus.
Van alle verzet of wederspannigheid tegen uw geheimzinnig Ligchaam, de H. Kerk, verlos ons, Jesus.
Van verloochening uwer heilige waarheden, verlos ons, Jesus.
Van alle vrees U voor de menschen te bekennen, verlos ons, Jesus.
Van alle lafhartigheid en menschelijk opzigt in het beoefenen der deugd, verlos ons-, Jesus.
Van onboetvaardige versteendheid des harten, verlos ons, Jesus.
Van de ondeugd der onkuischheid, verlos ons, Jesus.
Van hoovaardij in woorden, werken en gedachten, verlos ons, Jesus.
338
LIJDENS-GEBKHEN.
Van gemor cn kleinmoedigheid in het lijden, verlos ons, Jesns.
Van gehechtheid aan deze wereld, verlos ons, .Tesus.
Van overmatigen vrees des doods, verlos ons, Jesns.
Van een haastigen en onvoorzienen dood, verlos ons, Jesus.
Van de listen des duivels, verlos ons, Jesns.
Van gramschap, haat en allen kwaden wil, verlos ons, Jesns.
Van ketterij en scheuring, verlos ons, Jesus.
Van den geesel der aardbeving, verlos ons, Jesus.
Van pest, hongersnood en oorlog, verlos ons, Jesus.
Van den eeuwigen dood, verlos ons, Jesus.
Door uwen doodstrijd en uw bloedig zweet, verlos ons, Jesus.
Door uwe vreeselijke geeseling en uitgestane mishandelingen, verlos ons, Jesus.
Door uwe doornenkrooning, verlos ons, Jesus.
Door uw lijden en kruis, verlos ons, Jesus.
Door uwen dorst, uwe tranen en naaktheid, verlos ons, Jesus.
Door uwen dood en uwe begrafenis, verlos ons, Jesus.
339
LIJDEXS-GKBEÜEN.
Door uwe opstanding uit de dooden. verlos ons, Jesus.
In den dag des oordeels, verlos ons, Jesus.
Wij zondaren, bidden U, verhoor ons.
Dat wij de dwaasheid van uw kruis, o Jesus, altijd hooger achten, dan al de wijsheid der wereld; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij bovenal bezorgd zijn, U Jesus gekruist te kennen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij in uw verzoenenden kruisdood toch immer regtzinnig blijven gelooven; wij bidden U, verhoor ons.
Dat Avij op de ontfermingen des Heeren altijd standvastig vertrouwen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij ons immer gedwongen gevoelen om TJ weder te beminnen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij, daar Gij onze zonden aan het kruishout in uw ligchaam gedragen hebt, der zonde afsterven en voor de regtvaardigheid leven; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij op U, den Aanvoerder en Voltrekker van ons geloof, steeds het oog gevestigd houden; wij bidden U, verhoor ons.
Dat het verre van ons zij, op iets anders dan op uw kruis, o Jesus, te roemen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat uw bloed ons van alle doodelijke werken
340
LIJDENS-GEBEDEN.
reinige, om U den levenden God te dienen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij, ons het voorbeeld van mv lijden voorstellende , uwe voetstappen volgen; wij bidden ü, verhoor ons.
Dat wij dagelijks ons kruis opnemen en U navolgen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat uit liefde tot U de wereld ons gekruisigd zij en wij der wereld; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij, die voor een hoogen prijs zijn gekocht , U in onze ligchamen verheerlijken; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij, U toebehoorende, ons vleesch met deszelfs driften en begeerlijkheden kruisigen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij nimmer wandelen als vijanden van uw kruis; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij het teeken onzer overwinning altoos eerbied toedragen; wij bidden U, verhoor ons.
Dat wij in de omhelzing van uw kruis altoos troost en sterkte vinden; wij bidden TJ, verhoor ons.
Dat wij, deelgenooten des lijdens met U zijnde, het ook der vertroosting mogen zijn; wij bidden U, verhoor ons.
Dat Gij de teekenen uwer wonden voor onze zaligheid immer aan den hemelschen Vader vertoont; wij bidden U, verhoor ons.
S41
LIJDENS-GF.BEDEN.
Dat de stein van uw bloed, krachtiger roepend dan dat van Abel, in het sterfuur vooral ons genade verwerve; wij bidden U, verhoor ons.
O barmhartige Jesus, wij bidden U, verhoor ons.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons, Jesus.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verboor ons, Jesus.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer, Jesus.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus, verboor ons.
Heer, ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
GEBED.
Dat, o goedertieren Zaligmaker, al die zegeningen van uw lijden en sterven over mij ne-derkomen! verwek in mij den levendigsten afkeer tegen de zonde. Verleen mij door de verdiensten van uw aanbiddelijk lijden, dat al mijne ongeregtigheden, waarvoor Gij, lieve Jesus, de allerbitterste pijnen en den smadelijksten dood hebt ondergaan, mogen uitgewischt worden , en de neiging tot kwaad in mij geheel en al worde uitgeroeid. Ach, hoe veel heeft het U gekost, om mijne arme ziel te verlossen en
3é2
UJDENS-GEBEDEN.
zalig temaken! Verhoed toch in uwealvermo-gendheid, dat uw bloed voor mij vruchteloos zou vergoten wezen: maar trek mij, o Jesus, tot uwe goddelijke liefde; verberg mij in uwe heilige wonden, en vereenig mij zóó met U, dat ik nimmer U verlate, en nooit van U gescheiden worde. Schenk mij door de verdiensten van hetzelfde lijden kracht en genade om in het goede vooruit te gaan, en te overwinnen in de bekoringen. Maak mij sterk in alle lijden en beproevingen van dit vergankelijk leven: geef verkwikking aan mijn hart in dagen van geestelijke bedruktheid. Heer, stel uwe hulp niet verre van mij, op wat dag ik U aanroepe, verhoor mij haastig. Laat mij altijd van een diep gevoel mijner eigene zondigheid en uwer barmhartigheid doordrongen wezen, opdat ik met ijver en vertrouwen de vruchten uws lijdens altoos kome plukken. Laat mij altijd levendige dankbaarheid hierover in mijn hart dragen, dat Gij, lieve Jesus, tot zoo duren prijs mij hebt vrijgekocht, opdat ik des te getrouwer aan uwe liefde mij verbinde, en in die liefde sterve, en het lied mijner dankbaarheid in eeuwigheid moffe zingen met het heir uwer verlosten in
O O
den hemel, dat U toeroept; «Gij hebt ons verlost, o Heer, in uw bloed.» Amen.
343
LIJDEN'S-GEBIÏDEN.
OEFENINGEN EN GEBEDEN LANGS DEN KRUISWEG (1).
(Naar die vau Jen Zal. Leonardus a Portu M au ri tio.)
VOORBEREIDEND GEBED.
O God, ik aanbid en zegen uwe overgroote liefde tot den mensch, dat Gij zelf uwen eeni-gen Zoon niet gespaard hebt, maar voor ons ten beste gegeven. En U, o lieve Jesus, dank ik duizendmaal met alle vurigheid mijns harten, dat Gij U erbarmd hebt over mijne arme ziel. Gij zijt het, die mij tot den prijs van uw goddelijk bloed hebt vrijgekocht uit de magt des duivels. Ach, in eeuwigheid ware ik verloren geweest, indien Gij niet gekomen waartom mij te verlossen. Met den diepsten ootmoed werp ik mij voor U ter aarde neder. Ik verneder mij over al mijne zonden, waarvoor Gij, mijn Jesus, den allerwreedsten dood hebt willen ondergaan en waardoor ik, ondankbare, uw lijden zoo dikwijls vernieuwde. Heer, zij zijn mij leed uit den grond mijns harten. Ja, ik beween en verfoei alles, wat ik ooit tegen U mogt misdreven hebben. Ontferm U over mij : verwerp mij niet
(l) De Stabut Mater, welke bij de kruisweg-processie gezongen wordt, vindt men aan het einde.
344
LIJDESS-GEBEDEN.
van uw aanschijn en vergeef den boetvaardigen zondaar, die U als het hoogste goed bemint, en juist daarom berouw heeft over zijne zonden. Niet meer, mijn God, niet meer zal ik zondigen , maar U steeds zoo beminnen, dat ik eenmaal onder diegenen gerangschikt word, voor wie uw bloed niet vruchteloos verboten werd.
Hoeveel het U gekost beeft mij, zondaar, te redden, ben ik voornemens te gaan overwegen , door uwen bloedigen kruisweg te volgen. Stort gedurende deze oefening in mij den goeden geest, opdat ik tot medelijden over uwe smarten gestemd en vuriger in uwe liefde worde ontstoken; opdat ik met meerdere dankbaarheid voor de weldaad der verlossing vervuld, van dieper leedwezen over mijne zonden doordrongen en aangespoord worde om de hemelsche lessen, die Gij mij op den lijdensweg geeft, ijverig na te volgen.
Geef, goede Jesus, dat ik ook de aflaten (1) gewinne, die aan deze oefening verbonden zijn.
(1) Tot het gewinnen der aflaten moet men, als altoos, stip-telijk voldoen aan de voorwaarden , welke de Pausen gesteld hebben. Men zij vooral indachtig 1° dat men de Oefening niet volbrenge op eéne plaats, maar werkelijk den weg make, en bij iedere statie eene korte overweging op 's Heeren lijden houde. Alleen wanneer de Kruisweg als gemeenschappelijke godsdienstoefening geschiedt, bijv. door den Priester wordt voorgedaan, volstaat men met, ter plaatse blijvend, zooveel mogelijk het aan-
345
LIJDENS-GEBEDEN.
Maak mij zeiven er deelachtig aan, en wil er ook van toevoegen aan de zielen in het vagevuur. Onder deze wensch ik bijzonder gedachtig te zijn aan N. N., ook aan die nog zeer veel voor uwe geregtigheid hebben te boeten, en eindelijk aan die zielen, voor welke geene bijzondere gebeden gestort worden. Geef, lieve Jesus, dat ik alzoo rijke vruchten uit de overdenking van uw allerheiligst lijden en sterven trekke; en dat mijne ziel door vermeerdering van godsvrucht, het gewin van geestelijke gunsten en de navolging uwer heilige voorbeelden aangenamer in uwe oogen moge worden. Amen.
P STATIE.
JESUS WORDT TER DOOD VEROORDEELD.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze eerste statie stelt het regthuis van Pilatus voor, alwaar Jesus door toelating van den landvoogd aan den wil des volks werd overgeleverd om gekruist te worden.
Opdat gij, mijne ziel, des te beter van medelijden en liefde jegens uwen lijdenden Verlosser zult vervuld wezen, herinner u bij deze
gczigt naar iedere statie te keeren. 2° dat men aan het einde der oefening zesmaal: Onze Vader, Weesgegroet en Eere zijden Vader bidde naar de meeningen, als achter staat aangeteekend.
346
LIJDENS-GEBEDEN.
eerste statie van den kruisweg, dat hier zijn lijden niet pas aanvangt. Ach neen, de bloedige doodangst in Gethsemani, de allerwreedste geeseling en krooning met doornen zijn reeds voorafgegaan, zoodat Jesus hier afgemat en uitgeput met een geheel doorwond ligchaam voor de vierschaar van Pilatus staat. Overweeg hoe zachtaardig de eeuwige Onschuld de smaadwoorden en lasteringen aanhoort, die men daar tegen Hem uitbrengt; Hij roept geen legioen van Engelen af om Hem te verdedigen, veel minder om zijne vijanden te verdelgen. — Voortreffelijk voorbeeld van zachtmoedigheid voor u, mijne ziel, wanneer gij onschuldig beticht, gescholden of gesmaad wordt. Scheld dan niet weder en vloek niet met de vloekenden, maar zwijg en beveel uwe zaak aan God aan. Verafschuw in het bijzonder elk menschelijk opzigt in de dienst van God, ziende dat Pilatus uit vrees voor de menschen den onschuldigen Jesus heeft overgeleverd. Zijt gij nooit aan Pilatus hierin gelijk geworden? Hebt gij altans nooit bijv. het bidden, het ter kerke of te Communie gaan, of eenig ander goed werk voor God nagelaten uit opzigt voor de menschen?...
O lieve Jesus, geef dat ik alle menschen be-minne uit liefde tot U; maar schenk mij tevens deze heilige vrijmoedigheid, dat ik nooit voor
317
LIJDENS-GEBEDEN.
de menschen nalate, wat ik voor uwe eer en mijne zaligheid verrigten kan.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
IP STATIE.
JESUS NEEMT HET KRUIS OP ZIJNE DOOKWONDE SCHOUDERS.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze tweede statie stelt de plaats voor, waar Jesus met het zware kruis beladen^werd.
Overweeg, mijne ziel, met welk eene gelatenheid Jesus het kruis omhelst. Met hoeveel liefde laadt Hij het op zijne schouders, dat kruis, zoo ontzettend zwaar, omdat de zonden van heel de wereld tegelijk daarmee op Hem drukken. — En gij ongeduldige, wereldsgezinde mensch, gij verzaakt elk kruis, gij ontvlugt zooveel u mogelijk is zelfs het minste lijden. En valt ergens een kruisje u ten deel, o wat klaagtoonen laat gij hooren, en wat middelen beproeft gij om het haastig af te werpen! Als gij meent zóó te mogen doen, mijne ziel, lijdt gij aan eene gevaarlijke blindheid. Gij vergeet dat men zonder het kruis de eeuwige zaligheid niet kan binnengaan; gij vergeet dat gij, leerling van Jesus Christus zijnde. Hem ook moet navolgen door het dragen van uw kruis; en
348
LIJUENS-GEUKDEN.
bovenal vergeet gij dat gij om uwe zonden veel meer kruisen, rampspoeden en wederwaardigheden verdiend hebt, dan gij ooit in deze wereld zult behoeven te lijden- Beween dan deze blindheid en zeg tot Jesus:
Niet Gij, o mijn Jesus, maar ik moet het kruis dragen, het zware door mijne zonden gemaakte kruis. O mijn beminnelijke Verlosser, schenk mij krachten om al de kruisen te omhelzen, welke uwe goedertierenheid mij overzendt en mijne menigvuldige misdrijven verdienen, opdat ik door geduld in rampspoed of kwelling wat afboete van mijne zondeschuld, aan U gelijkvormig worde en de eeuwige heerlijkheid geniete.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
II? STATIE.
JESUS VALT OP DEN GROND.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze derde statie stelt de plaats voor, waar Jesus voor de eerste maal om/er het kruis ter aarde viel.
Overweeg, mijne ziel, hoe Jesus, al te langzaam naar den zin der woedende menigte voortschrijdend, meedoogenloos wordt voortgetrokken en als een lastdier voortgeslagen, zoodat
349
LIJDENS-GEUEDEN.
Hij van vermoeijenis en verzwakking met het aangezigt op den grond nedervalt. — Hernieuw hier de rouwmoedige bekentenis uwer zonden: buig u tot Jesus ter aarde, en bid Hem met alle vurigheid, dat gij moogt opstaan van al uwe struikelingen en nimmer meer in zonde vallen.
Oneindig beminnelijke Zaligmaker, ik werp mij in den geest met U ter aarde, en leg aan uwe voeten den last der zonden neder., die mij zoo pijnlijk drukt. Ach , hoe dikwerf ben ik gevallen ! Hoe vaak heb ik mij in een afgrond van ongeregtigheden gestort! Reik mij uwe behulpzame hand toe; kom, Jesus, kom mij te hulp, opdat ik gedurende dit leven nimmer meer in doodzonde hervalle en na den dood opsta tot het eeuwige leven.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
IVe STATIE.
JESUS ONTMOET ZIJNE HEILIGE MOEDER.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze vierde statie stelt de plaats voor, waar Jesus zijne bedroefde Moeder ontmoette.
Wie kan de droefheid peilen, die het hart der teedere Moedermaagd vervulde bij het zien
350
LIJDENS-GEBEDEN.
van haren geliefden Zoon onder zulke smarten en versmadingen, als Hem in zijne kruisdraging werden aangedaan! Uit medelijdende moederliefde maakte zij den lijdensweg mede, en zoo kon zij het van nabij gadeslaan, hoeveel het haren Jesus kostte om ons zondaren te verlossen. — Gij moogt, mijne ziel, de H. Maagd voor die handelwijze danken: want alstoen werd hare ziel tevens met medelijden vervuld over het lot dergenen, die in zonde zijn, daar zij wist dat de zonde het was, die al die smarten haren Zoon veroorzaakte. Vergeet dan nooit, om, als gij vergeving zoekt bij God, de voorspraak der H. Maagd als toevlugt der zondaren tot dat einde in te roepen.
O Goddelijke Zoon van Maria! o heilige Moeder van mijn Jesus! Ziet mij hier aan uwe voeten, overdekt met schaamte en in droefheid verzonken! Ik ben het, wiens zonden het zwaard van droefheid maakten, dat uwe teêrminnende harten doorboorde. Ach, sluit voor mij die liefderijke harten niet! Ontferming, o Jesus! Uwe voorspraak, o heilige Moedermaagd, opdat ik niet meer zondige en uwe smarten gedurig overdenke.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
351
LIJDESS-GEEEDEN.
Ve STATIE.
SIMON VAN CVRENE HELPT JKSCS IN 'l DRAGEN VAN HET KRUIS
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door mv kruis de wereld verlost hebt.
Deze vijfde statie stelt de plaats voor, waar de voorhij-gaande Simon van Cyrene gedwongen werd het kruis van Jesus te helpen dragen.
O welk een benijdenswaardig voorregt had die Simon! En wat groote hemelsche verdienste zal hij gewonnen hebben, indien hij niet met weerzin en gedwongen, maar bereidvaardig deze liefdedienst aan Jesus bewezen hebbe. — Nu, gij kunt, mijne ziel, diezelfde liefdedienst aan uwen Zaligmaker bewijzen, en die voorgestelde verdienste behalen, indien gij u met blijmoedigheid op de werken der liefde jegens den naaste toelegt. Ziet gij iemand gebukt onder kruisen en wederwaardigheden des levens, wees dan niet gevoelloos maar hulpvaardig. Sluit uw hart niet voor het leed van uwen even-mensch, wees ook nooit hartvochtig jegens de armen, maar help dragen wat gij kunt: bied uwe liefderijke hulp waar gij kunt; en uwe verdienste daarvoor zal even groot wezen, als wanneer gij Jesus in hot dragen van zijn kruis geholpen badt; want wat gij den zijnen doet, dat doet gij aan Hem.
352
LIJDENS-GEBEDEN.
O beminnelijke Jesus, geef, dat ik de veie en schoone gelegenheden, waarin ik liefdediensten aan mijn evenmensch kan bewijzen, niet verzuime, maar ijverig aangrijpe om mijne liefde tot U te toonen: opdat ik, liefderijk en barmhartig geweest zijnde jegens anderen, van U in mijnen geestelijken nood ook liefde en er-barming moge ondervinden.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
V? STATIE.
IIET AANGEZIGT VAN JESUS WORDT MET EEN DOEK AFGEDROOGD.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze zesde statie stelt de plaats voor, waar de II. Veronica het aangezigt van Jesus met een doel; afdroogde.
Als die heilige vrouw, welke de overlevering Veronica noemt, het besmeurde aangezigt des Verlossers met lijnwaad gereinigd had, stonden zijne heilige gelaatstrekken in den doek ingedrukt. Voorzeker een dierbaar geschenk! — Maar hebt gij, mijne ziel, niet veel meer ontvangen, gij, in wie de drieëenige God zijn levend beeld en gelijkenis heeft ingedrukt, en dat heeft schoon gewasschen in het bloed zijns
23
35S
LIJDENS-GEBEDEN.
Zoons, zoo dikwijls gij het door de zonde hadt bezoedeld? O, zie tocli toe, dat gij het beeld Gods niet weer besmeurt, en draag daarom het beeld van den lijdenden Jesus met u rond. Prent dat in uw hart, en wees aanhoudend de smarten uws Zaligmakers indachtig, de gestadige herinnering aan het lijden des Verlossers is zulk een krachtig behoedmiddel tegen de zonde.
Genadige Jesus, zuiver mij van alle vlekken, en laat het gevoel van uw allersmartelijkst lijden zoo diep en onuitwischbaar in mijne ziel gedrukt staan, dat ik nimmer uwe groote liefde en dc zorg voor mijne zaligheid uit het oog verlieze, en na mijnen dood U, mijn God, niet in beeldtenis, maar van aangezigt tot aangezigt zal kunnen aanschouwen en bezitten in eeuwigheid.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
VIP STATIE.
JESUS VALT TEN TWEEDEN MALE ONDER HET KRUIS.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze zevende statie stelt de plaats voor, waar Jesns voor de tweede maal onder den last des Inuises viel.
Beschouw, mijne ziel, uwen op den grond liggend en Verlosser. Overstelpt van droefheid
354
LIJDENS-GEBEDEN.
verguisd door zijne vijanden, ligt Hij daar ten spot van liet baldadig gemeen. Overweeg dat uw hoogmoed de oorzaak van dezen val is: dat Jesus met het aangezigt ter aarde ligt, om voor uwe hoovaardigheid te hoeten. Ach, maak toch eindelijk het besluit om uw trotsch hoofd te buigen, en neem u met een berouwhebbend hart voor u voortaan boven geen enkelen te verheffen.
O mijn beminnelijke Verlosser, ofschoon ik U hier onder den last des kruisbooms zie ter aarde vallen, erken ik echter uwe almagt; ik smeek U dus elke gedachte van hoogmoed, eerzucht en eigenliefde uit mijn gemoed te verbannen , opdat ik voortaan, doordrongen van liet besef mijner nietigheid, elke verachting en vernedering geduldig verdrage. Dan zal ik door •leze ware, inwendige en opregte nederigheid, die U zoo aangenaam is, het geluk smaken U van dezen smartelijken val op te beuren.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, lieer, ontferm U onzer.
VII? STATIE.
JESTJS irAAKSCIIUWT DE VKOUWEtJ VAK JERUSALEM.
Wij aanbidden U, Christus, en loven ü. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
355
LIJDENS-GEREDEN.
Deze achtste statie stelt de plaats voor, waar Jesus de Hem beweenende vrouwen van Jerusalem vol goedheid aanspreekt.
O, mijne ziel, houd de woorden van den lijdenden Zaligmaker aan die weenende vrouwen tot u gesproken, en zamel de dubbele waarschuwing op, welke Jesus u daarmee gegeven heeft. «Dochters van Jerusalem, weent niet over mij, maar weent over u zeiven en over uwe kinderen!... Want indien zij dit aan het groene hout doen, wat zal aan het dorre geschieden? » Beween, o mensch, wil Jesus hiermede tot u zeggen, uwe zonden en misdaden. Schrei toch vaak een traan van boetvaardigheid over uw verleden en tegenwoordig kwaad: want indien Ik, de eeuwige Onschuld, om de •zonden zoovele smarten verduur, wat zal het dan zijn als gij zelf voor uwe eigene zonden eens de welverdiende straffen zoudt moeten lijden!
O Jesus, schenk mij een berouwhebbend hart; verleen mij eene opregte droefenis over al mijne zonden: opdat ik, zoo menigmaal U hebbende beleedigd, voortaan in mijn leven waardige vruchten van boetvaardigheid voort-brenge, en in het uur van mijnen docd genade en ontferming bij U vinde.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
850
LTJDEXS-GEÜEDEN.
IXe STATIE.
JESUS VALT 1ES DERDEN MALE ONDEIl HET KRUIS.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze negende static stelt ile plaats voor, waar Jesus voor de derde maal onder het kruis op den grond valt.
Ach, hoe pijnlijk was deze val voor mijn lieven Jesus! Zie, met welke woede de krijgsknechten dat Lam, de zachtheid zelve, voortsleuren; zie, hoe zij Jesus slaan en tegen den berg optrekken. Wie is er zoo ongevoelig, dat hij, den Zoon van God in dezen toestand ziende, zijne zonden niet opregt verfoeit?
Heer Jesus, leer mij wie U zoo pijnlijk doet vallen. Ach, het is het gedurig hervallen der menschen in allerlei overtredingen. O goedertieren Zaligmaker, reik mij dan uwe krachtige hulp toe in het midden der gevaren, waaraan ik ben blootgesteld, opdat ik niet in de zonden, die ik thans levendig verfoei, hervalle; verdedig mij in eiken strijd tegen de vijanden mijner zaligheid, opdat ik in alle bekoringen de overwinning moge behalen.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
357
LIJDENS-GEBEDEN.
Xe STATIE.
JESUS WORDT VAN ZHNE KLEPDEREN ONTDAAN'
EN MET GAL GELAAFD.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze tiende sialic stelt de plaats voor, waar Jesus van zijne Ideederen beroofd en met gal gelaafd werd.
Beschouw, mijne ziel, uwen Jesus. Zie, hoe onbarmhartig men Hem de kleederen van het doorwonde ligchaam aftrekt; hoe bitter de gal is, waarmede men zijne lippen laaft. Zoo boet Jesus door zijne naaktheid uwe onzedigheid en en ijdelheid in het kleeden; zoo wordt Hij met gal gedrenkt, om voor uwe onmatigheid in eten en drinken voldoening te geven.
Lijdende Verlosser, welk een verschil tus-schen U en mij! Gij zijt bedekt met vele wonden , Gij baadt hier in uw bloed en ontvangt bittere gal tot drank in uwe versmachting; en ik, ik zoek slechts vreugde, ik jaag de ijdele genoegens der wereld na en wil mij in wellust baden. Geef, o Jesus, dat ik mijn leven ver-andere, want, neen, ik ben niet op den regten weg. Geef dat ik mijne booze gewoonten aflegge, mijn hart onthechte aan al wat aardse!i en vergankelijk is, mijn dartel vleesch kastijde, mijne
35S
LIJDENS-GKBEDEN.
zinnen versterve en gaarne iets met U uit den bitteren lijdenskelk drinke!
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
XP STATIE.
JESUS WORDT AAN HET KRÜIS GEHECHT.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze elfde sialic stelt de plaats voor, waar Jesus aan het kruis werd vastgenageld.
Overweeg, mijne ziel, hoe ondragelijk de pijn moet geweest zijn, welke uw Verlosser leed, toen men zijne handen en voeten met ruwe nagelen doorboorde. Zie hoe onder deze marteling zijne aderen en zenuwen worden opengereten, zie hoe zijn teeder vleesch verscheurd wordt en zijn goddelijk bloed uit alle wonden en nagelgaten nederstroomt op de aarde.
O Jesus, vol van liefde, voor mij aan het kruis gehechte Jesus, doorboor mijn hart, dat ongevoelige hart met uwe zalige vreeze. O mogt ik, als waarlijk aan U toebehoorende, mijn vleesch met deszelfs begeerlijkheden gekruisigd hebben! Heer, geef dat ik mijne ongeregelde hartstogten aanhoudend meerder meester worde, den ouden mensch ter dood brenge, opdat ik;
359
L1JDENS-GEBEDEN.
hier op aarde met U gekruist levende en stervende, met U in den hemel heersche.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
XIP STATIE.
JESUS STEK FT AAN HET KRUIS.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze twaalfde static stolt (Ie plaats voor, waar Jesns aan het hruis werd omhoog geheven en daaraan sterft.
Hef uwe oogen op, mijne ziel, en zie uwen Jesus tusschen hemel en aarde aan den kruisboom hangen. Beschouw zijn stervend gelaat; hoor, hoe Hij bidt voor hen, die Hem beleedi-gen; den goeden moordenaar den hemel belooft; zijne moeder aan Joannes aanbeveelt; zijne ziel aan den hemelschen Vader overgeeft, en zie, hoe Hij zijn hoofd buigt en sterft. Jesus is dus gestorven! gestorven aan een schandelijk kruis! gestorven voor u, mijne ziel!... Wat gevoelt gij bij deze overdenking? Ach, wacht u om deze plaats te verlaten, zonder een opregt berouw over uwe zonden te hebben opgewekt; omhels in den geest het kruis, en zeg tot Jesus:
Mijn beminnelijke Zaligmaker, ik erken en
360
LIJDENS-GEBEDEN.
belijd, dat mijne zonden de onbarmhartige beulen zijn, die U het leven ontnomen hebben. Ik verdien dan ook geene vergeving, ik lieb geene aanspraak op uwe liefde; maar nu ik U aan het kruis hoor bidden voor hen, die U gekruist hebben, o nu gevoel ik mij weder opgebeurd, nu herleeft in mij de hoop op genade. Ach, wat zal ik dan voor U doen, die zooveel voor mij gedaan hebt? Zie, mijn Jesus, ik ben bereid uit liefde tot U vergeving te schenken aan allen, die mij beleedigen. Ja, mijn God, ik vergeef hun allen, ik wensch hun alle goed, en omhels hen als mijne broeders; daardoor hoop ik mij waardig te maken in mijn laatste uur uit uwen mond deze liefderijke en troostvolle woorden tehooren: «Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn».
Onze Vader. — Wees gegroet.
O O
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onze)quot;. XlIP STATIE.
JIET LIGCHAAM VAN JISUS quot;VVOEBT VAN HET KRUIS GENOMEN.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze dertiende statie stelt de plaats voor, waar het ligcliaam van Jesus van het kruis genomen en in den schoot der II. Maagd gelegd werd.
Welk een scherp zwaard van droefheid moet
361
LUDENS-GEBEDEN.
dezer troostelooze Moeder het hart doorboord hebben, toen zij het ontzielde ligchaam van haren Zoon in hare armen ontving! Ach, wat nieuwe smarten voor haar teeder moederhart bij het zien der menigte wonden in dat goddelijk ligchaam! Maar wat had den Heere Jesus zoo mishandeld, en wat was de oorzaak van Maria's zieleleed? Het was de zonde, want voor de zonde was Christus gestorven.
0 Maria, Koningin der martelaren, vergun dat ik mijn gekruisten Zaligmaker, uw lieven Zoon, tusschen uwe armen aanbidde en mijne tranen met de uwe menge. Bewaar mij door uwe magtige voorspraak van het ongeluk, dal ik door mijne zonden Jesus Christus op nieuw in mijn hart kruisige, en uw teederminnend hart met een nieuw zwaard doorsteke.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm IJ onzer.
XIYC STATIE.
HET LIGCHAAM VAK JESDS WORDT 4N HET GRAF GELEGD.
Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt.
Deze laatste statie stelt het graf voor, waarin het ligchaam van Jesus gelegd werd.
Overweeg, mijne ziel, hoe bitter de H. Joannes en de overige vrienden van Jesus weenden,
362
LIJDENS-GEBEDBN.
loen het ligchaam van hunnen geliefden Meester naar het graf gedragen werd. Maar tracht vooral te beseffen, welk een gemis het voor Maria was, haar bemind Kind noch levend noch dood meer te bezitten. — Kunt gij al deze droefenis zien, zonder u beschaamd te gevoelen, dat gij gedurende deze heilige Oefening zoo weinig medelijden gehad hebt? Haast u dan u bij deze laatste statie te verteederen; kus in den geest den steen, die het graf des Verlossers sluit; laat uw hart als een onderpand uwer liefde daar en zeg met ootmoed en vertrouwen het volgende gebed.
MijnJesus, oneindig barmhartige Jesus, die uit liefde voor mij den smartelijken kruisweg hebt willen bewandelen, ik aanbid U hier, ontzield en in uw graf besloten (1). O, hoe gaarne zou ik U in mijn hart opsluiten, in mijn hart, dat zoo arm aan deugden is, opdat ik geheel met U vereenigd leve en sterve. Goede Jesus, ik bedank U, dat Gij U zoo dikwijls verwaardigd hebt mijn hart ook tot uwe rustplaats te nemen. Maar verleen mij door de verdiensten van uw heilig lijden, dat ik ook in mijn stervensuur diezelfde gunst mag ontvan-
(1) Zoo kunnen we bidden, want na den dood van Jesus bleef zijne Godheid niet alleen met de ziel maar ook met het ligchaam vereeuigd.
363
LIJDEKS-GEÜEDEN.
quot;•en. Geef dat het H. Sakrarnent van uw Vleesch
O
en Bloed mijne laatste spijs zij; dat de liefelijke namen Jesus en Maria mijne laatste woorden mogen wezen; dat mijn laatste zucht zich ver-eenige met dien zucht, dien Gij voor mij aan het kruis geslaakt hebt. Verleen mij eindelijk, dat ik met een levend geloof, eene vaste hoop, en vurige liefde sterve, ten einde met U te verrijzen tot het eeuwige leven der heerlijkheid. Amen.
Onze Vader. — Wees gegroet.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
SLOTGEBED.
Hartelijk dank zij U, o Heer, voor al uwe weldaden, en inzonderheid voor de genade, dat Gij mij op dezen kruisweg hebt ondersteund. Ik mogt mij dan gedurende dezen tijd eens van het aardsche losscheuren, mij in de geheimen van uw lijden verdiepen en daaruit heilrijke lessen inzamelen. O, dat deze Oefening dan ook werkelijk strekke tot verbetering van mijnen wandel, tot zaligheid mijner ziel. Geef, goede Jesus , dat zij ook aan die afgestorvenen voordeelig zij, voor welke ik ze heb opgedragen; en mogten deze die allaten niet noodig hebben, verwaardig U dan ze aan die zielen toe te voegen, voor welke geene bijzondere gebeden gestort worden
364
LI-I DE NS-GE BE DEN.
on die aan mijne hulp de meeste behoefte hebben. Eindelijk verleen mij, dat ik uw heilig lijden bestendig in mijne gedachte hebben, mijn wande! daarnaar regelen en tot den laatsten adem mijns levens in de deugd volharden moge. Amen.
Hierna bidde men ter eere vau de vijf H. Wonden vijfmaal: Onze Kaler enz., Wees gegroet enz., en ook vijfmaal: Here zij den Vader, enden Zoon en den H. Geest. Geljk het was in den beginne, nu en altijd en in alle eeuwen der eeuwen. Amen. En daarna eenmaal: Onze Vader enz., Wees gegroet enz., met: Here zij den Vader enz., tot de meening van Z. H. den Paus.
365
Stabat Mater dolorosa (1) Juxta crucem iacryraosa Dum pendebat Filius. Cujus animam gementera Contristatam et dolentem Pertransivit gladius. O quam tristis et adlicta Fait illa benedicta Mater Unigeniti! Quae moerebat et dolebat Et tremebat cum videbat Nati poenas inclyti. Quis est homo qui non fleret, Christi Matrem si videret, In tauto supplicio? |
Naast het kruis met schreijende oogen Stond de Moeder, diep bewogen. Daar de Zoon te sterven hing , En haar door het zuchtend harte , Overstelpt van wee en sraarte *t Zevenvoudig slagzwaard ging. O hoe droef, hoe vol van rouwe Was die zegenrijkste vrouwe Om Gods Eengeboren Zoon. Ach, hoe streed zij ! ach, hoe kreet zij En wat folteringen leed zij By 't aanschouwen van dien hoon ! Wie, die hier nie schreijen zoude Die het grievend leed aanschouwde Dat Maria's ziel verscheurt? |
(1) Vertaling van den hoogleeraar Mgr. P. v. d. Ploeg, liet Kerkelijk Jaar. Voor de 6e strophe: de Moedergodsmaand, bladz. 295,
LIJDENS-GEBEDEX.
306
Qnis posset non confristari Piam Matrem contemplari Doientem cum Filio? Pro peccatis suae genlis Vidit Jesum in tormentis Et flagellis subditum. Vidit suiim duicem natura Morientem desolatum, Dum emisit spiritura. Eja Mater, fons amoris ^le sentire vim doioris Fac, ut tecum lugeam. Fac ut ardeat cor meum In aman'lo Christum Deum Ut sibi complaceam. Sancta Mater istud agas Crucitixi fige plapas Cordi meo valide. Tui nati vulnerati Tam dignati pro me pati Poenas mecum divide. Fac me vcre tecum fiere, Crucifixi condolere Donec ego vixero. Juxta crucem tecum stare Te lihenter sociare In planclu desidero. Virgo virginum praeclara Mihi jam non sis anmra Fac me tecum plangere. Fac ut portem Christi mortem Passionis fac consortem Et plagas rcculere. |
Wie kan ronder meê te wnenen Christus' Moeder hooron stenen Daar zij met haar Zoon hier treurt? Voor de zonden van de zijnen Zag zij Jesus zoo in pijnen En in wreede geeselstraf, Zag haar lieven Zoon zoo lijden Heel alleen den doodkamp strijden, Tot Hij zijnen geest hergaf. Geef, o Moeder! bron van liefde. Dat ik voele wat u griefde. Dat ik met u medeklaag; Dat mij 't hart ontgloei' van binnen In mijn Heer en God te minnen. Dat ik Hem alleen behaag. Heil'ge Moeder, wil mi) hooren Met de wonden mij doorboren Die Hij aan het kruishout leed. Ach, dat ik de pijn gevoelde Die uw lieven Zoon doorwoelde Toen Hij stervend voor mij streed. Mogt ik klagen al mijn dagen En zijn plagen waarlijk dragen Tot mijn jongste stervenssmart. Met u onder 'i kruis te weenen Met uw rouwe mij vereenen Dat verlangt mijn weenend hart. Maagd der maagden ! nooit volprezen Wil mij nu niet tegen wezen Laat mij treuren aan uw ?lj'; Laat mij al de wreede plagen En den dood van Christus dragen Laat mij steiven zooais Hij. |
LIJDENS-GEBEDEN.
367
Fac me plngis vuinerari Cruce hac inebriari Ob amorera Filii. Inflammatus et accensus I'er te virgo! sim defens is In die judicii. Fac me cruce custodiri Morte Christi praemuniri Confoveri gratia. Quando corpus morietur Fac, ut animae donetur Paradisi gloria. Amen. |
Laat mij , in zijn kruis verslonden Laat zijn wonden ml) doorwonden Om de liefde van uw Zoon. Dan in wederliefde ontstoken, Worde ik door u voorgesproken Moeder! voor zijn regterstroon. Maak dat mij het kruis beware Dat dan Christus' dood mij spare, Dat Hij mij geni bewijz'; Eu als 't ligchaam eens zal sterven Doe mij dan de glorie erven Van het hemelsch Paradijs. Amen. |
SNELPERS UU^KKEKIJ SI NT J A C O B S - G O D S 11 U I S TE HAARLEM.