HANDBOEK
DER
CHRISTELIJKE LEERING.
H A N D B O E K
IJ E li
V O O li
N e cl e r 1 a n d s c li I n d i ë,
D O O R
J. DE VRIES,
MISS. A POST.
ROTTERDAM, E. DE BONT.
1875.
Stoomdruk van E. DE BONT, Kotterdam.
Volgaarne schenkeu Wij onze goedkeuring aan het boek, dat tot titel heeft : Handboek deu christelijke leering voor Nederlandscii Indiê , door J. de Vries , Miss. Apost. , en eene zeer gewenschte uitbreiding bevat van de twee kleine katechis-musscn, vroeger door deuzelfden schrijver bewerkt.
Deze grondige en klare uiteenzetting der verhevene waarheden van onzen H. Godsdienst, oordcelen Wij niet slechts van het grootste nut voor de katholieke jeugd, maar bevelen Wij tevens allen van eiken leeftijd dringend ter lezing aan, die eene heldere inzage en eene genoegzaam volledige kennis van den roomsch-kathoUeken Godsdienst wenschen te verkrijgen.
Gegeven te Rotterdam, den 12 Mei 1875.
Bisschop van Tranopoli, i. p. i. Apost. Vicaris van Batavia.
Dit is het eeuwige leven , dat zij Gij gezonden hebt , Jesus Chhistus. |
u kennen , en dlen joan. XVII : 3. |
DER
VAN DE BESTEMMING DES MENSCHEN.
1 Vraag. Waartoe is de mensch op aarde? Antwoord. Om in dit leven God te dienen en
daardoor zijne eeuwige zaligheid te bewerken.
2 V. Wat is de eeuwige zaligheid?
A. De staat van volmaakt geluk.
3 V. Waar kan de mensch volmaakt geluk vinden ? A. Alleen in den hemel.
4 V. Waarom kan de mensch alleen in den hemel
en niet in aardscho goederen zijn volmaakt geluk vinden?
l
6
A. 1 Omdat al het aardsche tijdelijk en vergankelijk is; 2 omdat de mensch niet voor aardsche goederen, maar voor den hemel geschapen is.
Te vergeefs zal de mensch zijn geluk zoeken in vergankelijke goederen, die heden zijn en morgen niet meer. Pracht en weelde mogen het oog streelen, het hart verzaden kunnen ze niet.
Indien vergankelijke goederen den mensch gelukkig konden maken , zouden ze zeker den koning Salomon gelukkig hebben gemaakt. Doch wat zegt hij ? //Ik verzamelde mij zilver en goud en de schatten van koningen en landen.— En alles wat mijne oogen verlangden, weigerde ik hun niet; en alle lust en genot verwijderde ik niet van mijn hart. — Maar ik zag in alles ijdeiheid en kwelling des geestes en dat niets van duur is onder de zon.quot; Vgl. Eccl. II: 8-11.
De mensch is geschapen voor God en vindt zijn geluk alleen in God. //Gij hebt ons o Heer! voor U geschapen en ons hart vindt geen rust, totdat het rust in U.quot; H. Aug. Het volmaakt bezit echter van God erlangt de mensch eerst in den hemel en daarom kan de mensch ook eerst in den hemel volmaakt gelukkig zijn. Doch ook, in zoover waar geluk op aarde mogelijk is, maakt slechts God en godsdienst den mensch hier gelukkig. De godsdienst is het, die den mensch waarlijk verlicht, die hem God en zijne bestemming leert kennen, die zijn hart veredelt, die in ramp en tegenspoed zijn troost, in de wisselvalligheden des levens zijne kracht en sterkte is, die hem in alles een zielsgenot schenkt, waarvan buiten den godsdienst zelfs geen begrip bestaat. — Maar kan de godsdienst wel veel troost schenken aan hem, die weinig of geen godsdienst heeft? Bemin, behartig daarom, o Christen, uwen godsdienst. Hoe trouwer gij den godsdienst zijt, hoe meer gij reeds op aarde zijnen troost zult smaken, hoe hooger geluk u in den hemel zal wachten.
5 V. Waartoe heeft God dan de aardsche goederen
A. Opdat zij hem zouden helpen om aan zijne bestemming op aarde te beantwoorden.
6 V,. Wat moet de mensch doen om aan zijne bestemming op aarde te beantwoorden?
A. 1 De waarheden gelooven, die God geopen-
7
baard heeft; 2 de plichten vervullen, die God geboden heeft; 3 de genademiddelen gebruiken, die God heeft ingesteld.
Het geloof leert ons God kennen; door onze plichten te vervullen dienen wij God; de genademiddelen geven ons de noodige hulp om Gods waarheden te gelooven en onze plichten te vervullen.
7 V. Waarin zijn vervat de voornaamste waarheden, die wij moeten gelooven?
A. In de apostolische geloofsbelijdenis of de twaalf artikelen des geloofs.
8 V. Waarin zijn vervat de voornaamste plichtenj die wij moeten vervullen?
A. In de tien geboden Gods en de vijf geboden der H. Kerk.
9 V. Welke zijn de voornaamste genademiddelen, die wij moeten gebruiken?
A. De Sacramenten en het gebed.
10 V. Waar worden ons verklaard de waarheden, die wij moeten gelooven; de geboden, die wij moeten onderhouden; en de genademiddelen, die wij moeten gebruiken ?
A. In de christelijke leering of katechismus.
In den katechismus leert de mensch wat hem noodig is ter zaligheid; en daar niets zoo noodzakelijk is als de zaligheid, zoo is er onder alle wetenschappen ook geene, die voor hem
zoo noodzakelijk is als de kennis van den katechismus. _
Leer daarom vlijtig uwe lessen, o jeugd, en woon getrouw de onderrichtingen in den katechismus bij. Geheel uw leven lang en vooral in uwen laatsten stond zal de herinnering aan het geleerde u tot troost wezen. — Ook in lateren leeftijd behoort de Christen nog altijd den katechismus te lezen en te herlezen, om toch vooral niets van die kostbare kennis te vergeten, en ook in staat te zijn om aan anderen dien schat mede te deelen.
8
Onderricht in den katechismus geven of ontvangen noemt de H. Paus Pius V een hoogheilig werk; en de ondervinding leert, dat gebrek aan kennis van den katechismus bij velen de oorzaak is, dat zij slechts ten halve Christenen zijn. Hoevele voor-oordeelen ook tegen den katholieken godsdienst komen voort uit onwetendheid ! Zouden velen den katholieken godsdienst kennen gelijk hij is, zij zouden dien niet meer veroordeelen, maar bewonderen, beminnen en volgen. — Doch men kent den katholieken godsdienst niet en neemt ongerijmdheden aan voor katholieken godsdienst. — Lees en herlees aandachtig de christelijke leering en de vooroordeelen zullen verdwijnen.
11. V. In hoeveel doelen laat de katechismus zich dus gevoeglijk verdeelen?
A. In drie dealen : het eerste handelt over de waarheden, die wij moeten gelooven; het tweede over de plichten, die wij moeten vervullen; het derde over de genademiddelen, die wij moeten gebruiken.
OVER DE WAARHEDEN, DIE WIJ MOETEN GELOOVEN.
VA-INquot; ZEE JU T (3- E L O O ïn.
A. Eene deugd en gave Gods, waardoor de mensch vastelijk gelooft alles wat God geopenbaard heeft en door de H. Kerk ons voorstelt te gelooven.
2 V. Waarom wordt het geloof genoemd eene deugd ?
A. Omdat tot het geloof goede avü noodig is.
3 V., Waarom is tot het geloof goede wil noodig?
A. Omdat niemand kan gelooven, die den goeden wil niet heeft om te gelooven.
Het geloof is het werk van verstand en wil. Het is liet werk van het verstand, want anders zou het geloof onverstandig zijn ; het is het werk van den wil, want anders zou het geloof geen deugd, het ongeloof geen ondeugd zijn. Gelooven is namelijk iets aannemen op de getuigenis van een ander. Eerst dus moet het verstand zien, dat er voldoende redenen bestaan om iemand op zijn getuigenis te gelooven, en daarna is het de taak van den wil die getuigenis aan te nemen.
10
4 V. Kunnen wij het geloof verliezen?
A. Ja, gelijk wij elke deugd kunnen verliezen, zoo kunnen wij ook het geloof verliezen.
5. V. Wat brengt vooral tot verlies van het geloof?
A. 1 Verzuim van het gebed en van de andere godsdienstplichten; 2 een zondig leven; 3 het lezen van boeken en het hooren van gesprekken tegen het geloof.
Voorbeelden zijn niet zeldzaam dat Katholieken in korten tijd geheel verslappen en leven als menschen zonder godsdienst. Indien die waarlijk ongelukkigen willen onderzoeken, zal dan de oorzaak wel verre te zoeken zijn ?
6 V. Waarom wordt het geloof genoemd een gave Gods?
A. Omdat het geloof ons van God gegeven is.
7 V. Kunnen wij wel gelooven, indien God ons de gave des geloofs niet geeft?
A. Neen, maar God weigert de gave des geloofs aan niemand, die oprecht er om bidt.
O konde ik gelooven! zoo zucht soms de menseh zonder geloof, als hij den vrede en het geluk ziet die de Christen in zijn godsdienst vindt. Is die wensch oprecht, dat hij dan ernstige middelen aanwende; inzonderheid dat hij oprecht bidde opdat God hem verlichte. — Sommigen wenschen te gelooven , maar hebben vrees voor het geloof, omdat het geloof een andere levenswijze leert, dan zij tot nu toe volgen. Dat dezulken vooral niet alleen bidden, maar terstond beginnen met hun leven naar de goede zeden te regelen; en dat zij vast besloten zijn om volgens het geloof te leven, zoodra God hen verhoort en hun het geloof schenkt.
8 V. Wat verstaan wij door de woorden: alles wat God geopenbaard heeft?
A. Daardoor verstaan wij, dat wij vastelijk gelooven alles wat God door de profeten en ten laatste
11
door zijn Zoon Jesus Christus ons geopenbaard heeft.
//Menigendeels en menigerleiwijs van ouds gesproken hebbende tot de vaderen en de profeten, heeft God ten laatste in deze dagen tot ons gesproken in den Zoon, dien Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alles, door wien Hij ook de eeuwen gemaakt heeft.quot; Hebr. I: 1, 2.
9 V. Wat verstaan wij door de woorden: en door de H. Kerk ons voorstelt te gelooven?
A. Daardoor verstaan wij dat het God is, die door de Kerk tot ons spreekt.
Wat God ons geopenbaard heeft, dat stelt Hij ons voor door de Kerk.
10 V. Wat wil dat zeggen: vastelijk gelooven?
A.. Dat wij met volle zekerheid moeten gelooven,
zonder in het minste te twijfelen.
11 V. Waarom moeten wij met volle zekerheid
A. Omdat het geloof rust op de getuigenis van God.
Gelooven, gelijk boven gezegd is, is iets aannemen op de getuigenis van een ander. Zijn wij nu volmaakt zeker dat die getuigenis waar is, dan ook geeft het geloof volmaakte zekerheid; en daar het katholiek geloof rust op de getuigenis van God, zoo zijn wij volmaakt zeker van de waarheden, die wij gelooven.
Men moet het katholieke geloof niet verwarren met opinie of meening, die in oneigenlijken zin ook geloof wordt genoemd. Die niets meer heeft dan eene opinie, denkt dat het zoo is, maar dat het misschien ook niet zoo is. — Het katholieke geloof is geene opinie of meening. De Katholiek zegt: God heeft gesproken, dus is het zoo en kan het niet anders zijn.
Gelooven is ook niet begrijpen. Gelooven is iets aannemen op de getuigenis van een ander, hetzij men het begrijpt of niet; begrijpen is iets met eigen verstand inzien.
Uit het aangevoerde volgt wat het wil zeggen, dat de Katholiek blind moet gelooven. Dat wil niet zeggen, dat hij zijn verstand niet moet gebruiken, maar alleen dit: weet hij
12
eenmaal dat God gesproken heeft, dan moet hij de hem bekend gemaakte waarheid onvoorwaardelijk aannemen. Wil men dit hlind geloof noemen, het zij zoo, maar zeer zeker is dit een verstandig geloof; omdat het hoogst verstandig is het hoofd te buigen waar God spreekt. Zoo deed de H. Petrus. Toen vele leerlingen Christus verlieten, omdat zij zijne woorden niet konden overeenbrengen met hunne begrippen en daarom niet wilden gelooven, vroeg Christus aan zijne Apostelen ? // Wilt ook gij weggaan ? Daar antwoordde Simon Petrus: Heer! tot wien zullen wij gaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Christus de Zoon Gods.quot;
Joan. VI: 69, 70.
VAN DE EIGENSCHAPPEN VAN HET GELOOF.
1 V. Welke eigenschappen moet het geloof hébben?
A. Het geloof moet zijn algemeen, levend,
2 V. Wanneer is het geloof algemeen?
A. Als wij vastelijk alle waarheden gelooven, die God geopenbaard heeft en door de Kerk ons voorstelt, zonder eene te betwijfelen of te verwerpen.
3 V. Staat het niemand vrij eene waarheid van het geloof te betwijfelen of te verwerpen?
A. Neen; die ook maar ééne waarheid van het geloof betwijfelt of verwerpt, betwijfelt of verwerpt het gezag van God.
Fïij, die van de leer van Christus alleen gelooft wat hem goeddunkt, gelooft niet God, maar zijn eigen inzicht. Het geloof van een dusdanigen is eigenlijk niet geloof, maar meening of opinie.
4 V. Wanneer is het geloof levend?
13
A. Als wij volgens het geloof leven.
5 V. Hoe wordt het geloof genoemd, als wij niet volgens het geloof leven?
A. Een dood geloof.
6 V. Is een dood geloof voldoende ter zaligheid?
A. Neen; een dood geloof zal het oordeel slechts
verzwaren, omdat wij het geloof gehad hebben, maar niet volgens het geloof hebben geleefd.
7 V. Wanneer is het geloof standvastig?
A. Als wij liever alles ook het leven willen verliezen, dan van het geloof af te vallen.
Een schoon voorbeeld van standvastigheid gaven de Martelaren, die liever alle smaad en lijden ondergingen dan hun geloof ontrouw te worden, — u Wilt hen niet vreezen, die het lichaam dooden, doch de ziel niet dooden kunnen; maar veeleer vreest Hem, die beide, ziel en lichaam kan verderven in de hel.quot; Matth. X: 28.
8 V. Hoe toonen wij dat ons geloof standvastig is?
A. Als wij het geloof ook naar schijn nooit verloochenen, maar in alles met woorden en werken belijden.
9 V. Zijn wij soms verplicht openlijk ons geloof te belijden?
A. Ja; als de eer van God of het heil des naasten dit vordert.
//Die mij belijden zal voor de menschen, dien zal ook ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is; maar, die mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen is.quot; ]V1atth. X; 32, 33. — //Die zich over mij en mijne woorden schaamt, over dien zal ook de Zoon des menschen zich schamen, wanneer hij komen zal in de heerlijkheid zijns Vaders met de heilige Engelen.'quot; Marc. VIII: 88.
10 V. Wat is het bijzonder teeken, waardoor wij ons geloof openlijk belijden?
14
11 V. Van wie hebben wij het teeken des H. Kruises? A. Van onze voorouders tot de Apostelen toe;
ja, van Christus zei ven, die door het kruis de wereld verlost heeft.
Ten allen tijde is het kruisteeken als eene openlijke belijdenis van het christelijk geloof beschouwd geworden. Eeeds in de dagen van de bloedigste vervolging verklaarden zich de geloovigen door dit teeken voor Christenen tegenover hunne wreede tyranuen, en de eerste Kerkvaders en christelijke schrijvers spreken van het kruisteeken als van een alom gebruikt teeken. // Alle Christenen teekenen zich met het heilig kruis.quot; Aug. — // Overal vinden wij het teeken des kruises.quot; Ambr. — // Bij alles wat wij doen, teekenen wij Christenen het voorhoofd met het teeken des kruises.quot; Teut. — //Teeken het kruisteeken op uw voorhoofd opdat de duivelen sidderen en van u vluchten.quot; Cye. — In onze dagen dient het kruisteeken tevens om ons als Katholieken te onderscheiden van de Protestanten, die allen dit schoone gebruik verworpen hebben.
12 V. Waartoe dient nog het kruisteeken?
A. 1 Om den zegen des hemels over ons af te smeeken; 2 om ons te wapenen tegen de listen van den duivel.
13 V. Wanneer is het daarom vooral nuttig dat wij het kruisteeken maken?
A. Terstond bij het opstaan, voordat wij gaan slapen, vóór en na het gebed, bij bekoringen, in gevaren en voor elk gewichtig werk.
14 V. Wat zeggen wij, als wij het kruisteeken maken? A. In den naam des Vaders, en des Zoons, en
15 V. Hoe behooren wij het kruisteeken te maken? A. Met eerbied en vertrouwen?
15
VAN DE NOODZAKELIJKHEID VAN HET ÉÉNE WARE GELOOF.
1 V. Is het geloof noodzakelijk ter zaligheid?
A. Ja; zonder het geloof is het onmogelijk aan God te behagen.
//Wie niet gelooft is reeds geoordeeld.quot; Joan. Ill: 18.— //Wie niet zal gelooven zal verworpen worden.quot; Maec. XVI: 16.— « Zonder geloof is liet onmogelijk welbehagelijk te zijn aan God.quot; Hebe. XI: 6.
2 V. Welk geloof is noodzakelijk ter zaligheid?
A. Het ware geloof.
Wil Christus dat wij gelooven, dan volgt daaruit reeds van zelf dat het niet onverschillig is wat wij gelooven; dan wil Hij dat wij gelooven wat Hij geleerd heeft.
3 V. Staat het ons dan niet vrij te gelooven wat wij willen?
A. Neen; evenmin staat het ons vrij te gelooven wat wij willen, als het ons vrij staat te doen wat wij willen.
Gelijk Christus den mensch veroordeelt, die weigert zijne geboden te onderhouden, zoo veroordeelt Hij den mensch, die weigert de waarheden van het Christendom te gelooven. Beiden verzetten zich tegen God.
4 V. Is er meer dan één waar geloof?
A. Neen, er is maar één waar geloof.
5 V. Waarom is er maar één waar geloof?
A. Omdat Christus maar één geloof heeft geleerd.
6 V. Welk is het ware geloof?
A. Het roomsch-katholieke geloof.
7 V. Waarom is het roomsch-katholieke geloof het ware geloof?
16
A. Omdat het roomsch-katholieke geloof van Christus geleerd en altijd onveranderd bewaard gebleven is.
8 V. Kunnen andere christelijke kerkgenootschappen ook niet het ware geloof hebben?
9 V. Waarom kunnen andere christelijke kerkgenootschappen niet liet ware geloof hebben?
A. Omdat hun geloof niet van Christus geleerd, maar later van menschen gemaakt is.
Onder de Protestanten zegt men zijn ook goede menschen. Antw.: Onder de Protestanten zijn goede menschen en onder de heidenen zijn goede menschen, maar dit bewijst even weinig voor den protestantschen godsdienst als voor het. heidendom. Wij moeten onderscheid maken tusschen personen en godsdienst. De Protestanten moeten wij hoogachten als onze broeders; van den protestanschen godsdienst zeggen wij dat hij niet goed is, omdat hij de godsdienst niet is, dien Christus geleerd heeft.
A. Omdat hun geloof onophoudelijk verandert. Welk Protestant houdt nog met Luther dat het geloof alleen genoegzaam is ter zaligheid? Wie gelooft nog met Calvijn aan de predestinatie-leer , dat God dezen voor den hemel, genen voor de hel zou hebben voorbestemd. Nergens is bij de Protestanten eenheid in leer. Geheel anders is het in de katholieke Kerk. Doorloop alle tijden, onderzoek alle landen, vraag elk Priester, overal en altijd is het dezelfde leer.
11 V. Is het ware geloof noodzakelijk onveranderlijk? A. Ja; het ware geloof is noodzakelijk onveranderlijk.
12 V. Waarom is het ware geloof noodzakelijk onveranderlijk?
A. Omdat het ware geloof noodzakelijk altijd leert, wat Christus geleerd heeft.
17
Eeu geloof dat verandert, houdt op te zijn wat het was; het ware geloof, dat verandert, houdt op het ware geloof te zijn.
Wil men beweren dat onveranderlijkheid in geloofsleer strijdt met den vooruitgang, dan zij opgemerkt: 1°. dat niet alles vatbaar is voor vooruitgang. Tweemaal twee blijft altijd vier; en wat van Christus geleerd is blijft altijd van Christus geleerd. Een nieuw kleed kan goed zijn; maar nieuw geloof, modern geloof klinkt even ongerijmd als nieuwe Christus, moderne Christus. 2°. Anders is het, als men door vooruitgang zekere ontwikkeling verstaat. Want in zekeren zin mag men ontwikkeling aannemen ook in de geloofsleer. De geloofsleer, de geopenbaarde waarheid blijft dezelfde en dus onveranderlijk; maar de vatbaarheid van den mensch en van de maatschappij is niet onveranderlijk, is voor ontwikkeling vatbaar. — Eene waarheid kan allengs duidelijker, helderder worden ingezien en veelvuldiger worden toegepast. In dat geval verandert de waarheid niet, maar de mensch wel, die de waarheid klaarder inziet, haar ruimer toepast, zich in één woord de waarheid meer eigen maakt.
13 V. Indien liet roomsch-katholiek geloof het ware geloof is, gaan dan allen verloren, die niet katholiek zijn?
A. Dit heeft de Kerk nooit geleerd; maar zij leert alleen dat allen die schuldig, willens en wetens dwalen, verloren zullen gaan, zoo zij zich niet bekeeren.
Die willens en wetens dwalen maken zich schuldig aan de zware zonde van ongeloof en zullen verloren gaan, zoo zij zich niet bekeeren, gelijk elk onboetvaardige zondaar verloren gaat. Over hen, die onschuldig en ter goeder trouw dwalen, zie men de Les van de ledematen der Kerk,
14 V. Moet men dan niet blijven wat men is?
A. Men moet blijven wat men is, zoo men in het ware geloof is; men moet niet blijven wat men is, zoo men buiten het ware geloof is.
De verdere bedenkiiigen tegen de noodzakelijkheid van
18
het ééne ware geloof zijn hoofdzakelijk de volgende: Elk geloof is even goed; Katholiek en Protestant is bijna hetzelfde , het is slechts verschil van vorm; wij dienen allen eénen God; wij moeten allen voor eenen God verschijnen enz. Een weinig nadenken toont het onbeduidende van zulke gezegden aan.
Elk geloof is even goed. Antw.: Neen, niet elk geloof is even goed; maar één geloof is goed, want maar één geloof is waar, het katholiek geloof. Indien elk geloof even goed is, dan is het ook even goed heiden te zijn als Christen, dan is het even goed een afgodsbeeld als den waren God te aanbidden.
Protestant en Katholiek is bijna hetzelfde. Antw.-. Bijna hetzelfde kan toch een groot verschil aanduiden. Bijna waar is niet waar, maar is Protestant en Katholiek wel bijna hetzelfde ? Zooveel verschil is er tusschen Protestant en Katholiek dat de een zegt: ja, waar de ander zegt: neen. Is Christus tegenwoordig in het H. Sacrament des Altaars? Ja, zegt de Katholiek; neen zegt de Protestant. Heeft Christus de macht medegedeeld om de zonden te vergeven ? Ja, zegt de Katholiek; neen, zegt de Protestant. Ja en neen zijn wel niet bijna hetzelfde.
Protestant en Katholiek is slechts verschil van vorm. Antw.: Ja, gelijk het slechts verschil van vorm is, zoo een dienaar zijn meester dient of niet dient. Ten onrechte gelieft men de verschillende godsdiensten verschillende vormen te noemen. Godsdienst is God dienen, is doen wat God wil en gelijk God het wil. Christus wil dat wij geloo-ven wat Hij geleerd heeft, en doen wat Hij geboden heeft. Gelooven wij en doen wij gelijk Christus het wil, dan dienen wij God; gelooven en doen wij dit niet, dan dienen wij God niet. Dat is niet enkel vorm, maar het wezen van den godsdienst. Blijft men beweren dat het verschillende vormen zijn en dat het op den vorm niet aankomt, dan moet men als boven besluiten, dat het er niet op aankomt of men heiden is of Christen. De Mexicanen offerden jaarlijks duizende menschen aan hunne afgoden; dan is ook dat zeker goed ?
Het is niet uit te maken wie het rechte heeft. Antw.-. Dat is zeer goed uit te maken. Bid, onderzoek.
Wij dienen allen éénen God. Antvj.-. Ja, als wij alles gelooven, wat God geopenbaard heeft en doen wat God geboden heeft. Maar: neen, zoo dit niet het geval is.
Wij moeten allen voor éénen God verschijnen. Antw.:
19
Ja; maar de één om geloond, de ander om gestraft te worden. Kechtvaardigen en zondaars moeten voor éénen God verschijnen, maar daaruit volgt niet dat alles bij God even goed is.
Ik heb mijn eigen godsdienst, dat is; ik heb mij een godsdienst uitgedacht, gemaakt. Antw.\ De mensch moet God dienen, niet gelijk hij, maar gelijk God het heeft uitgedacht.
Mijn godsdienst is anderen wel te doen. Antw.: Dat heeft veel van een godsdienst zonder God, gelijk ook een godloochenaar er op na kan houden. —
1 V. Hoe worden alle waarheden te samen genoemd, die God geopenbaard heeft?
Openbaren is bekend maken; God heeft ons waarheden geopenbaard, wil dus zeggen: God heeft ons waarheden bekend gemaakt. Wel niemand zal het betwijfelen dat God waarheden heeft kunnen openbaren, daar het toch God niet aan middelen heeft kunnen ontbreken, om middellijk of onmiddellijk waarheden aan den mensch bekend te maken. Eene andere vraag is het, of God werkelijk waarheden geopenbaard heeft ? Gemakkelijk is dit aan te toonen. Beschouwen wij slechts Christus. Christus komt op aarde en leert; Hij getuigt dat Hij zijne leer van zijnen Vader ontvangen heeft om die aan ons mede te deelen, en bewijst door de overtuigendste wonderen dat die getuigenis waar is. Zijne leer is dus de openbaring van God in Christus.
2 V. In hoeverre was de openbaring nuttig en noodzakelijk ?
A. Zonder de openbaring zouden wij vele waarheden moeielijk of in 't geheel niet gekend hebben, die ons nuttig of noodzakelijk zijn ter zaligheid.
20
Een allerduidelijkst voorbeeld van het nut en de noodzakelijkheid der openbaring geven de volkeren, bij wie vóór de komst van Christus de oorspronkelijke openbaring was verloren gegaan. Hunne begrippen omtrent God waren zoo verward, dat zij hout en steen als God aanbaden. Wat zouden wij zonder de openbaring geweten hebben van de H. Drievuldigheid, van de menschwording van Christus, van de verlossing, die drie groote geheimen van onzen H. Godsdienst?
3 V. Begrijpen wij alle waarheden in de openbaring? A. Neen; in de openbaring zijn waarheden, die
Wij weten dat er is één God en drie personen, wij begrijpen dat echter niet.
4 V. Hoe worden zulke waarheden genoemd? A. Geheimen of mysteriën.
5 V. Is het te verwonderen dat er in de openbaring geheimen zijn, die wij niet begrijpen?
A. Neen; want zelfs in de natuur zijn geheimen,
Wie begrijpt het hoe en op welke wijze de groeikracht uit het nietig zaad een boom voortbrengt? Zijn er in het nietig zaad geheimen, hoeveel meer in den oneindigen God en in goddelijke waarheden? Wij nemen dus het geheim der groeikracht aan, omdat onze zintuigen ons zeggen dat dit geheim bestaat; zoo nemen wij de H. Drievuldigheid aan, omdat Christus door zijne Kerk ons zegt dat dit aanbiddelijk geheim bestaat,
6 V. Waarin is vervat geheel de openbaring? A. In de H. Schrift en de Overlevering.
A. Eene verzameling van boeken, die door ingeving van den H. Geest geschreven en als Gods woord in de H. Kerk erkend zijn.
//Op ingeving van den H. Geest hebben de heilige mannen Gods gesproken.quot; II Petii. I: 21.
2]
8 V. Hoe wordt de H. Schrift ook genoemd? A. De bijbel, het woord Gods enz.
9 V. Uit hoeveel deelen bestaat de H. Schrift? A. Uit twee deelen, uit het Oude Testament
en het Nieuwe Testament.
10 V. Wat bevat het Oude Testament?
A. De boeken der H. Schrift, die vóór Christus geschreven zijn.
11 V. Wat bevat het Nieuwe Testament?
A. De boeken der H. Schrift, die na Christus geschreven zijn.
12 V. Welke boeken bevat het Nieuwe Testament? A. 1 De vier Evangeliën volgens Matthaeus,
Marcus, Lucas en Joannes; 2 de handelingen der Apostelen; 3 de brieven der Apostelen; 4 het boek der openbaring van den H. Joannes.
13 V. Is de H. Schrift gemakkelijk te verstaan? A. Neen; in de H. Schrift zijn sommige plaatsen,
die moeielijk te verstaan zijn en gemakkelijk tot dwaling leiden.
Van de brieven van den H. Paulus zegt de H. Petrus, dat daarin eenige moeielijk te begrijpen plaatsen voorkomen , die niet onderwezen en onstandvastige menschen even als de andere gewijde geschriften tot hun eigen verderf verkeerd uitleggen. II Pete. Ill: 16.
14 V. Is het dan voor iedereen raadzaam de li. Schrift te lezen?
A. Neen; niet voor menschen zonder genoegzame
kennis en godsvrucht.
De H. Schrift is een boek, het meest katholieke boek der wereld, maar het is geen boek voor allen.
. 15 V. Wat heeft de Kerk omtrent het lezen der H. Schrift in de volkstaal bepaald?
A. Dat de vertaling met de kerkelijke goedkeuring en de vereischte verklaringen moet voorzien zijn. IG V. Waarom heeft de Kerk dit bepaald?
A. Opdat de geloovigen niet door vervalschte vertaling, noch door verkeerde opvatting in dwaling zonden komen.
Door deze wijze bepaling wil dus de Kerk den bijbel niet aan de geloovigen onthouden. Zij wil alleen de geloovigen voor valsche bijbels en voor valsche uitlegging bewaren; zij verlangt niets vuriger dan dat allen de tl. Schrift kennen en behartigen. Reeds vóór Lutlier bestonden er veelvuldige overzettingen van de H. schrift. Wel een bewijs dat de katholieke Kerk de H. Schrift niet aan de geloovigen onthoudt. Eiken zondag ook wordt den geloovigen onder de godsdienstoefening een gedeelte der H. Schrift voorgelezen.
17 V. Indien de H. Schrift niet gemakkelijk te verstaan is, hoe kunnen wij dan met zekerheid den waren zin erkennen?
A. Alleen uit de onfeilbare leer der Kerk.
A. Omdat Christus de Kerk alleen heeft aange-steld om ons onfeilbaar te leeren.
Wat zou er van een wetboek geworden, zoo het overgelaten ware aan de opvattingen van een ieder, en een ieder volgens zijne opvatting mocht handelen! De H. Schrift is als een wetboek, waarin althans gedeeltelijk staat opge-teekend wat wij hebben te gelooven en te doen. Zij moet dus aan een gezag zijn onderworpen.
Indien de Zaligmaker gewild had dat wij door het lezen van de H. Schrift tot zekerheid aangaande de geloofswaarheden zouden komen, waarom staat er dan geschreven: //Gaat derhalve en leert alle volkenquot;? Maïth. XXVIII: 19. Waarom schreef Christus dan zelf niet, of gaf Hij geen bevel om te schrijven? Waarom gebood Hij dan niet dat allen zouden leeren lezen ? Waarom maakte Hij dan niet terstond de boekdrukkunst bekend om voor allen bijbels te doen
23
drukken ? Hoe kouden dan de eerste geloovigeu de waarheden kennen, toen de bijbel nog niet bestond?
19 V. Is in de H. Schrift alles vervat?
A. Neen; Christus heeft vele dingen gedaan en geleerd, die in de H. Schrift niet geschreven staan.
// Maar er is nog veel meer hetgeen Jesus gedaan heeft. Indien men dit in de bijzonderheden zoude beschrijven meene ik dat de wereld zelve de boeken niet koude bevatten, die er te schrijven waren.quot; Joan. XXI: 25. De bijbel bevat niet de geheele openbaring. Nergens 'staat in den bijbel hoeveel goddelijke boeken er zijn en zoo wij het niet uit de Overlevering wisten dan hadden wij niet eens een bijbel. — De bijbel ook beslist niet over den twyielachtigen zin van een woord. — Willen wij den bijbel alleen zonder de Overlevering, dan moeten wij nog met de Joden den zaterdag in plaats van den zondag vieren daar de viering van den zaterdag uitdrukkelijk geboden wordt, Exod. XX: 10; en iemand, die op dezen dag hout sprokkelde, op last van God zelfs met den dood werd gestraft. Num. XV: 32-36; dan moeten wij ons onthouden van gestikt vleescli en van bloed; volgens Hand. XV: 20 toch, werd aan hen, die zich uit de heidenen tot God bekeerden, voorgeschreven dat zij zich onthouden moesten van // het verstikte en van bloed.quot;
20 V. Is het dan genoeg dat wij gelooven wat in de H. Schrift geschreven staat?
A. N een; wij moeten ook de Overlevering gelooven
A. De leer van Christus, die wel van de Apostelen gepredikt is, maar niet in de H. Schrift geschreven staat.
22 V. Waarom moeten wij ook de Overlevering gelooven ?
A. Omdat de Overlevering even goed van God geopenbaard is als de H. Schrift.
23 V. Hoe is de Overlevering tot ons gekomen? A. Door mondelijk onderricht, door de instellingen
24
en gebruiken der H. Kerk, en door de geschriften der Kerkvaders.
24 V. Hoe kunnen wij met zekerheid weten wat de Overlevering leert?
A. Uit de H. Kerk, die onfeilbaar uitspraak doet, zoowel over den zin der H. Schrift als over den inhoud der Overlevering.
Vquot;-A.3sr IDE -A-IPOSTOIjISGIHIE OELOOIFSBELICriDJBISriS.
1 V. Waarin zijn vervat de voornaamste waarheden, die God geopenbaard heeft en die wij moeten gelooven?
A. In de apostolische geloofsbelijdenis of de twaalf artikelen des geloofs.
2 V. Waarom worden de twaalf artikelen des geloofs genoemd apostolische geloofsbelijdenis?
A. Omdat zij voortkomen van de Apostelen.
3 V. Zeg de apostolische geloofsbelijdenis of de twaalf artikelen des geloofs.
A. 1. Ik geloof in God den almachtigen Vader, Schepper van hemel en van aarde;
2. En in Jesus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatns, is gekruist, gestorven en begraven;
25
5. Die is nedergedaald ter helle, ten derden dage verrezen van de dooden;
6. Die is opgeklommen ten hemel, zit ter rechterhand van God, den almachtigen Vader;
7. Die van daar zal komen oordeelen de levenden en de dooden.
8. Ik geloof in den Heiligen Geest;
9. De heilige katholieke Kerk; gemeenschap der Heiligen;
10. Vergiffenis der zonden;
11. Verrijzenis des vleesches;
12. Het eeuwig leven. Amen.
Eeestk artikel. - Ik geloof in God den almachtigen Vader, Schepper van hemel en van aarde.
VAN GOD.
1 V. Wat is God?
A. God is de oneindig volmaakte geest, de Schepper van hemel en van aarde, van wien alle goed voortkomt.
2 V. Waarom noemen wij God : geest ?
A. Omdat God verstand en wil bezit, maar geen lichaam heeft.
3 V. Waarom noemen wij God den oneindig volmaakten geest?
A. Omdat God alle volmaaktheden bezit, en in God elke volmaaktheid oneindig is.
26
4 V. Noem eenige volmaaktheden van God.
A. God is eeuwig, almachtig, alwetend, alwijs, alom-tegenwoordig, oneindig rechtvaardig, goed , barmhartig.
A. God is in den hemel, op aarde en op alle plaatsen.
A. Neen; wij kunnen God niet zien.
7 V. Waarom kunnen wij God niet zien?
8 V. Indien wij God niet kunnen zien, hoe kunnen wij God dan kennen?
A. 1 Door de wereld die Hij geschapen heeft. 2 Door de stem van ons geweten. 8 Door de openbaring.
1 Door de wereld. — Geringe mate van gezond verstand is voldoende om in te zien dat er geen wereld zou bestaan , zoo er geen Schepper bestond. — Eeuwig is de wereld niet. Alles toont aan, dat zij een begin gehad heeft. Het menschelijk geslacht bv. neemt eiken dag in aantal toe, maar terugtellende neemt het eiken dag af tot wij aan een begin komen. — Van zelf kan de wereld ook niet ontstaan zijn, even min als uit een hoop steenen van zelf eene stad zal te voorschijn komen. Er moet dus een maker, een Schepper, een almachtige zijn, die van niets de wereld voortbracht.
2 Door de stem van ons geweten. — Die stem zegt ons dat er een God boven ons is, die ons gebiedt wat goed en rechtvaardig is, die ons verbiedt, wat zonde is en ongerechtigheid. Hoe duidelijk spreekt dat geweten niet, als het den misdadige zijne zonde verwijt? Wat is die wroeging anders dan het bewustzijn in ons dat er eeu God is, aan wien wij eens verantwoording hebben te geven?
3 Door de openbaring. — De openbaring eindelijk komt de kennis, die wij door de natuur van God kunnen hebben, op eene bewonderenswaardige wijze te hulp en leert ons God in zijne verhevenste hoedanigheden kennen.
27
9 V. Kunnen wij God gemakkelijk kennen?
A. Ja; de natuur leidt den mensch zoozeer tot de kennis van God, dat zelfs de meest onbeschaafde volken steeds aan God geloofd hebben.
Dat onder den invloed der menschelijke hartstochten het begrip van God dikwijls zeer gebrekkig en verward is, leert de ondervinding maar al te duidelijk. Afgoden van hout en steen worden ook nu nog als God aanbeden, het schepsel voor den Schepper, het maaksel voor den maker aangezien en de zon, de maan, de natuur voor God erkend. Daarom zegt de Apostel Paul us van de heidenen dat hunne onwetendheid niet te verontschuldigen is. v Dewijl hetgeen van God kennelijk is, onder hen openbaar is. Wantquot;het onzichtbare van Hein wordt van de schepping der wereld uit de werken verstaan en doorzien, ook zijne eeuwige kracht en Godheid. Zeggende dat zij wijzen zijn, zijn zij dwazen geworden en hebben de heerlijkheid van den onver-gankelijken God verwisseld voor de gelijkenisse eens beelds van vergankelijken mensch, en van vliegende en viervoetige en kruipende gedierten.quot; Vgl. Eom. I: 18-24.
Hoe verward is de godskennis zelfs bij de Mohamrda-nen, die met ons een eenigen God erkennen ? Alles, ook God, is volgens Mohamed aan het onveranderlijk noodlot onderworpen, zoodat God zelf niets in de schepping vermag. Met dat begrip van God mogen nu hunne gebeden in strijd zijn, dit is een bewijs te meer, hoe de dwaling zich steeds weerspreekt.
A. Ja; God ziet en weet alles, ook onze geheimste gedachten.
11 \. Waartoe moet de gedachte aan Gods alwetendheid ons opwekken?
A Dat wij altijd en in alles op God betrouwen en nooit, ook niet in 't verborgen, eenig kwaad doen, dewijl God altijd en overal ons ziet.
//Ik wil liever zonder die booze daad in uwe handen vallen dan zondigen voor het aangezicht des Heeren.quot; Daniöi. XIII: 23.
28
VAN DE H. DRIEVULDIGHEID.
1 V. Is er meer dan één God?
A. Neen; er is maar één God, doch er zijn drie goddelijke personen.
2 V. Welke zijn de drie goddelijke personen?
A. God de Vader, God de Zoon, en God de H. Geest.
3 V. Zijn de drie goddelijke personen alle drie God?
A. Ja; God de Vader is God, God de Zoon is
God, en God de H. Geest is God.
4 V. Zijn er dan niet drie goden?
A. Neen; de drie goddelijke personen zijn maar één God.
Niet de minste tegenspraak bevat dit geheim. Eene tegenspraak zoude het zijn, zoo wij zeiden: drie personen zijn één persoon, drie goden zijn één God. Want wat drie is kan iu denzelfden zin niet één zijn. Maar wij zeggen drie personen zijn één God. Wij erkennen de drievuldigheid in betrekking tot de personen, de eenheid in betrekking tot het wezen.
5 V. Waarom zijn de drie goddelijke personen maar één God?
A. Omdat zij alle drie ééne en dezelfde goddelijke natuur of één en hetzelfde goddelijk wezen hebben.
6 V. Wie is de volmaaktste van de drie goddelijke personen?
A. Zij zijn alle drie even volmaakt, even oud, even wijs en even machtig.
7 V. Zijn dan de drie goddelijke personen in niets van elkander onderscheiden?
A. In hun wezen zijn zij in niets van elkander onderscheiden, maar wel in hunne personen.
29
8 V. Waarin zijn zij in hunne personen onderscheiden?
A. Hierin, dat de Vader niet geboren is en van
niemand voortkomt, maar van alle eeuwigheid van zich zeiven bestaat, dat de Zoon van alle eeuwigheid uit den Vader geboren is, en de H. Geest van alle eeuwigheid van den Vader en den Zoon voortkomt.
Alhoewel de Zoon uit den Vader geboren is en de H. Geest van den Vader en den Zoon voortkomt, zoo is toch de eene persoon niet ouder dan de andere. Geen oogenblik heeft de Vader bestaan zonder den Zoon, noch de Vader en de Zoon zonder den H. Geest.
9 V. \\ elke volmaaktheden worden aan ieder persoon in het bijzonder toegeschreven?
A. Aan den Vader de almacht en de werken der almacht, aan den Zoon de wijsheid en de werken der wijsheid, aan den H. Geest de liefde en de werken der liefde.
Daar de drie goddelijke personen één God zijn, hebben alle drie dezelfde macht, dezelfde wijsheid, dezelfde liefde; en is bv. niet de Vader alleen maar de drieëenige God,' Vader, Zoon en H. Geest, de Schepper van alles. Nochtans worden ook in de H. Schrift aan ieder persoon in 't bijzonder die volmaakheden en werken toegeschreven, welke aanduiden waardoor die persoon zich van de andere onderscheidt. De Vader onderscheidt zich daardoor dat Hij de oorsprong is van den Zoon en den H. Geest, daarom wordt aan Hem ook de oorsprong der dingen toegeschreven, dat is de almacht en de schepping. Daarom zeggen wij ook: Ik geloof in God den almachtigen Vader, Schepper van hemel en aarde. De Zoon is de wijsheid des Vaders, daarom worden aan Hem de wijsheid en de werken der wijsheid toegeschreven. De H. Geest is de liefde van den Vader en den Zoon, daarom worden Hem toegeschreven de liefde en de werken der liefde.
10 V. Hoe worden de drie goddelijke personen te samen genoemd?
A. De H. Drievuldigheid of de H. Drieëenheid.
30
11 V. Kunnen wij het geheim der H. Drievuldigheid begrijpen?
A. Neen; het geheim der H. Drievuldigheid gaat ver ons zwjt verstand te boven.
daarom onbegrijpelijk voor elk zwak
verstand. ^Groot, o God! zijt Gij en ongenaakbaar voor onze gedachten.'quot; Jerem. XXXII: 19. God zoude niet God zijn, zoo Hij niet grooter was dan de grenzen van onzen zwakken geest. wO diepte des rijkdoms der wijsheid en der wetenschap Gods ! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijne oor-deelen, en hoe onnaspoorlijk zijne wegen!quot; Rom. XI: 33.
12 V. Indien wij dit geheim niet kunnen begrijpen, waarom moeten wij het dau gelooven?
A. Omdat God het geopenbaard heeft.
Begrijpen wij dit geheim uiet, toch is de kennis er van nuttig en noodzakelijk voor ons om andere waarheden van onzen H. Godsdienst te kunnen kennen, bv. de mensch-wording van God den Zoon.
1 V. Waarom noemen wij God den Schepper?
A. Omdat God hemel en aarde en al wat daarin is, geschapen heeft.
3 V. Waarvan heeft God dan alles geschapen?
Dat wil uiet zeggen: niets tot iets maken, maar maken dat iets is waar niets was.
4 V. Hoe heeft God alles geschapen?
31
A. Door zijn enkelen wil en almacht. 0 ^hoeveel tijd heeft God alles geschapen ? A. In zes dagen.
Of wij door deze zes dageu, van welke de H. Schrift sjireekt, dagen van vier-en-twintig uren of wel tijdperken van honderde, duizende jaren te verstaan hebben, daaromtrent beslist de H. Schrift niet, noch ook de H. Kerk. Zoo reeds de H. Augustinus.
6 V. elk is het doel, waartoe God alles schiep ? A. 1 Zijne glorie; 2 het geluk zijner schepselen.
God is oorsproiig en doel van alles. Geen ander doel kon God hebben dan wat Zijner waardig was, een oneindig volmaakt doel; en daar niets oneindig' volmaakt is dan God zeil, zoo kan God alleen Zich zelven, dat is zijne glorie en verheerlijking, ten doel hebben. vDe hemelen dan ook verhalen Gods heerlijkheid en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen. Psalm XV111: 2. Inderdaad wie beschouwt het uitspausel en is niet opgetogen van Gods grootheid ! Ook de mensch is geschapen tot verheerlijking Gods ; hij is mede tot zijn geluk geschapen, een geluk dat hij alleen vindt in de verheerlijking Gods.
7 V. Laat God de Avereld aan haar lot over, nadat Hij haar geschapen heeft?
A. ]\een; God behoudt nog en bestuurt de wereld.
8 V. Wat wil dat zeggen: God behoudt de wereld? A. Dat God alles in stand houdt, zoolang en
9 V. Wat wil dat zeggen: God bestuurt de wereld? A. Dat God voor alles zorgt en alles leidt tot
het heilig doel, waartoe Hij de wereld geschapen heeft.
10 V. Hoe noemen wij die zorg en leiding van God? A. De goddelijke voorzienigheid.
11 V. Gebeurt er wel iets in de wereld buiten de goddelijke voorzienigheid ?
A. Neen; buiten de voorzienigheid, zonder den
32
wil of de toelating van God valt zelfs geen blad van den boom.
12 V. Welke gedachte moet ons dan in tegenspoed vooral bemoedigen?
A. De gedachte aan Gods voorzienigheid.
De gedachte aan Gods voorzienigheid zij in ramp en tegenspoed uw troost. //Indien God voor ons is, wie tegen ons?quot; Eom. VIII: 31. Wat wij als ongeluk beschouwen is menigmaal ons geluk; en omgekeerd. Menigmaal leidt Gods voorzienigheid den mensch langs den weg van lijden tot zijne glorie. Josef werd door zijne broeders verkocht als slaaf en kwam aldus tot de waardigheid van onderkoning in Egypte. — // Aanschouwt de vogelen des hemels; want zij zaaien niet, zij oogsten niet, zij verzamelen niet in de schuren; en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gij niet veel waardiger dau zij?quot; Matth. VI: 26.
13 V. Indien er buiten de voorzienigheid niets gebeurt in de wereld, waarom dan zooveel lijden op aarde?
A. Omdat ook het lijden nut heeft: 1 voor den zondaar, opdat hij Gods straffende hand erkenne en zich bekeere; 2 voor den rechtvaardige, opdat hij voor zonde bewaard blijve en meer loon verdiene voor den hemel.
14 V. En waarom gaat het dan soms den zondaar voorspoediger dan den rechtvaardige?
A. 1 Omdat God den zondaar niet alleen door straffen, maar ook door weldaden tot zich wil trekken; 2 omdat niet de aarde, maar de eeuwigheid vooral de plaats is om den zondaar te straffen, den rechtvaardige te beloonen; 3 omdat God ook het weinig goed wil beloonen, dat de zondaar heeft en daarom op aarde beloont wat Hij voorziet in de eeuwigheid niet te kunnen beloonen.
Zeg nooit: wat heb ik toch gedaan, dat God mij zoo laat lijden? 1 God zou u kunnen wijzen op uwe zonden, die
33
meer straffen verdienen dan gij op aarde kunt uitboeten; Z wat had Christus, wat had Maria gedaan dat God hen zoo het lijden? 3 Lijden is vol verdienste; door het kruis komt de Christen tot de glorie.
15 V. Komt de zonde ook van God?
A. Neen; de zonde komt niet van God, maar God laat de zonde toe.
16 V. Waarom laat God de zonde toe?
A. 1 Omdat God den mensch vrij heeft geschapen en hem de vrijheid niet wil ontnemen; 2 omdat God ook het kwaad ten goede en tot zijn heilig dool weet te leiden.
De mensch is vrij. Wie die edele gave Gods in den mensch loochent, erkent daardoor het onverbiddelijk nood-lot. Alle schuld houdt dan op, elke straf is onrecht-vaardig, geen edele deugd bestaat meer in den mensch- en God wordt de oorzaak der zonde.
1 V. Welke zijn de verhevenste schepselen, die God geschapen heeft?
2 V. Hoe waren de engelen toen God hen had geschapen?
A. Goede en gelukkige geesten.
Behalve de zichtbare wereld schiep God eene onzichtbare wereld, de engelen. Naar aanleiding van de H. Schrift worden negen koren of reien van engelen onderscheiden, als: engelen, aartsengelen, krachten, machten, heerschappijen, overheden, tronen, cherubijnen, seraphijnen.
34
3 V. Zijn alle engelen goede en gelukkige geesten gebleven ?
A. Neen; vele engelen zijn hoovaardig geworden en daarom in de hel gestort.
Ook de engelen moesten hunne gelukzaligheid verdienen door hunne getrouwheid aan God. De getrouwe engelen werden beloond met den hemel, de ontrouwe gestraft met de hel.
4 V. Hoe worden de hoovaardige engelen genoemd ? A. Duivels of booze geesten.
5 V. Hoe zijn de goede engelen jegens ons gezind? A. Zij beminnen ons, bewaren ons naar ziel en
lichaam en wekken ons op tot het goede,
6 V. Wat zijn wij aan de goede engelen verschuldigd ? A. Dat wij hen eeren, hen voor hunne goede
zorgen danken en hunne ingevingen volgen.
7 V. Hoe zijn de duivels of booze geesten jegens ons gezind?
A. Zij haten ons, zoeken ons kwaad te doen naar ziel en lichaam, trachten op alle wijzen ons tot zonde te brengen en in 't eeuwig verderf te storten.
8 V. Wat moeten wij doen om ons voor hunne listen te wachten?
A. Bidden, op God betrouwen en moedig weerstand bieden.
n Uw vijand de duivel loopt rond als een brieschende leeuw zoekende wien hij zal verslinden.quot; I Petr. V: 8. //Weerstaat den duivel en hij zal van u vluchtenquot;. Jac. IV: 7. Vergeet die woorden niet. Het gaat met den duivel als met dieven. Wordt men van goederhand gewaarschuwd en is men op zijne hoede dan is men veilig; hecht men geen o-eloof aan de waarschuwing dan wordt meu licht bestolen.
o
9 V. Hoe noemen wij de engelen, die in 't bijzonder zijn aangesteld om ons te bewaren?
35
A. Eiigelenbewaarders.
10 V. Heeft ieder mensch een engelbewaarder?
A. Ja; ieder mensch heeft een engelbewaarder, die hem van het begin tot het einde zijns levens bewaart.
11 V. Waarom worden de engelen gewoonlijk in menschelijke gedaante afgebeeld?
A. Omdat de engelen in menschelijke gedaante op aarde verschenen zijn.
Eugeleu ziju geesten en hebben geen lichaam. Wij lezen echter vele voorbeelden in de H. Schrift dat engelen in menschelijke gedaante verschenen om de bevelen van God te volbrengen. Zoo geleidde de engel Raphael in de gedaante van een jongeling den jeugdigen Tobias. Ook de kerkelijke geschiedenis levert vele voorbeelden van engelen, die zichtbaar den mensch te hulp kwamen.
12 V. Waarom worden de engelen gewoonlijk met vleugelen afgebeeld?
A. Om de vlugheid aan te duiden, waarmede zij aan God gehoorzamen en den mensch te hulp komen.
VAN DEN MENSCH.
1 V. Welk is het verhevenste schepsel op aarde? A. De mensch.
2 V. Wat is de mensch?
A. Een redelijk schepsel Gods, bestaande uit eene onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam.
3 V. Uit hoeveel deelen bestaat de mensch?
A. Uit twee deelen: uit eene onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam.
4 V. W elk deel is het voornaamste ?
36
A. De ziel.
5 V. Waarom vooral is de mensch het verhevenste
schepsel op aarde?
A. Omdat de ziel onsterfelijk is en naar Gods
beeld en gelijkenis geschapen. ^ ] . 1,
6 V. Waarom zegt gij dat de ziel naar Gods beel
en gelijkenis is geschapen?
A Omdat de ziel, naar Gods beeld en gelijkenis
geschapen, een geest is, dus vrij en onsterfelijk; omdat
Zij God kan kennen en beminnen, en eens m den
hemel met God het eeuwig geluk genieten.
7 V. Wat moet dus op aarde de groote zorg van
den mensch zijn?
A. De zorg voor zijn onsterfelijke ziel.
8 V. Wie waren de eerste menschen?
A. Adam en Eva.
9 V. In welke betrekking staan Adam en Eva tot
ons allen? , i -
A. Dat zij de stamouders zijn van geheel tiet
menschdom.
10 V. Waarvan maakte God Adam?
A. Het lichaam van aarde en de ziel van mets.
11 V. Waarvan maakte God het lichaam van Eva?
A Uit een rib van Adam.
12 v'. Waarom maakte God het lichaam van Eva
uit een rib van Adam?
A. Om de eensgezindheid aan te duiden, die
in het huwelijk moet bestaan.
„ Hierom zal de man vader en moeder verlaten, en zijne vrouw aanhangen, en de twee zullen m één vleesch z.n.
Maïtii- XIX: 5.
13 V. Waar plaatste God Adam en Eva?
87
A. In het aardsche paradijs.
14 V. Wat was het aardsche paradijs?
A. Een aangename en schoone lusthof.
15 V. In welken gelukkigen staat leefden Adam en Eva in het paradijs?
A. Zij leefden in oorspronkelijke rechtvaardigheid, hadden de heiligmakende genade met het recht op den hemel en waren niet aan lijden en dood onderworpen.
16 V. Hoedanig waren in hun gelukkigen staat hun verstand en wil?
A. Hun verstand was met groote kennis begaafd en hun wil vrij van booze lusten.
17 V. Van wien hadden Adam en Eva hunnen gelukkigen staat ontvangen?
A. Van de goedheid van God.
Had God Adam en Eva ook niet met al die hooge voorrechten bedeeld, de schepping zou reeds eene weldaad van Gods goedheid geweest zijn. Maar in zijne liefde tot den mensch vermenigvuldigde Hij de gaven der natuur en voegde er de gaven boven de natuur aan toe; boven alles de heiligmakende genade, waardoor de mensch aangenomen zoon van God werd en erfgenaam des hemels.
18 V. Hadden Adam en Eva hunnen gelukkigen staat voor zich alleen ontvangen?
A. Neen; zij hadden hunnen gelukkigen staat ontvangen voor zich en al hunne nakomelingen.
19 V. Onder welke voorwaarde?
A. Onder voorwaarde dat zij zouden gehoorzaam zijn aan het verbod, dat God hun gegeven had.
20 V. Welk verbod had God hun gegeven?
A. Dat zij niet zouden eten van de vrucht van een boom, die in 't midden van het paradijs stond.
21 V. Hoe heette die boom?
3
38
A. De boom der kennis van goed en kwaad. 22 V. Waarom had God hun dit verbod gegeven?
A. Om hunne gehoorzaamheid te beproeven en hun gelegenheid te geven hun geluk op aarde en den hemel te verdienen.
Adam moest liet verdienen zijn geluk te behouden eu eens den hemel in te gaan. God gaf hem daartoe gelegenheid in een verbod, dat zeker niet te zwaar was. Vgl. Gen. II: 17 en III: 3. Ware hij getrouw gebleven, dau zou hij na een gelukkig verblijf in 't aardsche paradijs opgenomen zijn in het paradijs des hemels.
VAN DEN VAL VAN DEN MENSCH EN DE ERFZONDE.
1 V. Zijn Adam en Eva gehoorzaam gebleven aan God?
A. Neen; zij hebben van de verboden vrucht gegeten.
2 V. Hoe kwamen zij tot die ongehoorzaamheid?
A. De duivel in de gedaante van een slang verleidde Eva en Eva verleidde Adam.
3 V. Welke waren voor Adam en Eva de gevolgen van hunne ongehoorzaamheid ?
A. Zij verloren hun gelukkigen staat, werden uit het paradijs verdreven, tot lijden en dood veroordeeld en waren de eeuwige verdoemenis schuldig.
ïen strengste en onder de vreeselijkste bedreigingen had God het hun verboden, duidelijk was hunne kennis, volkomen vrij hun wil, zonder den prikkel van booze lusten en toch overtraden zij het gebod; zwaar was de zonde, zwaar ook was de straf. // Gevloekt zij de aarde, onder zwaren arbeid zult gij voedsel uit haar trekken zoolang gij leeft;
39
distelen en doornen zal zij u voortbrengen; in het zweet uws aangezichts zult gij uw brood eten, totdat gij wederkeert tot de aarde, waaruit gij genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeerenVgl. Gen. III: 17-19.
4 V. Verloor Adam alleen voor zich zijn gelukkigen staat?
A. Neen; Adam heeft zijn gelukkigen staat voor geheel het menschdom verloren en ons allen in ellende gestort.
Gelijk Adam door zijne gehoorzaamheid zijn gelukkigen staat voor geheel het menschdom bewaard zoude hebben , zoo heeft hij dien ook door zijne ongehoorzaamheid voor geheel het menschdom verloren.
5 V. In welke ellende heeft Adam ons allen gestort? A. Dat de zonde met hare gevolgen van Adam
op ons allen is overgegaan en wij allen in zonde
geboren worden.
6 V. Hoe wordt die zonde genoemd? A. Erfzonde.
7 V. Waarom wordt die zonde genoemd erfzonde? A. Omdat wij die van Adam erven.
8 V. Wat kwaad doet ons de erfzonde?
A. Dat wij geboren worden beroofd van de heiligmakende genade en het recht op den hemel, en aan lijden en dood onderworpen.
9 V. Welke zijn de gevolgen der erfzonde voor ons verstand en onzen wil?
A. Ons verstand is verduisterd en onze wil verzwakt door booze lusten.
De gevolgen der erfzonde zijn dat wij beroofd zijn van die voorrechten, welke God uit loutere goedheid en dan nog voorwaardelijk aan de menschelijke natuur had toegevoegd. Zoo draagt nog soms een kind in zijne armoede de ongelukkige gevolgen van de verkwisting zijner ouders.
40
De erfzonde is een geheel andere zonde als die welke wij zeiven bedrijven en die ons aan Góds straffen schuldig maakt. Zelf toch hebben wij vóór onze geboorte niet gezondigd, noch kunnen zondigen.
10 V. Zijn alle menschen met de erfzonde besmet? A. Ja; alle menschen zijn met de erfzonde besmet,
behalve onze Verlosser Jesus Christus en zijne Moeder, de H. Maagd Maria.
Behalve Jesus Christus, in wien geen zonde denkbaar is, bleef alleen de gelukzalige Maagd Maria door eene bijzondere genade Gods krachtens de verdiensten van Jesus Christus van alle smet der erfzonde bevrijd. Dit bijzonder voorrecht van Maria noemen wij de Onbevlekte Ontvangenis.
11 V. Heeft God den mensch voor altijd aan de ellende overgelaten, waarin Adam ons gestort had?
A. Neen; God had medelijden met den mensch en toonde hem terstond zijne groote barmhartigheid.
12 V. Waarin toonde God terstond zijne groote barmhartigheid ?
O
A. Dat Hij terstond na de zonde van Adam een Verlosser beloofde.
Minder zwaar was de zonde van Adam en Eva dan de zonde der engelen. Hunne kennis hoe duidelijk ook was minder volkomen; daarbij waren zij verleid geworden. Minder streng was dan ook God. Hij beloofde een Verlosser en gaf tijd voor boetvaardigheid.
13 V. Aan wie beloofde God den Verlosser?
A. Het eerst aan Adam en Eva, en later vernieiiwde God die belofte door de voorspellingen der Profeten.
14 V. Wat zonde gebeurd zijn, zoo God ons geen Verlosser beloofd had?
A. Geen mensch zoude na de zonde van Adam in den hemel zijn ingegaan.
41
15 V. Wie is de Verlosser, dien God beloofde? A. God de Zoon, die mensch geworden zijnde,
Jesus Christus genoemd wordt.
16 V. Hoe werd bij de Joden de beloofde Verlosser genoemd?
A. De Messias.
DERTIENDE LES.
VAN DEN MENSCH NA DE ERFZONDE TOT CHRISTUS.
1 V. Hoe ging het den mensch na de zonde van Adam?
A. Bijna alle mensehen vervielen in de grootste ondeugden en in afschuwelijke afgoderij, schepselen in plaats van den Schepper aanbiddende.
2 V. Wat deed God om de mensehen van afgoderij en zonde terug te houden?
A. Hij waarschuwde hen, strafte hen op zichtbare wijze, en koos zich eindelijk een uitverkoren volk om het geloof in den waren God en de hoop op den beloofden Verlosser op aarde te bewaren.
Eeu ontzettend voorbeeld van straf der zonde biedt de Zondvloed , waaruit Noë en zijne zonen, zijne echtgenoote en de eclitgenooten zijner zonen alleen gered werden. Gen. VII: 7.
3 V. Welk was het uitverkoren volk?
A. Het volk van Israel of het joodsche volk.
4 V. Welke belofte gaf God aan het joodsche volk?
A. Dat daaruit de Verlosser der wereld zoude
geboren worden.
42
5 V. Wat deed God om onder het joodsche volk het geloof in den waren God en de hoop op den beloofden Verlosser te bewaren?
A. Hij wekte onder dat volk heilige mannen op, door welke Hij zich menigmaal openbaarde en zijne belofte vernieuwde.
6 V. Wie waren die heilige mannen?
A. De stamvaders van het joodsche volk , Abraham, Isaak en Jacob, en later Moses, David en andere Profeten.
Tot in de kleinste bijzonderhedeu voorspelden de Profeten den persoon van den Verlosser. Zij voorspelden uit welk geslacht, waar en wanneer de Verlosser zoude geboren worden , hoe Hij zoude leven , lijden en sterven en ten derden dage opstaan. Tot in de kleinste bijzonderheden werd alles vervuld in Jesus Christus.
7 V. Bleef het joodsche volk aan God getrouw?
A. Neen, ook het joodsche volk verviel menigmaal in zonde.
8 V. Wat deed God, als het joodsche volk in zonde verviel?
A. Dan strafte God liet en leverde het over aan zijne vijanden.
Zichtbaar was de beschermende hand van God met zijn uitverkoren \ olk , zoolang het getrouw was; doch ook streng werd het door Gods gerechtigheid bezocht, als het zich aan zonde plichtig maakte. — Een trefl'cnd voorbeeld van alge— meene kastijding des joodschen volks is de Babylonische Gevangenschap.
9 V. Wanneer werd de beloofde Verlosser geboren?
A. Omtrent 4000 jaren na de schepping.
10 V. Waarom eerst 4000 jaren na de schepping?
A. Opdat de mensch eerst zoude ondervinden
43
in welke ellende hij door de zonde was gevallen, en om het verlangen naar den beloofden Verlosser meer op te wekken.
Hoe vurig verzuchtten de Profeten naar de komst van den Verlosser! » Dauwt hemelen neder, zoo smeekten zij; en de wolken mogen regenen den Gerechte: de aarde opene zich en brenge den Verlosser voort.quot; Is. XLV: 8.
11 V. Kon de mensch ook vóór de geboorte van den beloofden Verlosser den hemel verdienen?
A. Ja, krachtens de verdiensten van den beloofden Verlosser.
VEERTIENDE LES.
Tweede en derde artikel. - En in Jesus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer, die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de Maagd Maria.
VAN DE MENSCHWOBDING VAN GOD DEN ZOON.
1 V. Wie is voor ons mensch geworden?
A. God de Zoon, de tweede persoon van de H. Drievuldigheid.
2 V. Wat wil dat zeggen: God de Zoon is mensch geworden ?
A. Dat Hij de menschelijkc natuur heeft aangenomen, dat is: eene menschelijke ziel en een mensche-lijk lichaam, gelijk wij hebben.
3 V. Waarom is God de Zoon mensch geworden?
A. Om ons door zijn lijden en dood van de
44
zonde en van den eeuwigen dood te verlossen en om ons door zijn voorbeeld en zijne leer den weg des hemels aan te wijzen.
4 V. Hoe is God de Zoon mensch geworden?
A. Door de werking van den H. Geest.
5 V. Waarom zegt gij; door de werking van den H. Geest ?
A. Omdat de menschwording van God den Zoon eene werking van Gods liefde is, en de werken van Gods liefde aan den H. Geest worden toegeschreven.
6 V. Hoe wordt God de Zoon, mensch geworden zijnde, genoemd ?
A. Jesus Christus, onze Verlosser en Zaligmaker.
7 V. Wat beteekent Jesus Christus?
A. Jesus beteekent Zaligmaker, Christus beteekent gezalfde.
In het oude verbond werden gezalfd eu gezalfden genoemd de profeten, de priesters en de koningen. Wel niet uitwendig werd de Zaligmaker in deze drievoudige hoedanigheid gezalfd, maar inwendig door zijne Godheid en door den H. Geest. Hij getuigde van zich zelf: //De Geest des Heeren is op mij; daarom heeft Hij mij gezalfd!' Luc. IV; 18; Ygl. Is. LXI: 1 en XI: 2. - Christus is de Messias, dat is de Gezalfde bij uitnemendheid, omdat Hij is de Profeet, Priester en Koning bij uitnemendheid. Hij is profeet, omdat Hij ons de geheimen Gods openbaarde en voorspelde; Hij is priester, omdat Hij zich eens heeft opgeofferd aan het kruis, nog dagelijks zich opoffert op het altaar en altijd in den hemel onze middelaar en voorspraak is; Hij is koning, omdat Hij een geestelijk rijk, de Kerk, stichtte, waarvan Hij het hoofd is en eeuwig zijn zal.
8 V. Hoe wordt Christus nog genoemd?
A. Gods eenige Zoon, Zoon van David, onze Heer.
9 V. Waarom wordt Christus genoemd Gods eenige Zoon?
45
A. Omdat Hij als God van eeuwigheid uit den Vader geboren, en van natuur de eenige Zoon des Vaders is.
Ook wij zijn kinderen Gods maar niet van natuur. Wij zijn door het Doopsel aangenomen kinderen Gods.
10 V. Waarom wordt Christus genoemd Zoon van David?
A. Omdat Hij als mensch uit het geslacht van David geboren is.
11 V. Waarom wordt Christus genoemd onze Heer, meer dan de Vader en de H. Geest?
A. Omdat Christus ons niet alleen gelijk de Vader en de H. Geest geschapen, maar ook door zijn H. bloed heeft vrij gekocht.
12 V. Is Christus God of mensch ?
A. Hij is God en mensch te samen.
13 V. Wat wil dat zeggen: Christus is God en mensch te samen ?
A. Dat Hij twee naturen heeft: de goddelijke natuur en de menschelijke natuur.
Terecht wordt Christus dus genoemd de Godmensch, omdat Hij twee naturen hebbende, de goddelijke natuur en de menschelijke natuur, in waarheid God en mensch, God-mensch is.
14 V. Wat wil dat zeggen Christus heeft de goddelijke natuur ?
A. Dat Hij alle eigenschappen van God heeft; als God is Hij eeuwig, almachtig, alwetend.
15 V. Wat wil dat zeggen: Christus heeft de menschelijke natuur ?
A. Dat Hij alle eigenschappen van een mensch heeft.
16 V. Zijn in Christus ook twee personen ?
46
A. Neen; Christus is maar één goddelijke persoon.
De twee naturen zijn in één persoon vereenigd. Omdat in Christus de twee naturen in één persoon zijn vereenigd, kan Hij van zich spreken als God en ais mensch. Als Christus zegt: wik en de Vader zijn éénquot;, dan spreekt hij van zich als van God; als Hij zegt: // De Vader is grooter dan Ikquot;, dan spreekt Hij van zich als mensch.
Hoezeer van deze wondervolle vereeniging van beide naturen in één persoon geen voorbeeld van volmaakte gelijkheid bestaat, laat zij zich toch eenigszins ophelderen. De beide naturen zijn in één persoon vereenigd; zoo zijn 'smen-schen ziel en lichaam vereenigd tot één mensch. — Zoo zeggen ook wij gewoonlijk: ik ben bedroefd, ik ben gewond en niet : mijne ziel is bedroefd, mijn lichaam is gewond. Toch kan alleen de ziel bedroefd zijn en alleen het lichaam gewond worden.
1 V. Waar is Christus geboren ?
2 V. In welken staat is Christus geboren ?
A. In de diepste armoede en ellende.
3 V. Waarom wilde Christus in diepste armoede en ellende geboren worden ?
A. Om reeds van het begin zijns levens af voor ons te lijden en om ons te leeren dat wij armoede, vernedering en tegenspoed om Christus moeten verdragen.
4 V. Wie was de Moeder van Christus ?
5 V. Waarom wordt Maria genoemd de H. Maagd?
47
A. Omdat zij altijd maagd gebleven is en dc zuiverste is en heiligste van alle maagden.
6 V. Hoe wordt Maria als Moeder van Christus ook genoemd ?
A. Moeder Gods.
7 V. Wie was de H. Josef?
A. De bruidegom van Maria en dc pleegvader of bewaarder van Christus.
8 V. Aan wie maakte God het eerst de geboorte van Christus bekend ?
A. Aan eenvoudige en vrome herders, die in de nabijheid de wacht over de kudde hielden, en aan dc Wijzen uit het Oosten.
9 V. Hoe maakte God de geboorte van Christus bekend ?
A. Aan de herders door een engel en aan de Wijzen door de verschijning van een buitengewone ster.
10 V. Wat deden de herders ?
A. Zij gingen spoedig heen en vonden het kind in doeken gewonden en liggende in eenc krib, gelijk de engel hun dit gezegd had.
11 V. Wat deden de Wijzen?
A. Zij volgden de ster totdat zij kwam boven de plaats waar het Kind was, vielen neder , aanbaden het Kind en gaven het groote geschenken: goud, wierook en mirre.
12 V. Wanneer vieren wij het feest van de geboorte van Christus ?
A. Op Kerstmis , den 25 December.
13 V. Wanneer vieren wij het feest van de aanbidding der Wijzen ?
48
A. Op Driekoningen of de Verschijning des Hoeren, den G Januari.
VAN DE OPDEACHT VAN CHRISTUS IN DEN TEMPEL EN ZIJNE JEUGD.
1 V. Wanneer werd Christus opgedragen in den tempel ?
A. Veertig dagen na zijne geboorte.
2 V. Waarom werd Christus opgedragen in den tempel ?
A. Om te gehoorzamen aan de wet van Moses, volgens welke de eerstgeborene den veertigsten dag in den tempel moest worden opgedragen en vrijgekocht.
3 V. Was Christus tot die wet verplicht ?
A. Neen; want Christus was God en opperste wetgever.
4 V. Waarom wilde dan Christus opgedragen worden ?
A. Om ons een voorbeeld van nederigheid en gehoorzaamheid te geven.
5 V. Wie erkenden Christus bij zijne opdracht in den tempel ?
A. De grijze Simeon en de Profetesse Anna.
6 V. Wat voorspelde Simeon?
A. Dat Christus gesteld was tot val en opstanding van velen in Israel, en dat eens een zwaard van droefheid het hart van Maria zou doorboren.
49
7 V. Wanneer vieren wij het feest van de opdracht van Christus in den tempel?
A. Op Maria-Lichtmis, den 2 Februari.
Het feest van de opdracht van Christus wordt genoemd het feest van Maria-Lichtmis, tengevolge van de kaarsen, die dan gewijd en ontstoken worden ter herinnering dat Simeon Christus noemde : //het licht tot verlichting der heidenen.quot;
8 V. Verheugden zich allen in de geboorte van Christus ?
A. Neen ; reeds bij zijne geboorte onderging Christus de wreedste vervolging.
9 V. Welke vervolging onderging Christus reeds bij zijne geboorte?
A. De wreede koning Herodes wilde het Kind dooden, en liet daarom te Bethlehem en in de omstreken alle kinderen dooden, die twee jaren oud waren en daar beneden.
De onnoozele kinderen die 't eerst van allen om Christus wille hun bloed vergoten, worden door de Kerk als martelaren vereerd op den derden dag na Kerstmis.
10 V. Hoe ontkwam Christus aan de vervolging ? A. Een engel waarschuwde Josef in den slaap
en beval hem met het Kind en de Moeder naar Egypte te vluchten.
11 V. Hoelang bleef Christus in Egypte P A. Tot na den dood van Herodes.
12 V. Waar woonde Christus na zijne terugkomst uit Egypte?
A. Te Nazareth, in de nederige woning van Josef en Maria.
13 V. Wat weten wij van het leven van Christus te Nazareth?
50
A. Dat Hij twaalf jaren oud met Josef en Maria naar Jerusalem ging om het Paaschfeest te vieren en daar na drie dagen in den tempel werd terug gevonden.
14 V. Van welke deugden gaf Christus verder te Nazareth het voorbeeld?
A. Van gehoorzaamheid, godsvrucht en van alle deugden, die Hem bij God en de menschen welbe-hagelijk maakten.
15 V. Hoe wordt het leven van Christus te Nazareth genoemd ?
A. Het verborgen leven van Christus.
Het verborgen leven van Christus is een leerzaam voorbeeld hoe wij God heilig kunnen dienen in eiken stand en in de nietigste plichtvervulling. Nietig voor 't oog van de wereld was alles wat Hij verrichtte; Hij was gehoorzaam aan Josef en Maria; en toch was dat leven heilig, vol verdienste.
16 V. Hoelang woonde Christus te Nazareth? A. Tot den ouderdom van dertig jaren.
VAN HET LEERAARS AMBT VAN CHRISTUS.
1 V. Wat deed Christus toen Hij dertig jaren oud was?
A. Toen liet Hij zich door Joannes doopen in de Jordaan, vastte veertig dagen en nachten in de woestijn en begon het Evangelie te verkondigen,
2 V. Wat beteekent het woord Evangelie?
A. Blijde boodschap.
3 V. Welke blijde boodschap verkondigde Christus?
51
A. Dat Hij de Zoon van God was en waarachtig God, de beloofde Verlosser, de Leeraar der volken, van den Vader gezonden.
4 V. Wat deed Christus als leeraar?
A. Hij koos twaalf Apostelen en doorreisde met hen drie jaren lang het joodsche land, overal leerende en weldoende.
// En der twaalf Apostelen namen zijn deze : de eerste , Simon, genoemd Petrus, en Andreas zijn broeder; Jacobus, de zoon van Zebedaeas en Joannes zijn broeder; Philippus en Bartholomaeus; Thomas en Matthaeus, de tollenaar; Jacobus , de zoon van Alpliaeus en Thaddaeus; Simon Cananites en Judas Iscarioth, die hem ook verraden heeft.quot; Matth. X; 2.
De Apostelen waren uit den geringen stand, arm, zonder aanzien, zonder wetenschappelijke vorming. Dezulken koos Christus opdat de wondervolle uitbreiding zijner Kerk niet aan menschelijke krachten zou worden toegeschreven, maar daarin de hand van God zoude erkend worden.
5 V. Waarom koos Christus twaalf Apostelen?
A. Opdat zij de getuigen zouden zijn van zijne leer en daden; en wat zij van Hem gehoord en gezien zouden hebben, aan alle volkeren zouden verkondigen.
6 V. Wat leerde Christus?
A. Christus leerde wat wij moeten gelooven en doen om zalig te worden.
7 V. Waardoor bewees Christus dat Hij waarachtig God was en in alles de waarheid leerde?
A. Door de overtuigendste wonderen, die Hij overal en in tegenwoordigheid van vele menschcn deed, en door veelvuldige voorspellingen.
8 V. Wat zijn wonderen?
A. Buitengewone werken, die de macht van alle schepselen te boven gaan, en alleen door de almacht
52
van God kunnen geschieden, zooals dooden opwekken.
Yan zoo groote bewijskracht, zijn -wonderen, dat het ongeloof niets onbeproefd laat om zelfs de mogelijkheid van wonderen te ontkennen. Wonderen, zegt men, zijn onmogelijk, wonderen zijn in strijd met de natuurwetten, zij zouden de natuurwetten vernietigen.
1 Wonderen zijn niet onmogelijk. - God , die almachtig is, is ook bij machte wonderen te doen. Hij, die het leven geeft en neemt, kan het ook den doode terug geven.
2 Wonderen zijn niet in strijd met de natuurwet. - In strijd met de natuurwet zou het zijn, zoo de doode door de natuurwet zou herleven; maar niet dat hij herleeft door de macht van God.
3 Wonderen vernietigen de natuurwet niet. — God heeft wonderen gedaan en zal, zoo het Hem behaagt, nog meer wonderen doen; doch tot het einde der wereld blijft de natuurwet, dat de doode volgens de natuurwet tot ontbinding overgaat.
9 V. Welke wonderen deed Christus?
A. Hij veranderde water in wijn, Hij verzadigde duizende menschen met weinige brooden. Hij stilde de zee en de stormen, Hij genas met zijn woord de zieken. Hij wekte de dooden op.
Christus toonde in zijne wonderen de Heer te zijn van de schepping. Hij sprak en alles gehoorzaamde. Tot den blindgeborene zeide Hij : n Ga en wasch u in het badwater Siloe.quot; De blinde deed zooals hem gezegd was en kwam ziende terug. Tot den blinden Bartimaeus van Jericho zeide Hij; '/ Ga en uw geloof heeft u behoudenquot;, en hij zag; en tot den melaatsche: //Word gereinigd'', en hij werd gereinigd. De jongeling van Naïn werd grafwaarts gedragen en Jesus sprak; //Jongeling, ik zeg u sta op,quot; en terstond richtte de doode zich op. Tot het dochtertje van Jaïrus zeide Hij: //Dochterken sta op,quot; eu haar geest keerde weder, en zij rees op. Lazarus was reeds begraven, Jesus riep; //Lazarus kom buiten,quot; en terstond kwam de gestorvene buiten.
10 V. Welk is het grootste van alle wonderen, die Christus deed?
53
A. Dat Hij zelf, gelijk Hij voorspeld had, ten derden dage van den dood verrezen is.
11 V. Welke voorspellingen deed Christus?
A. Christus voorspelde, wat God alleen kon weten, dat Judas Hem verraden, Petrus Hem verloochenen, alle leerlingen Hem verlaten zouden; hoe Hij zoude lijden en sterven, en ten derden dage opstaan.
«Ziet, wij gaan opwaarts naar Jerusalem, en de Zoon des menschen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden en zij zullen hem ter dood veroordeelen; en zij zullen hem aan de heidenen overleveren, om bespot en gegeeseld en gekruisigd te worden; en ten derden dage zal hij verrijzen.quot; Matth. XX: 18.
12 V. Zijn alle voorspellingen reeds vervuld, die Christus gedaan heeft?
A. Neen; van sommige voorspellingen duurt de vervulling nog voort in onze dagen.
13 V. Van welke voorspellingen duurt de vervulling nog voort in onze dagen?
A. Dat het Evangelie over geheel de wereld zal gepredikt worden, dat de Kerk altijd zal voortbestaan, dat de Joden verstrooid zullen worden en van den tempel van Jerusalem geen steen op den anderen zal blijven.
Keizer Juliaan, de afvallige, wilde de voorspelling van Christus verijdelen en den tempel weder opbouwen. Toen de arbeiders met het werk begonnen, stegen schrikkelijke vlammen uit de aarde, die hen deels doodden, deels op de vlucht dreven. Dit herhaalde zich bij elke poging. Gelijktijdige schrijvers, heidenen en Christenen , getuigen dit wonder.
14 V. Moeten wij iemand op zijn woord gelooven, die wonderen en voorspellingen doet om zijne leer te bevestigen?
A. Ja; want wonderen en voorspellingen kunnen
4
I
54
alleen door God geschieden, en God gebruikt zijne macht niet om onwaarheid te bevestigen.
15 V. Wat moeten wij dus uit de wonderen en voorspellingen, die Christus deed, besluiten?
A. Dat Christus waarlijk God is, gelijk Hij dit van zich leerde.
16 V. Erkenden allen de wonderen en voorspellingen van Christus?
A. Ja, zelfs zijne grootste vijanden.
//De overpriesters dan en de phariseën vergaderden den raad en zeiden: Wat zullen wij doen want deze mensch doet vele wonderen?quot; Joan. XI: 47. Wij zien hier bewaarheid, hoe zeer tot het geloof goede wil noodig is. Zij hadden de overtuigendste bewijzen en geloofden niet. Daarom zegt ook Christus: //Indien zij Moses en de Profeten niet hoeren, zullen zij ook niet gelooven, al stonde er iemand uit de dooden op.quot; Luc, XVI: 31.
17 V. Waarom geloofden dan velen niet?
A. Omdat zij hoovaardig en zondig waren, en
Hoe diep waren vele van de phariseën en joodsche priesters gevallen! //Wat zullen wij doen, zeiden zij, want deze mensch doet vele wonderen?quot; En zij besloten Hem te dooden. Ja zelfs zochten zij Lazarus te dooden omdat deze, van de dooden opgewekt, een levend bewijs was voor Jesus.
18 V. Wat deden zijne vijanden?
A. Zij lasterden en vervolgden Hem overal, en
zochten meermalen Hem te dooden.
Behalve door wonderen en voorspellingen wordt de leer van Jesus' Godheid nog bevestigd:
1 Door de heiligheid van zijn leven. - Zoozeer schitterde Christus uit in deugd dat Hij terecht door allen een volmaakt voorbeeld wordt genoemd. Ware Hij nu niet God, dan zou Hij niet een volmaakt voorbeeld zijn, maar een bedrieger, die zich valsch voor God uitgaf en bedriegelijk,
55
in naam van God allen met eeuwige straffen bedreigde , die Hem niet als God zouden willen erkennen , eeren en aanbidden. Tn plaats van het ware licht der wereld te zijn, zoude Hij zich tot valschen god , tot afgod, gemaakt hebben en zijne volgelingen tot zijne afgodendienaars.
2 Door zijn dood, waarmede Hij de getuigenis van zijne Godheid bezegelde. - Tot op zijn kruis toch verklaarde Christus dat Hij God was en voor die verklaring stierf Hij. // Ik bezweer u bij den levenden God, zeide de hoogepriester Caïphas, dat gij ons zegt of gij de Christus, de Zoon Gods zijt?quot; Christus antwoordde: //Gij hebt het gezegd.quot; Toen scheurde de hoogepriester zijne kleederen en zeide : // Hij heeft God gelasterd! waartoe hebben wij nog getuigen noodig ?quot; Zij antwoordden: n Hij is des doods schuldig.quot; Matth. XXVI: 63. Die beschuldiging herhaalden de Joden voor Pilatus ; //Wij hebben eene wet en naar de wet moet hij sterven omdat hij zich zeiven Gods Zoon gemaakt heeft.quot; Joan. XIX; 7. Nog bij het kruis herhaalden zij het: // Indien gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis.quot; Matth, XXVII: 40.
Reeds vroeger hadden de Joden Hem om dezelfde reden willen steenigen, //omdat, zeiden zij, gij, een mensch zijnde, u zeiven tot God maakt.quot; Joan. X : 33.
3 Maar niet alleen Christus bezegelde zijne getuigenis met zijn bloed. Ook de Apostelen, de getuigen van zijne woorden en daden, die overal de Godheid van Christus leeraarden, zij ondergingen voor die getuigenis den marteldood. Ja de duizende martelaren der Kerk stierven allen voor hun geloof in de Godheid van Christus.
Is nu, na zulke getuigenissen, het vermetel loochenen der Godheid van Christus, niet zich schuldig maken aan godloochening? Kunnen zij, die Jesus' Godheid loochenen wel de Joden wraken, die Christus ais een bedrieger en godloochenaar wilden steenigen, toen Hij zoo duidelijk zijne eeuwige Godheid had uitgesproken?
56
Vieede artikel. - Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en begraven.
VAN HET LIJDEN EN DEN DOOD VAN CHRISTUS.
1 V. Heeft Christus geleden als God of als mensch ? A. Als mensch heeft Christus geleden; als God
kon Hij niet lijden.
2 V. Had Christus niet altijd do handen zijner vijanden kunnen ontvluchten?
A. Ja; maar Hij wilde dat niet, omdat Hij gekomen was om voor ons te lijden en te sterven.
3 V. Hoe kwam Christus in de handen zijner vijanden ?
A. Hij werd door zijn eigen leerling Judas verraden, en voor dertig zilverlingen aan de Joden overgeleverd.
Elke booze hartstocht wordt sterk als men er aan toegeeft. Judas gaf toe aan geldzucht en zij werd hem ten val. Hoe verschrikkelijk was zijn uiteinde? Wanhoop en wroeging maakten zicli van hem meester, hij verhing zich met een strop en zijn lichaam barstte van een.
4 V. Waar werd Christus door Judas aan de Joden overgeleverd ?
A. In den Hof der olijven, waar Christus in de bitterste zielesmarten bad en met bloedig doodzweet overdekt werd.
5 V. Wat lijden onderging Christus van de Joden? A. De Joden namen Hem als een misdadiger
gevangen, bonden Hem met koorden, brachten Hem
57
voor de hoogepriesters Annas en Caïphas, en eindelijk voor den romeinschen landvoogd Pontius Pilatus.
Bij Caïphas verloochende Petrus driemaal zijn goddelijken Meester; maar Petrus zijne zonde inziende, had berouw en weende bitter. Had toch Judas zich niet aan wanhoop overgegeven, maar met Petrus op Gods barmhartigheid blijven betrouwen!
6 V. Wat lijden onderging Christus bij Pilatus ?
A. Bij Pilatus werd Christus valschelijk beschuldigd, wreedaardig gegeeseld, smartelijk met doornen gekroond en eindelijk overgeleverd om gekruisigd te worden.
Ook zond Pilatus den Zaligmaker tot Herodes, die Hem bespotte en naar Pilatus terug zond.
7 V. Vond Pilatus schuld in Hem?
A. Neen; Pilatus vond geen schuld in Hem en zocht Hem zelfs uit de handen zijner vijanden te verlossen.
8 V. Indien Pilatus geen schuld in Hem vond, waarom leverde hij Christus dan over om gekruist te worden?
A, Omdat hij vreesde aan de Joden te zullen mishagen, en de gunst van den romeinschen Keizer te zullen verliezen.
9 V. Wat lijden onderging Christus aan het kruis ?
A. Aan het kruis werd Christus jammerlijk bespot
en mishandeld, en in al dat lijden bleef Hij drie uren levend hangen.
10 V Hoe heeft Christus zijn bitter lijden verdragen ?
A. Christus verdroeg zijn lijden met volmaakte onderwerping aan Gods heiligen wil en gaf nog aan het kruis het voorbeeld van de schoonste deugden.
58
Hij bad voor zijne vijanden; beloofde den goeden moordenaar het paradijs; gaf Maria aan Joannes tot moeder ; en Joannes aan Maria tot zoon.
//Vader! zoo bad Christus voor zijne vijanden, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen.quot; Luc. XXIII: 34. — Tot den goeden moordenaar zoide Hij: //Voorwaar, ik zeg u: Heden zult gij met mij zijn in het Paradijs.quot; Luc. XXIIÏ : 43. — //Als Jesus dan zijne moeder en den leerling, dien hij liefhad, staan zag, sprak hij tot zijne moeder: Vrouwe! zie uw zoon. Daarna sprak hij tot den leerling: Zie, uwe moeder.quot; Joan. XIX; 26, 27.
11 V. Welke waren de laatste woorden van Christus?
A. Het is volbracht! Vader in uwe handen beveel ik mijnen geest.
Vgl. Joan. XIX : 30; Ltic. XXIII: 46. — //Vader in uwe handen beveel ik mijnen geest.quot; Mogen ook dit de laatste woorden van onze stervende lippen wezen !
12 V. Hoe worden gewoonlijk de woorden genoemd, die Christus aan het kruis sprak ?
Behalve de reeds bovengenoemde sprak Christus nog aan 't kruis in zijne verlatenheid: //Mijn God, mijn God! waarom hebt gij mij verlaten?quot; Marc. XV ; 34; en in zijn brandenden dorst sprak Hij opdat de Schrift vervuld wierd: //Ik heb dorst.quot; Joan. XIX : 28. — Ziehier de volgorde der kruiswoorden : 1 Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen; 2 Voorwaar! ik zeg u: Heden zult gij met mij zijn in het Paradijs; 3 Vrouwe, zie, uw zoon; — zie, uwe Moeder; 4 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten? 5 Ik heb dorst; 6 Het is volbracht; 7 Vader! in uwe handen beveel ik mijnen geest.
13 V. Wanneer is Christus gestorven?
A. Op goeden vrijdag na den middag, omtrent drie uren.
14 V. Waar is Christus gestorven ?
59
A. Op den berg Calvarië in de nabijheid van Jerusalem.
15 V. Welken dood is Christus gestorven?
A. Den dood des kruises.
16 V. Welke wonderen gebeurden bij den dood
van Christus ?
A. De zon werd verduisterd, het voorhangsel des tempels scheurde vaneen, de aarde beefde, de steenrotsen barstten, de graven gingen open en vele dooden stonden op.
17 V. Wat bewijzen d 8ze wonderen ?
A. Dat Christus waarlijk God is, gelijk de hoofdman dit getuigde, die tegen over het kruis stond.
//De hoofdman nu, en die met hem waren, en Jesus bewaakten, als zij de aardbeving, en hetgeen er geschiedde, za^en, werden zeer bevreesd en zeiden: Deze was waarlijk Gods Zoon.quot; Maïth. XXquot;VII : 54.
NEGENTIENDE LES.
VAN DE VERLOSSING.
1 V. Voor wie is Christus gestorven?
A. Voor alle menschen.
2 V. Waarom is Christus gestorven voor alle menschen ?
A. Om alle menschen te verlossen.
3 V. Indien Christus gestorven is om alle menschen te verlossen, waarom worden dan niet allen zalig ?
A. Omdat niet allen doen, wat noodig is om deelachtig te worden aan de verdiensten van Christus.
4 V. Kon de mensch zelf zich niet verlossen ?
60 *
A. Neen; een goddelijk persoon kon alleen ons verlossen.
5 V. Waarom kon alleen een goddelijk persoon ons verlossen ?
A. Omdat de zonde zoo groot kwaad is, dat een goddelijk persoon alleen waardig voor de zonde kon voldoen.
Hoe groot kwaad is toch de zonde! Alle voldoening van engelen en menschen vermocht haar niet uit te wisschen. Oneindige voldoening was noodig, om de beleediging den oneindigen God aangedaan te herstellen. Maar ook God kon in zijne goddelijke natuur niet voldoen, want God als God is onlijdelijk. Daarvoor, om onze zonden uit te wisschen was het dus noodig dat de tweede persoon van de H. Drievuldigheid de menschelijke natuur aannam en in zijne menschelijke natuur voor ons kwam lijden.
Als mensch heeft Christus geleden, maar dat lijden was het lijden van den goddelijken persoon Christus, en bijgevolg van goddelijke, van oneindige waarde. Voor de verlossing waren beiden noodig, én de menschelijke natuur én de goddelijke persoon de menschelijke natuur om te kunnen lijden, de goddelijke persoon om aan dat lijden oneindige waarde te geven.
6. V. Was Christus verplicht ons te verlossen ?
A. Neen ; Christus heeft ons verlost uit liefde.
n Alzoo heeft God de wereld liefgehad dat hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verloren ga , maar het eeuwig leven hebbequot;. Joan. III : 16. quot;Hij heeft mij liefgehad en zichzelven overgeleverd voor mij.quot; Gal. II; 20. wquot;Vernederd heeft hij zichzelven, gehoorzaam geworden tot den dood, tot den dood ja des kruisesquot;. Phil. II: 8.
7 V. Was het noodig om ons te verlossen dat Christus zooveel smarten leed ?
A. Neen; het geringste lijden, een enkele droppel van zijn goddelijk bloed ware genoeg geweest om voor de zonden van geheel de wereld te voldoen.
61
8 V. Waarom heeft Christus dan zooveel willen lijden ?
A. Om ons te toonen hoezeer Hij ons beminde en om ons een grooten afschrik van de zonde te geven.
9 V. Heeft Christus door zijn lijden en dood ons alleen de genade der verlossing verdiend ?
A. Neen; Christus heeft door zijn lijden en dood ons bovendien overvloedige genaden verdiend om onze zaligheid te kunnen bewerken.
Vijfde artikel. - Die is nedergedaald ter helle, teii derden dage verrezen van de dooden.
VAN DE NEDEBDALING TER HELLE EN DE VERRIJZENIS.
1 V. Waar bleef de ziel van Christus na zijn dood?
A. De ziel van Christus is nedergedaald ter helle.
2 V. Waar bleef de Godheid van Christus?
A. De Godheid van Christus bleef met zijne ziel eri ook met zijn lichaam vereenigd.
3 V. Wat deed men met het H. lichaam?
A. Twee godvreezende mannen, Josef van Arima-thaea en Nicodemus, hebben tegen den avond het lichaam met veel eerbied van het kruis genomen, gebalsemd, en in een nieuw steenen graf gelegd.
4 V. Wat verstaat gij door de hel, tot welke de ziel van Christus is nedergedaald ?
A. De plaats waar de zielen der afgestorven rechtvaardigen in zalige hoop de verlossing afwachtten.
62
5 V. Hoe wordt die plaats ook genoemd ?
A. Het voorgeborgte der hel.
6 V. Waarom waren de zielen der afgestorven rechtvaardigen nog in 't voorgeborgte der hel ?
A. Omdat de hemel door de zonde gesloten was, en eerst door de intrede van Christus in den hemel moest geopend worden.
7 V. Waarom daalde de ziel van Christus neder ter helle?
A. Om de zielen der afgestorven rechtvaardigen te troosten.
Wel kon de mensch vóór de komst van Christus den hemel verdienen, maar het betaamde niet dat hij van den hemel bezit zou nemen voordat Christus zelf diep inging, krachtens wiens verdiensten ons het recht op den hemel is terug geschonken.
Het voorgeborgte der hel is dus de plaats, waar de afgestorven rechtvaardigen zonder smartgevoel, in zalige hoop den hemel afwachtten. Tot die zielen daalde Christus neder bij zijn dood j en bij zijne hemelvaart voerde Hij die in jubel en triomf den hemel in. Christus noemde die plaats Paradijs toen Hij tot den goeden moordenaar zeide; //Heden zult gij met mij zijn in het Paradijsquot;.
■8 V. Is Christus, gestorven zijnde, doodgebleven?
A. Neen; Christus is van den dood verrezen.
9 V. Wanneer is Christus van den dood verrezen?
A. Op den derden dag na zijnen dood, des zondags morgens.
10 V. Hoe is Christus van den dood verrezen?
A. Op den vroegen morgen van den derden dag vereenigde zich de ziel van Christus weder met zijn lichaam en verrees Hij door eigen kracht heerlijk en onsterfelijk uit het graf.
De vijanden van Christus kenden zijne voorspelling, dat
63
Hij na drie dagen zoude verrijzen. Zij plaatsten daarom wachten bij liet graf en verzegelden het, opdat, zeiden zij, niet wellicht zijne leerlingen komen en Hem stelen en aan het volk zeggen: Hij is van de dooden verrezen. Die voorzorg zijner vijanden diende om de verrijzenis van Christus te bevestigen door de schitterende getuigenis zijner vijanden zelve. Bij de verrijzenis sidderden de wachten van vrees en werden gelijk dooden en naar Jerusalem vluchtende verhaalden zij wat er gebeurd was. Maar voor veel gelds omgekocht door de hoogepriesters verhaalden zij, dat de leerlingen iu den nacht gekomen waren en Christus hadden gestolen terwijl zij sliepen. Van dezen leugen geldt: // De ongerechtigheid heeft tegen zichzelve gelogenquot;. Immers als zij hadden geslapen, dan konden zij niet hebben gezien dat de leerlingen het H. lichaam stalen.
11 V. Welke teekenen van zijn lijden behield Christus na zijne verrijzenis?
A. De teekenen van de vijf wonden in handen, voeten en zijde.
12 V. Waarom behield Christus de teekenen van de vijf wonden ?
A. Opdat zijne Apostelen Hem aan die teekenen zouden herkennen, en oin die aan alle menschen in het oordeel, en voor altijd aan de gelukzaligen in den hemel te toonen.
13 V. Wanneer vieren wij het feest van de verrijzenis? A. Op Paaschdag.
14 V. Hoelang bleef Christus na zijn verrijzenis nog op aarde?
15 V. Wat deed Christus gedurende die veertig dagen? A. Hij verscheen meermalen aan zijne Apostelen
en leerlingen, troostte en bemoedigde hen, sprak met hen over het rijk Gods, en gaf de duidelijkste bewijzen dat Hij waarlijk verrezen was.
04
// Hun (den Apostelen) heeft hij ook, na zijn lijden, zich levend betoond door menigvuldige bewijzen, gedurende veertig dagen van hen gezien wordende en sprekende over het rijk GodsHandel . 1: 3.
// Onder de eerste (geloofspunten) heb ik u overgeleverd, hetgeen ik ook heb ontvangen, dat Christus gestorven is voor onze zonden volgens de Schriften ; en dat hij begraven is; en dat hij ten derden dage verrezen is volgens de Schriften; en dat hij gezien is van Cephas en daarna van de Elven. Daarna is hij gezien van meer dan vijfhonderd broederen op éénmaal, van wie velen tot nu toe in leven, maar sommigen ontslapen zijn.quot; I Con. XV : 3-6. — Nog andere verschijningen worden door de Evangelisten omstandig verhaald.
Meer bewijzen dan de Apostel Thomas voor zijn geloof in de verrijzenis van Christus vorderde, kan wel niemand vragen: // Indien ik niet, zeide hij , in zijne handen het merkteeken van de nagelen zie en mijnen vinger steke in de plaats der nagelen en mijne hand steke in zijne zijde, zal ik niet gelooven.quot; Joan. XX ; 25. Aan zijn verlangen voldeed de Zaligmaker. Na acht dagen waren de Apostelen weder vergaderd en ook Thomas met hen. Onverwachts stond Christus voor hen en zeide tot Thomas: u Steek uwen vinger hierin, en zie mijne handen, en neem uwe hand, en leg die in mijne zijde; en wees niet ongeloovig, maar geloovig !quot; Joan. XX : 27. Thomas antwoordde en zeide tot Hem : // Mijn Heer en mijn God!quot; Meer kon de rouwmoedige Apostel niet zeggen; maar welk eene heerlijke en volkomene geloofsbelijdenis bevatten die weinige woorden! Zij ware de rondborstige belijdenis van zijn oprecht geloof én in de verrijzenis van Christus én in zijne Godheid. Christus nam die tweevoudige belijdenis aan en bekrachtigde haar door ze aan te nemen, terwijl Hij den thans geloo-vigen Apostel zachtverwijtend toesprak: n Omdat gij mij gezien hebt, Thomas, hebt gij geloofd; zalig, die niet gezien , en geloofd hebben 1quot; Joan. XX: 29.
In zijne verrijzenis zegevierde Christus over den dood, beschaamde Hij al de plannen zijner vijanden , bevestigde Hij de getuigenis zijner Godheid en de goddelijkheid van onzen H. Godsdienst en werd Hij het onderpand onzer toekomstige heerlijke verrijzenis. Daarom wilde ook Christus zulk eene gebeurtenis door zoo velerlei getuigenissen staven.
Zesde artikel. - Die is opgeklommen ten hemel, zit ter rechterhand van God den almach-tigen Vader.
VAN DE HEMELVAART VAN CHRISTUS.
1 V. Wat deed Christus, deze aarde verlatende? A. Hij gaf aan zijne Apostelen de laatste bevelen,
zegende hen , en voer van den Olijfberg voor hunne oogen ten hemel.
2 V. Welke waren de laatste bevelen, die Christus gaf aan zijne Apostelen ?
A. Hij droeg hun de groote zending op, alle volkeren te onderwijzen en te doopen.
ti Mij is alle macht gegeven in deu hemel en op aarde. Gaat derhalve en leert alle volken, en doopt hen in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Gecstes. En leert hen onderhouden al hetgeen ik u bevolen heb. Eu ziet, ik beu met u alle de dagen tot de voleinding der wereld. Matth, XX YIII: 19, 20.
Goddelijke zending is noodig om wettig als Evangelieprediker op te tredeu. n Hoe zullen zij prediken zoo zij niet gezonden worden?quot; Rom. X: 15. Daarom beriep zich Christus uitdrukkelijk op zijne zending, toen Hij zijue zending mededeelde: // Mij is alle macht gegeven in den hemel en op aarde.quot; Maïth. XXVIII; 18. //Gelijk de Vader mij gezonden heeft, zende ik ook u.quot; Joan. XX: 21.
De katholieke Kerk ontving die goddelijke zending van Christus in de Apostelen. Van wien hebben zij echter hunne zending, die buiten de katholieke Kerk zijn?
3 V. Wilde Christus dat de Apostelen terstond deze zending zouden beginnen?
A. Neen: zij moesten in Jerusalem blijven wachten, totdat Christus hun eerst den H. Geest zoude gezonden hebben.
66
4 V. Waarom wilde Christus aan de Apostelen eerst den H. Geest zenden?
A. Opdat de H. Geest hen zoude verlichten en hen zoude sterken om onbeschroomd het Evangelie te verkondigen.
5 V. Wanneer zond Christus hun den H. Geest?
A. Tien dagen na zijne hemelvaart, op het
H. Pinksterfeest.
De Apostelen waren onwetende schroomvallige menschen, maar den EL. Geest ontvangende werden zij in andere menschen herschapen. Zij traden nu op vol moed en predikten Jesus den gekruiste in Jerusalem, te midden hunner bitterste vijanden; en zoovele volkeren hen hoorden in zoovele talen deden zij zich verstaan. Hand. II: 6.
6 V. Is Christus alleen ten hemel gevaren?
A. Neen; Christus voerde met zich de zielen uit het voorgeborgte der hel.
7 V. Wanneer vieren wij het feest van Christus' hemelvaart ?
A. Op Hemelvaartsdag, veertig dagen na Paschen.
8 V. Wanneer vieren wij het feest van de zending van den H. Geest?
A. Op het H. Pinksterfeest, tien dagen na Hemelvaartsdag.
9 V. Wat wil dat zeggen: die zit ter rechterhand van God den almachtigen Vader ?
A. Dat Christus nu in den hemel bij zijnen Vader, ook als mensch, boven engelen en heiligen de hoogste eer geniet.
10 V. Is Christus alleen in den hemel ?
A. Neen; als God is Hij overal; als God en mensch te samen is Hij zichtbaar in den hemel en
07
onzichtbaar in het H. Sacrament des Altaars.
11 V. Zal Christus nooit zichtbaar op aarde wederkomen ?
A. Ja; op het einde der wereld zal Christus zichtbaar op aarde wederkomen, om alle menschcn te oordeelen.
12 V. Hoe wordt deze komst van Christus genoemd? A. De tweede komst van Christus.
Zevende artikel. - Die van daar zal komen oordeelen de levenden en de dooden.
VAN HET BIJZONDEB EN HET ALGEMEEN OORDEEL.
1 V. Hoe dikwijls -wordt de mensch geoordeeld ? A. Tweemaal: eerst in het bijzonder oordeel,
terstond na den dood; en daarna in het algemeen oordeel, op het einde der wereld.
2 V. Waarover zal de mensch geoordeeld worden? A. Over alles, tot zelfs over een nutteloos woord
dat hij zal gesproken hebben.
3 V. Waarom wordt het eerste oordeel genoemd het bijzonder oordeel?
A. Omdat daarin de ziel van ieder mensch in het bijzonder zal geoordeeld worden.
4 V. Waarom wordt het laatste oordeel genoemd het algemeen oordeel?
A. Omdat daarin alle menschen te samen ver-eenigd zullen geoordeeld worden.
68
5 V. Wanneer zal het bijzonder oordeel plaats hebben?
A. Terstond na den dood.
6 V. Waarheen gaat de ziel na het bijzonder oordeel? A. Naar eene van deze drie plaatsen, naar den
hemel, naar de hel of naar het vagevuur.
7 V. Wat is de hemel?
A. De plaats van eeuwige vreugde.
8 V. Wat is de hel?
A. De plaats van eeuwig lijden.
9 V. Wat is het vagevuur?
A. De plaats van tijdelijk lijden, tot boete voor onze zonden.
10 V. Welke zielen gaan naar den hemel?
A. De zielen van hen, die in staat van genade sterven en niets te boeten hebben.
11 V. Welke zielen gaan naar de hel?
A. De zielen van hen, die in staat van doodzonde sterven.
12 V. Welke zielen gaan naar het vagevuur?
A. De zielen van hen, die in staat van genade sterven, maar nog te boeten hebben voor hunne dagelijksche zonden of vergeven doodzonden.
13 V. Hoelang blijven de zielen in het vagevuur? A. Totdat zij voor hare zonden voldaan hebben,
of door onze gebeden en goede werken verlost worden.
14 V. Waaruit weten wij dat er een vagevuur is? A. Uit de H. Schrift, uit de leer der Kerk; en
zelfs toont de rede het bestaan van een vagevuur aan.
1 Uit de H. Schrift. — De H. Schrift leert ons: dat het // eene heilige en heilzame gedachte is voor de afgestorvenen te bidden, opdat zij van hunne zonden verlost worden.quot;
69
11 Machab. XII: 46. Eeue plaats, waaruit de zielen na dit leven worden verlost, is duidelijk het vagevuur, dat is: eene plaats van tijdelijk lijden. — Duidelijk leert ook de H. Schrift dat er zonden zijn, die na dit leven vergeven worden. Matth. XII : 32.
2 Uit de leer der Kerk. — Ten allen tijde heeft de Kerk het bestaan van het vagevuur geleerd en ten allen tijde hebben de geloovigen voor de afgestorvenen gebeden.
3 Uit de rede. — Velen sterven er in doodzonde, anderen zullen er zijn, die geheel in onschuld sterven en er zullen er zijn, die noch in doodzonde, noch geheel in onschuld, maar schuldig aan kleine fouten sterven. De eersten gaan naar de hel, de tweeden naar den hemel; maar waarheen gaan de laatsten? Ongetwijfeld om eene kleine zonde niet naar de hel; ook niet terstond naar den hemel, want niets wat in 't minst besmet is kan den hemel ingaan, Opens. XXI: 27; zij gaan dus naar eene plaats van tijdelijk lijden, tot dat zij van alle smet gereinigd zijn.
15 V. Wanneer zal het algemeen oordeel plaats hebben ?
A. Op het einde der wereld, doch de dag is onbekend.
16 V. Waarom zal er een algemeen oordeel plaats hebben ?
A. Om twee redenen. 1 Om aan geheel de wereld te doen zien dat God in alles wijs en rechtvaardig met den mensch op aarde heeft gehandeld; 2 om de deugden van den rechtvaardige en de ongerechtigheden van den zondaar aan geheel de wereld te doen kennen.
Hoe ontevreden mort menigmaal de mensch, waarom God zoo of zoo handelt ! Heb geduld ontevredene ; eens zal God u rekenschap geven van al zijn handelen.
Hoe wordt soms de deugd gelasterd; hoe listig weet de huichelaar zijne ongerechtigheden te verbergen ! Heb moed, brave Christen' Sidder, huichelaar! Eens zal God den mensch toonen, gelijk hij is.
17 V, Wat zal het algemeen oordeel vooraf gaan?
5
70
A. 1 Eene geweldige vervolging, die de Antichrist zal verwekken; 2 teekenen in de zon, maan en sterren; 3 do algemeene verrijzenis der dooden.
//Er zullen teekenen zijn in zon, en maan, en sterren, en op aarde angst onder de volken, van vervaardheid over het gedruisch van zee en golven. En de menscheu zullen bezwijken van schrik en verwachting der dingen, die de gansche wereld zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen beroerd worden. En alsdan zullen zij den Zoon des menschen zien komen in eene wolk met groote macht en heerlijkheid.quot; Luc. XXI: 25, 26.
18 V. Waarom zullen de dooden verrijzen?
A. Opdat het lichaam met de ziel in eeuwigheid deel hebbe in de belooniug of straf, gelijk het op aarde deel gehad heeft in het goede of in het kwade.
De mensch, ziel en lichaam, heeft belooning of straf verdiend, ook de mensch, ziel en lichaam, zal beloond of gestraft worden.
19 V. In welke gedaante zullen de dooden verrijzen? A. De lichamen der rechtvaardigen zullen verrijzen in hemelsche schoonheid, de lichamen der zondaars in alle afzichtelijkheid.
20 V. Hoe zal het algemeen oordeel plaats hebben? A. Christus zal met groote macht en heerlijkheid
op de wolken verschijnen, alle volkeren om zich verzamelen en de goeden aan de rechterhand, de kwaden aan de linkerhand stellen; dan zal Hij het goede en het kwade, tot zelfs de geheimste gedachten van ieder mensch openbaren ; eindelijk zal Hij het vonnis uitspreken.
21 V. Welk vonnis zal Christus uitspreken?
A. Hij zal de goeden met veel liefde tot zich roepen en hun den hemel geven, maar de kwaden
71
zal Hij met groote gramschap naar de hel verwijzen.
//Komt gezegenden mijns Vaders! bezit het rijk, hetwelk van de grondlegging der wereld voor u bereid is.quot; — n Gaat van mij, gij vervloekten! in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is.quot; Matth. XXV : 34,4.1.
Achtste artikel. - Ik geloof in den Heiligen Geest.
A. De H. Geest is waarlijk God en de derde persoon van de H. Drievuldigheid.
2 V. Waaruit weten wij dat de H. Geest waarlijk God is ?
A. Uit de H. Schrift, die den H. Geest in alles gelijk stelt met den Vader en den Zoon.
Die den Vader en den Zoon erkent moet evenzeer den H. Geest erkennen, omdat hij evenzeer in den naam van den H. Geest als in den naam van den Vader en den Zoon gedoopt is.
A. Als God is Hij overal; maar als uitdeeler van genaden is Hij voornamelijk in de H. Kerk en in de harten der rechtvaardigen.
4 V. Welke genaden deelt de H. Geest uit in de Kerk ?
A. Hij leert en bestuurt de Kerk.
//De quot;Vertrooster, de Heilige Geest, dien de Vader in mijnen naam zenden zal, die zal u alles leeren, en u alles indachtig maken, hetgeen ik tot u gesproken heb.quot; Vgl. Joan. XIV : 26.
72
5 V. Welke genaden deelt de H. Geest uit in de harten der rechtvaardigen?
A. Hij verlicht, troost, sterkt en heiligt de rechtvaardigen.
6 V. Hoe noemt de Apostel Paulus de rechtvaardigen ?
A. Tempels van den H. Geest.
7 V. Waarom?
A. Omdat de H. Geest met zijne genaden woont in de harten der rechtvaardigen.
//Weet gij uiet, dat gij de tempel Gods zijt, eu de Geest Gods in u woont?quot; I Cor. III: 16. — //De liefde Gods is uitgestort, in onze harten door deu Heiligen Geest, die ons gegeven is.quot; Rom. V: 5. — Ook onze lichamen deelen in de heiligheid, die de H. Geest door de genade aan onze zielen schenkt: //Of weet gij niet, dat uwe leden een tempel zijn des H. Geestes ?quot; I Cob,. VI: 19.
8 V. Hoelang blijft de H. Geest in de harten der rechtvaardigen?
A. Zoolang zij zuiver zijn van doodzonde.
9 V. Drijft dan de doodzonde den H. Geest uit de harten der rechtvaardigen?
A. Ja; de doodzonde drijft den H. Geest uit de harten der rechtvaardigen en ontheiligt den tempel Gods.
10 V. Hoe wordt de H. Geest voorgesteld.
A. In de gedaante van eene duif en van vurige tongen.
11 V. Waarom wordt de H. Geest voorgesteld in de gedaante van eene duif en van vurige tongen?
A. Omdat de H. Geest zich vertoond heeft in de gedaante van eene duif bij het doopsel van Christus, en in de gedaante van vurige tongen op het H. Pinksterfeest.
73
Negende artikel. - (Ik geloof in) de heilige, katholieke Kerk; gemeenschap der Heiligen.
VAN DE STICHTING DER KERK.
1 V. Wie heeft de Kerk gesticht?
A. Christus.
2 V. Tot wat einde heeft Christus de Kerk gesticht?
A. Opdat zij alle menschen tot de zaligheid brenge.
De Kerk is de voortzetting van het verlossingswerk. Door haar zet Christus zijn werk, de verlossing en zaligmaking van den mensch, op aarde voort. In de H. Schrift wordt de Kerk ook genoemd het rijk Gods, het rijk van Christus, het rijk der hemelen. De Kerk is namelijk een geestelijk rijk op aarde, waarvan Christus het onzichtbaar opperhoofd is; en in dien zin is zij het rijk van Christus, het rijk Gods, het rijk der hemelen.
3 V. Wat moet de Kerk doen om alle menschen tot de zaligheid te brengen ?
A. Zij moet: 1 de leer verkondigen, die Christus heeft geleerd; 2 de genademiddelen uitdeelen, die Christus heeft ingesteld; 3 de geloovigen op den weg der zaligheid besturen.
4 V. Hoe wordt dit drievoudig ambt genoemd?
A. Het ambt van leeraar, van priester en van
koning of herder.
5 V. Aan wie heeft Christus dit drievoudig ambt opgedragen ?
A. Aan de Apostelen en hunne wettige opvolgers.
6 V. Was het noodig dat de Apostelen opvolgers hadden ?
A. Ja; want Christus heeft beloofd, dat Hij altijd
74
met de Apostelen zal blijven, en dit kan niet van de Apostelen alleen verstaan worden.
A. Omdat de Apostelen niet tot het einde der wereld zouden leven.
quot;Ziet, sprak Christus, ik ben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld.quot; Matth. XXVIII: 20. Wie zijn nu de personen, met welke Christus zal zijn tot het einde der wereld? Het zijn niet Petrus, Andreas enz.; het zijn de oversten der Kerk.
8 V. Waren de Apostelen in waardigheid gelijk?
A. Neen; Christus stelde den H. Petrus aan tot
A. Uit de H. Schrift en uit de geschiedenis. 10 V. Wat leert de H. Schrift?
A. Dat Christus tot den H. Petrus gezegd heeft: „Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen.quot;
// Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven. En al wat gij op aarde zult binden, zal ook in den hemel gebonden zijn en al wat gij op aarde zult ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zijn.quot; Matïh. XVI: 18,19.
Aan Petrus, oorspronkelijk Simon geheeten, werd door Christus, toch wel niet zonder reden, de naam Petrus, dat is steenrots gegeven. Joan. 1: 42.
Op dien naam zinspelende sprak Christus tot Petrus:
// Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen.quot; — Petrus is dus de steenrots, het fondament der Kerk. Gelijk in een gebouw alles rust op het fondament, zoo rust in de Kerk alles op Petrus. Rust alles op Petrus, dan is ook Petrus het hoofd der Kerk. Duidelijker, zoo mogelijk, luidt nog de tekst, wanneer wij opmerken dat de woorden Petrus en steenrots in de taal, waarin Christus sprak, door een zelfde woord werden uitgedrukt. De tekst
75
luidt dus: quot;Gij zijt steenrots en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen.quot;
//En ik zal u de sleutelen van liet rijk der hemelen geven.quot; — De sleutelen zijn het zinnebeeld van de hoogste macht. Zoo beteekeut ; de sleutelen der stad iemand in handen stellen, hem de hoogste macht in handen stellen. Zoo wordt in de II. Schrift Gods macht over dood e7i hel uitgedrukt door de sleutelen van dood en hel. Petrus dus de sleutelen van het rijk der hemelen (van de Kerk) ontvangende, ontvinsr de hoocrste machl in de Kerk.
• • • 'ii 1*
Menigvuldig zijn in de H. Schrift, de plaatsen, die aan-
toonen dat Petrus het opperhoofd der Kerk is. Voor Petrus heeft Christus gebeden, opdat zijn geloof niet bezwijke. Aan Petrus wordt opgedragen zijne broeders (de Apostelen) te versterken. Luc. XXII: 32. Petrus is de opperherder, aan wien de kudde van Christus is toevertrouwd. // Weid mijne lammeren! Weid mijne schapen!quot; Joan. XXI: 16,17.
11 V. Wat leert de geschiedenis?
A. 1 Dat Petrus na de hemelvaart van Christus als opperhoofd de Kerk bestuurd heeft; 2 dat de Kerk altijd den H. Petrus en zijne opvolgers als opperhoofd heeft erkend.
Reeds in de Handelingen der Apostelen verschijnt Petrus als opperhoofd. Petrus stelt voor de keuze van een Apostel in de plaats van Judas. Hand. I: 15. — Petrus houdt op het Pinksterfeest de eerste prediking. Hand. II: 14. — Bij elke gelegenheid neemt Petrus het woord in naam der overige Apostelen. Hand. III: 12.-IV: 8.— Petrus spreekt de straf uit over Ananias en Saphira. Hand. quot;V : 3 ,9. — Over Simon den toovenaar. Hand. VIII: 20. — Petrus verkondigt het eerst het Evangelie aan de heidenen. Hand. X: 28; Vgl. XV: 7. — Petrus leidt de eerste kerkvergadering. Hand. XV: 7.
Eenstemming is de getuigenis der kerkelijke schrijvers. //Christus heeft Petrus tot herder zijner toekomstige Kerk gemaakt. — God alleen kan de Kerk, wier herder en opperhoofd een gewone visscher is, te midden van zoo hevige stormen onbeweeglijk vast doen staan.quot; H. Chkyso-stomus (Hom. XI in Matth.) — // Op Petrus alleen bouwt Christus zijne Kerk, en hem alleen draagt Hij op zijne scha-
76
peu te weiden. — Opdat Hij de eenheid (der Kerk) zou doen blijken, stichtte Hij éénen Stoel en regelde Hij den oorsprong der eenheid, die van éénen uitgaat, met zijn gezag. — Het oppergezag wordt aan Petrus gegeven, opdat de Kerk van Christus één zou blijken, één de leerstoel. — I)ie deze eenheid niet bewaart, mag hij gelooven dat hij het geloof bewaart? Die de Kerk weerstreeft en weerstaat, die den Stoel van Petrus, waarop de Kerk gebouwd is, verlaat, mag hij vertrouwen dat hij in de Kerk is?quot; H. Cybria-nus, (de nnitate Eccl.) — //Petrus zelf is het, tot wien Christus sprak; Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen. Waar derhalve Petrus is, daar is de Kerk! Waar de Kerk is, daar is geen dood, maar het eeuwig leven. Daarom voegde de Heer er bij: En de poorten der helle zullen haar niet overweldigen, ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven.quot; H. Ambro-si0s (in Ps. L).
12 V. Was het noodig dat Petrus als opperhoofd een opvolger had?
A. Ja; want Christus heeft eene Kerk gesticht met een opperhoofd; en de Kerk moet blijven, gelijk Christus die gesticht heeft.
Voor meer dan 1000 jaren is met de waardigheid van opperhoofd der Kerk de souvereiniteit verbonden; dat is: de Paus is geestelijk opperhoofd der Kerk en tegelijk wereldlijk vorst in zijne Staten; hij is Paus en Koning. Allenvettigst is dit gezag en van het grootst belang voor de onafhankelijkheid van den Paus als geestelijk opperhoofd. Tan hoe groot belang dit gezag echter zij, de Paus blijft Paus dat is geestelijk opperhoofd, ook wanneer hij van alle wereldlijk gezag beroofd wordt, of wanneer hij nogmaals, gelijk de Pausen in de eerste eeuwen der Kerk, eene schuilplaats in de katakomben zou moeten zoeken.
77
VAN DE EENE WABE KERK EN HARE KENTEEKENEN.
1 V. Kan er meer dan eene ware Kerk zijn ?
A. Neen; er kan maar ééne ware Kerk zijn.
2 V. Waarom kan er maar ééne ware Kerk zijn ?
A. Omdat Christus maar ééne Kerk heeft gesticht.
//Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen.quot; Christus zegt niet. mijne kerken, maar mijne Kerk.
3 V. Waaraan kan men onder de verschillende kerkgenootschappen de ware Kerk kennen ?
A. Aan de kenteekenen, die de ware Kerk moet hebben.
4 V. Welke kenteekenen moet de ware Kerk hebben?
A. Onder andere deze vier; de ware Kerk
moet zijn één, heilig, katholiek of algemeen en apostoliek.
De ware Kerk moet één zijn, zoowel 1 in leer, omdat hare leer de waarheid is en de waarheid noodzakelijk één is; als 2 in lesiuwr, omdat geen rijk zonder eenheid kan bestaan en Christus de Kerk onder één opperhoofd gesteld heeft.
Zij moet heilig zijn in leer, geboden, gebruiken; omdat zij het heilig werk van Christus is en omdat zij den mensch tot alle heiligheid moet brengen.
Zij moet katholiek zijn, dat is: algemeen; omdat zij bestemd is voor alle volken.
Zij moet apostoliek zijn, dat is : afstammende van de Apostelen en leerende wat de Apostelen leerden; omdat Christus zijne zending en zijne leer aan de Apostelen heeft overgedragen.
5 V. Welke Kerk is één, heilig, katholiek eu apostoliek ?
78
6 V. Waarom zegt gij dat de katholieke Kerk is één ?
A. Omdat zij altijd en overal ééne en dezelfde
leer belijdt en omdat zij altijd en overal onder één en hetzelfde opperhoofd staat, den Paus van Rome.
7 V. Waarom zegt gij dat de katholieke Kerk is heilig ?
A. Omdat hare leer, hare geboden en hare gebruiken heilig zijn en den mensch tot heiligheid brengen.
8 V. Waarom zegt gij dat de katholieke Kerk is katholiek of algemeen ?
A. Omdat zij zich uitbreidt onder alle volkeren der wereld.
9 V. Waarom zegt gij dat de katholieke Kerk is apostoliek ?
A. Omdat zij door hare opperhoofden met onafgebroken opvolging van de Apostelen afstamt en omdat zij leert wat de Apostelen leerden.
Om te weten vanwaar de katholieke Kerk komt behoeft men slechts te volgen hare onafgebroken rij van bijna drie honderd Pausen totdat men komt tot Petrus en van Petrus tot Christus.
Dat de Kerk nu leert wat voor achttien honderd jaren de Ajjostelen leerden volgt reeds daaruit, dat zij van Petrus tot op den tegenwoordigen Paus nuoit hare leer veranderde.
10 V. Indien de katholieke Kerk de kenteekenen der ware Kerk heeft, welke is dan de ware Kerk ?
A. De katholieke Kerk.
De katholieke Kerk wordt ook genoemd de roomsch-katholieke Kerk omdat haar zichtbaar opperhoofd de Paus te Rome woont.
79
VAN DE OVERSTEN DER KERK.
1 V. Wat is de Kerk?
A. De groote gemeente van alle geloovigen op aarde, die onder het wettig opperhoofd, den Paus van Rome, de ware leer van Christus belijdt.
2 V. Wie is het opperhoofd der Kerk?
A. Het onzichtbaar opperhoofd der Kerk is Christus, het zichtbaar opperhoofd der Kerk is de Paus van Rome.
3 V. Waarom zegt gij dat Christus is het opperhoofd der Kerk?
A. Omdat Christus de Kerk heeft gesticht en nog door zijne dienaren bestuurt, en omdat alle macht in de Kerk van Christus uitgaat.
4 V. Waarom zegt gij dat Christus is het onzichtbaar opperhoofd?
A. Omdat Christus na zijne hemelvaart op aarde niet meer zichtbaar is.
5 V. Wat is de Paus van Rome ?
A. De wettige opvolger van den H. Petrus, de plaatsbekleeder van Christus op aarde, en het zichtbaar opperhoofd der Kerk.
6 V. Waarom is de Paus, de wettige opvolger van den H. Petrus?
A. Omdat Hij de wettige opvolger is op den bisschoppelijken zetel van Rome, die de bisschoppelijke zetel is van den H. Petrus.
7 V. Waarom is hij de plaatsbekleeder van Christus op aarde ?
80
A. Omdat hij als opperhoofd der Kerk op aarde, de plaats bekleedt van het onzichtbaar opperhoofd Christus.
8 V. Waarom is hij het zichtbaar opperhoofd? A. Omdat hij op aarde zichtbaar is.
Geheel het katholieke leerstuk omtrent den Paus betreft den Paus alleen als Paus, als opperhoofd der Kerk, niet als mensch of als wereldlijk vorst. Kan de Paus als mensch zijne fouten hebben, voor niets wat de Paus niet als Paus is of doet, is de Kerk aansprakelijk. — Er zijn ook ooit indringers geweest, die naast den wettigen Paus zich Paus noemden, maar deze waren onwettig en daarom geene Pausen.
9 quot;V. Wat zijn de Bisschoppen?
A. De wettige opvolgers der Apostelen.
10 V. Welk is het ambt der Bisschoppen ?
A. Het drievoudig ambt van leeraar, van priester en van herder.
11 V. Waarin bestaat hun ambt als leeraar?
A. In het ambt de leer van Christus te verkondigen.
12 V. Waarin bestaat hun ambt van priester?
A. In het ambt het H. Misoffer op te dragen , de H. Sacramenten toe te dienen, de H. wijdingen te verrichten en te zegenen.
13 Y. Waarin bestaat hun ambt van herder?
A. In het ambt de geloovigen op den weg der zaligheid te besturen, kerkelijke geboden te geven en kerkelijke straften te bepalen.
14 V. Aan wien zijn de Bisschoppen in hun drievoudig ambt ondergeschikt?
A. Aan het opperhoofd der Kerk, den Paus van Rome.
15 Y. Wat zijn de Pastoors en Priesters?
81
A. De ondergeschikte medehelpers der Bisschoppen in hun drievoudig ambt.
16 V. Hoe wordt in de Kerk de goede orde bewaard?
A. Hierdoor dat zij, die geen priester zijn, aan de Priesters , de Priesters aan de Bisschoppen, de Bisschoppen aan den Paus bereidvaardig gehoorzamen.
VAN DE LEDEMATEN DER KERK.
1 V. Wie zijn de ledematen der Kerk ?
A. Alle Katholieken.
2 V. Staat het ons vrij lidmaat der Kerk te zijn? A. Neen; allen zijn op straffe van verloren te
gaan verplicht lidmaat van de Kerk te zijn.
3 V. Wie leert ons dit ?
A. Christus, als Hij zegt: Die niet gelooft zal verloren gaan. — Die de Kerk niet hoort zij u als een heiden en tollenaar.
4 V. Wat maakt ons tot lidmaat der Kerk? A. Het Doopsel.
5 V. Zijn dan alle gedoopten lidmaat der Kerk? A. Ja, alle gedoopten zijn lidmaat der Kerk,
zoolang zij niet door excommunicatie van de Kerk zijn uitgesloten of zich van de Kerk hebben gescheiden.
6 V. Wat is de excommunicatie?
A. Eene wettige straf der Kerk, waardoor zij ontaarde ledematen buiten hare gemeenschap sluit.
Heeft de Staat het recht iemand om wettige reden te verbannen, waarom zou de Kerk niet het recht hebben
82
iemand door den ban van hare gemeenschap uit te sluiten ? Welke vereeniging kent zich niet het recht toe om wettige reden een of ander lid uit te sluiten?
7 V. Wie hebben zich van de Kerk gescheiden?
A. 1 Üie schuldig schismatiek zijn ; 2 die schuldig
dwalen; 3 die alle christelijk geloof hebben verloren.
8 V. Wat zijn schismatieken ?
A. Die wel de ware leer van Christus belijden, maar niet willen staan ouder het wettig opperhoofd, den Paus van Rome.
9 V. Wie zijn het die schuldig dwalen?
A. 1 Die, wetende dat zij in dwaling zijn, niet de ware leer omhelzen; 2 die in hunne dwaling twijfel gevoelende, niet oprecht onderzoeken.
10 V. Zijn zij, die onschuldig en ter goeder trouw dwalen, nog ledematen der Kerk?
A. Ja; zij zijn wel niet uitwendig met de Kerk vereenigd, maar toch in hun hart ware ledematen.
11 V. Hoe zal het hun gaan, die onschuldig en ter goeder trouw dwalen?
A. Zij zullen niet om onschuldige dwaling verloren gaan; maar zij hebben toch niet de vele genademiddelen om zalig te worden, die de Katholieken hebben.
Men denke hier aan gemoedelijke Protestanten, die het oprecht meenen met den goeden God. God beleedigen willen zij niet, geen twijfel omtrent hun geloof komt bij hen op, en zouden zij overtuigd zijn dat het katholiek geloof alleen het ware geloof is, terstond zouden zij katholiek worden. Dezulken zijn in hun hart katholiek. Zij hebben echter niet de vele genademiddelen, die de Katholieken hebben, welke ook uitwendig met de Kerk vereenigd zijn. Zij hebben bv. niet het groote middel tot vergiffenis der zonden, de Biecht.
Deze verklaring zegt uiet, dat het ware geloof niet noodzakelijk is. Want de boven bedoelden hebben inderdaad
83
het ware geloof, omdat zij in hun hart gelooven al wat God geopenbaard heeft, ofschoon zij in een of ander punt onwetend dwalen.
Hieruit wordt mede duidelijk, wat verstaan moet worden door de alleenzaligmakende Kerk. Daardoor wordt niet bedoeld dat alle Protestanten verloren gaan. Die onschuldig en ter goeder trouw dwalen, kunnen zalig worden; maar worden zij dit, dan worden zij het door de katholieke Kerk, waartoe zij in hun hart behooren.
Alleenzaligmakende Kerk klinkt even min hard als alleenzaligmakende Christus. Alleen door Christus kunnen wij zalig worden en zoo kunnen we alleen zalig worden door de Kerk, die Hij in zijne plaats heeft aangesteld.
VAN DE ONFEILBAARHEID DEB KERK.
1 V. Waarom noemen wij de Kerk onfeilbaar?
2 V. Waarom kan de Kerk niet dwalen?
A. Omdat zij den bijstand van Christus heeft en bestuurd wordt door den H. Geest.
A. Uit de woorden van Christus, die gezegd heeft dat Hij met zijne Kerk zal zijn, en dat de Geest der waarheid altijd met haar zal blijven.
.v Gaat derhalve en leert alle volken en doopt hen in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. En leert hen onderhouden al hetgeen ik u bevolen heb. En ziet ik ben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld.quot; Maïïh. XXVIH; 19, 20.
Men zal toch niet willen zeggen, dat Christus ooit met zijne Kerk zal dwalen? Indien Christus dus altijd met zijne Kerk zal zijn, zal de Kerk nooit dwalen.
//Ik zal den Vader bidden en Hij zal u een anderen Vertrooster geven, opdat hij met u blijve in eeuwigheid
84
den Geest der waarheid; — Die zal u alles leeren en u alles indachtig maken, hetgeen ik tot u gesproken heb.quot; Vgl. Joan. XIV; 16, 26.
Indien de Geest der waarheid altijd met de Kerk blijft, dan zal zeker ook de Kerk immer waarheid leeren.
Behalve dat Christus zoo duidelijk de onfeilbaarheid leerde, vloeit zij nog noodzakelijk voort uit het wezen der christelijke leer en wordt zij bevestigd door de ondervinding.
1 Het wezen der christelijke leer. — Christus wilde, dat de Kerk zijne leer onveranderd zoude verkondigen tot aan het einde der wereld. Hoe ware nu de Kerk daartoe in staat, zoo zij niet door Christus gesterkt, door den Geest der waarheid bestuurd werd?
Verder. Christus wil dat allen op strafie van verloren te gaan, zullen gelooven, wat Hij geleerd heeft. Maar om te kunnen gelooven wat Hij geleerd heeft, moeten wij eerst en voor alles weten wat Hij geleerd heeft. Waar echter die leer te zoeken, zoo er geen onfeilbaar gezag bestaat, dat ons met volle zekerheid die leer verkondigt ?
2 De ondervinding. — Vergelijk de katholieke Kerk met de protestantsche kerk. Ruim achttienhonderd jaren sedert Christus bestaat de eerste reeds, en nog nooit in al die tijden is zij in 't minst van hare leer afgeweken. Ware dit het geval, hare vijanden zouden niet nalaten dit aan te toonen. De protestantsche bestaat ruim driehonderd jaren sedert Luther en Calvijn, en in dien tijd is hare leer geen oogenblik zich gelijk kunnen blijven. Hoe dit verschil te verklaren? Antw. In de katholieke Kerk erkennen wij het goddelijk werk van Christus, in de protestantsche kerk erkennen wij veranderlijk menschenwerk.
Het heeft intusschen bij de Protestanten niet ontbroken aan pogingen om door geloofsformulieren en synoden tot eenheid en bestendigheid van leer te komen. Te vergeefs ! Wat door menschelijk gezag werd vastgesteld, werd weder door menschelijk gezag verworpen.
4 V. Waarin is de Kerk onfeilbaar?
A. In hare leer en in hare uitspraak in zake van geloof en zeden.
5 V. Door wie geeft de Kerk hare onfeilbare uitspraak?
A. Door haar opperhoofd den Paus van Rome
85
en door de gezamenlijke Bisschoppen, hetzij in alge-meene kerkvergaderingen of buiten deze, doch immer met den Paus aan het hoofd.
De Paus is menscli en kan een mensch onfeilbaar zijn ? -Dat is onmogelijk ! zegt de ongeloovige. Maar onmogelijk is het alleen, als men God buiten rekening laat, gelijk dit maar al te dikwijls geschiedt. De onfeilbaarheid is het werk van God, en het is God even gemakkelijk te maken dat de Paus niet afwijkt van de waarheid, als te zorgen dat de zon niet afwijkt van haar loopbaan.
Zeggen wij dat de Paus onfeilbaar is, dan bedoelen wij hiermede den Paus, als opperhoofd der Kerk in zijne uitspraak over geloof en zeden. In alle andere gevallen kan de Paus dwalen, gelijk elk ander mensch.
Nooit zal men aantoonen dat van een Paus eene dwaalleer uitging, of dat een Paus als waarheid leerde, wat een ander Paus als dwaling veroordeelde.
De onfeilbaarheid van den Paus steuut evenzeer op de H. Schrift als de onfeilbaarheid der Kerk. Is toch de Kerk onfeilbaar, dan moet haar hoofd onfeilbaar zijn. Een feilbaar hoofd kan wel feilbaar, maar niet onfeilbaar leeren. - Petrus is de steenrots, het fondament; op hem rust de onfeilbare Kerk. De onfeilbaarheid kan wel niet rusten op feilbaarheid - Overigens is de onfeilbaarheid van den Paus in zijn leerstellige uitspraak over geloof en zeden door de Kerk zelve tot dogma, tot geloofsartikel verklaard.
6 V. Hoevelerlei zijn de kerkvergaderingen?
A. Tweeërlei ; algemeene kerkvergaderingen , die de geheele Kerk vertegenwoordigen, en bijzondere kerkvergaderingen, die alleen een gedeelte der Kerk vertegenwoordigen.
Van de algemeene kerkvergaderingen zien wij het voorbeeld in de eerste algemeene kerkvergadering te Jerusalem. Omtrent een gewichtig punt ontstond verschil van meening. Daarom vergaderen de Apostelen met het zichtbaar opperhoofd, den H. Petrus. De zaak wordt volgens de H. Schrift en de Overlevering onderzocht, beslist en de
6
gt;S()
uitspraak volgt als uitspraak van den H. Geest, n Het heeft den Heiligen Geest en ons behaagd.quot; Hand. XV: 28.
Zoo deed immer de Kerk, en zoo deed ze nog op het Vatieaansch Concilie.
7 V. Volgens welken regel geeft de Kerk uitspraak?
A. Volgens de H. Schrift en de Overlevering.
8 V. Leert dan de Kerk niets nieuws, wanneer zij uitspraak doet?
A. Neen; zij verklaart alleen wat de H. Schrift en de Overlevering leert.
Wel heeft soms de Kerk uitspraak gedaan dat een of andere waarheid, waaromtrent vroeger vrijheid van denken bestond, voortaan als dogma geloofd moest worden; maar de waarheid was waarheid ook vóór de uitspraak en was aanwezig in de H. Schrift en Overlevering, doch nog niet als zoodanig door de Kerk verklaard. De uitspraak voegde er alleen voor ons de zekerheid aan toe en de verplichting van te gelooven.
Zoo heeft men ook in den Staat een hoogste uitspraak en aan die uitspraak heeft men zich te onderwerpen. De bedoeling is dan niet eene nieuwe wet te geven, maar te verklaren wat de wet is.
Ten onrechte hebben daarom tegenstanders der Kerk in de dogmaverklaring van 's Pausen onfeilbaarheid de invoering gezien van eene nieuwe waarheid. Zoo weinig nieuw is die waarheid, dat zij gelijk thans zoo ook vóór het Concilie in de katechismusboekjes aan de jeugd geleerd werd en in de katholieke Kerk geleerd is door de kerkelijke schrijvers tot in de vroegste tijden.
9 V. Wat moeten wij doen als de Kerk hare uitspraak geeft?
A. Dan moeten wij ons met eenvoudigheid onderwerpen en de Kerk gelooven als God zeiven.
Bekend is het aan den H. Augustinus ontleend gezegde: w Rome heeft gesproken, de zaak is afgedaan.quot; - De eigen woorden van den H. Augustinus luiden aldus: // Reeds zijn de acten van twee conciliën over die zaak (de zaak der Pelagianen)
87
naar den apostolischen Stoel gezonden en van daar zijn antwoorden terug ontvangen. De zaak is dus geëindigd; mocht nu ook de dwaling een einde nemen.quot; In overeenstemming hiermede is het beroemd gezegde van den H. Hiero-nymus: // Die met den Stoel van Petrus vereenigd is, die is de mijne \quot; (Ep. ad Damas.)
10 V. Als wij de Kerk gelooven, gelooven wij dan God of menschen?
A. Dan gelooven wij God, omdat God door dc Kerk tot ons spreekt.
11 V. Hoe noemt de H. Panlus de Kerk om hare onfeilbaarheid ?
A. De grondvest der waarheid.
// Het huis Gods, als hetwelk is de Kerk van den levenden God , pilaar en grondvest der waarheid.quot; I Tim. III: 15.
VAN DE UITBREIDING EN HET VOORTBESTAAN DER KERK.
1 V. Wat deden de Apostelen nadat zij den H. Geest hadden ontvangen?
A. Zij predikten overal, doopten allen, die in Christus geloofden, en stichtten op vele plaatsen gemeenten.
2 V. Wie stond aan het hoofd der gemeenten?
A Op sommige plaatsen de Apostelen; op sommige plaatsen wijdden zij anderen en stelden die in hunne plaats aan 't hoofd der gemeenten.
3 V. Hoe werden alle gemeenten te samen genoemd? A. De katholieke Kerk.
88
4 V. Wie stond aan het hoofd van alle gemeenten te samen ?
5 V. Waar stierf de H. Petrus ?
A. Te Rome, waar hij Bisschop was.
De Apostelen Petrus en Paulus ondergingen op een zelfden dag onder den wreeden Keizer Nero te fiome den marteldood. Petrus stierf den kruisdood en Paulus werd als romeinsch burger onthoofd. Hun feest viert de Kerk op den 29 Juni.
0 V. Hoe werden de opvolgers van den H. Petrus genoemd ?
7 V. AVat zijn de eerste driehonderd jaren voor de Kerk geweest ?
A. Een tijdperk van de bloedigste vervolgingen, waarin duizenden den wreedsten marteldood stierven, en de Christenen alleen in 't verborgen hunne godsdienstoefeningen konden houden.
Nog zijn de onderaardsche gangen of zoogenaamde kata-komben te Eome getuigen van de vervolgingen en van den godsdienst der eerste Christenen. Daalt men in die gangen neer, dan bevindt men zich op eens te midden van eene christelijke begraafplaats uit de eerste tijden, waar langs de wanden nog de graven met hunne grafschriften aanwezig zijn. Hier en daar ontmoet men ruimere vertrekken, die blijkbaar aan de eerste Christenen tot kerk dienden. Al het aanwezige toont er dat die eerste Christenen katholiek waren gelijk wij.
8 V. Wie vooral vervolgden de Kerk ?
A. De Keizers van Home met hunne talrijke legers.
9 V. Welke vervolgingen hadden de geloovigen te lijden ?
A. Zij werden op alle wijzen gepijnigd, jammer-
89
lijk vaneengescheiird, onthoofd, levend verbrand of aan wilde dieren voorgeworpen.
10 V. Hoe was het mogelijk dat de Kerk in die vervolgingen bleef voortbestaan?
A. Door de goddelijke hulp , die Christus haar beloofd heeft.
11 V. Verbreidde zich de Kerk ook in de vervolgingen? A. Ja; het bloed der martelaren was het zaad
der Christenen, en te midden der bloedigste vervolgingen nam het getal harer leden op wondervolle wijze toe.
12 V. Wie gaf na driehonderd jaren van vervolging aan de Kerk den vrede ?
A. Keizer Konstantijn de Groote.
18 V. Werd de Kerk na de eerste driehonderd jaren nog vervolgd ?
A. Ja, de Kerk is altijd vervolgd en zal altijd vervolgd worden.
14 V. Waaruit weten wij dit ?
A. Uit de woorden van Christus, die zegt: uZij hebben mij vervolgd , zij zullen u ook vervolgen.quot; -Joan. XV : 20.
15 V. Wie waren na de eerste driehonderd jaren de gevaarlijkste vijanden voor de Kerk?
A. De dwaalleeraars, die zich van de Kerk losscheurden en afzonderlijke kerkgenootschappen stichtten.
Ook vroeger en reeds ten tijde der Apostelen ontstonden er scheuringen en sekten , docli haar bestaan was van korten duur. Nadat de naam van Christen had opgehoudeu liet voorwerp van de bloedigste vervolgingen te zijn , kregen sommige dwaalleeraars grooten aanhang en stichtten afzonderlijke kerkgenootschappen , die meestal naar hunne stichters genoemd werden.
90
16 V. Zal de Kerk niet eindelijk door de vervolgingen bezwijken ?
A. Neen; zij zal voortbestaan tot het einde der wereld.
17 V. Waarom zegt gij dat de Kerk zal voortbestaan tot het einde der wereld?
A. Omdat zij de belofte van Christus heeft, dat Hij tot het einde der wereld met de Kerk zal zijn en dat geen geweld haar ooit zal vernietigen.
18 V. Tegen wien in de Kerk zijn vooral de vervolgingen gericht?
A. Tegen het opperhoofd der Kerk, den Paus van Rome.
Wel is het mogelijke beproefd om de Kerk van haar opperhoofd te berooven. De vijanden der Kerk begrijpen liet woord: Slaat den herder en de kudde zal zich verstrooien.
Gedurende de eerste 300 jaren stond de benoeming tot Paus schier gelijk met de benoeming tot het martelaarschap.
19 V. Zal de Kerk niet eindelijk van haar opperhoofd beroofd worden ?
A. Neen; gelijk men de Kerk niet kan vernietigen , zoo kan men haar niet van haar opperhoofd berooven ; er is altijd een Paus geweest en er zal altijd een Paus blijven.
20 V. Hoe moeten wij ons in de vervolgingen gedragen? A. 1 Wij moeten met volle gerustheid op de
beloften van Christus blijven betrouwen ; maar 2 moeten wij bidden dat God de rampen van de Kerk afwende.
21 V. Welke moeten onze gevoelens jegens de Kerk zijn? A. Wij moeten haar beminnen als eene moeder
en haar gehoorzamen als Christus.
91
Nietig is de Kerk in haar oorsprong. Met een twaalftal ongeleerde, vreesachtige Apostelen onderneemt Christus hare stichting. Maar Hij zelf is reeds na een drietal jaren het offer der wraak en de een na den ander ondergaan de Apostelen een zelfde lot. Had de Kerk ook verder geen vijanden gehad, zou dan naar menschelijke berekening, met zulke nietige middelen hare verbreiding over geheel de aarde geene hersenschim geweest zijn ? Maar tegen die nietige , onbeduidende middelen , verhief zich bovendien de macht der menschelijke hartstochten en de bedorvenheid dier dagen. Meer nog. Tegen de Kerk verhief zich de macht van Jood en heiden, want Jood en heiden hadden haren ondergang gezworen. Toch verbreidde zich de Kerk. Bij de eerste prediking van den H. Petrus op het Pinksterfeest bogen 3000 hun knie voor Christus en later 5000 ; en nog hadden de Apostelen niet al hunne reizen volbracht, toen de Apostel Paulus kon schrijven dat het geloof over geheel de toen bekende wereld was verspreid.
Maar het Christendom moest uitgedelgd worden. Nieuwe folteringen werden door de romeinsche Keizers uitgedacht, nieuwe vervolgingswetten uitgevaardigd. Het bloed van duizenden stroomde. Men meende zich nu zeker en reeds de gedenkpenning was geslagen tot herinnering aan de uit-delging van het Christendom. Te vergeefs. Het bloed der martelaren, gelijk Tertullianus zoo schoon zegt, was het zaad der Christenen. De vervolgde zegevierde over den vervolger, de machtelooze over den machtige; de enkele prediking van Christus' leer over zwaard en verwoesting; en na drie eeuwen van het wreedste bloedvergieten verhief zich op de puinhoopen van het middelpunt, des heidendoms de zetel van den Plaatsvervanger van Christus.
Is hier niet iets meer dan iets menschelijks ? Is hier niet eene kracht, waartegen alle menschelijke krachten niets vermogen , de goddelijke kracht van Hem , die sprak : // Zie , ik ben met uquot;? - Terecht zeide reeds de H. Augustinus: // Indien de Kerk zich zonder wonder vestigde, dan is hare vestiging zelve een. wonder.quot;
Na de eerste driehonderd jaren verliep geen eeuw of de Kerk had vervolgingen te lijden. Hare leer werd aangerand, hare kerken werden geplunderd, hare Priesters verbannen, hare Pausen verjaagd, maar de Kerk bleef. Hoeveel menschelijke instellingen vielen, verdwenen in die achttien eeuwen, hoeveel wetten . koninkrijken , volken ? De Kerk alleen blijft
floor alle eeuwen onveranderlijk, onverwinnelijk , gelijk God onveranderlijk , onverwinnelijk is.
Waarlijk er is weinig noodig om in de geschiedenis der Kerk hare goddelijkheid te zien.
VAN DE GEMEENSCHAP DEE HEILIGEN.
1 V. Zijn wij op aarde geheel gescheiden van onze vrienden , die christelijk afgestorven zijn ?
A. Neen; wij blijven met hen vereenigd door de gemeenschap der heiligen.
Gemeenschap der heiligen, hoe troostvol is zij ? Wij zijn dan niet voor immer gescheiden. Zelfs op aarde blijven wij met onze christelijk afgestorvene vrienden en bloedverwanten door de innige banden van de gemeenschap der heiligen vereenigd.
2 V. Wie behooi-en tot de gemeenschap der heiligen? A. De leden van de strijdende, de lijdende en
3 V. Wie zijn de leden van de strijdende Kerk? A. De geloovigen op aarde , dat is : de katholieke Kerk.
4 V. Wie zijn de leden van de lijdende Kerk ? A. De zielen in het vagevuur.
5 V. Wie zijn de leden van de zegevierende Kerk ? A. De heiligen in den hemel.
De strijdende, de lijdende en de zegevierende Kerk is eigenlijk eéne Kerk in drievoudigen toestand. Door de Kerk toch verstaan wij iu de gewone beteekenis alle geloovigen op aarde; in ruimere beteekenis echter verstaan wij daardoor allen , van wie Christus het hoofd is; en dus niet
93
alleen alle geloovigen op aarde, maar ook de heiligen in den hemel en de zielen in het vagevuur.
f) V. Waarom worden de geloovigen op aarde genoemd de strijdende Kerk?
A. Omdat zij nog moeten strijden togen hunne vijanden: den duivel, de wereld en het vleesch.
7 V. Waarom worden de zielen in het vagevuur genoemd de lijdende Kerk ?
A. Omdat zij nog moeten lijden voor hare zonden.
8 V. Waarom worden de heiligen in den hemel genoemd de zegevierende Kerk ?
A. Omdat zij zegevieren over hunne vijanden.
9 V. Waarin bestaat onze gemeenschap met de geloovigen op aarde?
A. Dat wij deel hebben aan de H. Misoffers. gebeden en goede werken , die door de geloovigen geschieden, en aan alle andere geestelijke goederen der Kerk.
10 V. Welke zijn nog andere geestelijke goederen der Kerk?
A. De verdiensten van Christus en zijne heiligen, de heilige Sacramenten en andere meer.
11 V. Waarin bestaat onze gemeenschap met de zielen in het vagevuur?
A. Dat wij de zielen te hulp komen om haar lijden te verzachten en te verkorten.
12 V. Waardoor komen wij die zielen in het vagevuur te hulp ?
A. Door onze gebeden en goede werken en vooral door het H. Misoffer en het toevoegen der aflaten.
13 V. Wat zegt de H. Schrift van de gebeden voor de overledenen?
94
A. Dat het eene zalige gedachte is voor de overledenen te bidden.
n Het is eene heilige en heilzame gedachte voor de afgestorvenen te bidden, opdat zij van hunne zonden verlost worden.quot; II Mach. XII ; 46. Vgl. 22 Les, blz. 68.
De gedachtenis der geloovige zielen wordt gehouden op Allerzielendag (den 2 November), den dag na Allerheiligen (1 November).
14 V. Waarin bestaat onze gemeenschap met de heiligen in den hemel?
A. Dat de heiligen in den hemel voor ons bidden.
15 V. Hoe worden de leden van de strijdende, de lijdende, de zegevierende Kerk in de apostolische geloofsbelijdenis genoemd?
A. Heiligen.
16 V. Waarom worden zij allen heiligen genoemd? A. Omdat allen tot de heiligheid zijn geroepen,
door het doopsel zijn geheiligd, en velen reeds heiligen zijn in den hemel.
17 V. Hebben de zondaars in de Kerk ook deel in de geestelijke goederen?
A. Zij zijn als zondaars van vele geestelijke goederen verstoken, maar hebben toch door hunne vereeniging met de Kerk nog vele genaden en middelen ter bekeering.
95
Tiende, elfde en twaalfde artikel. - (Ik geloof in) de vergiffenis der zonden, de verrijzenis des vleesches, het eeuwig leven.
VAN DE VERGIPPENIS DER ZONDEN EN DE VIEB UITERSTEN.
1 V. Wat verstaat gij door de vergiffenis der zonden?
A. Dat er in de katholieke Kerk vergiffenis der zonden kan verkregen worden.
3 V. Van welke zonden kan in de katholieke Kerk vergiffenis verkregen worden?
A. Van alle zonden, hoe groot en hoe menigvuldig die ook mogen wezen.
3 V. Welke zijn in de Kerk de twee voorname middelen tot vergiffenis?
A. Het Doopsel en de Biecht.
4 V. Wat verstaat gij door de verrijzenis des vleesches ?
A. Dat de doode lichamen der afgestorvenen op den jongsten dag weder levend zullen worden.
5 V. Hoe zullen de doode lichamen der afgestorvenen weder levend kunnen worden?
A. Door de almacht van God.
Het is Gods almacht niet moeielijker het verspreide stof tot een lichaam te hereenigen dan het Hem was eens het stof tot een lichaam te vormen.
6 V. Welke gevoelens moet de gedachte aan de zalige verrijzenis in ons verwekken ?
A. 1 Zij moet ons bemoedigen om het lijden dezer aarde en zelfs den dood geduldig aan te nemen;
9(5
2 zij moet ons troosten bij den dood onzer vrienden met de hoop op een zalig wederzien.
7 V. Wat verstaat gij door het eenwig leven ?
A. Dat er na dit leven een leven volgt dat eeuwig zal duren.
In dit leven blijft menigmaal de deugd onbeloond, de zonde ongestraft. Hoe zouden wij dan God rechtvaardig kunnen noemen , zoo er na dit leven niet een leven van rechtvaardige vergelding volgde ?
8 V. Wat zal het eeuwig leven zijn?
A. Het eeuwig leven zal voor den rechtvaardige eeuwige vreugde zijn, gelijk de eeuwige dood voor den zondaar zal wezen eeuwig lijden.
9 V. Wat zal de eeuwige vreugde der rechtvaardigen zijn?
A. 1 De zalige aanschouwing van God, gelijk Hij is; 2 het gelukkig gezelschap van alle engelen en heiligen; 3 de hemel met alle zaligheid.
10 V. Wat zegt de H. Schrift van de eeuwige vreugde der rechtvaardigen?
A. Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, noch ooit is het in het hart van den mensch opgekomen, wat God bereid heeft voor hen, die Hem beminnen.
11 V. Wat zal het eeuwig lijden van den zondaar zijn ? A. De onbegrijpelijk zware berooving van do
aanschouwing van God ; 2 het ondragelijk gezelschap van alle duivelen en verdoemden; 3 de hel met alle pijnen.
12 V. Wat zal het eeuwig lijden van den zondaar bovenal verzwaren ?
A. De wanhopige gedachte aan de altoosdurende eeuwigheid.
97
quot; Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet wordt uitgebluscht.quot; Marc. IX; 43.
13 V. Hoe wordt het eenwig lijden van den zondaar ook genoemd ?
A. De tweede dood, of ook de eeuwige dood.
Niet God, de zondaar zelf is de vrijwillige oorzaak van zijn eeuwig ongeluk. De vrijheid is een groot liefdebewijs dat de goede Schepper aan den mensch heeft geschonken. Maakt de mensch boosaardig, misbruik van dat geschenk, dan is aan hem de schuld.
Op alle wijzen zoekt het ongeloof, of liever het zondig geweten zich gerust te stellen, dat er voor den zondaar toch geen hel zal zijn. Er is geen hel, zegt men, niemand is er ooit van teruggekeerd, God is te goed om den mensch te straffen.
1 Er is geen hel. - Antvj. Zijt gij daar wel volmaakt zeker van ? Christus de eeuwige waarheid zegt dat er een hel is. Wien moet men gelooven?
2 Niemand is er ooit van teruggekeerd. - Antio. Juist zulk eene plaats is de hel, dat men er nooit van terugkeert. Bestaat ze daarom niet ?
•3 God is te goed om den mensch te straffen. - Antio. God is te rechtvaardig om den mensch, die schuldig is, niet te straften.
In zijne oneindige barmhartigheid doet God in dit leven alles om den zondaar tot inkeer te brengen. Waarschuwingen , bedreigingen, overvloedige genaden, niets spaart
Hij. Wil de zondaar in dit leven van ^een bekeerina; weten /*!••• •
en sterft hij m zonde, dan is God na dit leven de rechtvaardige rechter. God moet in zijn oordeel rechtvaardig zijn. De deugd verdient eeuwige belooning, de zonde eeuwige straf en Gods rechtvaardigheid zal de zoude eeuwig straffen gelijk Hij de deugd eeuwig beloont.
14 V. Zullen alle rechtvaardigen in vreugde en alle verdoemden in lijden gelijk zijn?
A. Neen ; ieder zal naar zijne werken vergelding ontvangen.
15 V. Wat is een krachtig middel om ons tot
98
ijver voor eene zalige eeuwigheid op te wekken?
A. Het aandachtig overdenken van de uitersten van den mensch.
16 V. Hoeveel uitersten van den mensch zijn er? A. Vier; de dood, het oordeel, de hel en de hemel.
17 V. Welke uitersten zullen de zondaars hebben? A. Een ongelukkigen dood, een verschrikkelijk
oordeel, de eeuwige straffen der hel.
18 V. Welke uitersten zullen de vromen hebben? A. Een gelukkigen dood, een verblijdend oordeel,
de eeuwige vreugde des hemels.
//Gedenk uwe uitersten bij al uwe werken en in eeuwigheid zult gij niet zondigen.quot; Eccl. quot;VII; 40.
OVER DE PLICHTEN, DIE WIJ MOETEN VERYULLEN.
IDE TI EIST Gr EB O X) IE HST G-ODS.
Eerste gebod. - (Jw God alleen zult gij aanbiddeu.
1 V. Waarin zijn vervat de voornaamste plichten, die wij moeten vervullen ?
A. In de tien geboden Gods en de vijf geboden der H. Kerk.
2 V. Wat verstaat gij door de tien geboden Gods?
A. De geboden, dio eertijds door God op den
berg Sinaï aan het joodsche volk zijn gegeven en later op nieuw zijn bekrachtigd door Christus.
fik ben niet gekomen om de wet en de profeten te niet te doen, maar om ze te vervullen.quot; Matth. V: 17.
3 V. Indien de tien geboden door God op Sinaï zijn gegeven, waren zij dan vroeger niet verplichtend?
100
A. De tien geboden waren ten allen tijde voor allen verplichtend.
4 V. Waarom?
A. Omdat zij in de harten van alle menschen zijn ingeschapen.
Daarom zegt de Apostel Paulus dat den heidenen de wet in hunne harten geschreven is. Hom. II: 15.
5 V. Indien de tien geboden in de harten van alle menschen zijn ingeschapen, waarom zijn ze dan nog door God op Sinaï gegeven?
A. Opdat wij die geboden met meer zekerheid zouden kennen, en opdat wij meer aangespoord zouden zijn, die te onderhouden.
(5 V. Hoe luiden de tien geboden Gods? A. 1 Uw God alleen zult gij aanbidden;
2 Gebruik niet ij del zijnen naam;
3 Vier heilig ook den dag des Heeren.
4 Eer vader, moeder bei te saam;
5 Wacht u, dat gij geen doodslag doet;
6 Doe geen onkuischheid in uw leven;
7 Wees eerlijk, steel geen anders goed;
8 Gij zult geen valsch getuignis geven;
9 Begeer niet iemands echtgenoot;
10 Noch iemands goed, 't zij klein of groot.
Aldus worden de tien geboden in het kort uitgedrukt; uitvoeriger en meer volgens de H. Schrift zijn zij als volgt;
Ik ben de Heer uw God.
1 Gij zult geen vreemde goden naast mij hebben, gij zult geen gesneden beelden of gelijkenissen maken, gij zult
die niet aanbidden;
2 Gij zult den naam van den Heer uwen God niet
ijdel gebruiken;
3 Wees gedachtig dat gij den Sabbatdag heiligt.—
101
4 Eer uwen vader en uwe moeder, opdat gij lang moogt leven op aarde;
5 Gij zult niet doodslaan;
6 Gij zult geen overspel bedrijven;
7 Gij zult niet stelen;
8 Gij zult geen valsche getuigenis geven tegen uwen naaste;
9 Gij zult nws naasten huisvrouw niet begeeren;
10 Gij zult niet begeeren uws naasten huis, noch zijn land, noch zijn knecht, noch zijne dienstmaagd, noch iets van hetgeen hem toebehoort.
7 |
V. |
Welk is het eerste gebod? |
A. |
Uw God alleen zult gij aanbidden. | |
8 |
V. |
Wat gebiedt het eerste gebod? |
A. |
Dat wij God alleen moeten aanbidden. | |
9 |
V. |
Wat is aanbidden ? |
A. |
Aanbidden is iemand goddelijke eer bewijzen. | |
10 |
V. |
Op hoe velerlei wijze kunnen wij God onze |
A. Op tweeëi'lei wijze: inwendig en uitwencliglt;
11 V. Welke vereering is inwendig en welke is uitwendig ?
A. Inwendig is de vereering, die wij God in ons hart bewijzen; uitwendig is de vereering, die wij door uitwendige handelingen toonen.
Inwendig vereeren wij God door geloof, hoop en liefde, door inwendig gebed, door ijver in zijn heiligen dienst, door onderwerping aan zijn heiligen wil. — Uitwendicj vereereu wij God door eerbiedig voor God te knielen, door eerbiedig de handen te vouwen in het gebed, door godsdienstig gezang, door het godvruchtig bijwonen van godsdienstoefeningen.
12 V. Is het genoeg dat wij God inwendig vereeren? A. Neen : wij moeten God ook uitwendig vereeren.
13 V. Waarom moeten wij Godook uitwendig vereeren?
A. Omdat Christus de uitwendige vereering van
7
102
God door woorden en daden ons heeft geleerd.
Dat Christus de uitwendige vereering door woorden leerde bewijst alreeds de instelling der Sacramenten, die alle uitwendige teekenen zijn. Hoe Hij ze door daden leerde, zien wij genoegzaam uit zijn eerbied voor den tempel, uit zijn hartroerend gebed in den hof, toen Hij met bloedig zweet overdekt, ter aarde gebogen, tot zijnen Vader bad.
Onze natuur zelve vordert de uitwendige vereering van God ; wij bestaan uit lichaam en ziel en moeten met lichaam en ziel beide aan God de verschuldigde eer bewijzen. — De uitwendige eeredienst is bovendien noodig tot onderlinge en algemeeue stichting, tot instandhouding en verbreiding van den godsdienst.
14 V. Wat is noodig opdat de nitwendige vereering van God eene ware vereering zij ?
A. Dat zij met de inwendige vereering van God vereenigd zij.
Daarom verwierp Christus de vereering van de Phariseën, omdat zij slechts uitwendig God vereerden. — // Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van mij.quot; Maïïh. XV: 8.
VAN DE ZONDEN TEGEN HET EERSTE GEBOD.
1 V. Welke zonden strijden tegen het eerste gebod? A. Alle zonden tegen het geloof, de hoop en
de liefde; oneerbiedigheid en nalatigheid in het gebed.
2 V. Hoe zondigen wij tegen het geloof?
A. Door ongeloof, door twijfel en onverschilligheid in het geloof, door het houden van gesprekken en het lezen en verspreiden van boeken tegen het geloof.
103
3 V. Wanneer maakt men zich schuldig aan onverschilligheid in het geloof?
A. 1 Als men het noodige onderricht in den godsdienst verzuimt; 2 Als men zich weinig om het ware geloof bekommert; 3 als ouders hunne kinderen buiten het ware geloof laten opgroeien.
4 V. Hoe zondigen wij tegen de hoop ?
A. Door vermetel betrouwen , door wantrouwen en wanhoop.
5 V. Hoe zondigen wij tegen de liefde ?
A. Door alle zonden, maar voornamelijk door haat tegen God en afkeerigheid van God en godsdienstige zaken.
6 V. Welke zonden strijden nog tegen het eerste gebod ?
A. Afgoderij , bijgeloof, ketterij , heiligschennis en simonie.
7 V. Wat is afgoderij ?
A. Als men schepselen, de zon, de maan, men-schen, dieren of beelden aanbidt.
8 V. Wat is bijgeloof?
A. Als men bij waarzeggers te rade gaat of als men aan sommige teekenen of gebeurtenissen eene bijgeloovige kracht toekent.
Bv. om zieken te genezen, geheimen te openbaren, de toekomst te voorspellen, enz.
9 V. Is er bijgeloof in het godvruchtig gebruik van gewijde kaarsen, gewijde palm, wijwater of andere gewijde voorwerpen, gelijk zulks bij de Katholieken geschiedt ?
A. Neen; want wij kennen aan die voorwerpen
104
geen bijgeloovige kracht toe, maar alleen de kraclit, die zij hebben uit het gebed en de zegeningen der Kerk.
Kaarsen worden vooral gewijd op Maria-Lichtmis, asch op Aschdag en palmen op Palmzondag. In het gebed dat de Kerk bij zulke wijdingen uitspreekt, bidt zij dat de zegen van God nederdale over allen, die de gewijde voorwerpen godvruchtig gebruiken, dat Gods rechtvaardige straffen van hen mogen worden afgewend, dat zij beschermd mogen zijn tegen de listen van satan en dat zij vrede en welvaart naar lichaam en ziel mogen genieten. Meermalen heeft God het kinderlijk betrouwen der geloovigen op zichtbare wijze beloond.
A. Als men schuldig dwalend, hardnekkig de leer der katholieke Kerk bestrijdt.
A. Als men de Sacramenten onwaardig ontvangt, geestelijke personen mishandelt, of personen en plaatsen ontheiligt, die bijzonder aan God zijn toegewijd.
Voorbeeld. De straf van koning Balthazar. Dan. V; 5; van Heliodorus, II Machab. III: 24.
A. Als men geestelijke waardigheden koopt of verkoopt, of voor geestelijke of gewijde voorwerpen meer geld geeft of ontvangt, omdat het geestelijke of gewijde voorwerpen zijn.
Deze zoude wordt aldus genoemd naar Simon den toove-naar, die den Apostelen geld aanbood, opdat zij hem de macht zouden geven om de handen op te leggen en den H. Geest mede te deelen. Hand. VIII: 18.
105
VAN DE VEREEEING DER HEILIGEN.
1 V. Mogen wij de heiligen eeren en aanroepen?
A. Ja; gelijk wij andere menschen mogen eeren
en menschen nog op aarde om hun gebed mogen verzoeken, zoo mogen wij ook de heiligen eeren en aanroepen.
2 V. Wat leert de Kerk van de vereering en aanroeping der heiligen?
A. Dat het goed en nuttig is de heiligen te vereeren en aan te roepen.
3 V. Strijdt het niet tegen de eer van God dat wij de heiligen vereeren?
A. Neen; want wij vereeren de heiligen niet als God, maar als menschen , die vereerenswaardig zijn.
4 V. Waarom zijn de heiligen vereerenswaardig?
A. Omdat zij vrienden zijn van God, voorbeelden
van deugd, en onze voorspraak in den hemel.
God zelf eert de heiligen eu waarom zouden wij niet eeren, wat God eert ?
5 V. Strijdt het niet tegen het vertrouwen op God, dat wij de heiligen aanroepen?
A. Neen; evenmin als het strijdt met het vertrouwen op God, dat de H. Paulus de eerste Christenen verzocht om hunne gebeden.
//Ik bid u dan, broeders! bij onzen Heer Jesus Christus en bij de liefde des Heiligen Geestes, dat gij met mij mede-strijdt in uwe gebeden voor mij tot God.quot; Rom. XV: 30.
6 V. Wat onderscheid is er in het gebed, als wij God bidden en als wij de heiligen bidden?
106
A. Als wij God bidden dan vragen wij Hem om zijne gaven, als wij de heiligen bidden dan vragen wij hen om hun gebed.
Tot God bidden wij: Geef ons heden ons dagelijksch brood. — Tot Maria bidden wij: H. Maria, bid voor ons.
Hoe menigmaal bedient men zich niet op aarde van de tusschcnkomst van vrienden om deze of gene gunst te verwerven. Juist zoo handelen wij, als wij de voorspraak der heiligen inroepen. Wij bedienen ons van hunne tus-schenkomst.
7 V. Kunnen de heiligen voor ons bidden?
A. Ja; gelijk de eene mensch voor den anderen kan bidden, zoo kunnen ook de heiligen voor ons bidden.
// Veel vermag het gebed van den rechtvaardigequot;. Jac. V: 16. Veronderstel, een vader of eene moeder is, door den dood weggerukt, den hemel ingegaan, zullen zij dau hunne kinderen op aarde geheel vergeten, hunner niet indachtig wezen voor Gods aanschijn ?
8 V. Hoe weten de heiligen het, als wij tot hen bidden ?
A. Zij weten dit door God, gelijk zij het door God weten, als een zondaar zich bekeert.
//Aldus, zeg ik u, zal er bij de engelen Gods blijdschap zijn over eenen zondaar, die boetvaardigheid doet.quot; Vgl. Luc. XV: 10.
9 V. Wie moeten wij onder de heiligen vooral eeren en aanroepen?
A. Omdat hare waardigheid van Moeder Gods haar boven alle heiligen verheft, on omdat daarom hare voorspraak machtiger is.
11 V. Waarop steunt ons vertrouwen op Maria?
107
A. Op hare groote macht bij God en hare groote goedheid jegens ons.
VAN DE BEELDEN EN RELIKWIEËN.
1 V. Mogen wij de beelden van Christus en zijne heiligen in eere houden?
A. Ja; gelijk wij de beelden van ouders en vrienden mogen in eere houden, zoo mogen wij ook de beelden van Christus en zijne heiligen in eere houden.
2 V. Wanneer wij de beelden in eere houden, die versieren, daarvoor licht branden, ter eere van wie geschiedt dit?
A. Ter eere van hen, die door de beelden worden voorgesteld.
De Koniug wordt in zijn beeld geëerd, het beeld des Konings beleedigen is den Koning beleedigen.
3 V. Wat nut is er in het godvruchtig gebruik der beelden?
A. Het gezicht van de beelden herinnert ons aan Christus en zijne heiligen en wekt ons op om Christus en zijne heiligen te beminnen, te vereeren en na te volgen.
De beelden van den gekruisten Christus en zijne dierbare Moeder behoorden daarom in elk christelijk huisgezin zich te bevinden. Is het godvruchtig aanschouwen bv. van den gekruisten 'Verlosser niet een troost in lijden?
4 V. Wat nut is er in, voor een beeld te bidden?
108
A. Dat wij voor een beeld dikwijls met meer eerbied en aandacht bidden.
5 V. Als wij voor een beeld bidden , bidden wij dan tot het beeld zelf?
A. Neen ; dan bidden wij tot den persoon , die door het beeld wordt voorgesteld.
(5 V. Kennen dan de Katholieken aan de beelden a;eene kracht toe ?
A. Volstrekt geene.
7 V. Aanbidden de Katholieken niet de beelden of de heiligen?
A. Neen; dat is afgoderij ; wij mogen God alleen aanbidden.
Aanbiddeu in deu eigenlijkeu zin, is iemand goddelijke eer bewijzen, wat alleen aau God mag geschieden. Daarom wordt ook gezegd; Uw God alleen zult gij aanbidden.
8 V. Wat moet men dan zeggen van hen, die de Katholieken beschuldigen van afgoderij , bijgeloof en beeldendienst ?
A. Dat zij den katholieken Godsdienst niet kennen en beter zouden zwijgen dan lastertaal te spreken.
9 V. Wat zijn relikwieën ?
A. Overblijfselen, van Christus en zijne heiligen afkomstig.
10 V. Mogen wij de relikwieën in eere houden? A. Ja; even goed als wij de overblijfselen van
ouders en vrienden mogen in eere houden.
11 V. Waarom houden wij de relikwieën in eere? A. Omdat wij weten dat dit aan God welgevallig
is en omdat de overblijfselen van Christus en zijne heiligen ons dierbaar zijn.
109
Zoo is aan het kind dierbaar eenig voorwerp, dat het nog van zijn vader of zijne moeder bewaart.
Ten allen tijde zijn de relikwieën in de Kerk in eere gehouden. Eeeds in de tweede eeuw vereerden de Christenen te Antiochië en Smyrna, gelijk zij zeiven getuigen, het gebeente van hunne Bisschoppen Ignatius en Polycarpus, die voor Christus den marteldood gestorven waren. Dat elke relikwie echt is, is geen geloofsleer. De katholieke vereering der relikwieën bedoelt alleen echte; en eene of andere onechte relikwie neemt even weinig de waarde van de echte relikwieën weg, als valsche munt de waarde wegneemt vau de echte munt.
12 V. Waaruit weten wij dat het God welgevallig is?
A. Hieruit dat God door de relikwieën vele wonderen heeft verricht, zooals door de beenderen van den Profeet Elizaeus.
// Toen de man (dien zij begraven wilden) het gebeente van Elizaeus aanraakte werd hij levend.quot; I] Kon. XIII; 21. Zoo lezen wij dat de H. Petrus reeds bij zijn leven door God verheerlijkt werd en zijne schaduw de zieken genas. Hand. V: 15.
Tweede gebod. - Gebruik niet ijdel zijnen naam
1 V. Wat gebiedt het tweede gebod?
A. Dat wij den naam van God altijd met eerbied moeten gebruiken.
3 V. Welke zonden strijden tegen het tweede gebod? A. 1 Het oneerbiedig gebruik van Gods heiligen naam; 2 godslastering, vloeken, zondig zweren en het breken van geloften aan God of zijne heiligen.
//De Heer zal hem niet voor onschuldig houden, die den naam van den Heer zijnen God , ijdel gebruikt.quot; Exod. XX: 7.
110
3 V. Wat is godslastering ?
A. Als men God of zijne heiligen of heilige zaken verwenscht, of daarvan met verachting of bespotting spreekt.
Zoo groot is die zonde dat zij in het Oud Verbond op bevel van God met den dood gestraft werd. u Die den naam van God lastert zal den dood sterven, de geheele menigte zal hem steenigen.quot; Levit. XXIV: 16.
4 V. Wat is vloeken ?
A. Als men zich zeiven of anderen verwenscht, met onteering van Gods naam.
Zegen en geen vloek behoort uit deu mond van een Christen voort te komen.
5 V. Wat is zweren of een eed doen ?
A. Als men God, of iets wat God bijzonder aangaat tot getuige neemt, dat men de waarheid zegt of dat men zijne belofte houden wil.
6 V. Wanneer is zweren zondig?
A. 1 Als men een valschen eed doet of iets met eed bevestigt wat men niet zeker weet; 2 als men zonder genoegzame reden een eed doet; 3 als men iets met eed belooft, wat kwaad en verboden is.
In 't kort wordt dit uitgedrukt: een eed moet geschieden met waarheid, met oordeel, met rechtvaardigheid.
7 V. Mag men de belofte volbrengen als men iets met eed beloofd heeft wat kwaad en verboden is?
A. Neen; men doet zonde als men het belooft en men doet eene nieuwe zonde, als men de zondige belofte volbrengt.
Nooit kan men door belofte of eed, of op welke wijze tot zonde verplicht zijn; want zonde blijft altijd verboden,
ook wanneer men zich door belofte of eed daartoe heeft verbonden. Evenmin mag men zich iets laten beloven wat kwaad en verboden is, of het volbrengen van zulke belofte vorderen.
8 V. Wat leert de Kerk van de beloften aan God of zijne heiligen ?
A. 1 Dat zij aan God welgevallig zijn; 2 dat het een heilige plicht is die te volbrengen, als niet een wettig gezag of eene wettige reden ons daarvan geheel of gedeeltelijk vrijspreekt.
//Hebt gij iets aan God beloofd, stel dan niet uit het te volbrengen. Veel beter is het niet te beloven dan te beloven en de belofte niet te volbrengen.quot; Ecci,. V: 3, 4.
9 V. Wat is op te merken , als men aan God of zijne heiligen iets belooft ?
A. Dat het beloofde eene goede zaak moet zijn, en de belofte met rijp beraad moet geschieden.
Deiide gebod. - Vier heilig ook den dag des Heeren.
IV. Wat gebiedt het derde gebod?
A. Dat wij den dag des Heeren heilig moeten vieren.
2 V. Welke is de dag des Heeren?
In de Oude Wet was de zaterdag de dag des Heeren, ter gedachtenis dat God in zes dagen hemel en aarde heeft geschapen en o]) den zevenden dag rustte en dien heiligde. In de Nieuwe Wet is de zondag voor den zaterdag in de plaats gesteld, ter gedachtenis dat op den zondag twee groote
112
geheimen van onzen H. Godsdienst zijn vervuld, namelijk de verrijzenis van Christus en de nederdaling van den H. Geest over de Apostelen.
3 V. Wat zijn wij verplicht te doen om den zondag heilig te vieren ?
A. 1 De H. Mis te hooren; 2 ons van slafelijken arbeid te onthouden.
4 V. Waarom verplicht ons de Kerk op zondag de H. Mis te hooren ?
• A. Omdat het meest van alles door de H. Mis God geëerd en de zondag geheiligd wordt.
Door het H. Misoffer wordt aan God oneindige eer bewezen , omdat het Jesus Christus is, die in het H. Misoffer zichzelven aan God opoffert en God vereert. Hoe voordeelig is het het H. Misoffer godvruchtig bij te wonen ! In het H. Misoffer bidt Christus zelf voor ons op onze altaren; en offert Hij zichzelven voor ons op aan zijn hemelschen Vader om gunsten en genaden af te sineeken.
5 V. Hoe zondigt men tegen de verplichting de H. Mis te hooren ?
A. 1 Als men zonder wettige reden de H. Mis geheel of gedeeltelijk verzuimt; 2 als men de H. Mis niet godsdienstig bijwoont.
6 V. Is het groote zonde , als men op zondag de H. Mis verzuimt zonder wettige reden ?
Grootelijks ook zondigen ouders, als zij niet zorg dragen dat hunne kinderen op zondag de H. Mis godvruchtig bijwonen of als zij door hunne slordigheid en nalatigheid in het bijwonen der H. Mis aan hunne kinderen een kwaad voorbeeld geven.
7 V. Is het genoeg om den zondag heilig te vieren, dat wij de H. Mis hooren ?
113
A. Neen, wij behooren ook de predikatie en andere godsdienstoefeningen bij te wonen en eenige huisaandacht te verrichten.
8 V. Waarom behooren wij ook de predikatie bij te wonen ?
A. Omdat de predikatie de waarheden van ons geloof en onze verplichtingen ons voor oogcn houdt; en omdat zij ons opwekt tot alle goed.
ü V. Hoe behooren wij de predikatie bij te wonen?
A. Wij behooren aandachtig naar de predikatie te luisteren, en nut voor ons er uit te trekken.
10 V. Wie vooral behooren in huis den zondag door eenige oefeningen van godsvrucht heilig te vieren ?
A. Die door wettige reden verhinderd zijn de H. Mis te hooren.
11 V. Wat behoort ons bijzonder af te schrikken den zondag te ontheiligen ?
A. De tijdelijke en eeuwige straften, waarmede God den sabbat-schender bedreigt; 2 de ergernis, die men geeft met den zondag te ontheiligen ; 3 de gedachte dat het een onverantwoordelijk verzuim is niet één van de zeven dagen aan de eer van God en de zaligheid der ziel te wijden.
ACHT EN DERTIGSTE LES.
Vierde gebod. - Eer vader, moeder, bei te saam.
1 V. Wat gebiedt het vierde gebod?
A. Dat kinderen aan hunne ouders eerbied, liefde en gehoorzaamheid moeten bewijzen.
114
2 V. Waarom moeten kinderen aan hunne ouders eerbied, liefde en gehoorzaamheid bewijzen ?
A. Omdat de ouders naast God hunne grootste weldoeners zijn en Gods plaats bekleeden.
3 V. Hoelang moeten kinderen aan hunne ouders eerbied, liefde en gehoorzaamheid bewijzen?
A. Eerbied en liefde geheel hun leven lang; gehoorzamen moeten zij zoolang zij onder het ouderlijk gezag staan.
De plicht van eerbied en liefde blijft ook, wanneer ouders zich ongelukkig aan wangedrag zouden plichtig maken. Dan zullen goede kinderen dat wangedrag diep betreuren, maar nooit mogen kinderlijke eerbied en liefde uit het hart wijken.
4 V. Wanneer zondigen kinderen tegen den eerbied ?
A. 1 Als zij hunne ouders versmaden of gering
achten; 2 kwaad van hen spreken; 3 hen met woorden en daden oneerbiedig bejegenen.
5 V. Wanneer zondigen kinderen tegen de liefde?
A. 1 Als zij hunne ouders kwaad doen of kwaad
toewenschen; 2 hen door hun zondig gedrag bedroeven ; 3 hen in hunnen nood, ziekte of ouderdom niet bijstaan.
6 V. Is het genoeg dat kinderen hunne ouders bijstaan in tijdelijke zaken?
A. Neen; zij moeten vooral hunne geestelijke belangen ter harte nemen, in hun uiterste zorgen dat zij vroegtijdig de heilige Sacramenten ontvangen, en bij hun leven en na hunnen dood voor hen bidden.
7 V. Wanneer zondigen kinderen tegen de gehoorzaamheid ?
A. 1 Als zij met weerzin of in 't geheel niet
115
gehoorzamen aan hunne ouders; 2 niet naar hunnen wijzen raad of hunne vermaningen luisteren.
8 V. Moeten kinderen in alles aan hunne ouders gehoorzamen ?
A. Ja, in alles, wat geen zonde is.
Bevelen ouders of oversten iets wat zonde is, dan geldt het woord van den H. Petrus : »Men moet Gode meer dan menschen gehoorzaam zijn.quot; Hand. V : 29.
9 V. Wat hebben kinderen te verwachten, die hunne ouders eeren ?
A. Hier Gods zegen, en hierna de eeuwige zaligheid.
10 V. Wat hebben kinderen te verwachten, die hunne ouders niet eeren?
A. Hier Gods vloek, en hierna de eeuwige verdoemenis.
//Gevloekt, die zijn vader en moeder niet eert.quot; Deu-ter. XXVII: 16. // Eer uwen vader in werk en woord en iu alle lijdzaamheid, opdat zijn zegen over n kome en zijn zegen blijve tot het einde.quot; Eccl. III: 9 , 10. — Voorbeeld is Jesus zelf, die nog aan 't kruis voor zijne Moeder zorgde.
11 V. Gebiedt het vierde gebod alleen dat wij onze ouders moeten eeren?
A. Neen; wij moeten ook onze oversten en meesters eeren, zoo geestelijke als wereldlijke.
12 V. Welke zijn de plichten van ouders jegens hunne kinderen?
A. Hun eerste en heiligste plicht is hunne kinderen voor God en den hemel op te voeden, en hun tweede plicht is voor hun tijdelijk geluk en welzijn te zorgen.
13 V. Wat moeten ouders doen om hunne kinderen voor God en den hemel op te voeden?
116
A. 1 Zij moeten zorg dragen dat hunne kinderen vroegtijdig in den katholieken Godsdienst wel onderwezen worden; 2 zij moeten van jongs af hun leeren bidden; 3 hun een godsdienstig voorbeeld geven; 4 hen voor verleiding bewaren; 5 hunne fouten met christelijke liefde bestraffen.
Ouders, die dezen eersten eu heiligsten plicht verzuimen, maken zich schuldig aan zware zonde en zijn dikwijls oorzaak Van het eeuwig ongeluk hunner kinderen. Eens zullen zij verantwoording moeten geven, als uit hunne handen de zielen hunner kinderen gevraagd zullen worden, n Gij vaders! voedt uwe kinderen op in de tucht en de vermaning des Heeren.quot; Eph. VI: 4.
14 V. Wat moeten ouders doen om voor het tijdelijk geluk en welzijn hunner kinderen te zorgen?
A. Zij moeten 1 zorg dragen voor hunne voeding, kleeding en gezondheid; 3 hen vroegtijdig aan werk-zaamheid en orde gewennen; 3 hun leeren wat hun later nuttig en noodzakelijk zal zijn.
15 V. Wat zijn de plichten van oversten jegens hunne ondergeschikten ?
A. 1 Zij moeten hen met goedheid behandelen;
2 in zoover zij kunnen, voor hun goed gedrag waken;
3 hun het verdiende loon betalen.
NEGEN EN DERTIGSTE LES.
Vijfde gebod. - Wacht u , dat gij geen doodslag doet.
1 V. Wat verbiedt het vijfde gebod?
A. Alle zonden, door welke men aan zijnen naaste, naar het leven van lichaam of ziel, kwaad doet.
117
2 V. Hoe doet men aan zijnen naaste kwaad naar het lichaam?
A. 1 Als wij hem zonder wettige macht of reden dooden, slaan of kwetsen; 2 als wij hem door verdriet of kwade behandeling het leven verbitteren of verkorten.
//Die menschenbloed vergiet, diens bloed zal ook vergoten worden; want de mensch is naar Gods evenbeeld geschapen.quot; Gen. IX: 6. — Hoe de moord reeds in dit leven door kwellende gewetensangsten gestraft wordt, zien wij in Kaïn.
3 V. Wanneer bestaan er wettige macht en reden om zijnen naaste te dooden?
A. In drie gevallen: 1 als de tijdelijke macht een misdadiger, volgens de wet met den dood straft;
2 in den oorlog, om het vaderland te verdedigen;
3 in zoover het noodzakelijk is, om zijn leven te verdedigen tegen een onwettigen aanvaller.
4 V. Blijft het in alle andere gevallen verboden zijnen naaste te dooden ?
A. Ja; in alle andere gevallen blijft het eene wraakroepende zonde ook het kleinste kind te dooden, dat het leven heeft ontvangen.
5 V. Wat is te zeggen van het duël?
A. Dat het een onmenschelijk en onzinnig middel is om zijne eer te verdedigen; 2 dat de Kerk het in elk geval op strenge straffe heeft verboden ; 3 dat de plichtigen zich schuldig maken aan eene dubbele zonde; omdat zij hunnen naaste zoeken te kwetsen of te dooden, en omdat zij zich zeiven in gevaar stellen van gekwetst of gedood te worden.
6 V. Zondigen wij alleen, als wij met daden iemand kwaad doen naar het lichaam ?
A. Neen ; maar ook als wij iemand vervloeken,
8
118
verwenschen, en iemand afgunst, gramschap of haat toedragen.
7 V. Is het groot kwaad zijnen naaste haat toe te dragen ?
A. Ja, die zijn naaste haat is volgens de H. Schrift een moordenaar.
8 V. Is het genoeg dat wij aan onzen naaste geen kwaad willen ?
A. Neen ; wij moeten hem het goede willen en bereid zijn, waar het noodig is, hem naar vermogen bij te staan.
// Ik zeg u: Hebt uwe vijanden lief, doet wel dengenen , die u haten, en bidt voor hen, die u vervolgen en lasteren.quot; Matth. V : 44. Zelfs zijnen verrader behandelde Christus allerliefderijkst. //Vriend! dus sprak Hij tot Judas, waartoe zijt gij gekomen?quot; Matth. XXVI; 50. Daarom ook leerde Hij ons bidden: «Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.quot;
9 V. Wat moeten wij doen, zoo iemand ons be-leedigd heeft ?
A. Wij moeten van harte vergeven, ons gaarne met hem verzoenen en liever onrecht lijden dan kwaad met kwaad vergelden.
10 V. Wat wacht hem, die niet wil vergeven? A. Een oordeel zonder barmhartigheid.
11 V. Wat moeten wij doen, zoo wij iemand be-leedigd hebben ?
A. Wij moeten de beleediging herstellen; en zoodra mogelijk alles doen om ons met hem te verzoenen.
12 V. Hoe doet men zijnen naaste kwaad naar de ziel? A. Voornamelijk door ergernis.
13 V. Wanneer geeft men ergernis ?
A. 1 Als men iemand opzettelijk tot zonde brengt;
119
2 als men voor zijnen naaste eene schuldige aanleiding is tot zonde.
De ergernis is eene verschrikkelijke zonde. // Wie een van deze kleinen, die in mij gelooven, ergert, dien ware het beter dat een molensteen aan zijn hals gehangen , en hij in de diepte der zee verdronken wierd. Wee der wereld wegens de ergernissen! — Wee dien mensch, door wien de ergernis komtquot;. Maïth. XVIII : 6, 7. — Een heldhaftig voorbeeld van heilige vrees voor het geven van ergernis bood Eleazar, die liever wilde sterven dan der jeugd tot ergernis te zijn. II Mach. V: 24.
14 V. Wanneer is men voor zijn naaste eene schuldige aanleiding tot zonde ?
A. 1 Als men ongodsdienstige en zedclooze gesprekken houdt; 2 als men onzedige kleeding draagt;
3 als men slechte boeken en platen verspreidt; 4 als men ongeoorloofde bijeenkomsten van spelers , drinkers , of andere slechte personen toelaat.
15 V. Wie vooral moeten zich voor ergernis wachten ? A. Ouders , oversten en meesters.
16 V. Wat moet men doen, als men ergernis gegeven heeft ?
A. Men moet de ergernis herstellen en de kwade gevolgen der gegeven ergernis op alle wijzen trachten te voorkomen.
17 V. Kan men ook zondigen, als men zich zeiven kwaad doet naar het lichaam?
A. Ja; 1 als men zich plichtig maakt aan zelfmoord, of zijn leven roekeloos in gevaar stelt; 2 als men door onmatigheid, hevige gramschap of op andere zondige wijze zijne gezondheid verzwakt, of zijn leven verkort.
18 V. Is in geen geval ter wereld de zelfmoord geoorloofd?
120
A. Neen; in geen geval ter wereld. 19 V. Welke misdaad begaat de zelfmoordenaar?
A. Hij begaat een drievoudige misdaad; 1 een misdaad tegen de majesteit van God, aan wien alleen het recht van leven en dood toekomt; 2 een misdaad tegen zijne ziel, die hij aan 't eeuwig ongeluk prijs geeft; 3 eene misdaad tegen zijne bloedverwanten en vrienden, die hij in rouw en ellende stort.
De Kerk weigert de christelijke begrafenis aau den zelfmoordenaar. Die niet christelijk sterft, verdient geene christelijke begrafenis.
Zesde en negende gebod. - Doe geen on-kuischheid in uw leven. - Begeer niet iemands echtgenoot.
IV. Wat verbieden het zesde en negende gebod?
A. Alle onkuischheid en begeerte tot onkuischheid.
2 V. Is de onkuischheid groote zonde ?
A. Ja; om de onkuischheid overdekte eens de zondvloed de aarde, werden de steden Sodoma en Gomorrha vernield, en zullen er velen verloren gaan.
3 V. Zijn alle zonden van onkuischheid even zwaar?
A. Neen; de eene is al zwaarder dan de andere.
4 V. Hoe zondigt men tegen het zesde en negende gebod ?
A. Door onkuische gedachten of begeerten, door onkuische woorden te spreken of aan te hooren, door iets onkuisch te zien, te doen of toe te laten.
5 V, Wanneer zondigt men door onkuische gedachten?
121
A. 1 Als men verzuimt die terstond te verwerpen; 2 als men er behagen in neemt.
6 V. Wanneer zondigt men door onkuischebegeerten?
A. Als men vrijwillig iets begeert, wat tegen
de knischheid is.
7 V. quot;Wat moet men doen, als men twijfelt of iets tegen de knischheid is ?
A. Men moet daarin niet voortgaan , maar zijn Biechtvader of zijne ouders om raad vragen.
8 V. Wat brengt meestal tot onkuischheid ?
A. Omgang met slechte personen, slechte gezelschappen en slechte boeken, onbetamelijke spelen , luiheid en nachtelijke bijeenkomsten.
9 V. Wat is het beste middel om zich voor onkuischheid te bewaren?
A. Het vluchten der gelegenheid.
10 V. Wat nog ?
A. De gedachte, dat God ons altijd ziet, dat wij elk oogenblik kunnen sterven, het gebed en het dikwijls ontvangen der heilige Sacramenten.
Bemin de onschuld uwer ziel en wees gedachtig aan het woord der H. Schrift: //O hoe schoon en roemrijk is een kuisch geslacht, onsterfelijk toch is zijn aandenken; want het is in eere bij God en bij de menschen.quot; Wijsh. IV: 1.
Zevende en tiende gebod. - Wees eerlijk, steel geen anders goed. — (Begeer niet) iemands goed, 't zij klein of groot.
1 V. Wat verbieden het zevende en tiende gebod ? A, Alle zonden van onrechtvaardigheid, door welke
122
wij aan onzen naaste in zijne tijdelijke goederen schade toebrengen of willen toebrengen.
2 V. Welke zonden strijden tegen het zevende en tiende gebod ?
A. 1 Stelen en helpen stelen; 2 gestolen goederen koopen of bewaren ; 3 het gevondene of geleende niet terug geven; 4 zijne schulden niet betalen.
3 V. Welke nog ?
A. 1 Woeker en bedrog plegen ; 2 aan de goederen van zijnen naaste schade toebrengen.
Tegen de rechtvaardigheid strijdt het nog, als men van de onwetendheid van zijnen naaste onrechtvaardig misbruik maakt, of op eene onrechtvaardige wijze de welvaart van zijnen naaste belet.
4 V. Wat moet men doen, als men onrechtvaardig goed bezit, of schuldig aan zijnen naaste schade heeft toegebracht ?
A. Men moet het onrechtvaardig goed teruggeven en de wederrechtelijk toegebrachte schade naar vermogen vergoeden; zonder dat geene vergiffenis.
5 V. Aan wie moet men het onrechtvaardig goed terug geven?
A. Aan den eigenaar of zijne erfgenamen.
6 V. Wat moet men doen, zoo men niet alles terstond kan terug geven?
A. Dan moet men terug geven zooveel men kan, en zijn best doen om zoodra mogelijk alles terug te geven.
7 V. Wat moet men doen, zoo men ook met vlijt en spaarzaamheid volstrekt niets kan terug geven?
A. Dan moet men ten minste den oprechten wil daartoe hebben.
Vlijt en spaarzaamheid zijn hier een plicht te meer, en
123
die zijne schulden niet betalen kan , omdat hij zich niet wacht voor onnoodige uitgaven, heeft geen recht begrip van eerlijkheid.
8 V. Kan men ook zondigen als men zich zeiven schade in zijne tijdelijke goederen toebrengt?
A. Ja; als men zijne tijdelijke goederen verwaarloost of verkwist, en zich of zijne familie tot armoede brengt.
9 V. Wat is het beste middel om zich voor onrechtvaardigheid te wachten ?
A. De gedachte dat onrechtvaardig goed geen geluk aanbrengt, en dat men toch eens zal moeten terug geven, wil men niet eeuwig verloren gaan.
//Die onrecht zaait, zal ongeluk maaien.quot; Spreuk. XXII; 8. Wacht u voor onrechtvaardigheid, want van klein komt men tot groot; wacht u voor hebzucht, luiheid, dronkenschap , spelen; want dat alles leidt tot onrechtvaardigheid.
TWEE EN VEERTIGSTE LES.
Achtste gebod.-Gij zult geen valsch getuig-nis geven.
1 V. Wat verbiedt het achtste gebod?
A. Elke valsche getuigenis, inzonderheid voor den rechter.
2 V. Welke zonden strijden tegen het achtste gebod ?
A. Leugentaal, lasteren, kwaadspreken, kwaad
vermoeden en lichtvaardig oordeel; en in 't algemeen alle zonden, waardoor men zijnen naaste in zijne eer benadeelt.
8 V, Wat is leugentaal?
124
A. Als men iets zegt, wat men meent onwaar te zijn, om een ander in dwaling te brengen.
4 V. Wat is lasteren?
A. Als men van een ander iets kwaads vertelt, wat niet waar is; of als men het bestaande kwaad vergroot.
5 V. Wanneer zondigt men door kwaadspreken ?
A. Als men zonder wettige reden het kwaad of
do gebreken van anderen bekend maakt.
Spreken over een algemeen bekend kwaad van zijn naaste is geen zonde van kwaadspreken, maar kan toch zonde zijn, zoo het geschiedt uit liefdeloosheid, haat of afgunst.
6 V. Wanneer maakt men het kwaad bekend met wettige reden?
A. Als het noodig is om zijne naasten te verbeteren of om anderen voor schade te behoeden.
7 V. Waarop moet men vooral letten, als men het kwaad bekend maakt met wettige reden?
A. 1 Dat men het kwaad moet bekend maken alleen aan hen, die het moeten weten; 2 dat men het kwaad niet moet vergrooten, en het onzekere niet voor zeker moet vertellen.
8 V. Waartoe is hij verplicht, die zonder wettige reden zijnen naaste in zijne eer benadeeld heeft?
A. Hij moet, zoo goed hij kan, de eer herstellen en de geleden schade vergoeden.
9 V. Is het kwaadspreken en lasteren altijd even groote zonde ?
A. Neen; de zonde is des te grooter, naarmate men grooter kwaad vertelt, en meer schade er uit voortkomt; 2 naarmate meer personen het aanhooren.
125
10 V. Wanneer zondigt men door het kwaadspreken en lasteren aan te hooren?
A. 1 Als men het met behagen aanhoort; 2 als men het kwaadspreken en lasteren niet belet, indien men kan.
11 V. Wanneer zondigt men door oorblazen?
A. Als men aan iemand zonder genoegzame reden vertelt, wat kwaad een ander van hem gezegd heeft.
Zulke gedienstige dienaren, die alles overbrengen wat deze of gene gezegd heeft behoorden te bedenken , wat onrust zij teweegbrengen en aan wat groot kwaad zij zich door hun onrust-stoken schuldig maken. // Gevloekt is de oorblazer , want hij brengt verwarring onder velen, die in vrede leven.quot; Eccl. XXVIII : 15.
12 V. Wanneer zondigt men door kwaad vermoeden en lichtvaardig oordeel ?
A. Als men zonder gegronde reden iets kwaads van iemand vermoedt of voor waar en zeker houdt.
/rOordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden.quot; Luc. VI : 37.
13 V. Wat is het beste middel om niet tegen het achtste gebod te zondigen ?
A. 1 Dat men altijd voor de eer en den goeden naam van zijnen naaste zorg drage ; 2 dat men zijne tong in bedwang houde.
14 V. Hoe zal men zijne tong het beste in bedwang houden ?
A. 1 Als men bedenkt dat men van elk woord rekenschap zal moeten geven ; ,2 als men het hart vrij houdt van eerzucht, afgunst en haat.
quot; Die zijnen mond bewaart, bewaart zijne ziel.quot; Spreuk. XIII; 3. // De tong is een vuur, eene wereld van ongerechtigheid.quot; Jac. III: 6.
126
Eerste en tweede gebod. - De geboden heilige dagen zult gij vieren. — Dan ook Mis hoo-ren met goede manieren.
1 V. Moeten wij ook de geboden der H. Kerk onderhouden ?
A. Ja, even goed als de geboden Gods.
2 V. Waarom even goed als de geboden Gods?
A. Omdat zij ons door de H. Kerk in naam
van God gegeven zijn.
3 V. Van wien heeft de H. Kerk de macht om ons in naam van God geboden te geven ?
A. Van Christus, die zijne Kerk heeft aangesteld om ons in naam van God te besturen.
De geboden der H. Kerk verachten is dus zooveel als Christus verachten. // Die u hoort, hoort mij; die u veracht, veracht mij.quot; Luc. X : 16.
4 V. Wie verstaat gij door de H. Kerk ?
A. De oversten der H. Kerk.
5 V. Heeft de Kerk ook de macht hare geboden te veranderen ?
A. Ja, de Kerk heeft de macht hare geboden naar verschil van tijden, plaatsen en omstandigheden
127
te veranderen , te verlichten , te verzwaren , of ook sommige geheel af te schaffen.
Verschil van tijden, plaatsen en omstandigheden vorderen dat de geboden niet altijd en overal dezelfde zijn. Wat bv. op de eene plaats gemakkelijk is te onderhouden, zal op andere plaatsen hoogst moeielijk kunnen zijn en omgekeerd. Voorgelicht en bijgestaan door den H. Geest wijzigt dan ook de Kerk met moederlijke bezorgdheid hare geboden zoodanig, dat het woord van Christus waarheid blijft: //Mijn juk is zacht, mijn last is licht.quot; Matth. XI : 30. Wie zal de geboden der Kerk drukkend noemen ?
Verandering in geboden is geene verandering in leer, en daarom strijdt het niet met de eenheid en onveranderlijkheid der Kerk, zoo hare geboden niet altijd en overal dezelfde zijn.
6 V. Welke zijn de geboden der H. Kerk ? A. Voornamelijk deze vijf:
1 De geboden heilige dagen zult gij vieren ;
2 Dan ook Mis hooren met goede manieren;
3 Geen geboden vastendagen zult gij breken;
4 Ten minste eens in 't jaar zult gij den Priester uwe biecht spreken;
5 En nuttigen omtrent Paschen het lichaam des Heeren.
7 V. Waarom zegt gij voornamelijk deze vijf?
A. Omdat er nog andere geboden der H. Kerk zijn, maar die niet zoo algemeen verplichten als de vijf geboden.
8 V. Tot wat einde heeft de H. Kerk ons de vijf geboden gegeven ?
A. 1 Oin sommige geboden Gods nader te bepalen ; 2 om in ons den geest van godsvrucht en boetvaardigheid te onderhouden.
Om sommige geboden Gods nader te bepalen. - Zoo is het bv. krachtens de woordeu des goddelijken Verlossers een
128
goddelijk gebod, dat wij de H. Communie moeten ontvangen , maar die woorden zeggen ons niet hoe dikwijls wij de H. Communie moeten ontvangen. Aan de Kerk werd het overgelaten dit te bepalen. - Om in ons den geest van godsvrucht en boetvaardigheid te onderhouden; bv. door de feestdagen en vastendagen voor te schrijven,
9 V. Hoe verplichten de vijf geboden ?
A. Op zware zonde.
10 V. Wat gebieden het eerste en tweede gebod? A. Dat wij de geboden heilige dagen moeten
vieren als zondag.
11 V. Wat zijn geboden heilige dagen?
A. Feestdagen, ter eere van Christus en zijne heiligen ingesteld, die de Kerk ons geboden heeft te vieren.
12 V. Tot welk einde heeft de H. Kerk de heilige dagen ingesteld ?
A. 1 Om Christus en zijne heiligen te vereeren; 2 om ons hunne deugden ter navolging voor te stellen; 3 om ons de groote geheimen van onzen H. Godsdienst te doen gedenken.
13 V. Welke zijn de geboden heilige dagen in Nederlandsch Indië ?
A. Deze zeven: 1 het feest van de Besnijdenis onzes Heeren; 2 Hemelvaartsdag; 3 Heilige Sacramentsdag ; 4 het feest van de heilige Apostelen Petrus en Paulus; 5 Maria-Hemelvaart; 6 Allerheiligen ; 7 Kerstmis.
129
Derde gebod. - Geen geboden vastendagen zult gij breken.
1 V. Wat gebiedt het derde gebod ?
A. Dat wij op vrijdagen ons moeten onthouden van vleesch en vet en moeten vasten op de dagen dat dit geboden is.
De kerkelijke wet verplicht wekelijks tot onthouding van vleesch en vet op vrijdag en op zaterdag; doch voor Neder-landsch Indië is dispensatie verleend betreffende den zaterdag. Elders, waar die dispensatie niet verleend werd, is ook de zaterdag, krachtens de algemeene wet der Kerk een dag van onthouding. - Valt Kerstmis op een vrijdag, dan is op dien dag het gebruik van vleesch en vet geoorloofd.
2 V. Welke zijn de geboden vastendagen in Nederlandsch Indië ?
A. 1 De vigiliedagen vóór Pinksteren, vóór Maria-Hemelvaart , vóór Allerheiligen, en vóór Kerstmis; 2 de kwatertemperdagen ; 3 de veertigdaag-sche vasten.
De vigiliedagen (vooravonden) voor hooge feestdagen zijn ingesteld om ons voor te bereiden tot het waardig vieren dier feesten. - De kwatertemperdagen zijn ingesteld om elk vierendeel jaars God te danken voor de genoten weldaden , en boete te doen voor de bedreven fouten. Ook zijn de kwatertemperdagen nog ingesteld om van God ijverige Priesters te verkrijgen, die gewoonlijk op die dagen worden gewijd. Zoo werd er ten tijde der Apostelen te Antiochië gevast, toen Paulus en Barnabas gewijd werden. Hand. XIII: 3. - Eindelijk de veertig daag sche vaste is ingesteld tot navolging van Christus, tot gedachtenis van zijn bitter lijden en sterven en tot waardige voorbereiding voor het hoogfeest van Paschen.
3 V. Waarin bestaat het vasten ?
130
A. 1 Dat men niet vóór den middag eet; 2 maar eenmaal daags een vollen maaltijd gebruikt; 3 bovendien niet meer dan ééne kleine versterking neemt.
4 V. Moeten wij op de vastendagen alleen vasten ? A. Neen; wij moeten ons ook onthouden van
verboden spijzen.
5 V. Welke spijzen zijn verboden op de vigiliedagen en kwatertemperdagen ?
A. Yleescli en vet.
6 V. Welke spijzen zijn verboden in de veertig-
daagsche vasten ?
A. Die spijzen, welke volgens de vastenwet zijn
verboden.
De vastenwet wordt gewoonlijk voorgelezen voor de veer-
tigdaagsche vasten.
De eerste dag der veertigdaagsche vasten is Aschwoensdag. Alsdan teekent de Priester met asch het kruisteeken op onze voorhoofden om ons te herinneren dat wij stof zijn en tot stof zullen wederkeeren, en om ons tot boetvaardigheid op te wekken.
7 V. Wie zijn verplicht op vrijdagen en op vastendagen zich te onthouden van verboden spijzen?
A. Alle Christenen, die tot de jaren van verstand gekomen zijn, en niet door wettige reden zijn verschoond.
8 V. Wie zijn verplicht op vastendagen te vasten? A. Alle Christenen, die tot den ouderdom van
een en twintig jaren gekomen zijn.
9 V. Wie zijn door wettige reden verschoond
van het vasten?
A. Oude lieden, zieken, zwakken en die zwaren
arbeid moeten verrichten.
131
10 V. Wien behoort men in twijfel hierin te raadplegen ?
A. Den Pastoor of Biechtvader.
11 V. Waarom gebiedt de Kerk het vasten?
A. Omdat het vasten aan God welgevallig en ons zeer voordeelig is.
12 V. Waarom zeggen wij dat het vasten aan God welgevallig is ?
A. 1 Omdat God menigmaal het vasten geboden heeft; 2 omdat Christus het schoonste voorbeeld van vasten heeft gegeven.
13 V. Waarom zeggen wij dat het vasten ons zeer voordeelig is ?
A. Omdat wij door het vasten 1 boetvaardigheid doen voor onze zonden; 2 Gods barmhartigheid bewegen; 3 onze kwade lusten bedwingen, en de deugd ons gemakkelijk maken.
Hadden wij niets dan het voorbeeld van Christus, dan nog zouden wij moeten zeggen dat het vasten welgevallig is bij God. Christus toch kon van zich zeiven getuigen : // Hetgeen zijn welbehagen is, doe ik altoos.quot; Joan. XIII : 29. Maar bovendien toonde God, dat het vasten Hem welgevallig is door dat Hij menigmaal het vasten gebood en door het vasten tot barmhartigheid zich liet bewegen. //Keert u tot mij, zoo sprak Hij door den Profeet Joel , keert u tot mij uit geheel uw hart met vasten, weenen, zuchten.quot; Joël II : 12. Over Ninive was reeds de ondergang uitgesproken, maar Ninive deed boetvaardigheid en vastte, en het bleef door God gespaard. Jonas III : 5.
Ook de Apostelen, geleerd door Christus, hebben gevast. Hand. XIII : 3; en de geschiedenis Jeert ons dat in de Kerk van den beginne af de vasten in gebruik was. — Is het lichaam het werktuig der zonde, dat het ook het werktuig der boete zij; en begeert het weerspannig vleesch tegen den geest, dat wij het dan door vasten in bedwang houden. Onwetenheid alleen kan het vasten nutteloos achten. Onbe-
132
eriipelijk is het, hoezeer het enkel onthouden van vleesch op vrijdag in den mensch de godsdienstige denkbeelden bewaart. De vrijdag is de sterfdag van onzen goddelijken Verlosser, de dag waarop de goede Jesus voor ons zooveel boetvaardigheid heeft gedaan. Op dien dag zij eene kleine oefening van boetvaardigheid ons niet te veel.
14 V. Is het dan niet waar wat Christus zegt: Wat den mond ingaat besmet den mensch niet?
A. Ja, het is waar , wat den mond ingaat besmet den mensch niet; maar de ongehoorzaamheid, die uit het hart voortkomt, besmet den mensch, als hij verboden spijzen eet.
15 V. In welken geest behooren wij de vastendagen
door te brengen?
A. Wij behooren de vastendagen door te brengen
in den geest van boetvaardigheid, en door gebed ,
aalmoezen en andere goede werken te heiligen.
VIJF EN VEERTIGSTE LES.
Vierde en vijfde gebod. - Ten minste eens in 't jaar zult gij den Priester uwe biecht spreken; en nuttigen omtrent Paschen het lichaam des Heeren.
1 V. Wat gebieden het vierde en vijfde gebod der H. Kerk?
A. 1 Dat wij ten minste eens in 't jaar moeten biechten; 2 in den paaschtijd de H. Communie moeten ontvangen.
2 V. Waarom gebiedt de H. Kerk, dat wij de H. Communie moeten ontvangen in den paaschtijd?
A. 1 Omdat de H. Communie het ware Paaschlam
1:33
der Christenen is; 2 omdat Christus in dien tijd de H. Communie heeft ingesteld.
3 V. Hoelang duurt de paaschtijd ?
A. Van Palmzondag tot den eersten zondag na Paschen.
4 V. Wanneer moeten wij de H. Communie ontvangen, als wij in den paaschtijd niet de gelegenheid hebben?
A. Zoodra wij de gelegenheid hebben.
5 V. Is het eene groote zonde in 't geheel niet aan zijn paaschplicht te voldoen ?
A. Ja, het is doodzonde.
ö V. Wanneer begint de verplichting van eens in 't jaar te biechten en de H. Communie te ontvangen ?
A. Zoodra wij de jaren van verstand bereikt hebben en genoegzaam onderwezen zijn om de H. Sacramenten met behoorlijke godsvrucht te kunnen ontvangen.
De verplichting van de H. Sacramenten te ontvangen sluit de verplichting in van zich ijverig toe te leggen op de kennis, die noodig is om de H. Sacramenten behoorlijk te kunnen ontvangen. Tengevolge van traagheid en onverschilligheid niet genoegzaam onderwezen te zijn, is schuldige onwetendheid.
7 V. Aan wie komt het toe hierover te oordeelen ?
A. Aan de geestelijkheid alleen.
8 V. Moet het ons genoeg zijn maar eens in't jaar te biechten en de H. Communie te ontvangen ?
A. Neen; de Kerk verlangt vurig, dat wij ons meermalen aan dit groot geluk deelachtig maken.
9 V. Indien de Kerk dit verlangt, waarom gebiedt zij het dan niet?
A. Omdat de Kerk wil dat de liefde tot Christus en tot onze zaligheid ons genoegzaam zal opwekken dikwijls de heilige Sacramenten te ontvangen.
134
10 V. Hoe dikwijls zijn godvreezendc Christenen gewoon te biechten en de H. Communie te ontvangen ?
A. Eens in de maand, of ten minste op alle hooge feestdagen.
IsT IDE OVEIRTIBIBIDIICsrGr ZDZBIR Gr EB O DEÏST.
VAN DE ZONDE.
1 V. Wat is zonde?
A. Eene vrijwillige overtreding van de geboden van God of van de H. Kerk.
2 V. Hoe velerlei is de zonde?
A. Tweeërlei: erfzonde en dadelijke zonde.
3 V. Wat onderscheid is er tusschen erfzonde en dadelijke zonde?
A. Dat wij de erfzonde niet zeiven doen, maar van Adam erven, en dat wij de dadelijke zonde zeiven doen.
4 V. Op hoevelerlei wijze kunnen wij zonde doen?
A. Op vijfderlei wijze: door gedachten, door begeerten, door woorden, doorwerken, door verzuimenis.
5 V. Zijn alle zonden even groot?
A. Neen; er zijn zware zonden, die doodzonden genoemd worden, en er zijn kleinere zonden, die dagelijksche zonden genoemd worden.
6 V. Waarom wordt eene zware zonde genoemd doodzonde ?
185
A. Omdat zij de ziel doodt voor God en den hemel.
7 V. Hoe doodt zij de ziel voor God en den hemel ? A. Door haar te berooven van de heiligmakende
genade, die het ware leven der ziel is.
8 V. Waarom wordt eene kleinere zonde genoemd dagelijksche zonde ?
A. Omdat wij ons in onze zwakheid ongelukkig soms dagelijks aan kleinere zonden schuldig maken.
9 V. Wanneer doet men doodzonde ?
A. Als men de geboden van God of van de li. Kerk in eene groote zaak geheel vrijwillig overtreedt.
10 V. Wanneer doet men eene dagelijksche zonde? A. 1 Als men de geboden van God in eene kleine
zaak overtreedt; 2 als men die geboden in eene groote zaak overtreedt, maar niet geheel vrijwillig.
11 V. Wanneeris de overtredingniet geheel vrijwillig? A. Als het niet geschiedt met genoegzame kennis
van het kwaad of met volle toestemming van den wil.
12 V. Kan men ook onwetend zondigen?
A. Ja; als men met schuldige onwetendheid een gebod overtreedt.
13 V. Wanneer is de onwetendheid schuldig?
A. Als men het gebod had kunnen weten en moeten weten.
14 V. Kan men ook zondigen, als men iets doet wat geen zonde is ?
A. Ja, als men meent dat iets zonde is en het tegen zijn geweten toch doet.
15 V. Moeten wij ons alleen voor doodzonde wachten? A. Neen; wij moeten ons ook voor de kleinste
zonde wachten als voor het grootste kwaad op aarde en liever sterven dan zonde doen.
130
16 V. Wat moet ons bijzonder aanzetten om ons voor zonde te wachten ?
A. De groote boosheid der zonde.
17 V. Kunnen wij wel de groote boosheid der zonde begrijpen ?
A. Neen ; wij kunnen de groote boosheid der zonde niet begrijpen.
18 V. Waarom niet?
A. Omdat wij niet kunnen begrijpen, hoe oneindig groot en goed God is, die door de zonde wordt beleedigd.
Hoe hooger de beleedigde persoon staat, des te schuldiger is de beleediger. Schuldig is hij, die zijn gelijken beleedigt; onvergelijkelijk schuldiger echter, die dezelfde beleediging tegen den Koning richt; maar wie kan de groote boosheid begrijpen van de beleediging, den oneindigen God aangedaan ?
19 V. Waaruit kunnen wij eenigszins de groote boosheid der zonde begrijpen?
A, 1 Uit de zware straffen, die de hoovaardige engelen en onze stamouders voor de zonde hebben ondergaan; 2 uit het bitter lijden en den dood van Christus , die voor de zonde is gestorven ; 3 uit het kwaad, dat ons de zonde doet.
20 V. Wat kwaad doet ons de doodzonde ?
A. Zij doet ons het grootste goed verliezen; en de grootste straften verdienen.
21 V. Wat verliezen wij door de doodzonde ?
A. 1 De heiligmakende genade ; 2 de liefde Gods; 3 de verdiensten van onze goede werken ; 4 den hemel.
22 V. Welke straffen verdienen wij door de doodzonde? A. De eeuwige straffen der hel.
23 V. Koevele doodzonden zijn genoeg om naar de hel te gaan ?
137
A. Eéne doodzonde is genoeg.
24 V. Wat kwaad doen ons de dagelijksche zonden?
A. 1 Zij verzwakken de liefde Gods; 2 zij maken ons schuldig aan tijdelijke straffen ; 3 zij zijn oorzaak dat wij licht in groote zonden vallen.
De dagelijksche zonde wordt klein genoemd , doch klein is zij alleen in vergelijking met de doodzonde. De kleinste zoude is grooter ongeluk voor ons dan alle lijden dezer aarde ; omdat geen lijden dezer aarde gelijk staat met eene beleediging van God. Een goed kind zal nooit zijnen ouders redenen tot ontevredenheid willen geven en hun verdriet aandoen; zoo zal ook een Christen liever sterven dan zijn Vader in den hemel beleedigen.
VAN DE VERSCHILLEIfDE SOORTEN VAN ZONDEN.
1 V. Hoeveel soorten van zonden zijn er ?
A. Vier: hoofdzonden, vreemde zonden, zonden tegen den H. Geest, en wraakroepende zonden.
2 V. Hoeveel hoofdzonden zijn er ?
A. Zeven: hoovaardigheid, gierigheid, onknisch-heid , afgunst, gulzigheid, gramschap en traagheid.
3 V. Waarom worden zij hoofdzonden genoemd ? A. Omdat zij de hoofdoorzaak en het begin van
vele andere zonden zijn.
4 V. Hoeveel vreemde zonden zijn er ?
A. Negen.
5 V. Hoe geschieden de vreemde zonden ?
A. Door aanraden, beschermen, gebieden, prij-
138
zen , deelnemen , behagen nemen , niet straffen, niet beletten , niet overdragen.
6 V. Waarom worden zij vreemde zonden genoemd? A. Omdat zij wel door anderen bedreven worden,
maar wij er toch ook schuld aan hebben.
7 V. Hoeveel zonden tegen den H. Geest zijn er? A. Zes: 1 aan Gods genade wanhopen; 2 vermetel betrouwen op Gods barmhartigheid; 3 eene bekende waarheid des geloofs bestrijden; 4 in zijnen naaste de deugd of de genade benijden; 5 verhard zijn in de boosheid; 6 het berouw of de boetvaardigheid verachten.
8 V. Waarom worden zij zonden tegen den H.
Geest genoemd ?
A. Omdat zij op eene bijzondere wijze strijden tegen Gods liefde, en de genade van den H. Geest verstooten.
9 V. Hoeveel wraakroepende zonden zijn er ?
A. Vier: 1 moedwillige doodslag; 2 onkuisch-hcid tegen de natuur; 3 verdrukking van armen, weduwen en weezen; 4 onthouden van loon aan werklieden. 10 V. Waarom worden zij wraakroepende zonden genoemd ?
A. Omdat zij zoo afschuwelijk zijn, dat zij meer dan alle andere zonden om wraak ten hemel roepen.
139
V^IDT IDE 3-OEIDE3 WEB/KEIT, IDE ID IB TTGr ID EINquot; IDE OHIB/ISTE-XjITKE quot;VOXJUVII-A.^.IKTIEIEIID.
VAN DE GOEDE WERKEN.
IV. Is het genoeg dat wij ons voor zonde wachten?
A. Neen; wij moeten het kwade laten en het goede doen ; de zonde vluchten en de deugd beoefenen.
2 V. Zijn allen verplicht tot goede werken ?
A. Ja; want de boom , die geen goede vruchten draagt, zal uitgehakt en in het vuur geworpen worden.
3 V. Welke zijn de goede werken , tot welke wij vooral verplicht zijn ?
A. 1 De goede werken , die ons door de geboden van God en van de H. Kerk zijn opgelegd; 2 de goede werken, die noodig en nuttig zijn om de plichten van onzen staat te vervullen.
4 V. Welke goede werken worden in de H. Schrift bijzonder aanbevolen ?
A. Bidden , vasten, aalmoezen geven.
5 V. Welke goede werken worden verstaan onder bidden, vasten, aalmoezen geven?
A. Onder lidden worden verstaan alle werken van godsvrucht ; onder vasten alle werken van zelf-
140
verloochening; onder aalmoezen ff even alle werken van naastenliefde.
(5 V. Waarop let God vooral bij onze goede werken?
A. Op de goede meening.
7 V. Wat is de goede meening?
A. De bedoeling dat wij onze goede werken voor God doen.
8 V. Is de goede meening van groote waarde?
A. Ja; de goede meening is van zoo groote waarde, dat onze geringste goede werken, met ecne goede meening gedaan, groote verdiensten bij God kunnen hebben.
Twee menschen gingen den tempel uit, een Phariseër en eene arme weduwe. De Phariseër gaf een rijke aalmoes maar uit ijdelheid , om van de menschen gezien te worden; de arme weduwe gaf twee penningen , maar met een goed hart. Wie werd door Christus geprezen ? De arme weduwe, die wel weinig gaf, maar met eene goede meening. Zoo zien ■wij uit vele voorbeelden in de H. Schrift dat een zelfde werk goed of niet goed is, naarmate het al of niet met eene goede meening verricht wordt. Kaïn en Abel droegen beiden een offer op ; alleen het offer van Abel was aan God welgevallig. David en J udas spraken beiden : // Ik heb gezondigd maar David sprak het uit met een rouwmoedig hart, en Judas in wanhoop. Zoo zal een glas water in den naam van Christus, dat is ; met eene goede meening , gegeven , zijn loon bij God niet missen ; maar ook al, wat voor God niet geschiedt, wordt door God niet beloond.
9 V. Wanneer behooren wij eene goede meening te verwekken?
A. Vooral als men 's morgens opstaat of in 't morgengebed; doch het is nuttig meermalen gedurende den dag de goede meening te vernieuwen. 10 V. Hoe verwekken wij gemakkelijk eene goede meening in het morgengebed?
141
A. Als wij met een goed hart zeggen: //Ik offer U op mijne ziel, mijn lichaam, en 'al wat ik bezit; ik draag U op alle de goede werken, die ik dezen dag zal verrichten. Ik wil die doen tot nwe eer en glorie, tot zaligheid mijner ziel, en om de aflaten te verdienen, die daaraan zijn toegevoegd.quot;
11 V. Hoe vernieuwen wij gemakkelijk de goede meening gedurende den dag ?
A. Als wij dit gebed herhalen of als wij zeggen: z/Ik doe dit voor U, mijn Godquot;; - /Ier uwer eer, mijn God.quot;
NEGEN EN VEERTIGSTE LES.
VAN DE DEUGD.
1 V. Wat is deugd ?
A. Eene blijvende geneigdheid van den wil om het goede te doen.
2 V. Wat is het onderscheid tusschen een goed werk en deugd ?
A. Een goed werk is eene goede handeling, deugd is blijvende geneigdheid tot het goede.
Die eens matig is, doet een goed werk van matigheid, maar is daarom nog geen matig mensch. Die met blijvende geneigdheid van den wil, steeds matig is, heeft de deugd van matigheid, is een matig mensch.
3 V. Hoevelerlei deugden zijn er ?
A. Tweeërlei, goddelijke deugden en zedelijke deugden.
4 V. Hoeveel goddelijke deugden zijn er ?
142
A. Drie : geloof, hoop en liefde.
5 V. Waarom worden zij goddelijke deugden
genoemd ?
A. Omdat zij ons van God gegeven worden; en omdat zij onmiddellijk op God betrekking hebben. Wij gelooven in God, hopen op God, beminnen God.
6 V. Hoe worden de goddelijke deugden nog
genoemd ?
A. Ingestorte deugden.
7 V. Waarom worden de goddelijke deugden genoemd : ingestorte deugden ?
A. Omdat zij onmiddellijk van God zijn ingestort.
8 V. Wanneer zijn de goddelijke deugden het eerst van God ons ingestort?
A. Tegelijk met de heiligmakende genade in
het Doopsel.
Om te begrijpen hoe een kind, dat gedoopt is, de drie goddelijke deugden kan hebben, merke men op, dat de deugd geene handeling, maar eene geneigdheid is. De geneigdheid wordt in het Doopsel aan den wil mede gedeeld. Het kind heeft de gave van geloof, maar gelooft nog niet werkelijk, gelijk het de gave van verstand heeft, maar nog niet werkelijk deukt.
9 V. Waarom heeft God ons de goddelijke deugden ingestort?
A. Om ons in staat te stellen verdiensten voor den hemel te kunnen vergaderen.
10 V. Kunnen wij de goddelijke deugden in ons versterken of verzwakken ?
A. Ja ; wij kunnen de goddelijke deugden in ons versterken , verzwakken, en ze ook geheel verliezen.
11 V. Wat is het middel om in ons de goddelijke deugden te versterken ?
143
A. Onder anderen dat wij dikwijls en godvruchtig de akten van geloof, hoop en liefde verwekken.
12 V. Wanneer zijn godvreezende Christenen gewoon de akten van geloof, hoop en liefde te verwekken ?
A. In hunne morgen- of avondgebeden.
13 V. Wanneer vooral behooren wij de akten van geloof, hoop en liefde te verwekken ?
A. 1 Als wij tegen eene van die deugden bekoord worden ; 2 als wij de heilige Sacramenten ontvangen; 3 als wij in gevaar zijn van sterven.
14 V. Hoe verliezen wij de goddelijke deugden ? A. Het geloof verliezen wij door ongeloof; de
hoop door wanhoop ; de liefde door elke doodzonde.
15 V. Waarom wordende andere deugden genoemd: zedelijke deugden ?
A. Omdat zij ons zedelijk gedrag zoo regelen, gelijk het aan God behagelijk is.
16 V. Hoe worden de zedelijke deugden ook genoemd? A. Verworven deugden.
17 V. Waarom?
A. Omdat wij die met behulp van Gods genade door oefening verwerven kunnen.
18 V. Welke worden onder de zedelijke deugden genoemd; hoofddeugden ?
A. Deze vier: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, matigheid, sterkte.
144
VIJFTIGSTE LES.
VAN DE DRIE GODDELIJKE DEUGDEN.
1 V. Welke is de eerste der goddelijke deugden? A. Het geloof.
2 V. Wat is het geloof?
A. Eene deugd en gave Gods, waardoor de mensch vastelijk gelooft, alles wat God geopenbaard heeft en door de H. Kerk ons voorstelt te gelooven.
3 V. Waarom is het geloof de eerste der goddelijke deugden?
A. Omdat het geloof de grondslag is van alle andere deugden.
4 V. Kunnen dan de heidenen , die in God niet gelooven , geen deugd hebben ?
A. Zij kunnen natuurlijke deugden hebben ; maar geen bovennatuurlijke of christelijke deugden, die verdienstelijk zijn voor den hemel.
De heidenen kunnen God door het licht der rede kennen. Leven zij volgens de natuurwet, dan mogen wij vertrouwen dat zij eens de bovennatuurlijke genade des geloofs zullen erlangen, al zou God hun ook een engel zenden. Verontrusten wij ons overigens niet aangaande het oordeel, dat God over hen zal uitspreken en laten wij dit aan God over. Van den eenen kant weten wij dat God goed is, dat Hij de zaligheid van alle menschen wil; van den anderen kant is Hij de rechtvaardigheid zelve.
5 V. Moeten wij sommige waarheden of stukken des geloofs meer noodzakelijk kennen?
A. Ja; sommige waarheden des geloofs moeten wij kennen uit noodzakelijkheid des middels ; en sommige waarheden moeten wij kennen uit noodzakelijkheid des gebods.
145
6 V. Wat wil dat zeggen; uit noodzakelijkheid des middels ?
A. Dat wil zeggen: om zalig te kunnen worden.
7 V. Wat wil dat zeggen; uit noodzakelijkheid des gebods ?
A. Dat wil zeggen : op zware verplichting.
8 V. Welke waarheden moeten wij kennen uit noodzakelijkheid des middels ?
A. Deze vier : 1 dat er een God is; 2 dat er drie goddelijke personen zijn, God de Vader, God de Zoon en God de H. Geest; 3 dat God de Zoon voor ons is mensch geworden en gestorven; 4 dat God de looner is van het goed en de straffer van het kwaad.
9 V. Welke stukken moeten wij kennen uit noodzakelijkheid des gebods?
A. Het Onze Vader, de twaalf artikelen des geloofs, de tien geboden Gods, de vijf geboden der H. Kerk , de H. Sacramenten , vooral die wij moeten ontvangen.
10 V. Wat is de hoop?
A. Eene deugd en gave Gods, waardoor wij met een vast betrouwen verwachten van God te zullen verkrijgen den hemel en alle middelen, die daartoe noodig zijn.
11 V. Wat moeten wij van God hopen?
A. Den hemel en alle middelen, die daartoe noodig zijn.
12 V. In hoever mogen wij tijdelijke goederen hopen? A. In zoo ver zij nuttig en niet schadelijk zijn
voor onze zaligheid.
13 V. Welke is de voornaamste der goddelijke deugden ?
14(5
A. De goddelijke liefde.
14 V. Wat is de liefde?
A. Eene deugd en gave Gods, waardoor wij God
beminnen bovenal en onze naasten gelijk ons zeiven.
15 V. Waarom is de liefde de voornaamste?
A. Omdat zonder de liefde, nocb geloof, noch hoop, noch eenige andere deugd ons ter zaligheid
helpen kan.
16 V. Wat zegt Christus van de liefde?
A. Dat de liefde het hoofdgebod is van de Christenen en alle andere geboden in zich sluit.
17 V. Wie moeten wij beminnen?
A. God bovenal en onze naasten gelijk ons zeiven.
18 V. Waarom moeten wij God bovenal beminnen? A. Omdat God de oneindige volmaaktheid en
beminnelijkheid zelve is en ons hoogste goed in dit leven en hierna.
19 V. Waarom moeten wij onze naasten beminnen
gelijk ons zeiven?
A. Omdat alle menschen met ons kinderen zijn
van één God, en God het aldus wil.
20 V. Wanneer beminnen wij God bovenal?
A. Als wij God boven alles stellen en liever sterven dan Hem met eene doodzonde te beleedigen.
21 V. Wanneer beminnen wij onze naasten gelijk
ons zeiven?
A. Als wij met onze naasten doen, gelijk wij redelijker wijze willen dat anderen met ons doen.
22 V. Wie worden in de H. Schrift bijzonder onze
liefde aanbevolen?
A. De armen, weduwen en weezen, en m 't algemeen
allen, die in lichamelijken of geestelijken nood zijn.
147
Tijdelijke zegen en vooral veelvuldige geestelijke genaden zijn door God aan de aalmoes toegezegd. // Die den armen geeft zal geen gebrek lijden.quot; Spr. XXVIII : 27. De aalmoes // zal u barmhartigheid en het eeuwig leven doen vinden.quot; Tob. XII : 9. //Zooveel gij kunt wees barmhartig ; hebt gij veel, geef veel; hebt gij weinig , zoek dan gaarne ook van het weinige te geven.quot; Tob. TV : 8 , 9. .
23 V. Hoe bewijzen wij onze liefde in licharaelijken of geestelijken nood?
A. Door lichamelijke of geestelijke werken van barmhartigheid.
24 V. Welke zijn de lichamelijke werken van barmhartigheid ?
A. Deze zeven-, de hongerigcn spijzen, de dor-stigen laven, de naakten kleeden, de zieken bezoeken , de vreemdelingen herbergen, de gevangenen verlossen , de dooden begraven.
25 V. Welke zijn de geestelijke werken van barmhartigheid ?
A. Deze zeven: de onwetenden leeren, de zondaren vermanen, aan twijfelenden goeden raad geven, de bedroefden troosten, de gebreken van anderen geduldig verdragen, beleedigingen vergeven, voor levenden en dooden bidden.
EEN EN VIJFTIGSTE LES.
VAN DE CHRISTELIJKE VOLMAAKTHEID.
1 V. Welke zijn de voornaamste middelen tot de christelijke volmaaktheid?
A. De drie evangelische raden.
148
2 V. Welke zijn de drie evangelische raden?
A. Vrijwillige armoede, eeuwige zuiverheid, volmaakte gehoorzaamheid.
3 V. Waarom worden zij evangelische raden genoemd?
A. Omdat zij in 't Evangelie door Christus worden
aangeraden.
4 V. Waarom zijn de evangelische raden de voornaamste middelen tot de christelijke volmaaktheid?
A. Omdat zij den mensch losmaken van alle aard-sche geneigdheid en hem voor God alleen doen leven.
5 V. Indien de evangelische raden slechts zijn aangeraden, hoe kan men dan er toe verplicht zijn?
A. Als men zich door geloften er toe verbindt.
6 V. In welken staat verbindt men zich tot de evangelische raden?
A. In den religieusen staat.
Van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid gaf Christus zelf het heiligst voorbeeld. Overigens geldt van de evangelische raden hel woord van Christus : wNiet allen bevatten dit woord, maar alleen zij dien het gegeven isquot;. Vgl. Matth. XIX : 11.
7 V. Moeten wij ook buiten den religieusen staat ons op de volmaaktheid toeleggen ?
A. Ja; ieder moet zich volgens zijnen staat op de volmaaktheid toeleggen.
Ook u zij gezegd wat God tot Abraham sprak : «Wandel voor mij en wees volmaakt.quot; Gen. XVII : 1.
8 V. Welke middelen moeten wij gebruiken om ons volgens onzen staat op de volmaaktheid toe te leggen ?
A. Wij moeten 1 gaarne bidden, vlijtig het woord Gods hooren en dikwijls de H. Sacramenten ontvangen;
14!)
2 onze verkeerde neigingen overwinnen ; 3 alle onze goede werken in staat van genade en met eene goede meening verrichten.
9 V. Wie moet in alles ons volmaakt voorbeeld zijn? A. Onze Zaligmaker, Jesus Christus.
10 V. Hoe kunnen wij gemakkelijk dat voorbeeld navolgen ?
A. Als wij in al onze werken ons voorstellen , hoe Christus die verricht heeft en ons best doen Hem uit liefde in alles na te volgen.
11 V. Waarop moeten wij vooral letten?
A. Dat wij niet volgens den geest der wereld, maar volgens den geest van Christus moeten leven.
12 V. Waarom moeten wij daarop vooral letten? A. Omdat de geest der wereld in strijd is met
den geest van Christus.
13 V. Waaruit weten wij dat de geest der wereld in strijd is met den geest van Christus ?
A. Uit de acht uitspraken van Christus, die wij de acht zaligheden noemen.
De Zaligmaker sprak deze zaligsprekingen uit in de lierg-predikatie. Matth. V : 3-10.
14 V. Hoe weten wij dit uit de acht zaligheden ? A. Hieruit, dat Christus zalig prijst wat de wereld ongeluk en dwaasheid noemt.
15 V. Zeg de acht zaligheden.
A. 1 Zalig zijn de armen van geest; want hun behoort het rijk der hemelen.
2 Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen de aarde bezitten.
10
150
3 Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.
4 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de rechtvaardigheid; want zij zullen verzadigd worden.
5 Zalig zijn de barmhartigen; want zij zullen barmhartigheid verwerven.
6 Zalig zijn de zuiveren van harte; want zij zullen God zien.
7 Zalig zijn de vreedzainen ; want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.
8 Zalig, zijn zij, die vervolging lijden om de gerechtigheid; want hun behoort het rijk der hemelen.
VAN DE GENADEMIDDELEN, DIE WIJ MOETEN GEBRUIKEN.
1 V. Zijn onze eigene krachten voldoende om de geboden te onderhouden , het kwade te laten en het goede te doen ?
A. Neen; wij hebben daartoe Gods genade noodig.
2 V. Hoe velerlei is de genade ?
A. Tweeërlei; de werkende genade en de hei-ligmakende genade.
3 V. Wat is de werkende genade ?
A. Eene bovennatuurlijke hulp van God, die ons verstand verlicht, en onzen wil beweegt en sterkt om het goede te doen.
4 V. Hoe wordt de werkende genade ook genoemd ?
A. Voorbijgaande genade.
5 V. Waarom wordt de werkende genade ook genoemd voorbijgaande genade ?
A. Omdat zij voorbijgaande op de ziel werkt.
fi V. Is de werkende genade noodig voor allen.
152
A. Ja, de werkende genade is noodig voor allen; voor de zondaars om zich te bekeeren en voor de rechtvaardigen om werken te verrichten, die verdienstvol zijn voor den hemel en om te volharden.
7 V. Is de werkende genade noodig tot elk goed werk ? A. Ja, de werkende genade is zoo noodig tot elk goed
werk, dat wij zonder haar niets ter zaligheid vermogen.
Dit wil niet zeggen dat wij van natuur tot niets goeds in staat zijn. quot;Van natuur zijn wij in staat tot natuurlijk goede werken; tot bovennatuurlijk goede werken is de genade noodig. Daarom wordt gezegd, dat wij zonder de genade niets ter zaligheid vermogen. De zaligheid is bovennatuurlijk en kan alleen door bovennatuurlijke hulp worden erlangd. //Niemand kan tot mij komen, zegt Christus, zoo het hem van mijnen Yader niet is gegevenquot;. Joan. VI: 66.
8 V. Geeft God aan allen de noodige genade?
A. Ja; God geeft aan allen de noodige genade.
9 V. Waaruit weten wij dit?
A. Uit de H. Schrift, die zegt dat God wil dat alle menschen tot de zaligheid komen.
10 V. Om wiens verdiensten geeft God aan allen de noodige genade ?
A. Om de verdiensten van Christus.
11 V. Als God de noodige genade geeft, wat hebben wij dan te doen ?
A. Dan moeten wij met de genade medewerken en geen weerstand bieden.
12 V. Wat hebben wij te wachten , als wij met de genade medewerken?
A. Dat God ons altijd meer en meer genade zal geven.
13 V. Wat hebben wij te wachten als wij aan de genade weerstand bieden ?
153
A. Dat God zijne genade zal verminderen en ons strenge rekenschap zal vragen.
Welk is het lot geweest van Jerusalem, dat door Christus zoo menigmaal en zoo liefdevol tot boete werd aangespoord! // Jerusalem, Jerusalem ! dat de profeten doodt, en steenigt degenen, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bijeen vergaderen, gelijk eene hen hare kiekens vergadert onder hare vleugelen; en gij hebt niet gewild ! Ziet, uw huis zal u woest worden verlaten.quot; Matth. XXIII: 37 , 38.
14 V. Is de werkende genade alleen voldoende , opdat onze goede werken verdienstelijk zijn voor den hemel ?
A. Neen ; wij moeten die ook verrichten in staat van heiligmakende genade.
15 V. Wat is de heiligmakende genade?
A. Eene bovennatuurlijke gave Gods, die onze zielen heiligt en ons tot erfgenamen des hemels maakt.
16 V. Hoe wordt de heiligmakende genade ook genoemd ?
A. Blijvende genade.
17 V. Waarom ?
A. Omdat zij in de ziel blijft.
18 V. Hoe lang blijft de heiligmakende genade in de ziel ?
A. Zoo lang wij zuiver zijn van doodzonde.
19 V. Wat verdienen wij door onze goede werken in staat van heiligmakende genade ?
A. Vermeerdering van heiligmakende genade, den hemel en vermeerdering van geluk in den hemel.
20 V. Zijn onze goede werken in staat van doodzonde nutteloos?
A. Neen; zij zijn wel zonder verdiensten voor den hemel, maar toch zeer nuttig.
154
21 V. Waartoe zijn dc goede werken in staat van doodzonde nuttig ?
A. 1 Om Gods barmhartigheid te bewegen ons de genade der bekeering te scheuken ; 2 om tijdelijke straffen af te wenden.
VAN DE SACRAMENTEN IN HET ALGEMEEN.
1 V. Welke zijn de twee voornaamste middelen om Gods genade te verkrijgen?
A. De Sacramenten en het gebed.
2 V. Hoe verkrijgen wij Gods genade door de Sacramenten en hoe door het gebed ?
A. Door de Sacramenten wordt de genade medegedeeld ; door het gebed wordt de genade afgesmeekt.
3 V. Wat is een Sacrament?
A. Een uitwendig teek en, door Christus ingesteld, dat eene inwendige genade aanduidt en mededeelt.
4 V. Welke zijn dus de vereischten tot een Sacrament?
A. Deze drie; 1 het moet zijn een uitwendig
teeken ; 2 het uitwendig teeken moet eene inwendige genade aanduiden en mededeelen ; 3 het moet zijn ingesteld door Christus.
o
5 V. Hoe kan een uitwendig teeken , bv. de uitwendige afwassching met water in het Doopsel, de kracht hebben inwendige genade mede te deelen?
155
A. Omdat Christus, de Sacramenten instellende, aan het uitwendig teeken de kracht gegeven heeft inwendige genade mede te deelen.
Het uitwendig teeken in het Doopsel is de afwassching met water onder het uitspreken van de woorden : Ik doop u enz. — Deze uitwendige afwassching duidt aan en deelt tegelijk mede de inwendige afwassching der ziel van de zonde. Christus heeft die kracht er aan verbonden.
Menigmaal bediende zich Christus bij het uitdealen zijner weldaden van uitwendige teekenen, bv. bij de mededeeling van den H. Geest, Joan. XX : 22 ; bij de genezing van den blindgeborene , Joan. IX : 6 ; van den doofstomme, Marc. VII: 33.
6 V. Wie heeft de Sacramenten ingesteld? A. Christus zelf.
7 V. Waarom heeft Christus de Sacramenten ingesteld ?
A. Om ons door de Sacramenten zijne genade mede te deelen.
8 V. Welke genaden worden ons in de Sacramenten medegedeeld ?
A. De heiligmakende genade of vermeerdering daarvan; 2 de bijzondere genade, die aan elk Sacrament eigen is.
9 V. Ontvangen allen genade, die de Sacramenten ontvangen ?
A. Neen, alleen zij die de Sacramenten waardig en met de noodige gesteldheid ontvangen.
10 V. Ontvangen allen evenveel genade ?
A. Neen; hoe beter wij gesteld zijn, hoe meer genaden wij ontvangen.
11 V. Hebben dan de Sacramenten hunne kracht uit de gesteldheid van den persoon, die de Sacramenten ontvangt ?
156
A. Neen; de Sacramenten hebben hunne kracht uit de instelling van Christus.
12 V. Waartoe is dan die gesteldheid noodig?
A. Die gesteldheid is noodig opdat aan de uitwerking der Sacramenten geen beletsel gesteld worde.
Evenzoo hebben de Sacramenten hunne kracht niet van den bedienaar der Sacramenten. Indien de heiligste Priester doopt of in tijd van nood een heiden, het is altijd hetzelfde Doopsel.
13 V. Welke zonde doet hij, die de Sacramenten onwaardig ontvangt ?
A. De verschrikkelijke zonde van heiligschennis.
14 V. Hoeveel Sacramenten zijn er ?
A. Zeven : Het Doopsel, het Vormsel, het H. Sacrament des Altaars, de Biecht, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk.
15 V. Waaruitweten wij dat er zeven Sacramenten zijn? A. Uit de onfeilbare en onveranderde leer der
Niet alleen de Katholieken van alle eeuwen maar ook de hedendaagsche Grieken, Russen en alle secten, die in de eerste eeuwen van de Kerk zijn afgevallen, hebben zeven Sacramenten. Een duidelijk bewijs dat de leer van de zeven Sacramenten zoo oud is als de Kerk. Die allen toch hebben de Sacramenten medegenomen uit de Kerk, waarvan zij zijn afgevallen.
In de zeven Sacramenten hebben wij alles, wat wij voor het bovennatuurlijk leven noodig hebben. Door het Doopsel wordt de mensch tot het bovennatuurlijk leven geboren, in het Vormsel wordt hij gesterkt; het H. Sacrament des Altaars geeft hem goddelijk voedsel, de Biecht geeft hem de verloren gezondheid terug, het H. Oliesel deelt hem kracht mede tot den laatsten strijd. Eindelijk het Priesterschap geeft waardige bedienaars aan de Kerk en het Huwelijk heiligt den echt tusschen man en vrouw om de Kérk met waardige ledematen te vermeerderen.
157
16 V. Hoe worden de Sacramenten verdeeld ?
A. 1 In Sacramenten der dooden en Sacramenten der levenden ; 2 in Sacramenten , die men maar eens en in Sacramenten, die men meermalen mag ontvangen.
17 V. Hoeveel Sacramenten der dooden zijn er ? A. Twee : het Doopsel en de Biecht.
18 V. Waarom worden zij Sacramenten der dooden genoemd ?
A. Omdat zij vooral zijn ingesteld voor hen, die dood zijn in hunne ziel.
19 V. AVat wil dat zeggen: dood in de ziel?
A. Dat wil zeggen: beroofd van de heiligmakende genade, die het hovennatnurlijk leven der ziel is.
20 V. Hoeveel Sacramenten der levenden zijn er? A. Vijf: het Vormsel, het H. Sacrament des
Altaars, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk.
21 V. Waarom worden zij Sacramenten der levenden genoemd ?
A. Omdat zij zijn ingesteld voor hen, die in staat van heiligmakende genade zijn.
22 V. In welken staat mag men de Sacramenten der dooden ontvangen?
A. In staat van doodzonde.
23 V. Mag men de Sacramenten der levenden ook ontvangen in staat van doodzonde?
A. Neen; men moet die ontvangen in staat van heiligmakende genade.
24 V. Wie zijn in staat van heiligmakende genade? A. Die zuiver zijn van doodzonde.
25 V. Hoe veel Sacramenten mag men maar eens ontvangen ?
15b
A. Drie: het Doopsel, het Vormsel en het Priesterschap.
26 V. Waarom mag men die maar eens ontvangen? A. Omdat zij een altijddurend geestelijk merk-
teeken in de ziel drukken.
27 V. Waarin bestaat het geestelijk merkteeken? A. In eene geestelijke wijding en waardigheid,
die aan de ziel wordt medegedeeld.
28 V. Waartoe zal het geestelijk merkteeken in het ander leven dienen?
A. Aan de gelukzaligen tot meerder eer en glorie, aan de verdoemden tot meerder straf en schande.
29 V. Waartoe dienen de ceremoniën, met welke de Sacramenten worden toegediend ?
A. Om de Sacramenten met meer plechtigheid en eerbied toe te dienen; 2 om ons hunne uitwerking meer voor oogen te stellen.
VAN HET DOOPSEL.
1 V. Welk is het eerste en noodzakelijkste Sacrament?
A. Het Doopsel.
2 V. Wat is het Doopsel?
A. Een Sacrament, waarin door de afwassching met water en de aanroeping van de H. Drievuldigheid de mensch vergiffenis verkrijgt van de erfzonde en van alle andere zonden, die vóór het Doopsel bedreven zijn.
3 V. Waarom is het Doopsel het eerste Sacrament?
159
A. Omdat men vóór het Doopsel geen ander Sacrament geldig kan ontvangen.
4 V. Waarom is het Doopsel het noodzakelijkste Sacrament ?
A. Omdat niemand zonder Doopsel kan zalig worden.
5 V. Waarom kan niemand zonder Doopsel zalig worden ?
A. Omdat alle menschen geboren worden met de erfzonde, die alleen door het Doopsel vergeven wordt.
6 V. Wat verkrijgen wij dan door het Doopsel ? A. Vergiffenis van de erfzonde en van alle andere
zonden, die vóór het Doopsel bedreven zijn ; 2 kwijtschelding van alle straffen der zonde ; 3 het Doopsel maakt ons tot ledematen der Kerk, tot aangenomen kinderen Gods, en tot erfgenamen des hemels.
7 V. Wie is de bedienaar van het Doopsel ?
A. De Priester, doch in tijd van nood mogen en moeten alle menschen doopen.
8 V. Wanneer is er tijd van nood?
A. Als er eenig gevaar is dat het kind zonder Doopsel zal sterven en er geen Priester is.
9 V. Hoe moet men in tijd van nood doopen ? A. Men giet water op het hoofd van het kind
en zegt tegelijker tijd; uIk doop u in den naam des Vaders, en des Zoons .en des H. Geestes.quot;
Behalve dat het een plicht van naastenliefde en een groot liefdewerk is in tijd van nood een kind te doopen, is het ook een groote troost in tijd van nood een kind gedoopt te hebben. Sterft zulk eeu kind, dan is het voor hem , die het gedoopt heeft, een voorspraak in den hemel.
10 V. Wat is de groote plicht der ouders bij de geboorte hunner kinderen ?
160
A. 1 Dat zij het Doopsel niet uitstellen ; 2 dat zij in tijd van nood zorgen dat het kind door een ander of door hen zeiven gedoopt wordt.
Onchristelijk is het de kinderen ongedoopt te laten opgroeien , opdat ze , zoo het heet, later zeiven eene keuze van godsdienst doen. Het Doopsel is noodzakelijk en dat noodzakelijke mogen ouders aan hunne kinderen niet onthouden. Evenzoo is de eene ware godsdienst noodzakelijk en mogen ouders geen keuze laten, dien te omhelzen of niet.
11 V. Wat leert de Kerk van de kinderen, die zonder Doopsel sterven ?
A. Dat zij nooit den hemel zullen ingaan.
// Zoo iemand niet wedergeboren worde uit water en den H. Geest, kan hij het rijk Gods niet ingaanquot;. Joan. Ill: 5.
12 V. Leert de Kerk dan dat zij naar de hel gaan? A. De Kerk beslist niet wat, buiten het gemis
des hemels, het lot der kinderen zal zijn, die zonder Doopsel sterven. Wij mogen echter met den H. Augustinus aannemen, dat ook voor hen het leven eene weldaad is, en dat het hun beter is te zijn dan niet te zijn.
13 V. Wat wordt tot het Doopsel vereischt, als men tot de jaren van verstand gekomen is en nog gedoopt moet worden ?
A. 1 Dat men oprecht wil gedoopt worden; 2 dat men de noodzakelijke waarheden des geloofs kenne, en een berouw hebbe over zijne zonden.
Om het Doopsel geldig te ontvangen moet men ten minste gedoopt willen worden. Maar om het waardig en met vrucht te ontvangen is er meer noodig. Daartoe moet men oprecht voor God willen gedoopt worden, dat is: om God te dienen en zalig te worden. Die alleen om zijne fortuin te verhe-
161
teren, of om aan 't verlangen zijner familie te voldoen of om andere tijdelijke belangen zou willen gedoopt worden , heeft niet de noodige gesteldheid.
14 V. Wanneer moet het Doopsel onder voorwaarde geschieden ?
A. Als men twijfelt of iemand gedoopt is, als men twijfelt of iemand goed gedoopt is, als men twijfelt of iemand leeft.
15 V. Waarom geeft men ons in het Doopsel een doopvader en eene doopmoeder?
A. Opdat zij de geestelijke ouders zijn van hunne doopkinderen.
16 V. Wat is de plicht van den doopvader en de doopmoeder ?
A. Zij moeten als geestelijke ouders zorg dragen, dat hunne doopkinderen in het katholiek geloof worden opgevoed en zich later christelijk gedragen.
Van dezen plicht zijn de doopvader en de doopmoeder ontheven, als de ouders zeiven zorg dragen voor de katholieke opvoeding en het christelijk gedrag hunner kinderen. Katholieken, die hunne godsdienstplichten niet nakomen, worden niet verondersteld waardig den heiligen plicht van doopvader of doopmoeder te zullen vervullen en kunnen dit daarom niet zijn.
17 V. Hoeveel doopvaders en doopmoeders zijn voor het Doopsel noodig?
A. Eén doopvader of eene doopmoeder is noodig, en er mogen niet meer dan één doopvader en ééne doopmoeder zijn.
IS V. Hoe worden de doopvaders en doopmoeders ook genoemd?
A. Peters en meters.
162
Ook bij het Vormsel worden Peters en Meters vereischt, die dan mede de geestelijke ouders van de vormelingen worden.
19 V. Waarom geeft men ons in het Doopsel namen
van heiligen?
A. Opdat zij onze patronen zijn bij God, en wij
hunne deugden navolgen.
20 V. Wat verstaat gij door doopbeloften?
A. De beloften. die in het Doopsel worden afgelegd, dat wij den duivel, de zondige werken en de verleiding der wereld verzaken.
Doopbeloften zijn beloften in den ruimeren zin. Het zijn verklaringen dat wij christelijk willen leven; en verplichten daarom evenzeer of men als kind of als volwassene gedoopt zij. Een godvruchtig gebruik is het de doopbeloften te vernieuwen.
21 V. Kan het Doopsel vervangen worden?
A. Ja, door het doopsel van begeerte en het doopsel van bloed, indien men niet in de gelegenheid is gedoopt te worden.
22 V. Hoevelerlei is dan het Doopsel?
A. Drieërlei : het doopsel van water of het Sacrament des Doopsels; het doopsel van begeerte; en het doopsel van bloed.
23 V. Wat is het doopsel van begeerte?
A. Als men niet gedoopt zijnde, de begeerte heeft gedoopt te worden, of te doen wat God wil, met eene volmaakte liefde tot God.
24 V. Wat is het doopsel van bloed?
A. Als men, niet gedoopt zijnde, den marteldood
sterft voor het geloof.
25 V. Zijn het doopsel van begeerte en het doopsel van bloed ook Sacramenten?
103
A. Neen ; het zijn alleen middelen om vergiffenis te verkrijgen en zalig te worden, als men niet in de gelegenheid is het Doopsel te ontvangen.
VAN HET VORMSEL.
1 V. Wat is het Vormsel ?
A. Een Sacrament, waarin door de oplegging der handen, de zalving en het gebed des Bisschops, de Christen van den H. Geest gesterkt wordt om het geloof standvastig te belijden en getrouw na te komen.
2 V. Wat leert de H. Schrift van het Vormsel ? A. Dat Christus aan de geloovigen den H. Geest
beloofd heeft, en dat de Apostelen door het H. Vormsel den H. Geest hebben medegedeeld.
/r Als de Apostelen, die in Jerusalem waren, hoorden, dat Samaria het woord Gods had aangenomen, zonden zij tot hen Petrus en Joannes. Zij, aldaar gekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den H. Geest mochten ontvangen. Want Hij was nog over geeneii van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in den naam van den Heer Jesus. Toen legden zij hun de handen op, en zij ontvingen den H. Geestquot;. Hand. VIII : 14-17. Even zoo Hand. XIX : 5, 6.
3 V. Wat leert de geschiedenis van het Vormsel? A. Dat reeds in de eerste tijden de Bisschoppen
rondreisden om aan de geloovigen het Vormsel toe te dienen.
4 V. Door wie wordt het Vormsel toegediend ? A. Door den Bisschop, doch, om gewichtige re-
164
denen kan ook een Priester door den Paus gemachtigd worden om het Vormsel toe te dienen.
5 V. Hoe wordt het Vormsel toegediend?
A. De Bisschop strekt zijne handen uit over alle vormelingen en smeekt over hen den H. Geest af; daarna legt hij aan ieder in 't bijzonder de handen op en zalft hen met het H. Chrisma. Eindelijk deelt hij aan allen te samen den zegen mede.
6 V. Hoe geschiedt de zalving met het H. Chrisma ? A. De Bisschop maakt met het H. Chrisma het
teeken des kruises op het voorhoofd en zegt: ,/Ik teeken u met het teeken des kruises en vorm u met het Chrisma der zaligheid in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes.quot;
Het H. Chrisma is samenvermengde olie en balsem, door den Bisschop voor de bediening des Vormsels gewijd. Hij maakt daarmede het kruisteeken op het voorhoofd des vor-melings, ten zinnebeeld dat de Christen zich voor zijn geloof in- den Gekruiste niet zal schamen , maar als moedig krijgsman van Christus zijn geloof standvastig zal belijden. De lichte slag, dien de Bisschop na de zalving geeft, beteekent dat wij nu gesterkt zijn en bereid moeten wezen om voor het geloof allen smaad te verdragen.
7 V. Waarom zegt gij, dat in het Vormsel de Christen van den H. Geest gesterkt wordt ?
A. Omdat in het Vormsel de H. Geest op eene bijzondere wijze met zijne gaven tot ons komt en ons sterkt met zijne genade.
8 V. Welke zijn de gaven van den H. Geest ? A. Deze zeven : wijsheid, verstand, raad, sterkte,
wetenschap, godsvrucht en de vreeze des Heeren.
9 V. Met welke genade sterkt de H. Geest ons in het Vormsel?
105
A. Met de genade om het geloof standvastig te belijden en getrouw na te komen.
Ook voordat de Christen het Vormsel ontvangt heeft hij de verplichting en de genade om het geloof standvastig te belijden; in het Vormsel wordt hij daartoe op eene bijzondere wijze gesterkt.
10 V. Wat wordt er vereischt om waardig het Vormsel te ontvangen ?
A. Dat men gedoopt zij en in staat van heilig-makende genade.
11 V. Indien iemand in staat van doodzonde gevormd wordt, ontvangt hij dan ook het Sacrament des Vormsels ?
A. Hij ontvangt wel het geestelijk merkteeken , maar niet de genade des H. Geestes en doet eene zonde van heiligschennis.
12 V. Wanneer moet men het Vormsel ontvansen?
o
A. Als men tot de jaren gekomen is, die door de geestelijke overheid bepaald zijnen de gelegenheid heeft.
13 V. Is het Vormsel volstrekt noodig ter zaligheid? A. Neen; maar die het verzuimt, berooft zich
van groote genaden en doet zonde.
VAN HET H. SACEAMENT DES ALTAARS.
VAN DE INSTELLING.
1 V. Welk is het heiligste Sacrament? A. Het H. Sacrament des Altaars.
ll
166
2 V. Wat is het H. Sacrament des Altaars?
A. Een Sacrament, waarin onder de gedaante van brood en wijn Christus zelf tegenwoordig is.
3 V. Waarom is het H. Sacrament des Altaars het heiligste Sacrament ?
A. Omdat in het H. Sacrament des Altaars Christus zelf tegenwoordig is.
4 V. Waarom heeft Christus het H. Sacrament des Altaars ingesteld onder de gedaanten van brood en wijn?
A. Om ons te leeren dat Hij in het H. Sacrament des Altaars de spijs onzer zielen wil zijn, gelijk brood en wijn de spijs zijn van het lichaam.
5 V. Wanneer heeft Christus het H. Sacrament des Altaars ingesteld?
A. Op het laatste avondmaal, den avond vóór zijn lijden, op witten-donderdag.
6 V. Hoe heeft Christus het H. Sacrament des Altaars ingesteld?
A. Hij nam het brood, zegende, en brak het, gaf het aan zijne discipelen en sprak ; „Neemt en eet, dit is mijn lichaam.quot; Daarna nam Hij den kelk, zegende dien ook en gaf dien aan zijne Apostelen, zeggende: ,/Drinkt hier allen uit, dit is mijn bloed.quot;
7 V. Wat geschiedde met het brood en den wijn, toen Christus zeide : ,/Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloedquot; ?
A. Het brood en de wijn veranderden op onzichtbare wijze in het lichaam en bloed van Christus.
Hoe is het mogelijk dat brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus ? Door de almacht van God. Van niets maakte God de wereld, van aarde maakte Hij den eersten mensch, Adam; water veranderde Christus in wijn; bij machte is Christus ook brood en wijn in zijn lichaam en bloed te veranderen.
1(57
8 V. Wat ontvingen de Apostelen, toen Christus zeide : ,/Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloedquot; ?
A. Zij ontvingen, wat Christus zeide : het lichaam en bloed van Christus ; Christus zeiven.
9 V. Onder welke gedaanten ontvingen de Apostelen het lichaam en bloed van Christus ?
A. Onder de gedaanten van brood en wijn.
10 V. Wat bevel gaf Christus , toen Hij brood en wijn veranderende in zijn lichaam en bloed, er bijvoegde : // Doet dit ter mijner gedachtenisquot;?
A. Dat de Apostelen moesten doen, wat Hij gedaan had, te weten : brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus.
11 V. Wanneer geschiedt die verandering op bevel van Christus ?
A. In het heilig offer der Mis.
12 V. Is dan het H. Sacrament des Altaars wel alleen Sacrament ?
A. Neen ; het is Sacrament en offer tevens.
13 V. Tot welk einde heeft Christus dan het H. Sacrament des Altaars ingesteld ?
O
A. 1 Tot een voortdurend offer van het Nieuw Verbond ; 2 tot eene spijs voor onze zielen; 3 om als God en mensch altijd bij ons te zijn.
14 V. Is dan het H. Sacrament des Altaars niet een groot liefdebewijs ?
A. Ja; het H. Sacrament des Altaars is het grootste liefdebewijs , dat Christus ons heeft kunnen nalaten.
De katholieke leer is; dat Christus waarlijk tegenwoordig is in het H. Sacrament des Altaars. Andersdenkende medechristenen zegden dat de woorden van Christus zinne-
168
beeldig moeten verslaan worden , zoodat de woorden : » Dit is mijn lichaamquot;, den zin zouden hebben van: //Dit beteekent mijn lichaamquot;. Doch wat blijft er van geheel de H. Schrift over, indien men zoo eigendunkelijk en in strijd met geheel de christelijke oudheid aan de duidelijkste woorden van Christus eene zinnebeeldige beteekenis geeft ? De katholieke leer steunt: 1° op de belofte van Christus , Joan. VT ; 52—59; 2° op de woorden der instelling, Matth. XXVI : 26—29 ; Marc. XIV : 22-24 , Luc. XXII : 19-20 , I Con. XI : 23-26; 3U op de woorden van den Apostel Paulus, I Con. XI: 27-29 ; 4» op de leer van geheel de katholieke Kerk tot in
de vroegste lijden.
1 De belofte van Christus. — u Het brood dat ik zal geven , sprak Christus, is mijn vleeschquot;. De Joden dan dit niet willende gelooven, streden onder elkander zeggende : // Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven ?' Wat doet Christus nu? Hij veroordeelt de ongeloovigheid der Joden , en spreekt nog stelliger van zijn heilig vleesch en bloed, telkens en telkens de noodzakelijkheid herhalende, dat zij zijn heilig vleesch zullen moeten eten, zijn heilig bloed zullen moeten drinken, n Voorwaar, voorwaar ik zeg u : Tenzij gij het vleesch van den Zoon des menschen eet, en zijn bloed drinkt, zult gij het leven in u niet hebben. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven en ik zal hem ten jongsteu dage opwekken. Want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem. Gelij-kerwijs mij de levende Vader gezonden heeft en ik door den Vader leve, zal ook hij , die mij eet, door mij leven. Die taal, dat zij het heilig vleesch en bloed van Christus zouden moeten eten en drinken, vonden vele van de leerlingen hard ; zij wilden het niet gelooven en velen verlieten Hem. Wat doet Christus thans wederom ? Is er enkel misverstand ? Heeft Christus met telkens van zijn vleesch en bloed te spreken, niets anders bedoeld dan het zinnebeeld van zijn vleesch en bloed? Ware dit zoo, dan bezat voor hen zijne leer niets hards meer en dan zou de liefdevolle Zaligmaker, die op aarde verscheen om te zoeken hetgeen verloren was, hen niet om een enkel misverstand hebben laten heengaan ; maar hen liefdevol met eene enkele opheldering hebben teruggehouden. —Doch neen 1 Het geloof in zijn heilig lichaam en bloed is noodzakelijk. Die daarin niet gelooft, kan zijn leerling niet zijn. Hij laat hen gaan en vraagt zelfs zijne
169
Apostelen; nWilt gij ook weggaan?quot; Docli Petrus antwoordde : // Heer! tot wien zullen wij gaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en erkend dat gij zijt de Christus, de Zoon Gods!quot;
2 De woorden der instelling. — Het H. Sacrament des Altaars instellende en de H. Communie aan zijne Apostelen gevende sprak Christus; //Dit is mijn lichaam - dit is mijn bloed.quot; Christus had beloofd ; dat Hij zijn vleesch te eten, zijn bloed te drinken zou geven; zijn vleesch, dus had Hij verklaard, is waarlijk spijs, zijn bloed is waarlijk drank; deze zijne belofte vervulde Hij, en Hij gaf in werkelijkheid wat Hij beloofd had, toen Hij op het laatste avondmaal sprak: // Neemt en eet, dit is mijn lichaam.quot;
3 De woorden van den Apostel Paulus. - u Wie onwaardigi ijk dit brood eten of den kelk des Heeren drinken zal, zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. -Want die onwaardiglijk eet en drinkt, eet en drinkt zichzelven het oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.quot; I Con. XI ; 27 , 29.
4 De leer van geheel de katholieke Kerk. - wDaar Christus zelf verklaarde en sprak; dit is mijn lichaam, wie durft dan nog aarzelen ? En daar Hij zelf verzekerde en zeide; dit is mijn bloed; wie kan dan nog twijfelen en zeggen, dat het zijn bloed niet is ? Vroeger veranderde Hij te Cana in Galilaea water in wijn; en wij zouden weigeren Hem te gelooven , indien Hij wijn verandert in zijn bloed ? ïer lichamelijke bruiloft genoodigd werkte Hij een ontzettend wonder; wat belet ons te belijden dat H ij ons, den kinderen van zijn geheimzinnig huwelijk (met de Kerk), zijn lichaam en zijn bloed te genieten heeft gegeven ? //Aldus de H. Cyrillus van Jerusalem; en in dien zin spreken al de christelijke schrijvers der oudheid.
Zóó dan leerde het Christus, zóó leerde het de Apostel, zóó geloofden het de eerste Christenen, zóó gelooft het nog de katholieke Kerk.
170
VAN DE TEGENWOORDIGHEID VAN CHEISTtlS IN HET H. SACKAMENT DES ALTAARS.
1 V. Waarom zeggen wij dat Christus tegenwoordig is in het H. Sacrament des Altaars ?
A. Omdat Christus zelf gezegd heeft: „Dit is mijn lichaamquot;.
2 V. Hoe is Christus tegenwoordig in het H. Sacrament des Altaars ?
A. Geheel en levend, met vleesch en bloed, met ziel en lichaam, met godheid en menschheid.
Christus is levend ; zijn heilig lichaam is dus zijn levend lichaam ; waar dat lichaam is , daar is Christus geheel. Evenzoo met ons; waar ons levend lichaam is, daar zijn wij geheel,
3 V. Wanneer komt Christus tegenwoordig in het H. Sacrament des Altaars ?
A. In het TI. Sacrificie der Mis, als de Priester over het brood en den wijn de woorden van de
heilige consecratie spreekt.
4 V. Wat is vóór de consecratie op het altaar ?
A. Brood en wijn.
5 V. Wat is na de consecratie op het altaar ?
A. Het lichaam en bloed van Christus.
(i V. Blijft er na de consecratie nog brood en wijn over ?
A. Neen ; brood en wijn zijn na de consecratie geheel veranderd in het lichaam en bloed van Christus en van brood en wijn blijven alleen de gedaanten over.
7 V. Wat verstaat gij door de gedaanten van brood en wijn ?
171
A. De kleur, de smaak en alles wat wij met onze zintuigen waarnemen.
8 V. Kunnen wij Christus zien in het H. Sacrament des Altaars ?
A. Neen; Christus is in het H. Sacrament des Altaars voor ons onzichtbaar.
9 V. Wat kunnen wij dan zien?
A. De gedaanten van brood en wijn, onder welke Christus tegenwoordig is.
Bij het doopsel van Christus verscheen de H. Geest in de gedaante van eeue duif. Dat was geen duif; het was de H. Geest in de gedaante van eene duif. Zoo omtrent is het met de gedaante van brood en wijn; dat is geen brood en wijn, het is Christus onder de gedaante van brood en wijn.
10 V. Is onder de gedaante van brood alleen het lichaam van Christus, en onder de gedaante van wijn alleen het bloed van Christus?
A. Neen; Christus is onder de gedaante van brood geheel tegenwoordig, en ook onder de gedaante van wijn.
11 V. Onder welk gedeelte van de H. Hostie is Christus, als zij gebroken wordt?
A. Onder elk gedeelte.
12 V. Hoe komt het, dat Christus onder elke gedaante en onder elk gedeelte geheel tegenwoordig is ?
A. Door de almacht van God.
13 V. Indien Christus onder elke gedaante en onder elk gedeelte geheel tegenwoordig is, zijn er dan niet meer dan één Christus?
A. Neen; het is een en dezelfde Christus, die onder elke gedaante en onder elk gedeelte geheel
172
tegenwoordig is; gelijk een en dezelfde God geheel tegenwoordig is op elke plaats.
14 V. Hoelang blijft Christus tegenwoordig in het H. Sacrament des Altaars?
A. Zoolang de gedaanten van brood en wijn blijven voortbestaan.
15 V. Waar blijft Christus, als de gedaanten van brood en wijn ophouden voort te bestaan.
A. Dan houdt ook Christus op tegenwoordig te zijn. 10 V. Wat vraagt van ons de tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament?
A. Dat wij Hem in het H. Sacrament met diepen eerbied en nederigheid aanbidden, en vol betrouwen bij Hem onze hulp komen zoeken.
Uit eerbied voor het H. Sacrament versiert de katholieke Kerk hare kerken en altaren en wil zij dat voor het Allerheiligste dag en nacht licht brande. Om ook de geloo-vigen tot eerbied op te wekken, heeft zij het feest van H. Sacramentsdag ingesteld, en wordt menigmaal het H. Sacrament gedurende de godsdienstoefeningen ter aanbidding uitgesteld. Beantwoorden wij aan dien ijver der Kerk. Christus zelf roept ons van uit het tabernakel toe : // Komt tot mij allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u verkwikken.quot; Matth. XI ; 28.
VAN HET H. MISOPPER.
IV. Wat is een offer?
A. Eene uitwendige gave, die aan God wordt opgedragen om Hem als onzen Opperheer te erkennen en te aanbidden.
173
2 V. Zijn er ten allen tijde offers opgedragen?
A. Ja; ten allen tijde zijn offers opgedragen, en in het Oude Verbond had God plechtige offers voorgeschreven.
3 V. Wat was voorspeld van de offers van het Oude Verbond?
A. Dat zij met het Oude Verbond zouden ophouden en vervangen worden door het offer van het Nieuwe Verbond.
// Ik heb geen behagen in u, zegt de Heer der heerscharen, en ik zal geen offer uit uwe hand aannemen. Want van den opgang der zon tot haren ondergang zal mijn naam groot zijn onder de volken en op alle plaatsen zal geofferd en mijnen naam eene onbevlekte offerande worden opgedragen.quot; Mal. I : 10, 11.
4 V. Waarom zouden de offers van het Oude Verbond ophouden?
A. Omdat zij alleen voorbeduidingen waren van het offer van het Nieuwe Verbond.
5 V. Wat was voorspeld van het offer van het Nieuwe Verbond?
A. Dat het een onbevlekt offer zou zijn en van den opgang der zon tot haren ondergang op alle plaatsen zou worden opgedragen.
6 V. Welke waren de offers van het Oude Verbond?
A. Vruchten der aarde, lammeren, stieren en
andere voorwerpen.
Reeds spoedig na den zondenval werden aan God offers opgedragen. Zoo bracht Abel aan God een lam en Kaïn veldvruchten ten offer. Gen. IV : 3, 4. In de joodsche wet regelde God den offerdienst zelf, en wilde dat Hem hulde zou worden bewezen met het opdragen van Moedige offers, als runderen en schapen , en van onbloedige offers , als bv. toonbrooden enz.
174
7 V. Wie is het offer van het Nieuwe Verbond? A. Onze Zaligmaker, Jesus Christus.
8 V. Is Christus alleen ofter ?
A. Neen ; Hij is offer en offeraar tevens.
9 V. Wanneer offert Christus zich op ?
A. Eens heeft Hij zich aan zijnen hemelschen Vader bloedig opgeofferd aan het kruis en nog voortdurend offert Hij zich aan Hem onbloedig op in de H. Mis.
10 V. Hoevelerlei is dus het offer van het Nieuwe Verbond ?
A. Tweeërlei, het bloedig offer van het kruis en het onbloedig offer der H. Mis.
11 V. Wat is het onderscheid tusscheu het kruisoffer en het Misoffer ?
A. Beide zijn hetzelfde offer en verschillen alleen in de wijze van opofferen.
12 V. Waarom zijn beide hetzelfde offer?
A. Omdat dezelfde Jesus Christus in beide het offer is.
13 V. Hoe verschillen zij in de wijze van opofferen? A. Aan het kruis offerde zich Christus op eene
bloedige wijze op ; in de H. Mis offert Hij zich op eene onbloedige wijze op.
14 V. Waarom offerde zich Christus op aan het kruis? A. Om te voldoen voor onze zonden en genaden
voor ons te verdienen.
15 V. Indien Christus aan het kruis voldaan heeft voor onze zonden, tot wat einde heeft Christus dan nog de H. Mis ingesteld ?
A. 1 Opdat er voortdurend een offer aan zijnen hemelschen Vader zou worden opgedragen; 2 om
175
de gedachtenis van zijn kruisoffer onder ons te vernieuwen ; 3 om ons aan de verdiensten van zijn kruisoffer deelachtig te maken.
16 V. Wat is de H. Mis?
A. Het onbloedige offer van het Nieuwe Verbond, waarin Christus, onze Zaligmaker, zich onder de gedaanten van brood en wijn aan zijnen hemelschen Vader opoffert.
Eene voorbeduiding van het H. Misoffer is het offer van Melcldsedech. Gen. XIV : 18. Gelijk Melchisedech brood en wijn offerde, zoo offert zich Christus tot het einde der wereld onder de gedaanten van brood en wijn. Daarom wordt in Psalm 109 gezegd: //Gij zijt priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech.quot;
17 V. Door wie offert zich Christus op in de H. Mis? A. Door de handen van den Priester.
18 V. In wiens naam offert dus de Priester? A. In naam van Christus.
19 V. Aan wien offert de Priester de H. Mis op? A. Aan God alleen.
20 V. Waarom aan God alleen ?
A. Omdat de li. Mis een offer is, en een offer alleen aan God kan worden opgedragen.
21 V. Wordt de H. Mis opgeofferd aan de heiligen? A. Neen; wij vieren in de H. Mis alleen de
gedachtenis der heiligen.
22 V. Waarom vieren wij in de H. Mis de gedachtenis der heiligen ?
A. Om de heiligen te eeren en hunne voorspraak in te roepen.
23 V. Welke zijn de voornaamste deelen der H. Mis ? A. Deze drie: de offerande van brood en wijn,
de consecratie, en de nuttiging.
176
24 V. Wanneer geschiedt de offerande van brood en wijn ?
A. Na liet evangelie, als de Priester den kelk ontdekt heeft en brood en wijn aan God toewijdt.
25 V. Wanneer geschiedt de consecratie ?
A. In het midden der H. Mis, even voor dat de Priester de TI. Hostie en den kelk opheft. 20 V. Wanneer geschiedt de nuttiging?
A. Tegen het einde der H. Mis, als de Priester het lichaam en bloed van Christus nuttigt.
27 V. Welk is het voornaamste van deze drie deelen ? A. De consecratie.
28 V. Waarom ?
A. Omdat door de consecratie brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus.
29 V. Hoe behooren wij de H. Mis bij te wonen? A. Met groote godsvrucht, alsof wij Christus
voor ons aan het kruis zagen lijden en sterven.
Waar plaats en omstandigheden dit toelaten , betaamt het dat wij geknield blijven ten minste onder de consecratie. Vooral betaamt het, dat wij alsdan eerbiedig Christus aanbidden , die op dat oogenblik op het altaar komt en zich voor ons aan zijnen hemelschen Vader opoffert.
30 V. Wat kunnen wij door het godvruchtig bijwonen der H. Mis verkrijgen?
A. Veelvuldige genaden en gunsten voor ons zeiven , voor anderen en ook voor de zielen in het vagevuur.
31 V. Wat moeten wij zeggen van de ceremoniën der H. Mis?
A. Dat zij van de eerste tijden des Christendoms in gebruik zijn, en dat hare verhevene beteekenis ons tot eerbied en godsvrucht moet stemmen.
177
32 V. Wie heeft de eerste H. Mis gedaan?
A. Christus zelf op het laatste avondmaal, en na Hem de H. Apostelen.
In het Oude Verbond onderscheidde men aatibiddings-offers , dankoffers, zoenoffers eu smeekoffers. Alle deze offers zijn vereenigd in het H. Misoffer. Dit wordt dus opgedragen : 1 als aanbiddingsoffer, om God als onzen Opperheer te vereeren en te aanbidden; 2 als dankoffer, om God voor de ontvangen weldaden te bedanken ; 3 als zoenoffer, om God met ons te verzoenen; 4 als sineekoffer, om voor ons en voor anderen in alle noodwendigheden naar ziel en lichaam Gods hulp af te smeeken.
VAN DE H, COMMUNIE.
1 V. Wanneer is Christus eene spijs voor onze zielen?
A. Als wij Hem in de H. Communie ontvangen.
2 V. Als men de H. Communie ontvangt, wat ontvangt men dan?
A. Het lichaam en bloed van Christus ; Christus zeiven.
3 V. Is men verplicht de H. Communie te ontvangen ?
A. Ja; op straffe van eeuwig verloren te gaan.
4 V. Wanneer is men verplicht de H. Communie te ontvangen?
A. 1 Ten minste eens in 't jaar in den Paasch-tijd; 2 als men in gevaar is van sterven.
5 V. Is men verplicht de H. Communie onder ééne gedaante te ontvangen of onder twee ?
A. De Kerk wil, dat wij de H. Communie alleen
178
onder de gedaante van brood ontvangen, behalve de Priesters als zij de H. Mis doen.
(5 V. Waarom wil de Kerk dat wij de II. Communie alleen onder de gedaante van brood ontvangen ?
A. 1 Uit eerbied voor het heilige bloed; 2 om het ontvangen der H. Communie voor allen gemakkelijk te maken.
Uit eerbied voor het heilig bloed. - Hoe licht toch zou men het H. bloed bij het toedienen uit den Kelk kunnen storten ?
Om het ontvangen der H. Communie voor allen gemakkelijk te maken. - Velen toch zouden een afkeer hebben uit een gemeenschappelijken kelk te drinken.
7 V. Ontvangt men onder twee gedaanten niet meer dan onder ééne ?
A. Neen; onder ééne gedaante ontvangt men even veel als onder twee.
8 V. Waarom ontvangt men onder ééne gedaante even veel als onder twee ?
A. Omdat men altijd een en denzelfden Christus ontvangt, ook als men alleen een gedeelte van de H. Hostie ontvangt.
Hetzelfde geldt hier, wat reeds vroeger gezegd werd, dat Christus namelijk geheel tegenwoordig is, waar Hij tegenwoordig is. Indien wij Christus dus ontvangen onder ééne gedaante, dan ontvangen wij den geheelen Christus en aan ons wordt Jesus' woord bewaarheid: //Die mij eet, zal leven door mij.quot; Joan. quot;VT : 58. Uitdrukkelijk spreekt de Verlosser bovendien van slechts ééne gedaante, als Hij zegt: //Die dit brood eet zal leven in eeuwigheidquot;. Joan. VI: 59.
9 V. Indien men onder ééne gedaante zoo veel ontvangt als onder twee gedaanten, waarom heeft Christus dan het H. Sacrament onder twee gedaanten ingesteld ?
A. Omdat Christus het H. Sacrament tegelijk als H. Misoffer heeft ingesteld, en tot hetH. Misoffer volgens
179
de instelling van Christus beide gedaanten noodig zijn.
10 V. Waarom zijn tot het H. Misoffer beide gedaanten noodig ?
A. Omdat het H. Misoffer het kruisoffer moet vertegenwoordigen.
11 V. Hoe vertegenwoordigt het H. Misoffer het heilig kruisoffer ?
A. Gelijk Christus aan het kruis zijn heilig bloed vergoot en daar zijn lichaam en zijn bloed gescheiden werden , zoo zijn deze ook in de H. Mis krachtens de woorden der H. Consecratie en dc beide gedaanten gescheiden.
12 V. Wat wordt vereischt om waardig de H. Communie te ontvangen ?
A. 1 Dat men zij in staat van genade , dat is : zuiver van alle doodzonde; 2 nuchter sedert 's nachts twaalf uren.
13 V. Wat wordt bovendien vereischt om met veel vrucht de H. Communie te ontvangen ?
A. 1 Dat men oprecht ook de kleinste zonden wil vermijden; 2 dat men vóór de H. Communie zich ijverig voorbereide ; 3 dat men na de H. Communie godvruchtig God bedanke en om genade bidde.
Beschouw tien dag, waarop gij tot de H. Communie gaat, immer als een grooten dag. Gij ontvangt dan Christus' goddelijk vleesch en goddelijk bloed. Gij behoort dus naar vermogen uw best te doen om u wel voor te bereiden.
14 V. Wat verkrijgen wij door eene godvruchtige H. Communie ?
A. 1 Vereeniging met Christus ; 2 vermeerdering der heiligmakende genade; 3 bijzondere kracht om het goede te doen en het kwade te laten.
180
15 V. Hoe lang blijft Christus bij ons na de H. Communie ?
A. Met zijn heilig lichaam en bloed, zoolang de gedaante blijft voortbestaan; met zijne genade, zoolang wij Hem niet met eene doodzonde beleedigen. 1G V. Hoe lang behooren wij daarom na de H. Com-munie in de kerk te blijven bidden ?
A. Ten minste een kwartier uurs.
Heeft men de H Communie ontvangen, dan draagt men in zijn binnenste liet lichaam en bloed van Christus. Hoe oneerbiedig is het met dat heilig lichaam en bloed terstond de kerk te verlaten! Kan er wel geschikter oogenbhk zijn om alles van den goeden Zaligmaker te verkrijgen dan het oogenblik dat wij Hem in ons hart dragen? En heelt men dan niets te vragen voor zich, voor anderen ?
17 V. Hoe behooren wij ons op den dag der H.
Communie te gedragen ?
A. Wij behooren dien dag godvruchtig door te brengen en ons voor te groote verstrooiingen in acht te nemen. IS V. Mag men ooit de H. Communie ontvangen ,
als men niet nuchter is?
A. Ja; als men in gevaar is van sterven.
19 V. Als men de H. Communie ontvangt in staat van doodzonde, ontvangt men dan ook het lichaam en bloed van Christus ?
A. Ja; maar tot zijn eeuwig ongeluk.
20 V. Waarom tot zijn eeuwig ongeluk?
A. Omdat men zich schuldig maakt aan het lichaam en bloed van Christus.
Schuldig aan het lichaam en bloed van Christus! Welke zonde! Schuldig aan het lichaam en bloed van Christus waren ook een Judas, een Caïphas, een Pilatus.
181
ZESTIGSTE LES.
VAN DE BIECHT.
1 V. Wat is de Biecht?
A. Een Sacrament, waarin de zonden , na het Doopsel bedreven, door de priesterlijke macht vergeven worden.
2 V. Wie heeft de Biecht ingesteld ?
A. Christus.
3 V. Wanneer heeft Christus de Biecht ingesteld?
A. Op den dag zijner verrijzenis.
4 V. Hoelang bestaat dus de Biecht ?
A. Zoolang als het Christendom bestaat.
5 V. Door wiens macht worden de zonden in de Biecht vergeven ?
A. Door de priesterlijke macht.
(5 V. Kan dan een mensch de zonden vergeven ?
A. Ja; indien Christus hem daartoe de macht gegeven heeft.
7 V. Aan wie heeft Christus die macht gegeven ?
A. Aan de Apostelen en hunne opvolgers in de priesterlijke waardigheid.
Christus deelde die macht mede aan de Apostelen , maar Christus had de Apostelen aangesteld als de bedienaren zijner Kerk ; en wat Hij hun mededeelde , dat deelde Hij hun mede in die hoedanigheid. In dien zin alleen kon Hij zeggen : // Ziet, ik beu met u, alle de dagen, tot de voleinding der wereld.quot; Matïh. XXVIII : 20. Gelijk Christus hun de macht mededeelde om' te doopen en die macht moest overgaan op hunne opvolgers, zoo deelde Hij hun de macht mede om de zonden te vergeven en moest ook die macht op hunne opvolgers overgaan.
U
182
BV. Wat sprak Christus toen Hij de macht gaf om de zonden te vergeven?
A. Wier zonden gij zult vergeven , dien worden zij vergeven; en wier zonden gij zult houden , dien worden zij gehouden.
Aldus sprak de Zaligmaker tot de Apostelen in een lioogst plechtig oogenblik en na voorafgaande geheimzinnige en indrukwekkende handelingen. Het was de dag van 's Heeren opstanding. // Als het dan avond was, op dien dag , zijnde de eerste dag der week, en de deuren gesloten waren, kwam Jesus en stond in het midden en sprak tot hen ; quot;Vrede zij u ! En als hij dit gezegd had, toonde hij hun zijne handen en zijne zijde. - Hij sprak dan wederom tot hen; Vrede zij u! Gelijk de Vader mij gezonden heeft, zende ik ook u. Als hij dit gezegd had, blies hij op hen, en sprak tot hen; Ontvangt den Heiligen Geest! Wier zonden gij zult vergeven, dien worden zij vergeven; en wier zonden gij zult houden, dien worden zij gehouden. Joan. XX: 19-23.
Even duidelijk als de woorden van Christus is de kerkelijke traditie. Zoo zegt de H. Chrysostomus. n Die zich schaamt aan een mensch zijne zonden te ontdekken en niet wil biechten , die zal op den dag des oordeels voor het aangezicht van geheel de wereld beschaamd worden gemaakt.quot; - // Gij hebt, zoo schrijft hij verder, eene zonde bedreven of willen bedrijven , en gij wilt haar voor de menschen verbergen ? Maar voor God kunt gij niets verbergen! Doch gij geeft daar niet om , gij, die de oogen der menschen vreest. Bedenkt dan, dat gij op dien dag (den dag des oordeels) ook voor de menschen niet verborgen zult blijven. Ik bid u derhalve, ofschoon niemand uwe zonden zie, dat ieder in zijn geweten trede, zichzelven oordeele, en zijne zonden belijde. Hij grijpe het geneesmiddel der boetvaardigheid aan ter genezing zijner wonden, indien hij niet wil dat zij op dien vreeselijken dag openbaar worden gemaakt. Ieder toch , al zondigde hij vele malen , kan genezing erlangen; want aldus sprak de Heer: Wier zonden gij vergeven zult hebben, dien zijn zij vergeven ; wier zonden gij niet vergeven zult hebben , dien zijn zij niet vergeven.'quot; Hom. XXXIV de Samaritana.
9 V. Welke zonden worden in de Biecht vergeven?
183
A. De zonden , na het Doopsel bedreven.
10 V. Waarom zegt gij: de zonden, na hot Doopsel bedreven ?
A. Omdat de zonden, die vóór het Doopsel bedreven werden, vergeven worden door het Doopsel.
11 V. Wanneer is men verplicht te biechten?
A. 1 Eens in 't jaar volgens het gebod der H. Kerk; 2 als men in gevaar is van sterven ; 3 mag men de Biecht niet lang uitstellen, als men in doodzonde gevallen is.
12 V. Waarom mag men de Biecht niet lang uitstellen , als men ih doodzonde gevallen is ?
A. 1 Omdat men niet in vijandschap met God mag blijven ; 2 omdat men zich niet in gevaar mag stellen, onverwachts in staat van doodzonde te sterven.
13 V. Wat verkrijgen wij door de Biecht?
A. 1 Vergiffenis van de zonde , en ook geheel of gedeeltelijk van de straffen der zonde; 2 de heilig-makende genade of vermeerdering daarvan; 3 bijzondere genade om de zonde te laten.
De Biecht bewaart de deugdzamen in de deugd, voert de sclmldigen op liet pad der deugd terug, is voor den zondaar de eenige weg ten hemel. - Om het nut der Biecht met open oogen te zien , behoeft men slechts te bedenken, waarin allen overeenstemmen, dat de Biecht de groote steun is der rechtvaardigheid en dat zij de onrechtvaardigheid bestrijdt. Hoe menigmaal wordt door de Biecht het ontvreemde aan den wettigen eigenaar terug bezorgd ! De Biecht echter ijvert voor alle deügd ; en gelijk zij de steun is der rechtvaardigheid en de onrechtvaardigheid bestrijdt, zoo is zij de steun van elke deugd en bestrijdt zij elke ondeugd. Allen, die zonder vooroordeel en onpartijdig de Biecht weten te beschouwen , gelijk zij door Christus in zijne Kerk is ingesteld, zullen het groote nut der Biecht moeten erkennen. Is de Biecht ook niet eene behoefte voor het berouwvol en overstelpt gemoed ?
184
14 V. Waartoe moeten de vele voordeelen van de Biecht ons opwekken ?
A. Dat wij dikwijls tot dit Sacrament naderen en ons best doen altijd wel te biechten.
15 V. Hoeveel deelen zijn er van de Biecht ? A. Drie : berouw , belijdenis en voldoening.
16 V. Welk is het voornaamste?
A. Het berouw.
17 V. Waarom?
A. Omdat zonder berouw de zonden nooit vergeven worden.
VAN HET BEROUW.
1 V. Wanneer heeft men een berouw over zijne zonden ?
A. Als men het betreurt en verfoeit , dat men God beleedigd heeft, met het vaste voornemen zich te verbeteren.
2 V. Welke zijn de vereischten tot een goed berouw ?
A. Het berouw moet zijn : 1 inwendig, 2 bovennatuurlijk ; 3 algemeen.
3 V. Wat wil dat zeggen : het berouw moet zijn inwendig ?
A. Dat het berouw uit het hart moet voortkomen en niet alleen in woorden moet bestaan.
4 V. Wat wil dat zeggen : het berouw moet zijn bovennatuurlijk ?
A. Dat het berouw uit een bovennatuurlijk be-
185
ginsel, namelijk uit de genade moet voortkomen, en dat men berouw over zijne zonden moet hebben om bovennatuurlijke reden.
Indien men God nederig om een goed berouw bidt, dan zal God de genade, die men tot een deugdelijk berouw behoeft, niet weigeren.
5 V. Is het voldoende, als men berouw heeft bv. alleen omdat men door de zonde arm of ziek is geworden ?
A. Neen ; dat is een natuurlijk berouw en niet voldoende in de Biecht.
0 V. Wat wil dat zeggen : het berouw moet zijn algemeen ?
A. Dat men een berouw moet hebben ten minste over alle doodzonden, zonder eéne uit te sluiten.
7 V. Waaraan kan men weten of men een waar berouw heeft ?
A. Aan het vaste voornemen , dat tot een waar berouw noodzakelijk is.
8 V. AVelk voornemen is tot een waar berouw noodzakelijk ?
A. ITet vaste voornemen zich te verbeteren , de zonde en de gelegenheid tot zonde te vermijden en de noodige middelen tot verbetering aan te wenden.
9 V. Wat is te vreezen van hen, die terstond na de Biecht in hunne groote zonden terugvallen ?
A. Dat zij het met hun berouw en voornemen in de Biecht niet oprecht gemeend hebben en zich schuldig hebben gemaakt aan eene heiligschendende Biecht.
10 V. Hoevelerlei is het berouw?
186
A. Tweeërlei ; het volmaakt berouw eu hot onvolmaakt berouw.
11 V. Wanneer heeft men een volmaakt berouw? A. Als de goedheid en beminnelijkheid van God
de genoegzame reden van ons berouw is.
12 V. Wanneer heeft men een onvolmaakt berouw? A. Als de goedheid en beminnelijkheid van God
niet de genoegzame reden van ons berouw is, maar nog andere bovennatuurlijke beweegredenen in ons het berouw voortbrengen.
13 V. Welke kunnen nog andere bovennatuurlijke beweegredenen zijn ?
A. Het verlies van den hemel, de eeuwige straffen der hel en andere meer.
14 V. Welk berouw is tot de Biecht noodig?
A. Een onvolmaakt berouw is voldoende, een volmaakt berouw is beter.
15 V. Waarom is een volmaakt berouw beter?
A. 1 Omdat een volmaakt berouw de zonden vergeeft, ook zonder de Biecht; 2 omdat het ons geschikt maakt in de Biecht meer genade te ontvangen.
16 V. Wanneer vooral behooren wij een volmaakt berouw te verwekken ?
A. 1 Zoo dikwijls en zoodra wij in eene doodzonde gevallen zijn ; 2 vooral als wij in gevaar zijn van sterven eu niet de gelegenheid hebben om te biechten.
Om een volmaakt berouw te verwekken bedenke men hoe goed en beminnelijk God is en lioe wij dien beminnenswaardigsten Vader door de zonde beleedigd en van ons verstooten hebben.
De Katholieken in Nederlandsch Indië beliooren zich vooral gestadig te oefenen in het verwekken van een volmaakt berouw. Meermalen toch verkeert men er in omstandigheden, dat men buiten zijne schuld de gelegenheid niet heeft om door
187
de Biecht met God verzoend te worden. Menigwerf geraakt men er ook in levensgevaar, of wordt men door doode-lijke ziekte overvallen, zonder dat er genoegzame tijd is om een Priester te ontbieden; het eenige middel om vergiffenis te verkrijgen en niet verloren te gaan is dan het volmaakte berouw. Bovendien geschiedt het niet zelden, dat men het eeuwig heil eens stervenden kan verzekeren door hem op te wekken tot een volmaakt berouw.
Om deze redenen volge hier eene beknopte oefening van volmaakt berouw , die men zich door veelvuldig gebruik trachte eigen te maken , zoo voor zich zelven als voor anderen.
Akte van volmaakt berouw. — Mijn Heer en mijn God , mijne zonden zijn mij leed uit den grond van mijn hart , omdat ik U daardoor beleedigd heb, die mijn opperste goed, en om U zelven alle liefde waardig zijt. Ik haat en verzaak de zonden uit liefde tot U, en neem mij vastelijk voor, met de hulp uwer genade mijne zonden te biechten, mijn leven te beteren en liever te sterven dan U ooit met eene doodzonde te beleedigen. Amen.
17 V. Moeten wij na een volmaakt berouw nog biechten ?
A. Omdat een volmaakt berouw de verplichting van te biechten niet wegneemt.
1 V. Wat verstaat gij door belijdenis of biechten ? A. Dat men zich van zijne zonden rouwmoedig
voor den Priester beschuldigt, als voor God, om vergiffenis te verkrijgen.
2 V. Wien moet men in den Priester beschouwen , als men biecht ?
188
A. Christus zeiven, wiens plaats hij bekleedt,
3 V. Welke zonden moet raen biechten ?
A. Alle doodzonden, die men sedert de laatste Biecht bedreven heeft, en ook de doodzonden, welke men vroeger vergeten heeft te biechten.
«Niemand zegge : ik doe in stilte boetvaardigheid ; God , die mij kent, weet wat in mijn liart omgaat. Is er dan te vergeefs gezegd : Wat gij op aarde ontbindt zal ook in deu hemel ontbonden zijnquot; ? Zoo de H. Augustintjs.
4 V, Wat moet bij de doodzonden npodzakelijk gezegd worden ?
A. Het getal en de noodzakelijke omstandigheden.
5 V. Welk getal moet men zeggen , zoo men het juiste getal niet weet?
A. Dan moet men het naaste getal zeggen , er bijvoegende : min of meer.
(i V. Welke omstandigheden moet men noodzakelijk zeggen ?
A. 1 De omstandigheden vooral , die de soort der zonde veranderen of van eene dagelijksche zonde cone doodzonde maken ; 2 de omstandigheden, die noodig zijn opdat de priester over den toestand genoegzaam kunne oordeelen.
7 V. Op hoevelerlei wijze kan men eene doodzonde in de Biecht achterlaten ?
A. Op tweeërlei wijze : 1 als men onvrijwillig eene doodzonde vergeet te biechten; 2 als men vrijwillig eene doodzonde verzwijgt.
8 V. Is de Biecht goed, als men onvrijwillig eene doodzonde vergeet te biechten ?
A. Ja; de Biecht is goed en de vergeten doodzonde is mede vergeven.
189
9 V. Moet men de vergeten doodzonde nog biechten , indien men die later indachtig wordt ?
A. Ja ; want Christus wil dat alle doodzonden, die na het Doopsel bedreven zijn, eens gebiecht worden.
10 V. Wanneer moet men de vergeten doodzonde biechten, indien men die later indachtig wordt ?
A. Zoo het kan, is het raadzaam nog vóór de H. Communie en anders in de eerstvolgende Biecht.
11 V. Is de Biecht goed, als men vrijwillig uit vrees of schaamte eene doodzonde verzwijgt?
A. Neen; die Biecht is onwaardig en heiligschendend en ook de volgende Biechten , waarin men vrijwillig die doodzonde blijft verzwijgen, zijn onwaardige en heiligschendende Biechten.
Schaam u nooit de zonde te belijden, die gij u niet geschaamd hebt te doen. Wilt gij dan liever eeuwig verloren gaan ? Indien gij nu niet oprecht uwe zonden belijdt, dan zullen zij eens tot uwe groote schande in het laatste oordeel aan de geheele wereld bekend gemaakt worden. Waarom u te schamen uwe zonden te belijden aan den Priester, dien gij weet dat nooit over uwe zonden zal spreken ? Dewijl hij de plaats bekleedt van Jesus Christus , zal hij u met goedheid en liefde hooren.
12 V. Verkrijgt men ook vergiffenis in eene onwaardige en heiligschendende Biecht ?
A. Neen; van niet ééne zonde.
13 V. Wat moet men dan doen, als men vrijwillig eene doodzonde verzwegen heeft ?
A. Dan moet men : 1 niet alleen de verzwegen doodzonde biechten , maar ook alle doodzonden , die men sedert de laatste goede Biecht bedreven heeft; 2 er bijvoegen, hoe dikwijls men in dien tijd onwaardig en heiligschendend een Sacrament heeft ontvangen.
190
Heb moed ! De Biechtvader zal u helpen en u des te meer achten omdat gij toont nu oprecht te willen biechten.
14 V. Moet men ook de dagelijksche zonden biechten? A. Het is zeer nuttig, maar niet volstrekt noodzakelijk.
15 V. Waarom is het niet noodzakelijk?
A. Omdat er behalve de Biecht nog andere middelen zijn om vergiffenis van de dagelijksche zonden te verkrijgen.
16 V. Wat is raadzaam, als men alleen dagelijksche zonden te biechten heeft ?
A. Dat men een berouw verwekt over eene zonde van zijn vroeger leven en die bij de Biecht insluit.
17 V. Moet men dan ook de zonden van zijn vroeger leven met getal en omstandigheden insluiten?
A. Neen; het is voldoende dat men ééne zonde noemt, zonder getal en omstandigheden.
DEIE EN ZESTIGSTE LES.
VAN DE MANIBB VAN BIECHTEN.
IV. Wat moet men doen om wel te biechten ?
A. 1 Zijn geweten onderzoeken; 2 een berouw over zijne zonden verwekken; 3 zijne zonden oprecht en duidelijk aan den Priester belijden; 4 godvruchtig de opgelegde penitentie volbrengen.
Bereid u steeds zoo godvruchtig tot de Biecht, als of zij de laatste van uw leven zou zijn. Wie weet of niet de Biecht, die gij spreekt, de laatste zal wezen ?
2 V. Hoe onderzoekt men zijn geweten ?
191
A. Men denkt vlijtig na, welke zonden en hoe-vele zonden men bedreven heeft.
3 V. Waarom vlijtig ?
A. Omdat men zich anders in gevaar stelt door zijne schuld eene doodzonde te vergeten en eene heiligschendende Biecht te doen.
4 V. Hoe zal men gemakkelijk zijn geweten vlijtig onderzoeken ?
A. Als men nagaat de tien geboden Gods, de vijf geboden der H. Kerk, de zeven hoofdzonden en de plichten van zijnen staat.
Hoe prijzenswaardig is de gewoonte in het avondgebed zijn geweten te onderzoeken over de fouten, dien dag bedreven ! Dat is het groote middel om zich van zijne fouten te beteren en het onderzoek voor de Biecht gemakkelijk te maken.
5 V. Waarop moet men in het onderzoek op de eerste plaats letten ?
A. Wanneer men het laatst gebiecht heeft; ot die Biecht goed geweest is ; en of men zijne penitentie heeft volbracht.
6 V. Wat moet men doen na zijn geweten onderzocht te hebben ?
A. Een berouw over zijne zonden verwekken.
7 V. Moet men zich bijzonder op het berouw toeleggen ?
A. Ja; want zonder berouw helpt alles niets.
Zoolang de zondaar geen berouw beeft, blijft de zondige wil bestaan en is vergiffenis bij God onmogelijk, al zou ook de Priester, niet het hart doorgrondende, de absolutie geven. Denkt gij daaraan, als gij biecht en besteedt gij behoorlijken tijd om u tert berouw op te wekken ?
192
8 V. Hoe zal men zich gemakkelijk tot een waar
berouw opwekken ?
A. Als men 1 oprecht om een waar berouw bidt; 2 godvruchtig overdenkt welk groot kwaad de zonde is, wat straffen de zonde verdient en wat Christus voor de zonde geleden. heeft.
Zeer dienstig is bet te dien einde aandachtig de gebeden vóór de Biecht in een kerkboek te bidden.
9 V. Wat moet men doen na een berouw verwekt te hebben ?
A. Zijne zonden oprecht en duidelijk aan den Priester belijden.
10 V. Wat doet men vóór dat men zijne zonden belijdt ?
A. Men vraagt geknield den zegen , zeggende : Vader geef mij uwen zegen; daarna zegt men de voorbiecht.
11 V. Hoe zegt gij de voorbiecht?
A. Ik belijd aan den almachtigen God, aan alle heiligen en aan u vader, dat ik gezondigd heb door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne grootste schuld. Mijne laatste Biecht is geweest voor ....
12 V. Wat doet men, nadat men zijne zonden
beleden heeft?
A. Men zegt de nabiecht, luistert aandachtig naar de raadgevingen van den Biechtvader en ontvangt de penitentie en absolutie.
13 V. Hoe zegt gij de nabiecht?
A. Deze en al mijne zonden zijn mij van harte leed, ik beschuldig mij daarvan en vraag ootmoedig eene zalige penitentie en de heilige absolutie.
14 V. Wat beteekent het Avoord absolutie?
193
A. Ontbinding of vergiffenis.
15 V. Met welke gevoelens moet men de absolutie ontvangen ?
A. Met waar berouw en ware droefheid over zijne zonden, en met dankbaarheid voor de groote weldaad.
16 V. Kan de Priester altijd de absolutie geven? A. Neen; de Priester kan de absolutie niet geven,
als hij oordeelt dat men de absolutie onwaardig is.
17 V. Wat moet men doen , als do Priester oordeelt dat men de absolutie onwaardig is ?
A. Dan moet men zich nederig aan zijn oordeel onderwerpen.
18 V. Hoe moet men zich ten opzichte van de raadgevingen van den Biechtvader gedragen ?
A. Men moet die getrouw opvolgen.
19 V. Wat moet men doen na de Biecht?
A. Godvruchtig de opgelegde penitentie of voldoening volbrengen.
VAN DE VOLDOENING EN VAN DE AFLATEN.
1 V. Wanneer moet men de opgelegde penitentie of voldoening volbrengen ?
A. Op den tijd , die door den Biechtvader bepaald is ; eu als er geen tijd bepaald is, dan is het raadzaam terstond na de Biecht.
2 V. Doet men zonde als men de opgelegde penitentie niet volbrengt ?
194
A. Ja; als men die vrijwillig en door zijne sclinld niet volbrengt.
3 V. Wat moet men doen als men de penitentie vergeten heeft?
A. Dan moet men die op nieuw aan den Biechtvader vragen, als men kan.
4 V. Tot wat einde wordt de penitentie opgelegd ?
A. 1 Tot boete voor de zonden ; 2 tot hulpmiddel om niet te hervallen.
5 V. Waarom wordt de penitentie opgelegd tot boete voor de zonden ?
A. Om de beleediging te herstellen, die wij God hebben aangedaan; en om te voldoen voor de straffen, die wij door de zonde verdiend hebben.
Duidelijk is de kleine boete, die gewoonlijk wordt opgelegd , niet geëvenredigd aan de beleediging, die wij God hebben aangedaan of aan de straffen, die wij hebben verdiend. De berouwvolle Christen zal daarom gaarne bij de penitentie nog andere werken van boete voegen.
6 V. Worden dan niet altijd de straffen vergeven, als de zonde vergeven wordt ?
A. Neen; de eeuwige straffen worden dan wel vergeven, maar dikwijls blijven er nog tijdelijke straffen over, voor welke wij hier of in het vagevuur moeten voldoen.
7 V. Hoe voldoen wij hier op aarde nog voor onze tijdelijke straffen?
A. 1 Door geduld in tegenspoed en lijden; 2 door gebed en goede werken; 3 door het verdienen van aflaten.
8 V. Wat is een aflaat?
A. Eene kwijtschelding van overgebleven tijdelijke
195
straffen der zonden, voor welke wij nog moesten voldoen.
9 V. Is een aflaat niet eene kwijtschelding van de zonde?
A. Neen: alleen eene kwijtschelding van de overgeblevene tijdelijke straffen.
10 V. Hoevelerlei is de aflaat?
A. Tweeërlei; volle aflaat en gedeeltelijke aflaat.
11 V. Wat is het onderscheid?
A. Een volle aflaat geeft volle, een gedeeltelijke aflaat gedeeltelijke kwijtschelding.
12 V. Wie verleent de aflaten?
A. Zijne Heiligheid de Pans en somtijds de Bisschoppen.
13 V. Wat wordt vereischt om een vollen aflaat te verdienen ?
A. Dat men in staat van genade zij en volbrenge wat voor znlk een aflaat is voorgeschreven.
14 V. Wat is meest altijd voorgeschreven om een vollen aflaat te verdienen?
A. Dat men waardig biechte en communiceere, en eenigen tijd bidde tot intentie der H. Kerk.
15 V. Wat is de gewone intentie der H. Kerk? A. Dat men bidde: 1 voor de verheffing der
H. Kerk; 2 voor de uitroeiing der ketterijen; 3 voor de eendracht der christen vorsten.
16 V. Wat moet men bidden tot intentie der H. Kerk? A. Geen bepaald gebed is voorgeschreven; doch
gewoonlijk bidt men vijfmaal het Onze-Vader en het Wees-gegroet.
17 V. Kunnen wij ook de aflaten toevoegen aan de zielen in het vagevuur?
A. Ja; sommige aflaten, van welke dit bepaald is.
196
18 V. Wat is een jubilé?
A. Een volle aflaat met bijzondere voorrechten.
19 V. Hoe dikwijls wordt een jubilé verleend?
A. Eens om de vijf en twintig jaren, en soms nog om gewichtige omstandigheden.
20 V. Wat moeten wij van de aflaten gelooven? A. Dat de Kerk de macht heeft aflaten te ver-
leenen, en dat zij ons zeer nuttig zijn.
21 V. Van wien heeft de Kerk de macht aflaten te
verleenen ? , . ,
A. Van Christus, die aan zijne Kerk onbeperkte
macht gaf van binden en ontbinden.
Eeue onbeperkte macht gaf Christus, toen Hij zeide: '/Al^ lt;ni op aarde zult ontbinden zal ook ontbonden zijn m den hemeLquot; Daarom heeft de Kerk de onbeperkte macht om zoom'ei de zonden te vergeven als de straften der zon ei kwijt te schelden.
22 V. Waarom zijn de aflaten ons zeer nuttig ?
A. 1 Omdat zij de tijdelijke straffen kwijtschelden ; 2 omdat zij ons aanzetten tot boetvaardigheid en verbetering des levens, en tot het meermalen ontvangen der H. Sacramenten.
23 V. Hoe scheldt de Kerk door aflaten tijdelijke
straffen kwijt?
A. Door toepassing van de overvloedige verdiensten
van Christus en zijne heiligen.
Bü het verleenen van aflaten verricht de Kerk twee zaken- 1 zij gebruikt de haar verleende macht van ontbin-din' en 2 zij beschikt over den schat der overvloedige verdiensten van Christus en zijne heiligen.
197
VAN DE ALGEMEENE BIECHT.
1 V. Wat is een algeraeene Biecht?
A. Eene Biecht, waarin men alle of eenige van zijne Biechten herhaalt.
2 V. Kan een algemeene Biecht noodzakelijk of nuttig zijn ?
A. Ja; eene algemeene Biecht kan somtijds noodzakelijk en somtijds nuttig zijn.
3 V. Wanneer is eene algemeene Biecht noodzakelijk ?
A. Als de voorgaande Biechten niet goed zijn geweest : 1 uit gebrek aan berouw of voornemen; 2 uit gebrek aan onderzoek; 3 uit gebrek aan volledige bekentenis.
4 V. Wanneer is eene algeraeene biecht somtijds nuttig, als zij niet noodzakelijk is ?
A. 1 Als men de eerste H. Communie ontvangt;
2 als men een nieuwen levensstaat begint; 3 meermalen in het leven.
o V. Waarom is eene algemeene Biecht somtijds nuttig , als zij niet noodzakelijk is ?
A. 1 Zij verwekt in ons een levendiger berouw en bereidt ons tot eene godvruchtige Communie ; 2 zij geeft ons nieuwe kracht oin het kwade te laten;
3 zij schenkt ons een grooten vrede van geweten.
13
198
VAN HET H. OLIESEL.
1 V. Welk Sacrament heeft Christus voor de zieken ingesteld ?
A. Het H. Oliesel.
Zeker is het, dat. wij eens zulleu sterven, onzeker wanneer. Wees dus immer bereid en leef steeds zoo, gelijk gij eens wensclit te sterven. Vooral in ernstige ziekte zult gij u godvruchtig tot een zalig afsterven voorbereiden. Neem de ziekte aan uit de handen van God; God zal alles ten beste schikken. Ontvang godvruchtig de Sacramenten. De goede Verlosser heeft in zijne liefde deu stervende niet vergeten en een laatst Sacrament voor hem ingesteld.
2 V. Wat is het H. Oliesel ?
A. Een Sacrament, waarin door de zalving en het gebed des Priesters aan de zieken, die in gevaar zijn van sterven, genade en sterkte wordt medegedeeld.
3 V. Wat zegt de H. Schrift van het H. Oliesel?
A. Is iemand ziek onder u, zoo roepa hij de
Priesters der Kerk , dat zij voor hem bidden , hem zalvende met olie in den naam des Heeren ; en het gebed des geloofs zal den zieke helpen en de Heer zal hem verlichten ; en zoo hij in zonden is , zullen ze hem vergeven worden. Jacob. V : 14.
4 V. Wie moeten het H. Oliesel ontvangen ?
A. De zieken, die in gevaar zijn van sterven en hun verstand hebben of gehad hebben.
5 V. Hoe dikwijls moet de zieke het H. Oliesel ontvangen ?
A. Maar eens in dezelfde ziekte.
199
6 V. Welke Sacramenten behalve het H. Oliesel moet de zieke nog ontvangen ?
A. Indien de ziekte dit toelaat, ook het Sacrament der Biecht en de H. Communie.
7 V. Wanneer moet in ziekte de Priester geroepen worden ?
A. Zoodra de zieke in eenig gevaar is, hetzij hij zijn verstand heeft of niet meer heeft; doch men moet zorgen dat de Priester tijdig geroepen wordt.
8 V. Waarom tijdig?
A. Opdat de zieke, zoo mogelijk, nog mot volle kennis de heilige Sacramenten ontvange.
9 V. Wie moet zorgen dat de Priester geroepen wordt? A. De zieke zelf, en anders de naastbestaanden
of zij , die met den zieke zijn.
10 V. En zoo deze dit verzuimen ?
A. Dan is het altijd voor allen een groot liefdewerk den Priester te verwittigen, dat er iemand zwaar ziek is.
11 V. Wat moet men zeggen van zieken, die blijven uitstellen het H. Oliesel te ontvangen ?
A. Dat zij zich in gevaar stellen , ziel en lichaam te berooven van de groote voordeden van het H. Oliesel, en dat zij grootelijks kunnen zondigen.
12 V. Wat moet men zeggen van hen, die vreezen dat het H. Oliesel of de tegenwoordigheid van den Priester de ziekte zal verergeren ?
A. Dat zij weinig de groote voordeelen van het H. Oliesel kennen.
Men is bevreesd dat de tegenwoordigheid van den Priester den zieke zal beangstigen, en men is niet bevreesd dat de tegenwoordigheid van een of meer geneesheeren den zieke
200
zal beangstigen. Zoo er gevaar van sterven is, dan is de tegenwoordigheid van den Priester meer noodzakelijk dan van den geneesheer. De eerste is voor de ziel, de laatste voor het lichaam. Ja, voor ziel en lichaam beide is de Pnester omdat voor beide het H. Oliesel is ingesteld; eu ^61; vinding leert nog dagelijks, dat de tegenwoordigheid van den Pnester wel tot kalmte stemt, maar met tot angst.
13 V. Welke zijn de groote voordeelen van het H. Oliesel?
A. 1 Het verlicht de zieken; 2 het sterkt tegen de bekoringen; 3 het vergeeft de dagehjksche zonden; 4 het neemt weg de doodzonden, die men damnet kan biechten; 5 het helpt de zieken tot gezondheid, als het hun zalig is.
Het H Oliesel neemt w'eg de doodzonden , als men ten n-evolge van de ziekte niet kan biechten. Het is in zoodanig geval mede een Sacrament der dooden.
14 V. Hoe wordt het H. Oliesel toegediend ?
A. De Priester zalft de zintuigen en bidt dat God in zijne barmhartigheid den zieke vergeve wat hij misdaan heeft.
Terwijl de zieke de H. Sacramenten ontvangt, behooren de aaniezigen voor den zieke te bidden en zich met het gebed der Kerk te vereenigen.
15 V. Waarom zalft de Priester de zintuigen? A. Omdat de zintuigen in den mensch vooral
If) V. Hoe moet de zieke het H. Oliesel ontvangen.
A. Met berouw over zijne zonden, met betrouwen op God en met overgeving aan Gods heiligen wil.
Dat de zieke ook meermalen in zijne ziekte akten ver-„Ikè 1 geloof. 1.0.,. e.. Md=, v... berouw e„ ove,-
201
geving in Gods heiligen wil. De aanwezigen kunnen daarin den zieke helpen. Geheel kort kunnen die oefeningen op de volgende wijze geschieden :
Mijn God , ik geloof in U. - Ik hoop op U. - Ik bemin U. - Ik bemin mijne naasten. - Ik heb berouw over mijne zonden. - Het doet mij leed dat ik U beleedigd heb, - U , oneindig goede God, - U, oneindig beminnenswaardige God ! -
Ik geef mij geheel aan U over. - Voor U, mijn God, leef en sterf ik. - o God, wees mij genadig.- Jesus, ontferm U mijner.
17 V. Wat moet de zieke doen, zoo om te verren afstand geen Priester kan geroepen worden ?
A. Dan moet hij geheel zijn betrouwen op God blijven stellen, te vnriger bidden en een volmaakt berouw over zijne zonden verwekken.
Groot is het geluk in ziekte door een Priester bijgestaan en met de genademiddelen der H. Kerk gesterkt te worden. Mocht dit geluk ons niet te beurt vallen , dan mogen wc , indien wij ons best doen, betrouwen dat God in onzen nood ons barmhartig zal zijn.
18 V. Hoe moet de zieke zich in zijne ziekte gedragen ?
A. Hij moet zich dikwijls den lijdenden Zaligmaker voor oogen stellen en zijn goddelijk voorbeeld van geduld en lijdzaamheid navolgen.
Een groot liefdewerk is het den stervende bij te staan. Christus zal in den dag des oordeels zeggen : u Ik was ziek en gij hebt mij bezocht.quot; Matth. XXV : 36. Godvreezende Christenen zullen daarom zich beijveren, in zoover de omstandigheden het toelaten, den zieke lichamelijk en geestelijk bij te staan ; en voor zijn eeuwig welzijn alles doen , wat zij vermogen.
202
VAN HET PBIESTEBSCHAP.
1 V. Wat is bet Priesterschap ?
A. Een Sacrament, waarin aan de bedienaren der H. Kerk macht en genade wordt medegedeeld, om hnn ambt heilig waar te nemen.
2 V. Welke macht voornamelijk wordt in het
Priesterschap medegedeeld ?
A. De macht om de zonden te vergeven, en brood en wijn te veranderen in het lichaam en bloed van Christus.
3 V. Aan wie heeft Christus het eerst het Priesterschap medegedeeld?
A. Aan de Apostelen.
4 V. Mag het Priesterschap aan allen worden
medegedeeld ?
A. Neen; alleen aan hen, die van God geroepen zijn.
5 V. Kan een Priester het Priesterschap ooit verliezen ?
A. Neen; gelijk een gedoopte niet een ongedoopte kan worden, zoo blijft een Priester altijd Priester.
6 V. Waarom blijft een Priester altijd Priester? A. Omdat het Priesterschap een altijddurend
geestelijk merkteeken in de ziel drukt.
7 V Wat zijn wij aan de Priesters verschuldigd? A. Hoogachting en eerbied.
8 V. Waarom?
A. Om de hooge waardigheid, die zij als bedienaren van Christus in de Kerk bekleeden, en om de zorg , die zij voor onze zielen dragen.
203
9 V. Wat moeten wij doen om waardige Priesters van God te verkrijgen?
10 V. Wanneer behooren wij vooral God er om te bidden?
A. Op de kwatertemperdagen, waarop gewoonlijk de Priesters gewijd worden.
11 V. Zijn er behalve de Priesters nog andere bedienaren in de Kerk?
A. Ja; er zijn zeven verschillende orden, van welke het Priesterschap de hoogste is.
12 V. Welke zijn de zeven verschillende orden?
A. Het Priesterschap, het diaconaat, het subdiaconaat en de vier kleinere orden.
De bisschoppelijke waardigheid is de volheid vau het Priesterschap. De Bisschoppen zijn de wettige opvolgers van de Apostelen , gelijk de Paus de wettige opvolger is van den H. Petrus.
Volgens eene wijze bepaling der Kerk is de Priester tot den ongehuwden staat verplicht. Juist in dien staat ligt voor een groot gedeelte de zedelijke kracht vau den Priester. Niet voor zich te leven, maar zich geheel en onverdeeld aan zijne heilige bediening, aan den dienst van God en het geluk van zijne naasten te wijden , dat is zijne verhevene roeping. Die liefdadigheid en die heldhaftige zelfopoffering, waarvan de geschiedenis der katholieke Priesters zulke bewonderenswaardige voorbeelden behelst, zijn zij niet te danken aan het celibaat , of zouden ze bestaan zonder h.et celibaat ? - /■/ De ongehuwde is bezorgd voor hetgeen des Heeren is, hoe hij Gode behage : maar de gehuwde is bezorgd voor hetgeen der wereld is, hoe hij der vrouw behage; en hij is verdeeld.quot; I Cok. VII : 32. - Wel verheft de Kerk den ongehuwden staat tot wet voor hare Priesters , maar zij verplicht niemand het Priesterschap te omhelzen. Wanneer de Priester zijn heiligen staat intreedt, neemt hij geheel vrijwillig en na langdurige zelfbeproeving die verplichting op zich. De Priester volgt het voorbeeld van Christus. Den ongehuwden staat veroordeelen, is het voorbeeld van Christus veroordeelen.
204
ACHT EN ZESTIGSTE LES.
VAN HET HUWELIJK.
1 V. Wat is het Huwelijk?
A. Eon Sacrament, waarin man en vrouw tot ochtgenooten verbonden worden, en genade ontvangen om de plichten van hunnen staat getrouw te vervullen.
2 V. Wie heeft het Huwelijk ingesteld?
A. God zelf in het Paradijs, en Christus heeft het in zijne Kerk tot een Sacrament verheven.
Het huwelijk bestond als goddelijke instelling vóór Christus, maar niet als Sacrament. Zoo ook bestond voor Christus het doopsel, want reeds Joannes doopte, doch ook dit was geen Sacrament en wordt genoemd het doopsel van boetvaardigheid.
3 V. Wat is noodig om christelijk het Huwelijk
aan te gaan?
A. 1 Dat er geen huwelijks-beletselen bestaan;
2 dat het huwelijk driemaal onder den H. Dienst worde afgekondigd; 3 dat het voltrokken worde voor den Pastoor en twee getuigen; 4 dat men zich christelijk tot het Huwelijk voorbereide.
4 V. Hoevelerlei huwelijks-beletselen zijn er?
A. Tweeërlei: 1 beletselen, die het Huwelijk ongeoorloofd maken; 2 beletselen, die het Huwelijk met sommige personen ongeldig maken.
5 V. Heeft de Kerk ook de macht om in huwelijks-beletselen dispensatie te verleenen ?
A. Ja, zij heeft de macht om in sommige huwelijks-beletselen dispensatie te verleenen.
6 V. Welke zijn de voornaamste beletselen, die het Huwelijk ongeoorloofd maken?
205
A. 1 Het verschil van godsdienst tusschen katholieke en niet-katholieke Christenen; 2 de verboden tijd.
7 V. Wat moet men wel bedenken bij het huwelijk tusschen katholieke en niet-katholieke Christenen?
A. Dat de Kerk die altijd heeft afgekeurd en alleen onder bepaalde voorwaarden dispensatie verleent.
8 V. Waarom heeft de Kerk die altijd afgekeurd ?
A. 1 Omdat zij dikwijls tot ongenoegen in het
huwelijk en tot onverschilligheid in het godsdienstige leiden ; 2 omdat in zulke huwelijken de katholieke opvoeding der kinderen dikwijls gebrekkig en aller-moeielijkst is.
9 V. Welke zijn de voorname voorwaarden onder welke de Kerk hier dispensatie verleent ?
A. 1 Dat de katholieke partij in alles den katholieken godsdienst vrij mag nakomen ; 2 dat alle kinderen in den katholieken godsdienst zullen worden opgevoed.
Geen katholieke vader of katholieke moeder kan ooit toestemmen , dat ook een enkel kind buiten het ware geloof worde opgevoed. Hebben zij geloof en zaligheid lief voor zich , waarom dan niet voor hunne kinderen ? Wat grooter schat zullen zij aan hunne kinderen nalaten, dan in de eerste plaats het ware geloof ? Ook een Protestant ter goeder trouw kan zalig worden, maar toch is het protestantsch geloof niet de weg ten hemd en hij mist de Vele middelen om zalig te worden , die de Katholieken hebben.
10 V. Wat verstaat gij door verboden tijd , die het huwelijk ongeoorloofd maakt ?
A. De tijd 1 van den eersten zondag in den Advent tot Driekoningen ; 2 van Aschwoensdag tot den zondag na Paschen.
11 V. Is het huwelijk in dien tijd verboden?
206
A. Neen ; alleen de huwelijks-plechtigheden.
12 V. Waarom zijn deze plechtigheden in dien tijd verboden?
A. Omdat die tijd bijzonder aan boetvaardigheid, ingetogenheid en godsvrucht is toegewijd, waarbij de huwelijks-plechtigheden minder voegen.
13 V. Wat verstaat gij door beletselen, die het huwelijk met sommige personen ongeldig maken?
A. Zulke beletselen , die maken dat het huwelijk met die personen niet kan bestaan , ongeldig en van geene waarde is.
14 V. Met welke personen voornamelijk is het huwelijk ongeldig ?
A. 1 Met bloedverwanten en aangetrouwden tot
in den vierden graad; 2 met ongedoopten; 3 met personen, welke men gedoopt heeft of over welke men peter of meter is, of ook met hunne ouders.
15 V. Wat heeft men te houden van een huwelijk, dat alleen voor de wet wordt aangegaan ?
A. Indien er geene huwelijksbeletselen bestaan , die het huwelijk ongeldig maken, is het, volgens de regeling der Kerk in Indië, een waar en wettig huwelijk.
16 V. Blijft het dan geene verplichting, dat het huwelijk voltrokken worde voor den Pastoor en
twee getuigen?
A. Ja; het blijft eene zware verplichting en,
zoo dit niet terstond kan geschieden, behoort het
te geschieden, zoodra het kan.
17 V. Hoe wordt het huwelijk voltrokken voor den
Pastoor en twee getuigen?
A. 1 De bruidegom en bruid verklaren voor den Pastoor en twee getuigen, dat zij elkander ten
207
huwelijk willen nemen en geven daarop elkander de rechterhand; 2 de Pastoor maakt over hen het teeken des heiligen kruises, zeggende : Ik verbind u in het huwelijk in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes; 3 wijdt hij den huwelijksring en smeekt Gods zegen over de nieuwgehuwden af.
18 V. Hoe komt het dat sommige huwelijken zoo ongelukkig zijn ?
A. 1 Omdat men zich niet op eene christelijke wijze tot het huwelijk voorbereidt; of' .2 omdat men lichtzinnig is in de keuze; of 3 omdat men de plichten niet volbrengt, die het Evangelie aan gehuwden voorschrijft.
Niet onverschillig is liet welken levensstaat men kiest. God behoort men te bidden om den staat te kennen , waartoe Hij ons geroepen heeft. Evenmin is het onverschillig , hoe men in zijn levensstaat leeft.
19 V. Welke is de beste voorbereiding?
A. Een braaf en eerbaar leven , het gebed en het meermalen ontvangen der H. Sacramenten.
20 V. Welke behoort de onmiddellijke voorbereiding te zijn ?
A. Eene godvruchtige Biecht en de H. Communie.
21 V. Welke keuze is lichtzinnig?
A. 1 Als men niet acht geeft op den raad van zijne brave ouders of van andere brave en verstandige lieden; 2 als men minder let op godsdienst en deugd dan op geld en tijdelijke zaken; 3 als men zich verbindt met personen, met welke men vooruitziet niet gelukkig en christelijk in het huwelijk te kunnen leven.
22 V. Welke zijn de plichten van gehuwden ?
A. 1 Dat zij in liefde en vrede en in heilige
208
huwelijkstrouw samenwonen ; 2 dat ze elkander door een godsdienstig leven tot deugd opwekken ; 3 dat zij gezamenlijk de kinderen christelijk en volgens hunnen staat opvoeden.
V. Welke zijn de bijzondere plichten van denman?
A. Dat hij als hoofd voor het onderhoud zorge, zijne vrouw zachtmoedig bejegene en haar in het goede voorga.
24 V. Welke zijn de bijzondere plichten van de vrouw. A. Dat zij voor de huishouding zorge en in alles,
wat recht en billijk is , haren man onderdanig zij.
25 V. Kan het huwelijk ontbonden worden ?
A. Neen; alleen door den dood. Doch om gewichtige reden kunnen de gehuwden van de samenwoning ontslagen worden.
Duideliik wordt de onoplosbaarheid vau het huwelijk in de H Schrift geleerd. — //Hierom zal de man vader en moeder verlaten, en zijne vrouw aanhangen, en de twee zullen in één vleesch zijn. Zoo zijn zij niet meer t\ ee, maar één vleesch. Daarom hetgeen God heeft verbonden, schei de de mensch niet.quot; Matth. XTX: 5 6. //Een iege-liik, die zijne vrouw verlaat en eene andere huwt, doet overspel.quot; Luc. XVI: 18. — //Dat de vrouw niet van den man schelde, en zoo zij gescheiden is, ongehuwd blijve, of met haren man zich verzoene; en de man verlate zijne vrouw niet.quot; I Cou. Vit: 10, 11.
26 V. Wat is dan te zeggen van echtscheidingen, waarbij het huwelijk door de wet ontbonden wordt?
A. Dat zulke echtscheidingen voor God ongeldig zijn en geen ander huwelijk kan worden aangegaan , zoolang beide echtgenooten leven.
209
VAN HET GEBED IN HET ALGEMEEN.
1 V. Wat is bidden ?
A. Bidden is zijn hart tot God verheffen.
2 V. Hoe velerlei is het gebed ?
A. Drieërlei: 1 het lofgebed, waarin wij God loven en aanbidden om zijne oneindige volmaaktheden ; 2 het dankgebed, waarin wij God danken voor zijne weldaden; 3 het smeekgebed , waarin wij God om zijne gunsten en genaden bidden.
3 V. Is het gebed noodzakelijk ?
A. Ja ; zonder het gebed kunnen wij God niet dienen en onze zaligheid niet bewerken.
4 V, Waarom niet ?
A. Omdat God zonder het gebed de genade niet geeft, die wij noodig hebben om hem te dienen en onze zaligheid te bewerken.
5 V. Weet God dan niet wat wij noodig hebben zonder dat wij er om bidden ?
A. Ja; maar wij bidden niet, omdat God zonder het gebed niet weet wat wij noodig hebben , maar omdat God wil erkend en gebeden worden.
6 V. Wat mogen wij in 't gebed aan God vragen ?
A. Alles, wat ons nuttig of voordeelig is voor
tijd en eeuwigheid.
7 V. Mogen wij ook tijdelijke zaken aan God vragen ?
210
A. Ja; maar altijd met onderwerping aan Gods heiligen wil.
8 V. Waarom altijd met onderwerping aan Gods
heiligen wil ?
A. Omdat God het best weet wat ons in tijdelijke
zaken nuttig, of schadelijk is.
9 V. Wat is de oorzaak, dat velen bidden en niet
verkrijgen ?
A. Dat zij niet bidden gelijk het behoort, ot dingen vragen, die hun schadelijk of min voordeelig zijn. 10 V. Hoe behooren wij te bidden?
A. Met eerbied en aandacht, met vertrouwen
en volharding.
Als wil bidden, dan spreken wij tot God; daarom moeten vii bidden met eerbied. — Wij moeten bidden met aandacht, als wii zei ven niet deuken aan hetgeen wij zeggen, wa moet óns «ebcd dan beteekenen ? — Wij moeten bidden me vertrouwenquot;; God is onze vader eu wil dat wij m Hem als in een vader ons vertrouwen stellen. — Wij moeten bidden me volharding; zoo God ons niet terstond verhoort zal Hi] ons toch ten laatste verhooren , indien wij in het gebed volharden.
11 V. Zijn alle verstrooiingen in het gebed zonde r A. Neen; vrijwillige verstrooiingen in het gebed
zijn zonde; onvrijwillige verstrooiingen in het gebed zijn geene zonde.
12 V. Wanneer zijn de verstrooiingen in het gebed vrijwillig?
A. Als wij vrijwillig de oorzaak der verstrooiingen zijn, of vrijwillig er ons in ophouden.
13 V. Wanneer zijn de verstrooiingen m het gebed
onvrijwillig?
A. Als wij ons best doen de verstrooiingen te verwerpen en met aandacht te bidden.
211
Vergeet toch nooit het gebed. Het gebed is voor den mensch steun en troost, het is een onuitputbare bron van alle schatten ; met het gebed zijn wij alles, zonder het gebed zijn wij niets. Zoo noodzakelijk is het gebed voor den mensch , als het voedsel noodzakelijk is voor het lichaam. Waarom bidt gij dan niet? //Eoep mij aan en ik zal u verhooren.quot; Jeiiem. XXXIII: 3. — //Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden, klopt aan en u zal opengedaan worden.quot; Matth. VII : 7.
14 V. Wanneer moeten wij bidden?
A. Wij moeten altijd bidden, zegt Christus.
15 V. Op wat wijze bidden wij altijd?
A. Wij bidden altijd , als wij dikwijls ons hart en onze gedachten tot God verheffen, en Hem onzen arbeid, onze smarten en vreugde opdragen.
16 V. Wanneer moeten wij vooral bidden?
A. 's Morgens als wij opstaan; 's avonds als wij slapen gaan; vóór en na het eten; op zondagen en op feestdagen; bij bekoringen, in gevaren en gewichtige omstandigheden des levens.
Begint gij den dag met God , dau zult gij den dag met God eindigen; integendeel begint gij den dag niet met God, dan zal ook de dag niet voor God zijn. Verzuim daarom nooit bij het ontwaken de eerstelingen aan God te geven. Hebt gij weinig tijd, immer is er tijd voor een kort gebed, al zij het in de stilte van uw hart. Verzuim evenmin uw avondgebed om God voor zijne weldaden te danken, en Hem uwe rust, uwe ziel eu uw lichaam gedurende den slaap aan te bevelen. — «Hij verdient den naam van Christen niet, zegt de kardinaal Bona, die tenminste niet tweemaal daags ('s morgens en 's avonds) zijn hart tot God verheft.quot; — Een prijzenswaardig gebruik is het in huisgezinnen, zoo dit kan geschieden, gezamenlijk het morgen- en avondgebed te doen. //Waar er twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, daar beu ik iu hun midden.quot; Maïth. XVIII; 20.
212
A. Overal kunnen wij bidden; doch vooral de kerk is de plaats om te bidden.
18 V. Waarom is vooral de kerk de plaats om te
bidden ?
A. Omdat de kerk, Gods huis is en een huis des gebeds, en omdat alles in de kerk ons opwekt om godvi'uchtig te bidden.
19 V. Voor wie moeten wij bidden?
A. Voor ons zeiven en voor alle menschen, voor vrienden en vijanden, voor levenden en overledenen; vooral voor onze ouders, bloedverwanten en weldoeners, voor geestelijke en wereldlijke overheden, en ook voor dwalenden en ongeloovigen.
20 V. Wat is de meditatie?
A. Eene godvruchtige overweging van het leven en lijden van Christus, van de volmaaktheden Gods, of van andere waarheden van ons geloof.
21 V. Wat nut heeft de meditatie?
A. De meditatie vooral verheit ons hart tot God en maakt ons hemelschgezind, zij verwijdert ons van de zonde en sterkt ons in de deugd, zij troost ons in lijden en verwerft ons groote genade.
Bidden is ziju hart tot God verheffen. Dit kan geschieden met woorden of zonder woorden door enkele beweging des harten. God heeft onze woorden niet uoodig om de verlangens van ons hart te kennen, want ook onze geheimste eedachten ziet Hij ; maar dikwijls is het eene beboette van ons hart met woorden tot God te spreken en bovendien stellen de woorden ons voor den geest, wat wij moeten vra-o-en. Aldus de H. Augustiniis. — Drukt men de begeerte van zijn hart in woorden uit, dan wordt dit genoemd uitwendig gebed of mondgebed. — Denkt men enkel in zijn hart godvruchtig na over God, over Gods goedheid enz., dan wordt dit o-enoemd overweging, meditatie, inwendig gebed, üo is het meditatie, als wy een of ander gebed bv. het Onze-
213
Vader bidden en bij elk woord of bij eene gedachte eenigeu
tijd nadenkend stilstaan. Onze Vader .... Vader____God
is vader---- heeft de liefde, de zorg van een vader.... is
algoede.... almachtige Vader____ wat heb ik te vreezen?
God is ónze Vader.... onze____van ons allen.... Dergelijke overweging kan niet nalaten eenen heilzamen indruk op het hart te maken.
VAN HET ONZE- VA D £ B .
1 V. Welk is het gebed bij uitnemendheid?
A. Het Onze-Vader, of het gebed des Heeren.
2 V. Zeg het Onze-Vader.
A. Onze Vader, die in de hemelen zijt!
1 Geheiligd zij uw naam;
2 Laat toekomen uw rijk;
3 Uw wil geschiede op aarde, als in den hemel.
4 Geef ons heden ons dagelijksch brood;
5 En vergeef ons onze schulden, gelijk wij
vergeven onzen schuldenaren;
6 En leid ons niet in bekoring,
7 Maar verlos ons van den kwade. Amen.
3 V. Waarom is het Onze-Vader het gebed bij uitnemendheid ?
A. Omdat Christus zelf het ons geleerd heeft en omdat het alles bevat, wat wij aan God moeten vragen.
4 V. Waaruit bestaat het Onze-Vader?
A. Uit eene toespraak tot God en uit zeven beden.
5 V. Welke is die toespraak?
A. Onze Vader, die in de hemelen zijt.
6 V. Waartoe dient die toespraak ?
14
214
A. Om ons te herinneren dat God onze Vader is en om ons daardoor op te wekken met veel betrouwen te bidden.
7 V. Waarom zeggen wij, dat God onze Vader is? A. Omdat God ons heeft voortgebracht, maar meer
nog omdat Hij ons in het Doopsel, op eene bovennatuurlijke wijze, tot zijne kinderen heeft aangenomen.
8 V. Waarom zeggen wij : onze Vader, en niet: mijn Vader ?
A. Om ons te herinneren dat God ons aller Vader is, en dat wij als kinderen van eenen Vader elkander moeten liefhebben en voor elkander bidden.
9 V. Waarom voegen wij er bij : die in de hemelen zijt?
A. Om onze harten ten hemel te verheffen, waar God, onze Vader, woont en waar wij Hem eenmaal hopen te aanschouwen.
10 V. Woont God dan niet overal?
A. Ja, God woont overal; maar wij zeggen, dat God in den hemel woont, omdat God alleen in den hemel in zijne glorie wordt aanschouwd.
11 V. Wat vragen wij in de eerste bede : Geheiligd zij uw naam ?
A. Dat de naam van God nimmer ontheiligd en gelasterd, maar van allen geëerd en verheerlijkt moge worden.
12 V. Waarom is dit de eerste bede?
A. Omdat de eer van God ons boven alles ter harte moet gaan.
13 V. Wat vragen wij in de tweede bede: Laat toekomen uw rijk ?
A. Dat het rijk Gods op aarde meer en meer
215
zich in de harten uitbreide, en eens het rijk der hemelen ons geschonken moge worden.
14 V. Wat vragen wij in de derde bede ; Uw wil geschiede op aarde als in den hemel ?
A. Dat wij op aarde zoo volmaakt in Gods heiligen wil mogen berusten en Gods heiligen wil volbrengen, als de engelen en heiligen in den hemel dit doen.
15 V. Wat vragen wij in de vierde bede : Geef ons heden ons dagelijkscli brood ?
A. Dat God ons alles geve, wat wij dagelijks naar lichaam en ziel noodig hebben.
16 V. Waarom leert ons Christus alleen ons dage-lijksch brood te vragen ?
A. Omdat Christus ons wil leeren met het noo-dige tevreden te zijn en niet naar rijkdom en overvloed te verlangen.
//Hebbende echter voedsel en kleeding, zijn wij daarmede vergenoegd.quot; I Tim. VI: 8.
17 V. Waarom leert ons Christus daarbij te voegen het woord ; heden ?
A. Omdat Christus ons wil leeren niet angstig
o o
bezorgd te zijn voor den dag van morgen, maar voor de toekomst op God te blijven betrouwen.
// Zijt derhalve niet bezorgd voor den morgen, want de dag van morgen zal voor zich zeiven zorgen; voor eiken dag is zijn kwaad genoeg.quot; Matïh. VI: 34.
18 V. Wat vragen wij in de vijfde bede: En vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onzen schuldenaren ?
A. Dat God ons onze zonden moge vergeven , gelijk wij vergeven aan allen, die tegen ons iets misdaan hebben.
216
19 V. Indien wij niet aan allen vergeven, hebben wij dan bij God vergiffenis te hopen ?
A. Neen; dan spreken wij veeleer ons eigen vonnis uit, zoo dikwijls wij het Onze-Vader bidden.
20 V. Wat vragen wij in de zesde bede: En leid ons niet in bekoring ?
A. Dat God ons voor bekoringen moge bewaren of de genade geve die te overwinnen.
21 V. Wanneer zijn wij in bekoring?
A. Als wij aangezet worden tot zonde.
22 V. Is de bekoring zonde?
A. Neen; de bekoring is geen zonde, maar het is zonde, zoo wij ons onnoodig aan bekoring blootstellen , of vrijwillig ons in bekoring ophouden, of er in toestemmen.
23 V. Wat leidt ons in bekoring?
A. Onze drievoudige vijand : de duivel, die rondloopt als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden ; de wereld, dat is de pracht, de slechte voorbeelden en de beginselen der wereld; het vleesch, dat is onze booze begeerlijkheden.
24 V. Leidt God zelf ons niet in bekoring?
A. Neen; God zelf leidt ons niet in bekoring, maar God laat de bekoring toe.
25 V. Waarom laat God de bekoring toe?
A., 1 Om ons in de nederigheid te houden ; 2 om onze deugd te beproeven; 3 om onzen ijver in de deugd en onze verdiensten te vermeerderen.
26 V, Wat moeten wij doen om niet in de bekoring toe te stemmen ?
A. Waken en bidden; gelijk Christus zegt: „Waakt en bidt, opdat gij niet valt in de bekoring.quot;
217
27 V. Wat vragen wij in de zevende bede : Maar verlos ons van den kwade ?
A. Dat God ons bevrijde van alle kwaad: van de ellenden en het lijden van dit leven, maar vooral van de zonde en de eeuwige straffen der hel.
28 V. Wat beduidt het woord : Amen ?
A. Het woord Amen is eene korte herhaling van het gebed en beteekent : Het zij zoo.
VAN HET WE E S-GE GBOE T.
1 V. Wat is het gewone gebed, dat wij na het Onze-Vader bidden ?
A. Het Wees-gegroet of de groet des engels.
2 V. Zeg het Wees-gegroet.
A. Wees gegroet, Maria, vol van genade ; de Heer is met u; gezegend zijt gij boven alle vrouwen; en gezegend is de vrucht uws lichaams, Jesus. Heilige Maria , Moeder Gods , bid voor ons , zondaren , nu en in het uur van onzen dood. Amen.
3 V. Waarom wordt het Wees-gegroet genoemd de groet des engels ?
A. Omdat het begint met den groet van den engel Gabriël aan Maria.
4 V. Uit hoeveel deelen bestaat het Wees-gegroet? A. Uit drie deelen; 1 uit den groet van den
engel Gabriël aan Maria; 2 uit de woorden van de H. Elisabeth; 3 uit het smeekgebed, dat de H. Kerk er aan toegevoegd heeft.
218
5 V. Welke is de groet van den engel Gabriël ?
A. Wees gegroet (Maria) vol van genade, de
Heer is met u; gezegend zijt gij boven alle vrouwen.
6 V. Wanneer sprak de engel dezen groet ?
A. Toen hij aan Maria de blijde boodschap bracht, dat zij tot moeder van God was uitverkoren.
7 V. Welke zijn de woorden van de H. Elisabeth ?
A. En gezegend is de vrucht uws lichaams (Jesus).
8 V. Wanneer sprak de H. Elisabeth deze woorden?
A. Toen Maria hare nicht Elisabeth bezocht.
9 V. Welk is het smeekgebed, dat de H. Kerk er aan toegevoegd heeft?
A. Heilige Maria, moeder Gods , bid voor ons , zondaren, nu en in het uur van onzen dood. Amen. 10 V. Waarom heeft de H. Kerk dit smeekgebed er aan toegevoegd?
A. Opdat wij daardoor voor geheel de wereld zouden belijden , dat Maria waarlijk de moeder Gods is ; 2 opdat wij voor alle omstandigheden des levens en vooral voor een zalig stervensuur dikwijls den bijstand van Maria zouden inroepen.
Het ontbreekt Maria nocli aan macht, noch aan goeden wil om ons te helpen. Het ontbreekt haar niet aan macht; want indien, volgens de H. Schrift, God gaarne den wil volbrengt van hen, die Hem vreezen , hoeveel te meer zal Hij dan den wil volbrengen van zijne heiligste en innigst dierbare moeder? Het ontbreekt haar ook niet aan goeden wil; want van welken liefdegloed jegens ons moet haar heilig hart niet doordrongen zijn , dat zoo gelijkvormig is aan het H. Hart van Jesus! Jesus bemint ons, daarom bemint ons ook Maria. Zij kan ons helpen en wil ons helpen. Zij is moeder van Jesus. Zij is ook onze moeder , omdat hare tcedere liefde haar tot onze moeder maakt. Bidden wij vooral menigmaal, dat zij ons bijsta met haar gebed in het albe-slissend stervensuur, waarvan geheel de eeuwigheid afhangt.
219
11 V. Welke zijn nog andere gebeden en godvruchtige oefeningen tot Maria ?
A. De rozenkrans, de litanie, de broederschappen ter eere van Maria, en andere meer.
De rozenkrans is eene gemakkelijke en eenvoudige manier van bidden, in de 13de eeuw door den H. Dominicus ingevoerd, en sedert algemeen in gebruik. Hij ontleent zijn naam aan de reeks van schoone gebeden, waaruit hij bestaat, en is //eene wijze van bidden, waarbij men vijftien tientallen van den groet des engels, het gebed des Heeren er tusschen voegende, bidt; terwijl men tevens bij elk dier tientallen zich een geheim onzer Verlossing iii het geheugen roept en godvruchtig overweegt.quot; Breviauium Romanum. - Hieruit blijkt ten duidelijkste, hoe volgens den geest der H. Kerk bij deze wijze van bidden het mondgebed en het overwegend gebed behooren samen te gaan. Men bidt den rozenkrans in dezer voege.
Men begint met het kruisteeken, zegt vervolgens de apostolische geloofsbelijdenis: Ik geloof in God den almachtigen Vader; voegt daarbij de lofprijzing der H. Drievuldigheid: Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest; gelijk het was in den beginne en nu en alt ij d en in de eeuwen der eeuwen. Amen; en het On ze-Vader. - Daarna zegt men :
Ik groet u. Dochter van God den Vader, Wees gegroet, enz.
Ik groet u. Moeder van God den Zoon, Wees gegroet, enz.
Ik groet u, Bruid van God den H. Geest, Wees gegroet, enz.
Eere zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Hierop gaat men over tot het eerste tiental. Men vermeldt het geheim van onzen H. Godsdienst, dat men middelerwijl wil overwegen, zegt het Onze Vader, bidt tienmaal het Wees gegroet en besluit het eerste tiental met Eere zij den Vader, enz. - Vervolgens begeeft men zich tot het tweede tiental, bidt dit op dezelfde wijze er het tweede geheim bij voegende, en zoo verder.
De geheimen van den rozenkrans worden onderscheiden in vijf blijde, vijf droevige en vijf glorierijke geheimen, waarvan men telkens één geheim vermeldt bij het begin van elk tiental. Bidt men slechts een gedeelte van den rozenkrans , dan begint men later wederom waar men ophield. Die geheimen zijn, als volgt:
220
I. De blijde geheimen. 1 De menschwording van God den Zoon. 2 Het bezoek van Maria aan hare nicht Elisabeth. 3 De geboorte van Jesus. 4 De opdracht van Jesus in den tempel. 5 De wedervinding van Jesus in den tempel.
IL De droevige geheimen. 1 Jesus' doodstrijd in den hof Gethsemane. 2 Jesus' geeseling. 3 De kroning met doornen. 4 De kruisdraging. 5 Jesus' kruisiging eu dood.
III. De glorierijke geheimen. 1 De verrijzenis van Jesus. 2 De hemelvaart van Jesus. 3 De zending des H. Geestes. 4 De tenhemelopneming van Maria. 5 De kroning van Maria in den hemel.
Onder de litanieën tot Maria is de meest gewone de litanie van Loretto, aldus genoemd, omdat zij te Loretto 't eerst in gebruik was. De eeretitels in die litanie, als: geestelijke roos, toren van David enz. zijn uitdrukkingen van de H. Schrift, die figuurlijk op Maria worden toegepast. Zoo bv. is Maria eene geestelijke roos om den liefelijken geur van hare deugden, zoo is zij een onverwinnelijke toren van David, omdat zij ons eene onverwinnelijke sterkte is tegen de vijanden onzer ziel.
12 V. Met welke gevoelens moeten wij jegens Maria bezield zijn ?
A. Wij moeten jegens Maria bezield zijn met diepen eerbied, omdat zij is de moeder van God; en met groote liefde en een teeder vertrouwen, omdat zij is onze moeder.
13 V. Hoe toonen wij aan Maria onzen eerbied, liefde en vertrouwen ?
A. Door hare feestdagen godvruchtig te vieren, hare deugden na te volgen en dikwijls in ons leven en vooral in het uur van onzen dood hare voorspraak in te roepen.
HET TEEKEN DES H. KRÜISES.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Amen.
HET ONZE-VADER.
Onze Vader, die in de hemelen zijt! Geheiligd zij uw naam ; laat toekomen uw rijk; uw wil geschiede op aarde, als in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onzen schuldenaren ; en leid ons niet in bekoring; maar verlos ons van den kwade. Amen.
HET WEES-GEGROET.
Wees gegroet, Maria, vol van genade; de Heer is met u; gezegend zijt gij boven alle vrouwen; en gezegend is de vrucht uws lichaams, Jesus. Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons , zondaren, nu en in het uur van onzen dood. Amen.
DE APOSTOLISCHE GELOOFSBELIJDENIS.
1 Ik geloof in God, den almachtigen Vader, Schepper van hemel en van aarde ;
222
2 En in Jesus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer;
3 Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria;
4 Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en begraven;
5 Die is nedergedaald ter helle, ten derden dage verrezen van de dooden;
6 Die is opgeklommen ten hemel, zit ter rechterhand van God, den almachtigen Vader;
7 Die van daar zal komen oordeelen de levenden en de dooden.
8 Ik geloof in den Heiligen Geest;
9 De heilige katholieke Kerk; gemeenschap dor heiligen;
10 Vergiffenis der zonden;
11 Verrijzenis des vleesches ;
12 Het eeuwig leven. Amen.
1 Uw God alleen zult gij aanbidden;
2 Gebruik niet ijdel zijnen naam ;
3 Vier heilig ook den dag des Heeren;
4 Eer vader, moeder bei te saam;
5 Wacht u, dat gij geen doodslag doet;
6 Doe geen onkuischheid in uw leven;
7 Wees eerlijk; steel geen anders goed;
8 Gij zult geen valsch getuignis geven;
9 Begeer niet iemands echtgenoot;
10 Noch iemands goed, 't zij klein of groot.
223
1 De geboden heilige dagen zult gij vieren ;
2 Dan ook Mis hooren met goede manieren;
3 Geen geboden vastendagen zult gij breken;
4 Ten minste eens in 't jaar zult gij den Priester uwe biecht spreken;
5 En nuttigen omtrent Paschen het lichaam des Heeren.
Ter verduidelijking der drie eerste geboden van de H. Kerk strekke de volgende opgave van
Geboden heilige en vastendagen in Nedeexandsch Indië.
Heilige dagen.
Te vieren als zondag zijn in Nederlandsch Indië :
1 Het feest van de Besnijdenis onzes Heeren, 1 Januari;
2 Hemelvaartsdag, 40 dagen na Paschen;
3 Heilige Sacramentsdag, tweede donderdag na Pinksteren;
4 Het feest der H. Apostelen Petrus en Paulus , 29 Juni ;
5 Maria-Hemelvaart, 15 Augustus;
6 Allerheiligen, 1 November;
7 Kerstmis , 25 December.
Vastendagen.
Behalve de veertigdaagsche vasten voor Paschen, zijn in Nederlandsch Indië nog geboden vastendagen: de vigiliedagen, dat is: de dag vóór Pinksteren, vóór Maria-Hemelvaart, vóór Allerheiligen, vóór Kerstmis: en de kwatertemperdagen.
De kwatertemperdagen worden viermaal in 't jaar gehouden , te weten : op de woensdagen , vrijdagen en zaterdagen
1 na den derden zondag van den Advent,
2 na den eersten zondag van de Vasten ,
3 na Pinksteren,
4 na Kruisverheffing, 14 September.
Onthouding van vleesch en vet is geboden op alle
vrijdagen, behalve als Kerstmis op een vrijdag valt.
224
Akte van geloof.
Mijn Heer en mijn God, ik geloof dat Gij één God zijt; één in wezen en drievuldig in personen ; ik geloof dat do tweede persoon der H. Drievuldigheid voor ons is mensch geworden, gekruist en gestorven; en dat Gij het goede loont en het kwade straft; ik geloof alles, o mijn God, Avat Gij geopenbaard hebt en door de H. Kerk voorstelt te gelooven; want Gij zijt de oneindige waarheid, die alles weet en niemand kunt bedriegen. In en voor dit geloof wil ik leven en sterven.
Akte van hoop.
Mijn Heer en mijn God, ik hoop met een vast betrouwen door de verdiensten van onzen Zaligmaker, Jesus Christus, van U te zullen verkrijgen den hemel en alle middelen, die daartoe noodig zijn ; dit hoop ik, omdat Gij het beloofd hebt, die almachtig, oneindig goed en getrouw in uwe beloften zijt. In deze hoop wil ik leven en sterven.
Akte van Liefde.
Mijn Heer en mijn God, ik bemin U uit geheel mijn hart, omdat Gij het opperste goed en alle liefde waardig zijt; ik bemin mijnen evennaaste gelijk mij zeiven om U. In deze liefde wil ik leven en sterven.
Akte van bekotjw.
Mijn Heer en mijn God, mijne zonden zijn mij leed uit den grond van mijn hart, niet alleen omdat ik daardoor van U, rechtvaardige God! straffen verdiend heb, maar ook omdat ik daardoor U, die mijn opperste goed en alle liefde waardig zijt, heb beleedigd : ik haat en verzaak de zonden uit liefde
225
tot U, en ik neem mij vast voor, met de hulp uwer genade, mijne zonden te biechten, mijn leven te beteren en liever te sterven dan U ooit met eene doodzonde te beleedigen.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des Pleiligen Geestes. Amen.
Mijn Heer en mijn God, ik aanbid uwe opperste Majesteit.
Ik bedank U voor alle weldaden, in het bijzonder , dat Gij mij dezen nacht bewaard hebt.
Ik otter U op mijne ziel, mijn lichaam, en al wat ik bezit; ik draag U op alle de goede werken, die ik dezen dag zal verrichten. Ik wil die doen tot uwe eer en glorie, tot zaligheid mijner ziel en om de aflaten te verdienen, die daaraan zijn toegevoegd.
Ik maak een vast voornemen vau dezen dag christelijk door te brengen ; ik wil liever duizendmaal sterven dan U beleedigen. — Barmhartige God , geef mij de genade, om dit voornemen wel te volbrengen.
Onze Vader, - Wees gegroet, - Ik geloof in God den almaclitigen Vader, blz. 221.
Dat de Heer ons gelieve te zegenen en tegen alle kwaad te beschermen, en tot het eeuwig leven te geleiden; en dat de zielen der geloovigen door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
In den naam des Vaders, en des Zoons , en des Heiligen Geestes. Amen.
226
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Amen.
Mijn Heer en mijn God, ik aanbid uwe opperste Majesteit.
Ik bedank U voor alle weldaden; in het bijzonder, dat Gij mij dezen dag bewaard hebt.
Akte van geloof, lioop en liefde, blz. 224.
De geboden Gods en der H. Kerk doorloopende doe men een kort gewetensonderzoek, blz. 222 , en bidde daarna een
Akte van beronw, blz. 224.
Mocht men zich bewust zijn van zware zonde, dan ver-zuime men niet God nederig te bidden om de genade van een volmaakt berouw en wekke zich daartoe zooveel mogelijk op door zich levendig en innig te overtuigen van Gods oneindige goedheid en liefde en van zijn eigene ondankbaarheid.
Dat de Heer ons gelieve te zegenen en tegen alle kwaad te beschermen , en tot het eeuwig leven te geleiden; en dat de zielen der geloovigen door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen. •
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Amen.
Godvruchtige Christenen zijn gewoon bij deze morgenen avondgebeden nog andere gebeden te voegen.
BLZ.
1. Van de bestemming des menschen.....5
OVER DE WAARHEDEN, DIE WIJ MOETEN GELOOVEN.
2. Bepaling.............9
•3. Van de eigenschappen van het geloot' .... 12
4. Van de noodzakelijkheid van het éene ware geloof'. 15
5. Van de openbaring......• .... 19
VAN DE APOSTOLISCHE GELOOFSBELIJDENIS,
6. De apostolische geloofsbelijdenis of de twaalf
artikelen des geloofs.........24
7. Eerste aktikel. - Van God.......25
8. Van de H. Drievuldigheid........28
9. Van de schepping...........30
10. Van de engelen...........33
11. Van den mensch...........35
12. Van den val des menschen en de erfzonde. . . 38
13. Van den mensch na de erfzonde tot Christus . . 41
14. Tweede en dek.de artikel. — Van de meiisch-
wording van God den Zoon.......
15. Van de geboorte van Christus.......
16. Van de opdracht van Christus in den tempel
17. Van het leeraarsambt van Christus.....50
18. Vierde artikel. - Van het lijden en den dood
19. Van de verlossing..........59
20. Vijfde artikel. - Van de nederdaling ter helle
21. Zesde artikel. — Van de hemelvaart van Christus. 65
22. Zevende artikel. — Van het bijzonder en het
23. Achtste artikel. - Van den H. Geest ... 71
24. Negende artikel. - Van de stichting der Kerk. 73
25. Van de éene ware Kerk en hare kenteekenen . . 77
26. Van de oversten der Kerk........79
27. Van de ledematen der Kerk.......81
28. Van de onfeilbaarheid der Kerk......83
29. Van de uitbreiding en het voortbestaan der Kerk. 87
30. Van de gemeenschap der heiligen......92
31. Tiende, elfde en twaalfde artikel. - Van de
vergiffenis der zonden en de vier uitersten . . 95
OVER DE PLICHTEN, DIE WIJ MOETEN VERVULLEN.
32. Eerstk gebod...................99
33. Van de zonden tegen het eerste gebod . ,102
34. Van de vereering der heiligen. .105
35. Van de beelden en relikwieën .... . . 107
36. Tweede gebod..... ......109
37. Derde gebod..................111
38. Vierde gebod. .... ......113
39. Vijfde gebod.....................116
40. Zesde en negende gebod........120
41. Zevende en tiende gebod........121
42. Achtste gebod...........123
VAN DE VIJF GEBODEN DER H, KERK.
43. Eerste en tweede gebod..... . . 126
44. Derde gebod............129
45. Vierde en vijfde gebod........132
VAN DE OVERTREDING DER GEBODEN.
46. Van de zonde............134
47. Van de verschillende soorten van zonden . .137
*
VAN DE GOEDE WERKEN , DE DEUGD EN DE CHRISTELIJKE VOLMAAKTHEID.
4,8. Van de goede werken ■ ......^quot;
^9. Van de deugd............
50. Van de drie goddelijke deugden . . ■ • .Hi
51. Van de christelijke volmaaktheid......I47
OVER DE GENADEMIDDELEN, DIE WIJ MOETEN GEBRUIKEN.
VAN DE GENADE.
52. Tweeërlei genade. - Hare noodzakelijkheid . . .1^1
VAN DE SACRAMENTEN.
53. Van de Sacramenten in het algemeen . . • .154
54. Van het Doopsel...........15^
55. Van het Vormsel...........
5(5. Van het H. Sacrament des Altaars. - Van de
instelling.............
57. Van de tegenwoordigheid van Christus in het
H. Sacrament des Altaars.......
58. Van het H. Misoffer..........172
59. Van de H. Communif.........177
6U. Van de Biecht. . .........^
61. Van het berouw...........
1 IJ 7
63. Van de belijdenis...........'
Les. bm.
HH. Van de manier van biechten ... ,190
64. Van de voldoening en van de aflaten . 193
65. Van de algemeene biecht.............197
66. Van het H. Oliesel..................198
67. Van het Priesterschap............202
68. Van het Huwelijk............204
VAN HET GEBED.
69. Van het gebed in het algemeen ... . . 209
70. Van het Onze-Vader..........213
71. Van het Wees-gegroet en andere gebeden lui de
GEBEDEN.
Het teeken des H. Kruises. - liet Onze-Vader en
Wees-gegroet. - De apostolische geloofsbelijdenis. . 221
De tien geboden. — De vijf geboden der H. Kerk. -
Heilige en vastendagen in Nederlandsch Indië . . . 222
Akten van geloof, hoop , liefde en berouw . . . 224
Verbetering. - Blz. 205, 7 V. staat: bij het huwelijk; men leze: bij huwelijken.
aiiisnisiaaiM.
mmmmmmmmmm *
'
■'
■