-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

HET LEVEN

DER

HEILIGE TERESIA.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

HET LEVENquot;

DER

HEILIGE TERESIA

DOOR HAAR ZELYE BESCHREVEN.

IN HET NEÜEELANDSCH OVERGEZET,

NAAR DE FRANSCHE VERTALING HARER WERKEN

VAN

m. Bomx, S. J.,

DOOR

W. W E S S E L S, Pr.

MET KERKELIJKE GOEDKEURING.

ft

UTRECHT,

WED. J. E. VAN ROSSTJM.

1870.

A

Algemene Provincie Kataloog

Minderbroedersklooster Alverna Gld

-ocr page 8-
-ocr page 9-

VOORREDE

DES NEDERLANDSCHEN VERTALERS.

Ik hied hiernevens mijnen landgenoot en eene overzetting aan van »liet leven der 11. Teresia door haar zelve beschreven. » Zij was ontegenzeggelijk eene der uitstekendste personen van haren tijd. Zij verdient daarom gekend te worden. Die haar kent hetvonderd haar, hetzij hij katholiek is of niet. Immers, zij is niet alleen merkwaardig om hare groote deugd, maar ook om de huitengeivone gaven des geestes en hetgene zij groots tot stand bracht. Een teeder geweten, eene brandende liefde tot God en eene onbegrijpelijke zelfopoffering paarde zij aan eenen scherp-zinnigen geest en fijn vernuft. Men rekent haar dan ook onder de beste Spaansche schrijvers. Haar mag men ook noemen onder degenen icaar aan Spanje de grootste verplichtingen heeft door het goede dat zij heeft uitgewerkt. Zij is een soort van heldenfiguur. Wie zij was, behoeven ie ij niet op te maken uit de subjectieve beoordeelingen van den een of anderen schrijver; zij zelve laat ons in de diepste plooien van haar hart zien, en ons oordeelen wie Teresia geweest is. Waar dan de gedenkschriften van zoo

-ocr page 10-

TI

menigen wereldling zooveel belang stelling wekken, daar is het niet vermetel ze ook voor die dezer hemelsehe maagd te durven vergen en verwachten.

Ik meende daarom een dienst te heicijzen aan het lezend publiek van eiken stand en kunne met deze vertaling; overtuigd tevens, dat ik de uren, die de priesterlijke bediening mij vrijlaat, niet aangenamer en nuttiger voor mij zeiven zou kunnen besteden.

Als de uiting ook eener innige vereering van uwen verheven persoon, als eene hulde gebracht aan uwe schitterende deugd, o, heilige Teresia! zij deze arbeid aan uwe voeten neergelegd.

11........, Jan. 1867.

W. W.

-ocr page 11-

VOORREDE DER FRANSCHE UITGAVE.

De schoonste inleiding voor de werken der heilige Teresia is het oordeel dat de Kerk er over geveld heeft. Al sedert drie eeuwen heeft zij zich geuit over de verdiensten dier onsterfelijke geschriften. Wanneer zij Teresia opneemt onder het getal der gelukzaligen, roemt zij den inhoud harer werken, als «eene hemelsche leer waarmede zij wenscht dat de zielen der geloovigen zich voeden.quot; 1) In het officie ter harer eere samengesteld, drukt zij zich aldus uit: «Deze maagd heeft ons verschillende geschriften nagelaten, vol van eene hemelsche wijsheid, wier lezing de zielen der geloovigen krachtig opwekt tot het verlangen naar het vaderland daarboven.quot; 2)

In de bulle eindelijk der heiligverklaring, door Gre-gorius XV tot de katholieke wereld gericht, wordt deze plechtige verklaring afgelegd: «Behalve deze gaven der goddelijke vrijgevigheid waarmede de Almachtige zijne beminde bruid, als met zooveel kostbare gesteeuleu. wilde versieren, behaagde het Hem haar mildelijk te verrijken met andere genaden en andere gunsten: Hij vervulde haar met den geest des verstands, opdat zij niet alleen der Kerke Gods de voorbeelden harer deugden zou na-

1

Ita cctlcstia ejus doctrinaj pabula nutriamur.

2

Multa ccclestis sapieutiic documenta conscripsit, (pubus fidclimn meutes ad superna; patrice desiderium maiime excitantur.

-ocr page 12-

VIII

laten, doch haar ook te gelijk besproeien door evenveel rijke bronnen van hemelsche wijsheid als zij ons geschriften heeft vermaakt over mystieke theologie en andere onderwerpen, vol van eene groote godsvrucht; waaruit de geloovigen de overvloedigste vruchten trekken en hijzonder worden opgewekt tot het verlangen naar het vaderland daarboven.quot;

Na een dergelijk oordeel der Kerk kan ieder katholiek gerust de werken der heilige Teresia opslaan; hij weet, dat hij er eene hemelsche leer vinden en er de overvloedigste geestelijke vruchten uit trekken zal, met een woord: dat in zijne ziel de begeerte zal ontstoken worden naar den hemel. Sedert bijna drie eeuwen treden de woorden van Jesus' Stedehouder in vervulling : de werken der heilige Teresia oefenen een vruchtbaar apostolaat uit in de Kerk; zij zullen dit blijven doen, tot het einde der eeuwen.

Toen wij het besluit hadden genomen deze schriften te vertalen, meenden wij, dat het ons eerste werk behoorde te wezen den oorspronkelijken tekst na te gaan; daar het ons historisch zeker was uit Ribera en de Bollandisten, dat geen enkele Spaansche uitgave volledig kon genoemd worden.

Wij begaven ons dan naar Spanje in gezelschap van een onzer medebroeders, eveneens ervaren in het Casti-liaansch, en kregen de oorspronkelijke schriften der Heilige in handen. Regel voor regel vergeleken wij ze met de minst onvolledige uitgave, die van Madrid in 1752, en schreven nauwkeurig overal het handschrift at, waar het van den gedrukten tekst verschilde.

Op deze wijze vergeleken wij op het Escuriaal de manuscripten die haar «Leven,» «.Het boek der stichtin-

-ocr page 13-

IX

(jen,» en het werkje getiteld: « Wijze om de kloosters te visiteeren ,■» bevatten; te Seville, het handschrift van «Het Inwendige Kasteel,-» dat bij de Karmelietessen bewaard wordt; en te Valladolid, in het klooster der Karmelietessen, het tweede handschrift over «Den weg der volmaaktheid,-» waaraan de Heilige de laatste hand heeft gelegd, en alleen om die reden, het meeste gezag verdient. Wat het eerste handschrift betreft, dat op het Escnriaal bewaard wordt, wij behoefden slechts de eerste hoofdstukken te vergelijken met de uitgave van Madrid om te erkennen, dat zij er niet mede samenstemde.

Deze vergelijking der oorspronkelijke handschriften met den gedrukten tekst bevestigde niet alleen de historische gegevens, die wij reeds hadden, door ons te doen zien, dat de editie van Madrid in 1752, in weerwil der in-lassching van verschillende plaatsen, in de vorige uitgaven vergeten of vervalscht, nog onnauwkeurig en gebrekkig was ; maar nog sterker bewees zij ons ook, dat het tweede manuscript: «De weg der volmaaktheid,» in het bijzonder, verschillende veranderingen, verkortingen en willekeurige bijvoegingen had ondergaan in de Madridsche editie.

Wij hebben het eeuen heiligen plicht geacht den on-vervalschten tekst der H. Teresia te geven, en hebben ons, bij de vertaling, gehouden aan de oorspronkelijke handschriften.

Behalve deze, eigenhandige opstellen, boven genoemd, bestaat er bij de Karmelietessen te Madrid nog eon groot gedeelte van het manuscript, «Ontboezemingen der ziel.-» Ook dit vertrouwde men ons toe, en werd door ons vergeleken. De handschriften «.Raadgevingen,» «.Berispingen,-» en «.Fragment over liet gezang der gezangen,-»

-ocr page 14-

bestaan niet meer. De « Overwegingen over het Onze Vader,» en een «Sonnet tot den gekruisten Jesus,» zijn niet van de H. Teresia, gelijk de Bollandisten bewezen hebben.

Daar de H. Teresia met opzet eenige duisterheid heeft gelaten in het boek dat haar leven beschrijft, eu ook in dat der «Stichtingen» zoo meenden wij, deze beide werken met eene beknopte historische verklaring te moeten ophelderen.

Wij hebben zelfs enkele levensbeschrijvingen aangevuld , waaraan zij slechts begonnen was; waar zij ze alleen terloops aanstipt, daar zullen wij ze uitvoeriger behandelen, en er andere zelfs bijvoegen, die haar verhaal gebiedend vordert. Het geheel zal daardoor een galarij van tafereelen of biographische portretten vertoouen. Zoo zal men kunnen opmerken, dat wij er bijzonder ons werk van maken, om de ouders der heilige Teresia te doen kennen. Ribera, van het gezelschap van Jesus, de eerste geschiedschrijver der H. Teresia, zal ons hierbij ten gids wezen ; ook Yèpes, van de orde der Hieronimieten ; en Franciscus de Sainte Marie, de schrijver van de Algerneene geschiedenis der ongeschoeide Karmelieten, een der voortreffelijkste geestelijke zonen dei-heilige Teresia, aan wie hij tevens verwant was.

Wij hebben, eindelijk, overal de Bollandisten op het spoor gevolgd, die, met een juistheid van oordeel en diepte van kennis hunnen voorgangers waardig, alles medegedeeld en verklaard hebben wat op de H. Teresia betrekking heeft ; en in de Acteu van haar leven een schooner en verhevener gedenkteeken hebben gesticht ter eere der hervormster van Carmel, dan ooit eenig ander.

Om de lezing der geschriften onzer Heilige te vergemakkelijken, hebben wij boven ieder hoofdstuk een be-

-ocr page 15-

XI

knopten inhoud geplaatst, die den gedachtengang er van aangeeft. Met een enkelen oogslag ziet de lezer daardoor het behandelde onderwerp, en prent het te gemakkelIjker in zijn geheugen.

Wij gaven ook aan den naam van Teresia zijne rechtmatige spelling terug. Volgens haar eigen handteeke-ningen gebruikte zij nimmer de li in haren naam; hare geschiedschrijvers volgden haar hierin na; en al de Spaansche auteurs deden hetzelfde. De katholieke Kerk handhaafde evenzeer in hare liturgie de rechte spelling van dit woord; en de Bollandisten drukten hierin het voetspoor der Kerk.

Wij achten het overbodig hier te herhalen, wat wij in de eerste uitgave aangemerkt hebben over de ver-valschingen, de willekeurige besnoeing, en de wijzigingen der leer, die in de vroegere vertaling van Teresia's werken worden aangetroffen. ^ Tot waardeering van zulk een arbeid is het eiken katholiek voldoende, te weten, dat zij het werk geweest is van jansenisten, en geheel den stempel draagt van deze der Kerk zoo vijandige sekte.

Een enkel woord nog in het bijzonder over het «Leven der II. Teresia door haar zelve beschreven.» Dit werk, dat het belangrijkste haver geschriften is, is het eerst uit hare pen gevloeid. In een harer brieven noemt zij het, het boek van 's II eer en harmhartiyheid. Zij schreef het op last harer biechtvaders; doch vóór dat deze er van gesproken hadden, had de Zaligmaker haar dit reeds als zijnen wil doen kennen; hetgeen zij uitdrukkelijk in de voorrede verklaart: »Door mijn leven te schrijven, zegt

1) Bc vertaling van Arnaud d'AndelIy.

-ocr page 16-

xn

zij, «rehoorzaani ik aan mijne biechtvaders; eu voeg ik mij tevens, dit weet ik, naar den wensch van mijn Iiemelschen Meester die, reeds lang, dit geschrift van mij verlangde; hetgeen ik echter tot op dezen dag niet heb durven ondernemen.quot;

De H. Teresia heeft twee verhalen van haar leven opgesteld. Zij begon het eerste te Avila, in 1561, hetgeen zij eindigde in 1562, in den loop van Juni, te Toledo, bij Louise de La Oerda, zuster van den hertog Medina Cceli, twee maanden voor de stichting van St. Joseph, het eerste klooster der hervormde orde van den berg Carmel. Petrus Ybanez, van de orde des H. Dominicus, was de biechtvader die haar deze taak had opgelegd; een man uitstekend door zijne helderheid van geest, en meer nog door zijne heiligheid. De H. Teresia leert ons, in den loop harer werken, de deugden van dezen grooten dienaar Gods kennen, en hangt een verrukkelijk tafereel op van zijnen heiligen dood.

Tegen het einde van 1562, werdt zij, volgens hare verklaring in de voorrede van het »Boek der stichtingenquot; door eenen anderen biechtvader aangespoord, om een tweede, meer uitvoerig, verhaal van haar leven op te stellen, en hierin de geschiedenis te vlechten der stichting van St. Joseph d'Avila. Deze biechtvader, eveneens van de orde des II. Domiuicus, gelijk Petrus Ybanez, was de beroemde Garcia van Toledo, afstammeling van een der edelste geslachten van Spanje, in wien echter de glans zijner deugden den luister zijner geboorte overschaduwde.

De H. Teresia, die een toonbeeld was der meest volmaakte gehoorzaamheid, begon zonder dralen aan een nieuwen schets van haar leven, en wijdde hieraan de

-ocr page 17-

xnr

oogenblikken die liet bestuur des kloosters haar vrij liet. Evenwel had zij haar boek nog niet voltooid in 1565, wijl zij er den zaligen dood in vermeit van Petrus Ybanez, die, volgens Echard, in dit jaar voorviel. Zij zal het derhalve niet eer dan tegen het einde van 1565 hebben ten einde gebracht, of in den loop van 1566, gelijk de Bollandisten meenen. Geen enkel spoor is er meer overig van haar eerste levensverhaal, en geen schrijver ook, die er van spreekt; doch wat het gronddenkbeeld aangaat, dit vinden wij in het tweede terug. Wellicht heeft de Heilige zelf al de hoofdstukken, die het verhaal der stichting van St. Joseph voorafgaan, in hun geheel bewaard ; wij echter hebben daarover geene bescheiden.

Daar onze Heilige hare geschiedenis slechts tot het jaar 1566 voortzet, meenden wij aan het verlangen van den godvruchtigen lezer te gemoet te komen, met hem het gansche tafereel van zulk stichtend leven voor oogen te stellen. Een beknopt overzicht, naar de tijdsorde ingericht, zal hem met een enkelen blik alle het merkwaardige doen overzien, niet alleen wat van de geboorte dier voortreffelijke maagd tot aan haren dood, in 1582, voorviel, maar ook wat tot aan hare heiligverklaring geschiedde, die den 12 Maart 1622 plaats had. En daar de lezer wenschen zal de plaatsen te kennen, waar het lichaam en de meest belangrijke overblijfselen onzer Heilige zich bevinden, zoo hebben wij de steden en heiligdommen aangegeven, die het geluk hebben ze te bezitten.

Gedurende ons verblijf in Spanje was het ons niet alleen vergund de manuscripten der H. Teresia met onze oogen te aanschouwen, met onze handen aan te raken en naar

-ocr page 18-

XIV

hartelust in te zien; maar wij kregen bovendien, door middel van Mgr. Brunelli, toen apostolisch nuntius te Madrid, thans kardinaal der heilige Roomsche Kerk, den toegang tot die heiligdommen welke voor ons van het meeste belang waren. Ten gevolge van dit voorrecht, bezochten wij, te Avila, het klooster der Incarnatie , waar de Heilige de grootste helft haars levens sleet, in al zijne bijzonderheden; als mede dat van den H. Joseph, den bakermat der hervormde orde van den berg Carmel. Ook in het klooster te Valladolid, dat zoo dikwerf met de tegenwoordigheid onzer Heilige vereerd werd, zijn wij geweest; en daar in haar eigen cel, thans in een heiligdom herschapen, was het, dat wij het handschrift, »De-weg der volmaaktheid», vergeleken. Wij kregen ook zelfs toegang tot het meest bevoorrechte klooster van den berg Carmel, dat van Alba de Tormez, waar Teresia hare dagen eindigde, en haar maagdelijk lichaam bewaard wordt, alsmede de twee voornaamste reliquiën, die men er heeft afgenomen, de arm en het hart. Slechts, na gebeden te hebben in de celle waar deze verheerlijkte bruid van Christus den geest gaf; na haren arm en haar hart in onze handen gehad en aan haar graf geknield te hebben, keerden wij naar Frankrijk terug, oin onze taak aan te vangen.

Het gebed, dat wij, uit den grond van ons hart, tot onze meest geliefde Heilige gericht hadden, is verhoord geworden; zij verwierf ons de genade de vertaling harer geestelijke werken ten einde te brengen. Bij een tweede bezoek aan haar vaderland, om eene overzetting harer brieven voor te bereiden, gaan wij op hare tombe te Alba de ïormez den arbeid neerleggen die is afgedaan, en hare begunstiging afsmeeken voor hetgeen nog te

-ocr page 19-

doen overblijft. Mochten deze bladzijden strekken tot vermeerdering van Gods glorie! Mocht de groote Heilige, die wij zoo vurig wenschen gekend te zien, ons de eenige belooning verwerven, die wij verlangen, van, namelijk, eenmaal deel te hebben in haar hemelsche leenspreuk : Misericordias in internum cantaho: Eeuwig zal ik de barmhartigheid des Heeren zingen! {Ps. lxxxviii).

8 September 185G.

M. BOUIX, S. J.

-ocr page 20-

VERKLARING.

Daar wij ons strikt willen houden aan de constituties van Paus Urbanus VIII, zoo verklaren wij, dat wij, voor de historische opheldering, aan de werken der H. Teresia toegevoegd, slechts het geloof eischen, dat men aan eene menschelijke getuigenis schenkt, die op zich aan dwaling onderhevig is.

-ocr page 21-

HET LEVEN

DER

HEILIGE TERESIA

DOOR HAAR ZELVE BESCHREVEN.

VOORBERICHT.

Men heeft mij gelast mijne wijze van bidden te beschrijven, en de genaden, waarmede de Heer mij heeft begunstigd. Te gelijker tijd liet men mij eene volkomen vrijheid om in de kleinste bijzonderheden te treden. Waarom mocht ik niet even vrij mijne zonden en de ongetrouwheden mijns levens aan den dag brengen ? !)

1) Om, het geen Tercsia van hare zonden zegt, juist te waardeeren moet men het oordeel, dat de Kerk over dit vraagstuk uitgesproken heeft, kennen. Men dient, bovendien, te hegrijpen, hoe deze groote heilige, die immer de onschuld des doopsels benaard heeft over haar zelve kou spreken, als over eene groote zondares.

Wat zegt dan de Kerk over de zonden der II. Teresia ? Pe plechtige verklaring, waaraan wij ons te houden hebben, is aldus opgesteld in de bulle barer heiligverklaring. Grcgorins XV, tot de gansche katholieke Kerk sprekende, zegt: «Onder al de deugden, waarmede de Heer zijne bruid versierd had, schitterde hare zuiverheid in den helderslen glans. Daarop legde zij zich met zoo veel zorg toe, dat zij niet alleen tot aan haren dood de zuiverheid, waar van zij in hare prilste jeugd de belofte had afgelegd, onderhield , maar ook eene engelachtige reinheid naar lichaam eu ziel van den minsten smet ongeschonden benaarde.quot; 1)

9

1

Bulla canouisatioiiis Gregorli XV.

-ocr page 22-

Mijne ziel zou er zoo veel vreugde in gesmaakt hebben! Maar verre van mijne wenschen toe te geven, werd mij, hier omtrent, de grootste spaarzaamheid bevolen. Bij de liefde van onzen Heer, bezweer ik dan hen, die mij zullen lezen, van zich steeds te herinneren, dat my tranen te kort schieten om aan mijn droevig leven te schenken.

Hooren wij het getuigenis van eenen anderen Opperpriester, Urbanus VIII. Toen men hem het eerste officie, dat ter eere der H. Teresia gedrukt was aanhood, stonden deze woorden aan het slot der zesde les: „De Heer vervulde haar zoo mild met zijne hemelsehe gaven, dat zij hem soms, onder diepe zuchten, hczwoer een perk te stellen aan zijne hemelsehe gunsten, en toch zoo spoedig niet hare misdaden uit het oog te verliezen. ;;Eairi divinis „charismatibus tam liberaliter locupletabat Dominus, ut sffipins exclamans „peteret benificiis in se divinis modum imponi, nee tam celeri oblivione nscelerum suorum memoriam aboleri.quot;

Uit vrees, dat de H. Teresia in de oogen der eenvoudigen eene zondares zou schijnen, nam Urbanus VIII de pen en wischte de woorden scelemn suorum (hare misdaden) uit, en stelde er eigenhandig voor in de plaats, culparnm suarum (hare fouten), gelijk het thans gelezen wordt in het Ro-meinsche brevier: waaibij hij de volgende merkwaardige woorden uitte: „de H. Teresia heeft nooit doodzonden bedreven; het past derhalve niet, dat de heilige overdrijvingen hater nederigheid den geloovigen de gelegenheid geve te denken, dat zij zich ooit aan zware zonden heeft schuldig gemaakt.quot;

„Saneta Teresia nunquam commisit peccatum mortale. Quare non con-„venit, ut qua; ipsa pr;c huinilitate sibi attribuebat, vulgo fiant occasio „suspicandi earn gravium dclictorum arguendam unqnam fuisse.quot;

Zie hier nog, wat de auditeurs der Rota, die rechters, zoo verlicht, als streng en eerlijk, in het rapport, dat zij over hare heiligverklaring opmaakten, verklaren: „Hoe wel zij hare fouten overdrijft in haar levensverhaal, wat een blijk is der diepe nederigheid barer ziel, heeft zij toch nooit eene doodzonde bedreven, maar getrouw het bruiloftskleed der genade bewaard, dat zij bij het doopsel had ontvangen.quot; *)

„Quamvis ipsa culpas suas in relatione vitce suce exaggerarit (quod pro-„fundam humilitatem arguit), nunquam tamen peccatum lethale commisse, „sed nuptialem gratia; vestcm in baptismo susceptam fidelissime custodisse.quot;

De congregatie der riten, eindelijk, getuigt op de pleehtigste wijze, bij de goedkeuring der oratie die gebeden wordt op het feest der doorboriug van het hart der H. Teresia, dat dit hart voortdurend een onschendbaai heiligdom geweest is van onschuld en goddelijke liefde: „o God, die hel maagdelijk en vlehlceloos hart uwer bruid Teresia met een vurige schicW doorboord hebt, en het tut een heilig slachtoffer der liefde geheiligd hebtl enz.'

•) in relatione de ejus vertatibus, art. VIII.

-ocr page 23-

3

Neen, onder al de heiligen die zicli bekeerden, kan ik er, tot mijn troost geen enkelen vinden , wiens ellende de mijne evenaarde. Wat hen betreft, zij zondigden niet meer, nadat de Heer hen geroepen had. Doch ik werd niet alleen slechter, maar bood ook, met toeleg, weerstand aan zijne genaden, daar ik het getrouw blijven vreesde, dat zij mij oplegden, en ik mij overigens niet bij machte gevoelde voor zoo veel weldaden genoeg erkentelijk zijn.

„Deus, qui illiiata proecordia B. virginis TeresiïE sponsse tuse ignito jaculo Btranslmsti, et charitatis victimam consccrasti,quot; etc.

Het plechtige oordeel der Kerk is duidelijk ; dat de H. Teresia, daarom de onschuld des doopsels ten hemel medevoerde, en nooit eene doodzonde bedreef, is voor eiken katholiek eene vaste waarheid; door het hoogste en heiligste gerechtshof der wereld is dit vraagstuk beoordeeld. De minste twijfel zou een smaad zijn aan de Heilige, aan Jesus cn aan zijne Kerk aangedaan. Elke tegenovergestelde bewering of toespeling zou niet alleen strijden tegen de geschiedkundige waarheid, maar ook eene voorbedachtelijke verachting zijn van het gezag der Kerk. Het zou niet alleen, ik zeg niet, eene veroordeelenswaardige onwetendheid, maar tevens een kwade trouw en goddeloosheid verraden de minste verdenking te werpen op een vraagstuk dat, voortaan, zonder hooger beroep, is uitgemaakt. Van daar, dat de Bolquot; landisten, te recht, in het onsterfelijk gedenkteeken dat zij ter eere der H. Teresia hebben opgericht, de vermetelheid brandmerken en vevoordeelen van een barer geschiedschrijvers, van Villefore, die, zich rechtstreeks tegen het oordeel der Kerk aankantende, de zonden der H. Teresia als van belang voorstelt, cn haar fouten durft toekennen, die in de heilige hervormster vau Carmel nooit bestaan hebben.

Als katholieken moeten wij met afschuw ieder woord, ieder oordeel, elk geschrift over de fouten der H. Teresia verwerpen, dat in strijd is met de onfeilbare uitspraken onzer moeder de H. Kerk. Voornamelijk voegt het den kanselredenaars, die elk jaar eene lofrede houden op de maagd van Avila; die de schoone zending hebben van de besluiten der Kerk in het helderste licht te stellen, en luide te verkondigen, wat de aeten der heiligverklaring van de H. Teresia en de grootste geschiedschrijvers van haar leven bevestigen, dat zij, namelijk, onder hare grootste ongetrouwheden een voorbeeld van deugd geweest is.

Zij moeten wel weten, dat het hen, met al de hulpmiddelen hunner welsprekendheid, niet gelukken zal, de vlekkelooze leliënkroon, die van het doopsel tot aan den dood, op het zuiver en maagdelijk voorhoofd van Teresia met toenemende blankheid schitterde, voor het oog der geloovigen

-ocr page 24-

4

Hij zij voor eeuwig gezegend, dat hij mij zoo lang gewacht heeft! Uit den grond mijns harten smeek ik, van dezen oogenblik af, om de hulp zijner verlichting, opdat helderheid en waarheid in dit verhaal heerschen. Met het te schrijven, gehoorzaam ik aan mijne biecht^ vaders: ik volbreng tevens, dit weet ik, den wil van mijn goddelijken Meester, die al langen tijd dit geschrift van mij wenschte; doch, tot op dezen dag, heb ik het niet durven ondernemen. Moge het strekken tot zijne

genoeg te doen uitblinken. Dat een heilige huivering hen bevange, om eene te geringe voorstelling te geven van eene der eerbiedwaardigste meesterstukken van den heiligen Geest, eene der meest engelachtige bruiden van het vleesch geworden woord; eene der maagden, die het naast zal zetelen bij de Moedermaagd in den hemel.

Sluiten wij hier, wat het oordeel der Kerk aangaat, met op de H. Teresia van Jezus, de woorden toe te passen, die ook de geleerde schrijvers der Acta Sanctorum tot de hunne maken en door een der grootste pauzen, den H. Gregorius, van Job zijn opgeteekend: „Elk een moge deze groote ziel bewonderen in deugden; voor mijn oog vertoont zij zich verheven, tot zelfs in hare zonden.quot;

„Videatur vir iste cuilibet magnus in vertutihus suis, mihi certe su-„blimis apparet ctiam in peeeatis suis.quot; *)

Nadat wij nu eenmaal het oordeel der Kerk kennen, rest ons nog te verklaren, hoe Teresia, eene zoo groote heilige, over haar zelve als over eene groote zondares kan spreken. Om dit te begrijpen, dient men zich het tijdstip te herinneren, waarop zij haar leven schreef.

Zij had reeds lang het toppunt der volmaaktheid bereikt, en beoefende de heldhaftige deugd van steeds het volmaakste te doen; het was reeds eenige jaren geleden, dat de engel met zijn vurigen schicht haar hart die wonde had toegebracht, welke haar leven in een voortdurend wonder van liefde zou hervormen; door hare vervoeringen en hare verrukkingen woonde zij, om zoo te zeggen, in den hemel; dat zalig verblijf was haar vertoond; hare ziel had den heiligen sluier zien wegvallen, die de onbegrijpelijke Drieëenheid omhult, en de heerlijkheid van dit geheim was zonder ophouden als tegenwoordig voor haren geest in dit land van ballingschap; zij genoot bijna voortdurend het bijzijn van onzen Heer, en beschouwde met het inwendige oog der ziel de onbeschrijfelijke schoonheid van het vleesch geworden Woord; zij had reeds de wonderbare genaden ontvangen, die zij ons in haar leven gaat mededeclen, en nog andere, veel wonderbaarder, die zij meende stilzwijgend te moeten voorbijgaan, omdat zij den menschelijken geest niet vatbaar oordeelde er kennis van te dragen in dit

•) Moral., lib. XXII. c. XV.

-ocr page 25-

eer, en zijn naam doen zegenen ! Moge het een nieuw licht verspreiden voor hen, die mij leiden! Zij zullen, mij, voor het vervolg, beter kennende, een krachtiger steun geven aan mijne zwakheid; en ik zal dan eindelijk ook iets terug betalen voor de gunsten waarmede God mij heeft overstelpt. Dat alle schepselen eeuwig zijnen lof zingen! Amen.

ballingsoord, 't Is, terwijl zij op zulk een verheven trap van heiligheid staat, 't is, terwijl zij brandt van den heiligsten gloed der goddelijke liefde, gelijk de hemelsehe geesten die den troon van God omringen, dat de H. Teresia de pen opneemt en de katholieke Kerk de vertrouwelinge van de geheimen haars harten maakt. Zij ziet haar leven, dat zij ons gaat beschrijven, „bestraald door het licht van het aanschijn zelf des Allerhoogsten;quot; zij aanschouwt het, in den spiegel der oneindige heiligheid Gods; bij dit goddelijk licht is het dat zij schrijft, en in zulk een toestand zijn de nietigste stofjes van kleinere onvolmaaktheden in haar oogen bergen; de dagelijksche zonden zijn doodzonden voor het minuend hart, zij beeft van schrik, als zij ziet, dat zij door lichte ongetrouwheden, een stap gezet heeft op de helling die ten afgrond voert; volgens de opvatting harer liefde is dit: de hel verdiend te hebben. Om de gekrenkte eer van God te herstellen zal ïeresia niet ophouden bare fouten te vergrooten. De taal van het christelijk berouw zal haar geene uitdrukkingen, krachtig genoeg, aanbieden. Daar zij van zoo nabij de oneindige Heiligheid zelve aanschouw t, en brandt van ccnen seraphijnsehen liefdegloed, verontwaardigt zij zich tegen haar zelve, als zij soms wordt afgetrokken van de aanschouwing van haren God en bij aardsche gesprekken, hoe goed en godvruchtig overigens, uren heeft verloren, waarin een hemelsch onderhoud haar in liefde had kunnen doen ontvlammen. Dit zijn hare grootste fouten, dit noemt zij een ouvergeefelijke misdaad. Zij zou wel willen sterven van spijt en schaamte; zij beschouwt zich als een voorwerp van rechtmatigen afschuw voor het gansche mensehdom, en zou zich wel in den schoot der aarde willen verbergen. Deze kleine smetten doen tranenstroomen vloeien, niet te stelpen.

Haar leedwezen zal onheelbaar zijn, en de zuchten van berouw, die dit engelrein gemoed zal slaken, zij zullen die van Augustiuns in teederheid en weemoed evenaren.

Zie daar het geheim dier uitdrukkingen. Men moet zich met ïeresia tot de hoogte der hemelsehe verlichting en tot eeue liefde, als die de seraphijuen verteert, verheffen, om ze te begrijpen.

Na kennis genomen te hebben van deze uitspraken der H. Kerk kan men de overdrijvingen der nederige Teresia naar hare juiste waarde schatten; en meu zal met evenveel bewondering als vrucht deze bladzijden haars levens, waaruit de reinste geuren van christelijke nederigheid ons tegenkomen, lezen.

-ocr page 26-

HOOFDSTUK 1.

De genaden ■waarmede God haar voorkomt van af hare prilste jeugd. — Verlangen naar den marteldood. — Zij verliest hare moeder nog nanwlijks twaalf jaren oud; van droefheid overstelpt werpt zij zich neer aan do voetea der heilige Maagd, die zij weeneud smeekt haar voortaan tot moeder te zijn.

De uitstekende godsvrucht nijiner ouders, ') en de gunsten waarmede God mij van mijne kindsclie jaren af overstroomde, zij zouden voldoende geweest zijn, om mij op liet pad der deugd te bevestigen, ware ik niet zoo ontrouw geweest. Mijn vader vond het grootste genoegen in de lezing van goede hoeken, en hij hechtte er aan ze in het Castiliaansch te bezitten, opdat zijne kinderen ze konden lezen.

1) De gelukkige ou'lcrs, die God in zijne eeuwige raadsbesluiten de eer bestemd had van aan de Kerk en aan den hemel de engelachtige Teresia van Jezus te schenken, waren Alphonsns van Cepeda en Beatrix van Ahumada, beiden zoo wel beroemd om den adel van hunne geboorte, als om hunne verhevene christelijke gevoelens.

Teresia werd geboren te Avila in Spanje, in het jaar 1515; onder het pausschap van Leo X, en het bestuur van Ferdinand V, die Castilië bestuurde voor zijne dochter Jeanne, moeder van Karei V.

Door eene bijzondere beschikking der Voorzienigheid, aanschouwde de toekomstige hervormster van den berg Carmcl op den vooravond van den heiligen Berthold, eersten generaal der Karmelieten onder de Latijnen, den 28 Maart, het eerste levensl cht. Het levendig geloof van Alphonsus en Beatrix duldde niet, dat het geluk der wedergeboorte een oogenblik vertraagd werd voor het kind van zegening, dat God hen had geschonken. Zij werd dau onmiddellijk na hare geboorte naar de kerk van den II. Joannes, de parochiekerk, gebracht, waar zij met het doopsel den schoenen naam van Teresia ontving, die zich door de heiligheid van haar leven zou vereeuwigen.

-ocr page 27-

Deze godvruchtige toeleg, de zorg waarmede mijne moeder ons deed bidden tot God, en ons godsvrucht inboezemde jegens de H. Maagd en sommige andere Heiligen, verwekten in mijne ziel, naar ik gis, op zes of

Wij hebben het geluk gehad te knielen én te bidden bij de doopvont, waar de H. Geest bezit nam van het maagdelijk hart, dat hij eeuwig zuiver en vlekkeloos bewaren zou.

God heeft den bakermat van de H. Teresia willen verheerlijken: het is thans een der schoonste heiligdommen van Carmel; waar weleer de oude woning stond der Cepeda's^ verheft zich nu eer. kerk en een klooster der ongeschoeide Karmelieten.

Bij het bouwplan heeft men het vertrek, waar de H. geboren werd, gespaard, en tevens datgene wat zij bijna vijftien jaren bewoonde. Zij vormen een klein heiligdom, in het groote besloten, naast de kapel van Onze Lieve Vrouw van den berg Carmel. Kunst eu godsvrucht hebben om strijd gewedijverd dit heiligdom, dat den hemel zoo lief is, te verfraaien. Boven het autaar verheft zich een heerlijk beeld der Heilige. Men heeft haar voorgesteld op den oogenblik, dat zij met zoo veel diepe smart onzen Heer aanschouwde, met wonden overdekt. Hare gehcele houding ademt eenigszins de onuitsprekelijke droefiieid, die men wel op het wezen eener Mater dolorosa ziet afgedrukt. Verschillende schilderijen schetsen de verhevenste tijdperken van het leven der Seraphijnsche Maagd van Carmel. In dit toevluchtsoord, dat hare geboorte en haar verblijf hebben geheiligd, bewaren de Karmelieten de overblijfsels, die zij van hunne verheerlijkte stichtster bezitten. Deze reliquiön, die met de heilige jalousie eener kinderlijke liefde bewaard eu niet zooveel huldebetoon omgeven worden, zijn: 1° een vinger der rechterhand; 2° hare rozenkrans; 3° een sandaal; 4° de stok waarvan zij zich bediende op reis. Men kan bovendien aan de zijde der deur een kruis van vier of vijf voet opmerken, vervaardigd nit hout van het vertrek waar do Heilige geboren werd. Dag en nacht branden de lampen in dit heiligdom; eiken ochtend wordt er het aanbiddelijk oifer opgedragen, en het gebed stijgt er zonder ophouden ten hemel. Men stond ons toe het onbevlekte Lam te slachtofferen en op te dragen op dit autaar, om den Allerhoogsten te danken voor de grootheid zijner gaven aan onze Heilige.

Het klooster is fraai, en omgeven door uitgestrekte tuinen. Het gebouw is zeer opmerkenswaardig. Fresco's stellen het leven der H. Teresia voor en dat des H. Joannes' van 't Kruis. Een der treileudste voorstellingen is die, waar de Heilige op zevenjarigen leeftijd haren oom ontmoet op den weg naar Salamanca, terwijl zij mot haren jongen broeder Kodriguez zich henen spoedde naar het land der Moren, om den palm des marteiaar-schaps te winnen. Er ligt een hemelsche uitdrukking op dit gelaat, stralend van schoonheid en onschuld, dat eene goddelijke liefde met haren gloed

-ocr page 28-

s

zevenjarigen leeftijd, de eerste spranken, als 'tware, van vroomheid. Dat eerste streven eener opkomende deugd werd gesteund door het voorbeeld van hen, die mij het leven schonken. Zij waren voorheelden van deugd, en

overtogen heeft, 't Is als wil de engelachtige Teresia zeggen: moet ik dan aan den plicht der gehoorzaamheid al de eer en het geluk ten offer brengen, dat mij het martelaarschap belooft ?

Bij het bouwplan heeft men eveneens de plaats van den tuin ontzien, waar zij, met haren geliefden Rodrigues, hermitages bouwde. Thans is het een bloemperk dat aan de kerk grenst. Wij zagen er een vijgenboom wiens takken de muur overdekte, rozen en enkele bloemen. quot;Wanneer men dit kleine Thebaïda binnentreedt, ontroert men, men durft bijna den bodem niet drukken, waar het oog des geloofs de treden van Teresia ziet afgedrukt. De ziel vermurwt zich vervolgens, terwijl zij in deze eenzaamheid minder de geuren van rozen en bloemen dan die der onschuld inademt, welke deze engel daar nog schijnt te verspreiden. Tegen wil en dank is men verteederd, en keert in zich zeiven; men hoort Teresia en Rodrigues spreken over den hemel en elkander aanmoedigen tot den marteldood. De kreet dien hunne onvonkte boezems slaakten: wat! voor altijd' altijd! altijd! schijnt nog te weergalmen; hij vindt een trouwe echo in het hart van den gelukkigen pelgrim, en doet hem smachten naar de eeuwige vreugden van ons vaderland.

Hoevele godsdienstige gebouwen de geesel der revolutie in Spanje verwoestte, is bekend. De bakermat van Teresia vond genade; doch er zijn tegenwoordig, helaas! slechts drie geseculariseerde Karmelieten, die er over waken. Men heeft haar de kerk, eenige cellen en het klooster gelaten; het overige is haar ontnomen. De Heilige zal, hopen wij, de plek harer geboorte weten te verdedigen, en andermaal een bloeiende menigte van religeuzen om zich heen vergaderen, die den glans der vorige dagen van Camel zal doen herleven.

Avila is eene beroem 1c en oude stad van oud-Castilië. Clusius meent, dat dit het AcOü/a van Ptolemseus is. Het is schilderachtig gelegen: op de helling van een heuvel gebouwd, beheerscht het van die hoogte eene uitgestrekte vlakte, van verre door een keten van majestueuze bergen omboord. Zij is met vestingwerken omgeven, die op zekeren afstand door sierlijke torens worden bestreken. Niet ver van hare muren stroomt de Adaja, die hare vruchtbare landdouwen besproeit. De hemel is hier bijna altijd onbewolkt ^ 't is de schoone hemel van Spanje. De lucht die men er inademt, is lijn en zuiver; het water is er doorschijnend eu van eene bijzondere frischhcid. Van den kant van Salamanca moet men Avila beschouwen: haar bouwplan, en alles wat haar ligging bekoorlijks, schilderachtigs en schoons heeft ontvouwt zich daar: 't is een verrukkelijk gezicht. Hare voornaamste sieraden ziju de gewijde gebouwen: de kathedraal is indrukwekkend; de baselick der heilige martelaren Vincentius, Sabina en Christetuas is een der oude Spaansche gedenkteekenen, die aan de wetenschap de schoonste ge-

-ocr page 29-

9

schonken haar een onverdeelde achting en gunst. In mijn vader, zag men, eene bewonderenswaardige liefde voor de armen, en het innigste medelijden met de kranken. Zooverre ging zijne goedheid ten opzichte zijner dienaren, dat hij nimmer kon besluiten slaven te nemen; zijne ziel werd te aangedaan bij den aanblik van hun lot.

Toen hij eenigen tijd een slaaf van een zijner broeders in huis had, behandelde hij dezen, als zijne kinderen; en zóódanig was hij er door getroffen hem niet vrij te zien., dat hij hiervan, volgens zijn zeggen, een ondragelijk leed ondervond. Zijne gesprekken kenmerkten zich steeds door een hoogen eerbied voor de waarheid. Nie-

legenheid schenkt tot studie en vele merkwaardigheden ter bewondering. Men kan hierover raadplegen het werk, uitgegeven door D. Andres Her-mandez Gallejo, architekt der koninglijke academie van Sint Ferdinand, Mémoirc Idstorque descripüf. Madrid, 1849.

De kerk en het klooster der Dominicanen, die een der schoonste sieraden van Avila uitmaakten, zijn verwoest. De gehouwen staan nog; maar verlaten en als in rouw. Te vergeefs zoekt men in deze kerk, waar Teresia zoo vaak had, waar zij zooveel hulp en verlichting vond, en zulke groote genaden kreeg, de zonen van den li. Dominicus.

Behalve de kerk en het klooster der Karmelieten, die de geboorteplaats van Teresia opluisteren, zijn er nog twee andere gedenkteekenen die haar heilig leven in herinnering houden, 't Is het klooster der Incarnatie, waar zij meer dan dertig jaren doorbracht; en het klooster van St. Joseph, dat zij zelve heeft gesticht en het eerst door haar hervormd werd. Hierover wordt er vaak in dit werk gesproken.

Zoo men de jaarboeken van Spanje nagaat, dan ontwaart men, dat de bewoners van Avila zich steeds onderscheiden hebben door den adel van hun karakter, en hunne liefde voor de kerk van Jezus. Aan een heldhaftig geloof en heldenmoed paarden zij fijne manieren en beschaving van taal; zij spraken het zangerig Castiliaansch in al zijn zuiverheid en bevalligheid. De stad droeg ook den bijnaam van Ridderstad, Avila de los Cavalleros; haar grootste roem is evenwel den naam verdiend te hebben, van stad der heiligen, Avila de los santos, en de bakermat geweest te zijn der II. Teresia en der hervorming van Carmcl. Dit maakt haar te recht tot de paarl van oud-Castilië, den trots van het rijk van Ferdinand, het voorwerp der liefde en des naijvers der katholieke wereld.

-ocr page 30-

10

mand hoorde hem ooit zweeren of kwaadspreken; zijn gansclie leven ademde de volkomensts reinheid van zeden.

Ook mijne moeder had God met de schoonste deugden versierd. Haar geduld blonk uit bij al de ziekelijkheid, waarvan haar leven slechts eene aaneenschakeling was. Eene betooverende zedigheid verried van buiten al het kuische dat hare ziel aankleefde.

Hoe wel met eene zeldzame schoonheid begiftigd, merkte men nooit, dat zij er zich het minste op liet voorstaan; zij telde bij haren dood nauwelijks dertig jaren, en had reeds den ernstigen kleedevdracht aangenomen, die het laatste tijdperk des levens voegt. Door de zachtheid van haar karakter en de innemendheid van haren geest bekoorde zij. Haar geheele leven ging in groote smarten voorbij en eindigde en werd bekroond met den christelijksten dood.

Wij waren met ons drieën zusters en negen broeders. Door Gods goedheid evenaarden zij allen hunne ouders in deugd, behalve ik. Ik was evenwel de lieveling mijns vaders; en zoo lang mijne eerste onschuld door de zonde nog niet was bezoedeld, was zijne voorliefde voor mij, dunkt me, niet zonder grond. Wanneer ik mij ook de gelukkige neiging tot de deugd voor den geest breng, die de Heer mij had geschonken, en het droevig gebruik dat ik er van gemaakt heb, dan bezwijkt mijne ziel van smart. Ik was er te schuldiger om, wijl ik in den omgang met mijne bloeders niet de minste hindernis vond, om geheel aan God te behooren.

Ik droeg ze allen de teederste liefde toe, en zij mij wederkeerig. Echter was er één, die mij in jaren nabij kwam, welken ik boven de anderen beminde. 1)

1

Dit was Rodriguez de Cepeda, vier jaren jonger dan Teresia. De genade, gelijk men ziet, vereenigde deze twee zielen door onbegrijpelijk hechter

-ocr page 31-

11

Wij kwamen bij een om samen de levens der Heiligen te lezen. Wanneer ik zag welke verschillende soorten van folteringen de martelaren voor God verduurd hadden, dacht mij, dat zij het geluk van Hem te bezitten goedkoop hadden gekocht, en ik verlangde zelf na zoo'n schoonen dood met de vurigste wenschen. De liefde tot God was het niet, die mijn hart zoo deed jagen; ik wilde mi] slechts zoo spoedig mogelijk in den hemel en in het bezit zien van het onuitsprekelijk geluk, dat die boeken ons afmaalden. Wij beraamden samen de middelen om ons doel te bereiken. Naar de Moren te gaan, en ter liefde Gods ons brood te bedelen, in de hoop, dat zij onze hoofden onder het zwaard zouden doen vallen, dit lachte ons het meeste toe. !) Mij dunkt God

en eeuwiger banden, dan die der natuur. Rodriguez omhelsde den krijgsmansstand. Als onderpand zijner liefde schonk hij aan zijne teeder beminde zuster, voor zijn vertrek naar de niemve wereld, zijn gansehe nalatenschap. Hij diende onder liet leger des konings in Zuid-Amerika en toonde zich steeds een even dapper aanvoerder, als grootmoedig christen. Bij llio de la Plata sneuvelde hij met de wapens in de hand, en ontving in den hemel de belooning van zijn trouw en moed. De Heilige heeft hem steeds als martelaar beschouwd, wijl hij viel in den strijd voor de zaak der katholieke godsdienst.

1) Het schijnt dat de Heilige behendig een sluier werpt over haar poging met Rodriguez om naar het land der Moren te vlieden en daar den palm van het martelaarschap te verwerven. Zij was slechts zeven jaren oud, toen zij met den jongen Rodriguez het ouderlijk huis ontvluchtte, om dit grootmoedig plan te volvoeren. Brandende van liefde tot God, waren deze twee heldhaftige kinderen reeds de brug der Adaja over, en spoedde zich voort op den weg van Avila naar Salamanca onder gesprekken over het geluk des martelaarschap, toen een hunner ooms hen, op bijna een kwartier afstands van Avila, ontmoette en hen naar hunne bedroefde moeder terug voerde. Op de plaats zelve, waar onze twee onschuldige martelaars zich genoodzaakt zagen terug te keeren naar het ouderlijk huis, richtte de godsvrucht een zedig gedenktecken op: een kruis, namelijk, onder een steenen huive, gedragen door vier kolommen. Opmerkelijk is het hierbij, dat deze plek zich juist tegenover het klooster der Incarnatie bevindt, waar God de H. Teresia een martelaarschap van een hoogere orde bestemde: daar toch zou het vlammend zwaard eens engels, in plaats van dat der onge-loovigen, haar hart doorboren, cn gedurende meer dan dertig jaar den verheven doodstrijd barer liefde doen voortduren.

#

-ocr page 32-

schonk ons op dien jeugdigen leeftijd moeds genoeg, om een dergelijk plan te volvoeren, zoo wij het land der onge-loovigen hadden kunnen bereiken: doch wij hadden eenen vader en eene moeder, en dit was in ons oog de grootste hinderpaal. Eene zonderlinge verbazing greep ons aan, als wij in deze boeken lazen, dat zoowel de straffen als de belooningen eeuwig zouden duren. Hoe vaak was deze

O O

gedachte het onderwerp onzer gesprekken ! Zonder dat het ons ooit verdroot riepen wij herhaaldelijk uit: Wat! altijd! altijd! altijd! En wanneer ik mij zoo een tijdlang met de herhaling dezer woorden had bezig gehouden dan deed God, in weerwil mijner teedere jeugd, op den boden van mijn hart het licht der waarheid schitteren, en in mij het verlangen ontbranden, om den weg te bewandelen, die ten hemel voert.

Daar wij zagen dat het ons niet mogelijk was in de verre gewesten der Moren den palm der martelaren te plukken, zoo beslooten wij een kluizenaarsleven te gaan leiden in de woestijn. In den tuin, 1) welke aan het huis grensde, gingen wij naar ons vermogen kluizenaarscellen bouwen door kleine steenen op elkander te stapelen, die bijna even spoedig in elkander vielen. Zoo schoot dan elke poging, om onze wenschen te verwezenlijken, te kort. Nu nog voel ik eene zoete verteedering, wanneer ik zie hoezeer God zich haastte mij te rechter tijd dat gene terug te schenken, wat ik door mijne schuld verloren had.

Ik gaf aalmoezen zooveel ik kon, doch mijn vermogen strekte zich niet ver uit. Ik wist uren van afzondering-te vinden voor mijne oefeningen van godsvrucht, die talrijk waren ; voornamelijk bad ik gaarne den rozenkrans;

1

In de eerste noot van het eerste hoofdstuk is over den tegenwoordi-gen toestand van dien tuin gesproken.

-ocr page 33-

13

deze heilige oefening ging mijne moeder zeer ter harte, en dit zelfde had zij ons weten in te boezemen.

Onder het spelen met de gezellen van mijnen leeftijd, vond ik er een groot genot in kleine kloosters te bouwen en religieuzen na te doen. Ik had, dunkt me, wel eenige neiging het te worden, maar dit verlangen was niet zoo sterk, als om in de woestijn te wonen en mijn leven voor God te geven.

Toen mijne moeder stierf, was ik, naar ik mij herinner, bijna twaalf jaren oud. Ik besefte de grootheid van het verlies dat mij getroffen had. Te midden mijner droefheid, begaf ik mij naar eene kapel van Onze-Lieve-Vrouw,!) wierp mij neder aan den voet harer beeltenis, en bezwoer haar, onder vele tranen, van voortaan mij tot moeder te strekken. Die kreet van een eenvoudig en kinderlijk hart werd verhoord; de koningin des Hemels was mij eene moeder. Nimmer heb ik mij van dit oogen-1)1 ik af, ooit aan haar aanbevolen zonder zichtbaar hare alvermogende hulp te ondervinden; en zoo ik van den dwaalweg terug kwam, mijne terugkeer is haar werk geweest. Eene bittere droefheid overstelpt mijne ziel, wanneer ik denk aan de oorzaken, die mij ontrouw deden worden aan de goede verlangens mijner jonge jaren. O God mijns harten ! ik zie het, gij hebt besloten mij zalig te maken; dat uwe goddelijke goedheid haar werk voltrekke ! Doch vergeving voor den kreet, alleen in het belang uwer heerlijkheid aan mijne ziel ontscheurd! Waarom moest eene ziel, door u met zooveel voorrechten beguns-

1) De heilige Maagd werd daar vereerd onder den titel var Onze-Lieve Vrouw der Liefde. Deze titel paste gelieel en al aan dit lieiligdom daar het de kerk was van een hospitaal waar de liefde de armen en de pelgrims ontving. Tegenwoordig is het eene ruïne, gelijk zoovele andere; doeh liet heeld der H. Maagd is in eeu der kerken van Avila overgehraeht.

-ocr page 34-

14

tigd, waarin gij zoo zonder ophouden zoudt verblijven, de heiligheid van uwe woning door zooveel smetten bezoedelen ? Deze woorden kan ik zelfs niet zonder droefheid uiten, wijl ik weet, dat geheel de schuld er van aan mi] ligt. Wat u betreft, Heer, gij hebt niets verzuimd, dit beken ik, om mij van dien leeftijd af geheel aan uwe dienst te verbinden. Had ik mij in het minste te beklagen over mijne ouderen ? verre van daar. Zij gaven mij slechts het voorbeeld aller deugden, en waakten met eene teedere zorg over het welzijn mijner ziel.

Na dien zoo onschuldigen leeftijd, kwam eindelijk het oogenblik, waarop mijne oogen zich openden voor de natuurlijke genaden; en, men zegt, dat God hier omtrent wonderbaar jegens mij geweest is. Bij de ontdekking dier nieuwe onderpanden zijner liefde had ik er Hem voor moeten zegenen, helaas ! ik bediende er mij slechts van om Hem te beleedigen, gelijk uit mijn verhaal zal blijken.

-ocr page 35-

HOOFDSTUK II.

De oorzaken harer eerste ongetrouwheden. Gedurende drie maanden verflauwt haar ijver, die weer opgewekt wordt in het klooster der Au-gnstinessen van Avila, Onze-Lieve-Vrouw der Genade, waar zij als kweekeliuge binnentreedt.

Wanneer ik mij niet bedrieg, zijn dit de oorzaken mijner ongetrouwheden. Meer dan eens maakten zij het onderwerp mijner diepe overweging uit. O ! riep ik mij toe, wat scliieten de ouders aan een heiligen plicht te kort, die in het heiligdom der familie niet zorgen aan hunne kinderen onophoudelijk voorbeelden en lessen van deugd te geven! Ik had, gelijk ik gezegd heb, eene moeder van zeldzame verdiensten; toen ik tot de jaren van verstand gekomen was, maakte ik er niet te min weinig werk van hare deugden na te volgen; terwijl eene onvolmaaktheid, die haar bij zooveel uitstekende hoedanigheden aankleefde, zeer schadelijk voor mij was. Zy las gaarne ridderromans; voor haar was dit slechts eene ontspanning na de vervulling van al hare plichten; het was dit echter niet voor mij; zij stond ons dat lezen toe, wijl zij het klaarblijkelijk als eene oefening beschouwde, als een middel om onzen geest te beschaven. Misschien zelfs zocht zij er voor haar slechts eene afleiding in van hare groote pijnen, met het doel tevens, zoodoende hare kinderen bezig te houden en hen van andere gevaren te verwijderen, die ze in het ongeluk konden brengen. Mijn

-ocr page 36-

IG

vader evenwei zag het ongaarne, en met zorg moesten wij ons aan zijn oog onttrekken. Langzamerhand kreeg ik eene gewoonte van dergelijke dingen te lezen. Deze kleine feil, die ik mijne moeder zag bedrijven, verkoelde ongemerkt mijne goede verlangens, en begon my te doen verflauwen in mijne plichten. Ik zag er niets in menig uur van den dag of den nacht met deze ij dele bezigheid door te brengen, door mij zelfs te verbergen voor mijnen vader. Ik raakte er geheel aan verslaafd, en ik was niet te vreden, voor ik een ander boek had.

Ik begon ook smaak te krijgen in opschik, en te verlangen naar een oogelijk uiterlijk. Ik liet mij gelegen liggen aan blanke handen, en de zorg voor mijne haren ; ik spaarde geene reukwerken, noch al de ijdele uitvindingen der ijdelheid, waarin ik zelfs zeer bedreven was. Ik had echter niet de minste verkeerde bedoeling, en voor niets ter wereld, zou ik in anderen de minste gedachte hebben willen verwekken, om God te beleedigen. Gedurende vele jaren hield ik, onder andere, de zucht tot eene overdreven netheid, waarin ik geen zweem van zonde zag, nu echter zie ik, welk kwaad dit moet geweest zijn.

De volle neven die ik had werden alleen toegelaten in het huis mijns vaders; voorzichtig, als hij was, zou hij nooit den toegang vergund hebben aan anderen; en hadde het den Hemel behaagd, dat hij even onverbiddelijk streng jegens hen had gehandeld! Thans is het mij duidelijk, welke gevaren de omgang met personen, die verre van de ijdelheid dezer wereld in te zien, ze onder de lachendste kleuren ten toon spreiden, aanbiedt op een en leeftijd, dat de zwakke deugd nog zooveel zorg vraagt. Wij waren bijna even oud; mijne neven even-

-ocr page 37-

17

wel waren ouder dan ik. Wij bevonden ons altijd samen, en zij waren aan mij zoo gehecht mogelijk. Ik belemmerde voor heu den omgang niet, en wist hem zelfs belang bij te zetten. Om hen niet te mishagen, hoorde ik alles, aan wat zij mij zeiden van hunne opkomende neigingen en hunne droomen over de toekomst.

O O

Het ergste nog was, dat mijne ziel aan datgene begon te wennen, wat later de grond was van heel haar ongeluk. Indien ik eenen vader en eene moeder raad moest geven, dan zou ik hen voorhouden van goed toe te zien met welke personen hunne kinderen zich in die jaren afgeven; want, daar zij van nature meer overhellen tot het kwade dan tot het goede, kunnen zij bij dergelijke verbintenissen het grootste gevaar loopen voor hunne deugd. Ik heb het zelf ondervonden. Ik had eene zuster die veel ouder was dan ik, en mij onberispelijk deugdzaam en volmaakt goed toescheen; en toch nam ik niets van haar over; terwijl de verkeerde hoedanigheden eener bloedverwante, die ons vaak kwam bezoeken, zeer spoedig ingang vonden in mijn gemoed. Mijne moeder, die hare lichtzinnigheid zag, en zeker vermoedde welk nadeel dit mij zou toebrengen, verzuimde niets, om haar den toegang

O ' ' O O

tot haar huis te beletten; doch al hare zorgen waren vruchteloos, zooveel voorwendsels had zij om te komen. Ik kreeg dan pleizier in haar gezelschap; ik onthield mij niet van den omgang met haar; zij muntte er bijzonder in uit, in mij uitspanningen te bezorgen volgens mijnen smaak; zij verleidde mij hiertoe; zij maakte mij de deelge-noote van hare belangen, van baar verkeer en hare ijdelheden. Ik was, meen ik, even veertien jaren toen zich tusschen ons die band van vriendschap en innige vertrouwelijkheid vestigde; en in geheel dat eerste tijd-

3

-ocr page 38-

18

perk mijns levens herinner ik mij geen enkele doodzonde, die mij van God lieeft gescheiden. Zijne vreeze, die mij nimmer verliet en eene nog grootere angst, om in iets te kort te schieten aan de wetten der eer, waren het, die mg behoedden. Onwrikbaar was mijn besluit van haar onseschonden te bewaren; niets ter wereld, dunkt

O '

me, had het kunnen doen wankelen; geen wereldsche vriendschap zou in staat geweest zijn mij te doen bezwijken. Waarom heeft dezelfde mannelijke moed, dien ik bezat, om niet in 't minste de eer der wereld te kwetsen, mij niet gediend, om immer aan God getrouw te blijven ? Uit natuurlijke fierheid was ik er hartstochtelijk op gesteld haar vlekkeloos te bewaren, terwijl ik niet inzag, hoe dwaas mijn streven was, bij de veronachtzaming der noodige middelen; alleen datgene, wat haar zwaar kon krenken, vermeed ik met de uiterste zorg.

Mijn vader en mijne zuster ontwaarden met zichtbaar ongenoegen mijne genegenheid voor die bloedverwante, en maakten mij er menig verwijt over; doch de onmogelijkheid om haar het huis te ontzeggen en mijne vindingrijke boosheid verijdelden hun wijze lessen. Ik sidder soms bij de gedachte aan het kwaad dat een verkeerd gezelschap kan aanrichten ten tijde der jeugd. Had ik het niet ondervonden, ik zou het niet kunnen gelooven. Ik zou wel willen, dat vaders en moeders, door mijn voorbeeld ingelicht, de uiterste voorzichtigheid omtrent dit punt in acht namen, 't Is eene waarheid, dat de omgang met die jonge bloedverwante den be-droevendsten omkeer in mij te weeg bracht. Van nature bezat mijne ziel eene gelukkige neiging tot de deugd, waarvan weldra geen spoor meer was te ontdekken: deze vriendin en eene andere gezellin, die niet minder licht-

-ocr page 39-

19

zinnig was, hadden, om zoo te zeggen, al de ijdelheid van haar gemoed in mijn hart ingeprent. Hieruit leid ik af', van welk een onbegrijpelijk nut de omgang met brave lieden is. Ik ben er van overtuigd dat, wanneer ik mij in die jaren aan deugdzame personen had aangesloten , ik ook in de deugd zou volhard hebben. Ja, indien men mij toen den Heer had leeren vreezen, mijne ziel zou uit die lessen kracht genoeg geput hebben , om niet te vallen. Ik zag, helaas! die kinderlijke vreeze verdwijnen, en alleen die van mijne eer niet te krenken bleef mij over. De zucht, om haar onder geen enkel opzicht te bezoedelen, maakte mijn leven tot eene voortdurende martelino-; en toch, in geval ik meende dat het onbekend zou blij ven, ontzag ik mij niet in sommige kleine punten mij aan hare wetten en aan mijn geweten te vergrijpen. Dergelijke dingen, dunkt me, waren de oorzaken mijner eerste ongetrouwheden. De schuld ligt misschien niet aan de personen waarover ik gesproken heb, maar aan mij zelve; ik bezat boosheid genoeg om zoo van den rechten weg af te wijken. Voor het overige vond ik in de vrouwen, die mij dienden, wat te groote zucht om al mijne nukken te ge moet te komen. Wanneer een van haar mij goeden raad had gegeven, wellicht zou ik hem gevolgd hebben; maar eigenbelang verblindde haar, gelijk ik mij zelve verblind had door de neigingen van mijn hart.

Dit getuigenis ben ik evenwel aan de waarheid verschuldigd; dat ik nimmer in mij de minste neiging gevoeld heb voor iets wat de onschuld kon kwetsen; want van nature had ik een onverwinlijken afkeer van oneerbare dingen. Bij al het gezellig verkeer met mijne bloedverwanten zocht ik dan ook enkel de tijdkorting eens eerzamen omgangs. Des niettemin, eene dergelijke

-ocr page 40-

20

gelegenheid had, iu weerwil mijner zuivere bedoelingen, voor mij gevaarlijk kunnen worden, en een blaam kunnen werpen op de eer mijns vaders en die mijner broeders. God alleen, die, in zekeren zin, mijnen wil scheen te bestrijden, om te beletten, dat ik mij in het verderf stortte, heeft mij uit zoo veel gevaren gered. Dit alles, evenwel, kon nooit zoo diep verborgen blijven, dat niet de een of andere lichte verdenking op mijn goeden naam viel en mijn vader hierover eenige bezorgdheid kreeg. Er waren dan ook nauwlijks drie maanden in die verkoeling van mijn eersten ijver ver-loopen, of men deed mij opnemen in een klooster der stad, !) waar jonge dochters van mijnen stand werden opgevoed; doch die mij verre in deugd overtroffen. Dit werd onder de grootste geheimhouding ten uitvoer gebracht. Ik en een mijner bloedverwanten, wij waren de eenige vertrouwden in dit geval; en opdat het publiek er niets op zou kunnen aanmerken, koos men het oogenblik uit van het huwelijk mijner zuster. Dit was een uitmuntend voorwendsel; want daar ik geene moeder meer had, kon ik niet alleen in huis blijven. De buite-gemeene teederheid, die mijn vader mij toedroeg, en mijne zorg, om toch niets te laten merken, maakten mij zeker minder schuldig in zijne oogen; hierdoor behield ik zeker zijne welwillende gezindheid. Op den keeper beschouwd, was mijn gedrag van zeer korten duur geweest, en was er iets van de eerste offers aan den geest der wereld gebracht gemerkt, iets bepaalds kon men evenwel niet opnoemen. Alle zorgen had ik aangewend, om mijne

1) Het klooster vau Onzc-Lievcvrouw van Genade, tier orde ran den TT, Angastinus.

-ocr page 41-

21

levenswijze geheim en verborgen te houden, zoo sidderde ik om den minsten smet op mijnen naam te werpen. Dwaze die ik was! ik dacht er niet aan, dat ik niets kon verbergen voor Hem, die alles ziet. O God mijns harten, wat al rampzalige verwoesting richt het vergeten dezer waarheid en de zinnelooze meening, dat de beleedigingen ü aangedaan kunnen geheim blijven, in deze wereld aan! Ik houd mij overtuigd, dat wij ons tegen groote onheilen zonden vrijwaren, indien wij begrepen, dat wij er het hoogste belang bij hebben, niet om ons zeiven te onttrekken aan het oog der mensclien, maar om niets te doen, wat Uw heiligen blik zou hinderen.

Ik ondervond, de eerste acht dagen, eene vreeselijke verveling, niet zoo zeer uit afkeer van mijne afzondering, als wel uit angst dat men mijne handelingen kende. Overigens was ik het leven door mij geleid wel moede. Niet de minste fout kou ik tegen den Heer begaan zonder door de levendigste vrees te worden bevangen, en ik zorgde dan ook haar, zoo spoedig mogelijk, te biechten. In plaats van vrede had ik slechts onrust; doch de acht dagen waren nog niet verstreken, of het verhelderde zich in mijn gemoed, en ik vond mij in dit toevluchtsoord veel gelukkiger, dan in het huis mijus vaders. De bewoonsters van het klooster waren, van haren kant, zeer ingenomen met mijn verblijf in haar midden, en schonken mij vele blijken van genegenheid, 't Is een voorrecht mij van God geschonken, dat men mij overal, waar ik geweest beu, altijd gaarne zag. Toen ter tijd had ik een doodelijken afkeer van het kloosterleven; maar niettemin zag ik met welgevallen zulke volmaakte religeuzen; want die van dit huis waren bewonderenswaardig om hare deugd, hare ordelievendheid

-ocr page 42-

22

en heilige ingetogenheid. De duivel zorgde wel mij niet te vergeten te midden van den diepen vrede, dien ik begon te smaken, en hij trachtte hem ie storen door sommige berichten, die van buiten kwamen; doch de zorg, waarmede men mij omringde, stelde weldra hieraan perken. Toen voelde ik de heilige gewoonten mijner eerste jaren weder in mijne ziel opleven, en ik zag in, welk een onbegrijpelijke gunst God hen bewijst, die liij in het gezelschap der braven plaatst. Men zou gezegd hebben, dat de Heer met een oog vol zorg en al de volharding der liefde, naar een middel zocht, om mij tot zich terug te roepen. O mijn teedere Meester, wees gezegend voor zulk een alle grenzend overschrijdend geduld ten mijnen opzichte!

Had ik mij zelve niet zoo veel andere fouten te ver-w ij ten, dan kon, dunkt mij, ééne omstandigheid dien omgang met mijne verwanten verontschuldigen: dit, namelijk, dat hieruit, in het vervolg, voor mij eene eervolle verbintenis had kunnen voortvloeien ; daar en boven, ik had over verschillende punten van mijn gedrag mijn biechtvader geraadpleegd, zelfs wijzen raad ingewonnen van anderen, en men had mij gezegd, dat ik mij in niets vergreep tegen de wet Gods.

In het klooster, waar de goedheid Gods mij had heengevoerd, leefde eene religeuze ') van bewonderenswaardige deugd; zij had de zorg over de kweekelingen; het schijnt mij toe, dat de Heer zich van haar heeft willen bedienen, om de eerste stralen van zijn licht te doen schitteren in mijn gemoed: dit zal men zien, uit hetgeen ik verder ga zeggen.

1) Uit was Maria Briceno.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK III.

Haar anderhalfjarig verblijf in liet klooster van Onze-Lieve Vrouw van Genade. — Zij verlangt religeuze te worden. — Zij verliest hare gezondheid. — Haar terugkeer iu het ouderlijk huis. — Haar verblijf bij Maria de Cepeda, hare zuster, en bij Petrus Sanchez, haar oom. — Inwendige strijd. — Het lezen der brieven van den II. llieronimus. — liet besluit om deu geestelijken staat te omhelzen.

De uitnrantende en heilige omgang dezer religeuze had iets, ik weet niet wat, bekoorlijks voor mij, waaraan ik geen weerstand bood. Ik ondervond een onuitsprekelijk genot haar zoo goed over God te hooren spreken; want aan hare heiligheid paarde zich een uitstekend oordeel en de gave van welsprekendheid. Overigens smaakte ik, geheel mijn leven door, geen enkel tijdvak uitgezonderd, een onbeschrijfelijk genoegen in te hooren spreken over God. Deze waardige maagd van Jezus Christus verhaalde mij, hoe zij, door eenvoudig deze woorden van het Evangelie te lezen: «Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren ,» tot het besluit gekomen was zich aan Hem toe te wijden. Onder onze gesprekken, schetste zij mij de belooningen die de Heer voor degenen, welke alles ter zijner liefde verlaten, bestemt.

Een zoo heilig verkeer roeide weldra de gewoonten uit, die ik in een wereldschen omgang mij had eigen gemaakt; het wekte de gedachte aan en het verlangen naar de he-melsche dingen in mij op, en verminderde langzamerhand

-ocr page 44-

mijn onverzettelijkeiij tegenzin in liet geestelijk leven. Zag ik eene dier gelukkige kloosterlingen tranen storten bij haar gebed, of de eene of andere dengd beoefenen, dan kon ik bet niet laten haar te benijden; want toen ter tijd was mijn gemoed zoo verhard, dat ik geheel het Lijden had kunnen doorlezen, zonder een enkele traan te storten, en deze ongevoeligheid deed mij leed. Mijn verblijf in dit klooster duurde slechts anderhalf jaar; maar bracht in mij een zeer gelukkigen omkeer te weeg. Ik nam voor levensregel vele mondelinge gebeden te storten. Ik bezwoer al de religeuzen van mij toch aan God aan te bevelen, op dat Hij mij dien staat zou doen omhelzen, in welken ik Hem naar Zijn welbehagen zou kunnen dienen. Des niettemin maakte ik voor mij zelve enkele beperkingen; ik zou wel gewild hebben, dat het Hem behaagd had mij niet tot het geestelijk leven te roepen, en van den anderen kant boezemden mij ook het vooruitzicht van mij door de banden des huwelijks te verbinden voortdurend bezorgdheid in. Wat er van zij, toen mijn verblijf' in die vreedzame afzondering ten einde spoedde helde mijne voorliefde over naar den geestelijken staat. In dit klooster zou ik mij evenwel niet begeven hebben. Eenige oefeningen, die ik wist dat daar in zwang waren, vond ik te overdreven, en het scheen mij toe, dat een dergelijk leven mijne krachten te boven ging. Sommige der jongste religeuzen bevestigden mij in dit gevoelen; en ik moet bekennen, dat eene eenstemmigheid van denkwijze onder haar op mij een gunstigen indruk zoude gemaakt hebben. Daar kwam bij, dat ik eene vertrouwde vriendin had in een ander klooster: 1)

1

Deze gelukkige en tromve vriendin van Teresia lieette Joanna Zuarcz. Zij bevond zich in 't klooster der Incarnatie te Avila, van de ordo van Onze-Xieve Viouw van Carmel.

-ocr page 45-

reden genoeg, om, zoo ik kloosterlinge worden wilde, geen ander verblijf te kiezen, dan waar ik niet haar kon leven ! Ik lette meer op vriendschap en op mijne natuur, dan op de belangen mijner ziel. Die heilige gedachten, om mij in den geestelijken staat te begeven, kwamen bij tusschen poozen mij voor den geest; doch verdwenen spoedig, en lieten mij, in weerwil mijner goede verlangens, weifelend en onbeslist.

Gedurende dezen tijd, zocht ik, niet zonder zorg, datgene wat mijn geestelijk welzijn het beste kon verzekeren ; doch de hemelsche Meester toonde zich, in zijne teedere bezorgdheid, nog meer naijverig om mij den weg tot den staat, die de meeste voordeden voor mij in zich zou vereenigen, te bereiden. Hij zond mij eene zware ziekte, welke mij dwong in het vaderlijk huis terug te keeren. Toen ik hersteld was, wilde men mij het genoegen verschaffen van mijne zuster 1) te bezoeken; men bracht mij daarom naar het landelijk verblijf, waar zij woonde. Hare teederheid jegens mij kende geene grenzen; en had zij slechts haar hart geraadpleegd, nimmer zou ik mij van haar hebben gescheiden. Haar echtgenoot droeg mij ook veel vriendschap toe, hij gaf er ten minste veelvuldige blijken van door allerlei oplettendheden. Zie daar nog een mijner verplichtingen jegens den Heer: Hem dank ik liet, dat men mij overal, waar ik was, lief had; doch door mijne onvolmaaktheid kwam ik er niet toe, Hem een billijke wedervergelding daar voor te schenken.

Op onzen weg lag ook de woonplaats van een broeder mijns vaders. 2) Dit was een zeer wijs en met- groote

1

Petrus Sanclicz de Cepeda; hij leefde in de kleine stad Hortigosa, vier mijlen van Avila.

2

Maria de Cepeda, gehuwd aan don Guzman y Barrientos; zij woonde te Castellanos de la Canada.

-ocr page 46-

deugden versierd man. Daar zijne vrouw overleden was hechtte geen enkele band hem meer aan de wereld ; en God had hem, van dien tijd af', de neiging ingeboezemd, om zich geheel aan Hem toe te wijden. Aan deze roeping getrouw, verliet hij, op reeds gevorderden leeftijd, alles wat hij bezat, en begaf zich in den religeuzen stand. Hij stierf daar zoo stichtend, dat ik alle reden heb van te gelooven, dat hij thans in den hemel is. Op zijn verlangen bracht ik eeirige dagen bij hem door. Zijne gesprekken betroffen gewoonlijk goddelijke dingen, en de ijdelheid der wereld; zijne hoofdbezigheid bestond in het lezen van goede Castiliaansche werken. Hij verzocht mij ze hem voor te lezen: veel zin had ik er, om de waarheid te zeggen, niet in ; maar toch nam ik den schijn aan, als of ik er zeer mede was ingenomen; want ik dreef de zucht om, zelfs ten koste van mijn neiging, anderen genoegen te doen, tot het uiterste ; en wat bij anderen een deugd mocht heeten was bij mij een fout, wijl ik maar al te vaak de grenzen der bescheidenheid te buiten ging. Hemel! langs welke verborgen wegen geleidde mij de Heer tot den staat, waarin Hij mijne zwakke diensten wilde aanvaarden! Hoe wonderbaar wist Hij mijn weerspannigen wil er toe te brengen, om zich te overwinnen! Hij zij er eeuwig voor gezegend! ja gezescend, in alle eeuwen der eeuwen!

DO '

Ik bracht slechts eenige dagen bij mijn oom door; doch zijn onderhoud, zijne voorbeelden, en Gods woord , dat ik las of hoorde, lieten in mijn gemoed een onuitwischba-ren indruk achter. De helderheid der heerlijke dagen mijner kindschheid blonk met nieuwen glans, en verspreidde een licht, dat met den dag toenam ; ik zag de nietigheid in van alles, de ijdelheid der wereld, de snel-

-ocr page 47-

27

heid waarmede alles voorbij gaat. Ik sidderde van vrees als ik er aan dacht dat, zoo de dood mij overvallen had, zij mij had aangetroffen op den weg der hel. Mijn wil neigde sterk heen naar den religeuzen staat, doch zonder er toe te komen zich over te geven. Niet te min, ik was overtuigd, dat dit de veiligste en volmaakste staat was; en daardoor sterkte ik mij langzamerhand in het besluit van over allen tegenzin te zegevieren, om hem te kunnen omhelzen.

Gedurende drie maanden was ik in eenen hardnekki-gen strijd met mijnen oproerigen wil; de wapenen, waarvan ik mij bediende om hem te overwinnen, waren deze. Ik zei by mij zelve: De moeijelijkheden en het lijden van het religeuze leven konden toch niet erger zijn, dan hetgeen men verduurde in 't vagevuur, en ik, ik had de hel verdiend ; ik zou daarom niet eens zulk een groote heldendaad verrichten met tot mijn laatsten snik het zuiveringsvuur des religeuzen staats te aanvaarden ; ik ging dan van hier recht door naar den hemel, waar al mijn wenschen waren heengericht. Het schijnt mij echter toe, dat meer eene slaafsche vreeze dan wel de liefde mij die neiging instortte naar het geestelijk leven.

De duivel, die mij van zijnen kant aantastte, hield mij voor, dat ik, die zoo week was opgevoed, nooit de strengheden van het klooster zou kunnen uithouden. De gedachte aan het lijden van Jezus Christus was tegen hem mijn schild. Mijn antwoord was: dat ik, voorzeker, niets bijzonders deed met een weinig te lijden voor een God, die zooveel voor mij had doorgestaan; die aanbiddelijke Meester zou overigens mijne zwakheid wel te hulp komen. Ik herinner mij evenwel niet dui-

-ocr page 48-

28

(lelijk, of deze laatste gedachte mij helder voor den geest was; maar eeiie zaak is zeker, dat van toen af de dagen voor mij aanbraken, die zich in mijn leven door de hevige aanvallen, welke ik te verduren had, hebben gekenmerkt. Ik zag mij daarenboven door koortsen aangegrepen, die de oorzaak waren van groote verzwakking.

Gelukkig hield ik reeds van goede boeken, en zij schonken mij het leven. Ik las de brieven van den H. Hieronimus; door die lezing gevoelde ik. mij zoo onwrikbaar bevestigd in mijn plan om geheid aan Jezus Christus te behooren, dat ik niet langer draalde het aan mijn vader mede te deelen. Een dergelijke daad van mijnen kant was, in zekeren zin, zooveel als het heilige gewaad aan te nemen. Ik was zoo naijverig op de eer van mijn woord dat, na het eenmaal gegeven te hebben, niets ter wereld in staat zou geweest zijn mij te doen terug deinzen.

Mijn vader beminde mij zoo teer, dat al mijn aandrang hem niet kon doen wijken voor mijne wenschen. Ik bezwoer andere personen bij hem ten mijnen gunste te spreken; hunne beden waren even vruchteloos. Alles wat men van hem kon verkrijgen was dit, dat ik na zijn dood kon doen hetgeen ik verkoos. Daar ik geleerd had mijzelve te wantrouwen, en ik vreesde in mijne zwakheid een hinderpaal te ontmoeten voor mijne volharding, zoo oordeelde ik, dat iets dergelijks mij niet paste, en ik volvoerde mijn opzet langs een anderen weg, zooals ik ga verhalen.

-ocr page 49-

HOOFDSTUK IV.

Intrede in het klooster der Incarnatie. — Noviciaat, de aflegging der geestelijke geloften. — Zij wordt andermaal ziek. — Op nieuw verblijft zij bij Maria de Cepeda, hare zuster, en bij haar oom. Petrus Sanchez de Cepeda. — Geuaden waarmede God haar begunstigt.

Terwijl ik mijn plan overwoog, had ik liet geluk een mijner broeders, 1) over te halen den klooster-staat te omhelzen, door hem de ij delheid der wereld aan te toonen. Wij kwamen dan overeen om op zekeren dag, des 's morgens vroeg, het ouderlijk huis te verlaten ; waarop hij mij zou geleiden naar het klooster waar de vriendin zich bevond, die ik zulk eene groote genegenheid toedroeg. 2) In weerwil toch van den zoeten band die mij

1

Die broeder van de II. Teresia was Antonius de Ahnmada, volgens den schrijver der Algemeene geschiedenis der ongeschoeide Karmelieten, vader Franciscus de Sainte Marie, schaarde hij zich onder de banier van den H. Dominicus, in het klooster van St. Thomas d'Avila, en ontving kort daarna het loon van zijn edel pogen: God riep hem, terwijl hij nog in het volle des ij vers was van zijn proefjaar. De grondige annalist voegt er evenwel bij, dat sommigen denken dat Antonins de Ahumada bij de Ilieronimieten gegaan is.

2

Deze merkwaardige dag in het leven van Teresia was de 2 Nov. 1533 ; zij was achttien en een half jaar oud. Een jaar later deed zij hare plechtige geloften, den 3 November 1334. Het klooster waarin zij zich begaf was dat der Incarnatie van Avila, van de orde van Onze-Lieve Vrouw van Carmel. De helft van haar leven bracht de Heilige hier bijna door. Zij werd er in opgenomen, gelijk wij gezegd hebben, in 1533 en leefde er 29 jaren als eenvoudige religeuze, dat is, tot het jaar 15G2. Later, toen zij reeds onder de hervorming der orde leefde, werd zij er als priorin gezonden, en bestuurde het drie jaren, van 1571 tot 1571. — Zie noot B, onder de aanteekeningen.

-ocr page 50-

30

dit klooster zoo dierbaar maakte, gevoelde ik mij evenwel bereid om mij in elk ander te begeven, zoo ik slechts had kunnen hopen van er God beter te dienen, of zoo mijn vader het verlangen er naar geuit had; want ik zocht toen reeds ernstig het heil mijner ziel, en wat de rust mijns levens betrof, dit kwam bij mij hoegenaamd niet in aanmerking.

Ja, waarheid is het, en de herinnering er van is mij nog voor den geest, toen ik het huis mijns vaders verliet was het als of het lijden des doodstrijds mij aangreep, en ik geloof, dat de laatste ure mij geen wreeder benauwing kan hebben voorbehouden. Ik gevoelde al mijn ledematen verlammen. Daar de liefde Gods nog niet sterk genoeg in mij was, ontwaakte die tot mijn vader en mijne verwanten teederder dan ooit. In dien strijd streed ik met de uiterste inspanning. Ach, indien God mij in dat oogenblik niet de hand gereikt had, het ware met mij gedaan geweest; al mijne redenen schoten te kort, en overwonnen zou ik bezweken zijn; doch Hij verwaardigde zich mijnen moed aan te wakkeren; ik zegevierde over mij zelve, en volvoerde mijn voornemen.

Op den dag dat ik het heilig kleed aannam, bestraalde God mij met een helder licht: ik begreep hoezeer Hij hen begunstigt, die zich overwinnen om Hem te dienen.

Hij alleen had mijnen inwendigen strijd aanschouwd; voor het uiterlijk zag men in mij slechts een onwankelbaren moed. Op denzelfden oogenblik dat ik mij met het heilig gewaad des religeuzen levens bekleed zag, overstroomde zulk een rein geluk mijne ziel, hetgeen tot op dezen dag nooit iets heeft kunnen vergallen; de wreede dorheid die mij bedroefde verving God met het zoete gevoel eeuer

-ocr page 51-

31

teedere liefde jegens Hem. Al de oefeningen van het klooster-leven werden voor mij een bron van genietingen. Soms gebeurde het, dat ik vegen moest, op de uren die ik anders aan inijne uitspanningen en aan mijne kleeding besteedde ; maar dan vervulde alleen de gedachte dat ik geen slaaf meer was van die ijdelheden mijne ziel met altijd nieuwe vreugde ; ik was er verwonderd over, en zag niet van vraar zij mij toestroomde.

Wanneer ik mij dit te binnen breng, dan is er, dunkt me, niets zoo zwaar, waartoe ik geen moed genoeg gevoel, om het te ondernemen. Hoe vaak heb ik er de proef van genomen, en wel in zeer belangrijke zaken! Zoo vaak ik in het begin van een heilig werk den wederstand eener laffe natuur heb overwonnen, heb ik altijd reden gehad mij er over geluk te wenschen. Indien men louter voor God arbeidt, laat Hij om onze verdiensten te vermeerderen, de ziel ik weet niet welke huivering ondervinden, tot op den stond dat zij begint te handelen ; doch hoe grooter de afschrik was, des te schitterender is haar kroon, als zij er over zegeviert, des te grooter zijn ook hare genietingen in datgene wat haar zoo moeilijk voorkwam. Zelfs in dit leven behaagt het den goddelijken Meester die grootheid van moed met innerlijke verblijding te beloonen, slechts gekend door de zielen die hare onuitsprekelijke liefelijkheid smaken. Daarom zou ik, ingeval ik raad te geven had, durven zeggen : Leer door mijne ondervinding om nimmer de angsten der natuur te hooren, en nooit de goedheid Gods te wantrouwen, wanneer Hij u, bij verschillende gelegenheden, het een of ander verheven voornemen inboezemt. Is zijne heerlijkheid de eenige drijfveer, twijfel er niet aan of het zal slagen, want die groote

-ocr page 52-

God is almachtig. Hij zij in alle eeuwen der eeuwen gezegend! Amen.

0 mijn opperste goed, o lioogste lust mijns levens, goddelijke Bruidegom, waren dan de genaden, waarmede Gij mij tot dien stond overladen liebt, niet voldoende om mij door eeuwige banden aan U te verbinden ? Gij bracht mij langs zooveel omwegen tot zulk een veiligen staat; Gij openclet mij een toevluchtsoord, waar Gij zoo veel trouwe dienaressen teldet wier voorbeeld mijnen ijver in uwe dienst moest ontvlammen. Almachtige God, wat kon uwe liefde meer doen? Ik weet niet hoe mijn verhaal te vervolgen, wanneer ik mij mijne religeuze professie voor den geest roep, mijn grooten moed, mijne reine vreugde op dien schoonen dag, en het geestelijke bruiloftsmaal toen met U gevierd. Neen, ik kan er niet van spreken zonder tranen te storten, doch het moesten bloedige tranen zijn; mijn hart moest uit spijt van een splijten, en dat ware niet te veel, o hemelsche Bruidegom ! om al de beleedigingen uit te wisschen, bedreven sedert den dag, die getuige was mijner geloften. Terecht, dunkt me, huiverde ik toen zulk een heiligen bond aangaan, daar ik den zoo eerbiedwaardigen titel van bruid dermate zou ontheiligen. Bijna twintig jaren hebt Gij een ongetrouwe geduld, en Gij wildet beleedigd zijn, om door mijnen terugkeer, de eerste rechten op mijn hart te herwinnen. Zou men niet zeggen, o mijn God, dat ik aan den voet des autaars slechts gezworen had, om al mijn eeden te schenden ? Eene dergelijke bedoeling lag ongetwijfeld niet in mijne ziel; maar helaas! naar de werken te oordeelen, die volgden, weet ik niet, wat er van te denken. Die ongetrouwheid, o mijn Bruidegom ! zal ten minste dienen om duidelijker te doen kennen,

-ocr page 53-

33

wie gij zijt, en wie ik ben. Naar waarheid kan ik zeggen, wat vaak mijn leed over zooveel beleedigingen verzacht , is de troostende gedachte, dat zij de menigte uwer barmhartigheden in het helderste licht plaatsen. En in wien, Heer, kunnen zij schitterender uitblinken, dan in mij, die, door mijne schuld, zooveel groote genaden, waarmede Gij mijne ziel had verrijkt, verdonkerd heb! Hoe zeer ben ik te beklagen, o mijn Schepper! Geen enkele verschooning heb ik en al de schuld er van komt op mij.

Goddelijke beminde, had mijn hart door de geringste toenadering aan uwe grenzelooze liefde beantwoord, ik zou, dit gevoel ik, niets dan U hebben kunnen beminnen, en mijn trouw aan U was vlekkeloos gebleven. Maar dit helaasI heb ik niet verdiend, dat geluk heb ik niet gehad; er rest mij niets, groote God, dan uwe barmhartigheid in te roepen.

Ik was ten toppunt mijner wenschen; doch in weerwil van zooveel geluk was mijne gezondheid niet bestand tegen de verandering van leven en voedsel. Mijne zwakheid nam toe, en ik kreeg zulk een hevige hartkwaal, dat zij bezorgdheid inboezemde; voeg daaraan toe een geheele samenloop van kwalen. Zoo bracht ik dat eerste jaar door. In onschuld snelde het heen, zonder bijna een enkele beleediging tegen den Heer. Mijne kwaal was tot die hoogte gestegen, dat ik bijna aanhoudend in gevaar was van in bezwijming te vallen; soms zelfs geraakte ik geheel buiten kennis. De onbegrijpelijke zorg mijns vaders was op een redmiddel bedacht; daar de ge-neesheeren der plaats er geen vonden, aarzelde hij niet mij naar een zeer beroemde streek te brengen. Men verzekerde hem, dat mijne ziekte daar, gelijk zoovele

4

-ocr page 54-

andere, voor de bijzondere geneeskundige behandeling zou wijken. Wijl het klooster, waarin ik mij bevond geen slot had, was er niets tegen de reis. Ik had het geluk de vertrouwde vriendin, waarvan ik gesproken heb, en die reeds lang religeuze was, als gezellin te hebben. Mijn verblijf in dat oord duurde ten naaste bij een jaar. Drie maanden was ik ten prooi aan de vreeselijkste foltering door de hevigheid der geneesmiddelen: ik begrijp zelf niet hoe ik ze heb kunnen doorstaan; doch zoo zich de ziel al verhief boven de smarten, het lichaam bezweek onder zulk eene harde behandeling, gelijk zal blijken.

De kuur begon niet voor de lente, en ik had mij in het begin van den winter op weg begeven. Wijl het dorp , waar de zuster !) woonde, van wie ik reeds gesproken heb, 1) in de nabijheid lag der plaats waarheen ik mij begaf, zoo bleef ik dien tijd bij haar; ik wachtte de maand April af en vermeed het uitgaan en ontvangen van bezoek. Op de reis zag ik nog eenmaal mijn oom terug, wiens woning, zoo als ik gezegd heb, op onzen weg lag. Hij vereerde mij met een uitmuntend boek, dat den titel droeg: Het derde Abécédé; hetwelk eene verhandeling bevatte over bet beschouwend gebed. In het eerste jaar had ik genoeg goede boeken gelezen; en mijn besluit was er voortaan niet meer te lezen, wijl ik al te goed het nadeel inzag, dat zij mij berokkend hadden. Niettemin, wist ik nog niet hoe te bidden en mij te verzamelen. Deze verhandeling over

1

Die plaats was Bccedas, ook wel Bazadas genoemd. In de maand November 1535 vertrok zij iu gezelschap van Jeanne Suarez. Zij bleef bij hare zuster tot April 1536.

8) De pater Franciscus de Osuna, van de orde der Minnebroeders, was de auteur.

-ocr page 55-

de eerste beginselen er van veroorzaakte mij dus het grootste pleizier; en ik besloot den weg te volgen, dien zij mij afbakende, met, zooveel ik vermocht, alles in toepassing te brengen. Daar de Heer mij reeds de gave der tranen had geschonken en het lezen mij een genot was, zoo begon ik zuinig te worden op cle uren van afzondering en mijne ziel te zuiveren door meermalen te biechten. In deze stemming betrad ik den weg des geestelijken levens, met dit boek alleen tot gids en meester. Gedurende twintig jaren, te rekenen van den dag dat ik dit verhaal, zocht ik er helaas! een te vergeefs, ik bedoel eenen biechtvader die mij begreep. Van eenen der-gelijken steun beroofd, ging ik vaak achteruit, zelfs stelde ik mij bloot van verloren te gaan. Een geestelijke leidsman, die mij gekend had, zou mij ten minste geholpen bebben, om de gevaarlijke gelegenheden te verlaten, waarin ik mij bevond.

De goddelijke Meester wilde mijne eerste pogingen bekronen, en mild betoonde Hij zich in gunsten al de negen maanden, welke ik in deze eenzaamheid doorbracht. Geheel vrij van de misslagen, gelijk mijn boek dit eischte, was ik toch niet, ik deed er zelfs geen poging toe, daar een dergelijke volmaakte waakzaamheid in mijne oogen bijna eene onmogelijke zaak was. Met eene onbegrijpelijke zorg, waakte ik er slechts tegen, om mij voor elke doodzonde te wachten, en badde het God behaagd, dat ik het altijd met zooveel nauwlettendheid gedaan had! Doch wat de dagelijksche zonden betreft, zag ik zoo nauw niet, en dit was het, wat veel kwaad aan mijne ziel berokkende. Niet te vreden met de genietingen, die Hij mij had doen smaken, verwaardigde zich de Heer, na negen maanden, mij tot het bespiegelend gebed op te

-ocr page 56-

36

voeren, en soms zelfs tot dat der innige vereeniging. Het eene zoowel als het andere was mij vreemd; hun aard en waarde kende ik niet; ondertusschen zou het mij zeer nuttig geweest zijn er eene juiste kennis van gehad te hebben. Metterdaad, duurde die innige vereeniging slechts kort, en ik weet zelfs niet of zij den tijd eener Ave Maria aanhield, doch de kracht der uitwerking, die ik ondervond, was verwonderlijk. Nog geen twintig jaren was ik, en ik vertrad, dunkt me, een overwonnen wereld onder den voet. Ik herinner mij. dat ik een diep medelijden gevoelde met hen, die aan haar waren verbonden, zelfs door geoorloofde banden.

Ziehier mijne wijze van bidden. Ik trachtte, zooveel ik kon, met een opmerkzamen blik Jezus Christus, ons,heil en onzen meester, als tegenwoordig te beschou-Aven in het binnenste mijner ziel. Elk geheim van zijn leven, dat ik overwoog, stelde ik mij zoo in dit inwendige heiligdom voor. Evenwel bracht ik het grootste gedeelte van mijnen tijd met het lezen door van goede boeken; zij waren de wellust en de verkwikking mijner ziel. De gave van met mijn verstand redeneerend te bidden heeft God mij niet geschonken, noch die van met vrucht de verbeelding te gebruiken. Dit laatste vermogen is bij mij zoo geheel en al werkeloos, dat, toen ik mij het beeld en de trekken van onzen Heer wilde afbeelden, door middel van een levendig geloof, hetgeen ik in mijne ziel ontwaarde, het mij nimmer gelukte, in weerwil van al mijn pogen, dit doel te bereiken.

Voorzeker de ziel, die niet kan redeneeren, komt, wanneer zij volhardt, wel spoediger tot de beschouwing, doch langs een zeer moeilijken en lastigen weg; want van het oogenblik dat de wil niet werkzaam is,

-ocr page 57-

37

cu de liefde zich uiet richt op eeu tegenwoordig voorwerp, is die ziel als zonder steun en zonder oefening. De verlatenheid en dorheid doen haar veel lijden, en de gedachten leveren haar een vreeselijken strijd. De gemoederen, die zoo gesteld zijn, hebben grootere reinheid van geweten noodig, dan degene die werken kunnen met het verstand. Met zich te doordringen van de ij delheid der wereld, de goddelijke weldaden, de onuitsprekelijke smarten des Heeren, het weinige dat zij Eem terug schenken, van de grootheid der gaven weggelegd voor hen die Hem beminnen, trekken zij uit deze verschillende onderwerpen verlichting en wapenen om zich te verdedigen tegen de gedachten, de gelegenheden, en de gevaren. De personen echter, verstoken van zulke hulpmiddelen, staan meer aan gevaren bloot; waarom zij, in de onmogelijkheid van uit haarzelven dergelijke krachtige gedachten te putten, zich veel moeten bezig houden met lezen. Wijl zij overal op haar weg zulke wreede folteringen aantreffen, is haar eene lezing, lioe kort ook, zeer nuttig, ja zelfs noodzakelijk, om zich te verzamelen en het inwendig gebed te vervangen, hetgeen zij niet kunnen verrichten. In geval nu haar geestelijke leidsman het gebruik van boeken verbiedt, en ze aanspoort, om zonder deze hulp in het gebed te volharden , zal het haar onmogelijk zijn hem langen tijd te gehoorzamen , en zij zullen slechts hare gezondheid ten gronde richten, met hardnekkig een zoo pijnlijken strijd vol te houden.

Thans zie ik in, dat het eene bijzondere leiding van onzen Heer geweest is, die mij, gedurende achttien jaren, eenen geestelijken bestierder deed derven. Want had ik, te midden van het langdurig lijden en der dorheid, door

-ocr page 58-

38

mijn onvermogen om te redeneeren veroorzaakt, er eca gevonden, die mij mijne boekeu had vallen ontnemen en mij tot liet inwendig gebed verplichten, het zou my niet mogelijk geweest zijn hieraan weerstand te bieden.

Gedurende al dien tijd durfde ik nimmer, uitgezonderd wanneer ik te communie ging, beginnen te bidden zonder boek. Zonder dit ondervond mijne ziel eeue angstige huivering, als had zij alleen tegen een over-machtigen vijand te kampen; met dit aan mijne zijde was ik rustig. Het was mij een vriend, en meer nog een schild, waarop ik al de slagen opving der kwellende gedachten, die mijn gebed stoorden. Gewoonlijk was ik niet in een staat van dorheid, maar hieraan ontkwam ik nooit, indien ik mijn-trouw wapentuig miste ; plotseling werd mijne ziel onrustig en mijne gedachten verstrooiden zich. Met mijn boek riep ik die vluchtelingen zachtjes terug, en met dat verleidelijk lokaas trok ik mijne ziel mede, en bestuurde haar gemakkelijk. Ik had soms hiertoe niets meer noodig dan mijn boek te openen; nu eeus las ik slechts enkele regels, dan weder eenige bladzijden; dit hing af van de genade, die onze Heer mij verleende.

Bij een dergelijk voorspoedig begin scheen het mij toe, dat, in het gezelschap mijner boeken en in de eenzaamheid, geen gevaar mij zulk een groot geluk zou kunnen ontrooven. Ik houd het er zelfs voor, dat het door Gods genade, niet anders zou geweest zijn, bij al-dien een geestelijke leidsman, of iemand anders, mij had verwijderd of ten minste spoedig onttrokken aan de gevaarlijke gelegenheden. Eene openlijke poging des duivels om mij tot eeue zware zonde te brengen, zou rag dan onverwinlijk gevonden hebben. Maar zijn

-ocr page 59-

30

wijze van aanvallen was zoo fijn en ik zoo zwak, dat al mijne besluiten mij weinig baatten; doch, naar waarheid gezegd, diende zij mij tot den grootsten steun om, met een onveranderlijk geduld, mij door den Heer geschonken, de vreeselijke kwalen te dragen, die ik had te lijden. Hoe vaak heb ik niet onder eene zoete bewondering de eindelooze goedheid Gods beschouwd, wanneer ik een blik terug sloeg op dit tijdperk van mijn leven ! Hoe dikwijls verlustigde zich mijne ziel in de overweging zijner grootheid en barmhartigheid ! Hij zij gezegend voor zoo veel goedheid en weldaden! Ik zie het duidelijk in dat Hij nooit ontbroken heeft van mij , reeds in dit leven, te beloonen voor de minste zucht, die ik vormde tot zijne glorie. Hoe gebrekkig en onvolmaakt mijne werken waren , mijn aanbiddelijke Meester, gewaardigde zich ze te zuiveren, te volmaken, ze waarde te schenken. Wat mijne fouten en zonden aanbelangt. Hij haastte zich deze met een sluier te bedekken. En nu geeft Hij, dat een dichte nevel ze aan het oog onttrekt van hen, die er getuigen van waren; Hij doet zelfs nog meer, hij wischt ze uit hun geheugen. Hij vervormt mijne fouten zelfs en bekleedt ze met den helderen glans des gouds; en Hij schept er behagen in, eene zwakke deugd, die Hij alleen, om zoo te spreken, tegen wil en dank, mij heeft ingeplant te doen uitblinken.

Ik keer terug tot datgene Avat mij opgelegd is te schrijven. Doch ik kan het niet verzwijgen : moest ik in liet bijzonder de teedere en vaderlijke leiding van onzen Heer ten mijnen opzichte bij dien eersten aanvang verhalen, die taak zou mijne krachten te bo-

-ocr page 60-

40

veu gaan. Een andere geest dan de mijne behoeft men om, van den eenen kant, de ontelbare wol-daden , waarmede ik mij overladen zag, in al zijn kleuren te sclietsen, en van de andere zijde een ondank en boosheid, die ze aan de vergetelheid konden prijs geven. Eeuwige lof aan den God van goedheid, wiens geduld grooter was, dan zoo veel ontrouw !

-ocr page 61-

HOOFDSTUK V,

Een terugblik op het proefjaar. — Het vertrek naar Beccdas, waar men hoopt haar te genezen. — Eeue bekeering door haren ijver uitgewerkt. — Na drie maanden bezwijkt zij onder de hevigheid der behandeling 7 en komt stervende terug in het huis haars vaders te Avila. — Eene buitengewone bezwijming, die vier dagen aanhoudt. — Haar folterend lijden van Maria-Hemelvaart tot Pasehen,

Toen ik over miin proefjaar sprak, heb ik vergeten te zeggen, dat ik mij overgaf aan groote bekommeringen voor zaken van weinig belang. Dikwijls ontving ik onverdiende berispingen, die ik niet dan met veel tegenzin aanhoorde, zoo onvolmaakt was ik.quot; Ten toppunt van geluk, wijl ik mij aan Jezus Christus verbonden zag, nam ik niettemin alles met edelmoedigheid aan. Omdat ik de eenzaamheid zocht, en daar mijne zonden beweende, verbeeldden zich de religeuzen, die dit nu en dan hadden opgemerkt, dat ik niet tevreden was, en indien zin spraken zij ook. Wel beschouwd, gevoelde ik lust in al de regelen van het klooster; doch wat slechts op minachting geleek, had voor mij, dit wil ik wel bekennen, iets alles behalve aantrekkelijks, terwijl ik eene groote vreugde smaakte, wanneer ik mij geacht zag. Aan alles wat ik verrichtte besteedde ik een volmaakte zorg en al de kracht van mijn vernuft, hetgeen in mijne oogen eene deugd was. Dit is evenwel geene gegronde verschooning, daar ik volmaakt de kunst verstond om in alles mijn eigen voldoening te zoeken, zoodat de onwetendheid mij niet zou kunnen rechtvaardigen, 't Is

-ocr page 62-

42

waar, dit klooster had eene niet zeer hooge volmaaktheid ten grondslag; en bezwijkende voor de neiging der natuur, zocht ik hetgeen minder nauwgezet was, en liet ik, wat voorbeeldig was, ter zijde. Ik was toen ter tijd getuige van de heldhaftige overgeving eerxer religeuze onder eene vreeselijke ziekte. Verstoppingen hadden in haren buik openingen veroorzaakt, waardoor zij al het voedsel uitwierp dat zij nuttigde; hetgeen haar ook in weinig tijd ten grave sleepte. Die kwaal boezemde anderen afschrik in, maar ik benijdde grootelijks dat onwrikbaar geduld. Ik zeide tot God, dat ik Hem bad mij alle kwalen naar believen over te zenden, indien Hij mij een dergelijk geduld wilde schenken. Mij dunkt, ik was voor geen enkele bevreesd; ik smachtte zoo brandend naar de eeuwige goederen, dat ik besloten had ze tot eiken prijs te verwerven. Ik ben er nu zelf verwonderd over, daar toen het vuur der goddelijke liefde nog niet in mij brandde, dat later het gebed in mijne ziel zou ontsteken. Het was slechts eene zekere verlichting die mij het ij dele der vergankelijke dingen deed inzien en de onschatbare prijs der eeuwige goederen, die men voor het offer dier goederen van een dag kon koopen. Zijne Goddelijke Majesteit verwaardigde zich mijn gebed te verhooren: twee jaren waren nog niet voorbij gevlogen, of ik zag mij aangetast door eene, wel is waar, verschillende krankheid, doch die mij niettemin, gedurende drie jaren, geen minder gevoelige, noch minder wreede smarten veroorzaakte, gelijk ik straks zal verhalen.

De tijd, voor het ondergaan der kuur, dien ik bij mijne^ zuster afwachtte, was daar, en mijn vader, mijne zuster en de religeuze, mijne trouwe vriendin, mijne

-ocr page 63-

43

gezellin op reis, waardoor ik zoo teeder bemind werd, voerden mij, onder tallooze voorkomendheden, om mij den toclit aangenaam te maken, naar het oord, waar men mij hoopte te genezen. Op die plaats was het dat de duivel den sclioonen vrede begon te storen dien ik smaakte; God trok er echter een groot heil uit. Op de plaats, waar ik mijne genezing was komen zoeken, leefde een geestelijke van hooge geboorte, die, bij veel natuurlijken geest, toch slechts een middelmatige kennis bezat. Tot bem vervoegde ik mij, om te biechten. Ik moet het bekennen, dat ik steeds eene bijzondere voorliefde gehad heb voor biechtvaders, die door geleerdheid uitmuntten, want de half-geleerden hebben mijne ziel veel nadeel berokkend; het was ecliter niet altijd gemakkelijk ze volgens mijnen wenscii te vinden. De ondervinding beeft mij geleerd, dat bet beter is lieden te hebben braaf en van een goed gedrag, die hoegenaamd geen studies gemaakt hebben, dan half gevormde; in het eerste geval wantrouwen zij ten minste hunne opvattingen, gelijk ik, en vragen raad bij waarlijk verlichte nienscben. De geleerden hebben mij nimmer verkeerd geleid; de anderen, zij deden het buiten twijfel onbewust, doch zij wisten er niet meer van, en daar ik van ben eene betere gedachte koesterde, zoo meende ik verplicht te zijn hen te gelooven. Hunne beslissingen lieten mij overigens meer vrijheid en ruimte om te handelen. Had ik mij zelve nauwkeurig beschouwd, misschien zou ik, bij de weinige deugd die in mij was, anderen gezocht hebben. Waar iets dagelijkscbe zonde was, zagen zij geen en misslag; waar eene zware zonde bestond, vonden zij slechts eene dagelijkscbe fout. Dit deed veel schade aan mijnen vooruitgang in de deugd;

-ocr page 64-

44

ik geloof, dat het goed is, dit alles hier mede te deelen, opdat anderen zich wachtten voor zulk een groot onheil. Doch 't is mij duidelijk, dat voor God mij niets kan verontschuldigen. Mij had het voldoende moeten zijn, iets als eene van nature niet goede zaak te kennen, om haar met zorg te vermijden. Ik geloof, dat de Heer wegens mijne zonden heeft toegelaten, dat zij zich bedrogen en ik, bedrogen door hen, anderen misleid heb, door te herhalen, hetgeen zij mij gezegd hadden. Meer dan zeventien jaren beu ik, volgens mijne berekening, in die verblindheid gebleven. De eerste die mij op zekere punten wijzer maakte, was een zeer geleerd kloosterling van de orde des H. Dominicus.') De V aders der Societeit van Jezus openden ten laatste geheel mijne oogen ten opzichte van al het overige; zij ontdekten mij de gevaren van mijn vorig gedrag, en boezemden mij eene ernstige vreeze in, gelijk ik later zal verhalen.

Ik begon dan te biechten bij dien geestelijke. Heb ik al in mijn volgend leven meer te zeggen gehad in de biecht, op dat tijdstip, gelijk van den beginne mijns religeuzen levens, had ik slechts weinig fouten te belijden. Hij was er over getroffen, en droeg mij van dat oogenblik eene groote genegenheid toe, welke uit een goed beginsel voortkwam, doch wier overdrijving beris-penswaardig zou geworden zijn. Ik had hem doen gevoelen, en hij was er zelf ook geheel van overtuigd, dat ik voor niets ter wereld er ooit toe zou kunnen besluiten , om God met iets zwaar te beleedigen; van zijnen kant was hij , volgens zijne verzekering, van dezelfde gezindheid ; dit gaf aanleiding tot een vaak her-

1) Dit was pater Vincent Baron, welken de Heilige ons nog nader zal doen kennen.

-ocr page 65-

haakl onderhoud. Wijl mijne ziel in die dagen aanhoudend in God de zoetste genietingen smaakte, zoo was het mijn grootste vreugde en het eenig voorwerp van mijne rede te spreken over Hem. Bij zulk eene taal, uit den mond eener nog zoo jeugdige persoon, gevoelde hij zich bewogen, en van schaamte doordrongen. Overtuigd van het belang dat ik in hem stelde, ontdekte hij mij ten laatste, in een oogenblik van vertrouwen, den staat zijner ziel, welk een der gevaarlijkste was; want, hoewel hij sedert zeven jaren in zijne plichten was te kort geschoten, liet hij niet af het autaar te bestijgen. Zijn goede naam leed daar zeer onder in de oogen van het publiek; niemand echter durfde hem in zijn aangezicht laken. Zijne bekentenis vervulde mij met medelijden, want zijne gehechtheid aan mij had hem mij dierbaar gemaakt. Het slachtoffer eener al te naieve en veel te blinde onervarenheid, beschouwde ik het toen als een deugd, de vriendschap, die men voor mij koesterde, met erkentelijkheid en wederkeerige genegenheid te beantwoorden. Vloek over de wet eener soortgelijke beantwoording, die zooverre gaat van aan te druisen tegen de wet Gods ! Hier hebben wij eene dwaasheid, die in de wereld in zwang is, en, ik beken het, mij mij zelve doet vergeten, als ik er aan denk. Hoe! van God alleen is het dat alle goed ons toevloeit, aan God alleen is het, dat wij alles zijn verplicht, wat men ons aandoet, en zouden wij het dan als eene deugd aanzien de banden eener vriendschap niet te verbreken, die Hem mishaagt en beleedigt ? Wereld, wereld, wat zijt gij verblind ! En Gij, groote God, welke gunsten hadt Gij mij niet geschonken, wanneer ik, zoo ondankbaar mogelijk jegens de gansche wereld, het geluk had gehad dit nimmer te

-ocr page 66-

46

wezen tegen ü ! Doch. helaas ! het tegendeel is wegens mijne zonden geschied.

Nadat ik bij de personen van zijnen huiselijken kring nauwkeuriger narichten had ingewonnen, kende ik beter den toestand van dien ongelukkige, en ontdekte, te gelijker tijd, eene omstandigheid, die hem een Aveinig verontschuldigde. De persoon, wier listen en lagen hem van het pad hadden afgebracht, had van hem weten te verkrijgen, dat hij, als herinnering, een klein koperen plaatje waarop zij betooveringsteekenen gemaakt had, zou om den hals dragen; en niemand had invloed genoeg op hem gehad om hem dit trouweloos onderpand te doen afleggen. Voorwaar, niet lichtzinnig en zonder bewijs hecht ik geloof aan dergelijke feiten van tooverij of betoovering, doch wat ik hier mededeel, heb ik met mijn eigen oogen gezien. Ik maak er opzettelijk melding van, opdat de mannen op hunne hoede zijn tegen zulke vrouwen, die er op uit zouden zijn om dergelijke banden te vormen. Zij moeten wel weten, dat van den oogenblik waarop dezulke, die van wege hare kunne strenger tot zedigheid verplicht zijn, alle schaamte hebben afgelegd, men haar, zonder gevaar, niet het minste vertrouwen kan schenken. Er is niets, waartoe zij, om haar doel te bereiken en de zinnelooze hartstocht, dooiden duivel in haar ontstoken, te doen zegevieren, niet in staat zijn. Wat mij betreft, hoe diep ellendig ik ook ben, in een dergelijken misslag ben ik nooit gevallen ; gedurende geheel mijn leven heb ik nimmer de bedoeling gehad iemand het minste kwaad te berokkenen; nimmer ook zou ik, al had ik het gekund, op iemand, wie ook, invloed hebben willen uitoefenen, om mij lief te hebben. Doch de Heer heeft mij daarvoor bewaard, en had zijne

-ocr page 67-

47

hand mij niet weerhouden, ik zou Hem hierin, zoo goed als in het overige, hebben kunnen honen, want op mij moet men geen vertrouwen vestigen.

Toen ik door die inlichtingen zekerheid omtrent alles had, betoonde ik den man, dien ik zoo vurig verlangde voor God te winnen, nog hartelijker belangstelling dan te voren. Mijne bedoeling was volmaakt goed, doch mijne handelwijze was niet van allen blaam vrij te spreken; want de hoop om iets goeds, van welk belang ook, tot stand te brengen, mocht mij toch nooit het geringste kwaad doen bedrijven. Mijnen ijver om hem van God te spreken verdubbelde ik. Mijne woorden werkten zeker nuttig op hem, doch ik geloof, dat de groote genegenheid, die hij mij toedroeg, bij hem een nog krachtiger drijfveer was om zich te bekeeren. Hij ging zelfs zoover van, ten mijnen genoegen, mij de kleine beeldte-nis over te geven, welke ik oogenblikkelijk in de rivier liet werpen. Toen hij er van bevrijd was ontwaakte hij, als uit eenen diepen slaap; het gausche tafereel van zijn levensgedrag, gedurende de laatste jaren, ontvouwde zich aan zijne oogen; hij huiverde voor zich zeiven; hij zuchtte over zijn schuldig leven en was er reeds met ontzetting over vervuld. Onze-Lieve-Vrouw verleende hem ongetwijfeld haren krachtigen bijstand; want hij koesterde eene groote godsvrucht jegens het geheim harer Ontvangenis, en het feest er van vierde hij met groote plechtigheid. Hij verbrak dan voor immer die droevige banden, en werd niet moede God te danken voor het licht dat Hij hem had geschonken. Na verloop van een jaar, te rekenen van den dag dat ik hem het eerst zag, stierf bij; doch de heilige ijver, waarmede hij God in dien tusschentijd gediend had, was

-ocr page 68-

48

hem eene voorbereiding geweest voor het laatste uur. Ik heb nooit andere dan eerzame gevoelens in hem jegens mi] ontdekt, hoewel zij van verhevener reinheid konden geweest zijn. Het levendig geloof, dat ons God als tegenwoordig voorstelde, sloot bij onze betrekking zelfs de schaduw van gevaar bniten. Onwrikbaar was toen ook mijn besluit, ik herhaal het, om niets te doen wat mij een doodzonde zou hebben toegeschenen, en het was, volgens mijne meening, juist het zien dezer reine gevoelens dat hem jegens mij die genegenheid inboezemde. Ik houd het er zelfs voor, dat alle mannen steeds eene voorliefde zullen koesteren voor vrouwen, waarin zij eene neiging tot de deugd bespeuren. Ja, voor haar is de deugd, gel^k ik later zal aantoonen, het zekerste middel om een overwicht te krijgen en heerschappij uit te oefenen over de harten. Ik ben overtuigd, dat God mijne gebeden heeft -verhoord, en dat hij, voor wien ik zooveel gebeden heb, den weg ten hemel is ingegaan. In de schoonste gevoelens des geloofs, en geheel verwijderd van de gelegenheid, die hem Tan het rechte pad had afgevoerd, is hij gestorven. Zoo wilde de Heer zich, schijnbaar, van mij bedienen om die ziel den hemel te openen.

Drie maanden verwijlde ik op deze plaats aan de grootste smarten ten prooi, wijl de kuur te hevig was voor mijn gestel. Door de geweldige geneesmiddelen waren na verloop van twee maanden, mijne levensgeesten bijna uitgedoofd. De kwaal, wier genezing ik was gaan zoeken, was veel vreeselijker geworden; de pijnen waaraan mijn hart leed, waren zoo hevig, dat het soms was, als werd het door scherpe tanden van-eengereten; tot zulk een hoogte steeg het geweld der

-ocr page 69-

49

smarte, dat men vreesde, of het geea razernij was. Ik was uiterst zwak; een overmaat van walging belette mij iets te gebruiken tenzij hetgeen vloeibaar was. De koorts verliet mij niet; en de geneesmiddelen die men mij, gedurende een maand, bijna dagelijks had laten gebruiken, hadden mij uitgeput. Ik gevoelde van binnen een vuur dat mij verteerde. De zenuwen trokken zich samen, en wel onder zulke onuitstaanbare pijnen, dat ik dag noch nacht een oogenblik rust genoot. Daarbij kwam zich nog eene diepe neerslachtigheid voegen. Ziedaar wat ik bij die reis gewonnen had. Mijn vader haastte zich mij wederom ten zijnent te voeren. Op nieuw onderzochten mij de geneesheeren; zij wanhoopten aan mij en verklaarden, dat ik, afgezien van al die kwalen, aan de tering zou sterven. Ono-evoeliquot; voor het

' ' O O

vonnis, dat zij over mij uitspraken, was ik geheel door het gevoel des lijdens overstelpt. Van het hoofd tot de voeten was ik aan dezelfde smart ten prooi. Volgens de beweringen der geneesheeren zijn die aandoeningen der zenuwen onuitstaanbaar; en wijl zij over geheel mijn lichaam zich samentrokken, was ik aan een onuitsprekelijke foltering overgeleverd. 0 mijn God, welk een rijke oogst van verdiensten, indien ik er mijn voordeel mede had weten te doen! Die buitengewone hevigheid der smarte duurde slechts drie maanden ; doch men had nimmer gedacht, dat het mogelijk was aan zulk een opeenstapeling van ellenden te weder-staan. Thans ben ik er zelf verwonderd over, en het geduld, dat God mij schonk, beschouwde ik als een bijzonder voorrecht; zichtbaar kwam het van Hem. De geschiedenis van Job, die ik in de Morales van den H. Gregorius gelezen had, verleende mij een grooten

-ocr page 70-

50

steun. De goddelijke Meester had mi], dunkt me, door die lectuur en door het gebed, waaraan ik begonnen was mij over te geven, vooraf gesterkt; daardoor had Hij mij voorbereid, om alles mefc eene volkomene gelatenheid te verduren. Met Hem alleen onderhield ik mi]. Onophoudelijk had ik deze woorden van Job voor den geest, wier herhaling mij een genot was: Hebben wij het goede van den Heer ontvangen, icaarom zouden wij ook niet het kwade van Zijne hand aannemen'? En bij deze woorden was het alsof ik mijn moed voelde herleven.

Deze langdurige marteling had reeds aangehouden van de maand April tot het midden van Augustus, het pijnlijkste echter was zij in de drie laatste maanden. Eindelijk brak de dag van Maria-Hemelvaart aan. ^ Ik toonde de vurigste begeerte om mij door de biecht tot zulk een heerlijk feest voor te bereiden ; ik ben er anders altijd voor geweest om dikwijls mijne zonden te belijden. Men verbeeldde zich dat de angst voor den dood mij dit verlangen ingaf en, om mij niet te schokken, wilde mijn vader hier niet in treden. O overdreven liefde van vleesch en bloed! Al ging zij uit van eenen vader, die zoo katholiek, zoo voorzichtig en, om zijn helder inzicht, zoo moeilijk door onwetenheid te misleiden was, hoe heilloos had zij mij tocli kunnen worden! In dien zelfden nacht verviel ik in zulk een hevige crisis , dat ik gedurende bijna vier dagen van alle gevoel beroofd was. In dezen toestand gaf men mij het laatste Oliesel. Elk uur, of liever, ieder oogenblik meende men, dat ik ging sterven, en men deed niets anders dan mij de Credo voor te zeggen, als ware ik in staat geweest

1) In 1536; zij was toen 21 jaren.

-ocr page 71-

51

iets te hooren. Meer tlan eens twijfelde men er niet meer aan, of ik liad den laatsten snik gegeven ; en als ik weder tot mij zelve kwam, merkte ik, dat er was op mijne oogen gevallen was van de kaars, waarmede men liad bijgeliclit, om te zien, of ik nog niet had opgehouden te leven. Ondertussclien was mijn vader troosteloos, wijl hij mij niet had toegestaan te biechten; hij hield niet op hartverscheurende kreten en de vurigste beden tot God op te zenden. Hij zij eeuwig gezegend die zich gewaardigde ze te verhoeren, en mij, van dicht bij de poorten des doods, wilde terug roepen tot het leven. In mijn klooster wachtte reeds anderhalven dag de geopende grafkuil mijn lijk ; en in het mannenklooster onzer orde, buiten de stad, had men reeds eene uitvaart voor mij gehouden.

Van den oogenblik dat ik weer tot kennis kwam wilde ik biechten. Onder een vloed van tranen, die de spijt en de smart van God beleedigd te hebben en ook gedeeltelijk mijne grenzelooze pijnen mij afpersten, ontving ik de H. Communie. Na mij aan deze twee bronnen des levens verkwikt te hebben, was ik op weg van beterschap. Doch al had mij toen ook in die bezwijming de dood getroffen, ik houd het er liever voor, dat God mij barmhartigheid zou bewezen hebben. Wijl ik, door het minder helder inzicht mijner leidslieden, niet altijd even getrouw was, zou ik genade bij Hem gevonden hebben. Zoo veel ik er over oordeelen kan, is mijne biecht, in weerwil der ondragelijke pijnen, die mij niet verlieten, en waardoor ik haast buiten mij zelve raakte, zoo getrouw mogelijk geweest; alles bad ik er in blootgelegd waarmede ik dacht God vergramd te hebben. Onder tallooze andere genaden, heeft Hij mij ook deze

-ocr page 72-

geschonken, van, namelijk, sedert mijne eerste heilige Communie, nimmer iets achter gehouden te hebben in den biechtstoel, van al hetgeen ik voor zonde aanzag, hoe klein het ook ware. Niet te min kan ik mij toch niet vrijspreken van eene levendige angst voor mijne zaligheid, voor het geval dat ik toen ware gestorven; aan den eenen kant omdat mijne biechtvaders mij zoo weinig onderricht hadden, aan de andera zijde wegens mijne (xerinire getrouwheid aan de genade. Zeker is het ook,

O O a 0

dat, wanneer ik van het levenstijdperk waarop ik thans gekomen ben beschouw, hoe de Heer mij als ten leven heeft opgewekt, mij eene zoodanige schrik overvalt, dat, om zoo te zeggen, mijn gansche wezen er van siddert.

Mijn dunkt, gij had ten minste de grootheid des ge-vaars moeten meten, mijne ziel, waaraan God u ontrukt had; en had de liefde geen macht genoeg op u, de vrees had u dan ten minste moeten beletten van op nieuw te beleedigen. Want Hij had u duizendmaal in een veel gevaarlijker toestand kunnen getroffen hebben. Neen, er is niets geen overdrijving bij in zoo te spreken. Ik neem ook in alle geval de berispingen aan, die hij er mij over zou kunnen maken, welke mij geboden heeft van mij te matigen bij de bekentenis mijner zonden. En inderdaad, gelijk ik ze heb medegedeeld, verschijnen zij toch reeds onder te schoone kleuren. Bij de liefde van God bezweer ik hem, niets te verminderen van mijne misslagen in dit geschrift vervat, want zij dienen om nog meer de grootheid van Gods goedheid, en Zijn onuitsprekelijk geduld jegens eene ziel te doen uitkomen. Eeuwig zij Hij geprezen, die God van liefde! Ik smeek Hem dat Hij mij, voor ik ooit ophoude Hem te beminnen, eer in assche doe vergaan.

-ocr page 73-

HOOFDSTUK VI.

Zij keert terug naar het klooster der Incarnatie. — liet lijden dat zij gedurende drie jaren verduurt. — Haar onwrikbaar geduld, hare deugden,, — In 1539 wordt zij wonderbaar genezen door den Heiligen Joseph. — Hoe voortreffelijk de godsvrucht is tot dien heilige.

De folteringen, die ik, sedert de vierdaagsche ontzettende crisis, nog te verduren had, zijn alleen aan God bekend. Mijne tong was vaneen gereten door het geweld der beeten. Daar ik in geheel dat tijdsverloop niets gebruikt had, en overigens namvlijks kracht genoeg bezat om adem te kunnen halen, zoo was mijn keel in die mate uitgedroogd, dat ik nog geen druppel waters kon door krijgen. Ik had een gevoel alsof mijn gansche lichaam was uiteengerukt en ook mijn hoofd bevond zich in een vreemde verwarring. De zenuwen hadden zich zoo samengetrokken dat ik mij, in zekeren zin, tot een hoop zag in een gekrompen. In zulk een toestand brachten mij die dagen van onbeschrijfelijk lijden. Zonder vreemde hulp was het mij niet mogelijk een arm of voet, hand of hoofd te verroeren ; ik was zoo onbewegelijk als had de dood mijne ledematen verstijfd ; ik kon slechts een vinger mijner rechterhand bewegen. Men durfde my bijna niet te naderen : mijn gansche lichaam was zoo erbarmelijk gekneusd, dat ik de minste aanraking eener hand niet kon verdragen ; men moest mij

-ocr page 74-

54

verbeuren door middel van een laken, dat twee personen, elk aan een einde, vast kielden. Tot Palm-Zondag bleef ik in dien toestand. Gelukkig bielden de pijnen dikwijls op als men mij met rust liet. De minste rust was toen in mijne oogen eene groote schrede tot herstelling. Ik begon te vreezen dat het geduld mij verlaten zou. Mijne blijdschap was daarom groot, toen ik mij van die folterende en onafgebroken pijnen ontslagen zag. Bij tusschenpoozen ondervond ik ze evenwel nog en waren zij onuitstaanbaar; dit was het geval, wanneer een geweldige zesdendaagsche koorts, die ik overgehouden had, zijn huiveringen deed gevoelen. Ik hield ook altijd nog een grooten afkeer van alle voedsel.

Ik wilde terstond naar mijn klooster terug keeren ; vurig verlangde ik er na, en ik aarzelde dan ook niet om mij er heen te laten vervoeren. Die men dus dood had verwacht ontving men levend, doch met een lichaam wiens aanblik erbarmelijker was, dan wanneer het van 't leven beroofd ware geweest. De graad van zwakte waarin ik mij bevond, is met geen woorden te beschrijven ; mijn gebeente was slechts overgebleven. Deze toestand duurde, gelijk ik gezegd heb, acht maanden; doch wel drie jaren verkeerde ik in een staat van verlamming. Onmerkbaar ging ik onderwijl in beterschap vooruit, en toen ik, met behulp mijner handen, mij een weinig langs den grond begon voort te slepen, betuigde ik den Heer den innigsten dank. Mijne gelatenheid heeft mij, te midden van al die smarten, geen oogenblik verlaten ; ik droeg zelfs het lijden dier drie jaren met groote vreugde, wijl ik vond, dat zij met de vorige pijnen en martelingen niet te vergelijken waren. Ik was, eindelijk, geheel tevreden met elen wil van God,

-ocr page 75-

55

al had het Hem behaagd mij tot den laatsten snik in dien toestand te laten. Zoo ik verlangde te genezen, dan was het om mij in de afzondering aan het gebed te kunnen toewijden, gelijk mij dit geleerd was; want op de ziekenkamer was het mij te lastig. Zeer dikwerf ging ik te hiechten. Mijn grootste geluk was over God te spreken; al de religeuzen waren er over gesticht, en konden niet genoeg het geduld bewonderen, dat de Heei mij schonk. Inderdaad, had Zijne hand mij niet ondersteund, het zou onmogelijk geweest zijn zulke groote smarten met zoo veel blijdschap te lijden.

Ik ondervond ook in deze omstandigheden de heilzame en krachtige uitwerkselen van de genade des gebeds, mij door den Heer geschonken. Daardoor begreep ik waarin Zijne liefde gelegen is. In weinig tijds had zij in mij de nieuwe deugden doen ontkiemen, waarover ik ga spreken ; deugden, die, zoo zij al niet sterk genoeg waren om mij op den weg der volmaaktheid te bevestigen, toch ten minste de beschermsters waren mijner ziel. Nimmer sprak ik van iemand het geringste kwaad, integendeel, het was mijne gewoonte degenen te rechtvaardigen, die aan eenige eerrooving bloot stonden. Ik had altijd het beginsel voor mijnen geest: dat ik nimmer behagen moest scheppen in te hooren of zelf te zeggen, wat ik niet zou willen dat men van mij sprake. Aan dezen gedragslijn onwrikbaar gehecht Loonde ik er mij gewoonlijk getrouw aan, een enkele maal echter ontsnapte mij de eene of andere fout door het onverwachte der gelegenheid. Dank zij de overredende kracht van mijn woord, namen de religeuzen van het klooster en de personen er buiten, waarmede ik omging, dezelfde gewoonte aan. Het publiek wist het weldra

-ocr page 76-

5G

ook: waar ik mij bevond, zei men, daar waren de afwezigen beschermd tegen de aanvallen des lasters; bij personen, door de banden der vriendschap of die des bloeds met mij verbonden, welke mijne lessen niet versmaadden , waren zij even veilig. In weerwil daarvan heb ik nog een zware verantwoording bij God over het kwade voorbeeld, dat ik hên gaf, in andere zaken; moge het de Goddelijke Majesteit behagen ze mij te vergeven. Ik ben, wel is waar, de oorzaak geweest van vele verkeerdheden; doch ik moet er bijvoegen, dat, indien ik eenige gevolgen van mijn onvolmaakt leven te betreuren heb, mijne bedoeling altijd goed geweest is.

Andere voorrechten waren de vrachten, die het gebed mij had aangebracht; ik gevoelde mij aangetrokken tot de afzondering; gaarne sprak ik over God en onderhield mij over Hem. Van den oogenblik, dat ik een dergelijk onderhoud kon aankuoopen, vond ik hierin meer lust en bekoorlijkheid, dan in al de zoogenaamde welgemanierdheid van den omgang der wereld. Nog dik-wijler biechtte en communiceerde ik, en mijn verlangen er na was vurig. De lezing van goede boeken maakte mijne meest geliefkoosde genieting uit. Gebeurde het, dat ik eenigen misslag tegen God beging, dan werd mijn hart door het levendigst berouw vermorzeld; meermalen, naar ik mij herinner, dnrfde ik niet aan het gebed te beginnen uit vrees voor de overgroote droefheid, die ik tot mijn straf zou moeten verduren voor de beleediging eenen zoo goeden God aangedaan. Die verbrijzeling des harten nam, in het vervolg, in hevigheid toe, en veroorzaakte mij eene foltering, waarbij ik niets weet te vergelijken. De vrees was er evenwel geheel vreemd aan; de gedachte aan de gunsten, waarmede God mij

-ocr page 77-

onder het gebed overstelpte, eu de aanblik der ondankbaarheid , waarmede ik zooveel weldaden beantwoordde, waren de eenige oorzaak. Dit drukte mij hierbij neder. Bitter verweet ik liet mij van zooveel tranen te storten over mijne fouten, zonder mij te beteren; het bedroefde mij te zien, hoe al mijne besluiten, alle mijne inspanningen om getrouw te blijven schipbreuk leden bij de eerste gelegenheid. Want die tranen schenen mij bedriegelijke tranen toe; en mijne fouten vergrootten zich vervolgens in mijne oogen, wanneer ik beschouwde, hoezeer God mij de genade schonk van ze te beweenen en er leedwezen over te gevoelen. Ik trachtte ze daarom zoo spoedig mogelijk te biechten, en ik spande, volgens mijne gedachte, al mijne krachten in, om tot den staat van genade terug te keeren. Alle kwaad kwam hieruit voort, dat ik het niet in zijn wortel aantastte door de gelegenheden te vluchten, en ook van den geringen steun, dien ik bij mijne biechtvaders vond. Hadden zij mij het gevaar aangetoond van mijnen omgang met personen uit de wereld, en de verplichting om het te laten, zij zouden voorzeker een krachtdadig middel etgen het kwaad hebben aangewend; want ik koesterde een dergelijken afschuw van de doodzonde, dat ik, op geene wijze, een enkelen dag mij, wetens en willens, aan het gevaar zou bloot gesteld hebben van er eene te bedrijven.

Alle deze gelukkige kenteekenen van de vreeze des Heeren in mij waren zoovele vruchten des gebeds; het zekerste van alle ontwaarde ik in mijne ziel, namelijk, eene vrees, die dermate in de liefde opging, dat de gedachte aan de straf zich niet eens opdeed voor mijnen geest. Gedurende mijne zware ziekte ben ik voortdurend zeer oplettend geweest om over mijn geweten te waken, en

-ocr page 78-

58

mij zelfe voor een zweem van doodzonde te vrijwaren. Rampzalige die ik was, ik verlangde naar mijne gezondheid opdat ik God beter zou dienen, en deze is juist de oor-Zaak geweest van al de schade, die mijne ziel geleden heeft. Daar ik mij, op zoo'n jeugdigen leeftijd, door verlamming zag getroffen en den droevigen toestand beschouwde, waarin de aardsche geneesheeren mij gebracht hadden, nam ik het besluit, om tot die desh emels mijne toevlucht te nemen ter genezing. Zij was het voorwerp mijner wenschen, doch zonder mij evenwel de opgeruimdheid te ontnemen, waarmede ik mij ue kwaal droeg; soms rees wel de gedachte in mij op, dat, zoo de terugkeer mijner krachten mocht strekken tot mijn eeuwig ongeluk, het oneindig beter ware zoo te blijven. Toch kon ik de gedachte uit mijnen geest niet verbannen, dat ik, na mijne gezondheid herkregen te hebben, den Heer met veel meer edelmoedige toewijding zou dienen. Dit is helaas! een onzer ijdele inbeeldingen, van ons niet geheel aan de leiding Gods toe vertrouwen; Hij weet vrij wat beter dan wij wat ons past.

Ik liet het aanbiddelijk offer onzer autaren opdragen, en nam mijne toevlucht tot krachtige gebeden, om den Heer gunstig voor mijne smeekingen te stemmen. Ik heb nooit sommige godvruchtige oefeningen, waar, ik weet niet, welke ceremonies bij te pas komen, en waarin de vrouwen, in het bijzonder, eene aantrekkelijkheid vinden, die hen misleidt, hoog geschat of kunnen dulden. Feitelijk heeft men er, sedert dien tijd, iets bijgeloovigs in erkend en ze moeten afkeuren. Ik nam tot voorspreker en beschermer den H. Joseph, wien ik mijzelve dringend aanbeval. Zijne hulp was duidelijk zichtbaar. Die teedere vader mijner ziel, die wei-beminde beschermer, trok mijn lichaam

-ocr page 79-

r.9

uit den kwijnenden toestand , gelijk hij mij uit nog veel grooter gevaren van een ander soort, die mijne eer en mijn eeuwig heil bedreigden, gered heeft. In zijne bovenmatige goedheid overschrijdde hij steeds mijne beden en verwachting. Ik herinner mij niet, dat ik hem ooit, tot op dezen dag, iets heb gevraagd, hetgeen hij mij niet heeft toegestaan. Welk tafereel zou ik onder de oogen brengen, indien

o o 1

het mij gegeven ware al de buitengewone genaden te schetsen, waarmede God mij heeft overstelpt, en de gevaren naar ziel en lichaam waarvan Hij mij bevrijd heeft door de bemiddeling van dezen zaligen Heilige! Aan andere heiligen geeft de Allerhoogste slechts gunsten om ons in dit of dat geval hulp te bieden; maar de glorievolle heilige Joseph heeft, dit weet ik bij ondervinding , vermogen onder alle opzichten. Onze Heer wil ons hierdoor doen begrijpen dat, gelijk hij aan Hem in dit oord van ballingschap onderdanig was, door het gezag eens voedstervaders en bestuurders in hem te huldigen, Hij er nog behagen in vindt om in den hemel zijnen wil te volbrengen door al zijne beden te verhooren. Andere personen, aan wie ik geraden had zich dien niet te vergelijken beschermer aan te bevelen, hebben even als ik dit zelfde door de ondervinding geleerd; ook neemt het getal der zielen die hem vereeren toe, en de gelukkige uitwerkselen zijner bemiddeling bevestigen dagelijks de waarheid mijner woorden. Voor zijn feest spande ik, naar mijn vermogen, al mijn krachten in, meer uit ijdelheid dan wel uit inwendigen aandrang. Ik verlangde dat het gevierd werd met de grootste praal en plechtigheid, en met de meest smaakvolle netheid. In zoo verre was, wel is waar, mijne bedoeling onberispelijk, doch zie hier de verkeerde zijde: het geringste goed

«

-ocr page 80-

60

werk, dat ik met de goddelijke genade verrichtte, kleefden onvolmaaktheden aan en vele gebreken, terwijl ik voor het kwade, voor netheid en ijdelheid eene bewonderenswaardige behendigheid en bedrijvigheid bezat. Moge de Heer het mij vergeven! Daar ik thans door eene langdurige ondervinding den invloed ken van den H. Joseph bij God, zoo zou ik de gansche wereld wel willen overhalen, om hem eene bijzondere vereering te schenken. Ik heb tot hiertoe altijd de personen, die tot hem eene ware en door werken gesteunde godvrucht koesterden, zien vooruitgaan op het pad der deugd; want deze hemelsche beschermer bevordert, op eene treffende wijze, den geestelijken vooruitgang der zielen, die zich aan hem aanbevelen. Ik vraag hem reeds sedert vele jaren op zijn feest eene bijzondere gunst, en altijd zag ik mijne wenschenvervuld. Week mijn verlangen , door mijne onvolmaaktheid, in 't minste af van het doel, de goddelijke glorie, dan wist hij het wonderbaar ten goede te schikken, om mij er een nog grooter heil uit te laten trekken.

Wanneer ik naar believen schrijven mocht, zou het mij een rein genot wezen, om in een bijzonder verhaal al de weldaden te verhalen, die zoovele personen met mij dien grooten Heilige hebben te danken. Doch om de grenzen niet te overschrijden, mij door de gehoorzaamheid afgebakend, moest ik, tegen mijnen wil, spoedig over sommige zaken heenloopen; over andere zal ik misschien wat te wijd-loopig zijn, zoo moeilijk gaat het mij af volkomen binnen de grenzen te blijven van hetgene betaamt. Ik bepaal mij daarom, hen, die mij niet zouden gelooven, bij de liefde Gods te bezweren van de proef te nemen; de ondervinding zal hen leeren hoe voordeelig het is zich aan dien glorievollen aartsvader aan te bevelen,

-ocr page 81-

()]

en hem op eene bijzondere wijze te vereeren. Vooral de menschen des geheels moesten hem steeds met eene kinderlijke teederheid liefhebben. Ik kan mij niet begrijpen, hoe men kan denken aan de Koningin der engelen en alle wederwaardigheden, die zij gedurende de kindsheid van Jezus doorstond, zonder tevens den H. Joseph te danken voor de volmaakte toewijding, waarmede hij den eenen en de andere bijstand bood. Laat iemand, die verstoken is van een leidsman voor de onderrichting in het gebed, zich dezen bewonderenswaar-digen Heiligen tot meester kiezen, en hij behoeft niet te vreezen, dat hij onder diens leiding zal afdwalen. God geve, dat ik mijzelve niet bezondigd hebbe, met zooverre de vermetelheid te drijven, van over hem te durven spreken! Ik maak, 'tis waar, de bijzondere vereering, die ik hem toewijd, openlijk bekend; doch wat de daden betreft, strekkende tot zijn overheerlijking en de navolging zijner deugden, schoot ik zeer te kort.

1) Tot den roem der providentieele zending van de H. Teresia behoort ook, dat zij, in de laatste eeuwen, de vereering van den heiligen Joseph in de gansche kerk heeft uitgebreid.

„De H. Teresia,quot; zegt de beroemde Patrignaui, is eene der sehitterendste sterren, een der sehoonste edelgesteenten geweest aan den kroon van den H. Joseph. Zij was door God uitgekozen om zijne vereering door de gansche wereld uit te breiden, en, om in zekeren zin, de laatste hand aan dit werk te leggen.quot; — Be godsv. tot den II. Joseph, I. B. Hoofdst. XI.

Zij heeft den eersten tempel ter zijner eer doen bonwen. De Bollandisten spreken ook van kapellen die onder de aanroeping van dezen grooten Heilige werden opgericht; bijzonder halen zij het heiligdom aan, dat hem in de vijftiende eeuw in de kerk der H. Maagd, te Avignon, werd toegewijd, en dat der kerk van de heilige Maagd der Martelaren, hem te Eome toe-geheiligd in het jaar 1548 ; doch deze geleerde geschiedvorschers schijnen, bij hunne nasporingen in de christelijke oudheid, nergens een spoor ontdekt te hebben van f;ene kerk onder de bescherming van den heiligen Joseph. Die van den H. Joseph van Avila, de bakermat der hervormde orde van den berg Carincl, schijnt derhalve de eerste geweest te zijn. Tan de zeventien kloosters, die de H. Teresia stichtte na dat van Avila, zijn er

-ocr page 82-

G2

Om kort te gaan, zijne macht en goedheid heeft hij, ten mijnen opzichte, op eene schitterende wijze doen uitkomen: hem heb ik den terugkeer mijner krachten te danken, ik stond op, ik liep, ik was niet meer door verlamming aangetast; doch maar al te spoedig, helaas! gaf ik blijken, hoe diep mijne ellende was, door van zulk eene weldaad een verkeerd gebruik te maken.

slechts vijf waarvan de H. Joseph geen patroon is ; doch in alle vestigde zij zijne vereering stelde ze onder zijne hoede, en liet altijd boven een der deuren het beeld van dien glorievollen beschermer plaatsen. Bovendien plaatste zij, gelijk men lezen kan in de gerechtelijke onderzoekingen voor hare heiligverklaring, eigenhandig bij de denr des ingangs van al harer kloosters, het beeld der H. Maagd en dat van den H. Joseph, vluchtende naar Egypte, met het volgend opschrift:

paul'ekem vitam ger1mus, sed multa bona habeblmus, si timuerimus

deem. — Tobiae, iv, 23.

;,quot;Wij leiden een armoedig leven, maar zullen groote goederen bezitten, in dien wij God vreezen.quot;

In al hare geschriften straalt eene teedere en kinderlijke godsvrucht door tot den H. Joseph, en door de verrukkende naieviteit harer vurige taal, stort zij die over in de ziel des lezers.

In haar bewonderenswaardige ),vermaningenquot; zegt zij Hal vereert gij meer heiligen als uwe beschermers, koestert toch eene bijzondere devotie tot den heiligen Joseph, wiens vermogen bij God zoo groot is.quot; — lxv.

De H. Teresia deelde aan haar orde al den gloeienden ijver mede voor de eer van den H. Joseph. Carmel hield, op haar voorbeeld, niet op te arbeiden aan de verbreiding zijner vereering, en men mag zeggen, dat het in ijver met het oude Carmel om den voorrang heeft gedongen, waarvan Benedictus de XIV deze getuigenis heeft afgelegd ; „Deze is het, zegt die groote paus, welke volgens het algemeene gevoelen der geleerden de prijzenswaardige gewoonte om den H. Joseph, op eene meer plechtige wijze, te vereeren, van het oosten in het westen overbracht.quot; — De Beatif. et Canoniz., lib. IV, part. u, c. xx, n. 17.

Op het einde der achttiende eeuw telde men, alleen in de orde van den berg Carmel, meer dan 150 kerken onder de aanroeping van den heiligen Joseph.

Toen de II. Teresia eenmaal den schok gegeven had begonnen alle reli-geuze-orden om strijd aan de verbreiding zijner vereering te arbeiden. Weldra riep men, op alle punten der katholieke wereld, den H. Joseph aan, en verdrong zich om zijne autaren.

Door deze bladzijden, waarop de H. Teresia den lof van den II. Joseph, verkondigt, heeft zij, als het ware, het teeken gegeven en de baan

-ocr page 83-

Zou men liet kunnen gelooven, dat ik na zooveel gunstbewijzen eenen val zoo dicht nabij was ? Wat! na van God zoo vele deugden, die mij tot zijne dienst opwekten, ontvangen te hebben, na mij aan de poorten des doods en in zulk een groot gevaar van verloren te gaan bevonden te hebben, na weder verrezen te zijn naar lichaam en ziel tot groote verbazing dergenen, die mij zagen, zoo spoedig vallen, zoo spoedig ontrouw worden! Heer, wat is dit toch voor eene geheimenis? En met hoe vele gevaren is dan dit droevig leven vervuld! Op den stond waarop ik deze regelen schrijf, zou ik, dank zij uwe goedheid en barmhartigheid, zoo niet even volmaakt, dan toch even waar als de H. Paulus kunnen zeggen: niet ik hen het meer die leeft. Gij alleen, o mijn aanbiddelijke Schepper, leeft in mijne ziel, als ik oordeel naar de teedere zorg waarmede uwe hand mij, sinds eenige jaren geleidt; als ik vertrouwen mag op de verlangens en besluiten wier oprechtheid, in de laatste tijden , meer dan eens door de werken is beproefd. Ach! buiten twijfel ontglippen mij zeker beleedigingen tegen uwe Majesteit, zonder ze te kennen; maar in het binnenste mijner ziel woont het onwankelbaar besluit van in niets uwen heiligen wil te schenden. Ik ben bereid om uit liefde tot U alles te ondernemen , alles met moed

gebroken voor de schrijvers, Hoe vele boeken van dien tijd af aan de godsvrucht gewijd, die slechts godvruchtige of geleerde verklaringen zijn van het-geene zij heeft geschreven ! En opdat er niets ontbreke onder dit opzicht, kunnen wij er bijvoegen, dat de eerste der gewijde redenaars van de laatste eeuwen, Bossuet, in zijne onsterfelijke lofredenen ook over de grootheid van den H. Joseph gesproken heeft, met al de majesteit en verhevenheid van taal der oude kerkvaders.

Aan de H. Teresia komt daarom de eer toe van eene devotie, die de godsvrucht der katholieken zoo dierbaar is, tot den trap van luister en algemeenheid gebracht te hebben, waarin wij haar thans aanschouwen.

-ocr page 84-

tea uitvoer te brengen; en bij sommige ondernemingen hebt Gij mg reeds gesteund, hebt Gij mijn pogen met goeden uitslag bekroond. Ik bemin de wereld niet, noch iets wat haar behoort. Gij alleen, o mijn God! zijt het heil mijner ziel, en, buiten U, is mij alles een drukkend kruis. Misschien bedrieg ik imj en zijn deze gevoelens verre van mij. Doch Gij zijt er getuige van, o mijn Meester, ik peil mijn hart, het zegt mij, dat ik niet lieg. Toch beef ik er voor, en met veel grond, mij nog eens door U verlaten te zien. Ik weet hoe zwak mijn moed is ; ik ken de geringheid mijner deugd; zonder ophouden heb ik uwe hulp en den steun uwer hand noodig, om U niet ontrouw te worden. Ben ik op dezen oogenblik niet door U verlaten? bedriegen mijne gevoelens mij niet? Ach! ik bezweer U, wil dat toch nimmer dulden, God van goedheid! Ik weet niet wat een leven voor ons aantrekkelijks kan hebben waar alles zoo onzeker is. Het zou mij niet mogelijk zijn, o mijn teedere Meester, mij ooit zoover van ü te zien verwijderd. Doch daar ik ü zoo vaak verlaten lieb, kan ik een zeker gevoel van vreeze niet van mij afweren. Helaas ! Gij hadt U nauwlijks zoo weinig mogelijk van mij verwijderd, of ik beging de droevigste struikelingen. Wees eeuwig gezegend voor de onuitsprekelijke goedertierenheid door ü jegens mij gebruikt. Ik verliet ü, en Gij, verre van mij geheel te verlaten. Gij strektet steeds de band uit om mij de kracht te schenken, van weder op te staan. Dikwijls, Heer, stiet ik haar van mij, en weigerde ik uwe stem te hooren, die mij met zoo veel liefde drong terug te keeren !

Wat ik nu ga zeggen zal de waarheid dezer laatste woorden bevestigen.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK VIL

Met de u

Hoe zij ontrouw werd aau de ontvangen genaden. — De noodzakelijkheid van het slot voor de vrouwenkloosters. — De verschijning van Jezus Christus. — De zalige dood van Alphonsus de Cepeda, vader van Teresia. — Zij hervat het gebed om het niet meer te verlaten. — Be inwendige strijd harer tot nog toe verdeelde ziel. — Raadgeving aan degenen die zieh in het gebed beginnen te oefenen.

Van het eene tijdverdrijf iu liet andere, van ijdellieid in ijdelheid vervallende, zag ik mij, helaas ! alras zeer verre meegesleurd. De verstrooiing, die langzamerhand mijne ziel innam, veroorzaakte er zulke vreeselijke verwoestingen, dat ik mij schaamde voor den teederen en gemeenzamen omgang der vriendschap met God in het gebed. 1) Eene andere oorzaak verwijderde mij er nog meer van. Daar mijne fouten veel talrijker waren geworden had de beoefening der deugd voor mij niet meer dat bekoorlijke en die zoetheden, welke zij mij te voren deed smaken. Ik zag liet duidelijk in, o mijn goddelijke Meester, liet verlies dier inwendige vertroostingen was de straf mijner ongetrouwheid. Daarop viel ik toen in den verschrikkelijksten strik dien de duivel mij kon spannen; wijl ik mij aau zooveel ontrouw ten prooi zag, begon ik, onder den schijn van nederigheid, bezwaren te maken tegen het gebed. Mij dacht, dat het beter

1

De 11. Augustinus zegt; wFainiliari adfectu animi mei. — teedere gemeenzaamheid mijner ziel.quot; — Conf., l. ix, c. iv.

-ocr page 86-

GG

ware, daar ik eeue der meest onvolmaakte was, den grooten hoop te volgen en mij te vergenoegen met de mondelijke gebeden, waartoe ik verplicht was; ik, die het gezelschap der duivelen verdiende te deelen, moest ook geen aanspraak meer maken op dat hemelsch onderhoud en dien zoo vertrouwelijken omgang met God. Ten laatste bekroop mij de gedachte, dat ik de wereld bedroog. Mijn gedrag was werkelijk voor het uiterlijke niet dan prijzenswaardig; men kon er alzoo het klooster, waarin ik was, geen verwijt van maken, dat men mij zoo gunstig had beoordeeld. Ik wist anderen eene goede gedachte van mij in te boezemen, waartoe ik zonder een zweem van berekening of veinzerij geraakte. Ik heb, God dank, immer een grooten afschrik gehad van huichelarij en ijdele glorie; mijn geweten noch mijne herinnering verwijten mij de minste fout onder dit opzicht. De eerste opwelling der eigenliefde, die in mijn hart oprees griefde mij onuitsprekelijk; en de duivel, telkens overwonnen, liet mij alleen met de verdienste eener nieuwe zege. Hij heeft mij ook nimmer dan zeer zwak van dien kant durven aantasten. Had God hem toegestaan mij op dit punt even hevig aan te vallen als op andere, misschien ware ik eveneens gestruikeld; doch tot op dezen dag heeft die God van goedheid mij voor een der-gelijken val bewaard. Hij zij er eeuwig voor gezegend! Ik moet het zelfs bekennen: wel was het voor mij, die het geheim mijner ziel kende, een drukkende last van mij zoodanig in eere gehouden te zien. Zie hier waarom men niet kon denken dat ik zoo weinig deugd bezat. Men zag dat ik mij, op zulk een jeugdigen leeftijd en in weerwil van zoo vele gelegenheden, vaak terugtrok in de eenzaamheid om te bidden. Ik besteedde veel tijd

-ocr page 87-

07

aan hot lezen; mijne gesprekken liepen slechts over God; ik stelde er prijs op de afbeelding van onzen Heer op verschillende plaatsen te laten schilderen; ik stond er op een bidvertrek te bezitten en het op te sieren met alles wat de godsvrucht kon opwekken; nimmer sprak ik van iemand, wie ook, kwaad; ik zou hierbij nog andere soortgelijke zaken, die uiterlijk den stempel der deugd droegen, kunnen opnoemen. Kortom, ik had de ijdele gave van goed te slagen in de dingen die bij de wereld aanspraak geven op achting. Om deze redenen stond men mij evenveel, ja meer vrijheid toe, dan aan de oudste religeu-zen, en men koesterde ten mijnen opzichte het volste vertrouwen, 't Is waar, ik zon nimmer uit mijzelve de minste vrijheid genomen hebben, noch ook iets hebben willen doen zonder verlof. Bij het denkbeeld alleen aan een onderhoud door onwettige middelen of onder de begunstiging der duisternis verkregen, zou ik gehuiverd hebben van afschrik; en ik vergreep mij dan ook nimmer hieromtrent aan do heiligheid des kloosters. De Heer gewaardigde zich mij met zijne hand te steunen. Door mijne geringe deugd, de eer van zoovele waardige reli-geuzen koelbloedig bloct te stellen, was in mijne oogen een gruwel, en ik begreep er maar al te zeer het gewicht van ; doch hoewel vrij van dergelijke zware fouten, beging ik, helaas! genoeg andere, waarover ik niet weinig leed gevoelde.

Volgens mijne opvatting, deed het mij veel kwaad, dat ik mij niet in een van de wereld door het slot gescheiden klooster bevond. De overige religeuzen, welke van eene beproefde deugd waren, konden zonder gevaar de vrijheid gebruiken, die zij genoten. Hare verplichtingen gingen niet verder; de beloften van het slot

-ocr page 88-

G8

te onderhouden bestond voor ha.ir niet. Mij echter, die de zwakheid zelve ben, zou eene dergelijke vrijheid onvermijdelijk in 't eeuwig verderf gevoerd hebben, had de Heer mij door zooveel hulp en zooveel bijzondere genaden niet aan dit gevaar ontrukt. Die vrije gemeenschap met de buiten-wereld vind ik daarom in een vrouwenklooster zeer gevaarlijk. Voor degenen die een meer losser leven willen leiden is het eerder een weg ter helle dan een bolwerk voor hare zwakheid. Men waclite zich echter dit toe te passen op het klooster waar ik woonde. Wijl de tucht er bloeide, kon men het ook niet rekenen onder degene waar de toegang het lichtste was. Het bevatte een groot aantal religeuzen vol van een oprechten ijver en voorbeeldig van leven; onze Heer, wiens goedheid oneindig is, zou niet hebben kunnen ophouden van zulke waardige bruiden te begunstigen. Mijne woorden gelden andere kloosters, die ik ken en gezien heb. Ik zeg het, diep zijn ze te beklagen die daar leven ; wél mceten zij, om zalig te worden, eene bijzondere roeping liebben, en zich dikwijls door onzen Heer zien gesterkt, zoo zeer worden onder haar de eer en de genoegens der wereld geduld. Och ! wat worden daar de verplichtingen van haar heiligen staat slecht begrepen! God geve, dat zij de zonde niet voor deugd aanzien, gelijk dit mij vaak overkomen is. Haar de waarheid te doen begrijpen en ze te verlichten, ten opzichte harer plichten, kan onze Heer alleen door het binnenste dier zielen met liet helderst licht te bestralen. Wanneer ouders voor hunne dochters geene andere dan zulke kloosters weten te vinden, ik zou hun, in het belang zelf harer eer, aanraden, ze onder hun eigen hoede te nemen, of ze liever eene betrekking in de wereld te be-

-ocr page 89-

09

zorgeu, al zou liet ook min of meer beneden haren staat wezen. Slechts in één geval zouden zij toch verantwoord zijn: indien zij, namelijk, in haar een uitstekende neiging er toe bespeurden, en de Hemel geve, dat, ook dan nog, die rijke bron van deugd haar beschermster zij tegen de aanstekelijkheid des voorbeelds! Wanneer zij zich in het ouderlijk huis verkeerd gedragen is hare handelwijze weldra bekend; doch in dergelijke kloosters kunnen zij zich langen tijd verbergen. Onze Heer laat eindelijk haar geheim leven bekend worden; doch dan is reeds het gedrag dat verderfelijk was voor haarzelven , dit eveneens geworden voor al de anderen. Doch laat ons evenwel de waarheid niet te kort doen: dikwerf hebben die arme jonge dochters geen schuld; zij volgen het pad slechts, dat zij vinden afgebakend, en een groot getal onder haar zou men niet genoeg kunnen beklagen. Terwijl zij de wereld verlaten om de gevaren te ontvlieden en vol zijn van de hoop, dat zij den Heer gaan dienen, ontmoeten die rampzaligen, in plaats van ééne wereld er tien; zij weten niet meer op welke wijze te zegevieren, noch waar ondersteuning aan te treffen. De jeugd, de zinnelijkheid, de duivel zetten haar aan en brengen ze tot zekere daden van het werkelijk wereldsgezinde leven, die daar, op de een of andere wijs, tot het gebied der deugd gerekend worden. Een droevige inbeelding, die men, tot op zekere hoogte, met de hardnekkige verblindheid der ketters zou kunnen vergelijken. Terwijl die ongelukkigen vrijwillig de oogen sluiten voor het licht, trachten zij u te overtuigen, dat de waarheid aan hunne zijde is en zij ook zoo gelooven. Wel ingezien, gelooven zij niets; eene inwendige stem maakt hen op hunne dwaling opmerkzaam.

-ocr page 90-

70

O ontzettend, o betreurenswaardig onheil, kloosters van mannen of vrouwen, ik maak hier geen onderscheid, waar de regel is verslapt; waar twee wegen, die der deugd en die der verslapping beide bestaan en beide gelijkelijk worden bewandeld! Wat zeg ik, gelijkelijk? Ik vergis mij. 't Is helaas! de minst volmaakte dien men het drukste betreedt; daar vindt men het grootste getal; hij is de bevoorrechte. Door den weerstuit blijft den weg van tucht en orde bijua verlaten; zoodat de religeus of religeuze, die nauwgezet de verbintenissen van hun heiligen staat willen vervullen, meer te duchten hebben van de personen waarmede zij onder hetzelfde dak leven, dan van alle duivels samen. Zij moeten nog soberder en omzichtiger zijn met te spreken over de liefde, waarvan zij voor God wenschen te gloeien, dan over andere vriendschapsbetrekkingen en andere verbintenissen, die de geest der duisternis in de kloosters tot stand brengt. Behoeven wij ons dan nog te verwonderen bij het zien van zulke groote onheilen als de Kerk treffen , wanneer zij, die voor anderen voorbeelden van deugd moesten zijn, jammerlijk in den ijver, welken de heiligen, hunne voorgangers, ten koste van zooveel arbeid in de geestelijke orden hebben nagelaten, verflauwd zijn! Geve de goddelijke Majesteit een heelmiddel ter genezing dier kwalen! Amen.

Ö O

Ik begon mij dan over te geven aan dien gemeen-zamen omgang met de personen, die ons kwamen bezoeken. Volgens de vaste gewoonte, was ik er verre af te bevroeden, dat hieruit voor mij zooveel nadeel en verstrooiing zou voortvloeien; eerst later zijn mij de oogen opengegaan. Het scheen mij toe dat deze bezoeken, die in zooveel kloosters in zwang waren, mij

-ocr page 91-

71

evenmin konden schaden, als andere religeuzen, wier nauwgezette levenswandel mij had getroffen. Ik zag niet in, dat, dewijl hare deugd de mijne verre te boven ging, het gevaar ook voor haar veel minder moest zijn, dan voor mij. Ik kan het evenwel niet van mij afweren er altijd eenig gevaar in te zien, al ware het dan alleen tijdverlies.

Als ik mij eens met eene persoon onderhield, met welke ik kennis gemaakt had, verwaardigde zich Onze-Heer mij in mijne verblinding te verlichten: door eene berisping en een straal van inwendig licht deed Hij mij begrijpen, dat dergelijke vriendschapsbetrekkingen mij niet pasten. De goddelijke Meester verscheen mij 1) met een streng gelaat, waardoor Hij mij te kennen gaf, hoe onaangenaam Hem dat soort van gesprekken waren. Ik ontwaarde Hem met de oogen mijner ziel veel duidelijker, dan ik Hem had kunnen zien met die des lichaams. Zoo diep drukte zich zijne beeltenis af in mijn gemoed, dat ik haar na zes en twintig jaren nog levendig voor mij heb. Ontzetting en verwarring maakten zich van mij meester, ik wilde die persoon niet meer aanschouwen. Een groot nadeel was het voor mij, in deze omstandigheid, niet te weten, dat de ziel zonder de bemiddeling der vleesclielijke oogen zien kan. De duivel bracht mij, om mij in die onwetendheid te sterken, in de meening, dat zoo iets onmogelijk was; mijn visioen stelde hij voor als een bedrog of kunstgreep van den boozen geest, terwijl hij mij andere soortgelijke inbeeldingen voorspiegelde. Toch bleef mij niettemin een geheim gevoel bij, dat mijn visioen van God kwam en geene

1

Dit visioen luid plaats, 1537. De Heilige was twee en twintig jaren oud.

-ocr page 92-

inbeelding was. Docli daar dit niet in mijn smaak viel, deed ik zelf mijn best om mij zelve te misleiden. Ik durfde mijn hart hierover aan niemand, wie ook, te openbaren. Weldra drong men mij om weder eene persoon te ontvangen van zeer hooge verdiensten; men verzekerde mij, dat dergelijke betrekkingen, verre van mijne eer te schaden, haar niet anders dan nieuwen luister konden bijzetten. Zoo bezweek ik dan voor den aandrang waaraan ik bloot stond. Ik moet ook hier zeggen, dat ik op verschillende tijden, nog met anderen heb omgegaan; gedurende vele jaren veroorloofde ik mij die gevaarlijke tijdkorting, zonder dit zoo schadelijk te achten als het was. Bij tusschenpoozen, wel is waar, ontdekte een helder licht mij er het ijdele van. Doch nimmer hebben mij dergelijke gesprekken zoo zeer aan verstrooiing prijs gegeven als hetgene, waarvan ik gesproken heb, om reden ik er veel behagen in vond.

Bij eene andere gelegenheid, dat ik mij met deze persoon onderhield, werden wij eensklaps door een vreemd schouwspel getroffen; andere personen, die er tegenwoordig waren, zijn er eveneens getuigen van geweest. Wij zagen een soort van monster op ons afkomen, hetgeen geleek op een pad van meer dan gewone grootte doch veel sneller in zijn loop. 't Is mij niet mogelijk geweest te verklaren, hoe zich, op het midden van den dag, een dergelijk dier op de plaats kon bevinden, waar hij kwam, terwijl men er daar nimmer heeft bespeurd. De indruk, dien ik er van kreeg, scheen mij toe iets geheimzinnigs te zijn. Het is een van die waarschuwingen wier herinnering ik nooit verloren heb. Groote God! hoe groot was toch uwe bezorgdheid voor mij! hoe oplettend was steeds uwe liefde, om mij te

-ocr page 93-

73

waarschuwen! doch hoe luttel wist ik er mijn voordeel mede te doen !

In dit klooster leefde eene mijner verwanten; eene religeuze, eerbiedwaardig om haren leeftijd, eene uitstekende dienaresse van God, een volmaakt toonbeeld van onderhouding der regelen. Ook zij gaf mij van tijd tot tijd eene vermaning. Doch hare woorden baarden mij, in plaats van mij te overreden, verveling; ik vond dat zij zich zonder grond ergerde, 't Is met opzet dat ik dit feit aanhaal; het plaatst mijne boosheid en Gods opperste goedheid in het helderste licht; het doet uitkomen , hoezeer ik, door een zoo gruwzamen ondank, de hel verdiend had. Moet dit geschrift, volgens het raadsbesluit van den Heer en tot zijne glorie, het licht zien, dat dan de religeuzeu, die het zullen lezen, zich spiegelen aan mijn voorbeeld! Lij de liefde van onzen goddelijken Meester, bezweer ik hen, van toch dergelijke uitspanningen te vluchten. Konden mijne woorden, dit is de vurigste mijner wenschen, konden zij sommigen, die ik misleidde door haar deze uitspanningen als onschuldig voor te stellen, van hare dwaling terug brengen! Het lag voorzeker niet in mijn plan ze, door die geruststelling ten opzichte van zoo'n groot gevaar, in het minste te bedriegen, doch ik was verblind; en was, gelijk ik gezegd heb, mijn slecht voorbeeld eene oorzaak van veel kwaad, het is steeds tegen mijne bedoeliug en verwachting geschied.

Ik gevoelde, in den eersten tijd mijner ziekte, vóórdat ik mij zelve wist te leiden op den geestelijken weg, een zeer vurig verlangen er anderen op te doen vooruitgaan. Dit is een zeer gewone beko; ing der beginnen-den; ondertusschen had ik er mij niet over te beklagen.

-ocr page 94-

74

Daar ik mijnen vader teeder beminde, wensclite ik hem het geluk toe dat ik in het gebed had gevonden; volgens mijn inzien kon men niets voortreffelijkers in dit leven bezitten. Langs omwegen en met al de behendigheid, waartoe ik in staat was, overreedde ik hem, om zich aan die heilige oefening toe te wijden. Met dat doel gaf ik hem boeken. Wijl hij zeer deugdzaam was, legde hij er zich met volhardenden ijver op toe, en maakte er binnen vijf of zes jaren bewonderenswaardigen vooruitgang in. Ik hield niet op God er voor te zegenen, en ik was er over ten toppunt van geluk. Zichtbaar blonk de kracht uit die hem uit dat onderhoud met God putte: bittere tegenspoeden had hij te dragen, zijne overgeving was volkomen. Dikwijls kwam hij mij bezoeken, en vond er eene hemelsche vertroosting in met mij over God te spreken.

Toen ik het gebed verlaten had 1) meende mijn vader, dat ik er nog steeds getrouw in was; hem zoo misleid te zien kon ik niet verdragen. Langer dan een jaar2) durfde ik niet in dat innig verkeer met God te treden, denkende dat ik mij daardoor nederiger betoonde. Dit was, gelijk ik verhalen zal, de gevaarlijkste bekoring mijns levens; zij zou mij onfeilbaar ten verderve hebben gebracht. Met het gebed was ik, 't is waar, niet vrij van misslagen; maar ontglipte mij er een den eenen dag, dan leefde ik, ten minste, de volgende dagen veel meer in mijzelve teruggetrokken, en hield mij met grooter zorg van liet gevaar verwijderd.

Mijn vader, een man van bewonderenswaardige rechtschapenheid , meende dat ik aan die heilige oefeiiing

1

Dit was in 15-11. Zij was 20 jaren.

2

voegt zij er houfdst. XIX bij, dat zij zich niet juist herinnert of het geen zes maanden langer aanhield.

-ocr page 95-

was getrouw gebleven. Wel viel liet mij hard liem in eeue dergelijke dwaling te zien. Ook bekende ik hem, dat ik niet meer deed aan liet gebed, doch de ware oorzaak er van zeide ik hem niet. Ik vergenoegde mij met hem mijne zwakheid als voorwendsel aan te geven. Werkelijk leed ik er toen, gelijk tegenwoordig, hoewel hersteld van de krankheid, die mij aan den rand des grafs gevoerd had, in hooge mate aan. Zijn in de laatste tijden die kwalen al een weinig dragelijker, zij wijken evenwel niet, en doen mij, onder menig opzicht, lijden. In 't bijzonder zal ik slechts aanhalen, dat ik, gedurende twintig jaren, eiken morgen de spijzen opgaf, zoodat ik niets kon gebruiken voor na den middag, en soms later; dermate was mijn maag verzwakt. Sedert ik dikwijler tot de H. Communie nader, overkomt het mij 's avonds voor ik inslaap, doch onder heviger smarten, wijl ik gedwongen ben dat folterend verschijnsel zelve te voorschijn te roepen; doe ik dit niet, dan ondervind ik andere, die nog erger zijn. Zelden gebeurt het, dat ik niet te gelijker tijd meerdere pijnen verduur, en soms zyn zij ondragelijk. Mijne hartkwaal behoort hiertoe; doch zij is niet zoo aanhoudend als weleer, en kwelt mij slechts nu en dan. Wat die hardnekkige verlamming en de vroegere veelvuldige koortsen aangaat, hiervan zie ik mij reeds acht jaren bevrijd. In het tegenwoordig oogenblik trek ik mij de overgebleven kwalen al weinig aan; ik ben er veeleer blijde mede, in de meening, dat ik iets aan God opdraag.

Op mijn woord bleef dus mijn vader in de vaste nieening, d it alleen mijne kwalen mij de oefening des gebeds hadden doen onderbreken. Daar hij nimmer de waarheid te kort deed, had ik haar evenmin, vooral by

-ocr page 96-

een dergelijk geval, iloor eeu zekere uitvlucht moeten krenken. Al de zwakheid van mijne verschooning beseffende, voegde ik er, om heiu in zijne meening te bevestigen, bij, dat liet reeds veel voor mij was het koor te kunnen houden. Doch dit rechtvaardigde mij in geenen deele. Ziekte is geen wettige reden om eene oefening te onderbreken, waartoe, bij gebrek aan lichamelijke krachten, liefde en gewoonte voldoende zijn. God maakt het ons, van den oogenblik dat wij er tiaar verlangen, altijd gemakkelijk. Altijd, zeg ik, en met opzet. Want indien soms de krankheid of andere hinderpalen ons geene uren van lang alleen te zijn gunnen, toch zijn er ook dan nog oogenblikken, waarin wij ons met God kunnen onderhouden. Voor de beminnende ziel bestaat, bij ziekte of andere hinderpalen, het ware gebed in haar lijden aan God op te offeren, aan Hem, te denken, zich naar zijnen heiligen wil te schikken, en in duizend soortgelijke handelingen, die zich voordoen; ziedaar de oefening zijner liefde. Geweldige inspanningen zijn niet noodig om tot zulk een innig verkeer te geraken, en men verbeelde zich niet, dat men niet meer bidt, zoodra tijd en eenzaamheid ontbreken. Ik herhaal het, ook dan zelfs, wanneer de Heer ons door het lijden de gewone uren des gebeds ontneemt, kunnen wij ous door een weinig oplettendheid met groote goederen verrijken. Wat mij betreft, ik moet bekennen, dat ik, bij den toeleg, om mijn geweten rein te bewaren, het geluk had die kostbare schatten te vinden. Mijn vader, die eene gunstige gedachte van mij had, en mij teeder beminde, geloofde alles en beklaagde mij. Daar hij reeds een hoogen trap des gebeds had bereikt, bleef hij ook niet zoo lang meer bij mij; na een onder-

-ocr page 97-

77

houd van eonige oogenblikken verliet hij mij, zeggeude dat liet verloren tijd was. Doch ik, die hem in andere ij delheden verspilde, trok mij dat verlies al zeer weinig aan.

Ten tijde zelfs, dat ik zoo ongetrouw was, had ik het geluk, niet alleen mijnen vader, maar ook andere personen te winnen voor de oefening des geheds. Van het oogenhlik dat ik in hen dien trek waarnam, leerde ik hen de wijze van overwegen, leende hen boeken, kortom, ik deed ze vooruitgaan. Gelijk ik reeds gezegd heh, ontbrandde dat verlangen in mijn gemoed, om anderen den Heer getrouw te zien dienen, van stonde af aan, dat ik aanving te bidden. Ik gevoelde, helaas! dat ik mijn God niet volgens mijn geweten diende, en om het licht, mij door Hem geschonken, niet vruchteloos te maken, scheen het mij toe, dat ik in mijne plaats ten minste andere ijverige zielen moest stellen. Ik haal dit aan om de grootheid mijner verblindheid te doen zien: mijn eigen heil verwaarloosde ik; en arbeidde om anderen te redden.

In dien tijd werd mijn vader door de ziekte aangetast waaraan hij stierf, en die slechts enkele dagen duurde. 1) Ik ging hem verplegen; ik was, helaas ! zieker naar de ziel dan hij het was naar het lichaam, zooverre hadden de ijdelheden dezer wereld mij van mijnen God verwijderd. Om evenwel de waarheid te zeggen, heb ik mij, gedurende den tijd mijner grootste verstrooiing, wanneer ik mijn geweten onderzocht, nimmer één oogenblik in den staat van doodzonde bevonden. 2) Want zoo ik een werkelijk gevaar bespeurd had, voor niets ter wereld

1

In 1541. Do Heilige was in haar zes en twintigste jaar.

2

De Heilige kon zeker niet duidelijker zeggen, dat haar ziel nimmer door een doodzonde was besmet geweest.

-ocr page 98-

78

zou ik er aan blootgesteld hebben willen blijven. Gedurende de ziekte mijns vaders had ik veel te lijden; en had hij in de mijne, ten koste van zoo veel moeiten, mij met zorgen overladen, ik geloof, dat ik hem toen een weinig wedervergelding schonk. Zelve met ongemakken overstelpt, verhief ik mij boven alles om hem te dienen. Ik begreej), dat ik, met hem te verliezen, een vader, die onophoudelijk mijn steun, mijn lust en de troost mijns levens was, zou kwijt raken. Mijn moed was groot genoeg om mijn smart in te houden zonder ze hem te laten blijken, en tot aan zijne dood toe scheen ik ook kalm. Men zou gezegd hebben, dat mijn hart niets leed; aan inwendige doodsangsten evenwel ten prooi, was het alsof mijne ziel van mijn lichaam werd losgescheurd toen ik het leven eens vaders, dien ik met de teederste liefde beminde, langzaam zag wegkwijnen. Wat was hij bewonderenswaardig in die laatste ure! Nimmer kan ik er den Heer genoeg voor zegenen. Hoe verlangde zijne schoone ziel naar het Vaderland ! Wat gaf hij ons treffende vermaningen na het H. Oliesel ontvangen te hebben! Hij drukte het op ons gemoed hem Gode aan te bevelen en barmhartigheid voor hem af te smeeken. Hij vermaande ons van toch zulk een verheven Meester met onveranderlijke getrouwheid te dienen, en met opmerkzamen blik de snelheid gade te slaan waarmede alles voorbij gaat. Onder tranen drukte hij ons zijn diep leedwezen uit van niet altijd God gediend te hebben gelijk het behoort; en hij voegde er bij, dat hij zich in deze laatste oogenblikken zou gelukkig geacht hebben, indien hij als religeus in het strengste orde geleefd had en gestorven ware. Ik twijfel er niet aan, of onze Heer deed hem, veertien dagen voor Hij

-ocr page 99-

4gt;

70

hem tot zich riep, zijn naderend einde kennen. Te voren toch, dacht hij niet, hoe wel zijne ziekte ernstig was, dat zij doodelijk zou zijn. Doch sedert die aanmaning hield hij zich slechts bezig, om orde op de belangen zijner ziel te stellen, zonder acht te slaan op een gunstiger uitspraak, of de geruststellende woorden der geneesheeren. Het meeste kwelde hem eene zeer felle pijn aan de schouderen, die hem nimmer verliet. Soms drukte hem de smart zoo vreeselijk dat hij er onder verpletterd lag. Daar het mij bekend was, met welke teedere godsvrucht hij, al overwegende, onzen kruisdra-genden Heer, Jesus Christus, beschouwde, zeide ik hem, dat die goede Meester hem iets van de smarten, welke Hij in dit geheim verduurd had, wilde laten ondervinden. Uit deze gedachte putte hij zooveel troost, dat ik hem van toen af niet meer heb hooren klagen. Drie dagen was hij geheel buiten kennis, doch op den dag zijns stervens schonk hem de Heer zijn bewustzijn volkomen terug, iets wat ons allen verbaasde. En dit behield hij tot het einde toe. In 't midden van het Credo, dat hij zelf bad, gaf hij zachtjes den laatsten snik. Van toen af scheen hij een engel, en volgens mijn inzien was hij dit werkelijk door de schoonheid zijner ziel en de heilige gesteldheid, waarmede hij dit ballingsoord verlaten had. Ik ken geen andere reden waarom ik dit alles verhaald heb, dan om mijne ongetrouwheid jegens God in een helderder licht te plaatsen. Of had ik, de getuige van zulk een heilige dood en zulk een volmaakt leven mij zelve niet moeten inspannen om heiliger te leven en een weinig op zulk een vader te gelijken ? Zijn biechtvader, een dominicaner ordensgeestelijke ^ van uitste-1) Pater Vinccnt Baron, bl. 44 reeds besproken.

-ocr page 100-

80

kende geleerdheid, zeide, dat hij er niet aau twijfelde of mijn vader was recht door naar den hemel gegaan. Sedert jaren reeds hoorde hij hem biecht, en hoogelijk roemde hij zijn zuiverheid van geweten.

Deze vader der orde van den H. Domiaicus, een man van verheven deugd en vol van de vreeze des Heeren, •was mij zeer nuttig. Ik biechtte bij hem. Mijn geestelijken vooruitgang nam hij ter harte, opende mijne oogen voor het gevaar dat ik liep, en liet mij om de veertien dagen naderen tot de H. Communie. Toen onze verhouding langzamerhand meer vertrouwelijk geworden was, sprak ik hem over mijn gedrag ten opzichte van het gebed. Hij zeide mij het niet vaarwel te zeggen; het kon mij niets dan goed aanbrengen. Ik begon er dan weder mede en heb het sedert dien tijd niet meer laten varen, doch ik verwijderde mij daarom niet van de gelegenheden, die de vrije vlucht mijner ziel tegenhielden. Ik leide een allerpijnlijkst leven, wijl ik bij het licht des gebeds beter mijne misslagen inzag. God riep mij van den eenen kant, van den anderen volgde ik de wereld. In de goddelijke dingen vond ik een groot genot, maar de ketenen der wereld hielden mij nog geboeid; het schijnt wel, dat ik deze twee zoo tegenstrijdige dingen wou vereenigen, het geestelijk leven met zijne zoetheden, en het zinnelijk leven met zijne vermaken. Onder het gebed had ik een harden strijd te strijden, wijl de ziel, in plaats van den schepter te zwaaien, slaaf was. Volgens mijne manier van bidden, kon ik mij ook niet in mij zelve terug trekken, zonder te gelijker tijd duizend ijdele gedachten mede in te sluiten. Meerdere jaren gingen zoo voorbij, en thans verwonder ik mij, dat ik het heb kunnen uithouden

-ocr page 101-

SI

zonder liet eene of liet andere na te laten. Dit weet ik evenwel dat ik liet niet in mijne macht had liet gebed te verlaten; eene vermogende hand weerhield mij, de hand van Hem, die mij de grootste voorrechten had weggelegd.

Oo O

Hemel! zou het mij mogelijk zijn alles te verhalen wat God, in die jaren, voor mij gedaan heeft! Wat was die teedere Vader onophoudelijk waakzaam om mij van de gelegenheden af te trekken, en hoe jammerlijk stijfhoofdig was ik om er mij op nieuw in te werpen! Hoe dikwijls redde hij mijnen goeden naam ! Welk eene worstelstrijd tusschen zijne liefde en mijnen ontrouw! Ik verried uiterlijk door daden het geheim inijuer ellende ; Hij schiep er behagen in om, terwijl Hij een sluier wierp over mijne fouten, eene geringe deugd, die nauwelijks in mijn gemoed ontkiemde, te ontdekken, en groot deed Hij haar schijnen in aller oogen. Ik zag mij dus steeds met hooge achting omgeven. ïe vergeefs drong nu en dan mijne zwakheid eens naar buiten door, men sloeg er geen geloof aan, alleen het goede door mij verricht trok de oogen. Hij, wiens wijsheid alle dingen omvat, had te voren ingezien, dat het zoo moest wezen, opdat men later, als het zijne dienst zou gelden, men eenig vertrouwen aan mijne woorden zou schenken. Zijne hooge milddadigheid, zag slechts, zonder zich dooide grootheid mijner fouten te laten terughouden, mijn brandenden dorst om Hem te dienen, en mijn smart van mij te zwak te zien om mij geheel voor zijne heerlijkheid op te offeren.

O Heer mijner ziel, waar uitdrukkingen te vinden, om de genaden te schetsen, waarmede Gij mij in die jaren overstroomdet! Hoe de onuitsprekelijke liefde uit te

7

-ocr page 102-

drukken, die, terwijl ik U liet meest beleedigde, mij , terzelfder tijd, door het levendigste berouw bereidde om uwe zoetheden en uwe goddelijke liefkoozingen te smaken! Inderdaad, o mijn Koning, Gij hadt om mij te kastijden geen zachter maar ook geen wreeder tuchtiging kunnen uitvinden! Gij wist wat mijn hart het gevoeligst zou wonden, en om ü te wreken over mijne misslagen, over-stelptet Gij mij met verrukkende genietingen! Neen, niet de waanzin, ik getuig het, ontrukt mij deze woorden; hoewel, helaas! mijn verstand mij wel begeven mocht in dezen stond, bij de herinnering aan mijnen ondank en ondeugd. Volgens mijn karakter viel het mij oneindig harder weldaden te ontvangen, wanneer ik in grove misslagen gevallen was, dan kastijding. Ja, één enkele dier gunstbewijzen maakte mij beschaamd, drukte mij néér, deed mij meer in mijne nietigheid terugzinken, dan verscheidene krankheden gepaard met de hevigste kwellingen. Hierin zag ik ten minste eene verdiende straf en eene

O O

voldoening, eene zeer lichte, zonder twijfel, in vergelijking van het aantal mijner zonden; doch mij met nieuwe weldaden overstelpt te zien, wanneer ik zoo slecht beantwoordde aan de ontvangene was voor mij eene vreese-lijke foltering; en een dergelijke foltering zal, hier aan twijfel ik niet, elkeen gevoelen die eenige kennis van en eenige liefde tot God heeft. Om dit te begrijpen behoeft men alleen de gevoelens van een edel en deugdzaam hart te raadplegen. Wat mij aldus zooveel tranen ontrukte en zooveel bitter hartzeer baarde, was de aanblik van 't gene God mij liet smaken, en, in weerwil hiervan, steeds op het punt te zijn van Hem te honen. Dit moet ik echter zeggen, dat mijne verlangens zoowel als mijne besluiten, in de oogenblkken.

-ocr page 103-

83

waarop ik mijn gemoed in zijne tegenwoordigheid uitstortte, vast waren en oprecht.

Het was eene groote ramp voor mijne ziel, zich te midden zooveler gevaren, alléén te bevinden. Wat mij aanbelangt, indien ik, dunkt mij, aan iemand mij geheel had kunnen openbaren, het zou mij een machtigen steun geweest zijn: waar de vrees Gods mij niet weerhield, zou ten minste de schaamte mijne afdwalingen voorkomen hebben. Ik zou daarom hen, die zich aan het gebed toewijden, den raad geven, vooral in het begin, de vriendschap en den omgang van personen te zoeken, welke dezelfde oefening houden. Al deed men niets anders dan elkander wederzijds te helpen door dat de eene bad voor den andere, reeds dit zou een ontzaglijk voordeel zijn; doch dit voordeel is niet het eenige; daar zijn veel meer andere niet minder kostbare. Zoekt men bij het onderling verkeer en de wereldsche betrekkingen van dit leven vrienden , gevoelt men zich in hun bijzijn zoo gelukkig; verzadigt men zich onder meer genot aan de ijdele vreugde, die men geniet, door ze hen mede te deelen; waarom, vraag ik, zou. het ook uiet geoorloofd zijn aan hem, die God vreest en Hem oprecht wil dienen, vrienden te hebben en hen de deelgenooten te maken van zijn lief en leed in het gebed ? Indien hij ernstig verlangt aan God te be-hooren, hij vreeze de ijdelheid niet. De eerste opwellingen er van moge hij ondervinden, hij zal er over zegevieren, en eene verdienste te meer kunnen rekenen. Van het oogenblik dat hij door eene zuivere meening bezield is, zal zich die openhartigheid in zijn voordeel wenden en in dat dergenen die hem hooren; een klaarder licht en meer geschiktheid om zijn vrienden te onder-

-ocr page 104-

84

richten zal er het gevolg van zijn. Wie een dergelijk onderhoud ijdelheid zou inboezemen, zou ze ook kunnen hebben met openlijk godvruchtig de mis te hoeren, of eenige andere christelijke plicht te vervullen, wat men toch niet uit vreeze voor ijdele glorie mag nalaten. Neen, 't is niet ait te drukken, welk een onberekenbaar voordeel de zielen, welke in de deugd nog niet bevestigd zijn, die tegen zoo vele vijanden, en zelfs tegen zoo veel vrienden te worstelen hebben, immer gereed om haar tot zonde te brengen, uit een dergelijk geestelijk verkeer trekken.

In deze Avijze van handelen, die de booze geest aanwendt, kan ik niet anders dan eene voor haar zeer gevaarlijke kunstgreep zien. Die getrouw zijn brengt hij er toe, hunne verlangens om God te dienen en Hem te behagen, diep verborgen te houden; maar de slaven der wereld, om hunne schaamtelooze neigingen in het volle licht te plaatsen. Dit is zoo zeer de gewoonte der wereld, 't is een dermate gevestigd gebruik dat men er op roemt; en zoo deinst men er niet voor terug werkelijke beleedigingen tegen God openlijk bekend te maken.

Wat ik zeg heeft wellicht geen zin: in dat geval, verscheur deze bladen , mijn Vader. Is het anders, wil dan, bezweer ik u, mijne onervarenheid te hulp komen, door aan te vullen wat ik slechts zeer gebrekkig gezegd heb. Men ontwikkelt, helaas ! in onze dagen zoo weinig krachtsinspanning in datgene wat den dienst van God betreft ! Die zich aan zijnen dienst hebben toegewijd, wel hebben zij, om vooruit te gaan, elkanders steun noodig. Aan alle kanten worden degenen, die zich overgeven aan de ijdelheden en de genoegens dezer wereld, toege-

-ocr page 105-

85

juicht. Ten opzichte dier slaven der wereld sluiten de meesten de oogeu. Doch laat iemand zich onder de banier des Heeren scharen, oogenblikkelijk ziet hij zich van zoo velen gelaakt, dat hij, om zich te verdedigen, wel gezelschap moet zoeken, totdat hij genoegzame kracht heeft om zich boven eene dergelijke woede te verheffen: zonder dien steun van trouwe vrienden zag hy zich aau de pijnlijkste benauwing ten prooi. Deze onrechtvaardigheid der wereldlingen heeft, volgens mijne gedachte, sommige heiligen er toe gebracht de wereld te ontvluchten. Met betrekking tot die geestelijke vriendschapsbanden, zou ik er dit nog kunnen bijvoegen: in zich zelve te wantrouwen, en te gelooven dat God ons hulp zal aanbrengen, door middel dergenen waarmede wij door een heiligen band verbonden zijn, ligt eene zekere nederigheid. Die wederzijdsche betrekking doet de liefde aangroeien. Met een woord, tal van voordeelen zijn er mede verbonden; en ik zou de vermetelheid niet hebben van zoo te spreken, hadde eene langdurige ondervinding het belang van den raad, door mij gegeven, niet bewezen, 't Is waar, ik ben de zwakste en de onvolmaakste van al de schepselen, die ooit het daglicht aanschouwd hebben; ik meen echter dat ook eene onwankelbare ziel zich niets zal te kort doen met zich niet voor zoodanig aan te zien en zich, wat dit punt aangaat, nederig aau het oordeel der ondervinding te houden. Ik voor mij zal het zonder omwegen verklaren, dat, bij aldien de Heer mij deze waarheid niet ontdekt, en Hij mij geene voortduren den omgang geschonken had met personen, die zich toewijdden aan het gebed, ik, volgens mijne overtuiging, onder die afwisseling van misdoen en berouw gevoelen, zou geëindigd hebben

-ocr page 106-

80

met recht door ter helle te gaan. Al te veel vrienden had ik om mij te helpen struikelen, doch gold het om Vv-eder op te staan, dan bevond ik mij in de akeligste verlatenheid. Thans verwonder ik er mij over dat ik in den afgrond niet gebleven ben. Geloofd zij de barmhartigheid Gods, welke alleen mij de hand reikte; Hij zij er eeuwig voor gezegend, gezegend in de eeuwen dei-eeuwen. Amen.

-ocr page 107-

HOOFDSTUK VUL

Hoe zij door hare volharding in 't gebed ontkomt aan haar eeuwig verderf — Zij vermaant elkeen zich op die heilige oefening toe te leggen. — De bewonderenswaardige voordeden er van maakt zij bekend. — Het gebed voert de ziel onfeilbaar in de haven des heils.

't Is niet zonder inziclit dat ik dien tijd van mijn leven zoo grondig en niet angstige nauwgezetheid geschetst heb. Dat liet gemoed van al mijn lezers een zoodanig treurig tafereel zal misprijzen, gevoel ik. Doch hoe oprecht gemeend wensch ik ook niet van hen verafschuwd te worden, als ik dien hardnekkigen strijd eener ondankbare ziel aanschouw tegen Hem, die haar met zooveel gunsten had overstroomd! Ach, wat grieft het mij, niet al de onge-trouwheden te kunnen vermelden, waaraan ik mij tegen God in deze jaren schuldig gemaakt heb , door mijn steun niet te zoeken in de onwrikbaren zuil des gebeds ! Gedurende bijna twintig jaren bewoog ik mij op die zee vol orkanen en stormen. Ik viel, ik stond weder op, docli ten halven, buiten twijfel, daar ik nog weer herviel. Terwijl ik op den laagsten trap der volmaaktheid rondkroop, bekommerde ik mij bijna niet om dagelijksche zonden, en wat de doodzonden aangaat, ik had er geen diepen afkeer genoeg van, want ik verwijderde mij van de gelegenheden niet. Ik durf het verzekeren, dat zoo iets het moeilijkste leven is dat men zich kan verbeelden.

-ocr page 108-

88

De genietingen Gods smaakte ik niet, en in de wereld vond ik evenmin heil. Was ik te midden der ij dele uitspanningen dezer wereld dan stortte de gedachte aan hetgeen ik God verplicht was bitterheid in mijne ziel; en wanneer ik met God bezig was, dan brachten aard-sche neigingen onrust in mijn hart. 't Is een strijd zoo wreedaardig, dat ik niet begrijp, hoe ik hem, ik zeg niet, gedurende zoo veel jaren, maar slechts één enkele maand uitgehouden heb. Het is mij, in ieder geval, duidelijk dat God jegens mij wel eene groote barmhartigheid gebruikte, door mij, te midden der betrekkingen met de wereld, den moed te laten behouden van te bidden. Ik bedien mij met opzet van dat woord: inderdaad, ik ken geen moed te vergelijken met dien des onderdaans, die zijnen koning verraadt, en, wetende dat zijn misdrijf bij hem bekend is, niettemin steeds in zijne tegenwoordigheid durft verwijlen. Zeker, wij zijn zonder ophouden onder het oog van God; doch de ziel is dit, volgens mijn inzicht, in het gebed op eene meer bijzondere wijze. Zij beseft dat God haar ziet, terwijl de anderen, zelfs gedurende vele dagen, kunnen vergeten, dat die goddelijke blik hen geen enkelen stond uit het oog verliest. Dit moet ik evenwel toegeven ; in den loop dier jaren tel ik menige maand en zelfs een geheel jaar van edel-moedigen trouw. Terwijl ik mij vol ijver overgaf aan het gebed, vermeed ik met zorg de geringste fouten, en ernstige voorzorgen nam ik om den Heer niet te beleedigen. De zuivere waarheid, welke de hoofdzaak is in mijn verhaal, verplicht er mij toe dit feit niet onopgemerkt te laten. Ik heb echter slechts eene flauwe herinnering dier gelukkige dagen; zij duurden zeker veel korter dan de slechte. Weinig tijds ging er niettemin voorbij.

-ocr page 109-

89

waarin ik niet een aanmerkelijk gedeelte aan het gebed besteedde, uitgenomen, indien ik zeer ziek wns of het zeer druk had. In mijne ziekten was de vereeniging mijner ziel met God veel inniger. Ik trachtte de personen mijner omgeving aan het zelfde geluk deelachtig te maken, ik bad het voor haar af van den hemel, en sprak ze dikwerf over God. Behalve dus dat jaar, waarvan ik melding gemaakt heb, gingen er van de acht-en-twintig jaren, sedert ik mij begon toe te leggen op het gebed, achttien voorbij in dien strijd en die worsteling eener tusschen den hemel en de aarde verdeelde ziel. Gedurende de overige jaren, waarover ik nog te spreken heb, moge de oorzaak van dien krijg verschillend geweest zijn, de aanvallen, die ik had door te staan, waren niet minder geweldig. Doch de gedachte van in den dienst Gods zijn en liet zien der nietigheid van de wereld waren een balzem, welke alles verzachtte, gelijk ik latei-zal verhalen.

Twee redenen hebben mij doen beslaiten deze bijzonderheden met zoo veel zorg te vermelden: voor eerst, om Gods barmhartigheid en mijnen ondank te laten zien; vervolgens, om te doen begrijpen met welk een onwaardeerbaren schat God eene ziel verrijkt als hij haar door eene inwendige neiging stemt tot een leven des

o o o

gebeds. Hoewel die ziel ook niet beantwoordt, gelijk het behoort aan een zoo groote genade, indien zij evenwel volhardt, in weerwil der bekoringen, in weer-AA'il van de zonden en duizend andere struikelingen, waartoe de duivel haar zal trachten te brengen, dan zal onze Heer, hier ben ik zeker van, haar ten laatste aan de poorte des heils voeren, gelijk Hij zich gewaar-digd heeft mij er heen te leiden. Ik heb km minste.

-ocr page 110-

90

allen grond dit te gelooven. Geve zijne goddelijke goedheid dat ik mij niet meer op nieuw aan een schipbreuk bloot stelle !

Verschillende schrijvers, die heiligheid paarden aan wetenschap, stelden uitmuntende verhandelingen op over de voordeelen van het inwendig gebed, en wij moeten er God voor zegenen. Maar hadden zij dit niet gedaan, ik zou, in weerwil mij ner geringe nederigheid, niet hoogmoedig genoeg geweest zijn oiu er over te spreken. Door de ondervinding wijs geworden, veroorloof ik mij alleen dit te zeggen: welke misslagen zij ook begaan, die met het gebed beginnen, verlaten moeten zij het niet. Door bidden znllen zij zich kunnen verbeteren, zonder dat zal het veel moeilijker zijn. Zij moeten eveneens op hunne hoede zijn tegen den duivel, die, onder den scliijn van nederigheid, ze zal bekoren, zoo als hij mij gedaan heeft, om die heilige oefening vaarwel te zeggen. Dat zij onwrikbbaar vast houden aan het onfeilbaar woord des Heeren: een oprecht leedwezen en een vast besluit om Hem niet meer te vergrammen ontwapent Hem, Hij schenkt ons zijne vriendschap weder, de zelfde genade bewijst Hij ons als te voren, soms zelfs veel grootere, indien bet levendig gevoel van berouw zulks waardig is.

Wat hen betreft, die nog vreemd zijn aan deze heilige oefening des gebeds, ik bezweer ze, zich toch niet van zulk een kostbaar goed te berooven. Daar is niets te vreezen, en alles te wenschen. De vooruitgang is langzaam ; het zij zoo. Men zal zich geen mannelijke inspanning getroosten om tot de volmaaktheid te komen, noch om zich de gunsten en de genietingen waardig te maken, welke God den volmaakten schenkt; nog eens, het zij zoo. Doch men zal ten minste langzamerhand

-ocr page 111-

91

(leu weg des hemels leeren kennen. Eu selirijdt meu al niet volhardend voort, alles verwacht ik van Gods barmhartigheid : niet te vergeefs kiest men Hem tot vriend. Want, volgens mijn inzien, is het gebed niets anders dan een innig verkeer der vriendschap, waarin de ziel, alleen met God, zich alleen met Hem onderhoudt, en niet moede wordt hare liefde jegens Hem uit te drukken, die zij weet dat ook haar beminb. Maar gij zijt nog niet zoo ver, zult ge zeggen. Het doet er niet toe, volhardt in het gebed. Ik geef het toe, ware liefde eu duurzame vriendschap eischt gelijkheid van toestand; en Jezus Christus, dit weet men, heeft geen schaduw van verkeerdheid, terwijl wij eene zinnelijke, ondankbare natuur bezitten. Het moet u daarom, dit begrijp ik, moeite kosten met eene volmaakte liefde eenen God te beminnen, waarvan eene zoo groote ongelijkheid van bestaan u scheidt. Doch de aanblik eener vriendschap voor u zoo voordeelig en die uit zulk een minnend hart voortkomt, is zij niet sterk genoeg om u over u zeiven te doen zegevieren ? Leert u dus overwinnen, en verheft u boven de verveling van lang bij Hem te zijn, die zoo zeer van u verschilt.

O eindelooze goedheid van mijnen God! ik schets hier, dunkt me, naar de natuur, wat er omgaat tusschen U en mij. O lust der engelen, mijn teedere Meester, ik zon mij zelve bij het zien van dat alles wel willen verdelgen , sterven uit liefde tot U! Ja, groote God, gij duldt haar in uwe tegenwoordigheid welke uw bijzijn tot last is. Wat zijt Gij ten haren opzichte een voortreffelijk vriend! Welke bewijzen van liefde verkwist Gij aanhaar! Welk eene goedheid haar te dulden, haar te wachten! Met welk eene toegevendheid gewaardigt Gij u, tot dat zij

-ocr page 112-

zich schikke naar uw humeur, U te voegen naar het hare! De luttele oogenblikken, die zy aan uwe liefde wijdt, neemt Gij in aanmerking, en een enkele stond van berouw doet U al hare beleedigingen vergeten ! Duidelijk is het mij gebleken; de gelukkige proef er van heb ik zelf ondervonden, en ik begrijp niet, waarom alle menschen er niet naar baken, om U door zulk eene innige vriendschap te naderen. De boozen verloren onder dat goddelijk verkeer de neigingen zoo verschillend van de uwe. Dat zij er toe overgaan om slechts twee uren op een dag in uw gezelschap, al is het dan ook met eenen geest, gelijk soms de mijne, door duizend vooringenomenheden en duizend wereldsche gedachten van U weggevoerd, door te brengen; laat hen dien strijd van eenen verstrooiden geest volhouden, waaraan zij in den beginne, noch ook dikwerf in het vervolg, zullen ontkomen, en zij zullen ondervinden met welk loon Gij hunne heldhaftige standvastigheid in bij U te blijven weet te betalen. Gij draalt niet, Heer, om de aanvallen dei-duivelen togen hen te beteugelen; dag aan dag verzwakt Gij de heerschappij van deze geesten der duisternis, vermeerdert Gij den moed uwer trouwe kampvechters, en maakt hen overwinnaars. Neen, neen, leven van alle leven, geen enkelen dergenen, die op U vertrouwen en U tot vriend willen hebben, doodt Gij. Wat zeg ik? Terwijl Gij het leven schenkt aan de ziel, behaagt het U nog van zelfs nieuwe kracht te schenken aan het lichaam.

De angsten van hen, die er tegen opzien het inwendig gebed te beginnen, begrijp ik niet. Ik weet inderdaad niet waar zij zich bang voor maken. Maar de duivel weet wel wat hij doet; een werkelijk kwaad be-

-ocr page 113-

rokkeut hij ons, wanneer bij door die ij dele verschrikkingen, ons belet te denken aan God, aan onze plichten, aan onze zouden, aan hel, aan hemel, aan het zwoegen en de smarten, die de Heer voor ons heeft doorgestaan. Hierin bestond, te midden der gevaren, geheel mijn gebed; ik legde mij er op toe om, als ik kon, deze waarheden iu te deuken. Doch zeer dikwijls, helaas! en gedurende gehééle jaren, was ik minder vol van nuttige en heilige overdenkingen, dan van het verlangen om de klok liet einde te hooren verkondigen van de ure aan bet gebed gewijd. Menigmaal, moet ik zeggen, zou ik de zwaarste boete den voorkeur gegeven hebben boven de marteling van mij voor het gebed te verzamelen. Een zeker feit is het, dat ik tegen den duivel of mijne slechte gewoonte een strijd op leven en dood had vol te houden, om mij naar het bidvertrek te begeven, en, er binnen tredende, vond ik mij door eene doodelijke neerslachtigheid aangetast. Ik deed mij niet te min geweld aan en God kwam mij eindelijk te hulp. Doch om over mij zelve te zegevieren, had ik al mijn moed noodig, en deze is, zoo als zij zeggen, niet gering. God heeft mij een meer dan vrouwelijken moed geschonken, zoo als bij meer dan eene gelegenheid gebleken is; alleen heb ik er een verkeerd gebruik van gemaakt.

Zoodra ik mij aldus overwonnen had, smaakte ik meer vrede en genot dan op sommige dagen wanneer de neiging mij in dat hemels onderhoud gevoerd had. Heeft God mij, in weerwil van zoo veel ellende, zoo lang geduld, en liet Hij mij, gelijk zichtbaar is, in het gebed het middel vinden voor al mijne kwalen, waar is dan de menscli, hij zij nog zoo boos, die zal behoeven te beven , om zich aan deze heilige oefening toe te wijden ? Voor-

-ocr page 114-

04

zeker, men zal niemand aantreffen die, na van God zulke groote genaden ontvangen te hebben, zoo veel jaren in de ondeugd volhardt als ik het gedaan heb. Wie zon geen vertrouwen hebben als hij ziet, hoe langen tijd Hij mij beeft geduld, enkel en alleen wijl ik, uit verlangen naar zijn gezelschap, mij geweld aandeed om tijd en eenzaamheid te vinden voor het verkeer met Hem ? Dikwijls zelfs had ik, verre van eene neiging toe te geven, nog een uitersten weerzin te overwinnen, of liever de Heer was het, die hem in mij overwon.

Is het gebed eene der grootste weldaden en zelfs eene noodzakelijkheid voor degenen die, verre van God te dienen. Hem honen ; stelt het van zijnen kant niet aan het minste gevaar bloot, terwijl het zeer gevaarlijk is er zonder te leven, waarom zouden dan zij, die den Heer willen dienen en Hem getrouw willen zijn, deze heilige oefening laten varen ? Ik begrijp dit niet, of het moest zijn om erger al de bitterheden van 's levens moeilijkheden te smaken, en hunne ziel voor Hem te sluiten, die er den balzeni tener heilige blijdschap over zou kunnen uitstorten. Ik beklaag ze in der daad, zij dienen God ten hunnen koste. Doch zoo is het niet gesteld met hen die het gebed verrichten. De aanbiddelijke Meester maakt onkosten voor hen. Voor een weinig last, schenkt Hij hen inwendige vertroostingen, die hen al de kruisen dezer ballingschap licht maken. Daar ik in het lange de vertroostingen moet behandelen, waarmede zijne goddelijke Majesteit hen begunstigt, die volharden in het gebed, zoo zal ik er hier niet van spreken. Alleen wil ik dit zeggen: God verleent de zoo verheven genaden, die Hij mij heeft gegeven, slechts door het gebed. Sluiten wij Hem deze deur, dan zie ik niet in.

-ocr page 115-

hoe Hij ze ons zou selieuken. Te vergeefs zou Hij in eene ziel willen afdalen om daar zijne geneugten te vinden en baar er mede te overstroomen, Hij vindt geen toegang open. Want voor zulke gunsten wil Hij dat zij alleen, dat zij zuiver en brandend van verlangen zij, om ze te ontvangen. Maar indien wij, in plaats van zulk eene voorbereiding, de toegangen onzer ziel met hinderpalen afzetten, zonder moeite te doen, om ze weg te nemen, hoe zal Hij ons dan genaken, hoe kunnen wij dan verlangen dat Hij ons gunsten van zulk eene hooge waarde bewijze ?

Ik zal trachten hier de barmhartigheid Gods, ten mijnen opzichte, en het onmetelijk voordeel, dat het mij opleverde gebed noch lezing verlaten te hebben, in liet ware licht te stellen. Dit brengt mij er toe om een belangrijk punt aan te voeren: ik zal het geschut ontmaskeren dat de duivel laat werken om eene ziel te winnen, en de goddelijke kunstgreep, de barmhartigheid des Heereu, om haar terug te roepen. Ik hoop dat mijne woorden de gevaren zullen doen mijden, die ik zelf niet ontweken heb. Wat ik op de eerste plaats, in den naam des Heeren, in den naam dier onuitsprekelijke liefde, waarmede die teedere Meester ons tot zich wil terug voeren, verlang, is, dat men zich verwijdere van de gelegenheden. Van het oogenblik dat men zich hiertoe verbindt heeft men meer veiligheid: er zijn te veel vijanden voor den aanval, en in ons te groote zwakheid voor de verdediging.

Ik zou wel willen, dat ik eene getrouwe schildering kon geven van de gevangenschap waarin toen mijne ziel verzuchtte. Ik zag wel dat zij gekluisterd was, maar ik kon niet begrijpen onder welk opzicht. Het kostte

-ocr page 116-

OG

mij ook moeite te berusten in het getuigenis van myn geweten, dat zoo veel kwaad zag in dingen door mijne biechtvaders als licht geoordeeld. Een van hen, wien ik mijn bezwaar mededeelde, zeide mij eens, dat, wanneer ik zelfs tot eene hooge beschouwing was opgevoerd, mij die gezelschappen en dat onderhoud niet zouden hinderen. Dit had in de laatste tijden plaats ; toen was ik reeds begonnen mij met meer zorg van groote gevaren verwijderd te houden, maar geheel en al vlood ik de gelegenheden nog niet. Daar mijne biechtvaders mijne uitmuntende verlangens zagen en al den tijd door mij aan het gebed besteed, verbeeldden zij zich dat ik veel verrichtte; doch mijne ziel gevoelde dat zij van verre niet de getrouwheid had, welks zoo veel hemelsche gunstbewijzen haar oplegden. Arme ziel! wat had zij toen door te staan ! Wanneer ik naga, dat zij zich van bijna alle hulp, die van God uitgenomen, verstoken zag, met volle vrijheid om zich aan de tijdkortingen en de door hare bestierders toegestane uitspanningen over te geven, dan kan ik ook nu nog mij niet weerhouden haar te beklagen.

Eene andere kwelling voor mij waren de preeken. Buitengewoon gaarne hoorde ik ze. Wanneer ik welsprekendheid met den goddelijken gloed des ijvers zag samengaan, dan voelde ik in mijn binnenste van zelf eene bijzondere genegenheid opwellen voor den man Gods die zulk een drager was des woords, en ik wist niet van waar een dergelijk gevoel in mij ontstond. Al was zelfs ook eene rede gebrekkig en als zoodanig beoordeeld door anderen, ik hoorde haar steeds met genoegen. Maar was zij goed dan trilde mijn hart er door van geluk. Overigens kon ik in zekeren zin niet moede worden te spreken of

-ocr page 117-

97

te hooren spreken over God, sedert ik begonnen was aan liet gebed. Maar ondervond ik van den eenen kant zulk een merkbare vertroosting in het hooren van de rede der predikers, van den anderen kant was het voor mij eene kwelling. Zij was voor mijne ziel de trouwe spiegel waarin ik zag, dat ik geheel verschillend was van hetgeen ik moest wezen. Ik bezwoer den Heer mij ter hulp te komen. Doch, zooals ik het nu beschouw, ontbrak er eene voorwaarde aan mijn gebed : ik had geheel mijn vertrouwen op God moeten stellen, en niet meer steunen op mij zelve. Ik zag na een heelmiddel uit voor mijne kwalen , mijne inspanningen waren vol bedrijvigheid; doch ik begreep zeker niet dat alle onze pogingen weinig baten, indien wij niet geheel en al het vertrouwen op ons zelven verloocheneu, om ons eemglijk aan God over te geven. Ik verlangde te leven, want dit gevoelde ik wel, het was geen leven rmj zoo af te strijden tegen een soort van dood ; doch niemand was er om mij het leven te schenken, en om het te nemen dit had ik niet in mijne macht. Hij, die alleen het my kon schenken, kwam mij met grond niet te hulp ; Hij had mij zoo dikwijls tot zich terug gevoerd, en altijd had ik Hem verlaten.

-ocr page 118-

HOOFDSTUK IX.

Heldere verlichting haar door God geschonken. — Welken indnik op haar de aanblik van een Ecce Homo maakte. — Hoe zij do smarten van J. C. overweegt, en bijzonder zijn doodstrijd in den hof van Olijven. — Lezing der Belijdenissen van den II. Augnstmus. — De onthechting harer ziel aan de aarde voltrokken.

Afgemat door zoo'n langen, zoo'n bitteren strijd haakte mijne ziel naar rust; docli de droevige ketenen mijner gewoonten vergunden haar niet hare zoetheid te smaken. God echter, die mijne zuchten hoorde, zou op mij een blik van medelijden ^ vestigen. Op zekeren dag treed ik een heiligdom binnen; daar bevond een beeld van onzen Heer, dat bij een aanstaand feest zou uitgesteld worden, geheel met wonden overdekt. Oogenblikkelijk trok het mijne aandacht; de wonden van den goddelijken Meester schenen nog zoo versch, de voorstelling van hetgeen Hij voor ons verduurde was zoo treffend en levendig, dat ik. Hem in dien staat aanschouwende, mij diep geschokt gevoelde. Bij den aanblik dier wonden om mijnentwille ontvangen, en van den ondank waarmede ik zooveel liefde had vergolden, werd ik door zulk eene

1) Volgens de Eollandisten was het in 1555 dat Teresia de twee uitstekende gunsten ontving, waarvan in dit hoofdstuk gesproken wordt; zij waren het teeken harer bekeering, of liever der volmaakte vereeniging harer ziel met God. Veertig jaren was zij toen oud, en van toen af bleef zij tot haren laatsten snik met snelle schreden den weg der heiligheid bewandelen.

r

-ocr page 119-

99

knagende droefheid aangegrepen, dat het was, of ik mijn hart voelde van een rijten. Op den zelfden stond werp ik mij op de knieën bij mijn aanbiddelijken Zaligmaker, ik stort een stroom van tranen, en ik smeek Hem mij zoodanig te versterken, dat ik Hem voortaan nimmermeer beleedige. In dat oogenblik ondervond ik de hulp van Maria Mag-dalena. Ik koesterde jegens haar de teederste godsvrucht; zeer dikwijls dacht ik met vrucht aan hare bekeering, vooral wanneer ik te communie ging. Zeker er van dat de goddelijke Meester dan tegenwoordig was in het heiligdom mijner ziel, lag ik met Magdalena aan zijne voeten, besproeide ik ze als zij met tranen , die Hem, dunkt mij, niet konden mishagen. Wat mijn hart in die oogenblikken tot Hem zeide weet ik niet; doch het was van zijnen kant reeds eene al te groote welwillendheid den cijns mijner tranen te aanvaarden, wijl het gevoel, dat haar bron was, zich zoo spoedig in mijne ziel zou nit-wisschen. Die glorievolle vriendin van Jezus Christus beval ik mij aan, en bezwoer haar bij Hem vergeving voor mij te verwerven. Ik meen dat zij nimmer zoo goedgunstig hot oor leende aan mijne beden, dan in dit geval, waarin ik tranen stortte bij den aanblik der liefderijke wonden van mijnen Heiland. Van toen afhield ik op mijn vertrouwen in mij zelve te stellen, ik vestigde het geheel op dien goeden Meester. Ik riep Hem, dunkt mij, toe, dat ik niet zou opstaan van die plek, voor Hij den zoo innigeu kreet mijns gebeds genadig had aanvaard. Ik houd het er zeker voordat Hij hem verhoorde, want van dien dag af ging ik zonder ophouden snel vooruit op de wegen des inwendigen levens. Daar ik met mijn verstand niet redeneereüd kon bezig zijn had ik de volgende wijze van bidden. Ik trachtte mij te verzamelen en onzen Heer als tegenwoordig te

-ocr page 120-

100

voor te stellen in mijne ziel. In dit inwendig heiligdom beschouwde ik zijne geheimen. Het schijnt mij toe, dat mijne ziel meer vrucht trok uit de beschouwing der-gene waarbij Hij meer verlaten was. Alleen en onder leed bedolven moest, volgens mij, onze goddelijke Meester zelfs uithoofde zijner verlatenheid en troosteloosheid zich wel geneigd gevoelen mij in zijne tegenwoordigheid toe te laten. In mijnen eenvoud dacht ik zoo, en nog veel meer dergelijke naieviteiten had ik. Met zekere voorliefde overwoog ik zijne bede in den hof van Olijven. Ik schiep er behagen in Hem daar op zijde te zijn. Ik beschouwde de droefheid van dien doodstrijd, en dat bloedig zweet hetwelk eene verpletterende droefheid deed stroomen. Ware mijne hand niet tegen gehouden, medelijdend zou zij dat goddelijk zweet hebben afge-wischt, vurig verlangde ik dit te doen; doch nimmer, dit herinner ik mij, heb ik het durven wagen; ik gevoelde mij weerhouden door den aanblik mijner zonden. Op deze wijze was ik bij mijnen aanbiddelijken Meester zooveel als mijne gedachten het toelieten, want een groot aantal ongeschikte rezen in mij op die mij kwelden.

Gedurende vele jaren dacht ik, alle avonden voor mij ter rust te begeven, terwijl ik aan God de rust van den nacht opdroeg en mijne ziel in zijne handen aanbeval, eenige oogenblikken na over dat geheim van het gebed onzes Heeren in den hof. Ik deed dit reeds voor ik religeuze was, wijl men, volgens het zeggen, daardoor vele aflaten verdiende. Ik beu er van overtuigd dat mijne ziel hieruit veel vrucht heeft getrokken; zoo begon ik dan reeds aan het gebed, zonder te weten wat het was; de gewoonte dezer godvruchtige oefening had ik mij eigen gemaakt, en ik was er zoo nauwgezet op , als op het maken van mijn kruis.

-ocr page 121-

101

Met betrekking tot die kwelling door hinderlijke gedachten, waarover ik gesproken heb, kau ik een eigenaardig kenteeken van dat soort van gebed, waarbij het verstand zich niet redeneerend bezig houdt, aangeven; namelijk; dat de ziel daarbij of geheel en al in zich is teruggetrokken, of bitter geteisterd wordt door verstrooiing. Gaat zij vooruit, dan is het immer met rasse schreden, wijl het geheel een vooruitgang in de liefde is; doch het zal haar veel moeite kosten om den gewenscli-ten term te bereiken, zoo ten minste onze Heer haar niet in korten tijd opvoere tot het gebed van rust; van zijn wel behagen hangt het af haar die gunst te bewijzen» gelijk Hij dit gedaan heeft aan zekere personen, mij bekend. Met nut zullen de zielen, die dezen weg volgen, zich vau een boek bedienen om zich in weinig tijds te verzamelen. Het zien der velden, van water, van bloemen was voor mij een ander hulpmiddel; deze voorwerpen verhieven mij tot den Schepper, brachten mij tot eene heilige ingekeerdheid en waren mij als een boek, waarin ik de weldaden en de grootheid Gods, mijnen ondank en mijne beleedigingen las.

Wat nu het vermogen aangaat om mij hemelsche of verheven voorwerpen in beelden voor te stellen, hiertoe is mijn wat weinig gevormd verstand nimmer in staat geweest; liet heeft den Heer behaagd ze mijne ziel langs een anderen weg te laten aanschouwen. Anderen stellen zich door middel eener levendige verbeelding voor wat zij willen overwegen, en verzamelen zich op die wijze; bij mij was dit vermogen zoo werkeloos , dat het mij onder geen opzicht iets kou afschilderen wat ik niet met de oogen des lichaams waarnam. Er was slechts eene zaak waartoe ik in staat was, het was aan Jezus Chris-

-ocr page 122-

102

tus, als menscli, te denken. Doch te vergeefs schilderden de hoeken mij zijne schoonheid af, te vergeefs troffen zijne afbeeldingen dagelijksch mijn oog, het is mij nooit mogelijk geweest mij de trekken van den Godmensch inwendig voor te stellen. Alleen het geloof toonde mij Hem als tegenwoordig. Denkt n, een blinde, of iemand te midden eener diepe duisternis, in onderhoud met een anderen persoon: hij weet zeker, en gelooft ook dat die persoon aanwezig, wijl hij hem hoort, doch hij ziet hem niet. Zoo ging het mij wanneer ik dacht aan Onzen Heer; ik aanschouwde Hem slechts met den blik des geloofs. Dit is de reden dat ik zooveel van afbeeldingen houd. Ach! wat zijn de ongelukkigen te beklagen, die zich door hun schuld van zulk een groot goed berooven ? Zij plegen daardoor verraad jegens zich zelve en laten blijken dat zij den goddelijken Meester niet beminnen. Hadden zij hem Hef, zij zouden hun hart voelen opspringen van blijdschap bij den aanblik van zijne afbeelding, want ook hier beneden rust het oog met welbehagen op het afbeeldsel eens vriends.

• Omstreeks dezen tijd gaf men mij de Belijdenissen des H. Augustinus. Ik twijfel er niet aan of dit was eene bijzondere beschikking des Heeren, want ik zocht ze niet machtig te worden en had ze nooit gelezen. Ik koester voor den H. Augustinus eene zeer groote liefde, vooreerst, omdat het klooster, waarin ik kweekeling ben geweest, tot zijne orde behoorde, vervolgens wijl hij zondaar geweest is. Ik beken het gaarne, een grooten troost putte ik bij heiligen, die de Heer van de verre dwaalwegen der zonde had geroepen; het scheen mij toe, dat ik bij hen wel hulp moest vinden; had de Heer hen vergeving geschonken, dan kou hij Haar ook mij

-ocr page 123-

103

geven. Eene enkele zaak, gelijk ik gezegd heb, bedroefde mij : God had ze slechts eens geroepen, en zij waren getrouw gebleven; maar wat mij betreft, Hij had mij helaas! zoo dikwijls geroepen en altijd te vergeefs; dit d€ed mij zuchten. Ik voelde, niet te min, bij de beschouwing der teedere liefde, die Hij mij toedroeg, mijn moed herleven; en hoe vaak ik ook mij zelve moge gewantrouwd hebben , geen oogwenk heb ik gewanhoopt aan zijne barmhartigheid. Hemel! welk een huivering bevangt mij bij de beschouwing der verhardheid mijner ziel; zoo hardnekkig in haren ontrouw, in weerwil van al de hulp die God haar met kwistige hand toedeelde ! Ik beef nog, wanneer ik zie, hoe weinig zelf-beheersching ik had over mij zelve, en de sterke ketenen die mij beletten mij geheel aan God te schenken.

Nauwlijks was ik begonnen het boek der Belijdenissen te lezen, of ik meende mij zelve er in geschetst te zien. — Met verdubbelden ijver beval ik mij aan mijn glorievollen en geliefden H. Augustinus aan. Ik kom eindelijk aan de bladzijde waar hij zich bekeert; ik lees de woorden die eene hemelsche stem zoo zacht, en zoo doordringend hem liet hooren in den tuin. 1) 't Is uit, mijn hart bezwijkt, het is verwonnen. God liet, dunkt mg, dezelfde stem weerklinken in het diepste mijner ziel. Eensklaps vloeien mijne tranen, die mij langen tijd geheel overstelpen, en terwijl zij als een vloed voort-stroomen , gevoel ik mij inwendig aan een feeder leedwezen en aan de benauwingen der bitterste droefheid ten prooi. Hemel! wat lijdt eene ziel niet die de vrijheid heeft verloren , waarmede zij, als oppermachtige,

1

Confessioucs Lib. viu, cxi est xu.

-ocr page 124-

104

moest heersclieu ! welke folteringen heeft zij te verduren! Ik ben er over ontsteld, en ik begrijp niet boe ik te midden van zulk eene marteling beb kunnen leven. Eeuwigen dank aan God! Hij beeft mij bet leven gegeven en mij voor immer ontrukt aan dien diepen doodslaap. Ja, op dat gelukkig oogenblik, schonk die God van goedheid grooie krachten aan mijne ziel: ik gevoelde het, Hij had mijne smartkreeten gehoord. Hij was bewogen geworden door zooveel tranen.

Van dat tijdstip af voelde ik het verlangen in mij sterker worden om langer met Hem te verblijven in het gebed, en de oorzaken mijner verstrooiingen uit mijn oog te verwijderen. Nauwlijks had ik mij in de eenzaamheid begeven, of ik voelde de liefde voor mijn hemelschen Bruidegom weêr in mij opleven. Ik merkte wel dat ik Hem lief had, doch waarin de echte liefde bestond begreep ik niet juist. Och! welk eene onuitsprekelijke toegevendheid beeft Hij jegens mij gebruikt! Ter nauwernood was mijn verlangen om geheel aan Hem te behooren geheel geuit, of Hij haastte zich mij van zijnen kaut met nieuwe gunsten te overladen; mij noodigde Hij, naar het schijnt, uit om de heilige genietingen en goddelijke liefdebewijzen, die anderen dooide inspanning eens langen arbeids trachten te verkrijgen, te willen aanvaarden: dit was het geval in de laatste jaren. Ik vroeg Hem evenwel noch vertroostingen , noch eene teedere godsvrucht, ik zou het nooit gedurfd hebben. Ik bad Hem slechts mij de genade te verleeuen van Hem niet meer te belecdigen, en mij mijne zonden te vergeven. Zij waren zoo groot in mijne oogen dat ik die vreugde en die genietingen in koelen bloede zelfs niet zou hebben durven wenschen. Het was

-ocr page 125-

105

te veel goedheid en te veel barmhartigheid van den kant mijns goedertierenden Meesters van mij te dulden in zijne tegenwoordigheid en mij hiertoe te dringen; want dit zag ik wel in, dat ik zonder dien zachten drang, niet zon gekomen zijn. Ik herinner mij slechts een enkele keer in mijn leven, dat ik Hem om vertroosting gevraagd heb, het was in een oogenblik van groote dorheid. Zoodra merkte ik niet wat ik deed, of schaamte en leedwezen bij het zien van mijnen zoo geringen ootmoed schonken mij betgeen ik de vermetelheid gehad liad te vragen. Dat iets dergelijks niet verboden was wist ik zeer goed; maar ik meende dat bet alleen dengenen geoorloofd was, die zich door eene ware godsvrucht hebben voorbereid, dat wil zeggen , die al hun krachten inspannen om God niet te beleedigen, en besloten en gereed zijn tot alle soort van goede werken. Mijne tranen, zoo scheen het my toe, waren slechts vrouwentranen, tranen zonder kracht, wijl ik er niet mede verkreeg wat ik verlangde. Evenwel boud ik heter voor dat zij mij wel van dienst geweest zijn, bijzonder sedert die twee voorvallen, waarbij een overmaat van berouw mij zulke bittere tranen afperste, en waarbij mijn hart door zulk een teeder leedwezen veimorzeld was. Van dien tijd af begon ik mij, zoo als reeds gezegd is, meer op het gebed toe te leggen; ik stelde mij minder bloot aan gevaren die mij konden schaden» zonder ze toch geheel en al vaarwel te zeggen. Doch de goddelijke Meester hielp mij ze vermijden door ra ij te ondersteunen ; ter nauwernood ontwaarde Hij in mijn gemoed de stemming zoolang door zijne liefde te gemoet gezien, of Hij overlaadde mij meer en meer met weldaden, gelijk uit mijn verhaal zal

-ocr page 126-

IOC

blijken. Voorzeker eene handelwijze van den kant des Heeren; die niet tot de gewone behoort, want in den regel staat Hij dergelijke genaden slechts toe aan hen die reeds in veel grootere zuiverheid van geweten leven.

-ocr page 127-

HOOFDSTUK X.

De eerstelingen der buitengewone gaven; mystieke theologie. — De onafgebroken godsvrucht die was voorafgegaan ; deze godsvrucht hangt gedeeltelijk van onze pogingen af. — Van hoeveel belang het is de genaden, die God ons geeft, te erkennen ; 't is eene valsche nederigheid dit niet te doen. — Daar zij in het vervolg gaat spreken over de genaden, waarmede de Heer haar heeft begunstigd, wenscht zij dat dit gedeelte van haar verhaal onbekend blijve voor het publiek.

Onze Heer gewaardigde zich, gelijk ik dit reeds vermeld heb, ') mij nu en dan, doch slechts gedurende zeer korten tijd, de eerstelingen van het gunstbewijs te verleenen, waarover ik ga spreken. Terwijl ik in het gebed verbleef bij dieu goddelijken Meester, en Hem in het binnenste heiligdom mijner ziel, mij voorstelde zoo als ik boven heb medegedeeld; s) soms ook wel te midden eener lezing, werd ik eensklaps door een diep gevoel van Gods tegenwoordigheid aangetast. Het was mij volstrekt onmogelijk er aan te twijfelen, dat Hij was in mij, en dat ik geheel in Hem was verzwolgen.

Deze toestand was geen visioen; dit is, meen ik, hetgeen men mystieke theologie noemt. Deze verheft de ziel in die mate dat zij geheel buiten zich zelve schijnt. De wil bemint; 't is mij alsof het geheugen bijna weg

1) Hoofdst. IV. 42.

2) H. IV, 42 en H. IX, 109.

-ocr page 128-

108

is; het verstand werkt niet, ') maar toch blijft het. 1) Ik herhaal, het werkt niet, maar 't is onder den indruk eener ontzetting over de grootheid der dingen die het aanschouwt; want God schept er behagen in het te laten gevoelen, dat het ^niets begrijpt van 't gene Hij hetzelve dan ontdekt.

Dib uitstekend gunstbewijs was door een ander voorat gegaan, dat, dunkt mij, tot op zekere hoogte de vrucht kan zijn onzer eigen inspanningen: namelijk eene tot vaste gewoonte geworden godsvrucht. Ik smaakte een genot, dat, zonder juist geheel zinnelijk of volkomen geestelijk te zijn, toch eene gave van God is. Doch hier kunnen wij ons zeiven veel helpen, hetzij door onze nietigheid, de grootheid der goddelijke weldaden, onzen ondank, de lijdenssmarten van Jezus Christus en de geheimzinnige aaneenschakeling van de droefheden zijns levens te overwegen; hetzij door met vreugde de heerlijkheid van 's Heeren werken, zijne onovertrefbare volmaaktheden , zijne overvloedige liefde voor ons, en zoo vele andere wonderen, die zich als van zeiven opdoen voor degenen, welke een waar verlangen naar hunnen geestelijken vooruitgang hebben, te beschouwen. Paart zich aan deze overdenkingen een weinig liefde, dan verruimt zich onder zoete aandoeningen het gemoed, het hart wordt verteederd, de tranen vloeien. Somtijds schijnt het alsof wij ze met geweld aan onze oogen ontwringen ; soms weder is het onze Heer, die, ons een zacht geweld aandoende, hen den vrijen doortocht opent, zonder dat het ons mogelijk is ze te weerhouden. Die

1

2; Is niet in verrukking.

-ocr page 129-

109

goddelijke Meester schept er een genot in ons onze geringe diensten vorstelijk te betalen, door den zoeten troost dien de ziel ondervindt als zij de tranen ziet stroomen voor eene zoo aanbiddelijke Majesteit. Voorwaar , wel met recht eene vertroosting; ik verwonder rag er niets over dat onze ziel daarin een bron van genietingen en verrukking vindt.

Te recht zou men, zoo als het mij thans voorkomt, deze vreugden kunnen vergelijken met die des hemels. Tusschen de graden der hemelsche zaligheid bestaat er buiten twijfel, een onbegrijpelijk grooter verschil als tusschen de graden des geluk van de ziel in deze ballingschap. Zie hier evenwel de overeenkomst: aan de uitverkorenen in den hemel schenkt God eene glorie naar de mate hunner verdiensten; doch daar elk ziet hoe luttel zijn arbeid geweest is om ze te verwerven, zijn zij allen te vreden met de plaats die zij innemen. Aldus is het ook gesteld met de ziel hier beneden ; van het cogenblik dat God begint haar die genietingen des gebeds te laten smaken, meent zij niets meer te moeten verlangen, en zij rekent zich voor hare diensten ruimschoots beloond; en zij heeft zeker wel reden om zoo te oordeelen. Die tranen, de vrucht in zekeren zin van onze door de goddelijke hulp ondersteunde inspanningen, zijn van eene onschatbare waarde, en al het aardsche zwoegen is niet toereikend om eene enkele dier tranen te koopen. Inderdaad, welk eene kostbare schat is het niet in zijn binnenste het troostvolle getuigenis te vinden, dat men aangenaam is aan God ! Die het zoo ver gebracht heeft, kan Hem geen levendigen dank genoeg betuigen, noch de grootheid eener zoodanige weldaad genoeg erkennen ; want de Heer laat genoeg blijken, dat Hij hem heeft

-ocr page 130-

no

verlangd tot zijn verblijf en hem, mits hij zich niet terngtrekke, heeft hestemd voor zyn koningrijk.

Een zekere valsche nederigheid, waarover ik van zins ben te spreken, moet hij verachten en hij hoede zich wel te denken, dat hij eene act dier deugd verricht door de genade van God niet te erkennen. Wel ingezien is dit hier het ware, dat wy aan God, die ze ons zonder eenige verdiensten van onzen kant schenkt, eene billijke schatting van erkentelijkheid behooren te betalen. Doch zoo zijne mildheid ons onbekend is, hoe zullen wij dan onze liefde opwekken? Daarenboven, is het niet boven allen twijfel dat eene ziel, hoe behoeftiger zij zich van haar zelve, en hoe rijker zij zich door de gaven des Heeren erkent, zij des te meer vooruit gaat in de dengd en de ware nederigheid ? Ik aarzel niet te verklaren, dat die vrees voor ijdele glorie, wanneer als God ons zijne schatten met kwistige hand begint toe te deelen, slechts dient om den moed eener ziel, door de overreding dat zij onvatbaar is voor groote gaven, neer te slaan. Weest er zeker van. Hij, die ze ons geeft, zal ons ook de genade schenken om de kunstgrepen van den bekoorder te onderscheiden, en de kracht om hem te weerstaan. Hiervoor verlangt Hij van onzen kant slechtst eene oprechte meening en een waar verlangen om Hem en niet den menschen te behagen.

Is het, overigens, niet zeer duidelijk, dat eene getrouwe herinnering aan de weldaden de liefde jegens den weldoener vermeerdert ? Is het dan geoorloofd en zeer verdienstelijk zich onophoudelijk voor den geest roepen, dat God ons getrokken heeft uit het niet, ons het aanzijn heeft geschonken, en ons het leven bewaart; dat Hij het is die lang voor onze geboorte ons de weldaden

-ocr page 131-

Ill

van zijnen dood en zijne smarten heeft bereid , waarom zou ik ook niet mogen zien, begrijpen en het vaak in mijn geheugen terugroepen, dat ik, na vroeger de ijde-len omgang bemind te hebben, thans door de genade van den Heer geen ander genot meer vinden kan als in mij met Hem te onderhouden? Dat alles is een kostbaar kleinood mij door Hem ten geschenke gegeven, en wanneer ik er aan denk dat ik het van Hem heb ontvangen, en het in mijn bezit is, dan trekt eene dergelijke herinneriug mij niet alleen aan, maar dwmgt mij ook tot liefde; en die liefde is geheel de vrucht van het op de nederigheid gegrond gebed. Wat moeten dan sommige dienaren Gods niet ondervinden, wanneer zij andere nog kostbaarder paarlen, waarmede Hij hen begunstigd heeft, als de parel der verachting dezer wereld en die der verachting van hun zeiven, in hunne macht zien ! Ach! twijfelen wij er niet aan, diep gevoelen zij het, dat dergelijke weldaden hen grooter erkentelijkheid en getrouwheid opleggen. Daar zij vau hun zei ven geen enkele dier schatten hebben, merken zij, dat zy ze enkel te danken hebben aan de mildheid van den God, die zich heeft gewaardigd eeue dergelijke vrijgevigheid te toonen jegens eene ziel zoo zwak, zoo arm, en van verdiensten verstoken als de mijne. Niet tevreden met mij te verrijken met een dier parelen van zulk een hooge waarde, dat voor mij reeds te veel was, heeft Hij er mij no»-andere geschonken, en zyne milddadigheid heeft mijne verwachting overtroffen.

Door dergelijke voorrechten moeten onze toewijding en erkentelijkheid aangroeien; God verleent ze niet dan onder die voorwaarde. Ziet Hij dat wij in die verheven gesteltenis dien schat niet goed gebruiken, dan neemt

-ocr page 132-

112

Hg hem terug; en terwijl Hij ons in een veel behoef-tiger staat dan vroeger achterlaat, geeft Hij hem aan meer getrouwe zielen, die voor haar zeiven en voor anderen een heter gebruik er van zullen maken. Maar hoe zal hij die onkundig is van de rijkdommen door hem bezeten ze kunnen mededeelen en mild wegschenken ? Volgens mijn gevoelen is het ons, met eene natuur als de onze, onmogelijk den moed te hebben tot groote dingen, indien wij in ons het vertrouwen op de goddelijke goedgunstigheid niet ontwaren. Zwak en naar het aardsche heen neigende zoude het ons wel wat moeite kosten om tot eene volmaakte onthechting te geraken en dien volkomen walg der dingen van hier beneden , wanneer onze ziel niet reeds eenig onderpand had der goederen van hier boven. Door deze gaven schenkt ons de Heer de kracht terug die wij door de zonden verloren ; alzoo zal het, vóór den ontvangst van dat onderpand zijner liefde gepaard aan een levendig geloof, zeer moeielijk zijn, om er zich over te verblijden voor allen een voorwerp van verachting en afschuw te zijn, en naar de groote deugden te haken, welke in de volmaakten uitblinken. Wijl het onze natuur zoo veel inspanning kost om zich tot den hemel op te heffen zijn onze blikken slechts heengericht naar de tegenwoordige voorwerpen ; die gunsten wekken het geloof op en verlee-nen het een nieuwe kracht. Daar ik zoo weinig deugd bezit, beoordeel ik anderen naar mij zelve: wijl ik zoo vol ellende was had ik al die hulpmiddelen noodig. Wellicht is voor krachtiger gemoederen alleen de waarheid des geloofs voldoende om zeer volmaakte dingen te ondernemen. Hen past het ons omtrent dit punt in te lichten, wat mij betreft, ik heb gezegd, wat ik heb ondervonden.

-ocr page 133-

113

gelijk dit verlangd wordt. Is dit geschrift niet goed, dau heeft degene, waaraan ik het zend, het slechts te verscheuren ; hij kan beter dan ik de gebreken er van ontdekken. Om de liefde Gods smeek ik hom en al mijne biechtvaders mij ééne gunst toe te staan: te openbaren, namelijk, bij mijn leven reeds, zoo zij het goed vinden, al wat ik van mijne zonden en de ongetrouwheden mijns levens heb medegedeeld ; van dit uur af geef ik hun hiertoe verlof, in de hoop van daardoor hen uit de dwaling te helpen, die in mij ecnige deugd zouden vinden; ik kan hen verzekeren, dat mijn hart, bij voorbaat , er over van vreugde opspringt. Maar wat mij nog te zeggen overig blijft, hier omtrent geef ik hen niet dezelfde vrijheid, en zoo zij het mededeelen verlang ik dat zij niet zeggen wie die dingen zijn overkomen en wie zo heeft te boek gesteld. Met dit doel zal ik mijn naam en dien der anderen verzwijgen, en mijn best doen om alles zoo te zeggen, dat ik onbekend blijve. Ik zweer hen dan, bij de liefde Gods, aan dit mijn verlangen toe te geven. De goedkeuring van mannen zoo vol geleerdheid en vol ernst zal voldoende zijn om, aan hetgene er goeds in dit geschrift is, gezag bij te zetten: is er iets van dien aard in, dan ben ik het alleen den Heer verschuldigd,

O '

en mijn persoon komt hierbij niet in aanmerking; want ik heb noch kennis, noch deugd, noch hulp van bekwame lieden, of van wie ook. Niemand, behalve degenen die mij dit werk hebben opgelegd en op dezen oogenblik niet hier zijn, weet dat ik er mede bezig ben. Ik gebruik er, om zoo te zeggen, slechts ter sluiks geroofde oogenblikken voor, en dan nog met moeite: want het verhindert mij te spinnen, en ik ben in een arm huis waar het mij aan bezigheden niet ontbreek. Buitendien

9

-ocr page 134-

114

heb ik zoo weinig bekwaamheid en is mijn geheugen zoo slecht, dit mij alles wat ik gelezen of gehoord heb, niet het minste van dienst is. Zoo zal dan, indien ik iets juist zeg, onze Heer dit tot zeker goed doel gewild hebben; wat ik verkeerd zeg, zal van mij komen, en uw taak is het, mijn vader, dit weg te nemen. In geen geval past het mijnen naam te noemen: niet bij mijn leven, want het zou eene bekendmaking wezen van hetgeen er goeds in mij is, en dat ditj niet zou betamen is duidelijk; niet na mijnen dood, want het eenig gevolg er van zou zijn, dat al het vertrouwen en alle gezag aan hetgeen ik nuttigs zou gezegd hebben ontnomen werd, wanneer men wist dat dit van eene zoo verachtelijke en van deugd verstoken persoon heen kwam. In het vertrouwen dat de gunst, die ik zoo dringend, om de liefde Gods, verzocht heb, my door u en door hen, die dit zullen lezen, zal worden toegestaan, zal ik met vrijmoedigheid schrijven ; anders deed ik het onder grooten gewetensangst, behalve waar het de bekendmaking mijner zonden geldt, want op dit punt heb ik geen schroom ; doch wat het ovèrige aangaat, 't is genoeg dat ik vrouw en zulk eene onvolmaakte vrouw ben, om mij de pen uit de handen te doen vallen. Behalve het verslag mijns levens is het overige ter uwer beschikking, mijn vader, die mij zoo zeer gedrongen hebt een verhaal te schrijven van al de genaden, welke God mij in het gebed bewezen heeft. Is het overeenkomstig de waarheden van ons katholiek geloof, dan zult gij er eenig voordeel uit kunnen trekken; zoo niet, werp dan oogenblikkelijk dit papier in he' vuur, bij voorbaat onderwerp ik mij er aan. Haast i' dan mij van dat oogenblik af te recht te wijzen, op-fle duivel daar geene winst behale waar mijne ziel

-ocr page 135-

115

er eene voor haar zelve hoopte. Onze Heer weet wel, dat ik, zooals ik in het vervolg zal zeggen, altijd hen gezocht heb die mij konden verlichten.

In weerwil van al mijn pogen om duidelijk, hetgeen ik over het gebed te zeggen heb, uit te drukken , zullen mijne woorden wel duister zijn voor hen, die er geen ondervinding van hebben. Ik zal zekere hinderpalen en zekere gevaren aanwijzen, die men op dezen weg ontmoet. Daardoor zal ik mij van het licht mijner ondervinding bedienen, en van hetgene ik uit den omgang, gedurende vele jaren, met zeer geleerde en spirituëele lieden geput heb. Zij erkennen dat God, niettegenstaande mijne ongetronw-heden en mijne verkeerde stappen op den weg des gebeds, mij in zeven-en-twintig jaren zooveel ondervinding heeft gegeven als aan anderen, welke reeds zeven-en-dertig en zeven-en-veertig jaren dat pad bewandelen, en die immer toonbeelden van boetvaardigheid en deugd geweest zijn. Gezegend zij onze Heer voor alles, en ik bezweer Hem in den naam zijner oneindige goedheid, dat Hij zich ge waardige zich van mij te bedienen. Moge deze openbaring der geheimen zijner genaden jegens mij Hem eenige glorie verwerven en zijnen heiligen naam doen zegenen! Mijn goddelijke Meester weet het dat ik geen ander doel heb met bekend te maken, hoe Hij een zoo verachtelijke en walging-wekkende verzamelplaats van onreinheden in een bloementuin van zoeten geur heeft verander.1. Zijne goddelijke Majesteit gewaardige zich mij er voor te bewaren, dat ik ze door mijne schuld uitroeie, en daardoor wederkeere tot mijn eersten toestand. Ik bezweer u, miju vader, in den naam zijner liefde, deze genade van Hem voor mij aftesmeeken, want gij weet grondiger en klaarder wie ik beu, dan gij mij hebt toegestaan het in dit geschrift te vermelden.

-ocr page 136-

HOOFDSTUK XL

De oorzaken waarom men niet in korten tijd eene volmaakte liefde tot God bereikt. — De ziel vergeleken bij een tuin; de vier wijzen om hem te besproeien, of de vier trappen des gebeds. — De eerste trap, het inwendig gebed. — Dit hoofdstuk is zeer nuttig voor beginnenden, en voor hen, die in het gebed geen geestelijke vertroosting smaken.

Laat ons thans over hen spreken welke beginnen slaven te worden der liefde; want besloten te zijn, om op den weg des gebeds Hem te volgen, die ons zoozeer heeft lief gehad, is, volgens mijn oordeel, niet anders dan deze gelukkige keten torscbeu. Eu dit is nog wel zulk eene verhevene waardigheid, dat ik er zonder buitengewone vreugde niet aan zou kunnen denken. Zich in dien eersten toestand getrouw te toonen is voldoende, om de slaafsche vrees weldra te zien verdwijnen. O Heer myner ziel, o mijn Heil, waarom hebt Gij niet gewild dat eene ziel, besloten om U te beminnen, bereid tot het verlaten van alles om meer op U hare genegenheid te kunnen vereenigen, niet terstond het geluk had van zich tot die volmaakte liefde te verheffen ? Doch dit is verkeerd gesproken; ik moest, de klacht op ons zeiven latende vallen, zeggen : waarom willen wij niet? Want aan ons ligt de schuld, indien wij ons in weinig tijd, niet tot die verheven waardigheid, tot die ware bron van alle goed verheffen. Wij houden ons hart op zoo'n hoogen prijs! Wij talmen zoo om aan God ons zelveu zonder voorbe-

-ocr page 137-

117

lioud weg tc sclieukeu ! Wij zij u zoo verre af van die inwendige voorbereiding door Hein gevorderd ! Want God wil dat wij zulk een verheven geluk niet genieten, zonderde betaling van een hoogen prijs. De aarde, dit weet ik, heeft niets om het te koopen. Doch wanneer wij niet te min ons edelmoedig inspanningen getroosten cm ons te onthechten aan alle scliepselen, 0111 onophoudelijk onze verlangens en gedachten naar den hemel te hebben heengericht; wanneer wij op het voorbeeld van sommige heiligen ons geheel en zonder uitstel in de vereischte gesteltenis brengen, dan zal God, hier ben ik van overtuigd, ons in korten tijd zulk een schat schenken. Maar wij meen en dat wij Hem ons zei ven volkomen hebben overgegeven, indien wij, eigendom en kapitaal ons zei ven voorbehoudende. Hem de vruchten of inkomsten aanbieden. Wij hebben ons toegewijd aan de armoede, wat eene zeer verdienstelijke daad is ; maar dikwijls werpen wij ons op nieuw in zorgen en bekommeringen om noch het noodige, noch den overvloed te missen. Wij trachten ons vrienden te verschaffen, die het ons bezorgen, en wij storten ons daardoor in bekommeringen en gevaren, grooter misschien dan degene welke wij vonden in het bezit onzer goederen. Op gelijke wijze gelooven wij ook, bij de intrede in den religeuzen staat of bij den aanvang van het geestelijk leven en het bewandelen van het pad der volmaaktheid, aan de eer der wereld te hebben vaarwel gezegd; maar heeft men die eer in het minste gekrenkt, dan vergeten wij terstond, dat wij haar hebben gegeven aan God ; om ze terug te krijgen en ons nog te verheffen, deinzen wij niet terug ze Hem, om zoo te zeggen, uit de handen te rukken, wij, die Hem, schijnbaar ten minsten, tot Heer gemaakt hebben van onzen wil. Aldus gedragen wij ons in alle andere dingen.

-ocr page 138-

118

Eene fraaie manier, voorwaar om de liefde van God na te streven ! Men verlangt ze in al hare volmaaktheid en wel op staande voet te bezitten, en men behoudt ondertusschen zijne geneigdheden; geen enkele poging wendt men aan om de goede verlangens uit te voeren, noch om er toe te komen ze van de aarde op te heffen, en daarmede durft men dan aanspraak maken op vele geestelijke vertroostingen ! Dat mag zoo niet wezen, een dergelijk voorbehoud is onbestaanbaar met de volmaakte liefde. Omdat wij derhalve aan God ons zeiven niet geheel en zonder voorbehoud wegschenken, geeft Hij ons ook niet in eens den schat eener volmaakte liefde. Behaagde bet Hem slechts haar ons druppel voor druppel toe te voegen, al kostte het ons ook al den arbeid der wereld ! 't Is al eene zeer groote barmhartigheid van zijnen kant zoo Hij aan iemand de genade en het vaste besluit schenkt, om met alle krachten dat goed na te jagen. Hij volharde, en God, die zich aan niemand onttrekt, zal langzamerhand zijnen moed aanwakkeren, zoodat Hij ham eindelijk doet zegevieren. Met opzet gebruik ik het woord moed; want van den beginne spant de duivel, die weet welke schade hieruit voor hem zal voortvloeien, en dat deze ziel een groot aantal anderen zal redden, al zijne krachten in, om haar door duizend hinderpalen den toegang tot den weg des gebeds te versperren. Want indien een beginnende met de hulp van God voortdurend zijn best doet om het toppunt der volmaaktheid te bereiken, hij gaat, naar mijn inzien, nooit alleen ten hemel. Een talrijken stoet voert hij met zich; God geeft hem, als aan een dapper legerhoofd, krijgers die onder zijne leiding voortrukken. Om dus niet te wijken voor zooveel gevaren en moeilijkheden, behoeft hij een zeer man-

-ocr page 139-

119

neujKen moeil en eene in 't oog loopende hulp van den Heer.

Wijl ik spreek over de eerste pogingen der zielen, die besloten hebben de verwerving van zulk een goed na te jagen, en overwinnend van hare onderneming terug te keeren, wil ik ze vooraf waarschuwen (onder voorbehoud van later, hetgeen ik reeds begonnen was te zeggen over de mystieke theologie, verder te ontwikkelen) dat de hardste arbeid bij het begin wordt aangetroffen. Hoewel de Heer haar krachten verleent, Hij laat ze toch den last vanMen arbeid dragen. Bij de andere trappen des gebeds is het de vertroosting welke zich het sterkste doet gevoelen. Overal evenwel, bij den aanvang, het midden, het einde van den loopbaan, hebben allen, al is het ook verschillend, hun kruisen. Langs den door Jezus Christus afge-bakenden weg, moeten zij, die Hem volgen en niet willen afwijken, wandelen. O zalige smarten, reeds zelfs in dit leven met een loon betaald , dat ze zooverre te boven gaat! Ik zal mij, door den aard van mijn onderwerp, verplicht zien zekere vergelijkingen te gebruiken, die ik echter wel zou willen vermijden; aan den eenen kant, om dat ik eene vrouw ben, aan den anderen, om eenvoudig op te schrijven, wat mij bevolen is. Maar voor onwetende menschen als ik, is het uiterst moeilijk, zich in de taal des geestelijken levens uit te drukken; ik zal noodzakelijk iets moeten uitdenken en eenig middel moeten vinden. Juistheid zal, naar alle waarschijnlijkheid , wel het meest aan mijne vergelijking ontbreken. Het zal voor u, mijn vader, vermakelijk zijn een verstand zien, zoo bekrompen als het mijne.

Zie hier nu de vergelijking welke zich thans voor mijnen geest opdoet en mij, met betrekking tot mijn

-ocr page 140-

120

onderwerp , bevredigt. Ik lieb haar ergens gelezen, of I

gelieerd; doch in welk boek, of van welken mond, of bij welke gelegenheid, zou ik niet kunnen zeggen, zoo slecht is mijn geheugen. Die zich op het gebed wil toeleggen moet zich verbeelden, dat hij in een ondankbaren met doornen bedekten grond een tuin gaat aanleggen,

wiens schoonheid de oogen des Heeren bekoort. De goddelijke Meester rukt terstond zelf met zijne hand het onkruid uit en zet goede planten er voor in de plaats. Wij onderstellen echter dat dit geschied is, wanneer eene ziel het besluit heeft gemaakt zich aan het gebed over te geven, en zij er zich reeds in oefent. Wij moeten nu,

als goede tuinlieden, arbeiden om, met de hulp van God,

die planten te doen groeien. Wij moeten ze met de grootste zorg besproeien ; dan zullen zij, in plaats van te verwelken, bloemen dragen wier zoete geur den goddelij-ken Meester zal aantrekken. Dikwijls zal hg die ziel,

zijn geliefden tuin, bezoeken, en daar zijn genoegen zoe- *

ken te midden der deugden, die er de geheimzinnige bloemen van zijn.

Laat ons thans zien op welke wijze men kan besproeien,

ten einde te weten, wat wij te doen hebben, hoeveel zwoegen en tijd het ons zal kosten, en of het voordeel J

den last zal overtreffen. Er zijn, dunkt mij, vier wijzen om eenen tuin te beproeien : de eerste, door met zijnen arm het water uit een put op te halen, en dit is een harde arbeid; de tweede, door het met behulp eener noria J) op te trekken, waarbij men met minder moeite,

een veel grooter hoeveelheid water verkrijgt, gelijk ik soms zelve ondervonden heb ; de derde, door het water

1) Een werktuig om water op te halen, zeer gebruikelijk in Spanje en het zuiden -van Frankrijk.

-ocr page 141-

121

eener rivior of beek af te leiden ; deze wijze is veel beter dan de voorgaande : de grond wordt dan dieper bevochtigd, men behoeft niet zoo vaak te besproeien, en de tuinman heeft veel minder arbeid; eindelijk, buiten vergelijking de beste van alle, eene overvloedige regen. God is het dan die besproeit, zonder de minste inspanning van onzen kant. Deze vier wijzen om aan eenen tuin het water te schenken, voor zijn onderhoud zoo onmisbaar dat hij er van beroofd zijnde te gronde gaat, wil ik op mijn onderwerp toe passen. Zoo zal ik er, dunkt mij, toekomen, om eenigszins een denkbeeld te geven des inwendigen gebeds, tot hetwelk de Heer zich in zijne goedheid gewaardigd heeft mijne ziel nu en dan te verheffen. De God van goedheid gewaardige zich mij de gunst te verleenen van mij zoo uit te drukken, dat het voor een dergenen, welke mij verplicht hebben te schrijven, en die in vier maanden tijds, door den Heer veel verder kwam, dan het punt waartoe ik niet eens in zeventien jaren gekomen was, tot nut verstrekke. Zijne gesteldheid was beter: ook ziet hij, zonder inspanning van zijne zijde, den tuin zijner ziel besproeid door die vier wateren ; ontvangt hij nog slechts enkele druppelen van het vierde, hij is zoo getrouw dat het niet lang duren zal, of hij dompelt zich, onder den bijstand des Heeren, in de levende bron dier hemelsche stroomen; hij zal de wijze, waarop ik mij verklaar, wel vermakelijk vinden: wel nu ! hij lache er over, ik verzeker hem, dat ik er van ganscher harte genoegen in neem.

Wij kunnen zeggen, dat het gebed voor eerstbegin-nenden een moeitevol water ophalen is uit de putten ; het kost hen werkelijk inspanning om hunne zinnen, zoo gewoon, zich naar buiten te verstrooien, te verzamelen ; langzamerhand aan dat natuurlijk verlangen om

-ocr page 142-

122

te zien eu te hooren af te sterven, en er zich in de uren des gebeds met ter daad van te onthouden. Zij moeten dan in de eenzaamheid blijven, van alles wat ze zou kunnen verstrooien verwijderd, eu nadenken over hunnen afgelegden levensbaan. Allen, inderdaad, de eersten zoo wel als de laatsten, zullen dikwerf met vrucht de jaren hun levens voor God overdenken, doch door er meer of minder bij te blijven stilstaan, gelijk ik verder zal zeggen. Eene der kwellingen van de beginnenden is, dat zij niet tot de erkentenis kunnen komen, of zij een waar berouw hebben over hunne zonden; toch hebben zij zulk een berouw en de proef er van is hun oprecht besluit om God te dienen. Het voortdurend onderwerp hunner overwegingen moet het leven zijn van Jezus Christus, en eene dergelijke oefening is niet zonder vermoeiing voor den geest. Zie daar hoe ver wij het met onze pogingen kunnen brengen, altijd, dit is te begrijpen, geholpen door de goddelijke genade, zonder welke, dit weet men, wij zelfs geen goede gedachten kunnen vormen. Dit nu is beginnen water uit de putten op te halen, en God geve dat er in aanwezig zij. Ontbreekt het, dan zal het ten minste onze schuld niet zijn; wij bieden ons aan om het op te halen, en wij doen wat in onze macht is om de bloemen van den tuin te bevochtigen. Vertrouwen wij op de einde-looze goedheid Gods. Laat Hij, om redenen Hem bekend, en misschien tot ons veel grooter welzijn, de bron der putten uitdroogen, Hg zal niet nalaten, mits Hij in ons werkzame tuinlieden ziet, de bloemen zonder water te drenken, en groei te geven aan de deugden. Door deze wateren versta ik onze tranen, en bij gebreke van deze, de teederheid en de inwendige gevoelens van godsvrucht.

-ocr page 143-

123

Doch wat moet hij doen die, sedert vele dagen, slechts dorheid, afkeer, verveling, diepen weerzin ondervindt om te komen putten ? Hij wordt er toe bekoord om alles te laten varen. Eene gedachte houdt hem tegen: hij geeft genoegen en bewijst een dienst aan den heer van den tuin. Eene vrees weerhoudt hem: gebrek aan standvastigheid zou zijn zijne vorige verdiensten prijs geven, en al wat hij in de toekomst hoopt te winnen, door den pijnlijken arbeid van dikwerf den emmer in de put neer te laten, zonder een druppel waters op te trekken. Dit is nog niet alles: sommige dagen zal hij zelfs niet eens den arm kunnen oplichten, dat wil hier zeggen, eene goede gedachte kunnen vormen; want water uit de putten halen is, volgens myne taal, werken met het verstand. Wel nu ! wat zal dan de arme tuinman in zulk een uitersten nood doen ? Hij verblijde, hij vertrooste zich, hij beschouwe het als een der uit-stekendste gunsten van in den tuin eens zoo grooten Monarchs te werken. Daar hij zeker is van Hem met zijnen arbeid te behagen jage hij geene andere voldoening na. Hij worde niet moede zijnen Meester te be-bedanken voor het vertrouwen dat hij hem schenkt; want hij ziet dat die opperste Meester, zonder zijnen tuinman iets te geven, toch op hem rekent en op zijnen ijver om den tuin te bebouwen, dien Hij hem heeft toevertrouwd. Het is de plicht des leerlings, onder die inwendige dorheid, den goddelijken Meester het kruis, waarmede Hij geheel zijn leven door beladen geweest is, te helpen dragen. Hij behoort zelfs, zonder zijn rijk te zoeken hier beneden en zonder ooit het gebed te verlaten, tot zijnen laatsten snik die droevige dorheid te aanvaarden, en Jezus Christus niet te laten bezwijken

-ocr page 144-

124

onder den last des kruises. Er zal een tijd komen waarop de aanbiddelijke Verlosser hem alles zal vergelden ; neen, neen, hij behoeft niet te vreezen de vrucht van zijnen arbeid te verliezen. Eenen goeden Meester dient hij, wiens goddelijke blikken aanhoudend op hem zijn gevestigd. Hij verontruste zich niet over slechte gedachten, maar denke er aan, dat de duivel ze ook voorstelde aan den heiligen Hieronimns in de woestijn. De kwellingen, die men bij het inwendig gebed verduurt, hebben hare waarde. Deze heilige oefening is voor mij, gedurende verscheidene jaren, zoo pijnlijk geweest, dat ik het als een gunst Gods beschouwde een druppel uit die heilige bron te kunnen ophalen. Die smarten zijn zeer groot, dit weet ik; en er is, naar mijn oordeel, meer moed noodig om haar te dragen, dan om de tegenspoeden der wereld te torschen. Maar God vergeldt ze, gelijk mij duidelijk is gebleken, reeds in dit leven met eene grootmoedige belooning. Ja, eene enkele van de uren waarop de Heer mij zijne aangename zoetheid liet smaken, heeft mij overvloedig beloond voor al de benauwingen , die ik zoo langen tijd heb doorgestaan, om te volharden in het gebed.

Onze Heer schept er behagen in om die kwellingen, met nog meer andere bekoringen, over te zenden, aan eenigen in den beginne, aan anderen bij het einde. Ik denk, dat het zijn plan is degenen te beproeven, die Hem beminnen; voor Hij zulke groote schatten in hen neerlegt wil Hij weten of zij den kelk zullen kunnen drinken, en Hem helpen het kruis te dragen. Dat Hij tot ons welzijn op die manier handelt, hiervan ben ik overtuigd ; Hij toont ons daardoor hoe weinig wij zijn van ons zeiven. Terwijl Hij ous genaden van den hoog-

-ocr page 145-

steu prijs voorbehoudt, behaagt het Hem ons vooraf door de ondervinding al onze ellende te laten kennen, uit vreeze dat ons niet overkome, wat Lucifer overkwam, neer te storten , namelijk, van het toppunt tier verhevenheid ! j(

O myn Meester, is er ééne uwer dadeu, waarbij gij niet het grootste heil op het oog hebt eener ziel door de liefde reeds geheel de uwe, eener ziel, die zich geheel aan U overlevert om uwe treden tot aan Calvarie te volgen, vast besloten om U het kruis te helpen dragen, zonder ooit U onder dien last alleen te laten ?

Zoodra men in zich een dergelijk besluit ontwaart heeft men niets meer te vreezen. Neen, neen, gij hebt geen reden om gedrukt te zijn, geestelijke zielen, zielen hoog verheven, die, de uitspanningen der wereld verachtende, slechts haakt om u alleen te onderhouden met God. Wanneer gij zoo ver zijt, dan is het moeilijkste geschied. Weest er dankbaar voor aan onzen Heer en vertrouwt op zijne goedheid; nooit bleef Hij jegens zijne vrienden in gebreke. Wacht er u voor in uw binnenste het minste voet te geven aan deze gedachte: waarom staat Hij in weinige dagen aan deze de godsvrucht toe, die Hij mij na zooveel Jaren dienens weigert ? Gelooven wij het vastelijk, dat alles tot ons veel grooter heil geschied. Laat de goddelijke Meester ons leiden waarlangs het Hem behaagt; wij behooren niet meer aan ons zeiven, maar aan Hem. Hij bewijst ons reeds eene groote gunst genoeg met in ons den wil, om in zijnen tuin te arbeiden, te willen bewaren. Vindt Hij er vermaak in de planten en bloemen te laten opwassen nu eens door het water getrokken uit de put, dan eens zonder dit, wat gaat dit mij aan ? Doe, Heer, al wat U behaagt; be-

-ocr page 146-

126

hoed mij slechts voor elke beleediging, en voor die tee-dere bloemen, de ontluikende deugden, welke uwe goedheid alleen in mijne ziel liet ontkiemen, te zien bezwijken. Gij hebt geleden, Heer; ik wil ook lijden. Voltrek in mij, onder alle opzichten, uwen heiligen wil; doch, ik waag het dit van U af te smeeken, geef dien zoo kostbaren schat uwer liefde niet aan slaafsche zielen, welke U alleen dienen om zich aan genietingen te vergasten.

Men neme ook het volgende wel in aanmerking; jkzeg het, omdat ik het weet door ondemnding. Wanneer eene ziel met moed den weg van het inwendig gebed opgaat, en zij het van zichzelve verkrijgt om noch veel vreugde bij de vertroostingen, noch veel kwelling in de dorheden te hebben, die ziel heeft reeds een groot gedeelte van haren loopbaan afgelegd. In weerwil van al hare misstappen vreeze zij niet, dat zij zal teruggaan; het geestelijk gebouw, dat zij optrekt, rust op een vasten grondslag. De ware liefde tot God, dit wete men wel, bestaat niet in tranen te storten, noch in de zoetheden en de vertroostingen, die wij gemeenlijk verlangen, omdat zij ons vertroosten, maar in God te dienen in gerechtigheid, met een mannelijken moed en nederigheid. Anders zou het, volgens mijn inzien, wezen, altijd de hand op-houden om te ontvangen, en nimmer iets geven.

Voert Onze-Heer nietige zwakke en weinig grootmoedige vrouwen, als ik, langs den weg van inwendige vertroostingen, het zij zoo, hierin zie ik eene gepastheid ; aldus geeft hij mij op dit oogenblik de kracht om zekere kruisen te dragen, die het Hem behaagd heeft mij toe te zenden. Maar dat dienaren Gods, ernstige mannen, geleerd en verheven van geest, zooveel moeite hebben, wanneer God hen geen gevoelige godsvrucht schenkt, dit,

-ocr page 147-

127

voorwaar, grieft mijn hart. Ik zeg niet dat men haar moet weigeren indien God ze geeft; integendeel, zij moeten haar hoog schatten, wijl Hij in dit geval ze nuttig voor hen oordeelt. Doch, zoo zij er zich van beroofd zien, dat zij het dan zich niet aantrekken. Zoodra Onze-Heer ze hen ontzegt, moeten zij het er voor houden, dat zij haar niet noodig hebben en de berooving er van met bedaarden moed dragen. Zij kunnen mij hieromtrent gelooven, ik heb het zelve ondervonden, ik heb het gezien, de verontrusting is een misslag, eene onvolmaaktheid ; zij beneemt, met de zoo kostbare vrijheid van den geest, den moed om groote dingen voor God te ondernemen.

Hoewel die mannelijke moed en die vrijheid van geest van zulk een groot gewicht zijn voor de beginn enden, zeg ik dit alles minder voor hen, dan voor een groot aantal anderen, welke, na begonnen te zijn zich in het gebed te oefenen, er weinig in vooruit gaan. Dat komt, zoo ik mij niet bedrieg, hier van daan, dat zij van den beginne af het kruis niet edelmoedig omhelsd hebben. Houdt hun verstand op te werken, dan verbeelden zij zich, dat zij niets uitrichten, treuren er over, en kunnen dit niet dragen ; en 't is misschien in dien toestand dat de wil, zonder hun weten, zich met eene vaste spijze voedt en nieuwe kracht erlangt. Wij moeten ons wel van de gedachte doordringen, dat een tal van dingen, die misslagen zijn in onze oogen, dit niet zijn in de oogen van God. Hij kent onze ellende en de laagte, waartoe onze natuur gezonken is beter dan wij. Hij ontwaart in die zielen het verlangen om steeds aan Hem te denken en Hem altyd te beminnen; deze gesteldheid is er eene die den Heer behaagt. Wat nu die neerslachtigheid aangaat, waaraan zij zich prijs geven, zij dient slechts

-ocr page 148-

128

om de verontrusting te onderliouden ; en moesten zij één uur lang het onvermogen om te overwegen ondervinden, zij zullen liet dan wel vier uren gewaar worden.

Zeer dikwerf komt dit slechts voort uit de ongesteldheid van het lichaam. Dit is eene waarheid die ik, zoowel door eigen ondervinding en opmerking, als van personen waarmede ik er over gesproken heh, geleerd heb. Ja, aldus is onze treurige toestand hier beneden. Zoolang de arme ziel met dit sterfelijk lichaam vereenigd is, is zij zijn gevangene; zij deelt in zijne zwakheden. De speelbal der wisselvalligheden van den tijd en den omloop der vochten, ziet zij zich dikwijls, buiten hare schuld, in de onmogelijkheid van te doen wat zij wil; 't is als of het haar slechts eigen is op alle wijzen te lijden. Hoe meer men haar dan wil dwingen, des te meer verergert de kwaal en houdt aan; daarom moet men onderscheid maken om te weten wanneer het onvermogen om te overwegen uit deze oorzaak voortkomt, want men moet de arme ziel niet geheel en al ter neer drukken. Die personen moeten begrijpen dat zij ziek zyn. Het zal hun voordeelig zijn het iiur des gebeds te veranderen, en soms zelfs vele dagen achtereen. Zij moeten den tijd dezer ballingschap doorbrengen zoo als zij kunnen, 't Is grievend voor eene ziel, die God bemint, zich in zulk een ellendig leven te zien, zonder te kunnen doen, wat zij verlangt wegens zoo een onhandelbaren gastheer, als dit lichaam.

Ik heb gezegd , men moest onderscheid gebruiken, want de duivel is soms de oorzaak van het kwaad dat men verduurt. Men moet alzoo, noch altijd het gebed verlaten, om de groote verstrooiingen en de onrust, waardoor men wordt aangetast, noch altijd de ziel kwellen met van haar te eischen, wat zij niet kan. Er zijn uiterlijke

-ocr page 149-

werken van liefde en nuttige lezing waarmede zij zich kan bezig houden; en is zij daartoe zelfs niet iu staat, dan dieue zij liet lichaam ter liefde Gods, opdat het lichaam op zijne beurt, haar ten dienste zij. Men ont-spanne zich door een heilig onderhoud, of men ga de landlucht inademen, naar gelang de biechtvader dit zal aanraden. Over het geheel is de ondervinding een groot hulpmiddel; zij leert ons kennen wat ons het beste voegt. In eiken toestand, welke ook, kan men God dienen. Zijn juk is zoet, en 't is van het hoogste belang de ziel niet in een staat van neerslachtigheid en ontmoedifincr

O O O

te laten, doch haar, opdat zy nog meer vooruitga, met zachtheid te leiden.

Ik kom dus weder op den raad, dien ik gegeven heb, terug; hij is zoo nuttig, dat ik hem niet genoeg kan herhalen. Is men eenmaal den weg des gebeds opgegaan, dat niemand zich dan kwelle of bedroeve over dorheden, ongerustheden, of afdwaliug der gedachten. Wil hij de vrijheid des geestes verwerven en niet zuchten onder een voortdurend verdriet, hij beginne met het kruis niet te vreezen. Van dien stond af aan zal Onze-Heer het hem helpen dragen, vreugde zal er heerschen in zijne ziel, en alles zal zich tot zijn geestelijk voordeel wenden. Uit hetgeen ik gezegd heb blijkt het duidelijk, dat wij het niet in onze macht hebben de bron weder te laten ontspringen, wanneer de put droog is. Maar wij zijn verplicht te waken om, wanneer er weer water zal aanwezig zijn, het te putten, daar God dan door dit middel de deugden in onze ziel wil vermenigvuldigen.

10

-ocr page 150-

HOOFDSTUK XII.

Dc heilige gaat voort met te spreken over clen eersten trap des gebeJs. — Zij zegt, dat men zichzelven niet moet verheffen tot bovennatuurlijke dingen, maar waehten tot dat God hot doe. — Zij verhaalt hoe God haar, in één oogenhlik, in staat stelde om haren biechtvaders bekend te maken met de genade, waarmede Hij haar begunstigde.

Het was in het voorgaande hoofdstuk, in weerwil der talrijke, in mijn oog, noodzakelijke afwijkingen, mijn doel te doen zien, hoe ver wij het door ons zeiven kunnen brengen in het inwendig gebed: ik wilde ook aantoouen dat in dien eersten toestand de godsvrucht gedeeltelijk van onze inspanning afhangt. Wij zullen voorzeker hetgeen Onze-Heer voor ons heeft geleden niet kunnen overwegen en er ons in verdiepen, zoüder ons door medelijden te voelen bewogen; maar het leed dat die aanblik veroorzaakt, en de tranen die zij ons doen storten hebben iets zoets en zachts. Gaan wij er toe over om de toekomstige heerlijkheid, de liefde van Onzen-Heer voor ons, zijne zegevierende verrijzenis te beschouwen, dergelijke gedachten ontsluiten en verwijden onze ziel. De vreugde die zij smaakt is, zonder geheel geestelijk, of geheel zinnelijk te zijn, eene vreugde, die deugd is, zoo als het leed, dat haar het lijden van Onzen-Heer veroorzaakt, een verdienstelijk leed is. Aan alles, wat in ons eene godsvrucht doet geboren worden,

-ocr page 151-

131

waartoe het verstand gedeeltelijk heeft mede gewerkt, is dit eigen. Maar ook dan zelfs is die godsvrucht eene gave Gods, en met onze krachten alleen, zouden wij haar noch kunnen verkrijgen, noch haar verdienen.

Eene ziel, die door God tot een meer verheven trap des gebeds niet is opgevoerd, zal zeer goed doen met niet te zoeken zich zelf daartoe te verheffen; en dit moet men wel in 't oog te houden, want zij kan niet anders dan verliezen hg zulk eene poging. In dien toestand moet zij er op uit zijn, om verschillende daden te verrichten die haren moed vergrooten in den dienst Gods, hare liefde ontvlammen en hare deugden versterken. Zij zal zich daarbij met vrucht van een uitmuntend boek bedienen, dat den titel voert: De kunst om God te dienen, i) en volmaakt geschikt is voor degenen, die zich in dezen eersten trap des gebeds, waarbij het verstand werkt, oefenen. Zij kan zich Jezus Christus voorstellen, als stond Hij voor haar, zich langzamerhand in eene tee-dere liefde voor zijne heilige menschheid doen ontvlammen. Hem voortdurend gezelschap houden, Hem toespreken, Hem in haren nood smeeken, aan Hem klagen in hare bedruktheden, zich eindelijk ook met Hem verblijden wanneer zij verheugd is: op die wijze zal de vreugde, die haar den goddelijken Meester kon doen vergeten, slechts dienen om haar nauwer nog aan Hem te verbinden. Zij stelle zich te vreden Hem, in plaats van opzettelijk bedachte gebeden, eenvoudige, door hare verlangens en behoeften ingegeven, woorden toe te voegen. Dit is eene voortreffelijke wijze om, in zeer korten tijd.

1) De schrijver van dit werk is EoOriglme de Solis, rcligeus der orde van den IT. Angustinus.

-ocr page 152-

132

vooruitgang te maken. Naar mijne meening heeft men reeds een zeer grooten vooruitgang gemaakt, wanneer men behagen schept in het gezelschap van den goddelijken Meester, de kostbare voorrechten goed tot zijn voordeel aanwendt, en Hem, die ons met zooveel goederen heeft overladen, met eene oprechte liefde bemint. Waar wij op deze wijze handelen daar behoeven wij er ons, gelijk ik gezegd heb, ook niet over te beangstigen dat wij geene gevoelige godsvrucht hebben; maar wij moeten ons jegens God erkentelijk toonen, die, in weerwil der geringheid onzer werken, in ons het verlangen onderhoudt om Hem te behagen. Die oefening, om altijd Jezus Christus tegenwoordig te hebben , is in alle toestanden des gebeds van nut. Dit is een zeker middel om zijn voordeel te doen in den eersten, om in weinig tijds te geraken tot den tweeden, en zich te wapenen tegen de begoochelingen des duivels in den laatsten.

Zie daar dan wat wij in onze macht hebben. Die verder zal willen gaan, en zijnen geest verheffen tot de geestelijke spijzen, welke hem niet zijn toegestaan, zal zich, volgens mijn oordeel, zoowel in het een als in het ander bedrogen vinden. Inderdaad, daar toch deze genietingen bovennatuurlijk zijn zal ook geene menschelijke poging ze kunnen achterhalen : zoodra aldus het verstand ophoudt te werken, verblijft de ziel als in eene woestijn en is aan eene groote dorheid ten prooi. Wijl dit geestelijk gebouw geheel op de nederigheid, als zijnen grondslag, rust, zullen wij des te nederiger moeten zijn, hoe dichter wij God naderen: zonder dit zien wij het onfeilbaar in puin storten. Of, is het geen zeker soort van hoogmoed uit eigen beweging veel hooger te willen stijgen ? En is het al niet reeds eene overgroote

-ocr page 153-

133

genade van den kant des Heeren, dat Hij, in weerwil van al onze ellende, zich gewaardigt ons tot zich te trekken? Met zoo te spreken is het mijne bedoeling niet de hooge beschouwingen waartoe het verstand zich kan verheffen, over God en zijne oneindige wijsheid, over den hemel en de wonderen, die hij besluit, te verbieden. Ik voor mij heb nimmer een dergelijke vlucht aan mijnen geest gegeven ; mijne onbekwaamheid belette het mij. Wijl ik overigens door het goddelijk licht zag, hoezeer ik van deugd ontbloot was, vond ik het geene geringe vermetelheid van mijnen kant mijne gedachten te richten op de dingen dezer aarde; met hoeveel te meer grond moest ik mij dus onwaardig rekenen, om mij tot die des hemels te verheffen. Doch deze opmerkingen kunnen haar nut hebben voor anderen en voor geleerden in het bijzonder; want de wetenschap is, dunkt mij, zoo zij met nederigheid gepaard gaat, een groote schat voor deze oefening. Voor weinige dagen heb ik er het bewijs van gezien in enkele van die door wetenschap uitstekende lieden. In zeer korten tijd hadden zij wonderbaren vooruitgang gemaakt, en dit is het wat mij het levendigste verlangen inboezemt, om een groot aantal geleerden mannen des gebeds te zien worden.

Wanneer ik zeg dat de zielen er niet naar moeten verlangen om hooger te stijgen, maar wachten tot God ze daartoe verheft, dan gebruik ik slechts de taal des geestelijken levens, welke ieder, die eenige ondervinding op dit gebied heeft, -verstaat; wat heu betreft die baai-duister zouden vinden, ik verklaar ze ronduit, dat ik mij niet duidelijker zou kunnen uitdrukken.

In de mystieke theologie, waarover ik begonnen ben

-ocr page 154-

134

te spreken , houdt het verstand op te werken ; God zelf stremt zijne werking, ') gelijk ik later, indien het de goddelijke Majesteit behaagt mij met haar licht bij te staan, uitvoeriger zal verklaren. Daarom beweer ik, dat wij noch de aanmatiging, noch de gedachte, om zelf zijne werking te schorsen, mogen hebben ; wij moeten, integendeel, voortgaan met het redeneerend bezig te houden. Voor het overige zal elke poging, onder dit opzicht, er slechts op uitloopen om ons koud te laten, en als wezens, die van de rede beroofd zijn: de inwendige overweging ontgaat ons, en tot de beschouwing verheft men zich niet. Schorst en stremt de Heer de natuurlijke be-

1; Dit stremmen der werking van de gedachte of het verstand door God, waarvan de heilige hier spreekt, en door haar mystieke theologie genoeiml wordt, bestaat daarin, dat zich eene menigte bovennatuurlijke en goddelijke dingen aan dit vermogen voordoen, en er een groote verlichting wordt ingestort, opdat het die dingen in eens zonder de bemiddeling van denken of overleggen en zonder moeite aansehomve. Dit geschiedt met zulk een geweldigen drang, dat men op niets anders letten, noch zich daardoor verstrooien kan. Het blijft echter niet bij bloot zien en bewonderen, doch de verlichting gaat op den wil over en wordt in den mensch het vuur, dat hem iu liefde ontvonkt. Dit geschiedt op zoodanige wijze, dat hij, die het ondergaat, tijdens het ondergaan, het verstand op datgene gevestigd houdt, wat hij ziet, en in bewondering er over is opgetogen, gelijk de wil geheel in liefde daarvoor ontgloeid is. De herinnering is als 't ware weg, want de ziel, geheel van deze liefde vervuld, kan aan niets anders deuken. Deze verheffing noemt de heilige boveunatunrlijk; zij wil zeggen: onze ziel is hierbij meer lijdend dan handelend. Verder zegt zij, dat niemand zich vermeten mag, zich op die wijze te willen verheffen, voor hij verheven wordt. Vooreerst omdat het voor onze krachten te hoog is, vervolgens wijl het te vergeefs is; alzoo zou het gebrek aan ootmoed zijn. Zij waarschuwt hier met recht tegen, want er zijn gebedenboeken, die aan biddenden den raad geven, dat zij de gedachte geheel moeten opheffen en met de inbeeldingskracht zich niets voorstellen, ja niet eens ademhalen: het gevolg hiervan is dat men kond wordt en de godsvrucht verliest.quot;

Deje aanmerking van Xudwig Clarus, wiens duitsche vertaling van het Leven der H. Teresia, ik, om te zekerder den zin barer woorden te kunnen weergeven, voortdurend vergelijk met die van Bouix, meende ik hier voor het duidelijk begrip van de woorden der schrijfster te moeten opnemen.

Ned. Vert.

-ocr page 155-

135

drijvigheid des verstauds, dan stelt Hij het dingen voor welke het in verrukking aanschouwt, en waarmede het kan bezig zijn; zonder redeneering of gesprek verlicht Hij het, binnen de tijdsruimte van een Credo, met meer licht, dan wij met al onze zorgen in vele jaren zouden kunnen verkrijgen. Doch zich aan te matigen om zelf de krachten der ziel bezig te houden en hare natuurlijke werkzaamheid te stremmen, is dwaasheid. Dit verraadt, ik herhaal het, zonder twijfel een klein gebrek aan nederigheid; ik wil wel aannemen, dat men geen fout begaat; maar men zal toch den last van zulk een dwaze poging dragen. Behalve dat het verloren arbeid is, ondervindt de ziel, ik weet niet welke, walging. Zij gelijkt veel op iemand die, den aanloop genomen hebbende om te springen, eensklaps eene kracht achter zich gevoelt, welke hem terug houdt en zijn aanloop nutteloos maakt. Wanneer men er acht op geeft zal men nog aan het geringe voordeel, dat menj er uit trekt, de kleine verwaarloozing der nederigheid erkennen waarover ik spreek. Want deze uitstekende deugd lieeft dit bijzonder eigen, dat geen enkele der daden, waarin zij aanwezig is, ooit afkeer in de ziel achterlaat. Ik geloof dat ik mij heb doen verstaan ; misschien zal dit voor mij alleen het geval zijn. De Heer gewaardige zich de oogen mijner lezers door de ondervinding te openen; met de minste mate dier proefon-vindelijke kennis zullen zij terstond begrijpen wat ik zeg.

Ik las, gedurende verscheidene jaren, vele geestelijke boeken zonder ze te begrijpen; zeer lang duurde het ook voor ik een enkel woord vond om aan anderen de verlichting en de genaden, waarmede God mij begunstigde, te doen kennen; iets wat mij niet weinig moeite gekost

-ocr page 156-

130

heeft. Doch indien het zijne goddelijke Majesteit behaagt, dan geeft zij in eens het begrip van alles, op eene wyze die mij met verwondering vervult. Eene waarheid is het' waarvoor ik insta, dat vele geestelijke personen, waarmede ik een onderhoud gehad heb, te vergeefs gepoogd hebben mij een helder denkbeeld te geven der gunsten, die God mij bewees, om mij daardoor deze te helpen uitdrukken; alle hunne pogingen leden volslagen schipbreuk op mijne geringe scherpzinnigheid; of, om beter te spreken Onze-Heer, die immer mijn meester geweest is, wou niet dat een ander, dan Hij, onder dit opzicht, recht had op mijne erkentelijkheid. Hij zij voor alles gezegend! Eene dergelijke bekentenis beschaamt mij, doch, niettemin, 't is de waarheid. Ik kreeg verlichting toen ik ze niet zocht, toen ik er niet om smeekte. Nieuwsgierig was ik

O lt;gt;

ten opzichte van ijdelheden, doch niet ten opzichte van dingen, waarbij het eene ware verdienste zou geweest zijn het te wezen. Die God van goedheid heeft mij in één oogenblik de volle kennis zijner gunsten geschonken, en het voorrecht van ze te kunnen uitdrukken. Mijne biechtvaders waren er over verwonderd, en ik nog meer dan zij, wijl ik mijne onbekwaamheid beier kende. Deze genade, nog zeer kort geleden mij geworden, maakt, dat ik mij niet het minste kwel om datgene te leeren, waarin Onze-Heer mij niet onderwijst.

Ik keer weder terug tot de zoo belangrijke vermaning om toch zijnen geest niet te te verheffen, maar te wachten tot de Heer zelve hem verheffe ; en wanneer Hij hem verheft merkt men dit terstond. Eene dergelijke aanmatiging zou nog gevaarlijker zijn voor vrouwen, want de geest der duisternis zou haar in eenige zinsbegoocheling kunnen doen vervallen. Ik houd mij niettemin over-

-ocr page 157-

lo7

tuigd. dat Onze-Heer liet nimmer aan dien vijand zal veroorloven eene ziel, die zich in nederigheid inspant om haren God te naderen, te scliaden ; veeleer zal zij voordeel trekken uit de bemoeiingen waarmede de duivel haar wilde verderven.

Over dezen eersten trap des gebeds ben ik zeer uitvoerig geweest, wijl deze de meest algemeene is, en de opmerkingen, die ik gemaakt heb, in mijn oog van het uiterste gewicht zijn. Anderen zullen er, buiten twijfel, veel betere geschreven hebben, en dit doet mij blozen er van te hebben durven spreken ; doch, naar mijn inzien' heb ik er nog geen schaamte genoeg over. De Heer zij voor alles gezegend. Hij die een zoo verachtelijk wezen als ik ben, toestaat en beveelt over zulke verhevene en, goddelijke dingen te spreken.

-ocr page 158-

HOOFDSTUK XIII.

Vervolg en einde van den eersten trap des gebeds. — Enkele raad gevingen om eerst begiunenden te wapenen tegen zekere bekoringen en kunstgrepen van den geest der duisternis.

Daar ik in de eerstbegiimenJeu zekere bekormgeu ontdekt en sommige zelf ondervonden heb, schijnt het mij nuttig toe ze te laten kennen en, te gelijkertijd, eenige bemerkingen te maken over, in mijn oog, noodzakelijke punten van het geestelijk leven.

Men trachte van het begin af des loopbaans met vreugde en vrijheid des geestes te ■wandelen. Sommige personen bedriegen zich denkende dat al hun godsvrucht te loor zal gaan, wanneer zij ophouden, hoe weinig dan ook, met zich zeiven te bewaken. Het is zeker goed zich zeiven te wantrouwen, en zich, onder geen opzicht aan gelegenheden, waarin men gewoon is God te beleedigen, bloot te stellen. Een dergelijk gedrag is noodzakelijk totdat men goed in de deugd is bevestigd ; en dit, ik moet het bekennen, is men zelden in genoegzame mate om zich van de waakzaamheid te ontslaan in de gelegenheden, die de zwakke zijde onzer ziel streelen. Gedurende ons gansche leven, al was het dan alleen uit nederigheid, is het voor ons heilzaam de diepe ellende onzer natuur te erkennen. Maar, in ieder geval, men heeft, zooals ik

-ocr page 159-

139

gezegd heb, verschillende eerzame uitspanningen waarvan men gebruik kan maken, om vervolgens met meer kracht het gebed te hervatten. In alles moet mea met oordeel te werk gaan.

Wij moeten ook onze ziel voor een groot vertrouwen open zetten; het is ons zeer nuttig onze wenschen niet binnen enge grenzen te beperken; wij behooren, integendeel , te gelooven, dat wij op God steunende, door volhardende pogingen en geschraagd door zijne genade, mettertijd de volmaaktheid zullen bereiken, waartoe vele heiligen gekomen zijn. Had hunne ziel nimmer groote wenschen gekoesterd, waren zij langzamerhand niet tot uitvoering gekomen, zij zouden tot zulk een verheven staat nooit zijn opgeklommen. God verlangt en bemint moedige zielen, mits zij nederig zijn en in 't geheel niet op zich zei ven vertrouwen. Nog nimmer heb ik een dier edele zielen op den weg zien blijven steken, gelijk ik ook nooit een der laffe zielen, die zich achter het bolwerk der nederigheid beschutten, in vele jaren den voortgang heb zien maken, welken anderen in korten tijd bewerkten. Verbazing bevangt mij, wanneer ik den snellen loop beschouw der zielen wier moed groote dingen op het oog heeft. Zich van de aarde opheffende, bereiken zij met een enkelen vleugelslag eene verbazende hoogte; en begeven haar weldra de krachten, zijn zij, als de jonge vogels wier vlerken nog teer zijn, vermoeid en hijgen zg naar adem, zij hebben toch niettemin een onmetelijk eind wegs afgelegd.

Vroeger dacht ik dikwerf aan hetgeen de heilige Paulus gezegd heeft: men kan alles in God; ') want ik gevoelde wel, dat ik van mij zelve niets vermocht. Deze gedachte

1) Omnia possum in eo qui me confortat (Phil, iv, 13.)

-ocr page 160-

140

was mij van veel nut, zoqals ook deze woorden van den H. Augustinus : schenk mij, Heer, wat gij mij beveelt, en beveel wat Gij verkiest. Ik hield er ook van dikwerf na te gaan, lioe de heilige Petrus er niets bij verloren had door zich in de zee te werpen, in weerwil der angst die hem daarna beving. Die eerste besluiten zijn van een hoog belang. De beginnenden beliooren in ieder geval met zekeren schroom, met onderscheid, en volgens den raad van den geestelijken leidsman te werk te gaan ; doch zij moeten zorgen om er niet eenen te kiezen, die ze voetje voor voetje laat wandelen, en zich te vreden stelt met hen enkel op kleine hagedissen te laten jacht maken.

De banier der nederigheid moet altijd voor ons uitgaan, om ons te leeren, dat de krachten niet uit ons zeiven zullen komen. Doch wij moeten een juist denkbeeld dier nederigheid hebben. Want ik twijfel er niet aan , of de duivel schaadt de beoefenaren des gebeds veel en belet ze grooten voortgang te maken, door hen een verkeerd denkbeeld van die deugd in te boezemen. Hij doet hen gelooven dat het hoogmoed is groote verlangens te vormen, de heiligen te willen navolgen, het martelaarschap te wenschen. Weldra zegt hij hen of geeft hen te verstaan, dat de daden der heiligen moeten bewonderd maar niet nagevolgd worden door zondaren als wij. Niet, dat ik dit betwist, ik zeg alleen, dat het noodig is onderscheid te maken tusschen hetgeen wij kunnen navolgen en hetgeen wij kunnen bewonderen. Zoo zou het voor een zwakken on zieken persoon niet voegen zich een veelvuldig vasten op te leggen, of strenge boetplegingen, zich in eene woestijn terug te trekken waar hij noch kon slapen, noch spijzen vinden, om niet van

1) Da quod jubes, ct jube quod-vis (S. Aug. Con/., lib. x, c, sxix.)

-ocr page 161-

141

nog veel meer andere ontberingen te gewagen. Doch wij moeten denken, dat wij, door edelmoedige pogingen en de hulp Gods, gelijk de heiligen tot eene groote verachting der wereld kunnen geraken, tot de verachting van alle eer en de onthechting aan de tijdelijke goederen. Inderdaad, onze harten zijn zoo hekrompen, dat het schijnt, alsof de wereld ons gaat ontvallen, wanneer wij een oogenblik het lichaam vergeten om ons met de belangen der ziel bezig te houden. Dit is nog niet alles, wij beschouwen het als zeer gunstig voor een afgetrokken leven overvloed te hebben in het noodzakelijke, daar de zorg van het tijdelijke een bron van onrust is in het gebed. Ik zucht er over, in ons zoo weinig vertrouwen op God en zooveel eigenliefde te ontwaren, dat dergelijke zorgen ons in onrust brengen, 't Is maar al te waar, dat, uit hoofde van onzen weinigen voortgang in het inwendig leven, loutere nietigheden ons zooveel kwelling baren als belangrijke zaken zouden kunnen veroorzaken aan anderen. En na dit alles vleien wij ons nog met de gedachte van geestelijk gezind te zijn. Die gehechtheid en die zorg over de goederen dezer wereld te behouden is, volgens mij, lichaam en ziel willen bevredigen, zoodanig dat men hier beneden de zoetheden der rust niet derft en God geniet in het vaderland; en in werkelijkheid zal men dit geluk hebben, wanneer men in gerechtigheid en de beoefening der deugd leeft: maar het is met wat te rustigen en afgemeten tred voortwandelen, en op deze manier komt men nooit tot de vrijheid des geestes. Een dergelijke wijze van handelen is, naar mijn inzien, zeer goed voor gehuwde personen ; hun roeping eischt niet meer. Maar voor zielen die de wereld vaarwel gezegd hebben kan ik een

-ocr page 162-

142

dergelijken regel om vorderingen te maken in het geestelijke niet billijken. Nimmer zal men mij doen gelooven dat hij goed is, want ik weet dit by ondervinding; en ik zóu voortdurend dien ellendigen weg betreden hebben, had de Heer in zijne goedheid mij niet een veel korteren doen kennen.

Wat nu de verlangens naar een volmaakt leven betreft, deze waren in mij altijd groot; doch ik wilde, gelijk ik gezegd heb, tegelijk een leven des gebeds leiden en leven naar mijn goeddunken. Had iemand mij een stoutere vlucht doen nemen, dan zou ik, geloof ik, van de verlangens tot de werken gekomen zijn. Maar om onze zonden zijn, helaas, de geestelijke leidslieden, die niet overdreven voorzichtig zijn, zoo zeldzaam, zoo licht te tellen ! Dit alleen is, volgens mij, voldoende om de beginnenden te verhinderen zich in weinig tijds tot hooge volmaaktheid op te voeren. Inderdaad, de Heer schiet nooit te kort, zijne hulp weigert Hij nimmer; aan onzen kant is altjjd de schuld en het gebrek aan getrouwheid.

Wij .kunnen nog, op het voorbeeld der heiligen, de eenzaamheid, het stilzwijgen lief hebben, en meer andere deugden, welke ons lichaam, onzen doodelijken vijand, niet zullen dooden. Wat toch wil het, metterdaad, door al die omzichtigheden, welke het eischt, anders dan den ondergang onzer ziel ? De duivel brengt er van zijnen kant niet weinig toe bij om ons met onmacht voor het goede te slaan. Bemerkt hij in ons eenige vrees, dat is al genoeg: op staande voet overreedt Lij ons, dat alles ons den dood zal aanbrengen of, ten minste, onze gezondheid ten gronde richten. Wat zeg ik ? zelfs boezemt hij ons eene geheime angst in over

-ocr page 163-

143

lt;le tranen, die wij in het gebed gestort hebben, alsof deze ons wel blind konden doen worden. Ik weet dit, wijl ik het zelf ondervonden heb. Doch laat het zijn; ik vraag het, zou er een kostbaarer voorrecht van een goed gezicht en eene goede gezondheid zijn dan het eene zoowel als de andere te verliezen voor zulk een heerlijke zaak ?

Door mijne zwakheid zag ik mij voortdurend tegengehouden en niet in staat tot het geringste goed werk, tot op het oogenblik dat ik het besluit nam, om, in geen geval, eenige acht te slaan op mijn lichaam of mijne gezondheid. Wat ik tegenwoordig verricht bepaalt zich, wel is waar, ook tot weinige dingen. Doch nadat God mij de kunstgreep des duivels had leeren kennen, had ik wapenen tegen hem. Stelde hij mij het verlies mijner gezondheid als beletsel voor, dan zeide ik: het komt er niet op aan of ik sterf. Sprak hij mij over het verlies mijner rust, dan was mijn antwoord: ik behoef geen rust meer, maar kruisen; en zoo verder. Ik zag het duidelijk in , dat ik, afgezien van mijne werkelijke zwakheden, in vele omstandigheden bezweek voor de bekoring van dien geest der duisternis of voor mijn eigen lafheid. Sedert ik mij echter met wat minder zorg en weekheid behandel, gevoel ik mij, inderdaad, veel beter.

Hieruit ziet men van hoeveel belang het is voor eerst beginnenden, om zich boven al die ydele angsten der verbeelding te verheffen. Ik smeek hen dat zij zich hier omtrent houden aan mijne ondervinding. Mocht mijn voorbeeld ze tot onderrichting strekken: dan ware het verhaal mijner fouten nog tot iets nuttig.

Zie hier nog eene andere onder hen zeer gewone be-

-ocr page 164-

144

koring. Ter nauwernood zijn zij begonnen het zoete en de voorrechten des geestelijken levens te smaken of zij zouden het oogenblikkelijk door de heele wereld wel willen zien omhelzen. Het verlangen is goed, maar de wijze, om dit te verwerkelijken, zou wel eens niet van moeilijkheden vrij kunnen zijn, indien men geene wijze gematigdheid en veel verstand gebruikte, om den schijn te vermijden van anderen de les op te zeggen. Om hen nuttig te zijn heeft men zeer onwrikbare deugden noodig; anders wordt men voor hen een oorzaak van bekoring. Eene persoonlijke ondervinding, tijdens ik, gelijk boven door mij gezegd is, eenige personen tot het gebed trachtte te brengen, heeft mij deze waarheid geleerd. Van den eenen kant hoorden zij mij wonderen verhalen van die heilige oefening, en van den anderen zagen zij mij zeer van deugden ontbloot. Mijne volharding in dat onderhoud met God was haar, zooals zij mij later verzekerd hebben, eene bekoring en geheim, en voorwaar niet ten onrechte, daar zij niet konden begrijpen, hoe het eene kon samengaan met het andere. Bovendien belette haar de gunstige gedachte, welke zij over mij koesterden, het een of ander voor kwaad aan te zien, wat dit inderdaad was, wijl zij het mij nu en dan zagen doen.

Dit is een kunstgreep des duivels: hij bedient zich schijnbaar van onze deugden om, zooveel hij vermag, het kwaad, dat wij bedrijven, in aanzien te brengen. Hoe gering dit kwaad ook zijn moge, het werkt in eene vereeni-ging van personen zeer schadelijk. Welk nadeel moet ik dus niet door mijn gedrag berokkend hebben ! Ook hebben gedurende vele jaren slechts drie personen uit mijne gesprekken voordeel getrokken, terwijl ik, veel later, toen de goddelijke Meester mij in de deugd bevestigd

-ocr page 165-

145

liad, het geluk smaakte, in den tijd van twee of drie jaren, een groot aantal zielen nuttig te zijn, gelijk ik verder zal mededeelen. Er ligt daarenboven in dien ijver voor anderen nog een ander bezwaar, namelijk, dat de ziel er bij verliest in plaats van te winnen. Want zij behoort in den beginne om niets anders te denken als om zich zelve; daarop moeten hare edelste pogingen zijn heengericht, en het zal haar boven alles nuttig zijn te leven alsof er buiten haar en God niemand op aarde was.

De beginnenden moeten zich met zorg nog voor eene andere bekoring wachten, die te schooner schijn heeft, wijl zij zich, gelijk al de andere, steekt in het gewaad van ijver voor de deugd: ik spreek hier over het leed dat de aanblik der zonden en fouten des naaste veroorzaakt. De duivel doet hen gelooven, dat zij zich enkel en alleen bedroeven wijl zij verlangen God niet belee-digd te zien, en omdat zij de minste krenking zijner glorie niet zouden kunnen dulden. Op staande voet zouden zij hiertegen wel middelen willen aanwenden, en hunne onrust belet ze het gebed te verrichten. Het grootste onheil is, dat men dit voor deugd, volmaaktheid, brandenden ijver voor God aanziet. Ik spreek hier niet over het verdriet dat openbare zonden, die in eene geestelijke ver-eeniging tot gewoonte geworden zijn, of de verwoestingen in onze dagen door de ketterijen, die zooveel zielen ten verderve voeren, in de kerk aangericht, te weeg brengen. Een dergelijke droefheid is billijk; zij vloeit uit een zeer zuivere bron; zij verontrust daarom niet. Zoo zal het dan voor eene ziel, welke zich aan het gebed heeft toegewijd, het veiligste zijn alle schepselen te vergeten, zich slechts bezig te houden niet haar eigen belangen en te zorgen God te behagen. Eene dergelijke manier van handelen is het wijste. Hoe dikwijls,

11

-ocr page 166-

146

inderdaad, wordt men misleid door zich te veel op eene goede bedoeling te verlaten! Het zou eene ijdele poging zijn om al de misslagen onder dit opzicht, waarvan ik getuigen geweest ben, op te sommen. Laat ons dan, om ons voor het gevaar te vrijwaren, alle krachten inspannen om immer de oogen gericht te hebben op de deugden van anderen, en, opdat wij hunne gebreken niet opmerken, de grootheid onzer eigen zouden beschouwen. Eene dergelijke oefening, al is zij in den aanvang nog niet tot den trap der volmaaktheid opgevoerd, zal ons echter eener schoone deugd doen verwerven , ik bedoel, die christelijke zedigheid, waardoor wij alle anderen voortreffelijker achten dan ons zeiven. In den beginne zullen wij er slechts de kiem van in onze ziel bespeuren; maar indien wij, geholpen door de hulp der genade, die bij alles noodzakelijk is, en zonder welke alle onze zorgen ijdel zijn, oprechte pogingen aanwenden; indien wij God smeeken, om ons deze deugd volmaakt te schenken, die God van Goedheid, welke niemand verstoot, zal niet nalaten onze verlangens te verhooren.

Zij die veel redeneeren, en in elk onderwerp een overvloed van gedachten en opmerkingen vinden, moeten wel acht slaan, op den raad dien ik ze ga geven. Wat hen betreft die, verre van zich, gelijk ik, te bedienen van het verstand, er veeleer een hinderpaal in vinden dan een hulpmiddel, zij hebben slechts eene zaak in 't oog te houden: geduld te oefenen, namelijk, tot dat het den Heer behage hunnen geest bezig te houden en hun zijn licht te schenken. Ik richt mij daarom tot degenen die redeneeren, en beveel hen aan, om toch niet al den tijd des gebeds door te brengen met zich in het onderwerp te verdiepen, dat zij overwegen. Wijl deze oefening een

-ocr page 167-

147

bron van verdiensten en vertroostingen is meenen zij, dat ev voor hen geen zondag mag bestaan, geen enkel oogen-blik van onderbreking des arbeids. Wat zeg ik ? Zij beschouwen den tijd, die zoo niet gebruikt wordt, als verloi-ea. En ik houd dat verlies voor een zeer kostbare aanwinst. Wat hebben zij derhalve te doen? Zij moeten zich, gelijk ik gezegd heb, in de tegenwoordigheid des Heeren stellen, zich innig met Hem onderhouden zonder het verstand af te matten, en met volle teugen het geluk smaken van zijn gezelschap. Daar, bij dat zoete onderbond, geen kwellende redeneeringen, maar eene ongekunslelde uiteenzetting der behoeften van de ziel en van de beweegredenen, die de fleer zou kunnen hebben, om ons niet aan zijne voeten te dulden. En naar omstandigheden most men deze bezigheid der ziel afwisselen, opdcio zij, door een ■voortdurend gebruik derzelfde spijze, geen afkeer krijge. De spijzen waarover ik spreek zijn zeer smykelijk en zeer aangenaam. Zoodra is men niet begonnen ze te pvoeven, of deelen zij aan de ziel een krachtig voedsel mede dat haar verlevendigt, en verrijken haar bui» teildien met de kostbaarste schatten.

Ik wil mijne gedachte op een duidelijker wijze uitdrukken; want alles, wat het gebed betreft, heeft zijne moeietijkheid, en liet, zonder de hulp eens leermeesters te begrijpeo, kost veel inspanning. Ik zou alles wel in 't kort willen samenvatten, en het uitmuntend verstand van dengenen, die mij gelast heeft te schrijven, in aunmöi'-king genomen, zou de meest beknopte opsomming voldoende zijn; doch mijne geringe scherpzinnigheid van geest vergunt mij niet eene stof, wier goede uiteenzetting van zoo veel belang is, met weinige woorden te doen begrijpen. Daar ik zooveel heb doorgestaan, heb ik mede-

-ocr page 168-

148

lijden met degenen, die enkel met behulp van boeken beginnen. Meii zou niet kunnen gelooven, lioe verschillend de verlichting is, welke men hieruit trekt, van die der ondervinding.

Ui keer tot mijn onderwerp terug. Wij nemen een geheim des lijdens, bij voorbeeld, Onzen-Heer aan den geeselpaal, tot onderwerp der overweging. Het verstand beschouwt en tracht de ontzettende smarten des Godde-lijken Meesters te midden dier verlatenheid te doorgronden , het spoort er de oorzaken van op; met één woord, het doorgrondt dat geheim onder verschillende opzichten; een lichte arbeid voor een werkzamen of door de wetèuschap geoefenden geest. Ziedaar eene manier van bidden, waarmede allen moeten beginnen, doorgaan, en eindigen. Deze weg is uitmuntend en zeer veilig, totdat het den Heer behage tot bovennatuurlijke toestanden verheffen. Deze manier geldt, zoo als ik zeg, voor allen; wat het onderwerp der overweging aangaat, verschilt zij. Er bestaat een groot aantal zielen, welke veel meer nut trekken uit sommige andere overdenkingen, dan die van het lijden des Zaligmakers; gelijk er in den hemel vele woningen zijn, zoo komt men er ook langs verschillende wegen. Sommige personen maken vooruitgang door zich voor te stellen, dat zij in de hel zijn; anderen, die deze gedachte alléén bedroeft, wekken zich op, om God te dienen, door de beschouwing, dat zij zich in den hemel bevinden. Er zijn ook zielen voor welke de overdenking der dood uitmuntend is. Ten laatste zijn er enkelen met zoo groote teederheid des gemoeds, dat het haar zeer smartelijk zou vallen steeds het lijden te overwegen; zij vinden haar genot en vooruitgang door nu eens de macht van God en ziine grootheid in de

-ocr page 169-

149

scTiepselen te beschouweD, dan weder de liefde waarmede Hij ons bemint, en die in al zijne werken uitschittert. Dit is zeker eene bewonderingswaardige wyze om vooruit te komen, mits men dikwerf tot de vruclitbare bron van alle goed, ik bedoel, tot liet leven en het lijden van Onzen-Heer Jezus Christus terugkeere.

De beginnenden hebben oordeel uoodig om te kennen, wat hen nog meer doet vooruitgaan. Daarom is een bekwame en ervaren leidsman voor hen onmisbaar. Is bij dit niet, dan kan hij grove misslagen begaan; hij zal ben niet alleen niet weten te leiden, maar ze beletten hun eigen inspraken te volgen; want, daar zij van de verdienste der gehoorzaamheid zijn doordrongen, zullen zij in niets van zijne voorschriften durven afwijken. Ik heb wel van die ongelukkige zielen, aan angsten en eene diepe neerslachtigheid, door de onervarenheid barer leidslieden, ten prooi aangetroffen. Zij boezemden mij medelijden in. Ik heb er onder andere eene gezien, die niet wist wat aan te vangen. Dergelijke bestuurders, die vreemd zijn aan de geestelijke wetensehap, matten ziel en lichaam af eu belemmeren den vooruitgang. Van zeer nabij heb ik eene dier zielen gekend, welke door haren biechtvader al sedert acht jaren met de kennis van haar zelve werd bezig gehouden, zonder dat zij hiervan mocht afwijken ; Onze-Heer had haar niettemin al tot het gebed van rust opgevoerd ; bittere kwellingen waren er voor haar het gevolg van. Men moet voorzeker nimmer de kennis zelf' veronachtzamen; er bestaat, buiten twijfel, geene ziel, al had zij reuzenschreden gedaan in het geestelijk leven, die niet dikwerf tot de kinderleeftijd en de moederborst moet teruggaan. Deze opmerking vergete men nooit, zij is van zooveel belang.

-ocr page 170-

150

dat ik haar misschien nog meer dan eens zal herhalen; want er is geen staat des gebeds zoo hoog verheven, waar het niet noodig zou zijn dikwijls tot den aanvang terug te keeren. Ja, erkennen moet men het, dat de beschouwing zijner zonden en de zelfkennis het brood zijn, waarmede men al de spijzen, hoe aangenaam ook, behoorb te nuttigen; zonder dit brood is het niet mogelijk televen. Maar men moet er echter een matig gebruik van maken. Wanneer toch eene ziel, die zich reeds gedwee buigt onder de hand Gods, hare behoefte en hare nietigheid inziet; wanneer zij, van schaamte doordrongen in de tegenwoordigheid van zulk een grooten Koning, beseft, hoe luttel zij voor zulke groote weldaden terug betaalt, wat behoeft zij dan haren tijd daarmede door te brengen ? Behoort zij zich niet veeleer tot andere beschouwingen, waartoe de Heer haar uitnoodigt verheffen ? Maakt de rede haar dit niet ten plicht? Onze-Heer weet veel beter dan wij, welke spijzen ons passen.

Het komt er dus bijzonder op aan, dat de leidsman schrander zij, ik bedoel, iemand van een goed verstand, en die ondervinding heeft. Paart hij daaraan nog welen-schap, dan valt er niets meer te wenschen. Maar kan men er geen vinden, welke deze drie eigenschappen tegelijk bezit, dan is het veel beter, dat hij de twee eerste in zich ver-eenigt, want men kan, indien het noodig is, geleerde personen raadplegen. Hoewel het, naar mijn oordeel, aan geleerden, die vreemd zijn aan de beoefening des gebeds, niet zeer eigen is om beginnenden te doen vooruitgaan, Iseweer ik toch, dat de omgang met hen altijd zeer nuttig is. Liever had ik, ik beken het, dat eene ziel zich niet met het gebed inliet, dan haar van den beginne af een verkeerd pad te zien inslaan. De weten-

-ocr page 171-

151

schap is een groote schat; zij onderriclit, zij verlicht degenen die, even als wij, weinig weten. Wanneer zij ons, bij het licht zelf der H. Schriften geleidt, dan zullen wij onze plichten met gerustheid vervullen. God bevrijde ons van kwalijk begrepen oefeningen van godsvrucht!

Ik wil mijne gedachte in helderder licht plaatsen; want ik neem misschien in eens te veel dingen samen; het is, gelijk ik gezegd heb, immer mijn gebrek geweest, van mij niet dan met veel woorden te kunnen verklaren. Denkt n eene reiigeuze, die zich aan het gebed begint toe te wijden. Een eenvoudigequot; man bestiert haar; zij gaat zich verbeelden, dat zij hem eerder moet gehoorzamen dan hare overste; hij aarzelt niet haar hiervan te overtuigen, niet uit verkeerdheid, maar in de meening van iets uitstekends te verrichten. Hij zal, indien hij geen religeus is, inderdaad meenen, dat het zoo behoort te wezen. Heeft hij eene gehuwde vrouw te leiden, hij zal haar opleggen om, zelfs tot verdriet van haren man, de uren, die de zorg des huisgezins vordert, in het gebed door te brengen. Alzoo weet hij noch den tijd, noch de bezigheden te regelen, gelijk het past; zelf van licht verstoken is hij niet bij machte, in weerwil van al zijne verlangens, het anderen te schenken. Hoewel wetenschap niet noodig schijnt voor het bestuur dei-zielen, is het mijne meening en zal het de mijne altijd blijven, dat ieder christen, wanneer hij kan, een bekwamen leidsman moet zoeken; en de meest verlichte zal de beste zijn. Een dergelijke hulp is nog meer noodig voor personen toegewijd aan het gebed, en 't is op den verhevensten trap, dat men er het minste buiten kan. Misschien zal men zeggen: geleerden, die vreemd zijn aan de beoefening des gebeds, zullen

-ocr page 172-

nimmer van nut zijn voor de zielen, welke er zich op toeleggen. Dit is klaarblijkelijk eene dwaling. Met een groot aantal van hen ben ik in betrekking geweest; daar de behoeften mijner ziel in deze laatste jaren veel grooter geweest zijn, heb ik hunne inlichtingen met aandrang gezocht; ik heb, met een woord, altijd veel opgehad met mannen, die door geleerdheid uitmuntten. Ik geef het toe, dat sommigen eene op ondervinding rustende kennis van de wegen des geestelijken levens zullen missen; maar toch hebben zij er geen afkeer van; zij zijn er niet onbekend mede, en door middel der H. Schrift, welke zij aanhoudend beoefenen, ontdekken zij altijd de ware teekenen van den goeden geest. Ik koester de overtuiging, dat een persoon, toegewijd aan het gebed, die geleerde lieden raadpleegt, niet zal misleid worden dooide listen des duivels, mits zij zich zelve niet wil bedriegen.

Die geest der duisternis vreest, naar mijn inzien, bijzonder eene nederige en met deugd gepaarde kennis; hij weet dat zij hem zal ontmaskeren en, dat daardoor zijne krijgslisten zich tot zijn eigen verderf zullen keeren.

Ik heb op deze wijze gesproken, omdat, volgens sommige verstanden, geleerden, die vreemd zijn aan het inwendige leven, niet geschikt zijn om personen, aan het gebed toegewijd, te leiden. Ik heb al gezegd, dat de leidsman zelf zich op het geestelijk leven moet toegelegd hebben; maar gebrek aan kennis in hem blijft een groot bezwaar. Daarom blijft de bewering waar, dat wij veel hulp zullen erlangen uit het doorzicht van geleerden, waarin de deugd met geleerdheid gepaard gaat. Zonder dat zij zeiven het pad des geestelijken levens bewandelen , zullen zij ons toch van nut zijn; God zal ze doen begrijpen, wat zij ons moeten leeren; Hij zal hen zeiven tot het

-ocr page 173-

153

geestelijk leven opleiden met liet oog op onzen vooruitgang. Eene persoonlijke ondervinding geeft mij het recht dit te bevestigen; met meer dan twee is het mij overkomen.

Ik beweer dat, in het algemeen gesproken, eene ziel, voor dat zij zich geheel aan de leiding van een enkelen leidsman toevertrouwt, moet zorgen een zoodanigen te kiezen, als ik hem geschetst heb. Het zou een groote misslag zijn, wanneer men op die wyze niet te werk ging. Iemand, die zich aan het religeuze leven heeft toegewijd, moet nog grooter ijver omtrent die keuze aanwenden ; want zij kan afhankelijk zijn van eenen bestuurder, welke de drie eigenschappen mist, en met een opgeruimd hart zijn oordeel te onderwerpen aan eenen man, die het zelf mist, een dergelijk kruis is, voorwaar, zonder dat er iets bijkomt, al erg genoeg. Wat mij betreft, ik heb hier nimmer toe kunnen besluiten; en, om de waarheid te zeggen, ik weet geen enkele reden om het te doen. Is het eene persoon in de wereld, dan is zij volkomen vrij om dengenen te kiezen aan wiens bestuur zij zich moet onderwerpen. Zij danke er God voor, en beroove zich van die heilige vrijheid niet. Ik zeg meer, zij blijve liever zonder bestuurder, totdat zij er eenen gevonden hebbe, die is , gelijk ik gezegd heb. De Heer zal hem zonder twijfel aan haar schenken, mits zij er een groot verlangen naar koestere, en iu nederigheid er om smeeke.

Van ganscher harte zegen ik er God voor, en vrouwen en ongeletterden moesten, gelijk ik. Hem zonder ophouden daarvoor danken, dat er nienschen gevonden worden, die door krachtige inspanning, de waarheid, welke wij niet kennen, zich Lebben verworven. Met huivering zie ik

-ocr page 174-

154

dikwijls, wat al moeite de wetenschap den geleerden, eu meer bijzonder aan de ordensgeestelijken, kost, terwijl wy hen slechts hebben te ondervragen om deel aan hui: rijkdom te hebben. En dan zouden er nog menschen gevonden worden, die weigerden hun voordeel daarmede te doen! Moge God dit toch niet toelaten! Wat voelde ik mij vaak met schaamte overdekt bij de aanschouwing van de verhevene opoffering der religeuzen! Het juk der regelen, gestrengheden, grove spijze, onderdanigheid aan hunne overheden, een korte slaap, een hard bed, ieder uur zelfverloocheningen, overal, altijd het kruis, ziedaar hun leven ! Het zou, naar mijn inzien, eene groote verkeerdheid wezen om zich door zijne schuld van een goed, dat hen zooveel gekost heeft, te berooveu. En wij, vrij van de offers die zij aanvaarden, eene bereide spijze uit hunne handen ontvangende, en naar onze verkiezing levende, terwijl zij den last van zooveel arbeids dragen, wij achten ons misschien inwendig beter dan hen, omdat wij een weinig meer tijds aan het gebed schenken.

In weerwil mijner onwetendheid en nietswaardigheid, Heer zegen ik U; ik ben het werk uwer handen. Maar nog meer zegen ik U daarvoor, dat Gij in zoovele heldhaftige zielen een heilig vuur ontstoken hebt om het ons mede te deelen. Wij moesten een onophoudelijk gebed tot U doen opstijgen voor die trouwe dienaren, welke ons verlichten, en wat zouden wij zonder hen zijn te midden der hevige stormen, die in onze dagen de kerk beroeren! Hebben enkelen niet beantwoord aan de heiligheid hunr.er bediening, de getrouwheid der overigen zal er met des te zuiverder glans door schitteren. De Heer gewaardige zich ze met zijne hand te steunen, en die krachtige steunpilaren onzer zwakheid te beschermen! Amen.

-ocr page 175-

Ziedaar mij nu verre afgedwaald van het onderwerp, dat ik ben begonnen te behandelen; doch die opmerkingen hebben baar nut; zij beletten de eerstbeginnenden van den verheven weg, dien zij bewandelen, af te dwalen. Ik keer terug tot hetgeen ik gezegd heb met betrekking tot het gebeira van Onzen-Heer Jezus Christus aan den geeselpaal. Het zal, buiten twijfel, goed zijn eeni-gen tijd na te denken, te beschouwen wie Hij is, die daar lijdt, de grootheid en de ooizaken zijner smarten, de liefde, eindelijk, waarmede Hij ze verduurt. Doch men moet zich niet altijd af lobben met zich in die verschillende pnnten te verdiepen; het zal bij uitstek goed wezen zich rustig te houden in het bijzijn des gcddelijken Meesters, zonder met het verstand te werken. De ziel kan zich met de kalme beschouwing bezig houden, dat Hij baar gadeslaat; zij boude Hem gezelschap, zij spieke tot Hem en richte tot Hem hare verzoeken; zij vernedere zich, zij smake met Hem zijne genietingen, altijd er aan gedachtig, dat zij onwaardig is zoo zijne goddelijke tegenwoordigheid te smaken. Kan de ziel iets dergelijks reeds bij den aanvang doen van bet gebed, dan zal zij er groot voordeel uit tiekken. Eene dei gelijke wijze van handelen is de bron van groots goederen; zy is het ten minste voor mijne ziel geweest. Ik weet het niet, mijn vader, of ik mij goed uitdruk, gij moogt oordeelen. De Heer geve dat ik er ten minste in slage Hem immer over mij tevreden te doen zijn. Amen.

-ocr page 176-

HOOFDSTUK XIV.

De tweede wijze om den tuin te besproeien, of de tweede trap des gebeds. Gebed van rust of vereameling. — Zijn natuur, zijne uitwerkselen.

Hoe lastig het is den tuin te besproeien door het water met de armen uit de bron op te halen, heb ik gezegd : laten wij thans over een tweede wijze van besproeien, door den Heer van den tuin ingevoerd, spreken. Zij bestaat hierin, dat men het water met behulp eener noria putte, en het door kanalen naar verschillende kanten afleide. De tuinman verkrijgt alzoo eene veel grootere hoeveelheid, vermoeit zich minder, en geniet bij tusschen-poozen rust. Het is mijn plan op dit oogenblik deze tweede manier op het gebed, dat men het gebed van rust noemt, toe te passen.

Hierbij vangt de ziel aan met zich te verzamelen, en God verleent haar de eerstelingen der bovennatuurlijke gunsten; van haar zelve zou zij, voorzeker, met inspanning van al hare krachten niet in staat zijn, om een zoo verheven goed machtig te worden. Metterdaad heeft zij zich toch enkele oogenblikken vermoeid, door met den geest te ar_ beiden, of, zoo men wil, met het rad te draaien om de waterleidingen te vullen. Maar hier staat het water hoo-ger, men put het derhalve met veel minder moeite, dan wanneer men het door de inspanning van den arm uit

-ocr page 177-

de diepte der bron ophaalt. Met te zeggen : liet water is liooger aan de oppervlakte der aarde bedoel ik, dat de genade zicli veel duidelijker aan de ziel kenbaar maakt. Hare krachten trekken zich in haar binnenste samen, om met te grooter wellust in die afzondering het geluk te smaken, waarin zij zich verheugen. Deze toestand is evenwel noch eene vervoering, noch een geestelijke slaap. De wil alleen handelt, en geeft zich gevangen, zonder te weten hoe; zij geeft eenvoudig aan God hare toestemming om haar gevangen te nemen, verzekerd van in de ketenen desgenen te vallen, dien ze lief heeft. O mijn Jezus! O mijn teedere Meester, wat voelen wij hier de kracht uwer liefde ! Zij houdt de onze zoodanig gekluisterd, dat zij haar in dien toestand niet meer vrijlaat iets anders te beminnen dan U.

Het verstand en het geheugen komen den wil te hulp, opdat zij zich meer en meer geschikt make om zulk een groot geluk te genieten. Somtijds echter dient hun hulp nergens toe, dan om hem in die innige vereeniging met God te storen. Doch dan moet de wil, zonder zich om hunne lastigheid te bekreunen, zich van de genietingen en de diepe kalmte, welke hij smaakt, niet laten aftrekken. Deze beide krachten op een vast punt te willen vestigen, dat zou zijn zich zeiven en haar op den dwaalweg brengen. Dan zijn zij als de duiven, welke, niet tevreden met het voedsel, dat zij zonder inspanning van hunnen heer krijgen, het nog elders gaan zoeken, doch, na een vergeefschen tocht, zich haasten naar hun eigenaar terug te keeren. Deze twee vermogens ook gaan en komen weer terug, opdat de wil ze de deel-genooten make van de genietingen, die hij smaakt. Werpt de Heer ze een weinig van dat hemelsch voedsel

-ocr page 178-

158

voor, dan blijven zij, zoo niet, dan gaan zij het weer elders opsporen. Zij vleien zich in hare lichtgeloovigheid, dat zij den wil van dieast zijn met hem een schildering voor te houden van zijn geluk, maar dikwijls schaden zij hem. Hij zal zich dus op de wijze, die ik zal aangeven, ien haren opzichte hebben te gedragen.

Zoolang dit gebed dunit is de vertroosting zeer groot en de inspanning zeer gering; het kan langen tijd aaahouden, zonder afmatting te veroorzaken. Het veistaod wevki; by tusschenpoozen en zeer rustig; het put niettemin veel meer water als het bij het inwendig gebed uit de put zon ophalen. De tranen, hier door God geschonkea, vloeien onder veel genot van zeiven, en zonder eenige inspanning te kosten.

Dit hemelsche water, door God in de zielen uitgestort, is een bron van weldaden en onschatbare gunsten: het is ook onvergelijkelijk krachtiger, dan het vorige gebed, om ons in de deugd te doen vooruit gaan. Terwijl de ziel toch haar vlucht neemt, verheft zij zich reeds langzamerhand boven hare ellende, en God deelt haar reeds eenig besef mede van het geluk der eeuwige glorie. Door deze gunst neemt zij, volgens mijn oordeel, in deugd toe, en nadert dichter de eeuwige en vruchtbare bron van alle onze deugden, namelijk. God zeiven. Onze Heer begint niet alleen zich aan die ziel mede te deelen, maar Hij wil ook, dat zij de wijze van mededeeling gevoele. Nauwlijks is zij zoo ver gekomen, of oogenblikkelijk, en, men moet het toegeven, zonder groote verdienste, verliest zij den smaak voor de dingen van dit ballingsoord. Duidelijk ziet zij het in, dat de aarde geen enkele stonde dier bovennatuurlijke vreugde kan opleveren, en dat noch rijkdommen, noch macht, noch eer, noch ver-

-ocr page 179-

159

maken haar een oogwenk lang die zuivere bevrediging, welke haar overstelpt, die alleen de ware, en, zooals zij gevoelt, alleen in staat is, om haren dorst naar geluk te lesschen, zou kunnen verschaffen. Te vergeefs zou zij die volmaakte bevrediging zoeken in de pleizieren der wereld; zij zijn nooit zuiver. Doch die geestelijke vreugde is geheel zuiver, zoolang zij duurt; er volgt, wel is waar, bitterheid, doch enkel en alleen wijl men ze ziet ophouden. Daarenboven besefü de ziel hare volslagen onmacht om ze terug te bekomen, en de middelen hiertoe zijn haar onbekend. Zij mag zich, inderdaad, in boetplegin-gen, gebeden, arbeid afmatten, wanneer de Heer ze haar niet terug wil schenken, zullen alle pogingen niets baten. Die groote God wil, de ziel doen begrijpen dat Hij dicht bij haar is; dat zij op die wijze tot Hem kan spreken zonder boden te zenden, of de stem te verheffen, wijl Hij door zijne nabijheid zelfs de minste beweging der lippen verstaat.

Deze taal moge vreemd schijnen; doch weten wij niet dat God ons werkelijk altijd hoort, omdat Hij altijd in ons is ? Hieraan is niet te twijfelen. Doch die groote God, die aanbiddelijke Meester, wil ons hier de kennis dezer waarheid door de ondervinding schenken, en ons, te gelijker tijd, de uitwerkingen zijner goddelijke tegenwoordigheid openbaren. Hij laat duidelijk zijn plan uitkomen om, op eene bijzondere wijze, in onze ziel te werken, door in haar eene onuitsprekelijke inwendige en uitwendige voldoening, die oneindig verschillend is van al de ijdele genietingen dezer aarde, te storten; en aldus vult Hij, schijnt het, de leegte aan, die in ons door onze zonden is veroorzaakt. De ziel geniet deze hemelsche vreugde in haar binnenste, doch zonder te weten van

-ocr page 180-

1(30

waar, of hoe zij haar verkregen heeft. Het schijnt haar toe alles, wat zij slechts kan verlangen, gevonden te heh-hen, maar wat zij gevonden heeft weet zij niet; en ik zelve, ik heken het, weet niet hoe er een begrip van te geven. Voor vele dingen, dit gevoel ik, zou ik een wetenschappelijke vorming noodig hebben; ik zou mij er hier, bij voorbeeld, van bedienen, om in het belang van een groot aantal personen, die hieromtrent onwetend zijn, de natuur van den algemeenen en bijzonderen bijstand der genade te verklaren; ik zou mede-deelen hoe de Heer verlangt, dat de ziel in deze oefening des gebeds, in zekeren zin, met eigen oogen dien bijzonderen bijstand waarneme. Ik zou, met een woord, nog onder meer andere opzichten , het licht der wetenschap noodig hebben voor een menigte andere punten, waaromtrent ik mij wellicht zou bedriegen. Doch é éne zaak stelt my gerust, en vergunt mij, dit weet ik, met het volste vertrouwen deze geestelyke stoffen te behandelen, namelijk, dat myn geschrift in handen van mannen gesteld wordt, die uitmunten in de wetenschap, en volkomen in staat zijn de dwaling te onderscheiden. Zij zullen het, zoowel wat de leer, als wat den geest aangaat, beoordeelen, en, vinden zij er iets verkeerds in, niet nalaten dit er uit te verwijderen.

Ik zou dus wel een denkbeeld dezer eerste bovennatuurlijke genaden willen geven. Wanneer God ze aan eene ziel begint mede te deelen, begrijpt zij haar niet, en weet niet hoe zich te gedragen. Leidt God haar langs den weg der vreeze, zoo als Hij mij gedaan heeft, dan zal ze wreed gekweld worden, indien zij ten minste geen bekwamen leidsman aantreft, die haren toestand begrijpt. Eene getrouwe schildering te

-ocr page 181-

161

zieu van hetgeen zij ondervindt is voor zulk eene ziel ecu groot geluk; zij ziet dan duidelijk op welken weg God haar heeft geplaatst, en zij bewandelt hem met gerustheid. Ik zal nog meer zeggen: 't is een onberekenbaar voorrecht, om voortgang in deze verschillende trappen des gebeds te maken: te weten, hoe men zich met betrekking tot ieder van hen hebbe te dragen. Ik voor mij heb, door gebrek aan die kennis, veel geleden en veel tijd verloren; ook koester ik een groot medelijden met de zielen die, tot dezen tweeden trap opgeklommen, geheel op zich zeiven staan. Veel geestelijke boeken had ik over deze stof nagelezen, doch zij verspreiden weinig licht; te vergeefs zouden zij ook zeer wijdloopige verklaringen geven; beeft de ziel geen groote ondervinding, dan zal zij veel moeite hebben om haren toestand te begrijpen.

Vurig zou ik wenschen, dat God mij de genaden gaf om. de uitwerkselen dezer eerste bovennatuurlijke gunsten te verklaren. Daardoor zou men, in zooverre dit tenminste hier op aarde mogelijk is, kennen, wanneer zij van den geest Gods voortkomen. Het is echter, in ieder geval, goed met vreeze en met eene wijze omzichtigheid voort te gaan, zelfs dan wanneer Hij het is die handelt. De geest der duisternis zou zich inderdaad soms in eon engel des lichts kunnen veranderen. Indien de ziel niet zeer geoefend is zal zij den kunstgreep niet merken; om haar te onderscheiden moet men het toppunt des gebeds hebben bereikt.

Mijn weinige vrije lijd laat een dergelijken arbeid moeielijk toe; alzoo zal Onze-Heer zelf de pen in mijne plaats moeten opnemen. Het klooster, dat ik bewoon, is nog kort geleden gesticht, gelijk men uit mijn verder

12

-ocr page 182-

162

verhaal zien zal. Behalve de gemeenschappelijke oefeningen, die ik volg, heb ik nog vele andere bezigheden. Ook schrijf ik, bij gebreke van de kalmte en rust, welke ik zeer noodig zou hebben, slechts ter sluiks en bij tus-schenpoozen. Gaarne zou ik evenwel dergelijke ongestoorde ledige oogenblikken hebben, omdat men zich dan, zoodra de Heer ons zijnen geest mededeelt, met gemakkelijkheid uitdrukt en beter zijne gedachten weêrgeeft. Dan is het als had men een model voor zich; hetgeen men slechts heeft te volgen. Doch zoodra is men niet verstoken van die hoogere ingeving of het is, zelfs na lange jaren des gebeds, even onmogelijk in dezen mystieken stijl te schrijven als in het arabisch. Daarom beschouw ik het als een groot voorrecht dat ik, onder het schrijven over liet gebed, er mij op hetzelfde oogenblik in bevind; want het blijkt mij dan duidelijk, dat noch de uitdrukking, noch de gedachte van mij komen; en is het geschreven, dan kan ik niet begrijpen , hoe ik het heb kunnen doen. Dit overkomt mij dikwijls.

Keeren wij nu tot onzen tuin of boomgaard terug, beschouwen wij, hoe de boomen beginnen uit te loopen om te bloeien en vervolgens vruchten op te leveren; en hoe ook de bloemen en angeliers zich gereed maken om hare geuren te verspreiden. Ik heb eene voorliefde voor deze vergelijking, want zij heeft voor mij het aantrekkelijke eener zoete herinnering. Op het gelukkig oogenblik toen ik, gelijk ik liet van Gods goedheid hoop, Hem begon te dienen en het nieuwe leven te leiden, dat mij te beschrijven overblijft, smaakte ik er een onuitsprekelijk genot in om mij mijne ziel als een tuin te verbeelden, en met het oog den goddelijken Meester, die er in wan-

-ocr page 183-

103

(lelde, te volgen. Ik bad hem den geur dier kleine bloemen, dier deugden, die nog in den knop -waren en gaarne zouden ontluiken, te vermeerderen; mijn gebed beoogde sleclits zijne glorie. Ik bezwoer Hein vervolgens haar alleen voor ziih niet voor mij aan te tweeken, en af te plukken, die Hij verkoos. Ik was er verzekerd van ze weeldiger en glansrijker te zien opbloeien. Opzettelijk bedien ik mij van dat woord plukken; want er komen tijden waarin de ziel in zekeren zin, dien tuin niet meer, herkent. Alles schijnt door droogte verdord; het water, bestemd om hem vruchtbaarheid en frischheid te scheuken, schijnt onherroepelijk weggedroogd; en men zou zeggen, dat die ziel nimmer deugden had bezeten. Het is de wil des Meesters, dat de arme tuinman geloove, dat alles, wat hij gedaan heeft om den tuin te onderhouden en te besproeien, verloren werk is. Dan is de tijd daar om met moed zich aan het wieden te begeven, en tot zelfs de wortels des onkruids, die overbleven, uit te roeien, hoe nietig zij ook zijn. De nederigheid is het, welke dit werk verricht, door ons te doen inzien, hoe ijdel ons pogen is , zoodra God de wateren zijner genade ons onttrekt, en door ons onze eigen nietigheid, of beter gezegd, eene ellendigheid nog veel minder dan het niet, te doen vertreden ouder den voet. Op die wijze wordt de ziel diep nederig, en de mystieke tuin ziet op nieuw zijne bloemen opgroeien.

O mijn teedere Meester, o mijn hoogste Goed, zonder mijne tranen te voelen stroomen, en de vreugde mijne ziel te voelen o^ erstelpen, kan ik ons geluk, dat alle grenzen overschrijdt, niet, uitdrukken. Gij, Heer, strekt uwe liefde zooverre uit van zelfs bij ons te willen wezen, gelijk Gij iu het heilig sacrament des autaars bij ons zijt. Ik kan het

-ocr page 184-

1(34

solooven, en ik heb het recht zulk eeno troostvolle

o 7

vergelijking te maken, wijl het eene waarheid is van ons geloof. Ja, wij kunnen, indien onze misslagen er geen beletselen aau stellen, bij ü het zuiverste geluk genieten; en Gij zelf, o goddelijke Meester, Gij vindt in onze ziel een aangenaam verblijf; Gij bevestigt ons dit door de woorden: »Het is mijn vermaak met de kinderen der menschen te zijn.» O mijn aanbiddelijke Welbeminde, welk eene geheimzinnige kracht ligt er in dat woord opgesloten 1 Nimmer, zelfs niet ten tijde mijner grootste ongetrouwheid, heb ik het kunnen hooren, zonder dat het in mijn hart den levendigsten troost stortte. Heer, is het mogelijk op de aarde eene ziel te vinden die, door U met zulke bewonderenswaardige gunsten overstroomd, met uwe liefkoozingen vereerd, en wetende dat Gij in haar uw vermaak vindt, U op nieuw beleedigt en zulke verhevene genaden vergeet, de zoo teedere en zichtbare onderpanden uwer liefde ! Ja, eene wordt er aangetroffen, waaraan dit, niet een enkele, maar meermalen is overkomen, eu die ziel is de mijne. Geef, Heer, dat ik alleen mij zulk eene hatelijke ongetrouwheid en zulk eenen buitensporigen ondank te verwijten hebbe. Uwe oneindige goedheid heeft er ten minste reeds eenig nut uitgetrokken; en hoe grooter mijne ellende geweest is, des te meer heeft daardoor de grootheid uwer barmhartigheden uitgeblonken. Riet hoeveel te meer recht mag ik ze dus eeuwig zingen! Ik smeek er U om, o myn God, laat dit zoo wezen, dat dit lied eeuwig mij op de lippen zij! Met hoeveel grootheid hebt Gij u gewaardigd ze ten mijnen opzichte te laten uitblinken ! Zij, die er van ceetuifen waren, geraakten er over buiten zich zeiven, en

O O 7 o

zelf raak ik er dikwijls over in verrukking; dan kan

-ocr page 185-

165

ik beter mijne lofliederen tot U doen opstijgen. Doch alleen en zonder U, Heer, zou ik tot niets in staat zijn, als om de bloemen uit te rukken, die Gij in mijne ziel hebt laten opkomen, en, gelijk weleer, den tuin uwer genietingen in eenen verachtelijken mesthoop om te keeren. Duld dit niet, Heer, en gewaardig U, dit bezweer ik U, eene ziel van haar verderf te redden, waarvoor Gij den losprijs en zooveel smarten betaald hebt; die Gij daarna vaak hebt ontrukt aan de tanden van don verschrikke-lijken draak.

Vergeving, mijn vader, voor deze in het oog vallende afwijking, wees er niet over verwonderd; in den grond raakt zij mijn onderwerp. Wat ik schrijf grijpt mijne ziel zoo hevig aan, en het tafereel der groote weldaden van God vertoont zich zoo levendig voor mijnen geest, dat het mij vaak veel moeite kost om zijnen lof nog niet meer te verkondigen. Ik hoop, dat gij het mij niet zult ten kwade duiden. Wij kunnen beiden, dunkt mij, hetzelfde lied zingen; metterdaad zal het echter verschillend zijn, daar mijne schulden veel grooter zijn dan de uwe, en mij Onze-Heer, gelijk gij weet, veel meer heeft te vergeven.

-ocr page 186-

HOOFDSTUK XV.

Het vervoig eu einde van het gebed van rust eu verzameling. — Hoe de ziel zich daarbij moet gedragen. — AVaarom een groot getal zielen dezen tweeden trap niet overschrijden. —Vermaning aan personen, die tot dit gebed zijn opgevoerd.

Keeren wij thans tot ons onderwerp terug. Dit gebed van rust en verzameling doet de ziel een innig gevoel van geluk en vrede smaken ; liet deelt tegelijker tijd een zuivere kalmte, eene volmaakte bevrediging, en de zoetste genietingen mede aan al hare vermogens. Daar de ziel niets kent wat met deze vreugde kan vergeleken worden, meent zij niets meer te kunnen verlangen, en gaarne zou zij met den H. Petrus zeggen: Heer laat ons bier ons verblijf vestigen. Zij durft zicli bewegen noch verroeren alsof haarj deze zaligheid zou gaan verlaten ; zij zou zelfs soms wel geen adem willen halen. Helaas ! zij ziet niet in, dat, daar zij geheel en al onmachtig is zich een dergelijk geluk door hare inspanningen te verwerven, zij nog minder in staat is het langer te behouden dan den door den wil des Heeren bepaalden tijd.

Ik heb het reeds gezegd, dat de vermogens bij dit gebed van rust en verzameling niet ten ondergaan. De ziel rust vol weelde in God, de wil blijft met Hem ver-ecnigd. Te vergeefs dwalen verstand en geheugen af, hunne afdwalingen verstoren die stille', rustige vereeui-

-ocr page 187-

167

ging niet. De wil behoudt zelfs macht genoeg over deze twee vermogens om ze langzamerhand tot de verzameling te doen wederkeeren. Hij is, zonder geheel in God verzwolgen te zijn, en zonder te weten hoe, zoozeer met Hem bezig, dat al de pogingen van het verstand tn het geheugen hem noch zijne vreugde, noch zijne genietingen zouden kunnen ontrukken. Wat zeg ik ? Zonder de minste inspanning is hij wonderbaar werkzaam, om dat vonkje der goddelijke liefde te onderhouden en te beletten dat het uitdoove.

De Heer gewaardige zich mij de gunst te verkenen het volgende duidelijk te verklaren. Er bestaat een groot aantal zielen die dezen toestand bereiken; doch zelden gebeurt het dat er zijn, die verder gaan, en wie hiervan de schuld is weet ik niet. Zeer zeker ligt de schuld niet aan den kant van God. Wat Hem betreft, na zulk eene groote gunst te hebben verleend, houdt Hij, dunkt mij, niet op er nieuwe mildelijk aan toe te voegen, zoo onze ongetrouwheid ten minste hieraan geen hinderpaal stelt. Het is derhalve voor eene ziel, die tot dit gebed is opgevoerd, van het hoogste belang, én hare hooge waardigheid, én den onschatbaren prijs van zulk eene genade te kennen, alsmede hare verplichting om niet meer van deze aarde te zijn, omdat God, in zijne goedheid haar, gelijk hei schijnt, voortann den hemel tot verblijf bestemt, indien zij zich dit niet onwaardig maakt. Welk een ramp zou het voor die ziel niet zij n achter uit te gaan! De ongelukkige stortte in de diepte van den afgrond, op wiens helling ik mij bevond, toen de barmhartigheid des Heeren zich gewaardigde mij terug te voeren. Zelden stort men van zulk een hoogte neer tenzij door grove misslagen, en alleen de verblindheid, door eene

-ocr page 188-

168

groote zonde veroorzaakt, kan van zulk een kostbaar goed doen afzien. Daarom bezweer ik dan, bij de liefde des Heeren, de zielen, welke tot dien staat gekomen zijn, zich te kermen ; dat zij met eenen nederigen en heiligen trots zich hoog in waarde houden, opdat zij niet in de bekoring geraken om tot de vleeschpotten van Egypte terug te keeren. Doch ziju zij door hare zwakheid , hare boosheid, en hare zoo brooze en ellendige natuur gevallen, zooals my dit overkomen is, dat zij dan ten minste de grootheid van het verloren goed immer voor oogen houden; dat zij dan altijd vreezen van kwaad tot erger te komen, wanneer zij niet tot het gebed te-rugkeeren. Die vrees is rechtmatig en zeer gegrond. Volgens mijn oordeel, zou het voor deze zielen een ware val zijn, indien zy den weg, welke haar in het bezit van zulk een groot goed gebracht heeft, verafschuwden. Met op deze wijze te spreken matig ik mij evenwel niet aan haar te gelasten onzondig te zijn en vrij van misslagen te leven; na zulke gunstbewijzen moesten zij, buiten twijfel, met de grootste zorg waken om iedere beleedigmg tegen God te vermijden; doch, wat zal ik zeggen, ik deel ook in onze ellende. Alleen raad ik haar aan en bezweer ze het gebed niet te verlaten, omdat zij daarin verlichting zullen vinden, berouw over hare zonden, en kracht om zich meer op te richten. Men zou groot gevaar loopen door deze heilige oefening vaarwel te zeggen; hiervan kunnen zij diep overtuigd zijn. Of ik de dingen, die ik zeg, goed begrijp weet ik niet; want, gelijk ik reeds heb opgemerkt, ik beoordeel anderen naar mij zelve.

Dit gebed van rust is een vonk, die God in onze ziel werpt; op deze wijze begint Hjj in haar zyne liefde te ontsteken,

-ocr page 189-

1(39

en door de genietingen, waarmede Hij haar overstroomt, wil Hij haar eene diepe kennis dier goddelijke liefde doen verwerven. Die reine kalmte, die verzameling, die vonk brengen, wanneer het de geest Gods is, welke op de ziel werkt, en de aangename gewaarwording, die haar doordringt, noch van den duivel, noch van onzen toeleg komt, groote uitwerkselen te weeg. Voor het overige is het onmogelijk, indien men ondervinding heeft, dat iemand niet spoedig tot de overtuiging kome, dat een dergelijke schat louter eene gave Gods is, en niet door eigen inspanning wordt verworven. Te vergeefs zullen wij, voortgedreven door den aangeboren trek tot aangename dingen, met alle middelen ons deze genietingen trachten te bezorgen; de ziel zal weldra geheel koud zijn. Hoe zij zich ook beijvert om het vuur, waarvan zij den streelenden gloed zou willen gevoelen, te doen ontbranden, 't is als storte zij er water op om het uit te dooven. Doch wanneer God do vonk ontsteekt dan brengt zij, hoe klein dan ook, eene groote uitwerking voort. Wordt zij niet door Ongetrouwheid aan de genade uitgedoofd, dan begint zij in de ziel de vlammen eener allervurigste liefde tot God te ontsteken, 't Is eene ware brand, die zijne lichte laaie vlammen overal heen spreidt, gelijk later door mij zal gezegd worden, en waarmede Onze-Heer de volmaakte zielen verteert. Die vonk is van den kant van God een onderpand zijner voorliefde, een teeken dat Hij die ziel voor groote dingen heeft uitverkozen, mits zij slechts aan zulke hooge plannen weet te beantwoorden, 't Is een schitterend geschenk, en zijne voortreffelijkheid gaat alle beschrijving te boven. Ook is, ik herhaal het, mijne droefheid groot, wanneer ik onder zulk een groote menigte zielen, die, bij mijn weten, het

-ocr page 190-

170

zoo ver brengen en verder moesten voortschrijden, zulk een klein getal zie welke dit doen, dat ik mij schaam het te noemen. Ik beweer niet zonder voorbehoud dat het getal der zielen, welke dezen grens overschrijden klein is ; dergelijke uitgelezen zielen zijn er, buiten twijfel, zeer vele in de kerk, en zij beschermen ons door de kracht barer gebeden bij God; doch ik zeg alleen, wat ik heb waargenomen.

Ik kan de zielen, die door God tot het geestelijke heil van een groot aantal andere zijn uitverkoren, niet genoeg aanmanen om toch zulk een kostbaar talent niet te begraven, vooral in onze dagen, waarin de vrienden des Heeren sterk behooren te zijn om de zwakken te ondersteunen. Die eene dergelijke gave van God in zich bespeuren, mogen zich met goeden grond als zijne vrienden beschouwen ; er blijft hen slechts over zich, met de toewijding die zelfs door eene edele vriendschap in de wereld geboden wordt voor zijne zaak op te offeren. Doch doen zij dit niet, dan mogen zij toezien, gelijk ik gezegd heb, of zij zich zeiven niet benadeelen, en God geve, dat zij nog slechts zich zeiven schade toebrengen!

De ziel behoort zich in het gebed van rust zacht en zonder gedruis te gedragen. Door gedruis versta ik het zoeken des verstands naar gedachten en beschouwingen om zijnen dauk voor deze weldaad te betuigen, en zonde en fouten op een te stapelen ten bewijze zijner onwaardigheid. Dat alles woelt dan in het binnenste der ziel, het verstand schetst het u, het geheugen kwelt er u mede. Wat mij ten minste aangaat, ik heb van die oogenblikken waarin deze twee vermogens mij zeer afmatten ; en hoewel ik een zwak geheugen heb toch kan ik hen niet overmeesteren. De wil moet dan wijselijk

-ocr page 191-

171

in zij lie kalmte volharden en begrijpen, dat er met behulp van geweldige inspanningen met God niet valt te handelen: dat zou zijn als wierp men onvoorzichtig groote houtblokken op dat vonkje zeer geschikt om het verstikken. Van deze waarheid doordrongen moet zij nederig zeggen; Heer, wat kan ik hier uitrichten ? Welke verhouding is er tusschen een slaaf en zijn meester, tus-schen de aarde en den hemel ? of andere woorden van liefde, welke zich van zelve zullen opdoen. Zij moet vooral in haar binnenste de waarheid gevoelen van het-gene zij zegt, en zich om het verstand niet bekommeren, dat slechts een levenmaker is. Terwijl dit afdwaalt zal de wil zich dikwerf in vereeniging met God bevinden, en haar in diepe rust genieten. Daar hij te vergeefs zou pogen het verstand op zeker punt gericht te houden door het den deelgenoot te maken van zijn geluk, zoo zal hij beter doen niet het aan zijne afdwalingen over te laten, onderwijl voorttegoan met zijne inwendige genietingen te smaken, en zich als eene voorzichtige bij verzameld te houden. Want indien de bijen in plaats van de korf binnen te gaan, alle uitvlogen, de een om de ander te zoeken, wat zou er dan van den honig worden?

Door deze opmerking niet te tellen zou de ziel veel verliezen, vooral wanneer het verstand scherpzinnig is. Slaagt het er in, hoe weinig dan ook, zijne overweging wel te regelen en voortreffelijke gronden bij te brengen, dan verbeeldt het zich wonderen te hebben uitgericht. En toch heeft de rede hier slechts éene zaak te doen, namelijk, goed te begrijpen, dat eene dergelijke gunst alleen uit Gods goedheid voortvloeit. Wijl wij daarenboven Onzen-Heer zoo nabij zien, moeten wij Hem genaden vragen. Hem bidden voor de Kerk, voor degenen

-ocr page 192-

172

die zich aan ous hebben aanbevolei], voor de zielen in het vagevuur, en dat alles zonder gedruis van woorden, doch met een vurig verlangen om verhoord te worden. Een zoodanig gebed omvat veel en verkrijgt veel meer dan al de redenen van het verstand. De wil kan zich ook van zekere gedachten, welke uit het zien zelf van zijnen vooruitgang geboren worden, met vrucht bedienen, om de liefde waarvan hij gloeit op nieuw aan te wakkeren. Hij verklare aan God, onder enkele betuigingen van liefde, zijne onmacht om te beantwoorden aan de grootheid zijner weldaden, doch weder zich wachtende voor het gedruis des verstands, immer de vriend van schoone redeneeringen. Eenige stroohalmen, en deze naam is nog te schoon voor hetgeen van ons komt, met nederigheid in dat goddelijk vuur geworpen, zullen het veel meer doen ontvlammen dan een groote hoeveelheid hout; zoo noem ik de redeneeringen, welke zoo geleerd schijnen en in het tijdsverloop van een Credo de kleine vonk zullen verstikken. Deze raad is uitstekend voor de geleerden, welke mij gelastten het onderhavige te schrijven. Allen zijn zy, door den wil Gods, tot dezen trap des gebeds opgeklommen. Doch het gebeurt hen soms misschien dat zij de kostbare uren, waarop zij met God zijn, doorbrengen met toepassingen der H. Schrift. Er vóór en er na zal de wetenschap hen, buiten twijfel, zeer te pas komen, maar gedurende het gebed kunnen zij haar, volgens myn oordeel, wel missen; zij dient slechts om den liefdegloed van den wil te verkoelen. Want het verstand wordt, wijl het zich dan zoo nabij het licht bevindt, zeer verhelderd ; en ik zelf kan, in weerwil mijner ellende, nanweljjks dan my zelve herkennen. Ziehier wat mij eens in het gebed van rust overkomen is. Hoe-

-ocr page 193-

173

wel ik in liet algemeen bijna niets van de latijnsche gebeden en vooral niet van psalmen versta, verstond ik toch dikwerf liet latijnsche vers alsof het Kastiliaansch geweest was; ik ging zelfs nog verder, en met welgevallen drong ik tot den verborgen zin er van door. Ik heb gezegd, dat geleerde lieden zich moeten wachten voor toepassingen der H. Schrift; ik zonder echter de gevallen uit, als zij zouden moeten preeken of ondemchten; 't is duidelijk, dat zij zich dan kunnen bedienen van de verlichting, welke zij uit deze heilige oefening geput hebben, om armen onwetenden, als ik ben, te hulp te komen. In die liefdo, die onafgebroken opoffering voor den geestelijken vooruitgang der zielen, enkel en alleen met het oog op God, ligt iets verhevens.

Zoo behooren dan ook zelfs de geleerdste in die zalige oogenblikkcn van rust de ziel zacht in God, hare eenige rust, ongestoord te laten verblijven, en de wetenschap op zijde te zetten. De tijd zal komen, dat zij van dienst zal zijn, en al hare waarde doen uitkomen; in haar zullen zij zulk een krachtigen steun vinden om God te verheerlijken, dat zij voor niets ter wereld zouden willen haar niet te hebben verworven. Doch £en opzichte der eeuwige Wijsheid geldt, zij kunnen mij gelooven, een weinig toeleg op de nederigheid, eeue enkele daad van deugd meer, dan al de wetenschap der wereld. Dan is het de tijd niet om bewijsvoeringen te houden, maar rondweg te erkennen, wat wij zijn, en in den eenvoud des harten voor God te verschijnen. Hij wil dat de ziel, die voor Hem slechts een niet is. Hem erkenne en zich voor die opperste Majesteit, welke zoo laag afdaalt dat zij de ziel, in weerwil van al hare onwaardigheid, in hare nabijheid duldt, vernietige.

-ocr page 194-

174

Het verstand zal ook hier zijn best doen om in sierlijke en uitgekozen uitdrukkingen God te bedanken; maar dooiden vrede in zich niet te storen en als de tollenaar de oogen niet te durven opslaan brengt de wil veel waardiger dankbetuigingen aan den Heer, dan het verstand met al zijne redekunstige kunstgrepen. Men moet eindelijk hier het inwendig gebed niet geheel verlaten, noch verzuimen zelfs van tijd tot tijd sommige mondelijke gebeden te doen, wanneer de ziel dit verlangen koestert en hiertoe in staat is ; want zoodra de rust een hoogen graad bereikt, dan ondervindt zij eene buitengewone moeielijk-heid om te spreken.

Té onderscheiden, wanneer het de Geest Gods is, die werkt, en in welk geval die streelende toestand een vrucht is van onzen arbeid, dat wil zeggen, wanneer wij, tengevolge van eene godvruchtige stemming ons door God geschonken, gelijk ik reeds heb opgemerkt, uit ons zeiven tot dat rusten van den wil willen overgaan, schijnt mij gemakkelijk. In het laatste geval heeft zij geen enkele goede uitwerking, gaat spoedig voorbij, en laat in de ziel dorheid achter. Is de duivel de bewerker dier rust, dan zal de ziel, welke geoefend is, het zonder moeite inzien; want hij laat onrust bestaan, weinig nederigheid , en weinig inwendige geschiktheid voor de uitwerkselen, die de Geest Gods voortbrengt; met een woord, hij deelt aan het verstand noch verlichting, noch sterke gehechtheid aan de waarheid mede. De duivel kan hier echter noch veel kwaad stichten, noch iets winnen, zoo de ziel het genot en de zoetheid, welke zij smaakt, weer op God terug brengt, en God het eenig voorwerp barer gedachten en verlangens is. God zal zelfs toelaten, dat zij uit de genietingen, waarmede de duivel

-ocr page 195-

175

haar meende te verleiden, een groot voordeel trekt. Want zij zal, in de gedachte dat zij van God komen, zich gedrongen gevoelen vaak tot het gebed terug te keeren, om ze weder te genieten. Zoo zal dan eene ziel, die waarlijk nederig is en zonder nieuwsgierigheid, of gehechtheid zelfs aan geestelijke vertroostingen, maar het kruis bemint, de zoetheden, welke de duivel haar schenkt, niet veel tellen; doch zij zal het niet kunnen laten de genietingen, die haar van God geworden, hoog te schatten. Het groote geheim, om de kunstgrepen van den leugengeest te ontmaskeren, is hierin gelegen, dat men immer nederiger van het gebed en het genot, dat men er in smaakt, oprijze. Wanneer de vijaud merkt, dat de ziel er gelegenheid uit neemt om zich meer en meer in hare nietigheid te verdiepen, dan zal hij, wel ziende hoeveel hij er bij verliest, dat geven van valsche genietingen aan haar niet meer beginnen. Om deze reden, en om nog veel meer andere, heb ik, by de behandeling van den eersten trap des gebeds en de eerste wijze om den geestelijken tuin te besproeien, er zoo op aangedrongen, om te beginnen met zich van alle soort van bevredigingen los te maken en den loopbaan op te gaan, alleen met het besluit, om Jezus-Christus zijn kruis te helpen dragen. Men moet de heldendeugd dier dappere krijgers navolgen, die, verzekerd van het loon hunner diensten, hun vorst zonder loon willen dienen. Zijn wij eenmaal de baan des geestelijken levens opgegaan, laat ons dan het oog onafgebroken gericht houden naar het ware en eeuwige koningrijk, dat wij wensclien te veroveren.

't Is van het hoogste belang, vooral voor beginnenden, om deze gedachten altijd voor den geest te hebben. Dan toch vertoont zich later het snelle voorbijgaande bestaan.

-ocr page 196-

176

de nietigheid van al de schepselen, het weinig beteekenende der rust in dit ballingsoord in zulke levendige kleuren, dat men veeleer, om het leven te kunnen dragen, de gedachte er aan van zich dient te verwijderen. Deze beschouwingen hebben zelfs iets zeer laags in de oogen der zielen, die op den geestelijken weg zijn vooruitgegaan. Zij zouden het voor eene schande en oneer aanzien de goederen dezer wereld enkel te verlaten wrijl zij vergankelijk zijn; want met nog grooter vreugde zouden zij er afstand van doen, wanneer zij altijd zouden duren. En hoe hooger zij het in de volmaaktheid gebracht hebben, des te meer geluk vinden zij in die volkomen ontblooting van alles. De goddelijke liefde, welke deze zielen reeds in vlam zet, boezemt haar die verheven gevoelens in. Doch de beschouwing der grondwaarheden is voor de beginnenden van het hoogste belang; ik bezweer hen er niet laag op neer te zien, want zij zijn voor hen een bron van groote goederen. Zij zijn zelfs noodzakelijk voor zielen, die het zeer ver gebracht hebben in het gebed, wanneer God ze somwijlen wil beproeven en haar schijnt te verlaten. Men behoort zich wel te herinneren, dat de ziel, 'tis mij een genot het te herhalen, in dit leven niet groeit gelijk het lichaam; groeit zij werkelijk, zooals wij dit naar waarheid zeggen, dan is haar wasdom zeer verschillend van dien des lichaams. Een klein kind, dat grooter wordt, en de gestalte van een volwassen mensch bereikt, verliest haar niet meer om de gestalte van de eerste jeugd weer aan te nemen. Doch wat de ziel betreft, wil Onze-Heer dat zij van groot klein worde ; Hij heeft dit ten minste de mijne laten ondervinden; want andei's weet ik het niet. Zijn doel is, binten twijfel, ons tot

-ocr page 197-

177

ons grooter voordeel te vernederen en te dwingen om , zoo lang wij in dit ballingsoord leven , aanhoudend op onze hoede te zijn. Zoo behoort dan, gedurende deze omzwerving in den vreemde, hij het meest te vreezen en het minste zich zelven te vertrouwen, die het hoogst verheven is. Er komen dagen waarin zelfs zij die aan den Heer hunnen wil volkomen hebben weggeschonken, en die zich eerder zouden laten martelen en duizend dooden ondergaan, dan eene onvolmaaktheid te bedrijven, genoodzaakt zijn tot de eerste wapenen des gebeds hun toevlucht te nemen. Met een vreeslijk geweld vieren bekoringen eu vervolgingen dan den vrijen teugel, en daarom moeten zij ook , om aan het gevaar te ontkomen van God te beleedigen, zich een schutsmuur vormen van de waarheden des geloofs door met oplettenden blik na te gaan, dat alles eindigt, dat er een hemel en eene hel is.

Thans kom ik terug op de kunstgrepen en genietingen die van den geest der duisternis komen, eu ik beweer, dat er geen zekerder middel is om er van bevrijd te blijven, dan van den aanvang af des geestelijken levens een krachtig besluit te hebben om altijd, zonder inwendige vertroostingen te verlangen, den weg des kruises te bewandelen. De goddelijke Meester heeft ons dezen weg te gelijk met dien der volmaaktheid zelf aangewezen, toen hij zeide : „neem uw kruis op en volg mij na.quot; Hij is ons voorbeeld, eu wanneer wij enkel met het doel om Hem te behagen zijne raadgevingen volgen dan hebben wij niets te vreezeu. De ziel zal overigens uit het voordeel, dat deze genietingen haar opleveren, kunnen opmaken, dat de duivel er de oorzaak niet van is ; zij kan, wel is waar, nog vallen, doch het bewijs eener goddelijke inwerking in haar zal zij vinden in de vaardigheid om weer op te staan, en in de volgende kenteekenen.

12 *

-ocr page 198-

-178

Wanneer de geest Gods handelt, dan behoeft men niet met moeite naar overwegingen te zoeken, om ons zeiven te vernederen en te beschamen. De Heer zelf leert en drukt cene ware nederigheid in het diepste des harten, eene nederigheid zeer verschillend van degene , die wij met onze weinig beduidende overdenkingen kunnen verwerven. Een ■onvergelijkelijk helderder licht stort zij in de ziel, en doordringt haar van eene beschaming, die ze in het niet doet terugzinken. De Heer toont haar met eene alles overtreffende duidelijkheid, dat zij van haar zelve niets goeds bezit ; en hoe grooter de genaden zijn, waarmede Hij haar begunstigt , des tamp; klaarder ziet zij dit in. Ook ontsteekt do geest Gods in de ziel een vurig verlangen om in het gebed vooruit te gaan, en bevestigt haar in het grootmoedig besluit om het nimmer te verlaten. Welke moeilijkheden zij daar ontmoete , zij neemt ze van te voren reeds aan, en is overgegeven in alles. Wat meer is. Hij boezemt haar een vast vertrouwen in op hare zaligheid , gemengd evenwel met nederigheid en vrees. De slaafsche vrees verbant Hij weldra om daarvoor in een veel hoogeren graad van volmaaktheid eene kinderlijke vrees in de plaats te stellen. Zulk eene ziel ziet eene liefde tot God, geheel van alle eigenbelang ontdaan, in haar geboren worden, en zij verzucht naar de gelukkige uren der eenzaamheid om des te beter de zoetheden dier liefde te smaken. Met een woord, om mij den last te besparen van er meer over te zeggen, eene dergelijke gunst is voor haar het beginsel van alle goed. Het is het seizoen waarin de bloemen van den mystieken tuin in al haar glans gaan verschijnen, er ontbreekt haar, om zoo te zeggen, slechts eeu ademtocht om zich te ontplooien. Eu de ziel ziet dit alles met groote helderheid in; het is haar onmogelijk in deze gelukkige oogenblikken aan de te-

-ocr page 199-

179

geuwoordigheid Gods in haar te twijfelen. Daf zuivere licht wordt niet verdonkerd, tenzij de ziel later weer in hare fouten en onvolmaaktheden hervalle; dan beangstigt zij zich over alles, en deze vrees is haar heilzaam. De vaste overtuiging evenwel dat deze genaden van onzen Heer komen, heeft natuurlijk op zielen, die beminnen en voor weldaden gevoelig zijn, meer uitwerking dan alle denkbare angsten. De herinnering aan de verkregen gunsten werkt veel krachtiger om zielen, die aldus gestemd zijn , tot God terug te voeren, dan de levendigste schildering van alle pijuen der hel. Dit heeft, ten minste, de mijne, hoewel zij zoo zwak in de deugd was, ondervonden.

Daar ik wijdloopiger zal moeten handelen over de tee-kenen van den goeden Geest, zeg ik er hier niets meer over. Heb ik het geluk er eene duidelijke uiteenzetting van te geven, zij zal mij zeker niet weinig gekost hebben. Ik hoop met de hulp Gods er op eene voldoende wijze over te schrijven. Ik zal mij de lessen der ondervinding, welke mij veel geleerd heeft, ten nutte maken, en die van mannenj, metterdaad uitstekend in heiligheid zoowel als in wetenschap, welke ik geraadpleegd heb. Op hunne beslissingen mag men zich veilig en wettig beroepen ; en op deze wijze zullen de zielen, die door de goedheid des Heeren tot dien staat zijn verheven, de benauwdheden vermijden, welke mij overkomen zijn.

-ocr page 200-

HOOFDSTUK XVI.

Derde wijze om den tuin te besprooien, of derde trap des gebed?. — Geestelijke sluimering van de vermogens der ziel. — De aard en gevolgen dezer gunst.

Laat ons thaus, over de derde wijze om deu tuin te besproeien, spreken, welke hierin bestaat, dat men het stroo-mende water eener rivier of bron alleidt. Daar men het slechts heeft te leiden , gaat dit met veel minder moeite gepaard; Ünze-Heer helpt hierin den tuinman op eene bewonderenswaardige wijze. Hij neemt in zekeren zin diens taak op zich, en doet bijna alles.

In dezen staat des gebeds sluimeren de vermogens dei-ziel, welke, zonder zich geheel in God te verliezen, toch niet begrijpen hoe zij werken. De ziel smaakt hier onvergelijkelijk meer geluk, zoetheid en vreugde dan in het vorige. Overstelpt door de wateren der genade, die God haar met breede stroomen toevoert, kan noch weet zij voort te schrijden of terug te treden; zij smacht er slechts naar om die alles overtreffende heerlijkheid te genieten. Men zou zeggen, dat het iemand was die, naar den dood verzuchtende , de gewijde kaars reeds in de hand houdt, en nog slechts één zucht heeft te slaken om zich ten toppunt zijner verlangens te zien. 't Is voor de ziel een doodstrijd vol van onuitsprekelijke zoetheden, waaronder zij zich als 't ware voelt afsterven aan alle aardsche dingen en in

-ocr page 201-

18i

vervoering zich geheel overgeeft aan het genieten van haren God. Andere uitdrukkingen om te schetsen en te verklaren, wat zij ondervindt, ontbreken mij. In dezen toestand weet zij niet wat te doen : want zij weet niet of zij spreken of zwijgen, of zij lachen of weenen zal. Het is een verheerlijkte waanzin, eeue hemelsche dwaasheid, waarin men de ware wijsheid leert; met een woord, 't ïs voor haar een toestand van een alles overtreffend zoet genieten.

Sedert vijf of zes jaren, meen ik , verleent mij God dikwijls in hooge mate deze soort van gebed. Doch ik moet het bekennen, ik was niet in staat om het te begrijpen, of het aan anderen te verklaren. Ook had ik het besluit genomen , om , wanneer ik hieraan in mijn verhaal zou gekomen zijn, er niet van te spreken, of er slechts zeer weinig van te zeggen. Ik besefte het in dien geestelijken slaap zeer goed , dat er geen volkomen eenheid van alle vermogens met God aanwezig was, doch de ziel was met Hem klaarblijkelijk veel inniger vereenigd dan in het voorgaande gebed; ik kon echter niet onderscheiden of begrijpen waarin dat verschil bestond. Ik geloof, mijn vader, dat ik het licht, door God mij geschonken, aan u ben verschuldigd. Gij hebt de nederigheid zooverre gedreven, dat gij u van een bekrompen verstand als het mijne hebt willen bedienen ter onderrichting, en om er u voor te beloonen heeft de Heer heden nog mij, terwijl ik tot de heilige tafel naderde, over deze wijze van bidden ingelicht. Hij heeft mij als vastgekluisterd, en zich gewaardigd mij deze vergelijkingen zelf in te geven ; Hij heeft mij geleerd hoe over dien toestand te spreken, en wat de ziel behoort te doen, wanneer zij er toe verheven is. Eene heilige huivering greep mij hierbij aan, want in een oogslag begreep ik alles.

Ik zag mij dikwijls aan dien waanzin ten prooi en van

-ocr page 202-

182

die liefde bedwelmd, zonder ooit iu te zieu, hoe dit gebeurde. Duidelijk gevoelde ik de inwerking van God, maar op welke wijze Hij in mij werkte, kon ik niet bevroeden. De vermogens der ziel zijn zeker bijna geheel vereenigd met God, doch zij zijn toch niet zoo geheel en al in Hem verloren, dat zij werkeloos zijn. Wat er van zij , de kennis er van heb ik ontvangen, en hierover ben ik ten top-pnnt van geluk. De Heer zij gezegend , die mij zulk een genot heeft willen verschaffen!

De vermogens der ziel zijn geheel met God bezig, zonder tot iets anders in staat te zijn. Geen enkele durft zich verroeren. Men zou , om ze van deze bezigheid af te trekken een groot geweld dienen te gebruiken, en ook dan nog zou men er niet in slagen , om hen van Hun goddelijk voorwerp geheel los te scheuren. Men stort zich dan uit in lofprijzingen aan God, doch zonder geregelde orde, of de Heer zelf moest ze regelen; want het verstand althans kan hierbij niet van dienst wezen. In vervoering buiten haar zelve, zou de ziel, door de zoetste verrukking mede-gesleurd, wel in zangen van zegening willen losbarsten. De bloemen ontsluiten reeds hare kelken; zij verspreiden hare eerste geuren. Hier zou de ziel wel van alle schepselen willen gezien zijn, en ze hare glorie laten aanschouwen om, met hen vereenigd , aan God een heerlijker offer van lof te kunnen aanbieden. Zij brandt van verlangen om met hen een geluk te deelen onder wiens gewichtzij zelve bezwijkt. Zij is als de vrouw des evangelies, die, na het verloren geldstuk teruggevonden te hebben, hare geburen bijeenroept en ze uitnoodigt hare blijdschap te deelen. Zoodanige moeten wel de gevoelens en de vervoering van den koninklijken profeet David geweest zijn, wanneer hij op zijne harp zijne hymnen ter eere van God aanhief.

-ocr page 203-

183

Dieu heiligen koning vereer ik hoog, en vurig zou ik wenschen hem even hoog door allen geëerd te zieu, bijzonder door hen die, zooals ik, den Heer beleedigd hebben.

Hemel! wat gevoelt eene ziel niet onder die vervoerende bedwelming! Zij zou wel geheel tong willen zijn om den Heer te prijzen. Duizend dwaasheden zegt zij , doch die recht op het doel afgaan, en Hem bekoren , welke haar in dien toestand brengt. Ik ken iemand 1) die, zonder dichteresse te zijn, om haar lijden te schetsen, als van zelve verzen samenstelde vol gevoel; het was niet eeu werk van den geest, maar eene ontboezeming harcr ziel, door de liefde gekweld. Om nog in hoogere mate de heerlijkheid te genieten , waarin haar eene zoo zoete marteling dompelde, klaagde zij haar aan God, en hare klachte stortte- zich van zelve uit in een dichterlijk lied. Zij zou wel gewild hebben dat geheel haar wezen, haar lichaam en ziel waren opengesprongen om de overmaat van geluk ten toon te spreiden, die haar dit lijden verschafte, liet zou haar toen zoo zoet geweest zijn de wreedste folteringen voor haren God te tarten. In dezen toestand is het de ziel duidelijk, dat de martelaren ouder het verduren der folteringen bijna niets deden van hen zelveu, omdat die onversaagde moed hen uit eene andere bron toevloeide. Maar welk eene foltering ook voor haar, wanneer zij, uit hare bedwelmende vervoering ontwakende, zich veroordeeld ziet om nog in deze wereld onder het droevig juk harer zorgen en plichten te leven! Men kan er over oordeelen ,

1 ) f)c Heilige sprcekl hier van haar zelve. Het is te bejammeren dal al dre dichterlijke ontboezemingen niet tot ons zijn gekomen. Er rest ons, behalve enkele kleine fragmenten, niets, dan de beroemde ontboezeming, die met deze •woorden begint: Que muero porque no ninero , ik sterf van niet te kunnerv sterven.

-ocr page 204-

184

wauneer men bedenkt dat al de punten van vergelijking, door mij aangewend, verre beneden de onuitsprekelijke vreugde blijven, waarmede God zich gewaardigt haar nu en dan in dat ballingsoord te overstelpen. Wees er immer voor gezegend, Heer, dat al de schepselen eeuwig uwen loi' zingen! Verhoor, o mijn koning, mijne bede op dit oogenblik! Omdat ik, dit alles schrijvende , mij door uwe goedheid en uwe barmhartigheid nog in dien heiligen en hemelschen waanzin bevind; omdat Gij, groote God! mij eene zoo geheel onverdiende gunst bewijst, geef daarom , bid ik n , dat allen, waarmede ik omga , door den waanzin uwer liefde worden aangetast, of laat mij voortaan tot niemand , wie ook, het woord meer richten. Behoed mij er voor. Heer, dat de geringste band mij aan deze wereld hechte , of neem mij oogenblikkelijk weg van dit ellendig verblijf. Neen, mijn God, uwe dienares kan de foltering van zich zonder U te zien niet langer dragen. Moet zij nog langer leven , rust verlangt zij in dit leven niet, en Gij, Heer , wil ze haar toch niet verleenen. Deze ziel, ongeduldig in hare kluisters, zou wel reeds vrij willen zijn; eten doodt haar, slapen martelt haar; zij beseft het, dat de dagen des levens in het nemen van duizend verkwikkingen voorbijgaan, en dat haar toch in het vervolg niets buiten U kan voldoen. Zij leeft, naar het schijnt, tegen de natuur in, wijl zij wegsterft van verlangen, om niet in haar, maar in U te leven! Ü mijn ware Meester en mijne heerlijkheid, wat is het kruis, door U voor dusdanig gewonde zielen bestemd licht en drukkend ! lieht door zijne zoetheid, drukkend, wijl er tijden zijn, waar het onverwinnelijkste geduld het niet meer vermag te torschen. En niettemin , de ziel zou er niet van bevrijd willen wezen, tenzij om zich bij U te zien in het vaderland. Herinnert zij zich, dat zij niets voor U heeft ver-

-ocr page 205-

185

richt, eu dat zij levende U eenigszius van dienst kan zijn, lt;lau zou zij wel een nog veel drukkender last willen dragen, en niet sterven dan op den laatsten dag der wereld. Met welke vreugde brengt zij hare rust ten offer aan het geluk van U de kleinste dienst te bewijzen! Zij weet niet wat te verlangen, doch zij weet wel, dat Gij het eenig voorwerp zijt harer wenschen.

Mijn zoon (want hij voor wien dit verhaal bestemd is, en die mij gelast heeft het op te stellen, is nederig genoeg om dezen naam te willen dragen), houd de bladzijden, waar gij meent dat ik de grenzen te buiten ga, voor u alleen. Hoe zou het mij mogelijk zijn binnen de redelijke grenzen te blijven, wanneer dc Heer mij buiten mij zelve brengt ? Moet ik mijne meening zeggen , dan ben ik het niet meer die spreek, sedert ik van ochtend het Allerheiligste ontvangen heb; alles wat ik aanschouw schijnt mij een droom, en ik zou wel niets anders dan lijders willen zien aangetast door de kwaal, die mij overheerscht. Ik smeek u, laat ons allen dwaas zijn van liefde tot Hem , mijn vader, die om ons voor een dwaze heeft willen doorgaan. Gij zegt dat gij mij liefhebt, welnu, lever mij er de proef van, door u in staat te stellen, om deze gunst van God te ontvangen. Ik zie er , helaas ! maar weinigen , die niet overdreven wijs zijn ten opzichte van alles , wat hun eigen treft. Misschien ben ik zelve hieromtrent wel het meest te berispen van allen. Doch duld dit niet, dit bezweer ik u, mijn vader; want gij zijt zoowel mijn vader als mijn zoon, omdat gij mijn biechtvader zijt, en ik u mijne ziel heb toevertrouwd. Haast u mij aan mijne begoocheling te ontrukken, en vrees niet mij de waarheid te zeggen met die volkomen vrijmoedigheid des geloofs, welke zoo zeldzaam is in onze dagen.

-ocr page 206-

186

Zie hier het heilig verboud dat ik ouder ons vijveu, die eikander beminnen in den Heer, zou willen zien tot stand komen. Gelijk, in onze dagen, anderen zich in het geheim vereenigen om samenzweringen en ketterijen tegen Jesus Christus te vormen, zoo zou ik weuschen, dat wij ook van tijd tot tijd onze geheime bijeenkomsten hadden. Het doel zou er van zijn elkander te verlichten , elkander er op te wijzen, wat wij ter onzer verbetering zouden kunnen doen, eu om God volmaakter te dienen. Niemand kent zich zeiven zoo goed als degenen, die hem met het oog der liefde en met de bezorgdheid des ijvers voor zijnen vooruitgang gadeslaan, hem kennen. Die bijeenkomsten T gelijk ik zeide, zouden geheim zijn; want die heilige vrijheid van spreken is, helaas, niet meer in zwang. De verkondigers zeiven van Gods woord richten hunne redenen in om niet te mishagen. Ik wil gelooven, dat hunne bedoeling zoowel als hun gedrag goed is; maar met dat alles bekeeren zij slechts weinig menschen. Waarom toch worden er door het prediken niet meer van het openlijk zondigen teruggebracht? Weet gij wat mij hiervan de reden toeschijnt? Zij bestaat hierin, dat de predikers te veel we-reldsche voorzichtigheid hebben. Zij verdwijnt niet bij hen evenals bij de Apostelen in de groote vlam der goddelijke liefde; ziedaar de reden waarom hun woord zoo weinig de zielen ontvlamt. Ik beweer niet, dat het vuur hunner liefde dat der Apostelen moet evenaren; maar ik zou het grooter willen zien dan het is. Wilt gij weten, wat dien goddelijkeu gloed aan het woord der Apostelen bijzette ? Dit, dat zij het leven verachtten, en de eer der wereld onder den voet vertraden. Wanneer er eene waarheid moest verkondigd en voor de glorie van God gestaafd worden, dan was het hun hetzelfde, of zij alles verloren of wonnen;

-ocr page 207-

187

na alles voor God op het spel te hebbeu gezet, verhieven zij zich zoowel boveu voor- als tegenspoed. Ik zeg niet dat ik zoo besta, maar ik zou toch wel zoo willen wezen. O welk eene heerlijke vrijheid smaakt hij niet, die het als eene slavernij beschouwt, gedwongen te zijn met de inen-schen te leven en te verkeeren volgens de wetten dezer wereld! Zal er een dier zielen zijn, die niet, de dienstbaarheid van dit ballingsoord moede, in de hoop van zulk eene schooue vrijheid te verwerven, bereid is alles te wagen om zich vrij te koopeu en henen te vlieden naar haar vaderland? Welnu, ziedaar den rechten weg die er heen voert, dien bewandeld; niet rusten voor den laatstenademtocht, want de dood alleen moet ons in het bezit van zulk een grooten zegeprijs brengen. De Heer gewaardige zich ons met zijne genade te ondersteunen, en ons dien eindpaal te doen bereiken!

Wees zoo goed, mijn vader, en verscheur, indien gij het noodig oordeelt, deze bladzijden, of beschouw ze als een brief, dien ik u geschreven heb , en vergeef mij, bid ik u, mijne al te groote stoutmoedigheid.

-ocr page 208-

HOOFDSTUK XVII.

Derde trap des gcheds. vervolg cn einde. — Het geljed van vereeni-ging, zijne gevolgen; waarin dit verschilt van het gebed van rust.— Twee bijzondere soorten van verceniging. — Kwelling die de verbeelding en het geheugen in dezen toestand veroorzaken ; een geneesmiddel tegen dit kwaad.

Tk heb al genoeg gezegd van deze derde wijze des ge-beds, en van hetgeen de ziel behoort te doen , of beter gezegd, van hetgeen de Heer in haar uitwerkt. Want met de taak van tuinman op zich te nemen verlangt Hij, dat zij zich geheel overgeve aan de bedwelmende vreugde over haar geluk. Hij vraagt haar niets dan eenvoudig toe te stemmen in dc genaden, waarmede Hij haar overstelpt. eene volkomene overgeving aan het welbehagen der ware wijsheid. Zij heeft buiten twijfel daartoe moed noodig; want nu en dan voelt zij zich door eene zoo greuzenlooze vreugde vervoerd , dat zij, naar 't schijnt, nog slechts een zwakken band behoeft te verbreken, om van dit lichaam te scheiden. O hoe gelukkig is het aldus te sterven!

Dan moet men zich, gelijk u reeds gezegd is, mijn vader , geheel in de armen van God werpen. Wil Hij haar ten hemel voeren, laat zij er heen gaan; het kost haar ook niets in den afgrond der hel neder te dalen, want haar hoogste goed is bij haar. Moet zij terzelfder stond sterven , of duizend jaren leven, de wil van God is haar verlangen. De Heer kan over haar beschikken als een eigen-

-ocr page 209-

189

dom dat Hem toebehoort. Die ziel behoort uiet meer zich zelve; zij heeft zich geheel eu oubepaaki aan God weggeschonken; op Hem mag zij dan ook alle zorg laten aankomen. Bij een zoo hoog opgevoerd gebed kan de ziel dat alles en nog veel meer doen; want hare handelingen zijn er de gewone gevolgen van, en zij beseft dat zij ze zonder eenige afmatting des verstands voortbrengt. Dit vermogen staat er slechts als verstomd van den Heer zoo goed de taak des iuinmans te zien vervullen, en haar geen anderen arbeid te laten, dan dien van de eerste geuren der bloemen genotvol in te ademen. Een zoo machtige God verandert door een enkel dier bezoekeu, hoe kort ook, het geheele aanschijn van den geheimzinnigen tuin. De Schepper zijnde van die hemelsche wateren , stort hij ze ook zonder mate uit. Hij verrijkt de ziel in een oogenblik met schatten, die zij misschien met al de inspanningen van den geest in geen twiutig jaren arbeids zou hebben kunnen bijeenbrengen. De hemelsche tuinman laat de vruchten groeien en rijpen; hij wenscht dat de ziel ze voor zich in-zamele, doch verbiedt haar er van mede te deelen, zoolang zij zelve uit dit voedsel geen mannelijke kracht geput heeft. Anders zou zij zicli blootstellen om slechts zijne vruchten te proeven zonder hare kracht in zich op te nemen, en door vreemden op hare kosten te spijzen, zonder iets van hen er voor terug te ontvangen, zou zij misschien gevaar loopen van honger te sterven. Dit alles zal zeer goed begrepen worden door menschen zoo verlicht als degenen, die dit geschrift onder de oogen zullen krijgen, en zij zullen het beter in toepassing brengen, dan ik het, met mij vergeefs af te matten, zou kunnen verklaren.

Dit gebed schenkt ook aan de deugden eene veel hoogere kracht, dan zij uit het vorige gebed zouden kunnen trekken.

-ocr page 210-

190

De ziel voelt zich, zonder te weten hoe, geheel veranderd. In den geur der bloemen vindt zij ik weet niet welke kracht om groote dingen te beginnen. De oppermachtige Heer gelast haar zich te ontsluiten, om de ziel te dwingen aan hare deugden te gelooven. Doch zij ziet terzelfder tijd zeer goed in, dat zij niet bij machte zou geweest zijn ze in den loop van vele jaren te verwerven, en dat de goddelijke tuinman ze haar bij dat zoo kortstondig bezoek heeft geschonken. Hier ontkiemt daarenboven eene veel grootere en veel diepere nederigheid in de ziel, dan die zij te voren bezat; het blijkt haar op de duidelijkste wijze, dat zij niets gedaan heeft als de toestemming van den wil te verleenen en de genaden , waarmede de Heer haar heeft begunstigd , te aanvaarden.

Deze wijze van bidden is, naar mijn oordeel, eene blijkbare vereeniging der geheele ziel met God; aan de drie vermogens der ziel laat God slechts toe, wat hij groots in hen uitwerkt, onder onbeschrijfelijke genietingen te beseffen.

Ziehier nog eene andere soort van vereeniging, mijn vader, die nog al plaats vindt en God mij heeft toegestaan. Daar zij in mij de hoogste verbazing heeft te weeg gebracht wil ik er hier ter plaatse van gewagen. Gij weet dan, ten minste , indien het de Heer behaagt u er mede te begunstigen, dat eene dergelijke vereeniging mogelijk is, gij kent dan van te voren hare kenteekenen. De ziel ziet door een klaarlicht en een innerlijk gevoel den wil alleen met zijn God vereeuigd, en smaakt, onder de diepste kalmte den wellust dier nauwe vereeniging; terwijl het verstand en het geheugen vrijheid genoeg behouden om zich met werkzaamheden bezig te houden, en zich op liefdewerken toe te leggen.

Op het eerste gezicht schijnt deze toestand dezelfde als

-ocr page 211-

191

die van het gebed van rust; er is evenwel verschil tus-schen. In het gebed van rust durft de ziel niet de minste beweging te maken uit vrees van de zoete rust van Maria, welke zij smaakt, te verstoren; maar bij de vereeniging, waarover ik hier spreek, kan zij tevens de bediening van Martha vervullen. Daardoor leidt zij dan inderdaad een werkend en een beschouwend leven, en, terwijl zij met God vereenigd blijft, kan zij zich aan liefdewerken toewijden, aan lezingen en de aan haren staat verbonden bezigheden. In werkelijkheid echter heeft zij dan de vrije beschikking harer vermogens niet; zij gevoelt dat hare beste krachten elders zijn. Zij is als iemand die, in gesprek met een ander, en zich hoorende toespreken door een derden, aan beide zijden slechts eene halve aandacht schenkt. De ziel ontwaart met vreugde en voldoening deze hare verdeeldheid , zij heeft er een zeer helder besef van, en 't is deze toestand, die haar bijzonder geschikt maakt om, zoodra zij zich alleen en vrij van alle werkzaamheid vindt, de zoetheden van een diepen vrede te smaken. Zij gelijkt dan nog op iemand wiens eetlust voldaan is en die, onverschillig voor gewone spijzen, met graagte evenwel lekkere en uitgezochte spijzen zou nuttigen. Aldus koestert ook «Ie ziel, bevredigd door het heil dat zij in zich zelve vindt, slechts verachting voor al de genietingen der wereld, die voor haar niets aantrekkelijks hebben; maar God nog meer te genieten, in nog hoogere mate het geluk te smaken van met Hem vereenigd te zijn, te verzuchten naar de vervulling harer wenschen, ziedaar wat zij wel wil.

Er bestaat eene andere soort van vereeniging, welke evenmin eene volmaakte vereeniging is. Zij staat echter boven de door mij verklaarde, maar beneden degene welke ik straks, sprekende over de derde wateren, beschreven

-ocr page 212-

192

heb. Ik bid God, miju vader, u al die genaden te ver-leenen, indien gij ze nog niet bezit; dan zal het u, ik ben er zeker van, waarlijk genoegen doen ze hier beschreven te vinden en te zien, waarin zij bestaan. Eene eerste genade is het van God de eene of andere gunst te ontvangen. Den aard der ontvangen gave te kennen is eene tweede. Eene derde is het vermogen om haar te verklaren en begrijpelijk te maken. Bij den eersten oogopslag schijnt het dat de eerste voldoende moest wezen; en toch, wanneer de ziel zonder onrust, zonder vrees, met moed den weg des hemels wil bewandelen, al de dingen dezer aarde met den voet vertredende, dan zal het voor haar van het grootste belang zijn den aard der hemelsche gaven te begrijpen. Die zoo door God verlicht wordt, kan Hem voor zulk een voorrecht niet genoeg danken; en degene, waaraan het niet is toegestaan, kan er Hem niet genoeg voor zegenen, dat hij het aan een of ander levend persoon, met oogmerk om ons uit diens verlichting nut te doen trekken, verleend heeft.

Onder de vereeniging waarover ik spreek, en die mij zeer dikwijls is te beurt gevallen, neemt God geheel en al den wil in bezit; en, naar het mij voorkomt, ook het verstand; want terwijl het ophoudt na te denkeu, blijft het verzonken in eene verrukkende beschouwing der goddelijke grootheid. Het ontdekt dan zooveel wonderlijks, dat terwijl het eene hem het andere uit het oog doet verliezen , hij onmogelijk de aandacht op iets in het bijzonder kan vestigen.

Wat het geheugen betreft, dit blijft vrij, en de verbeelding, meen ik, ook. Welk een geweld de laatste, zoodra zij zich alleen bevindt, het verstand en den wil aandoet, om hunne kalmte te storen, is niet te begrijpen. Ik voor

-ocr page 213-

193

mij heb er veel last van, en ben ei- bevreesd voor; dikwerf smeek ik God dat Hij , indien zij mij zooveel kwelling moet baren, mij er in die zalige uren van bevrijde. Een andermaal ontsnapt mij deze bede: wanneer toch, mijn God, zullen de vermogens mijner ziel, in plaats van aan deze wreede verdeeldheid ten prooi te zijn, alle eenstemmig samenwerken om uwen lof te verkondigen ? Uit dezen droevi-gen kamp zie ik , hoeveel kwaad ons de zonde gedaan heeft; zij is het die onzen wil belet om, gelijk hij wenscht, altijd met God bezig te zijn. Van daag nog heb ik hevige inwendige en vaak herhaalde gevechten te leveren gehad, de voorstelling er van is mij ook levendig voor den geest. Ik gevoelde mijne ziel verteren van verlangen om zich geheel onverdeeld met het goddelijke voorwerp, dat haar bijna geheel bezit, ver-eenigd te zien. Vergeefsche arbeid; geheugen en verbeelding deden mij een al te hardnekkigen krijg aan. Bij geluk kunnen zij , zoo zij de ziel al in verwarring brengen, door gebrek aan de medewerking van het verstand en den wil, haar geen kwaad berokkenen: zij blijven onvermogend om te schaden eu zijn onophoudelijk in beweging. Daar het verstand geheel en al vreemd blijft aan alles wat zij voorstellen, zoo verwijlen zij bij niets, eu gaan aanhoudend van het eene voorwerp tot het andere, gelijk aan de kleine, lastige, onrustige nachtvlinders, die niets anders doen, dan gaan en komen, zonder zich ooit rustig neer te zetten. Deze vergelijking geeft ons het getrouwste denkbeeld van hetgeen er dan omgaat; want al hebben die kleine insecten de macht niet om te schaden, zij laten toch niet na lastig te zijn. Hiervoor weet ik geen geneesmiddel; had God er mij een bekend gemaakt, ik zou er mij gaarne van bedienen, zooveel heb ik onder dit opzicht te verduren. In dezen toestand der ziel komen en onze ellende en de oppermacht van God

13

-ocr page 214-

194

zeer duidelijk aau het licht; want zelfs teu tijde, dat de verbeelding , die vrij blijft, ons zooveel schade berokkent eu afmat, geven ons het verstand en de wil, door hunne ver-eenigiug met God, de diepste rust te smaken.

Het eenige middel, dat ik na een moeilijken strijd van vele jaren ontdekt heb, heb ik, sprekende over het gebed van rust, aangegeven : het bestaat hierin , dat men zich over de verbeelding niet meer bekommere dan over een dwaze, eu haar haren gang laat gaan, daar God alleen er paal en perk aan kan stellen en ze tot stilstaan brengen. In ieder geval, zij is hier niets meer dan eene slavin; men moet er geduld mede hebben als Jacob met Lea, omdat God ons in zijne goedheid eene Rachel heeft geschonken. Daar zij, gelijk ik opmerkte, eene ondergeschikte dienares blijft, kan zij ook, met de inspanning van al hare krachten, de andere vermogens niet medeslepen. Integendeel, dikwijls trekken deze haar zonder de minste inspanning tot zich. Van tijd tot tijd ziet God op hare afdwaling, hare onrust, en vurig verlangen om zich bij het verstand en den wil aan te sluiten, met een oog van medelijden neer; en Hij staat het haar toe zich aan de vlam van die goddelijke fakkel, die de twee andere vermogens reeds verteerd en ze aan hun natuurlijken staat ontrukt heeft, om ze op een bovennatuurlijke wijze goederen van zulk een hoo-gen prijs te doen genieten, in gloed te ontsteken.

Bij de verschillende manieren waarop de wateren der genade den tuin besproeien, is de heerlijkheid en de vrede der ziel zoo groot, dat het lichaam zichtbaar deelt in het geluk en de vreugde, die haar bedwelmt. Dit gevolg is zeer merkbaar, en wat de deugden aangaat, zij trekken er dien graad van veerkracht uit, waarvan ik gesproken heb.

Het schijnt dat de Heer zich van een werktuig, zoo zwak als ik ben, heeft willen bedienen, om, zoo duidelijk als

-ocr page 215-

195

het in dit leven mogelijk is, de verschillende toestanden, waartoe de ziel zich onder dit gebed verheven ziet, te doen kennen. Gij moogt over dit geschrift, mijn vader, meteen ander geestelijk gezinden geleerd persoon, die tot deze ver-eeniging gekomen is, beraadslagen. Keurt zij het goed, geloof dan, dat het God is die u door mijne stem heeft toegesproken , en verzuim niet Hem er de levendigste dankbetuigingen voor te brengen. De dag komt, ik vind er behagen in u dit te herhalen, dat het u een groot genoegen zal doen te begrijpen, wat gunsten van zulk een verheven aard inhouden. Onderstel, dat God ze u al heeft geschonken , doch zonder u het begrip er van te geven , dan zal voor een geest en eene diepe geleerdheid als de uwe, hetgeen ik geschreven heb voldoende zijn om u dat inzicht te verschaffen. De Heer zij gezegend en geprezen in alle eeuwen dei-eeuwen. Amen.

-ocr page 216-

HOOFDSTUK XVIII.

De vierde manier ora den tuin te besproeien, of vierde trap des ge-beds. — Waarin dit gebed verschilt van de voorgaande; zijne voortreffelijkheid en uitwerkselen. — Onze Heer onderricht de Heilige hoe over dit gebed te spreken.

Dat de Heer zich toch gewaardige mij de woorden te geven, om iets over den vierden waterstroom , die den tuin besproeit, te kunnen zeggen. Zijne hulp is mij hier nog wel zoo noodig als bij het vorige onderwerp. Ouder het gebed der vereeniging toch gevoelt de ziel, dat zij niet volkomen dood is; van deze uitdrukking kunnen wij ons bedienen, wijl zij werkelijk der wereld overleden is. Maar, gelijk ik gezegd heb, zij heeft nog genoeg zelfbewustzijn om te beseffen , dat zij in ballingschap is, en hare eenzaamheid te gevoelen; zij kan met behulp van het uiterlijke, ten minste door teekenen, te verstaan geven wat zij ondervindt. Bij al de voorgaande wijzen des gebeds moet de tuinman werken; metterdaad echter gaat zijn arbeid in het gebed van vereeniging met zooveel betoovering en heerlijkheid gepaard, dat hij hem wel altijd zou willen zien voortduren; 't is niet zoozeer een arbeid als een voorsmaak der hemelsche glorie. In den nieuwen toestand echter, waarover ik hier spreek , houdt alle gevoel op; de ziel is in genietingen verzwolgen, zonder te begrijpen wat zij geniet. Zij gevoelt, dat zij het genot van een goed heeft, hetgeen alleen alle goederen in zich besluit, en toch de natuur van dat

-ocr page 217-

197

goed blijft niettemin voor haar onbegrijpelijk. Alle zinnen zijn zoozeer door dat genot ingenomen, dat geen enkele onder hen, noch inwendig, noch uitwendig zich met iets anders kan inlaten. Vroeger was het hun, gelijk ik gezegd heb, geoorloofd eenige teekenen te geven van de overmaat huns geluks. Hier echter is de vreugde, die de ziel overstelpt , zonder vergelijking grooter en kan zich veel minder openbaren; ziel en lichaam beide zijn even onmachtig om haar mede te deelen. Zoolang deze toestand duurt is elke andere bezigheid een groote last, eene foltering en een hinderpaal voor die zoo zoete rust. Ik zeg meer: wanneer al de vermogens zoo geheel en al met God zijn vereenigd, kan de ziel, zelfs indien zij het wilde , zich met geene andere dingen bezig houden ; en was zij er toe in staat, dan zou die volmaakte vereeniging ook niet aanwezig zijn.

Ik zou niet in staat zijn om den aard en de wijze dier vereeniging te doen begrijpen. De verklaring er van vindt men in de mystieke theologie, en ik ken zelfs de termen niet eens dier wetenschap. Zoo weet ik ook evenmin wat eigenlijk het verstand , noch wat de geest is , of hoe zij van de ziel verschillen; in mijn oog is dit eene en dezelfde zaak. 't Is waar, de ziel treedt soms wel buiten haar zelve gelijk aan een vuur dat, brandende, vlammen uitschiet; wordt de werkzaamheid des vuurs sterk verhoogd, dan stijgt ook de vlam hooger boven den haard, maar zij is toch van geene andere natuur, en 't is altijd de vlam van het vuur. Iemand , die onderwezen is als gij, mijn vader, begrijpt dit alles gemakkelijk; wat mij betreft, ik zou er niet meer van kunnen zeggen.

Ik stel mij hier alleen voor uiteen te zetten, wat de ziel onder die goddelijke vereeniging gevoelt. Eene vereeniging bestaat daar, gelijk men weet, waar twee dingen, die vroeger ge-

-ocr page 218-

198

scheiden waren, één geworden zijn. O mijn teedere Meester, wat zijt gij goed! Wees er eeuwig voor gezegend! Dat alle schepselen U loven ! o God, die hen zoo hebt liefgehad! Wij kunnen dan in waarheid over den omgang spreken, dien Gij in dit ballingsoord met de zielen wel wilt hebben! Dat Gij u zoo mild toont jegens haar die rechtvaardigen zijn, is zelfs reeds eene vrijgevigheid, eene groote edelmoedigheid, geheel uwer, die, met een woord, als een God geeft, waardig. O eindslooze goedheid, wat zijn uwe werken heerlijk! Eiken geest, die los genoeg is van de ijdelheden dezer wereld om het licht der waarheid te ontvangen, slaan zij met eene heilige ontzetting. Maar U zulke, alles overtreffende gunsten te zieu toestaan aan zielen, welke TJ zoozeer hebben beleedigd, dit is iets, wat mijne ziel geheel in verwarring brengt. Wanneer ik hieraan denk, gevoel ik mij niet in staat verder te gaan; doch waar zou ik kunnen heengaan, zonder weer terug te keeren? Ik zou U willen bedanken voor de grootmoedigheid uwer gaven, en ik weet niet hoe; soms troost ik er mij mede met dwaasheden te zeggen. Wijl ik nergens toe in staat ben, wanneer mijne ziel die hooge gunsten smaakt, heb ik dikwijls, als zij voorbij waren, of wanneer God ze begon uit te storten, mij de volgende woorden laten ontvallen: weet toch, Heer, wat Gij doet, verlies zoo spoedig de herinnering mijner zoo groote beleedigingen niet uit het oog. Is het ü niet genoeg ze te hebben willen vergeten, om mij er vergeving van te schenken ? Ik smeek U ze in uw geheugen te houden om uwe mildheid te temperen. Vertrouw, o mijn Schepper, zulk een kostbaar vocht niet toe aan zulk eene broze vaas, waar Gij het zoo vaak hebt zieu uitloopen en wegvloeien. Leg een derge-lijken schat niet in een hart waar het verlangen naar men-

-ocr page 219-

199

schelijke vertroostingen niet, gelijk het behoort, volkomen is uitgedoofd; weldra, helaas! zal zij hem dwaas verspild hebben. Waarom vertrouwt gij de krachten dezer stad en de sleutelen dier sterkte aan zoo'u lafhartigen bsvelhebber. Bij den eersten aanval der vijanden, geeft hij hem deu toegang. Laat uwe liefde, o eeuwige koning! toch uiet in zulk een uiterste vallen om edelgesteenten van zulk eeue groote waarde bloot te stellen. Gij schijnt er aanleiding toe te geven, mijn goddelijke Meester, om ze weinig te achten, door ze aan een zoo ontrouw, zoo verachtelijk, zoo zwak, zoo ellendig, zoo armzalig schepsel in handen te geven. Wanneer ik zelfs al door eene dier krachtige genaden], zooals mijne zwakheid ze behoeft, gelukkig genoeg was van die kostbaarheden niet te verspillen, ik ben toch altijd onmachtig om een ander, wie ook, deelgenoot tc maken van mijn schat. Kortom, ik ben eene vrouw, was ik nog maar eene goede! doch ik ben de onvolmaaktheid zelve. In zulk eenen onvruehtbaren grond, zijn de talenten uiet alleen verborgen, maar zij zijn begraven. Het is uwe gewoonte niet, Heer, aan eene ziel zulke schitterende gunsten te verleenen, of zij moet ze doen strekken ten voor-deele van een groot aantal anderen. Gij weet het, mijn God , dikwerf heb ik uit den diepsten grond mijns harten eene bede tot U gericht; en op dezen oogenblik rijst dezelfde zucht nog tot U, en wilt Gij mij gelukkig maken verhoor haar: neem van mij weg het grootste geluk, dat bij mogelijkheid op aarde kan bezeten worden, en geef het aan zielen, die er een beter gebruik van zullen maken lot vermeerdering uwer glorie.

In deze of in andere dergelijke bewoordingen heb ik Onzeu-Heer dikwijls toegesproken. Later besefte ik mijne onwetendheid en mijne geringe nederigheid. De goddelijke Mees-

-ocr page 220-

200

ter weet beter, dan wij, wat ons past; en Hij had zeker gezien, dat ik niet krachtig genoeg was om behouden te blijven, indien Hij mij niet door zulke groote gunstbewijzen had versterkt.

Het is mijn plan ook de genaden op te sommen waarvan die goddelijke vereeniging de bron is, de uitwerkselen, die zij voortbrengt, en te zeggen, of de ziel iets doen kan om zich tot zulk een verheven toestand te verheffen. De inwendige beweging, die men de verheffing of de vlucht des geestes noemt, grijpt plaats onder de vurige aandoeningen eener hemelsche liefde. Naar mijn oordeel verschilt de verheffing des geestes van de vereeniging. Die het nimmer ondervonden hebben, zal het zeker toeschijnen, dat er geen verschil in is. Doch, wat mij betreft, ik beweer, al geef ik ook toe dat deze twee genaden in den grond dezelfde zaak zijn, dat de Heer bij de eene verschillend werkt van de andere; en dat Hij bij de vlucht des geestes aan de ziel eene veel grootere onthechting van de schepselen mededeelt. Door de kracht van dit uitwerksel heb ik duidelijk ingezien, dat de verheffing des geestes een bijzonder voorrecht was, al schijnt het oppervlakkig, ik herbaal het, dat zij niet verschilt van de vereeniging. Wie ziet het verschil niet dat er bestaat tusschen een groot vuur en een klein? En toch is het eene zoowel vuur als het andere. Doch veel tijd wordt er vereischt om een klein stuk ijzer in een klein vuur gloeiend te krijgen; werp in een groot vuur een ijzer zelfs van veel grooteren omvang, en in zeer korten tijd verliest het zijn [gewonen toestand en wordt gloeiend. Ik geloof, dat er een hiermede overeenkomend verschil bestaat tusschen deze twee genaden van den Heer. Ik ben er zeker van, dat zij die verrukkingen gehad hebben, wel zullen begrijpen, wat ik wil zeggen.

-ocr page 221-

201

Doch anderen zullen het voor eene dwaze inbeelding houden, en misschien op goeden grond, en dat iemand als ik het spoor bijster raak bij de behandeling van een dergelijk onderwerp, en de poging om iets te doen begrijpen, waarvan het door gebrek aan woorden onmogelijk schijnt een eerste denkbeeld te geven, hierin voorwaar zou niets vreemds zijn.

Gelukkig schrijf ik, mijn goddelijke Meester weet het, vooreerst uit gehoorzaamheid, en vervolgens uit een vurig verlangen om de zielen tot zulk een verheven goed te bekoren. Ook koester ik het vaste vertrouwen dat zijne Majesteit mij te hulp zal komen. Voor het overige zal ik niets zeggen, waarvan ik geen groote ondervinding heb. l)it is eene waarheid : toen ik zou beginnen dit laatste water te behandelen, zag ik mij hiertoe nog minder in staat dan om Grieksch te spreken. Door eene dergelijke moeilijkheid afgeschrikt, leide ik mijn geschrift ter zijde en ging te communie. Gezegend zij de Heer, die zoo de onwetenden beweldadigt! Eu gij, alles vermogende deugd, gehoorzaamheid, wees gezegend! God verlichtte mijn verstand, nu eens door woorden, dan weder door mijnen geest de wijze aan te geven, waarop ik mij moest uitdrukken. Die groote God wil, naar hetgeen ik merk, zelf zeggen, zoowel over dit gebed, als over het vorige, wat ik niet in staat ben te begrijpen en te beschrijven. Wijl het waarheid is wat ik zeg, zoo is het ook duidelijk, dat alles wat deze bladzijden goeds zullen bevatten, van Hem zal uitgaan, en wat er slecht in zal gevonden worden van mij, die een jammerpoel ben. Daar die God van goedheid mij, met al mijne onwaardigheid, tot die zoo verheven toestanden des gebeds heeft opgevoerd , moet Hij zeker vele andere personen hiertoe verheven hebben. Indien nu en-

-ocr page 222-

202

kele ouder liaar, vreezende dat zij zich niet op deu rechten weg bevinden, met mij hierover wilden raadplegen, dan zou de Heer, dit is mijne vaste overtuiging, mij de genade verleen en van haar te verlicht en en haar de waarheid te doen kennen.

Laat ons thans over het water spreken , dat van den hemel komt, en zoo overvloedig neervalt, dat het den tuin naar wensch doordringt en verzadigt. Wanneer de Heer het telkens, als er behoefte aan is, in breede stroomen plengde, wie gevoelt niet, hoe rustig het dan de tuinman zou hebben ? En indien, dank zij een voortdurend zacht weder in plaats van den winter, de tuinman in ieder seizoen de bloemen en vruchten zijnen hof zag versieren, welk een genot zou hem dit wezen? Doch in dit tranendal is zoo iets niet mogelijk. Men moet immer waken, en oogenblikkelijk de hand aan het werk slaan, om, wanneer ergens het water is opgedroogd, het te vervangen door ander.

Dat hemelsche water, waarover ik spreek, valt soms als de tuinman er het miuste aan denkt, 't Is waar, bij de beginnenden gebeurt het bijna altijd ten gevolge van een langdurig inwendig gebed. God schept er behagen in de ziel eerst trap voor trap tot Hem te laten opstijgen ; later neemt hij die kleine duif en legt ze in een nestje, opdat zij daar ruste. Wijl hij haar langen tijd heeft zien volharden in hare vlucht, onder de inspanning van al de krachten des verstands en van den wil om haren God te zoeken en Hem te behagen, wil Hij haar, ook zelfs in dit leven, zijne be-looning schenken. En welk eene grootmoedige belooning! een enkele stond dier goddelijke rust is voldoende om al het zwoegen, dat zij in dit ballingsoord kan verduren, te vergelden.

-ocr page 223-

203

Terwijl de ziel aldus haren God zoekt, voelt zij zieli onder een levendig en zoet genot aan bijna geheele onmacht ten prooi; zij valt in een soort van bezwijming, die langzamerhand aan het lichaam de ademhaling en bijna alle krachten beneemt. Zonder eene zeer pijnlijke inspanning kan zij niet de minste beweging maken met de handen. De oogen sluiten zich, zonder dat zij ze wil sluiten, en indien zij ze openhoudt, ziet zij bijna niets. Zij is niet in staat om te lezen, al zou zij het verlangen; de letter neemt zij wel waar; doch daar de geest niet werkt, kan zij ze onderscheiden, noch samenverbinden. Spreekt men haar toe, dan hoort zij de stem, maar niet duidelijk de woorden. AIzoo heeft zij hoegenaamd geen dienst van hare zintuigen, zij vindt er integendeel een hinderpaal in om haar geluk in alle volheid te smaken. Te vergeefs zou zij pogen te spreken, want zij zou buiten macht zijn een woord te vormen of een enkel te uiten. Alle uiterlijke krachten verlaten haar; wijl zij daardoor de hare voelt toenemen, kan zij ook beter hare heerlijkheid genieten. Ook uiterlijk smaakt zij een groot genot, dat zich zeer zichtbaar openbaart. Hoe lang dit gebed ook dure, aan de gezondheid schaadt het nimmer; zoo is het ten minste mij gegaan, en ik herinner mij niet, dat ik ooit eene dergelijke gunst van God heb ontvangen, al was het zelfs terwijl mijue kwalen het hevigste waren, zonder mij werkelijk beter te gevoelen. Hoe zou zulk een groot goed onheil kunnen aanbrengen! Kan men er aan twijfelen of deze genade op het lichaam een gelukkigen invloed uitoefent, terwijl zij op zulk eene schitterende wijze hare gevolgen uitwendig ten toon spreidt ? En zoo zij door de overmaat des genots de krachten voor een tijd er aan ontneemt, 't is slechts om het vervolgens nog veel grootere achter te laten.

-ocr page 224-

204

Naar mijne ondervinding te oordeelen , is dit gebed ia de beginnenden van zulk een korten duur, dat het zich niet zoo duidelijk door uitwendige teekenen en de schorsing van het werken der zinnen openbaart; doch, uit den overvloed vau genaden waarmede het verrijkt, ziet men klaarblijkelijk , dat het vuur der zon, die de ziel verlicht heeft, wel krachtig van gloed moet geweest zijn, wijl zij het hart zoozeer heeft verteederd. Men kan ook opmerken, volgens mijn inzien ten minste, dat die schorsing van al de vermogens nimmer lang aanhoudt; 't is veel wanneer zij een half uur haalt, en ik geloof niet, dat het bij mij ooit zoolang geduurd heeft. Men moet echter toegeven , dat hierover moeilijk is te oordeelen, wijl men dan van gevoel beroofd is. Dit wil ik eenvoudig beweren : zoo vaak die algemeene stremming plaats heeft, gaat er weinig tijd voorbij, waarin niet een der vermogens tot zich zelve komt. De wil is het, welke zich in die goddelijke vereeniging het beste staande houdt; maar de twee anderen beginnen hem weldra weder lastig te vallen. Daar hij kalm is, voert hij ze terug en stremt op nieuw hun werking; daardoor blijven zij dan eenige oogenblikken rustig , en hernemen vervolgens hun natuurlijken toestand. Onder zulke afwisselingen kan het gebed zich rekken, en rekt zich inderdaad soms eenige uren. Doch zijn deze twee vermogens eenmaal bedwelmd door den hemelschen wijn, dien zij gesmaakt hebben, dan brengen zij gaarne hunne natuurlijke werkzaamheid ten offer, om zich aan een onvergelijkelijk grooter heil te vergasten; met dit doel vereenigen zij zich dan met den wil, en de drie vermogens genieten in eensgezindheid samen. De toestand echter van volmaakte vervoering, zonder dat de verbeelding, naar mijn oordeel evenzeer in verrukking, zich op eenig vreemd voorwerp richt, is, ik herhaal het, van

-ocr page 225-

205

korten duur. Ik voeg er bij, dat de vermogens, daar zij niet dan onvolkomen tot zich zeiven komen, gedurende eenige uren in een soort van verbijstering blijven, waaronder God lien van tijd tot tijd weder in verrukking brengt en ze tot zich trekt.

Gaan wij thans over tot de inwendige gevoelens der ziel in dezen toestand. Hiervan kent God alleen het geheim ; Hem alleen komt het toe, ons die mede te deelen. Want daar ons verstand het niet kan begrijpen, hoe zal dit het dan uitdrukken ? Toen ik van dit gebed opstond en. mij, na de heilige communie ontvangen te hebben , gereedmaakte over dit onderwerp te schrijven , ging ik in mijnen geest na, wat de ziel toch wel in die oogenblikken verrichtte. Onze-Heer sprak mij deze woorden toe : „Zij verteert zich „geheel, mijne dochter, om zich nog inniger in mij te laten „wegzinken; zij is het niet meer die leeft, maar ik ben „het die leeft in haar ; en daar zij niet kan begrijpen, wat „zij verneemt, verneemt zij zonder te begrijpen.quot;

Die door God tot dezen toestand verheven zijn, zullen eenig begrip van deze woorden hebben ; wat in deze geheime vereeniging omgaat is zoo verborgen, dat men er niet klaarder over zou kunnen spreken. Dit alleen zal ik er bijvoegen: de ziel, ziet zich iu de nabijheid van God en hiervan is zij zoo vast overtuigd , dat zij niet den minsten twijfel over het bestaan dezer gunst kan koesteren. Al hare vermogens verliezen hunne natuurlijke werkzaamheid , en zijn zoodanig belemmerd , dat zij volkomen onbewust zijn van hunne werkingen. Overwoog men van te voren eenig geheim, dan wordt het in het geheugen uitgewischt, alsof men er nooit aan gedacht had. Las men , dan verliest men geheel de herinnering dier lezing , en men kan er zijnen geest niet meer op vestigen. Hetzelfde is het geval met

-ocr page 226-

206

de mondclijke gebeden. De lastige vlinder des geheugens ziet hier dus zijne vleugelen verschroeid, en dat heen en weer fladderen gaat niet meer.

De ziel is ongetwijfeld bezig met lief te hebben , doch hoe zij bemint begrijpt zij niet. Wat nu het verstand betreft , indien het waarneemt , dan is het op eeue aan hetzelve onbekende wijze ; en wat het waarneemt, vermag het niet te begrijpen. Ik voor mij geloof dat het niet waarneemt , gelijk ik gezegd heb, omdat het zich zelf niet waarneemt ; voor het overige is dit een geheim, waarvoor ik stilsta.

Ik verkeerde in den beginne in eene dusdanige onwetendheid , dat ik niet wist, dat God in alle wezens was. Doch daar ik Hem, gedurende dit gebed, zoo tegenwoordig vond in mijne ziel, en de waarneming dier aanwezigheid mij zoo duidelijk toescheen, was het mij volkomen onmogelijk er aan te twijfelen. Menschen , die niet geleerd waren, zeiden mij, dat Hij er zich alleen met zijne genaden bevond. Van het tegenovergestelde overtuigd, kon ik mij naar hun gevoelen niet schikken , ik had er last van. Een allerbekwaamst godgeleerde der orde van den glorierijken heiligen Dominions hielp mij van dien twijfel af; hij verklaarde mij, dat God werkelijk in alle wezens was, en hij legde mij uit, hoe Hij zich aan ons mededeelt, hetgeen mij met den levendigsten troost vervulde.

Hier moet eene opmerking gemaakt worden, eene waarheid , waarvan men zich behoort te doordringen, namelijk deze: dat dit hemelsche water, dit uitstekend voorrecht van God , altijd in de ziel zeer groote geestelijke rijkdommen achterlaat. Men zal er het bewijs van zien, in hetgeen ik ga verhalen.

-ocr page 227-

HOOFDSTUK XIX.

Vierde trap des gebeds ; over zijne gevolgen (vervolg). — De Heilige vermaant op de meest nadrukkelijke wijze de zielen , welke tot dezen staat gekomen zijn, zich niet te laten ontmoedigen, wanneer zij in eenige fout vallen , en nimmer het gebed vaarwel te zeggen. — Zij doet zien, dat de volharding in het gebed elke ziel onfeilbaar in de haven des heils voert.

Dit gebed en deze vereeniging vervullen de ziel met eene onuitsprekelijke teederheid van liefde voor God. Zij zou wel willen sterven , niet van pijn , maar van het zoete der tranen zelf, welke zij plengt. Zij vindt zich badende in die tranen , maar zij heeft ze niet voelen stroomen, zij weet niet wanneer, noch hoe zij zich deu doortocht gebaand hebben. Zij vindt er een onuitsprekelijk genot in dit water, terwijl het de hevigheid des vuurs bedaart, dat haar verteert, den gloed te zien verhoogeu in plaats van hem uit te doo-ven. Dit moge wat Arabisch klinken, maar toch gebeurt het zoo.

Het is mij enkele malen in dezen toestand des gebeds overkomen, dat ik zoo geheel buiten mij zelve was, dat ik niet wist of de heerlijkheid , waarmede ik mij begunstigd zag, werkelijkheid of een droom was. Ik zag mij door een tranenvloed overstelpt; zij stroomden zonder smart; doch met eene verwonderlijke hevigheid : men zou gezegd hebben, dat deze wolk des hemels ze bij stroomen liet neerstorten. Daaraan erkende ik, dat het geen verbeelding ge-

-ocr page 228-

208

weest was. Dit vond in den beginne plaats, en duurde slechts korten tijd.

Na dit gunstbewijs gevoelt de ziel zich zoo moedig, dat, indien men haar lichaam op dien stond in stukken reet voor de zaak van God, zij hierin den grootsten troost zou smaken. Dan eerst ontkiemen in haar, als om strijd, de beloften , en de heldhaftige besluiten , vurige verlangens, afschuw van de wereld, en het duidelijk besef harer nietigheid. Een gunstbewijs vaii die soort verheft de ziel in een veel verhevener toestand dan de voorgaande gebeden. Zij blijft er veel dieper nederig onder. Met eene helderheid, die allen twijfel uitsluit, beseft zij niets medegewerkt te hebben tot zulk eene buitengewone en verhevene genade , en ook niets te hebben kunnen doen om haar tot zich te trekken of te behouden ; zij erkent ook, dat zij haar geheel onwaardig is. Zij meet met haar oog hare ellendigheid, die haren blik evenmin kan ontgaan als de spinraggen aan het oog kunnen ontsnappen in een vertrek waar de volle zon schijnt. Zij is zoo verre van ijdele glorie verwijderd, dat het haar onmogelijk toeschijnt deze ooit te koesteren. Met eigen oogen heeft zij de zwakheid of liever de geheele nutteloosheid harer inspanningen gezien; zij had nauwelijks in zulk een hooge gunst toe te stemmen. Ondanks haar heeft men, om zoo te zeggen, den toegang voor de zinnen afgesloten, opdat zij haren God volmaakter zou kunnen genieten. In dien toestand, alleen met God gelaten, wat heeft zij anders te doen dan Hem te beminnen ? Zij ziet niet meer, zij hoort niets meer, tenzij zij zich het uiterst geweld aandoet j en zoo in God verzwolgen, ligt er voor haar, men kan het niet loochenen, geeue groote verdienste in dat zij van hare zinnen onafhankelijk is. Vervolgens aanschouwt zij in het zuivere licht der waarheid, geheel haar vorig leven en

-ocr page 229-

209

de barmhartigheid van God; dit tafereel ontvouwt zich voor haar, met een oogslag omvat zij het, en zonder de minste vermoeienis. Zij ziet dat zij de hel waardig is, en dat men haar straft met heerlijkheid. Bij dit gezicht smelt zij in lofzangen tot God, als het was voor den vuurgloed, gelijk ik het zelf zou willen doen op dezen stond. Gezegend zijt Gij, Heer, die met een oogwenk het onreine water mijner ziel zoo klaar en helder hebt doen worden , dat het U aan uwen disch mag worden voorgediend ! Wees immer geprezen. Gij, vreugde der engelen, die U gewaardigd hebt een aardworm , zoo verachtelijk als ik , in die mate te verheffen !

Gedurende eenigen tijd ondervindt de ziel deze voorrechten. Geheel overtuigd dat de vruchten des tuins niet van haar komen, mag zij ze voortaan beginnen uit te deelen, zonder vrees van zich te verarmen. Door verschillende teekenen doet zij- de hemelsche schatten , waarmede zij verrijkt is, kennen; zij wenscht vurig anderen er deelgenooten van te maken, en vraagt God dringend ze toch niet alleen te bezitten. Zij arbeidt reeds aan het geestelijke heil van den naaste zonder het bijna te merken, of uit haar-zelve met dit doel werkzaam te zijn, doch anderen zien dit zeer goed in; want de bloemen van dezen geliefden tuin verspreiden zulk een zachten geur , dat zij verlangen hem van nabij in te ademen. Zij zien de deugden , waarmede deze ziel is opgesierd, voor hunne oogen en, bekoord door de schoonheid van de vruchten dier deugden, branden zij van verlangen, om er zich evenals zij mede te spijzen. Wanneer de aarde, welke deze vruchten des levens voortbrengt, diep doorgraven is door lijden, vervolgingen, lasteringen, krankheden (wat wel zelden dengenen ontbreekt, die zich tot dezen staat verheffen); wanneer zij bewerkt en losgemaakt is door eene volmaakte onthechting aan alle eigenbelang, dan dringt het

14

-ocr page 230-

210

water des hemels tot zulk eene diepte door, dat meu haar bijna nimmer ziet lijden aan droogte. Maar is deze ziel nog eenigszins gehecht aan deze aarde; is zij ruig van de doornen , gelijk ik het was in den beginne, wijl zij nog niet de gelegenheden heeft vaarwel gezegd, en betuigt zij God den dank niet, die zulk eene hooge gunst verdient, dan komt de dorheid haar bedroeven gelijk te voren. Gaat de tuinman zich veronachtzamen, en zendt de Heer niet uit louter goedheid op nieuw den regen, houd dan den tuin voor verloren. Wijl dit onheil mij meermalen overkomen is , huiver ik er nog van op dezen oogenblik, nimmer zou ik het, zonder deze persoonlijke ondervinding, hebben kunnen gelooven. Ik heb er pleizier in dit te schrijven ter vertroosting van zwakke zielen gelijk de mijne, opdat zij nimmer wanhopen, en nimmer ophouden te vertrouwen in de oneindige barmhartigheid van God. Wanneer zij zelfs, na door den Heer tot zulk een verheven toestand verheven te zijn, zouden vallen, laat zij dan niet ontmoedigd worden, indien ze alles niet willen verliezen; de tranen kunnen alles terugwinnen, en het eene water trekt het andere.

Alleen de hoop om die zielen door zulk eene troostvolle waarheid voor moedeloosheid te behoeden is eene der hoofdredenen, welke, in weerwil mijner onwaardigheid, mij aansporen om het bevel te gehoorzamen van mijn droevig leven te beschrijven , en de gunsten , waarmede God mij, in weerwil mijner beleedigingen en ongetrouwheden, overladen heeft, in het licht te stellen. Dit is het ook wat mij op dit oogenblik zou doen wenschen, dat mijne woorden zooveel gezag hadden, dat men verplicht was mij te gelooven; het behage den Heer mij deze genade te bewijzen, ik bid er van ganscher harte om. Ik herhaal het dus nogmaals, laat niemand dergenen, die dit gebed hebben aangevangen,

-ocr page 231-

211

zich ontmoedigen met te zeggen; wanneer ik herval in mijne fouten, dan kan ik deze heilige oefening niet verder voortzetten zonder mij schuldig te maken. Ik geef toe , dat men verslimmert wanneer men, het gebed verlatende, zijn best niet doet om weer op te staan; doch ik houd vol, dat men er niet in kan volharden zonder zich weder op te richten van zijne struikelingen, en zonder eindelijk in de haven des heils aan te landen. De duivel spande mij de ver-raderlijkste list om dit heilig vertrouwen in mij uit te roeien; hij overreedde mij, dat ik, met eene onvolmaaktheid als de mijne, mij zonder aan nederigheid te kort te schieten niet voor het gebed kon aanbieden. Dit baarde mij zooveel ongerustheden , dat ik eindelijk deze heilige oefening gedurende anderhalf jaar, of ten minste gedurende een jaar verliet, want de overige zes maanden herinner ik mij niet goed. Wat had ik ongelukkige gedaan! Ik had mij vanzelf in de hel geworpen, zonder dat de duivels er mij in behoefden te sleuren. O welk eene ontzettende verblinding! Eu hoe zeker gaat de vijand der zaligheid zijn doel bereiken , wanneer hij al zijne kracht inspant om ons deze heilige oefening te doen verlaten! Dit is voor hem van het hoogste belang, want de verrader weet zeer goed, dat eene ziel, die volhardt in het gebed, voor hem verloren is; en dat al de dingen, waar hij haar intrekt, verre van haar te schaden, door de goedheid Gods slechts dienen om haar met een nieuwen gloed voor zijne heilige dienst te ontvlammen.

O mijn Jesus, eene ziel van die hoogte neergestort in eenige zonde, en barmhartiglijk door uwe hand weer opgericht , welk een schouwspel! Wat erkent zij aan den eenen kant uwe grootheid en uwe eindelooze barmhartigheden, en aan den anderen de diepte harer ellende! Zij sterft van be-

-ocr page 232-

212

touw bij de beschouwing uwer aanbiddelijke volmaaktheden. De ongetrouwe, zij slaat de oogen neer en durft U niet aanzien , maar bij den aanblik uwer weldaden, vestigt zij, wijkende voor de vervoering der erkentelijkheid , op U hare blikken om te vernemen, wat zij U is verschuldigd. Zij verdubbelt hare godsvrucht jegens de koningiu der hemelen, en bezweert ze U te bedaren. Onder deze vervoering des vertrouwens roept zij ook de heiligen aan , die , na door U geroepen te zijn, wederom vieleu, en met welke vurige smeekingen roept zij hunne hulp in ! In ieder der gaven, welke Gij haar dan schenkt, vindt zij eene overmaat van vrijgevigheid , wijl zij zich voor onwaardig erkent om door de aarde gedragen te worden. Wat snelt zij tot de sacramenten ! met welk een levendig geloof aanschouwt zij de kracht, die Gij daarin hebt besloten! met welk eene ontboezeming zegent zij er U voor dat Gij ons dit goddelijk geneesmiddel hebt nagelaten, dien heelenden balsem, welke niet alleen de wonden dichttrekt, maar er zelfs het geringste spoor van doet verdwijnen. Zij is getroffen van verbazing bij het aanschouwen van al die wonderen en wie ook, Heer mijner ziel, zou niet door eene heilige huivering worden aangegrepen , wanneer hij U met zulk eene grenzenlooze barmhartigheid en liefde een zoo schandelijk en verschrikkelijk verraad ziet vergelden ? Daar gij U op deze wijze op mij gewroken hebt, weet ik niet, o mijn minnelijke bruidegom, hoe het komt, dat ik mijn hart onder het schrijven van dit alles niet voel vaneenscheuren. En ik zou meenen door de weinige tranen voor uw aanschijn geplengd, tranen die Gij doet vloeien, doch die zeiven slechts water zijn uit eene bedorven bron, — ik zou meenen die zoo talrijke trouweloosheden en die betreurenswaardige aaneenschakeling van fouten, waarmede ik het goddelijk werk uwer genade in mijne ziel trachtte

-ocr page 233-

213

te verstoren, waardig te herstellen! O miju teedere Meester , schenk eenige waarde aan deze droeve tranen en maak dat zoo troebele water helder. Doe dit, al zou het alleen zijn om in anderen de bekoring te voorkomen, welke ik gehad heb van lichtvaardige oordeelen te vellen. Uit den grond mijns harten sprak ik: Heer, waarom ben ik, eene zoo ongetrouwe en slechts religieuze in naam, door TJ met de genaden overstroomd, welke gij weigert aan bruiden, die zoo heilig zijn en zich geheel aan U hebben weggeschonken , en U altijd van hare prilste jeugd af getrouw gediend hebben. Thans doorschouw ik de oorzaak van uw gedrag. Ik was zwak en daarom hebt Gij mij deze hulp verleend, Uie zielen waren sterk en belangeloos, zonder deze gunsten toonden zij zich al heldhaftig in uwe dienst, en Gij wilt voor haar de geheele belooning tot aan het scheiden uit deze wereld bewaren. Gij weet het echter, o mijn God ! dat een kreet uit het diepste mijns harten tot U is opgestegen. Ik verontschuldigde de personen, die tegen mij morden , wijl ik vond, dat zij maar al te veel reden hadden het te doen. 't is waar, op dat tijdstip beleedigde ik U, door den steun dien uwe goedheid mijne zwakheid schonk, niet meer zoo erg en ik deed mijn best om alles, wat ik meende dat U moest mishagen, te vermijden. Nauwlijks had ik U dit onderpand van trouw geschonken, of Gij, Heer, begont uwe schatten te openen voor uwe dienstmaagd. Gij verwachttet van mij, naar het schijnt, slechts een weinig goeden wil en voorbereiding, zoozeer liet GijTuwe bereidvaardigheid blijken niet alleen in mij te verrijken , maar ook in te willen, dat usre gaven bekend werden.

Zoodra uwe milddadigheid duidelijk aan het licht was gekomen, kreeg men eene goede gedachte van^haar, wier diepe ellende toch niet, gelijk het had behooren te wezen.

-ocr page 234-

214

door allen werd iugezien, hoezeer zij zich ook zichtbaar vertoonde. Doch dit was ook het sein voor morren en vervolging, en, naar mijne meening, viel men niet heel ongegrond uit. Daarom had ik ook tegen geen enkelen dergenen, die mij veroordeelden, eenige grief; ik smeekte U in te zien, dat zij reden hadden om op die wijze te handelen. Ik wilde, zoo sprak men, voor eene heilige doorgaan ; ik vond nieuwigheden uit, ik , die er nog zoo verre af was van mijnen regel na te komen, en de religieuzen te evenaren in deugd, welke zoo deugdzaam en heilig waren en in ons klooster leefden. Ik beken het. Heer, nimmer zal ik hare volmaaktheid nabij komen , indien uwe goedheid niet alles van zelf doet. Verre, helaas! van hare voorbeelden na te volgen, deugde ik nergens voor als om de stichtende gewoonten te doen verdwijnen, en slechte in hare plaats te stellen; ik deed ten minste wat ik kou om ze in te voeren ; en bij ongeluk was mijn invloed groot, 't Is derhalve, o mijn God , geheel buiten hare schuld dat de religieuzen en andere personen vau buiten mij veroordeelden. Zij zeiden mij onverholen waarheden, welke ik tot dien tijd toe niet heb geweten; uwe aanbiddelijke wijsheid liet dit zoo toe.

De bekoring over de verdeeling uwer gunstbewijzen verontrustte van tijd tot tijd mijne ziel. Toen ik op zekeren dag mijne uren bad en aan dit vers des psalms gekomen was ; „Justus es, Domine , et rectum judicium tuum „Eechtvaardig zijt gij, Heer, en uwe oordeelen zijn vol billijkheid quot; 1) ging ik overwegen hoe waar deze woorden waren. quot;Want wat mijn geloof betreft heeft de duivel nooit de macht gehad mij te bekoren. Nimmer, Heer, heb ik er aan getwijfeld dat Gij de bron zijt van alle goed, of 1) Ps. cxvm.

-ocr page 235-

215

aan eene enkele der waarheden , welke ik moest gelooven. Wat zeg ik ? hoe meer de waarheden van de natuurlijke orde afweken, des te sterker en met des te meer welgevallen nam mijn geloof ze aan. Ik wist dat Gij almachtig waart en over geen enkel uwer wonderen was ik verbaasd; jt is mij een genot het te herhalen, ik heb nooit getwijfeld. Terwijl ik dan toen in mijn binnenste overwoog, hoe het bestaan kon , dat Gij aan deze religieuzen, uwe zoo getrouwe dienstmaagden, de genietingen en gunstbewijzen , welke Gij mij in weerwil mijner onwaardigheid verleendet, weigerdet, was uw antwoord. Heer: „wees er mede tevreden mij te dienen , en bekommer u niet over het andere.quot; Dit waren de eerste woordeu, die ik van U vernam ; zij baarden mij ook eene groote ontsteltenis.

Daar ik later over de wijze waarop deze woorden vernomen worden moet spreken, gelijk nog over eenige andere punten, zoo zal ik er hier niets van zeggen. Dan zou ik van mijn onderwerp afwijken, en bedrieg ik mij niet, dan ben ik er al vrij ver af; want ik weet bijna niet, waar ik er mede ben. Gij moogt mij, mijn vader, die onderbrekingen , waar ik niet buiten kan, wel vergeven, 't Is voorwaar niet te verwonderen, dat ik bij het aanschouwen van Gods onbeschrijfelijk geduld jegens mij, en van den staat waarin ik mij thans door zijne genade bevind , den draad van mijn betoog kwijt raak.

De Heer geve, dat ik altijd soortgelijke afwijkingen bega! Ach, ik bezweer Hem mij oogenblikkelijk liever in asch te verkeeren , dan toe te laten, dat er in mijn leven een enkele stonde zij van wederspannigheid tegen Hem ! Ten bewijze zijner buitensporige barmhartigheid jegens mij is het voldoende aan te toonen, dat Hij mij eene zoo groote ondankbaarheid zoo dikwijls heeft vergeven. Hoe

-ocr page 236-

210

dikwijls heeft Hij ten mijnen ganste uiet eene vergiffenis op nieuw verleend, die hij aan den heiligen Petrus slechts eenmaal heeft toegestaan ! De duivel had ook maar al te veel reden om mij te bekoren, door mij aan te duiden , dat ik geen aanspraak moest maken op de vriendschap van Hem , met wien ik zoo openlijk in tweespalt was. Welke verblinding was met de mijne te vergelijken ! Waar was mijn verstand, o mijn aanbiddelijke Meester, toen ik buiten U een heilmiddel dacht te vinden ? Welk eene dwaasheid het licht te ontvlieden, om bij eiken stap in de duisternis den voet te stooten! En welk eene hoogmoedige nederigheid wist de duivel uit te vinden, om mij die beschermende zuil des gebeds, wier steun mij voor zulk een diepen val zou bewaard hebben, te doen verlaten! Nog kan ik mij niet zonder huivering de verraderlijke vinding voor den geest halen, die hij mij onder de gedaante der nederigheid voorstelde : in mijne oogen is dit het grootste gevaar, dat ik in mijn leven geloopen heb. Ziehier door welke bedriegelijke gedachten hij mijnen geest van het spoor afbracht. Hoe? ik, zoo slecht nog, na tallooze genaden ontvangen te hebben, zou ik mij nog tot het gebed kunnen begeven ? moest het mij niet genoeg zijn, gelijk de overigen, de voorgeschreven gebeden te verrichten? en terwijl ik deze al zoo gebrekkig volbracht, was het clan geene vermetelheid nog iets bijzonders te willen doen ? zoo iets zich te .durven aanmatigen was weinig eerbied toonen voor God, en weinig achting voor zijne gunsten.

Het was zeker goed, dat ik mijne onwaardigheid inzag en dit toegaf; doch er voor practisch gevolg uit af te leiden, dat ik het gebed moest verlaten, ziedaar wat eene zeer groote ramp was. Wees er voor geprezen, Heer, dat Gij u gewaardigd hebt mij uit zulk een afgrond te trekken!

-ocr page 237-

217

Iets dergelijks was zeker liet begin der bekoring, waarmede de duivel Judas ia het verderf stortte. De verrader durfde mij slechts niet zoo openlijk aantasten; doch door zich langzamerhand in te dringen , zou hij geëindigd hebben met mij in denzelfden afgrond, waarin hij hem had neergestort , te doen neervallen. Laat toch , om de liefde Gods, allen, die zich aan het gebed overgeven, hierop vol aandacht letten. Dit moeten zij wel weten , dat mijn leven, al den tijd waarin ik van deze heilige oefening af was, aan veel meer ongetrouwheden mank ging, dan weleer. Hieruit kan men afleiden hoe deugdelijk het middel was, dat de duivel mij aan de hand gaf, en van de aangename gevolgen dezer nederigheid, welke in mij slechts eene vree-selijke onrust veroorzaakte. En hoe zou mijne ziel in vrede hebben kunnen rusten, terwijl zij , de ongelukkige, zich verwijderde van Hem, die hare rust was, altijd de gedachte gericht houdende op zijne genaden, en zijne gunsten; en van den anderen kant immer den diepen afschuw, welken al de genoegens dezer aarde verdienen , voor oogen hebbende ? Thans verwonder ik er mij over hoe ik zulk een wreeden toestand heb kunnen dragen. Het eenige wat mij zeker staande hield, was de hoop van het gebed weer te hervatten ; want raadpleeg ik mijne herinneringen over dit droevig tijdperk , waarvan mij reeds meer dan een en twintig jaren scheiden, dan bevind ik, dat ik altijd in mijn hart het vaste besluit koesterde van weder tot deze heilige oefening terug te keeren; doch ik wachtte hiertoe het oogenblik af, dat mijne ziel zeer zuiver was van beleedigingen tegen den Heer. O hemel! op welk een heilloozen weg bracht mij zulk eene waanzinnige hoop ! De duivel had mij laten voortdommelen tot aan mijnen laatsten snik , en mij van voor den rechterstoel mijns Eechters weggesleurd in de hel.

-ocr page 238-

Ö18

quot;VVant, konden te voren het gebed en de lezing, de verlichting , die ik er dagelijks uit putte, de beschouwing van mijne ontrouw, de tranen zelfs, waarmede ik Onzen-Heer vaak lastig viel, mij niet mijne zwakheden doen overwinnen ; wat kon ik, na deze heilige oefening verlaten te hebben , levende te midden van ijdele tijdkortingen, en gelegenheden om den Heer te beleedigen, bijna door niemand gesteund, of laat ik liever zeggen, slechts hulp vindende om mij te helpen vallen, anders verwachten als een beklagenswaardig einde ?

Ik geloof dat een religieus der orde van den H. Do-minicus 1), een man uitstekend in de wetenschap, zich zeer verdienstelijk voor God gemaakt heeft, door mij uit zulk eene sluimering te trekken.

Deze vader liet mij , gelijk ik meen gezegd te hebben , alle veertien dagen te communie gaan. Van toen af verminderde het kwaad , ik begon weer tot mij zelve terug te komen. Nu en dan ontsnapten mij nog wel eenige beleedigingen, doch ik was in ieder geval op den rechten weg, en met kleine stappen voortschrijdende kwam ik onder vallen en opstaan niettemin vooruit; wanneer men zijnen tocht niet onderbreekt bereikt men toch het doel dei-reis. Van dezen weg des heils af te wijken is , volgens mijn oordeel, niets anders dan het gebed vaarwel te zeggen. Gods oneindige goedheid beware ons er voor!

Het blijkt nu, en laat om de liefde Gods elkeen dit ernstig overwegen , dat eene ziel, die in het gebed zulke uitstekende gunstbewijzen ontvangt, nog kan vallen; dat zij alzoo niet op zich zelve moet vertrouwen, en zich op geen enkele wijze blootstellen aan gelegenheden. Men wikke en wege dezen raad, hij is van het hoogste belang. Want de

1) Vader Vincent Baron.

-ocr page 239-

219

duivel heeft zijne kunstgrepen zelfs tegen eene ziel, die waarlijk door God is begunstigd; de verrader zoekt zooveel hij kan de genaden, welke bestemd zijn tot haren vooruitgang , tegen haar te keeren, en met goeden uitslag zou hij personen, die niet vast in de deugd, noch verre in de versterving en de onthechting zijn, aantasten. In den staat toch waarvan ik spreek , zijn de zielen, hoe groot ook hare verlangens en besluiten zijn, echter nog niet voorzien met die mannelijke kracht, welke haar, zooals ik verder zal zeggen, recht geeft zich aan gevaren en gelegenheden bloot te stellen. Zij moeten zich daarom nimmer laten afbrengen van een nederig wantrouwen ten opzichte van zich zeiven. Dit is een voortreffelijk voorschrift; het is niet van mij, God zelf leert het ons. Ik verlang ook dat personen, die onwetend zijn gelijk ik, er mede bekend zijn. Ik herhaal het, hoewel eene ziel tot dien verheven staat is opgevoerd, toch moet zij zich niet zooveel laten voorstaan op hare krachten om uit eigen beweging zich tot den strijd aan te bieden. Voor haar is het genoeg zich te verdedigen. Zij zal zelfs al hare wapenen noodig hebben om de aanvallen der duivelen door te staan, zoo weinig is zij in staat ze aan te vallen en te overwinnen, gelijk zij doen, die tot een veel hoogeren staat, waarover ik in het vervolg zal spreken , gekomen zijn.

Ziehier hoe de duivel eene ziel in zijne strikken wikkelt. Die ziel ziet zich door een verheven gebed in de nabijheid Gods; zij ontdekt het verschil der hemelsche goederen en die dezer aarde; zij merkt al de liefde, welke God haar betuigt, en bij het gezicht dier liefde gaat zij zich zoo veilig achten, dat zij meent nimmer het bezeten geluk te kunnen verliezen. Zij heeft zulk eene heldere aanschouwing van de belooning, dat het haar onmogelijk

-ocr page 240-

220

toeschijnt eeu geluk prijs te geven, waarvan de voorsmaak reeds in dit leven zoo aangenaam is, voor zulk een verachtelijk en verlagend iets als de dingen dezer aarde. Van deze gerustheid nu bedient zich de duivel om haar het wantrouwen tegen zich zelve te doen verliezen. Zij werpt zich alzoo in de gevaren, en begint, ongetwijfeld uit zuiveren ijver, de vruchten van haren tuin kwistig uit te deelen , overtuigd dat zij niet meer heeft te vreezen. 't Is evenwel niet uit hoogmoed , dat zij zoo handelt; zij weet, dat zij van zich zelve niets vermag , doch zij geeft aan een niet door de voorzichtigheid geleid vertrouwen op God toe. Zij houdt niet in het oog dat zij nog slechts een jeugdige vogel met teêre vlerken is j van het nest kan zij wel opstijgen, en Onze-Heer lokt haar er soms af, doch om de lucht te doorklieven en de vlucht vol te houden hiertoe is zij onbekwaam. Hare deugden zijn nog niet krachtig genoeg, de ondervinding om de gevaren te kennen ontbreekt haar, zij is onbewust van het nadeel, dat zij zich toebrengt, door op zich zelve te steunen.

Een dergelijk overdreven vertrouwen was de oorzaak van mijnen ondergang. Hieruit kan men afleiden, hoezeer men zoowel in dezen staat als overigens in alle andere een leermeester noodig heeft en den omgang met geestelijke personen. Ik geloof evenwel, dat Onze-Heer, wanneer Hij eene ziel tot dezen staat verheft, voortgaat met haar te begunstigen, en niet duldt, dat zij zich in het verderf storte, of zij moest zich geheel van Hem verwijderen. Maar indien zij, gelijk ik gezegd heb, valt, dat zij er dan toch op bedacht zij, om de liefde Gods bezweer ik dit haar, dat zij er op bedacht zij om niet de prooi te worden van den strik des bekoorders; zij wachte zich wel, onder het voorwendsel van uederigheid, het gebed te verlaten, gelijk ik het on-

-ocr page 241-

221

geluk gehad heb te doen, zooals ik verhaald heb en niet genoeg zou kunnen herhalen. Dat zij haar vertrouwen stelle in de goedheid Gods; zij is veel grooter dan al het kwaad dat wij kunnen doen. Vol barmhartigheid, vergeet Hij onze ondankbaarheden op het oogenblik, dat wij, door leedwezen getroffen , in zijne vriendschap willen terugkee-ren. De genaden door Hem aan ons geschonken, verre van zijnen toorn en kastijding op ons te trekken, bewegen Hem om ons nog vaardiger vergeving te schenken; want Hij beschouwt ons als de kinderen van zijn huis, en denkt er aan, dat wij, gelijk men zegt, het brood van zijne tafel gegeten hebben. Dat deze zielen zich de woorden van dien goddelijken Meester voor den geest roepen en zijne onuitsprekelijke goedertierenheid jegens mij beschouweu. Ik was veeleer het beleedigen moede, dan Hij moede is geworden mij te vergeven. Neen, nimmer wordt zijne hand het geven moede, en nooit kan de bron zijner barmhartigheden worden uitgeput. Laat ons dus nimmer moede worden te ontvangen. In alle eeuwen der eeuwen zij Hij gezegend; dat alle schepselen eeuwig zijnen lof verkondigen.

-ocr page 242-

HOOFDSTUK XX.

Over de verrukking. — Waarin zij verschilt van de vereeniging. — De gevolgen van de verrukking. — Het onuitsprekelijk pijnlijk lijden veroorzaakt door het verlangen naar God; zij brengt de ziel buiten zich zelve, en doet haar de smarten , die men in het vagevuur lijdt, ondervinden: Onze-IIeer openbaart de Heilige de waarde van zulk eene groote genade. — De inwendige gesteldheid der ziel na de verrukking.

Ik zou wel weuscheu, met de hulp van God het verschil te kunnen verklaren, dat er bestaat tusschen de vereeniging en de verrukking 1). Men geeft aan de verrukking verschillende namen, die alle hetzelfde uitdrukken : men noemt haar verheffing of vlucht des geestes, vervoering, extase. Zij staat verre boven de vereeniging ; behalve dat zij veel grooter gevolgen heeft, heeft zij meerdere werkingen haar alleen eigen. De vereeniging werkt in het begin, het midden, en het einde bijna altijd op dezelfde wijze en alleen inwendig. De verrukking heeft verschillende vormen en verschillende graden en , daar zij van een hoogeren rang is, werkt zij niet alleen inwendig, maar ook uitwendig.

1) Ziehier het oordeel van den H. Joannes van het Kruis loen hij het handsclirit't der H. Teresia over deze verheven slof gelezen had: quot;Hier zou het de plaats zijn om over de verschillende vervoeringen te spreken , doch deze taak laat ik aan iemand over, die er zich beter van zal kwijten , dan ik. Overigens heeft onze gelukzalige moeder, Teresia van Jesus, wonderbaar over deze stof geschreven; en ik hoop dat hare geschriften binnen weinig tijd zullen gedrukt en aan het publiek aangeboden worden !quot; (G ee s t e 1 ij k e liederen, lied , XIII. Wen d u w e o O g e n enz.)

-ocr page 243-

223

De Heer gewaardige zich mij zijne verlichting te schenkeu voor zulk een onderwerp, gelijk Hij mij haar geschonken heeft voor het voorgaande ; want had Hij mij niet onderricht hoe er een begrip van te geven, ik zou het zeer zeker nooit hebben kunnen doen.

Laat ons thans de eigenschappen van het laatste water beschouwen, waarvan wij gesproken hebben. Het stroomt in zulk een overvloed, dat, wanneer de aarde zich slechts leent voor zulk een zegen, wij met grond zouden kunnen denken de geheimzinnige wolk, waaruit de groote God het bij stroomen in onze ziel neerstort, in dit ballingsoord binnen ons om te dragen. Ziet Hij ons beantwoorden aan zulk eene uitstekende weldaad met al de erkentelijkheid en de toewijding, waartoe wij in staat zijn, dan geeft Hij ons gaarne op staande voet het loon. Gelijk de wolken de dampen der aarde tot zich trekken, zoo trekt Hij onze ziel tot zich; Hij voert ze geheel buiten zich zelve, en verheft ze op de wolk zijner heerlijkheid tot den hemel, waar Hij haar de wonderen begint te ontsluieren van het koninkrijk, dat haar bereid is. Of deze vergelijking juist is, weet ik niet, doch ik weet zeer goed, dat het op deze wijze geschiedt.

De ziel schijnt onder de verrukkingen de organen, waaraan zij gehecht is, te verlaten. Zeer merkbaar voelt men de natuurlijke warmte afnemen, en het lichaam langzamerhand koud worden, doch onder onuitsprekelijke zoete en aangename gewaarwordingen. Onder het gebed van vereeniging kunnen wij bijna altijd aan de goddelijke aantrekkelijkheid, hoewel moeielijk en met hevige inspanning, weerstaan, daar wij ons nog als op onzen grond bevinden; doch bij de verrukking is het geheel anders, men kan bijna nimmer weerstand bieden. Zonder er het minste op bedacht te

-ocr page 244-

224

zijn en zonder eenige inwendige voorbereiding valt zij met eene onstuimigheid zoo plotseling en zoo krachtig op u neer, dat gij die wolk des hemels , of dien goddelijken adelaar, u ziet, u gevoelt overmeesteren en u wegvoeren. Doch daar gij niet weet waarheen gij gaat, zoo ondervindt de zwakke natuur onder deze beweging, hoe aangenaam zij overigens is, in den beginne ik weet niet welke huivering. Hier moet de ziel veel meer vastberadenheid en moed toonen dan in de vorige toestanden ; zij behoort metterdaad van te voren alles te aanvaarden, wat haar kan overkomen , zich zonder voorbehoud in de handen van God over te geven en zich door Hem te laten voeren waar Hij verkiest; want men wordt weggerukt, hoe pijnlijk men er ook van worde aangedaan. Dit ondervond ik door de vrees van mij te bedriegen zoo hevig, dat ik zeer dikwijls in de eenzaamheid, maar bijzonder in het openbaar, al mijne krachten inspande om mij te verzetten. Soms kon ik eeni-gen weerstand bieden, doch daar het in zekeren zin een worstelen was tegen een machtigen reus , werd ik geheel machteloos en gedrukt door afmatting. Eene andere maal hielp mij al mijne inspanning niets j mijne ziel werd naar boven getrokken, en mijn hoofd volgde bijna altijd deze beweging, zonder dat ik het kon beletten, soms werd zelfs mijn lichaam zoodanig opgeheven, dat het den grond niet meer raakte. Op deze wijze ben ik zelden in verrukking geweest. Eens is mij dit overkomen toen ik met al de religieuzen in het koor was, en gereed stond om te com-municeeren. Ik bevond mij er door in een uiterst onaan-genamen toestand, denkende dat eene zoo buitengewone zaak noodwendig weldra eene groote beweging moest veroorzaken. Daar dit voorval nog kort geleden en gebeurd is sedert ik de bediening van priorin vervul, maakte ik

-ocr page 245-

225

van mijne macht gebruik om de religieuzen te verbieden er over te spreken. Bij meer dan eene gelegeuheid deed ik, wat ik op den feestdag van den heiligen patroon 1) onzes kloosters gedaan heb. Onder de preeken, waarbij vele dames van rang tegenwoordig waren, merkte ik dat mij hetzelfde zou overkomen, ik wierp mij terstond ter aarde , mijne zusters schoten toe om mij tegen te houden , doch alle pogingen waren vruchteloos , en de verrukking kon aan de blikken niet ontgaan. Dringend bad ik den Heer van mij toch niet meer te willen begunstigen met die voorrechten , welke zich door uitwendige teekenen verraden; ik was reeds moede van de omzichtigheid, waartoe zij mij veroordeelden, en toch beschouwde ik het voor eene onmogelijkheid ze, in weerwil van al mijne pogingen , verborgen te houden. Ik heb grond, dunkt mij , om te denkeu, dat die goede Meester zich gewaardigd heeft mijn gebed te verhooren , want ua dien tijd is mij niets dergelijks meer overkomen; 't is ook inderdaad nog zeer korten tijd geleden, dat ik Hem deze gunst verzocht heb.

Wanneer ik mij wilde verzetten dan voelde ik onder mijne voeten verwonderlijke krachten, welke mij optilden; ik weet niet, waarmede ze te vergelijken. Geen enkele van al de bewegingen , die in den geest plaats grijpen, heeft iets met zulk een hevig geweld gemeen. Het was een vreeselijke strijd, ik was er geheel op van. Wanneer God wil is alle verzet ijdel, tegen zijn vermogen baat geen kracht.

Van tijd tot tijd wil Hij zich wel vergenoegen met ons te laten blijken, dat Hij ons dit gunstbewijs wil toestaan, en het alleen van ons afhangt het te ontvangen.

1) De Heilige Joseph.

14*

-ocr page 246-

220

Dau heeft dit, wanneer wij uit nederigheid weerstand bieden , dezelfde gevolgen, alsof wij er volkomen in hadden toegestemd.

Die gevolgen ziju groot. Het eerste toout ons het oppermachtig vermogen van God. Wanneer Hij wil kunnen wij zoo min ons lichaam als onze ziel weerhouden. Tegen wil cn dank zien wij , dat wij een meester hebbeu, en dat dergelijke gaven geheel een geschenk ziju van zijne hand en geenszins de vrucht onzer inspanningen; hetwelk eeue diepe nederigheid in de ziel te weeg brengt. lu deu beginne was ik, ik beken het, door eeue overdrevene vrees aangetast, en wie, die zijn lichaam zoo van de aarde ziet opgenomen , zou dit niet wezen ? Want al trekt de ziel het onder een onuitsprekelijk aangename gewaarwording mede , indien het geen verzet toont, liet gevoel gaat niet verloren ; ik, ten minste, behield het in die mate, dat ik zien kon , dat ik van de aarde was opgeheven. Bij den aanblik dier Majesteit, welke zoo zijne macht ontwikkelt, is men kil van ontzetting, de haren rijzen ten berge op het hoofd, en men gevoelt zich van eene levendige vrees doordrongen om eenen zoo grooten God te beleedigen. Doch deze vrees gaat met eene zeer vurige liefde gepaard ; en deze liefde wordt verdubbeld, als men ziet tot welk eene overmaat God de zijne jegens een aardworm, welke slechtsslijk is, opvoert. Want niet tevreden met de ziel tot zich op te trekken wil Hij ook het sterflijk lichaam, dien verachte-lijken slijkhoop door zoovele beleedigingen bezoedeld, in de hoogte heffen.

Een ander uitwerksel der verrukking is eene buitengewone onthechting, en wel eene zóó wonderbare, dat ik geene woorden heb om haar te verklaren. Alles wat ik er van kan zeggen is dit : dat zij verschilt van de andere,

-ocr page 247-

227

en dat zij verre boveu de onthechting staat, welke de genaden , die alleen de ziel betreffen, uitwerken. Tn het laatste geval bestaat de onthechting, hoe volmaakt zij zij, alleen in eene onthechting der ziel en des harten; doch onder de verrukking wil God, dat het lichaam zelf tot die volkomen onthechting gerake. Daardoor wordt men meer dan ooit vreemd aan al de dingen dezer aarde, en men vindt den beker des levens onvergelijkelijk bitterder.

Vervolgens overvalt haar eene onuitsprekelijk smartvolle aandoening, die wij noch kunnen verwekken, noch, wanneer zij zich van de ziel heeft meester gemaakt, van haar kunnen wegnemen. Te vergeefs zou ik er de natuur vau willen kennen , dit is , ik gevoel het, te veel boven mijne krachten; ik zal er evenwel iets van trachten te zeggen. Vooraf echter moet ik het volgende doen opmerken : 't is op dit oogenblik dat ik mij in dien toestand van onnoembaar lijden bevind; hij is dus veel later dan al de visioenen en openbaringen, die ik zal mededeelen, later ook dan het tijdstip waarop ik, getrouw in het gebed , zulke groote gunsten en genietingen van Onzen-Heer ontving. Hij gewaardigt zich, wel is waar, ze van tijd tot tijd nog aan mij te schenken: doch het nijpend gevoel des leeds, waarover ik ga handelen, is de meest gewone toestand mijner ziel. Het is nu eens meer dan minder sterk; hier zal ik spreken over zijne grootste hevigheid.

Hoe pijnlijk ook de geweldige vervoeringen waren , welke ik ondervond, wanneer het God behaagde mij de verrukkingen over te zenden, waarover ik verder zal spreken, deze kwelling is evenwel op verre na niet te vergelijken met degene, die ik thans behandel; ik meen zelfs niet te veel te overdrijven door te zeggenj, dat er zooveel verschil bestaat tusschen de eerste en de tweede, als tusschen

-ocr page 248-

228

iets wat zeer lichamelijk en iets wat zeer geestelijk is. Inderdaad, indien toch de ziel lijdt ouder de verrukking dan geschiedt het iu vereeuiging met het lichaam, dat door haar lijden te deeleu, het tempert; voor het overige ziet zij zich op verre na niet aan zoo'n uiterste van verlatenheid ten prooi, als waartoe haar het leed breugt, dat ik bespreek. Het is, gelijk ik gezegd heb , uiet onze medewerking, welke dat lijden te voorschijn roept, dikwijls zelfs stort het onvoorziens als plotseling op ons neer. De ziel gevoelt in zich eensklaps ik weet niet welk verlangen naar God. In een oogwenk geheel van dit verlan-geu doordrongen, geraakt zij tot zulk een toppunt van smart, dat zij zich ver boven zich zelve en boven al het geschapene verheft. God plaatst haar in zulk eene groote verlatenheid, dat zij, ook door de grootste pogingen in het werk te stellen, geen enkel schepsel op de aarde zou weten te vinden om haar gezelschap te houden; overigens zou zij, al kou zij het, dit niet willen, zij haakt er slechts naar om in deze eenzaamheid te sterven. Te vergeefs zou men haar toespreken, te vergeefs zou zij zich liet uiterste geweld aandoen om te antwoorden; niets is in staat haren geest aan deze eenzaamheid te ontrukken. Hoewel God, naar het mij toeschijnt, dan zeer verre van de ziel verwijderd is, ontdekt Hij haar toch dikwijls zijne verhevene grootheid, en wel op zulk eene buitengewone wijze, dat het al onze begrippen te boven gaat. Ook ontbreken de termen om het uit te drukken, en men moet het, naar mijn inzien, ondervonden hebben om in staat te zijn het te begrijpen en te gelooven. Eene zoo verhevene mededeeling heeft niet ten doel de ziel te troosten, doch om haar te toonen, hoe rechtmatig zij er zich over bedroeft zich zoo verre van een goed te zien , dat alle goed in zich besluit. Door deze

-ocr page 249-

229

aanschouwing voelt de ziel Laren dorst naar God en de bitterheid harer eenzaamheid aangroeien. Zij is aan zulk eene gevoelige en doordringende smart ten prooi, zij gevoelt zich in zulk eene onverbiddelijke eenzaamheid, dat zij het letterlijk David mag nazeggen: „vigilavi, et factus sum sicut passer solitarius in tecto.quot; 1) De koninklijke profeet moet zeker deze woorden uitgesproken hebben toen hij zelf iu deze inwendige verlatenheid verkeerde, met dit onderscheid , dat een zoo groote heilige de bitterheid er van op eene veel heviger wijze moest ondervinden. Dit vers komt mij voor den geest, en ik onderga dunkt mij , wat het uitdrukt. Het is mij een troost te ontwaren, dat andere zielen, en vooral zielen zoo hoog voor God verheven, de marteling eener zoo verschrikkelijke eenzaamheid gevoeld hebben, gelijk ik. De ziel schijnt in dezen staat niet meer iu zich zelve te zijn, doch als de musch op het dak verblijft zij eenzaam in het verhevenste gedeelte van zich zelve , alle schepselen van die hoogte beheerschende; ja ik zal nog meer zeggen, 't is boven het verhevenste deel van zich zelve , dat zij haren zetel heeft.

Op andere tijden zuchtte mijne ziel onder zulk eene overmaat van benauwdheid en verlatenheid , dat zij zeide , en zich zelve vroeg: „waar is uw God?quot; 2) Men merke hier op, dat ik te voren den zin dezer verzen niet goed verstond ; na het begrip er van onder dit goddelijke verkeer ontvangen te hebben, ondervond ik ook een grooten troost door te zien, dat Onze-Heer ze , zonder eenige poging van mijnen kant, in mijn geheugen had geroepen.

Van tijd tot tijd herinnerde ik mij wat de H. Paulus,

1) In mijn waken ben ik alleen {jebleven , nis ile eenzame vogel op liel dak (I's. Cl , 8).

2) Ubi est Dens-Inns? (Ps. XL1, 4.)

-ocr page 250-

230

zeide , „dat hij der wereld gekruist was.quot;' 1) Ik wacht mij wel te beweren, dat deze toestand de mijne is; ik heb, voorzeker te duidelijk bewustziju van het tegenovergestelde ; doch ik zeg, dat er dan in de ziel iets dergelijks omgaat. Zij ontvangt noch troost van den hemel, alwaar zij nog niet woont, noch van de aarde waaraan zij niet meer behoort; en waarvan zij hem ook niet wil ontvangen ; zij is inderdaad , als gekruisigd tusschen hemel en aarde , aan het lijden ten prooi zonder aan de eene of andere zijcle lafenis te ontvangen. Het is waar , zij krijgt van den hemel de wonderbare kennis van God, waarvan ik gesproken heb, en die alle onze wenschen zeker verre overtreft; doch zulk eene aanschouwing van God vergroot hare foltering in plaats van ze te verminderen , omdat zij nog meerbaar verlangen om Hem te bezitten ontvlamt. Het lijden bereikt soms zulk een graad van hevigheid, dat haar gevoel er bij verloren gaat; welk laatste uitwerksel inderdaad kort duurt. Dit zijn als 'tware de laatste benauwiugen des stervens; doch in dezen doodstrijd des lijdens ligt zooveel zaligheid , dat ik niet zou weten waarmede haar te vergelijken. Het is eene onbeschrijfelijke marteling tegelijk van smart en genietingen. Verre van de minste leniging te zoeken in hetgeen de aarde vroeger de ziel aangenaams aanbood , kan zij haar aanblik niet uitstaan, en stoot ze met de grootste walging van zich af. Zij weet wel, dat zij slechts God begeert, doch zij bemint in Hem niets in het bijzonder; zij bemint in Hem alles wat Hij is, en wat zij liefheeft weet zij niet. Ik zeg, dat zij dit niet weet, wijl de verbeelding haar niets voorstelt: gedurende het grootste gedeelte van den tijd, dat zij aldus gestemd is , blijven hare vermogens , volgens mijn oordeel,

1) Per quem niihi nmndus cnicitixus est, et ego mnndo (Gal. VI, 14).

-ocr page 251-

werkeloos. Hier ziju liuime werkingen gestremd door het leed, gelijk zij het ouder de vereeniging en de verrukking zijn door het genot.

O Jesus! wie zou hiervan eeue getrouwe schildering kunneu ophangen ? Ik zou het vurig wenschen, mijn vader , al was het slechts om van u te weten te komen, wat toch eigenlijk de toestand is, waarin mijne ziel thans immer verkeert. Op het oogenblik, wanneer zij van andere bezigheden vrij is, wordt zij het meest door die vurige verlangens naar deu dood aangetast; als^ zij ze op haar ziet neerstorten, siddert zij er voor, omdat zij er toch niet in sterven kan. Doch is zij in die marteling, dan zou zij er wel geheel de rest haars levens in willen doorbrengen : dit moet niettemin gezegd worden, dat zij zoo buitengewoon hevig is, dat de natuur wel moeite heeft haar door te staan. Ik ben somtijds tot zulk een uiterste gebracht geweest, dat mijn pols geheel had opgehouden te slaan. De zusters, die mij toeu bijstonden en nu meer van mijnen toestand weten, verzekeren mij zulks. Wat meer is, mijne beenderen gaan vaneen en worden ontwricht ; mijne handen zijn zoo stram, dat ik ze vaak niet kan samenvouwen. Tot den volgenden dag blijft er in mijne aderen en in al mijne ledematen zulk eeue geweldige smart, alsof geheel mijn lichaam uit ziju verband was geweest. Dikwerf komt het mij iu de gedachte, dat, indien dit aldus voortgaat. God mij de genade zal bewijzen van in die foltering het einde mijns levens te vinden , want zij is hevig genoeg om deu dood toe te brengen ; doch ik beu , helaas , zulk eene groote gunst onwaardig. Dan verteert mij slechts één verlangen, namelijk, te sterven. Ik denk noch aau het vagevuur, noch aan de groote zondeii, waardoor ik de hel verdiend heb, alles is in mijn geheugen uitgewischt en gaat op in het

-ocr page 252-

232

braiideucl verlangen om God te zien. Deze eenzaamheid en deze verlatenheid, waarin mijne ziel is, hebben voor haar meer bekoorlijkheid , dan al de gezelschappen der wereld. Indien haar iets kon troosten, het zou zijn zich te onderhouden met zielen, welke dezelfde foltering ondervonden hebben ; doch zij beseft wel dat zij te vergeefs zou klagen, wijl, naar het haar voorkomt, niemand aan hare woorden geloof zou schenken.

Ziehier nog eene andere foltering. Dit lijden stijgt soms tot zulk een uiterste van geweld, dat de ziel niet meer zooals vroeger in de eenzaamheid wil blijren; zij wenscht evenmin gezelschap, doch alleen eene ziel te ontmoeten, waarin zij hare klachten kan uitstorten. Zij gelijkt eenen veroordeelde , die het koord reeds om den hals hebbende en den dood voelende naderen, toch nog tracht adem te halen. Dat verlangen naar gezelschap gaat slechts, naar mijn oordcel, van de zwakheid onzer natuur uit, die door zulk eene marteling in gevaar van te sterven komt. Dat het zoo is, kan ik met zekerheid bevestigen. Daar ik mij meer dan eens in mijn leven, hetzij door zware ziekten, hetzij ouder de verschrikkelijke beslissende oogenblikken, waarvan ik melding gemaakt heb, tot zulk een uiterste gebracht zag, meen ik te kunnen zeggen, dat dit laatste gevaar van sterven voor geen der andere onderdoet. Het is dan ook de natuurlijke afschrik, dien lichaam en ziel hebben om te scheiden , welke hen in dezen doodstrijd hulp doet vragen, om weer te kunnen ademen. Indien zij over hun lijden zoeken te spreken, er zich over te beklagen , zich er van af te wenden, dan geschiedt dit om het leven te behouden; terwijl de geest of het hoogergedeelte der ziel uit een tegenovergesteld verlangen, wel in het geheel niet van dit leed zou willen bevrijd worden.

-ocr page 253-

233

Is nu hetgeen ik gezegd heb juist? Heb ik mij goed uitgedrukt ? Ik weet het niet. Doch mij dunkt, dat het alzoo geschiedt. Eeken hier nu naar af, mijn vader, hoeveel rust ik in dit leven moet hebben, wijl de rust, die ik in het gebed en iu de eenzaamheid, waar God mij troostte , smaakte , thans bijna altijd in de door mij geschetste foltering is overgegaan. Doch de ziel vindt dit laatste zoo aangenaam, zij ziet er zoodanig de waarde van in, dat zij ze boven al de geestelijke vreugde, waarmede God haar te voren begunstigde , de voorkeur geeft. Deze weg schijnt haar veel zekerder toe, wijl het de weg is deskruises. Het heil, dat zij er onder smaakt, heeft, volgens mij, zeer hooge waarde, wijl het lichaam er niet in deelt; dit heeft alleen deel in de kwelling, en de ziel verzadigt zich alleen aan het genot van dit martelaarschap. Hoe dit geschieden kan weet ik niet, ik weet alleen , dat het zoo is ; en ik zou, dit beken ik, deze zichtbaar bovennatuurlijke gunst, welke ik enkel en alleen aan de loutere goedheid Gods en geenszins aan mij zelve te danken heb, tegen geen der andere, waarover ik nog te spreken heb , willen verruilen.

Men moet niet vergeten, dat de vervoeringen dezer onuitsprekelijk smartvolle pijn mij na al de genade, die ik boven vermeld heb, en na al degene, welke dit boek nog zal mededeelen, overkomen zijn; ik voeg er bij, dat dit de toestand is, waarin ik thans verkeer.

Daar bijna ieder nieuw gunstbewijs mij vrees aanjaagt, totdat Ouze-Heer mij gerust stelt, zoo veroorzaakte ook het onderhavige in den beginne zekere angsten. Doch de goddelijke Meester zei de mij : „niet te vreezen , en deze genade „hooger te schatten dan alle, die Hij mij geschonken had; „de ziel werd in die smart gelouterd, zij werd er onder „bewerkt en gezuiverd als het goud in den smeltkroes,

-ocr page 254-

234

„opdat de goddelijke hand te beter op haar deu glans zijner „gaven zou kunnen aanbrengen. Zij verduurde, eindelijk, „ook de pijnen, die zij zou geleden hebben in het vage-„vuur.quot;

Ik had zeer goed begrepen, dat hierin eene uitstekende gunst was gelegen; doch deze woorden lieten in mij eene veel grootere gerustheid achter; mijn biechtvader zeide mij ook, dat het waarlijk een werk van God was. En inderdaad, welke vrees mij ook dit lijden, wegens de geringe deugd, die ik in mij ontwaarde , had ingeboezemd, nimmer heb ik er aan kunnen twijfelen, dat het van God kwam; mijne opvatting kwam alleen hieruit voort, dat ik mij zulk eene overgroote gunst niet waardig keurde. De Heer zij gezegend, wiens goedheid zoo groot is! Amen.

Ik merk dat ik van mijn onderwerp ben afgeweken , want ik was begonnen te handelen over de verrukkingen ; doch de smart waarover ik ben gaan spreken, is meer dan eene verrukking, en ziedaar, waarom zij de wonderbare uitwerkselen heeft, die ik beschreven heb.

Ik keer derhalve tot de verrukkingen en hare gewone gevolgen terug. Mijn lichaam werd dikwijls zoo licht, dat het geen zwaarte meer had ; soms ging dit tot zulk een graad , dat ik mijne voeten den grond niet meer voelde raken. Zoolang het lichaam in de verrukking blijft is liet als dood, en vaak in eene volkomen onmacht om te handelen. Het bewaart de houding waarin het verrast is : zoo blijft het dan staan of zitten, met- de handen open of gesloten, met een woord, in den toestand waarin de verrukking het aantreft. Hoewel men gewoonlijk het gevoel niet verliest, is mij het toch wel overkomen, dat ik er geheel van beroofd was; doch dit is slechts zelden geschied, en heeft slechts korten tijd geduurd. Het gevoel blijft meestal.

-ocr page 255-

235

doch men ondervindt, ik weet niet welke verwarring; eu al is het dat men uitwendig zich uiet kan bewegen, men blijft hooren; het is als een verwarde klank, die van verre komt. Zelfs deze manier van hooreu echter houdt iu ieder geval op, zoodra de verrukking haren hoogsten graad bereikt : ik bedoel, zoodra de vermogens, geheel met God vereenigd , in Hem verzwolgen zijn. Dan ziet , dan hoort, dan gevoelt men , naar mijn oordeel, niets. Gelijk ik vroeger al bij het gebed van vereeuigiug gezegd heb, duurt de geheele overgang der ziel in God slechts zeer kort; maar zoolang hij aanhoudt, heeft geen der vermogens gevoel van zich zeiven, en weet evenmin wat God uitwerkt. Een dergelijke toestand gaat zeker de zwakke kracht van ons begrip te boven in dit ballingsoord ; wij moeten klaarblijkelijk ongeschikt zijn om zulk eene verheven verlichting te ontvangeu, God wil haar ten minste niet verleenen. Dit is mij uit eigen ondervinding gebleken.

Hier vraagt gij wellicht, mijn vader, hoe de verrukking soms vele uren kan aanhouden. Ik zal, naar hetgeen ik vaak ondervonden heb, antwoorden. AVat ik van de ver-eeniging gezegd heb, geldt ook hier , de verrukking duurt niet onafgebroken ; de ziel gevoelt haar alleen bij tusschen-poozen. Zij verliest zich herhaaldelijk op nieuw of liever God doet haar zich in Hem verliezen , en na haar aldus eenige oogenblikken geheel vastgehouden te hebben blijft de wil alleen in verrukking vereenigd. De twee andere krachten des geestes bewegen zich gelijk de schaduw van een zonnewijzer , welke nimmer bewegingloos is, doch wanneer de zon der gerechtigheidi het wil brengt Hij ze wel tot stilstaan; en het is deze gelijktijdige verrukking van ai de vermogens, welke, naar mijn gevoel, zeer korten tijd duurt. Daar evenwel de vervoering, die de ziel

-ocr page 256-

236

heeft weggerukt, zoo krachtig is, blijft de wil, iu weerwil der nieuwe bewegingen van de twee andere vermogens, diep in God verzonken. Te vergeefs zouden zij door de woeling der hun van natuurswege eigene levendigheid zijnen vrede willen storen, hij beheerscht ze oppermachtig, en oefent alleen invloed op het lichaam uit. Om niet door de zinnen , de nietigste zijner vijanden, verontrust e worden, stremt hij ook hun werking naar welbehagen, om reden de Heer dit zoo wil. De oogen blijven bijna al dien tijd gesloten , al had men ze ook niet willen sluiten; en openen zij zich somtijds dan onderscheiden of merken zij niets, gelijk ik reeds gezegd heb. Het lichaam heeft in dezen staat alle macht om te handelen verloren; waarvan het gevolg is, dat, wanneer het geheugen en het verstand zich op nieuw bij den wil aansluiten, deze twee vermogens minder tegenstand ontmoeten. Dat zij derhalve, waaraan God zulk eene groote gunst heeft bewezen, zich er niet over bekommeren gedurende vele uren naar het lichaam als gekluisterd, en naar het geheugen en het verstand verstrooid te zijn. Metterdaad bestaat de verstrooidheid dezer twee vermogens meestal in zich uit te storten in lofgezangen tot den God , waarvan zij als 't ware bedwelmd zijn, of te trachten wat er in hen is omgegaan, te begrijpen. Toch kunnen zij dit niet naar verkiezing bewerkstelligen, aangezien hun toestand gelijkt op dien eens menschen, die na eene lange sluimering vol droomerijen nog slechts half ontwaakt is.

De reden, waarom ik zoo uitvoerig dit onderwerp behandel , is wijl ik weet dat er op dit oogenblik, en zelfs in deze plaats 1) zielen zijn, waaraan Onze-Heer zoodanige gun-

\) Avila.

-ocr page 257-

237

sten verleent. Wanneer hare bestuurders nog nimmer iets dergelijks ondervonden hebben, vooral indien zij niet we-enschappelijk gevormd zijn, zal het hen misschien toeschijnen , dat die personen in de verrukking als dood be-hooren te zijn. Wat dergelijke zielen te lijden hebben van biechtvaders, welke haar niet begrijpen , verdient waarlijk medelijden, gelijk ik dit verder zal uiteenzetten. Ik weet misschien zelf niet goed wat ik zeg. Gij, mijn Vader , kunt oordeelen of ik in het een of ander de waarheid treft, wijl de Heer u eene proefondervindelijke kennis dier genaden heeft gegeven; doch daar zij u nog niet lang behoort, zou het kunnen gebeuren, dat gij deze feiten niet met zooveel oplettendheid hebt waargenomen , als ik.

Na de verrukking doe ik te vergeefs pogingen om mijne leden te bewegen; langen tijd blijft het lichaam verstoken van kracht, de ziel heeft ze hem geheel ontnomen. Dikwijls rijst het ook vol gezondheid en wonderbaar geschikt voor den arbeid uit de extase op, terwijl het vóór dezelve zwak en gekweld was door groote pijnen. God heeft er behagen in om de grootheid der door Hem geschonken gave te doen uitschitteren. Hij wil dat zelfs het lichaam, hetwelk reeds aan de verlangens der ziel gehoorzaamt, haar geluk deele. Wanneer de ziel, na in hooge mate verrukt geweest te zijn, weer tot zich zelve komt, blijven hare vermogens nog wel een of twee dagen, soms zelfs drie, zoo geheel verdiept of zoo bedwelmd, dat zij geheel buiten zich zeiven schijnen te zijn.

Dan doet zich de smart gevoelen van weder tot het leven terug te keeren. De ziel is niet meer de jonge vogel nog met zijne lichte donzige vederen bedekt, doch zij bezit krachtige wieken om hare vlucht ten hemel te nemen Voor haar is het oogenblik gekomen om den standaard van

-ocr page 258-

238

Jesus Christus hoog te verheffen. Zij stijgt , of liever de Heer voert haar op den hoogsten toren der sterkte, wier verdediging haar is toevertrouwd, en plant op zijn toppunt de banier van God. Van deze hoogte, waar zij zich veilig ziet, slaat zij hen gade die in de vlakte zijn; verre van tie gevaren van den strijd te duchten , daagt zij ze uit, om-flat God haar zoo goed als de zekerheid schenkt der overwinning. Wijl van zulk een verheven punt haar blik verre reikt, ontdekt zij zeer duidelijk het nietige van al het aard-sche, en hoe weinig het verdient in aanmerking genomen te worden; voortaan wenscht zij geen eigen wil meer te hebben ; wat zeg ik ? zij zou zelfs den vrijen wil niet meer willen hebben; om deze genade bidt zij den Heer, zij smeekt Hem haar deze toe te staan, zij overhandigt Hem ten laatste de sleutels van haren wil. Ziedaar nu die ziel en met de verdediging der sterkte en met de bebouwing van den mystieken tuin te gelijk belast. Zij smacht er slechts naar om in alles den wil van haren Meester te volbrengen. Zij wil geen meesteres zijn van zich zelve, noch van wat ook anders, zelfs niet van de geringste kleine vrucht des aan hare zorgen toevertrouwden tuins. Levert zij iets goeds op, dat de Heer het verdeele, gelijk Hij het goed zal oordeelen. Wat haar betreft, haar eenig verlangen is voortaan niets in eigendom te bezitten , en den Heer over alles naar zijn welbehagen en de belangen zijner heerlijkheid te

laten beschikken.

Dat dit alles op deze wijze geschiedt is eene waarheid. Dit alles zijn de gevolgen, die deze verrukkingen, wanneer zij echt zijn , in de zielen te weeg brengen. Brachten zij deze niet te weeg, en trok de ziel er deze kostbare voor-deelen niet uit, ik zou niet slechts zeer betwijfelen of die vervoeringen van God kwamen, doch ik zou ook vreezen of het

-ocr page 259-

239

niet veeleer de vervoeringen des waanzins waren, waarvan de H. Vincentius terrier spreekt 1).

Wat mij betreft, ik weet zeer goed , en heb het bij ondervinding opgemerkt, dat eene verrukking van een uur of zelfs veel korter voldoende is, om, wanneer zij van God komt, aan de ziel eene volkomen heerschappij te schenken over alle schepselen, en zulk eene mate van vrijheid , dat zij haar eigen zelve niet meer herkent. Zij ziet zeer goed in, dat zulk eeu groote schat niet van haar komt ; zij weet zelfs niet hoe hij haar gegeven is, doch met eene allen twijfel opheffende klaarheid beseft zij de onmetelijke voordeden, welke haar elk dier goddelijke bezoekingen aanbrengt.

Om het te gelooven moet men het ondervonden hebben. Men gelooft dan ook niet aau den omkeer in eene ziel, die deze gunsten ontvangt, te weeg gebracht; men is getuige geweest van hare zwakheid , en eensklaps ziet men haar wat het heldhaftigste is najagen, zich niet meer tevreden stellen met God op eene gewone wijze te dienen, maar haken om Hem met al den omvang harer krachten te verheerlijken. Dit heldhaftig gevoel beschouwt men als eene bekoring en eene dwaasheid. Doch zoo men inzag,

1) De H. ïeresia bcdicut zich liier van een woord dal {;een Spaansch is. Hoe weinig zij ook de uitdrukking arrobiamcnlo, die verrukking beteekent, wijzigl door rabiamenlo le zeggen, de beleekenis ivordi er merkelijk door veranderd, wijl zij in ons razernij (enr ag e men l) overgaat. Deze woordvorming der Heilige geeft beier de kracht terug van hel woord , waarmede de H. Vin-een tins Ferrier in zijne «verhandeling over het geestelijk levenquot; de valscbe verrukkingen aan de kaak steil en brandmerkt. Zie hier de plaats waarop de heilige zinspeell: »E| scias pro certo quod major pars raptunm immo rabierum nuntiorum Antichristi ver it per ismm modum.quot; Tracl. de Vil. spir. CX1I. «Houd n overtuigd, dal de meeste verrukkingen ofliever de razernijen van de «handlangers van den Antichrist op deze wijze ontslaan.quot;

-ocr page 260-

240

dat het niet van deze ziel, maar van den Heer komt, waaraan zij de sleutelen van haren wil heeft ter hand gesteld , men zou ophouden zich te verwonderen. Ik voor mij ben overtuigd dat iemand, die tot dezen staat gebracht is, niets uit zich zelve spreekt, noch verricht, maar dat die alvermogende Monarch bijzonder zijne zorg wijdt aan alles wat zij te doen heeft. O wat ziet men het dan duidelijk in met hoeveel recht al die zielen, gelijk David, de vleugelen der duive moesten vragen! 1) Hoe goed begrijpt men dien kreet van den koninklijken profeet. Men ziet met de hoogste klaarheid, dat de ziel door de extase haar vlucht neemt naar God om zich boven al het geschapene en boven zich zelve te verheffen; doch eene zoete vlucht, eeue aangename vlucht, eene vlucht zonder gedruis is het.

Welke heerschappij is te vergelijken met die eener ziel, welke van de verhevene hoogte waartoe God haar heeft opgeheven al de dingen der wereld beneden zich ziet, zonder aan één geboeid te zijn ! Wat is zij beschaamd over hare gehechtheden van weleer! Hoe is zij over hare verblindheid verwonderd! Welk een levendig medelijden heeft zij met degenen, die zij aan dezelfde duisternissen ten prooi ziet, vooral wanneer het menschen zijn des gebeds, en jegens welke God zich reeds kwistig met zijne gunstbewijzen toont! Zij zou hare stem willen verheffen om ze te doen weten, hoezeer zij het spoor bijster zijn, soms zelfs kan zij het niet meer laten, en dan storten vervolgingen op haar neer als de droppelen eener stortbui. Men beschuldigt haar van

1) Et dixi: quis .dabit mihi pennas sicut columbae? Et volabo et requies-cam (Ps. XIV, 6).

En ik heb gezet;.I wie geefl mij Je vleugelen als die tier duive en ik zal ■vregvliegen en rusten.

-ocr page 261-

241

gebrek aan nederigheid; zij matigt zich aan , zegt men , degenen te onderrichten waarvan zij zelf behoorde leeren. Is het eene vrouw dan maakt men hare veroordeeling nog spoediger op. En men heeft reden om haar te vonnissen, wijl men de goddelijke geestdrift niet kent, die haar drijft. Niet in staat om weerstand te bieden, kan zij zich dikwijls niet inhouden om degenen,*welke zij bemint, van de begoocheling te bevrijden. Zij brandt van verlangen om hare ketenen te verbrijzelen; weleer eene gevangene in deu kerker dezes levens gelijk zij, wil zij ze er aan ontrukkeu om haar de deelgenooten te maken barer vrijheid.

Zij zucht er over vroeger gevoelig op het punt van eer geweest te zijn, en over de zinsbegoocheling die haar vomeer deed aanzien, wat de wereld met dezen naam noemt. Zij ziet er slechts een ontzaglijk bedrog in, waarvan de wereld het slachtoffer is. Bij het licht van boven ontdekt zij, dat de ware eer niets bedriegelijks heeft, en men haar waarlijk trouw is door datgene te achten, wat geacht verdient te worden, en alles voor een niet, ja nog minder dan een niet aan te zien, wat een einde neemt en God niet aangenaam is. Zij lacht om zich zelve bij de gedachte, dat er eens een tijd in haar leven geweest is, waarin geld haar belang inboezemde, en zij er eenig verlangen naar had. Ik heb inderdaad mij nooit van een soortgelijk verlangen te beschuldigen gehad; eenige waarde gehecht te hebben aan de rijkdommen was al een misslag, voor mij groot genoeg. Kon men met hen het geluk koopeu dat ik geniet, ik zou ze, dit beken ik, hoog in waarde houden; maar dit is zoo niet, en ik zie dat men om dit geluk te verwerven alles moet verloochenen.

Wat koopt men voor dat geld waarnaar men zoo smacht ? Een goed van eenige waarde ? een goed van eenigen duur ?

15

-ocr page 262-

242

cn waarom wil men het ? Ach, wat bezorgt men zich eeue treurige rust, en wat kost zij veel! Dikwijls, helaas, daalt men met dat geld in de hel, en men koopt er een onuit-bluschbaar vuur voor en eene eindelooze strafoefening. O! indien de menschen alle eenstemmig het als een weinig nutteloos slijk beschouwden, welk eene harmonie zou er in de wereld heerschen! Welk eene vrijheid van de wreede zorgen die ons verontrusten! Hoe vriendschappelijk zouden allen elkander behandelen , wanneer het belang van eer en van geld verdween van de wereld! Ik voor mij houd het er voor dat dit het geneesmiddel zou zijn voor alles.

Onder deze heldere verlichting des hemels ziet de ziel ook door welk eene diepe verblinding de slaven der vermaken zijn aangetast , en hoe die rampzaligen er zelfs in dit leven niets in vinden dan eene bron van snerpende pijnen en bittere onrust. Welk eene onrust! hoe luttele tevredenheid! Wat werken zij voor niets!

Wanneer zij zich tot zich zelve wendt, dan aanschouwt zij bij de helderheid van dat goddelijk licht niet alleen het spinrag of de groote fouten, maar ook de lichtste stofjes, of de kleinste vlekken. Zij moge, zoo hard zij wil, onder de grootmoedigste inspanning streven naar de volmaaktheid, zoodra de zon van heiligheid met hare stralen de ziel omgeeft , bevindt zij zich buitengewoon verontrust, gelijk aan het water in een glas, dat verre van de zon helder en zuiver, doch blootgesteld aan hare stralen, geheel vol stofjes schijnt.

Deze vergelijking is geheel juist. Wanneer God aan de ziel nog geen extase heeft toegestaan meent zij dat zij met zorg elke beleediging vermijdt, en alles te doen in zijne dienst, wat zij vermag. Maar zoodra die zon der gerechtigheid haar onder de extase doordringt, ziet zij het in al zijne

-ocr page 263-

243

waarheid wat zij [is ; dan ontwaart zij in zich zoovele onvolmaaktheden en smetten, dat zij oogenblikkelijk haar bevend gelaat er van zou willen afwenden. Haar arendsoog is nog niet sterk genoeg om met vasten blik in («ie goddelijke zon te staren. Hoe weinig zij haar echter ook aanschouwt, in zich zelve ziet zij een zeer troebel water, zij herinnert zich de woorden: Heer, wie zal voor U gerechtvaardigd zijn? 1) Wanneer zij die oneindige heiligheid aanschouwt, dan is zij verblind van haren glans; en slaat zij een blik op zich zelve dan vindt zij hare oogen met eene dikke laag van het slijk harer ellende bedekt j zoodat ons kleine duifje blind blijft. Ja zeer dikwijls is zij geheel met blindheid geslagen, geheel in gedachten verdiept , ontsteld, en als in bezwijming voor de onbeschrijfelijke wonderen, die zij aanschouwt. Het is hier dat zij den schat dei-ware nederigheid vindt, welke uitwerkt dat het haar geen moeite meer kost iets goeds van zich zelve te zeggen of te hooren zeggen. De Meester van den tuin mag zijne vruchten naar believen uitdeelen; dit te doen is zijne taak, niet de hare. Op deze wijze dan brengt zij, niets in eigenbelang houdende, den Heer het offer van alles wat zij goeds bezit, en zoo zij spreekt over zich zelve, dan geschiedt het alleen ter eere van haren God. Zij is bewust dat niets in den tuin haar in eigendom toebehoort; en zou zij het willen ontveinzen, zij zou het niet vermogen, want zij ziet het met een oog, dat God baars ondanks sluit voor de dingen der wereld en openhoudt voor de waarheid.

1) Quia non justiHcabiliir in conspeclti tuo omnis vivens Ps. CXLII2, Want geen der levenden zal voor u gerechtvaardigd zijn.

-ocr page 264-

HOOFDSTUK XXI.

De verrukking (vervolg en einde). — Wattle koningen zijn zouden indien zij tot zulk een verheven gebed waren opgevoerd. — De foltering dei-ziel doordat zij gedwongen is na deze gunsten nog te leven in deze wereld. — Helder besef van haar eigen toestand, van de ijdelheid en de gevaren der wereld, van de nietigheid der rijkdommen, dor eer , der vermaken.

Tot besluit van hetgeen dit onderwerp betreft moet ik nog zeggen, dat God om de ziel in verrukking te brengen bare toestemming niet behoeft. Zij heeft haar reeds aan Hem gegeven; Hij weet dat zij zich met haren wil in zijne handen heeft overgeleverd; en misleiden kan zij Hem niet, want Hij weet alles. Aldus is het niet in den omgang dezer wereld, waar overal kunstgrepen en dubbelzinnigheid worden aangetroffen. Iemand overlaadt u met zooveel blijken van genegenheid, dat gij meent zijn hart ingenomen te hebben; maar weldra merkt gij dat alles slechts bedrog was. Neen onder zooveel kunstgrepen en veinzerij is het leven ondragelijk, vooral wanneer het belang hierbij in 'tspel komt.

Gelukkig daarom de ziel, welke God door de extase tot de kennis dezer waarheid verheft! Hoe voortreffelijk is het bestaan van zulk een verheven gebed voor de vorsten! Hoeveel meer moesten zij niet werken om zoo iets te verwerven dan om nieuwe gewesten te veroveren ! Welk eene orde en welk eene rechtvaardigheid zou men in hunne staten zien bloeien ! Welke rampen zouden vermeden worden!

-ocr page 265-

245

Welke elleudeu zouden zulke koningen aan de wereld besparen ! Heeft men de waarheid bij het goddelijk licht dei-extase aanschouwd, dan vreest men noch het leven, noch tie eer voor de liefde Gods te verliezen. Welk eene heerlijke stemming in de monarchen die, strenger dan hnnne onderdanen gehouden om de eer van God te verdedigen , door de godsvrucht aan het hoofd der volken moeten treden ! Om de rampzalige ketters een stap tot het geloof te doen naderen , of ze met een lichtstraal te verlichten, zouden zij bereid zijn duizend koninkrijken ten offer te brengen , Eu zij zouden gelijk hebben. Want in ruil voor dit offer, zouden zij zich het bezit van een rijk verzekeren, dat nimmer eindigt. Ach! één enkele druppel slechts van den stroom van geluk, die in de stad'Gods vloeit, vallein eene ziel, en 't is genoeg opdat geheel deze verachtelijke wereld haar slechts eene onverwinlijke walging inboezeme. Wat zal zij dan niet ondervinden , wanneer het uur daar is , dat zij er zich geheel in dompele ? Waarom is het mij niet gegeven deze waarheden luide te verkondigen ! Gelijk zoovele anderen, die ze geheel anders dan ik weten te verkondigen, zou ik, helaas, evenmin geloofd geworden zijn; doch mijne ziel zou ten minste voldaan zijn geweest. Ja het offer van mijn leven, ten koste van de mededeeling eener enkele dezer waarheden aan het menschdom gebracht, zou mij zeer gering toeschijnen. Wat ik doen zou weet ik in allen geval niet, want durf ik op mijne zwakheid vertrouwen ? Evenwel gevoel ik, zooals ik ben , een ijver, die mij verteert, om zulke heilzame waarheden te zeggen aan hen die besturen. Bij den aanblik van mijn onvermogen wend ik mij tot U, Heer , en bezweer U aan zooveel kwalen te hulp te komen. Gij weet het. Gij, o doorgronder der harten! gaarne zou ik, mits ik leven konde zonder U te beleedigen, de

-ocr page 266-

246

gunsten, waarmede Gij mij overstelpt, afstaan om ze over te dragen op de hoofden der koningen. Dan zouden zij voortaan , dit weet ik , niet meer hunne toestemming kunnen geven aan zooveel dingen, tot welke zij verlof verleenen, en deze genaden zouden in hen eene vruchtbare bron zijn van veel grooter goederen. O mijn God ! verlicht ze omtrent de uitgestrektheid hunner verplichtingen. Wat behooren zij niet te doen voor U, die ze zoo hoog verheven hebt op aarde ? Niet tevreden met het merkteeken uwer majesteit hen op den schedel te drukken gedurende hun leven, gewaardigt Gij U nog, gelijk ik heb hooren zeggen, hun laatste uur met teekenen aan den hemel te kenmerken. Bij deze gedachte alleen is mijne ziel van een gevoel van godsvrucht doordrongen. Aldus wilt Gij dan, o mijn Koning! hen door deze les en dit uitstekend voorrecht leeren U in hunne regeering na te volgen, en het behaagt U op die wijze teekenen in de natuur te doen verschijnen, wanneer zij sterven, om aan hun sterven eene zekere gelijkheid aan het uwe te schenken.

Mijne taal is misschien te stout; denkt gij dit, mijn vader, verscheur dan deze bladzijde. Weet evenwel, dat ik deze waarheden, indien ik ze in persoon kon toespreken, en ik hoop had van gehoord te worden, met nog veel meer kracht zou uiten. Ik bid zooveel voor hen, en ik heb zulk een vurig verlangen, dat God mijne beden ver-hoore! Ja mijn leven zou ik er voor ten offer brengen , om te verkrijgen, dat zij koningen waren volgens het hart van God : dat zou zeker wel weinig verliezen om veel te winnen zijn; want met al het vuur mijner wenschen roep ik dikwijls om het einde van het bestaan, dat ik voor hen zou willen geven. Hoe toch, waarlijk, den drukkenden last eener ballingschap te torschen, waar men gedwongen is de

-ocr page 267-

247

begoocheling en de verbliudheicl, die in deze wereld heer-scheu, met eigen oogeii te aanschouwen?

Tot deze hoogte gekomen, vormt de ziel niet alleen wenschen voor God , maar zij krijgt ook van Hem de kracht, om ze te verwezenlijken. Bij alle gelegenheden, waar zijne dienst iets eischt, is zij vooraan. Eu toch meent zij nog niets te doen, zoo helder is, gelijk ik zeide, het licht dat haar toont, dat alles, behalve God te dienen, niets beteekent. Meu kent slechts eeue droefheid, vooral wanneer men zoo weinig beteekent in den dienst van God als ik , namelijk, die van geene gelegenheden te vinden, om aan zijne verheerlijking te arbeiden. O mijn opperste God, verhoor mijn gebed! Dat de gelukkige dag aaubreke, mijn God, waarop ik U ten minste eenige penningen op mijne ein-delooze schulden kan afbetalen! Verhaast het uur. Heer, waarop het aan uwe dienstmaagd zal gegeven zijn U eenen kleinen dienst te bewijzen! Men heeft andere vrouwen gezien, die u hare liefde toouden door heldhaftige daden; en ik weet alleen te spreken. Dit is de reden, mijn God, dat Gij mij niet voor den arbeid wilt gebruiken. Zoo heb ik dan, in plaatsquot;van mij voor uwen dienst op te offeren , slechts woorden en verlangens. En mijne tong zelfs is nog niet geheel vrij; ik zou haar, helaas , wellicht misbruiken. Ik bezweer U , versterk Gij zelf mijne ziel, begin er over te beschikken, o Gij, Goed boven vele goederen , o mijn aanbiddelijke Jesus! Dat uwe voorzienigheid niet drale, laat zij, zoo spoedig mogelijk, voor mij gelukkige gelegenheden doen geboren worden, om voor uwe glorie te werken ! Zooveel te ontvangen en niets terug te geven is eene marteling waaronder ik bezwijk. Hét koste wat het wil, Heer , laat mij niet lang meer voor U verschijnen met ledige handen, want Gij zult het loon naar de werken regelen.

-ocr page 268-

Zie hier mijn leven, zie hier mijne eer en mijn wil; ik heb U alles gegeven, ik ben geheel de uwe, beschik over mij naar welgevallen. Ik gevoel, mijn teedere Meester, geheel mijn onvermogen. Houd mij bij U op de hooge verhevenheid van waar zich de waarheden aan de ziel ontdekken, en ik zal alles vermogen; doch trekt Gij Ü van mij terug, al is het nog zoo luttel, dan zal ik mij weldra, gelijk vroeger, op den weg ter helle bevinden.

Ach, wat moet eene ziel uiet gevoelen, wanneer zij gedwongen is van die hemelsche sferen weer terug te komen tot het verkeer met het menschdom, en als toeschouw ster de ellendige vertooning van de dwaasheid dezes levensbij te wonen! Welk eene straf is het haar van den tijd te moeten verbruiken, om door voedsel en slaap de krachten des lichaams te herstellen ! Alles drukt haar, zij weet niet hoe er aan te ontkomen , zij is geketend, zij ziet zich gevangen. O hoe gevoelt zij de gevangenschap in dit lichaam , en de ellende des levens ! Hoe goed begrijpt zij de reden , die Paulus tot God deed bidden om hem er van te bevrijden! Zij zendt met den Apostel luide verzuchtingen naar God op, en vraagt Hem om bevrijd te worden; en zoo hevig is dit smachten eu zoo dringend dit verlangen, dat het dikwijls schijnt, alsof zij haren kerker wil ontvlieden om de vrijheid, die men haar tot nog toe ontzegt, machtig te worden. Zij beschouwt zich als eene op een vreemden grond verkochte slavin; en niets vervult haar met zooveel bitterheid, als overal eene hartstochtelijke liefde voor dit leven en zoo weinig ballingen, die met haar verzuchten en smeeken om het einde der ballingschap , te aanschouwen. Ach! indien 'wij aan niets gehecht waren, indien wij ons geluk in geen enkel vergankelijk voorwerp stelden , wat zouden wij in onze zielen de afwezigheid Gods

-ocr page 269-

249

gevoelen^ eu wat zou de dorst om iu Hem het ware leven te smaken de vrees voor ons laatste uur temperen ! quot;Van tijd tot tijd blijf ik bij deze gedachten stilstaan: wanneer ik in weerwil mijner geringe liefde , in weerwil der onzekerheid van mijn toekomstig geluk, hetgeen mijne werken niet waardig zijn, alleen door de verlichting die de Heer mij heeft geschonken , dikwijls zulk eene doodelijke verveling ondervind , omdat ik mij in dit ballingsoord zie, wat moeten dan de Heiligen gevoeld hebben? Wat moeten dan een H. Paulus, eene H. Magdaleua, en zoo vele andere , waarin het vuur der liefde zoo levendig vlamde, niet ondervonden hebben ? Hun leven moet eene voortdurende marteling geweest zijn ! Eene zaak, dunkt mij , stilt een weinig mijn leed , en schenkt mij eenige rust, dat is, met personen te doen te hebben, waarin ik dezelfde verlangens aantref. Ik bedoel verlangens, die door daden zijn bewezen; want er bestaan eenige zielen welke, haar staat en het groot aantal jaren aan den toeleg op de volmaaktheid gewijd in aanmerking genomen, deze heilige onthechting moesten bezitten; zij vleien zich er mede en maken haar bekend, en toch bedriegen zij zich : doch van verre onderscheid ik al de zielen, welke haar slechts in woorden, en die haar iu werkelijkheid bezitten; een inwendig licht ontdekt mij den luttelen vooruitgang der eenen en de verwonderlijke vorderingen der anderen ; de ondervinding doet ze zeer gemakkelijk onderscheiden.

Ik heb de uitwerkselen der verrukkingen, die van den Geest Gods komen, doen kennen. Deze uitwerkselen zijn nu eens meer dan minder groot. In den beginne, bijvoorbeeld , zijn zij minder merkbaar, wijl zij nog niet door de werken zijn bekrachtigd. De volmaaktheid heeft hare graden , en het vereischt een zekeren tijd, om de ziel te ont-

-ocr page 270-

250

doen van alles, wat haren luister verdonkert. Doch naarmate zij vooruitgaat in liefde en nederigheid, ziet zij hare deugden als welriekende bloemen voor haar en voor anderen dii liefelijkste geuren verspreiden. Het is niettemin waar, dat God door eene enkele dier verrukkingen de ziel zoodanig kan bewerken, dat haar weinig moeite overblijft om de volmaaktheid te bereiken. Niemand, die het nimmer heeft ondervonden, zal zich een denkbeeld kunnen vormen van de gaven, waarmede God dan eene ziel verrijkt. Alle onze inspanningen zouden, dunkt mij, niet in staat zijn ons zoover te brengen. Men kan buiten twijfel met behulp des Heeren, en door den weg te volgen, afgebakend door hen die over het gebed geschreven hebben , de volmaaktheid en eene merkelijke onthechting bereiken; doch slechts in het verloop van vele jaren, en' ten koste van veel arbeid. Terwijl God er hier behagen in schept, om in korten tijd, en zonder eenige inspanning van onze zijde, zijne oppermachtige heerschappij uit te oefenen. Voor immer maakt Hij de ziel van deze aarde los, en onderwerpt ze aan zijne macht, en al was zij ook zoo arm aan verdiensten als ik het was, dit weerhoudt noch ziju arm noch zijue mildheid. Vraagt men waarom Hij aldus handelt, ik zal het zeggen; omdat Hij het wil, en doet gelijk het Hem behaagt. quot;Wanneer Hij de ziel niet in de vereischte stemming vindt, dan brengt Hij er haar in om het goed te ontvangen, waarmede Hij ze verrijkt. Hij geeft alzoo zijne schatten niet altijd, als belooning voor de zorgen, waarmede men den tuin heeft bebouwd; het is evenwel zeer zeker, dat Hij degenen welke, zich op deze bewerking toeleggende, arbeiden om zich van alles los te maken, mild beloont. Doch dikwijls, ik herhaal het, behaagt het Hem, om zijne opperste macht te doen uitschitteren, zijne grootste gunsten in

-ocr page 271-

251

de ongetrouwste ziel uit te storten, den ondankbaarsten grond eensklaps in eene wonderlijk vruchtbare aarde te veranderen. Zulk eene ziel, voortaan in staat tot elk goed, gevoelt als 't ware een gelukkig onvermogen om in de fouten te hervallen, die zij vroeger beging.

De ziel kent in dezen toestand zoo helder de waarheid, en de beschouwing er van is haar zoo eigen, dat zij al het overige als kinderspel beschouwt. Zij lacht er soms om, ziende dat tot zelfs in het religieuze leven ernstige personen, menschen des gebeds, zooveel gewicht hechten aau sommige punten van eer, waarvoor zij niets dan de diepste verachting koestert. Aldus te handelen, zeggen zij, vordert de voorzichtigheid en de waardigheid van haren rang, om des te nuttiger te zijn voor anderen. Doch zij weet zeer goed, dat zij door die waardigheid van haren rang te minachten in één dag meer goed zouden stichten, dan in tien jaren met zich in te spannen om haar te handhaven.

Deze ziel leidt ook een smartvol leven, zij draagt aanhoudend het kruis en maakt verwonderlijke vorderingen. Die met haar in betrekking staan meenen, dat zij het toppunt der volmaaktheid bereikt heeft, en toch weinig tijds daarna staat zij nog weer hooger, omdat God in haar immer nieuwe genaden neerstort. Deze ziel behoort Hem , Hij behoudt zich hare leiding voor, en Hij zelf strekt haar tot voorlichting ; Hij verleent haar , naar het schijnt, een voortdurenden bijstand om haar voor elke zonde te vrijwaren, en Hij houdt niet op, kwistig aan haar zijne gaven te geven om ze in ijver te ontvlammen voor zijnen dienst.

Nauwelijks had God mij eene zoo groote gunst bewezen, of al mijne kwalen hielden op; Hij schonk mij de kracht om er mij van te bevrijden. Verre van het minste gevaar te loopen in de gelegenheden en bij personen, welke mij

-ocr page 272-

252

te voren uadcelig wareu , had ik er van dat oogenblik voordeel bij; alles diende mij tot middel om God beter te kennen en Hem meer dan ooit te beminnen, om in te zien hoeveel ik Hem was verschuldigd en om te zuchten over mijn vroeger leven. Ik begreep zeer goed, dat deze kracht niet van mij kwam , niet van mijne pogingen, want ik had geen tijd gehad om ze te doen , doch alleen van de goedheid Gods. Van den tijd af, dat Hij begonnen heeft mij met deze verrukkingen te begunstigeu, tot op dezen dag heb ik die kracht steeds voelen aangroeien. De Heer heeft mij immer met zijne hand vastgehouden om mij te beletten weder achteruit te gaan, eu ik zie duidelijk dat Hij alleen in mij werkt, bijna zonder eenige medewerking van mijnen kant. Naar mijn inzien kan ook eene ziel, welke dergelijke genaden ontvangt, mits zij in de nederigheid en de vreeze wandelt, mits zij diep overtuigd zij, dat God alles doet, en wij niets , met alle slag van personen verkeeren. Het in aanraking komen met hunne wereldsche. gezindheid en hunne misdaden zal op haar in geenen deele eenen heil-loozen indruk maken; verre van haar te schaden zal het haar nuttig zijn, en haar een nieuwen spoorslag wezen tot de heiligheid. Dergelijke zielen bezitten reeds eene mannelijke veerkracht, en God kiest ze uit om ze te doen werken aan het heil van anderen ; doch deze vrucht, ik zeg het nog eens, gaat alleen van Hem uit. Wanneer het God behaagd heeft eene ziel tot dezen staat te verheffen, ontdekt Hij haar langzamerhand de diepste geheimen; het is onder deze verrukkingen en deze extasen dat Hij haar ware openbaringen doet, uitstekende voorrechten en hooge visioenen toestaat. Dit alles verhoogt hare nederigheid, hare kracht, en toont haar nog duidelijker de ijdelheid van de dingen dezes levens en de grootheid der belooningen, welke de

-ocr page 273-

253

Heer hen bereidt, die Hem dienen. De groote God geve, dat de buitensporige weldadigheid, waarmede Hij zijne goederen over deze ellendige zondares uitstortte, een heil-zamen indruk make op mijne lezers! Moge het tafereel , dat ik er van heb opgehangen , hen opwekken en bemoedigen om zonder voorbehoud alles te verlaten uit liefde tot Hem ! En wanneer Hij in dit leven reeds door de grootheid der belooning zoo schitterend toont, hoe glorievol het is Hem te dienen, wat kunnen wij dan niet met recht van zijne vrijgevigheid verwachten in het toekomende leven ?

-ocr page 274-

HOOFDSTUK XXII.

Eene treffende bemerking over de beschouwing. — De heilige menseh-heid van Jesus Christus is de weg tot de hoogste beschouwing. — Eene kortstondige dwaling der Heilige omtrent dit onderwerp.

Ik wil hier over eene zaak spreken, mijn vader, die mij van belang schijnt. Wat ik, indien gij het goedvindt, ga zeggen zal voor sommige personen niet zonder nut zijn. Zie hier wat men in sommige boeken , welke over het gebed handelen , leest: Daar de beschouwing geheel bovennatuurlijk en het werk des Heeren is , kan de ziel hiertoe, wel is waar, do or eigen krachten niet geraken; doch heeft zij gedurende vele jaren den zuiverenden weg bewandeld en reeds den verlichtenden weg betreden, dan kan zij zich zelve te hulp komen, door hare gedachten van alle schepselen af te trekken en zich nederig tot den Schepper te verheffen. Wat de schrijvers door verlichtenden weg verstaan begrijp ik niet goed ; het is, verbeeld ik mij , de weg dergenen die groote vorderingen maken. Zij raden sterk aan elk lichamelijk beeld van zich te verwijderen en zich tot de loutere beschouwing der Godheid te verheffen ; en alles wat onder de zinnen valt, zelfs de mensch-heid van Jesus Christus niet uitgezonderd, beschouwen zij als eene belemmering en een hinderpaal. Zij halen voor hun gevoelen aan, wat Onze-Heer aan zijne Apostelen zeide toen Hij hun op den dag zijner hemelvaart de komst

-ocr page 275-

255

des H. Geestes aaukoudigde. Doch haddeu zij toen even vast als na de uederdaling van den goddelijken Geest geloofd , dat Onze-Heer God en mensch was, zij zouden, meen ik, in zijne menschheid geen hinderpaal ontmoet hebben. Ook richtte de goddelijke Meester deze woorden niet tot zijne moeder, die voor Hem meer liefde koesterde dan al de leerlingen samen. Daar de beschouwing een geheel geestelijk werk is, kan alles wat onder de zinnen valt, zeggen deze schrijvers, niet anders dan een hinderpaal en een beletsel zijn; volgens hen moet men slechts trachten zich als in eene besloten ruimte te beschouwen, van alle kanten door God omringd eu geheel in Hem verzwolgen. Dit, dunkt mij, kan soms goed wezen j doch zich geheel van Jesns Christus te verwijderen en het lichaam van dien God-mensch onder onze ellenden te tellen, het onder de andere schepselen te rangschikken , dit is iets, wat ik niet kan dulden. Moge het zijne Majesteit behagen , dat ik mij goed doe verstaan; ik zou mannen, die geleerd zijn , geestelijke lieden, welke weten wat zij zeggen , niet gaarne eene logenstraffing geven. God trekt overigens de zielen langs zeer verschillende wegen en door zeer verschillende middelen ; en ik wil thans , zonder mij met het overige te bemoeien, alleen zeggen , hoe Hij de mijne geleid heeft, en in welk gevaar ik mij zag gebracht, door mij te willen voegen naar hetgeen ik las. Ik geloof wel, dat hij die tot de vereeniging is gekomen, doch niet verder gaat, ik bedoel tot de verrukkingen, de visioenen en andere genaden, welke God aan de zielen bewijst, hetgeen in deze boeken gezegd wordt wel voor het beste zal houden, evenals ik zelf deed. Maar was ik daarbij gebleven, ik geloof, dat ik nimmer zoover zon gekomen zijn als ik nu ben; naar mijn inzien, was het eene begoo-

-ocr page 276-

256

cheling. Misschien bedrieg ik mij zelve, doch i k zal me-dedeelen, wat mij overkomen is.

Daar ik geen leidsman had, las ik boeken waaruit ik dacht langzamerhand eenige kennis te trekken; doch later heb ik begrepen, dat, indien de Heer mij niet onderricht had, ik slechts zeer weinig door mijn lezen had kunnen leeren ; want wat ik begreep beduidde niets, totdat het zijne Majesteit behaagde mij het door de ondervinding te doen leeren. Ik wist zelfs niet eens wat ik deed met de gedragslijn in het gebed te volgen die ik hield. Sedert het oogenblik dat ik iets van het bovennatuurlijk gebed, ik bedoel dat der rust, mij had eigen gemaakt, trachtte ik elk lichamelijk voorwerp uit mijnen geest te verwijderen. Mijne ziel tot de beschouwing te verheffen durfde ik in ieder geval niet; daar ik steeds zoo onvolmaakt was, zag ik er vermetelheid in. Niettemin was het mij als gevoelde ik Gods tegenwoordigheid; wat ook waar was, en ik trachtte mij in Hem verzameld te houden. Dit is eene wijze van bidden, die zeer aangenaam is, en waaronder God groote genietingen geeft te smaken. Wijl dit voordeel en dit pleizier voelbaar is, had niemand er mij toe kunnen brengen om mij weder te richten tot de heilige menschheid van den Verlosser, waarin ik metterdaad meende een hinderpaal te vinden. O Heer mijner ziel en mijn heil, gekruiste Jesus, nimmer denk ik zonder droefheid aan deze meening, door mij gekoesterd. Ik beschouw haar als een groot verraad waaraan ik mij ten opzichte van dien goeden Meester schuldig maakte; en hoewel zij het gevolg was mijner onwetendheid, toch kan ik haar niet genoeg beweenen; mijn gansche leven door was ik zoo vol godsvrucht geweest voor Onzen-Heer! Dit echter gebeurde slechts tegen het einde, dat wil zeggen, voor het tijdstip

-ocr page 277-

257

■waarop God mij met verrukkingen en visioenen begunstigde. Slechts zeer korten tijd bleef ik in deze meening, en daardoor keerde ik immer tot mijne gewoonte terug om mijne vreugde te zoeken in dien goeden Meester; wat vooral het geval was wanneer ik communiceerde. Ik zou wel altijd zijn portret en afbeelding voor mijne oogeu willen gehad hebben , wijl ik haar niet zoo diep in mijne ziel kou hebben ingeprent, als ik dit wenschte. Heb ik. Heer, wel een enkel uur de gedachte in mijnen geest kunnen hebben , dat Gij mij een hinderpaal moest zijn op den weg tot een veel grooter geluk ? En van wien anders kreeg ik alle goederen , dan van U ? Dat ik ouder dit opzicht misdaan heb kan ik niet denken, want ik gevoel er te diepe droefheid over, en het was zekerlijk alleen onwetendheid. Ook hebt Gij U gehaast deze dwaling te verhelpen; in uwe goedheid hebt Gij mij personen toegezonden om mij van deze dwaling te bevrijden ; Gij hebt meer gedaan. Gij hebt U gewaardigd U zeer dikwijls aan mij te vertoonen, gelijk ik later zal verhalen : dit geschiedde, o mijn Meester, om mij duidelijker te doen inzien , hoe groot die dwaling was; opdat ik dit ook meer anderen, waaraan ik het gezegd heb, zou doen begrijpen; om eindelijk het mij te dezer plaatse te laten optee-kenen. Wat mij aangaat, ik ben overtuigd dat, indien vele zielen , welke tot het gebed van vereeniging gekomen zijn, niet verder vooruitgaan en geene zeer groote vrijheid des geestes bereiken, die belemmering alleen aan deze valsche inbeelding te wijten is.

Er bestaan, dunkt mij, twee redenen waarop ik mijn gevoelen gronden kan ; heeft hetgeen ik er van zeg misschien weinig waarde, 'tis ten minste de vrucht mijner ondervinding ; want mijne ziel bevond zich tot op het oogen-blik dat het den Heer behaagde mij te verlichten in een

18

-ocr page 278-

258

bedenkelijken toestand : zij ontving slechts bij tusscheupoozen vertroostingen; en overigens bevond zij zich in hare moeilijkheden en hare bekoringen zonder het gezelschap van den goddelijken Meester, waarin zij later het geluk had zich te verheugen. De eerste reden waarop ik mij grond is, dat er, zonder door ons opgemerkt te worden, een klein gebrek aan nederigheid gelegen is in de menschheid van On-zen-Heer op die wijze niet te tellen. Om zoo iets te durven behoefde men mijnen hoogmoed en mijue ellende. Wie toch, inderdaad, zal,, zelfs na zijn leven in het gebed, in de strengste boetpleging te hebben doorgebracht , aan de wreedste vervolgingen ten doel staande, de genade , die hem de goddelijke Meester vergunt, van met den H. Joannes aan den voet des kruises te blijven, niet als den kostbaarsten schat en de schitterendste belooning beschouwen ? Ik weet niet in wiens hersenen anders, als in de mijne, het kan opkomen om met zulk eeu voorrecht niet tevreden te zijn. En wat was er het gevolg van ? Niets anders dan op alle wijzen verliezen, waar ik had moeten winnen. Het kan geschieden dat onze gevoeligheid, of ziekelijkheid ons niet altijd vergunt het zoo droevig lijden des Zaligmakers te overwegen; doch wie belet ons dan bij den verrezen Jesus Christus te toeven, terwijl wij Hem zoo dicht bij ons hebben in het heilig sacrament, waar Hij steeds verheerlijkt is. Dan toch zien wij Hem niet afgemat van vermoeienis, verscheurd door geeselslagen, stroo-mende van bloed, uitgeput van krachten op zijne tochten, vervolgd door hen, die Hij met weldaden overlaadde, verloochend door ongeloovige Apostelen. Er zijn, ik stem het toe , zielen welke aan zulke groote smarten niet aanhoudend kunnen denken. Welnu! zie Hem hier dan zonder smarten, vol heerlijkheid, den eenen opwekkende, de

-ocr page 279-

259

anderen bemoedigende voor Hij ten hemel stijgt; zie Hem hier onzen getrouwen gezel in het heilig sacrament, want het schijnt, dat het Hem niet mogelijk geweest is zich een oogenblik van ons te verwijderen. En ik, Heer, ik heb mij van U kunnen verwijderen, in de hoop van U beter te dienen! Toen ik U beleedigde kende ik U ten minste niet; doch U te kennen, en te meenen door zulk eene verwijdering mij inniger met U te vereenigen! Heer! welk eenen verkeerden weg bewandelde ik! of liever ik was van het rechte pad afgedwaald. Doch Gij hebt er mij weer op gebracht , en nauwlijks zag ik T7 zoo na bij mij, of ik zag ook alles, wat goed is, vereenigd. Welke tegenspoed mij sedert dien tijd overkomen is, ik behoefde slechts mijne oogen op U te slaan, U te beschouwen voor uwe rechters , om hem met moed te dragen. Met zulk een goeden vriend aan zijne zijde, met zulk een bekwaam aanvoerder aan het hoofd, kan men, waar het op lijden aankomt, alles torschen. Hij is er bij om ons te helpen en moed in te boezemen, nimmer laat Hij ons over aan ons lot. Hij is een ware vriend. Ik voor mij heb het, vooral sedert mijne dwaling , erkend, en zie het duidelijk in, dat ons huldebetoon aan God alleen door Jesus Christus kan welgevallig zijn ; en dat het zijn wil is ons slechts groote genaden te schenken door de handen dier allerheiligste menschheid, waarin Hij, gelijk Hij zegt, zijn welbehagen schept. De ondervinding heeft mij dit keer op keer bevestigd, en ik heb het uit den mond Onzes-Heeren zeiven vernomen. Door deze deur moeten wij, zooals mij duidelijk gebleken is, binnengaan , indien wij verlangen dat de opperste Majesteit ons groote geheimen ontdekke. Zoek alzoo, mijn vader, geen anderen weg, al hadt gij het toppunt der beschouwing bereikt. Langs dezen weg wandelt men veilig. Ja de aan-

-ocr page 280-

260

biddelijke Verlosser, die geheel ous toebehoort, is het kanaal waardoor ons alle goederen toevloeien. Hij zelf zal zich gewaardigen u te onderrichten; verdiep u in zijn leven , volmaakter voorbeeld bestaat er niet. Wat kunnen wij meer verlangen dan zulk een goeden vriend, die, altijd aan onze zijde, ons nooit verlaat te midden van arbeid en wederwaardigheden, gelijk de wereldlingen doen? Gelukkig degene, die Hem oprecht bemint, en Hem immer aan zijne zijde houdt! Werpen wij een blik op den glorievollen heiligen Paulus, wiens lippen nimmer moede werden den naam van Jesus uit te spreken, zoo diep lag Hij in het binnenste zijns harten verborgen. Sedert ik van deze waarheid overtuigd ben, heb ik de handelwijze van eenige heiligen, die het ver in de beschouwing gebracht hadden, nauwkeurig nagegaan, en ook zij volgden geen anderen weg. De H. Eranciscus bewijst het ons door zijne godsvrucht tot de wonden; de heilige Antonius van Padua door zijne liefde tot het kind Jesus; de heilige Bernardus vond er zijn genot in de heilige menschheid des Verlossers te beschouwen; de heilige Catharina van Sienna en nog veel meer anderen , die gij beter kent dan ik , deden evenzoo.

Men moet ongetwijfeld alles wat lichamelijk is van zich verwijderen, wijl personen, zoo ervaren in het geestelijk leven, het zeggen; doch naar mijn inzien moet men dit slechts doen , wanneer de ziel het al zeer ver gebracht heeft, want het is klaar, dat men tot dien tijd toe den Schepper behoort te zoeken door middel der schepselen. Dit hangt van de genaden af, welke de Heer aan de zielen geeft, en hiermede wil ik mij niet bezig houden. Wat ik alleen wilde doen begrijpen is dit: dat men de allerheiligste menschheid van Jesus Christus niet onder de hinderpalen

-ocr page 281-

201

moet rekenen, en ik zou wel willen, dat ik mij, om deze waarheid begrijpelijk te maken, volkomen duidelijk wist uit te drukken.

Het is duidelijk dat wanneer God , gelijk wij Hem bij de verschillende reeds beschreven graden des gebeds hebben zien doen , al de vermogens der ziel wil opheffen, de aanwezigheid der heilige menschheid des Verlossers ons, zelfs al wilden wij het niet, ontnomen is. In dit geval moge het zoo zijn, zeer goed , het is te begrijpen ; gelukkig het verlies , dat slechts strekt om ons, wat wij schijnen kwijt te raken , nog meer te doen genieten ! Dan toch is de ziel geheel bezig met Hem te beminnen, dien het verstand zich afmatte te kennen; zij bemint wat zij niet begreep, en zij smaakt datgene wat zij niet had kunnen smaken, tenzij door dit verlies, hetgeen , ik herhaal het, slechts haar heil gaat verhoogen. Doch dat wij, in plaats van alle onze krachten in te spannen om immer, — en gave God dat het altijd zoo ware — die heilige menschheid voor den geest te hebben, met een vrolijk hart en met opzet eene geheel tegenovergestelde gewoonte aannamen, ziedaar wat mij niet goed voorkomt, en wat voor de ziel, gelijk men zegt, op de lucht wandelen is. Zij toch blijft, inderdaad, als van eiken steun beroofd, in welke mate zij zich ook van God vervuld wane. Zwakke menschen zijnde is het voor ons gedurende ons gansche leven van een onbegrijpelijk nut ons Jesus Christus voor te stellen als mensch. Welnu! het andere gebrek dezer methode is juist ons er van af te trekken. Het eerste heb ik al aangegeven: 't is een klein gebrek aan nederigheid , heb ik gezegd, zich te willen verheffen voordat de Heer verheft, zich niet tevreden te stellen met over die heilige menschheid te denken, en Maria te willen zijn vóór men met Martha heeft gearbeid.

-ocr page 282-

262

Wil de Heer dat zij Maria zij, al ware het van den eersten dag af aan, dan is er niets te vreezen; doch, ik bid u , laten wij toch ons zeiven niet opdringen, gelijk ik dit, meen ik, elders gezegd heb. Zulk een klein gebrek aan nederigheid, zulk een stofje, dat niets schijnt, schaadt ondertus-schen de ziel, welke in de beschouwing wil vooruitgaan, veel.

Ik kom terug op het tweede ongerief van zulk eene handelwijze : wij zijn geen engelen, wij hebben een lichaam ; op deze aarde, vooral wanneer men er zoo in verzonken is als ik , zich tot engel te willen maken is eene dwaasheid. Gemeenlijk heeft de gedachte een steun noodig: 'tis waar, somwijlen zal de ziel buiten zich zelve raken; dikwijls zelfs zal zij zoo vol van God wezen, dat zij geen enkel geschapen voorwerp behoeft om zich te verzamelen; doch dit is gewoonlijk niet zoo; en wanneer de bezigheden, de vervolgingen, de moeilijkheden, de dorheden het zoete dezer rust storen, dan hebben wij geen beter vriend dan Jesus Christus. Wij beschouwen Hem als een mensch, en wij zien hem vol ellenden en smarten ; Hij wordt ons een gezel en heeft men er eene gewoonte van, dan is het zeer gemakkelijk Hem in zijne nabijheid te vinden. De tijd zal voorzeker komen, waarop men noch het eene, noch het andere zal kunnen. Ziedaar waarom het, zooals ik gezegd heb , goed is om ons niet te wennen aan het zoeken van de vertroostingen des geestes; laat komen wat wil, het kruis omarmd te houden is eene groote taak. De aanbiddelijke Verlosser bleef van allen troost verstoken; men liet Hem alleen in zijn lijden; wachten wij ons wel Hem zoo aan verlatenheid prijs te geven. Zijne goddelijke hand, welke Hij ons zal toereiken, zal machtiger dan onze vindingrijkheid zijn om ons hooger te doen stijgen. Hij zal zich verwijderen, wanneer Hij ziet dat het nuttig is, gelijk ook wanneer Hij de ziel buiten

-ocr page 283-

203

zich zelve wil brengen, zooals ik gezegd heb. Met welbehagen ziet God op eene ziel neer, welke uit nederigheid tusschen zich en Hem zijnen goddelijken Zoon als raid-delaar plaatst; gaarne ziet Hij in haar eene zoodanige liefde voor dien beminden zoon, dat zij, zelfs wanneer Hij haar tot eene zeer hooge beschouwing wil verheffen , zich onwaardig erkenne , Hem met den heiligen Petrus toeroepende ; „ga van mij, Heer , die een zondig menscli ben.quot;

Ziedaar wat ik heb ondervonden, op deze wijze heeft God mijne ziel geleid. Anderen zullen, gelijk ik gezegd heb , langs een veel korteren weg gaan. Maar dit heb ik begrepen , dat geheel dit gebouw des gebeds moet gevestigd zijn op de nederigheid; en dat. God eene ziel verheft naarmate zij zich vernedert. Ik herinner mij niet eene enkele dier uitstekende genaden , waarover ik ga spreken , ontvangen te hebben, tenzij in de oogenblikken waarin ik mij bij den aanblik mijner ellende, voor God vernederde. Om mij te helpen mij zelve te leeren kennen, ging Onze-Heer in zijne goedheid zoover van mij omtrent zekere punten , die ik zelf niet had kunnen ontdekken, in te lichten.

Hiervan ben ik diep overtuigd : wanneer eene ziel iets van haren kant doen wil om zich in het gebed van vereeuiging voort te helpen, zal zij weldra het voordeel, dat zij er op hetzelfde oogenblik uit scheen te trekken , zien verdwijnen; het broze gebouw, dat door haar niet op de nederigheid was gegrondvest, zal spoedig ineenstorten, eu ik vrees dat zij nimmer de ware armoede van geest zal bereiken. Deze bestaat voor de ziel, welke reeds aan de aardsche genoegens heeft vaarwel gezegd, niet in het zoeken van vertroostingen en zoetheden in het gebed, maar in haar heil te vinden in en te lijden ter liefde van Hem, die er immer in leefde, en in kalm te blijven zoowel te midden der kruisen

-ocr page 284-

204

als te midden der dorheden. Dit zal zeker aan de natuur moeite kosten j maar toch nimmer in die mate aan de ziel de onrust en het leed veroorzaken, dat zekere personen ondervinden. Wanneer dezulken niet altijd werken met haar verstand , en wanneer zij niet voortdurend godvruchtig gestemd zijn, deuken zij dat alles verloren is; alsof zij door haren arbeid zulk een groot goed konden verdienen. Dat zij die godsvrucht zoeken , dat zij zich met zorg in de tegenwoordigheid Gods houden, ik zal mij voorzeker wel wachten haar er over lastig te vallen; doch zijn zij niet in staat om zelfs eene goede gedachte te hebben, dat zij zich dan daarom ook niet dood kniezen, gelijk ik reeds gezegd heb. Wij zijn onnutte knechten; wat denken wij te kunnen ? Moge de Heer ons deze waarheid doen begrijpen! Wij zouden voorwaar al te gelukkig zijn, indien het ons gegeven ware eene plaats in te nemen als de ezels, die het waterrad (noria) in beweging brengen , waarvan ik gesproken heb. Terwijl hun de oogen gebonden zijn, en zij niet weten wat zij verrichten, halen zij toch meer water op dan de tuinman met al zijne naarstigheid. Met vrijheid moet men dezen weg des gebeds bewandelen, en zich geheel in de handen van God overgeven. Wil zijne Majesteit ons tot den rang van hovelingen en uitverkorenen doen stijgen, gaan wij met een gewillig hart; zoo niet, dan Hem gediend in de laagste bedieningen, en laat ons dan niet, zooals ik eenige malen gezegd heb, de beste plaats gaan innemen. God heeft meer zorg voor ons dan wij zeiven voor ons hebben, en Hij weet waartoe ieder geschikt is. Waartoe zou men zich zelve gaan besturen, wanneer men reeds zijn ganschen wil ia Gods handen heeft gesteld? Het schijnt mij toe dat dit hier nog minder te verdragen is dan in den eersten toestand des gebeds, en het schaadt ons veelmeer, omdat de goederen,

-ocr page 285-

205

hier iii 't spel, boveDiiatuurlijke goederen ziju. Indien iemaud eene slechte stem heeft, al doet hij uog zooveel moeite, hij zal niet slagen haar schoon te maken : doch wil God hem eene schoone stem geven , dan behoeft hij zich niet in het minste te bekommeren om zich vooraf te oefenen. Smeeken wij dan den Heer aauhoudend om ons genaden te verleenen, doch met geheele overgeving aan ziju welbehagen , en met het volste vertrouwen op de grootheid zijner milddadigheid. Hij wil ons wel toestaan neer te zitten aan de voeten van Jesus Christus; spannen wij al onze krachten in om er niet van daan te blijven; laat ons daar, hoe dan ook, in navolging der heilige Magdalena vertoeven ; zoodra onze ziel sterk zal zijn , zal God haar voeren in de eenzaamheid.

Houd u daarom , mijn vader, aan hetgeen gezegd is tot zoolang gij iemand aantreft, die meer ondervinding heeft en het beter weet, dan ik. Zijn het personen, welke God pas beginnen te genieten, geloof ze niet, wanneer zij u zullen zeggen, dat ze meenen grooter vooruitgang te maken en meer zoetheid te vinden in zich zeiven voort te helpen. Indien God wil, o hoe duidelijk toont Hij dan zijne kracht, zonder dien nietigen bijstand ! Wat wij ook doen. Hij neemt den geest op, gelijk een reus een stroohalm zou opbeuren. zonder dat eenigen tegenstand Hem in den weg staat. En zou men denken dat Hij, indien Hij wilde dat een pad vloog, wachten zou totdat dit dier aan zich zelf zijne vlucht ontleende? Welnu, volgens mijn oordeel, heeft onze geest meer moeite, en gevoelt hij zich door eene veel grootere zwaarte tegengehouden om zich tot de beschouwing te verheffen, indien God hem er niet toe opheft. Door de stof neergedrukt , en door duizend hinderpalen gekluisterd, baat het hem weinig te willen vliegen. Hij wint het zeker door zijne

-ocr page 286-

266

natuur verre van de pad; doch hij is zoodanig in het slijk bedolven, dat hij bijua, hetgeen hij voor heeft, door zijue schuld heeft verloren.

Ik besluit met het volgende : herinneren wij ons , zoo dikwijls wij aan Jesus Christus denken, de liefde, waarmede Hij ons zoo vele genaden heeft geschonken , en het zoo kostbare onderpand, dat zijn Vader ons van de onuitsprekelijke liefde heeft gegeven, waarmede Hij ons bemint; want liefde wekt liefde. Al beginnen wij pas, en al is onze ellende zeer groot, doen wij toch ons best om deze gedachte immer voor den geest te hebben, en ons tot liefde op te wekken. Heeft de Heer ons eenmaal de gunst bewezen van deze liefde in ous hart te drukken , dan zal alles ons gemakkelijk worden, wij zullen in weinig tijd veel en zonder de minste moeite doen. Die God van goedheid gewaardige zich ous dien schat zijner genegenheid te schenken, want Hij weet van welk eeue waarde deze voor ons is; dit bezweer ik Hem in naam dier eindelooze liefde, welke Flij ons heeft toegedragen, en in den naam ook van zijnen glorievollen Zoon, die ons de zijue door zoo vele offers getoond heeft. Amen.

Ik zou u wel éene zaak willen vragen, mijn vader; waarom toch stijgt de ziel, zoodra de Heer door zulke verhevene gunstbewijzen haar tot de volmaakte beschouwing begint te brengen, niet terzelfder tijd tot het toppunt van volmaaktheid ? Het gezond verstand zou dit zeker eischen; want die eeue zoo groote genade bekomt, moest niets meer willen weten van aardsche vertroostingen. Wat is de oorzaak dat, naar gelang de verrukkingen veelvuldiger worden, en de ziel aau het ontvangen van gunstbewijzen gewoon raakt, de uitwerkselen, die zij er van ondervindt, veel hooger zijn? Waarom, eindelijk, is de onthechting der ziel veel volmaakter , hoe hooger die uitwerkselen zijn ? Kan de Heer

-ocr page 287-

267

haar, bij een enkel bezoek, niet in eens zoo heilig doen worden, dat zij de volmaaktheid der deugden bezit, die Hij haar in het verloop van tijd stap voor stap doet bereiken ? Dit is het wat ik wel zou willen weten, en wat mij onbekend is. Dit weet ik wel, dat de kracht, welke God in den beginne eene ziel schenkt, wanneer deze genade slechts een oogwenk duurt en bijna niet gevoeld wordt, of het moest in de gevolgen wezen, die zij achterlaat, zeer verschillend is van degene, welke Hij mededeelt bij een langeren duur van dit voorrecht. Misschien, zoo heb ik vaak gedacht, komt heï hier van daan, dat de ziel niet eer geheel en onverwijld in de vereischte stemming verkeert, dan wanneer de Heer haar, na ze langzamerhand versterkt te hebben, een krachtig besluit doet nemen, en haar een mannelijken moed verleent om met één slag en in zeer korten tijd de wereld ouder den voet te werpen, gelijk Hij ten opzichte van Magdalena heeft gedaan. Met andere personen doet Hij dit naarmate zij Hem vrijheid laten. Het kost ons, helaas! moeite te ge-looven, dat God reeds in dit leven honderd voor één terugschenkt. De volgende vergelijking doet zich ook voor mijnen geest op : al geeft men aan de verstgevorderden volkomen hetzelfde wat men geeft aan eerstbeginnenden,'t is hiermede als met eene spijze waarvan verschillende personen eteu. Die er slechts een weinig van nemen, houden slechts gedurende eeni-ge oogenblikken een aangenamen nasmaak. Die er meer van nemen, haar helpen deze spijzen om niet te bezwijken. Die er veel van eten, haar schenkt zij leven en kracht. Aldus is het ook met liet goddelijke voedsel, waarvan ik spreek. De ziel kan er zich zoo dikwijls mede voeden, en zich er zoo van verzadigen, dat er niets ter wereld meer bestaat, waarin zij smaak vindt. En de reden hiervan is deze: zij gevoelt maar al te goed, hoeveel kracht en leven zij uit dit

-ocr page 288-

268

voedsel trekt; daarbij is haar smaak zoodanig op deze zoetheid verlekkerd, dat zij veel liever zou ophouden te leven , dan zich nog met andere spijzen te moeten voeden; zij zouden haar slechts den zoeten nasmaak, door dit aangenaam gerecht achtergelaten , bederven.

Ziehier nog iets wat licht kan verspreiden: wij bevinden ons in gezelschap eener heilige persoon; haar onderhoud werkt in één dag niet zeoveel goeds in ons uit, als in meer dagen, doch onze omgang kan zich zoolang rekken dat wij worden als zij, natuurlijk met behulp van God. Alles, eindelijk, hangt van het welbehagen Onzes-Heeren af; Hij bewijst genaden aan wie Hij wil; doch het is voor de ziel, welke deze genade begint te ontvangen van zeer groot belang, om het vaste besluit te nemen zich van alles los te maken , en dit voorrecht naar verdienste hoog te schatten.

Mij dunkt ook , dat Onze-Heer gaarne hen beproeft, die Hem liefhebben. Hij doet zich ten hunnen opzichte kennen door alles overtreffende genietingen, in staat om, indien hun geloof aan de grootheid van het toekomend geluk was uitgedoofd , het weer te doen opvlammen, en Hij zegt tot hen : „Zie dit is een druppel van dien onmetelijken oceaan van geluk.quot; Hij geeft daardoor het bewijs, dat er niets is wat Hij niet doen wil voor degenen , die Hem beminnen; en nauwlijks ontwaart Hij, dat zij zijne genaden in de gesteldheid , waarover ik gesproken heb, ontvangen, of Hij geeft, en Hij geeft zich zeiven. Hij bemint hen, die Hem beminnen; en welk een welbeminde! en welk een goed vriend! O Heer mijner ziel, dat ik toch geen woorden heb, om te doen begrijpen, wat Gij hen, die op U vertrouwen, schenkt, en wat zij verliezen, die, tot dezen staat gekomen, nog blijven hangen aan zich zeiven ! Bewaar mij, Heer , voor

-ocr page 289-

209

zulk eene ongetrouwheid ^ uadat Gij mij de zoo groote genade bewezen hebt van een weinig te komen rusten in een verblijf zoo ellendig als mijne ziel. Wees er immer voor gezegend ! ja gezegend in de eeuwen der eeuwen!

Op nieuw smeek ik u, mijn vader, van u toch, indien gij over deze bladzijden met geestelijke personen wilt raadplegen, te vergewissen, dat zij dit inderdaad zijn; want zijn het lieden , welke slechts éénen weg kennen , of zijn zij blijven staan in het hooggeroemde midden , zij zullen er niet gezond over kunnen oordeelen. Er bestaan ook sommige zielen , die Gcd van het eerste oogenblik af langs een zeer verheven weg leidt, en hen schijnt het toe, dat anderen op dezelfde wijze kunnen vooruitkomen en hun verstand eene vaste richting geven zonder behulp van zinnelijke voorwerpen; dit is eene dwaling en door zulk eene poging zal men alleen dit winnen , dat men dor blijft als een stuk hout. Andere worden er aangetroflen, ten laatste, die , na een weinig van het gebed van rust gesmaakt te hebben, zich verbeelden terstond van dit gebed tot een veel verhevener gebed [te kunnen overgaan , en in plaats van vooruit te gaan, gaan zulke zielen , gelijk ik heb opgemerkt, achteruit. Dit toont ons , dat bij alles ondervinding en onderscheiding noodig is. Dat de Heer ze ons in zijne goedheid schenke !

-ocr page 290-

HOOFDSTUK XXIII.

Zij hervat haar levensverhaal. — Door welke middelen zij zich tot eeno veel hoogere volmaaktheid begint le verhefFen. en hoe nuttig haar eene goede besturing was. — Over haar gebed raadpleegt zij Fran-cisous de Salcedo en Gaspar Daza. — Zij stelt zich onder de leiding van Joannes Padranos , religieus van het gezelschap van Jesus.

Ik keer thans terug tot mijn levensverhaal ter plaatse waar ik ermede gebleven was. 1) Ik heb mij misschien eene te lange uitweiding veroorloofd, doch dit zal te meer licht over het vervolg van mijn verhaal verspreiden. Dit vervolg zal een nieuw boek , met andere woorden, een nieuw leven bevatten. Water van voorbijgegaan is tot het tijdstip waar ik mijn verhaal onderbrak, was mijn leven; hetgeen thans aanvangt met de verschillende toestanden des gebeds, die ik heb uiteeugezet, mag ik het leven van God in mij noemen ; anders toch, ik erken het, zou het mij onmogelijk geweest zijn mij in zoo weinig tijd van de gewoonten [eens zoo onvolmaakten levens te ontdoen. De Heer zij er

1) De Heilige neemt hare levensverhaal, dal zij op hel einde van hel IXe Hoofdsluk heefi onderbroken , weder op, en vervolgl hel van 1555 lol in 1556 dal is, lol drie jaren na de slichling van hel kloosler des H. Josefs van Avila. Volgens de Bollandisien schreef zij dil Iweede gedeelte haars levens in dit kloosier gedurende 1563 , 1564 en 1565. Hel loopt van het 40sie lol hel 50sle jaar haars levens.

Men merke hier op, dal zij , bij de behandeling van de verschillende trappen des gebeds, reeds van vele uitstekende gunsten , die God haar in deze tien jaren bewees, gewag heeft gemaakt.

-ocr page 291-

271

immer voor geprezen, dat Hij mij op deze wijze van mij zelve bevrijd heeft.

Nanwlijks was ik begonnen de gevaren te vluchten en meer tijd aan het gebed te besteden, of de Heer opende mij de schatten zijner genaden; Hij wachtte schijnbaar slechts op een wensch van mijnen kaut. Hij schonk mij zeer dikwijls het gebed van rust en vaak dat der vereeniging; hetgeen nog al een tijd lang aanhield.

Daar men terzelfder tijd vrouwen had aangetrofTen die, slachtoffers van groote valsche inbeeldingen, in de strikken waren vervallen, die de geest der duisternis haar gespannen had, begon ik het zoo zoete, en vaak onweder-staanbaar genot, dat ik in het gebed smaakte, te wantrouwen. Aan den anderen kant gevoelde ik, vooral zoolang deze heilige oefening duurde, eene zeer groote inwendige zekerheid, dat deze genietingen van God kwamen. Ik ontwaarde, daarenboven, dat ik er beter en sterker van werd. Doch gebeurde het dat ik, al was het nog zoo weinig, van mijn goddelijk voorwerp afdwaalde, dan verviel ik weder tot mijne angsten ; 't is misschien de duivel, zeide ik bij mij zelve, die dus mijn verstand belet te werken en door deze kunstgreep mij met een schijngoed van het inwendig gebed en de overweging van het lijden Onzes-Hee-ren wil aftrekken; wat mij, uithoofde mijner geringe verlichting, een verlies toescheen, dat door het voordeel eens meer verhevenen gebeds niet vergoed werd. Gelukkig was het uur gekomen waarop Onze-Heer, door mij te verlichten, een einde wilde maken aan mijne beleedigingen en mij toonen, hoeveel ik Hem was verschuldigd. Wijl mijne bekommeringen dag aan dag aangroeiden kwam ik er toe menschen, die met het geestelijk leven vertrouwd waren, zorgzaam op te sporen , om met hen te beraadslagen. Als

-ocr page 292-

272

zoodanige had men mij reeds eenige vaders van de socie-teit van Jesus, die zich kortelings in deze stad 1) gevestigd hadden, aangegeven ; en ik was zeer met hen ingenomen , zonder een enkelen hunner te kennen. daardoor alleen, dat ik hunne levenswijze en hunne wijze van bidden kendej doch ik achtte mij onwaardig hen te spreken , en niet sterk genoeg om ze te gehoorzamen, hetgeen mij eene groote vrees inboezemde; want met hen in ouderhandeling te treden en te zijn gelijk ik was scheen mij wel 1 eene moeilijke zaak toe. Daar bleef ik dan eenigen tijd bij. Ten laatste besloot ik, na vrij wat inweudigen tweestrijd en angsten, een aan het geestelijk leven gewijd persoon te spreken om te weten, wat mijn gebed was, en ingelicht te worden of ik in dwaling verkeerde, vast besloten alles, wat in mijn vermogen was , te doen om God niet te beleedigen. Ik herhaal het, wat mij tot dien tijd toe zoo vreesachtig gemaakt had om mijne ziel open te leggen, was alleen het gebrek aan veerkracht, om te gehoorzamen aan hetgeen mij zou worden voorgeschreven, dat ik in mij ontdekte. Kon ik mij, mijn God, op wreeder wijs misleiden? Ik streefde er naar goed te zijn, en ik verwijderde mij van het goede. Naar het geweld, dat ik mij moest aandoen, gerekend, moet de duivel wel hevige aanvallen richten tegen eene ziel, die de deugd begint te beoefenen, om haar te beletten zich te doen kennen; hij weet zeer goed, dat zij alles gewonnen heeft, zoodra haar het geluk te beurt valt van met de vrienden Gods in overleg te treden. En ziedaar de reden, waarom ik het

1) Het collegie der Jezuïeten was in 1555 te Aviia gevestigd. De H. Fran • ciscns de Borgia, toen commissaris der soeieteit in Spanje, had tot dat einde de vaders Joannes de Padranos en Ferdinand Alvarez del Agnila gezonden , vrelke beiden, gelijk men zien zal, biechtvader onzer Heilige geweest zijn.

-ocr page 293-

273

van den eenen clag verschoof op den anderen , zonder ooit tot een besluit te kunnen komen. Ik wachtte , evenals toen ik het gebed verlaten had, totdat ik deugdzamer zou geworden zijn , en deze gelukkige omkeer zou wellicht nimmer hebben plaats gevonden. Kleine onvolmaaktheden, tot gewoonte geworden, en waarvan ik het gevaarlijke niet inzag, hadden mij zoo diep doen zinken, dat ik de noodzakelijkheid van eens anders hulp en van eene hand, die mij hielp opstaan, gevoelde. Gezegend zij de Heer ! de eerste , die mij werd toegestoken, was de zijne.

Toen ik zag, dat mijne vrees zulk eene hoogte bereikte, terwijl mijne ziel dagelijks vooruitgaug maakte in het gebed, oordeelde ik, dat hierin of het eeu of ander groot goed, of een groot kwaad in gelegen was. Ik begreep , dat hetgeen er in mij omging iets bovennatuurlijks was, wijl ik er dikwijls niet aan weerstaan , noch het ook naar willekeur ondervinden kon. Ik dacht bij mij zelve, dat er mij niets overbleef dan mij op de zuiverheid des gewetens toe te leggen en mij van elke gelegenheid , zelfs van die der dagelijksche zonden, verwijderd te houden: was het de Geest van God, dan bracht het klaarblijkelijk voordeel aan; was het de duivel, dan kon hij mij, terwijl ik al mijne krachten inspande om den Heer te believen en Hem niet te beleedigen, al zeer weinig kwaad berokkenen, of er veeleer zelf bij verliezen. Na dit besluit genomen te hebben, smeekte ik den Heer onophoudelijk mij bij te staan; doch na hieraan eenige dagen getrouw gebleven te zijn, bespeurde ik, dat het mijne ziel aan genoegzame kracht ontbrak, om alleen zulk eene hooge volmaaktheid te bereiken. Zij behield zekere gehechtheden, die, zonder op zich zelve zeer slecht te zijn, toch voldoende waren om alles te bederven.

19

-ocr page 294-

274

Meu sprak mij van een geleerd geestelijke 1), die zich iu deze stad bevond, en wiens deugd en stichtend leven de Heer aan het volk begon te doen kennen. Ik deed eene poging om hem te spreken door middel van een heiligen edelman , welke in deze zelfde stad woont. T)eze edelman is gehuwd, doch iemand van eene uitstekende deugd en een voorbeeldig leven. Hij is zoo geheel overgegeven aan het gebed, en zoo vol van eene bewonderenswaardige liefde, dat men hem niet ten onrechte voor een volmaakt toonbeeld van goedheid en volmaaktheid houdt. In geheel zijn wezen straalt de schoonheid zijner ziel door. Met goeden uitslag heeft hij aan het geestelijk heil van een groot getal personen gearbeid ; God heeft hem daarvoor bijzondere talenten geschonken, en hoewel zijn staat hiervoor een hinderpaal

1) Deze geestelijke was Gaspar Daza. In een heiligen ijver ontvlamd, hail hij eene vereeniging van priesters gevormd , die zich in de stad en het diocees van Avila aan het heil der zielen en hijzonder aan de verpleging der zieken toewijdden. Zoodra vader Balthazar Alvarez,-die de biechtvader der H. Teresia was , in 1558 te Avila de heilige bediening was begonnen uit te oefenen , schaarde zich Daza met de zijnen onder zijne leiding. De achting, die hij voor de verlichting en de heiligheid van znlk een volmaakten geestelijken leidsman koesterde , groeide met den dag aan. Toen Balthazar Alvarez Avila verlaten had en bestuurder van het collegie van Medina del Campo was geworden , ging Daza jaarlijks eenige dagen onder zijne leiding in afzondering doorbrengen , om, gelijk hij zeide , ontvlamd te worden door het vuur des woords van zijnen heiligen bestuurder.

Gaspar Daza behield geheel zijn leven de achting der H. Teresia; en zijne gehechtheid aan de heilige kende geene grenzen. Hij had het voorrecht, zooals men h. XXXVI zien zal , van de eerste mis in het klooster van den heiligen Jozef te Avila te lezen , en het heilig sacrament in het tabernakel van dit nieuwe heiligdom te plaatsen; hetgeen, den 24 Aug. 4562 , op den feestdag van den heiligen Apostel Bartholomeus , tevens de dag van het ontstaan der hervormde Karmelieten , geschiedde. Uit godsvrucht voor de heilige Teresia, stichtte hij later een der zes kapellen der kerk van den heiligen Jozef te Avila en wijdde haar toe aan de heilige Maagd , onder den titel der Geboorte. Deze heilige priester overleefde de heilige Teresia tien jaren, en stierf 24 Nov. 1592. Hij werd begraven in de door hem gebouwde kapel. Zijne moeder Francisca Daza, en Catharina , zijne zuster, rusten aan zijne zijde.

-ocr page 295-

275

schijnt, weet lüj die wonderbaar te gebruiken. Hij bezit veel geest; hij is vol welwillendheid jegens iedereen; in zijnen omgang is niets vervelends; deze is zoo zacht en beminnelijk, en terzelfder tijd zoo rechtschapen en eenvoudig , dat hij allen, die met hem in betrekking komen. in vervoering brengt. Hij stelt zich geen ander doel voor , dan het heil der zielen , waarmede hij verkeert; en men zou zeggen, dat hij geen ander geluk kent, dan dat van allen nuttig te zijn en genoegen te doen, zooveel het'van hem afhangt. Wat mij betreft, ik meen grond te hebben om te gelooveu, dat deze heilige edelman door zijn wijs gedrag de eerste oorzaak geweest is van het heil mijner ziel, en de buitengewone nederigheid, die hem deed verlangen mij te ontmoeten, kan ik niet genoeg bewonderen. Hij was bijna veertig jaren toen hij zich aan het gebed toewijdde, en hij leefde zoo volmaakt als dit zijn staat gedoogde. Zijne vrouw was ook eene vurige dienaresse van God 1) en zoo vol van eene bewonderenswaardige naastenliefde, dat haar voorbeeld niet anders dan goed kon uitwerken; men kon, met een woord, in haar de gade zien, door de hand van God voor hem, dien Hij als zulk een volmaakt toonbeeld van getrouwheid in zijnen dienst kende , uitgekozen 2). Daar zijne ouders en de mijne

1) Zij heette Mencia Davilla.

2) Deze edelman, van wiens deugd de Heilige Teresia zulk eene uitvoerige schels geeft, was Franeiscus de Salcedo. Hij plaatste zich, evenals zijn vriend Gaspar Daza, in 1558 onder de leiding van vader Balthazar Alvarez, en maakte, onder de leiding van zulk eenen meester, nog veel sneller vorderingen op den weg der volmaaktheid. Hoewel gehuwd, had hij toch gedurende twintig jaren de theologische lessen der vaders Dominicanen te Avila gevolgd. Na den dood zijner vrouw belette hem dan ook niets , om zich in den geestelijken stand geheel aan God toe te wijden. In 1570 priester gewijd, werd hij de biechtvader en kapelaan van het klooster van den H. Jozef te Avila. De innigste banden vereenigden hem altijd met de hei li ge Teresia. Voor de stichting van nieuwekloosters was hij haar van veel nut, en verge-

-ocr page 296-

276

tot elkander in betrekking stonden, zoo onderhield hij met den echtgenoot van eene mijner nichten, die ook zeer deugdzaam was, eene innige vriendschap. Langs dezen weg was het, dat ik een onderhoud trachtte te hebben met den geestelijke , waarover ik gesproken heb, en die met dezen edelman zeer bevriend was. Toen hij hem dan bij mij gebracht had, maakte de tegenwoordigheid van zulk een heiligen man mij uiterst verlegen. Ik deelde hem den toestand mijner ziel en van mijn gebed mede. Ik wilde tevens bij hem biechten en hem voor bestuurder hebben; doch hij verontschuldigde zich wegens zijne bezigheden , die inderdaad zeer menigvuldig waren. Naar het oordeel dat hij, op mijn gebed afgaande, over mij velde, zag hij mij voor sterker aan dan ik was , en voor datgene, wat ik had behooren te wezen. Zich alzoo wapenende met eene heilige vastberadenheid eischte hij van mij in eens eene getrouwheid , welke mij iedere beleediging tegen God zou doen vermijden. Ziende dat ik , volgens hem, onverwijld de kleinste onvolmaaktheden moest vaarwel zeggen, en mij niet krachtig genoeg gevoelende om dit zoo stipt na te k omen , verviel ik hierdoor in neerslachtigheid. Hij scheen den omkeer mijner ziel als eene zaak van één oogenblik op te vatten, en ik gevoelde dat dit veel meer zorg eischte. In 'tkort, ik zag in, dat de middelen, door hem voorgesteld, niet mijne kwalen zouden genezen, zij pasten slechts voor eene ziel, veel volmaakter dan de mijne. God had mij, wel is waar, met genaden overstelpt; maar tot de deugden en de ver-

zelde haar op de meeste harer reizen. Hij stierf in een geur van heiligheid den 15 September 1580. Als bewijs van zijne genegenheid voor de Karmelieten, schonk hij hun een gedeelte zijner goederen. Bij zijn leven had hij eene kapel naast het klooster van den H. Jozef doen bouwen , en haar toegewijd aan den heiligen Paulus. Deze kapél bevindt zich heden nog aan de rechterzijde van de deur der kerk, aan den ingang. Daar werd hij volgens zijn verlangen begraven.

-ocr page 297-

277

sterving had ik nauwelijks den eersten stap gezet. Ik beu overtuigd, dat ik, zonder eenen auderen leidsmau, mij nimmer uit den poel mijner ellenden zou hebben opgeheveu. Daar ik niet deed, en niet meende te kunnen doen, wat hij mij aanraadde, had ik er een verdriet van, in staat om mij alle hoop te doen verliezeu en alles te laten varen. Ik ben er soms verwonderd over, dat God dezen geestelijke , die eene bijzondere genade had om de zielen tot de godsvrucht te brengen, uiet toestond de mijne te begrijpen, daar hij weigerde zich met mijne leiding te belasten. Thans zie ik in, dat dit alles geschiedde tot mijn grooter geluk ; daardoor moest ik lieden, zoo heilig als die van het gezelschap van Jesus, leeren kennen en tot gidsen mijner ziel krijgen.

Ik kwam met dien edelman overeen, dat hij van dien dag af mij nu en dan zou komen bezoeken. De grootheid zijner nederigheid blonk hierdoor in hooge mate uit, dat hij zich gewaardigde met eene persoon, zoo onvolmaakt als ik, omgang te hebben. Van ons eerste onderhoud af trachtte hij mijneu moed weer op te wekken; hij zeide mij, dat ik mij niet moest verbeelden in een dag alles te kunnen doen, doch dat God 'mij zou bijstaan om langzamerhand mijne gehechtheden uit te roeien; dit wist hij bij oudervinding , daar hij zelf vele jaren in het onvermogen , om zich in kleine zaken te overwinnen, had doorgebracht. O nederigheid! welke groote goederen breugt gij de ziel aan, die u bezit, en aan hen die het geluk hebben met haar om te gaan! Deze heilige, want te recht, dunkt mij, kan ik hem dezen naam geven, zeide mij uit zich zeiven zekere zaken, die de nederigheid hem voor groote zwakheden deed aanzien. In mijneu staat, ja, zouden zij, dit stem ik toe, zoodanig geweest zijn; maar in den zijnen konden zij

-ocr page 298-

278

noch voor fouten, noch voor onvolmaaktheden gelden.

Met opzet maak ik hiervan melding: misschien zal men vinden, dat ik te veel over de kleine vindingen van den ijver, door dien edelman aangewend, uitweid; doch in mijn oog bevorderen zij wonderbaar de eerste stappen dei-ziel op den weg der volmaaktheid, zij bereiden haar om in het vervolg, wanneer zij vleugelen zal gekregen hebben, eene hooge vlucht te nemen; zij doen haar, met een woord , zooveel goed, dat men er zich geen denkbeeld van kan vormen, indien men het niet ondervonden heeft. Daar ik er niet aan twijfel, mijn vader, of (iod bestemt u , in zijne goedheid, om aan den geestelijken vooruitgang van vele zielen te arbeiden, zoo hecht ik er aan de volgende waarheid hier af te kondigen: zijn al mijne kwalen verdwenen, dan is dit geschied wijl men mij heeft weten te genezen; men heeft genoeg nederigheid en liefde gehad om mij den noodigen tijd te verleenen; men heeft, eindelijk, mij, in weerwil der onvolmaaktheden , die mij bijbleven, geduldig verdragen.

De edelman ging met bescheidenheid te werk, deed mij langzamerhand vooruitgaan, en onderrichtte mij in de middelen om den vijand der zaligheid te overwinnen. Een gids van zooveel wijsheid werd mij zeer dierbaar; mijne ziel kende geene grootere rust, dan die zijne bezoeken aanbrachten, doch zij waren zeldzaam. Duurde de tijd, dat hij wegbleef , langer dan gewoonlijk, dan was ik er zeer verdrietig over in de gedachte, dat mijne geringe deugd mij van zulk een kostbaar voorrecht beroofde. Sinds ik het geluk had met hem in aanraking te komen, was ik veel getrouwer jegens God; doch groote onvolmaaktheden, welke ik misschien zonde moest noemen, bleven mij nog bij. Ik maakte ze hem, uit verlangen om ingelicht te worden, bekend, eii deelde hem ter zelfder tijd mede, met welke ge-

-ocr page 299-

•279

naden God mij begunstigde. Hij zeide mij, dat het eene niet met het andere was te rijmen: dergelijke voorrechten waren slechts voor personen, die reeds zeer ver gevorderd en zeer verstorven waren; uit dien hoofde kon hij niet nalaten erge vrees te koesteren; naar zijn inzien vertoonde zich in sommige dingen de booze geest; doch een bepaald oordeel had hij er evenwel niet over. Hij haalde mij over, om een nauwkeurig onderzoek in te stellen omtrent hetgeen onder mijn gebed voorviel , en aan hem de uitkomst mede te deelen. Dit bracht mij in eene groote moeilijkheid, want ik wist hoegenaamd niet uit te drukken , wat mijn gebed was, daar God mij slechts kort geleden de genade heeft geschonken het te begrijpen en het te kunnen zeggen. Terwijl zich aldus het gevoel van dit onvermogen met dat der vrees ging vereenigen, verviel ik in diepe neerslachtigheid en stortte vele tranen. Ik kon mij niet overtuigen , dat bij zulk een oprecht verlangen van mijnen kant om God welbehagelijk te zijn , de duivel de oorzaak was van hetgeen ik ondervond ; doch ik vreesde van den andereu kant dat God mij, tot straf mijner groote zonden, zijne verlichting weigerde om de waarheid te ontdekken. Ik las boeken in de hoop dat zij mij mijn gebed zouden helpen verklaren; in eene verhandeling, welke „Be weg naar den berg 1) tot titel had, vond ik, ter plaatse waar zij over de vereeniging der ziel met God handelt, al de kenteekenen van hetgeen ik ou-dervond. De ziel, zeide deze schrijver, kan in dezen toestand aan niets deuken; en dit was juist hetzelfde wat ik van mij zelve getuigde. Ik teekende de plaats aan en zond het boek aan den edelman; de heilige geestelijke, waar-

1) Volgens Ribera, is ile lilel van clii boek »D e weg naar den berg S i o n en heeft tot schrijver een religieus der orde van den H. Franciscus.

-ocr page 300-

280

van ik gesproken heb , eu hij moesten een onderzoek instellen en mij vervolgens zeggen, wat ik te doen had. Ik was bereid, indien zij het goed vonden, het gebed geheel vaarwel te zeggen. quot;Waarom toch mij in soortgelijke gevaren te werpen? Al bijna twintig jaren hield ik mij met het gebed bezig, en verre van er eenig voordeel uit te trekken, ontmoette ik er slechts begoochelingen in van den geest der leugen; het was dus verstandiger er van af te zien. Doch, om de waarheid te zeggen, zou het mij wel hard gevallen hebben, om deze heilige oefening'te laten varen, de ondervinding had mij genoeg geleerd, wat mijne ziel zonder het gebed was. Naar welken kant ik alzoo mijnen blik wendde, ik ontwaarde slechts gronden, om mij te bedroeven. Ik was gelijk aan eenen ongelukkige, die te midden van den vloed en op het punt van door de golven verzwolgen te worden , naar welken kant hij ook zijne pogingen aanwendt, slechts een grooter gevaar ziet, dat hem afschrikt. Zoo iets is eene allerwreedste pijn, en eene dergelijke heb ik in hevige mate te lijden gehad, gelijk ik in het vervolg zal verhalen; wat ik er van mededeelen ^al, kan , al is het schijnbaar van weinig beteekenis, toch zijn nut hebben , door te toonen hoe men de geesten behoort te onderscheiden. De angsten, waarin men door deze pijn geworpen wordt, zijn, ik beken het, groot en ten opzichte van personen, die er aan lijden, moet men voorzichtigheid gebruiken , en vooral zoo het vrouwen zijn, wegens hare zwakheid. Men zou ze veel kwaad kunnen berokkenen door ze onherroepelijk te zeggen, dat hetgeen in haar voorvalt van den duivel komt. Men moet alles met de grootste zorg onderzoeken, ze van de gevaren verwijderen, ze ernstig aanbevelen het geheim te houden en het zelf ook verborgen houden, gelijk het behoort; ik druk vooral op het geheim

-ocr page 301-

281

houden, want dat men dit ten mijnen opzichte niet trouw gedaan heeft, heeft mij veel doen verduren. Sommigen van hen, aan welke ik verslag van mijn gebed gedaan had, raadpleegden er met anderen over; zij deden het, hieraan twijfel ik niet, met de beste inzichten; doch zij hebben mij groote schade toegebracht door dingen openbaar te maken , die geheim hadden behooren te blijven. Zij waren van dien aard, dat het publiek er geen kennis van moest dragen; en het had er veel van dat ik ze bekend maakte. Ik geloof, dat de Heer dit, zonder eenig vergrijp van hunnen kant, alleen heeft toegelaten om mij te doen lijden. Ik zeg niet, dat zij spraken over hetgeen ik hen in de biecht mededeelde; ik zeg alleen, dat ik, in mijne angsten, hen mijn gemoed openleggende om verlicht te worden, en hen nooit iets durvende verbergen om het groote vertrouwen, hetwelk ik in hen stelde, meende recht te hebben op eene strikte geheimhouding van hunnen kant. Ik raad derhalve aan de vrouwen met eene uiterste bescheidenheid te besturen, haar bemoedigende en geduldig het uur des Heeren afwachtende; die God van goedheid zal niet ontbreken ze te hulp te komen, gelijk Hij het mij gedaan heeft. Had Hij mij zoo niet bijgestaan, de angsten, die men mij inboezemde, waren wel in staat geweest, iemand van zulk eenen beschroomden en vreesachtigen aard, als ik was, en die daarbij aan eene hevige hartkwaal leed , zeer te schaden. Ik ben er over verwonderd , dat het op mij niet allernoodlottigst heeft teruggewerkt.

Ik gaf dan het boek aan dien edelman. Ik stelde hem tevens een zoo getrouw mogelijk verhaal van mijn leven en van mijne zonden ter hand. Het was geene belijdenis van zonden, want hij was een wereldlijk persoon ; mijn geschrift legde hem evenwel geheel de diept»

-ocr page 302-

282

mijner elleude bloot. De heilige geestelijke en hij onderzochten met de grootste liefde en eene volkomen bereidwilligheid alles wat mij aanging. Zij gebruikten er zelfs eenige dagen voor. In dien tusschentijd bracht ik van mijnen kant veel tijd in het gebed door, ik liet mij door verschillende personen bij God aanbevelen en wachtte, niet zonder veel vrees, het antwoord dier beide dienaren van God af. Toen dan eindelijk het oogenblik gekomen was , vervoegde zich de edelman, diep bedroefd, bij mij, en verklaarde mij, als hunne meening , dat, hetgeen met mij geschiedde , van den duivel kwam. Zij oordeelden beiden, dat de wijste partij was, mijne ziel aan een vader van het gezelschap van Jesus bloot te leggen ; hij zou, indien ik er om vroeg en verklaarde zijne hulp noodig te hebben , wel komen; ik moest door eene algemeene biecht hem geheel mijn leven, mijne neigingen, in een woord, alles met groo-te duidelijkheid bekend maken; God zou hem door de kracht van het sacrament meer verlichting schenken; deze vaders waren zeer vertrouwd met de wegen van het geestelijk leven; ik moest in niets van hetgeen hij mij zou zeggen afwijken, want zonder iemand tot bestuurder te hebben verkeerde ik in groot gevaar.

Dit antwoord vervulde mij met zulk eene ontzetting en zulk eene levendige smart, dat alles, wat ik doen kon, was , tranen te storten. Toen ik mij eens in de bidkapel bevond , diep ter neergeslagen en niet wetende wat er van mij zou komen, las ik in een boek, dat, dunkt mij, de Heer zelf mij in de hand gaf, de volgende woorden van den heiligen Paulus : „God is zeer getrouw; nimmer duldt Hij , dat degenen, die Hem beminnen, door den duivel misleid worden J).quot; Dit vertroostte mij zeer. Ik begon mij

I) De Heilige haalt hier slechts den zin der woorden des Apostels aan.

-ocr page 303-

met mijne algemeene biecht bezig te houden. Ik zette al het goed en kwaad mijns levens, zoo duidelijk en nauwgezet als het mij mogelijk was, schriftelijk uiteen. Ik herinner mij dat ik, na de voltooiing van dit geschrift, van den eeneu kant zooveel kwaad en vau den anderen bijna geen goed ziende, eene diepe neerslachtigheid en droefheid er over ondervond.

Eene nieuwe kwelling was het voor mij , dat men mij in het huis zag te rade gaau met mannen zoo heilig, als die van het gezelschap van Jesus. Mijne geringe deugd baarde mij bekommering, en het scheen mij toe, dat mijne betrekking tot hen mij eene nog zwaardere verplichting oplegde, om een einde te maken aan mijn onvolmaakt leven en mijne ijdele tijdkortingen vaarwel te zeggen. Deed ik dit niet, dan werd mijn toestand erger. Ik verzocht dus de kosteres en de portierster er tegen niemand van te spreken. Mijne voorbehoedzaamheid was te vergeefs ; want toen men mij riep , bevond zich eene religieuze aan de deur, die alles in 't gansche klooster bekend maakte. Welke moeilijkheden en welke angsten verwekt de duivel al niet eene ziel, die tot God wil naderen!

Geheel mijne ziel legde ik aan dien dienaar Gods, (want dit was hij in hooge mate) bloot l); hij bezat eene bijzondere voorzichtigheid. Daar hij diepe kennis van het

l) Deze religieus was Joannes de Padranos. Hoewel hij toen nog jong was, bezat hij de wijsheid van eenen volleerden meester, de lofspraak hem door de heilige Teresia gegeven volkomen waardig. Volgens Ribera, in het leven dezer heilige , en volgens den Kardinaal Cienfnegos van het gezelschap van Jesus , in zijn leven van den H. Francisciis de Borgia, liet Joannes Padranos de heilige Teresia de oefeningen houden van den heiligen Ignatius. Het was , gelijk men gezien heeft, om eene volledige kennis van zich zelve aan dezen religieus te geven , dat zij het eerste verhaal van haar leven schreef. Joannes de Padranos wijdde zich geheel aan het bestuur der zielen; hij stierf heilig te Valladolid, dat vele jaren het tooneel van zijnen ijver was.

-ocr page 304-

284

geestelijk leveu had, gaf hij mij inlichting over mijnen toestand, en sprak mij veel moed in. Hij zeide mij, dat hetgeen er in mij omging, klaarblijkelijk van den geest Gods kwam, maar dat ik mijn gebed van 't begin af aan weer moest opvatten , wijl ik het op geen vasten grondslag gevestigd had, en ik nog niet begonnen was de versterving te beoefenen; hetgeen zoo waar was, dat haar naam zelfs, naar 't mij toeschijnt, mij onbekend was. Hij voegde er bij, dat ik mij wel moest wachten om ooit het gebed te verlaten, maar integendeel streven om mij er meer en meer op toe te leggen, wijl God mij zulke bijzondere gunsten bewees. Hoe kon ik weten, of de Heer door mij niet eenig goed wilde bewijzen aan een groot aantal personen ? Nog andere dingen zeide hij mij, waarbij hij als profetisch voorspelde, hetgeen de Heer sedert dien tijd aan mij vervuld heeft. Hij verklaarde mij ten laatste, dat ik mij grootelijks zou schuldig maken, indien ik niet aan de genaden, welke God mij toestond, beantwoordde. Het was mij alsof de heilige Geest, in alles wat hij zeide, mij door zijnen mond toesprak om mijne ziel te genezen, zoo diep drongen zijne woorden in mijn gemoed; wat mij met de uiterste beschaamdheid vervulde. Deze man Gods voerde mij langs zulke wegen , dat er in mij, dunkt me, een volkomen omkeer plaats greep. O welk een zaak van belang is het eene ziel goed te begrijpen! Hij raadde mij iederen dag een geheim van het lijden tot onderwerp van mijn gebed te nemen, en daaruit nut te trekken , en slechts te denken aan de menschheid van Onzen-Heer; en wat het innerlijke verzameld zijn en de geestelijke zoetheden aanging, ze uit alle kracht te weerstaan en er geen voet aan te geven, totdat hij mij iets anders gelastte. Getroost en vol moed liet

-ocr page 305-

285

hij mij achter. De Heer, die mij te hulp kwam, hielp hem ook den staat mijner ziel kennen, en op welke wijze mij te leiden. Ik was vast besloten, om niet in het geringste af te wijken van hetgeen hij mij zou bevelen, eu tot op dezen dag toe ben ik aan mijn besluit getrouw gebleven. De Heer zij geloofd, dat Hij mij de genade heeft bewezen om, al was het dan ook onvolmaakt, aan mijne biechtvaders te gehoorzamen! Bijna altijd waren het van die gezegende mannen van het gezelschap van Jesus; doch, ik herhaal, slechts onvolmaakt heb ik hunne leidiug gevolgd. Zichtbaar kon men het voordeel merken, dat ik uit zulk eene leiding begon te trekken, gelijk men in het volgende hoofdstuk zal zien.

-ocr page 306-

HOOFDSTUK XXIV.

De voordeelen die de Heilige trekt uit het bestuur van vader Padra-iios ; de gelukkige staat harer ziel na hare algemeene biecht aan dien religieus. — De H. Franciscus de Borgia keurt haar gebed in 1557 goed. — Tegen denzelfden tijd verlaat vader Joannes de Pa-dranos Avila.— In 1558 neemt vader Balthazar Alvarez de leiding der Heilige op zich. — Terwijl Teresia God de genade vraagt om Hem in alles te believen , geraakt zij in verrukking : de woorden door haar uit den mond Onzes-Heeren vernomen; zij vindt zich veranderd.

Mijne ziel was na die biecht zoo gedwee dat er, dunkt mij, niets bestond, waartoe ik niet in staat zou geweest zijn. Ik begon dan ook in vele dingen te veranderen; niet mijn biechtvader drong mij, het had veeleer den schijn, dat hij op al mijne pogingen weinig acht sloeg, en dit vuurde mij nog meer aan. Mij geleidende op den weg der liefde ,Gods, liet hij mij vrij, zonder anderen dwang, dan dien de liefde mij oplegde. In dezen toestand bleef ik bijna twee maanden , terwijl ik uit alle macht aan de geestelijke genietingen en de gunsten, waarmede God mij overlaadde , weerstand bood. Wat het uiterlijke aangaat, was mijne verandering zichtbaar. Daar God mij eene geheel nieuwe kracht schonk , deed ik sommige dingen die, in het oog der personen, welke mij kenden, en der religieuzen van het klooster, overdreven schenen; mijn vorig gedrag in aanmerking genomen, oordeelden zij terecht zoo, doch gelet op de verplichtingen, die mijn kleed en geestelijke gelofte mij oplegden, schoot ik nog vrij wat te kort.

-ocr page 307-

287

De weerstand aan de goddelijke zoetheden en liefkoo-zingen bleef niet zonder vrucht; hij verwierf mij eene voortreffelijke les van de zijde Ouzes-Heeren. Vroeger hield ik mij overtuigd, dat men, om deze gunsten in het gebed te verkrijgen , in de diepste afzondering behoorde te zijn ; zoodanig dat ik mij, om zoo te zeggen, niet durfde verroeren. Sedert dezen tijd bemerkte ik hoe weinig dit afdeed; want hoe meer ik trachtte mij er van af te wenden, des te meer overstroomde de Heer mij met zijne heerlijkheid; ik was er zoodanig door omgeven, dat ik haar niet kon ontwijken. Ik bood weerstand met eene nauwgezetheid, die tot een martelen werd; doch de Heer had nog grooter zorg om mij met zijne genaden te overstelpen. Hij openbaarde zich in deze twee maanden veel meer dan Hij placht te doen , om mij te leeren, dat ik niet bij machte was Hem te weerstaan. Ik gevoelde in mij de liefde tot de allerheiligste mensch-heid van Onzen-Heer op nieuw ontwaken; mijn gebed begon in kracht te winnen, als een gebouw dat op een hechten grondslag rust; ik had ten laatste meer neiging totboete doen, hetgeen ik vroeger wegens mijne kwalen verzuimd had. De heilige man, die mijne biecht hoorde, zeide, dat sommige gestrengheden mij niet konden schaden , en dat God mij misschien zooveel ziekten overzond om mij eene boete op te leggen, die ik uit mij zelve niet deed. Hij legde mij zekere verstervingen op, welke zeer weinig in mijn smaak vielen; ik onderwierp mij niettemin aan alles, overtuigd, dat de Heer zelf mij bevelen gaf door zijnen dienaar en hem de genade schonk, om ze mij voor te schrijven op eene wijze, welke mij lichtelijk deed gehoorzamen. Mijne ziel gevoelde reeds tot zelfs de kleinste beleedigingen, welke ik tegen God bedreef: overkwam het mij, bij voorbeeld, dat ik iets overbodigs had, dan kon ik mij niet ver-

-ocr page 308-

288

zamelen voor er mij van ontdaan te hebben. Ik smeekte den goddelijken Meester dringend de hand aan mij te houden en toch niet te dulden dat ik, met zijne vrienden beraadslagende, terugging; eene dergelijke ongetrouwheid scheen mij zeer schuldig toe, want dit zou hen het gezag en de achting hebben doen verliezen, welke zij genoten.

Omstreeks dezen tijd kwam Vader Franciscus de Borgia 1) in deze stad. Benige jaren geleden Hertog van Candia, had hij alles verlaten en zich begeven in het gezelschap van Jesus. Mijn biechtvader en de edelman haalden hem over mij te bezoeken. Hun doel was mij een onderhoud met hem te bezorgen, waarin ik hem eene verklaring zou geven van mijn gebed ; want zij wisten, dat God hem zeer vele gunsten verleende en hem met geestelijke genietingen overstroomde, hem op deze wijze reeds in dit leven er voor beloonende , dat hij alles verlaten had om Hem te dienen. Ik deed hem den staat mijner ziel kennen. Na mij gehoord te hebben zeide hij, dat hetgeen er met mij voorviel van den Geest Gods kwam; hij keurde mijn tot dien tijd toe gehouden gedrag goed, doch hij geloofde, dat ik in het vervolg mij niet meer moest verzetten. Ik moest voortaan altijd het gebed beginnen met een geheim van het lijden; en verhief Onze-Heer vervolgens,

1) De H. Franciscus de Borgia, die door den H. Ignali us lot algemeen commissaris van het gezelschap van Jesus voor Spanje en de Indien benoemd was , kwam in de lente van 1557 te Avila. Hij keerde terug van het klooster des H. Justus der Hieronymieten in Estramadura, waar hij drie dagen met Karei V. had doorgebracht , welke, na in 1556 te Brussel van het rijk afstand gedaan te hebben, zich in deze afzondering had teruggetrokken om zich tot den dood voor te bereiden.

De H. Tcresia had op een anderen tijd een tweede onderhoud met den H. Franciscus de Borgia , zooals zij vermeldt in haren brief aan vader Rodriguez. 1 D. brief 19.

-ocr page 309-

289

zonder eenige poging van mijnen kant, mijnen geest tot oenen bovennatuurlijken toestand, dan moest ik, zonder verder tegen te worstelen , mij geheel aan zijne leiding overgeven. Door op deze wijze een heilzaam middel eu raad te geven toonde hij, hoever hij het zelf reeds gebracht had; want hier doet de ondervinding veel af. Hij verklaarde , dat langer weerstand te bieden aan eene dwaling toegeven zijn zou. Ik voor mij was zeer getroost, en de edelman ook. Voldaan over het oordeel door Franciscus de Borgia geveld, ging hij voort met mij in alles, waarin hij vermocht, te helpen en mij door zijne voortreffelijke raadgeving te steunen.

In dezen zelfden tijd zond men mijnen biechtvader 1) naar eene andere stad. Deze verwijdering was voor mij een gevoelige slag ; ik geloofde geen bestuurder , die hem geleek , weer te kunnen terugvinden , en ik beefde er voor op nieuw in den droevigen staat, waarin ik mij te voren bevond, terug te vallen. Mijne ziel was, als in eene eenzame woestenij, zonder troost, en geslingerd door zooveel angsten, dat ik niet wist wat er van mij worden zou. Eene mijner verwanten verwierf van mijne overheden het verlof om mij bij zich te hebben. Ik was er nauwelijks of ik wendde pogingen aan om eenen anderen biechtvader van het gezelschap van Jesus te hebben. 2)

1) Vatler Joannes Patlranos.

'i) De Heilige verhaalt in «lezen enkelen zin een geheel jaar haars levens, namelijk het twee en veertigste. Het is van belang om haar verhaal , tlat hier ter plaatse wat beknopt is, goed te volgen, dit op te merken.

In de lente van 1577 kwam de M. Franciscus de Borgia te Avila , en bijna on-middellijk daarna vertrok vader Joannes Padrauos. Van den anderen kant werd vader Balthazar Alvarez, waarvan de Heilige in den volgenden zin spreekt , niet eerder dan in 1558 priester gewijd. Een jaar verliep er derhalve tusschen Het is daarom duidelijk dat de biechtvader, welken zij na het vertrek van vade Joannes Padranos nam, niet vader Balthazar Alvarez geweest is, gelijk hel ver-

20

-ocr page 310-

290

God bewerkte in zijne goedheid ook , dat ik eeue vriendschapsbetrekking aanknoopte met eene weduwe van hooge geboorte, zeer toegewijd aan het gebed, en die veel met deze vaders omging. Zij haalde mij over om den biechtvader, welke haar bestuurde, ook voor den mijnen te nemen 1). Ik bracht verscheidene dagen in het huis dezer dame door 2);

haal zon kunnen doen geiooven. Deze biechtvader was Ferdinand Alvarez, ten minste in den regel: want hel schijnt dal de Heilige zich ook tot andere gewend heeft. Later, wanneer vader Balthazar Alvarez, die het bestuur der H. Teresia niet voor 1558 op zich nam, haar geen biecht kon hoeren, vervulde nog vader Ferdinand bij haar deze betrekking.

De Heilige getuigt dit zelf in het XXIX hoofdstuk van haar leven, waar zij zich op de volgende wijze over vader Ferdinand Alvarex uitlaat: «»Een mijner biechtvaders , die mij tevoren bestuurd heeft , en nog van tijd tot tijd mijne biecht hoort, wanneer de vader minister van het collegie (d. i. vader Balthazar Alvarez) mij niet kan hooren.quot;

1) Dit was vader Balthazar Alvarez, die de eigenlijke biechtvader der H. Teresia geweest is, en waarvan op het einde van dit hoofdstuk melding gemaakt wordt.

2) Deze beroemde vriendin der H. Teresia was Guiomar de Ulloa , afstammende van eene der edelste christelijke families van Toro ; zij dankte het leven aan Petrus de Ulloa , gouverneur dier stad, en aan Aldonze de Guzman van Avila. Deze christelijke moeder, die vroeg weduwe werd, voedde haar met de grootste zorg op. De jonge Guiomar huwde don Franciscus van Avila, uit het huis van Sobralejo; doch zij zag, evenals hare moeder, die banden spoedig verbroken door den dood van haren echtgenoot. Men zou zeggen , dat dit sterren haar de ijdelheid der vergankelijke dingen moest hebben doen inzien en haar voor immer van de wereld gescheiden hebben. Doch het gebeurde slechts een tijd lang daarna , dat de jonge weduwe deze verlichting van den hemel ontving. Daar zij, gelijk Lodovicus de Ponto zegt, vele uiterlijke hoedanigheden in zich vereemgde , die de blikken en den lof der wereld tot zich trekken, schiep zij er behagen in zich in de wereld te vertoonen en er te schitteren. Hel was vader Balthazar Alvarez voorbehouden haar de oogen te doen opengaan en haar de nietigheid van alle aardsche goederen te doen inzien. Nauwelijks was deze rechtschapen ziel onder de leiding van den man Gods , of zij zeide de ijdelheden vaarwel, legde hare pronkgewaden af, onthield zich van wereldsche bijeenkomsten , en wijdde zich geheel toe aan den dienst van Onzen-Heer. Vol verachting voor de pracht en de grootheid der wereld, behield zij slechts de noodzakelijke dienaren en dienstboden , en leidde een eenvoudig, afgetrokken leven , geheel aan het gebed en goede werken toegewijd. Langs dezen weg ontving zij van den Heer vele bijzon-

-ocr page 311-

291

ik bevond mij dicht in de nabijheid der vaders, en ik was ten toppunt van vreugde door gemakkelijk met hen in betrekking te kunnen komen. Het bewustziju alleen van de heiligheid huns levens maakte zulk een gelukkigen indruk op mij, dat mijne ziel, ik gevoelde het, er een groot geestelijk nut uit trok.

Deze vader begon met mij heiliger te doen leven. Alles, zeide hij mij, moest ik doen , wat in mijn vermogen was, om God geheel tevreden te stellen. Doch daar hij zag, dat mijne ziel, verre van krachtig te ziju, nog zeer zwak was,

dere , groote gunsten, wam Hij een degenen, die zich uit liefde tol Hem minachten, en geefi hemelsche vertroostingen aan hen, die ter zijner liefde de vertroostingen der wereld versmaden. Zoodra was donna Guiomar de Ulloa niet door vriendschapsbanden met Teresia verbonden , ot zij drong haar om vader Balthazar Alvarez voor biechtvader te nemen ; zij was het ook , die haar wal later in betrekking bracht met Petrus van Alcantara. Guiomar de Ulloa leefde immer in de innigste vertrouwelijkheid met de H. Teresia. Wij zullen zien met hoeveel toewij-di ng zij haar in de ondernomen hervorming van Karmel bijstond. Toen het klooster van den Heiligen Josef van Avila was gevestigd , wilde zij zich daar met hare heilige vriendin afzonderen , een harer dochters worden , en uit hare hand het geestelijk kleed ontvangen. Zij verlangde niets anders, dan in dit toevluchtsoord, hetgeen zij terecht een klem paradijs noemde , hare dagen te slijten. Met heldhafiigen moed aanvaardde zij al de gestrengheden van den hervormden regel; doch wijl hare gezondheid geknakt was, was zij gedwongen de afzondering te verlaten, waar zij met engelen geleefd had. Hare scheiding was slechts uiterlijk , haar hart bleef in Karmel. Zij troostte zich alleen in hare nieuwe vrijheid 'door hel in hare oogen zoo groote voorrecht van met eene moederlijke bezorgdheid voor de tijdelijke behoeften dezer maagden des Heeren zorg te dragen. Tot aan haren laatsten snik was zij ten haren opzichte een engel der voorzienigheid. Zij hielp de H. Teresia veel bij de vestiging van andere kloosters 4 aldus door die hulp deelende in al het goed , dat tot het einde der wereld, hel hervormde Karmel, waarvan de maagd van Avila den grond legde , in de kerk zou uitwerken.

God wilde in deze edele weduwe een volmaakt toonbeeld van genegenheid en toewijding aan de H. Teresia en hare dochters doen uitblinken. Sedert drie eeuwen hebben uitverkoren zielen hetzelfde geluk , dezelfde eer nagestreefd. Men zou hier achter den naam van Guiomar van Ulloa , die van tallooze andere edelmoedige en hooggeplaatste weldoensters van Karmel wenschen te kunnen noemen. (Leven van vader Balthazar Alvarez , door vader Lodovictis de Poule, hoofdst. IX,

-ocr page 312-

292

geleidde liij mij met veel voorzichtigheid en zachtheid. Een offer, ouder alle, kostte mij nog al wat, het was de verzaking van zekere vriendschapsbetrekkingen, zeer onschuldig in zich, doch waaraan ik veel hechtte. Het scheen mij daarenboven toe, dat ik het niet kon doen zonder mij aan ondankbaarheid schuldig te maken; ook zeide ik tot mijnen biechtvader dat ik, wijl deze betrekkingen zoo geoorloofd en zonder het minste vergrijp tegen God waren, niet inzag, waarom ik mij ondankbaar moest toonen. Hij beval mij de zaak gedurende eenige dagen aan God aan te bevelen, en de hymne Veni Creator te bidden, om verlicht te worden in hetgeen mij te doen stond.

Op een dag, na lang in het gebed doorgebracht en den Heer gesmeekt te hebben mij behulpzaam te zijn , om Hem in alles te believen, ving ik de hymne aan : terwijl ik haar bad geraakte ik in eene verrukking, die mij bijna buiten mij zelve voerde; zij kwam eensklaps , maar zoo duidelijk, dat ik er niet aan kou twijfelen. Het was de eerste maal, dat de Heer mij de gunst der verrukking toestond, ik hoorde deze woorden : „Ik wil dat gij niet meer verkeert met de menscheu, maar alleen met de engelen.quot; Eene heilige huivering greep mij aan, hetzij wijl de aandoening der verrukking zich met geweld deed gevoelen, hetzij omdat deze woorden mij werden toegesproken in het binuen-ste mijner ziel. Doch zoodra deze vrees, veroorzaakt door eene genade, die mij geheel nieuw was, was verdwenen , gevoelde ik mij met troost overstroomd.

Deze goddelijke woorden zijn volkomen vervuld, van dien tijd af heb ik nimmer personen kunnen beminnen of liefhebbeu, als waarin ik eene brandende liefde tot God en eene groote edelmoedigheid, om Hem te dienen, ontwaarde. Alleen bij zulke zielen heb ik troost kunnen vindeu. Zoo-

-ocr page 313-

293

dra ik noch deze liefde tot God, noch de oefening des ge-beds aantref, al zijn zelfs de personen, waarmede ik te doen heb , verwanten of vroegere vrienden , de omgang met hen wordt mij een pijnlijk kruis. Zoover ik er over kan oordeelen zijn dit mijne gevoelens. Sinds den dag waarop God mij in één oogenblik , (want langer duurde het niet), geheel mijn hart heeft veranderd, was mijn besluit, om uit liefde tot Hem alles te verzaken, onverzettelijk. Men behoefde mij niet meer aan te sporen. Tot hiertoe had miju biechtvader, ziende hoeveel mij zulk een offer kostte, mij geen volstrekt bevel durven geven om het te doen. Hij verwachtte zeker dien omkeer van de hand des Heeren. Wat mij betreft , ik begon bij het zien van het ijdele mijner pogingen de hoop op te geven; afgemat door zulk een pijnlijken strijd stond ik op het punt eene gehechtheid, die ten laatste dan toch in niets mijn geweten bezwaarde, niet meer te bekampen. God verbrijzelde mijne ketenen en schonk mij de kracht , om datgene te volvoeren, wat ik vroeger te vergeefs ondernomen had. Ik deelde het mijnen biechtvader mede, ik brak alle betrekking af, gelijk hij mij dit beval. Dit besluit had, door dat ik het zoo getrouw uitvoerde , den heilzaamsten invloed op de personen, waarmede ik zoo innig verbonden was.

God zij er eeuwig voor gezegend dat Hij mij in een oogenblik de vrijheid geschonken heeft, die ik in vele jaren niet kon verwerven, hoewel ik mij soms zooveel geweld had aangedaan, dat mijne gezondheid er veel onder geleden had. Daar dit het werk was van den Almachtige en van

O

Hem , die waarlijk de Meester is aller schepselen , kostte het mij niet de minste moeite

-ocr page 314-

294

AANTEEKENING

OP VADER BALTHAZAR ALVAREZ, BIECHTVADER DER H. TERES IA.

Balthazar Alvarez, geboren in 1533 in Oud-Kastilie, werd in 1555 door den H. Francisous de Borgia in het gezelschap van Jezus opgenomen. Hij had met de godsvrucht en de zuiverheid eens engels in de wereld geleefd; hij leidde het leven van een heilige in den religieuzen staat. God, die hem bestemd had tot bestuurder der hervormster van Karmel, schiep er behagen in hem rijk te begiftigen; Hij maakte hem berekend voor zijne hooge zending; Hij vestigde eene zekere harmonie tusschen de serapliijnsche Teresia en haren leidsman.

Priester gewijd in 1556, begon Balthazar Alvarez zijne heilige bediening uit te oefenen in Avila. tiaspar Daza, Franciscus de Saledo en de edele weduwe Guiomar de Ulloa haastten zich, gelijk wij boven gezien hebben, zicli onder zijne leiding te stellen. Eene maagd, die eene vertrouwelijke vriendin van Teresia was, de beroemde Maria Diaz, koos door een hooger licht geleid, vader Balthazar Alvarez eveneens tot haren gids, en werd onder zijne leiding een toonbeeld van deugden. Zij stierf te Avila in een geur van heiligheid, vol van dagen en verdiensten , na de laatste veertig jaren haars levens op eene tribune der kerk van den H. Emilianus, niet verre van de kerk des H. Josefs, dag en nacht het heilig sacrament, dat zij haren dierbaren (jebmir noemde, aanbiddende te hebben doorgebracht, en daardoor de eer, die de bewoners van Avila met algemeene stemmen haar na haren dood hebben toegedacht, van te rusten in het koor dierzelfde kerk. en in de schaduw van het tabernakel, waarop hare oogen bij haar leven steeds gevestigd waren, zich te hebben waardig gemaakt. Doch vooral was Balthazar Alvarez geroepen om ten opzichte der toekomstige hervormster van Karmel al zijnen ijver ten toon te spreiden. Hij zet de zending bij haar voort, die vader Padranos een jaar vroeger vervulde , hij gaat op het werk, door dezen religieus zoo gelukkig aangevangen , de kroon zetten. Hij aanvaardt de leiding der H. Teresia toen zij drie en veertig jaren oud was, en bestuurt haar bijna zeven achtereenvolgende jaren, het gewichtigste , maar moeilijkste tijdperk haars levens. Dit tijdperk omvat de stichting van St. Josef van Avila , en den reeks van wondere genaden , welke de Heilige ons gaat mededee-

-ocr page 315-

295

len. Nauwelijks heeft de Heer ïeresia aan do leiding van dezen vromen gids toevertrouwd , of Hij overlaadt haar met buitengewone gaven; haar leven wordt eene aaneenschakeling van de hoogste gunsten. In het jaar 1559, het veertigste van haren ouderdom, wordt haar hart door een engel met een vlammenden schicht doorboord.

In dit zelfde jaar geeft de H. Petrus van Alcantara, die zijnen loopbaan bijna had afgelegd, zijne goedkeuring aan den geest die Teresia bezielde en aan de leiding van haren biechtvader. De goedkeuring van deze twee mannen Gods schenkt haar nieuwen moed. De hemel-sche gunsten vermenigvuldigen zich. Zij voelt zich gedrongen om iets groots voor God te ondernemen. Balthazar Alvarez oordeelt haar sterk genoeg, om do belofte af te leggen van in alles datgene te doen. wat haar het volmaaktste voorkomt, en in 1500. vijf en veertig jaren oud. legt zij zich dit juk op , het heldhaftigste wat hare liefde kon uitdenken. Te midden van alles, wat de goddelijke Meester groots in het hart dezer maagd uitwerkt, blijft Balthazar Alvarez steeds haar leidsman ; onder de angsten, waarin haar de twijfelingen van verschillende personen brengen omtrent haar gebed, stelt hij haar gerust en troost haar voortdurend. De leiding dezer seraphijnsche ziel brengt hem ook in beslommeringen en moeilijkheden; hij blijft standvastig, zijne toewijding is onveranderlijk, zijn geduld onverwinbaar. »Het was hem niet mogelijk geweest, zegt de Heilige in hot XXVIHste hoofdstuk, indien hij niet zulk eene groote heiligheid voor zich had gehad en Onzen-Heer, die hem aanmoedigde, om alles uit te staan. wat hij om mijnent wille had te verduren.quot; 1)

Als zij uit gehoorzaamheid aan God de eerste grondslagen voor de hervorming van Karmel gaat leggen, dan bemoedigt en troost haar Balthazar Alvarez te midden dor stormen en orkanen, welke haar voornemen verwekt; hij doet nog meer, hij helpt haar den regel opstellen , dien zij aan hare orde zal geven. In 15G'2, den '2i Augustus, op den feestdag van den H. Bartholomeus, wordt eindelijk de grondslag-gelogd voor het klooster van St. Josef van Avila, de bakermat van het hervormde Karmel : Teresia van Jezus en Balthazar Alvarez ontvangen op dien dag het heerlijk loon van hunnen arbeid.

Bij de gedachte aan alles, wat Balthazar Alvarez voor haar gedaan had, kon Teresia geen woorden vinden , krachtig genoeg om hare dankbaarheid uit te drukken ; zij vond er een genoegen in gedurende haar

1) Brieven, lilde deel VlUle brief. De uiigave van Madiiil 1795.

-ocr page 316-

'296

leven dikwijls te herhalen, wat zij later Paulus Hernandez scheef: »in het gezelschap van Jezus heeft men mij opgeleid en het aanzijn gegeven.quot; Door deze woorden geeft zij huiten twijfel te kennen, wolk recht vader Joannes Padranos, de II. Franciscus de Borgia , Paulus Hernandez en meer andere religieuzen dier zelfde orde op hare erkentelijkheid hebben: dan t is vooral aan Balthazar Alvarez, haren biechtvader bij uitnemendheid, dat zij zulk oene schitterende hulde brengt. Elders zegt zij nog van hem: «vader Balthazar Alvarez is de persoon, waaraan mijne ziel in dit leven hot meeste verplicht is, en die mij het meeste heeft geholpen op den weg der volmaaktheid.quot;

Het is vooral vader Balthazar Alvarez, dien zij bedoelt in een brief van den 28 Juni I5G8 aan Christophorus Rodriguez deMoya, wanneer zij, sprekende van de heiligheid en de vreugde, die in de kloosters onder hare religieuzen heerschen, er bijvoegt : «gelijk gij kunt vernemen bij do religieuzen van het gezelschap van Jezus, zij kennen mij, en hebben het gezien. Zij zijn mijne vaders, en aan hen, na Onzen-Heer, is mijne ziel al het goede verschuldigd dat zij bezit, indien zij iets bezit.quot;

t Is op vader Balthazar Alvarez dat zij nog bijzonder zinspeelt, waar zij in eenen brief aan vader Joannes Suarez zegt: «onze Heer heeft zich van het gezelschap van Jezus bediend, om de orde zijner Moeder te herstellen en te vernieuwen.quot;

Op de bladzijden eindelijk. die men verder over haar leven zal lezen, zal Teresia niets nalaten om de erkentelijkheid jegens hem, die de vader barer ziel was, te vereeuwigen.

Doch zoo God zich al van zulk eenen getrouwen gids wilde bedienen , om Teresia tot die hoogte van heiligheid tc brengen , waartoe hij haar geroepen had. Hij bediende zich ook van Teresia, volgens de opmerking van I.odovicus de Ponto, om Balthazar Alvarez tot een volleerden meester in het geestelijk leven te vormen en eenen apostel , brandende van liefde voor Jezus Christus.

In 'weinige jaren bereikt Balthazar Alvarez het topppnnt der volmaaktheid; doch het is alleen den hemel bekend, welke krachtige hulp Teresia hem hierbij leende. Voor wien heeft Teresia meer gebeden? Voor wien heeft zij meer gunsten gevraagd en verkregen?

De Heer schiep er behagen in haar de schatten der genaden te openbaren , waarmede Hij de ziel verrijkt had van hem, die haar bestuurde. Zij zag eens zijn hoofd met een schitterenden glans gekroond , zoolang hij aan het outaar was, de afbeelding, voorwaar, der brandende

-ocr page 317-

liefde, waarmede hij het heilig offer opdroeg en de verlichting, die hij ontving onder de aanbiddelijke geheimen. Het is met betrekking tot deze bovennatuurlijke kennis, dat de Heilige in het XXVlIJste hoofdstuk haars levens het volgende over hem schrijft: »God liet hem in alles de waarheid kennen, en het is, ik ben er van overtuigd, in het sacrament des outaars, dat hij zelfs verlichting putte.quot;

De goddelijke Meester vergenoegt zich niet met Teresia de heiligheid van zijnen dienaar op aarde te toonen. Hij openbaart haar nog de glorie, waarin hij zich verheugen zal in den hemel, en door eenein dit leven zeker zeer ongewone gunst, wil Hij, dat Teresia hem van zijnentwege de verzekering geeft zijner zaligheid, ik laat Lodovicus de Ponto spreken.

«Eens was vader Balthazar Alvarez zeer gekweld door eene angstvolle bekoring over zijne volharding en zijne zaligheid. Teresia wist door een bovennatuurlijk licht, wat er in hem omging. Terstond werpt zij zich neder voor de voeten van Onzen-Heer en bezweert Hem zijnen dienaar te hulp te komen. De goddelijke .Meester, hare gebeden verhoerende moer nog dan zij gehoopt had, openbaart haar, dat Balthazar Alvarez zalig zal worden : hij toont haar de heerlijke plaats. die hij in den hemel zal innemen, en maakt haar daarenboven bekend , dat hij op zulk een verheven trap van volmaaktheid staat, dat niemand van dien tijd hem op aarde in dit opzicht overtreft; de glorie, die hij eens in den hemel zou genieten, was naar zulk eene hooge volmaaktheid afgemeten. Na deze openbaring zeide de Heilige tot vader Balthazar Alvarez , dat hij getroost kon zijn, want dat de Meester, aldus noemde zij Onzen-Heer, zeide, dat zijne ziel behouden was.quot; I)

Men kan denken welk eenen indruk dergelijke woorden maakten op vader Balthazar Alvarez. De heldhaftige moed, waarmede hij tot aan den laatsten snik zich. opofferde voorde zaak van Jezus Christus, bevestigde op eene schitterende wijze de waarheid dezer openbaring. Let men op den tijd dat de goddelijke Meester aan Teresia openbaarde, dat niemand in de kerk hooger stond en volmaakter was, dan vader Balthazar Alvarez, dan moet deze religieus ten hoogsten twee en dertig jaren geweest zijn; en denkt men aan het groote aantal heilige zielen . die toen in de kerk van God leefden, met de H. Teresia zelf te beginnen, dan kan men een denkbeeld vormen van de heiligheid, welke vader

1) Leven van vader Bakhazar Alvarez, tloor I-oil. tie 1'omo \i :

-ocr page 318-

298

Balthazar Alvarez reeds had bereikt, en tot welk eene hij in het vervolg nog zou opklimmen.

Drie jaren waren verloopen sedert de stichting van St. Jozef van Avila. Vader Balthazar Alvarez kad zijne zending bij Teresia geëindigd; God riep hem. om voortaan de gewichtigste betrekkingen in zijne orde te vervullen. In 1500 werd hij , drie en dertig jaren oud zijnde. tot rector en bestuurder der novicen te Medina del Campo benoemd. Hij verlaat Avila en wordt van Teresia gescheiden. Doch de hemelsche banden, door Jezus Christus gelegd, zullen immer deze twee zielen innig ver-eenigd houden. Vader Balthazar bestuurt nog Teresia, hoewel verre van haar verwijderd, door middel zijner brieven ; hij arbeidt in overstemming met haar aan de uitbreiding der hervorming. en ontwikkelt den grootsten ijver voor de stichting van nieuwe kloosters.' Hij weet. dat de Heer aan de Heilige gezegd heeft «dat St. Jozef van Avila eene schitterende ster was , wier glans door de geheele wereld moest schitterenen hij verzuimt niets . om de plannen des Heeren te verwezenlijken. Medina del Campo. Salamanca en Valladolid bezitten een Kannel. 't is vooral aan vader Balthazar Alvarez dat deze steden het te danken hebben. De zorgen, die hij aan Teresia besteed heeft, wijdt hij aan hare dochters in Jezus Christus, wijl hij volkomen de heiligheid van haren staat en de verhevenheid harer roeping in de kerk kent. Volgens zijnen geschiedschrijver beschouwt hij deze maagden als brandende lampen, die aanhoudend van de goddelijke liefdevlam branden , evenals de lampen van het heiligdom zonder ophouden branden voor het allerheiligste sacrament. Gedurende zijn verblijf te Sa-lamana is hij de geestelijke gids geweest van moeder Anna van Jezus. Toen ten tijde voorzien met de gave der voorzegging, deelde hij aan deze voortreffelijke maagd, gelijk zij zelve getuigd heeft, alles mede wat zij te verduren zou hebben, om de hervorming der H. Teresia ongeschonden te bewaren . en om haar te bemoedigen . verklaarde hij haar tevens, dat zij zich de glorie niet zou kunnen verbeelden , welke haar dit lijden zou verwerven. Men weet hoe schitterend de uitkomsten deze voorzegging hebben gerechtvaardigd. Door het bestuur dezer groote ziel aan den biechtvader der H. Teresia toe te vertrouwen, wilde God, schijnt het, én de stichtster én hare medehulp, bij uitnemendheid, in het werk der stichtingen aan de bronnen van eenen zelfden geest laven. 1)

1) Leven van vader Ballhazar Alvarez, hoofdst. XXXII.

-ocr page 319-

299

Xa zijn apostolaat met wonder veel vrucht voor den hemel, gelijk zijn gescliiedschijver verhaalt, in Medina del Campo te hebben uitgeoefend, zien wij Balthazar Alvarez achtereenvolgens provinciaal van Kastilie, rector van Salamanca, visitator van Arragon, bestuurder der novicen en leermeester der vaders van het derde jaar te Villagarcia worden; ten laatste nog provinciaal van Toledo. Overal doet hij do religieuze tucht bloeien, en ontsteekt in de harten het vuur van eenen apostolischen ijver. Hij houdt niet op eene groote menigte moedige strijders te vormen en te wapenen voor den strijd des geloofs. De berichten van alle zijden over de voordooien door de verkondigers van het evangelie behaald, die hij gevormd had, strekken zijnen ijver tot troost. Doch hij vloeit over van vreugde, als hij verneemt, dat veertig zijner broeders, die zich onder de leiding van vader Ignatius Azevedo naar Brazilië begaven, hun leven voor Jezus Christus gegeven hebben in het gezicht van Palma, ecu der Kanarische eilanden, slachtoffers van den haat der Calvinisten tegen het katholiek geloof, De 11. Teresia, in den geest op het tooneel des strijds gevoerd, ziet alles, en getuige van de standvastigheid der martelaren steunt zij ze met haar gebed. Een van hen is de jonge Franciscus Peroz Godoy, bloedverwant der Heilige en novice van Balthazar Alvarez. Met vaste stem bemoedigt hij zijne gezellen met de woorden, die hij zoo vaak uit den mond van zijnen geliefden meester gehoord heeft: «Moed, mijne broeders. ontaarde» wij niet van do hooge gevoelens der kinderen Gods.'' Deze woorden , eenen bloedverwant van Teresia en eenen leerling van Balthazar Alvarez zoo waardig, ontsteken de strijders van Jezus Christus in een heiligen gloed; zij zijn onwrikbaar te midden der martelingen en sterven gelukkig voor Hem, die voor hen gestorven was aan een kruis. Van hare verrukking teruggekomen , haast zich Teresia om hare vreugde met vader Balthazar Alvarez te deelen, door hem den strijd en de overwinning dier veertig martelaren , welke zij aanschouwd heeft, bekend te maken. Den 13 Juli 1570 verwierven vader Ignatius Azevedo en zijne gezellen den palm van het martelaarschap. Pius de IX. heeft bij een decreet de vereering dezer veertig gelukzaligen weer hersteld en bevestigd. Het is dus geoorloofd ze aan te roepen, en ze aanroepende zal de herinnering aangenaam zijn, dat een dier helden, Franciscus Perez Godoy, een bloedverwant is der H. Teresia.

Vader Balthazar Alvarez heeft het geluk gehad van twee leerlingen te vormen die, na de H. Teresia, de schoonste bekrooning van zijnen ijver zijn.

-ocr page 320-

300

De eerste is vader Lodovicus de Ponto. een der diepzinnigste godgeleerden, wat het mystieke leven betreft, zijner eeuw: hij schreef het leven van zijn meester, en openbaarde aan de volgende eeuwen al de schatten van heiligheid, waarmede God den biechtvader der Jl. Teresia verrijkt had. Door zijne werken, die de gansche kerk bewondert! stort hij in de zielen het vuur der goddelijke liefde, en oefent aldus een vruchtbaar apostelambt uit, dat zich van eeuw tot eeuw voortzet. Hij sterft ook, gelijk zijn meester, in een geur van heiligheid.

De tweede leerling, dien hij vormde is, vader Franciscus Ribera, een der verhevendste en volmaaktste typen van het religieuze leven. Langen tijd nam hij met roem den leerstoel in der 11. Schrift te Salamanca, en liet werken na, die van ds diepte zijner kennissen getuigen. Hij is evenals zijn meester, gedurende vele jaren de biechtvader der seraphijnsche Teresia van Jezus; God doet hem haar kennen wier leven Hij door hem wil geschreven hebben. Volgens het oordeel der Bollandisten is hij de eerste en ongetwijfeld de grondigste geschiedschrijver der hervormster van Karmel. Zijn geleerd werk, dat weinige jaren na de dood der Heilige werd uitgegeven, heeft deze verdienste in het bijzonder, dat het in eene duidelijke orde de stukken van het proces harer heiligverklaring voorbereidt en aanbiedt. J)c Bollandisten hebben slechts den arbeid van dezen grooten geschiedschrijver met geleerde aanteekeningeu toegelicht; het kunstgewrocht, dat hij aan de nakomelingschap heeft nagelaten, heeft ten grondslag gestrekt tot het onsterfelijk gedenkteeken, dat de opvolgers van Bol-landus ter eere der H. Teresia hebben daargesteld.

In 1580 neemt de loopbaan van vader Balthazar Alvarez een einde; op den feestdag van den H. Jacobus, den patroon van Spanje , zag deze heilige religieus , omgeven door zijne broeders , het vaderland voor zich ontsluiten, en ontving hij van Jezus Christus de kroon der gerechtigheid. Hij had het zeven en veertigste jaar zijner vreemdelingschap bereikt, waarvan hij er vijf en twintig had doorgebracht in Jezus' gezelschap. Zijn stollelijk overschot voerde men van Bel-monte, waar hij zijne vlucht naar den hemel genomen had, niet grooten eerbied naar de kerk van het noviciaat te Villagarcia.

De H. Teresia bevond zich in het klooster van den berg Karmel te Medina del Campo, toen zij de dood van den heiligen man vernam. Langer dan een uur stortte zij tranen: hare dochters vermochten haar niet te troosten. Hoe komt het toch, zeide een van haar, dat, ter-wijI gij u zoo weinig de dingen dezer wereld aantrekt, gij ontroost-

-ocr page 321-

301

baav zijt over dit sterfgeval ? Ach, ik ween, hernam Teresia, omdat ik weet welk een verlies de kerk door de dood van dezen dienaar Gods lijdt; en toen zij dit gezegd had geraakte zij in verrukking, waarin zij meer dan twee uren verbleef.

Teresia wilde de glorievolle getuigenis, welke zij over den vader harer ziel op aarde had afgelegd, van uit het hoogste der hemelen bevestigen. Maria de Escobar ging eens onder den last der neerslachtigheid gebukt: Teresia, die reeds vele jaren in de heerlijkheid was opgenomen , verscheen haar, troostte haar en voegde haar onder anderen deze woorden toe : »En ook ik ben eene dochter van het gezelschap van Jezus; in dit gezelschap vond ik in mijnen biechtvader , en in den hemel erken en vereer ik hem thans.quot;

Wij eindigen deze aanteekening met eene bemerking van Bossuet over dezen grooten dienaar Gods. In zijne Onderrichting over de verschillende trappen des jcbeds (boek VU) spreekt hij van «den heiligen Jezuïet Balthazar Alvarezquot; en herhaaldelijk wijst hij op de leer «van den heiligen religieusquot; om zijne meening te staven. Ziehier, hoe hij zich uitdrukt: «lletzelfde zegt ook vader Balthazar Alvarez, eender lichten van de Societeit, en die onder de biechtvaders der H. Teresia een dergenen geweest is, waarvan zij de verhevenste dingen heeft aanschouwd.quot; En eenige regelen verder: «Ziedaar wat Alvarez in twee voortreffelijke onderrichtingen, door Lodovicus de Ponto , ook een dei-meest geestelijke mannen der Societeit, gelijk hij , ons in het levensverhaal van dezen bewonderenswaardigen Jezuiët medegedeeld, van zijn gebed zegt.quot; En twee bladzijden later: «Men ziet hieruit hoeverre deze religieus er van af is, om in het gebed , zelfs in dat van rust, de verlangens en de beden om iets , niet te veroorloven. Er schiet niets anders over dan een man, volleerd in de wetenschap der heiligen. en van zulk eene volmaaktheid, dat men het er zelf voor houdt, dat hij door eene buitengewone genade de volkomen zekerheid zijner zaligheid , zoowel uit den mond der H. Teresia, als door de bijzondere getuigenis van den H. Geest verdiende te vernemen , van hot getal der beginnenden uit te zonderen.

-ocr page 322-

HOOFDSTUK XXV.

De natuur en de eigenaavdiglieden der inwendige toespraken van God

tot de ziel. _ Hoe zeer zij verschillen van degene, die het verstand

vormt of voortbrengt. — Teekenen waaraan men de woorden en visioenen kan kennen , die van den duivel komen. — Teresia verzet zich , uit vrees van misleid te worden , gedurende bijna twee jaren tegen de inwendige woorden. — liet wijs en vastberaden gedrag van vader Balthazar Alvarez, haar biechtvader. — Dc Heilige e^tis aan cene buitengewone droefgeestigheid ten prooi, ontvangt door een woord van Onzen-Heer in eens hare opgeruimd -heid terug , en wordt voor immer van de vrees voor den duivel bevrijd.

Ik geloof, dat het nuttig is, mijn vader, hier denaard aan te geven der woorden, die God de ziel toevoegt, en den indruk dien zij op haar uitoefenen, opdat gij er u een een juist denkbeeld van zoudt kunnen vormen. Want, gelijk gij uit het vervolg van mijn verhaal zien zult, heeft de Heer, van den tijd af, dat Hij mij de eerste maal deze gunst be-wees , niet opgehouden mij haar tot op dezen dag toe dikwijls te verleenen.

Die woorden zijn volmaakt onderscheidbaar, doch men hoort ze niet met de ooren des lichaams ; de ziel ver. neemt ze niettemin op een veel duidelijker wijze, dan wanneer zij door de zintuigen tot haar kwamen. Men moge zich zoo veel verzetten, als men wil, om ze niet te hooren, elke poging is te vergeefs. Het menschelijke woord al of niet te hooren hangt van ons af; wij kunnen de ooren sluiten; wij kunnen ook al onze aandacht op een ander voorwerp vestigen, zoodat wij slechts een verwarden klank waarnemen, en het verstand er niet

-ocr page 323-

203

door wordt aangedaau. Doch aldus is het niet met het woord van God. Het wekt ontzag en onderdrukt alle verzet ; het dwingt tot hooreu eu, geheel onafhankelijk van onzen wil, verkrijgt het van ous verstand eene volmaakte oplettendheid op alles, wat God het wil zeggen. Langs dezen weg geeft God ons te verstaan, dat hij gehoorzaamd zijn wil, en Hij toont ous, dat Hij in waarheid onze Meester is. Omtrent dit punt heb ik groote ondervinding, want de vrees van bedrogen te worden heeft mij bijna twee jaren, aan de inwendige woorden doen weerstaan ; 1) en nu nog tracht ik mij nu eu dan te verzetten , doch ik merk steeds, dat al mijne pogingen nutteloos zijn.

Ik wenschte de dwalingen aan te geven, waarin men omtrent dit punt kan verkeeren, hoewel, naar mijn inzien, dit gevaar niets beduidt voor'personen , welke er eene proefondervindelijke kennis van hebben, doch deze kennis moet men in hooge mate bezitten. Ik zou ook wel willen te kennen geven, waarin de woorden van den goeden Geest verschillen van die des kwadeu , eu van degene, die het verstand zelf inwendig vormt, of tot zich zelf zegt. Eerst twijfelde ik of het verstand wel zoo kon spreken, doch heden zelfs heeft het mij toegeschenen, dat het dit zou vermogen. Door eene buitengewoon groote ondervinding heb ik erkend, dat de ' Geest Gods tot mij sprak, daaruit, namelijk, dat verschillende dingen, die mij twee of drie jaren van te voren waren aangekondigd alle zijn vervuld , zonder dat een enkel tot op dezen dag door de feiten is tegengesproken. Ik heb het nog aan andere allerduidelijkste kenteekenen, waarover ik voornemens ben te spreken, gemerkt.

1) Volgens de Bollandisten van 1557 tot 1559 ; derhalve op hel 42sle en 43sic jaar van haren leeftijd.

I

-ocr page 324-

304

Volgens mij kan het gebeuren, dat iemand, dievangan-scher harte eene zaak, waarin hij levendig belang stelt-aan God aanbeveelt, zich verbeeldt een antwoord te hoo-ren; bij voorbeeld, dat zijn gebed al of niet zal verhoord worden. Dit is, inderdaad, zeer mogelijk. Toch zal de ziel, die goddelijke woorden vernomen heeft, duidelijk in_ zien , wat er van is ; want tusschen deze en de andere is een hemelsbreed verschil. Wanneer het verstand de woorden vorm t, dan legt het er iets spitsvondigs in, het merkt, dat de rangschikking en voortbrenging der woorden zijn werk is. Wanneer het verstand, met een woord, de oorzaak dezer woorden is, dan handelt dit als een persoon, welke eene rede rang. schikt, en vloeien zij uit God voort, dan hoort het, wat een ander zegt. In het eerste geval zal het duidelijk zien , dat het niet hoort, maar handelt; en de woorden, door hetzelve gevormd, hebben, ik weet niet wat onverstaanbaars, phan-tastisch, en missen de duidelijkheid, welke het onafscheidbaar kenmerk van die van God zijn. Wij kunnen dan ook onze aandacht op een ander voorwerp vestigen, op dezelfde wijze als een persoon , die spreekt, kan zwijgen ; maar is het God die ons toespreekt, dan hebben wij dit niet in onze macht.

Er bestaat nog een ander kenteeken , het ontwijfelbaarste van alle: het is dit, dat de woorden, die het verstand voortbrengt, geen indruk maken , terwijl zij die van God komen, geheel woorden en werking samen zijn. Dit is de reden, dat Hij, zelfs wanneer Hij ze uit niet om onze liefde te ontvlammen, maar enkel om ons te berispen over onze fouten, van het eerste oogenblik af een plotselingeu omkeer in de inwendige gesteldheid onzer ziel te weeg brengt; Hij maakt haar bereid om alles voor zijnen dienst te ondernemen ; Hij verteedert, Hij verlicht haar. Hij stort vreugde

-ocr page 325-

305

eu vrede in haar uit. Vindt Hij haar in dorheid, in verwarring en verontrust, door haar toe te spreken brengt Hij ze in eens in eene verrukkelijke kalmte : deze groote God schept er behagen in, om haar te doen begrijpen, dat Hij alvermogend is, en dat zijne woorden daden zijn. Tusschen de woorden van ons en die van God komen, bestaat dan, naar mijn inzien, hetzelfde verschil als tusschen spreken eu hooren, niets meer noch minder. Wanneer ik zelf spreek, dan rangschik ik, zooals ik gezegd heb, zelf met het verstand hetgeen ik zeg; doch spreekt men mij toe, dan heb ik slechts aan te hooren; wat mij niet de minste moeite kost. In het eerste geval, kunnen wij ons niet vergewissen, of hetgeen wij zeggen overeenkomstig de waarheid is, omdat wij dan als half sluimerende zijn. Doch in het tweede geval worden de woorden door zulk eene duidelijke stem uitgesproken, dat men geene lettergreep verliest vau hetgeeu gezegd is , en soms laten zij zich hooren op een tijd, dat de ziel zoo verward en het verstand zoo verstrooid is, dat zij niet in staat zou zijn eene redelijke gedachte te vormen. In weerwil hiervan verneemt zij die woorden, waarvan het eerste voldoende is om haar te veranderen , en ontdekt er zulke bewonderenswaardige waarheden in, dat zij, zelfs onder de meest mogelijke verzameling, nimmer in staat zou zijn ze uit te denken. Zij vermag dit nog veel minder onder de verrukking : want wijl hare vermogens dan in hunne werking gestremd zijn , hoe zou zij dan waarheden kunnen vernemen, welke zich nimmer aan hare herinnering hebben voorgedaan ? Het is evenwel juist terzelfder tijd, waarop de verrukking aan het geheugen bijna alle werking ontneemt, eu de verbeelding als gebonden houdt, dat het goddelijk woord deze waarheden aan de ziel openbaart.

21

-ocr page 326-

306

Eeiie zaak valt hier op te merken: heeft de ziel visioenen , of hoort zij ouder de verrukking goddelijke woorden, dan geschiedt dit nimmer, wanneer de verrukking haren hoogsten trap bereikt heeft. Want daar, gelijk ik boven verklaard heb 1), gedurende dien tijd al de vermogens der ziel geheel in God verzonken zijn, kan zij noch zien, noch hoeren noch verstaan; God maakt zich zoo geheel van haai meester , dat Hij haar de vrijheid tot niets overlaat. Doch zijn eenmaal deze oogenblikken, die niet lang aanhouden, vooibij, dan gaat de ziel nog met de verdrukking door; hare vermogens blijven, zonder geheel in God verzonken te zijn, niettemin bijna werkeloos; zij zijn als in hun goddelijk voorwerp verzwolgen en onbekwaam om geregeld te denken. Ik zeg nu, dat de ziel alleen in dezen tweeden toestand der verrukking de goddelijke woorden hoort eu

de visioenen krijgt.

Er bestaan zoo vele middelen, om deze twee soorten van woorden. te onderscheiden, dat het moeilijk is zich vaak hierin te vergissen; ik voeg er zelfs bij, dat eene ziel, die geoefend eu voorzichtig is, duidelijk het verschil zal opmerken. Zonder aan te wijzen onder hoe veel opzichten zij verschillen , zal ik mij bepalen het volgende aan te merken. De woorden, die van ons komen, brengen geeue uitwerkselen voort, eu de ziel geeft er geen voet aan; terwijl zij , haars ondanks, gedwongen is de goddelijke woorden het ooi-te leeuen. Bovendien schenkt zij ze niet het minste geloof, zij beschouwt ze veeleer als zotte droombeelden des verstands, en slaat er evenveel acht op als op de woorden vau eenen dwaze. Doch laat God zich hooreu , dan luistert zij naar zijne woordeu , alsof het woorden waren uit den mond

1) Hoofilsl. xx.

-ocr page 327-

307

van een zeer heiligen, zeer geleerden persoon van groot gezag ; waarvan wij weten , dat hij niet in staat is te liegen; welke vergelijking zelfs nog niet sterk genoeg is. Deze woorden toch gaan soms van zoo veel majesteit vergezeld, dat wij, ook afgezien van wien zij voortkomen, onwillekeurig sidderen, wanneer zij onze fouten berispen, en ondanks ons zeiven ver-teederd worden van liefde, wanneer zij ons liefde betuigen. Wat meer is, zij stellen, gelijk ik gezegd heb, aan onzen geest waarheden voor, waaraan hij nimmer gedacht heeft, en zij drukken in een kort gezegde zulk eene diepe, zulk eene bewonderenswaardige gedachte uit, dat alleen eene geregelde rangschikking er van ons veel tijd zou kosten. Dit toont ons allerduidelijkst, dat zulke woorden goddelijke, geen mensche-lijke woorden zijn. Mij langer bij dit onderwerp op te houden zou dus overbodig zijn; iemand, die er ondervinding van heeft, zal zich, naar mijn oordeel, hierin niet licht bedriegen of in eene ijdele inbeelding vervallen, of hij moest met opzet zich zeiven willen misleiden.

Zie hier, wat mij dikwijls overkomen is: de twijfel aan de waarheid van hetgeen mij gezegd was, verhief zich nu en dan in mijne ziel, niet tijdens do woorden tot mij gericht werden, dan toch was het onmogelijk, maar wanneer die oogen-blikken reeds lang verstreken waren , zoodat ik dan beangst was het slachtoffer eener ijdele begoocheling geweest te zijn; langen tijd daarna echter zag ik datgene vervuld worden, wat mij gezegd was.

Terwijl de woorden , door onzen geest voortgebracht, gelijk de eerste opwelling eener gedachte voorbijgaan en vergeten worden, drukt de Heer, daarentegen , de zijne zoo diep in het geheugen, dat zij onuitwischbaar zijn. De goddelijke woorden zijn iets wezenlijks, en bestaan; en indien men ze soms uit het geheugen verliest, dan is het slechta

-ocr page 328-

308

na een aanmerkelijk tijdsverloop en het betreft alleen woorden van liefde en onderricliting; want zij, die eene voorspelling in zich besluiten, kunnen, geloof ik, niet vergeten worden ,* hoewel mijn geheugen zwak is , is het mij nimmer overkomen , dat ik er de herinnering van verloren heb.

Alzoo is dan, ik herhaal het, niets lichter dan de woorden , welke zulke treffende kenteekenen van verschil aanbieden , te onderscheiden. Is eene ziel niet ellendig genoeg, om wetens en willens te veinzen , en te zeggen, dat zij hoort, terwijl zij niet hoort, dan zal zij helder onderscheiden, wanneer zij zelve eene rede vormt en de woorden voortbrengt; het komt mij voor , dat het onmogelijk is dit niet in te zien, vooral wanneer zij God eene enkele maal haar heeft hooren toespreken. Heeft zij Hem niet gehoord, dan zal zij geheel haar leven in eene ijdele inbeelding kunnen blijven, [zich voorstellende, dat men haar toespreekt. Ik beken evenwel, dat ik eene dergelijke dwaling niet begrijp. Want, om kort te gaan, de ziel wil hooren, of zij wil het niet. Ik onderstel, zij wil het niet; dan zal zij , verre van te verlangen om woorden te vernemen, zich kwellen over hetgeen zij hoort, duizend angsten zullen haar verontrusten ; uit vele beweeggronden , vooral om kalm onder haar gebed te blijven , zal zij iets dergelijks niet willen vernemen. Welnu! hoe is het nu mogelijk voor haar om niet op te merken, dat zij het zelve is, die zich toespreekt, alleen daaruit, dat haar verstand zoo veel tijd noodig heeft, om de verschillende redeneeringen samen te schikken ? Spreekt God, dan onderwijst ons zijn woord in een oogwenk, en Hij doet ons dingen begrijpen, die wij in geen maand geregeld zouden kunnen samenbrengen, en waarvan enkele zoo verheven zijn , dat eene heilige ontzetting er over ons bijblijft. Ziedaar de waarheid j en al wie hiervan eene proefondervindelijke kennis

-ocr page 329-

309

heeft zal zien, dat alles, wat ik gezegd heb , volkomen juist is. Ik zegen er God voor , dat ik het heb weten te verklaren.

Ik besluit met dit laatste onderscheidingsteeken: het hangt van ons af, wanneer wij de woorden van onzen geest willen hooren; zoo dikwijls wij ons in het gebed bevinden kunnen wij ook ons voorstellen dat men ons toespreekt. Met de woorden van God is het anders gesteld; te vergeefs zou ik gedurende vele dagen het verlangen hebben ze te vernemen , God spreekt niet: terwijl Hij op eenen anderen tijd mij, in weerwil van allen tegenstand, dwingt ze aan te hooren. Zou iemand, om de wereld te bedriegen, beweren iets, wat hij zich zeiven gezegd had, uit den mond van God vernomen te hebben , het zou hem weinig moeste kosten er bij te voegen, dat hij ze met de ooren des lichaams gehoord had. En ik beken eerlijk, dat nimmer het bestaan van eene andere manier van hooren in mij opgekomen is, voor dat ik het ondervonden heb; doch de ondervinding heeft mij veel gekost.

Wanneer de duivel tot ons spreekt, veroorzaken zijne woorden niet alleen geene goede uitwerkselen , maar zij brengen kwade voort. Zoo iets is mij twee- of driemaal overkomen, en Onze-Heer heeft mij terstond op het bedrog opmerkzaam gemaakt. Behalve dat de ziel in eene troostelooze dorheid verkeert, vindt zij zich aan ik weet niet welke, onrust ten prooi, eene onrust, welke veel gelijkenis heeft met degene, die ik nog al enkele malen ondervonden heb onder groote kwellingen des geestes en de verschillende bekoringen , die Onze-Heer mij toezond; 't is eene kwelling, welke ik nog dikwijls genoeg doorsta, gelijk men uit mijn verhaal zien zal. Van waar die onrust komt weet men niet, doch men gevoelt, dat de ziel weerstaat, dat zij er door in

-ocr page 330-

310

verwarring raakt, zich er over bedroeft, zonder te weten waarom; want in de woorden vau den geest der duisternis steekt niets kwaads, zij schijnen veeleer geheel ia harmonie met de deugd. Deze neerslachtigheid met verwarring gepaard zou zij, gelijk ik wel meermalen gedacht heb, niet daar vandaan komen, dat de eene geest den anderen gevoelt? Het zoete en aangename, door deze woorden veroorzaakt , verschilt hemelsbreed van hetgeen die vau God doen ondervinden. Door middel van deze aangename gewaarwording zal de vijand personen kunnen bedriegen, welke nimmer de ware zoetheden, die de woorden van God te genieten geven, ondervonden hebben; dezen naam geef ik aan eene zachte, krachtige, aangrijpende, streelende, kalme vreugde. Den naam van godsvrucht geef ik niet aan die kleine opwellingen van ge-voeligen ijver, welke zich in tranen oplossen , of aan sommige gevoelens van toegenegenheid, die, als opkomende bloemen, bij den minsten wind van vervolging, verwelken en afvallen. Het is ongetwijfeld een gelukkig begin en eene heilige stemming ; maar de ziel is er verre af, om hieruit hetnoodige licht te putten ter onderscheiding van de uitwerkselen des goeden en des kwaden geestes. Daarom is het geraden altijd met groote voorzichtigheid te wandelen , want personen , die in het gebed niet verder dan deze kleine gunsten gekomen zijn , zouden licht kunnen bedrogen worden , zoo zij visioenen en openbaringen hadden. Wat mij aangaat, de twee laatste gunstbewijzen heb ik niet eer ontvangen voor dat de Heer mij uit louter goedheid reeds tot het gebed van vereeniging had opgevoerd. Een visioen, dat van voor dit tijdperk dagteekent, moet ik uitzonderen: ik bedoel de eerste verschijning van Onzen-Heer, welke, gelijk ik verhaald heb 1), eenige jaren geleden heeft plaats gegre-1) Hoofdst. VI.

-ocr page 331-

311

pen, en hadde het zijne goddelijke Majesteit behaagd, dat ik van toen af begrepen had , gelijk ik het later begrepen heb , dat dit een waarachtig visioen was, ik zou er geen gering voordeel uit getrokken hebben.

Wanneer de duivel werkt laat hij, verre van iu de ziel een zoeten vrede te storten, slechts huivering, en eene groote walging in haar achter. Ik houd het voor zeker, dat God hem nimmer zal toestaan iemand te bedriegen, die, in alles zich zeiven wantrouwende, zoo vast staat in het geloof, dat hij bereid is voor de geringste geopenbaarde waarheid duizend dooden te tarten. Als belooning voor zulk eene edelmoedige stemming maakt God het geloof dier ziel veel levendiger en sterker. Zij legt er zich aanhoudend zorgvol op toe zich in alles, naar hetgeen de Kerk leert, te voegen; met dit doel ondervraagt zij vaak degenen, die haar kunnen voorlichten. Zij is zoo onveranderlijk aan hare geloofsbelijdenis gehecht, dat alle denkbare openbaringen , al zag zij den hemel geopend , niet in staat zouden zijn haar geloof omtrent het kleinste artikel, door de Kerkgeleerd, aan het wankelen te brengen. Gebeurt het, dat de ziel haar geloof voelt wankelen in een punt, door de Kerk geleerd , of blijft zij, al is het nog zoo weinig, stilstaan bij deze gedachte : zegt God mij dit, dan kon het wel even goed waar zijn, als hetgeen hij aan de heiligen gezegd heeft; dan zou deze weifeling en deze gedachte van den duivel komen, die met eene eerste poging zou beginnen te bekoren, en hield zij zich daarin op, het zou eene zeer groote ramp wezen. Doch ik ben overtuigd , dat zelfs deze eerste bewegingen wel zeer zeldzaam zullen zijn in eene ziel met de kracht ge-wapend, die God aan personen, onwrikbaar aan het geloof gehecht, mededeelt. Want zij gevoelt zich sterk genoeg om voor de geringste der waarheden , die de Kerk

-ocr page 332-

312

leert, alle duivels te wantrouwen en te beschamen.

Wanneer eene ziel deze mannelijke kracht des geloofs niet in zich ontwaart, en de teederheid van godsvrucht en de visioenen, die zij heeft, haar niet vermeerderen , dan beweer ik, dat men ze niet voor echt moet houden. Hoewel zij op denzelfden stond het kwaad niet merkt, dat er voor haar uit voortvloeit, toch is dit kwaad groot, en het kan nog erger worden. Ik zie, en ik weet het bij ondervinding , dat men zich slechts in zooverre overtuigd kan houden , dat iets van den geest Gods komt, als het strookt met de heilige Schriftuur. Kleefde er de geringste afwijking aan, ik zou met nog onvergelijkelijk vaster overtuiging deze visioenen voor werkingen des duivels houden, als ik de mijne voor van God komende beschouw, welke zekerheid ik ook hiervan heb. Waar deze afwijking aanwezig is, behoeft men geene andere teekenen meer, en is men van alle verder onderzoek verschoond; want zij alleen bewijst op zulk eene ontegenzeggelijke wijze de werking van den kwaden geest dat ik, al verzekerde mij de gansche wereld, dat het de geest Gods was , het niet zou gelooven.

Zie hier nog andere teekenen, waaraan men de werking van den vijand onzer zaligheid kan erkennen. Alle voorrechten schijnen zich tegelijk terug te trekken en de ziel te ontvlieden; walging en verwarring maken zich van haar meester, en zij voelt geen kracht meer, om eene enkele oefening van deugd te verrichten. De leugengeest boezemt haar eenige goede verlangens in, doch nauwelijks beroeren zij de ziel en zijn met onmacht geslagen; de nederigheid, die hij haar laat, is eene valsche onrustige, en zonder liefelijkheid. Aan deze trekken zal, volgens mij, elke ziel, die de uitwerkselen van den goeden Geest gesmaakt heeft, de werking van den geest der duisternis kennen. Daar de

-ocr page 333-

313

duivel op dit terreiu ous tal van strikken spannen kan, is het niettemin altijd de wijste partij immer te vreezen, op onze hoede te ziju , en eenen verlichten bestuurder te hebben voor wien onze gansche ziel open ligt. Bij zulke voorbehoedmiddelen, kan ons geen kwaad overkomen.

Wat mij betreft, ik heb veel te lijden gehad van de buitensporige angsten van sommige personen, bijzonder in hot geval, waarvan ik melding ga maken. Ik legde mijn hart gewoonlijk slechts bloot, en openbaarde mijne geheimste gevoelens slechts aan mijnen biechtvader. Op zijn bevel echter, stelde ik mij van tijd tot tijd ook wel met enkele andere groote dienaren van God in betrekking, waaraan ik, met alle recht, het volle vertrouwen schonk. Daar zij mij zeer goed gezind waren , werd hunne vrees, dat ik soms door den duivel misleid werd, er des te heviger door. Ik was hier ook buitengewoon bevreesd voor, wanneer ik buiten het gebed was; want was ik eenmaal in het heilig onderhoud, dan gewaardigde zich Onze-Heer mij gerust te stellen , terwijl Hij mij zijne genaden verleende. Zij kwamen dan eens, ik geloof ten getale van vijf of zes bijeen , om over dit onderwerp te beraadslagen; en ziehier den uitslag dei-bijeenkomst. Mijn biechtvader kwam mij melden, dat allen eenstemmig verklaarden , dat, hetgeen ik ondervond, van den duivel kwam; ik moest aldus, naar hun oordeel , minder dikwijls communiceeren en verstrooiing zoeken om de eenzaamheid te ontwijken. Mijne vrees die, gelijk ik gezegd heb, reeds zoo groot was, rees hierover ten toppunt; de hartkwaal, waaraan ik leed, hielp haar nog vermeerderen , zoodat ik dikwijls op het midden van den dag niet alleen durfde blijven. Daar ik zulke verdienstelijke mannen zag bevestigen, wat ik niet kon gelooven, kreeg ik er een grooten gewetensangst over, in de ge-

-ocr page 334-

344

(lachte , dat het aau mijne geringe nederigheid lag. Allen waren zij, inderdaad, veel heiliger dan ik, van een veel stichtender levenswijze , en zij hadden de wetenschap in hun voordeel. Ik wendde vele pogingen aan om hen te geloo-ven ; ik stelde mij al de ongetrouwheden mijns levens voor, en bij den aanblik van dat droevig tafereel trachtte ik mij te overreden, dat zij de waarheid zeiden.

Eens, dat ik meer dan ooit onder dit verdriet gebukt ging, verliet ik de kerk, en nam mijne toevlucht in eenc bedeplaats van ons klooster. 1) Gedurende verscheidene dagen zag ik mij beroofd van de communie en de afzoude-ring, die al mijn troost waren. Niemand had ik waaraan ik mij kon mededeelen ; want de geheele wereld was tegen mij. De eene glimlachte, naar het scheen , medelijdend hoorende , wat ik zeide, het aanziende voor de vrucht van ijdele verbeelding en waanzin; de andere waarschuwde mijnen biechtvader, om toch voor mij op zijne hoede te zijn ; anderen, eindelijk, verkondigden het luide, dat de werking des duivels klaarblijkelijk was. Alleen mijn biechtvader, die mij, geheel volgens hunnen raad, op de proef stelde, zooals ik later ben te weten gekomen, vertroostte mij altijd. Hij zeide mij, dat wanneer het al de duivel ware, deze, zoo lang ik getrouw bleef iu God niet te beleedigen, mij hoegenaamd niet kon schaden ; dat overigens de beproeving zou ophouden, en ik dit dringend aan God moest vragen. 2) Hij smeekte van zijnen kant vurig

1) Volgens Ribera was liei de kerk van liel collegie van hel gezelschap van Jesus.

2) Ribera bevesiigl in zijn leven dor H. Teresia hare getuigenis, alsmede ook Lodovicus de Ponlo in hel leven van vader Bahhazar Alvarez. Beiden deeien zij mede, dal vader Uallhazar Alvarez haar, om ze le beproeven en aan zich zelve te doen afsterven, meer dan eens met opzet zeide, dat de woorden door haar vernomen zeer goed van den duivel konden komen.

-ocr page 335-

315

deze genade voor mij af. Verscheideue andere personen, welke hij biecht hoorde, vereenigden hunne gebeden met de zijne tot hetzelfde doel, en, om beter te slagen, liet meu alle zielen, welke men meende dat God aangenaam waren , gebeden storten. Al hare gebeden en de mijne strekten , om van de goddelijke Majesteit te verkrijgen, dat het Hem mocht behagen mij langs een anderen weg te leiden. Gedurende twee jaren, naar het mij toeschijnt, stegen onze gebeden onophoudelijk ten hemel. Toch was geene vertroosting in staat mij het verdriet te ontnemen waarin alleen de gedachte , dat de duivel tot mij zoo vaak het woord kon richten, mij neerstortte. Want sinds ik mijne ureu van afzondering om te bidden miste, liet de Heer niet na mij zelfs te midden van het gezellig verkeer in den toestand der verzameling te brengen; wat Hem goed dacht zeide Hij mij en dwong mij, in weerwil van al mijn verzet. Hem te hooren.

Terwijl ik dan in dit heiligdom alleen was, beroofd van den troost eeue ziel te ontmoeten, welke ik mijn leed kou toevertrouwen, onbekwaam om te bidden , of te lezen , onder verdrietelijkheden verpletterd, stervende van ontzetting van misleid te worden door den geest der duisternis , ten prooi aan al de angsten der verwarring en gekromd onder den last der droefheid, wist ik niet meer, wat er van mij zou worden. Neen nimmer , dunkt mij , was de smart, die ik zoo dikwijls gevoeld had, zoo snerpend, zoo wreed. Vier of vijf uren bleef ik in dien toestand, zonder eenige vertroosting van den hemel of de aarde te ontvangen, al de bitterheid van het lijden , waarin Onze-Heer mij liet, met volle teugen drinkende en aan de aanschouwing van duizend angsten ten prooi. O God mijns harten! hoe toont Gij dat Gij een ware vriend zijt! Wil-

-ocr page 336-

316

leu is voor U doen, daar Gij Almachtig zijt. Gij houdt nooit op te beminnen, indien men U liefheeft. Dat alle schepselen U loven, o Oppermachtige Meester der wereld! Eu wie zal mij eene stem geven sterk genoeg, om tot aan de uiterste einden der wereld te doen hooren, hoe getrouw Gij zijt jegens uwe vrienden! Alle broze steuusels dezer aarde kunnen ons ontvallen, maar Gij, mijn God, de Heer van alle dingen. Gij blijft jegens ons uooit in gebreke. Hoe luttel is de last des lijdens dien Gij hen , welke U bsminnen, oplegt! O mijn teedere Meester! met hoeveel fijn gevoel, beminnelijkheid en zachtheid weet Gij ten hunnen opzichte te handelen! Al te gelukkig, duizendmaal , het reine hart, dat nooit iets anders heeft liefgehad, dan U! Het kan schijnen, o God , dat gij degeneu, die U beminnen, op eene zware proef stelt, doch 't geschiedt ten laatste, opdat, bij het uiterste der beproeving, een uog veel grooter uiterste uwer liefde zich openbare. O mijn God! waarom heb ik niet genoeg begaafdheden, genoeg wetenschap en geheel nieuwe woorden, om de grootheid en het wondere uwer werken zoo goed uit te drukken, als ik ze begrijp. Helaas! hiertoe ontbreekt mij alles, doch ik zal ten minste, mits Uwe hand mij bescherme, U nooit verlaten. Laat alle geleerden zich tegen mij verheffen , laat alle schepselen mij vervolgen, laat de duivelen mij kwellen, wanneer Gij met mij zijt, vrees ik niets. Thans weet ik, bij ondervinding, met welk een voordeel Gij hen uit de beproeving doet opstaan, die in U alleen hun vertrouwen stellen.

Terwijl ik in de uiterste neerslachtigheid verkeerde, zooals ik gezegd heb, en hoewel ik tot op dezen tijd toe nog geene visioenen gehad had, waren de volgende woorden, die ik vernam, alleen voldoende, om mij alle leed te

-ocr page 337-

317

ontnemen en in mijne ziel eene volmaakte kalmte te doen geboren worden: „Wees niet bevreesd, mijne dochter, want ik ben het; ik zal u niet verlaten , verban allen angst.quot;

Het oogenblik te voren zou ik. gedacht hebben , dat ik, zelfs in vele uren, er niet het minste in zou geslaagd zijn, om den vrede in mijne ziel te doen keeren, zoo groot was de foltering, waartoe ik mij zag gebracht. En ziedaar, alleen bij deze woorden voelde ik de kalmte weer opleven; de droevige staat mijner ziel werd gevolgd door kracht, moed, geruststelling, vrede, licht; ik was in een oogwenk zoo geheel omgekeerd, dat ik het tegen de gansche wereld hardnekkig zou hebben volgehouden, dat deze woorden van God kwamen. O welk eene onuitsprekelijke goedheid in dien God! welk een goede Meester! en wat is Hij machtig ! Hij geeft niet alleen den raad, doch daarenboven het geneesmiddel; zijne woorden bewerken, wat zij uitdrukken. Langs welke bewonderenswaardige wegen versterkt Hij ons geloof, en vermeerdert Hij onze liefde! Ik herinnerde mij gaarne dikwijls den grooten storm, dien Onze-Heer oogenblikkelijk stilde door de winden te bevelen de kalmte der zee niet te storen, en ik zeide : Wie is Hij aan wien al de vermogens mijner ziel zoo gehoorzamen, die in een oogwenk het licht doet schitteren te midden eener zoo dikke duisternis, die een gemoed verteedert, hard als eene rots, en die met den verkwikkenden stroom der tranen eene aarde bedauwt, welke , schijnt het, eene langdurige droogte behoorde te kwellen ? Wie is Hij, die deze verlangens ontsteekt; en mij dezen moed schenkt ? Want zie hier de gedachten, welke toen in mijne ziel opwelden? Waar ben ik bang voor? Wat is dit toch? Ik wil dezen aanbiddelijken Meester dienen; ik haak er slechts naar om Hem te believen; in de vervulling van zijnen wil stel ik

-ocr page 338-

348

al miju vreugde , al mijne rust eu al miju heil. Dit ziju mijne gevoelens, hier beu ik zeker van, en onbevreesd kau ik dit bevestigen. Is dan deze Meester alvermogend , gelijk ik zie, zijn de duivelen zijne slaven, zooals mijn geloof mij dit verzekert, wat voor kwaad kunnen zij mij dan doen , mij de dienstmaagd van dezen Heer en van dezen Monarch ? Waarom zou ik niet sterk genoeg zijn, om geheel de hel te bekampen? Ik nam een kruis ia de hand en God , aan wien ik alleen dezen oogenblikkelijken omkeer was verschuldigd, wapende mij met zulk eenen moed, dat ik niet bang zou geweest zijn, om al de duivelen vereenigd aan te tasten; ik gevoelde dat ik ze met dit kruis gemakkelijk zou overwonnen hebben. Komt thans allen, riep ik ze toe , de dienstmaagd des Heeren zijnde wil ik

zien, wat gij mij doen kunt.

Ik kan het verzekeren dat, te rekenen van dien tijd, deze ongelukkige geesten bevreesd voor mij waren; ik was, integendeel, van mijnen kant er weinig voor bevreesd, eu ik hield mij zoo kalm, dat al mijne schrikbeelden verdwenen. Soms zijn zij, 't is waar , weder op komen dagen , gelijk men uit miju verhaal zal zien ; doch, verre van mij den minsten angst in te boezemen, schenen zij veeleer bij mijnen aanblik van ontzetting bevangen. Door de loutere goedheid van den oppennachtigen Meester heb ik over hen zulk eene heerschappij behouden, dat ik op hen niet meer acht sla, dan op vliegen. Ik vind ze vol lafhartigheid; zoodra men ze veracht begeeft hen geheel de moed. Zij kannen slechts hen aanvallen, welke zij op genade zich zien overgeven, en laat God hen toe enkele zijner dienaren te bekoren en te kwellen, het geschiedt enkel om hunne deugd te beproeven. Ik smeek de goddelijke Majesteit ons de genade te verleenen van datgeue te vreezen, wat ons werkelijk vrees

-ocr page 339-

319

raoet inboezemeu , en diep overtuigd te zijn van deze waarheid , dat eene enkele dagelijksche zonde in staat is ons meer kwaad te berokkenen, dan de gansche hel ons kan aandoen. Zoo deze geesten ons schrik aanjagen, dan gebeurt dit, wijl wij hen licht vat op ons geven door onze gehechtheid aan eer, goederen , vermaken. Daar zij ons hartstochtelijk datgene zien najagen, wat wij behoorden te verafschuwen, spannen zij met ons tegen ons zeiven samen , en aldus kunnen zij ons veel kwaad berokkenen. Dwazen, die wij zijn ! wij geven ze zelf de wapens in de hand, waarmede wij ons moesten verdedigen. Dit is het, wat men niet genoeg kan betreuren. Doch zoo wij, integendeel, de wereld en al hare schijngoederen verafschuwen, indien wij uit liefde tot Jesus Christus zijn kruis omhelzen met het vaste besluit zijne voetstappen te drukken, Jt is uit met zijne macht, de duivel is op de vlucht. Zulke gevoelens verfoeit hij, hij ducht ze als de pest. De vriend van de leugen en de leugen zelf, zal hij zich wel wachten een verbond te sluiten met elk een, die in de waarheid wandelt. Doch bemerkt hij, dat het verstand van den eenen of anderen is beneveld, dan werkt hij met een wondere scherpzinnigheid , om in hem den laatsten lichtstraal uit te dooven ; en zoodra ziet hij niet, dat men blind genoeg is , om in de ijdelheden dezer wereld , even onbeduidend als kinderspeelgoed , zijne rust te zoeken, of hij gevoelt wel, dat hij een kind voor zich heeft; hij behandelt hem dan ook als zoodanig, en met eene altijd toenemende stoutmoedigheid vangt hij den eenen strijd tegen hem aan na den anderen.

De Heer gewaardige zich mij de genade te verleenen van niet tot het getal dier ongelukkigen te behooren, en om altijd mijne rust, mijne eer, mijn vermaak daar te zoeken, waar hun ware bron in. Dan zal ik alle duivels slechts ver-

-ocr page 340-

320

achteu en versmaden, en zij znllen voor mij bevreesd zijn. Ik begrijp de angsten niet die ons: de duivel, de duivel , doen roepen, terwijl wij: God, God, kunnen zeggen, en daardoor onzen vijand doen sidderen. En weten wij niet, dat Hij zelfs de geringste beweging niet kan maken zonder dat de Heer het hem toestaat? Wat beteekeneu dan toch die verschrikkingen? Ik voor mij ben zeker veel meer beducht voor hen, die den duivel zoozeer vreezen , dan voor den duivel zeiven. Want hij voor zich kan mij geen kwaad berokkenen, terwijl de anderen, vooral indien zij biechtvader zijn, de ziel in de wreedste onrust brengen. Wat mij betreft, ik heb in eenige jaren zooveel geleden , dat ik mij nu verwonder het te hebben kunnen doorstaan. Gezegend zij de Heer, die mij eene zoo behulpzame hand heeft toegereikt !

-ocr page 341-

HOOFDSTUK XXVI.

De inwendige woorden, vervolg. — Verschillende teekenen, waaraan men de werking van God kan erkennen. De veiligste weg, gelijk Onze-Heer meermalen tot de Heilige gezegd heeft, is zijne ziel geheel open te leggen aan eenen verlichten biechtvader , en hem te gehoorzamen. — Teresia wordt vaak bekoord om vader Balthazar Alvarez te verlaten ; de goddelijke Meester verbiedt het, en geeft haar hierover telkens eene scherpe berisping. — Hoe Hij zelf haren biechtvader verlicht. — Hij belooft de Heilige haar een levend boek te schenken.

Den moed tegen de duivels, welken de Heer mij schoukj beschouw ik voor eene zijner groote genaden; want eene ziel, die zich laat neerslaan en beheerschen door eene andere vrees als die van God te beleedigen, brengt zich veel schade toe. Onderdanen van eenen almachtigen koning , in den dienst eens soevereins waaraan alles is onderworpen, hebben wij niets te dnchten van het oogenblik af, dat wij in de waarheid en met een zuiver geweten voor Hem wandelen. Ik zou derhalve in ons geen anderen angst willen zien, dan die van den grooten God te beleedigen, welke ons -eensklaps kan verpletteren , doch die ook, indien Hij over ons tevreden is, met een enkelen blik al onze vijanden kan beschamen. Dit is waar, zal men zeggen: doch waar is de ziel, rechtvaardig genoeg, om den Heer in alles te bevredigen en niet de minste vrees te koesteren? Voorzeker, de mijne is het niet; zij is te arm, te

22

-ocr page 342-

322

onvolmaakt en te vol ellenden; gelukkig echter behandelt God ons niet met de onverbiddelijke gestrengheid der men-schen, Hij kent onze zwakheid. In ieder geval, de ziel, welke met de inwendige woorden wordt begunstigd, vindt, in weerwil van den angst van niet getrouw genoeg te zijn, groote kenteekenen in zich eener oprechte liefde tot God. De liefde, waarvan zij brandt, blijft niet meer verborgen gelijk in den beginne; zij openbaart zich, gelijk ik in het vervolg zal zeggen , indien ik het al niet gezegd heb, door de onstuimigheid harer vervoering en door een geweldig verlangen om God te zien. Alles walgt haar, alles vermoeit haar, alles foltert haar, behalve Hem te genieten of voor zijne glorie te arbeiden. De aardsche rust is haar eene straf, wijl zij zich van Hem verwijderd ziet, waarin zij hare hoogste rust moet vinden. Dit alles zijn, naar mijn inzien, even zoo vele allerduidelijkste bewijzen eener waarachtige liefde.

Ziehier, wat mij gebeurd is. Toen ik door groote verdrietelijkheden werd bezocht, het gevolg eener zaak waarover ik later zal spreken 1), en ik mij ten doel gesteld zag aan al het morren niet alleen van bijna geheel de stad, waar ik mij bevind 2), maar ook van mijne orde , en ik eens diep ter neergeslagen was over zoo vele oorzaken van onrust, zeide mij de Heer: „Waar zijt gij voor bevreesd? Weet gij niet, dat ik alvermogend ben ? Wat ik u beloofd heb, zal ik nakomen.quot; Deze woorden , die ik stipt vervuld gezien heb, lieten op hetzelfde oogenblik eene verwonderlijke kracht achter. Ik gevoelde mij bereid om, al moest het mij nog meer kosten, nieuwe ondernemingen voor den dienst van God aan te grijpen, en het lijden te gemoet te treden. Onze-Heer heeft mij met dergelijke woorden zoo dikwijls begunstigd , dat ik het getal er van niet zou kunnen opgeven.

1) De stichting van Si -Jozef van Avila. 2) Avila.

-ocr page 343-

323

Dikwijls gaf Hij mij ook berispingen; dit geschiedde wanneer ik mij aan eenige onvolmaaktheid had schuldig gemaakt. Dan ligt er eene kracht in zijne woorden, in staat om de ziel van hare nietigheid te doordringen; doch zij brengen verbetering met zich, daar de goddelijke Meester, gelijk ik gezegd heb, en den raad en het geneesmiddel schenkt.

Van tijd tot tijd roept Hij mij de zonden van miju leven voor den geest, vooral wanneer Hij mij eene uitstekende genade wil bewijzen. Dan meent de ziel reeds voor haren rechter te zijn; en de waarheid verschijnt haar zoo helder , dat zij niet weet waar zich te verbergen.

De aanbiddelijke Verlosser heeft zich nog gewaardigd mij meermalen op zekere gevaren opmerkzaam te maken, die mij bedreigden, of die andere personen bedreigden. Hij heeft mij, eindelijk menige gebeurtenis drie of vier jaren te voren aangekondigd, en alle zijn stiptelijk vervuld ; ik zon enkele kunnen aanwijzen.

Hieruit ziet men, dat er zoo vele kenteekenen zijn van de werking Gods in eene ziel, dat zij haar, naar mijn gevoeleu, moet kunnen onderscheiden. Ziehier , in ieder geval, de veiligste gedragslijn, die men kan volgen; en wij vrouwen, die vreemd zijn aap de wetenschap, wij moeten vooral ons hiernaar regelen : zij bestaat in geheel onze ziel eii de genaden, welke wij ontvangen, aan een verlicht biechtvader te doen kennen, en hem te gehoorzamen. Onze-Heer zelf heeft mij meermalen dit gelast; ik breng het in beoefening, en zonder dit zou ik geen rust kunnen hebben.

Het feit, dat ik ga aanhalen, heeft zich zeer dikwijls hernieuwd. Ik had eenen biechtvader, die mij veel versterving oplegde en mij soms ook zeer neerslachtig maakte; groot was het lijden, dat hij mij deed verduren door mijne rust een openlijken oorlog aan te doen ; en toch is hij het die.

-ocr page 344-

324

naar mijn inzien, het meeste goed aan mijne ziel heeft gedaan. In weerwil van al mijne gehechtheid aan hem , werd ik soms bekoord hem te verlaten, wijl ik meende dat de kwellingen, die hij mij veroorzaakte, mij van het gebed afhielden. Maar toeu ik op het punt stond dit ten uitvoer te brengen, verbood mij dit Onze-Heer op hetzelfde oogen-blik, en gaf mij telkens eene berisping, die mij oneindig gevoeliger aandeed, dan al hetgeen mij mijn biechtvader deed lijden. Op sommige tijden vond ik, ik beken het, de beproeving wel wat hard : kwelling aan den eenen kant, berisping aan den anderen 1); en dit alles was toch voor mij noodzakelijk, zoo weinig had ik er mij nog op toegelegd, om mijnen wil te overwinnen. Onze-Heer zeide mij eens : „dat ik mij niet moest vleien gehoorzaam te zijn, wanneer ik niet bereid was te lijden; ik had slechts de oogen te

l) Volgens L. de Poiilo legde Ballhazar Alvarez zieli er op loe, om Teresiazich in alles le laten verslerven, en bijzonder in dingen waartoe zij, al was het nog zoo weinig, van natuurswege neiging toonde. Langzamerhand deed hij in deze heldhaftige ziel al de opwellingen der natuur sterven , om slechts die der genade le laten leven. Toen hij eens bij zekere gelegenheid van Avila afwezig was , schreetquot; hem Teresia, die door eene groote kwelling was overvallen, een brief, hem bezwerende onverwijld te antwoorden. Hij antwoordde haar, inderdaad, onverwijld, doch zond haar zijn antwoord met de woorden op de buitenzijde van den brief: gij zult hem in geen maand openen. Teresia onderwierp zich er goedwillig aan, niet zonder levendig te gevoelen , welk een versterving dit voor haar was.

Wat deze man Gods meende dat Teresia het meest aan zich zelve zou doen afsterven, had hij den moed haar niet te besparen. Toen bijna allen, behalve hij , meenden, dat zij de prooi was van de begoochelingen des duivels, ging hij niet alleen zoo ver van , gelijk men hoofst. XXV gezien heeft, haar meer dan eens ter beproeving opzettelijk te zeggen , dat de woorden door haar gehoord zeer goed van den duivel konden komen, doch haar zelfs twintig achtereenvolgende dagen de H. communie te ontzeggen. Met volkomen overgeving aanvaardde Teresia dezen kelk. Tot belooning harer gehoorzaamheid richtte Onze-Heer tot zijne getrouwe bruid de woorden hoofdst. XXV aangehaald: vrees niet, mijne dochter, ik ben hetj enz.

-ocr page 345-

325

slaan op lietgeeu Hij had geleden, eu alles zou mij gemakkelijk worden/'

Een biechtvader, bij wien ik in den beginne gebiecht had, gaf mij eens den raad om te zwygen over de gunsten, die ik ontvangen had; wijl het bewezen was, dat zij van den Geest Gods kwamen, was het beter er tegen niemand meer over te spreken, en ze in het stilzwijgen te begraven. Deze raad beviel mij, en ziehier waarom: nimmer kon ik de genaden, door God mij verleend, aan mijnen biechtvader doen kennen zonder eene moeilijkheid en eene schaamte, die alle beschrijving overtreft, te ondervinden. Menigmaal had het mij minder moeite gekost hem groote misslagen te belijden, vooral wanneer deze gunsten van eene hoogere orde waren. Het scheen mij toe, dat men mij niet zou gelooven en met mij den spot steken; ik zag hier een gebrek in aan eerbied jegens de wonderdaden van God, en ik was op dit punt zoo gevoelig, dat ik, om deze reden, wel het stilzwijgen had willen bewaren. De Heer zeide mij toen : „dat deze biechtvader 1) mij een zeer verkeerden raad had gegeven; ik moest voor hem, die mij biecht hoorde, niets, wat het ook was, verzwijgen, wijl daarin eene groote veiligheid gelegen was, terwijl ik door het tegendeel te doen mij meermalen zou kunnen bedriegen.quot;

Ziehier , wat mij altijd overkwam , wanneer de goddelijke Meester mij iets had geboden in het gebed, en mijn biechtvader mij iets anders gelastte; de goddelijke Meester beval mij van mijnen biechtvader te gehoorzamen; doch veranderde weldra de stemming zijner ziel en boezemde hem in mij hetzelfde op te leggen, als Hij.

i) Vader Balthazar Alvarez.

-ocr page 346-

326

Toen men mij het lezen van verschillende boeken, die i» het Kastiliaansch waren vertaald , verbood, hinderde mij dit zeer; sommige las ik met veel genoegen, en wijl ik geen Latijn verstond, zag ik er mij voortaan van beroofd» De Heer zeide mij: „Wees er niet over bekommerd , ik zal u een levend boek schenken.quot; Elet was mij niet gegeven tien zin dezer woorden toen te begrijpen, omdat ik nog geen visioenen had gehad; 1) doch weinige dagen later , begreep ik ze zonder moeite. Want hetgeen ik voor mij zag, gaf mij zooveel te denken en zooveel stof om mij te verzamelen , en Onze-Heer heeft zich gewaardigd mij zelf met zooveel liefde en op zoovele wijzen te onderrichten , dat ik later geene of slechts zeer weinige boeken meer noodig had. De goddelijke Meester is het ware boek geweest, in hetwelk ik de waarheden heb leeren kennen. Zegen en eindelooze lof aan dat levend Boek , hetwelk in de ziel zulke indrukken achterlaat van hetgeen men moet lezen en doen, dat men het niet kan vergeten. Eu wie zou dan dien aanbiddelijken Verlosser met wouden bedekt, door verdriet neergedrukt, wreed vervolgd kunnen zien, zonder te dorsten om zijne droefheden te deelen, zonder ze met al het vuur zijner wen-schen en zijner liefde af te smeekeu? Wie zou den zwak-sten straal der heerlijkheid, welke Hij zijnen dienaren bereidt, kunnen aanschouwen , en niet inzien, dat alles wat men kan doen en lijden niets is bij de hoop op eene dergelijke belooning? Wie zou de folteringen, welke de verdoemden lijden, kunnen aanschouwen , zonder de aard-sche kwellingen als een streelend genot aan te zien, en

1) In 1559 begon de Heilige eerst met visioenen beffnnstigJ te worden. Twee en een half jaar hield dit aan , van 1559 lol 1501 , d. i. van hel 4isle tot hct4lgt; jaar der Heilige.

-ocr page 347-

327

zonder zich van eene eindelooze erkentelijkheid doordrongen te gevoelen jegens eenen God, die ons zoo vaak van den afgrond bevrijd heeft? Wijl ik echter, met Gods hulp, dit onderwerp elders uitvoeriger zal behandelen, wil ik thans het verhaal mijns levens vervolgen. Ik hoop, dat de Heer mij de genade bewezen heeft, van mij tot hiertoe , in hetgeen ik gezegd heb , goed te hebben uitgedrukt. Ik ben overtuigd dat degene, die er ondervinding van heeft, niet de minste moeite zal hebben het te begrijpen , en zal bevinden, dat ik het geluk heb gehad mij met genoegzame juistheid uit te drukken. Doch het zou mij niet verwonderen, indien hij, welke er geen ondervindiug van heeft, dat alles voor dwaasheden aanzag. Hij is alleen daarmede gerechtvaardigd , dat ik het ben , die het gezegd heb, en ik zal mij, voorwaar, wel wachten van een dergelijk oordeel af te keuren. Ik vraag den Heer slechts de genade om in alles zijnen heiligen wil te volbrengen. Amen.

-ocr page 348-

HOOFDSTUK XXVII.

Zij vervolgt haar leven. — Een op het verstand betrekking hebbend visioen . waaronder zij Jesus Christus naast zich ontwaart. — De wonderbare wijze, waarop Onze-Heer haar toespreekt en haar zonder woorden, doch door eene inwendige verlichting, onderwijst. — Dc waarde dezer genaden , de verblindheid der wereld. — Bijzonderheden over het leven en deu dood van den H. Petrus van Alcantara.

Ik keer tot het verhaal mijus levens terug. Ik giug dan, gelijk gezegd is, gebukt onder den last des verdriets door zooveel leed veroorzaakt, en men bad veel voor mij, opdat het den Heer mocht behagen mij langs eenen anderen weg te leiden, wijl de weg, dien ik nu betrad gt; aldus sprak men, zoo verdacht was. Ik vroeg het ook van mijnen kant dringend aan God, en ik had wel gewild , dat ik het verlangen , om langs een anderen weg geleid te worden, werkelijk ondervonden had. Doch, om de waarheid te zeggen, een dergelijk verlangen was mij bij den zichtbaren vooruitgang mijner ziel, dien ik opmerkte, onmogelijk, hoewel dit toch voortdurend het voorwerp mijner smeekingen was; het welde slechts eenigs-zins in mijn hart op in zekere oogenblikken, wanneer ik gedrukt werd door hetgeen mij gezegd was en door de angsten, die men mij inboezemde. Ik zag den volslagen omkeer, die in mij had plaats gegrepen; het eenige, wat ik vermocht, was mij in de handen van God over te geven. Hij wist wat mij paste , ik bezwoer Hem geheel naar

-ocr page 349-

329

zijn heiligen wil over mij te beschikken. Ik gevoelde, dat dit de weg voor mij ten hemel was, en ik te voren op den weg ter helle wandelde; welke beweegreden had ik dan, om eenen anderen te wenschen en te gelooven, dat de duivel er mij op gebracht had ? Geeue pogingen werden door mij gespaard, om het verlangen te liebben en deze gedachte ingang in mijnen geest te doen vinden, doch te vergeefs. Met dit doel offerde ik aan God mijne goede werken op; ik bezwoer de Heiligen voor welke ik eeue bijzondere godsvrucht [had, mij te verdedigen tegen den duivel. Ik hield novenen , ik beval mij den H. Hilariou, den H. aartsengel Michaël, welke ik van toen af met een dubbel vertrouwen te hulp riep, aan ; ik viel verschillende andere Heiligen lastig, opdat toch Onze-Heer, door hen verbeden , zich gewaardigde de waarheid te doen kennen. Zie hier echter wat mij ten slotte, na twee jaren in vereeniging met audere personen den Heer onophoudelijk gebeden te hebben, om mij of langs eenen anderen weg te geleiden, of om zich te gewaardigeu mij, daar Hij mij zoo dikwijls toesprak , de waarheid te doen kennen , overkomen is.

Op den feestdag van den glorievollen H. Petrus zag ik onder het gebed , of om mij beter uit te drukken, — want ik zag niets noch met de oogen des lichaams, noch met die der ziel, — gevoelde ik de nabijheid van Onzen-Heer, Jesus Christus, en ik ontwaarde, dat Hij het was, die mij toesprak. Daar ik geheelenal er mede onbekend was, dat men dergelijke visioenen kon hebben, werd ik er in den beginne zeer door beangstigd, en ik deed niets anders dan weenen. Zoodra echter de aanbiddelijke Meester mij een enkel woord toesprak om mij gerust te stellen, was ik als naar gewoonte kalm, tevreden, en zonder eenige vrees. Het scheen mij toe, dat Hij altijd aan mijne zijde wandelde;

-ocr page 350-

330

daar het geeu visioeu der verbeelding was, kou ik evenwel lt;le gedaante niet onderscheiden. Ik erkende slechts, doch zeer duidelijk, dat Hij immer aan mijne rechterzijde was, dat Hij alles zag wat ik deed ; en hoe weinig ik ook verzameld, of zoo ik slechts niet in hooge mate verstrooid was, het was mij onmogelijk niet te merken, dat Hij zich bij mij bevond.

Ik ging dit, hoewel het mij veel moeite kostte, terstond aan mijnen biechtvader mededeeleu. Hij vroeg mij in welke gedaante ik Hem zag. Ik zeide Hem, dat ik Hem uiet zag. Hoe kunt gij dan, hernam hij , weten dat het Jesus Christus is? Ik antwoordde, dat ik niet. wist hoe, doch dat het mij onmogelijk was niet te merken , dat Hij zich bij mij bevond; ik zag Hem duidelijk, ik voelde Hem; de verzameling mijner ziel in het gebed was dieper en aanhoudender; het was, met een woord, boven allen twijfel, dat deze goddelijke tegenwoordigheid in mij uitwerkselen te weeg bracht, zeer verschillend van degene, welke ik anders ondervond. Ik nam mijne toevlucht tot verschillende vergelijkingen om mij te doen begrijpen ; doch, naar mijn oordeel, bestaat er zeker geen enkele, die veel overeenkomst heeft met een soortgelijk visioen. Later beu ik te weten gekomen, dat dit er een van de verhevenste soort is. Dit is mij verzekerd door een heilig en zeer aan het geestelijk leven toegewijd man, ik bedoel broeder Petrus van Alcantara, waarover ik later uitvoeriger zal spreken, en door andere geleerden; zij voegden er bij, dat onder alle visioenen dit het minst voor den duivel te genaken is. Het is dus niets te verwonderen, dat arme vrouwen, zonder wetenschap, gelijk ik, geene woorden kunnen vinden om het te beschrijven ; de geleerden zullen, zonder eenigen twijfel, er veel lichter een begrip van geven. Op mijne bewering, dat ik Onzen-Heer noch met de oogen des lichaams, noch

-ocr page 351-

331

met die der ziel aanschouw, daar liet visioen niet door middel der verbeelding tot mij komt, zal men mij zeker vragen, hoe ik dan met meerdere zekerheid, dan dat ik Hem met de oogen des lichaams zag, kan weten en bevestigen , dat Hij bij mij is. Ik antwoord , dat het hiermede is als met iemand, die blind of in eene zeer groote duisternis een ander, die bij hem is, niet zien kan. Mijne vergelijking is in ieder geval onjuist, zij drukt slechts zwak de overeenkomst uit; want de persoon waarover ik spreek krijgt door de getuigenis der zinnen de zekerheid der tegenwoordigheid van den anderen , hetzij door hem aan te raken, hetzij door hem te hooren spreken of beweging maken. In dit visioen is er niets van dat alles aanwezig: geene duisternis voor het gezicht; Onze-Heer toont zijne tegenwoordigheid aan de ziel door eene kennis zoo helder , als de zon. Ik beweer niet, dat men zon of helderheid waarneemt, neen; doch ik zeg, dat het een licht is, hetgeen zonder lichtstralen onze blikken treft, het verstand verlicht) om de ziel zulk een verheven goed te doen genieten. Dit visioen gaat met zeer kostbare voorrechten gepaard.

Hierbij is het niet als met de tegenwoordigheid Gods, welke zich dikwijls laat gevoelen vooral aan personen , die met het gebed van vereeniging en rust zijn bevoorrecht; hier zet zich de ziel te nauwernood tot het gebed of zij vindt, maar 't schijnt, dengenen tot wien zij kan spreken; zij begrijpt , dat men haar hoort, door de inwendige uitwerkse -len der genaden, welke zij ondervindt, door eene vurige liefde, een levendig geloof, vaste besluiten en eene groote geestelijke verteedering. Deze genade is buiten twijfel eene groote gave Gods en moet door hen, die ze ontvangen, hoog gewaardeerd worden, wijl het een zeer verheven gebed is; doch een visioen is het niet. Alleen de uitwerk-

-ocr page 352-

332

solen geven de tegenwoordigheid Gods aan; het is een weg waar langs Hij aan de ziel zijne aanwezigheid doet gevoelen. Maar in het bedoelde visioen ziet men duidelijk , dat Jesus Christus, de zoon der Maagd, daar is. Bij de twee bovengenoemde wijzen des gebeds worden zekere invloeden der Godheid merkbaar ; hier merkt onze ziel, behalve deze invloeden , dat de allerheiligste menschheid van Jesus Christus ons vergezelt, en dat deze den wil heeft om ons met zijne genaden te begunstigen.

De biechtvader richtte tot mij de volgende vraag : wie heeft u gezegd dat het Jesus Christus was. Hij zelf meer malen, antwoordde ik, doch vóór Hij het mij gezegd had, had mijn verstand dezen indruk reeds; na dezen indruk, zeide Hij het mij, en ik zag Hem niet. Om mij beter te doen begrijpen voegde ik er bij : wanneer ik blind was, of mij in eene dikke duisternis bevond, en door eene persoon, die ik nimmer gezien had, doch waarover ik alleen had hooren spreken, bezocht werd, dan zou het, om mij te vergewissen, dat zij het was, voldoende zijn indien zij mij dit zeide; doch ik zou het niet met zooveel zekerheid kunnen bevestigen , als wanneer ik ze gezien had. Zoo iets vermag ik onder het visioen; Onze-Heer geeft den indruk van zich zeiven in het verstand door eene allesovertreffende heldere kennis, die allen twijfel buitensluit, zonder zich in eene zichtbare gedaante te vertoonen. Hij wil, dat deze kennis zoo diep daar blijve ingegrift, dat zij eene veel groote-re zekerheid schenkt, dan het getuigenis der oogen; want het gebeurt ons soms bij hetgeen onzen blik treft te twijfelen , of het geene begoochelingen zijn. Hier echter kan de twijfel zich wel in het eerste oogenblik opdoen, doch van den anderen kant blijft er eene vaste overtuiging bestaan, dat deze twijfel ongegrond is.

-ocr page 353-

333

Aldus is het ook gelegeu met eeue auclere wijze , waarop God de ziel ouderwijst, eu haar, gelijk ik dit vermeld heb, zonder woordeu toespreekt. Die taal is zoozeer eeue he-melsche, dat geene menschelijke pogiug in staat is haar te doen begrijpen, indieu de goddelijke Meester het ous niet leert door de ondervinding. Hij stort iu het binnenste der ziel van te voren wat Uij haar wil doen verstaau, eu daar stelt Hij het haar zonder beeld of woordvorm voor, doch op dezelfde wijze als onder het visioen, waarover ik gesproken heb. En deze manier , waarop God aan de ziel, hetgeen Hij wil, doet begrijpen nu eens groote waarheden, dan weder diepe geheimen , verdient wrel onze opmerking: want wanneer Onze-Heer mij een visioen toestaat legt Hij het mij dikwijls uit, eu geeft er mij op deze wijze een begrip van. Het is hier , dunkt mij , dat de duivel het minst kan uitwerken; ziehier mijne gronden ; zijn ze niet goed, dan ben ik het klaarblijkelijk, die mij zelve bedrieg. Dit visioen en deze woorden zijn in die mate iets geestelijks, dat men noch in de vermogens der ziel, noch in de zinnen eenige beweging aantreft, waarop de duivel vat kan hebben. De gelijktijdige verrukking der vermogens en der zinnen , welke hun alle eigen beweging ontneemt, merkt men, voorzeker, slechts nu en dan, en zij is van korten duur; dikwijls zijn de vermogens in het geheel niet iu hunne werking gestremd, noch de ziuneu in verrukking, maar bewaren volkomeu hunne natuurlijke werking. De geheele en algemeene verrukking heeft niet altijd in de beschouwing plaats , zij is zelfs zeer zeldzaam, doch van het oogeublik, dat zij aanwezig is, bestaat er van onzen kant, ik herhaal het, niet de minste werking , geene handeling, eu God doet alles in ons 1). De waarheid wordt

1) Hetzelfde bevestigt de Heilige Hoofdst. XXV , en XX etiz.

-ocr page 354-

334

ons door het goddelijke woord op dezelfde wijze ingestort , als er spijzen zich in ons zouden kunnen bevinden, die wij niet gegeten hadden ; wij zijn zeker van het feit, doch langs welken weg zij in ons lichaam gekomen zijn is ons onbekend. Er bestaat evenwel dit verschil, dat zoowel de natuur van dat voedsel, als dengenen, die het ons had ingegeven , ons onbekend zou blijven, terwijl ik, wat de ingestorte waarheid aangaat, weet, wat zij is, en dat zij van God komt; alleen weet ik niet, hoe Hij haar in mij heeft neergelegd, want gezien heb ik het niet, begrijpen kon ik het niet, mijne ziel had het nooit verlangd, het was mij zelfs nimmer in den geest opgekomen, dat dit bestaan kon.

Bij de woorden, waarover ik boven gehandeld heb 1), maakt God het verstand, ondanks zich zeiven, opmerkzaam op hetgeen Hij het zegt. Terwijl Hij aan de ziel een nieuw vermogen schenkt om te begrijpen, dwingt Hij haar te hoo-ren, en belet haar zich te verstrooien. Zij heeft veel van eene persoon met een voortreffelijk gehoor; welke men hard en dicht nabij zou toespreken, zonder haar te veroorloven de ooren te stoppen; goedschiks, kwaadschiks zou zij wel moeten hooren. Toch blijft het altijd waar, dat zij iets doet, wijl zij oplet naar hetgeen men haar zegt. Doch hier doet de ziel niets, zelfs de geringe medewerking, in het luisteren bestaande, leent zij niet. Zij vindt de waarheid in zich zonder de minste inspanning der aandacht, zij vindt haar ingegeven, zoodat zij ze slechts heeft te genieten. Het is hiermede als met iemand, die, zonder te leeren , zonder zelfs iets gedaan te hebben om te kunnen lezen, en zonder zelfs zich ooit op iets te hebben toegelegd , de ge-

1) h. xsv.

-ocr page 355-

335

lieele wetenschap met een volmaakt begrip er van in zich ontdekt, niet wetende hoe, en van waar zij tot hem gekomen is , wijl hij te voren niet eens ooit gepoogd heeft het a. b. c. te kennen. Deze laatste vergelijking geeft, dunkt mij , van die hemelsche gave eenige verklaring. De ziel ziet zich in eens geleerd ; het geheim der allerheiligste Drieeenheid en de verhevenste andere geheimen zijn voor haar zoo helder, dat er geen godgeleerde is, waarmede zij de stoutheid niet zou hebben, om ter verdediging dezer ontzagwekkende waarheden, te redetwisten. Zij is er over in een heilig ontzag. Eene enkele dezer verlichtingen is voldoende, om in haar een volslagen omkeer te weeg te brengen. De genegenheid voor alle schepselen verzakende , kan zij niets anders meer beminnen dan den God , die, zonder van haar eenige medewerking te vergen , haar voor zulk een groot heil geschikt maakt, haar zulke diepe geheimen openbaart, en haar met de blijken eener zoo teedereliefde overstelpt, dat dergelijke genaden alle beschrijving te boven gaan. Sommige dezer gunsten zijn zoo bewonderenswaardig, dat men, bij gebrek van een zeer levendig geloof, niet zou kunnen gelooven, dat Oaze-Heer ze aan eene persoon, die ze zoo weinig heeft verdiend, toestaat; het is ook mijn plan slechts een klein getal dier uitstekende genaden , welke Hij mij bewezen heeft, mede te deelen , of het moest mij anders bevolen worden. Ik zal mij vergenoegen met enkele visioenen te vermelden , wier verhaal niet zonder nut zal wezen. Vooreerst kan 't verhinderen , dat personen , waaraan God dergelijke genaden bewijst, er zich over ontstellen en ze voor onmogelijk beschouwen; vervolgens zullen zij doen zien op welke wijze of langs welken weg de Heer mij geleid heeft, en dit is het juist wat men mij gelast heeft te schrijven.

-ocr page 356-

330

Door deze soort van spreken wil de Heer, volgens mij, aan de ziel eene zekere kennis geven van hetgeen er in den hemel omgaat. Hij maakt haar vertrouwd met de taal des vaderlands , een spreken zonder woorden. Dat er eene dergelijke taal bestond was mij altijd geheel onbekend , totdat het den Heer behaagde mij er getuige van te doen zijn, en mij haar bestaan in eene verrukking te toonen. Zoolang wij in ballingschap zijn verstaan alzoo God en de ziel elkander alleen daardoor, dat Hij door haar verstaan wil zijn , en om hunne wederzijdsche liefde uit te drukken hebben zij geen ander kunstmiddel noodig. Twee scherpzinnige personen, welke hier op aarde eene groote wederzijdsche liefde koesteren, verstaan elkander zelfs zonder teekenen, alleen door den blik der oogen. Dit is klaarblijkelijk hetzelfde wat er tus-schen God en de ziel plaats grijpt; doch het is ons niet gegeven te zien, hoe de een den ander den blik toewerpt, waarin al hunne liefde te lezen is, gelijk ik , naar ik meen, heb hooren zeggen van den Bruidegom en de Bruid in het Hooglied.

O wonderbare nederigheid eens Gods! O mijn teedere Meester! hoe verre ben ik nog van deze deugd verwijderd, daar mijn hart niet vermorzeld wordt bij de overweging dat Gij U laat toeblikken door oogen zoo ontrouw, als de oogen mijner ziel! Dat deze aanblik, o mijn God! ze voor immer afwende van de beschouwing van verachtelijke dingen, en dat niets , tenzij Gij alleen , meer in staat zij haar te behagen. ü ondankbaarheid der stervelingen ! zult gij nooit een einde nemen ? Moet zij zoover gaan van zulke verbazende gunsten te miskennen ? O mijn goddelijke Meester! de ondervinding stelt mij in staat het openlijk te verkon-digen : die genaden zijn zoo groot, dat alles wat men er van zeggen kan niets beteekent in vergelijking van hetgeen Gij

-ocr page 357-

337

«loet teu opzichte eeuer ziel, die Gij tot dit iuuige goddelijk verkeer brengt.

O zielen, die begonnen zijt met u op het gebed toe te leggen , en gij, die waarlijk geloof hebt, kant gij, (want van hetgeen gij voor de eeuwigheid verdient spreek ik niet), knnt gij in dit leven naar goederen haken , die iu het minst de vergelijking met deze goederen doorstaan ? Beschouwt slechts de eindelooze mildheid Gods: Hij schenkt zich zeiven weg aan degenen, die alles uit liefde tot Hora verlaten. Aanzien van personen kent Hij niet ; allen bemiut Hij. Niemand, hoe ellendig hij zij, heeft eenige verontschuldiging, want in weerwil mijner diepe ellende, overlaadt Hij mij met zulke hooge gansten. Bedenkt, dat hetgeen ik hier over den verheven toestand schrijf, waartoe Hij mij heeft opgevoerd , slechts een enkele trek is van het tafereel, dat ik u onder de oogen zou kunnen brengen; ik heb mij bepaald tot hetgeen noodzakelijk was, om de natuur van het gezicht van Onzen Heer, en van de hemelsche taal, welke God de ziel toespreekt, te doen begrijpen. Maar te zeggen , wat men ondervindt, als de Heer ons zijne geheimen openbaart en zijne aanbiddelijke volmaaktheden ontsluiert, vermag ik niet. Het is een genot zoo hoog boven alle genietingen, die het verstand hier beneden kan uitdenken, verheven, dat het ons, te recht, een onverzoenlijken afkeer van de pleizie-ren der wereld , welke alle samen slechts slijk zijn , inboezemt. Was het genot dezer vermaken voor de eeuwigheid verzekerd , ook dan nog zouden zij de ziel, die deze hemelsche genietingen volop gesmaakt heeft, met eene groote walging vervullen; en God laat evenwel slechts een druppel van den stroom der zoetheden, die Hij ons bereidt, in haar neervallen. Doch o , schande over onze aanmatigingen ! ik voor mij bloos er over , en kon men beschaamdheid onder-

23

-ocr page 358-

338

vinden in den hemel, ik zou er eenmaal, met alle recht, meer beschaamd verschijnen dan iemand anders ; hoe durven wij aanspraak maken op zulke groote goederen , op zulke onbeschrijfelijke genietingen, op eene eeuwige glorie, alleen ten koste van den goeden Jesus ? Bezitten wij den moed niet om, als Simeon van Cyrene , Hem het kruis te helpen dragen, hebben wij dan ten minste geene tranen, als de dochters van Jerusalem, om aan zijne smarten te schenken ? Moeten vermaken en feesten tot het genot van dit heil brengen , dat zoo veel bloed gekost heeft? Neen, dit is onmogelijk. Meenen wij Hem bij het najagen van ijdele eer eene billijke vergoeding aan te bieden voor de verachting, welke Hij verdroeg, om ons eeuwig te doen heerschen ? Het zou dwaas zijn dit te gelooven ; nimmer , neen, nimmer zal zulk een weg ons ten hemel voeren. Ik bezweer u , mijn vader, doe deze waarheden weerklinken, daar God mij het vermogen hiertoe niet heeft geschonken. Mogen zij, ten minste, mij voortaan altijd voor den geest zweven! Het is, helaas ! wel laat, dat ik ze begrepen en het oor aan de stem mijns Gods geleend heb, zooals uit dit geschrift zal blijken ; daarom ben ik zoo beschaamd er over te spreken , en zwijg er liever van.

Ik vergenoeg mij hier op eene bemerking te wijzen, die ik vaak genoeg over het geluk der zaligen in den hemel gemaakt heb ; God geve mij de genade het eenmaal te smaken ! Met welk een glans zal hunne bijkomende glorie schitteren , van welke tevredenheid zullen zij hun binnenste voelen trillen , wanneer zij zullen zien dat, indien zij God al laat begonnen te dienen , zij, ten minste, na hunnen terugkeer niets verzuimden van hetgeen in hunne macht was, om Hem te behagen. Hem alles opofferden op alle mogelijke wijzen en ieder naar zijnen staat en krachten! Hoe rijk zal

-ocr page 359-

339

hij zich vinden, die alle rijkdommen voor Jesus Christus heeft verlaten ! Wat zal hij zich geëerd zien , hij, die uit liefde tot Hem geene eer wilde en zijn genot stelde in eene diepe verachting ! Hoe wijs zal hij zich vinden, die zich gelukkig rekende voor een dwaas door te gaan, en dezen titel te deelen met de Wijsheid zelve! Doch hoe weinigen zijn er thans, helaas ! tot straf onzer zonden, die door zulke gevoelens bezield zijn! Yerdwenen zijn zij uit ons midden de mannen , die de volken voor dwaas aanzagen , wanneer zij hen de heldhaftige daden der ware vrienden van Jesus Christus zagen verrichten.

O wereld , wereld , wat rijst uwe valsche eer in aanzien, wijl gij zoo weinig bekend zijt! Doch hoe ! denken wij God beter te dienen, wanneer men ons als wijzen en als toonbeelden van bescheidenheid beschouwt? Men is in onze dagen zoo bescheiden, dat dit alleen zeker den geest bezig houdt. Men meent te ontstichten , indien ieder in zijnen staat niet zijn best doet, om zoo goed mogelijk voor den dag te komen en de eer van zijnen rang op te houden. Niemand, tot zelfs de geestelijken, en de religieuzen van beider geslacht, die zich niet verbeeldt, dat het een invoeren van nieuwigheden en eene ergernis geven is aan de zwakken oude en verstelde kleederen te dragen ; men vreest zelfs in hooge mate verzameld te zijn en een leven des geheels te leiden, zoo is de wereld bedorven, zoozeer heeft men de volmaaktheid en de groote vervoeringen van deu ijver, welke in de heiligen uitblonken, uit het oog verloren ! Ziedaar wat, naar mijn inzien , de rampen van onzen tijd verzwaart, en niet de voorgewende ergernissen der religieuzen , die door woorden en werken de verachting, welke men voor de wereld behoort te hebben , prediken. Uit deze ergernissen trekt de Heer veel nut; enkele slaven der wereld

-ocr page 360-

340

ergeren er zich, wel is waar, aau, maar antiereu gevoelen wroegingen. Eu gave de hemel, dat het ons vergund ware een dier mauneu Gods te zien, die in huuueu persoon het le -ven van Jesus Christus eu zijne apostelen afdrukten! Meer dan ooit hebben wij er behoefte aan in onze dagen.

Ach, welk een volmaakten navolger van Jesus Christus heeft God ons ontrukt door dien gezegendeu religieus , broeder Petrus van Alcantara, tot zijne heerlijkheid te roepen ! De wereld, zegt men, is tot zulk eeue hooge volmaaktheid niet meer in staat; de gezondheid is veel zwakker, en wij zijn niet meer in de dagen van vroeger. Deze heilige was, evenwel, van deze eeuw en zijne mannelijke geestdrift evenaarde die der oude tijden; ook had hij de wereld ouder den voet. Doch ook zonder dc onthechting zoover te drijven als hij , zonder zulk eene zware boete te plegen , zijn er een tal van dingen, waarbij wij de verachting der wereld in beoefening kunnen brengen, en die, zoodra Ouze-Heer ziet, dat wij moed bezitten. Hij ons doet ken-uen. Wat moet hij groot geweest zijn de moed, dien de heilige , waarover ik spreek , van God ontving , om gedurende zeven en veertig jaren zulk eene strenge boetvaardigheid , thaus door ieder gekend, te plegen! Ziehier eenige bijzonderheden , welke ik hier met genoegen aanhaal en waarvan ik zeer goed weet, dat zij waar zijn ; uit zijn eigen mond heb ik ze met nog een audereu persoon , waarvoor hij weinig verborg , vernomen. Wat mij betreft, ik dankte deze bekentenis aan de genegenheid , die hij mij toedroeg ; Ouze-Heer had ze hem ingeboezemd , opdat hij mij in zijne bescherming zou nemen en bemoedigen toen mij zijne hulp zoo noodzakelijk was, gelijk men gezien heeft, en in mijn verder verhaal nog meer zal kunnen opmerken. Veertig jaren , zeide hij ons, had hij doorgebracht zonder ooit meer

-ocr page 361-

341

lt;]an auderhalf uur daags te slapen ; van alle versterving was het overwinnen van den slaap hem in den beginne het moeilijkste geweest; met dit doel knielde of stond hij immer. De weinige rust, die hij de natuur gunde, nam hij zittende , het hoofd geleund tegen een stuk hout, dat iu den muur bevestigd was; had hij zich te bed willen begeveu , hij zou het niet gekund hebben , daar zijne cel, gelijk bekend is, slechts vier en een halven voet lengte had. Gedurende het tijdsverloop van al deze jaren, dekte hij zich nooit met zijne kap, hoe brandend de zon, hoe hevig de regen was. Van eenig schoeisel bediende hij zich nimmer. Hij droeg slechts een kleed van grove baai, zonder iets anders oj) het lichaam ; daarbij was dit gewaad zoo eng mogelijk ; en daarover droeg hij een kleinen mantel van dezelfde stof. I3ij groote koude ontdeed hij er zich van en liet de deur en het kleine venster zijner cel eenigen tijd open; vervolgens sloot hij ze , en deed zijnen mantel weer aan, en dit was, zeide hij, zijne wijze om zich te verwarmen en zijn lichaam eene betere gewaarwording te laten gevoelen. Het was hem zeer gewoon slechts om de drie dagen te eten; en toen ik er verwonderd over scheen, zeide hij, dat dit voor ieder, die het zich had aangewend, zeer gemakkelijk was. Een zijner gezellen verzekerde mij, dat hij soms acht dagen zonder het minste voedsel doorbracht. Dit moet gebeurd zijn , denk ik, onder het gebed en de groote verrukkingen , waarin de brandende vervoeringen zijner liefde tot God hem soms brachten ; ik heb hem zelf eens in extase zien geraken. Hij was uiterst arm , en hij was zoo verstorven , zelfs van zijne jeugd af aan, dat hij mij vertrouwelijk bekende drie jaren in een huis zijner orde vertoefd te hebben zonder een der religieuzen te kennen tenzij aan de stem, want nimmer sloeg hij de oogen op; zoodat hij niet-

-ocr page 362-

342

ia staat was geweest om zich naar de plaatsen te begeveu, waar de regel hem riep, indien hij de anderen niet gevolgd was. Deze zelfde zedigheid nam hij langs den weg in acht. Vele jaren bracht hij door zonder vrouwen aan te zien ; doch hij bekende mij, dat het hem op den leeftijd waarop hij gekomen was, hetzelfde was ze te zien, of ze niet te zien ; en, inderdaad, hij was reeds zeer oud toen ik met hem in kennis kwam, en zijn lichaam was zoodanig vermagerd, dat het slechts uit wortels van boomen gevormd scheen. Bij al deze heiligheid was hij zeer minzaam; hij sprak bijna niet dan wanneer hij ondervraagd werd; doch de juistheid en de gaven van zijnen geest, schonken aan zijne woorden, ik weet niet welke, onwederstaanbare bekoorlijkheid. Gaarne zou ik nog andere bijzonderheden bijbrengen, als ik niet overtuigd was, mijn vader, dat eeue verdere uitweiding mij een verwijt van u op den hals zou halen. Ik was zelfs niet eens geheel vrij van deze vrees, terwijl ik, hetgeen ik gezegd heb, ter neerschreef. Ik zal er dus alleen nog bijvoegen, dat deze heilige man gestorven is, gelijk hij geleefd heeft, zijne broeders onderrichtende en vermanende. Toen hij zijn einde zag naderen bad hij den psalm : Laetatus sum in his, quae dicta sunt mihi, 1) en zich op de knieën werpende , gaf hij den geest. 2)

De Heer heeft in zijne goedheid gewild, dat hijjmij van dien dag af nog meer ter zijde stond, dan bij zijn leven ; in verschillende omstandigheden heeft hij mij raadgevingen geschonken. Meermalen heb ik hem gezien , schitterende van heerlijkheid. Bij zijne eerste verschijning zeide hij mij: „O heilvolle boetvaardigheid , welke mij zulk eene groote belooning heeft verworven Deze woorden zijn door meer an-

1) Ik heb mij verblijd in heifjeen mij gezegd is (Ps. CXXI).

2) Den i8 October 1562; hij was 63 jaren oud.

-ocr page 363-

343

clere gevolgd. Eeu jaar voor zijnen dood verscheen hij mij , hoe ver wij ook van elkander verwijderd wareu , en ik wist, dat hij ons zon worden ontnomen. Ik maakte hem dit bekend, door hem een brief te zenden in de plaats , waar hij was, eenige mijlen van hier. Op het oogenblik, dat hij deu laatsten snik gaf, vertoonde hij zich aan mij, en zeide , dat hij ging rusten. Hoewel ik aan dit visioen geen geloof sloeg, deelde ik het toch aan eenige personen mede, en acht dagen later kwam het nieuws, dat hij dood was; of liever, dat hij begonnen was eeuwig te leven. Ziedaar dan het einde van dat zoo strenge leven, eene eeuwige heerlijkheid ! Sedert hij iu den hemel is, troost hij mij, schijnt het, veel meer dan toen hij op aarde was. Onze-Heer zeide mij eens, dat men niets zou vragen in den naam van zijnen dienaar , of Hij zou het toestaan. Zeer dikwijls heb ik hem gebeden mijne verzoeken den Heer aan te bieden, en ik heb ze altijd verhoord gezien. Lof en lof zonder einde aan dien God van goedheid! Amen.

Doch welk eene lange rede , mijn vader, om u tot de verachting van al het vergankelijke te brengen, alsof God u het nietige er van niet getoond had , en gij uw besluit, om u aan alles te onthechten, niet reeds hadt ten uitvoer gebracht! Door op deze wijze te spreken heb ik alleen de droefheid, die het gezicht der dwaasheden van de wereld veroorzaakt, lucht willen geven. Ik zal er misschien alleen den last bij gewonnen hebben, die mij het schrijven dezer bladzijden kost, hier, waar overigens alles tegen mij is; doch mijne ziel zal er ten minste door zijn opgebeurd. De Heer gewaardige zich mij mijne bedrevene fouten te vergeven, en gij , mijn vader, den last, dien ik u zonder reden aandoe: men zou waarlijk zeggen , dat ik u de boete mijner misstappen wil doen dragen.

-ocr page 364-

HOOFDSTUK XXVIII.

Or lie visioenen , tot het verstand gericht, volgen wonderbare verschijningen van den tweeden rang, welke de mystieke theologie als degene, die tol de verbeelding gericht worden, aanduidt. — Teresia ziet eerst de handen , dan het gezicht , eindelijk de heilige mensch-heid van Jesus Christus. — De onbsschrijfelijkc schoonheid dei-heilige mensehheid, het goddelijke licht dat er van afstraalt, do alles overtreffende majesteit, waarvan zij schittert. — De natunr en de gevolgen dezer visioenen. — Waarin zij verschillen van de val-sche. De angsten der Heilige, die men voor bedrogen houdt. — Het wijze gedrag en de bovennatuurlijke verlichting van vader Balthazer Alvarez, haar biechtvader.

Ik neem mijn onderwerp weer op. Het visioen, dat mij Onzen-Heer aan mijne zijde toonde, hield gedurende eenige dagen bijna onafgebroken aan. Ik trok er zeer groot voordeel uit; ik onderbrak het gebed niet, en ik trachtte in al mijne handelingen Hem niet te mishagen, dien ik er zoo duidelijk getuige van zag zijn. Van tijd tot tijd vreesde ik, wel is waar, bedrogen te zijn, door al hetgeen men mij zei de; doch deze vrees hield niet lang aan, wijl Onze-Heer mij genist stelde.

Eens behaagde het Hem mij, terwijl ik in het gebed was, enkel zijne handen te toonen; hare schoonheid was zoo verrukkelijk, dat ik geen woorden weet, om ze te beschrijven. Ik was er van door vrees bevangen, gelijk altijd het geval is, wanneer Onze-Heer mij de eene of andere bovennatuurlijke genade begint te bewijzen. Weinige dagen latei-aanschouwde ik zijn goddelijk gelaat, en ik was er geheel

-ocr page 365-

345

door in verrukking. Ik kon niet terstond begrijpen, waarom de aanbiddelijke Verlosser, die mij later geheel zou verscliijnen, zich langzamerhand vertoonde. Later heb ik het begrepen: het geschiedde wegens mijne natuurlijke zwakheid. Een schepsel zoo verachtelijk en zoo ontrouw als ik , zou zooveel heerlijkheid in eens niet hebben kunnen verdragen, üit wist Hij, en in zijn teeder medelijden bereidde Hij mij hiertoe langzamerhand voor. Hij zij er eeuwig voor gezegend!

Het zal u wellicht toeschijnen, mijn vader, dat ik juist geen groote kracht noodig had, om handen en een gelaat van zulke schoonheid te aanschouwen. Doch, weet het wel, de verheerlijkte lichamen zijn zoo schoon en de bovennatuurlijke glans, waarvan zij schitteren, is zoo hel, dat de ziel er over buiten zich zelve raakt, dit gezicht joeg mij alzoo een heiligen schrik aan , het bracht mij in verwarring , en ik was er diep door geroerd. Doch de zekerheid van de waarheid des visioens en de gelukkige uitwerkselen, die het in mij te weeg bracht, deden de vrees voor een gevoel der vol-komenste zekerheid plaats maken.

Op den feestdag van den H. Paulus gewaardigde zich de Heer mij onder de Mis in zijne geheele heilige mensche-lijke gedaante te verschijnen, gelijk men Hem verrezen afschildert, vol onuitsprekelijke schoonheid en majesteit, Ik sprak er u over in een mijner brieven , om aan een uitdrukkelijk bevel van u te gehoorzamen; doch dit ging niet zonder moeite , want, wanneer men dergelijke dingen wil beschrijven, dan gevoelt men een doodend onvermogen. Ik deed het in ieder geval zoo goed mogelijk, en daarom zou het nutteloos zijn het op deze plaats te herhalen. Dit alleen wil ik zeggen: wanneer men in den hemel niets anders had; om het oog te streelen, dan de groote schoon-

-ocr page 366-

346

heid der glorievolle lichameu, en vooral die der heilige menschheid vau Jesus Christus, het zou eeu onuitsprekelijk genot zijn. Indien de aanbiddelijke Verlosser in dit ballingsoord, waar Hij slechts zooveel van den luister zijner majesteit Iaat zien, als onze ellende vermag te dragen, ons, door zich aan onzen blik te vertoonen, in zulk eene vervoering brengt, wat zal het dan in den hemel wezen, wanneer de ziel Hem in al zijne schoonheid en glorie zal aanschouwen.

Nimmer heb ik met het lichamelijk oog dit visioen, hoewel het tot de verbeelding gericht was, noch een ander waargenomen, doch alleen met de oogen der ziel. Naar het zeggen van hen, die het beter weten dan ik, is het bovengenoemde visioen volmaakter dan dit, en dit wint het weer verre van al de andere, welke men met de oogen des lichaams ziet; deze laatste, zeggen zij, zijn de minst verhevene en veel meer vatbaar voor de begoochelingen des duivels. Wijl ik het toen moeilijk kon gelooven, wenschte ik, dit beken ik, met de oogen des lichaams te zien, wat ik met die der ziel aanschouwde, opdat mijn biechtvader mij niet zou kunnen zeggen, dat het slechts een droombeeld was. Overigens koesterde ik in den beginne dikwijls deze vrees, zoodra het visioen voorbij was; de gedachte kwam in mij op, dat het wellicht niets anders, dan eeu spel der verbeelding was, en ik had al spijt het aan mijnen biechtvader gezegd te hebben, vreezende dat ik hein bedrogen had. Eene nieuwe bron van tranen; ik begaf mij tot hem, en legde hem mijne moeilijkheid voor. Hij vroeg mij, of ik de dingen geloofd had, gelijk ik ze hem had medegedeeld, en of ik het plan had gehad hem te misleiden. Ik antwoordde hem, hetgeen waar was, dat ik zeer oprecht tot hem gesproken had, zonder de minste bedoeling om hem te bedriegen, en dat ik voor niets ter wereld

-ocr page 367-

347

eeue leugen zou doen. Bit wist hij zeer goed; uit dien hoofde trachtte hij mij gerust te stellen. Van mijnen kant kostte het mij zooveel, om hem over dergelijke voorrechten te gaan spreken, dat ik niet begrijp, hoe de duivel het mij had kunnen ingeven ze voor te wenden, om zoo mij zelve te kwellen.

Doch Ouze-Heer, die zijne goedheid verdubbelde, ge-waardigde zich zoo dikwijls mij in dien verheerlijkten staat te verschijnen, en Hij deed mij zoo goed de echtheid van zulk eene gunst zien, dat ik mij in weinig tijd van alle vrees voor zelfbegoocheling verlost zag. Toen zag ik hoe bekrompen mijn geest was ; inderdaad, wanneer ik mij jaren achtereen geweld had aangedaan, om mij zulk eene verrukkelijke schoonheid voor te stellen, nimmer had ik mijn doel kunnen bereiken, zooverre ging alleen zijne blankheid en zijn glans alles te boven, wat men er zich op aarde van kan verbeelden. Het is een luister, die niet verblindt; het is eene blankheid , onuitsprekelijk zuiver en zoet tevens; een uitgegoten glans, die het oog onbegrijpelijk streelend aandoet, zonder een zweem van vermoeienis; het is eene helderheid, welke de ziel in staat stelt deze goddelijke schoonheid te aanschouwen; het is een licht, dat oneindig van alle aardsch licht verschilt, en bij zijne stralen, die het verrukte oog der ziel ovefstroo-men , verliezen die der zon zoodanig hun luister, dat men er niet meer naar zou willen omzien.

Tusscheu het eene licht en het andere is hetzelfde onderscheid , als tusscheu een zeer helder water, waarin de zon weerkaatst, terwijl het afvloeit op kristal, en een zeer troebel water, dat op de aarde neervloeit en in eene dikke nevelwolk gehuld is. Doch dit goddelijk licht heeft niets gemeens met het licht der zon; dit alleen schijnt de ziel een natuurlijk licht toe , terwijl dat dier ster haar, in vergelijking er vau ,

-ocr page 368-

348

ceii kuustmatig voortgebracht iets schijiit. Dit licht is als een dag zonder uacht, altijd schitterend, altijd lichtend, z inder dat iets het vermag te verdonkeren. Met een woord , het is zoodanig, dat de scherpzinnigste geest, zelfs na de inspanningen eens langgerekten levens , zich er nimmer een denkbeeld van zou kunnen vormen. God laat het echter zoo plotseling verschijuen, dat, indien het noodig ware slechts de oogen te openen om het te zien , men hiervoor geen tijd zou hebben. Doch geopend of niet , 't is hetzelfde. Wanneer Onze-Heer wil , dau zien wij dit licht ondanks onszelven; geen verstrooiing noch verzet, noch opzet, noch zorg beletten het ous te genaken. Ik heb dit dikwijls ondervonden, gelijk uit mijn verhaal zal blijken.

Ik zou thans wel het vermogen willen hebben om de wijze , waarop Onze-Heer zich onder deze visioenen vertoont, te doen kennen ; doch ik waag het uiet te zeggen, hoe Hij liet inwendig oog der ziel verlicht met dat sterke licht, en aan onzen geest zijn eigen beeld zoo levendig eu zoo helder vertoont, dat Hij ons toeschijnt waarlijk tegenwoordig te zijn. Dit behooren de geleerden te verklaren ; het heeft den Heer niet behaagd mij een begrip hiervan te geven. Ik ben zoo onwetend en zoo bekrompen van geest, dat ik, in weerwil van al de verklaringen, die men mij wel heeft gelieven te schenken, het nog niet zoo ver heb kunnen brengen , dat ik het begrijp. Hetgeen u wel een bewijs moet zijn, mijn vader , dat ik verre af beu van die vlugheid des geestes , welke gij mij toeschrijft; bij duizend gelegenheden is het mij gebleken ; wat geen schijn van moeilijkheid inheeft ligt alleen onder mijn bereik. Mijn biechtvader was nu en dan verwonderd over mijne onwetendheid, en hij heeft zich nooit de moeite getroost om mij te doen inzien, hoe God werkt. Van mijnen kant verlangde ik ook uiet

-ocr page 369-

349

het te weten ; eu nimmer heb ik er om gevraagd, hoewel ik al sedert jaren het voorrecht gehad heb , gelijk door mij gezegd is, van met geleerde lieden in betrekking te staan. Ik stelde mij tevreden met van hen te weten te komen , of iets zonde was of niet; voor het overige had ik genoeg aan de zekerheid, dat God alles verricht. In plaats alzoo van mij over het wondere zijner werken te verwonderen, zag ik er slechts een onderwerp van lofprijzingen in ; want hoe onbegrijpelijker deze wonderen zijn, des te meer brengen zij mij in verrukking en scheuken mij grootere godsvrucht.

Ik zal mij dan vergenoegen, mijn vader, van mede te deelen, hetgeen ik gezien heb; en u de zorg overlaten om te verklaren, hoe deze visioenen geschieden, gelijk ook om , hetgeen er duisters is in mijne woorden , op te helderen : gij zult het beter doen, dan ik. Bij verschillende gelegenheden scheen, hetgeen ik zag, mij toe, slechts een beeld te zijn, doch bij vele andere , was het mij duidelijk , dat liet Jesus Christus zelf was: dit hing van den graad van helderheid af, waarmede Hij zich wel aan mij wilde vertoo-nen. Soms scheen het mij toe, wanneer deze klaarheid minder sterk was, dat ik slechts eene beeltenis zag, doch eene beeltenis zeer verschillend van het uitvoerigst afgewerkt portret. Daar ik deze herhaalde malen gezien heb , kan ik verzekeren , dat er tusschen die goddelijke beeltenis en den arbeid van den bekwaamsten schilder hetzelfde onderscheid bestaat, als tusschen een levend persoon en zijn portret: al zou de kunstenaar een kunststuk, wat gelijkenis aangaat, geleverd hebben, dit belet niet, dat men een dood voorwerp ziet. Dit drukt volkomen mijne gedachte uit , en is de zuivere waarheid; ik laat mij dus over dit onderwerp niet verder uit. Ik geef, hetgeen ik gezegd heb , niet als eene eenvoudige vergelijking , want deze zijn nim-

-ocr page 370-

350

mer onder alle opzichten juist ; het is eene zekere waarheid , dat er zooveel verschil bestaat tussehen dit beeld van den Godmensch en de portretten door mensehelijke handen gemaakt, als tussehen een levend persoon en op het doek geschilderde trekken. Inderdaad , was hetgeen ik aanschouwde een beeld , dan was het een levend en geen zielloos beeld ; het was de levende Jesus Christus zelf, die zich aan mij liet zien, God en raensch te zamen , niet gelijk Hij neerlag in het graf, doch zooals Hij was na zijne verrijzenis.

Enkele malen vertoont Hij zich onder zooveel majesteit, dat het onmogelijk is te twijfelen , of Hij het is. Het vaakst geschiedt dit op deze wijze na de communie , het oogen-blik waarop het geloof ons toch al verzekert, dat Hij tegenwoordig is. Hij toont zich zoo geheel en al meester van de ziel, dat zij er onder als vernietigd is, en zich geheel in haren God voelt verteren. O mijn Jesus ! wie zal den glans schetsen der heerlijkheid, waarmede Gij u op dat oogenblik laat zien! Hoe erkent de ziel U als den volstrekten gebieder van hemel en aarde! Wat begrijpt zij het goed bij den aanblik van zooveel majesteit, dat duizend nieuwe werelden , werelden en hemelen, niet te tellen, zoo zij uit het niet te voorschijn traden op uw woord , dat geheel dit gebied nog niets zou beduiden voor eenen souverein gelijk Gij! Daarbij blijkt duidelijk , o mijn Jesus , hoe weinig de macht van al de duivels beteekent in vergelijking der uwe, en hoe men, zoodra men TJ te wille is, geheel de hel kan vertreden onder den voet. Men verwondert zich niet meer over de ontzetting van die geesten der duisternis bij uwe ne-derdaling in het voorgebergte, noch over hun verlangen om duizend nieuwe hellen de een al dieper dan de andere te vinden , om zulk eene ontzagwekkende majesteit verre te

-ocr page 371-

351

ontvlieden. Gij doet haar dan de ziel in de oogen schitteren , en Gij wilt dat zij de oppermacht erkenne uwer allerheiligste menschheid, vereenigd met de Godheid. Daarbij vormt zij zich een denkbeeld van hetgeen het zien uwer opperste majesteit en van uwen toorn tegen de boozen op den jongsten dag zal te weeg brengen. Daaronder, Heer, wordt zij waarlijk nederig door den diepen en gedwongen aanblik harer ellende. Hier wordt zij beschaamd en ontvangt een waar berouw over hare zonden. O mijn goddelijke koning, Gij geeft haar slechts blijken van liefde, en niettemin weet zij niet, waar zich voor zooveel grootheid te bergen, en zij vernietigt zich geheel.

Ik voor mij ben overtuigd, dat, wanneer het Ónzen-Heer behaagt ons een groot gedeelte zijner majesteit en glorie te ontdekken , dit visioen met zulk eene kracht ons zal aangrijpen , dat geen ziel het zou kunnen doorstaan , indien God haar niet met eene hooge bovennatuurlijke hulp versterkte door haar in verrukking en tot de extase te brengen. Dan toch gaat het visioen ouder in het genieten. Later vergeet men , wel is waar , hetgeen die buitengewone glorie drukkends had : doch de majesteit en die schoonheid blijven zoodanig de ziel ingeprent, dat zij de herinnering er van niet verliezen kan : ik zonder evenwel den tijd uit, dat zij aan eene beproeving, gelijk degene waarover ik nog spreken moet, ten prooi is; aan eene dorheid en zulk eene verschrikkelijke verlatenheid, dat alles, zelfs de gedachte aan haren God, ia het geheugen wordt uitgewischt.

Na het visioen ziet de ziel zich geheel veranderd; zij is altijd in eene zoete bedwelming, zij gevoelt eene nieuwe liefde tot God, die haar in een zeer hoogen graad ontvlamt. Het eerste visioen waarbij, gelijk ik gezegd heb. God zich niet in eene gedaante aan ons vertoont, is hooger verheven ;

-ocr page 372-

352

doch dit laatste schijnt mij toe meer te voegen aau onze zwakheid; want door deze goddelijke tegenwoordigheid in de verbeelding afgeschetst en afgedrukt achter te laten , helpt het ons wonderlijk om de herinnering en de heilzame gedachte aan zulk eene hooge gunst te bewaren. Deze twee visioenen gaan overigens bijna altijd samen gepaard : zoo aanschouwt men in het visioen der verbeelding met de oogen der ziel de voortreffelijkheid, de schoonheid en de heerlijkheid der allerheiligste menschheid Onzes-Heeren; en in het visioen des verstands aanschouwt men in Hem den God, die alles vermag, alles beschikt, alles bestuurt, alles met zijne liefde vervult.

Dit visioen behoort men zeer hoog te achten; men loopt hier, volgens mijn oordeel, niet het minste gevaar, wijl de duivel dergelijke uitwerkselen niet vermag voort te brengen. Drie- of viermalen heeft hij, naar het mij toeschijnt, in den beginne gepoogd mij Onzen-Heer op deze zelfde manier door eene valsche voorstelling te laten aanschouwen. Maar zoo hij al den vorm eens lichaams van vleesch kan aannemen, de glorie die in het lichaam van Onzen-Heer schittert, wanneer Hij zich aan ons vertoont, na te maken vermag hij niet. Zijn doel met deze kunstgreep is , de gevolgen van een waar visioen te vernietigen; doch de ziel, die er mede begunstigd geweest is, stoot dit valsche beeld verre van zich af, zij verontrust zich, het walgt haar, het brengt haar in verwarring; zij verliest eindelijk de inwendige godsvrucht en troost, en is niet in staat om te bidden.

Er bestaat derhalve tusschen deze visioenen een hemelsbreed verschil, en ik twijfel niet of zelfs eene ziel, die slechts het gebed van rust bereikt heeft, zal ze licht onderscheiden , door middel van hetgeen ik over de uitwerk-

-ocr page 373-

353

selen der bovennatuurlijke woorden gezegd heb 1). Deze visioenen hebben elk hunne eigenaardigheden, en dragen als den stempel van Hem, die ze te weeg brengt; ik geloof alzoo niet dat eene ziel, mits zij zich niet wil laten bedriegen, en zij in de nederigheid en den eenvoud wan-dele, hieraan kan ten prooi zijn. Het is genoeg eenmaal Onzen-Heer gezien te hebben om oogenblikkelijk een visioen , dat het werk der duisternis is, te onderscheiden. Te vergeefs begint hij met een zeker genot te doen smaken , de ziel verafschuwt het met, ik weet niet welken, af keer; zij vindt het geheel verschillend van hetgeen zij smaakt in een waar visioen; zij merkt bovendien, dat de liefde, welke men haar betuigt, de kenmerken eener kui-sche en zuivere liefde missen ; zoodat zij in korten tijd den vijand ontdekt en herkent. Dit is het, wat mij bewoog te zeggen , dat de duivel aan eene ziel, die ondervinding heeft , niet het minste kwaad kan berokkenen.

Doch zou de verbeelding zich den persoon van Onzen-Heer niet op deze wijze kunnen voorstellen ? Neen , dit is geheelenal onmogelijk. Want alleen het schoone van de blankheid van eene der handen van Jesus Christus over-treft oneindig alles, wat wij ons zouden verbeelden. En dan , hoe zouden wij ons in eens dingen kunnen voorstellen , waaraan wij nooit gedacht hebben, en die onze verbeelding , omdat zij zooverre verheven ziju boven alles, waarvan wij ons hier op aarde een begrip kunnen vormen , na langdurige pogingen zelfs niet in zich opnemen kan r Dit is voorzeker onmogelijk. Nemen wij evenwel aan, dat de verbeelding tot op zekere hoogte zich Onzen-Heer kan voorstellen; wat volgt er uit? Daargelaten nog dat dit

1) II. xxv.

24

-ocr page 374-

354

geen enkele der groote gevolgen zal hebben , waarvan ik gesproken heb, zal de ziel er slechts bij verliezen; want dan zon zij gelijken op iemand , die tracht te slapen , doch wakker blijft, wijl de slaap niet opdaagt. Zoo iemand doet wel van haren kant al het mogelijke om in te slapen , daar zij wezenlijk verlangt te rusten, hetzij uit behoefte, hetzij omdat zij hoofdpijn heeft, en somwijlen schijnt het haar toe , dat zij werkelijk een weinig slaapt, doch een ware slaap is het niet; hij verkwikt haar niet, hij versterkt het hoofd niet, integendeel het wordt er soms nog meer door afgemat. Dit zou voor een gedeelte het gevolg van een louter werk der verbeelding zijn. De ziel wordt er door verzwakt; in plaats van voeding en krachten vindt zij er slechts verslapping en walging in, terwijl het ware visioen haar te gelijk de schatting van onuitsprekelijke geestelijke rijkdommen en eene wonderbare vernieuwing van de krachten des lichaams oplevert.

Deze gronden en nog enkele andere haalde ik aan tegen hen , die aanhoudend zeiden , dat mijne visioenen het werk van den boozen geest en een spel mijner verbeelding waren, ik bediende mij ook, zooveel ik kon, van de vergelijkingen, die de Heer mij voor den geest bracht. Maar voor zulke heilige menschen waren alle redenen eener zondaresse, gelijk ik, nutteloos; en daar zij langs eenen anderen weg geleid werden, kon het niet anders, of zij moesten voor mij vreezen. De een deelde deze vrees mede aan den anderen , en weldra , — zeker ter bestraffing mijner zonden, — was de toestand mijner ziel geen verborgen zaak meer , hoewel ik alles slechts aan mijnen biechtvader en degenen , waaraan hij mij gelastte er over te spreken, openbaarde. Eens zeide ik hen, dat, indien zij bevestigden dat een persoon, dien ik gesproken had , en welken ik zeer goed kende , niet degene was waarvoor

-ocr page 375-

355

ik hem aanzag, en zij allerzekerst waren van mijn zelfbedrog , ik voorwaar meer geloof zou hechten aan hun getuigenis lt;lan aan mijne oogen; doch iudien deze persoon mij zeer kostbare gesteenten als onderpand zijner vriendschap had achtergelaten , welke ik nog in mijn bezit had , en die mij van arm , gelijk ik vroeger was, rijk hadden gemaakt, dat het mij dan onmogelijk zou zijn aan hun woord geloof te hechten , al zou ik het zelf wenschen. ISTu was juist Onze-Heer op deze wijze te mijnen opzichte te werk gegaan ; en wat de kostbaarheden aanging , welke ik van zijne goddelijke hand had ontvangen, ik kon ze hen toonen , het was de stemming waarin ik ter zelfder tijd verkeerde. Allen , die mij kenden, zagen duidelijk, dat ik veranderd was ; mijn biechtvader getuigde het; deze omkeer, die in alles zoo zichtbaar was , was ook , verre van verborgen te zijn , in het oog loopend kennelijk voor de geheele wereld. Ik voor mij kon onmogelijk gelooven dat, indien dit alles van den duivel kwam , hij, om mij te verderven en in de hel te brengen, zich van zulk een tegen zijne belangen strijdend middel zou bedienen, namelijk: mijne zonden uit te roeien en mij daarvoor deugden en eenen mannelijken moed in de plaats te geven ; duidelijk toch zag ik het, dat een enkele dier visioenen voldoende was, om mij met alle deze goederen te verrijken.

Mijn biechtvader, 1) die, gelijk ik gezegd heb, tot het gezelschap van Jesus behoorde , een religieus van uitstekende heiligheid , gaf naar hetgeen ik later heb vernomen, geheel dezelfde antwoorden. Hij was zeer voorzichtig en zeer nederig ; doch zijne groote nederigheid berokkende hem vrij wat moeielijkheden. Hoewel een geleerde en in hooge mate

i) Balthazar Alvarez

-ocr page 376-

356

een man des gebecls , vertrouwde hij toch uiet op zich zelveu, daar Onze-Heer zijn ziel niet langs denzelfden weg geleidde, als de mijne. Hij had veel wegens mijne aangelegenheden te verduren. Ik wist, dat men hem raadde mij niet te vertrouwen; de duivel mocht hem eens misleiden, wanneer hij aan mijne woorden geloof sloeg; en hiervoor haalde men verschillende voorbeelden aan. Dit alles drukte mij geweldig neer. Ik vreesde het oogenblik te zien genaken, waarop ik geen biechtvader meer zou kunnen vinden , en alle mij zouden ontvlieden. Ik deed niets dan weenen. Het was eene goede beschikking des Heeren, dat deze religieus wilde voortgaan met mijne biecht te hooren; hij was ook waarlijk zulk een groot dienaar Gods, dat hij zich voor diens zaak aan alles zou hebben blootgesteld. Daarom beval hij mij aan elke beleediging te vermijden, alles, wat hij mij zeide , stiptelijk te volbrengen, en niet beangst te zijn, dat hij mij zou verlaten. Hij bemoedigde en stelde mij altijd gerust; doch hij hield niet op mij te herinneren , dat ik hem niets moest verbergen, en ik was getrouw aan zijnen raad. Hij verzekerde mij, dat ik, door op die wijze te handelen, geen gevaar had te vreezen j en al kwamen zelfs deze visioenen van den duivel , zij zouden mij niet kunnen schaden; Onze-Heer zou, integendeel, het kwade , dat de vijand mij wilde berokkenen, ten goede keeren. Zoo arbeidde hij uit al zijne macht om mijne ziel te volmaken. Daar mijne angsten zoo groot waren gehoorzaamde ik hem in alles, hoewel toch niet in allen deele. Daar hij, gedurende meer dan drie jaren, die voor mij eene aaneenschakeling van beproevingen waren , mijne biecht hoorde, bracht hem de leiding mijner ziel in een tal van moeilijkheden. Onze-Heer liet toe, dat ik aan groote vervolgingen bloot stond, en dikwijls verkeerd beoordeeld werd in dingen waaraan ik onschuldig was; dit weet men

-ocr page 377-

357

aan hem, en veroordeelde hem, hoewel hij geen schuld had, als dengenen, die voor alles de verantwoordelijkheid droeg. Had hij niet zulk eene groote heiligheid en Onzen-Heer die hem steunde, in zijn voordeel gehad, het was hem niet mogelijk geweest alles te dragen, wat hij had te verduren. Want aan den eenen kant moest hij hen te woord staan, welke mij voor van den goeden weg afgedwaald hielden, en geen geloof wilden slaan aan de verzekeringen, die hij hun gaf van het tegendeel; en van den anderen kant moest hij mij gerust stellen en van de vrees genezen, waarin ik leefde. Gebeurde het, dat deze angst toenam, het was weder aan hem mij vertrouwen in te boezemen; de Heer toch liet toe, dat ik bij elk nieuw visioen, waarmede Hij mij begunstigde, mijne bekommeringen voelde verdubbelen. Dit alles kwam ongetwijfeld hier van daan, dat ik eene groote zondares geweest was en nog was. De heilige man troostte mij onder veel deelneming in mijne kwellingen, en had hij zich zeiven geloofd, zij zouden niet zoo groot zijn geweest; daar God hem den waren toestand van alles liet kennen , en hij, ik ben er van overtuigd, zelfs in het sacrament des outaars verlichting ontving. J)

De overige dienaren Gods waren er verre af te denken.

i) Vader Rallhazur Alvarez, zegt Lodovicus dePonlo, was een engel aan liet altaar. Door zijne zedigheid en verzameling gedurende de heilige geheimen bracht hij elkeen in verrukking.

Van lijd lot lijd , zeker wanneer hij een voorgevoel had , dal hem eene dnb-helc male van gunsten van den goddeiijken Meester zon ten deel vallen, koos hij eene afzonderlijke kapel om hel goddelijk lam den hemelschen Vader op ie dragen. Daar, in de eenzaamheid met zijnen God, voor hel aanschijn van Jesns Christus, aanbad hij, gal zicli aan de beschouwing over, ontstak hij zich in liefde. Hij zocht daar zijn troost en toevlucht. In strijd en moeilijkheden, in zijne beproevingen en leed wierp hij zicli in de armen en aan den boezem van zijnen geslachlofferden Meester; en Ünze-Heer schonk hem nu eens groote verlichting, dan weder overstelpte Hij hem mei inwendige ver-

-ocr page 378-

dat ik mij op eeu veiligen weg bevond. Menig onderhoud hadden zij met mij. Ik sprak eenvoudig en met gelatea-heid; en wat was er het gevolg van? Dikwijls gaven zij aan mijne woorden eenen anderen zin, dan ik er aan gegeven had. Een onder hen was mij zeer dierbaar, wijl mijne ziel aan hem veel was verschuldigd: vurig verlangde hij mijne volmaking, en bad God, dat Hij zich zou ge waar-digen mij met zijn licht te verlichten; doch ik zag, dat hij mij niet begreep, en dit bedroefde mij zeer. Allen schreven eenstemmig die vrijmoedigheid en ongekunstelde onderwerping in mijne woorden toe aan gebrek van nederigheid; om den geringsten misslag, dien zij mij zagen begaan, en ik beging er buiten twijfel vele, veroordeelden zij in mij al het overige. Zij deden mij soms vragen; daar ik hen vrijmoedig en oprecht antwoordde , dachten zij, dat ik hen wilde onderwijzen en den geleerde uithangen. Met goede bedoeling maakten zij er melding van aan mijnen biechtvader , en deze gaf mij er eene strenge berisping over. Deze kwellingen, die mij van verschillende kanten werden aangedaan, hielden een geruimen tijd aan; doch de gunsten, waarmede God mij overlaadde, lenigden wonderlijk de beproeving.

iroosiingen; Hij verlichlle hem oinlreni heigeen hij moest doen , en maukle hem slerk voor de kruisen , welke hem wachtten.

Dit heilig verkeer kon niet geheim blijven. In de geheelc provincie Kaslilië, zeide men, dat, terwijl Vader Balthazar Alvarez aan het outaar was , de engelbewaarders hem de geestelijke behoeften deden kennen der personen , die hij biecht hoorde en bestuurde. In dezen zin verzekert de H. Teresia , dat hij verlichting kreeg in het allerheiligste sacrament des outaars , hiermede willende te kennen geven, dat, indien Vader Balthazar Alvarez, haar biechtvader, zoo goed den staat harer ziel kende en de natuur der buitengewone genaden ,waarmede zij begunstigd werd. hij onderricht werd dooreen bovennatuurlijk licht, dat Onzr-Heer hem mededeelde onder het H. Misoffer.

Leven van Vader Balthazar Alvarez. H.: VI.

-ocr page 379-

359

Het doel, waarmede ik deze bijzonderheden aanhaal, is te doen zien, hoeveel eene ziel lijdt, wanneer zij in het geestelijk leven eenen leidsman mist, die geene op ondervinding rustende kennis er van heeft. Had God mij niet door zoo vele gunstbewijzen geschraagd, ik weet niet wat er van mij zou geworden zijn; want mijne angsten waren erg genoeg, om mij het verstand er bij te doen verliezen. Ik zag mij nu en dan tot zulk een uiterste gebracht, dat ik niets anders kon doen, dan mijne blikken ten hemel te slaan. Ik zag mij, arme , onvolmaakte , zwakke, beschroomde vrouw door brave menschen veroordeeld. Deze beproeving zal, eenvoudig door mij verhaald, eene zaak van weinig beteekenis schijnen; doch ik, die in mijn leven groote te dragen gehad heb, beschouw haar als eene der gevoeligste. Moge zij tot eenige glorie gestrekt hebben voor Onzen-Heer! Wat hen betreft, die mij veroordeelden en van zelfbedrog wilden overtuigen, zij zochten in alles, ik ben er zeker van, slechts de verheerlijking van God eu het heil mijner ziel.

-ocr page 380-

HOOFDSTUK XXIX.

Zij gaat voort met te handelen over de wonderbare verschijning van Onzen-Heor; zij wordt er gedurende twee en een halfjaar bijna voortdurend mede begunstigd. — De benauwdheden , waarin haaide last brengt, om aan deze gunstbewijzen te wederstaan.— De troostvolle woorden , die zij uit den mond des goddelijken Meesters verneemt- — Het kruis van haren rozenkrans wordt wonderdadig veranderd. — De echtheid dezer visioenen openbaart zich weldra. — De buitengewone liefde, welke God in Teresia's hart ontsteekt; de vervoering en zoete marteling dier liefde. — Een engel doorboort het hart der Heilige met een vlammenden schicht ; vuriger dan ooit wordt hierdoor hare liefde. —

Ik beu wel verre vau miju onderwerp afgedwaald: ik beweerde, dat dit visioen Onzes-Heeren uiet het werk dei-verbeelding kon zijn. Hoe toch , inderdaad, zou de verbeelding met aanwending van al hare krachten de mensch-heid van Jesus Christus aan de ziel kunnen voorstellen en haar zijne onvergelijkelijke schoonheid schilderen ? Zij zou vrij wat tijd behoeven om het tot eene afbeelding, die slechts lt;le geringste gelijkenis aanbood , te brengen. Zij vermag evenwel op eene zekere wijs de heilige menschheid, hare trekken, hare blankheid onder de oogen te brengen; dit beeld aan ouze herinnering toe te vertrouwen; en, wanneer het uitgewischt wordt, het weder te voorschijn te roepen. Hiervoor zijne hare natuurlijke krachten voldoende. Doch in het visioen, waarvan ik spreek, wordt niets dergelijks aangetroffen. Volkomen onafhankelijk van ons verzet,zoowel als van onze krachten en verlangens, laat Onze-Heer zich zien, wanneer het Hem behaagt, in de mate, die Hij ver-

-ocr page 381-

361

kiest, en op den tijd, dien Hij wil; soms is het zelfs genoeg iets in het bijzonder te willen beschouwen, om Hem oogenblikkelijk te doen verdwijnen.

De goddelijke Meester heeft zich gewaardigd mij, gedurende twee en een half jaar, bijna voortdurend met dit gezicht te begunstigen; sinds drie jaren is het minder aanhoudend, doch Hij staat mij een ander, dat nog verhevener is, toe, waarvan ik misschien in het vervolg gewag-zal makeu. Terwijl Hij mij toesprak beschouwde ik die onovertroffen schcoDheid ; de woorden, door dien zoo schoo-nen en goddelijkeu mond voortgebracht, bezaten eene oneindige zachtheid. In deze gelukkige oogenblikken zou ik zeer vurig gewenscht hebben de kleur en de grootheid zijner oogen op te merken, om er over te kunnen spreken; nimmer ben ik deze genade waardig geweest; al mijne pogingen dienden slechts, om het gezicht geheel te doen verdwijnen. Zoo Hij mij gewoonlijk al met die onuitsprekelijke zachtheid toespreekt, soms doet Hij het ook wel met gestrengheid. Vaak genoeg merk ik op, dat Hij mij met teederheid toeblikt; doch deze blik is zoo sterk, dat mijne ziel hem niet kan verdragen; zij raakt in eene hooge verrukking die haar, opdat zij zich beter kunne vereenigen met het aanbiddelijk voorwerp barer liefde, van het gezicht zijner goddelijke schoonheid berooft.

Alzoo blijkt het, dat deze visioenen in het geheel niet van onzen wil afhangen; de Heer wil dat beschaming, nederigheid, en dankzegging, voor hetgeen Hij ons geeft, alleen ons deel zij , en dat wel in alle visioenen. quot;Daarenboven kunnen wij niets meer, noch minder zien , dan hetgeen On-zen-Heer behaagt ons te ontdekken; al onze inspanningen, al onze bemoeiingen zijn volslagen nutteloos. De goddelijke Meester wil ons leeren, dat dit hier niet ons werk is.

-ocr page 382-

362

maar het zijne. De alles overtreffende manier, waarop Hij handelt, verre van ons ij delheid in te boezemen , behoort ons van een diep gevoel van nederigheid en van vrees te vervullen. Daar Hij in niets onze verlangens raadpleegt, wanneer Hij zich gewaardigt ons te verschijnen, kan Hij deze hooge gunsten ons onttrekken, zelfs ook zijne genade, en ons op die wijze prijs geven aan ons ongeluk. Hij wil, in een woord, dat de vrees, zoolang wij in dit ballingsoord leven, ons immer bijblijve.

De goddelijke Verlosser vertoonde zich bijna altijd aan mij, gelijk Hij was na zijne verrijzenis. Verscheen Hij mij in de heilige Hostie, dan was het altijd in dezen staat van heerlijkheid. Somwijlen toonde Hij mij, om mij te bemoedigen, wanneer ik wederwaardigheden had, zijne wouden; Hij is mij ook verschenen gehecht aan het kruis; ik heb Hem gezien in den hof; zelden gekroond met doornen; ik heb Hem, eindelijk, aanschouwd , dragende zijn kruis. Verscheen Hij mij op deze wijzen dan geschiedde dit, ik herhaal het, om de behoeften mijner ziel, of ter vertroosting van andere personen; doch altijd was zijn lichaam verheerlijkt.

Wat al smaad, angsten, vervolgingen en onrust heeft mij de bekentenis dezer visioenen niet gekost! Men was zoo diep overtuigd, dat zij het werk des duivels waren, dat sommige personen bezweringen over mij wilden uitspreken. Dit verdriette mij zoo erg niet; doch gevoelig deed het mij zeer, wanneer ik zag, dat de biechtvaders er tegen op zagen mij biecht te hooren, of wanneer ik bemerkte, welke berichten men hen ging geven. Niettemin was het mij niet mogelijk spijt te gevoelen, dat ik met deze hemelsche visioenen was begunstigd geweest; geen enkele zou ik tegen alle goederen en alle vermaken dezer wereld hebben willen

-ocr page 383-

363

verruilen. Zij waren voortdurend in mijne oogen een onuitsprekelijke schat, eene uitstekende genade van Onzen-Heer; en de goddelijke Meester gaf mij zelf hiervan vaak de verzekering. Ik gevoelde de liefde, die Hij in mijne ziel ontstoken had, aangroeien; ik ging mij bij Hem beklagen over het leed, dat men mij veroorzaakte, en altijd stond ik getroost en met nieuwe krachten van het gebed op. Mijne tegenstanders durfde ik ondertusschen niet tegenspreken; zij zouden er een gebrek aan nederigheid in gevonden en mij nog ongunstiger beoordeeld hebben. Ik vergenoegde mij met mijnen biechtvader er over te spreken, en hij vertroostte mij altijd zeer, wanneer hij mij zoo in moeilijkheid vond.

Toen de visioenen veelvuldiger werden zeide mij eens een dergenen, die vroeger de zorg mijner ziel op zich genomen had, en bij wien ik soms biechtte , wanneer de vader minister 1) mij niet kon hooren , dat zij klaarblijkelijk van den duivel kwamen. Hij legde mij op, daar ik den geest der duisternis niet beletten kon mij te verschijnen, het kruisteeken te maken, zoo dikwijls hij zich vertoonde, en hem onder gebaren van verachting van mij te stooten; want ik moest het er zeker voor houden, dat hij het was; wanneer hij zoo ontvangen werd zou hij wel ophouden te komen; overigens had ik niets te vreezen. God zou mij wel beschermen, en spoedig een einde aan de beproeving maken. Dit bevel veroorzaakte mij het grootste leed. Overtuigd, dat de visioenen van God kwamen, en, gelijk ik ge-

1) Eene bediening in tie huizen der Jezuielen. Vader Baliliazar Alvarez was zeven jaren achtereen de vader minister d. i. de eerste na den overste van het huis, in het collegie van den Heiligen Egidius ; doch metterdaad was hij het grootste gedeelte van dien lijd met het bestuur belast, wijl van de twee oversten, die er gezonden werden , de een anderhalf jaar , de ander er slechts negen nuan-dcn bleef.

-ocr page 384-

364

zegd heb, niet kunnende wenschen ze niet te hebben, gevoelde ik een vreeselijken tegenzin om te gehoorzamen, ïoch liet ik niet na, hetgeen mij bevolen was, te doen. Met den levendigsten aandrang smeekte ik God niet te dulden, dat ik misleid werd; dit was aanhoudend mijne smeeking, en ik zond haar tot Hem op onder vele tranen. Ik beval mij ook den heiligen Petrus en den heiligen Pan-lus aan , mijne twee glerievolle eu geliefde beschermers. Want bij zijne eerste verschijning aan mij, op hnnnen feestdag, had de goddelijke Meester mij gezegd, dat zij mij voor alle begoocheling zouden behoeden. Ik zag ze ook dikwijls op eene duidelijke wijze aan mijne linkerzijde, niet in een visioen, dat de verbeelding, maar in een visioen, dat het verstand aandoet.

Bij elke verschijning van Onzen Heer viel het mij on-begrijpelijk hard, het gebaar van verachting te maken ; want, was Hij tegenwoordig, dan had men mij eer in stukken kunnen rijten, dan mij te dwingen te gelooven, dat het de duivel was. Men had mij aldus wel een soort van wreede boete opgelegd. Om niet zoo vele kruisteekens te maken, hield ik bijna altijd een kruis in de hand; doch in het geven van die teekenen van verachting was ik minder getrouw, wijl mij dit te veel kostte. Ik herinnerde mij de smadelijke bejegeningen, die de Joden den aanbiddelij-ken \ erlosser hadden aangedaan, en dringend smeekte ik Hem degene te vergeven, die Hij van mij ontving, wijl het slechts geschiedde, om te gehoorzamen aan personen, door Hem in zijne Kerk aangesteld, om zijne plaats te bekleeden en Hem te vertegenwoordigen. Toen sprak Hij tot mij : „Wees hierover niet bekommerd; gij doet wel met te gehoorzamen ; ik zal de waarheid laten kennen.quot;

Doch toen zij, die meenden, dat ik bedrogen werd , mij

-ocr page 385-

365

het gebed verboden, verklaarde Hij inij , dat Hij dit verkeerd vond ; tlij gelastte mij hen te zeggen, dat hierin dwingelandij gelegen was, en ter zelfder tijd gaf hij mijnen geest verschillende redenen in, welke mij bewezen, dat die visioenen niet van den vijand kwamen; eenige er van zal ik later mededeelen.

Terwijl ik eens het kruis van mijnen rozenkrans in de hand hield nam Onze-Heer het: toen Hij het mij teruggaf vormde het een geheel uit vier groote steenen, onvergelijkelijk kostbaarder dan diamanten, samengesteld. Wat zeg ik ? de schoonste diamanten der wereld schijnen valsch en zonder luister, vergeleken bij den bovennatuurlijken glans, waarmede de prachtige steenen van dit kruis schitterden. De vijf wonden van Onzen-Heer waren er bewonderenswaardig ingegrift. De goddelijke Meester zeide mij, dat ik het voortaan altijd zoo zien zou. Zijne belofte heeft zich getrouw vervuld ; sinds dien dag heb ik in dit kruis het hout, waaruit het vervaardigd was , niet meer onderscheiden ; alleen de schitterende gesteenten, waaruit het is samengesteld , treffen mijn oog; doch ik alleen, niemand anders , geniet dit voorrecht. 1)

Nauwlijks was ik uit gehoorzaamheid begonnen mij tegen de visioenen te verzetten , of de goddelijke Meester verme-

l) llibera verhaull in zijn Leren der //. Teresia hel volgende: «Joanua de Alm-inada , «Ie zuster der liei'ige, vroeg haar eerbiedig en zeer dringend hei kruis, zonder haar te laten merken, dat zij onderricht was van hel wonderdadige dat er aan verbonden was. De Heilige schonk liet haar. Gelukkig in het bezit van zulk een schat bewaart het Joanna de Ahuniada niet den grootsten eerbied te Alba. Zij heeft de goedheid gehad mij in haar geluk te doen dcelen , en mij hel wonderdadig kruis , dat uit vier vrij breede stukken ebbenhout bestaat , verschillende malen laten zien. Eene dame van rang, welke te Alba woont, Magdalen a de Toledo , was geheel blind. Na den dood der H. Teresia ging zij Joanna de Ahuniada te-zoeken , nam het kostbare kruis in hare handen, bracht het aan hare oogen eu kreeg terstond het gezicht terug. (Leven der H. Teresia j Ps. I h. W.)

-ocr page 386-

366

uigvuldigde jegens mij zijne gunsten en genaden. Ik was in weerwil van al mijne pogingen, om er mij van af trekken , zonder ophouden bezig met mijnen God; en zoo aanhoudend was mijn gebed , dat zelfs de slaap dien toestand niet kon onderbreken. Ik gevoelde, dat het de aanblik van mijnen hemelschen Bruidegom was, welke mij meer en meer in liefde ontstak. Ook richtte ik dikwijls teedere klachten tot Hem over den bitteren toestand, waarin men mij hield. Ik mocht zooveel Hem willen vergeten, als ik verkoos, mijne verlangens en mijne pogingen waren onmachtig. Ik trachtte niettemin te gehoorzamen, doch wat vermocht ik? Niets, of bijna niets. Niettegenstaande dit, bevrijdde mij Onze-Heer toch nimmer van zoodanig een bevel ; doch terwijl Hij mij zeide, dat ik er mij naar moest voegen, onderrichtte Hij mij, gelijk Hij nog doet, over hetgeen ik hen moest zeggen, die het mij oplegden, en Hij stelde mij door zulke beslissende redenen gerust, dat al mijne vrees er door verdween.

Een weinig tijd later gaf Hij, volgens zijne belofte, schitterende bewijzen voor de waarheid dier visioenen. Ik gevoelde mijne ziel in eene zeer vurige liefde tot God ontstoken ; deze liefde was klaarblijkelijk bovennatuurlijk, want, wie ze in mij ontstak, wist ik niet, en zelf had ik er niets toe bijgedragen. Ik zag mij sterven van verlangen om God te zien, en ik wist niet waar anders het leven te moeten zoeken, dan in den dood. De vervoeringen dezer liefde, al evenaardeh zij noch in hevigheid, noch in waarde degene, waarover ik elders gesproken heb, 1) waren toch zoodanig, dat ik niet wist, water van mij zou worden. Niets voldeed mijne begeerten ; mijn hart was ieder oogenblik op het punt vau te barsten, en het scheen mij werkelijk toe, dat

I) In hel XX hoofdsiuk.

-ocr page 387-

367

men mij mijne ziel ontscheurde. O mijn aanbiddelijke Meester , welk eene alles overtreffende kunstgreep, welk eene uitgezochte wijze van handelen wenddet Gij aan ten opzichte uwer verachtelijke slavin ! Gij hieldt u voor mij verborgen, en gaaft mij te gelijker tijd de teederste bewijzen uwer liefde in een soort van dood, zoo zoet, dat mijne ziel er wel altijd in had willen blijven.

Om de onstuimigheid dier vervoeringen te kunnen be-grijpen , moet men ze ondervonden hebben. Zij hebben niets gemeen met de zeer gewone bewegingen eener gevoelige godsvrucht, welke het hart roeren , naar buiten willen losbarsten , en den geest schijnen te verstikken. Daar dit soort gebed van veel lagere orde is, moet men trachten het geweld dezer vervoeringen zacht tegen te gaan, en de ziel langzamerhand tot de kalmte terug te brengen; op dezelfde wijze als men het hevig weenen der kinderen stilt met ze drinken te geven. Derede moet den teugel vasthouden, om die onstuimige bewegingen te matigen, uit vrees dat er zich eenige onvolmaaktheid inmenge, en zij groo-tendeels het werk der zinnen eu der natuur zijn. Men be-dare alzoo de ziel gelijk een kind door eene liefkoozing, en brenge haar er toe God, op eene streelende wijze en niet met eene onstuimige drift, lief te hebben. De ziel legge er zich op toe hare liefde in haar binnenste samen te trekken , en dulde niet, dat zij zich naar buiten uitstorte, evenals een vaas, die te sterk opborrelt en aan alle zijden overloopt, omdat men zonder overleg hout bij het vuur er onder heeft geworpen. Men moet, eindelijk, de oorzaak temperen , dat wil zeggen , al de gedachten , die dezen brand zoo eensklaps hebben opgewekt, uit zijnen geest verwijderen, en hem trachten te blusschen met eenige zoete en niet ge-weldig ontrukte tranen, gelijk degene, die uit dergelijke

-ocr page 388-

368

levendige gevoelens geboren worden eu ons veel kwaad doen. Zulke stortte ik in den beginne ; mijn hoofd geraakte er zoo door uitgeput, mijn geest zoo afgemat, dat ik soms meer dan een dag buiten staat bleef om, het gebed te hervatten. Daarom zeg ik, dat men in den beginne eene groote bezadigdheid noodig heeft, om de ziel te gewennen inwendig en met zachtheid werkzaam te zijn, en met groote zorg alles, wat slechts uiterlijk is, te vermijden.

Doeh tusschen deze bewegingen der godsvrucht en de vervoeringen, waarover ik handel, is een wezenlijk onderscheid. Hier zijn wij het niet, die hout bij het vuur aanbrengen ; men zou zeggen, dat men ons eensklaps in het reeds ontstoken vuur wierp , opdat zijn vlam ons zou verteren. Niet aan hare inspanningen dankt de ziel de wonde, die haar de afwezigheid van haren God toebrengt; een pijl, dien men van tijd tot tijd in het innigste van haar wezen drijft, en haar het hart doorboort, doet dit. Van dat oogenblik af, is zij in een toestand gebracht, dat zij niet meer weet wat zij heeft, noch wat zij wil. Zij weet wel, dat zij niets anders wil dan God , en dat de pijl, die haar gewond heeft, gedoopt was in het sap eens kruids, dat haar zich zelve doet verafschuwen ter liefde van den God , waarvoor zij met blijdschap haar leven zou ten offer brengen.

Geen menschelijke taal, hoe verheven ook, is in staat te doen begrijpen, hoe God zulke wonden slaat, noch de onnoembare smart, die de gewonde ziel vervoert j doch op den bodem dier smarte verzadigt zij zich aan zulk een onuitsprekelijk genot, dat er geen genieting is in dit leven , die er bij kan halen. Ik zeg het nogmaals, de ziel zou zich wel altijd stervend willen voelen aan zulk een kwaal.

-ocr page 389-

360

Dit leed gepaard aan deze heerlijkheid bracht mij iu vervoeringen j welke ik niet kon begrijpen. Welk een geheim toch en welk een schouwspel eeue ziel op die wijze door dien hemelschen pijl gewond en van eeue liefde verteerd, welke zij zelve niet heeft ontstoken ! Duidelijk ziet zij het iu , dat de gloed, die haar in vlam zet, niet van hare pogingen afhangt, doch van de overmaat der liefde, welke Onze-Heer haar toedraagt; van dat goddelijk vuur is eeu vonk neergevallen, die haar geheel doet ontbranden. O! hoe dikwijls heb ik ouder die zoete foltering mij deze woorden van David herinnerd : „Gelijk het hert smacht naar de bron der levende wateren , verlangt mijne ziel naar U , o mijn Godzij waren , dunkt mij, de getrouwe uitdrukking van hetgeen ik gevoelde. Is de onstuimigheid dier vervoeringen niet zoo groot, dan vermindert, naar het mij toeschijnt, de smart dier wonde eeu weinig door de aanwending van eenige oefeningen van boete. De ziel, die niet weet wat tegen hare smarten te beginnen, zoekt, ten minste, langs dezen weg eenige verlichting. Maar al stroomde haar lichaam van bloed onder de slagen eener vrijwillige geeseliug, zij zou er niet meer van gevoelen, dan wanneer het lichaam van het leven beroofd was. Te vergeefs mat zij zich af met nieuwe middelen, om iets voor haren God te lijden, uit te vinden : de eerste smart is zoo groot dat er, volgens mij, geen lichamelijke marteling bestaat, die haar het gevoel er van kan benemen. Wijl de aarde dan geen heelmiddel bezit ter genezing eener uit den hemel neergekomen kwaal, houdt de ziel hare gevoelige wonde. Eeue zaak verzacht, hoe weinig dan ook, haar lijden, namelijk het smeekeu tot God om een geneesmiddel er tegen, maar geen ander middel ziet zij dan de dood , wijl deze haar alleen in het volle genot kan brengen van haar opperste goed. Andere malen doet de

25

-ocr page 390-

370

smart zich in zulk een hevigheid gevoelen, dat men zoomin tot deze bede staat is, als tot iets anders. Het lichaam verliest dan alle beweging ; het wordt zoodanig over-heerscht, dat men voeten noch handen kan verroeren. Staat meu in eeue rechte houding, dan buigen de knieën , men zakt ineen, aan zulk een vervoering onderhevig, dat men nauwelijks kan adem halen. Men slaakt slechts enkele , schijnbaar zeer zwakke zuchten, wijl alle inwendige kracht ontbreekt , doch inderdaad zijn zij door het geweld der smart, die ze ontrukt, zeer hevig.

Ziehier een visioen, waarmede de Heer zich gewaardigde mij herhaaldelijk te begunstigen, terwijl ik in dezen toestand verkeerde. Ik zag naast mij, aan mijne linkerzijde, een engel in lichamelijke gestalte. Dat ik ze op deze wijze aanschouw is uiterst zeldzaam. Hoewel ik dikwijls het geluk heb de tegenwoordigheid van engelen te genieten , zie ik ze slechts in een visioen des verstands, gelijk aan datgene , waarover ik boven gesproken heb . 1) De Heer wilde , dat de engel in eene zichtbare gedaante zich in dit gezicht aan de oogen mijner ziel vertoonde. Hij was niet groot, maar klein en zeer schoon ; aan zijn vlammend gelaat herkende men een dier geesten van de hoogste rangen , die , schijnt het, slechts vlam en liefde zijn. Hij behoorde klaarblijkelijk tot degenen , die men Cherubijnen noemt; want hunnen naam zeiden zij mij niet. Doch ik merk wel, dat er iu den hemel zulk een groot verschil tusschen sommige engelen en andere is, en weder tusschen deze en nog andere, dat ik het niet zou kunnen uitdrukken. Inde hand diens engels zag ik een gouden schicht, aan het uiterste einde van wiens ijzeren punt zich een weinig vuur bevond; van tijd tot tijd doorstak hij er mijn hart mede, en

i) h. xxvn.

-ocr page 391-

374

deed hem doordringen tot in mijne ingewanden; het scheen mij toe , alsof hij ze met het terugtrekken des schichts medenam, en hij liet mij geheel in liefde tot God ontstoken achter.

De smart dezer wonde was zoo gevoelig, dat zij mij de zwakke zuchten ontrukte , waarvan ik zoo even sprak ; doch deze niet te beschrijven marteling deed mij de zoetste genietingen smaken ; het einde er van te verlangen was mij dan ook niet mogelijk , evenmin als mijn heil te vinden buiten mijnen God. Dit lijden is niet lichamelijk, maar geheel geestelijk, hoewel het lichaam niet nalaat er in eene hooge mate in te deelen. Dan bestaat er tusschen de ziel en God zulk eene wederkeerige betooning van liefde , dat het mij onmogelijk is ze uit te drukken. Ik smeek dien God van goedheid hef iedereen, die de waarheid mijner woorden niet zou willen gelooven, te laten genieten. De dagen, waarop ik mij in dezen staat bevond, liad ik wel niets willen zien, niets willen spreken, om mij enkel aangenaam in mijne kwelling te verdiepen, die ik als eene heerlijkheid beschouwde , waarbij al het heerlijke dezer wereld slechts een niet is. J)

Zoodanig was het gunstbewijs, hetwelk de goddelijke Meester mij , van tijd tot tijd , verleende , toen het Hem behaagde mij de groote vervoeringen toe te zenden , waartegen

1) Op vieren veen igjarigen leeftijd omving de Heilige de/.e Iniilengewoiie gunst in hel klooster der Mensehwording te Avila. God zou eenmaal in zijne Kerk de glorie dezer geheimzinnige wonde doen schitteren. In het begin der XVIIIe eenv» vroegen de hervormde Karmelieten in Spanje en 1 talie den Heiligen stoel de instelling van een hijzonder feest ter vereering der wonde, die een engel het hart hunner heilige stichtster toebracht. Renedictus XIII stond hunne bede toe en tevens een eigen officie voor het feest der Doorboring van het hart der heilige Teresia. Dit officie bestond eerst slechts uit het gebed en de lessen; doch later vergunde dezelfde paus een eigen mis en een geheel eigen officie voor dit feest.

Dit officie wordt zelfs gebeden door de Karmelieten , welke de gewone regels naleven , en geheel .Spanje heeft hel ook aange.iomen.

Renedictus XIV stond in zijne breve Dominici gregit een vollen aflaat toe aan de ^eloovigen, die op dit feest de kerken van den berg Karmel zouden bezoeken.

-ocr page 392-

372

al mijn verzet, zelfs in tegenwoordigheid van andere personen, nutteloos was; ik had dus het verdriet deze weldra onder het publiek bekend te zien. Sedert ik deze verrukkingen heb , voel ik minder deze pijn dan eene andere , waarover ik vroeger, ik herinner mij niet iu welk hoofdstuk, gehandeld heb. 1) Deze laatste verschilt er van onder vele opzichten , en is veel voortreffelijker. Wat degene aangaat, waarover ik thans spreek, zij duurt kort; nauwelijks begint zij zich te doen gevoelen of Onze-Heer vermeestert de ziel en brengt haar in extase; zij gaat zoo schielijk over tot de genieting, dat zij geen tijd heeft om veel te lijden. Gezegend zij immer de goddelijke Meester , die met zijne genaden eene ziel overstelpt, welke aan zulke groote weldaden zoo slecht beantwoordt.

I) H. xx.

-ocr page 393-

HOOFDSTUK XXX.

De heilige Petrus van Alcantara troost de lieilige Teresia en stelt haar gerust door de verklaring, dat deze visioenen en verrukkingen van God komen. — Een bewonderenswaardige band van liefde vereenigt deze twee groote zielen sinds dit eerste onderhoud. — De Heilige blijft wreede smarten naar ziel en lichaam ondervinden. — Zij openbaart enkele harer bekoringen en inwendige pijnen. — De marteling eener in liefde tot God ontstoken ziel, wanneer zij zich , bij gebrek aan lichamelijke krachten , buiten staat gevoelt voor zijne glorie te arbeiden.

Ik zag, dat ik , in weerwil mijner tegeuworsteliug, niets vermocht tegen deze vervoeringen der liefde, en zij werden mij een voorwerp van beangstiging. Het genot en de smart, die zij mij gelijktijdig deden ondervinden, waren mij een geheim. Ik wist wel , dat lichamelijk lijden bestaanbaar is met een verheugden geest; maar zulk eene overmatige smart des geestes gepaard aan zulk een verrukkend heilgevoel , ziedaar waar mijn verstand niet bij kon. Het voorgeschreven verzet stelde ik er ondertusschen tegenover ; ik putte mij uit in ijdele inspanningen, en dikwijls was ik geheel op van afmatting. Ongelukkige, die ik was! ik wapende mij met het kruis, om mij tegen Hem te verdedigen , die het ons allen heeft nagelaten als onze schutsmuur en verdediging.

Ik zag duidelijk, dat niemand mij begreep. Ik durfde het echter niemand zeggen , als mijnen biechtvader; anderen er over te spreken zou eene verklaring van gebrek aau

-ocr page 394-

374

nederigheid geweest zijn. Het behaagde Onzen-Heer gedeeltelijk mijne smarten te heeleu , eu ze zelfs, gedurende eeni-gen tijd, geheel te doen ophouden, door den gelukzaligen broeder Petrus van Alcantara in deze stad te voeren. Ik heb reeds over hem gesproken, 1) en iets gezegd over zijue boetvaardigheid; ik heb vernomen, dat hij, behalve zijue andere verstervingen, gedurende twintig jaren een boetekleed , uit blikken plaatjes vervaardigd, heeft gedragen, zonder het ooit af te leggen. Hij heeft kleine verhandelingen over het gebed in het Kastilisch geschreven, die thans in ieders handen zijn. Wijl zijn leven sedert jaren een leven des gebeds geweest is, heeft hij op eene wijze, die van wonderbaar veel nut is voor de zielen, welke zich aan deze heilige oefening toewijden, hierover geschreven. Den eersten regel van den H. Pranciscus heeft hij in al zijue gestrengheid onderhouden, en de boetvaardigheid, waarvan ik enkele trekken heb medegedeeld, beoefend.

De dame, waarover ik gesproken heb, de weduwe , die zulk eene waardige dienares vau God eu mijne vertrouwde vriendin was, 2) verlangde, toen zij de komst van dezen grooten man vernomen had , dat ik hem spreken zou. Zij wist, hoezeer ik er behoefte aan had; zij was getuige vau mijn lijden , en slaagde er niet in het te verzachten. Vol van een levendig geloof, kon zij in hetgeen de anderen voor het werk des duivels aanzagen niet anders dau den Geest Gods zien. Zij paarde aan een uitstekend oordeel eene bescheidenheid , die niets te wenschen overliet. Zij was eene ziel, waaraan Onze-Heer zich gaarne openbaarde in het gebed : Hij gewaardigde zich ook haar dingen te laten kennen , die de geleerden niet wisten. Mijne biechtvaders ver-

1) Op het einde van H. XXVII.

2) Guiomur de Uiloa.

-ocr page 395-

375

oorloofden mij bij haar eenige leniging in mijne pijnen te zoeken, en zij was wel in staat mij onder verschillende opzichten te troosten. Dikwijls deelde zij in de genaden, die ik ontving , want Onze-Heer schonk haar door mijne bemiddeling raadgevingen, allernuttigst voor hare ziel.

Deze getrouwe vriendin verwierf, zonder mijne voorkennis , van mijnen provinciaal voor mij het verlof mij acht dagen bij zich te hebben, om daardoor mijne betrekkingen met een man zoo heilig als broeder Petrus van Alcantara te vergemakkelijken. In haar huis en in enkele kerken had ik herhaalde malen een onderhoud met hem, die zulk een bekwame leermeester in het geestelijk leven was. Sedert dien tijd is het mij nog bij verschillende gelegenheden vergund geworden met hem zeer vertrouwelijk te spreken. Daar ik voor mijne leidslieden nooit de geheimste plooien mijns harten verborgen heb , en ik in twijfelachtige zaken altijd datgene gezegd heb, wat tegen mij kon pleiten, legde ik hem, zoo duidelijk als ik kon, rekenschap af van geheel mijn leven en van mijne wijze van bidden. Ik bemerkte dadelijk, dat hij mij door de ondervinding, welke hij van deze dingen had , begreep, en dit was juist hetgeen ik behoefde ; want God had mij de genade, die Hij mij na dien lijd verleend heeft, van , namelijk, aan anderen de gunsten te kunnen doen begrijpen, waarmede Hij mij overlaadde , toen nog niet toegestaan; men moest alzoo , om ze te kennen en er een oordeel over te vellen, dergelijke zelf ontvangen hebben.

Hij schonk mij eene zeer groote opheldering en dit was voor mij allernoodzakelijkst; want tot op dit oogenblik waren de visioenen, zoowel die des verstands, als die der verbeelding, welke men met de oogen der ziel waarneemt, voor mij iets onbegrijpelijks geweest. Ik geloofde, gelijk ik

-ocr page 396-

370

gezegd heb, dat alleen de visioenen, die do oogen des lichaams treffen, hoogschatting verdienden; en soortgelijke had ik niet. De heilige man lichtte mij omtrent alles in, en gaf mij een volmaakt begrip dezer visioenen ; hij zeide mij niette vreezen, maar God te loven, mij verzekerende, dat Hij er de bewerker van was, en dat er, na de waarheden des geloofs, geen stelliger en geene , waaraan ik vaster geloof moest scheuken, bestonden. Hij vond veel troost bij mij, betoonde mij eene zeer groote genegenheid, en heeft mij van dien tijd af altijd de deelgenoote zijner geheimste gedachten eu van zijne plannen gemaakt. Terwijl hij zich gelukkig achtte te zien , dat Onze-Heer mij zulk]een vast besluit inboezemde en zooveel moed om dezelfde dingen, tot welker uitvoering Hij hem genade schonk, te ondernemen, genoot hij eene groote bevrediging in die wederzijdsche uitstorting onzer zielen. Want in den toestand , tot welken de goddelijke Meester hem verheven had , kent men geen grooter pleizier, noch reiner vertroosting, dan eene ziel te ontmoeten, waarin meu het begin derzelfde genade meent te ontdekken. Toen, scheen het mij toe, was ik slechts begonnen zulk eenen heiligen weg te betreden. God geve , dat ik thans verder gevorderd ben. De heilige man was van het levendigste medelijden met mij doordrongen. Hij verzekerde mij, dat het lijden, door mij verduurd, eene der grootste pijnen was in dit ballingsoord ; hij bedoelde de miskenning van deugdzame menschen; hij voegde er bij, dat mij nog veel te lijden overbleef, wijl ik voortdurend behoefte had aan ondersteuning, en er niemand in deze stad was, die mij wilde aanhooren. Hij beloofde met mijnen biechtvader te zullen spreken en met eenen dergenen, welke mij het meeste leed veroorzaakten. De laatste was de edelman, waarvan ik melding gemaakt heb. Zijne onbeperkte toe-

-ocr page 397-

wijding aan mij was de oorzaak van geheel dien krijg, weikeu hij mij aandeed. Hij was eene heilige, doch vrees-achtige ziel; en daar hij mij nog kort geleden zoo onvolmaakt zag, kon hij zich niet overtuigen, dat ik mij in zulk een verheven staat bevond.

De groote dienaar Gods vervulde deze belofte; alle twee sprak hij en toonde hen met krachtige redenen, dat zij zich niet behoefden te verontrusten en mij voortaan niet meer lastig moesten vallen. Mijn biechtvader had dit zoozeer niet uoodig; doch wat den edelman betreft, was het anders gesteld ; want het gezag van zulk een man kou hem niet eens geheel overtuigen; toch had dit alles ten gevolde , dat hij mij niet zooveel meer beangstigde, als te voren.

Ik kwam met dezen heiligen religieus overeen, dat ik hem in het vervolg zou schrijven, wat ik ondervond, en dat wij God veel voor elkander zouden bidden. Hij wilde, in zijne diepe nederigheid, wel eenig gewicht hechten aan de gebeden van een zoo ellendig schepsel, als ik ; hetgeen mij uiterst verlegen maakte. Zeer tevreden en zeer getroost door de verzekering, die hij mij gaf , dat de Geest Gods in mijne ziel werkte, liet hij mij achter; hij voegde cr bij, dat ik gerust met mijn gebed kon voortgaan, en dat ik, indien er twijfelingen in mij opreden, niets anders te doen had, dan ze mijnen biechtvader mede te dee-]en, en mij er verder niet meer over te bekommeren.

Ik kon evenwel, terwijl Onze-Heer mij langs den weg der vrees leidde , noch mijne ziel een volkomen geruststelling inboezemen bij de geruststelling van anderen, noch ook eene ernstige vrees koesteren, bij de bewering dat ik aan bedrog onderhevig was. Hetzij men mij alzoo angst of vertrouwen inboezemde, niemand kon van mij een vertrouwen verwerven , dat grooter was, dan hetgeen Onze-Heer

-ocr page 398-

378

mijne ziel instortte. De woorden van den man Gods, lieten in mij zeker, het is mij een genoegen het te herhalen, troost en gerustheid over mijnen toestand achter; doch ik schonk hem evenwel geen geloof genoeg , om zonder de minste achterdocht te zijn, vooral waaneer de goddelijke Meester mij de inwendinge kwellingen deed ondervinden, waarover ik ga spreken.

Nimmer werd ik moede den Heer te danken en mijnen glorievollen vader den H. Josef te zegenen. Aan hem toch schreef ik de komst toe van dien grooten beoefenaar des geestelijken levens, die het algemeene toezicht had over eene afdeeling kloosters, 1) waarvan hij de beschermheilige was. Zonder ophouden had ik mij dringend aan dezen verheerlijkten ondvader, alsmede ook aan de allerheiligste Maagd aanbevolen.

Het gebeurde mij somwijlen, gelijk mij nog wel, doch zeldzamer, overkomt, dat ik te gelijker tijd zulke groote geestelijke kwellingen en zulke drukkende lichamelijke smarten gevoelde, dat ik niet wist, wat er van mij zou worden. Was het, dat mijn geest niet leed, gelijk soms geschiedde , dan bood ik de smarten des lichaams , al waren zij veel wreeder, met groote opgeruimdheid het hoofd ; doch wanneer ik ze beide te gelijk verduurde , onderging ik cene ware marteling.

Dan werd de herinnering aan al de genaden, door den Heer mij bewezen, in mijn geheugen uitgewischt; er bleef mij slechts een droom van over, niets dan eene zwakke herinnering , welke slechts diende om mij te pijnigen. Mijn geest was zoodanig beneveld, dat ik van twijfel in twijfel, van angst in angst verviel; het scheen mij toe , dat ik niet

1) In de orde van den II. Franciscus noemt men een zeker gelal kloosters , dal niet voldoende is om eene provincie te vormen , Custodia.

-ocr page 399-

379

in staat was geweest te begrijpen, hetgeen er in mij omging ; misschien was ik wel het slachtoffer eener begooche -ling; ik moest er mede tevreden zijn zelf bedrogen te worden j zonder nog brave lieden te misleideu ; ik was er, met een woord , zoo erg aan toe , dat ik mij verbeeldde door mijne zonden de oorzaak te zijn van alle rampen en alle ketterijen, die de wereld teisterden. Dit alles was slechts eene valsche nederigheid, door den vijand der zaligheid uitgevonden , om mij in verwarring en tot wanhoop te brengen. Thans, nadat eene, lange ondervinding mij zijne kunstgrepen ontdekt heeft, bekoort hij mij niet zooveel meer van dien kant.

Aan onbedriegelijke kenteekenen erkent men, dat deze val-sche nederigheid het werk des duivels is. Met onrust en verwarring vangt zij aan; daarna, niets dan een onderste boven keeren van ons binnenste, verduistering en gedruktheid des geestes , dorheid, afkeer van het gebed en vau ieder ander goed werk, zoo lang zij duurt. De ziel gevoelt zich , eindelijk, als verdoofd, het lichaam als geboeid , zoodat zij niet in staat zijn te handelen.

Komt de nederigheid van God, dan erkent de ziel, 't is waar, hare ellende; zij zucht er over, vergroot voor zich zelve hare eigen boosheid en ziet dat de gevoelens , die men over zich zelve koestert, nie ts dan de zuivere waarheid zijn, doch deze aanblik veroorzaakt haar noch verwarring, noch onrust, noch verduistering, noch dorheid; zij stort, integendeel, vreugde, vrede , zoetheid en verlichting in haar uit. Gevoelt zij leed, het is een leed, dat haar vertroost, wijl zij erkent, dat het van God komt, en zij het als eene uitstekende genade en als een kostbaar geschenk van zijne hand beschouwt. Ter zelfder tijd, dat zij zich verpletterd, gevoelt van berouw over de beleediging, zulk een goeden God aangedaan, gevoelt zij zich opgebeurd door het bewustzijn

-ocr page 400-

380

zijner oneindige barmhartigheden ; en indien het licht, dat haar bestraalt, haar met schaamte vervult, het noodzaakt haar tevens God er voor te zegenen, dat hij haar zoolang geduld heeft.

Onder de andere nederigheid, waarvan de kwade engel de oorzaak is, bestraalt de ziel geen licht, dat haar tot iets goeds brengt. Zij stelt zich God voor gewapend, om alles te vuur en te zwaard te verwoesten j slechts het beeld zijner rechtvaardigheid zweeft haar voor oogen. Het geloof aan de barmhartigheid blijft haar, het is niet te ontkennen , bij, wijl de pogingen des duivels haar dit niet vermogen te ontrukken ; doch deze straal des geloofs doet, in plaats van ze te troosten , hare foltering slechts grooter worden , door haar in het helderste licht hare verplichtingen jegens God voor te houden.

Naar mijn oordeel is deze kunstgreep des duivels eene der fijnste, der diepst verborgene en der meest pijnlijke voor de ziel. Daarom heb ik gemeend, mijn vader , u over deze te moeten spreken, opdat, wanneer de vijand u van deze zijde aanvalt en uw verstand onbeneveld blijft, gij haar gemakkelijk zoudt kunnen erkennen. Denk niet, dat het van studie of wetenschap afhangt dit te onderscheiden; want ik, die er geheel een vreemdeling in ben, heb, na eenmaal van de kwelling dezer valsehe nederigheid bevrijd geworden te zijn, niettemin kunnen begrijpen, dat zij een louter droombeeld was. Duidelijk heb ik gezien, dat deze beproeving slechts door de toelating en den wil des Heeren ons overkomt. Hij gaf den duivel de macht mij te bekoren, gelijk hij hem de macht gaf Job te bekoren, doch wegens mijne zwakheid liet Hij niet toe, dat hij mij met diezelfde hardheid behandelde.

Een dier vreeselijke aanvallen had ik, ik herinner het

-ocr page 401-

381

mij nog, op den vooravond van het feest des allerheiligsten sacraments, waarvoor ik veel goclsvmclit heb , doch niet zooveel als ik moest hebben, te verduren. Deze keer duurde hij slechts tot aan den feestdag. Doch bij au-dere gelegenheden hield het acht, veertien dagen , drie weken, misschien nog langer aan. Dit is mij bijzonder overkomen in de heilige weken op het einde der vasten , een tijd, waarop ik gewoonlijk mijn genot vond in het gebed. De duivel overstelpte mijnen geest eensklaps met zulke zotte dingen , dat ik in een anderen tijd er slechts over gelachen zou hebben. Hij schijnt dan meester van de ziel te wezen , zoodat hij haar, naar believen, met duizend dwaasheden kan bezig houden, zonder dat zij in staat is aan iets goeds te denken. Hij stelt haar dan slechts ij dele, zotte dingen voor, die nergens toe nuttig zijn en slechts dienen , om haar in moeilijkheden te brengen en haar te berouwen , zoodat zij zichzelve niet meer meester is. Om een denkbeeld van deze kwelling te geven, behoef ik slechts te zeggen , dat de duivels mij geheel ten speelbal gebruikten , zonder dat het mij mogelijk was aan hunne handen te ontkomen. Wie vermag het uit te drukken , wat men in dezen toestand doorstaat? De ziel zoekt troost en God laat niet toe, dat zij ze vindt. Mets rest haar dan het licht des vrijen wils, doch zoo beneveld , dat zij is als iemand wiens oogen geblinddoekt zijn. Men zou haar kunnen vergelijken met iemand die, iu een zeer donkeren nacht eenen weg bewandelende, waarop zeer gevaarlijke plaatsen zijn , alleen door hem zeer dikwijls begaan en ze bij dag gezien te hebben, vermijdt er in neer te storten. Aldus ook de ziel, indien zij niet in de eene of andere fout vervalt, dankt zij dit aan de goede gewoonte om zich er voor te wachten, en vooral aan den bijstand , dien God

-ocr page 402-

382

haav te midden dezer geestelijke duisternissen verleent.

Men verliest iu dezen toestand noch het geloof noch de andere deugden, wijl men gelooft, hetgeen de Kerk leert; maar het geloof sluimert, en de oefeningen desge-loofs, die men verwekt, schijnen slechts het werk der lippen te ziju. Ue ziel is door, ik weet niet welke, benauwing en verdooving aangetast; de kennis van God en de groote waarheden van den godsdienst maken slechts een indruk als een verwarde klank , die van ferre komt. Hare liefde is zoo flauw, dat zij, over God hoorende spreken , niets anders vermag te doen , dan te hooren en te geloo-veu , hetgeen men zegt, wijl dit de overtuiging is der Kerk ; maar wat zij inwendig heeft ondervonden, hiervan is zij de herinnering geheel kwijt. Zoekt zij in die oogenblikken eenige verzachting in het gebed of de eenzaamheid, zij vindt er niets, dan nog wreeder benauwingen. Zij gevoelt in zich eene ondragelijke foltering, waarvan zij den aard niet kent. Ik houd dit voor eene zwakke, doch getrouwe afbeelding der hel; Onze-Heer heeft zich gewaardigd mij zelf in een visioen deze waarheid bekend te maken. De ziel voelt in zich een vuur

y

dat haar verbrandt, doch den oorsprong of den bewerker er van kent zij niet, en zij weet niet hoe het te ontvluchten , noch hoe het te blusschen. quot;Wil zij tot eene lezing hare toevlucht nemen om zich op te beuren , dan trekt zij hieruit evenveel steun , als wanneer zij niet kon lezen. Ziehier , wat mij eens overkomen is : eens nam ik het leven eens heiligen ter hand , in de hoop , dat het verhaal zijner kwellingen de mijne zou verzachten en mij troosten ; vier- of vijfmaal las ik achtereenvolgens vier of vijf regels, en ziende , dat ik ze op het einde zoo min verstond als in den beginne , hoewel zij in het Kastilisch geschreven waren, legde ik het boek ter zijde. Herhaaldelijk is mij dit gebeurd;

-ocr page 403-

383

doch dit laatste zweeft mij nu meer bijzonder voor den geest.

Tracht men eenige verlichting voor zijn leed te vinden in een onderhoud met iemand , men maakt het daardoor nog erger; wijl de duivel ons zoo grammoedig en zoo onaangenaam van humeur maakt, dat iedereen ons onuitstaanbaar wordt. Wij meenen al vrij wat te doen met niet uit te vallen; of beter gezegd; God is het, die door zijne genade ons weerhoudt en belet iets te zeggen of te doen, dat beleedigend of hinderlijk is voor onzen evenmensch.

Ging ik tot hen mijne toevlucht nemen, welke toen mijne biechtvaders waren en heden nog zijn, ziehier wat dan dikwijls inet mij het geval was: hoewel zij zeer heilige mannen waren ontving ik van hen zulke harde antwoorden en berispingen, dat zij er later, wanneer ik er hen aan herinnerde, zelf over verbaasd stonden; zij getuigden mij, dat zij, in weerwil van hun vast besluit mij met goedheid te ontvangen , het niet hadden kunnen laten mij op die wijze te behandelen. Menigmaal koesterden zij , door medelijden bewogen bij het zien der smarten, welke ik naar ziel en lichaam verduurde, en niet geheel vrij van gewetensangst over hunne harde taal, het vaste besluit mij te troosten ; doch het was niet in hunne macht. Hunne woorden hadden , voorwaar, niets beleedigends voor God ; doch zij waren wel de hardste en onaangenaamste , die men uit den mond eens biechtvaders kan vernemen. Hun doel was, buiten twijfel, mij de versterving te doen beoefenen. In eene andere gesteldheid der ziel zou ik de proef met moed en zelfs met vreugde hebben doorgestaan , maar in die oogenblikken was mij alles eene foltering. Nu en dan kwelde mij de gedachte, dat ik hen bedroog; ik ging dan naar hen toe en waarschuwde ze in allen ernst op hunne hoede te zijn tegen mij, en mijne woorden te wantrouwen. Ik zag wel in, dat

-ocr page 404-

384

ik voor de gausche wereld hen met opzet geen leugen zou hebbeu willen wijsmakeu; doch alles maakte mij bevreesd. Een van hen, die wel zag dat het slechts eeue bekoring was, zeide mij eens, dat ik er mij niet over moest verontrusten; dat hij, ook wanneer ik hem zou willen misleiden, verstand genoeg bezat, oin zich niet door mijne woorden te laten verschalken. Dit antwoord was mij eeu groote troost.

Meestentijds bevond ik mij oogenblikkelijk na de communie , of soms wanneer ik op het punt stond tot de heilige tafel te naderen, zoo wel naar ziel en lichaam, dat ik er mij over verwonderde. liet scheen mij toe , dat deze goddelijke Zon op het oogenblik zelf harer verschijning al de duisternissen mijner ziel deed wegtrekken, en mij duidelijk liet zien , dat dit slechts ijdelc schrikbeelden waren.

Op zekere dagen deed eeu visioen , of, gelijk ik elders gezegd heb, een enkel woord van Onzen-Heer zooals: „Wees uiet bedroefd; wees onbevreesdquot;, alles in mijne ziel geheel opklaren , alsof er nimmer eenige stoornis ware voor-afgegaau. Terwijl ik dan zoete genietingen smaakte met mijnen goddelijken Meester, beklaagde ik mij tegen Hem, dat Hij mij zulke kwellingen liet doorstaan ; doch men moet erkennen, dat Hij ze met eene waardige belooning wist te vergelden; want bijna altijd liet Hij er een overvloed van genaden op volgen. De ziel wordt in deze pijnen gezuiverd als het goud in den smeltkroes, — veel geestelij kei-gezind staat zij er uit op en veel meer in staat om den Heer , die in haar binnenste woont, te aanschouwen. De pijnen , die haar te voren ondragelijk schenen, vindt zij licht, en zij wenscht ze terug, indien God er meer door zal verheerlijkt worden. Hoe talrijk de tegenspoeden en de vervolgingen zijn, zoo er slechts de Heer niet in wordt belee-digd, verdraagt zij ze voor Hem met vreugde , omdat zij

-ocr page 405-

385

er de kostbare voorrechten van kent; doch dit is het, helaas ! wat ik zeer onvolmaakt ten uitvoer breng.

Op sommige tijden ondervond ik kwellingen, zeer verschillend van degenen, die ik heb aangehaald. Ik gevoelde eene volslagen onmacht, om eene gedachte of een verlangen tot een goed werk te koesteren; naar ziel en lichaam was ik tot niets geschikt en een ware last voor mij zelve; doch ik was vrij van de andere bekoringen en ongerustheden, die ik besproken heb ; het was alleen eene walging, waarvoor ik geen naam weet, welke maakte, dat mijne ziel onvoldaan over alles was; ik trachtte dan half goed-, half kwaadschiks mij met uitwendige goede werken bezig te houden. Een dergelijke staat doet wel uitkomen, hoe weinig wij be-teekenen, wanneer de genade zich terugtrekt. Dit veroorzaakte mij echter geen groote kwelling, wijl het gezicht mijner nietswaardigheid altijd voor mij iets aantrekkelijks bleef behouden.

Nog zijn er soms dagen waarop ik, zelfs in de afzondering , noch op God, noch op eenig ander goed voorwerp mijne gedachte onbewegelijk kan gevestigd houden, noch het gebed verrichten; doch ik gevoel, dat ik er de oorzaak van besef. Ik merk duidelijk, dat al het kwaad van het verstand en de verbeelding komt; want, wat den wil betreft, deze is gelijk het behoort, en hij is bereid om ieder goed werk op zich te nemen. Doch de omdolingen van den geest zijn zoodanig, dat hij op eenen waanzinnige gelijkt, dien niemand kan beteugelen; ik heb het niet eens in mijne macht hem gedurende het tijdsverloop eens credo's op een punt te vestigen. Soms lach ik er over, en, om mij eens een schouwspel mijner ellende te laten genieten, geef ik aan zijne wispelturigheden den vrijen loop , en schep er behagen in hem met mijn oog na te gaan, om te zien, wat hij zal

26

-ocr page 406-

386

aanvangen. Nimmer werpt hij zich, Goddank , op slechte dingen, doch alleen op onverschillige zaken, bij voorbeeld, op hetgeen hier, of daar, of elders te doen is. Doch wanneer God dan, dezen dwaas in bedwang houdende, mij tot ■eene onverdeelde beschouwing brengt, begrijp ik eerst goed, hoe groot de genade is, welke Hij mij verleent; ik denk er ook aan, wat toch degenen, die mij voor deugdzaam houden, wel van mij zouden zeggen, indien zij mij in zulk eene verbijstering des geestes zagen. Door het diepste medelijden word ik bewogen, wanneer ik de ziel in zulk een verkeerd gezelschap zie, en zoo vurig verlang ik haar vrij te zien, dat ik mij soms niet weerhouden kan tot Onzen-Heer te zeggen : wanneer toch zal mijne ziel zich eens geheel zien toegewijd aan de vermeldiLg van uwen lof ? Wanneer zullen al deze vermogens U genieten ? Duld niet. Heer, dat zij langer verdeeld , en als in stukken verscheurd zij.

Dit lijden ondervond ik zeer dikwijls. Ik heb ingezien, dat mijne slechte gezondheid er soms grootendeels de schuld van was. Diep beu ik dan getroffen door de verwoestingen , welke de erfzonde heeft aangericht; want van haar hebben wij dat onvermogen, om onze gedachten op God gevestigd te houden. Bij mij komt het zeker bovendien nog van mijne eigene zonden; waren zij niet zoo talrijk geweest , ik zou standvastiger in het goede geweest zijn.

Nog eene andere, niet geringe kwelling van mij wil ik aanhalen. Nadat ik van Onzen-Heer over het gebed al de inlichting ontvangen had, die de boeken, welke er over handelen, mij aanboden, zag ik af van eene lezing, die ik nutteloos voor mij achtte. Ik las slechts de levens der heiligen; daar ik mij, bij hen vergeleken, zoo onvolmaakt vond, gevoelde ik mij door hunne voorbeelden aangemoedigd. Ik vreesde echter tegen de nederigheid te zondigen, door te gelooven.

-ocr page 407-

387

dat ik zulk een trap des gebeds bereikt had. Ik had goed tobben, ik kon mij van deze gedachte niet ontdoen; en zij hield niet eer op mij een zeer hevig leed te veroorzaken, voordat geleerde mannen, en bijzonder de gelukzalige broeder Petrus van Alcantara, mij zeiden, dat ik er mij niet meer over moest verontrusten.

Ziehier nog eene nieuwe bron van kwelling. Hoewel ik reeds, wat de ontvangen genaden aangaat, tot de bevoorrechte zielen behoor , ben ik echter nog niet begonnen God te dienen. Ik ben slechts, dit zie ik, onvolmaaktheid; niettemin, waar het op verlangens en liefde tot God aankomt , gevoel ik mij, dank zij zijne genade, in staat om Hem een kleinen dienst te bewijzen. Mijn hart zegt mij, dat ik Hem liefheb; doch de geringheid der daden en de menigte mijner onvolmaaktheden maken mij, helaas! troosteloos.

Het overkomt mij ook nog al, dat ik aan een soort van zeer eigenaardige domheid lijd. Ik doe kwaad, noch goed; ik ga, gelijk men zegt, in de sleur van auderen mede, noch kwelling, noch troost ondervindende, ongevoelig voor leven en sterven, voor genot en smart; niets, met een woord, trek ik mij aan. Dan is de ziel, naar mijn oordeel, als een jonge ezel, die langs den weg is, en bijna ongemerkt in zijn onderhoud voorziet en grooter wordt door middel van het voedsel, dat hij vindt. God ondersteunt ongetwijfeld in dit geval de ziel met eenige groote genaden, wijl zij met stille gelatenheid den last van zulk een ellendig leven draagt; doch daar hiermede noch aandoeningen, noch inwendige uitwerkselen verbonden zijn, mist zij het bewustzijn van hetgeen er in haar omgaat. Het komt mij thans voor, dat deze onmerkbare en verborgen vooruitgang veel gelijkt op de vaart van een schip in volle zee

-ocr page 408-

388

bij een zachten en gunstigen wind; het legt in weinig tijds en ongemerkt een grooten afstand af.

Met de andere inwendige toestanden, waarover ik gesproken heb, is het niet zoo gelegen; de uitwerkselen der genade zijn zoo groot, dat de ziel, als 't ware, eensklaps haren vooruitgang merkt. In één oogeablik bruisen de heilige verlangens in haar op, en niets is in staat haar meer te voldoen. Dit is hetgeen zij ondervindt, wanneer God haar de vervoeringen der liefde schenkt, waarvan ik gesproken heb. 1) Zij gelijkt op de kleine fonteinen, welke ik soms gezien heb: bruisend springen zij uit de aarde op, en houden niet op het zand met hare wateren in de hoogte te stuwen. Deze vergelijking schetst volkomen naar de natuur wat er in eene ziel, die tot zulk eenen hoogen staat verheven is, omgaat. De liefde, die haar in bezit heeft genomen, is onophoudelijk in werking en geeft haar voortdurend nieuwe plannen aan de hand. Wijl zij niet in zich teruggetrokken kan blijven, wil zij zich uitstorten, gelijk aan de bron , die, ongeduldig over haar verblijf onder de aarde, hare wateren naar buiten werpt. Het grootste gedeelte van den tijd kan deze ziel zich noch rustig houden, noch zich in-toomen, zoo groot is de liefde, die haar vervoert. Gedompeld in deze liefde en ze naar hartelust indrinkende, wenscht zij dat anderen zich laven aan dezelfde brou, om vervolgens met haar den lof van God te zingen.

Hoe dikwijls heb ik met betrekking tot dit onderwerp mij het levende water herinnerd, waarvan Onze-Heer sprak tot de Samaritaansche vrouw! Hoe lief heb ik deze plaats des Evangelies ! Van mijne teederste kindsheid af bad ik dikwijls den goddelijken Meester mij dat wonderwater te geven.

1) h. xxix.

-ocr page 409-

389

zonder, gelijk thans, de waarde te begrijpen van hetgeen ik vroeg; en waar ik mij ook bevond, overal had ik eene schilderij, die mij dit geheim voorstelde, waaronder de volgende woorden geschreven stonden: Domine, da mi hi liane aqnam; Heer, geef mij dat water.

Men kan de goddelijke liefde ook vergelijken met een groot vuur, wiens verterende bedrijvigheid zonder ophouden nieuw voedsel eischt. De ziel zou wel tot eiken prijs voortdurend hout op dit vuur willen werpen , om het te beletten uit te gaan. Ik voor mij zou al tevreden ziju, indien ik er niets dan kleine stroohalmen op kon werpen ; zeer dikwijls heb ik, helaas ! niets anders. Enkele malen lach ik er over ; doch andere keeren ben ik zeer bedroefd over mijne armoede. Inwendig voel ik mij gedrongen God in eenige zaak te dienen , en bij gebrek van iets beters te kunnen doen, houd ik mij bezig met enkele beelden op te sieren met groen en bloemen, te vegen , een hei -ligdom op te schikken , of met andere kleine werken van zoo weinig beteekenis, dat ik er later over verlegen word. Doe ik eenige boete, dan verdient zij nauwlijks dezen naam; en zoo Onze-Heer mijnen wil niet in aanmerking neemt, dan beteekent dit zooveel als niets, dit zie ik, en ik ben de eerste om over mij zelve te lachen.

Ach! wat hebben de zielen, in deze liefde ontvonkt, niet te lijden, wanneer zij door gebrek aan lichamelijke krachten buiten staat zijn iets voor den dienst van God te doen ! Wat moeten zij al niet ondervinden ! Stervend van onrust, dat zij dit schoone vuur zullen zien uitgaan, en zich te gelijker tijd in het onvermogen vindende er hout op te werpen om het te onderhouden! Dan verteert de ziel inwendig zich zelve, en haar eigen vuur jverkeert ze in asch; de liefde doet haar in tranen smelten , het vuur verbrandt

-ocr page 410-

390

haar met zijnen gloed; dit is eene foltering, maar eene foltering, die zoet is.

Welke dankbetuigingen zijn zij den Heer niet schuldig, die, tot dezen staat gekomen, van Hem niet alleen de kracht hebben ontvangen om boete te doen, maar bovendien kennis , talent en vrijheid, om te prediken, biecht te hooren en zielen te winnen voor zijnen dienst! Neen, zij kenuen, zij begrijpen de waarde van den schat niet, dien zij bezitten , indien zij nimmer in hun leven eene enkele maal de marteling eener ziel gevoeld hebben, welke, voortdurend met de genaden des Heeren overstroomd, zich niet bij machte ziet iets voor zijnen dienst te verrichten. Hij zij voor alles geprezen, die groote God, dat de engelen eeuwig zijne heerlijkheid bezingen ! Amen.

Of ik wel gehandeld heb, miju vader, met zoovele bijzonderheden aan te halen, weet ik niet; doch daar gij mij op nieuw bevolen hebt mij niet bevreesd te maken, dat mijn verhaal te groot zal worden, en niets over te slaan, schrijf ik zoo helder en oprecht, als mij dit mogelijk is, alles wat ik mij kan herinneren. Onwillekeurig zal ik toch nog vele dingen hebben voorbijgezien; ik zou veel tijd noodig hebben, om ze te verhalen, en , gelijk ik gezegd heb, is de tijd, dien ik ter beschikking heb, zeer gering; overigens, zou het nut er van wellicht niet groot zijn.

-ocr page 411-

HOOFDSTUK XXXI.

Uitwendige bekoringen waarmede de duivels de Heilige aanvallen, — De kracht van het wijwater om ze te verjagen. — Door hare gebeden verkrijgt zij van God de bekeering eens geestelijken —Tere-sia beangstigt zich , dat de gansten, haar verleend, bekend zijn. — De onbillijkheid der wereld jegens degenen , die God dienen. — quot;Wijze raadgevingen , die de Heilige hen geeft, om tot de volmaaktheid te komen. — Zij haalt enkele trekken uit haar leven aan.—

Na over enkele inwendige en verborgene bekoringen en benauwingen, die ik van den kant des duivels had te lijden , gesproken te hebben, wil ik nog andere, waarmede ik bijna in het publiek bestookt werd, en waarbij de werking van den geest der duisternis zichtbaar was, aanhalen.

Ik was eenmaal in eene bidkapel, toen hij in eene afzichtelijke gedaante zich aan mijne linkerzijde vertoonde. Terwijl hij mij toesprak lette ik bijzonder op zijnen mond , die vreeselijk was; van zijn lichaam schoot eene groote, heldere vlam uit, zonder eenigeuwalm. Met eene verschrikkelijke stem zeide hij mij, dat ik eenmaal zijne handen ontsnapt was, doch dat hij mij wel weer meester zou weten te worden. Mijne vrees was groot; ik maakte, zoo goed ik kon, het teeken des kruises; hij verdween, doch kwam weldra terug; door een herhaald kruisteeken verjaagd, duurde het niet lang, of hij verscheen andermaal. Ik wist niet wat te doen : ik sprenkelde, eindelijk , gewijd water naar de zijde, waar hij was, en hij kwam niet meer terug.

Een anderen keer kwelde hij mij vijf uren achtereen

-ocr page 412-

392

met zulke vreeselijke smarten en zulk eene afgrijselijke onrust naar geest en lichaam, dat ik meende het niet langer meer te kunnen doorstaan. Eenige zusters, die er bij tegenwoordig waren , werden er door ontsteld, en zochten , gelijk ik , te vergeefs een middel tegen mijne foltering. Ik heb de gewoonte mij in die oogenblikkeu van onuitstaanbare smarten uit den diepsten grond mijns harten God aan te bevelen en inwendige betuigingen van overgeving te doen. Ik bid den Heer om de genade des gedulds, en onderwerp mij er vervolgens aan om, indien het tot zijne glorie strekt, in dezen toestand te blijven tot aan het einde dei-wereld. Door deze oefening zocht ik eenige leniging voor de wreede pijniging, die ik verduurde, toen het den Heer behaagde mij te laten inzien, dat zij van den duivel kwam; want ik ontwaarde nevens mij een kleinen neger van eene afzichtelijke gedaante, die, wanhopig daar een verlies te lijden, waar hij een voordeel meende te behalen, op zijne tanden knarste. Ik begon te lachen, en was verder niet meer bevreesd. Doch de zusters , welke mij gezelschap hielden, waren door huivering bevangen, en wisten niet wat te doen, noch welk middel tegen zulk eene groote kwelling aan te wenden. De vijand barstte tegen mij met zulk eene razernij los, dat ik, tegen wil en dank, mij zelve hevige slagen toebracht, terwijl ik hoofd, armen en geheel mijn lichaam tegen de voorwerpen, om mij heen, aansmakte; tot overmaat van smart was ik aan eene nog pijnlijker inwendige onrust ten prooi, welke mij geen oogenblik rust gunde , en gewijd water durfde ik niet vragen, uit vrees van mijne gezellinnen te verschrikken en haar te laten blijken, waar dit van daan kwam.

Menigmaal heb ik het ondervonden, dat niets zoozeer in staat is de duivelen te verjagen en te beletten terug te

-ocr page 413-

393

komen, als wijwater: zij vluchteu ook bij den aanblik van het kruis, doch zij keeren weder. 1) De kracht van dit water moet derhalve wel groot zijn! Ik voor mij smaak een geheel bijzonderen en zeer merkbaren troost, wanneer ik er van neem; gewoonlijk gevoel ik er als eene geheele vernieuwing van mijn aanzijn door, die ik niet weet te beschrijven, en een inwendig pleizier, dat geheel mijne ziel versterkt. Dit is geene begoocheling, een zeer groot aantal malen heb ik dit ondervonden, en ik heb er met allen ernst op gelet. Zulk een aangenaam gevoel vergelijk ik, bij voorkeur , met de verkwikking, die men iu geheel zijn wezen ondervindt, wanneer men bij eene overmatige hitte en dorst een glas water drinkt. Met betrekking tot deze zaak valt het mij op, hoe de Kerk op al hetgeen zij instelt het kenmerk der grootheid drukt; mijn gemoed juicht van vreugde wanneer ik de geheimzinnige kracht aanschouw, die hare woorden aan het water mededeelen, en het opmerkelijk verschil, dat er bestaat tusschen liet gewijd water, en hetgeen niet gewijd is.

Daar mijne kwelling niet ophield, zeide ik mijne zusters, dat ik, indien zij zich konden onthouden van er om te lachen, om gewijd water zou vragen. Zij haalden het en besprenkelden mij er mede, doch dit baatte niet; ik wierp het toen zelf naar den kant, waar de geest der duisternis was, en op hetzelfde oogenblik ging hij heen. Al mijn leed hield eveneens op, alsof men het met de hand mij had afgenomen , toch bleef ik geheel verplet, alsof men mij met stokslagen had geradbraakt. Eene nuttige les werd mij hierdoor gegeven: ik kon een denkbeeld vormen

1) Ribera maakt de opmerking, dat de Heilige met deze woorden niet de kracht van het kruis wil verkleinen, doch enkel aanhaalt, wat haar overkomen is.

-ocr page 414-

394

van de dwingelandij, die de duivel over de zijnen uitoefent, daar hij, indien God het toelaat, zoo hevig eene ziel en een lichaam, die hem niet toebehooren, kan folteren : dit boezemde mij nog meer het verlangen in, mij van zulk een verfoeielijk gezelschap te bevrijden.

Korten tijd geleden, zag ik mij met dezelfde woede aangetast ; doch de kwelling duurde niet zoolang. Ik was alleen, nam wijwater, en nauwelijks had ik het gesprenkeld, of de bekoorder verdween. Op hetzelfde oogenblik traden twee allergeloofwaardigste religieuzen, en die voor niets ter wereld eene leugen zouden gedaan bebben, binnen: zij ontwaarden eene zeer onaangename lucht, als zwavel; ik merkte er niets van; doch volgens hare getuigenis duurde zij lang genoeg, om gelegenheid te hebben het op te merken.

Eens was ik in het koor, en werd eensklaps door eene diepe verzameling overvallen; ik ging heen opdat men het niet zou merken. De religieuzen hoorden evenwel een hevig bonzen in het naburig vertrek, waarheen ik mij begeven had. Ik vernam ook in mijne nabijheid harde geluiden, en het scheen mij toe , dat men een aanslag smeedde; doch slechts een verward gedruis trof mijn oor, wijl ik te diep in het gebed verzonken was. Ik gevoelde derhalve geene vrees.

Deze aanvallen hernieuwden zich bijna altijd, wanneer God mij de genade bewees van eene ziel door mijne raadgevingen nuttig te zijn. Ik wil er een voorbeeld van aanhalen, waarvan vele getuigen de waarheid kunnen bevestigen : de biechtvader, dien ik thans heb , behoort tot hun getal; het bewijs er van heeft hij in eenen brief gezien; van wien hij was, had ik hem zelfs niet in de verte gezegd, doch hij kende den persoon zeer goed.

Een geestelijk persoon leefde sinds twee en een halfjaar

-ocr page 415-

395

in eene der afschuwelijkste doodzonden , waarvan ik ooit heb hooren gewagen, en had gedurende dien tijd niet nagelaten de mis te lezen. Deze kwam mij den droevigen staat zijner ziel blootleggen. Hij zeide mij, dat hij in de biecht zich van alle zijne zonden, behalve deze, beschuldigde, zoozeer schaamde hij zich, zulk eene verschrikkelijke zaak te bekennen; hij wenschte vurig van zijnen diepen val op te staan, doch de kracht er toe had hij niet. Ik werd diep bewogen door zijn lot en over de grootheid der beleediging God aangedaan; ik beloofde hem den Heer te vragen en door personen, die beter waren dan ik, te laten vragen, dat het Hem behagen mocht zich over hem te ontfermen. Ik schreef op staande voet aan iemand waaraan hij, volgens zijn zeggen, zonder moeite mijn brief zou kunnen overgeven. Den eersten keer nu, dat hij ging biechten, bewees God hem de genade van zich te beschuldigen van alles , en gewaardigde zich deze ziel in barmhartigheid aan te nemen, ter wille van zoovele heilige personen, welke op mijne aanbeveling er zoo dringend om gesmeekt hadden; van mijnen kant had ik, in weerwil mijner ellende, al gedaan wat in mijne macht was. Deze geestelijke schreef mij, dat hij, dank zij den gelukkigen omkeer in hem te weeg gebracht, in vele' dagen na dien tijd niet meer in zijne zonde hervallen was, doch dat de bekoring hem zoodanig kwelde, dat hij als in eene hel verkeerde; hij bezwoer mij voort te gaan met hem Gode aan te bevelen. Ik deed een nieuw beroep op den ijver mijner zusters; aan den verdubbelden ijver barer gebeden moest God deze gunst toestaan. Overigens waren zij er geheel onbekend mede voor wien zij baden, en niemand had het ook ooit kunnen vermoeden. Door medelijden met deze ziel bewogen smeekte ik Onzen-Heer van toch zijne be-

-ocr page 416-

396

koringen en kwellingen te doen ophouden ; en ik bood mijzelve aan om ze in zijne plaats te verduren, mits dit niet de minste zonde van mijnen kant zou ten gevolge hebben. Ik zag mij dan gedurende eene maand op de wreedste wijze geteisterd ; het was in deze dagen, dat de twee aanvallen, waarover ik gesproken heb, plaats grepen. Ik gaf er den geestelijke kennis van, en hij liet mij weten , dat hij door de barmhartigheid Gods eindelijk eenige verademing van den hardnekkigen aanval der duivels genoot. Hij werd meer en meer versterkt in het goede, en bleef voor immer van de droevige kluisters, die hij gedragen had , bevrijd. Hij werd niet moede er God voor te danken, en mij zijne erkentelijkheid er voor te betuigen, alsof ik iets had uitgericht. De gedachte echter, dat Onze-Heer mij met zijne genade begunstigde, heeft hem, inderdaad, van nut kunnen zijn. Hij verklaarde dat hij, zoodra hij zich erg door de bekoring benauwd zag, mijne brieven las, waarop zij hem oogenblikkelijk verliet. Hij kon er zonder eené groote verbazing niet over nadenken, wat ik al om zijnentwille had doorgestaan , eu hoe hij was vrij gebleven van zijne kwellingen. Ik was er niet minder verwonderd over dan hij; en had ik, om hem van zulk eene bittere foltering bevrijd te zien, nog vele jaren moeten lijden , vanganscher harte zou ik er mij voor ten beste gegeven hebben. God zij voor alles gezegend ! Hieruit ziet men , hoe krachtig het gebed is der zielen , welke Hem dienen , en de zusters van dit klooster zijn, hieraan twijfel ik niet, onder dit getal te rekeuen. Wijl ik haar had uitgenoodigd te bidden, moesten de duivels op mij veel heviger verstoord zijn, en de Heer liet dit aldus toe wegens mijne zonden.

Omstreeks dezen zelfden tijd meende ik, dat die gevloekte geesten mij eens des nachts zouden verstikken;

-ocr page 417-

397

men sprenkelde naar hen aanhoudend wijwater, en plotseling zag ik eene menigte wegvlieden, alsof zij zich van de hoogte eener rots neerstortten. Tegenwoordig vrees ik hen niet meer, daar ik weet, dat zij zonder de toelating des Heeren niet de minste beweging kunnen maken. Ik zou hier, mijn vader, nog een groot aantal andere kwellingen kunnen bijbrengen, die zij mij aandeden, doch ik staak liever een verhaal, dat u vervelen zou. Wat ik gezegd heb is voldoende om deu waren Christen te toonen, hoezeer hij de schrikbeelden, waarmede de duivelen hem zoeken te ontstellen, moet verachten. quot;ij wete wel, dat eene ziel, zoo vaak zij deze bestrijders veracht, ze verzwakt en op hen de overhand krijgt; elke hunner aanvallen verschaft haar altijd eeuig belangrijk voordeel; daar ik te wijdloopig zou worden met hierover te spreken, zal ik mij vergenoegen aan te halen, wat mij op den avond van Allerzielendag overkwam.

Ik bevond mij in eene bidkapel en bad eennocturu; ik stortte eenige zeer godvruchtige gebeden , die aan het einde van ons brevier staan, toen de duivel zich op het boek wierp om mij te beletten te voleindigen. Ik maakte het krnisteeken , en hij verdween; hij kwam bijna oogenblik-kelijk terug, en ik verdreef hem weder op dezelfde wijze; tot driemalen toe, meen ik, verhinderde hij mij zoo het gebed weder op te vatten; ik sprenkelde, ten laatste, wijwater op hem aan, en ik kon voleindigen. Op hetzelfde oogenblik zag ik eenige zielen uit het vagevuur opstijgen, welke zeker nog weinig te boeten hadden gehad, en ik kwam op de gedachte, dat de vijand daardoor misschien hare bevrijding had willen vertragen. Zelden heb ik hem onder de eene of andere gedaante gezien, doch zeer dikwijls is hij mij zonder eene gedaante te hebben verschenen, gelijk

-ocr page 418-

398

dit bij verstandelijke visioenen gebeurt, waarbij, gelijk door mij gezegd is, de ziel duidelijk iemand tegenwoordig ziet, hoewel zij hem niet onder eenige gedaante waarneemt.

Nog iets anders, wat mij groote verwondering baarde, wil ik mededeelen. Op het feest der allerheiligste Drievuldigheid zag ik ouder cene verrukking in het koor van zeker klooster, eeu grooten strijd tusschen duivels en engelen, zonder de beteekenis van dit visioen te begrijpen; zij werd mij echter duidelijk, toen veertien dagen later een tweestrijd ontstond tusschen personen, welke aan het gebed zich toewijdden , en een groot aantal anderen, die vreemd aan deze heilige oefening leefden. Die twist hield langen tijd aan, en veroorzaakte veel verwarring en onheil in het huis, waar het voorviel.

Bij eeue andere gelegenheid zag ik mij door eene menigte dier vijandige geesten omringd , doch ik was te ge-lijker tijd met een helder licht omstraald, dat hen verhinderde mij te genaken. Ik begreep , dat God mij tegen heu beschermde, en dat zij mij niet tot een enkelen misslag konden brengen. Sedert dien tijd heb ik verschillende bewijzen voor de waarheid van dit visioen gekregen. Ik zie duidelijk hun geheele onmacht in; aan God getrouw heb ik niets te vreezen. Zij zijn slechts sterk tegenover zielen, welke zich zonder strijd overgeven; zulke overheerscheu zij als despoten.

Onder de bekoringen, waarvan ik melding gemaakt heb, gevoelde ik nu en 'dan al de ijdelheden en zwakheden vin mijn vroeger leven weer opkomen ; deze ervaring deed mij gevoelen hoezeer het noodig was mij Gode aan te bevelen. Alleen de terugkeer van dergelijke gedachten scheen mij een bewijs, dat de duivel de oorzaak was van alles wat er

-ocr page 419-

399

in mij was voorgevallen; want ik meende dat ik, na zoovele genaden van God ontvangen te hebben, zelfs niet eens meer de eerste opwellingen tot dingen, strijdig tegen zijne wet, moest gevoelen : eene ware foltering was mij dit alles, totdat mijn biechtvader mijne ziel weder tot rust bracht.

Geen minder wreede kwelling baarde mij de achting en de loftuitingen van hooggeplaatste personen. Wat heb ik daarvan niet te lijden gehad , en hoeveel heb ik er nog van te verduren! Wanneer ik een blik werp op het leven van Jesus Christus en der heiligen, en ik mij nog zoo verre verwijderd zie van de verachting en den smaad waaronder zij leefden , dan sidder ik, van schaamte durf ik de oogen niet opslaan, en ik zou mij wel voor de gansche wereld willen verbergen. Indien ik aan vervolging bloot sta, gevoel ik mij geheel anders. De natuur lijdt, wel is waar, en voelt zich gedrukt, doch mijne ziel verheft zich boven de vervolgingen, en zij is als eene vorstin waaraan alles in haar rijk onderdanig is. Hoe deze twee dingen kunnen samengaan begrijp ik niet, doch dat het aldus toegaat , weet ik al te wel.

Dikwerf heb ik vele dagen achtereen in eene uiterste onrust en in eene buitengewone kwelling doorgebracht, alleen door de gedachte, dat de groote gunsten van God aan het publiek zouden bekend zijn. Dit scheen mij deugd en nederigheid toe, doch een zeer geleerd vader Dominicaan heeft mij het tegenovergestelde aangetoond, en thans ben ik diep overtuigd, dat het eene bekoring was. Deze inbeelding veroorzaakte mij meermalen eene zoodanige kwelling , dat ik er de voorkeur aan gegeven zou hebben mij zelve geheel levend te laten begraven. Toen dan ook de Heer mij de groote verrukkingen toezond waaraan ik, zelfs in gezelschap van anderen, geen weerstand kou bieden, was

-ocr page 420-

400

ik er zoozeer mede verlegen, dat ik zou gewild hebben voor niemand ter wereld, wie ook, meer te verschijnen.

Toen Onze-Heer mij eens door dit leed gepijnigd zag, sprak Hij tot mij : „Wat vreest gij ? slechts twee dingen zijn mogelijk : of men zal kwaad van n spreken, of men zal mij prijzen.quot; Hiermede gaf Hij mij te kennen, dat degenen , welke aan deze groote voorrechten geloof sloegen, Hem er de eer van gaven, en dat zij, die er geen geloof aan hechtten, mij ongegrond belasterden. Van twee kanten was er voor mij een voordeel in gelegen; alzoo had ik niet de minste reden mij te bedroeven. Deze woorden schonken mij de kalmte weder, en zoo vaak ik er aan denk troosten zij mij nog.

Door de bekoring medegesleurd, wilde ik het klooster , waar ik mij bevond, verlaten en mij, met hetgeen ik had ingebracht, in een ander klooster der zelfde orde begeven. Ik wist, dat de regel er veel strenger was, en men er groote gestrengheden beoefende; wat meer is, het was verre afgelegen , hetgeen mij , in de hoop van onbekend te leven, wel toelachte; doch mijn biechtvader wilde het mij nimmer toestaan. Deze angsten dompelden mij in groote onrust: sinds heb ik erkend, dat eene tegen de vrijheid van den geest zoo strijdige nederigheid niet de ware is; Onze-Heer zelf heeft zich gewaardigd mij deze verlichting-te scheuken. En inderdaad, was ik volkomen overtuigd geweest, dat alle goederen alleen van God komen, ik zou ze lü mij zelve met geen ander oog hebben moeten beschouwen , als in den naaste; en daar het mij in zoo hooge mate verblijdt anderen te hooren prijzen en ze rijk te zien in hemelsche schatten , had ik mij ook er niet over moeten bedroefd hebben, dat God eveneens in mij de wouderen zijner genaden liet uitblinken.

-ocr page 421-

404

Ik viel in een ander uiterste : ik richtte tot God bijzondere gebeden om Hem te bezweren aan personen , die eene goede gedachte over mij koesterden, mijue zouden te laten kennen, opdat zij zouden inzien , hoe weinig ik de van Hem ontvangen genaden waardig was. Mijn biechtvader verbood mij hiermede voort te gaan. Ziehier echter, wat ik tot op dezen tijd toe gedaan heb. quot;Wanneer ik zag, dat iemand mij zeer gunstig beoordeelde, trachtte ik door eene behendige wending hem eenige kennis mijner zonden te geven , en daarin vond mijue ziel verademing; doch ook op dit punt werd mijn gedrag evenzeer afgekeurd. Thans zie ik in, dat dit alles niet het gevolg der nederigheid, maar van eene bekoring was. Het scheen mij toe, dat ik de gansche wereld bedroog, en men vergist zich werkelijk wanneer men meent, dat er in mij iets goeds is ; ik heb eveuwel nimmer het doel gehad, iemand te misleiden. De Heer heeft zeker, hetgeen ik verhaald heb toegelaten, om de eene of andere mij niet bekende reden. Over geen enkele dezer genaden heb ik ooit, zelfs niet tegen mijne biechtvaders, gesproken, of het moest zijn, dat ik het noodzakelijk achtte, en ik er een grooten gewetensangst over zou gehad hebben.

Tegenwoordig is het mij duidelijk, dat deze angsten en kwellingen , en deze voorgewende nederigheid slechts onvolmaaktheden zijn , welke toonen, dat meu nog niet genoeg verstorven is. Eene ziel, welke zich geheel aan God overgeeft, raakt het evenmin, of men kwaad, of goed van haar spreekt; de onderrichting des goddelijkeu Meesters heeft haar al te wel doen begrijpen, dat zij niets van zich zelve bezit. Zij geve zich derhalve zonder voorbehoud geheel aan zijne leiding over. Behaagt het Hem de genaden , haar geschonken, bekend te maken, zij aanbidde zijne plannen,

27

-ocr page 422-

402

doch zij houde zich te gelijker tijd op vervolging voorbereid ; want in onze dagen is dit het onvermijdelijk lot der-genen , waarin zulke genaden uitschitteren. Duizend oogen staren op eene dezer zielen, terwijl duizend andere, die eenen verschillenden weg volgen, niet worden opgemerkt. Eene zekere door de nederigheid ingeboezemde vrees is dan, voorwaar, niet ongegrond , doch de mijne kwam minder uit dit beginsel voort, dan wel uit gebrek aan moed. De ziel, welke op deze wijze door God aan de blikken wordt bloot gesteld , moet zich op de marteling der wereld voorbereid houden; en sterft zij niet uit vrije keuze af aan alles wat het hare is, dan zal de wereld haar best weten te doen afsterven. De eenigste verdienste der wereld is, in mijn oog, deze, dat zij niet de minste onvolmaaktheid in deugdzame lieden kan dulden, en ze door middel van gemor wil dwingen braver te worden. Ik aarzel niet te beweren, dat er veel meer moed noodigis, om den weg der volmaaktheid te bewandelen, dan zich op staande voet te laten martelen ; want, bij gemis van eene geheel bijzondere hulp van God, duurt het langen tijd voor men volmaakt geworden is. De wereldlingen zien ter nauwer-nood iemand dien weg opgaan, of zij eischen, dat men zonder eenige fout is : op duizend mijlen afstand ontdekken zij den geringsten misslag , die haar ontgaat, en wellicht in haar eene deugd is; doch, wijl bij hen eene dergelijke fout het gevolg zou zijn eener ondeugd, beoordeelen zij anderen volgens zichzelven , en haasten zich hen te veroor-deelen. Te rekenen naar hetgeen men van hen hoort, moest, waarlijk, iemand, die de volmaaktheid nastreeft, eten , noch slapen, noch zelfs ademen, gelijk men zegt. Hoe hoo-ger achting de wereld deze zielen bewijst, des te meer vergeet zij, dat zij, in weerwil van al hare volmaaktheid, in

-ocr page 423-

403

een lichaam ingekerkerd en geheel aan zijne ellende onderworpen zijn, zoolang zij op deze aarde leven, waarboven zij overigens zoo verre verheven zijn. Zij hebben derhalve, ik zeg het nog eens, een grooten moed noodig; want zij zijn nog niet eens haren loop begonnen, of men eischt al, dat zij vliegen; hare hartstochten hebben zij nog niet overwonnen en men wil, dat zij in den moeilijksten strijd zoo standvastig blijven, als de in de genade reeds bevestigde heiligen , wier leven men gelezen heeft. De aanschouwing van hetgeen zij dan hebben te lijden , geeft wel grond om God te prijzen. Doch hoeveel reden heeft men te gelijker tijd niet tot droefenis. Hoevele dier arme zielen gaan niet terug, wijl zij, helaas! niet sterk genoeg zijn, om die aanvallen door te staan ! Zoo zou ook, geloof ik, mijne ziel ontmoedigd zijn geworden, had Onze-Heer in zijne overgroote barmhartigheid niet alles van zijnen kant aangewend ; en tot op den dag toe , dat de aanbiddelijke Meester, uit louter goedheid , mijne ziel met zijne goederen heeft verrijkt, heb ik ook niets gedaan, gelijk gij zien zult, mijn vader, dan vallen en opstaan. Hoe vurig zou ik wen-schen die zielen te verlichten en ze voor ontmoediging te vrijwaren ! Met dit doel zal ik eene vergelijking gebruiken, waarvan ik mij al meermalen bediend heb, doch die mijne gedachte volkomen weergeeft: zij willen vliegen voordat God haar vleugelen heeft geschonken, dit brengt ze op den dwaalweg, en stort ze in moedeloosheid. Zij vangen aan met groote verlangens, een grooten ijver en een vast besluit, om in de deugd vooruit te gaan. Doch wat gebeurt dan later ? Zij zien zielen , welke verder gevorderd zijn, die zich reeds tot heldendeugden door de genade des Heeren hebben verheven , en zij gevoelen, dat hare krachten zoo ver niet reiken. Dit is nog niet alles: zij lezen in de

-ocr page 424-

404

verhandelingen over het gebed verschillende middelen, om tot de hoogste beschouwing te geraken, en daar zij de kracht nog derven, om ze in beoefening te brengen, worden zij neerslachtig, en verliezen den moed. Men moet, volgens deze boeken , de oordeelen der wereld verachten, en er meer med e ingenomen zijn, wanneer zij kwaad , dan wanneer zij goed van ons zegt; de eer moet men niet het minste tellen ; men moet volkomen aan zijne verwanten onthecht zijn , zoodat, indien zij zich niet op het gebed toeleggen, onze betrekking met hen voor ons niets aantrekkelijks mag hebben, en ons veeleer onaangenaam moet zijn, en andere soortgelijke dingen meer. üoch , naar mijn inzien, zijn al deze dingen louter gaven des Heeren; en gevoelens , zoo geheel strijdig tegen onze neigingen , moet men tot de orde der bovennatuurlijke goederen brengen. Kunnen de zielen zich niet in eens zoo hoog verheffen, dat zij er zich niet over bedroeven ; laten zij zich onvoorwaardelijk aan de goedheid Gods toevertrouwen : eens zal Hij hare wenschen in daden doen overgaan , mits zij volharden in het gebed en alles doen , wat in haar vermogen is. Daar wij zoo zwak zijn, hebben wij het hoog noodig een groot vertrouwen in onze ziel ingang te doen vinden; dat wij ons toch nimmer laten terneer slaan , en bemoedigen wij ons onophoudelijk door de gedachte, dat volhardende inspanningen ons de overwinning verzekeren;

Ziehier , mijn vader, wat mij eene langdurige ondervinding geleerd heeft, en mij nuttig toeschijnt hier vermeld te worden: men moet zich nimmer vleien eene deugd te bezitten voor men haar door het tegenovergestelde beproefd heeft. Wij moeten in dit leven ons zeiven altijd wantrouwen en op onze hoede zijn; wij worden zeer spoedig tot het aardsche heengetrokken, indien God ons niet geheel zijne

-ocr page 425-

405

genade heeft geschonken, om ons het nietige aller dingen te doen inzien; met een woord, volkomen veiligheid is er in deze wereld niet te vinden. Voor weinige jaren scheen het mij toe, dat ik niet alleen aan mijne verwanten onthecht was, doch dat hun bezoek mij een last was; en werkelijk was het mij eene opoffering mij met hen te onderhouden. Omstreeks dezen tijd zag ik mij verplicht, wegens eene zaak van belang, eenige dagen bij eene mijner zusters, die gehuwd is en vroeger door mij met de teederste genegenheid bemind werd, door te brengen. Hoewel zij meer deugd bezat dan ik, was onze omgang toch niet zeer druk, daar het onderwerp onzer gesprekken, uit hoofde van het verschil van onzen staat, niet altijd kon zijn , gelijk ik het wenschte. Ik bleef derhalve zooveel ik kon in de afzondering. Telkens echter merkte ik op, dat hare verdrietelijkheden mij veel levendiger aandeden , dan die van een ander persoon mij zouden aangedaan hebben , en dit liet niet na mij eenige bekommering te baren. Ik was, eindelijk, gedwongen te erkennen , dat ik toch niet zoo vrij was, als ik meende, doch dat ik nog de gelegenheden moest vluchten, om in de deugd van onthechting, wier kiem de Heer in mij gelegd had , sterker te worden; en sinds dien tijd heb ik altijd gestreefd hieraan met de hulp zijner genaden getrouw te zijn.

Wanneer de Heer ons de eene of andere deugd begint te schenken, moeten wij haar met de grootste zorg aankwee-keu en ons niet blootstellen aan het gevaar van ze te verliezen. Ik neem slechts een voorbeeld, het verachten der eer; want geloof mij, mijn vader, al degenen, welke zich voorstellen er geheel los van te zijn, zijn het niet. Onophoudelijk moet men op zijne hoede zijn, en iemand die nog eenige gehechtheid, al is het nog zoo weinig, aan haar gevoelt, behoeft niet te hopen, dat hij op den weg der

-ocr page 426-

406

deugd zal vooruitkomen. Zij is zulk een sterke band, dat God alleen haar kan verbreken; doch hiervoor eischt Hij van ons heldhaftige pogingen en volharding in het gebed. Het kwaad, dat eene dergelijke slavernij aanricht, vervult mij met ontzetting. Ik zie personen , die door de heiligheid en glans hunner werken de volken in bewondering brengen. Groote God! waarom geven zulke zielen nog iets om het aardsche ? Hoe komt het, dat zij het toppunt der volmaaktheid nog niet bereikt hebben ? Wat is dit voor een geheim ? Wat weerhoudt, wat belet ze eene vlucht te nemen? Ach, zij zijn nog aan het een of ander ellendig punt van eer gehecht; en wat nog erger is, zij willen dit niet inzien, daar de duivel ze overtuigt , dat zij verplicht zijn het vast te houden. Doch , om de liefde van Onzen-Heer, dat zij mijne woorden ge-looven; dat zij eens luisteren naar de kleine mier, waaraan de goddelijke Meester zelf gelast heeft te spreken : beteren zij zich niet van dit gebrek, dan zal het voor haar zijn wat de rups is voor den boom; zonder juist den geheelen boom te schaden berooft zij hem toch van zijne schoonheid, doet hem kwijnen, en maakt hem tevens schadelijk voor de belendende gewassen. l)e vruchten , die hij zal voortbrengen , zullen geschonden zijn en geene waarde hebben, dat wil zeggen , daar het goede voorbeeld, door deze personen gegeven, van eene onvolmaakte deugd uitgaat, zal het krachteloos en van kortstondigen duur wezen.

Meermalen heb ik het gezegd: al is die gehechtheid aan de eer nog zoo luttel, het is als een valsche toon in het snarenspel, welke de gansche harmonie verstoort. Groote schade richt zij immer aan in de verschillende staten van het christelijk leven; doch voor zielen, welke de wegen des gebeds bewandelen, mag zij veilig eene ware pest heeten.

-ocr page 427-

407

Gij verlangt, volgens uw zeggen, u innig met God te vereenigen en de raadgevingen van Jesus Christus op te volgen; doch, terwijl de goddelijke Meester met smaad en valsche getuigenissen beladen is, maakt gij er aanspraak op uwe eer en naam, zonder de minste kwetsing er van te dulden, te bewaren. Kan men met twee tegenovergestelde wegen te bewandelen elkander ontmoeten ? Onze-Heer verheft slechts de ziel, die edelmoedige pogingen doet om Hem te gelijken en in vele dingen iets van haar recht kan afstaan, tot deze goddelijke vereeniging. Maar, zal iemand zeggen , ik heb geene gelegenheid , om God dergelijke proeven mijner getrouwheid te schenken. Mijn antwoord is: wanneer gij vast besloten zijt de voetstappen van deu vernederden God te drukken, zal Hij niet dulden dat gij, bij gebrek aan gelegenheden , de verdiensten verliest van in zijne goddelijke vernederingen te deelen • Hij zal u er wel zoodanig van voorzien, dat gij ze misschien te talrijk zult vinden; men behoeft de hand slechts aan het werk te slaan. Bij deze gelegenheid wil ik eenige kleinigheden aanhalen, die ik in den beginne deed ; deze nietigheden zijn, gelijk ik al gezegd heb, kleine stroohalmen, die ik in het vuur wierp, daar ik geen betere stof had om zijne vlam te voeden ; daaruit zal men zien dat Onze-fJeer alles aanneemt; Hij zij er immer voor gezegend!

Behalve mijne andere onvolmaaktheden, had ik ook nog het gebrek van de rubrieken des breviers, den zang en de ceremoniën van het koor niet goed te kennen: dit kwam louter uit nalatigheid, en omdat ik mijnen tijd aan ijdele bezigheden besteedde. Ik zag eenvoudige novicen , welke mij konden onderrichten, en ik wachtte mij wel haar, hetgeen ik niet wist te vragen, uit vrees van mijne onwetendheid aan het licht te brengen ; daar-

-ocr page 428-

408

enboven liet, gelijk gewoonlijk, het voorwendsel, dat ik haar een goed voorbeeld verschuldigd was, ook niet na mijne ijdelheid te hulp te komen. Doch toen de Heer mij een weinig de oogen had geopend, veranderde ik wel van gedrag; want al weifelde ik, sedert dien tijd, nog zoo weinig , zelfs in dingen die ik wist, dan aarzelde ik niet ze aan de jongsten te vragen. Daardoor raakte ik niets van mijne eer, noch van mijn aanzien kwijt, en het behaagde zelfs Onzen-Heer mij nog meer geheugen te geven, dan ik te voren had.

Wat den zang betreft, deze ging mij, of ik moest, gelijk men mij raadde, vooraf mij geoefend hebben, slecht af. Ik was er zeer verlegen mede, niet uit vrees van fouten te begaan in de tegenwoordigheid van God , hetgeen eene deugd zou geweest zijn, doch om de personen, die mij hoorden ; en dit gevoel van ijdelheid bracht mij zoodanig in verwarring, dat ik nog slechter zong, dan ik het kon. Ik kwam eindelijk tot het volgende besluit: had ik mij niet zeer goed voorbereid , dan zeide ik dat ik het niet kon. Dit kostte mij in den beginne wel veel; later deed ik het met genoegen. Doch van het oogenblik af, dat ik begon met mij er niet meer over te bekommeren, of men mijne onwetendheid kende , en het ellendig punt van eer, dat ik hierin stelde , en elk een zet waar hij wil, onder den voet te treden, zong ik veel beter dan vroeger.

Ziedaar nietigheden, ik beken het; zij geven het bewijs dat ik zelf eene nietigheid ben, omdat zij mij zooveel last veroorzaakten. Zij laten evenwel niet na ons de deugd tc doen beoefenen. Deze kleine dingen hebben in de oogen van God, wanneer men ze met liefde verricht, hare waarde, en Hij staat ons bij om de grootste te ondernemen.

Nog eene mijner nietigheden. Daar al de zusters, behal-

-ocr page 429-

409

ve ik, want altijd ben ik zeer onvolmaakt geweest, vooruitgang maakten in de deugd, zoo kwam ik op den inval van de volgende oefening der nederigheid: ik vouwde in het geheim hare mantels op, wanneer zij van het koor waren, mij dacht, dat ik hiermede de engelen diende, die den lof van God hadden gezongen. Zij ontdekten het, hoe, weet ik niet, en ik was er niet weinig over beschaamd; want zooveel deugd bezat ik niet om met genoegen te kunnen zien , dat zij er kennis van droegen, niet uit nederigheid, maar uit vrees, dat dergelijke beuzelachtige dingen haar, ten mijnen koste, deden lachen.

O mijn aanbiddelijke Verlosser , wat ben ik er over beschaamd, mij aan zoovele beleedigingen schuldig te zien, en nietsbeteekenende daden van deugd, ware zandkorrels, die ik niet eens vermocht van de aarde op te zamelen en met zooveel slijk en met zooveel onvolmaaktheid bezoedeld waren, hier aan te halen! De wateren uwer genaden waren nog niet opgeweld, om ze te zuiveren en ze tot U te doen opstijgen ! O mijn Schepper! waarom mag ik dan toch onder de tallooze ongetrouwheden mijns levens niet eene enkele daad aantrefl'en, die eenigszins verdient eene plaats in te nemen in het verhaal der uitstekende genaden, welke ik van TJ heb ontvangen? Ik begrijp het niet, o mijn teedere Meester, waarom mijn hart niet barst van spijt, noch hoe degenen, die deze bladzijden zullen lezen, zich zullen kunnen weerhouden een gevoel van afschuw voor mij te koesteren , ziende, dat ik, na zoo slecht beantwoord te hebben aan zulke groote weldaden, niet gebloosd heb, zulke nietswaardige dienstbetuigingen , die van mij uitgingen , (waarmede alles gezegd is), mede te deelen! Ik sterf van schaamte. Heer, maar bij gebrek aan iets beters, heb ik ze opgeteekend om dengenen , die U veel schoonere

-ocr page 430-

410

zullen weergeven, te toonen, welke eene heerlijke belooning zij hebben te wachten van de grootmoedigheid, die zelfs op de mijne niet met verachting heeft neergezien. Maak, groote God, dat ik niet altijd op deze hoogte blijve , en strekken mijne diensten voortaan een weinig tot uwe glorie, Amen.

-ocr page 431-

HOOFDSTUK XXXII.

Teresia aanschouwt in de hel de plaats, waar de zonden haar zouden gebracht hebben , indien zij niet van leven veranderd was. — Zij begint voor het eerst te denken aan de stichting van den H. Jozet van Avilaj de ondersteuning van Maria Ocampo , eene nicht dei-Heilige, en van Guiomar de Ulloa. — Onze-Heer gelast Teresia de grondslagen te ontwerpen voor eene hervorming van ICarmel , en voorspelt haar de toekomstige grootheid er van. — De 11. Petrus van Alcantara zet haar aan dezen last te volbrengen. — Op raad van Vader Balthasar Alvarez, legt Teresia haar plan bloot aan vader Angelus van Salazar zijnen provinciaal, die het goedkeurt. — De storm die zich verheft. — Petrus Ybanes van de orde des H. Dorainieus verklaart zich ten gmiste der stichting, en schenkt de Heilige eenen krachtigen steun. — Eene kleine woning wordt aangekocht om het nieuwe klooster te vestigen.

Al langen tijd had mij Onze-Heer de meeste genaden bewezen, waarvan ik gesproken heb, en nog andere, die zeer uitstekend waren, toen Hij mij met de volgende, waarover ik ga spreken, begunstigde. Terwijl ik eens aan het bidden was, bevond ik mij eensklaps, zonder te weten hoe, met ziel en lichaam in de hel verplaatst. Ik begreep, dat God mij de plaats wilde laten aanschouwen, die de duivelen mij bereid hadden, en welke ik zou verdiend hebben door de zonden, waarin ik zou vervallen zijn , indien ik niet van leven veranderd was. Het duurde slechts zeer korten tijd; doch al leefde ik nog vele jaren, het zou mij onmogelijk zijn de herinnering er van te verliezen.

De ingang tot dit oord van smarten scheen mij toe veel gelijkenis te hebben met eene kleine, lange, enge straat,

-ocr page 432-

412

of, liever , met een zeer lagen, donkeren , engen gang. De bodem was slijkerig, eene pestlucht walmde er uit op, en hij wemelde van vergiftige, kruipende dieren. Aan het einde verhief zich een muur, waarin eene zeer enge nis was aangebracht, in welke ik werd gesloten. Alles wat tot hiertoe mijn blik had getroffen, en waarvan ik eene zwakke schildering heb opgehangen, was aangenaam in vergelijking van hetgeen ik in dezen kerker gevoelde. quot;Woorden kunnen van zulk eene foltering geen denkbeeld geven, het, is onbegrijpelijk. Ik gevoelde in mijne ziel een vuur, wiens natuur ik, bij gebrek aan uitdrukkingen, niet kan beschrijven, en mijn lichaam was te gelijker tijd aan ondragelijke smarten ten prooi. Allerbitterste pijnen had ik in mijn leven doorgestaan, en, volgens de bekentenis der geneesheeren, de grootste, die men hier beneden kan verduren; ik had al mijne zenuwen op eene vreeselijke wijze zien samentrekken , ten tijde, dat ik het gebruik mijner ledematen verloor ; ik was bovendien aangevallen geweest door verschillende kwalen , waarvan eenige , gelijk ik bemerkt heb , den duivel tot oorzaak hadden; en toch, dat alles is niets, vergeleken bij de smarten, welke ik deze oogenblikken ondervond; en wat ze ten toppunt voerde, was het vooruitzicht, dat zij zonder einde en zonder leniging zouden zijn. Doch bij de doodsangsten der ziel beteekenen deze martelingen des lichaams weder niets. Het is eene beklemdheid, eene benauwing, eene vermorzeling des harten, zoo gevoelig , en, te gelijker tijd, eene droefheid , zoo wanhopend en bitter, dat ik te vergeefs zou trachten ze te schetsen. Indien ik zeg, dat men ieder oogenblik de angsten des doods doorstaat, is het weinig; want bij den laatsten snik schijnt eene vreemde macht het leven van ons weg te nemen , maar hier is het de ziel zelf, die het zich ontrukt

-ocr page 433-

413

eu zich zelve verscheurt. Neen nimmer zal ik uitdrukkingen kunnen vinden, om een denkbeeld te geven van dit inwendig vuur en van die wanhoop, welke als het toppunt van zoovele smarteu en zoovele folteringen zijn. Wie ze mij aandeed zag ik niet, en ik gevoelde mij branden en als in duizend stukken houwen : ik aarzel niet te zeggen, dat het inwendige vuur en de wanhoop der ziel het uiterste der pijnigingen is.

In dit verschrikkelijk verblijf is alle hoop op troost uit-gebluscht; men ademt slechts eene pestlucht in, en men heeft geen ruimte, om te zitten, of zich uit te strekken. Dit waren mijne smarten in de enge holte van den muur, waarin men mij gekerkerd had ; de muren zeiven van dezen kerker , vreeselijk voor het oog, prangden mij door hare zwaarte. Daar drukt u alles neer ; geen licht; het zijn slechts duisternissen , zoo somber donker mogelijk ; en toch , o geheim! zonder dat er een enkele straal schittert, ontwaart men alles wat den blik het pijnlijkst kan aandoen.

Het behaagde Onzen-Heer niet mij toen meer te laten kennen van de hel. Later heeft Hij mij nog veel ontzettender kastijdingen getoond, voor zekere misdaden opgelegd ; daar ik de pijn er niet van leed, was mijne huivering ook minder. Onder het eerste visioen , integendeel, wilde de goddelijke Meester mij metterdaad niet alleen de inwendige smart, doch ook de uitwendige folteringen laten ondervinden, alsof mijn lichaam ze verduurd had. De wijze, waarop dit geschiedde, ken ik niet, maar ik begreep wel, dat het een groot gunstbewijs was, en dat mijn aanbiddelijke Verlosser mij met eigen oogen wilde laten zien, van welke strafoefening zijne barmhartigheid mij bevrijd had. Want alles wat men van de hel kan hoeren zeggen, al wat ik er van gelezen of vernomen had in mijne eigen overwegingen,

-ocr page 434-

444

— hoewel ik mij slechts zelden in dit onderwerp verdiept heb , wijl de weg der vrees voor mijne ziel niet geschikt is, — alles wat de boeken ons verhalen van de verschillende grievende pijnen en der strafoefeningen, welke de duivels de verdoemden aandoen, dat alles is niets, vergeleken bij de werkelijkheid ; tusschen het eene en het andere is hetzelfde verschil als tnsschen de onbezielde afbeelding en den levenden persoon; en te branden op deze wereld beteekent niets, in vergelijking van het vuur, dat ons doet branden in de andere.

Bijna zes jaren is het geleden, dat ik dit visioen had, en nog ben ik door zulk eene huivering bevangen, terwijl ik het beschrijf, dat mijn bloed stolt in mijne aderen. Onder beproevingen en droefheden herinner ik het mij, en dan schijnt mij terstond alles, wat men hier op aarde kan verduren , eene nietigheid; ik vind zelfs, dat wij ons zonder reden beklagen. Dit visioen, ik herhaal het, is in mijn oog eene der grootste genaden, die God mij heeft bewezen; zij heeft verwonderlijk bijgedragen, om mij den angst voor de wederwaardigheden en tegenwerkingen in dit levens te ontnemen; zij heeft mij moed geschonken om ze te lijden; zij heeft, eindelijk, de levendigste erkentelijkheid jegens God , die mij, gelijk ik thans grond heb te gelooven, van zulke verschrikkelijke en eeuwigdurende rampen bevrijd heeft, in mij opgewekt.

Van dien dag af schijnt mij alles licht te dragen, in vergelijking van een enkel oogenblik door te brengen in de pijniging , waaraan ik toen ten prooi was. Ik kan er mij niet genoeg over verwonderen, dat ik zoovele boeken, die over de pijnen der hel handelen, gelezen heb, en toch er zoo verre af was mij er een juist denkbeeld van te vormen, of ze, gelijk het gepast zou hebben, te vreezen. Waaraan

-ocr page 435-

415

dacht ik toen dan toch, o mijn God, en hoe kou ik eeni-ge rust smaken in een levenswandel, welke mij naar zulk eenen huiveringwekkenden afgrond heensleurde! O mijn aanbiddelijke Meester, wees er eeuwig voor gezegend! Op eene schitterende wijze hebt Gij getoond, dat Gij mij oneindig meer bemindet, dan ik mij zelve. Hoe dikwerf hebt Gij mij bevrijd van dien donkeren kerker, en hoe vaak heb ik er mij tegen uwen wil niet aan blootgesteld !

Dit visioen heeft in mij eene onbeschrijfelijke droefheid doen geboren worden bij den aanblik zooveler zielen, welke zich in het verderf storten, en bijzonder der aanhangers van Luther, welke door het doopsel leden geworden waren der Kerk. Buitendien heeft het mij de vurigste verlangens ingeboezemd om aan haar heil te arbeiden : ik gevoel, dat ik in staat zou zijn, duizendmaal mijn leven op te offeren om eene ziel aan zulke verschrikkelijke kastijdingen te'ontrukken. Dikwijls blijf ik bij deze gedachte stilstaan : van natuurswege worden wij door medelijden getroffen , wanneer wij iemand, die ons lief is, zien lijden, en is zijne smart groot, dan kunnen wij ons niet weerhouden er levendig in te deelen. Wat moet ons dan het ongelukkig lot eener ziel, eeuwig aan eene foltering ten prooi, die alle folteringen overtreft, niet doen gevoelen ? Welk hart zou daardoor niet verscheurd worden ? Worden wij door zulk een teeder medelijden geroerd bij het lijden van eenen dag, wat moeten wij dan niet ondervinden bij smarten zonder einde ? En kunnen wij een oogenblik rust hebben, bij de aanschouwing van den eeuwigen ondergang zoo veler zielen , die de duivel dagelijks met zich ter helle sleept ?

Een ander, niet minder vurig, verlangen verteert mij, dit, namelijk, dat de gewichtige zaak onzer eigen zaligheid ons onverdeeld bezig houde. Neen, geen voorbehoud: doen wij

-ocr page 436-

410

alles, wat in ons vermogen is, om God te behagen, en honden wij niet op Hem met dit doel de medewerking zijner genade af te smeeken. Na alles wat ik gezien heb, is het mij niet mogelijk, dit beken ik, zonder vrees te wezen. Hoe boos ik was, ik had eenige zorg om God te dienen ; ik vermeed enkele fouten, welke men in de wereld voor niets rekent; Onze-Heer bewees mij ook de genade van zware krankheden met een onwrikbaar geduld te dragen ; morren of lasteren deed ik niet; het zou mij, dunkt me, niet mogelijk geweest zijn iemand , wie ook , eenig kwaad te gunnen; de begeerlijkheid beheerschte mij niet; nijd kende mijn hart niet, of indien het er eenigen aanval van ondervond, aan eene groote zonde onder dit opzicht kende ik mij nimmer schuldig; ik bezat ook nog eenigen aanleg tot deugd, dien ik stilzwijgend voorbijga; ik had , eindelijk , hoewel ik zeer ellendig was , bijna altijd de vreeze des Heeren voor mijne oogen; en in weerwil van dat alles , heb ik de droeve woonstede aanschouwd, mij door de duivelen bereid ; en was de doorgestane kastijding verschrikkelijk , om naar waarheid te spreken, mij dunkt, dat mijne fouten eene veel grootere verdiend hadden. Heb ik dan geen reden te zeggen, dat het gevaarlijk is zich met middelmatige pogingen tevreden te stellen, waar het de eeuwigheid geldt ? Hoe kan vooral eene ziel, welke bij iederen stap in eene doodzonde valt, een oogenblik rust of genot smaken ? Zij haaste zich, in Gods naam, de gelegenheden te vluchten, en die God van goedheid zal niet nalaten haar te hulp te komen, gelijk Hij ten mijnen opzichte gedaan heeft. O zoete Verlosser, die mij zulk eene behulpzame hand hebt toegereikt, gewaardig U mij voortaan te steunen, opdat ik niet meer hervalle; den afgrijselijken afgrond, waar mijne zonden mij in hadden doen afdalen, heb ik gezien; behoed mij

-ocr page 437-

417

voor zulk een gevaar, ik bezweer het U in don naam uwer eindelooze goedheid. Amen.

Dit geheimzinnig visioen en andere , die niet minder uitstekend waren, en betrekking hadden op het toekomstig geluk der rechtvaardigen en de pijnon der boozen, verspreidden in mijne ziel het helderste licht. Ik hield niet op naar een ander leven te verzuchten , waarin ik boetvaardigheid kon plegen voor mijne zonden en mij, hoe weinig dan ook, de glorie des hemels waardig maken, welke mij getoond was. Allen omgang met dc schepselen te vluchten, en mij geheel van de wereld te scheiden was mijn eeuige wensch. Deze gedachte hield voortdurend mijnen geest bezig ; doch verre van hem te verontrusten , stortte zij er een aangena-men vrede in : zij kwam blijkbaar van God , gelijk ook de nieuwe ijver voor zijnen dienst , waarin ik mij voelde ontstoken. Terwijl ik er dan over nadacht, wat ik voor zijne glorie zou kunnen doen, scheen het mij toe, dat ik moest beginnen met aan de plichten mijner roeping te beantwoorden , door mijnen regel met de volmaakste getrouwheid , waartoe ik in staat was, na te leven.

Hoewel in het klooster , waarin ik mij bevond , een goede orde heerschte en een groot aantal getrouwe bruiden des Heeren waren , was het zoo arm , dat de religieuzen zich dikwijls verplicht zagen het te verlaten , om eenigen tijd bij hare verwanten door te brengen , of wel in andere huizen , waar zij overigens steeds in alle eer en godsvrucht konden leven. Dit klooster was evenmin volgens al de gestrengheid van den eersten regel ingericht; men onderhield er , gelijk in ieder ander , slechts den verzachten en door de pauselijke bulle toegestauen regel. Ik leide, dacht mij , een te aangenaam en te gemakkelijk leven , wijl de woning uitgestrekt en zeer aangenaam was. Doch van alle ongele-

28

-ocr page 438-

418

genheden was in mijne oogen dat veelvuldig uitgaan, waartoe ik meer dan de anderen veroordeeld was, hot ergste; want sommige personenj waaraan onze overheden niets konden weigeren, die mij in haar gezelschap verlangden te hebben, dwongen haar dit door hare onbescheidenheid af. Hiervan was het gevolg, dat ik weinig tijd in mijn klooster verbleef. De duivel, afgunstig op het groote goed, dat ik aan sommige mijner zusters bewees , door haar de lessen mede te deelen , welke mij de geestelijke leidslieden gaven, waarmede ik in betrekking stond, moet hiertoe ongetwijfeld hebben medegewerkt.

Zoo stonden de zaken geschapen , toen eens bij gelegenheid dat ik mij met sommige personen onderhield , die op mijne cel waren vergaderd, een van haar zeide, dat, indien wij besloten waren als ongeschoeide religieuzen te leven , er mogelijkheid bestond een klooster te stichten 1). Dit voorstel , hetgeen met mijne innigste wenschen strookte, bekoorde mij. Ik haastte mij met de aanzienlijke weduwe 2), die in zoo hooge mate tot mijne vriendinnen behoorde, en met mij dezelfde gevoelens koèsterde, hierover te spreken. Een dergelijk plan lachte haar zoozeer toe , dat zij op staande voet middelen ging beramen, om inkomsten aan het nieuwe klooster te verzekeren. Gelijk ik thans de zaken beschouw , was er nauwelijks een schijn van goed te slagen, doch in het vuur onzer verlangens scheen ons alles mogelijk. Van den anderen kant weifelde ik nog, daar ik zeer tevreden leefde in het huis waarin ik mij bevond, omdat het

1) Maria de Ocampo, de nicht der Heilige, sprak deze woorden ; in Karniel droeg zij den naam van Maria van Si. Joannes den Dooper. Eleonora de Cepeda, zuster van Maiia de Ocampo; Ina en Anna de Tapia, volle nichten der Heilige; en Joanna Suarcz, hare getrouwe vriendin, bevonden zich bij haar. Hare levensschets geven wij aan het einde van dit hoohlstuk.

2) Guiomar de Ulloa. Zie Hfdst. XXIV.

-ocr page 439-

419

zeer in mijn smaak viel en mijne cel geheel volgens den zin mijner wenschen was ingericht; de dame en ik, wij kwamen niettemin overeen onze zaak dringend aan God aan te bevelen.

Eens, dat ik te communie ging, gelastte mij Onze-Heer uitdrukkelijk „dat ik al mijne krachten moest inspannen, om dit klooster te stichten, terwijl Hij mij plechtigde verzekering schonk van den goeden uitslag, en dat de ijver waarmede Hij daar zou gediend worden, veel tot zijne verheerlijking zou bijdragen ; Hij wilde dat het onder de bescherming van den H. Josef zou gesteld worden; deze Heilige zou aan de eene poort , en de H. Maagd aan de andere het bewaken, terwijl Hij , Jesus Christus, onder ons zou verkeeren. Dit huis zou een ster zijn , die een groo-ten glans zou verspreiden. Al misten de religieuze orden haren eersten ijver, ik moest daarom niet denken, dat Hij er weinig door werd verheerlijkt of er geen dienst van had ; en wat zou de wereld worden, indien er geene religseuzen, waren? Hij beval mij, eindelijk, mijnen biechtvader 1) den mij opgelegden last mede te deelen, en hem van zijnentwege te zeggen , dat hij er zich niet tegen moest aankanten , en mij er niet van afkeerig maken.quot;

Dit visioen en deze woorden maakten zulk eenen indruk op mijn gemoed, dat ik er niet aan twijfelen kon, of God was er de oorzaak van. Ik werd er evenwel zeer pijnlijk door aangedaan, omdat mijn geest op dat oogenblik mij een gedeelte der inspanningen en kruisen voorstelde, welke mij eene dergelijke onderneming zou kosten. Ik gevoelde mij overigens in het klooster, waar ik was, zeer tevreden ; en zoo ik al over deze zaak was begonnen te onderbande-

1) Hallhazar Alvarez.

-ocr page 440-

420

len, het was noch met een bepaald besluit, noch met de zekerheid, dat zij slagen zou, geschiedt. Hier echter gaf mij Onze-Heer een dringend bevel; en daar ik de moeie-lijkheden voorzag, die ik zou ontmoeten , aarzelde ik nog met hetgeen mij te doen stond. Doch de goddelijke Meester gelastte mij zoo dikwijls dezelfde zaak , en stelde mij zoo vele en zoo duidelijke redenen voor om haar te ondernemen , dat ik , wijl zijn wil niet meer te betwijfelen was , het niet langer durfde verschuiven er mijnen biechtvader over te spreken. Schriftelijk gaf ik hem zelfs een verslag van hetgeen was voorgevallen. Hoewel hij, redelijkerwijze geoordeeld, nauwelijks een schijn van slagen in een dergelijk plan zag, uit hoofde der weinige hulpbronnen mijner vriendin om in de kosten der stichting te voorzien, durfde hij mij toch den raad niet te geven er van af te zien; hij raadde mij mijn plan aan den provinciaal 1)onzer orde voor te stellen en mij aan zijne beslissing te houden. Ik volgde dezen raad ; doch daar ik niet gewoon was met dezen overste over de visioenen en de buitengewone genaden, die ik ontving, te spreken , legde de bovengenoemde dame hem ons plan bloot, om een klooster volgens den oorspron-kelijken regel op te richten. Deze vader, wien alles, wat de volmaaktheid van den religieuzen staat betrof , ter harte ging , deelde terstond in de bedoelingen mijner vriendin , beloofde haar te helpen en het klooster onder zijn opzicht te nemen ; zij spraken over de noodzakelijke inkomsten voor de nieuwe stichting, en over het getal religieuzen, dat er toegelaten zou worden; men kwam om verschillende redenen overeen , dat het getal dat van dertien nimmer zou te boven gaan. Vóór wij zoo ver waren, hadden wij den gelukzaligen broeder Petrus

1) Vader Salazar.

-ocr page 441-

421

van Alcantara geschreven, om hem over den staat van zaken in te lichten •, en hij had ons niet alleen geraden deze onderneming door te zetten, maar ons ook wenken gegeven over den gedragslijn , dien wij hadden te volgen 1).

Nauwelijks was ons voornemen bekend, of er verhief zich eene vervolging tegen ons, te lang om te verhalen. Wat al bittere woorden, wat al spotternijen! Men zeide van mij , dat ik dwaas was, om er aan te denken een klooster te verlaten, waar ik mij zoo wèl bevond; doch tegen mijne gezellin barstte men heviger los.

Deze last viel haar wel hard te dragen , en ook ik wist niet wat te beginnen, evenmin als zij ; daar ik inzag, dat men menschelijkerwijze gesproken in sommige dingen gelijk had. Met een door leed gegriefd gemoed nam ik mijnen toevlucht tot het gebed, en beval mij den goddelijken Meester aan; Hij gewaardigde zich mij te troosten en mijnen moed weder op te wekken. „Daaruit, zeide Hij, kou ik afleiden , wat de Heiligen, die geestelijke orden had-

1) Volgens Ribera was hel adres des briefs van Petrus van Alcantara aan de H. Teresia van den volgenden inhoud:

quot;Aan de zeer voortreffelijke en godvruchtige dame, Donna Teresia de Ahumada, te Avila : Onze Heer doe haar eene Heilige worden.quot;

De heilige raadpleegde ook, omstreeks dezen lijd, den H. Lodewijk Bertrandus, dal groole licht van de orde des H. Dominicus. Deze Heilige was toen te Valencia , in Spanje , waar hij met de leiding der novicen belast was. Na deze belangrijke zaak drie olquot; vier maanden lang aan God te hebben aanbevolen, antwoordde hij het volgende :

•Moeder Teresia, ik heb uwen brief ontvangen ; en wijl de zaak, waarover gij mijn oordeel vraagt, van zulk een groot belang is voor den dienst van Onzen Heer, heb ik haar in mijne onwaardige gebeden en onder hel H. offer Hem aanbevolen : dit is de oorzaak van de vertraging mijns anlwoords. Thans zeg ik u, in den naam van denzelfden Heer, wapen u mei moed om zulk een groole ouderneming, waarin Hij u zal helpen en begunstigen, uit te voeren; en van zijnentwege verzeker ik u, dal vóór vijftig jaren zijn verloopen, uwe orde eene der glansrijkste van de Kerk Gods zijn zal; Hij neme u in zijne heilige hoede,

Valencia Broeder Lodewijk Bertrandus,''

-ocr page 442-

422

den gesticht, geleden hadden; er bleef mij nog veel meer vervolging te verduren over, dan ik dacht; doch hierover moest ik mij niet ongerust maken.quot; Hij voegde er enkele woorden voor mijne gezellin in het bijzonder bij , mij gelastende ze haar over te brengen. Wat hadden deze woorden eene wonderdadige uitwerking! Wij zagen ons op hetzelfde oogenblik tot onze groote verbazing over al het verledene getroost, en vol moed, om aan alle onze tegenstanders te weerstaan. Het moet gezegd zijn, men vond bijna niemand in de stad, zelfs niet onder de personen, die zich op het goede toelegden, welke niet tegen ons was, en ons voornemen als het toppunt der dwaasheid beschouwde.

Deze zaak maakte groot rumoer en veroorzaakte iu mijn eigen klooster zooveel beweging, dat het den provinciaal gewaagd voorkwam alleen tegen allen te worstelen; hij veranderde derhalve van inzicht, en wilde niet meer zijne goedkeuring hechten aan de nieuwe stichting. Hij zeide ons, dat de voorgestelde inkomsten noch zeker, noch voldoende waren, en dat het verzet tegen ons voorstel te groot was. Hij had, naar het schijnt, in dit alles wel gelijk. Hij trok, ten laatste, zijne belofte en de toestemming, die hij eerst gegeven had, in. Zoo hadden wij dan, die meenden het einde der moeilijkheden bereikt te hebben, het verdriet te zien, dat de provinciaal der orde tegen ons was. Mij in het bijzonder griefde dit zeer, wijl zijne goedkeuring voldoende geweest was, om mij in de oogen van geheel de wereld te rechtvaardigen : wat mijne gezellin betreft, haar weigerde men de absolutie, indien zij het plan niet liet varen, omdat zij, bemerkte men, verplicht was de ergernis te doen ophouden.

Vóórdat onze provinciaal van inzicht veranderd was, en ten tijde dat men ons, terwijl niemand in de stad raad

-ocr page 443-

423

wilde geveu, beschuldigde ous eigen hoofd te volgen , had deze dame zich begeven tot een heiligen religieus van de orde des H. Domiuicus 1), toen een der bekwaamste mannen der stad, en wien weinigen in zijne orde overtroffen. Daar zij vurig wensclite door hem te worden voorgelicht, had zij alles zoo nauwkeurig mogelijk berekend, en hem gezegd, hoeveel zij van haar vaderlijk erfdeel voor de stich. ting van het nieuwe klooster zou kunnen afstaan. Ik legde hem, van mijnen kant, geheel mijn plan bloot, doch zonder hem van de openbaringen te spreken, welke ik had gehad; ik vergenoegde mij met hem de redelijke gronden aan te geven, die mij dit besluit hadden doen nemen, verlangende, dat hij op dit verslag zijn oordeel zou uitbrengen.

1) Deze heilige religieus was Feirus Ybaiiez, de luister tier orde, welke zoovele grooie mannen, zoovele ge ui een, aposieU-en Heiligen aan de Kerk heeft geschonken.

Hij was tie eerste, die op het denkbeeld kwam de H. Teresia te gelasten, de {geschiedenis haars levens ie schrijven. Dit eerste verhaal, dat in het klooster der Meusch wording te Avila begonnen en in 15G2 voltooid was bij Louise de la Cerda, zuster van den Hertog van Medina Caeli, bestaat niet meer; doch het bevindt zich geheel, wat den iuhoud aangaat, in een ander en uitgebreider verhaal der Heilige, dat zij op last van een ander religieus der üominikaner-orde, vader Garcia van Toledo, opstelde. In het klooster van den H. Jozef tc Avila arbeidde de H. Teresia gedurende de jaren 1503, 1505 en 1506 aan het tweede leven, hetgeen wij nog bezitten, en waarvan wij het handschrift in handen hebben gehad.

• Wij zeggen het eenen geschiedscljrijver der Heilige na: «indien Petrus Ybauez veel heelt verricht voor liet heil liarer ziel en de vestiging van het eerste hervormde klooster, van zijnen kant was hij ook de groote vorderingen, die hij in het geestelijk leven maakte, aan de verheven voorbeelden onzer Heilige verschuldigd. Leermeester en leerling levens der H. Teresia, verhief hij zich in weinige jaren tot den hoogsteu trap van heiligheid. Wat hij gedaan had voor de hervormster van Karmei, werd hem door God ruimschoots beloond; Hij hield niet op zijne genaden mild op deze bevoorrechte ziel uit te storten.

De heilige Teresia doet ons in dit verhaal haars levens cenige buitengewone genaden kennen, waarmede God dezen grooten zoon van den H. Domiuicus begunstigde, en in het XXXVIII hoofdstuk geeft zij ons eene treffende schildering van zijn heiligen dood, die hem in 1505 in het klooster van Trianos van deze aarde wegnam.

-ocr page 444-

42 i

Hij vroeg acht dageu om na te deuken, en wilde weten of wij zijn oordeel zouden volgen. Ik beantwoordde hem dit bevestigend ; doch al was dit antwoord, dunkt mij, de ware uitdrukking mijner gevoelens, toch bleef ik mij altijd vast verzekerd houden, dat de ouderneming zou slageu. Het geloof mijner gezellin was veel levendiger, dan het mijne, wat men haar ook zou gezegd hebben, niets was iu staat geweest haar van dit plan te doen afzien. Wat mij betreft, ik geloofde, dit herhaal ik, dat het uiet kon uitblijven te slagen; doch al beschouwde ik hierbij de openbaring, die ik gekregen had, als echt, ik hechtte er toch slecht in zooverre geloof aan, als zij niets bevatte tegen-strijdig tegen de heilige Schrift of tegen de wetten der Kerk, die wij verplicht zijn op te volgen. Had deze geleerde religieus alzoo gezegd, dat wij zonder God te belee-digeu en ons geweten te kwetsen het plan niet konden doorzetten, ik had, dunkt mij, op hetzelfde oogenblik er van afgezien, of ik zou een andereu weg, om tot mijn doel te komen, hebben ingeslagen. Andere voorlichting schonk mij Onze-Heer toen niet.

De groote dienaar Gods heeft mij daarop verklaard, dat hij, bekend met den tegenstand der gansche stad, en door eenen edelman gewaarschuwd ons geen hulp te verleenen, het algemeen gevoelen had gedeeld, dat ons ontwerp eene dwaasheid was, met het vaste besluit, alles wat in zijn vermogen was aan te wendden om er ons van terug te houden; dat hij, evenwel, vóór ons te antwoorden, de zaak rijpelijk overwogen, onze bedoeling en den regel, dien wij in het nieuwe klooster wilden invoeren, beschouwd had , en tot de overtuiging was gekomen, dat ons voornemen zeer aangenaim zou wezen aan God. Hij antwoordde , aldus, dat wij, verre van het te laten vareu, ons

-ocr page 445-

425

moesten haasten er uitvoering aan te geven ; hij gaf ons zelfs aan hoe wij het moesten aanleggen, en welken gedragslijn wij te volgen hadden. Hij voegde er bij, dat de inkomsten , die men er voor bestemd had, inderdaad ontoereikend waren, doch dat men ook eenig vertrouwen op God moest stellen. Hij bood zich 3 eindelijk, aan om alle moeilijkheden van degenen, die tegen ons plan in verzet kwamen, te beantwoorden. En , inderdaad, van af dien tijd heeft hij niet opgehouden ons krachtig te ondersteunen, gelijk ik in het vervolg zal verhalen.

Uitermate getroost door dit antwoord , waren wij het niet minder daardoor dat wij sommige personen van denzelfden heiligen levenswandel, die te voren tegen ons waren, niet alleen zagen bedaren, maar zelfs ons hunnen bijstand lee-nen. Tot hun getal behoorde ook de heilige edelman 1) waarvan ik gesproken heb. Ons plan scheen hem zeer verheven toe, daar het geheel het gebed ten grondslag had; er waren in zijn oog aan de uitvoering groote moeilijkheden verbonden ; hij liet echter niet na te meenen , dat God er ook wel de bewerker van zijn kon. Ik twijfel er niet aan, of Onze-Heer had hem zulke gunstige gevoelens ingeboezemd, zoowel als aan den geestelijke waartoe ik mij terstond gewend had , en waarvan ik boven gesproken heb ; 2) want alles doet hij om ons bij te staan. Deze was een man wiens deugd algemeen werd bewonderd , en dien God zichtbaar tot heil van een groot aantal zielen in deze stad had gevoerd.

Toen de zaken dan op dezen voet stonden, en wij ons met de hulp van vele gebeden tevens ondersteund zagen, kochten wij een huis. Het was zeer gunstig gelegen , maar

1) Franciscus de Salccdo.

2) Casper Daza.

-ocr page 446-

420

klein ; doch hier over bekommerde ik mij weinig, omdat Onze-Heer mij gezegd had „Ga er in, gelijk gij kunt, gij zult zien wat ik later doen zal.quot; En inderdaad , wonderbaar heb ik het gezien. Ook had ik, inweerwil der geringe inkomsten, de vaste overtuiging, dat de goddelijke Meester op andere wijze ons te hulp komen, en onze onderneming begunstigen zou.

AANTEEKEN ING

OP MARIA UE ÜCAMPO E.V EI.EOXÜUA D2 CEPEDA , NICHTEN DER II. TERESIA.

Maria de Ocampo en Eleonora de Cepeda waren dochters van Jacobus de Cepeda en Beatrix do la Crux y Ocampo. Van hare prilste jeugd al' waren zij in het kloostei' der Menschwording te Avila opgenomen, om er onder de leiding van hare tante opgevoed te worden. Teresia vormde deze twee zielen met al de toewijding dei-heiligheid, en zij had het geluk deze twee bruiden van Jezus Christus zijner geheel waardig voor te bereiden. De jonge Maria moest evenwel, voor zij zich door onverbreekbare banden aan den Bruidegom der maagden verbond, eerst eene schitterende overwinning op zicii zelve behalen. Daar zij van God de schoonste gaven naar geest en hart had ontvangen, en zij bovendien met al de behoorlijkheden dei-natuur begiftigd was, liet zij zich door een inwendig gevoel van zelfbehagen overheerschen; toegevende aan de onbedachtzame lichtzinnigheid van haren leeftijd , legde zij er zich op toe die uiterlijke begaafdheden te verhoogen; zij hield er van zich smaakvol te tooien, en was, om hierin te slagen, buitengewoon i-ijk in vindingeni; daar zij echter onschuldig van gemoed was, zag zij zelve niet in, hoe verkeerd zij handelde. Het oogenblik der genade was evenwel niet verre meer.

Toen zij nauwlijks zeventien Jaren oud was, wijdde zij zich geheel aan Jezus Clu-istus toe, en werkte mede tot de vervulling van een zijner grootste plannen.

Op den Ui Juli van het jaar 1560, een feestdag zelf van Onze-Lieve Vrouw van den berg Karmel, bracht zij de laatste urenvan dien heerlijken dag door in de cel barer tante: daar bevonden zich ook

-ocr page 447-

i27

hare zuster, Eleonora de Cepeda, Ines en Anna de Tapia, nichten der Heilige, en eindelijk Joanna Suarez, hare zielsvriendin. Toen dc moeilijkheid ter sprake kwam , om heilig en verzameld in zulk een talrijk klooster te leven , nam Maria de ücampo eensklaps het woord enzeidemet een verwonderlijke geestdrift : «Welnu! laat ons allen, die hier bij een zijn, elders gaan, om in afzondering te leven, gelijk de kluizenaars in de woestijn ; hebt gij den moed om als do ongeschoeide franciscanessen te leven , dan zal er wel een middel zijn , om een klooster te stichten.quot; Daar de spreekster onbewust woorden sprak , die van boven kwamen, maakten zij op al de harten een diepen indruk; dit was de uitwerking der verlichting en der genade. Bij deze gedachte alleen geraakten allen in blijde vervoering. Het onderhoud werd levendiger en men begon reeds over de noodige gelden te spreken; de jonge Maria loste met één woord de moeilijkheid op; »Ik geef duizend ducaten van mijne bezittingen,quot; hernam zij. Teresia zag op dit oogenbllk de zorgen, welke zij aan hare kweekelinge besteed had, beloond, en zag reeds een hervormd Karmel voor zich oprijzen.

Maria de Ocampo ontving ook de belooning van haar geloof eu toewijding; op het oogenblik , dat zij die duizend ducaten toezegde, verscheen haar Onze-Heer en betuigde haar zijne tevredenheid. Bij dit gezicht voelde deze groote en edelmoedige ziel zich geheel los van al het vergankelijke, en nam het onwrikbaar besluit, om zich in den geestelijken staat geheel aan God toe te wijden. Zes maanden na de stichting van St. Josef te Avila, tegen het einde van Februari 1563, had zij het geluk het heilig kleed aan te nemen; het volgende jaar deed zij den '21 October hare plechtige geloften, lu Karmel noemde men haar Maria van St. Jan den dooper. De H. Teresia kon haren snellen voortgang in de volmaaktheid en zoo veel beminnelijkheid bij zulk eene onwrikbare deugd niet genoeg bewonderen ; zij beschouwde haar , met alle recht, als een der sterkste steunpilaren der opkomende hervorming. Uit de brieven , welke zij haar schreef blijkt de teedere genegenheid, die zij haar toedroeg. Allen, die haar kenden , raakten in verrukking, waar zij de rijkste schatten van he-melsche genade, aan zulk eene grootheid van ziel, zulk eene verhevenheid van geest en zulk eene hooge wijsheid gepaard zagen. Het klooster te Valladolid had het geluk haar langen tijd tot priorin te hebben. Men had zulke groote gedachten van hare heiligheid, dat Philips de III en zijne vrouw zich gelukkig rekenden deze groote dienares van

-ocr page 448-

428

God te Valladolid op haar sterfbed te bezoeken, en zich en hunne Staten in hare gebeden aan te bevelen. Toen de glorie des hemels voor haar reeds begon op te dagen, wat moet toen de herinnering dier woorden, door haar op zeventienjarigen leeftijd uitgesproken, voor haar niet geweest zijn! Welk eene heerlijke aaneenschakeling van genaden verbindt God soms niet aan een grootmoedig besluit in dat schoone tijdperk des levens genomen! 1)

De kist, welke de kostbare overblijfsels van Maria do Ocampo besluit , hebben wij in het klooster van den berg Kannel te Valadolid gezien ; zij is geplaatst boven het groote koorhek en heeft ter regter en ter linkerzijde het gebeente van eenige andere Karmelietessen, welke in geur van heiligheid gestorven zijn. Voorwaar wel een geestige en schoone inval, die gebeenten als 't ware tusschen hemel en aarde eene plaats te schenken ! Deze maagden, die in den Heer ontslapen zijn, rusten tusschen hare geliefde zusters, welke nog in ballingschap zijn, in het tabernakel van den levenden God; tusschen hemel en aarde zwevende, hebben zij haar vlucht reeds genomen , om op den laatsten dag heen te snellen naar den Rechter, die ze kronen zal.

Daar de H. Teresia hei-haalde malen in het Klooster van den berg Karmel, te Valladolid, verblijf hield, heeft men de cel, door haar geheiligd , in eene bedeplaats veranderd, waar kunst en godsvrucht alles hebben aangebracht om haar aandenken te verlevendigen. In dit heiligdom heeft men voor ons de kist geopend, die de beenderen van Maria de Ocampo bewaarde; en daar hadden wij ook het geluk het hoofd in onze handen te houden en te vereeren, dat ons geloof reeds met stralen gekroond zag.

De Karmelitessen van Valladolid hebben een schitterend bewijs van genegenheid willen schenken aan Karmel in Frankrijk. Zij hebben ons het onderste gedeelte van het eerbiedwaardig hoofd afgestaan, dat de woorden uitte, welke den eersten grondslag legden voor de hervorming der orde van Onze-Lieve Vrouw van den berg Karmel. Deze buitengewone reliquie is gezonden aan het Klooster van den berg Karmel te Toulouse, waarvoor zij gevraagd was, en waar als eene der kostbaarste schatten bewaard wordt.

Omstreeks twaalf jaren na dit merkwaardig onderhoud in het klooster der Menschwording, en terwijl de Heilige zich op last der apos-

1) Bebera , Leven der H. Ter a si a , I Boek H. XUI. — Aigemeeiie geschiedenis der Karmelieten II Boek H. II.

-ocr page 449-

429

tolische Tisitators drie jaren met de leiding van dit Klooster onledig hield. verliet de engelachtige Elonora de Cepeda onder de oogen harer teergeliefde moeder dit ballingsoord, en ging zich met de koren der Maagden vereenigen in den hemel. Teresia had haar altijd innig lief gehad, wijl zij immer engelrein gebleven was . ter goeder uur had zij wonderbaren vooruitgang gemaakt in het gebed , en zich in dit klooster, waar de jaren harer jeugd zoo heilig waren voorbij gevlogen, aan Jezus Christus toegewijd. Volkomen onthecht aan al het aardsche en brandende van liefde tot Ood, haakte zij slechts naar het oogenblik, om het vaderland binnen te gaan.

Den vooravond der vervulling harer wenschen zag ïeresia hoe heilig haar dood was voor den Hoer; haar werd bekend gemaakt. dat zij regtstreeks en vrij van het vagevuur ten hemel zou gaan. Men denke, wat de Heilige moet ondervonden hebben, toen zij, terwijl de dierbare Eleonora in hare armen stierf, deze maagd uit hare hand, als 't ware, in de handen van den Bruidegom der maagden overgaf! Op het oogenblik dat de zusters het maagdelijk lichaam overbrachten naar het koor voor de begravenis, zag Teresia eene menigte engelen, welke met haar dien heiligen last droegen, eene omstandigheid, welke de Heilige later, als zij van dit visioen sprak. deed zeggen : dit is geschied om Ic doen zien, hor hoog God de lichamen, waar rechtvaardige zielen in gewoond hebben , eert. Zij wilde dan ook, dat de begravenis een zegetocht zijn zou. üe omstandigheden werkten bijzonder dit plan in de hand ; men was in het octaaf van het Allerheiligste sacrament; de kerk van het klooster was schitterend versierd. In plaats van de mis voor de overledenen las men de mis van den dag, die van het Allerheiligste; zij werd solemneel met geleiding van het orgel gezongen. Het Alleluja, dat meermalen weerklonk, scheen de intrede dezer ziel in het verblijf dei' eeuwige vreugde te vermelden. De processie van het allerheiligste sacrament, die behoorde gehouden te worden, gaf aan deze begravenis geheel het aanzien van een hemelsoli feest. Eleonora lag in hare doodkist. gekleed in het heilig gewaad der maagden van Karmel, onder lelies en bloemen, als op een troon van heerlijkheid. Een straal van he-melsche majesteit schitterde op het onbeschrijfelijk blanke voorhoofd. Hare oogen schenen nog te staren op de alles overtreffende schoonheid, die haar had in vervoering gebracht; een hemelsche lach lag op haar aangezicht; men zou niet gezegd hebben, dat zij dood, doch in eene extase was. Langzaam deed de processie haren tocht om de rustplaats.

-ocr page 450-

430

cn toen het heilig sacrament zich weer recht tegenover Elonora bevond, konden Teresia en hare religieuzen naar hartelust een laatsten blik werpen op het gelaat, dat scheen te herleven en te stralen van veel hoogere schoonheid. Nadat Jezus Christus, op deze wijze rond gedragen , 'zelf het heilig omhulsel zijner bruid gezegend had , daalden de religieuzen in den grafkelder des kloosters af, waar het rust.

Gelijk de engelachtige Elonora de Cepeda ging ook de teedere en getrouwe vriendin van Teresia, Joanna Suarez, haar voor in het verblijf der zaligen. Na haren dood verscheen zij de Heilige met schitterende glorie omstraald . en sprak tot haar deze woorden : «Door u Teresia ben ik behouden! Por ti soy salva!quot; 1)

INÈS EN ANNA DE TAPIA,

VOLLE NICHTEN DER HEILIGE TERESIA.

Inès en hare zuster, Anna de Tapia , worden van hare teederste jeugd af in het klooster der Menschwording, te Avila, opgevoed, en de heilige Teresia vormde haar tot Christelijke godsvrucht. Het koste haar geene moeite, deze twee onschuldige zielen smaak voor de goddelijke dingen in te boezemen ; zij leerde haar hoe te bidden, deed ze Onzen-Heer kennen, en ontvlamde ze in eene teedere liefde tot Hem. Met deze liefde ontkiemden alle deugden, en schoten spoedig op. Toen het licht der genade helderder werd, zagen Inès cn Anna de Tapia zeer spoedig in, hoe nietig alles is, behalve God. Zij vertraden dan de wereld, die van haar nimmer een blik, noch een zucht ten deel gevallen was, onder den voet, en besloten zich aan Jezus Christus toe te wijden, en Teresia zag haar aan den voet des altaars den knoop leggen, die ze eeuwig aan den God der maagden zou verbinden.

Zoodra de heilige hervormster van Karmel het plan gevormd had een klooster volgens den eersten regel te stichten. toonden deze twee nichten het onwrikbaarste besluit, om zich bij haar aan te sluiten en de nieuwe wijze van leven te aanvaarden. Op den dag der stichting van St. Josef te Avila hadden zij het geluk bij deze plegtigheid tegenwoordig te zijn. Weinig tijd voor de vestiging van liet klooster te Medina del Campo liet Teresia ze naar dat van den heiligen Josef

1gt; Ribera, Leven der H. Teresia IV B. H. V en Xï,

-ocr page 451-

431

komen. Zij aanvaardden uit liare hand het heilig gewaad, en van dezen dag at. waarnaar zij zoo lang verzucht hadden, nam Inès de Tapia den naam van Inès van Jezus . en Anna de Tapia dien van Anna der Menschwording aan.

De dag. waarop Inès de Tapia zich van het klooster der Menschwording naar dat van den H. Josef moest begeven , werd door een voorval gekenmerkt; zij werd door de hevigste smarten aangetast. Te-resia twijfelde of zij haar plan wel zou kunnen uitvoeren. zij nam hare toevlucht tot Onzen-Heer in het gebed , en hoorde van den god-delijken Meester de volgende woorden: «Zij zal niet sterven, ik bewaar haar voor grootere dingen.quot;

De Heilige Teresia geleidde de beide zusters naar Medina del Cam-po toen dit klooster gevestigd werd; zij maakte Inès van Jezus priorin van dat klooster en Anna der Menschwording onderpriorin; zij had reden om zich met zulk eene keuze geluk te wenschen.

Inès van .Tesus toonde al de eigenschappen eener volmaakte overste te bezitten, en al den ijver ecner heilige religieuze. De hooge gedachte , welke Teresia van haren aanleg en wijsheid gevormd had, deed haar eens zeggen : »dat Inès van Jezus beter dan zij in staat was een klooster te besturen.quot; Zij liet haar dan ook tien achtereenvolgende jaren aan het hoofd van Medina del Campo. Inès van Jezus komt gedeeltelijk de eer toe van in dat huis de schoonheid van Karmel in al zijn glans te hebben doen schitteren, en er don geest van het klooster des H. Josefs te Avila te hebben overgeplant.

Deze groote dienaresse van God zou nog veertien jaren Karmel door hare voorbeelden stichten. Medina del Campo was echter het eenige klooster niet, dat het geluk had onder hare leiding te leven en hare deugden te bewonderen. Gedurende dezen tijd had Inès van Jezus niet altijd den last van bestuurster te torschen. Zij was zoo nederig , dat zij aan al hare leden beefde, wanneer haar deze werd opgelegd. Zij nam , om hem te ontwijken , alle middelen te baat, en ging zelfs zoover van den schijn aan te nemen alsof haar verstand niet al te goed was; doch dit baatte niet.

Deze nederige dienstmaagd des Heeren handhaafde niettemin uitstekend haar gezag; haar uiterlijk had eeneu edelen ernst; het minste barer woorden boezemde eerbied in; doch te gelijker tijd gevoelde men, dat het uit een moederlijk hart opwelde. Haar blik alleen , waar zooveel zachtheid en majesteit in uitstraalde. was vol-

-ocr page 452-

432

doende, om do gemoederen weder tot kalmte te brengen en do voorschriften der gehoorzaamheid te doen herinneren.

Onze-Heer wildo haar tot het eeuwig bruiloftsmaal voorbereiden , met in haar de teekenen van zijn kruis af te drukken, Inès vau Jezus bevond zich toen in het klooster Medina del Campo. Negen volle maanden zag zij de zwaarste offers van haar eischen; zij was met lamheid geslagen en bovendien aan de smarten der jicht ten prooi. Handen noch voeten kon zij bewegen ; haar lichaam trok zich op eene vreeselijke wijze samen. Doch al dat lijden was eene verkwikking voor de kweekelinge en mededingster van Teresia; op haar voorbeeld zeide zij: «Heer, of lijden of sterven !quot;

Een laatsten trek van gelijkheid niet Hem wilde de goddelijke Meester in haar afdrukken, en haar het hoogste bewijs zijner liefde schenken. Het was in de goede week, en Inès van Jezus was het einde harer vreemdelingschap nabij. Gedurende deze dagen van genade , verliet de gelukkige Inès van Jezus haren hemelschen Bruidegom geen oogenblik; in den geest bevond zij zich niet Hem in den hof van Olijven , aan den geeselkolom, aan het kruis; hare smarten vereenigde zij met de zijne, en ontstak zich in liefde aan de wonden van haren geliefden Meester.

Het levende beeld van haren gekruisten Bruidegom ging zij, eindelijk, met Hem van Calvarie en van het graf in de glorie des hemels over. De heilige dag van Paschen brak aan, Inès van Jezus ontving in tegenwoordigheid der zusters de laatste sacramenten. Van dat oogenblik vingen, in zekeren zin , voor haar de vreugden van het paradijs aan; al haar lijden is geweken, en genietingen overstroomen hare ziel. Als Teresia, bezwijkt Inès van Jesus veel meer uit alle grenzen overschrijdende liefde, dan uit een bezwijken der natuur. Hare trekken, door het lijden misvormd, schitteren eensklaps van eene hemelsche schoonheid; hare ziel schijnt aan het maagdelijk lichaam, dat zij verlaten heeft. een straal van heerlijkheid te schenken , om het te kronen.

Zoodra het klooster van Salamanca was gevestigd, beriep de H. Teresia daar Anna der Menschwording als moeder; gelijk te Medina del Campo toonde zij zich ook daar een toonbeeld van deugden, gedurende verscheidene jaren bestuurde zij het klooster van Salamanca; en toen was het, dat men de wondere gaven, waarmede de Heer deze uitverkoren ziel verrijkt had, kon aanschouwen. Zij scheen niet zoozeer novicen te vormen, als stichteressen aan te kweeken; want een

-ocr page 453-

433

groot gedeelte dergenen , welke zij gevormd heeft, werden uitverkozen , om andere kloosters te gaan stichten. Teresia had ook de gewoonte van haar te zeggen : «God beloone het u, mijne dochter, dat gij voor mij zulke volmaakte religieuzen vormt!quot;

De geringschatting van zich zelve, de liefde jegens anderen, de achting voor hare zusters, het medelijden voor de smarten en pijnen der naasten. waren de eigenaardige trekken van het kapakter van moeder Anna der Menschwording. De eerbied harer dochters voor haar evenaarde de liefde, welke zij haar toedroegen.

Uit een beginsel van liefde schreef zij, om de heilige stichtster te sparen , nimmer lastige zaken, die zij zelf kon op orde brengen. Over zooveel fijn gevoel getroffen, prees Teresia dit in haar met te zeggen : «Geen enkele priorin verlicht zoozeer mijn last, als moeder Anna der Menschwording; lastige zaken schrijft zij mij nimmer , zij lijdt alleen en in vereeniging met God de droefheden, die Hij haar overzendt.quot;

In het gebed putte zij die bijzondere wijsheid en teedere nederigheid. Het gebed was, als 't ware, haar leven; behalve de uren, welke zij in vereeniging met hare zusters doorbracht, wist zij nog andere te vinden om zich met God te onderhouden. Dikwijls zag men haar onder deze Heilige oefening in extas een haar gelaat stralend van licht

Voor haar de kroon der deugden te schenken, voltooide de Zaligmaker de loutering harer ziel in het lijden. De zes laatste maanden haars levens bevond zich Anna der Menschwording op het kruis; gelijk Inès van Jesus zag zij in het lijden slechts een uitstekend geschenk van haren goddelijken Meester. Toen de geneesheer haar aankondigde. dat de dood genaakte , barstte zij in een onbeschrijfelijk vreugdegejuich los , en dankte God vurig; en toen de religieuzen haar zeiden, dat het oogenblik des vertreks naar den hemel nabij was, antwoordde zij ; «Mijne zuster te Medina del Campo zal nog voor mij dood zijn.quot; Welk profetisch woord kort daarna door de uitkomst bevestigd werd. Voor haar dan, zoowel als voor hare zuster, was de stonde der eeuwige blijdschap aangebroken: de eene nam in het Klooster te Medina, de andere in dat van Salamanca met den verrezen Christus hare vlucht ten hemel. Dit gebeurde, gelijk wij gezegd hebben, op den dag van de glorievolle verrijzenis van den Verlosser. Inès van Jesus ging het eerst bezit nemen van het vaderland, en Anna der Menschwording haar ten hemel ziende stijgen, ontvlood ook, onder de pogingen der liefde om zich bij haar te voegen deze aarde om te rusten, in de armen van haren God. 1)

1) Ribera. Algem. gescli. Jer Karin. Ill D. XI B. H. X.

29

-ocr page 454-

HOOFDSTUK XXXIII.

De provinciaal der Karmelieten verandert van meening en weigert zijne toestemming tot de stichting. — Vader Balthazar Alvarez , de biechtvader der Heilige, gelast haar er zich niet meer mede bezig te houden. — De heldhaftige gehoorzaamheid van Teresia gedurende zes maanden. — Gedurende dezen tijd zetten Petrus Ybanez en Guiomar de XJUoar met ijver de heilige onderneming door. — Vader Caspar de Salazar , de nieuwe rector van het collegie der Jezuïeten te Avila, maakt een einde aan de kwellingen van Teresia. — Onze-Heer dringt haar opnieuw het plan der stichting wéér op te vatten. — De H. Clara belooft aan Teresia haar te helpen. — De heilige Maagd verschijnt haar met den heiligen Josef; bewonderenswaardige bijzonderheden dezer verschijning.

De zaak was alzoo op het punt van haar beslag te krijgen , toen daags voor het sluiten der overeenkomst onze provinciaal van oordeel veranderde. Dit geschiedde , geloof ik , door eene bijzondere beschikking der Voorzienigheid,gelijk de gevolgen geleerd hebben. De Heer, die door zooveel smeeken getroffen was , zou zijn werk een hoogeren graad van volmaaktheid doen bereiken, door het op eene andere wijze te doen slagen. Nauwlijks had onze overste zijne toestemming ingetrokken , of mijn biechtvader beval mij niet meer aan de zaak te deuken; en God is het bekend onder hoeveel kommer ik haar tot op deze hoogte gebracht had. Zoodra men in de stad vernam, dat wij er van hadden afgezien, werd men in de gedachte bevestigd, dat het slechts eene droomerij van vrouwen geweest was , en de ontevredenheid tegen mij nam toe; hoewel ik niets dan het oordeel des provinciaals had opgevolgd.

-ocr page 455-

435

Men duidde het mij in mijn klooster zeer ten kwade, dat ik eene poging gewaagd had , om een klooster van eene strengere naleving van den regel te vestigen. De zusters zeiden , dat dit haar beleedigen was; dat niets mij belette God in mijn klooster goed te dienen , gelijk zoovele anderen deden, die beter waren dan ik; dat ik geen hart voor het huis had, en dat ik beter zou gedaan hebben met het eenig inkomen te bezorgen, dan het elders zien te brengen. Sommige waren van oordeel, dat men mij moest gevangen zetten ; andere , doch in gering getal, namen zwak mijne verdediging op zich. Ik gevoelde , dat degenen , die zich tegen mij verzetten, in een tal van zaken gelijk hadden; ook legde ik haar nu en dau de redenen van mijn gedrag bloot; doch daar ik haar den hoofdgrond , den last, namelijk , dien ik van Ónzen-Heer ontvangen had , niet kon me-dedeelen , antwoordde ik meestentijds slechts met stil te zwijgen. God bewees mij eene zeer groote genade: deze storm stoorde mijnen vrede niet, en ik zag even gemakkelijk en tevreden van mijne onderneming af, alsof zij mij niets gekost had. Niemand kon gelooven, dat dit zoo was, zelfs niet de personen , die zich op het gebed toelegden , waarmede ik in betrekking stond. Men verbeeldde zich , integendeel , dat ik er zeer mede inzat en verlegen was; en zelfs mijn biechtvader verkeerde in deze meening. Ik voor mij meende tot niets verder meer gehouden te zijn, daar ik alles wat in mijne macht was, geloofde in het werk gesteld te hebben om, hetgeen Onze-Heer mij bevolen had, uitte voeren ; ik bleef derhalve rustig en tevreden in het klooster , waar ik mij bevond , altijd in de vaste overtuiging, dat dit plan zou verwezenlijkt worden; hoewel ik niet zag, hoe, en langs welken weg dit zou kunnen geschieden.

Doch ik werd diep getroffen door eenen brief van mijnen

-ocr page 456-

436

biechtvader, welke mij deed vreezen in het een of auder tegen zijnen wil gehandeld te hebben; Onze-Heer wilde zeker aan zoovele overige kwellingen deze, die mij het hardste viel, toevoegen. Te midden van al deze vervolgingen zeide mij mijn biechtvader, terwijl hij, dunkt mij, mij wel had mogen troosten, dat ik eindelijk moest erkennen uit hetgeen voorgevallen was, dat mijn plan niets dan een droombeeld was; door deze les geleerd hebbende , moest ik er mij in het vervolg niet meer mede ophouden en er zelfs niet meer over spreken, wijl ik zag, hoeveel ergernis er het gevolg van geweest was; en andere dingen meer in staat om mijn leed te vergrooten. Deze brief bedroefde mij meer dan al het overige samen; ik vreesde , dat ik de gelegenheid en de schuld geweest was van beleedigingen tegen God; de gedachte kwam nog bij mij op, dat, indien mijne visioenen valsch waren, geheel mijn bidden een hersenschim was, en dat ik mij zelve allerellendigst bedrogen had. Deze bekommeringen beklemden zoodanig miju hart, dat ik er geheel van verward en aan eene ongeloofelijke neerslachtigheid ten prooi was. Maar Onze-Heer, die mij nimmer in al de kwellingen, waarvan ik melding gemaakt heb, verlaten had, en uit wiens mond ik dikwijls woorden van troost en bemoediging, die ik hier niet behoef aan te halen, had vernomen, kwam mij toen ook te hulp door mij de volgende woorden toe te spreken: „Wees onbekommerd, mijne dochter; verre van mij door deze onderneming te hebben beleedigd, hebt gij mij een grooten dienst bewezen ; doe wat uw biechtvader u gelast, en bewaar thans over deze zaak het stilzwijgen, totdat de tijd weer daar is om ze opnieuw op te vatten,quot;

Deze woorden stortten zooveel kalmte en vreugde in mijn gemoed, dat ik de vervolging, die tegen mij losgebarsten

-ocr page 457-

437

was, niets meer telde. Onze-Heer maakte mij bekend met den onmetelijken prijs der kwellingen en vervolgingen, welke men voor zijnen dienst doorstaat; want ik zag, om niette spreken van zoo vele andere kostbare voordeelen, die ik er uit trok, van dit tijdstip af aan mijne liefde tot God in zulk eene mate toenemen, dat ik er zelf van versteld stond; en ziedaar den oorsprong van het verlangen naar lijden , dat in mij ontstoken en niet meer te blusschen is 1). Terwijl ik zulk een groot genot smaakte, meende men, dat ik beschroomd en door den kwaden uitslag onzer onderneming ontmoedigd was: dit zou, ik beken het, wel liet geval geweest zijn, indien Onze-Heer mij niet ondersteund en met zulke buitengewone genaden begunstigd liad. In dezen tijd begonnen de groote vervoeringen der liefde tot God, en de groote verrukkingen, waarvan ik gesproken heb ; doch ik bewaarde het geheim dezer verbazende gunsten voor mij, zonder het aan iemand mede te deelen.

De heilige religieus der dominicanerorde bleef geloo-veu , gelijk ik, dat de stichting zou tot stand komen. Daar bij zag , hoe vast mijn besluit was er mij niet meer mede in te laten, om niet tegen de bevelen mijns biechtvaders te handelen, werkte hij er verder aan voort met de dame, die mijne vriendin was en mij door God als bondgenoote in deze onderneming was toegevoegd; zij schreven naar Eome, en verzuimden niets om tot de uitvoering te geraken. De duivel deed van zijnen kant bekend worden, dat ik over deze zaak eene of andere openbaring had gehad; toen dit gerucht meer en meer verspreid werd, kwam men mij onder veel ontsteltenis zeggen, dat wij in een kwaden tijd leefden, en men zeer goed eene beschuldiging tegen mij kon.

4) Haar leus was •lijden of slerven.*1

-ocr page 458-

438

pogen in te brengen en mij bij de inquisitie aanklagen. Een vermakelijk bericht scheen mij dit toe , en ik kon niet nalaten er om te lachen; want nopens mijne inwendige gesteldheid ten opzichte van alles wat het geloof betrof was ik gerust, en ik gevoelde mij bereid om mijn leven prijs te geven niet alleen voor elke waarheid van de heilige schrift, maar ook voor de minste ceremonie der Kerk. Mijn antwoord was dan, dat men op dit punt niet bevreesd behoefde te zijn; mijne ziel zou wel in een slechten staat moeten verkeeren, indien ik iets van de inquisitie te vreezen had; had ik er het minste vermoeden van , ik zou mij zelve gaan aanbieden om onderzocht te worden; doch beschuldigde men mij valschelijk voor deze rechtbank, dan zou Onze-Heer mij wel weten te rechtvaardigen en de beschuldiging in mijn voordeel doen keeren.

Ik gaf van dit alles een verslag aan den vader dominicaan, onzen verknechten vriend, welke tevens zoo geleerd was, dat ik gerust zijne raadgevingen kon volgen. Ter zelfder tijd legde ik hem zoo duidelijk mogelijk al de visoenen bloot, die ik had gehad, als ook mijne wijze van bidden, en de buitengewone genaden, welke God mij bewees; ik smeekte hem alles met aandacht te onderzoeken en mij vervolgeus te zeggen, of er iets in was , strijdig tegen de heilige schrift. Hij stelde mij zeer gerust, en ik heb grond te gelooven, dat deze mededeeling ook zijner ziele zeer nuttig geweest is. Want, hoewel hij een uitstekende religieus was , wijdde hij zich van dat oogenblik af veel meer toe aan het gebed; om vrijer zich aan deze heilige oefening te kunnen overgeven trok hij zich in een klooster zijner orde , dat in een zeer verlaten oord gebouwd was, terug. Meer dan twee jaren had hij er doorgebracht toen de gehoorzaamheid hem, tot zijne groote spijt, er

-ocr page 459-

439

aan ontrukte, wijl de belangen der orde iemand van zulke verdiensten elders riepen. Zijne verwijdering , die mij van zulk eene groote hulp beroofde , viel mij zeer hard; ik stelde echter hieraan niet den minsten hinderpaal in den weg , daar ik wist van hoeveel nut hem de afzondering zou zijn, welke hij ging smaken; want toen Onze-Heer mij diep bedroefd zag over zijn vertrek, had Hij mij gezegd: „Wees getroost en onbekommerd; hij wandelt onder het geleide van een goeden gids.quot; En hij was werkelijk bij zijne terugkomst zoo ver vooruit gegaan in de volmaaktheid en het inwendige leven, dat hij mij verklaarde voor de gansche wereld niet te willen, dat hij van deze afzondering was verstoken gebleven. Van mijnen kant kon ik hetzelfde getuigen ; want vertroostte en stelde hij mij vroeger gerust alleen door de verlichting, die hem de wetenschap had aangebracht, na zijnen terugkeer deed hij het nog meer door zijne groote ondervinding in bovennatuurlijke dingen. Onze-Heer , die in zijne eeuwige plannen de stichting van het klooster had tegen gehouden , voerde dezen religieus juist op het oogenblik , dat zijne medewerking om onze onderneming te voltooien zoo noodzakelijk was , weder tot ons terug.

Ik bewaarde gedurende vijf of zes maanden het diepste stilzwijgen, en onthield mij van elke poging en zelfs van ieder woord ten opzichte dezer zaak. In dezen tusschen-tijd sprak Onze-Heer mij er ook niet over. De oorzaak er van begreep ik niet; doch ik kon de gedachte , dat het plan zou vervuld worden, niet uit mijnen geest verwijderen. Toen deze tijd verstreken was en de rector 1) van het collegie der societeit van Jesus deze stad verlaten had , belastte Onze-Heer in zijne plaats met deze taak een man .

1) Dionisius Vasquez.

-ocr page 460-

440

die zeer ervaren was in de wegen van het geestelijk leven, en aan eenen grooten moed en eenen uitstekenden geest de verlichting der wetenschap paarde 1). Zulk een steun had ik toen wel noodig; want daar mijn biechtvader van den rector afhing en al de leden der societeit het zich ten plicht rekenden geen besluit van gewicht te nemen zonder eerst hunne overheid te raadplegen, was hier het gevolg van, dat hij, in weerwil hij zeer goed op de hoogte was van mijne gesteldheid, en vurig verlangde mij met groote schreden te doen vooruitgaan, toch in sommige zaken geene beslissing durfde te nemen, en hij had wel reden om aldus te handelen. Daar van den anderen kant mijne ziel zich als weggesleurd gevoelde door den drang harer vervoeringen leed ik veel, wijl zij zich door mijn biechtvader zoodanig gebonden zag; ik week evenwel in niets af van hetgeen hij mij beval.

Toen ik eens in diepe verslagenheid verkeerde, wijl het mij toescheen , dat deze vader aan mijne woorden geen geloof sloeg, zeide mij Onze-Heer: „Wees niet bedrukt, deze kommer zal weldra ophouden.quot; Deze woorden verwekten in mij de levendigste blijdschap, daar ik dacht, dat zij mij mijnen nabij zijnden dood aankondigden, en ik kon er niet aan denken zonder te juichen van vreugde. Doch het duurde niet lang , of ik zag duidelijk, dat de goddelijke Meester op de komst van den boven besproken rector gedoeld had; want nauwelijks was hij aangekomen of mijne kwelling hield op, zonder dat ik er later ooit meer last van gehad heb. En ziehier de oorzaak : verre van de vrijheid des vaders minister, die mijn biechtvader was, te willen beperken, gelastte hem de nieuwe rector, integendeel , mij te troosten, hem verzekerende , dat er niets te

1) Caspar Salazar.

-ocr page 461-

441

vreezen was; en mij niet onder zoo vele beperkingen te leiden, maar den Geest Gods vrij in mijne ziel te laten werken; want somwijlen, moet ik zeggen, kon zij onder de groote vervoeringen, die haar overheerscliten , nauwlijks ademhalen.

Deze rector kwam mij bezoeken. Ik moest, volgens het bevel mijns biechtvaders, hem in alle vrijmoedigheid en zoo duidelijk mogelijk mijne ziel bloot leggen. Gewoonlijk had ik grooten tegenzin in dergelijke verklaringen, deze keer was dit echter het geval niet: toen ik den biechtstoel binnentrad gevoelde ik in het binnenste mijner ziel iets, wat weet ik niet, hetgeen ik mij niet herinner vroeger of daarna ooit voor iemand anders gevoeld te hebben. Ik zou niet in staat zijn voor te stellen, of door eenige vergelijking begrijpelijk te maken, op welke wijze dit plaats vond. Alles wat ik er van zeggen kan is dit, dat het eene geestelijke vreugde en een inwendig gevoel was, dat deze man Gods mij begreep , en er eene wederzijdsche betrekking bestond tusschen zijne ziel en de mijne. Het verwonderlijkste en onbegrijpelijkste voor mij was hierin gelegen, dat wij elkander nimmer gesproken hadden , en niemand mij ooit iets gezegd had van zijne bekwaamheid om zielen te besturen; ik kende hem , met een woord, onder geen opzicht. Het is mij later duidelijk gebleken , dat ik mij niet bedrogen had ; daar mijne ziel onder alle opzichten een zeer groot voordeel uit de gesprekken, welke ik met hem had , getrokken heeft. De zielen, die reeds ver gevorderd zijn op de wegen Gods, bestuurt hij geheel gelijk het behoort; hij is er niet mede tevreden ze stap voor stap te doen wandelen, en doet ze met snellen tred vooruitgaan. Onder andere gaven had God hem een bijzonderen aanleg geschonken, om zielen tot de versterving te brengen, en tot eene algemeene onthechting

-ocr page 462-

442

aan al de dingen dezer wereld. Nauwelijks was ik begonnen mij met hem in betrekking te stellen , of ik begreep zijne wijze van handelen; ik zag, dat hij eene reine, heilige ziel was, welke van den Heer eene bijzondere genade, om de geesten te onderscheiden , ontvangen had. Een groote troost was het mij onder de leiding van zulk e enen meester te staan.

Toen ik nog slechts korten tijd dit voordeel genoten had, begon Onze-Heer mij opnieuw aan te sporen het werk der stichting weder op te vatten. Hij legde mij op de redenen er voor aan te geven en zekere bijzonderheden aan dien vader en aan mijnen biechtvader mede te deelen, opdat zij mij er niet van zouden afhouden. Sommige dezer gronden kwamen hen zoo sterk voor, dat zij zich ongerust zouden gemaakt hebben, indien zij er niet aan hadden toegegeven, vooral de rector, die, na met zorg en oplettendheid al het voorgevallene nagegaan te hebben, er nimmer aan had getwijfeld, dat dit plan van God kwam.

Uit vele beweegredenen dan durfde, eindelijk, noch de een, noch de ander mij van het doorzetten mijner onderneming terug te houden , en mijn biechtvader stond mij opnieuw toe al mijne krachten er toe aan te wenden 1).

1) Ziehier, hoe het Onzen-Heer behaagde de twijfelingen van vader Balthazar Alvarez te doen verdwijnen. Eens zeide Hij tot de Heilige: quot;Zeg aan uwen biechtvader, dat hij morgen zijne overweging houde over dit vers: »Quam magnificata sunt opera tua , Domine, nimis prof undue factae sunt cogitationes tuae ! Hoe groot en heerlijk zijn uwe werken, o God, diep, boven alles, zijn uwe gedachten!v (1*8. XCI).

De Heilige schreef hem terstond een briefje waarop , hetgeen Onze-Heer haar gezegd had , vermeld stond. Toen vader Balthazar Alvarez dit goddelijke bevel had opgevolgd, werd hij met eene hemelsche verlichting begunstigd; hij zag in, dat deze stichting het werk van God was, en dat God zich van eene vrouw wilde bedienen om zijn wonderen te doen uitkomen. Van dit oogenblik at zeide hij aan zijne heilige biechtelinge, dat zij niet meer mocht dralen, maar alle krachten moest inspannen om het plan, waarvan God zoo zichtbaar de oorzaak was, ten uitvoer te brengen.

Ribera , Leven der H. Teresia. B I. H. XXlV.

-ocr page 463-

443

Doch daar mijn invloed zeer gering was , en ik bijna alleen stond, moest ik wel duidelijk inzien, welke moeilijkheden ik zou ontmoeten. Wij kwamen overeen om de zaak zoo geheim mogelijk uit te voeren. Met dit doel verzocht ik eene mijner zusters 1), welke niet in de stad woonde, een huis te koopen en het in orde te laten brengen alsof het voor zich zelve was; wat het geld aangaat, het behaagde den Heer ons dit langs wonderbare wegen , te lang om hier te verhalen, te doen toekomen 2). Ik zorgde , dat ik met deze dingen niets tegen de gehoorzaamheid deed ; doch ik wachtte mij, er tegen mijne overheden van te reppen , wetende, dat zij zich , gelijk den eersten keer, tegen mijn plan zouden verzetten en het misschien geheel in duigen doen vallen. Onbegrijpelijk veel onaangenaamheden had ik door te worstelen hetzij om mij geld te verschafTen, hetzij om het huis te vinden, over den prijs te onderhandelen en het goed te laten inrichten. Ik droeg van alles den last , hoewel mijne gezellin alles deed wat in haar vermogen was, om mij dezen te verlichten ; doch hetgeen zij deed was van weinig beteekenis, en zoo luttel, dat het bijna niets be-teekende. Zij leende slechts haren naam en tusschenkomst; al het overige kwam op mij aan, en ik begrijp thans niet, hoe ik het heb kunnen uithouden. Somwijlen sprak ik

1) Joanna ilc Almmada , waarvan wij op liet einde van dit hoofdstuk zullen spreken , na de aanteekening op Laurens de Cepeda,

2) De H. Teresia maakt hier eene toespeling op de belangrijke som , die haar broeder, Laurens de Cepeda, haar had toegezonden uit Peru in 1561 zonderiets van haar plan atquot; te weten. Toen hij in Spanje was teruggekeerd bewees hij de Heilige nog de grootste diensten.

In de aanteekeningen op hem, aan het einde van dit hoofdstuk, zal men zien, welk eene uitstekende godsvrucht Laurens de Cepeda en zijne vrcuw en kinderen bezielde. In het bijzonder zullen wij zijne jeugdige dochter, Teresita, doen kennen, welke Teresia met voorliefde beminde, en die door haar engelachtig leven een der schoonste sieraden van Karmel geweest is.

-ocr page 464-

444

geheel bedrukt tot Ouzen-Heer: „Mijn goddelijke Meester waarom beveelt Gij mij dingen, die onmogelijk schijnen? Was ik, al beu ik slechts eene vrouw, nog maar vrij! Doch onder zoovele opzichten gebonden te zijn, zonder geld te hebben , of te weten waar het te vinden voor de breve en al het overige , Heer , wat kan ik dan aanvangen ?

Toen ik mij eens buiten staat zag, om iets aan sommige werklieden te geven, wist ik niet wat te beginnen: de H. Josef, die in waarheid mijn vader en mijn geliefde beschermer is, verscheen mij daarop en zeide , dat ik onbeschroomd met hen over den prijs moest onderhandelen, en dat het geld, om ze te betalen, mij zou geworden. Ik deed het zonder een penning in mijne beurs te hebben, en Onze-Heer voorzag er in op eene wijze , welke de verwondering wekte van allen, die het wisten.

Het huis scheen mij zoo klein toe, dat ik wanhoopte er een klooster van te kunnen maken. Ik wilde een ander, dat eveneens zeer klein en daaraan grenzende was, koopen, om er de kerk van te maken ; doch ik bezat niets en wist ook niet hoe het aan te leggen om tot dit doel te komen. Eens zeide mij Onze-Heer op het oogenblik dat ik te communie ging: „Ik heb u al bevolen het, zoo goed gij kunt, te betrekken.quot; Daarna liet hij bij wijze van uitroep er op volgen : „O begeerlijkheid van het menschdom, dat zelfs vreest op aarde te kort te komen ! Hoe dikwijls heb ik onder den blooten hemel geslapen, wijl ik niet wist waar onder dak te komen !quot; Door zulk een billijk verwijt geschokt , richtte ik mijne schreden naar het huisje, ik nam den grondslag er van op, en bevond, dat men er een klooster , hoewel een klein , zou kunnen vestigen. Zonder verder aan het koopen van een ander huis te denken, liet ik dit in 't ruwe en onverwijld in orde brengen, mij er

-ocr page 465-

445

enkel mede tevreden stellende, dat men er in kon leven en het niet ongezond was; waarop men zeker altijd heeft te letten.

Toen ik op den feestdag der H. Clara 1) te communie zou gaan, verscheen mij deze heilige, geheel schitterende van schoonheid, en zeide mij: „met moed het begonnen werk door te zetten, en dat zij mij zou bijstaan.quot; Ik kreeg eene groote godsvrucht tot haar, en de waarheid harer belofte is mij in de uitkomst gebleken ; want een klooster harer orde, dat nabij het onze ligt, voorziet mede in onze levensbehoeften, en wat nog van veel meer belang is, zij heeft langzamerhand zoo goed tot de vervulling van mijn verlangen bijgedragen , dat men in de nieuwe woning de armoede, welke men in de hare onderhoudt, naleeft. Wij leven slechts van aalmoezen, en om hierop de goedkeuring van het gezag des heiligen vaders te krijgen, zoodat men er niet tegen mocht handelen, noch ons ooit inkomsten toeleggen, heeft niet weinig moeite gekost 2). Wij zijn aan de gebeden dezer beminnelijke heilige de uitgezochte en vaderlijke bezorgdheid waarmede Onze-Heer ons het noodige verschaft, zonder dat wij iets aan iemand vragen , verschuldigd. Hij zij voor alles gezegend ! Amen !

Wanneer ik eenige dagen daarna, op den feestdag van Onze-Lieve Vrouw Hemelvaart, mij in de kerk van het klooster des glorievollen heiligen Dominicus 3) bevond, en mij de talrijke zonden mijns levens, welke ik hier weleer beleden had, voor den geest haalde, werd ik eensklaps door eene groote vervoering aangegrepen. Daar ik bijna buiten mij zelve was, ging ik zitten, en het komt mij

1) 12 Aug. 1561.

2) Breve van Pius IV , uitgevaardigd 5 Dec. 1562

3) In het klooster van St. Thomas, te Avila 1561.

-ocr page 466-

44G

voor, dat ik de heilige hostie niet kon zien opheffen, noch opletten op de mis, hetgeen mij eenigen gewetensangst baarde. Onder deze extase zag ik mij bekleeden met een gewaad schitterend van blankheid en licht; door wie zag ik niet dadelijk , doch weldra ontdekte ik de allerheiligste Maagd aan mijne rechterzijde en mijnen vader, den H. Josef, aan mijne linker ; zij maakten mij bekend: „dat ik van mijne zouden was gezuiverd.quot; Nauwelijks was ik geheel met dit gewaad bekleed, of de allerheiligste Maagd nam mij bij de handen en zeide: „dat ik haar groot genoegen deed met mijne devotie tot den verheerlijkten heiligen Josef; ik moest het voor zeker houden dat mijn plan, de stichting betreffende , zou volvoerd worden ; dat Onze-Heer en zij en de heilige Josef zeer goed in dat klooster zouden gediend worden; dat ik er niet bevreesd voor behoefde te zijn den eersten ijver te zien verflauwen, hoewel ik mij aan eene gehoorzaamheid had onderworpen, welke niet in mijn smaak viel, want zij en haar glorievolle Bruidegom zouden ons beschermen. Haar zoon had ons reeds beloofd altijd in ons midden te zullen zijn; als onderpand nu der waarheid zijner goddelijke belofte gaf Hij mij dit kleinood ten geschenke.quot;

Onder het uitspreken dezer woorden deed zij een zeer schoon gouden snoer, waaraan een kruis van onschatbare waarde hing , om mijnen hals. Dit goud en deze gesteenten verschilden oneindig van alles wat het oog hier beneden aanschouwt, en de verbeelding zelfs zou zich niets kunnen voorstellen wat bij eene dergelijke schoonheid kon halen. Uit welke stof dit kleed bestond was evenmin te begrijpen als eenig denkbeeld te vormen van zijne boven alle vergelijking verheven blankheid: hierbij is alles wat de natuur schitterends kan opleveren zwart als roet. Het was mij

-ocr page 467-

447

niet mogelijk de eene of andere bijzonderheid in de trekken der heilige Maagd waar te nemen; ik zag slechts in het algemeen, dat zij verrukkelijk schoon was. Ook zij was in het wit gekleed , welks glans, hoe buitengewoon ook, de oogen streelde in plaats van ze te verblinden. Den heiligen Josef onderscheidde ik niet zoo duidelijk; toch was hij in mijne tegenwoordigheid , doch gelijk in de visioenen het geval is, waaronder geen beeld de ziel aandoet, welke ik boven besproken heb. Het scheen mij toe, dat de allerheiligste Moeder van God in den vollen bloei der jeugd was. Nadat zij eenige oogenblikken bij mij vertoefd hadden , waaronder zij mijne ziel met een ongekend heilgevoel, dat ik wel eeuwig had willen genieten, overstroomden, zag ik ze in begeleiding eener groote menigte engelen weder ten hemel stijgen. Ik bevond mij door hunne afwezigheid in eene zeer groote verlatenheid; doch ik smaakte zulk eenen reinen troost, mijne ziel gevoelde zich zoo hoog gestemd, zoo verzameld in God, en zoo ver-teederd, dat ik eenigen tijd als buiten mij zelve was, zonder eenige beweging te kunnen maken of een woord uit te brengen. Een vurig verlangen bracht dit in mij te weeg om mij geheel voor de glorie van God weg te schenken ; en dit visioen veroorzaakte in mij zulke gelukkige uitwerkselen, dat ik er nimmer aan heb kunnen twijfelen, dat het vau Hem kwam, al wendde ik ook alle pogingen aan om mij van het tegendeel te overtuigen.

Wat de Koningin der engelen mij zeide over de gehoorzaamheid was voor mij eene bron van troost en vrede: want het viel mij hard, dat ik mij aan de gehoorzaamheid mijner orde onttrok. Onze-Heer had mij evenwel gezegd, dat het niet goed was het nieuwe klooster daaraan te onderwerpen, en ook de gronden er voor had Hij mij doen

-ocr page 468-

448

inzien. Hij had mij gelast langs zekeren weg naar Rome te zenden, en mij tevens verzekerd, dat Hij ons een gunstig antwoord zou doen geworden. Toen deze last getrouw was uitgevoerd, ging alles naar onze wenschen ; doch hadden wij dit middel niet aangegrepen, wij zouden nimmer het einde dezer aangelegenheid gezien hebben.

Uit hetgeen later geschiedde is het gebleken van hoeveel belang het was ons onder de gehoorzaamheid des bisschops gesteld te hebben 1); toen echter kende ik hem nog niet, en welk een overste wij in hem zouden hebben, wist ik evenmin. Onze-Heer wilde, dat hij niet alleen vol welwillendheid, maar ook zoo gezind zou zijn als noodzakelijk was voor de instandhouding der kleine woning onder den grooten storm, waarvan ik nog te spreken heb , en om haar in den toestand te brengen, waarin zij thans is. Gezegend Hij, die alles zoo gelukkig geleid heeft! Amen.

AANTEEKENING

Op Laurens de Cepeda, broeder der H. Teresia, en Teresita van Jesus, zijne dochter, welke in een geur van heiligheid in het klooster van den H. Josef te Avila overleden is.

Laurens de Cepeda vertrok tegen het einde van 1540 naar Amerika; hij had, gelijk zijne broeders, den krijgsmansstand omhelsd, en werd eerst kapitein, en later algemeen tresaurier der provincie Quito. Den 18 Maart 1556 huwde hij Joanna Maria de Fuentes Y Gusman, eene

1) Dod Alvaro de Mendoza, uit het huis der graven van Rebadavia ; hij was achtereenvolgens bisschop van Avila en Palencia. De heilige Teresia spreekt dikwijls met den grootsten lof over hem. Wij bezitten nog vele brieven van haar, aan hem gericht. Zoo groot was zijne voorliefde voor hel hervormde Karmel, dat hij in het klooster van St. Josef te Avila wilde begraven worden , waar nog zijne graftombe en zijn beeld in marmer, aan den epistelkant tegenover het koor der religieuzen te zien is.

-ocr page 469-

449

ttouw van zeldzame verdienste en eene bewonderenswaardige godsvrucht. Gedurende de twaalf jaren, dat zij door den huwelijksband ver-eenigd waren, bewonderde Laurens in de gezellin, hem door God geschonken, het toonbeeld eener volmaakte echtgenoote en christelijke moeder. Nauwelijks had Joanna Maria de Fuentes y Gusman den dertigjarigen leeftijd bereikt, of zij had reeds onnoembare schatten van verdiensten voor den hemel vergaderd; God haastte zich haar met de kroon der rechtvaardigheid te beloonen, en den 14 November 1567 zag deze hemelsche en engelachtige ziel het verblijf der zaligen voor zich ontsluiten.

God, die degenen verheerlijkt, welke Hem hier op aarde verheerlijkt hebben, heeft gewild dat de lof dezer vrouw, door de sera-phijnsche Teresia en door den christehjken echtgenoot, die de ooggetuige was van haar heilig leven, in de volgende eeuwen zou weerklinken.

Ziehier, hoe Laurens de Cepeda in een geschrift van zijne hand zich over haar uitlaat: De gelukzalige (want de heiligheid haars levens en van haren dood veroorloven haar aldus te betitelen) was nog slechts acht en twintig jaren, vier maanden en twintig dagen oud , toen God haar tot zich riep. Zij stierf zoo heilig, dat ik den Heer bezweer, wanneer hij mij uit dit ballingsoord zal wegnemen, mij in dezelfde gesteldheid te laten sterven. Tot aan haren laatsten snik gaf zij, gelijk zij haar gansche leven door gedaan had, een voorbeeld der schoonste deugden. Tot tweemaal toe zeide zij mij , dat ik haar eens zon volgen, en wilde ik met haar de heerlijkheid ingaanf dan moest ik een vurig christen zijn en Onzen-Heer getrouw dienen. Zij verlangde in het habijt der religieuzen van Onze-Lieve Vrouw van Genade te sterven en begraven te worden in de kerk van het klooster dezer orde, in de kapel van St. Jan van Latranen. Dit was haar wensch om aan de groote aflaten, welke in dit heiligdom te verdienen zijn, deelachtig te worden.quot;

Hooren wij, na den ooggetuige van zoo vele deugden, de H. Teresia in eenen brief aan Joanna Ahumada, hare zuster. »Ik heb het bericht gekregen dat don Laurens zijne vrouw verloren heeft; dit nieuws moet ons niet bedroeven, want ik weet hoe zij leefde. Sedert langen tijd was zij reeds geheel overgegeven aan het gebed; en naar hetgeen mij gezegd is, was haar dood zoo schoon, dat zij allen in bewondering bracht, die er getuigen van waren.quot; 1)

1) Briel XLII, lt;1. IV.

30

-ocr page 470-

450

De laatate woorden van Joanna Maria de Fuentesy Gusman lieten in de ziel van Laurens de Cepeda een onuihvischbaren indruk achter, en de heilige Teresia meldt ons in hare schriften, hoe getrouw hij den raad zijner stervende gade heeft nageleefd. Na een verblijf van meer dan vier en dertig jaren in America, kwam don Laurens op raad zijner zuster met zijne kinderen, omstreeks liet midden van 1575, naar Spanje terug; en, om geheel voor God te kunnen leven, vestigde hij zich op een uur afstands van Avila, op een zeer schoon landgoed, Serna geheeten. Hij stelde zich onder de leiding zijner zuster, welke toen eene volmaakte heilige was, en in een tijdsverloop van vijf jaren verhief hij zich tot zeer hooge volmaaktheid. De heilige had zulke groote gedachten van zijne kennis der goddelijke dingen, dat zij hem tot eene geestelijke bijeenkomst uitnoodigde, waarbij zich de heilige Joannes van het Kruis, Juliaan van Avila en Franciscus de Salcede bevonden, en waar het de verklaring gold van den zin dezer woorden: Zoek u in mij, die Onze-Heer in het gebed tot haar gericht had. Op deze beroemde bijeenkomst heeft de V brief van het eerste deel, gericht aan Alvaro de Mendoza, bisschop van Avila, betrekking; zeker van al degene, welke haar uit de pen gevloeid zijn, de meest geestelijke. Laurens de Cepeda was een buitengewoon weldoener van Karmel te Sevilla en van al de huizen, door zijne zuster gesticht; hij stierf heilig in den Heer den 26 Juni 1580. De heilige Teresia heeft in hare brieven en in het boek der Stichtingen ons eene uitgewerkte beschrijving van hem nagelaten ; men leze vooral de twee brieven , welke zij voor zijnen dood schreef, den eenen aan Maria van St. Josef, priorin van Karmel te Sevilla, den anderen aan don Laurens, haren neef, zoon van Laurens de Cepeda. Wij verwijzen den lezer naar deze bron; aan hetgeen de Heilige gezegd heeft valt niets meer toe te voegen.

Om na zijn dood niet van zijne heilige zuster gescheiden te zijn, wilde Laurens de Cepeda in de kerk van St. Jozef te Avila begraven worden. Met dit doel stichtte hij eene der kapellen dezer kerk, en wijdde haar toe aan den heiligen Laurentius, zijnen patroon, in' deze kapel is hij ter aarde besteld. Ziehier het opschrift op zijn graf:

«Den XXVI Juni 1580 ontsliep in den Heer Laurens de Cepeda, broeder der heilige stichteres van dit huis en van al de ongeschoeide Karmelitessen. Ilij rust in deze kapel, die hij liet bouwen.quot;

Van de zeven kinderen, welke God aan Laurens de Cepeda en Joanna Maria de Fuentes y Gusman, zijne gade, geschonken had,

-ocr page 471-

451

werden er vier in de jaren der'onschuldj weggerukt, en waren hunne moeder in den hemel voorgegaan. Twee zonen, Laurens en Francis-cus de Cepeda, die zich hunner ouders waardig toonden, bleven over; doch de kroon der familie was de onschuldige Teresita, welker geboorte de moeder slechts eenige dagen overleefde.

Toen Laurens de Cepeda, uit Indië teruggekeerd, met zijne drie kinderen een bezoek ging brengen aan zijne zuster te Sevilla, in de maand Augustus 1575, had Teresita slechts den ouderdom van zeven jaren bereikt, en Teresia bleven nog slechts zeven jaren van ballingschap over. De Heilige, die met den eersten oogslag in de dochter van haren broeder een engel van godsvrucht en eene toekomstige bruid van Jesus Christus zag, koesterde van dat oogenblik af voor haar de teederheid eener moeder. Zij nam haar op dien teederen leeftijd voor hare geestelijke dochter aan, en na haar eenigen tijd te Sevilla en Toledo onder hare hoede gehouden te hebben, vertrouwde zij hare opvoeding toe aan de Karmelitessen van St. Josef te Avila. Daar werd deze teedere bloem, verre van alle f'wmen, met einde-looze zorgen opgekweekt, doch zij van haren kant verspreidde in de eenzaamheid van Kannel een geur van heiligheid. Weldra zag men Teresita op eenen nog zoo jeugdigen leeftijd dequot; manhaftige deugden des Christendoms paren aan reinheid en onschuld van ziel: hare nederigheid, hare gehoorzaamheid, haar lust in het gebed, hare nauwgezetheid om alle plichten te vervullen, wekten de bewondering van al de religieuzen van St. Josef te Avila.

Wat hare vervoering ten top voerde was te zien va.i welke liefde zij gloeide voor God. De goddelijke liefde scheen een gloed te werpen op haar voorhoofd, haren blik te bezielen , en aan al hare trekken eene hemelsche schoonheid bij te zetten. Eene vonk van de hevige vuurvlammen, die in het hart der seraphijnsche Teresia brandden , was in dit jonge hart neergevallen, en Teresita verlangde niets vuriger dan geheel aan den bruidegom der maagden toe te behooren. Eene zoo vroegtijdige deugd en zoo veel onschatbare eigenschappen maakten haar bijzonder dierbaar aan Teresia, en de Heilige beminde haar ook met voorliefde; zij heeft, schijnt het, deze liefde willen te kennen geven door deze woorden, die zij haren broeder Laurens de Cepeda schreef; »Zeg, bid ik u, aan uwe lieve Teresita, dat zij niet behoeft te vreezen, dat ik iemand anders zooveel bemin als haar.quot; Zij schiep er behagen in haar in de tegenwoordigheid der religieuzen de reis te laten verhalen van Peru naar Spanje, en allen waren in

-ocr page 472-

452

verrukking over de naieve bekoorlijkheid van haar verhaal; hierop zinspeelt zij in eenen brief, van hare nicht getuigende; »Zij heeft de bekoorlijkheid eens engels.quot; Toen de Heilige zulk eene bewonderenswaardige getrouwheid aan de genade in haar bespeurde, voelde zij ook dagelijks hare voorliefde voor de engelachtige Teresita toenemen. Deze is dan ook nauwelijks haar dertiende jaar ingetreden, of zij neemt ze aan als novice van Rarmel. De jonge maagd, ten toppunt harer wenschen , billijkt door haren voortgang in de volmaaktheid het voorrecht haar geschonken, van op zulk eenen jeugdigen leeftijd te worden aangenomen.

De volgende schoone getuigenis legt do heilige stichtster van haar af in eenen brief aan Laurens, haren neef, den zoon van Laurens de Cepeda: «Bij zuster Teresita van Jezus vind ik mijn troost; zij is reeds eene vrouw, en zij neemt aanhoudend toe in deugd. Gij kunt geheel veilig bij haar te radegaan.quot; 1)

Bij gelegenheid dat zij eenigen tijd later haren neef den dood zijns vaders, Laurens de Cepeda, bekend maakte, zeide zij: «Deze scheiding heeft mij onbegrijpelijk gevoelig aangedaan, gelijk ook de 'goede Teresita van Jesus, die evenwel dezen slag van boven als een engel heeft gedragen, en dit is zij ook werkelijk. Zij heeft onder deze droevige omstandigheid eene volmaakte deugd ten toon gespreid. Zij is eene voortreffelijke religieuze en in den staat, dien zij omhelsd heeft, zeer naar genoegen. Ik hoop alzoo van de goedheid Gods, dat zij een levend beeld baars vaders zijn zal.quot; 2)

De Heilige , die tot aan het einde toe aan haar alle zorgen wilde wijden, nam haar met zich naar Burgos, hare laatste stichting. Den 6 Juli i öfrl schreef zij uit deze stad aan Maria van den H. Josef, de priorin te Sevilla: «Beveel toch met alle uwe dochters zuster Teresita, die eene kleine heilige is en vurig verlangt hare geloften te doen, dringend den Heer aan.quot; 3)

Een andere brief, eindelijk, eveneens uit Burgos aan moeder Maria van den H. Josef, bevatte als 't ware het laatste wilsbesluit harer moederlijke liefde voor hare geliefde Teresita: «Ik zal weldra naar Avila moeten terugkeeren om mijne nicht Teresita de plechtige beloften af te nemen. Het jaar van haren proeftijd is al grootendeels verstreken , en vurig verlangt zij naar het einde er van om zich aan God toe te wijden. Ik bezweer u dus en alle uwe dochters van dit oogenblik af aan Onzen-Heer vurig te bidden, opdat Hij haar de genade verleene

1) Brief XLIII , lt;1. IV.

2) Brief XV, H. II. 3) Brief CII1 , cl. II.

-ocr page 473-

453

eene heilige religieuze te worden. Denk, dat zij hieraan behoefte heeft : zij is ongetwijfeld beminnelijk en eene volmaakte religieuze, doch nog jong.quot; 1)

Toen Teresia zich gereed maakte naar Avila terug te keeren voor de geestelijke verbintenis harer nicht, riep de gehoorzaamheid haar elders. Zij scheidde zich van haar en ging naar Alba, waar God hare vreemdelingschap zou doen eindigen. Uit het hoogste der hemelen zou zij met den vader en de moeder van Teresita getuigen zjjn harer geestelijke professie, welke den 5 November 1582 in het klooster van den H. Josef te Avila plaats vond.

De jeugdige Teresita van Jesus, welke zich in haar veertiende jaar door eeuwige banden aan den hemelschen Bruidegom verbond, toonde zich de getrouwe navolgster van haar wier naam zij droeg. Door hare deugden en de heiligheid haars levens rechtvaardigde zij de voorliefde, welke de heilige stichtster voor haar gekoesterd had. Den 10 September van het jaar 1610 verliet zij, twee en veertig jaren oud, dit ballingsoord en ging met de heilige Teresia en degenen, die haar het leven hadden geschonken, aanzitten aan den disch des eeuwigen levens. Op het oogenblik van haar sterven verscheen zij, schitterende van glorie, aan de eerwaardige moeder Anna van den H. Bartholo-meus, welke zij altijd teeder bemind had, en zich in Frankrijk bevond. Het maagdelijk lichaam dezer bruid van Jesus Christus werd bijgezet in de grafkelders van het klooster van St. Josef te Avila.

Alzoo omsluit hetzelfde heiligdom de tombe van vader en dochter, en] indien Laurens de Cepeda al niet aan de zijde van Teresia, zijne heilige zuster, rust, gelijk hij verlangd had, hij rust ten minste aan de zijde zijner teer geliefde dochter, de engelachtige Teresita van Jesus.

Joanna de Ahumada, zuster der H. Teresia, Gonzalvus de Ovalle, haar zoon, en Beatrix van Jesus, hare dochter, in een geur van' heiligheid gestorven in het klooster der Karmelites-sen, te Madrid.

De zuster der Heilige, welke haar ondersteunde, was Joanna de Ahumada, de laatste der kinderen van Alphonsus de Cepeda. Teresia was voor haar eene moeder geweest, en had haar zelf opgevoed in het

1) Brief CIV , d. II.

-ocr page 474-

454

klooster der Menschwording. Door zulk eene bekwame hand in de godsvrucht gevormd, was Joanna dan ook in de wereld een voorbeeld van deugd. De Heilige legt in hare brieven met ingenomenheid deze getuigenis van haar af. God, die in den hemel de christelijke huwelijksverbintenissen vormt, had voor Joanna de Ahumada eenen echtgenoot bestemd , harer waardig, namelijk, Joannes de Ovalle Godinez, een edelman uit Salamanca, welke met roem onder de vanen van Karei den vijfden gestreden had. Op zulk eene heilige verbintenis rustte de zegen des hemels. Het leven dezer christelijke echtgenooten was rijk in goede werken; doch hun grootste roem voor God was ontegenzeggelijk de hulp, die zij Teresia boden, om St. Josef te Avila te stichten. Op hare bede aarzelden zij niet Alba, waar zij hun verblijf liielden, te verlaten. Joannes de Ovalle begaf zich het eerst naar Avila; zijne echtgenoote kwam er niet voor den 10 Augustus 1561 aan. Hun ijver, om een aan God zoo aangenaam plan te bevorderen, werd waardig gekeurd met een groot wonder beloond te worden. Dit feit, waarover de Heilige zorgvuldig den sluier des stilzwijgens heeft geworpen, wordt door allo geschiedschrijvers en door de acte harer heiligverklaring bevestigd.

Terwijl men eens bezig was de noodige herstellingen aan het huis te doen, werd de jonge Gonzalvus, de eenige zoon der zuster van Teresia, nauwelijks vijf jaren oud, getroffen door het puin van eenen instortenden muur. Joannes de Ovalle was uitgegaan, en zag eenige oogenblikken later, bij zijne terugkomst, zijnen kleinen Gonzalvus dwars over den drempel der deur uitgestrekt ter aarde liggen, geheel van gevoel beroofd. Zijne leden waren stram en koud. Hem terstond in zijne armen nemende, riep hij hem bij zijnen naam, doch tevergeefs; het kind gaf geen teeken van leven meer. Joanna de Ahumada bevond zich op dit oogenblik in een naburig vertrek. Zij hoort het gedruis , een geheim angstgevoel grijpt haar aan, zij wordt hevig ontsteld ; gelukkig bevindt zich eene dame bij haar, die onder den schijn van haar een bezoek tebrengenmetzeer veel beleid het vreeselijk ongeluk voor haar tracht te verbergen. Doch de ontsteltenis der dienstboden, die binnentreden, brengt haar moederhart op het vermoeden, dat haar zoon een ongeluk is overkomen; zij staat op en snelt naar het vertrek harer zuster, bitter weenende en onder verscheurende weeklachten haren zoon terugvragende. De heilige, die den jongen Gonzalvus op hare knieën houdt, wenkt de moeder en allen , die tegenwoordig waren, dat zij kalm ^zouden blijven. Daarop slaat zij haren sluier neder en neigt

-ocr page 475-

455

haar gelaat tot dat van het kind, en blijft eenigen tijd in deze houding zonder uiterlijk een woord uit te brengen, doch uit het diepste harer ziel, als een andere Blozes biddende, en God bezwerende , dat hij toch degenen, die zich aan zijne zaak hadden toegewijd, zulk een groote droefheid zou besparen. Weldra zag zij hare bede verhoord. Het kind, teruggeroepen uit den nacht des doods, en als ontwakende uit eenen gewonen slaap, strekt zijne handen uit naar het gelaat zijner tante en omhelst haar teeder. De Heilige, toen het woord tot de moeder richtende, die met het kind, als 't ware, ook tot het leven was teruggekeerd, zeide : »Wel, mijn hemel! zuster, waardoor waart gij zoo ontsteld? Daar hebt gij uwen zoon, omhels hem.quot; De kleine Gonzalvus voelde op het eerste oogenblik eenige pijnlijkheid in zijne ledematen; doch weldra had hij zijne krachten terug, en liep vrooljjk door het vertrek en wierp zich herhaalde malen in de armen van Teresia en omhelsde haar, alsof hij door zijne onschuldige liefkozingen haar, die hem het leven had teruggeschonken , zijnen dank wilde betuigen.

Dikwijls, zegt Ribera, heb ik den jongen Gonzalvus gezien, en uit zijnen eigen mond vernomen, dat hij tot de Heilige placht te zeggen, dat zij in geweten verplicht was voor hem van Onzen-Heer de genade te verwerven van zalig te worden, daar hij, zonder haar, dit reeds lang zou geweest zijn. Teresia stelde zijne hoop niet te leur. Door hare gebeden ondersteund, bracht hij de jaren zijner jeugd in onschuld door, en leidde aan het hof des hertogs van Alba het leven eens kloos-terlings. In 4587, acht en twintig jaren oud zijnde, en vijf jaren na het overlijden der heilige Teresia, zuiverde Gonzalvus, die den palm der overwinning reeds in zijne oogen zag blinken, voor de laatste maal zijne ziel door eene algemeene biecht, en ontving met een levendig geloof en godsvrucht de laatste heilige Sacramenten der Kerk. Van toen af hield hij niet op zich in stilte bezig te houden met zijnen God; hij sprak tot de edellieden, die om zijne legerstede geknield lagen, over den hemel, en hield hen het nietige voor oogen der aardsche dingen. Hij beklaagde zich, dat de dood zoo langzaam naderde, niet omdat hij van zijn lijden wilde bevrijd wezen, maar omdat hij van verlangen brandde God te zien. Hij liet aan zijne zuster Beatrix, die reeds Karmelites was in het klooster te Alba, het heilig habijt van den berg Karmel verzoeken. Met vreugde steekt hij zich in het gewaad van de Koningin des hemels, verzoekt dat men hare litanieën zal bidden, antwoordt zelf ora pro nobis, en slaakt zacht zijnen laatsten zucht. Op hetzelfde oogenblik verspreidde zijn ont-

-ocr page 476-

456

zield lichaam eenen zoeten geur, gelijk aan dien, welken het maagdelijk lichaam van Teresia op het oogenblik van haren dood verspreid had.

Nauwelijks was eene maand verloopen na de wonderbare herleving van den jongen Gonzalvus, of Joanna de Ahumada schoriV het leven aan eenen tweeden zoon. Zij wilde hem Josef noemen, om de groote godsvrucht, die hare zuster had voor den glorievollen H. Josef. Teresia, nam den nieuw geborene nu en dan in hare armen en zeide: Ik bid God, mijn zoon, dat Hij u, indien gij eens zijnen dienst zuil verlaten, als kleinen engel tot zich neme, voor gij Hem beleedigt. De kleine engel had nauwelijks drie weken geleefd, of hij werd door eene doo-delijke ziekte aangetast. Toen Teresia ontwaarde, dat hij naar het vaderland zou heen snellen, nam zij hem in hare armen en tuurde hem met strakke blikken aan. Joanna de Ahumada, die van haren kant de blikken op de Heilige gevestigd hield, zag eensklaps haar gelaat in gloed ontstoken en schoon worden als het gelaat eens engels. Op dat oogenblik stierf het kind. Teresia wilde zich met het kind verwijderen om de droefheid der moeder te temperen; doch deze, die eene bovennatuurlijke kracht putte in de gedachte, dat haar zoon bij God was, zeide: »Ga niet van hier; ik zie wel, dat mijn kleine Josef heeft opgehouden te leven.quot; De Heilige, die nog in verrukking was over hetgeen zij aanschouwd had, hernam met een blij gelaat; »0 wat heeft men reden God te loven, wanneer men ziet, welk eene menigte engelen neerdalen om de ziel van een dier kleinen, die hen gelijken, mede te voeren.quot; Dit was het hemelsche schouwspel, dat de oogen van Teresia hadden aanschouwd.

Om Joanna de Ahumada te troosten schonk God haar eene dochter, welke een der schoonste sieraden van Karmel zijn zou. In de wereld droeg zij den naam van Beatrix de Ahumada, welken zij op den dag der aflegging harer plechtige geloften tegen dien van Beatrix van Jesus verruilde. Teresia had haar bijzonder lief; een bovennatuurlijk licht had haar bekend gemaakt, wat eenmaal dit kind van zegening wezen zou. Zij paarde hare zorgen aan die der moeder om haar aan de plannen, welke God met haar had, te doen beantwoorden. Dank zij deze verstandige en heilige opvoeding, ontkiemde in dat gemoed de godsvrucht, en schoot er diepe wortelen. Op den leeftijd evenwel, waarop zij in ernst over hare roeping kon beginnen na te denken, toonde Beatrix afkeer van het religieuze leven. De Heilige zeide haar echter eens: »Gij hunt doen wat gij wilt, Beatrix , eens zult gij ongeschoeide Karmelites zijn.quot; Deze voorzegging werd na den dood van

-ocr page 477-

457

Teresia vervuld; ziehier op welke wijze. Toen de hertogin vanAlba, Maria van Toledo, eene plechtige novene liet houden bij het graf der Heilige, kwam Beatrix dikwijls bidden bij het maagdelijk lichaam harer tante. Bij deze gelegenheid zag zij de nietigheid Jer wereld in, en vernam de stem, die haar uitnoodigde om zich aan den Bruidegom der maagden toe te wijden. Zij was getrouw aan de genade en begaf zich in het klooster te Alba, waar zij het heilig kleed aannam en de plechtige geloften deed. Beatrix van Jesus was langen tijd priorin van dit klooster, en welke vruchten van genade en heiligheid eene ziel, door Teresia vroeger bearbeid, voortbracht, kon men in haar bewonderen. De Heer wilde, dat de berg Karmel van Madrid, gedurende de laatste jaren haars levens, het voorbeeld harer deugden zou genieten. Daar zag zij het einde harer vreemdelingschap in 1639, vol van dagen en verdiensten. Volgens het bericht der annalisten van Karmel werd Beatrix in hare laatste oogenblikken bijgestaan door den H. Josef en de H. Teresia, en gaf na eene langdurige extase hare ziel over in de handen van God.

Joanna de Ahumada en haar echtgenoot eindigden een aan den dienst des Heeren toegewijd leven met eenen voor Hem kostbaren dood. Zij hadden al hunne goederen vermaakt aan de Karmelitessen van Alba de Formez. Op den titel van groote weldoeners werden zij in de kerk van dat klooster ter aarde besteld. God wilde, dat zij na hun dood het geluk hadden met Teresia in hetzelfde heiligdom te rusten. Hunne graftombe bevindt zich achter in de kerk in eene zijkapel tegenover de deur des ingangs. De jonge Gonzalvus, die eerst in de kerk van den H. Petrus begraven was, werd in dat familiegraf overgebracht. Zijn lichaam werd schuin tegenover de stoffelijke overblijfselen zijner ouders geplaatst, zijn hoofd rust op zijnen rechterarm en is gekeerd naar zijnen vader en moeder. Het volgende opschrift staat op hun graf te lezen:

«Hier rusten Joannes de Ovalle Godinez en donna Joanna de Ahumada, zijne vrouw, zuster der heilige moeder Teresia van Jesus, en don Gonzalvus, hun zoon, die hunne goederen aan dit klooster hebben nagelaten, onder de voortdurende verplichting van twee missen 's weeks en twee feesten 'sjaars. Dit gedenkteeken werd in het jaar 1594 voltooid.quot;

-ocr page 478-

HOOFDSTUK XXXIV.

De reis der Heilige naar Toledo; haar verblijf bij Louise de La Cerda, de zuster des hertogs van Medina Coeli. — Een onderhoud met vader Vincentius Baron, een dominicaan j zij bidt voor hem , en hij komt in korten tijd tot eene hooge beschouwing. — Onze-Heer openbaart aan de Heilige wonderbare dingen over dezen religieus, over vader Caspar de Salazar van de Societeit van Jesus, en over twee andere religieuzen der orde van den H. Dominicus. — Hij maakt aan haar zelve bekend, dat zij in staat van genade is. —Voortreffelijke wenken voor hen, die besturen. — Teresia weet door een hooger eu voorspellend licht den dood harer zuster, Maria de Cepeda, en bereidt haar tot den dood.

In weerwil van al mijne zorgen om de zaak geheim te houden, rezen er toch bij sommige personen twijfelingen over op; de eenen sloegen er geloof aan, de anderen weigerden het te gelooven. Ik was zeer beangst, dat mijn provinciaal, bij het minste woord, dat men er hem bij zijne aankomst van zou zeggen, mij zou verbieden mijn plan door te zetten j want op staanden voet zou ik van alles hebben afgezien. Ziehier, hoe Onze-Heer er in voorzag.

In eene stad, op meer dan twintig mijlen afstands van die, waar ik woonde, gelegen, verloor eene hooggeplaatste dame haren echtgenoot, en de hevigheid harer droefheid had haar zoover gebracht, dat men zelfs vreesde voor haar leven. Men sprak haar over deze zondares, en de goddelijke meester liet toe, dat men iets goeds van mij zeide ter wille van andere goede dingen, die er het gevolg van

-ocr page 479-

459

zouden zijn 1). Daar zij wist, dat een verblijf buiten mijn klooster geoorloofd was, voelde zij een onwederstaanbaar verlangen om mij te zien en bij zich te laten komen , in de hoop van bij mij opbeuring te vinden; zij schreef er terstond over aan mijnen provinciaal, dien zij goed kende, doch verre van haar af was. Deze zond mij het bevel, waarbij hij mij krachtens de deugd der heilige gehoorzaamheid gelastte onverwijld met eene mijner medereligieuzen te vertrekken. Zijn brief kwam op den dag voor Kerstmis des avonds aan. Daar ik geheel van mijne diepe ellendigheid overtuigd was, viel het mij onbegrijpelijk hard te zien, dat de goede gedachte, die men zich van mij gevormd had, oorzaak was dezer reis, en tegen wil en dank maakte zich

1) De dame, waaraan God zulk een vurig verlangen inboezemde ora onze Heilige le zien , was Louise de La Cerda, de zuster des hertogs van Medina Coeli, en weduwe van don Arias Pardo , een der grootste heeren van Kastilië. In de eerste dagen van Januari 1562 ontving zij in hare woning te Toledo dezen engel van vrede en vertroosting. Door eene benijdenswaardige gunst des hemels had zij het geluk , gedurende meer dan zes maanden , de tegenwoordigheid der seraphijnsche Teresia te genieten , zich met haar le onderhouden , hare ziel in die van Teresia uit te storten , den geur harer deugden in te ademen en getuige van hare levenswijze te wezen. Zij hoorde de gloeiende taal, die uit het gemoed , waar de heilige Geest zijnen zetel had gevestigd , oprees. In de oogen-blikken , welke de Heilige voor het gebed bestemd had , aanschouwde zij haar vaak in haar eenzaam bidvertrek , in extase weggerukt en geheel schitterende van licht en schoonheid. De edele weduwe leerde in zulk eene school weldra de nietigheid van de voorbijgaande dingen kennen ; de goddelijke genade scheen haar het eenige ware goed toe in den hemel en op de aarde , en zij haakte nergens meer na dan van dezen gloed te branden. Hare woning werd weldra, dank zij het apostolaat van Teresia, een heiligdom van christelijke deugden.

Teresia moest, schijnt het, aan hare nieuwe vriendin alle vertroostingen aanbieden; op hare bede bracht de heilige Petrus van Alcantara, welken Louise de La Cerda nimmer gezien had , eenige dagen te Toledo bij haar door. Zoo had zij het voorrecht twee heiligen, die de kerk op hare autaren zou plaatsen, in hare woning te herbergen.

Louise de la Cerda bewaarde voor Teresia immer de genegenheid en toewijding, die slechts heiligen vermogen in te boezemen, en stichtte als blijk daarvan te Malagou, eene stad tot haar gebied behoorende, een klooster van Onze-Lieve Vrouw van den berg Karmel.

-ocr page 480-

460

eenige angst van mij meester. Dringend beval ik mij Onzen-Heer aan, en zie, onder mijn gebed geraakte ik in eene groote verrukking, die bijna de geheele metten door aanhield. De aanbiddelijke Meester voegde mij toen deze woorden toe: „Ga, mijne dochter, en luister niet naaide raadgevingen van anderen , want weinigen zullen u zonder vermetelheid raad geven; gij zult op dezen tocht te lijden hebben; maar uwe kwellingen zullen grootelijks tot mijue verheerlijking strekken; gij moet ter zake van het klooster tot de ontvangst der breve afwezig zijn, want de duivel heeft eene groote samenspanning gesmeed voor de komst des provinciaals; doch vrees niets, ik zal u bijstaan.quot;

Deze woorden vervulden mij met moed en troost. De rector van het collegie der societeit 1), waaraan ik van dat alles verslag gaf, zeide mij, dat geen enkele reden mij kon ontslaan van het vertrek ; doch anderen zeiden mij, integendeel, dat ik mij er wel voor moest wachten ; dat het eene list des duivels was om mij te schaden, en ik er over aan mijnen provinciaal moest schrijven. Ik gehoorzaamde den vader rector, en steunende op hetgeen Onze-Heer mij gezegd had ging ik onbevreesd op reis 2), doch met schaamte overstelpt; daar ik zag op welken grond men mij liet komen, en hoezeer men zich ten mijnen opzichte bedroog. Dit bewoog mij, om den goddelijken Meester dringend te bezweren, mij toch niet te verlaten. Een grooten troost trok ik uit de gedachte, dat er in de stad, waarheen ik mij begaf, een huis der religieuzen van de societeit van Jesus was; want mij dacht, dat ik, met mij daar te onderwerpen aan hetgeen zij mij voorschreven, gelijk hier, geen gevaar zou loopen.

1) Vader Casper de Salazar, rector van het Collegie te Arila.

2) Zij werd op dezen tocht door haren schoonbroeder, Joannes de Ovalle iiegeleid.

-ocr page 481-

461

Het behaagde Onzen-Heer die dame zooveel troost bij mij te laten vinden, dat zij terstond veel beter begon te worden. Haar gemoed werd bij den dag ruimer. Deze verandering was te opmerkelijker, daar de overmaat der droefheid haar, gelijk ik gezegd heb, in zulk eenen beklagenswaar-digen toestand gebracht had. De goddelijke Meester verleende zeker deze gunst aan de vurige gebeden, welke vele godvruchtige personen, die ik kende , voor mij stortten.

Deze dame had eene groote vrees voor God , en zij was zoo deugdzaam, dat haar geloof en hare godsvrucht aanvulden, wat mij ontbrak; zij vatte voor mij eene groote genegenheid op , en hare goedheid jegens mij maakte, dat ook ik veel van haar hield; doch al de zorgen en oplettendheden, waarvan ik het voorwerp was, werden mij een kruis en kwelling, en in de vrees er te gevoelig voor te zijn, waaktè ik aanhoudend over mijne ziel, zonder haar een oogenblik aan zichzelve te durven overlaten. Onze-Heer waakte ook van zijnen kant over mij, en Hij overlaadde mij, zoolang ik bij deze dame was, met buitengewone genaden; hij schonk mij eene bewonderenswaardige vrijheid van geest, en eene diepe minachting voor al de ijdele aardsche grootheid; hoe grootscher zij zich aan mijnen blik voordeed , des te meer bleek mij hare nietigheid. Al ging ik dan dagelijks om met vrouwen van zulke eene hooge geboorte, dat ik het voor eene eer had mogen houden haar te dienen, toch gevoelde ik mij zoo vrij alsof ik haars gelijke was.

Ik trok uit dit alles een groot geestelijk voordeel, en ik schroomde niet bij een vertrouwelijk onderhoud mijne gevoelens aan deze dame te openbaren. Spoedig zag ik in, dat zij eene vrouw was, en gelijk ik, onderhevig aan hare hartstochten en zwakheden. Ik merkte hoe weinig meu

-ocr page 482-

462

de grootheid moet tellen, want hoe hooger men verheven is, des te meer zorgen en kwellingen men heeft. Alleen de zorg om de waardigheid van zijnen staat op te houden laat niet toe een oogenblik in rust te leven. Men eet niet volgens tijd en regel, wijl alles moet gaan naar den staat en niet naar het gestel; en bij de keuze der spijze moet men zeer dikwijls meer zijnen rang dan zijnen smaak raadplegen. JS'iets, wat ik werkelijk zoo verafschuwde als eene groote dame te zijn , en uit den grond mijns harten zeide ik: God beware mij er voor!

Hoewel deze dame eene der aanzienlijkste is van het koninkrijk , geloof ik, dat er weinige nederiger zijn, dan zij ; en deze nederigheid gaat bij haar gepaard met eene bewonderenswaardige rondheid van karakter. Toch kon ik het niet zonder deernis aanzien, bij hoevele gelegenheden zij haren eigen smaak opofferde, om de waardigheid van haren rang te handhaven; en ik wil wel bekennen, dat ik haar nog beklaag. Hare beambten en dienstboden waren goed; doch in hoeverre kon zij er vertrouwelijk mede zijn ? Men mocht den eenen geen woord meer toespreken dan den anderen , op straffe van door dit gunstbewijs den naijver en de ontevredenheid van al de anderen op te wekken. Voorwaar , daar is slavernij; en naar mijn oordeel behoort het tot eene der leugenachtige voorstellingen der wereld deze personen , die onder zoovele opzichten slaven zijn, met den naam van heer en meester te bestempelen.

Gedurende mijn verblijf in dit huis gingen alle bewoners door de genade Gods vooruit in Hem te dienen 1). Ik kon

i) Van toen af, zegt Ribera, greep er een groole omkeer plaats in liet huis van Louise de La Cerda. Allen die er toe behoorden begonnen te biechten bij de vaders der societeit van Jesus ; zij naderden dikwijls lot de sacramenten en schonken mede aalmoezen. Zij koesterden voor Teresia een diepen eerbied, en waren verrukt bij het zien van zulk eene heiligheid. Meer dan eens bezweken

-ocr page 483-

463

evenwel den nijd van enkele personen, naijverig op de genegenheid , welke de dame mij betoonde , niet ontgaan; zij verbeeldden zich misschien, dat ik eenig aardsch belang op het oog had. God liet deze onaangenaamheden en afgekeerd.

zij voor eeue door de godsvrucht opgewekte nieuwsgierigheid , uit verlangen om getuige te zijn van de wonderen der genade, welke God, naar het zeggen, in haar uitwerkte; en ouder de noen , door haar aan het gebed gewijd , zacht de deur even openende van haar bidvertrek, hadden zij het geluk haar in verrukking te aanschouwen, met lichtstralen gekroond en als een engel zoo schoon. Hunne bewondering nam toe , wanneer zij haar nederig en kalm het bidvertrek zagen verlaten , alle pogingen in het werk stellende om toch niets van de gunsten , die zij in dat hemelsch onderhoud ontvargen had , te laten blijken.

ïn de woning van Louise de la Cerda bevond zich eene jonge dame van zeldzame verdienste; zij was er opgevoed eu heette Maria de Salazar. Zij deed het meeste voordeel met de lessen der Heilige. Getroffen door het verhevene voorbeeld dat zij voor zich had, zag zij spoedig de ijdelheid dezer wereld in, en vormde het plan voortaan aan God te behooren. Om hare godsvrucht op een vasten grond te vestigen deed zij eene algemeene biecht van geheel haar leven, en begon zich aan het gebed en de afzondering toe te wijden. De kiem der roeping tot het geestelijk leven was reeds in haar gemoed aanwezig, en de zes maanden , die zij in den omgang met de Heilige doorbracht, kon men als een waar noviciaat aanzien. Zij moest niettemin de onwaardeerbare genade van zich de bruid van den God der maagden te zien door eene standvastigheid en trouw van zes jaren verwerven. Niet eer dan in 1568, toen de Heilige Toledo aandeed om te Malagon een klooster, waarvan Louise de la Cerda de stichtster was, te vestigen , kreeg Maria de Salazar hare volkomene vrijheid , en verliet het paleis der zuster van den Hertog van Medina Coeli om zich onder den nederigen naam van Maria van den Heiligen Josef, in de eenzaamheid vau Karmel op te sluiten. God had met haar zijne plannen en bestemde haar om een der krachtigste steunpilaren en een der schoonste sieraden der opkomende hervorming te zijn. Gevormd volgens de lessen en de oefeningen naar het leven onder de oogen en door de handen der se-raphijnsche Teresia, heeft zij op hare beurt weer een groot aantal maagden tot de heiligheid opgeleid. De geest van Karmel, dien zij aan zijne bron zelf had ingedronken , stroomde weder van hare ziel uit. Ook was het klooster van Sevilla in Spanje en dat van Lissabon in Portugal onder hare leiding eene getrouwe afspiegeling van dat des H. Josef te Avila. De H. Teresia stelde gedurende haar gansche leven in Maria van den H. Josef een onbegrensd vertrouwen, beminde haar als de innigste der vriendinnen, welke God haar in dit ballingsoord had geschonken, en hield met haar eene voortdurende briefwisseling tot aan haren dood. Om een juist denkbeeld van deze groote dienaresse te vormen moet men hare brieven lezen. (Zie Ribera. Leven der heilige Teresia B I, hoofdstuk XVI ; en de Bollandisten , Acta tanclae Teretiae.

-ocr page 484-

464

heid toe, om te beletten, dat ik mij door al de oplettendheden , waarmede ik omgeven werd, liet verblinden; en daardoor bewerkte Hij, dat mijne ziel uit alles voordeel trok.

Toen ter tijd kwam er in deze stad een religieus 1) van groot aanzien, waarmede ik vele jaren te voren herhaaldelijk in betrekking was geweest. Terwijl ik eens de mis hoorde in een klooster dicht bij het huis waar ik was, boezemde de vurigheid, waarmede ik wenschte dat hij een groot dienaar van God was, mij het verlangen in om den inwendigen staat zijner ziel te kennen. Ik stond dan op om hem te gaan spreken, terwijl ik reeds verzameld was in het gebed. Doch vervolgens denkende, waar ik mij toch mede bemoeide, eri vreezende mijnen tijd te verliezen, zette ik mij weer neder; dit gebeurde mij, dunkt mij, tot driemalen toe. Mijn

1) Volgens Ribera was deze religieus Vincent Baron. Ziehier de woorden van dezen geschiedschrijver:

»De heilige moedigde twee geleerde religieuzen van de orde des H. Dominicus, Petrus Ybannez en Vincent Baron aan om zich aan het gebed toe te wijden; doch in het bijzonder den laatste , wien zij ook zekere woorden van Onzen-Heer overbracht, en voor wien zij ook dringend bad, gelijk men uit hoofdst. XXXIV van haar •Leven' zien kan. (Ribera, Leven der heilige Teresia B IV , h. XI.)

Yepes drukt zich even duidelijk hierover uit:

»ln dezen tijd kwam te Toledo vader Vincent Baron , een religieus der orde van den H. Dominicus , een persoon van hoog aanzien, waarmede de Heilige herhaaldelijk in betrekking stond.'' (Yepes. Leven der heilige Teresia. B ll,h. VI).

Door met het geweld, gelijk men zien zal, der dringendste beden van Onzen-Heer genaden van den eersten rang voor vader Vincent Baron te verwerveu, betaalde zij hem edelmoedig, op eene wijze gelijk de Heiligen voldoen , voor hetgeen hij voor haar gedaan had; en deze religieus had haar zeker uitstekende diensten bewezen. Hooren wij hier het getuigenis der Heilige zelve:

■De eerste, die mij omtrent zekere punten beter begon in te lichten, was een zeer geleerde religieus der orde van den H. Dominicus, vader Vincent Baron.' (Leren h. V).

Hij was ook gedurende vele jaren de zielbestuurder haars vaders Alphons de Cepeda, wiens laatsten zucht hij ook opving.

Vergelijk h. VII, waar zij het afsterven haars vaders schrijft en uitvoerig over vader Vincent Baron uitweidt.

-ocr page 485-

465

goede engel was eindelijk de sterkste: ik liet dezen religieus roepen, en hij kwam mij spreken in den biechtstoel.

Daar wij elkander in vele jaren niet gezien hadden, begonnen wij elkander wederkeerig over de bijzonderheden van ons leven te ondervragen. Ik begon met hem het eerst te bekennen, dat mijn leven eene aaneenschakeling geweest was van groote inwendige kwellingen, Hij drong er bij mij levendig op aan ze hem mede te deelen; en ik antwoordde dat zij van dien aard waren j dat ze geheim moesten blijven , en ik ze hem niet kou zeggen. Hij hernam, dat, dewijl de vader dominicaan, van wien ik gesproken heb 1), en die een vertrouwde vriend van hem was, er kennis vau droeg, en deze er voor hem geen geheim vau zou gemaakt hebben, ik alzoo voor hem die dingen niet verborgen moest houden. Het eigenlijke der zaak was echter , dat hij het niet in zijue macht had met verder aan te dringen op te houden, evenmin als ik om aan zijne wenschen niet toe te geven. Gewoonlijk baarden mij dergelijke openbaringen veel schaamte en verdrietelijkheid ; bij hem ondervond ik er geen zweem van, evenmin als tegenover den rector van het collegie der so-cieteit, waarvan ik gesproken heb 2). Integendeel het was voor mij een zeer groote troost. Ik legde hem dan onder het zegel der biecht alles bloot wat hij wenschte te weten. Altijd had ik hooge gedachten van zijne verlichting gehad, maar hier scheen hij bekwamer dan ooit. Ik kon niet uitscheiden de wonderbare talenten en de uitstekende natuurlijke begaafdheden te bewonderen, welke hij bezat om de zielen, zoo zij zich zonder voorbehoud aan God wegschonken, van dienst te zijn. Want ik moet zeggen, dat ik

De Heilige spreekt van

1) Petrus Ybanez.

2] Vader Casper de Salazar. Vergelijk H. XXXIII. haar eerste onderhoud met hem.

31

-ocr page 486-

466

sinds eenige jaren, niemand kan ontmoeten wiens gelukkige hoedanigheden mij innemen, zonder mij terstond door een hevig verlangen gedrongen te voelen, om hem geheel aan God te zien toegewijd, en dat wel met zooveel vuur, dat ik er soms buiten mij zelve van ben. Dezen wensch koester ik , buiten twijfel, voor iedereen ; doch ik gevoel dit zoo sterk en zoo heftig voor de personen, wier geschiktheid om God te doen beminnen maakt dat zij mij bijzonder dierbaar zijn, dat ik mij niet kan weerhouden den goddelijken Meester ten hunnen gunste aanhoudend lastig te vallen. Dit zelfde was met mij het geval met betrekking tot dezen religieus. Hij bad mij hem dringend aan Onzen-Heer aan te bevelen; doch hij bad mij dit niet behoeven te zeggen , daar het mij niet mogelijk zou geweest zijn anders te handelen. Toen ik hem verliet trok ik mij op de eenzame plaats, waar ik gewoon was mijn gebed te doen, terug. Aldaar begon ik mij, diep verzameld, gelijk ik wel meer doe, tot Onzen-Heer te richten, met de grootste vertrouwelijkheid en op den toon van iemand, die buiten zich zeiven zijnde, niet weet wat hij zegt. Want dan spreekt de liefde; de ziel is in zulk eene vervoering, dat zij den afstand uit het oog verliest, die haar scheidt van Hem, tot wien zij zich wendt; zij ziet zich door haren God bemind en dit gezicht maakt, dat zij zich zelve vergeet; zich verbeeldende geheel iu Hem te wezen en slechts met Hem zonder een zweem van scheiding één te zijn, spreekt zij dwaasheden. Zoo herinner ik mij dan, dat ik, na den goddelijken Meester onder veel tranen gevraagd te hebben om dezen religieus, dien ik immer voor goed gehouden had, doch welken ik volmaakt wilde zien, geheel en al aan zijnen dienst te verbinden, zonder omwegen tot Hem zeide : „Heer, gij moet mij deze gunst niet weigeren; neem toch in aanmerking, dat hij een

-ocr page 487-

467

voortreffelijk mensch is om tot onze vrienden te behooren.quot;

O goedheid, o eindelooze inschikkelijkheid van mijnen God, die duldt, dat zulk een ellendig schepsel Hem zoo stoutmoedig toespreekt. Het schijnt wel, dat Hij niet op de woorden let, doch alleen op de verlangens en de liefde ziet, die ze voortbrengt. Hij zij er eeuwig voor gezegend!

Den avond van dien zelfden dag werd ik, het heugt mij nog, onder de uren , die ik aan het gebed toewijdde, eensklaps door eene drukkende droefheid overvallen. De oorzaak er van was de vrees van mij in vijandschap met mijnen God te bevinden , en de onmogelijkheid om te weten, of ik in staat van genade was, of niet; niet, dat ik nieuwsgierig was om dit te vernemen , maar ik verlangde te sterven om mij niet langer in een leven te zien, waarin ik geene zekerheid had, dat ik niet dood was. Van alle gedachten was de gedachte, dat ik wellicht mijnen God beleedigd had , mij het bitterste. Terwijl ik door deze kwelling gedrukt werd, en ik geheel, door liefde vervoerd , en onder een vloed van tranen mijn goddelijken Meester bad mij toch voor zulk een onheil te bewaren, hoorde ik deze woorden: „Gij kunt getroost en verzekerd zijn, dat gij u in staat van genade bevindt; want eene zoo groote liefde tot God, gunstbewijzen zoo buitengewoon als degene, die Hij u geeft, en gevoelens gelijk Hij ze u schenkt, zijn onbestaanbaar met de doodzondequot; 1).

Wat nu de genade betreft, die ik zoo dringend voor den religieus had afgebeden, ik had het meest vaste vertrouwen, dat

1^, In hel handschrift slaat: estar cierla , {]ij kunt zeker zijn; en niet confiar, |;ij kunt het vertrouwen koesteren , gelijk in al de vSpaansche uitgaven van de werken der H. Teresia te lezen staat.

-ocr page 488-

468

zij hem zou worden toegestaan. Onze-Heer gelastte mij hem van zijnentwege zekere woorden over te brengen. Dit bracht mij in een zeer moeilijken toestand, want ik wist niet, hoe mij hierbij te gedragen; het kost mij overigens altijd veel om aan een ander soortgelijke woorden over te brengen j vooral wanneer ik niet weet, hoe zij zullen opgenomen worden , en of men met mij niet den spot zal drijven. Eene dergelijke zending stortte mij dan in eene ongewone angstigheid. Doch daar ik zoo duidelijk zag, dat God dit van mij verlangde, beloofde ik Hem het te doen; doch ik was er zoo verlegen mede, dat ik in plaats van de woorden mondeling over te brengen, ze opschreef en aan den religieus overhandigde. De diepe indruk, welken zij op hem maakten, toonde wel van waar zij kwamen : hij besloot om zich in het vervolg met den meesten ernst aan het gebed toe te wijden, zonder juist op hetzelfde oogenblik tot de uitvoering over te gaan. Daar Ouze-Heer van hem zonder voorbehoud wilde gediend zijn, bediende Hij zich van mij om hem eenige waarheden te zeggen welke, buiten mijn weten en tot zijne groote verbazing, van pas waren voor de innigste behoefte zijner ziel; dit stemde hem zeker tegelijker tijd om te gelooven, dat deze wenken van Hem kwamen. Ik smeekte van mijnen kant, in weerwil van al mijne ellendigheid, den goddelijken Meester hem geheel tot zich te trekken, en hem een afschuw in te boezemen van al de goederen en genoegens van dit leven. Hij zij er eeuwig voor gezegend, dat Hij mijne bede zoo geheel verhoord heeft! Binnen zeer korten tijd heeft deze religieus zich met buitengewone gaven overstelpt gezien; en zoo dikwijls hij zich met mij van dit tijdstip af onderhouden heeft, heeft zijn woord mij als in verrukking gelaten; had ik niet met eigen oogen zijn wonderbaren vooruitgang

-ocr page 489-

469

in de volmaaktheid gezieu , ik zou aarzelen er geloof aan te hechten. Het is hem zoo gewoon om geheel in God verzonken te zijn, dat hij aan alle dingen der wereld afgestorven schijnt. Ik bid de opperste Goedheid , welke hem reeds zoozeer heeft begunstigd, hem immer met hare machtige hand te ondersteunen. Werkt hij voort om zich meer en meer te volmaken, gelijk van zijne diepe zelfkennis te verwachten is, dan zal hij een der merkwaardigste dienaren van God worden en uitstekende diensten bewijzen aan de zielen door de ondervinding in de geestelijke dingen, die hij zich zoo vaardig heeft verworven.

Deze ondervinding is eene gave des Heeren, welke Hij schenkt aan wien en wanneer het Hem behaagt; de tijd of de verdiensten doen hier niets af. Ik ontken niet, dat zij hiertoe niet veel kunnen bijbrengen , maar ik zeg, dat God sommige zielen in den tijd van één jaar tot eene veel hoogere beschouwing brengt, dan andere in twintig jaren. Hij alleen weet hier de reden van. Het is eene dwaling te meenen dat de tijd ons kan doen begrijpen, hetgeen wij volstrekt niet anders dan door de ondervinding kunnen weten. Men moet zich alzoo niet verwonderen, dat velen, door in geestelijke dingen uitspraak te doen zonder zelf geestelijk gezind te zijn, zich bedriegen. Ik beweer niet, dat een geleerde , die dezen verheven weg niet bewandelt, de zielen, welke hem betreden, niet zou kunnen leiden, ingeval hij voor de gewone dingen, zoowel inwendige als uitwendige, zich regelt naar het licht der rede, en voor de bovennatuurlijke zich voegt naar de heilige schriftuur. Voor het overige kwelle hij zijne hersenen niet, en vleie hij zich evenmin te begrijpen wat hij niet verstaat. Hij wachte zich wel den buitengewonen drang iu de zielen te verstikken en hare vrijheid te belemmeren; zij heb-

-ocr page 490-

470

ben op dit pad eenen veel grooteren Meester, die ze bestuurt, en zij zijn niet zonder eene overheid. Hij moet, in plaats van er zich over te verwonderen en dat alles voor onmogelijk te beschouwen, gedachtig zijn dat God alles mogelijk is, uit geloof handelen, en zich vernederen, ziende, dat Onze-Heer in deze verhevene wetenschap dikwijls aan eene arme, geringe, oude, meer verlichting schenkt, dan aan hem in weerwil van al zijne geleerdheid. Door deze gevoelens van nederigheid zal hij de zielen, welke hij leidt, en zich zeiven meer van nut zijn, dan wanneer hij den beschouwende zou uithangen, zonder dit te zijn. Ik herhaal het, indien de bestuurder geene ondervindiug heeft, en geene diepe nederigheid bezit om te erkennen, dat, al gaan deze dingen zijn begrip te boven, zij niettemin niet onmogelijk zijn, hij voor zich zeiven weinig zal winnen, en nog minder te winnen zal geven aan de zielen, welke aan zijne leiding onderworpen zijn. Doch is hij waarlijk nederig, dan vreeze hij niet, dat God zal toelaten, dat hij zich zeiven, of anderen zal misleiden.

De religieus, waarvan ik gesproken heb, heeft van Onzen-Heer eene groote, proefondervindelijke kennis der geestelijke dingen ontvangen; en daar hij zeer geleerd is, vereenigt hij met deze heldere inzichten al degene, die hij door de studie kon verwerven. Wat hij uit gebrek aan ondervinding niet begrijpt, vraagt hij hen, die haar hebben. God heeft hem ook een zeer levendig geloof geschonken; hij is daardoor zeer vooruitgegaan, en heeft ook andere zielen, waartoe ook de mijne behoort, vooruitgang doen maken. Daar de goddelijke Meester zag, welke kwellingen mij wachtten, en Hij enkele mijner geestelijke gidsen tot zich zou roepen, heeft hij in zijne goedheid mij andere willen schenken, om mijne beproevingen te verlichten en mij van zeer groot nut te zijn.

-ocr page 491-

471

Dengenen waarover ik spreek, heeft Hij zoodanig omgekeerd, dat hij zich zeiven, om zoo te zeggen, niet meer herkent. De zwakheden, welke hij had, heeft Hij van hem weggenomen en hem krachten geschonken om boetvaardigheid te doen ; de moed , waarmede Hij hem vervuld heeft, om allerlei goede werken te ondernemen, getuigt klaarblijkelijk van eene buitengewone roeping: zijne opperste Majesteit zij er immer voor geloofd! Ik houd het er voor, dat al deze voorrechten hem door de genade, die Onze-Heer hem in het gebed heeft geschonken, geworden zijn. Dit zijn werkelijke en geen schijnbare gunsten; want de proef waarop hij is gesteld geworden, en die hij zegevierend heeft doorgestaan, heeft doen zien, dat hij eene degelijke deugd bezit, en hij den onnoembaren schat in het lijden verborgen, kende. Ik hoop van de goddelijke goedheid, dat hij het werktuig van veel goeds zal zijn, niet alleen voor enkele leden zijner orde , maar voor de orde in 't algemeen : men begint dit reeds op te merken.

Onder de zeer hooge verrukkingen, die ik gehad heb, heeft Onze-Heer mij van hem, van den vader rector der Societeit 1) en van nog twee andere religieuzen, der orde van den H. Dominicus wondere dingen gezegd : van eenen der laatsten heeft Hij mij zekere belangrijke dingen geopenbaard , welke men later heeft zien vervuld worden, en zijne hooge deugd aan den dag gebracht hebben.

Ik heb evenwel, door middel van dengenen, waarover ik in dit hoofdstuk spreek , een grooter aantal verlichtingen gekregen. Een feit, dat hierop betrekking heeft, wil ik aanhalen.

Toen ik eens met hem in het spreekvertrek was, zag

1) Vader Casper i!e Saiazar.

-ocr page 492-

472

mijne ziel de zijne van zulk eene liefde tot God branden , dat ik er bijua buiten mij zelve van was. Ik was verrukt bij het zien van den verheven staat, waartoe de groote God hem zoo spoedig verheven had , en van de nederigheid waarmede deze religieus sommige dingen, die ik hem van het gebed zeide, ter harte nam. Doch ter zelfder tijd was ik er uiterst mede verlegen mij zoo weinig nederig te zien, dat ik zulk een verheven onderwerp durfde behandelen met iemand van zoodanige verdiensten; ik wil gelooven, dat Onze-Heer het vergaf wegens mijn groot verlangen om hem met snelle schreden den weg der heiligheid te zien bewandelen. Het onderhoud met hem was mij zoo nuttig , dat het in mijne ziel een nieuwen ijver om God te dienen scheen op te wekken, als ware ik nog slechts hiermede begonnen. O mijn aanbiddelijke Jesus! welk eene krachtige werking oefent eene ziel, in liefde tot u ontvlamd, uit! Hoe hoog moeten wij haar niet achten! en met welken aandrang behoorden wij u niet te smeeken haar langen tijd in dit leven te laten ! Al wie van de zelfde liefde gloeit moest zich bij deze zielen gaan aansluiten; en ware het mogelijk , zich nimmer aan zulk een heilig gezelschap onttrekken. Welkeen onberekenbaar voordeel voor eene ziel, die krank is van goddelijke liefde, een ander, door dezelfde kwaal aangetast, te ontmoeten! Hoe wekken zij elkander tot lijden en tot verdienen op ! Hoe sterken zij elkaar in het verlangen duizend levens voor God bloot te stellen, en te verliezen , indien het in hunne macht ware ! Zij gelijken op de krijgers die, ongeduldig om zich met den buit der vijanden te verrijken, met al het vuur hunner wenschen naar krijg haken , als het eenige middel om tot hun doel te komen. Te lijden , ziedaar de roeping dier groote zielen! O! welke onschatbare genade bewijst ons God, wanneer Hij ons door

-ocr page 493-

473

zijne verlichting openbaart, hoe veel men wint met voor Hem te lijden! Doch slechts na alles verlaten te hebben kan men dit goed begrijpen : want zoo lang men nog aan het een of ander gehecht is toont men, dat men het acht; en men kan iets niet hoog schatten zonder dat het hard valt het te verlaten : dit is eene onvolmaaktheid , welke alles ten gronde richt. O ! wat verliest eene ziel niet, die zulk een voorbehoud aan zijne onthechting stelt! Welk eene beklagenswaardige verblindheid, en welk een ongeluk iets, wat niets is, hoog te achten !

Ik was dan , om tot mijn onderwerp terug te keeren, ten tojjpunt van vreugde, toen ik zag dat Onze-Heer mij wilde laten kennen, met hoe vele schatten Hij deze ziel verrijkt had, en welke genade Hij mij had bewezen door zich in dit geval van mij, al verdiende ik dit zoo weinig, te bedienen. Ik was gelukkiger en erkentelijker voor de gunsten , waarmede Hij dezen religieus overlaadde , dan wanneer Hij ze mij zelve verleend had; ik kon niet moede worden Hem te bedanken, dat Hij mijne wenschen vervuld had, en de bede, die ik hem gedaan had, om toch aan zijne Kerk personen, zoo dienstig voor zijne zaak , te willen geven, verhoord had. Geheel bezwijkende onder de overmaat van vreugde, geraakte mijne ziel buiten zich zelve, om zich in eene nog hoogere blijdschap te verliezen. Alle beschouwingen hielden voor haar op en de goddelijke stem, waarmede de H. Geest haar scheen toe te spreken, vernam zij niet meer. Ik kwam in eene groote verrukking, welke mij bijna alle bewustzijn ontnam, doch slechts korten tijd duurde. Jesus Christus verscheen mij met eene onuitsprekelijke majesteit en glorie , mij betuigende, dat Hij over ons onderhoud zeer tevreden was; Hij gaf mij ook te kennen, dat Hij immer bij soortgelijke gesprekken tegenwoordig was , en dat het eene voor-

-ocr page 494-

474

trefl'elijke wijze van Hem te verheerlijken was, zoo mijn genot te stellen in elkander over Hem te onderhouden.

Toen ik bij eene andere gelegenheid mij verre van dien religieus verwijderd bevond , aanschouwde ik hem omstraald van heerlijkheid en door engelen van de aarde opgeheven. Uit dit visioen zag ik, dat hij met groote schreden in de heiligheid vooruitging. Hij gaf er dau ook inderdaad een schitterend bewijs van. Iemand die aan hem de grootste verplichting en wiens ziel en eer hij gered had, bracht tegen hem eene valsche getuigenis in, in staat om zijn goeden naam geheel ten gronde te richten; hij stond deze beproeving niet alleen met geduld, maar ook met blijdschap door. Met den zelfden moed heeft hij andere vervolgingen gedragen , en verschillende dingen , van het hoogste belang voor den dienst van God, ten uitvoer gebracht.

Ik zou nog wel andere trekken kunnen aanhalen, mijn vader, meende ik niet mij tot hetgeen ik gezegd heb te moeten bepalen. Daar zij u niet onbekend zijn, zult gij mij later kunnen zeggen of de glorie van God het vordert, dat ik ze opteeken.

Al de voorzeggingen, waarover ik heb gesproken en die mij nog te bespreken overblijven, betrekkelijk het huis en andere onderwerpen, zijn vervuld geworden. Sommige gebeurtenissen waren mij door Onzen-Heer drie jaren te voren bekend gemaakt, andere vroeger of later. Ik deelde ze alle aan mijne biechtvader 1) mede, en aan de weduwe mijne vriendin 2) waaraan het mij was toegestaan er van te spreken j ik ben te weten gekomen, dat zij andere personen, die nog leven en het kunnen getuigen, er ken-

1) Vader Ballhazar Alvarez.

2) Guiomar de Ulloa.

-ocr page 495-

475

nis van gaf. Deze personen weten wel dat ik niet lieg : God beware mij om ooit in iets, wat ook , maar vooral in dingen van zooveel belang, van de eenvoudige en zuivere waarheid af te wijken.

Een mijner schoonbroeders gestorven zijnde, was ik hierover zeer bedroefd, wijl hij niet gebiecht had. Onze-Heer openbaarde mij, dat mijne zuster 1) op dezelfde wijze zou sterven en gelastte mij, dat ik mij tot haar zou begeven , om haar tot het laatste uur voor te bereiden. Ik deelde dit mijnen biechtvader mede, maar hij wilde het mij niet toestaan; doch nadat hetzelfde bevel meermalen herhaald was, zeide hij mij te vertrekken. Ik ging derhalve mijne zuster bezoeken op het landgoed, waar zij verblijf hield; en zonder haar iets van de reden mijner komst te zeggen gaf ik haar alle mogelijke inlichting, bracht er haar toe dikwijls te biechten en met groote zorg over zich zelve te waken. Wijl zij zeer deugdzaam was volgde zij mijnen raad, en na vier of vijf jaren in eene groote zuiverheid van geweten geleefd te hebben, stierf zij zonder biecht en zonder dat iemand er getuige van was. Gelukkig had zij nog voor acht dagen gebiecht, door de goede gewoonte , welke zij zich had eigen gemaakt van dit dikwijls te doen. Deze omstandigheid was mij een groote troost. Zij bleef korten tijd in het vagevuur; want nauwelijks waren er acht dagen na haren dood verloopen, toen Onze-Heer, die mij op het oogenblik, dat ik gecommuniceerd had , verscheen , zich gewaardigde mij haar te laten aanschouwen, terwijl zij met Hem naar het verblijf der heerlijkheid opsteeg. Wat Hij mij zoo vele jaren te voren met betrek-

1) Deze zusier was Maria de Cepeda; zij woonde ie Castellanos de la Canada met don Martinus de Guzman y Barrientos, van wiens plotseling afsterven hier de Heilige gewag maakt.

-ocr page 496-

476

king tot haar had gezegd , was nimmer uit mijne gedachte , noch uit die mijner gezellin, welke ik het had toevertrouwd , geweken. Deze vernam nauwelijks de tijding van dit sterfgeval, of zij kwam, ontsteld over de letterlijke vervulling der voorzegging, mij terstond bezoeken. Lof en lof zonder einde aan dien God van goedheid, die zooveel zorg heeft voor de zielen om ze voor haren ondergang te behoeden!

-ocr page 497-

HOOFDSTUK XXXV.

Eene ontmoeting der Heilige met moedei' Maria van Jesus te Toledo. — Zij wil het nieuwe klooster zonder inkomsten stichten; de heilige Petrus van Alcantara bevestigt haar in dit besluit. — Zij verlaat Toledo; hoe nuttig haar terugkeer te Avila is voor het welslagen harer onderneming. — In eene opwelling van erkentelijkheid jegens God hangt de Heilige, den loop van haar verhaal onderbrekende, eene schildering op van het geluk der religieuzen van den H. Josef te Avila. — Onze-Heer openbaart haar, dat dit klooster voor Hem een paradijs van genietingen is.

Terwijl ik mij bij de dame bevond, waar ik meer dan zes maanden gebleven ben, gebeurde liet door eene bestiering der quot;Voorzlenigheid, dat eene groote dienares van God, die tot onze orde behoorde en meer dan zeventig mijlen hier van daan was, van mij hoorde spreken. Het geval deed zich voor, dat wij in het zelfde jaar en in de zelfde maand beiden van Onzen-Heer de ingeving hadden ontvangen een nieuw klooster onzer orde te vestigen. De allerheiligste Maagd was haar verschenen en had haar bevolen deze onderneming door te zetten. In het verlangen om hieraan te gehoorzamen, verkocht zij alles wat zij bezat , en na het gewaad der ongeschoeide Karmelitessen aangedaan te hebben deed zij te voet eene reis naar Rome , om de noodige machtiging te verwerven. Op haren terugtocht wilde zij wel een omweg van eenige mijlen maken om mij te bezoeken. Zij was eene zeer boetvaardige vrouw, die veel

-ocr page 498-

478

bad , en welke Onze-Heer met zijne genade overstroomde; zij was mij zoo verre in zijnen dienst vooruit, dat ik mij schaamde voor haar te verschijnen 1). Zij toonde mij de stukken, die zij van Rome had medegebracht, en gedurende de vijftien dagen, dat wij samen waren, maakten wij het plan op, waarnaar wij onze kloosters zouden stichten.

Ik wist nog niet, dat onze regel vóór de uitvaardiging der bulle, die zijne strengheid matigde , verbood iets te bezitten ; en het was mijne bedoeling het nieuwe klooster met inkomsten te vestigen , om de zorg van in het noodige te voorzien te vermijden , niet denkende aan al de beslommeringen , welke

1) Deze {jrooie dienares Gods was moeder Maria van Jesus, uit eene edele familie van Grenada gesproten. Op jeugdigen leeftijd weduwe geworden , ging zij als novice in het klooster der Karmelitessen dezer stad. Aldaar had zij verscheidene visioenen, waarbij haar werd opgelegd een hervormd klooster der zelfde orde te vestigen. Vader Gaspar de Salazar , de rector van het Collegie te Avila , waarover de Heilige in het XXXIII hoofdstuk van haar leven met zoo veel lof spreekt, was toen te Grenada. Hij keurde het plan van Maria van Jesus goed, en zij verliet het noviciaat , om zich naar Rome te begeven. Na Teresia te Toledo bezocht te hebben , ging zij naar Madrid opdat de nuntius de hinderpalen , die hare stichting ontmoette , zou wegnemen. Zij bereikte haar doel, door de bescherming van mevrouw Eleonora de Mascarenhas , welke de gouvernante van Philips II was geweest. Het klooster van Maria van Jesas werd evenwel niet eer dan omstreeks een jaar na dat der H. Teresia gevestigd; het werd den 23 Juli 1563 te Alcala de Henarez gesticht. Eleonora de Mascarenhas schonk tol dit doel een huis en eene kerk , welke zij in deze stad bezat; en wijl er in deze kerk een zeer schoon beeld der H. Maagd was, zijn de Karmelitessen van Alcala onder den naam van ongeschoeide Karmelitessen van het Beeld bekend geworden. De H. Teresia houdt in het volgend hoofdstuk eene lofspraak op de volmaakte tucht in dit klooster. Zij ging er in 1567 eenige dagen doorbrengen, en legde de laatste hand er aan door er den bewonderenswaardigen geest van Karmel te doen heerschen , welke zich daar tot op onze dagen toe heeft gehandhaafd. De algemeene geschiedenis der ongeschoeide Karmelieten (B. II h. XXIV) zegt, dat, gedurende de zeventien jaren , welke moeder Maria van Jesus nog in dit klooster beleefde, dat zij gesticht had, zij zich onderscheidde door hare nederigheid , haren geest van armoede, haar gebed, hare versterving, hare liefderijkheid jegens de armen en hare volkomene overgeving aan de Voorzienigheid. Zij stierf in een geur van heiligheid.

-ocr page 499-

479

eigendommen na zich slepen. Ik had evenwel onze constituties dikwijls genoeg gelezen, doch hetgeen Onze-Heer zelf aan deze gelukkige vrouw, hoewel zij niet lezen kon, had bekend gemaakt, was door mij niet opgemerkt. Nauwelijks had zij er mij van gesproken, of ik deelde haar gevoelen. Ik was alleen bevreesd, dat men mij niet zou veroorloven het te volgen , dat men het als dwaasheid zou beschouwen, en anderen om mijnentwille zouden te lijden hebben. Want was ik alleen geweest, ik zou geen oogen-blik in twijfel gestaan hebben. Onze-Heer had mij al zulke vurige verlangens geschonken om arm te zijn, dat ik vol vreugde zou geweest zijn, indien ik zijne raadgevingen nauwkeurig had kunnen nakomen. Geen schiju van twijfel was er in mij, dat hier niet de hoogste volmaaktheid in gelegen was; ik zou zelfs, had mijn staat het toegelaten , aalmoezen ter liefde van God hebben willen vragen, en noch woning, noch iets anders in eigendom bezitten. Doch ik zag in, dat, indien God de harten mijner gezellinnen uiet in dezelfde stemming bracht, deze armoede voor haar eene bron van lasten en verstrooidheden zou zijn. En , inderdaad , sommige arme kloosters zag ik , waar men in geene zeer groote verzameling leefde , doch ik merkte niet op, dat de verstrooidheid de oorzaak der armoede was en niet de armoede de oorzaak der verstrooidheid. Neen , de verstrooiing maakt de huizen niet rijker, en God verlaat zijne dienaren nooit. Kortom , mijn geloof was zwak, en dat dezer dienares van God was sterk.

Volgens mijne gewoonte zocht ik inlichting bij een groot aantal personen, en bijna geen enkelen trof ik aan, die mijn inzicht deelde. Mijn biechtvader en de geleerde theologen , welke ik raadpleegde , deelden er ook niet in; zij voerden mij zooveel gronden er tegen aan, dat ik niet

-ocr page 500-

480

wist wat te antwoorden. Ik kon evenwel niet besluiten, om aan de stichting inkomsten te verbinden, wetende dat het volmaakter is er geene te hebben, en dat onze regel dit verbood. Menigmaal, 't is waar, wankelde ik door hunne redenen; doch naar mijn bidvertrek wedergekeerd, en Jesus Christus terugvindende aan het kruis, arm en ontbloot van alles, kon ik het niet van mij verkrijgen rijk te zijn, en ik smeekte Hem onder tranen alles zoo te regelen dat ik mij arm zag, gelijk Hij. Ik ontwaarde in het bezit van eigendom zoovele moeielijkheden, eene zoo groote oorzaak van onrust en zelfs van verstrooiing , dat ik niets deed dan over dit onderwerp met de geleerden redetwisten.

Ik schreef er over aan den dominicaan, die ons zoo toegenegen was 1). Hij zond mij twee bladen papier vol theologische gronden om mij van mijn plan af te brengen, mij verzekerende, dat hij veel studie van deze stof gemaakt had. Ik antwoordde hem , dat ik mij niet van de theologie wilde bedienen, om mij te ontslaan van volgens mijne roeping te leven en zoo volmaakt mogelijk de belofte van armoede te vervullen, welke ik, om de raden van Jesus Christus te volgen, had afgelegd; ik bad hem derhalve mij op dit punt van zijne wetenschap te verschoonen.

Ik beken, dat het voor mij een groot genoegen was, iemand, die van mijn gevoelen was, te ontmoeten. De dame waar bij ik mij bevond, versterkte mij; doch anderen, die eerst mijn plan billijkten , vonden er, na een grondiger onderzoek , zoo vele bezwaren in, dat zij alles in het werk stelden, om er mij van af te houden. Ik zeide hun, dat ik mij liever aan hun eerste oordeel hield, wijl zij zoo spoedig van zienswijze veranderden.

i) Petrus Ybanez.

-ocr page 501-

481

Wijl de dame den heiligen broeder Petrus van Alcantaar wenschte te zien, dien zij nimmer ontmoet had, schreef ik hem een brief met het verzoek om eenige dagen bij haar te komen doorbrengen; hij was zoo welwillend van aan mijne bede gehoor te geven. Deze man Gods bezat eene groote liefde voor de armoede; hij had haar op eene geestelijke wijze jaren lang beoefend, en begreep er den rijkdom van; hij keurde alzoo mijn plan niet alleen goed, doch gelastte mij al mijne krachten in te spannen om het te verwezenlijken. Ik beschouwde den raad van eenen heilige, die in de school eener zoo langdurige ondervinding ouderwezen was, als den veiligsten, en besloot dezen te volgen zonder iemand verder te raadplegen.

Eens, dat ik deze zaak Onzen-Heer dringend aanbeval, zeide Hij mij: „laat u hoegenaamd niet afschrikken om een klooster zonder uitkomsten te stichten: dit is de wil mijns Vaders en de mijne, ik neem het op mij u te helpen?quot; Onder eene groote verrukking werden mij deze woorden toegesproken, en zoodanig was de indruk, welken zij op mij maakten, dat ik er niet aan kon twijfelen, of zij kwamen van den goddelijken Meester.

Bij eene andere gelegenheid zeide Hij mij: „De inkomsten brengen wanorde voort.quot; Hij voegde er andere woorden tot lof der armoede bij, mij verzekerende , dat zijnen dienaren nimmer het noodige ontbreekt. Ik voor mij ben er ook zoo vast van overtuigd, dat ik er nimmer de minste vrees over gekoesterd heb.

Het behaagde daarenboven den goddelijken Meester het hart van den dominicaan, die mij voor korten tijd geschreven had, om mij het stichten van een klooster zonder inkomsten af te raden, te veranderen. Na den bijval van zulke lieden en de woorden des goddelijken Meesters bleef

32

-ocr page 502-

482

mij niets meer te wenschen over; aan mijue vreugde ontbrak niets; met liet besluit om ter liefde Gods van aalmoezen te leven, was ik, dunkt mij, de wereld te rijk af.

In dezen tijd herriep ook mijn provinciaal het bevel, dat hij mij krachtens de deugd der heilige gehoorzaamheid gegeven had, om mij bij deze dame te vervoegen: maar hij liet mij vrij om terstond te vertrekken , of nog eenigen tijd bij haar te blijven. Juist op dit tijdstip moest in ons klooster eene priorin gekozen worden , en men verwittigde mij, dat verscheidene zusters er aan dachten mij dien last op te leggen. Alleen de gedachte aan dit plan stortte mij in eene onuitsprekelijke bekommering; ik gevoelde , dat ik met vreugde iedere andere marteling ter liefde van God zou geleden hebben; doch mij aan deze bloot te stellen, hiertoe kon ik niet besluiten. Wat al redenen hielden mij hiervan terug! Om niet van de moeilijkheid te spreken aan de leiding van zulk een groot aantal religieuzen verbonden, noch van den voortdurenden tegenzin in bedieningen, wat mij ze altijd had doen afwijzen, vond ik er een groot gevaar in voor mijn geweten. Ik dankte daarom God van tijdens deze verkiezing afwezig te zijn, en ik schreef aan mijne vriendinnen, dat zij mij toch hare stem niet zouden schenken.

Terwijl ik er dan zeer verheugd over was, dat ik mij bij zulk eene gelegenheid verre van het klooster bevond, voegde mij Onze-Heer deze woorden toe: „Blijf niet in gebreke , mijne dochter, te vertrekken; gij verlangt kruisen, ziedaar een goed kruis, dat u bereid wordt, weiger het niet. Vertrek met moed en onverwijld, ik zal u helpen.quot; Dit bevel bedroefde mij zeer, en ik deed niets dan weenen, in de meening dat dit kruis de bediening van priorin was. Overtuigd , gelijk ik gezegd heb, dat zij in geen opzicht goed was voor het heil mijner ziel, kon ik het niet van mij ver-

-ocr page 503-

483

krijgeu er in te berusten. Ik sprak er mijnen biechtvader over, die mij beval mijn vertrek te verhaasten, zeggende, dat dit klaarblijkelijk het volmaaktste was; ik kon, evenwel , voegde hij er bij, daar ik slechts vd6r de verkiezing behoefde aanwezig te zijn, nog eenige dagen toeven, wegens de vreeselijke hitte en het gevaar van onderweg ziek te worden. Doch Onze-Heer had andere plannen waaraan ik mij niet mocht onttrekken. Eene buitengewone ontsteltenis maakte zich eensklaps van mijne ziel meester, en stelde mij buiten staat het gebed te verrichten. De gedachten vervolgden mij , dat ik den last door Ónzen-Heer mij opgelegd , niet uitvoerde; dat ik weigerde mij te gaan prijs geven aan moeilijkheden, en voor mijn genoegen op eene plaats bleef, waar ik zoo goed behandeld werd; al mijne toewijding van God bestond in woorden; kon ik Hem door mijnen terugkeer meer behagen, waarom dan gedraald te vertrekken ? moest het mij ten laatste het leven kosten , dat ik er dan van stierve! Behalve deze bekommeringen , ondervond ik eene beklemming des harten zoo wreed en zulk een volslagen afkeer van het gebed, dat het leven mij eene marteling was geworden. Mijn biechtvader, getuige van mijnen toestand, en ongetwijfeld toegevende aan de ingeving van God, even als ik, beval mij mijn vertrek niet meer uit te stellen. Ik smeekte dus de dame hierin te bewilligen. De droefheid, die zij er over gevoelde, was zoo hevig, dat dit voor haar eene nieuwe foltering was; want slechts met veel moeite en door den hevigsten aandrang had zij van mijnen provinciaal het verlof bekomen van mij bij zich te hebben.

Toen ik zag , hoe haar hart door deze scheiding werd van-eengereten, begreep ik, dat zij niet zou kunnen besluiten mijne bede toe te staan; daar zij echter eene groote vrees

-ocr page 504-

484

des Heeren bezat, gaf zij, hoewel met zeer veel tegenzin, toe, toen ik haar onder anderen zeide, dat het hier zijnen dienst gold, en ik haar eenige hoop gaf van terug te zullen komen, om haar te bezoeken. Ik voor mij had er geen verdriet van, of liever, dit was geheel opgegaan in de tevredenheid , die ik ondervond, van iets te doen , waarmede ik wist, dat ik God beliefde en van dienst was. Ik verliet alzoo de dame, die over mijn vertrek zoo bedroefd was, en ook de andere personen, waaraan ik veel verschuldigd was, bijzonder mijnen biechtvader, een religieus der societeit van Jesus, onder wiens leiding ik mij zoo wèl vond, zonder smart. Hoe grooter de vertroostingen waren, waarvan ik mij ter liefde van Onzen-Heer beroofde, des te meer voelde ik de vreugde mijne ziel doordringen. Dat gelijktijdig gevoel van vreugde en droefheid en eene uit het leed voortvloeiende opgeruimdheid waren voor mij iets onbegrijpelijks. De bekommering was weg ; ik was kalm , getroost, en wijdde zonder moeite verscheidene uren achtereen aan het gebed. Onze-Heer had mij een groot kruis aangekondigd, hetgeen ik mij, ik moet het bekennen , nimmer zoo drukkend zou hebben voorgesteld; ik zag, dat ik mij, in zekeren zin , in een vuur ging werpen; en toch vertrok ik niet alleen blijde , maar ongeduldig om den strijd aan te vangen, waarin God mij bracht, en waarvoor Hij mijne zwakheid met zulk een grooten moed bezielde.

Wijl hetgeen ik ondervond voor mij, gelijk ik zeide, een geheim was, kwam mij deze gedachte voor den geest: indien ik een diamant bezat van groote waarde, waaraan ik zeer gehecht was, en eene persoon, welke ik meer lief had dan mij zelve, zou hem verlangen, dan zou het genoegen van hem aan haar te schenken dat des bezits overtreffen. Zoo ook zou het mij, al moest ik van personen scheiden,

-ocr page 505-

485

zoo diep bedrukt over mijn vertrek , en hoewel ik zoo erkentelijk van natuur ben, dat dit mij op een anderen tijd door het hart zou gesneden hebben, toen, wanneer ik het gewild had, niet mogelijk geweest zijn er eenige smart over te gevoelen. Voor het overige was het van zoo veel belang voor de heilige woning, die ik het plan had te stichten , mijn vertrek geen dag uit te stellen , dat ik niet zie hoe deze zaak haar beslag kon gekregen hebben, indien ik, al was het nog zoo weinig, getalmd had.

O wonder van goddelijke goedheid ! ik kan mij zonder vervoering die in het oogloopende hulp , welke het mijn aanbiddelijken Meester behaagde mij voor de stichting van dat kleine klooster te verleenen, niet voor den geest halen. Hij heeft, ik ben er zeker van, deze kleine plek der aarde lief; Hij schept daarin zijn goddelijk welbehagen , want zelf heeft Hij mij eens in het gebed gezegd : „Mijne dochter, dit huis is voor mij een paradijs van geneugten.quot; Zelf heeft Hij, men ziet het, de zielen, die Hij er heeft heen getrokken , uitverkoren. Zij zijn zoo deugdzaam, dat ik er over verlegen ben, dat ik mij in haar gezelschap zie. Wijl mijn plan was in dit klooster onder een zeer streng slot in groote armoede te leven en veel tijd toe te wijden aan het gebed, had ik niet durven hopen personen te ontmoeten, voor een dergelijk leven zoo geschikt. Zij torschen het juk met zoo veel blijdschap en geluk, dat zij zich onwaardig achten in dit heilig toevluchtsoord opgenomen te zijn; dit is vooral het gevoelen van sommigen onder haar, welke de goddelijke Meester uit het midden der ijdelheden en feesten dezer wereld getrokken heeft, waar zij, volgens hare beginselen geoordeeld, gelukkig hadden kunnen leven. De goddelijke Bruidegom heeft haar de schijnvreugden, die zij verlaten hebben, met zoo veel woeker in ware genoe-

-ocr page 506-

486

gens teruggeschonken, dat zij bekennen klaarblijkelijk honderdvoudig betaald te zijn , en niet kunnen ophouden Hem er de innigste dankbetuigingen voor te brengen. Wat haar betreft, die reeds een voorbeeldig leven leidden, Hij heeft ze van goed beter doen worden. Aan de jeugdigen schenkt hij moed, en toont haar door zulk eene heldere verlichting, dat het toppunt des geluks, zelfs in dit leven, gelegen is in de scheiding van deze wereld, dat haar op deze aarde niets meer te wenschen overblijft. Aan de ouderen, eindelijk, en haar, die minder gezond zijn, heeft hij tot hiertoe onafgebroken de kracht gegeven, om, gelijk de anderen, de gestrengheden in deze heilige woning in zwang te dragen.

O God mijner ziel, hoe schitterend toont zich uwe almacht! En hoe overbodig is het de gronden van hetgeen zij wil op te sporen! Wat volgens onze inzichten het onmogelijkste schijnt is voor haar slechts een spel. Daardoor toont Gij ons, mijn goddelijke Meester, dat Gij, om ons alles licht te maken, slechts wacht totdat wij u waarlijk beminnen , en Gij ons alles uit liefde tot u ziet verlaten. Hoe waar is het woord van den koninklijken profeet: „De naleving uwer bevelen heeft slechts een schijn van moeilijkheid.quot; Ik voor mij, Heer, ontwaar er ook niets van; en ik begrijp niet, hoe men den weg , die tot u voert , eng kan vinden. In mijne oogen is het een koninklijke , een boven alles veilige weg voor degenen, die hem moedig betreden. Daar vindt men geene gevaarlijke doortochten, noch steenen des aanstoots ; aldus noem ik de gelegenheden van u te beleedigen. Wat ik een pad, en wel een gevaarlijk pad noem , is de smalle weg aan de helling eens stellen bergs, hangende boven eenen schrikverwekkenden afgrond ; een stap is genoeg om er in neer te storten en te worden verpletterd. Die u waarlijk bemint, o mijn op-

-ocr page 507-

487

perste goed, wandelt gerust langs een breeden koninklijken weg, verre van alle afgronden. Begint hij te wankelen, dan reikt Gij hem , Heer , terstond de hand toe; en klopt zijn hart slechts voor u en niet voor de wereld , dan zal een enkele val of zelfs meerdere hem nog niet doen verloren gaan , want hij wandelt iu de vallei der nederigheid.

Waarvoor zij bevreesd zijn, die zich niet op den weg der volmaaktheid durven wagen , begrijp ik niet. De Heer gewaardige zich in zijne goedheid hen de gevaren van den weg der wereld, waar men blind den grooten hoop volgt, duidelijk te doen kennen, en van den anderen kant, hoe veilig het is vol vuur de wegen der heiligen te betreden. Houden wij voortdurend onze oogen op ons goddelijk Opperhoofd gevestigd, en vreezen wij niet, dat deze Zon van gerechtigheid zich zal verbergen, of ons aan de duisternis en aan het gevaar om ons in het verderf te storten, zal ten prooi laten. De aanbiddelijke Meester verlaat nooit degenen , die Hem volgen. Waarom, helaas! moeten de aanhangers der wereld onbevreesd zijn onder leeuwen , brandende van verlangen om ze te verscheuren, ik bedoel te midden der vreugden , der feesten , der eere doch, door den duivel misleid, zich door de belachelijkste angsten laten beheerschen voor het geringste offer ten gevalle der deugd! Hoe vervult mij eene dergelijke verblinding met ontzetting ! Wanneer ik bedenk, dat ik er zelf aan ten prooi ben geweest, kan ik geen tranen genoeg storten; ik zou wel met eene stem, die het gansche heelal doorklonk, al die ongeluk-kigen willen toeroepen zich aan mijn voorbeeld te spiegelen en eindelijk eens de oogen voor het licht te ontsluiten. Gewaardig u, mijn God, om uwe eindelooze goedheid hunne nevelen te doen optrekken, en duld niet, dit bezweer ik u, dat ik ooit weer in zulk eene ellendige verblinding hervalle.

-ocr page 508-

HOOFDSTUK XXXVI.

De Heilige verlaat Toledo en keert naar Avila terug. — De hulp , haar door den heiligen Petrus van Alcantara verleend. — Het klooster van den H. Jozef wordt op den feestdag van den H. Bartholo-meüs , den 24 Augustus 1568 , opgericht. — De vreugde der Heilige ; inwendige strijd en onrust. — Zij wordt naar het klooster der Mensch-wording teruggeroepen. — Een algemeen verzet; de stad wil het nieuwe klooster verwoesten : Dominicus Bannez neemt er de verdediging van op zich. — De ijver en toewijding van Gonsalez de Aranda, Franciscus de Salcedo en Casper Daza. — Zes maanden later bedaart de storm; Petrus Ybanez is werkzaam ten gunste der Heilige; in de maand Maart van het jaar 1563 geeft haar provinciaal, vader Salazar, eindelijk verlof het klooster van den H. Jozef te betrekken. — Vóór dat zij het betrekt geraakt zij in verrukking in de kerk; Onze-Heer plaatst als blijk zijner erkentelijkheid haar eene kroon op het hoofd. — Bij cene andere gelegenheid verschijnt haar, terwijl zij zich met hare religieuzen in het koor bevindt, de H. Maagd met een blank gewaad omhangen, dat zij over allen heensprcidt. — De regel van Karmel. — Het engelachtig leven der eerste Karmelitessen van den H. Josef te Avila.

Toen ik van Toledo vertrokken was , gevoelde ik mij de meest verheugde der wereld, en met een moedig hart aanvaardde ik alles wat de goddelijke Meester mij wilde laten verduren. Den avond mijner aankomst kregen wij berichten uit Eome en de breve 1), die ons de vestiging

1) Deze breve was gcriclu aan mevrouw Guiomar de Ulloa , en aan mevrouw hare moeder , Aldonsee de Guzman ; zij was gedagteekend vau den 6 Februari 4562, hel derde jaar des pontificaals van Pius IV. Zij bevalle het verlot in de stad Avila, of builen hare muren, onder het oppertoezicht van den Bisschop des

-ocr page 509-

489

des kloosters toestond. Mijne verrassing was groot, en zij, die wisten, hoe Onze-Heer mij had gedrongen terug te koeren, waren niet minder verwonderd toen zij zagen, hoe noodig mijne aanwezigheid was, en onder welk eenen gelukkigen samenloop de Goddelijke Meester mij terugvoerde. In de stad trof ik den bisschop aan, alsmede den heiligen broeder Petrus van Alcantara en den deugdzamen edelman 1) bij wien hij was gehuisvest; want de dienaren van God vonden in zijne woning steeds een toevluchtsoord en waren welkom. Zij wendden beiden pogingen aan bij den bisschop , om hem over te halen het nieuwe klooster onder zijne jurisdictie te nemen. Daar het zonder inkomsten zou worden gevestigd, was de gunst, die men den prelaat verzocht, niet gering; doch hij was dengenen, waarin hij zulk een vast besluit ontwaarde om God te dienen, zoo genegen, dat hij in het verzoek bewilligde, en ons van toen af met al de bereidvaardigheid en liefde eens vaders beschermde. Het was vooral, dit moet gezegd zijn, de gelukzalige Petrus van Alcantara, die waarlijk alles deed, hetzij door onze onderneming goed te keuren , hetzij door ons de guust van verscheidene personen te verwerven-Was ik, gelijk ik verhaald heb , niet op dit gunstige tijdstip aanwezig geweest, ik zie niet in, hoe dan ons plan had kunnen geslaagd zijn. De heilige grijsaard bracht hier

diocees, een klooster van religieuzen tier orde van den berg Karmel volgens dc oorspronkelijke. gestrengheid van den regel te sticlilen. Aan de religieuzen werden al de rechten en voorrechten, welke de andere huizen der orde genoten, toegestaan, met verbod om ze onder het oFeen ander opzicht te bemoeilijken. De prior van het klooster van Magacela , die van geen diocees afhankelijk was, de hoofd-kapelaan der kerk van Toledo en de aartsdiaken der kerk van Segovia waren met de uitvoering belast. Deze breve is opgenomen in de Algemeene geschiedenis der ongeschoeide Karmelieten.

1) B. II. h. IX. Franciscus de Salcedo.

-ocr page 510-

490

slechts acht dagen door, gedurende welken tijd bij nog zeer ziek was, en slechts zeer kort daarna riep God hem tot zich 1). Het schijnt dat de goddelijke Majesteit zijn leven alleen verlengd heeft, om deze onderneming tot een goed einde te brengen; want, indien ik mij wel herinner , waren zijne krachten al sinds twee jaren geheel uitgeput. Alles geschiedde onder het grootste geheim, en was men niet op deze wijze te werk gegaan, ik weet niet of men dan wel iets had kunnen uitrichten, zoo hevig was het verzet der stad tegen een dergelijk plan, gelijk men uit het vervolg zal zien.

Omstreeks dezen tijd zond Onze-Heer eene ziekte aan een mijner schoonbroeders 2); wijl zijne echtgenoote niet in deze stad aanwezig was, bevond hij zich zoodanig aan zich zeiven overgelaten, dat men mij toestond bij hem te verwijlen om hem te verzorgen. Men kreeg derhalve niet de minste achterdocht. In den geest van enkele personen rezen er wel lichte vermoedens op, doch het was hen niet mogelijk er geloof aan te hechten. Verwonderlijk was het dat de ziekte mijns schoonbroeders slechts duurde tot op het oogenblik, dat ik mijn tijd noodig had , en waarop het huis, dat wij lieten in orde brengen , ter onzer beschikking zou zijn. Toen dit oogenblik daar was, schonk On-ze-Heer hem zoo plotseling de gezondheid terug, dat hij er zelf over verwonderd was.

Toen had ik niet weinig te verduren. Ik had mijnen zieke te verzorgen en te gelijkertijd verschillende pogingen te doen bij een groot aantal personen, om hunne toestemming te verwerven. Ik moest, daarenboven, de werklieden aansporen, om zoo spoedig mogelijk aan de woning

1) Den 18 October 1582.

2) Joannes de Ovalle. Zie aanteekeninp h. XXXIIT.

-ocr page 511-

491

eenig kloosterlijk aanzien te geven; want bij mijne aankomst waren de werkzaamheden nog lang niet ten einde. Mijne gezellin bevond zich niet te Avila. Wij hadden gemeend, dat hare afwezigheid ons plan beter zou verbergen. Verschillende redenen noopten mij om het werk te verhaasten; ik was bijzonder bevreesd, dat mij ieder oogenblik kon bevolen worden naar mijn klooster terug te keeren. Ik had met zoo vele bezwaren te worstelen , dat ik dacht, of dit niet het groote kruis zou wezen, dat Onze-Heer mij voorspeld had; ik vond het evenwel licht vergeleken bij het denkbeeld, dat ik er mij van gevormd had.

Wanneer dan eindelijk alles voor de stichting gereed was, behaagde het Ónzen-Heer, dat op den feestdag zeiven van den H. Bartholomeus eenige dochters 1) het kleed aannamen ,

l) De vier maagden , door de H. Teresia uitgekozen om den eersten grondslag te vormen van dat geestelijk gebouw , waren Anloinette de Henao , hare bloedverwante, welke in Karmel den naam van Antoinette van den H. Geest droeg; Maria de Paz , die den naam droeg van Maria van het Kruis; Ursula de Reviila, welke dien van Ursula der Heiligen behield, gelijk zij gedoopt was; en Maria d'Avila, die den naam van Maria van den H. Josef aannam. Het geluk , dat deze maagden , de eerste geestelijke dochters der H. Teresia , smaakten ^ maakt het wenscheiijk ze te kennen. Dit heeft ons bewogen eenige levensbijzonderheden van haar aan het einde van dit hoofdstuk op te geven.

Terzelfder tijd veranderde de heilige stichtster haren naam van Teresia de Ahu • mada in den schoonen naam van Teresia van Jesus, waaronder zij in de gansche Kerk zou bekend en aangeroepen worden. Deze afstand des familienaams , die dc laatste herinnering aan de wereld wegnam , werd van toen af regel in de ge-heele orde van Karmel; en deze wet heeft men stipt onderhouden.

Aan Caspar Daza had God op dezen dag een grooten troost voorbehouden. Hij was door den bisschop afgevaardigd en had het geluk de eerste mis op te dragen en het allerheiligste sacrament in de kerk van den H. Josef te plaatsen. Na de mis verrichtte hij de plechtigheid der inkleeding van de vier novicen.

De twee religieuzen van het klooster der Menschwording, die er bij tegenwoordig waren, Agnes en Anna de Tapia, waren volle nichten der Heilige. Hare levensbeschrijving kan men aan het einde van H. XXXII zien. Gonsalez de Aranda , Julius d?Avila , Franciscus de Salcedo , Joannes de Ovalle en Joanna de Ahumada, zijne echtgenoote, waren bij deze gedenkwaardige en heilige plechtigheid aanwezig. Guiomar de Ulloa , wier afwezigheid men noodig had

-ocr page 512-

492

en het heilig Sacrament in onze kerk geplaatst werd; alzoo was dan in het jaar 1562 het klooster van onzen glorievollen vader den heiligen Josef wettig, en met al de goedkeuringen van het gezag voorzien, opgericht. Ik had het geluk haar, die er de eerste bewoonsters van zijn zouden , het heilig kleed te schenken, en twee religieuzen van de Menschwording, die zich buiten haar klooster bevonden , waren bij deze plechtigheid tegenwoordig.

Het huis , waar in dit kleine klooster gevestigd werd, was, gelijk ik gezegd heb , op naam mijns schoonbroeders gekocht , om de zaak geheim te houden: hij had er te voren in gewoond, en ik ook, doch met toestemming mijner overheid. Om zelfs de geringste schennis der gehoorzaamheid te vermijden, deed ik in ieder geval niets dan het oordeel van geleerde theologen volgen. Daar zij zagen, dat mijn plan om verschillende redenen zeer voordeelig was voor de gansche orde, verzekerden zij mij, dat ik in het geheim, zelfs buiten weten mijner overheid , er de uitvoering van mocht voortzetten. Hadden zij mij gezegd, dat er de minste onvolmaaktheid in gelegen was, ik zou niet alleen dit, maar duizend kloosters hebben laten varen, hieraan is niet te twijfelen. Want hoe vurig ik de vestiging van dit klooster verlangde om er geheel afgescheiden van de wereld, volgens de volmaaktheid van mijnen staat

geoordeeld , bevond zich in den geest aan de zijde harer vrienden in dit kleine heiligdom.

De H. Petrus van Alcantara , Petrus Ybanez en Balthasar Alvarez , de vertegenwoordigers der drie orden, van den H. Franciscus, den li. Dominicus en den H. Ignatius , welke zulk eene krachtige hulp verleend hadden aan de sera-phijnsche Teresia tot de stichting van den H. Josef van Avila, droegen op dien dag het heilig offer tot dankzegging op. Zij juichten van eene heilige blijdschap, zij waren goddelijk voor al hunne bekommeringen beloond. toen zij eindelijk op onsterfelijke grondslagen dat Karmel zagen gevestigd , hetgeen Onze-Heer had genoemd, eene schitterende iter wier glans zich over de gansche wereld zou versprêiden.

-ocr page 513-

493

en onder het strengste slot te leven, ik onderwierp mij niettemin geheel aan het welbehagen van God; en had ik begrepen, dat zijne glorie meer gebaat werd met alles op te geven, ik zou er terstond, gelijk ik het reeds eenmaal gedaan had, met de grootste kalmte en vrede toe zijn overgegaan.

Dit kleine huis vereerd te zien met de tegenwoordigheid van het allerheiligste sacrament, en zulk een heiligen staat te bezorgen aan vier arme weezen , die ik zonder uitzet had opgenomen , doch die zulke groote dienaressen van God waren, was voor mij een voorsmaak der hemelsche heerlijkheid. Ik vond ze zóó, gelijk ik ze gewenscht had; van den beginne was het mijn vurigste wensch geweest, dat de eersten, die werden opgenomen, door haar voorbeeld de grondslag waren van het geestelijk gebouw , om het door ons opgevatte plan te verwezenlijken van een zeer volmaakt leven en in hooge mate een leven des gebeds te leiden. Ik zag eindelijk, een werk voltooid dat, dit wist ik, On-zen-Heer zou verheerlijken en tot glorie strekken van het beeld zijner verheerlijkte Moeder. Een groote troost was het voor mij den last, dien Onze-Heer mij bijzonder had opgedragen, volvoerd te zien, en in deze stad eene kerk ter eere van mijnen glorievollen vader den H. Josef, die er te voren niet bestond, te hebben daargesteld. Niet, dat ik meende er iets aan te hebben toegebracht; eene dergelijke gedachte was toen, even als nu nog, verre van mij. Ik weet het zeer goed, dat Onze-Heer alleen alles deed ; en indien ik Hem al eenigen bijstand verleende, deze ging met zoo vele onvolmaaktheden gepaard, dat ik eer verwijten dan erkentelijkheid van Hem verdiende. Doch het was onmogelijk, dat ik mij niet van vreugde overstelpt gevoelde, ziende, dat zijne goddelijke Majesteit zich gewaardigde een

-ocr page 514-

494

zoo zwak werktuig, als ik was, voor zulk een groot werk te gebruiken; en zoodanig vervoerde deze vreugde mijne ziel, dat ik als buiten mij zelve was en geheel verzonken in de diepte des gebeds.

Drie of vier uren na de plechtigheid ving de duivel inwendig een strijd tegen mij aan, dien ik ga mededeelen. Hij stortte mij de gedachte in, dat ik wellicht in hetgeen ik gedaan had God beleedigd en mij aan de gehoorzaamheid vergrepen had, door zonder last van mijnen provinciaal dit klooster te stichten. Deze, dit gevoelde ik wel , moest met eenig ongenoegen zien, dat ik het klooster onder de jurisdictie des bisschops geplaatst had, zonder hem iets er van te zeggen; daar hij evenwel geweigerd had het onder de zijne te nemen, en ik persoonlijk aan hem onderworpen bleef , scheen het mij toe , dat hij er niet over verstoord zou zijn. Nog andere angsten boezemde mij de duivel in : leefden de religieuzen, die ik opgenomen had, onder zulk een streng slot tevreden ? Zou haar het noodige niet ontbreken ? Was deze stichting geen dwaasheid ? Waarom had ik mij deze onderneming op den hals gehaald, ik, die God zoo goed in mijn klooster kon dienen? Bij deze angsten voegde zich de bitterste onzekerheid. Mocht ik mij, die aan zooveel zwakheid onderhevig was, in zulk een klein huis opsluiten, aan zulk eene strenge wijze van leven onderwerpen , na in zulk een ruim en aangenaam klooster, waar ik altijd zoo tevreden geweest was, en waar ik zoo vele vriendinnen had, geleefd te hebben ? Misschien zou ik met haar, die het nieuwe huis bewoonden niet veel genoegen hebben. Ik had een tal van zaken op mij genomen en de moeilijkheid, om ze ten uitvoer te brengen, kon mij wel eens wanhopig doen worden. De duivel had wellicht hiermede beoogd mij den vrede en kalmte

-ocr page 515-

495

des gemoeds te ontnemen; was ik aan onrust ten prooi, hoe kon ik mij dan aan het gebed overgeven ? Zou ik, eindelijk, het heil mijner ziel niet op het spel zetten ?

Dit alles haalde de duivel mij voor den geest, zonder dat het mij mogelijk was aan iets anders te denken; en tegelijkertijd stortte hij in mijne ziel eene verslagenheid, eene duisternis en eene beneveling, die ik onmogelijk zou kunnen beschrijven. De bevelen, die ik met betrekking tot dat nieuwe klooster van Onzen-Heer had ontvangen, de gevoelens van de wijze personen, die ik had geraadpleegd , de gebeden sinds twee jaren onophoudelijk, om zoo te zeggen , tot dit doeleinde gestort, dit alles verloor ik zoodanig uit mija geheugen, dat er mij niet het minste denkbeeld van bij bleef. Ik herinnerde mij alleen gedachten, die ik wel eens bij mij zelve gevormd had. Alle de deugden en zelfs het geloof werkte in mijne ziel niet meer , en de kracht ontbrak mij om eenige daad onder dit opzichtte verrichten, of mij tegen de aanvallen des vijands te verdedigen. Nog erger, ik durfde mijn leed aan niemand te openbaren, omdat ons nog geen biechtvader was aangewezen. Toen ik mij in dezen toestand zag, begaf ik mij tot het allerheiligste sacrament, om ten minste mijne oogen tot het tabernakel op te slaan; want eene bede te vormen was mij onmogelijk, iemand toch in doodstrijd verkeert niet in zulk een uiterste als waartoe ik gebracht was.

O mijn God 1 hoe groot is de ellende van dit leven 1 Geen genoegen is verzekerd; en alles is aan verandering onderhevig. Ik had een oogenblik, dat ik mijn heil niet tegen al het geluk der aarde zou verwisseld hebben, en een oogwenk later is hetgeen mij zoo veel blijdschap veroorzaakte voor mij eene bron van zulk een smart, dat ik niet wist wat aan te vangen. Ach! wanneer wij de dingen

-ocr page 516-

496

van dit leven oplettend beschouwden elkeen, zou door de ondervinding leeren , hoe weinig hij het genoegen of ongenoegen , dat hij ondervindt, behoort te tellen. Ik kan verzekeren , dat deze oogenblikken de smartelijkste mijns levens geweest zijn; mijn geest had, dunkt mij, een voorgevoel van alle de kwellingen, welke haar bestemd waren , geen enkele echter zou deze , indien zij langer geduurd had , ge-evenaard hebben. Doch Onze-Heer wilde zijne arme dienstmaagd niet lang laten lijden; getrouw stond Hij mij in deze wederwaardigheid bij, zooals Hij in al de andere gedaan had. Een straal van zijn licht ontdekte mij de waarheid ; Hij liet mij zien, dat de duivel de oorzaak van dezen storm was , en dat hij er op uit was mij door allerlei ijde-le schrikbeelden te ontstellen. Toen riep ik mij de groó-te besluiten, die ik gevormd had om God te dienen, weer voor den geest, en het brandende verlangen, hetwelk ik had gehad om voor Hem te lijden ; ik overwoog dat ik , indien ik dit wilde verwezenlijken , ook geen rust moest zoeken ; ontmoette ik werkzaamheden en moeielijkheden , mijne verdiensten zouden des te grooter zijn; en verduurde ik deze moeielijkheden ter liefde Gods , zij zouden de plaats des vagevuurs vervullen. Waarom dan gevreesd? Had ik naar kruisen gehaakt, dan moest ik mij verblijden zulke goede om te dragen aan te treffen ; hoe meer de natuur opofferde, des te grooter zou het voordeel zijn ; waarom eindelijk , zou mij de moed ontzinken in den dienst van Hem , die mij met zoo vele genaden en weldaden had overstelpt ? Door deze beschouwingen opgewekt, en mij zelve geweld aandoende, beloofde ik in de tegenwoordigheid van het allerheilligste Sacrament alle pogingen, waartoe ik in staat was, aan te wenden, om het verlof te verwerven in het nieuwe klooster te gaan, en, indien het volgens mijn

-ocr page 517-

497

geweten geoorloofd was, daar de gelofte van het slot af te leggen. Nauwelijks had ik deze woorden geëindigd , of de duivel nam de vlucht, hetgeen mij eene rust en tevredenheid verschafte, welke van toeu af nimmer meer verstoord ziju. De hooge mate van afzondering, de gesirengheden en de verschillende verplichtingen van dit huis hebben voor mij eene buitengewone zoetheid en schijnen mij een zeer licht juk toe. Ik smaak er zulk een onuitsprekelijk geluk, dat ik soms tot mij zelve zeg : waar ter wereld had ik een aangenamer leven kunnen vinden, dan hetgeen ik hier leid ? Of ik het hieraan te danken heb , dat ik veel gezonder ben dan te voren , of wel aan Onzen-Heer die , ziende dat het noodig en redelijk is, dat ik het voorbeeld geef, mij wil troosten door mij de kracht te schenken om dezelfde gestrengheden als de anderen, al gaat het ook moeilijk, te dragen, durf ik niet beslissen. Dit is zeker, dat al de personen welke weten hoe zwak ik ben , het niet kunnen zien zonder er over verwonderd te zijn. Hij zij gezegend, die de bron is van alle goed, en door wiens vermogen ik alles vermag!

Ik was zeer afgemat van den strijd dien de duivel mij bij deze gelegenheid had aangedaan; wanneer ik echter duidelijk zag, dat het niets meer dan een ijdel spel van hem was, lachte ik er slechts mede. Onze-Heer liet dit, geloof ik , toe om mij te doen kennen, welke uitstekende genade Hij mij had bewezen, en voor welke foltering Hij mij behoed had , door niet te dulden, dat ik, gedurende de meer dan acht en twintig jaren, welke ik religieus ben, ooit een enkel oogenblik ontevreden was met mijnen staat. Ook wilde Hij mij leeren eene dergelijke bekoring zonder vrees in mijne zusters op te merken en haar met een geheel moederlijk medelijden te troosten.

33

-ocr page 518-

498

Nadat deze storm bedaard was, had ik na den middag wel eenige rust willen nemen , daar ik gedurende den nacht geen rust genoten en verscheidene nachten en geheele dagen te voren in arbeid en zorgen had doorgebracht, die mij zeer hadden afgemat. Doch dit was onmogelijk. De tijding van hetgeen had plaats gehad, verwekte reeds eene onbegrijpelijke [opschudding, zoowel in de stad als in het klooster ; en wel, gelijk ik boven gezegd heb , geschiedde dit niet aonder eenigen grond. De priorin gelastte mij op staanden voet terug te keeren; ik ging onverwijld, en liet mijne religieuzen onder den grootsten angst achter. Ik voorzag wel moeilijkheden ; doch daar het klooster gevestigd was , trok ik mij dit weinig aan. Ik verhief mijne ziel tot God om zijnen bijstand af te smeeken , en bad mijuen Vader, den H. Josef, mij in zijne geliefde woning terug te voeren; ik offerde dien beminden beschermer alles op wat ik zou te verdragen hebben, mij zeer gelukkig rekenende dit voor zijnen dienst te lijden. Ik vertrok alzoo tevreden, in de meening dat men mij terstond zou opsluiten ; ik zou dit , ik beken het, gaarne gezien hebben, om bevrijd te zijn van iemand te spreken en om in de afzondering eenige rust te kunnen nemen; want deze had ik hoog noodig, daar ik uitgeput was van alles wat ik met zoo velen had moeten bespreken.

Zoodra ik in mijn klooster kwam legde ik de priorin mijne redenen bloot, waarop zij een weinig bedaarde. Allen lieten evenwel den provinciaal verzoeken in het klooster te komen, de geheele zaak aan zijn oordeel onderwerpende. Nauwelijks bevond hij er zich, of ik begaf mij tot hem om geoordeeld te worden, zeer tevreden iets voor Onzen-Heer te lijden, zonder echter in deze aangelegenheid iets tegen mijn geweten , of tegen mijne orde misdaan te hebben.

-ocr page 519-

499

Tk verlangde, integendeel, zoo vurig uit al mijne krachten aan hare uitbreiding te werken en hare oorspronkelijke volmaaktheid weer te doen herleven, dat ik van ganscher harte mijn leven hiervoor zou hebben opgeofferd. Ik herinnerde mij het oordeel dat Onze-Heer moest ondergaan, cu ik zag, dat hetgene mij wachtte , in vergelijking van het zijne, niets beteekende. Ik beleed mijne schuld, alsof ik zeer schuldig geweest was, en hiervan had ik ook den schijn voor hen, welke niet wisten op welke wijze ik was te werk gegaan. De provinciaal gaf mij eene strenge berisping , evenwel niet eene zoodanige als de misstap volgens de berichten , die men hem gegeven had, scheen te verdienen. Ik had het besluit genomen niets te zeggen om mij te rechtvaardigen, en ik wenschte mij metterdaad hieraan te houden; ik deed dan ook mijnen mond niet open, als om hem vergeving en boete te vragen , en dat hij op mij niet verstoord zou zijn.

Men veroordeelde mij, dit zag ik wel, in sommige dingen ten onrechte , door, bijvoorbeeld, te zeggen , dat ik uit ijdelheid, om van mij te doen spreken , of uit dergelijke beweegredenen, gehandeld had. Doch ziehier andere, in mijn oog zeer billijke grieven : ik was, beweerde men, minder volmaakt dan mijne zusters; daar ik den regel in een klooster, waar hij zoo goed werd nageleefd, niet onderhouden had, was het van mij eene vermetelheid te beproeven eenen anderen veel strengeren na te leven. Men voegde er bij, dat ik de stad had geërgerd, en er slechts op bedacht was nieuwigheden in te voeren. Ik bleef bij dat alles kalm en leed baarde het mij niet; ik betuigde toch er leed van te hebben, om geen grond te geven tot de meening, dat ik , hetgeen men mij zeide, verachtte. Toen ten laatste de provinciaal mij beval ten aanhoore van

-ocr page 520-

500

allen rekenschap te geven van mijn gedrag, was ik verplicht te gehoorzamen. Wijl mijne ziel kalm was en Onze-Heer mij hielp, zette ik mijne redenen op zoodanige wijze uiteen , dat noch deze vader, noch de religieuzen iets vonden om mij te veroordeelen. Ik sprak vervolgens den provinciaal afzonderlijk , en trad meer in bijzonderheden dan ik gedaan had; hij was zoo over mij voldaan, dat hij mij beloofde mij toe te staan, zoo dra de stad weer rustig zou zijn , in het nieuwe klooster terug te keeren; want de beweging , die deze zaak te weeg bracht, was zeer groot , gelijk men zien zal.

Twee of drie dagen hierna vergaderden de goeverneur en eenige leden van den raad der stad en van het kapittel der Kathedraal om te beraadslagen j met eenparige stemmen verklaarden zij, dat dit nieuwe klooster klaarblijkelijk nadee-lig was voor het algemeen welzijn en niet moest geduld worden; dat het allerheiligste sacrament er uit moest verwijderd worden, en zij hoegenaamd niet zouden dulden , dat men voortging. Zij haastten zich eene nieuwe vergadering te beleggen van al de orden ; twee afgevaardigden van elke orde, gekozen uit de bekwaamste mannen, moesten hun gevoelen zeggen. Eenigeu bewaarden het stilzwijgen , anderen veroordeelden ons; en het eindbesluit was, dat men onverwijld tot de ophefling des kloosters moest overgaan. Een enkele, een religieus der orde van den H. Do-minicus, die, hoe goed hij ook de nieuwe stichting keurde , echter niet van oordeel was, dat zij verstoken moest zijn van inkomsten, stond op om ons te verdedigen 1). Hij gaf

1; Dit was vader Doniinicus Bannez, een der beroemdste theologen «ijner eeuw. Geboren te Medina del Campo, trad hij zeer jong, in 1544, in dc orde van den H. Dominicns te Salamanca. Gedurende vijf jaren gaf hij'raet den grootsten roem les in dc godgeleerdheid. Verschillende geleerde werken heeft hij het nageslacht

-ocr page 521-

501

te verstaan, dat men in eene zaak van zooveel gewicht zich niet moest haasten; dat men voorzichtig moest overwegen wat men doen zou ; men had allen tijd om te wachten, en deze zaak behoorde tot de jurisdictie des bisschops. Door deze redenen, en nog andere dergelijke , bedaarde hij veel de gemoederen; zij waren zoodanig opgewonden , dat men het als een wonder beschouwde , dat het plan om het klooster af te breken niet op staanden voet werd uitgevoerd. Doch de eigenlijke oorzaak, die ze weerhield, was dat Onze-Heer dit gesticht tot stand wilde zien komen; en tegen zulk eenen wil vermochten al onze tegenstanders niets. Zij be-leedigden zeker God niet, omdat zij van een goeden ijver bezield waren en geloofden goede gronden te hebben; doch zij deden mij veel lijden en eveneens het kleinere aantal personen die ons begunstigden want zij had; den wèl eene hevige vervolging te verduren.

De opgewondenheid van het volk was zoo groot, dat men van niets anders sprak, dan van mij; allen veroordeelden mij, eenigen liepen bij den provinciaal, anderen bij de religieuzen van mijn klooster, om zich tegen mijne handelwijze te verklaren. Wat mij betreft, ik was van dat alles niet meer aangedaan, dan wanneer men niets van mij gezegd had. Ik had er zelfs meer vreugde dan verdriet van. Mijn eenige angst was, dat men het huis zou verwoesten. Ik kon ook evenmin zonder droefheid zien, dat

nagelaten , waarvan de verklaring van den H. Thomas , zes deelen in folio , een der merkwaardigsle is. Sinds de slichting van den H. Josef onderhield de H. Te-resia met hem eene nauwe betrekking, en gedurende de acht jaren, die hij te Avila doorbracht, verkoos zij hem tot biechtvader. Op zijn last schreef zij de ■»weg der volmaaktheid.''' Wij bezitten verscheidene brieven der heilige, die rechtstreeks aan hem gericht waren, en een groot aantal andere, waarin zij hem prijst. Deze groote theoloog stierf in 1604 , zeven en zeventig jaren oud (zie de Boll. Acta Teresiae bl. 629).

-ocr page 522-

502

de personen, die ons hielpen, in de algemeene achting daalden, en aan zoovele onaangenaamheden om onzentwille waren blootgesteld. Was mijn geloof levendiger geweest , de vrede mijner ziel zou er niet door gestoord zijn geworden. Doch er behoeft slechts weinig aan ééne deugd te ontbreken, om al de andere kwijnend en als levenloos te maken. Gedurende de twee dagen , dat deze vergaderingen in de stad gehouden werden, gevoelde ik daarom een zeer groote bekommering. Toen echter mijne droefheid het hoogste gestegen was, zeide mij de goddelijke Meester: „Weet gij niet dat ik almachtig ben? Wat vreest gij dan?quot; En Hij verzekerde mij, dat het klooster niet zou vernietigd worden. Ik was daardoor zeer getroost.

De stad bracht de zaak voor den raad des koniugs ; er kwam bevel om een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar alles wat geschied was, en ziedaar een groot proces aan den gang. De stad zond hare afgevaardigden naar het hof. Ons klooster moest de zijnen zenden; doch geld hadden wij niet , en ik wist niet wat te beginnen. De goddelijke Meester voorzag er echter in; want mijn provinciaal had mij nimmer verboden mij met deze zaak bezig te houden. Daar hij een vriend was van alles wat betrekking heeft op de deugd, wilde hij, zoo hij ons al geene hulp verleende, ons toch niet tegenwerken; hij wachtte zelfs niet den uitslag van dit twistgeding af om mij te veroorloven in dat kleine klooster te gaan wonen. De dienstmaagden van God, welke er alleen 1) gebleven waren, deden ondertusschen met hare gebeden veel

1) Caspar Daza, dien de bisschop van Aviia de geestelijke zorgen over haar opgedragen had, bleef hier omtrent ook. niet in gebreke. Hij las voor haar el-ken dag de mis , preekte en diende haar de sacramenten toe. Men hield op de gebruikelijke wijze koor; men verrichtte de boetplegingen, in de orde voorgeschreven. In het koor bad men het kleine officie der allerheiligste Maagd, totdat de H. Teresia haar zou geleerd hebben het groote te bidden.

-ocr page 523-

503

meer dan ik met al mijne bemoeiingen, welke niet weinig bedrijvigheid van mij vorderden. Soms scheen het mij toe, dat alles verloren was, bijzonder den dag voor de komst van den provinciaal; want de priorin verbood mij, dat ik mij voortaan met niets zou bemoeien; dit was alles ten gronde richten. In dezen toestand ging ik mij tot Onzen-Heer wenden, en zeide Hem: „Mijn goddelijke Meester, dit huis is niet voor mij, maar voorn opgericht; waar thans niemand zijne belangen verdedigt, is het aan u dit te doen. Hierop werd ik zoo kalm en zoo opgeruimd, alsof de ge-heele wereld voor mij werkzaam was geweest, en ik twijfelde niet meer aan den goeden uitslag dezer zaak.

Een geestelijke 1), die een groot dienaar van God en een vriend was van alles wat op de volmaaktheid slechts betrekking had, en mij altijd had bijgestaan, begaf zich naar het hof om er de verdediging onzer zaak op zich te nemen , en dit deed hij met den grootsten ijver. De heilige edelman 2), welken ik immer als mijnen vader beschouwd heb en nog beschouw', offerde zich van zijnen kant met eene ongeloofelijke goedheid op, zonder te letten op de inspanningen of de vervolgingen, die hem zijne toewijding op den hals haalden; verwonderlijk was het den ijver te zien dergenen, die ons verdedigden; zij hadden van onze zaak de hunne gemaakt; en men zon gezegd hebben, dat het hun leven en hunne eer gold, hoewel eigenlijk de glorie van God hen deed handelen.

Onze-Heer gewaardigde zich ook den dengdzamen geestelijke 3), waarvan ik gesproken heb, en die een dergenen

1) Gonzales de Aranila.

2) Franciscus tie Salcedo.

3) Caspar Daza.

-ocr page 524-

504

was, welke mij de meeste hulp betoonde, op eene zichtbare wijze te ondersteunen. De bisschop zond hem, om

in zijnen naam te spreken in eene groote vergadering, welke

over onze zaak belegd was. Hij stond daar alleen tegen allen; na een lang twisten bracht hij, eindelijk, zijne tegenstanders een weinig tot kalmte door zekere middelen , die hij voorstelde; en kon hij al niet beletten, dat men weldra met evenveel hevigheid den ondergang van ons klooster najoeg, zijne rede diende ten minste om tijd te winnen. Deze dienaar Gods had het allerheiligste sacrament in de kerk van ons klein klooster geplaatst, en de dochters ingekleed; hetgeen hem eene groote vervolging berokkende. Deze storm duurde bijna zes maanden; doch daar eene uitweiding over ons lijden in alle bijzonderheden te lang zou worden, breek ik er hiermede af.

Ik kon mij niet genoeg verwonderen bij het zien van al de hinderpalen , welke de duivel eenige vrouwen in den weg

legde, en hoe hij elkeen de meening kon inboezemen _

hen , namelijk, die tegen ons waren — dat slechts twaalf arme religieuzen met hare priorin (want meer mogen er niet zijn) in staat zouden zijn zulk een groot nadeel aan de stad toe te brengen, door zulk een streng en afgetrokken leven te leiden. De last of de misrekening, indien zij er aan verbonden waren, konden slechts op haar neerkomen; doch wat de schade van de stad aangaat, dit was waarlijk een droombeeld, en niettemin was deze, volgens hun oordeel, zoo groot, dat zij met een goed geweten zich zoo hevig tegen ons konden verzetten. Ten laatste kwamen zij er toe te zeggen , dat zij het klooster zouden laten bestaan, mits er inkomsten aan verbonden waren. Ik was, dit beken ik , wel verdrietig over al de onaangenaamheid, waarin deze zaak vele onzer vrienden bracht; ook kwam de gedachte

-ocr page 525-

505

in mij op, dat het voor hunne rust en de mijne niet kwaad zou zijn renten te hebben tot dat de beweging zou bedaard zijn ; altijd onder beding er later van af te zien. Nu en dan stelde ik mij, wegens mijue onvolmaaktheid en weinige deugd, voor, dat het de wil van Onzen Heer was, wijl ons plan zonder dit onuitvoerbaar was; ik was er niet ver af aan zulk eene schikking toe te geven. Doch den dag vóór men haar zou aangaan zeide mij Ouze-Heer onder het avondgebed; „Wacht u deze voorwaarde aan te nemen, mijne dochter ; want begint gij eens met inkomsten te hebben , dan zal men u niet meer toestaan er van af te zien.quot; De goddelijke Meester gaf mij nog eenige andere raadgevingen.

Denzelfden nacht verscheen mij de heilige broeder Petrus van Alcautara, die reeds overleden was, en sterkte mij in deze gedachten. Eenigen tijd voor hij dit ballingsoord verliet 1), had hij mij geschreven, dat hij, de levendige tegenkanting vernomen hebbende , die onze inrichting ondervond, en de hevige vervolging welke tegen ons verwekt was, er groote vreugde over gevoeld had; wijl deze kwelling en deze pogingen des duivels een teeken waren, dat Onze-Heer er getrouw gediend werd; maar dat ik mij moest wachten ooit toe te stemmen in het bezitten vau inkomsten ; dit herhaalde hij twee of drie maanden in denzelfden brief; en hij verzekerde mij, dat, indien ik aan zijnen raad getrouw bleef, alles naar mijne wenschen zou afloopen. Sinds God hem tot zich heeft geroepen, had ik hem tweemaal bij eene andere gelegenheid gezien en was getuige geweest van zijne groote heerlijkheid. Zijn aanblik, verre van mij ontzetting in te boezemen, had mijne ziel met vreugde overstroomd ; want hij verscheen mij altijd in een

1) Omsirecks den »8 Octobcr 1562 stierf deze heilige.

-ocr page 526-

506

verheerlijkt lichaam, met eenen hemelschen glans omstraald, waarvan ik zelf geheel werd doordrongen. Ik herinner mij, dat hij, voor de eerste maal sprekende over zijn alles overtreffend geluk, onder andere dit zeide : „O gelukkige boetvaardigheid, die mij zulk eene groote glorie heeft verworven 1quot; Ik zal hier niet herhalen wat ik reeds , geloof ik, elders over deze verschijningen geschreven heb; ik zal mij tevreden stellen met er bij te voegen, dat hij mij deze derde maal een streng gelaat tooude en mij verliet na alleen gezegd te hebben : „Wacht u wel inkomsten aan te nemen; en waarom toch wilt gij mijn raad niet volgen?quot; Ik was er over ontsteld, en na dit den anderen dag aan den heiligen edelman 1), die zich voor ons meer afsloofde dan iemand anders , te hebben medegedeeld , verklaarde ik hem , dat er in de aanneming van inkomsten hoegenaamd niet kon toegestemd worden , en aan het proces liever zijn loop moest gelaten worden. Hierover was hij zeer verheugd , daar zijn besluit op dit punt vaster was dan het mijne ; en hij heeft mij ook bekend, dat hij ook met tegenzin in deze schikking getreden was.

Terwijl de zaak alzoo op goeden voet stond, stelde eene godvruchtige en met eenen goeden ijver bezielde persoon voor de beslissing er van aan geleerde lieden over te laten. Eenigen dergenen, die mij bijstonden, sloten zich bij deze meening aan; en vandaar voor mij een nieuwe bron van onrust. Ik kan in waarheid zeggen, dat geen enkele van al de kunstgrepen des duivels, om mijn plan tegen te werken, mij grootere kwelling baarde ; doch On-ze-Heer kwam mij bij deze gelegenheid te hulp, gelijk bij al de andere. In een beknopt verhaal , als dit, alles aan

1) Franciscus de Salcedo.

-ocr page 527-

507

te geven, wat er gedurende de twee jaren, welke verliepen van den aanvang tot de voltooiing der stichting van het huis, te lijden was, is nu niet mogelijk; doch de zes eerste maanden en de zes laatste waren het moeilijkste.

De beweging in de stad begon te bedaren; de vader dominicaan 1) tot wien wij ons terstond gewend hadden wist, hoewel afwezig, zoo goed de geesten te leiden, dat hij ons van het grootste nut was. Onze-Heer had hem eenigen tijd te voren, bij gelegenheid dat zijne hulp en steun ons van het hoogste belang waren , herwaarts gevoerd; het scheen wel, dat de goddelijke Meester hem voor ons hierheen had geroepen. Want deze vader heeft mij later gezegd, dat hij geen reden had gehad om te komen, en dat hij, als bij toeval, van ons plan had hooren spreken; hij bleef hier slechts zoolang als onze belangen het eischten, en hij vertrok. Doch hij werkte, in weerwil zijner verwijdering, met zulk een gunstigen uitslag bij onzen provinciaal , dat deze tegen alle verwachting in mij toestond met eenige religieuzen 2) het nieuwe klooster te gaan be-

1) Vader Petrus Ybanez , zie h. XXXII.

2) Vader Salazar gat' toe aan het verlangen der Heilige , nadat zij hem gezegd had: quot;Wacht u, mijn vader , u te verzetten tegen den H. Geest. Dit feit, dat de Heilige uit nederigheid verzwegen heeft, is door den provinciaal zeiven bevestigd geworden in de acten harer heiligverklaring.

Volgens Ribera was het in het midden der vasten van het jaar 1563, d. i. omstreeks den 18 Maart van dit jaar. Men ziet hieruit, dat de H. Josef Teresia te midden harer dochters terugvoerde daags voor de viering van zijn feest.

De religieuzen , welke Teresia met zich nam uit het klooster der Menschwor-ding, waren Anna van den H. Joannes, Anna der Engelen, Maria-Isabella, en Isabella van den H. Paulus. Deze laatste was de bloedverwante der Heilige, welke haar eenige jaren in het klooster der Menschwording onder hare hoede genomen had; toen was zij novice; zij had in dit klooster de beloften niet willen afleggen, wijl zij vast besloten had zich aan Jesus Christus slechts met eeuwige banden te verbinden in het klooster van den H. Josef te Avila.

Toen de Heilige zich weder onder hare dochters bevond, gaf zij een groot

-ocr page 528-

508

wonen, om het heilige officie te bidden en haar, welke er zich reeds bevonden , te onderrichten.

Welk eene onbeschrijfelijke vreugde overstroomde mijue ziel op den dag toen ik eindelijk de poorten van St. Josef voor mij zag ontsluiten. Vóór dat ik het klooster binnentrad toefde ik eerst in de kerk om te bidden; aldaar zag ik , de verrukking nabij, Onzen-Heer Jesus Christus, die mij met groote liefde ontving en mij, eene kroon op het hoofd plaatsende, zijne tevredenheid betuigde over hetgeen ik voor zijne moeder gedaan had.

Op eenen anderen dag verscheen mij, terwijl wij ons na de completen in het koor bevonden, de allerheiligste Maagd; zij was met een zeer grooten luister omstraald, en droeg een witten mantel, waaronder zij ons alleu bedekte. Te gelijk maakte zij mij bekend tot welk een hoogen trap van heerlijkheid haar goddelijke Zoon de religieuzen van dit huis zou verheffen.

Ter nauwemood waren wij begonnen het koor in onze kleine kerk te houden, of het volk werd er door tot godsvrucht bewogen. Wij namen nieuwe religieuzen aan 1); onze aanbiddelijke M eester veranderde de harten dergenen, die ons het meest vervolgd hadden ; zij toonden zich zeer genegen jegens ons en schonken ons aalmoezen, daarmede hunne goedkeuring hechtende aan hetgeen zij zoo sterk

voorbeeld van nederigheid ; in plaats van hel bestuur des kloosters zelf oji zich le nemen, waartoe haar de titel van stichtster scheen te verplichten , stelde zij zuster Anna van den H. Joannes tot priorin en zuster Anna der Engelen tot onderpriorin aan. Doch deze beschikking hield niet lang stand. De bisschop van Avila en de provinciaal der Karmelieten , seen acht gevende op de nederigheid der Heilige , belastten haar met het bestuur van het huis.

1) Hieronder bevond zich Maria van den H. Hieronimus, eene nicht der H. Teresia , die het eerst na de Heilige het klooster van den H. Josef van Avila als priorin bestuurde. Hare levensbeschrijving vindt men ook aan het einde van dit hoofdstuk , achter die der vier eerste Karmelitessen.

-ocr page 529-

509

hadden gelaakt. Langzamerhaud lieten zij het proces , dat ons was aangedaan, varen, en erkenden , dat dit klooster zichtbaar het werk van (iod was; wijl zijne opperste Majesteit het over zulk eene verbaiende tegenkanting had doou zegevieren.

Het is zeker, dat er thans niemand meer is, die denkt, dat het wijs zon geweest zijn eene dergelijke onderneming te hebben laten varen. De inwoners der stad zijn bijzonder liefdadig jegens ons ; zonder inzamelingen te houden of iemand iets te vragen zijn wij van het noodige voorzien; want de goede Meester beweegt ze er toe ons alles uit zichzelven te brengen. Ik koester het innigste vertrouwen, dat het voortdurend zoo zijn zal. Wijl het getal der religieuzen klein is zal de goddelijke Bruidegom, hier ben ik zeker van, mits zij hare plichten vervullen, gelijk zij thans met zijne genade doen, dezelfde zorg in de toekomst voor haar koesteren, en op deze wijze zullen zij niemand , wie ook, tot last of hinder zijn.

Voor mij is het een onuitsprekelijke troost te midden dezer aan alles zoozeer onthechte zielen te leven. Altijd nieuwen voortgang te maken in den dienst van God is het eenige voorwerp harer bezigheid De eenzaamheid is haar een genot. Een bezoek, zelfs van hare naaste verwanten , is haar een last, of zij moesten er iets in aantreffen , dat de liefde voor haren Bruidegom nog heviger ontvlamde. Ook komen er in dit huis geene personen, dan die dorsten , gelijk zij, naar deze goddelijke liefde : andereu zouden er niet de minste voldoening smaken en zouden ze evenmin schenken aan deze hemelsche zielen. Alle hare gesprekken gaan over God; en wilde iemand over iets anders spreken, zij zouden hem niet verstaan, en hij haar niet.

Wij onderhouden den regel van Onze-Lieve Vrouw van

-ocr page 530-

510

den berg Karmel zonder eenige verzachting, zoo als zij is opgesteld door Hugo , Kardinaal van de H. Sabina, en goedgekeurd door paus Innocentius IV in het jaar 1248, het vijfde van zijn pausschap.

Nu schijnt het mij toe , dat alle inspanningen, die wij ons getroost hebben om den oorspronkelij ken regel te herstellen , niet beter hadden kunnen aangewend worden. In onze wijze van leven is, ik beken het, iets strengs : vleesch eten wij nooit zonder noodzakelijkheid, wij vasten acht maanden van het jaar en nog vele andere dingen brengen wij in beoefening, die men in den oorspronkelij ken regel 1)

1) Zie hier de orde der oefeningen, die men in St. Josef te Avila volgde, en welke, behoudens enkele kleine afwijkingen , nog in de kloosters der dochters van de H. Teresia gevolgd wordt. Des avonds te negen uur vereenigen zich de religieuzen in het koor om de metten en lauden te bidden. Na het officie doen zij haar gewetensonderzoek. Dan las men de punten der overweging voor den anderen morgen. Deze oefeningen duurden tot omstreeks elf uur. Daarna werd het teeken ter rust gegeven. Van paaschdag tot den 14 September stonden zij te vijf uren op, op andere tijden te zes uur. Na het opslaan wijdden zij een uur aan het inwendig gebed; daarna baden zij de kleine uren , en hoorden de heilige mis. Elkeen begaf zich dan naar hare cel, of ter plaatse waar de dienst heteischte, om zich met den arbeid bezig te houden. De Heilige wilde, dat zij afzonderlijk en niet gezamenlijk in eene zaal zouden arbeiden , opdat zij zich beter in de tegenwoordigheid van Onzen-Heer zouden kunnen houden en in haar onderhoud met Hem voorlgaan. Even voor den maaltijd gaf men het teeken lot het onderzoek des gewetens.

Op de vastendagen der orde at men te elf uur, op die der Kerk te half twaalf, op andere tijden te tien uur. De vasten begon den 14 September, op het feest van Kruisverheffing en eindigde met Paschen. Na den maaltijd , die altijd van ecne godvruchtige lezing vergezeld ging, verzamelden zich de religieuzen om zich samen te ontspannen ; doch hieronder moesten zij met eenigen arbeid bezig zijn.

Om twee uur gingen zij naar het koor om de vespers te zingen. Ieder ging dan naar zijne cel om eene geestelijke lezing te doen. Hierna hielden zij zich bezig met haren arbeid of bediening tot de completen.

Na de completen wijdden de religieuzen weer een geheel uur aan het gebed: waarop de maaltijd en de recreatie volgden. Op het einde der recreatie gaf men het teeken tot stilzwijgen , dat moest in acht genomen worden tot den anderen dag na de prime (Ribera. Leven der H. Teresia B. II. h. II. Bollandisten. Acta S. Teresiae p. 542).

-ocr page 531-

511

zien kan. De zusters tellen dit niettemin zoo weinig, dat zij nog andere voorschriften , welke ons noodzakelijk schenen om den regel volmaakt te vervullen, onderhouden. Ik vertrouw dat de goedheid van Onzen-Heer zeer grooten bloei zal schenken aan hetgeen Hij begonnen is, daar het Hem behaagd heeft mij dit te beloven.

Het andere huis, dat de heilige vrouw 1), waarvan ik boven gesproken heb, wilde stichten, is eveneens door Onzen-Heer begunstigd geworden , en is gelukkig gevestigd te Alcala; doch zonder groote tegenkantingen en zonder veel kwellingen is dit ook niet tot stand gekomen. Ik weet, dat men er geheel volgens de voorschriften van onzen oorspronkelijken regel leeft. Moge het Onzen-Heer behagen , dat alles tot zijne eer en lof gedije, zoowel als tot lof en eer der glorierijke Maagd Maria wier kleed wij dragen. Amen.

Ik ben bevreesd, mijn vader, dat ik u verveeld heb met zulk een omslachtig verhaal van hetgeen betrekkelijk dit klooster is voorgevallen. Toch is het zeer kort, den arbeid dien het kostte en de wonderen door Onzen-Heer gedaan, om het tot stand te brengen, in aanmerking genomen. Verschillende personen zijn van deze wonderbare dingen getuige geweest, en kunnen ze met eede bevestigen. Daarom smeek ik u ter liefde Gods, indien gij het soms goed zoudt achten al het overige van dit geschrift te vernietigen , datgene, wat dit klooster betreft, trouw te bewaren, en het na mijn dood de religieuzen, die mij overleven, ter hand te stellen. Allen, die in het vervolg van tijd zullen komen, zullen zich wonderbaar opgewekt gevoelen om God te dienen, en krachtig aangespoord niet

1) Moeder Maria van Jesus , \va irover de Heilige in het begin van liel vorige hoofdstuk spreekl.

-ocr page 532-

512

alleen om het begonnen werk in stand te houden, maar ook om het uit te breiden, wanneer zij in dit geschrift alles lezen wat On^e-Heer voor dit huis, door middel eener hand zoo zwak en ellendig als de mijne, verricht heeft.

Heeft de aanbiddelijke Meester door zulke schitterende gunstbewijzen en eene zoo zichtbare bescherming getoond, hoe zeer hem de stichting van dit klooster ter harte ging, welk een kwaad zouden zij dan niet doen en welke kastijdingen zij niet verdienen, die in de volmaaktheid, door Hem zelf ingevoerd , zouden beginnen te verslappen! Hij overlaadt zijne getrouwe bruiden, die er thans zulk een volmaakt leven leiden , met genaden; Hij maakt haar het juk zoo licht, dat zij het zonder afmatting dragen, en er eene onuitsprekelijke zoetheid in vinden. Nergens naar hakende als om Jesus Christus haren bruidegom in de eenzaamheid te genieten, treffen zij in dit toevluchtsoord alles aan, wat het haar gemakkelijk maakt steeds in den omgang met Hem te leven; alleen te zijn met Hem, dit moeir het aanhoudend doel harer verlangens zijn. Met dit oogmerk moeten zij ook niet trachten een grooter getal dan dertien uit te maken; ik weet het door de ondervinding en het oordeel van verschillende zeer bekwame personen, dat men, om den geest van onzen regel te bewaren en van aalmoezen te leven, zonder iets te vragen, dit getal niet mag overschrijden 1). Dat men op dit punt bij voorkeur haar geloove, die met zoo veel zwoegen en de hulp van zoo vele gebeden getracht heeft tot stand te

1) De Heilige is later zelve van dezen regel afgeweken en nam in hare kloosters een grooter getal religieuzen op; doch het is te begrijpen , dat zij in een klooster zoo klein als dat van den H, Josef er niet meer dan dertien wilde opnemen.

-ocr page 533-

513

brengen, wat zij het beste beeft geoordeeld. Men kan zich ook van de waarheid dezer opvatting overtuigen door de volmaakte tevredenheid, de heilige opgeruimdheid en de veel sterker gezondheid te zien, welke wij allen genieten sinds wij in dit klooster zijn, zonder dat, gedurende deze gelukkige jaren, het juk der verplichtingen ons ooit het minste heeft zwaar gevallen.

Schijnt alzoo dit leven eenige personen, die verlangen den geestelijken staat te omhelzen , te streng, dat zij dit aan haren weinigen ijver en niet aan den regel, welke hier onderhouden wordt, toeschrijven ; wijl vrouwen , teer van gestel en niet zeer gezond , gesteund alleen door dezen inwendigen geest, hem met zooveel voldoening naleven. Ik raad deze personen in andere kloosters te gaan, waar zij door te leven volgens hunne instelling hare zaligheid zullen bewerken.

AANTEEKENING

OP DE VIER EERSTE KARMELITESSEN VAN HET KLOOSTER DES HEILIGEN JOSEFS TE A VILA.

Antoinette van den Heiligen Geest, bloedverwante der Heilige Teresia.

Antoinette de Henao, do dochter van Philip de Henao en Elvira Diaz, werd in 1535 te Avila geboren. Door de banden van bloedverwantschap aan de heilige Teresia verbonden, had zij het onvergelijkelijk grooter voorrecht van hare geestelijke dochter en navolgster te worden. Van hare kindsheid af ontwaarde men in haar de gelukkigste neigingen. Zij was nog geen zeven jaren oud, toen Onze-Heer haar, waarin Hij boven anderen zijn welbehagen schiep, onder het getal der

34

-ocr page 534-

544

maagden, die Hem volgen, opnam. Op dezen nog zoo teederen leeftijd zag zich Antoinette de Henao, terwijl zij met andere meisjes speelde, eensklaps door een helder licht omstraald; zij hoorde een sterk, geheimzinnig gedruis en geraakte in eene verrukking, waaronder zij onuitsprekelijke genoegens smaakte. De goddelijke Meester maakte haar bekend, dat Hij de begeerlijkheid in haar had uitgebluscht, en dat de zuiverheid liarer ziel nimmer door de geringste smet zou bezoedeld worden. De Bruidegom der maagden ontstak in het gemoed der Jeugdige Antoinette tegelijkertijd een vurig verlangen, om zich aau Hem in den geestelijken staat, waarvan zij echter nog slechts een verward begrip had, toe te wijden. De geest des gebeds ontkiemde bij dit uitstekend voorrecht in haar hart; zij maakte hierin in korten tijd zulk groote vorderingen, dat zij verscheidene uren in God verzonken bleef, zonder aan de woorden te denken of er een te kunnen uitbrengen, wanneer zij den rozenkrans ter hand nam. Dit onvermogen , om aan de Koningin der hemelen de schatting der gebeden aan te bieden, welke zij haar had toegezegd, bedroefde haar zeer. Z;j maakte dit de leidslieden harer ziel bekend, die haar gerust stelden , door de verzekering, dat de opdracht des harten meer waard was dan die der lippen.

Terwijl Antoinette met eene onbegrijpelijke getrouwheid aan de genaden zich in het vaderlijk huis tot de heiligheid van het religieuze leven voorbereidde, vervulde zij tevens eenen heiligen plicht jegens hare zuster, Anna de Henao, die, jonger dan zij, slechts negen jaren oud was; zij voedde haar op met al de zorg eens Christelijken ijvers. Overwegende, dat hare kleine zuster door het doopsel Jesus Christus geheiligd was , deed zij haar, naijverig om ze onbevlekt voor Hem te bewaren , Hem kennen, die geheel haar hart moest innemen, en zij ontstak in haar de liefde tot Hem. Door de teedere zorgen, de heilige voorbeelden en den hemelschen omgang harer oudere zuster groeide Anna de Henao in onschuld op, en gevoelde zich weldra geroepen om zich aan God toe te wijden.

Onze-Heer had Antoinette de Henao bestemd, om een der schitterendste lichten van het opkomend Karmel te worden, en wilde daarom, dat zij door eene heilige in het geestelijk leven werd opgeleid. De heilige Petrus van Alcantara was het, die haar op den weg der volmaaktheid leidde, en haar zelf aan de heilige Teresia voorstelde, om onder hare vier eerste dochters eene plaats in te nemen. Op den dag der stichting van St. Josef schonk de H. Teresia aan Antoinette de

-ocr page 535-

515

Henao het kleed, en gaf haar den naam van Antoinette van den H. üeest.

Het eerste hoofdstuk van het Boek der stichtingen geeft ons eene schets van het leven, dat deze getrouwe bruid van Jesus Christus in het klooster leidde.

De H. Teresia, die haar innig lief had en hare verdienste kende, nam haar met zich naar Medina del Campo, Malaga , Valladolid en Toledo. Ook op nog andere harer tochten was zij hare gezellin. Antoinette van den H. Geest stichtte overal door de heiligheid van haren levenswandel.

Toen er tot de stichting van Grenada besloten was en de H. Teresia er zich niet heen kou begeven, zond zjj er in 1581 moeder Antoinette van den H. Geest en Maria van Christus uit St. Josef van Avila heen. De heilige Joannes van het Kruis haalde ze af te Avila en geleidde haar tot Yeas, waar de eerwaardige moeder Anna van Jesus i die met de stichting van Grenada belast was , haar met onuitsprekelijke goedheid ontving. Van daar trok de heilige stoet, met den heiligen Joannes van liet Kruis en de eerwaardige moeder Anna van Jesus aan het hoofd, naar Grenada. Antoinette van den H. Geest liet in dit klooster zulk een treffend voorbeeld van de oefening des gebeds na, dat de herinnering er van nog onder de zusters voortleeft. Te Grenada ontving zij in 1582 het bericht van den dood der heilige Teresia; bij deze tijding stortte zij een vloed van tranen en zich oogenblikkelijk tot de moeder wendende, welke zij zoo innig lief had, riep zij haar aan met de woorden: «Mijne teedere moeder beveel mij aan bij God.quot; Op hetzelfde oogenblik verscheen haar de Heilige en vertroostte haar met de teederheid eener moeder. Bij eene andere gelegenheid verscheen zijhaaren deed haar de verhevene plaats kennen, die zij in den hemel innam, omdat zij zich in haar leven geheel aan de g 1 o ri e v a n G o d h a d t o e g e w ij d; zij voegde er bij, dat Onz e-Heer haar tot de patrones en de beschermster van het werk der bekeering van de heidenen had aangesteld wegens den ijver, dien zij steeds had aan den dag gelegd, om hen tot de katholieke Kerk terug te voeren.

Is het gezelschap der heiligen het krachtigste middel om in heiligheid vooruit te gaan, welke vorderingen moest dan moeder Antoinette van den H. Geest hierin niet maken! De H. Petrus van Alcantara was haar vader en leidsman, de heilige Teresia hare geestelijke meesteres, de heilige Joannes van het Kruis haar biechtvader en de vader

-ocr page 536-

516

harer ziel; zij leefde te Grenada in het gezelschap der eerwaardige moeder Anna van Jesus, waarvan de heilige Joannes getuigde ; »In haar zie ik eene seraphijn.quot;

Zij leefde ook met de eerwaardige moeder Anna van den H. Bar-holomeus, de teedere vriendin en getrouwe gezellin der H. Teresia , en, om kort te gaan, met nog een tal van andere bevoorrechte zielen van Karmel, welke Teresia engelachtige zielen noemde.

Zij werd van Grenada naar het klooster te Malaga gezonden, waar zij, na eenigen tijd de bediening van onder-priorin waargenomen te hebben, als priorin aan het hoofd der zusters geplaatst werd. Dit klooster was onder haar bestuur een levend beeld van dat des H. Josefs te Avila. Terwijl zij zich eens met de zusters in de eetzaal bevond, liet Onze-Heer haar, vóór zij het teeken tot het begin van den maaltijd gegeven had, de zielen aanschouwen van al hare dochters, schitterende van licht en schoonheid en verbonden door de banden der teederste liefde, en openbaarde haar, dat Hij in haar zij n welbehagen vond.

In dezen tijd begunstigde Onze-Heer haar met de uitstekendste genaden. Dikwijls was haar geest in verrukking, en het scheen , dat hij het lichaam zou ontvlieden. Deze toestand van dagelijks in verrukking te zijn hield langen tijd aan; wijl men bevreesd was, dat de zwakheid baars lichaams onder de lange verrukkingen zou bezwijken, bevalen haar de biechtvaders, geneesheeren en overheden eenparig niet langer dan een half uur achtereenvolgens zich aan het gebed over te geven. Maar nauwelijks was zij in het gebed, of zij werd door genietingen vervoerd en bedwelmd. Was het half uur verstreken, dan kwam het gebruik der zintuigen terug. Zij zeide dan, dat haar geest met dezelfde snelheid van die hoogte afdaalde, waarmede hij haar bestegen had; en dat God, met welgevallenhare onderwerping aannemende, haar de genietingen diergoddelijke vereeniging hielp verlaten, om haar de bevelen der overheid te laten opvolgen.

Het korte bestek dezer aanteekening vergunt ons niet in de bijzonderheden van haar heilig leven te treden ; wij vergenoegen ons het met een enkelen trek te schetsen door te zeggen, dat de deugden van Antoinette van den H. Geest steeds den heidereten glans verspreidden, en dat God in die zoo reine ziel zijne genaden met steeds klimmende mildheid uitstortte.

-ocr page 537-

517

Den 7 Juli -1595 verscheen de gelukkige Antoinette, gekleed in het vlekkeloos bewaarde gewaad des doopsels en rijk aan de verdiensten van zestig jaren, voor haren goddelijken Bruidegom, en ontving uit zijne hand de kroon der maagden.

Hare nagedachtenis is in zegening gebleven, niet alleen in het klooster van Malaga, waar zij stierf, maar ook in gansch Kannel.

Wat Anna de Henao betreft, die door hare zuster Antoinette van den H. Geest zoo christelijk was opgevoed, zij ging ook in de orde van Onze-Lieve-Vrouw van den berg Karmel. Zij werd door de heilige Teresia te Valladolid in het klooster opgenomen in hetzelfde jaar, dat het gesticht was, en zij heette in de orde Anna van den H. Josef. Zij was gelijk hare oudere zuster een toonbeeld van onschuld, zuiverheid en argeloosheid. Hare nederigheid, gehoorzaamheid en zachtmoedigheid maakten haar aan Teresia dierbaar. Anna van den H. Josef onderscheidde zich bijzonder door hare liefde tot het gebed en hare zucht om de goddelijke kindsheid van Onzen-Heer te vereeren. Om deze godsvrucht in haar te bevorderen, stond de heilige Teresia aan Anna toe een klein beeld van het kind Jesus in hare cel te hebben. Anna van den 11. Jozef zag haren God tegenwoordig, alsof zij Hem te Bethlehem in de armen der allerheiligste Maagd aanschouwde. Haar van liefde brandend hart stortte zich uit in te ede re samenspraken ; en Onze-Heer, die zijn behagen schept in eenvoudige en reine zielen, overlaadde zijne getrouwe bruid onophoudelijk met de kostbaarste gunsten. Hoe de goddelijke Meester jegens deze engelachtige ziel gezind was, kan men afleiden uit zijne woorden, die wij zullen aanhalen. Anna van den H. Jozef arbeidde op zekeren dag in hare cel in de nabijheid van haar geliefd kind Jesus: het gebeurde, dat zij een oogenblik hare gedachten van Hem afwendde om ze op den arbeid, die haar bezig hield, te vestigen. Toen zeide het goddelijk Kind tot haar: »Let wel op, gij laat mij alleen.quot; Zij smeekte Hem terstond onder een liefdevol leedwezen om vergeving. Deze trek verspreidt een helder licht over geheel haar verborgen leven, en doet ons den innigen omgang kennen dezer ziel met haren goddelijken Bruidegom. Het vuur van den apostolischen ijver verteerde het hart dezer maagd. Jesus te zien heerschen tot aan de uiterste grenzen der aarde en alle zielen van liefde tot Hem te zien gloeien, dit was als 't ware de voortdurende verzuchting van haar gebed.

Opdat niets de afzondering en het gebed zijner getrouwe bruid zou storen, benam de goddelijke Meester haar in de laatste jarenhaars le-

-ocr page 538-

518

vens, het gezicht. Van toen af werd het hemelsch onderhoud, om zoo te zeggen, niet meer onderbroken; het verkeer werd inniger en de goddelijke liefde voltooide de herschepping dezer schoone ziel. Den 16 Augustus 1618 ging Anna van den H. Josef, evenals hare zuster nog gekleed in het vlekkeloos gewaad des doopsels, eene plaats innemen in het koor der engelen en het loon van 74 jaren verdiensten, waarvan er 51 in de zalige afzondering van Karmel waren voorbij-gevloden, ontvangen.

Ursula der Heiligen.

Zij werd geboren te Avila; haar vader was Martinus de Revilla en hare moeder Maria Alvarez de Alvaredo, beiden zeer christelijke echt-genooten. Met al de eigenschappen uitgerust, die het oog der wereld tot zich trekken, gaf Ursula eenigen tijd toe aan de zucht om er te schitteren. Zij had gelukkig Casper Daza tot geestelijken leidsman. Dezen man Gods kostte het weinig moeite zijne biechtelinge de nietigheid der aardsche dingen aan te toonen. Daar Ursula eene onschuldige en rechtschapen ziel had, was zij ook getrouw om het licht der genade te volgen, en weldra verlangde zij naar het geluk om zicli onverdeeld aan Jesus Christus toe te wijden. Teresia, die in haar eene verhevene, sterke ziel zag, in staat om de grootste vorderingen te maken in de deugd), nam haar onder hare vier eerste dochters op en wilde dat zij in Karmel den naam van Ursula der Heiligen, dien hare vrome ouders haar reeds in het doopsel gegeven hadden, zou behouden.

Het leven, dat Ursula der Heiligen in St. Josef leidde, heeft de heilige Teresia beschreven op het einde van het XXXVIste hoofdstuk van haar Leven en in het eerste van het Boek der stichtingen. Ursula gaf gedurende twaalf jaren het voorbeeld van alle deugden. Vooral verdiende zij bewondering om het geduld, dat zij toonde onder de hevige smarten en krankheden, waaraan zij tegen het einde haars levens leed. Toen eindelijk het oogenblik, dat het hemelsch vaderland haar zou ontsloten worden, daar was, ontsliep zij zacht in den Heeri in het jaar quot;1574. Op denzelfden dag, dat zij de ballingschap verliet, zag de heilige Teresia, die zich te Alba bevond, haar schitterend van licht en met den glans der verheerlijkte lichamen ten hemel stijgen. Dit verzekerde de Heilige aan hare dochters toen zij weder te Avila terug was; en het oogenblik des visioens met dat des stervens ver-

-ocr page 539-

519

gelijkende, bevond zij, dat Ursula der Heiligen slechts vier uren in het vagevuur had doorgebracht. (Ribera, Leven der H. Teresia, B. I. h. XVII.)

Maria van den Heiligen Josef.

Maria van den Heiligen Josef zag het eerste levenslicht to Avila. Zij was de zuster van Julius van Avila, kapelaan van het klooster des Heiligen Josefs en do gezel van Teresia op hare tochten. Ook zij had het geluk tot de vier eerste maagden te behooren. Langer dan veertig jaren toonde zij zich de eer waardig, door de H. Teresia als een der steunpilaren van het oprijzend gebouw gekozen te zijn. De apostolische ijver, de eigenaardige karaktertrek der maagden van Karmel, brandde in haar hart met een immer toenemenden gloed. Zij hield niet op door hare liefde tot J esus Christus, haren dorst naar het heil der zielen, de bewonderenswaardige nauwgezetheid haars levens hare gezellinnen te stichten. De goddelijke Meester wilde dat zijne heilige bruid, zoodra zij den laatsten snik gegeven had, in triomf door ie engelen werd ontvangen, en legde daarom de laatste hand aan de louigring en de versiering harer ziel door de smarten, welke het einde van haar leven kenmerkten. De vier laatste dagen, die zij op deze aarde doorbracht, verloor Maria van den H. Josef do spraak en het gebruik harer zintuigen: zij was aan eenen smartvollen doodstrijd ten prooi. Hel ging de religieuzen zeer aan het hart, haar in dezen staat te zien. Moeder Isabella van den H. Dominions naderde de zieke en hield haar voor, dat zij vele acten van onderwerping en van overgeving in Gods hand zou verrichten. Maria van den H. Josef hoorde het en deed ook inwendig deze acten, doch zonder er uitwendigeenigteeken van te geven. De goddelijke Meester wachtte slechts op het In ma-nus tuos commendo spiritum meum, om haar den hemel te ontsluiten. Maria van den H. Josef sloot zacht de oogen voor het licht, en zag zich op hetzelfde oogenblik opgenomen in de tabernakelen des Heeren. Op den dag van haar sterven toonde Onze-Heer aan moeder Isabella van den H. Dominions, terwijl zij de mis hoorde en bad voor de rust harer ziel, zijne getrouwe bruid met heerlijkheid gekroond, en zeide haar: »Zij behoort tot het getal dergenen, die het Lam volgen.quot; Van haren kant bedankte Maria van den H. Josef moedev Isabella voor al het goede, dat zij haar in de ure des doods bewezen had; zij voegde er bij, «dat de oefeningen, die zij haar hadaangege-

-ocr page 540-

520

ven, haar eene groote heerlijkheid in het Paradijs en de bevrijding van do pijnen des vagevuurs verworven hadden.quot;

De inwoners van Avila en de religieuzen van het klooster van den H. Josef vierden met grooten luister de uitvaart dezer gelukkige maagd; Moeder Isabella van den H. Dominious aanschouwde aan hare grafplaats de H. Teresia, schitterende van licht, en al de religieuzen van dit klooster, die reeds met de heilige stichtster in den hemel waren. (Michaël de Lanuza, Leven van moeder Isabella van den H. Dominicus.)

Maria van het Kruis.

Maria de Paz aanschouwde het eerste levenslicht te Ledesma, niet verre van Salamanca. Door de armoede harer ouders bewogen, nam de edele en heilige vriendin van Teresia, Guiomar de Ulloa, haar tot zich en voedde de jonge Maria op. Teresia kende haren handel en wandel en aarzelde niet de deuren van St. Josef van Avila voor haar te ontsluiten. Bij hare inkleeding ontving zij den naam van Maria van het Kruis. De heilige Teresia bracht haar over in het klooster te Valla-dolid, opdat zij daar door hare voorbeelden hare gezellinnen den weg zou aanwijzen. Maria beantwoordde aan de verwachting der heilige stichtster. Men zag in haar de teederste liefde voor Onzen-ileer, met het vurigste verlangen om Hem door alle volkeren der aarde bemind te zien. Hare liefde jegens hare zusters, hare zucht tot het gebed, hare nederigheid kende geene grenzen. Met de zorg voor het tijdelijke belast, voorzag zij met zulk eene teedere bezorgdheid in de behoeften van al de religieuzen, dat men van haar zeide: «Maria van het Kruis is de troost en de voorzienigheid van al hare gezellinnen; zij is geliefd door God en al hare zusters.quot; Vijf en twintig jaren had zij in Karmel doorgebracht, toen God haar door eene hevige smart in de zijde te kennen gaf, dat het einde harer pelgrimsreize nabij was. Bij deze tijding juichte zij van vreugde: zoo groot was haar verlangen om te sterven, dat zij niet kon gelooven, dat zulk een geluk zoo nabij was; zij verklaarde, dat, indien zij nog langen tijd in deze ballingschap gehouden werd, zij door de overmaat van smarte van niet te sterven, zou bezwijken.

Een diepen vrede en eene onveranderlijke kalmte behield zij onder haar lijden; en zoo zacht en kalm gaf zij den geest, dat men het oogenblik van haren laatsten snik niet kon opmerken. De plotselinge

-ocr page 541-

521

verandering, die men in haar geheel wezen bespeurde, gaf hef oogen-blik van haren overgang in het verblijf der zaligen aan ; de dood schonk haar een geheel ander wezen en verspreidde over haar gelaat eene schoonheid, die het bij haar leven nimmer gekend had. Eene onuitsprekelijke blankheid, het symbool der reinheid harer ziel,schitterde op het voorhoofd en het aangezicht dezer bruid van Jesus Christus.

Den 22 Februari 1588 werd Maria van het Kruis opgenomen inden hemel onder de koren der maagden. (Ribera, Leven der heilige Teresia. B. 11. h XIV.)

Maria van den Heiligen Hieronimus, nicht der H. Teresia en, na haar, de eerste priorin van den Heiligen Josef.

Zij werd te Avila uit eene der edelste en meest christelijke fami-liën geboren. Haar vader, Alphons Alvarez van Avila leidde zulk een voorbeeldig leven, dat men hem den heiligen Alphons noemde. Hare moeder, Mencia de Salazar, was eene vrouw van buitengewone vroomheid. Zij voedden hare dochters heilig op; doch God riep haar tot zich vóór dat de jongste, Maria, oud genoeg was om eenen staat te kiezen. Maria werd door een harer bloedverwanten opgenomen , waarbij zij al de voorrechten van het ouderlijk huis terugvond. God, die haar tot groote dingen bestemd had, toonde zich jegens haar mild met zijne gaven; een levendig geloof, eene oprechte godsvrucht, een scherpzinnige en verheven geest , grootheid van ziel, en moed, zie daar de gaven, welke in Maria van Avila uitblonken. Met eene zeldzame schoonheid bovendien begaafd en de erfgename tevens van een groot fortuin, vereenigde zij alles in zich, wat haar eene gelukkige plaats in de wereld kon verzekeren. Hare verwanten drongen haar een huwelijk aan te gaan, doch hare Kastilischc fierheid achtte al de partijen, die zich aanboden. beneden zich ; een middel, aangegrepen door den Meester van haar hart, om haar vrij te houden van aardsche banden.

Terwijl zij van dergelijke gevoelens vervuld was, trof, zegt Ribera. God haar hart. Toen had Maria een ontzettenden strijd door te staan. De stem der genade riep haar, om zich aan Jesus Christus toe te wijden, en zij wilde in de wereld blijven. Verscheidene dagen hield deze tweestrijd aan. Bittere tranen weende zij; haar hart was met een dolk doorboord, en zij bezwoer God, dat Hij toch van haar het offer van den religieuzen staat niet zou eischen. Eindelijk bezweek

-ocr page 542-

522

zij voor haren overwinnaar, en op het zelfde oogenblik overstroomdo een groote vrede hare ziel. Zij brak niet alleen voor altijd met de wereld, maar zij nam ook het onwrikbaar besluit, om zich zonder voorbehoud aan den Heer te schenken, en wel in de volmaaktste orde, welke er bestond. Het klooster van den H. Josef was te Avila door hare heilige bloedverwante gesticht; zij haastte zich aan deze de gunst te vragen om er in opgenomen te worden. Teresia, die haar kende, ontving haar met blijdschap en schonk haar in 1564, den 30 September, het habijt op den feestdag van den H. Hieronimus, wiens naam de nieuwe bewoonster van St. Josef in Karmel gedragen heeft. Deze dag schonk aan de bloem der bevolking van Avila een treffend schouwspel en eene welsprekende les. Al de edele familiën der stad, die door banden van bloedverwantschap aan Maria verbonden waren, waren bij de heilige plechtigheid tegenwoordig. Maria trad de kerk binnen; zij naderde het autaar met eene edele en zedige houding; zij was rijk gekleed; in den schoonsten bloei van haren leeftijd ging zij in eens al de ijdelheden der wereld ten offer brengen. Diep werden de omstanders geroerd, toen zij haar zagen neerbuigen voor het beeld van den gekruisten God, en daarmede een eeuwig vaarwel zeggen aan de wereld. Daarop werd voor haar de deur des kloosters ontsloten. Eenige oogenblikken later verscheen de nederige bruid van Jesus Christus op nieuw, doch in een armoedig kleed van grove stof, dat de II. Teresia haar had aangedaan. Bij dit gezicht steeg de ontroering ten top, en elkeen gaf den vrijen loop aan zijne tranen.

Van het oogenblik af dat Maria van den Heiligen Hieronimus zich in het huis van God bevond, arbeidde zij met een ijver, die tot aan haren laatsten snik toe immer zou toenemen, aan hare volmaking. Deze groote ziel, welke kracht en kalmte als eigenaardige trekken scheen te bezitten, had het onwaardeerbaar geluk van tot het geestelijk leven gevormd te worden door de H. Teresia; buitengemeen groot voordeel trok zij uit hare lessen en voorbeelden. Van hare intrede af op deze loopbaan, nauwelijk twintig jaren oud, toonde zij de wijsheid te bezitten van den rijperen leeftijd; zij was reeds oud in de deugd. Door hare vorderingen opgetogen, had de H. Teresia de gewoonte te zeggen: Maria van den H. Hieronimus is eene rijke mijn, waaruit dagelijks schatten van deugden en goede werken te voorschijn komen.

In 1565 legde Maria van den H. Hieronimus hare geloften af in de handen der H. Teresia; dit was de schoonste dag haars levens. Met

-ocr page 543-

523

haar hart wilde zij tevens al hare goederen aan Jesus Christus ten offer brengen door die aan het klooster van den H. Josef te schenken, dat de goddelijke Meester een paradijs van wellusten noemde. De heilige stichtster, in de jeugdige geprofeste zulk eenen zeldzamen aanleg en zulke uitstekende deugden ontwarende, vertrouwde haar de leiding der novicen toe, en een weinig later de bediening van onder-priorin. Toen zij zich op reis begaf om het klooster van Medina del Campo op te richten, belastte zij haar met het bestuur van dat des H. Josefs. Deze taak, haar door de gehoorzaamheid opgelegd, was voor Maria van den H. Hieronimus, zegt de eerwaardige moeder Anna van den H. Bartholomeu?, eene der ergste, welke zij gedurende haar gansche leven had te dragen. Doch de wijsheid, die zij opdeed in een aanhoudend en innig verkeer met haren God, de teedere en werkzame liefde waarvan haar hart overvloeide, verwierven haar in korten tijd de algemeene goedkeuring; en men zag, welk eene goede keuze Teresia gedaan had.

Toen de H. Teresia dikwijls van Avila moest afwezig zijn om nieuwe kloosters te gaan stichten, meende zij zich van het bestuur van den H. Josef te moeten ontlasten en eene andere priorin te doen kiezen: alle de religieuzen gaven hare stem aan Maria van den H. Hieronimus. Zij was derhalve de eerste , welke na de H. Teresia de bediening van priorin in het klooster van St. Josef van Avila uitoefende, tot driemalen toe herkozen, bestuurde zij het bijna tien jaren. Drie jaren heeft zij ook aan het hoofd gestaan van het klooster te Madrid; evenlang verwijlde zij in dat van Oragna, waarvan zij de stichtster was. In dezen tusschentijd had zij de eerwaardige moeder Anna van den H. Bartholomeus bij zich. Toen zij eindelijk weder _te Avila terugkwam, werd zij door de religieuzen, die in haar hare heilige stichtster meenden terug te zien, met de grootste opgetogenheid ontvangen.

De eerwaardige moeder Anna van den Heiligen Bartholomeus moge hier de korte schets van dat heerlijke en reine leven leveren: «De genade, waarmede God de reine ziel van Maria van den H. Hieronimus begiftigde, toen hij haar tot het geestelijke leven riep, heeft van dat oogenblik af nimmer opgehouden toe te nemen. De goddelijke Meester liet duidelijk blijken, dat Maria, zijne vriendin, eene der zielen was, waarin Hij zijn welbehagen schiep. Van het begin harer intrede in St. Jozef was zij nauwgezet om den regel te onderhouden, volmaakt gehoorzaam, een toonbeeld, met een woord, van volmaaktheid.quot;

Deze getuigenis heeft de eerwaardige moeder Anna van den H. Bar-

-ocr page 544-

524

tholomeus van Maria van den H. Hieronimus afgelegd. In hare laatste oogenblikken scheen de heldhaftige dochter der H. Teresia zich zelve te overtreffen. In het vuur harer liefde voor Jesus Christus had zij immer gewenscht op het voorbeeld der martelaren haar leven voor Hem op te offeren. De goddelijke Meester verhoorde in zekere mate haar verlangen, en deed haar het strijdperk binnentreden; Hij wil dat zij met hunne wonden getooid den hemel binnengaat. Het kostbaar gesteente, dat Hij van de oneindige schatten zijner liefde laat neervallen, is eene wonde, welke den boezem der maagd onder onbeschrij-lelijke smarten wegknaagt. Langen tijd was deze kostbare en dierbare schat een geheim tusschen haar en haren God; doch de gehoorzaamheid verplicht haar ten laatste zich aan eene smartvolle bewerking, die alleen haar kwaal kan wegnemen, te onderwerpen. Maria van den H. Hieronimus levert haar lichaam met dezelfde vervoering over aan het mes des geneesheers, als zij het zou prijs gegeven hebben aan het zwaard der beulen; zij verdu urt deze marteling met een hart even groot, als waarmede zij haar voor de zegepraal van het katholiek geloof zou doorgestaan hebben, met het oog ten hemel, met een kalm gelaat, de gedachte naar boven gericht, en een bemoedigenden engel aan hare zijde hebbende in de eerwaardige moeder Anna van den H. Bartholomeus. Deze pijnlijke poging om haar te genezen vermeerdert hare verdienste, doch verhaast het einde haars levens. Zij gevoelt dat het oogenblik, om voor God te verschijnen , daar is; met een levendig geloof ontvangt zij de laatste sacramenten der Kerk, vraagt vergeving aan hare dochters, vermaant ze aan hare insteJ15ng getrouw te bljjven. werpt zich dan in de armen van moeder Anna van den H. Bartholomeus en geeft zacht den geest, met het hoofd aan denzelfden boezem waaraan negentien jaren te voren het stervend gelaat der H. Teresia te Alba gerust had. Zij stierf zaterdag in de goede week, den 20 Maart 1GOI.

Onze-Heer haastte zich moeder Anna te troosten, door haar de heerlijkheid te laten aanschouwen, waarin hare heilige vriendin zicli verheugde in den hemel. Terwijl haar maagdelijk lichaam zich nog in de cel bevond en zij in het koor was, liet de goddelijke Meester haar het lichaam zien, schitterend van licht. Den volgenden nacht, op het oogenblik dat zij zich ter rust ging begeven, ontwaarde zij nevens zich hare geliefde Maria van den H. Hieronimus, en gevoelde onder hare tegenwoordigheid, ik weet niet welke inwendige aangename gewaarwording, die al de afmatting van haar wegnam, welke

-ocr page 545-

525

het gevolg was der zorgen, aan haar in de laatste dagen besteed. Verschillende malen verscheen zij haar, nu eens om haar te troosten, dan weder om haar onder hare kruisen te bemoedigen.

Ook moeder Maria van den H. Joannes den Dooper, priorin van Valladolid, heeft moeder Maria van den H. Hieronimus gezien, omgeven met den glans der gelukzaligen en geheel overdekt met kost. bare gesteenten; zij vernam uit haren mond deze woorden: »üeze edelgesteenten beteekenen de hooge glorie, waarin ik mij verheug. welke ik door mijne groote smarten in mijn leven verdiend heb.quot; (Ribera, Leven der H. Teresia, B. II, h. V. — Algemeene geschiedenis van Karmel, D. Ill, B. XI, h. V, VI.)

-ocr page 546-

HOOFDSTUK XXXVII.

De heilige neemt het verhaal weer op der genaden , welke zij heeft ontvangen. — Hare verscheidenheid en uitwerkselen. — Wat in hare oogen een enkele graad van hooge heerlijkheid in den hemel is. — Terwijl de goddelijke schoonheid var Onzen-Heer zich in hare ziel inprent, maakt zij haar los van alles en ontgloeit haar in nieuwe liefde. — Hare gemeenzaamheid met den goddelijken Meester. — De grootheid van Jesas Christus is alleen de ware; die der koningen slechts eene geleende. — Eene liefdevolle klacht der Heilige tot Jesus Christus, wijl Hij zich verbergt.—De grooten der aarde zouden ons zulk eene vrijmoedige taal niet veroorloven. — De tyrannic en de ijdelheid dezer wereld.

Het kost mij moeite het verhaal der geuade , waarmede Onze-Heer mij overladen heeft, te vervolgen; want degene waarover ik reeds heb gesproken, zijn zoo buitensporig, dat men moeielijk kan gelooven , dat Hij eene ziel, zoo onvolmaakt als de mijne, er mede heeft begunstigd. Doch om aan het bevel, dat gij mij gegeven hebt, mijn vader, te gehoorzamen, en tevens aan den last van mijnen goddelijken Meester zeiven, zal ik er nog eenige , alleen met het doel om Hem te eeren, bijbrengen. Moge, dit is mijn vurigste wensch, het schouwspel der weldaden, waarmede de Heer mijne ellende verrijkt heeft, in de eene of andere ziel het verlangen ontsteken, om geheel aan Hem te be-hooren! Wat zal Hij niet doen voor zijne ware dienaren! Dat allen toch zich beijveren eenen God te behagen, die reeds in dit leven zulke blijken zijner liefde schenkt.

Eerst moet ik opmerken, dat er in de genaden verschil-

-ocr page 547-

527

leude graden zijn. Sommige visioenen overtreffen andere zoodanig in glorie en genietingen en vertroosting, dat ik er over verwonderd ben, dat het genieten van God zich reeds in dit leven zoo verschillend doet gevoelen. Nu en dan gaan de zoetheid en aangename gewaarwording, waarin de ziel gedompeld is, onder een visioen of verrukking zoo verre alles te boven wat zij heeft ondervonden, dat het haar geheel onmogelijk schijnt, iets meer nog hier beneden te verlangen; en zij wenscht ook werkelijk niets meer, zij vraagt geen hooger geluk. Sedert Onze-Heer, evenwel , mij de wonderbare ongelijkheid heeft doen kennen, welke er in den hemel bestaat tusschen het geluk des eenen en dat van den anderen, zie ik wel, dat er op aarde, wanneer Hij wil, evenmin eene grens voor zijne gaven is. Ik zou ook nimmer eene grens willen zien stellen aan de genegenheid jegens zulk eene verhevene Majesteit; ik zou verlangen , mijn leven , mijne krachten , mijne gezondheid in zijnen dienst op te offeren, en, door mijne schuld, niet den minsten graad van vreugde in het eeuwig vaderland te verliezen. Ik aarzel niet te zeggen, dat ik , indien mij de vraag gesteld werd, wat ik het liefste zou willen, of al de lasten van dit leven tot aan het einde der wereld te verduren, op voorwaarde van een hoogeren graad , hoe weinig ook, van hemelsche heerlijkheid te ontvangen, of er thans binnen te gaan zonder iets te lijden, doch met een weinig minder glorie , van ganscher harte ten koste van alle aardsche kwellingen het geluk zou koopen van de grootheid mijns Gods meer nabij te aanschouwen; want dit zie ik: hoe meer men Hem kent, des te meer men Hem bemint en looft. Ik zou mij ongetwijfeld al te gelukkig achten , nadat ik de hel verdiend heb , de laatste plaats van het paradijs in te nemen ; en behaagt het Ouzen-Heer mij deze.

-ocr page 548-

528

zonder op de grootheid mijner zonde acht te slaan, te schenken, dan nog zal Hij jegens mij de grootste barmhartigheid ten toon spreiden; maar ik beweer, dat, indien ik kon, en indien mijn aanbiddelijke Meester mij zijne genade verleende om groote pijnen te lijden, ik niets, wat het mij ook zou kosten , door mijne schuld zou willen verliezen. Ongelukkige ! die ik was, ik had ondertusschen, door mijne talrijke zonden, alles voor eeuwig verloren.

Ik moet ook bekennen, dat ieder visioen of openbaring, waarmede ik begunstigd werd , mij groote voordeden aanbracht ; dat zelfs sommige visioenen buitengewone uitwerkselen in mij te weeg brachten. Zoo liet zelfs het gezicht van Jesus Christus den indruk der onuitsprekelijke schoonheid van den Godmensch in mijne ziel achter; en deze is mij tot op den huidigen dag onafgebroken bijgebleven. Hem eene enkele maal te aanschouwen, was voldoende om dit gevolg te weeg te brengen; nu oordeele men, wat de veelvuldige herhaling eener dergelijke gunst in mij moet uitgewerkt hebben. De verbetering van een gebrek, dat mijnen vooruitgang zeer in den weg stond, was eene der kostbaarste vruchten, die ik er uit trok. Dit gebrek bestond hierin : merkte ik dat iemand wiens verdienste ik hoog schatte mij hartelijk genegen was, dan was ik haar in die mate toegedaan , dat mijn geest geheel door de herinnering aan haar werd ingenomen •, met genoegen stelde ik mij de goede hoedanigheden voor, welke mij in haar troffen, en het was mij eene groote vreugde met haar te spreken, zonder evenwel hiermede in het minst de bedoeling te hebben om God te beleedigen. Doch sinds ik het geluk had de aanbiddelijke schoonheid van Onzen-Heer te zien, heeft geen sterveling meer mij ooit iets kunnen aanbieden, wat mij kon treffen of mijne gedachte bezighouden. Een enkele blik op

-ocr page 549-

529

de goddelijke afbeelding, die ik in het diepste mijner ziel geprent ronddraag, maakt mij geheel los van alles. Alles wat ik zie wekt, in plaats van mij te boeien , slechts tegenzin in mij op, wanneer ik het vergelijk met de bekoorlijkheden en de voortreffelijkheid, die ik ontdek in mijnen Jesus, Neen, geen wetenschap, geen heil op deze wereld, die in mijn oog eenige waarde heeft, bij het geluk van een enkel woord uit dien goddelijken mond te vernemen: wat moet dan eene ziel, welke het voorrecht gehad heeft zulk een groot aantal te hooren, niet gevoelen! Ik houd het ook voor onmogelijk, of ik moest als eene gerechte straf mijner zonden die herinnering verliezen, dat in 't vervolg iemand zoodanig mijnen geest zou kunnen boeien, dat eene oogenblikkelijke gedachte aan mijnen goddelijken Meester niet voldoende zou zijn, om geheel onthecht te wezen.

Met betrekking tot deze zaak zal ik mededeelen, wat mij overkomen is. Daar ik in hen, die mijae ziel bestieren, God zeiven zag, ben ik altijd innig aan hen gehecht geweest. Toen zij mij door Onzen-Heer nog dierbaarder geworden waren , sinds ik hen met eene volstrekte onderwerping gehoorzaamde, maakte ik er geen bezwaar uit hen mijne gevoelens bloot te leggen, wijl ik mij verzekerd hield, dat hierin geen gevaar voor mij gelegen was. Die groote dienaren van God, bevreesd dat deze geheel heilige genegenheid, welke ik hen toedroeg, mijne inwendige vrijheid kon schaden, behandelden mij vrij hard. Ik lachte er in mij zelve over, ziende hoe zij zich bedrogen, en ik zeide hen niet altijd, hoezeer ik mij van alle schepselen onthecht gevoelde. Ik vergenoegde mij hen gerust te stellen; en daar zij door hunne nauwere betrekking met mij de buitengewone ont-hechting des harten ontwaarden, waarmede de goddelijke Meester mij had begunstigd, legden zij der vees,

35

-ocr page 550-

530

die zij overigens slechts ia den beginne koesterden, af.

Hoe meer Onze-Heer zich aan mij vertoonde , des te sterker voelde ik mijne liefde jegens Hem en mijn vertrouwen in zijne goedheid aangroeien. Deze herhaalde omgang met Hem deed mij Hem meer van nabij kennen; ik merkte , dat Hij God en mensch te gelijk zijnde zich niet verwonderde over de zwakheden der menschen. Hij kent geheel de diepte onzer ellende, en Hij weet aan hoeveel struikelingen wij door de zonde onzer eerste ouders, welke Hij kwam herstellen, zijn blootgesteld. Ik gevoelde, dat ik met dien oppermachtigen Heer kon omgaan, als met een vriend; wijl Hij niet gelijkt op de Heeren dezer aarde, die geheel hunne grootheid stellen in al den toestel eener geleende macht. Men kan ze slechts op zekere uren spreken, en slechts personen van rang naderen hen, en vindt iemand van geringen stand zich genoodzaakt hunnen bijstand in te roepen, wat moeielijkheden , wat al omwegen moet hij zich getroosten, en hoeveel voorspraak behoeft hij niet om een gehoor te erlangen! En heeft men met den koning zei ven te doen, o! verwacht dan geen toegang indien gij arm, indien gij geen edelman zijt. Men moet zijne toevlucht tot gunstelingen nemen, en men kan zich verzekerd houden, dat dit geene menschen zijn, die de wereld onder den voet treden of stout en onbeschroomd de waarheid zeggen; dergelijke karakters passen niet aan het hof, waar eene mannelijke vrijmoedigheid tot de onbekende dingen behoort. Men moet het kwaad, dat men bespeurt, weten te zwijgen en men durft het nauwelijks inwendig te veroordeelen, uit vrees van in ongenade te vallen.

O Koning der glorie en Heer van alle vorsten! uw rijk wordt niet verdedigd door broze slagboomen, want het is eeuwig! O! hoe kan men u zonder aandiening naderen! u te zien is voldoende, om te begrijpen, dat Gij alleen

-ocr page 551-

531

den naam van Heer verdient te dragen. Uit de majesteit van uwen persoon door stoet noch wachten omgeven, erkent men den soeverein. Aldus niet een sterfelijk koning; tevergeefs zou hij zich, wanneer hij alleen is, voor koning willen doen aanzien; wijl hij niets boven anderen heeft, moet men de teekenen van zijn koningschap zien, om het te gelooven. Niet ten onrechte omringt hij zich dan ook met dat geleend gezag, zonder hetwelk hem geen oogslag zou ten deel vallen. Wijl er van zijnen persoon geen glans der macht afstraalt, moet het ontzag wel door anderen hem bijgezet worden. O mijn Heer, o mijn koning! hoe zal ik op dit oogenblik den glans uwer heerlijkheid schetsen! Niet in te zien, dat Gij zelf de bron uwer hoogste macht zijt, is onmogelijk. Men wordt door ontzetting bevangen bij de aanschouwing van zulk eene verhevene majesteit; maar hoeveel hooger stijgt niet deze ontzetting, wanneer men u, Heer, in weerwil dezer majesteit u zoo diep ziet vernederen en zooveel liefde betoonen aan een schepsel zoo verachtelijk als ik! En toch kunnen wij, na den eersten schok der ontzetting met u handelen over onze belangen en naar hartelust tot u spreken. Op de vrees, welke de aanblik uwer glorie aanvankelijk verwekt, volgt eene andere veel grootere, die van u te beleedigen, en 't is niet de angst voor kastijding, welke haar doet geboren worden: neen. Heer, maar de onvergelijkelijk grootere siddering u zeiven te verliezen.

Ziedaar, om van andere niet te spreken, eenige kostbare voordeelen van dit visioen. Uit de gevolgen blijkt het of het van God komt, wanneer Hij zich gewaardigt eene ziel te verlichten; doch, gelijk .ik meermalen gezegd heb, Onze-Heer wil, dat zij van tijd tot tijd in de duisternis en verstoken van zijn licht rondtaste. Wijl dit zoo is, moet men het

-ocr page 552-

532

ook niet vreemd vinden, dat ik, ziende hoe onvolmaakt ik ben, eenige vrees koester.

Acht dagen heb ik in deze duisternis doorgebracht; het gevoel mijner verplichtingen jegens God was met de herinnering van zijne genaden uit mijn binnenste verdwenen; mijn geest was met onmacht geslagen , en door ik weet niet wat ingenomen. Ik had zekerlijk geene slechte gedachten, doch ik gevoelde mij zoo weinig in staat goede te vormen, dat ik met mij zelve lachte en er genoegen in vond de nietswaardigheid der ziel, wanneer God ophoudt in haar te werken, na te gaan. Zij merkt wel, dat zij in dezen toestand niet zonder Hem is; want hier is het anders als onder de groote inwendige kwellingen, die ik nu en dan heb ondervonden, en waarvan ik boven gesproken heb. Zij moge niettemin hout aanbrengen, zoo veel zij wil, en het weinige, dat zij vermag, doen om het vuur der goddelijke liefde te ontsteken, geen vlam stijgt er op. 't Is al eene groote barmhartigheid van de zijde vau God, dat er rook opwalmt, die toont dat het nog niet geheel is uitgegaan. Onze-Heer doet het vervolgens op nieuw ontbranden ; doch tot op dien stond, al zou men zich nog zoo het hoofd breken met aan te blazen en het hout te rangschikken, men zou den gloed slechts meer uitblusschen. Ik geloof, dat men in zulk een geval het beste doet, met goedschiks zich over te geven, rondborstig te bekennen, dat men van zich zei ven niets vermag, en zich toe te leggen, gelijk ik gezegd heb, op andere verdienstelijke werken. Misschien ontneemt Onze- Heer de ziel wel het gebed en verlaat Hij haar, opdat zij zich aan dergelijke werken toe-wijde en door de ondervinding leere, hoe weinig zij van zich zelve kan.

Doch het is zeker, dat ik mij tegenwoordig op eene genot-

-ocr page 553-

533

volle wijze schadeloos stel in de nabijheid van Onzen-Heer voor zijne afwezigheid. Ik heb mij over Hem durven beklagen, en Hem gezegd: „Maar wat nu! mijn God, is het dan niet genoeg , dat Gij mij in dit ellendig leven laat blijven, dat ik mij uit liefde tot u hieraan onderwerp en in deze ballingschap wil leven, waar alles, eten, slapen, bezigheden, de be-trekkingen met de wereld mij beletten u te genieten? Gij alleen kent de grootheid dezer foltering; en toch, o geliefde mijner ziel, ik draag dit uit liefde tot u, moet daar nu nog bij komen, dat Gij in de schaarsche oogenblikken, waarin ik het genot uwer tegenwoordigheid zou kunnen smaken, u aan mijnen blik onttrekt? Hoe is dit te vere enigen met uwe barmhartigheid ? Indien ik mij voor u kon verbergen. Heer, gelijk gij u verbergt voor mij, uwe liefde, ik ben er zeker van, zou dit nimmer gedoogen. Doch Gij zijt altijd bij mij, en altijd ziet Gij mij; eene dergelijke onevenredigheid is al te wreed, mijn teedere Meester; overweeg toch, bid ik u, dat zij niet billijk is ten opzichte van haar, die Gij zoo teeder bemint.quot;

Yoor dat ik deze woorden en andere in denzelfden geest uitte had ik overdacht, dat de plaats, waar ik mij in de hel had aanschouwd , veel te goed was voor eene zondares als ik. Dikwerf vervoert mij de liefde zoodanig, dat ik mijzelve niet meer bezit; dan, vooral, durf ik met de grootste vrijmoedigheid deze klachten tot Onzen-Heer richten, en dit alles wil Hij van mij wel verdragen. Zegen en lof zonder einde aan dien koning zoo vol goedheid!

Zouden wij die dezer aarde met gelijke vrijmoedigheid naderen? Dat men den koning niet durft aan te spreken, dit, voorwaar, verwondert mij niet; ik vind het billijk, dat men ontzag hebbe voor den soeverein en de grooten van het rijk. Maar in onze dagen is het zoover gekomen,

-ocr page 554-

534

dat het leven te kort is, om al de plichtplegingen, de oplettendheden aan te leeren, die het gebruik heeft ingevoerd , indien men daarbij nog eenigen tijd voor den dienst van God wil overhouden. Een dergelijk schouwspel maakt mij verlegen, en ten tijde d t ik in dit klooster mijne toevlucht zocht, wist ik, dit beken ik, niet meer op welke wijze met de grooten om te gaan. Bewijst men anderen onbedacht minder eer, al is het nog zoo weinig, dan hun stand vordert, zij gevoelen er zich zoodanig door beleedigd , dat men er uitleg van geven en hun voldoening schenken moet, en God gave, dat zij daarmede tevreden waren. Ik zeg het nog eens, ik wist niet meer, hoe ik mij in de wereld te gedragen had. De arme ziel ziet zich aan alle zijden voortgejaagd en lastig gevallen: want aan den eenen kant zegt men haar, dat zij, om zich tegen de gevaren die haar omringen te beveiligen, aanhoudend hare gedachten tot God moet verheffen; en van den anderen wil men, dat wij in geen enkelen plicht der beleefdheid te kort schie-te, welke in de wereld in zwang is, om hen niet te hinderen , die een punt van eer in dergelijke beuzelarijen stellen. Voor mij was dit eene bron van verdriet; aan het maken van verontschuldigingen kwam nooit een einde; hoe ik mij ook toelegde, altijd ontsnapte mij weder eenige van die misslagen, welke de wereld in het geheel niet gering beschouwt. Naar waarheid gesproken verontschuldigt ons het religieuze le/en, en men behoort, indien men billijk wil zijn, ons soortgelijke misslagen te vergeven. Doch hierin is men het lang niet eens, en men beweert, integendeel dat de kloosters eene inrichting en eene leerschool voor de hoffelijkheid moeten zijn. Ik voor mij kan dit niet begrijpen ; en zulk eene valsche redeneering vindt zeker haar grond in de geheel verkeerde opvatting der volgende woor-

-ocr page 555-

535

den van eenen heilige : „de religieuze huizen moeten een hof zijn, waar men hovelingen voor den hemel vormt.quot; En hoe zullen zij, wier eenigste toeleg moest zijn in alles God te' behagen, en de wereld te verafschuwen , zich met zoo veel zorg bezig houden om de wereldlingen in dingen , die zoozeer aan verandering onderhevig zijn, te bevredigen ? Kon men ze nog eens voor altijd leeren, het zij zoo ; doch alleen de titels op brieven eischen tegenwoordig eene geheel bijzonder onderricht, en men heeft geleerde lessen noodig om te weten, wanneer men papier aan den eenen, of aan den anderen kant moet openlaten, en wanneer wij den titel „doorluchtigquot; moeten geven aan dengenen, die vroeger dezen titel niet had. Ik weet niet, waar men zoo zal te recht komen; want hoewel ik nog geen vijftig jaren tel, heb ik dit zoo dikwijls zien veranderen, dat ik niet meer weet, hoe ik het heb. Wat zullen zij dan aanvangen, die pas geboren zijn, indien God ze een lang leven schenkt ? Ik beklaag, inderdaad , de geestelijke personen, die uit heilige beweegredenen , te midden der wereld moeten verblijven; zij torscheu een vreeselijk kruis. Namen zij eenparig het besluit, om voor onwetenden in zulk eene wispelturige wetenschap door te gaan, zich zelf gelukkig achtende voor zoodanigen gehouden te worden , zij zouden zich van een zeer drukkenden last ontdoen.

In welke dwaasheden ben ik hier verdwaald geraakt? Ziedaar nu, terwijl ik spreek over de grootheid Gods, ben ik over de nietigheden dezer wereld gaan uitweiden! Doch daar ik ze door de genade van Onzen-Heer voor immer verlaten heb , wil ik er ook voor goed van scheiden. Dat zij, die zich zooveel moeite geven voor dergelijke beuzelarij, zich aan mijne zijde scharen. God geve, dat wij ze in het toekomende leven, waar alles onvergankelijk is, niet zeer duur moeten betalen!

-ocr page 556-

HOOFDSTUK XXXVIII.

Verrukkingen en visioenen ; Onze-Heer openbaart haar enkele geheimen des hemels; de uitwerkselen dezer verlichting. — De Heilige ziet boven haar hoofd den H. Geest in de gedaante eener duif. — Zij ziet Hem onder de zelfde gedaante boven het hoofd van een religieus der orde van den H. Dominicus. — Een witte mantel door de H. Maagd aan vader Ybanez geschonken; de dood van dezen heiligen religieus. — Een visioen aangaande vader Caspar de Salazar en de geheele Societeit van Jesus.— Eene extase waarin zij Jesus-Christus in den schoot zijns vaders aanschouwt. — Op het oogenblik van te com-municeeren aanschouwt zij Hem dikwijls verheerlijkt in de heilige hostie. — Door eene bovennatuurlijke verlichting kent zij den staat van doodzonde, waarin eene ziel verkeert, en de verwerping eener andere. — Zij ziet verscheidene zielen het vagevuur verlaten.

Terwijl ik op zekeren avond in eene bidkapel diep in verzameling verzonken, doch zoo krank was, dat ik meende mijn gebed niet te kunnen verrichten, nam ik mijnen rozenkrans om mondeling en zonder eenige inspanning des geestes te bidden. Wat baten ons onze ijdele vindingen weinig, wanneer God in ons wil werken ! Er waren nauwelijks eenige oogenblikken verloopen, of eene verrukking kwam mij met eene onweerstaanbare onstuimigheid ontrukken aan mij zelve. Ik werd in den geest ten hemel gevoerd; de eerste personen, welke ik zag, waren mijn vader en mijne moeder, en binnen een zeer korten tijd, den tijd eener

-ocr page 557-

537

Ave Maria, aanschouwde ik onuitsprekelijke wonderen. Het visioen duurde wellicht veel langer , dan toch schijnt de tijd zeer kort; ik bleef, bezwijkende onder den last van zulk een grenzeloos voorrecht, in eene diepe verrukking verzonken. Toen ik weer tot mij zelve kwam, vreesde ik, dat dit eene begoocheling was geweest, zonder evenwel eenigen grond voor dezen ' angst te hebben. Ik wist niet wat aan te vangen , zoozeer schaamde ik mij mijnen biechtvader er van te spreken , niet uit nederigheid, dunkt mij, maar uit vrees, dat hij met mij zou spotten en mij vragen, of ik een H. Paulus of een Hieronymus was, daar de dingen des hemels mij bekend waren. De gedachte, dat soortgelijke visioenen aan deze groote heiligen waren toegestaan, gepaard aan het gevoel mijner onwaardigheid, vermeerderde mijnen angst, en ik deed niets dan tranen storten. Ten laatste begaf ik mij dan toch, in weerwil van mijnen tegenzin, tot mijnen biechtvader; voor de gansche wereld zou ik hem niets hebben durven verbergen, zoo sidderde ik voor zelfbegoocheling. Hij werd door mijne droefheid getroffen , troostte mij zeer, en haalde alles aan wat het meest in staat was mij gerust te stellen.

De'goddelijke Meester heeft zich, sinds dit groote gunstbewijs, gewaardigd bij tusschenpoozen mij nog veel grooter verborgenheden van zijn koninkrijk te openbaren, zonder dat het mij ooit mogelijk was iets meer te zien, dan hetgeeu Hij mij geliefde te ontdekken. Het geringste dezer geheimen is voldoende om de ziel in bewondering te vervoeren, en haar de diepste verachting voor al de dingen dezer aarde in te boezemen. Ik wenschte, dat ik een denkbeeld van het minst verhevene dezer visioenen kon geven; doch ik zie hiervan de onmogelijkheid in; want zoo groot is het verschil tusschen het licht van dat goddelijke verblijf, waar alles licht is, en

-ocr page 558-

538

het aardsche licht, dat het licht der zon daarbij slechts duisternis schijnt. De levendigste en doordringendste verbeelding kan zich dien luister niet voorstellen, of zich een der wonderen verbeelden , welke Onze-Heer mij toen onder zulk eene aangename gewaarwording liet kennen, dat al mijne zintuigen er door verrukt werden. Daar geeue woorden deze zoetheid en deze genietingen kunnen weer geven, ben ik gedwongen er niets meer van mede te deelen.

Eens bracht ik meer dan een uur in dezen toestand door. Onze-Heer, die immer dicht nabij mij bleef, ontdekte mij wonderbare dingen, en Hij zeide mij: „Zie, mijne dochter, wat zij verliezen, die tegen mij zijn; blijf niet in gebreke het hun te zeggen.quot; „Helaas! mijn dierbare Meesterantwoordde ik, „wat vermogen mijne woorden bij verblinden, indien Gij ze zelve niet verlicht? Gij hebt sommige zielen uwe grootheid doen kennen, en zij hebben u verheerlijkt; maar het armzalig en verachtelijk schepsel, waaraan Gij ze bekend maakt, zal dit een enkelen mensch aantreffen, die aan haar geloof zal slaan ? Ik zal ten minste, Heer, uwen naam zegenen en uwe barmhartigheid prijzen voor den gelukkigen omkeer, dien Gij in mij hebt te weeg gebracht.quot;

Sedert mijne ziel deze wonderen van het paradijs heeft aanschouwd zou zij, inderdaad, wel altijd in die gewesten des lichts willen wonen zonder tot het leven terug te keeren; zoo diepe minachting heeft zij voor alle dingen der aarde opgevat. In hare oogen zijn zij slechts een verachtelijk slijk; zich daardoor te laten boeien beschouwt zij als de grootste laagheid.

Tijdens mijn verblijf bij de dame, waarvan ik gesproken heb 1), werd ik eens door de hevige hartkwaal aangetast, waaraan ik zeer onderhevig was, doch die mij thans minder doet lij-

1) Louise de la Cerda, te Toledo.

-ocr page 559-

539

den. Daar deze dame zeer liefderijk is, liet zij mij gouden kleinodiën , edelgesteenten van groote waarde, eu in 't bijzonder een grooten diamant brengen, welken zij zeer hoogschatte, hopende mij door het zien dezer voorwerpen eene aangename afleiding voor mijne smart te verschaffen. Ik lachte in mij zelve, en inwendig vergelijkende wat de menschen hoogachten, met hetgeen Onze-Heer ons bestemt, kon ik mij niet weerhouden een gevoel van medelijden te ondervinden. Ik gevoelde, dat ik, al zou ik het gewild hebben , onmogelijk met deze vergankelijke dingen veel op kon hebben, of God had de herinnering aan de hemelsche goederen in mij moeten uitwisschen.

Deze toestand, welke de ziel zoodanig boven al het geschapene verheft, is een soort van opperheerschappij zoo hoog, dat ik niet weet, of men er, zonder haar te bezitten , zich wel een begrip van vormen kan. Het is de ware en volkomen onthechting; God alleen brengt haar in ons, zonder eenige medewerking van onze iijde, tot stand. Hij is het, die ons deze waarheden ontdekt; Hij, die ze in onzen geest indrukt; Hij ook, die ons duidelijk doet inzien, dat wij door ons zeiven onmogelijk zoo spoedig zulk een verheven staat zouden bereiken.

Deze goddelijke lichtstralen hebben den grooten angst, welken ik altijd voor den dood gehad heb, uit mijn hart gebannen. Thans schijnt mij het sterven als de gemakkelijkste zaak der wereld toe voor de aan God getrouwe ziel; wijl zij zich in een oogwenk uit haren ke rker ontslagen en in de eeuwige rust ingeleid ziet. Tusschen de extase en den dood bestaat, volgens mijn inzien, eene groote gelijkheid. De ziel aanschouwt in God verzonken de onuitsprekelijke wonderen, welke Hij haar ontsluiert; en de ziel is, op hetzelfde oogenblik, dat zij van het lichaam wordt ge-

-ocr page 560-

540

scheiden, in het bezit van al de goederen des hemels. Van de smarten der scheiding gewaag ik niet, deze moet men al zeer weinig tellen; en zij, die God waarlijk bemind en de ijdelheden der wereld veracht hebben, moeten, meen ik, met veel aangenamer gewaarwording sterven.

Ik leerde ook erkennen wat ons ware vaderland is, en dit leven als eene pelgrimsreize beschouwen. Gelukkig de ziel, voor wie God den hemel geopend en vooraf het verblijf getoond heeft, waar zij geroepen is te leven! Zij is als de reiziger, die op weg, om zich in eene verwijderde doch bekende streek te vestigen, zich de verdrietelijkheden der reis verzoet door te denken aan de rust, welke hem zeker aan het einde van den tocht wacht. Hoe gemakkelijk verheft zij zich tot de beschouwing der goddelijke dingen! Men kan veilig zeggen, dat haar verkeer in den hemel is; een blik daarhenen is haar voldoende om zich te verzamelen; hare gedachten gaan zich van zeiven onder de liefelijkste aandoening vestigen op het schoone paradijs wiens glorie Onze-Heer haar even beeft laten zien. Degenen die hierbeneden mijn gezelschap uitmaken , en waarbij ik mijn troost vind, zijn dikwijls de zulken waarvan ik weet, dat zij leven in dit gelukkige vaderland ; alleen zij schijnen mij toe een waar leven te genieten. Wat degenen betreft, die dit ellendig bestaan nog rekken, zij schijnen mij zoo dood toe, dat de gansche wereld mij niet in het minst tot gezelschap zou kunnen strekken. Dit overkomt mij vooral, wanneer ik een heftigen aandrang der liefde ondervind: in dezen staat schijnt mij alles wat ik met de oogen des lichaams aanschouw slechts een droom en begoocheling, terwijl ik met de vurigste wenschen mij datgene voor den geest terugroep, wat de oogen mijner ziel heeft getroffen; en daar ik er mij nog zoo verre van verwijderd zie, kan ik zeggen dat ik mij voel wegsterven.

-ocr page 561-

541

Deze visioenen zijn, om kort te gaan, de uitstekendste genaden, waarmede God eene ziel kan begunstigen; zij put hier wonderbare krachten om een zeer drukkend kruis te dragen, het verdriet en de walging , namelijk, welke al het aardsche haar inboezemt. En hief de Heer nu en dan de herinnering aan hetgeen zij gezien heeft niet op, al draalt de herinnering niet lang met weer op te dagen, ik weet niet hoe zij dan het leven zou kunnen dragen. Die God van goedheid zij eeuwig geloofd en gezegend! Hij dulde niet, dit smeek ik Hem in den naam van het kostbaar bloed , door zijnen goddelijken Zoon voor mij vergoten, dat ik, na de aanschouwing en den voorsmaak der hemelsche go e-deren, welke Hij mij vergund heeft, het ongeluk hebbe, gelijk Lucifer, alles door mijne schuld te verliezen! Ach, dat Hij dit toch niet toelate, dit bezweer ik Hem ook in zijn eigen naam! Menigmaal is mijne vrees hiervoor, ik beken het, niet gering ; doch meestentijds schenkt de barmhartigheid mijns Gods mij de zoete verzekering, dat Hij, na mij uit zoo vele zonden opgericht te hebben, niet zal ophouden mij met zijne handen te steunen en mij hierdoor aan mijnen ondergang bloot stellen. Ik bid u dringend, mijn vader, vereenig uwe gebeden tot dit doel met de mijne.

Hoe groot ook de voorgaande genaden zijn, deze, waarover ik nu ga spreken», wint het verre van haar en door de voortreffelijkheid der goederen, die zij aanbrengt, en door de kracht die zij aan de ziel mededeelt. Ieder dezer gunsten evenwel, heeft, op zich zelve beschouwd, zulk eene waarde , dat er van eene onderlinge vergelijking geen spraak kan zijn.

Op den vooravond van Pinksteren begaf ik mij na de mis naar eene zeer eenzame plaats, waar ik dikwijls ging bidden en begon toen in het werk eens Karthuizers 1), iets

1) Het werk, waarvan de heilige Teresia spreekt, was eene spaanscbeTertaling

-ocr page 562-

542

wat op het geheim van dit feest betrekking had, te lezen. Ik vond er de kenteekenen opgegeven, waaraan zij die beginnen, zij die in de deugd reeds zijn vooruit gegaan, en diegenen, die de volmaaktheid bereikt hebben, kunnen kennen of de Heilige Geest met hen is. Na alles wat er over deze drie toestanden gezegd werd aandachtig overwogen te hebben, kwam het mij voor, dat die goddelijke Geest door de goedheid van God in mij was. Ik bracht er Hem terstond de levendigste dankbetuigingen voor. Ik herinner mij op dit oogenblik, dat ik bij eene andere gelegenheid dezelfde dingen in dit boek gelezen heb, en ik zag, dat ik in dien tijd zeer verre van den toestand was, waarin ik mij toen bevond; zoo stond dan de grootheid der genade, die God mij bewezen had, iu al haar glans voor mij. Daarop de plaats, welke ik door mijne zonden in de hel verdiend had, vergelijkende met den wonderbaren omkeer, dien ik in mij ontdekte , kon ik er God niet genoeg voor prijzen en zegenen.

Terwijl ik mij met deze gedachten bezig hield, geraakte ik eensklaps, zonder de oorzaak er van te kennen, in eene groote verrukking. Het was alsof de ziel, niet meer in staat zulk eene overmaat van genade in een sterfelijk lichaam te dragen, het wilde ontvlieden; de onstuimigheid der verrukkende beweging overschreed alle gren-

van het leven van Onzen-Heer Jezus Christus oorspronkelijk in het latijn geschreven door Rudolf van Saksen. In dit schoone leven vindt men eene diepe wetenschap gepaard aan eene hemelsche zalving De Schrijver eindigt elk hoofdstuk met een gebed dat de teederste godsvrucht ademt. Hij begint zijn werk met de woorden; Fundamentum aliud. Het leven van Jesus Christus is niet het eenig werk, dat uit de pen van dezen schrijver gevloeid is; hij heeft ons ook nog eene geleerde verklaring der psalmen nagelaten. Elke psalm eindigt hij ook meteen treffend gebed , dat op het behandelde onderwerp betrekking heeft.

In het Karthuizer-klooster te Straatsburg bracht deze heilige religieus de laatste dagen zijns levens door.

Rudolf van Saksen bloeide onder keizer Lodewijk IV, 1330.

-ocr page 563-

543

zen , en werkte op mij op eene geheel nieuwe wijze : mijne ziel werd er zoo hevig door aangegrepen, dat zij niet wist wat haar ten deel viel, noch wat zij wilde. Daar ik al mijne natuurlijke krachten mij voelde ontzinken , eu ik mij niet meer kon opgericht houden , hoewel ik gezeten was, leunde ik tegen den muur. Ik zag op dat oogenblik eene duif, zeer verschillende van die dezer aarde, boven mijn hoofd ; want pluimen had zij niet, en hare vleugelen waren gevormd van paarlemoeren schubben, die eenen helderen glans verspreidden; ik moet er nog bijvoegen, dat zij veel grooter dan eene gewone duif was. Het scheen mij toe. dat ik het geruisch vernam, dat zij met hare vleugelen maakte; zij bewoog ze bijna zoo lang als eene Ave Maria duurt. Mijne ziel verloor zich toen in de verrukking, en verloor daarbij ook de goddelijke duif uit het gezicht. Onder de tegenwoordigheid van zulk een hoogen bezoeker werd de geest kalm , terwijl, naar mijne wijze van zien, zulk eene wonderdadige gunst hem met verwarring en ontsteltenis had moeten vervullen. Doch zoodra ik begon te genieten , maakte de vrees plaats voor eene hemelsche rust, en ik bleef in verrukking. De heerlijkheid dezer verrukking was buitengewoon; het grootste gedeelte der feestdagen was ik buiten mij zelve en van het gebruik mijner uitwendige zintuigen beroofd ; ik wist niet wat er van mij zou worden; dat ik niet onder den last van zulk eene verwonderlijke gunst bezweek, was mij .onbegrijpelijk; ik hoorde , ik zag niet meer, om zoo te zeggen, zoo zeer was ik in eene overmaat van uitwendige vreugde verzonken. Van dezen dag af ontwaar ik in mij de liefde tot God in veel hoogeren graad, en gevoel ik mij veel vaster in de deugd. Zegen en lof zonder einde aan dien God van goedheid ! Amen.

-ocr page 564-

544

Bij eene andere gelegenheid ontwaarde ik dezelfde duif boven het hoofd van een vader der orde van den H. Domi-nicus ; doch het kwam mij voor, dat de stralen en de glans harer vleugelen zich veel verder uitstrekten. Er werd mij gezegd, dat deze religieus een groot aantal zielen tot den dienst des Heeren zou brengen. Eens verscheen mij de allerheiligste Maagd, terwijl zij een mantel van eene verblindende witheid over de schouders wierp van den religieus dezer zelfde orde, waarvan ik op verschillende plaatsen in dit werk gesproken heb? 1) „Deze mantel, zeidezijmij, is de belooning van den dienst, welken hij mij heeft bewezen door zijne hulp te leenen tot de vestiging van dit huis, het is ook een teeken van de zorg, die ik voortaan zal aanwenden , om zijne ziel rein te bewaren , en haar voor eene doodzonde te behoeden.quot; Deze belofte is vervuld, hier ben ik zeker van; want van dezen tijd af tot aan zijnen dood toe, die eenige jaren later voorviel, heeft deze vader zulk een boetvaardig en heilig leven geleid, dat over zijn geluk niet de minste twijfel in mij zou kunnen opkomen. Een religieus, die bij zijne laatste oogenblikken tegenwoordig was, heeft mij bericht, dat hij even voor zijn sterven gezegd had, dat hij den H. Thomas aan zijne zijde ontwaarde, die hem bijstond. Aldus eindigde hij vol vreugde, en na met al zijne wenschen het oogenblik, om dit ballingsoord te verlaten, ingeroepen te hebben, zijn pelgrimstocht. Hij is mij daarna nu en dan verschenen stralend van heerlijkheid , en hij heeft mij verschillende dingen geopenbaard. Hij was een mensch zoo overgegeven aan het gebed, dat hij in de laatste dagen zijner ziekte, toen hij

1) Vader Pelrus Yhanez. Hij was prior van het klooscer van Trianos , toen hij zijn heilig leven eindigde. Op hel einde van bet hoofdstuk verzekert de H. Teresia , dat hij , zonder in het vagevuur te toeven , recht ten hemel is gegaan.

-ocr page 565-

545

zich uit hoofde van zijne uiterste zwakheid aan deze heilige oefening wilde onttrekken, dit niet vermocht, zoo menigvuldig waren zijne verrukkingen. Korten tijd voor zijnen dood schreef hij mij om te vragen, door welke middelen hij ze kon voorkomen •, want op het einde der mis geraakte hij tegen wil en dank in verrukking, en verbleef er langen tijd in. God schonk hem eindelijk de belooning voor de groote diensten, welke hij Hem gedurende zijn geheele leven bewezen had.

Ik ben eveneens door een visioen eenige der buitengewone genaden, die Onze-Heer den rector 1) der societeit van Jezus, waarvan ik vaak melding gemaakt heb, bewees, te weten gekomen ; doch ik zal er hier, om niet te ver uit te weiden, niet van gewagen; ik zal alleen zeggen, wat mij eens overkwam, toen deze vader een zwaar kruis had te dragen; hij stond aan eene groote vervolging bloot, en zijne ziel werd hierdoor grievend bedroefd. Ik hoorde op zekeren dag de mis, en ik zag op het oogenblik dat de heilige hostie werd opgeheven Jesus Christus, Onzen-Heer, aan het kruis; Hij sprak mij zekere troostvolle woorden toe om ze hem over te brengen, en Hij voegde er andere bij, waardoor ik hem moest voorbereiden op hetgeen nog komen zou. De goddelijke Meester gelastte mij hem onder het oog te brengen, wat Hij voor hem had geleden, opdat hij daardoor bewogen zou worden zich edelmoedig op het lijden voor te bereiden. Dit schonk hem veel troost en moed, en de uitkomst bevestigde later de waarheid van al hetgeen Onze-Heer mij gezegd had.

Onze-Heer heeft mij belangrijke dingen geopenbaard betrekkelijk de religieuzen der orde, waartoe deze vader be-

1) Vader Caspar de Saiazar, rector van hel collegle der societeit van Jesus te Avila.

36

-ocr page 566-

546

hoort, ik bedoel de societeit van Jezus, en over deze orde zelve in het algemeen. Verscheidene malen heb ik ze gezien in den hemel, terwijl zij witte banieren in de hand hielden. Ik herhaal het, nog andere buitengewoon wonderbare zaken , deze religieuzen betreffende , heb ik aanschouwd. Ik heb dan ook grooten eerbied voor deze orde; wijl ik door de veelvuldige betrekking, waariu ik met hare leden stond , weet dat hun leven overeenkomt met hetgeen Onze-Heer mij van hen gezegd heeft.

Terwijl ik eens op eenen avond aan het bidden was, begon Onze-Heer mij eenige woorden te zeggen , welke mij de ongetrouwheden mijns levens in herinnering brachten. Zij vervulden mij met leed en schaamte; want al worden zij niet op strengen toon uitgesproken, toch hebben zij zulk eene krachtige uitwerking, dat men zich in zekeren zin voelt sterven van spijt en droefheid; een enkele dezer woorden schenkt ons een veel dieper kennis van ons zeiven , dan eene beschouwing onzer ellende van vele dagen ■, want zij dragen zoozeer den stempel der waarheid, dat wij ze onmogelijk ontkennen kunnen. De aanbiddelijke Verlosser stelde mij toen de ijdelheden voor, waaraan ik was gehecht geweest, en zeide mij ; „Gij moet het als eene grootegunst beschouwen, dat ik aan zulk een ongetrouw hart toesta zich aan mij te hechten, en dat ik zoo welwillend ben het te aanvaarden.quot;

Ziehier nog andere woorden, welke ik uit zijnen moud gehoord heb : „Herinner u den tijd , dat gij er eene eer in steldet tegen mijne eer in te gaan!quot; Ook heeft Hij eveneens de volgende tot mij gericht; „Breng het u te binnen wat gij mij zijt verschuldigd; toen gij mij het meest belee-digdet, wreekte ik mij door u met genaden te overstelpen.quot;

De goddelijke Meester liet mij in zulk een helder licht

-ocr page 567-

547

mijne onvolmaaktheden en fouten zien, dat ik er mede verlegen werd. Daar ik er vele heb, overkwam mij dit dikwijls ; en zoek ik soms bij Hem mijn troost in het gebed, wanneer mij eene berisping van mijnen biechtvader is te beurt gevallen, dan ontvang ik een tweede, waarbij de eerste niets is.

Nadat Onze-Heer voor mijne oogen het tafereel der misdaden van mijn leven, gelijk ik gezegd heb, had opgehangen , smolt ik in tranen bij de gedachte, dat ik nog niets voor zijnen dienst had uitgericht. Doch het viel mij onder mijne droefheid in, dat Hij mij daardoor misschien tot het ontvangen eener genade wilde voorbereiden; want Hij kiest, om mij een uitstekende gunst te bewijzen, gemeenlijk het oogenblik waarop ik mij voor Hem schaam; zeker om mij te doen begrijpen , hoe onwaardig ik haar ben. Benige oogenblikken later geraakte mijne ziel in zulk eene verrukking , dat zij mij toescheen het lichaam volkomen verlaten te hebben ; indien zij er nog in leefde, zij had er ten minste geen bewustzijn van. Ik zag toen de allerheiligste menschheid van Jezus Christus in zulk eene alles overtreffende heerlijkheid , als ik haar te voren nog nimmer aanschouwd had. Door een wonderbare verlichting zag ik Hem duidelijk in den schoot zijns vaders; op welke wijze Hij er was zou ik inderdaad niet kunnen zeggen. Het kwam mij alleen voor, dat ik mij in de tegenwoordigheid der Godheid bevond, zonder haar te zien. Mijne ziel geraakte er door in zulk eene verbazing, dat er verscheidene dagen verliepen , voor ik tot mij zelve kwam. Het scheen mij toe , dat ik onophoudelijk de majesteit van den zoon Gods voor de oogen had, doch niet gelijk de eerste keer; ik gevoelde, dat het slechts eene levendige voorstelling was van hetgeen ik aanschouwd had; want hoe kort zulk een verheven visi-

-ocr page 568-

548

oeu ook duurt, het prent zich. zoo diep in den geest, dat het erin langen tijd niet meer kan worden uitgewischgt;. Ik vond er de grootste vertroosting en tevens de kostbaarste voor-deelen in.

Driemaal heb ik bij andere gelegenheden hetzelfde visioen gehad; doch dit is, naar mijn oordeel, het verhevenste waarmede Onze-Heer mij heeft begunstigd. Zijne uitwerkselen zijn wonderbaar; het zuivert buitengewoon de ziel, en het ontneemt aan de zinnelijkheid bijna al hare kracht; het is als een groote vlam, welke al de begeerten van dit leven verteert en vernietigt. Door de genade van God was ik ongevoelig voor al het sterfelijke; maar de ijdelheid van de dingen dezer aarde en de nietigheid der mensche-lijke grootheid verschenen mij in een nieuw licht, en ik begreep, dat de zuivere waarheid het einddoel van alle mijne verlangens zijn moest. Daarenboven boezemde dit mijne ziel een onuitsprekelijken eerbied voor God in, een eerbied, geheel verschillend van dengenen, welken wij door ons zeiven kunnen verwerven; ik kon het zonder huivering niet aanzien, dat men de vermetelheid had zulk eene groote en ontzaggelijke Majesteit te beleedigen.

Ik heb reeds doen opmerken, dat de voordeden, die men uit de visioenen trekt, meer of minder groot zijn. Ik moet zeggen, dat hetgene, waarvan ik thans spreek, uitstekende oplevert. Wanneer het geloof mij, terwijl ik te communie ging, de hoogste Majesteit, welke ik gezien had, onder den sluier den eucharistie toonde; vooral wanneer Onze-Heer mij, hetgeen vaak gebeurde, in de heilige hostie verscheen , dan rezen de haren op mijn hoofd ten berge, en ik gevoelde mij geheel vernietigd. Wanneer Gij! mijn aanbiddelijke Meester, uwe grootheid in dit sacrament niet met een sluier bedektet, wie zou het zoo dikwerf durven naderen

-ocr page 569-

549

om in eene ziel vol smetten en ellenden Hem, die de oneindige heiligheid is, te ontvangen ? Dat de engelen en alle schepselen u er steeds voor loven, Heer, dat Gij n gewaardigt n zoo naar onze zwakheid te voegen ! Gij matigt den glans uwer opperste macht om ons ongestoord zulke verbazende gunsten te laten genieten; want spreidde zij zich in al hare uitgestrektheid ten toon , wij broze en arme schepselen, wij zouden ons niet meer dnrven vertoonen aan dat feestmaal uwer wellusten.

Zonder deze toegevendheid van onzen God zou ons kunnen overkomen , hetgeen eene ware geschiedenis van eenen arbeider verhaalt. Toen hij eenen schat ontdekt had, welke de bekrompen begrippen van zijnen geest verre te boven ging, had hij er zooveel verdriet van, wijl hij niet wist waartoe hem te gebruiken, dat de droefheid hem langzaam ten grave sleepte. Had hij, in plaats van zich plotseling den bezitter van dezen geheelen schat te zien, slechts van tijd tot tijd een gedeelte van diens waarde ontvangen, hij zou zich gelukkig geacht, en het leven zou het hem niet gekost hebben.

Maar Gij, Heer, die de rijkdom zijt der armen. Gij weet wonderbaar te voorzien in de behoefte hunner zielen; hunne zwakheid ontziende toont Gij hen slechts beetje voor beetje de onuitputtelijke schatten van genaden waarmede het u belieft hen te verrijken. Ik beken het, wanneer ik de opperste majesteit eens Gods verborgen aanschouw in eene kleine hostie, dan beu ik van bewondering over zulk eene onbegrijpelijke wijsheid opgetogen. Neen, de moed zou mij ontbreken, ik zou mij niet durven vermeten Hem te naderen , wanneer Hij aan de groote genaden, waarmede Hij mij onophoudelijk heeft overladen, ook nog deze niet gevoegd had van mijne zwakheid te hulp te komen; en zonder eene zichtbare hulp van zijne hand, kon ik noch in mijn

-ocr page 570-

550

binnenste samenhouden, wat ik ondervind , noch mij bedwingen luide zulke verbazende wonderen te verkondigen. Wat moet derhalve eene ellendige als ik, met misdaden beladen, en wier leven in zoo weinig vrees voor God is voorbijgegaan, niet gevoelen op het oogenblik, dat zij zich met dien oppermachtigen Heer vereenigt in de dagen, waarop Hij wil, dat mijne ziel Hem in zijne majesteit aanschoawe ! Hoe durft mijn mond , die Hem door zoo vele woorden heeft beleedigd, dat met eindelooze glorie gekroonde lichaam naderen, waar alles zuiverheid en goddelijke goedheid ademt ? Ach, de huivering, die eene zoo verhevene majesteit inboezemt, is voor de ziel, weleer eene ongetrouwe, niets vergeleken bij den spijt en de droefheid, welke zij ondervindt, wanneer zij op dat onuitsprekelijk schoon gelaat, Gods-liefde tot haar en zooveel teederheid. zooveel zachtheid leest! Doch wat moest ik niet gevoelen, toen ik tweemaal getuige was van hetgeen ik ga mededeelen! Mijn Heer en mijne glorie, ik vrees, voorwaar, niet het te bevestigen : in de groote smarten mijner ziel heb ik op de eene of andere wijze iets voor uwen dienst verricht. Doch wat zeg ik ? Ik weet het niet meer'; ik ben het bijna niet meer die spreek, terwijl ik dit neerschrijf; ik gevoel mij onthutst en als buiten mij zelve bij zulke herinneringen. O mijn lieve Meester, ik zou met grond beweren , iets voor u gedaan te hebben, indien dit gevoel van smart mijn werk was; wijl ik echter geene goede gedachte kan hebben, wanneer Gij mij haar niet geeft, zijt Gij er mij ook niet de minste erkentelijkheid voor verschuldigd; de schuld is aan mijne zijde, en Gij, Heer, zijt de beleedigde.

Terwijl ik eens te communie ging, zag ik met de oogen der ziel, duidelijker dan ik het met die des lichaams zou waargenomen hebben, twee duivels, afschuwelijk van gedaante, welke met hunne hoornen de keel eens armen priesters

-ocr page 571-

551

toedrukten, en tegelijker tijd ontwaarde ik in de hostie, welke hij op het punt was uit te reiken, Onzen-Heer Jesu» Christus met dezelfde majesteit waarvan ik zoo even gewaagde. Dit was voor mij het blijk, dat mijn God zich in de handen der boozen bevond, en dat een doodzonde de ziel van dien ongelukkige bezoedelde. Welk een schouwspel; o mijn Verlosser, uwe goddelijke schoonheid te midden dier afgrijselijke gedaanten en dier duivelen, door zulk eene ontzetting voor u bevangen, dat zij, indien Gij het hun had veroorloofd, terstond de vlucht zouden genomeu hebben! Ik wist niet, hoe ik onder de groote verwarring, die zich van mij meester maakte, den moed had te com-municeeren. Ik werd tegelijkertijd door den levendigsten angst aangegrepen; het scheen mij toe, dat, indien dit visioen van God kwam, Hij nimmer zou toegelaten hebben, dat ik den heilloozen toestand van dien geestelijke zag. Doch Onze-Heer zeide mij: „13id voor hem, mijne dochter ; ik heb dit toegelaten, om u de kracht der woorden van de consecratie te doen begrijpen , en hoe ik, al is de priester, die ze voortbrengt, noch zoo slecht, toch niet nalaat op het autaar tegenwoordig te zijn. Dit is ook geschiedt, om u de overmaat mijner goedheid te laten aanschouwen, welke maakt, dat ik mij in de handen zelfs eens vijands stel, en dat tot uw en aller welzijn.quot;

Dit visioen deed mij begrijpen, dat de priesters verplicht zijn deugdzamer te wezen dan anderen; hoe vreeselijk het is zulk een heilig sacrament onwaardig te ontvangen, en het groote vermogen des duivels op eene ziel, die in een staat van doodzonde verkeert. Buitendien schonk mij dit eene diepere kennis van hetgeen ik God verschuldigd ben. Hij zij immer gezegend , gezegend in alle eeuwen der eeuwen !

Ziehier nog een ander feit, waarvan ik getuige geweest

-ocr page 572-

552

ben, en dat mij met eene buitengewone ontsteltenis vervulde. Op zekere plaats, waar ik mij bevond, stierf iemand, zonder gebiecht te hebben, die vele jaren zeer slecht geleefd had, doch de twee laatste jaren, waarin hij bestendig ziek was, zich in het een en ander scheen gebeterd te hebben ; zoodat ik niet geloofde, dat hij zou verloren gaan. Doch ik zag , terwijl men hem begroef, eene groote menigte duivels, welke zijn lichaam namen, het ten speelbal gebruikten en mishandelden , en het door middel van haken her- en derwaarts sleurden. Ik bewonderde de groote goedheid van God op het oogenblik, dat men hem met eere en de gebruikelijke plechtigheden naar het graf droeg, daar zij niet duldde, dat deze ziel onteerd werd, of dat men wist, dat zij zijne vijandin was. Ik was verstomd door hetgeen mijne blikken trof. Ik ontwaardde geen enkelen duivel ouder den dienst; doch zoodra men het lichaam in het graf neer liet, zag ik eene groote menigte daar aanwezig, om het te ontvangen. Bij dit schouwspel was ik als buiten mij zelve, en ik had niet weinig moed noodig om uitwendig niets te laten blijken. Ik overwoog bij mij zelve, welke folteringen deze geesten der duisternis de ziel niet moesten aandoen, wier rampzalig lichaam zij zoo behandelden. Behaagde het den Heer allen, die in zulk een slechten staat verkeeren, met hunne oogen eens, even als mij, zulk een ontzettend tooneel te laten aanschouwen, krachtig zou het hen aansporen een beter leven te omhelzen. Toen erkende ik meer en meer, hoeveel ik God was verschuldigd, en van welk een ongeluk Hij mij bevrijd had. Wat de vrees betreft, die mij had bevangen, zij hield zoolang aan tot dat ik er mijnen biechtvader over gesproken had; het kwam ook wel in mij op, dat het misschien een kunstgreep van den vijandigen geest was, om dezen persoon, die overi-

-ocr page 573-

553

gens toch niet voor zeer godsdienstig doorging, te ont-eeren. Dit is buiten twijfel, dat ik mij dit onheil, wijl het maar al te zeer werkelijkheid was, nimmer kan herinneren, zonder dat ontzetting zich van mijne ziel meester maakt.

Wijl ik begonnen ben over de visioenen betrekkelijk de gestorvenen te spreken, wil ik ook bekend maken, welke mededeelingen God mij omtrent eenige zielen gedaan heeft. Ik zal, om niet te lang te worden, slechts enkele feiten bij brengen; daarenboven schijnt het mij noch noodig, noch nuttig toe er meer van te zeggen.

Men boodschapte mij de dood eens religieus', die vroeger provinciaal van deze provincie was geweest, doch thans dit van eene andere was; ik had tot hem in betrekking gestaan en hij had mij goede diensten bewezen. Deze tijding bedroefde mij zeer. Hoewel hij altijd iemand geweest was, die om zijne deugden achting verdiende, vreesde ik toch voor het heil zijner ziel; wijl hij twintig jaren lang bestuurd had, en ik altijd zeer beangst ben voor hen, die met de zorg der zielen belast zijn. Ik begaf mij zeer bedroefd naar eene bedeplaats; daar bezwoer ik Onzen-Heer aan dien religieus het weinige goed, dat ik in mijn leven gedaan had, toe te voegen, en het overige met zijne oneindige verdiensten aan te vullen, om deze ziel uit het vagevuur te verlossen. Terwijl ik deze gunst met al de vurigheid, waartoe ik in staat was, afsmeekte, zag ik aan mijne rechterzijde deze ziel uit de diepte der aarde oprijzen en in vervoerende blijdschap ten hemel stijgen. Hoe wel deze vader een hoogen ouderdom had, verscheen hij mij met de trekken van iemand, die nog geen dertig jaren telt en met een gelaat, schitterend van licht. Dit visioen was van zeer korten duur, mijne ziel was er van blijdschap

-ocr page 574-

554

door overstelpt, en zonder een zweem van twijfel aan de waarheid van hetgeen ik gezien had. Het was mij van dit oogenblik af aan onmogelijk de droefheid vau verschillende andere personen te deelen, die in hem een zeer dierbaren vriend betreurden. Nog geen vijftien dagen had hij toen opgehouden te leven, en ik hield niet op gebeden voor hem te verzoeken, en ze zelve aan God aan te bieden. Ik kon dit, om de waarheid te zeggen, niet meer met hetzelfde vuur doen; want, toen de Seer mij op deze wijze eene ziel had laten aanschouweQ en hare vlucht ten hemel, scheen het mij toe, dat voor haar te bidden een aalmoes willen geven is aan een rijke. Daar ik verre verwijderd was van de plaats, waar deze dienaar Gods zijne dagen geein-digd had, vernam ik na een zeker tijdsverloop de bijzonderheden van zijnen stichtenden dood j allen die er van getuigen waren geweest konden het niet zonder bewondering aanschouwen, hoe hij tot op het laatste oogenblik toe bij kennis was, hoe hij weende, en onder welke gevoelens van nederigheid hij zijne ziel aan God overgaf.

Eene religieuze van dit klooster, eene groote dienaresse Gods, was nog geen twee dagen geleden gestorven. Men bad voor haar de getijden der overledenen in het koor ; eene zuster las de les, en ik stond om het vers te lezen. In het midden der les zag ik de ziel dier religieuze, even als degene waarover ik straks gesproken heb, uit de diepte der aarde opstijgen en naar den hemel gaan. Dit visioen was geheel verstandelijk, terwijl het vorige zich onder andere voorstellingen aan mij had voorgedaan. Doch het eene, zoo wel als het andere; schenkt aan de ziel dezelfde zekerheid.

In ditzelfde klooster kwam ook eene andere religieuze, achttien of twintig jaren oud, te sterven; een waar toonbeeld van ijver, van nauwgezetheid en deugd. Haar leven

-ocr page 575-

555

was eene aaneenschakeling geweest van ziekten en smarten r die zij geduldig gedragen had. Ik twijfelde er niet aan of, na zoo geleefd te hebben, had zij meer verdiensten, dan noodig waren om van het vagevuur bevrijd te zijn. Inmiddels zag ik hare ziel, terwijl ik de getijden badj nog voor de begrafenis, omstreeks vier uren na het sterven, evenzeer uit de aarde opstijgen en ten hemel gaan.

Terwijl ik eens, gelijk mij dit van tijd tot tijd meermalen overkomt, aan groote pijuen ten prooi was naar den geest en het lichaam, die het mij onmogelijk maken de minste goede gedachte te hebben, bevond ik mij in de kerk van een collegie der societeit van Jesus. Een broeder van dit klooster was denzelfden nacht gestorven, en ik beval hem naar mijn vermogen God aan. Terwijl ik de mis hoorde, die een vader der societeit voor hem opdroeg, geraakte ik in eene diepe verzameling, en ik zag dezen religieus ten hemel stijgen, geheel schitterend van glorie en vergezeld van Onzen-Heer. De goddelijke Meester zeide mij, dat Hij door eene bijzondere gunst hem zelf in het verblijf der zaligen geleidde. 1)

God heeft mij eene dergelijke kennis geschonken met betrekking tot een zeer goeden religieus, die tot onze orde behoorde en tot de dood toe ziek was. Terwijl ik onder de mis in eene diepe verzameling verzonken was, zag ik dezen vader den geest geven en ten hemel stijgen zonder in het vagevuur te toeven, en later heb ik vernomen, dat hij op hetzelfde uur, waarop ik dit visioen had, gestorven was. Ik was er zeer over verwonderd dat hij niet door het vagevuur gegaan was; doch men zeide mij, dat hem de gunsten ten deel waren gevallen, welke door bijzondere

1) Men kan nazien wal de Eerw. Vader Niereraberg over dit voorrecht zegt s in zijn Leven van den heiligen Franciscns de Borgia, p. 320.

-ocr page 576-

556

bullen aan de orde betrekkelijk de pijnen des vagevuur verleend zijn, omdat hij zoo stipt zijnen regel had onderhouden. Met welk doel mij dit gezegd werd weet ik niet; het geschiedde zeker, om mij te doen begrijpen, dat niet het kleed den religieus maakt; doch dat men, om zich in zulk eeuen volmaakten staat te verheugen, ook de verplichtingen er aan verbonden trouw moet vervullen.

Ik zou nog een zeer groot getal visioenen van dit soort, waarmede het Onzen-Heer behaagd heeft mij te begunstigen, kunnen aanhalen; doch daar ik er het nut niet van inzie, zal ik mij tot het gezegde bepalen. Alleen wil ik opmerken, dat ik onder zoovele zielen er slechts drie rechtstreeks ten hemel heb zien gaan zonder in het vagevuur te verblijven : die van den religieus waarvan ik gesproken heb, die van den H. Petrr.s van Alcantara, en die van den vader dominicaan waarvan ik boven gewag gemaakt heb. 1) De goddelijke Meester heeft zich ook gewaardigd mij de plaats van eenige dier zielen in den hemel te laten aanschouwen, en den graad der heerlijkheid waarin zij zich verheugen. De ongelijkheid dier glorie is zeer groot.

4) Vader Petrus Ybanez.

-ocr page 577-

HOOFDSTUK XXXIX.

Onzc-Hcev belooft aan de Heilige, dat Hij al hare beden zal verhooren; eeuige der ontelbare genaden , aan hare gebeden vergund. — De vooruitgang der zielen moet men niet naar de jaren , doch naaide gevolgen afmeten. — De heiligheid der eerste Karmelitessen. — Een visioen waarbij Onze-Heer haar zijnen bijstand toezegt tot de stichting van den H. Josef van Avila. — Woorden van troost en teederheid, die zij uit den mond van den goddeiijken Meester verneemt. — Vurige begeerten naar de Communie; eene verrukking, waaronder zij zich voor den troon der Godheid ziet; geheel vernieuwd door het vuur der goddelijke liefde, als eene Phenix, die uit zijn asch herboren wordt, rijst zij uit deze verrukking op. — Hare kennis van het geheim der allerheiligste Drievuldigheid. — Zij aanschouwt hoe de allerheiligste Maagd ten hemel werd opgenomen, en de plaats die zij daar inneemt. — Zij ziet in de kerk vaneen Collegie der societeit van Jezus een rijken troonhemel boven het hoofd der jonge religieuzen, terwijl zij communniceeren.

Iemand, waaraan ik verplichting had, was bijna zijn gezicht geheel kwijt; ik was er zoo bedroefd over, dat ik Gnzen-Heer dringend bezwoer het hem terug te schenken: ik vreesde evenwel, dat mijne zonden mij onwaardig maakten verhoord te worden. De aanbiddelijke Verlosser verscheen mij toen, gelijk Hij zoo dikwijls gedaan had, toonde mij de wond zijner linkerhand en trok er met zijne rechter een grooten nagel uit, waarmede zij doorboord was, die tevens het vleesch medenam. Ik was door het teeder-ste medelijden bewogen denkende aan de uiterste smart, die mijn goddelijke Meester moest verduren. Hij zeide mij:

-ocr page 578-

558

„Twijfel er niet aan, mijne dochter, dat ik , na dit uit liefde tot n geleden te hebben, niet veeleer alles doen zal wat gij mij zult vragen; ik beloof u, dat ik al uwe gebeden zal verhooren, wel wetende, dat gij mij niets zult vragen, dan hetgeen tot mijne glorie strekt; ik zal alzoo verleenen wat gij mij thans verzoekt. Bedenk, dat ik zelfs ten tijde dat ge mij nog nie^ diendet, altijd uwe smeekingen boven uwe verwachting verhoord heb. Hoeveel te eer zal ik het nu niet doen. nu ik van uwe liefde verzekerd ben : heb daarover niet den minsten twijfel.quot;

Nadat vijf dagen waren vcrloopen schonk Onze-Heer aan dien persoon het gezicht terug, en men haaste zich dit aan mijnen biechtvader te berichten. Het kan zijn, dat deze genezing niet aan mijne gebeden te wijten was; wat mij aangaat, ik kan er niettemin na dit visioen niet aan twijfelen, en ik bedankte er den goddelijken Meester voor als voor eene genade die Hij mij bewezen had.

Een mijner verwanten, door ik weet niet welke kwaal aangetast, werd sinds twee maanden door zulke ondragelijke smarten geteisterd, dat hij tegen zich zeiven woedde. De vader rector, waarvan ik gesproken heb, 1) die toen mijn biechtvader was, had er zoo veel medelijden mede, dat hij mij gelaste hem een bezoek te brengen, zeggende, dat de betrekking van bloedverwantschap mijn bezoek billijkte. Ik begaf mij derhalve tot den kranke en was zoodanig bewogen door hem in zulk eenen toestand te zien, dat ik Onzen-Heer dringend bad hem de gezondheid te willen weergevei • Duidelijk merkte ik, dat mijne smeeking was verhoord geworden, want den anderen dag gevoelde hij geene pijn meer.

1) Vader Caspar de Saiazar, rector van het collegie der societeit van Jesut le Avila.

-ocr page 579-

559

Toen ik te weten kwam dat iemand, waaraan ik veel verplicht was, een besluit genomen had zoowel ten nadeele van de eere Gods als van de hare .. was ik er diep over bedroefd; tot overmaat van smart zag ik geen kans om haar van dat droevig voornemen of te brengen. Ik smeekte God dringend een middel hiervoor aan de hand te geven, doch onder een harteleed zoo grievend, dat de verandering alleen dier persoon het kon verzachten. In dezen toestand begaf ik mij in een der cellen van het klooster, welke op eene zeer eenzame plaats gebouwd is; het was degene waarin men Jesus Christus aan den geeselpaal had geschilderd. Terwijl ik daar mijnen geliefden Meester bezwoer mij deze genade toe te staan, hoorde ik eene zeer rachte en zoete stem, gelijk aan den klank van een welluidend speeltuig. Ik had op eene duidelijke wijze willen vernomen hebben, wat zij mij zeide, doch dit was niet mogelijk : zij hield te spoedig op met zich te laten hooren. Op het eerste oogenblik greep mij zulk een ontzetting aan , dat de haren op mijn hoofd ten berge rezen ; doch weldra maakte de vrees plaats voor kalmte, geluk, inwendig genoegen. Ik kon er mij niet genoeg over verwonderen , hoe de klank eener stem, alleen waarneembaar voor het vleeschelijk oor en zonder bepaalde woordklanken , zulk een verwonderlijke uitwerking in mijne ziel kon te weeg brengen. Daardoor wist ik, dat mijn gebed verhoord was, en ik gevoelde mij zoo vrij van alle leed, alsof ik op hetzelfde oogenblik deze persoon haar plan had zien vaarwel zeggen, gelijk zij ook werkelijk eenigen tijd later het liet varen. Ik deelde dit mijnen biechtvaders mede, want twee had ik er toen ter tijd, twee zeer geleerde en groote dienaren van God.

Eene persoon, die besloten had God te dienen, en sinds

-ocr page 580-

560

eenige dagen reeds groote genaden in het gebed ontving, verliet deze heilige oefening, ten gevolge van zekere zeer gevaarlijke gelegenheden, waarvan zij zich niet wilde verwijderen. Dit baarde mij de levendigste smart, omdat zij mij zeer lief was en ik aan haar bijzondere verplichtingen had. Langer dan een maand bad ik den Heer deze ongetrouwe ziel tot zich terug te voeren. Toen ik dan op zekeren dag in het gebed was, zag ik in mijne nabijheid eenen duivel, die onder de grootste spijt zekere papieren, welke hij in zijne hand hield, verscheurde. Hieruit leidde ik af, dat God mijn gebed verhoord had, en mijne vreugde er over was buitengemeen groot. Uit de gevolgen bleek, dat mijn voorgevoel mij niet bedrogen had : weldra vernam ik, dat deze persoon het geluk had gehad met een groot berouw te biechten , en dat zij zich oprecht tot God bekeerd had. Ik hoop van zijne oneindige goedheid, dat Hij haar de genade zal bewijzen van steeds meer en meer in zijnen dienst vooruit te gaan. Hij zij voor alles gezegend! Amen.

Een eindeloos getal van voorbeelden derzelfde genaden, die Onze-Heer mijne gebeden toestond, hetzij door zielen uit den staat van zonde te trekken, hetzij door deze op den weg der volmaaktheid te doen vooruit gaan, of anderen te verlossen van het vagevuur, hetzij , eindelijk, met ten haren voordeden niet minder uitstekende wonderdaden te verrichten, zou ik kunnen aanhalen. Doch het aantal dier genaden is zoodanig, dat ik er geen volkomen verslag van zou kunnen geven zonder den lezer en ook mij zelve te vermoeien. Ik wil enkel opmerken, dat ik veel vaker de genezing der zielen, dan die der lichamen verkregen heb. Voor het overige is dit eene zoo bekende zaak, dat verscheidene personen het kunnen getuigen. In den beginne was het voor mij eene groote reden tot ge-

-ocr page 581-

561

■wetensaiigst, daar ik, deze genaden geheel als een louter gevolg van de goedheid van Onzen-Heer beschouwende, de gedachte toch niet van mij kon weren, dat Hij ze aan mijue gebeden toestond. Doch thans zijn zij zoo talrijk en gekend door zoo vele personen, dat deze overtuiging mij geen kwelling meer baart. Ik zegen mijnen goddelijken Meester voor zoo vele weldaden, en ben er verlegen mede; doch hoe meer ik mij zijne schuldenares zie, des te meer heb ik Hem lief, en brand ik vau verlangen Hem te verheerlijken.

Zie hier wat mij het meeste verwondert: zijn dingen, die Onze-Heer niet goed vindt, het voorwerp van miju bidden , dan kan ik, hoe gaarne ik zou willen en al mijne krachten inspan, deze slechts zwak en bijna zonder aandrang en zonder vurigheid vragen. Wat degenen aanbelangt die zijne Majesteit niet kan weigeren, ik merk dat ik ze Hem herhaaldelijk kan vragen, en Hem zelfs daarbij zeer lastigvallen ; en zonder dat ik mij in het minste de dingen aantrek, komen zij mij van zelf voor den geest. Tusschen deze twee wijzen van vragen is zulk een groot verschil, dat ik niet weet, hoe het te verklaren. quot;Wanneer ik toch op de eerste aandring, al heb ik er zeer veel belang bij, en al span ik al mijne pogingen in, ik doe het niet met vuur; doch als iemand wiens tong belemmerd zijnde te vergeefs zou trachten te spreken, of die op zoodanige wijze spreekt, dat zij zeer goed weet, dat men haar niet verstaat. Vraag ik de andere , dan ben ik integendeel als iemand die duidelijk en levendig een ander, waarvan zij goedgunstig wordt aangehoord , toespreekt. Ik kan ook , dunkt mij, de eerste wijze vergelijken met het mondeling gebed en de tweede met de hooge beschouwing waarbij Onze-Heer zich op eene wijze aan ons vertoont, welke ons doet gevoelen , dat Hij

37

-ocr page 582-

562

ons hoort, dat Hij ouze bede welgevallig aanneemt en haar gelieft te verhooren. Eeuwige lof aan dien aanbiddelijken Meester, die ons zoo veel geeft, en aan wien ik zoo weinig schenk! Want wat voert, o mijn goddelijke Brnidegom , eene ziel uit, die zich niet geheel voor uwen dienst opoffert ? Doch wat ben ik , helaas ! verre , wat ben ik verre , duizendmaal kan ik het nog herhalen, wat ben ik van zulk eene getrouwheid verre verwijderd! Het gezicht alleen van mijne nalatigheid, om mijne plichten jegens u te vervullen, moest het niet voldoende zijn , nog afgezien van zoo vele andere beweegredenen, om mij te doen weuschen dit ballingsoord te verlaten ? Wat al onvolmaaktheden ontdek ik in mij ! Wat ben ik flauw in uwen dienst! Inderdaad, ik zou som-iijds wel het gevoel kwijt willen ziju, om mijne over-groote ellende niet voor mijne oogen te hebben. Gij alleen, mijn aanbiddelijke Meester, zijt in staat dit te verhelpen, en ik bezweer u mij deze genade niet te weigeren.

Gedurende mijn verblijf bij de dame, waarvan ik gesproken heb 1), moest ik aanhoudend over mij zelve waken, en onafgebroken de ijdelheid van al de dingen des levens overwegen. Hoe dikwijls hadden de groote onderscheiding, waarvan ik het voorwerp was en de kwistige lof dien men mij toebracht, mij tot de aarde kunnen doen overhellen, indien ik alleen op mij zelve had acht gegeven ! Maar ik hield het oog gevestigd op Hem die, de waarheid zelve zijnde, alles met zijnen blik doorgrondt, en ik smeekte Hem mij met zijne vaderlijke hand te schragen. Dit doet mij denken aan de foltering, welke de zielen verduren, waaraan God de waarheid heeft doen kennen, wanneer de plicht haar dwingt zich met de dingen dezer aarde bezig te houden ,

i) Loirse de la Cerda, le Toledo.

-ocr page 583-

563

waarbij zij, volgens hetgeen Onze-Heer mij eens zeide. met een dikken nevel bedekt is. Dit wil ik overigens in het voorbijgaan doen opmerken, dat het grootste gedeelte der dingen, welke door mij in dit boek zijn aangeteekend, niet uit mijn brein zijn voortgekomen; ik heb ze geschreven terwijl de hemelsche Meester mij ze zelf voorzeide. Men moet alzoo gedachtig zijn , zoo vaak ik mij van uitdrukkingen bedien als deze: Ik hoorde deze woorden, of: Onze-Heer zeide mij het volgende, dat ik er eene gewetenszaak van zou maken er eene enkele lettergreep bij of af te doen. Doch, zoodra ik mij niet meer'juist herinner, hetgeen mij gezegd is, spreek ik als van mij zelve; want hierbij kan iets van het mijne zijn. Om de waarheid te zeggen , is er niets goeds wat mij behoort; want God heeft het mij uit louter goedheid en zonder verdienste van mijnen kant geschonken. Ik noem dus het mijne, wat Hij mij niet door eene openbaring heeft doen kennen.

Waarom , helaas! moet het ons zoo vaak overkomen, dat wij, ik zeg niet de dingen dezer wereld , maar zelfs de geestelijke dingen volgens onze bekrompen inzichten waardeeren en er een oordeel, zoo ver van de waarheid afwijkend, over vellen? Wij meten, bij voorbeeld, onzen geestelijken vooruitgang af naar het getal jaren, die zich door eenige oefening des gebeds onderscheiden hebben; alsof wij grenzen wilden stellen aan de mildheid van Hem, die zijne gunsten zonder mate uitstort, wanneer Hij wil, en in zes maanden de eene ziel meer kan verrijken, dan de andere in vele jaren. Ik heb het bewijs hiervan gezien in zoo vele personen , dat ik niet begrijp , hoe men er aan kan twijfelen. Hij, die van Onzen-Heer de gave van de onderscheiding der geesten en eene ware nederigheid heeft ontvangen, zal zich niet licht bedriegen. Door een hooger

-ocr page 584-

564

licht bestraald zal hij den vooruitgang naar de gevolgen afmeten, naar hunne beslotenheid om God te dienen, naar hunne liefde tot Hem. Ziedaar wat hij in aanmerking neemt, en niet het getal der jaren, overtuigd, gelijk ik gezegd heb, dat de eene ziel in zes maanden meer vorderingen in de deugd kan maken, dan de andere in twintig jaren. Onze-Heer geeft zijne gaven aan wie hij wil, en gaarne zou ik er bijvoegen, aau hem, die zich het beste voorbereidt om ze te ontvangen. Ik zie er een wonderbaar bewijs van in de jonge personen van rang, die thans zich in het klooster begeven 1). Nauwlijks heeft Onze-Heer haar met zijn licht bestraald en de eerste vonken zijner liefde in haar ontstoken, of eensklaps en zonder een oogenblik uitstel zijn zij, alle hinderpalen overwinnende , gekomen, om zich geheel aan den aanbiddelijken Verlosser weg te schenken. Vreemd aan alle zorg voor het tijdelijke opgevoed , slniten zij zich voor altijd op in een huis zonder inkomsten ; zij hebben haar leven veracht ter liefde van den goddelijken Bruidegom, waarvan zij weten , dat zij bemind worden ; zij hebben alles verlaten , en verlangen geen eigen wil meer te hebben; terwijl het niet eens in haar opkomt, dat zij een oogenblik verdriet zouden kunnen ondervinden in zulk een streng slot, brengen zij zich om strijd aan God ten offer. Hoe gaarne beken ik , mijn goddelijke Meester, hoeveel uwe geliefde bruiden op mij voor hebben ! Hoe groot moest mijne schaamte niet zijn in uwe goddelijke tegenwoordigheid ! Al sedert zoo vele jaren verricht ik het gebed en overstelpt Gij mij met uwe genaden , en Gij hebt ondertusschen van mij nog niet kunnen verkrijgen , wat Gij met de geringste gunstbewijzen van deze edelmoedige zielen in den tijd van drie dagen verworven

1) Des H. Josefs vau Avila.

-ocr page 585-

565

hebt. Doch wat weet Gij ze wonderbaar voor hare getrouwheid te beloonen ! Zij voelen dan ook niet de minste spijt er over, dat zij alles verlaten hebben, om slechts voor n te leven.

Halen wij ons, ik heb er niets tegen, de lange reeks van jaren in het gebed of het religieuze leven doorgebracht voor den geest, om ons te beschamen; maar wachten wij ons wel de uitverkorene zielen te verontrusten, die in zoo weinig tijd zulke uitstekende vorderingen gemaakt hebben, door haar te verplichten terug te keeren naar hetgeen achter haar ligt, om de langzame sleur van onzen tred te volgen. Verbeelden wij ons toch niet, dat deze adelaars , welke de adem der genade eene vlucht heeft doen nemen, niet sneller zouden gaan, dau een kleine vogel wiens poo-ten zouden gebonden zijn. Aanbidden wij liever in nederigheid de wijze waarop Onze-Heer haar leidt; en vreezen wij niet, terwijl zij zich zoo hoog op de vleugelen der liefde verheffen, dat Hij, die ze met genaden overstroomt, haar zal laten neerstorten in den afgrond. Sterk door de waarheden des geloofs werpen deze zielen zich met eene verhevene overgeving in de armen van God; en waarom zouden wij haar niet eveneens aan Hem overlaten ? Waarom ze afmeten naar onze zwakheid en onzen weinigen moed ? Neen , dat mag niet zijn ; en daar wij , zonder denzelfden staat bereikt te hebben, noch de grootheid harer liefde , noch de heldhaftigheid van haren ijver voor God kunnen begrijpen , laten wij ons vernederen , doch veroordeelen wij haar niet; want dit zou niet zijn ons haren geestelijken vooruitgang aantrekken, maar veeleer den onzen veronachtzamen ; het zou eene voortreffelijke gelegenheid prijs geven zijn , die ons Onze-Heer aanbiedt, om ons voor Hem te schamen bij den aanblik onzer fouten en te erkennen, hoe

-ocr page 586-

566

verre de zielen, waarmede Hij thans zoo vertrouwelijk verkeert, het van ons winnen in liefde en in onthechting.

Ik houd, dit verklaar ik, van een gebed, dat in zeer korten tijd de ziel in de sterkste liefde ontvlamt, die haar alleen kan doen besluiten zich onverdeeld aan God toe te wijden; en wijl het door mij besproken gebed dit gevolg heeft, geef ik hieraan de voorkeur al is het nog van jeugdige dagteekening, boven de gebeden die, na verloop van vele jaren, ons er niet toe brengen, om iets groots voor de glorie van onzen goddelijken Meester te ondernemen. Zij doen ons ongetwijfeld eenige kleine oefeningen van deugd verrichten en van versterving; doch deze oefeningen, al wa. ren zij talrijk , verdienen zij niet vergeleken te worden met de lichte zandkorrels, welke een vogel met zijn sneb wegdraagt ? Verre alzoo van haar in onze gedachte eenige waarde toe te kennen, moeten wij er veeleer over blozen voor God. Mij vooral voegt deze schaamte , mij , die tot overmaat van ellende nog ieder oogenblik de genade vergeet, welke ik ontvangen heb. Ik waag het daarom niet te loochenen, dat Onze-Heer in zijne oneindige goedheid die kleine dingen ons in rekening brengt; doch daar zij niets beteekenen, wil ik er niet de minste waarde aan toekennen, noch zelf opmerken, dat ik ze doe. Vergeef het mij, mijn dierbare Meester, en reken het mij niet als een misslag toe, indien ik hiermede mij een weinig zoek te troosten over mijne nietsbeduidendheid in uwen dienst. Was ik tot grooter dingen in staat, ik zou mij niet vermaken met acht te geven op dergelijke nietigheden. Hoe gelukkig zijn de personen, welke u door groote daden verheerlijken! Ach, indien het, om hen te gelijken, voldoende ware dit vol vuur te wenschen en hen te benijden, ik zou ze , dunkt mij, op den voet volgen. Doch ik ben,

-ocr page 587-

567

helaas! tot niets uuttig. O mijn allerliefste Meester! heb medelijden met mij; en daar Gij mij zoozeer bemint, stel mij, dit smeek ik u, in staat om aan uwe glorie te arbeiden.

Met betrekking tot dit onderwerp zal ik verhalen, wat ik op een dezer dagen ondervond. Toen de breve, welke ons machtigde zonder inkomsten te leven, vau Rome was aangekomen, was ook de stichting van dit klooster volkomen eene gedane zaak. Mijne ziel smaakte den zuiversten troost. Terwijl ik den arbeid naging, welken ik mij getroost had, en Onzen-Heer bedankte voor de genade mij bewezen, van zich min of meer van mij te bedienen, stelde ik mij alles voor oogen wat betrekkelijk deze zaak was voorgevallen. Tk zag, helaas! dat aan hetgeen ik scheen gedaan te hebben menige fout en onvolmaaktheid kleefde; dikwijls had ik weinig moed getoond, en nog vaker weinig geloof ; want tot op het oogenblik, waarop ik alles wat Onze-Heer mij van de stichting vau dit klooster gezegd had, vervuld zag , had ik het niet eens van mij kunnen verkrijgen het met een onbepaald geloof voor waar te houden; en van den anderen kant kon ik er evenmin aan twijfelen. Ik weet niet hoe deze twee tegenstrijdige dingen te vereenigen, eene zaak voor onmogelijk te houden, en te gelijkertijd een vast vertrouwen over haar goeden uitslag te koesteren. Bij het eindbesluit dan van dit onderzoek bevindende, dat al hetgeen er goeds in was van Onzen-Heer, en al het kwade dat er aankleefde, van mij kwam, haastte ik mij mijne gedachten van zulk een onderwerp af te brengen; en ik zou mij gelukkig rekenen, indien ik er nooit meer aan dacht, opdat ik niet meer bedroefd worde door den aanblik van zoovele fouten. Gezegend zij Hij die, wanneer het Hem behaagt, goed uit het kwade trekt! Amen.

Ik zeide, dat het gevaarlijk is de jaren, waarin men zich

-ocr page 588-

568

aan het gebed heeft toegewijd, op te telleu; want, al is men nederig, men moet toch immer vreezen behagen te scheppen iu de gedachte, dat men iets verdiend heeft, eu dat men er ruimschoots voor beloond moet worden; doch ik houd het voor zeker, dat iedereen, die in het geestelijk leven zich vleit door eene toewijding aan het gebed zulke verhevene gunsten verdiend te hebben, nooit het toppunt der volmaaktheid zal bereiken. Is het niet genoeg voor haar, dat God als belooning voor alle inspanning haar met zijne hand heeft gesteund en haar behoed heeft voor de beleedigingen, waarin zij vóór de beoefening des gebeds verviel ? Moet zij Hem nog een rechtsgeding aandoen over zijn eigen penningen, gelijk men zegt? Aldus handelt, volgens mij, eene diep ootmoedige ziel niet: ik kan mij bedriegen ; doch ik vind in een dergelijk gedrag eene groote vermetelheid; en hoewel ik al weinig nederigheid bezit, heb ik zoover nimmer durven gaan. Dit kan, ik stem het toe, hier vau daan komen, dat ik God nimmer gediend heb, gelijk ik moest; had ik Hem beter gediend, ik zou misschien meer dan iemand anders mij gedrongen gevoeld hebben Hem er het loon voor te vragen.

Ik ontken niet, dat eene ziel, die gedurende verscheidene jaren nederig in het gebed volhardt, geen vorderingen maakt en God haar geene gunsten verleent; ik zeg alleen dat zij aan die jaren niet moet deuken. Wat beteekenen toch inderdaad alle onze ellendige diensten vergeleken bij eenen enkelen droppel van het aanbiddelijk bloed, dat de goddelijke Meester voor ons vergoten heeft? En indien het waar is, dat hoe meer wij Hem dienen, wij Hem des te meer verschuldigd zijn, welke eene dwaasheid is het dan niet van ons te willen afrekenen met een God, die voor eenen penning, welken wij Hem betalen, ons duizend dukaten

-ocr page 589-

569

terug geeft! Stellen wij, ik smeek het u in den naam zijner liefde, dat berekenen, hetgeen Hem alleen toekomt, ter zijde. Vergelijkingen zijn hatelijk zelfs in aardsche dingen; maar hoeveel te meer in zaken, waarover Hij alleen kan oordee-len. Heeft de goddelijke verlosser ons niet duidelijk geleerd Hem dat opmaken der verdiensten over te laten, toen Hij hen, die op het laatste uur waren gekomen, hetzelfde loon uitreikte als dengenen, die den last en de hitte van den dag gedragen hadden?

Ik heb over deze drie bladen uit gebrek aan tijd zooveel dagen geschreven, en ben er zoo dikwijls op nieuw aan begonnen, dat ik een visioen, waarvan ik het plan had te spreken, vergeten heb; 't is het volgende. Terwijl ik aan het bidden was, zag ik mij alleen op een uitgestrekt veld, omgeven door een drom van lieden, met lansen, degens, zwaarden en zeer lange hartsvangers gewapend. Terwijl zij aanstalten maakten om zich allen op mij te storten en mij te dooden, zag ik nergens een uitweg om te vluchten, noch iemand om mij te verdedigen. Ik hief in dezen uitersten nood mijne oogen ten hemel, en ik zag Jesus Christus boven mij, niet in den hemel, maar hoog boven in de lucht; Hij stak mij de hand toe en dekte mij met zijne bescherming. Op hetzelfde oogenblik verdween al mijne vrees, en die menigte, hoe woedend ook, had geen macht meer om mij eenig kwaad te doen.

Dit visioen dat, bij den eersten oogopslag, nutteloos scheen, was mij evenwel zeer voordeelig: het deed mij kennen wat mij te wachten stond. Want toen ik mij later bijna in zulk een toestand bevond , erkende ik, dat God mij bij voorbaat eene getrouwe afbeelding van de wereld had willen toonen. Daar toch schijnt werkelijk alles tegen onze ziel gewapend te zijn; ik spreek niet van hen die ongetrouw

-ocr page 590-

570

zijn aan God, noch over de eer, de rijkdommen, de pleizieren, noch over zoovele andere tegenstanders, welke ons klaarblijkelijk strikken spannen en trachten ons er in te trekken, indien wij niet op onze hoede zijn; docli ik spreek zelfs van vrienden, vau verwanten, en wat mij het meest verwondert , vau de deugdzaamste personen. Want allen vielen zij mij om strijd aan, meenende wél te handelen, en ik zag mij tot zulk een uiterste gebracht, dat ik niet meer wist, hoe mij te verdedigen, of wat er van mij worden zou. O mijn God! verhaalde ik eens in het bijzonder wat ik toen verduurde , welk eenen grooten afschuw zou eene dergelijke mededeeling ous van de wereld inboezemen. Neen, alles wat ik tot op dat oogenblik aan kwelling en benauwing had ondervonden was met dezen aanval niet te vergelijken. Het was, naar mijn oordeel, de grootste vervolging waaraan ik geheel mijn leven heb blootgestaan. Dikwerf werd ik aan alle kanten zoodanig benauwd , dat ik geen ander redmiddel had dan mijne oogen ten hemel te heffen en God ter mijner hulp te roepen. Wat mij in dat visioen getoond was herinnerde ik mij volkomen, en dit was mij zeer dienstig om op geen enkel schepsel, doch op God, die alleen onwrikbaar is, mijn vertrouwen te stellen. Mijne verwachting werd niet bedrogen; want onder al deze groote tegenspoeden zond mijn aanbiddelijke Meester, gelijk Hij in dat visioen getoond had, altijd iemand, die mij als van zijnentwege de behulpzame hand kwam bieden en ondersteunen; daardoor versterkte Hij mij in het besluit, om op geen enkel schepsel te steunen en in zijnen dienst alleen de geringe deugd aan te wenden, die Hij mij geschonken had. Hij zij eeuwig gezegend!

Eens verkeerde ik in eene grenzelooze onrust en bekommering ; verre van mij te kunnen verzamelen en in

-ocr page 591-

574

mij de volmaakte onthechting, welke mij anders eigen is, te gevoelen, zag ik mij door mijne verbeelding, ondanks mij zelve , aan duizend ijdele gedachten ten prooi; een zwaren strijd en eene inwendige tweespalt, om zoo te zeggen, had ik te verduren; en mijne ziel was tot overmaat van beproeving door dikke duisternissen beneveld. De aanblik van deze grenzelooze ellende bracht mij in de meening, dat de genaden, waarmede ik was overladen geworden, slechts begoochelingen waren. Ouder deze kwelling gewaardigde zich Onze-Heer tot mij het woord te richten , en mij te zeggen : „dat ik niet bedroefd moest zijn ; dat ik , mij in zulk eenen toestand ziende, moest begrijpen tot welk eene ellende ik zou vervallen , indien Hij zich van mij verwijderde.quot; Hij voegde er bij: „dat wij niet gerust kunnen zijn zoolang wij in een sterfelijk vleesch leven.quot; Hij lichtte mij op dat oogen-blik in omtrent de voordeden en de verdiensten van dezen strijd en die inwendige worstelingen waaraan Hij zulk eene schoone belooning voorbehoudt; te gelijker tijd liet Hij mij in zijn hart het teeder medelijden lezen , dat Hij ons toedraagt, zoolang Hij ons in deze droeve ballingschap ziet. Vervolgens zeide Hij; „dat ik niet moest meenen, dat Hij mij vergeten had; Hij zou mij nimmer verlaten; doch Hij verlangde , dat ik van mijnen kant alles zou doen. wat van mij afhing.quot; Bij deze woorden, die op een toon van onuitsprekelijke goedheid en liefde werden uitgesproken, gewaardigde de goddelijke Meester zich nog andere te voegen , welke voor mij de hoogste genade en gunst bevatten ; om ze echter mede te deelen, hiervoor zie ik geen reden.

Zie hier wat Hij mij dikwijls, terwijl Hij mij eene groote liefde betuigde , zeide: „Voortaan behoort Gij aan mij en ik aan u.quot; Ik gaf altijd en oprecht gemeend, dunkt mij , ten antwoord : „Heer, wat heb ik buiten u?quot;

-ocr page 592-

572

Wanneer ik naga wie ik ben, dan storten mij deze woorden en liefkoozingen mijns aanbiddelijken Meesters in eene onuitsprekelijke verlegenkeid, en ik heb, gelijk ik reeds heb opgemerkt en herhaaldelijk mijnen biechtvader zeg, meer moed noodig , om dergelijke genaden te ontvangen , dan om groote krnisen te dragen. In deze oogenblik-ken is de herinnering mijner goede werken als uitgewischt; het tafereel mijner ongetronwheden en mijner ellenden staat mij alleen voor den geest, en mijn geest ontwaart dit, zonder dat hij behoeft na te denken, met een enkelen oogslag; hetgeen mij wel bovennatuurlijk toeschijnt.

Van tijd tot tijd voel ik mij zoodanig door het verlangen om te communiceeren aangegrepen , dat geene woorden in staat zijn het uit te drukken. Dit gebeurde mij op eenen ochtend, waarop een stortregen mij scheen te verhinderen een stap buiten het huis te zetten. Ik ging niettemin uit, en ik was weldra zoo zeer buiten mij zelve door de hevigheid van dit verlangen, dat ik, al had men lansen tegen mijne borst gericht, toch zou doorgegaan ziju; nu oordeele men, hoe weinig de regen mij kon tegenhouden. Ik was nauwlijks in de kerk gekomen , of ik geraakte in eene groote verrukking. De hemel, wiens poort anders slechts even geopend was, opende zich voor mijne oogeu in al zijne uitgestrektheid : en toen , mijn vader, verrees voor miju gezicht de troon waarvan ik u gesproken heb; boven dezen troon ontwaarde ik eenen anderen waar, dit begreep ik zonder iets te zien en door eene onverklaarbare kennis, de Godheid zetelde. Deze troon werd door geheimzinnige dieren geschraagd wier beteekenis ik had hoeren uitleggen, en ik verbeeldde mij dat het de evangelisten waren; maar hoe hij vervaardigd wag, of wie er op zetelde kon ik niet zien. Ik zag alleen eene groote menigte engelen, welke mij onver-

-ocr page 593-

573

gelijkelijk schooner toeschenen, dan die ik te voren in den hemel gezien had. Ik meende , dat het cherubijnen of seraphijnen waren, wijl hunne heerlijkheid , gelijk ik gezegd heb , het verre won van die der andere, eu zij schenen mij geheel vuur toe. Het hemelsche geluk, waarvan ik mij overstelpt gevoelde, is niet uit te drukken; dit is iets onuitsprekelijks , en men kan er zich geen denkbeeld van vormen , wanneer men het niet ondervonden heeft. Ik besefte, dat hier alle wenschelijk heil vereenigd was , en toch zag ik niets. Er werd mij gezegd , door wien weet ik niet, dat toen dit alleenlijk in mijne macht was te begrijpen, dat ik niets kon begrijpen, en te overwegen, hoe alle dingen , vergeleken bij dit onzichtbaar goed, louter nietigheden zijn. Waar is het, dat ik van dit tijdstip af mij diep schaamde bij de gedachte alleen , dat ik nog in staat was , ik zeg niet, genegenheid te koesteren, maar zelfs stil fe staan bij een geschapen voorwerp, daar de wereld mij slechts een mierennest toescheen. Ik woonde de mis bij, en ging te communie ; doch hoe ik al dien tijd te moede was zou ik niet kunnen zeggen; want hij scheen mij zeer kort toe , en toen de klok sloeg , was ik zeer verrast ziende , dat ik twee uren in deze verrukking en deze heerlijkheid geweest was. Ik kon daarna niet genoeg het vuur bewonderen, dat uit de vlammen der goddelijke liefde zelve in de ziel neerdaalt. Dit vuur is zoo bovennatuurlijk , dat ik met al mijne verlangens en pogingen geen enkele vonk er van zon kunnen verwerven, indien de goddelijke Meester, gelijk ik elders gezegd heb, het mij niet als louter gave schonk. Zijn vermogende gloed, die den ouden mensch met al zijne onvolmaaktheden, zijne traagheid en ellenden verteert, doet hem herboren worden, in zekeren zin, uit zijne asch , gelijk ik dit van den phenix gelezen heb. De ziel schijnt dezelfde

-ocr page 594-

574

niet meer, zoodanig zijn hare verlangens veranderd en heeft zij in veerkracht gewonnen; zij begint ook den weg ten hemel met eene geheel nieuwe zuiverheid te bewandelen. Daar ik zeer vurig wenschte mij aldus herschapen te zien , smeekte ik den goddelijken Meester dat Hij dien nieuwen gloed in mij mocht ontsteken, opdat ik Hem kon beginnen te dienen; Hij antwoordde mij: „De vergelijking, welke gij gebruikt, is zeer juist; wacht u haar te vergeten , opdat zij u aanspore , om onophoudelijk nieuwe pogingen aan te wenden om volmaakter te worden.quot;

In een der oogenblikken , waarop ik in denzelfden twijfel verkeerde, dien ik al besproken heb, of, namelijk, deze vizioenen van God kwamen, verscheen mij Onze-Heer en zeide mij op strengen toon: „O kinderen dermenschen, hoelang zult gij hard van gemoed zijn?quot; Hij voegde er bij: „dat ik slechts eene zaak in mij te onderzoeken had, of het waar of niet waar was, dat ik mij geheel aan Hem had weggeschonken ; had ik mij, gelijk werkelijk het geval was , mij geheel aan Hem gegeven , dan moest ik gelooven, dat Hij mij niet zou laten verloren gaan.quot; Toen de uitroep, waarmede Hij aanving mij toe te spreken, mij hevig schokte , zeide Hij vol teederheid en zachtheid: „dat ik niet bedroefd moest zijn; ik was , dit wist Hij wel, tot alles om Hem te dienen , bereid; Hij zou mij ook alles toestaan wat ik zou vragen (en Hij schonk mij ook werkelijk wat ik toen vroeg); ik had slechts op de vooitdurende vermeerdering mijner liefde tot Hem te letten, dit was het bewijs, dat die visioenen niet van den duivel kwamen. Ik moest niet meenen , dat God aan den geest der duisternis toestond zulk eene heerschappij over de zielen zijner dienaren uit te oefenen. Neen, zoo vervolgde Hij, het is niet in zijne macht u deze verlichting van den geest en de diepe kalmte te

-ocr page 595-

575

geven , welke gij geniet.quot; De aanbiddelijke Meester eindigde met te zeggen: „dat ik , daar zoo vele personen , vooral zoodanige , mij hadden verzekerd, dat deze gunsten van God kwamen, kwaad zou doen met het niet te gelooven.quot;

Terwijl ik eens de geloofsbelijdenis van den H. Athana-sius bad , welke met deze woorden begint: quicumque vult salvus e s s e, deed Onze-Heer mij begrijpen, hoe één God in drie personen bestaat; en zoo helder liet Hij mij dit inzien , dat ik én er uiterst door verrast én er door getroost was. Dit bracht er veel toe bij om mij de grootheid van God on zijne wonderen beter te doen kennen; en daar ik, denkende aan de allerheiligste Drievuldigheid of er van hoorende spreken, begrijp, hoe de drie aanbiddelijke personen slechts één God uitmaken , geeft mij dit een onuitsprekelijk genoegen.

Het behaagde Onzen-Heer eens op Maria-Hemelvaart mij in eene verrukking te toonen , hoe de Koningin der engelen ten hemel was opgeklommen, met welke vreugde en welke blijdschap zij daar was ontvangen, en de plaats , waar zij zetelde. Doch het is mij onmogelijk te verhalen, hoe dit alles is toegegaan ; alles wat ik er van zeggen kan is dit, dat de aanschouwing van zulk eene heerlijkheid ook eene zeer groote glorie op mijne ziel deed terugkaatsen. Deze genade bracht in mij de heilvolste uitwerking te weeg : zij schonk mij een onleschbaren dorst naar lijden en een vuriger verlangen om de alles vermogende Vrouw te dienen, die door hare verdiensten tot zulk een toppunt van heerlijkheid verheven was.

Twee malen zag ik, terwijl ik mij in de kerk van een collegie der societeit van Jesus bevond , een rijken troonhemel boven het hoofd der religieuzen van dit collegie , toen zij het Allerheiligste ontvingen; onder het communiceeren der overige personen hield dit gezicht op.

-ocr page 596-

HOOFDSTUK XL.

Eene verrukking, waarin God zich als de hoogste Waarheid aan de Heilige doet kennen. AVoordcn haar toegesproken. Wat het is God in waarheid lief te hebben. De indruk, welken deze waarheid maakt op hare ziel en de verlichting, die zij mededeelt. — In een ander visioen ziet zij hare ziel als een helderen spiegel, waarin zij Onzen-Heer ontwaart, en wederkeerig ziet zij zich in Hem. Zij beseft, dat de doodzonde dezen spiegel met donkere duisternissen overdekt, en dat de ketterij hem te gelijk verduistert en verbrijzelt. — Eene extase waarin haar getoond wordt, hoe alle dingen door God gezien en gekend worden. Zij vergelijkt, om er een denkbeeld van te geven, de Godheid met eenen oneindig helderen diamant, oneindig grooter dan de wereld. Zij aanschouwt de grootheid van de doodzonde, die in dezen helderen glans wordt bedreven, en hoe eene enkele doodzonde de hel verdient. — Voorspelling van de groote diensten, welke zekere geestelijke orden aan de Kerk zullen bewijzen.— Verschillende woorden van onderrichting en troost van Onzen-Heer tot de Heilige. Door den dorst naar lijden verteerd , zegt zij dikwijls tot Hem: Heer, of lijden of sterven. Hare gevoelens bij het schrijven der laatste bladzijden van haar Leven. — Besluit, een brief aan vader Petrus Ybanez.

Eens was ik onder het gebed door allesovertreffende genietingen overstelpt, en mij zulk eene gunst onwaardig achtende, ging ik na, met hoeveel meer recht ik de plaats verdiende , die mij in de hel getoond was, en wier aanblik , gelijk ik gezegd heb, nimmer uit mijn geheugen wordt uitgewischt. Deze gedachte deed mij in nieuwen ijver ontvlammen, en ik geraakte in eene onbeschrijfelijke verrukking. Verzonken en in de opperste Majesteit version-

-ocr page 597-

577

den, die ik al meermalen aanschouwd had , leerde ik eene Waarheid kennen, waarin alle waarheden vervat zijn. Hoe dit geschiedde zou ik niet kunnen zeggen, want ik zag niets. Ik vernam toen de volgende woorden, zonder te zien wie ze voortbracht, doch wel begrijpende dat het de waarheid zelve was : „Wat ik voor u op dit oogenblik doe is niet gering; het is een der grootste gunstbewijzen , die gij mij te danken hebt; want al de onheilen , welke in dit leven gebeuren, komen daar vandaan, dat men de waarheden der schriftuur, waarvan toch alles tot de laatste letter toe moet vervuld worden, niet duidelijk kent.'' Het scheen mij toe, dat ik het aldus immer geloofd had , en dat al de geloovigen eveneens dachten ; doch er werd mij gezegd : „Ach! mijne dochter , hoe weinigen beminnen mij waarlijk ! Indien zij mij lief hadden , ik zou hen mijne geheimen niet verbergen. Weet gij wat het is waarlijk beminnen ? Dat is goed begrijpen, dat alles wat mij niet aangenaam is, slechts bedrog is. Deze waarheid, die gij thans niet begrijpt, zult gij eenmaal helder inzien door het nut, dat uwe ziel er uit trekken zal.quot;

Ik heb inderdaad de vervulling dezer woorden gezien, en ik kan er den Heer niet genoeg voor danken. Want ik kan niet zeggen, tot welk eene hoogte ik sinds deze extase de ijdelheid en het bedrog ontdek, van alles wat den dienst van God niet raakt, noch hoever mijn medelijden gaat met hen, die deze waarheid niet kennen. Ik trok er vele andere voordeden uit; ik zal er slechts enkele van aanhalen, want voor het grootste gedeelte ontbreken mij geheel en al de uitdrukkingen. Onder deze verrukking sprak mijn aanbiddelijke Meester mij een bijzonder teeder woord toe; hoe dit geschiedde weet ik niet, want ik zag niets; doch het bracht in mij eenen omkeer teweeg, welken ik evenmin verklaren

38

-ocr page 598-

578

kan. Ik gevoelde mij met een onverwinnelijken moed vervuld om uit al mijne krachten de kleinste dingen, ons door de heilige schrift opgelegd, te volbrengen ; en het scheen mij toe, dat er niets ter wereld was, wat ik niet bereid was te doen, om God mijne getrouwheid onder dit opzicht te bewijzen.

De kennis , die mij de goddelijke Waarheid van zich zelve schonk en mij op eene onverklaarbare wijze werd voorgesteld , bleef in mijne ziel ingedrukt; zij doordrong mij van nieuwen eerbied jegens God, door mij zijne majesteit en zijne macht in zulk een helder licht voor oogen te stellen, dat het niet te beschrijven is; men begrijpt alleen dat het iets wonderbaars is! Vurig zou ik gewenscht hebben mij nergens meer mede bezig te houden, dan met deze waarheden, zoo hoog boven alles, waarover men zich in de wereld onderhoudt, verheven, en van dezen stond af was het mij een last er in te leven. De andere niet minder kostbare vruchten van dit visioen waren eene groote teederheid der liefde tot God, eene inwendige vreugde en eene diepe nederigheid. Hoewel de wijze, waarop Onze-Heer mij met zulke schatten verrijkte, mij verborgen was, was ik toch niet in het minst bevreesd voor zelfbedrog. Ik zag niets, maar ik wist, hoe voordeelig het is slechts datgene te achten wat ons God doet naderen; ik begreep wat het zeggen wilde voor het aanschijn dei-Waarheid in de waarheid te wandelen, dat wil zeggen, in de tegenwoordigheid van Onzen-Heer, die zelf deze Waarheid is, gelijk het Hem behaagd heeft mij dit bekend te maken.

Alle deze kennissen werden mij nu eens door de woorden, die men tot mij richtte, medegedeeld, dan weder op eene andere onbegrijpelijke wijze, die mij zonder woorden een nog helderder begrip er van gaf. Ik vernam nopens deze Waarheid de verhevenste waarheden, welke vele geleerden te

-ocr page 599-

579

zameii mij uiet zouden hebben kunnen leeren; neen, nimmer , dunkt mij, zouden zij ze zoo diep in mijne ziel kunnen ingegrift hebben, of mij zoo duidelijk de ijdelheid dezer wereld hebben doen inzien. De Waarheid, welke zich toen gewaardigde zich aan mij te vertoonen, was de waarheid zelve; zij is zonder begin en zonder einde; alle andere waarheden hangen van deze Waarheid af, gelijk iedere andere liefde van deze Liefde , en alle andere grootheid van deze Grootheid. Wat ik er van zeg is, dit gevoel ik, duister vergeleken bij de helderheid, waarmede Onze-Heer zich gewaardigde het mij te doen verstaan. O, hoe wonderbaar schittert de macht der majesteit uit, die in zoo'n korten tijd de ziel met zoo vele goederen verrijkt en haar zulke verhevene waarheden inprent! O grootheid , o Majesteit , die ik de mijne durf noemen ! Wat doet Gij , o mijn dierbare Meester! Almachtige God, bedenk toch aan wie Gij die allesovertreffende gunst verleent! Herinnert Gij u dan niet meer, dat ik een afgrond van leugen en een oceaan van ijdelheden geweest ben, en dat louter door mijne schuld ? Ik had van u. Heer, eene natuur ontvangen , afkeerig van de leugen, en toch, hoe dikwijls heb ik er mij vrijwillig de slaaf van gemaakt! Hoe, o mijn God! hoe kunt Gij zulk eene buitensporige liefde en gunst bewijzen aan eene ziel, welke zich deze zoo onwaardig gemaakt heeft.

Terwijl wij eens allen in het koor vereenigd waren voor de kleine uren, behaagde het God mij met de volgende genade te begunstigen. In eene diepe verzameling verzonken aanschouwde ik eensklaps mijne ziel onder de gedaante eens helderen spiegels, zonder keerzijde, zonder kanten, zonder boven of onder, doch schitterend aan alle zijden. In het midden verscheen mij Onze-Heer, Jesus Christus, gelijk

-ocr page 600-

580

gewoonlijk; ik aanschouwde Hem evenwel overal in mijne ziel alsof Hij er in terugkaatste, en deze spiegel mijner ziel drukte zich op zijne beurt door eene onverklaarbare doch liefdevolle mededeeling geheel af in Onzen-Heer. Ik kan verzekeren, dat dit visioen mij allernuttigst geweest is, dat het mij het grootste heil aanbrengt zoo dikwijls ik er aan deuk; vooral na de communie. Door de verlichting , welke mij geschonken werd, zag ik hoe deze spiegel met een dikken nevel bedekt en buitengewoon zwart wordt van stonde af aan, dat de ziel eene doodzonde bedrijft; zoodat Onze-Heer zich er niet in kan vertoonen of gezien worden, hoewel Hij er altijd als de onderhouder van ons bestaan in tegenwoordig is. Wat de ketters aangaat, bij hen is deze spiegel als verbrijzeld; een onvergelijkelijk verschrikkelijker onheil, dan wanneer hij slechts verduisterd is. Er bestaat een groot verschil tusschen dit te zien en het te zeggen; eene dergelijke zaak kan men moeilijk begrijpelijk maken. Ik herhaal het, de kostbaarste voordeelen heb ik er uit getrokken; maar hoe dikwijls werd ik ook niet door droefheid verscheurd bij de gedachte aan de beleedigingen, waardoor ik zoo vaak mijne ziel verduisterd en mij van den aanblik eens zoo goeden Meesters beroofd heb !

Dit visioen is, naar mijn inzien, zeer geschikt om aan personen, waarvoor de verzameling een gewone toestand is, te leeren Onzen-Heer in het binnenste hunner ziel te beschouwen ; deze manier is veel aantrekkelijker en nuttiger dan die waarbij men Hem buiten zich beschouwt, gelijk ik dit in overeenstemming op dit punt met de boeken, welke over het gebed spreken en de wijze om God te zoeken behandelen, elders gezegd heb. De glorievolle heilige Augustinus is bijzonder deze meening toegedaan, en hij getuigt van zich zeiven, dat hij overal God zoekende , op de openbare plaatsen.

-ocr page 601-

581

in de vermaken en in het gansche heelal, Hem nergens zoo goed gevonden had als in zijn hart. Het voordeel eener dergelijke methode is blijkbaar : zij doet ons God in ons zeiven vinden, zonder dat wij ons met de gedachten ten hemel behoeven te verheffen, en op deze wijze besparen wij ons eene inspanning, die den geest vermoeit, de ziel verstrooit en ons minder vruchten doet verzamelen.

Ik meen dat het nuttig is, hier op een verschijnsel opmerkzaam te maken, dat zich van tijd tot tijd , vooral in den beginne , voordoet. Bij groote verrukkingen gebeurt het, dat de ziel wanneer deze vereeniging met God, welke niet lang duurt, ophoudt, in zulk eene verzameling blijft, zelfs uitwendig, dat het haar moeite kost om tot hare gewone bezigheden terug te keeren; het geheugen en het verstand zijn dan zoodanig afgedwaald , dat zij aan een soort van waanzin ten prooi schijnen. Dit zou wel het gevolg kunnen zijn van de zwakheid onzer natuur ; daar zij niet bestand is tegen zulk eene hevige werking van den geest wordt de verbeelding door den weerstuit verzwakt; ik ken ten minste enkele personen, welke iets dergelijks ondervonden hebben. Zij moesten zich dan geweld aandoen, om het gebed eeni-gen tijd na te laten, met het plan om het later weêr op te vatten; want anders zou de gezondheid er zeer door kunnen lijden. Hiervan ziet men genoeg voorbeelden om zich te overtuigen, dat de voorzichtigheid eischt wel aeht te geven tot hoeverre onze krachten kunnen gaan.

Heeft de ziel, die tot dezen staat gekomen is, ondervinding noodig, aan eenen goeden geestelijken leidsman heeft zij niet minder behoefte; want zij zal hem over vele dingen hebben te raadplegen. Ingeval zij hem, na er eenen gezocht te hebben, niet aantreft, zal Onze-Heer niet in gebreke blijven in den nood te voorzien; want Hij heeftnim-

-ocr page 602-

582

mer nagelaten ook mij, in weerwil van al mijne ellende, bij dergelijke gelegenheden bij te staan. Er zijn, geloof ik, slechts weinige geestelijke leidslieden, die eene proef-on-dervindinglijke kennis van zulke verhevene dingen hebben ; en toch, zij zullen zonder deze ondervinding de zielen slechts verontrusten en ter neer slaan in plaats van ze op te beuren ; doch de goddelijke Meester zal niet nalaten haar voor dergelijke beproeving te beloonen. Alles aau dengenen te onderwerpen, die ons bestaurt, is alzoo, naar mijn oordeel , het beste, gelijk ik dit misschien elders reeds gezegd heb ; ik herinner mij dit niet goed meer, doch omdat het van zooveel belang is, vrees ik niet het nog eens te herhalen. De vrouwen zijn nog strenger verplicht om op deze wijze ten opzichte van haren geestelijken gids te handelen, en het is te wenscheu dat hij de proefondervindinglijke kennis bezit, waarvan ik gesproken heb. Eene waarheid echter is het, dat het getal der vrouwen , waaraan God dergelijke gunsten bewijst, veel grooter is dan dat der mannen : ik heb dit zelf uit den mond van den heiligen broeder Petrus van Alcantara vernomen, en het ook met eigen oogen gezien. Deze groote dienaar Gods zeide mij , dat de vrouwen veel verder op dezen weg vooruit kwamen dan de mannen, en hij gaf er voortreffelijke redenen voor aan, welke hier aan te halen ik nutteloos acht, doch die alle ten gunste der vrouwen pleiten.

Onder het gebed werd mij eens plotseling voorgesteld, op welke wijze alle dingen in God gezien worden en iu Hem begrepen zijn. In de hun eigene gedaante nam ik ze niet waar, en toch was de voorstelling, die ik er van had, buitengemeen helder: te beproeven hiervan eene beschrijving te geven zou mij onmogelijk zijn. Zij bleef evenwel levendig in mijne ziel ingeprent. Dit is eene der uitstekendste ge-

-ocr page 603-

583

naden , welke de Heer mij bewezen en het meest er aan toegebracht heeft, om mij te vernederen en te beschamen bij de herinnering der door mij begane zonden. Had de Heer zich gewaardigd mij deze kennis eerder te schenken, had Hij haar dengenen verleend, die Hem beleedigen, noch zij, noch ik hadden het hart en de stoutmoedigheid gehad Hem te hoonen. Dit schouwspel verscheen voor mijne oogen, maar in welk licht vertoonde het zich aan mij? Dit zou ik niet kunnen zeggen, en toch moet ik er toen iets van begrepen hebben, daar ik in staat ben er eeue vergelijking van te geven. Doch de voorstelling is zoo fijn en zoo teeder, dat het verstand haar niet zou kunnen achterhalen; of wel ligt dit hieraan, dat ik zelve geen inzicht heb in de visioenen, die der ziel geen beeld aanbieden, gelijk er ongetwijfeld bestaan; of men zou moeten zeggen, dat de vermogens, welke dan in verrukking zijn, zich buiten haar de wijze, waarop God hen de dingen toont en te genieten geeft, niet meer kunnen voorstellen.

Ik zou dan kunnen zeggen, dat de Godheid als 't ware een diamant is van het helderste water en veel grooter dan de wereld; of wel een spiegel, gelijk aan dengenen waaronder in het vorige visioen de ziel zich aan mij voordeed : de wijze alleen is onvergelijkelijk meer verheven en ik gevoel, dat mij woorden ontbreken om het uit te drukken. Alle onze handelingen aanschouwt men in dezen diamant, wijl er niets bestaan kan buiten het groote, dat alles in zich besluit. Ik was ten hoogste verwonderd, dat ik in zulk een kort tijdsbestek zoo vele dingen in dezen wonderbaren diamant zag voorgesteld, en zonder eene diepe droefheid kan ik mij de afschuwelijke smetten niet herinneren, welke mijne zonden op dezen onbeschrijfelijk zuiveren glans wierpen. Ja, ik kan niet begrijpen, dat ik niet bezwijk, zoo dikwijls dit

-ocr page 604-

584

tafereel mij voor den geest komt. Ook verging ik na dit visioen in die mate van schaamte, dat ik niet wist waar heen mij te wenden. Ach ! dat het mij niet gegeven is dezelfde verlichting aan hen mede te deelen, die schandelijke en onteerende zonden bedrijven om ze te doen begrijpen, dat hunne wanbedrijven niet verborgen ziju, en dat God er zich met alle reden door gekreukt gevoelt, wijl zij onder zijne oogen en op zulk eene voor de hoogste Majesteit hoonen-de wijze gepleegd worden ! Ik zag met hoeveel recht men de hel verdient voor eene enkele doodzonde; zoo ontzettend en onbegrijpelijk is de hoon, dien men God aandoet door haar in zijne tegenwoordigheid te bedrijven, en zoo zeer verafschuwt zijue oneindige heiligheid dergelijke daden. Dit doet ook zijne barmhartigheid nog meer uitschitteren ; want al weet Hij, dat wij deze waarheden kennen toch blijft Hij ons dulden. Dikwerf heb ik bij mij zelve gezegd : boezemt zulk een visioen zoo grooten schrik in, wat zal het ziju op den oordeelsdag, wanneer deze Majesteit zich duidelijk aan ons zal vertoonen, en wij al onze misdaden in geheel haar bestaan zullen aanschouwen ? O God! hoe groot is dan toch mijne verblinding geweest! Dikwijls ben ik, terwijl ik dit neerschreef, door ontzetting bevangen geworden. Hierover zult gij niet verwonderd zijn, mijn vader; wat u alleen moet verwonderen is dit, dat ik mij zelve beschouwende , na met dit licht bestraald te zijn, nog leven kan. Hij zij eeuwig gezegend, die mij met zulk een onuitputbaar geduld verdragen heeft!

Ik was onder het gebed in eene diepe verzameling verzonken en smaakte er veel zoetheid en eenen ongestoorden vrede, toen ik mij eensklaps door engelen omgeven en dicht nabij God zag. Ik ging van ganscher harte aan het bidden voor de behoeften der kerk; zijne goddelijke Majesteit liet

-ocr page 605-

585

mij toen zien, welke groote diensten eene zekere orde in de laatste tijden zou bewijzen, en met welk een mannelij-ken moed de religieuzen dezer orde het geloof zouden verdedigen.

Terwijl ik eens voor het allerheiligste sacrament aan het bidden was, verscheen mij een heilige wiens orde een weinig in verval was; hij hield een groot boek in de hand; na het opengeslagen ce hebben gelastte hij mij zekere woorden te lezen, die daar met groote en zeer duidelijke letters geschreven stonden, en ik las de volgende woorden : „Tn de toekomst zal deze orde bloeien, en vele martelaren tellen.quot;

Bij eene andere gelegenheid werd ik onder de metten door eene dergelijke kennis verlicht, terwijl ik koor hield; ik zag zes of zeven religieuzen derzelfde orde voor mij, met degens in de hand; wat, naar mijn oordeel, beteekent, dat zij geroepen zijn tot de verdediging des geloofs. Want toen ik onder een ander visioen mij op eene uitgestrekte vlakte, waar een groote strijd geleverd werd, in den geest verplaatst zag, aanschouwde ik de religieuzen dezer orde wonderschoon van gelaat en vol vuur in zulk een dapperen strijd , dat zij velen hunner vijanden ter aarde wierpen en eene groote menigte van hen doodden. Ik erkende , dat dit den strijd gold tegen de ketters. Zeer dikwijls is mij deze heilige verschenen, en heeft mij vele belangrijke dingen medegedeeld. Hij heeft mij zijnen dank betuigd voor de gebeden, welke ik voor zijne orde stort, en beloofd mij te zullen aanbevelen bij Onzen-Heer. De orde, waarop ik doel, wil ik niet aanduiden uit vrees dat andere er aanstoot uit mochten nemen; indien Onze-Heer wil dat zij bekend worde, dan zal Hij haar wel bekend weten te maken. Doch eene glorie is er waarnaar alle orden en ieder barer leden om strijd moesten streven, namelijk, om waardige

-ocr page 606-

586

•werktuigen te worden in de hand van God, om de kerk in den grooten nood, waarin zij zich in onze dagen bevindt, van dienst te zijn. Gelukkig het leven, aan zulk eene schoone zaak ten offer gebracht!

Toen iemand mij verzocht had aan God te vragen, dat het Hem behagen mocht hem bekend te maken, of het Hem aangenaam was, dat hij een bisdom aanvaardde, zeide mij Onze-Heer na de communie; „Wanneer hij begrepen en duidelijk heeft ingezien, dat niets te bezitten, waarlijk heerschen is, dan kan hij het aannemen;quot; mij hiermede te verstaan gevende, dat zij die tot hooge kerkelijke waardigheden verheven zijn, er verre af behooren te wezen ze te begeeren, of ten minste ze te zoeken.

Dit zijn de genaden, die Onze-Heer heeft verleend en nog bijna aanhoudend verleent aan deze zondares. Ik zou nog een groot aantal andere kunnen aanhalen, doch ik eindig mijn verhaal, wijl men uit hetgeen tot hiertoe gezegd is genoeg den toestand mijner ziel kan opmaken, en de wijze waarop het Onzen-Heer behaagd heeft mij te leiden. Hij zij eeuwig gezegend, voor al de zorg jegens mij betoond!

Om mij over al mijne moeielijkheden te troosten zeide mij eens die aanbiddelijke Meester op den toon der teederste genegenheid: „Bedroef uniet, mijne dochter, in dit leven kunnen de zielen niet altijd in denzelfden toestand verkee-ren; nu eens zult gij vol ijver dan weder zonder ijver zijn, nu eens in vrede dan weder in onrust en bekoring, doch vertrouw op mij, en vrees niets Iquot;

Toen ik eens dacht, dat er eenige gehechtheid gelegen was, hetzij in mijne genegenheid voor de geestelijke bestierders mijner ziel en al de groote dienaren Gods, hetzij in het genoegen en den troost, dien ik vond in hun onderhoud , zeide mij Onze-Heer: „Indien een zieke, mijne

-ocr page 607-

587

dochter, iu gevaar van sterven verkeerende zich door een geneesheer genezeu zag, dan zou hetgeen deugd in hem zijn geene dankbaarheid te betoonen jegens zijnen weldoener en hem niet te beminnen. Wat zoudt gij zonder den bijstand van deze personen hebben uitgericht ? De omgang met de goeden schaadt nietj zorg slechts dat uwe woorden gewogen en heilig zijn. Zet uwen omgang met hen onder deze omzichtigheid voort; hun onderhoud zal, verre van eenig nadeel aan uwe ziel te berokkenen, haar nuttig zijn.quot; Deze woorden troostten mij zeer; want dikwijls zou ik uit angst voor eenige gehechtheid wel gewenscht hebben met hen niet meer iu aanraking te komen; zoo stond Onze-Heer mij in alles met zijnen raad bij; Hij ging zelfs zoover van mij te zeggen, hoe ik mij te gedragen had ten opzichte der zwakken en van sommige personen. De goddelijke Meester houdt zich, met een woord, steeds met mij bezig, zonder mij ooit uit het oog te verliezen.

Er zijn tijden waarin ik niet zonder droefheid kan zien, dat ik zoo nutteloos ben voor zijnen dienst, en gedwongen om aan de verzorging van een lichaam zoo zwak als het mijne meer tijd te besteden, dan ik zou willen. Eens op eenen avond gevoelde ik mij onder het gebed, toen het uur der rust daar was, door hevige droefheid aangetast en het oogenblik, dat ik gewoonlijk braakte, was nabij. Toen ik mij aldus door de zwakheid des lichaams gebonden zag en mijn geest zich van den anderen kant met God wilde bezig houden, gevoelde ik in dezen strijd zulk eene neerslachtigheid, dat ik overvloedige tranen begon te storten. Dit is mij meermalen overkomen, en het veroorzaakt mij zoovele folteringen , dat ik alsdan een waren afschuw van mij zelve heb. Doch ik verafschuw mij zelve in den gewonen loop des levens, helaas, niet zooveel als ik moest.

-ocr page 608-

588

en ik blijf niet in gebreke de zorgen, die ik noodig heb, aan te wenden; en God geve, dat ik dit dikwijls niet overdrijf, gelijk ik reden heb te vreezen. Onder de benauwing, welke ik zoo even beschreven heb, verscheen mij Onze-Heer ea zeide mij: „Wend deze zorgen aan, mijne dochter, en verdraag dit lijden, uit liefde tot mij; uw leven is nog noodig voor mijnen dienst.quot; Dit echter kan ik zeggen; van dezen dag af, dat ik het onwrikbaarste besluit genomen heb van eenen zoo goeden Meester, eenen zoo teederen vertrooster uit al mijne krachten te dienen, heb ik mij nimmermeer in eene waarlijk pijnlijke bekommering bevonden. Want laat Hij mij al in het eerste oogenblik een weinig lijden. Hij overstelpt mij daarop met troost, zoodat er voor mij iu het verlangen naar smarten inderdaad niets verdienstelijks is. Zij alleen zijn in staat mij voortaan dit leven mogelijk te maken. Lijden, ziedaar waarheen mijne liefste wenschen gericht zijn. Hoe dikwijls stijgt uit het diepste mijner ziel deze kreet op naar God; Heer, of lijden, of sterven! dit is het eenige wat ik u vraag. Verteerd door den dorst om God te zien, spring ik op van vreugde, wanneer ik het uurwerk hoor slaan, in de gedachte, dat ik een weinig nader ben aan dien gelukkigen stond, en dat ik een uur minder in dit leven heb door te brengen. Op dezen toestand volgt evenwel vaak een andere, waarin het mij noch hard valt te leven, noch een lust is te sterven. Dit is eene afwezigheid van den ijver en ik weet niet welke verblinding ten opzichte van alles, die, gelijk ik gezegd heb, uit de groote kwellingen kan voortkomen, welke ik verduur.

Toen Onze-Heer mij eenige jaren geleden zijn plan bekend maakte, om de genaden, waarmede Hij mij begunstigde, openbaar te maken, deed mij dit zeer pijnlijk aan. En ik heb in werkelijkheid tot op dit oogenblik niet weinig te

-ocr page 609-

589

lijden gehad, gelijk gij weet, mijn vader, omdat elk eeu ze op zijne manier uitlegde. Dit alleen echter troost mij, dat ik er geen schuld aan gehad heb; want ik heb de uiterste zorg aangewend om er slechts over te spreken tegen verlichte bestuurders, die er over oordeelden, of tegen personen waarvan ik wist, dat zij er zeiven over gesproken hadden : deze terughoudendheid kwam , gelijk ik mij reeds hieromtrent verklaard heb, minder voort uit nederigheid, dan wel uit den buitengewonen weerzin, welken ik gevoelde om ze zelfs aan mijne biechtvaders te verklaren. Thans echter, of eenigen tegen mij uit waren ijver morren, anderen ontwijken mij te spreken en zelfs mij biecht te hooren,ofnog anderen mij aanmerkingen maken, ik trek er mij , Goddank, niets van aan. Daar ik zeer duidelijk zie, dat Onze-Meer zich van dit middel heeft willen bedienen om verscheidene zielen te doen vooruitgaan , en ik mij alles herinner wat Hij voor elk van haar heeft geleden , bekommer ik mij al zeer weinig om alles wat men omtrent dit punt kan zeggen of denken. Misschien ben ik deze inwendige vrijheid tot op zekere hoogte wel verschuldigd aan de diepe afzondering , waarin ik het geluk heb te leven. Sinds het den godde-lijken Meester behaagd heeft mij in dezen kleinen hoek der aarde op te sluiten hoopte ik, dat de wereld, waarvoor ik als dood was, zich mijner niet meer zou herinneren; mijne hoop is niet geheel vervuld, en tegen mijn wil ben ik gedwongen nog met enkele personen te spreken. Daar men mij niettemin in mijne dierbare eenzaamheid niet zien kan, beschouw ik mij als in eene haven, waarin God mij gebracht heeft; en ik hoop van zijne barmhartigheid, dat ik daar zoo verre levende van de wereld met zulk een klein en heilig gezelschap, tegen iederen storm zal beveiligd zijn. Vandaar zie ik, als van eene hoogte waar niets mij deren

-ocr page 610-

590

lean, op alles wat er in deze wereld voorvalt neer, en ik trek het mij niets aan, wat men van mij denkt. Doch dit zal in eene hooge mate wel het geval zijn met betrekking tot het geringste voordeel, dat ik eene ziel zou kunnen bezorgen; en naar dit doel streven al mijne wenschen sedert ik in dit gelukkig toevluchtsoord ben. Mijn leven is thans eene soort van geestelijken slaap ; alles wat mijne blikken van buiten treft schijnt mij slechts een droom toe, en veroorzaakt mij pleizier noch verdriet. Ondervind ik dit van tijd tot tijd, dan gaat het zoo snel voorbij, dat ik er geheel over verbaasd sta, en mijne ziel wordt er niet meer over aangedaan, dan door een droom. Dit is de zuivere waarheid; en wanneer ik mij soms wilde verblijden of bedroeven over de een of andere bijzondere reden van pleizier of verdriet , het is voor mij even onmogelijk als voor een verstandig mensch vreugde of verdriet te hebben over een droom1, dien hij gehad heeft. Onze-Heer heeft zich gewaardigd deze gevoelens, welke vroeger in mij zoo hevig waren, omdat ik noch verstorven , noch dood was aan de aardsche dingen, in mij te doen sterven. Moge het zijne goddelijke Majesteit behagen, dat ik niet meer in eene dergelijke verblinding vervalle !

Ziedaar, mijn vader, het leven, thans door mij geleid; vraag voor mij, dit bezweer ik u, aan God, of dat Hij mij tot zich rocpe, of mij de middelen schenke om Hem te dienen. Behaagde het zijne Majesteit dat dit geschrift u eenig nut aanbracht! Door gebrek aan eenigen tijd heeft het mij wel moeite gekost, doch hoe zoet zou die moeite voor mijn hart wezen, indien het mij gelukt ware iets te zeggen, dat God eene enkele maal deed loven! O hoe goed zou ik mij met zulk eene belooning betaald achten; zelfs al zoudt gij het oogenblikkelijk daarop in het vuur werpen! Ik zou evenwel wenschen, dat het te voren onderzocht werd

-ocr page 611-

591

door de drie dienaren van God, die aan u bekend en mijne biechtvaders geweest zijn en nog zijn. Is het verkeerd, dan is het billijk, dat zij den goeden dunk dien zij van mij koesterden verliezen: is het goed, dan zullen zij, zoover-licht en deugdzaam als zij zijn, weten op te klimmen tot de bron, hier ben ik zeker van, en zij zullen Hem loven, die zich gewaardigd heeft door mij te snreken. Ik smeek Ónzen-Heer, dat Hij u immer met zijne goddelijke hand steune en van u zulk een grooten heilige make, dat gij, dooiden geest en het licht van boven vervuld, in staat zijt dit ellendig schepsel verstoken van nederigheid en vol stoutmoedigheid , dat het gewaagd heeft het besluit te nemen om zulke verheven dingen te schrijven, te verlichten. God geve, dat ik mij niet aan dwaling heb schuldig gemaakt; mijne bedoeling ten minste was zuiver: mijn wensch was goed te doen, te gehoorzamen en degenen, die deze bladzijden zullen lezen, eenigen lof te doen brengen aan den Heer. Dringend vraag ik Hem deze genade al sedert vele jaren; en daar de werken mij ontbreken, heeft het verlangen om iets, hoe weinig ook, tot zijne glorie bij te brengen , mij het stoute besluit doen nemen om het verslag eens levens op te stellen, dat mijne ongetrouwheden, helaas, door zooveel wanorde ontsierd hebben. Ik heb dit gedaan zonder mij er bijzonder op toe te leggen of mij op iets te laten voorstaan; ik heb mijnen tijd slechts besteed met te schrijven , en zoo eenvoudig en waar als ik kon gezegd wat er in mij is omgegaan. Gewaardig u, mijn God, die alvermogend zijt en voor wie willen doen is, mij de genade te schenken om in alles uwen heiligen wil te volbrengen! Ik bezweer Hem, dat Hij den ondergang eener ziel niet dulde, welk zijne liefde door zoovele bemoeiingen zoo vaak heeft ontrukt aan de hel en teruggebracht op den weg desheils! Amen.

-ocr page 612-

592

JESUS.

De Heilige Geest zij steeds met u. Amen 1).

Ik meen dat het niet van onpas zal zijn, u in al zijn omvang den dienst voor oogen te stellen , welken ik u bewezen heb met mijn leven te schrijven, om u daardoor in de verplichting te brengen mij met eenen verdubbelden ijver aan Onzen-Heer aan te bevelen. Ik kan dit, dunkt mij, terecht doen na alles wat ik heb gebeden bij het maken der schets van mij zelve op deze bladzijden en bij de herinnering aan mijne ontelbare ellenden. Ik wil evenwel oprecht bekennen, dat het mij meer moeite gekost heeft de genaden te beschrijven, waarmede ik ben overladen geworden door Onzen-Heer dan de beleedigingen , welke ik tegen zijne goddelijke majesteit bedreven heb.

Ik heb aan dit geschrift de door n verlangde uitbreiding gegeven; doch ik reken op de belofte , die gij mij gedaan hebt, van alles wat n verkeerd toeschijnt te zullen verscheuren. Ikj had het nog niet geheel overgelezen, toen men het van uwentwege kwam opeischen. Gij zult eralzoo nog al plaatsen in aantreffen, waar ik mij niet goed heb uitgedrukt, en andere waar ik in herhalingen vervallen ben. Ik heb voor dezen arbeid zoo weinig tijd gehad, dat ik hem naarmate dat ik schreef niet heb kunnen overzien.

Ik bid u, mijn vader, het te verbeteren en het laten overschrijven voor gij het zendt aan vader Joannes van Avila, want anders mocht men mijn schrift eens herkennen.

4) Een brief aan vader Petrus Ybaoez.

-ocr page 613-

593

Vurig wensch ik, dat zulk een verdienstelijk man het zie, want met dit vooruitzicht ben ik er aan begonnen. Vindt Hij dat ik den rechten weg bewandel, dit zal mij een buitengewone troost zijn.

In zooverre het van mij afhing is hier mijne taak geëindigd : wat u betreft, mijn vader, beschik er over zooals gij zult goed oordeelen, en bedenk wel, dat gij verplicht zijt haar, die u op deze wijze de geheimste gevoelens barer ziel toevertrouwt, te lielpen. Ik zal, zoolang ik leef, de uwe aan Onzen-Heer aanbevelen. Doe dus uw best Hem te dienen , om u in staat te stellen mij van uwen kant bij te staan. In dit geschrift zult gij zien , wat men wint met zich geheel aan Hem weg te schenken, die zich zonder voorbehoud aan ous heeft gegeven , gelijk gij begonnen zijt te doen. Hij zij eeuwig gezegend ! Ik hoop van zijne barmhartigheid , dat wij elkander eenmaal in den hemel zullen ontmoeten, waar wij beter dan in dit ballingsoord de genaden zullen kennen, die Hij ons heeft bewezen , en waar wij Hem eeuwig zullen zegenen. Amen.

Dit boek werd voltooid in de maand Juni van het jaar 1562 1).

I) Deze brief werd, gelijk de Bollandisten aanloonen , gericht aan vader Petrus Ybanez op wiens last de Heilige Uct eerste verslag haars levens schreef; een arbeid begonnen te Avila in 1561 en te Toledo vcltooid in het paleis van Louise de la Cenia , zuster des Hertogs van Medina Coeli iu Juni 1565.

De Heilige heeft dezen brief aan het einde van het tweede verhaal , dat zij op last van vader Garcia van Toledo opstelde, geplaatst, eerstens wijl hij een deel van haren eersten arbeid uitmaakte, vervolgens wijl er duidelijk uil blijkt met welken geest en met welk doel zij dit werk heeft ondernomen.

Zie de Bollandisten de Lib. et Script. S. Teresiae pg. 340.

39

-ocr page 614-

TOEVOEGINGEN

AAN HET LEVEN DER HEILIGE TERESIA , DOOR HAAR ZELVE' BESCHREVEN 1).

Verschillende voorschriften door Onzen-Heer haar gegeven. — Terwijl zij priorin is van het klooster der Mensehwording te Avila wordt zij met eene gedenkwaardige verschijning der allerheiligste Maagd begunstigd. Eenigen tijd later verkiest Onze-Heer haar in hetzelfde klooster tot zijne bruid, de viering dezer geestelijke verloving. — Bovennatuurlijke verlichting, visioenen , openbaringen , verrukkingen. — Waarschuwingen, die Onze-Heer haar geeft met betrekking tot het bestuur der kloosters van den hervormden regel. Hij belooft haar, dat zij bij haar leven de orde der heilige Maagd zal zien bloeien. — Vier vermaningen, welke Hij haar gelast van zijnentwege aan de vaders ongeschoeide karmelieten over te brengen.

Terwijl ik eens Onzen-Heer bedankte voor eene genade, die Hij mij bewezen had , zeide de aanbiddelijke Meester tot mij : „wat vraagt gij, dat ik niet doe , mijne dochter?quot;

Eens zeide mij Onze-Heer : „Meent gij, mijne dochter, dat de verdienste bestaat in te genieten ? neen, maar in

1) De Heilige heeft eigenhand;g alles geschreven wat men in dit bijgevoegde hoofdstuk leest. Onder deze nieuwe herinneringen zijn sommige dingen , welke in de uitgave van Madrid niet zijn opgenomen, doch door Ribera alleen in zijn Leven der heilige Ter es ia zijn openbaar gemaakt; wij geven er hier eene vertaling van.

Zie de Boll, de Lib. et Script S. Teresiae LXXVI.

-ocr page 615-

595

te werken , te lijden en te beminnen. Gij zult nimmer vernomen hebben, dat de heilige Paulus meer dan eenmaal de genietingen des hemels heeft gesmaakt, maar wel dat hij zeer dikwijls te lijden heeft gehad. Beschouw daarenboven mijn leven, het is slechts eene aaneenschakeling van lijden geweest; gij vindt er slechts één uur van zaligheid, namelijk , het uur op den Thabor. Wacht u wel te mee-nen, wanneer gij mijne Moeder aanschouwt, terwijl zij mij in hare armen draagt, dat deze zoete vreugden zonder bittere smarten waren; zoodra zij de woorden van Simeon vernomen had, verlichtte haar mijn Yader, om haar te toonen wat zij te lijden zou hebben ! De groote heiligen die , door den Geest Gods geleid , hun leven doorbrachten in de woestijn, gaven zich over aan zeer strenge boetple-gingen; zij hadden bovendien een hevigen strijd tegen den duivel en tegen zich zeiven te voeren , en zagen zich menigmaal langen tijd zonder eenige geestelijke vertroosting. Wees overtuigd, mijne dochter, dat mijn Vader de meeste beproevingen overzendt aan de zielen, die Hij het meest bemint; en de grootheid dier beproevingen is de maatstaf zijner liefde. En waarin kan ik u het beste de mijne betoenen , als in datgene voor u uit te kiezen , wat ik heb verkozen voor mij zeiven? Aanschouw deze wonden, uwe smarten zullen nimmer tot die hoogte stijgen. Ziedaar den weg der waarheid. Wanneer gij dit goed zult begrepen hebben, zult gij mij het verlies der slaven dezer wereld helpen beweenen , wier verlangens , wier zorgen , wier gedachten alle slechts naar een geheel tegenovergesteld doel streven.quot;

Op den dag , dat Onze-Heer mij aldus toesprak , had ik zulk eene hevige hoofdpijn gehad bij het begin des ge-beds, dat het mij niet doenlijk scheen het te verrichten.

-ocr page 616-

596

T)e goede Meester voegde mij deze woorden toe : „Daaruit zult gij de waarde des lijdens kennen; wijl uwe gezondheid u niet vergunde tot mij te spreken, ben ik zelf tot u gekomen om mij met u te onderhouden en u te troosten.quot;

Tk bleef bijna anderhalf uur in eene diepe verzameling, zonder een oogenblik verstrooid te zijn. In dezen toestand hoorde ik de woorden, die ik heb aangehaald. Ik wist niet waar ik was, doch ik gevoelde mij door eene onuitsprekelijke zaligheid overstroomd. Ik merkte vervolgens niet zonder verrassing , dat mijne hoofdpijn geheel verdwenen was, en dat mijne ziel brandde van verlangen om te lijden. Onze-Heer zeide mij ook , dat ik vooral deze woorden voor den geest moest hebben, die Hij tot zijne Apostelen had gericht: „De dienaar is niet meer dan de Meester.quot;

Op eenen Palmzondag geraakte ik na het ontvangen der communie in zulk eene opgetogenheid des geestes, dat ik de heilige hostie niet kon doorzwelgen. Toen ik weer een weinig tot mij zelve gekomen was, scheen het mij toe, dat mijn mond vol was van het kostbaar bloed mijns Zaligmakers, dat mijn aangezicht en lichaam er mede besproeid waren, en dat dit aanbiddelijk bloed zoo warm was als op het oogenblik , dat het vergoten werd aan het kruis. Onder de alles overtreffende aangename gewaarwordingen, welke ik gevoelde, zeide mij Onze Heer: „Ik wil, mijne dochter, dat uwe ziel de gelukkige uitwerkselen van mijn bloed ondervinde; vrees alzoo niet, dat gij mijne barmhartigheid ontbeert. Ik voor mij heb het onder onuitsprekelijke smarten vergoten; en gij, zooals gij ziet, geniet het thans ouder onuitsprekelijke zoetheden. Ik betaal n ruimschoots de vreugde, die gij mij op dergelijke dagen bereidt.quot; Deze woorden zinspeelden op iets wat ik al

-ocr page 617-

597

sinds meer dan dertig jaren deed; want ik was nimmer in gebreke gebleven om, indien ik kon, op dezen dag te com-municeeren en mij voor te bereiden om dien goddelijken Meester zoo goed mogelijk in mijne ziel te ontvangen. Ik kon het niet verdragen , dat de Joden Hem eenmaal zoo ver een verblijf hadden laten zoeken, na Hem zoo heerlijk ontvangen te hebben. Ik opende daarom mijne ziel voor dien geliefden Gast, en ik bezwoer Hem bij mij zijn intrek te nemen, terwijl ik Hem helaas, gelijk ik nu bemerk, zulk een droevig verblijf aanbood. Dergelijke naieve beschouwingen kwamen in mijnen geest op, en Onze-Heer aanvaardde ze zeker, daar dit visioen, dat ik als een der zekerste beschouw , mij wonderbaar van dienst geweest is, om mij tot de heilige communie voor te bereiden.

Toen ik in een boek gelezen had, dat het eene onvolmaaktheid was afbeeldingen met kunst bewerkt te bezitten, bepaalde ik mij er toe slechts een enkele van dat slag, welke zich in mijne cel bevond, te bewaren; en deze lezing bevestigde mij in de gedachte , die ik te voren had, dat de armoede er toe verplicht slechts afbeeldingen op papier te hebben. Doch Onze-Heer zeide mij op een oogen-blik, dat ik hieraan dacht: „Mijne dochter, deze versterving is niet goed. Armoede of liefde , wat is het beste ? Daar de liefde de voorkeur verdient, moet gij u, noch de religieuzen van datgene berooven, wat uwe zielen kan opwekken. Het boek, dat gij gelezen hebt, veroordeelt slechts de gezochte versierselen, waarmede men de afbeeldingen verrijkt, en niet de afbeeldingen zeiven. Het is een list des duivels geweest, welke aan de lutheranen al de middelen ontnam, die de godsvrucht bevorderen; zoo brengt Hij ze op den weg des verderfs. Thans, mijne dochter, moeten mijne geloovigen zich meer dan ooit in-

-ocr page 618-

598

spanuen , om het tegenovergestelde te verrichten van hetgeen zij doen.quot;'

Terwijl ik eens bij mij zelve overwoog , hoeveel vlekke-loozer men zijne ziel bewaart buiten beslommering, en hoe ik onvermijdelijk afdwalingen en misslagen bega wanneer ik er in betrokken ben, hoorde ik mijnen aanbiddelijken Meester tot mij zeggen: „dit kan niet anders, mijne dochter, daarom moet gij uw best doen om steeds eene goede bedoeling te hebben bij alle dingen , u aan alles te onthechten en de oogen op mij gevestigd te houden, om uwe handelingen gelijkvormig te maken aan de mijne.quot;

Toen ik de oorzaak trachtte te ontdekken, waarom ik bijna geene verrukkingen meer in het openbaar kreeg, voegde mij Onze-Heer deze woorden toe : „dit is niet meer noodig; voor mijn doel hebt gij vertrouwen genoeg; wij ontzien de zwakheid van hen, die over de volmaaktste dingen verkeerd oordeelen.quot;

Eens maakte de onzekerheid, of ik wel in staat van genade was, mij ongerust. Onze-Heer zeide mij: „Mijne dochter, het licht verschilt zeer van de duisternis; ik ben getrouw, niemand stort zich in het verderf zonder het te weten. Men bedriegt zich wanneer men op geestelijke genietingen zijn vertrouwen zou willen vestigen; de getuigenis van een goed geweten is het ware vertrouwen. Doch niemand meene dat hij door zich zeiven in het licht kan blijven : in de orde der genade, zoo min als in die der natuur heeft men het in zijne macht te beletten, dat de nacht neerdaalt; dit hangt alleen van mijne genade af. Het beste middel voor de ziel om het licht te behouden, is goed te begrijpen, dat zij niets kan van zich zelve en dat ik het ben, van wien zij het bekomt; want dan zelfs , wanneer dit licht in haar is, zal de nacht komen, zoodra ik mij een oogenblik verwijder. De

-ocr page 619-

599

ziel is waarlijk nederig, welke weet wat zij vermag, en wat ik kar. Daar gij gaarne de raadgevingen vau menschen boekt, verzuim vooral niet deze , welke gij heden uit mijnea mond hoort op te teekenen, opdat gij ze niet vergeet.quot;

Daags na het octaaf der visitatie beval ik in eene grot van den Berg-Karmel, waarin ik mij afgezonderd had, een mijner broeders den goddelijken Meester aan, en ik waagde het — of het alleen in het binnenste mijns harten, dan wel in uitdrukkelijke woorden was, herinner ik mij uiet meer — Hem te zeggen: „Waarom, Heer, moeteen broeder, die mij zoo dierbaar is , in een oord zijn, waar zijne zaligheid in gevaar verkeert ? Zag ik eenen van uwe broeders in dergelijk gevaar, wat zou ik niet doen om er hem van te bevrijden! Alle middelen, die mij ten dienste stonden zou ik, dunkt mij , aanwenden.quot; Toen sprak Hij tot mij : „O mijne dochter, mijne dochter , de religieuzen van het klooster der Menschwording zijn mijne zusters, en gij aarzelt nog u bij haar te begeven. Bemoedig u, denk dat gij mijnen wil gaat volbrengen ; het is zoo moeilijk niet als het u toeschijnt. Wat u schadelijk toeschijnt voor uwe nieuwe huizen, zal zoowel tot voordeel strekken van deze als van u, daar mijne macht groot is 1).

I) Toen in i57l de Opperpriester , de Heilige Plus VT, visitators benoemde voor de geestelijke orden , stelde hij tot visitator voor de gelieele orde van Kanncl vader Petrus Femandes, van de orde des H. Dominicus , aan, een man van zeldzame verdienste, en niet minder om zijne voorzichtigheid als zijne heiligheid aanbevelenswaardig. Deze meende, dat het beste middel, om eene goede tuciit in het kloosler der Mensch wording te Avila in te voeren was , het bestuur er van aan de hervormster van Karmel toe te vertrouwen; hij benoemde haar dan tot priorin van dit klooster. De Heilige, die reeds acht kloosters van den hervormden regel gesticht had, wier bestuur al haren lijd eischte, zag er bezwaar in zich naar het verlangen des visitators te voegen , vreezende dat de hervorming onder zulk eene beschikking zou lijden. Doch deze bezwaren verdwenen weldra door de woorden van Onzcn-Heer, en de verhevenste gunsten waren de belooning harer gehoorzaamheid. De zegen des hemels daalde, volgens de belofte des Heeren,

-ocr page 620-

600

In het eerste jaar, dat ik priorin was van het klooster der Menschwording te Avila, zag ik op den vooravond van den H. Sebastianus, toen men het Salve Regina aanhief, de Moeder Gods omgeven door eene groote menigte engelen neerdalen naar den koorstoel der priorin , waar zich een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van den berg Karmel bevond, en zelve deze plaats innemen. Op hetzelfde oogenblik verdween het beeld voor mijne oogen, en ik zag alleen de goddelijke Moeder. Ik vond, dat zij een weinig geleek op het schilderij mij door eene gravin 1) geschonken; doch

ruiuisclioots op de kloosters van den hervormden regel en op dal der Menschwording le Avila, neer. De Heilige smaakte den troost in de drie jaren, dat zij Iiaar vorig klooster bestierde , er eene bewonderenswaardige tucht in te voeren , die nimmer verzwakt is; en nog in onze dagen leven er de voorbeelden van heiligheid , die zij er heeft nagelaten , voort.

Zij vroeg en verkreeg, om heter in hare onderneming te slagen, twee vaders ongeschoeide Karmeliten voor hel geestelijk bestuur der religieuzen. De H. Joannes van het Kruis behoorde tot hun getal; onder zijne leiding ontvlamden de gelukkige bewoners van het klooster der Menschwording, gelijk men begrijpen kan, weldra in liefde tot God. Onder de leiding van Teresia en Joannes van het Kruis was dit klooster een ware lusthof, waarin de Heer behagen schiep.

Eene der eerste handelingen van het bestuur der H. Teresia was, gelijk Ribera verhaalt, op de plaats zelve, die de priorin in het koor innam, een groot en schoon beeld van Onze-Lieve-Vrouw van den Berg-Karmel op te richten. In liet bijzijn van al de religieuzen droeg zij aan haar het klooster op , en stelde haaide sleutels ter hand , waardoor Teresia haar wilde te kennen geven , dat zij niet in aanmerking kwam , en dat de heilige Maagd , waaraan de orde van Karmel behoort , hare eigenlijke priorin was en ze moest beslieren Weinige dagen daarna verscheen de koningin des hemels aan de Heilige, en betuigde haar, hoe aangenaam hel haar was, wat zij ter harer eere verricht had. God heeft gewild, dat de H. Teresia ons zelve de wonderbare omstandigheden dezer verschijning zou mededeelen.

1) Maria de Velasco van Arragon, gravin van Osorno. „Dit kostbaar beeld, zegt Ribera, wordt bewaard in het klooster van den H. Josef van Avila; het is een der schoonste dal ik ooit gezien heb , en een dergenen , die het meest eerbied inboezemen.quot; Deze getuigenis kunnen wij bevesligen ; hel is ons vergund geworden dal majestueus en heilig beeld in het koor van den H. Josef van Avila te aanschouwen. Het is een der talrijke schatten, welke de heilige bakermat van hei hervormde Karmel bezit.

-ocr page 621-

601

ik had geeu tijd genoeg om deze gelijkenis op te merken, want ik kwam bijna oogenblikkelijk in extase. Ik zag toen boven het lijstwerk der koorstoelen eu boven de bidbanken , welke er vóór zijn , eene groote menigte engelen. Zij verschenen mij evenwel niet onder eene zinnelijke gedaante. , want het was een visioen des verstands : Ik bleef het geheele Salve door in dezen toestand , en de allerheiligste Maagd zeide mij: „Het was eene gelukkige gedachte van u mij deze plaats te geven; ik zal tegenwoordig zijn bij de lofliederen, welke de religieuzen van dit klooster ter eere van mijaen Zoon zullen zingen, eu ik zal ze hem aanbieden.quot; 1)

1) De religieuzen van het klooster der Mcnschwording hebben niets vergeten om de herinnering aan dit visioen der seraphijnsche Teresia van Jesns te vereeuwigen , zij vereerden dit beeld van O. L. Vrouw van den Berg-K arm el , waaraan de H. Teresia in het koor de plaats zelve der priorin had toegewezen , op eene bi jzondere wijze. Deze vereering eens levendigen gelooFs en eeiier kinderlijke godsvrucht jegens de koningin der hemelen heeft zich van eeuw tot eeuw tot op'onze dagen toe voortgezet.. Van 1572 tot in l85i2 , waarin deze regels geschreven werden , is de Koningin der hemelen steeds als de priorin der Menschwording beschouwd geworden. Thans nog ziet men in hare handende sleutels van het klooster , welke de Heilige haar heeft overgegeven.

Wat Ilibera zegt van het schilderij der H. Maagil dat de gravin Maria de Velasco Arragon aan de Heilige had geschonken, kan ik ook van dit beeld van Onze-Lieve vrouw zeggen: het is een dergenen die het meest een heiligen eerbied inboezemen, terwijl het daarbij eene teedere godsvrucht en een kinderlijk vertrouwen opwekt.

Om eveneens de verschijning der engelen te vereeuwigen wilden de religieuzen van het klooster der Menschwording uit eerbied de koorstoelen niet meer gebruiken, waar de HL Teresia ze gezien had. Deze stoelen werden mei bloemen getooid en met schilderijen versierd. Men heeft andere berieden de eerste geplaatst, en daar op nederige en zedige zetels zingen de gelukkige maagden van Karmel den lof van God, zoodat zij dit koor nimmer binnentreden zonder dat het geloof haar de engelen, als de onzichtbare getuigen boven zich doet aanschouwen; terwijl zij voor zich op de tweede plaats van het koor de seraphijnsche Teresia zien en op de eerste plaats , op den koorstoel der priorin , de glorievolle Koningin van Karmel, gezeten als op een troon van genade en tot hare welbeminde Teresia zeggende; «Gij hebt wel gedaan, mijne dochter, met mij deze plaats te geven; ik zal tegenwoordig zijn bij de lofliederen welke de religieuzen van dit klooster ter eere van mijnen Zoon zullen zingen , en ik zal ze Hem aan-biedeD.,'

-ocr page 622-

602

In het tweede jaar, dat ik priorin was van het klooster der Menschwording, onder het octaaf van den H. Mar-tinns, deelde vader Joannes van het Kruis, toen ik te communie zou gaan , de heilige hostie, en gaf er mij slechts een gedeelte van, het audere bestemmende voor eene mijner zusters. Het viel mij in , dat hij dit niet deed omdat het noodig was, maar om mij te versterven, wijl ik hem gezegd had, dat ik zeer gaarne eene groote hostie ontving , zeer goed wetende echter, dat dit niets afdoet, wijl Jesus Christus in het kleinste stuk geheel aanwezig is. Toen zeide mij Onze-Heer, om mij te doen inzien , dat dit niets afdoet, het volgende: „Vrees niet, mijne dochter , dat emand, wie ook , u van mij kan scheiden.quot; Daarop vertoonde Hij zich aan mij in het binnenste mijner ziel onder een visioen der verbeelding, gelijk Hij dit meer gedaan had ; Hij gaf mij zijne rechter hand en zeide : „Aanschouw dezen nagel: deze is het teeken en het onderpand , dat gij van dezen dag af mijne bruid zult zijn; tot op dit oogenblik waart gij dit nog niet waardig; voortaan moet gij mijne eer ter harte nemen, en mij niet alleen als uwen Schepper, uwen Koning en God, doch daarbij u zei ven als mijne wezenlijke bruid beschouwen. Van dit oogenblik af aan is mijne eer de uwe, en uwe eer de mijne.quot; De uitwerking dezer genade was zoo krachtig, dat mijne ziel losbarstte in gejuich en in de heilige vervoering, die mij had aangegrepen zeide ik tot mijnen goddelijken Meester: „Verander, Heer, mijne ellendigheid , of bewijs mij geene gunst onder wier grootheid mijne zwakke natuur bezwijkt.quot; Tk bracht bet overige van den dag op deze wijze geheel in God vervoerd door. Ik heb sedert dien tijd de wonderbare uitwerkselen van dit visioen gevoeld, doch met eene dubbele droefheid en schaamte, daar ik zag, dat ik niets deed om voor wel-

-ocr page 623-

603

daden van zulk eene hooge waarde erkentelijk te zijn.

Terwijl ik mij bezig hield met de stichting van het klooster te Sevilla, zeide mij Onze Heer; „Gij kent het geestelijk huwelijk, dat er tusschen u en mij bestaat; door dezen band behoort het mijne aan u; ik schenk u alzoo al de smarten en al den arbeid , welke ik verduurd heb. Krachtens deze gave, kunt gij mijnen Vader iets vragen , alsof gij uw eigendom vroegt.quot; Ik wist het reeds, dat wij de deel-genooten van de smarten en den arbeid van Onzeu-Heer waren; doch toen zag ik dit op eene geheel andere wijze in; het was mij alsof ik met een groot eigendom of gebied achterbleef; en de vriendschap, waarmede de goddelijke Meester mij deze gunst verleeude was van dien aard, dat het mij onmogelijk is haar hier te verklaren. Ik merkte dat de eeuwige Vader in deze gave toestemde ; en te rekenen van dezen tijd beschouwde ik het lijden van Onzen-fleer met een geheel ander oog, ik hield het voor een goed, dat mij in eigendom toebehoorde, en mijne ziel trekt hier veel nut uit.

Op eenen avond had mijn biechtvader zich eens haastig verwijderd, wijl andere noodzakelijker bezigheden hem riepen, en hierover had ik eenige oogenblikken verdriet en droefheid ; en daar het mij voorkomt, dat ik aan geen enkel schepsel ter wereld gehecht ben , werd ik door eenigen gewetensangst verontrust, door üet vermoeden, dat deze vrijheid des geestes wellicht eenigszins geschokt was. Den anderen dag, 's morgens , beantwoordde ' Onze-Heer mijne gedachte zeggende : „Verwonder u er niet over, mijne dochter, dat, gelijk de menschen iemand willen vinden met wien zij zich kunnen onderhouden over hunne zinnelijke vreugden, zoo ook de ziel eene ziel verlangt te ontmoeten, die haar begrijpt, om haar lief en leed haar mede te deelen, en zij er bedroefd over is wanneer zij er geen aantreft.quot; Terwijl Onze-Heer

-ocr page 624-

604

eenigen tijd bij mij toefde, herinnerde ik mij wat ik mijnen biechtvader wel gezegd had nopens den korten duur dezer visioenen ; en toen zeide mij de aanbiddelijke Meester : „Er bestaat verschil tusschen deze visioenen en dege-ge, welke zich onder beelden aan de oogen der ziel vertoo-nen, een vaste regel in de genaden, welke ik schenk, kan er niet zijn , want nu eens voegt deze dan weder eene andere wijze.quot;

Eens zag ik na de communie Onzen-Heer duidelijk plaats naast mij nemen : de aanbiddelijke Meester vertroostte mij onder de grootste blijken van teederheid , en zeide mij onder andere : „zie mij hier , mijne dochter, ik ben het zelve, toon mij uwe handen.quot; Hij gewaardigde zich ze te nemen en haar aan zijne zijde te brengen , terwijl hij er bij voegde: „Aanschouw mijne wouden, gij zijt niet zonder mij, het einde van dit korten leven nadert.quot; Uit zekere dingen, welke Hij mij zeide, begreep ik, dat Hij sedert zijne Hemelvaart nimmer meer op de aarde is afgedaald om zich met iemand in gemeenschap te stellen, behalve in het allerheiligste sacrament. Het heeft Hem ook behaagd mij te openbaren: „dat hij terstond na zijne verrijzenis zich aan zijne heilige Moeder vertoond had , die , zonder dit bezoek , spoedig onder hare smart zou bezweken zijn; dat de droefheid zoodanig hare ziel had doorboord, dat zij eenigen tijd noodig had om tot zich zelve te komen , voor zij in staat was zulk eene vreugde te smaken ; dat Hij eindelijk , langen tijd bij haar gebleven was wijl dit noodzakelijk was geweest.quot;

Op eenen ochtend geraakte ik onder het gebed in eene groote verrukking; Onze-IIeer voerde mij in den geest ten hemel, bracht mij bij zijnen Vader en zeide Hem: „Ziehier degene, welke Gij mij geschonken hebt, ik schenk u haar op mijne beurt.quot; Ik zag dat Hij mij aanvaardde. Geen beeld

-ocr page 625-

605

trof mijn oog, doch het was werkelijkheid en iets zoo geestelijks, dat het niet is uit te drukken. Terwijl ik mij zoo dicht bij den persoon des aanbiddelijken Vaders bevond, sprak Hij tot mij zekere woorden, welke ik mij niet meer herinner ; dit alleen weet ik , dat zij op de genaden betrekking hadden, welke Hij mij zou verleenen. Hij hield mij op deze wijze eenigen tijd bij zich.

Op den tweeden dag van de vasten verscheen Onze-Heer aan de oogen mijner ziel op de gewone wijze, toen ik te communie zou gaan, in het klooster van den H. Jozef te Malagon. Bij eene aandachtige beschouwing zag ik dat Hij , in plaats van eene doornenkroon eene andere schitterende droeg, en dat er uit de wonden zelfs, die de doornen gemaakt hadden om zijnen schedel, stralen uitschoten. Mijne vreugde hierover was zooveel te grooter, wijl ik eene bijzondere godsvrucht voor dit geheim koesterde. Doch toen ik vervolgens over de grootheid der smarten nadacht, welke deze wonden Hem moesten veroorzaakt hebben, werd mijne ziel er van door droefheid doorboord. Toen zeide de aanbiddelijke Meester tot mij: „Niet deze wonden moeten u bedroeven, maar de slagen, die men mij thans in zulk een groot getal toebrengt.quot; Ik vroeg hem, wat ik kon doen om hierin eenigszins te voorzien , daar ik hieromtrent geen besluit wist te nemen; en zijn antwoord was: „Talm niet, mijne dochter, haast u dergelijke kloosters te stichten; want ik schep behagen in de zielen, welke er wonen. Neem allen , die zich zullen aanbieden, op ; want verscheidene zielen kunnen zich bij gebrek aan een dergelijk toevluchtsoord niet aan mijnen dienst toewijden. Degenen, welke gij in de kleine steden zult vestigen, moeten gelijk zijn aan dit; en men zal er evenveel verdienen kunnen als in de andere, mits men er denzelfden ijver hebbe. Maak dat

-ocr page 626-

606

al deze huizen onder de leiding deszelfden bestuurders staau, eu waak er met zorg voor, dat onder de zorg voor het tijdelijke de inwendige vrede niet verloren gaat; ik zal u zelf bijstaan, opdat het u nimmer ontbreekt. Eene bijzondere zorg wil ik, dat men zal hebben voor de zieken; want de priorin, welke haar niet alleen het noodige maar zelfs ook tot het aangename toe niet bezorgt, gelijkt op de vrienden van Job; terwijl ik haar tot heil harerziel eene ziekte overzend, brengt zij ze in gevaar van het geduld te verliezen. Ik gelast u, ten laatste, uw geschiedenis van de stichting dier kloosters op te stellen.quot; Toen ik na deze laatste woorden bij mij zelve dacht, dat ik niets bijzonders had waargenomen , hetgeen vermeld verdiende te worden in de geschiedenis van het klooster te Medina del Canyso , zeide mij de aanbiddelijke Meester : „Moet het u niet genoeg zijn te weten dat deze stichting miraculeus was.quot; Hij wilde mij hiermede doen begrijpen, dat Hij alleen tegen alle verwachting in dit had doen slagen. Ik besloot alzoo deze stichtingen te beschrijven.

Dingsdags na Hemelvaart bleef ik na de communie ontvangen te hebben eenigen tijd aan het bidden; doch mijn geest was zoodanig verstrooid , dat hij zich op geen enkele gedachte kon vestigen. Wegens het verdriet, dat ik hierover gevoelde, klaagde ik bij Onzen-Heer over de ellende van onze natuur. Weldra maakte zich het goddelijk vuur meester van mijue ziel, en duidelijk zag ik in een visioen des verstands de allerheiligste Drievuldigheid in mij tegenwoordig; ik begreep door eene wijze van voorstelling die, wijl zij als eene afbeelding der waarheid was, haar toegankelijk maakte voor mijne bekrompenheid, hoe een God in drie personen bestaat. De drie goddelijke personen, welke ik onderscheiden in mijne ziel aanschouwde, richtten

-ocr page 627-

607

tot mij gezamenlijk het woord en zeiden : „Te rekenen van dezen dag zult gij drie dingen in uwe ziel voelen toenemen , daar elk van ons u eene bijzondere gunst zal bewijzen , de liefde, de vreugde in het lijden en den inwendigen gloed dezer liefde.quot; Ik begreep ook den zin dezer woorden van Onzen-Heer: „Ue drie goddelijke personen zullen wonen in de ziel, welke in staat van genade is.quot; Hoewel God vurig dankende voor zulk eene buitengewone gunst, zuchtte ik er toch over, dat ik mij daarvoor zoo onwaardig zag, en daar mijne ziel den avond te voren door diepe smart gegriefd werd bij de herinnering mijner zonden, durfde ik in de overmaat mijner smarte deze klacht der liefde tot mijnen goddelijken Meester richten: „Waarom, Heer, hebt Gij toch , daar Gij mij zulke genaden voorbehoudt, toegelaten, dat ik zoo ontrouw geweest ben ?quot; Helder zag ik alles in wat God voor mij gedaan had, eu welke krachtige middelen Hij had aangewend, om mij van mijne kindsheid af tot zich te trekken, zonder dat ik er ooit mijn voordeel mede gedaan had. Niet minder duidelijk was het mij , welk eene buitengewone liefde God ons bewijst, door ons alles te vergeven, zoodra wij tot Hem willen terugkeeren ; eene liefde die jegens mij nog meer dan jegens ieder ander uitschittert, om meer redenen dan ik kan zeggen. De drie goddelijke personen , welke ik zag dat slechts één God waren, bleven zoo diep in mijne ziel ingeprent, dat, indien dit voortduurde, het mij in zulk een goddelijk gezelschap onmogelijk zou zijn niet altijd diep verzameld te blijven. Nog zeer korten tijd vóór dit gunstbewijs zag ik, onder het te communie gaan, voordat ik de heilige hostie ontving en terwijl zij nog in Ciborie was, eene duif, die met gedruis hare vlerken bewoog. Aan den eenen kant ontroerd en van den anderen de extase voelende opkomen moest ik mij veel geweld doen, om de heilige hostie te

-ocr page 628-

608

ontvangen. Beide deze visioenen zijn te Avila geschied in het klooster van den H. Jozef. In hetzelfde klooster hoorde ik eens in 1571 deze woorden: „Er zal een tijd komen waarop vele wonderen in deze kerk zullen geschieden en men haar eene heilige kerk zal noemen.quot;

Eens dacht ik bij mij zelve, of men het niet te recht in mij laakte, dat ik mijn verblijf verliet om kloosters te vestigen , en of het niet beter zou zijn, dat ik mij met het gebed bezig hield; toen vernam ik de volgende woorden uit den mond van Onzen-Heer: „Zoo lang men leeft bestaat het geestelijke voordeel niet in grootere genietingen te vinden in het verkeer met mij, maar in mijnen wil te doen.quot;

Terwijl ik eens de woorden van den heiligen Paulus overwoog betrekkelijk de afzondering waarin de vrouwen behooren te leven, woorden, die mij kort geleden als eene opwerping waren aangehaald, en die ik te voren gehoord had, viel het mij in, dat God misschien wilde, dat ik ze tot gedragslijn zou nemen; maar Onze-Heer zeidemij : „Zeghen, dat zij niet bij eene enkele plaats der schriftuur moeten stilstaan, doch dat zij de andere beschouwen en zien of zij mij de handen kunnen binden.quot;

Bij de beschouwing der groote boetvaardigheid, welke eene zeer religieuze persoon pleegde , en ziende dat ik met vurige begeerte er naar, welke God mij soms had gegeven, veel meer had kunnen doen , indien de gehoorzaamheid aan mijne biechtvaders mij niet had tegengehouden, dacht ik bij mij zelve of het niet beter was hen onder dit opzicht niet meer te gehoorzamen. Doch Onze-Heer zeide mij: „O ! wat dit betreftquot;, mijne dochter, is de weg dien gij bewandelt, voortreffelijk en veilig. Gij ziet al de gestrengheden, welke deze persoon beoefent; welnu, ik geef aan uwe gehoorzaamheid de voorkeur.quot;

-ocr page 629-

609

Het behaagde Onzen-Heer ook bij zekere gelegenheid, dat ik aau het bidden was, mij door een visioen des verstands den toestand eener ziel, welke in een staat van genade is, te laten kennen; ik zag dat de allerheiligste Drievuldigheid haar tot gezelschap strekte en haar de opperheerschappij over de wereld mededeelde. Toen begreep ik deze woorden van het gezang der gezangen : „Mijn welbeminde is in zijnen lusthof neergedaald.quot; Onze-tleer liet mij ook den toestand eener ziel kennen, welke in een staat van doodzonde verkeert; ik zag haar geheel krachteloos, neer-gedompeld in dikke duisternissen, gelijk aan eeneu gekluis-terden met ketenen beladen , die met een blinddoek voor de oogeu , al zou hij willen, niet zou kunnen zien, noch loo-pen, noch hooren. Ik gevoelde mij zoo diep door medelijden bewogen met de zielen , welke in dezen staat verkeeren, dat alle smarten mij licht zouden schijnen, wanneer ik een enkele er van kon verlossen. Slechts zwak kan ik dit visioen teruggeven; doch indien men zag , gelijk ik het aanschouwde, wat eene ziel door de genade is, en wat zij wordt door de zonde, dan, dunkt mij, zou niemand kunnen besluiten zulk een groot goed te verliezen, of in zulk een groot ongeluk te leven.

Tijdens mijn verblijf in het klooster te Toledo, raadde men mij alleen de begrafenis van adellijke personen in onze kerk toe te staan. Onze-Heer zeide mij: „Gij zult u zeer bedriegen , mijne dochter, wanneer gij acht geeft op de wetten dei-wereld. Vestig uwe oogen op mij, die arm en door haar veracht ben geweest. Meent gij dau, dat de grooten der wereld groot zijn voor mij? Ea gij, moet gij achtenswaardig zijn door geboorte, of door deugden?quot;

De goddelijke Bruidegom mijner ziel zeide ook eens tot mij: „Gij haakt zonder ophouden naar lijden en van den

40

-ocr page 630-

610

cenen kant wijst gij het af; docli ik regel alles overeeu-komstig de gesteldheid van uwen goeden wil, en niet naar den lust der natuur, of volgens uwe zwakheid. Doe \i geweld aan, mijne dochter, daar gij ziet hoe ik u help; ik wil, dat deze kroon de vergelding is van uwen moed: bij uw leven zult gij de orde der . II. Maagd grooten vooruitgangzien maken.'' Deze woorden heb ik vernomen in het midden van Februari 1571.

Toen ik mij in het klooster van den H. Josef van Avila bevond, begaf ik mij op den vooravond van Pinksteren naaide kluis van Nazaret om mij te verzamelen. Terwijl ik daar nadacht over eenige genade, die Onze-Heer mij bijna twintig jaren geleden , op denzelfden dag bewezen had , gevoelde ik mijne ziel zoodanig vervoerd en zoo vol vuur, dat ik in eene extase geraakte. Onder deze diepe verzameling, hoorde ik uit den mond Onzes-Heeren het volgende , dat ik ga mededeelen : „Mijne dochter, zeg van mijnentwege aan de vaders ongeschoeide Karmelieten, dat zij vooral vier dingen moeten in acht nemen : zoolang zij hieraan getrouw zullen zijn zal de orde altijd vooruitgaan ; doch zoodra zij hierin te kort schieten, zij weten dan, dat zij van hunnen eersten ijver zullen afwijken Vooreerst, er moet eenheid van gevoelen zijn onder de overheden. Ten tweede , al bestaan er een groot aantal huizen , in elk hunner moet het getal religieuzen klein zijn. Ten derde, dat zij weinig omgang hebben met menschen uit de wereld, en alleen indien het heil hunner zielen dit vordert. Ten vierde, dat zij meer door daden dan door woorden onderrichten.quot;

Dit is mij overkomen in het jaar 1579 ; en daar het de zuivere waarheid is, getuig en bevestig ik het met mijne handteekening

TERESIA VAN JESUS.

-ocr page 631-

611

AANTEEKENING A.

OVER DE FAMILIE DER HEILIGE TERES IA.

Daar men , of uit het verhaal der Heilige, of uit de levensbeschrijvingen , die er aan zijn toegevoegd, verscheidene leden harer familie kent, behoeven -wij er nog slechts een enkel woord bij te voegen over degenen, waarvan geene melding gemaakt is.

Volgens alle geschiedschrijvers stamden Alphons Sanchez de Ce-peda , vader der Heilige Teresia, en Beatrix de Ahumada, hare moeder, beiden uit een geslacht, waarin God al sinds jaren den glane des adeldoms met dien der christelijke deugden had vereenigd.

In het eerste hoofdstuk van haar Leven heeft de heilige Teresia eene afgewerkte teekening gegeven der uitstekende godsvrucht harer ouders. In het XXXVIII. schrijft zij deze woorden; «Ik werd in den geest ten hemel gevoerd, en de eerste personen, die ik zag, waren mijn vader en mijne moeder.quot;

Alphons de Cepeda was tweemaal gehuwd. Hij had drie kinderen uit het huwelijk met Catharina del Peso y Enao, zijne eerste vrouw, en negen uit den echt met Beatrix de Ahumada, de moeder van Teresia.

De Heilige houdt in weinige woorden de heerlijkste lofspraak op deze door den Hemel geliefde familie. Zij drukt zich aldus uit: Wij waren met ons drieën zusters en negen broeders; allen hebben zij door Gods goedheid hunne oudersin deugd geëvenaard, uitgenomen ik. (H. I van haar L.)

Dit zijn bijna de eenige historische bescheiden, die wij omtrent de twee zonen van Alphons de Cepeda en Catharina del Peso y Enao bezitten. Men weet dat de oudste, Joannes Vasquez de Cepeda, de militaire loopbaan heeft gekozen; doch van den tweeden zijn ons geene bijzonderheden overgebleven. Dit is echter niet het geval met Maria de Cepeda. hunne zuster; de Heilige spreekt in haar Leven en in hare brieven dikwijls van haar, en geeft ons de hoogste gedachte harer verdiensten. Maria de Cepeda koesterde gedurende haar gan-sche leven de teederste genegenheid voor Teresia, en toonde zich door hare deugden harer waardig. Zij schonk aan Martinus de Gus-

1) Deze woorden slaan in gouden lellcrcn (jcscljieven O)) dc mnren der kluis van Nazaretli, in hel klooster van den H. Jo-ef ie Avil i.

-ocr page 632-

642

man y Barriëntos, met wien zij gehuwd was, twee zonen. De oudste, Joannes, ging in de orde van den heiligen Franciscus, en nam in navolging zijner tante den naam aan van Joannes van Jesus. Bij zijn sterven stond de Heilige, die reeds in den hemel was, hem ter zijde. De heilige Teresia spreekt van hem in den XVden brief van het tweede deel.

Jacob de Guzman, de tweede zoon van Maria de Cepeda, huwde Heronima de ïapia. Er bestaan nog twee brieven, welke de Heilige tot hem gericht heeft in 1576 en 1577 , de eene om hem te troosten over den dood zijner vrouw, de an Jere over dien zijner dochter. Maria de Cepeda bekroonde een leven, rijk in deugden en verdiensten, met een heerlijken dood, volgens eene openbaring van Onzen-Heer aan de Heilige bleef zij slechts acht dagen in het vagevuur.

De negen kinderen, welke Beatrix de Ahumada, de tweede vrouw van Alphonsus de Cepeda, het leven heeft geschonken zijn de volgende :

De eerste was Ferdinand de Ahumada ; hij omhelsde den krijgsmansstand en paarde de grootste dapperheid aan eene christelijke godsvrucht. Hij gaf bij de expeditie van Peru de schitterendste blijken van zijnen moed, en ontving in deze gewesten uitgestrekte bezittingen ter belooning. Hij huwde Eleonora de Xeres van Avila, en zijn nageslacht bleef in Spanje voortbestaan.

De tweede heette Rodrigues de Cepeda (zijn levensschets hebben wij boven gegeven).

Na Rodrigues de Cepeda werd Teresia geboren, die den naam van Teresia de Ahumada voerde tot de stichting van den H, Jozef van Avila, het eerste klooster van het hervormd Karmel.

Na Teresia zag Laurens de Cepeda het levenslicht; van dezen bezitten wij de meeste narichten. (Zie zijne levensschets en die zijner kinderen op het einde van het XXXIIIste hoofdstuk).

De vijfde zoon was Antonius de Ahumada, die op aanraden zijner zuster het habijt van den H. Dominicus in het klooster van den H. Thomas te Avila aanvaardde, en wel op denzelfden dag, dat zij het kleed der H. Maagd in het klooster der Menschwording aannam. (Ook over hem is in den beginne gesproken).

De zesde, Petrus de Ahumada, onderscheidde zich door zjjnen moed bij de verovering van Indië; hij kwam in Spanje met zijnen broeder Laurens terug, overleefde hem, en eindigde op eene christelijke wijze zijne loopbaan te Avila.

-ocr page 633-

613

De zevende, Hieronimus de Cepeda, vertrok in 1562 naar Amerika, gelijk men zien kan uit de brieven der Heilige. (I Deel, 2üste brief). Hij gaf, zooals zijne broeders, groote blijken van heldenmoed ; na een verblijf van omstreeks twaalf jaren in deze gewesten, zag lijj , op het tijdstip dat Laurens en Petrus, zijne broeders, zich gereed maakten om naar Spanje terug te keeren, het einde zijns levens welgemoed naderen, en nam zijne vlucht naar een beter vaderland. De H. Teresia heeft in weinige woorden eene schoone lofrede op zijnen dood uitgesproken in eenen brief aan hare zuster, Joanna de Ahu-mada: «Weet, dat onze goede Hieronimus de Cepeda in den naam van God en als een heilige gestorven is.quot; (IVde Deel, 12de brief).

Augustinus, de laatste broeder van Teresia, was een groot krijgsheld ; hij keerde zeventien maal uit de veldslagen, die de Spanjaarden aan de bewoners van Chili leverden , zegevierend terug; hij is ook gouverneur geweest van eene gewichtige plaats in Peru. Door eene bovennatuurlijke inspraak voorgelicht, tchreef hem de H. Teresia, dat hij dezen post moest laten varen, indien hij zijn lichaam en zijne ziel wilde behouden. Augustinus, die de heiligheid zijner zuster kende, aarzelde niet aan hare waarschuwing gevolg te geven, en zag van do voordee-len, aan den rang van gouverneur verbonden, af. Nauwelijks had hij de plaats verlaten, of de Indianen overrompelden haar gewapenderhand en vermoordden allen, die er gebleven waren.

Wonderdadig behouden, keerde hij nanr Europa terug , om eene andere betrekking van den raad van Spanje te verwerven. Terwijl hij deze pogingen aanwendde, schreef hem zijne heilige zuster een tweeden brief, waarin zij onder anderen dit zeide: «Mijn broe der, verbind u tot geen enkele betrekking voor In-dië, want Onze-Heer heeft mij te kennnn gegeven, dat gij uwe zaligheid in gevaar brengt, indien gij er een aanneemt.quot; In den beginne volgde hij deze tweede waarschuwing op , doch na den dood zijner gelukzalige zuster vergat hij hare heilzame vermaning, verkreeg het bestuur eener stad in de provincie Tercunan, en stak opnieuw den oceaan over om zijne betrekking te aanvaarden. Nauwelijks was hij te Lima aangekomen, of hij werd door eene doo-delijke ziekte aangetast. Hij erkende hierin terstond de barmhartige hand van God: hij verwekte een berouw over zijn vroeger leven, verbande alle gedachten van aardsche eerzucht uit zijn binnenste, en dacht er alleen aan om zich tot een goeden dood voor te bereiden

-ocr page 634-

614

De H. Teresia verliet hem in zijn uiterste niet; zij verscheen hem en bereidde hem door haren liefderijken bijstand zoo goed tot den dood voor, dat zij zijne ziel begeleidde tot voor den troon van God. Deze feiten zijn bevestigd door vader Lodewijk de Valvidia , van de Societeit van Jesus, die Augustinus in de laatste oogenblikken heeft biecht gehoord , en zijn opgenomen in de navorsohingen, welke voor de heiligverklaring van Teresia zijn ingesteld. (Zie de Algemeene geschiedenis der Karmelieten I. B. h. 1).

Joanna de Ahumada, wie Teresia tot moeder strekte, en opvoedde in het klooster der Menschwording, was het laatste kind van Alphon-sus en Beatrix. (Zie haar leven aan het einde van het XXXIlIste hoofdstuk).

AANTEEKENINÜ B.

OVEU HET KLOOSTER DER MENSCHWORDING VAN O. L. VROUW VAN DEN BERG KARMEL TE AVILA.

Het klooster der Menschwording werd, volgens Lezano, (IV. Deel van de Annalen der Karmelieten) in het jaar 1513 doordegod-vreezende milddadigheid van Elvira de Medina gesticht. Het ligt noordelijk op een kleinen afstand der stad in eene heerlijke vallei. Dit klooster beslaat eene uitgestrekte ruimte en bezit een zeer fraaien tuin met heldere en overvloedige waterstroomen.

De kerk is in overeenstemming met de grootheid der overige gebouwen. Aan het einde van het schip heeft men tegenover het hoog altaar twee koren, van gelijke verhouding en zeer regelmatig gebouwd, boven elkaar. Het onderste koor is gelijkvloers met het klooster, het bovenste geeft toegang tot de gangen der eerste verdieping. Do religieuzen vereenigen zich gemeenlijk op het bovenste koor; op de com-muniedagen alleen hooren zij de mis in het lagere koor, en naderen daar ter heilige tafel.

Van het jaar 1550 af werd dit klooster volgens de verslagen der annalisten van Karmel door honderd negentig religieuzen bewoond; en de heilige Teresia bevestigt in hare brieven dit getuigenis: »Ik heb, zegt zij, in een huis geleefd, waarin zich honderd negentig religieuzen bevonden.quot;

Hoewel dit klooster in 1513 werd opgericht, werd er niettemin slechts twee jaren later, op den dag dat Teresia het doopsel ontving, de eerste mis gelezen.

-ocr page 635-

In onze dagen biedt het klooster der Menschwording te Avila bijna hetzelfde gezicht aan van voor drie eeuwen. Men treft er alleen eene nieuwe prachtige kapel aan , welke ter eere^der II. Teresia gebouwd werd en binnen hare muren de plaata besluit der eerste cel, waarin zij gedurende vele jaren gewoond heeft.

Laat ons na dit algemeen overzicht dit heiligdom binnentreden en de verschillende plaatsen, waar ïeresia hare uitstekende genaden ontving, in het bijzonder in oogenschouw nemen.

Wij staan aan den hoofdingang: het is dezelfde, die zich in 1533, den 2 November, voor de jeugdige Teresia do Ahumada, toen achttien en een half jaar oud, heeft geopend. Daar nam zij afscheid van haren broeder, Antoon do Cepeda, die haar vergezeld had, en, door haar gewonnen voor Jesus Christus, zijne schreden richtte naar het klooster der Dominicanen om er het habyt aan te nomen. Daar zeido Teresia voor eeuwig vaarwel aan de wereld; doch terwijl zij uiterlijk alleen do onwrikbare standvastigheid eener ziel vertoont, die, los van do wereld, zich met Jesus gaat verbinden, ondervindt zij inwendig den ontzettenden strijd, waarvan zij ons in liet IVde hoofdstuk van haar Leven zulk eeno levendige schildering heeft opgehangen.

Wellicht is deze getrouwheid aan hare roeping, gelijk ten beroemd schrijver opmerkt, de oorzaak der onafgebroken reeks van buitengewone genaden, die haar zulk een hoogen trap van heiligheid deden bereiken.

Treden wij binnen: wij bevinden ons in do gebouwen, welke, drie eeuwen geleden, meer dan dertig jaren de heilige Teresia zagen voorbij wandelen. Zjj dragen den indruk harer voetstappen ; van haar sproken zij; hunne muren geven verschillende voorvallen uit haar leven te aanschouwen.

Brengen wij ons hier het verstandelijk visioen voor den geest, waarover zij in het XXVIlste hoofdstuk spreekt: «Ik gevoelde dat onze lieer J. C. in mijne nabijheid was, en ontwaarde dat Hij het was, die mij toesprak; Hij wandelde steeds aan mijne zijde; en zonder Hem in een zichtbaren vorm waar te nemen, merkte ik toch zeer duidelijk, dat Hij zich immer aan mijne rechterzijde bevond.''

Van het klooster komen wij in het spreekvertrek beneden, hetzelfde waar Onze-lleer haar, terwijl zij met eene wereldschgezinde persoon zich onderhield, met een streng gelaat verscheen, en haar inwendig toeriep, dat dergelijke gesprekken Hem mishaagden. In ditzelfde spreekvertrek gaf de goddelijke Meester haar , bij eene andere gelegen-

-ocr page 636-

616

heid, inwendig eene vermaning. Deze twee voorvallen, die de Heilige in het Vilde hoofdstuk verhaalt, zijn in twee schilderingen getrouw weergegeven.

In het spreekvertrek, dat zich hooger bevond, zag de Heilige eens den heiligen Petrus van Alcantara in verrukking geraken. De Heilige bevond zich met zijnen gezel in het buitenste gedeelte van het spreekvertrek, terwijl de H. Teresia met eenige religieuzen aan de binnenzijde was. Nauwelijks was het onderhoud begonnen, of de heilige man geraakte in verrukking.

Ook de samenkomst met don heiligen Franciscus de Borgia, waarvan in het XXIVste hoofdstuk gewaagd wordt, greep in een dezer spreekvertrekken plaats.

Nog een ander spreekvertrek is er, waar de heilige Teresia zich met den heiligen Joannes van het Kruis onderhield, toen zij het klooster der Menschwording bestuurde in hoedanigheid van priorin, en deze Heilige er de biechtvader van was. Deze spreekkamer is in den toestand, waarin zij zich ten haren tijde bevond, gebleven. Eens werd onze heilige te midden van een gesprok over de allerheiligste Drievuldigheid zoodanig getroffen door de hemelsche taal van den heiligen Joannes van het Kruis, dat zij zich op de knieën wierp om hem met grooteren eerbied aan te hooren. Weldra werden hunne zielen ontvlamd; Joannes van het Kruis geraakte het eerst in verrukking en werd met zijnen zetel in de lucht verheven; Teresia wordt knielende er ook door aangetast en eveneens in de lucht verheven. Beatrix van Jesus, toen ter tijd religieuze der Menschwording, later van het hervormd Karmel, die het spreekvertrek binnentrad om de Heilige een boodschap te brengen, was getuige van dit wonder. Hunne gesprekken eindigden dikwerf op deze wijze; soms wilden zij zich tegen de verrukking verzetten, zoodra zij haar voelden opkomen ; zij klampten zich aan de stijlen van het vertrek vast, doch te vergeefs; eene goddelijke macht trok ze van de aarde op, en kroonde hen met stralen. De Heilige wierp met hare onvergelijkelijke beminnelijkheid de schuld op den H. Joannes van het Kruis; «Men moet,quot; zeide zij, «tot vader Joannes van het Kruis met zeer veel behoedzaamheid over God spreken; want hij geraakt niet alleen zelf in verrukking. maar hij brengt er ook anderen in.quot;

Laten wij nu van de spreekkamer onze schreden richten naar de plaats, waar onze Heilige ongeveer twaalf jaren vroeger het hart door den schicht eens engels doorboord werd. Deze plek bevindt

-ocr page 637-

017

zich in den oostelijken vleugel van het klooster; het is eene kleine bidcel, die de Heilige zeer lief was, daar zij er zich met God alleen en verre van alle gedruis bevond. Daar zag zij, terwijl haar hart van den gloed der liefde verteerd werd, eenen engel herhaalde malen haar hart met con vlammenden schicht doorboren, gelijk zy ons aan het einde van het XXIXde hoofdst. haars Levens heeft medegedeeld.

Wij hebben reeds vroeger gezegd, dat Paus Benedictus XIII aan de orde der Karmelieten een bijzonder feest heeft toegestaan ter eere dezer geheimzinnige wonde, onder den titel van de Doorboring van het hart der heilige T e r e s i a. Wij hebben daarenboven vermeld, dat Paus Benedictus XIV in zijne breve D o m i n i c i gregis van den 8 Augustus 1744, voor immer een vollen aflaat heeft verleend aan alle de geloovigen, die de Kerken van Karmel zullen bezoeken van de eerste vesper van het feest tot aan zonne-ondergang van den volgenden dag. Dit feest wordt gevierd den 27 Augustus.

Op eenigen afstand van deze bidcel bevindt zich het bovenste koor. In dit koor heeft de Heilige onder het gebed onnoembare genaden ontvangen. Daar staat het heerlijke beeld der allerheiligste Maagd, den zoeten naam van O. L. Vrouw van Goedertierenheid dragende, dat de Heilige boven den stoel der priorin liet plaatsen, en waaraan zij de sleutels van het klooster ter hand stelde, haar alleen tot priorin aanstellende van het klooster der Menschwording. Hier had ook de gedenkwaardige verschijning plaats der allerheiligste Maagd, zoo troostvol voor Teresia en de religieuzen van het klooster der Menschwording, waarvan boven melding gemaakt is.

Dalen wij af naar het beneden koor, waar wij nog grootere wonderen van genaden te bewonderen hebben. Op zeven en vijftigjarigen leeftijd, slechts tien jaren voor haren dood, zag Teresia den 18 November 1572, na uit de handen van den heiligen Joannes van het Kruis de communie ontvangen te hebben. Onzen Heer Jesus Christus, en ontving van Hem den titel van bruid gelijk zij in de Toevoegingen verhaalt.

AVijl deze gunst, om zoo te zeggen, de kroon zette op alle de andere, welke de hervormster van Karmel in het klooster der Menschwording ontvangen had, wilden de religieuzen van dit convent de herinnering er van vereeuwigen en onophoudelijk de treffende afbeelding er van voor oogen hebben. De heilige tafel, waaraan Teresia gedurende ongeveer dertig jaren zich zoo dikwijls kwam versterken

-ocr page 638-

618

met het brood der engelen, en waar zij zulk een schitterend onderpand van Jesua' liefde ontving, wordt met eindelooze zorgen bewaard. Zij staat te midden van een groot traliewerk tusschen de twee ramen van het koor, die op het sehip der kerk uitzien. He traliewerk heeft den vorm van een groot tabernakel, dat aan beide kanten met een dubbele deur gesloten wordt, waarvan de eene opengaat aan de zijde der religieuzen, de andere aan de zijde der kerk. De priester, die Je heilige communie zal uitreiken, plaatst eerst het heilig ciborie op het corporaal, dat van binnen ontplooid ligt, en moet vervolgens de hand uitstrekken om de religieazen, die achtereenvolgens knielende voor dit tabernakel en een weinig het hoofd vooruitbuigende ter zelfder plaatse haren üod ontvangen, waar de seraphjjnsche Tere-sia zoo vaak communiceerde en uit do hand van Jesus Christus den bruidsring ontving. Twee schilderstukken, Ónzen-Heer voorstellende terwijl Hij zijne hand geeft aan Teresia, zijn boven do communiebank geplaatst, het eerste in het koor, aan den kant der religieuzen, het andere er buiten aan de zijde der geloovigen. Onder deze schilderijen leest men de woorden, welke de goddelijke Meester de Heilige toevoegde, en den dag waarop zij zich met zulk eene groote genade zag begunstigd.

Dit is echter nog niet alles, de religieuzen van liet klooster der Menschwording hebben een zeer schoon beeld der heilige Teresia opgericht, ter plaatse, waar zij als priorin in het koor plag te zitten. Het gelaat van dit beeld is vol uitdrukking. De Heilige, gekleed in het habijt van Karmel, schijnt te leven. Zjj zit nog voor bij alle dc plechtigheden en de gezangen van het koor; zij wordt als de priorin beschouwd, en do priorin des kloosters neemt dan ook aan hare zijde de tweede plaats in. Liefdevol schijnt de seraphjjnsche moeder hare geliefde dochters van het klooster der Menschwording onder haren mantel te beschutten. Zij van haren kant komen dikwijls voor haar neerknielen, haar de hand kussen en de kostbare reliquie vereeren, die op hare borst rust.

Aan alle deze nog voortlevende herinneringen is nog eene andere verbonden; aan de eene zijde van de communiebank, bij hetzelfde traliewerk van het koor was het, dat de heilige Joannes van het Kruis zijne onderrichtingen tot de religieuzen hield; daar ontvlamden zijne gloeiende woorden de harten der bruiden van Jesus Christus en brachten de heilige Teresia, wier zoon en vader tevens in Jesus Christus te zijn hij het geluk had, meer dan eens in de vervoeringen der verrukking.

-ocr page 639-

619

Tegenoyer het koor der religieuzen bevindt zich het hoofd-altaar der kerk, waar de heilige Joannes van het Kruis dagelijks het heilig misoffer opdroeg, toen hij de biechtvader was van het klooster dei' Menschwording.

Treedt men het hoofd-altaar af, en gaat men verder voort in hei schip, dan ziet men aan zijne rechter de groote zijkapel aan de II. Teresia toegewijd en gebouwd op de plaats, waar de cel stond, waarin zij verbleef, toen zij nog eenvoudig religieus was. Op het hoofdaltaar ontwaart men twee schilderstukken: het eene stelt de Heilige voor gewond door den engel; het ander, dat er onmiddelijk onder is, stelt haar voor, terwijl zij hare werken schrijft.

Ongetwijfeld stelt men er prijs op eene heerlijke kapel te zien verrijzen ter plaatse , waar onze Heilige in den beginne van dit klooster gewoond heeft; toch betreurt men liet min of meer, dat men niet meer de eerste cel terugvindt, die zij gedurende zoovele jaren heiligde door hare tegenwoordigheid; onze oogen zoeken het heiligdom, dat zij zoo gaarne opsierde en waar hare ziel zich bij voorkeur voor God uitstortte; men zou zoo gaarne het eenzaam verblijf willen binnentreden , dat de vertrouwde getuige was barer verzuchtingen, harer tranen, van haren strijd, de toewijding van haar maagdelijk lichaam, hare verrukkingen, haren seraphijnschen liefdegloed. Dat verblijf bestaat, helaas! niet meer. Dit alleen matigt de spijt, dat de ruimte, die zij vroeger innam, thans omgeven wordt door een schoonen tempel, waar de geloovigen de patrones van Spanje kunnen aanroepen. Het klooster der Menschwording bezit evenwel eene cel, dio door hare tegenwoordigheid geheiligd werd : het is het verblijf door haar bewoond tijdens zij priorin was. Deze cel, wier verhoudingen men onaangeroerd heeft gelaten, is in eene bidkapel omgeschapen, waarin alles de Heilige schijnt voor den geest te roepen. Vóór men haar binnentreedt merkt men met verwondering de diepe voren op, zoowel aan de stijlen der deur als aan de deur zelve : zoo veler godsvrucht verlangde met zoo veel vuur een stukje van dit hout te bezitten, dat de religieuzen aan zulk een vroom verlangen geen weerstand konden bieden.

Ook de tuin van het klooster der Menschwording vordert onze aandacht. Hij biedt hetzelfde schoone schouwspel aan als ten tijde dei-heilige Teresia, maar hij is uitgestrekter dan toen ter tijd. De kleine aangrenzende woning, waar de heilige Joannes van het Kruis woonde, is met den omgevenden grond het eigendom des kloosters geworden en is thans door den ringmuur ingesloten. Deze tuin draagt alzoo de

-ocr page 640-

620

indrukken der treden van de hervormster van Karmel en tevens van haar, die na Teresia de sterkste steun der hervorming geweest is. Elk pad roept u de heilige Teresia voor den geest; op deze bloemperken kwam zij bloemen plukken om er hare bidcel of het een of ander beeld mede te versieren; die amandelbooraen , die hazelaars, hare hand heeft ze volgens de overlevering des kloosters geplant. Deze waterstroompjes , wier bron de gloed der zonnestralen nimmer vermochten te doen uitdroogen. hadden voor haar eene bijzondere bekoorlijkheid; zij kon niet moede worden hen gade te slaan, want haar geloof aanschouwde hierin een beeld der genade. Gene eenzame kluizen, die haar zoo vaak geknield zagen neerliggen, schijnen nog de gebeden te herhalen, die zij tot God opzond.

Begeven wij ons naai- dat gedeelte van den hof, -waar zich eenmaal de woning bevond, door den heiligen Joannes van het Kruis bewoond; het huisje is een achthoekige kapel geworden; tegenwoordig is het de kluis van den heiligen Joannes van het Kruis. Het autaar van dit heiligdom is vervaardigd van het hout dei afgebroken cel van de heilige Teresia. Daarom heef! men het zijne natuurlijke kleur laten behouden, zonder iet» te beschilderen Aan den vindingrijken en voortreffelijken geest eener kinderlijke liefde heelt men het te danken, dat men, bij de intrede in deze kluis. zich te gelijker lijd in de cel der seraphijnsche Teresia en in het verblijf van den heiligen Joannes van het Kruis bevindt. Hier in dit door den hemel geliefd verblijf laten wij den lezer.

-ocr page 641-

HET LEVEN DER HEILIGE TERESIA.

VOLGENS DE TIJDORDE GERANGSCHIKT DOOR DE BOLLANDISTEN.

In ISIS, des woensdags te half zes ure 's morgens wordt Teresia

gatoren; zij wordt denzelfden dag in de parochie-kerk van den H.

Joannes gedoopt.

Omstreeks 4522. Zij vertrekt met haren broeder Rodriguez naar het

land der Mooren, in de hoop er de palm der martelaren te plukken.

1529. Haar ijver verflauwt.

1531. Zij treedt als kweekelinge in het klooster der Augustinessen te Avila, waar haar eerste ijver wederom ontwaakt.

*1532. Zij wordt ziek en keert in het ouderlijk huis terug.

1533. Zij begeeft zich den 2,lequot; November in het klooster derMensch-wording van de orde van O. L. V. van den Berg Karmel te Avila.

1534. Den 3'tagt; November legt zij hare plechtige geloften af.

1535. Zij wordt ziek en door haren vader naar een buitenverblijf gevoerd , waar zij zich overgeeft aan het inwendig gebed.

1536. Zij keert weder tot het ouderlijk huis terug.

1537. Zij wordt overgebracht in het klooster der Menschwording.

1538. Zij wordt wonderdadig door den H. Josef genezen.

1541. Zij laat het inwendig gebed varen.

1542. Zij neemt deze heilige oefening weer op.

1555. Zij begint heiliger te leven.

1556. Zij wordt met bovennatuurlijke genaden overstroomd.

1557. Zij heeft een onderhoud met den H. Franciscus de Borgia.

1558. Dikwijls verneemt zij goddelijke woorden. Zij plaatst zich onder de leiding van vader Balthazar Alvarez , van de Societeit van Jesus.

1559. Zij krijgt dikwijler visioenen; komt voor 't eerst op de gedachte om een klooster te stichten. Omstreeks dezen tijd ontvangt zij een bezoek van den heiligen Petrus van Alcantara.

-ocr page 642-

622

Zij legt de belofte af om alles, wat haar het volmaaktste toeschijnt, te volbrengen.

Zij houdt zich bezig met de stichting van het klooster van den heiligen Josef.

Zij voleindigt te Toledo in de maand Juni het eerste verhaal haars levens; en vestigt den 24st™ Augustus het klooster van den H. Josef te Avila.

1563—1506. In het klooster van den heiligen Josef schrijft zij een tweede verhaal van haar leven en vervaardigt het werk den Weg der volmaaktheid

1567. Zij krijgt van den generaal der orde van de Karmelieten volmacht om andere kloosters te stichten. De stichting van het klooster der Karmelitessen te Medina del Campo. Haar eerste ontmoeting met den heiligen Joannes van het Kruis te Medina. De reis der Heilige naar Alcala.

1568. Kloosters van Karmelitessen te Malagon en te Valladolid; van Karmelieten te Durvelo.

1569. De stichting van het klooster der Karmelitessen te Toledo; van twee kloosters van Karmelieten en van Karmelitessen te Pastrana. De Heilige brengt bijna een geheel jaar te Toledo door; haar verblijf in deze stad wordt slechts door eenige tochten onderbroken.

1570. Het klooster der religieuzen van Durvelo wordt naar Mancera overgebracht. De Heilige verlaat Toledo. De stichting van het klooster der Karmelitessen te Salamanca en van een convent van Karmelieten te Alcala.

1571. De stichting van het klooster der Karmelitessen te Alba. De Heilige staat drie jaren aan het hoofd van het klooster der Menschwording te Avila en aanvaardt in de maand October deze taak. De stichting van het klooster der Karmelieten te Altomire.

1572. De stichting van het klooster der Karmelieten van O. L. V. van Hulp.

1573. De stichting der kloosters van de Karmelieten te Grenada, en te Pennuela of Kleine-Rots. De Heilige wordt naar Salamanca gezonden, waar zij den 24st™ Augustus haar Boek der Stichtingen begint te schrijven.

1574. De stichting van een klooster van Karmelieten te Sevilla; de Karmelitessen van het klooster te Pastrana gaan in het begin van April over in dat van Segovia.

1560.

1561.

1562.

-ocr page 643-

623

•1575, Er vrordt een klooster van Karmelitessen te Veas gesticht; een klooster van Karmelieten te Almodovaren; een huis van Karmelitessen te Sevilla.

1576. De vestiging eens kloosters van Karmelitessen te Caravaca. De Heilige trekt zich in het klooster van Toledo terug, waar zij tot den 14den November den arbeid aan het Boek der stichtingen voortzet. Het kapittel der ongeschoeide Karmelieten : dit besluit tot de overbrenging van het klooster te Pennuela (Kleine-Rots) naar dat van den Berg-Calvarie in de nabijheid van Veas.

1577. De Heilige begint den 2,k'n Juni te Toledo aan haar boek het Kasteel der ziel: zij wordt in de maand Juli naar Avila gezonden, waar zij in haar klooster van den heiligen Josef den hervormden regel invoert, en den 29stcquot; November het Book van het Kasteel der ziel voltooit.

1578. Het bestaan der hervorming van Karmel wordt bedreigd.

1579. Den 15tcn April worden de ongeschoeide Karmelieten ontheven van de jurisdictie der Karmelieten van den verzachten regel. In de maand Juni wordt de Heilige uit Toledo naar verschillende kloosters gezonden. De stichting van het collegie van Baëce door den heiligen Joannes van het Kruis.

1580. De stichting van het klooster der Karmelitessen van Villanova de la Hara. Verschillende tochten der Heilige. De uitvaardiging der apostolische brieven (22 Juni), waarbij de scheiding der ongeschoeide Karmelieten van hen, die den verzachten regel volgen, wordt toegestaan. De vestiging van het klooster der Karmelitessen te Palencia.

1581. De vestiging van een klooster van Karmelieten te Valladolid De oprichting van het collegie der Karmelieten te Salamanca. De stichting van oen huis van Karmelitessen te Soria. De Heilige wordt tot priorin gekozen van St. Josef te Avila.

1582. Te Grenada wordt een klooster van Karmelitessen gesticht; een huis van Karmelieten te Lissabon, en van Karmelitessen te Burgos. Teresia komt den 20slcn September ziek te Alba aan, en sterft er den 4lllt;!n October, na eene vewukking van veertien uren, te negen uren des avonds. Den anderen dag d. i., volgens de verbetering van den calender, den ISquot;1quot;, wordt hare plechtige uitvaart gehouden.

1583. Den 4lt;ien Juli wordt voor het eerst haar graf geopend; haar maag-

-ocr page 644-

624

delijk lichaam, door een wonder gaaf gebleven, verspreidt een hemelschen geur.

•1585. Haar lichaam wordt den 24!lm November naar St. Josef van Avila overgebracht.

-1586. Het heilig lichaam wordt den l5'™ Januari door den bisschop van Avila onderzocht en den 23stcquot; Aug. weer naar Alba terug gevoerd.

-1589. Sixtus V bepaalt den -10J(in Juli, dat het lichaam der Heilige te Alba moet blijven.

1591. De bisschop van Salamancp. stelt een onderzoek over het lichaam in.

1595. De deugden en wonderen der H. Teresia worden onderzocht.

1598. Men plaatst haar lichaam in eeno verheven plaats.

1604. Haar kist wordt op nieuw geopend; wordt vervolgens beter gesloten. De heilige stoel beveelt, dat het apostolisch proces over het leven en de wonderen der heilige Teresia aanvange.

1604. Teresia wordt den 24squot;!n Ap.'il onder het getal der gelukzaligen opgenomen.

1616. De lijkkist der H. Teresia wordt in eene marmeren tombe besloten en in eene nieuwe kapel geplaatst.

1622. Teresia wordt den -12dequot; Maart met de heiligen Isidorus, Ignatius, Franciscus Xaverius, en Philippus Nerius heilig verklaard.

-1629. Men bouwt eene kerk ter plaatse waar haar ouderlijk huis stond.

4750. Men opent haar graf.

-1760. Haar lichaam wordt in een zilveren schrijn gezet en in de prachtige tombe geplaatst, waar men het nog zien kan.

-ocr page 645-

DE STEDEN EN HEILIGDOMMEN, WAAR ZICH THANS DE VOORNAAMSTE RELIQUIEËN DER H. TERESIA BEVINDEN.

Het klooster der Karnielitessen van Alba de Tormez, waar de H. Teresia stierf, bezit niet alleen haar lichaam , maar daarbij ook twee der merkwaardigste overblijfselen, die er van afgenomen zijn, het hart, namelijk, en den linkerarm. Men mag zeggen, dat het eatho-lieke Spanje niets verzuimd heeft, om aan deze reliquieën eene plaats harer waardig te geven. De laatste overvoering der gezegende overblijfselen van de seraphijnsche hervormster van Karmel had in 1760 den 15Jen October op haren feestdag plaats. Haar lichaam, dat, wonderdadig gaaf gebleven, nog slap was en een zoeten geur verspreidde, werd in een schitterend gewaad gestoken en vervolgens in een zilveren schrijn gelegd, dien men in eene prachtige tombe van jaspis besloot. Deze tombe staat in den muur van het hoog-autaar. omstreeks dertig voet boven den vloer van het schip der kerk; men heeft er overal in de kerk het oog op. Het hoofd der Heilige is naar den kant des evangelies heengericht; aan hare rechter zijde staat, eenige voeten beneden haar, het tabernakel van het hoofd-autaar, zoodat zij nog voortdurend God schijnt te aanbidden en God haar, om zoo te zeggen, als eene der schitterendste diamanten van zijne levende kroon aan de wereld toont.

Achter den grooten muur van het hoog-altaar heeft men twee bidkapellen boven elkander gebouwd, van gelijke verhouding en van eene bijzondere pracht. De bovenste kapel bevat de tombe der Heilige. De religieuzen kunnen naar believen deze kapel bezoeken en gaan knielen bij de tombe harer heilige moeder.

De benedenste heeft men gestemd voor de reliquieën van het hart en van den linkerarm.

Het hart is in eenen doorschjjnenden bol van kristal besloten en wordt

41

-ocr page 646-

626

door eene rijke reliquiekaat gedragen. Aan het boveneinde doorsnijdt de wonde des engels het horizontaal, en deelt het bijna geheel. Eene getrouwe afbeelding er van heeft men aan de zorgen der Karmelieten van Spanje te danken, en aan de Bollandisten, die nog kort geleden er eene gravure van hebben laten vervaardigen voor hun werk, naar eene teekening te Alba zelve genomen.

Nauwelijks was het hart uit het maagdelijk lichaam, waarvan het een gedeelte uitmaakte, genomen, of het werkte een tal van wonderbare verschijnselen uit, die de annalisten van Karmel hebben medegedeeld. Van toen af begon het den hemelschen geur to verspreiden dien het nimmer, tot op dezen dag toe, heeft opgehouden van zich te geven. Deze geur is, gelijk alle geschiedschrijvers getuigen en allen, die het geluk hebben gehad hem in te ademen, kunnen bevestigen, zoo zoet, dat ieder ander aardsch reukwerk er niet mede kan vergeleken worden. Men zou te vergeeis pogen den aard van dezen bovennatuurlijken geur te beschrijven; en de acten der heiligverklaring hebben met dit eene woord alles uitgedrukt: liet is een hemelse h e geur. In 1849 na het feest van Maria-Hemelvaart hebben wij het geluk gehad dat hart zoo brandend en vol van oenen sera-phijnschen gloed in onze handen te houden en het te vereeren; en ook wij kunnen getuigen, dat er een hemelsebe geur van uitgaat.

De arm der Heilige is in eene bus besloten van dik doch doorschijnend kristal, die bij den elleboog een weinig gebogen is. Van den schouder tot den elleboog heeft men het vleesch er afgenomen en het als reliquieën aan verschillende deelen der wereld toegedeeld. Het voorste gedeelte van den arm is ongeschonden ; het is groot en schoon ; het vleesch er van schijnt te leven en buigbaar te zijn; en hoewel het kristal geene opening heeft, verspreidt toch deze reliquie, even als het hart, een geheel hemelschen geur.

De berg Karmel te Lissabon bezit de linkerhand; in 1582 ontving men deze reliquie.

De rechtervoet wordt te Rome in het klooster der Heilige Maagd de la Scala vereerd.

Met de vingers der rechterhand zijn verschillende steden der christelijke wereld verrijkt geworden. Rome, Parijs, Brussel, Avila, Se-villa, hebben onderling dezen schat gedeeld.

De wijsvinger dezer maagdelijke hand werd door paus Clemens IX, toen hij in Spanje nuntius was, ten geschenke gegeven aan de christelijke princes Anna Colonna Barbarini, welke hem aan het huis der

-ocr page 647-

627

Karmelitessen , door haar onder den titel Regina-Coeli gesticht, afstond.

De middel-vinger is ten deel gevallen aan het klooster der Mensch-wording te Parijs, het eerste huis van Karmel in Frankrijk, en de moeder van alle, die in dit rijk zijn opgericht. Deze vinger werd eraan gegeven in d525 door Elisabet van Frankrijk, dochter van Hendrik den Grooten en vrouw van Philips IV, koning van Spanje. Mevrouw de Furgis, de echtgenoote van den Franschen gezant, werd door de koningin van Spanje gelast dit kostbaar overblijfsel ter hand te stollen aan de eerwaardige moeder van St. Josef, Magdalena, die toen priorin van dit klooster was, en wier heldhaftige deugden door Pius VI later geroemd zijn geworden.

De Karmelitessen der Menschwording te Parijs hebben behalve den vinger harer heilige moeder nog belangrijke reliquieën van haar vleesch, hare beenderen en hare kleederen; zij bezitten zelfs haren mantel, die in IGOi door de zes spaansche Karmelitessen, welke het eerste klooster der ongeschoeide Karmelitessen in Frankrijk gevestigd hebben, werd overgevoerd.

De Berg-Karmel te Brussel is in het bezit der pink. Vader Grati-anus, die deze van de hand gescheiden had, tijdens hij provinciaal was van den hervormden regel, had haar geheel zijn leven door aan den hals gedragen. Toen deze heilige religieus te Brussel overleden was, werd de kostbare reliquie door paus Paulus den vijfden aan den prins Albert en de princes Isabella, die de Nederlanden bestierden, toegewezen. Met eene vorstelijke milddadigheid hadden zij te Brussel hot klooster van den Berg-Karmel gesticht; zij meenden nic» beter de kroon op hunne weldaden te kunnen zetten, dan door er deze heilige reliquie aan af te staan. Zij werd dan aan de eerwaardige moeder Anna van Jesus en hare dochters ter hand gesteld, op voorwaarde, dat deze schat nooit mocht vervreemd en er niets van mocht afgenomen worden. Toen Josef II de orde van Karmel met nog andere uit zijne staten bande, werd deze reliquie naar Frankrijk in het klooster der Karmelitessen van den H. Dionysius overgebracht, waar zich toen ter tijde Louise van Frankrijk, dochter van Lode-wijk XV, in Karmel bekend onder den naam van zuster Teresia van den H. Augustinus, bevond. Deze religieuzen bewaarden gedurende zeven jaren dezen heiligen schat. Na dit tijdsverloop brachten de Karmelitessen van Brussel, die in hare ballingschap bij hare zusters van het klooster des H. Dionysius de edelmoedigste gastvrijheid genoten hadden , het heilig overblijfsel weder naar haar vaderland terug.

-ocr page 648-

628

Nog eene andere schoone reliquie bezitten de Karmelitessen van Brussel, namelijk, het sleutel- of borstbeen der Heilige.

Van de twee andere vingeren, eindelijk, der rechterhand van de H. Teresia wordt de eene in de kerk der Karmelieten te Avila, de andere in het klooster der Karmelitessen te Sevilla vereerd. (Bolland. Acta sanctae Teresiae.) Behalve deze groote reliquieën zijn er nog eene menigte kleinere in de verschillende kerken der christelijke wereld aanwezig.

Aldus heeft de Allerhoogste het graf der H. Teresia van Jesus verheerlijkt en in haar de woorden van David vervuld: «Alle mijne beenderen zullen uitroepen: Heer, wie is er aan u gelijk ! Omnia ossa mea dicent: Domine, quis similis tibi!quot;

-ocr page 649-

INHOUD.

bladi

Voorrede van den Nederlandschen vertaler.....t

Voorrede der Fransche uitgave . .....nv

Voorbericht...........1

De verklaring der Kerk over de gebreken der H. Teresia, een oordeel, dat men noodzakelijk dient te kennen , om de godvruchtige overdrijvingen van de nederigheid der

Heilige juist te kunnen waardeeren.....

Het Leven der Heilige Teresia, door haar zelve beschreven. HOOFDSTUKKEN.

I. De genaden waarmede God haar voorkomt van af hare prilste jeugd. — Verlangen naar den marteldood.—Zij verliest hare moeder nauwelijks twaalf jaren oud; van droefheid overstelpt werpt zij zich neer aan de voeten der heilige Maagd, die zij weenend smeekt haar voortaan tot moeder te zijn. . 6

De ouders der H. Teresia. — De geboorte der Heilige. — De woning, waarin zij geboren werd, wordt in een klooster van ongeschoeide Karmelieten herschapen. — Avilaen

hare gebouwen.........6

Aanteekening op Rodriguez de Cepeda, de broeder der H.

Teresia...........11

II. De oorzaken harer eerste ongetrouwheden. Gedurende drie maanden verflauwt haar ijver, die weer opgewekt wordt in het klooster der Augustinessen van Avila, Onze-Lieve-Vrouw der Genade, waar zij als kweekelinge binnentreedt . . 15 HL Haar anderhalf-jarig verblijf in het klooster van Onze-Lieve-Vrouw van Genade. — Zij verlangt religieuze te worden. — Zij verliest hare gezondheid. — Haar terugkeer in het ouder-

-ocr page 650-

INHOUD,

lijk huis. — Haar verblijf bij Maria de Cepeda, hare zuster,

en bij Petrus Sanchez, haar oom. — Inwendige strijd. — Het lezen der brieven van den H. Hieronimus. — Het besluit om den geestelijken staat te omhelzen . . .23 IV. Intrede in het klooster der Incarnatie — Noviciaat, de aflegging der geestelijke geloften. — Zij wordt andermaal ziek, — Op nieuw verblijft zij bij Maria de Cepeda, hare zuster, en bij haar oom. Petrus Sanchez. — Genaden

waarmede God haar begunstigt......2*2

quot;V. Een terugblik op het proefjaar. — Het vertrek naar Bé-cedas, waar men hoopt haar te genezen. — Eene bekeering door haren ijver uitgewerkt. — Na drie maanden bezwijkt zij onder de hevigheid der behandeling, en komt stervende terug in het huis haar vaders te Avila. — Eene buitengewone bezwijming, die vier dagen aanhoudt. — Haar folterend lijden van Maria-Hemelvaart tot Pasohen . . . il VI. Zij keert terug naar het klooster der Incarnatie. — Het lijden, dat zij gedurende drie jaren verduurt. — Haar onwrikbaar geduld, hare deugden. — In 1539 wordt zij wonderbaar genezen door den heiligen Josef. — Hoe voortreffelijk de godsvrucht is tot dien heilige .... 53 Wat de H. Teresia doet om de vereering van den H. Josef te verbreiden..........61

VII. Hoe zij ontrouw werd aan de ontvangen genaden. — De noodzakelijkheid van het slot voor de vrouwenkloosters. — De verschijning van Jesus Christus. — De zalige dood van Alphonsus de Cepeda, vader van Teresia. — Zij hervat het gebed om het niet weer te verlaten. — De inwendige strijd harer tot nu toe verdeelde ziel. — Raadgeving aan degenen , die zich in het gebed beginnen te oefenen . 65

VIII. Hoe zij door hare volharding in het gebed ontkomt aan haar eeuwig verderf. — Zij vermaant elk een zich op die heilige oefening toe te leggen. — De bewonderenswaardige voordeelen er van maakt zij bekend. — Het gebed voert

de ziel onfeilbaar in de haven des heils .... 87 IX. Heldere verlichting haar door God geschonken. — Welken indruk op haar de aanblik van een Ecce Homo maakte. — Hoe zij de smarten van J. C. overweegt en bijzonder zijn

-ocr page 651-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEN. bladz.

doodstrijd in den Hof van Olijven. — Lezing der Belijdenissen van den H. Augustinus. — De onthechting harer ziel aan de aarde voltrokken .... 98

X. De eerstelingen der buitengewone gaven; mystieke theologie. — De onafgebroken godsvrucht die was voorafgegaan ; deze godsvrucht hangt gedeeltelijk van onze pogingen af. — Van hoeveel belang het is , de genaden, die God ons geeit, te erkennen; 'tis eene valsche nederigheid dit niet te doen. — Daar zij in het vervolg gaat spreken over de genaden, waarmede de Heer haar heeft begunstigd, wenscht zij dat dit gedeelte van haar verhaal onbekend blijve bij het publiek........107

XI. De oorzaken waarom men niet in korten tijd eene volmaakte liefde tot God bereikt. — De ziel vergeleken bij een tuin ; de vier wijzen om hem te besproeien , of de vier trappen des gebeds. — De eerste trap, het uitwendig gebed. — Dit hoofdstuk is zeer nuttig voor beginnenden,

die in het gebed geen geestelijke vertroosting smaken . 116

XII. De Heilige gaat voort te spreken over den eersten trap des gebeds. — Zij zegt, dat men zichzelven niet moet verheffen tot bovennatuurlijke dingen, maar wachten tot God het doet. — Zij verhaalt, hoe God haar in een oogonblik in staat stelde, om haren biechtvaders bekend te maken met genaden, waarmede Hij haar begunstigde . . . .130

XIII. Vervolg en einde van den eersten trap des gebeds. — Enkele raadgevingen om eerst beginnenden te wapenen tegen zekere bekoringen en kunstgrepen van den geest der duisternis..........138

XIV. Do tweede wijze om den tuin te besproeien, of de tweede trap des gebeds. — Gebed van rust of verzameling. —

Zijne natuur, zijne uitwerkselen ...... 156

XV. Het vervolg en einde van het gebed van rust en verzameling. — Hoe de ziel zich daarbij moet gedragen. — Waarom een groot getal zielen dezen tweeden trap niet overschrijden. — Vermaning aan personen, die tot dit gebed zijn opgevoerd..........105

XVI. Derde wijze om den tuin te besproeien, of derde trap des gebeds. — Geestelijke sluimering van de vermogens

-ocr page 652-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEN.

der ziel. — üe aard en de gevolgen dezer gunst . .180 XVII. Derde trap des gebeds (vervolg en einde). — Het gebed van vereeniging, zijne gevolgen; waarin dit verschilt van bet gebed van rust. — Twee bijzondere soorten van vereeniging. — Kwelling, die de verbeelding en het geheugen in dezen toestand veroorzaken; een geneesmiddel tegen dit kwaad.........188

XVIII. De vierde manier om den tuin te besproeien, of vierde trap des gebeds. — Waarin dit gebed verschilt van de voorgaande ; zijne voortreffelijkheid en uitwerkselen. — Onze Heer onderricht de Heilige hoe over dit gebed te spreken 196 XIX. Vierde trap des gebeds; over zijne gevolgen (vervolg).— De Heilige vermaant op de meest nadrukkelijke wijze de zielen. welke tot dezen staat gekomen zijn, zich met te laten ontmoedigen, wanneer zij in eenige fout vallen, en nimmer het gebed vaarwel te zeggen. — Zij doet zien, dat de volharding in het gebed elke ziel onfeilbaar in dc

haven des heils voert........207

XX. Over de verrukking. — Waarin zij verschilt van de vereeniging. — De gevolgen van de verrukking. — Het onuitsprekelijk pijnlijk lijden veroorzaakt door het verlangen naar God; zij brengt de ziel buiten zich zelve, en doet haar de smarten, die men in het vagevuur lijdt, ondervinden : Onze-Heer openbaart de Heilige de waarde van zulk eene groote genade. —- De inwendige gesteldheid

der ziel na de verrukking.......222

XXI. De verrukking (vervolg en einde). — Wat de koningen zijn zouden indien zij tot zulk een verheven gebed waren opgevoerd. — De foltering der ziel doordat zij gedwongen is na deze gunsten nog te leven in deze wereld. — Helder besef van haar eigen toestand, van de ijdelheid en de gevaren der wereld, van de nietigheid der rijkdommen , der eer , der vermaken ..... 244 XXII. Eene treffende bemerking over de beschouwing. — De heilige menschheid van Jesus Christus is de weg tot de hoogste beschouwing. — Eene kortstondige dwaling der

Heilige omtrent dit onderwerp......254

XXIII. Zij hervat haar levensverhaal. — Door welke middelen

-ocr page 653-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEN. bltdi

zij zich tot eene veel hoogere volmaaktheid begint te verheffen , en hoe nuttig haar eene goede besturing was. —

Over haar gebed raadpleegt zij Franciscus de Saleedo en Caspar Daza. — Zij stelt zich onder de leiding van Joannes Padranos, religieus van het gezelschap van Jesus . '270 Aanteekening op Caspar Daza, priester te Avila . . . 274 » op Franciscus de Saleedo, edelman te Avila . 275

» op Joannes de Padranos, de religieus dei-

sociëteit, die het eerst de geestelijke leiding der H. Teresia

op zich nam..........283

XXIV. De voordeelen die de Heilige trekt uit het bestuur van vader Padranos; de gelukkige staat harer ziel na hare algemeene biecht aan dien religieus. — De II. Franciscus de Borgia keurt haar gebed in -1557 goed. — Tegen denzelfden tijd verlaat vader Joannes de Padranos Avila. — In 1558 neemt vader Balthazar Alvarez de leiding der Heilige op zich. — Terwijl Teresia God de genade vraagt om ilem in alles te believen, geraakt zij in verrukking: de woorden door haar uit den mond Onzes-Heeren vernomen ; zij vindt zich veranderd......286

Aanteekening op Guiomar de Ulloa, de vriendin der II.

Teresia...........290

Aanteekening op vader Balthazar Alvarez van de societeit van Jesus, de biechtvader der Heilige.....294

XXV. De natuur en de eigenaardigheden der inwendige toespraken van God tot de ziel. — Hoe zeer zij verschillen van degenen, die het verstand vormt of voortbrengt. — Teekenen waaraan men de woorden en visioenen kan kennen, die van den duivel komen. — Teresia verzet zich, uit vrees van misleid te worden, gedurende bijna twee jaren tegen de inwendige woorden. — Het wijs en vastberaden gedrag van vader Balthazar Alvarez, haar biechtvader. — De Heilige eens aan eene droefgeestigheid ten prooi, ontvangt door een woord van Onzen-Heer in eens hare opgeruimdheid terug, en wordt voor immer van

de vrees voor den duivel bevrijd.....302

XXVI. De inwendige woorden, vervolg. — Verschillende teekenen, waaraan men de werking van God kan erkennen.

-ocr page 654-

INHOUD.

HOOFDSTUKKKN. bladz.

De veiligste weg, gelijk Onze-Heer meermalen tot de Heilige gezegd heeft, is zijne ziel geheel open te leggen aan eenen verlichten biechtvader, en hem te gehoorzamen — Teresia wordt vaak bekoord om vader Balthazar Alvarez te verlaten; de goddelijke Meester verbiedt hot, en geeft haar hierover eene scherpe berisping. — Hoe Hij zelf haren biechtvader verlicht. — Hij belooft de Heilige haar een levend boek te schenken ...... 321

XXV11. Zij vervolgt haar leven. - Ean op het verstand betrekking hebbend visioen, waaronder zij Jesus Christus naast zich ontwaart. — De wonderbare wijze, waarop Onze-Heer haar toespreekt en haar zonder woorden , doch door eene inwendige verlichting, onderwijst. — De waarde dezer genaden, de verblindheid der wereld. — Bijzonderheden over het leven en den dood van den H. Petrus van Alcantara.........328

XXVIII. Op de visioenen, tot het verstand gericht, volgen wonderbare verschijningen van den tweeden rang, welke de mystieke theologie als degenen, die tot de verbeelding gericht worden, aanduidt. — Teresia ziet eerst de handen, dan het gezicht, eindelijk de heilige menschheid van Jesus Christus. — De onbeschrijfelijke scl oonheid der heilige menschheid, het goddelijke licht dat er van afstraalt, de alles overtreffende majesteit, waarvan zij schittert. — De natuur en de gevolgen dezer visioenen. — Waarin zij verschillen van de valschc. De angsten der Heilige, die men voor bedrogen houdt. — Het wijze gedrag en de bovennatuurlijke verlichting van vader Balthazar Alvarez , haar biechtvader.....344

XXIX. Zij gaat voort met te handelen over de wonderbare verschijning van Onzen-Hcer; zij wordt er gedurende twee en een half jaar bijna voortdurend mede begunstigd. — De benauwdheden , waarin haar de last brengt, om aan deze gunstbewijzen te wederstaan. — De troostvolle woorden, die zij uit den mond des goddelijken Meesters verneemt. — Het kruis van haren rozenkrans wordt wonderdadig veranderd. — De echtheid dezer visioenen openbaart zich weldra. —De buitengewone liefde, welke

-ocr page 655-

inhoud.

HOOFDSTUKKEN. Madz.

God in Teresia's hart ontsteekt; de vervoering en zoete marteling dier liefde. — Een engel doorboort het hart der Heilige met een vlammenden schicht; vuriger dan ooit wordt hierdoor hare liefde . . . . , 360 Paus Benedictus XIII verleent den 25 Mei 1726 een eigen officie aan het hervormde Karmel voor het feest der Doorboring van het hart der H. Teresia. Een volle aflaat is toegestaan op het zelfde feest aan alle go-

loovigen door Paus Benedictus XIV.....371

XXX. De heilige Petrus van Alcantara troost de heilige Teresia en stelt haar gerust door de verklaring , dat deze visioenen en verrukkingen van God komen. — £en bewonderenswaardige band van liefde vereenigt deze twee groote zielen sinds dit eerste onderhoud. — De Heilige blijft wreede smarten naar ziel en lichaam ondervinden. — Zij openbaart enkele barer bekoringen en inwendige pijnen. •- De marteling eener in liefde tot God ontstoken ziel, wanneer zij zich , bij gebrek aan lichamelijke krachten, buiten staat gevoelt voor zijne glorie te arbeiden. 373

XXXI. Uitwendige bekoringen waarmede de duivels de Heilige aanvallen. — De kracht van het wijwater om ze te verjagen. — Door hare gebeden verkrijgt zij van God de bekeering eens geestelijken. — Teresia beangstigt zich, dat de gunsten, haar verleend, bekend zijn. — De onbillijkheid der wereld jegens degenen, die God dienen. — Wijze raadgevingen, die de Heilige hen geeft, om tot de volmaaktheid te komen. — Zij haalt enkele trekken

uit haar leven aan...........391

XXXII. Teresia aanschouwt in de hel de plaats, waar de zonden haar zouden gebracht hebben, indien zij niet van leven veranderd was. — Zij begint voor het eerst te denken aan de stichting van den H. Josef van Avila ; de ondersteuning van Maria Ocampo, eene nicht der Heilige , en van Guiomar de Ulloa. — Onze-Heer gelast Teresia de grondslagen te ontwerpen voor eene hervorming van Karmel , en voorspelt haar de toekomstige grootheid er van. — Do H. Petrus van Alcantara zet haar aan dezen last te volbrengen. - Op raad van vader Balthasar Al-

-ocr page 656-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEN. bladi.

varez, legt Teresia haar plan bloot aan vader Angelus van Salazar zijnen provinciaal, die het goedkeurt. — De storm die zich verheft. — Petrus Ybanez, van de orde des H. Dominicus, verklaart zich ten gunste der stichting, en schenkt de Heilige een krachtigen steun. —

Eene kleine woning wordt aangekocht om het nieuwe

klooster te vestigen........411

Een brief van den H. Lodewijk Bertrand, van de orde des H. Dominicus, aan de H. Teresia; eene vermaarde voorzegging over de hervorming van Karmel.....421

Eene aanteekening op vader Petrus Ybanez, van de orde des H. Dominicus, die het eerst de Heilige gelast heeft

haar leven te schrijven........423

Eene aanteekening op Maria de Ocainpo en hare zuster Ele-onora, de nichten der Heilige, beiden in een geur van heiligheid gestorven, de eerste in het klooster der Kar-melitessen te Valladolid en de tweede in het klooster der

Menschwording te Avila.......426

Aanteekening op Ines en Anna van Sapia, volle nichten

der H. Teresia.........430

XXXIII. De provinciaal der Karmelieten verandert van meening en weigert zijne toestemming tot de stichting. — Vader Balthazar Alvarez, de biechtvader der Heilige, gelast haar er zich niet meer mede bezig te houden. — De heldhaftige gehoorzaamheid van Teresia gedurende zes maanden. — Gedurende dezen tijd zetten Petrus Ybanez en Guiomar de Ulloa met ijver de heilige onderneming door. — Vader Caspar de Salazar, de nieuwe rector van het collegie der Jezuïeten te Avila, maakt een einde aan de kwellingen van Teresia. — Onze-Heer dringt haar opnieuw het plan der stichting weêr op te vatten. — De H. Clara belooft aan Teresia haar te helpen. — De heilige Maagd verschijnt haar met den heiligen Josef; bewonderenwaardige bijzonderheden dezer verschijning . 434 Aanteekening op Laurens de Cepeda, den broeder der H. Teresia, en op Teresita van Jesus, zijne dochter, in een geur van heiligheid overleden in het klooster des H. Josefs te Avila..........448

-ocr page 657-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEN. bluju.

Aanteekening op Joanna de Ahumada, de zuster der H. Te-resia, Gonzalvus de Ovalle, haar zoon, en Beatrix van Jesus, hare dochter, heilig gestorven in het klooster der Karmelitessen te Madrid.......453

XXXIV. De reis der Heilige naar Toledo; haar verblijf bij Louise de La Cerda, de zuster des hertogs van Medina Coeli. — Een onderhoud met vader Vincentius Baron, een dominicaan; zij bidt voor hem, en hij komt in korten tijd tot eene hooge beschouwing. — Onze-Heer openbaart aan de Heilige wonderbare dingen over dezen religieus, over vader Caspar de Salazar van de Sociëteit van Jesus, en over twee andere religieuzen der orde van den H. Dominicus. — Hij maakt aan haar zelve bekend, dat zij in staat van genade is. — Voortreffelijke wenken voor hen, die besturen. — Teresia weet door een hooger en voorspellend licht den dood harer zuster, Maria de Cepeda, en bereidt haar tot den dood .... 458

Aanteekening op Louisa de la Cerda, de zuster des Hertogs van Medina Coeli, en stichtster van het klooster der Karmelitessen te Malagon........459

Aanteekening op Maria de Salazar, die de Heilige order bare dochters heeft opgenomen en na de kloosters te Se-villa en Lissabon bestuurd te hebben in den Heer ontslapen is...........i62

XXXV. Eene ontmoeting der Heilige met moeder Maria van Jesus te Toledo. — Zij wil het nieuwe klooster zonder inkomsten stichten; de heilige Petrus van Alcantara bevestigt haar in dit besluit. — Zij verlaat Toledo; hoe nuttig haar terugkeer te Avila is voor het welslagen harer onderneming. — In eene opwelling van erkentelijkheid jegens God hangt de Heilige, den loop van haar verhaal onderbrekende, eene schildering op van het geluk dei-religieuzen van den H. Josef te Avila. — Onze-Heer openbaart haar, dat dit klooster voor Hem een paradijs

van genietingen is........477

Aanteekening op Maria van Jesus, de stichtster der ongeschoeide Karmelitessen te Alcola de Henarez . . . 478

XXXVI. De Heilige verlaat Toledo en keert naar Avila terug. —

-ocr page 658-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEN . blW

Ue hulp , haar door den heiligen Petnis van Alcantara verleend. — Het klooster van den H. Jozef wordt op den feestdag van den H. Bartholomeüs, den 24 Augustus 1562, opgericht. — De vreugde der Heilige; inwendige strijd en onrust. — Zij wordt naar het klooster der Menschwording teruggeroepen. — Een algemeen verzet; de stad wil het nieuwe klooster verwoesten: Dominicus Bannez neemt er de verdediging van op zich. — De ijver en toewijding van Gonzalez de Aranda, Franciscus de Salcedo en Caspar Daza. — Zes maanden later bedaart de storm ; Petrus Ybanez is werkzaam ten gunste der Heilige; in de maand Maart van het jaar 1563 geeft haar provinciaal, vader Salazar, eindelijk verlof het klooster van den H. Joaef te betrekken. — Vóór dat zij het betrekt geraakt zij in verrukking in de kerk;

Onze Heer plaatst als blijk zijner erkentelijkheid haar eene kroon op het hoofd. — Bij eene andere gelegenheid verschijnt haar, terwijl zij zich met hare religieuzen in het koor bevindt, de H. Maagd met een blank gewaad omhangen, dat zij over allen heenspreidt. —■ De regel van Karmel. — Het engelachtig leven der eerste Karmelitessen van den H. Josef te Avila . . 488 Aanteekening op vader Ybanez, van de orde des H. Dominicus ...........507

De orde, die men in het klooster des H. Josefs te Avila volgde, en men lieden nog met eene kleine wijziging in

de kloosters der H. Teresia naleeft.....510

Aanteekening op Antoinetta van den H. Geest, eene bloedverwante der Heilige, Ursula der Heiligen, Maria van den

H. Josef en Maria van het Kruis......513

Aanteekening op Maria van den H. Hieronimus, eene nicht der Heilige en na haar de eerste priorin van den H. Josef

van Avila..........521

XXXVII. De heilige neemt het verhaal weer op der genaden,

welke zij heeft ontvangen. — Hare verscheidenheid en uitwerkselen. — Wat in hare oogen een enkele graad van hooge heerlijkheid in den hemel is. — Terwijl de goddelijke schoonheid van Onzen-Heer zich in hare ziel

-ocr page 659-

INHOUD.

HOOFDSTUKKKX. bludx.

inprent, maakt zij haar los van alles en ontgloeit haar in nieuwe liefde. — Hare gemeenzaamheid met den goddelijken Meester. — De grootheid van Jesus Christus is alleen de ware; die der koningen slechts eene geleende. — Eene liefdevolle klacht der Heilige tot Jesus Christus, wijl Hjj zich verbergt. — De grooten der aarde zouden ons zulk eene vrijmoedige taal niet veroorloven. — De tyrannie en de ijdelheid dezer wereld. 526 XXXVIII. Verrukkingen en visioenen; Onze-Heer openbaart haar enkele geheimen des hemels; de uitwerkselen dezer verlichting. — De Heilige ziet boven haar hoofd den H.

Geest in de gedaante eener duif. — Zij ziet Hem onder de zelfde gedaante boven het hoofd van een religieus der orde van den H. Dominicus. — Een witte mantel dooide H. Maagd aan vader Ybanez geschonken; de dood van dezen heiligen religieus. — Een visioen aangaande vader Caspar de Salazar en de geheele Sociëteit van Jesus. — Eene extase waarin zij Jesus Christus in den schoot zijns vaders aanschouwt. — Op het oogenblik van te communiceeren aanschouwt zij Hem dikwijls verheerlijkt in de heilige hostie. — Door eene bovennatuurlijke verlichting kent zij den staat van doodzonde, waarin eene ziel verkeert, en de verwerping eener andere. — Zij ziet verscheidene zielen het vagevuur

verlaten..........537

XXXIX. Onze-Heer belooft aan de Heilige, dat Hij al hare beden zal verhoeren ; eenige der ontelbare genaden, aan hare gebeden vergund. — De vooruitgang der zielen moet men niet naar de jaren, doch naar de gevolgen afmeten. — Do heiligheid der eerste Karmelitessen. — Een visioen waarbij Onze-Heer haar zijnen bijstand toezegt tot de stichting van den 11. Josef van Avila. — Woorden van troost en teederheid, die zij uit den mond van den goddelijken Meester verneemt. — Vurige begeerten naar de communie; eene verrukking, waaronder zij zich voor den troon der Godheid ziet; geheel vernieuwd door het vuur der goddelijke liefde, als eene Phenix, die uit zijn asch herboren wordt, rijst

-ocr page 660-

INHOUD.

HOOFDSTUKKEX. bladz.

zij uit deze verrukking op. — Hare kennis van het geheim der allerheiligste Drievuldigheid. — Zij aanschouwt hoe de allerheiligste Maagd ten hemel werd opgenomen, en de plaats die zij daar inneemt. — Zij ziet in de kerk van een Collegie der societeit van Jesus een rijken troonhemel boven het hoofd der jonge religieuzen, terwijl zij communiceeren. 557 XL. Eene verrukking, waarin God zich als de hoogste Waarheid aan de Heilige doet kennen. Woorden haar toegesproken. Wat het is God in waarheid lief te hebben. De indruk , welken deze waarheid maakt op hare ziel en de verlichting , die zij mededeelt. — In een ander visioen ziet zij hare ziel als een helderen spiegel, waarin zij Onzen-Heer ontwaart, en wederkeerig ziet zij zich in Hem. Zij beseft, dat de doodzonde dezen spiegel met donkere duisternissen overdekt, en dat de ketterij hem te gelijk verduistert en verbrijzelt. — Eene extase waarin haar getoond wordt, hoe alle dingen door God gezien en gekend worden. Zij vergelijkt, om er een denkbeeld van te geven, de Godheid met eenen oneindig helderen diamant, oneindig grooter dan de wereld. Zij aanschouwt de grootheid van de doodzonde, die in dezen helderen glans wordt bedreven, en hoe eene enkele doodzonde de hel verdient. — Voorspelling van de groote diensten, welke zekere geestelijke orden aan de Kerk zullen bewijzen. — Verschillende woorden van onderrichting en troost van Onzen-Heer tot de Heilige. Door den dorst naar lijden verteerd, zegt zij dikwijls tot Hem; Heer, of lijden of sterven. Hare gevoelens bij het schrijven der laatste bladzijden van haar Leven. — Besluit, een brief aan vader

Petrus Ybanez..........576

Toevoegingen aan het Leven der H. Teresia door haar zelve

beschreven...... . . . . 594

Aanteekening op de familie der H. Teresia .... 599 Aanteekening op het klooster der Menschwording te Avila . 600 Het Leven der H. Teresia volgens de tijdorde gerangschikt

door de Bollandisten........621

De steden en heiligdommen, waar zich thans de voornaamste reliquieën der H. Teresia bevinden.....625

-ocr page 661-

bladz.

eim ' de de een ven

en. 557

-ocr page 662-

Wï ff

'ü V-, 'ï.

i«L5,« if :

-ocr page 663-
-ocr page 664-

.

h .

'

' :'C-. quot; • l-gt; '

- ' v*— .

if:..- • •. tip '''