TVSirpr-. ■ -
gt; gt; 2gt;
► ■gt;■gt;.gt;
gt; • ■:gt;gt; ► gt; gt;gt; i'lt; ^gt;Tgt; quot; v
»):gt;Tgt; gt; ) gt;gt;
• gt; gt; Jgt;
gt;0-»
•gt;^ 5gt;^
^ » • gt;gt; quot;3gt;
gt;; gt;gt; ■ iy 'J. ■*■ -■» '1»gt;12gt;) ^ •-» !gt;■ ■gt; gt;
ï? X' i
» / . Jgt; '•;. gt;• » gt; -.Jgt;-
P » gt; Jgt; -
► X ) . :2gt; J
► viso Jgt; 3
» ■gt; :3
:gt;■ ■ )■gt; gt; 1:
► •»■ »gt; :gt; jj gt;
gt; gt;: gt;
£_■
quot;:■amp; J»gt;a| - gt; ...v^ iii
; v gt; •sgt;,3gt; gt;og
.■% gt; ■;; gt; ^3
/; quot; gt; ^
Vgt;) gt;
p
■. jp ®
:■ ) ' gt; _Zïgt; J*
' - ^ ^ gt; _gt;gt; 5||
: ^ Jamp; ■ J»|f
gt;1 .gt;.r;quot;3amp;'
► Jgt; ' Jgt;
) Ojgt; „gt; » gt; :*gt; :3.ogt;o3 rS gt; gt; q
► gt; gt; J
■.■ ,gt; '.»-^gt;' • ,•lt;)~3
:gt;■ •■gt;•gt;gt;
gt; ^ gt; •■s; ■gt; gt;■gt;; gt;
gt; gt;gt;gt; ■gt; ..=v:
gt; Mr^ - amp;
^jgt; gt; 5 gt;
;gt; gt; gt; gt; 3 gt; ^ gt; .
gt; o.gt; ;gt;igt;,
.;., quot;gt; -gt; gt;: te ^ Dgt; gt; gt; \gt;gt;
' Jgt; gt;^
gt; gt; ^
• gt; gt;
► gt; OlS ^ o Xgt;
Igt;
' ■gt;■ gt;.» ^ 'Srci^ !
gt;■ igt;mgt;gt; » gt; ^ ■;:£gt;■' quot;gt; lli
f-^rn 4lt;lt; lt; ? ^ -3'a
feSigt;5~gt; • •; ^ gt;. gt;-gt; ' ; ' ' ^5gt;' i» gt;.IDgt; .•gt;■■£gt; .£gt; ..SJ*€iwÊÊ
igt; gt;gt;^fc ^ :Rlt; ■•-■■5gt; ^1' gt; gt; -3
gt;J gt;gt; gt; O. gt; gt; gt; ^ ■~^Rr32»
mm£i T-^ ^ ^gt; 3Wjygt; ^gt; ^gt; ^1
êylnsrf^' quot; :^gt; gt; gt; _gt; gt; ■..;Jgt;.
h^dS ^ - :gt;o igt;-v^3S
gt; gt; gt; gt; -gt; yyf\ =^ JXSgt;^gt; J 2 J .Jgt; : Jgt; .gt; ^gt; J3?f gt;gt;;gt;gt;gt;
gt; gt; gt;/gt; ^ gt; gt; gt; Jgt; gt; 2gt;
! gt; gt; gt; gt;-quot;*gt; gt;Xgt; Jgt; lgt; ) gt; Jgt; Jgt; gt; gt;Jgt; Jgt; )»_gt;
5 gt; gt;gt;gt; gt;§gt; gt; ^ ^gt; gt; gt; gt; gt; gt;xo Tgt;2mgt; :ïïgt;::
tgt; ^ -v^? ^ ^ ^ gt; gt; gt; ■ ;3gt; gt; »^^ gt;
gt; 3 . gt; ^ ?gt; v ^ gt;gt;gt; :;3gt;3qö jgt; J,^ ::gt;»:»;'3
gt; ^ ,gt;:?_,?? i SP s9? ^gt;argt; gt;.,-gt; gt; gt;.gt;gt; 3
?gt; ^ogt;gt; gt;i)gt; ^ ^ ^ .gt; gt;gt; 'igt; ■ gt;gt; ^:^.:gt; i»jgt;..^gt;3ai
ï^. ^3 gt; gt; gt; ^
' • gt; O gt; ^ ^ ■ ' 2gt; gt; gt; gt; gt; ) ^
t' % 5? 3 S gt;
^ ^ x jl
) -»/-- gt; gt; gt; ^
'gt; ■gt; gt; gt; S ■ gt; - gt; -■ gt; gt; ^ quot; ^
• gt; gt; gt;. gt; gt; ■ gt; gt; gt; gt; ^
► gt; O ) , .;gt; ;gt;quot;w5
^ ^ 5gt; -. ;i
~gt;
^ gt; gt; O • »5gt; quot;•»
^ 3 gt;
^ yj-'-TüB
gt;gt; gt;sgt; » gt; ! gt; :3
gt;J gt; O quot;3
■gt; » J gt;
sgt;gt;-gt; .»; Xgt; : ^
| gt;gt; ^gt; 2gt; ^ ■ gt; gt; ^ ^gt; ' ^
^gt; gt; gt; gt; gt; »
J2gt; lt;gt; gt; gt; gt;gt; 3gt; j» gt;..:gt;; 2gt; gt; gt; gt; ^^gt; gt;gt; jgt; gt; Jgt; j gt; j»
^3s» m
ë'A^MÊÊÊ
gt; :gt; gt; j gt;.3
. gt; gt; gt;„!gt; : gt; gt;
- gt; _gt;
gt; jggt; gt; :.gt; y^Bgt; ■
' gt; gt; O gt; Jgt;
: .gt; .
;^4
gt; sgt;
j» ■gt; 5zgt; gt; gt; gt; lt;: s. v vsr ^
gt; 3gt; O » gt; ~gt; 3 5) i quot;^rv)^ gt; -» TV lt; lt; : V .gt;:gt;
3 gt;'gt; •gt; gt;gt;^r ::
ga
AFSCHEIDSWOORD.
HOOGLEERAAE EN A r! A DEMTEPBEDIKEK TE GRONINGEN,
UITGESPROKEN
IN DE ACADEMISCHE GODSDIENSTOEFENING,
den 29sten September 1872.
TE GRONINGEN, BIJ P. NOORDHOFF. 1872.
Aan het verzoek, om dit Afscheidswoord door de drukpers algemeen verkrijgbaar te stellen, voldoe ik gaarne.
't Moge velen ter aangename gedachtenis zijn aan de nauwe betrekking, waarin ik jaren lang tot de Hoogeschool en de Hervormde Gemeente te Groningen stond.
Ik geef dit Afscheidswoord zooals ik het uitsprak, zonder wijziging van eenig belang, en dus ook zonder de hreedere ontwikkeling, die hier en daar, vooral waar ik sprak van de nieuwe richting in verhouding tot het hoofddoel des Chnstendoms, niet zou hebben ontbroken, indien ik de grenzen eener gewone godsdienstoefening had mogen overschrijden.
Maar wat ik hier niet gaf, hoop ik later te geven, zoo maar de kracht van lichaam en geest gesterkt en in evenredigheid mag blijven met den lust, om vóór mijn verscheiden nog iets bij te dragen tot de ontwikkeling en aanbeveling van een Christendom, in den geest en naar het evangelie van Jezus zeiven, overeenkomstig de behoefle van velen in deze tweede helft onzer negentiende eeuw.
Daartoe schenke God ook aan dit Afscheidswoord zijn on-misbaren zegen!
's gravenhage , October 1872.
Voorzang Ps. 90: 9.
Laat uw genae ons met haar' troost verrijken. En laat uw werk aan uwe knechten blijken. Uw heerlijkheid niet van hun kind'ren wijken: Uw' liefd', uw macht behoed' ons voor bezwijken! Sterk onze hand, en zegen onze vlijt;
Bekroon ons werk, en nu en t' allen tijd'!
geliefde gemeente !
Met datzelfde lied werd de allereerste godsdienstoefening aangevangen, die ik nu juist vóór tweeëndertig jaren, als Academieprediker, aan deze plaats leidde. Met dezelfde bede: „Sterk onze hand en zegen onze vlijt, bekroon ons werk, en nu, en t' allen tijd!quot; En nu ik voor de laatste maal in die betrekking voor de Gemeente optreed, staat ook die bede, meen ik, bij den aanvang wederom evenzeer op hare plaats. Biddend, in diep gevoel van afliankelijk-lieid, beb ik mijn werk onder u aangevangen; biddend en dankend wil ik bet eindigen. Ja, ook dankend! Want dat gebed is mij al den tijd, dien ik onder u leven en werken mocht, verhoord geworden. Mijne kracht is gesterkt, mijn arbeid is gezegend geworden, zelfs boven bidden en denken. En daardoor is de dankstof allengs groot geworden, overstelpend groot; en hoog en diep mag 't hart vrij kloppen van onuitsprekelijk dankgevoel.
8
Komt, Geliefden! wilt met mij danken, eer wij verder gaan, — danken en bidden.
gebed.
Ps. 103: 1.
Loof, loof den Heer, mijn ziel, met alle krachten; Verhef zijn' naam, zoo groot, zoo heilig t' achten. Och of nu al, wat in mij is, Hem preezM Loof, loof, mijn ziel! den Hoorder der gebeden; Vergeet nooit één van zijn weldadigheden:
Vergeet ze niet; 't is God, die z' u bewees!
Tekst Efez. 3: 19b.
Opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.
Datzelfde bijbelwoord was de tekst der allereerste rede, waarmee ik mijn werk als Academieprediker aan deze plaats aanvaardde. Sommigen uwer zullen 't zich nog herinneren. Maar bij die herinnering rijst dan ook terstond en als van zelf de vraag op: Waarom nu, aan het einde, dezelfde tekst als hij het begin? Wat reden heeft daartoe genoopt?
Die vraag wil ik gaan beantwoorden. Niet in een kunstig saamgestelde rede, maar in een eenvoudig afscheidswoord, waarin ik tot u wil uitspreken wat mij op het hart ligt. En gij, Geliefden! hoort mij ook nu nog met dezelfde toegenegenheid, die ge mij altijd hebt geschonken, en ook dan niet hebt onthouden, wanneer ik soms anders sprak, dan velen wel wenschten of van mij verwachtten.
Ik behoef wel niet te zeggen, dat deze laatste ure een zeer aandoenlijke ure voor mij is. Dat ligt immers in den
9
aard der zaak. En toch heb ik haar begeerd, 't Was mij niet mogelijk, mijne betrekking aan de Hoogeschool neer te leggen en deze goede stad mijner inwoning te verlaten zonder een woord van afscheid tot n, geliefde Gremeente! Jaren lang heb ik onder n verkeerd. Aan uwe stichting en opbouwing heb ik, in velerlei betrekking, al dien tijd medegearbeid. In uw lief en leed heb ik met geheel mijn hart gedeeld, en gij in het mijne. Onuitsprekelijk veel goeds heb ik, met mijn gezin, in uwe gemeenschap genoten, stoffelijk en geestelijk, en in uwe achting en liefde hebt ge mij van den beginne af ruimschoots laten deelen.
't Heeft mij moeite gekost, ik ontveins het niet, en het kost mij nog moeite, de banden los te maken, de velerlei banden, die mij aan u, aan de Hoogeschool, aan Groningen bonden. En toch moest ik daartoe besluiten. De reden waarom, is u niet onbekend, en ik vertrouw, dat gij haar zult billijken.
Alles heeft zijn tijd. Ik heb mijn tijd gehad. De jaren zijn geklommen, en onder het klimmen der jaren zijn de krachten minder gaan worden. Allengs zoo veel minder, dat het werk, mij toevertrouwd, er onder zou gaan lijden, en de plaats, de gewichtige en eervolle plaats, door mij aan de Hoogeschool en in de Gemeente ingenomen, niet meer naar vereischte door mij zou worden vervuld. Daarvan werd ik al meer en meer overtuigd; en met het oog op de Hoogeschool, op de wetenschap, op mijne leerlingen en op de Gemeente, begon die overtuiging mij allengs te dringen, om bij tijds een kloek besluit te nemen en mijn plaats te ruimen voor een ander, met frisschen geest en jeugdige, mannelijke kracht. En 't berouwt mij niet. Integendeel , ik heb er vollen vrede bij, vrede met God en mijn geweten; en ik gevoel mij dankbaar, dat aan mijn verlangen, om nog tijdig als Hoogleeraar ontslagen te worden, door onzen geëerbiedigden Koning bereidwillig is voldaan.
En toch, ondanks dat alles, heb ik tegen deze laatste
10
ure opgezien en valt het mij moeilijk haar door te komen. Niet zoozeer om de overstelpende veelheid van 'tgeen ik nog zou -willen zeggen; maar juist omdat het de laatste ure is en dus het einde van mijn arbeid onder u en zoo goed als van geheel mijn maatschappelijken werkkring. Wat ik nog tot de Gemeente te zeggen heb, zou ik kunnen samenvatten in dat ééne, welbekende woord, dat den Apostel Johannes, toen hij oud geworden was en had opgehouden met preeken, als in den mond bestorven lag, en dat hij gedurig al wederom herhaalde: „Kinderen, hebt elkander hartelijk lief; dat is genoeg!quot; En daarmee zou ik getrouw blijven aan mijn heilige roeping als prediker van het evangelie van Jezus, ook nog naar de behoefte van dezen tijd, ja vooral naar de behoefte van dezen tijd. Want inderdaad. Gel.! men heeft in den loop der eeuwen van het Christendom geheel iets anders gemaakt dan 't oorspronkelijk, in den geest van Jezus, was; en wij mogen den tijd, dien wij beleven, daarom vooral zegenen, dat hij ons, ik zal niet zeggen, tot de oorspronkelijke waarheid terugvoert: — niet terug, niet achterwaarts, voorwaarts, vooruit is de roeping der Gemeente en het streven van den geest, die haar doet leven; — maar wij zegenen onzen tijd, omdat hij ons de oogen wil openen en daarheen richten, dat wij het wezen van het oorspronkelijke Christendom helder en klaar aanschouwen; dat wij al wat voor Christendom gehouden en als noodig tot zaligheid gepredikt wordt, vóór alle dingen, daaraan toetsen, en dan verder eenvoudig alles ter zij zetten, wat, bij nader onderzoek, bevonden wordt aan onze wezenlijke behoefte niet te voldoen en niet, boven alles, daartoe strekt en meewerkt, dat liefde, liefde tot God en de menschen het hart vervulle en het doen en laten regele. En hoe nader ik deze richting van onzen tijd, die de nieuwe richting heet, hoe nader ik haar, bij steeds voortgezet onderzoek en eigen ervaring, heb leeren kennen, des te meer ben ik overtuigd geworden, dat zij, niet zooals velen zeggen, op een hellend vlak ten verderve leidt, maar
11
integendeel, uit kracht van haar beginsel en streven, allen, die zich aan haar aansluiten, hooger opvoert en nader brengt tot het koninkrijk der hemelen, dat Jezus wilde stichten, d. i. tot de waarachtige liefde, en daarmee tot de ware vrijheid en den innerlijken 'vrede, die in Jezus zeiven was en die de heerlijkheid en de zaligheid uitmaakt der kinderen Gods. En zijn nu ook niet allen nog bij machte, die nieuwe richting te waardeeren; en zeggen anderen, gelijk in Jezus' tijd, ook nu: „De oude wijn is beter;quot; en zijn er ook nu, gelijk in Paulus' tijd, nog velen, die met melk gevoed moeten worden, totdat zij naar de vaste spijze vragen en die dan ook zullen kunnen verdragen: Grel.! laat ons dat verstaan en billijken, en ons verblijden als elk ontvangt naar zijne behoefte. Want melkspijze en vaste spijze, beide is voedsel, voedsel ten leven, al naardat ieder noodig heeft. Gelukkig de Gemeente, waarin aan aller behoefte, naar de mate der grootste verscheidenheid, wordt voldaan. Driewerf gelukkig, waar men verstandig genoeg is en liefde genoeg heeft, om elkander, de sterken de zwakken, de zwakken de sterken, te verdragen; en niet alleen te verdragen; maar elkaar te schatten, en gelijk recht voor allen te erkennen, en elkaar de hand te reiken en te steunen en voort te helpen op dien weg, die een iegelijk met z ij n geloof opleidt tot het groote en heilige doel van het Christendom.
Zijt gij het niet allen daarin met mij eens?
Welnu, dat doel staat uitgedrukt in het tekstwoord; „Dat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.quot; En ziedaar de reden, waarom ik het koos, eerst aan het begin, nu aan het einde.
Derhalve heb ik den tekst van den aanvang ook voor het slot gekozen, om te doen uitkomen en den lof te verwerven , dat ik van het begin tot het einde mij zeiven ben gelijk gebleven?
Geliefden! wat men in de gewone en oppervlakkige be-teekenis van het woord „zich zeiven gelijk blijvenquot; noemt,
12
dat heb ik nooit en zelfs gaandeweg minder voor loffelijk gehouden. Bestaat immers daarin, dat men zijne overtuiging, zooals die eens gevestigd is, vasthoudt, en in zijne denkwijze en beschouwing en handelwijze geen verandering van eenig belang toelaat. Dat wordt door velen voor k a-rakter gehouden en als een deugd, die eerbied inboezemt en vertrouwen wekt, hoog gewaardeerd. Ik ken eene deugd, die, naar ik meen, vrij wat hooger gewaardeerd verdient te worden, die een veel edeler karakter openbaart, ja, die eerst inderdaad lofwaardig is. Zij bestaat hierin, dat men niet meent, en vast vertrouwt, en zich beroemt de waarheid te hebben, maar plaats open houdt voor ander en beter inzicht; dat men het onderzoek biddend, d. i. met open oog der ziel, nederig en ernstig voortzet; dat men, gedrongen door de macht der overtuiging, zijne denkbeelden en voorstellingen, naar beter inzicht, wijzigt, en dan den moed heeft om met het verledene, zooveel dat noodig is, te breken; eerlijk en openlijk er voor uit te komen, dat men zich vergist of wel gedwaald heeft; de vroegere wijze van beschouwing ter zijde te zetten, de oude richting te laten varen en zich aan het hoofd van een nieuwe te , stellen of haar te volgen. Zoo heeft Paulus gedaan. Zoo heeft Luther gedaan. Zoo hebben, vóór dertig of veertig jaren, de Godgeleerden hier, in Groningen, gedaan. En zoo deden later, en zoo doen nog velen. Op Paulus wil ik u nader wijzen.
Saulus was een echt Israëliet, van de oude Farizeesche richting; een ij veraar voor de Mozaïsche wet en de voorvaderlijke overlevering. En dat was hij met hart en ziel en uit volle overtuiging. Niemand, die hem daarin overtrof. En daarom ook niemand, wien het meer ernst was dan hem, om de leer en de godsdienst van Jezus van Nazareth in zijne aanhangers te vernietigen en de nieuwe richting in het Jodendom , die van dien Jezus was uitgegaan, met wortel en tak uit te roeien. Want hij doorzag het, wat hij Stefanus reeds had hooren aanduiden, dat hetgeen Jezus gewild en gewerkt
13
had op den duuv noodwendig het gezag der wet en der overlevering moest ondermijnen, en dat de tempeldienst, ja geheel het Jodendom en de voorvaderlijke godsdienst daaronder zou te gronde gaan. Maar onder dat alles, en ondanks al dat ijveren en woelen en woeden tegen het Christendom , bleef Sanlus opmerken, waarnemen, nadenken. En waarlijk, allengs ging het oog zijner ziel open. Hij werd door Christus, d. i. door de macht der waarheid gegrepen; en wat hij vroeger als den kosthaarsten schat op het gebied der godsdienst, met al de liefde en macht zijner ziele, bemind en aangeprezen en gehandhaafd en verdedigd had, dat wierp hij nu, als onbruikbaar en schadelijk on-tuig, weg. In Christus werd hij een nieuw schepsel; een nieuw schepsel naar hoofd en hart, naar richting en streven. „Het oudezegt hij zelf, „is voorbijgegaan; ziet, het is alles nieuw geworden.quot;
Zoo weinig is Paulus zich zeiven gelijk gebleven in de gewone en oppervlakkige beteekenis des woords. Saulus is Paulus geworden. En wij danken God. Want het gevolg daarvan is geweest, dat het Christendom in zijn eerste ontkiemen niet alleen door het Jodendom niet verstikt werd, maar ook, dat het in zijn edelste en diepste wezen en werking opgevat en zóó het eigendom der menscheid is geworden.
Neen, Geliefden! niet ons zeiven gelijk blijven in dien alledaagschen, oppervlakkigen zin; maar onze denkbeelden en voorstellingen en begrippen wijzigen naar het licht, dat ons bestraalt, en ze steeds meer met de werkelijkheid in overeenstemming en alzoo nader tot de waarheid brengen; niet het oog der ziel voor betere overtuiging sluiten, en aan het eens gevondene en uitgesprokene zelf onwrikbaar vasthouden, en de grenzen van het onderzoek ook voor anderen streng bepalen, — niet dat is een waarlijk lofwaardige deugd, noch openbaart een edel karakter; maar met Paulus te spreken; „Met, dat ik het alreeds verkregen heb of volmaakt ben, maar ik jaag er naar,quot; — zóó uit
14
volle overtuiging te spreken, en dan aan dat beginsel in oordeelen en handelen onverzettelijk getrouw te blijven, — dat is, meen ik, edel, en groot, en lofwaardig.
Wanneer ik alzoo spreek, dan doe ik dat niet. Geliefden! om een apologie van mij zeiven te houden en mij in mijn leven en werken onder u, te verdedigen. Gij zoudt dat niet verlangen, en ik heb daaraan geen behoefte : die mij oordeelt is de Heer. En toch spreek ik zoo, in dien dan al niet met het oog op mij zeiven alléén, toch geheel en al uit eigen ervaring. Niemand duidt het mij, vertrouw ik, ten kwade, maar allen verwacht gij veeleer en billijkt het, dat ik bij deze laatste gelegenheid niets ach-terhoude noch bedekke. Welnu, daarom koos ik juist dezen tekst. Want daaraan heb ik mij gehouden, wat er dan ook in mijn wijze van beschouwen en spreken met betrekking tot het Christendom allengs gewijzigd of wel geheel veranderd moge zijn. En dat is niet weinig. Gij weet het. Op den kansel, op den leerstoel en in geschrifte heb ik er rekenschap van gegeven , velen tot smart, anderen tot vreugde. Er is zelfs een tijdpunt gekomen, nu juist voor acht jaren, dat ik in menig opzicht met mijn verleden moest breken. De macht der waarheid werd mij te sterk. Maar voor den moed der overtuiging blijf ik God danken. Ik heb er winst meê gedaan. Niet voor het gemak , of voor het genot, of voor de rust van mijn leven, maar voor mijn innerlijken vrede, in verband met mijne roeping tot de wetenschap, tot de Hoogeschool, tot de Gemeente. Want, Geliefden! — en hiermeê kom ik tot de keuze van den tekst terug — wat ook bij mij gewijzigd of veranderd moge wezen: 't geen in dit apostolisch woord staat uitgedrukt en door mij bij den aanvang mijner werkzaamheid onder u ais het hoofddoel -van mijn leven en streven werd aangeduid, dat heb ik nooit of nimmer uit het oog verloren. In tegendeel, naar het licht en de kracht, mij verleend, heb ik prediking en onderwijs steeds meer
15
trachten dienstbaar te maken, om den rijken inhoud Tan dat woord waarheid en werkelijkheid in u te doen worden. In dien zin en te dien opzichte ben ik mij zeiven gelijk gebleven.
„Opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods,quot; of, zooals beter vertaald wordt: „dat gij vervuld wordt tot de geheele volheid Gods!quot; Lezen we dit woord in verband met hetgeen voorgaat, dan bemerken we, dat het een bede is; een bede van den schrijver voor zijne lezers, van Paulus, of van wien dan ook anders, die dezen brief, in den geest en onder den naam van Paulus , schreef; en wel een bede, die aan het einde van andere beden staat, den inhoud der beden, die voorafgaan, samenvat en mitsdien de beknopte uitdrukking is van het allerbeste en allerhoogste, dat een Apostel of Evangeliedienaar voor de Gemeente, en wij ook voor ons zeiven en voor elkander van God kunnen begeeren. Oordeelt zelve!
„Dat gij vervuld wordt tot de geheele volheid Godsquot; beteekent hier: dit is het, wat ik bestendig voor u van God bid, dat gij allengs geheel vol moogt worden van al datgene, waarvan God vol is. En wat is het dan, dat God vervult? Wat maakt Gods wezen uit ? Voor tweeëndertig jaar gaf ik op die vraag dit eenvoudige antwoord : „God is vol, natuurlijk, niet van het kwade, want God is goed; niet van duisternis, want God is licht; niet van dwaling, want God is waarheid; niet van ongerechtigheid en zonde, want God is heilig; wel 't minst van zelfzucht, baatzucht, wraakzucht, want God is liefde. Wilt gij 't zelf aanschouwen waar de Onzienlijke vol van is, ziet dan vooral op Christus, die, gelijk Paulus zegt, het beeld Gods is.quot; Zóó sprak ik toen. En mocht ik nu ook al aan den vorm van dat antwoord iets hebben te veranderen, aan den inhoud niets. En achtte ik het toen niet noodig, vermeed ik het zelfs met opzet, om daarbij in dieper wijsgeerige beschouwing van het wezen Gods te treden, ook nu zou dat geen licht méér aanbrengen.
16
Genoeg derhalve! Wij verstaan het in al zijn diepte en omvang. Allengs vol te worden van 't geen , waarvan God vol is, en daarmee en daardoor steeds meer aan God gelijk te worden, innerlijk aan God gelijk, dat is , volgens het Christendom, de bestemming van den mensch, het ideaal, dat werkelijkheid in ons moet worden. Jezus heeft het uitgedrukt in dit woord; „Weest gij volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is.quot;
Maar ziet dan ook en merkt op, Geliefden! den rein menschelijken aanleg, de zuiver zedelijke strekking en de eenvoudige, maar verhevene, goddelijke bedoeling van het Christendom. Dit was het, wat Jezus wilde: dat allen zouden worden, wat hij zelf was en gevoelde te zijn, rechtgeaarde kinderen en beelddragers van God, vol van waarheid, heiligheid en liefde. Dat en niets anders is de gerechtigheid van het koninkrijk der hemelen, hetwelk hij door onderwijs en prediking, door leven en sterven wilde stichten. En al wat meewerkt en dienstig is, om dat ideaal in elk individu werkelijkheid te doen worden, eerst dat heeft waarde, wezenlijke waarde voor de Gemeente. Maar wat daartoe niet meewerkt, of wat daartoe niet meer dienstig is, of wat daartegen in den weg staat — laat ons het erkennen — dat heeft geen waarde, dat is verwerpelijk, 'tmoge orthodox of modern wezen, kerkelijk geijkt leerstuk of eigen subjectieve meening, confessie of cerimo-nie, eeuwen oud of splinter nieuw — 't is alles hetzelfde. Wat mij op weg helpt en mij steunt en in staat stelt, om een rechtgeaard kind en een steeds meer volmaakt beelddrager van God te worden, en om alzoo, door geheel het leven heen, nader te komen tot mijne bestemming als mensch, — wat mij daartoe helpt, mij, zinnelijk, en zwak, en zondig , en ligt afdwalend wezen, — dat, maar ook dat alleen heeft voor mij wezenlijke waarde, al het andere niet.
En nu zijn we , Geliefden! waar ik met u wenschte te wezen, op dat hooge, echt christelijke standpunt, waar
17
men boven alle verschil van gevoelen, boven alle verdeeldheid en partijschap verheven is; op dat hooge standpunt, vanwaar men alle verschillende richtingen op godsdienstig gebied rustig kan overzien, billijk waardeeren, en, wat het voornaamste is, met verhelderd oog kan opmerken, dat, gelijk het Christendom zelf, zoo ook iedere richting op christelijk gebied, de orthodoxe, de confessioneele, de ethisch-irenische, de evangelisch-apostolische, de evange-lisch-liberale en de moderne of nieuwe richting, — dat ze allen, de een wel meer, de ander minder zich daarvan bewust, maar toch allen, door den geest van Christus, ondanks alle verschil, opleiden tot dit ééne, dat begrepen is in het vervuld worden tot de geheele volheid Gods.
Mijne Broeders en Zusters! vergeten wij het nooit, dat gelijkvormigheid aan God de bestemming van den mensch, van het kind van God, en het einddoel van het Christendom is, en dat hij, die met z ij n geloof, al verschilt dat dan ook aanmerkelijk van het onze, die met z ij n geloof, onder lief en leed, onder vreugde en smart, onder lijden en strijden den meesten ernst aanwendt om die bestemming te bereiken, de beste Christen en de edelste mensch is.
De tijd ontbreekt mij, om dit rijke en vruchtbare denkbeeld verder te ontwikkelen en toe te passen. Wel 't minst zou ik daarbij vergeten op te merken, dat, zoo eenige richting, dan ook de nieuwe, en zij vooral, dit einddoel van het Christendom niet alleen helder aanschouwt en scherp in het oog vat, maar ook door hare meest waardige voorstanders en volgelingen met allen ernst, en wel in den geest van Christus, tracht te bereiken. Nu moet ik dat aan u zei ven overlaten. En ik doe het, biddend en vertrouwend, dat ook nog dit laatste woord zal medewerken, om onder u te bevestigen, wat ik te allen tijde, door prediking en leven, 't allermeest heb zoeken te bevorderen: beminnelijke verdraagzaamheid, edelmoedige waardeering, onbekrompen vrijzinnigheid, blijmoedige hulpvaardigheid tot al wat edel en goed is, met één woord: liefde,
18
die de band is der volmaaktheid, de weerglans van Gods wezen, en de heerlijkheid der kinderen Gods.
Eomt, spreken wij het nog gezamenlijk uit in ons lied, Gez. 59: 5.
God blijft in ons, en wij in Hem,
Als w' in de liefde blijven.
Door haar voelt zich der Englen stem
Tot Gods verheffing drijven:
God is de liefde, en Hij bemint Geen hart, waar Hij geen liefde in vindt.
En nu nog een woord ten slotte. In bewustheid daarvan , dat ik van den beginne af, naar het licht en de kracht mij verleend, ondanks alle onvolkomenheid en veel gebrekkigs, mijn leven en werken onder u aan de bereiking van dat doel heb trachten dienstbaar te maken, — in bewustheid daarvan leg ik mijn werk neêr. En ootmoedig dank ik God, die mijn kracht, ook in veel zwakheid , heeft gesterkt; die mijn werk, hoe onvolkomen dan ook en vaak gebrekkig, heeft gezegend; die mij niet alléén heeft gelaten, ook niet toen velen mij verlieten; die mij onder u en ook door u met onverdiende gunstbewijzen overladen heeft. Alles is gave. Lof zij den Heer!
Maar ook u dank ik. U, mijne ambtgenooten, met wie ik 't mij eene eere geacht heb, langer of korter, hier en ook elders, als Hoogleeraar werkzaam te zijn en in wier ongeveinsde toegenegenheid ik volop heb mogen dee-len. U, kweekelingen onzer Hoogeschool, mijne leerlingen bovenal, die mij achting en liefde en vertrouwen hebt geschonken. U, broeders in de evangeliebediening, en allen, met wie ik in verschillende betrekking heb mogen medewerken aan het heil der Gemeente en der maatschappij. ü, mijne vrienden en vriendinnen, die mij 't leven hebt veraangenaamd, den levenslast verligt, den levenslust verhoogd, die ook het levensnut mij bevorderd,
19
en mij door uw trouw in moeilijke tijden gesteund hebt. ü allen mijn dank! En zoo ik iemand kwalijk mocht bejegend hebben, of, ondanks mij zei ven, aanleiding gegeven heb tot beklag, — hij vergeve mij dat. Gaarne bleef ik het overige van mijn leven onder u doorbrengen; want veel, wat mij dierbaar is, laat ik hier achter. Maar ook waar thans mijn woning is, zijn mijne snoeren, dank zij God! in liefelijke plaatsen gevallen; en gij blijft, vertrouw ik, met deelneming aan mij denken, zooals ik aan u.
Terwijl ik zoo spreek en aan het verledene denk, verrijzen er velen voor mijn geest, met wie ik hier mijn leven en werken aanving, maar die vóór en na zijn heengegaan, doch wier gedachtenis, met liefelijke en hartverheffende herinnering verbonden , nooit wordt uitgewischt, hoezeer ook de jaren klimmen en het geheugen afneemt. En onder die allen staat op dezen oogenblik vooraan het beeld van den ambtgenoot, op wiens graf nu, kort geleden, door vrienden en vereerders een gedenkteeken is opgericht, zijner waardig. Ik vond hem hier, toen ik mijne betrekking kwam aanvaarden, in de volle kracht van zijn leven en werken, met u, nu mijn oudsten ambtgenoot, in den geest nauw vereenigd; en samen hebben wij, jaren lang, met hem geleefd en gewerkt; en in het licht van zijnen geest hebben wij ons verheugd, hier, met de Gemeente, en in de wetenschappelijke samenkomst, en in den vriendschappelijken kring. Maar ook hebben we samen bij zijn graf gestaan. Zoo gaat al het aardsche voorbij. Eerlang gaat ook gij, doch in andere beteekenis des woords, uwe ruste in. Maar de vrucht des levens en de liefde blijft. Blijf gij nog leven, bij u hetzelfde als werken, mijn vriend! werken en leven naar den lust van uw hart en naar de kracht, u verleend. En gelijk verschil van gevoelen mijn hart nooit van u verwijderd heeft, noch het uwe van mij, zoo zal dat zelfde hart warm voor u blijven kloppen. De liefde vergaat nimmenneer.
20
De liefde vergaat nimmermeer. Met dat woord wil ik eindigen. Het maakt mij het afscheid gemakkelijker, 't Is een profetie voor de toekomst; een profetie van leven en onverderfelijkheid. Vergaat de liefde niet, dan vergaan ook zij niet, die liefhebben. Daarop was het woord van Lavater gegrond: „Vrienden van den Heer zien elkander nooit voor 't laatst.quot;
Daarom, Geliefden, vaartwel!
Maar dat is niet mijn allerlaatste woord. Geloof, hope en liefde voegen daar nog bij: Tot wederziens!
Tot wederziens derhalve, zoo niet hier, dan daar!
En Gij, o God en Vader! wil Gij ons verder leiden naar uwen raad, want die is wijs en goed. Laat uw vriendelijk aanschijn blijven lichten over deze Gemeente en hare voorstanders; over deze Hoogeschool en hare Verzorgers en Hoogleeraren en kweekelingen; over de goede stad onzer inwoning en haar Bestuur; over het vaderland, den Koning en de landsregeering; over de christenheid; over de menschheid! Och, dat al uwe kinderen, hier en daar in 't groot heelal, steeds meer vervuld worden tot uw geheele volheid, o God! en daarmee hunne bestemming bereiken!
amen.
Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen;
Daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil verkregen.
En 't leven tot in eeuwigheid!
.
) ™ «.vum6vu,
D
a a D
Q [gt;
D 0 1gt; D 01 D
Uj [gt;
H a
D öi D
Bij P.
werken m
Beelden en wenken ter bevordering van het ware
Christendom . . . .. ......../0,50.
Geloofsversterking naar de behoefte dezer dagen . - 0,50.-
Waarde en werking van het Evangelie . . . . - 0,15.
Ontwikkeling en vooruitgang des geestes op het gebied der godsdienst . .........- 0,25.
Ontwikkeling en vooruitgang op het gebied der
godgeleerdheid . ... . . . ' . . . . - 0,25.
Bijbelschat of tekstenboekje, meest ten gebruike op de catechisatie en bij de huiselijke opvoeding,
2e druk . . . . . . . ....... - 0,25.
. . .
D
D !gt;! ffi
Qf Q
8
iA [gt;
3 8
Ol 5
8
Q D
Cr!
8
-s, ■ :• gt; ■
^ : 3-- gt;^ ■ gt; :
;gt; gt; gt; 3gt; gt; gt;
^ jgt; gt; ^ 5 quot;
^ *gt; gt; gt; gt; i2gt; gt; ? gt; gt; gt; gt;gt;
gt; - -gt; gt; )• gt; gt;3gt;gt; ^ * ■gt; -gt; ^
: v ^ ^ gt; ' •gt; .£
»gt;^•,6- » gt; U
I»- •■'■■• '»gt; ^ ^ ■■»gt; .: m »gt;.
/:':i--* TSSgt;gt;; gt; lt;^gt;.|gt; »__
.gt;:v.Tgt; gt; gt; gt; gt; ,13 - , ■ gt; gt; gt;gt;: _
» ^cgt;iigt; gt;gt;gt;■ ■•■
gt; gt;gt; gt; mi
gt; gt; Jgt;
gt; gt; gt; - -gt;.» v
» 0! iO»
* gt;gt;v -jg
»gt;.;gt; jgt; -
ƒ gt; gt; gt; ^
gt;• i ■gt; :gt; ^ ■gt;• - gt; gt; , gt; gt;
' gt; -o 1 gt;► ^ gt;gt; 3
7 gt; _gt; _i»
O gt; Jgt; :gt;,.■ gt; 13|8gt;
gt; jgt; gt; gt; as»
► ^ J
■gt;,^| 3gt; |
-:3gt; J
gt;gt;gt;
gt; ■ gt; gt;
gt;
ï gt; gt; •
► D
r gt;
gt; gt; ) gt; gt; ■ gt;
gt; .gt; gt; »
gt;5gt; gt; gt;gt;quot;
zzgt; gt; gt;gt;' gt; gt;
gt;■ gt; ■ ^ ■
gt;' gt;
gt;■ gt;lt;■ -gt; • i? » ^ gt; quot; ■■
gt;_gt; gt; ^ \5mgt; O;
■gt;~gt; '»gt; Sgt; 3R) gt;.^gt;1 » gt; ^ quot;gt; :gt; quot; quot;!^tgt; gt; ■ gt; ^gt; 'gt; gt; quot;gt;Ègt;; j
■ :•gt; gt; quot;-^3.1 ^ •■ gt;: gt; gt;gt;gt; • gt; gt; gt;|
3^_ gt; gt;gt; gt; gt;;.ij» ■ gt; f
^gt; ) gt;gt; ;» gt; 2» :5v„ |
^ » ;gt;j ogt; S)
-3t l ^ gt;gt; o» ■» ^
gt; ^ gt; gt; - gt; gt;■» quot;U» quot;, ;
- -' P3gt; gt; gt; „gt; )J)7^gt; ■ y gt; ■ ^ gt;■£gt; .4V^3-^
'^;gt; quot;3 yr
'quot;quot; - 3gt; *hgt; . ._^gt; ^ y jgt; «T y gt; :.quot;5quot; ?4gt; gt; gt; »gt; gt; if gt; gt;V
- - gt; gt; gt; gt; » gt; sgt;, ) gt; .J) gt;J' ^ 3 ^3: damp; gt; gt;
• » 3 gt; gt; 3 ^yy - Tx, ' gt; gt; gt;)
: gt; vgt; gt; )a5 gt;gt; 3 J1 ^ :i?gt; ??' ^ ^ ^ J ■gt; D quot;gt; »gt; .C 9 )' jS
iVgt;gt;: igt; gt; ;^ -xgt;.» xj|
! 1* N -V ^ ■* gt; »gt;3
M 003gt; 'E : .v f ^ ''gt; gt; : 0 )•■gt; gt; i
- ' gt;f s' ^ gt; '•gt;? quot;-gt;■)gt; Ji; y§
■gt; »gt; *m
N •^clt;^vlt;SiL-V^;y.'' ^ 3 ■■gt;■•33«
•gt;•■ '» ■ gt; f gt; • :» ^ gt; |
gt; ■ gt;ögt; ■ ^ _jmy ? gt;^ 0gt; ^3
gt; ' O» ■» ^
gt; gt; gt;gt;23gt; . 1gt; -gt; gt;
^ ^ j^Sd ■ . v. • 7gt; gt; ■ 'gt;))»
.gt; )J))» # gt;
• ^ gt;- ^j*gt;. gt;).■:
gt;» gt; ^ •■■gt;gt;gt; S
gt; gt;) - /■gt;gt;
m
gt; ^ gt; ; ^ gt;i
-gt; » ■ jgt; . j, y
• 0d gt;.- ?gt;- ^ gt; gt;
rS 1gt; ^
- 1) ^gt; gt;35Sgt;
- gt;; ^ Jgt;.)J»ygt;
]gt; gt; Jgt; gt; »
gt; gt; gt;
■ ■' gt; gt; gt; gt;•gt; r'S . gt; gt; gt; 0 •■- gt;•:gt; gt; 'jgt;o^
gt; 0-;J)
gt; gt; ,» '^ gt; jm
gt; gt; gt; gt; J) ^
gt; gt; gt; Jgt; .JT
gt; Jgt; .Jgt; y» gt; •■s» .;
»:«gt;
gt;
i j» »%
jgt;yj» j j» o )3mgt; gt; 3
• jgt; ^» » gt; j
gt; Ü O 1Sgt; O)
gt; gt; quot;
!gt; gt; ' gt; ^ gt;
' : Sgt;2^ gt; • ^ ■ ■•gt; ■)gt;gt; gt; , j»
• quot; 7gt;'
gt; PD
^ • ■ PJ gt; gt;
» ■ ? )gt;.gt; . . gt;
gt; • - )gt;^ ^ )
»
gt;•€»
^gt;5 ■gt;)
' S3)
3gt; »
quot; swl gt; 1gt;J.
^3
i- gt;
bO
gt;. )7) jm gt;0 Jgt;;-
-gt;i) j)gt; ^Jgt;
jr
gt; i* ..jL_)rgt;k.
W^smm
^ ^ 'gt;o» , ?^y
► lt; gt; gt; gt;gt;. 'gt;2gt;:
► ■' gt; gt; gt; ' ' .;gt; . - -
•■ gt; ^ J gt; '.P ^ 2 Zgt; • gt;igt; -
! ^ o gt; : . ■gt; • -gt;gt; « gt;.
^ ^ , gt; gt;. gt; gt; ^ gt; gt; gt; gt;», ► ., gt;lt;.■ ■ gt; gt; ~gt; gt;gt; gt;»
gt; O ) • 1gt; -J •gt; gt; O» gt;gt;
.f§ J ;igt; gt;-gt;igt; gt; 'gt;gt;gt; -gt; gt;gt; gt; -
^ / • gt; gt; ' gt; • vagt; .gt; . ' gt; gt; gt; -j .? - •' gt; gt; gt; '.gt;• 5 gt;
^ gt; gt; gt;gt; gt; gt; ^ gt;
SvV^ OJgt; gt; gt; ^ • gt;
: • gt; • gt; .■ gt; ^ ». gt; gt; _gt; gt; gt;
, | 1 gt; - gt; gt; gt; gt; gt;
• ^ , .gt; - 3 •gt;• igt;
- .; quot;J, , gt; quot;) gt; gt; '1 O,quot;'.!-/ gt; quot; ]Lgt; ' gt;5^
y.v , gt; gt; .gt;-■,gt;)gt; vv/sy. ^2gt;;) ;^gt; j» g
.igt;- j»'Vjgt; • gt; :gt; gt; -• gt; gt; ■ lt;.■«gt; igt; gt; gt; gt;gt;!gt; v,
,t o ^»quot;^gt;- !gt;-)rgt; quot;»gt;»lgt; ■■gt; o ^gt;gt;tgt; rgt;ï quot;j) gt;;)gt;ü
b , ■• ?; o ^ ^ ■ ■ quot;gt;• quot;gt; gt;) - J
«» . •■■ o .gt; ^ 'O »Igt; ■
^ gt; gt; ^) /:gt;v ■. igt; gt; »
egt; ■ • - ' ^..... gt; gt; gt; gt;y^
^ } gt; gt; gt; gt;• igt; gt; » gt; gt;
gt; gt; gt; gt; O X3
» '.- -gt;0 gt; 5gt;'5 j
J» ■ § quot;gt; gt;gt;' gt; gt; gt; gt; gt;»quot;75
■.gt;gt; gt; j
3» 5 gt; 52» gt; gt; gt; ,» •Jgt;j gt; -T^
gt; y^mo. „gt;• gt; gt; gt; gt; ^ JT
^ gt;'5'; ^quot;V
■u\\\ ® ,.
;) ? gt; gt; ^3 .:; » .) )gt; ~gt;
3? ,• ;gt; gt; JSgt;;gt;
gt;gt;■gt;)»gt; ^ ? P ' ■!gt; gt;
IRm ^ 'gt;amp;W
db *n ^ ,rgt; /'.; ;Ï s
P-'JlS jgt; I
gt;gt; gt; )5gt;gt; ^
s gt; O j))» ■ ' gt; ^ ^ gt; 3
gt;» Jgt;»2
gt; gt;) gt;3gt; gt;!gt;.gt;