mm
vmm$i L
pétm'
m pi
liiil
t*
• i
hv
lSS ii
ten1
! T
■uv . 1. l
'ïMM •ill fifei
'ÏÉM
_
:j§-3 i
i
t ï K
I': fft i
^ - ii
WtmMkA'amp;S)
NIERZIEKTEN,
wm
i
WMmm
wim '%w
ft
p
WéU
]W-' i,quot;'
P:^ 3||( fliw
VENLOO, WED. H. H. tlYTTKNBROFCK, 1880.
'TvH '{-■gt; lt;\''T''-•■•..■•■ito X gt; ''i v/t! 'f' '■•••.t s' i) Vw1 Vi' -Pv i.tW - ■ .'•gt; .y ■■•-i'i '/-quot;■«') • gt;' ■ .'/fS'tï I' ' '| . '. V.-S
■ llfv
n
- ■: MP -----
iMp^. - - •■ ......
■ - -..............
■
b
; ■ •
■
...
■■■■
■
— : • ■ . .......:.....
• . . ■ •• ......
'
....... - ■
, „.......«iiSvHBi.. ft
ANALYSE DER MINE
ONZRH
HUISDIEREN.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
WAARAAN TOEGEVOEGD IS
VENLOO, WED. H. H. UYTTENBROECK,
•■ • MR '
^^B|.;,' .......
.. .. ■ ■ -
'. .,. ■■ ......
. • • .
^ . ; . ■-■ , ,., r ,;......■ ,
quot; quot;«-■™;rr -..if- :v :.'. ■ • ;.r - -r vquot;-■.......Jgf
^riH; ...... quot;■:■ .... :24\
■ - ' .- ■■■ -.—-1'-'
,
::: ' ' ^ -lt; ■ ' ' S 1' fe -
H^*JiS.rjèasEa';«^ÖI
_________, ,1
. -
Ut frumentum feceris, ita meten.
Waar is de tijd gebleven, loon do uroscopio vooruainelijk door ompirioi beoefend werd? (iolukkig vervlogen. Ijeeken kwamen vol hoop in dio dagen van heinde cn ver niet don golieimzinnigen schat van dezen of genen patiënt, verborgen in een llesehje, naar dio wondordoetoren. Dezo laatsten boschonwdcn zoo diepzinnig mogelijk hot vocht van alle kanten om daarna hot lijden van dat individu don volke te verkondigen en om het door hunne medicatie to horstellen. Dat die uroscopisten het niet altijd bij hot rechte oind hadden bleek daaruit, dat zij herhaalde malen bij den neus wordon genomen en liet zal niemand verwonderen, dat er werkelijk kluchtige sconon voorvielen, die do mcdedeoling overwaardig waren ; getuige het geval door den heer Jauné in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, 2C jaargang, bladz. 03, gopubliceerd. Mogen we hier en daar nog enkele dergelijke wondordoetoren aantreffen, toch zijn zo wel voor oen groot godoolto opgeruimd. Hot urinoonderzook berust thans niet moer op oen bloot boschouwen, maar in liet wetenschappelijk opsporen der daarin voorkomende hestanddeolon ; daardoor kunnen wij eenigszins op do hoogte gesteld worden van do stofwisseling in hol algemeen cn van sommige plaatselijke ziokton van het uropoëtisch apparaat in hot bijzonder ; bovendien zou het urinoon-dorzoek ons cone vingerwijzing kunnen aangeven of do veearts nog voort kan gaan met het toedienen van gonoesmiddolen die eeno cumulatieve werking bezitten als : digitalis, strychnine, enz. Dit zal ons ontegenzeggelijk een stapje verder kunnen brengen. Veel is or in dozo richting in do vooartsenijkundo nog niet gewerkt. In hot „Bericht über das Veterinarwesen in Sachsen, pro 1874, komt or over dozo zaak eeno mododeeling voor van Hofmeister en Siedamgrotzky, terwijl men dan hier en daar nog eenige verstrooide bijdragen aantreft. Juist stond dit werkje op hot punt van afdrukken, toon er in „Der 'l'hierarztquot; pro 1879 eeno bijdrage voorkwam „IJeher Harnamlysenquot; van don veearts Hahn in Colmar.
Gedurende mijn korten, practischen loopbaan bon ik enkele malen in de gelegenheid geweost om mij te overtuigen hoo nuttig hot soms is eeno analyse van de afgescheiden urine in het work te stellen, om dan door het resultaat, hetwelk door de analyse verkregen wordt, gelukkiger in het stellen zijner diagnose te zijn.
- VT —
Zou or verder door dio onderzoekingen over het vele duistere, dat een groot gedeelte onzer pathologie uog aanbiedt — men douke sleehts aan de ziekten van liet bloodvatonsysteom, van het oerebro-apinaalstelsel, van hot nropoëtiscb apparaat, vau de lever, enz. — uiet wat meer licht verspreid kunnen worden ?
Ziedaar den prikkel, dio mij tot do aainonstelling van dit boekske aanleiding heeft gegeven.
Nauwelijks had ik er eenigen tijd aan gewerkt of mijn plan oin hut in druk te geven scheen in duigen te zullen vallen wegens de bijna onoverko-molijke bezwaren die daaraan verbonden waren; maar gedachtig aan de zinspreuk „een onvermoeideu arbeid komt alles te hovenquot; gaf mij nieuwen moed.
Do lozer bemerkt al aanstonds dat bet quantitatiof bepalen van vele sloffen hoofdzakelijk op de titreermethode berust en daarom deelde ik in enkele woorden do beginselen daarvan mede. Wil men zich met deze metbode meer vertrouwd maken, dan kan ik den lezer gerust naar het „Klrirhueh non Dr. Mohrquot; verwijzen. Ik gaf tegelijkertijd eene methode aan voor de bepaling vau het zilvergehalte en van het oxaalzuur mot kaliumpermanganaat, omdat én het zilvernitraat en het kaliumpermanganaat spoedig aan chemische veranderingen onderhbvig zijn. Men zou dan soms niet die verandoulo oplossingen werken en geheel verkeerde resultaten verkrijgen.
Bij het samenstellen van dit werkje heb ik de urinoaualyse van Neuhuuer und Vofjel en van Ullzuumu und Hoffmaun geraiidpleogd eu bij mededeeliugeu ViUi andore schrijvers hunne namen zooveel mogelijk in den tekst aangehaald.
Het lag voor de hand, dat deze arbeid met grooto niooielijkhoden gepaard zoude gaan, als uien denkt;
1° aan de hoogst gecompliceerde siimeiislelling der urine en 2quot; aan de geringe liulpmiddolen en bronnen, waarover ik Ie beschikken zou hebben.
Behalve do opgesomde bezwaren, waarmede men te kampen heeft is er nog één, die, in de mensehelijke en in de militaire veterinaire praktijk geheel kan vervallen, maar in de civiele praktijk behoeft men hieraan in de meeste gevallen niet te denken. Het is do mogelijkheid om hot afscheidingsbedrag in 24 uren te kennen. Wij kunnen dus do stollen maar aangeven, dio in 1000 OC. bevat zijn. Dit levert ons echter eene grooto onnauwkeurigheid op, die kleiner wordt zoodra men do hoeveelheid urine kont, welke b. v. in 1, 2 of 3 uren afgescheiden is. Heeft dus een patient b. v. om 12 uur urine ontlast, dan kan men in kritieko gevallen iemand laten oppassen, totdat do patiënt op nieuw urineert en deze hoeveelheid laten opvangen, ol zich bedienen van den bekenden urinezak. Men kent immers dan do hoeveelheid urine die in een bepaalden tijd ontlast wordt.
Bij dat alles voegt zich nog de groote voorwaarde, waaraan het werkje
— VIT —
moet voldoen, wilde het aan ziju doel beimtwoordon, waarvoor ik het bestemd had. Dio voorwaarden zijn ;
lquot; beknoptheid;
2° dal do aaugegovono analyse zoovéél mogelijk praclisch uitvoerbaar inoost ziju.
Miscchien hob ik do beknoptheid wel wat tc veel ill 't oog gehouden, want enkele hoofdstukken konden vrij wat uitvoeriger behandeld worden. Ik behoef U slechts te wijzen op liet bepalen van vaste stoffen, maar dat is voor do privuatpraktijk veel te omslachtig, en op do methode van dr Exbach om ureum tc bepalen. Jk hob enkel de plaats medegedeeld waar zij to vinden was, want zij is veel tc langwijlig en men hooft er bovendien glazen instrumenten voor noodig, die alléén voor dit doel geschikt zijn. Het hoofdstuk pissodimenten kon, vooral wat de zwammen betreft, ook eenigszins uilvoeriger behandeld zijn; maar de vrees van omslachtig te worden weerhield mij.
Wat het twoode punt aangaat „om praclisch Ic zijnquot; daar is maar gedeeltelijk aan voldaan kunnen worden. De redon hiervan ligt. voor ecu groot gedeelte in de uiterst gccompliceerdo samenstelling van het onderzoekingsvocht zelve aan den oeneu kant en het mooielijke om sommige der daarin opgeloste stoffen quantitatiof lo bepalen aan den anderen kant.
Ju het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, 10° doel, en 3C allcvoring komt oenc bijdrage van mij voor ovor de „Algemeene Symplomato-logie der nierziektenquot; gevolgd naar liartels. Ik vond het niet van belang ontbloot om die aan dit werkje toe te voegen, vooral nadat ik er nog eenigo uitbreiding aan gegevon had en omdat or sommige zaken uitvoeriger in behandeld werden, dan in mijne uriueanalyao zelve. (Zie piscylindors.)
Bij hol sainonstellon van dit werkje heb ik de nieuwe formules der chemie toegepast. Ik was wat huiverig om daarmede te beginnen, omdat ik mij hot gebruik dier formules nog niet zoo goed tocvorlrouwde, doch de heer L. Van der Orinlen, apotheker te Venloo, was zoo bereidvaardig mij hierbij tor zijde te staan. Ik bon hom daarvoor ook mijn hoogsten dank schuldig.
Ik ben ton volle overtuigd, dat deze oorsleiing wegens geringe hulpmiddelen en ontooroikende bronnen in alle opzichten nog vele gebreken zal aankleven. Ik houd mij dan ook voor gegronde aanmerking beleefdelijk aanbevolen.
Nu beekske, thans zend ik u de wereld in om uwen weg zelvo te zoeken. Moge gij voor uwen iezer een prikkel ziju voor het doen van onderzoekingen op dit gebied. Maak hen indachtig aan hot „ne quid nimisquot;.
Hopende, dat dit werkje oonig nut moge stichten, hoe gering ook, dan zij mijn innigen wonsch voldaan en mijne moeite beloond.
Dreimel, IJ. I;'. V.
■ ' * u/':' ■ ■ |
^^■1 ^H ■B^p^- ;'•■ ■■•-'l fM-;^ BW ■ mmBÊÊS^^Ê^^m^m mm :; .■::..... »• -..... |
bladz.
Itiloidiag................................................................j
De titroormetliodo ....................................................3
Bopaliug van het zilvergolialto................................................4
Bepaling vau hut oxaalzuur met kaliumpermaugaaaat......................5
L Hoofdstuk.
A. Algemeen gedeelte ......................................................7
B. Physischo eigonscliappeu ................................................7
1. De hoeveelheid ................................................7
2. Do vaste atolTen ................................................jj
3. Hot specifiek gewicht ..........................................9
4. Cousistentie ......................................................U
5. Doorschijneudhoid en Fluorescentie..............................12
0. Keuk ............................................................^2
7. Reactie............................................................jg
S. Piskleurstoffeu......................................................15
18
18 19
19 21
20 26 27 27
II. Hoofdstuk.
Normale hestanddeelen.
A. Organische....................
1. Pisstof. {Ureum) ............
Bereiding uit de urine........
Eigenschappen ............
Quautitatieve bepaling........
2. Kreatinine ...............
Bereiding uit do urino........
Eigenschappen ............
Quantitatieve bepaling........
— X —
bladz.
3. Piszuur............................................................28
Bereiding uit de urine........................................29
Kigcuschappon ................................................29
Quantitiitiovo bepaliug........................................32
Bepaling door directe weging........................32
Bepaling door titrecren ..............................33
4. Hippuurzuur......................................................33
Bereiding uit paarden- of runderurine........................35
Bereiding volgens loewe ....................................35
Bereiding volgens dr. Hermann llager........................35
Hereiding volgons O. liunge en O. Schmiedeherg............30
iiigenschappon ................................................30
Quantitatiovc bepaling..........................................38
Bepaling door dircoto weging ........................38
Bepaling door titreeren ..............................39
5. Kynuurzuur ......................................................lO
Hereiding uit hondonurine....................................40
Kigenscliappon ................................................41
0. Bcnzoözuur ......................................................41
Bereiding uit do urine........................................41
Eigenschappen ................................................42
7. Allantomo........................................................43
Bereiding uit de urine........................................43
liigenschappen ................................................44
8. Phenylzuur ......................................................44
Bereiding uit do urine........................................45
liigcnscliappen ................................................45
B. Anorganische bostanddoelen............................................46
L Chloriden..........................................................40
Bereiding uit de urine........................................48
Quantitatiovc bepaling van het chloor........................48
2. Sulphaton ......................................................SI
Bereiding uit dc urine........................................52
Quantitatiovc bepaling vau het HjSO,,....................52
Bepaling door weging ..............................52
Bepaling door titreeren ..............................52
3. Phosphaten ......................................................54
JJoreiding uit de urine........................................50
Quantitatiovc bepaling van hot phosphorzuurgehalte ... 50
Bepaling van H:l PO,, dat aan aarden gebonden ia 58
— XI —
hladz.
Bepaling van het H:i PO,,-gehalte door eene
loodoplossing........................................58
4. Ammoniakzoutoii ................................................59
Quautitatiovo bepaling........................................60
5. Quantitatievo kali- cu natronhepaliug..........................61
(5. Quautitatiovo bepaling van kalk en magnesia..................6!i
Kalkbopaling ................................................03
Bepaling door weging ..............................6S
Bepaling door titreeren ..............................64
Bepaling dor magnesia........................................GO
Bepaling door weging ..............................66
Bepaling door ütreoren ..............................67
7. Koolzuurbcpaling ................................................67
Bepaling door woging ..............................68
Bepaling door titreeren ..............................68
8. Bepaling vim het stikstofgohalte in de urino ..................70
lil. Hoofdstuk. Abnormale bestanddeelen.
1. Eiwit..............................................................73
Higenaehappen ..............................................74
llorkenning in do urine ....................................75
Quantitatievo bepaling..........................................77
Bepaling door weging ..............................77
Quantitatievo bepaling volgens C. Tanrel............77
2. Suiker ............................................................79
liligensohappon ................................................80
Herkenning van suiker in de urino ........................81
Iquot; De Hellcr-Mnnre'.tche prooi'........................81
iquot; Do Trommemche proef...........................81
15quot; De B'óllchersche proef.............................81
4quot; De proef mot AgNÜ., ........................82
Quantitatievo bepaling van pissuikor ........................82
De titreormethode ....................................83
Door middel vau het polarisatietoestel ............84
3. Leucine............................................................85
Eigenaeliappon ................................................85
Bereiding uit de uriue ......... ...................§6
4.
— xn —
Tyrosine...........
Jüigonsclmppen......
Bereiding uit do iiriuo Abuormalo kleurstoffen ...
a. Uroërythrine.
b. Galkleurstolfon ...
c. Bloodkloursloffon...
d. Plantenkleurstoffen Azijnzuur .........
Herkenning in do urine
Melkzuur .........
Kigenschappon ......
Bereiding uit do urine
Galzuren .........
Hurkenning in do urino Zwavelwaterstof. ......
hltuh.
87
87
88 88 88 89 91
91
92
92
93
93
94
95
95
96
97
5.
6.
7.
•J. 10.
Vet..............
IV. Hoofdstuk.
Toevallige bestimddoolon...
98
V. Hoofdstuk.
Pissedimenten...
VI. Hoofdstuk.
Syatomatisobe gang tot bol opsporen dor opgeloste bestanddeelen
A. Qualitatiove onderzoeking ............
B. Quantitatieve onderzoeking .........
a. De urine bevat geen albumine... ji. Do urine bevat albumine......
C. Onderzoek van bet sediment............
a. Do urino reageert zuur ......
99
105 105 109 109 111 112 112 113
n. Do urine is aloaliscb.......
Vil. Hoofdstuk.
Algomeouo diagnostiek
115
~ Xlll —
VUL Hoofdstuk.
AUje.meeue symptomatologie der nierziekten.
blade.
De oorste groep of groep dor locale symptomou..........................127
De tweede groep of groep der funetioueele symptomen ..................128
1. De quantitoit. der urine..........................................129
2. Do kleur dor urine............................................131
3. Het specifiek gewicht der urino ..............................133
4. De eliciniaohe samenstelling der urino bij nierziekten ... 134
a. Do pisstof. {Ureum') ........................135
b. De albuminurie als ziektosymptoom............136
c. Do haematurio..................................146
n. Do haemaglobinurio..............................148
5. Do gevormde bestanddcelen der urino bij niorziekteu ... 150
0. Do piscylindors ................................................152
De derde groep of do groep der secundaire verscliijnsolen................15B
1. Hydrops bij nierziekten..........................................156
2. Do uraomie......................................................158
üver het wezen der uraemio........................1(55
Symptomen, welke bij uraemio voorkomen ten
gevolge vau nutritiestooruissen......................167
i
■' • ■■■
'
. ^ !-quot;7 -i
mm^ÊÊm I
ra
u|t ' -j^s f ifV «T-I
wèifi ' ............ iHMM,V..-^ - ^
,. . ■ . ■ ■ ■ ■ . . . -.
«.) - ' lt;'■':......'*
pi -
-
,. . • , • .... .... ..........
■ •
....V- .. ■ .
■W^lt-.v..
..... 'quot; i
' *
■
.........
i. 4 r |
3 |
V. 0. |
staat; zwavelzuurijzoroxydule lees: ferrosulphaat | |
8 „ |
3 |
„ b. |
„ Zie verder hoofdstuk vn |
Zie verder hoofdstuk vm. |
11 |
14 |
„ 0. |
11 11 IJ 11 11 |
11 11 11 11 |
14 „ |
19 |
„b. |
„ Zie hoofdstuk vu |
Zie hoofdstuk vin, bl. 138. |
1G.. |
6 |
„ 0. |
„ „ verder „ „ |
„verder,, „ „ 131. |
32 „ |
3 |
„ h. |
„ ook pisstof |
ook piszuur |
32 „ |
10 |
„ b. |
„ het pisstof |
het piszuur |
38 |
8 |
„b. |
Hj SO |
H, S04 |
00 „ |
7 5 |
„b. |
„ atnmoDium |
ammouiak |
11 11 1» 11 |
2 |
» o. |
11 11 » }gt; |
» 1» |
61» |
5 |
„ b. |
1» » |
1» |
. , . .i0 ■ ■ - ■- ^
Allen zullen zeer zeker met mij dezelfde meening deelen, dal het hoogst belangrijk zou zijn, indien men de stoffen, als se- en exereten vooral bij ziekten afgescheiden, aan een practisch doch streng onderzoek kon onderwerpen ; maar helaas ! dit is in verreweg de meeste gevallen bij ziekten onuitvoerbaar. De arts kan en mag zich evenwel niet altijd aan een onderzoek dier afgescheiden stoffen onttrekken ; vooral als het geldt ziekten der pis-organen; want juist door het onderzoek der urine kan men soms eene diagnose stellen, die anders onmogelijk zou geweest zijn. Men verkrijgt immers door de kennis der veranderde quantitatieve en qualitatieve samenstelling dier vloeistof over liet stofverbruik in de weefsels, al is het dan ook benaderend, een overzicht. Reeds in de oudste tijden hield Hippocrates zich met urineonder-zoek bezig ; natuurlijk kon dit onderzoek zeer oppervlakkig geschieden, omdat het hem aan behoorlijke hulpmiddelen zal ontbroken hebben. Hij wees zijne eleven op de kleur, helderheid, reuk, hoeveelheid, op het wolkachtig en troebel voorkomen en op een duidelijk verschil der voorkomende sedimenten. Ga-lenus behandelde de leer van Hippocrates meer volmaakt en systematisch.
Niettegenstaande er aan ieder hof in het Oosten een Uroscoop was, kwam er op dit gebied weinig nieuws tot stand. De Arabier Iben Sina, gewoonlijk Avicenna genaamd, toonde de gebruikte geneesmiddelen aan, die door de nieren worden afgescheiden en die tot eene kleurverandering der urine aanleiding konden geven. Üe voornaamste schrijver over het urineonderzoek, die de geheele oudheid en de middeleeuwen hebben aan te wijzen, is voorzeker Johannes, bijgenaamd Actuarms, die in de IS1' eeuw aan hel Uy-zantijnsche hof leefde. Zijne eigene waarnemingen met die der Hippocratische-Gallenische school vereenigende, behandelde hij in de 7 boeken van zijn werk „Tnpi ilpsoquot; de physiologische, zoowel
i
— 2 —
als dc pathologische veranderingen der urine iot in de kleinste bijzonderheden toe. Eerst toen de chemie eene zekere ontwikkeling had verkregen, kon men verwachten, dat ook het urine-onderzoek met reuzenschreden zou vooruitgaan. Lorenzo Bellini uit Florence was de eerste, die de chemische kennis dienstbaar maakte en met hem trad dan ook het urineonderzoek een nieuw tijdperk in. Hij trok uit zijne onderzoekingen het besluit, dat het verschil in kleur en smaak der urine afhangt van de wisselende verhouding van het water tot de vaste bestanddeelen; een besluit waarop nu ook VogeVa kleurenschaal berust. De eene gewichtige ontdekking volgde nu ook op de andere. Willis ontdekte de suiker. Brandt de phosphor en liouelle toonde reeds in 1773 het ureum aan en ook tegelijkertijd dat de urine van plan-tenetende dieren calciumcarbonaat en eene aan tlores benzoës verwante stof — het hippuurzuur — bevatte. Eenigen tijd daarna bewees Cotngno, dat er eiwit in de urine kan voorkomen; terwijl Cruichhanc het verband aantoonde tusschen de aanwezigheid dezer stof in de urine en hydrops. Na dien tijd waren het vooral Brir/ht, Pront, Ray er, Becquerel, Frerichs, Nenbauer, Liehig, Wöhler en vele andere, die zich op het uroscopisch gebied verdienstelijk maakten. Ziedaar dus een kort overzicht van de geschiedenis van het urineonderzoek.
De titreemethode heeft ten doel eene chemische quantitatieve analyse uit te voeren, die op gemakkelijk hei-kenbare en zeer goed waarneembare verschijnselen berust. De vloeistoffen die men hierbij gebruikt, zijn van een uiterst nauwkeurig bekend gehalte. De stof, die men bepalen wil, b, v. ureum, moet met de stof, waardoor de quantiteit moet bepaald worden, b. v. (NO,1)iHg eene standvastige verbinding aangaan, opdat uit de gebruikte hoeveelheid de quantiteit der stof, waarvan eigenlijk sprake is, berekend kan worden. In andere gevallen wordt het titreervocht door het te bepalen lichaam gereduceerd, b. v. chameleon door piszuur. De stof die bepaald moet worden, moet opgelost zijn en eindelijk moet de eindreactie zich duidelijk aan ons oog voordoen. Wil men die eindreactie zoo duidelijk mogelijk op den voorgrond plaatsen, dan maakt men soms van toevoeging eener andere stof gebruik en dan noemt men die stof de indicator, b. v. lakmoestinctuur, als men door middel van een alcali een zuur moet bepalen of kaliumchromaat, wanneer men met zilvernitraat chloor wil bepalen ; zoodra er dan maar een minimum overschot van het zilverzout aanwezig is, dan verbindt zich het zilveroxyde onmiddellijk met het chroomzuur tot zilverchromaat, dat hoog rood van kleur is en dus uiterst gemakkelijk waarneembaar. De apparaten, die men er voor noodig heeft, zijn; pipetten van verschillenden inhoud, titreerbuizen verdeeld in 35 - 30 CC., waarvan iedere CC. weder in 10 gelijke deelen verdeeld is, glazen bekers, glazen kolfjes, glazen staafjes, reageerbuizen, glazen trechters en een paar porseleinen schaaltjes. Wil men de titreerbuizen gebruiken, dan wordt er door middel van een guttaperchabuisje een glazen buisje aan bevestigd. Men plaatst nu eene klemkraan op het guttaperchabuisje en de titreerbuis is daardoor hermetisch gesloten. Drukt men nu meer of minder sterk op de klemkraan, dau zal het vocht ook meer of minder snel uit de titreerbuizen vloeien. Bij het gebruik diep buizen moet men met de capillariteit rekening houden j want het oppervlak der vloeistoffen in die buizen zal
geen horizontaal vlak presentecren; maar ten gevolge der bovengenoemde krachteen hollen meniscus vormen. Wil men nu den stand van het vocht in de buis aflezen, dan moet men zorgen, dat er geene luchtblazen op de oppervlakte drijven en dat de titreerbuizen verticaal staan. Beschouwt men de meniscus met doorvallend licht, dan kan men daaraan drie verschillende lagen onderscheiden. De onderste of zwarte laag, de middelste of heldere, doorzichtige laag en de bovenste of grijze laag. Bij het aflezen moet men nu zorgen, dat de onderste rand van de zwarte laag bij een perpendiculairen stand der buizen overeenkomt met de daarmede correspondeerende deelstreep der buis. Men kan in de urine het chloor, de pisstof, het piszuur, het hippuurzuur, het phosphorzuur, het vrije zuur, het zwavelzuur, de kalk, de ammoniak, het koolzuur en de suiker titreeren.
Bepaling van het zilvergehalte.
Vogel gaf eene methode aan om het zilvergehalte in eene oplossing te bepalen door middel van joodkalium als praecipiteer-middel, sal peterigzuurbe vattend salpeterzuur en stijfsel als indicator. Vermengt men eene zilveroplossing met salpeterigzuur-houdend salpeterzuur en eene oplossing van stijfsel, dan ontstaat er na bijvoeging van eene oplossing van joodkalium een praeci-pitaat van joodzilver en tegelijkertijd wordt de vloeistof door de vorming van joodstijfsel blauw. Schudt men nu, dan verdwijnt de kleur zoolang er nog het geringste spoor van de zilveroplossing in overvloed aanwezig is. Is al het zilver gepraecipiteerd, dan kleurt een enkele druppel joodkaliumoplossing de vloeistof intensief blauw.
Hij gebruikt daarvoor;
1° Keu.); optmsing nan joodkalium. 10 gram wordt opgelost iu 1000 CO. water eu or worden note 21$,4 00. water bijgevoegd ; dim is 1 OO. = 0,01 gram zilver.
2° Salpelerigzuur/jeBatlend salpeterzuur. Lost, I gram zuiver zwavolzuur-ijaeroxydulc in 1000 gram zuiver salpeterzuur v;ui 1,2 spee. gow. op. Wordt deze vloeistof na eeuigen tijd onbruikhuar, dan voegt mou er ceuige stukjes ijzerhout bij.
3° Eene stijfselóplomng. Kookt een deel stijfsel met 100 deelen water, laat hot beziuken on voegt nu op do 100 CO. 20 deelon zuiver gepulvoriseorde salpeter. Dozo oplossing blijft 0 wokcn goed.
Wil men nu het procentisch gehalte zilver zoeken in eeiie oplossing, dan voegt men bij I CO. dec oplossing 1 CC. sal peterig-zuurbevattend salpeterzuur en 10 - 13 druppels stijfsel en laat er nu langzaam de joodkaliuinoplossing bijdrnppelen, totdat de kleuring verdwijnt en schudt nu sterk om, dau is eindelijk een enkele druppel voldoende om de vloeistof blijvend blauw te ma^ ken. De afgelezen CC. op de titreerbuis geven onmiddellijk het zilvergehalte in 100 CC. vocht in grammen aan.
(Poggendorff's Ann. Bd. 124, S. 347, Marz 1865.)
Bepaling van het oxaalzuur met kallumpermanganaat.
Men gebruikt daarvoor eene oplossing van kaliumpermanga-naat, die 0,3163 grammen op 1000 CC. water bevat ('/ioo normaal) en eene oplossing van oxaalzuur, die 0,63 grammen op 1000 CC. water bevat (Vk» normaal). Nu moeten 100 CC. kaliumpermanganaat-oplossing juist voldoende zijn om 100 CC. oxaal/,uuroplossing te titreeren. Men maakt vervolgens verschillende proeven en bemerkt men, dat er meer dan 100 CC. chameleonoplossing noodig zijn, dan bepaalt men den constanten factor. Had men b. v. 121 CC. chameleonoplossing gebruikt om 100 CC, oxaalzuur te titreeren, dan is dit een bewijs, dat die oplossing minder kaliiimpermanganaat bevatte, dan er opgegeven was ; dus deze oplossing is m. a. w. niet V.oo normaal. De constante factor is een getal, waarmede men de verbruikte CC. chameleonoplossing moet vermenigvuldigen, om ze als Allm normaal te verkrijgen.
ü. v. Mon heeft 121 CC. chameleonoplossing noodig goliad voor 10 CC. oxaalzuuroplossing, dan is x X 121 = 100 of x =; l00/iii — 0,8264 de constante factor. 121 X 0,8264 — 09,9944 CC.
Heeft men nu hot calciumoxalaat in zwavelzuur opgelost, dan
titreert men met deze chameleonoplossing. Vermenigvuldigt de verbruikte CC. met den factor 0,8264, dan verkrijgt men daardoor het aantal CC., dat juist aan evenveel CC. oxaalzuuroplossing beantwoordt, waarvan het gehalte bekend is. Heeft men dus 32,45 CC. verbruikt, dan zijn die gelijk aan 32,45 X 0,8264 = 26,81 CC. oxaalzuuroplossing en
1000 : 26,81 = 0,63 ; x x = 0,0169 gr. bijna.
Nu is oxaalzuur X 0,793 = calciumearbonaat, derhalve is 0,0169 X 0,793 zz: 0,134 grammen calciumearbonaat.
I. TTOOFDSTU K.
De urine is het afzonderingsproducti der nieren en vormt in normalen toestand eene oplossing van stoffen, die hunnen oorsprong aan de stofwisseling ontleenen. Het is een waar excretuin, want de stoffen voorkomende in de urine zijn voor het lichaam totaal niets meer waard.
In normalen toestand bevat de urine dus deels organische stoffen, als; pisstof, piszuur, hippnurzuur, enz. , deels anorganische stoffen, als : chloriden, phosphaten, sulphaten, ammoniakzouten en bovendien nog gassen, als ; zuurstof, stikstof en koolzuur. Men treft nog andere stoffen aan, zoodra de urine onder ziekelijke omstandigheden afgescheiden wordt, h. v. eiwit, suiker, bloed, kleurstoffen, galbestanddeelen, enz. Wil men de stoffen bepalen, die in de urine aanwezig zijn, dan dient men ze eerst te filtreeren en is er eiwit in aanwezig, dat verwijderen.
B. P/ii/sisc/ie eigenschappen.
De voeding oefent op de samenstelling der urine een grooten invloed uit, zooals reeds uit de urine van carnivoren en herbivoren duidelijk op den voorgrond treedt. Het komt nog beter uil, als men de carnivoren planten voedsel en de berbivoreti vleesch voedsel laat gebruiken, üe urine der eersten wordt al zeer spoedig alcaliscli; terwijl die der laatsten zuur reageert.
I. De hoeveelheid.
Het is bij dieren zeer moeilijk, vooral in de privaatpraktijk, om
de juiste hoeveelheid urine te kennen. Men moet zich derhalve in de meeste gevallen met eene approximatieve hoeveelheid tevreden stellen. (Zie verder hoofdstuk vu.)
2. Oe vaste stoffen.
De bepaling der vaste bestanddeelen is zeer moeielijk ; omdat de stoffen, welke in de urine voorkomen, gemakkelijk ontleed worden en omdat het overblijvende na verdamping van het water uiterst hygroscopisch is. Wil men evenwel weten, hoeveel vaste bestanddeelen er in de urine aanwezig zijn, dan is er ons door Ihiser en Trapp een middeltje aan de hand gedaan, dat werkelijk practisch mag heeten en zeer voldoende resultaten oplevert.
Wiser had namelijk het specifiek gewicht van urine afkomstig van verschillende individuen bepaald en zocht daarna het getal, dat het gemiddelde specifiek gewicht van 2ü onderzoekingen aanwees tot op 4 decimalen. Hij bepaalde vervolgens door 26 onderzoekingen het gemiddelde getal, dat aanwees hoeveel vaste bestanddeelen er in 1000 CC. urine bevat zijn. Nu zocht hij het quotient van dit laatste, gedeeld door de drie laatste decimalen van het gemiddelde specifiek gewicht. Hij vond nu, dat dit 0,23395 was, waarvoor men gerust, 0,333 kon gebruiken.
Trapp gaf als coëfficiënt het 0,3 aan. Vermenigvuldigt men nu dezen coëtïicient met de 3 laatste decimalen van het specifiek gewicht, dat tot op 4 decimalen is bepaald, dan geeft bet product de vaste bestanddeelen aan, die in 1000 CC. urine bevat zijn.
B. v. Laat het speoiliok gewicht 1,0134 zijn; dan noemt men liet product van
0,233 x 134 : 31,222; dat hot aantal vaste hestanddeelon in 1000 CC. urine aanwijst.
Is nu bet specifiek gewicht slechts tot op drie decimalen bepaald, dan moet men de laatste t wee decimalen met den coëfficiënt 2,33 of 3 vermenigvuldigen.
B. v» Laat het speciliok gewicht 1,013 zijn, dan neemt men het produkt vau
2,33 x 13 = 30,29 ; dat hut aantal vaste bestanddeelcn in 1000 CC. urino aangeeft.
Men doet echter altijd beter om het spec, gewicht tot op 4 decimalen te bepalen; dan wijkt het gevonden getal vaste be-standdeelen het minst af van het getal, hetwelk men door weging zou verkrijgen.
Neemt het bedrag aan vaste stoffen in denzelfden tijd toe, dan heeft men hoogstwaarschijnlijk met diabetes te doen ; wordt het bedrag aan vaste stoffen zeer laag en is de hoeveelheid afgescheiden urine daarbij grooter, dan heeft men met kijdrurie te doen. De ditïerentieehliagnose tusschen diabetes insipidus en hydrurie aan de eene zijde en urina potus aan de andere zijde, alsmede tusschen oligurie en normale urine, wordt dus door deze eenvoudige berekening verkregen. Het gemiddelde quantum urine bij een paard is volgens Sacc in 24 uren 10 000 CC. Hot specifiek gewicht is 1,025 gemiddeld; dus dan is 25 x 2,33 = 58,26 de hoeveelheid vaste bestanddeelen in 1000 CC, en in 24 uren zou er 10 000 CC. urine afgescheiden worden ; derhalve is 582,5 gram de normale hoeveelheid vaste stoffen.
3. Het specifiek gewicht.
Het soortelijk gewicht van normale urine met een uitscheidingsbedrag van 10 000 CC. in de uren is 1,025, Vermeerdert of vermindert deze hoeveellieid, dan zal ook het spec. gew. in omgekeerde reden toe- of afnemen. Men kan ziektetoestanden aantreffen met een zeer laag spec. gew.; zooals bij hydrurie, urina spastica en urina potus, doch ook omgekeerd, zooals bij het ruggemergs-nierlijden — „Schwaree Haviiwiiulequot; —- waar de urine een specifiek gewicht van 1,050 en bij emboliache nephritis waar zij 1,047 kan hebben. (Deutsche Zeitschrift fur Thiermedecin.)
Het specifiek gewicht wordt het nauwkeurigst met den pyknometer (irwvós dicht en pirpov ~ maat) op de weegschaal
bepaald; doch voor practisch gebruik bedient men zich liever van eenen kleinen areometer, urometer genoemd.
Velen onzer collega's zullen wellicht niet in het bezit van een urometer zijn. Men kan het spec. gew. daarom toch gemakkelijk bepalen ; want het soortelijk gewicht van eeu lichaam is immers de verhouding van zijn gewicht onder eeu zeker volumen, tot dat vau een gelijk volumen gedistilleerd water op eene temperatuur van 4° boven nul. Is dus het specifiek gewicht vau urine 1,024, dan wil dat niets anders zeggen, dan dat urine bij gelijk volumen 1,024 maal zwaarder weegt dan gedistilleerd water. Zoekt men nu b. v. het gewicht van drie grammen gedistilleerd water en van drie grammen urine en deelt men nu het tweede gewicht door liet eerste, dati wijst ons bet quotient het spec. gew. van urine aan. Men kan nog nauwkeuriger te werk gaan door zelf gebruik te maken van een pyknometer. Gebruikt daartoe een glazen fleschje met een zuiver geslepen stopje. Giet bet vol gedistilleerd water en zet er dan het stopje op; doch men zorge, dat er geen luchtbelletjes in 't fleschje achterblijven. Weegt dit nu nauwkeurig en trekt er het gewicht van het fleschje, dat natuurlijk van te voren volkomen droog moet gewogen zijn, af', dan wijst het verkregen getal het gewicht van een zeker volumen gedistilleerd water aan. Doet nu het fleschje vol urine eu handelt op dezelfde wijze, dan verkrijgen wij het gewicht van een gelijk volumen urine. Zoekt nu het quotient zoo als boven opgegeven is, dan wijst dat ons het spec. gew. van urine aan.
Men draagt echter zorg, dat het fleschje volkomen afgedroogd wordt; want zoodra men het stopje er op plaatst, zal er een gedeelte vocht langs den buitenwand van liet fleschje wegvloeien.
De urometers worden in graden verdeeld. Het best is om er twee bij de hand te hebben, één die van 1,000 - 1,020 en één die van 1,020 - 1,040 verdeeld is. In Weenen gebruikt men de Hellcrsche urometer. Hij bestaat uit een drie cM lange glazen buis ; de onderste helft heeft ongeveer de dikte van een pink en is aan het benedeneinde gevuld met hagelkorrels. Het bovenste uiteinde heeft de dikte van eene penneschacht en bevat van binnen eene papieren schaal. Heller heeft om zijne schaal te gradueeren, de graden van 0-8 op de schaal van Beaumé gebruikt en iederen graad wederom in 4 onderdeden verdeeld. De areo-
meter van Beaumé is met standvastig gewicht; ieder graad beantwoordt aan 0,007 soortelijk gewicht; dan verkrijgt men, als het hoogste punt der schaal bij 0 — 1,000 genomen wordt, de volgende indeeling:
0 = 1,000 ; 2,5 = 1,017 ; 5 = 1,032 ; 7,5 = 1,055 ;
0,5 = 1,004; 3 =1,021; 5,5 = 1,040; 8 = 1,058.
1 = 1,007 ; 3,5 = 1,024 ; 6 = 1,043 ;
1,5 = 1,010; 4 = 1,028; 6,5 = 1,047 ;
2 =1,014; 4,5 = 1,031; 7 =1,051;
Is de hoeveelheid urine, waarover men te beschikken heeft, te gering, dan voegt men water toe en multipliceert dan het alge-lezen getal met het getal volumina door de toevoeging van water verkregen; b. v. wanneer bij één volumen urine driemaal zooveel water gevoegd wordt, dan heeft men vier volumina verkregen. Is het spec. gew. nu 1,008, dan bedraagt het werkelijk spec gew. 1,032.
Bij alle urometrische bepalingen geldt het als regel om aanzienlijke fouten te voorkomen, dat men de onderzoekende urine op eene temperatuur van 12°-17° C. brengt. (Zie verder hoofdstuk vu.)
De consistentie van normale urine komt overeen met die dei-gewone vloeistoffen. Zij kan evenwel onder ziekelijke omstandigheden geelachtig en dik zijn. Schenkt men ze in een ander vat over, dan doet zij zich olieachtig voor. Zij kan ook dik zijn door het ettergehalte; verdunt men ze dan met water en voegt men er azijnzuur bij, dan verkrijgt men eene belangrijke troebeling van een alcalialbuminaat, dat door de inwerking van de sterk alcalische urine op den etter gevormd wordt. Wordt normale urine geschud, dan ontstaat er schuim, dat spoedig weer verdwijnt; is zij daarentegen eiwithoudend, dan treedt er na het schudden en vooral na het koken een fijnblazig schuim op, dat langen tijd blijft bestaan.
—■ 12 ~
5. Doorschijnendheid en Fluorescentie.
De normale urine is in den regel helder, doorschijnend en vertoont als zij lang staat een slijtnwolkje (nubocula). De urine van het paard is in den regel troebel door het groote gehalte aan koolzure alealien en alcalische aarden; voegt men er een zuur bij, dan wordt zij oogenblikkelijk onder opbruisen helder. De urine onder ziekelijke omstandigheden afgescheiden kan troebel zijn door verscheidene bestanddeelen ; laat men ze eenigen tijd rustig staan, dan begint zij te sedimenteeren. Wil men chemisch de oorzaak van die troebeling opsporen, dan doet men wat urine in een reageerbuisje en verwarmt haar. Verdwijnt de troebeling, dan kan men tot de aanwezigheid van piszure zouten besluiten, die op het punt van zich af te zonderen in de vloeistof gesuspendeerd waren. Verdwijnt do troebeling niet geheel, maar neemt zij toe, dan is dit een gevolg van aardphosphaten of eiwit. Wil men dit ml onderscheiden, dan voegt men een weinig azijnzuur bij de verwarmde urine, die dan in het eerste geval helder wordt. Blijft de urine na verwarming niet helder of treedt er na toevoeging van azijnzuur eene geringe troebeling op, dan wijst dit in den regel op aanwezigheid van slijm. (Zie verder hoofdstuk v.) Soms zou normale urine (luoresceeren; waardoor het veroorzaakt wordt is nog onbekend.
6. Reuk.
De normale urine heeft voor iedere diersoort een eigenaardigen reuk, zoodat men daaraan reeds zeggen kan van welke diersoort zij afkomstig is. Welke chemische stoften daarvan de oorzaak zijn, is langen tijd onbekend gebleven. Verhit men urine van koeien, die eenigen tijd gestaan heeft, dan kan men een dui-delijken reuk van musous waarnemen. Stddeler heeft door zijnen langdurigen arbeid eenig licht over de reukstoffen der urine verspreidt. Hij vond in de urine der herbivoren stoften, die in
uiterst, geringe hoeveelheden voorkwamen, en die een penetranten reuk bezaten, als: phenyl zuur, damaluuvzuuv, damolznur cn taurylzuur. Dit laatste zuur is later door Baumann onderzocht en als kresol herkent. Dit kresol bestaat in hoofdzaak uit parahresol, voor een klein gedeelte uit orthokresol en bevat ook sporen metakresol. Is de alcalische gisting opgetreden, dan neemt men een duidelijken, ammoniakalischen reuk waar; ook kan zij een eigenaardigen, walgelijken, putriden reuk hebben, zooals bij sommige destructieve processen. De reuk kan ook aanzienlijk veranderen na het gebruik van sommige voedsels en geneesmiddelen. Men denkt slechts aan liet gebruik van asperges bij mensehen ; aan den reuk naar viooltjes bij het toedienen van Oi. terebinthinae, enz.
7. Reactie.
De reactie hangt van de diersoort en ook van de voorwaarden af, waaronder zulke individuen zich bevinden. Zij is alcalisch bij de herbivoren, soms bij runderen zwak zuur en zuur bij de carnivoren ; bij den mensch kan zij soms op een enkelen dag nu eens alcalisch of zuur, dan weder neutraal zijn. De urine dei-jonge dieren is gedurende het lactatie-tijdperk zuur. De voeding-is zeer zeker van grooten invloed op de reactie. Geeft men vieesch aan de herbivoren, dan wordt de alcalische urine gewoonlijk zuur en omgekeerd wordt de urine der carnivoren al-caliscli, als men ze plan ten voedsel toedient en eindelijk is zij bij alle dieren zuur, wat hun dieet ook geweest zij, zoodra de di-gestieorganen door ziekten of door onthouding ophouden te werken. (Colin). Er is veel over de oorzaak der zure reactie gestreden, totdat Liebig het bewijs leverde, dat zij ontstond door de zure phos-phaten van natrium en calcium. Volgens de proeven van Lehman valt het ook niet te betwijfelen, dat deze zure reactie soms nog verhoogd kan worden door het aanwezig zijn van vrij hippuurzunr en melkzuur; misschien berust hierop de zure reactie der urine van runderen, die men nu en dan aantreft. De alcalische reactie ontstaat door primair kalinmcarbonaat, natriumphosphaat en ka-liumphosphaat. IJ lij I t zij nu eenigen tijd staan, dan wordt zij
— 14 —
amtnoniakhoudend en begint te .sedimenteeren. Het sediment ont-Htaat, omdat de natriumphosphaat zich in het neutrale zout omzet; tegelijkertijd vormen er zich de uraten van natrium en ammonium met de kleurstof, die er mechanisch aan gebonden is. Vogel meent, dat de sterk zure reactie aanleiding geeft tot het ontstaan van zekere sedimenten, die weder op hunne beurt aanleiding kunnen geven tot prikkeling der nieren en piswegen. De urine wordt gemakkelijk alcalisch door het gebruik van natrium-, kalium-, calcium- en magnesiumcarbonaten ; eveneens door het gebruik van azijnzure-, appelzure- en wijnsteenzure zouten, die in het lichaam tot carbonaten gereduceerd worden. Kan nu de overgang van koolzure alcaliën in de urine uitgesloten worden, dan geeft eene sterk alcalische reageerende urine bijna .altijd het recht om tot eene blaasziekte te concludeeren. Er schijnt ook urine voor te komen die rood lakmoespapier lichtblauw en blauw lakmoespapier licht rood kleurt. Deze reactie is bekend onder den naam van am/ihigene reactie volgens Heller en amphotere reactie volgens Bamberger; zij schijnt reeds bij dieren waargenomen te zijn. (Zie hoofdstuk vu. : De chemische samenstelling der urine bij nierziekten.) Dit paradox verschijnsel laat zich misschien volgens Vogel aldus verklaren. Neutraliseert men mononatriumphosphaat met ammoniak, dan ontstaat er eene verbinding van ammonium-natrium-phosphaat, dat de eigenschap heeft bij verwarming en verminderden druk ammoniak af te geven; terwijl mononatrium phosphaat terugblijft. Ontwikkelt nu in eene oorspronkelijk zure urine door pisstofomzetting ammoniak, dan kan dat in de vloeistof ongelijk verdeeld blijven en een gedeelte alcalisch maken en de lucht boven de vloeistof kan ammoniakhoudend worden. Men ziet dus dat de alcalische reactie optreden kan door omzetting van pisstof in ammoniak en dat kan reeds plaats vinden binnen de piswegen. Ontstaat de alcalische reactie door ammoniumcarbonaat dan wordt blauw lakmoespapier rood gekleurd ; maar bij drogen vervluchtigt het koolzuurzout en het papier wordt weder blauw. Houdt men nu een glazen staafje bevochtigd met HC1. over zulke urine, dan komt er eenen nevel van chlooraminonium voor den dag. Men kan door middel van titreeren zeer gemakkelijk het zuurgehalte der urine bepalen. Men gebruikt hiervoor lakmoes-papier, dat op de volgende wijze vervaardigd wordt. Men maakt
het van gewoon schrijfpapier, dat. vrij is van chloor en dat aan dc eene /.ijde door middel van een penseel, gedoopt in een waterig aftreksel van lakmoes (1:6), bestreken wordt. Bevat het papier nu chloor, dan wordt het na 't drogen rood. Drukt het penseel uit en dompelt het in een zwak zuur en trekt daarmede over het blauwe vel met een lineaal strepen, dan zullen er roode strepen optreden. Snijdt men nu het papier zoodanig in strooken door het iu het midden en in de lengte van iedere streep door te knippen, dan is iedere afgeknipte strook half rood en half blauw. (Zie Hg. i.) Men kan ook het vel papier volgens de lijnen A, UenC doorknippen. Meet nu 50 - 100 CC. urine af en doet ze in een bekerglas; gehruikt nu eeue veer, dompelt die in du urine en brengt er eene streep mede voort op de pa-pierstrooken, dan kan men onmiddellijk over de reactie oordee-len. Voegt er nu eenige druppels eener kalioplossing bij ge-titreerd op een zuur, roert om en strijkt op nieuw over het papier en zoo gaat men voort, totdal de urine neutraal reageert. Men kan dan gemakkelijk het zuurgehalte bepalen, maar niet den aard er van. (Miilir.)
De kleur der urine is afhankelijk van de kleurstoffen, welke er in voorkomen. Zij verschilt niet alleen bij onze verschillende huisdieren, maar kan zelfs bij hetzelfde dier op eenen dag verschillen. De kennis der kleurstoffen, die in de urine zouden voorkomen, is nog zeer gebrekkig. Vele onderzoekingen zijn reeds te dien opzichte gedaan en de daardoor gevonden kleurstoffen met verschillende namen aangeduid. Schever noemde ze dc piskleurstof, Harleij urohaematine, T/mdichum urochrom en Jaffe urobiline, welke laatste tegenwoordig algemeen voor de eigenlijke kleurstof der normale urine gehouden wordt. Jaffé bereidde de urobiline uit normale urine op de volgende wijze.
Hij praecipiteert groote hoeveelheden urine met eene oplossing-van loodsuiker, wascht het praecipitaat met water zorgvuldig af en droogt het daarna. Trekt dit gedroogde praecipitaat met
— 16 —
alcohol uit en ontleed het dan met alcohol, die zwavelzuurhoudend is. Vermengt nu deze oplossing met Va volume chloroform, schudt dit mengsel met veel water, scheidt daarna de chloroform van het water af, wascht die een paar maal met water en na verwijdering daarvan destilleert men de chloroform af, dan blijft er eene amorphe, harsachtige, roode massa over, die in alcohol, aether en chloroform met, eene bruingele kleur, bij eene minder sterke verdunning met eene gele kleur en bij eene zeer sterke verdunning met eene zwakke, roséroode kleur oplosbaar is.
is de urine zeer donker van kleur, zooals in koortstoestanden, dan maakt men ze eerst met ammoniak alcalisch, als zij zuur reageert en praecipiteert de aardphosphaten af; voegt er zoolang eene chloorzinkoplossing bij, totdat er geen neerslag meer gevormd ~Vonlt, behandelt het praecipitaat met koud en daarna met heet water, totdat dit waschwater niet meer op chloor reageert. Kookt het nu met alcohol uit en verdampt daarna de alcoholische oplossing, totdat alles droog is. Het overblijvende wordt in ammoniak opgelost en deze oplossing met het neutrale loodacetaat gepraecipiteerd. Het loodpraeeipitaal wordt met water afgewasschen, gedroogd en niet alcohol, die zwavelzuurhoudend is, ontleed. Handelt nu verder als boven opgegeven is.
Men vindt nu nog behalve de bovengenoemde kleurstof het indicaan, de uroxanthine van Heller, in de urine. Deze kleurstof komt in groote boeveelheden in de urine van paarden, koeien en honden voor; zelfs zou er in de paardenurine 23 maal meer voorkomen, dan in de menschenurine. Jaffé zegt, dat het bij vleeschvoeding vermeerderd en bij eene stikstofvrije voeding zeer verminderd in de urine optreedt. Het zou volgens hem vermeerderd optreden bij darminvaginaties, volvuli, inearseraties en bij purulente peritonitis, ook bij acute nierziekten, pyelitis, rugge-mergsziekten en in het algemeen bij abnormale toestanden van het gezamenlijke centraal en peripherisch zenuwstelsel. (Zie verder hoofdstuk vu.) Het indicaan wordt door zuren en door fermenten gemakkelijk ontleed in indigoblauw en indigoglucine; waarbij gelijktijdig ook indigorood, de irrhodine van Heller, leucine en vluchtige vetzuren gevormd worden. Dient men Creosotum of 01. amygdalar. amar. toe, dan neemt het gehalte aan indigoblauw in de urine opvallend toe. (KleUinshj.) Treedt er nu in
de urine ontbinding op, dan ondergaat het indicaan eene gelijke omzetting en er wordt daarbij ook in de meeste gevallen wat indigowit gevormd. Men vindt soms door die omzetting aan de oppervlakte van rottende urine een blauwachtig, metaalrood, glinsterend vliesje. Wil men het uit de urine bereiden, dan praecipiteert men ze met loodazijn, liltreert en behandelt het liltraat met ammoniak, verzamelt het praecipitaat dat daardoor ontstaat op een liltrum, wascht het mei water af, houdt het daarna in alcohol gesuspendeerd en slaat het lood als lJbS door middel van H2S neder. Filtreert het zwavellood af' en verdampt de alcoholische oplossing eerst in liet waterbad en daarna boven HjSÜ, onder den recipiënt eener luchtpomp. Wil men zeer geringe hoeveelheden indicaan in de urine aantoonen, dan bedient men zich van de volgende methoden :
1° Praecipiteert de urine niet loodazijn en ammoniak, verzamelt hel praecipitaat op een lilt rum, giet er geconcentreerd zoutzuur over en laat alles eenige uren staan. Het gevormde indigo gaat voor een groot gedeelte door het liltrum heen en zet zich langzamerhand in het liltraat af. [Ilo/tpe-Set/Ier.)
2quot; Verwarmt urine met 2 deelen gewoon salpeterzuur op 60° - 70° C. en schudt er daarna ehlorotorm op, dan kleurt zij zich zeer spoedig violetblauw, als er indicaan aanwezig is. ( Oorup-Besanez.)
Men kan ook de uroxanthineproef can Heller aanwenden om hel indicaan i)|i te sporen. Kookt dan in een hekerglaasje 3-4 CC. sterk rookend zoutzuur met 20 - 41) droppels urine; bij aanwezigheid vun indicaan (m-oxanthine) wordt het mengsel roodviolet tol intensief blauw gekleurd. Deze reactie wordt nog veel gevoeliger, zoodra men er nog 2-3 droppels sterk salpeterzuur bijvoegt, linnder-urine wordt reeds onmiddellijk zonder koken na toevoeging van sterk salpeterzuur roodviolet gekleurd. Wil men in eene icterische urine op indicaan reageeren, dan moet men eerst de galklenr-stolï'en met eene oplossing van loodaeetaat praecipitecren en het liltraat als onderzoekingsvocht gebruiken.
A. ORGANISCHE.
I. Pisstof. (Ureum) - CH4N,0.
C =20, — .
H = 6,(560.
N = 46,(567.
ü = 26,667.
De pisstof is het meest const ante bestanddeel der urine, dat in vergelijking der overige stoffen in de grootste hoeveelheid daarin voorkomt.
De hoeveelheid pisstof bevat in 1000 gram paardenurine is door mij gemiddeld gevonden 16,997 en in 1000 gram urine van koeien 22,66. Bousshigault vond bij de koe na nagras en aardappelvoeding op 1000 CC. urine 18,5 gram; Hibrn 19,76 gram en Weiss ook 19,76 gram; Sjirengel 40 gram (?) pisstof. Boussingault vond bij het paard na groene klaver en havervoeding op de 1000 CC. urine 31 gram; Fourcroy en Vauquelin 7 gram ; Bihra 8,83 gram pisstol'. Bij het varken werd door Boussingault op de 1000 CC. urine na gekookte aardappel voeding 4,9 gram ureum gevonden.
Het ureum is isoineer met ammoniumcyanaat.
Wöfiler te Gottingen is het gelukt ureum synthetisch op te bouwen. Hij wist, dat de empirische formule van pisstof overeenkwam met de empirische formule van ammoniumcyanaat en nu gelukte het hem door aparte procédés ureum te vervaardigen.
Zij komt 't meest voor in de urine der carnivoren. Zij is
verder aangetroffen in het bloed, vooral na nieraandoeningen als Brightsche ziekte on na cxstirpatie; in het humor vitreus en hel Immor aqaeus van het oog; in het vruchtwater en in het zweet (Funke)\ ook zou zij in de lymphe en chyius bij dieren gevonden y.ijn ( Wiu'tz). Hij onderdrukking der niersecretie treedt zij bijna in alle dierlijke Arochten ojt.
Beieidimj uit de urine.
Alvorens de pisstof qnalitatief te bepalen, moet men eerst de urine liltreeren en als er eiwit aanwezig mocht zijn, dat door coagul atie verwijde ren.
De urine wordt tot eene dunne stvoopdikte ingedampt en na bekoeling voegt men er overvloedig salpeterzuur aan toe. Het onzuivere ureumnitraat scheidt zich dan als eene donkerbruine, kristallijne massa al'.
Meu llltreert nu en perst de kristallijne massa uit, die door herhaalde malen omkrislalliseeren uit verdund salpeterzuur gezuiverd wordt. Behandelt men dit salpeterzuurzout met beenzwart, dat eerst met zoutzuur algewassehen is, dan wordt het ook ontkleurd; voegt er nu loodearbonaat of bariumcarbonaat bij, dampt het vocht in en behandelt hel overblijvende met kokenden alcohol, waarin de nitraten van lood en barium onoplosbaar zi jn ; of' ontleed nu het gezuiverde, ureumnitraat door verwarming met water en bariumcarbonaat. Verdampt het liltraat, trekt het ureum door middel van konden alcohol, waarin bariumnitraat onoplosbaar is, uil en zondert het eindelijk af' door liltratie. Condenseert nu de alcoholische oplossing van ureum, dan scheidt het zich na bekoeling al'.
Eigenschappen.
A. Microscopische. Scheidt zich de zuivere pisstof uit geconcentreerde oplossingen spoedig al', dan doel het zich onder het microscoop als iijne, witte, glinsterende naaldjes voor. Volgt de
kristallisatie uit verdunde oplossingen, dan worden er witte, bijna doorzichtige, glinsterende, vierzijdige naaiden gevormd, die door één ol' twee scheeve eindvlaltkeu gesloten worden.
B. Chemische. De pisstolquot; heeft een bitteren, verkoelenden smaak. De kristallen lossen in water en alcohol gemakkelijk, doch in aether hoogst moeielijk op. De oplossingen zijn neutraal.
1° Verhit men het boven zijn smeltpunt, dan ontwikkelt er zich ammoniak en het residu bestaat al naar gelang der verhitting |
uit biureet CjHjN.O., of cyaauuurzuur C;,N.,11;10.,-|-2 HjO.
2° Ureum verhit met minerale zuren (HjSÜ,, , enz.), of met kalium- of natriumhydraat wordt ontleed. Het neeml 2 aequivalenten H,0 op en als eindproducten treden op OOa en Nil.,. Het koolzuur ontwijkt en het ammoniak verbindt zich met het zwavelzuur tot ammoniumsulphaat. Het ammoniak wordt dan als plali-nasalmiak afgescheiden. (Quantitatieve bepaling vohjens liagsli/ en.
He int:.)
Dezelfde ontleding treedt ook op als men bij /.ijne oplossing
a. Rottings- of stikstofhoudende organische stoffen voegt of
b. Als men het langen tijd onder eene hooge temperatuur in eene toegesmoltene buis verhit. (Quantitutiuve bepaling volgens Bunsen.)
3° Voegt men bij eene oplossing van ureum salpeterigznur HNO, of mercuronitriet opgelost in HNO,, dan ontstaat er HjO , CO., en NH;l. {Liebig, Wöhler, Ludwig en Krohmeiier.) I
4° Verwarmt men eene oplossing van ureum met AgNO.,,
dan ontstaat er een onoplosbaar praecipitaat van zilvercyanaat en de oplossing bevat aimnoniinn nitraal.
5quot; De pisstof gaat met het UgO verschillende vaste verbindingen aan, waarbij naar omstaiidiglieden 2, 3 ol t aequivalenten HgO met 1 aequivalent urenm verbonden zijn.
(in Voegt men bij eene oplossing van piss(of eene oplossing van Hg (Nü.,), dan treedt er een wit vlokkig praecipitaat op,
dat naar gelang der concentratie van de vloeistol eene verschillende samenstelling kan hebben:
HNO., (ür.j -f 2 HgO ; HNO:l (Ur.) -f 3 HgO ol HNO, (Ur.) 4 HgO.
7° Met zuren levert ons het ureum nog zeer goed kristalliseer-bare zouten op. als :
a. Met HN03 het salpeterzuurzout CH.N^O, HNO;,. Dit zout
doet zich als een wit, glinsterend, sohubaclitig poeder voor en is in water gemakkelijk oplosbaar ;
b. Met oxaalzuur vormt het dc oxaalzure pisstof 2 (CHiNjOj.C»H,0». Dit zout doet zieh ais lange, dunne blaadjes of prisma's voor. Het is in water oplosbaar, doch wordt weder door eene overmaat van oxaalzuur gepraecipiteerd.
Quantitatieve bepaling.
Voegt men bij eene verdunde oplossing van ureum eene verdunde oplossing van nierenridnitraat en neutraliseert men hel vrije zuur van lijd tol lijd met nalliumcarbonaat, dan treedt er een vlokkig, wil pi'aceipUaat op, dal in water onoplosbaar is. Gaal men voor) met het bijvoegen van Hg(NO,),-oplossing en NajCOj, dan kurnl er op een gegeven oogenblik een geel praecipitaal voor den dag van kwikoxydehydraat. Filtreert men nu, dan is al het ureum uit de vloeistof verdwenen. Het witte praeeipitaal beval op 1 aeq. ureum 4 aei], kwikoxyde.
Hel; is noodzakelijk, dat de vloeistof nu en dan geneutraliseerd wordt, om al hel ureum te praecipiteeren; want in eene zure oplossing bevat I aeq. ureum niet 4 aeq. maar 3 aeq. HgO. Er blijft dan 1 aeq. HgO in de oplossing terug.
Om nu zeker Ie zijn, dal de eindreactie opgetreden is, laat men eenen droppel op een horologeglas vallen en voegt er een droppel Na^COi-oplosslug bij; blijfl «lil wit, dan bevat de vloeistof nog vrij ureum, treedl er aan de oppervlakte een geel vliesje op, dan is alle ureum verdwenen.
Heefl men nu, om b. v. 100 milligr. ureum te praecipiteeren, een zeker volumen Hg-oplossing noodig, dan zal in ureumoplos-singen van een onbekend gehalte hclzelfde volumen Hg-oplossing ook dezelfde hoeveelheid ureum, dus 100 milligr. aanwijzen.
De oplossingen, die voor de quanlilatieve bepaling van ureum noodig zijn, zijn de volgende;
A. Mchc weumoplos.ti.ng van hakend gehalte. Lost 4 gram zuivere pisstof, die bij 100° gedroogd is, in water op ou verdunt doze oplossing tot '200 CC., dati bevatten 10 CC. ook 200 milligr. ureum.
B. Mem oplossing van mrcuridmlraat, die zoodanig geconcentreerd moet
zijn, dat 20 CG. voldoende zijn om uit 10 CC. ureumoplossiug do jiisstol' te praecipiteeren.
Men kan het mercuriduitraat bereiden uit zuiver kwik, uit kwikoxyde of uit mercuronitruat.
C. liene haryloplossing. Om deze oplossing te bereiden noemt men 2
volumen eener koud verzadigde oplossing van bariumhydraat en 1 volume eener koud verzadigde oplossing van bariumnitraat.
Tilreering der hereide Hg-oplns.nng, Neemt van de ureumoplossing onder A. opgegeven 10 CC. af eu druppelt nu langzamerliand de llg-oplossing er bij, totdat de eindreactie optreedt. Heeft men nu Ij. v. 10,82 CC. lig-oplossing gebruikt, dan voegt men op iedere 1(18,2 CC. 31,8 CC. water er bij, dan verkrijgt men 200 CC. oplossing, waarvan 20 CC. juist beantwoorden aan 10 CC. ureumoplossing. Men overtuige zicli hiervan nogmaals door eene tweede proef.
Om nu het ureum in de urine quantitatief te bepalen, neemt men 3 volumen urine en voegt er 1 volume barytoplossing bij, dan praecipiteeren de phospliaten en sulpliaten ; filtreert en gebruikt dan 15 CO. van dit mengsel, dat dan 10 OC. urine moet bevatten om met de Hg-oplossing het ureum te bepalen.
Correctie, Liehig had reeds gevonden, dat voor 100 milligr. ureum slechts 720 milligr, IlgO noodig waren; doch om eene duidelijke reactie te verkrijgen met NajOO, moesten 10 CC, Hg-oplossing niet 720 maar 772 milligr. oxyde bevatten; dus ieder CO. Hg-oplossing be/,at dan 5,2 milligr. oxyde in overvloed.
Nu kun de urine meer dan 2 quot;/„ ureum bevatten. Hebben wij 15 OO. pisstofoplossing, dan zijn daar 30 CO, Hg-oplossing voor noodig. Dit mengsel zal alzoo 45 CC. vocbl bevatten, waarin 30 x 5,2 — 156 milligr. vrij oxyde zijn. Iedere CO, bevat dus 3,47 milligr.
Bezat nu de oplossing 4 % ureum, dan zou men 60 OO. Hg-oplossing noodig hebben en het mengsel zou 75 CC. bevatten, waarin 60 x 5,2 ~ 312 milligr. vrij oxyde aanwezig waren, dat is op iedere CO. 4,10 milligr.; dus 4,10 — 3,47 = 0,09 milligr. oxyde meer, dan noodig was tot hel optreden der eindreactie.
Men heeft nu gevonden, dat de verkregen hoeveelheid pisstof niet Juist was, zoodra het ureuingehalte meer dan 2 % bedraagt.
Het eigenlijke gehalte aan pisstof wordt daardoor verminderd. Bevatte dc urine 4 % ureum, dan zou men niet 00 CC. maar 59,37 CC. Hg-oploBsing noodig hebben. Men ontwijkt nu deze onnauwkeurigheid daardoor, dat men op 15 CC; urine, voor het aantal der CC. Hg-oplossing, die men meer dan 30 CC. om tot de eiiidreactie te komen verbruikt, aan het mengsel het halve aantal CC. water voor dc proef met Na,COj toevoegt.
13. v. Laat ons 50 CC. llg-oplossiug op 15 CO. urine gebruiken, dus 20 moor dan 30; dan voegt mou or voor do proof 10 CC. il,0 met NajCO, bij.
Bevatte de urine minder dan 2 quot;/„ ureum, dan zou men op dezelfde gronden niet 15 CC. Hg-oplossing maar 15,3 CC. moeten bijvoegen. Het gehalte aan ureum wordt natuurlijk daardoor grooter en om hierin te gemoet te komen, moet men bij verdunde urine voor iedere 5 CC. Hg-oplossing, die men minder als 30 gebruikt van dc som der verbruikte CC. Hg-oplossing 0,1 CC. aftrekken.
B. v. Hooft mon op 15 CC. urine slechts 25 CO. Hg-oplossing verbruikt, dat is 5 minder dan 30, dan trekt men or ook 0,1 OC. van do vorbruikto 00. Hg-oplossing af, dus dan worden slechts 24,9 OC. Hg-oplossing in rekening gebracht.
Het aanwezige natriumcidoride werkt ook voor eene nauwkeurige bepaling van de pisstof in de urine nadcelig.
Voegt men b, v. bij 10 CC. der opgegeven pisstofoplossing 100-20(1 milligr. NaCI, dan heeft men niet 20 CC. Hg-oplossing, maar CC. meer noodig; dus het urenmgehalte valt te hoog hit. Hetzelfde geval ( reedt nu ook in dc urine op en dit verschijnsel berust op dc vorming van mercuridchloride. Bevat nu de urine 1 - l'/o % NaCI, dan moet men om het juiste aantal milligrammen ureum in 10 CC. ureum te verkrijgen van de verbruikte CC. Hg-oplossing 2 CC. aftrekken en daarna de pisstof berekenen. Wil men de absolute quantiteit weten, dan moet men eerst het chloor door eene zilveroplossing verwijderen, waarvan evenals bij de Hg-oplossing voor NaCI bepaling 1 CC. nauwkeurig aan 10 milligr. NaCI beantwoordt. De zilveroplossing moet 29,075 gram AgNO;i op 1000 CC. water bevatten, dan beantwoordt 1 CC. aan 10 milligr. ISaCl.
Bepaalt nu eerst het NaCl-gehalte in 10 CC. urine; dus 18 CC. van ons unriemengsol en laat ons gevonden hebben, dat er 175 milligr. NaCl in zijn, dan neemt men 30 CC. van het urine-mengsel en maakl het door HNO:l zwak zuur en voegt er dan 2 x 17,3 = 35 CC. zilveroplossing bij. Het geheele volumen bedraagt dan 65 CC., filtreer! he! gepraecipiteerde zilverchloride af en neemt van het filtraa! de helft, zi jnde 33,5 CC., dat dan aan 10 CC. urine beantwoordt.
Hierin bepaalt men nu de pisstof; doeh neem! de verdunning in aanmerking.
liet ammoniumcarbonaatgehalte kan ook van invloed zijn op de berekening van het ureum. Wil men daarom ook nauwkeurige resultaten verkrijgen, dan moet ammoniak en pisstof afzonderlijk bepaald worden en het eerste op ureum berekenen.
Men onderwerpt de urine, die door barytoplossing gepraeeipi-teerd is, aan eene destillatie en vang! de ammoniak in een bekend volumen getitreerd HjSO, op. Titreert nu met natronloog terug en berekent de gevonden CC. verzadigd zuur op pisstof. 1 CC. HiSO, 20 milligrammen pisstof. He! zuur moet 16,333 HjSOj op de 500 CC. bevatten. Iedere CC. is dan gelijk aan 11,32 ammoniak = 20 milligr. ureum.
Er zijn nog andere methoden om het ureum te bepalen, doch minder gemakkelijk. Men kan b. v. gebruik maken van de eigenschap van ureum om door alcalien in CO» en NH;, te worden omgezet. (Zie bladz. 20.) De urine word! hierbij met eene ammoniak-houdende oplossing van chloorbarium verhit en uil de hoeveelheid van het gevormde banumcarbnnaa! de quantiteit bepaald.
Dr. Esbach, chef van het laboratorium van het hospitaal Necker, heeft een instrument vervaardigd, om het ureum te bepalen en beschreven in n Bulletin general de thérapeiithique mêdicale et clnrtir-gicale, tome quatre-vingt-douzièmequot; en berust o)) hel bepalen vati het gas dat uit ureum ontwikkeld wordt, zoodra men he! met bypobromite de sonde behandelt.
Het pisstofgehalte schijnt vermeerderd te zijn bij:
1° Eene voeding hoofdzakelijk ui! dierlijk voedsel;
2U Acuut verloopende koortsachtige processen ; in dergelijke
gevallen ontleent het ureum zijn oorsprong aan eene vermeerderde omzetting van N-houdende lichamen;
3° Diabetes insipidus et mellitus.
4° De hondsdolheid schijnt het pistofgehalte toe te nemen en vermindert weder kort voor den dood. (Monin.)
Hef is daarentegen verminderd bij:
1° Eene plantaardige voeding en onthouding van voedsel;
2quot; Slepende ziekten, waarbij de stofwisseling verminderd is; zooals cachexiën en vooral tegen het doodelijk uiteinde van vele ziekten;
3° Parcnchymafeuzc nierziekten ; vooral als er uraemie en hydropische toestanden optreden.
Bij urina potus, urina spastica en diabetes is het ureumgehalte procentisch verminderd ; heeft men echter de geheele hoeveelheid urine, die in 24 uren geloosd wordt, op hef oog; dan vindt men gewoonlijk in dergelijke urine een verminderd of minstens een normaal bedrag aan afgescheiden ureum.
Brouardel kwam tot de conclusie, dat er verband bestond tus-schen gestoorde leverfunctie en ureumproductie. Bij icterus gravus stijgt de temperatuur soms boven de 40° C.; de pisstof in de urine vermindert; terwijl bij diabetes mellitus, waar de temperatuur onder hef normale kan dalen, de ureumproductie verhoogd is. Nu kwam hij tot het besluit, daf:
Iquot; Zoodra de leverfunctie verhoogd is, de hoeveelheid ureum ook toeneemt ;
2U Zoodra de leverfunctie verminderd is, door welke oorzaak ook (scirrhóse, icterus gravus), vermindert ook de hoeveelheid ureum.
Hef onderzoek naar hef ureum zou ons dus eenigszins tot de diagnose van leverziekte kunnen leidon. Hij had ook in de werken van Duifsche physiologen eenige proeven gevonden, die dezelfde resultaten opleverden, dan die, welke hij klinisch waarnam, Kneusde men de lever van een hond aanzienlijk, dan verhoogde zich ook het ureumgehalte zeer sterk. Verwoeste men de lever door eene phosphorintoxicatie, dan trad er eene verminderde ureumproductie op.
— 26 —
2. Kreatinine. = C,, IT, N:l O
C = 42,48.
H = 6,19.
N = 37,17.
O = 14,16.
100.—
De kreatinine komt voor in de urine der paarden en zuigende kalveren volgens bij koeien volgens Dessaignes, bij honden
volgens Liebig en ook in hei. vruchlwater volgens Scherer. De kreatinine werd het eerst door Liebuj in een krisstailijn priu'cipi-taat gevonden en later bereidden lleiidz en Pcttenkofev het uil ingedikte urine door middel van chloorzinkoplossing. De hoeveelheid lieval in 1000 CC. urine is verschillend en hangt van de voeding al. Ho/incin vond door proeven op honden, dat er meer kreatinine bij vleeschvoeding dan hij plantenvoeding in de urine aanwezig was.
Bij den menseh scheen zij bij acute ziekten vermeerderd in de urine op te treden en eene vermindering trad op hij reconvalescenten, vooral als de anaemie hij de zieken op den voorgrond trad.
Bereiding uit dc urine.
Neemt eene vrij groote hoeveelheid urine en dampt die spoedig tot op '/r 0' V.o vai1 haar volumen in, tot dat het NaCl begint te krislallisocren en uil deze moederloog praceipiteert men de kreatinine met eene dikke, zoutzuurvrije oplossing van zinkchloride. Na eenige dagen zet er zich etui kristalhrij van kreatinine-chloorzink 2(C1I171M:iO) . Zn CI2 daaruit af, die met koud water wordt afgewassehen, vervolgens in kokend water opgelost en door koken gedurende '/-i uur met loodoxydehydraat wordt ontleed. Bij verdamping h lij Tl het kreatinine, verontreinigd met een weinig kreatine over, dat daarvan door oplossen in ahsoluten alcohol wordt gescheiden.
Eigenschappen.
A. Microscopische. Het kreafiuiue vonnt kleurlooze zeer glin-sterende prisma's.
B. Chemische. De smaak is bijtend, evenals van amiuoTiiak. Het is in warm water (13o-20ü) o|ilosl)aar (1:11). Koude aleoliol lost het ook op doch weinig, verwarmt men ze, dan lost hij er zooveel van op, dat het bij bekoeling weder als ecne kristallijne massa afgezet wordt.
1quot; Voegt men bij eene oplossing van kreatinine eene geconcentreerde oplossing van xinkchlonmr, dan ontstaat er een kristallijn praecipitaat van krealiiiine-ohloorzink 2(C,,H7N:t()). Zn Clj. Scheidt men dil zout uit een waterig urine-extract a(, dan doet het zich mecsl als een donkere, wratvormige massa voor.
2° Al et eene geconcentreerde oplossing van AgNOj ontstaat er een net van kristal naaldjes, indien de kreatinineoplossing niet al te verdund is.
ii0 Mercuridchloride verhoudt zich op dezelfde wijze; doch in het begin is het praecipitaat eerst kaasachtig en wordt in weinige minuten kristallijn.
4° Voegt men bij verdunde oplossingen van kreatinine eene oplossing van mercuridnitraat, dan volgt onmiddellijk geen praecipitaat ; maar voegt men er dan droppelswijs natriumcarbo-naat hij tot de vloeistof even troebel wordt, dan treedt er aanstonds eene kristallijne verbinding op.
5° Met zout-, salpeter- en zwavelzuur geeft het in water oplosbare goed kristalliseerhare verbindingen.
Uit deze verbindingen kan men echter het kreatinine-chloorzink niet praecipiteeren, maar do afscheiding volgt aanstonds zoodra er eene voldoende hoeveelheid natriumacelaat, voor dat er zinkchluride is bijgedaan, toegevoegd wordt.
Quantitatieve bepaling.
Zooals men reeds gezien heeft, gaat de kreatinine met chloorzink
— 28 —
eene verbinding aan, die in heet water gemakkelijk, in koud water en sterke spiritus moeielijk oplosbaat' is. Honderd d'eelen kreatinine-chloorzink bevatten 63,44 kreatinine.
Neemt 200-300 CC. urine, die nauwkeurig afgemeten zijn, voegt er een weinig kalkmelk bij, totdat de reactie alealisch is en eene verdunde chloorcalcium' oplossing; totdat er geen praecipitaal meer ontstaat. Laat het 1 - 2 uren staan en filtreert het dan, verdampt het Altraat zoo snel mogelijk tot eene dikke siroop en vermengt dit nog warm zijnde met 40 - 50 CC. alcohol van 95 %. Brengt dit mengsel in een klein bekerglas, spoelt hef schaaltje met een weinig alcohol na en laat dit nu 6-12 uren in den kelder staan. Filtreert daarna door een klein flltertje en zoodra alles er door heen geloopen is, wascht men hef praecipitaal met eene kleine hoeveelheid alcohol af. Is de hoeveelheid van het filtraat meer dan 60 CC., dan verdampt men totdat er slechts 80- 60 CC. overblijft; zoodra nu alles koud is geworden, dau voegt men er Va CC. eener alcoholische chloorzinkoplossing bij, roert alles eenigen tijd dooreen, dat de afscheiding bevordert en laat het dan 2-3 dagen met eene glasplaat gedekt in den kelder staan.
Na verloop van dien tijd brengt men de kristallisatie op een tusscben twee horologeglaasjcs gewogen filteren gebruikt daartoe het eerst verkregen filtraat. Is nu al het kreatinine-chloorzink op hef filtrum gebracht, dan wascht men het met kleine hoeveelheden alcohol af, totdat men er geen chloor meer in kan aantoonen. Droogt nu het filter met de kreatinine-chloorzink en weegt bet op nieuw tusscben de beide horologeglaasjes. Het aldus verkregen kreatinine-chloorzink is een zwak geel gekleurd poeder. Soms komt er ook nog wel chloornatrium bij, doch over het algemeen levert deze methode nog al bevredigende resultaten op.
3. Plszuur. = 05 If , N., ();i -|- 2 11,0.
C = 35,714.
H = 1,191.
N — 33,338.
O = 19,048.
H50— 10,714.
100,—
Het piszuui' komt in de urine van vele dieven voor en wordt bij de herbivoren door liet bippuur/uur vervangen. De hoeveelheid dezer stof' is ook afhankelijk der voeding. In de urine der carnivoren komt het in grootere hoeveelheden voor en wordt gemakkelijk door oxydeerende stoffen in pisstof omgezet. Het is in koud water moeielijk oplosbaar (1 : 14000), in warm water I : 18(10 en in alcohol en aether volkomen onoplosbaar. Juist daardoor kan men reeds vermoeden, dat het in de urine als zoodanig niet veel kan voorkomen, maar meest gebonden aan een basis tot uraten. Het piszuur zou volgens Liehiy een gedeelte van het natriinn van het in de urine aanwezig natriuinphosphaat in beslag nemen, waardoor aan den eenen kant piszuur als uvaat gemakkelijker opgelost wordt gehouden en aan den anderen kant zou nil het neutraal natriuinphosphaat bet dihydro-natrium-phosphaat H2NaPO, worden geboren, . dat de oorzaak der zure reactie is. De uraten doen zich steeds gekleurd voor; doch deze kleurstof is er mechanisch aan gehouden.
Bereiding uit de urine.
Men verkrijgt liet piszuur uit de urine door 20 deelen urine met 1 deel zoutzuur te vermengen en 48 uren rustig te laten staan. Het piszuur treft men dan in meer of minder gekleurde kristallen aan. Het afgescheiden piszuur trelt men zoowel op den bodem als aan de wanden van het vat aan ; soms ziet men het als een kristallijn poeder of vliesje op de oppervlakte der vloeistof drijven. Zondert men nu door filtratie het urinezuur af en lost men het met natrium- of kaliumhydraat op, dan kan daaruit dooi' zoutzuur bel piszuur op nieuw gepraecipiteerd worden, dat nu veel minder kleurstof bevat en zich derhalve witter voordoet. Men kan het ook rein afzonderen door bet in H.,80, op te lossen en het daaruit weder met veel H2Ü neder te slaan.
Eigenschappen.
A. Microscopische. Onder het microscoop doen zich de piszuur-kristalletjes in verschillende vormen voor. Zij zijn meestal gekleurd.
zeer doorzichtig en zijn ook van verschillende grootten. Men treft spoelvormige, tafelvonnige, /.aagvormige en getande kristallen aan. De rechthoekige, vierzijdige prisma's met reehte eindvlakken liggen soms rozetvormig hijeen.
B. Chemische. Het zuivere pis/.uur vormt witte, zeer lichte en zachl. aanvoelende schubbetjes. Zij zijn smaak- en reukloos, in geconcentreerd H2SO,, is het gemakkelijk zonder omzetting oplosbaar, doch praeci pi teert weder na bijvoeging van water. Het piszuur is een tweebasisch zuur en vormt dien overeenkomstig twee zouten, een neutraal en een zuui' zont. De neutrale zouten lossen in H20 gemakkelijk en de zure Houten moeielijk oj). Vindt men derhalve piszure zouten in het sediment, dan weet men reeds dat het zure piszure zouten zijn ; treft men daarentegen piszure zouten opgelost aan, zelfs nadat de urine lang gestaan heeft, dan kan men aannemen, dal deze piszure zouten, al zijn zij niet neutraal, toch minder zuur moeten bevatten dan die, welke men in het sediment aantreft. Blijft de urine eenige dagen helder cn is zij rijk aan piszure zouten en beginnen de urateu eerst bij de zure gisting te praeci pi teeren, dan mogen wij reeds aannemen, dat het piszure zout meer alcali zal bevatten, dan het gewone natriumuraat der sedimenta lateritia. Deze veronderstelling vindt steun in liet feil dat, wanneer zulke urine met eenige droppels sterk zuur, b. v. HC1 of I1N0;, wordt vermengd, de geheele vloeistof onmiddellijk troebel wordt. Hel is voorts bekend dat, wanneer men met HNO, in een reageerbuisje voorzichtig op eiwit reageert en wel zoo, dat het HNO, zich niet met de urine vermengt, maar langs den wand van het buisje naar beneden onder de urine afvloeit, er zich dan eene witte laag kan vormen, die door ongeoefenden spoedig voor eiwit gehouden wordt. Deze witte laag bestaat echter uil amorphe zure uraten, die zich eerst na lang stilstaan in kristallijn piszuur omzetten.
1° Verhitten wij het piszuur in eene glazen buis, dan wordt het ontleed zonder eerst te smelten. Hel wordt ontleed in pisstof en cyanuurzuur, dat in den vorm van eenen ring sublimeert, blauwzuur en een weinig ammoniumcarbonaat, dal men aan den reuk kan waarnemen. Bovendien bemerkt men eigenaardige, olieachtige producten en er blijft een N-houdende poreuze kool terug.
2° Kookt men piszuur, dat met water tot eene brij is aangeroerd, met loodsuperoxyde, dan wordt het in vier lichamen ontleed; koolzuur, al lantoine, pisstof en oxaalzuur. Het allantoine, dat in de kalverurine normaal voorkomt, kan men evenals de pisstof door kristallisatie verkrijgen ; het oxaalzuur blijft met het loodoxyde verbonden, terwijl lietOO.^ ouder opbruisen verdwijnt. Pelouze meent dat er zich hier ook allantuurzuur vormt.
3° Voegt inen bij 4 deelen geconcentreerde HNO., (1,43 spec, gew.) langzamerhand 1 deel piszuur, dan lost bet zich op onder opbruisen en eindelijk wordt de geheele vloeistof eene kristalbrij. liet piszuur wordt in alloxan en pisstof ontleed. Het eerste scheidt zich in kristallen af; bc( laatste wordt door de gelijktijdige vorming van hydronitriet HNO, in CO, en N. ontleed, die onder opbruisen ontwijken.
4° Behandelt men het piszuur met een matig verdund sal-peterzuur, dan wordt het opgelost en in de vloeistof bevindt zich hoofdzakelijk alloxantine. Wordt nu deze oplossing voorzichtig verdampt totdat het droog is, dan vormt zich uit de alloxantine door de verdere inwerking van salpeterzuur een gedeelte alloxan. Laten wi j nn op dat mengsel ammoniak inwerken, dan verkrijgen wij de prachtige kleur van nuirexied C(1H,N506 . NH^-j-HjO. Voegt
men er nu kaliumhydraat bij, dan wordt bet purperblauw. Behandelt men het in plaats van niet ammoniak met kalium-of natriumhydraat, dan verkrijgt men eene prachtige purper-violette oplossing, die bij verwarming langzamerhand bleeker wordt en nog vóór alles verdampt is, geheel verdwijnt, terwijl bij xanthine jnisl de kleur blijft bestaan.
5° Eene alcalische reactie van piszuur reduceert zilvernitraat aanstonds. Lost men eene zeer geringe hoeveelheid piszuur in eene natronoplossing op en bevochtigt daarmede papier, waarop men van te voren een droppel zilvernitraatoplossing bad laten vallen, dau ontstaat na Vi»quot;» piszuurgehalte nog een bruine vlek. (Schiff.)
fi0 Heeft men eene vloeistof met een zeer gering gehalte piszuur, dan giet men ongeveer 4-8 gram opeen vlak horologe-glas, voeg! er 6 - 12 droppels geconcentreerd azijnzuur bij en legt er een linnen draad in circa 8 cM lang, die er bij eene temperatuur van 16-20° C. gedurende 18-24 uren in blijft
— 33 —
liggen. Het piszuur zet zich nu in den vorm van kristallen aan den draad vast. Deze methode is zeer goed om te onderzoeken of er ook pisstof iu 't bloed aanwezig is. {Garrod.)
Qnantitatieve hepaliny.
Het piszuur kau men op twee verschillende wijzen quantitatief bepalen,
1° Door directe weging.
2° Door titreereu.
Bepaling door directe weging. Men praecipiteert uit 200 CC. urine door middel van zoutzuur het ureum en verzamelt de kristallen op een lllter, dal bij 100quot; C. gedroogd en onder een exsiccator afgekoeld zijnde, nauwkeurig gewogen wordt. Waschl nu die kristallen zoolang met water al', totdat eene AgNOj-oplossing in het llltraat geene troebeling meer veroorzaakt. Het is echter niel raadzaam om bij hel uitwas-schen der kristallen meer dan 30 CC. te gebruiken, omdat het acidum uricum een weinig in 11,0 oplosbaar i.s. Is men genoodzaakt meer dan 30 CC. te gebruiken, dan moet men bij de gevonden hoeveelheid piszuur nog 0,045 milligr. voegen voor iederen CC. water, die men meer dan 30 heeft verbruikt. Droogt nu het tilter met de kristallen op nieuw bij eene temperatuur van 100quot; C., laat het ook onder een exsiccator afkoelen en bepaalt dan ook het gewicht van hel lilter met de kristallen. De zw aarte van het lilter is bekend, dns dan kan ook hel gewicht van het piszuur gemakkelijk bepaald worden. Aangezien nu het liltreei-papier gedroogd bij 100° C. sterk hygroscopisch is, doet men het best om het na het drogen en afkoelen tusschen twee horologe-glazen te plaatsen, wier randen afgeslepen zijn en die op elkander te houden door middel van eene stalen veer. Men kan nu alles te zamen wegen en later als de kristallen op hel lilter zijn, op nieuw alles te zamen wegen. Het verschil in gewicht wordt dan door de hoeveelheid piszuur veroorzaakt.
— 83 —
Bepnlivfi (lom- titrcere.n. De 0]gt;lossiiigen, die men hiervoor gebruikt, '/.ijii :
1° Knie oplnmnff mu kaliumyermanr/atwal, «lio op 1000 CC. water 300 niilligram knliiimpcrnmiigaiiaal, Ixwat,.
2° Keur oplosdni/ van ammomnm-fttrroMilpAmU, din op 1000 OC. 3,02 gram vim dit. dubholzout iinvat.
Neemt nn lt» C(J. van deze diibbel/.oul.oplosHing en iaat er de cliain('lcono|doKsiiig y.oolang bijvloeicn, toldal de vloeistof eene Iiebte roseklenr bidiondt, dan kan men alle/.en hoeveel CO. eba-nieleoiio|dossinu, er voor In CC. dnbbel/.ontoplossing nundig /.ijn.
liet |iis/.uur werkt nu in eene y.nre o|dossing op bet cliameleon even stud a.ls bet ij/.cI'diddii■ i/,o111. \ oegt nu bij 300 CC. urine 5 CC. '/.wa.vel/.uur. laat dit mengscd een of meer dagen kond staan, giet nu bet vocht vnomehtig van het neerslag af, voegt er een weinig kond water bij eu giet nog eens al. Lost dit praeeipilaal in een weinig• wanne, potnseli op, verdunt, voegt er ve(d '/.wavel/niir bij en bepaalt het pis/nnigehalte met chameleon. Reduceert de verbruikte CC. ebameleuunplossing op het ijzerdub-liel/.out lt;'1! venneuigvnldigt /ijn gew,i(dd. met (1,1 H. Deze factor is verkregen door een aantal proeven te nenien met zuiver piszuur. Bij deze metliode beeft men met twee gebreken te doen, die zich gelukkig bijna wederzijds opbefleu, want al liet piszuur wordt niet door het II.SO,, gcpraeelpiteert, maar door het chameleon worden onk nog kleurstoffen ontkleurd. De directe weging heeft echter de voorkeur.
4. Hipjiuurzuur. = Ce H9 NO., . HjO
O = |
60,335. |
H = |
•MO 9. |
N = |
7,821. |
O |
32,347. |
IU» |
5,028. |
100,— |
liet bippnurznur — henzoi/li/hirocdl, acid. uro-hemoïcum — komt voor iu de urine der herbivoren en is bij de paarden daarin meestal
s
— 3'I —
aan calcium en lii.j lie overige liei-ltivoren ook aan iiatrimn on kaliuni gehouden. Schlosshci'ycv, vond Im'I ook in de luiidschiihlK'.n bij Ichthiosus. Volgens Ruusain komt het tiie(, veel voor in de nmie van paarden, die weinig helioeven te werken ; doeli in eene aan-zieulijke liocveellieid in die van paarden, welke hard moeien «erken. Hij vond in 1000 CG. nrine van omnihim-en (roepenpaarden na hunnen arheid 7-14 gram hippnnr/.nnr; lerwijl hij bij nistemhi paarden (5-17 gram nreum nantrol'. Itnvnsm dacid daarom dal bij de solidlingulae door deze respiialoriscbe werk/aanibeid, die door den arbeid verhoogd wordt, nrenm in Inppmirziuir wordl omgezet. Ik geloot, dat het de verhoogde .snierarbeid is, die het hippuummrgehalte in de nrine doet \'tM*h(.)igt;gen en iii(il de \\ is-sehverking der gassen in de longen ; want bij bonden, die aan ademhalingsziekten lijden, koml dit znur meer voor. Hier zullen tooli de longen maar gi.'deeltelijk hnnne innelie Unnnen niloefe-
nen. De spierarbeid moet derhalve verhoogd worden .....
zooveel mogelijk de normale hoeveelheid /nnrstol aan te voeren. Het is verder na vele onderzoekingen door [Vcismann, G. Meissner, Shepard, Uennebevg en Stolman bewezen, dat de hoeveelheid hippuurzunr, ilie in de urine der herbivoren voorkomt, van de voeding afhankelijk is. Geeft men ze roggestroo, gras en hooi, dan vindt men veel hippunrzuni- in de urine ; terwijl het tegendeel plaats vindt bij hel voederen van knollen, wortels, aardappelen, vleezige vruchten en van hel zaad der granen, die van hnnne uitwendige zaad huid -— test a — ontdaan zijn. Gal men zemelen aan het rundvee, dan werd er al zeer weinig hippuurznur afgescheiden (Ho/meister) ; terw i jl de pisstol'in de rnnderurine bij eiw itrijk voedsel overwegend was, vond men, dat hij eiwitann voedsel het hippnurzuur o|gt; den \'oorgrond trad. (Hennebeiy.) /jijn er toevallig of opzetlelijk voedsel» of geneesmiddelen gegeven, die benzoëzuur of ben/oaten bex^itten, dan stijgt ook het geballe van hippuiirzuur, evenals na het gebruik van bittere amandelolie, aether berr/.oïcuin, toluol, kaneelzuur en balsam, peruvian. (honden). Bij koortsachtige processen, bij diabetes en bij bonden, die aan ziekten der ademhalingsorganen lijden, komt dit zuur meer voor. Het schijnt zelfs bewezen te zijn, dat in de urine van paarden en koeien somtijds op het oogenblik der ontlasting reeds benzoëzuur (zie blad/.. 41) aaugetrollcn wordt. Huil-
viachs kon iu de gewone voedergrasson der koeien geen hen/oc'/inir aantoonen ; doeh Zwenger en Siebert vonden in bosch-liezicii oene aaii/.ieiilij|ke hoeveelheid cliinaznuv, waarvan wij weten, dat hel in liet organisrnus eveneens in liippuurznnr wordt omgezet. Komt nu het china/nnr zeer verbreid in het plantenrijk voor, dan '/.nii ook eenigermate het voorkomen van het groote hippuurzinirgehalto in de urine van herbivoren verklaard kunnen worden. De hron, die aanleiding kan geven tot het optreden van dit '/.uur in de urine werd door G. Meissner en Shepard inliet opperhuidje — cuticula — der pla.nten gezocht. Met weet, dat dit huidje de, geheele oppervlakte \'an vele planten bedekt en zeer resistent is voor alle reagentia behalve voor het chroonizuur en kaliumhydraat. Hebben de planten evenwel eenigen tijd in water geweekt, dan schijn! zich die cuticula gemakkelijker los te laten. Men zon dan bij het bepalen van het hippuurztuir ook rekening moeten houden met de cpialiteit van hooi en stroo of dit, soms onder aanhoudende natte weersgesteldheid gewonnen is.
Bereiding vit paarden- of runderuiine. Neemt eene groote hoeveelheid paarden- of runderurine en kookt ze eenigen tijd met overvloedige kalkmelk, liltreert, dampt daarna de heldere oplossing van het ealciumhippnuraat spoedig Vu - Vio vaquot; zijn oorspronkelijk volume in en voegt er zoutzuur bij. Na 24 uren is het. hippiiurzuur er uit gekristalliseerd. Wil men ze zuiver verkrijgen, dan lost men ze nog eens in kalkmelk op en laat ze uit deze oplossing na toevoeging van zout/.uur weder kristalliseeren. Is zij nog niet kleurloos, dan kan men ze in eene waterige oplossing met goed uitgegloeide, dierlijke kool behandelen; zoodra nu het liltraat koud is geworden, vormen er zich lange kristallen.
Bereiding volgens Loewe. Hij behandelt de versebe urine met zinksulphaat, verdampt dan het vocht, waarin zich het neerslag bevindt, tot op '/o gedeelte van zijn volume in, liltreert snel en scheidt uil het liltraat het hippuurzuur af met zoutzuur, dat men door omkristalliseeren kan zuiveren.
Bereiding volgens Dr. Hermann linger. Dampt de versche urine lot stroopdikte in en trekt het overschot met alcohol uit, die met zoutzuur zuur gemaakt is. Het liltraat wordt voorzichtig met natronoplossing neutraal gemaakt. Verdampt nu de alcohol en voegt bij het overschot eerst annnoniumoxalaat, daarna vrij
oxaalzuur en trekt dit inengse] met aether, die een weinig alcoholhoudend is (10 din. aether en 1 dl. alcohol), uit. Verdampt nu weder do. aether lt;mi holumdell ln't rt'stant met icalknielk, verwarmt, liltfëerl heet, lirengt hot liltraal, op ecti gering volume, voegt er /.out/.uur hij en laat hel hippiMir/jiiur lt;11' uit kristallisee-ren ; eindelijk wascht men het met aether ter verwijdering van het lienzoöznur. Om het Inppunrznur te -/.uiveren geeft. Richter op, dat men het ruwe /unr mi'l ehloorwater moet verwarmen of men lost het in eene verdunde mUronoplos.sing op, voegt er natriumhypoehloriet hij, kookt tot ontkleuring en praecipiteert de koud geworden oplossing mei /out/.uur.
Bereiding volgens G. Jiunge en O. Schmmleberij. Zij gehrniken voor de afscheiding van hi|i])uur/,niir lt;'11 hen/oczuiir uil weefsels en vochtende a/i jnaethcr. Verdainpl een groot gedeelte urine lol stroopdikte, trekt hel me( alcnhoi uil en verdauipt daarna. Hel. overblijvende wordt sterk mei /.ont/nur ii.ange/.nurd en dan mei a/.ijnaether geschud. l!ij het verdampen Idijfl er een nnrngscl van hen/oë/uur en hippiiur/.nnr lenig. Igt;e scheidingde/.er sloll'engeschiedI nndoor selunl-ding met. petrolemnaether, dal ben/.oe/mii- gemakkelijk oplosl en hippuui'zniir niet.. Dit laatste wordl nu mcl heel water onder toevoeging van wat kool omgekristalliseerd. lot reiniging van zeer kleine hoeveelheden hippunrznur wordl het aan zinkoxyde gebonden en trekt het hi])|gt;mirzure /.inkoxvde met alcohol uit. De nauwkeurigheid dezer methode is door talrijke proeven bewezen. Gdssmctmi geelt de volgende methode, aan om hel te zuiveren. Men lost de kristallen in cenc toereikende hoeveelheid verdund natrhimhvdraal op, laai deze oplossing koken en voegt er dan droppelswijs eene oplossing van kaliuinpermanganaat zoo lang bij, totdal eene geliltreerde proef door zoul/.imr geheel wit gepraeeipiteerd wordt. Hel geiieele liltraat wordl daarna nog heet zijnde niet zoutzuur behandeld en laat. het dan kristalliseereu.
Eigenschappen.
A. Microscopische. Laai men eene heete, verzadigde oplossing
van hippuui'zuuv onder liet mievoscoop bekoelen, dan komen de kristallen in den vorm van kleine naaldjes en schubbetjes voor den dag. Kristalliseert, dil y.inir nii eene verdunde, kond verzadigde o|)llt;j,ssinu;, dan /.ijn de rciiclmatigt' kristallen balt (lourziehtige, melkwitte, vierzijdige |irisinaquot;s, die aan de uiteinden van ot 3 eindvlakken voor/.ien /ijn. De gnnidvorm is steeds een verücaal-rbombiscb prisma.
lï. Chemmha. Het liip|miirzniir is reukloos en zwak bitter van smaak. Is in kond water I op 600 en in alcohol zeer gemak-kelijk oplosbaar. De oplnssiugen reageeren op lakinoespapier zuur.
1° Hipj)nurzuiir in een reageerbuisje verhit, smelt tot eene olieachtige vloeistof. Laten wij het nu bekoelen, dan wordt de olieachtige vloeistol' eene melkwitte, kristallijne massa. Wordt hel nog sterker verhit, dan wordt het ontleed. lOr vormt zich een sublimaat van benzoczuur en annnonininbenzoaat, tegelijkertijd ziet men olieachtige roodc droppels ontstaan, die den eigenaardigen reuk van nieuw hooi verspreiden, bij bekoeling vast worden en in alcohol en ammoniak, maar niet in water oplossen. Wordt de verhitting voortgezet, dan treedt er een intensievcn reuk van blauwzuur op en er blijft eene poreuze kool achter. Deze verhouding is voor hei. bippnur/uur zeer karakteristiek, waardoor het gemakkelijk herkend en van pisznur en beoziicznur, w aarmede bet veel overeenkomst heelt, gescheiden kan worden. Gaat men bij deze droge distillatie niet boven de 250quot;, dan levert het hippuurznur slechts benzoezuur op, dat door een vreemd lichaam zwak rood gekleurd is; verder sporen van blauw znnr en een v loeibaar lichaam benzonitriel Cj lb, N.
2° Behandelt men onder verhitting eene oplossing van hip-punrzuur met minerale zuren — lt;'111 ; 11,80, ; 11 NOj — dan w ordt bet hippuurznur ontleed in benzoczuur, dat na bekoeling in eenen kristalvorm afgescheiden wordt en in glvcocol, C2 ü , Nlt;
3° Brengt men eene oplossing van dit znor met gistende of rottende stofTeo in aanraking, dan treedt er Itenzoëzuur op. Het gevormde benzoëzuur vcrvhicbt.igt. gemakkelijk met de waterdam-pen, zoodra er hij verdamping der urine zoutzuur gevoegd w ordt. Dit is dan ook de oorzaak, dat wij in oude urine geen hippuur-zuur meer aantreffen.
4° De nitrobenzolreaetie van Lücke. Beliandelt men eene
— 38 —
oplossing van hippuurzuur of van een hippuuvaat met veel HNO,, dampt het in, totdat het droog is, verhit het overblijvende in een reageerbuisje, dan ontwikkelt er y,icli eenen intensieven reuk naar bitteramandelolie, afkomstig van de vorming van iiitrolienzol. Benzoezuur heeft echter ook de/,e reactie.
Bquot; Met looddioxyde eu water gekookt, ontstaat er benzamied C7 H, NO, koolzuur en water.
tt0 Met looddioxyde en verdund HjSO langen tijd zacht gedirigeerd, dan ontstaat er aanvankelijk iiipparine, later hip-paraffme en kristalliseerbare N-houdende indifferente lichamen, die in water en eene verdunde natronoplossing onoplosbaar cu in aether en alcohol gemakkelijk oplosbaar zijn.
Quantitatieve bepalinrj.
Het hippuurzuur kan ook op tweeërlei wijzen quantitatiel bepaald worden:
1° Door directe weging.
2° Door titreeren.
Bepaling door directe weging. Feser geeft in zijn „ Lehrhuch der Chemie11 de volgende bepalingsmethode op. Neemt 201) CC. zeer versche urine van koeien, en dampt ze snel door middel van een waterbad tot 50 CC. in; voegt er vervolgens 20 CC. geconcentreerd zoutzuur bij en laat alles lang in de koude staan. Men verzamelt nu de kristallen, wascht ze met weinig koud water af, droogt ze, zooals bij het piszuur is opgegeven (zie bladz. 32) en weegt daarna.
Prof. Gunning raadde mij echter nog aan het gewogen hippuurzuur te verbranden, de asch te wegen en die van het gevonden gehalte af te trekken.
Om hippuurzuur in ieterische urine af te scheiden werd volgens Schuitzen de urine met loodacetaat gepraecipiteerd, hel liltraat met H2S behandeld en daarna ingedampt. Trekt nu bet overblijvende met alcohol uit, dampt in en trekt uit dit overblijvende, na toevoeging van Clli en door schudden met aether.
het liippuummv cv uit. Na het verdampen der aether, voegt men er H.O bij cii schuilt met dierlijke kool, filtreert en con-cenlrecrt liet liltraal in een waterbad, waarna dan tamelijk zuivere krislallen al'geKcheiden worden. Is dit niet liet geval, dan lost men liet overblijvende in water op en voegt er eeiüge droppels tooda/.ijii bij, waardoor alle exlractielstoffeu en het ben/.oi'/.uur \er\\ ijderd worden. Het quot;tiltraal behandelt men nu mei 11,S, dampt in en voegt er na bekoeling een weinig zoutzuur bij, waardoor y.icli kristallen van liippunry.nur vormen. Men /..iet dus, dat deze aangegeven methoden berusten op liet afzonderen van hippuur/.uur en daarna wegen.
Beindimj door titreeren. Men heeft daartoe de volgende oplossingen noodig:
A. Eene oplossing van hippnurzuur. Ik had 1000 milligram hippuurzuur
opgelost iu 100 CO. absoluton alcohol on daarna 100 CC. water bijgovoegil, zoodat 20 CC. dezer oplossing 100 milligram hippuurzuur bevatten.
B. iïcne oplossing van ijzerchlonde. Hiervan had ik 6 gram op do
1000 CC. water opgelost.
C. I'jetie harytoptossinff, ('/.io blad/.. 22.)
I ). Strookjes papier doordrenkt met kaliumferrocyanide, K., Te CyG of kaliunisulphocyanide K Cy S.
Titroerini/ 'ter hereide ijzerop!ossiny. Neemt nu 20 CA', hippuurzuur oplossing (A), waarin 100 inilligraminen hippuurzuur bevat zijn, laai er nu zoor voorzichtig onder gestadig omroeren do ijzerehloride-oplossiug (li) bij druppelen cu beproeft van tijd lol, tijd ol een droppel van hol mengsel de hieronder bedoelde vlek doet optreden; zoodra er uu eene overmaat vau ijzereh lorido voorhanden is, hoe gering ook, dan worden de strookjes papier (I)) door een droppel met een glazen staatje daarop gebraehl intousiof blauw gekleurd door de vorming van ferridkaliuiulerroeyanide in bet eene geval on douker-bloedrood door lt;le vorming van ferridsulphocyauido in het andere geval. Meu kan dan gemakkelijk bepalen hooveel hippuurzuur aau 1 (J(!. ij/.erelikirideoploasiug beantwoordt; want ik gebruikte 0,1' CC. alvorens die vlek optrad.
Wil men nu bet iiip))nur/,iiur in de urine quantitatief bepa-
len, dan moet men met de baiytoplossing (C) de ])hospliaten verwijderen en daarna de urine ncnlraal maken. Neemt nu van dit mengsel eene iiueveellieid, lt;lie juist aan ^0 (.11 . urine beantwoordt en licpaalt danriu liet lii|i|Hiiiiv.uiir met i.j/er-cliloride. ( Wreden.) Ik geloot' niet, dat /.ij nauwkeurige resultaten oplevert.
5. Kynuurzuur. = CJ0 H,, N, ()e-j-2HjO.
Het kyinmr/.iiiir werd liet eerst door Lich'nj in liondeniirine aevonden en lalei' ii(d\ floor l'ait, Maissner, Hckkard en meer
O
anderen daarin aangetoond. Stelt men de honden op In'uoddiéel, dan verdwijnt liet pis/.uur gelieel en al; Ierwijl lu-l pis/,uur lie-nevens k\luiur/.iiur na een vleenchdii'el weder te vooriieluju kond. {Nauii'iii eu Itiess.) Ili'( kynuur/.uiir trad eous(an(. op gedurende het hongerlijden, een Hink vleesehdiëet, gemengdi' voeding en eene intuinilende voeding met «tikstolVrije vuedingsstollen. Ue hoeveelheid kwam ongeveer overeen tuH hel pis/,uur in de mensclienurine, derhalve 0,2 - 0,5 gram in de 24 uren.
Bereiding nit hondenurine.
Men dampt die urine onmiddellijk of ua het praeeipiteeren met loodsuiker en het verw ijderen van het lood door H,S tot op 'A van haar volume in. Maakt /.e veivolgeus met zoul- ol' salpeterzuur zuur. Laat ze eeiyge dagen op eene koele plaals staan, dan scheiden zich kvuuuiv.mirkristollen, lijn korreligez\\ a\cl eu pis/.uur al. Behandelt dit praecipitaat met amuioinak, dan wi»rdt het kynuurzuur opgelost, ontkleurt de nog gekleurde ammoniakalische oplossing door middel van hloedkool en ])raeei])iteert hel uit de nog heete, verdunde oplossing met a'/.ijn/,uur. Wil men het absoluut zuiver hebben, dan moet men het eenige malen om kristal liseeren. {Schrniedcbery eu Schidtzen.)
Kiyenschappen.
Chemische. Het kynuur/iuiir komt voor als vierzijdige, floor-/iclitige, glasiicklei'e naaldjes ol' als een los, glinsterend ftoeder, dal nil kleine kristalletjes bestaat. Droogt men liet tot op 150quot;, dan verliest liet zijn kristalwater.
1° Verhit men lie(, dan smelt liet onder vorming van eene olie, die eenen reuk verspreidt overeenkomende met henzonitriel, brengt men de temperatuur voor/,iclitig tot op dan wordt
er eene mooie, kristalliseerbare, basische stol' gevormd, dat het kvnuriue 11,, N3 (.^ is. (.SV ■hmkdc.hcry en Schuit:en.)
2quot; Het is bijna onojdosbaar in heet-, kond-, salpeterzuur- en zont/.tinrhoudend water; gemakkelijk o|)losbaai' in lieeten alcohol, doch selieidl zieh na bekoeling weder gedeeltelijk al' en is minder ojdosbaar in aelher. {.Schiiueiluhccj/ en Sc/tulteen.)
3° Met baryl levert het een /.eer moeielijk oplosbaar zout, dal in glinslei'ende, compacte naaldeii kristalliseert en dat tot formule heelt ('ju Hu lgt;a N.2 (gt;„ -f- öH2().
6. Bunzoëzuur. = C7 Hr, 02.
C H O
68,85 4,93 26,23
100
Het benzoëzniii' komt soms naast hippunrzuur in de urine der herbivoren voor; vooral na ingespannen arbeid en slecht voedsel. Constant treed het in rottende urine op; waar zij door de ontleding van hei bippnurzunr gevormd wordt. Het is de stikstolvrije paarling van dit zuur.
Bereiding uit de urine.
Dampt de geneutraliseerde urine tot een extract in en trekt
- 42 —
het met alcohol uit. Na het verdampen van den alcohol scheidt zich na toevoeging van een sterker /.uur het hen/.oe/.inn in kristalvorm al. Is de hoeveelheid /,00 giTiug, dat men o|t deze wijze geene kristallen kan verkrijgen; trekt dan de massa met aether uit en laat dit zonder verwarming verdampen; uil het aetherisch extract wordl hel henzoëzuur door water kristallijn afgescheiden.
Hehaudelt men verder rottende urine, zooals hij het onderzoek oj) azijnzuur (zie hooldstuk m, abnormale hestaudde(den) is aangegeven, dan zal men op het einde, der tweede distillatie, als men haar wat ver drijft, witte schubbetjes waarnemen, die voor het grootste gedeelte, in de afkoelingsbuis blijven zitten en gemakkelijk als benzoë/,uur te herkennen zijn.
Eigenschappen.
A. MicroscopisöKe. Het gesublimeerd benzoëzuur komt in klenrlooze, glinsterende, lijne naaldjes voor; doch dat, wat langs den natten weg verkregen wordt, komt in schubben, smalle zes-zijdige naalden v oor.
B. Chemische. Het is moeielijk in koud, gemakkelijker in heet water en zeer gemakkelijk in alcohol en aether oplosbaar. De oplossingen reageeren zuur.
1quot; b'erridchloride veroorzaakt iu eene oplossing van benzoëzure alcalicn een brningeel praecipitaat van ferridbenzoaat, dat door ammoniak ontleed wordl onder afscheiding van ijzerhvdroxyde en de vorming van ainmoniumben/.oaal. Voegt men i)ij bet ferridbenzoaat zoutzuur, dan losl dii zoid zich op onder de al-scheiding van benzoi'zuui'.
3quot; Sterke zuren ontleden de benzoalen onder afscheiding van benzoëzuur in schubbetjes. Ileu/.oë/.uur wordl door IIN():[ in nitro-benzoëznur veranderd C7 11-, (NOj) 02.
3quot; Het benzoëzuur is vluchtig, daardoor onderscheidt hel zich van hippunrznur, dat niet vluchtig is.
4° Benzoëzuur wordt door chloor en II, HO,, niet aangetast.
7. Alluntoïne. =
C
30,38 3,1 ö 35,44 35,32 5,70
II
N := O = H.,0 —
100
De allautoïne komt normaal voor in de urine van kalveren, die nou: sleeds met melk mevoed worden. Strnleler vond liet ook
O o
in de urine van liunden, die aan ziekten der ademlialingsorganen leden, verder bij die welke veel vet gebruikten, naast barnsteen-zure natron. {Meissner, Jolly.) Het komt verder in groote hoeveelheden in bet allantoïsvocht der koeien voor en y,ou ook na bet gebruik van acid. taiinicum in de urine aangetoond zijn.
Bereiding uit de urine.
Dampt de urine der kalveren tot eene stroopdikte in en laat ze eenige dagen rustig staan. Wasehl de afgescheiden kristallen met water af en verhit ze daarna met weinig water tot kokens toe. Ontkleurt de oplossing met bloedkool, (iltreert beet, voegt er eenige droppels zoutzuur bij om de afselioiding van mague-sinmphospbaal te beletten, laat alles daarna bekoelen -. w aaruit dan de allantoïne in dunne, bimdeivdrmige kristallen kristalliseert. Praecipiteert de urine met een mengsel van barium nitraat en bariumhydraat (zie bar\ (oplossing bl. 23), liltreert, neutraliseert het tiltraat ine( 11N(gt;:1 eoncentreert bet in een waterbad en voegt er daarna eene oplossing van iiicrcuridni(raa( bij in een geringen over-vloed. VerzamcU be( praeeipitaat, dat uil, pisstof-en allautomekw ik-oxyde bestaat, op een lilter en wasehl af, suspendeert vervolgens dit praeeipitaat in water en ontleed bet met H28. Filtreert het zwavelkwik af, concentreert liet tiltraat en laai bet nu eenige
— 44 —
dagen rustig staan oin te ki'is tal liseeren. Kvistalliseert er tegelijkertijd wat pisstof bij, dan verwijder! men dit laatste door konden alcohol. (Lehniaim.) In de urine van Inmden \ ond SaUowsly na vleescli- en .sj)ekvoedering O.iJSI gram allanloïne per dag. Hij vond in hoiidenurine, dit' tevens allanloïne bevatte, zeer weinig |)is/,iuir.
Eigenschappen.
A. Micrnsoo/üsche. Het zijn kristalheldere, klenrlooze, prismatische kristallen met een rhond)ot;drisehen grondvorm. /.Ij kristalliseert uil geeoneenlroerde o|(lossingen stervormig.
B. Chemische. De allanloïne is smakeloos en in KiO doelen koud water; doeh gemakkelijker in heet water ophisbaar. On())dosbaar in aether.
1quot; Voegt men bij eene oplossing van allantoïne geeoneentreerde alcaliën, dan ontstaat er na wateropname oxaal/iiiur en ammoniak.
2quot; Kokend HNO;, zet hel uin in allantoïnezunr en pisstof.
3quot; Voegt men bij eene verzadigde oplossing van allantoïne zilvernitraat en ammoniak, dan wordi er allantoïne/.ilvenixyde C» U5 AgNt Oj in w itte vlokken gepraecipiteerd, die mieroscopisc.h onderzocht uit heldere, volkomen splierisehe kogeltjes bestaan.
4quot; Met ll2 SO, verhit, geeft het ammoninmsulphaat, kool/unr en kooloxyde.
8. Phenylzuur. C6 Hf, O.
C H O
76,93. 6,40. 16,67.
100,—
Het phenylzuur is door Wöhler in het eastoremn aangetoond en later door iStcidelei' naast tauryl-, dainol~ en damaluurzutu' in
lt;le urine van koeien, door Lielen \\\ de urine van paarden en door Landolt in die van mensclten als een constant bestanddeel aangetroiïen. Het /,011 na liet gebruik van benzol vermeerderd in de urine voorkomen. /la/r/ir-Sa/lcr en Bnligimki/ meenden, dat hel aanwezige plit'ii vl/.unr een onizettings|)rodnkt van liet indieaaii en van het liippuurx.uur zou zijn.
Bereiding uit de urine.
Neemt eeue zeer eroole lioeveellieid urine van koeien en voeat
4 ' O
er kalkbvdraat lgt;ij, kookt, liltreert de o\-er\'loedige kalk er af en dampl, till op '/., in Voegl. bij het Nitraat ua goede afkoeling zoulzunr, illtreerl het hippuurzuur af ua 24 uren en distilleert de moederloog. Dislilleerl herhaahle malen, dan verkrijgt men op
laatst ('(Mie olieachtige, zwak gele vloeistof, die voor het grootsle gedeelte ouder hel water blijft, dat mede overgegaan is. In deze olie kan men phenvl/.uur door middel vau ijzereliloride gemakkelijk aautooneu.
Eigenschappen.
Chemische. Is bel phenyl/,uur volkomen watervrij, dan kristal-liseerl hel in lange, kleurlooze naalden. In water is het inoeielijk, doch in aleohol en aether gemakkelijk ojilosbaar.
Iquot; Laat men op phenvlzunr UNO., inwerken, dan vormt er zich eerst nilro-, daarna, dinitro- en eindelijk (rinitro-plienvlzuur, dat onder den gewonen naam van pikrinezuur ol Weltersbitter bekend is, Hs (NO.jO; C',, II, (NO,^ 0 en C,. H , (N02);l 0.
2° Voegl men hij eeue oplossing van pbenylzuur ijzeroxyde-zouteu, dan treedt er eeue violette soms meer in 't blauwe spelende kleur op, die na eenigen tijd in een vuil witte kleur overgaat en na 't koken troebel en kofliebruin wordt.
3° Doordrenkt men een spaantje van dennenhout met eeue waterige oplossing van phenylzuur, brengt men het daarna een oogenblik in verdund zoutzuur en laat er de zonnestralen op inwerken, dan wordt het korten lijd daarna intensief blauw
— 4(5 —
gekleurd ; volgens Drar/nndorf schijnt doze reaotic niet altijd door te gaan, want dennoidnnil word! soms onkel en alleen door Clll blauw gekleurd.
1!. ANOliGANISCHK BEST A N DDKRLEN.
In de uriue komen voornamelijk kalium, natrium, ealcium en magnesium als anorganische hases voor, verhonden met jiis- ol hi|.)|niumiur \ ui. kaliuni, natrium en caleium, doch ook met /.out-/iiur, /wavel'/.iiur, phosphor/uur en salpeter/.uur. Men vindt in alcalisehe urine nog amuioniakr/.outen. Men /.on volgon» Colm lü - IS grammen minerale /outeii in 1000 CC. urine aantreflen.
I. Chloriden.
Het chloor, dat in de urine voorkomt, is voor het grootste gedeelte aan natrium gebonden; doch ook voor een kleiner gedeelte aan het kalium. De hoeveelheid, die in 34 uren algescheiden wordt is voor de heide zouten 40 - 60 gram ; maar hunne quautiteit is arhankelijk van het drinkwater en van iiel voedsel. Het keu-ken/oul zon slechts I -3 gram op de 1000 CC. voorkomen. {Colin.) Boussingault vond sleehls 0,7 gram op de 1000 CC hij t paard, 1,5 bij 't rund en 1,3 bij't varken. In de urine van eenige paarden had ik op 1000 CC. ecu chloorgehalte van 1,073 - 1,960 gram gevonden ; aangezien nu de urine behalve chloornatrium ook nog chloorkalium eu chloorainmoninm bevat, zoo kan uil dit chloorgehalte het aanwezige chloornatrium niet bepaald worden. Het chloorgehalte was met AgNO, bepaald. Eene vermindering zou men aantreffen bij acute koortsachtige processen, bijzonder als zij met sereuze en lihrineuze exudaties en diarrhaeën gepaard gaan ; doch bij eene zeer lichte pleuritis en bij eenvoudige exudaties, zooals zij in het eerste stadium van croupeuze pneumonie
— 47 —
voorkomen is hel, Cl-gehallo in (Jen regel niel vermiiulerd; maar het kan geheel en al verdwijnen als hel lijden van de pluura en pnlniones In lievigheid en nifgehreidheid loeneeml. lüj urinn poltis zou 0(ik eene vermindering o|)(.rcden. lo dit geval /.al de pro-eenlswijy.e vennindering der (jidoriden, althans wanneer men de hoeveelheid urine in 21 nren ontlast in aanmerking neemt, van geene lieleekenis zijn. Hel weder optreden van hel, ehloor is dan ook als een gunstig verschijnsel aan te merken.
Voil meent, dat door het natrinnicldoride de inlercellulaire voehtstroorning verhoogd wordlt; en dal: daarmede eene verhoogde omzetting van N-hoiidende, heslanddecden hand aan hand gaat. Hij heelt hij honden hevvezen, dat hij meerde.ren toevoer van NaCI er minder nit het organismus verwijderd wordt, dan de toevoer hedraagl ; lerwijl er hij minderen toevoer in de eerste dagen meer verwijdertl wordt. Men verklaart dit paradox verschijnsel als volgt : het NaCI ondergaat omzettingen, want het chloorkalium van het vleeseh en de hloedlichaasntjes ontstaat waarschijnlijk door eene omzetting van het natrhnnchloride met het kalinniphosphaat 11Iv,, l'O,, in chloorkalimn en iialriumpiiosphaat HNa2 l'O,, ; bovendien wordt er nog NaCI in het, organismus te-ruggehouden ; want Kemmerich vond, dat het hloedsernm van een dier toch Na-iiondend was, terwijl erin langen tijd geen natrinm-zonten gegeven waren. Mij vond het ook als men die dieren in plaats van natrium grootere hoeveelheden kaliuinzouten in het voedsel gat', liet uitscheidingsbedrag van het NaCI is dan ook evenredig aan de opname, mits men bet hierboven opgegevene in aanmerking neemt. De herbivoren hebben bchoerte aan Na CI, doch de carnivoren niet; beiden krijgen door hun voedsel naar evenredigheid hunner licbaanisgrootte evenveel Cl en Na; doch het voedsel der eersten bevat nog dubbel zooveel Ka; aangezien nn het electronegatieve bestanddeel van de kaliunizouten niet Cl maar phosphorznur is, zoo heelt, er eene ontzetting niet, het NaCI ia dier voege plaats, dal het UK, l'O, uit het bloed met het NaCI van het intercellulaire vocht omgezet, wordt in chloorkalium en natriumphosphaat, die beide als overvloedig door de nieren worden algescheiden. Het bloed wordt natuurlijk door opname van 11K, i'0, chloor en natrium onttrokken. Men moet dus een dier, dat voedsel ontvangt rijk aan kalium, zooals de
1
— 48 —
herbivoren, Nad geven om de normale hoeveelheid chloor en natrium in het ovganismus te behouden.
Buw/e heeft inderdaad door nauwkeurige proeven aangetoond, dat:
1quot; De carbonate,n, phospbaten en sulfaten van kalium iu eene waterige oplossing bij eene lemperatuur van 37,5® 0. — dierlijke warmte — buiten het organismus /.icli op deze vvijy.e omzetten.
2quot; In het mensehelijk lichaam na het gebruik van kalimn/ou-ten eene dergelijke omzetting plaats grijpt.
Bij het toedienen vau NaCI en K.2 SO,, vermeerdert het ureum-gehalte, terwijl lieinson aantoonde, dat de hondenui'ine na toedienen van natriumzouten opvallend kalinmhoudeud werd.
Bereiding uil de urine.
Behandelt eene zekere hoeveelheid urine mei AgNO:,, dan praeeipiteert het chloor als ehloorzilver; docli ook /il\ er-phosphaat uraecijjiteert, dal echter in 11N 0a oplosbaar is, en ehloorzilver niet, of men behandelt de urine eersl met bariuin-hydraat, dan wordt bet phospliorzinir als bariuinphosphaat gepraeeipitéerd, lilteert en toont in hel lilli'aal eliloor aan.
Dampt de urine tot stroopdikte in en laat liet NaCI er uit kristalliseereu, dat aan zijnen kristalvorm herkend kan worden.
Het microscopisch en chemisch karakter is bekend genoeg om het hier nog te herhalen.
In den regel komt het er slechts op aan om bet chloorgehalte in de urine te bepalen. Men krijgt dus het chloor, dat verbonden is met kalium, natrium en misschien ook met annnoniuin.
Quantitatieve bepaling van het chloor.
Heeft men eene oplossing van NaCI, die tegelijk ureum bevat, en voegt men er eene oplossing van Hg (NOj), bij, dan treedt er geen praecipitaat van pisstof-kvvikoxyde op, dan nadat al het voorhanden natriumchloride ontleed is; voegt men er daarna nog een enkelen droppel Hg (NO.,).^ bij, dan treedt er onmiddellijk een blijvend neerslag op.
Men kan ook het chloorgelialte bepalen door middel van AgNO., waardoor AgCl gevormd wordt. Voegt men er nu 3 - 4 droppels eener koud verzadigde oplossing van kalium-ehromaat bij, dan zal er oogenblikkelijk een rood praecipitaat van zil vercliromaal, optreden, zoodra al het chloor aan het zilver gebonden is.
De titreervochten, die men hiervoor noodig heeft, zijn de volgende :
A. Kene keukenzoutoplossing van bekend gehalte. Zij moet 20 gram zuiver natriumcldoride op de 1000 CC. bevatten, dus ieder OC. bevat dau 20 milligrammen.
Men kau hot zuiver natriumchloride uit het keukenzout, dat in don handel voorkomt, gemakkelijk bereiden. Men behoeft slechts het calciumsulphaat, magnesium en ijzeroxydo, dat er in voor kan komen, te verwijderen. Voegt daarom hij eene geconcentreerde oplossing van natriumcldoride uit don handel barytwater, waardoor hot HjSü,, en het magnesium gepraecipiteerd worden; doet er nu zonder llltratio eene geringe overmaat vau natriumcarbouaat bij, dan praocipitcert hot baryt en do kalk. Verwarmt dit alles, laat hot praecipitaat bezinken, fdtreert en laat het NaCl door verdamping er uit kristallisooren ; doch men zot dezo verdamping niet tot het einde toe voort.
15. Tiene pisstofoplossing. Zij moet 4 gram ureum op de 100 CC. be-vatton.
C. liene oplossing vun merenridnitraat. Zij moet chemisch rein zijn en geou lood, zilver, bismuth of kwikoxydule bevatten. Men moot zorg dragen, dat dezo oplossing niet te geconcentreerd is; vervolgens titroort men zo en neemt daartoe 10 CC. keukenzout oplossing ( A ), voegt er bij 3 CC. ureuinoplossing ( B ) eu 5 CC. eener koud verzadigde oplossing van uatriumsulphaat. Laat nu droppelswijs de kwikoplossing er bij vallen, totdat het bekondo praecipitaat is verkregen. Heeft men slechts 7,8 CC. dier oplossing verbruikt, dan is zij te sterk en verdunt ze dau met een gelijk volume water. Is er nu bij eeno tweede proef gebleken, dat er 15,5 CC. verbruikt zijn, dan voegt mon bij de 15,5 CC. kwikoxydeoplossing nog 45 OC, wal,er, waardoor mon eene oplossing verkrijgt van 200 CC., waarvan 20 CC. nauwkeurig 200 milligramnieu NaCl of 1 CC. 10 milligrammen NaCl of 0,008 Cl aanwijzen. De oplossing van 't natriumsulphaat wordt er hier bijgevoegd, omdat er spoedig
_ 50 —
UNO., vrij wordt, waarin hot praocipitaat vau uroum-kwikoxydo min of meer oplosbaar is. In do urine is dit ounoodig, omdat er spoedig liet ureumnitraat wordt gevormd, die do oplosbaarheid van het praocipitaat vermindert.
Lost men het inorouridnitraat in H,0 op en verdunt men eenigszins deze oplossing, dan scheidt zich hot basisch zout af Hg (NOA . 2HgO, dat door koken mot H,0 in zuiver kwikoxydo wordt omgezet. Wil men dit nu beletten, dan voegt men er een paar droppels UNOj bij.
I). Eene liarytoplossinf/. (Zie bladz. 22.)
K. Agt;«e oplossiuff mn zUmrniirnat van bekend gehalte. Tjost van ehomiseh rein AgTlt;();l 10,997 gram in LOOG CO. water op, dan beantwoordt 1 00. aan 10 milligrammen NaOl of 0,008 01.
K. Kenn kond verzadu/de oplossing van kaliumchromaat.
Wil men nu het chloorgehaltc dooi1 middel van mevcuvid-nitraat bepalen, dan neemt men 40 CC. urine en voegt er 20 CU. barytoplossing (D) bij; dan praecipiteeren de phos-phaten, die door liltratie verwijderd worden. Is liet ültraat alealisch, verzadigt liet dan voorzichtig met HNOa; totdat het even «wak zuur reageert. Eene overmaat van H Nü:i is hoogst nadeclig. Neemt er nu 15 CC. van af, die dan 10 CC. urine bevatten en laat er nu de getitreerde Hg (NOj),-oplossing bijdruppelen; totdat het bekend praeeipitaat optreedt, leder verbruikte CC. beantwoordt dan aan 10 milligrammen NaCl.
Wil men bet gehalte door middel van AgNOj bepalen, dan brengt men 5-10 CC. op een platinaschaaltje, doch een ijzeren schaaltje kan er desnoods ook voor gebruikt worden, voegt er 1-3 gram KjSO,, bij en verdampt dit. Verhit daarna bet overblijvende, totdat de kool volledig geoxydeerd is en bet overschot eene gesmoltene zoutmassa oplevert. Lost nu deze zoutmassa in HjO op, voegt bij deze alcalische oplossing zoolang verdund HNO;,, totdat zij zwak zuur reageert en neutraliseert deze zure reactie weder met gepraecipiteerd calciumearbonaat (*). Men
Krijt wordt door Clll opgcloBtonder vorming van CO., cn ('aCIj cn water, voegt cr kalkwater bij, totdat zij alealisch reageert, liltrecrt en iiraecipltcert de aldus verkregen ealoiuinchloridcoplossing met amnioniumearbonaat, dan iiraeoipiteert de Ca CO3 als een zuiver wit poeder.
kan ook onmiddellijk met ealciumnitraat neutraliseeren; waardoor dan CaCO;, gepraecipiteerd wordt. Het overvloedige calcium-carbonaat behoeft men niet a(' te flltreeren. Eindelijk voegt men bij deze verkregene oplossing 3 - 4 droppels der Ualiumebromaat-oplossing (F) en laat er nu de getitreerde AgNO.,-oplossing bijdruppelen, totdat de roode kleur van bot zilverebromaat Hink voor den dag komt. Laat het vervolgens een kwartier staan om te zien of bet roode praecipitaat constanl blijft. Heeft men nu 11,8 CC. zilveroplossing verbruikt, dan wijst dit 11,8 x 11) = 118 milligrammen natriumchloride aan. De eerste methode van Liebkj is evenwel de beste.
Mocht blijken, dat er xanthine in de urine aanwezig is, dan is de methode van Liebig onnauwkeurig en Ih'irr slaat daarom de volgende wijziging voor. Praecipiteei-t eene bepaalde hoeveelheid urine met barytoplossing, neutraliseert met salpeterzuur, druppelt eene afgemeten hoeveelheid sublimaatoplossing er bij en gaat hiermede zoolang voort, totdat na lange rust geen wit, vlokkig praecipitaat meer ontstaat. Hij het neutraliseeren moet men een overvloed van zuur vermijden, want bet wit,vlokkig praecipitaat is daarin tamelijk oplosbaar; filtreert en handelt mi verder zooals opgegeven is.
In de urine komen de si.lphaten als Kj SO., en Na2 SO,, voor. Het IJ, SO,, is afkomstig eensdeels van de sulphatun der voedsels, anderdeels van de zwavelhoudende bestanddeelen als : albumine-stoffen, alhuininoïden en galstolïen. Er komt evenwel een groot gedeelte van de sulpbaten der voedsels niet in bet bloed, dat door de osmotische verhoudingen van den darmwand belet wordt, l)e sulphaten, die men dus in de urine aantreft, zijn grootendeels van de stofwisseling afkomstig. De afscheiding van de sulphaten /.on dan ook hand aan band moeten gaan met de pisstofafscbeiding, hetgeen werkelijk door Bence-Jones, Gruncr, Mosier, Kngelmann en anderen is waargenomen. Hun gehalte is ook weder afhankelijk van het diëet. Sprmgel vond bij eenen os 4,05 gram H, SO,, op
de 1000 CC, urine en door een ander werd er 1,2 gram K, SO,, op 1000 CC. gevonden. Gorup-Besanez vond bij het paard 0,48 gram en bij de koe 4,63 gram op de 100 CC. urine.
Bereiding uit de urine.
Vult men een reageerbuisje met 10 CC. urine en voegt er 3 - 4 CC. eener ehloorbariumoplossing bij, dan ontstaat er een praeci-pitaat van Ba SO,,, mits men de urine met C1H droppelswijs zuur maakt, anders wordt ook het Hj Ba, (PO Jj of het Ra, (!'( gepraecipiteerd, dat al'liankelijk zal zijn van het alcalipbosphaat, dat in de urine aanwezig is.
Quantitatieve bepaling van het H, SO,,.
Het Hj SO,,-gehalte kan men op tweeërlei wijzen bepalen;
1° Door wegen.
2° Door titreeren.
Bepaling door weging. Het komt hierop neer, dat men het bariuinsuïphaat op een filter brengt, waarvan men het asehgebalte kent. Het praecipitaat moet zoolang met heet water afgewasschen worden, totdat de afloopende droppels na toevoeging van zwavelzuur geene troebeiing meer geven. Gloeit het Ha SO., op een platinaplaatje, dan wordt ten gevolge der aanwezige organische stoffen in de urine door bet gloeien een weinig zwavelbarium gevormd. Voegt daarom, na het koud worden van het platinaplaatje eenige droppels verdund zwavelzuur er hij en gloeit op uieuw om het overtollige Hj SO,, te verdampen. Laat het onder een glas boven zwavelzuur bekoelen en weegt daarna; uit bet gevonden gewicht van het bariuinsuïphaat laat zich gemakkelijk liet Hj S04 berekenen; want 100 din. Ba SO,, geven 34,33 deelen zwavelzuur.
Bepaling door titreeren. Deze methode om het II, SO,-gehalte
— 53 —
te bepalen berust op de vorming van een praecipitaat van barium-sulphaat. Men moet hierbij wei in acht nemen, dat na toevoeging eener oplossing van bariumchioride er een zoogenaamd neutraal pnnt optreedt. Het (iltraat geel't dan zoowei metHjSOt als met bariumchioride oene geringe troebeiing. Wil men nu titreeren, dan zoekt men dat neutraal punt, neemt twee proeven en voegt bij liet eene barytoplossing en bij het andere eene oplossing van een sulphaat b. v. K, 80,, om te zien of de troebeiing ook optreedt.
Bereiding der oplossing vuor de titreering noodzakelijk.
A. Eene bariumchlorideoplossing. /ij moot zoo gecoucentroord zijn, dat I CC. nauwkeurig 10 luilligram U, SOj praecipitoort. Men verkrijgt haar door 30,5 gram chloorbarium in 1000 CC. HjO op to lossen.
15. Keue oplossing van kaliumsulphaal. Jjost 21,778 gram KjSCJj in 1000 CC. H,0 op. Kr zijn dan 10 milligram H, SO, in 1 CC. oplossing bevat.
Neemt nu een eng, langhalzig kookflesebje, doet er 100 CC. urine in, voegt er 30-30 droppels zoutzuur bij en verhit het in een waterbad. Laat er nu uit eene titreerbuis B - 8 CC. eener oplossing van bariumchioride bijdruppelcn en wacht totdal het praecipitaat bezonken is, dat gedurende het koken nog al vrij vlug gaat. Is de vloeistof helder geworden, dan voegt men nog een CC. derzelfde oplossing bij, verhit en filtreert door een trechtertje ter grootte van een vingerhoed 10-13 droppels der urine in eene zeer nauwe buis en beproeft of door bariumchioride daarin nog een praecipitaat wordt voortgebracht. Ontstaat er nog een, dan giet men weder alles in het kolfje terug, benevens bet water waarmede het filter en buisje zijn afgespoeld, zoo gaat men voort, totdat er geen praecipitaat meer optreedt. Is dit het geval I). v. na het gebruik van 13 CC. bariumchlorideoplossing en geeft nu eene oplossing van Kj SO, in eene nieuwe proef eene duidelijke overmaat van baryt te kennen, dan weet men, dat het neutraal punt tusschcn 13 en 13 CC. liggen moet en dat 100 CC. urine dus tusschcn de 130 en 130 milligram H2 SO,, zullen bevatten. Neemt op nieuw 100 CC. urine, voegt bij 30 - 30 droppels zoutzuur en 13 CC. der barytoplossing, verhit en voegt bij eenige droppels van het filtraal '/io CC. der barytoplossing, ontstaat er
II
— 54 -
eene duidelijke troebeling, dan voegt men wedei* alles in het kolfje bijeen. Doet or nu 7io CC. luinumehlorideoplossing bij en neemt weder eene proef, totdat er eindelijk na eenige seconden sleclils eene zeer zwakke troebeling optreedt. Voegt nu bij eene tweede proef eenige droppels der kaliumsulphaatoplossing, treedt er nu ook na eenige seconden die zwakke troebeling op, dan is het neutraal punt bereikt. Heeft men al zoo 12,8 CC. barytoplosshig verbruikt, dan beantwoordt dat aan 138 milligr. H, SO,,. Had men bij de eerste proef in eens te veel barium-chloride toegevoegd, dan voegt men er eenige CC. der K, SO,-oplossing bij en gaat dan verder als boven opgegeven voort. Het spreekt van zelf, dat de toegevoegde CC. K2 SOj-oplossing later bij de berekening van de verbruikte CC. barytoplosshig afgetrokken moeten worden.
Het II, SOj-gelialle scbijnt vermeerderd te zijn bij ;
1° Alle voorwaanhüi, waaronder de pisstofafseheiding toeneemt. (Zie bladz. 24.)
2U Het gebruik van oplosbare sulpliaten, vrij H2 SO,,, zwa-velkalium, zwavelantimouium en zwavel; na het gebruik van geneesmiddelen die de ontlasting van faeces vertragen —- ujiium—en nahetgebruik van carbonaten. ('Thompson.)
.'5° Sterken arbeid, terwijl de sulphaten in den rusttijd verminderen. Knijelrnann beschouwt de H, SO,,-afscheiding als een maatstaf voor de stofwisseling vul. de eiwit-omzetting.
4quot; Vleescbdiëet. Daardoor komen albuminehoudende stoffen in het organismus, wier zwavel tot H, SOi geoxydeerd wordt en dat dan aan alcaliën gebonden langs de nieren bet lichaam verlaat.
li
3. Phosphatcn.
Het pbosphorzuur is in de urine deels als aardpbosphaten, deels als alealiphosphaten aanwezig. Zij komen in de urine in zeer geringe hoeveelheden voor. In het handboek der scheikunde van Pdouzc en Frm/j koml eene urineanalyse voor waarin opgegeven wordt,
dat. er 9,04 gram (?) phosphaten op de 1000 gram urine zouden voorkomen; bij den os kwam er volgens Sprengel 0,70 gram phosphaten op de 1000 gram urine voor. Het phosphorzuur is een driebasisch zuur en vormt dienovereenkomstig ook drie zouten. Het zout dat de minste basis bevat is een /.uur-; liet tweede is het neutraal- en het derde is een basisch zout. Hot eerste is gemakkelijk, het tweede i.s rnooielijk en het dorde is geheel onoplosbaar. In het sedement zal dus oin bovenopgenoemde redenen vul. het basisch zout voorkomen. Het kalkzoul II.,Ga (POiX komt als een amorphpoeder en het magnesiazout als gekristalliseerd ammonium-magnesiiunphosphaat (NII jMg 1 'O, -f 6 HjO voor. Zijn er in de urine ook kleurstoffen vooriianden, dan worden die zouten ook gekleurd gepraecipiteerd. De herbivoren en omnivoren verkrijgen de phosphaten floor het voedsel, tiet is evenwel nog niet zeker of dat phosphorzuur gebonden aan alcalien in liet lichaam komt, dan of zij door de wisselwerking van de phosphorzure alcaiische aarden met de alcalizouten ontslaan. De afscheiding der phosphaten geschied! langs nieren en darmen, bij carnivoren echter meer bepaaldelijk langs de nieren, want volgens E. Bisschojj' zou siechi ■S V.3 gedeelte van de geheele hoeveelheid, die verwijderd wordt, met de faecaalstolfen ontlast worden. De organische zuren ontnemen een gedeelte van het alcali der phosphaten in beslag. De hoeveelheid phosphorzuur, die daaraan beantwoordt, wordt vrij en het primitief alcalisch zout wordt neutraal en daarna zuur, vandaar het voorkomen van het dihydronatriuinphosphaat HjNaPO,, in de urine. De urine, die nu zuur is geworden door het vrije phosphorzuur, bezit de eigenschap om calcium- en magnesiumphosphaten op te lossen en daardoor komen er steeds aardphosphaten voor in de urine van carnivoren en omnivoren. Men treft bij de herbivoren zeer weinig phosphaten in do urine aan en nog veel minder aardphosphaten, omdat de urine, die veel carbonaten en vrij C02 bezit, niet als oplossingsmiddel daarvoor zeer geschikt is. Het phosphorzuur wordt bij deze dieren meer met de faeces ontlast in den vorm van calcium- en magnesiumphosphaten. Men treft in de faeces van paarden 7,02 gram en in die van koeien 17,05 gram phosphorzuur aan. Hef magnesiinn-phosphaat H.,Mg (PO,,^ treft, men ook nog in de urine van kalveren aan, die met melk gevoederd worden. Het ureum vervalt
— 56 —
bij rottende urine in CO, en NH,, ; een gedeelte van het ammonium verbindt zich dan met het magnesiumphosphaat tot het bekende dubbel/,out,
Eene vermeerdering der aardphosphaten schijnt voor te komen bij uitgebreide periostitis, bij chronische darnicatharren, bij longen-tuberculose, bij diabetes insipidus, bij baematurie, bij osteomalacic, bij paardentjphus, waar vooral het dubbelzout zeer sterk op den voorgrond kan treden, bij tetanus en na het gebruik van kalk-houdend voedsel, kalkhoudende geneesmiddelen, phosphurus of phosphaten en bij vleeschvoeding. De aardphosphaten zouden bij nierziekten verminderd zijn ; vooral als de urine een gering specifiek gewicht heeft.
Bereiding uit de urine.
Voegt bij de zure urine ammoniak, aanstonds treedt er dan een neerslag op van aardphosphaten. Wil men weten of de urine nog phosphorzuur bevat, behalve die, welke met calcium en magnesium gepraecipitcerd wordt, filtreert dan en behandell hel nitraat met azijnzuur; voegt nu bij het aangezuurde lillraai een weinig ijzerehloride, (hui ontstaat bij het nog aanwezig zijn van H-, PO., een witgeel, vlokkig gelatineus praecipitaat van ijzerpiios-phaat. De aardphosphaten der alcalische urine worden in het sedement aangetroffen. Wil men de kalk van de magnesia scheiden in het praecipitaat, dat men door ammoniak verkregen heeft, dan lost men het praecipitaat in azijnzuur op, voegt er dan een weinig salmiak en daarna eene oplossing van ammoniumoxalaat bij, waardoor de kalk als calciumoxalaat gepraecipitcerd wordt, terwijl de magnesia in oplossing blijft en uit het llltraal door ammoniak als ammonium-inagnesiumphosphaat verkregen kan worden.
Qaantitatieve bepaling van het phosphorzuurgehalte.
Voegt men bij eene heete oplossing van een phosphor/,nurzout een weinig azijn en eene oplossing van uraniumacetaat of-nitraal,
_ 57 —
dan ontstaat er een pvaecipitaat van uraniumphosphaat. Wil men nu eene zeer geringe hoeveelheid \ iin eene te veel voorhanden urauium-oxy(lco]iloKsiiig aautoonen, dan gebruikt men daarvoor als indicator het kalinmferroiiyaiiidc, waardoordan oogcnblikkelijk een roodbruin praecipitaat ontstaat. Voegt men er in plaats van azijnzuur het natrium acetaat hij, dan wordt de reactie nog gevoeliger; doch niet te veel, anders blijft zij een langeven tijd uit en men kou meer uraniumoxydeoplossing gebruiken dan noodig was.
Bereiding der oplossing.
A. Hone fhosphorzuuroplomng van bekend yehaUe. I)ozo o|ilossing is het doelmatigst zoodni a\ o)) iodore 50 CO. 100 milligrammen H3P04 bevut. Lost dan 10,085 gr. chemisch rein natriumphosphaat op ia 1000 CC. Hjü.
H. liene oplossiny nan tuilrmmaoetaal. JiOst 100 gram uatriumacetaat in lt;J00 CC. water op en voegt er 100 (JC. geconcentreerd azijnzuur liij. Wil men uu op H3P04 titreereu, dan voegt men bij 50 CC. uiinc 5 CC. dozer zure oplossing van uatriuinacetaat.
(!. Eene oplossing van uranimnoxydc. Lost 10 gram uranlumacetaat in 400 CC. water op, dan bovat, I CC. dezer oplossing juist 25 milligrammen uraniumacetaat. Bepaalt nu hoeveel CC. dezer oplossing noodig üijii om 10 ('(quot;. der natriuniphosphaatoplossing (A) te [iraecipileoren, dan kan men diroct berokenon hoeveel milligrammen 11I'(),, aan 1 CC. nraniumoplossing beantwoorden.
I). Kenc. mar/nesiumoplossing. Zij bestaat uit magnesiumsulphaat on aminouiumcldoride van ieder 15 gram, water 120 gram cn ammoniak 30 gram.
E. lieue oplossing van loodnilraal. host 10,5 gram looduitraat in 1000 CC. water op, dan bevat 1 CC. dezor oplossing ](),5 milligram van liet l,b(NO;l).2. Handelt verder als onder C is opgegeven.
I1'. Eene kond verzadigde oplossing van kaliumferroci/anide.
Men kan nn al het M:.P01-gehaUc, dat in de urine aanwezig is, bepalen ol' men kan alleen het IItPO., bepalen, dat aan de aarden gebonden is.
Om liet eerste gehalte te bepalen, neemt men 50 CC. urine, voegt er 5 CC. der natronoplossing (B) bij, verhit in een waterbad en laai er nu de uraniumoplossing bij druppelen. Vermeerdert zich het praecipitaat niet meer, dal men tamelijk goed kan zien, dan doet men de volgende proeJ'. Brengt nu een ol'tvvee droppels van dit mengsel in
— B S
een porseleinen schaaltje en Iaat er door middel van een dun glazen staafje een droppel eener oplossing van kaliumferrocyanide (l'1) op vallen, is er uraniumoxyde in overmaat voorhanden, dan vormt er zich boven op het nrinemengsel een eilandje van roodbruine kleur. Is nu deze eindreactie opgetreden, dan verhit men de urine nog gedurende 3-3 minuten in liet waterbad en doet op nieuw eene proef; komt de verkregene kleur overeen met die, welke verkregen is bij de eerste proef, dan is het onderzoek afgeloopen. Heeft men er in eens te veel urauiumoxydeoplossing bijgevoegd, dan kan men 10-20 CC. urine meer nemen.
Men kan de phosphaten ook eerst uit de urine praecipiteoren door eene magnesiumoplossing (D). Neemt 50 CC. urine, voegt die oplossing er bij, laat het eenige uren rustig slaan en liltreert. Wascht nu het praecipitaat van ammoniuin-magnesiumphosphaat met ammoniakhoudend water (l deel ammoniak en 3 deden water) af, stoot het filter door en spoelt het praecipitaat in een bekerglaasje. Verhit dit en voegt er dan droppelswijs azijnzuur bij, totdat alles opgelost is, verdunt nu rnet water tot 50 CC. en voegt er 5 CC. der natronoplossing (H) bij en titreerl, nu als boven. Men ontwijkt door deze laatste methode den storenden invloed van het zwavelzuur en chloor.
BepaliiKj van II;,PO,, dat aan aarden gebonden is. Voegt bij 300 CC. urine ammoniak, totdat zij alcalisch reageert en laat ze 13 uren staan. Gedurende dezen tijd worden de aard phosphaten afgescheiden, die men op een filter verzamelt en met ammoniakhoudend water afwascht. Lost ze nu onder 't verhitten in weinig azijnzuur op en handelt verder als boven.
Heeft men nu de gezamenlijke hoeveelheid H:)PO^ in 1000 CC. urine bepaald en de hoeveelheid 113P()/, gebonden aan aarden in 1000 CC. urine, dan vindt men na aflrek de hoeveelheid 11; 1 'O, gebonden aan alcaliën in 1000 CC. urine.
Bepaling van het W^VO,,-gehalte door eene loodoplossing. Men praecipiteert eerst de phosphaten door middel van de magnesium-oplossing (D), wascht ze af en lost ze op onder verwarming in azijnzuur, verdunt de oplossing aanzienlijk en brengt ze op een temperatuur van 50 - (H)quot; C. Laat er nu langzamerhand de lood-
oplossing bij druppelen, zoolang men nog aan de oppervlakte de vorming van het loodphosphaat waarneemt. Laat dan na iedere toevoeging van het ioodnitraat de urine bezinken, doet een weinig van de heldere vloeistof op een horlogeglas, dat op zwart papier staat en voegt er een droppel loodoplossing bij. Men herhaalt deze proef zoolang, totdat de vloeistof helder blijft. Is er nu reeds van de loodoplossing in overvloed aanwezig, dan spreekt het van zelf, dat men na nieuwe toevoeging geen prae-cipitaat meer verkrijgt. Wil men zich nu hiervan overtuigen, dan laat men een droppel van het mengsel op een ander horlogeglas vallen en voegt er een droppel natriumphosphaatoplossing hij. Blijft zij dan ook helder, dan is men aan het neutraal punt gekomen en de proef kan als geëindigd beschouwd worden. Men kan dan verder het phosphorzuurgehalte berekenen. (Afohr.)
Wil men de phosphaten benaderend bepalen, dan doet men 50 CO. urine in een gegradueerd vat. Praecipiteert de phosphaten met de magnesiumoplossing (D). Laat ze 24 uren rustig staan en leest de hoogte van het gevormde praecipitaat af; dan beantwoordt 1 CC. van het praecipitaat volgens Fessier en Peter aan 0,30 gram phosphorzuur op de 1000 CC., dal gemiddeld 0,(50-0,70 gram phosphaten representeert.
4. Ammoniakzouten.
Het is zeer moeielijk om het ammoniakgehalte in de urine te bepalen; want de pisstof, kleurstoffen en extractiefstoft'en worden al zeer gemakkelijk in ainmoniuincarbonaat omgezet. De omzetting der pisstof is de oorzaak van de ammoniumontwikkeling hij do ontleding der urine door rotting, die onder zekere omstandigheden reeds in de blaas kan optreden. Een abnormaal afscheidingsproduet der blaas zou als ferment werken ; vandaar dat bij de meeste blaasziekten de urine sterk alcalisch reageert. Ons reukorgaan en de lakmoespapierreactie kan soms reeds ammoniak doen herkennen.
Wil men ammoniak in de urine aantoonen, dan praecipiteert men de urine met een mengsel van eene loodsuikeroplossing en loodaziju (gelijke hoeveelheden). Sluit de kolf met een kurken
_ 60 —
stop en plaats er een strookje curcuinapapier tusschen, dan wordt het spoedig bruin gekleurd door liet aanwezige ammoniak, want de pisstof wordt door kalkmelk in de koude niet aangetast en de kleur- en extractiefstoiï'en zijn verwijderd.
Quanlitatieve bepaling.
Deze methode berust op de eigenschap van zwavelzuur om ammonium te absorbeeren.
De oplossingen, die men er voor noodig heeft, zijn de volgende:
A. Zwavelzuur van heleend yehalte. Vciiliint 14 gram lljSO,, mot 200
griim wntor, laat dit mougsol koud worden en bepaalt tweemaal in 10 CO. het gehalte aan zwavelzuur mot chloorbarium. Komen beide analysen overeen, dan is het vocht goed. Hoert men nu govomleu, dat 10 CC. van het verdund zuur 0,505 gram zwavelzuur bevatten, dan worden zij nauwkeurig door 0,2146 gram ammonium verzadigd ; derhalve beantwoordt 1 CC. van het verdunde zuur aan 0,02146 gram NU,,.
B. Eene nalronlooy van beleend gehalte. Mou bereidt eene goede, kool-
zuurvrije natronloog en bepaalt hoeveel CC. er van noodig zijn om 10 CC. van het verdund zuur Ie verzadigen. Doel 10 CC. van dit zuur in oen bekorglaasje, voegl er oen paar droppels lakmoes-tinctuur bij en voegt or nu de natronloog droppelswijs aan toe, totdat do vloeistof even blauw is geworden. Hebben wij nu ISO CC. verbruikt, dan beantwoordt iedere CC. aan 0,00715 gram Nil,,.
Plaatst nu op een mat geslepen glasplaat een vlak glazen vat en doet er 20 CC. urine in, legt over dat vat een glazen driehoek en zet daarop een schaaltje met lage randen, dal 10 CC. van het verdunde zuur bevat. Zet uu over dat alles een glazen stolp, wiens geslepen rand met vet bestreken is, dan is de urine hermetisch afgesloten. Voegt nog bij de urine 10 CC. kalkmelk en plaatst er de glazen klok weder zoo spoedig mogelijk over heen. Na verloop van 48 uren is al het ammonium uit de urine verdreven en door het zwavelzuur geabsorbeerd. Titreert nu het verdund zuur met natronloog, dan weet men de hoeveelheid verdund zuur, dat door ammonium verzadigd is; dus die uit 20 CC, urine is gekomen,
B. v. 10 CO. verdund zwavelzuur bevatf on 0,505 gram HjSO^ =: 0,2146 gram NH, ; om hot to vorzadigcn zijn er nu 30 OC. loog noodig; dus iodore CC. == - 0,00715 gram NH,,.
Meu hooft nu gotitroerd en bevonden dat or maar 20 CO. loog verbruikt zijn. Kr is dus oeno hooveolheid ammouium ontwikkeld, dat aan 4 CO. natronloog beantwoordt; dus 4 x 0,00715 = 0,0280 grain NH,,.
Is er reeds alcalischo gisting opgetreden, dan doet men beter de kleur- en extractiefstoffen te verwijderen. Voegt dan bij 30 CC. urine ook 30 CC. van het mengsel der beide loodpraeparaten, liltreert en neemt dan 40 CC. van bet iiltraat dat aan 20 CC. urine beantwoordt.
Verscbe urine, die ammoniakboudend is, wijst in den regel op een Idaaslijden, doch er is een enkel geval van een blaaseatarrh liij paarden voorgekomen, waarbij de urine /uur bleef reageeren.
In de urine van patiënten lijdende aan baemoglobinurie — „Schwarze Harnwindequot; — vond men ook ammoniak.
5. Quantitatieve kali- en natronbepaliny.
Praecipiteert eeue bekende boeveelbeid urine met barytoplos-sing, dan worden y.wavely.uur, pbosphorzunr, ealeium, magnesium en ij'/.eroxyde neergeslagen, filtreert en voegt er ammoniumear-bonaat bij, waardoor bet overvloedige baryt gepraecipiteerd wordt, filtreert op nieuw, verdampt het totdat het droog is en gloeit de rest onder bijvoeging van ammoniumnitraat. Trekt niet zoutzuur kokend uit, filtreert, dampt in tot bef droog is en bepaalt bet gewicht der ebloonnetalen. Lost ze mi in gedistilleerd water op, voegt er eenige droppels kaliumchromaat bij en bepaalt het chloorgehalte met Hg (NOiX of AgNOv (Zie hladz. 50.) Men kan nu uit bet chloorgehalte en uit de som der ebloormetalen de kali en natron berekenen.
I?. v. Qewioht dor beide chloornietalen — S
x -[ y = S of y = S x.
— (53 —
Het choorkalium licval, volgons ziju ïicquivaloiitgowlclit: ^ = 0,47552 chloor.
Hot chloornatrium :
~ 0,00057 chloor;
dcrimlvc is :
x chloorkalium — x X 0,47552 chloor on y chloornatrium — y 'X 0,00057 ,gt; ;
dus C = x x 0,47552 y X 0,60657;
dus voor y — S — x gesubstituoord, dan vindt mon C — x x 0,47552 1- (S- \) X 0,60057; C = x X 0,47552 \- S x 0,60057 — x x 0,00657 ; — x X 0,47552 h x X 0,60057 S X 0,60657 — O ; x (0,60657 — 0,47552) S X 0,60057 —C;
derhalve is :
0,00657 S — C f
x =---ojlji----of
x = 4,03 S — 7,6li O — chloorkalium.
Chloorkalium X 0,6317 ~ kalium.
„ natrium X 0,5303 — natrium. (MoAr.)
Wil men alleen het kaliumgelialte kennen, dan kan men zich van de volgende wijnsteenmethode bedienen.
Deze methode berust op de uitscheiding van kalium als wijnsteen en 't bepalen daarvan met normaal natron.
Alle neutrale kalizouten Keften zich met natriimihydrntarlraat (*,, H,; Na()i; in kaliumhydrotartraat C., H5 KO,. en een oplosbaar natrium/out om. Voegt nu bij urine natriumhydrotartraat. liet overvloedig zout neemt men weg met eene koud verzadigde oplossing van kaliumhydrotartraat, omdat daarin alle zouten behalve wijnsteen oplosbaar zijn. De wijnsteen bezinkt dan als een poeder. Droogt nu deze zoutmassa, laat bekoelen eu maakt er met eene koud verzadigde wijnsteenoplossing eene brij van, spoelt het op een klein liltrum en wascht met diezelfde wijn-steenoplossing a(. Men bedekt den trechter met een glazen plaat. De complete verwijdering van natriuinbydrotartraat herkent men nu aan het volgende:
Titreert de atloopende vloeistof nl. 10 CC. met, normaal alcali op blauw en gebruikt men nu maar 0-8 droppels, dan is er geen natriuinbydrotartraat voorbanden. Lost eindelijk de wijn-
steen in een bekerglas onder verwarming op, voegt er lakmoes-tinctuur bij en titreert met normaal alcali, totdat de violette kleur optreedt. Iedere CC. = Viooo afgew. kali of kalizout.
B. v. Vond mou dat or voor 1 gram chloorkalium, die iu wiju-stoou omgezet is, 1^,4 CC. normaal alcali noodig is, dan wijst dit, daar het atoomgewicht van chloorkalium 74,57 is, ook 13,4 X 0,07457 = 0,999238 gram chloorkalium aau, in plaats van 1 gram of op kali berekoud 13,4 x 0,04711 — 0,0312 gram kali.
Het is Reinson door proeven gebleken, dat bij honden na het toedienen van natriutn/outen het gehalte aan kali in de urine opvallend toenam. Men vond na toediening van 8 gram chloornatrium op den vierden dag geen natrium meer in de urine. Boeter nam ook proeven en verkreeg hetzelfde resultaat. Heeft men dus patiënten behandeld met natriumzouten, dun zal men dit wel in rekening moeien brengen. Men vond in de urine van paarden 28,97 % kali; in de urine van koeien 56,74 quot;/„ kali en 1,31 0/0 natrium na aftrek van het chloornatrium.
6. Quantitatleve bepaling van kalk en magnesia.
Kalhhepaling. Deze bepaling berust op de vorming van calcium-oxalaat, dat door gloeien in CaCO., en daarna in calciumoxyde overgaat en met zoutzuur en natronloog bepaald wordt, of het caleiumoxalaat wordt door kaliumpermanganaat bepaald, of het Wordt door weging bepaald. In de urine van paarden vond men 37,25 0/„ calcium en 4,23 quot;/„ magnesium ; in die van koeien vond men 1,74 quot;/„ calcium en 4,09 quot;/„ magnesium.
Bepaling door weging. I'raeeipiteert het calcium uit 200 CC. urine door middel van azijnzuur en ammoniumoxalaat als caleiumoxalaat. Brengt het op een lilter en daarna op een platinaplaatje om het gedurende eenigen tijd te gloeien. Na het bekoelen be-voehtigt men bet calcium, dat door het gloeien voor een gedeelte calciumoxyde is geworden met eenige droppels verdund zuiver 11,2 SO,,. Gloeit op nieuw, dan blijft de kalk als gips terug, die
— (54 —
men wegen kan. Nu komen 3 aeq. CaSO,, — aequivalent gewicht 136 — overeen met 1 aeq. Ca, (PO,)ï — aequivalent gewicht 310 —; vermenigvuldigen wij daarom de verkregen hoeveelheid calcium-sulphaat met OJB'JS, dan wijst het product liet calcium-
phosphaat aan, dat daarmede overeenkomt. Wil men daarentegen de CaSO,, als CaO berekenen, dan moet men de gevonden hoeveelheid slechts met 0,4118 vermenigvuldigen.
Bepaling door titreeren. Hiervoor heeft men de volgende oplossingen noodig -.
A. Zoutzuur van hekend gehalte. 1 CC. zoutzuur moot aan 10 millkcram calciumoxydc beantwoorden. Hen liter vmi het zuur moot dus 10 gram caleiumoxyde of 18,93 Na2 CO., vorzadigon. Wo(!gt tweemaal eone hoeveelheid van hol, chomiscli zuiver zout (ciroa 1-1,2 gr.) nauwkeurig af. Lost ieder gedeelte in oen afzonderlijk kolfje iu water op, kookt, voegt er eonige droppels lakmoestinctuur bij en laat er zoolang verdund zoutzuur bij druppelen, lot do blauwe kleur geweken is en plaats hooft gemaakt voor de violotte kleur (zwiehelrolhe), die bij 't kokon niet moer verdwijnt. Herhaalt do proof ook mot do tweede liocvoclheid NajCO., en borekont, uit do verkregen resultaten wanneer mon hot gemiddelde van boidon neemt, hot gehalte C1H in 1000 CC. Hebben wij nu dat 1 liter zoutzuur aan 41,4 gram Niij C03 beantwoordt, dan zullon 457 CC. nauwkeurig 18,93 gram verzadigen. Meton wij nu vim het vor-dunde zoutzuur 457 CC. af en voegt men er wator bij tot 1000 Cd., dan hebben wij een zoutzuuroplossing van bekend gelmlto.
li. l'lene ndltonoplossing van he/cend gehalte. Do uatronoplossing moot volkomen overeenstemmen met bet verdunde zuur, 10 CC. van het eerste moeten 10 CC. zoutzuur verzadigen. Neemt 10 CC. van het bereide zuur en kleurt het met lakmoostinetuur rood ou laat er nu natronloog bij druppelen, totdat alles blauw is geworden. Heeft men op de 10 CC. zuur slechts 8 CC. natronloog noodig, dan verdunt men 800 CC. tot 1000 CO. ou do natronoplossing is tot bepaling bruikbaar.
C. Eenc oplossing van l-aliumpermnngnnaat. IjOsI. 0,3102 milligram chameleon in 1000 CC. water op. Men zorge, dat. de llonch waarin deze oplossing is, good gesloten blijft, dan blijft, ook do cbameleonoplossing langoren tijd goed, dan men wel (lonkt.
1). llene oplossing vnn oxaalzuur. Lost 0,(13 milligram oxaalzuur nauwkeurig afgewogen in 1000 CC. water op en voegt; er oono
aanzienlijke hoeveelheid zwavelzuur bij. Verwarmt het geheel im op 50 — 00° O. en laat er laugzainorlmud do chamelcon-niilossiiif,' hij druppelen. In het begin verdwijnt do roode kleur niet zoo spoedig; doch is eenmaal dn vcrklouriug opgei,roden, dan gaat dat bij het verder voortdruppelen spoediger, totdat eindelijk do roséroodo kleur constant blijft. Man leest nu de verbruikte 00. chamoloonoplossing al. Noem aan, innn had voor 10 00. oxaal-ziiuroploasing 7,^5 00. chameleon verbruikt, dan zou men 725 00. tot 1000 00. moeten verdunnen, dau waron 10 OC. chameleon — 10 00. oxaalzuur.
Giet nu 200 CO. gefiltreerde urine in een bekerglas en voegt er zoolang ammoniak l ij, totdat er een praeeipitaat van de aardpliospiiaten is opgetreden, dat men weder door het voorzichtig toevoegen van a/ijnzuur doet verdwijnen. Dit mengsel mag maar enkele droppels in overmaat bezitten. Praecipiteert nu de kalk met annnoniuinoxalaat, bedekt het bekerglaasje met eene glazen plaat en laat alles zoolang op eene wanne plaats staan, totdat het praeeipitaat bezonken is, Verzamell hel calciiunoxalaat op een kalk vrij lil tor en waseht het met warm water zuiver af. Het liltraat en liet wasehwater zet men nu voor de bepaling van magnesia op zijde. Gloeit bet lilter mei het caleiumoxalaat op een platinaplaatje, totdat de kool verbrand is. De kalk, die nn voor een gedeelte canstiseh is geworden, wordt voorzichtig in een kolfje gespoeld. Men voegt er nn 10 OC. van het getitreerde zoutzuur (A) bij, verwarmt voorzichtig, totdat alles opgelost en het koolzuur verdreven is. Kleurt dit mengsel met 3 - 3 droppels lakmoestinetuur rood en titreert met de natronoplossing (B), totdat hel, mengsel blauw is geworden. Trekt de verbruikte CC. natronoploflsing van de 10 CC. zoutzuur al', dan verkrijgt men daardoor hot aantal CC. zoutzuur, dat nooc lig was om de aanwezige kalk te verzadigen. Men kan nu gemakkelijk bet calciumgehalte berekenen, aangezien iedere CC. zuur aan 10 milligramnien CaO beantwoordt of aan 10,45 milligrammen Caj (POJj. Wil men bet calciumgehalte met ehameleon bepalen, dan voegt men bij 100 CC. gefiltreerde urine azijnzuur en ain-moniumoxalaat; laat het neerslag, dat daardoor ontstaat, langzaam bezinken ; filtreert, waseht af en lost het praeeipitaat in verdund zwavelzuur op. Nu laat men de chameleonoplossing (C) er bij
— 6« —
druppelen, totdat er eene constante roséroode kleur blijft bestaan, dan is de kalk =r oxaa^zquot;'11 — oxaalzuur X 0,444 of oxaal-
0 3
zuur x 0,793 — ealciumcarbonaat.
Heeft men nu b. v. 54 CC, chameleon verbruikt, dan is dit gelijk aan 54 CC. oxaalzuur en 1 CC. oxaalzuur =r 0,63 milligr.; derhalve is
kalk = 64 ^ quot;'ff0 gt;lt;: 28 of 34,02 X 0,444 = 15,10488 milligr. oo
Bepaling der magnesia.
Men kan bij het quantitatief bepalen der magnesia de volgende methoden volgen :
lquot; Door wegen.
2° Door titreeren.
Bepaling door weging. Voegt bij het flltraat, dat men bij de kalkbepaling op zijde gesteld heeft, ammoniak, tot er eene alcalische reactie voorhanden is, waardoor alle magnesia als ammonium-magnesiumphosphaat gepraecipiteerd wordt, verzamelt het op een (liter, wiens aschgehalte bekend is en wascht het niet ammoniakhoudend water (1 deel water en '/» ammoniak) af.
Brengt het praecipitaat nu op een gewogen platinaplaatje, vouwt het (liter te zamen en draait er een platinadraad om. Verbrandt nu het lllter, totdat de asch volkomen wit is. Voegt die zuiver, witte asch bij het praecipitaat, dekt dit alles en gloeit op het laatst met verwijdering van het dekplaatje. Laat het naast H, SO,, bekoelen en weegt. Er zijn bijna altijd organische sloffen aanwezig, nl. piszuur, dat bij gloeiing eene moeielijk te verbranden kool oplevert, voegt er daarom een klein stukje ammonium-nitraat bij, bevochtigt het met een droppel water en gloeit nu op nieuw. Men houdt dan op het laatst het witte magnesiumphosphaat M • over, dat door gloeien magnesiumpyrophosphaat Mg, P.2 O? is
geworden en dat men door wegen bepaalt. De som van het calcium- en magnesiumphosphaat geeft ons dan de aardphospha-ten aan. Wil men nu het inagnesium bepalen, dan behoeft men
slechts het gevonden gewicht magnesiumpyrophosphaat met 0,3604
te vermenigvuldigen, want in 232 gewiclitsdeelen rnagiiesium-pyrophosphaat vindt men 48 gewiclitsdeelen zuiver niagnesium.
Bdpaling douv titreeren. Verzamelt het aminonium-magnesium-phoaphaat op een filter als boven aangegeven is. Stoot het lilter door en brengt het praecipitaat in een bekerglaasje om het daarna in azijnzuur op te lossen. Blijft er soms piszuur onopgelost achter, dan filtreert men het af. Bepaalt nu in deze oplossing het phosphorzuur. (Zie bladz. 56.) Vermenigvuldigt men nu de gevonden hoeveelheid H;, PO,, met 0,563, dan vindt men het zuiver magnesium ol' vermenigvuldigt men liet met 1,5(13, dan verkrijgt men de hoeveelheid magnesiumpyrophosphaat.
Het koolzuur komt in de urine als vrij koolzuur en als koolzuur gebmiden aan bases tot zouten voor. Wil men tegelijkertijd het gebonden COi mede bepalen, dan moet men het door middel van een zuur onder verwarming uit de urine drijven.
De carbonaten komen door de voedsels eu het drinkwater in het licliaain. Men treft vul. het calciuin-, natrium-, kalium- en het magnesiumzout bij de herbivoren en ook bij de omnivoren, als zij plantenvoedsels gebruiken, aan. Het calciuincarbonaat komt in de urine opgelost en als sedement voor; waarschijnlijk wordt dit zout in oplossing gehouden door het vrije koolzuur en door zekere organische zelfstandigheden, die evenals suiker het vermogen zouden bezitten om dit carbonaat in oplossing te houden. Deze zouten kunnen ook in het organismus zelve ontstaan door omzetting van organische zuren in koolzuur, dat zich dan aan een basis vastlegt en door omzetting van organische natriumzouten. Het calciutnzout der organische zuren wordt omgezet tot calciuincarbonaat en waarschijnlijk treedt er ook nog eene wisselwerking op tusscheu de koolzure alcaliën en de caleiunizouten. Het maguesiuin-carbonaat, dat men in de urine der herbivoren aantreft, wordt hoogst-waarschijnlijk voor een gedeelte in het organismus zelve gevormd. Het maguesiumphosphaat komt in den regel iu de voedsels voor; nu is het niet onmogelijk, dat er eene omzetting in het oi'ganis-
— fi8 —
mus plaats vindt tusschen het calciumzout der organische zuren en het magnesiumphosphaat, in dier voege dat er calciumphosphaat aan den eenen kant en het magnesiumzout der organische zuren aan den anderen kaut zou optreden. Dit laatste zout zou dan vervolgens in een carbonaat omgezet worden. {Lehman.) Gorup-Besane: geeft op, dat er 27,38 % koolzuur bij paarden en 31,04 % bij koeien in de urine voorkomt.
Het vrije zoowel als het gebonden koolzuur kan op tweeërlei wijzen bepaald worden:
lü Door wegen.
2U Door titreeren.
Bepaling door weging. Men verwarmt ecne bekende hoeveelheid urine in een kolfje en zuigt door middel van een aspirator een stroom droge, atmospherische lucht door de urine. (Zie lig. n.) Wil men de lucht drogen en haar van COj bevrijden, dan laat men ze over een mengsel van gelijke deelen natriumsulphaat en calciumoxyde, dat over het vuur gedroogd is, strijken. Wil men zeker zijn, dat die lucht kooizuurvrij is, dan kan men ze nog door barytwater laten gaan, vóór dat zij tie urine passeert. Bij het passeeren der urine neemt zij het vrije koolzuur mede en laat deze lucht door een tweede kolfje met barytwater gaan, dan praecipiteert de BaCO,. Lost het bariumcarbonaat in zoutzuur op en praecipiteert hel baryt op nieuw met H, SO,, als barium-sulphaat, filtreert, wascht het praecipitaat met een weinig water af en laat het zorgvuldig drogen om het op de bekende manier te wegen; waarna men het C02 berekenen kan; want 233 ge-wichtsdeelen Ba SO,, zijn gelijk aan 197 gewicbtsdeelen Ba C03 en 100 gewicbtsdeelen BaCO., bevatten 30,45 gewicbtsdeelen COj.
Bepaling door titreeren. Men kan het koolzuur met normaal salpeterzuur of eene zilveroplossing bepalen.
Hiervoor heeft men de volgende titreervochten noodig, als;
A. Hel narmualakali. Mou lost 53 gram cliomisch zuivere en droge Naj C(l3 op in 1000 CO. water en voegt er lakinoestinetuur hij. Wil men zich nu overtuigen, dat deze alcaliache oplossing goed is, dan bereidt men uurmnaloxaalzunr door 03 gram oxaalzuur in
1000 CC. water op to lossen en voegt er lakmoestinctuur bij. Brengt nu 10 CC. oxaiilzuuroplossiug in een bekerglas en laat er de Naj Cüj-oplossing bij vloeien, dan moeten 10 CC. dezer oplossing juist voldoende zijn om liet zuur to verziwligen. Hoeft men nu slechts 7,5 CC. verbruikt, dan moot iedere 7,5 CC. of 75 CC. tot 10 CC. of tot 100 CC. verdund worden on herhaalt de proef op nieuw.
B. Hel normaal salpeter zuur. Op oen liter zouden 03 grammen salpeler-
zuur komen ou die nemen bij oen spec, gewicht van 1,334 oen volume in van — 47,2 CO. Brengt men nu 47 CO. li NOj in een bekerglas, voogt er 50 ■ 100 GO. lakmoestinctuur bij en vult aan tot 1000 CC. Doet nu 10 CC. normale Naj OO,-oplosaing in een bekerglas en laat or liet bereide zuur bij druppolon, totdat liet mengsel violet is. Hooft men slechts 8,5 CC. zuur verbruikt, dan vult mon iedere 85 CC. tot 100 CC. met wator aan. Is hot zuur te zwak, zoodat men b. v. 10,7 CC. had verbruikt, dan moot men or H N()3 bijvoegen. De verbruikte CC. staan in omgekeerde verhouding tot de sterkte van hot zuur. Men kan dus gemakkelijk borokeuon hoeveel 11 NO., men had moeten nemen om juist 10 CC. te verbruikeu ; want 10 ; 10,7 47 : x
x ~ 10'7 iQ 47 50,29 CO.
Men moot er dus nog 3,29 CC. 11 NO., bijvoegen. Schudt daarna alles dooreen en doet op nieuw oene proef.
C. Kene zilveroploxsituj. (Zie blailz. 50.)
Men kookt nu het bariiimcarbonaat, met normaal salpeterzuur (B), totflat het volkomen is opgelost, voegt er natrium- of ka-lininKulphaat, waardoor in de neutraliteit niets veranderd wordt, cn lakmoestinctuur bij en bepaalt met het normale alcali het overvloedige zuur. Het praecipitaat. van Ba SO» is niet hinderlijk voor de eindreactie. Nu is 1 CC. normaal zuur = 0,0985!) gram Ba CO;,. Stelt nu a de hoeveelheid gevonden Ba CO;, met een verbindingsgewicht van 197, dan is
197 : a = 44 : x
44 X a , , x = -koolzuur.
Wil men het koolzuur met de zilveroplossing bepalen, dan lost men Ba CO3 in warm zoutzuur op en er vormt zich een
— 70 —
praecipitaat van BaCl,; wascht dit zoolang ai', totdat het fiitraat met eetie zilveroplossing geen praecipitaat meer geeft. Verhit daarna het bariumchloride om het nog aanwezige vrije zuur te verdrijven. Lost het nu op en voegt er droppelswijs Na, 80/, bij, totdat er eene geringe overmaat aanwezig is en ook eenige droppels eener koud verzadigde oplossing van kaliuni-chromaat (zie hladz. 50) en titreert het chloor met de zilveroplossing. (Mohr.) Nu is 1 CC. zilveroplossing, die op de 1000 CC. 16,997 Ag NO3 bevat = 0,0022 gram koolzuur.
Wil men het koolzuur in kubieke centimeters bepalen, dan maakt men van de hieronderstaande tafel gebruik.
I. |
IL. | ||
Grammen CO, |
Zij 11 gnlijk ami clVPbij O'C.ou 7(i0 niM. druk. |
(ïM3 zilvor-opiossing. |
Zijn Rolijk aan cM'COj bij ()0C. en 760 niM. druk. |
1 |
508,48 |
1 |
1,119 |
2 |
1016,9»i |
2 |
2,237 |
3 |
1525,45 |
3 |
3,356 |
4 |
2033,92 |
4 |
4,475 |
5 |
2542,40 |
5 |
5,593 |
6 |
3050,88 |
6 |
6,712 |
7 |
3559,36 |
7 |
7,830 |
8 |
4067,84 |
8 |
8,949 |
9 |
4576,32 |
9 |
10,068 |
De carbonaten zouden verminderd zijn bij diabetes insipidus (Hojmeisier en Siedamgrotsky) en bij haematurie.
8. Bepaling van het stikstofgehalte In de urine.
De urine bevat, zooals men uit het vorenstaande zien kan, eone groote hoeveelheid stikstof, die men in het ureum, kreati-nine, piszuur, hippuurzuur, kynuurziuir en allantoïue aantreft. Gloeit men nu volgens de methode van Will en l^trentru/i/i de organische stoffen met natronkalk (een mengsel van bijtende kalk
en natriumhyflraat), dan ontwijkt alle stikstof in den vorm van ammoniak. Vangt men nu die ammoniak in eene bepaalde hoeveelheid getitreerd H, SO, op, dan kan men daarna berekenen hoeveel stikstof de urine bevat.
Men heeft daartoe de volgende oplossingen noodig:
A. ferduHd zioavolzuur. Men moot daarvoor oon verdimd zwavelzuur
hobbon, dat 40 gram watorvrij zwavelzuur op 1000 CC. H,0 bevat. Woogt 60 gram zuiver Kugelsoli zwavelzuur af en doet er 1020 CC. HjO bij e» bepaalt in 30 CC. vau dit verdund zuur liet zwavelzuur mot chloorbarium. Vond inou nu, dat 20 CC. 0,820 gram zwavelzuur bevatten, dan treft men in 1000 CC. 41 gram zuur aan. Men lieeft dns :
40 : 41 = 1000 : x
41000 f)r,
x w • — 1025 CO.
Er moeten dus nog 25 CC. H,0 bijgevoegd worden, dan beantwoordt 1 CC. van dit zuur aan Viono llu(l• stikstof = 0,014 gram. (N — verbindingsgetoichl 14.)
B. l'jfni nalronoplomnc) van hekend gehalte. Deze oplossing moei eene
zoodanige sterkte hebben, dat 20 CC. van het zuur voldoende zijn om eene gelijke hoeveelhoid van dezo oplossing te verzadigen. (Zie de bereidingswijze op bladz. (it )
Wil men nu de stikstof bepalen, dan gaat men op de volgende wijze te werk.
Men neemt eene korte, glazen buis, die aan een einde in eene lange, spits toeloopende punt ia toegesmolten, doet er eene hoeveelheid natronkalk in en 5 CC. urine, die door het mengsel volkomen moet opgezogen worden. Verbindt nu deze buis door middel van eene caoutchoucbuis met een bolapparaat gevuld met 20 CC. van het verdund zuur (A). Verhit nu de glazen buis, totdat er zich geen gas meer ontwikkelt. Het ammoniak wordt nu door het verdund H, SO, geabsorbeerd. Is de verhitting af-geloopen, dan breekt men de lange, spits toegesmolten punt af en zuigt aan het bolapparaat, dan voert de stroom lucht, die bij de afgebroken punt instroomt en die men eerst nog door barvt-water kan laten gaan, het nog aanwezige ammoniak mede. Bepaalt nu door middel van de natronloog hoeveel CC. verdund
— 72 —
H, SO, verzadigd waven, dan kan men daaruit onmiddellijk het N-gehalte berekenen.
Men kan de ammoniak ook in verdund zoutzuur van bekend gehalte absorbeeren. (Zie blad/,. 64.) Er wordt dan ainnioniuin-ebloride gevormd. Praeeipiteert daarna met platinachlonde PtCU het bekende platina-dubbelzout Pt Cl, . 2 NU,, Cl. Nu bevatten 100 gcwiehtsdeelen van dit dubbely.ont gewiehtsdeeieii .stikstol'.
In plaats vati een glazen IhiIh kan men ook een glazen kolfje nemen, dat door cenen knrk gesloten wordt, die tweemaal doorboord is. Men steekt door de eeno opening pene dunne, gia/.en bnis, die aan bet bovenste uiteinde toegesmolten is en door de tweede opening eene tweemaal rechthoekig omgebogen, glazen buis, die met he( bolapparaat verbonden is. In hut kolfje doel men nu de natronkalk en handelt verder als opgegeven is.
Deze proef geeft eenigszins onnauwkeurige resultaten, omdat er meestal uitriten en nitraten aanwezig zijn, die niet geheel en al ontleed worden; doeh deze fout is zeer gering.
I. Eiwit. | ||||||||||||||||||||||||
|
Het eiwit, treft men overal in het dierlijk organismus aan en lever( het materiaal voor zijn onderhond en voor de herstelling van het verbruikte. In normalen (oewtand treft men het niet in de urine aan, doch het komt daarentegen in pathologische ver-hondingen (V.ie hoofdstuk vin., Algemcene symptomatologie) zooveel voor, dat het noodzakelijk is in iedere urine op eiwit te rea-geeren, waarvan men toch ook de afzonderlijke hestanddeelen quantitatief wil bepalen. Het treedt constant op bij alle nierziekten, die te zamen met den naam van Brightsebe ziekte worden bestempeld. (Zie Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en. Veeteelt liquot; dl, 1° all. hl. 1.) Ik vond het in de urine van patiënten lijdende aan acuut lougemphyseem en in de urine van een paard lijdende aan eeue kolossale stijfheid der achterband, die vermoedelijk /.iju oorsprong vond in eene Inmbo-abdominaalneuralgie. Misschien kon het optreden van eiwit in de nrine ook wel toegeschreven worden aan de behandeling, nl. aan cene linim1 cantbarid. inwrijving.
Eigenschappen.
Chemische. Het zuivere serumalbumine is in drogen toestand eene gele, glazige, doorschijnende massa, die zich in water tot eene kleverige vloeistof oplost.
1° Alcohol bewerkt in eiwitoplossingen een praecipitaat.
3° Voegt men bij eiwitoplossingen azijnzuur, totdat het sterk zuur reageert, doet men er dan eenige droppels kaliumferro-cyanide bij, dan treedt er een wit, vlokkig praecipitaat op. {Qiian-titatieve bepaling door titreeren, volgens Bödeker.)
3° Verwarmt men albumine met geconcentreerd zoutzuur, beter nog na toevoeging van een weinig zwavelzuur, dan wordt de vloeistof violet.
4° Geconcentreerd salpeterzuur kleurt de albuinine geel. {Xan-thoproteïnezunr.)
5° Verdund salpeterzuur veroorzaakt in albumineoplossingen een wit neerslag van albuminenitraat, dat in veel water oplosbaar is. {Gewichtige reactie.)
6° Eene oplossing van 1 deel kwik en 1 deel koud, sterk salpeterzuur, vermengd met het dubbele volume water, geeft salpeterzuur kwikzilveroxydule-oxyde, dat salpeterigzuur bevat. (Millon'.t reagens.) Dit reagens is het. gevoeligste voor albumine, hetzij dat het opgelost of onopgelost, voorkomt. Verwarmt men nu eene eiwitoplossing met dit praecipitaat op 60 - 100° C., dan treedt er eene intensieve, roode kleur op, die noch door de lucht, noch door lang koken verdwijnt.
7° Eene oplossing van kamfer is mede eene der beste reactieven. Houdt men gedurende eenige minuten een stukje kamfer in een glas water, waarin men daarna een droppel versche albuinine brengt, dan coaguleert het eiwit als een vliesje op het water. Verbreekt men dit vliesje met eene naald, dan vallen de kleine stukjes er van op den bodem van het glas. (•/. Lightfoot.)
8° Voegt meu azijnzuur bij eene eiwitoplossing, totdat zij sterk zuur reageert en daarna een gelijk volume eener verzadigde oplossing van natriumsulphaat, kookt vervolgens, dan treedt er eene volledige eoagulatie op.
Herkenning in de urine.
Men overtuigt zich eerst van de reactie der urine, vult daarna een reageerbuisje tol op de helft en verhit. Reageert de urine zuur, dan zal er bij eene temperatuur van 50 - 60° C. eene coagulatie van het eiwit volgen. Is er zooveel eiwit voorhanden, dat de geheele hoeveelheid urine coaguleert, dan moet men zc verdunnen. Reageert zij alcalisch of' neutraal, dan zal men ze met salpeterzuur sterk zuur moeten maken. De Hellersche proef met salpeterzuur schijnt niet voor alle gevallen voldoende te zijn. lietz giet een weinig urine in een reageerbuisje en voegt er eene gelijke hoeveelheid alcohol zoodanig bij, lt;lat beide vochten zich niet vermengen. Zijn er nu albumi-naten aanwezig, dan wordt de alcohol melkachtig troebel, zelfs treden er soms stolsels op. Deze coagula wijzen op een sterk eiwitgehalte van de urine. Men gebruikt hier geen azijnzuur, omdat Reissner aangetoond heeft, dat mucine door overvloedig azijnzuur eene troebeling zou veroorzaken, die men gemakkelijk voor eiwit kon houden. Er kunnen zich ook gevallen voordoen, dat de ontstane troebeling geen eiwit is, maar veroorzaakt wordt door aardphosphaten, die in zwak zure urine door het vrije CO, in oplossing gehouden worden , doch na toevoeging van H NO:l verdwijnt deze troebeling. Heelt men inwendig terebinthina of bals. copaïvae, etc. toegediend, dan ontstaat er na toevoeging van zoutzuur of salpeterzuur eene geelwitte troebeling, die veel met albuminc overeenkomt en veroorzaakt wordt door de harsachtige stoffen. Voegt men er dan alcohol bij, dan verdwijnt ook dit praecipitaat.
De apotheker G. Tanret te Troyes geeft eene methode aan om het eiwit in dc urine aan te toonen. Hij bereidde het reactief als volgt:
Joodkalium 3,32 gram.
Sublimaat 1,35 „
Azijnzuur 30 CC.
Wafer 60 CC.
Om goede resultaten te verkrijgen zijn twee zaken noodzakelijk: 1° Eene overmaat van het kwikzout.
— 78 —
2° Eene zure vloeistof, waarin men de albumine moet aan-toonen.
Men is door de groote hoeveelheid azijnzuur in het reactief niet altijd genoodzaakt het vocht, dat men onderzoekt, zuur te maken. De voordeelen van dit reactief zijn :
1° Het is een uitermate goed reagens; want het wijst nog 0,050 gram albumine in 1000 CC. water aan.
2° Men behoeft het niet te verwarmen.
3° Het praecipitaat is in ecnc overmaat van dit reactief volkomen onoplosbaar.
Er zou behalve het praecipitaat van eiwit ook een praecipitaat van uraten kunnen optreden ; doch is dit het geval, dan verdunt, men de urine met water, waarin zij dan opgelost blijven. Alca-loïden zouden ook eene troebeling kunnen veroorzaken, doch die lossen zich na verwarming of na bijvoeging van alcohol op. Pc mucine kan door het azijnzuur van het reactief gepraecipiteerd worden , maar dit praecipitaat is niet wit en ontstaat niet onmiddellijk. Het treedt veel later op onder den vorm van eene wolkachtige, halfdoorschijnende massa, die zich min of meer afgerond op den bodem van het vat verzamelt, terwijl het praecipitaat van albumine wit, ondoorschijnend en vlokkig is.
Chému beveelt voor de qualitatieve bepaling van albumine in de urine een mengsel van gelijke deelen gekrislalliseerd phenyl-zuur en azijnzuur met twee deelen alcohol van 90° aan. Voegt nu bij 100 CC. urine 2-3 CC. HNO;, en ongeveer 10 CC. van het mengsel, schudt en laat het eenigen tijd staan om te bezinken of voegt er 50 CC. Na2 SO.-oplossing bij in plaats van het HNO;,, dan bezinkt het vlokkig praecipitaat spoediger. (Xeit-schrift J. anabjl. Chemie vin, § 552.)
flimoxo bekent, dat deze reactie zeer gevoelig is, doch zij bezit de eigenschap om tegelijkertijd slijm te praecipiteeren, waardoor voor een groot gedeelte deze reactie hare practische waarde verliest. Hij stelde voor om de urine met eene verzadigde oplossing van het dihydronatriumphosphaat Hi Na PO,, zuur te maken, als het noodig mocht zijn. Laat nu de urine eerst bekoelen en bezinken, liltreert ze, dan wordt het slijm en het aanwezig sediment verwijderd. Giet nu een weinig gefiltreerde urine in een reageerbuisje en voegt er eene oplossing van zuiver
— 77 —
carbolziiur (1 : 20) bij ; treedt er na verwarming geene troebeling op, dan was er geen eiwit voorhanden. Komt er wel eene troebeling voor den dag, die langzamerhand vlokkig wordt, dan beantwoorden die vlokken aan het afgescheiden eiwit.
Quantitatieve bepaling.
Men kan het eiwit op twee verschillende wijzen bepalen ;
1° Door wegen.
2° Door titreeren.
Repaliny door wegen. Men verzamelt het eiwit op een filter en weegt alles, nadat men van te voren het filter gewogen had.
Quantitatieve hepaling volgens C. Tanret. Voegt men bij eene eiwithoudende vloeistof het reactief in overmaat, dan zal het eiwit gepraecipiteerd worden, verbonden aan het kwik en jodium ; het kalium wordt door het zuur der vloeistof verzadigd. Is nu al het eiwit gepraecipiteerd, dan kan zich het roode kwikjodide vormen met de oplossing van kwikchloride. Men kan nu zeer gemakkelijk de eindreactie door dit roode praecipitaat waarnemen.
Wil men nu het eiwitgehalte door middel van titreeren bepalen, dan heeft men daarvoor noodig ;
1quot; Kene oplossing nan\ Joodkalium 3,22 gram.
Kwikchlorido 1,155 „
Water 100 CO.
2° Eene oplossing mm kwikchloride. Mon loaf. 1 gram in 100 OO. water op.
In het eerste praeparaat weegt 1 ae((. HgJ.KaJ 393 en 1 acq. albuinine weegt volgens hem 1004 (1). Weegt nu 10 droppels dei-eerste oplossing, dan kan men het gewicht van één droppel bepalen. Een droppel met een gewicht van 0,05 grammen bevat
Hoe hier Tan rel (iiui 1004 komt, begrijp ik niet; maar brengt men bet over in de nieuwe sebrijfwijze, dar] krijgen wij HgJj.KJ = 020,1 en C7j II, u S
(formule van Guuuing) — ,ID4SJ. Nu zijn de verboiidingeu bgua gelijk.
0,00196 grain HgJ.KaJ; dus hierdoor kan men ook bepalen hoeveel er van die stof' in een droppel aanwezig is, die den onderzoeker gebruikt.
Ken droppel met een gewicht van 0,05 grammen, die 0,00196 gram HgJ. KaJ bevat, praecipiteert 0,005 gram albumine naar de volgende evenredigheid.
393 ; 0,00196 = 1004. ; x 0,00196 X 1004 ,
X =---393------ 0f
x 0,005 gram albumine.
Men kan dan ook gemakkelijk berekenen hoeveel albumine er door een droppel gepraecipiteerd zal worden, die den onderzoeker gebruikt.
Neemt nu 10 CC. urine, voegt er 2 CC. azijnzuur bij en laat de eerste oplossing onder gestadig omroeren er droppelswijs bij vallen. Het eerst gevormde praeeipitaat lost zich weder op, doch zoodra het constant optreedt, beproeft men na iedere nieuwe bijvoeging of een droppel van dit mengsel op een porseleinen schaaltje gebracht met een droppel der tweede oplossing eene gele kleur voortbrengt. Is dit 't geval, dan trekt men van het aantal verbruikte droppels 3 af' en bepaalt nu het gehalte eiwit, als boven opgegeven is. Er moet altijd eene geringe overvloed van het reactief aanwezig zijn om de gele kleur waar te nemen en daarom trekt men die drie droppels er af.
Men kan volgens Himow het eiwit in de urine ook benaderend quantitatief bepalen. Giet in eene buis van een bepaalden diameter, die in CC. verdeeld is en waarvan iedere CC. weder in 20 gelijke deelen verdeeld is, 25 CC. gefiltreerde urine, 12,5 CC. carbolzunroplossing (li 20), scbudl alles goed dooreen en verwarmt het gedurende 24 uren in een waterbad tot op 90° C. Laat bet praeeipitaat, dat daardoor ontstaan is, bezinken en bepaalt nu langs empirischen weg de verhouding van het volume van het praeeipitaat tot het gewicht van het eiwit. Met eene proefbuis van één centimeter inwendigen diameter werd gevonden, dat 1 CC. van het neerslag overeenkomt met 0,012 gram albumine.
Heeft men nu eiwit in de urine aangetroffen, dan duidtdatop: 1° Een organisch lijden van het nierenparenchym, dat met ma-terieele veranderingen en desorganisatie verbonden is. Dit
- 79 .TT-
vermoeden wordt zekerder, zoodra men ook cylinders of af-gestooten epithelia der piskanaaltjeu aantreft. Zij wordt waarschijnlijk als er oedemen optreden en als liet eiwitgehalte constant aangetroffen wordt.
3quot; Ken plaatselijk lijden van het systema uropoëtica zonder Morbus Brightii, b. v. hyperaemie der nieren door diui-etica veroorzaakt en eene menigte andere ziekelijke veranderingen in het organismus, die denzelfden invloed op de nieren doen gelden. Zij veroorzaken eene stuwing in de vena cava posterior, waardoor eene passieve hyperaemie der nieren met eene consecutieve albuminurie optreedt, zooals bij longem-physema. Kan men zich nu met een longiijden niet veree-nigen, dan berust het aanwezig zijn van eiwit waarschijnlijk op circulatiestoornissen.
3° Zekere veranderingen in de stofwisseling, nl. bloed, dat arm aan eiwit en rijk aan water is. {llypatbuminose, Hydraemie.)
2. Suiker. Cc 11, j ()fi.
IVatervrij: Oekristalliseerd :
C = 40,— C =r 36,36
H =: fi,R6 H — 7,07
O =: 53,34 O = 56,57
De suiker komt ook verbreidt in het dierlijk organismus voor. Men vindt het ook in de amnios- en allantoïsvloeistof van runderen, schapen en varkens. Men kan onmiddellijk suiker in de urine doen optreden, als men bij dieren een bepaald gedeelte van de medulla oblongata verwond. {Diahetessteek.) Het schijnt soms ook in de urine op te treden bij stoornissen in de circulatie der buiksorgauen en bij diabetes mellitus komt het soms in groote hoeveelheden voor. Eenmaal ben ik zelfs in de gelegenheid geweest een hond te zien, lijdende aan werkelijke diabetes mellitus. Het was een patiënt van den beer J. Mature Cz., veearts te Haarlem. De urine werd door den heer Bohneusieg, militaire apotheker te Haarlem, onderzocht. Er scheen zelfs eene vrij groote hoeveelheid suiker in die urine aanwezig te zijn.
— 80 —
FAgenschappen.
A. Microscopische. De pissuiker is identiscli itiet de druiven-suiker. Zij kristalliseert in uraatvormige conglomeraten, die uit bloemkoolvormig gegroepeerde blaadjes bestaan. De/,e blaadjes hebben een rhombischen habitus.
B. Chemische,. De zuivere pissuiker is wit, reukeloos en smaakt lang zoo zoet niet, als rietsuiker en is in water ook minder, doch in aleoiiol gemakkelijk oplosbaar, maar in ?.ether geheel onoplosbaar.
1° Eene oplossing van pissuiker in het polarisatietoestel gebracht, doet het gepolariseerde licht naar rechts draaien.
2° Iti de urine van een diabeticus gaat zij reeds bij gemiddelde temperatuur in een zuur over, dat naar omstandigheden azijnzuur, boterzmir en ook wel melkzuur kan zijn.
3U De pissuiker gaat met verschillende bases eigenaardige verbindingen aan, als: pissuikerkali 1(11,0 . C(, H|2 O,., pissuiker-kalk, enz. Voegt men bij eene alcoholische oplossing van suiker, eene alcoholische oplossing van kaliumhydraat, dan slaat bovengenoemde verbinding als een wit, vlokkig praeeipitaat neder.
4° Verwarmt nlen eene oplossing van pissuiker met kali- of' natronloog onder toetreding van lucht, dan ontstaat er eene schoone, bruinroode kleur onder vorming van hnmusaebtige lichamen. [Fittig.) Voegt men er UNO., bij, dan ontwikkelt er zich eeu scherpen, zoeten reuk, die ons voor een gedeelte aan caramel, voor een ander gedeelte aan mierenzuur herinnert.
5° Verhit men eene door Na, CO., alcalisch gemaakte oplossing-van indigo karmijn met geringe hoeveelheden druivensuiker, totdat het kookt, dan komen achtereenvolgens de volgende kleuren voor den dag : groen, purperrood, rood en eindelijk geel. Schudt men deze heete, gele oplossing, zoodat de zuurstof hierop kan inwerken, dan komen dezelfde kleuren weder te voorschijn, doch in omgekeerde volgorde. (Mulder.)
C0 Voegt men bij eene suikeroplossing een weinig kaliumhydraat en eenigc droppels eener oplossing van kopersulphaat, dan vormt er zich geen praeeipitaat of een reeds gevormd lost zich tot eene mooie, blauwe vloeistof op. Na verwarming
begint zich deze vloeistof eerst oranjegeel te kleuren, wordt weldra troebel en eindelijk scheidt zich het roodkoperoxydule af.
7°. Voegt men bij eeno suikeroplossing een weinig hef, dan treedt er spoedig eene gisting op, vooral bij eene temperatuur van 30 - 40° C. (Zie fig. m.)
Herkenning van maker in de urine.
1° De Heller-Moore'sche proef. Voegl\ bij eene bepaalde hoeveelheid urine de helft dier hoeveelheid kalium- of natrium-hydraat, dan worden eerst na koken de aardphosphaten geprae-cipiteerd. Zijn die in te groote hoeveelheid aanwezig, dan filtreert men ze af. Nu verhit men ze hooger en spoedig kleurt de urine zich citroengeel, geelbruin tot zwartbruin toe, dat van het suikergehalte afhankelijk is. Voegt men er nu eenige droppels H NO3 bij, dan wordt men den reuk onder n0 4 opgegeven gewaar. Bevat de urine eiwit, dan moet men dit eerst door koken verwijderen. Is zij reeds donker van kleur, dat nu juist bij diabetes zelden voorkomt, dan ontkleurt men ze met eene oplossing van loodsuiker. Neemt de urine zonder koken na toevoeging van het kaliumhydraat reeds eene donkere kleur aan, dan zijn er hoogst waarschijnlijk galkleurstoffen aanwezig.
2° De Trommersche proef. Men kan het Trommersche of Feh-lingsche suikerproefvocht voorhanden houden. Het bestaat uit kopersulphaat 1, wijnsteenzuur 4, kaliumhydraat 5 en gedistilleerd water 100 deelen. Men kan ook evenals de vorige proef beginnen door er kal Hoog bij te voegen en dan droppelswijs onder voortdurend schudden eene oplossing van CuS04 (1:10) bij gieten, totdat men een schoone, lazuurblauwe en heldere vloeistof verkrijgt. Nu verwarmt men het, dan zal bij aanwezigheid van suiker het koperzout gereduceerd worden tot koperoxydulehydraat, dat spoedig zijn hydraatwater verliest en als rood koperoxydule praecipiteert. Zet nu het buisje weg, dan ziet men soms na 5 - 10 minuten aan den wand van het glas een selioonen spiegel van metallisch koper. Het eiwit moet ook eerst door coagulatie verwijderd worden.
3° De Böttcherscho proef. Vermengt de urine ook met de helft van
6
haar volume aan kaliloog, voegt er een weinig bismuthnitraat bij en verwarmt. De suiker reduceert het bismuth/out en er wordt zwart bismuthoxydule gevormd. Men kan in plaats van kaliloog ook eene oplossing van Na,, SO,, (1:3) gebruiken. Het eiwit moet eerst door coagulatie verwijderd worden.
4° Kookt men de urine met eene zwak ammoniakalische oplossing van AgNOs, dan zet zich het metallisch zilver als een spiegel neder.
De Trommersche proef is het minst te vertrouwen, aangezien liet piszuur en de piszure zouten ook het vermogen bezitten om liet koperzout te reduceeren.
J. B. Fran qui en E. Van de Fijvere hebben de proef van Bottelier eenigszins gewijzigd, omdat deze methode voor hen, die weinig-met chemische reactiën vertrouwd zijn, aanleiding kan geven tot verkeerde gevolgtrekkingen. Zij raden daarom liet gebruik van biamuthoxyde in eene oplossing aan. Praecipiteert eene oplossing van bismuthnitraat door toevoeging van kaliumhydraat en voegt in het matig verwarmd vocht droppelswijs eene oplossing van wijnsteenzuur, totdat het praecipitaat van biamuthhydraat wederom is opgelost. Voegt nu een weinig van deze oplossing bij de urine en kookt het eenige minuten, dan zal bij aanwezigheid van suiker de urine bruin worden en het metallisch bismuth praecipiteert als een zwart poeder, dat op liet oog kristallijn is en aan het glas blijft hangen. Geene zelfstandigheden, die in de urine aanwezig zijn, hetzij ureum of piszuur, praecipiteeren het genoemd reactief. Albumine moet echter eerst door koken verwijderd worden, omdat dit eene geringe troebeling geeft. {L'Art medical n0 3 en Journal de Pharmacoloqie 18fi5 Avril pag. 103.)
Vogel had eene methode aangegeven om de pissuiker benaderend quantitatief te bepalen. Hij maakt druivensuikeroplossingen van verschillend procentisch gehalte en verhit die met kaliumhydraat, dan verkrijgt men verschillende kleuren. Men kan nu deze kleuren vergelijken met de kleur, die men verkrijgt, als er op suiker in de urine gereageerd wordt.
Quantitatieve bepaling van pissuiker.
De pissuiker kan op tweeërlei wijzen quantitatief bepaald worden
1° Door U(roeren.
2° Door polarisatietoestel.
De titreermethocle berust 0|) het vermogen van druivensuiker om het koperzout te reduceeren ; 180 gram druivensuiker ontleden 124(5,8 gram Cu 80,,, derhalve zullen 5 gram druivensuiker 34,64 gram Cu SO,, ontleden.
Men bereidt de oplossing als volgt:
Lost U .O^CuSO,, op in 100 00. water on 150 gram noutnial kaliumtartraat in 000 - 700 00. ocner oplossing van natriumhydraat van 1,1'2 spooiliek gowicht, voegt er lang-zuiner)\and do koperoplossing ouder omroeren bij en vult hot mengsel daarna nan tot 1000 00. Deüe oplossing beantwoordt aan 5 gram druivensuiker, doch heoft het groot nadeel, dat zij niet bewaard kan worden; daarom bediende Xc/nffquot; zich van het geprae-cipiteerde kopertartraat. Hij nam 250 gram Cu SO,, en loste het onder verwarming in weinig water op; evenzoo loste hij 280 gram kalinm-natriumtartraat (Seif/net/rzont) 0,, H,, ()„ KNa 4 H,0 op, moot er geliltreerd worden, dan fdtreeren. Giet de beide wanne oplossingen plotseling bijoen, sehudt en er praecipiteert eene groote hoeveelheid helder, blauw poeder. Na bekoeling wordt dit zout op een lilter verzamold en uitgewasschen, totdat men in hetwasch-water geen praeeipitaat met baryt meer verkrijgt. Droogt het aan de lucht, dan heeft dit zout 0^ H,, ()c Ou -f 4 HjO — 132,7 tot formule en bevat 29,906 % koperoxyde. Wil men nu eene koporoplossing maken, die even sterk is als de Fehlingsche, dan zou men voor 0,5 gram druivensuiker 3,685 gram van het bereide zout noodig hebben naar de evenredigheid
180 : 0,5 - 10 x 132,7 : x x =r 3,685 gram
Moroidt nu eene 2 % houdende suikeroplossing. Lost 2 gram van het bereide zout op in eene natriumhydraatoplossiug, die bijna de dubbele sterkte vnn het normaal natron (1 op 12,5) heeft. De oplossing wordt dan intensief blauw gekleurd, die bij 't koken helder blijft. Men voegdo er nu do suikeroplossing bij en iiad daarvoor 14,8 00. noodig, die dus 2
X 14,8 = 0,296 gram suiker bevatte.
Wil men nu weten hoeveel zout men voor 0,5 gram suiker noodig heeft, dan beeft men de vergelijking
— 84 —
0,296 : 0,5 = 2 : x x = 3,378 gram Cu-zout.
Dozo hooveelhoid werd tweemaal afgewogen on had iedere maal 25 CC. druivonsuikoroplossing noodig. Mou bewaart uu de 3,378 gram zout on do 0,5 gram druivensuikor in glazen buisjes, die men zorgvuldig dicht kurkt on recht op in eon kartonnen étui plaatst. Hot koperzout blijft daardoor ouveraudord.
Wil men nu de suiker in de urine bepalen, dan vermengt men eene bepaalde hoeveelheid urine met een weinig kalkmelk, verdunt het tot het dubbel volume en filtreert. Lost nu eene hoeveelheid koperzout op, dat voor 0,5 gram druivensuiker getitreerd is, dus 3,378 gram en voegt er nu de urine onder verwarming bij, totdat de ontkleuring opgetreden is. Het verbruikte quantum urine, dat door hare verdunning slechts aan de helft natuurlijke urine beantwoordt, bevat dan 0,5 gram pissuiker, waarna men dan gemakkelijk het procentiseh gehalte kan bepalen. Het kalk-praeparaat wordt er bijgedaan om die stoften te verwijderen, welke eveneens het koperzout redueeeren. {Mohr.)
Door middel van het polarisatietoestel. Men weet, dat de suiker eene rechtsdraaiende stof is. Men moet eerst de urine filtreeren en is zij dan nog niet helder genoeg, dan schudt men 30 CC. urine met eene gelijke hoeveelheid eener oplossing van loodsuiker (1:10) en filtreert op nieuw. Het filtraat is dan helder genoeg om met het polarisatieapparaat onderzocht te kunnen worden. Wat het polarisatietoestel aangaat, verwijs ik naar de physica. De berekening is zeer eenvoudig. Het specifiek draaiin^svermogen van druivensuiker is ^6; ('- w- ',j-eene onderzoekingsbuis van 1 d.M. lengte zal eene suikeroplossing van 100% het polarisatievlak 56° naar rechts doen draaien. Heeft het toestel slechts eene 2 d.M. lange buis, dan zal het draaiingsvermogen van die suiker -j- 112° zijn; alzoo het dubbele. Doet men nu de gefiltreerde urine in de buis en moet men het polarisatievlak 7° naar rechts draaien, dan kan men spoedig het suikergehalte bepalen; want -f 112quot; naar rechts wijzen immers eene suikeroplossing van 100% aan, dan zullen l- 7° eene suikergehalte van 6,25 % aanwijzen naar de evenredigheid.
112 : 7 = 100 : x
3. Leucine. = 08 H,, (NH,)0,.
C rr 54,i)(gt;
H = 9,92 O = 24,44 N = lO.ISS 100,—
De leucine — Amido-capronzuur—komt in verschillende vochten van het dierlijk lichaam voor. Men bereidde het na gestoorde functie uit de lever en ook heeft men het in de urine aangetroffen vooral na leveraandoeningen.
Eigenschappen.
A. Microscopische. De zuivere leucine kristalliseert in eene korrelige massa. De korreltjes doen zich als ronde, meest geel gekleurde, oneffene lichaampjes voor. In zuiveren toestand kristalliseert zij in hoopjes, blaadjes of schubbetjes.
B. Chemische. Zij is in water tamelijk gemakkelijk (1:27), in kouden alcohol on aether niet, doch in kokenden alcohol goed oplosbaar, maar kristalliseert weder hij bekoelen. De oplossingen zijn neutraal. Zij verbindt zich gemakkelijk met zuren en bases. De verbindingen met zuren zijn in water oplosbaar en kunnen daaruit weder kristalliseeren. Dc zoutzure verbinding geelt met plautinachloride een dubbelzout.
1° Brengt men een weinig leucine in eene aan beide zijden opene glazen buis en verwarmt haar voorzichtig tot op 170°, dan sublimeert do leucine evenals zinkoxyde zonder te smelten. Verhit men ze sterker, dan wordt ze ontleed in koolzuur en amylamine.
C6 H13 NO, - COj C, H,, N.
2° Voegt men bij eene oplossing van leucine eene oplossing van looddioxyde, dan ontstaat er na verwarming butylaldehyde en valeronitriel.
3U Eene oplossing van Hg (NO,^ brengt geen praecipitaat in eene absoluut zuivere leucineoplossing. Doet zich de vloeistof rood of rosérood voor, dan wijst dit op tyrosine.
4° Door kaliutnpemianganaal wordt Icucinc in eene alcalische oplossing in ammoniak, koolzuur, oxaalzuur en valeriaan/,uur ontleed.
5° Verhit men eene oplossing van leucine met kaliumhydraat, dan ontstaat cr valeriaanzure kali.
Bereiding uit (Ui urine.
Frerichs ging op de volgende wij/.e te werk. Hij verkoos als het best de urine bedeeld met gaipigment, die hij door middel van den cathéter ontlast had. ili j voegde er vervolgens loodacetaat bij om de kleur-en extractiefslofïen te praecipiteeren, tiltreerde, nam het overvloedig lood weg met II,S en dampte verder in. Reeds na 24 uren hadden er zich kristallen gevormd. Aangezien de leucine veel gemakkelijker oplosbaar is, dan de tyrosine, wordt zij ook veel later afgezonderd. Behandelt de rest na 't verdampen met kouden, absoluten alcohol zoolang, als deze nog wat opneemt en trekt het daarna nog eens uit met kokenden alcohol van gewone sterkte, waarbij in den regel eene taaie, donkerbruine in water oplosbare stof overblijft, die de tyrosine bevat. De laatst verkregene alcoholische oplossing scheidt na 't verdampen de voorhanden leucine in de beschreven kogeltjes af. Droogt de verkregen leucine tusschen filtreerpapier en zuivert ze daarna door middel van eene loodsuikeroplossing. Men maakt daarvoor eerst de waterige oplossing van het (nssehen papier gedroogde leucine met ammoniak alcalisch en voegt er daarna eene oplossing van loodsuiker of loodazijn zoolang bij, totdat er geen praecipitaat meer gevormd wordt. Het neergeslagen leucineloodoxyde wordt op een filtrum verzameld, een weinig uitgewasschen, in water gesuspendeerd en met Ha8 ontleed. Verdampt na filtreeren het lilt raat, dan verkrijgt men de zuivere kristallen van leucine. (Le/nnaiin.) Men moet echter versche urine nemen, want zoodra leucine in aanraking met rottende dierlijke stoffen komt, wordt /.ij uiterst gemakkelijk onder vorming van valeriaanzuur ontleed.
4. Tyrosine. = C9 H,, N(J,.
C = 59,67
He(. kdinl in den regel tegelijk met leucine voor.
Eigenschappca.
A. Microscopische.. I)e tyrosine vormt eene samenhangende, .sneeuwwitte, als /.ijde blinkende massa, die uit lange glinsterende naaldjes bestaat. Het kristalliseert uit eene ammoniakalische oplossing in kogeltjes, die op hunne oppervlakte oneffen zijn. Drukt men zulke kogeltjes onder een dekglaasje stuk, dan vallen /.ij in zeer (ijue, witte naaldjes uileen.
H. Chemische. De tyrosine is smaak- en reukloos, zeer moeielijk in koud water, gemakkelijk in heet water en nog gemakkelijker in zuren en alealiën oplosbaar; doch in alcohol en aether onoplosbaar.
1° Bij verhitting is het niet te sublimeeren en verspreidt eenen reuk naar verbrand hoorn.
2° Dampt men salpeterzuur (4 dln. sterk HN03 en 4 dln. HjO oj) 1 dl. tyrosine) met tyrosine voorzichtig af, dan ontstaat er naast oxaalzuur een geel lichaam, dat het dinitrotyrosine C,, H., (NOj)., NO., is. Kali en ammoniak kleuren de vest na af-damping intensief roodbruin. Verdampt men tyrosine op een platinablikje met HNOj, dal een specifiek gewicht van 1,2 heeft, dan wordt de tyrosine spoedig geel gekleurd. Bij 't verdampen blijft er eene glinsterende, doorzichtige intensief geelge-kleurde rest achter, voegt men daarbij eenige droppels eener natronloog, dan kleurt zich het vocht oogenblikkelijk intensief roodgeel door erythrosine en laat bij 't verdampen eene zwartbruine rest terug. Schever vindt deze reactie nog beter, dan de proef van Piria.
3° Lost men tyrosine in HjSOj onder verwarming op, dan kleurt ziel» het vocht roodbruin, verdunt met water en verzadigt het zuur met eenc oplossing van BaC03, totdat de zure reactie verdwenen is, kookt, filtreert en voegt er droppelswijs eene verdunde, neutrale oplossing van ijzerchloride bij, dan treedt er eene violette kleur op. (Piria.)
4° Vermengt eene oplossing van tyrosine met eene oplossing-van mercuridnitraat, die een weinig salpeterigzuur bevat, kookt, dan wordt dit mengsel mooi rood gekleurd en na korten tijd ontstaat er een intensief bruinrood praecipitaat. (De tyrosineproef.)
Bereiding uit da urine.
(Zie leucine.)
5. Abnormale kleurstoffen.
a. üroërythrine.
Onder de abnormale kleurstoffen komen er voor, die zoowel tot de normale samenstelling van andere lichaamsvochten behoo-ren, zooals : bloed en galklcurstulï'en, als die, welke vati buiten daarin gevoerd worden, 1). v. plantenkleurstoffen. Bij de meeste koortsachtige ziekten is de urine meer of minder sterk gekleurd. Heller meent, dat het door de üroërythrine zou komen; ook de urophaeïnereactie treedt onder zulke omstandigheden beter op den voorgrond. Men giet daartoe in een klein bekerglaasje 2 CC. chemisch zuiver H2 SO^ en laat er nu van eene geringe hoogte 4 CC. urine bij vallen, dan ontstaat er onder normale omstandigheden eene donkere, bruinroode kleur; zoodra hot kleurstofgehalte der urine verhoogd is, dan wordt de kleur, die door deze reactie ontstaan is, veel donkerder, zelfs tot zwart toe. Bij het nemen van deze proef moet men echter de bloed-, de galkleurstof en de suiker kunnen uitsluiten, omdat deze stoffen door het H2 S04 ook donkerbruin tot zwart gekleurd worden. Behandelt men zulke urine met eene oplossing van loodsuiker, dan verkrijgt men een rosé-
rood of vleesclikleurig praecipitaat. Is er bloedkleurstof vooriian-den, dan moet men die ook eerst, verwijderen. Het ontbreken van eiwit in de urine, de grijze kleur der aardphosphaten en het. roodachtig loodpraecipitaat zijn punten, waarop men bij de differentieele diagnose tusseben uroërythrine en bloedkleurstof moet letten. Zij zou voorkomen bij leverziekten, loodkoliek, septieo-pyaemie en volgens Sabelin bij runderpest.
b. Galkleurstoffen.
De galkleurstoffen kunnen naarmate de omstandigheden in al of niet ontleden toestand met de urine vermengd zijn. Men kan zich om de bilirubine en biliverdine aan te toonen van de volgende reacties bedienen.
1° Proef van Omelin. Doet in een reageerbuisje urine en laat langs den wand voorzichtig geconcentreerd HN03 vloeien; zoodra de beide vloeistoffen elkander raken, treden er eene reeks van kleuren op, als: groen, blauw, violet, rood en geel in de genoemde volgorde van achter naar voren. De groene kleur is het, duidelijkst, terwijl de blauwe kleur soms in het geheel niet te voorschijn komt. Men kan de proef ook in zooverre wijzigen, dat men zwak HMO3 bij de urine voegt en daarna geconcentreerd Engelsch 11, SOi langs den wand van het buisje naar beneden laat vloeien.
2° Proef van Heller. Doet in een bekerglaasje ongeveer 6 CC. zuiver C1H en voegt er droppelswijs zooveel urine bij, totdat het CIH duidelijk gekleurd is. Schudt het nu behoorlijk en giet er zuiver HNO:1 bij. Men krijgt dan op de plaats van aanraking de reeks kleuren te zien, die men bijzonder goed bij doorvallend licht kan waarnemen. Men mag voor deze proef geen te donkere urine nemen en is dit het geval, dan moet men ze verdunnen. Wordt het CIH na toevoeging der icterische urine geelrood gekleurd, dan neemt Heller aan, dat zij bilirubine bevat; wordt zij terstond groen gekleurd, dan zou er biliverdine aanwezig zijn.
3° Men kan groote hoeveelheden urine met chloroform schudden, dan wordt de chloroform geel gekleurd. Neemt nu met eene pipet de gekleurde chloroform weg en schudt ze in een beker-
— 90 —
glaasje met C1H. De gele chlorofonndroppels zakken in deze vloeistof wederom naar den bodem van het vat. Voegt men nu onder geducht schudden HN03 bij, dan kan men aan die droppels zeer duidelijk alle kleursveranderingen waarnemen. Bij alle reacties op galkleurstoffen is de groene kleur toch de beslissende. Men moet zich evenwel wachten voor vergissingen met indicaan. (Zie bladz. 17.) In zulke gevallen moet men de galkleurstoffen door middel van chloroform afzonderen en reageert dan met de proef van Heller of praecipiteert de urine met eene loodsuikeroplossing en onderzoekt of in het (iltraat groote hoeveelheden indicaan aanwezig zijn.
Wij hebben dus gezien, dat men de galkleurstoffen, zoo zij niet in eene al te geringe hoeveelheid voorhanden zijn, door CIH of HNO3 kan aantoonen.
Musset gaf echter eene methode aan, waardoor wij in staat gesteld worden zelfs zeer geringe hoeveelheden in de urine aan te wijzen. Doet daartoe 2 CC. nrine in een reageerbuisje, voegt er 2-3 droppels geconcentreerd Hj 80,, bij en laat daarna een kristalletje van kaliumnitraat in het vocht vallen. Zijn er nu galkleurstoffen voorhanden, dan ontstaan er mooie grasgroene strepen in het vocht, schudt men daarna, dan wordt de geheele hoeveelheid donkergroen. Deze kleur verandert noch door verhitten, noch door het mengsel langen tijd te bewaren. Zijn er sporen galkleurstoffen aanwezig, dan wordt de massa bleekgroen, dat men het best kan waarnemen door het reageerbuisje met zijn inhoud boven wit papier te houden en er dan van boven in te zien.
Bevat de urine reeds veranderde galkleurstoffen, d. w. z. zoodanige, die door de le en 2e reactie niet meer aangetoond kunnen worden, hetzij bilifuscine of bilihumine, dan komen de volgende te pas. Men doopt een wit linnen lapje of wit flltreerpapier in de urine en laat dit drogen. Het linnen of papier is nu bruin gekleurd. Eene nadere bevestiging van de aanwezigheid van ontlede galkleurstoffen vindt men, wanneer er zelfs bij een gering specifiek gewicht eene zeer sterke urophaeïnereactie optreedt. Verwarmt men ten slotte de urine met kaliloog om de aardphosphaten te praecipiteeren, dan wordt de pis nog veel donkerder gekleurd, dan zij van te voren was en ook de aardphosphaten slaan bruin gekleurd neder.
c. Bloedkieufslnffen.
Soms komt de urine bloedig gekleurd, roodbruin, bruinzwart, tot zwart toe voor, zonder dat er microscopisch bloedlichaampjes kunnen gezien worden. Men praecipiteert de aardphosphaten onder zachte verwarming met kaliumhydraat. Zij voeren dan de kleurstof' met zicli mede. Is nu de bloedkleurstof gering, dan zijn de aardphosphaten soms dichroïstisch.
Kookt men zulke urine voorzichtig met een weinig azijnzuur, dan ontstaat er een meer of minder bruinrood bezinksel. Kookt men dit coagulmn met alcohol, die zwavelzuurhoudend is, dan wordt zij door de haematlue rood gekleurd. Laat men nu de alcohol verdampen, dan kan men uit het residu volgens de bekende methode de haemiuekristallen vervaardigen of men onderzoekt dien roodhruingeklenrden alcohol met het spectraalapparaat. Na inademing van arsenikwaterstofgas zou er bloedkleurstof in de urine optreden; ten minste bij proeven op honden genomen is dit gebleken.
liet optreden der bloedkleurstof duidt op een uit een vallen der bloedlichaampjes. De bloedomzetting kan slechts tijdelijk optreden en bepaalt zich dan maar tot verwoesting van eene grootere of kleinere hoeveelheid bloedlichaampjes of de bloéd-omzetting is aanhoudend. Er ontstaat dan eene eigenlijke bloeddisso-lutie, die het leven bedreigt, zooals bij scorbut, septico-pyaemie, enz.
d. Flanlcnkleurstoffcn.
De plantenldeurstofïen bijzonder het chrysophaanzuur deelen aan de urine eene roodachtiggele tof donkerbruine kleur mede. Zij zijn daaraan te herkennen, dat de roode alcalische urine door toevoeging van een zuur van kleur verandert en geel wordt; doch door overmaat van vloeibaar ammoniak weder rood optreedt, Praecipiteert na verwarming met kaliloog de aardphosphaten uit de urine, die plantenkleurstofïen bevatten; dan hebben ze dikwijls eene bloedroode kleur. De aardphosphaten gekleurd door
— 92 —
plantenkleurstoifen worden violet, als zij eenigen tijd aan de inwerking der lucht zijn blootgesteld geweest. Het ontbreken van eiwit en de bovenvermelde reactie zijn voldoende kenmerken om deze kleurstoffen van bloedkleurstoffen en uroërythrine te onderscheiden.
Er komt nog eene kleursverandering der urine voor, behalve de hiervoren opgenoemde, na het inwendig en uitwendig toedienen van acid. carbolicum. De kleur der urine kan dan intensief bruin of zelf zwart worden. Hoe dit komt is nog onbekend; zooveel is zeker, dat na bijvoeging van dat zuur bij normale urine er geene kleursverandering optreedt. In het begin nam men aan, dat deze kleursverandering reeds binnen de piswegen plaats vond, doch in lateren tijd nam men waar, dat die niet binnen de piswegen optrad, maar eerst nadat er de lucht op had ingewerkt. De kleursverandering kwam steeds het eerst te voorschijn aan die zijde, welke naar het licht was gekeerd, {Badische thierdrztl. Mittheil. 1874, n0 7.)
6. Azijnzuur. — O, H,, O,.
C = 40,—
H 6,G7 O = 53,«3
Men kan het azijnzuur in gistende urine vooral van een diabeticus aantoonen door eene oplossing van ijzerchloride, dan wordl het bloedroode ijzeracetaat (C, HjOj),, Fe» gevormd.
Herkenning in de urine.
Men neutraliseert 2-3 liter urine met natriumhydraat, als zij nog niet alcalisch is en dampt het tot op '/t 0'quot; Vo. vai1 ',e*, volume in. Men distilleert nu het overschot na toevoeging van wijnsteenzuur zoolang, totdat het distillaat niet meer zuur reageert. Verzadigt dit met Na^ COj, verdampt, totdat het droog is en dis-
tilleert op nieuw met Hs SO,. Verzadigt het zuur vocht met Na, CO;l en laat het natriumacetaat kvistalliseeren. Het gekristalliseerde natriumacetaat bevat 22,9 % natrium, liet barytzout 60 % haryt.
7. Melkzuur. = C3 H6 ()3 HjO.
C H O
Hoogstwaarschijnlijk komt liet melkzuur in normalen toestand niet in de urine voor, doch enkel bij gestoorde oxydatie, zooals bij ziekten der respiratie- en digestieorganen, bij rachitis, os-teomalaeie en na phosphorusvergiftiging; misschien treedt het ook op, indien er oxalurie aanwezig mocht zijn.
Eigenschappen.
A. Microscopische. Het melkzuur is in zuiveren toestand eene kleurlooze vloeistof van 1,215 specifiek gewicht, dat met water, alcohol en aether in elke verhouding vermengd kan worden en dat niet zonder ontleding vluchtig is. Melkzuur geeft ook geene karakteristieke readies. Het wordt in den regel als een zout afgescheiden.
B. Chemische. Het melkzuur verbindt zich met kalk tot eal-ciumlactaat (C, H5 Oj), Ca5 H.,0, dat zeer goed kristalliseerbaar is. Het ontstaat door calciumcarbonaat in melkzuur op te lossen. Dit zout is aan zijnen kristalvorm zeer goed te herkennen. Kookt men het melkzuur met zuiver zinkoxyde, dan vormt er zich liet zinklactaat (0,, H5 0.,)^ Zn -j- SH^Ü. De ton- of wigvormige kristallen zijn voor dit zout zeer karakteristiek. Leidt men door eene oplossing van zinklactaat HjS, dan praeeipiteert
= 40,00(1
— 5,556
— 44,4'15
— 10,000
100,—
— 94 —
al het zink als zinksulphide en de oplossing beval, zuiver melkzuur, dat men coneentreeren kan.
Bereiding uit de urine.
Wil men het melkzuur in de urine aantoonen, dan gebruiken wij daarvoor het gemakkelijk kristalliseerbare zinkzout. Dampt versche urine in, totdat het bijna droog is, behandelt het restant met eene alcoholische oplossing van oxaalzuur. In oplossing blijft melkzuur, phosphorzuur en zoutzuur, terwijl de oxalaten onopgelost blijven. Digereert de vloeistof met loodoxydehydraat, verdampt tot alles droog is en trekt het restant met absoluten alcohol uit, waardoor het loodlactaat opgelost wordt. Behandelt het tiltraat met H,S, verdampt het na het tiltreeren op een waterbak tot eene stroopdiktfe, schudt met aether, dan houdt men het melkzuur na het verdampen der aether meer of minder zuiver over. Lost het in weinig water op en kookt het met zinkoxydc.
Scherer lost het nog te onderzoeken extract in water op, pvae-cipiteert met barytwater en filtreert. Men verwijdert uit het tiltraat door distillatie met een weinig zwavelzuur de vluchtige zuren, die aanwezig kunnen zijn en laat het restant met sterken alcohol verscheidene dagen staan. De, «ure vloeistof verdampt men geheel met een weinig kalkmelk, lost het overblijvende in heet water op, filtreert warm de overvloedige kalk en het calcium-sulphaat af, voert in het filtraat een stroom koolzuur, kookt nogmaals, filtreert de gepraecipiteerde kalk af, verdampt de vloeistof, verwarmt het restant met sterken alcohol, filtreert als het noodig is en laat het neutraal filtraat ter afscheiding van het calciumlactaat eenige dagen staan. Is er eene geringe hoeveelheid melkzuur aanwezig, zoodat er zich geene ki-istallen vormen, dampt dan tot stroopdikte in, voegt er sterken alcohol bij en laat alles rustig staan, dan vormt er zich een sediment van extractiefstoffen met kalk. Giet het vocht nu af in een vat, dat men goed sluiten kan en voegt er langzamerhand kleine hoeveelheden aether bij. Er scheidt zich dan een spoor van cal-
— 95 —
ciumlaclaat af, dat onder het microscoop gemakkelijk als witte, wratachtige kristallen herkend wordt.
Wil men het melkzuur quantitatief bepalen, dan moet het zeer zuiver afgescheiden worden.
8. Galzuren.
De galzuren komen zeldzaam in de urine voor en zoo zij al aanwezig zijn, dan treft men er nog uiterst geringe hoeveelheden aan. Bij ziekelijke aajidoeningen van het leverparenchym met snelle vernietiging van dit weefsel kunnen galzuren in de urine optreden. Het uitgangspunt van alle in de gal voorkomende zuren is het cholalzuur C,4 H(l0 Os. In de gal is zij als zoodanig niet aanwezig, maar met taurine tot taurocholzuur C.26 H,,, NSO, en met glycocol tot glycocholzuur C1(.H43NOc verbonden. Voegt men bij cene waterige oplossing van een galzuur eenige droppels eener suikeroplossing en doet men er daarna geconcentreerd H, S04 bij, totdat de vloeistof 50 - 70° C. warm geworden is, dan wordt zij prachtig violet. Men moet evenwel zorg dragen, dat de verwarming niet boven de 70° gaat, anders zou de suiker door het Hj SO,, verkoold kunnen worden. (Pettenl.o/er.) Wil men zeker zijn, dat dit bewijs goed is, dat moet men de aanwezigheid van albumine en oliezuur kunnen uitsluiten, omdat zij met suiker en lij SO, dezelfde reactie geven. Neukomm heeft daarom deze reactie eenigszins gewijzigd. Brengt een droppel van de vloeistof, die onderzocht moet worden, op een vlak porseleinen schaaltje, mengt er een spoor suikeroplossing bij en voegt er daarna een droppel verdund H., SO,, hy. Mengt nog eens alles goed dooreen en verwarmt zacht, dan treedt de karakteristieke, violette kleur op.
Herkenning in de urine.
De methode om deze zuren te verkrijgen, is altijd zeer om-
- 96 —
slachtig. Men verdampt ongeveer 500 CC., totdat het droog is en lost liet overblijfsel in alcohol op. Verdampt de alcoholische oplossing op nieuw en behandelt het restant met ahsoluten alcohol; nadat de alcohol nogmaals verdampt en het overblijfsel met water uitgetrokken is, vermengt men de oplossing niet loodazijn, verzamelt het praecipitaat, wascht af en droogt het voorzichtig tussehen vloeipapier. Trekt vervolgens het galzure loodoxyde met kokenden alcohol uit, verdampt deze oplossing onder toevoeging van Na, CO.-, en trekt eindelijk de galzure natron met ahsoluten alcohol uit. Laat den alcohol verdampen en lost het residu in 11,0 op. {Proef van Pettenlcofer.)
Volgens Hoppe praecipiteert men de urine dadelijk met loodazijn en een weinig ammoniak, wascht het praecipitaat inct H,0 uit, kookt het vervolgens met alcohol en filtreert warm. Het alcoholisch filtraat vermengt men met eenige droppels eener Na, COj-oplossing, verdampt daarna alles en trekt de galzure natron door koken met ahsoluten alcohol uit. Dit wordt nu bijna geheel verdampt, doet de rest in eene flesch, die goed gesloten is en voegt er aether bij, dan praecipiteeren dc galzure zouten en nadat zij langen tijd gestaan hebben, kan men ze tiltreeren.
9. Zwavelwaterstof.
Somtijds vindt men bij albuminurie en bij blaasziekten, die met eene aanzienlijke productie van etter gepaard gaan, H2S in de urine. Catheteriseert men met een zilveren catheter, dan wordt hij door vorming van Ag.jS bruinzwart gekleurd. Het ontstaat door de ontleding van eiwitachtige lichamen binnen de blaas. Wil men dit gas aantoonen, dan doopt men een filtreer-papiertje in eene loodoplossing en steekt dit in een reageerbuisje, waarin dc H,S-houdende urine is. Verwarmt ze, dan ontwijkt H,S en ■ gaat met het lood de zwarte verbinding aan van ■/.wavellood.
- 97 ~
Het kan somtijds gebeuren, dat men eene massa vet in de urine aantreft. (Urina chylnsa) (Zie hoofdstuk vm. Algemeene symptomatologie der nierziekten.)
Men kan de urine microscopisch onderzoeken en dan vindt men de karakteristieke vetcellen. Wil men het chemisch aan-toonen, dan dampt men eene hoeveelheid urine in, totdat ze droog is, verhit het overblijvende nog tot eene temperatuur van 110° C. en giet er nu zoo dikwijls kleine hoeveelheden aether bij, totdat er niets meer opgenomen wordt. Deze aetherische oplossing bevat nu al het vet, dat na 't verdampen der aether terug blijft. Wrijft er nu papier over, dan komen de vetvlekkeu voor den dag. Beval de urine langeren tijd vet, dan zou men eene vetontaarding der nieren kunnen vermoeden. Men kan ook eene bepaalde hoeveeliieid urine met goed uitgebrand calcium-sulphaat tot een deeg maken en deze massa laten hard worden. Pulveriseert deze harde stof en trekt dan met aether het vet er uit. Laat uu de aether verdampen, dan kan men het vetgehalte bepalen.
7
Toe ra U if/e best a nddeelen.
Toevallige bestanddeelen zijn dezulken, die slechts bij uitzondering en ondev bijzondere omstandigheden in de urine optreden. Zij worden het ineesl door hel voedsel, den drank ol de geneesmiddelen in hel orgauismus gevoerd en gaan dan meer ol minder veranderd iu de urine over. Men heeft van de zwaardere metalen en hunne zouten na inwendig gebruik tot dusverre in de urine aangelrollen, als: antimonium en arsenicum, die door de bekende methoden met het apparaat van Marsc/i ontdekt kunnen worden ; lood is moeilijk aan te toonen, koper, kwik, zink en jodium zijn uemakkeliiker aan te toonen. De alcalizouten gaan bijna allen na
O ' •'
inwendig gebruik in de urine over. Calcium- en inagnesiumzouten worden in het geheel niet of iu zeer geringe hoeveelheden met de urine afgescheiden. De minerale zuren worden aan alcaliën gebonden. Het looizuur gaat als gallus- en pyrogalluszuur in de urine over.
Zoolang de inorpliologi^che beslanddiielen nog in de nvine gesuspendeerd blijven, maken zij de urine (roebel, /.inken naar den bodem va» bet vat en vormen dan een sediment. (LÜImvie.) De beslanddeele» der sediinenten zijn, of reeds in de blaas voorbanden, /.oodat /.ij dus »a de ontlasting sleehts in de urine bezinken, of zij vormen y.ieli eerst in de geloosde, urine door afkoeling van bet voebt, of door gisting. Som» reageert de urine na de ontlasting zuur, doeb in de meeste gevallen alealiseb, dat afhankelijk is van bet genoten voedsel en van bet kortere of langere verblijf in de blaas. Heeft men ze in een volkomen beider vat opgevangen, dan is /.ij ook in 't begin beider, doch wordt langzamerhand bij rle afkoeling troebel door de vorming van wolkjes, {nubecula) die nil hlaasslijm bestaan. Het gebeurt evenwel dikwijls, dal zij hij paarden troebel afgescheiden wordt door de groote hoeveelheden caleiumcai'bonaat. I.iingzamerhand treedt er eene omzetting van de pisstof en bet hippunrzuur op. Het eerste wordt in koolzuur en ammoniak, waardoor ammonium-magnesinmpbosphaat, ealeiiuncarhonaat en de carbonate» en phospliaten van magnesium optreden; lerw ijl er ammoniak ontwijkt. Hel tweede wordt in benzoëzuur en glyeocol omgezet. Dit oiuzeltingsproces noemt men de alcalisobe gisting.
De stoffen, waaruit de pisbezinksels bestaan, zijn, of organische vormsels, die zoowel in de zure, alsook met eenige wijziging in de alcalische urine voorkomen, of anorganisebe, die eensdeels amorph, anderdeels gekristalliseerd zijn. Sommige dier .stoffen komen nu alleen in zure, andere alleen in alcalische urine voor. De gezamenlijke sedimenten kan men nu overeenkomstig het bovenstaande in een volgend sebema brengen.
— 100 —
SEDIMENTEN
I. der zure urine. II. der aloaliaohe urine.
A. NIET—OEOEGANISEEBDE.
a. Amorphe: »• Amorphe;
1quot; Uraten van natrium en kalium. 1° Calciumphospliaten. 2quot; Cliülesteanne en vetten [zelden.) 2° Caleiumcarbonaten.
3° Magnesiumcarbonaten.
b. Gekristnlliseenle: 1° Piszuur. 2quot; Caleinmcarbonaat. 3° Calciumoxalaat. 4° Cystine. 5° Leucine en tyrosine. |
b. Gekristalliseenle: 1° Ammoniumuraat. 2° Hippuraten. 3quot; Ammonium-magnesiumphos- phaat. 4Ü Calciumphosphaat. |
B. GEORGANISEERDE.
1quot; Slijm en ettercellen.
2quot; Bloedlichaampjes.
3quot; Epitlielia.
4quot; Fiscylinders en librinecoagula.
5° Zwammen.
6° Spermatozoën.
7° Kankervveefsel.
8° Entozoën.
De opgenoemde bestanddeelen worden in den regel onder het microscoop herkend. De kristal liseerbare stoffen kan men gewoonlijk aan hunnen kristalvorm kennen; terwijl men sommige stoffen zeer gemakkelijk door de proef van Piria kan aantoonen.
In iedere urine treft men slijm aan, afkomstig uit de piswegen.
101 —
Bij vrouwelijke individuen treft men meer slijm en ook nog epithelium aan, afkomstig uit de vagina. Kookt men zulke urine, dan stolt liet slijm niet (onderscheid tusschm albumine), doch wel na hijvoeging van alcohol. Azijnzuur doet ook de opgeloste mucine stollen evenals de minerale zuren; doch deze laatste lossen het weder in eene overmaat op, terwijl het praecipitaat verkregen door azijnzuur door eenige droppels zoutzuur opgelost wordt. Laat men de urine langen tijd staan, dan bezinkt de mucine, giet cr de bovenste heldere vloeistof af, voegt azijnzuur en eene oplossing van jodium en joodkalium er bij, dan komt de mucine geconcentreerd en gekleurd voor den dag. Bij microscopisch onderzoek treft men de zoogenaamde slijtnlichaampjes aan.
In sommige gevallen treft men ook cystinekristallen, vroeger blaasoxyde genoemd, in het sediment aan. (Ci/stinurie.) Steenen, die men bij honden aantreft, zijn soms bijzonder rijk aan cystine. Men kan het microscopisch aantoonen, want het kristalliseert in kleurlooze, doorzichtige, zeszijdige tafels; evenwel mag men zich daar niet geheel en al op verlaten, aangezien piszuur ook in zeszijdige tafels kristalliseert. Komt het nu te gelijk met phos-phorzure aarden en piszure zouten voor, dan kan men het door azijnzuur daarvan scheiden ; want de phosphorzure aarden en piszure zouten lossen zich onder verwarming op. Cystine wordt behalve door kalinmhydraat ook door ammoniak, echter niet door ammoninmearbonaat, maar wel door zoutzuur en oxaalzuur opgelost, doch piszuur niet. Voegt men nu bij de oplossing van cystine in kalihydraat een weinig loodacetaat, dan vormt er zich een zwart praecipitaat van zwavellood. De cystine wordt uit alcalische oplossingen door plantenzuren en uit zure oplossingen het best door ammoninmearbonaat gepraecipiteerd. Om verdere cystine in de urine aan te toonen geeft Muller de volgende reactie aan. Lost de cystine in eene geringe hoeveelheid kalinmhydraat onder verwarming op. Dc koud geworden oplossing wordt met water verdund en daarna wat kaliumnitroprusside KajFeCysNO-f-2H,0 bijgevoegd ; er treedt dan eene zeer schoone, violette kleur op. Piszuur levert bovendien de murexiedreactie (zie bladz. 31) en cystine vormt slechts eene roodbruine massa.
Men kan soms aan den vorm der epitheliumcellen zien, of zij uit de piskanaaltjes, nierbekkens, of de blaas komen. De kegelvor-
mige en gestaarte cellen (nni- en hipnlairecellen) zijn uit het nierbekken afkomstig en het plavciëpithelium komt uil de blaas of scheede.
Wil men met zekerheid aantoonen of bel sediment etterhoudend is, dan gebruikt men daarvoor de proef van Donné. Men giet de urine van bet bezinksel af, voegt bij dit laatste een stukje natrium- of kalinmhvdraal en roei'! bel gedurende eenige iiiiiiu-ten met een glazen staafje om. Bestaat nu het pissediment uit etter, dan zal het zijn witte kleur verliezen, groenachtig doorschijnend worden en eersl eeue draderige, latei1 eene vastere en eindelijk eene samenhangende massa vormen, die hetzelfde voorkomen beeft als etter in sterk ammoniakalisehe urine; daar nu in de pis geene andere stoffen voorkomen, die aan deze reactie beantwoorden, zoo is deze proef eene der zekerste om etter aan Ie toonen. Is de hoeveelheid etter zeer gering, dan verkrijgt men geene samenhangende massa; alleen neemt men dan waar, Hal het sediment verdwijnt en hel vocht draderig en slijmerig wordt. Behandelt- nien de urine mei, ammoniak, dan vorml er zich eene geelachtige gelei, die zich in draden laat trekken. (67/.///Ims.)
Wat de piscijlinddrs aangaan verwijs ik naar de Algemeene symptomatologie. (Zie hoofdstuk vin.)
Er komen ook in de urine een aantal zwammen, voor, als : gistschimmels (auiui/taronu/ceit urinae), sarcina, verschil lende ontwikkelde kiemen en fragmeiiteii van de penieillium glaucum en bacteriën. Ik verwijs hier naar het leerboek Die Sclunarohei-, ii. deel, die pflunzliclien Paraaietm, vun Dr. A'. A. Ziirn.
Wil men piszunr in een sediment aanloonen, dan lost men het in een weinig heet kali loog op, verdunt tot 200 CC., neemt er 50 - 100 CC. van, voegt er veel water en zwavelzuur bi j en bepaalt daarna hel piszuur op de gewone opgegeven wijze. (Zie bladz. 32.) Lost het sediment niet in bet kalihydraat op, dan is er ook geen piszuur aanwezig.
Men treft in het sediment ook soms voel oaldmnoarbotuuU aan, vooral in paardenurine. Wascht eerst dit sediment met water goed af en lost het in /.ontzuur op, voegt er na de oplossing ammoninmoxalaat bij, dan praeci pi leert bet caleiumoxalaat. Wil zich bot sediment niet geheel en al oplossen, dan liltreert men natuurlijk eerst. Lost dit caleiumoxalaat in zwavelzuur op en
titreert nu met kaliumpevmanganaat op oxaalzuur. Vermenig-vuldiat het gevonflcn gehalte (i\aal/.nur met 0,75)3, dan vindt men de hoeveelheid oaleimnearhonaat. (Zie blad/.. (Ui.)
In het sediment kan men ook calciumoxdlnat aantreffen. Wil men het gehalte er van opsporen, dan maakt men gebruik van de eigenschap der oxaal/.ure zouten -van de alcalien, nl. dat zij in water oplosbaar /.ijn, waardoor zij van liet caleiumcarbonaat geseheidon kunnen worden. Kookt dus eene bepaalde hoeveelheid van bet sediment met eene geconcentreerde oplossing van na-triumcarbonaat, filtreert, het tiltraat bevat dan natriumoxalaat en het praecipitaat CaCOj. Voegt bij de oplossing van natriumoxalaat kalk wat er, dan praecipiteert bet oxaalzuur als caleinm-oxalaat, dat men mei ehameleonoplossing bepaalt. Men berekent de verbruikte CC. ehameleonoplossing op normaal oxaalzuur (zie bladz. 5), vermenigvuldigt dat gevonden getal met 0,064 (1/3 at. C2Ca04 = 64), dan geeft ons bet product de hoeveelheid calcinmoxalaat aan, dat in de bepaalde boeveelheid van bet sediment aanwezig was. Treft men het langen tijd achtereen in groote hoeveelheden in het sediment aan, dan wijst dit op eene oxalurie. Het, zou natuurlijk aanleiding kunnen geven tol litbiasis [/jïrsc — steen) in de piswegen; verder zou het eene giftige werking op het organismus uitoefenen, liencke meent, dat de schadelijke werking van oxaalzuur juist daarop berust, omdat hel 't ealciumpho.sphaal oplost en uit, bet lichaam wegvoert. Ilaubner meent ook, dat, rachitis op zou treden door een verminderden toevoer en vermeerderden afvoer van calciuinphospbaat door de voeding met zure planten. De groote hoeveelheid cal-ciumoxalaat zou ook ontstaan kunnen door eene zure gisting der urine, waarbij melkzuur gevormd wordt. Dit zou bet piszuur uit zijne verbindingen verdrijven en bet vrije piszuur zon zich dan onder een toenemend donker worden der urine in oxaalzuur omzetten en als calcinmoxalaat optreden. De zure gisting zon door fermenten ontstaan, die zich waarschijnlijk door omzetting van de kleurstof der urine vormen, (hohne.) Men zou de oxaalzuur-diathese kunnen bestrijden met een passend dieet; voor bonden: vleesch, melk, warm houden; verder passende geneesmiddelen, als : nitrum, acid. hydrochl., acid. nitric.
Men heeft ook het atHimnium-iiMyiiesimipliospliaat in het sediment
aangetroffen. Wil men het bepalen, dan behandelt men het sediment met azijnzuur, waarin dit zout oploshaar is. Praecipiteert het nu weder met ammoniak, dan kan men het phosphorzuur gemakkelijk dnor middel van eene uraniumacetaatoplossing bepalen. (Zie blad/,. 56.) Ontstaat het eerst na do ontlasting der urine, dan kan het een gevolg der alcalische gisting zijn ; doch wordt het binnen de piswegen gevormd, dan zou het aanleiding kunnen geven tot de vorming van steenen. Men kan het am-monium-magnesiumphosphaat ook door middel van de koude ammoniakproef aantoonen. Voegt men hij het phosphaat een weinig kaliumhydraat, dan zal er zich al zeer spoedig ammoniak ontwikkelen.
Ook kan men er cholestearine in aantreffen doch zeer zelden. Geconcentreerd zwavelzuur en jodium of chloorzink en jodium kleurt de cholestearine blauw tot violet. Dampt men het onder eenc zachte warmte met een droppel geooncentreerd salpeterzuur af en giet men er dan een paar droppels ammoniak over, dan ontstaat er eene intensief roode kleur. (//. Schiff.)
VI. TTOOFDSTUK
Si/steinatische f/auff tot het opsporen der opgeloste bestmiddeelen.
A. QUAL1TAT1EVE ONDERZOEKING.
1. Men bepaalt met lakrnoespapier de reactie.
a. De urine is znur en bevat geen sediment. Handelt vol
gens 3.
b. De urine is zuur en sedimenteert. Laat het sediment
bezinken, filtreert en handelt volgens 2. flet sediment, onderzoekt, men microscopisch.
c. De urine is neutraal of alcalisch. Men heeft in den regel
een sediment, filtreert dan. Behandelt, het flltraat volgens 3 en onderzoekt het sediment microscopisch.
2. Verhit een weinig urine in een reageerbuisje, voegt er eenige droppels azijnzuur bij en laat het koken ; ontstaat er een coagulum, dat na bijvoeging van HNO:1 niet verdwijnt, dan is er albumen aanwezig. Verwijdert, dan uit 5 - 600 CC. urine het. eiwit, filtreert en behandelt, hel filtraat volgens 3. Tot bevestiging reageert men met HNO3. (Zie bladz. 75.) Zijn er zeer geringe hoeveelheden albumine aanwezig, dan laat. men het UNO., voorzichtig op de urine vloeien, waardoor er op de plaats van aanraking der beide vloeistoffen eenc scherp begrensde ringvormige troebeling ontstaat, als er maar sporen eiwit aanwezig zijn. Het coagulum kan
a. wit zijn ;
b. groenachtig zijn. Men vermoedt dan gal kleurstoffen, vooral
als de urine sterk gekleurd is;
c. bruinrood zijn. Men vermoedt dan bloed. Onderzoekt het
sediment of er ook bloedlichaampjes aanwezig zijn en brengt de urine in het spectraalapparaat. Is er opgeloste
— 106 —
haematine voorhanden, kookt dan eene proef met geconcentreerd kaliuinhydraat en /iel naar de kleur dei-vloeistof en naar die der aardpliosphaten, die na eeninen tijd vlokkig praeeipiteeren. Zijn de pliosphaten door plantenklenrstoffen gekleurd, dan worden zij, als /ij eenigen tijd aan de lucht hebben blootgestaan, violet gekleurd. {Heller sohe reactie.')
3, Verdampt 0-800 CC. urine ontdaan van haar albnmine en sediment in een waterbad tot stroopdikte. Verdeelt dit in twee deelen (V» en 2/:i)-
a. Y» gedeelte trekt men met sterken alcohol uit, laat alles bezinken, tiltreert, vvaseht het overschot nog een- of ( weemaal met sterken alcohol uit en onderzoekt de oplossing.
k. Men verdampt eene geringe hoeveelheid der alcoholische oplossing in een waterbad, totdat zij droog is eu voegt bij de rest MNOjol oxaalzuur om pisstof aan te toonen. (/ie blad/. 30.) /?. Voegt bij het grootste gedeelte der alcoholische oplossing kalkmelk en daarna eene oplossing van chloorcalcium, totdat er geen praceipitaat meer optreedt. Het tiltraat verdampt men in een waterbad tot op 12 CC., brengt het in een bekerglaasje en voegt er na bekoeling '/j *'*' eener alcoholische oplossing van i bloor/ink bi j Er zal zich weldra na sterk omroeren kreati-nine - ehloorzink vormen. (Zie blad/. 36.) Het overschot wordt volgens c. behandeld. h. 2/;; gedeelte maakt men met zoutzuur /uur, wrijft het met zwaarspaathpoeder — barinmsulphaai en trekt het met alcohol uit. De alcoholische oplossing onderzoekt men op hippunrzunr volgens blad/. 37.
c. Behandelt het overschot van a. met verdund zoutzuur (1:6) en tiltreert.
x. De zoutzure oplossing bevat de aard pliosphaten en andere zouten. De eerste worden ge-praecipiteerd, zoodra men de zout/ure oplossing met ammoniak neutraliseert.
De rest bevat slijm en pis/uur. Men stoot hlt;'t
- 107 —
filter na lief afgcwasschen te hebben door, brengt deze rest in een reageerlniinje, voegt er 2 dl'3 droppels natrimnliydraat hij, verwarm! en liltreert, au. Met opgeloste is slijm.
hb. Het lili.raat bevat pis/,uur, dat zich na toevoeging van /out/.uiir in kristallen afscheidt.
4. Vermengt 3-4 CC. rookcnd zontznnr in een reageerbuisje rnet 20 - 34 droppels urine. Is er indicaan aanwezig, dan kleurt zicli dit mengsel na korten lijd roodviolet lol intensief blauw. Hlijl'l bij /eer geringe bouveellieden van indieaan do, reactie uit, dan komt zij toch vooi den dag, zoodra er eenige droppels HNO;, bijgevoegd worden.
5. Is de urine meer of minder sterk gekleurd, schuimt zij slei'k en kleurl zieli een met die urine bevochtigd liltrecrpapier geel of' groen, dan moet men op galbestancUleelen reageeren.
a. Doet een weinig urine in een glas, dat naar onderen spits toeloopt en voegt er zonder omroeren UNO, bij, die salpeterigzuur bevat. (Zie blad/.. 4.) Ontstaat er dan in het onderste gedeelte der vloeistof de bekende kleur-schakeering, dan wijst dit op gal kleurstoffen. Men zou ze ook met chloroform kunnen aantoouen. (Ziebladz. 89.)
/gt;. Om op galzu ren te reageeren, verdampt men 5 - (500 CC. urine in een waterbad en wendt de Pettenhofar'sche reactie aan. (Zie bladz, !).').)
6. Wil men op suiker reageeren, dan verdunt men 15-30 droppels urine mei 4-5 CC, II.O, voegt er '/s CC, natrium-hydraaf bij en daarna droppelswijs eene zeer verdunde oplossing van Cu SO,, of men gebruikl hel opgegeven Fehlingsche proef-vocht. (Zie bladz. 81,)
7. Knikt fle urine naar H2S, dan handell men volgens bladz.96,
8. Wil men oj) anorganische stoffen reageeren, dan verdampt men 80 - 100 CC, urine, totdat zi j droog is en verbrandI het overblijvende nauwkeurig op de volgende manier. Men filtreert eerst de urine, en hre.ngl 10 CC. in een afgewogen platinaschaaltje,dal van een goed,sluitend dekseltje voorzien is, verhit nu den inhoud zeer voorzichtig, totdat de organische stoffen verkoold zijn en er zich uit de massa geen gas meer ontwikkelt. Laat; den
— 108 —
inhoud bekoelen, giet er kokend water op, laat het eenige oogenblikken staan en filtreert de kleurlooze, zwak alcalisch reageerende vloeistof door een trechtertje, wiens nschgehalte bekend is ; door het herhaalde malen uit te trekken met kokend water worden de oplosbare bestanddeclen verwijderd, wascht het filtertje ook goed af en droogt het nu in het platinaschaaKje door middel van een waterhad en gloeit daarna zachtjes, totdat alles roodgloeiend is; dan verbrandt het overblijvende en het tilterlje volkomen. Verdampt nu het verkregen filtraat in het platina-schaaltje, doch zeer voorzichtig en gloeit de verkregen zoutmassa niet sterk, anders vervluchtigen de chloormetalen. Laat nu het schaaltje met den inhoud boven H, SOt afkoelen en weegt alles te samen. Dit gewicht, verminderd met het bekend gewicht van het schaaltje en met het gewicht van de asch van hel filtertje, geeft de vaste bestanddeclen aan. De asch trekt men nauwkeurig met Hi O uit, filtreert en onderzoekt:
a. Op H2 SO, door een gedeelte met zoutzuur zuur te maken en er eene bariumchlorideoplossing bij te voegen.
h. Op chloor door een gedeelte met UNO., zuur te maken en er eene AgNOa-oplossing bij te voegen.
c. Op phosphorzuur door bij een gedeelte natriumacefaat,
azijnzuur en een droppel ijzerchlorideoplossing te doen.
d. Het overschot verdampt men en gloeit een gedeelte dor zoutmassa op oen platinadraad, een gek; vlam duidt op natrium.
e. Het overige gedeelte der zoutmassa van d. lost men in
weinig water op, voegt er platinachloride bij, dan wijst ons het kristallijne praecipitaat van kalium-platinachlo-ride K, PtCln op kalium.
9. De met water behandelde asch onder 8, verwarmt men met zoutzuur, filtreert, wascht goed uit en onderzoekt:
a. Op ijzer door een gedeelte met HNO:t te koken en er kaliumsulphocyanide bij te voegen. Wordt de vloeistof rood, dan is er ijzer aanwezig. (Zie bladz. 39.)
b. De rest behandelt men met eene overmaat van natrium-acetaat en reageert met aminoniumoxalaat op kalk.
c. Praecipitcert er alle kalk uit, filtreert en voegt er am
moniak bij, treedt er een neerslag op van ammoniuin-magnesiumphosphaat, dan duidt dit op magnesia.
De meeste dezer reacties kan men ook in gefiltreerde urine beproeven, doch op deze wijze komen de reacties beter voor den dag.
10. Wil men op am moni akzou ten reageeren, dan voegt men bij 50 - 100 CC. urine in een kolfje kalkmelk en hangt er door middel van eene kurk een stukje bevochtigd curcumapapier in, dat bij aanwezigheid van NH.-zouten spoedig bruin wordt.
11. Wil men op phenylzuur reageeren, dan gebruikt men daarvoor niet onder de 25 - 30 liter. (Zie bladz. 45.)
12. Azijnzuur en benzoë zuur treden in alcalische urine op. (Zie bladz. 41 en 92.)
13. üp allantoïne. (Zie bladz. 43.)
14. Op leucine en tyrosine. (Zie bladz. 85 en 87.)
B. QUANTITATIEVE ONDERZOEKING,
1. Bepaalt de hoeveelheid urine, die in een bepaalden tijd ontlast wordt en bepaalt ook zooveel mogelijk de quantiteil, die in 24 uren ontlast wordt.
2. Bepaalt het specifiek gewicht. (Zie bladz. 10.)
3. Bepaalt het water en de hoeveelheid opgeloste be-standdeelen door ze te verdampen en het overblijvende bij 100quot; zoolang te drogen, totdat het niets meer van zijn gewicht verliest. (Zie bladz. 8.)
4. Bepaalt de kleurstoffen. (Zie bladz, IC.)
5. Bepaalt het chloor en de pisstof.
A. De urine bevat geen albumine.
Men vermengt 50 CC. urine met 25 CC. barytoplossing (zie bladz. 22), filtreert het praecipitaat af door een tilter, dat niet bevochtigd is. Verdeelt het verkregen tiltraat in twee deelen.
a. Maakt een gedeelte met verdund HNO., zwak zuur,
neemt er 15 CC. af, dat aan 10 CC. urine beantwoordt en titreert met inercuridnitraat om Na Cl aan te wijzen. (Zie bladz. .50.)
b. Het andere gedeelte maakt men niet zuur, ueemt er ook
15 CC. al', dat gelijk is aan 10 CC. urine en bepaalt de pisstof' door titreereu met Hg(N03)2-oplossiiig. (Zie bl. 21.)
Correctie,
aa. De n r i u c be v a t m e e r d a n 3quot;/o u r e li iii. Heeft men nu op 16 CC. urinemengsel meer dan 30 CC. Hg-oplossing gebruikt, dan voegt men voor de proef met Na2 CO., er zooveel water bij als do helft der CC., die meer dan 30 verbruikt zijn. (Zie bladz. 32.)
bh. De urine bevat minder dan %quot;/(, ureum. Heeft men op 15 CC. van het urinemengsel minder dan 30 CC. Hg-oplossing gebruikt, dan trekt men voor iedere 5 CC., die men onder de 30 blijlt, 0,1 CC. af en bereke.nl tie res( op ureum. (Zie bladz. 23.)
cc. De urine b e val 1-11/2 % k e u k e nzo u t Men trekl van het aantfll verbniikle CC. Hg-oplossing 2 af en berekent de resl op pisstof. (Zie blad/.. 23.)
/?. Wil men nauwkeurig het gehalte kennen, dan bepaalt men eerst liet ehloor. In hel lillraat berekent men daarna met hel inaehtnemen der verdunning {b/t), veroorzaakt door de Ag-oplos-sing, het uremngehalte. (/.ie bladz. 33.)
dd. De urine bevat a mmo n i u in carbon aa t. Men neemt de uriue, die door barytoplossing gepraecipiteerd is. Onderwerpt eene bepaalde hoeveelheid aan eene distillatii,1 en vangl den overgeganen aimnoniak In een hekend volume getitreerd HjSO., op. (Zie bhid/.. 24.)
er. De urine kan allantoïne en kreatinine en andere N-houdende lichamen bevatten. Allantoïne en kreatinine geven eene zeer geringe fout en de N-houdende lichamen kan men door eene oplossing van loodsuiker praecipiteeren, het overvloedige lood door HtS verwijderen en daarna de pisstof bepalen.
B. De urine bevat albumine.
Verwijdert dan eersl do albumiiie uit 100-200 CC. urine door koken en onder toevoeging van zeer weinig azijnzuur. Is al liet eiwit geebaguleevd, laat het dan van de luelit afgesloten bekoelen en liltreert daarna. Men kan nu in het filtraat liet keukenzout, de pisstof na verwijdering der phosphaten met baryt als gewoonlijk bepalen.
6. Bepaalt het pli os ph or z u u r. (Zie bladz. 50.)
«. Bepaling van de g e/am e u 1 ij k e hoeveelheid.
Men voegt bij 5(1 CC. urine 5 CC. natriumacetaat-oplossing, verhil in een waterbad en bepaalt daarna het Ha PO, niet uranimnaeetaat. (Zie bladz. 57.)
A. Bepaling \an hel H; l'O,-ge ha I t;e, dat aan alcaliën gebonden is.
Men inaaUt 50 CC. met ammoniak alcaliseh, filtreert de aardphosphaten na eenige ureu af', waseht het neerslag af en bepaall in het gezamenlijk praeeipitaat na toevoeging van 5 CC. natriumacetaatoplossing het ll:l l'O, evenals in a. Iedere CO. der verbruikte uraniumoplos-sing wijst 5 milligrammen aan, die aan alcaliën gebonden zijn. De hier gevonden hoeveelheid van de eerst bepaalde gezamenlijke hoeveelheid afgetrokken, geeft hel verschil aan van hel H . 1JÜ4, dal aan aarden gebonden is.
7. Bepaling van het vrije zuur. (Zie bladz. 15.)
8. Bepaling van het H2 SO,,-gehal te.
Men verhit 100 CC. urine na toevoeging van 30 - 30 droppels zoutzuur tot het kookt en voegt er zoolang eeue getitreerde ba-riuinchlorideoplossing bij, toldal in eeue afgellltreerde proef' eene overmaat van baryt door K,80,, aangewezen wordt. Heeft men nu 13 CC. verbruikt en verkreeg men met 11 CC. nog niet de reactie, dan ligt het ware gehalte tusschen 11 en 12 CC. (Zie bladz. 53.)
9. Bepaling van het kreatinine. (Zie bladz. 37.)
10. Bepaling van het piszuur en hippuurzuur. (Zie bladz. 32 en 38.)
11. Bepaling van het aimuouiak. (Zie bladz. 60.j
— 112 —
12. Bepaling van de kalk. (Zie bladz. 63.)
13. Bepaling der magnesia. (Zie bladz. 63.)
14. Bepaling van het vrije koolzuur. (Zie bladz. 67.)
15. Bepaling der al hu mine. (Zie blad/,. 77.)
16. Bepaling der pis suiker. (Zie bladz. 82.)
Bij de magnesiabepaling neemt men het liltraat, dat men bij de kalkbepaling verkregen heeft en ook het waschwater en praeci-piteert de magnesia met ammoniak als arnmonium-inagnesium-phospbaat. (Zie bladz. 66.)
C. ONDERZOEK VAN HET SEDIMENT.
Bij het sedimentonderzoek onder het microscoop komt vooral in aanmerking of de urine al of niet versch is ; want men weet hoe spoedig er veranderingen optreden. Bepaalt eerst de reactie en laat dan het sediment in een door eene glazen plaat gesloten glazen beker rustig bezinken, giet de heldere vloeistof voorzichtig af eu brengt een droppel van het sediment op het voorwerp-glaasje. Heeft men eene kleine hoeveelheid urine, dan giet men ze in een spitstoeloopend champagneglas en laat het sediment daarin bezinken. Het onderzoek van een droppel van het sediment onder het microscoop geschiedt op de bekende wijze. Men dient eigenlijk het onderzoek te herhalen, want de kristallen van calciinnoxalaat vormen zich eerst eenige uren na de ontlasting. Heeft men de urine gellltreerd om het sediment te verkrijgen, dan zorge men wel geen papiervezelljes voor draadzwammen te houden.
1. Het sediment is amorph en doet zich als onregelmatige hoopjes voor. Verwarmt een droppel op het voorwerpglaasje. a. Lost het op, dan zijn het uraten. Voegt er een droppel zoutzuur bij en laat het Va uur staan. Vormen er zich nu rhombische kristallen, dan wijst het op piszuur.
lgt;. Lost het sediment niet op, maar wel bij toevoeging van azijnzuur zonder opbruisen, dan is dit waarschijnlijk calcium phosp haat.
113 _
c. Treft men onder het amorph sediment sterk lichtbrekende, zilverglinstcrende kogeltjes aan, dan wijst dit op vet.
2. Het sediment bevat gevormde kristallen.
a. Kristallen in den vorm van briefcouverten wijzen op calcium oxal a at.
h. Zijn liet spoel vonnige, tafelvormige, zaag vorm ige en getande kristallen en recbthoekige, vierzijdige prisma's met rechte eindvlakken en zijn zij meestal gekleurd en liggen ze soms rozetvormig bijeen, dan wijzen zij op pis-z u ii r. Chemisch kan men zich door de murexiedproef overtuigen. (Zie bladz. 31.)
c. Zeszijdige tafels, die in zoutzuur en ammoniak oplossen
en die bij 't verhitten verkolen en die met eene oplossing van loodoxyde en natriumhydraat gekookt PbS vormen, duiden op cystine.
d. Prismatische, dikwijls wigvormige kristallen, afzonderlijk
voorkomende of die met hunne spitse uiteinden aan elkander liggen en een gedeelte van een kristal vormen, duiden op calci u mphosphaat.
e. Groenaohtige, bolronde korreltjes, die straalswijs kristallijn
zijn, wijzen tyrosine aan. De oplossingen in ammoniak scheiden ua eeue overmaat van azijnzuur de karakteristieke groepen van lange, glinsterende naalden af. Men overtuigt zich verder chemisch door de reacties.
f- Het hippuurzuur komt als naalden of rhombische prisma's voor.
3. Het sediment bevat georganiseerde stoffen. Men treft hier slijmstolsels, slijmkogeltjes, bloedlichaampjes, etter, piscylinders, epitbeliaaleellen, gistings— eu draadzwainmen, spermatozoïden en kankerweefsel aan, die door hun bekend voorkomen gemakkelijk te onderscheiden zijn.
6. De urine is alcalisnh.
1. Het sediment bevat kristallen.
a. Kristallen van am m on i u m-m agnesi um pbosphaat
die men aan hunnen bekenden kristalvorm kent. Zij zijn
*
— 114
in azijnzuur oplosbaar en verwarmt men ze mef n atrium-hydraat, dan ontwikkelt er zich ammoniak. Kristallen van calciumoxalaat hebben den briefcouvertvorm. b. Kristallen van ammoniumuraat herkent men aan de bolronde, ondoorzichtige massa's, die aan hunne oppervlakte van een aantal (ijue puntjes voorzien zijn.
2. Het sediment, bevat am or ph es toffe n. Het meest komt dan voor cal ci um phosphaat.
3. Het sediment bevat organische stoffen. (Zie hierboven.)
Het ligt voor de hand, dat wij door het urineonderzoek soms ziekten kunnen onderkennen, hetgeen anders onmogelijk zoude zijn. l)i( /.ai des te duidelijker worden, zoodra men dit hoofdstuk doorgelezen heeft. Men kan immers uit de dagelijksche hoeveelheid poh/urie, oliguric of aiinrie diagnosticeeren.
Ue polyurie kan physiologisch of pathologiscli zijn. In het eerste geval heeft men l(i doen niet urina potus; in liet laatste daarentegen met hydmrie of diabetes. Wil men nu bij het stellen zijner diagnose zeker zijn, dan bepaalt men uit liet soortelijk gewicht met behulp van den Trapp'scheu of Haeser'schen eoelïi-ciënt (zie bladz, 8) het afscheidingsbedrag der vaste stoffen in 24 uren. Is dit bedrag normaal of hijna aan het normaal gelijk, dan is de urine eene urina potus, d. w. z. met betrekking tot hare vaste bestanddeelen is zij eene normale urine, die met veel water verdund is. Zijn de vaste stoffen in hoeveelheid verminderd, dan is er hi/drurie aanwezig. Komt men door dit onderzoek tot de conclusie, dat de vaste stoffen belangrijk vermeerderd zijn, dan iieefl men met diabetes te doen. Is er ook suiker in meerdei'e of mindere aanzienlijke hoeveelheid voorhanden, dan bestaat er diabetes mellitus: is er geen suiker aanwezig, dan lijdt de patiënt, aan diabetes insipidus-, zooals wij dat bij paarden te zien krijgen na het gebruik van slechte haver. Zijn de stikstofhoudende stoffen vermeerderd, dan beeft men met azoturie te doen.
Bij acute ontstekingsprocessen met hevige koortssymptomen is de urine donker gekleurd, sterk geconcentreerd en de hoeveelheid verminderd. De proef met H2S04 {urophaeïnereactie van Heller) geeft eene donkere kleur. (Zie bladz. 88.) Is het exudatieproces opgetreden, dan is de hoeveelheid ureum, sulphaten en alcaliphosphaten toegenomen, terwijl die der chloriden is afgenomen. Heeft eenmaal de
— 115 —
ziekte het stadium acmes bereikt, dan zijn do chloriden zeer weinig of in liet geheel niet meer voorhanden. In het resorptietijdperk keeren zij weder langzamerhand terug. Men kan dus door het urine-onderzoek wel een statusfebrilis constateeren, maar daaruit volstrekt geen dififerentieeldingnoseder koortsachtige ziekten onderling maken.
Treft men eiwit in de urine aan, zonder dat er evenwel andere eiwithoudende stoffen, als; etter en bloed, aanwezig zijn, dan spreekt men van eene ware albuminurie. Is er etter en bloed aanwezig, dan zal de quantiteit eiwit afhankelijk zijn van de hoeveelheid dezer beide met de urine vermengde stoffen. Men spreekt dan van eene valscke albuminurie. Is het bedrag van het daarin aanwezig eiwit grooter, dan liet volgens de hoeveelheid etter of bloed kon zijn, dan spreekt men van eene gemengde albuminurie.
Men treft bij de gastrische toestanden {chronische darmcatorrhen) urine aan, die eene heldere, gele of oranjegele kleur bezit, zuur reageert en niet draadtrekkend is. De chloriden zijn nu eens verminderd, dan weer normaal. Zij beval vele phosphaten en geen koolzuur; zoodra de toestand zich wat verbetert, verdwijnen de phosphaten en treedt liet koolzuur weder op.
Vooral bij leverziekten zou ons het urineonderzoek een stapje verder kunnen brengen. Men treft immers zelden bij hevige leverziekten karakteristieke symptomen aan. Enkele malen komt het bij honden voor, dat, er icterus optrad, eenmaal zag ik dat verschijnsel bij eene koe volkomen ontwikkeld. Ik behoef hier ook niet van palpitatie en percussie ten minste bij onze groote huisdieren te spreken. Wel geeft ons soms de physische diagnostiek eene leverdemping aan, die in uitgebreidheid toeneemt, maar hoe dikwijls zal het voorgekomen zijn, dat men door percussie niets wijzer werd, terwijl er bij de sectie soms eene enorme lever te voorschijn kwam. Zou ons door het urineonderzoek in deze gevallen niet wat meer licht verschaft kunnen worden P Zii/ulel maakt er ons reeds in het Zeitschr. f. prakt. Veter in - Wissensoh. 1873 op attent, waar hij zegt, behalve de symptomen van gastri-cismus werden nog waargenomen : lichte kolieken (leverkolieken) afmatting bij eene krachtige, zeer weinig veranderde pols en bijna normale ademhaling, oedeem, hydrops, excitatie-en depressie-verschijnselen en de ontlasting van eene donker- ol roodgekleurde
urine, die galkleurstotten bevatte en eiwithoudend was. In zwaardere gevallen, waarhij een icterus gravus optrad, kwamen behalve grootere hoeveelheden uraten en galkleurstoffen ook nog eiwit en galzuren voor. Men vond bij de acute yele ieveratrophie een gering specifiek gewicht en vele galkleurstoffen. Het ureum is verminderd, doch daarvoor kwam leucine en tyrosine in de plaats.
Bij ziekten der ademhalingsorganen is de urine in zeer vele gevallen reeds onderzocht. Zoodra de ademhaling min of meer insufficiënt is, verminderen ook de gewone oxydatieprocessen. Het gevolg hiervan is, dat het COd en de carbonaten in de urine verminderen, waarvoor dan oxalaten meer of minder in de plaats komen, De phosphaten nemen ook toe, zoodat de urine soms zuur reageert door het dihydronatriumphosphaat. Lustig had de urine van twee paarden onderzocht, die aan longemphyseem leden en vond, dat zij vóór de beweging alcalisch was, deed zich geel gekleurd, troebel en draadtrekkend voor, had een speciliek gewicht van 1,036, bevatte geen eiwit en veel calciumcarbonaat; nadat het dier eenige oogenblikken sterken spierarbeid had verricht, was het speciliek gewicht hooger geworden en er was al-bumine aan te toonen. Het spreekt van zelf, dat er steeds dezelfde hoeveelheid bloed in dezelfde tijdseenheid de longen moest passeeren, doch door het aanwezige longemphyseem was dit onmogelijk, daarbij steeg ook tengevolge van de beweging de actié van het hart, doch niettegenstaande zijn verhoogden arbeid, was het niet in staat den weerstand in de longen te overwinnen en een noodzakelijk gevolg daarvan moest immers eenc opstuwing van bloed in de vena cava anterior el posterior zijn, die op haar beurt eene passieve hyperaemie van de huiksorganen (e voorschijn roept, liij alle andere pathologische-anatornische veranderingen der longen, zooals: hepatisatie, atelectase en compressie treedt nu een dergelijken toestand op; doch hierbij zijn in den regel ook de chloriden nog verminderd. Wat de chloriden verder aangaan, verwijs ik naar bladz. 46.
Bij de croupeuze pneumonie treft men ook behalve de zure reactie dikwijls calciumoxalaat aan. Onderzoekt men de urine bij een patiënt lijdende aan pleuritis, dan vindt men aanstonds eiwit in de urine nog vóór dat er exudaat aanwezig is, dat eene longencompressie veroorzaakt; bij toenemende compressie verhoogd ook het eiwit-
gehalte. Het is evenwel moeielijk te verklaren, waarom het eiwit zoo spoedig aanwezig is.
Bij influenza, waar men zwakte inet hevige depressie en ieteri-sche symptomen aantreft, vindt men in den regel ook galkleur-stofFen in de urine.
Bij chronische pleuritis mot woekeringen van de pleura en het langzamerhand optreden van een sereus exudaat treft men altijd zeer veel eiwit in de urine aan , doch hel NaCl-gehalte is meest normaal of weinig verminderd. Eiwit dus treedt in de urine op, zooals wij gezien hehben, bij patiënten met een pleuraal- of pulmonaallijden, maar nog veel meer bij een hartlijden, v.n.l. hij eene insufliciëntie van de mitralis en hij een myopatisch hartlijden. Hier berust het optreden van eiwit op eene algemeene passieve hyperaemie, maar tegelijkertijd staat het slagaderlijk hloed in do vaten onder een veel lageren druk, tengevolge eener algemeene arterieele anaemie. Er zal dus veel minder urine afgescheiden worden, die tevens zuur reageert, donker van kleur is en een hoog specifiek gewicht heeft. Zulk eene geconcentreerde urine bevat natuurlijk vele vaste bestanddeelen, vooral ureum, doch het eiwitgehalte zal in den regel niet zeer hoog zijn wegens den verminderden bloeddruk in de nieren. Was er evenwel eene totale obliteratie van do vena cava anterior aanwezig, dan zou ons het chemisch onderzoek der urine iets geheel anders aan het licht brengen. In de eerste plaats moet er eene enorme passieve hyperaemie der nieren optreden. Het veneuze bloed zal dan natuurlijk zooveel mogelijk door collaterale banen zijn weg naar het hart zoeken. De hoeveelheid aderlijk bloed, die dus bet rechter hart nog ontvangt, is weinig of niet verminderd. De bloeddruk in de takken van de gcoblitereerde achterste holle ader zal dus des te sneller en des te meer toenemen. Er zal zich dan behalve een oedeem, eene excessieve, passieve hyperaemie der nieren ontwikkelen ; daarbij komt nog, dat de arterieele spanning in de nieren nagenoeg normaal blijft en dat moet immers niet alleen in de eerste plaats eoue vermeerderde afscheiding van urine ten gevolge hebben, maar eiwit komt in eene niet geringe hoeveelheid te voorschijn en hier en daar zal bet hoogstwaarschijnlijk ook wel tot een berstén komen van enkele vaatlissen in de glomeruli, v\ aarduor er ook eene meerdere of mindere
hoeveelheid bloed in de urine aanwezig zal zijn. Het experiment van M'iindt, nl. het. onderbinden der achterste holle ader, heeft dit ook bewezen.
Wij hebben dus in het begin van dil hoofdstuk gezien op welke wijze er door het urineonderzoek diabetes insipidus s. inositns gediagnosticeerd kan worden. Do reactie van zulke urine is alca-lisch, soms zwak zuur, lichtgeel van kleur en reukeloos. Men neemt constant eene vermindering der carbonaten waar en zelfs kunnen zij volledig verdwenen zijn, terwijl de phosphaten vermeerderd te voorschijn komen. Soms treft men er ook nog calcium-oxalaat aan. Neemt de patiënt in beterschap toe, dan maken de phosphaten weder langzamerhand plaats voor de carbonaten.
Hamnaturie herkent men dadelijk aan de karakteristieke kleur der urine. Zij reageert zuur, heeft een hoog specifiek gewicht en bevat natuurlijk veel eiwit, chloriden, weinig koolzuur en phosphaten, soms treft men oxaalzuur en ammnonium-magne-siumphosphaat aan. De urine wordt bij toenemende beterschap helderder van kleur, bet specifiek gewicht neemt af, de reactie wordt normaal en het eiwit en de phosphaten verdwijnen langzamerhand, waarvoor dan de carbonaten in de plaats treden. Het is nu de hoofdzaak om door onderzoek uit te maken waar de bloeding opgetreden is. Bij paarden komen nu meer nierbloedingen voor, terwijl men bij honden meer blaasbloedingen zou aantreffen. Vindt men bij microscopisch onderzoek bloedcylinders (zie lig, vu.) met epitheliumcylinders, etterlichaampjes en soms ook nierweefselfragmenten, dan duidt dil. niet alleen op eene haemorrbagie der nieren, maar ook op eene nephritis suppurativa. Vindt men er eene massa slijm in met groote cylinderepithelium-cellen en bekercellen samenhangend of' geïsoleerd, dat duidt dit op eene haemorrbagie van bet nierbekken. Ruikt de urine alca-lisch, wordt het bloed in stukken gecoaguleerd ontlast en treft men er behalve eene massa bacteriën, behalve etterlicbaampjes, nog eene massa plaveiëpithelium aan, dan duidt dit op eene haemorrbagie der blaas, die vermoedelijk ontstaan is door ulce-ratieve processen. Het spreekt van zelf, wanneer het aetiologisch moment van toxischen of traumatiscben aard is, dat dan de diagnose veel gemakkelijker gesteld kan worden. (Zie verder hoofdstuk vm ; Algemeene symptomatologie der nierziekten.)
- 130 —
Bij de ruggemergsniercongestie — Schwarze Harmcinde — of /.ooals Vogel wil, toxaemische of dyscratische ruggemevgsverlam-ming, treft men een zeer hoog specifiek gewicht aan. De reactie is aanvankelijk alcalisch, doch wordt later zuur; alhoewel er hierin veranderingen optreden, die lang nog niet voldoende opgehelderd zijn. Evenmin is het uitgemaakt, of het dihydmnatrium-phosphaat, of hot melkzuur de zure reactie veroorzaakt. De hoeveelheid ontlaste urine is in het begin der ziekte verminderd, doch zoodra de quantiteit rijkelijk wordt, dan mag men dit als een gunstig teeken aanmerken. De oligurie wordt dan ook meest als een zeer bedenkelijk symptoom opgevat. Men vindt bij het microscopisch onderzoek bloed als zoodanig niet voorhanden, maar het spectraalonderzoek leert ons, dat in de urine de bloedkleurstof — de haemoijlobine — opgelost is, dat men ook door eene behandeling met azijnzuur en alcohol, die zwavelzuurhoudend is, kan. aantoonen. (Zie bladz. 91.) Verder treft men er nog epitheliaalcylinders aan.
De urine afkomstig van patiënten lijdende aan actieve tujperaemie der nieren, levert in den regel niet veel bijzonders op. Soms kan de urine zeer bloederig gekleurd zijn en bevat dan meer of minder eiwit, lu sommige gevallen zouden er enkele pisoylinders optreden. Hij cantharidcnvergiftiging kan zij soms groote hoeveelheden vezelstof bevatten, die eerst binnen de blaas stolt en aanleiding kan geven tof eene zeer pijnlijke dysurie.
Wat de passieve hyperaemie aangaat, verwijs ik naar bladz. 117 eu 118.
De nephritis suppurdtiva of iicp/iritis simplex van Roll, die onder verschillende vormen kan voorkomen, als; de traumatische, de idiopatische, de pyaemische, de metastatische eu de calculeu/.e vorm, welke laatste evenwel meer bij de nephrolithiasis te luii.s behoort, kwam enkele malen voor. De urine was alcalisch en in bot begin zeer spaarzaam. Waren beide nieren aangedaan, dan bestond er soms anui-ie; doch zulke gevallen hebben meestal een lethalen uitgang, /ij was soms zeer spoedig en in wis-selende hoeveelheden eiwit- en etterhoudend, dat ook wel voor een gedeelte van de aetiologische momenten zal afhangen. Lustkj had den pyaemischen vorm eens aangetroffen, waarbij de urine z.eer sterk etterhoudend was. Men vond ook roodc bloed-
— 131 —
lichaampjes en meermalen kleine bloedcoagula benevens kleine fragmenten van de merg/,elfslandigheid, calciumcarbonaat en calcinmoxalaat. Do nierabcessen traden meer bij de septico-pyaemie op.
Bij pyelitis «'as het slijmgehalte sterk vermeerderd en in de urine zette zich een grauw sediment a(, bestaande uit eene massa etterlichaampjes en epitheliumcellen, die van het nierbekken afkomstig waren. Zij hadden meest een gekartelden rand en lagen in groepen dakpansgewijs, over elkander.
De urine van patiënten lijdende aan eene amyloïdontmrding der nieren, die hoogst zeiden schijnt voor te komen, is helder, bevat meestal eitwit cn heeft in den regel een laag specifiek gewicht. Het sediment is soms /.eer onbeduidend. Bij microscopisch onderzoek vond men bleeke, hyaline cylinders en vervette epithelia en bij een eventueel vermoeden zou men kunnen probeeren of het sediment soms de amyloïdreactie vertoont.
Wij zijn echter meermalen in de gelegenheid geweest om bij onze huisdieren de acute zoowel als de chronische parenchymateuze nephritis en de interstitieelc nierontsteking, of bindweefselinduratie der nieren, of yranulairatrophic, of' nierencirrhose waar te nemen, die respectievelijk aan hol, eerste, tweede en derde stadium der mor-lins Brightii beantwoorden en die door Röll samengevat worden onder den naam van parenchymateuze uierontsteking, of nephritis al-buminosa. Do acute vorm schijnt meer bij paarden voor te komen, terwijl de chronische vorm en de interstitieele ontsteking meer bij rundvee en honden zou optreden.
Bij den acuten vorm ziet men soms eene zeer pi jnlijke dysurie. In het begin van het lijden was de hoeveelheid urine, welke ontlast werd, aanzienlijk verminderd en hoe minder de quantiteit wordt, hoe ongunstiger de prognose zal uitvallen. De afgescheiden urine is meestal troebel door de bijmenging van de morphologi-sclie elementen. Do kleur is afhankelijk van de bestanddeelen, want men treft ook zeer dikwijls bloed aan. De reactie is meest zuur. Het specifiek gewicht is afhankelijk van de aanwezige bestanddeelen. Het ureum schijnt ook vermeerderd te zijn, doch dit is slechts relatief, want de hoeveelheid urine is verminderd. Treedt er later eene overvloedige hoeveelheid op, dan daalt het specifiek gewicht en de quantiteit ureum kan zelfs beneden het
— 122 —
normale blijven. De chloriden zijn steeds verminderd. In alle gevallen van acute parenchymateuzo nephritis hevat de urine veel eiwit en bloedbestanddeelen en deze laatste zijn zelfs soms het eerste symptoom eener uierontsteking. De eitwithoudende urine schijnt ook constant piscylinders te bevatten, soms veel, soms zeer weinig. Het zijn meest hyaline cylinders, waaraan dikwijls epitheliumcellen, afkomstig uit de piskanaaKjes, gehecht zijn en bij bloederige urine vond men de hloedcylinders. Heeft het lijden eenigen tijd voortbestaan, dan treft men ook donker-korrelige cylinders (zie lig. ix), witte bloedlichaampjes en eene fijne korrelige detritusmassa aan, die hoogHtwaarschijnlijk van epitheliaalcellen afkomstig is. Men heeft zich zooveel mogelijk van de veranderingen in de hoeveelheid en in de hoedanigheid van het nierexeretum rekenschap trachten te geven.
Veel is er heen en weer geschreven over de oorzaak van het verminderd quantum in het eerste tijdperk van dezen vorm. Men heeft het eerst gezocht in een verhoogden weerstand aan den secretiedruk in de piskanaaljes door zwelling der epitheliaalcellen en verstopping door piscylinders resp. vezelstofcylinders. Men heeft echter hier uit het oog verloren, dat juist het verminderd quantum in het begin van het lijden optrad, in een tijdperk dus, waarin nog geene veranderingen aan de cpitheliaalcellen en geene vezelstofcylinders aanwezig waren. Klebs meende de oorzaak in eene kernwoekering te vinden tusschen de vaal lissen in de glomeruli, waardoor zij gecomprimeerd worden. Deze verklaring is echter zeer onvoldoende, omdat tot nu toe uog niemand de kernwoekering van Klebs gezien heeft. Men moet zich dus te vreden stellen met het aannemen eener langzamere stroomsnelheid van het bloed in de capillairen, gepaard met eene gedeeltelijke stagnatie, zooals men dat bij ieder ontstekingsproces aantreft. Behalve nu die verminderde stroomsnelheid cn die partieele stagnatie komt er dan later nog eene vermeerderde trans-sndatie van bloedserum en eindelijk eene extravasatie van witte en roode bloedlichaampjes bij, hetgeen dan aanleiding geeft tot het optreden der Hbrinecylinders en bloed in de urine. Velen zijn het echter hiermede nog niet eens en willen nog maar altijd karakteristieke veranderingen in de epitheliaalcellen zien als oorzaak der albuminurie; doch niemand heeft noch bewezen.
1SS —
noch pi'oefondervindelijk aangetoond, dat. dooi- veranderingen der epitheliaalcellen eiwit in de urine moet optreden. Wel is er bewezen, dat het bloed door extravasatie uit de Malpighische vaatlissen in de urine kan optreden bij acuut ontstoken nieren ; want Ponfick vond zeer aanzienlijke bloeduitstortingen tusschen het kapsel van Bowman en de vaatlissen der glomeruli. Treedt er nu eene gunstige wending in het ontstekingsproces, zoodat de stroomsnelheid van het bloed weder toeneemt, dan volgt er eene rijkelijke urineafscheiding op, die waarschijnlijk haar grond vindt in de retentie van water resp. bloedverdunning door de verminderde secretie. Men ziel immers ook in zware gevallen oedeem en hydrops optreden.
Dc chronische vorm ol het tweede stadium der morbus Brightii komt ol uit den acuteu vorm onmiddellijk voort, of het proces schijnt zooals hij rundvee en honden van't begin af aan chronisch te willen verloopen. De hoeveelheid urine, die gedurende, een zekeren lijd afgesciieiden wordt is zeer verminderd, zoolang de chronische ontsteking voortgaat of op eene hoogte blijft staan. Treedt er evenwel beterschap op, dan vermeerdert zich ook de afscheiding cu kan zelfs verhoogd zijn, zoodra later het derde stadium of de granulairatrophie optreedt. De kleur der urine is donkerder naar gelang de afscheiding minder wordt en wordt omgekeerd zeer helder. Bloederige urine treft men zelden aan. Zij is verder troebel door eene bijmenging van morphologische bestanddeelen, als; epithelia, detritusmassa, piscylinders en witte bloedlichaampjes. Het hoofdbestanddeel van het sediment zijn de piscylinders, die bleek, hyalin en licht gestreept zijn en waaraan hier en daar donkere moleculen, alkomstig van eene detritusmassa, of epitheliaalcellen, of stukken daarvan, of witte bloedlichaampjes kunnen aankleven. Het zijn meest lange, smalle cylinders, doch hoe langer nu het proces reeds geduurd heelt, des te rijkelijker treden de gegranuleerde donkere en breede cylinders op en des te meer komen de breede, gele, wasachtig blinkende cylinders op den voorgrond. Er zijn in den regel ook vele witte bloedlichaampjes aanwezig, doch roode zijn uiterst zeldzaam, alsmede eene vlokkige, korrelige detritus, die hoogst waarschijnlijk uit eiwitlichamen bestaat; want zij wordt door eene oplossing van joodkalium en jodium evenals de hyaline cylinders geel gekleurd.
— 184 —
Deze massa is misschien van uit een gevallen epitheliumcellen afkomstig, Het specifiek gewicht hangt weer van de quantiteit afgescheiden urine af. Eiwit treedt bij dezen vorm gedurende het geheele verloop der ziekte constant en soms in een zoo hoog procentisch gehalte op, zooals het onder geene andere omstandigheden aangetroffen wordt. De hoeveelheid kan zelfs zoo groot zijn, dat men de urine moet verdunnen, want dat anders de tnassa reeds coagu-leert, vóór dat ze kookt. Het schijntin eene zekere verhouding tot het specifiek gewicht te staan en in eene omgekeerde verhouding tot de dagelijksohe. hoeveelheid. Gaan nu de pathologische-anato-mische veranderingen langzamerhand in het stadium der granu-lairatrophie over, dan verdwijnt ook het eiwit weder bijna geheel. De chloriden zijn ook in den regel verminderd. Het oedeem en de hydrops zullen misschien wel afhankelijk zijn van de meer of mindere hoeveelheid urine, die dagelijks afgescheiden wordt. Eene anaemie zal dan ook wel met hare gevolgen, ten gevolge van dat enorm eiwitverlies moeten optreden, te meer omdat er in den regel nog stoornissen in de digestieorganen mede aanwezig zijn.
Het derde stadium of dat der granulairatrophie zon het eindstadium zijn van de diffuse uierontsteking, in dier voege dal, het stadium van hyperaemische zwelling aan den acuten vorm beantwoordt en waarop het stadium van infiltratie — de chronische vorm volgt, waaruit zich weder het stadium van resorptie van het inflltraat — de atrophie — ontwikkelt. Allen deelen evenwel deze meening niet, want sommigen meenen maar, dat het in hoogst zeldzame gevallen zich als boven toedraagt. Zij zijn veel meer geneigd om aan te nemen, dat de atrophie als eene op zich zelf staande ziekte der nieren optreedt en verloopt. Zie mijne bijdrage Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, xi, deel, 1, atlev., bladz, 1. In den regel schijnt er bij granuIairatrophie vroeg of laat eene hypertrophie van het hart op te treden. De sluiting der vaten in do nieren en deze hypertrophie zijn dan ook de oorzaak van een abnormalen hoogen druk in het aörtastelsel. Do hoeveelheid urine, die afgezonderd wordt, is in 't algemeen vermeerderd en schijnt van dien druk afhankelijk te zijn. De atrophie treft soms maar een gedeelte der nier en juist het nog overblijvend, gezond gedeelte secerneert veel sterker, dan eene gezonde nier. Die groote
— 1ÜB —
snelheid, waarmede de urine afgescheiden wordt, zal dan ook de oorzaak zijn, dat zij een gering specifiek gewicht heeft en arm is aan vaste bestanddeelen. De hypertrophic van het hart schijnt dus compenseerend te werken voor de verloren gegane gedeelten der nieren. Bepaalt men nu eenigen tijd de afzonderlijke bestanddeelen, dan bemerkt men, dat de normale hoeveelheid toch afgescheiden wordt. Het arm zijn aan vaste bestanddeelen is dus maar relatief en wordt veroorzaakt door de groote verdunning. Wij hebben dus hierboven medegedeeld, dat de polyurie een gevolg is van den verhoogden druk in het aörtastelsel; een tweede gevolg is, dat er ook eiwit in de urine zal optreden. Het gehalte zal dan ook moeten stijgen, zoodra de patiënt arbeid verricht, want de druk in het aörtastelsel wordt immers daar nog door verhoogd. De urine van patiënten met atrophic der nieren is in den regel weinig sedimenthoudend. Het bestaat uit enkele hyaline cylinders, waaraan soms enkele epitheliaalcellen met kern verbonden zijn. Geïsoleerde epitheliumcellen treft men zelden aan, evenmin witte bloedlichaampjes.
Men treft ook bij de hlaascatarrh den acuten en chrouischen vorm aan. De reuk der urine wijst ons reeds liet lijden aan, waaraan zij hare veranderingen te danken heeft. Zij is alcaliseh — in een enkel geval reageerde zij zuur — en ruikt sterk naar ammoniak, was troebel en bevatte meer of minder eiwit, dat afhankelijk is van het veel of weinig voorhanden zijn van witte en roode bloedlichaampjes. Men vindt er ook slijm, blaasepithe-lium, rottingsbacteriën, zwavelwaterstof en ammoninm-magnesiuin-phosphaat in.
Bij den chrouischen vorm is zij zelfs in de meeste gevallen sterk stinkend en bevat soms eenegeringe hoeveelheid bloed. Er is ook een zeer slijmerig, etterig sediment voorhanden, dat zich min of meer stevig aan den wand van het glas vastzet, benevens eene massa plaveiëpithelium en kristalletjes van ammouium-magnesiumphosphaat.
Men zou ook misschien de neoplasmata der blaas kunnen diagnosticeeren, vooral als liet gold een aanwezig zijn van carcinoma medullare of van carcinoma papillare, die bij paarden en runderen aangetroffen werden. Er zouden immers fragmenten in de urine aangetroffen kunnen worden, afkomstig van zulke
— 128 —
nieuwvormingen, die des te grooter zekerheid zullen geven, zoodra men door het rectaalonderzoek nieuwvormingen kan aanwijzen.
Heeft men nu een patiënt wiens urine men onderzocht heeft en herhaalde malen wil onderzoeken, dan kan men zich zeer gemakkelijk een schets maken, waardoor men de geheele analyse spoedig kan overzien om daarna in verband met de anamnese en de symptomen, die ons door een herhaald onderzoek bekend zijn geworden, eene conclusie te trekken.
Henle gaf daarvoor gemakshalve tabellen aan de hand. (Zie fig. iv en v.)
De gebruikelijke verkortingen daarbij zijn de volgende :
Urb. — urobiline (nonnalo kleurstof.) Hip. — hippimrzuur.
lud. =: indicanu. 01. — cliloridou.
ü — pisstof. Pli. — phospliatcn.
ü = piszuur. S|)li. — sulphaten.
Wil men in die tabellen nu nog aanduiden, dat zij meer of minder vermeerderd of' verminderd zijn, dan bedient men zich van de volgende verkortingen t
4- = vermeerderd. — = verminderd, n normaal. |
m 1- — matig vermeerderd, m — — m.itig verminderd, w j- — weinig vermeerderd. |
be -J- == belangrijk vermeerderd. w — — weinig verminderd, be — = belangrijk verminderd.
Ik zou echter meer de voorkeur aan de gewone tabellen geven, die men naar de voorkomende gevallen wijzigen kan. (Zie fig. vj.)
Algemeene symptomatologie der nierzieTeten,
De verschijnselen, die bij de verschillende ziekten der nieren optreden, kan men tot drie hoofdgroepen terugbrengen.
De eerste groep bevat de abnormale verschijnselen, die alleen subjectief door de patiënten kunnen waargenomen of in zeer enkele gevallen door liggings- of vol urne veranderingen slechts objectief aangewezen kunnen worden.
De Ureede groep is de groep der functioneele symptomen. Zij leeren ons de afwijking in de quantiteit en qualiteit der urine kennen, hetgeen voor de kennis der nierziekten zeer gewichtig is.
De derde groep van verschijnselen ontstaan door den enormen invloed, die de functiestoornissen van deze organen op de bloedmenging, gevolgelijk op den voedingstoestand en op de functiën van het zenuwstelsel uitoefenen.
De eerste groep of gronp der locale symptomen.
Als locale subjectieve symptomen komen in de nierstreek hevige pijnen voor, die natuurlijk alleen door de patiënten zelve waargenomen kunnen worden. Het is nog alles behalve zeker of het nierenparenchym van gevoelszenuwen voorzien is ; want er kunnen groote veranderingen opgetreden zijn, zonder dat men aan de patiënten gewaar wordt, dat zij pijn lijden of geleden hebben ; irriteert men daarentegen de zenuwen van het nierbekkeu of der ureteren, dan worden zij hevige pijnen gewaar. De nierpijnen stralen bij den mcnsch meest uit in de vertakkingen van de lendenvlecht en in het verloop der dijzenuw.
De locale objectieve symptomen zijn bij nierziekten wegens de
— 128 —
verborgen ligging dier organen zeer slecht waar te nemen. In sommige gevallen kan men Aom palpitatic eene volumeveraiidering ontdekken, mits de niertnmores zich naar zijdelings en naar boven uitbreiden ; dooli al kan zij eenig licht verspreiden over den omvang, over den aard ervan blijven wij steeds in't onzekere. In zeer enkele gevallen komt het ook voor, dat er eenu oedemateuze zwelling van het suhcutane bindweefsel in de nierstreek zich voordoet; zooals dit bij abcessen in de nierbedden kan gebeuren, vooral als zij dan naar buiten dreigen door te breken. [)e patiënten verraden meestal bij de betasting de voorhanden zijnde pijn in die organen. Zij krommen den rug naar beneden bij een matigen druk in de lendenstreek; zij trachten in. a. \v. voor dien druk uit te wijken ; wanneer zij liggen, staan zij zeer moeielijk en soms uiterst pijnlijk op. Brengt men ze in beweging, dan houden zij lendenen en achterhand zoo stijf mogelijk. De percussie brengt ons ook al niet veel verder, alleen bij aanzienlijke gezwellen der nieren zou het mogelijk kunnen zijn, dat de demping-wat uitgebreider was; dit hangt ook al voor een groot deel af van den voedingstoestand der dieren ; want boe meer vet or zich in het retroperitoneale bindweefsel afgezet heeft, hoe mindennen de nierdemping reeds in normalen toestand bepalen kan.
Het rectaalonderzoei- brengt ons evenmin tot cenc nauwkeurige diagnose. In zeer weinige gevallen zal men misschien eene toename in volume kunnen constateeren ; vooral als zij zich naar achteren heeft uitgebreid ; doch mij is het nog niet mogen gelukken de nieren in gezonden toestand door dit onderzoek te voelen.
De tweede groep of groep tier functioneele symptomen.
Men moet hier altijd rekening houden met de werkzaamheid der nieren, die afhankelijk is van voortdurend wisselende fado-ren, waardoor gevolgelijk ook de quantiteit en qualiteit der urine seduriff varieert. Zal het urineonderzoek eenia; mil hebben voor
O o t-'
het vaststellen eener nauwkeurige diagnose, dan moet dal onderzoek herhaald worden. Men dient ook bekend te zijn met de gezamenlijke afseheidingshoeveelheid en dat is baast onmogelijk.
— 129 —
Hel onderzoek der urine moet hier betrekking hebben op de
hoeveelheid, de kleur, het specifiek gewicht, de chemische samenstelling en de bestanddeelen van het sediment.
1. De quantiteit tier urine.
De hoeveelheid afgescheiden urine is in 24 uren bij gezonde individuen zeer verschillend, zelfs bij 'tzelfde individu kunnen er aanmerkelijke verschillen optreden. Zij is voor een groot deel afhankelijk van den leefregel; zoo zal bij herbivoren, als zij in de weide loepen, of ander groen voedsel, of pulpe, of wortels ontvangen, de quantiteit aanmerkelijk toenemen, daarentegen is zij sterk verminderd bij acute ziekten, koortsen, liart-gebreken, nierontstekingen, enz.
Becquerel vond, dat de mensch in 24 uren gemiddeld 1200-1300 gram en Boussingault vond, dat de koe in 24 uren 7200 gram en het varken 3000 gram urine afscheiden en Sacc vond voor het paard 9000-12000 gram, voor den os 7000-9000 gram en voor 't schaap 900 gram. Lehman heeft berekend, dal er in 24 uren op iedere kilogram lichaamsgewicht 26 gram urine bij do volwassenen en 47 gram bij de jonge individuen afgescheiden zou worden; terwijl volgens Colin dit bij bet paard 22-44 gram zou bedragen.
TJe snelheid, waarmede de urine afgezonderd wordt, is van verschillende factoren afhankelijk en wel allereerst van den bloeddruk in de Malpighische vaatkluwens of nauwkeuriger uitgedrukt van het verschil in druk tusschen hel bloed in de capillairen der vaatkluwens en den vloeibaren inhoud der piska-naaltjes, (Ludwig) Neemt men nu aan, dat de druk in deze laatsten constant is en de bloeddruk in de vaatkluwens gelijken tred houdt met den druk in het geheele arteriënstelsel, dan zal, aangezien de drukverschillen in het slagaderstelsel in hoofdzaak afhankelijk zijn van de vermeerdering of vermindering van den vaatinhoud, ook de afgescbeiden urine van deze voorwaarden afhankelijk zijn. Het is dan ook bekend, dal na een rijkelijken watertoevoer bij beperkte waterafscheiding door de huiden de longen
in eene koude en vochtige lucht dc niersecretie aanzienlijk toeneemt ; terwijl bij een beperkten watertoevoer, ol'bij vermeerdering-der waterafscheiding langs de Imiil en de longen, of bij /.eer waterachtige diarrhaeën, de niersecretie aanmerkelijk vermindert.
In de nieren evenals in de speekselklieren zijn waarschijnlijk secretorische zenuwen. Het komt immers voor dat de niersecretie in eens verhoogd wordt vooral bij angst; zooals men dit nogal eens bij 't behandelen der honden kan gewaar worden. Sommigen bonden ook de diabetes insipidus voor het resultaat eener ziekelijk veranderde werkzaamheid der secretorische zenuwen. Moslor heeft evenwel in verschillende gevallen eene anatomische verandering van bepaalde deelen van het centraal-zenuwstelsel als oorzaak dezer ziekte aangetoond.
Het spreekt van zelf, dat de quaiiteit der bloedmenging een aanzienlijken invloed op de quantiteit der urine zal uitoefenen ; wanneer men den bloeddruk altijd even hoog stelt, dan zou bij toename van het gehalte water in het bloedserum ook dc boeveelheid afgescheiden urine in de tijdseenheid toenemen. De verhoogde pisafzondering na veel drinken en de verminderde pisafscheiding na dorstlijden zijn zeker voor een groot deel aan de veranderingen in het watergehalte van het bloedserum, waarbij tegelijkertijd ook de bloeddruk verandert, toe te schrijven.
De hoeveelheid der afgescheiden urine is verder nog afhankeli jk van het gehalte aan pisbestanddeelen en andere kristalloïde stoffen in het bloedserum. Ustimowitsch heeft bij een dier bet ruggemerg tusscbeu den atlas en het achterhoofdsbeen doorgesneden en hield het door eene kunstmatige respiratie in het leven. Hij nam nn waar, dat de nieren ophouden water af te scheiden; doch zoodra er pisstof in 't bloed opgehoopt wordt, begint er op nieuw een rijkelijken pisstroom; volgens Ilcidenhain zou natriumuraat dezelfde werking hebben. Sommigen zouden er dan ook niet aan twijfelen of de bekende diuretische werking van ehloornatrium en voor een gedeelte ook de enorme waterafscheiding door de nieren bij diabetes mellitus zouden op dezelfde wijze te verklaren zijn.
Bij nierziekten treden er nog geheel andere oorzaken op, die invloed uitoefenen op de quantiteit en quaiiteit der urine. De functie van eene nier kan totaal opgeheven zijn, zonder dat het
— 1S1 —
individu er het minste onder lijdt, want dan treedt de andere nier vicarieerend op. Eene aanzienlijke vermindering der pisaffjcheiding kan bij eene diffuse ontsteking van het nierenparenchym optreden, want bij deze ziekte is het parenchym gezwollen en de piskanaaltjes zijn met vaste cylindrlsche stolsels verstopt, waardoor de reeds afgezonderde urine niet kan verwijderd worden. Zij hoopt zich nu in de Botvmansehe kapsels op en veroorzaakt daar een hoogen druk. Bereikt die nu zulk een hoogte, dat het verschil tusschen dezen druk eu den druk in de capillairen van de vaatkluwens zeer gering oi' nul wordt, dan zal de afzondering bijna onmogelijk worden.
3. De. kleur der urine.
Bij sommige nierziekten komen er werkelijke veranderingen in deze voor. I)c kleur wordt onder normale verhoudingen door het relatief gehalte der M-i.ie aan piskleur,stoffen veroorzaakt, die afhankelijk zijn van de hoe eelheid der kleurende hloedbestand-deelen door de stofwisseling verbruikt. De kleurstoffen, die normaal in de urine voorkomen, zijn het indicaan, dat wel eens hinderlijk optreedt bij de reacties op galzure zouten en de uro-biline. Is het verbruik der kleurende bloedbestanddeelen altijd even sterk, dan zal dc afgescheiden urine des te sterker gekleurd zijn, naarmate de quantiteit der urine in eene tijdseenheid minder is eu omgekeerd. Bij de meesten onzer huisdieren is de urine geel van kleur, citroengeel bij de solidungula, iets hleeker bij de herbivoren eu iets donkerder bij de carnivoren. Het voedsel zal er natuurlijk een grooten invloed op uitoefenen. Gewoonlijk is zij helder, maar als zij eenigen tijd aau de lucht heeft blootgestaan, dan wordt zij donkerbruin of soms eenigszins grauw of roodachtig. Dit laatste ontstaat door verschillende zouten, zooals de uraten van natrium en ammonium, ainmoniumnatriuin-phosphaat, caleiumcarbonaat en calciumphosphaat. Bij paarden is de urine in den regel troebel door de aanwezigheid eener groote hoeveelheid caleiumbydrocarbonaat, calciumcarbouaat en ealeiumoxalaat. Voegt men er nu een zuur bij, dan wordt zij onder opbruisen weder helder.
— 132 —
Bij nierziekten kunnen ook hooge graden eener bloedarmoede — oligocythaemie — optreden en beide toestanden kunnen dan coëffeeten aijn van dezelfde oorzaken; daaraan is hot toe te schrijven, dat men bij nierziekten niettegenstaande de verminderde afzondering zeer bleeke urine kan aantreffen. Het komt soms voor dat er eene bloeding in de nieren plaats vindt en dan is de abnormale kleur een gewichtig verschijnsel. Het bloed kan in den vorm van grove stolsels voorkomen, maar zulks is dan niet uit de nieren afkomstig. Het kan dan uit het nierbekken, de ureteren, de blaas of zelfs uit de urethra komen. Het bloed, dat uit de nieren afkomstig is, geeft aan de urine eene eigenaardige kleur, die meer of minder intensief kan zijn, al naar gelang er meer of minder bloed bij gemengd is. Zij kan vuil vleeschrood tot zwart toe zijn. De kleurstof van de bloedlichaampjes wordt bij nierbloedingen door de urine meer of minder sterk uitgetrokken, zoodat bij een rustig laten staan der urine de bloedlichaampjes langzamerhand bezinken, terwijl zij zelve gekleurd blijft. Die urine bezit nu eene dichroïstische eigenschap; beziet men ze met opvallend licht, dan is zij groen, met doorvallend licht rood; doch bij een zeer gering bloedgehalte ontbreekt deze eigenaardige eigenschap. Is er veel bloed aanwezig, dan vormt er zich langzamerhand een kruimelig sediment, dat een roodachtige tot eene bruinzwarte kleur heeft.
De urine is echter ook bij vele nierziekten helder en zonder bodem bezinksel; vooral als de hoeveelheid afgezonderde urine bijzonder groot is. Behalve de bestanddeelen die reeds opgenoemd zijn en eene wijziging in de kleur aanbrengen, dragen nog bij de gal kleurstoffen bij icterus, de etter, de praecipitaten van phosphaten, vele cylindriscbe stolsels uit de piskanaaltjes en de kolossale sedimenten. De urine is in den regel troebel bij die nierziekten, welke eene quantitatieve vermindering tengevolge hebben. Deze troebeling kan veroorzaakt worden, deels door de afscheiding van normale pisbestanddeelen uit hunne oplossing bij bot koud worden der urine — de nraten —, deels door bijmenging van morpbolo-gische bestanddeelen, b. v. roode en witte bloedlichaampjes, epithelium en hunne detritus uit de nieren en piswegen en stolsels der piskanaaltjes — lt;le pisci/linders —. Soms kan het gebeuren, dat in sterk geconcentreerde en eiwithoudende urine de uraten
in eene groote hoeveelheid in den vorm van de bekende amorphe-korreltjes in de vloeistof gesuspendeerd blijven, terwijl zij in eiwitvrije urine bezinken. Urine met niet gekleurde morpholo-gisohe bestanddeelen heeft meestal eene eigenaardige, vuile kleur, die men ook aan de vlokkige sedimenten herkent. Zijn de pis-cylinders in grooten getale aanwezig en is de urine daarbij zeer waterig, zooals het kan voorkomen, dan komen die stolsels als een dicht op stof gelijkend bezinksel voor, waarboven eene heldere vloeistof staat. Urine, die sterk eiwithoudend is, schuimt in den regel sterk.
3. Het specifiek gewichl der urine.
Het bekend zijn van dit gewicht kan voor de diagnose ook eenig belang hebben. Men gebruikt daarvoor den urometer. Men treft hier bij normale urine ook reeds aanmerkelijke verschillen aan, die afhankelijk zijn, deels van het onderscheid in bloeddruk, deels van het wisselend watergehalte van het bloedserum. Het specifiek gewicht varieert tusschen 1,010 en 1,073; bij paarden van 1,020-1,050, bij runderen en schapen van 1,030-1,070, bij varkens van 1,010-1,015 (PJlug) en bij honden van 1,016-1,060. Wij worden door do bepaling van het speeiilek gewicht min of meer nauwkeurig op de hoogte gesteld van het gehalte aan vaste bestanddeelen. Men behoeft de laatste twee cijfers van het tot oji 4 decimalen bepaald specifiek gewicht slechts met het getal 3,33 te vermenigvuldigen, dan geeft ons hef product het gehalte aan vaste bestanddoelen in 1000 CC. urine benaderend aan. Voor iederen areometer dienl men de normaaltemperatuur te kennen, waarop hij geconstrueerd is; want bij daling der temperatuur wordt het specifiek gewicht verhoogd; zoodat bij een temperatuursverschil van 3quot; C. een graad verschil op den areometer aanwijst. Het specifiek gewicht der urine van paardenbij koortsige ziekten is bij eene aanhoudende hooge temperatuur en frequente pols, in den regel hoog. In het algemeen kan men zeggen, dal de eigen zwaarte der urine uit zieke nieren veel meer van de drukver-houdingen afhankelijk is waaronder de afzondering volgt, dan
van de qualiteit van het bloedserutn, of wat beter is, dat zij in omgekeerde verhouding tot de afzonderingsnelheid staat. Bij nierziekten kan ook het eiwitgehalte buiten de pisstof en de uraten op het specifiek gewicht van invloed zijn.
4. De chemische samenstelling der urine hij nierziekten.
De kennis der chemische samenstelling der urine is voor eene goede diagnose en prognose van groot gewicht; terwijl toch de reactie met lakmoespapier alléén voor de onderkenning van ondergeschikt belang is. Het geldt ook voor algemeenen regel, dat zieke nieren een zuur excreet opleveren. Een rijkelijke toevoer van koolzure alcaliën of plantenzure alcaliverbindingen (diuretica salina) veroorzaken bij zieken evenals bij gezonden de afscheiding eener alcalische urine. De chemische reactie der urine in verband met de gevonden chemische samenstelling is voor de diagnose en behandeling van de ziekten der nieren en de blaas van groot gewicht. Vindt men bij deze ziektetoestanden eene alcalische urine zonder dal de oorzaak in het toedienen van geneesmiddelen ligt, dan is dit gewoonlijk een gevolg van eene ammoniakalische omzetting binnen de piswegen, die veroorzaakt wordt door bijmenging van ontstokingsproducten der mucosa en die op haar beurt aanleiding geeft tot het vormen van praecipi-taten van aardzouten uit de urine binnen de piswegen. Wil men bij nierziekten de urine onderzoeken en er voordeel uit trekken, dan moet men:
1° Quantitatief de in aanmerking komende pisbestanddeelen kunnen bepalen.
2° Zooveel mogelijk zorgen, dat men de hoeveelheid ontlaste urine per dag weet. Dit is juist eene der grootste moeic-lijkheden in de privaatpraktijk; daarom moeten wij ons in den regel slechts behelpen met de approximatieve hoeveelheid.
3° Het specifiek gewicht onderzoeken.
4° Zoo dikwijls eene quantitatieve analyse bewerkstelligen, als er werkelijke veranderingen in de urine optreden.
Men moet bepaaldelijk bij de analyse acht geven op de pisstof en het eiwit. De overige pisbestanddeelen zijn bij de meeste nier/.iekton van ondergeschikt belang; sléchts zulke komen nog in aanmerking die door concrementvorming ziekten der piswegen en secundair ook der nieren bewerken kunnen. Het calcium-nraat,-oxalaat,-phospliaat en -carbonaat komen dus als normaal voorkomende bestanddcelen en cystine, ammoniumnatrium-phosphaat, dal zich iioofdzakelijk bij de annnoniakalische omzetting der urine vormt, als abnormale pisbestanddeelen in aanmerking.
A. De pisstof. (Ureum.)
Het ureum komt het incest bij den mensch en een groot aantal dieren voor. Het is kristalliseerbaar in prismatische naalden. Het gehalte aan ureum is bij sommige ziekten veel of weinig veranderd. Het is verminderd bij de morbus Brightii, hydropisehe en anaemische toestanden; vermeerderd bij het toedienen van gelatine en chloornatrium.
De bepaling van liet ureumgehalte der urine geschiedt het gemakkelijkst volgens de titreermelhode van Liebig. (Zie bladz. 51.) Deze methode is evenwel niet vrij van gebreken; want wanneer men urine met AgN03 behandelt, dan wordt niet alleen de pisstof geprae-cipiteerd ; maar slaan ook nog andere stikstof houdende bestanddeelen neer; dat hindert ons evenwel niet, want het is juist niet alleen Ie doen om het ureum, maar om het gehalte aan stikstofhoudende bestanddeelen te kennen. Bevat de urine nog NaCI, dan is er meer Ag NO., noodig, doch dal kan ook buiten rekening gelaten worden, omdat in de meeste gevallen van nierziekten het procen-tisch gehalte van NaCI al zeer gering is. Wij hebben hiervoren reeds gezien, dal de snelheid, waarmede urine afgescheiden wordt, varieert; hoe groeier zij nu is, des te grooler de quantiteit afgescheiden urine in de tijdseenheid, des te lager het procentisch gehalte van de urine aan ureum. Dit geldt niet alleen voor gezonde, maar ook voor zieke nieren. Men moet hierbij wel in aanmerking nemen, dal de productie van ureum niet alleen afhankelijk
is van de assimilatie der stikstof houdende voedingsmaterialen, maar ook van de verhoogde stofwisseling bij koortsen.
B. De albuminurie als ziektesymptoom.
De afscheiding eener eitwithoudende urine is /.eer zeker in de meeste gevallen van nierziekten van groote beteekenis. Het gemakkelijkst om eiwit in de urine aan te toonen is bepaald het koken, waarbij het serumeiwit als een wit coagulum te voorschijn komt. Men dient /.e evenwel vooraf te li Ureeren en de reactie te bepalen; want is /,ij alcalisch of neutraal, dan moet men ze door HNO;, zuur maken.
Eiwit in de urine komt niet alleen voor bij pathologische toestanden der nieren, maar kan ook afkomstig zijn uit het nierbekken, de ureteren, He blaas, ja zelfs ook uit de urethra, hetzij door ontstekingstoestanden van de slijmvliezen dier piswegen verhonden met ettervorming, hetzij door doorbraak van naburige ahscessen. (Prostata.) Het kan evenwel ook voorkomen, dat ontstekingen gepaard met ettervorming in de piswegen gecompliceerd zijn met nieraandoeningen. In deze gevallen kunnen natuurlijk heide processen aanleiding geven tot eiwithoudende urine. Viudt men in het sediment der nrine behalve witte bloedlichaampjes nog piscylinders, dan kan men met vrij groote zekerheid zeggen, dal. het voorkomen van eiwit op eenc lunctiestoornis der nieren berust. Er komt nog eene bijzondere soort van albuminurie voor, waarbij de nieren zeiven niet ziek schijnen te zijn. Het is de zoogenaamde chylurie, over wier wezen men nog in 't duistere verkeert. De kleur der urine komt veel overeen met die van melk, van daar dc naam galacturie, die door eene groote hoeveelheid vet zou veroorzaakt worden. Het is als eene fijne emulsie in het nierexcreet voorhanden. Dit vet kan in zulk eene groote hoeveelheid voorkomen, dal het zich als eene roomlaag aan de oppervlakte der urine vertoont.
Het is dc lipurie, piarrhaeinie of haematurie graisseuse der Franschen. Het vet doet zich bij microscopisch onderzoek niet voor, zooals vetbolletjes in de melk, maar als eene fijnkorrelige
troebeling. Behandelt men de urine met aether, dan kan men het geheel en al verwijderen. Onderzoekt men zulke urine, ontdaan van haar vet, dan vindt men er nog veel eiwit in. Het verhoudt zich evenals het vet der chylus, van daar chylurie. Men vindt in die chyleuse urine gekleurde en ongekleurde bloedlichaampjes. Het eiwit kan er nu in zulke groote quantiteiten in voorkomen, dat het tot eene weeke, geleiachtige massa coa-guleert, zooals men dit gezien heeft bij dieren, die men heeft laten hongeren. De urine stolt dan tot eene geleiachtige massa, die er even als chylus uitziet en uit eiwit en vet bestaat. De stolling geschiedt bij zulke dieren niet in de piskanaaltjes, maar eerst in de blaas, waardoor eene zeer pijnlijke dysurie kan optreden. In dat coagulum zijn tegelijkertijd de vetdeelen en de bloedlichaampjes opgesloten, zoodat zich het geheel roséachtig aan ons oog voordoet. Men heeft er geene piscylinders in aange-I rotten. Hoe dat vet in de urine kan voorkomen, is ons door de pathologische anatomie nog niet opgehelderd. Kühne dacht aan eene abnormale communicatie van het lymphe- met het chyl-systeem. Zou het niet kunnen voorkomen, als er .zich eetasiën der lymphewegen of in de nieren, of in de piswegen zouden vormen en dal er door de eene of andere oorzaak eene ruptuuv van den wand van die lymphevaricen optreedt, waardoor hun inhoud in het lumen der pisorganen gestort wordt. Aangetoond is dit evenwel nog niet, maar het is toch bekend, dat chi/lorrhoe ten gevolge van lymphevaaiverwijdingen in andere organen op-trad en dat er ook lymphangiomen in de nieren voorkomen. Dit alleen is echter nog niet voldoende om het bovenvermeld verschijnsel waar te nemen ; want do urine is niet vermengd met hpnphe maar met chylus, zooals immers uit het enorm vetgehalte blijkt. Men moet zich dan nog voorstellen, dat door insufïiciëntie der klapvliezen van de lymphevaten chylus uit de cysterna cbyli (bakje van Pecquet) naar die aangenomen lymphefistel kan komen.
In het Deutsche Zeitschrift für Thierrnedecin und vergleichendc Patholnyie, erstes Supplementheft, Jahresbericht d. K. Central- T/mr-arznei-Schule in, Miinchen 1876-1877 beschrijft prof. Friedberger een geval van eene blaasverlamming en eene blaascatarrh met het optreden van vet en cholestearinekristallen in de urine bij een hond.
De urine van dezen patiënt, verkregen door middel van eathe-teriseeren, was geel, troebel, zonder eiwit en reageerde zwak zuur, doch bevatte eene groote hoeveelheid groote en kleine vlokjes. Deze vlokjes bestonden uil conglomeraten van groote en kleine vetdroppeltjes, die door een uiterst lijn net van lus-schenzelfstandigheid aan elkander verbonden waren. Eenige dagen later kwam er eene verandering iu de qualiteit der urine. Zij werd meer diffus troebel, eiwitboudend, reageerde sterk alcaliseh en rook duidelijk naar ammoniak. Het microscopisch onderzoek bracht de volgende vormelementen aan 't licht, als: plaatepithe-lium, groote lijn gegranuleerde ronde cellen, die ua behandeling met azijnzuur 1-3 kleine kernen vertoonden en veel overeenkwamen met lymphecellen resp. etterlichaampjes, enkele roode bloedlichaampjes, kristallen van tripelphospbaat en eene groote hoeveelheid micrococcen. Later werd zij meer draadl rekkend, verkreeg' eene amphotere reactie (zie bladz. I4)en bevatte cholestearine-kristallen. Friedberger meende, dat dit vet niet uil de nieren afkomstig was, omdat er geene vettig gedegenereerde eMidaal cylinders aanwezig zijn, maar nam aan, dat er hier of daar eene vettige en atheromateuze metamorphose vati eene nieuwvorming aanwezig was en wiens vettigen detritus in de blaas werd uitgestort.
Hier wordt enkel gehandeld over de algemeene symptomen der nierziekten, we hebben dus bier alleen de (ilhuminuria ninalis op bet oog, de bijmenging van eiwit in de urine op bet oogenblik en op de plaats van afscheiding. Cotugno maakte in 1770 eerst openlijk bekend, dat hij bij het verhitten van urine een coagulum verkregen had veel overeenkomende met gestold eiwit. Hij meende juist dat bet coagulum de materia peccans was, die zich langs de nieren verwijderde, omdat hij liet in de hydropische vloeistof der seren/.e zakken ook aantrof, lilachall hield de veranderingen in de nieren niet voor de oorzaak van albuminuric, maar omdat hij tegelijkertijd hydrops aantrof voor coëffecten derzelfde oorzaken. Richard Bright maakte in 1837 in zijn Ke/iorts of medical cases zaken bekend, die de loer der albuminuric in een nieuw stadium brachten. Hij zeide, dat de door hem beschrevene veranderingen der nieren verbonden waren met de afscheiding van eiwithoudende urine en kwam tot de conclusie dat albuminuric een symptoom van die nierveranderingen was
en dal, deze laatsten bovendien algemeene waterzucht veroorzaakten. Anderen hielden niet de structuurveranderingen der nieren, maar veranderingen in de natuurlijke hlocdinenging voor de nor-zaken van albumimirie en der nierziekte. Stokvis wilde door experimenten een einde aan deze quaestie maken. Hij erkende geene chemische verandering van het bloed als oorzaak, maar hield dit symptoom als een gevolg van eene circulatiestoornis en bloeddrukverhooging in de afzonderende vaten der nieren.
Tn alle yevdllen is eiwit in de urine een pathologisch s//m/gt;toom.
Stokvis zegt verder, dat er onder normale omstandigheden in de Malpighische kluwens geen eiwit afgescheiden wordt. De vaatlissen in de kluwens zijn met eene epitheliumJaag bedekt en juist deze laag komt werkelijk voor de retentie van het eiwit in aanmerking. Hij had ook voldoende aangetoond, dat bij eene zelfstandige hydraemie geen eiwit in de urine kan optreden. H'andt meende de oorzaak te vinden in eene verarming van het bloodserum aan chloornatrium; doch dat is ook door weder-
legd. Canstatt en Pront zochten de oorzaak ook in de hloedhestand-deelen; doch de theorie dezer haematogene albuminurie werd door hem hevig bestreden. In alle gevallen zal men de verklaring voor de afscheiding van eiwit door de nieren in functioneele stoornissen van die organen zelf moeten zoeken. Stokvis had dus verkondigd na zijne experiinentecle onderzoekingen, dat de overgang van sernmeiwit uit de bloedvaten in de piskanaaltjes der nieren of berustte op een abnorm verhoogden bloeddruk, of op eene veranderde hoedanigheid der vaatwanden, of op eene combinatie dezer beide factoren. Do ervaring heeft geleerd, dat dierlijke membranen, die men bij (iltratieproeven als filtrum gebruikt, voor eiwitlichamen opgelost in water al zeer weinig permeabel zijn en dat bet liltraat onder alle oinstandigbeden zelfs onder hoogen (lltratiedruk een voel lager proeentisch gehalte aan eiwit aantoont, dan de vloeistof die tot dat doel is gebruikt geworden; evenwel stijgt het eiwitgehalte van het liltraat bij toenemenden druk. Dat komt waarschijnlijk, omdat bij sterkeren druk de spanning van het membraan grooter wordt en zijn poriën zich daardoor ook vergrooten. Wij hebben ons de pisafzonderende vaten in de nieren, de eapillairlissen in de Malpighische kluwens.
_ 140 —
als zulk een filter voor te stellen. Wordt nn de bloeddruk verhoogd, dan zal ook de doordringbaarheid van dit filter verhoogd worden; misschien zullen de epitheliumoellen, welke die vaatlissen bekleeden, uit elkander wijken. Op deze wijze is het te begrijpen, hoe serumeiwit door de wanden der capillairlissen zonder verdere structuurverandering in de urine kan komen. Gezonde nieren kunnen dus alleen door eene verandering in den bloeddruk eiwithoudende urine afscheiden. Deze stelling is door experimenten op dieren bewezen. Men heeft n.l. de venae renales onderbonden en daarna trad eiwit op; waarschijnlijk berusten daarop de gevallen van albuminurie bij hartziekten (stenose van het linker veneuze ostium, ontaarding van het hart). Velen hadden aangenomen, dat eene stasis in de nieraderen door de capillairvaten en de vasa efferentia hare werking uitoefende op de Malpighische kluwens en dat er op deze wijze een verhoogden bloeddruk in die vaatlissen ontstond, totdat er eiwit door de wanden geperst werd. Senator zegt, dat het effect van die stuwing op de vaatlissen der Malpighische kluwens al zeer gering zal zijn; omdat zij juist dooide tusschenvoeging van een vas efferens en een tweede eapillairnet bij eene algemeene bloedstuwing onder veel gunstiger voorwaarden verkeeren, dan ergens anders in het lichaam, leder beletsel in de afvloeiing van het aderlijk bloed zal zich het eerst en het sterkst op het interstitieele capillairsysteern doen gevoelen en van daaruit zal zich de stuwing in de richting van den minsten weerstand op de nierarteriën voortplanten.
De interstitieele vaten bevinden zich zooals alle andere lichaams-capillairen onder den vollen invloed der verhoogde aderlijke spanning, terwijl de vaatkluwens slechts een gedeelte dezer spanning te verdragen hebben. De pathologische toestanden, die zulk eene algemeene bloedstuwing in het veneuze merengebied veroorzaakt, zijn met eene vermindering van druk in het arterieel gebied verbonden en er zal in de kapselvaten, waarop dearterieele drukverschillen het allereerst werken, een zeer lagen druk heerschen; want volgens Senator doet zich de verminderde arterieele druk in zijn geheel, de vermeerderde veneuze spanning slechts gedeeltelijk gelden. Klebs meent dan ook, dat eene geringe verhooging van druk in de arteriën voldoende is, de afvoer van het aderlijk bloed belet zijnde, om eiwit of bloed uit de glomeruli te doen treden.
Het is evenwel eenigszins anders gesteld bij eene algemeene aderopstuwing ten gevolge van hartinsuiTiciëutie. De hobveelheid afgescheiden urine neemt hand aan hand af met liet kleiner en zwakker worden der pols. Eiwit en soms sporen van bloed zijn dan aanwezig, als de spanning in het slagaderlijk systeem tot zijn minimum teruggebracht is. Co/tnlieim zeide nu, dat bij stasis in de aderen niet alleen bloedplasma uittrad, maar de roode bloedlichaampjes marcheeren ook door de wanden der capillairen, die tot het opgestuwd adergebied behooren. Anderen meenen, dat het eiwit er eerst bij het passeeren der urine door de pis-kanaaltjes bijgevoegd wordt en afkomstig is uit het capillairnet, dat de piskanaaltjes omgeeft. De aderopstuwing kan, behalve door hartinsuillciëntie ook door andere circulatiestoornissen als pleuraëxudaten, vernauwing van talrijke vertakkingen der longslagader, door longencirrhose of longenemphyseem optreden en zal dan hetzelfde effect kunnen te weeg brengen.
In den laatsten tijd werd door prol. liuneberg medegedeeld, dat liet nog niet voldoende gelukt was eene eenigszins bevredigende verklaring van de naaste oorzaken der alhuminurie te geven inzonderheid in die gevallen, waarbij men geene wezenlijke anatomische veranderingen der nieren kon aantoonen. Hij meende den grond daarvoor te vinden in de verkeerde voorstellingen die men van den invloed der drukking op de filtratie der albumina-ten had.
Hij onderwierp de wetten der filtratie van vloeistoffen, bepaaldelijk van verschillende eiwitoplossingeii door dierlijke membranen, aan een nauwkeurig onderzoek en bevond ;
1° Dat eiwitoplossingen niets anders zijn dan meer of minder fijn verdeelde emulsieën, waarin de albuminedeeltjes naar gelang van de geaardheid der verschillende eiwitsoorten eene zeer verschillende filtreerbaarheid bezitten.
2quot; Dat de dierlijke membranen hunne permeabiliteit voor die eiwitmoleculen en andere in eene emulsie fijn verdeelde deeltjes door een verschillenden druk veranderen, in dier voege dat eene hoogere drukking de membraan minder doordringbaar maakt, ducli dat daarentegen eene lagere drukking deze permeabiliteit doet toenemen.
3° Dat deze veranderingen der doordringbaarheid van het
membraan, die door den verschillenden druk wordt te weeg gebracht, langzamerhand optreden en y.ieh ontwikkelen, totdat zij eene constante hoogte bereikt hebben, die aan den druk beantwoordt.
4.quot; Zoodra de membraan aan beide y.ijden door eene vloeistof omgeven is en de druk, die op beide zijden inwerkt, is verschillend, dan geeft het verschil in drnk tol. dezelfde verscliijnselen aanleiding, dan wanneer deze druk maar op eene zijde zou inwerken. Is dus het drukverschil zeer gering, dan wordt de permeabiliteit verhoogd en omgekeerd.
Rnneberg beeft nu aangetoond, zoodra er geene voldoende anatomische laesieën aan de glomeruli aanwezig zijn, dat de transsudatie van eiwit in de urine altijd met eene aanzienlijke verminderde bloeddrukking in de lichaampjes gepaard gaat. Hij heeft verder aangetoond, dat hij meehanische eirculatiestoornissen in de nieren, zooals bij veneuze stasis, de bloeddruk binnen de glomeruli en wel bepaaldelijk het verschil tusscheu deze en de druk in de piskanaaltjes belangrijk verminderd en niet, zooals men geloofde, verhoogd was. Hij komt verder na eene beschouwing der experimenten en waarnemingen tot de volgende resultaten. De transsudatie van sernmalbnmine in de urine heelt steeds iu de glomeruli Malpighii plaats en wordt veroorzaakt door eene vermeerderde permeabiliteit der wanden van de vaatlissen en van het epithelium, dat die wanden bekleedt. De albumine-deeltjes, die in bet bloedseruin rondzwerven en die onder normale verhoudingen niet in staat zijn door die membranen heen Ie gaan, kunnen nu gedeeltelijk in de urine komen. Deze vermeerderde permeabiliteit wordt bij overigens gezonde nieren reeds door eene aanzienlijke vermindering in drukverschil tusschen den bloeddruk iu de glomeruli en den druk die in de piskanaaltjes bestaat te weeg gebracht. De toevallige of voorbijgaande albu-minurie wordt derhalve door eene aanzienlijke vermindering van den bloeddruk in de glomeruli Malpighii, of door eene verhooging van den druk in de piskanaaltjes, of door deze beide omstandigheden te gelijk veroorzaakt. De verhoogde permeabiliteit van het liltrecrende membraan is hij de blijvende albuminuric een gevolg van een ontstekings- of degeneratieproces der vaatlissen
— 143 —
van de glomeruli. De flrukverhoudiiigeii /.ijii in dit geval ook nici'kliaar van invloed op de permeabiliteit en derhalve ook op liet allniminegehalte der urine. Sommige albuminestoffen, I). v. kippenciwit, haeinoglobuline /.ijn in veel hoogere mate filtreerbaar, dan liet seminalbumino. Komen dus de/.e stoffen op de eene of andere wijze in liet bloedserum, dan gaan zij ook bij normale drukverhoudingen en gezonde nieren terstond in de urine over. (Deutsnh. Archiv. f. Iclin. Mc.d.)
De albuminurie kan ook optreden ten gevolge van verstoppin;/ dar wc teren, doch dat is uiterst zeldzaam. De belette afvoer van afgescheiden urine heeft eene opvulling van bet nierbekken ten gevolge on vervolgens eene opstuwing in de piskanaaltjes der nieren. De aderen liggen meer naar het centrum der kluwens, terwijl de slagadercaplllairen tegen den wand liggen en het natuurlijk gevolg daarvan is, dal de aderlijke eapillairen het eerst gecomprimeerd worden door de opgestuwde pis en daarna de slagaderlijke eapillairen; zoodat het bloed met verminderde snelheid maar onder hoogere spanning door de nieren moet sti oomen. Max Hornnann heeft dit proefondervindelijk aangetoond. Hij bracht in de vena renalis van een hond eene canule om het bloed op (e vangen, de ureter werd nu beurtelings met water gevuld en geledigd onder een druk van 35 inM. Hg. Het bloed vloeide bij iedere vulling wel is waar nog met eene aanzienlijke snelheid, maar toch y.ichtbaar langzamer dan na de lediging der ureter. De hypothese van Herrmann voert dus tot het resultaat, dat de vaatlissen der glomeruli door den langdurig beletten urine-afvoer en de daarmede verhoogde spanning in de arterieele eapillairen ver over hunne natuurlijke grens uitgezet werden. Was de urine-afvoer weder hersteld, dan kwam er nog een tijd lang daarna eiwit in de urine voor.
Het komt somwijlen voor, dat er bij zulke toestanden vergezeld van hevige koortsen albuminurie optreedt als temporair symptoom. Zij is dan onafhankelijk van structuurveranderingen der nieren. G er hardt had het eerst deze febriele albuminurie aangetoond en de door structuurveranderingen der nieren veroorzaakte rcnalc albuminurie er tegenover gesteld. Hij kwam door zijne onderzoekingen op de gedachte, dat bij renale albuminurie het serumeiwit in de urine komt en hij de febriele albuminurie
de snelle verandering der hloedlieliaampjes het materiaal voor de eiwithoudende urine zou leveren. Hij kou evenwel niet een waarneembaar ouderscheid aautoonen, doch bij eenige gevallen van koortstoestanden vond hij het eiwit in den zoogeuaamden latenten vorm, d. w. /.. dat het niet gepraecipiteerd kon worden door koken onder bijvoeging van HN():j. Dit eiwit wordt afgescheiden onder eeue aanhoudende, abnormaal hooge temperatuur, waardoor de vaatwanden verslapt worden, d. w. z. dat zij veel sterker aan den hydrostatischen druk van hel bloed, dat er doorstroomt, toegeven. Stokvis zegt, dat de zenuwen ook niet zonder invloed op de afscheiding van eiwit hlijven; want door eeue verlamming der vaatzenuwen van de nieren worden er circulatiestoornissen geboren. Suijdt men de vasomotorische draden door, die de arterie omgeven, dan zal er alhuminurie optreden. Stokvis zegt dan ook, dat de oorzaken, die eene verlamming der vasomotorische zenuwen der nieren ten gevolge hebben, niet altijd in de onmiddellijke nabijheid der nieren moeten ge/.ocht worden; maar verwijst hier naar de physiologische experimenten van Cldiule Bernard, die door verwondingen van het verlengde merg en van de schenkels der groote en kleine herseuen albuminurie deed ontstaan.
De albuminurie is in al deze gevallen slechts een nevensymptoom bij zware ziekten geweest en wel bepaaldelijk een gevolg der secundair optredende circulatiestooruissen; nu (reedt zij evenwel als hoofdsymptoom op; omdat de nieren bij zulke patiënten werkelijke stvuctuurverauderiugen ondergaan hadden. De bloedvaten zijn er bij deze structuurveranderingen in den regel direct of indirect ouder begrepen en daardoor wordt de bloeddruk locaal in de nieren veranderd. Niet iedere nierziekte echter veroorzaakt albuminurie. Er kunnen ook nierziekten voorkomen, waarbij slechts in een gedeelte van het nierenparenchym eiwit afgescheiden wordt, b. v. bij metastatische proeessen door embolic, bij nieuwvormingen in het parenchym. Het eiwit komt dan niet uit de ziektehaarden zelf; want de niersubstantie is in den regel daar verwoest. De bloedvaten op de plaats der ziektehaarden worden gecomprimeerd of verstopt en in het omringende weefsel treedt er dan eene collaterale hyperaemie op. Het eiwitgehalte is bij dergelijke patiënten altijd zeer gering. Bij diffuse nierziekten
kan de alhuuiiiiuric ook tvansttovinc/i of cnntinnecl optreden, hetgeen s.inic.nliangt met de (;Ir(!uI;il icst(niniihsi 111. |_)(^ albiuninurie komt bij de (mmnlairalrophie ol' scinhose alleen voor door verhooging' van dc.n Idooddrnk in de Malpighischc liehaainpjes. Hoe verder de atrophic voortgang gemaakt heel't, hoe meer glomeruli en piskanaaltjes er verwoest zijn. liet Moed komt daardoor onder een steeds hoogeren druk ; doeli die druk wordt nog verhoogd door de hypertrophic der Ihikerkamer, die haar dikwijls vergezelt. De hoevecdhcid afgesehciden urine blijft in den regel dezelfde, niettegenstaande het alzouderingsoppervlak verminderd wordt, omdat de circulatie versneld is en de afscheiding onder een hoo-gen liltratiedruk geschiedt. Kr blijft daardoor te weinig tijd over voor het liltraat om cene wezenlijke, verandering door diffusie en door opname van specilleke bestauddeelen uit de epithelia te ondcigaan. Ihitzelfde komt ou ook voor bij de amyloïdontiiarding. Igt;c anatomische onderzoekingen brachten ons aan't licht, dat juist eerst de vaatlissen der glouiernll door de ontaarding aangetast weiden. De wanden verdikken zich en het eindigt met eene oblitciatie \an het lumen. D(^ hoeveelheid afgescheiden urine is evenwel niet zooais bij de granulairatropliie vermeerderd; waarschijnlijk komt zidks, omdat er geeue algemeene verhoogde spanning in liet arterieel stelsel bestaat, üe hypertrophie der linkcrkaincr werd hier ook niet aangetroffen. Het omgekeerde is ook voorgekomen; maar dan wilde men het zoeken in veran-deiingen der permeabiliteit der vaatwanden en daardoor deed zich de vraag voor ol door pathologische processen dier wanden de doordringbaarheid voor eiu itlicliameu veranderd kan worden. Men weet dat Max Ilerrman.ii. iiij houden de reuaalarterie comprimeerde en daardoor kreeg hij eiwil in de urine. Hij verklaarde nu, dat de belette toevoer van arteried bloed eene aderlijke hy-peracmie vei'oorzaakt. De bloedlichaampjes bleven nu in de capillaircu liggen en werd nu de compressie op de arterie opgeheven, dan moest hel opnieuw toestroomcude bloed een grooteren weerstand overwinnen. Co/mhem verwierp die theorie; want als men den arterieelcii bloedtocvoer langeren tijd belette, dan trad er na wegneming dier hindernis geen nieuwen bloedstroom meer op, omdat de vitale eigenschappeu der vaatvliezen vernietigd waren. Duurde de belette arterieele bloed toevoer niet zoo lang,
— Uö —
dan trad er eene zwelling van het orgaan op door het uittreden van bloedplasma en emigratie der bloediiciiaainpjes (bloedig infarct). Hij had door zijne experimenten aangetoond, dat bij eene langdurige onderbreking der circulatie de permeabiliteit der vaatwandeu voor bloedbestanddeelen verhoogd wordt. Colmheim had ook in zijn werk over ontsteking en ettering aangetoond, dat zich bij nieroutstekiugen de afzonderende vaten evenzoo verhouden moesten als de vaten in de mesenteriaalplaten der kikvor-schen, zoodra zij ontstoken waren, üe acute of chronische nierontsteking kenmerkt zich dan ook op het lijk door zwellingen korrelige troebeling van het epithelium der piskanaaltjes, verbonden met eene meer of minder aanzienlijke ophooping van witte bloedlichaampjes in de interstitieele bindweefselruimten. De uitzetting der vaatlissen in de glomeruli van ontstoken nieren is alleen het resultaat van eene bloedstuwing in de afvoerende vaten ten gevolge van compressie door het gezwollen orgaan. De wanden der capillaire vaten worden bij ontstekingstoestanden, op welke wijze zij ook ontstaan zijn, permeabel voor stoffen, die zij in normale toestanden niet laten passeeren. Het zou dus niet alleen de bloeddruk maar ook de verandering der (iltra in den glomerulis zijn, die aanleiding tot albuminuric bij ontstekingstoestanden zouden geven. Wij vinden dan ook in het excretum bestanddeelen van het bloedplasma: eiwit, fibrine en soms eene groote hoeveelheid witte bloedlichaampjes; terwijl men bij acute nierontstekingen ook roode bloedlichaampjes kan aantreffen.
Het hangt verder van de localiteit af, of dat exudaat zich in holten ophoopt, of dat de ontsteking zwelling te weeg brengt. Bij nierontstekingen is juist beide het geval. Een gedeelte van het exudaat vloeit met de urine door de piskanaaltjes weg; terwijl een ander gedeelte, dat waarschijnlijk uit het intertubulaire capillairnet ontstaat, in de intertubulaire ruimten en in de epi-thelia der piskanaaltjes dringt en beide doet zwellen.
C. De haeniaturie.
Er is reeds hierboven medegedeeld dat er in de urine witte
bloedlichaampjes kunnen voorkomen; hier wordt hel voorkomen van roede bhiedlichaampjes in de urine arkomstig uil. zieke nieren behandeld. Men heell. ge/.ieu, dal, er bij L voorkomen van witte hloedlicliaampjes ook eiwit in de urine aanwezig is, hetzelfde geidl nu ook voor de haemal m ie. Zij kunnen door de vaten der nieren in ile urine komen, ol' ze kunnen reeds aan de normaal afgeseheiden urine bij lust passeeren der piswegen toegevoegd worden. Men rijkelijk gehalte aan mode bloedliehaampjes gaat evenwel niet gepaard met het aanwezig zijn van veel eiwit. De ondervinding heeft soinniigen geleerd, dat hij eene renale hae-maturic in den regel geringe hoeveelheden eiwit aanwezig zijn. De lihrinoplastisehe en lihrinogene stof van het hloedplasma, dat in di' urine liij haematurie aanwezig is, vereenigt zich tot vaste librinestolsels, zoodra liet niet meer in contact is met den vaat-waud. De ronde hloedlichaampjes en de overige gevormde elementen worde...... in de mazen van die librinestolsels opgesloten.
Dis vorm en de hoeveelheid van die librinestolsels hangt van de plaats der bloeding en van de hoeveelheid bloed, dat in de urine aanwezig is, al. Hoe copieuzer de bloeding, hoe meer librinestolsels en hoe ruimer de plaats is, waar de bloeding voorkomt, des te volumineuzer zijn de coagula. De grootste coaguia kunnen in de blaas voorkomen; de vorm dier stolsels geeft ons ook somtijds aan, waar zij ontstaan zijn. Zij verschillen naar gelang zij in de nierboiten ol ureteren ontstonden (nierkelkvorm, rolronde vorm). Bij eene renale haematurie treft men in den regel niet veel librinestolsels aan. Hel aanwezig zijn van bloed in de urine kan men reeds door de karakteristieke kleur met het oog waarnemen. De kleur is dan zwak vleeschrood tot bijna bruinzwart. Is het bloedgehalte zeer gering, dan verzamelt men de urine in een spits toeloopend glas en laat bet langeren tijd staan ; dan bezinken de bioedlichaainpjes. Het zekerste middel is het microscopisch onderzoek. Enkele gevallen komen er ook voor, waarbij de urine zeer sterk bloederig gekleurd is en waarin men hij inicroseopisch onderzoek al zeer w(!inigroode bloedlichaampjes ontmoet. Het kan ontstaan zoodra de bloedliehamen in verval go raakt zijn, hetzij dal dil reeds binnen de bloedbaan plaats gevonden heelt, hetzij dat de roode bloedliehaampjes eerst uiteenvallen, als zij in de urine reeds aanwezig zijn. De kleurstof kan
— 148 —
dan onveranderd in de urine opgelost Mijven of in haematine omgezet worden. Soms wordt dit reeds door liet diehrotismns waargenomen, maar zekerheid verkrijgt men door de speetraal-analyse. Men zon ook door middel der Tleller'acUa proel tot een resultaat kunnen komen. Men moet dan eene lioeveellieid urine in een reageerbuisje met eene oplossing van kaliliydraat verliil-teu. De haematine wordt nu door de gepraeeijiiteerde aardphos-phaten medegevoerd en schijnt nu eens bruinrood, dan weder helder bloedrood en dikwijls dicliroistisch, bij opvallend lichl groen, (/jie bladz. 182.)
Er is reeds medegedeeld, dat de vorm cn grootte der llbrine-stolsels ons de plaats van hun ontstaan eenigszlus aangaven, liij de eigenlijke nierbloedingen vormen zich nu die stolsels reeds binnen de piskanaaltjes en verschijnen dan als cylindrische al-druksels, de zoogenaamde bloedcylinders. De oorzaken der nierbloedingen, afgezien van de traumatiscbe laesies en kankergezwellen, komen bijna overeen met die van alhumiunrie. De eenvoudige bloedover\rulling kan in den vorm van eene actie\e congestie optreden 'door scherpe diuretiscbe middelen, als: ol. terebinth., cantharides, enz. Men kan ook dikwijls dergelijke middelen als vreemde bestanddeelen in de urine aantreffen en men kan /.e soms aan den reuk, aan de kleur, of door chemische analyse herkennen. De eenvoudige opstuwing in de aderen kan als zoogenaamde passieve hyperauniic zoo hoog stijgen, dal ei-bloed per diapedesin door de wanden van het eapillairnet in de piskanaaltjes geperst wordt. Dit kan voorkomen bij trombi in de uieradereu of in de achterste bolle ader, terwijl de sirterieelc toevoer ongestoord haar gang kan gaan. De copieuze en aanhoudende nierbloedingen komen het meest hij acnle dilluse uierontstekingen voor. Het bloed komt dan ongetwijfeld dooi de vaatwaudeu van de veranderde glomeruli door ontsteking in de piskanaaltjes.
D. De Haem oglo binnrie.
Vroeger is er reeds door Panum medegedeeld, dat er onder
- 149 —
zekere omstandigheden urine kan voorkomen, die bloederig gekleurd is. Men vond in zulke urine bij een nauwkeurig onderzoek geene gevormde bloedbcstanddeelen, vau daar dat Popper reeds dll ziekteverschijnsel van de ware haematurie scheidde en bet baemoglobinurie noemde; terwijl haematurie. de naam was, die aanduidde, dat bet bloed in zijn geheel buiten den vaatwand trad en in de urine overging, gaf baemoglobinurie enkel te kennen, dat er haemoglobiue, de roode bloedkleurstof, in dat vocht optrad. De urine van dergelijke patiënten was donker-brnin tot donkerzwart lackfarhig — gekleurd, bevatte eiwil en geene bloedlichaampjes. Kookt men zulke urine onder toevoeging um salpeterzuur, dan (reedt er een coagulum op, dat aan de oppervlakte van het vocht blijft drijven.
liet ligl voor de hand, dat er in bet circuleerend bloed eene dissolnlie, eene vernii'tigiug van roode bloedlichaampjes moet oplreden, waardoor dan bet serum haemoglöbiiieboudend wordt; evenals w ij dit zien bij hel kunstrnatig bereiden van donkergekleurd — lackfarhig — bloed door bet aanwenden van groote koude (A. Uollci), warmte, gal zure zouten {Bur»)/), aether (c. 11 'ittirh), chlorofonn (Bottelier), electriscbe ontladingen (A. Hollet), door toevoeging van veel water (Fanke, Kunde), door behandeling mei ben/.ol (Starkow). Men zag verder haemoglo-hinurie optreden na injecties van groote hoeveelheden water in bet bloed {Max Hermann), na subcutane injecties van groote boeveelheden glveerine, die met water verdund was {fAtchtinger), na injecdes van galzure zouten {v. Dntsc/i, Freriohs, Kühne, Hoppe, /jci/dtii) en na transfusie van bloed van eene andere diersoort, waarhij de bloedlichaampjes van het ingevoerde bloed in de bloedbaan van hel geopereerde dier opgelost werden. De gekleurde (dementen gaan ten gronde ener treedt vrije haemoglobiue in het bloedpiasma en zoo verder in alle organen en weefsels op. Met grootste gedeelte verdwijnt langs de nieren met de urine. Is die hoeveelheid nu niet te groot, dan lijden de nieren er niet bet minste door, vooral als er eene dinrese kunstmatig voortgebracht is, maar wordt de quantiteit te groot, dar. ontwikkelen er zich secundaire, anatomische veranderingen in de nieren (J'oii-fick). De liaemoglobinurie bij paarden — schwarze Harnwinde — doet ons duidelijk zien, dat er ook nog andere organen mede
— 150 —
aangedaan kunnen worden. Dc haemogiobinnrie kwam ook l)ij menschen voor na zware intoxicaties en injecties, h. v. na het inademen van arsenikwaterstof Asll:i, na /.(iiity.iiui'-, zwavelzuur-, phosphorzuur- en zwaveiwaterstotintoxicatics. iliaciü men ar-senikzink in de maag van dieren ot' gaf men aan een hond benzol, dan trad er dit verschijnsel met zwakte in de achterhand op, evenals na uitgebreide verbrandingen der huid waarbij de groote hitte waarschijnlijk de oorzaak van vernietiging der roode bloedlichaampjes was. Men nam dit verschijnsel ook bij dieren waar na slechte weidevoeding. Naunijn wilde dil uit de gas-ontwikkeling in de maag verklaren. Het zou dan na resorptie in de bloedbaan vernietigend op de roode bloedlichaampjes werken.
Men ziet dus dat de dissolutie van het bloed waarschijnlijk ontstaat door stoffen, die als vergiften op de roode bloedliehaampjes in werken, mogelijk zijn het ook hij sommige ziekten septische of deletaire stoffen. Die stollen schijnen met het voedsel in den darmtractus te geraken en veroorzaken daar eene prikkeling, die aanleiding geeft tot het optreden van diarrhae, zooals wij ze in sommige gevallen van haemogiobinnrie bij het rundvee ontmoeten.
Kookt men nu zulke urine, dan coagnleert er eene donker-bruingekleurde, geleiachtige massa, voegt er Uaiinmhvdraat bij, dan lost het eiwit op en er komt een roestkleurig bodem bezinksel voor den dag van phosphaten en haematine. l'etri ging bij eene chemische analyse van zulke urine op de volgende wijze tewerk. Na coagidatie filtreerde, hij de donkerbruine massa af en droogde ze in een waterbad. Hij pulveriseerde die massa en behandelde dat poeder onder verwarming met H, SO, en alcohol, waardoor hij eene bloedroode oplossing verkreeg, waaruit de haematine gemakkelijk te verkrijgen was.
5. De gevormde bestanddeelen der urine bij nierziekten.
Zeer gewichtig is ook het microscopisch onderzoek der mine-sedimenten. in aanmerking komen de stoiï'en, die;
— 181 —
1° Normaal in de urine reeds opgelost voorkomen, maar door de hoeveelheid en den vorm aanleiding kunnen geven tot ziekten der pisorganen, zooals de kristallijne afscheiding van caiciumuraat en -oxalaat uit de urine reeds binnen de piswegen en de kristallijne en amorphe praecipitaten van aardphosphaten.
2° Normaal in de urine niet of zelden voorkomen, maar die evenwel ook tot concrementvorming aanleiding kunnen geven, als de cystinekristallen.
3° Normaal in de urine niet voorkomen en als zekere symptomen van eene functiestoornis der nieren of van ziekten der piswegen optreden; zooals aanzienlijke bijmengingen van gevormde bloedbestanddeelen, epithelium afkomstig uit verschillende gedeelten der pisbereidende en pisleidende organen en pathologische vormsels uit de piskanaaltjes, n.1. de piscylinders.
Het caiciumuraat, -oxalaat en de cystine kunnen in versche urine zoowel bij gezonde nierfunctie als ziekelijke functie der nieren optreden. Hun voorkomen heeft geene andere beteekenis, dan dat deze bestanddeelen uit den opgelosten toestand reeds binnen de piswegen tot den vasten aggregatietoestand kunnen overgaan en dan door concrementvorming aanleiding geven tot ontsteking der piswegen en secundair ook der nieren.
Is de urine versch en vindt men praecipitaten van aardphosphaten en kristallen van ammoniumnatrium-phosphaat, dan duidt dit op eene ammoniakalische omzetting der urine binnen de piswegen, dat ontstaan kan door eene ontsteking van het slijmvlies of door het binnendringen van een ferment in de blaas. Vindt men in het sediment witte en roode bloedlichaampjes, dan heeft dat voor de diagnose der ziekte eene groote beteekenis, die hiervoren voldoende uiteengezet is; alleen wil ik hier nog mededeelen, dat men bij ontsteking van het nierbekken — pyelitis — en van de blaas — urocystitis — een compact ettersediment kan optreden. Men kan verder in de urine nog epitheliumcellen aantreffen, die alleen losgelaten zijn door eene eenvoudige hyperaemie. Zijn zij daarentegen door vetkorreltjes troebel geworden, dan duidt dit wellicht op eene aanwezige ontsteking of op een ander degeneratieproces. Onderzoekt men de urine nog nauwkeuriger, dan zal men behalve
~ 152 —
dat alles nog andere pathologische vormsels aantreffen, die niet minder gewichtig voor de diagnose zijn.
6. De piscylinders.
Het zijn cylindrische vormsels uil de piskanaaltjes der nieren,
die volgens sommigen nooit onder normale ...............dingen
gevormd worden; maar die ook evenmin voor zekere teekens van opgetreden structuiirveranderingen in de nieren gehouden knnnen worden en die ook niet altijd en lang niet bij alle nierziekten optreden.
De piscylinders zijn niet alleen door linnne grootte van elkander te onderscheiden; maar hun uitwendig aanzien cn ook andere eigenaardigheden noodzaken ons verschillende soorten er van te onderscheiden.
Het eerst komen hier in aanmerking de cvlindervormige vormsels uit de piskanaaltjes, over wier natuur en beteekenis de minste verschillen heerschen. Het-zijn :
1° De epitheliaalcylinclers, gevormd uit aan elkander gekleefde epithelinmcellen, afkomstig uit de piskanaaltjes. Zij worden in hunnen natmirlijken samenhang bij acute ontstekingsprocessen der nieren afgestooten.
2° De bloedei/llnders bestaan uit gestolde vezelstof en eene massa roode bloedlichaampjes; zoodat zij onder het microscoop donker en ondoorzichtig schijnen. Men treft ze in groote hoeveelheden bij haematurie aan. (Zie lig. vu.)
Het microscopisch onderzoek leert ons nog andere soorten kennen, als :
8° De hyaline cylinders.
Zij zijn van eene homogene massa, glashelder en zoo bleek, dat de contouren somtijds moeielijk van de omringende vloeistof te onderscheiden zijn. Zij zijn veel gemakkelijker zichtbaar, zoodra men bij het pracparaat eene oplossing van jodium in jodkalium of eene niet te geconcentreerde oplossing van fuchsine voegt; in het eene geval worden zij geel, in het andere geval rood gekleurd. De
— 153 —
meeste cylinders zijn smal. Sommige dier cylinders achijnen licht, gestreept, andere zijn meer of minder door fijne korreltjes of door '/.eer fijne vetdroppeltjes als't ware besprenkeld. ZIJ zijn ook me( over hunne geheele lengte even breed, maar worden naar hot einde smaller. (Zie lig. vin.)
4quot; De donker korrelige cylinders.
Zij bestaan uil. eene korrelige massa, laten derhalve het licht niinder dooi' en zijn dus onder het microscoop veel donkerder, dan de voorgaande. Deze cylinders zijn zijdelings tamelijk regelmatig ingekorven, zoodat hef. voorkomt alsof /.ij uit verscheidene stukken zijn samengesteld. (Zielig.ix.)
5° De wasachluj blinkende cylinders.
Zij hebben onder het mieroscoop een eigenaardigen glans en zijn dikwijls geel gekleurd. Zij bestaan uit eene homogene massa evenals de hyaline cylinders en onderscheiden zich daarvan door hun sterk liehl brekend vermogen en de gele kleur. Zij komen zeer breed voor. (Zie lig. \.)
Men kan soms aan al deze, cylindi'isebe vormsels aanhangsels vinden van epitheliaalcellen of hare detritus, afkomstig uit de piswegen, witte en roode bloedlichaampjes, amorpbe praecipitaten van pis/ure zouten, doch zelden van kristallen van piszunr of calciiimoxalaal. Al deze cylinders doen zich in den regel massief onder het microscoop voor.
Men kan nu nog andere vormsels aantreffen, die het voorkomen hebben van bandstre.pen, w ier randen parallel loopen, doch wier uiteinrlen meermalen gedeeld, of eenzijdig toegespitst, of spiraalvormig opgerold kunnen zijn. (Zie lig. xi.)
Deze linnelleuze strepen zijn soms aanzienlijk langer dan de langste piscylinders en zoo breed of soms nog breeder dan dc onder 5quot; genoemde cylinders. Zij bestaan uit eene homogene, zeer blceke, ongekleurde stof. Men vond aan deze eylindroïden nimmer epithelium of andere opgenoemde stoffen. Zij komen bij sommige gevallen van albuminurie voor. en Thomas houdt hef. voor zeker, dat deze eylindroïden uil de piskanaaltjes afkomstig zijn. Noth-ndijel zou ook eene eigenaardige; soort van hyaliuecylinders in de urine van patiënten, lijdende aan icterus, gevonden hebben. Zij zijn buitengewoon bleek, lang en zeer smal.
Veel is er al naar de cylinders gezoeht en veel is er al over
geschreven. Henle hield deze vormsels voor vezelstof, gestold binnen de piskanaaltjes; van daar de benaming vezeUlofcylinders, liovtda had de cylinders grondig onderzocht en onderscheidde drie soorten: de kleurlooze, de gele en de epitheliale cylinders. Hij kwam door zijne onderzoekingen tot het resultaat dat de kleurlooze en de gele cylinders niet uit vezelstof, proteïnelicharnen, geleiachtige massa, chondrine, tnucine, colloïdstof noch hyaline bestonden. De eerste lossen zich in veel water en door warmte op en zijn veel resistenter tegen reagentia; de laatste niet en zijn minder resistent. Beide bezitten eenige eigenaardige eigenschappen van de proteïnelichamen; zoodat hij ze voor derivaten van albumine-lichamen hield of volgens de Gorup-Besanez'sche nomenclatuur voor albuminoïden. Key en Oedmansson hebben de theorie bestreden, dat zij uit de vezelstof van het bloed zouden ontstaan. Key meent, dat sommige soorten van cylinders uit eene ontaarding van het epithelium der piskanaaltjes en uit eene ineenvloeiing der ontaarde epitheliumcellen tot eene homogene massa zouden ontstaan; terwijl andere soorten zouden voortkomen uit eene afzondering dier epitheliumcellen. Oedmansson meent, dat alle cylinders als een afzonderingsproduct der epitheliumcellen moeten aangezien worden. Ottomar Bayer sluit zich bij de meening van Key aan; terwijl de theorie van Oedmansson door Oertel en liovida bestreden werd. Sommige cylinders '/.ijii nu nog voorzien van aanhangende epitheliumcellen, volgens Key en Ottomar Bayer het gevolg van reproductie dier cellen. Bartels meent, dat de hyalinecylinders ontstaan door stolling der albuminelichamen of hunne derivaten, aanwezig in de afgezonderde urine. Hij zegt, dat het optreden van deze vormsels afhankelijk is van het optreden van eiwit in de urine; ook heeft hij ze in eiwitvrije urine aangetroffen, maar dan had er juist te voren albuminurie bestaan. Hij houdt vol, wat er ook over hun ontstaan medegedeeld wordt, dat de vorming van werkelijk echte cylinders in de piskanaaltjes der nieren onder normale verhouding niet voorkomt; verder zegt hij ook, dat alle oorzaken, die tot albuminurie aanleiding kunnen geven, ook oorzaken kunnen worden, dat er piscylinders kunnen optreden. Hij meent verder, dat het eene uitgemaakte zaak is, dat de verschillende soorten van cylinders, door vele schrijvers beschreven, ontstaan door metamorphosen, die dc cylinders ondergaan kunnen en
— 155 —
waardoor ook hunne optische en chemische eigenschappen veranderen.
Welke palholotjtsche beteekems hee/i nu hel nplreden van piscylinders in de urine ?
lu hel, begin nieta anders, dan dal hel, individu aan eene echte renale allxnninuric lijdt. Urine, waarin men eene groote iioe-veelheid Ideeke ol donker korrelige cylinders vindt, is afkomstig uit ontstoken nieren, /ijn er aan die hleeke cylinders veel epitheliaalcellen, witte en roode bloedlichaampjes vastgehecht, dan duidt hel, op eene ar.nti'. nephritis. Zijn er daarentegen meer korrelige cylinders aauwe/.ig, dan is liet lijden chronisch geworden. Zeer , weinig cylinders ontmoel men bij eene albuminurie ten gevolge eener hloedslmviwj, bij yranulairalrophie en in de meeste gevallen van (mi/lotduntaardini/ der nieren. In de meeste gevallen eener chronisclie albinninurie zal men er tneer de strualle en hleeke cylinders in aanlreiïcn. Treden er eeue massa breede cylinders op, dan heelt men in den regel met een beletten nrine-afvoer te doen ; y.ooals hij nephritis en enkele gevallen van arnyloïdontaarding. Is de urine zeer hleek van kleur, wordt er weinig al'gescheiden, is het speciliek gewield laag en zijn er zeer weinig smalle en vele breede cylinders aanwezig, zoodal er zich een vnil wit op stol gelijkend sedimeul vornil, dan treedt in den regel spoedig de dood bij zulke palieiiten op. Igt;e wasachtige cylinders zijn meest altijd aanwijzingen van een chronisch en intensief nierlijden.
De derde groep of de yroep der secundaire verschijnselen.
Deze, symptomen ontstaan door den gewiehtigen invloed, die de fimcfiestooriiissen van deze organen op de bloedsmenging, gevolgelijk op den voedingstoestand en op de functiën van het zenuwstelsel uitoelenen. Hel, eerst komen dns hier in aanmerking de stoornissen in de naUinrliJke verrichting der nieren, die uit ziekten van deze organen ontstaan kunnen. Meer bepaald wordt hier dus bedoeld de regeling van het watergehalte des bloed-serums en de alscheiding der stikstofhoudende producten, de residuen der stofwisseling.
*
— 156 —
Bij niet voldoenden waterafvoer treedt da» in den regel 1. Hydrops bij nierziekten op.
Bright heeft ons bekend gemaakt mei dim genetiseheu samen-liaiiir liisschen nicr/iekten en watc.r/.iicht. Niemand Irrkl lid meer
O
in tw ijfel, dal liydrojis bij iiicry.ickten haar oor/.nak vind! in hot verhoogd watergehaltc van het hldcdsc.nini hi/dracmic Volgens anderen zijn de werkelijke ooiv.akcn div/.er livdraemic en gevolgelijk de wateiv.nciit bij nierziekten nog niet voldoende opgehelderd. De hydraemie veroorzaak! iiie( omniddellijk iiydr(i|iH, maar zij begunstigl. het optreden door eene verminderde diehtheid van bet bloedserum en door eene atonie der xaiilwand, die het gevolg der bydraende is. I'jI'zal sleehts eene zeer geringemcebanische stuwing en een xenniiulerde druk voldoende zijn om transsudatie te voorsehijn te roepen, liet is meer dan waarschijnlijk, d;it zulke ziekten der nieren met. hydrops gepaard zullen gaan, waarbij een enorm eivvitverlies voorkomt; bel, kan toeh niet heslreden worden, dat een aanhoudend eiwitxcrlies hel hhxïdsermn waterig moet maken; van daar dat. de meening van deskundigen, die de hydrops op rekening stellen van het aauhoudend eiw it verlies, waardoor hydraemie ontstaat, niet. geheel en al op zijde gesehoven kan worden; in alle gevallen van hydrops is dit evenwel niet de eenige oorzaak voor hydraemie. Als een bewijs geldt de waterzucht, die bij hartziekten kan optreden; want bij insullieiéntie van het hart zal de arterieele' bloeddruk aanzienlijk dalen, di waterafseheiding langs de nieren wordt daar ook aanzienlijk door verminderd; zoodat er hier en daar hydropisehe zwellingen zullen optreden, die voor tijd en wijle verdw ijnen, zoodra men de actie van het hart door geneesmiddelen wat aanzet. liet eiwilgehalle der urine is dan bij zulke patiënten zeer gering. De reden, waarom bij hartziekten die hydropisehe zwellingen hier en daar ontreden, ligt in de omstandigheid, dat er in verschil lende gedeelten van bet aderlijk stelsel gewoonlijk een verschillenden bloeddruk aanwezig is. Het is ook niet noodzakelijk, dat bij verminderde waterafseheiding langs de nieren hydrops moet optreden, o neen! er zijn gevallen genoeg bekend, dat bij eene complete anurie er
}■
— 157 —
toch geen lij(li'o|is optrad. Treedt er hij nierziekten waterzucht op, dan iiKiet men dat in den regel niet wijten aan eenc ontaarding der Malpigliisehe liehaaiii|ijeH, maar meestal aan een gehreklugen al'voer van het excvetmn door de eene ctl' andere hindernis in de piskanaaltjes. De hvdrops ontbreekt hijna zelden bij acute en chronisehc, onlsteking der nieren. De nieren nemen door zulke processen aanzien lijk in volume toe door zwelling der epitheliaal-cellen en woekering van het interstitieele bindweefsel. Deze zwelling oel'ent een druk op de Malpighisehe lichaampjes nit, die zoo groot kan worden, dat de secretie ophoudt. Graingcr-Stewart verkondigi ook de leer in zijn; /I practical treatise, oti Bright's diseases of the /\iilne-i/s, dat de hydrops hij uierontstekingen wel als een gevolg van vermindering van het serumalbumine ontstaan kan; doch hij hondl zulks niet voor de eenige oorzaak. De li\ drops moet veel meer loegesehreven worden aan den onvoldoenden wateralVoer langs de nieren, waardoor de bloeddruk op de wanden der capillairen en aderen stijgt. De qualiteil van het getrans-sudeerde vocht in het snbeutane hiudweel'sel en in de sereuze zakken komt geheel en al overeen met eene sterke verdunning van bloedsei'um. Hel is zeer arm aan zouten en albnminaten en hel gehalle aan vaste heslanddeelen zal arhangen van het meer ol' minder watergehaltc van het bloedsernm. De hvdropische \ loeislol', verkregen door insnijdingen in het onderhiiidsehe hind-wccfsel, is helder; doch die der sereuze zakken (roebel en min ol' meer geel, soms in 't groen spelend. De troebeling ontstaat door bijmenging van draadvormige stolsels, epitheliaalcellen en epitheliaaldetritiis. De hydropischc nitzweetingen bij nierziekten komen in de viM'se,billende, organen en regiones lui stand. Het optreden heeft juist in deze gevallen iets eigenaardigs. Dil geldt vooral voor de hydrops renalis — h//ilrone,phrose —•, waarbij voornamelijk de hvdropische uitzweetingen hare zitplaats in het subeutane bindweefsel kiest als hydrops anasarca; terwijl er dan eerst langzamerhand hydropiscbe uitstortingen in de sereuze zakken ontstaan, liet optredend longoedeem maakt dan aan In;!, lijden van zulke patiënten spoedig een einde.
I'iindelijk komen de gevolgen in aanmerking, die door onvoldoende bloed rei niging ontstaan. De stikstofhoudende heslanddeelen, de residuen der stofwisseling worden niet voldoende verwijderd.
'2. lie uraemie.
Onder dezen naam verstaal, men eene reeks van verschijnselen, die liet gevolg ccner intoxicatie van het Moed door [ilsbestand-deelen zonden zijn.
Het zijn vooral stoornissen in de fnnctiën van het zenuwstelsel, die deels acuut, deeds chronisch verloopen.
De zenuwsyniptoinen, die hij acute uraemie leu gevolge van acute eir clironische nierziekten optreden, zijn epileptilbrine krampen in verschil lende graden niet opvolgende coma, stnns ook met inaniakalisehe excilatie. De kram paan vallen herhalen zich meer of minder spoedig en dikwijls treedt de dood op na zulke epileptiforme krampen.
In sommige gevallen worden de aanvallen van acute uraemie door andere ziekteverschijnselen, als maag-, darmcatarrhen met diarrhae en hij honden hevig braken vergezeld. Als een plotseling optredend verschijnsel zou zich nog doen kennen eene amaurosis uraemica. Deze ontstaat misschien volgens Dr. Cron/ door oedeem der retina en verdwijnt soms zeer spoedig. Schmidt vond dan ook eene geringe zwelling of troeheling van den nervns opticus en de aangrenzende retina. (I'c.rl. Liin. Wochcnschn/t, 1 870, Nquot; 48-4!).)
De convulsieve verschijnselen kunnen hij den rlironhcheu vorm van uraemie volkomen onlhreken ol zij kunnen zich tot enkele spiergroepen hepalen. Deze vorm uit zich door toenemende somnolentia, apathie, die tot een hoogen graad van coma kan stijgen en is ook niet zelden vergezeld van Inirdnekkig braken.
De uitgebraakte maaginhoud is alcalisch en riekt soms sterk naar aimiioniumcai'bonaat. Hij den mensch treedt er een zeer hardnekkig luiidjenken pruritus cutanens op.
De uraemie is juist eene van die ziekten, waarover eene massa theoriën opgeworpen y.iju om haar ontstaan op te helderen; doch de eene theorie stond nauwelijks overeind ol zij werd aan alle kanten heftig aangevallen en soms al zeer spoedig vervallen verklaard door eene nieuwe.
Christison verklaarde de functioneele stoornissen van het eentraal-zeuuwstelsel als het resultaat eener granulairatrophie (zie hierover
— 159 —
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, xr, deel, afl. 1), bemiddeld door het bloed, dat eensdeels door ophooping van urinebestanddeelen vergiftigd, anderdeels van zijne kleurstoffen beroofd was ; terwijl Osborne de oorzaak van de convulsiën en de coma in eene arachnitis zocht. Hij meende eene lichte troebeling van de arachnoïdea waargenomen te hebben. De theorie van Christison behield vooralsnog de overhand en werd zelfs door een menigte Engelsche geleerden gedeeld, totdat Owen Hees zijne experimenten op dieren bekend had gemaakt. (Injecties met gefiltreerde urine-en pisstofoplossingen.) Frerichs bracht er eenige wijzigingen in. Hij zeide, dat de symptomen der uraeinische intoxicatie niet veroorzaakt werden door ophooping van pisstof of eenig ander bestanddeel der urine, of door de gezamenlijke excretiestoffen dezer vloeistof; maar dat de opgehoopte pisstof in het vaatstelsel door inwerking van een ferment in ammoniumcarbonaat werd omgezet. Het ainmoniumcarbonaat was hel schadelijk product; want spoot men het. in 't bloed, dan trad zeer spoedig het complex van verschijnselen te voorschijn. Hij experimenteerde om zijne theorie staande te houden en wilde daardoor bewijzen,
a. dat bij de uraeinische intoxicatie de pisstof in (NHJjCOj
wordt omgezet;
b. dat de karakteristieke symptomen van uraemia optreden,
zoodra hij (NH^CO., in 't bloed spuit.
Om het eerste gedeelte te bewijzen, extirpeerde hij bij honden de beide nieren en spoot daarna 2-3 gram ureum in de aderen. Er ontstonden convulsiën en coma; in enkele gevallen traden er geene convulsiën op, maar in plaats daarvan sopor en coma. Er trad evenwel eerst braken op en de uitgeademde lucht riekte naar ammoniak. De dood trad ï'/o-lö uren na de injectie op en ieder keer kon men in 't bloed eene groote hoeveelheid ammoniak aantoonen. In den maaginhoud vond hij (NHjjCO.,.
Om het tweede gedeelte te bewijzen injiceerde hij eene oplossing van (NHjjCO., inde aderen. Er ontstonden toen convulsiën, die langzamerhand voor een soporeuzen toestand plaats maakten. De geëxpireei-de lucht riekte naar ammoniak. Aanvankelijk vond deze theorie veel aanhangers.
Henle vond, dat de theorie van Frerichs evenmin steekhoudend was, dan de overige; M ant deze laatste sprak over een ferment.
— 160 —
dat hij nooit, aangetoomi liati. Treitz y.oclit dit to vcrlielpen. Hij /Aiidc, dat de opgehoopte pisstof in alle alzonderingeii van het licliaam optrad en wel het meest in de diinniniicosa. Het ureum werd nu door liet dannsap in (NII,)»C();, omgc/.el. en dit zout werd nu weder regelmatig door resorhüe uit den darmlrael.us in 't bloed teruggevoerd. Treil: laat aldus de, amviniiinfimir ontstaan en voegt er nog hij, dat /ij ook op dii'eel.en weg door resorhtie van omgezette en ammoniakiiliselie urine uit de jtiswegen ontstaan kan. Jakseh maakte evenwel een groot onderscheid tussehen nraeinie en cmmoniaemie, doch kan zich ook wel met de theorie van Treitz vereenigen.
Langzamerhand begonnen er stemmen op te gaan, die aan de theorie van Frerichs twijlelden, omdat er '/.ich gevallen van uraeinie hadden voorgedaan, waarbij men noeh in de e\))iratielueht, noch in bet bloed ammoniak kon aantooncn. Mene reeks van nieuwe proeven waren er het gevolg van. Sommigen spoten nn (NHjj CO;, in lit-t bloed en weldra kregen zij de karakteristieke verschijnselen van uraeinie; terwijl anderen deze symptomen voor excitaties hielden, als: onrust, duizeligheid, In-aken, koortskoude en convulsiën. Zij zagen echter de signilicanle coma niel.. Sc/iuttni had KSO,, of Na^SO., in de aderen hij dieren gebracht en verkreeg dezelfde zenuwsymptomen, alsof hij (NlljjCO., gehniikl had. Hij vond geen reuk naar ammoniak in de expiraliclnehl en meende, dat er bij sommige nierziekten pisstof door het speeksel in de mondholte o( door oedemateuse tr.aussudalies iu hel longenweefsel kan optreden en daar ook in (NILJjCO,, oinge/.et kan worden. Er wordt wel pisstof afgescheiden, maar geen (NH jjOO., en de opgehoopte pisstof in het bloed kan op zieh zelve geene uraemisehe symptomen te voorschijn roepen. Hij ineen(, bel optreden dier symptomen te moeten toeschrijven aan eene l/emmum/ der stof-metamorphose, aan eene stoornis der end- en exosmotische processen tussehen het, bloed en het weelsel, inissehien ook aan eene algeineene verminderde wisrkzaamheid der oxydalie, van het bloed ; ook is hij genegen om op dien grond eene vermindering zijner alcalescens aan te nemen, daar het genoegzaam bewezen is, dat de verbinding van zekere eleinenten met O door de aanwezigheid van een alcali in hoogen graad bevorderd en verhaast wordt, 0/gt;pler verkreeg dezelfde resultaten, llij bestreed eerst
— 1(11 —
do iiidentiloit dor syinplomon, die men door (NH^CC^-iiijectiiin verkreeg en die, wo Ike bij iiraeniie voorkomen. Hij hield het na onder/,ookingon voor bewo/on, dal, door oplie/ring dor functiën van de nieren er in do spieren omy.oUingHproduolou in ahnonne (|iiaiil,i(.oil, onl,slaan on /ioh daar oplioopon. Hij vond bij een dier, waarop mon goöxperinientoord had, eono enorme vermeerdering van oxlraHiolslollon in hot bloed on een groot gehalte kreatine (3,3 gram op I kg.) en lonoino in de spieren. Hij houdt y.ieh voor gerechtigd om aan to nemon, dat er in de centraalorganen van hot /oniiw stolsel, dat toch onder don invloed van dezelfde nadcoligc J'aotoron .slaal, gelijke veranderingen in de chemische
samoiiHtolling dior organen ........len voorkomen, iil zijn zij ook niet
aangetoond. Mr is geen orgaan, dat zoo nauwkeurig en zoo scherp op stoornissen roagoert, als de hersenen. Hij zegt, dat hol. eeno dwaling is, als men nieenl dat hot eono of andere pis-
bestanddcol of .......mzettingsproduct daarvan als deletaire stof
in hot bloed zon workon. Do onderzoekingen van Perh stemmen hicnucdc nolv ovcrc.c,!!.
Niet lang daarna verkondigde Pctrojj uil Kasan don volke, dat hij door exporiiiionton op dieren geho.ol tegenovergestelde re^Jta-to.n had verkrogon. Mij verkreeg door zijne ]gt;roeven dat :
I I njeclies van f NILJ.j (!()., in de aderen vorachi jnselon deden optreden, die mot de nraomische ovoi-oonkomon.
2quot; Do intensitoil waarmede de symptomen optreden en hun karakter ariiankolijk zijn van de hoeveelheid ammoniak in het blood en van don toestand, waarin hot daar aanwezig is.
3quot; /Ach in hot bloed (NII^CO., vormt, zoodra de nieren niet meer fnnetionnoeren kunnen.
/'clrn// o\])erinieiiteerdo. op de volgende wijze. Hij extirpeerde do nieren bij dioron en liet zo, aan linn lot over, of'hij injiceerde nrenin. Na, CO, of (Nil,,), CO.„ of hij deed bij dieren'de nephro-tomio niol en spoot eeno solutie van (NIIj,CO., in verschillende doses in 'l blood; volgens hem word bij niet weggenomen nieren de (NIIJj (!lt;)., to spoedig afgescheiden en daardoor waren de verkregen resullaten zoo verschillend.
Kii/me en Strauch trachtten dieren nraomisch te maken, deels door onderbinding der ureteren, deels door extirpatie der'nieren en konden daarna geen spoor van (NIJ.^CO,, aautoonen en spraken openlijk hunne gevoelens aldus uit:
Ül
— 16:3 —
n ünbedenklwh hitmen wir schlieaslich die Frage, oh das Blut „in der Urnmie hohlensaures Ammoniak enthalte nrit Nein beant-uworten.quot;
Rosenstein nam ook proeven op dieren door injectie niet (NH,,), COj en maakte zijne interessante experimenten openUaar. Hij kwam tot liet. resultaat, dat (NHt)2C03 in eene behoorlijke hoeveeliieid in 't bloed gebracht, een complex van symptomen ten gevolge heeft, die volkomen op die van epilepsie gelijken en ook op de symptomengroep, die men in vele gevallen van urae-mie te zien krijgt. De krampen, die door (N H,CO;, tevoorschijn worden geroepen, zijn cerebraalkrampen en waarschijnlijk het efï'ect eener directe inwerking van dit gift oj) de zenuw/.eifstan-digheid van het cerebrale krampcentrum ; ten minste komen zij zeker niet reflectorisch door bemiddeling des halssympathicus of dor vagi tot stand. Het voornaamste onderscheid in de werking van (NHJjCO,, en het agens dal uraeinie veroorzaakt, is daarin gelegen, dat liet eerste altijd een en hetzelfde symptomencomplex ten gevolge heeft, nl. dat hetwelk wij bij epilepsie ook te zien krijgen ; terwijl het laatste zoowel de epileptische verschijnselen als ook die der coma, convulsion en deliriën voortbrengt.
Men ziet dus, dat velen de oorzaken van uraemie deels zochten in eene verontreiniging van het bloed met pisbestanddeelen, of hunne derivaten, of in eene chemische inwerking op het cen-traalzenmvstelsel ; terwijl anderen ze in plaatselijke laesies der centraalorganen van het zenuwstelsel wilden vinden. Men denke hier aan de theorie van Osborne en Hees. Hunne theorie werd nu weder door Traube opgevat, eenigszins gewijzigd en uitgebreid. Er bestaat nl. bij het optreden van uraemische aanvallen eene dispositie voor sterke uitstortingen, veroorzaakt door de gewone bloedverdunning ; daarbij komt nog, dat bij nierziekten spoedig eene hypertrophie van den linker ventrikel optreedt, waardoor eene verhoogde spanning in het arterieelsysteem ontstaat. Wordt nu door de eene of andere gelegenheidsoorzaak deze abnonne spanning plotseling verhoogd, of de dichtheid van het bloedserum nog verminderd, dan komt er hersenoedeem tot stand. Het serum treedt uit onder een in het aörtenstelsel bestaanden gemiddelden druk, die grooter is dan de druk in de capillairen of aderen; daardoor worden deze laatste vaten gecomprimeerd en wordt huu
— 163 —
inhoud zooveel verminderd, als het volume van het uitgetreden vocht bedraagt. Het noodzakelijk gevolg zal anaemie der hersenen zijn. De symptomen zullen nu enkel daarvan afhangen, of de hersenen geheel, of gedeeltelijk er in betrokken zijn. Zijn de groote hersenen oedemateus en anaemisch, dan /.ien wij den cotnateuzen toestand; zijn do middelste hersenen er mede in betrokken, dan coma en convulsiën; zijn de middelste hersenen alleen aangedaan, dan zien wij ook enkel convulsiën optreden.
Hij voert ten gunste zijner theorie aan :
1° Dat er nooit uraemische aanvallen zonder hypertrophic van den linker ventrikel resp. zonder aantoonbare verhoogde spanning in het aörtenstelsel waargenomen zijn.
2° Dat men eene verdunning van het bloedserum kan consta-teeren in de gevallen, welke door hem waargenomen zijn vóór het optreden der uraemische paroxysmen, of uit de voorhanden zijnde hydropische uitstortingen, of, als deze ontbreken, uit het bleek aspect der slijmvliezen.
3° Dat hij steeds bij sectiën oedemateuze zwelling en anaemie der hersenen gevonden heeft.
4° Dat hij ook in onderscheidene gevallen bloeduitstortingen in de hersenen gevonden heeft, die waarschijnlijk door de abnormale hooge spanning in het vaatstelsel ontstaan zijn.
5° Dat er bij dieren convulsiën en coma optraden, zoodra men zorgde, dat er geen arterieel bloed in de hersenen kon komen. (De bekende proeven van Kussmaul en Tenner.)
Munch beproefde ook langs experirnenteelen weg de theorie van Traube te steunen. Hij onderbond bij honden de beide ureteren en aan één zijde een jugularis ; nu spoot hij aan de andere zijde in de carotis. Er traden bij die dieren coma en convulsiën op. Hij herhaalde de proeven en nu eens zag hij de coma, dan weder de convulsiën, evenals bij uraemie op den voorgrond treden. Extirpeerde hij daarbij de nieren, dan kwamen de verschijnselen aanstonds voor den dag. De verschijnselen kunnen evenwel door groot bloedverlies en sterk braken een weinig gewijzigd worden. Hij verkreeg ook hetzelfde resultaat als er gedelibrineerd bloed geïnjieeerd werd. Hij vond bij de sectie oedeem der hersenen, maar geene bloedextravasaten. Onderbond hij de ureteren en de carotiden, dan zag hij noch coma, noch
- 164 —
convulsion optreden, maar wel braken en op laatst groote on-regelmatigheid in hH ademlialings- en cireiilatiesvsteein.
Sectie: Anaemic der voorste en iniddelste liersencn en in hot verlengde merg eenc aaii/ienlijke artorieelc liyjieraemie.
Conclusie; Bloed verdunning gelijk lijdig met verhoogde spanning in liet arterieelsysteem lirengt liet sym|)ioinencoinple.\ van nraernie voort.
Coma en coïiynlsièn Ireden niet op Mj onderbinding der ure teren en het beperken van den bloedloevoer (ot de grooie en middelhersenen; terwi jl dan de versidiijnsLden x an de y.i jdc der medulla oblongata exqnisiet ojitreden.
Rommelacre zegt, dat de theoriën, waardoor men de nraomische verschijnselen wil verklaren, niel, aan de verhouding der leiten beantwoorden. De injectién \an versithillende stollen in hol bloed kunnen tot ontdekkingen op het gebied der pathogenese voeren; maar het is eene groote dwaling om o]gt; de verkregen resultaten theoriën te bouwen.
Zijne theorie luidt als volgt :
De onderdrukking der pisaly.oiidering belet, wanneer de natuur geen supplernenlairen afscheidingsweg gevormd becil, de liearbei-ding der albuminoide stollen in liet geheele organismus. Igt;e jiisstol is de laatste trap der bearbeiding; hoopt zij zich in het bloed op, dan worden de eigenschappen van dit laatste veranderd en tengevolge hiervan veranderen de levensprocessen in de verschillende declen van het lichaam. Volgens hem vindt men bij uraemie constant eene overmaat van stikstol houdende sloHen in de weefsels van het lichaam. Is nu het eene. of andere element meer aanwezig, dan zullen ook deze of gene verschijnselen meer op den voorgrond treden. Hij houdt het voor mogelijk, dat bij aanwezigheid van ammoniak krampen of bij hvdraemie met verhoogden druk in het aörtoiistelsel coma voortgebracht kan worden.
Poit experimenteerde en vond, dat de pisstof op zich zelve onschadelijk is, als zij het lichaam passeeren kan; enkel bij belette afscheiding treden er intensieve symptoinen op. 11 ij gaf aan een hondje 18,o gram ureum met een rijkelijken watertoevoer; nu traden er geene verschijnselen op; doch bij verminderden watertoevoer zag hij de symptomen der uraemie voor den
— 165 —
dag komen, als: braken, convulsicn, sopoi'. Zij verdwenen ook weder, zomlrii do pisstul nit het liclmain ^eelmiineerd was. Er was gi'.ilurende de iiraetnische verseliijriselen geen reuk van (NHJjCO. ; alleen iiel, laalste gedeelde, dat uifgubraakt werd, reageerde sterk alealiseli en rook naar annnoniak. /ziekelijke verschijie-cilcn knimen voorkomen, zoodra er stoffen opgehoopt \iinden, die tnel tot de sainenslelling van het lichaam behooren. Het /.ijn niet alleen het ureum, het pisKuur, de kreatine en de kreatinine, nl de extraetielstoH'en, ol' het urohiliiie, die zulke verschijnselen Ie w eeg brengen, maar allen te mmen ; zelfs vreemde slullen, als: NajSO,,, (NllJ^CO., en iialriinnbenzoaat kunnen dezelfde verschijnselen (e voorschijn roepen. Voit vindt het ook niet oinnogelijk, dat door herseiioedeein de uraeinische verschijnselen kunnen optreden ; maar hij kan zich niet vereenigen met de ineening, dat. de dood lgt;ij retentie der pisbestanddeelen gewoonlijk ilum- hersenoedeem optreedt. Hij vindt ook den naam uraemie niet goed ; want er is hier niet alken van ophooping der pisbestanddeelen in het bloed .sprake. Uij doet een beroep op de machtige eii opvallende werking der Ualizouten op het organis-mus, /.oodra zij in bel bloed komen. Mij meent, dat de kali, die door omzetting van vleeseb in het lichaam overvloedig w ordt en in het bloedplasma komt, bij niet-alseheiding een wezenlijk aandeel heelt in het vonrlbreugeu der symptomen van uraemie.
Over liet wezen der uraemie.
Door talrijke gevallen is het geconstateerd, dat niet altijd door opbooping van pisbestanddeelen in het hloed uraeinische verschijnselen optreden. Het ging hier ook evenals met de theorien; wat de een opbouwde, brak een ander weer al. Het is soms zeer moeielijk om hersenoedeem door beschouwen en betasten te herkennen ; dal zou alleen langs analytisehen weg bepaald kun-uen worden. Men liecll ook al bedenking tegen de theorie van Iraube opgeworpen ; want de uraeinische verschijnselen treden niet zoo spoedig op hij uilgebreiHe hydrops. Verdwijnt die door transpireeren en laxeeren, dan treden er juist uraeinische sympto-
men op. Men verklaart dit op de volgende wijze. Er wordt door de zweetkuur veel water verloren en dit lieel't eene resorbtie der hydropische vloeistof ten gevolge. De pisstof en de overige beslanddeelen, die in de geresorbeerde vloeistof aanwezig zijn, worden in de bloedbaan teruggebraeht en hebben nu wellicht onder medewerking van de verhoogde lichaamsteinperatuur hunnen invloed op het zenuwstelsel doen gelden. Het hersenoedeem, dat zoo regelmatig door Traube werd waargenomen, zou het gevolg der convulsieve verschijnselen en niet de oorzaak zijn.
Niet altijd evenwel ontstaan er ui'aetr.ische symptomen bij beletten pisafvoer (unurie); men moet hier nl. niet buiten rekening laten, dat pisbostanddeelen ook langs andere wegen geëlimineerd kunnen worden, b. v. langs de huid door transpireeren. Men moet het antagonistisch verband tusschen /.waet- en pissecrelie niet uit het oog verliezen. Zij kunnen ook langs de mucosa van den danntractus verdwijnen door braken, diarrhae.
In de meeste gevallen is de temperatuur enorm verhoogd, ten minste bij de uraemische convuUiën; terwijl zij bij de coma zeer laag kan worden. Bournevüle en llervieux namen het tegendeel waar. De temperatuursverhooging kan niet op eene vorming van (NH,,),CO:1 berusten; want door proeven op dieren is aangetoond, dat dit zout juist constant eene vermindering van temperatuur ten gevolge had. {Billroth, O. Weber later Gosselin en Albert Robin.) Men merkt bij den mensch zeer dikwijls een hevig huidjeuken op. Het zou ontstaan door teruggebleven pisstof of andere pis-bestanddeelen in het weefsel ; doch Ilebra meende, dat dit huid-jeuken door het sterk transpireeren kon optreden. Plet treedt ook bij icterus op en wordt daar verklaard door verontreiniging van het voedingsvocht met galbestanddeelen, die op de huidzenuwen zouden inwerken.
Vooral bij den mensch komt nog in aanmerking de neiging tot ontstekingachtige weefselveranderingen bij nierzieke patiënten. De vele complicatiën bij de morbus Brightii die daardoor optreden, zijn dikwijls erger, dan de primitieve kwaal. Zij hebben meestal de neiging tot het vormen van een rijkelijk etterig exudaat, dat zich het meest in den vorm van phlegmonen voordoet ; het exudaat komt in den regel voor als er geene hydrops voorhaadeu is; io het watergehalte van het bloedserum ligt dus
— 167 —
de grondslag niet voor deze pracdiaposilie, want dan zouden de waterzuchtigen er meer door aangetasl worden.
Symptomen, welke bij uraemie voorkomen ten ae van n u tri ties too rn isben.
Nierziekten kunnen de algetneene voeding op verschillende wijzen beletten ; vooreerst komt hier het verlies van eiwit eu in den regel ook van gevormde blocdhestanddeelen in aanmerking. Het sermneiwit is nog al geen groot verlies voor de algemeene voeding, omdat hel voor de voeding direct niet in aanmerking zou komen.
Kr wordt bij nierziekten veel of weinig eiwit afgezonderd; hoe meer men het in de urine aantreft, des te verderfelijker zal zulks voor den algemeenen voedingstoestand zijn. L)e gevolgen zullen nog uitgebreider worden, zoodra die ziekten verbonden zijn met stoornissen in de functiën van den digestietractus, of met hevige koortsen, of met nierkanker.
De stoornissen in den digestietractus kunnen zijn : di/spe./isie, braken en diurrhac.
De cli/s/mpsie is dikwijls het gevolg van eene anaemie in hoogen graad, die evenals bij alle andere anaernische toestanden berust o|gt; eene ontoereikende secretie der lebklieren. Men vindt geene anatomische veranderingen als anaemie der vaten. Het oedeem van het slijmvlies kan er even goed eene oorzaak voor zijn, waardoor de normale secretie belet wordt. De spijsvertering zou ook door de aanwezigheid van (NH jjCO,,, dat het zuur van het maagsap neutraliseert, verhinderd kunnen worden.
Het braken, dat bij sommige dieren optreedt, ontstaat waarschijnlijk op reflectoiische wijze door prikkeling der zenuwen van het nierkapsel. Zij worden door de zwelling der nieren uitgerekt. Het kan ook zijn oorzaak vinden in het oedeem van de maagmucosa; misschien ontstaat er eene transsudatie vau dat vocht in het lumen der maag, dat op zijn beurt braken kan verwekken. Bernard en Barreswill namen bij genephrotomiseerde diereu waar, dat eenige uren na de operatie eene eontinueerende
— 1(18 —
afscheiding van maagsap optrad en dal; di( maagsap, nicUegcn-slaande de. biJnK'nging van ainiiKmiak/.oiiU'.n, •/.ijnc. /.un; reaclie en zijne spijsverteerende werking behield. Hel braken helef. hoven-dien nog de algeineene voeding door eene sloornis in de assimilatie van bet, opgenomen voedsel, omdat, bel weldra na de opneming verwijderd wordt. Het /,011 missehien ook door een direelen prikkel van hel. cent raai orgaan veroorzaakt kunnen worden.
De (tiarrhdc komt niet heel veel voor, maar verzwakt de patiënten zeer veel, want de assimileerbare bestanddeehMi worden te spoedig verwijderd en kmmen dus niet geresorbeerd worden, üe oorzaken kunnen zijn : oedeem der darmmueosa, traiissUHalie van spee.ilieke pisbestanddeelen in den danntractns, die door omzetting van (NIl Jj CO., een acuten darincatarrh duel optreden. Gaat. het met braken gepaard en ruiken de uitgebraakte slofï'en naar ammoniak, dan is bet dikwijls een terminaalsymptoom.
De lummnn'luigische dial hese koml snintijds bij nKM'/.ieklen voor en is dan ook alles behalve in hel voordeel van den algemeenen toestand. Men ziel dan, dat er zieb onder de huid peteebiën vormen, spontane neusbloedingen, maag- en diirmldoedingen en zelfs haetnoptyais kunnen o|)lreden. Men vindt op liet lijk niet de. geringste anatomische laesie, die als oorzaak zon kunnen aangemerkt worden ; schijnbaar ontstaan die bloedingen per diape-desin. Het is in den regel een voorbode van den dood. Zij traden op hij granulairatropbie en nooit bij hydrops. De mee-niugen over de eigenlijke oorzaken zijn nog zeer verschillend. Sommigen inecnon, dat eenc verhoogde aiirlaspanning voldoende is; terwijl anderen, zooals Ganfelin en Rohin hen als een Hymploom van ainmfiniaemie aanzien, //ij zagen neusbloedingen optreden bij dieren, wien men (Nll jjCO; in de aderen gespoten bad en daarom meenen zij gereebtigd te zijn. die bloeding bij nierziekten op rekening te stellen van de vorming van dat ammoninmearbo-naat. Kartels gelooft noch aan het eene, noch aan het andere ; maar bij stelt liet op rekening van eene. al/ierone der arteriën. Zij zouden voorkomen bij patiënten met uiterst zwakke hartswerking.
1
J ,'•1
.! V
• lt;1
f
vil
t h t . t
''
■ ■ ■ ......■
■ ......■...■■•■
, . , ... . ,. .. .. . :. - ■-.... ■:..
■ ' •
...........quot;'-
I
■ -* ■ '■■ ' *'' M%r''*i''1iir nP-- '—* -«ï. iS-i.- ••*• l
■
_
,
N ii ( u ii r k u n d i ge e i g e n sc h a p ])e n.
ürb. Ind
U.
0.
N ci v in a Ie bestanddeel e n.
Hip. . . . Cl. . . . . Ph. . .
. . Spli . . .
Opgeloste almormale bestand deelen.
S e d i in e n t.
K esu I taat.
V I.
QUANTUM IN KUN III I'AAI.IIKN TIJ II.
SP IOC. (IHWICIIT.
--
in tol
i g- V.
N !i in ii r k ii ii d ige cigc n sc ha ppe u. Dagelijkselu' lioovcellund lie (-
Liehlget'l, reukoloos alcaliscli, soiiin /iiiir Sooi'lclijk gewiclil l.OSli,
Weinig sediineiil.
Normale bestauddce len. Url). . - Hip. . , lie
liid. -f Cl. ii
fl. ])(• -f- ril. . . lie -t-
Ü. . . Spli. w -j-
Opgeloste a li ii o mi a 1 e bestaiiddeelen.
Sed im en t.
Slijm, weinig earliotialen, ealdiniioxalaat.
in lolo
H e ka 11 aaI.. = diabetes insipidus.
ciii.ouiiikn
aanmi iikin'dl
in toto
V. . ■ . ■ ■ - ■ ' ■ ■ - • ■ ..... ■
.....
■
' ' ' quot; '
.....
DonA'e/' A'orretiue ey/i/tde/w it it de urine hit seeundct ire tu'ereu - atroph ic
/Jrectic irtisac/Uuj tjtanxende ei/tinders uit de uri/te tgt;ij ti nt y toLdontaa rduitj.
Culifidroide/i .
ritgt;.Ai.
v.i.-.M'
■
..............
_
.
'